LXVIII.
i
HERINNERING BIJ DEN AANVANG
DES JAARS.
TWEEDE DRUK.
-ocr page 2- -ocr page 3-VOORBERIGT.
Gecommitteerden van het Nederlandsche
Zendelinggenootschap, tot het opstellen, ver-
zamelen en uitgeven van kleine Stukjes
ter bevordering van Evangelische kennis en
godzaligheid, ook hij mingeoefenden; —
namelijk: j. c. vorstman, r. adriani. Pre-
dikanten te Rotterdam, l. dibbits, l. merews.
Predikanten, h. e. vinke Th. D^ en Hoo^-
leeraar te Utrecht, j. moll , Jacohz. Predikant
te s' Gravenhage en w. vak der ieeuw Pre-
vookberiqt.
iv
dikaat U Amsterdam, overeenkomstig hun
amht en hunne bediening, dat oogmerk
gaarne willende bevorderen, en in uitzigt
op dei Heeren medewerkenden zegen, bieden
het nevensgaande Stukje hunnen landgenooten
aan; erkennende intusschen geene uitgave
voor echt, dan welke door een hunner, of
door de drukker» dezes, onderteekend i*.
n^e/ny
-ocr page 5-Bij den aanvang van een jaar is het voor
velen eene geweoschte zaak een kort, krach-
tig en gepast woord voor de aandacht te
hebben, dat onder alle wisselingen, voor
dien eersten dag niet alleen, maar ook het
geheele jaar door iets gewigtigs herinnert.
Een woord, dat uithoofde van deszelfs be-
knoptheid, gemakkelijk in het geheugen be-
waard wordt, en alzoo in voorkomende
omstandigheden van verschillenden aard tot
blijvend nut kan strekken. Onder de kleine
stukjes, van wege het Nederlandsche Zende-
linggenootschap uitgegeven, wordt er niet
één gevonden, hetwelk regtstreeksche bestu-
ring bevat bij de intrede van eeaen nieuwen
jaarkring. Door de uitgave van hetgeen wij
u thans aanbieden wordt alzoo aan eene
bestaande behoefte voldaan. En kan het u
tot de lezing en overpeinzing uitlokken, weet
dan, gij ontvangt hier de woorden van eenen
trouwen dienaar des Heeren, die wat hij
aanprees bij ervaring kende en beoefende,
tot dat hij niet lang na de intrede van een
jaar, hetwelk hij welvarende mogt aanvan-
gen , aan den mond des Heeren ontsliep.
Zeg den kinderen Israels dat zij voort-
trekken ! Zoo sprak de Heere eens tot Mo-
zes (Exod. XIV: IS*quot;). Om al de kracht
dier merkwaardige woorden te verstaan moe-
ten wij ons zoo veel mogelijk het merk-
waardige tijdstip, waarin zij gesproken worden,
voor den geest pogen te brengen. Na vele
jaren onder den ijzeren schepter van Pharao
in Egypte met slaafsche dienstbaarheid,
niet zonder tranen en zuchten doorgebragt
te hebben, was het uur van Israels verlos-
sing aangebroken. Jacobs nageslacht werd
door de wonderdadige hand des Heeren ver-
lost, en in de gelegenheid gebragt om met
al hunne bezittingen Egypte te verlaten en
naar Kanaan te trekken, het gezegende land
aan hunne vaderen toegezegd. Geheel het
volk, ten getale van zesmaal honderdduizend
mannen , behalve de vrouwen en kinderen,
verliet het land hunner onderdrukkers en
ging op weg. De kortste overlogt zou ge-
weest zijn langs het land der Filistijnen,
aan de zijde der Middelandsche zee. Doch
de Heer wilde het ongevormde en weerlooze
volk niet in een' strijd wikkelen met de
dappere, krijgszuchtige Filistijnen. Hij leidde
het tot aan zeker punt der woestijn , waar
zij de Roode of Schelfzee, thans onder den
naam van Arabischen zeeboezem bekend, aan
hunne regterhand hadden, en die konden
omtrekken. Naauwelijks is men aan het
Noord-Oostpunt gekomen, of de Heer gebood
aan Mozes eene rugwaartsche beweging te
maken, en naar de Oostelijke zijde te trek-
ken, waardoor zij de zee aan hunne linker-
hand kregen, en aan zekeren inham kwamen
Pi-Hachiroth geheeten. Aldaar moesten zij de
legerplaats nederslaan. Het oogmerk van dien
zijdelingschen terugtogt werd aan Mozes ont-
dekt. God wilde zich aan Pharao en zijn
volk verheerlijken, en aan Israël toonen dat
Hij liun God was. Wat gebeurt er? Pbarao,
gehoord hebbende van dien terugtogt, en in
zijne verblinding meenende dat Israël ver-
dwaald, en door hunne magtige Godheid
verlaten was, verhardt zich op nieuw. Hij
verzamelt zijne krijgsmagt, en, meenende dat
zij hem nu niet ontvlieden konden, trekt
hij hen achterna, achterhaalt hen en sluit
hen, die nu nergens schenen te kunnen ont-
komen , van achteren in. Verbeeldt u den
benarden toestand des volks! Het was nacht;
vóór hen de zee; ter zijde ingesloten door
het gebergte; achter hen het Egyptische leger ;
ontvlugten was onmogelijk; een strijd met
Pbarao te wagen ondoenlijk. De Israëliten
waren ongewapend en niet geoefend ten
strijde. Een getal van bij de twee millioenen
menschen , nog belemmerd door vee en goe-
deren , zou elkander verdringen. Er schoot
niets anders over dan God alleen. Zij riepen
ook tot Jehova, maar in eene verkeerde stem-
ming. De vrees maakte hen moedeloos, en
de moedeloosheid deed hen bittere verwijtingen
tegen Mozes spreken. Waren er geene gra-
ven genoeg in Egypte, dat gij ons hier
henenvoert om ons in deze woestijnte
dooden? Dus spreken zij. Mozes bemoedigt
ben en zegt dat zij geen der Egyptenaars
ooit weder zien zullen en dat God voor hen
strijden zal. Hij kreeg ten antwoord op zijn
gebed : wat roept gij tot Mij ? Dit is geene
afkeuring van zijn gebed , maar een bewijs,
dat God het verhoord had en hij nu han-
delen moest. Zeg den kinderen Isra'éls
dat zij voorttrekken, en aan Mij de uit-
komst overlaten. Hoe dit geschieden zou
wordt aan Mozes vervolgens bekend gemaakt.
Zonderling, vreemd bevel voorzeker I Voor-
waarts , en iedere schrede leidt tot den dood!
Niet wachten tot dat er een pad gebaand
was op het drooge, maar aanstonds hunne
tenten, goederen en vee bijeenbrengen en
opbreken ! Voortgaan, eer zij nog iets van
de uitkomst zagen! Zij hadden niets meer
dan het bevel van God. Ja, vele wonderen
hadden zij in Egypte gezien, maar zoo iets
hadden zij nooit gehoord of aanschouwd.
Velen uit Israël hebben zeker niet geweten,
wat God aan Mozes ontdekt had van hetgeen
thans gebeuren zou. Aan de hoofden der
stómmen heeft hij waarschijnlijk dit geopen-
baard, maar in bijzonderheden zal het wel
niet bekend geworden zijn, aan al die duizen-
den die niets anders wisten, dan dit voorwaarts,
in den naam des Heeren voorttrekken! Maar
waar moet het dan heen ? zal menig een wel
gedacht hebben, en toen hij opbrak en voort-
toog was het antwoord: alzoo heeft God het
bevolen !
Hoe vele zwarigheden en bedenkingen
konden bij het volk hier tegen opkomen!
Is het mogelijk met zulk eene talrijke me-
nigte voort te trekken ? Wanneer is het ooit
gebeurd , dat het water der zee is wegge-
dreven ? Zullen de Egyptenaren ons niet
volgen en achterhalen ? En wat onderscheid,
of wij in de woestijn door het zwaard, of
in de zee door het water omkomen? Hoe
veel was er dus noodig, om, zonder door
zwarigheden zich te laten afschrikken, op
het woord van Mozes en het bevel van God
de tenten op te breken, het vee voort te
drijven, vrouw en kinderen bij de hand te
vatten en met een oog op God naar het
strand te stappen. En echter zulk een ge-
loof en gehoorzaamheid werd er gevorderd.
Hunne zaak was voort te trekken; Gods
zaak, hun het pad te banen en hen veilig
over te brengen. Moeijelijk was het bevel;
maar den geloovigen Israëliër ontbrak het
niet aan gronden, om in weerwil van dit
alles, op te staan, en regelregt naar de zee te
spoeden, want Jehova had het bevolen. Het
was geen zelfgekozen weg, geene roekeloos
gevormde onderneming. Door God zelven
waren zij op deze plaats gebragt; elke stap
voorwaarts geschiedde in Zijnen naam, en
was voor Zijne rekening. De belofte Gods,
aan Abraham, Izaäk en Jacob gedaan, en
aan hen herhaald, was hen te brengen
in het land Kanaan. De vaderen waren in
die verwachting gestorven; het gebeente van
Jozef, dat zij met zich voerden, gaf getui-
genis van dit hun geloof. God zal er ons
brengen, al loopt dan de weg door de diepte
der zee; Hij zal hetgeen Hij den vaderen ge-
zworen heeft vervullen. Dachten zij aan
het Pascha, voor weinige nachten gevierd,
ook dit verzekerde hun dat zij, noch in de
woestijn, noch in de zee zouden omkomen.
Het was een 'feest, dat zij ter gedachtenis
bestendig vieren moesten. » Jehova zou dit
niet ingesteld, en onze kinderen van den
verdervenden Engel in Egypte verschoond
hebben , indien wij nu hier zouden omko-
men.quot; En wat getuigt hunne eigene erva-
reng van de magt en trouw des Heeren in
al die teekenen en wonderen welke zij aan-
schouwd hadden ? Wie had het ooit kun-
nen denken, dat zij , zonder een eenig man
te verliezen , geheel vrij, uit Egypte zouden
getogen zijn ? Voor dien God, die dit be-
werkt had, was niets te wonderbaar. Hij
was bij hen. Zij zagen Zijne tegenwoordig-
heid in de wolk- en vuurkolom, die voor-
uitging. Dit alles kon moed en kracht
geven om op het woord des Heeren op te
staan, voort te trekken en geene zee of
golven te vreezen. Zij hebben het ook ge-
hoorzaamd, en door het geloof zijn zij de
zee doorgegaan, als door het drooge.
De hoofdzaak, ons door deze merkwaardige
geschiedenis geleerd, is deze: God in den
weg, welken Hij ons door Zijne Voorzie-
nigheid heeft aangewezen, als de weg on-
zer roeping, in geloof en gehoorzaamheid
te volgen , en , in weerwil van alle bezwa-
ren en moeijelijkheden, aan Zijne hand
en onder Zijne leiding , moedig en gerust
de reize voort te zetten. Dit is Gods woord,
hetwelk bijzonder bij de intrede van den
nieuwen tijdkring als een gedenkwoord aan
ons gebragt wordt. Het is in het wezen der
zaak nog het bevel op onze reize naar de
eeuwigheid. Laat ons dan eerst nagaan of,
en in hoe ver, wij hetzelve, als tot ons geko-
men , mogen en moeten aanmerken ; vervol-
gens, wat het van ons vordert; daarna,
welke gevolgen wij ons van de gehoorzaamheid
aan dat woord des Heeren mogen beloven j en
eindelijk, wat ons daartoe kan iu staat stellen.
Mogen en moeten wij dat bevel om voort te
trekken, als ook tot ons gekomen, aanmerken ?
Ja , onder ééne voorwaarde, dat wij ons op
den weg bevinden, waarop wij door den Heere
geroepen en gebragt zijn, dien Hij door Zijn
bestuur en naar Zijn woord heeft aangewezen
en die volgens Zijne verordening naar het be-
loofde land brengt. Want ook ons is de be-
lofte om in Zijne ruste in te gaan nagelaten.
Al de wegen der menschen loopen daarop niet
uit: er is een weg zoo wel naar het verderf,
als naar het leven. Er is meermalen een weg
gekozen , die iemand regt schijnt, maar die
uitloopt naar de binnenkameren des doods.
Wij zouden op een' geheel verkeerden weg
ons kunnen bevinden, en dan zouden wij niet
mogen zeggen : » gaat gerust voortquot;, maar veel-
eer malkanderen toeroepen: »ijlings terug!quot;
Mozes moest het wel aan de kinderen Israëls
zeggen j dat zij voorttrekkendoch niet aan
Pharao en de Egyptenaren. Indien hij tot
hen in den naam van God een woord had
moeten brengen, het zou geweest zijn: »geen
stap verder; van stonden aan teruggekeerd;
want zoo gij u verstout verder te gaan, zult
gij door de zee verzwolgen worden.quot; Zij
stonden daar digt bij malkander j Israëls volk
met Mozes aan het hoofd : de Egyptenaren
met Pharao, en alle zijne paarden en w'agenen.
Doch de eene stond op de plaats zijner roe-
ping , de andere op den weg des ongeloofs
en der ongehoorzaamheid. De eene stond voor
Gods, de andere voor eigene rekening. Beide
gingen voorwaarts, de eene met God, de andere
zonder God, ja tegen God. Het voorttrekken
van den eenen was voorttrekken tot eenen
vreeselijken ondergang; dat van den anderen
tot den dag der verlossing. De oogen des
Heeren zijn op een iegelijks weg. Wie van
ons een' weg bewandelt, die niet goed is,
waar hem zijn eigen geweten moet veroordee-
len, dien hij naar zijn eigen lust en onbekeer-
lijk hart tegen den wil van God verkoren
heeft, dien moet men een ander woord bren-
gen, en in den naam van God om zijns levens
wil toeroepen: »terug, van dit oogenblik af,
terug, geen schrede verder, gij zijt op den weg
des verderfs, en elke stap verder is een stap tot
onherstelbaar ongeluk!quot; Alzoo dan het nieuwe
jaar niet weder begonnen, gelijk het vorige
van u doorgebragt en geeindigd is. Nu hoe
eer hoe beter den kwaden weg verlaten,
en een' anderen, beteren verkozen, waarop
gij God niet tegen, maar met en voor u
hebt.quot; Er is maar ééne weg, die goed is, die
naar het leven leidt, en waarop God ons door
Zijn woord en bestuur allen roept, het is die
des geloofs en der gehoorzaamheid. Dien
moest Israël, dien moeten wij bewandelen : het
is de regte en koninklijke weg, voor Israël
naar het aardsche en voor ons naar bet he-
melsche Kanaan. De leidingen der Voorzie
nigheid om ons tot dien weg te brengen,
daarop te oefenen en te vormen voor het in-
gaan in de rust, zijn onderscheiden: aange-
name en onaangename, met en tegen onzen
zin. Het is nu eens door de zee, dan door
de woestijn, al naarmate het in het reis-
en opvoedingsplan van den hemelschen Leids-
man voor ons noodig en gepast geoordeeld
wordt. De lotgevallen , die ons overkomen ,
de ontmoetingen, die wij hebben, de ont
beringen, de werkzaamheden en beproevin-
gen , waartoe wij geroepen worden , zijn de
wijziging van het hoofdplan voor ieder in
het bijzonder, naar onze behoeften, vatbaar-
heid en bestemming berekend, en mogen wij
houden voor de aanwijzing en leerscholen
der hooge Voorzienigheid, om daardoor on-
zen gang vast te maken op den weg des
geloofs en der gehoorzaamheid, hetzij door
ons af te leeren of aan te leeren, te kastijden
of te louteren, te versterken of te volmaken,
en alzoo toe te bereiden voor de inwoning
in het eigenlijk ware vaderland, dat Hij als
de erfenis en het onvergankelijk goed heeft
toegewezen aan allen , die zich door de za-
ligmakende genade , ons verschenen , voor
hetzelve laten opkweeken.
Is het dan dat de stem van God bij het in-
treden van een nieuw tijdperk met nadruk
tot ons komt, dat wij daarop acht geven,
hiernaar luisteren, voorttrekken, niet stil-
staan , niet achterwaarts noch ter zijde kee
ren, maar zoeken voort te gaan en in de
roeping, waarin Hij ons geplaatst heeft, en
wij nog verder gebragt worden, trachten
voort te komen. Zou dat niet de wille Gods,
zou dat niet des Christens roeping zijn i Zou
dat bij den ingang van een nieuw tijdperk,
bij de voortzetting van de levensreis, niet
het woord des Heeren aan ons allen zijn ?
Voortgaan en volgen is immers de groote
zaak, die de groote en goede Herder van
zijne schapen eischt? Het was het eerste
woord, waarmede Hij menschen opzocht; en
als zij zich tot Hem begeven hadden , was
2
-ocr page 18-het dit, dat Hij hua al weder en weder toe-
riep: wie achter Mij wil komen, volge Mij!
hlijß in Mij! Is Hij niet de Leidsman en
Voorganger der zaligheid, dien wij op den
voet moesten volgen , waar Hij ook met ons
henengaat ? Moeten wij niet op Zijn woord
en Zijne wenken acht geven, treden in het
spoor, dat Hij ons gehaand heeft en waarop
Hij naar het plan des Vaders ons tot heer-
lijkheid leidt ? Ja Hem in geloof en gehoor-
zaamheid na te wandelen, dat is onze roe-
ping, dat de taak, die voor onze rekening
ligt. Gij stemt dit gereedelijk toe. Het is
het woord dat als uit den hemel van Zijnen
hoogen troon ons wordt toegeroepen: » zegt
het aan mijne discipelen, die nog op aarde
de reis niet geëindigd hebben, en nog korter
of langer in de oefenschool cn loopbaan be-
neden van Mij uitwonen, zegt het hun al-
len, dat zij voorttrekken!quot;
Wat vordert dat woord van ons? Voor
alle dingen worden wij daardoor geroepen
tot naauwkeurig onderzoek en ernstige zelf-
beproeving, of wij wel in den weg van
God zijn? Indien toch hieromtrent ons
hart ons veroordeelt, dan mogen wij niet
voortgaan, maar moeten terugkeeren. De
vraag is dus noodzakelijk voor ieder, die op
de goedkeuring van den Heer en de geluk-
kige uitkomst van zijnen togt prijs stelt:
»ben ik wel op den goeden, regten weg ?
op den weg, die Gode behaagt, en waarop
Hij mij door Christus geroepen heeft?quot;
Zoo neen, dan moet gij beginnen met
uwen eigen, verkeerden weg te verlaten, en
den weg des levens te kiezen en op te gaan.
Het is dan meer dan tijd, en misschien
maar een zeer korte tijd, die u nog overig
is, om u te bezinnen en deze keuze te doen.
De verwisseling des jaars herinnert u met
nadruk: draalt toch niet langer; uw tijd
kort op. Op het register uwer schulden
staat weder een geheel jaar, nutteloos door-
gebragt, aangeteekend. Iedere dag van uitstel
is een verloren dag, en hoe verder en langer
men voortgaat op den verkeerden weg, des
te moeijelijker en onwaarschijnlijker wordt
bet terugkeeren. De grooie zaak, die wij
2 *
-ocr page 20-dus voor onszelven ernstig te onderzoeken
hebben, is deze: of wij onzen voet reeds
gezet hebben op den weg van Gods getui-
genissen, of wij met David kunnen verkla-
ren : ik heb verkoren den weg der waar-
heid ^ Uwe regten heb ik mij voorgesteld,
ik zal Uwe wet houden, ja, ik zal ze
onderhouden met ganschen harte. (1) Dan
ook dit alles is nog niet genoeg. Men kan
in het algemeen hierin het getuigenis van
zijn geweten hebben en het toch in den
bijzonderen weg, welken men bewandelt,
niet vrijmoedig durven verklaren, het is die
mijner roeping, die, waarin God mij ge-
plaatst heeft. Soms is het een eigen gekozen
weg, een pad, hetwelk wij naar onzen lust
gekozen hebben, maar waarop God ons niet
gebragt heeft. Ook dan moet het afgedwaal-
de schaap naar den Herder, die het terug
roept, hooren. Doen wij dit niet, het gaat
met ons gelijk het naderhand met Israël
ging, toen zij ongeroepen den strijd met
den vijand wilden wagen, tegen de waar-
schuwing van Mozes aan, die tot hen zeide:
(1) PSALM cxix, 33, 34.
gij zult geen voorspoed hebben, want de
Heere zal niet met u zijn. Zij werden
vernederd, beschaamd en verslagen. Zulke
droevige teleurstellingen van onze buiten
God gemaakte plannen en verwachtingen,
moeten dan de tucht en het geneesmiddel
zijn voor onze eigene dwaasheid. Maar mo-
gen wij, na getrouw onderzoek, in ons
eigen gemoed ten vollen verzekerd zijn , dat
wij ons in den weg onzer roeping en waar-
in God ons door Zijne Voorzienigheid ge-
bragt heeft, bevinden, dan geldt ons dit
woord : voortgaan , voorttrekken !
En wat zegt het dan tot ons? Doet wat
er in dien weg te doen is, en uwe hand
iederen dag vindt om te doen, met al uwe
magt, getrouw, en volbrengt alzoo den wil
van God in uwe roeping. Hoe dan ook uw
stand of werk zijn moge, aanzienlijk of ge-
ring, groot of klein, moeijelijk en onaange
naam, of meer gemakkelijk en genoegelijk,
beschouwt uzelven steeds als dienaren van
God, bezig in Zijn werk; volbreng uw dag
werk, dat u op aarde gegeven is om te ver-
rigten , naar den wil van God.
Het zegt ook, zoekt voort te spoeden op
reis, verzuimt geen' tijd, en houdt u
zoo min mogelijk op met beuzelachtige
en nuttelooze dingen. Zoekt dagelijks verder
te komen, en daartoe van de kinderen der
wereld, van hetgeen gij hoort, ziet en u
voorkomt, partij te trekken tot het groote
doel uwer levensreis. Weest niet tevrede met
hetgeen gij reeds verrigt hebt; maar, verge-
tende hetgeen achter is, en u uitstrekkende tot
hetgeen voor u ligt, zij het uw toeleg om
voorwaarts te komen. Tracht aldus versterkt
en bevestigd te worden in het geloof, op te
wassen in Hem die het hoofd is, en zoo te
jagen naar de volmaking, of gij het ook
eenigzins grijpen mogt, waartoe gij ook van
Christus gegrepen zijt.
Blijft in den weg, waar in God u geroe-
pen heeft, gaat er niet uit, en ook niet
buiten, al is het minder de weg uwer ver-
kiezing, al schijnt die weg u te lang of te
kort. Zoolang God wil, dat wij daarin
blijven zullen, zoolang onze vermogens en
krachten naar ligchaam en geest toereikende
aijn om te vervullen , wat daarin moet ge-
sollieden, zoo blijve een ieder in die beroe-
ping , waarin hij geroepen is.
Verder zegt ons dit woord des Heeren:
ziet toe, dat gij niet afwijkt noch ter regter
noch ter linkerzijde, maar de goede, door
God in Zijn woord voorgeschreven baan
houdt, in het midden van de paden des
regts. Men gaat dikwerf en zoo ligt naar
de uiterste zijde of grenzen van den goeden
weg, in de nabijheid van den verkeerden
weg. Dan wijken ook wel eens de gangen
op den zijweg af, en men is met den eenen
voet op den dwaalweg, met den anderen op
het regte spoor. Neen ! in het midden van
het pad der waarheid en der geregtigheid zijn
wij alleen veilig. De Israëliërs wisten, dat zij
op den goeden weg waren, als zij de wolk-
kolom des daags, en de vuurkolom des nachts
in het oog hielden en volgden. En wij weten
het, en mogen daarin gerust zijn, wanneer
wij op het licht van 's Heeren woord, dat van
ons geweten en van Gods voarzienigheid on-
beweeglijk acht geven. Dat is het licht op ons
pad, de lamp voor den voet, de wolk- en
vuurkolom , die wij te volgen hebben.
Het bevel des Heeren om voort te trek-
ken sluit len onzen aanzi' n ook in , dat
wij bet doen zonder murmurering of angstige
vrees , maar met lijdzaamheid en onder-
werping aan den hemelschen Leidsman. Zoo
moeten wij den nieuwen loopbaan, die wij in
den aanvang des jaars intreden, met moed
en in God gesterkt aanvangen, en blijmoedig
de levensreis voortzetten. Uit Egypte terstond
in bet beloofde land te komen, zou Israël
wel gewenscht hebben. Doch zij waren voor
de inwoning van Kanaan nog niet geschikt.
In het reisplan lag de zee, de woestijn, de
Jordaan tusschen de bevrijding uit de sla-
vernij , en het ingaan in de rust. Er moest
veel van het oude en verkeerde, dat het volk
in Egypte had overgenomen, afgelegd wor-
den en voorbijgaan; veel vóór de bezitting
van Kanaan aangeleerd worden. De weg was
niet zonder bezwaren, ontbering, moeij(^h)k
heden en beproevingen. Het kon niet an-
ders, omdat hij liep door de woestijn, en
het moest niet anders, zouden zij gelouierd
en geoefend worden. Ziet daar het beeld
van des Christens reize naar de eeuwigheid!
Onderwerping, eenswillendheid en gehoor-
zaainlieid zijn de deugden, die moeten aan-
geleerd worden. Daartoe is de weg, soms te-
gen onzen zin , vol bezwaren, nu eens donker,
dan gevaarlijk. Hier moeten wij ons zelven
verloocbenen, daar liet vleesch kruisigen ,
ginds veel ontbeeren, dan weder smartelijke
verliezen ondergaan. Spiegelen wij ons aan
Israël; het was telkens murmurering over
hetgeen zij misten, klagen tegen God en tegen
Mozes. Zij waren verdrietig over den moeije-
lijken en langen weg. Dat is geen voort-
trekken, dat Gode behaagt. Wenschen wij
Zijne goedkeuring, het moet zijn met een
gewillig en tevreden hart. De reize, die wij
in dit jaar aanvangen, zal niet zonder moeije-
lijkheden en bezwaren zijn. Welligt zullen
die grooter en meerder zijn, dan die wij
lot dus ver op onzen weg ontmoet hebben.
Doch wachten wij ons tegen ongeduld, ver-
driet en murmurering. Dat is geen volgen,
maar opstaan; dat is geen voortgaan, maar
voortgesleept worden; dat is geen geloof,
maar ongeloof. En voegt dat aan een nietig,
onrein schepsel jegens den hoogen, alleen
wijzen God, aan een onwetend isind omtrent
zijnen goeden en liefderijken Vader ? Past
dat een Christen, die weet, waar het naar
de belofte met hem henengaat, die weet
dat hij het eigendom van een' getrouwen
Zaligmaker is, een discipel van den Heer,
die voor hem het kruis verdragen, en de
schande veracht heeft, en gehoorzaam is ge-
worden tot in den dood? Neen, voortgaan
in geloof en gehoorzaamheid; dat lezers! is
onze roeping, en altijd met lijdzaamheid te
loopen de loopbaan , die ons is voorgesteld.
Hoe veel is er, dat ons tot zulk voort-
gaan moet opwekken en dringen. Vele re-
denen zoude men ter aansporing kunnen
noemen. Eene enkele zal nu voldoende zijn.
Het zijn de vruchten, die uit dit geloovig
en gehoorzaam volgen van God in zijnen
weg voortkomen.
Naar mate wij het meer gewillig en ge-
hoorzaam doen, zal het ons gemakkelijker
vallen. Voor hen die 't. heil des Heeren
wachten, zijn hergen vlak en zeeën droog.
De onbuigzaamheid van het hart, de eigen-
zinnigheid van den wil maakt het ons het
meest moeijelijk. Zelfs het minste lijden,
eene geringe ontbering, eene niet noemens-
waardige opoffering worden daardoor zwaar
en lastig. Daarentegen, wanneer wij ons laten
leiden met kinderlijke onderwerping, en wan-
delen in geloof aan Gods beloften, ook als
wij geen licht zien, en steunen op den Heere
onzen God, dan wordt de last ligt. Wij
heffen het hoofd om hoog, wij gevoelen ons
krachtig in God. Dan kwelt de donkere
toekomst niet, dan is geen nacht voor ons
te duister. Wij hebben moed en kracht
om te doen, te dragen, te lijden, waartoe
God roept.
Wij zijn dan ook Gode welgevallig, be-
vorderen daardoor het opwassen in de genade,
en zijn anderen tot nut en zegen. Kan het
anders, of zuU^ gehoorzaam volgen in den
weg, waarin God leidt, met een gewillig en
in geloof aan God vasthoudend hart moet
Hem welgevallig zijn? Hij zal het goedkeu-
ren, de blijken van Zijne gunst en liefde ons
doen ondervinden, en het met Zijn' zegen
achtervolgen. En voor onszelven worden wij
geoefend, wassen wij op in Christus, worden
Hem meer gelijkvormig en Hij krijgt meer
eene gestalte in ons. Wij reizen dan voor-
spoedig en gelukkig, gaan van licht tot licht,
van kracht tot kracht, en wij vergaderen
schatten ten eeuwigen leven. Zouden zulke
gewillige, gehoorzame, geloovige volgelingen
des Heeren geen zegen zijn voor hunne reis-
genooten, hier tot beschaming, daar tot op-
wekking , ginds tot aanmoediging ? Wie zou
niet gaarne op zijne levensreis de zoodanigen
bij zich hebben? De ontevredene klagers,
de nioedeloozen, de murmureerders ontwijkt
men. Zij verbitteren het leven van anderen,
maar de blij moedigen, die in geloof en hoop
gesterkt zijn, zoekt men op, heeft men gaarne
bij zich. Zij zijn de sprekende en uitlokken-
de toonbeelden, dat het goed en zalig is God
te dienen , en dat er vrolij kheid is voor de
opregten van hart.
En de uitkomst zal goed zijn. De Josua's
en Kalebs, die volhard hadden in het na-
wandelen van den Heer, kwamen in het land
der belofte, terwijl de ongeloovigen en onge-
hoorzamen vielen in de vvoestijn. Zij konden
niet ingaan van wege hun ongeloof. De weg,
dien God met zijne kweekelingen houdt, loopt
altijd uit op het vaderland daarboven. Die
het Lam nu volgen, waar het ook henengaat,
komen zeker te huis, komen met eere bin-
nen , even gelijk de goede en getrouwe dienst-
knecht, al is hij over weinig getrouw geweest,
ingaat in de vreugde van zijnen Heer. Daar
rust hij uit van zijn' arbeid, daar wacht hem
de kroon der overwinning. Dan zijn moeite
en verdriet, lijden en strijden voor eeuwig
voorbij. Daar is de vreemdelingschap verge-
ten , en zij zijn in het vaderland, dat zij
zochten; zij gevoelen zich zalig bij God en
Christus !
Wij hebben over het voortreizen op onzen
levensweg in den naam des Heeren, en over
de aanmoediging die wij daartoe hebben,
genoeg nagedacht en gehandeld. Er is nog
eene vraag te beantwoorden, die ik wensch-
te dat in veler hart, onder het lezen van dit
boekje, zal zijn opgerezen: wat kan ons in
;3ü
staat stellen om alzoo onze levensreis in dit
jaar te volbrengen en voort te zetten?
Allereerst moet ik u wijzen op den God
en Vader van onzen Heer Jezus Cliristus, die
daar is boven allen en in allen, die alle
dingen, ook ons lot in dit jaar regelen zal;
op dien al vermogenden Heer en Leidsman,
die ons met Zijn bloed gekocbt en zicli tot
een eigendom gemaakt heeft, en ons, als de
goede Herder zijne schapen, door dit land der
beproeving naar den hemel leidt, op dien goe-
den en Heiligen Geest, die ook geheel dit
jaar door weder bij vernieuwing in de ge-
meente gepredikt zal worden, als ons gegeven
om ons te vernieuwen, te troosten, eeuwig
bij ons te blijven. Daar ligt onze eenige,
maar ook al onze sterkte, hulp en kracht.
Zonder Hem vermogen wij niets, maar ook
door en met Hem vermogen wij alles. Wel
mag men hem beklagen, die geene behoefte
gevoelt aan, of geen vertrouwen durft stellen
op Hem, die roept om voort te treden, in
Wiens hand onze adem is, en bij Wien al
onze paden zijn. Durft iemand het jaar in-
treden , zonder dat het aangezigt des Heeren
medegaat; meent hij wijs en sterk genoeg te
zijn om op zichzelven te kunnen staan en
er zich door te helpen; hij beginne dan maar
zonder God, zonder Christus, zonder deu
Geest. Hij trekke dan maar gelijk het Egyp-
tische leger voort in zijne verblinding en
trotschheid, maar wachte dan ook het loon
zijner dwaasheid. Onze hulpe is in den
naam des Heeren, die den hemel en de aarde
gemaakt heeft. Wij schamen ons niet open-
lijk te belijden, dat wij zonder het licht van
Gods woord, zonder de kracht van Zijnen
Geest, zonder de nabijheid van Christus den
Heer, die ons leiden , hoeden, bestieren, te
regt helpen moet, geen stap voorwaarts dur-
ven doen en geen enkelen dag des jaars dat
kunnen missen. Maar nu. Hij kan helpen.
Hij wil ons aanwijzen den weg, dien wij
te gaan hebben, en leeren hoe wij wandelen
moeten. En Hij, die roept, is ook getrouw
om het te doen, wanneer wij lust hebben
om in zijnen weg te gaan, wijsheid en kracht,
raad en bestier bij Hem te zoeken. Hij hoort
het gebed en Hij wil, zelfs boven bidden, in
onze zwakheid Zijne kracht verheerlijken.
Zijne genade is ons genoeg en Zijne trouw
wankelt niet. Hij zij dan onze toevlugt,
onze sterkte en onze verwacliting alle dagen !
Willen wij dit jaar gemoedigd en gelukkig
de reis voortzetten, dan moeten wij gedurig
levendig in het oog houden, wat het groote
doel van de levensreis is. Het is niet ons
hier te verstrooijen en alles te genieten,
wat ons oog begeert en onze zinnelijke lusten
bekoort, om te werken en te zwoegen voor
de spijze die vergaat, of ons schatten te ver-
gaderen, die wij in het vreemde land achter
laten. Het is om wijs te worden tot zalig-
heid, om voorbereid en gevormd te worden
voor het hemelsche vaderland. Het doel van
God met ons te laten voortreizen is zoo goed
en zoo groot. Het is onze leer-, onze zaai-
tijd voor de eeuwigheid. Onze lotgevallen
maken de school uit, waarin ons de zaligma-
kende genade Gods de les aanwijst, die wij
moeten leeren. De Bijbel is het hoofdboek,
dat wij moeten raadplegen, en de Geest van
God de goede leermeester, die ons in de
waarheid wil leiden, terwijl de Zaligmaker
en Heer den togt bestuurt, voor afdwalingen
behoed en alle dingen wil doen medewer-
ken len goede dengenen, die Hem liefhebben.
Wij zijn geroepen lot heerlijkheiden deugd,
tot het eeuwig en hemelsch koningrijk. Hier-
mede staat ieder jaar, elke dag in het naauw-
ste verband. Dat doel worde niet vergeten,
dit bij lief en leed herinnerd. Laat het ge-
durig onze taal zijn: wijk wereldsch gewe-
mel, ik moet naar den hemel, verhinder
mij niet!
Prenten wij ons daarbij twee dingen diep
in. Vooreerst dat Gods gedachten anders
zijn , dan de onzen, dikwerf zoo hoog, als
de hemel is boven de aarde, onnagaanbaar,
maar ook altijd beter dan wij berekenen en
wenschen kunnen. Het zal ons dan minder
bevreemden en ontrusten, wanneer wij in
het aangevangen jaar op geheel andere, te
voren onbekende en onverwachte paden ge-
leid worden, die wij niet zouden begeerd
hebben. De keuze van den weg staat aan
den Herder, en niet aan het onnoozele schaap.
Dat heeft maar te hooren naar den Herder,
en Hem te volgen. Het andere, dat wij niet
minder gedurig ons herinneren moeten, is
dit: hier is het land der ruste niet. In de
woestijn mogt Israël wel van de heerlijke
druiventrossen des beloofden lands de voorproef
genieten, maar onder den wijnstok en den
vijgenboom neder te zitten, dat was onmo-
gelijk, zoo lang zij nog op reis waren naar
Kanaan. In de woestijn hadden zij nu eens
gebrek aan water, dan aan brood, nu aan
vleesch, dan weder aan iets anders. Op
reis moet men vele van die genoegens en
verkwikkingen missen, die men te huis ge-
niet. Daarom dan laat ons van de aarde
niet meer verwachten, dan ze geven kan.
Nooit volmaakt, alles onbestendig en on-
voldoende: dit is het opschrift, dat wij da-
gelijks moeten lezen, op hetgeen wij hier be-
neden zien, bezitten en genielen.
Willen wij gelukkig en gemoedigd voort-
trekken, laat ons dan goed achterwaarts en
goed voorwaarts zien. Wat ligt er ach-
ter u, vrienden van God? Een groot, mis-
schien het grootste gedeelte van de reis.
Welke gedenkteekenen staan daar van 'sHee-
ren wijsheid, magt, liefde en trouw? Hoe
heeft Hij geleid ? Immers goed! Waar heeft
Hij u begeven of verlaten? Immers nergens!
Waar beeft Hij u doorgeholpen, ondersteund,
gered? Immers overal en altijd! Is dan de
God Jacobs veranderd ? Is Hij afgenomen in
kracht ? Is Zijne liefde en trouw met de jaren
verminderd ? Wel nu, dan het dagboek uws
levens dikwerf opengeslagen , de proeven van
zijne doorhelpende, ondersteunende, redden-
de liefde in het geheugen bewaard en terug-
geroepen ! Zij zullen u dikwerf te stade
komen op den volgenden weg. De jaren
worden verzwolgen in den stroom des tijds,
zij vloeijen weg, hemel en aarde gaan voor-
bij , maar Hij, de Ontfermer, die u geleid
heeft tot op dezen dag, blijft deaelfde, en
het verbond zijns vredes wankelt niet in
eeuwigheid ?
Doch niet enkel achterwaarts, wij moeten
ook goed voorwaarts zien op den weg dien
wij betreden. Niet om angstvallig vooruit
le loopen en ons zelven af te matten met
nuttelooze berekeningen van wat al kan gebeu-
ren. TJw hoop en vrees zijn zinbedrog, en
dwaasheid al uw zorgen. Maar ziet goed
voorwaarts op het beloofde land, dat aan
het einde van den weg ligt, en u door
den eed van God in Chrisius Jezus is ver-
zekerd, Houdt dat onder de moeijelijkheden
niet alleen, maar ook onder de aangenaam-
heden van de reis toch veel voor oogen.
Daar immers is het vaderland dat wij zoeken,
daar zijn zij heengegaan , die van jaar tot
jaar in Chrisius ontslapen zijn ! Daar is de
rust en de zaligheid! Die hoop moet al het
leed verzachten; dit moet u sterken om
lederen slap voorwaarts als eene nadering te
beschouwen tol het huis des Vaders, waar
de Voorganger de plaats bereidt. Wat er
ook in het ingetreden jaar ons onlvalle, het
is alles in verband met het te huis komen.
God kent alleen het naaste pad, en al moet
er dan nog een Jordaan worden overgetrok-
ken eer men de rust ingaat, Hij, die den
prikkel des doods, de zonde, heeft weggeno-
men en gezeten is met majesteit aan de reg-
terhand des troons van God , heeft gezegd :
Ik geve mijne schapen het eeuwige leven,
niemand zal ze uit mijne hand rukken.
Hij zal den uitgang hier beneden en den
ingang hier boven bestieren, ons vergezellen.
en den moeden reiziger overbrengen, waar
Hij is, want de donkere doodsweg voert tot
God, voert tot blij aanscbouwen!
Leer ons, Vader! ü verbeiden,
Volgen waar Gij ons wilt leiden,
Steunen op Uw trouw en magt.
Psalmen zingen in den nacht.
Hooren , wat Gij ons wilt leeren,
Uw bevel met daden eeren,
En, voor de uitkomst willig blind,
Stil zijn als 't gespeende kind.
A
ßij M. Wijt amp; Zonem, Drukkers va» het Nederlandsche
Zendelinggenootschap, worden ook uitgegeven de
volgende Kleine Stukjes:
Cents.
l.Ëvaugelische herinnerin-
gen aan KraMken. • . * • . 15
2.Over het nuttig Kerkgaan. 10
5.0ver betdoen V. Beliidenis 10
4.Eeti woord voor menschen,
dienictterkerkkunn.gaaa 10
5*Het Christend. beschaamd
door Heidenen .......10
6.Evangelische herinnerin-
gen aan Bedroefden ....
f.Evangelis. herinneringen
aan Vaders en Moeders . . 20
8.Een woord aan Vaders en
Moeders over den Doop. . 05
9.Over het allerbeste Boek. 10
10.Onderw.overhetBijbeilez. 25
Jl.Levensgeschieden.van den
grootsten Man . ......25
11.Iets over het Avondmaal . 15
13.Opwekking tot de huiase-
liike Godsdienst......20
J4.Zamen8praak tusschen drie
•vriend, over deWodergeb. 07^
15.Hetnbsp;lev. van WilliamKelly 15
16.Drienbsp;zamenspr. tusschen
een'Jjeeraar eneenHuism. 15
17.Hetnbsp;dorp Eerenhoef, tot
vorigen welvaart hersteld. 25
18.Hetnbsp;nadeel van het hij de
straat loopen der kinderen 20
19.Waarsch.legennbsp;deOntucht 30
20.Iets voor herstelden uit
krankheid.........20
21.Iets voor Gevangenen. . . 45
22.Geschenknbsp;der Christelijke
liefde voor kinderen. . . . 32|
23.Geschenknbsp;voor liidmaten . 25
24.Hebnbsp;ik wel genoeg voor de
26.Tvvecde Gesch. der Chris-
telijke liefde voor kinderen 25
28.Iets voor Armen. . .... 10
29.Jezus, de Geneesmeester • 12-^
SO.Evaog. herinneringen aan
oude Lieden ..•*...• 22|
31.Verzamel, van leerz. brie-
ven en opwekk. verhalen , 20
S2.0pwekk.totweItevredenh. .20
35.Eennbsp;goed woord aan Chris-
ten-ouders over de opvoed, 20
S4.Franke, de krachtde» Gel. 15
55,Sehet» van bet leven van
Afrikaner.nbsp;10
36.Waarschuwingnbsp;tegen Let
kwaadspreken .*...«. 10
Cents,
37.Iet» over de Zelfkennis, , 20
38.Eennbsp;woord van onderrigt
en troost in Sterfhuizen. . 25
39.Mennbsp;doet niet wat men kan 17|
40.Vriendel.nbsp;raad aan zwaar-
moedigen ..........25
41.Waaromnbsp;wordiknietbeter 25
42.Wienbsp;zijn, hier op aarde,
de gelukkigste menschen . 20
43.Gedenknbsp;te sterven.....25
44.Hetnbsp;Voorbidden, een pligt
der Christelijke liefde. . , 174
45.0pw. totgetroawe deelne-
ming in het Maand.Gebed. 27|
46.Troo8tw.voorChristenen.nbsp;17Ï
47.Bijbelsnbsp;Leesb. voor Krank. 20
48,Iets uit het levenvan Felix
Ncff.Pred.der Waldenzen 25
49.Helnbsp;Geloof in JezusChris-
tus, naar Joh. VI.....25
50.Denbsp;Christel. Oefenschool. 27$
51.Denbsp;Goede Herder.....22|
52.nbsp;Bijbelsch Onderwijs over
's Menschen bekeering , . 22^
53.Genadenbsp;cn PJigt......25
64.Geschenkaan allendieGods
woord mogen hooren. . . • 22(
55.Denbsp;Zelfbeproeving.....25
56.Hetnbsp;wandelen als kinderen
des Lichts.........25
57.Eennbsp;woord aan allen die
gaarne het beste voorbeeld
wenschen na te volgen. . . 25
58.Iets over het Geweten . . 20
59.Christel.Godsvrucht,nbsp;geen
Dweeperij. ......... 25
60.Geschied.v.JohannesEltot.nbsp;25
61.Eennbsp;woord over on?cn
Geestelijken wasdom. ... 15
62.Denbsp;Christen........17«
63.Aanprijzingnbsp;van een god-
vruchtig huiselijk leven. . 17^
64.Herinn,nbsp;van een* Dorpsl. 15
65 .Wenken omtrent het ge-
brek aan schuldgevoel . . 17^
66.Handl.nbsp;tot de Algcm.Kaart
der Christel. Zendingap. % 30
67.Denbsp;wederzijdsche pligt. in
het Christel, leven. . . 25
68.Denbsp;ware vooruitgang . . • 12|
69.Godsnbsp;hoogheid cn der Men-
schen geringheid, naar
Jez. XL : 12—18.....^^
70.Hoenbsp;wil de Heer dat zijne
Discipelen omtrent Hem
zullen gezind zijn .... 12$
71.God5djen8tigh.nbsp;uit nood. 12i
-ocr page 39-* V.
*
mUÊÊÈ
-ocr page 41-cc»--
-ocr page 42-