hoe wil de heer jezus, dat zijne
wscipelen omtrent hem zullen
gezind zijn en handelen?
TWEEDE DRUK.
-ocr page 2-^ mr
. TV -v
. ■ -iS :
-ocr page 3-VOORBERIGT.
Crecommitteerden van het Nederlandsche
Zendelinggenootschap, tot het opstellen, ver-
zamelen en uitgeven van kleine Stukjes
^er bevordering van Evangelische hennis en
godzaligheid, ook bij mingeoefenden; —
^f^melijk: l. dibeits, l. merens , Predikanten,
e. vi5ke Th. Dr. en Hoogleeraar te Utrecht,
•quot;•moll, /acoiz.. Predikant te 'sGravenhage,
VAN der LEEUW, Predikant Amsterdam,
adrian! en j. j. van oosterzee Th. Dr.,
-ocr page 4-ivnbsp;vookberigt.
Predikanten te Rotterdam, overeenkomstig
htm ambt en hunne bediening, dat oogmerk
gaarne willende bevorderen, en in uitzigt
op des Heeren medewerkenden zegen, bieden
het nevensgaande Stukje hunnen landgenooteri
aan; erkennende intusschen geene uitgave
voor echt, dan welke door een hunner of
door de drukkers dezes onderteekend is.
hoe wil de heer jezus dat zijne
discipelen omtrent hem zullen
gezind zijn én handelen?
Toen de Heiland zijne discipelen weinige
dagen voor zijn vertrek van de aarde naar
den hemel den lastbrief gaf, volgens welken
zij hunnen arbeid moesten inrigten , sprak
Hij onder anderen , ook dit woord: leerende
hen onderhouden al wat ik u geboden
heb (1). Z,ij moesten het Evangelie des ko-
^ingrijks, de blijde boodschap van vergeving
bekeering in Zijnen naam, vrede door
het bloed des kruises verkondigen in de ge-
'gt;eele wereld, onder alle volken. Met dat
'*voord der belofte van genade en zaligheid
fï^oesten zij beginnen, daardoor de menschen
•uitlokken, noodigen en bewegen, om door den
doop uitwendig, eu door het geloof inwendig,
(1) Matth, XXVIII: 19b.
zijne discipelen te worden. Hiermede moest
dan ook gepaard gaan hen te leeren om
al datgene te volbrengen, wat zij uit jezus
eigen mond als de heilige roeping en verplig-
ting zijner vereerders hadden leeren kennen.
Hetgeen zij te doen en te laten hadden, dat
moesten zij hen leeren onderhouden, dat is,
duidelijk en nadrukkelijk aanwijzen, wat zij
moesten onderhouden naar zijn' wil, hoe zij
dat onderhouden konden en hoe zij het moes-
ten doen. Gij ziet dus, belofte en bevel,
geloof en gehoorzaamheid moesten in de pre-
diking zoowel als in de beoefening van het
Christendom hand aan hand onafscheidelijk
zamengaan.. Die het Evangelie der belofte
predikte zonder van het onderhouden zijner
geboden te gewagen, bragt slechts het halve
Evangelie; en wie op het onderhouden van
zijne geboden aandrong zonder dat te verbin-
den met, en te gronden op het geloof aan
de beloften des Heeren, maakte zich evenzeer
schuldig aan verminking van het Evangelie.
Beide behoorde tot denzelfden lastbrief, en
het eene was zoo naauw aan het andere ver-
bonden , als wortel en vrucht, als funda-
ment cn gebouw, als inwendig leven en ui^
t-erlijk bedrijf. Het doen onderiiouden stond
met m hunne magt, maar bet leeren, het
aanwijzen, dat was hunne zaak. Zij moesten
dat dan ook doen, zoo als Hij het geboden
liad, en omdat Hij het wilde, zoodat het
onderwerping aan, en gehoorzaamheid jegens
Christus werd. Zij moesten het even zui-
ger , onverdeeld en onbedeesd verkondigen,
als zij geroepen waren om de belofte,
zonder er iets af of toe te doen, aan te
bieden.
Die last, aan de eerste verkondigers van
het Evangelie gegeven, is nog verbindend en
blijft zulks de eeuwen door. Vraagt men:
boe kan men weten wat Jezus geboden heeft?
Wij kunnen het vernemen uit hetgeen de
Heer aan Zijne Apostelen heeft geboden en
zij van Hem gehoord hebben , terwijl men
uit hunne brieven en redevoeringen kan zien,
hoe deze gezanten dit ontwikkeld, gewijzigd
en toegepast hebben op het leven en dagc-
bjksch bedrijf in de verschillende omstandig-
heden , waarin de Christenen zich bevonden.
Het oogmerk van dit geschrift is niet om
het algemeen hierover uit te weiden. Een
meer bepaald doel heeft men hier op het
oog, dit namelijk , wat Jezus van zijne dis-
cipelen voor zich zelven vordert, hoe Hij
wil, dat men omtrent Zijn persoon zal ge-
zind zijn , leven en zich gedragen, Ook dit
behoort tot de dingen , van welke de Heer
bij zijn vertrek van de aarde tot de jongeren
zeide: Leert hen, die gij door doop en on-
derwijs tot Mijue discipelen vormt, te on-
derhouden alles, wat ik u geboden heb.
Wij kennen Hem als den grootsten en
besten Zedeleeraar, die de wet Gods duide-
lijk en krachtig verklaard en ontwikkeld, en
haar rein en zuiver, ontdaan van alle mis-
vatticgen , heeft voorgesteld. Doch hooger is
het standpunt waaruit wij Hem nu gaan be-
schouwen: uit een standpunt, waarop Hij
geheel alleen staat en niemand met Hem te
vergelijken is, als den Zoon des Vaders, die
eischen kon wat niemand vermag; als den
Zaligmaker eu Heer, die regt heeft om met
majesteit en gezag te gebieden, wat geen
Profeet, geen Apostel, geen Engel zou heb-
ben durven doen. Er zijn zeer vele verschil-
lende meeningen omtrent den Zaligmaker in
omloop, zoodat dc Heer ook nu wel vragen
mag : zeggen de menBchen, dat Ik, de
Zoon des menschen, hen? (1) Doch het
komt er op aan, dat wij Hem zóó beschou-
wen en vereeren als Hij is, en weten wat
Hij voor zich van zijne discipelen geeischt
heelt.
Komt dit boekje den een of ander in
handen, die tot hiertoe anders over den
Heiland dacht, dan hij hier leest, hij zette
zich tot een onbevooroordeeld onderzoek, en
beproeve in gemoede, wat er geschreven
staat. Ootmoedig vraagt hij, die dit schrijft,
en begeere de lezer de besturing van den Geest
des Heeren, die in al de waarheid leidt!
Wij zetten ons tot de eenvoudige beant-
woording der navolgende vragen:
/Fat heeft jezus voor zich zelven van,
zijne discipelen geeischt, en in welke mate?
Op welken grond en met welk gezag
heeft Hij dit geeischt?
Met welke aanmoedigende beweegredenen
heeft Hij zijnen eisch ondersteund?
Vat kan ons naar Zijne aanwijzing in
staat stellen om dien eisch tc volbrengen?
Van welk geicigt is dit in de voorstel-
ling en beoefening van het Christendom?
(1) Matth. XVI: 13b.
-ocr page 10-wat heeft de heer jezus vooll zich zelven
vaiv zijne discipelen geeischt es
in welke mate ?
In de beantwoording der bovenstaande
vraag bepalen wij ons alleen bij betgeen
ons van Zijne omwandeling op aarde, in
de dagen zijns vleesches, door de schrijvers
der Evangeliën berigt is. Wat de Apostelen
daarvan in hunne brieven getuigd hebben,
is uit het vroeger onderwijs van den Hei-
land zelven ontleend en daarop gegrond.
Zij getuigden dit ook niet naar hunne bij-
zondere meening en opvatting, maar door
den Heiligen Geest verlicht en bestuurd,
spraken en schreven zij naar den wil van
Hem die hen gezonden had, in Zijne
kracht en door Zijn gezag. Als wij dan
met een oog op hetgeen de Heer de Zijnen
geboden heeft, deze vraag doen, komen
ons drie dingen voor de aandacht: Wij
moeten in Hem gelooven, — Hem belij-
den, — Hem volgen.
Wij moeten in jezds gelooven.
Dal is oen allcreerslo eisch. Van niets
-ocr page 11-lieeft JEZUS zoo dikwerf gesproken, niets zoo
dringend gevorderd als geloof in Hem. Niet
slechts aan Zijn woord, maar geloof in Zijn'
persoon, in Hem, als van God gekomen;
in Hem den Zoon des Vaders, den giiristds
Gods, het licht der wereld, de opstanding
en het leven, den Heiland en Redder, ge-
komen om te behouden en zalig te maken,
dat verloren was, als de weg, de waar-
heid en het leven, zonder wien niemand
tot God komen kan. De Profeten vorder-
den geloof in God, de Apostelen geloof in
JEZUS. Hij vorderde geloof in Zich zelven.
Dit was het doel van Zijne wonderen en
voorzeggingen, dat men gelooven zou in
Hem. Johannes schreef aaa het slot van
zijn Evangelie, dat al wat hij van jezus
leven, lijden, sterven en opstanding ver-
meld had, geschreven was, opdat de chris-
tenen zouden gelooven, dat Hij was de
CHRISTUS, de Zoon van God en geloovende,
het leven hebben in Zijnen naam. De
groote en voorname inhoud der prediking,
die de Apostelen, Zijne gezanten in de wereld,
verkondigen zouden, geeft m.\rgus ia dier
voege op: die gelooft zal hehhen en ge-
doopt zal zijn, zal zalig icorden, maar
die niet zal gelooft hebben zal verdoemd
icorden (1). Dat gelooven beschrijft jezus als
een komen tot Hem, een aanschouwen van
Hem, het leven zoeken bij Hem , het toe-
vertrouwen van zichzelven aan Hem , gelijk
de zieke zich aan den geneesmeester toever-
trouwt en hij, die in gevaar is om in de
diepte te verzinken zich aan de hand ter
redding uitgestrekt, vasthoudt. Het is een
zien op Hem als verhoogd aan het kruis,
om niet verloren te gaan, maar het eeuwige
leven te hebben, gelijk de Israëliten op de
koperen slang zien moesten.
Dat geloof eischte Hij zonder eenige
maat of beperking. Men moest in Hem
gelooven, gelijk men in God geloofde.
Men moest op Hem vertrouwen, al was
Hij naar het ligchaam afwezig, als naar
Zijne Godheid, majesteit, genade en geest
door alle tijden, in alle omstandigheden,
aan alle plaatsen tegenwoordig. Men moest
in Hem gelooven als in den eeniggeboren
des Vaders, als den Zaligmaker en Redder
van zondaren. Het moest een geloof zijn om
(1) Hoofdst. XVI: 16.
-ocr page 13-zijns zelfs wil, dewijl Hij het was, die het
zeide, Hij, die het doen kon. Hij bestrafte
quot;Wanneer het geloof klein en wankelend
was, zelfs in den storm en bij gevaar van
te vergaan. Hoe ruimer, grooter en onbe-
paalder dit geloof in Hem was, des te meer
werd het door hem goedgekeurd en ge-
prezen. Hij vorderde het ook dan nog,
als Hij van de aarde zou zijn heen gegaan.
Tot de voleindiging der wereld was dit het
eerste en grootste bevel aan ieder, wien het
Evangelie zou verkondigd worden onder alle
volken: geloof in den Heer jezus !
Wij moeten jezus belijden.
Zie daar den tweeden eisch, dien jezus aan
zijne discipelen deed. Hem voor de men-
schen te belijden, Zijns zich niet te scha-
men, dat te toonen, door zich in Zijnen
naam te laten doopen, en ook tot Zijne
gedachtenis bij een le komen om, bij de
teekenen van zijn verbroken ligchaam en
vergoten bloed tot vergeving der zonden,
het mwijdings-offer des nieuwen Testaments,
met elkander te vieren. Men moest Hem
erkennen, iu llem roemen, Hern verheer-
lijken en daardoor zich als zijne discipelen
onderscheiden van de wereld, gelijk de
Israëliet dat vroeger deed door zijne besnij-
denis en zijn Pascha. Dus moest men Hem
vrijmoedig, openlijk als Heer en Meester,
als Heiland en Verlosser, als Hoofd en
Koning belijden. Niet maar Heere! Heere!
zeggen, maar uit een waarachtig, innerlijk
geloof zich zijne discipelen en onderdanen
betoonen.
Dat belijden en vereeren van Hem heeft
geene grenzen. Om zijnentwil moet men
smaad en schande, ja zelfs den dood trot-
seren. Hij zegt er van: wie zijn leven zal
willen hehouden, die zal het verliezen,
maar zoo icie zijn leven verliezen zal om
mijnentiM, die zal het vinden (1). Wie
Hem belijdt, dien zal Hij ook belijden; maar
■wat heeft hij dan te wachten, die Hem mis-
kent en verloochent? Hij eischt het dier-
baarste dat de mensch heeft, dat, hetwelk
de een van den anderen niet mag afeischen,
waarover niemand behalve God regt heeft
te beschikken.....bet leven!
(1) Matth. XVI: 2.^.
-ocr page 15-Wij moeien jezus volgen.
Hieraan moet het blijken of wij Hem toe-
behooren , zoo wij op Hem staren, die het
licht der wereld is, aan Zijne leiding en
voorgang ons gewennen, Hem volgen, gelijk
de schapen deu herder volgen. Wij moeten
Hem gelijk worden in nederigheid, in zelfs-
verloochening, gehoorzaamheid en liefde. Hij
gaf daarvan een indrukmakend voorbeeld,
tóen Hij, de Heer en Meester, de voeten der
discipelen wiesch eu daarbij sprak: » Indien
dan ik, de' Heer en Meester, uwe voeten
gewassohen heb, zoo zijt gij ook schuldig
elkanders voeten te wasschen. IVant ik heb
II een voorbeeld gegeven, opdat, gelijkerwijs
ik u gedaan hel, gijlieden ook doet (1).
Van allen , die achter Hem wilden komen,
eiscbte Hij, dat zij zich zelven verloochen-
den, en zijne geboden bewaarden, gelijk Hij
de geboden zijns Vaders bewaard had; dat
zi] elkander lief hadden, gelijk Hij hen had
hef gehad, en dus alzoo wandelden gelijk Hij
gewandeld had. De dienstknecht moest wor-
den gelijk de Heer, en de discipel gelijk de
Meester.
(1) Joh. XIII : 15, le.
-ocr page 16-Ook hier geldt geene uitzondering. Het
volgen van Hem moet even zoo onbepaald
en zonder eenige beperking geschieden als
het gelooven in Hem en belijden van Hem.
Iu alles -waarin wij Hem kunnen navolgen,
is Hij het voorbeeld, wiens voetstappen men
steeds te volgen heeft. Naar Hem moeten
wij ons vormen, aan Hem trachten gelijk
te worden. Dierbaar zijn ons vader en
moeder, echtgenoot en kroost; maar wordt
het gevorderd, dan moeten wij voor Hem
alles over hebben, wat ons op aarde lief eu
dierbaar is. Waar het ons in de navolging
van Hem en het gehoorzamen aan Hem zou
belemmeren, daar moeten wij alles voor
Hem veil hebben. Hij moet ons lief en
waard zijn boven alles wat op aarde dierbaar
is. Wij moeten dus den Zoon eeren, gelijk
men den Vader eert, den Zoon lief hebben,
gelijk men God lief heeft, Hem gehoorza-
men gelijk men God gehoorzaamt. Zie,
zoo onbepaald was jezüs in Zijne eischen.
Zoo heeft Hij gesproken op aarde voor de
ooren zijner Apostelen, en zoo moesten zij
leeren onderhouden alles wat Hij hun ge-
boden had.
Wie is deze, zoo vroeg men met verba-
^•fg, dat Hij den storm en de onreine geesten
gebieden kan ? Wie is deze, dat Hij de zon-
den vergeven kan? Zoo mogen wij ook wel
vragen: wie is Hij die zulke eischen doen
kan? Verlangt gij hieromtrent eenige aan-
wijzmg, gij zult dan met belangstelling het
antwoord lezen op de vraag:
op WELKEIS grond en met WELK GEZAG HEEFT
DE HEER JEZUS DIT VOOR ZICH GEEISCHT?
Het was naar den wil des Vaders, dat
Hy aldus sprak. Bij herhaling zegt Hij ons
dat het de wil was desgenen die Hem ge-
zonden had, in Hem te gelooven, dat dit
het werk Gods was, dat men werken moest,
dat de Vader degenen die Hem volgden en
dienden, zou eeren. En omgekeerd, dat zij
le Hem verwierpen en Zijn woord niet
ontvingen, het leven niet zouden zien. Ver-
der: dat de Vader Hem daartoe geheiligd en
JQ de wereld gezonden had, opdat allen in
öem zouden gelooven, en dat juist hierdoor
de Vader in den Zoon zou verheerlijkt wor-
den. Het is er dus verre af, dat hierdoor
2
-ocr page 18-de eere des Vaders zou verkort worden, ge-
lijk zijne vijanden beweerden. Men kan den
Vader niet hooger eeren dan in den Zoon,
dien Hij lief heeft en door cn in wien Hij
zich geopenbaard heeft.
Zoo geeft dan de oorspronkelijke heerlijk-
heid, die hij bezit als de eeniggeborene van
den Vader, Hem regt eu gezag om alzoo te
spreken en te gebieden. Hier komt nog bij
de magt en heerschappij, die Hij van den
Vader ontvangen heeft. De Vader heeft Hem
alle dingen overgegeven, Hem magt gegeven
over alle vleesch. Hem gezet aan zijne reg-
terhand in heerlijkheid, bekleed met alle
magt in hemel en op aarde. Hij is de Ko-
ning eu de Heer, aan wien zich alles on-
derwerpen moet. Hij was het waarachtige
licht, dat men onbepaald kan volgen. Hij
is de Zahgmaker, aan wien men zich toe-
vertrouwen, de goede Herder, dien men
volgen, de Vorst des levens, dien men eer-
biedigen moet. Hij stond dus niet alleen
in de naauwste betrekking tot God, maar
ook in zulk eene hooge betrekking boven de
menschen, als geen mozes, geen abraham,
geen engel zelfs tot do menschen gestaan
leeft, of staan kon. Hij was de Heer en
'et hoofd der menschen, bestemd door den
Vader, om over al wat leeft te heerschen,
'Wanneer Hij zijn leven gegeven zou hebben
voor de -wereld eu zijne ziele tot een rant-
soen voor hunne zonden. Hij heeft dus een
oorspronkelijk regt, als het Woord, waar-
oor aHe dingen gemaakt zijn, een gegeven
'■^gt, als de Christus, aan wien de Vader
Jiagt pgeven heeft, en een verkregen regt
oor zijae opoffering voor hen, als de Her-
er, die zijn leven stelde voor de schapen.
fly kon dus spreken, bevelen en eischen,
zoo als niemand konde.
Hier komt nog bij, dat Hij naar dien
maatstaf zal oordeelen. Immers de Vader
oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel
y«^ den Zoon gegeven. Hij is de Regter,
'e eens komen zal, voor wien geloovige
ea ongeloovige, vriend en vijand zal worden
^egt gesteld. Dan zal Hij naar dat woord
oor Hem gesproken, oordeelen; dan zal
a igheid of rampzaligheid er van afhangen
nlr'nbsp;^^^^^nbsp;dan of men
«em ongehoorzaam geweest is. Dan zal
2*
-ocr page 20-Hij bijzonder vragen, of men hetgeen men
voor of om Hem konde doen, volbragt of
verzuimd heeft, of men Hem beleden, dan
of men Zijns en zijner woorden zich ge-
schaamd zal hebben.
De aangevoerde redenen worden nog ver-
sterkt, als -wij het volgende daar bij voegen.
Al hetgeen Hij eischt is noodzakelijk om
te komen tot het verkrijgen eu genieten van
die zaligheid, die Hij voor ons zondaren
verwierf, en die ons door de genade van
God is toegedacht en beloofd. Het is on-
mogelijk om door ons zelven behouden te
worden. Wij kunnen ons niet verlossen
van den vloek der wet, niet bevrijden van
het verderf, dat ons wacht, niet verzekeren
van de goddelijke goedkeuring of gunst,
niet genezen van de onreinheid en het
bederf, dat in ons is. God heeft zijn' Zoon
verordineerd en ons gezonden om onze
verlorene zaak te herstellen , om te doen en
te volbrengen buiten ons, voor ons en in
ons, -wat er tot onze volkomene redding
noodig is. Hij is het, zonder -wien niemand
tot God komt of komen kan. Hoe kunnen
dan nu behouden worden ? Immers niet
anders dan door geloof in Hem, vertrouwen
op Hem, onderwerping aan Hem en door Hem
te volgen. Het is de weg, de eenig mo-
gelijke, de van God zelven verordende, in
Evangelie aangewezen weg, welken ieder,
le mensch en zondaar heet en begeerig is
om behouden te worden van den toeko-
menden toorn en in te gaan in het eeuwige
leven, moet bewandelen. Het is de weg
onzes heils; als de Heer ons lief heeft, moet
Hij het eischen, want ons eigen eeuwig be-
lang, onze zaligheid vordert het.
Hij had dus alle regt om voor zich zel-
den dat onbeperkt geloof, die hoogste lief-
de, dat vrijmoedig, openlijk erkennen, dat
geu-ouw en standvastig volgen te eischen.
Hij had regt om zijnen Apostelen te gebie-
den alle volken te leeren onderhouden, wat
y bun geboden had , en daarmede overal
quot;^oon te gaan, zonder ophouden en zonder
eenige verandering of vermindering , tot aan
^e voleinding der wereld; want het rust
^P et gezag van Hem, die met majesteit
neggen kon: Mij is gegeven alle magt in
hemel en op aarde, gaat daarom heen, en
predikt het Evangelie aan alle volken I {\)
Maar hoe deed Hij dat nu? Niet als een
strenge wetgever, die uit de hoogte gebiedt;
maar als een goede en beminnelijke Heer,
die daartoe wil uitlokken en bewegen door
hefde. Schijnt hetgeen Hij eischt u zwaar
en moeijelijk te volbrengen, zoo zal het u
welkom zijn eenig antwoord te lezen op de
vraag:
aiet welke aawmoedigende beweegredenen
heeft hij zijn' eiscii ondersteund ?
Er kunnen verschillende beweegredenen
worden opgegeven. Bij voorkeur bepaalt dit
geschrift u bij die genen, welke uit de hoe-
danigheid van zijn' persoon, — den aard van
zijne dienst, en — de heerlijke vergoeding
daaraan verbonden ontleend zijn.
Wie is Hijquot;? De goede Herder, die zijne
schapen kent, die ze lief heeft, getrouw
voor hen zorgt, goede weide geeft, die ze
bewaart in den naam des Vaders, zoodat
(1) Matth, XXVIII: Ißb en Mare. XVI: 15.
-ocr page 23-niemand hunner verloren gaat, en die niet
gedoogen zal, dat ze gerukt worden uit zijne
hand. Wie is Hij, die zich de minsten
zijner broederen aantrekt en deel neemt in
hun lief en leed? De leeraar, die zacht en
nederig van harte is en van wien men dus
gaarne wil leeren; de Heer, die zijne dis-
cipelen vrienden heet en als vrienden wil
behandelen, die ze wil doen aanzitten met
Hem en woning bij hen maken, bestendig
^ hen te vertoeven. Zelfs in den hemel
schaamt Hij zich niet voor de engelen Gods
hen als de zijnen te belijden. Hij wacht
hen daar , opdat zij zijne heerlijkheid aan-
schouwen en in zijne vreugde deelen zullen.
Bij zijn heengaan beloofde Hij hun eene
plaats te bereiden in de- woningen des
Vaders, en dan te zullen wederkomen om
^en tot zich te nemen, opdat zij zouden
^yn. waar Hij was. Wie zou Hem niet
tot Heer begeeren? Hem niet eeren? Wie
niet aan dien Herder overgeven, die
yn leven voor zijne schapen niet ontziet?
He aard van Zijne dienst is zoodanig, dat
y het noemt een zacht juk en ligte last.
cn in waariieid verdient zij dien naam te
dragen, want Zijne geboden zijn niet zwaar.
Hij eischt_ niets, of Hij is zelf daar in voor-
gegaan. Hij heeft het zelf in veel grooter
mate dan Hij het immer van eenig discipel
vordert, om onzentwil gedaan of verloochend.
Hij is van boven gekomen, heeft den hemel
verlaten, zich met ons vleesch en bloed ver-
eenigd, in de gestalte van een dienstknecht
op aarde gewandeld, ontdaan van alle heer-
lijkheid. Hij heeft de schande veracht, het
kruis verdragen, zijn leven voor ons afge-
legd, zijn bloed gestort, en dat deed Hij
opdat wij, in Hem geloovende, niet zouden
verloren gaan, maar het eeuwige leven heb-
ben. Heeft Hij ons alzoo lief gehad, wat
zou er dan te groot en te veel zijn, dat wij
niet gaarne voor Hem zouden over hebben
en voor Hem bereidwillig ten offer brengen?
Het gelooven in Hem, het belijden van zij-
nen naam, het volgen van Hem, brengt uit
zijnen aard de aangenaamste, de gezegendste
gevolgen terstond met zich. Het geeft rust
voor het hart, hcht op het pad, vrede en
blijdschap in God; de honger wordt verza-
digd en de dorst gelesclit. Men heeft cn
viudt het leven, het ware, eeuwige leven,
wordt niet veroordeeld, komt niet in de ver-
doemenis, maar is overgegaan uit den dood
in het leven.
quot;Wij zijn zinnelijke menschen, aan het
stof en de aarde vermaagschapt en gehecht.
Het valt ons zwaar ons zelven te verloo-
chenen, eer, genoegen en rust, vrienden
en betrekkingen ten offer te brengen, en
ter liefde van christus, in gehoorzaamheid
aan Hem, voor de navolging van Hem, om
zijns naams en zijner zaak wil alles veil te
hebben. Dit weet Hij, die ons kent, beter
dan wij ons zelven kennen. Hij wist het,
wat het zijnen jongeren zou kosten , om in
plaats van al die schoone vooruitziglen op
aarde vervuld te zien, integendeel Hem te
belijden. Hem te volgen ook in den weg
van smart en beproeving. Doch Hij wees
hen daarbij op het loon, dat hun te wach-
ten stond in den hemel; eene vergoeding,
zoo ruim en heerlijk dat daarbij de opoffe-
ring klein en ligt werd in hunne oogen.
Tegen het verlies van huis en akker stelt
Hij het
honderdvoudig wedervinden in de
-ocr page 26-toekomende eeuwe over: tegen de schande
en smaad dezer wereld, de hooge eer, be-
leden te worden als goede en getrouwe
dienstknechten voor de Engelen, en wat nog
meer zegt, de Vader zal hen eeren. Tegen
de droefheid en smart hier beneden, het
ingaan in zijne vreugde daarboven. Tegen
bet verlies van het leven, het behoijden,
vinden en verkrijgen van het ware leven.
Tegen alle vervolgingen op aarde, het groote
loon in den hemel, zoodat zij zich zelfs
zouden verblijden en gelukkig rekenen wan-
neer zij om zijns naams wil smaadheid
moesten dragen. Ziet, zoo heeft de lieer
op velerlei wijze aangemoedigd tot de on-
derhouding van zijne geboden! Zoo heeft
Hij tot bet gelooven, belijden en volgen
van Hem zoeken te bewegen en te sterken.
Maar nu:
wat ka5 ohs in staat stellen om zijnen
eisch te volbrengen?
Het zou een onbarmhartig en oamensche-
lijk Heer en leeraar zijn, die alleen zijne
bevelen gaf, zijne eischen voordroeg, zonder
eenige aanwijzing hoe men. die het best kan
volbrengen en wat daartoe kan in staat stel-
len. Zulk een Heer en Meester was Hij
niet, wien wij den eernaam geven van den
goeden Herder en besten Leermeester. Wij
vinden reeds in zijn onderwijs op aarde den
weg aangewezen om zoo jegens Hem gezind
te zijn en te handelen, als Hij geboden heeft.
Voor alle dingen moeten wij hier denken
aan hetgeen waarvan Hij zoo menigmaal
sprak , en hetgeen de menschen van zijnen
tijd en ook wel van lateren tijd, niet be-
denken, niet gelooven , gedurig vergeten eu
voorljij2ieM: het levensbeginsel, de grond des
gemoeds moet uit God en tot God gerigt
zijn. aien kan geene vijgen vau doornen ,
geene druiven vau distelen plukken. De
boom moet goed gemaakt worden, zullen de
vruchten goed zijn. Het is die geboorte uit
den Geest, waardoor wij bedenken wat des
Geestes is, zonder welke niemand het ko-
ningrijk Gods zien kau. Het is het geboren
uit de waarheid, waardoor men hare
stem hoort. Het is de gezindheid van eeu
•nd, waardoor men het koningrijk Gods kan
ontvangen. Het is van den Vader te hoo-
ren en te leeren, waardoor men tot Hem
komt; met andere woorden, de vernieuwing
in den geest des gemoeds, waardoor men de
behoefte gevoelt aan de kennis van den
Vader en den Zoon, en de gemeenschap des
H. Geestes. Gevoel van behoefte dus aan
licht, schuldvergiffenis, vrede des gemoeds ,
reinheid des harten en zaligheid. Hierdoor
ontvangt de ziel, bij het gevoel dat men
geen leven in zich zelven heeft, en bij het
besef van het ongenoegzame der aardsche
dingen, eene innerlijke begeerte en rigting
tot God en de geestelijke en hemelsche din-
gen van zijn koningrijk. Het is het tot
inkeer komen van den verloren zoon. Het
is het schuldgevoel van de tollenaars, die tot
JEZUS kwamen, en de begeerte om wat
anders, beters en hoogers te ontvangen dan
de discipelen bij hun vroeger beroep, de
Mattheüssen en Zaeheüssen bij hun tolbe-
drijf genoten. Het is belangstelling in het
heil der ziele, dat weegt en dringt en drijft
boven den akker en de koopmanschap. Dat
beginsel des geestelijken levens moet in ons
zijn, zal men in jezus gelooven. Hem be-
lijden en Hem volgen, gelijk Hij het wil
en eischt. Zonder dit komt men niet tot
Hem om het leven te ontvangen, en zoo
men komt, men gaat spoedig weder terug,
als Zijne woorden ons niet bevallen, of men
wijkt af, als er ergernissen komen. Ja al
belijdt men Hem eenigzins voor de men-
schen , het is maar Heere! Heere! zeggen
met de lippen , waaraan het hart geen deel
neemt; en van het volgen van Hem komt
weinig; slechts in zoo verre als dit met
tijdelijk belang, de eer en het genot der
■wereld, -waaraan men verbonden is, en
quot;waarvoor christus en zijn Evangelie moeten
achterstaan, kan zamen gevoegd worden. In
ons binnenste moet dus de grondgezindheid
vernieuwd worden. Zoo lang dat geen plaats
heeft, begrijpt men niet de dingen die des
Geestes Gods zijn. Zij zijn in bet oog van
den zinnelijken, aardschgezinden mensch, al
is hij anders nog zoo verstandig in andere
dingen die tot de quot;wereld behooren , dwaas-
heid. En de Heer uit den hemel, quot;wiens
koningrijk en wiens onderdanen niet van
deze -wereld, noch uit deze wereld zijn»
beeft voor den zoodanigen geene aantrekke-
lijkheid, dat hij Hem zoude begeeren^
Is er zulk eene hoogere levenskiem eii be-
ginsel bij ons gewekt, dan is bet noodig
dal wij ons aiiernaauwst met Ciirislus ver-
eciiigen door geloof en liefde; want ia Hem
alleca kuniiea wij vruchten dragen. De raak,
die op zichzelvea blijft, builen vereeniging
met dca wijnstok, is en blijft oavruchlbaur,
want zonder Mij, heeft de Heer gezegd , kant
gij niets doen (1). Het is die veri)iadlenis
ea vereeniging met Hem, als onzea eenigen,
\olkomea', vaa God geschonken zieieredder,
die alles voor oas beeft ea alles aaa ons
doen w il, wat wij behoeven en begeeren,
waardoor liij ia ons ea wij in Hem zija,
waardoor wij leveaslust, kracht, moed en
ijver ontvangen, om naar Hem te booreu,
Hem te volgen, te dienen ea al zijae ge-
boden te bewaren. Door het geloof verceren
wij Hem, zoeken wij kracht bij Hem, en
door de liefde tot Hem wordt het oas ligt,
is er lust, toeleg, gezetheid om den Heer
diea wij liefhebbea te behagea ea te doen
wat Hij vaa ons eischt.
Hiertoe is niet minder noodig in Hem te
'1) Joh. XV: 5.
-ocr page 31-blijven. Zoo sprak de Heer tot zijne disci-
pelen , die in Hem reeds van harle geloofden
eu Hem gevolgd waren, zelfs met verlating
van betrekkingen en beroep: »blijft in Mij
en Ik in uquot; (1). Hij onderscheidde dit van
bet blijven in zijn woord, schoon Hij het
daarmede zeer naauw verbindt: »indien gij
in Mij blijft en mijne woorden in n blij-
ven' (2). Eeide behoorecn ook bij een. In
JEZUS te blijven , is de gemeenschap met zijn'
persoon, als hoofd en Heer, als beginsel van
leven en kracht, door gebed en geloof te
onderhouden. Een gevolg daarvan is bet
hooren van zijne stem , bet zich rigten naar
zijn woord , het handelen en wandelen naar
zijne uitspraken. In welk eene gansch eeni-
ge, hooge betrekking plaatst de Heer jezus
zich daardoor boven allen. Hij is de levens-
kracht, de levenswekker en levensonderhouder
voor al zijne discipelen. Hij heeft invloed
Op allen; üij deelt zich mede aan allen,
Waar zij zijn, al is Hij van hen weggegaan
naar den hemel en al zijn zij op aaide, Hij
•s toch niet alleen in hun midden, met
l^on, maar ook in hen. Z,ij leven door en
(1) Joh. XV: 4. (2) Joh. XV: 7.
in Hem, en door die gemeenschap van hunne
zijde te onderhonden en aan te kweeken
blijven zij in Zijne liefde, dragen zij vruch-
ten , vermogen zij alles eu wordt de Vader
verheerlijkt.
Zietdaar nu lezers; den weg, het middel,
om hetgeen jezus eischt te kunnen volbren-
gen: verbindtenis aan Heui, vereeniging en
voortdurende gemeenschap met Hem. Maar
ziet gij daarin den Heer ook niet tevens in
zijne grootheid en heerlijkheid voor u, als
meer dan mensch of Engel, als den eenigge-
boreaen van den Vader, vol van genade en
waarheid? Zulke eischen en bevelen kon
alleen Hij doen, die ééu is met den Vader,
het leven en het licht der menschen. Zij
kennen Hem dan niet, die Hem als waar-
heidsleeraar of zedeprediker in gelijken rang,
of misschien een weinig hooger plaatsen
dan mozes, salomo of anderen. Neen , hoe-
wel wij allen hunnen rang laten, en de
namen dier verdienstelijke mannen met eere
noemen , hier is meer dan mozes , dan salomo ,
dan allen, die voor of na Hem geweest zijn
en gesproken hebben. Het is niet maar de
zedewet, die Hij herhaald, gezuiverd, oul-
'n^ikkeld, uitgebreid heeft. Het is de gehoor-
zaamheid en het leven des geloofs van den
begenadigden en verlosten zondaar, die door
Christus tot God opklimt, door den Zoon tot
den Vader gaat, die Hem erkent, gehoor-
zaamt , dient, tot heerlijkheid des Vaders,
die door Hem gelijk te worden , volmaakt
wordt gelijk de Vader in den hemel vol-
maakt is. Bij den zoodanige is het doen van
den wille Gods, het houden van zijne gebo-
den, eene vrucht van het geloof in Christus
^an dankbare liefde tot Hem en van het
leven des Geestes en van Christus zelven in
hem. Hij doet het alles voor Christus, door
Christus, naar het woord van Christus en in
vereeniging met Hem. Dat is de christelijke
deugd, de evangelische heiligmaking, de
godebehagende gehoorzaamheid !
VAN WELK GEWIGT IS DIT IN DE VOORSTELLING
EN BEOEFENING VAN HET CnRISTESDOM?
®Iet de korte beantwoording dezer vraag
Avordc dit kleine geschrift besloten. Bij de
voorstelling van het Christendom denk ik.
aan de eerwaardige mannen, die ons het
woord van God verkondigen. Zij mogen
het Evangelie van Gods vergevende genade,
de blijde boodschap der zaligheid, den rijk-
dom van des Heeren beloften niet verber-
gen, maar moeten die onbedekt in al haren
omvang verkondigen. Evenzeer moeten zij
met kracht en nadruk op de betrachting van
de eischen en geboden des Heeren aandrin-
gen, zonder iets terug te houden. In beide
gevallen zouden zij een ander Evangelie
prediken dan gegeven is en bevolen te
verkondigen. Hierop komt het inzonderheid
aan, dat men het zóó leere gelooven, als de
Heer het ons geboden heeft. Alles, zonder
eenige uitzondering, op die wijze en op
dien grond, als Hij beeft voorgeschreven.
Het hindere u dan niet lezer I maar zii
veeleer dankstof, wanneer de leeraar, of de
leeraars, die onder u arbeiden, telkens zoo
zeer aandringen op het geloof in den Heer
JEZUS CHRISTUS, dcwijl dit het beginsel, de
grondslag en de wortel is, waaruit het alles
moet voortvloeijen, wat gij doet. Het is
tcch niet slechts omdat het betamelijk,
pligtmatig is, omdat het uw belang vordert
en u voordeel aanbrengt. Zoo zouden wij
moeten schrijven voor menschen die ciiais-
Tus niet kennen en Hem niet belijden; maar
voor discipelen des Heeren moet het genoeg
zijn, de Heer wil het, christus heeft het
geboden, Hij is er ons in voorgegaan.
Daarom geven wij u dien eenvoudigen regel,
die het spoedig en gemakkelijk voor uwe
overtuiging beslissen kan, en in de meeste
gevallen voldoende is. Wat heeft de Heer
gezegd? Past dat een discipel van den ne-
derigen, liefdevollen en heiligen jezus? Is
dat het volgen van zijne voetstappen? Behoort
dat tot het beeld, hetwelk Hij ons heeft
nagelaten? Het is daarom dat wij op de
hoogheid en verhevenheid van zijn persoon
gewezen worden, opdat er eerbied en ont-
zag voor Hem ia ons binnenste zou verwekt
worden. Het is daarom dat er van zijne
liefde tot in den dood, van zijne gehoor-
zame zelfopoffering telkens gewaagd wordt,
opdat gevoelens van dankbare wederliefde in
Ons zouden oatgloeijen of toenemen. Het is
daarom dat zijne wederkomst ten gerigte
ons verkondigd wordt, opdat wij zonder ver-
schrikking voor Hem zouden mogen ver-
schijnen, en in die toekomst niet beschaamd
•worden. Het is ook hierom dat men ons
den valschen waan zocht te ontnemen, als
of de doop, dien wij in onze kindschheid
of later ontvingen, als of de Christelijke
naam, de belijdenis, en hetgeen de wereld
voor braafheid en zedelijkheid houdt, een
burgerlijk, maatschappelijk onbesproken ge-
drag toereikende zou zijn om ten leven in
te gaan. Neen zulk eene deugdshetrachting,
■waarbij men naauwelijks aan jezus denkt,
kan ook een Jood en Heiden beoefenen.
Iets meer wordt van ons, belijders van het
Evangelie, gevorderd. quot;Wij moeten doen
wat JEZUS bevolen heeft, omdat Hij het ge-
boden heeft en zoo ah Hij het geboden
heeft. Eerbied, liefde, gehoorzaamheid uit
geloof in Hem geboren, moet de groote
trek, de bron van ons doen en laten, van
geheel ons leven zijn.
Indien ons dit nu alles wordt voorgesteld,
dan komt het er op aan, dat wij het ook ia
beoefening brengen. Het geldt allen, wien
dit boekje in banden komt, van wat stand,
jaren of betrekking zij ook zijn mogen, zou-
der eenige uitzondering. Niemand zegge dan,
in mijn stand, op mijn post, in mijn beroep,
op mijne jaren kan dit of dat gebod des
Heeren niet zóó stipt volbragt worden. Het
discipelschap van den Heer jezus moet niet
aan stand, beroep of jaren opgeofferd worden.
In eiken kring, stand en betrekking kan en
moet het beoefend worden, en even als het
zuurdeeg op eene mate meelbloem, zoo, als
een beginsel op ons bedrijf, en de waarne-
ming van hetzelve kracht doen en in ons
werken. Het onderhouden der geboden van
God en christus is geen zondagskleed, dat
wij slechts op zekere plaatsen en gezelschap-
pen vertoonen en omhangen; maar in het
dagelijksche leven, in huis en vriendenkring,
bij onze uitspanningen en vermaken, op de
beurs, het kantoor, op het studeervertrek en
in den winkel kunnen afleggen. Zoo is
CHRISTUS ons niet geleerd. Dat is geene be-
lijdenis, geen volgen van Hem. Dat is veeleer
een schamen, een verloochenen van, en on-
gehoorzaam zijn aan Hem. Niemand be-
driege zich zelven met zulk een dood geloof
en zulk eene uitwendige belijdenis. Hij, bij
wien het zoo gesteld is, boude zicli niet voor
een discipel des Heeren, want hij is het niet.
Hij behoort niet tot de schapen, die de Heer
als de zijnen erkennen zal, want deze hooren
zijne stem en volgen Hem.
Vraagt gij, hoe kan ik alles weten wat ik
doen moet? Gij hebt het eigen woord des
Heeren, waarin gij het vinden en lezen kunt.
Gij hebt een geweten, waardoor gij u zelven
beproeven kunt, en het voorbeeld van christus
waaraan gij u spiegelen en toetsen kunt. Het
is echter niet genoeg te weten, wat van ons
gevorderd wordt; er moet ook lust zijn om
het te willen, kracht om het te kunnen, en
moed om het in weerwil van alle bezwaren
en tegenstand, te durven doen. Daarom moet
het bij ons tot eene besliste, onverdeelde
keuze komen om christus toe te behooren
en te dienen. Christus moet ons dierbaar
zijn door het geloof. Christus moet in ons
leven, wij door Zijne liefde gedreven wor-
den , wij Hem boven alles zoeken welbeha-
gelijk te zijn.
Gedurig moeten wij bedenken, dat het de
Heer is, die ons oordeelt, en dat Zijne
goedkeuring ons meer waardig is dan die der
menschen. Wanneer deze dingen bij ons
zijn eu in Ons overvloedig gevonden worden,
dan zullen zij ons niet ledig noch onvrucht-
baar laten in de kennis van den Heer jezus
christus. Wie daartoe lust heeft, zoeke het
in het gebed tot Hem, die niet slechts
eischt, maar ook helpt en ondersteunt, alles
belooft en alles geven wil, wat wij in Zijne
dienst van noode hebben, wiens genade en
Geest ons genoeg is, en door wiens kracht
WIJ alles vermogen. Mogten wij eiken dag
beginnen met de bede: » Heere wat wilt Gij
dat ik doen zal ?quot; en dien eindigen met het
gebed: »toets mij of er een schadelijke weg
bij mij is, en leid mij op den eeuwigen
weg.'quot; Mogten wij van paulus leeren ons,
waar wij ook zijn, voor niemand te scha-
men en te toonen, wiens wij zijn en wien
quot;Wij dienen. Prenten wij het ons gedurig in
als het groote dagwoord op onze levensreis,
^y al ons bedrijf, gelooven, belijden en
volgen van den Heer jezus: Zijne stem te
hooren, Zijn naam en Zijne zaak voor te
staan, zijne voetstappen te drukken, dat is
de naaste, de veilige, de eenige weg naar
den hemel. Vrede en barmhartigheid over
een iegelijk, die naar dezen regel wandelt!
Groote en dierbare, ja alle beloften des
Heeren zijn daaraan verbonden. Wie Hem
het onbepaaldst gelooft, heeft de meeste rust,
blijdschap en kracht ten goede. Wie Hem
het vrijmoedigst belijdt, is Hem het meest
tot eer en zijnen mede discipelen tot nut.
Wie hem het uaauwgezetst en getrouwst
volgt, zal de heerlijkste kroon verwerven.
Indien gij deze dingen weet, zalig zijt gij,
zoo gij dezelve doet!
Och! dat de Geest door U beloofd!
Die in U is, gezegend Hoofd!
Ook ons uw' leden meer doe leven:
Dan leven wij, getrouwe Heer,
Tot uw en tot uws Vaders eer.
En ons geloof zal vruchten geven.