B IJ M. W IJ T ^ ZONEN,
Drukkers van het Nederlandsche Zendelinggenootschap.
1850.
LXXI.
-ocr page 2-■M
-ocr page 3-■m
Gecommitteerden van het Nederlandsche
^quot;^elinggenootschap, tot het opstellen, ver-
zamelen en uitgeven van kleine Stukjes
bevordering van Evangelische kennis en
godzaligheid, ook bij mingeoefenden-, -
quot;^amelijh: j. c. vorstman, r. adriani, Pre-
^'kanten.e Rotterdam,., bxbbits , .. merbns,
Predikanten, h. .. ,,,,, ^h. D^ en Hoog-
' ® Gr^^enhage en w. van ber leeuw Pre-
-ocr page 4-ivnbsp;voorberigt.
dikant te Amsterdam; overeenkomstig htm
ambt en hunne bediening, dat oogmerk
gaarne willende bevorderen, en in uitzigt
op des Heeren medewerkenden zegen, bieden
het nevensgaande Stukje hunnen landgenooten
aan; erkennende intusschen geene uitgave
voor echt, dan welke door een hunner, of
doer de drukkers dezes, onderteekend is.
T
Er ziju voorregten, behoeften en verplig-
tingen, die aan zekere jaren en betrekkingen
eigen, of aan bijzondere plaatsen en omstan-
digheden verbonden blijven. Met deze vallen
zij ons ten deel, en met deze verlaten ze
ons weder. Hoeveel is er op te noemen,
Voor den jongeling begeerlijk en heilzaam,
maar voor den grijsaard geheel nutteloos!
JNoodig en onontbeerlijk is bij eenen vorst,
wat overtollig blijft voor den daglooner.
®'geen een' vader voegt en betaamt, zou
zynen zoon niet passen. Zoo menig genot
en voorregt, in dagen van welstand gesmaakt.
gaat in krankheid voor ons verloren. Zeer
verschillend zijn niet alleen het deel en lot,
maar ook de werkzaamheden en pligten, die
rijkdom en armoede, voorspoed en tegenspoed
met zich brengen. Hoeveel zullen wij mis-
schien in dit jaar behoeven, dat wij in
vroeger tijd gemakkelijk konden missen. En
wat zal, bij verandering van woonplaats of
werkkring, ons mogelijk worden opgelegd,
waartoe wij voorheen nooit w'erden geroepen!
Doch de dringendste behoeften, de dier-
baarste voorregten, de heiligste en gewigligste
verpligtingen veranderen niet met onze jaren
en betrekkingen, met onze woonplaats en
omstandigheden. De dienst'en vereering van
God door onzen Heer jezds chbistus blijft
voor ons als zondaars de grootste behoefte,
als menschen de duurste verpligting, als
Christenen het heilrijkste voorregt. Rijken
en armen behooren daarin elkander te ont-
moeten voor den troon des Allerhoogsten.
Beiden heeft Hij ze gemaakt, en geroepen
tot de genade van een' Verlosser, die arm
werd, daar Hij rijk was, opdat wij door
Zijne armoede zouden rijk worden. Ouder-
dom en jeugd, heeren, vrouwen en dienst-
baren, ouders en kinderen, hetzij in voor-
spoed of in druk, deelen hier dezelfde
zegeningen, met dezelfde nooddruft en be-
stemming.
O*
Meent gij, mijn lezer! dat het verschil
van lot en staat ook in het godsdienstige
leven een aanmerkelijk onderscheid maakt?
Gij erkent toch, dat dit geenszins op het
wezen en de hoofdzaak daarvan betrekking
heeft. Allen, zonder onderscheid, onder alle
wisseling van lot en leven, geldt Gods woord:
quot; gij zult liefhebben den Heer uwen God,
met geheel uw hart, met geheel uwe ziel,
niet al uwe kracht. En den naaste zult
gij liefhebben als u zelven. Deze woorden
zullen in uw harte zijn, en gij zult ze uwen
kmderen inscherpen, en gij zult daarvan
spreken als gij nederzit in uw huis, en als
giJ gaat op mven weg, en als gij u te slapen
legt, en als gij opstaat; want dit is geen
onverschillig woord voor u, maar het is uw
leven! Och, of zij zulk een harte hadden,
om Mij te vreezen en al Mijne geboden
te onderhouden, opdat het hun welginge en
liunnen kinderen na hen, tot in eeuwigheid.quot;
Zoo sprak jkhova, door mozes zijnen knecht,
tot Israël. En in de laatsie dagen spreekt
God door het Evangelie Zijns Zoons: »gelooft
in den Heere jkzüs chbistcs, want zonder
geloof is het onmogelijk Gode te behagen,
en zonder heiligmaking zal niemand den
Heere zien. Wordt vernieuwd in den geest
uws gemoeds, en doet den nieuwen mensch
aan, die naar God geschapen is in ware
geregtigheid en heiligheid! Alles wat gij
doet met woorden of werken, doet het ter
eere Gods, in den naam van jezus chkistüs.
Blijft in Hem, en verblijdt u in den Heer
te allen tijd! Weest standvastig, onbewe-
gelijk , altijd overvloedig in het werk des
Heeren, wetende dat niets ons scheiden kan
van de liefde Gods in chbistos jezüs, en dat
zij, die volharden ten einde toe, zullen
zalig worden.quot;
Overal roept Gods Woord, zoo duidelijk
als nadrukkelijk, allen op, om bestendig
God te dienen, met een opregt, volkomen
en standvastig hart. En nogtans vertoont
zich nergens onder de menschen meer on-
gesiadigheid en veranderlijkheid, meer on-
trouw en onstandvastigheid , dan in de
dienst des Heeien. Menigeen beschouwt de
godsdienst als eene bron, waaruit men troost
en versterking put, alléén in droefenis en
gevaar noodzakelijk. Zóó wordt de godsver-
eering gebruikt, gelijk een kleed, dat men
aandoet en aflegt, op bepaalde tijden en
plaatsen , bij sommige gelegenheden, die ge-
durig afwisselen; zóó neemt men een' regen-
scherm op een' donkeren dag, tegen het
ongunstige weder, tot beschutting, die, bij
een helderen hemel, kan gemist worden en
weggezet. De dwaling is hier even algemeen
als noodlottig. Zij beheerscht en verderft
het hart en het leven, zelfs van zulken ,
wier verstand en geweten, hij eei::ig naden-
ken , van betere dingen spreekt. Ook zij ma-
ken al te veel en te vaak de dienst van
God afhankelijk van uitwendige lotgevallen,
van tijdelijke behoeften en voorbijgaande om-
standigheden. Het gevoel, dat in bange,
droevige dagen ontwaakte, spreekt levendig
en hooggestemd en heilspellend voor de toe-
omst. Doch met de vrees en de smart.
wijken tevens de heilzame indrukken. De
hartstogtelijke gewaarwordingen verflaauwen.
De voornemens en geloften, daaruit geboren,
worden vergeten en verloochend. De opge-
wekte belangstelling verdwijnt. De aardsch-
gezindheid, de wereldliefde, de zondenlust
herleeft met vernieuwde krachten. Er ont-
loken veelbelovende bloesems van een gees-
telijk, godgeheiligd bestaan en leven, die
verkwijnen en afvallen, zonder zich tot
vrucht te zetten. Hoe talrijk en treffend zijn
geduriglijk die voorbeelden, vooral in tijden
van dreigende en drukkende volksrampen
en algemeene bezoekingen. Zulke dagen
aanschouwde onze leeftijd, te midden van
de groote volksbewegingen, beroeringen en
omkeer in gen in ons werelddeel, terwijl de
doodelijke krankheid , die de geheele wereld
doortrok, van het zuiden naar het noorden,
van het oosten tot het westen, ook in ons
vaderland, gelijk alom, bij duizenden hare
slegtoffers velde.
Wij bleven door Gods hand genadiglijk
gespaard, waar zoo velen vielen aan onze
zijde ter regter- en linkerhand. Wat wij,
onder die Goddelijke luclitroede, hoorden en
ondervonden; wat wij hehben gevoeld en
gebeden; wat wij voor den Heer betuigden
en beloofden; en hoe wij daaraan beant-
woorden - het mag nu wel ernstig door
ons bedacht en beproefd worden 1 De vrucht
der bezoeking mag voor onze zielen niet ver-
loren gaan. Ons geredde leven moet Hem
gewijd blijven, die ons, in Christus, ten
eeuwigen leven leiden en heiligen wil, door
Zijnen goeden Geest.
Hiertoe, waarde lezer! wordt u dit Stukje
aangeboden, om de godsdienstigheid uit nood
le beschouwen naar Gods woord.
Een helder licht wordt hier ontstoken
door hel woord des Heeren, vooral in de
geschiedenis van Israels volk, die haar eigen-
dommelijk gewigt behoudt voor al de volken
en geslachten der wereld. Zij toch is de
geschiedenis der Goddelijke openbaringen aan
hei menschdom en der vestiging van Gods
koningrijk op aarde. Met de daden en lot-
gevallen van JACOBS kroost, beschrijft zij ons
eene afwisseling van vernedering en verhef-
fing, van druk en bevrijding, zoo leerzaam
als opmerkelijk, in liaar onafsclieidelijk ver-
band met de gezindheden en gedragingen
des volks. Menigwerf wekt zij onze verba-
zing en verontwaardiging, die geschiedenis
van Israëls dwaasheid en ongeloof, onleer-
zaamheid en ontrouw aan God. Dan roept
de Aposiolische vermaning ons toe: »deze
dingen zijn geschied ons tot voorbeelden,
opdat Wij geenen lust tot het kwade zouden
bebben, gelijkerwijs als zij.quot; (1) Geheel
eenig en onvergelijkelijk was de betrekking,
waarin jehova, als Israëls Koning, zich plaat-
ste. Daaraan beantwoordden de middelen
van onderwijs en vorming, van tucht en
beproeving. Doch deze Goddelijke leiding is
eene geschiedenis der Voorzienigheid Gods,
die tot eeu leerbeeld verstrekt van hare han-
delwijs met de kinderen der menschen.
))Deze dingen zijn alle hunlieden overgeko--
nien tot voorbeelden, en beschreven tot waar-
schuwii'S ^^^nbsp;'^^elke de einden der
eeuwen gekomen zijn.quot; (2) Dit woord des
Apostels wekt de christenheid tot de vrucht-
I!nbsp;bare beschouwing en behartiging van de
II!'nbsp;(1) 1 Cor. X: 6. (2) 1 Cor. X: 11.
-ocr page 13-nadrukkelijke lessen der Israëlietisclie ge-
schiedenis, in de Heilige Schriften ons ge-
hoekt. Op menige bladzijde staat ons een
voorbeeld aangewezen van godsdienstigheid
uit nood. Maat nergens wordt zij zóó uit-
voerig en volledig, zóó naauwkeurig en ge-
trouw naar het leven geteekend, en zóó
treffend geplaatst in het licht van Gods hei-
lige beoordeeling en genaderijk bestuur, als
door de dichterlijke beschrijving, die ons asaf
geeft in deze zinrijke woorden: »Als Hij hen
doodde, zoo vraagden zij naar Hem, en keerden
weder, en zochten God vroeg, en gedachten
dat God hun rotssteen was, en God, de Al-
lerhoogste, hun Verlosser. En zij vleiden Hem
met hunnen mond, en logen Hem met hunne
tong. Want hun hart was niet regt met
Hem, en zij waren niet getrouwer in Zijn ver-
bond. Doch Hij, barmhartig zijnde, ver-
zoende de ongeregtigheid, en verdierf hen niet,
maar wendde dikwijls Zijnen toorn af, en
wekte Zijne gansche grimmigheid niet op. En
Hij dacht, dat zij vleesch waren, een wind,
henengaat en niet wederkeert.quot; (I)
(1) Psalm LXXVIII: 34-39.
Treffende taal! die de waarheid even on-
partijdig aan den dag brengt, en de verkeerd-
heid zonder bedekking of verschooning even
waarschuwend ten toon stelt, als zij voor
schuldigen den weg tot genade en genezing
aanwijst. Het ééne is niet minder dan het
andere noodig en heilzaam voor ons te be-
schouwen, want van het hoogste gewigt blijft
ons de opmerking, hoe de godsdienstigheid
uit nood door den Heer wordt beoordeeld en
behandeld.
DE GODDELIJKE BEOORDEELING VAN DE
GODSDIENSTIGHEID ÜIT NOOD.
Zoo als het woord des Heeren die voorstelt,
verdient zij bij ons, gelijk bij Israël, de eer-
biedige overweging en getrouwe behartiging ,
waartoe ASiF oproept in den aanhef van zijn
lied: »0! mijn volk! luistert naar mijne
onderwijzing, en neigt ulieder oor tot de
redenen mijns monds!quot; Van de verlossing
uu Egypte's slavernij, de geboorte van Isra-
ëls volksbestaan, tot op de regering van david
zijnen tijdgenoot, schetste hij de geschiedenis
van den gedurigen afval en de ongehoorzaam-
heid der natie, en van Gods almagtige, ge-
naderijke en getrouwe leiding.
Na de vermelding van Israèls murmuree-
ring wegens gebrek aan vleescbspijzen in de
woestijn, gewaagde asaf van het gebeurde
bij de verspieding des beloofden lands. De
geschiedenis verhaalt ons (1) de lafhartigheid
en het wantrouwen, waarmede het volk de
inneming van Kanaiin weigerde, en in een
geweldig oproer zelfs mozes, josua en kaleb
naar het leven stond. Het welverdiende
strafvonnis blijft hier niet achter. Het gan-
sche geslacht der uitgetogenen uit Egypte,
ouder dan twintig jaren, wordt veroordeeld
om te sterven in de woestijn. » Alzoo deed
JEHOVA hunne dagen in ijdelheid, hunne
jaren in verschrikking vergaan.quot; (2) De
mannen, die een kwaad geruchte van dat
land hadden overgebragt, stierven door eene
(1) Numeri XIV. (2) Psalm LXXVIII: 32, 33.
-ocr page 16-plaag, voor het aangezigt des volks. En uit
MOZES lied (1) is het waarschijnlijk, dat
eene kwijnende ziekte, van toen af, in het
leger begon te heerschen, en allen bedreig-
de. Aan deze gebeurtenis hecht azap de
teekening van de godsdienstigheid uit nood,
en hij leert ons die kennen in hare aan-
leiding — in haar voorname bron — in
haren kenmerkenden aard — en in hare
onvruchtbaarheid.
ijitnbsp;de aanleiding tot godsdienstigheid üit nood.
Treffend staat deze ons dus beschreven: » Als
Hij hen doodde, zoo vraagden zij naar Hem,
en keerden weder, en zochten God vroeg!quot;
(2). Het is eene even zinrijke als gewone
spreekwijs der H. Schriften »naar God te
vragen,quot; zij drukt de belangstelling en den
eerbied uit, waarmede men Gods wil tracht
te kennen en te volbrengen. Ook wij zeg-
gen van de zulken, die ons de schuldige
oplettendheid en gehoorzaamheid weigeren,
» dat zij naar ons niet vragen.quot; In de
(1) Psalm XC. (2) Psalm LXXVIII: 34.
hoofdzaak hetzelfde is het, » God te zoe-
3 waardoor het inroepen van en het
streven naar Zijne gunst voornamelijk bedoeld
Wordt. Zij zochten dus den Heere »vroeg,quot;
of bij de morgen- en avondschemering,
is, als bij dag en nacht, met ijver en
zonder ophouden riepen zij tot God. Zoo
quot; 'meerden zij tot Hem wederquot; en kwamen
tot inkeer. Naar Gods gunst en wil, le
voren zorgeloos en roekeloos versmaad, werd
nu ernstig gevraagd en ijverig gezocht. En
van waar de oorsprong en de aanleiding
dier opgewekte godsdienstigheid? Als de
Heer » hen doodde,quot; eene doodelijke plaag,
eene verschrikkelijke ziekte onder hen deed
heerschen, »dan vraagden zij naar Hem!quot;
Du kon de heerlijkste openbaring van Gods
grootheid en liefde, de treffendste betooning
Van Zijne zorg en trouw niet uitwerken.
Maar wat die groote reeks van wonderen
en weldaden op hunne harten niet ver-
quot;^ogtj dat deed de verschrikking van Gods
^rafgerigt. » Als Hij hen doodde, zochten zij
Hem vroeg!quot; Ziet daar de godsdienstigheid
nu nood. Geheel iets anders is de open-
2
-ocr page 18-baring van een' vromen zin, vroeger reeds
in de ziel geworteld, die, naar aanleiding
van bang gevaar of van bittere smart, met
tnbsp;verhoogden ernst en vurigen ijver, zich den
jnbsp;Heere opdraagt en overgeeft. Wanneer david,
te midden der benaauwdheid, vlugt tot den
God zijns levens, en daarna betuigt, » eer
ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu
boude ik Uwe geboden:quot; (1) wanneer msMA,
in doodelijke krankheid, weenende roept
tot den Heere, » voor wiens aangezigt hij
in waarheid gewandeld heeft:quot; (2) ziet dan,
wat de Godsdienst is in nood, en hoe ver-
schillend van godsdienstigheid uit nood.
Deze wordt alleen in en uit de verdrukking
geboren, en onstaat eerst ten dage des
kwaads in harten, weleer van God geheel
vervreemd en verwijderd.
Treurig verschijnsel, lezers! en nog treu-
riger, dat het door alle tijden heen zoo
veelvuldig zich vertoont, en de diepte der
menschelijke verdorvenheid zoo treffend be-
wijst. Of getuigt het niet tegen ons, wan-
neer God, terwijl Hij ons zegent en ver-
(1) Psalm GIX: 67. (2) Jesaia XXXVIH: 2, 3.
blijdt, ligtelijk vergeten en gedurig versmaad
wordt? Niet .^jjjjg ligfjg weldadigheid
het, die ons verteedert en beschaamd
'ïiaakt! Zijne bezoeking slechts kan het
te treffen en vermurwen! Is dat te
prijzen? Is dat te verschoonen? Hoe velen,
misschien ook die dit boekske in handen
Hemen, leefden jaren lang in welstand en
voorspoed, zonder zich te bekommeren om-
trent God en Zijne dienst, omtrent Christus
en zijn Evangelie, omtrent de behoudenis
liunner onsterfelijke ziele! Een ziekbed, een
«ogenschijnlijk levensgevaar, een grievend of
dreigend verlies alleen was in staat, om hen
te wekken uit dien slaap der aardsgezindheid
en der zonde. Toen de vreeselijke, ge-
beimzinnige krankte, vóór achttien jaren,
'^ich het eerst onder ons vertoonde, en toen
^ij onlangs opnieuw zich verspreidde, zag
men duizenden ontwaken uit hunne onver-
schilligheid en laauwheid. Vaak kon het
edehuis de schare niet bevatten, die vroe-
Slrnbsp;tempel voorbijging zonder ooit
ƒ ar binnen te treden. Men greep naar
den biibpl
J ^^ 5 waarnaar men te voren niet
2*
-ocr page 20-had omgezien. En de nood leerde velen
bidden, die weleer daaraan niet dachten.
Zou van zulk eene plotseling herlevende
godsdienstigheid niet menigmaal de getuigenis
gelden; » als Hij hen doodde, zoo vraagden
zij naar Hem, en keerden weder , en zoch-
ten God vroeg!quot; Wij weten het wel, en
erkennen gaarne met dankzegging, tot roem
van Gods ontferming, dat godsdienstigheid
uit nood de moeder worden kan van gods-
dienst des harten, waar zij door Gods ge-
nade eene waarachtige bekeering werkt tot
zaligheid. Doch wij moeten hierbij ook letten
op de wijze waarop zij zich doorgaans, en bij
de meesten openbaart, wanneer, niet alleen
hare aanleiding, maar ook hare voorname
hron dezelfde is als bij jacobs nakroost.
de voorname bron der godsdienstigheid üit nood.
» Zij gedachten,quot; zegt asaf, (1) » dat God
hun rotssteen was,quot; hunne toevlugt in gevaar,
bij wien alleen de veiligheid is en ontkoming,
)) en God, de Allerhoogste, hun verlosserquot;
(1) Psalm LXXVIII: 35.
(
J
-ocr page 21-en redder uit den nood. Dit gedachten,
gevoelden en erkenden zij, nu Hij hen
doodde. Ware het geweest met diepe schaamte
en opregt herouw, omdat zij te voren in
God niet geloofden, en op Zijn heil niet in
gehoorzaamheid hoopten, dan had de hoet
vaardige en geloovige erkentenis van God
ben geleid tot bekeering en ware godzalig-
heid. Maar het verband, waarin wij die
getuigenis vinden, en de geschiedenis, waar-
toe zij behoort, veroorlooven zulk eene
gunstige opvatting niet. Zij deden wel de
^»elijdenis: » wij hebben gezondigd, omdat
quot;^vij tegen den Heere overtreden;quot; doch het
Was de verschrikking van het dreigende
gevaar, het was de straf alleen, en niet de
schuld der zonde die zij gevoelden en be-
treurden. Zij bedachten wel, hoe slechts
Gods gunst en hulpe kan redden van den
dood; maar de zucht tot levensbehoud, veel-
eer dan ootmoedig geloof en gevoel van
liefde en verpligting jegens God, bezielde
die erkentenis, »dat Hij hun rotssteen was
en Verlosser!quot; Hoe weinig verschilde dan
hun gemoedsbestaan van dat van FABao, ten
dage toen de Heer Egyptenland bezocht met
bagel en bliksem en sprinkhanen ? » Toen
haastte zich FAsäo om mozes en aäuon te roepen
en zeide: de Heer is regtvaardig! Ik heb
gezondigd tegen Hem! Bidt vuriglijk tot den
Heer uvven God, dat Hij slechts dezen
dood van mij wegneme!quot; (1) Wat anders
dan vrees of eigenbaat dreef den man die
gedurig zijn hart weder verstokte ? En
waar anders ligt de voorname bron waaruit
de godsdienstigheid uit nood gewoonlijk
voortvloeit ? Gewoonlijk zeggen wij, en
niet altijd; want Gode zij dank! hier ont-
breekt het niet aan gelukkige uitzonderingen
op den doorgaanden regel. Doch in Israels
volk vinden wij de beeldtenis geteekend van
zoovelen, die, in den jongsten of in vroe-
geren nood, begonnen naar den Heer te
vragen en te zoeken. Moet iemand, die dit
leest, hier zijn eigen beeld herkennen? Ei,
laat dan uw geweten spreken! Deed eene
verlichte en levendige erkentenis van Gods
grootheid en genade en van uwe betrekking
en verpligting jegens Hem; of deed een
(1) Exodus IX: 27, 28. X:16, ]7.
duister en onbestemd gevoel u aan God
denken en tot God bidden? Heeft, in het
gezigt van dood en eeuvvigheid, de vrees
Voor welverdiende straf, of heeft bovenal het
gevoel van het ondankbare en God onteeren-
de der zonde, u doen treuren en schuld
belijden ? Was het slechts de schrik van
Gods geduchte regtvaardigheid en vergelding,
of Was het veel meer de gedachte aan Zijne
verbeurde gunst, aan Zijne misbruikte wel-
daden, aan Zijne versmade liefde, die uwe
ziel vervulde en ontroerde, die u bewogen
bet kwade te verfoeijen en u zelven te ver-
oordeelen ? Hebt gij alleenlijk om bevrijding
van ramp en dood, om verlenging van leven
welzijn gebeden, of hebt gij allermeest
begeerd om, door Gods genade in Christus,
te leven in Zijne dienst, ter Zijner eere?
Het antwoord op deze beslissende vragen
leidt ons tot den toetsteen en het beginsel
onzer godsdienstige gewaarwordingen. Ont-
dekken wij, dat niet verlichte Evangeliesche
l^ennis, maar donkere godsdienstige aan-
doening — ^^t niet schaamte en droefheid
over de zonde zelve, maar vrees voor hare
bezoldiiig — dat niet liefde tot God en den
Heiland, maar liefde tot het leven ons
voornamelijk bezielde en aandreef — dan is
onze godsdienstigheid, in hare hoofdbron,
aan die van Israël al te zeer gelijk; want
» als de Heer hen doodde, vraagden zij naar
Hem!quot; en door bange zucht naar zelfbehoud
gedreven, »gedachten zij, dat God hun
rotssteen was en de Allerhoogste hun Ver-
losser.quot; Geen wonder, dat eene godsdienstig-
heid, uit zulke beginselen ontsproten, door
zulke drijfveren en bedoelingen bestuurd,
ook haren bijzonderen aard heeft.
de kenmerkende aard der godsdienstigheid
oit nood.
Hartstogtelijkheid, oppervlakkigheid en be-
driegelijkheid, zietdaar de eigenschappen, die
asaf haar toekent, (1) als hij van de kinderen
Israëls zegt: » zij vleiden Hem met hunnen
mond, en logen Hem met hunne tong.quot;
Het is geene regtstreeksche, moedwillige leu-
gentaal, die hier bedoeld wordt. Om, tegen
eigene, duidelijke overtuiging en stellige voor-
li) Psalm LXXVIII: 36.
nemens aan, opzettelijk bedriegelijke verkla-
ringen te doen, daarvan moesten wel de
angst en vreeze zelve hen weerhonden, even-
zeer als hunne zucht naar redding en be-
vrijding. ,, Zij vleiden Hemzij zochten
met schoone woorden en toezeggingen Zijne
strafFende hand te ontwapenen, Zijne gunst
te wmnen. Zoo bedachten zij niet eens, of
zij die betuigingen en geloften in ernst wil-
den en in waarheid zouden volbrengen. Zoo
»logen zij Hem met hunne lippen,quot; want
hart en mond waren geenszins in geheele
en getrouwe overeenstemming. Dat is de
treilende teekening van menschen, die door
den nood gedreven, hartstogtelijk smeeken
en vleijen om eenen magtigen redder tot
hulp te bewegen. Menigvuldig en gedurig
herhaald, veelbelovend en overdreven zijn
de verzekeringen die op roerenden toon hun
van de lippen vloeijen. Maar, te midden
van die aandoening en vervoering, beseft
men den omvang en weegt men de zwaarte
van al die beloften niet. Oppervlakkig en
weinig beraden is de keuze, niet ernstig be
proefd noch vast gegrond zijn de voornemens,
die men betuigt. In de vreeze des gevaars
denkt men slechts aan de verlossing; maar
in het beloven, niet aan het volbrengen.
Dat heet in de taal van Gods woord, »vlei-
jen met den mond, en liegen met de tong.quot;
» Gij zijt die man?quot; Behoeft tot dit woord
nog een Profeet des Allerhoogsten op te staan,
en met den vinger te wijzen op zoo meni-
gen godsdienstige uit nood? Lezers! indien
gij onlangs of in vroeger dagen, toen het u
hange was, begonnen zijt den Heere te zoe-
ken: herdenkt wat gij toen gevoeld en ge-
sproken hebt voor God! Of hebt gij ze
reeds vergeten al de hartstogtelijke aandoe-
ningen , die uwe ziel bestormden en beroer-
den, die zoovele gebeden, soms met bange
zuchten en bittere tranen, deden uitstorten?
Hoe onophoudelijk werd misschien uw smee-
ken om hulp en genade met bewegelijke
wcorden ontboezemd, als wildet gij den
Barmhartige door uwe klagten vermurwen !
Welke betuigingen van berouw, welke gelof-
ten van verbetering, welke voornemens tot
bekeering hebt gij tot God gebragt! Wat
zou er al nagelaten, wat al gedaan worden.
indien slechts de Heer wilde hooren en
redden! Gods Woord, te voren ligt geacht
en vergeten, zou dan bestendig u tot vraag-
iiaak en rigtsnoer, tot troost en vermaak
strekken! Het gebed zou, zonder ophouden,
uwe oefening en sterkte blijven! De godsver-
eermg, celeer te vaak verwaarloosd, zou nu
nimmer verzuimd, voor uw hart een voor-
regt en behoefte worden! De wereld en de
zonde, voor dezen zoo begeerig nagejaagd,
zoudt gij vervolgens haten en vlieden! Ja!
een geheel ander, een nieuw mensch, een
hemelsgezind christen zoudt gij u betoonen
in denken en spreken en handelen! Maar
hebt gij, bij al die betuigingen en voorne-
mens in eigene kracht, zoo weinig gelet op
de moeijelijkheid der vervulling; hebt gij
de diepte van ons menschelijk bederf en
onze behoefte aan Gods Geest en genade in
Christus niet ootmoedig gevoeld; en is de
opregtheid en vastheid van uwe toewijding
aan den Heer niet ernstig door u beproefd:
dan vreezen wij, dat de uitkomst uwe gods-
dienstigheid uit nood, in haren waren aard,
gelijk die van Israël, zal doen kennen. En
wanneer zij inderdaad zoo hartstogtelijk, zoo
oppervlakkig en bedriegelijk heeten moet, zal
ook bij de uitkomst de vrucht wel achterblijven.
de onvruchtbaarheid der godsdienstigheid uit nood.
Dat eene zoodanige godsdienstigheid inder-
daad onvruchtbaar is, toont ons de goddelijke
beoordeeling van Israëls bestaan en gedrag, ge-
lijk ASAF die heeft medegedeeld. (1) ygt;Wanty'
beter lezen wij » maar hun hdTte was niet
regt met Hem;quot; liever, » was niet vast aan
Hem,quot; het bleef geenszins aan Hem gehecht
en verbonden in eerbiedig geloof en dank-
bare gelioorzaamheid. » En zij waren niet
getrouw in Zijn verbond,quot; in de beantwoor-
ding aan hunne betrekking en verbindtenis
met JEHOVA. Zij hielden zich niet bestendig aan
Gods beloften, bevelen en inzettingen. Neenl
Israëls godsdienstigheid uil nood droeg geene
vrucbten van waarachtige bekeering en god-
zaligheid. Hoe spoedig en tretfend bleek dit
bij hunne roekelooze weerspannigheid, (2)
die tegen jehova's verklaarden wil, en tegen
den waarschuwenden raad van mozes , de
(1) Ps LXXVIII: 37. (2) Num. XIV: 40-45.
i
inneming van Kanaan beproefde. Ziedaar
dan de uitwerkselen van dat vragen en zoe-
'^en naar God! van dat denken aan Hem
als hun rotssteen en Verlosser! van al die
hartstogtelijke betuigingen en schoone be-
loften !
Geene andere noch betere vruchten droeg
•n latere dagen, Israels godsdienstigheid uit
nood in Kanaäns gezegend erfland. Leest hoe
het volk gedurig tot den Heere riep en, we-
derom geholpen, gedurig voortvoer le doen,
wat kwaad was in de oogen des Heeren.
Z'oo was het toen othnicl hen bevrijdde van
den koning der Syriers; (1) toen ehud ver-
wekt werd, om van eglon en de Moabieten
hen te verlossen (2); toen samgar's knods de
Filistijnen versloeg (3); toen debora hen rigt-
le en tegen jabin ten strijde riep (4); toen
GIDEON door Gods Engel geroepen werd om
het slavenjuk der Midianieten af te schud-
den. (5)nbsp;j^ijj^g keerden zij telkens op
denzelfden weg terug tot in samucls da-
(1) Rigterea III: 7-12. (2) vs. 15-30.
W ys.SlenHoofdst.lV. l. (4) Hoofdst. IV: 2 enz.
• (5) Hoofdst.VM, 7,11 enz.
gen. (1) De vurig begeerde koninklijke rege-
ring gaf geene genezing aan die treurige
kwaal. De eerste koning gaf een nieuw
en verleidend voorbeeld van de godsdien-
siigbeid uit nood, (2) die wel wil offe-
ren aan God, maar niet gehoorzamen aan
Zijn woord. (3) Alzoo stond ook jerobeam
voor den gescheurden altaar te Bethel, en
zijn verdorde hand werd op het gebed gene-
zen; maar na deze geschiedenis keerde zijn
hart zich niet van zijnen boozen weg. (4)
Niet wijzer noch beter toonde zich zijn
tijdgenoot en nabuur rehabeam, op Juda's
troon. (5) En hoe vaak werd dat voetspoor
gedrukt door hunne opvolgers en door hun
volk! Hoe velen die niet met een volko-
men en standvastig harte deden, wat regt
was in de oogen des Heeren!
En nu Lezers! toetsen wij aan hun voor-
beeld de vruchten van onze godsdienstigheid.
Hij toch, die gesproken heeft: »roept Mij
aan in den dag der benaauwdheid,quot;' Hij
(1)nbsp;1 Sam. VII: 4, 12, 13. Hoofdst. VIII: 7, 8.
(2)nbsp;Hoofdst. XIII: 8-14. (3) Hoofdst. XV : 22, 26.
(4) 1 Kon. XIII: 5, 6, 33. (5) 2 Chron.XII: 6,7,12-14,
-ocr page 31-volbragt wat Hij beloofde: »Ik zal er u uit-
elpen!quot; maar Hij eiscbt ook: »gij zult Mij
eeren. En Hij zegt tot den goddelooze:
quot; wat hebt gij mijne inzettingen te vertellen,
wy gij Mijne woorden achter u henen
■^verpt. ^2) Zou dit dan de verootmoediging
den Heere aangenaam, dat de mensch
eenen tijd zijne ziele kwelt, en zijn hoofd kromt
gelijk eene hieze? Neen! dat is de boete en
godsdienstigheid niet die Ik verkies, spreekt
e Heer, maar »dat gij losmaakt de knoopen
der ongeregtigheid.quot; (2) Zoo heeft Hij u be-
kend gemaakt, o mensch! wat goed is, en wat
eischt de Heere van u, dan regt te doen en
weldadigheid lief te hebben en ootmoedig
te wandelen met uwen God? (3) Ontbreekt
H u die opregte keus en heerschende toeleg;
verflaauwen uwe godsdienstige indrukken en
gevoelens, als uwe vrees vermindert; wijken
^'J' als de nood voorbij gaat, als het ge-
^aar minder dreigt, of u meer gewoon en
gemeenzaam wordt; kunt gij dan op nieuw
et oude leven beginnen, de zonde wederom
n!nbsp;L: 15-17. (2) Jes. LVIII: 5, 6.
W) Micha VI: 8.
-ocr page 32-volgen, die gij had afgezworen; de wereld
andermaal liefkrijgen, die gij verlaten had;
God en den Verlosser vergeten en verlooche-
nen , naar Wien gij in benaauwdheid ge-
vraagd en gezocht hebt; — welk eene uit-
werking vertoont dan uwe godsdienstigheid
uit nood? bedriegen wij ons zelven niet
met valsche overleggingen 1 Rusten wij niet
op een vroeger tijdperk en vorig werk van
boetvaardigheid, dat geene vruchten voort-
bragt des geloofs en der bekeering waardig!
Zien wij dan in Israël onze eigene beeld-
tenis niet voorbij ; want alzoo zou het ook
van ons gelden: »Als Hij hen doodde,
vraagden zij naar Hem, maar hun hart bleef
niet vast aan Hem, en zij waren niet ge-
trouw in Zijn verbond.quot; Beproeven we ons
voor Gods oog, biddende om Zijnen Geest tot
onze genadige verlichting en getrouwe leiding
in de waarheid die naar de godzaligheid is!
Zij het zoo onze betuiging en bede voor Hem:
Wie kan zijn eigen hart vertrouwen,
Zijn hart, zoo vol arglistigheid?
Gij blijft het, Heer! geheel doorschouwen,
Daar 't voor u naakt en open leit.
Treft gij mij a^j,nbsp;wegen,
Zoo leid mij op de regte baan,
Dan lacht mij in het eind de zegen
Van ongeveinsde Godsvrucht aan.
De Heer kan en wil ons aldus leiden,
ijn Woord, dat de godsdienstigheid uit nood
eoordeelt en doet kennen in hare aanleiding
en hoofdbron, in haren aard en hare ge-
volgen, datzelfde Woord stelt ons tevens in
net licht
DK GODDELIJKE HANDELWIJS OMTRENT
GODSDIENSTIGEN ÜIT NOOD.
Van hooge aangelegenheid is het te letten
op die Goddelijke handelwijs zelve, op
Wen yrond, en op hare weldadige en
leerrijke strekking. Ook hiervan geeft ons
Gods Woord de zekere en duidelijke aan-
wijzing in de geschiedenis van Israël's volk.
tiods handelwijs zelvk.
Deze vinden wij door mozes verhaald, (1)
Syjl^ asaf die heeft geteekend. (2) De heilige
(1) Numeri XIV. (2) Psalm LXXVHI: 38.
3
-ocr page 34-Dichter zegt ons: » jehova verzoende hunne
ongeregtigheid,quot; gaf vergiffenis voor die mis-
daad ; Hij strafte haar geenszins naar ver-
dienste » en verdierfquot; verdelgde » hen niet,
maar wendde dikwijls,quot; of liever, » Hij
keerde wederom Zijnen toorn,quot; Zijn heilig
ongenoegen » af, en wekte Zijne gansche
grimmigheid niet op.quot; Hij weerhield zich
van de openbaring Zijner geduchte vergel-
ding en welverdiende ontzaggelijke strafge—
rigten. Het eerste vonnis immers aan Kanaans
grenzen, door Gods regtvaardig misnoegen
geveld, behelsde niets minder dan de ge-
heele verdelging des ganschen volks, door
pestilentie of eene andere plaag. Doch toen
zij in dat doodsgevaar, naar jehova vraag-
den en zochten, verzachtte Hij de straf. Het
volk werd als natie niet uitgeroeid en ver-
dorven , maar bleef verschoond en in wezen.
Het is zoo, dat geslacht der muiters zou het
gezegend erfland niet binnentreden, maar in de
woestijn uitsterven. Maar die oproerigen,
schuldig aan de snoodste majesteitsschennis
tegen hunnen God en Koning, zij ontvingen
niet, wat op hun misdrijf billijk volgen
™oest en reeds was aangekondigd. Neen!
^et verbeurde leven werd hun geschonken.
og jaren lang gespaard, bleven zij de
voorwerpen van Gods dagelijks vernieuwde
^org en hoede, onderwijs en leiding! O,
wondere genade Gods, zoo heerlijk geopen-
aard mnbsp;dagej,^ gjj jjj^t mjnder onder
® l^igiers in Kanaan, en onder de Konin-
g^ö van Juda en Israël! Wel mogt de God-
spraak, door den laatsten der oude Profeten,
^«uigen: »Ik, de Heer, worde niet veran-
erd; daarom zijt gij o kinderen Jacobs! niet
verteerd. Van de dagen uwer Vaderen af
quot;yt gij afgeweken van Mijne inzettingen, en
lebt ze niet bewaard. Keert weder tot Mij,
^ Ik zal tot u wederkeeren, zegt de Heer
er Heirscharen! Maar gij zegt: waarin
'^lüen wij wederkeeren ?quot; (1)
^vij, mijne Lezers! aan zulke on-
ankharen en onwaardigen die goddelijke
v^rd ' l^unne godsdienstigheid wederom
^er ween? Ei! steken wij dan de hand in
^eti eigen boezem ! Hield Israëls eeschie-
(1) Mal. iii: 6 7
denis ons een spiegel voor oogen, vvaarin
zoo menig een zijn beeld aanscbonv^en moest:
dan immers zijn ook wij, ook wij, die on-
dankbaren, die onwaardigen, wij met nog
helderder licht van Gods openbaring be-
straald, met nog dierbaarder voorregten be-
gunstigd onder het Evangelie van Gods ge-
nade in Jezns Christus onzen Heer! Daaiom
moeten wij ons zelven dubbel schuldig en
strafbaar keuren, zoo wij ons harte aan Hem
niet verhinden, ons leven, niet aan Zijne
dienst, maar aan de wereld en de zonde
wijden. Dan verbeuren wij dagelijks het
leven; en evenwel Gods genade verschoont
ons nog van den dood. Dan misbruiken wij
Zijne weldaden; en nogtans behoedt en ver-
zorgt en zegent Hij ons eiken dag! Dan
tergen wij zijne langmoedigheid; en nogtans
brengt Zijne verdraagzaamheid, zonder op-
houden, ons het woord der verzoening in
het bloed des kruises, ten eeuwigen leven !
O! dat wij in schaamte en aanbidding ne-
dervallen voor Zijn aangezigt; want onze
eigene ondervinding is eene openbaring Gods,
die ons, als mozes, voorbij gaat en toeroept:
»Heere, Heere, God, barmhartig en genadig,
^Dgmoedig en groot van weldadigheid en
^vaarheid, die de weldadigheid bewaart aan
Vele duizenden, die de ongeregtigheid en
overtreding en zonde vergeeft!quot; (1)
de geond van deze goddelijke handelwijs.
Vragen wij nu: waar ligt de grond van
^^e goddelijke handelwijs en hare beweeg-
reden ? Ook dit heeft Gods woord ons aan-
gewezen. De Vorst, die aan weêrspannigen
genade gunt, wordt somtijds misleid door
de zulken, die hem vleijen met hunne
tong, en liegen met hunne lippen. Of ver-
goedt hij hun gebrek aan opregtheid en
standvastigheid; dan eischen zijne eigene
veiligheid, zijne eer of belangen soms de
eteugeling van zijn misnoegen. Hij durft,
y kan niet anders, dan de trouvs^eloozen
verschoonen. En is het even zoo bij den
Voorwaar! wij kunnen ons
^ ven en _ elkander, maar nooit den
artekenner bedriegen door godsdienstigheid
mt Uood ' Hquot; • -
Exodus XXXIV: 6, 7.
-ocr page 38-is. Hij doorgrondt en kent ons, en ver-
staat van verre onze gedachten. Eer nog
een woord op onze tong is, ziet! Hij weet
het alles. En hoe zou de minste bedoe-
ling van eigenbelang Hem kunnen dringen?
Hem, wien niemand schaden kan , noch
profijtelijk zijn? den oneindigen, volzaligen,
alleen heerlijken Hemelheer ? Of is Hij ,
in het hooge en verhevene waar Hij woont,
onverschillig omtrent onze gezindheden en
gedragingen, en daarom geneigd tot on-
bepaald vergeven en verschoonen ? Voor-
zeker! de Heilige, die de nieren beproeft,
heeft lust tot waarheid in het binnenste, en
Hij houdt den schuldige geenszins onschul-
dig ! Wat zou er dan wezen buiten Hem,
en in ons, dat Hem tot gunste bewegen kan?
Het zijn alleen de eigene, innerlijke bewe-
gingen Zijner ontferming over de mensche-
lijke ellende en nietigheid. Zoo spreekt Zijn
woord: »Hij, barmhartig zijnde, verzoende
de ongeregtigheid.quot; (1) De doodelijke ver-
woesting, die geheel het volk met vernieti-
ging bedreigde, en in angst en vreeze tot
(1) Psalm LXXVHI: 38.
Hem roepen deed, wekte liet ontfermend
medelijden van Hem, die nooit de menscben-
l^inderen plaagt en bedroeft van harte. Daar
trad een mozes aan het hoofd der natie, en
wilde bidden voor hen , die zoo even hem
quot;eenigen wilden. Grootmoedig, vurig, krach-
tig smeekt hij : » vergeef toch de ongeregtig-
heid dezes volks, naar de grootte van Uwe
goedertierenheid!quot; En de Heer antwoordde:
»Ik heb ze vergeven, naar uw woord. (1)
l^us sprak de Barmhartige, wiens naam is
Ontfermer en Hoorder des gebeds. »En Hij
gedacht,quot; zegt asaf, »dat zij vleesch waren,quot;
Vergankelijke, brooze, kortstondige stervelin-
8en, »een wind,quot; een ademtogt, »die henen
S®at, en niet wederkeert.quot; (2) Aandoenlijke
beschrijving van de zwakheid en ijdelheid
het menschelijke bestaan en leven! Ons
gansche leven bestaat in een' enkelen adem-
togt- En is deze ons eenmaal ontglipt, nim-
mer keert hij weder! Zoo kent de Heer ons
f zondaars en stervelingen, in onze geheele
quot;letigbeid. Daardoor wordt Zijne barmbar—
(1) Num. XIV: 19, 20.
lquot;^) Psalm LXXVIII: 39.
tiglieid en ontferming bewogen. Dit vlngtige
leven wil Hij voor bet zondige menschen—
kind sparen en verlengen, als de welaan-
gename tijd, de dag van zaligheid; want
geenen lust heeft Hij in den dood des god-
deloozen, maar daarin, dat hij leve en zich
hekeere. Daarom hoort Hij zoo vaak het ge-
roep uit nood en gevaar, opdat, na de ver-
lossing uit de vreeze. Zijne goedertierenheid
tot bekeering leide. En ziedaar. Lezers! wat
dit kleine geschrift ons boven alles moet
doen opmerken en behartigen.
de heilbijke en leerbijke strekking van
gops genadige handelwijs.
Allereerst moet deze strekking ons wekken
tot billijke waardeering van de godsdienstig-
heid uit nood. Het is zoo, de beschouwing
van hare aanleiding en hoofdbron, van haren
aard en hare gevolgen, gelijk Gods woord
die in het licht stelt en beoordeelt, kan tot
geen gunstig gevoelen leiden. Maar van den
anderen kant, moet Gods handelwijze ons
weerhouden van eenzijdige en harde beoor-
deeling, Neen! ons oog zij niet boos, terwijl
de Heere goed is. De geschiedenis toont ons
de grootheid van de genade des Allerhoogsten,
die de boete en de smeekingen niet versmaadt
van de zulken, die eerst in de benaauwdheid
naar Hem vragen en zoeken; want Hij is
barmhartig en gedachtig dat wij slof zijn,
een ademtogt, die henen gaal en niet we-
der komt. Zóó spaarde Hij niet alleen Israël
m de woestijn, maar ook Samaria en Jeru-
zalem, na uitwendige en openbare veroot-
moediging. Zóó verschoonde Hij de groote
stad Nineve, toen vorst en volk, in zak en
asch, zich, op Zijne bedreiging, voor Hem
öeder wier pen; » want Hij was,quot; gelijk jona.
wist, » een genadig en barmhartig God,
langmoedig en groot van goedertierenheid,
en berouw hebbende over het kwaad.quot; (1)
Zóó sprak Hij tot eua, den Thisbieter: »hebt
gij gezien, dat achab zich vernedert voor
Mijn aangezigt? Daarom zal ik dat kwaad
in zijne dagen niet brengen.quot; (2) Ja! de
boetvaardigheid, in de verdrukking geboren,
deed een manasse in waarheid tot zijne
(1) Jona IV: 2, 11. (2) 1 Kon. XXI: 28,,29.
bekeering j » erkennen dat de Heere God
is.quot; (1)
O! erkenden dit allen, tot wie » de Heer
wel gesproken beeft, gelijk tot manasse en zijn
volk, maar zij merkten daar niet op!quot; De
roepstem des Allerhoogsten liet zoo luide
zich hooren, met ernst en liefde, in den
nood en de bedreiging onzer dagen: » de
goddelooze verlate zijnen weg en de onge-
regtige man zijne gedachten, en hij bekeere
zich tot den Heere; zoo zal Hij zich zijns
ontfermen, en tot onzen God; want Hij
vergeeft menigvuldig.quot; (2) Zijn er nogtans,
die door druk en gevaar niet tot God ge-
dreven worden, die ook nu den Heer en
Zijne dienst ongevoelig en roekeloos bleven
versmaden? Mogt Israëls voorbeeld hen tot
nadenken wekken! want gewisselijk, indien
het volk, toen Hij hen doodde, niet naar
Hem had gevraagd, de Heilige had hun
Zijne barmhartigheid niet kunnen bewijzen.
Dan waren het hun gegaan gelijk achaz.
» Ten tijde dat men hem benaauwde, zoo
(1)nbsp;2 Chron. XXXIII: 10-13.
(2)nbsp;Jesaia LV: 7.
-ocr page 43-maakie hij Jgg overtredeiis tegen den Heere
nog meer. Dit was de koning achazI En
het Strekte om hem en gansch Israël ten val
le brengen.quot; (1)
Laat toch van niemand, die dit leest, het
woord mogen gelden: » Heere! is Uwe hand
verhoogd, zij zien het niet. Wordt den
goddelooze genade verkondigd, hij leert even-
wel geene geregtigheid!quot; (2) Versta een
iegelijk » de oproeping van de stem des Hee-
ren door stad en land; (en wijsheid is het
fijnen naam te vreezen!) hoort wat de roede
^ijj en Wie dit al beschikt! (3) Vernedert
n onder de krachtige hand Gods, opdat Hij
n verhooge te Zijner tijd! (4) Een man,
•iie zwaar getuchtigd, nog den nek verhardt.
Wordt schielijk verbroken, dat er geen hee-
ren aan is!quot; (5) Zoekt dan den Heer terwijl
Hij te vinden is, en roept Hem aan terwijl
Hij nabij is; want Hij, Hij alleen is de
Rotssteen en Verlosser!
(1)nbsp;2 Chron. XXVIII: 22, 23.
(2)nbsp;Jesaia XXVI: 10, 11.
(3)nbsp;Micha VI: 9.
(4)nbsp;1 Petr, V: 6.
(5)nbsp;• Spreuk. XXIX ; 1.
-ocr page 44-godsdienst des habtbn en bestendige godzaligheid.
Gods genaderijke handelwijs beantwoordt
echter aan hare heilrijke bedoeling en strek-
king, wanneer de godsdienstigheid uit nood
ons leidt tot godsdienst des harten en besten-
dige godzaligheid. Of zou de Heer ons hooren
en helpen, verlossen en zegenen, opdat, met
de vreeze des gevaars, ook de vreeze Zijns
naams van ons wijke.? Zal dit de erkentenis
van Gods ontferming en weldadigheid wezen?
Wat baten al onze voornemens en geloften,
w'anneer ze zijn, als die van den zoon in de
gelijkenis, die betuigde: »ik ga Heere!quot; en
hij ging niet? (I) »Wat zal Ik u doen, o
efraim! wat zal Ik u doen o joda ! omdat
uwe weldadigheid en deugd aan eene mor-
genwolk gelijk is, en als de daauw des
vroegen ochtends verdwijnt?quot; (2) Die vraag
des Allerhoogsten is dan ook tot ons gerigt,
en evenzeer de aandoenlijke Godspraak:
)gt; Hoort gij Hemelen! en neig het oor o
Aarde! want de Heere spreekt: »Ik heb
kinderen opgekweekt en groot gemaakt,
(1) Matth. XXI: 30. (2) Hozea VI: 4.
-ocr page 45-maar zij , zij zijn tegen Mij opgestaan! Een
O® kent zijnen meester, en een ezel zijns
beeren kribbe; Israël beeft geene kennis, en
^'jn volk verstaat niet ! Waartoe zoudt gij
quot;Og meer geslagen worden ? gij maakt des
®fvals slechts meerder I Wat is er aan
^lijnen wijngaard meer te doen, 't welk Ik
f'iaraan niet deed?quot; (I) Te vergeefs ontvan-
pf^n wij de genade Gods, die ons nog spaart
Pil draagt, indien ons hart niet gehecht
wordt aan den Heere en niet getrouw blijft
in Zijn verbond. Nooit kan uitwendige gods-
dienstigheid de plaats vervangen en het gemis
vergoeden van opregte godsvrucht en dank-
bare gehoorzaamheid. » Wanneer gij voor
Mijn aangezigt komt te verschijnen,quot; zegt
de Heer, » wie heeft zulks van uwe hand
geëischt dat gij Mijne voorhoven vertreedt?
Wascht u, reinigt u, doet de boosheid uwer
handelingen weg van voor Mijne oogen, laat
af van kwaad te doen, leert goed doen,
betracht wat billijk is, herstelt het ongelijk,
doet weezen regt, en bepleit de zaak der
weduwe! Komt dan en Iaat ons zamen
(1) Jesaia I: 2, 3, 5. Hoofdst. V: 4.
rigten, spreekt de Heere, al waren uwe zon-
den als scliarlaken, zij zullen wit worden
als sneeuw; al waren ze rood als karmozijn,
zij zullen zijn als blanke wol!quot; (1) Gods
vergevende en reddende liefde vordert bet
hart ten dankoffer, en niet slecbts uiterlijke
deugd en geboorzaambeid. Het bart eischt
Hij, den inwendigen mensch, geheel het
vertrouwen, met onverdeelde liefde met vol-
standige toewijding van alle krachten, met
onbepaalde overgifte van ons zelven aan
Zijnen wil en Zijne leiding. De dubbel-
hartige is ongestadig in al zijne wegen. En
wie op twee gedachten hinkt en twee heeren
dienen wil, kan Gode niet behagen, den
Rotssteen en Verlosser, w'iens werk vol-
komen is, en die een volkomen harte eischt.
Maar wie kan dien eisch vervullen, zoo
niet de Heer de dierbaarste beloften schonk,
die van Zijne hulp en leiding ons verzekeren?
het EEGT gebruik van het evangelie zijner liefde.
Tot zoodanig gebruik eindelijk wekt ons de
genaderijke handelwijze Gods krachtiglijk op.
(1) Jesaia I: 12, 16-18.
-ocr page 47-Het roepen en smeeken in den nood met
® e goede voornemens en heilige geloften,
zullen geene duurzame vruchten schen-
en 3 als het boetvaardig hart niet de toe -
vlugt neemt tot chbistüs, en in ootmoedig
geloof zich niet vastgrijpt aan dien eenigen
erlosser. Geene vrees is in staat om de
ziel aan God en Zijne dienst te verbinden,,
zoo niet de dankbare liefde des geloofs haar
'heiligt en verheft tot waren kinderzin jegens
^od. »Erkent dan in uw harte, dat de
Heere uw God u kastijdt en onderwijst, ge-
lijk een man zijnen zoon.quot; (i) Meer dan
mozes, door wien de wet is gegeven, vvekt
ons tot die erkentenis de Heer jezus christüs,
door wien de genade en waarheid is gewor-
den. Ais de dag des kwaads het gevoel van
de schuld en ellende der zonde opwekt, lei-
de bet Evangelie ons tot het kruis van chris-
»cs. Daar zien wij, voor doodschuldigen en
verlorenen, » den Zoon des menschen ver-
hoogd, gelijk MozES de slang in de woestijn
verhoogd heeft, opdat een iegelijk, die in
Hem gelooft, niet verderve, maar bet eeuwi
(1) Deut. yni: 5.
ge leven hebbe.quot; (1) De vrede en verzoening
in Zijn dierbaar bloed ons verkondigd, ver-
zekert de verlossing, zoowel van de magt,
als van de straf der zonde. Dat geloof ver-
zacht, ja verbant de vrees door vertrouwen,
en kan bet gemoed vernieuwen tot een le-
ven voor den Heer.
Bij bet besef van ons diep bederf zij de
belofte des Geestes ons boven alles dierbaar!
Ook tot ons komt bet woord, gelijk lot
Israëls buis: » Zoo zegt de Heere Heere: niet
om uwentwil doe Ik bet, maar om Mijns
heiligen naams wil! Ik zal u een nieuw
harte geven, en een' nieuwen geest in het
binnenste van u. Mijnen Geest zal Ik in
uw binnenste geven, en Ik zal maken dat
gij in Mijne inzettingen wandelt, en Mijne
regten onderhoudt en betracht.quot; (2) Die
heilvolle toezegging wordt verkondigd aan
alle vleesch, onder de bedeeling des Geestes
des Nieuwen Verbonds. De barmhartige en
getrouwe Heiland, die allen tot zich roepl,
heeft het verzekerd: » de Hemelsche Vader
(1)nbsp;Joh. iri: 14, 15.
(2)nbsp;Ezech. XXXVI: 22, 26, 27.
-ocr page 49-zal den Heiligen Geest g'^ven dengenen die
Hem bidden.» (2) Niet slecbts in den nood,
maar geduriglijk rijze dan onze smeeking
hemelwaarts: »Schep rnij een rein harte,
o Heer! en vernieuw in mijn binnenste een'
vasten geest!quot; Dagelijks de vruchten onzer
godsdienstigheid beproefd aan den onfeilbaren
legel des goddelijken Evangeliums. Besten-
dig
het onderwijs behartigd van de zalig-
makende genade, die ons verschenen is,
opdat wij matig, regtvaardig en godzalig
leven, en wandelen door het geloof, werk-
zaam in de liefde, volstandig in de lijdzaam-
heid en blijmoedig in de zelfverloochening,
l^ie keus en toelig bevestige en openbare
zich onder vreugde en smart, onder vrees
en hope! De Heer alleen zij onze vreeze,
zoo zal Hij ten dage des gevaars ons tot een
heiligdom en eene toevlugt wezen. De lief-
de van CHUISTDS dringe ons om niet ons
zelven, maar Hem te leven, die voor ons
gestorven is en opgewekt. Dan hebben wij
altijd goeden moed, en weten dat wij, in—
wonende in het ligchaam, uitwonen van
(2) Lucas XI: 13.
den Heere. De ligie verdrukking, die haas-
telijk voorbij gaat, werkt een gansch zeer
uitnemend, eeuwig gewigt van heerlijkheid:
dewijl wij niet aanmerken de dingen, die
men ziet, en die tijdelijk zijn, maar de
eeuwige dingen, die niet gezien worden.
Daarom vertragen wij niet, en zoeken altijd
en ia alles den Heere welbehagelijk te zijn.
Toe te nemen in de heiligmaking, en op
te wassen iu de liefde, blijft de vurige be-
geerte van het hart, dat opregt en gedurig
in het geloove naar God vraagt en zoekt,
als zijn' Rotssteen en Verlosser in chbisics jezcs.
De beschamende bewustheid van zoo veel on-
vervulde voornemens en beloften, van zoo
veel ontrouw aan Gods Verbond, wekke ons
meer tot ootmoedig gebed, tot bestendige
waakzaamheid, tot heiligen ijver, opd;it wij
in Gods kracht en liefde, door onzen Heer,
onze sterkte vinden. Doen wij aan de
gansche wapenrusting Gods, om te kunnen
wederstaan in den boozen dag, en alles
verrigt hebbende, staande te blijven. Zon-
der CHBISTÜS kunnen wij niets doen; maar
alle dingen vermogen wij door Hem, die
ons kracht geeft. Hij, die onze schuld ver-
zoende, overwon de wereld en ontving de
sleutels van dood en graf, met de heer-
schappij over levenden en dooden. Hij is
ons licht, onze troost, onze hope, ons leven
in allen nood en dood. Bezwijken dan ook
vleesch en hart, zoo hlijft God de Botssteen
van ons h^rt en ons deel in eeuwigheid.
Hij ontfermt zich over degenen die Hem
vreezen, gelijk een vader zich ontfermt over
de kinderen; waut Hij weet welk maaksel
wij zijuj en is gedachtig dat wij stof zijn.
Het leven zij een enkele ademtogt, die he-
nengaat en niet wederkeert: maar de goe-
dertierenheid des Heeren is van eeuwigheid
tot eeuwigheid over allen, die Zijn Verbond
en getuigenis bewaren. De godsdienstigheid
nvt nood verdwijnt, met de gedaante dezer
wereld, die voorbij gaat. De godsdienst des
harten wordt in den nood beproefd en be-
vestigd, als geboren uit het onvergankelijke
zaad van het levende en eeuwigblijvende
Woord Gods. Zij leert door het geloof,
roemen in de verdrukking, die lijdzaamheid
werkt en bevinding en hope; eene hope, die
A om.è'tjo
uiet beschaamt, daar de liefde Gods in het
hart is uitgestort door den Heiligen Geest,
die ons gegeven is. Zóó wordt het in waar-
heid onze laal tot God:
Als 't mij benaauwd of bang gevallen is,
Dan heb ik mij vermaakt in uw geboden j
De zuiverheid van uw getuigenis
Blinkt altoos uit, zelfe in de zwaarste nooden!
Leer mij 't verstaan: zoo leeft mijn' ziel gewis.
Het waar verderf iii' eeuwigheid ontvloden!
Ik riep u aan ö Heer! met al mijn hart.
Verhoor mij, en ik zal uw woord bewaren!
Ik riep U aan, in druk en leed verward;
Verlos mijn' ziel uit angsten en gevaren!
Dan houd ik uw getuignis, en in smart
Zal ik daar troost en wijsheid uit vergaêren.