m
TWEEDE DRUK.
TE ROTTERDAM,
bij M. WIJT amp; ZONEN,
r
Akkers van het Nederlandsehe Zendelimjgenootschap.
-ocr page 2-'tilt
' iJßi
..'.■ -T'.--nbsp;Ti,
V O O K B E II I G T.
Gecommitteerden van het Nederlandsche
Zendelinggenootichap, tot het opstellen, ver-
zamelen en Uitgeven van kleine Stukjes
ter bevordering van Evangelische kennis en
godzaligheid, ook bij mingeoefenden; —
namelijk: l. dibbits, l. merews, Predikanten
H- e. viske Th. D*'. en Hoogleeraar te Utrecht,
moll , Jacohz. Predikant te s' Gravenhage
w. VAN DER i.EEUw Predikant te Amsterdam
r. adrlani, j. j. van oosterzee Th. Dr.,
-ocr page 4-VOORBEIÏIGT.
Predikanten te Rotterdam, overeenkomstig
hun ambt en hunne bediening, dat oogmerk
gaarne willende bevorderen, en in uitzigt
op des Heeren medewerkenden zegen, bieden
het nevensgaande Stuk-je hunnen landgenooten
aan; erkennende intusschen geene uitgave
voor echt, dan welke door een hunner of
door de drukkers dezes, onderteekend is.
Na de zucht: » wat zullen wij eten,
■Wat zullen wij drinken,quot; is zeker de vraag:
» waarmede zullen wij ons kleedeneene
van die, welke in het dagelijksch leven
gedurig en door velen herhaald worden.
En inderdaad, moge deze of gene bij het
eerste hooren aan die vraag geringer betee-
kenis hechten, zij is toch uiterst natuurlijk
eu in menig opzigt belangrijk. Sints aan
den morgen der schepping het eerste klee-
dingstuk door de hand der schaamte ge-
vlochten werd, (1) wordt naast het voedsel,
de bedekking des ligcbaams onder onze
eerste behoeften gerekend. Wel openbaart,
zich ook de invloed van zondigen hoogmoed
maar al te dikwijls in de keus van het
kleed, dat wij dragen, maar zoolang deze
(') Gen. III: 7.
aardsche tabernakel niet vooi' den meuscli
wordt verbroken, mag ook de Christen
prijsstellen op een passend en voegzaam
gewaad. Bezat onze Heer een opperkleed,
zonder naad, van boven af gèbeellijk ge-
weven (1); achtte een paulus het niet be-
neden zich voor den reismantel zorge tc
dragen , dien hij had achtergelaten bij zijn
heengaan van Troas (2); heeft joiiannes het
bij de beschrijving der zaligen in den hemel
de vermelding niet onwaardig gekeurd, dat
zij in witte kleederen wandelen (3) , wij
kunnen het dan ook evenmin berispen als
afkeuren, dat men zijnen eerbied voor de
gemeenschappelijke godsdienst, voor hare
eerwaardige plegtigheden, voor bet Heilig
Avondmaal bovenal in eene passende klee-
derdragt toone. Wij hooren het dikwijls
met deernis, als de arme in verlegenheid
antwoordt, waar hij genoodigd wordt tot
de tafel des Heeren: »ik heb geen kleed
om te komen.quot; Wij zien het met goed-
keuring aan , als de rijke , bij bet verbor-
(1) Joh. XIX: 23. (2) 2 Tim. IV: 13.
(3) Opciib. VlI: M.
-ocr page 7-gen sieraad vau een slilien en zachlnioedigen
geest, die voor God zoo kostelijk is (1),
liet uitwendig kleed van beschaving en
achtbaarheid draagt, waar hij nadert tot
bet feest der verlossing. Wij kunnen zon-
der moeite begrijpen, dat ook in sommige
streken van ons Vaderland de gewoonte,
bepaaldelijk bij vrouwen bestaat, om in
stemmig zwart het lijkfeest des Heeren te
bieren. Maar wat wij met bevreemding en
droefenis opmerken, het is, dat bij de zorg
voor gepaste kleedij van het ligchaam, zoo
vaak de gedachte aan het noodigst sieraad
der ziele gemist wordt. Wat wij ons ge-
drongen voelen, met allen nadruk u aan te
prijzen, het is een kleed, dat ons voor
God moet bedekken, zoo Hij ons als waar-
dige medegenooten van de tafel zijns
Zoons zal ontvangen. Ziet, zoovelen wij in
het bedehuis opgaan, om ons te bereiden
voor dien heihgen disch, zullen wij er
verschijnen in een zeer verschillend gewaad.
Igt;e leeraar komt in zijn eenvoudig ambts-
kleed ter tafel; de rijke in dal der wel-
(1) 1 Petr. 111 : 4.
vaart, uit de fijnste stoffe geweven; de
arme in de zindelijke, maar ruwe pij der
behoefte; de treurende in het rouwgewaad,
dat hem aan ontslapen' vrienden doet den-
ken. Maar zoo waarlijk wij aan den voet
van het kruis allen gelijk staan voor God,
zoo waarlijk vinde bij die allen de roep-
stem een' geopenden ingang:
»ZIJT MET DE OOTMOEDIGHEID
BEKLEED.quot; (l)
De woorden, waarin die roepstem is uit-
gedrukt, werden door den Apostel petrus
geschreven. Reeds had hij den verstrooiden '
Christenen in Klein-Azïé menig woord van
bemoediging en versterking doen hooren.
Thans, aan het einde van zijn schrijven ge-
naderd, voegt hij nog» eenige herinneringen
van meer gemengden inhoud aan alle de
vorige toe. Die herinneringen komen in
de vier eerste verzen tot opzieners en oudsten
der gemeente, maar rigten zich vervolgens
meer bepaald tot jeugdige menschen, om
(1) ] Petr. V: 5.
V
zich eindelijk uit te breiden tot allen. Zijt
allen, schrijft petrus — als wilde zich de
Apostel der hope ook een Apostel der liefde
betoonen — elkander onderdanig en zijt
met de ootmoedigheid hekleed, want God
wederstaat den hovaardigen, maar den
nederigen geeft Hij genade. Gij bemerkt
aanstonds, dat in die vermaning des Chris-
tens roeping tot ootmoedigheid op geheel
eigenaardige wijze wordt voorgesteld, en dat
in baren tegenwoordigen vorm veel ruimer
beteekenis heeft, dan wanneer de Apostel
enkel geschreven had: » weest ootmoedig
Van harte.quot; Hij wil, dat de ootmoed hun
zoo onafscheidelijk eigen, zoo geheel ver-
bonden met hunue wijze van zien en van
ziJn, zoo vast met geheel hun in- en uit-
wendig leven vereenigd zal wezen, als het
kleed dat wij drageó behoort bij en tot
Onzen geheelen persoon. Op gelijke wijze
had eenrnaal petrus' gebefde broeder paulus,
Haar de wijsheid, die hem gegeven was,
de Christenen te Rome vermaand: » doet aan
den Heer christus,quot; (1) en er mede aan-
Kom. XIII : M.
-ocr page 10-;;eduid, dat zij, opgestaan uit den zonde-
slaap om in den nieuwen lieildag te wan-
delen, de gelijkvormigheid aan den Heer
lot hun morgengewaad moesten kiezen. —
Gelijk een kleed ons bedekt en omgeeft,
ons verwarmt en versiert, ja vaak voor
anderen tot eigenaardig kenmerk verstrekt
van den rang en den staat dien wij voeren,
zoo moet de ootmoed den Christen onder-
scheiden en aan anderen kenbaar doen wor-
den. Te eigenaardiger zal die vermaning
ons voorkomen, wanneer wij in het voor-
bijgaan bedenken, hoe vaak zich trotscb-
heid en weelde openbaart in bet kleed, dat
wij kiezen. Zoo staat de rijke man in de
bekende gelijkenis voor ons, als » met purper
en zeer fijn lijnwaad bekleedquot; (1). In
tegenoverstelling aan die ijdele praalzucht,
wil PETRUS dan, dat men zijnen ootmoedi-
gen zin. niet slechts in zijn uitwendig ge-
waad aan den dag leggen, maar de ootmoed
al* kleed zich aantrekken zal. Het oorspron-
kelijke woord zinspeelt eigenaardig op een
kleed, dal geringe lieden en slaven vaak
(1) Luk. XVI: 19.nbsp;'
aatilrukken over hun ander, rneestali scliauiel
gewaad. Verdient overigens deze vermaning
i'eeds op zichzelve alle behartiging, zij moet
te hooger belangstelling wekken als wij den-
ken , wierm hand haar ter neerschreef. Of
had PETRUS zelf niet de ure beleefd, dat
''ij , door het vergeten van dezen pligt,
hem zoo dikwijls door den Meester herin-
nerd , tot den diepsten val was gekomen ?
Had niet hoogmoed hem tot zelfvertrouwen,
zelfvertrouwen tot vermetelheid, vermetel-
lieid tot ontrouw vervoerd aan een' Heer,
^vien hij trouw tot in kerker en dood had
gezworen? Gewis, die ééne nacht had hem
jaren ouder gemaakt; die ééne les was eea
krachtig tegengif legen zijnen hoogmoed
geweest, en hoe duur ook betaald met een
overvloedigen tranenvloed, nog lot iu zijne
«•quot;ijsheid had hij haar winsle gerekend.
Welligt ontwelde een pijnlijke zucht aan
zijn hart, toen hij zijne medegeloovigen
^vees op wat hij eenmaal zelf had vergeten
en de vermaning ter neerschreef, waarvan de
noodzakelijkheid door zijn eigen voorsciirili
gestaafd was: zijt met ootmoed bekleed.'
Wat hkt beste avondmaalskleed is, WOrdt
ons in de opgehelderde woorden genoemd.
Dat kleed te beschrijven, aan te prijzen en
onder hoogeren zegen verkrijgbaar te stel-
len , is de taak, die wij heden opvatten ten
behoeve van allen, die gereed staan om tot
de tafel des Heeren te gaan.
waarin bestaat het beste avondmaalskleed ?
Een blik op den aard, de bronnen en de
kenmerken van den eehten ootmoed is noodig
om het Avondmaalskleed, dat wij met petrüs'
woorden n aanprijzen, allereerst regt te be-
schrijven.
Gelijk de edelste diamanten vaak het kun-
stigst en zorgvuldigst in gekleurd glas na-
gebootst zijn, zoo is het ook met den chris-
telijken ootmoed gegaan. Hier heeft men
overdreven verachting van zichzelven versierd
met dien edelen naam , en hém ootmoedig
geacht, die zijne gebreken zoo zwart en
afzigtelijk mogelijk noemt, zijne betere da-
den zooveel hij kan in de schaduw der ver-
Igfetelheid plaatst en geen naam verachtelijk
of laag: genoeg keurt, om dien aan zichzelven
te geven. Alsof dezelfde johannes, die een-
maal beleed: » wij bedriegen onszelven, als
^y zeggen niet gezondigd te hebben (1),quot;
met tevens van den christen verklaart: » Ge-
hefden, nu zijn wij kinderen Gods (2)!quot;
Alsof PAULUS zich alleen den voorn aamsten
der zondaren en den minsten der heiligen
genoemd had, zonder even vrijmoedig te
neggen: » ik heb overvloediger dan allen
gearbeid (3)!quot; Ginds meent men wederom ,
'^ät hij de ootmoedigste is, die altijd van
^yne verkeerdheden spreekt en onbewegelijk
y zijne zonden blijft staan, zonder dat hij
Van genade wil hooren of vergeving durft
®äimemen. Alsof de hoogmoed ook niet kon
doorschemeren tusschen de scheuren van het
weigewaad, dat men voor het oog der
Gereld ter schouwe draagt; alsof kaïn, die
S'dderend uitriep: »mijne schuld is grooter,
3a dat zij vergeven worde (4),quot; een toon-
. van ootmoed mogt heeten! Neen, wie
quot;ömer juijj^ eenen schijn van ootmoed met
(2) 1 Joh. III: 2.
(4) Gen. IV: 13.
1 Joh. I: 8.
1 Cor. XV: 10.
haar wezen verwarde, hij wete terstond,
dat de ootmoedige gemakkelijk zwijgt van
zichzelven, waar geen pligt tot spreken hem
roept, en dat hij zijae overtreding, alleen
waar het noodig is, aan de menschen, maar
anders liefst in stilte aan den kenner der
harten belijdt. Die altijd van de diepte ge-
waagde, waartoe hij door eigen schuld was
gezonken, zou juist daardoor het billijk ver-
moeden doen opkomen, dat hij alzoo ons te
gelijk wilde wijzen op de uitnemende hoogte,
waartoe hij thans is gestegen. Ook in het
weigeren eener genadegift, omdat men zich
die gifte niet waardig acht, kan zich ver-
borgen' hoogmoed verschuilen. En al zalft
men het hoofd en al wascht men het aan-
gezigt ook, opdat de menschen niet zien,
wat er in ons binnenste omgaat, daarom
kan nog wel het hart deemoedig voor God
zijn gebogen. Ootmoedig zijn wij eerst dan,
wanneer wij diep en levendig den afstand
gevoelen, die OHS, niet slechts van voortref-
felijke menschen , maar bovenal van den
hoogen en heiligen God heeft gescheiden-
Terwijl wij van nederigheid sprekende, gc-
wooiilijk meer denkeu aan eene gezindheid,
die men jegens menschen betoont, doelt
petrus hier (blijkens de onmiddelijke vol-
gende woorden; » vernedert u onder de
krachtige hand Gods, opdat Hij u verhooge
te zijner tijd,)quot; bij den eisch van ootmoed
op eene gezindheid, die wij aan God zijn
verschuldigd. De ootmoedige is altijd nede-
'■'S, maar de nederige is daarom nog niet
altijd ootmoedig voor God. Waar die oot-
nioed van menschen gevorderd wordt, die
^an nature zondaren zijn, zal zij wel, niet
slechts in het besef onzer geringheid tegen-
over den Magtige, zelfs niet in het gevoel
Onzer onvolmaaktheid tegenover den Vol-
i^naakte, maar boveual m het bewustzijn
Onzer onwaardigheid tegenover den Vlekke-
'ooze en Reine bestaan. Daarom is de oot-
n^ed, die zondaren jegens God moet be-
2ielen, nog eene geheel andere stemming, dan
die den Engel vervult, als hij met omvleugeld
Srelaat voor zijnen Heer en Zender zich
l^uifft, en kunnen wij van onzén Verlosser
■Wel zeggen, dat Hij op aarde nederig, maar
bezwaarlijk, dat Hij ootmoedig geweest is.
Ootmoed komt te pas in den schuldigen
tollenaar, niet in Hem, die kon spreken :
» Wie van u overtuigt mij van zonde (1).quot;
Juist omdat ootmoed zich dan pas in volle
kracht kan ontwikkelen, als het licht der
waarheid verrees en de zonde in al hare
diepte gekend wordt, zou men haar, nog
meer dan eenige andere, eene christelijke
deugd kunnen noemen. Van geen enkelen
Heidenschen wijsgeer kan het gezegd wor-
den, dat hij in den hovengenoemden zin
ootmoedig geweest is. Zelfs van de Israeli-
tische vromen lezen wij Avel dat zij zich
na zwaren val diep voor God verootmoe-
digden, maar die dagelijksche ootmoedige
stemming der ziel, die den echten christen
versiert, werd bij hen slechts ten deele
gevonden, waar de zucht om uit de werken
geregtvaardigd te worden, en het besef hun-
ner voortreffelijkheid boven de openbare
vijanden van God en zijn volk, hen veelmeer
tot zekeren roem in eigen' onberispelijkheid
en deugd kon geleiden.
Gij verlangt reeds de bronnen te leeren
(1) Joh. VIII: 46.
lil
kennen, waaruit dit gemoedsbestaan voort-
vloeit, en gaarne doen wij die nog meer
opzettelijk opmerken. De christen is oot-
moedig, want - hij kent God. Moge de
mensch, die zich nimmer in het licht der
Goddelijke volkomenheid plaatste, hoog met
zichzelven zijn mgenomen, de ootmoedige
■weet het, wat al klatergoud er verbleeken
moet voor het licht van Gods aanschijn, dat
hij in CHRISTUS aanschouwde. Reeds als hij
aan de onbeschrijfelijke grootheid des On-
emdigen denkt, zinkt hij in het gevoel zijner
eigene nietigheid weg. Maar stelt hij zich
daarbij die onbesmette heiligheid voor, die
zelfs in Engelen vlekken ontwaart, hij be-
dekt soms het aangezigt met de bezoedelde
handen en kan met jesaia herhalen : » wee
, want ik verga, omdat ik een man,
onrein van lippen ben (1).quot; En staart hij
eindelijk den rijkdom van Gods barmhartig-
heid aan, hij gevoelt zich verootmoedigd
voor Hem, in dubbele en tienvoudige mate,
Omdat hij diep en innig beseft, hoe tal-
looze malen hij die onverdiende liefdé met
(I) Jez. VI: 5.
den zwartsten oudank vergold. Met die hel-
dere Godskennis gaat bij den waarlijk oot-
moedigen mensch eene heldere zelfkennis
bij het licht des Bijbels gepaard. Het is hem,
gelijk PETRUS gegaan: uit den duisteren nacht
zijner overtreding is voor hem het beeld zij-
ner eigene zwakheid helder op den voor-
grond getreden. Door menige beschamende
ervaring heeft hij geleerd, dat hij nooit
nader aau vallen is, dan waar hij meent op
vasten bodem te staan, en de wetenschap,
dat in ziju vleesch geen goed woont, heeft
hem met eene weldadige vreeze voor zich-
zelven vervuld. Hoe meer hij in menig
zwakker oogenblik zichzelven ontviel, des
te lager is hij over zichzelven gaan denken,
en sints hij de diepten van eigen' schuld en
bederf leerde peilen, is de eigenwaan daar
binnen gestegen van den troon, dien hij in-
nam. Ja, al ontwikkelt zich daar binnen
het nieuwe leven des geloofs ook aanvanke-
lijk voorspoedig en krachtig, hij blijft oot-
moedig van geest, want gelijk hij God kent
eu zichzelven, zoo kent hij steeds meer den
omvang zijner heilige roeping. Sints hij
ernstig begon te wanhopen om door eigen
werk en waarde voor God geregtvaardigd
te worden, is hij tot christüs gekomen,
liet als een onvolmaakte, die door den Heer
'wil laten aanvullen, wat aan zijne eigen'
deugden ontbreekt, maar als een ellendige,
die alleen in christüs terugvond, wat hij
zelf had verbeurd en verloren. Maar hoe
ffieer nu die christüs in hem wast en eene
gestalte verkrijgt, te minder wordt hij ook
•ö zijne eigene oogen. Gelijk petrus, toen
bij den Heer in al zijue grootheid be-
'wonderde, aan zijne voeten neerzonk eu
Uitriep: »Heer, ga uit van mij, want ik
ben een zondig mensch (1),quot; zoo buigt de
christen zich nimmer dieper ter neer, dan
sints hij met ongedekten aangezigte de heer-
lijkheid van CHRISTUS in den spiegel van liet
Evangelie aanschouwde. Bij den aanblik
dier volmaakte gehoorzaamheid gevoelt hij
het dagelijks meer, dat hij ook voor zijne
beste daden vergeving moet vragen, cn bij
de gedachte aan zijne bestemming, om dien
bemelschen Heer le gelijken, beseft bij eerst
Luc. V:R.
regt, hoe weinig liij nog voor Hem is ge-
worden. Loopt hij immer gevaar, om zich
op het weinige, dat hij deed, te verheffen,
hij staart op het vele, dat nog voor zijne
rekening ligt. En kan hij in opregtheid
verklaren: »ik jaag er na, óf ik het ook
grijpen mogt,quot; hij voegt er de ongehui-
chelde belijdenis bij: »Niet, dat ik het
airede verkregen heb of airede volmaakt
ben (1).quot;
Het kan u niet verwonderen, dat hij, die
alzoo God, zich zelven en zijne roeping uit
het regte oogpuut beschouwt, den ootmoed
des harten bezit, en gaarne laat gij nog
enkele kenmerken dier edele gezindheid u
aanwijzen. Met zichzelven is de ootmoedige
veel minder ingenomen, dan verre de mees-
ten. Gelukt het hern zelfs in Gods kracht
iets nuttigs en goeds te verrigten, hij roemt
altijd het liefst in de dingen zijner zwak-
heid (2), en zijn hem boven den broeder ta-
lenten en krachten geschonken, hij herhaalt
gedurig de vraag: »wat is er, dat gij niet
hebt ontvangen (3)?quot; Hij is in zulke oogen-
(1) Phil. III: 12—14. (2) 2 Cor. XI: 30.
(3) 1 Cor. IV: 7.
-ocr page 21-blikkeu gelijk aan mozes, toen deze van
den berg der wetgeving aftrad: zijn aange-
z'gt moge blinken van de heerlijkheid des
Heerea, maar hij zelf is zich niet of naau-
^velijks bewust van den hoogeren glans,
dien anderen in hem ontdekken (1). Waar
menschen hem buitensporig verheffen wil-
len , hij keert als paulus en barnabas te
Lystre, dat eerbewijs af met bet woord:
® quot;Wij zijn ook menschen van gelijke bewe-
gmg als gij (2),quot; en waar de wispelturige
menigte haren afgod verlaat en vertreedt,
hij bewaart zijne kalmte van ziel, omdat
hij menschengunst en eer nooit als een on-
vervreemdbaar regt, maar altijd als een
uiterst betrekkelijk voorregt beschouwd beeft.
Gering denkt de ootmoedige van eigen door-
^'gt en wijsheid; en waar anderen den
sleutel der kennis reeds wanen gevonden te
hebben, blijft hij der waarheid indachtig :
» wij kennen en profeteren ten deele (3).quot;
Geringer nog schat hij de deugd, die bij
naar petrus' vermaning bij zijn geloof heeft
(1) Exod. XXXIV: 29, 30. (2) Hand. XIV: 15.
(3) 1 Cor. XIII : 9.
-ocr page 22-gevoegd (1). Zoo vaak hij het oog op het
voorledene slaat, vraagt hij niet voldaan en
tevreden: »wat ontbreekt mij nog?quot; maar
ontrust en bekommerd: »wie zou de af-
dwahngen verstaan?quot; en terwijl anderen van
loon durven spreken, durft hij slechts op
genade en vergiffenis hopen. Allerminst ver-
heft bij zicb op zijne eigene kracht. Niet
in den held, die van zegepraal tot zegepraal
voortspoedt, maar in bet kind, dat wagge-
lend voortgaat, herkent hij bet welgelijkend
beeld van zichzelven. Geen wonder, dat
hij zoo denkt en gezind is. Hij heeft een'
anderen maatstaf, dan dien de dienaar der
wereld gebruikt bij het onderzoek van zijn
hart en leven. In den helderen spiegel van Gods
onbedriegelijk woord aanschouwt hij naauw-
keurig de trekken van zijn aangeboren gelaat
en keert niet van eene telkens vernieuwde
beschouwing terug, zonder over zichzelven te
blozen. En zoo acht hij dan ook anderen
ligtelijk uitnemender, dan hij zichzelven kan
vinden. Den broeder komt hij tegemoet met
de bereidvaardigheid der dienende liefde en
(1) 2 Pet. 1:5.
gaarne legt hij gelijk zijn Heer het opperkleed
af, om als aller knechten knecht met den
linnen lijfdoek omgord, anderen de voeten te
wasschen (1). Den vijand vergeeft hij te
ligter, omdat bij elke beleediging nogjneer
zijn hart gegriefd, dan zijn hoogmoed ge-
kwetst is, en heeft hij vurige kolen op het
hoofd des haters gehoopt, hij dekt die met
de assche des ootmoeds weer toe, opdat
^haar glans en gloed de wereld niet tot
zijnen lof zou verlokken. Even weinig
verheft hij zijne stem op de straten, als hij
gewoon is, bij zijne aalmoezen voor zich te
doen trompetten daarbuiten. En heeft hij
zich ook van moeijelijke en ondankbare
liefdephgten gekweten, hij blijft zich nog
altijd als een' onnutten dienstknecht beschou-
wen (2). Doch bovenal herkent gij den
ootmoedige aan de wijze, waarop hij jegens
(iod is gezind. Valt hem onverwachte
zegen te beurt, hij zal zich klein van
dankbaarheid en letterlijk verlegen gevoelen
Wat hij den Heer zal vergelden. Velt de
roede der kastijding hem neder, hij legt
(1) Joh. XIII: 1-11. (2) Luc. XVIIilO.
liever als xViiRO» de baud op deu moiid, dan
dat bij zich zou onderwinden op hoogen
loon tot zijnen maker te spreken: »waarom
hebt gij mij alzoo gedaan?quot; Hoort hij het
vonnis der wet, over den zondaar geveld,
deemoedig buigt hij het schuldig hoofd en
gevoelt: » Dat vonnis is volkomen regtvaar-
dig.quot; Ontvangt hij den vrijbrief der genade,
hij gaat als een geregtvaardigde henen,
maar niet zonder tot zichzelven le zeggen:
»De roem is uitgesloten (1).quot; Ja, indien het
aan den avond van den besten dag zijns
levens hem kon aangezegd worden, dat de
CHRISTUS in zijne woning vernachten wilde,
weest verzekerd, dat zijn eerste antwoord
zou zijn: »Heer, ik ben niet waardig, dat
'gij onder mijn dak zoudt inkomen (2).quot;
Zoo — doch wij maken aan deze beschrij-
ving een einde. Veel zouden wij er nog
aan toevoegen kunnen, en toch onvolledig
gebleven zijn. De ootmoed is aan eene dier
edele bloemen gelijk, die in de schaduw
het heerlijkst ontluiken en hare geuren
waassemen, voor het oog der menschen
(1) Rom. 111:27. . (2) Luk. VII: 6.
verborgen. Maar reeds gevoelen wij, met
wat regt een der uitstekendste kerkvaders
kon antwoorden op de vraag » welke is de
eerste deugdquot; — ootmoed; » en welke de
tweede deugdquot; — ootmoed; » en welke de
derde deugdquot; — ootmoed nog eens! Ver-
borgen beginsel is die ootmoed van geheel
het christelijk leven en onafscheidelijke scha-
du w van ieder der drie leidsvrouwen op die
gezegende baan: geloof, liefde en hope!
Voorwaar, aaa de enge poort van het
Koningrijk Gods moet ieder praalgewaad vaa
menschelijken waan worden afgelegd, eer de
zondaar er binnen kan treden. Maar hoe
breed het kleed des ootmoeds om de leden
hem golve, dat verhindert den ingang hem
niet. Ia het wetboek dezes koningrijks staat
het woord onuitwischbaar geschreven : » de
nederige vindt genade bij God!quot;
Wij hebben voor uw oog het kleed des
ootmoeds ontplooid en elkander als bet ware
de draden gcwezeji der stof, waaruit dat
gewaad is geweven. Maar
waaiiom is dat avojfdmaalskleed tfu het beste?
Zietdaar eene vraag, die opzettelijk be-
antwoord moet worden, zullen wij de be-
schreven gezindheid met goed gevolg u ter
voorbereiding voor het Avondmaal aanprijzen.
Laat ons daartoe een oogenblik bij petrus'
beeld blijven staan. Wat verlangt gij van
een voegzaam gewaad? Het moet overeen-
komen met uwen stand, beantwoorden aan
uwe behoeften, u vooral in geen enkel
opzigt misstaan. Welnu , dat alles kan
op het beschreven avondmaalskleed zonder
grootspraak worden overgebragt. Het past
ons; het dekt ons; het siert ons.
Het past ons.
Passend of voegzaam noemen wij allereerst
het avondmaalskleed, dat wij aanprijzen, en
wij bedoelen er mede, dat het geheel in
overeenstemming is met den aard en den
geest der feestviering, waarbij het gebezigd
moet worden. Denkt zelve slechts een
oogenbhk na en wy durven op aller toe-
stemming hopen.
Wie is de gastheer, die u aan zijne tafel
verwacht? Gij kunt die vraag niet verne-
men, zonder dat nog luider dan onze wek-
stem : »weest bekleed met ootmoedigheidquot;
de roepstem in uwe harten weerklinkt:
» ontbindt de schoenen van uwe voeten,
want de plaats, waar gij staan zult, is
heilig.quot; (1). Gij zijt geroepen tot de tafel
van dien Zoon des Vaders, die door zijn
magtig bevel woord zelf het brood uit de
aarde doet voortkomen, en den wijn, die
het hart des menschen verheugt; tot de
tafel van dien Koning des Godsrijks, die
zelfs aan zijne Engelen naauwelijks eervoller
belofte zou kunnen geven dan deze: »Ik
met hem avondmaal houden;quot; (2) tot
de tafel van dien Verlosser, voor wiens
volstrekt onbenevelden blik al de grootheid
•ïwer schuld en de diepte uwer ellende
naakt en geopend ligt.' En nu, zoo gij
aan eens Konings disch waart geroepen,
Sy zoudt aarzelen er in een' ander kleed
te verschijnen dan aan zijn hof werd ge-
bruikt; zult gij dan naderen tot de tafel
(1) Exod. III: 5. (2) Openb. III: 20.
vau eleu Koiiiiig dor eere ia eeu' under
gewaad, dan hij voorschreef? Ziet, trotsche
praalvertooning is bespottelijk in de oogen
van Hem, die met het licht als met een
kleed zich bedekt. Een armoedig omhulsel
belet onze gemeenschap met Dien niet, die
toen Hij geboren werd, is gewonden in
schamele doeken, en toen Hij stierf, naakt
aan een kruis hing te krimpen. Maar één
gewaad is er, dat koningen en bedelaars
gelijkelijk voegt, waar zij zich scharen rond-
om den disch vau een' Heer, die zoo hoog is
boven alle' hoogen der aarde. » De Meester
is daar en Hij roept u,quot; om zijnen dood
te gedenken. Staat op en gaat uit, dien
heiligen Heer te gemoet, maar — vóór gij
henengaat, legt de bedekselen af uwer
schande, en omhult uwe zielen met oot-
moed. De Koning zal in den geest binnen
komen om de reijen te overzien van al
zijne aanzittende gasten; ach, den verme-
telen, die dit voegzaam bruiloftskleed mist-
te, zou zijn ontzettend misnoegen treffen!
Of wie zijn de gasten, die Hij aan zijnen
disch heeft genoodigd? Neem de proef van
•
de waarheid der opmerking, dat het kleed
des ootmoeds ons past. Ware er iemand
onder hen, die kon zeggen: » ik heb mijn
hart gezuiverd,quot; wij mogten van den ge-
noemden eisch hem ontslaan, want niet tot
Seraphs, maar tot zondaars klinkt de stem,
die van boete en verootmoediging spreekt.
Maar onder alle de duizende verkondigers
van zijnen dood, ziet de Heer te vergeefs
naar éénen enkelen om, die met opgeheven
hoofde zijnen doordringenden blik kan
verduren. » Gaat henen,quot; zoo heeft Hij
daarom tol zijne dienaren gesproken, »in
de straten en wijken der stad, en brengt
de armen en verminkten en kreupelen en
blinden hierin.quot; (1). Zondaren zijn het,
die zamenkomen uit prachtige en schamele
^voningen, om van het brood des nacht-
niaals te eten; zondaren, waarvan meer
dan één is geschandvlekt met buitengewone,
Verborgen' zonden voor God, en waarvan
Ook de beste terugziet op eene lange lijst
van vermeerderde schulden en verijdelde
voornemens, opgewekt welligt onder tranen
(1) Luc. XIV: 2L
eu gebeden aan deze zelfde heilige tafel!
Alleu dragen één kwaal met zich om; allen
ontvingen één brandmerk op het voorhoofd,
zigtbaar voor de Engelen Gods. Ziet, bij
zulke bezoedelde handen en zulke gebrand-
merkte schedels voegt het kleed des oot-
moeds uitstekend: ach, het is eigenlijk het
eenige, dat adam's gevallen zonen betaamt,
wieu ieder kleediugstuk, dat zij dragen,
eene hernieuwde herinnering is, dat zij de
eerste reinheid verloren! In der waarheid,
zoo schaamte en schuldgevoel het kostbaar
erfgoed is, dat ons uit het verloren Paradijs
is gebleven, laat ons bedenken, dat wij in
onszelveu arm zijn en naakt voor den Heer,
en zien wij toe, dat het kleed des ootmoeds,
bij niemand, niemand onzer gemist worde!
Wij spraken van den gastheer, wij spra-
ken van de gasten. Mogen wij niet eindelijk
gewagen van het onthaal, dat ons het
Avondmaal biedt, als bewijs, hoezeer ons
het ootmoedskleed past? Eenvoudig voor
het zinnelijk oog is wel de verkwikking van
brood en wijn, die aan deze tafel ons wacht.
Maar de onuitwischbare herinneringen, die
zich met die teekenen paren, bevatten alles
lo zich, wat ons tot ootmoed kan stemmen,
en wij kunnen niet vragen, wat wij daar
eten en drinken, zonder terstond te door-
zien, waarom wij tot ootmoed geroepen
^yi- Brood en wijn, • teekenen van jezus'
hgchaam eu bloed, maar door wie verbro-
ken en door wie vergoten? Door menschen
van gelijke beweging als wij; door duivelen
lu menschengedaante, die zich rondom den
liruispaal verdrongen — helaas, het gedenk-
maal der verlossing vereeuwigt de schande
der menschheid. En zoo er nog hoogmoed
in ons harte bleef wonen, de herdenking
van den grootsten gruwel, door ons geslacht
gepleegd, moet ons airede van die bedwel-
ming genezen. Brood en wijn, teekenen
van jezüs' ligchaam en bloed, maar voor
^ie verbroken en voor wie vergoten? Ver-
broken en vergoten, om den vrede des
hemels op eene zondige wereld te brengen,
en die wereld, vau de zonde gereinigd, tot
eene poorte des hemels te maken! Voor-
Waar, luide getuigt zulk een onthaal van
de ontzettende diepte, waartoe ons geslacht
was gezonken; luide verkondigt het, dat
alleen vrije genade ons uit die diepte op-
heffen kon. En aan het gedenkmaal onzer
schande en onzer verlossing om niet, zullen
wij in ijdelen trots kunnen komen? Even
goed kon de bedelaar zich op zijne ge-
scheurde lompen verheffen, als hij uit de
hand van zijnen beleedigden weldoener
eene verbeurde gifte komt vragen. Neen,
zoover mag de mensch zijne kleinheid, de
zondaar zijne schuld, de christen den duren
prijs van zijn eeuwig heil niet voorbijzien,
dat hij aan het Avondmaal zou toetreden,
van het eerste vereischte, het kleed des
ootmoeds ontbloot!
Maar wij bebben meer te herinneren ter
aanprijzing van het genoemde gewaad.
Iht dekt ons.
Althans het kan ons, als een welgesloten
opperkleed, onder hoogeren zegen, beveili-
gen tegen die koude der ziel, die zoo
doodelijk is voor den waarachtigen Avond-
maalszegen.
i
Öat kleed dekt u, al dadelijk, tegen koude
''^^'^orschilligheid vóór de AvondmaaUvie-
Is de instelling des Avondmaals eene
der grootste weldaden, die ons door de
^lefde des Heeren zijn nagelaten, wij moeten
ten diepste betreuren, dat velen, die
'^aar zijn' naam zijn genoemd, haar met
jammerlijke onverschilligheid aanstaren,
'e noodlottige stemming doet sommigen,
jaren na elkander terugblijven; doet anderen
verontschuldigingen tegen eene feestviering
moeken, waarnaar hun hart zelden of nim-
'öer verlangt, doet een' derden tevreden zijn,
zoo hij uit gewoonte er aanzit, eu er komt
voor het oog van de meuschen. Ach, zelfs
^^ heste moet zich zelven van tijd tot tijd
aanklagen, dat meer pligtbesef, dan drin-
gend gevoel van behoefte hem aanspoort
^ den dood van den Heer te verkondigen.
^ enscht gij waarlijk tegen die koude be-
ut te worden? Omgord u met het kleed
vooi ootmoed, en wij staan er u borg
lanl' hart zal weldra van nieuwe be-
^^ögstelling gloeijen. Hoe deemoediger wij
des te dierbaarder wordt ons eene
3
-ocr page 34-tafel, waar wij vinden kunnen, wat wij
diep eu innig gevoelen in ons zelven te
missen. Hoe minder wij ingenomen zijn
met eigen' werk en waardij, te meer zullen
wij het worden met hetgeen God in chkistus
tot onze redding gedaan heeft, en denkt
gij laag van uzelven, te hooger ziet gij op
tegen Hem, aan wiens voeten gij in den
geest u zult huigen, maar wiens schoenriem
gij u dan niet waardig acht te ontbinden.
Vermoeid en beladen in eigene schatting,
gevoelt gij u dan, niet slechts verpligt maar
gedrongen, den staf ter versterking aan te
grijpen, dien de Heer u in handen wil
geven. En hoe dikwijls ook gevierd, ieder
Avondmaal blijft u eene heilige feesture,
bij de herdenking waarvan u het harte nog
brandende is.
Nog meer. Het aangeprezen kleed dekt
u niet minder tegen koude liefdeloosheid
onder de Avondmaalsviering. Zeg ik te
veel, zoo ik beweer, dat het ons aan dien
disch welligt aan niets zoozeer als aan
waarachtige Uefde ontbreekt? Maar al te
velen zien ook daar nog telkens op anderen
neder, iu plaats van op zichzelven en op
den Gekruisigde te zien. Of treedt men ook
toe met een liefdeloos en verbitterd
gevoel, ligt veracht men den broeder,
quot;Waarvoor de Heer is gestorven, of ziet althans
de naauwe betrekking voorbij, die leden
^an één ligchaam met elkander en den
Heer rnoet verbinden. En onze liefde tot
CHRISTUS? Helaas, wie moet niet op zoo
menig Nachtmaal terugzien, waarbij wel de
mond heeft gezongen: »ontvlam mijn ziel.
Ontvlam voor Hem,quot; maar waarbij het daar
binnen koud als een steen en stil als het
graf is gebleven? Gij schaamt u, dat het
alzoo kon wezen; gij vreest, dat het ook
ditmaal zoo worde; gij vraagt, wat u tegen
die inwendige koude beschutten kan, die
anders het aanvankelijk opgewekt leven des
geestes met verdorring en verkwijning be-
dreigt? Het kleed des ootmoeds weert dien
verstijvenden noordenwind der liefdeloosheid
nit het gemoed van den discipel des Heeren.
^'jt gij waarlijk ootmoedig, gij hebt aan
^'Jne tafel geen' tijd om op den broeder te
etten, gij hebt meer dan genoeg te doen
3*
-ocr page 36-met uzelven alleen. Gij veracht dan geen'
enkelen zondaar die aanzit, want wat gij
ook van hem verneemt of vermoedt, dit
weet gij wel gewis van uzelven, dat gij de
minste van alle dischgenooten moogt heeten.
Juist omdat gij niet slechts begrijpt, maar
gevoelt, dat een leven buiten christus een
reddeloos verloren en daarom een vreugde-
loos leven is, valt gij ook als de boetvaar-
dige zondares Hem beilbegeerig te voet,
en al hebt gij geen' IVardusflesch te ver-
breken , gij brengt het gebroken en ver-
slagen hart onbepaald ten offer Hem toe.
En moogt gij het aan zijne tafel aanvan-
kelijk leeren, ook voor uzelven te gelooven,
dat ook u ontelbaar veel is vergeven - juist
het ootmoedig schuldgevoel zal u aansporen
om onuitsprekelijk lief te hebben!
Immers, het kleed des ootmoeds zal u
len laatste tegen koude ijverloosheid na de
Nacht maalsviering bedekken. Gewis, zoo
die stomme tafel kon spreken, hij zou kun-
nen verhalen van heilige voornemens, die
daar opgevat zijn, en van brandenden ijver,
die er ontwaakte, om wat vroeger verzuimd
nog zooveel men kon te herstellen,
^aar de ervaring komt telkens met die tafel
'O tegenspraak en wijst op zoovelen, wier
feestviering gelijk was aan een kortstondig
Ontwaken, dat straks door dieper slaap werd
vervangen. Uw eigen geweten getuigt, dat
de vlam van uwen ijver, aan het Avond-
maal aangeblazen, maar al te ras in eene
stervende vonk is veranderd. En kon de
Heer velen zijner dischgenooten later nog
öiondehng toespreken, ik vrees, dat Hij het
Woord zou herhalen: » ik heb tegen u, dat
gij uwe eerste liefde verlaten hebt.quot; (1).
Welgelukzalig gij, zoo gij voor die verkoe-
ling van heeler harte beducht zijt! Gij
hoort dan dubbel gaarne de aanprijzing vau
den zin des gemoeds, die u daartegen best
zal behoeden. Is ootmoed het kleed, dat
n dekt, gij vat dan geen enkel voornemen
op, 'n vermetele hoop op uzelven. Met
iedere stille gelofte paart gij een' deemoedi-
gen blik naar omhoog, en biddende in deu
HeUigen Geest voelt gij u nu dubbel tot
^aken en strijden gesterkt. Juist dat klein
(1) Openb. II: 4.
gevoel van u zelven, waarmede gij tot den
disch zijt genaderd, dringt u dan , om da-
gelijks de hand weder aan te grijpen , die
de Heer u aan dien disch heeft gereikt.
Hoe beknelder het gemoed door ootmoedigen
zondenrouw was, te meer verruimd staat
gij op; hoe verruimder gij opstaat, des te
vaster is uw gang, waar gij voortstreeft op
de aangewezen baan uwer roeping. Iedere
terugblik op het genotene spoort tot trouw
aan het beloofde u aan, en breede stroomen
der verzoeking tot ongeregtigheid, kunnen
dien gloed des ij vers niet blusschen op
den altaar des harten, omdat de priester,
die er offert, het kleed der ootmoedigheid
draagt.
Nog één denkbeeld moet ik aan de
ontwikkelde toevoegen. Het ootmoedskleed
past en dekt ons niet slecbts.
Het siert ons,
waar wij des Heeren Avondmaal houden.
Ook van die zijde verdient het krachtige
aanprijzing.
Al aanstonds doet de ootmoed ons het
Meed der eere ontvangen. Ook hier is de
spreuke waarachtig: » De nederigheid komt
voor de eerequot; en »God wederstaat den ho-
vaardigen.quot; De weg naar eere bij God en
den Heer leidt door de diepe dalen der
vernedering en ootmoedige boete. Vraagt
gij het, wat disehgenooten in nadruk wel-
gevallig zijn in de schatting van den Heer
cn de engelen; gij hebt die gelukkigen niet
te zoeken onder die kinderen des hoogmoeds,
^ier prachtig staatsiekleed een hart vol
zelfbehagen, als dat des Pharizeërs, bedekt.
De ootmoedige, die zijne oogen naauwelijks
durft heffen ten hemel, is de liefste gast
in zijn oog, en geen naam wordt daarboven
met hooger vreugde genoemd, dan de naam
van den boeteling, die zijne eigene gereg-
tigheid beschouwde als een wegwerpelijk
kleed (1) en daarvoor dat des ootmoeds
verkoos. Niet dat wij door die stemming
Op zich zelve eenige eere zouden waardig
in de schatting van God. Wij ver-
dienen zijne gunst even weinig door onzen
U) Jez. LXIV: 6.
-ocr page 40-ootmoed als door éénige onzer uitstekendste
daden. Maar een ootmoedige zin maakt ons
vatbaar voor het genot zijner liefde; die
zin neemt juist dat uit ons weg, wat ons
anders in zijn oog een gruwel doet zijn:
den hoogmoed des harten. Dan alleen kun-
nen wij verzekerd zijn, dat Hij ons niet zal
verachten, wanneer wij Hem het Avond-
maalsoffer van een verbroken en verslagen
hart komen wijden (1). En kunnen wij
geene hoogere onderscheiding ons voorstellen
dan dat de Hooge en Verhevene, die in de
eeuwigheid woont en wiens naam heilig is,
met ons gemeenschap zou oefenen, — wij
hooren in zijn eigen woord ons verklaren:
»ik woon in de hoogte en het heilige en bij
dien, die eens nederigen en verbrijzelden
geestes is, opdat ik levendig make den geest
der nederigen en opdat ik levendig make
het hart der verbrijzelden (2).quot;
Waar de ootmoedige alzoo door God is
levend gemaakt, daar zal van lieverlede
meer het kleed der reinheid hem sieren. In
het hart, waarin door Gods Geest hoogmoed
(0 Fs. II: 19. (2) Jez. LVII: 15.
eigenwaan verbroken is, kan ook de
zoude niet heerschen. Dc ootmoedige bhjft
bewaard voor menige struikeling, waaraan
de trotsche dwaas gemakkelijk blootgesteld
Leidt de ootmoed tot geloof, uit oot-
moedig geloof wordt christelijke heiligma-
king geboren. Staat gij, diep verootmoedigde
mensch, van het H. Avondmaal op, om een
moeijelijken pligt te vervullen, gij acht dan
niets beneden u, waartoe de Meester u
foept; gij buigt zonder morren den schou-
der onder het kruis, dat zijne wijsheid u
oplegt; gij noemt het uwen hoogsten eer-
titel, zijn nederige dienaar te wezen, ook
m den meest beperkten en onaanzienlijken
'^'quot;ing. Staat gij op, om een zwaren strijd
te beginnen, gij acht u nergens veilig, dan
hij God en christüs alleen; gij hecht u
naauw en onafscheidelijk vast aan dien
Oversten Leidsman; en in zijne gemeenschap
quot;^ordt de kracht van boven u ingestort, om
meer dan overwinnaar te worden. Zoo
handelt gij in heilige vreeze den tijd uwer
mwoning (1) en hoe hooger gij stijgt, des
(') 1 Petr. I: 17.
-ocr page 42-te minder wordt gij wel in eigene schatting,
maar juist daarom te vatbaarder voor den
eervollen rang, die Gods ootmoedige kinde-
ren in den heiligen hemel verwacht!
Of mogen wij ons in de hoop niet ver-
blijden , dat de ootmoedige eindelijk het
hemelsch feestkleed zal dragen ? Neen, dat
kleed kan den man niet versieren, die bier
te koud was om van schaamte te blozen en
te trotscb om schuld te belijden. Niemand
wordt uit genade toegelaten, om dischgenoot
aan de bruiloft des Lams in den hemel te
wezen, dan die hier als zijn verloste verscheen,
en zij slechts wandelen daar boven in witte
priestergewaden, die op aarde als zondaars
voor het kruis van Golgotha bogen. Hoe
zal bet daar den ootmoedige zijn, die
wordt ingeleid in die hemelsche feestzaal,
als zijn oog bijna door den glans wordt
verblind, en hij het zich op eenmaal hoort
aanzeggen : » dat alles was voor u bereid,
reeds vóór de grondlegging der wereld.'
Gewis, waar de blijdschap hem de kroon
des levens doet aannemen, daar doet de
ootmoed hem die kroon ter nederwerpen
aan den voet des troons vau het Lam. En
■wien het ook onbeschrijfelijk zalig zij te
juichen: »Gij hebt ons Gode gekocht met
uw bloed,quot; zahger is dit voor niemand,
dan voor hem, die hier eerst in ootmoed
gevraagd had: » Zoo gij, Heer, de onge-
regtigheden wilt gadeslaan, Heere, wie zal
bestaan (1)?quot;
Begeerlijk, en toch zoo eenvoudig ge-
waad! Intusschen is nog ééne vraag ter
beantwoording overgebleven :
hoe is dat beste avondmaalskleed te
verk.rijgew ?
Van nature bezit niemand onzer dat kleed.
Allen dragen wij een zeer hoogmoedig, zelf-
zuchtig hart in den boezem, dat minder
geneigd is om diep te buigen voor God,
dan om zich vijandig tegen God te verhef-
fen. Wij kunnen dan ook elkander niet in
bet bezit stellen van het aangeprezen kost-
li) l^s. CXXX: 3.
Jjaar gewaad. Ware liet voor scliatteii der
aarde te koop, ik zou u met vrijmoedigheid
opwekken, om het, ook voor den duursten,
ja voor iederen prijs u toch aan te schaffen.
Maar het is voor geen goud of zilver ver-
krijgbaar; en wat wij menschen het meest
van alles behoeven, staat bij menschen het
minst van alles te geven. Stond het ter
mijner beschikking, ik hing n allen dat
gewaad terstond om de leden, maar ik kan
den duivel des hoogmoeds uit uw zondig
hart niet verbannen, en er evenmin de
hemelplant des ootmoeds doen groeijen.
Zoo ik beloofde, u het beste Avondmaalskleed
eindelijk verkrijgbaar te stellen, ik bedoelde
voor alle dingen u henen te wijzen naar Hem,
wiens Geest de wereld kan overtuigen van
zonde (1). Maar wilt gij onder de leiding
van dien Geest tot dien waarachtigen oot-
moed geraken, zonder welken gij evenmin
Avondmaalsvreugd als Avondmaalsvrucht hebt
te hopen, stelt het dan, bij uwe toeberei-
ding tot die heilige plegtigheid geen enkel
oogenblik uit, naauwlettend u zelf te be-
(1) Joh. XVI: 8.
proeven. Welaan dan , den Avondmaalsdag-
met begonnen, zonder dat gij in de een-
zaamheid van den morgen of van den vorigen
avond althans eene enkele ure u aan het
gewoel der wereld onttrekt! Al moest het
ook ten koste van huisgezin, van arbeid,
ja van nachtrust geschieden, die tijdelijke
schade wordt overvloedig door geestelijke
quot;winste vergoed. En nu, daar in uwe plegtige
afzondering, alles uit uwe gedachten vei--
^ijderd, wat uw oordeel over u zelven
verstompen of omkoopen kan. Daar, voor
gy de hand in den boezem steekt, die
biddend gevouwen, opdat » de God van
Onzen Heer jezus christus de Vader der
heerlijkheid u geve den Geest der wijsheid
der openbaring in zijne kennis!quot; Daar
®3et zijne hulp den blinddoek der zelfmis-
leiding afgelegd, den lof der menschen
Vergeten, u aan geen' anderen regel getoetst
dan dien van Gods onbedriegelijk woord!
Daar niet slechts op uwe daden, maar ook
°P de beginselen uwer daden gelet; niet
slechts uwe woorden, maar ook uwe geheime
gedachten gepeild; niei alleen bij het be-
drevene, maar ook bij het moedwillig of uit
zwakheid verzuimde bedaard en opzettelijk
stil gestaan I Daar vooral den blik op uw
verborgen leven gerigt; daar u zelven be-
schouwd in het licht der wet, die de minste
zonde veroordeelt; in het licht vau het
kruis, dat tot nooit volbragte dankbaarheid
riep; in het licht der eeuwigheid, die alle
verzegelde schuldregisters voor altijd openen
zal! Zoo u zelven gedagvaard voor Hem,
wiens oogen als vuurvlammen zijn, alsof
gij, binnen weinige uren — niet des Heeren
dood te verkondigen, maar uwen eigenen
dood te verbeiden had! Bij iedere veront-
schuldiging, die uw bedriegelijk harte doet
hooren, eenvoudig gevraagd: zal ik dat dur-
ven herhalen, als ik sta voor den Regter der
toekomst? Bij alles, waarop gij in stilte
geneigd zijt te roemen, bedachtzaam on-
derzocht: » hoe zwaar zal het wegen, in
de balans des hemels gelegd?quot; Zoo dik-
quot;wijls gij u zelf zoudt willen ontwijken, het
u zelven herhaald, dat bet nu, niet later
dan nu beslist moet worden, wie of wat
gij zijt, voor het aangezigt Gods, en —- dat
die God lust aan waarheid in het binnenste
heeft. Dan — ik mag het u niet veiber-
gen -— (Jau zal er eene onrust in u ontwa-
ken, die u pijnlijk zal aandoen; dan zult
gij u zelven ontvallen en een' berg van over-
tredingen voor uwe blikken zien rijzen,
■waarvan gij den top niet kunt meten. Maar
dan ook — ik mag bet u toezeggen — zal
uw verootmoedigd hart gelijk zijn aan een'
dorstigen akker, die tot God orn lafenis
ï'oept, en door den daauw des hemels zich
dubbel verfrischt zal gevoelen!
Dubbel verfrischt — ongetwijfeld, mijn
medezondaar, indien zich slechts met dien
ongebuichelden ootmoed een eenvoudig ge-
loof aan Gods genade in christüs vereenigt.
Ootmoed zonder geloof zou aan zonneschijn
zonder regen gelijken; zij zou den akker
verschroeijen, maar den dorren grond niet
verkwikken. Daarom, die van harte kan
''eggen: » ik ellendig mensch, wie zal ver-
lossen,quot; sta biddend naar de vrijmoedigheid,
Om aanstonds er bij te voegen: » ik danke
God door jezus christus, mijnen Heer.quot; (1)
(1) Rom. VII : 24, 25.
-ocr page 48-Geeii stemming zou .treuriger zijn, — en
toch treft men die bij sommigen aan —
dan van den man, die juist door ootmoe-
dig, maar hevig schuldgevoel werd terug-
gehouden van de tafel des Heeren! Ware
de zoodanige onder mijne lezers, ik zou
hem toeroepen: »juist gij hebt dubbele
behoefte, om de teekenen te ontvangen
van Gods verlossende liefde, opdat de
droefheid over uwe zonden u tot geen
wanhoop over uzelven vervoere. Wijs mij
den ootmoedigen aan, wien ooit de Heer
heeft verstoeten, en ik zal u vrijmoedigheid
geven, om terug te blijven van zijne heilige
tafel! Maar roept Hij ook u, juist omdat
gij met zoo zware schuld zijt beladen, heb
goeden moed, en geloof nooit, dat gij
God zoudt verheerlijken, door klein van
zijne liefde te denken.quot; Het drievoudig
snoer van ootmoed, geloof en liefde worde
door geen' discipel des Heeren verbroken:
waar het te zamen vereenigd is, is onze
voorbereiding voor het Nachtmaal voltooid!
Kent gij dat ootmoedig geloof, Ghristen,
verblijd u, dat de disch u weer wacht.
waar de Heer zelf het met eigen' hand Avil
versterken. Gij hebt gehoord in wat kleed
Hij u wenscht te zien naderen: schikt u,
Om Hem in dien dos te ontmoeten. Maar
zie toe, dat gij in uwen ootmoed geen
S't'ond uwer vrijmoedigheid bij het verlan-
gend toetreden vindt. Zoo arglistig is het
hart, dat het zich zelfs op den ootmoed
Verheffen kan, dien de Heer er in werkte!
Neen, onze vrijmoedigheid ligt niet in ons
kleed, maar alleen in de genade van cnais-
Tüs, doch zonder het kleed van den oot-
moed kunnen wij die genadegift evenmin
Waarderen als aannemen. Maar moogt gij
gelooven, dat ook u barmhartigheid in Hem
is geschied, het Avondmaalskleed van deu
ootmoed zij uw feestkleed, waarin gij het
Avondmaalslied der vreugde doet hooren:
quot;Hij heeft magtigen van de troonen afge-
trokken en nederigen heeft Hij verhoogd;
hongerigen heeft Hij met goederen vervuld,
quot;^aar rijken heeft Hij ledig weggezonden.quot; (I)
Mij dunkt, gij zult gevoelen, dat uw oot-
quot;loedskleed, al is het u sints lange niet
1) Luc. 1:52, 53.
vreemd, door uwe achteloosheid en traag-
heid weder met menigen smet, vooral van
verborgen hoogmoed, bevlekt is, en welligt
op sommige plaatsen gescheurd werd door
de wereld, die u liever een blinkend feest-
gewaad omhangt! Welkom zij u de gele-
genheid, die u het Avondmaal aanbiedt
om uw gescheurd gewaad te herstellen als
aan den voet van het kruis, en het van
zijne smetten te reinigen in het bloed van
CHRISTUS, als van een onbevlekt en onbe-
straffelijk lam (1). Waar zou toch, naast
den blijden roem der verlossing, de ootmoed
krachtiger worden gevoed, dan aan eene
tafel, die het u zoo luide verkondigt: Niets
uit u en alles in Hem ? Welaan dan,
daar in de gemeenschap met christus de
kracht gezocht, om in stille nederigheid
zijn heilig beeld te vertoonen! Daar de
zinspreuk des Doopers meer dan ooit tot
de uwe gemaakt: »Hij moet wassen, ik
moet minder worden.quot; (2) Maar dan ook
u in opregtheid verbonden, om ootmoedig
voor Gods aanschijn te wandelen, en bo-
(1) l Petri 1: 19. (2) Joh. III; 30.
veaal dézen Avondmaalszegen voor uzelven
hegeerd, dat de verborgen' kanker des
hoogmoeds steeds meer in u uitgeroeid
^orde. Het kleed, dat wij heden u aan-
Pquot;jzen, moet niet slecbts nu en dan worden
aangetrokken, gelijk de Hoogepriester in
Israël zijn plegtgewaad droeg als hij het
heiligd om intrad: het moet nooit wor-
den afgelegd, zoo lang wij het kleed der
sterfelijkheid dragen. Geen . vriendenhand
mag het ons van de schouderen rukken;
geen tand des tijds het doen slijten. De
ootmoed zij veeleer ons dagelij kseh reis-
kleed, waarin wij wandelen aau de hand
onzes Gods, als kleinwetende kinderen, als
bezoedelde zondaren. Die ootmoed worde
het /mzVkleed, waarin wij eene stille, be-
scheidene, beminnelijke godsvrucht vertoo-
nen, en ons licht laten schijnen voor de
quot;lenschen, zonder ons eigen schijnsel te
prijzen. Die ootmoed moet nog in ons le-
ven, als reeds ons ^ij'Akleed gespreid wordt,
en terwijl de wereldling daarboven arm en
Qaakt voor God zal verschijnen, moet de
christen in dat kleed nog komen voor den
Regter van hemel en aarde, ofschoon hij
hhjmoedig kan juichen: »wij dan, geregt-
vaardigd zijnde uit het geloof, hebben
vrede bij God.quot; (1) Zalig wij, zoo wij
daar het troostwoord vernemen mogen: » Ga
heen. Ik veroordeel u niet.quot; Zalig wij,
zoo ook het Avondmaal, bij vernieu-
wing in den geest des ootmoeds gevierd,
ons nader brengt aan die heerlijke woning,
waar den verloste van christus een schoo-
ner dan het hier gedragen ootmoedskleed
wacht. Dat doe het voor velen, ten prijze
der barmhartigheid Gods! En de eeuwig-
heid getuige eens, dat de geschiedenis uwer
Nachtmaalsviering in het woord kan vervat
worden :
» Deze tollenaar, van verre staande, durf-
de zelfs zijne oogen niet opheffen naar den
hemel, maar sloeg op zijne borst, zeggende:
»O God, wees mij zondaar genadig! En
hij ging van de Avondmaalstafel geregt- _
vaardigd been naar zijn buis; heen naar
zijn graf, heen naar den hemel!quot;
(1) Rom. V: 1.
A