OJ^ u(T^
HET LIEFHEBBEN DER
VERSCHIJNING VAN CHRISTUS.
Te Rotterdam, bij
M. WIJT amp; ZONEN,
I^rukkers van het Nederlandsehe Zendelinggenootschap.
LXXX.
-ocr page 2-VOORBERIGT.
iv
Predikanten te Rotterdam, overeenkomstig
hun ambt en hunne bediening, dat oogmerk
gaarne willende bevorderen, en in uitzigt
op des Keeren medewerkenden zegen, hieden
het nevensgaande Stukje hunnen landgenooten
aan; erkennende intusschen geene uitgave
DOor echt, dan welke door een hunner of
door de drukkers dezes onderteekend is.
HET LIEFHEBBEN DER VERSCHIJNING
VAN CHRISTUS.
Wanneer wij de brieven der Apostelen met
eenige opmerkzaamheid lezen, dan zien wij,
boe zij met de gedachte aan en de verwach-
ting van JEZUS wederkomst uit den hernel
Veel meer gemeenzaam waren, dan Christe-
nen van lateren, vooral van den tegenwoor-
digen tijd. Zij komen er telkens op terug
in hunne brieven. Jagobus schrijft: » de toe-
komst des Heeren genaaktquot; (1). Johannes
Vermaant om in christus te blijven, en als
•Irangrede gewaagt hij van 's Heeren toe-
komst (2). Paulus getuigt: »indien iemand
den Heer jezus christus niet liefheeft, die
zij eene vervloeking.quot; En hij laat hierop
(1) Jac. V : 8.nbsp;(2) 1 Joh. II: 28.
volgen: » Maran-atha!quot; dat is: »de Heer
komtquot; (1). Van deze wederkomst des Hee-
ren spraken de Apostelen niet alleen als van
eenen geduchten en beslissenden dag, ter
■waarschuwing van goddeloozen en onbe-
keerlijken ; maar ook als een heugelijke
dag was hij ter opwekking, vertroosting en
bemoediging van geloovigen. Zij volgden
daarin het voorbeeld van hunnen Heer eu
Meester, die dikwijls tot zijne discipelen van
zijne wederkomst sprak, daaruit aandrang
ontleende tot ijver en trouw, en met de
herinnering daaraan hen troostte onder de
opofferingen, onaangenaamheden en vervol-
gingen, die zij om zijne zaak op de wereld
zouden ondervinden. In hunne brieven spra-
ken alle Apostelen van de toekomende ver-
schijning van CHRISTUS. Gelijk de godvruch-
tigen onder de oude bedeeling gewezen
werden op jezus eerste verschijning, zoo
worden wij in het N. V. gewezen op zijne
tweede en laatste verschijning. En geheel
de rol der heilige Schriften wordt besloten
(1) 1 Cor. XVI: 22.
rnet de stille verzuchting: »Amen! ja kom,
Heere jezus! (1)
Men is ontwend geworden aan zulk eene
wijze van denken en beschouwen. In plaats
van deze praktijk der eerste Christenen lof-
en navolgingwaardig te noemen, eu onze
mindere gemeenzaamheid rnet de gedachte
aan jezus toekomst een gebrek te heeten,
houdt men de Apostolische denkwijze voor
de vrucht van een wanbegrip, het gevolg
eener te vroege verwachting van jezus we-
derkomst , welke de Apostelen en eerste
Christenen als zeer nabij beschouwden.
Is het ook zoo met ons, lezers! dat die
gemeenzaamheid met, dat verlangen naar
JEZUS toekomst ons veelal vreemd is gewor-
den, wel mogen wij daa waken op oaze
gangen, want die verandering getuigt tegen
Ons. Zij bewijst dat de liefde tot jezus en
de reinheid des gewetens bij oas veel min-
lt;ier is dan bij de Apostelen en de vroegste
belijders des Heeren. Immers voor den loa-
^en Christen is de toekomst des Heeren een
(1) Openb, XXII: 20.
voorwerp van liefde. U die te herinneren
is het doel vau dit boeksken.
Moge het onder den goddelijken zegen
velen overtuigen van het betamende en nood-
zakelijke om terug te keeren tot eene meer-
dere gemeenzaamheid met de gedachte aan
JEZUS toekomst!
De Christen heeft Jezus toekomst lief.
Denken wij in, waarin dit bestaat? waar-
om dat zoo is? wat het uitwerkt?
WAAEIN BESTAAT HET LIEFHEBBEN VAN
JEZUS TOEKOMST ?
De Christen die jezus toekomst liefheeft,
gelooft eii verwacht haar. Zij is hem be-
kend uit het woord des Heeren. Wel weet
hij niet wanneer die dag en ure zijn zal.
Hij vermoeit zich niet om dat uit te vinden
of te berekenen. Maar de zaak zelve ver-
wacht hij met volle verzekerdheid. Al schijnt
de Heer de belofte te vertragen, en langer
uit te blijven dan men gedacht had, toch
twijfelt hij niet. De dag zal komen, zoo
spreekt hij bij zichzelven, waarop de Heer
zich openbaren zal in heerlijkheid, waarop
Hij komen zal met zijne heilige Engelen,
wonderbaar zal worden in allen die geloo-
ven, en alle zijne vrienden tot zich nemen
en deelgenooten maken zal van zijne vreugde
en heerlijkheid. Het is den Christen geloofs-
^vaarheid. Het is hem een dag van vreugde
en zaligheid. Het is hem eene heerlijke
verwachting, welke hem door het geloof
dierbaar geworden is.
De Christen die jezds toekomst liefheeft,
^'telt zich haar gedurig voor. Zij is hem
een gemeenzaam denkbeeld geworden, dat
dagelijks hem voor den geest zweeft, en
quot;W'aarmede hij, wat hij doet en wat hem
bejegent hier beneden, verbindt. Zij is hem
■Wat de meetpaal is in de loopbaan, wat de
kroon is in den strijd, het uitzigt zijner
bope, het doel van zijn streven, het toppunt
Zijner wenschen. Door die telkens herhaalde
voorstelling is die dag hem ais nabij geko-
•ïien. Hij is den dienstknecht gelijk, die
niet weet wanneer zijn Heer zal te huis ko-
men. Hij bekommert zich over die ure niet,
maar vertegenwoordigt zich haar gedurig.
Uit dat beginsel handelt hij eu doet van
zijn werk, wal er voorde komst des Heeren
moet afgedaan wezen.
De Christen die jezus toekomst liefheeft,
verlangt er ook naar. Dat is het wat de
Bijbel noemt, het verwachten en haasten
tot de toekomst van den dag Gods (1). Dat
verlangen wordt meer vurig en levend, naar-
mate hij hier meer te lijden heeft door de
boosheid en ongeregtigheid der menschen,
en naarmate hij verhevener denkbeelden
koestert van de heilrijke eu gezegende ge-
volgen van den dag des Heeren. Dat ver-
langen neemt toe in kracht, naarmate jezus
hem dierbaarder wordt en de Hefde tot Hem
wint aan gloed en innigheid. En al ont-
breekt aan dat verlangen het stil geduld
niet, toch openbaart het zich vaak in de
verzuchting: » Kom , Heere jezus ! ja, kom
haastelijk!quot;
(1) 2 Petrus III: 12ii.
-ocr page 9-Zoo is voor den Christen, die jezus toe-
komst liefheeft, die dag de meest wensche-
lijke, de meest gezegende van alle dagen.
Die dag zal alles bevestigen wat hij hier
geloofd heeft. Hij zal alle zijne behoeften
bevredigen, alle zijne verlangens vervullen.
WAAROM HEEFT DE CHRISTEN JEZÜS
I TOEKOMST LIEF ?
Deze vraag is belangrijk, en wie opmerk-
zaam dusver las, en nog weinig in zich
ontdekt van het beschrevene gemoedsbestaan
des Christens, hij zal gewis verlangen naar
een antwoord op die vraag. Er zijn ver-
schillende redeneu waarom de Christen jezus
toekomst liefheeft. Wij willen ze opsporen
en in overweging nemen, en zullen dan des
Christens liefde billijken.
De toekomst van Jezus is de dag der
openharing zijner heerlijkheid.
De geslachten die vóór jezus leefden, heb-
ben wel op Hem kunnen hopen , maar „
niet weet wanneer zijn Heer zal te huis ko-
men. Hij bekommert zich over die ure niet,
maar vertegeawoordigt zich haar gedurig.
Uit dat beginsel handelt hij en doet van
zijQ werk, wat er voorde komst des Heeren
moet afgedaan wezen.
De Christen die jezus toekomst liefheeft,
verlangt er ook naar. Dat is het wat de
Bijbel noemt, het verwachten en haasten
tot de toekomst van den dag Gods (1). Dat
verlangen wordt meer vurig en levend, naar-
mate hij hier meer te lijden heeft door de
boosheid en ongeregtigheid der menschen,
eu naarmate hij verhevener denkbeelden
koestert van de heilrijke eu gezegende ge-
volgen van den dag des Heeren. Dal ver-
langen neemt toe in kracht, naarmate jezus
hem dierbaarder wordt en de liefde tot Hem
wint aan gloed en innigheid. En al ont-
breekt aan dat verlangen het stil geduld
niet, toch openbaart het zich vaak in de
verzuchting: »Kom, Heere jezus! ja, kom
haastelijk!quot;
(1) 2 Petrus III: 12».
-ocr page 11-Zoo is voor den Christen, die jezus toe-
komst liefheeft, die dag de meest wensche-
lijke, de meest gezegende van alle dagen.
Die dag zal alles bevestigen wat hij hier
geloofd heeft. Hij zal alle zijne behoeften
bevredigen, alle zijne verlangens vervullen.
§ 2-
WAAEOM HEEFT DE CHRISTEN JEZUS
t TOEKOMST LIEF?
Deze vraag is belangrijk, en wie opmerk-
zaam dusver las, en nog weinig in zich
Ontdekt van het beschrevene gemoedsbestaan
des Christens, hij zal gewis verlangen naar
een antwoord op die vraag. Er zijn ver-
schillende redenen waarom de Christen jezus
toekomst liefheeft. Wij willen ze opsporen
en in overweging nemen, en zullen dan des
Christens liefde billijken.
De toekomst van Jezus is de dag der
openharing zijner heerlijkheid.
De geslachten die vóór jezus leefden, heb-
ben wel op Hem kunnen hopen, maar»
evenmin als wij , hebben zij Hem met hun-
ne oogen aanschouwd. De discipelen, in
wier midden Hij omwandelde in de dagen
zijns vleesches, hebben Hem wel gezien in
den staat zijner vernedering, in de gestalte
van een' dienstknecht, en na zijne opstan-
ding waren zij wel getuigen van zijne aan-
vankelijke verhooging; maar niemand op
aarde heeft Heni aanschouwd in die heer-
lijkheid en eere, waarmede de Vader Hem
na zijne hemelvaart heeft gekroond. Wat
aan een' stephahus, (1) een' paulus, (2)
een' johawnes (3) in hooge verrukking is
vergund geworden, was slechts afgebroken
en onvolledig. Maar bij zijne wederkomst
zal de Heer zich voor alle kinderen der men-
schen vertoonen in de heerlijkheid zijns
Vaders, omgeven van zijne Engelen, in de
volle majesteit van zijn persoon als verhoog-
de Middelaar. Aller oogen zullen Hem zien.
Aller knie zal voor Hem buigen. Aller tong
zal Hem belijden als Heer tpt heerlijkheid
(1) Hand. VII: 55 , 56. (2) 2 Cor. XII: 1-9.
(3) Openb. 1: 10 en verv.
-ocr page 13-van God den Vader. Wij weten wel niet,
hoe de gezaligden nu in den hemel jezus
aanschouwen. Maar dit weten wij , dal wij
dan eerst al de volheid zijner heerlijkheid
zullen zien, wanneer dit sterfelijke de on-
sterfelijkheid , dit verderfelijke de onver-
derfelijkheid zal hebben aangedaan.
De toekomst van Jezus zal de dag zijn
zijner volkomene zegepraal over
al zijne vijanden.
Thans heerscht Hij nog in het midden
zijner vijanden. Wij zien nog niet dat Hem
alle dingen onderworpen zijn. Het is hier
nog onder zijne hooge toelating, de ure
der verzoeking en van onophoudelijken strijd.
De Overste dezer wereld rust nog niet, maar
werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid.
De wereld ligt nog in het booze. Zelfs is
er in de gemeente des Heeren nog veel dat
leugen spreekt, verontreinigt, en gruwelijk-
heid ^oet. Ongeloof, bijgeloof, dwaling en
®onde vervoeren en bederven [nog velen.
Maar als de Heer komt, dati is het gedaau
met allen tegenstand. Dan zullen de zigt-
bare en onzigtbare vijanden voor zijne voe-
ten geknield hggen. Alle ergernissen wor-
den dan weggenomen. En zelfs de laatste
vijand, de dood, wordt dan te niet gedaan.
De zegepraal zal volkomen en voor eeuwig
zijn. Het is de dag der bevrijding en ver-
lossing , waarop het groote Halleluja in den
vernieuwden hemel en op de vernieuwde
aarde zal aangeheven worden.
De toekomst van Jezus is de dag der
inzameling van alle kinderen Gods.
Het is dan de dag des oogstes. Als de
geloovige christen hier verlangt naar den
tijd zijner ontbinding, als den eindpaal van
zijn lijden en strijden, als den dag der
verlossing van het ligchaam der zonde, en
der overbrenging in de nabijheid van zijnen
Heer, dan gaat hij uit van , en denkt slechts
aan zich zelven. Het is de ij^ensch der zelf-
zucht, der eigenliefde. Hij denkt in dien
oogenblik niet aan zijne vrienden en broe-
ders, die hij op aarde achterlaat. Hij mag
in de gewesten der zaligheid zien en ver-
nemen ^ van dezen en genen, die mede uit
het dal der beproeving opgenomen en daar-
boven verplaatst zijn : er blijven toch nog
honderden en duizenden na hem op aarde,
die nog den strijd des geloofs te strijden en
de loopbaan nog niet voleindigd hebben.
Maar als jezus wederkomt, dan worden alle
verlosten uit alle geslachten en volken te
zamen den Heer te gemoet gevoerd (1). Dan
gaan allen gelijkelijk in tot zijne vreugde
en beërven het koningrijk, dat hun bereid is
Van voor de grondlegging der wereld (2),
Om voor altijd bij den Heer te wezen.
-De toekomst van Jezus zal de dag zijn,
waarop eerst regt zal geweten loorden,
wie en wat wij zijn zullen.
» Het is nog niet geopenbaard wat wij zijn
bullen.quot; (3) Z.00 schrijft dezelfde joiiannes,
9an wien zooveel van den hemel was ge-
(1) 1 Thess. IV: 17. (2) Matth XXV: 34.
(3) I Joh. III: 2,
-ocr page 16-openbaard. En paulus , die opgetrokken was
geweest in het Paradijs Gods en onuitspreke-
lijke woorden gehoord had, die het eenen
mensch niet geoorloofd is te spreken (l),
zegt ons: »wij kennen ten deelequot; (2). Wel
wist en geloofde hij, dat als christus zal
geopenbaard zijn, wij ook met Hem geopen-
baard zullen worden in heerlijkheid (3).
Wel verklaarde hij: »gelijkerwijs wij het
beeld des aardschen gedragen hebben, zul-
len wij ook het beeld des hemelschen dra-
gen.quot; (4) En ook, dat een iegelijk in zijne
órde zou levend gemaakt worden. (5) Maar
wat het eigenlijk zijn zou, dit wist hij
niet. Iets zal er van ontdekt worden, al
aanstonds na den dood. Maar de volle open-
baring er van zal dan eerst zijn, als de
Heer komt. Dan zal men eerst weten wat
het geestelijke en onsterfelijke hgchaam zijn
zal, welke de plaats en stand zal wezen,
die'voor ieder is beschikt, en hoe groot het
(2)
(4)
UCor. XIII: 9.
1 Cor. XV: 49.
(1) 2 Cor. XTI : 4.
(3) Coloss. III ■• 4.
(5) I Cor. XV: 23^.
goed is, dat God heeft weggelegd voor hen,
die Hem vreezen.
De toekomst van Jezus zal de dag zijn
der luistervolle openbaring van icat
hier is gehoord en geloofd, maar
niet kon aanschouwd worden.
De wijsheid en heiligheid van de daden
des Heeren, de onschuld en regtvaardige zaak
zijner opregte en getrouwe, maar miskende
vereerders, de vruchten van hunnen Godza-
ligen wandel en lijdzaamheid, van hunnen
arbeid in en voor den Ifeer , dat alles bleef
bier veelal in het donkere. Men zal er wel
Qieer van ontdekken na den dood. Maar
f^e geheele openbaring er van zal eerst ge-
zien en voor menschen en Engelen bekend
^vorden , als jezus wederkomt. Dan zal de
Heer de zijneji belijden ; dan de goede en
Ontrouwe dienstknechten vriendelijk toespre-
dan zich den minste zijner broederen
'ïiet schamen. Dan wordt de winst bekend
^an de vijf, de twee, ja van bet eene talent
^at men ontvangen en voor den Heer op
2
-ocr page 18-rente heeft uitgezet. Dan zullen de gemeen-
ten , aan welke een paulus en andere vrome
dienaars van den Heer gearbeid hebben,
en die zij door de genade Gods den Heer
hebben toebereid, hunne kroon en blijd-
schap uitmaken. Dan zullen zich zamen
verheugen, even als in den oogst, heide die
gezaaid en gemaaid hebben. Dan wordt de
honderd, de zestig, en dertigvoudige vrucht
van het zaad eerst regt aanschouwd. En
gelijk de vrucht is tot heerlijkheid Gods,
zoo zal met verhoogde vreugde, aanbidding
en dankzegging erkend worden, dat de ar-
beid niet ijdel was in den Heer.
De toekomst van Jezus is de dag der
vergelding en krooning.
Welligt denkt hier menig lezer: » een
PAULUS en andere uitmuntende godvruchtigen
mogten den dag van jezus wederkomst te
gemoet zien , als den dag van vergelding en
krooning, zij, die zooveeNvoor den naam
en de zaak van christus deden en leden.
Maar zou het niet vermetel zijn voor een
gewoon Christen, op de kroon des levens le
zien? Is de voorstelling van jezus verschij-
ning, als die van den regtvaardigen Regter,
integendeel niet geschikt, om, bij het ge-
voel van zooveel verzuim, gebrek, ontrouw,
en menigvuldige zonde, allen moed te be-
nemen , en te doen vreezen van verwerpe-
lijk bevonden te worden ? Hoe kan men
aan vergelding denken, waar al wat in ons
IS, ons dringt alleen op genade te zien en
te hopen?quot; Lezer! Dat deed paulus ook,
en het was enkel barniharligheid ten eeuwi-
gen leven , die hij verwachtte. Als hij timo-
theiis en titus dringend opwekt om toch
naar de kroon des levens te grijpen , dan
lgt;idt hij hun niet alleen genade en vrede
'■oe, maar ook barmhartigheid, daarmede
aanwijzende dat zij dit bijzonder noodig
liadden. Of meent iemand dat er alleen
voor een' johai!(nes, petrus en paulus loon
wachten is ? Belooft de Heer dat niet aan
ieder , die, hetzij te Epheze, hetzij te
Gardes, hetzij te Laodicea overwonnen
heeft en getrouw is gebleven? Zegt Hij
2 *
-ocr page 20-zelf niet, dat Hij niet zal vergeten wat aan
den minste zijner broederen is gedaan uit
liefde tot Hem; dat zelfs de beker koud
water, waar men niet anders te geven heeft,
niet onvergolden zal blijven, indien hij uit-
gereikt wordt om zijns naams wil? Het
blijft daarom waar, aan de andere zijde,
niemand wordt gekroond , die niet wettig-
lijk gestreden beeft; die spaarzaam heeft
gezaaid, zal ook spaarzaam maaijen; die
traag en nalatig was, zal achteraan geplaatst
worden, want Hij zal ieder vergelden naar
zijne werken. Doch wij spreken hier ook niet
van hetgeen de Christen voor zichzelven ver-
wachten moet, maar van het liefhebben vau
JEZUS verschijning , ook uit dat oogpunt be-
schouwd , dat Hij vergelden zal, wat men
voor Hem verzaakt en opgeofferd heeft. Wij
kennen zulke tijden niet, waarin men om
JEZUS wil vader en moeder, huis en akker
verlaten moet. Misschien is er ook te wei-
nig liefde voor den Heer in ons, om de
proef daarvan te kunnen doorstaan. Vooral
in zulke tijden, minder in het gewone leve»
komt het te pas, door het zien op de kroon
des levens gesterkt en aangemoedigd te wor-
den om getrouw te blijven tot den dood.
In zulke tijden wordt de dag van jezus
toekomst dubbel dierbaar en is hij uitzigt
der hope. Dan zeggen wij met den voor-
treffelijken opsteller onzer Belijdenis des ge-
loofs: »Tot eene genadige vergelding zal
de Heer den zijnen zulk eene heerlijkheid
doen bezitten, als het hart eens menschen
nimmermeer zou kunnen bedenken. Daarom
verwachten wij dien grooten dag met een
groot verlangen, om ten volle te genieten
de beloften Gods in jezus christus onzen
Heer.quot; (1) De man, die zoo sprak en op het
eigen handschrift zijner Belijdenis, zoo
als men zegt, deze aanmerkelij ke woorden
schreef: » zijt getrouw tot den dood,quot; en
die tien dagen daarna te Valeneiennes aan
den marteldood zich overgaf, deze had wel
legt om zóó te spreken. Hij had de ver-
schijning van JEZUS lief, als den dag, waar-
op de Heer hem de kroon des levens schen-
ken zou.
(1) Art. 37.
-ocr page 22-22
§ 3.
WAT WEEKT HET LIEFHEBBEN VAN JEZUS
TOEKOMST BIJ DEN CHRISTEN UIT?
Wij hebben de redenen nagegaan, waarom
de Christen jezus toekomst liefheeft. Wie
opmerkzaam tot hiertoe las en er ernstig
over nadacht, noemt die liefde natuurlijk
en vindt ze geheel verklaarbaar. Kan het
nu anders of haar invloed moet heilzaam
zijn? Moet die invloed niet zigtbaar zijn
bij den Christen ? Ja , het liefhebben van
jezus verschijning werkt op zijnen ijver en
trouw, op zijnen moed en troost.
Die gedurig jezus toekomst zich voorstelt,
en haar met verlangen tegenziet, hij wordt
daardoor opgewekt en gedrongen om vol-
ijverig, naauwgezet en getrouw voor den
Heer te leven. Hij is zeer begeerig , hetzij
inwonende, hetzij uitwonende, om den Heer
welhehagelijk te zijn (1). Hetgeen hij doet,
doet hij niet den menschen, maar den Heer.
(I) 2 Cor. V: 9.
-ocr page 23-Hij oefent zich dagelijks, om een onerger-
lijk geweten te hebben voor God en de
menschen , wetende dat hij eens rekenschap
zal geven. De gedachte aan jezus verschij-
ning maakt hem wakende. Meer dan den
lof der menschen, zoekt hij de goedkeuring
van zijnen Heer. Hem te belijden, Hem
na te volgen. Hem getrouw le zijn, dat
is de groote zaak, die hij in het oog heeft.
Zulk een Christen kan niet tr-iag zijn in het
benaarstigen. Hope hebbende op chuistus,
zoekt hij ook zich zelven te reinigen, ge-
lijk CHRISTUS rein is. In welken kring , zij
die hoog of laag, hij op aarde ook geplaatst
is, hij zal een goede en getrouwe dienst-
knecht zijn.
Werkt alzoo de liefde voor jezus toekomst
quot;Weldadig op den ijver en trouw des Chris-
tens, zij werkt niet minder heilzaam op
zijnen moed en troost. Daardoor gevoelt hij
zich gemoedigd en gesterkt om den goeden
strijd te strijden, om onder de verzoekin-
gen , de droefenis en het lijden te volhar-
den in het geloof, zich le verblijden in de
hope, ja, te roemen in de verdrukkingen.
Verwachtende de zahge hope eu verschijning
van den grooten God en Zah'gmaker, wordt
de tegenwoordige verdrukking in zijn oog
ligt en haast voorbijgaande, en niet te waar-
deeren tegen de Iieerlijkheid, die eens zal
geopenbaard worden. Hij verheugt zich in
het vooruitzigt van die onverwelkelijke en
onbevlekkelijke erfenis, die in de hemelen
voor hem bewaard wordt, al is het, dat hij
bedroefd wordt door menigerlei verzoekin-
gen , wetende dat de beproeving zijns ge-
loofs kostelijker is dan die des gouds, cn
tot lof, eer en heerlijkheid zijn zal in den
dag der openbaring van jezus christus. Zoo
strijdende cn lijdende, wakende en wach-
tende, loopt hij de loopbaan die hem voor-
gesteld is met lijdzaamheid, uitziende naar
jezus komst, vasthoudende aan jezüs belof-
te, hopende op jezus heil, en betrouwende
zelfe in den dood.
Deze gezegende uitwerking had het lief-
hebben van jezüs toekomst bij paülüs. Deze
zal het bij ieder hebben, die met paulü®
slaat in hetzelfde geloof, cn waiulelt in
dezelfde zalige en heilige hope.
Lezer! Dit boekske herinnerde u, dat de
Christen jezus toekomst liéfheeft. Zou 't niet
goed zijn, met betgeen gij gelezen hebt in
te keeren tot uzelven en er uzelven aan te
toetsen? Vergun mij, die tot dusver uwe
gedachten geleid heb, ook hier nog uw
leidsman te zijn.
De Christen heeft Jezus toekomst lief.
De Christen. Op dat woord leggen wij hier
den nadruk. Wij denken daarbij aan hem,
die opregt gelooft en waarlijk tot God be-
keerd is. Voor den vriend der wereld, voor
den met God nog onverzoenden zondaar,
voor den naamchristen, die niet met zijn
hart in den Heer gelooft, is de gedachte
aan jezus toekomst ontrustend en vreesver-
wekkend. In stede van haar te verlangen,
wenscht bij veeleer dat ze zoolang mogelijk
verwijderd blijve, ja, dat ze nooit moge
plaats hebben. Hij gevoelt zich voor haar
niet bereid, hij vreest veroordeeld te wor-
den. Zij is hein eeu vreeselijke dag der
vergelding, de gedachte waaraan, zoo vaak
die bij hem opkomt, lüj zoover mogelijk
poogt te verwijderen. Alleen hij, die door
het geloof den toekomenden Regter als zijn'
vriend en Zaligmaker, als zijn' Heer en
Middelaar heeft leeren kennen, alleen hij
kan zonder verschrikking jezus toekomst
zich vertegenwoordigen, haar begeeren en
verlangend naar haar uitzien. Alleen hij
kan haar liefhebben.
Dit is ons dus onmogelijk, zoolang wij
niet door een waarachtig geloof het eigen-
dom van jezus christus zijn , met Hem
opregt vereenigd, en aan zijne dienst ver-
honden. Wij mogen dan weten, gelooven,
belijden dat Hij zal wederkomen, en ook
voor onze oogen in heerlijkheid zal geopen-
baard worden, toch kunnen wij dan zijne
verschijning niet liefhebben. Integendeel,
wij zien haar met angst en vreeze te ge-
moet, en zouden wel wenschen dat de regt-
vaardige Regter nooit komen mogt. Wij
gevoelen ons dan nog veroordeeld bij ons
zalven, en Hij, die te komen staat, is meer-
der dan ons hart en kent alle dingen.
Is het alzoo met u gelegen, lezer, dat
gij bij de voorstelling van jezus wederkomst
huivert en beeft, daar eene inwendige stem u
zegt, dat gij zult beschaamd worden, dan is
het nog treurig met u gesteld. Gij zoudt
den dag van jezus toekomst niet verdragen
kunnen. Gij zijt nog zonder hope en ver-
keert in groot gevaar, om voor altijd van
zijn aangezigt verwijderd te worden en ten
verderve te gaan.
Maar zoudt gij dan niet eens stilstaan op
uwen weg; zoudt gij niet bekommerd wor-
den over uzelven en uw toekomstig lot?
Gij kunt den Heer niet ontvlieden. Het
staat aan Hem wat er van u worden zal.
Het zal goed- of afkeuring zijn, wat gij te
^vachten hebt. Al poogt gij de gedachte
aan zijne toekomst te verwijderen, die toe-
komst zelve kunt gij niet verbinderen. De
dag zijner verschijning nadert van uur tot
«ur, hetzij gij er aan denkt of niet. Met
het uitstellen van uwe voorbereiding voor
baar, wordt uwe verwachting niet gunsti-
ger, maar uw gevaar grooter om onbereid
door dien dag overvallen en verrast te wor-
den. Het is zoo, zoolang uw hart nog niet
tot rust gebragt en gereinigd is, heeft de
toekomst des Heeren iets ontzettends voor u.
Maar zij behoeft niet langer ontzettend toor
u te blijven. Zij kan eene aangename ge-
dachte voor u worden, waarbij gij gatu-ne
vertoeft. Zoolang gij echter den persoon
niet liefhebt, die verschijnen zal, zoolang
kunt gij ook zijne verschijning niet lief-
hebben. Wie verlangt de komst van iemand
die bem onverschillig is, of met wien hij
weet niet wel te staan? De dag des Heeren
is niet verschrikkelijk van wege den persoon,
maar alleen van wege ons ongeloof eu onze
onbekeerlijkbeid. Hij, die te komen staat,
is de beminnelijkheid zelve. Hij verlangt
onze behoudenis. Hij heeft zich laten ver-
oordeelen, om ons van bet regtvaardig oor-
deel Gods, dat ons dreigde, te verlossen-
Het is dezelfde, die voor ons in de wereld
kwam, leed en stierf, en die ons zijne
vriendschap zoo genadig laat aanbieden. Wij
kunnen dus den toekomenden toorn ontvlie-
den, indien wij slechts de zijnen worden,
den weg der zonde verlaten. Hem tot onzen
vriend. Heer en Heiland kiezen, aan Hem
ons onderwerpen en met Hem in verbindtenis
treden. Dan hebben wij niets te vreezen;
want, die in den Zoon gelooft, wordt niet
veroordeeld, maar zal openlijk door ciiristls
worden vrijgesproken. De Heer zal zich
zijns niet schamen voor de Engelen Gods.
Dat Hij nog vertoeft te komen is uit lank-
moedigheid, want Hij wil niet dat wij ver-
loren gaan, maar nog tot bekeering komen.
Welk eene drangrede om naar zijne stem
te hooren, tot Hem te gaan, zijne genade,
zijnen Geest in le roepen en door geloof
en liefde aan zijne dienst u le verbinden.
Och, dat gij wijs waart, mijn lezerI Gij
zoudt op het einde merken, niet langer uit-
stellen, daar gij ziet dat de dag nadert.
Z'Oek den Heer terwijl Hij te vinden is; roep
Hem aan terwijl Hij nabij is. Laat u met
God verzoenen! Als gij het woord der ge-
nade met een ootmoedig en hartelijk geloof
omhelst, dan zal de dag van jezüs toekomst
n geen oorzaak van schrik, maar van vreugde
eu zaligheid zijn, als de dag, waarop de
lieer hel groote en goede werk, dat Hij
voor u en in u begonnen heeft, voleindigen
zal, en al uwe wenschen, behoeften en ver-
wachtingen heerlijk zal vervullen.
Maar al is het, dat wij door het geloof
in chkistus verlost zijn van de vrees voor
zijne toekomst en eene goede hope in de
genade verkregen hebben, het is toch niet
te ontkennen, dat de gedachte aan en dc
werkzaamheid met haar hij de Christenen
van onzen tijd verre is van levend eu ge-
meenzaam te zijn. Hoeveel opwekking, aan-
sporing, bemoediging en vertroosting mis-
sen zij hierdoor op hunnen weg en in han
christelijk leven.' Het is een wezenlijk ge-
brek. Al is het algemeen , het houdt daar-
om niet op een gebrek te zijn, dat men
niet mag goedkeuren , maar noodwendig
moei verholpen worden. Van waar is het
iJ
-ocr page 31-geloof der lalere Christenen minder met de
toekomst des Heeren werkzaam dan dat der
vroegere Christenen? Niet alleen omdat de
laatsten haar als nabij zich voorstelden, en
■wij haar nog jaren, misschien eeuwen ver-
wijderd beschouwen. Immers waar het ge-
loof werkt en levendig is, daar wordt de
zaak, die in de koele berekening ver af is,
nabij gebragt door de hoop en het verlan-
gen. Daar ziet men de zaak als voor zich,
omhelst haar als van verre, verkwikt en
versterkt zich bet hart door het vooruitzigt,
en er bestaat als 't ware geen afstand meer.
Z.00 was het met de oude godvruchtigen,
die door het geloof de komst des Verlossers
zich voorstelden als of zij reeds aanwezig
Was. Zij juichten: »een kind is ons gebo-
ren, een zoon is ons gegevenquot; (1). Zoo
sprak joiiAHTSEs: »ziet, Hij komt met de
'W'olken (2)! De oorzaken moeten dus elders
gezocht worden. En zij zijn ons met tot
eer. Hier is het hart aardschgezind; daar
is het geloof onvast en wisselend, zoodat
(1) Jes. IX: 5. (2) Openb. 1: 7.
men de vrijmoedigheid en bhjmoedigheid
der hope mist. Wie slapende zijn als de
dienstknechten, of nalatig in hun werk en
op hunnen post, zij kunnen de wederkomst
van hunnen Heer niet met verlangen te ge-
moet zien; zij zouden er door verrast wor-
den. Zou hierin niet al te veel de oorzaak
moeten gezocht worden? Zouden wij ook
wel de regte behoefte aan die verschijning
gevoelen, welke zij gevoelen moeten, die
den goeden strijd des geloofs met getrouw-
heid en ijver strijden? Wij maken het ons
te gemakkelijk, wij vreezen den strijd en
schroomen den tegenstand en de vijandschap
der menschen, en hebben daarom weinig
te lijden van den smaad eu de vervolging
eener wereld, die nog in het booze ligt,
en zich nog in hare vijandschap zou open-
baren , wanneer zij meer tegenwerking on-
dervond. Daarom is het verlangen uaar de
regtvaardiging onzer zaak, naar de tusscben-
komst van den Heer, en bèt uitzigt op de
kroon der overwinning onder de moeijelijk-
heid van den strijd, geene behoefte voor
ons. Wij zouden het heHiebben vau jezus
verschijning niet kunnen missen, indien wij
meer vurig van geest waren, en aan curistus
en zijne zaak meer verbonden. En zou men
ook niet eene voorname oorzaak daarin moe-
ten zoeken, dat wij meer door de zelflietde,
dan door de hefde tot den Heer heheerscht
worden? Men verblijdt en verlustigt zich
in het vooruitzigt van eigen behoud, en
denkt minder aan de handhaving en open-
baring van JEZUS eer en lieeriijkheid. Van
daar dat het verlangen en de hope eindigt
met de zaligheid der ziel na den dood.
Men ziet meer op het zijne en niet op de
groote zaak van het koningrijk des Heeren,
niet op zijne zegepraal, niet op de volko-
menheid van zijn rijk en de geheele ver-
nietiging van de zonde. Door deze onmatige
zelfliefde vergeet men de verschijning van
Jiizus CHRISTUS, als de hoogste en meest wen-
schelijke zaak voor het hart, dat de eer van
God en den Verlosser boven alles moet lief-
hebben , en onafscheidelijk met het verlangen
naar eigene zaligheid moet vereenigd zijn.
3
-ocr page 34-Lezer I moet gij het uiet toestemmen, dat
hierin bij ons de oorzaken gelegen zijn,
waarom wij de verschijning van jezus niet
zoo liefhebben, als 't behoorde? Runnen wij
die redenen verschoonen? Strekken zij niet
veeleer tot onze beschaming en verootmoe-
diging? Moeten wij er niet naar staan dat
het anders met ons worde? Het is toch van
zooveel belang veel te leven onder de ge-
dachte aan jezus lockomst. Het is zoo noo-
dig om wakende en nüchteren te zijn, vol-
ijverig en standvastig in het aanvertrouwde
werk, vol moed en hope onder de bezwaren
en droefenissen van dit leven. Waardoor
hebben de ouden getuigenis bekomen? Im-
mers door lißt geloof dat God is, en een
belooner is dergenen die Hem zoeken. Daar-
door konden abraham en jacos hun vader-
land verlaten en belijden gasten en vreem-
dehngen op aarde te zijn, en weinig bezit-
ten van het beloofde land, omdat zij eene
stad verwachtten, wier kunstenaar en bouw-
meester God was. Daardoor kon mozes de
eer van zoon des konings te zijn, de schat-
ten eu genietingen van Egypte weigeren,
eu zicli rnet het volk Gods laten versmaden,
omdat hij zag op de vergelding des loons.
Ja, de Heer zelf zag, bij het verdragen van
bet kruis en het verachten der schande, op
de vreugde, die Hem was voorgesteld.
Of zou dit ons iu gevaar breugen om des
loons wil, en dus uit een onzuiver en eigen-
batig beginsel den Heer te dienen, en wat
te willen verdienen? Wie 't daarom deed,
hij zou toonen met de leer der genade ea
met zichzelven onbekend te zijn. Neen, wie
eenigzins op zijn hart ea zijne daden acht
geelt, zal gevoeleu barmhartigheid noodig
te hebben in de toekomst des Heeren, en
wel ieder oogenblik met davio moeten uit-
roepen : treed niet in het gerigt met uwen
knecht! Maar, belang te stellen in de goed-
keuriag vaa zijnen Heer, in het onbestraf-
felijk voor Hem bevonden te worden moet
toch ook een kenmerk van den ecbten dis-
cipel des Heeren zijn. Waar liefde tot Hem
in bet hart woont, daar kan men niet on-
verscbillig zijn, hoe w^ij van Hem zullen b«-
3 ♦
-ocr page 36-vouden worden. Waarom heeft Christus den
dag zijner wederitomst zoo dikwijls aan zij-
ne discipelen voorgesteld, als den dag, die
alles zal goedmaken, en waarop Hij volko-
mene zaligheid schenken zal?
Immers, opdat hun oog en hart gedurig
op dien dag zouden gerigt zijn, en zij, ver-
gelende hetgeen dat achter is, zich uitstrek-
ken zouden naar hetgeen dat voor is, ja-
gende naar het wil tol den prijs der roe-
ping Gods, die van boven is, en opdat zij
in dit vooruitzigt zich zonden verkwikken
en verblijden gedurende hun uitwonen van
den Heer ?
Hel is een vrij algemeen doorgedrongen
dwaalbegrip van onzen lijd, om de volmaakt-
heid hier te zoeken en zich moede eu dood
te arbeiden om het daartoe te brengen.
Het tegenwoordige geslacht is er zoo zeer
op uit om de vergankelijke eer der menschen,
den lof en de goedkeuring eener voorbij-
gaande wereld in te oogsten, dal de toe-
komst des Heeren geheel vergeten wordt, en
men zich daarover weinig bekommert. D®
Christen moet toonen eenen anderen zin en
geest te hebben, ook in dit opzigt niet uit
de wereld te zijn, zijn deel niet te zoeken
hier beneden, en eene hoogere eer, eene
betere kroon in het oog le hebben, welke
voor den opregten en getrouwen dienst-
knecht des Heeren bewaard cn weggelegd
Js. Wanneer wij met de/ce gedachten meer
vervuld waren, dan zouden wij meer vra-
gen: wat zal de Beer er van zeggen, dan:
wat zullen er de menschen van zessen?
ÖO
Onze iioogsle bezorgdheid hij alles zou zijn:
hoe zullen wij V voor Hem kunnen goed
maken? Bij al het donkere en raadselach-
tige zouden wij ons opbeuren door de ge-
dachte: de dag zal het verklaren. En
wanneer wij hier zoo veel tranen zien stor-
ten , daar zoo veel onregt zien plegen, giads
zooveel goddeloosheid en onteering van jezüs
naam hooren en betreuren, wij zouden ons
zelven en elkander meer vertroosten met de
taal van jacoeüs: »Zoo zijt dan lankmoe-
dig, broeders! tot de toekomst des Heeren.
Versterkt uwe harten; want de toekomst de»
Heeren genaakt.quot; (1) Het is de groote be-
lofte, die Hij zijnen discipelen heeft nage-
laten , waarop hun aller uitzigt en hoop
moet gevestigd zijn. Het zal de heerlijkste
dag zijn, die er na de schepping der we-
reld geweest is; de feestdag voor alle kin-
deren Gods in den hemel en op aarde.
Daarom , lezer! » blijf in Hem; opdat, wan-
neer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoe-
digheid hebben, en wij van Hem niet
beschaamd gemaakt worden in zijne toe-
komst.quot; (2) Zij het uwe en mijne dage-
lijksche bede :
Houd ons gemoed voor U bereid,
Opdat het blij uw komst verbeid',
Daar 't in een stil vertrouwen leeft,
Dat Gij ons onze schuld vergeeft.
Avondzang, va. 4.
(1)nbsp;Jac. V: 7quot;,
(2)nbsp;1 Joh. II: 28.