-ocr page 1-

GEEF ONS HEDEN
ONS DAGEL[JKSCH BROOD!

Te Rotterdam,
BIJ M. WIJT amp; ZONEN.

Drukkers van het Nederlandsche Zendelinggenootschap.

1850.

LXXXI.

-ocr page 2- -ocr page 3-

VOORBERIGT.

Gecommitteerden van het Nederlandsche
Zendelinggenootschaj:), tot het opstellen, ver-
zamelen en uitgeven van kleine Stukjes ter
bevordering van Evangelische kennis en god-
zaligheid, ook hij min geoef enden; —
'tamelijk:
l. merens, Predikant, h. e. vinke,
Th. Dr. en Hoogleeraar te Utrecht, j. moi.l ,
'Jacobz., Predikant te 's Gravenhage, j. brave,
VAN DER LEEüw, Predikanten «eAmsterdam,
R-
adriani en j. j. van oosterzee, Th. Dr.

-ocr page 4-

voorberigt.

jm
iiM
llt

vi

T

Predikanten te Botterdam, overeenkomstig
hun amht en hunne bediening, dat oogmerk
gaarne loillende bevorderen, en in uitzigt
op des ffeeren medewerkenden zegen, bieden
het nevensgaande Stukje hunnen landgenooten
aan; erkennende intusschen geene uitgave
voor echt, dan welke door een hunner oj
door de drukkers dezes onderteekend is.

-ocr page 5-

(jccf ons heden ons dagclijkscli brood!

» Geef ons heden ons dagelijksch
brood!quot; Bedriegen wij ons, of heeft deze
bede, de vierde van het allervolmaaktste
gebed , dezer dagen in veler schalling ver-
hoogde heteekenis? Op zichzelve beschouwd,
het schijnt niet le ontkennen, is die bede,
hoe betamend en noodzakelijk ook , minder
hartverheffend en rijk , dan eenige andere,
die vooraf gaai en volgt. Of is het leven
niet meer dan het voedsel, het geestelijk
niet meer dan het tijdelijk leven, en dc
verheerlijking van Gods naam niet oneindig
schooner slof des gebeds, dan het ondei-
houd van dit nietig aanzijn , dat heden
bloeit en morgen wordt afgesneden ? Toch,
wij kunnen het ons zoo gemakkelijk voor-
stellen, is juist die bede, die in het midden
van het onze Vader gevonden wordt, het

-ocr page 6-

groote middelpunt van veler gedachten cn
wensclien, en al moest het
zoo niet \vez.en ,
toch is het bij velen niet anders, dat de
kommer over hunne aardsche belangen ben
overal vergezelt, tot zelfe in het huis des
gebeds. Zijn alle beden , die de Heer ons
geleerd heeft, zonder uitzondering voor alle
tijden geschikt, er komen toch uren, waarin
inzonderheid déze, en dugen, waarin vooral
géne bede ons aangeleger» en dierbaar wordt.
Maar is dan die, waarbij wij thans zullen
stilstaan; niet in vollen nadruk geschikt voor
de behoeften van den tegenwoordigen oogen-
blik'? Heeft de Heer eenmaal, onder de
voorteekenen van den grooten dag Zijner
toekomst, nevens oorlog, pestilentie en aard-
beving, ook hongersnooden genoemd (I),
de dure tijden, die wij beleven, brengen
ons, meer dan anders, dat ontzettend woord
voor den geest. En hoorde
johannes later
op Patmos eene stem in het midden der
vier dieren weerklinken : » een maatje tarwe
voor een penning, en drie maatjes gerst voor
een penning (2):quot; het gebrek , dat daardoor
(1) Matth. XXIV: 7. (2^ Openb. VI: 6.

-ocr page 7-

zinnebeeldig wordt aangeduid, is aan velen
in ons midden meer dan bij name bekend.
Door den zeldzaam lioogen prijs, waartoe
de noodzakelijkste levensbehoeften zijn op-
gevoerd, verkeert menig huisgezin iu kom-
mer en onrust. Terwijl de zorgen dagelijks
klimmen , is de geldswaarde belangrijk ge-
daald, en waar de krachten van niet weini-
gen door gedurige oflfers zijn uilgeput,
wordeu gedurig nieuwe en grooter' ofFer.s
gevraagd. De welgestelde ondervindt het jn
zijne woning niet minder dan de behoefti-
gen, dat de dagen zorgelijk zijn, en de
vraag : » wat zullen wij eten, wat zullen
wij drinken ,'' wordt ook van lippen ge-
hoord, andere niet of zelden gewoon, haar
op bangen toon te herhalen. Bij den gloed
van het oorlogsvuur droogde menige bron
van welvaart gedeeltelijk op, en al wordt
die gloed ook, gelijk wij biddend wenschen,
gebluscht, de naweeën der geledene pijn
zullen zich hier en daar nog lang lalen
voelen. Voorwaar, het verwondert ons niet,
dat voor menigeen de lange winteravond
wel eens door een slapeloozen nacht werd

-ocr page 8-

vervangen , en deze wederom door een mor-
gen van moedeloosheid gevolgd. Ons aan-
gaande , wij zijn even weinig in staat als
bevoegd, om over de eigenlijke oorzaken en
de vermoedelijke gevolgen van een staat van
zaken te spreken, die den vriend der
menschheid onwillekeurig huiveren doet ,
en den staatsman thans meer dan ooit voor
het schrikbeeld der armoede, gelijk voor
luttel jaren voor het spooksel des oproers
deed vreezen. Is ons werelddeel, gelijk
sommigen willen, op den afhellenden weg
naar een afgrond, waaruit geen mensche-
lijke magt het kan redden , of staat, gelijk
anderen hopen, na den druk des tijds weder
voor kort of lang gewenschte verligting te
waciiten ? Wij weten het niet, en liever
dan ons in ijdele vragen te verdiepen, rigten
wij den blik naar omhoog. Wat trouwe
liefde van God , die ons thans de
aardsche
zorg van een harte wil nemen, waarop die
voor het hemelsche slechts zelden zwaar ge-
noeg weegt! Komt, dat wij onze tijdelijke
nooden en aangelegenheden zóó leeren be-
schouwen en dragen, als de Heer in dit

-ocr page 9-

deel van Zijn onschatbaar voorsclirift ons
leert! Opzettelijk nemen wij ons voor , de
vierde bede te beschouwen in betrekking
tot de tegenwoordige dagen. Belang-
rijk zal zij ons worden, wanneer wij haar
op zicb zelve; belangrijker nog, wanneer
wij haar in verband met geheel het onze
Vader beschouwen; en allerbelangrijkst,
wanneer wij die beschouwing besluiten
met cen woord naar ieders verschillenden
toestand. Eu Hij, die ons bidden leert,
verbooge ook langs dien weg onze rijke
slof om te danken!

Nooit lieeft een mensch gesproken als
deze mensch! Die lofspraak op de heerlijke
woorden van bel vlecscbgeworden Woord
mogen wij ook daarom herbalen , omdat de
Heer meer dan iemand bet geheim heeft
verstaan , om in weinige woorden veel, ja ,
in zeker opzigt alles te zeggen. Verlangt
gij bewijs voor die stelling? Gij hebt ni'^t
verder dan dit zelfde voorschrift des gebeds ,
dan deze vierde bede te gaan. Niet slechts

-ocr page 10-

de hoofdgedachte, die in gelieel deze bede
is uitgesproken, is volkomen zijner waardig,
en voor onze behoeften berekend. Neen ,
wat meer is, ieder woord zelfe verdient, dat
wij daarbij opzettelijk stilstaan, want ieder
woord is een les, en iedere les verdient,
allermeest in dagen als deze, van de daken
gepredikt te worden. Wij vatten, met
eenig verschil in de rangschikking, dan ook
slechts het ééne woord na het andere op ,
en prijzen de gezindheid u aan, die daar
wordt voorondersteld of geeischt.

Geef, zoo luidt het eerste woord dezer
bede, en predikt ons terstond onze diepe
afhankelijkheid. In dien geest wordt de zin
der woorden ook door onzen Catechismus
omschreven: » wil ons met allen nooddruft
des ligchaams verzorgen, opdat wij daardoor
bekennen , dat Gij de eenige oorsprong alles
goeds zijt, en dat noch onze zorg, noch
arbeid, noch uwe gaven zonder uwe zegen
ons gedijen
(1).quot; Wat .het is , afhankelijk
te zijn, het heeft naauwelijks aanwijzing
noodig. God, zoo belijden wij, gelijkelijk
i'l) Antw. 125.

-ocr page 11-

door de H. Schrift eii door de ervaring ge-
leerd, is de milde brou, waaruit niet slechts
het leven zelf, maar alles, wat tot levens-
onderhoud noodig is, voorkomt. Hij doet
zijne hand open , en verzadigt al wat daar
leeft, naar zijn welbehagen. Als de lellen
der dalen dorsten, Hij is het, die ze met
hemeldaauw drenkt, en waar de jonge raven
roepen om spijze. Hij doet het voedsel hen
vinden. Hoe zou niet inzonderheid dc mensch,
bet pronkstuk zijner schepping op aarde,
het uitgelezen voorwerp uitmaken Zijner al-
voorzienende zorg? De zon, die onze velden
beschijnt en het graan in zijne halmen doet
rijpen, is door Hem aau onze transen ont-
stoken , en de regen, die onze dalen be-
vochtigt, daalt op zijnen wenk uit de fon-
teinen des liemels ter neêr. Gelijk Hij
eenmaal zijn volk met hemelspijs in dc
woestijn heeft gevoed, zoo verkwikt Hij nog
onze harten, beide met spijs en met vrolijk-
heid. Te vergeefs dan , dat men vroeg op-
staat en zich laat ter ruste begeeft en brood
eet van bittere smart; wat anderen vruch-
teloos najagen , geeft Hij als in den slaap

-ocr page 12-

aan de zijnen, vaak zonder moeite en op
de meest verrassende wijze. Te vei'geeis.
dat wij tigclielen strijken en branden om
het Babel van onzen voorspoed hemelboog
op te trekken : zoo de Heer het buis niet
bouwt, vergeefs dat de bouwlieden sloven ;
zoo de Heer de stad niet bewaakt, te ver-
geefs betrok de wachter zijn post. Dat alles
weten wij allen, maar, zegt mij, wordt het
ook genoeg verstaan en behartigd? Wij
kunnen naauwelijks voor ernstige tegenspraak
vreezen , wanneer wij beweren , dat het
gevoel van afbankelijkheid in onze dagen
bij maar al te velen verdoofd is. Is het de
natuurlijke hoogmoed van het hart, die zich
in deze eeuw van openbaarheid, steeds onbe-
schaamder vertoont? Is het de verbazende
ontwikkeling van krachten , die op
stoffelijk
gebied wordt gezien in gedurig klimmende
male? Is het de invloed van den loop der
wereldgebeurtenissen, waardoor vaak schaam-
teloos geweld en list wordt begunstigd en dc
valsche waan van alles te kunnen, gelijk men
meent reeds bijna alles le welen, niet weimg
aangekweekt wordt? Welligt werkt wel bet

-ocr page 13-

een met het ander te zamen, om den mensch,
die zijne kleinheid vergeet, in droomen van
gewaande grootheid te wiegen, en zeker heeft
dit geslacht naauwelijks ééne behoefte, meer
dringend dan die van te worden teruggewe-
zen naar de plaats, die het best deed nooit
te verlaten, niet tegenover God, veel minder
buiten of boven , maar onvoorwaardelijk on-
der Hem! Ziet, daar treedt de Meester, die
ons bidden wil leeren, reeds met dit eerste
woord als Boetprediker tegen duizenden op,
en roept het hun waarschuwend toe: Ook
van uw aardsche lot zijt gij geen Heeren
en meesters, maar onbepaald van Eénen af-
hankelijk, in wiens hand uw adem is en bij
wien al uwe paden zijn. Gij zegt, dat gij
uw brood hebt, o mensch, maar eigenlijk is
het God, die het heeft, want de aarde met
al hare volheid is de zijne, en Jiet is in den
letterlijken zin des woords genadebrood,
dat zelfs de rijkste in ons midden moet eten.
God wenkt, en de staf des broods wordt
verbroken (1), en misgewas beschaamt de
hope des landmans, en stormwind of blik-

(1) Ps. CV:1G. Jesaia 111:1.

-ocr page 14-

semvuur teistert den mild beladen akker.
God spreekt, en tegen alle verwachting wordt
de vervulling der oude belofte herhaald;
»men zal eten en overhouden(1) Hoort
het, gij onver-standige armen, die bedelend
aanklopt van huis tot huis, met de vraag:
»geef, geefquot; op de lippen, maar nimmer
opziet en smeekt: o hemelsche Vader, geef
Gij! Hoort het, gij onnadenkende rijken ,
die u aan de welvoorziene tafel ter neerzet
zonder oogen te sluiten en handen te vouwen,
en aanvalt op het voedsel, gelijk een rund
op de krebbe, zonder te bedenken uit wien
en door wien en tot wien al deze dingen
zijn. Hoort het, gij geslacht onzer eeuw,
dat zooveel geniet zonder danken, en zoo-
veel ontbeert zonder hopen: hier op aarde
vliet de steeds verbreede stroom der behoefte,
maar in den hemel alleen ontspringt de volle
bron der vervulling. Geef is het eerste
woord van den biddende, die zich diep af-
hankelijk voelt! —

»Geef, hemelsche Vader, geef brood,quot;
zoo bidden wij verder, en ontvangen een
(2) 2 Kon. IV : 43.

quot;T

-ocr page 15-

andere les. Men heeft meermalen gevraagd
of hier tijdelijk, dan wel hemelsch brood
werd bedoeld; eene vraag, die voortkwam
nit de overdrevene zucht, om in ieder, zelfs
het eenvoudigst woord der Schrift eene ver-
borgene bedoeling te zoeken, en uit de be-
krompen meening, als ware de bede om
aardschen nooddruft de wijsheid onzes Hee-
ren onwaardig. Wij gelooven wel gaarne,
dat de Christen, die gemakkelijk van hel
zigtbare lot het onzigtbare opklimt, er ook
hier onwillekeurig loe komen kan, om te
gelijk, ja in zeker opzigt boven alles te den-
ken aan de spijs, die niet vergaat, maar
blijft tol in het eeuwige leven. Doch op de
vraag, wal dc Heer hier bedoeld heeft,
aarzelen wij geen oogenblik hel eenvoudigst
en meest algemeen gevoelen le kiezen, dat
ook in onzen Heidelb. Catechismus wordt
voorgestaan. Maar wanneer dan nu de Heer
ons in den meest eigenlijken zin om hel
lieve brood leerde bidden, dat voor onze
oogen gemalen, gekneed en toebereid wordt,
Waartoe roept Hij ons dan anders, dan lot
stille tevredenheid op? — Ik erken, gelijk

-ocr page 16-

meermalen in de H. Schrift (1), wordt ook
hier al wat wij voor het tijdelijk leven be-
hoeven , zaamgevat in het ééne woord:
brood; maar daarmede leert ons dan toch
de Heer onze bede beperken tot wat strikt
noodzakelijk is, zonder dat Hij ons dadelijk
vrijheid geeft, haar ook uit te strekken tot
wat overtollig mag heeten. Het is, als wijst
Hij ziju' discipel tot de bede van
agur te-
rug (2): »armoede noch rijkdom geef mij
niet; voed mij met bet brood mijns beschei-
den deels, opdat ik, verzadigd zijnde, ü
niet verloocbene of verarmd zijnde niet stele,
en den naam mijns Gods aantaste!quot; En
tegelijk, als wijst zijne hand ons vooruit
naar de betuiging van
paulus: »indien wij
voedsel en deksel hebben, wij zullen tevreden
zijn (3).quot; Tevredenheid met een matig deel,
die onze voorvaderen van den gulden mid-
delstaat spreken deed: zou er wel ééne ge-
zindheid zijn, die naast het gevoel van afhan-
kelijkheid, zoovelen iu onze dagen ontbrak?
Het gebrek aan het eene vloeit trouwens
noodzakelijk uit het gemis van het andere

(1) Zie bv. Gen. XXVIII ; 20. (2) Spr. XXX: 8, 9.

(3) ITim. VI:8.

-ocr page 17-

voort. Vergeel ik, dat het de Heer is, die
arm maakt en rijk, ik wacht mijn fortuin
van mijzelven of anderen, en bij schier on-
vermijdelijke teleurstelling ben ik aanstonds
ten diepste misnoegd. Ach, het is gemak-
kelijk, met een tamelijk gedwongen glim-
lach te zeggen: »ik heb geleerd verge-
noegd le zijn,quot; maar niemand kan het in
waarheid, dan geoefend in de school des
gebeds, en die school wordt, zegt zelve
door hoevelen voorbijgegaan! De bedelaar
mort, dat hij geene bedeehng ontvangt; de
bedeelde, dat hij te karig bedeeld; de rijker
voorziene, dat hij toch nog altijd misdeeld
is, vergeleken bij tallooze anderen. De mid-
delstand bootst manieren en levenswijs van
den meer aanzienlijken na; de welvarende
heeft bijna niets in eigen schatting, zoolang
hij niet zooveel heeft als velen, en monar-
chen zelfs, zijn zij volkomen voldaan, zoo-
lang zij magtiger monarchen met krachtiger
scepters zien heerschen ? Neen, schrijven wij
hel niet toe aan den druk der lijden, waar-
door alle standen bekneld; wijt hel veeleer
aan het juk der zonden, waardoor zoovele

2

-ocr page 18-

harten beheerscht zijn! Leer uwe ingebeelde
behoeften beperken, o mensch, opdat gij
voor de wezenlijke te vrijmoediger vervulling
moogt vragen! Dank voor wat gij meer
hebt, dan voedsel en kleeding op den weg,
maar reken er nooit voor altijd op, en mor
allerminst, wanneer u onthouden blijft, wat
ook nergens toegezegd werd! Gij dan bidt
aldus, niet: »geef mij weelde,'' maar een-
voudig en alleen: » geef mij brood!quot; Immers,
» wij hebben niets op de wereld gebragt, en
het is openbaar, dat wij daaruit ook niets
uitdragen zullen.quot; (1)

Wij gaan verder. »Geef dagelijkse!)
brood,quot; zoo leert de Heer ons in de derde
plaats bidden, d. i., naar de meest waarschijn-
lijke vertaling van dit eenigsints moeijelijk
woord, genoegzaam brood voor iedcren
dag van het leven. Die alzoo het brood zij-
ner behoefte begeert, wat drukt hij anders
uit, dan juist dit: » hemelsche Vader, gij
moogt mij niet meer geven, dan ik waar-
lijk behoef. Gij zult mij dan toch ook niet
minder toedeelen, dan mij wezenlijk noo-
(1) 1 Tim. VI: 7.

-ocr page 19-

dig is.quot; Maar alzoo opgevat predikt dan ook
dit woord de noodzakelijke les des vertron-
wens. Het roept iederen morgen ons toe:
» Wentel uwen weg op den Heer en ver-
trouw op Hem, Hij zal het maken (1)quot;, en
iederen avond: Hij, die n heden gevoed heeft,
zal u ook morgen gewis niet verlaten! lede-
ren dag keeren onze behoeften terug, maar
de hemelsche Vader weet, dat wij al deze
dingen behoeven. De jonge leeuwen lijden
armoede en hongeren, maar die den Heer
verwachten hebben geen gebrek aan eenig
goed. Wentel uwe bekommernissen op Mij,
spreekt de Heer, want Ik, de Almagtige,
zorg! — Die les van geloofsvertrouwen, zou
zij al wederom geen les zijn, inzonderheid
voor de tegenwoordige dagen? Voorwaar,
niet lang heeft men onzen Tijd met zijn
koortsig gloeijend gelaat te beschouwen, om
er een' trek van moedeloosheid en stille vrees
op te vinden. En geen wonder,
want wat
al verwachtingen, ook voor ons lijdelijk wel-
zijn , werden bitter teleurgesteld, eu hoe
oienige berekening faalde, bijna met wis-
(1) Psalm XXXVII: 5.

-ocr page 20-

kunstige juistheid gemaakt! Nu wendt het
afkeerig Israël zich tot de bergeu en dan
lot de heuvelen heen(l), en beide malen
vergeefs. » Meu wacht naar vrede, maar
daar is niets goeds; naar genezing, maar
daar is verschrikkingquot; (2), zoo klinkt bet
eentoonig klaaglied der eeuw, telkens alwe-
der op nieuw. Van wien zult gij het brood
nog verwachten, reizigers in deze barre
woestijn? Van togtgenooten, die het u be-
den nog geven kunnen? Zij kunnen of
willen welligt morgen niet meer. Van on-
dernemingen, die men u zegt, dal niet
misloopen konden? Als of wij niet leefden
in een eeuw, waarin bet minst waarschijn-
lijke vaak het meeste kans beeft van slagen,
en wat digter onder onze handen gekomen
schijnt, vaak onmetelijk ver van ons wijkt!
Neen »vertrouwt op den Heer lot iu eeuwig-
heid, want de Heere Heere is een eeuwige
Rotssteen (3)!quot; O, ik weet hel, voor u '
schijnt die les onbeduidend, die niet weet,
wat gebrek lijden is. Maar, niet waar,

(I) Jeremia IH: 23.nbsp;(2) Jeremia VUI: l.'i.

(3) Jes. XXVI: 4.

-ocr page 21-

behoeftige, u valt het gebrek lijden zwaar-
der, als het laatstbespaarde moet weggebragt
worden en de honger, als ongeheden gast,
zich aan uwe ledige tafel komt plaatsen;
als gij den morgen ziet aanbreken, moeders,^
met de vraag: hoe zal ik heden mijn ver-
kleumden heveling warmen? en gij den
middag zaagt voorbijsnellen, vaders, zonder
dat de vraag werd beantwoord: wie zal
mijne schreijende vrouw en mijne vermager-
de kinderen voeden? Armen, dan aan het
woord des Heeren gedacht, die u dage-
lijksch brood doet begeeren! Dan in het
geloof, dat de Vader geen kind laat verhon-
geren, dat geloovig op Hem vertrouwt, met
nieuwen moed de hand aan den arbeid
geslagen, als kondt gij u schatten vergaaren!
Maar dan ook allerminst de gelofte van
jacos
vergeten: » indien God met mij zal geweest
zijn, en mij op dezen weg zal behoed
hehben, en mij gegeven zal hebben brood
om te eten en kleederen om aan le trekken,
zoo zal de Heer mij tot een God zijn, alle
de dagen mijns levens.quot; (1)
(1) Gen. XXVIII: 20-22.

-ocr page 22-

Intusschen, niet enkel het, bepaaldelijk
ons dagelijksch brood leert de Heer ons
biddend begeeren. Verwondert u dat, mijne
vrienden, en hebt gij welligt de bedenking
gereed: hoe, is het niet Gods brood, dat
ons gedurig verkwikt, en is er wel iets, dat
eigenlijk het onze mag heeten? Bewondert
veeleer de wijsheid des Heeren, die in dal
enkele woord, in den geest van het Evangelie
verstaan, een nieuwe les, de les van noeste
werkzaamheid gaf. Is het niet, als hooren
wij hier aan den ouden vloek ons herinne-
ren , die ons in zoo menig opzigt ten zegen
werd: »in het zweet uws aanschijns zult gij
uw brood eten?quot; Neen, voorwaar, hij is
de echte discipel des Heeren niet, al wist
hij dag en uur zijner bekeering te noemen,
die de tijdelijke belangen van zich of de
zijnen verwaarloost, en met reden heeft een
Apostel gezegd: »zoo iemand niet wil wer-
ken, dat hij ook niet ete.quot; (1) De ware
godzaligheid is volstrekt onvereenigbaar met
traagheid en lediggang, en die zijn eigen ge-
zin uiet verzorgt moet erger dan een onge-

(1) 2 Thess. III : 10.

-ocr page 23-

loovige heeten. Gij, die het brood der
luiheid eet, eet niet uw, maar eens anders
brood. Gij, die met uw eigen brood niet
te
Vreden, naar de middelen des bestaans
van anderen omziet en hem verhindert, wat
God hem schonk van goeder hart te genieten,
vindt in dat woord dien schandelijken brood-
nijd veroordeeld. Gij, die door gierigheid
aan anderen onthoudt wat hun toekomt, de
betaling noodeloos uitstelt van wat gij den
broeder reeds sints jaar en dag zijt verschul-
digd, of den zuurverdienden penning der
armoe beknibbelt, waar gij hem verdub-
belen kont, gij vertreedt den naaste, die
om zijn brood bidt als gij, en straks wordt
de bedreiging vervuld: »het geschrei der
werklieden, wier loon gij verkort hebt,
klimt tot de ooren des Heeren Zebaoth
op (1)quot;! Werkzaamheid, die les voor alle
lijden, is zij het nog niet meer bijzonder
voor dezen tijd? Zie, met blijdschap be-
groeten wij zoo menige poging, om, afzon-
derlijk of gemeenschappelijk, den nijpenden
uood te verligten: de eeuw van velerlei
(1) Jac. V: 4.

-ocr page 24-

gruwelen mag tevens een eeuw van klim-
mende weldadigheid heeten! Maar voorze-
ker, wanneer de armen daardoor leeren op
anderen te steunen, in plaats van zelve te
arbeiden, en in een staat van onmondigheid
blijven, waarbij zij zich te minder beijveren,
naar mate voor beu meer gedaan of bedacht
wordt, ik vreeze dat er meer hefde dan
wijsheid in zulk een hulpbetoon schuilt.
Niet, wie geld , maar wie arbeid verschaft
is de beste vriend van den arme, en zoo
het waar is, wat dikwijls geklaagd wordt,
dat daar zijn, die niet verkiezen te werken,
waar dikwijls handen te kort zijn, voorwaar,
zij verdienen armoe te lijden! Vrienden
der menscbheid, vergeet het niet, dat het
uwe eerste pligt is, de oorzaken meer nog
dan de gevolgen der behoefte te stuiten!
Armen, bedenkt, dat bet eigen verdiende
brood bet meest smakelijke en gezegende is!
Christenen, werkt zoolang het dag is in den
u aangewezen' kring: wie weet, de nacht
kon reeds zoo spoedig beginnen !

Dat wordt ons zijdelings door het vijfde
woord der bede herinnerd. »Geef heden,quot;

-ocr page 25-

of, gelijk Lucas het noemt, het brood voor
iederen dag. Neen, de Heer leert ons
niet voor morgen of overmorgen, maar voor
eiken dag bij vernieuwing te bidden. Maar
even daardoor heeft Hij ons ook de les
eener christelijke onbezorgdheid gegeven,
die, wij gebruiken nogmaals de woorden
van het leerboek der vaderen: »het vertrou-
wen van alle schepselen aftrekt, om op God
alleen het te stellen (l). En voor wie kon
zulk eene les belangrijker zijn, dan voor
jezus' eerste Apostelen? Reeds als visschers
en tollenaars kan het sommigen hunner wel-
ligt reeds vroeger gebeurd zijn, dat zij
heden naauwelijks wisten, of zij morgen wel
genoeg zouden hebben. En toen zij nu,
afgeroepen van tolhuis en vischwant, niet den
overvloed, maar het dagelijksch middel van
bestaan vaarwel moesten zeggen, wat bede
was minder overtollig dan deze? Daar gm-
gen zij straks henen, zonder buidel of male
of schoenen; bijna niets bezittende, dan de
parel van oneindige waarde, niels winnende,
dan alleen een schat in den hemel! O, als

(l) De 50e Zondag van den Heidelb. Catech.

-ocr page 26-

zij de huichelende Kajaphassen zich zagen
baden in weelde, en het goud zagen toe-
sli'oomen aan vuige bedriegers, en in hunne
annoê het schandloon der Simons nog
met het woord moesten afwijzen: »Uw geld
zij met u ten verdervequot; (1) — wat geloof
was er dan vaak niet noodig om hen het
hoofd gerust op den harden grond te doen
nederleggen, terwijl zij tot eikanderen
spraken: » Broeders, Hij , die ons daarboven
aan den maaltijd der verlosten genoodigd
heeft, zal ons hier toch niet van gebrek
laten omkomen!quot; — Zulii eene echt chris-
telijke onbezorgdheid, wèl wordt zij weinig
in ons midden gevonden. Is het niet, alsof
juist haar tegendeel, vooral in onze dagen,
gedurig meer wordt gezien? Als wij een
oogenblik stilstaan op de woelige markt
dezer wereld, en wij zien al dat slaven en
draven en graven, als naar verborgene
schatten; als wij ons dan in onze gedachten
verplaatsen in zoo menige stille binnenka-
mer, waar wordt gepeinsd, gecijferd, ge-
zorgd voor dagen en jaren vooruit: zouden
(1) Hand. VIII: 20

-ocr page 27-

-wij niet bijna denken, dat die allen een
verbond met den dood hadden aangegaan,
opdat hij hen niet op dezen weg zou ont-
moeten? En als wij daarbij in donkere
dagen de kleinmoedige vragen vernemen:
waar moet het heen , als dat zóó gaat;
waarvan zal ik nog leven, als ook dat laat-
ste is opgeteerd; wat zal ik bouwen, wan-
neer die schuur óók al te klein is, en
afgebroken moet worden — zouden wij niet
moeten wenschen aan die angstvalligen toe
te roepen: » hoe dikwijls sidderen stervelin-
gen voor pijn, die nooit geleden wordt?quot;
Daar zwoegt de mensch voor later jaren, en
een hand breedte zijn zijne dagen gesteld,
en terwijl hij het luchtkasteel boven zijn
iioofd wil voltooijen, gaapt reeds het graf
voor zijn voet! »Wees toch niet zoo dwaas,quot;
roept de groote Meester ons toe: » kind eener
eeuw, waarin gij althans dit ééne geleerd
hebben moest, dat de kansrekening der toe-
komst eene ijdele herïenschim is! Zorg,
Christen, maar zonder bezorgd te zijn;
spaar op heden voor morgen, maar niet als
zulken, die meenen, dat het heden hun

-ocr page 28-

alles, het morgen niets heeft te geven. Wie
zijne ziele kwelt met den dag, die nog niet
is en mogelijk nimmer zal dagen, legt
zichzelven een last op de schouders, waarvan
hem de Heer wil ontslaan. Wie geleerd
heeft, in geen ding boven mate bezorgd te
zijn, de vrede Gods zal iu
christüs jezus
zijn hart en zinnen bewaren.quot; •

En nu nog het laatste woord, dat onaan-
geroerd staan bleef: geef ons — maar reeds
hebt gij bet u zelven verklaard en de les
eener hefde verstaan, voor wie het niet genoeg
is te bidden : geef mij mijn dagelijksch
brood!quot; De rijke, die dat liefelijk »onsquot;
van heeler barte herhaalt, laat den armen
LAZARUS niet liggen aan de poort zijner wo-
ning, maar neemt zijns zich vriendelijk aau,
en geeft bem een ruimer deel, dan hij zijnen
honden zou gunnen. De arme, wien dit
ons uit de ziel welt, ziet daarbij zonder
wrok op deu rijken en benijdt zijn overvloed
niet, maar bedenkt: de Vader, die mij het
trauenbrood afwoog, is dezelfde, die hem
den overvloeij enden beker van vreugde op
de hand heeft gezet! Christenen, wat dunkt

-ocr page 29-

u , zou dat woord ia onze dagen nog wel in
al zijn diepte verstaan worden? Maar wat
vraag ik, waar de zelfzucht, in plaats van
door klimmende behoefte gefnuikt te wor-
den , integendeel boven mate geprikkeld is?
Zelfzucht, zij rooft den behoeftige niet zel-
den het laatste stuk broods uit de hand,
om het op haren eigenen, reeds gevulden
schotel te leggen. Zij doet de ooren digter
sluiten, naarmate meer wordt gevraagd,
onder hel steeds luider geklag, dat men
toch niet aan alles kan doen. Zij doet dui-
zenden opzien tegen offers, die in een' lijd
als den onzen eigenlijk meer gebragt moest
worden , offers van overtollig vermaak of
opschik of gemak, waarvan men niets zou
willen missen , omdat men het nu eenmaal
sedert jaren gewoon is, maar waarbij men
welligt niet eenmaal bedenkt, wat anderen
zich wel moeten ontzeggen. Waartoe nog
verder gegaan? Tegen al de klimmende
kwalen der eeuw op
maatschappelijk grond-
gebied bestaat slechts eene medicijn , die
onfeilbaar en nimmer uitgeput is, omdat zij
Goddelijk is van oorsprong en kracht, het

-ocr page 30-

is liefde, zelfverloochenende, opzoekende,
zich telkens meer uitbreidende hefde. O
hoe gelukkig de aarde, hoe gezegend de
rijkdom , hoe verdragelijk de armoede zijn
zou, indien allen de lofspraak verdienden ,
die PAULUS eenmaal aan de Macedoniërs gaf:
»dat zij niet slechts naar vermogen gewil-
lig geweest waren, maar zelfs ook boven
vermogen (1).'' Werke mede, wie het kan,
om dien schoonen dag te verhaasten, en
gij, christen-broeders en zusters, leeft, o leeft
meer voor elkander, gelijk gij voor eikan-
deren bidt!

Al moesten wij hier eindigen , wie onzer
zou de vierde bede te arm noemen, om in
onze dagen nog eens opzettelijk overwogen
te worden ? En toch kan onze beschouwing
nog in rijkdom en belangrijkheid en zeer
zeker in verscheidenheid klimmen , wanneer
wij de bede, tot dusver op zichzelve be-
schouwd , thans gaan plaatsen in verband
tot geheel het Allervolmaakste gebed. Een
viertal opmerkingen hebben wij u daarom-

(1) 2 Kor. VIII : 3.

-ocr page 31-

trent mede te deelea , die wij ons vleijen,
dat uwe opzettelijke beliartiging waardig zijn.
De eerste.
Jezus leert bidden om dage-
lijksch brood, maar tegenover die ééne
staan vijf andere beden van meer
verheven beteekenis. Wanneer iemand
ons een algemeen bevattelijke verklaring
vroeg van het voorschrift des Heeren: » zoekt
eerst het koningrijk Gods en zijne gereg-
tigheid, en alle deze dingen zullen u toe-
geworpen worden (1),quot; ik zon hem op dezen
sterksprekenden trek van het onze Vader
verwijzen en mij dunkt, hij zou de meening
verstaan. Ziet, zoo de Heer geen enkele
bede om voorziening van tijdelijken nood in
dit zijn voorschrift had opgenomen, hij had
onzen zinnelijken toestand voorbijgezien en
zich in onze onveranderlijke behoeften mis-
rekend. Onze ziel toch, ach, zij kleeft zoo
vast aan het stof, en op wat breede vleu-
gelen ook de geest zich tot een hooger
wereld verhefFe, het vleesch Iaat zijne regten
niet varen, zoolang wij geroepen zijn in
dezen tabernakel te wonen. Hoe juist ge-
(1) Matth. VI: 33.

-ocr page 32-

past alzoo, dat de Heer onze ligchamelijke
behoeften niet onderdrukken, maar geden-
ken en bevredigen wilde! Omgekeerd, zoo
Hij aan onze tijdelijke aangelegenheden even
veel of meer plaats in zijn voorschrift, als
aan onze geestelijke, ingeruimd had, en,
om iets te noemen, vijf verzuchtingen voor
het aardsche en één voor het hemelsche ons
op de lippen gelegd: ach. Hij had, schijn-
baar althans, het zegel zijner goedkeuring
aan onze aardsehgezindheid gehecht en de
zware boeijen, die aan het slijk der aarde
ons kluisteren, met éénen kluister vermeer-
derd! Maar thans, merken wij het op, hoe
Hij aan den éénen kant onze zwakheid te
hulp komt, en aan den anderen ons krach-
tiger wil doen opwassen naar den inwendi-
gen mensch. Hij roept met andere woorden
ons toe: het ligchamelijke is niet eerst, maar
het geestelijke, daarna het ligchamelijke!
Werkt niet om de spijs die vergaat, maar
om de spijs, die daar blijft tot in het eeu-
wige leven (1)! Ach, ware die les der he-
melschgezindheid minder door de meesten
(1) Job. VI: 27.

-ocr page 33-

vergeten! Hoeveel ligter zou de zorg der
aarde ons vallen, wanneer het meer vooraan
stond daarbinnen: de wereld gaat voorbij
met al hare begeerlijkheid! Maar is bet niet
zoo, mijne vriendeu, is het niet zoo? Ge-
lijk ten alle tijde, zoo hecht men inzonder-
heid ook in deze dagen te krampachtiger
aan de aarde zicb vast, naarmate zij ons
dieper teleurstelt, en verwacht te meer van
den tijd, naarmate hij ons meer doet ont-
zinken ! Of dreigde ooit een geslacht meer
stoffelijk en stofvergodend te worden, dan dat
thans de wereld doorwandelt, en schijnt bet
niet, als men naar niet weinigen boort, of
bet louter dwaasheid ware nog aan eene
andere bestemming dan bier beneden te den-
ken? Ja, gij zelve, die haar niet vergeet
of verloochent, gevoelt gij u niet meest tot
hidden gespoord, als de zorgen van dit
leven u kwellen, en hoe is het mogelijk,
dat gij voor Gods aangezigt stroomen van
tranen over de rampen, en naauwelijks een
enkelen traan over de zonden, die u druk-
.l^en, kunt storten? Hoe mogelijk, dat gij
u om een handvol nietig klatergoud afslooft,

3

-ocr page 34-

zonder dat gij nog in -waarheid »den schat in
den akker van het koningrijk der hemelenquot;
zoclit? Ach, hoeveel in ons wordt beschaamd
en veroordeeld reeds door deze ééne herinne-
ring : Vijf beden gaf de Heer voor het hemel-
sche, en slechts één voor het aardsche!

Een' tweede zal volgen. Jkzcs leert bidden
om dagelijksch brood, maar die bede
wordt voorafgegaan door drie ande-
ren voor de verheerlijking van Gods
heiligen naam. Gij hebt het immers
meermalen opgemerkt? Eerst is het, tot
driemalen toe: »uw, uw, uw; dan vier-
malen, ons, ons, onze, onze.quot; Gelijk
het geestelijke boven het tijdelijke gaat,
zoo gaat ook, indien hier van tegenstel-
ling sprake kan zijn, de eer van God nog
boven ons eigen belang. Maar wat allerbe-
langrijkste wenk dan, aangaande de bepaal-
de gemoedsstemming, waarin deze vierde
bede door ons ontboezemd moet worden !
Helaas, dat er ook in onze dagen zoovelen
gevonden worden, bij wie het gebed om
dagelijksch brood zoo vooraan staat, als ware
de vierde bede op eenmaal de eerste ge-

-ocr page 35-

worden, en dat in den nood der tijden zoo
vaak de orde wordt omgekeerd, kennelijk
door JEZUS bepaald, en eerst het »ons, ons,
ons,quot; en dan pas, indien ook maar, het
ȆW, Uw, Uw,quot; wordt gehoord! Zeg mij,
behoeftige, waarom ontbreekt n zoo vaak de
vrijmoedigheid bij het bidden om dagelijksch
brood? Is het ook daarom niet, omdat uw
hart u veroordeelt, dat gij telkens uw eigen
belang boven de eere Gods hebt gesteld? Als
ons hart zoo angstig den tijdelijken nood-
druft begeert, en vaak zoo koel is en stug^
waar het om Gods naam en rijk en wil is te
doen, ach, dan zijn wij ook bij ons bidden
nog geheel en al uit de aarde, en spreken
uit de aarde, en de hemelsche Vader erkent
ons voor zijne echte kinderen niet. Wilt
gij het weten, hoe een Christen bidt om
dagelijksch brood? Hij wenscht eerst en
meest dat Gods naam geheiligd zal worden,
hetzij door zijn gebrek, hetzij door zijn
overvloed. Hij wenscht vurig, dat Gods
koningrijk kome daarbinnen, en lief en leed
zijn hem welkom, mag slechts onder beiden
de CHRISTUS eene plaats in zijn harte verkrij-

3*

-ocr page 36-

gen. Hij eerbiedigt Gods wil boven alles,
betzij die wil bem een ruimer of kariger
deel bier op aarde heeft afgemeten. En zoo
gestemd, weet bij dan ook, dat het den
Vader welgevallig is, zoo bij aardsche spijs
komt begeeren, omdat Gods Geest met zijn
eigen geest heeft getuigd, dat hij de he-
melsche eerst heeft gezocht. En is hij daar-
door verzadigd, hij dankt bovenal daarom
voor de verhooring der vierde bede, omdat
zij op hare beurt bem tot de heiliging van
Gods naam en den arbeid voor Gods rijk
en de volbrenging van Gods wil telkens bij
vernieuwing in slaat stelt. Medezondaren,
de hand op bet hart! Zijn de drie eerste
heden in uwe ziele geweest, voor gij de
vierde hebt opgezonden 1 ... .

Een' derde herinnering. Jezus leert bidden
om dagelijksch brood, maar die bede
wordt gevolgd door twee andere, om
hoogere, dan aardsche belangen. Het
»onsquot; is eenmaal gehoord, maar het khmt
aanstonds van het mindere tot het meerdere
op, en vergeving van zonden en bewaring
in verzoeking, zij worden afgesmeekt met

-ocr page 37-

dezelfde lippen, die pas vroegen om de
spijs, die vergaat. Verstaat gij reeds wat
het zegt, of denkt gij veeleer bij u zelven:
»hoe, moeten wij eerst om dagelijksch brood
en dan pas om vergeving en heiliging vra-
gen?quot; Ik erken, zoo moest het niet zijn,
en had de Heer een voorschrift des gebeds
aan verhevener wezens gegeven, Hij zou
het ongetwijfeld in dit opzigt geheel anders
ingerigt hebben. Maar Hij verordende dit
voorschrift voor zinnelijke en zondige men-
schen , bij wie de tijdelijke nood niet slechts
de hoogere behoeften opwekken, maar ook
onderdrukken en uitdooven kan. Daarom
wilde Hij ons alras de zorg voor het lig-
chaam van het kleinmoedige hart nemen,
opdat wij daarna, in dit opzigt verruimd van
gemoed, met te grooter drang zouden ko-
men, om geestelijke gaven te zoeken. Maar
wat leerzame wenk dan wederom, juist in
deze schikking begrepen! Zijn er ook in
onze dagen zoovelen, die, ja, roepen tot
God, als hun het scherpe zwaard des hon-
gers op de keel wordt gezet, maar die,
zoodra deze krijtende behoefte voldaan is,

-ocr page 38-

verzuimen wat beters te zoeken, zij worden
door den Heiland, met ernst en liefde be-
straft. Of, zegt mij, wordt het niel te
dikwijls ook door de besten vergeten: de
verhooring der vierde bede moet ons aan-
vuren in de vijfde ' en zesde? Ziet, de
hemelsche Vader vervuil uwen aardschen
nooddruft genadig, en gij zult ondankbaar
genoeg zijn om voort te leven in verwijde-
ring van Hem, in plaats van, door zooveel
liefde verleederd, aan zijne voeten gebogen
le zeggen: Vergeef ons onze schulden? Nog
eens, de hemelsche Vader zorgt voor uw
ligchaam, en gij zult niet beven om die
versterkte kracht aan de dienst der zonde
te wijden, en niel bidden met klimmenden
aandrang: leid ons niet in verzoeking, en
door Hem uit aardschen kommer verlost, niel
boven alles begeeren: verlos ons van den
Booze? Heerlijkheid en liefde en magt open-
baart Hij in uwe milde verzorging, en gij
zoudt niet met verhoogde erkentenis uitroe-
pen : Uwe is het koningrijk en de kracht
en de heerlijkheid, en waar Hij alzoo da-
gelijks Zijne beloften vervult, dat het u

-ocr page 39-

aan niets zal ontbreken, zoudt gij het amen
des geloofs niet met dankbare vreugde doen
hooren? In der waarheid, groot is ons voor-
regt airede, dat wij om dagelijksch brood
mogen bidden. Maar dubbel groot zal het zijn,
zoo deze bede zelve ons ten prikkel en weg-
wijzer wordt om met nog veel vuriger aan-
drang Gods beste gaven te zoeken!

En nu nog een vierde wenk van gelijk-
soortigen aard.
Jezus leert bidden om dage-
lijksch brood, maar Hij leert het aan
zijne opregte discipelen. Willen wij er
mede zeggen, dat wie nog geene discipelen
van den Heer zijn geworden, ook niet op
dagelijksch brood mogen hopen? Hoe zou-
den wij het kunnen beweren, zonder de
liefde van Hem te miskennen, die zijne zon
laat opgaan over boozen en goeden, en zelfs
aan de Heidenen zich niet onbetuigd heeft
gelaten, hun regen gevende en vruchtbare
tijden (1). Maar dit spreken wij met vrij-
moedigheid uil, dal men, om met kinderlijk
vertrouwen de vervulling van deze bede
le vragen, een kind Gods geworden moei
(l) Matth. V: 45. Hand. XIV: 17.

-ocr page 40-

zijn, aan de hand des eengeborenen Zoons
tot den Vader wedergebragt. En worden
er nu wederom zoovelen in onze dagen
gevonden die, ja wel onophoudelijk klagen
en ook van tijd tot tijd bidden, maar den
troost van liet Evangelie genieten willen
zonder dat zij de eischen van het Evange-
lie vervullen, omdat zij het eeuwig onder-
scheid tusschen den onvernieuwden zondaar
en den geloovigen Christen vergeten, hun roe-
pen wij nadrukkelijk toe: wat verwacht gij
het goede van een Vader, met wien gij
nog in het geheel niet verzoend zijt, en
mort, zoo Hij u zijne hand niet ontsluit,
wien gij het hart hebt onthouden? Wordt
eerst, wat gij tot dusver niet waart, een
opregt discipel van
christus, door geloof
en wedergeboorte! Laat eerst de belijdenis
hooren , dat gij , opstandeling in Gods ze-
delijk rijk, de schraalste bete en de minste
teug hebt verbeurd, en dat er voor u slechts
één middel is om bewaard te worden voor
eeuwigen honger en kommer, de geloovige
gemeenschap met Hem, die zijn vleesch gaf
voor het leven der wereld (1)! Laat door
(1) Joh. VI: 51.

-ocr page 41-

dien Zoon tot den Vader u wederbrengen
en kom dan, waar de groote zake tusscben
Hem en uw bart voor altijd uitgemaakt is;
om met vrijmoedigheid nu ook de teerkost
op den weg te begeeren, die naar een
hemelsch Vaderland voert. Geen hope op
Hem, dan in en door dien Eenige, met
wien de Vader ons alle dingen wil .schen-
ken ! Geen goede gaven te wachten, wan-
neer niet de beste gave, die des H. Geestes,
is gevraagd , geschonken, ontvangen!

Heere jezus , hoe zullen wij immer naar
waarde ü danken, dal Gij ons in zulk een'
geest leerdet bidden!

Is de vierde bede niet in uwe schatting
gerezen, mijn lezer? Zij beloofde welligt
zoo weinig, en zie, zij gaf zoo eindeloos
veel. Oppervlakkig beschouwd, zou de over-
gang van de derde lot de vierde bede bijna
al te sterk kunnen schijnen. Aanvankelijk
klimt bet gebed, bijna met ieder woord,
dat wij uiten. Heiliging van Gods naam ,
wat gedachte! Komst van Gods rijk, wat

-ocr page 42-

verwachting! Volbrenging van Gods wil,
welk eene zaligheid! Maar nu: brood, voor
buik en spijze, die te niet gedaan wor-
den, en dat nog slechts voor een' enkelen
levensdag! Bijna klonk die toon ons te
aardsch onder zooveel hemelsche toonen, en
schier scheen de afstand te groot tusschen
engelen, die Gods wil daarboven volbrengen,
en menschen , die op aarde om dagelijksch
brood moeten vragen. Toch hehben wij bij
rijper overweging gezien, hoe juist dit woord
op zijne plaats staat, en hoe groot onze
Heer was, ook daar, waar Hij aan onze be-
trekkelijk kleinere behoeften gedacht. Wat
bovendien voor alle tijden noodzakelijk is,
bleek ons nog meer bijzonder een woord
voor onze dagen te wezen. En nu, wat
zullen wij aan al het gezegde nog toevoe-
gen, waar wij het oog slaan op ieders bij-
zonderen toestand.^ Wij hebben een woord
ten slotte tot n, die het dagelijksch
brood hebt; tot n, die het niet hebt;
tot u, die meer hebt dan dat; tot allen
zonder onderscheid eindelijk.

Er zijn onder n, die ons tot dusver ge-

-ocr page 43-

volgcl zijt, uiet weiuigeu, die gezegd kun-
nen worden het brood hunner belioefte le
hebben. Dezulken bedoel ik, die levende
van het werk hunner handen, het voorregt
genieten, om zelve te kunnen voldoen aan
den niet al te hoog geslemden eisch van
de hunnen. Gelukkige, onder ons volk nog
altijd talrijke middelstand! Ik bewonder den
geloovigen rijke, ik eerbiedig den godvruch-
ligen arme, maar toch, de middelstaat blijft
wel in menig opzigt de beste. Wie in stille
onbekrompenheid zijn dagelijksch brood mag
genieten, voorwaar, hij ontkomt aan duizend
verzoekingen en bezwaren, waaraan de rijk-
dom zijne bezitters en de armoede hare
slaglofFers blootstelt! Wal dankbaarheid moet
die van u evenaren , die op de vraag : » heeft
u ook iels ontbrokenquot; volmondig hel » niets
Heerequot; herhalen kunt van
jezus' eerste Dis-
cipelen ! Wat dankbaarheid vooral in deze da-
gen , waarin zooveel hooge bergen gedaald,
en zooveel goudaders, eenmaal vol, geheel
en al zijn ontledigd! Hoe menige winter,
die welligt niet zonder groote zorg te ge-
moet gezien werd, en toch niet zonder schoone

-ocr page 44-

Terrassing geëindigd! En dat was in meerder
of minder mate alzoo, al de dagen, die gij
op aarde hebt doorgebragt, en dat, waar
gij zoo vaak dien Vader vergat, die u voed-
de en hoedde en kleedde! O hoe rijk moet
de schatkamer zijn, waaruit, nu reeds zoo-
vele eeuwen achtereen, zoovele millioenen ie-
deren dag onderhouden worden, en hoe vol
moesten de harten niet wezen, die met zoo
oneindig veel goeds door den Algoede ver-
kwikt zijn! Laat het maar bij zooveel dankstof
vooral niet aan blijdschap ontbreken, en het
aangezigt toch niet dadelijk droeviger staan,
wanneer in dagen als deze eens een schotel
minder op den disch moet verschijnen, of in
eenig ander opzigt het wenschelijke niet ver-
kregen kan worden, waar het noodige zoo-
veel zorgen vereischt. Het weinige, dat de
regtvaardige heeft, is beter dan de overvloed
van vele goddeloozen, en het is
dakiel en
zijne vrienden niet zoo kwalijk bekomen, dat
zij een tijdlang geleefd hebben bij water en
moeskruiden (1). Hoe luttel gij bezit, het
zal veel in uw oog worden, als dat oog slechts
(1; Dan. I; 12.

-ocr page 45-

voor uwe groote schuld bij God en Gods
groote liefde in
christüs geopend is! Klaagt
dan niet te veel over drukkende tijden, maar
allermeest over klimmende zonden, en be-
denkt: de Heer der tijden is God, het licht
der tijden blijft
christüs , en is de geest der
tijden ook in menig opzigt verkeerd, de
heilige Geest blijft werken in al wie geloo-
ven. Weest dan vergenoegd met het tegen-
woordige, want Hij heeft gezegd: ik zal u
niet begeven, ik zal u niet verlaten (1).
Maar alleenlijk ziet toe, dat gij bij het veel
grooter verschil dan dat tusscben rangen en
standen: bij den grooten afstand tusschen
licht en duisternis, niet in een onboud- en
onbetrouwbaar midden blijft staan, maar
de regterzijde verkiest!

Zijn er ook onder u, die zeggen kunnen
het dagelijksch brood niet te bebben? Ik
hoor hen klagen, maar ik heb hun ook vra-
gen te doen, die zij wel beantwoorden mo-
gen. Is het waar, dat gij het niet hebt?
Hoe menigeen zit over behoeften te zuchten,
zoodra hij niet alle wenschen vervuld ziet,
(l) Hebr. XIII: 5.

-ocr page 46-

die uit eetie al te weelderige levenswijs voort-
kwamen, en lijdt in het hart, alleen omdat
de verbeelding hem plaagt. Is het ook uw
eigen schuld, dat gij uw brood voor het
tegenwoordige mist? Hoe menigeen, die
door zorgeloosheid en zedeloosheid zich den
toegang tot de bronnen van een eerlijk be-
staan heeft gesloten. Werkt gij wel ? Bidt
gij wel? Komt gij dagelijks als een bede-
laar voor het aangezigt Gods, gelijk zoo
vaak voor de oogen der menschen ? Ach,
hoe menigeen, die op deze vragen moet
blozen, en voor alle dingen wel zal doen
met de vijfde bede op de lippen te nemen ,
voor hij andermaal de vierde herhaalt! Of
kunt gij zeggen , dat uwe conscientie u in
deze opzigten vrijspreekt en uw hart opregt
is voor God, zalig wij, dat wij u een Evan-
gelie verkondigen mogen, dat het eerst aan
armen gebragt werd! Godvruchtige armen,
werpt uwe zorgen op den Heer, en Hij zal
u onderhouden : Hij zal in eeuwigheid niet
toelaten, dat de regtvaardige wankele! (I) Een
jongeling is
da.vid geweest, en een grijsaard
(1) Ps. LV: 23.

-ocr page 47-

is hij later gewordeu , rnaar nooit heeft hij
den regtvaardige verlaten gezien , of zijn
zaad, al zocht het ook hrood! (l) Hoeveel
hulpbronnen heeft ook in ons midden de
hand der christelijke liefde ontsloten om
eerlijke armoê te steunen , en wat verborgen
zegen kau er dalen op een schamelen disch,
die door geloovig gebed is geheiligd! Neen,
stille behoeftigen, weest niet te trotsch om
te vragen, niet tegenover menschen te trotsch,
maar vooral niet tegenover den Heer! Leest
veel in uwen Bijbel de geschiedenis der we-
duwe van Zarphath, der wonderbare visch-
vangst, der even wonderdadige spijziging;
zij zijn voor allen geschreven, maar worden
welligt best door armen verslaan, en de God
van
zabphath, van ema , van petrus , Hij
leeft nog. »Maai', zegt gij, dat waren vrome
vrienden van God, en ik ben zoo onrein en
zoo schuldig.'' Armen, ik heb u een blijde
boodschap te brengen. Gods eigen Zoon is
om uwenl wil arm geworden, daar Hij ga-
deloos rijk was, en door zijne armoede heeft
Hij de uwe geadeld. O, neemt Hem aan,

(1) Ps. XXXVII: 25.

-ocr page 48-

en wordt in waarheid armen van geest! Dan
zijt gij ook uitverkoren om rijk in het ge-
loof en burgers van den hemel te zijn!
Maar dan ook zult gij toezien om nooit te
misbruiken, wat u door de hand der liefde
gereikt wordt, en liever werken dan vragen;
liever u bekrimpen kan kruipen; liever droog
brood langs eerlijke wegen, dan dat des
overvloeds langs slinksche paden genieten!
Armen, gij hebt een rijken vriend in den
hemel, o ziet toe, dat Hij ook van u
kunne zeggen: »ik weet uwe armoede,
doch gij zijt rijk!quot; (1)

En gij, die meer, welligt oneindig meer
hebt dan alleen uw dagelijksch brood, gij
hebt immers reeds tot u zelven gezegd: »wat
onderscheidt u, en wat is er, dat gij niet
liebt ontvangen T' (2) Ja , wat onderscheidt
u. dat gij iederen betamelijken, soms ook
wel eens onbetamelijken wensch van u en
de uwen overvloedig bevredigen kunt; dat
gij uit verschillende werelddeelen gaven eu
schatten ziet toestroomen tot uwen steeds
overvloeijenden schoot; dat gij de zaligheid
(1) Openb. II: 9.nbsp;(2) 1 Cor. IV: 7.

-ocr page 49-

Tan het geven mogt smaken, waar anderen
wel moeten ontvangen! Wat u onderschei-
den moest? Maar wat anders, dan meer
ootmoed voor God, die vooral het kind des
voorspoeds en der grootheid zoo wèl staat, en
meer liefde tot de menschen, die met u
uit éénen bloede gesproten zijn, al gaat ook
de één in dons, de ander in eene schamele
pij? Die liefde, wij ontkennen het niet,
zij wordt in deze dagen op zware schatting
gesteld, en veel genade Gods is er noodig,
om met onverkoelde liefde, maar ook met
waarachtige wijsheid te geven. Maar eer
gij u onwiUig terugtrekt, bedenkt, hoeveel
u gebleven is, dat gij zoudt kunnen en
moeten verliezen, zoo Gods bezoekende
band het u afeischte! De scharen van armen,
die het u zoo menigmaal lastig maken, zijn
toch nog duizendmaal te verkiezen boven de
plonderzieke oorlogsbenden, die elders de
rijksten tot bedelaars maakten, en hoeveel
meer stroomt u tegen van God, dan gij im-
mer aan den broeder kunt geven! Gij hebt
ook voor hem gebeden, als gij spreekt: »geef
ons heden ons dagelijksch broodquot;: bedenk

-ocr page 50-

(lat, eer gij deu bedeesden vrager koel eu
hooghartig terugwijst! Maar laat het u uiet
genoeg zijn te helpen, wie vragende tot u
komen: die zich aanmelden, zijn niet altijd
de meest hulpbehoevenden. Zoek de ware
armen op, spreek hen tce, ga hen na, en
gun u zelven de zaligheid, die God alleen
kan waarderen, van weldoeners in het ver-
borgen te zijn. Een ernstige tijdvraag wordt
door Hem in den weg zijner Voorzienigheid
aan de meer gegoeden in overweging gege-
ven : is ook door gemeenschappelijke po-
ging tot stand te brengen, wat afzonderlijk
liefdebetoon soms naauwlijks langer kan vol-
houden? Moeien er ook maatregelen worden
getroffen van meer doortastenden aard om
bij den tijdelijken, bovenal den geestelijken
nood der armen te leenigen? Mag het koren'
waar de behoeftige naauwelijks meer zijn
brood kan betalen, voor milhoenen verstookt
worden lot vloeibaar vergif, en kan het ook
wijsheid zijn, aan
salomo's woord te herin-
neren : » die het koren inhoudt, dien vloekt
het volk, maar zegeningen zullen er zijn op
het hoofd des verkoopersquot;? — Wij kunnen

-ocr page 51-

niets meer dan vragen, en bidden u met
gevouwen banden: zeg niet te spoedig,
onmogelijk. Als
jezus voor u stond, wie
zou Hem spijze onthouden? En ziet. Hij
staat voor u in den persoon zijner armen!
Zoo wie dan het goed der wereld heeft, en
ziet zijn broeder gebrek lijden, eu sluit het
hart voor hem toe, hoe zou de liefde Gods
in hem wonen? Ontfermt u dan over de
armen, gij rijken, maar bovenal, ziet toe
voor u zelven f Dankt Hem, die u alle dingen
rijkelijk om te genieten verleende, en als
gij aan den keurigen disch zijt gezeten,
denkt aan en spreekt van de armen, niet
om over hunne treken en gebreken te kla-
gen; maar om hunnen nood te gevoelen!
Als gij alles wist, wat welligt in uwe na-
bijheid geleden wordt, de vreugde zou vaak
u vergaan: laat dan de vrucht der dank-
baarheid te weliger groeijen! Als het ver-
mogen overvloedig aanwast, wordt niet ijdel
en zet het hart er niet op! Beeft voor het
lot van den man, die zich zelven schatten
vergadert, en niet rijk is geworden in God!
En blijft, op den weg des geloofs en der

-ocr page 52-

liefde, voor het ontzettend vonnis bewaard:
»kind, gedenk, dat gij uw goed ontvangen
hebt in dit leven!quot; (1)

En nu, gij allen, tot wie wij ons heden
gerigt hebben, met wat woord van den Heer
zullen wij van elkander scheiden? Maar
hoe konden wij leeren denken aan en bidden
om het dagelijksch brood, zonder dezes
woords indachtig te worden: » Ik ben het
brood des levens, die tot Mij komt, zal nim-
mermeer hongeren, en die in mij gelooft
zal nimmermeer dorstenquot; (2). Ja, er is nog
eene andere spijs, dan waarvan in de jongst
verloopen maanden de prijzen dagelijks ste-
gen; om niet geeft de Zoon des menschen
het ware brood uit den hemel, want dezen
heeft God de Vader verzegeld! Zalig zijn
ze, die hongeren en dorsten naar de gereg-
tigheid: zij zullen verzadigd worden, hier
reeds aanvankelijk en daarboven volkomen!
Mijne vrienden, wij hebben onze aandacht
heden, meer dan anders, bij de vele dingen
bepaald, waarom wij, kinderen der behoefte,
ons vaak bekommeren en verontrusten op
(1) Luc. XVI: 25.nbsp;(2) Joh. VI: 35.

-ocr page 53-

aarde, maar oas laatste woord moet toch
zijn: één ding is noodig! Niet slechts bruik-
baar, nuttig, wenschelijk, maar noodig,
voor heldere en donkere dagen, voor tijd en
eeuwigheid, zelfs voor de regte behartiging
onzer tijdelijke aangelegenbeden
noodig. Hebt
gij het gevonden, hebt gij bet althans reeds
boven alles gezocht? Het is die geloovige
gemeenschap met den Heer, die Hij zelf
heeft geschetst toen Hij sprak: »voorwaar,
voorwaar, zeg Ik u , zoo gij het vleesch van
(ien Zoon des meascben niet eet, en zijn
bloed niet drinkt, zoo hebt gij geen leven
in u zelvenquot; (1)! Het is die nieuwe, God-
geheiligde zin des gemoeds, waarbij bet
onze beste spijze wordt, Gods wil op aarde
te doen en zijn werk te volbrengen. Zalig,
driewerf zalig, die door allen aardschen
nood boven alles wordt opgeleid, om dat
ééne noodige voor zichzelven en den broeder
te zoeken! Zelfs op aarde zal zijn brood
gewis, zijn water verzekerd zijn, want de
Vader, die zijne vogelen voedt, zal toch
zijne kinderen niet te vergeefs laten roepen
(1) ,toh vi: 53.

-ocr page 54-

om spijze. Eu eens worden zij daar binnen
geleid, waar de vierde bede van het aller-
volmaakste gebed wel het minst van allen
noodig zal zijn. Dan hongeren zij niet meer,
en dorsten niet meer, en eten van den boom
des levens, die in het midden van het pa-
radijs Gods staat, en van het manna, dat
nu nog bij God is verborgen. Christenen,
bidt en werkt alzoo om het aardsche brood,
dat u het hemelsche vooral niet ontga!

Zijn magtig arm beschermt de vroomen

En redt hun zielen van den dood,
Hij zal hen nimmer om doen komen,
In duren tijd of hongersnood.
In de grootste smarten
Blijven onze harten,

In den Heer gerust,
'k Zal Hem nooit vergeten,
Hem mijn helper heeten,
Al mijn hoop en lust.

Ps. XXXIII: 10.