DE
VIERDE DRUK.
ÏE KOTTERUAM,
BIJ M. WIJT amp; ZONEN,
•quot;«Kkei-s van het Nedeikndsche Zendelinggenootscha]).
L.
B Acht gij de gemakkelijkste school ook de verkieslijkste
c voor den leerling, die slechts wenscht vorderingen te
» tnftken ?quot;
I
V O {.) R B E R r G T.
Gecommitteerden van het Nederlandsche
^^ndelinggenootschaj^, tot het opstellen, ver-
-lt;imelen en uitgeven van kleine Stukjes ter
^bevordering van Evangelische kennis en god-
zaligheid, ook bij min geoefenden; —
namelijk: l. merens, Predikant, n. e. vinke,
Til. Dr. en Hoogleeraar te Utrecht, j. moll,
Jo^obz., Predikant te 's Gravenhage, j. brave,
IvEEüw, Predikanten «^Amsterdam,
adrtani en j. j. van oosterzee, Th. Dr.
A^OORBERIGT.
IV
Predikanten te Rotterdam, overeenkomstig
hun ambt en hunne bediening, dat oogmerk
gaarne willende bevorderen, en in uitzigt
op des Heeren médewerhenden zegen, bieden
het nevensgaande Stukje hunnen landgenooten
aan; erkennende intimchen geene uitgave
voor echt, dan welke door een hunner of
door de d,rukkers dezes onderteekend is.
XJit den titel, dien dit boekje draagt, kimt
giJ zien, waarde lezer! wat gij hier te waehteii
f^el^t- Het heet Christelijke Oefenschool. Die
eene sehool gaan, of eene sehool bezoeken,
Moeten nog leeren. Dit is in zekeren zin, met
ons allen het geval, het geheele leven door:
Want niemand is te oud of te wijs om nog iels
te leeren. Er wordt hier echter niet gehandeld
Van kundigheden en wetenschappen, die tot dit
leven behooren; maar van iets, dat ja ook van
belang is voor deze aarde, en voor een nuttig
en gelukkig leven op dezelve; maar dat bovenal
gevorderd wordt, om geschikt te worden voor
de inwoning des hemels. Even als een leerling
de sehool menigerlei nuttige kundigheden op-
zamelt, die hem in het vervolg te stade kometi,
^00 ook moeten wij hier geschiktheid verkrijgen
voor onze toekomstige bestemming. Deze aarde
dus de plaats onzer oefening, de school voor
e volgende leven. Om in deugden en goede
gezindheden te vorderen, wordt inspanning en
oefening gevorderd; hierom heet dit boelye
Oefenschool. Hoe meer oefening, des te grootere
vordering. Zoo gaat het kinderen in hunne
leerschool, en zou het anders in deze oefenschool
kunnen zijn? Vraagt gij, wat het dan is,
waarin wij ons oefenen en wat wij leeren moe-
ten. Het is dat alles waar het ï:vangelie hoogen
prijs op stelt, en wat het van deszelfs belijders
vordert; het zijn de goede gezindheden en deug-
den in hetzelve ons aangeprezen, op welker
beoefening wij ons moeten toeleggen, omdat wij
zonder dezelve niet voegen in den kring van
reine en zalige hemellingen. In andere scholen
vertoeven wij korter of langer, tot dat wij ge-
noeg gevorderd, of de leerjaren geëindigd zijn,
en de tijd daar is, om de maatschappij in te
treden; maar dit is eene school, die wij niet
verlaten, dan met onzen dood, en wèl ons,
indien wij dan naar behooren geoefend, en door
hetgeen wij hier geleerd hebben, zullen gevormd
zijn voor de maatschappij des hemels. Wij mo-
gen dan wel toezien, om alzoo te handelen, dat
HÜ, die ons allen kent en eenmaal zal oordeelen,
bij zijne toekomst onze werken vol mag vinden
voor God. Ik wees u daar op Hem, wien het
001'deel over allen is toevertrouwd, op Jezus
hristus onzen Heer, wiens naam wij belijden,
uaar wiens naam wij genoemd worden. Maar
nullen wij met regt dien naam dragen, dan moe-
tij immers als zijne volgelingen gezind zijn
en handelen? In de scholen der Grieksche en
Komeinsche wijsgeeren stond het oudtijds niet
zich naar den stichter te noemen, indien
niet bij deszelfs grondstellingen, ook tevens
^'jne levensregelen aannam. Zoo ook kan nie-
®and behooren tot de school van Christus, die
niet wandelt naar de lessen en voorschriften van
'iet Evangelie. Die lessen en voorschriften wilde
11 en mij zeiven herinneren en aanprijzen,
zoo als die uit het geloof in Christus voortvloei-
J®n, en daarvan de beoefening uitmaken. Hierom
draagt dit boekje den naam van Christelijke
oefenschool.
Maar wie zal nu hier onze voorganger, onze
onderwijzer en leermeester zijn? Niet ik, die
zelve
nog een aanvanger ben in de school van
den Heer Jezus, en die mij gaarne een leerjon-
ger noem van dien besten Meester, niet ik, die
zoo velen rondom mij zie, verder gevorderd en
hooger opgestegen in de beoefening der Christe-
ijke deugden, neen! niet ik durf mij daartoe
vermeten. Wij vigiliën liever ons zamen neder-
zetten aan de voeten van eenen Apostel des
Heeren en van hem vernemen, wat er van ons
gevorderd wordt. Petrus, een der drie vertrou-
welingen van den Heiland, de ijverige voortva-
rende Apostel, die zulk een groot gezag bezat
in de eerste Christenkerk, inzonderheid bij de
bekeerden uit de Joden, zal onze gids en leids-
man zijn. Wij kunnen wel geen geschikter on-
derwijzer kiezen, dan dezen waardigen man. Hij
was een mensch van gelijke beweging, als wij
allen; hij had ook zijne zwakke zijde en over-
ijlingen, waartoe zijne vurige geaardheid hem
vervoerde. Hij is ook zelve in deze school ge-
oefend en onderwezen, en kan uit zijne eigene
ervaring anderen leeren. Eens ja, heeft hij zijnen
Heer verloochend, en is hij diep gevallen, doch
opgestaan van zijnen val, versterkte hij zijne
broederen, en vergoedde de voormalige ontrouw
door des te vuriger liefde tot den Heere Jezus.
Zulk een man, en die daarbij vol was van liefde
tot de broederen, is juist geschikt om ons het
pad te wijzen, dat wij bewandelen moeten. Hij
noemt zich aan het hoofd van dezen zijnen
tweeden brief, een' dienstknecht van Jezus Christus,
nit welken titel ons, bij zijne waardigheid, te
gelijk zijne nederigheid kenbaar wordt. Hij
^^edoelt daarmede, dat hij zich aan den Heer
• ezus had overgegeven, om in gehoorzaamheid
aan zijn bevel, Hem te dienen in de zaak van
^^angelie. Toen hij dezen brief schreef,
Wist hij, dat zijn einde nabij was, en dal hij
welhaast door den marteldood God verheerlijken
zonde. Ik iveet, schrijft hij vs. 14, dat de af-
^99'ng mijnes tabernakels haast zijn zal, gclij-
'erwijs ook onze Heer Jezus Christus mij geopen-
J'ard heeft. Dit bewoog hem, om' met het
gevoel van eenen stervenden vader, die over
welzijn zijner kinderen bezorgd is, nog eene
j^nendelijke en ernstige toespraak aan zijne kwee-
®'ngen af te zenden, ze met allen aandrang tot
®tandvaatigheid in geloof en godzaligheid op te
^®kken, en hen tegen de verleidingen te waar-
schuwen. In het 12« en 13= vers maakt hij deze
van zijn schrijven kenbaar. Daarom
^^^ ïX' met verzuimen u altijd daar van, van
^ ze uwe uitzigten en verpligtingen ie vermanen,
in^d^^nbsp;e« in de tegenwoordige,
ö door u aangenomene ivaarheid versterkt
^yt- En ik acht het regt te zijn, zoo lang ik
dezen tabernakel ben, dal ik u opwek door
^^rmaning. Niet slechts zijne tijdgenooten, maar
ook ons in deze late eeuw levende, wil liij door
zijn onderwijs stichten en vermanen, om door
geene verleidingen weggerukt te worden; maar
op te wassen in de kennis en genade van den
Heer Jezus Chiisfus. Komt, nemen wij dat on-
derwijs en die vermaning eerbiedig en dankbaar
aan. Het is toch geen bloot mensehelijk onderrigt^
dat ons hier gegeven wordt, maar het onderrigt
van een' man, die door liooger Geest verlicht,
sprak in den naam en op gezag van zijnen he-
melschen Zender. Zijn onderwys mogen en moe-
ten wij dus wel als eene godspraak eerbiedigen.
Daarenboven, hij herinnert niet slechts aan voor-
schriften, of gebiedt als een wetgever; maar
zoekt als een verstandig opvoeder ons op te leiden
cn te besturen op dien weg, langs welken hij
voor zich, het zaligste einde te gemoet zag, en
wij dat ook bereiken kunnen.
-quot;Noodzakelijk Voorwoord voor allen die
•^üc/t in de school van Christus begeven
willen, of aanvankelijk reeds
dezelve ingetreden zijn.
t etrus schreef dezen brief aan menschen ,
^be een even dierbaar geloof met hem ont-
quot;'^ngen hadden, vs. 1, en van welige hij vs. 4
''egt, dat zij het verderf, dat in de wereld is
de begeerlijkheid, ontvloden ivaren,
dus niet meer leefden, gelijk de andere
'Renschen naar de begeerlijkheden der we-
''e'd, maar begonnen hadden naar den wil
''an God te leven (fquot; Brief IV: 2, 3). Dit
'^ensch ik ook van allen, die dit boekje
■«uilen lezen, met grond te mogen en te
■Qnnen veronderstellen; want dat moet voor-
® gaan, als wij lust zullen hebben, om in
'e^e school ons te begeven en geoefend te
'borden. Een leerling van Christus, en een
dienaar der wereld te zijn, kan niet zamen-
gaan. Wij moeten heden ten dage even
zoo wel eene beslissende keus doen tussehen
beide, als de toenmalige Christenen gedaan
hadden tussehen het voorbeeld, de vriend-
schap en de levenswijze hunner ongeloovige
tijdgenooten, wier zin, smaak en begeer-
lijkheden zij te voren gevolgd waren, en
tussehen het geloof en den godzaligen wan-
del der Christenen, met welke zij het nu
eens geworden waren. Het is met ons men-
schen, door de zonde, als met ondeugende,
in het wild opwassende jongens, wier op-
voeding verwaarloosd is, die naar hunne
eigene lusten en zin leven, en slechts door
hunne kwade driften en dwaze neigingen
zich laten regeren. Zoolang zij dat losse,
ongebondene leven niet laten varen, willen
zij niet ter schole gaan, noch onder den
band zijn. Men mag hen het noodzakelijke
en nuttige van het leeren dringend en uit-
lokkend aanprijzen, zij hooren er niet naar,
de lust om eene andere levenswijze aan te
vangen, ontbreekt hen; maar, wanneer zij
beginnen in te zien, dat zij zoo voort-
hoo!'^''quot;quot;quot;nbsp;^'erderf loopen, en dat het
hen^nbsp;52al er nog iets goeds van
worden, om een' anderen weg in te
va^dquot;' ^^^ ^^ vriendehjke stem van den
hu ^^nbsp;leermeester, die zich aan
^quot;nne opvoeding en teregtbrenging laten
'^^yquot;;
ve-r ^^^nbsp;speelmakkers en
^erleiders zich afscheiden, en gaarne onder
dennbsp;miskenden vader en van
goeden, doch bevorens verachten leer-
meester terugkeeren. Zoo moet het nu met
kinrnbsp;afgedwaalde
'quot; eren moeten wij van onze afwijkingen
^eaerkeeren tot onzen Vader in den he-
' en ons begeven onder het opzigt en
tJrnbsp;van den besten Leermees-
Z'nbsp;CJeest
J^ieel vernieuwen kan en wil. Alleen
lieT ^^nbsp;Zaligmaker en
mr*quot;nbsp;Christus, en anders niet, kan
de besmettingen der wereld ontvlieden
^^^ap- II: 20).
-ocr page 14-Maar, al is het, dat wij aanvankelijk het
bederf der wereld ontvloden zijn, daarmede
is het niet afgedaan; want Petrus leert ons,
in de zoo even aangehaalde plaats, dat men
weder in dezelve ingewikkeld kan worden,
en hij geeft juist aan zulken, die van de
wereld tot God waren overgebragt, alle die
lessen, welke in de schole des Christendoms
moeten beoefend worden. Er is aan zulke
onwetende, eigenwijze, eigenzinnige, ver-
waarloosde kinderen vrij wat te doen,- zij
hebben zich zoo vele kwade manieren en
hebbelijkheden aangewend, die zij moeten
afleeren. Er moet zoo veel aan hen be-
schaafd en vervormd worden, dat er wel
eene groote mate van geduld, wijsheid cn
goedheid in den leermeester vereischt wordt,
om die ongezeggelijke, onleerzame, trage
en waanwijze kweekelingen niet uit de
school weg te zenden. Gaat het u als mij,
lezer! dan vindt gij hier uw beeld, en dan
buigt gij u met verwondering en schaamte
voor den Heer neder, omdat Hij niet reeds
lang de hand van ons afgetrokken heeft.
^ an lust om te leeren en geoefend te
mienbsp;genoeg. Er behoort ook
daTnbsp;te zijn, om tegen het vele,
. er te leeren is, niet angstvallig op te
' en bij de somwijlen zware lessen en
noeijelijke oefeningen niet te bezwijken.
^^^ etrus wijst ons op twee dingen, welke
'' gedenkwaardige spreuken op eene in het
®°g '«'allende plaats aan den ingang van de
^^u-istelijke school met groote letters voor
« e de kweekelingen te lezen staan. Het is;
goddelijke kracht des Heeren, die alles,
tot een godzalig lenen behoort, geschon-
/iee/i, en, de grootste en dierbaarste
ivelke Hij ons gegeven heeft, vs. 3
voel^nbsp;bezwaar kan er nu in het ge-
onzer menschelijke zwakheid zijn, als
I^anbsp;plaatsen de goddelijke
^^^nbsp;^'ei'beerlijken en
Iknbsp;Paulus mogen zeggen:
f.,, o-Uenbsp;dingen door Christus die mij
LT tnbsp;kracht
Hij alles, in den volstrek ten zin,
Phil. IV : 9.
alles, ivat tot een godzalig leven behoort.
Dat Hij het kan doen, weten wij; dat Hij
het wil doen, leeren ons zijne groote en
dierbare beloften. Hoe velen zouden wij
ons kunnen herinneren. Denkt slechts aan
die alles bevattende en heerlijke toezegging:
indien gij die boos zijt, weet uwe kinderen
goede gaven te geoen, hoeveel te meer zal de
Hemelsohe Vader den Heiligen Geest geven
dengenen, die hem bidden (1), aan die schoone
taal van Johannes, uit zijne volheid ontvan-
gen wij alle genade voor genade (2), aan die
plegtige verzekering: die hij liefgehad heeft,
heeft hij liefgehad tot den einde toe (3),
aan die heerlijke juichtaal van Paulus: in
deze allen zijn wij meer dan overwinnaars
door Hem, die ons heeft liefgehad (4), aan
zijn eigen woord, dat Hij, na zijne verhoo-
ging in den hemel, tot Paulus sprak: mijne
genade is u genoeg, mijne kracht loordt in
zwakheid volbragt (5). Hij leert, zóó als
(1) Luc. XI: 13.nbsp;(2) Joh. 1:16.
(3) Joh. XIII : Ib.nbsp;(4) Rom. VlIT : 37.
(5) 2 Cor. XII : 9.
-ocr page 17-|igt;emand leert, helpt zoo als niemand helpt,
ue m hem gelooft, wordt nooit beschaamd,
^eht gij nog iets meer noodig, om u
te gevoelen, denkt dan aan uwe
leiige en hemelsche roeping, en aan het
doel, hetwelk God heeft met de zijnen.
^^ y lieeft u geroepen tot heerlijkheid en
hetzij men die vertaling behoude, of
niet anderen lezen : Hij heeft ons geroe-
Pen door zijne heerlijke deugd, de hoofd-
toch dier roeping is tot heiligheid; dat
^onze bestemming en dat is onze zaligheid!
war''
doelnbsp;^^ getromv om het te
011quot;'nbsp;bewerken,
zegt Hem zijn vermogen niet. En die
J 'ghe.d, waartoe Hij ons in Christus roept
(oor Christus en zijnen Geest ons hier
«jHivankelijk en hier namaals volkomen
lioogstmogelijke trap der
«quot;Jke volmaaktheid. Petrus kon daarom
daarnbsp;'nbsp;'
voor bezigen, dan der goddelijke na-
1 Thesa. V: 24.
-ocr page 18-tuur deelachtig te worden, (vs. 4.) Verba-
zende gedachte! Aan zijn goddehjk en heer-
lijk deugdenbeeld gelijkvormig te worden.
Dat is het wit en de prijs onzer roeping.
Zoo wie onder n deze hope op Hem heeft,
die reinigt zichzelven, gelijk Hij, die ons
geroepen heeft, rein en heilig is. Of is het
niet zoo, mijne medeleerlingen in de school
van den besten Meester, indien deze ver-
wachting, om een spiegel te zijn, waarin zich
het beeld van den vlekkeloos reinen God en
Zaligmaker vertoont, of laat ik liever zeggen,
indien de verwachting om dat hemelsch beeld
te dragen, regt levendig bij ons ware, zou-
den wij dan traag zijn in het benaarstigen
en niet veeleer onszelven in de kracht Gods
zoeken te reinigen van alle besmettiiig des
vleesches en des geestes, en alzoo de heilig-
making voleindigen in de vreeze Gods (1)?
Deze herinnering meende ik vooraf te
moeten laten gaan aan allen, die lust heb-
ben de school van Cln-istus in te treden of
(1) 2Cor. V1I:1.
moetenquot;nbsp;vorderen. Gedurig
•^terkinc, '''nbsp;ver-
spreul-quot;nbsp;t^^ee gedenk-
L Z'nbsp;Met
iennbsp;oefenschool leeren moe-
en loaarom dit van zoo veel belang is.
^IETGEExN IN DEZE CHRISTELIJKE
^gt;EFENSCH00L TE LEEREN IS.
2 Petr. I: 5-7.
een^e'''quot;' T™'nbsp;bovenstaande plaats,
een rnbsp;«P' ^^
voegen ^
den quot; ,nbsp;gezwindheden, hoedanighe-
'-»nde'rs rnbsp;'nbsp;^quot;J «l'quot;«
als Icpn ,nbsp;l'st schijnt,
.netnbsp;quot;nbsp;le;..;
bepaald doel en in eene zekere
^elvennbsp;ons
eensnbsp;en den naasten. Even-
■ volgens Titus H: 12 enz. de leer
2 '
-ocr page 20-der zaligmakende genade niet slechts als
eene wet gebiedt; maar als eene tuchtmees-
teres of opvoedster aanspoort om matig,
regtvaardig, godzalig te leven, opdat men
langs dien weg de zalige hope verwachte,
zóó is het ook hier. Wij willen ieder der
hier opgetelde lessen en oefeningen eenig-
zins van naderbij beschouwen ; eerst, ieder
op zichzelven , en dan zien, in welk een
verband zij staan tot elkander.
§ 1-
Het fjeloof, het beginsel, waaruit alles
moet voortvloeiden.
Gij ziet, da Apostel begint met het geloof
(vs. 5); al het hier aangeprezene wordt nit
het geloof afgeleid. Hij veronderstelt, dat
degenen , aan wie hij schreef, het geloof be-
zaten. Hierom zegt hij, men zou alle naar-
stigheid toebrengen, zich bevlijtigen, met
ernst daarop uitzijn, om bij het geloof,
dat zij deelachtig waren en oefenden , deugd
en het verder opgetelde te voegen.
beoÏnbsp;''''''nbsp;beter door
kend*^quot;'quot;^'nbsp;beschrijvingen l^au ge-
Jß worden, daar het geestelijk is en in-
daj ^ quot;quot; bart plaats heeft. Ik hoop,
giJ reeds eeniger mate bij ervaring weten
waarin dat geloof bestaat. Ik moet
^^ althans opwekken, om dit boven alles te
-moeken. Waar het geloof ontbreekt, daar
^quot;^t men voor alle dingen trachten, om
deelachtig te worden. Nooit kan eenige
•^eugd het geloof vooruitgaan. Zij allen
moeten hetzelve volgen. Het geloof is de bron,
Waaruit al het overige moet vonrtvloeijen;
^let is de levenskracht, die alles in werking
plengt; de boom, aan welken de vruchten
gï-quot;eijen; het beginsel en steunpunt, de eer-
e ademtogt en de voeding van het godge-
jnbsp;Niet in het hoofd, maar in
no 'T' ^^nbsp;geloof; of liever
bem, in wien het leeft,
zali^h -Tnbsp;beschouwt alles, wat tot
in '1 ?nbsp;zondaren geopenbaard is, niet
iet algemeen, maar in betrekking tot
quot;^'cti zeiven. Rotnbsp;,
»net is een zeker vertrouwen
-ocr page 22-in het harte gewerkt door den Heiligen
Geest en het Evangelie, dat niet alleen
aan anderen, maar ook aan mij, vergeving
der zonden, eeuwige geregtigheid en zalig-
heid van God geschonken zij uit loutere
genade, alleen om de verdiensten van Chris-
tus wilquot; (1).
Uit den wortel van dit geloof naar het
Evangelie moet alle christelijke deugd op-
groeijen. Het is dus geene Heidensche ze-
deleer, maar Evangehsche, die ons in deze
christelijke oefenschool geleerd wordt. Uit
het geloof in Christus moet zij worden af-
geleid en daarin haar aanvang, hare gedu-
rige ontw'ikkeling en volmaking vinden.
Zonder dit geloof is er geene deugd, die
Gode behagen kan, mogelijk. Aan het bezit
daarvan zijn alle toezeggingen en voorregten
van het Evangelie verbonden; aan het ge-
mis, de ontbeering van al deszelfs troost en
vrucht en heil; die gelooft, zal zalig loor-
den; maar die niet gelooft, zal verdoemd
wo7'den (2).
(1) Heid. Catech., aatw. 2!. (2) Mai-c. XVI : 16.
-ocr page 23-kumien /f
andnbsp;waartoe zulks? Met
^ «e woorden zou dan maar herhaald wor-
^^ wat regt goed behandeld is in het
'ge kleine stukje, Jfo. XLIX. Gij kent
.eio'rquot;quot;'nbsp;gy
Jezus Christus voorgesteld en aan-
^®Pi-ezen naar zijn eigen onderwijs. Joh.
en quot; bnbsp;g^'durig herlezen
epeinsd worden, en met betrekking op
geen l,ier behandeld wordt, wordt vooral
'^'■geleken bladz. 24, 25 en 26.
J^e Christelijke dapperheid.
^^/Hisschien verwondert u dit opschrift, daar
te'' knbsp;soortgelijks niet schijnt voor
^^ omen. Doch hetgeen in de gewone
nilT^'Iquot;'quot;^nbsp;genoemd wordt, kan hier
e beteekenen, hetgeen waar en goed en
^ g 's, hetwelk wij gewoon zijn met den
J^am van deugd te betitelen. Immers dan
^le reeds al het volgende, de kennis alleen
uitgesloten, onder dit algemeene vervat en
begrepen. Hij bedoelt daardoor dus niet
den omvang van vele deugden; maar een'
bijzonderen pligt, die vooral in tijden van
gevaar te pas komt, namelijk, geestelijke
dapperheid of kloekmoedigheid, welke zich
in belijdenis en wandel openbaart. In de
schoone berijming van deze plaats der ge-
wijde schrift, in het 77quot; der Evangelische
Gezangen, vs. 2, is dit juist uitgedrukt,
door Jieren moed in smart en vreugd.
Onder de lessen in de christelijke oefen-
school te leeren, staat dapperheid vooraan.
Vraagt gij, waarom ? Petrus stelde zich in
den Christen een' krijgsman voor, en er is
in dien stand geene noodzakelijker deugd;
of laat ik liever zeggen, geen noodiger ver-
eischte, dan kloeken moed. Het Evangelie
roept ons evenzeer om krachtig en sterk te
zijn in den Heere (1), als het daartoe lust
geeft en vasten moed. De geestelijke dap-
perheid bestaat daarin, dat wij ons als ge-
trouwe dienstknechten van Jezus Christus
(1) Ephes. VI:10.
gedragen, Hem door geloof en liefde alzoo
aanhangen, dat wij, in weerwil van allen
tegenstand, moeite, verzoekingen en geva-
^'en onvermoeid voortgaan, en steunende op
e hulp van boven, ten einde toe volhar-
en ra het beoefenen van alle pligten, den
Christen aanbevolen.
Deze moed in het christelijk strijdperk
naauw verbonden met het geloof in Chris-
en vloeit daaruit onmiddelijk voort,
't vervult het hart met moed, en de hoop
^ de overwinning krijgt daardoor voedsel,
e IS moed door genegenheid en gehecht-
aan den Koning en Veldheer, onder
Wiens gelederen men overging, wien men
•ent en volgt. Het is moed door vertrou-
wen op zijng wijsheid, magt en trouw,
op Hem, die ons zijne hulp be-
. ' — en dus moed in God, door
^ iristus. Daarenboven wordt deze moed
vei-sterkt, door de voorstelling van de deug-
ehjkheid der zaak, voor welke men strijdt,
^ der partij die men gekozen heeft. Im-
kers het is voor de eer en de dienst van
onzen God en Vader, dat wij strijden; het
is ter liefde des Verlossers, die ons lief-
gehad en zichzelven gegeven heeft voor onze
zonden , om ons te trekken uit deze tegen-
woordige booze wereld; het is om ons los
te rukken uit de heerschappij der zonde;
het is om ons rust en vrede der ziel deel-
achtig en voor den hemel gevormd te doen
worden. Ziet, zoo groot en goed en edel is
de zaak, voor welke wij strijden moeten. Kan
er wel een edeler strijd gedacht worden ?
Is er ooit voor iets beters gestreden ? Die
oefening is dan wel de aanhoudende inspan-
ning van alle onze krachten waardig!
Gij gevoelt, dat deze kloekmoedigheid,
deze geestelijke dapperheid in den strijd
tegen het vleesch, op aarde te huis behoort,
en eigen is aan de strijdende kerk. In den
hemel heeft zij opgehouden. De leden der
triumferende kerk hierboven hebben geene
verzoekingen meer te verdragen, geene vij-
anden meer te bevechten; maar mogen zich
voor eeuwig in de blijde vruchten der over-
winning verkwikken.
ro^rnbsp;dapperheid wordt op dezelfde
Pio« gesteld; niemand is echter geheel zon-
jr verzoekingen , niemand sluimere in , als of
jy roet ^swakke vijanden te doen had. Waar
^ en post onbewaakt is, daar sluipt de vijand
Jtelijk binnen. Tot allen wordt het ge-
mrtnbsp;^^
tenbsp;behoeft niet ongevoelig
voor het leed, den hoon en schimp,
^le ons wordt aangedaan, of het verlies,
ons treft. Gevoeligheid is eene edele
^ai'stogt onzer menscheiijkheid en strekt
^^enmin tot oneer, als die tranen van rouw
'J Lazarus grafspelonk, den medelijdenden
^e^land ontsierden (2). Men behoeft even-
de verleiding in den mond te loopen
iet gevaar op te zoeken. Onberaden
gedrag van sommige der eerste
iribtenen, die zich, ongeroepen naar
jl) Uk. XIII : 2i.
'net een 1quot;nbsp;staat er dat hij iranm siortte,
^igt wordT Tnbsp;'''''''
quot;■äs, dat d fnbsp;Evangelist, wat het
ontroerde hquot;nbsp;J^zus zoo hevig schokte en
■ a'^Tcomm waren, weenen.
-ocr page 28-de Heidensche gerigtsplaatsen begaven, en
uitriepen: Iii ben een Christen! Nimmer
echter mogen wij ons geloof verloochenen.
Liever alles verduren, dan ontrouw wor-
den aan onzen Heer en het Evangelie onzer
belijdenis. Wordt er eene keus gevorderd,
liever late men alle schepselen varen , dan
dat men iets zou doen tegen Gods gebod.
Een braaf soldaat kent geen' heiliger pligt
dan getrouwheid aan zijnen Veldheer of Klo-
ning; niets wordt door Hem meer geschuwd
dan laffe vrees. Zoo ook moet de Christen
steeds getrouw wezen aan zijnen Heer en
zich wachten voor vrees, want deze bluscht
den moed uit, en maakt traag en werkeloos.
Het past ons gewillig alles te lijden en
te dragen, wat God van ons vordert, al
strijdt het met onze neigingen en belang,
al ware er weinig aanmoediging, veel tegen-
stand. Wij moeten in uren van verzoeking
ons zeiven gelijk blijven: de stoutste spre-
kers , als de vijand verre is, zijn vreesach-
tige bloodaards, als het uur van strijden
genaakt. Die in waarheid, moed en dap-
iTef^-quot;^ ''nbsp;en
velnbsp;zeiven, verwacht alles van bo-
e,^quot;'nbsp;quot;ooit stout. Het zij bij u
waanbsp;dagelijksche zorg, om de
gewl
ewetennbsp;te volgen, op de stem van God
he^'Tnbsp;aeht te geven, en nooit voor-
ken d'nbsp;hetden-
hIi ' ^^^nbsp;^^
quot;en wij hier of daar ons zeiven vergeten
nitquot; r-nbsp;gestreden, het blijve
^ ® iij de belijdenis van ons gebrek. Een
die j^ich ^^^^^ scliaamt,
Voot.nbsp;^quot;^■^'ko'nen'le gelegenheid, door
^'ijne schande uit te wisschen.
nVnbsp;I^etoonen wij ons van
Chttr' ^;:-y.-'^neehten van den Heer
ijvernbsp;'nbsp;onbezweken moed en
' vei'trouwen op den Leidsman en
Aanvoerder paren. Die met ons is, is meer
Hij 1nbsp;^^ijquot;. Verlaat u op Hem ;
ilt;^ereLct overwonnen 01.
(') Joh. XVI : 33.
-ocr page 30-30
§ 3.
Kennis.
Het zou den krijgsknecht weinig baten,
indien hij al kloeken moed bezat, zonder
kennis van het terrein, op het welk hij
zich bevindt, van de bewegingen, die hij
maken en van de wapenen, die hij bezit en
gebruiken moet. Dapperheid zonder kennis
is eene tegenstrijdigheid. Wie naar behoo-
ren in zijne ondernemingen slagen wil, die
moet eerst en vooral zichzelven zoeken te
kennen, en daarbij die kundigheden, welke
aan zijne orastandigheden en betrekkingen
voegen. Het verwondert ons dus niet, dat
kennis onder de eerste dingen behoort, die
wij in de Christelijke oefenschool te leeren
hebben. Er zijn toch zoo vele dingen ,
wier kennis den volgeling van Jezus tot
nut, genoegen en sieraad verstrekken. Voegt
hij de deugd kennis schreef Petrus; dat wil
zeggen, vermeerderde, toenemende kennis
van alles, wat voor den Christen wetens-
waardig en belangrijk is. Iets wisten de
geloovigen daarvan reeds; ten deele kenden
want zonder kennis is het onmogelijk
zak
woi^df^ ^'^''e'schte, dat van allen gevorderd
^ Het spreekt van zelve, dat er zulk eene
hoTfT
met kundigheden vervult, maar die
Verl rnbsp;^^^
jriclit en verbetert, waardoor men de
vvL^nbsp;godsdienst in derzelver
je^^en en onderling verband, in derzelver
jJ^^'^^yl^heid en betrekking op ons. regt
^''enaig inziet, waardeert en werken laat
«P gezindheden en daden.
^^Inzonderheid schijnt Petrus die kennis on-
j 'et oog te hebben, welke wij tot behoor-
J e volbrenging van onze Christelijke ver-
loT^Z ''''nbsp;Gelijk een
zij„e pügten zoekt te kennen,
tot quot;nbsp;wac hem
zoo rrnbsp;verstrekken;
IS het met den krijgsknecht van
-ocr page 32-Christus. Eerst en vooral moet men üich
zelven zoeken te kennen, zijne zwakke zijde,
bijzondere verkeerdheden en vatbaarheid
voor verzoekingen, waaraan men het nieest
bloot staat en welker gevaarlijkheid men
bij ondervinding heeft leeren kennen; maar
ook de vijanden, die wij in ons en buiten
ons te bestrijden hebben, derzelver aan-
tal , listen en vermogen; ook de wapenen,
die wij bezitten, moeten wij kennen en
naar behooren weten te gebruiken. In-
dien de krijgsman de noodige kennis mist,
zal zijn moed Hgt een wild waagstuk
wezen of in overmoed ontaarden. En nu,
de Christen; zou behoorlijke kennis voor
hem niet even noodzakelijk zijn ? Uit ge-
brek aan kennis van de waarheid komen
dwaling, vooroordeel, scheeve begrippen
en gebrek aan troost voort. De waarheid
moet ons verlichten, alle onze denkbeelden
zuiveren, en onze leidsvrouw wezen, zullen
wij met een gewenscht gevolg, den goeden
strijd strijden. Hoe meer dus, bij eene
onder vindel ijke zelfskennis, de zaligmakende
Wlu''^'quot;nbsp;^Vörden in derzelver
staatnbsp;' ^^^nbsp;^'i
bèhooxlquot;;nbsp;Christelijke roeping naar
verh. T ^'ervullen. Er is toch een naauw
J-nd tusschen opwassen in de kennis en
schotl
allennbsp;ons
clnngende behoefte. Zij mag wel met
^-ihoudenden vlyt en vurige gebeden door
of ve!^quot;*^ \ worden. Wie deze kennis mist
ooknbsp;te beklagen, al bezat hij
^ e ngt;tgebreidste geleerdheid en kennis
verborgenste dingen. Wgt;e daarentegen
WaTe 'r'.
onbedreven ^nbsp;menschelijke wetenschap
gijnbsp;' ®®n wijs monsch heeten. Wilt
-ióoinbsp;-
van den Heer Jezus worden?
§ 4.
Matigheid.
telinr' ^quot;^'g^'ge les, die wij in de Chris-
i! of mgetogenheid. Voor de- krijgs-
3
-ocr page 34-knecht van Jezus Christus is deze deugd ge-
wis van hoog belang. Wat baat dapperheid,
wat kennis, indien men zichzelven niet be-
heerschen kan , nog weet te bezitten ? Het
spreekt van zelve, van al wal zondig is,
moet men zich onthouden, zonder eenige
bepaling. De Apostel bedoelt geoorloofde
dingen, men gebruike en geniete die met
ingetogenheid, m matigheid onder de noo-
dige bepalingen, zoodat ze ons niet belem-
meren in het vervullen van gewigtige plig-
ten. Naar het oogmerk, waartoe God zijne
gaven verordende en ons dezelve schonk,
overeenkomstig onzen stand in de maatschap-
pij en het vermogen, dat wij bezitten , moe-
ten wij ons van dezelve bedienen; in e'én
woord, van alles een waardig gebruik maken.
Nooit moeten wij vergeten, dat onmatigheid
geheel en al van God verboden is en ons
buiten den hemel sluit.
Er is in alle dingen eene maat en alles
heeft zijne grenzen. In onze kleeding en
in onze woningen, in liuissieraden en ver-
makelijkheden, in uitspanning en genot, in
zelfbehnbsp;'quot;getogenheid en
zonder'quot;quot;'nbsp;gevorderd
^vij lenbsp;uitzondering. Daarom moeten
^^stareT'nbsp;^«quot;sehen en begeerten te
^ij nocl Tnbsp;^^ ' en toezien, dat
g'-oote \nbsp;noch door te
datnbsp;worden,
en snA/'n''quot;^quot;quot;'nbsp;geraken,
isnbsp;onzer driften worden. Het
zijn tenbsp;°P l'o'^de
'quot;oetenquot;'quot;nbsp;buitensporigheden; wij
ons aft,...T'nbsp;wat
^^ekere T quot;nbsp;''quot;dwelmen kan. Er is een
'belijdersnbsp;^edendaagsche
^ehiinbn«/'''quot;nbsp;Evangelie in zwang, die
'lie echte,nbsp;«nberispelyk is, doch
invloer] rnbsp;^^ noodlottigen
.nanier ,nbsp;lev:,s-
diept 'i ,^''oli ^00 zeer ver-
wereld, of zich zoo aan
3 *
-ocr page 36-verstrooijing, uitspanningen en gemak ovei'-
geeft, dat de geheele ziel daarmede vervuld
is; en er geen tijd of lust overschiet om
eens tot zichzelven in te keeren. Men zinkt
op die wijze weg in een' ongelukkigen staat
van bedwelming en gedachteloosheid, waar-
bij alle nadenken over zich zeiven uit de
ziel verbannen wordt. Hoe zal nu zoo ie-
mand zichzelven kunnen beheerschen? Ach!
men handelt dan even als een soldaat, die
niet wakker of nüchteren is op zijnen post.
Indien het behoud en de zaligheid der
ziele ons dierbaar is, mijne Vrienden 1 o dat
wij ons dan wachten voor die afleidende
levenswijze; of is dezelve ons min of meer
eigen geworden, laat ons dan in Gods
kracht, het voornemen opvatten, om dezelve
vaarwel te zeggen, en dat, van heden af,
dadelijk ten uitvoer brengen. Een leerling
van Christus moet zich niet slechts spenen
van overdreven zinnelijk genot en vvereld-
sche ijdelheden; hij tracht ook zich zeiven
te bedwingen en zijne leden Ie stellen om
diensthaar te zijn der geregtigJieid tot hei-
kenquot;^'quot;^ I^it is voorwaar! geene gemak-
Toe'quot;nbsp;taak, waartoe
quot;eite en inspanning, zelfs-opofFering en strijd
herinnerd, geen roem van overwinning
glansrijk, als die men over zich
ze Tnbsp;heeft het reeds ge-
eln fnbsp;bedwingt is beter dan
le d, en die heerscU over zijnen geest, dan
lauv/^quot;^ inneemt (2). Wenscht gij dien
^ werkrans der overwinning te behalen, mijne
jaemakkers! dat wij ons dan oefenen in ^le
j^^ool van Christus! Ziet op Hem, en volgt
het*quot;}quot;^'nbsp;'^elfsheheersching, ons
Hj.nbsp;voorbeeld gegeven heeft. Heeft
^JJ om onzentwil, zoo veel verduurd, het
verdragen en de schande veracht, laten
aan dnbsp;de schande vlieden, die
^'annbsp;l^leoft, on;2e conscientien reinigen
hooze werken en ons onthouden van de
''^ohelijke begeerlijkheden, die strijd
^^gen de ziel (3).
Rom. VI: 19b.
1 Petr. II: „'.
voeren
(2) Spreuk. XVI: 32.
§ 5.
Lijdzaamheid.
Voegt hij de matigheid, lijdzaamheid. Zoo
laat zich cle Apostel verder hooren; en hier
heb ik een woord voor u, kinderen der treu-
righeid! in M'ien de pijlen des Almagtigen
diep zijn nedergedaald. Voor hen, voor
ons allen is het belangrijk, dat wij de les
ons hier gegeven wel verstaan, en diep
doordrongen zijn met het gevoel van onze
verpligting tot lijdzaamheid. De lijdenden zijn
hier op aarde eene talrijke schare. Er is
zoo veel en velerlei leed te verduren in
hutten en paleizen, bij jong en oud, in het
ligchaam en in de ziel , of wel in beide
te gelijk. Nu eens lijden wij in ons zeiven,
dan door ons of de onzen ; nu eens valt
hetgeen ons treft onder het oog, dan weder
lijden wij verborgen en in de stilte, ja
somtijds zelfs gaat het met eenige beschaming
en gevoel van schande gepaard, en dat is
voorwaar! wel onder het zwaarste van alle
lijden te noemen. Zou er wel iemand der
stervelingen zijn , die nimmer in de school
^er verdrukldng geleid werd? En zijn zij
zouden die wel de gelukkigste menschen
'''•Iquot;-'' Het zijn aithans dikwerf de liefste
JiMeren, die door God, den wijzen opvoeder
er menschen , het zwaarste beproefd worden.
de Heer lief heeft, kastijdt Rij
Hij geeselt een iegelijken zoon, dien Hij
'Opneemt. (]). Dan, als God ons bittere
'quot;gen voorschrijft, als de vrolijke dagen
gejuich verwisseld worden met donkere
Ij'Uliten van rouw en smart, en men van
l^e gevoeligste zijde wordt aangetast, dan
de betooning en oefening van lijd-
^aamheid te pas. Hiertoe wordt niet gevor-
eiquot;quot;, dat men geen gevoel heeft van de
glt;-^aren, die dreigen, van de rampen, die
^^l'ukken of treffen. Neen, wie geslagen is,
^quot;lag wöl pijn gevoelen; de tranen mogen
een, doch men weene niet, als die geene
^epe ^ hebben. De tucht brenge eene oot-
moedige gezindheid, eene gebogenheid des
gemoeds en stille onderwerping te weeg.
O Hebr. XII : 6.
Willen wij Kjdzaa n:heid oefenen, wij
moeten dan, als or.s eenig leed weder-
vaart, geen haastig besluit nemen, om van
het kwade, dat ons treft onthoven te wor-
den, veelmin ons van onbetamelijke midde-
len bedienen, zelfs niet eer'- van de zoo-
danige, waaromtrent het twijfelachtig is,
of ze wel met een goed geweten bestaanbaar
zijn. Ook behoeft het naauwelijks gezegd
te worden, dat het lijnregt tegen deze
zielsgesteldheid aandruischt, als wij twisten
en murmureeren tegen Ilem, die van zijne
daden niet antwoordt; en als wij ons van ver-
doovende middelen bedienen, om voor de
rampen ongevoelig te worden en de prik-
kel der smarte niet te gevoelen. Wij moe-
ten bedaard zoeken te blijven, den moed
niet verhezen, en er naar staan, om Gods
wegen als heilzaam en goed te aanbidden,
hoewel zij strijden met onze wegen en in-
zigten. Hiertoe behoort ook, dat men met
een stil gemoed zich voegt naar Gods wil,
in zijne schikkingen berust, en met opzigt
tot alles wat ons bejegent, erkent: Hij is
^^^ quot; '''
Werrnbsp;betaamt ons mede op den
f-ich 'T
aartoe ook ongeneigd gevoelt, welke
clerr^''quot;nbsp;ook opdoen. Dit is in-
zaa^tnbsp;gedeelte van de lijd-
^jmheid, die in de Christelijke oefenschool
wordt, dat wij in onzen arbeid en
^^^Luvge.etten wandel volharden, wat het
tennbsp;^'J
datnbsp;^'^gt lijdzame openbaart
llnbsp;quot;1 i^Un geheele gedrag. In ge-
vannbsp;'s het aan hem te zien,
^-yne sterkte en moed ontleent,
da?nbsp;ontveinst wel het leed niet,
' 'ein drukt; maar hij vergeet ook daar-
J liet goede niet, dat hem te beurt viel
hoer^ overgebleven. Wat men verloren
Hal''nbsp;eenmaal bezeten, en
mate het verlies te dieper treft, naar
gelukquot;^^^nbsp;ook het bezit des te grooter
voo-^'nbsp;veronderstelt dus een
0''gaand genot, en zou dan, zelfs in den
^^ 1 Sam. IIl: 18 en 2 Sam. XV: 26b.
diepsten rouw, do dankbaarheid aan God
een wanklank zijn ? Dankbaarheid aan Hem,
van wien eens al de genoten' zegen afdaal-
de, die gaf en liet en bewaarde, cn zonder
wien wij ons nimmer in het genot zouden
verblijd hebben. Wie ook dit vreemd moge
vinden, de felst gejilaagde lijder der oud-
heid, de vrome en voorbeeldige Job al-
thans niet. Misschien iieeft niemand de
wisselvalliglieid der aardsche dingen zoo
treifend ondervonden. Hij verloor op een-
maal alles, en werd van rijk en aanzienlijk,
arm, berooid en kinderloos. En hoe ge-
droeg hij zich ? Terzelfder ure aanbad hij ,
en sprak deze mei-lcwaardige woorden , waar-
in , bij de diepste aandoening, de verhe-
veiiste onderwerping doorstraalt: naakt hen
ik uit den moederlijken schoot ter wereld
gekomen, naakt zal ik tot den moederlijken
schoot der aarde wederkeeren! iJe Ileere
heeft gegeven, de Ileere heeft genomen,
de naam des Heeren zij geloojd! De gewijde
Schrijver heeft hierbij aangeteekend: in dit
alles zondigde Job niet en schreef Gode
niels ongerijmds toe (1), Men noeme dit
geen overdreven ootmoed of te lioog go-
s^temd, overspannen gevoel; het behoort tot
echte lijdzaamheid. Wie bij gemis en
rouw zeggen kan: de Eleere heeft gegeven,
de Heere heeft genomen, die moet daar ook
Willen bijvoegen: de naam des Heeren zij
geloofd! Wie regt lijdzaam is, die wacl.t
^'ich niet slechts voor de vervoeringen van
eenen blinden hartstogt; ook tegen onte-
vredene luimen is iiij op zijne hoede. Hij
zoekt kalme tevredenheid in zijne ziele aan
te kweeken, en bij onderweri)ing aan God,
a s den alleen wijzen, dankbaarlieid aan God
als den boven alles goeden , te paren.
Eene menigte redenen zijn er, die ons tot
hjdzaamheid verpligten; wilt gij dat ik eeni-
gen noeme? Onze lotgevallen worden be-
stierd door geen blind geval, maar door
™ Opperlieer van alle dingen, die met
beu- des l.emels en de inwoners der
aarde doet, wat hem behaagt. Hij handelt
evenwel niet willekeurig; maar mot wijze
(1) Job I : 21 22.
en goede oogmerken. In lijden en beproe-
ving roei)t Hij ons tot zelfverloochening uit
gehoorzaamheid aan Hem. Hij stelt ons
geloof op de proef, en wil dat wij toonen
zullen, of wij onbepaald aan Hem genoeg
hebben, en aan Hem vasthouden , als ziende
den Onzienlijken. Hij vraagt ons af, wat
wij voor Hem overhebben, en of Hij ons
liever is, dan bloedverwant en kind, huis
en geld. Wij leeren daardoor, dat hier
beneden geen duurzaam goed of bestendige
vreugde is; dat wij vreemdelingen op aarde
zijn, die hier geen' blijvende stad hebben,
maar de toekomende moeten zoeken. Ziet,
zoo brengt de kastijding eene vreedzame
vrucht der geregtigheid te weeg voor de-
genen , die er door geoefend worden. Zoo
kan ééne ziekte ons wel eens meer voor-
deel aanbrengen, dan alle de jaren van ge-
zondheid , één dag van tegenspoed meer,
dan velen vnn voorspoed. Men leert dan
een heilig dichter nazeggen : het ü mij goed
verdrukt te zijn geweest; (1) Het lijden,
(.1) Ps. CXIX: 67, 71 , 75.
dat lioogere wijsheid hier over ons beschikt
quot; geiiengt, is dus als eene heilzame art-
P]n zullen wij, kranken, het bittere
geneesmiddel weigeren , wanneer de opperste
edicijn meester der zielen dat voor ons
keurt? Het lijden des tijds maakt
los van de aarde, geneest ons van on-
gedoode zonden, bezielt ons met medelij-
den, ontwikkelt en verhoogt in ons den
^aak en de vatbaarheid voor hoogere dingen.
are er geen tegenspoed en ramp, niet
'a zoo veel goeds zou er gedacht en ge-
J^aan worden; en hoe werd dan de hemel
'-volkt, daar het eene groote schare is,
d'e uit de verdrukking komen?
^^ Is het gezegde nog niet genoeg, om u in
•^e school van tegenspoed, met die zielsge-
e heid te doen verkeeren, waardoor gij
goede vorderingen kunt maken? . . . Slaat dan
eens het oog op den Hoogepriester onzer
e ijdenis, die bad: niet gelijk ik, maar ge-
9y wilt; niet mijn ivil, maar de uwe,
Vader! geschiede (1). Hij, de Leidsman
Matth. XXVI ; 39.
onzer zielen tot zaligheid, is door lijden
geheiligd, door lijden zijne heerlijkheid in-
gegaan; het past ons Hem na te treden. In
zijn voorbeeld zien wij wat het is, een
hart te hebben, vereenigd met den wil en
de eer van God. En opdat wij Hem eeni-
germate gelijken mogten, als wij in de
school des lijdens gebragt worden , daartoe
heeft Hij niet slechts de reinigmaking onzer
zonden verworven door zijn bloed,- maar
wil Hij ook den Geest der heiliging doen
wonen in onze harten. — Komt dan, kwee-
kelingen in de school des lijdens! die Geest
des lichts en des levens, met ootmoedige
en vurige smeekingen gezocht en verbeid,
dan zullen wij van het onderwijs des He-
melsclien Vaders, de regte vruchten pluk-
ken, daarbij ruste vinden voor het geschokte
hart en eenmaal ervaren, dat zij, die met
Christus lijden, ook met Hem verheerlijkt
worden (1).
(1) Rom. VIII; 17.
-ocr page 47-Godzaligheid.
In de vermelding van verschillende plig-
iGll 1'nbsp;ö
' «le op onszelven betrekking liehben,
8 nu de vermelding van hetgeen wij
^^ ® verschuldigd /.ijn. Slechts ééne deugd
_ t hier genoemd; maar eene, die alles
lofnbsp;™
™ beminnelijk is, in verband
aa • riet is de godsdienst, eigenlijk kin-
liefde en het eerbetoon voor den
^ Eerbied en vreeze bij de vertegen-
^^^oordiging, wie God is en wie wij zijn;
'•^'g, dat ons niet als slaven doet beven;
God -''quot;'nbsp;bezorgdheid kweekt, om
in niets te mishagen, en met eerbiedige
^^cauwgey.etheid zijn wil te volbrengen; en
^^ alles bestuurd door het geloof in Jezus
jelt;^enT' quot;quot;quot;nbsp;dankbaarheid
^ quot; heeft, maar Hem voor ons heeft
quot;^■ergegeven.
godzaligheid moet zich openbaren in
-ocr page 48-ijver voor Gods naam en dag en dienst, in
vurige dankbaarheid aan Hem voor iedere
weldaad, in vertrouwen op zijne magt, wijs-
heid en goedheid, in het steunen op zijne
beloften. Zij leert berusten in de schikkin-
gen eener wijze Voorzienigheid, doet hopen
op de genade van God in Christus. Het is
haar verlegene vraag; Wal zal ik den
Ileere vergelden voor zijne weldaden, aan
mij bewezen? (1) haar toeleg om getrouw
to volbrengen, wat God geboden heeft en
het beeld te dragen van dien Vader, die in
den Hemel is.
Het spreekt van zelve, dat deze innerlij-
ke gesteldheid des gemoeds, zich in da-
den , en ook waar het voegzaam en stich-
telijk geschieden kan, in woorden openbaar
maakt: nu in eenvoudige betuigingen, dan
weder in de taal der hooggestemde verruk-
king , of gelijk de Geest die geeft uit te
spreken: nu in boetvaardige schuldbelijde-
nis , dan in ootmoedige gebeden of vurige
dankzeggingen: nu in de stilte der binneu-
(1) Ps. CXVI: 12.
karneren of • i
Jan i ,nbsp;des hui'sgezins,
eenst.quot; ^'«rgaderingnbsp;der Gemeente, met
den tr*^'-nbsp;Hem. die op
ter eereTnbsp;'''
hang te
ziine Tnbsp;^^yquot;®quot; Heer en
waarin '^l quot;'quot;'-nbsp;^««-eld,
sehame 'nbsp;'-y'quot;®quot; f^e^alfde
zoo al^'pquot;'quot;quot;''' ^quot;''evvimpeld verklaren,
»•eisffen' fnbsp;^yquot;quot;® heidensche
En enbsp;'' '^y dient (1).
gevorcWd?''nbsp;g^'^^'^^igheid ver
^ e man, is hij zeer begeerig om
WerelT?quot;quot;^'®''quot;''^ quot;quot; opregtheid Gods in de
Hetnbsp;(2).
ah-eeL ^^ 'nbsp;genoeg
^lijzoi?/''quot;nbsp;wandelen,
allesnbsp;g^^quot;
en vermijdt
ren. 'nbsp;aftrekken en belemme-
^-'ndliednbsp;^'^h om zijne goede ge-
een-zamlquot; quot;quot; indrukken te versterken door
- e afzondering, door nadenken, door
Hand. XXVII: 23.
2 Cor. I: 12.
4
-ocr page 50-het lezen van Gods woord, ook, door ge-
zette bijwoning van de onderlinge bijeen-
komsten , om aldaar door het gehoor des
woords, door de aanschouwing en het genot
van Doop en Nachtmaal opgebouwd te wor-
den in geloof en liefde, versterkt in de
keuze om voor God en Christus te leven.
Kent gij iets van dit alles? Ik hoop, Le-
zers! dat gij er veel van kennen moogt.
Doch, indien het u gaat als mij, dan zult
gij met leedwezen en schaamte erkennen:
ja in mijn denken, spreken en handelen
moest die liefde tot God, dat eerbiedig
ontzag voor Hem meer leven en werken.
Het is goed, dat wij dit erkennen en belij-
den ; maar het is niet genoeg. Het moet
gepaard gaan met lust tot verbetering, en
aansporen tot meerder ijver en getrouwheid.
Dit geldt meer dan gevoel van zwakheid
en berouw. Hebt gij nog veel oefening
noodig, om den wil en de eer des Vaders,
als zijne geliefde en bevoorregte kinderen
boven alles to stellen, aan hulp tot die
oefening zal het niemand , die zulks geloovig
ontbreken. Vrijwilbg
^actil quot;nbsp;aan dien Grooten en
acluen'quot;'nbsp;««quot;e eere
Serafsnbsp;^^ien de
groot?nbsp;bedekken. Is „ dit
schoolnbsp;^^nbsp;^^
^ordtnbsp;met zoo veel nadruk
quot;PI'quot;.. ^
'''nbsp;xoelke Godes zijn. (2)
Broederlijke Liefde.
brave krijgsmakkers onder-
en wederkeerige
^^^setn d
'■g^haam ®nbsp;als leden van één
^^'■^tevan dnbsp;^quot;moederlijke liefde, de
ons in (jnbsp;J^g®quot;® quot;''aste, welke
^^oi'dtnbsp;Christelijke oefenschool geleerd
Clgt;ristene7\''nbsp;tot de
. ae ware geloovigen in den eenen
^ 1 Tioi. IV . -7
(2) ICor. VI:20.
-ocr page 52-Heer, in onderlinge betrekking en gemeen-
schap des Geestes verbonden. Dit is de
band, die alle belijders van denzelfden Hei-
land , hoe verschillend ook naar het uitwen-
dige , moet vereenigen; en deze band is
vaster en hechter, naarmate de liefde tot
Christus, het middenpunt der vereeniging,
sterker en grooter is. Zij hebben elkander
lief, als broeders en zusters in den Heere,
als deelgenooten van hetzelfde geluk, als
leden van hetzelfde ligchaam. Die liefde
gevoelt men niet alleen in het bijzijn, ook
in het afwezen. Zij rust op hoogachting,
welke zij elkander wederkeerig toedragen als
vrienden en vriendinnen van Jezus, als een
koningrijk van priesters, als het zout der
aarde, een heilig zaad, gezegend door den
Heere.
Een geheime trek drijft hen vaak tot el-
kander, doet hen gaarne voor elkander het
hart openen; en al kiezen zij onder broeders
hunne bijzondere vrienden, het is toch
aller taal: ik ben een gezel van allen die
God vreezen, en van hen, die uice beve-
ton n quot;quot;t?'nbsp;^'Jquot; »bunne gaven
vvillilt;rquot;nbsp;zaligheid van elkander ge-
GaaL'lnbsp;quot;quot;quot;
^vederlnbsp;daartoe en deelen
I^iidt'^^J'quot;®nbsp;elkanders vreugde en smart,
óén ]•,nbsp;wordt
lennbsp;zoo verblijden zich al-
goederf^quot;'quot; ''''^quot;quot;nbsp;vergevende,
^^^^ er lei-en, barmhartig, niet liefhebbende
daadnbsp;betuigingen, maar met der
e» waarheid. Ongaarne laten zij eenen
broeder
staan ..men helpen kan,
^ij elkander wederkeerig ten dienste.
will,nbsp;elkanders naam, ge-
onde? ]nbsp;^^ behoeftigen
het Inbsp;elkander biddende op
f®nbsp;beoefenaars van de ge-
quot;'eenschap der heiligen.
^VelCnbsp;g'J
broJ 'v,nbsp;'be trekken der
liefde Welaan, mijne vrien-
^^^^^ at wij het niet laten berusten bij
CXIX: 63. (2) Heidelbergsche Catech. antw. 55.
dien wensch: maar beijveren wij ons veeleer,
om de les, hier gegeven, goed te kennen
en vooral in beoefening te brengen.
Komt, sterken wij dien liefdeband,
Één strijd is 't, dien wij strijden.
Één lijden, dat wij lijden.
Op reis naar 't hemelsch vaderland,
Waar w' eenmaal binnentreên;
Daar zijn wij eeuwig één (1).
Wilt die broederliefde aankweeken, op-
regte beminnaars van God en den Zaligma-
ker! Hebt elkander vuriglijk lief, kinderen
van éénen Vader, gedoopten met ééneu
doop, verlosten door éénen Middelaar, ge-
heiligden door éénen Geest, deelgenooten
van éénen zegen, verwachters van ééne
hoop, reisgenooten naar éénen hemel! Een
band omvat allen , de band der liefde, welke
het zegel is des geloofs. Ongelukkig gij , die
de kracht van deze hemelsche broederschap
niet kent, of uwe hooge verwantschap \er-
loochent. Van wat rang of stand gij zijn
moogt, de armo is uw broeder, eenmaal
(1) Gez. LXIX: 6.
lijknbsp;gelijkwezen in het onverzade-
liefdnbsp;' ''''''
wordnbsp;boven „ gesteld
Wela*quot;quot;nbsp;^^^ toekomst.
va]li''^'lnbsp;reisgenooten door dit wissel-
ffeli?nbsp;^^^^ elkander liefhebben,
zielenbsp;liefgehad, die zijne
en r^quot;quot;nbsp;uitgestort in den dood,
gebodnbsp;uit dit leven, als het laatste
zonrl ' , ?nbsp;^'oorschreef, dat zij liefde
wouden hebben onder elkander!
Liefde tot allen.
^Joegt bij de broederliefde, liefde tot al-
• iNog uitgestrekter wordt hier de om-
jng der verpHgting. Het is algemeene
-enschenmin, die tot allen, zonder onder-
«itzonierin! 'quot;-T' ^^^^
bi ?nbsp;De krijgsman
ren • ' «Igemeene goedwilligheid pa-
tot ^.Z Tlnbsp;'-fde
-yn^ medegeloovigen, genegenheid jegens
-ocr page 56-allen. Alle menschen, van welke denkwijze,
güdsdienstbelijdenis, gedrag of stand, onze
vijanden zelfs, zoo wij die hebben mogten,
zijn voorwerpen van deze algemeene men-
schenliefde. Men denke echter niet, dat
ons hier laffe toegevendheid omtrent onbe-
schaamde beleedigers zou geleerd worden.
Neen, eene behoorlijke, vaste mannelijke
verdediging van eigen regt, mits niet ge-
paard met krenking van het gebod der
liefde, is geensins onbestaanbaar met liefde
tot allen.
Deze liefde is niet alleen gelegen in ge-
voelige aandoeningen, maar in belangstel-
ling in elkanders geluk, en gereedheid om
dit te bevorderen, om tot veraangenaming
van elkanders leven bij te dragen, en alles
te vermijden, wat daarmede strijdig is. Onze
krachten en beperkte vermogens laten wel
niet toe, zoo voor allen werkzaam te zijn.
Wij moeten dan doen, wat wij kunnen,
eerst en vooral zorgende voor hen, die zich
in onze nabijheid bevinden, op wien wij
de eerste betrekking hebben en die ons
ll^lJ «aast aan het hart liggen. In den stil-
^^^ ring van het huisgezin, onder broeders
ennbsp;ouders en kinderen, dienstboden
quot;oerrMrnbsp;gelegenheid deze
J|^^«wgt;lhgheid te betoonen. Wie däär geene
^ e aan den dag legt, maar aan alle op-
'ngen van gemelijkheid, onbescheid,
.J-aaktheid en drift den teugel viert, wat
krinnbsp;verwachten in wijder
hetreTk-'nbsp;'
komen?quot;®;nbsp;^^quot;P^'g^ing te gemoet ko-
■nbsp;omgekeerd, zoo wij daar die
aankweeken, zal zy ons door
mg hgter, door gewoonte meer eigen,
welhaast behoefte worden.
liefde'wnbsp;die
zou 1 / menschen te beoefenen, zoo
en a' ^T^nbsp;een' dienstknecht
afdoe Vnbsp;moeten
andero unbsp;^^'nbsp;dc
aan. 'quot;'quot;'^gezanten dezelve met nadruk
«quot;geprezen. En allen deden dat, in navol-
j g van den Heer, die in de bekende ge-
van den barmhartigen Samaritaan,
dfzc algemeene edelmoedige weldoensge-
zindheid zoo beminnelijk voorstelde en bij
herhaling het goddelijk gebod bekrach-
tigde: gy zult uwe naasten liefhebben als
u zeiven. De liefde is dus de algemeene vpet,
vrede met alle menschen zoo veel mogelijk
is, de vervulling onzer eerste pligten en het
sieraad onzer zamenwoning. Is er iets, dat
tot opvolging van dezen eisch des Evange-
lies dringen moet, dan moeten het ook
de gevolgen der onderlinge toegenegenheid;
gevolgen, welke niet slechts als van zelve
daaruit voortvloeijen, maar ook door de
bijzondere gunst en beschikking der Voor-
zienigheid daarmede verbonden zijn. Daar-
enboven wij zijn onderdanen van Hem, die
ons zelfs geboden heeft: hebt uwe vijanden
lief, zegent ze die u vervloeken, doet wel de
genen, die u haten en bidt voor de genen,
die u geweld aandoen en u vervolgen (1), en
die van hetgeen Hij aanprees zelve het aller-
grootste en schoonste voorbeeld gegeven heeft.
AVie naar Hem zich noemt, die vergete bij
(1) Matth. V: 44.
broederlijke liefde, ook de liefde tot allen
' maar betoone zich, door algerneene
^'^•Iwiilendheid en weldadigheid, een kind
^an den Vader in den hemel, die zijne zon
oe opgaan over boozen en goeden, en re-
gent over regtvaardigen en onregtvaardigen.
Onderling verband der verschillende
deugden.
IS een naauw verband tusschen de
opgenoemde oefeningen van een heilig en
^^1'nstelijk leven. Petrus wijst dit aan door
je uitdruj^l^ij^g voegi, van welke hij zich
'en ■ Er staat eigenlijk, brengt met uw
geoof, ook deugd overvloedig voort, en
de deugd, kennis, enz. De Apostel wil
niet te kennen geven, dat men deze Chris-
J'^e gezindheden juist in die orde zou
Roeten leeren en beoefenen; ook niet, dat
tusschen de voorgaande en volgende tel-
jgquot;®nbsp;bijzondere betrekking bestaat, of
® ae volgende in de voorgaande haren
-ocr page 60-grond /Am Lebben. Men moet ze allen bij
elkander nomen ; doch niet denken, dat
men daarin eene volkornene opgave of kort
begrij) der Evangelische deugden bij elkan-
der heeft. Ootmoed, zelfsverloochening,
kuischheid, opregtheid, benevens zoo vele
anderen zouden daarin niet gemist worden.
Het betaamt den Christen naar alle deugden
te staan, de melding van de eene sluit do
andere niet buiten. Er is tusschen de ver-
schillende deugden, die wij in de Christe-
lijke oefenschool leeren kunnen, zulk een
naauw verband, dat de eene zonder de andere
niet wel beoefend kan worden. Hoe b. v.
kan er heldenmoed zijn zonder kennis, zon-
der behoorlijk te weten wat men doen of
laten moet, zonder zichzelven te kennen en
den omvang zijner pligten? Het is niet ge-
noeg, dat een krijgsman moed heeft, hij
moet ook weten wat aan zijne roeping past.
En wat is moed en kennis zonder zelfbe-
heersching, zonder geduldig volharden in
tegenspoed en verdrukkingen? En hoe kan
dit alles bestaan zonder gemoedelijken ernst
en vroeze voor God? Zal men regt groot,
'quot;egt achtingwaardig en beminnelijk zijn,
^ moeten de drijfveren onzer handelingen
' toets kunnen doorstaan; godzaligheid
daarvan het middenpunt uitmaken, of
e goede hoedanigheid mist hare waardij en
®tennsel. En waar het gemoed met eerbied
^oor God vervuld is, en het gedrag door de
gedachte aan God bestuurd wordt, zou in
gemoed geene onbepaalde goedwilligheid,
geene liefde huisvesten , liefde niet slechts tot
loeders en zusters in het geloof, maar ook
^et allen uitgestrekt?
rfnbsp;,nbsp;^
00 IS er dus een naauw en natuurlijk
l^erband tusschen de hoedanigheden van een
'eihg leven, die wij in de christelijke oefen-
^e lool leeren moeten. Uit den aard der zaak
gt dit van zelve. Gelijk ze allen uit ééne
b d''nbsp;, zoo zijn ze ook één in
e Oeling, en onderling ten naauwste verbon-
den 7 1 • 1
Äal iedere deugd op zichzelve van de
^^gte soort en gehalte zijn, dan kan zij niet
P zichzelve alleen staan: maar moet in
^ereeniging met anderen beoefend, ja daar-
door geleid, bestuurd en gewijzigd worden.
Dit neemt evenwel niet weg, dat er tijden
of omstandigheden kunnen zijn, waarin wij
meer tot deze of die bepaalde deugd; ande-
ren , waarin wij meer tot gene geroepen
worden, hoewel zij allen ten allen tijde voor
onze rekening liggen. Somtijds brengt God
ons bij herhaling in dezelfde beproevende
omstandigheden, en leidt ons als van nieuws
weder in dezelfde school. Dit geschiedt,
opdat men in de eene of andere deugd bij
toeneming zoude geoefend worden, opdat de
lijdzaamheid een volmaakt werk hebben ,
on de liefde tot de broederen en tot allen
hooger en krachtiger zoude geopenbaard
worden.
Ilooge aangelegenheid van het geloof
in heirekking lot de opgenoemde
deugden.
In de eerste § heb ik getracht u aan te
wijzen, hoe het geloof in Jezus Christus
««de ies'quot;»
«it allp.nbsp;beginsel is, vvaar-
^^•^^-an hlquot;-,nbsp;Ten gevolge
en , ' quot;nbsp;opgewekt, om dit opregt
-ekè;; quot; n.nbsp;en boven allL Te
aandn.nbsp;'quot;er nog eenigzins
geiquot;'quot;nbsp;'-quot;-ering, dat het
beveeltnbsp;aangeprezene deugden
Niets isnbsp;belpt en oefent,
dan het'nbsp;oefenen,
de IleibV nnbsp;hetwelk
-elies door het woord des Evan-
be-insel'^ 'nbsp;™ 'ot een levend
'^-'-•g leven Tquot;,
^00 \vo u ^nbsp;onbekwaam is,
in staat
g^'loof rejl'^'r rnbsp;geleid. Het
wereld ^nbsp;' de
te dig^gquot;nbsp;vrijmoedigheid om God
geheelnbsp;daardoor zoo
stemmïn!quot; ,nbsp;''^ne andere
'quot;g gebragt,nbsp;dat men lust en liefde
-ocr page 64-krijgt tot het goede, flet geloof leert ons
niet slechts, dat er eene vaderlijk zorgende
Voorzienigheid is, maar het neemt ook aan,
dat die Voor en met ons is in alle beproe-
vingen ; het doet ons zeggen: de Heere is
mij een helper, ik zal niet vreezen (1). Hij
doet smarte aan en Hij verbindt. Hij door-
wondt en zijne handen heelen (2). Wij loe-
ten, dat dengenen, die God liefhebben alle
dingen medewerken ten goede (3). Door het
geloof koestert men vertrouwen op de ver-
geving der zonde en smaakt men rust en
kalmte in het geweten, bij de bewustheid
van het deelgenootschap aan Gods gunst en
vaderlijke liefde. Het geloof brengt nieuwe
gezindheden te weeg omtrent God en den
naaste. Men gevoelt daardoor eene naauwe
betrekking op God, ^ils een kind op zijnen
vader. In het hart wonen gevoelens van
eerbied, liefde, vertrouwen , dankbaarheid,
gepaard met een vurig verlangen om tot
eer van God in alle goede werken te wan-
(2) Job V : 18.
(1) Hebr. XIII: 6.
(3) Rom. VIII: 28''.
C.o
wcn^quot;'nbsp;men zich in onder-
hüid^quot;^'^'nbsp;Gfls leiding, in gehoorzaam-
aal Tquot;nbsp;bevelen. Men is gespeend
dg ^ ^le wereld, heeft liefde tot Jezus en
stg.^'-'quot;®quot;' J^ tot alle menschen. Het geloof
^^^^^ ons den Geest des Heeren voor, als
^^ ® gegeven in zwakheid ter hulpe, om ons
® ondersteunen en met de noodige kloek-
^^^^^«J'gheid te bezielen. Het geloof leert
overv ^'quot;ofdvijanden onzer zaligheid, als
J«zurquot;'r'quot;nbsp;• overwonnen door
des l'- gekomen is, opdat Hij de werken
die j, ,nbsp;'' gedaan dengenen,
loof Lr'quot;'
Ood ■nbsp;quot;quot;^^thouden aan die belofte:
^oolu'nbsp;quot;
maarnbsp;f^^tgeen gij vermoogt;
''^tkomst ^nbsp;oerzoeking ook de
y^nfS] rfquot;'nbsp;^W«« ^'erdra-
boe ui- r',nbsp;• de strijd ,
quot;-•Mjken langdurig ook, in eene hei-
1 Joh. iir. Q
-ocr page 66-lijke overwinning zal eindigen. Het geloof
wijst ons op de eerwaardigste voorbeelden,
die in getrouwheid en standvastigheid, ter
opwekking en navolging voor hunne tijd-
genooten en voor het nageslacht hebben
uitgeblonken; op eene gansche wolk van
getuigen, welke wij rondom ons hebben
liggende, en vooral op Jezus Christus, den
oversten leidsman en voleinder des geloofs.
Het geloof eindelijk wekt ons op, om
sterk aan te houden in het biddend smee-
ken tot dien God, bij wien in duisternis
licht, in zwakheid kracht, en in den strijd
tegen de zonde, moed en sterkte en eene
volkomene overwinning uit genade te be-
komen is. — O! wie verlangt niet, om dit
zoo dierbaar {jeloof deelachtig te worden.
Niemand ruste voor dat hij het gevonden
heeft! Elk sta er naar, om daar in te
wassen en toe te nemen. Het zij onze ge-
durige bede: Heere! werk en vermeerder
in ons het geloof, door den Heiligen Geest!
^CHonf hetgeen wij in deze
^«OOL LEEREN, VAN ZOOVEEL
BELANG IS.
2 Petri I: 8-11.
de r'inbsp;vernomen, die in
iii^t ^ oefenschool te leeren zijn.
^ «itvoerig zijn dezelve voorgesteld; het
korte
en en
g«noenbsp;den nadenkenden
Meer?nbsp;beoefening kunnen leiden.
Vannbsp;uitvoerigheid zou met het doel
nietnbsp;' bet komt ook
opnbsp;op het lezen, maar veel meer
beoefl -nbsp;betrachten aan. Tot die
^ekklquot;'quot;^nbsp;elkander zoeken op te
trek/quot;nbsp;belpen. Er is zooveel, dat af-
traag 'quot;onbsp;^«n nature
PoginLnbsp;®n ongeneigd om ernstige
op^ien^'Tnbsp;en
niet 1°quot;'nbsp;j'''
seb •)nbsp;sterveling, aan het
Wel : ? ' belemmeren? Het is dus
noodio- i
ö' aat WIJ ons tegen zulke belet-
-ocr page 68-selen wapenen, en door de berekening der
gevolgen, onzen ijver om vorderingen te
maken in de Christelijke oefenschool aan-
vuren. Met dit doel is het een en ander
door Petrus, wien wij hier weer als gids en
leidsman volgen willen, aangevoerd.
In het vs. wijst hij het nut en het
voordeel aan, dat zijn raad zou aanbrengen.
In het Oquot;quot;® vs. het nadeel, dat men te duchten
had, zoo men dien veronachtzaamde en
in den wind sloeg. Beide deze drangrede-
nen hebben betrekking op dit leven. Ten
slotte worden nog de heilrijke gevolgen voor
het toekomende, als de sterksle aansporing
daaraan toegevoegd, in het lOquot;^quot; en 11'''^
vers. Welaan , laat ons in het een en ander
den Apostel hooren en, als regtgeaarde
leerlingen, die opwekkingen ons ten nutte
maken.
Wal nu in dezen van ons gevorderd wordt.
Petrus schreef in het begin van het 8quot;°
vs., zoo deze dingen hij zijn, d. i. de vroe-
g'H' vormelde hoedanigheden van een vroom
leven, zoo als die uit het geloof, naar het
Evangelie, moeten voortvloeijen. Wij moe-
ten dus de opgenoemde deugden bezitten en
Uitoefenen. Dit is hetgeen wij in de Chris-
telijl
school te leeren hebben. En wan-
iieer kunnen wij nu gezegd worden dit te
doen ? Men kan in de beoordeeling hiervan
dwalen, en dit is nadeelig voor de beoefe-
ning der godzaligheid. Twee uitersten zijn
liier te vermijden; tegen beide wil ik u
Waarschuwen. Het eene is, wanneer men
over de verpligtingen van een Christen te
gering denkt en ras meent genoeg gedaan te
hebben. Zoo kan men zich wel verbeelden,
dat men reeds eenige vordering in godzalig-
heid gemaakt had, zelfs eer men de school
der christelijke deugden was ingetreden,
^len is toch zoo ligt over zichzelven vol-
daan of laat zich door het goedgunstig oor-
deel van anderen verleiden. Ook blijft men
^'el eens aan het uiterlijke hangen, houdt
d®n schijn voor het wezen, of ziet, in zijn
^^aan, voor deugd het werk der jaren aan.
Dingen, die het gevolg zijn van geaardheid,
opvoeding en omstandigheden, kunnen toch
onmogelijk voor kenmerken van een we-
dergeboren en vernieuwd gemoed doorgaan.
En wie, die ernstig nadenkt, zal zich met
de oppervlakkige beoefening van het goe-
de, of met eenige burgerlijke braafheid en
uiterlijke ingetogenheid te vrede stellen ?
Van de zoodanigen zou Petrus niet zeggen,
dat deze dingen bij hen zijn. Ook van hen
niet, die alleen zulke dingen betrachten,
welke weinig of geen moeite kosten; maar
die anderen daarentegen gerust verzuimen.
Evenmin van hen, die in hetgeen zij doen
of nalaten, niet aldus handelen, omdat
God het eischt of verbiedt; maar omdat het
met hun' smaak, neiging en belang al, dan
niet overeenkomt. Zij zijn kuisch, matig, vlij-
tig, spaarzaam, alleen uit zorg voor hunne
gezondheid, eer of tijdelijk bestaan. Zij zijn
lijdzaam uit ongevoeligheid onder rampen,
of door het denkbeeld van een onvermij-
delijk noodlot. De kennis, die zij bezitten,
huisvest in het verstand, zonder invloed op
het hart. Zij nemen de uiterhjke pligten
der godzaligheid waar, zonder opregt en
onverdeeld verbonden te zijn aan God, of
opgeleid te worden tot zijne vrees en dienst.
Hunne menschenliefde is weinig meer, dan
de uitlating van een aandoenlijk gestel.
Liefde tot den Heer Jezus kennen zij niet,
en dus ook niet tot hen, die Hem lief-
hebben in onverderfelijkheid. Dit is nu het
eene uiterste, waar tegen men niet te zeer
op zijn hoede zijn kan, daar het zoo ligt
binnensluipt en voedsel vindt in het traag
en zondelievend hart. Hiertegen staat nu
een ander uiterste lijnregt over. Dit is mis-
schien in de dagen van laauwheid en koel-
heid , die wij beleven, minder heerschende.
Het wordt echter hier en daar gevonden,
niet slechts onder de eenvoudigen en on-
kundigen; maar het behoort zelfs tot het
leerbegrip van sommige Christenen, en daar-
om moet ik tegen hetzelve ook eenigzins waar-
schuwen. Het kan toch zoo ligt afschrikken
equot; mismoedig maken, of verleiden tot on-
gunstige bfcoordeeling der belijders van het
Evangelie. Het bestaat daarin, dat men zich
te hooge denkbeelden vormt van den stand
eens Christens, in wien deze dingen zijn.
Zoo lang wij op aarde zijn , dragen wij een
ligchaam der zonde om, en het is ons niet
vergund de volmaaktheid te bereiken. Niet
altijd kunnen wij, in den strijd tegen vleesch
en begeerlijkheid, de overhand behouden.
Er kan dus geene volkomene lijdzaamheid,
godzaligheid of broederliefde, evenmin als
kennis of eenige andere goede hoedanigheid,
die niets meer te wenschen overlaat, van ons
gevorderd worden. Intusschen blijft het ons
opgelegd, om te streven en te jagen met
inspanning van alle onze krachten naar het
wit, tot den prijs der roeping Gods, die
van boven is. Wie dit doet in opregtheid
des gemoeds, zonder uitzondering te maken
op eenige geboden, die ons voorgeschreven
zijn, wiens wensch het is, om bij geloof,
deugd, kennis, matigheid, lijdzaamheid, god-
zaligheid, broederlijke liefde en liefde je-
gens allen te voegen, hij is het, van wien,
naar Petrus bedoeling, gezegd kan worden ,
dat in hem deze dingen zijn. Hot spreekt
nu van zelve, dat iedereen het in alle op-
genoemde hoedanigheden van een vroom
leven niet even ver brengt. Aanleg, opvoe-
ding , onderwijs , middelen , voorbeelden , ver-
mogens zijn zeer onderscheiden. Daarbij,
de Geest is vrij in zijne werking. Bedrieg
'k mij niet, dan schijnt Petrus dit te ver-
onderstellen , en geeft zulks ingewikkeld te
kennen. Hij zegt: zoo deze dingen over-
'^loedig in u zijn, dus in den eenen minder,
m den anderen meerder, doch hoe meer,
des te beter.
Voordeel hieruit voortvloeijende.
In de natuur wordt alles trapsgewijze en
hij langzame ontwikkeling tot volkomenheid
gebragt. De zwakke telg wordt eerst na
Verloop van jaren een stevige boom. Het
kind wordt eerst jongeling, dan man en
Vader. Niet anders is het in het rijk der
genade. Een Christen moet opwassen in
kennis, geloof en heiligmaking. Hij is ge-
lijk planten en kinderen, die groeijen. Stil-
staan is kwijnen , achteruitgaan. Petrus ver-
volgt: zoo deze dingen bij u zijn en in u
overvloedig zijn, beter had men vertaald,
bij u toenemen. Gelijk men in eene school,
naarmate men vorderingen maakt, opklimt,
en van het gemakkelijke voortgaat, met
herhaling van het reeds geleerde, zoo is
het ook in het Christelijk leven. Een aan-
vanger in de Christelijke oefenschool neemt
toe, wanneer zijne kennis vermeerdert in
het verfoeijelijke van den aard en de doo-
delijke gevolgen der zonde, wanneer zijn
haat tegen de zonde steeds grooter wordt
en alle verkeerdheden, ook de geheime boe-
zemzonden en zondige neigingen, waartoe
hij wegens geaardheid en omstandigheden
bijzonder overhelde, meer en meer bestre-
den worden. Verder, wanneer hij een hel-
derer inzien krijgt in den weg der verlossing,
ook met toepassing op zichzelven; wanneer
hij van lieverlede wint in ootmoed, in tee-
derheid van geweten, in deugdzame neigin-
gen, in zuivere beginselen, in geloofslicht
en kracht, in waken, bidden en strijden.
Niet altijd zal men die vordering evenzeer
bespeuren. Ja, bij het ernstig najagen der
heiligmaking of het dieper inzien in hetgeen
er gevorderd wordt tot vernieuwing des ge-
moeds , gebeurt het niet zelden, dat het is,
als of men teruggaat, daar men meer en
»Beer gebreken in zich ontdekt. Doch zou
het niet goed zijn, als het zoo met ons ge-
steld is? Mag die vordering in ondervinde-
ly'ke zelfkennis ook geen toenemen heeten ?
Petrus schreef, waar deze dingen zijn en
toenemen, daar zullen zij niet ledig noch
'^»miGhlbaar laten in de kennis van onzen
Heer Jezus Christus. De eigenlijke betee-
kenis van het Grieksche woord, door ledig
yertaald, is werkeloos; en deze beteekenis
hier juist gepast. Voorts, wordt hier het
■Mindere gezegd en het meerdere gemeend,
zullen u werkzaam en vruchtbaar maken
^ kennis van onzen Heer Jezus Chris-
dat is de kennis, erkentenis en belij-
van den Heer Jezus Christus.
Kennis aan den Heer Jezus Christus hebben
wij allen, die onder het Evangelie leven,
of wij kunnen die verkrijgen; maar als wij nu
niets meer hebben, dan eene oppervlakkige,
werkelooze kennis, dan zijn wij gelijk aan
boomen, op welke geen spoor van vrucht,
geen belovend knopje gevonden wordt, die
nutteloos de aarde beslaan. Daarentegen,
gelijk een boom, die door frissche bladeren
en geurige vruchten het oog bekoort, en den
arbeid van den landbouwer beloont; zoo
is de Christen , wien de kennis van den Heer
Jezus Cl iristus niet werkeloos noch onvrucht-
baar Iaat. Zijne daden spreken , hij kan niet
traag, niet lusteloos of werkeloos wezen,
de handen niet slap laten hangen. Hij laat
zijn licht schijnen voor de menschen. De
middelen, die hij geniet, de gelegenheden,
die hem gedurig voorkomen, de uitgebreide
taak en werkkring voor hem geopend, alles
roept hem toe, om op te rigten trage han-
den en slappe knieën, om de lendenen te
omgorden, om te loopen in de loopbaan
hem voorgesteld, om naar het voorschrift en
voorbeeld van Jezus Christus van dag tot
dag ovei-vloediger te zijn in al wat goed is,
en aldus te toonen, dat Christus in hem
leeft, en hij werkt in de kracht, die de Heer
Verleent. Gelukkig hij, bij wien de kennis
van den Heer Jezus Christus zulk eene uit-
werking heeft ; die als een boom in goede
aarde geplant, uit hem sap cn wortel trekt,
oin vruchtbaar te zijn in goede werken. Voor
zichzelven smaakt hij de kracht en den troost
Van het Evangelie. Hoe meer hij toeneemt
'n de opgenoemde dingen , des te meer wordt
hij verzekerd van de opregtheid zijnes ge-
loofs, des te gegronder is zijne hope op eeno
eeuwige heerlijkheid. Niet alleen voor zich-
zelven smaakt do vrome vriend van God en
den lieer Je/.us het heil , dat hij deelachtig
Ook anderen , die hem in grooter of klei-
iier kringen omringen, trekken daar voordeel
^an, en worden door zijn voorbeeld uitge-
lokt en aanrremoedigd om den weg des levens
Onbsp;Onbsp;O
re bewandelen. In iedere stand en betrek-
is zoodanig iemand de beste, do ge-
'^chiktste, de beminnelijkste mensch. Naar
waarheid staat in een der gezangen (1) uit-
gedrukt:
Beproef, of ooit in soliooner licht
Volmaakter beeld voor uw geziat
Van menschelijke grootheid zweefde,
Dan d' echte Christen wezen zou,
Die, aan zijns Heilands leer getrouw,
Haar met zijn hart en dafin beleefde,
En daaglijks in die deugden won,
Die hij door haav bereiken kon.
En wat nog meer zegt: hierdoor wordt
liet hooge doel der verlossing in ons bereikt,
de verheerlijking van God door Christus,'
uit wien, door wien, en tot wien alle dingen
zijn. Nooit kunnen wij beter beantwoorden
aan Zijne geriade, die ons bewezen is, en
niets kunnen wij Hem anders toebrengen,
dan dit ééne, dat wij al onze gedachten
en neigingen, onze woorden en daden aldus
zoeken in te rigten, dat zij strekken tot
Zijne verheerlijking.
(1) Gez. LXXXIX: 4.
-ocr page 79-79
§ 3.
Nadeel door verzuim veroorzaakt.
Wie in de school den leertijd verbeu-
zelt , of buiten dezelve de noodige oefening
quot;Verzuimt, kan onmogelijk vorderen en zal
'••ch dat eens te laat beklagen. Zoo ook
gaat bet met hen, die in Christelijke oe-
fenschool zich niet naar behooren kwijten.
Oni dit levendig te doen gevoelen en zijne
Vermaning te meer aan te dringen, stelt
Petrus tegen hen , die zich op de genoemde
deugden toeleggen, dezulken over, die de-
zelve nalaten.
Onder de menschen, bij loelke deze
dingen niet zijn, moeten wij juist niet aan
^'tsporig godloozen denken; maar aan
•Renschen, die uiterlijk onberispelijk leven,
misschien wel door beschaafdheid, innemend-
eid en goeciaartigheid zich aanbevelen; doch
wien het rein geloof des harten ont-
^ eekt. Er is toch zoo menig een uitwen-
'g godsdienstig, bij wien de godsdienst
geene zaak des harten is. Bij deze is de
kennis van den Heer Jezus Christus, indien
het kennis heeten mag, ledig en onvrucht-
baar. Van zulk een' zegt Petrus: deze is
blind, van verre niet ziende, of liever,
de oogen sluitende. Hij is blind voor zijn
waar belang, sluit moedwillig de oogen; noch
tegenwoordige, noch toekomende dingen
worden door hem opgemerkt. Zijn oog
wordt allengskens meer verdonkerd, en hij
voor geestelijke dingen en gewaarwordingen,
hoe langer hoe meer onvatbaar, zoo zelfs dat
hij vergeten heeft de reiniging zijner vorige
zonden. De Apostel heeft hier het oog op
den doop, die in de eerste Christenkerk,
gewoonlijk door Indompeling pleeg te ge-
schieden. De gemeenten, aan welke hij
sclu'eef, zoo als men uit het begin van den
vorigen brief zien kan, bestonden uit joden
en Jodengenooten, en misschien ook uit
enkele Heidenen, die tot Christus bekeerd
waren. Deze waren dus, toen zij reeds
de jaren van onderscheid bereikt hadden,
door den doop, der kerke ingelijfd. Op
dezen doop zinspeelt Petrus, als hij gewaagt
van de reiniging hunner vorige zonden. Toen
beTf'nbsp;goddelijke verklaring en
quot;-'oite, afgewasschen van hunne zonden;
^oen hadden^ zij betuigd een geheel ander
n nieuw, Gode gewijd leven te willen aan-
hangen. Dit nieuwe Christelijke leven werd
^^etoond en aan den dag gelegd in de naauw-
^zette beoefening der voorgestelde deugden.
'ö dit niet deed, die vergat, verzaakte,
l'erloochende djnen doop, of de verbind-
en's daardoor o], hem gelegd en bij den
vrijwillig op zich genomen,
^ok voor ons, die dit lezen, zal deze
'ennnering wel niet geheel overbodig zijn.
^^ Er zijn toch onder hen , die Christenen ge-
^^quot;enid worden, zoo velen, die behalve den
'•am en den doop, niets Christelijks aan
.'J'i hebben. Men vindt er, die wel eens
^^^een plegtig oogenblik de belofte afleggen,
voor God en Christus te leven; maar
* Ier
Wo • quot;quot;quot;quot;quot;o'^ens slechts voorbijgaande be-
^Üquot;' die, omdat zij geen wortel
11) rook en damp verdwijnen. Van
6
-ocr page 82-de zoodanigen zou Petrus zeggen: zij zijn
blind, de oogen sluitende en denken ar niet
aan, waartoe hun' doop hen verpligt. Dit
dringe ons, om niet in het uitwendige te
berusten , maar te staan naar vernieuwing
des gemoeds, zonder welke wij in het ko-
ningrijk Gods niet kunnen ingaan. Wij mo-
gen dan wel toezien, en ons benaarstigen,
om op de lessen acht to geven , die van do
belijders des Evangelies gevorderd wor-
den , en tot welker beoefening de hemelsche
Onderwijzer ons leiden wil in de proef-
school hier beneden. Ook tot ons is het
ernstige woord gerigt: hoe zullen vAj ont-
vlieden , indien rcij op zoo groote zaligheid
geen acht nemen? (1) O! dat er onder hen,
die dit zullen lezen, niemand ware, dien
het geene heilzame bezorgheid en vrees in-
boezemde. Wij, als medearbeidende bidden
u ook, dat gij de genade Gods niet te vergeefs
moogt ontvangen hebben. (2)
(1)nbsp;Hebr. II : 3a.
(2)nbsp;2 Cor. VI : 3.
-ocr page 83-Het hooge belang om, langs den aan-
gewezen weg, onze roeping en
verkiezing vast te maken.
Het is, als of de Apostel bevreesd is, niet
genoeg gedaan te hebben, zoo verdubbelt
'quot;j den aandrang, en voegt de eene opwek-
'quot;g bij de andere. In den aanvang van
let 10'^ VS. vinden wij eene hoogstgewigtige
hermnering: daarom broeders! benaarstigt
^ ie meer, om uwe roeping en verkiezing vast
^ maken. Hij noemt hen, met minzaam-
leid: broeders; om daardoor zijne broeder-
ijke^ genegenheid uit te drukken en de ver-
manmg des te gereeder ingang te doen vinden,
««»-OW te meer staat in het Grieksch voor-
'^an, en behoort bij elkander. Het is eene
terugwijzing op het onmiddelijk voorafgaande,
8 en 9). Omdat het zoo betamelijk en
^^odzakelijk is de aangeprezene pligten te
fonbsp;'nbsp;andere zijde, zoo ver-
°®yehjk en verderfelijk die te verzuimen
-ocr page 84-daarom te meer vermaan ik u, uwe roeping
en verkiezing vast te maken.
Roeping en verkiezing is hier buiten twij-
fel, Gods genadige, vrijwillige, ongehoudene
roeping en verkiezing tot het deelgenootschap
aan alle de groote en onuitsprekelijke zege-
ningen en heilweldaden van het koningrijk
der hemelen, welke Christus voor ons ver-
worven heeft, en die in de gemeenschap
met tiem, door het geloof, hier aanvan-
kelijk , en in de eeuwigheid volkomen , zul-
len genoten worden. Met andere woorden,
de roeping en verkiezing tot volmaakte hei-
ligheid en zaligheid. Die hemelsche en
heilige roeping, die genadige verkiezing in
Christus Jezus tot aanneming tot kinderen,
om heilig en onberispelijk te zijn voor Hem
in de liefde, is van Gods zijde vast, onver-
anderlijk en onherroepelijk, die bestaat in
eeuwigheid; menschen kunnen dezelve dus
niet vast maken en het zou eene ongerijmd-
heid zijn, hen daartoe op to wekken. Daar-
enboven gaat Gods roeping en verkiezing des
Christens geloof, dengd en heiligheid voor-
011 het is niet, uit of om de werken
der regtvaardigheid, die wij gedaan liebben
of zouden doen; maar alleen naar zijne
groote barmhartigheid, in, om en door
Christus. Ieder uwer gevoelt, dat de Apos-
tel hier dus niet kan doelen op het vast
maken van de roeping en verkiezing, zoo
a's zij aan Gods zijde, geheel vrijwillig, on-
afhankelijk en onveranderlijk is; maar op
de welgegrondheid van onze overtuiging en
bewustheid, dat wij, onder die gunstelin-
gequot; , geroepenen en verkozene erfgenamen
des eeuwigen levens behooren, en de vol-
'^omene aanneming tot kinderen Gods, in
de toekomst van Christus, mogen verwach-
ten, die God zullen zien en Hem gelijk
^^'«■■zen. Die onderwerpelijke verzekering van
onze kinderlijke betrekking op God, van
^^e opregtheid onzes geloofs, van de onbe-
quot;^riegelijkheid onzer hope, deze kan onge-
grond wezen, wanneer wij den schijn voor
wezen houden; wel den naam van Chris-
noemen, maar niet afstaan van ongereg-
'gheid; wel zeggen, door den Geest te Ie-
8(j
ven, rnaai- niet naar den Geest wandelen.
Is het zoo bij ons gesteld! o! dan misleiden
wij ons zelven, dan bouwen wij het huis
onzer hope op een' zandgrond; want zonder
heiligmaking zal niemand den Heere zien, en
die den Geest van Christus niet heeft , komt
Hem niet toe. Doch, de bewustheid en
verzekering van onze roeping en verkiezing
kan ook flaauw, twijfelachtig, onbestendi«-,
zelfs bij den opregten Christen zeer bene-
veld en donker zijn. De oorzaak daarvan
ligt in nalatige of trage benaarstiging van
die hoedanigheden of deugden, welke voor
hom en anderen, de vruchten zijn van do
opregtheid zijns geloofs, van de vernieuwing
zijnes gemoeds en het inwendige nieuv/e
leven voor God. Hij kan dus zijn hart niet
verzekeren en daardoor niet blijde, getroost
en in hope leven. Hoe meer nu deze
vruchten en uitwerksels van het waarachtig
levendig geloof, in den Christen te vinden
zijn , hoe krachtiger en overvloediger zij in
hem uitblinken , des te meer wordt de
bewustheid van zijn deelgenootschap aan
Clinstus vaster, bestendiger en meer ver-
zekerd ; want hieraan weten wij , dat wij uit
God geboren zijn, dat de Geest Gods in
ons is en Christus in ons eene gestalte'krifgt.
I^aarom te meer, zegt nu Petrus, benaar-
®t'gt u broeders, ora deze overtuiging bij
te versterken, dat gij geroepene naar de
Voorkennis Gods, tot verkrijging der eeu-
^'ge zab'gbeid, in die hope u moogt ver-
blijd en, door dit alles met lust en ijver te
behartigen , en in alle deze deugden der god-
zaligheid u te oefenen.
Belangrijke opwekking voorzeker! Geene
andere en geene betere bewustheid van onze
i'oeping en verkiezing kunnen wij hebben,
dan die uit de vruchten van ons geloof en
de reiniging on/.er harten en heiligmaking
des levens ontleend wordt. Al wederom
bewijs, dat wij met het leerstuk van
ods genadige verkiezing niet van voren,
maar achterna moeten werkzaam zijn;
het niet voor eerstbeginnende, maar
^oor meer gevorderde Christenen is, en dat
y Wel onderscheiden moeten de gronden
voor ons geloof; die liggen geiiecl buiten
ons in liet Evangelie en in Christus; maar
do bewijzen van ons geloof moeten in ons
gevonden worden. Is er nu onder u, die dit
leest, de een of ander, die hieraan zichzel-
van beoordeelende, zeggen moet: die bewij-
zen zijn bij mij niet; hij beruste niet in do
kennis van dit gebrek; maar zoeke ten vol-
len overtuigd te worden van de echtheid van
zijnen Christelijken stand, en daardoor ver-
zekerd van zijne roeping en verkiezing tot
zaligheid. Er is inderdaad niets zoo be-
langrijk , dan hiervan de vaste vergewissing
te hebben. Er kan voor onze rust in dit
leven en voor onze behoudenis hier na-
maals, geen gewigtiger vraag gedaan worden ,
dan deze: of onze harten verzekerd zijn voor
God? Wien het om die verzekering te
doen is, die tracht niet slechts te honden,
wat hij heeft, maar zoekt ook op to wassen
en toe te nemen in het goede. Daartoe
moeten wij alle gepaste middelen ter hand
nemen en in Gods kracht ons gedurig oefe-
nen met alle gebeden, smeeking, en waken-
tot het zelfde einde, met alle gedurig-
beid. Inzonderheid moeten wij, naar de ver-
maning van Petrus, alle naarstigheid aanwen-
den om bij ons geloof deugd, bij de deugd
kennis, bij de kennis matigheid, bij de ma-
t'glioid lijdzaamheid, bij de lijdzaamheid
godzaligheid, bij de godzaligheid broeder-
lijke liefde, en bij de broederlijke liefde
liefde jegens allen te voegen. Het is op
deze wijze, dat wij het getuigenis van Gods
genade in ons bekomen en onze roeping
en verkiezing vast maken. Hoe meer die
1'oedanigheden van een Christelijk leven in
ons gevonden worden, des te meer zullen
^'y zekeriieid hebben van onze herstelde
betrekking op God en den Heere Christus,
des te gegronder uitzigt op de eeuwige za-
ligheid.
Beoeüujiiuj legen struikelen.
^^ Nog eenen nieuwen aandrang voegt Petrus
^y b^'t iwmIs gezegde; eene drangrede, dio
met het onmiddenijk voorgaande naauw ver-
honden is: want dat doende zult gij nim-
mermeer struikelen. Hij wil zeggen, dat doen-
de, deze dingen doende, indien gij aldus
bij uw geloof deugd voegt, en alzoo uwe
roeping en verkiezing vastmaakt, zuil gij
nimmermeer struikelen. Struikelen is hier
niet in die beteekenis, als Jacobus IH: 2
schreef, wij struikelen allen in velen • maar
zoo als Judas vers 23 bedoelt magtig van
struikelen te bewaren; vallen, zoodat men
tot een' aanstoot en ergernis wordt,- het
overwonnen , op den grond geworpen te wor-
den door den vijand ; het is dus beveiliging te-
gen grove, ergelijke misstappen. Wie slechts
in naam en in schijn een Christen is en zich
niet benaarstigt tot geloof en heiligmaking,
die bezwijkt ligt in de verzoekingen. De echte
Christen daarentegen, wiens kennis niet
werkeloos, wiens geloof levendig, wiens
moed vast, wiens godzaligheid volijverig is,
gaal. met eenparigen vasten gang in zijne
loopbaan voort. Steeds heeft hij wapenen
gereed, om de aanvallen van de vijanden
der ziel inet kloeken moed te keer te gaan.
lloe zwaar en dringend ook de verzoekingen
zijn mogen, hij zal niet tot moedwillige zon-
«n vervallen; hij zal bewaard worden, van
^'^gernis aan anderen te geven. De booze vat
niet. (1) In den geestelijken strijd, dien
ly hier tegen de vijanden der ziele te strijden
, zal hij niet bezwijken noch onder
1'ggen, maar door de kracht des Heiligen
Geestes geschraagd , altijd sterken wederstand
bieden, tot dat hij eindelijk de volkomene
overwinning behaalt (2).
■litiirne ingang in de hemelsche heerlijkheid.
I^e laatste drangreden, tot welker overwe-
ging
wij nu genaderd zijn, is eene heerlijke
l^roon op alle de voorgaande. Het is de
toezegging van het volle en ruime genot der
'einelsche gelukzaligheid. De geloovige en
Werkzame leerling in de Christelijke oefen-
(') I Joh. V. 18. (2) Heidelb. Catech. antw. 127.
school bereikt zeker het doel van zijn stre-
ven , tot hetwelk de onveranderlijk getrouwe
God, hem in Christus heeft bestemd en uit-
verkoren. Petrus verzekert het in het 10 '-'vers.
warü, alzoo zal u rijkelijk toegevoegd worden
den ingang in het eeuwig koningrijk van on-
zen Heer en Zaligmaker Jezus Christus.
Door het eeuuig koningrijk van omen Heer
en Zaligmaker Jezus Christus moeten wij
bier het rijk der heerlijkheid verslaan , dat rijk ,
tot hetwelk de zielen der stervende vromen,
aanstonds na hun verscheiden, worden opge-
nomen, en waar in zij, na de opstanding
en het algemeen gerigt, ten uitersten dage,
met ziel en ligchaam beide zullen overgaan.
Dit koningrijk wordt eeuwig genoemd, omdat
het in eindeloozen duur boven alle aardsche
rijken en heerschappijen verheven is, en
hier beneden begonnen , eerst in de eeuwig-
heid voltooid zal worden. Het is het ko-
ningrijk van omen Heer Jezus Christus. Hij
is daarvan de stichter, en de koning. Door
Hem is het gegrond, ingewijd en geopend.
Van Hem dalen de zaligheden af, die daar-
quot;1 genoten worden; zonder Hem kan nie-
mand daarin eene plaats erl;mgen. Aan zijne
tussclienkomst hebben wij dit eeniglijk te
danken. Voor hen alleen, die Hem tot
bunnen Heer begeeren, staat de toegang
open, Hij is de M'eg, de waarheid en het
leven.
In dit eeuwig koningrijk van onzen Heer
®n Zaligmaker Jezus Christus, komt men
door het geloof. Petrus betuigt het in zij-
nen eersten brief, het einde des geloofs is
«^e zaligheid der ziele (1). Zonder geloof,
Werkzaam in liefde en heiligheid. zal niemand
daarvan een onderdaan, of deelgenoot wor-
den. Voor uitwendige leden of naam-
christenen zijn de poorten van het hemelsch
Jeruzalem gesloten. Niets, dat onrein is, zal
'^aar inkomen, niemand, die gruwelen bedrijft,
of leugen spreekt: maar zij komen daar, die
geschreven zijn in het boek des levens. Doch
. de ruime ingang in dat eeuwig koning-
krijgt men, naar mate de opgenoemde
'quot;gen, de vruchten van het geloof, de
1 Petr. I: g.
goude werken bij ons meerder en overvloediger
zijn. Den zoodanigen zal rijkelijk loorden
toegevoegd; zij zullen niet slechts een' zeke-
ren , maar ook eenquot; ruimen ingang vinden.
Wie hier in geloof, godzaligheid en liefde uit-
muntende waren, zullen do poorten van de
liemelstad wijd geopend vinden, en die bin-
nen trekken , even als een overwinnend held ,
die zegenpralende zijn intogt doet. Niets zal
hunne intrede in het eeuwig koningrijk des
Verlossers belemmeren, of moeijelijk maken.
De Allerhoogste zal in welgevallen op hen
nederzien. En hij die koning is van het
heerlijk Godsrijk , Jezus, hun Zaligmaker en
Heer, zal aan hen de vervulling schenken
zijner zalige beloften, en hun de kroon der
regtvaardigheid geven, voor hen weggelegd.
Zoo zal hun eere en heerlijkheid tot beloo-
ning worden toegevoegd , omdat zij, bij hun
geloof, liefde, heiligmaking en godzaligheid
hadden toegevoegd, en met daden getoond,
dat hun Christendom niet in woorden, maar
in kracht bestond.
Er zullen dus, — dit zien wij uit het
-ocr page 95-onderwijs van Petrus — er zullen trappen zijn
m de hemelsche heerlijkheid en zaligheid.
En die onderscheidene trappen, hoogere of
lagere, zullen geêvenredigd wezen, aan de
^'atbaarheid voor den hemel. Die vatbaar-
heid wordt verkregen hier in deze aardsche
Oefenschool. Naar mate wij hier in de be-
trachting van godzaligheid en liefde hoogere
Vorderingen gemaakt, met meerdere getrouw-
heid en ijver, den Heere gediend, ons groo-
tere opofferingen om zijnen wil getroost en
de beproevingen met standvastigheid over-
wonnen zullen hebben , naar die mate zal voor
de zoodanigen de hemelsche gelukzaligheid
grooter en heerlijker zijn. Wie hier alle
»laarstiglieid toebrengt, om zijne roeping en
Verkiezing vast te maken, zal ginds naar
evenredigheid van zijnen ijver, grooter loon
ontvangen. Hoe meer de stervende vrome
medeneemt naar den hemel van die goederen
'e hem daar ter volmaking van zijn geluk
|e stade komen, des to ruimer ingang zal
ein verleend worden in het eeuwig koning-
van den Heer Jezus Christus, des te
overvloediger en milder zal hij däar bedeeld
worden nit den rijkdom der goddelijke ge-
nade! Laat ons dit toch niet vergeten,
mijne vrienden! dat wij het gedurig beden-
ken en tot onszelven en malkander zeggen:
ginds zullen wij maaijen naar dat wij hier
gezaaid hebben! Allen bevinden wij ons
hier in de Christelijke Oefenschool. Wie
van ons zal nu den prijs behalen? Gelukkig,
dat niet een of twee, maar velen dien ver-
krijgen kunnen. Streven wij allen hiernaar;
streven wij elkander voorbij en benaarsti-
gen wij ons alzoo, dat wij een' der eerste
prijzen, dat wij den palm der eeuwige over-
winning, de kroon der hoogste heerlijkheid
verkrijgen mogen! Wie onder u, mijne me-
deleerlingen! daartoe lust heeft, hij ontzie
de moeite en de inspanning niet. Zonder
strijd en oefening wordt niets groots verkre-
gen. De taak, die wij hier te verrigten
hebben, zij langdurig en moeijelijk; eenmaal
zullen wij de aangename vruchten eener
onbezwekene getrouwheid plukken, cn naar
evenredigheid van onze oefening, eeuwigen
vi'eclo on zalige vreugde tot volle verzadiging
genieten in het eeuwig koningrijk van onzen
Heer en Zaligmaker Jezus Christus! Welk
eene aanmoedio-ing, om niet te vertragen,
Do'nbsp;O '
'naar meer en meer overvloedig te worden
'n alle. goede, Hem welbehagelijke werken!
hetzelv,
En nu. Medeleerlingen in dezelfde school,
laat ons alles wat wij beschouwd hebben,
nog eens in korte trekken zamenvatten, en
als eene handleiding tot eigen nadenken voor-
stellen. Groote en dierbare beloften zijn
ons geschonken, opdat wij door dezelve der
goddelijke natuur deelachtig zouden worden ,
nadat wij het verderf, dat in de wereld is
door de begeerlijkheid, ontvloden zijn. Op
ons rust nu de heilige verpligting om to
staan naar dat geloof; hetwelk het beginsel
an alles goeds is,- de vruchtbare wortel,
aaruit de schoone plant van een nuttig en
^veldadig leven opgroeit. Hebben wij dat
ploof, zoo laat ons ons benaarstigen , om bij
e alle die hoedanigheden van een hei-
-ocr page 98-lig en cliristelijk loven te voegen, tot welke
Petrus zóó dringend opwekt. Hierin is de
toetssteen te vinden van de echtheid des ce-
O
loofs. Beproeve dan hieraan een ieder zich
zeiven! Missen wij dezelve geheel en al,
wij mogen dan wel voor onszelven toezien;
want onze hoop op den hemel is dan ijdel
en ongegrond. Op ons is dan toepasselijk
wat Petrus schrijft: bij wien deze dingen niet
zijn, die is blind; hij ziet niet en wil niet
zien , en heeft de reiniging zijner vorige
zonden vergeten. Of zijt gij niet geheel en
al van die hoedanigheden ontbloot, maar is
alles bij u nog zwak en in de eerste begin-
selen , zoo onderzoekt van waar het is, dat
uw geestelijke welstand meer kwijnt, dan
bloeit. Vraagt gij: wie is tot deze dingen
bekwaam ? ik vraag u op mijne beurt: kan
eene leer, die uit God is, ons minder dan
dit voorschrijven ? Ik gevoel wel diep mijn
eigen gebrek en zwakheid ; ik besef wel alle
de moeijelijkheden aan deze taak verbonden;
maar zou dit vrijheid geven, om met min-
dere getrouwheid te waarschuwen of iets
a-hter to houden ? Ook is het geen feilbaar
®ensch, die ons dit voorschrijft, maar een
-'^postel des Heeren, die zichzelven mede
oefende in de school van den besten Mees-
Broeders! die goede Meester ziet op
Hij wil ons voorthelpen; Hij bezit
alles voor ons, en wil alles voor ons vol-
brengen, wat wij voor het leven onzer ziel
en ter opvoeding voor den hemel van noode
hebben. De leertijd is kort; en de zaak,
diö van ons gevorderd wordt, groot! Eerlang
Verlaten wij deze oefenschool. Niemand
ZIJ traag in het benaarstigen; niemand be-
ruste in hetgeen hij aanvankelijk bezit, al
•nogt hij zich ook met dankzegging voor de
genade, hem verleend, verheugen, dat hij
niet geheel werkeloos, noch onvruchtbaar is
in de kennis van onzen Heer Jezus Christus.
niet genoeg voet gezet te hebben op
,nbsp;O -O ---ö------ -- -------
en weg des levens, wij moeten op denzel-
ven met vasten gang voorwaarts streven. Js
'et schande voor den scholier, wanneer zijne
Vorderingen niet aan den langen leertijd ge-
^venredigd zijn; hoe moeten wij ons zeiven
Het is
(Lm beoordeulcn, indien wij, reeds voor-
lang geroepen tot de dienst des Heeren,
sedert het doen van de beste keuze niets of
weinig gevorderd zijn, in de overwinning
van onze gebreken , en in de beoefening der
Christelijke . pligten ? Iedere verachtering in
kennis, liefde en heiligheid, iedere vorde-
ring , die wij hadden kunnen maken en niet
gemaakt hebben , is schade voor de eeuwig-
heidr Daarentegen, hoe meer wij vervuld
zijn met vruchten der geregtigheid, des to
meer zijn wij werkzaam tot eer van God
en Christus, en zien ons eens ruimer in-
gang en hooger geluk bereid in het koning-
rijk van onzen dierbaren Verlosser. Laat
ons dan goed doende niet vertragen: want
te zijner tijd zullen wij maaijen, zoo wij
niet verslappen. De wereld ziet op ons;
do eere van het Christendom , de gesteld-
heid van den tijd, die wij beleven, vorde-
ren dubbele naauwgezetheid. Alle leerlingen
kunnen wel dezelfde vorderingen niet ma-
ken ; de Heer, met wien wij te doen heb-
ben , kent ieders aanleg en krachten en
Weegt die naauwkeuiig af. Eene onbesten-
dige gelioorzaambeid en trage ijverloos-
) als of bet genoeg ware ter naauwer-
nood isajjg jg worden, kan Hem niet be-
'gen. Hij eischt standvastigheid in het
got'de, en toenemen in volmaking. Houden
dit altijd onder het oog, en zoeken wij
gedurig, dat ons geloof vaster, onze kennis
zuiverder, onze zelfbeheersehing eenpariger,
onze lijdzaamheid volkoiuener, onze god-
-«ahgheid naauvvgezetter, onze liefde harte-
yker worde. Niemand echter verhefFe zich
op die deugden , of bouwe daarop den grond
''yiier hope voor de eeuwigheid. Verre zij
^an ons zulk een ijdele waan of nietsbedui-
dende grond van belioudenis. Buiten Christus
equot; zijne geregtigheid zou alle vrijmoedigheid
^oor God, alle hoop op de eeuwigheid ons
gelijkelijk ontbreken. De aanvanger, zoo wel
als (Ie verstgevorderde, in de Christelijke
Oefenschool , heeft geen' anderen grond van
quot;'quot;''■g Worden, geen ander uitzigt of ver-
^^•»ciiting voor de toekomst , dan hetgeen
^quot;iH'uwd is op Cliristus en zijn sriMildr.'uit-
Ceni
l.Kvang.herinn.aanKraiiken 10
J.OvtT het nuUig Keikgaan.
5.Over het doen v.Bclijdunis
i.Eüu wyuj d vour measchen,
di» niet Ier kerk kunn.gaan
5 .Hel (. hl isteiid. bescUaamd
door Hfid.-neii......
6. li\.hei uin.nan Bedroefd
f .Kvangehs. herin nering^
aati Vad. rs eti Moedei» .
8.Een woord aan Vadera en
Moeders over dt-ji Doop. . 03
g.Uver het aiJerbeslo iiuek.
10.Oaderw.overhel Bijbcllcz. 20
i i .Hel leven van den HeerJ cius
jy.IeU over hel Avondmaal .
13.Opwekking lot de iunsse-
lijkc Godsdienst......12^
J4. Zaïnenspraak tusschen diie
vriend, ovcr de VVcdi-rgeb- 07^
l.'i.Hel lov.van WillianiK el ly 10
Iti.Due /amtnspr. lusachen
een'Leeraar i-n eenHuistn. 10
l?.Ucl doip Eeienhoei, lo{
vorigen welvaart hersteld. 20
iö.Hct nadeel van het bij de
atiaat loopen der kinderen
19.\Vaar8ch.i.-gen deOntuchl —
ÏO.lets voor herstelden uit
krankheid.........121
ïl.Iela voor Gevangenen. . , 25
22.(T.;8chenk der ChrisleJijke
liclde voorkinderen. ... 20
SS.Geselieiik voor Li«lmatcn , 15
a^.ilcb ik wel genoeg voor de
eeuwigheid?........
2rgt;.X\vecalt;: Gesch. der Chris-
t-ïlijkcliefde voorkinderen 15
vo.»r Armen......
3y.Jezus, de Geneesmeester . 10
.50.Kvang. herinneringen aan
ol.VerKame!. van le-erg. brie-
ven en opwekk. verhalen,. 12è
ia.O|jwekk,totwpUevrcdenh. 12^
óh . l'cn goed Woord aan Chris-
Icn-oudt-raover dtgt; opvoed. 15
5».l' rai.kr, de kracht dva Gel. 12^
55.Öchela van het leven van
Afrilc«n«r..........
-in .Waarschuwing liegen h
kwaadspreken....... 7^
ST.lKts over de Zelikeiinis. . 15
58.Een woord van onderrigt
en troost in Sterfhuizen. . 20
31). (loet nift nuïii kaïil-J.
40,Vriendel. ra..iil aan zwaar-
moedigeti .......... .!.'gt;
.WaHi oni word ik niethetei 17J
n
n
10
15
15
Cents.
42.Wie zijn, hier op aarde,
de gelukkigste menschen . 15
45.Gedenknbsp;te sterven.....15
i4.Hel Voorbidden, een pligt
der ChrisleHjke liefde. . . 12^
45.0pw. lotgetrouwe deelne-
ming in het Maand.Gebed. I7i
46.Trooslw.nbsp;voor Christenen . 15
47.Bijbelsnbsp;Leesb. voor Krank. 15
4f,Iet3 uit hel levenvon F.Ntir 20
49.HetGeloüfinnbsp;JezusChrislus 20
50.nbsp;De Chrislel. Oel'enschool. 20
51.nbsp;Üü Goede Herder.....17i
52.Kijbol3chnbsp;Onderwijs over
's Mensehen bekeeiing . . }7|
53.Genadenbsp;en Pligt......l7f
54.Geschenknbsp;aan allendieGods
woord mogen hooren. . . . 17^
55.Denbsp;Zelfbept'oeving.....17j
56.Hetwand.alskind.(lesLichtsnbsp;17Ï
57.Eennbsp;woord aan allen die
gaarne het hesle voorbeeld
wenschen na Ie volgen. . . 17^
58.Iels over het Geweien . . 17^
59.Christel.nbsp;Godsvrucht, geen
Dweeperij...............17^
60.Geschied.nbsp;v.JohannesEliot. 17^
61.nbsp;Een woord ovet on/en
Geestelijken wasdom. * . .
62.Uenbsp;Christen........15
dS.Aanpi ijzing van een god-
vruchtig huiselij k leven . . 15
64.Herinn.nbsp;van een' Üorpal.
65.Wenkennbsp;oinlient hel ge-
brek. aan schuldgevoel . . 15
66.Handl.nbsp;lot de Algem.Kaart
der Christel. Zendingap. » 30
67.Denbsp;wederzijdsche pligl- in
hol Christel, leven.....J^f
68-l)e ware vooruitgang ... 10
öS.Goda hoogheid cn der Men-
schen geringheid ..... iO
70.Hoe wil lt;le Heer lt;l.it zijne
Diamp;cipelon omtrent ilem
zullen gezind zijn . . . . lO
71 .Godsdiensligh. ui', nood. iü
72.Bidtnbsp;Eonder ophouden ... 12^
73.Hetnbsp;beste Avondmaalskleed. Ui
74.Daniënbsp;l..........2Ü
75.Denbsp;hoste Fakkel......D
76.Dcnbsp;vriendschap der wereld. 8
77.Watnbsp;doet men voor Israël? 12^
7H.Mnria, de Moederdes lleoren. 17^
79.1gt;e levensav, vnn Vader Jaeoh 12^
SO.Iietliefheb. der verschijning
van Christus......... 9
Sl.Ooef CHS lieden oiis dagc-
lijksch biood.......
8'i.UitweJuliye yquot;ods«lienü{,igh.
zonder i^odsd . dos hnvU-n' . 1 -ï
s;j.Ovlt;'v ht t veilrouwcn o]ifiolt;l. I 'è
Bij M. WiJTfifZoNiiK, Drukkers van hlt;^t N^d.nbsp;.otscfi.
worden ook uirgegeven lt;Jc volj^enrlt Kleine aiukjes;