-ocr page 1-

i^WBELSCH ONDERWIJS

OVER

menschen bekeering.

derde druk.

Te ROTTERDAM, bij
Drukvnbsp;ZONEN,

kers van het Nederlandsche Zendelinggenootschap.

Ko, Lunbsp;1853.

-ocr page 2-

■ vi^

M

-ocr page 3-

VOORBERIGT.

^ (^committeerden .an ket Nederland.ehe
^quot;^deUn^genootsohap, tot het opmllen, oer-
- uitgeven van kleine Stukje,
godnbsp;Evangelische kenni. en

««rj/quot;quot;' -

^^ Jnbsp;■ dibeits, l. merens, Predikanten,

/nbsp;en Hoogleeraar Utrecht,

w II'nbsp;Predikant 'sGravenhage,

^^nbsp;Predikant Amsterdam,

■f- J. van oosterzee Th. Dr.,

-ocr page 4-

voorbekigt.

iv

Predikanteu te Rotterdam, overeenkomstig
hun ambt en hunne bediening, dat oogmerk
gaarne willende bevorderen, en in uitzigt
op des Heeren medewerkenden zegen, bieden
het nevensgaande Stukje hunnen landgenooten
aan; erkennende intusschen geene uitgave
voor echt, dan welke door een hunner of
door de drukkers dezes on'lerteekend is.

i

-ocr page 5-

BIJBELSCH onderwijs

ovek

's menschen bekeering.

I^-eu enkel woord over den Inhoud, het Oog-
en het Gehruik van dit boekje wil ik laten
^«orafgaau. Xi^n Inhoud kunt gij uit den titel
Pmaken: het handelt over een gewigtig en voor
^ aer menseh belangrijk onderwerp: des men-
en, dat is, uwe en mijne bekeering tot God
^ lerover is even als over het geloof in den Heer
Christus, hetwelk daarvan de grondslag en
spr
inbsp;veel geschreven, wordt dikwijls ge-

Bii-h ]nbsp;'Vörden daartoe zoowel in den

ogf, allerwege, als in de openbare godsdienst-
^^^tmngen gedurig opgewekt. Het kon dus
schrijven van een boekje over
Ware '^'Semeen bekend onderwerp overtollig
de quot; Anbsp;ee^ter er niet over; want

heeft mij in ontmoetingen en
versoh-nnbsp;onderscheidene menschen uit

,^^eöiUende standen geleerd, dat niet weini

verke^'T ^^^^'S^ige zaak, donkere, verwarde
^ichzeTnbsp;koesteren, waardoor i

hetnbsp;anderen misleidt, den schijn vu..

houdt, en zoowel in de beschou-

'einigen
en
men
oor

-ocr page 6-

wing als in de zelfsbeproeving, zich meer schikt
en beoordeelt naar de bijzondere denkwijze,
welke daarvan in den tijd, in welken men leeft,
of onder de menschen, met welke men verkeert
en wie men zijn vertrouwen schenkt, in omloop
zijn, of ook naar de boeken die men leest, in
plaats dat men zich in dezen geheel en alleen
naar het onfeilbaar Woord van God rigten zou.
Het kwam mij althans voor, dat eenig onder-
rigt, teregtwijzing en bestuur over dit aangelegen
onderwerp, als een vervolg op het vroegere
stukje over
het geloof in den Heere Jezus Christus,
naar zijn eigen onderwijs,
Joh. VI, zijnde
N°. 49, voor de behoeften van velen niet onge-
past zijn zou.

En wat zult gij dan hier vinden? Met alles,
wat er over dit onderwerp zou kunnen gezegd
worden; maar toch het voornaamste, hetwelk gij
en ik weten en waaromtrent ieder zich zelven
beproeven moet, en dat mij bij de opmerking van
hetgeen onder mensehen plaats heeft, ter beharti-
ging meest noodig voorkwam. Het zal een
Bijbelsch
onderwijs
zijn, dat is te zeggen, gegrond op, en
afgeleid uit duidelijke en beslissende uitspraken
der Heilige Schrift, welke boven elk hoofdstuk
aangeteekend zijn, en die den grondslag en
leiddraad zullen uitmaken van hetgeen in dat
hoofdstuk zal worden aangewezen.

Het oogmerk, hetwelk ik hierbij mij voorstel-
de, cn onder den zegen Gods wenschte te berei-

A

-ocr page 7-

zeivennbsp;aan ons-

de ho'n'quot;nbsp;boe het met

Wj onsnbsp;^^^ beoefenend Christendom

l5oshe-,lnbsp;is, opdat wij uit onze zorge-

oatwak ^''^t'misleiding of vertraging mogen
verknbsp;t^-gt;-«gtwijzing waar wij misschien

W'U '^^'^bten en werkzaam waren; ter op-
om met deze gewigtige zaak te beginnen,
begonnen zijnde ter
hestiering om daarin
^ ^ort te gaan en meer gelukkig te slagen. Het
aus een Boekje voor allerlei soort van men-
j^cien, beschaafd of min beschaafd, oud of jong,
^zij zij over hunne bekeering nadenken, er
J^ang m gt^ii^^nbsp;^^ ^^^^ aanvingen,

het verzuimen, ieder zal er wel eenig nut
trekken kunnen, wanneer hij het slechts
^aidachtig en biddend leest en herleest, en
^rmede tot zijn eigen hart inkeert.

moet'nbsp;' ^^^ ik u, lezer! ernstig

zaalnbsp;De bekeering is toch geene

of d'nbsp;^^^^^ ^^ te redeneren hebben,

derernbsp;algemeen in betrekking tot an-

hetwelk ' quot;nbsp;noodige,

ten tpnbsp;e^'^aring en beoefening moe-

onsnbsp;bezitten, of het zal niet wel met

te le^.nbsp;is dus niet genoeg hier over

■aaar vHnbsp;boekje ter zijde te leggen,

®inde ^''^ten het tot onszelven brengen; en ten
hr « quot;ï ^®bulpzaam te zijn heb ik achter
OMstuk eenige vragen bijgevoegd, welke

-ocr page 8-

ik hoop dat ieder zich zelven met ernst in het
verborgen zal voorleggen om ze opregt en ge-
trouw voor het aangezigt van God te beant-
woorden , en daardoor meer met den toestand va»
zijn hart en leven, en langs dien weg met hetgeei
hem ontbreekt en in den weg staat, bekend te
worden en alzoo te denken en betrachten wit
tot het heil zijner ziel en ter eere Gods voor
hem bijzonder noodig is.

Zoo ga dan dit kleine geschrift de wereld ii,
onder het geleide van den barmhartigen, almagi-
gen en alomtegenwoordigen God en Vader. Eij
brenge het daar, waar geen sterveling het brei-
gen kan, opene onze oogen en harten voor ce
waarheid, opdat wij hare verlichtende, heiligende
en zaligende kracht ervaren, en in gedaaite
veranderd worden, naar het heerlijk en heiig
beeld van Hem, die onze Verzoening en onze
Hope, onze Leidsman en Heer is, en eenmaal
onze Beoordeelaar en Lotbeslisser voor de
eeuwigheid in zijne verschijning wezen zal.

-ocr page 9-

eerste hoofdstuk.

ovek

I^EX WAREN AARD DER BEKEERING,
jvaar aanleiding van
Jes. LV: 6, 7.

Euhnbsp;juister en volieJiger

vin -nbsp;bezwaarlijk ergens in den Bijbel

eenquot;*quot;quot; '''quot;ge^e^o, waarin de beiceering

boven 'nbsp;bier

staan aangeleekend uit Jesaja 55.

^^ hè!. ,,nbsp;^quot;'''^«'^bap, welke,

Christ!,, ''

van den

•^eerliikin'nbsp;ver-

en zou K quot;nbsp;™oest

ollen fnnbsp;^^^ W-g

in den „nbsp;'^^^bjk zonder onderscheid ,

van God, ,ot bekeering. Wij

-ocr page 10-

mogen het dus aanmerken als de korte
hoofdinhoud van de Evangelieprediking,
die ook tot ons komt. Zij is deze:

yyZoekt den Heer, terwijl Hij te vin-
den is, roept Hem aan, terwijl Hij nabij
is; de goddelooze verlate zijnen weg, en
de ongeregtige man zijne gedachten, en
hij bekeere zich tot den Heere, zoo zal
Hij zich zijnes ontfermen, en tot onzen
God, want Hij vergeeft menigvuldiglijkquot;
Wij ontleenen hieruit vier hoofdtrekken,
die in de waarachtige bekeering eenes
menschen naar den wil van God moeten
gevonden worden, en die ons met den
waren aard derzelve bekend maken.

§ 1-

Hel is eene bekeering tol God, die zich
ontfermen wil en menigvuldig lijk vergeeft.

De Heidenen en zij , die meer buiten dan
naar den Bijbel denken en spreken, gewa-
gen van eene bekeering tot de deugd ; de
H. Schrift spreekt van eene bekeering
tot
God.
Dit is ook naauwkeuriger. De mensch

-ocr page 11-

is door de zonde van God zijnen malter , wel-
doener, Heef en hoogste goed verwijderd;

Ü kent, vreest, bemint Hem niet; hij
2oelit in zijne verbijstering, zijn genoegen en
bij zichzelven of het schepsel, maar
quot;let bij God. Tot de deugd zonder eerst
tot God weder te keeren, is als of men
een' plant tot licht en wasdom wil brengen
lgt;«iiten de zon. Er kan ook geene ware
deugdsbetrachting zijn , die niet uit het be-
gissel van vreeze en liefde Gods voortvloeit,
^ders is het geen' gehoorzaamheid aan Hem.
Waar men in opstand gekomen is tegen
zijnen wettigen koning, moet men aller-
eerst lerugkeeren
tot de onderwerping en
gehoorzaamheid aan den vorst, en zoo lang
men dezen in zijn gezag niet eerbiedigt,
e oort men nog tot de oproermakers, zoo
® met in de daad dan toch in het hart,
en de zoodanigen moet de vorst als zijn'
^Pnden beschouwen, maar kan hen niet
^'eor zijne onderdanen erkennen.
De on-
S^regticje bekeere zich lot den Heer.
gj^ quot; quot;quot; tot Ilem wederkeeren ? Niet
'nbsp;vertoornd regier, een' strengen

-ocr page 12-

en harden Heer, wien men niet lian onl-
TJuglen ; neen! maar ais lot den grooten
Ontfermer, die menigvuldiglijk vergeeft,
en die volgens hoofdst. 53 , onze ongeregtig-
heden op den Christus heeft doen aanloo-
pen , welke om onze overtredingen verwond,
om onze ongeregligheden verbrijzeld is.
Het is het opstaan van den verloren zoon , die
de goedheid van den vader misiiend heeft, en
nu tot zichzelven gekomen , op de ontferming
en vergeving des vaders rekent, tot het
huis en de gehoorzaamheid van dien vader
wil terugkeeren, omdat hij zoo beminnelijk
is. De zoogenaamde wettische bekeeringen
zyn slechts omwegen , die de menschen door
onkunde van den waren aard \an het Evan-
gelie der verzoening, bewandelen, waarop
men nog in zichzelven zoekt , en door eigen
werk poogt te verkrijgen , wat er door Chris-
tus buiten en voor ons reeds is aangebragt.
Vandaar dan ook dat er geen' rust en vrede ,
geen' dankbaarheid en kinderlijke gehoor-
zaamheid in het gemoed verwekt wordt,
voor dat men in eenen God gelooft, die
den goddeloozen regtvaardigl uit loutere ge-

-ocr page 13-

tu?''nbsp;verdiensten van Chris-

^^^ oeJxjkhe.d voor God hebben. Het is
'et br, de vloeiien van Ëbai en de

.« riquot; Tquot;nbsp;Sinaï:

^^ by bet kruis van Golgotha, en aan

voet v.n den troon der genade, dat

^ d ons roept, en waar ook alJeen het on-

. oehge hart verbrijzeld en de vijandschap

e roken wordt. Bekeering is dan de te-

^teerrng tot onderwerping cn gehoorzaam-

Zijne quot;ontf? •

ma ktnbsp;'nbsp;bekend ge-

- bc;cstigdquot;'^

§ 2. ^

tot God ontdekt ^^ich al
in het zieken en aanroe-
pen van den Heer.

«an God , kan Zijne gunst en

-ocr page 14-

gemeenschap missen. Wanneer het hem
slechts voorspoedig gaat in zijn huisgezin,
werk en kring, hij in de gunst en vriend-
schap der menschen deelt, zoo is hij wel
te Vreden; en indien het mogelijk ware in
dat bezit en genot altijd voort te leven , zou
hij voldaan zijn, al bestond er geen God.
Roept hij God aan, het is of op gezette tij-
den en dan nog veelal koel, uit sleur en
gewoonte, of in nood en gevaar, en dan
nog meer om verlossing van smart en ramp
dan wel om het behoud zijner ziel, ver-
nieuwing van zijn hart, en herstelling in
Gods gunst en gemeenschap — het kan noch
zoeken noch aanroepen van God genoemd
worden. Geheel anders is het, wanneer de
mensch zich tot God bekeert, dan kan bem
de grootste rijkdom en eer, ja de geheele
wereld niet meer voldoen, hij verlangt God
tot zijn' vriend en deel te hebben, bij zoekt
daarom met Hem en de dingen die van God
geopenbaard zijn en zijne zaligheid betref-
fen , meer bekend te worden ; van de gunst
en vriendschap met God verzekerd te zijn,
dat wenscht en zoekt hij , daarom roept hij

-ocr page 15-

H«'» gedurig aan, hij begint nu te bidden
en „,et het hart , gelijk zijn hart te voren
^^ as naar de wereld trok, zoo is nu God
.. ''ïliJe gemeenschap het middenpunt van
zijn verlangen, waarna de gansche ziel smach-
end uitziet, waarom hij Hem steeds aanroept.

§ 3.

hekeering tot God vertoont zich naar
''^ten voor de menschen, in het verlaten
■^an den weg der goddeloosheid.

^ E-- zijn volgens den Bijbel slechts twee
^Jgen, de eene leidt ten verderf, de an-
ere tot het eeuwige leven; een derde of

bdde'quot;quot;'^ '' ''nbsp;quot;P

eernbsp;natuur wandelen wij op den

nr^j' i« die der zonde, buiten God,

hart nnbsp;^^^ goeddunken van ieders

die t Anbsp;openbaar in de zonde,

verfi- Anbsp;'

stoort

r zich geheel aan geen' godsdienst of
ö'en van welvoegelijkheid ; de ander

-ocr page 16-

houdl de uiterlijke pligten van eerbaarheid,
zedigheid en betamelijkheid nog onder hef
oog; maar allen komen daarin overeen,
dat zij op den breeden weg wandelen naar
hun' bijzonderen smaak , temperament en ge-
legenheid. Die zich tot God bekeert, ver-
laat zijn' vorigen weg. Dat is bij openbaar
goddeloozen meer in het oog vallend , dan
bij uiterlijk ingetogenen. En toch bij de
laatste moet het even zoo wel plaats heb-
ben als bij de eerste. De vriendschap der
wereld, al is ze nog
zoo verfijnd en be-
dekt, is toch altijd de vijandschap Gods.
Er zijn zondige gewoonten, verzuimen, han-
delingen die niet goed zijn, welke moeten
afgelegd worden, een oog, een hand of
voet die ergert, welke moet uitgerukt en
afgehouwen worden. Die zich in waarheid
tol God bekeert , moet zynen- vorigen weg ,
voor zoo ver die verkeerd was, verlaten;
hij durft er niet op voortgaan uit vreeze
Gods, en hij wil er niet in volharden uit
liefde tot God. Hij volgt niet meer zoo
onbedacht den algemeenen stroom , maar
beproeft wat den Heer welbehageliik is,

-ocr page 17-

del'nbsp;ocwelen kan Tcrantwoor-

rnbsp;quot;-'el' alzoo te oefenen lol

godzaligheid.

§

^^«e t^f Q^^ bekeert, verlaat ook
de angeregt ige gedachten,

^ Üe waarachtige l.ekecring is niet maar
. ene niUTcndige verbetering, maar is vooral
^quot;quot;endig in eene veranderde denkwijze,
^«laak en gezindheid , hetgeen de Bijbelquot; el-
^ers noemt de
vernieuwing des gemoeds,
^iniging van hart,
het dooden van het
^je^cA viet deszelfs hegeerlijkheden. Het
^enken en peinzen, het zinnen en willen
^an den nog onbekeerden mensch is op de
^eneJyke dingen, daarhenen strekken zich
hf? quot;'^quot;^ehen, overleggingen alleen uit,

denknbsp;hoogeren zin ; hij

quot;quot;berispelijk te zijn, als hij het

ziinT IT

bede 1nbsp;booze

enungen, bewegingen en lusten, hier-

°gt;quot;rust hij zich weinig. Maar wan-

-ocr page 18-

neer een mensch zich opregt tot God be-
Iceert, dan wordt zijn denken, oordeelen,
zijne smaak , keuze en verlangen anders ge-
wijzigd. Gedachten en verbeeldingen, die
te voren aangenaam waren voor het vleesch ,
worden hem nu hatelijk en door hem ver-
oordeeld ; opwellingen der begeerlijkheden,
die voorheen getroeteld en ingevolgd wer-
den , worden nu bestreden en onderdrukt,
bij wil geheel rein worden, de verborgen
lust en drift is bij hem zoo wel zonde als
de volbragte daad. Hij zoekt en bedenkt
niet meer gelijk vroeger alleen de dingen
die beneden maar die boven zijn. De on-
geregtige man verlaat zijne gedachten, en
het is zijne gedurige bede :

Laat U mijn tong en mond
En 's harten diepsten grond
Toch welbehaaglijk wezen.

Psalm XIX: 7.

Hier boude de Lezer een weinig op en
legge de hand aan zijn hart, en doe zich-
zelven de volgende vragen :

Is zulk eene bekeering, althans wat de
beginselen aangaat,
de mijne?

-ocr page 19-

daaraan ontbreekt mij het meest, aan

«et eerste, tweede, of het derde en
vierde ?

Yy , .

IS er in mijn zoeken en aanroepen
^an God te verbeteren?

daarin blijkt mijn verlaten van den ver-
keerden weg, en wat moet ik nog meer
quot;Verlaten ?

^aak ik wel over de gedachten en ver-
borgene verkeerde bisten en driften
Van mijn gemoed ?

Bekennen wij ons voor ons zelven en
^'oor God, zoo als wij zijn. Hij «eet het,
^li moeten het ook weten , en waarom zou-
en wij ons voor ons zelven verbergen ?
'erwijl Hij die ons helpen kan en vergeven
ig' ' nog nabij en te vinden is voor een
^^geijk onzer; maar ook de tijd van zoe-
en vinden heden , terwijl gij zijne stem
^^^rt nog „iet geëindigd is, doch ook on-
deurquot;quot;^' spoedig, morgen reeds, de
Worde

-ocr page 20-

T WE E D ]•; H O OF DS T ü K.

O V E K

HET ONDERSCHEID TUSSCHEN DE WARE
EN VALSCHE OF SCHIJNBEKEERING.

NAAIl AASLEIDISC VAX

Openb. ni: 1.

i

Kene gebrekkige en onvolledige bekeerin»
is nog geene vaische bekeering ; evenmin
als bet goud, al is bet met vreemdsoortige
sloffen onder de aarde vermengd, ophoudt
Jiet ware edele metaal te zijn, hel heeft nog
wel vele bewerking, afscheiding en loutering
noodig, maar hel vaische is geen goud, en
kan er ook nooit voor erkend Avorden , het
is slechts gedaante en schijn dat de proef
niet kan doorstaan. W^ij spreken hier alleen
over de gedaante van godzaligheid , waaraan
de kracht ontbreekt.

Zulke waren er door alle tijden, die
zichzelven voor bekeerd hielden en door an-
deren ook ais de zoodanigen erkend wer-

-ocr page 21-

'^n, «naar die ziclueiven in dezen jarnmer-
'msleiden. Uit den tekst, welke bove
hoofdstuk geplaatst is, zien wij dat
eene Christelijke gemeente, op weinige
«ilzonderingen na, velen kunnen zijn, van
^velke de alwetende en verhoogde Meer ge-
tuigen moet:

Gij hebt den yiaam dal gy leeft; maar
gij zijt dood.
^ Met was te Sardis anders gesteld dan te

(1), anders dan te Lsodicea, waar
quot;len
noch koud noch heet was (2); te Sar-
i's was schijn van leven, zoodat men zelfs
2nbsp;l^iervan de naam had; dus eene

lerlijke gedaante van godsdienstigheid en
^'quot;stendom, waarmede men voldaan was,
^ dat met meer was dan schijn.
In het
ooi-deel van Hem, die hunne wer-

Warnbsp;doorgrondde,

^ ZIJ dood; het ware leven , het wezen
zaak ontbrak hen. Deze uitspraak kan
^J at een doen, die tussehen de kandelaren
en wiens oordeel naar waarheid i..
«P»quot;-!!:.!. (3) Openb. m. 15.

en
er

-ocr page 22-

Zoo kan en mag geen mensch die slechts
aanziet wat voor oogen is, ooit spreken ;
het oordeel over de
personen, het zeggen :
gij hebt den naam dat gij leeft, maar gij
zijt dood, is alleen aan Hem verbleven
die weet wat in den mensch is. Maar over
de
k mogen, en moeten wij nadenken,
wij moeten ieder ons zeiven oordeelen,
en om dat te kunnen doen, moeten wij
schijn van wezen, naam en daad behoorlijk
kunnen onderscheiden.

Wel aan! laat ons dan zien wat schijn
van bekeering is, en waaraan dezelve kan
onderkend worden. Zij maakt zich, dunkt
mij , in deze vier hoofdtrekken openbaar,
dat haar de
opregtheid, de onverdeeldheid,
de bestendigheid en de vruchten ontbreken.

S 1-

Schijn van bekeering is het, aan welken
de opregtheid der beginselen en der
bedoeling ontbreekt.

De ware bekeering ontstaat uit een ver-
nieuwd hart, ongeveinsd geloof, uit haat

-ocr page 23-

en afkeer van de zonden, uit liefde tot God
en den Yerlosser. Men heeft daarbij ten
oei Gode te behagen, Zijn wil te volbren-
gen , Zijne goedkeuring weg te dragen , en tot
van den Heer te leven. Men heeft geene
Uoogmerken. Hij is opregt van hart en
^vandel. Maar geheel anders is het met den
'quot;an, die den naam heeft dat hij leeft, schoon
ä dood is. Hef is uit eigenbelang, om
Zichzelven of der menschen wil, dat hij
^an weg verandert. Hij ziet dat deze of
gene zonde voor zijne gezondheid , voor zijn
elang of goeden naam en eer schadelijk is ,
quot;ij laat ze na, komt er van terug. Hij weel
at hij door een meer godsdienstig en inge-
tegen leven , bij dezen en genen een goede
opgang maken, eenig voordeel of eer kan

ere gezelschappen, op plaatsen en onder
Renschen, waar men hem te voren nooit
melden zag. Maar verre van uit zuivere
^eginsels en met reine bedoelingen werkzaam
^^ 2ijn, doet en Iaat hij niets om des
eeren wil, maar alles om zichzelfs en der
enschen wil. Het is slechts inteugelen van

-ocr page 24-

de zonde, triaar geen afkeer van dezelve.
Zoo volgde .fudas den Heer om daardoor
zijn belang te bevorderen. Zoo kleefde
Simon de Toovenaur Philippus aan , en liet
zich doopen , om daardoor zijne gedaalde
eer weder te herstellen, maar het hart was
iiiet opregt voor God. Zoo handelden de
Pharize'èn, die onder den scliyn van bidden
de huizen der weduwen opaten, en aan de
wil gepleisterde graven gelijk , die van buiten
schoon, maar van binnen vol onreinheid
waren. Het beginsel en de bedoeling kan
echter minder verachtelijk en toch onzui-
ver zijn. Wanneer men namelijk door ver-
nndering van vorige denk- en levenswijze
de schuld van vroegere verzuimen en zonden
wil goed maken cn uitwisschen, zich door
boeten en strenger leven der gelukzaligheid
waardig maken ; bij de zoodanigen ligt eigen-
liefde en hoogmoed ten grondslag. Zij wil-
len door zelfsverbetering hunne rekening by
God verelfenen , het gaat alles buiten Chris-
tus om , zij zoeken hunne eigene geregtigheid
voor God op te riglen , roem en eer bij Herri
te behalen ; hunne bekeering mist den eeni-

i

-ocr page 25-

ge» waren grondslag van liefde lot God, cu
^an het dankbaar geloof in den Heere Jezus
hristus. Zij zijn der genade Gods niet
onderworpen, en zoo zij niet veranderen
den geest hunnes gemoeds, zal, tot hun
gezegd worden :
gij %iji gewogen , maar te
yt bevonden.
Zij hebben den naam dat
'-'j leven , maar zij zijn dood.

^ehijnhekeering is het, wanneer de onver-
deeldheid des harte ontbreekt.

In de waarachtige bekeering is men on-
p'deeld van keus, zin en verbindtenis, men
aller zonden vijand , heeft lust tot alle
geregtigheid en haat allen valschen pad. De
ijnbekeering maakt uitzonderingen, de
^ous IS beperkt tot sommige en niet tot alle
^evelen des Heeren, men wil God dienen
^ene zekere hoogte , maar ook niet verder.

® II- Schrift geeft ons hiervan niet weinig
^oorbeelden i„ eene
Saul, die naar eigen

r quot;quot;quot;quot;quot;

ang zijn godvruchtige oom Jojada

-ocr page 26-

leefde, den Heer diende, in eene Amazia
van wien wij lezen: Bij deed wat regt was
in de vugen des Beeren; doch niet met
een volkomen hart
(1), en stelde zich het
zwakke voorbeeld van zijne half-godsdien-
stigen vader Joas, maar niet het blinkend
voorbeeld van den innerlijk vromen David (2)
voor. Onder menschen van dit soort is
niet weinig verschil, zoo wel in de mate van
godsdienstigheid welke zij beoefenen, als in
de wijze, waarop zij dit naar buiten open-
baren. Met eenige voorbeelden willen wij
dit ophelderen.

De een vindt het meeste gewigt in goede
en zuivere begrippen van godsdienstige waar-
heden , hij weet over de bekeering en den
weg die ten leven leidt fraai en goed te
spreken ; de hoofdwaarheden en verborgen-
heden des geloofs kent en verdedigt hij , hij
ijvert voor hetgeen, in zijne oogen de regt-
zinnigheid is, en tot geen prijs zou hij van
zijne denkwijze iets afslaan. Maar dat is ook
zijn roem, zijn gewin, zijne geheele godzalig-
heid. Hij heeft den naam dat hij leeft; maar
(1) 2 Chron. XXV : 2. (2) 2 Kon. XIV: 3.

i

-ocr page 27-

hij is dood. De Bijbel ïs in zijn hoofd, maar
quot;'et in zijn hart. De waarheid zweeft hem
de lippen , maar hij heeft haar niet aan-
Senomen , om er door gereinigd en gezaligd
'e worden,nbsp;°

Heen! zegt een ander: in de begrippen
es verstands, in eene koude regtzinnigheid
het niet gelegen, de Godsdienst is eene
yan het hart. Hij is nu en dan bewo-
gen onder een roerend voorstel of aan het
j *°quot;dmaal, hij is soms opgetogen onder de
elendige schilderij der toekomende zaligheid ,
'j vindt verzachting en vertroosting bij de
gedachte aan zijne afgestorvenen, door de
oop des wederziens en der wederontmoeting;

aJJes zijn hem bewijzen van zijnen gods-
lenstigen zin , zoodat hij hieraan in 't minst
n^et twijfelt. Het is de Godsdienst des ge-
heels , de waarheid werkt op zijn beweeglijk
Sestel en hartstogten, maar niet op zijn
quot;t. tot reiniging, dat blijft hetzelfde;
tegen de zonde kent hij niel, hartelijk
^edgevoel en schuldbelijdenis voor den Al-
lerhoogste is hem vreemd. Het is de week-
'ge man , de gevoelige vrouw wien de

-ocr page 28-

zaligheid, maar niet de heiligheid van den
Hemel bekoort; de beloften, maar niet de be-
velen, de vertroosting, maar niet de reinigende
kracht der waarheid dierbaar is. Zij hebbeu
den naam dat zij leven , maar zij zijn dood.

Van deze onderscheidt zich weer een
derde, die noch met regtzinnigheid, noch
met het gevoel veel op heeft. Zijn regel
is: het is van minder belang, wat men
gelooft, indien men maar wel leeft ; het
komt op de daden aan , het zijn cle wer-
ken waaruit het moet blijken, en die in
zijne schatting, de onwedersprekelijkste
bewijzen zijn van zijne bekeering. En
welke zijn dan die werken? Bij den eenen
alleen de volbrenging van de eerste tafel
der wet, werken van Godsdienst, gelijk bij
de Piiarizeën ; het lezen en hooren van Gods
Woord, het vieren van den rustdag, zich
wachten van grove buitensporigheden, en der
ijdele vermaken dezer wereld ; maar barm-
hartigheid , het liefderijk oordeelen en be-
handelen van den naasten, dat zijn de min-
dere geboden der tweede tafel, slechts
pligten wier verzuim van minder belang is.

-ocr page 29-

Terwijl wederom bij anderen de geboden
Jer tweede lafel, de hoofdzaak van hel
.jnstendoin uitmaken; naarstig en eerlijk
'^ijn beroep te zijn, weldadigheid aan
®quot;nen en hulpbehoevenden te bewijzen,
ee nemen aan nuttige inrigtingen , algerneene
'nenschenliefde, verdraagzaamheid en wat
Hel is de burgerlijke braafheid,
^'eke de wereld genoegzaam acht, als het
^^^^ezen der zaak beschouwt, waardoor men
veel loffelijks kan verrigten, maar die
Seea oorlel heeft in de vernieuwing des
«emoeds, niet gepaard gaat met liefde tol
ea uit een ongeveinsd geloof, het is een
Christendom zonder Christus, een ligchaam
geest. Zij hebben den naam dat zij

dea?'nbsp;quot;ij

^ genen. bij wien de onverdeeldheid des

J^®oedsnbsp;ontbreekt, ook niet dezulken tellen,

vannbsp;bekeering, slechts

oe. ^^nbsp;verwisselen, wan-

derLinbsp;''quot;S^'Se ongebon-

Tannbsp;geldzucht ver-

hard'quot;nbsp;J'waadspreken en

oordeelen, de vroegere wereldliefde

-ocr page 30-

opvolgt. De eigenliefde, de hoogmoed, de
xucht om te behagen, kan zich zoo onder-
scheiden kleeden, en het hart eene zonde
veroordeelen, terwijl het de andere liefkoost,
en er even zoo aan verslaafd is, als in vroe-
gere dagen, aan de dingen die men nu
nalaat.

§ 3.

Schynbekeering is het, wanneer %ij slechts
voor een tijd, en niet bestendig is.

Van dien aard zijn meermalen de bekee-
ringen in een plegtig oogenblik, door opge-
wekte hartstogten voorgenomen, op ee»
ziekbed beloofd, of in tijden van nood eo
gevaar begonnen.

Een treffend verlies, een plotselijk sterf-
geval, het hooren of zien van een ontzet-
tend , of voorbeeldig en blijmoedig uiteinde
van een' vriend of vriendin; de krachtig«
toespraak ter waarschuwing of opwekking»
die men ontvangt onder de prediking, of
bij eene andere gelegenheid, beweegt het
gemoed, de aandoeningen worden opgewekt»

i

-ocr page 31-

öien gevoelt de noodzakelijkheid en het ge-
^igt der bekeering, het voornemen wordt
opgevat om eenen anderen weg in te slaan ,
quot;len zegt met den man die tot Jezus kwam (1):
^^ere, ik zal ü volgen, waar gij henen gaat.
quot;len doet, gelijk Herodes, vele dingen (2),
gaat gelijk Orpa met de vrome Naomi, een
eind weegs mede, maar heeft geen krachtom
quot;quot;et Ruth haar aan te kleven ten einde toe,
met het geheele hart te zeggen , en door
aden te toonen ,
uw volk is mijn volk en
G^orf is mijn God (3). De keus is niet
welberaden , alleen de vrucht van een voor-
bijgaand oppervlakkig gevoel,
het is slechts
^oor een' tijd: de zorgvuldigheden dezes le-
^ens. de verleidingen des rijkdoms
, en de
eerlijkheden des vleesches,
krijgen weldra

e overwigt, zij vallen af, en drasen qeen
vrucht (4).nbsp;^ ^

^en ligt op een ziekbed ter neder, het
gevaar des doods dreigt, het geweten ont-
Jaakt; men gevoelt zich niet bereid voor
e eeuwigheid, men wenscht en bidt om

Snbsp;Mare. VI: 20.

Ruthl: 14, 16. (4) Luk. VIII: 13, 14.

-ocr page 32-

Tcrgeving en herstelling, verzoekt een' leer-
aar of vriend om met zijn raad en
voorbede te ondersleunen, men vat het
voornemen op om voor den Heer te leven ,
betuigt en belooft de herstelde krachten
Gode dienstbaar te maken. De kranke ge-
neest , keert tot vorigen welstand terug, de
eerste dagen en weken gedenkt hij aan zijne
belofte; maar de indruk verzwakt, de be-
koringen der wereld , vroegere verkeeringen
trekken af, zondige lusten en gewoonten
hervatten zich rnet kracht, worden inge-
volgd , en de mensch is wederom dezelfde ,
gelijk te voren.

Er heerscht eene gevaarlijke besmetting,
zij dringt door van huis tot huis, aan alle
zijden vallen de slagtoffers des doods; vreeze
bevangt, men gevoelt God noodig te heb-
ben ; ouders, kinderen, dienstboden gaan
te zamen naar het huis des gebeds, om het
aangezigt des Heeren te zoeken, opdat
Hij het gevaar afwende, en de plaag doe
ophouden ; de gewone vermakelijkheden ,
feesten, partijen en maaltijden worden ge-
ichorst, het Koningrijk der Hemelen wordt

1

-ocr page 33-

het ware geweld aangedaan, het is of
^^ gansche stad zieh wil bekeeren. Maar

^ Jquot;'. en daarmede ook de angst en
maar ook de behoefte aan God en

heilnbsp;bezorgdheid Toor het

der ziel, en de menschen keeren teru^

den

üikwijls nog erger dan voorheen. Het
men \nbsp;quot;^nige plaats en

«06^nbsp;jä'-en bij het

«en der Cholera aanschouwd hebben.
§

^'pMeAeenng ïs het, die geerC vrucht
er bekeering waardig voortbrengt.

'^'•«cÄi'e« voort der bekeering
^^^ ig 200 sprak Johannes de Dooper
^^^ menschen, die eene geheele lijst van goede
dacht'quot;nbsp;te kunnen vertoonen, en

vrorr,'°rnbsp;godsdienstige en

'o hadden; maar het waren geene
') Matth. III, 8.nbsp;quot;

-ocr page 34-

vruchten der bekeering waardig , en vpelke
zouden die wezen? VoornameUjk deze twee,
ootmoed en liefde, aan beide ontbrak het
hun geheel en al. Zij waren trotsch en
liefdeloos voor God en menschen, en waar
deze beide hemelsche planten gemist wor-
den, daar is volgens de uitspraak der Schrift
geene waarachtige bekeering. Aan
den ar-
men van geest
wordt het Koningrijk der
Hemelen
toegezegd (1), den nedrigen geeft
God genade, maar Hij wederstaat de hoo-
vaardigen
(2), die zichzelven verhoogt zal
vernederd worden, maar die zichzelven ver-
nedert zal verhoogd worden
(3); en wat de
liefde aangaat, de Bijbel zegt ons dat
alle gaven,
talenten, krachten, Engelen wijsheiden En-
gelen daden zonder de liefde niets zijn,
ja,
dat de
liefde nog meer is dan geloof en
hoop [4), en hij die niet liefheeft God niet
kent, want God is liefde
(5). Wat hebben
wij toch dat niet ontvangen is? Wat goeds
kunnen wij doen, waartoe ons God niet

(1) Matth. V:nbsp;(2) 1 Pet. V : 5.

(.S) Luk. XVIII: 14. (4) 1 Cor. XITI: 1—3, i'''-

d

(5) 1 Joh. IV: 8.

-ocr page 35-

'noet bekwamen? Wat zou een arm zon-
daar in rekening- kunnen brengen bij God,
of zich Tcrheffen boven een ander? Regt
eigenaardig teekent ons Jezus den trotschen ,
liet zichzelven ingenomenen, met zijne da-
den pronkenden en uit de hoogte met ver-
achting op anderen zienden Pharizeër, in
Vergelijking met den ooimoedigen, alleen
aan zichzelven denkenden, en zich geheel
onwaardig gevoelenden Tollenaar, in de
«chpone gelijkenis Luk. XVIII. Die zich
Veel laten voorslaan op hel goede in hen
en door hen verrigt, spreken er gedurig
Van en zouden het wel in betaling en af-
»■ekening willen brengen bij God.
Heere!
hebben wij niet in uwen 7iaam geprofe-
teerd
(1) en voor ü geijverd? Terwijl de
eotmoedigen, die met gevaar van hun le-
ven in den tijd der vervolging de discipe-
len herbergden en in de gevangenis be-
Zochlen, het als hel ware vergeten zijn en
^■quot;agen: Heere' wanneer hebben wij dit ge-
'iaan {2)1 O! dat roemen in zichzelven,
wijsheid , kracht, deugd , dat verlooning
(1) Matth. VII: 22. (2) Matth. XXV: 37—3!?.

3'

-ocr page 36-

«laken mei lielgeen men is en doel, dat
zich beier wanen dan een ander, dat slaan
naar hooge dingen zoo wel, als dal ver-
achten , vernederen, onderkruipen van an-
deren , die onbarmhartigheid en dat liefde-
loos veroordeelen, dat leven alleen voor
zijne eigene eer, belang en genot, met
voorbij7.ien van anderen, het is uit den
booze; de zoodanigen zijn nog in hel
vleesch, en de Geest van Christus woonl
niet in hen.

Hier vrage ik mij?,elven, en de Lezer
Trage hel ook aan zijn eigen hart:

Is hier ergens ook mijn beeld afgelee-
kend ?

Is hel mij om den naam of om de k
te doen, wil ik een Christen schijnen
of inderdaad wezen ?

Is myn hart opregt. en onverdeeld aan God
en zijne dienst verbonden?

Zou ik, nicUegenstaande duizend tekort-
komingen en afwijkingen, met Petrus
op de vraag des Heeren:
hebt gij mij
lief?
voor den Alwetende in waar-

-ocr page 37-

heid Jaeluigeri kunnen: Heere! Qij
weet alle dingen! Gij weet dat ik U
lief heb
(1)!

Wanneer in onze Gemeenten uit naam
van den Heer der Gemeente, eren ais
te Sardis werd voorgelezen:
Gij hebt
den naam dat gij leeft, maar gij %ijt
dood
, zouden wij dan ook vragen: ben
ik het, Beere ?

De opregte Discipelen deden het eerst
«ie vraag, toen Jezus zeide dat een uit hen
hem verraden zou; maar de onopregte
Judas deed dezelve het allerlaatst, toen hij
niet langer van tusschen kon. Valt het
antwoord voor ons beschamend nit, o! laat
ons met droefheid rond uit bekennen
^oor Hem, die zich juist voor de naam-
'^hristenen te Sardis beschrijft, als
die de
'^even Geesten Gods éeeft,
en even daardoor
^''^h openbaart en gewillig verklaart, om
zijnen Geest te willen maken, dat wij
slechts in naam, maar in de daad zijne
quot;'«cipelen worden.

Joli. XXI: 17.

-ocr page 38-

derde hoofdstuk.

DE

bekeering eene ALLERWENSCHELIJK-
STE ZAAK OOK IN JEUGDIGEN
LEEFTIJD.

NAAR AANLEIDING VAN

Lucas XV: 10.

Ik acht het niet noodig u van de nood-
zakehjkheid eener waarachtige en hart-
grondige bekeering te overtuigen. Hieraan
zal wel niemand twijfelen, die weet dat
al
wat uit vleesch geboren is, vleesch is,
en die de stellige en algemeene uitspraak van
den Heer gelooft:
tenzij dat iemand weder-
geboren wordt, uit water en Geest geboren
wordt, hij kan in het Koningrijk Gods niet
ingaan (1). Zonder heiligmaking zal nie-
mand den Heer zien
(2); en zoo spreekt de
Bijbel overal. Er zijn wel menschen, even
gelijk in den tijd van Johannes den Doo-
(1) Job. Hl: 3 , ,5 , 6.nbsp;(2) Hebr. XII: 14.

-ocr page 39-

per en van Jezus, die rneenen, dal dat weder-
geboren worden en bekeeren eene ieer is
voor openbaar goddelooze menschen, voor
tollenaren, Samaritanen en Heidenen, maar
ß'et \oor hen, die zulke onbesproken en
brave menschen zijn gelijk zij. Het is de
oude Pharizeeuwsche geest, maar in eene
andere gedaante, en met eene christelijke
kleur, maar voor dezen is dit boekje niet
geschreven, zij zullen het ook wel niet wil-
len lezen, en zijn ook doorgaans niet te over-
tuigen , immers zoolang zij niet met zich-
zelven, met het diep bederf hunnes harten,
en den waren aard van het nieuwe en gees-
telijke leven bekend worden. Doch men
kan de noodzakelijkheid der bekeering in
bet algemeen en voor zichzelven toestemmen
en toch de zaak niet begeerlijk achten. Het
geene wenschelijke zaak in veler oogen,
zouden wel verlangen dat het niet zoo
noodzakelijk ware, en dat zij dezelve
eerst in het laatst van hun leven moglen
deelachtig wordeu. Van dit dwaalbegrip
moeten wij terug komen, of laat ik liever
''^eggen, (want het hapert meer aan den wil

-ocr page 40-

dan aan het verstand), van deze ougezind-
heid en afkeerigheid des harten moeten wij
genezen worden. Ik wilde o daarom de
bekeering als eene allerwenschelijkste zaak
voorstellen en ze bijzonder aan jonge men-
schen aanprijzen, ten einde, u daardoor
op te wekken en, gave God! te bewegen,
om u aan zijne zoo beminnelijke en zalige
dienst te verbinden.

1.

De hekeeriny is eene hoogstbegeerlijke zaak.

Ik zou u dit met vele redenen en voor-
beelden kunnen bewijzen, maar mij dacht
het niet korter en krachtiger te kunnen
doen, dan door de merkwaardige uitspraak
van Jezus omtrent de belangstelling des He-
mels in de bekeering van eenen mensch. Wij
lezen Luc. XV: 10.

Alzoo, zeg ik ulieden, is er blijdschap
voor de Engelen Gods over eenen zon-
daar, die zich bekeert.

Gelijk de vrouw bij het wedervinden van
den penning, en gelijk de herder over het

-ocr page 41-

teruggekomen schaap zich verheugen, en
iedereen toeroepen: verblijdt u met mij,
nlzoo, zegt Jezus, is er blijdamp;chap in den He-
mei,
VS. 7, en bij de Engelen over éénen
zondaar, die zich beheert,
al is het den ge-
ringsten (een penning is toch minder dan
een schaap) of den verst afgedwaaldsten
fgelijk de alles verteerd hebbende, in
schande en armoede verzonken zoon in de
volgende gelijkenis). Dat zegt Hij, die uit
dea Hemel is neergedaald, v^'cet hoe het
in den Hemel is, en die ons alleen kon
openbaren, wat er bij de Engelen plaats
heeft.

Het moet dan wel eene goede en groote,
Ja heerlijke zaak zijn wanneer een zondaar
Zich bekeert, want over kleinigheden en
heuzeliogen zullen zich de Hemellingen niet
verheugen. Het moet iets hoogst belangrijk
zijn, dat zulke verhevene en zalige wezens
zoo mede ingenomen zijn , die niet eens
onze natuurgenooten zijn, ja dat zelfs de
ekeering van een enkel mensch, van ieder
^ondaar welke ter hunner kennis komt,

nne Hemelvreugde nog vermeerdert en

-ocr page 42-

verhoogt. Het kan niet kwaad zijn den
Heere te dienen, want dan waren de Enge-
len die altijd den wil van den Vader in de
Hemelen doen, wel de allerongelukkigste
schepselen.

Het is het grootste geluk dat iemand we-
dervaren kan , wanneer hij zich met zijn
hart tot God bekeert; want zijne ziel wordt
behouden, zijn leven van den dood gered,
het ware geluk des menschen moet toch in-
wendig zyn, en niet in zijne uitwendige
omstandigheden. Laat iemand nog zoo veel
voorspoed, rijkdom, eer en aanzien naar de
wereld bekomen , indien hij een onbekeerlijk
hart behoudt, is hij naar den geest arm,
ledig, dwaas en onvoldaan, hij zal schade
lijden aan zijne ziel, en gaat lederen dag een
eeuwig verderf te gemoet. Al wat wij hier
op aarde van de vreugde en de goederen
dezer wereld kunnen begeeren en genieten,
is onbestendig, gaat voorbij; wij verliezen
het alles bij den dood , kunnen er niets van
medenemen naar de toekomende wereld,
maar de bekeering tot God is iets, dat blijft;
de zin, de keuze, de smaak en het leven

-ocr page 43-

voer God gaat mede, de vrede en vreugde
die wij in het dienen van God ondervinden
gaat niet verloren, de dood kan ze niet ver-
stooren of vernietigen , zij wordt zelfs grooter
en meerder, het is het eenige, volstreitt het
eenige dat voortgezet en voliooid wordt; want
die den wil van God doet, blijft tot in
eeuwigheid {\y,
het is het allergrootste,
duurzaamste en onschatbaarste geluk, dat
iemand ook op aarde kan te beurt vallen.

Het is niet alleen zegen voor den mensch
zelve , maar ook
voor de aarde eene groote
weldaad,
want het is afbreuk voor het rijk
der duisternis, en winst voor het koningrijk
van Christus, er is een aanbidder van God
in geest en waarheid, een voorbidder voor
vaderland en kerk, een stichtend voorbeeld
voor anderen meer op aarde. Het is niet
te berekenen wat en hoever die bekeerde
Zondaar in zijn huis en kring werken kan,
geheel ie vergeefs leeft hij nooit, de onder-
vinding leert hoeveel goeds de bekeering
van een vriend op zijne bekenden uitoefent,
hoe veel licht daardoor verspreid, hoe
1 Joh. II: 17b.

-ocr page 44-

menig kwaad ingeteugeld, hoe veel goeds
opgewekt wordt, al is het in een' kleinen
kring, de som van het kwade wordt toch
altijd minder in de wereld, zijn voorbeeld ,
het licht van zijn geloof, hoop en godzalig-
heid wekt en trekt.

Het is dan wel eene boren alles wen-
schelijke zaak, hetgeen voor den
mensch
zeiven
als het grootste geluk mag gerekend
worden,
voor de aarde ten zegen strekt,
en
den Hemel vreugde geeft. Er zijn welligt
onder de zaligen daarboven van uwe vrien-
den of bekenden, wier geloof en godzalig-
heid gij aanschouwd hebt, die u in hun
leven meer dan eens gewaarschuwd en op-
gewekt hebben om God te dienen. Gij ge-
voelt u nog na hun dood aan hen verbon-
den , gij wenscht eenmaal met hen wederom
vereenigd te worden, maar dan moet het
ook denzelfden weg op, dien zij u voor-
gegaan zijn. Zij hebben de betrekking op
u ook niet verloren, zij vragen welligt aan
de Engelen of later aangekomene vrienden ,
hoe is het met mijn zoon of dochter, mijn
broeder of zuster, mijn vriend of vrien-

-ocr page 45-

(iin, op aarde? Zyn zij nog niet wederge-
keerd van de dwaling hunnes wegs? hoe
zouden zij zich verblijden, wanneer zij
inogten vernemen, dat hunne tranen en
gebeden, gedurende hun leven voor u uit-
gestort , niet te vergeefs waren , en zij de
tijding ontvingen, deze uw zoon of doch-
ter, die dood Was, is weder levendig ge-
worden , en de vriend, welke gij verloren
achtet, is weder gevonden. Zij hebben
den weg der zonde verlaten, en zich tot
God bekeerd! Welk een heilig feestuur
Toor hen, en gij, gij zoudt de onbedriege-
lijke zekerheid hebben, om eenmaal bij hen
te komen en onafscheidelijk met hen ver-
eenigd te worden. Maar al hadt gij geen
een aanverwant, vriend of bekende daarbo-
quot;^en, indien gij u opregt tol den Heer be-
keert, dan zult gij er toch vele hartelijke
vrienden aantreffen, veel meerder en beter
dan gij op aarde verliet, de Engelen zullen
1 niet vreugde ontvangen, en al moest gij
Vergeten en verlaten hier den laatsten adem
Wilblazen, zij zullen zich toch niet scha-
llen , uwe ziel, gelijk die van Lazarus te

-ocr page 46-

geleiden en i„ de gewesten der zaligheid
over te brengen.

§ 2.

Beheering bijzonder wenschelijk in den
jeugdigen leeftijd.

De voordeden van eene vroege godzalig-
heid zijn zoo vele en zoo groot, de opwek-
kende voorbeelden, die daartoe uitlokken,
en in den Bijbel gevonden worden, zijn in
zoo groot aantal voorhanden, dat ik over
de bekeering volgens den' Bijbel schrijvende,
dit gewigtig gedeelte van het Bijbelsch
onderwijs niet mogt voorbijgaan.

Ik weet geen een voorbeeld in de Heilige
Schrift te vinden van de bekeering in den
ouderdom ; maar ik kan u eene geheele lijst
geven van de zoodanigen, die reeds in de
dagen hunner jeugd God kenden en dienden,
en het zijn tevens de uitstekendste mannen,
van welke dit getuigd wordt. Zal ik u lezer !
op de wolke der getuigen wijzen , die wij
beide in het Oude en Nieuwe Testament
voor onze oogen aanschouwen, dan zou ik

i

-ocr page 47-

van den beminnelijken, in voor- en tegen-
■^poed, tol in den ouderdom zich gelijk ge-
bleven
Joseph moeten spreken , die in zijne
vroege godsvrucht reeds als jongeling het
wapen vondt, om in de ure der verzoeking
staande te blijven en te zeggen :
Zou ik zulk
een groot kwaad doen en zondigen tegen
God{\).
quot;Van eenen «SawzMe/moeten gewagen,
die reeds vroeg uit het ouderlijke huis ver-
wijderd , en onder de ondeugende zonen van
^li opgevoed , echter zich door zijne god-
vruchtige denk- en handelwijze van hen
Zoo zeer onderscheidde, dat wij van hem
lezen •
de jongeling Samuel was aangenaam
loeide bij den Meer en ook hij de menschen
(2).
^iaar hoe veel zouden wij, indien het ons
®quot;een te doen ware om opwekkende voor-
beelden bij te brengen , kunnen aanvoeren,
^at van eenen
David en Jonathan, van
eenen Ohadja, die van der jeugd af God
'*'recsde
(3), van eenen Josia, van wien ge-
'nigd wordt, dat
toen hij een jongeling van
jaar oud was,
hij den Heer den God

(|) Genes. XXXIX: 9.nbsp;(2) San,. II: 26.

1 Kon. XVIII: 12.

-ocr page 48-

zijns vaders David begon ie zoeken (1) ,
van eenen Daniël en zi]ne drie medgezellen ,
die in een vreemd land en onder bijgeloo-
vigen en aan den eenen waren God ongeloo-
vigen, echter getrouw hieven aan hunne
godsdienstige beginselen (2). Van eenen
Timotheus, in wien het geloof zijner moeder
en grootmoeder woonde , en van wien reeds
vroeg een goed getuigenis gegeven werd (3).
Wij willen liever uit alle deze voorbeelden
zaamgenomen, u het wenschelijke eener
vroegtijdige godsvrucht herinneren.

Want zij is het beste middel, om de ge-
varen der verleiding
, welke vooral in den
jeugdigen leeftijd zoo velen en groot zijn ,
te ontwijken en te overwinnen. Waar mede
zal de jongeling zijn pad zuiver houden ?
immers alleen wanneer hij het houdt naar
Gods woord (4);
is de vreeze Gods in zijn
hart, dan zal hij meer op zijne hoede zijn,
meer bidden, meer naar de stem van zijn
geweten hooren, en dus voor struikelen
bewaard worden en de strikken ontkomen

(1) 2 Chron. XXXIII: 3.nbsp;(2) Dan. I, III, VI.

(3) 2 Tim. 1 : 5. Hand. XVI: 2. (4) Psalm CXIX: 9.

-ocr page 49-

waarin zoo menig een in dien leeflijd voor
aJtijd ongelukkig wordt.

Eene vroegtijdige bekeering is begeerlijk
Wegens de groole winst, welke zij voor het
geheel volgend leven aanbrengt. Vergelijken
Wij slechts eene vroege met eene late bekee-
quot;ng, de eerste bespaart zich veie tranen en
verdriet, die anderen door langdurig voort-
leven in de zonde moeten ondervinden; hij
kan meer geoefend, meer gesterkt zijn ia
net goede; hij heeft meer gezaaid in den
geest, is als een boom die welgeworteld en
gewassen is, en menige slorm heeft door-
gestaan ; terwijl de ander een teeder en zwak
plantje is, dat weinig vastigheid heelt. De
^ene is als een leerling die wel onderwezen
n geoefend de school verlaat, terwijl de
®ndere een groot deel van den leeftijd ver-
en verbeuzeld hebbende, slechts op
laatst zoekt in te halen , wat vroeger ver-
'^aarloosd was.

Het eens vervloog'ne keert niet wéér,
Maar wat het wrocht blijft duren.

eene vroege bekeering, om
meerdere nut, dat zulk een kan stich-

-ocr page 50-

ten gedurende zijn geheele leven, Hoe rijk in
overvloedige vrucht was het leven en bedrijf
van een'
Jozef, Samuel, David, Daniël,
dat van der jeugd af aan de dienst van
God gewijd was. Ziet het onderscheid in
Josia en zijnen grootvader Manasse; beide
werden tot God bekeerd, de eene vroeg,
de andere laat, maar welk een verschil is er
niet, in hetgeen zij voor hunne tijdgenooten
aanbragten ; toen Manasse bekende, dat de
Heere God was, begon hij ook te hervormen
en te herstellen, wat hij vroeger bedorven
had, maar hoe weinig duurzaam nul heeft
hij geslicht? Daarentegen Josia die 25 jaren
korter leefde dan zijn grootvader , heeft
honderdmaal meer goeds bewerkt; dewijl
hij vroeger begonnen was.

Boven alles is eene vroege godzaligheid
aan te prijzen, wijl de
heheering , hoe meer
men in jaren vordert,
hoe langs hoe moeije-
lijker
en onwaarschijnlijker wordt. De ban-
den en boeijen der zonde worden al vaster ,
de ongevoeligheid en lusteloosheid neemt toe ,
en dewijl men ook jong kan sterven ,
waagt
men te veel, waagt men zijn eeuwig behoud

i

-ocr page 51-

dikwijls bij het verschuiven tot een' leeftijd,
die men niet verzekerd is te zullen bereiken.'
Eene vroegtijdige verplaatsing uit eene we-
reld vol verzoekingen en jammeren, gelijk
eenen Jonathan te beurt viel, of eene weg-
neming voor den dag des kwaads gelijk
het was met den zoon van Jeroboam (]),
omdat in hem wat goeds voor den Heere
vjas, is hemelsbreed onderscheiden van het
plotsehjk ter neder vallen der zonen van
Aaron (2), of van het uiteinde van eenen
goddelooxen Absalom, beide in het midden
hunner zonden gestorven, in den bloei van
hun leven afgesneden. Hebt gij ze niet wel
gekend, mijne jeugdige Vrienden! die dit
hoekje leest, en voor wie dit gedeelte
'jzonder geschreven is; van uwe vrienden
en medgezellen, die onverwacht, zonder
zij tijd hadden om zich te bezinnen,
de onherroepelijke eeuwigheid zijn over'
en wier jammertoonen over mis-
■■»ikte en verbeuzelde jeugd, u het hart
eorboorden? of zaagt gij „iet bij de rust
'faJmte der ziel, bij de blijdschap en de
1 Kon. XIV: 13.nbsp;(2) Levit. X: 2.

-ocr page 52-

hoop van anderen, die God vroeg gezocht
hadden, dat het toch goed en zahg is den
Heer te dienen? Het is niet in het gedruisch
der wereld, onder het dartel gelach, en
onder het zinnelijk genot, maar in de ure
der ontnuchtering, waar het geweten spreekt,
en de mensch sterft, dat wij de stem der
onbedriegelijke waarheid hooren, en daar
zal u nooit gezegd worden: dient de wereld
en wandelt naar de lust van uw hart, maar
wel: verlaat uwen verkeerden weg, en zoekt
den Heer terwijl hij te vinden is.

Wat mogen meer bejaarde en oude men-
schen hierbij wel onderzoeken?
hoe was
hel in uwe jeugd? hoe is het tegen-
woordig ?

Zou ik ook het laatste jaar waarin Gods
langmoedigheid mij gespaard heeft, reeds
ingetreden zijn?

Hoeveel van mijn leven heb ik aan de
dienst van God, en hoeveel aan die der
zonde en der wereld gewijd ?

Zou eene valsche schaamte mij ook te-
rug houden om eene besliste keuze in
deze te doen?

i

-ocr page 53-

Zoudt gij in het gebed durven zeggen.
Heer! het is mij nog veel te vroeg om
ü te dienen, en zoo veel zijl Gij mij
niet waard, dat ik de genoegens dezer
wereld zou willen verruilen met die,
welke Gij mij geven kunt? Indien gij
dit niet ronduit durft verklaren, wat
moet dan uw besluit zijn?

Zijt gij vroeg begonnen en ook in die
mate
gevorderd f

Prijst gij door eenen blijmoedigen en on-
berispelijken wandel,
den weg der god-
zaligheid aan jonge menschen aan ?

-ocr page 54-

VIERDE HOOFDSTUK.

hoe wij tot de waaeachtige

bekeering komen?

VOOR WEIMEEÏIENDE VRAGERS BEANTWOORD.

Hand. V: 31. Luc. XI: 10. Hand. XVI: 31,
Phil. 11: 12, 13 en Luc. III: 10-12.

Indien wij op de onderscheidene midde-
len en wegen, van welke zich de wijsheid
en liefde Gods bedient, om de menschen
tot zich te trekken en van hart en leven te
veranderen, acht geven, dan zouden wij
eene zeer groole verscheidenheid aantreffen en
geen bepaald antwoord op de bovenstaande
vraag geven kunnen, of een zekere bepaalde
keuze doende, gevaar loopen om de veelvul-
dige wijsheid Gods in de verschillende leidin-
gen te beperken. Indien wij uit de bekeerings-
verhalen en geschiedenissen zoo als ze door de
menschen opgegeven worden, en dus uit de

-ocr page 55-

ondervinding deze vraag wilJen beantwoor-
den , dan zouden wij u op vele omwegen
en bijwegen moeten wijzen, die niet goed
zijn, en welite de gevolgen waren van de
onliunde, dwaasheid, verJfeerdheid en on-
geloof der menschen, en dus geenzins tot
»■egels en voorbeelden mogen strekken. Ik
vooronderstel thans dat deze vraag door
welmeenende Lezers geschiedt, die uit het
Woord Gods verlangen te weten, welke
de naaste en de beste weg is, die zij
moeten inslaan, om tot de bekeering te
geraken. Gij wilt goeden
raad hebben , die,
hoedanig ook uwe toestand is, voor allen
en een iegelijk gepast is. De boven aange-
schreven plaatsen behelzen het voornaamste,
Waarop ik u wilde wijzen.

§ 1.

De bekeering is een werk van God.

Hand. V: 31.

liezen (namelijk Jezus) heeft God verhoogd
tot eenen Vorst en Zaligmaher, om Israël
te geven bekeering en vergeving van zonden.

heb uit de vele plaatsen, die ons het-

-ocr page 56-

zelfde leeren, juist dezen gekozen, omdat
deze alle bedenkingen en zwarigheden, wel-
ke men uit eigene ongeschiktheid en on-
waardigheid zou mogen ontleenen, doet
wegvallen; want gij kunt u geen afkeeriger
en schuldiger menschen verbeelden , dan
dat Israël, hetwelk den Heer der Heer-
lijkheid aanschouwd en gehoord, maar toch
Hem schandelijk verworpen en gekruist had.
Het is volgens Petrus, die dit woord tot
de ergste van Jezus vijanden, de leden
van den Joodschen raad sprak, het oog-
merk van Jezus verhooging, om zoo wel
de bekeering als de vergeving der zonden
aan het verbasterd en met het bloed van
den Messias bezoedeld Israël te geven.
Geen Paulus hoe voortreffelijk, geen Apol-
los hoe begaafd, ja geen Engel uit den
hemel, kan het hart des menschen ver-
nieuwen , dat kan alleen Hij die het leven
in zichzelven heeft, en het kan mededeelen
waar en aan wien Hij wil. Hij is de Alpha
en de Omega, die het goede werk in ons
beginnen en voleindigen moet. Men kan
Avel aan den ondeugenden boom eenige tak-

-ocr page 57-

ken afkappen, maar den kwaden in een'
goeden te veranderen, dat is alJeen het
werk van Hem die het doode kan levendig
maken. Wij plaatsen dit vooraan, omdat
wij van deze overtuiging moeten doordron-
gen zijn, zullen wij weerhouden worden
om door eigen' kracht te willen verkrijgen ,
wat wij alleen als eene verbeurde gave bij
den Almagtigen Onlfermer moeten zoeken,
en zonder deze ootmoedige erkentenis zou-
den ook alle de volgende opwekkingen te
vergeefs zijn.

§ 2.

God wil ons daartoe zijnen geest
schenken op het gebed.

Luc, XI: 13.

Iidien gij die boos zyi, weet mve kinderen
goede gaven te geven, hoe veel te meer zal
de Hemelsche Vader den Heiligen Geest
geven, dengenen die Hem bidden.

Daar staat het dan voor onze oogen geschre-
den wat de Heer aan ons doen wil, en het
er zoo stellig, onbepaald en algemeen,

-ocr page 58-

uit den mond van Hem , die den Vader kent
zoo als niemand Hem kent, en die de
belofte des Heiligen Geestes ontvangen
heeft. Het is aan een iegelijk, die bidt
toegezegd. Wie durft hier eenige twijfe-
ling omtrent de waarheid en zekerheid
dezer belofte maken; of zou zij u niet
gelden ? Lezer! Waar leest gij eenige uit-
zondering? is dezelve niet reeds in den
doop u toegewezen , als lot u behoorende ?
hebt gij niet reeds vele opwekkingen en
kloppingen van dien Geest ontvangen?
Ziet daar dan u den weg aangewezen om
denzelven in meerder en overvloediger male
te verkrijgen ; het is het gebed , dat bewijs
onzer behoefte en begeerte, het ootmoedig
en aanhoudend gebed, aan hetwelk Jezus
die groote gifte des Geestes verbindt. Kent
gij de gave en wie Hij is die ze u toezegt?
gij zuil ze van Hem begeeren. En indien
gij vader of moeder zijl, en uwe hongeri-
ge en dorstige kinderen niet te vergeefs
kunt hooren roepen, dan moogt gij, ja
dan moet gij, volgens Jezus uitspraak , nog
weel meer hel verwachten van den Vader

-ocr page 59-

in de Hemelen; want er staat geschreven:
ee« iegelijk die bidt die ontvangt, die zoekt
die vindt, en die klopt zal open gedaan
morden
(1). Hij die het gezegd heeft, is
de Amen en de Waarachtige.' en met dat
Woord en die belofte des Heeren, moeten
wij voor onszelven slechts werkzaam zijn,
zonder te willen onderzoeken hoe die Geest
^Terkt, waar en wanneer dat begint, ge-
dachtig aan hetgeen Jezus zeide: de
wind
blaast waarhenen hij wil, en gij hoort zijn
geluid, en gij weet niet van waar hij komt,
0/ waar hij henen gaat, alzoo is een
iegelijk die uit den Geest geboren is
(2).

§ 3.

Het geloof in den Heere Jezus Christus
noodzakelijk om tot de echte
hekeering te komen.

Hand. IVI: 31.

Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij
zult zalig worden, gij en uw huis.

p^Ziet daar de korte en goede raad, welke'

aan den Stokbewaarder gaf, toen

XI: 10.nbsp;(2) Joh. m. 8. -

-ocr page 60-

deze in rerlegenlieid en bij het gevoel van
zijnen ongelukkigen toestand hem vroeg:
Wat moet ik doen om zalig te worden ?
Het is ook het antwoord dat wij u naar
hel Woord Gods geven moeten op de
vraag: Hoe kom ik tot de bekeering ? want
zonder het geloof in den Heere Jezus durft
gij niet met vertrouwen bidden, en zal het
u aan lust, moed en kracht ontbreken
tot bekeering.
Het geloof reinigt het
hart
(1), het is de wortel waaruit de ware
verandering ten goede bij ons alleen kan
voortspruiten. Alles in Christus, alles door
Christus en alles om Christus, dit is het
kort begrip van het gansche Evangelie;
door Hem gaan wij met vrijmoedigheid tot
God, in Hem worden wij voor God geregt-
vaardigd en hebben vrede met God, om
Hem mogen wij alles vragen wat wij be-
hoeven , uit Hem ontvangen wij genade
voor genade, en door de kracht die in
Hem is vermogen wij alle dingen. Waarom
buiten dien geloofsweg omgedwaald, de on-
rust uwer ziel kan buiten dezelve nooit
(1) Hand. XV: 9.

-ocr page 61-

gestiJd worden, en de zonde zal steeds
feller woelen zoo lang gij niet op Jezus
ziet. Indien wij eerst tot op eene zekere
hoogte moesten verbeterd zijn, eer wij vrij-
heid hadden om de genade Gods in Jezus
Christus voor ons zeiven met een geloovig
hart aan te nemen, dan heeft Paulus den
Stokbewaarder verkeerd bestierd. De eer-
ste raad, die hij hem gaf om daarmede ter-
stond aan te vangen, is het geloof, en was
dat hoe klein en zwak ook in zijn hart ,
dan zou het verlaten der afgoden en de
verandering van zin en leven wel van zelve
Volgen, gelijk het ook zoodra hij geloofde

aanstonds zigtbaar werd, vs. 33, 34.

§

met het gebed en het geloof moet
vereenigd worden.

Phil. II: 12, 13.

^erkt tiws zelfs zaligheid uit met vreeze en
^even (dat is met ernst en zorgvuldigheid),
»quot;wt het is God die in u werU, beide het
willen en werken, naar zijn welbehagen.

IS het, dat wij deze woorden van

-ocr page 62-

Paulus in verband met de voorafgaande
verzen, met sommigen zoude verklaren van
het medewerken tot, en bevorderlijk zijn aan
elkanders heil, door niet te zien op het-
geen het onze maar ook op hetgeen des
anderen is, en dus zouden vertalen, werkt
elkanders zaligheid uit, zoo ligt er toch in
alle gevallen tevens in opgesloten het naauw
verband tusschen hetgeen God naar zijne
beloften doet, en hetgeen wij in den weg
der middelen verpligt en geroepen zijn
te doen. Van daar dat de bekeering nu eens
als een werk en geschenk van God, dan
weder als een werk des menschen waartoe
hij geroepen en dat hem bevolen wordt in
den Bijbel voorkomt, het is belofte en be-
vel beide, dat moeten wij niet uit het oog
verhezen. Dus niet lijdelijk stilzitten, niet
alleen zeggen: het moet mij gegeven wor-
den , en daarbij de handen in den
schoot
te leggen; dat is een jammerlijk misbruik
van eene heilige waarheid , welke ons aan
dien boozen en luijen dienstknecht herin-
nert, van welke Jezus spreekt Matth-
XXV: 24-30 en Luc. XIX: 20-24. Het is

-ocr page 63-

den zoodanige nog geen ware ernst met
hunne beiceering, of zij scheiden door on-
verstand hetgeen God heeft zamengevoegd.
«et gebed en het geloof dat traag maakt is
niet van den regten aard, mist althans het
doel en de vrucht. Wij niet alzoo! wien
bet in opregtheid te doen is om tot God
^veder te keeren. De middelen door welke
God menschen bekeert, en die ons geschonken
Worden, met naauwgezetheid en ijverig ge-
bruiken, als van Hem verordend en waaraan
Wij

gebonden zijn, even als de kranke
boezeer hij bewust is, dat de geneesmid-
delen zonder den zegen van God niets
l^wnnen uitwerken, dezelve met een biddend
getrouw gebruikt; even als de land-
•»an, schoon hij weet dat God alleen den
Aasdom geven moet, en dat zonder dat al
^yn arbeid te vergeefsch is, echter zaait,
nt en nat maakt op hope van legen en
°nneschijn ; zoo behooren ook wij ten aan-
ran de genezing onzer ziel en den was-
in de genade te doen. Zeer begeerig
Vannbsp;^^ redelijke en onvervalschte melk

Gods woord, het ontvangen met toege-

-ocr page 64-

negenheid en zachtmoedigheid, alles zoeken
te vermijden wat ons schadelijk zou zijn , en
daarentegen hetgeen tot onze opwekking en
stichting dienen kan, met een biddend en
heilbegeerig hart zoo Tcel mogelijk ons
zoeken ten nutte te maken, in het geloof
dat God naar zijne beloften en naar onze
behoeften het zegenen zal.

§ 5.

De ware hekeering neemt haren aanvang met
hel bestrijden van het hoofdgebrek , en van
die zonde welke ons heiligst omringt.

Lucas III: 10-12.
Wat moeten wij doen ? vroegen eens de
menschen, die gevoelden dat zij anders moes-
ten worden, en zich bekeeren wilden, aan
Johannes den Dooper, — en wat zeide hij ?
aan de
schare die onbarmhartig was: die
twee rokken heeft, deele mede aan hem
die geen heeft, en die spijze heefl, doe des-
gelijks.
Aan de Tollenaars, die oneerlijk
cn schraapzuchtig waren gaf hij den raad:
sischt niet meer dan u gezet is. En tot de
soldaten die baldadig en roofzuchtig waren ,

-ocr page 65-

gaf hij ten antwoord : doet niemand overlast;

en onlvreemt niemand het zijne door bedrog

en laat u vergenoegen met uwe bezolding.

Zoo leert hij ons, dat wij beginnen moeten

liet datgene na te laten, wat wij weten

kwaad te zijn, en door gewoonten ons eigen

geworden is, al is het dat anderen in onzen

kring en stand het voortgaan te doen, en

ens misschien zullen bespotten of zich tegen

ens verbitteren, zoodra wij ons van hun

enderscheiden, en niet meer met hen mede

doen. Johannes wil niet dat zij bij dat eene

Jouden ophouden, maar hiermede beginnen,

'eder heeft eene zekere hoofdzonde, die hem

et meest vervoert; zoodra dezelve nu als

Zonde in het licht gesteld wordt, moet de

quot;Pregtheid der bekeering daarin het eerst

^enbaar worden, dat wij ze niet meer willen,

uit vreeze Gods niet meer durven doen ,

Jl^jiar nalaten en er tegen waken. Zoo bleek

l^önbsp;die terstond gereed

goed'nbsp;onregtvaardig verkregen

armnbsp;' ^^ hetgeen hij den

on onthouden had, nu rijkelijk te vergoe-

Luk. XIX; 8.

-ocr page 66-

den. Dal gaal zoo geit.akkclijk niet, zal deze
of gene hierbij onder het lezen wel den-
ken, om eene door jaren verouderde en
door herhaald bedrijf hebbelijk gewordene
zonde, die men lief heeft, af te breken.
Dit laat zich ligt voorschrijven, aanraden,
hooren en toestemmen; maar de aflegging,
het uitroeijen is zwaar. Bedoelt gij hier.
Lezer! de uitrocijing met worlel en tak , ook
wat de inwendige lust des harten aangaat;
dan slem ik het u gaarne toe, dal kost een'
aanhoudenden strijd, waakzaamheid en gebed,
cn dan blijft het nog, wie kan zeggen:
Ik heb mijn hart gezuiverd? maar wat het
dadelijk bedrijven aangaat, daarmede moet
ijlings en zonder verschooning begonnen
worden, en indien hiertoe de lust ontbreekt,
dan zou het hart niet opregt voor God zijn;
indien men nog geene genoegzame kracht
bezit, dan bidde men om den beloofden
goddelijken bijstand, en breke af wat voor
quot;s hands kan en moet afgebroken worden,
want met het verlaten der slechligheden
en met het treden op den weg des verslands,
moet toch de bekeering aanvangen, en het

-ocr page 67-

Jeven Aan niet behouden worden, indien
men de hand , of voet, of het oog dat er-
gert , biijft sparen.

De iezer legge zichzelven eens de volgende
vragen voor ;

Bid ik wel ernstig ora het licht eo de
kracht des Heiligen Geest tot bekeering ?

Laat ik het ook hij het bidden berusten ,
terwijl ik traag ben in het benaarstigen?

Handel ik in de genezing van mijne ziel,
even zoo als bij ziekte des ligchaams ?
dan begin ik met den geneesmeester te
roepen , cn met vertrouwen de midde-
len, die Hij voorschrijft te gebruiken,
en wacht nooit tot ik eerst iets beter
geworden ben.

Wat zou mijn hoofdgebrek zijn? wat die
zonde, welke ik terstond en allereerst
moet afbreken ?

I-aat ons onze wegen misgaders onze har-
den onderzoeken en doorzoeken, onder de
doorgrond mij, o God! en beproef
^ y. en ziel of bij mij een schadelijke weg
en leid mij op den eeuwigen weg(l).
(1) 1'salm CXXXIX : 23 , 24.

-ocr page 68-

VIJFDE HOOFDSTUK.

oyee

DES CHRISTKNS VERPLIGTING OM IN DE AAN-
GEVANGENE BEKEERING VOORT TE
GAAN, EN DE WEG OM HIERIN
GELUKKIG TE SLAGEN.

NAAK AANLEIDING VAN

2 Cor. VII: t.

§ 1-

De onderscheidene gronden der verpligting,
om op den weg der heheering voort
te gaan , aangewezen.

De aard der zaak kan het ons terstond
leeren, dat de bekeering geen werk is van
een oogenblik of van eenige dagen , maar van
's menschen gansche leven. De doodelijke
kranke wordt niet in eenen dag hersteld;
al is het gevaar geweken , en aanvankelijk
eene scheiding in de ziekte gekomen, dan
is er wel hoop op zijne herstelling; maar
er is lange tijd noodig, eer hij weder

-ocr page 69-

tot vorige gezondheid en kracht is te-
ruggekeerd, zoo ook en nog meer is
het met de krankheid onzer ziel. De zon-
dige gedachten, neigingen en gewoonten, de
kwade begeerlijkheden en driften, zijn niet
op eens afgelegd. Het nieuwe leven des
geloofs en der dankbaarheid is in den
aanvang nog zwak en teer, gelijk dat van
een pas geboren kind, dat nog veel ver-
^«rging, opkweeking en versterking noodig
«eeft; men wordt in het geestelijke zoo'
«iin als in het natuurlijke op eens een vol-
Wassen man. Al is de keuze en verbindte-
quot;'s aan God en den Heiland nog zoo opregt
en onverdeeld , keuze is nog geen' kracht
«n uitvoering; de school in te treden is nog
^ et leeren zelve niet, evenmin als het zich
.'^anbieden tot den strijd, het strijden zelve

nóanbsp;naar den Hemel

br \nbsp;afgeleerd en aangeleerd, ver-

en vernieuwd worden

ons, eer de heiligmaking voleindigd is.
et IS
onze roeping en bestemming i

revene plaats zegt, iaat ons geliefden

-ocr page 70-

en dit schrijft hij aan menschen, die hij
beschouwt als
afgew as sehen , geregtvaar-
digd en cjeheiligd in den naam van Chris-
tus en door den Geest van God{\),
met
insluiting van zichzelven ,
laat ons ons rei-
nigen en de heiligmakitig voleindigen.
Het
is de roeping
heilig te worden gelijk God
heilig is, in al onzen wandel
(2); het is
de wil van God on%e heiligmaking {Z), en
daartoe strekken alle de vermaningen en op-
wekkingen , welke wij overal aantreffen om
op te wassen, voort te varen tot de vol-
maaktheid
, en aan het beeld van Christus
gelijkvormig te worden,
dat is het wit
naar hetwelk men
met Paulus ya^en moet,
of men het ook grijpen mögt
(4).

De betrekking , in welke gij , o Christen !
tot God en den Verlosser staat, vordert het
van u; lees maar hetgeen Paulus van de
groote belofte door God aan u gedaan , in
het onmiddelijk voorgaande zegt:
ik zat tt
aannemen, ik zal u tot een vader zijn, en
gij zult mij tot %one¥L en dochters zijn, zeg

1 Cor. VI: 21.
1 Thess. IV: 3.

(1)

(3)

(2) 1 Petr. I: 15.
(4) Pliil. Hl: H,

-ocr page 71-

God de JlmagHge (I). De verioren zoon,
Wien niel sleciils eene plaats onder de huur-
lingen en slaven, gelijk hij begeerde, ge-
geven wordt ; maar die weder lot zoon aan-
genomen , aan den tafel geplaatst, en in hel
volle genot der vaderlijke liefde hersteld
wordt, wal dunkt u? moet deze door zulk
eene alles te boven gaande ontferming niet
zoo getroEFen worden , dat hij met blijmoe-
digheid en ijver zich toelegt, om zulk een
vader te behagen, alles te doen en te laten
Wat hij van hem vordert? Is u dan zulk
eene onuitsprekelijke genade bewezen , zijl
gij duur gekocht, en tot kinderen Gods we-
der aangenomen, zoudt gij dan niet als kin-
deren des lichts wandelen, en de werken
der duisternis afleggen?

En slaan wij een oog op de gevolgen,
die elke afneming der zonde, elke voort-
gang in de vernieuwing voortbrengt, dan
^Ijn wij om ons zelfs wil ten duurste ver-
om ons uit te strekken tot hetgeen

□ Af

^ voor ons is, en te jagen naar de hei-
'göiaking; daardoor toch wordt de vrede
2 Cor. VI : 18.

-ocr page 72-

der ziel , de blijdschap des gemoeds , de
versterking van den inwendigen mensch be-
vorderd. Hoe meer heiligheid , des te meer
zaligheid , want het is de vrijheid , blijheid
en heerlijkheid der kinderen Gods; des te
meer kunnen wij ook onze harten verze-
keren voor God, des te meer vrijmoedig-
heid voor Hem , des te meer genot van zijne
goedkeuring, liefde en nabijheid. Wij kun-
nen dan zoo veel te meer eene eer van
Christus zijn , als lichten schijnen in de
wereld en anderen tot zegen zijn. En in
de toekomende wereld zal hij , die in de
lagere leerschool grooter vorderingen ge-
maakt heeft, dan ook hooger geplaatst
worden boven de achtergeblevenen, en in
den dag des oogstes, zal de vreugde en de
kroon der overwinning grooter zijn, wan-
neer men zestig of honderdvoudige vrucht,
dan wanneer men slechts tien of twintig-
Toudig zal inzamelen. Vele eersten die
vroeger begonnen, maar tragelijk voortge-
gaan zijn, zullen de laatsten, en zij die
later aanvingen, maar met ijver voortgc'
streefd hebben, zidlen de eerste plaatsequot;

i

-ocr page 73-

bekomen. Welk eene dure verpligii„g, ,,elk
een krachtige aandrang dan, Geliefden ! voor
ons, om toch niet stil te staan, maar ons
te benaarstigen om onze heilligmaking te vol-

eindigen.

§ 2.

//oe een Christen het gelukkigste in het
voleindigen der heiligmaking slagen kan.

Dat willen wij gaarne van eenen man hoo-
'■en, die ten dezen aanzien boven anderen
en misschien boven allen het verst gevor-
derd was; maar ook van eenen manquot;, die
de.1 inwendigen strijd tegen de zonde,
welke in hem woonde, zoo zeer als iemand
kende, en in de moeijehjkste omstandighe-
den, beproevingen en verzoekingen van al-
derlei aard,
ook meer dan anderen verkeerd
eeft Yan eenen Paulus, die de diepte
^an het bederf i„ ons, en de hoogte der
eUigmaking waartoe wij geroepen worden,
jWer inzag; die „ooit in zich zei ven,
«Itijd en alleen in de genade en kracht
roemde; deze Apostel zegt ons in de

-ocr page 74-

genoemde plaats, 2 Cor. VII: 1, in wei-
nige woorden veel , hetgeen door elk Chris-
ten waardig is bedacht en beoefend te
worden, dat als het kort begrip en de
hoofdzaak mag beschouwd worden, waarop
het in de voortgang der bekeering voor
ieder aankomt, en zonder hetwelk aan geene
vordering te denken is.

Het is volgens hem, dat de heiligmaking
bevorderd en volkomener wordt, wanneer
wij onszelven zoeken ie reinigen van alle
besmettingen des vleesehes en des geestes;
terwijl de wijze waarop dat gelukkig kan
geschieden is
in de vreeze Gods , en door
het
geloovig staren op Gods heerlijke en
groote beloften.

Men kan van de heerschappij der zonde
verlost zijn, maar daardoor zijn wij nog
niet bevrijd van hare besmetting. Van
binnen schuilt het bederf, er is nog eene
wet in de leden, die strijd voert tegen de
wet des gemoeds, en die ons ligt, o! zoo
ligt! in eene wereld gelijk deze vol ver-
zoekingen , kan gevangen nemen onder de
wet der zonde; het gevaar om weer in te

i

-ocr page 75-

storten, is voor den nog niet vdlcomen
herstelden zieke groot, zoo lang de ziek-
testof niet geheel is uitgedreven, en dat
laatste is hier op aarde zelfs bij den besten
nooit het geval. Die besmettingen zijn vele
en velerlei, zij zijn of meer in het vleesch,
dat is in het ligchaam, of in den geest'
dat is in de ziel. Sommige zonden zoo als
wellust, onmatigheid, drift, toorn, hebben
meer hunnen oorsprong in ons dierlijk ge-
stel, anderen zoo als eigenliefde, hoog-
moed, eerzucht, geldgierigheid, haat L
»yd , zijn meer besmettingen van den geest ;
zij werken echter op eikanderen, zoodai
de leden en werkingen des ligchaams weder
jnvloed maken op de vermogens en krach-
en der ziel, en de begeerlijkheden van
en geest, het ligchaam weder aan zich
lenstbaar maken. Het oog en oor , de hand
^ voet wordt verwend en gebiuikt door
j^® zielsbesmettingen ; het verstand, het ge-
verbeelding wordt veront-
ligchnbsp;bewegingen des

^ijkh^-T^'nbsp;aanschouwing der zinne-

Die iusten, driften en togten

-ocr page 76-

zijn wel bij den opregten en aanvankelijk be-
keerden mensch vijand geworden ; maar bet
is een vijand die zich verschuilt, voor een
poos wijkt, maar als voor de deur ligt te
loeren, om zich wederom te vertoonen, te
verrassen , te overrompelen en te doen val-
len. Van die besmettingen moeten wij ge-
reinigd worden, zal de heiligmaking kunnen
toenemen ; de plant des nieuwen en gees-
telijken levens kan niet wassen, wanneer
men het uitwieden van het onkruid ver-
zuimt. Paulus spreekt van
alle besmettin-
gen , welke zij dan ook zijn mogen, hetzij
naar het vleesch of naar den geest, hier
geldt geen onderscheid ; bij den eenen is
het meer hier, bij den anderen elders ge-
legen, het is de wet der zonde, die in
onze leden is. Maar nu, hoe zich daar
van te reinigen? Daartoe is allereerst noo-
dio dat wii ze
kennen; want een vijand

..nbsp;Inbsp;.

dien wy niet kennen, kunnen wij ook met
bestrijden, wij moeten dus door toenemen-
de zelfskennis en acht geven op hetgeen
er in ons hart schuilt, met
onze besmet-
tingen naauwkeurig zoeken bekend te wor-

-ocr page 77-

den; wij moeten ze als iets onreins, wal-
gelijks, schadelijks en Gode onbehagelijks
veroordeelen, en zelfs den rok haten die
door het vleesch besmet is; van datgene
zorgvuldig ons onthouden, wat wij weten
dat de lusten en begeerlijkheden in ons
kan opwekken, van alle die plaatsen, ver-
keering, vermaken, ook geschriften ons
«nijden, waar de zonde die in ons woont
zou voedsel gegeven worden , er tegen waken
en bidden, en wanneer zij bij ons leven-
dig wordt, terstond zoekén te onderdruk-
ken en te bestrijden, en gedachtig te blijven
aan de gewigtige vermaning:
behoedt uw
hart boven alles wat te bewaren is, want
daaruit zijn de uitgangen des levens (1).
Moeijelijke strijd voorzeker! waarbij wij
^el gedurig zullen moeten klagen: ach/
ellendig mensch! wie zal mij ver-
y^en van het ligchaam der zonde en
^es doods (2)? en blijven ondervinden,
^at wanneer wij het goede willen doen,
kwaad ons bij Hgt
(3); want wie zal

J') Veuk. IV:23. (2) Rom. VII: 24.

Rom. VII: 21.

-ocr page 78-

alle de verborgene afdwalingen kunnen ver-
staan ? Maar , dit mag ons wel verootmoe-
digen, en gedurig doen bidden:
Heere!
schep in mij een rein hart, en vernieuw
in het binnenste van mij eenen vasten
geest {\),
maar het mag ons niet moede-
loos noch werkeloos maken ; integendeel des
te meer dringen om
zonder onderlaten ons
te benaarstigen, en God vuriglijk
te
bidden om de genade des Heiligen Gees-
tes , opdat wij langs hoe meer naar het
evenbeeld van Christus vernieuwd wor-
den
(2).

Onderscheidene middelen zouden ons hier
kunnen te stade komen , maar de twee door
Paulus opgegevene, zijn wel de beste en
de noodzakelijkste, om in die reiniging van
de besmetting der zonde gelukkig te slagen.
Het is de vreeze Gods, en het geloovig
zien op Gods groote beloften.

Het is de kinderlijke vreeze, welke ge-
boren wordt uit eene verlichte geloofsken-
nis van Gods grootheid en goedheid, van
zijne heiligheid, alomtegenwoordigheid en

(l) Psalm LI: 12.nbsp;(2) Heidelb. Cat. vr. 115.

A

-ocr page 79-

beminnenswaardigheid, die teederheid in
bet gemoed , omzigtigheid in den wandel,
en een vurig verlangen en toeleg verwekt,
om zulk een heilig en beminnelijk God en
Vader in alles te behagen. Wanneer die
beseffen en indrukken levendig en bestendig
zijn, dan zullen wij spoediger de besmet-
tingen van vleesch en geest opmerken, ern-
stiger tegengaan. Het kind toch, dat weet
onder het naauwlettend oog van den vader
te zijn, dien hij acht en lief heeft, zal
zich niet durven veroorloven, wat den
vader mishaagt; de lust, de ijver om niet
alleen rein van handen; maar ook rein van
harte te zijn, zal door dien kinderlijken
eerbied opgewekt en versterkt worden.
Indien gij dan tot eenen Fader aanroep
^engene, die aonder aanneming des per-
«oows oordeelt naar eens iegelijks werk,
wandelt in vreeze den tijd uwer in-
^oning (1), en zijt ten allen dagen in de
'^^eeze des Heeren
(2).

^aar ook niet minder is ons noodig het
op de beloften Gods, dezelfde be-
^^^ gt; Petr. I: 17.nbsp;-2) Spreuk. XXIII: 17.

-ocr page 80-

loften , van welke Paulus tot de Corinthiers
schreef, wij
hMen ze, zijn ook ons ge-
geven; maar het gaat meermalen met ons,
gelijk met eenen gierigaard , die veel heeft,
maar weinig durft gebruiken. Wij maken
van dien kostelijken schat der Goddelijke
beloften soms weinig of geen gebruik, wij
zien ze voorbij, wij durven ze ons niet
toeëigenen, of niet volkomen op dezelve
ons verlaten. Gij weet het immers dat God
beloofd heeft
onder ons ie willen wonen
en te wandelen. Eet willen en werken
te geven. Zijne kracht in zwakheid te
volbrengen. Dat zijn oog op ons is, Bij
raad wil geven, en leeren den weg dien
wij gaan moeten. Dat Bij de moeden
kracht geeft,
en de sterkte wil verme-
nigvuldigen, wanneer wij geen kracht
meer hebben ,
en hoe veel meer zou ik hier
kunnen aanvoeren , uit eenen Bijbel vol be-
loften. En wie zegt dat ?
God de Jlmag-
tige; Ik zal u tot een Vader zijn, en gij
zult Mij tot zonen en dochters zijn
(1).
Door dat geloof moet de regtvaardige le-
(t) 2 Cor. VII 18.

-ocr page 81-

ven, en kan hij krachtig zijn in den Heere
en in de sterkte zijner magt; want dan
wordt de kleinmoedigheid en de traagheid
overwonnen , dan zien wij van ons zeiven af,
en slaan het oog uit onze zwakheid naar
hoven tot Hem , van wien onze hulp komen
moet, dan wachten wij niets van ons zei-
ven, maar alles van Hem, die het geloof
nooit beschaamt. Geeft uwe eigene erva-
ring , Christenen! aan deze waarheid geen
getuigenis? Wanneer gelukte het u in den
strijd het best? immers dan, wanneer gij
door het vertrouwen op Gods belofte u
gesterkt gevoeldet , en door het gebed en
geloof in de kracht van Christus de lendenen
omgord had. Was er bij ons in plaats van
dat klagen en zuchten over de inwonen-
e zonde (waartoe wij, ja wel alle reden
^ ebben, en zullen blijven behouden zoo
ang wij hier beneden zijn, maar dat dik-
wijls noch op de regte plaats, noch ep dL'
^®gte wijze geschied), was er meer geloof,
meer lust, moed en kracht zijn, en

goede werk in ons zou meer voor-
'P^edig zij,,

-ocr page 82-

82

In plaats van eenige vragen lueriiij te voe-
gen , wijze ik een iegelijk, dien hel opregt
te doen is om zijne heiligmaking te voleindi-
gen, op hetgeen uitvoeriger over dit onderwerp
gesehreven is, in twee Stukjes door het
Nederlandsche Zendeling-Genootschap uitge-
geven, het eene onder den titel:
Waarom
quot;word ik niet beter?
en het andere: de
Christelijke OefensrMol, naar 2 Pelr. I:
5—JJ, zijnde No. 41 en No. 50.

En hiermede leg ik de pen neder, en
bidde God dat Hij u en mij getrouwer en
ernstiger make in het onderzoeken van ons
zelven, ootmoediger en heilbegeeriger voor
Hem ,
Dat wij opregt mogen zijn en zon-
der aanstoot te geven, tot den dag van
Christus; vervuld met vruchten der ge-
regtigheid die door Jezus Christus zijn
tot heerlijkheid Gods
(1), en in den dag
zijner toekomst niemand onzer beschaamd
worde.

(1) Phil. I -.10, 11.