-ocr page 1-

GESCHENK

AAN ALLEN

GODS WOORD

MOGEN HOOREIf.

TWEEDE URÜK,.

TE ROTTERDAM,
BIJ M. WIJT amp; ZONEN,

I'''ulkoni vau liol Nedoriaacl«clie Jolinjjemjl.ct,.^.

uv.

-ocr page 2-

■ f-^-

-ocr page 3-

yOORBEIllGT.

(Gecommitteerden van het Nederland-
'^che Zendelinggenootschap, tot het
opstellen, verzamelen en uitgeven van
^i^ine Stukjes, ter bevordering van
Evangelische kennis en godzaligheid,
bij mingeoefenden ; — namelijk:

VAN DER MEÜtEN, J. CLARISSE,

M. Phil. et TheoJ. Doet. en

quot;fof

^^ -, A. DE VRIES, J. c. VORSTMAN,
AORlANr, L. DIBBITS, L. MERENS,

-ocr page 4-

lynbsp;VOORBERIGT.

Predikanten le Amsterdam, Leyden,
Rotterdam
en Utrecht 5 overeenkomstig
hun ambt en hunne bediening, dat
oogmerk gaarne willende bevorderen,
en in uitzigt op des Heeren medewer-
kenden zegen, bieden het nevensgaande
Stukje hunnen landgenooten aan; er-
kennende intusschen geene uitgave voor
echt, dan welke door eenen hunner, oj
door de drukkers dezes, onderteekend is.

-ocr page 5-

INLEIDING.

Wie gq zijn moogt, lezer! hetgene gq hier
lezea zult, geldt ü en is tot U gerlgt. Het is
onder het bestuur van God, dat u dit geschrift
»1 handen komt; onder het bestuur van dien
God, die u liefheeft, zoo als gij u zelven niet
hef hebben kunt, en onder opzien tot wien ik
u, door de hericneringen, die gij hier moogt
ontvangen, de wijsheid, die van boven is,
Wensch medetedeelen. Het zal u bepalen bg
een der gezegendste hulpmiddelen , door zijne
Wisheid verordend en zijne liefde u gcschon.
'en, om tot het waarachtige Christendom op-
Seleid en in hetzelve opgebouwd te worden:
hooren van zijn woord. En naar mate gg ,
ik u, onder de bede om zijnen zegen, daar-
^•«trent voor de aandacht wilde brengen, met
eer oplettendheid leest, meer op u zelven toe-
en ter harte neemt, zal de vrucht daarvan

-ocr page 6-

VInbsp;INLEiniNG-

voor u te oveivloediger weaeu. Mogeu mijne
woorden, die gij liier leest, ahoo strekken,
om u Go,Ys woord, dat gij telkens moogt hoo-
ren, regt le doen hooren !

Wij allen toch zgu die gelukkigen, die Gods
heilig en zaligmakeud woord niet alleen in onze
huizen en m onze handen mogen hebben; maar,
door zgne onderscheidende goedertierenheid, mo-
gen wij ook, zoo geene bgzondere oorzaken
die beletten, in deszells openbare verkondiging
deelen. Eiken eersten dag der week worden
wij daartoe tot onze onderlinge zamenkomsten
geroepen ; in vele gemeenten wordt ons daartoe
ook op andere dagen der week de gelegenheid
gegeven ; en /elkens moet het ons goed en aan-
genaam zijn dat te kunnen en le mogen doen.
Daar komen wg, als aan eene heihge plaals,
openlp zamen, niet alleen, — wat anders hel
eerste en voornaamste doel dier onderlinge za-
menkomst moest zqn, — tot openlpe en ge-
meenschappelgke Godsverheerlqking j om met
eu voor elkander, plegtiger en statiger dan wij
hot afzonderlijk of in onze huizen vermogen,
onzen God en Vader in Christus te aanbidden , le
Joven eu te danken; maar ook, — wat ons niet
minder gewigtig moet zijn, — om te hooren i
wat ous van Gods wege betrekkelqk onze hoog'
ste belangen moet worden bekend gemaakt-

-ocr page 7-

inleiding.nbsp;yij

Terwijl wij daar tot Hem naderen met onze lof-
zangen, dankzeggingen en smeekgebeden, na-
dert Hij daar tot ons met de onder wtj zin ge a , de
vertroostingen en besturingen van zgn woord.
Hoe verschillend ook , in de zes overige dagen
der week, dc kring van onze werkzaamheid,
lioe uiteenloopend onze stand en woonplaats
moge wezen ; dadr komen wij bij elkander aan
dezelfde plaats , met hetzelfde doel , orrt te ver-
nemen wat de Geest van God tot de gemeente
spreekt. Daar is de onkundigste en wgste, leerling
van de opperste wqsheid. Daar wordt aan het kind
en den grijsaard, den heer en den dienstknecht, den
regent en den daglooner , den iügetogensten en los-
öandigsten, als alle zondaren en stervelingen, de
raad van God lot behoudenis onzer zielen ver-
kondigd. En hoe weinig tgds ons de overige
dageu der week moge overblgven tot onderzoek
Van dat onvergelqkbare woord, waarin God zich
aan den mensch openbaart; hoeveel zich anders
*ereenigen moge om ons in aardsche zorgvuldig-
heden in te wikkelen, onzen geest te verslroogen
van het hemelsche en eeuwige af te trekken
, ten minste hebben wij ivekelps de gele-'
S^nlieid , heeft ook de armste en onkundigste de
gelegenheid, om zich de eene of andere hoofd •
te herinneren van dat Woord van God,
®'^elk niets minder ten doel heeft, dan om,'

-ocr page 8-

TUInbsp;I N I. R l n I N G.

te midden van zooveel duisternis, als ons om-
geeft, een onbcdriegelijk licht voor ons versland
to ontsteken; le midden van al de onrust dezes
levens, de onwaardeerbaarste rust ons in de ziel
te slorlen ; le midden van zoo vele dwaalpaden
der zonde, aan ons gedrag den weg te wijzen,
(iie aan bestemden ter
on sterfelijkheid voegt; ons
ahoo wijs tot zaligheid le doen worden, hier
reeds ons getroost te doen leven, en hier ons
voor le bereiden voor een eeuwigdurend geluk.

Maar hoe moeten wij dan meer ons verwon-
deren of bedroeven , dat die heilzame oogmerken
over het geheel zoo weinig worden bereikt; dat
de Evangelieprediking over het geheel zoo weinig
invloed heeft op do barton en het leven der men-
schen ; dat men niet meer vruchten ziet van onze
gemeenschappelqke Godsdienstoefeningen? Ach,
hoe velen verlaten onze Heiligdommen weder,
niet wijzer ol' beter dan zij er gekomen zijn!
Hoe velen hebben honderd en duizend maal de
Evangelieprediking aangehoord, zonder naauwlijks
iets gevorderd le zijn iti kennis, geloof en deugd!
Hoe velen welen op den maandag niet meer, wat
hun op den zondag is voorgesteld ! Ware dit slechts
bedroevend voor den verkondiger van het Evan-
gelie , die ahoo vrucbteloozcn arbeid doeli Maar
het is allermeest schadelijk voor ons zeiven Het
heilige en voor ons zalige doel van God wordt

-ocr page 9-

I N T, B t D I N tv,nbsp;IX

Bkoo niet bij ons bereikt. Wrj blijven alzoo in
onze onkunde, in onze zonden, in onze rampza-
ligheid. Wij missen alzoo den boven alles be-
geerlijken troost des waarachJigen Cbrislendoms.
Ach, hoe velen lezen dit welligt, die, terwijl
zij , naar den tijd dat God door zijn woord aan
hen arbeidde, reeds vergevorderde Ciiristenen
konden zijn , nogtans iiaaiiwlijks iels meer dan
Heidenen zijn ! En , wie zijn wij , hoe vela echt
Chrisielijke leerredenen zijn 'cict door ons aan-
gehoord , die geen spoor, hij ons hebben achter-
gelaten, die hij ons onvruchtbaar zijn gebleven
voor de eeuwiglieid !

Wat mag daarvan dan de oorzaak zqn? Zou
die in het Evangelie zijn te zoeken? Ween bet
zaad kan goed zijn, al brengt het ook geene of
weinige vruchten voort. Dc zon schqnt helder ,
al ziet haar ook de blinde niet. En het werk
van »God kan niet anders dan voliiortien zqn.
De wet des jieerect is volmaakt^ hekeerende de
ziele; de getuigenis des iiBBREisr is gewis, den
slechten wijsheid gevende ; de bevelen des
^ESREjy zijn regt, verblijdende het hart, het
gvbod des jieeren is zuiver, verlichtende da
°ogan. (i) Uw woord, niogt David voor zijnen
God verklaren ,
is een lampe voar mijnen voet
een licht op mijn pad. (2) Het Evangelie,
(O Ps. XIX : 8 enz. (a) Ps. €XIX i 103.

-ocr page 10-

Xnbsp;I K L F. 1 1) I N G.

mogt Paulus betuigen, is eene kracht van God
tot zaligheid een iegelijk die gelooft
(i). Eu ^^
zqt wédergeloren, mogt Petrus aan de Christe-
nen schrijven,
niet uit een vergankelijk, maar
een onvergankelgk zaad, door het levende en
eeuwigblgvende
Woord Gods (2). Zou dan de
oorzaak in de Evangeliepredikers, in de wqze
hunner prediking zgn gelegen? Wie zal het
ontkennen, dat dit ten deele ook het geval kan
zgn ? Ja , zq ook hebben toe te zien
wat en
hoe zij prediken , en de les van Petrus te be-
trachten;
indien iemand spreke , {^ie spreke) als
de woorden Gods!
(3) En gewisselijk zijn zij,
Inbsp;als alle hunne hoorders , zwakke , feilbare , ge-

brekkige menschen, en dragen zij het woord
Gods als in aarden vaten. Gewisselijk is er, naar
de wijsheid van den Heer, onder hen onder-
scheid van gaven , en worden door Hem aan hen
allen niet dezelfde talenten toevertrouwd. Ja
gewisselqk zal ook de beste hunner het erken-
nen , dat hunne prediking niet altijd
zóó duide-
lijk, zóó ernstig en hartelijk is, als zij wezen
kon en moet. Maar als zq toch, en van dezulken
spreken wg hier alleen, niet hunne leer, maar
die van Gods openbaring, geene menschalgke
stelsels, maar het Evangelie van Christus tot den

(1) Rom. 1: lö. (i) I Petr. I: 23.
(3) I Petr. IV: 11.

i

-ocr page 11-

I N 1, E 1 n I N O,nbsp;XI

inhoud luinuer prediking maken j als Avtj, gelgk
Paulus van zich zeiven zegt,
niet wandelen in
arglistigheid, noch het Woord Gods vervahchen
maar door openbaring der waarheid onszelven
aangenaam maken bij alle conscientien der men-
schen , als in de tegenwoordigheid Gods
, a]s zg
alzoo
niet zich zeiven prediken, maar Christus
Jezus den Heer, i^x)
dat niet door dorre geleerd-
heid , gezochte fraaiheid, ol donkere overdreven-
heid , maar eenvoudig, welmeenend en onbe-
wimpeld doen; dan is hun woord Gods woord,
dat zij ieder naar de mate zqner gaven, tot ons
brengen. Is het dan de schuld van den zaager,
Wanneer h'q goed zaad uitstrooit, dat dit geene
vruchten draagt ? Moeten niet vaak ook de gve-
rigste , gemoedelgkste, welsprekendste leeraars
met Jasaia vragen :
wie heeft onze prediking ge-
loofd ? aan wien is de arm des jinEBBlf geopen.
baard?
(2) Ja, de uitmuntendste leeraars, die
immer bestonden
, een Mozes, een Elia, een
Jesaia
, een Johannes de Dooper, de Apostelen van
onzen Heer, toegerust met de buitengewone gaven
van zijnen Geest,' Hij zelf, op wiens lippen 200
veel
genade en waarheid waren uitgestort, en wien men
het getuigenis niet onthouden kon,
nooit heeft een
mensch gesproken gelgk deze mensch !
Wat vermog-
ten zij bij hunne tijdgenooten ! Zien wij hen niet

CO 2 Cor. IV: 1-4. (2) Jes. LUI: r.

-ocr page 12-

IIInbsp;I N I. E I D I N O.

vaak vergeefschen arbeid doen en als op rotsen
ploegen ? Die oorzaak moet dan nog elders
zijn te zoeken. Zij moet in de hoorders zelve
zijn gelegen. Zij moet vooral zqn le zoeken in
do gebrekkige en verkeerde wijze, waarop het
woord van God veelal wordt aangehoord. O,
hoe veel meer nut zou ook de gebrekkigste pre-
diking daarvan, kunnen doen, indien zij maar op
de regie wijze werd aangehoord!

i

-ocr page 13-

ONDERWIJS VAN JEZUS

OMTRBNT IIET nOOnEN VAK

GODS WOORD.

Zoo althans begreep het de uitnemendste
leeraar en wijste menschenkenner , onze Heer
Jezus Christus. Onder zoo menig^ veelbetee-
kenend woord, hetwelk hij tot zijne discipe-
len sprak, en hetwelk door hen ook' voor
ons is bewaard, hooren wij ook die gewig-
tige vermaning:
Ziet dan hoe gij hoort!
Die vermaning maakte het slot en de toe-
passing uit van die bekende schoone gelijke-
nis van den zaaijer , welke ons door drie
Evangelisten, door Mattheus, hoofdstuk XIII:
1-23, door Marcus, hoofdstuk IV: 1-25,
en door Lucas, hoofdstuk VIII: 4-18, is
opgeteekend, en waarbij Lucas ons dit merk-
waardige slot vermeldt. Deze Evangelist ver-
haalt ons (vs. 1-4) dat de Zaligmaker, naar

-ocr page 14-

zijne gewoonte, van stad tot stad en van
vlek tot vlek rondreizende, predikende en
verkondigende het Evangelie van het koning-
rijk Gods, op zekeren tijd, door zijne
twaalf Apostelen , door vele zijner getrouwe
vriendinnen, en door eene talrijke schare
omringd, aan die allen, (vs. 5-15), onder
het beeld van eenen landman, die zijnen
akker bezaaide , voorstelde , welk eene geheel
Vnbsp;verschillende uitwerking de prediking van

het Evangelie toen had en verder hebben
zou, van wege de verschillende gesteldheid
der menschen , die ze hoorden , en de ver-
schillende wdjze, waarop die prediking door
hen aangehoord en ontvangen werd. In die
gelijkenis ziet gij, vergeleek hij het woord
der prediking bij het zaad, dat op den
akker wordt gestrooid ; zichzelven en andere
verkondigers van het Evangelie bij een'
landman, die met quot;dat zaad zijnen akker
bestrooit, de verschillende gesteldheid zijner
hoorders bij verschillende soorten van on-
vruchtbare of vruchtbare gronden; en de
verschillende uitwerking der prediking bij den

-ocr page 15-

verschillenden groei en opbrengst van het
uitgestrooide zaad. Het ging, zeide hij , met
het Evangeliewoord , als met het zaad op
den akker. Gelijk de landman overal zijnen
akker bezaait, maar er ongelijke vrucht
van oogst ; zoo werd dat woord aan allerlei
menschen gepredikt, maar met zeer rer-
schillend gevolg. Gelijk een deel van het
zaad op den weg, op het harde voetpad viel,
dat over den akker liep , en daar door de
wandelaars vertreden en door de vogelen
werd weggeroofd • zoo was het bij sommige
hoorders, bij wie de Booze het goede woord,
dat zij hoorden, terstond wegrukte uit het
hart. Gelijk een ander deel op rots en steen-
achtige plaatsen viel, slechts door eene dunne
laag goede aarde bedekt, waarin het spoedig
opschoot, maar ook spoedig weder, bij gebrek
aan voedsel, verdorde; zoo ging het bij die
hoorders, die het woord voor een oogenblik
«»et vreugde ontvangen ; maar slechts voor een
gelooven, en weder afwijken in den tijd
^er verzoeking. Gelijk een derde deel onder
doornen en distelen viel, en daaronder bij het

-ocr page 16-

opwassen werd verslikt; zoo waren er hoor-
ders , bij wie het goede woord belet werd
kracht te doen door de zorgvuldigheden , de
rijkdommen en wellusten dezes levens. Maar
gelijk ook, eindelijk een deel van het zaad,
iu goede aarde gevallen, opwies en vrucht
droeg ; zoo waren er ook hoorders , die het
woord in een eerlijk en goed hart bewaren,
en daarvan , schoon verschillende in trap en
mate, toch allen duurzame vruchten doen zien.

Aan het einde van die gelijkenis en van de
uitlegging derzelve , welke Hij , op de vraag
zijner Apostelen naar derzelrer geheimen zin ,
aan hen afzonderlijk gaf, voegt de Zaligma-
ker (vs. 16-18) eenige herinneringen en ver-
maningen , vooral voor hen van belang. Zij
moesten met het onderwijs van Hem ontvangen,
niet alleen nut voor zichzelven, maar ook voor
anderen doen. Zij moesten daartoe , wat zij af-
zonderlijk van Hem hoorden, niet voor zichzel-
ven bewaren, maar openlijk prediken; gelijk
iemand eene kaars ontsteekt, niet om die
onder eenig huisraad te bedekken, en al-
zoo , nutteloos voor anderen , en zich zei-

-ocr page 17-

ven te doen versliJcken, maar om haar op
den kandelaar te zetten, ten einde allen
die in het tertrek zijn, met haar schijnsel'
te verlichten.
Niemand, zegt alzoo Jezus,
die eene kaars ontsteekt, bedekt dezelve met
een vat
, met eenig huisraad, of zet ze on-
der een bed, maar zet ze op een kande-
laar , opdat de genen , die inkomen , het
licht mogen zien. IFant daar is niets
herborgen , dat niet openbaar zal worden ;
ych heimelijk , dat niet bekend zal tvor-
den en in het openbaar komen.
Zoo moes-
ten zij de leer huns meesters tot anderen over-
brengen. En zouden zij dat, dan moesten zij
te meer voor zich zelven toezien hoe zij hoer-
en.
Ziet toe , voegt daarom Jezus er bij, hoe
iy hoort!
Bij Marcus is het: Ziet wat gij
^ort! hetgeen in den zin geen verschil
'naakt. Wie toch toeziet,
hoe hij hoort,
^erkt ook naauwlettend op ,
wat hij hoort '
2 wie naauwkeurig en met belangstelling opl
orkt t^;«^ hij hoort, ziet op de
reg te wijze

ziis'^nbsp;Volgens Marcus liet Je-

aie vermaning ook voorafgaan door deze:

-ocr page 18-

Wie ooren heeft om te hooren , die hoore!
Allen mogen wel ooren hebben, niet allen
hebben
ooren om te hooren, niet allen de
regte belangstelling en opmerkzaamheid. En
tot aandrang van zijne vermaning voegde hij
er deze spreekwoordelijke gezegden bij :
met
wat maat gij meet, zal u gemeten wor-
den ; en u , oi,
zoo ook u , die hoort, zal
{meer) toegelegd worden. Want wie
heeft, dien zal gegeven worden; en zoo
wie niet heeft, ook hetgene , dat hy meent
te hebben , zal van hem genomen worden.
Dat is: gelijk wij handelen , worden wij be-
handeld. Wie hetgeen hij heeft, goed ge-
bruikt; het zoo heeft, dat het waarlijk
hebben heeten mag , die ontvangt meer ; maar
wie, hetgeen hg heeft, niet of kwalijk ge-
bruikt , zoodat hij het als
niet heeft, die zal
ook dat weinige, dat hij zoogenaamd heeft,
verliezen, Zoo was de handelwijze van Godquot;
in de uitdeeling zijner gaven; zoo zou het
eok met de gelegenheden tot hooren zijn.
Wie aandachtig en belangstellend hoort,
zou
te meer gelegenheid daartoe verkrijgen ; maai'

i

-ocr page 19-

wie zonder belangstelling en onachtzaam hoort,
zou de gelegenheid daartoe wederom verliezen.

Zoo is dan de meening des Heilands niet
moeijelijk te verstaan. » Wordt het woord
der predikingwil hij zeggen , » zoo ver-
schillend door de menschen ontvangen, en
hangt er voor henzelven zoo veel van af
hoe
zij het ontvangen; ziet gij dan toe, hoe het
door u gehoord en ontvangen wordt! Draagt
gij dan zorg, dat alles bij u geweerd worde,
wat het nut dier prediking bij u verhinderen
kan ! Legt u
dan daarop toe, dat gij bij het
hooren welgesteld zijt, als eene wel toeberei-
de aarde, die geschikt is, om het goede zaad
te ontvangen , te doen wortelen en groeijen!
Van de wijze waarop gij het hoort hangt het
af, wat het bij u uitwerken zal. De beste
verkondiging des woords zal u niel baten , zoo
gij het niet tevens op de regte wijze hoort.quot;

Die vermaning en herinnering van onzen
Séer.kome dan, lezer! door dit geschrift ook
^ot u. Zij het ons , als hoorden wij ze ook
^'t zijn' eigen mond , en zien wij toe, hoe
ook dit woord van hem hooren ! Komt,

2 quot;

-ocr page 20-

•denken wij er opzettelijk oyer na. Wij znl-
len daarbij gelegenheid hebben onderscheide-
ne gebreken op te merken , die wij opmer-
ken moeten , omdat zij de bedroevende oor-
zaken zijn , waardoor de Evangelieprediking
zoo vaak die uilwerking mist, welke zij heb-
ben kan en hebben moet. Passen wij wat
ons daaromtrent voorkomen zal, niet slechts
op anderen , maar eerst en meest op ons zel-
fen toe. En moeten wij daarbij dan gebreken
zien , die voor ons zelven beschamende zijn,
zijn wij dan getrouw genoeg omtrent ons zei-
ven , om ze ons onpartijdig voor te houden ;
wetende dat de kennis van ons gebrek de
eerste schrede op den weg der verbetering en
der volmaking is.

Wij willen daartoe eerst ons herinneren ,
welk een heilige pligt zoowel als onwaardeer-
baar voorregt het is,
dat wij het woord vau
God hooren.

Wij willen dan opmerken , van hoe veel
gewigt het voor ons is,
Aoe wij dat hooren.

En wij willen verder in eenige bijzonder-
heden nagaan,
waarvoor wij ons dan t^

-ocr page 21-

2t

ivachten, waarop wij ons toe U leggen,
hebben ,
om het op de regte wijze te hooren^

I.

Het is een zoowel heiligde pligt, als
onwaardeerbaar voorregt, dat
wij Gods woord hooren.

Wij spreken thans niet zoo zeer ran het
lezen en onderzoeken der H. Schrift, en de
wijze . waarop het geschieden moet. Wie,
die bedenkt, waartoe God ons zijn beschre-
ven woord heeft gegeven ; wie , die zich voor-
«telt, van welk een belang deszelfs inhoud
Voor ons is; wie, die zich herinnert het on-
bepaalde bevel van Jezus:
onderzoekt de
Schriften!
(1) den lof aan de Bereërs gege-
ten , dat zij
edeler dan die te Thcssalonica
waren , als die het woord ontvingen met
^lle toegenegenheid, onderzoekende dage-
%ks de Schriften, of deze dingen alzoo
quot;^aren; (2) den nadruk waarmede Paulus dc
«eoieente bezweert,
dat zijnen zendbrief alle

(O Joh. V! sp. (a) Hand. XVII: ii.

-ocr page 22-

den heiligen broederen gelezen werde; (1)
en zoo menigen wensch en bede der Apostelen
dat de Christenen
vervuld mogten worden
met de kennis van Gods wil in alle tvijs-
heid en geestelijk verstand;
dat zij mogten
opwassen door de kennis , zoo wel als door
de genade van onzen Heer Jezus Christus;
dat zij kinderen in de boosheid, maar in
het verstand volwassen
mogten worden; (2)
wie , die dat bedenkt zal ook tol dat lezen
van Gods woord niet zijne dure -verpligting
gevoelen, en het niet een zijner onwaardeer-
baarste voorregten achten , dat wij dat woord
van God , zelfs kosteloos, in onze huizen en
in onze handen mogen hebben ? En evenzeer
geldt dan ook hieromtrent de vermaning :
ziet
. dan hoe gij leest!
Maar wij spreken thans
vooral van het
hooren van dat woord, zoo als
dat bij de openbare
prediking van hetzelve
geschiedt. Hoe velen , helaas, die zich daar-
aan geheel onttrekken , die dat voor zich on- i
noodig, zichzelven daar boven verheven ach-j
ten , en wier plaatsen in onze heiligdom- j

(O Thess. V: 17. (a) Coli. UI: 9-

dl

-ocr page 23-

men daarom steeds ledig ziet! Hoe vele an-
deren , die slechts nu en dan, hij eene bij-
zondere gelegenheid , of een' bij zonderen
leeraar , tot het gehoor des woords zich be-
geven! En hoe vele andere ook, die, ja, dit
gewoon zijn te doen, maar alleen uit dwang,
navolging of gewoonte, even werktuigelijk als
zij vele andere bezigheden verrigten , en zon-
der het betamende en heilzame daarvan te
gevoelen! Hoe geheel anders zou dat zijn,
indien men maar regt bedacht en gevoelde ,
dat het hooren van Gods woord is eene ver-
ordening van God , aan welke hij zijnen zegen
heeft verbonden; eene verordening daarom
door alle ware godzaligen op hoogen prijs
gesteld; eene verordening die alzoo voor ons
Zelven zoo heilzaam is; eene verordening tegen
welke geene bedenking daarom gelden kan.

H^t is Gods eigefie verordening , aan
welke hij %ijnen %egen genadig-
lijk verleenen wil.

Door alle eeuwen lieen was het zijn wil en
^ijne bestelling, dat zijn woord niet slechts

-ocr page 24-

te boek gesteld, maar ook door menschen
aan menschen gepredikt, en zoo door men-
schen
Tan menschen gehoord zou worden.
Waartoe anders zond hij zoo yelen zijner ge-
zanten en dienaren uit? Waarom was het zoo
vaak de vermaning der Profeten :
hoort des
heeren woord? Waarom doorreisde onzen
Heer zoo onvermoeid zijn vaderland, trad hij
zoo vaak in Temnel en Synagogen op, en
verzamelde hij honderden en duizenden nevens
zich ? Was het niet om hun met eigen mond
het Evangelie te prediken des koningrijks?
En wat was de lastbrief, die hij aan zijne
Apostelen gaf?
Gaat heen , onderwijst alle
volken , ■predikt het Evangelie alle crea-
turen '
(1) Hoe yverig zijn zij daarin bezig
geweest ! Wat al steden en vlekken hebben
zij daartoe bezocht, wat al landen en zeeën
doorreisd! Hoe zorgden zij alom, waar zij
gemeenten stichtten, dat er leeraars werden
aangesteld, om haar met de verkondiging van
het Evangelie te dienen ! Hoe beschouwden zij
dat alles even onmisbaar, om menschen tot

(O Matth. XXVill: 19. Mare. XVI; ij.

-ocr page 25-

het geloof en de gemeenschap aan Christus te
brengen, als het zaaijen en planten ran den
landman , waarop God den wasdom wil getenl
Geene onmiddelijke openbaringen zeiden zij
algemeen aan de Christenen toe; maar
het ge-
loof,
verklaart Paulus, is uit het gehoor;
en het gehoor door het woord Gods ;
(1)
gij %ijt wedergeboren , schrijft Petrus, door
het levend en eeuwigblijvend woord Gods
dat onder u verkondigd is ;
(2) en zalig
roept Johannes uit , ts hij , die leest, en
i-ijn zij , die hooren de woorden dezer pro-
fetie !
(3) Welke proeven daarbij staan ons in
hunne geschiedenis geboekt, dat dit het door
God verordende middel is, om menschen tot
kennis en geloof, tot deugd en gelukzaligheid
op te leiden! Cornelius, de heidensche hoofd-
man , dorst naar en bidt om Avaarheid en
godzaligheid. Hij wordt met de buitenge-
wone verschijning van een' Engel verwaar-
digd. Maar waartoe? Om hem eensklaps tot
een Christen te maken? Neen; maar om hem

(O Rom. X: 17.nbsp;(j) i pet. I: 93—1$.

(3) Opcnb. Is i.

-ocr page 26-

op Petrus te wijzen ; om hem het onJer-
wijs te doen zoeken ran een' gewonen Evan-
geliebode. (1) Paulus reist, nog blazende
dreiging en moord tegen de Christenen ,
op den weg naar Damaskus. Daar ver-
schijnt hem Jezus zelf; maar niet om hem
onmiddelijk te onderrigten ; neen, maar om
hem tot Ananias te zenden , die hem zou
zeggen, wat hij moest weten en doen. (2)
Nadat het Christendom reeds binnen en buiten
Palestina is verspreid , zal ook Europa in den
zegen daarvan deelen. Maar hoe zal dat ge-
schieden ? Paulus moet daartoe uit Klein-Azië
naar Macedonië reizen ; een Macedonisch man
moet hei» daartoe in een gezigt verschijnen,
roepende tot hem:
kom over, en help ons! (3)
Ja, w^elke proeven daarbij van den zegen ,
daaraan door den Heer verbonden; welke
proeven, dat, waar zijn woord wordt ge-
predikt en gehoord, hij met hetzelve door
zijnen Geest wil medewerken ! Eene redevoe-
ring van Petrus op den Pinksterdag werd het
middel om drie duizend Joden alle hunne

(O Hand. X. (2) Hand. IX. (3) Hand. XVI.

i

-ocr page 27-

vooroordeelen te doen afleggen en in Jezus te
doen gelooven. (1) Toen de reizende Kamer-
ling niet alleen in de schriften van Jesaia las,
maar ook Philippus op zijn wagen kwam en
hem Jezus verkondigde, toen eerst kon hij
zeggen ;
ik geloof dat Je%us Ckristiis dé
Hoon van God is;
en toen eerst reisde hij
zijnen weg met blijdschap
(2). En waartoe
opende de Heer het hart van Lijdia ? Om haar
acht te doen geven op hetgeen van Paulus
gesproken werd. Wanneer werd deze be-
langstellende vrouw eene geloovige Christin ?
Toen zij te Phiiippi in het bedehuis neder zat,
toen Paulus daar verscheen, toen zij hem daar
met opmerkzaamheid hoorde (3). Ziet, zoo
belangrijk, zoo onontbeerlijk is dan het door
God verordende prediken en hooren van zijn
Evangelie. Daaraan ons onttrekkende, ont-
trekken wij ons aan het door God zelve voor
ons bepaalde middel om wijs tot zaligheid te
Worden.

Cs) Hand. n.nbsp;(2) H;nKl. IX: i6 WA

(3) Hand, XVI: 13—15.

-ocr page 28-

Uiten wonder dan ook dat wij daarop door
alle ware godzaligen den hoogsten
prijs zien gesteld.

Reeds in de vroegste oudheid toonde men
zijne verpligting daartoe te gevoelen. Van
Mozes lezen wij , dat hij
nam het boek des
verbonds en las het voor de ooren des
volks[\).
Yan den koning Josia , dat hij
volk, van den minsten tot den meesten, in
het huis des
heeren verzamelde en las
voor hunne ooren alle de woorden van het
boek des verhonds;
(2) van Esra en zijne
medehoofden des volks, dat hij
de wet voor
de gemeente bragt, beide mans en vrou
wen, en alle die verstandig waren om te
hooren; en de ooren des ganschen volks
-waren naar het welhoek, en den zin ver-
klarende, zoo maakten zij dat men het
verstond in het lezen.
(3). Zoo zien wij ook
reeds in de Joodsche Synagoge, vóór Jezus ,
het lezen en verklaren der heilige schriften
(i) Exod, XXIU: 7. c») a Kon. XXIII!
(S) Nel). VIII.

-ocr page 29-

een Toornaam deel uitmaken ran de toen ge-
bruikelijke Godsdienstoefeningen. Jezus zelf
heeft die inrigting met zijne hooge goedkeu-
ring bekrachtigd, door zich het voorlezen en
uitleggen der il. Schrift niet te schamen. (1)
Ook in de vroegste Christenkerk vinden wij
dat zelfde gebruik. Zoo lang het door de
Christenen in eere werd gehouden ; zoo lang
men het als eene der voornaamste inrigtingen
in de openbare zamenkomsten beschouwde;
zoo lang bleef ook zuivere Godsdienstige kenni»
bewaard , en bleven de gemeenten tegen velé
later opgekomene dwalingen beveiligd. Maar
van het verval daarvan dagteekent zich ook
het verval in de Christelijke Kerk ; en hoe
meer de eenvoudige en hartelijke prediking ,
in de volgende middeleeuwen, verdrongen
werd door den uitvoerigen en bedwelmenden
toestel van uiterlijke plegtigheden, hoe schroo-
Qielijker voortgangen onkunde, bijgeloof en
«edeloosheid maakten. De Kerkhervormers
*agen dit in, en gingen hel kwaad tekeer,
oor alom de prediking in hare waarde te
(') Luc. IV: 16 cnï.

-ocr page 30-

ao

herstellen. Die herstelling mogen wij eene
der sclioons'e vruchten noemen van die Her-
vorming , waartoe zij , in de hand van God ,
de zoo gezegende werktuigen waren. In de
plaats der algeschafte misoffers en zinnelijke
plegtigheden, stellen zij alom de
■predikatie
van Gods woord. En hoe veel goeds zij daar-
door hebben gesticht, kan ons de geschiedenis
leeren. Wat de schijnbaar heiligste plegtig-
heden, met de meest verblindende pracht be-
diend , niet vermogten , dat vermögt cn ver-
mag nog eene enkele prediking dss woords.

Hoe, heilzaam is dan ook nog die
verordening voor ons.

Daar mogen wij dan telkens hooren wat
-ons van Gods wege betrekkelijk onze hoogste
belangen wordt bekend gemaakt; hooren wat
«ijn Geest lot de gemeente zegt; hooren
waarvan zoo vele milliocnen op aarde zelfs
het flaauwste gerucht nog niet vernomen heb-
ben. Daar treden zijne dienaars voor ons op,
om ons de dierbaarste waarheden te verkon-

i

-ocr page 31-

digen , aangaande God , die onze oorsprong;
de eeuwigheid die onze bestemming, en Je-
zus Christus, die de verzoener onzer zonden
en onze leidsman naar het eeuwige leven is.
Daar wordt alzoo, uit Gods eigen woord, de
onkundige geleerd, de ongeregelde bestraft,
de onbedachtzame gewaarschuwd, de dwalen-
de te regt gewezen; maar ook de bedrukte
opgebeurd, de zwakke gesterkt, de bedroefde
getroost. O gezegend hulpmiddel om ons het
Waarachtige christendom te doen kennen en
beminnen, dat onwaardeerbaar voorregt van
Gods woord le hooren ] Hoe vurig hebben
wij God te danken , die het ons zoo ruim-
schoots schenkt! » Hoe vele verderfelijke
zonden,quot; zegt een uitmuntend schrijver tamp;
regt (1), » die de wereldlijke overheid en
Wetgeving niet kan bedwingen , worden door
de openbare prediking van Gods woord te
ieer gegaan, hoe velerlei aanminnige en heil-
zame deugsbetrachling, die de wereldlijke
'»agt niet kan gebieden , wordt daardoor aan-
geprezen en bevorderd; hoe menig bedroefde,

C') EgolJng, weg der zaligheid. D. II. hl. 405.

-ocr page 32-

die zija leed aan niemand dan aan God kan
klagen , hoort hier van Gods wege een woord
ter zijner besturing en vertroosting; hoe me-
nig bedekt kwaaddoener ontvangt hier be-
straffing en waarschuwing, die niemand hem
regtstreeks zou kunnen of durven geven. In
de godsdienstige zamenkomsten der gemeente
wordt het geweten wakker gehouden, de eer-
bied voor God vei'levendigd, het wankelende
geloof geschraagd , de godsvrucht gekweekt,
de onderlinge liefde versterkt; de boosheid
beteugeld. Wat zou er welhaast worden van
de menschelijke en christelijke maatschappij ,
indien de openbare godsdienstoefeningen on-
der ons ophielden?
Als er geene profetie
is, zeide Salomo, als de godsdienstige leering
ontbreekt,
wordt het volk ontbloot, het
schudt de banden afquot; (1) Ja, ziet, wat er
wordt van menschen, die zich daaraan on-
verschillig ontrekken ; hoe zij veelal tot steeds
grootere onkunde, ongevoeligheid en zede-
loosheid vervallen. Ziet, wat er wordt van
gemeenten, waar men , of van de openbare
(j) Spreul.-. XXiX: S,

-ocr page 33-

prediking is beroofd, of die door menschelijke
leering zich verbasterd, of die na te laten
. tot eene gewoonte heeft gemaakt; welk eene
treurige steeds toenemende verwildering daar
Wordt aanschouwd. Ziet daarentegen welke
de heilzame uitwerkselen zijn, waar zij op
prijs gesteld en ijverig bijgewoond wordt. O
hoe menig een , die dit leest, kan daarvan ,
Vertrouw ik, bij ervaring getuigen! Hoe me-
•lig een zal zich meer dan eene leerrede her-
sneren kunnen, door welke hij tot nadenken
Sebragt, een goed voornemen in hem opge-
wekt , moed en kracht om te
lijden en te
strijden hem ingestort werd! Hoe menig een
Heeft daaraan, onder den zegen van God,
«ijne ontwaking uit den slaap der zonde , zijne
toebrenging tot geloof en godzaligheid, zijne
bemoediging onder leed en smart, zijne be-
houdenis voor de eeuwigheid te danken! En
^'an welk een hulpmiddel tot onze verlichting,
Vertroosting en heiliging berooven wij ons

, indien wij ons daaraan moedwillif; ont-
'••ekken !

-ocr page 34-

Daartegen mogen dan geene bedenkingen
gelden.

Of zouden wij dan zeggen : ook zonder het
gehoor des woords, ook ver daarvan verwij-
derd , kan God door zijne almagtige kracht op
onze harten werken, die verlichten en her-
scheppen ? Zouden wij dan lijdelijk wachten
op eene onmiddehjke werking van God op
ons hart? Maar waar is ons daarvan belofte
gedaan? Wij zagen het, wat God onmiddel-
lijk door zijne almagt
kon verrigten, wilhi],
met wijsheid, dat door middelen geschiede.
Hij kon ook, gelijk weleer , om buitengewo-
ne redenen, het manna voor Israël in de
woestijn, het brood voor ons uit den hemel
doen dalen ; maar zou de mensch , die daar-
op hoopte en daarom allen eigen arbeid staak-
te , de landman , die daarom zijnen akker niet
bebouwen wilde, zich niet jammerlijk bedrie'
gen ? En wie dan aan het gehoor van God®
Avoord zich onttrekt, kan hij op zijnen zegequot;
hopen ? Kan hij daarop hopen, terwijl h'J
juist dat middel verzuimt, waaraan God dief

-ocr page 35-

zegen heeft verbonden? Kan hij hopen dat
God, ten gevalle van zijne dwaasheid, zijne
Onwilligheid, zijn verzoeken van God, zou
®fgaan van den gewonen regel, dien hij naar
^ijne hooge wijsheid verkoos ? Of zouden
^^ij zeggen: wij kunnen Gods woord in onze
huizen lezen; daar immers hebben wij onzen
Bijbel, waarin wij ons oefenen kunnen ? Ja ,
dat kunnen en moeten wij ook ; wie God en
^ich zeiven kent en lief heeft zal dat ook
gaarne doen : en hoe weldadige vergoeding
l^an hij daarin vinden , die door ongesteld-
heid . ouderdom , of op dien tijd onvermijde-
lijke pligtsbetrachting, belet wordt de open-
bare Godsdienst bij te wonen! Maar wie
Onder dat voorwendsel zich aan de openbare
Godsdienst onttrekt, kunt gij in waarheid van
hem verwachten , dat hij in zijne woning ook
doet wat hij zegt? Zal niet het
geringste
beletsel genoeg zijn , om hem daarvan af te
^fekken ? En heeft dan het plegtige van de
apenbare Godsdienst, waar men
gemeen-
®';happelijk en opzettelijk te zamen komt,
'et veel boven de afzonderlijke oefening

-ocr page 36-

Tooruit, om onze harten te treffen en het
Godsdienstige gevoel daarin op te wekken?
Of zouden wij meenen: wij hebben reeds zoo
vaak de prediking gehoord, en zijn daarom .
reeds wijs genoeg; nuttig moge zij voor de
j
onkundige menigte zijn , voor den verlichten ;
en beschaafden man is zij wel overbodig? i
Maar stopt. bid ik u, wie zoo spreken
mogt, uwe ooren voor die taal van trotsch- '
heid en zelfsbedrog! Wie is zoo wijs, dal
hem niets meer zou te leeren overblijven ?
Wie, die niet wil verliezen wat hij heeft,
heeft geene gedurige herinnering van het
eens gehoorde noodig ? Hoe gaarne brengen
wij ons in andere gevallen gedurig voor deo
geest, wat ons grootelijks ter harte gaat! ;
Zien wij niet juist daarom ook de wijsten en
besten hunne gedurige behoefte aan het ge'
hoor der prediking gevoelen ? Eu munte»
dan zij , die zich in hunne wijsheid daarbo'
ven verheven wanen , inderdaad zoo zeer iquot;
christelijke kennis boven anderen uit ? fnte-
gendeel zien wij hen niet vaak, bij al hunü®
inbeelding, bij al hunne tennis in andere op'

-ocr page 37-

'iiglen, en bij den beslissenden toon , waar-
mede zij vaak over zaken van de Godsdienst
opreken, daarin eene onkunde verraden,
Waardoor zij zich vaak door een kind laten
beschamen ? Ja , hoe weinig moet hij nog
^ich zeiven kennen , die voor zich niet noo-
dig acht, dat, na eene zesdaagsche ver-
strooijing, hem de bovenzinnelijke voorwer-
pen des Christelijken geloofs op nieuw wor-
den voor den geest gebragt, ten einde op
ïïieuw gesterkt te worden tegen de verzoe-
''ingen en beproevingen, die voor hem
Aanstaande zijn ? Zouden wij dan gedurig
Voedsel voor ons ligehaam , maar niet voor
onzen geest behoeven? Of zouden wij ons
verschoonen met te zeggen : het is er zoo ver
Jan af, dat de getrouwste kerkgangers ook
de beste Christenen zijn ; wij kennen er ge-
»loeg, die men immer onder het gehoor kan
vinden , maar aan wier wandel nogtans zoo-
veel blijft ontbreken? Helaas, dat dit van
quot;^«len waarheid is! Ja, wij mogen het niet
^^Wn, geen uiterlijken tempelgang, met
''velk een vertoon van zedigheid en hoe dik-

-ocr page 38-

werf ook herhaald, kan op zich zelve de be-
slissende proef van ware Godsvrucht zijn : en
wie met het eerste zonder het laatste zich
vergenoegt; wie door dat uiterlijk vertoon
geheime zonden en een God onteerend gedrag
meent te kunnen vergoeden; hij herinnere
zich het woord van den Profeet, dat
regt
te doen, weldadigheid lief te hebben en
ootmoedig te wnndelen voor den Heer on-
zen God
, de wezenlijke dienst is , die Hij
van ons verlangt; (1) hij herinnere zich het
vonnis, het
wee u, gij geveinsden! door
Jezus over den schijnheilige uitgesproken. (2)
Maar neemt het misbruik het gebruik dan
weg ? Zou er dan geen echt goud meer zijn
te vinden , omdat er zoo veel klatergoud be-
staat ? Kan die beschuldiging niet tegen al
wat goed is, worden ingebragt ? En wat
bewijst zij hier anders, dan dat het, gelijk
wij nader zien zullen, niet genoeg is te hoo-
ren, zoo wij niet tevens toezien hoe wij
hooren ? Of zouden wij , eindelijk, voorwen-
den : het ontbreekt ons aan tijd ; onze bezig'

Cl) Micha VIi 8, (i) Matth. XXIII: 14.

-ocr page 39-

heden beletten ons de Godsdienst bij te wonen ?
Maar op uw geweten af, lezer, is dat waar-
lijk zoo ? Hebben wij tot het noodigste niet
immer den tijd ? Geeft God ons niet den
Wekelijkschen rustdag? En volgen wij niet
in andere zaken den regel dat, wat het
Zwaarst© is, ook het zwaarste moet wegen?
Het is zoo , er kunnen gevallen zijn, waarin
wij daartoe geene of mindere gelegenheid
hebben. Ik denk aan ouden , ongestelden en
zwakken. Ik denk aan hen, die, in de
dienst van anderen zijnde , niet over hunnen
tijd beschikken kunnen. Ik denk aan moe-
ders , wier nog teedere zuigelingen hare
meer gedurige nabijheid behoeven. Ik denk
aan betrekkingen en vrienden van een' kran-
ke , die, door hem hunne menschlievende
Zorgen te wijden , mede een zoo gewigtig deel
van de Godsdienst vervullen , en weldoen met
den regel te volgen, dat
barmhartigheid 6e-
^er
dan offerkande is. (1) Maar bij hoe
^elen
is dit geenzins het geval. Hoe velen
toonen niet, tijd genoeg te hebben als het dg
(O
Matth. IX: 13.

-ocr page 40-

liging tot eenen Triendenkring, de bij-
woning eener openbare yertooning, het ge-
nieten van vermaken geldt! En om slechts
een paar malen in de week de openbare
Godsdienst bij te wonen , daartoe zou dan de
tijd ontbreken! Wat vermag men , ook bij
meer drukke bezigheden, niet door te woe-
keren met zijne uren, door orde en arbeid-
zaamheid I Wie kent geene huisgezinnen, waar
men van dat uitkoopen van den tijd, om zich
in de openbare Godsdienst te doen vinden,
het lofwaardig voorbeeld geeft ? Ea zullen wij
ons dan met deze of soortgelijke verontschul-
digingen paaijen ? Zullen wij daarbij gerust
zijn , als , na eene verzuimde gelegenheid , ons
geweten ons afvraagt: waarom hebt gij ze niet
gebruikt ? Zullen wij daarop ons beroepen
durven , als wij op ons doodbed liggen , als
wij aan den grens der eeuwigheid , als wij voor
den regterstoel van Christus staan ? Neen,
mede-reisgenooten naar het graf en de eeu-
wigheid , laten wij alle ijdele voorwendsels en
verontschuldigingen varen ! Laten wij niet,
dan om de gewigtigste redenen, de onderlinge

I

-ocr page 41-

bijeenkomsten na! Stellen wij ons niet te
vrede met aan anderen, aan onze kinderen en
dienstelingen daartoe de gelegenheid te geven;
maar laat ons zelven daarin voorgangers zijn !
O naar mate wij meer eerbied voor God en
liefde voor ons zelven hebben ; naar mate
er meer honger en dorst naar het woord des
levens bij ons is, zal ons dat te heiliger pligt
en te zaliger voorregt wezen.

II.

Het is voor ons van het hoogste grewigt
hoe wij Gods woord hooren: wij moe-
ten dat op de regfte wijze doen.

Gij zijt, vertrouw ik, lezer ! van het tot
hiertoe gezegde overtuigd. Gij gevoelt, van
hoeveel belang het voor ons is ,
dat wij Gods
- woord hooren. Gij maakt daarom van de
gelegenheid, u daartoe gegeven, gebruik.
Maar wat
goed op zichzelven is, moeten wij
ook op eene
goede wijze doen. Het beste
zelfs bereikt geen doel, zoo het verkeerd
Wordt gebruikt. Daarom is het niet genoeg,

-ocr page 42-

dat -wij hooren , zoo wij niet tevens toezien
hoe wij hooren. Daarom vermaant ons de
Heer:
%iet toe , hoe gij hoort! En wie moet
van het groote gewigt daarvan niet overtuigd
zijn, die bedenkt: het is God, die door zijn
woord tot ons spreekt; die God deed en doet
om onzent wil zoo veel, om ons zijn woord
te doen hooren ; wij kunnen zelve geen nut
daarvan hebben, zonder goed te hooren ; en
ook over ons hooren van dat woord zullen wij
geoordeeld worden.

Bet is God, die door %ijn woord
tot ons spreekt.

Ja , dringen ons die gedachten diep n de
ziel , zoo dikwijls ons het Evangelie wordt
verkondigd, is het God , die tot ons spreekt.
Teel hooren wij in het dagelij ksche leven , in
de zamenkomsten en gesprekken met ande-
ren , waaromtrent wij geheel onverschillig
kunnen zijn; veel hooren wij zelfs, waarvoor
onze ooren altijd moesten gesloten zijn. Maar
als wij onzen Bijbel openen , om te vernemen
wat daar geschreven staat; als wij in onze

-ocr page 43-

heiligdommen zijn neergezeten, om ons een
gedeelte te hooren voordragen van dat Evan-
gelie, dat aan alle schepselen moet gepredikt
worden; dan spreekt tot ons Gods eigen stem;
en zouden wij daaromtrent onverschillig mo-
gen zijn ? Het is zoo niet onmiddellijk ge-
schiedt dat ; niet, gelgk tot de Aartsvaders,
door Engelen of door stemmen van den hemel;
niet meer door den mond van den onvergelijke-
lijken leeraar Jezus Christus zeiven ; maar door
onderwijzers en leeraars, door zwakke en ge-
brekkige menschen ,
van wie God zich gena-
dig wil bedienen , en die hij heeft aangesteld,
om zijne tolken en gezanten tot menschen te
wezen. Maar wanneer dan ook die leeraars
niet maar eene leer van eigene vinding,
niet maar de vruchten en verdichtselen van
menschelijke wijsheid en smaak, voordragen
aan hunne hoorders; maar het Evangelie van
Jezus Christus den gekruisigden prediken, en
den inhoud van Gods beschreven woord tot
den inhoud hunner prediking maken; dan is
hun woord Gods woord ; dan hooren wij in
hen God zeiven , die hen gezonden heeft.

-ocr page 44-

Daarom zeide Jezus tot zijne Apostelen : dia
u verwerpt, verwerpt mij; en die mij ver-
werpt , verwerpt degenen die mij gezonden
heeft.
En zou het er dan niet op aankomen
hoe wij die prediking hooren ? Er niet op
aankomen met welk een zin en ia welk eene
stemming wij datgene hooren , wat de Schep-
per en Heer van hemel en aarde aan ons,
nietige wormen der aarde , te zeggen heeft ?
Als wij onze medemenschen iets belangrijks
hebben voor te dragen, verwachten wij dat
zij ook op eene geschikte wijze naar ons hoo-
ren zullen. Wij nemen het kwalijk, wan-
neer zij er niet eens op letten willen , wat
wij hun te zeggen hebben. Maar als God tot
ons spreekt, dan spreekt tot ons Hij , bij wien
vergeleken , wij minder dan een druppel aan
den emmer, dan een stofje aan de weegschaal
zijn. Als een aanzienlijke en magtige , als een
koning ons de gunst bewijst van ons toe te
spreken , wie is dan niet geheel aandacht en
ontzag? Maar God, hij is de Heer der Heeren,
de Koning der Koningen, het Wezen aller
Wezens. En wij zouden dan niet toezien hoe

-ocr page 45-

4 O

■wij hem hooren! Bedenkt daarbij, ten an-
deren,

fVat God al gedaan heeft en doet om ons
zijn woord te doen hooren.

Ik zal niet zeggen hoe veel moeite menschen
zich dikwijls geven moeten tot het openbaar
of bijzonder onderwijs, dat ons door hen ge-
geven wordt. Ik zal niet zeggen met hoe veel
zorgvuldigheid de leeraar, die het Evangelie
prediken zal, zich daartoe moet voorbereiden;
hoe veel
overleg en nadenken het hem rnenig-
werf kost, om zijn onderwerp wel te kiezen,
wel te behandelen en tot meeste leering en
stichting der gemeente in te rigten ; en hoe
betamend het dus zij, dat, gelijk de leeraar
nadenkt, hoe hij prediken zal, ook de hoor-
ders nadenken, hoe zij hooren zullen. Maar
merkt vooral op hoe veel zorg van Gods wege
aangewend is en wordt om ons in de gelegen-
heid te stellen van zijn woord te hooren.
Daartoe zond hij zijn' eigen Zoon , en kwam
deze op aarde, om als mensch onder men-
schen te verkeeren, om aan menschen de

-ocr page 46-

woorden des eeuwigen lerens te brengen. Daar-
toe liet hij zoo vele verbazende wonderen ge-
beuren, om allen, die zijn Evangelie hooren,
van deszelfs waarheid en gewigt te overtuigen.
Daartoe moesten de Apostelen met zoo vele
gavea van hem worden toegerust, en zoo vele
reizen ondernemen , om dat Evangelie aller-
wege te verbreiden. Daartoe werd een weke-
lijksche rustdag door Hem ingesteld. Daartoe
zorgde de Allerhoogste dat zijn woord, gedu-
rende zoo vele eeuwen , ongeschonden werd
bewaard; dat, wat ook door de hand des
tijds en mensehelijk geweld werd vernield,
zijn woord werd voortgeplant en staande bleef
tot op dezen dag. Moet dan dat woord,
waarvan God zelf zoo veel werk heeft ge-
maakt, niet gewigtig zijn voor ons? Hebben
wij dan niet ernstig toe te zien hoe wij het
hooren ? — Vooral moeten wij dat, als wij
iverder bedenken:

Wij kunnen zelve geen nut daarvan
hebben zonder goed te hooren.

Wat is toch het oogmerk, waartoe ons

-ocr page 47-

Gods woord wordt gepredikt ? Is het iets
voor ons onverschillig? Is het slechts om
ons hoofd met eene wetenschap te meer te
verrijken? Is het slechts om ons eenige oo-
genblikken vermaak of streeling van ons ge-
hoor te verschaffen ? Neen voorwaar i Het
is om ons datgene bekend te maken, wat
voor ons zondaren en stervelingen van het al-
leruiterste aanbelang is. Het is om ons, van
God afgedwaalden, den Aveg te wijzen tot
verzoening met God ; om ons, verlorenen in
ons zeiven, eene kracht van God tot zalig-
heid te wezen voor een iegelijk , die gelooft.
Het is om ons, bij den gedurigen eb en vloed
van menschelijke meeningen, tot een onfeil-
baar lifiht te dienen ; om ons op te leiden
tot de waarachtige vernieuwing van ons hart,
tot de getrouwe behartiging van onze
veelvul»
dige pligten, tot het genot van den dierbaar-
sten troost in leven en sterven, tot do zalig-
heid des eeuwigen levens. Tot zulke gewig-
tige oogmerken komen wij in onze heilig-
dommen zamen. Kan het ons onverschillig
zijn of die oogmerken bij ons bereikt worden

-ocr page 48-

of niet ? Ons onverscliiliig zijn , of wij ,
verblinde , bedorvene , schuldige en rampza-
lige zondaars, of wij verlicht, verbeterd , ge-
troost en zalig worden of niet ? Maar hoe
kunnen deze oogmerken worden bereikt, zoo
wij niet op da regie wijze hooren? Wat
vrucht zal de landman plukken van het uit-
gestrooide zaad, zoo het niet in eene goede
en wel bereide aarde, maar tussehen doornen
of op rotsen valt ? Wat zal het beste ge-
neesmiddel den kranken baten, zoo hij het
niet naar des geneesheers doel gebruikt ? En
wij, als wij Gods woord niet op de regte
wijze hooren, dan hooren wij zonder vrucht ;
dan wordt Gods liefderijk doel niet bij ons
bereikt ; dan ontvangen wij Gods genade te
vergeefs. Ja , wat ons zooveel nut kon doen ,
verkeeren wg dan tot onze schade. Wij
worden dan, — zoo menige gevorderde in
jaren kan het getuigon! — hoe langer zoo
onvatbaarder, onverschilliger, ongevoeliger,
de krachtigste opwekkingen en waarschuwin-
gen verliezen voor ons hare kracht, wij zin-
ken eindelijk in volslagene gevoelloosheid ne-

-ocr page 49-

der; God laat ons aan ons zelven over en
wij moeten de geduchte waarheid ondervinden
van dat woord:
dewijl ik geroepeti heb en
gijlieden geweigerd hebt ; mijne hand uit-
gestrekt heb , en daar niemand was, die
opmerkte; eri hebt al mijnen raad verwor-
pen , en mijne bestraffing niet gewild, zoo
zal ik ook in ulieder verderf lagchen ; ik
zal spotten wanneer uwe vreeze komt (I).
O wie onzer zou niet voor die onzaligheid
vreezen? O! als wij nagaan, hoe velen,
schoon zij ook gewoon zijn
Gods woord te
hooren, nogtans dezelfden in onkunde, on-
geloof en ongevoeligheid blijven; noglans de
eerste beginselen des christendoms niet ken-
den ; maar altijd leerende , nooit tot kennis
der waarheid komen ; — als wij zien op zoo
Velen, bij wie, hoe dikwijls en ernstig ook
Vermaand, ook de roerendste voorstelhngen
onvermogend blijven, om hen tot geloofden
hekeering te bewegen , omdat zij slechts met
de ooren, niet met belangstelling hooren, als
^'Ü daarentegen anderen zien, die door'dat
(O Spreuk, I;
25 enz.

-ocr page 50-

goede woord yan God wedergeboren , nieuwe
schepselen in Christus
worden, gedurig op-
wassen
in kennis, geloof en allerlei christe-
lijke deugd , en de waarheid der belofte on-
dervinden :
die naar mij hoort, zal zeker
wonen en gerust zijn van de vreeze des
kwaads;
(1) hoeveel hangt er dan voor ons
van af, dat wij toezien
hoe wij hooren I En
daarbij nog eens

Wij zullen ook over ons hooren van dat
woord geoordeeld worden.

In den grooten dag der vergelding, als
Christus komt, om ons rekenschap af te vra-
gen van hetgeen door ons gedaan of nagelaten
is, dan zal het ook ter onzer verantwoording
liggen , niet alleen ^wij Gods woord hebben
gehoord, maar ook
hoe, met welke gezindheid
en welke gevolgen wij het hebben gehoord.
Dan zullen wij naar datzelfde woord van God,
dat ons hier gepredikt wordt, geoordeeld
worden. Dan zal het er op aankomen, walt;
uitwerking die prediking op ons heeft
gehad-
(i^ Spreuk. I: 33.

-ocr page 51-

Hier blijft de vrucht dier prediking vaak voor
anderen onbekend , maar dan zal het blijken,
of wij tot onze behoudenis, dan of wij tot
verzwaring van ons oordeel hebben gehoord.
En hoe ras welligt is die beslissing voor ons
daar.' O, dat wij het wel bedenken, elke
prediking van het Evangelie kan voor ons de
laatste zijn. Zoo wij dan op loo groote zalig-
heid geen acht hebben gegeven, boe zouden
Wg dan kunnen ontvlieden ? Neen, dan heb-
ben wij Gods genade te vergeefs ontvangen ;
dan
is het te vergeefs dat de liefderijice Zaligma-
ker zoo lang bij ons aan de deur stond en klopte;
te verg-eefs, dat
wij van zijnentwege zoo
menigmaal gebeden werden:
laat u met God
Verzoenen!
En ware het maar te vergeefs!
^laar dan gaan wij in de ontzaggelijke eeuwig-
heid der vergelding over. Iloe zal het ons
lt;lan zijn, als wij staan zullen voor den reg-
terstoel van Hem, door wien God tot ons
^prak ? Hoe zullen wij dan vrijmoedigheid
^oor Hem hebben, neen, hoe zullen wij dan
beven en sidderen, als na de stem zijner ge-

•^^de zoo menigmaal, maar vruchteloos gehoord

amp; *

-ocr page 52-

le hebben, zijn ontzaggelijk woord: geef
rekenschap!
ons in de ooren hooren klinken!
Ach, onze verantwoording hoe veel zwaar-
der, ons lol hoe veel schrikkelijker zou
het dan zijn , dan dat van den Heiden , die
nooit de stem des Evangelies hoorde! En
daarom, o mijne waarde mede-chrislenen,
gevoelen wij hel gewigt van die gedachte!
Daarom hooren wij elke prediking des woords
alsof zij voor ons de laatste ware! Daarom
zien wij toe, dat wij
hier alzoo hooren , als
wij dan, in het uur
onzes doods, op den dag
van Christus wederkomst, wenseben zullen,
gedaan te hebben !nbsp;;

III.nbsp;i

I

Waarvoor wij ons te wachten, waarop ons
toe te legjjen hebben, om op de
regie
wijze
Gods woord te hooren.

Mij dunkt gij zijt reeds genoeg overtuigd
van heigeen ik n herinnerde, van hoe veel
belang hel is, dat wij Gods woord op de regt^
wijze hooren. Gij zuil dan nu ook gaarne i'

-ocr page 53-

herinnerd zien , hoe wij dan hooren moeten.
En daarom ga ik u thans, ten derde voordra-
gen , waarvoor wij ons dan te wachten, waar-
op ons toe te leggen hebben, om op
de
vegte wijze
Gods woord te hooren. Laat ons
dan in eenige bijzonderheden nagaan , hoe wij
verkeeren moeten
vóór, hoe onder, en hoe
na het hooren der Evangelieprediking.

Hoe behooren wij dan te verkeeren vóór
het hooren der Evangelieprediking?

De vraag verwondere u niet! Zij zal mis-
schien vreemd voorkomen aan menigeen, die
nog nooit geweten heeft, dat er vóór het
hooren van Gods w^oord ook iets te verrigten
^ij ; die daaraan niet denken , voor dat het lui-
den of het slaan der klok hen uit hunne woning
roept, of die dan nog zich zoo wikkelen in
bezigheden , dat zij het bedehuis niet binnen
treden , voor dat de Godsdienst reeds is aan-
gevangen. Maar, denk er slechts een oogen-
b'ik op na, zou het in waarheid niet nuttig
noodig zijn , dat men zich voor eene zoo

-ocr page 54-

gewiglige zaak, als het hooren der Evange-
lieprediking , vooraf behoorlijk voorbereide ?
Moet niet d^ landman, voor dat hij zijn zaad
in den akker strooit, denzelven door bemes-
ting en beploeging toebereiden, om het zaad
vvèl te ontvangen? En zou ons dan geene
voorbereiding noodig zijn, om Gods woord
wèl en met vrucht te ontvangen? Bg alles,
wat wij gewigtigs ondernemen , heeft er, zoo
wij wijs zijn, vooraf overleg en nadenken
plaats. En zouden wij dan niet vooraf over-
leggen , hoe wij ons schikken zullen tot het
allergewigtigste werk van de Godsdienst ?
Heeft niet de leeraar doorgaans langen tijd
van voorbereiding noodig, om wèl te kunnen
spreken-, en zouden wij dan niet eenige oogen-
blikken noodig hebben, om wèl te kunnen
hooren?

Vraat g^ dan waarin die voorbereiding zij
gelegen ? Zij bestaat

1. Vooreerst daarin, dat men alle zijne
zaken, zoo veel mogelijk, zoo inrigte, dat
men gereed zij om op den bepaalden tijd de
Godsdienst bij te wonen. Zoekt dan vóór dien

-ocr page 55-

tijd, door vlijt en overleg, uwe dagelijksclie
werkzaamheden te hebben afgedaan! Staakt
dan op den dag des Heeren, uwe koopman-
schap.' Sluit dan uwen winkel! Geeft dan
uzelven en de uwen zoo veel mogelijk tijd en
rust, om u te kunnen bezig houden met de
hoofdzaak, waaraan de dag des Heeren , en
onze gemeenschappelijke zamenkomst is toege-
wijd ! Als men dan zich nog bezig houdt met
vermoeijende bezigheid, die op den vorigen
dag had kunnen worden afgedaan; als men
dan nog, door zich in aardsche zorg te wik-
kelen , door afleideuden handel, bedrijf of
gesprek , zijne ziel verstrooit; als men dan zoo
laat zijne slaapstede verlaat, dat men naauwe-
lijks ontwaakt en gereed is, als de Godsdienst
begint ; als men dan zoo ontijdig zijnen maal-
tijd houdt, of dien zoo uitvoerig inrigt, dat
men niet dan met gejaagdheid in het heiligdom
verschijnen , niet dan met vadzigheid daar ne-
derzitten kan ; hoe zal men dan geschikt zijn
Gods woord te hooren ? Maar wèl dan hem,
lt;lie de les van den wijzen Prediker behartigt:

-ocr page 56-

bewaart uwen voet als gij ten huize Gods
ingaat!
(1)

2. Die voorbereiding bestaat ten anderen,
daarin , dat men vooraf nadenke , welk een
groot voorregt het is Gods woord te mogen
hooren , en wat daarvan het oogmerk is. Hoe
velen begeven zich ter kerke , zonder immer
te denken
wat zij daar doen of waarom zij
dat doen : die het doen , alleen om dat men
gewoon is dat te doen, gelijk men gewoon is
zich te kleeden en te voeden ; gelijk het dier,
dat gedachteloos voortgaat op den weg, dien
het gewoon is te gaan ! Hoe ongeschikt zijn
dezulken tot aandachtig en vruchtbaar hooren!
Maar als wij eiken dag des Heeren zagen aan-
breken met de gedachte : thans mag ik weder
het voorregt hebben van het woord der zaligheid
te hooren , dat mij boven duizenden te beurte
valt ; thans Avil God weder tot mij spreken
en aan mijne verlichting, verbetering en ver-
troosting werken ; thans mag ik mij daartoe
weder met mijne medezondaren en medester-
velingen vereenigen ; als wij met zulke ge-
Prediker IV ■ 17.

-ocr page 57-

dachten vooraf ons bezig hielden , o hoe wel-
gestemd zouden wij dan onze heiligdommen
bmnentreden !

8. Tot die voorbereiding brengen wij ver-
der , zoowel, waar wij kiezen kunnen , eene
verstandige keus van die Godsdienstoefeningen,
welke ons het nuttigst kunnen zijn , als voor-
afgaand nadenken over het onderwerp, het-
welk zal behandeld worden. Menigmaal toch
is ons dat vooraf bekend. Zoo is het door-
gaans op onze christelijke feesten, bij de pre-
diking der lijdensgeschiedenis van onzen Heer,
bij de behandeling van den Catechismus, of
andere vervolgstoffen door den leeraar geko-
zen. Kiezen wij dan , zoo wij ze niet allen
bijwonen kunnen, datgene uit, wat meest,
ik zeg niet naar onzen smaak, maar naar onze
behoefte is berekend. Zouden wij , bij voor-
beeld , als er gepredikt wordt over het gebod:
eert uwen vader en uwe moeder ! niet onze
kindereu bij voorkeur daarin doen deelen; of,
als het gebod:
gij zult niet erAtbreken!
Wordt behandeld, alle echtgenooten daarbij
Wenschen ? Meenen wij echter niet te ligt,

-ocr page 58-

dat het te behandelen onderwerp voor ons van
geene nuttigheid zou wezen. Wij hooren daar-
bij vaak j wat wij vooraf niet hadden vermoed.
Wij hebben misschien de meeste behoefte aan
hetgeen wij meenen gemakkelijkst te kunnen
ontberen. En vooral,
als men het onderwerp,
Avaarover men hooren zal, vooraf in zijnen
Bijbel naleest, er bij zichzelven over nadenkt
of met anderen over spreekt, hoe veel meer
gemeenzaam zal men daardoor reeds met het
te behandelen onderwerp zijn, en met hoe
veel meer gemak en aandacht zal het worden
aangehoord!

4. En bij dat alles, wie zal tot die voor-
bereiding vooral niet rekenen, het biddend
opzien tot God om zijnen zegen; om zijnen
zegen voor den leeraar niet alleen, maar ook
om zijnen zegea voor ons zelven ? O, dat te
verzuimen, het is onze geheele afhankelijkheid
van God te vergeten. Daarvan slechts den
schijn aan te nemen ; gelijk sommigen , bij het
nederzitten, voor eenige oogenblikken eene
biddende houding te vertoonen , maar intus-
schen op ijdele of zondige dingen te peinzen

-ocr page 59-

of rond te zien wat rondom ons gebeurt; het
is nog erger , het is oneerbiedigheid en hui-
chelarij. Maar als bij het opgaan en neder-
zitten onze stille en hartelijke bede is, dat
God ons verstand en hart opene, dat Hij door
zijnen Geest in ons werke , door het onder-
wijs van zijn woord ons verlichte, bestiere en
heilige, als zoo de taal van den heiligen
dichter in onze harten is:
heer , maak mij
uwe wegen hekend; leer mij uwe paden !
Leid mij in uwe waarheid, en leer mij !
Ontdek mijne oogen, dat ik aanschouwe de
wonderen van uwe wet! Leer mij uw wel-
behagen doen, want gij zijt mijn God; uw
goede Geest geleide mij in een effen land (1);
0 dan mogen wij op zijnen zegen hopen. En
zoo dan ons voorbereidende, wordt ons hart
meer ledig van aardsche zorgen en bekomme-
ringen , met meer liefde voor God en zijn
woord vervuld, meer vatbaar en open voor
deszelfs heilzame kracht, meer eene goede en
wel toebereide aarde , in welke het zaad des
woordsAvortelen schieten en vruchten dragenkan.

CO Ps. XXV: 4, 5. CXIX! 18. CXUIl; lo.

-ocr page 60-

Maar hoe behooren wij dan te ver-
keeren
bij en onder het hooren
der -prediking zelve ?

Dit verdient vooral onze behartiging, want
wat nut zou het ons geven , zoo wij slechts
met ons ligchaam onder het gehoor geweest,
met ons oor slechts klanken opgevangen had-
den , zonder wezenlijk en op de regte wijze
gehoord te hebben?

1. Allernoodigst is dan , vooreerst, dat wij
aandachtig en opmerkzaam hooren. Wie
gevoelt dit niet terstond ? Wie is Uij toch ,
die daar tot ons spreekt ? Hoe gewigtig zijn
de zaken, die ons daar worden voorgedragen;
van welk een
aanbelang voor ons ; hoe waar-
dig om met de meest gespannen aandacht door
ons gehoord te worden ! En die zaken, zijn
zij niet van dien aard, dat er, veel meer dan
bij eenig ander onderwerp, aandacht en in-
spanning bij noodig is, om ze goed en gere-
geld
te verstaan? Immers, zijn zij niet van
eenen bovenzinnelijken, geestelijken aard,
God en Christus, de onzigtbare en toeko-

-ocr page 61-

mende wereld, onze geestelijke en eeuwige
aangelegenheden ? Met eene verstrooide en af-
getrokkene ziel, hoe zullen wij ze dan kun-
nen begrijpen? Hoe in ons geheugen bewa-
ren ? Hoe er nut mede te doen ? Zal
hij dat,
die zich daarbij aan loomheid en slaapzucht
overgeeft ? Zal
hij dat, die daarbij vervuld is
met gedachten en voorstellingen, geheel vreemd
van den inhoud der prediking, wiens ziel
daarbij wijd en zijd ronddoolt, om alleen zich
bezig te houden met de zaken van zijn be-
roep , met de kleeding en houding van zijne
medemenschen , met de bedreven , genietingen
en zorgen der aarde ? Zal
hij dat, nog eens,
die ja onder het
toepasselijk gedeelte der
leerrede opmerkzaam wordt, maar aan de
ver-
klaring
van Gods woord zijne aandacht ont-
trekt ; als ware niet die verklaring de grond ,
waarop het volgende moet worden gebouwd ,
en zonder welk het volgende niet verstaan
kan worden ? Neen, zoo te hooren is geen
hooren. Het oor heeft daarbij slechts klan-
ken , de ziel geene zaken ontvangen. De
krachtigste welsprekendheid bezigt daar te

-ocr page 62-

vergeefs haar vermogen. Neen, wij moeten
zoeken te verstaan hetgene wij hooren. De
vermogens van den inwendigen mensch moeten
daarbij in werking komen. Tegen afleiding
en verstrooijing van gedachten moeten wij
waken. Op het geheel der leerrede moeten
wij onze aandacht vestigen , ook op de zamen-
hang van den tekst, op de opgave van het
onderwerp , vooral op de verdeeling der leer-
rede , waardoor men als den sleutel in han-
den heeft tot regt verstand der volgende
deelen.

2. Wie goed en nuttig wil hooren, ten
tweede , die moet met ware
belangstelling
in den inhoud der prediking hooren , dien moet
Siet waarlijk te doen zijn om
geleerd en ge-
sticht
te worden. Hoe velen, die aan dit
hoofddoel bijkans geheel niet denken! Zij zit-
ten daar aandachtig neder, maar alleen om
■den persoon , die spreekt, en de wijze , waar-
op hij spreekt; om den gang zijner rede, de
inrigting van zijnen stijl, de wijze zijner uit-
voering na te gaan ; om die als kunstregters
aan hunne beoordeeling te onderwerpen ; om

-ocr page 63-

een uur van uitspanning bij hem door te bren-
gen ; niet om het gewigt der zaken , die door
hem worden voorgedragen. Eene zuivere taal,
een wegslepende stijl, verrassende wendingen ,
een bevallig talent, dat slechts is het wat zij
verlangen. Kunnen zg bij het eindigen van
de Godsdienst zeggen: die redenaar is wel-
sprekend
; hoe schoon heeft hij gepredikt f
dan zijn zij voldaan. Maar naar mate dat
ontbreekt, drukken zg door woorden en gelaat
te openlijker hunne afkeuring uit: en vaak i»
eene enkele vergissing van den prediker , een
enkel naar hunne schatting min kiesch of
kwalijk gekozen woord , dat zij gretig hebben
opgevangen, genoeg om ook over de anders
nuttigste rede een ongunstig oordeel te vellen,
en het nut, dat zij bij anderen kon stichten,
te belemmeren. Wie zal het ontkennen ,
dat
men ook aan den uiterlijken vorm waarde,
groote waarde hechten mag ? Eene ordelijke
en zuivere, duidelijke en krachtige
voordragt,
hoe verre is zij boven eene onordelijke en
duistere , platte en wanvoegelijke te verkiezen!
Ja, de waardigheid der Evangelieleer ver-

-ocr page 64-

eischt, dat zij ooit op eene waardige wijze
worde voorgedragen. Maar dat is daarom het
wezen en de hoofdzaak niet. Neen, verwar-
ren wij niet het middel' met het doel. Stel-
len wij den prediker van dat Evangelie , dat
tot ons van God en Christus, van onze be-
stemming en verbastering, van matigheid ,
regtvaardigheid en het toekomend oordeel
spreekt, dat ons den raad van God tot onze
zaligheid verkondigt, niet met den tooneel-
speler en toonkunstenaar gelijk.' Neen , niet
om aan oog en oor voldoening te geven; niet
om onze verbeelding te streelen ; niet om eenige
genoegelijke oogenblikken te slijten , maar om
geleerd en gesterkt te worden ; maar om te
hooren hoe wij hier getroost en heilig leven
en eenmaal zalig sterven kunnen ; dat moet
het hoofddoel zijn waarmede wij de predi-
king hooren.

3. Zoo moeten wij dan ook onbevoor-
oordeeld
hooren. Niet zelden is men voor-
ingenomen tegen den leeraar, die spreekt.
Men heeft reeds vooraf en dat veelal op
inblazing van anderen, een kwaad vermoe-

-ocr page 65-

den tegen hem of zijne predikatie opgevat.
Bij den een is hij niet bekwaam , bij den an-
deren niet regtzinnig, bij een' derde niet
godvruchtig genoeg; bij den een is zijne pre-
dikwijze niet genoeg, bij den ander al te
Evangelisch ; bij den een dringt hij te veel,
bij den ander te weinig op deugd en heilig-
heid aan. Zoo hoort men hem met vooringe-
nomenheid ; scherp geeft men acht op al wat
hij zegt; men weegt en zift ieder zijner woor-
den ;'en verdacht blijft hij en afgekeurd, zoo
hij slechts eene andere wijze van voorstelling,
eene andere uitlegging van een' bijbeltekst dan
men van dezen of geenen hoorde, of waaraaö
men gewoon is, volgt; zoo hij slechts deze
of die uitdrukking al of niet gebruikt, dit of
dat bewijs niet aanvoert, deze of die waar-
heid niet altijd met name noemt en drukt.
Hoeden wij ons, wat ik u bidden mag, voor
die jammerlijke, vooringenomenheid ! Ja, geen
blind geloof wordt van ons gevorderd , geen
'eeraar is op zichzelven onfeilbaar; gelijk Pau-
quot;s aan de gemeente schreef:
a/s tot ver-
''fandigen spreek ik, oordeelt gij hetgem

5

-ocr page 66-

ik zefff (1) Zoo komt aan ieder lid der ge-
meente het regt tot eigen onderzoek toe ; en
gelijk hij in zijnen tijd met aandoening ver-
klaarde van degenen, die het Evangelie van
Christus wilden verkeeren , en nog zou ver-
klaren :
al ware het ook dat wij, of een
Engel uit den hemel u een Evangelie ver-
kondigde huiten hetgeen wij ti verkondigd
hebben, die zij vervloekt!
(2) Zoo moogt
gg , ja moet gij alles verwerpen , wat afwijkt
van de regel van Gods woord. Maar alleen ,
laat niet uw begrip of dat van anderen, niet
de oudheid of nieuwheid, uwe maatstaf zijn!
Oordeelt niet voorbarig of partijdig, niet dan
op de grondigste bewgzen ! Hoort gij iels dat
u bedenking baart, zoekt daarvan in de eerste
plaats opheldering bij dengenen, van wien gij
het hoort! O, waar die vooringenomenheid
huisvest in het hart, daar zoekt men slechts
to veroordeelen en te berispen , en veroordeelt
en berispt men vaak, wat bij onpartijdig on-
derzoek blijkt waar te zijn en goed. Daar
verraadt men niet alleen gebrek aan nederig-
(t) I Cor. Xs 15.nbsp;(I) Gal. Ii 6—9

-ocr page 67-

heid , zaclitmoedigheid en waarheidJiefde •
oordeelt men niet alleen onbillijk en onmensch-
lievend, lasterende hetgeen men niet verstaat;
maar berooft men ook zichzelven en anderen
van het nut, dat rnen kon trekken. Daar
toch mist men het zoo noodig vertrouwen,
daar wordt het gemoed toegesloten en de zegen
geweerd ; daar zuigt men vergif ook uit de
edelste bloemen.

4, Maar vooral komt het er dan op aan ,
dat wij
met toepassing op ons zeiven hooren.
Onder zoo veel , dat
de bedoelde uitwerking
der Evangelieprediking bij ons belemmert of
verijdelt, is niet het minste, dat men
bij
het gehoor des woords, meer aan anderen
dan aan zich zeiven denkt. Is het niet zoo,
lezer? Gereed en haastig is men vaak om
op anderen eene partijdige, maar
onwiJli..
en traag om op zich zeiven eene toepassing
te maken. Daar wordt van den Christelijken
leerstoel eene ondeugd bestraft, en weldra
plaatst men zich den broeder of de zuster
^'oor den geest, die, naar onze schatting,
die bestraffing verdient; maar vergeet te

-ocr page 68-

gelyk te Tragen, of wij ook zelve mank
gaan aan dat zelfde euvel. Daar wordt
een gewigtige pligt ons ingescherpt, en,
terwijl men gereed is met de verklaring: ziet-
daar eene nuttige les voor hem of voor haar !
wordt het onderzoek verzuimd , of wij ook
zelve nog die herinnering behoeven. Niet
alzoo, mijn broeder of zuster, de les van
onzen Heer vergelen :
oordeelt niet, opdat
gij niet geoordeeld wordt!
(1) Maar gedu-
rig onder de prediking van Gods woord te
denken: God spreekt daardoor ook tot
mij ;
ook ik heb belang bij hetgeen daar gesproken
wordt; onder de voorstelling van onzen pligt
en onze roeping, onder de waarschuwingen
en opwekkingen die wij hooren , ons zeiven
af te vragen : geldt dat ook
mij? ben ook ik
die man, die vrouw ? wat kan ik er uit lee-
ren ? hoe heb ik mij dan te gedragen ? wat
slaat mij dan le wachten ? zoo telkens op
ons zelven te zien, ook by onaangename en
vernederende waarheden ons zelven te beproe-
wn ; dat is de weg om ons zelven le leeren
Cl) Matth, vil: 1—5.

-ocr page 69-

Ifennen, om te ontdekken wat ons nog ont-
breekt, en om alzoo van het gehoorde het
meeste nut te trekken.

eindelijk, moeten wij dan met

'Linbsp;en leergie-

e^/e.^ Wen. Als men meent reeds ge-
lee d en wgs genoeg te e„nbsp;^^

he er te weten ; als hoogmoed en waanwijs-

he ons heheerseht; hoe .al me„ .ioh dan
willen laten onderwijzen en beotieren? Maar
als wij , gelijk Jakobus zegt,
met zachtmoe-
digheid ontvangen het woord, dat in
wordt geplant
(1), als wg , gelijk de Za%!
maker, om in zijn Koningrijk in (e gaan
Tordert, Ae^
woord des Koningrijks willen
aannemen gelijk een kind;
(2) als het ons
^leehts om waarheid te doen is en wij deze
willen aannemeh, al strijdt zij ook
nog zoo
zeer met onze vorige begrippen en al overtreft
^U ook nog zoo hoog ons eindig verstand
• als
overtuiging ons bezielt, dat voor de s'tem
van God en Christus alle andere stemmen zwii-
gon moeten ; o dan zullen wij hooren met
ei
fOM.n,,. (O Mare. X: ,s.

-ocr page 70-

open oor en toegenegen hart; dan zullen wij
hem , die ons vermaant en bestraft, er zelfs
voor liefhebben en danken ; dan zullen zijne
woorden bij ons ingang vinden.

En wat staat ons dan nog te behartigen
na het hooren van het woord?

Ook dit verdient onze zorgvuldige beharti-
ging. Immers, wij gevoelen het van zelf,
daarmede kan het niet zijn afgedaan, dat wij
slechts hebben
gehoord. Velen stellen zich
wel daarmede te vrede, dat zij hunnen gewo-
nen kerkgang hebben gedaan; maar wat is dit
anders, dan dat een kranke zich er mede te
vreden stelde, dat hij zich een geneesmiddel
had hooren aanprijzen , zonder dat geneesmid-
del zelf te gebruiken ? Neen , wij moeten dan
1. Over het gehoorde
bij ons zeiven na-
denken ,
en, zoo er gelegenheid is, er met
anderen over spreken.
Verzuimt men dit,
is het dan te verwonderen, dat men op
maandag naauwelijks meer weet wat men op
zondag heeft gehoord? Gelukkig, die het

-ocr page 71-

gehoorde zoo in zijn geheugen prent en, met
Maria, in zijn hart bewaart, dat hij het zich,
ook onder zijne bezigheden, gemakkelijk we-
derom te binnen brengt! Gelukkig waar men
onder zijne huisgenooten of vrienden gelegen-
heid heeft, en in plaats van met nietswaar-
dig of ontstichtende gesprekken, i„ zijne ge-
zeischappen zich gaarne bezig houdt om Lt
gehoorde met elkander te bespreken ,'en alzoo
op nieuw elkander te onderwijzen en te
stichten I Gelukkig daarbij, waar men lust en
gelegenheid heeft, om ook aan hen, die niet
met de gemeente konden opgaan, van het
gehoorde rnede te deelen, en hun gemis daar-
door eenigermate te vergoeden.

2. Maar dat wij ons dan ook zorgvuldig wach.
ten voor alles , wat de ontvangene indruk,
ken bij ons zou kunnen wegnemen.
Wat
wordt er ook van het beste zaad, dat in den
akker wordt gestrooid, indien het weldra
weder wordt vertrapt of verstikt ? Wat baat
ook het krachtigste geneesmiddel, indien
««aan , door een te spoedig opgevolgd ge-
quot;^»ik van spijs, alle kracht wordt
benomen?

-ocr page 72-

En wat zal het zaad des Goddelijken woords,
wat zal dat geneesmiddel onzer zielen , ons
baten , zoo wij , het heiligdom verlatende, de
verstrooijing weder opzoeken , de verzoeking
weder in den mond loopen, en zoo de goede
voornemens weder versmoren, die in onze
harten rijpten, en den indruk weder uitwis-
schen , dien het woord des levenden Gods op
ons maakte? Ach, ongelukkig de mensch,
die , hoe aandachtig hij ook hoorde, zoodra
de Godsdienst is geëindigd , en hij huiswaarts
is gekeerd, aanstonds weder zijne gansche ziel
laat innemen door hetgeen hij aldaar hoort en
ziet ; of tot verstrooijend , zoo niet zondig ,
vermaak zich begeeft; of zijn tijd laat rooven
en zijn hart laat aftrekken door het geven en
ontvangen van bezoeken, waar men alleen
over het nieuws van den dag, over aardsche
belangen, welligt over beuzelingen, maar niet
over het gehoorde, op zijn hoogst over de
mindere of meerdere talrijkheid der vergade-
ring , over degenen, die men daar zag of
sprak , over zijne meerdere of mindere vol-
daanheid over de gehoorde rede, over den

-ocr page 73-

leeraar, om dien op te hemelen of te bevit-
ten , spreekt! Ach, daar gaat de indruk van
Gods woord verloren , misschien onherstelbaar
verloren I Het zaad, dat de hemelsche liefde
in onze harten deed strooijen, en waaruit
vrucht ten eeuwigen leven kon rijpen, wordt
er door de vogelen des hemels
weggenomen,
door wandelaars vertrapt, of onder doornen en
distelen verstikt!

3. En zoo komt dan, eindelijk, alles
hierop aan , dat wij het gehoorde
in beoefe-
ning brengen.
O hoe velen, die meenen
hunne taak reeds wel volbragt te hebben,
wanneer zij eens of meermalen de Godsdienst
hebben bijgewoond ! Hoe velen , die daar met
oplettendheid hooren ,
het gehoorde goedkeu-
ren en prijzen , maar hij wie het
doen geheel
ontbreekt! Hoe velen, die dat voor ware en
de begeerlijkste stichting houden, als hun ge-
voel werd .opgewekt, hunne aandoeningen wer-
den gaande gemaakt, en , onder een 'roerend
voorstel, somtijds tranen aan hun oolt;r ont-
bloeiden ; hoe velen , die zich daarop quot;alleen
fieruststellen , en zichzelven voor te betere

-ocr page 74-

Christenen houden , naarmate zij van de on-
dervinding daarvan meermalen kunnen spreken;
maar zonder dat de gevolgen daarvan in hun-
nen handel en wandel blijkbaar worden! Zijt
gij een van dezen , lezer ? O zie toe dat gij
met geene vaische overlegging u bedriegt! Ja!
een groote zegen is het een opmerkzaam , nog
grooter zegen daarbij een gevoelig hart te be-
zitten. Zonder dit zijn wij gelijk aan eene
'harde en stugge aarde, waarin het zaad niet
wortelen kan. Maar ook dat is niet genoeg.
Neen, vermeerdering van kennis of opgewekt-
heid van gevoel is nog geene ware stichting.
Daarmede wordt nog Gods doel met zijn woord
niet bij ons bereikt, zoo het geen helderder
inzien van hetgeen ons ontbreekt, geen oot-
moedig berouw over onze zonde, geene dank-
bare erkentenis van Gods genade in Christus,
geene goede voornemens en daden, geene vor-
dering in geloof en godzaligheid, bij ons ten
gevolge heeft. Door het hooren van dat woord
moet de spotier eerbiedig, de losbandige in-
getogen , de ontuchtige kuisch, de driftige
zachtmoedig, de twistgierige vredelievend, de

-ocr page 75-

onverzoenlijke vergevensgezind , de onregtvaar-
dige naauwgezet, de hebzuchtige weldadig,
de trage ijverig, de aardschgezinde hemelsch-
gezind leeren worden. Daarop, daarop, Evan-
geliehoorder ! komt het aan, zullen wij aan
Gods doel beantwoorden, onze zielen behou-
den , en vatbaar worden voor dien hemel,
waar alleen de reinen van harte kunnen zalig
zijn. O met hoeveel nadruk wordt ons dat in
datzelfde woord van God , dat wij mogen hoo-
ren , telkens voorgesteld 1 Toen eens zekere
vrouw uit de schare , die den Heiland hoorde
spreken , hem bewonderende , mét geestdrift
uitriep:
%alig de schoot die u gedragen
heeft, en de horsten die gij hebt gezogen !
was het antwoord van den Heer: ja, zalig
'iijn degenen , die het woord Gods hooren
en datzelve bewaren
/ (1) Hoe uitdrukkelijk
en waarschuwend sprak Hij elders:
zoo gij
deze dingen weet, zalig zijt gij , zoo gij
ook doet
(2) / Niet een iegelijk, die tot
quot;^y zegt. Heere! Heere! zal ingaan in
Koningrijk der Hemelen ; maar die doet

Luc. XI: 17, 28.nbsp;(I) Joh. XIÜ! 17.

-ocr page 76-

den wil deamp; Vaders, die in de hemelen
IS (1). Wie den wil des Heeren geweten
heeft, en niet gedaan zal hebben, zal met
vele slagen geslagen worden
(2). En
herinnert u daarbij Mat daarvan zijn Apostel
met zooveel aandrang schrijft:
zift daders des
wóords, en niet alleen hoorders, uzelven
met valsche overlegging bedriegende. Want
zoo iemand een hoorder is des xuoords, en
niet een dader, die is een man gelijk,
welke zijn aangeboren aangezigt bemerkt
in eenen spiegel. Want hij heeft zichzel-
ven bemerkt, en is weggegaan, en heeft
terstond vergeten hoedanig hij was. Maar
die inziet in de volmaakte wet, die der
vrijheid is, en daarbij blijft, deze, geen
vergetelijk hoorder geworden zijnde , maar
een dader des woords, deze zal gelukzalig
zijn in. dit zijn doen. Indien iemand onder
u denkt dat hij godsdienstig is, en zijne
tong niet in toom houdt, maar zijn hart
verleidt, dezes godsdienst is ijdel. De
zuivere en onbevlekte godsdienst voor God
(I) Matth. VII.- 21. Cs) Luc. XII: 47.

-ocr page 77-

en den F ader is deze: weezen en weduwen
bezoeken in hare verdrükking, en zichzelven
onbesmet bewaren van de wereld
(1). Ja,
herinnert het u telJlt;ens, niet op
hooren, we-
ten
en gevoelen, maar op doen komt het in
het Christendom aan. Christelijke kennis en
christelijk gevoel, het zijn schoone, veelbe-
lovende bloesems; maar zonder echt christe-
lijken zin en echt christelijke daden, bloesems
jonder vrucht.
Buiten het heiligdom moet
het m ons spreken en handelen blijken dat
vvij
in hetzelve, niet alleen wijzer, maar ook
beter, meer tegen de beproevingen
des levens
gesterkt, meer tegen de verzoekingen gewa-
pend zijn geworden. Dan alleen wordt Gods
doel bij ons bereikt, en dragen wij vrucht.
Maar is het ons niet daarom te doen , o met
al ons hooren en lezen, met al ons kerkgaan
met al onze kennis, met al onze tranen , ku«^
nen wij verloren gaan. Hoe zou dan . i„ de
toekomst van Christus, dat woord, dal wij
'er hoorden, maar „iet opvolgden, tegen ons
en , Hoe zou het dan de bewoners van

hk. I..

-ocr page 78-

ïfinivé, die op de prediking van Jona zich
bekeerden, verdragelijker zijn dan ons in den
dag des gerigts!

BESLUIT.

Zoo heb ik de mij voorgestelde taak vol-
bragt ; u herinnerd , welk een pligt zoowel
als voorregt het is,
dat wij Gods woord hoo-
ren ; van hoe veel gewigt het voor ons is
hoe
wij het hooren ; en waarvoor wij ons dan
te wachten, waarop wij ons toe te leggen
hebben,
om het op de regte wijze te hooren.
Mogt het u niet te vergeefs herinnerd , maar
ook deze opwekking door n met zachtmoedig-
heid ontvangen zijn! Mogt niemand daarbij
gelijk zijn aan den man, die, in den spiegel
ziende , en zijne vlekken ontdekkende, daarop
henen gaat, en vergeet wie hij is! Waarlijk,
mijne medeëvangeliehoorders! dan zouden onze
heiligdommen meer kweekscholen van Chris-
telijke wijsheid, deugd en vertroosting, onze
zamenkomsten in dezelve meer vruchtbaar we-
zen , ik zeg niet, in voorbijgaande aandoe-

-ocr page 79-

ningen, maar in heilige en zalige werkzaam-
heden. Het staat nu aan u ook deze herin-
nering ter harte te nemen , zoo dikwijls God u
de onschatbare gelegenheid geeft van zijn woord
te hooren. Ei, ziet dan toe, hoe gij hoort.'
Ziet dan toe, dat gij hier zoo hoort, dat gij
eens zonder verschrikking (}ie stem mogt hoo-
ren , die u voor den regterstoel van Christus
roepen zal! Ongelukkigen dan , die daaraan
niet denken, daarover zich niet bekommeren;
die weigeren Gods woord te hooren , of het
alzoo doen , dat het bij hen geene vruchten
dragen kan! Beklagen wij die ongelukkigen
met medelijdende liefde! Trachten wij, waar
wij kunnen , met wijzen en liefderijken ernst,
hen hun gemis te doen gevoelen, en aan hunne
verbetering te werken ! Gaan wij hen vooral
door eigen voorbeeld voor! Heeren en vrou-
wen ! Doet dat uwen onderhoorigen , en ont-
houdt hen de gelegenheid niet om in dat on-
derwijs te deelen, hetwelk zij , niet minder
gij , behoeven. Ouders! doet dat uwen
inderen , prent hun van jongs af diepen eer-
in voor het woord van God ; bedenkt,

-ocr page 80-

hetgeen, waaraan gij in hunne jeugd hen
gewent, hun naderhand eene hebbelijkheid
wordt, en hoe gij daardoor in hunne harten
een zaad helpt strooijen , hetwelk nog na uwen
dood kan ontkiemen, en waarvoor zij u eens
zegenen zullen. Dienstbaren! maakt u elke
gelegenheid ten nutte, om de Godsdienst bij
te wonen en dat woord van God te hooren ,
dat ook u leert medeburgers van Jiet Koning-
rijk der hemelen te worden. Jonge lieden!
bedenkt dat daar voor u de hoogste wijsheid
is te vinden, en hoe geoefend in volgende
jaren , welke sieraden der maatschappij en ge-
meente gij worden kunt, indien gij daarin
van jongs af u oefent. O hoe ver gevorderd
hadden wij reeds kunnen zijn , indien wij im-
mer , gelijk wij moesten en konden , hadden
gehoord! Wie, die dit leest, beeft zich over
geene achteloosheid, verzuim en gebrek te
beklagen ? Misschien valt hierop het oog van
iemand, die met weemoed den verloopen en
verloren tijd gedenkt; van iemand wien het
geweten beschuldigt dat hij tot hiertoe niet,
•of niet wel hoorde ; en die daarover nu be-

-ocr page 81-

rouw gevoelt, nu misschien denkt: het is voor
thans te laatl
Mijn onbekende broeder of
zuster, hoe gelukkig is u die ontwaking! Ja,
met te diep genoeg kunt gij u over het ver-
zuimde beklagen.
Maar toont dan ook de
opregtheid van uw berouw door een te ge-
trouwer gebruik van de gelegenheid die
God lï
nog
geeft! Nog hoort gij de stem van God
Nog hcht voor u de dag dergenade enderza-
J'gheid. Nog kunt gij , bij ware belangstelling
-met Gods hulpe, anderen voorbij Leve:

, ziet dan van nu aan te meer tJ u -

Wt! Bid den Heer ootmoedirri^r^?
eere en gevel Yerheugtu en weest da V

an Hem , zoo dikwijls gij een opmerkzaam

or en een nadenkend hart moog^ezittenquot;

priknbsp;tot „

Tl: Tnbsp;quot; voordragen,

bu de grootheid en de ontferming van Ten

God, die mzijn woord tot ons spreekt bquot;

-ooTdtf^^^^^^^nbsp;-ant!

quot; »oe op 'nbsp;-

opwekken, en God bidden, dat Hij deze^

-ocr page 82-

mijne poging met zijnen zegen bckroone. Ik
eindig daarom met de bede van den Apostel
tot de mijne te maken, dat
de God onzes
Heeren Jezus Christus, de Vader der
heerlijkheid, u geve den geest der wijsheid
en der openharing in zijne kennis; {name-
lijk) verlichte oogen uwes verstands , op-
dat gij moogt weten , welke de hope zij van
zijne roeping , en welke de rijkdom zij der
heerlijkheid van zijne erfenis in de heiligen;
en welke de uitnemende grootheid zijner
kracht zij , aan ons die gelooven , naar de
werking der sterkte zijner magt!
(1)

(O Kph- l! 17—19-