TAN
EVANGELIE-BODE DER INDIANEN
IN NOORD-AMERICA.
EENE BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS TAN
DE BEKEERING DER HEIDENEN.
TE ROTTERDASr,
Urulltor. T.B het NodcrUnd.che ZciiUelinj-O.nooHtlij,.
1842.
No. LX.
-ocr page 2-
fc.. | |
ÉK'U, |
r. 'r-^- quot;
»J.s-''
Gecommitteerden van het Nederland-
sche Zendelinggenootschap, tot het
opstellen^ verzamelen en uitgeven van
kleine Stukjes, ter bevordering van
Evangelische kennis en godzaligheidy
ook bii mingeoefenden; — namelijk:
r. j. van der meülen, i. clarisse,
a. l. m. Phil. et Theol. Doet. en
Prof., a. de vries, j. c. vorstman,
r. ADRIANI, L. dIBBITS, t. MBBENS,
-ocr page 4-VOORBERIGT.
17
Predikanten le Amsterdam, Leyden,
Rotterdam en Utrecht; overeenkomstig
hun ambt en hunne bediening, dat
oogmerk gaarne willende bevorderen,
en in uitzigt op des Heeren medewer-
kenden zegen, bieden het nevensgaande
Stukje hunnen landgenooten aan; er-
kennende intusschen geene uitgave voor
echt, dan welke door eenen hunner, of
door de drukkers dezes, onderteekend is.
INLEIDING,
Gedurende de eerste eeuw, nadat de Pro-
testantsche Christenen zich ontslagen vonden
van de Pauselijke heerschappij , dachten zij
er nog niet aan, om voor de uitbreiding van
het zuiver Christendom onder heidensche vol-
ken iets te ondernemen. Zij hadden te veel,
althans genoeg met zich zelven en hunne
vijanden te doen, dan dat zij er aan konden
denken om naar buiten te werken. Eerst
langzamerhand , nadat zij zich zelve in groo-
tere veiligheid en zekerheid bevonden, begon
men ook het licht van zuivere Christelijke
tennis in ruimeren kring te verspreiden.
Het kan wel als eene der eerste onderne-
mingen van de Protestanten, tot bekeering
der Heidenen, beschouwd worden, dat in 1556
eenige Hervormde leeraars, op aandrang van
[
den Franschen Admiraal dk colligny , naar
£ra%ilië afreisden, die, hoewel eigenlijk voor
hunne aldaar gevestigde geloofsgenooten be-
stemd , toch ook de Heidenen niet vergaten.
Toen echter de Stadhouder dier Fransche volk-
planting, nicolaas dürand de tillagno\ ,
van eenen ijverigen vriend des zuiveren Evan-
gelies , een van deszelfs vijanden werd,
dwong hij die Evangeliedienaren, na een
verblijf van 10 maanden, naar hun vaderland
terug te keeren, om zoo zijn oogmerk te be-
reiken. Eenige weinige werkzaamheden onder
de Heidenen, die digt bij de volkplanting
woonden, maar wier taal onbekend was, le-
verden geene zigtbare vruchten op.
De volgende, niet zóó verijdelde onder-
neming , ten beste der Heidenen , ging bijna
eene eeuw later, van eenen enkelen man uit,
dien de Heer op eene zeer bijzondere wijze
daartoe had uitverkoren en opgeleid. Deze
man was johannes eliot.
I.
Johannes eliot gevormd tot Evangeliehode
bij de Indianen in Noord-Amerika.
Johannes eliot werd ten jare 1603 in
Engeland geboren. Zijne geboorteplaats is
even onbekend gebleven, als de geschiedenis
zijner jeugd. Slechts zooTeel schijnt zeker,
dat hij gegoede ouders had, die in staat waren
om hem naar de hoogeschool te Cambridge
te zenden, om tot de betrekking vaa een ker-
kelijk persoon (clerk, clergyman) opgeleid te
worden. Hier maakte hij, door zijnen voor-
treffelijken aanleg en zijne onvermoeide vlijt,
snelle vorderingen in alle die wetenschappen,
welke een' Godgeleerden tot nut en sieraad
verstrekken , en steeds hield hij daarbij zijne
bestemming in het oog. Toen hij de hoogeschool
verliet, werd hij aangezocht om thomas hooker,
een bedienaar van het Heilig Evangelie te
Chelmsford in Essex, te ondersteunen, die,
omdat hij zich niet had willen laten binden
door de bepalingen op het stuk Tan de leer
en de eeredienst [der bisschoppelijke kerk in
Engeland, Tan zijn ambt onlzet was en op
verzoek zijner vrienden in het dorp Klein
Baddow eene school had opgerigt. Met vreug-
de nam euot het aanzoek aan, en zonder
het te vermoeden kwam hij zoo op de
regte plaats, waar de Heer hem wilde be-
kwaam maken tot het werk, voor het-
welk hij bestemd was. Wie zou hem riu
reeds bekwaamheden, vaardigheid , zucht om
regt nuttig te wezen en zijne vermogens op
de beste wijze aan te wenden, hebben willen
ontzeggen ? Maar aan een zeker iets ontbrak
het hem nog, dat hij hier in deszelfs geheele
beminnelijkheid leerde kennen : dit was het
levend geloof, dat in hooker zoo bijzonder
krachtig was en ual deze in zijnen mede-
arbeider , die hem deels wegens zijne gaven ,
deels wegens zijn beminnenswaardig hart dier-
baar was, wist op te wekken. Niet gemak-
kelijk gaf etiot zich over. Menigeen zou
door deszelfs tegenstand moedeloos zijn ge-.
worden, maar hooker zag in het hart ran
zijnen jongen vriend, dat het, langzaam en
voorzigtig aannemende, het eenmaal vast aan-
genomene ook niet weer zou loslaten. Daar-
om liet hij hem veel aan zijn eigen nadenken
over en genoot eindelijk de vreugde dat eliot,
na menige eenzame wandeling, zich vrijmoedig
en opregt voor den Heer en deszelfs zaak
verklaarde. Zoo ras deze beslissende verande-
ring was geschied, rigtle hooker eliot's
gedachten op het ambt van een' Evangelie-
dienaar , als eene voor hem gepaste werk-
zaamheid. Daar echter voor eenen jongen man,
die in hooker's wijze van beschouwen deelde,
in het vaderland weinig uitzigt was, be-
sloot eliot naar Amerika te vertrekken, waar
hij eene ruime loopbaan voor zich open zag ;
want in de Engelsche volkplantingen en be-
zittingen mogt men eene vrije inrigting der
godsdienst en vrijheid des gewetens blijven ge-
nieten , om welke redenen velen, even al»
hij, hun vaderland verlieien.
In November 1631 stapte hij te Boston
aan wal; hij kreeg hier terstond gelegenheid
om naar den wensch van zijn hart in d».
dienst van het Evangelie werkzaam te zijn.
Een leeraar te dier plaatse, die reeds lang
gewenscht had eens naar Engeland te reizen,
verzocht hem, gedurende zijne afwezigheid
zijne plaats te vervullen. Eliot nam dezen
voorslag aan en arbeidde zoo getrouw, en ijverig,
en gezegend, dat de gemeente hem, bij de
wederkomst van haren leeraar, nevens dezen
wilde aanstellen. Doch de Heer wilde het
anders. Het schijnt namelijk , dat eliot voor
zijne afreis uit Engeland aan eenige vrien-
den beloofd had , hun' zielzorger te worden ,
als zij hem naar Amerika zouden volgen,
voor dat hij ergens eene bepaalde aanstelling
mogt vinden. Juist toen de gemeente te
Boston voorgenomen had hem aan te stellen,
kwamen deze Engelsche vrienden over en
zetleden zich te Roxbury, in het binnenland,
neder. Er toog derwaarts nog eene menigte
anderen henen, die hun vaderland verlaten
hadden , om hier onder zulke inrigtingen te
leven, als zij voor hun geweten meen-
den te kunnen verantwoorden ; en zoo vorm-
de zich te Roxhurij eene gemeente, bij welke
silot den post van zielzorger op zich nam.
De stand van eliox te Roxhury mogt niet
slechts een dragelijke, ja zelfs een regt geluk-
kige genoemd worden; wordt het toch een
geluk geacht, in eenen nuttigen werkkring
geplaatst en door aangename betrekkingen om-
geven te zijn, dit voorregt viel eliot te beurt.
Hij had nu een ambt, en daarenboven, of-
schoon tamelijk verwijderd van de overige
wereld, een groot getal gelijkgezinde vrienden
om zich heen; en, wat meer zegt, die vrien-
den hadden haar uit het vaderland medege-
bragt, die hem aan gene zijde der groote zee
reeds dierbaar was, en nu ter vrouwe werd.
Dewijl eliot lust en kracht tot werken had,
de behoefte gevoelde aan eenen uitgebreiden
werkkring, zoo kon hij niet ligt een geschik-
ter ambt vinden, dan te Roxhury, waar hij
dagelijks vol op werk had.
In zijne echtgenoot bezat hij een schat die
niet slechts hem, maar ook zijne gemeente tot
zegen was. In de gemeente won zij door hare
liefde en deelneming de harten , terwijl zij ,
door hare ervaring in de genees- en heelkun-
de , m staat was om honderden van kranken
en zwakken te helpen. Voor haren man, die
edelmoedige menschlievend, deelnemend en
medel.jdend was, zoo zeer, dat het hem wel
eens over de grenzen der voorzigtigheid en
zorg voor zich zelve heen voerde, kwam hare
bedachtzame wijsheid bijzonder te stade. Zijne
groote mededeelzaamheid lokte velen uit, zoo-
dat de armen hem op weg naliepen en met
ilagten over hunne behoeften lastig vielen, zij
volgden hem na, en drongen met hunne smee-
iingen niet zelden in zijn huis; doch hier
trad de schrandere echtgenoot tusschen beide,
en schifte bedachtzaam het kaf van het koorn.
Zijne gemeente vorderde veel arbeid, zij
«trekte zich wijd uit, en nam nog door nieuwe
inwoners, van elders verhuisd, bijna jaarlijks
toe in uitgebreidheid. Hier kwam bij , dat
meer en meer eenen wereldschen zin in de-
zelve doordrong en vasten voet dreigde te
winnen. Velen, vooral der nieuwe inwo-
ners , gevoelden volstrekt geene geestelijke
behoeften; maar hadden alleen om uiterlijk
voordeel en aardsch gewin hun vaderland ver-
laten. En onder hen, in wien vroeger een'
beteren zin ontwaakt was, waren niet weinigen
bij het opheffen van den druk, die vooral de
uitwendige godsdienst betrof, terslapt in het
goede en meer en meer in de beslommeringen
der wereld geraakt, ten minste in gevaar van
daarin te verzinken, Be taak die eliot te
verrigten had, was dus niet ligt, doch hij
vond aanmoediging door menigen zegen op
zijnen arbeid. De leden die het verst van de
kerk woonden , bezocht hij het meest, omdat
zij minder in de gelegenheid waren de open-
bare godsdienst bij te Avonen, en door hunne
moeijelijke levenswijze en den omgang met de
ruwe inlanders, meer in gevaar waren om on-
vatbaar te worden voor den indruk van Gods-
woord en in vleescheJijke rust in te sluimeren.
Doch het behaagde den Heer der Gemeente
om hetgeen door zijnen dienaar aldaar in den
huisseÜjken kring gesproken werd, bijzonder te
zegenen en vruchtbaar te maken aan de harten.
Zoo mogt het den ijverigen Etioi bij veel
werk , ook niet aan opwekking en goedkeu-
rmg van boven ontbreken.
In weerwil van de groote moeite, en mis-
schien juist om deze, had eliot zijne gemeente
onbeschrijfelijk lief. Het was voor hem de
gelukkigste ure in de gansche week, als hij
des zondags in de vroegte, zijn volk uit stad
en veld, uit het bosch en van den oever der
rivier , den heuvel zag bestijgen , waarop de
kerk gebouwd was. En echter, als hij daar zoo
stond en zijne kudde, welke hij vervaardigd
was te weiden , zag optrekken , dan werd zijn
hart naar elders getrokken, en hij was niet in
staat dit te weerhouden. Zijn verlangen strekte
zich uit naar de digte wouden , die hij achter
zich zag. Hij wist zelf niet, hoe het zoo
kwam , maar in zijn binnenste gevoelde hij
eenen onwederstaanbaren trek naar de India-
nen , die in dezen digten hof Gods nog in de
duisternis des heidendoms heen leefden , en
als hij, nadat zijne gemeente zich weer
om hem verzameld had, om het woord des
levens te hooren, bij nadenken over het-
geen er in zijn binnenste omging. zichzel-
ven moest afvragen: » wat zal er van uwe
gemeente worden als gij van haar weggaat?quot;
Hij kon daardoor die stem niet tot zwijgen
brengen, die zich zoo duidelijk in hem liet
hooren en hem naar de Indianen riep.
Menigeen zou in zijne plaats gedacht heb-
ben: » Wanneer 't dan zoomoet zijn, laat
het dan zoo zijn ; helpt allen strijd daar tegen
niets, dan moet het zich schikken!quot; zou zich
hebben opgemaakt en rol ijver naar de Indianen
zijn gegaan. Maar zoo onbezonnen was eliot
niet. Hij wist maar al te goed welke hin-
dernissen hem bij eene overijlde uitvoering van
zijn door innerlijken aandrang opgevat besluit
om den Indianen het Evangelie te verkondigen,
zouden ontmoeten. Hij wist dat zijne werkzaam-
heid vrnchteloos zou zijn onder de roode man-
nen, tot welke hij zich telkens voelde aangetrok-
ken, zoo hij niet hunne taal sprak, en deze spraak
scheen hem schrikbarend. Wie zal dit ook
bevreemden , die de ongemakkelijke woorden
dezer Indiaansche taal slechts ziet: » Onze
begeertenquot; heet in dezelve: Nummatschec-
kodtantamuhngannunonasch; » Onze lief-
dequot; : Nuhrromantammuhnkanunonnasch en
Kuwmogokdonnattuhtammoktitnaongannun-
nonaschr »Onze vragen.'' Latijn, Grieksch ,
Hebreeuwsch had eliot spoedig geleerd,
hij wist naauwlijks hoe ? Maar deze taal,
met hare lange woorden en de veelvuldige
veranderingen, die ieder woord duld,
van welke iedere echter slechts tot aanduiding
van een digt aanverwant denkbeeld dient,
koste hem groote moeite, en hij kon daar-
aan niet veel tijd besteden. Zijn ambt le
Roxbury was hem van den Heer opgedra-
gen ; in dezen wijnberg was hij aangesteld,
tot hij voor een' anderen geschikt vras ; hij
moest daartoe dreef hem zijn geweten, even
als vroeger een trouwe dienaar zijn en blij-
ven in hetgeen hem was opgedragen; en
wilde hij getrouw zijn, dan ontnam zijn dienst-
werk hem bijna den ganschen dag. Om nu
toch evenwel , bij alle getrouwheid in zijn
ambt, den drang des geestes, dien hij niet
kon wederstaan, te voldoen, stond hij iede-
ren morgen met den opgang der zon op,
en bragt dan den vroegen morgen door met
lich te oefenen in die moeijelijke taal. Zoo
doende had hij , in weerwil van zijne groote
gaven en stalen vlijt, toch nog 15 jaren noo-
dig, eer bij haar magtig werd. O welk
eene volharding.'
17
II.
De ge%egende uitwerking van eliot's drit.
eerste bezoeken onder de Indianen,
als bode des vredes.
Zoo ras ELIOT het in de kennis van de taal
der Indianen zoo ver gebragt had als noodig
was, stond hij ook geen oogenblik langer in
bedenking, maar maakte hij zich op naar de
naastbijgelegene Indianen-horde. Het was den
8 October 1646.
Van drie zijner christelijke vrienden verge-
zeld , kwam hij bij de ellendige hutten der
Indianen aan , die met de meest ingespannen
verwachting naar hem uitzagen; want hij had
hun vooraf laten weten, dat hij op dezen dag
tot hen komen zou, om over eene hoogstge-
wigtige aangelegenheid met hen te handelen.
Zij konden daardoor niet wel aan iets anders
denken, dan dat de aangekondigde blanke
man een groot krijgsheld zou zijn, die hun
eenige mededeelingen van zijn volk had le
doen. Als zij hem nu echter zagen komen ,
wisten zij Tolstrekt niet wat zij van hem
maken moesten: daar was niets van
hel voorkomen eens krijgsman« aan hem te
2
-ocr page 18-zien: zonder wapen , zonder uitrusting Ter-
scheen een man, en niet eens was het teeken
des vredes, de tabakspijp met bonten banden
en witte koralen Tersierd , die anders Tan de
aankomenden tot teeken Tan Triendschappelijke
gezindheid, den hoofdman om te rooken werd
overhandigd , in zijne hand te zien ; in plaats
van de pijp droeg hij een boek ; de lezer zal
wel reeds Tcrmoeden, dat het de Bijbel was.
Ofschoon teleurgesteld, morde echter geen
Tan allen, hoe lang zij ook in een' kring
nieuwsgierig op hem hadden zitten wachten ;
zij waren Tceleer als van diepen eerbied ge-
troffen , want de Indianen hebben Teel op
met eenen grooten sterken ligchaamsbouw.
Eliot nu was Tan den Heer met zulk een
ligchaam toegerust, dat het zien op hem de
hooggestemde gedachte dezer krachtige man-
nen nederdrukte.
Het opperlioofd der horde, waubo.n ge-
naamd , trad hem te gemoet en geleidde hem
in deszelfs hut. Nadat eliot zich hier een
weinig had uitgerust, stapte hij naar buiten
onder den vrijen hemel; rondom hem vormde
ket door stille bewondering getroffen Tolk op de
groene .reide eenen kring; hij verhief hart
hand en oogen, en bad in het Enaelsch '
yervoJgens JiieJd hij i„ het Indiaansch eenê
rede, waarin hij klaar en duidelijk de leer des
Chnstelijien geloofs ontwikkelde en hun den
zahjen toestand des geloorigen Christens aan-
prees. Een uur en nog langer duurde deze
rede; niemand rreeze echter, dat hij daar-
mede zijne toehoorders hebbe kunnen vervelen.
De Indianen zijn een eigenaardig volk; zij
dragen niet alJeen een sterk ligchaam met zich
om , hun geest is ook krachtig, en , gelijk
hunne hoogst beschaafde taal ons verraadt
dat zij eenmaal op eenen hoogen trap van
ontwikkeling zullen geslaan hebben, even zoo
worden wij daarop gewezen door de groote
gave van welsprekendheid , welke zij meestal
bezitten, en door hunnen geheel bijzonderen
iust voor oefeningen in het redeneren. Zij zijn
niet alleen in staat eene lange rede te hou-
den en aandachtig aan te hooren, ja uren lang
verscheidene redevoeringen, maar ook slechts
d'e man geldt onder hen, die de gave om te
P n i)ezit. Beter kon eliot zich onder
hen n,et aanbevelen, dan daardoor dat hij,
de forsche groote man , terstond met eene
lange redevoering onder hen optrad. Hierdoor
kon hij zich verzekeren hunne harten te win-
nen , al ware ook de inhoud zijner woorden
niet zoo hartinnemend geweest. Maar welk
was nu de inhoud ? Die handelde van de
oneindige barmhartigheid des Taders in Zijnen
Zoon J. C.! Zoo iets was nog nooit tot het
hart der Indianen gebragt; daardoor werd
eene snaar in hun binnenste aangeraakt, die
zich nimmer had doen hooren, en toch zoo
welluidend, zoo diep, zoo alles doordringend
klonk. Welk een gevoel overweldigde zijne
hoorders! Zoo menige redevoering, geweldig
als de bruischende val der Niagara, hadden
zij gehoord, maar nimmer hadden zij daarbij
ondervonden wat deze rede bewerkte, die als
het ruischen eener beek voortging. Daarvoor
zonken de trotsche hoofden der Heidenen op
hunne borst, en stroomen van tranen ont-
sprongen uit de oogen der Wilden.
Nadat eliot met spreken geëindigd had ,
en de door hem overweldigde Indianen be-
daard waren , hadden zij hem veel te vragen:
want in scherpzinnigheid zijn zij de be-
ïchaafdsle volken niet veel ten achter. Maar
ook hierbij was eliot de man die hen te
rede stond, en tot aller verwondering hun
verstand bevredigde.
Met dit alles was de dag ten einde geloo-
pen, en eliot, vermoeid van zijne inspanning,
begaf zich in de lent des opperhoofds waübos ,
terwijl de Indianen in hunne hutten kropen,
of zich op het gras ter ruste vleiden. Met
welk gevoel zal eliot zich nedergelegd heb-
ben , daar zijn vurigste wensch vervuld , zijn
innigst gebed verhoord was. Doch hij bleef
niet lang ter rust nederliggen. Een der chris-
telijke vrienden die van Roxhury medegeko-
men waren , bemerkte in de hut eenen In-
diaan, die met neergebogen hoofd zich in
tranen baadde; hij wendde zich tot hem en
sprak hem bemoedigend en opwekkend toe;
doch de Indiaan wendde zijn gelaat naar den
wand en weende nog meer , stond spoedig op
en ging naar buiten. Dit werd eliot me-
degedeeld. Ijlings sprong hy op, en volgde
den vermoeide en belaste in het bosch, om
met hem te spreken. Hij vond den man ;
met een geheel verslagen hart doolde hij rond:
hij was niet de eenige, die zoo te moede was.
Vol dankbare vreugde over den zegen, dien
de lieer op zijn woord geschonken liad , ging
eliot den volgenden dag naar Boxbury ,
voornemens om de Indianen spoedig weder
te bezoeken.
Hij deed dit ook na 1.4 dagen. Deze keer
nam hij vóór den aanvang der prediising de
kinderen bij zich, aan welke hij eenige
vragen deed, en eenvoudige aanwijzingen
tot den weg des heils gaf. Onder de
prediking waren de bejaarden zeer opmerk-
zaam en hadden weer teel te vragen. Toen hij
hen beantwoord had, verklaarden zij hunne
dankbaarheid aan God, dat hy eliot verwekt
had, om hen zulke wondervolle dingen te
verkondigen.
Als nu eliot den 26 November, ten der»
denmale verscheen, bevond hij, dat velen
hunne hutten voor längeren tijd bij de ver-
zamelplaats hadden opgeslagen, ten einde de
gelegenheid, om hem te hooren, niet te mis-
sen. Evenwel was de bijeenkomst niet zoo
talrijk als de beide eerste reizen, want de
Powahs of Toovenaars, bevreesd voor hunne
inkomsten en hun gezag, hadden hem in ver-
denking gebragt, zoodat velen terugbleven.
Eliot gevoelde zich echter getroost door
de ing3spannen aandacht, vraarrnede de aan-
wezigen hem hoorden ; en in den nacht was
hem nog eene andere vreugd van den Heer
toegedacht. Als hij zich namelyk zoo wel-
gemoed te midden dezer Wilden ter nachtrust
nedergelegd had, alsof hij bij zijne lieve
huisgenooten was, konden zij niet nalaten
het vol verwondering te aanschouwen, hoe
hij een zoo goed A'ertrouwen in hen stelde , ,
daar zij toch , volgens het getuigenis van hun
hart, zoo vaak op den moord en ondergang der
blanken zich beijverd hadden. Terwijl zij zoo nu
vol stomme verwondering langs den wand der
hut zaten , verhief wadbon zich eensklaps en
begon tot de vergaderden van al die dingen
te spreken, die zij van eliot gehoord had-
den , en dit met de krachtige welsprekend-
heid, die eenen Indiaan eigen is. Allen
werden getroffen en vergaten den slaap geheel;
de zoo krachtig opgewekten beproefden wel
eindelijk den slaap te vatten , maar het wiWe
hun niet gelukken. Waübo.v en de zijneo
sluimerden wel een weinig in, maar dikwijls
ontwaakten zij weder, en zoo dikwijls WAU-
BON wakker werd, verhief hij zijne stem, om
met de overigen van het woord der waarheid en
der genade te spreken, dat zij gehoord hadden.
Een paar dagen later had eliot het genoe-
gen te zien, dat de indruk dieper gegaan
was. Een zeer schrandere Indiaan, wampas,
kwam met twee zijner vrienden naar Roxhury,
en verzocht om onder de blanken opgenotnen
te worden. Hij bragt zijnen zoon en eenige
andere kinderen mede en verzocht dringend ,
dat men hen toch in het christelijk geloof
mogt opvoeden. Zijn voorbeeld bleef niet
zonder navolging, maar toen eliot den 9
December voor de vierde maal onder zijne
geliefde Wilden was, boden allen gezamenlijk
hem hunne kinderen aan, om onderwijs te
ontvangen.
Eliot zelf stond versteld over den zegen-
rijken invloed zijns arbeids, daar hij zich zij-
ner zwakheid bewust was; maar twijfelen was
onmogelijk, de zegen was zigtbaar en hand-
tastelijk. Het stond hem dus niet vrij hier nu
»til t« staan en het begonnen werk te staken.
De Heer zelf riep hier tot voortgezetten ar-
beid op, en nieuwe ijver ontvlamde zijn hart
om op den begonnen weg voort te gaan.
III.
Eliot laat zich door geenen tegenstand
afschrikken.
Daar zich steeds meer anderen tot hem
wendden, om onder zijne zielezorg zamen te
leven , en hij ook wel inzag, dat het Chris~
tendom slechts dan onder dit volk wortel kon
schieten, als het tevens beschaafd werd,
wendde hij zich tot het bestuur der Engel-
sche volkplanting, met het verzoek, om hen,
die bereid waren zich rondom hem le verza-
melen, eene woonplaats aan le wijzen. Dit
verzoek was niet te vergeefs; den Indianen
Werd eene streek lands toegestaan , om zich
daar eene stad te bouwen en in dezelve tot
het Christendom te worden opgeleid.
Doch deze Wilden waren gewoon, zoo als
de woeste overblijfselen van hun volk dit nog
zijn, zoo behendig door veld en woud te
zwerven , dat naauwelijks een gebroken tak of
vertreden blad hun spoor aanwees: wat waar-
de hadden voor hen muren en wallen, vrucht-
bare korenvelden en vreedzame maaltijden?
Jagen in het bosch en zwerven, dan hier dan
ginds, dat was de lust hunnes harten. Zou
eliot dezen zin kunnen bedwingen? zou hij
dit zelfs beproeven ? Eliot had de hand aan
den ploeg geslagen en zag niet om ; hij kende
de zwarigheden , die hein door den aard des
volks in den weg stonden , beter dan iemand
anders; maar wat liij eens als noodig had
erkend, dat vatle hij aan in den naam des
Heeien , die lot hiertoe zoo wonderkrachtig
voor hem henenging. Niet genoeg dat hij
het waagde zijne Indianen uit te noodigen in
eene stad te trekken, hij eischte van hen
vooraf de belofte om de weiten , die hij hen
zou geven , op le volgen , en dan in werk-
zaamheid en zedelijkheid te leven. En nie-
mand stond in bedenking, deze belofte te
doen. Spoedig wees nu eliot zijne Indianen
het houweel en de schop te hanteren, en de
afgebakende ruimte met eene gracht en eenen
wal te omringen. Tot aansporing van hunnen
ijyer deelde hij belooningen in geld onder hen
uit. Het was een verrassend en nieuw gezigt,
te zien, hoe deze lieden der wildernis, voor
welke weinige maanden vroeger alle beper-
king slavernij was, en aan welke hunne meren
en wouden dierbaarder dan koninklijke pa-
leizen waren , heeren zoowel als onderdanen ,
met vlijt zich oefenden om ploeg en spade te
leeren gebruiken, en hoe dezelfde hand , die
nog onlangs van het bloed des verslagenen
geverwd was , nu, op eiiot's bevel, van den
vroegen morgen tot den laten avond den grond
bearbeidde. Het duurde niet lang, of No-
nanetum stond daar, beteekenende in onze
taal geluk. De beschaving nam nu met
rassche schreden toe; de vrouwen leerden
spinnen en hadden spoedig koopwaren naar de
markten der stad en den omtrek te zenden;
in den winter dreven zij handel in stokken,
korven en gevogelte ; in het voorjaar en des
zomers in visschen, druiven en ooft. Intus-
schen werden de mannen door eliot in den land-
bouw en eenvoudige handwerken onderwezen ,
en ten tijde van het hooijen en oogsten, trok
hij met hen te velde. Maar dit alles kwam
niet in eenen dag tot stand, want zij waren
noch zoo ijverig, noch zoo aanhoudend in
hunnen arbeid, als degenen die van der
jeugd af aan , aan het werken gewoon zijn.
Toen EZRA de muren van Jeruzalem liet
bouwen, juichte zijn hart voorzeker, doch
met grooter vreugd ion hij den aanwas der
heilige stad niet aanschouwen, dan eliot
smaakte, toen hij de muren en woningen van
Nonanetum voor en na zag te voorschyn ko-
men. Men kan zich echter zeker ligt voor-
stellen , hoe hij, te midden van zijn onder-
wijs in eene betere uitwendige levenswijs, zijn
oog altijd en wel vooral, ook rigtte op den
wasdom der zijnen nair den inwendigen
mensch, en welk eene vreugde het hem moest
opleveren , toen zich hier de beginselen en
voortgang van kennisse Gods en een nieuw
leven uit God openbaarden, naar welke hij
zoo bijzonder zijn verlangen uitstrekte en op
welker ontkiemen hij zijn geheele hart zoo we-
zet had. Echter ging deze hervorming eenen
nog langzameren gang, en wel zeer natuurlijk.
Eliot kon immers niet dagelijks met het
woord des levens bij hen zijn ; hij had ook
nog zijne gemeente te Roxhury te verzorgen,
en buitendien breidde zijn werkkring, na
het ontstaan van Nonanetum, zich spoedig
zeer uit. Deze uitbreiding was door hem niet
opgezocht, daar hij wel gevoelde hoe zwak
hij was, en hoe veel opoffering van kracht
en tijd de eerstelingen vorderden, die zich
uit de Heidenen om hem verzameld hadden;
maar zij kwam zoo van zelf uit de gegevene
omstandigheden voort. Spoedig toch klonk de
mare van den nieuwen toestand der Indianen
te Nonanetum, wijd en zijd door de bosschen
in de ooren hunner stamgenooten, en velen
van hen kwamen, om het wonder eens te aan-
schouwen, dat gebeurd was. Degenen die het
wel beviel in de nieuwe stad, keerden der-
waarts dikwijls terug, zoodat eliot's toehoor-
ders vermeerderden, van welke lieden wij
reeds weten , dat zij na de prediking, steeds
vele spitsvindige en scherpzinnige vragen de-
den, wier beantwoording veel tijd kostte. Maar
ook voor hen die niet wederkwamen, had hij
dikwijls al zijne voorzigtigheid en kracht
noodig bij hun eerste bezoek, want er waren
onder hen niet weinigen die tot de bewoners
Tan Ncnanetum aldus spraken: »Wat is het
» dan nu toch, dat gij , mannen Tan Nona-
» netuni! door uw bidden tot God en door
» uw geloof in Hem, boTen ons TOoruit hebt?
» Gij zijt even zoo arm als wij , ons koorn is
» zoo goed als het uwe, en wij hebben toch
» nog meer genoegen dan gij : wij jaoen, wij
» trekken door onze digte bosschen en op
» onze wijde meeren rond , terwijl gij achter
» die muren zit. Kunt gij ons toonen wat
» gij door uw gebed en geloof vooruit hebt,
gt;» dan willen wij ook aanvangen te bidden en
» te gelooven ? quot; Tegen zulke Heden moest
iliot zelf optreden, dewijl zijne Indianen ,
in plaals van hun een behoorlijk antwoord
te geven , ligt door zulke redenen aan het
wankelen konden gebragt worden. En hij
ging hun ook tegen, en dat wel op eene wijze,
die zijnen moed de grootste eer aandeed. Een
minder ervaren Ileidenbode ware welligt be-
gonnen, niet aan de vreemde Indianen de zin-
nelijkheid en de strafwaardigheid hunner veel-
wijverij , hunner bloed wraak, hunner spelen
cn andere Heidensche gruwelen voor te hou-
rlen, doch euot sprak nagenoeg aldus: »God
» geeft ons twee soorten ran goede dingen ;
» de eene zijn kleine , de andere zijn groote.
» De kleine bestaan in rijkdom aan kleeding,
» voedsel, genoegens en wild ; dat zijn din-
» gen , die alleen voor ons ligchaam , in dit
» leven, eenen lijd lang dienen. De groote
» goederen echter, bestaan in wijsheid, ken-
» nis van God, het eeuwig leven , berouw,
» geloof; dat zijn goederen voor de ziel en
» voor de eeuwigheid.quot; Wanneer hij den
Indianen zoo antwoordde, werden zij stil
en nadenkend, en niet lang hadden zij zoo
te vragen , of zij wilden en konden verder
gebragt worden.
Inzonderheid gelukte het hem wel met eene
horde uit den omtrek van Concord. Des-
zelfs opperhoofd werd door ééne prediking
van eliot zóó zeer getroffen , dat hij dadelijk
na zijne tehuiskomst, zijne hoofdlieden zamen-
riep en hun verklaarde - » ik heb besloten de
woeste levenswijs te laten varen,quot; Ook zijne
hoofdlieden lieten zich overreden, en men
besloot, de Engelsche regering le vragen om
het eigendom eener streek lands tot eene vaste
woonplaats, en elioi uit le noodigen om hen
dikwerf te bezoeken. Hun wensch werd Tan
regeringswege Toldaan, en spoedig stond daar
eene tweede stad, met inwoners die het ver-
langen koesterden een christelijk leven te lei-
den, en die, tot bewijs van dit hun verlangen,
aan het einde van November 1647 , eene
verordening afkondigden, waarin zij verklaar-
den hoedanig hunne levenswijze zijn zou: on-
matigheid, ontucht en spel werden verboden;
moord en echtbreuk met den dood gestraft.
Ieder moest zich op reinheid en zuiverheid
bevlijtigen en niemand mogt schulden maken.
Welk een beschamend , maar tevens opwek-
kend voorbeeld voor ons!
Zoo had eliot binnen een jaar twee ge-
meenten bekomen , die niet zeer digt bij el-
kander gelegen waren. Wel hadden derzelver
leden zich tot eenen eerbaren wandel verpligt,
maar daarmede gaven zij nog geen bewijs van
eene opregte bekeering. Hun verstand moest
niet slechts het betere van zulk eenen wandel
inzien, ook hun hart moest gewonnen worden,
en in hunne goede voornemens deelen. De
zaadkorrel die in hun hart ontkiemde, was
op eenen grond gevallen , waarin het onkruid
zoo digt stond, als de oorspronkelijke bosschen
op den Taderlandschen bodem der Indianen.
Er was reel uit te roeijen , en alleen eene
krachtige hand was in staat de wildernis des
harten, in Truchtdragend land te hervormen.
Maar eliot , die Avel inzag dat met zijne
Indianen wat uit te rigten was, wanneer aan
hunne geestvermogens slechts de regte weg was
gewezen , en als hunne vastheid van karakter,
die hem zoo veel moeite kostte, de juiste
rigting genomen had , zorgde onvermoeid voor
zijnen zwaren arbeid, tot dat hij zijn loon
daarvoor in de hand had. Daarnaar behoefde
hij ook niet lang uit te zien. God had hem
een uiterlijk voorkomen gegeven, dat niet
weinig indruk op de krachtige Wilden maakte;
daarbij eene sterkte en hardheid des ligchaams
en eene vaste gezondheid , zoodat hij het in
de moeijelijkste togten , niet alleen tegen de
Indianen kon uithouden, maar hen zelfs nog
overtrof. Daarenboven vonkelde in zijn oog
een onverschrokken moed, en elk zijner woor-
den droeg den stempel der vastheid van ka-
rakter , die hem eigen was. Als hij onder hen
optrad, zoo vertoonde zich zulk eene uit-
3
-ocr page 34-drukking op zijn gelaat, alsof hun regtmatige
gebieder onder hen optrad, en ging hij in
eenig werk hen voor, hoe konden zij die
sterkte van geest wederstreven , die hen met
zijnen wenk gebood en aan zijne voetstappen
kluisterde. In het edel gemoed dezes volks
ontwaakte ook dankbaarheid, zij beschouw-
den eliot als hunnen weldoener , van week
tot week erkenden zij meer en meer welk eene
Toordeelige verandering met hen was voorge-
vallen. Hoedanige woningen waren het, in
welke zij vroeger tegen storm en onweer be-
veiliging gezocht en zich ter ruste neergelegd
hadden ? Ellendige hutten, wigwans ge-
noemd. Palen in den grond gestoken en
door dwarshouten verbonden, wanden van
boomschors, met bast of twijgen van slinger-
planten daaraan vastgebonden, vormden den
buitensten omtrek; het dak bestond even zoo
uit boomschors en had in het midden eene
opening om den rook door te laten. Aan eene
zijde der hut was eene opening die tot deur
diende, en gesloten werd , door er een stuk
boomschors voor te zetten, een daartegen ge-
plaatste boomtak toonde aan, dat de bewo-
ners niet te huis waren. Vond men er niet
zulk eene struik voor en trad men binnen
men rond daar geene heerlijkheid, naauwe'
lijks gemak. De grond was niet eens be-
vloerd, van zindelijkheid was niet veel te be-
merken, en door kleine gaten in den wand
scheen slechts een flaauw licht. In het mid-
den was de haard en daar romdom stonden
banken , die als bed en tevens als tafel dien-
den. De nieuwe woningen te Nonanetum en
Concord waren echter van eene andere soort;
uit hout getimmerd, de vloer met zindelijke
matten belegd en het geheel in verschillende
kamers afgedeeld. Zoo woonden de onder-
danen hier beter dan elders de hoofdlieden,
en welras waren zij ingenomen met deze betere
wijze. Doch deze genoegens van woning en
leven waren niet de eenige weldaad , waarvoor
zij zich tot dankbaarheid jegens eliot verpligt
gevoelden. Hier kwam nog iets gewigtigers
tij* De opperhoofden namelijk Sachems of
Sagamores betiteld, waren tot nu toe ge-
woon , eene onbeperkte heerschappij over de
horde uit te oefenen, en van hunne onderda-
nen eene blinde gehoorzaamheid te eischen en
te verwachten. Zij beschouwden zich als de
regtmatige bezitters van het geheele gebied ,
zoo dat ieder lid der horde , als het den door
eigen zuren arbeid en eigen zaaikoorn verwor-
venen oogst wilde in huis brengen, hiertoe
eerst aan het Opperhoofd verlof moest vragen.
Op geheel het vermogen der onderdanen maak-
ten zij als hun eigendom aanspraak ; zij han-
delden daarmede naar goedvinden. De be-
trekking des Opperhoofds tot de horde werd
nu anders gewijzigd. Te Concord en te Wona-
netum begonnen de inwoners een vrijer leven
te leiden, het regt over leven en dood be-
rustte niet meer In de handen der hoofdlie-
den ; hunne willekeur werd door wetten be-
perkt en geregeld. Bijzonder gunstig was de
verandering die er plaats had in den toestand
der vrouwen, zoodat de aankomst van eliot
haar de verschoning eens Engels toescheen ;
hij toch verbood den mannen ten strengsten ,
meer dan ééne vrouw te nemen , en beval
hun, haar vriendelijk te behandelen, terwijl
zij vroeger als slavinnen beschouwd en ge-
bruikt , en van de mannen verstoeten waren ,
als zg aan deze niet meer bevielen.
Dit alles opende de harten voor eliot , en
hij kon reeds iets ondernemen , dat een ander
niet zou hebben durven wagen. Moedig tastte
hij daarom alle vooroordeelen aan , welke in
de wilde harten heerschten, en met elke over-
winning wies zijn moed en invloed. Eene
der glansrijkste overwinningen behaalde hij den
7 October 1647. Op dezen dag zou een
aanzienlijk krijgsman begraven worden. De
Indianen dachten dat het sterven de overgang
was in een vruchtbaar land, waarin zij vele
vrouwen en bovenal goede jagtrivieren zouden
vinden. Als nu een doode begraven werd ,
waren zij gewoon te jammeren en zich aan te
stellen alsof zij van boosheid overweldigd
waren, omdat zij hem in zijnen nieuwen toe-
stand nog niet konden volgen. Ditmaal moest
met het lijk een lange togt gedaan worden ,
want de begraafplaats der nieuwe stad lag in
de bosschen. De gestorvene werd vroeger op
eene ligte baar gedragen , hebbende in de eene
hand de tabakspijp en wat tabak, om dit de
bewoners der andere wereld als een vredelee-
ken te overhandigen; was hij een krijgsheld ,
dan lag zijn pijlkoker gevuld daarbij , een boog
eene bijl, een kleine spiegel, om zich in den-
zelven te kunnen bezien, als hij door het rijk
des doods doorgedrongen was, en een stuk
menie om zijne doodsbleekheid weg te nemen,
nevens hem. Het moest eene koene hand zijn ,
die het wagen durfde deze heilige gebruiken
eensklaps weg te nemen; eene koene hand ,
die door daden toonde, dat het stof van den
dapperen krijgsman niet kostbaarder was, dan
het stof van den geringsten zijner volksgenoo-
ten. Eliot had den moed en ook de kracht
daartoe. Den 7 October werd het lijk, niet
meer op heidensche wijze, begraven , en of-
schoon allen het begeleidden, togen zij toch
stil daarheen , zonder dat het wild geluid ge-
hoord werd. Toen het lijk inhetgrafnedergelaten
en met aarde bedekt was, begon eliot te spre-
ken , en verklaarde hen dat rnen in den hemel
noch ten huwelijk ontving, noch ten huwelijk
gaf, dat de begeerte naar wilde jagt en de
lust tot den krijg daar geene voldoening von-
den , dat aldaar geene slaven noch opperhoof-
den waren, maar dat alles wat op aarde be-
geerlijk was, zoude vervangen worden door
het genot der zaligende liefde van Christus,
die de opstanding en het leven is. Die wilde
mannen geloofden hem en weenden , niet om
hunnen doode, maat over zichzelven, zoodat
de bosschen van hunne zuchten en smeekin-
gen weergalmden.
IV.
Eliot laat zich door den tegenstand, dien
hij ontmoet, niet van zijn edel
ontwerp qftrekken.
Wij hebben reeds boven gezien dat de
Powahs, de toovenaars of priesters, niet
weinig ingenomen waren tegen eliot en het
geloof dat hij predikte. Geen wonder. Hun
bestaan toch hing af van de instandhouding
des ouden bij geloofs, dat eene menigte afgo-
den vereerde, waarvan een bijzonder over ieder
volk gesteld was, en daarenboven eene groote
onzigtbare godheid, Kicktom. genaamd. Reeds
Tóór het bouwen van Nonanetum hadden zij
den vijand, die tegen hen optrok, in zijne
geheele gevaarlijkheid leeren kennen, en op
alle mogelijke wijze gepoogd hen tegen te wer-
ken ; maar ook nu hielden zij daarmede nog
niet op ; waar zij eenen Indiaan aantroffen die
Tan hen afgevallen was, beproefden zij , hem
met den boozen geest, Manitoe, te ver-
schriJcken , of met de verhuizing zijner ziel
in een dier, als bij zijn sterven zullende plaats
hebben, te bedreigen. Het kon niet missen,
of op deze wijze ontzonk aan menig anders zoo
moedigen jager en krijgsheld den moed. Menig
een waande bij zijne sterke verbeeldingskracht,
die in de hen omriijgende natuur gedurig
voedsel vond, met der daad reeds in het bosch
of op den akker dezen boozen geest te ont-
moeten , en ging dan ijlings op de vlugt.
Bij de meesten mislukten de pogingen der
priesters en toovenaars om hen af te trekken;
het werk Gods nam zigtbaar toe. Te Nona-
netum werd niet alleen spoedig een gebouw ,
50 voet lang en 25 voet breed, bestemd voor
de openlijke godsdienstoefeningen, naar het
ontwerp van eliot opgerigt, maar hij kon ook
van de vrucht, die hij aldaar zag, het vol-
gende berigten : » Mijne Indianen bidden in
» hun huisgezin iederen morgen en avond, en
» wel van harten , gelijk ieder, die hunne
» woningen op dien tijd voorbijgaat of bin-
» nentreedt, zien en hooren kan. Als zij
» zich ter maaltijd nederzetten, bidden en
» danken zij eveneens tot God, Wanneer zij
» onder Europeanen komen, uiten zij telkens
» hun verlangen naar kennis en onderwijs,
» en deze ontvangende, danken zij God daar-
» voor en betuigen daarover groole vreugde ,
» dat zij God kennen, en met diegene ver-
» bonden zijn, van welke zij onderwezen
» worden. Zij dragen ook veel zorg voor
» het onderwijs hunner kinderen en zijn
» naauwgezet in het heiligen van den Zon-
» dag.quot; O ! wat zal het hem een genot zijn
geweest, als hij zijne Indianen , met een ern-
stig gelaat zamen zittende, begeerig zag luis-
teren naar het woord Gods, en dan van
hunne lippen den uit het hart opwellenden
lof des levenden Gods en zijnes Zoons hoorde,
of als hij hen vond, zoo als zij elkander over
den weg des heils onderhielden! Dat moest
hem wel, en was het ook, Engelenmuzijk
zijn.
De lezer zal nu wel vermoed hebben , dat
eliot aan de Opperhoofden heftige vijanden
moet gevonden hebben , daar het scheen, dat
hunne magt en onbeperkte heerschappij door
hen was verbroken. Maar te Wonanetum en
Concord had eliot zulk eenen strijd niet te
Toeren, omdat God het zoo genadig beschikt
had, dat aan beide plaatsen de opperhoofden
tot de eerst opgewekten behoorden. Meerder
moeite had hij met andere opperhoofden, die
hij vervolgens ontmoette. Het was eliot in
zijnen vurigen ijver voor het roode volk niet
genoeg, dat de horden te Nonanelum en
Concord zich bereid hadden verklaard, om
door Christus hunne zaligheid te zoeken. Zoodra
het geloof en het goddelijke leven hier eenigzins
dieper wortel geschoten hadden, waagde hij
ïich verder en bragt aan de overige horden,
van welke hij hoorde , bezoeken, tot aan
Kaap Cod toe, en verkondigde zoo velen In-
dianen als hem wilden hooren, het Evangelie.
Deze bezoeken waren alles behalve gemakke-
lijk. Hij had vele gevaren door te staan in
de wildernis, zoo wel als onder de menschen.
Menigmaal toog hij des winters over wijde
sneeuwvlakten , of door wouden , waarin het
wild gedierte van honger brulde. Vaak viel
-de regen als bij stroomen neder , zonder dat
hij eenige beschutting kon vinden. Niet slechts
éénen dag, neen, eene gansche week lang
moest hij, bij zulke gelegenheden, in zijne
doornatte kleederen reizen, en des avonds kon
hij ze niet uittrekken, maar moest zich
in dezelve op eene rots of in het bosch ter
ruste leggen. Over steile bergen moest hij
heentrekken , sterk stroomende rivieren door-
waden , door streken, waar naauwelijks eenig
spoor te vinden was, langs wegen , die zoo
moeijelijk waren, dat zelfs aan de Indianen
den moed en de kracht ontzonk. Zeldzaam
liet eliot zich uit over de gevaren die hij
had door te staan , doch in eenen brief aan
eenen vriend schreef hij eens: » Ik ben nu
» van dingsdag tot zaturdag dag of nacht
» niet droog geweest, maar doornat van plaats
» tot plaats getogen. Als ik mij ter rust
» begeef trek ik eerst mijne laarzen uit, wring
» het water uit mijne kousen, en dan gaan
» ze maar weer aan. Maar God staat mij
» bij en helpt mij. Ik juich zelfs, als vele
» afmattende dagen en nachten over mijn hoofd
» '-ijn gerold, in gevaren onder de Heidenen,
» in gevaren in de wildernis. Menigmaal al»
» ik rivieren doorwaadde, kwam de vloed
» plolselingf op, maar dan dacht ik aan de
» heerlijke belofte en steunde daarop: »»Zoo
» » gij door het water gaat, zal ik bij u
» » zy«.'' Ik riep mij dan toe: »» Gedraag
» » u als een goed krijgsknecht van Jezus
» » Christus /quot; quot; En dat woord geeft kracht
» om alles te verdragen.quot;
Op deze zijne reizen had hij meer van
menschen dan in de wildernis te lijden. Dik-
wijls werd hij van de inboorlingen ten ruwste
behandeld , en somtijds in levensgevaar ge-
bragt. De Opperhoofden deden wat zij maar
konden om hem te kwellen, en hadden hem
gaarne den smartelijksten dood doen ondergaan,
had vrees voor de Engelschen hen niet weer-
houden. Meermalen gebeurde het dat zij hem
als hij tot hunne woonplaatsen kwam, te ge-
moet voerden , dat het onbeschaamd was, dat
hij zich om hen en hun geloof bekommerde;
men joeg hem uit het dorp, en verklaarde
dat hij zich in levensgevaar bragt , zoo hij
ooit wederkwam. Doch eliot liet zich door
dezen tegenspraak en al deze bedreigingen
niet vervaard maken; hij bezat senen moed ,
zoo als alleen het levendig geloof kan inboe-
zemen.
Het woedendst vertoonde zich het Opper-
hoofd KOKTsciUMOQüiJf, een geweldig man
onder het roode volk ; maar hoe hoog zijn
toorn en zijne woede ontvlamde, eliot dempte
dien. »De grimmigheid van koetschamoqcin,quot;
zegt eliot , » openbaarde zich , gedurende
» eene rede, die ik tot hem en zijne horde
» hield , en gedurende den strijd , die daar-
» over tussehen hem en mij ontstond, zoo
» sterk , dat alle Indianen door zijn voorko-
» men met vrees vervuld werden. Hunne
» aangezigten verbleekten, velen hunner slo-
» pen weg, en de blikken van weinigen, die
» bleven, toonden mij dat hunne stemming
» ten mijnen gunste, zich omwendde. Ik
» stond geheel alleen onder de vertoornde of
» verslagene menigte. Maar het behaagde God,
» mij krachtig aan te vuren, niet tot harts-
» togtelijkheid , maar tot een koen besluit.
» Het mogt gaan zoo als het wilde, ik ver-
» klaarde: »» noch u vreeze ik, noch alle
»» Opperhoofden in het gansche land;
vgt;» want aan myne zijde is Een , die
» » magtiger is dan gij allen.'''quot; — De
» Heer had dit woord gesproken: voor dat
» woord Terstomde de trotsche man, zijn hart
» ontzonk hem, hij gaf zich over. — Zulk
» eene werking had ik van mijn woord niet
» verwacht; hoe had ik dit kunnen verwach-
» ten? De Heer had boven bidden en den-
» ken gedaan.quot; — Ja, boven bidden en den-
ken : zoo hoog waren eliot's gedachten niet
gegaan, als Gods gedachten zich nu openbaar-
den. Koetschaïioqüin veranderde van een'
grimmigen beer in een buigzaam lam, erkende
eliot als eenen bode des waarachtigen en
levenden Gods, en liat zich zelven en zijne
horde gewillig onderwijzen. Niet lang daarna
sprak koetschamoqdilf, volgens eene aantee-
kening, in dier voege: »Eer ik God kende,
» meende ik, ik was goed ; maar sedert ik
» God heb leeren kennen en weet wat zonde
» is, vind ik mijn hart vol zonde, en hoe
» meer ik mij leer kennen, zoo veel te meer
» zondig bevind ik mij. O , dat maakt mij
» zoo bekommerd! Tot den huidigen dag
» toe is mijn hart slechts een weinig beter
» geworden, en ik vrees dat het nog eens
» Treêr eren loo slecht sal worden , ah het
» vroeger was.quot;
V.
Eliot ondervindt grooten zegen op verdere
bezoekreizen onder de Indianen.
Aan eenen der watervallen van de rivier
Merrimak was eene groote visschersplaats,
werwaarts ieder voorjaar zich talrijke benden
van Indianen begaven. Die zamenkomst ge-
leek wel aan die eener dorpskermis bij ons t
alles was vol vrolijkheid aan beide oevers ge-
legerd en lette op de vangst. Zoodra KLiox
hiervan kennis droeg , dreef zijn hart hem
derwaarts heen. Hij kwam daar en onder-
hield zich met onderscheidene lieden, maar
vond niet overal gehoor. Als voor eenen
melaatschen toog het groole Opperhoofd met
zijne beide zonen voor hem op de vlugt,
toen Eiioi hunne hut naderde , en nu durfde
de horde het natuurlijk niet wagen te blijven
om den wonderbaren man te hooren. Eliot
dacht: God zal ook voor dezen wel tijd ent
uur Tveten , —^^ onderwees allen die hem hoo-
ren wilden , en ging verder zijnen weg. Toen
een jaar verstreken was, het ijs en de sneeuw
op de bergen smolt, en het volk weder heen
toog om te visschen , wist eliot ook wat
hem te doen stond. Hij begaf zich weer
noordwaarts , en ziedaar , toen hij de plaats
naderde , vindt hij eene men gte van vrolijke
Indianen , die zich over de rijke vangst ver-
blijden. Ook het Opperhoofd passakonwah
is er met de zijnen. Nu blijft hij ; de Heer
bond hem. Eliot nam zijn verblijf onder de
schare ; hij had onder hen sedert het vorige
jaar reeds enkele vrienden ; het kon hem dus
aan geene huisvesting ontbreken; en met hun-
nen schralen kost was hij ook tevreden. Wan-
neer men nu met arbeiden of spelen ophield,
dan verzamelde hij hen rondom zich, of zat
hij in hun midden , en begon zich in ver-
trouwelijke gesprekken met hen in te Jaten.
Eer zij het dachten, en wel eens vóór dat
hij het bedoelde, liep er een woord mede
onder, van hetgeen hem het naast aan het
hart lag en eigenlijk van zijn hart onafschei-
delijk was, en bij zijne manier om de zaak ,
die er zich zoo onder' mengde, rerder tc be-
handelen , werd ze welhaast ook de zaak der
orerigen, waarop allen hunne opmerkzaam-
heid vestigden en waarin zij zich verdiepten.
Nu ging het reeds veel beter dan in het
^origjaar. Eliot had er regt schik in en
was zeer tevreden. Nog een voorjaar later,
en nog een, dan zou reeds iets goeds in die
harten aanwezig zijn. Maar waarom , lieve
eliot, waarom hoopt gij op de volgende voor-
jaren ? Zoude er voor u niet genoeg te doen
overblijven, als gij hier nu reeds de overwin-
ning behaalde! ? Zoudt gij de volgende voor-
jaarstijden niet voor andere akkers hoogst noo-
dig hebben ? Gelijk God wil, denkt gij ; die
weet het best tijd en uur. Doch eliot zou
niet lang in het onzekere blijven ; want spoe-
dig had er iets plaats, waardoor hem ontdekt
Werd, wat God met de menigte aan de Mer-
ritnak en bij name met den schuwen Konin^
voorhad.
Op zekeren dag predikte eliot. Hij stelde
hun voor, welk eene genade God beloofd
had , wanneer zij in Christus gelooven en in
Hem vergeving van zonden wilden aannemen.
4
-ocr page 50-Hij zou hun dan een nieuw hart geven, waar-
mede zij Hem zouden beminnen. Als hij nu
zijne toespraak geëindigd had, werden weder-
om vele vragen gedaan,. Eliot beantwoordt
die allen ongehinderd en meent, toen men
ophield met vragen, dat hetgeen in de harten
dezer Indianen heden is omgegaan, daarmede
ook geëindigd was. Toen hij nu wilde weg-
gaan, trekt het zijne aandacht, dat passa-
konwah blijft zitten, nog in gepeins verdiept.
ElioT vertoeft nog een poos en wacht, wat
er gebeuren zal. Hij zal wel in de stilte
gebeden hebben en daarbij gedacht, hoe hij
reeds ondervond , dat de Heer boven bidden
en denken doet. Lang echter behoefde hij
niet te wachten; spoedig kon hij een lied zin-
gen tot lof en prijs van Hem, die de harten
in Zijne hand heeft, en ze leidt als water-
beken naar Zijnen wil. — »Ik heb inderdaad
» nog nooit tot God gebeden, als nu:quot; zoo
ving het Opperhoofd aan; » want nooit vroe-
» ger heb ik van Hem gehoord. Ik heb mij
» nu hartelijk voorgenomen, om voortaan tot
}gt; Hem te bidden, en mijne zonen over te
» halen, hetzelfde le doen.quot; En zijne beide
zonen, die daar waren, ran welke de een
mede een hoofdman was, verklaarden in te
stemmen met hunnen vader.
Toen eliot zoo duidelijk ontdekte , hoe de
hand Gods zich uitstrekte en de harten der
Heidenen wist te buigen , kon hij rustiger en
getrooster onder de Wilden rondreizen. Mogt
hij niet denken, dat zich de verborgene hand
spoedig ontblooten en te voorschijn komen zou?
De Jezer zal wel gaarne willen hooren , hoe
eliot , over den tegenstand, dien hij ont-
moette , met zichzelven sprak en zichzelven
troostte. Hij dacht aldus: » Ik ben verze-
» kerd, dat de Heer uit al dien tegenstand
» iets goeds doet voortkomen ; ja , ik zie het
» reeds: want ofschoon ik het nog niet ge-
» heel zien kan, en meer geloof, dan wel
» zie, zoo ontdek ik toch, dat door de te-
» genspraak , die wij ontmoeten, de niets-
» waardigen van ons verwijderd blijven. Wie
» tot ons komt en God aanroept, is gebor-
» gen, want hij zegt niet alleen de tooverijen
» en al zijne zondige gewoonten, die hg
» liefhad, vaarwel, maar hij bekommert zich
» ook niet meer om het ongenoegen zijn».
4 »
-ocr page 52-» Opperhoofds. Dit alles zamengenomen, kan
ygt; men wel niet anders, dan erkennen , dat
» God aan hunne harten een werk verrigt,
» dat hen voor alle strikken, die hun gespan-
» nen worden , beveiligt,quot;
Eliot moest nog meer gesterkt worden,
en zou meerdere vruchten plukken van deze
zijne prediking aan de oevers der Merrimak.
Onder vele andere stammen, waren ook jaar-
lijks velen van den Indiaanschen stam der So-
wahegen derwaarts komen visschen. Ook deze
hadden eliot gehoord: wat zij van hem ge-
hoord hadden, had hen zoo getroffen en be-
wogen, dat zij het als de blijdste boodschap
lot hunne stamgenooten bragten. Hoewel de
legerplaats dezer horde slechts 9 of 10 uren
van Boston verwijderd lag, was de weg der-
waarts zóó bezwaarlijk, dat men het voor
een afstand van wel 100 mijlen houden mogt.
Doch eliot liet zich niet afschrikken; hij
moest toch eens zien, werwaarts deze weg
heenleidde. Als hij nu in 1651 van de laat-
ste hoogte afdaalde, die hun dal omzoomde ,
werd hij van hen herkend , die hem aan de
Merrimak gezien hadden, en voor welke hij
door zijne woorden een zoo dierbaar persoon
geworden was, dat zijn beeld niet uit hun
hart verdwenen was. Zij geleidden hem, na
de eerste begroeting en een vriendelijk wel-
kom, terstond tot hun Opperhoofd, als den
man, van wien ook hij reeds gehoord had,
en voor wien ook hij aanvankelijk gewonnen
quot;Was. Het Opperhoofd ontving hem minzaam
en deed hem terstond het dringend verzoek ,
dat eliot het zich mogt laten welgevallen ,
om onder zijn volk te gaan wonen. Toen
eliot daarop antwoordde, dat hij dit niet
konde doen, doch dat hij jaarlijks aan de
Merrimak wilde komen en daarenboven hen nu
en dan bezoeken, verklaarde de Vorst: » Als
» gij jaarlijks slechts eenmaal of eenige malen
» komt, kunt gij weinig goeds stichten, want
» wij zijn zoo vergeetachtig. Gij doet juis^
» als iemand die een schoon ding onder mijn
» volk werpt; zij grijpen er ijlings naar en
» hadden het gaarne , omdat het er zoo wel
» uitziet; maar zij kunnen in de zaak niet
» regt inzien en ontdekken wat er in ligt op-
» gesloten: ware zij geopend , zoo zouden zg
» haar gelooven. Als gij onder ons wonen en
» ons het woord des levens openen , als gij ons
» die groote zaak aantoonen wilt, die daarin
» ligt opgesloten, dan zullen wij gelooven ,
» dat zij zóó kostbaar is als gij zegt/'
Dat gezegde moest wel indruk op eliot
maken. Hij zag duidelijk , dat hier geopende
harten waren en dat de Heer in hen wilde
wonen. Hij bedacht zich ook niet lang, maar
verklaarde , dat hij eene woning bij hen heb-
ben en dikwijls onder hen toeven wilde , zoo
zij besluiten konden, om hunne ruwe en wilde
levenswijze vaarwel te zeggen, en in plaats
van dis hoop ellendige hutten, eene geschikte
en aangename stad te bouwen. Vorst en volk
verklaarde hiertoe zich bereid, en men haaste
zich om eene welgelegene plaats te zoeken.
Weldra vond men die aan de Kareis-rivier,
ter plaatse waar hare oever effen wordt en
ïchoone boschachtige heuvelen zich hier en
daar tot aan de bedding uitstrekten. Die piaats
had iets uitlokkends. Men had slechts boomen
te vellen en ruimte te maken, dan heeft men
eene geschikte plaats ter woning en daarbij
goeden bouwgrond. Dat vellen des wouds viel
siet zeer gemakkelgk ; het was een natuurlijk
Tvoudbosch; de stammen zijn dik, de takken
digt in een gegroeid , door het geheel slingert
tich de wijnstok, de klimop en menige an-
dere plant, die hetzelve tot eenen bijna on-
doordringbaren muur maken. Maar het was
nu eens vooral besloten, om eene stad te
bouwen; de oord was aantrekkelijk, en bij
hen is eliot , een man vol moed en ijver ,
die van geen rusten noch dralen weet. De
bijl wordt opgeheven , doch door een' enkelen
slag valt geen eik. Na herhaalde pogingen
en menige inspanning van krachten gelukt het
de reusachtige boomen te vellen, en tot tim-
merhout te verwerken ; terwijl men het kreu-
pelhout door vuur verteert, om met de asch
den grond te bemesten.
Zoo talrijk was het volk, dat niet allen aan
den oever der rivier, tusschen de heuvelen en
het.water, konden wonen, zelfs niet als men
twee rijen huizen bouwde. Men moest dus den
anderen oever mede te hulp nemen, en spoe-
dig verhief zich ook daar eene rij huizen.
Doch, wat nu , als in het voorjaar deijsschot-
sen daar heen dreven , of het water der rivier
door gesmolten sneeuw hoog opgerezen , met
bruischende golren voorbij stroomde ? Eliot
vattede hierom het koene plan , om de beide
oevers door eene brug te verbinden. Deze
moest tachtig voet lang zijn, en in het mid-
den negen voet boven hel water verheven.
Hij stelde zijn ontwerp voor, en deze men-
schen terstond begrijpende, welk nut dit kon
aanbrengen, waren oogenblikkelijk gereed, om
de handen aan het werk te slaan, zoodat het
ras tot stand kwam. Aldus werd de stad
JSaticke gegrondvest, die door hare gunstige
ligging weldra spoedig belangrijk werd. Zij
zag er ook geheel als eene stad uit; de drie
straten bestonden uit huizen, in den smaak
der Europeërs. Aan de zijde van eenen der
heuvels stonden de woningen van zulke In-
dianen , die liever op de voorvaderlijke wijze
wilden blijven wonen. Eene kleine vesting
met palissaden omringd, aan het eene einde
der stad op eenen heuvel aangelegd, dekte
haar tegen plotselinge aanvallen van nog woeste
stamgenooten ; digt daarbij stond een groot
gebouw , dat lot school en magazijn diende.
Eliot wilde niet, dat de Indianen hunne
voormalige levenswijze in eens geheel opgeven
en jagt en visscherg zouden laten varen. Dat
kon en mogt hij niet willen, bijaldien bun
nieuw bestaan en nieuwe levenswijze in stand
zou blijven. Zij mogten niet verwijfd wor-
den: dan loch waten zij aan de geweldenarijen
hunner wilde naburen blootgesteld en aan
hunne invallen prijs gegeven. Hierom moesten
zij voortdurend zich oefenen in ligchamelijke
kracht en vaardigheid , om hunne vijanden te
kunnen weêrslaan. Om nu de huiden , die
zij op de jagt buit maakten, te bewaren , lot
dat dezelve voor eenen goeden prijs konden
verkocht worden , werd het magazijn gebouwd.
Hetzelve diende tevens den Indianen tot eene
bewaarplaats van hunne kostbaarste goederen,
opdat deze , bij eenen oaverhoedschen aanval,
zoo veel te beter door de bezetting of de
wacht der vesting, gedekt zouden zijn.
Maar — vraagt nu iemand — waar was nu
£Uot's woning ? Hij had immers beloofd ,
dikwijls eenigen tijd daar te zullen vertoeven ;
en de ligging der plaats moest wel voor hem
iets hoogst aantrekkelijks hebben. Hier toch
vond men de ruwe natuur met het door kunst
bearbeide veld naast elkander, zwaar oorspron-
kelijk woud en schoone boomgaarden ; men-
schen , die zich wilden laten beschaven , woon-
den daar nevens de kinderen der natuur, die
verkozen hunne oorspronkelijke levenswijze te
behouden ; in de kleine stad genoot men
zoo veel veiligheid en aangenaams, als toen
ergens in Amerika te vinden was, en tevens
hoorde men daar des nachts het gehuil der
roofzieke wolven. Als wij met eliot's ge-
aardheid raadplegen, dan kunnen wij ligt na-
gaan , waar hij het liefst zijne woning ves-
tigde. Er was in het magazijn op den heuvel
een kamertje, dat hij voor zich in bezit nam.
Dat was voor hem de regte plaats: hij kende
geene betere woning dan dit. Aldaar kon
hij tu-schen de stad en de wildernis, van de
hoogte als een wachter alles rondom gade-
slaan en opmerken.
Men moet zich niet verbeelden dat eliot ,
gedurende de moeijelijke bezigheid van het
bouwen der stad, der brug en der vesting,
geenen tijd overbleef, om zich met de belan-
gen van den iijwendigen mensch bezig te
houden. Eliot wist dit uitmuntend te ver-
«enigen ; met zijne hand voerde hij de bijl,
en met zijnen mond sprak hg het woord
Gods ; op zijne schouders droeg hij balken en
deelen, maar in zijn hart de zielen, die hem
omringde , en daarom op zijne tong het woord
dat eene kracht Gods was ter hunner zaligheid,
Gelijk de stad aanwies, wies ook de invren-.
dige mensch bij de Indianen op , en toen de
stad volbouwd was, was er ook al een goed
getal lieden, die geschikt en gereed waren
om gedoopt te worden, Eliot was er ook
op bedacht, om eene kerkelijke gemeenschap
op te rigten ; zoodra de stad betrokken was,
noodigde hij alle Evangeliedienaars van den
omtrek uit, om zijn volk te onderzoeken , of
hetzelve geheel, of, in hoe verre het waardig
was, in de Christelijke kerk te worden op-
genomen. Nadat er een vaste- en bede-dag
tot inroeping van den Goddelijken bijstand ge-
houden was, geschiedde dit onderzoek den 13
October 1652. De leeraars deden vele vra-
gen betrekkelijk de Christelijke kennis, en
ontvingen een voldoend antwoord. Hiermede
niet voldaan, onderzochten zij ook de ge-
moedsgesteldheid der nieuwelingen , en ten
slotte werden de Indianen opgewekt, om r«'
kenschap af te leggen yan het geloof en da
hope, die in hen was. Wij willen u slechts
een' hunner doen hooren. Hij heet iothers-
wamp ; en hij sprak aldus:
» Ik belijd in de tegenwoordigheid des
» Heeren, dat mijne zonden veelvuldig waren,
» eer ik God aanbad. Ik sprak in der daad
» niet één goed woord; niet ééne goede ge-
» dachte kwam in mij op, niet ééne goede
» daad verrigte ik. Ik haakte naar het kwa-
» de, en mijn hart was vol booze gedach-
» ten. Als de Engelschen mij van God spra-
» ken , bekommerde ik mij daar niet over.
» Ik hield het voor genoeg , als zij mij maar
» lief hadden. Ik had vele vrienden , die mij
gt;y beminden, ik dacht, als zij gestorven wa-
» ren , dan wilde ik God aanbidden. Nu ge-
» beurde het, dat zij stierven. Toen echter
» schaamde zich mijn hart; ja ik schaamde
» mij om te bidden, en nu ik niet bad,
» schaamde ik mij ook. Zoo had ik dubbele
» schaamte. Toen God ons door u onder-
» wees, werd ik in mijn hart zeer beschaamd.
» Toen leerdet gij ons, dat Christus ons aller
» hart kent j daarom zag Hij ook mijne ge-
» dachten , zoo als zij toen vroeger waren ;
gt;) ik wilde God aanbidden, als mijne vrienden
» dood waren. Zij wiren nu dood, nu zou
» ik tot God bidden; maar mijn hart vreesde,
» want ik dacht: Christus kent mijne gedach-
» ten. Toen hoorde ik van u: de eerste
» mensch, dien God geschapen heeft, was
» ADAM, en God maakte een verbond met
» hem : doe gij dat, gij en uwe kinderen ,
» zoo zult gij leven ; doet gij het echter niet,
» dan moet gij sterven, gij en uwe kinderen»
» En wij zijn kinderen van ADAM, wij hebben
» allen gezondigd en het verbond onzes Gods
» is verbroken. Van daar komt het kwaad
» in mijn hart ; ik zondig eiken dag tegen
» God. Maar God heeft Zijne groote genade
» over ons uitgestrekt: Hij heeft Zijnen eenig-
» geborenen Zoon gegeven en beloofd , dat,
» wie in Christus gelooft, zalig zal worden ;
» want Christus is voor ons, in onze plaats,
» gestorven , en heeft den wil van God ver-
» vuld; ik kan geen goed doen, maar Chris-
» tus en die alleen heeft dit voor ons gedaan.
» Christus heeft ons vergeving van zonden
5» aangebragt en is weder opgestaan van de
V dooden. Hij is tot God opgevaren en
» bidt steeds voor ons; daarom zullen de
» zielen van alle geloovigen in den hemel tot
» Christus komen. Toen ik echter het woord
» van Christus hoorde, dat Hij zegt; bekeert
» u, en gelooft het Evangelie; en ik wist,
» dat Christus ziet, of iemand zich bekeert,
» toen sprak ik: duister en zwak is mijne
» ziel, en slechts nacht omringt mij ; ik ben
» een zeer zondig mensch , en nu bid ik in
» Zijnen naam om het leven. Ik hoorde ook
» zeggen, dat de schriftgeleerden tot Christus
» gezegd hebben: Waarom overtreden uwe
» discipelen de inzettingen der Ouden ? en
» dat Christus daarentegen gevraagd heeft :
» Waarom overtreedt gij de geboden Gods ?
» Toen vreesde mijn hart, dat ik ook zoo
» zou doen, wanneer ik den Indianen zeide,
» dat ik niet regt leeren kon en Gods woord
» krachteloos maken. Wederom zeide Chris-
» tus : Zoo de eene blinde den andere leidt,
» zullen ze beiden in de gracht vallen: daar-
» om vreesde ik , dat ik ook een blinde zou
» zijn, als ik ze leerde. Dit is Gods liefde
» jegens mij, dat Hij mij alle goederen in de
» vTereld geeft en ik dank voor die allen. Ik
» beken: ik verdien de hel. Ik kan mijzel-
» ven niet verlossen, maar ik geef ligchaam
» en ziel aan Christus over en vertrouw mij
» geheel aan Hem toe, want Hij is mijn Ver-
» losser. Ik schaam mij over alle mijne zon-
» den; mijn hart is gebroken van wege de-
» zelve tot stervens toe; ik ben op mijzelven
» vertoornd om mijne zonden, en bid Chris-
» tus mij daarvan te verlossen, terwijl ik
» reikhalzend uitzie naar vergeving.quot;
Eliot had gehoopt, dat zij , aan welke hij
broederlijk het oordeel over zijne kweekelingen
had overgelaten , over hen tevreden zouden
zijn , en hen vergunnen gedoopt te worden.
Maar zij die uit Engeland derwaarts waren
gaan wonen , waren angstvallig en streng bij
het opnemen van Heidenen in de Christelijke
kerk. Wat zij bij het onderzoek bevonden,
voldeed hun nog niet; zoodat zij oordeelden ,
dat men nog eenigen tijd moest wachten, voor
men deze onlangs opgewekten in de kerk op-
nam. Eliot verwonderde zich, maar berustte
in het besluit, lot dat hij eindelijk twee jaren
later, na een herhaald zeer scherp onderzoek,
de rreugde kon genieten, de eerstelingen uit
de Indianen, als lidmaten, Christus in te
lijven. Sedert het eerste onderzoek hadden
er ook dingen plaatsgehad, die duidelijk toon-
den , dat de Geest Gods onder dit volk werk-
zaam was. Laat ons hier vernemen, wat
eliot daarvan heeft opgeteekend.
Een der aanzienlijkste mannen, wamporas
genaamd, was gestorven. Zijn einde was kalm,
hij zag den naderenden dood Je gemoet met
stille onderwerping aan Gods wil, en was zóó
gerust , dal zijn afscheid den overblijvenden
tot krachtige versterking huns geloofs ver-
strekte. Bij herhaling had hij den wensch
geuit, om in de Christelijke kerk opgenomen
te worden, maar daar dit nu niet geschieden
konde, troostte eliot hem daarmede, dat hij
na zijnen dood evenwel door zijn geloof in
aerahasi's schoot komen zou. Wasiporas
wendde zich nu tot de omstanders en sprak •
» Ik ga nu sterven, maar u roept Jezus Chris-
» tus om in Naiicke te leven, opdat Hij hier
» over u heersche; gij zult eene gemeente nit-
» maken en Gods inrigting onder u hebben ;
» gelooft Zijn woord en doet naar Zijne beve-
» len.quot; Op eene andere keer sprak hij;
» God geeft ons drie goede dingen in deze
» wereld; het eerste bestaat in gezondheid en
» kracht; het tweede in voedsel en kleeding;
» het derde in ziekte en dood. Hebben wij
» ons deel van de beide eersten gehad, waar-
» om zouden wij niet billijk zijn en nemen
» ook deel aan hel derde?quot; Tot eiiot zeide
hij kort voor zijn einde: »Vier en een vierde
» jaar is het geleden, dat ik lot uwe woning
» kwam en eenige mijner kinderen tot u
» bragt, om onder de Engelschen te leven ;
» als ik nu sterf, zoo bid ik u ernstig, zorg
» le dragen, dal zij God leeren kennen , om
» weder hunne landslieden te kunnen onder-
» wijzen.quot; Zijne laatste woorden waren :
» Geef mij deel aan Jezus! quot;
Gods Geest werkte niet slechts gezegend op
de meer bejaarden: ook in de kinderen werd
eene zeer verblijdende zinsverandering waarge-
nomen. Een kind, dat ziek lag, riep gedu-
rig : » God en Jezus, helpt mij!quot; en telkeni
voor dat hel spijs of geneesmiddelen gebruikte,
zelfs kort voor hel sterven, sprak hel: » God
gt;» en Jezus Christus, wil het zegenen.'quot; Ecu
dag drie vier na den dood van dit kind, sprak
een broertje A-an hetzelve: » ik ben op den
\gt; weg naar God,quot; en herhaalde dit meerma-
len. De moeder had voor dit kind een korfje,
een lepeltje en ander goed gemaakt, waarin
het veel vermaak vond. Als het nu ziek werd
en veel pijn had, zettede de moeder deze
voorwerpen aan zijn bed om hem daardoor
wat op te beuren, maar het kind schoof alles
ter zijde met de woorden: » ik wil mijn
» korfje laten, want ik ben op den weg naar
» God ; ik wil mijn lepeltje en alles laten ,
» want ik ben op den weg naar God.quot; En
in den volgenden nacht ontsliep het zacht.
VI.
Baar elioi'S behoefte aan ondersteuning
in geld, tijd en medearbeiders ver-
vulling erlangt, vertaalt hij de
Heilige Schrift,
Tot nog toe had EtiOT al wat hem zijn
prediken en werken onder de Indianen kostte,
uit eigene middelen bestreden; maar deze
waren allengskens niet meer toereikende, daar
zijn werkkring zoo ruim was geworden. Hij
ontrustte zich evenwel daarover niet, en liet
zich hierdoor niet weerhouden, maar maakte
de toebereidselen tot nieuwe woonsteden, zoo-
dra de Indianen zich tot het betrekken van
vaste woonplaatsen lieten vinden. De Heer
liet Hem dan ook niet verlegen ; want deels
ontving hij veel ondersteuning van de Engel-
schen, die zich in Amerika met der woon
kwamen nederzetten, vooral van een rijk man,
met Avien hij innig verbonden was, peter
boyle , deels van eene vereeniging tot ver-
breiding des Christendoms in Nieuw-Enge-
land (zoo heette toen Noord-Amerika), eene
vereeniging welke ontstaan was, toen het werk
Gods onder de Roodhuiden in Engeland was
vernomen en het Parlement zich over hetzelve
gunstig uitliet. Hierdoor werd etiot ten
krachtigste ondersteund met geW en vaardige
handwerkslieden in verschillende vakken , die
zich neerzetteden onder de Indianen, en hen
in handwerken zochten op te leiden. Zoo
werd de wensch van eliot geheel vervuld,
en met behulp der Engelsche vrienden , kon
hij nu ook aan iels anders beginnen, helwelk
hij voor volstrekt noodzakelijk hield. Dit be-
stond in de vertaling der Heilige Schrift en
andere goede boeken. Tol nog toe was hij
in de uilvoering van dil zijn opgevat voorne-
men door geldgebrek verhinderd. Zoo ras deze
hinderpaal was uit den weg geruimd , ging
hij aan hel werk. In het jaar 1661 was het
N. T. gereed, en werd op kosten der ver-
eeniging le Cambridge, 'mNoord-Amerika ,
gedrukt. , Drie jaren later volgde het O. T.
Met groole blijdschap werd dit werk door de
Indianen ontvangen; reeds lang hadden zij
reikhalzend uitgezien naar den dag waarop zij
het woord Gods bezitten en in staal zouden
zijn, dat zelf le lezen. De 2000 exemplaren
waren spoedig uitverkocht. Buitendien ver-
taalde hij het werk van shefpard's » Opregt
hekeerdenen Baxter's » Roepstem iot
onbekeerden.quot; En welk eene vreugde moest
het hem opleveren toen hij , niel lang daarna,
een jong Opperhoofd in deszelfs hul, welke
met de huid der schedels van de door hem
afgemaakte vijanden behangen was, doodziek
vond, die met betraande oogen in Baxter's
geschrift las, welfcs woorden zgn hart ali een
zwaard doorboorden.
Eliot was vroeger niet alleen door geld-
gebrek , maar ook door gebrek aan tijd ver-
hinderd geworden, den Bijbel en andere boe-
ken te vertalen. Dit gebrek werd weggeno-
men, toen hij medearbeiders in zijnen wijn-
gaard kreeg. Daar waar hij vroeger zelf ge-
arbeid had, kwamen hem zoodanigen lehulp,
■»Telke zich, door het van hem gepredikte
Evangelie, tot bekeering hadden laten leiden;
en onder zulken was waüeOiV, de eerste, het
Opperhoofd te Nonaneium, die hem onder
de roodhuiden het eerst in zijne hut had op-
genomen. Nevens waubon werkte nog een
ander bekeerd Opperhoofd , schawanoï» , met
blijmoedigen ijver. Meer dan eens zond hij
hen ook naar afgelegener stammen huns volks, en
had dan steeds de vreugde, dat de prediking
Tan deze bij het volk zoo geëerde mannen
zelden haren indruk mistte. Behalve deze
beiden , werkten ook nog andere aanzienlijke
Indianen. Den titel: Opperhoofden lieten
zij bij hunne nieuwe werkzaamheid varen, in
plaats daarvan werden r.ij OudHen genoemd.
Toor eliot waren deze medearbeiders van
bijzonder belang, deels om hunnen invloed,
deels en vooral, omdat zij de landstaal vol-
komen magtig waren, terwijl Europeanen die
slechts met de grootste moeite en inspanning
konden magtig worden.
Onder deze Europeanen werden door elioi's
voorbeeld velen tot gelijken ijver aangevuurd;
zoo als eliot in het land Massachusett, ging
richard bourne in New-Jersey tot de In-
dianen , nadat hij zich gebrekkig met hunne
taal had bekend gemaakt. Eerst wendde hij
zich tot de Heidenen in den naasten omtrek;
toen hij echter zag, dat de zegen des Heeren
op zijnen zwakken arbeid rustte, ging hij ook
naar verder afgelegene stammen, en had de
voldoening , dat velen uit hen tot de kennis
van den waren God en den Heer Jezus Chris-
tus gebragt werden. Duidelijk beseffende, dat
eliot's wijze van handelen goed was, verzocht
hij eveneens van de regering een stuk land ,
tot het bouwen eener stad, en daar hem dit
werd toegestaan, verdeelde hij hetzelve gelijk-
matig onder allen. Toen de Heer hem van
zijn werk opriep , trad een geloovig Indiaan ,
simon, in zijne plaats op.
Het digst bij hem werkte johannes cottoN,
Engelsch predikant te New-Plymouth, die
wekelijks voor vijf vergaderingen van Indianen
predikte en ras de vreugde genoot, dat vijf-
honderd zich rondom hem verzamelden , die
ernstig het eeuwige leven zochten. Meer naar
den kant van Kaap Cod arbeidde samüei.
xreat met even gezegenden uitslag. Maar al
deze medewerkers van eliot werden in op-
offering en werkzaamheid door de Engelsche
familie mayhew overtroffen, welke zich sedert
1641 , niet ver van Naiicke, op een in de
Kareis-rivier aelQ^en eiland, Martha''s Wijn-
berg genoemd, met der woon nedergezet had-
den. Het zou ons echter te ver van onzen
eliot afleiden, zoo wij hier wilden uitweiden
over de daden dezer familie, in den naam des
Heeren gewrocht.
VII.
Eliot beschaaft zijn volk door nieuwe
burgerlijke en letterkundige inrigtingen.
Fn den laatsten tijd had zich onder eliot's
kweekelingen nog eene andere behoefte leven-
dig doen gevoelen, welke hij zocht te Tervul-
len. Door de nieuwe gemeenschappelijke le-
Tenswijze namelijk , ontwikkelden zich onder
de Indianen geheel nieuwe betrekkingen ; de
nieuwe vorm Tan gezellig leven Torderde eene
andere inrigting, dan tot hiertoe onder hen
bestond , Tooral sedert de Toormalige Opper-
hoofden zich gedrongen gevoelden, om als
predikers des Evangelies te arbeiden en de
leiding der slaatsaangelegenheden hunner stam-
men op te geven. Eliot had dit wel voor-
uitgezien , en daarom dikwijls met den Heer
geraadpleegd, welk eene inrigting voor de toe-
komst de verkieslijkste zijn zou. Hij wist ook
wel, wat hij zou voorslaan , hij had slechts
eerst hiermede gewacht tot dat zijne Indianen
het zelve gevoelden, wat zij behoefden, en
hem vrijwillig daarover kwamen aanzoeken.
Zoodra deze gevoel hadden van hunne behoefte
en zich in het besef daarvan tot hem wend-
den , stond hij hen met raad en daad bij,
en wist bij deze inrigtingen en verordeningen
ïoo gelukkig den geest des volks te treffen ,
dat allen met de maatregelen, welke hij hun
voorstelde , vollsomen tevreden waren , en be-
reid om die aan te nemen. Niet lang nadat
deze nieuwe inrigting was tot stand gebrast,
bezocht de Engelsche Stadhouder Natieke, om
zich met eigene oogen te overtuigen van deze
wonderen, van welke hem zoo veel ter ooren
kwam ; hij vond zijne verwachting nog zoo
ver overtroffen , dat hij niet genoeg over de
uitnemende ondervinding, die hij had opge-
daan , kon roemen en openhartig verklaarde,
dat hij nergens op zijne reizen zoo gelukkige
dagen had doorleefd, als die onder de nieuwe
roode Christenen te Nalicke.
Toen eliot bemerkte, dat zijne Indianen
gelukkig waren onder de staats-inrigting, die
hij naar het voorbeeld van beschaafde volken
ontworpen had, vattede hij hel voornemen
op, om zijn volk ook nog op andere wijzen
in de voordeden en het genot van de Eu-
ropesche beschaving te doen deelen. Eliot
had zelf de veelzijdig en grondig beschaafde
man niet moeten zijn , die hij waarlijk was,
en niet zoo hooge begrippen van den aanleg
en de krachten des geestes zijner. Indianen
moeten koesteren , die hem waarlijk te regt
bezielden , zoo hij niet op zulk een plan wr»
gekomen. Maar er behoefde ook in hem
slechts eene vonk aangeblazen te worden, om
hem terstond geheel in vuur en vlam te ont-
steken. Het scheen hem een schandelijk ver-
raad aan den edelen aanleg der Indianen,
indien hij ook maar korten tijd draalde, of
zich door eenigen hinderpaal liet afschrikken,
om hen met de voortreffelijke geschriften van
de Grieken en Romeinen bekend te maken.
Nadat hij een aantal jongelingen, die bijzon-
der geschikt schenen, had uitgekozen , stelde
hij er eene eer in, zelf deze zoo ver te bren-
gen , dat zij op de hoogeschool van het Noord-
Amerikaansch Cambridge met de Europeërs
wedijveren konden, en zich op deze wijze
konden doen gelden , als of zij in oorsprong
met elkander gelijk stonden.
Te Naticke stichtte hij nu eene school voor
deze jongelingen ; hij oefende hen vroeg en
laat jn de oude talen en schrijvers, en deed
zijn best, hun daarvoor smaak in te boeze-
men. Hij mogt echter van zijnen arbeid en
moeite geene vrucht trekken, want zij ,
van welk hij de meeste hoop koesterde,
«tierven , en anderen wierpen hunne boeken
weg , juist toen zij naar Cambridge zouden
afreizen , en zochten het woud op , om daar
op voorvaderlijke Avijze te leven. De vrome
Christenen beschouwden dit als eene aanwij-
zing van Gods mishagen in deze onderneming ;
maar eliot vatte het op als eene beproeving,
waardoor de Heer hem wilde beproeven, ten
opzigte van de echtheid zijner volharding voor
zijn geliefd volk. Daar echter de omstandig-
heden niet gunstiger werden, erkende ook
eliot eindelijk , dat het iets verkeerds was,
en gaf hij zijn plan op, dat hem slechts met
éénen jongeling gelukt was. In plaats van
het onderwijs in de oude talen, en in plaats
van de schoonheid der oude schrijvers te lee-
ren kennen, opende eliot nu voorlezingen
over de Heilige Schrift en de geloofsleer, en
begon hij zijne jongelingen in de kunst om
te denken en in scherpzinnigheid te oefenen.
Hiermede had hij het bij hen regt getroffen;
naar die oefeningen stroomden zij \ol verlan-
gen heen, en spoedig leerden zij de eenvou-
dige schoonheden der Heilige Schrift beseffen ,
want ook zij zelve waren gewoon , in soort-
gelijke taal te spreken.
Van dien tgd af deed euot, die het
klimmen zijner jaren gevoelde , geene reizen
meer naar nieuwe stammen, ofschoon de eer-
zucht, zoo deze hem bezield had, hem naar
het gebergte en naar de zee zou heengedreven
hebben, waar het volk in de bosschen zich
in grooter aantal ophield. Hij achtte het echter
beter, zijnen werkkring niet verder uit te
breiden, maar zich met zijnen arbeid tot hen
te bepalen, die zich in zijnen kring ophiel-
den , of nog tot deze mogten worden toege-
voegd. Hij had aan deze ook werks genoeg;
er waren onder zijne leiding, tot in het jaar
1674 , 14 kleinere of grootere steden gevormd ,
en daarbij was hij ook nog altijd Predikant
te Boxbury gebleven, dewijl de gemeente
niet te bewegen was om hem zijn ontslag te
verleenen. Om die reden bragt hij aldaar ook
vaak eenen längeren of korteren tijd door;
vooral wanneer hij zich van zijne logten moest
verpoozen. Niet zelden vertoefde hij aldaar
eenige maanden, die hij dan tot onderwijs en
stichting der gemeente en tot vorming zijner 6
kinderen, onder Avelke eene dochter was, be-
«teedde. Men zou ligt denken dal zijn huis-
gezin , even als zijne gemeente, ran zulk een«
afgebrokene werkzaamheid niet veel voordeel
kon trekken. Doch de Heer legde eenen bij-
zonderen zegen op dezen zijnen dienaar, zoo-
dat zijn werk duurzame vruchten droeg, ware
dat niet het gevaï geweest, dan had hij in
zoo vele verstrooide oorden slechts weinig
kunnen uitrigten. Hij zelf moest zich ver-
wonderen over den schoonen hof Gods, die
onder zijne zorg zich ontwikkelde , en mogt
den Heer danken, die zoo veel door hem
wilde daarstellen. Honderden, duizenden zag
hij voor zich , die door hunne gesprekken en
daden loonden , dat in hen een nieuw leven wa»
opgewekt, en Opperhoofden, weleer zoo bloed-
dorstig en heerschzuchtig als wolven, stonden nu
voor hem , wegens hunne liefde tot Christus, van
hun volk verlaten, in predikers der geregtigheid
en zorgdragende herders herschapen. Zulk een
zegen, welken de Heer aan eliot deed ondervin-
den, moest hem natuurlijk steeds van nieuws ont-
vlammen , om standvastig in zijn werk te vol-
harden. Menigeen zou in zijne plaats ligt ver-
slapt zijn ; want eliot werd van den Heer
dikwijls zwaar beproefd en in proefwegen
geleid , door welke zoo ligt de werkzaamlieid
verlamt. Hij had steeds den wensch gekoesterd,
dat zijne zonen in zijne voetstappen mogten tre-
den ; hij zal voorzeker dikwerf vurig gebeden
hebben, dat de Heer ook hen mogt verwaar-
digen om zijne dienaren te zijn , gelijk Hij
hunnen vader verwaardigd had. Alle vijf ge-
voelden zich ook hartelijk gedrongen, den
naam huns Verlossers te verkondigen. Eeeds
was de oudste als Evangeliedienaar te Gilford
werkzaam, doch het behaagde de Heer hem
weg te nemen. Eliot vertroostte zich daar-
mede dat zijn tweede zoon den eersten op-
volgde. Samuel , de derde , was een jonge-
ling van uitstekenden aanleg, ook hem nam
de Heer weg. Over dit verlies troostte zich
eliot , ziende op zijnen jongsten , benjamin ,
•die niets minder was ; reeds begeleidde deze
jongeling zijnen vader onder de roode
stammen; reeds luisterde het volk met op-
merkzaamheid naar de woorden, die van zijne
lippen vloeiden; reeds hoopte eliot , dat deze
«oon zijn opvolger zou worden; rnaar de on-
verbiddelijke dood rukte ook dezen van de
zijde zijns vaders weg.
De diep Ier neder gedrukte vader ontving
nu van zijne gemeente het dringend aanzoek
om bestendig bij hen te blijven, en te huis
verkwikking te zoeken. Men drong dit aan
door zijne hooggeklommen jaren; doch hij
meende , daar de Heer hem alleen liet staan,
zoo veel te meer onder zijne geliefde Indianen
te moeten werken. Voor en na toog hij uit
naar zijn volk.
VIII.
Het door eliot daargestelde met onder-
gang bedreigd, wordt wel verwoest,
maar door den grijsaard hersteld.
Zoo was het jaar 1674 gekomen, een treu-
rig jaar voor eliox. In de nabijheid van de
christelijke Indiaansche stad Pakeunit, woon-
de de stam der Pequots , onder philip , hun
woest en bloeddorstig Opperhoofd, die tevens
een gezworen vijand des Christendoms en van
de Engelschen was, ofschoon hij met ELIOT
in vriendschappelijke betrekking stond , daar
deze reeds de achting zijns vaders, massasoi*gt;
^[cnolen had. Reeds lang had philip eene
geschikte gelegenheid gezocht, om met de
Engelsche volÜplanlelingen, ofschoon deze hem
nimmer iets kwaads gedaan hadden, in oorlog
te komen. In het genoemde jaar deed zich
deze gelegenheid aan hem op. Pakeunit,
liep een yan het Christendom afvallige Indiaan,
JOHANNES SEüSOMAN, tot philip over , en
ontving bij dezen den post van geheimschrij'.
ver, daar de vorst noch lezen, noch schrijven
kon. Seüsoaian , door philip vertrouwelijk
in zijn plan tegen de Engelschen ingewijd,
werd de verrader van zijnen heer, meldde aan
de Engelschen wat hen over het hoofd hing,
eischte hen op om de wapens op te vatten ,
en vlugtte vervolgens, voor hel ergste beducht,
tot de Engelsche volkplanlelingen, die hem in
hunne bescherming namen. Doch ook hier
vond hij niet de gezochte veiligheid; twee
Opperhoofden spoorden hem zoo lang na , dat
zij hem vonden en doodsloegen. Op de daad
betrapt, werden zij van de Engelschen des
doods schuldig bevonden en met de dood ge-
straft. Zoodra nu philip de mare daarvan
ontving, liet hij , de bosschen door, eene op-
roeping tot den krijg uitgaan , en verzamelde
aan den oever der JVaraganset, men zijne eigene
vele naburige stammen. Toen hij zich genoeg-
zaam ten krijge toegerust achtte, zond hij de vrou-
wen en kinderen weg, en legerde zich op eenen
heuvel, zoo digt bij Pakeunit, dat men van hier
zijn heir kon waarnemen. Eliot vreesde voor
zijne stad. Hij wendde zich tot de naburen,
dringend verzoekende , al wat mogelijk was,
te doen, om den vrede te bewaren. Hier
afgewezen , maakt hij , de zeventigjarige grijs-
aard , die menigwerf in de hut van massasoit
was geherbergd , en dikwijls den knaap philip
geliefkoosd en met den jongeling philip zich
ernstig en vriendelijk had onderhouden, zich
op weg naar den Vorst, die reeds menig blijk
van de hardheid zijns gemoeds gegeven had ,
om nog eenmaal te beproeven, of het den
Heer behagen mogt het hart van den jongen,
driftigen krijgsman te bewegen en te winnen.
Men zag het philip wel aan, dat hij zich
gedrukt voelde, toen hij den grijsaard , wien
de last zijner jaren nog niet ter nederboog, in
zijne achtingswaardige gestalte, tot zich komen
en voor zich staan zag; maar zijne woeste
6
-ocr page 82-geaardheid nam spoedig weder de overhand,
en slechts zoo veel kon eliot verkrijgen, dat
de steden zijner Christelijke landslieden zoo
veel mogelijk zouden verschoond worden.
Toen eliot nu bijkans onverrigter zake tot
de zijnen wederkwam, vermaande hij hen,
toch niet aan te vallen , maar zich alleen te
verdedigen. Men kan het zich intusschen wel
voorstellen, dat het nu voor de Christelijke
Indianen een gewigtig , een beslissend tijdstip
was, waarin al de oude hartstogten zoo ligt
weder ontwaken konden: hartstogten, die door
de kracht van het woord des kruises uitge-
roeid schenen, doch bij velen slechts inge-
sluimerd waren. Men moet zich toch niet
verbeelden, dat in die 14 steden slechts be-
keerden woonden; er waren velen onder hen,
die nog niet eens geschikt bevonden waren ,
om den heiligen doop te ontvangen. Men
Terplaatse zich nu eens in hunne omstandig-
heden. Op de heuvels rondom Naticke en
Pakeunit flikkerden des avonds en des nachts
de wachtvuren; geweerschoten klonken voor
en na als seinen uit het woud, en spoedig
aagen de Indianen op hunne velden, tusschen
de stad ea den vijand, de oorlogsvlam opgaan.
Op dezen plotselingen aanval van PHiiip yat-
teden velen de Avapens op tot zelfverdediging.
Nadat aldus eenige schermutselingen geleverd
waren , trok PHIUP van de hoogte, waar hij
zich verschanst had , in de hosschen en moe-
rassen terug, in het gebied van den grooten
stam der Naraganset-Indianen, die, vroeger
met de Europeanen verbonden, om zijnentwil
hun verdrag hadden verbroken. Het was nu
midden in den winter; maar de Engelschen,
vast besloten hebbende, hem in zijne schuil-
hoeken te volgen, rukten onder bevel van
wiNStow de bosschen in. Philip had post
gevat op een niet zeer groot eiland , tot het-
welk slechts een lange boomstam over het
water den toegang verleende, zoodat slechts
een man te gelijk kon overkomen. Maar het
water was bevroren, de boomen en het kreu-
pelhout waren wit van zwaren sneeuw; iedere
beweging der Indianen viel daardoor in de
oogen. In het midden des eilands waren de
gezamenlijke Pequots en Naragansets met hunne
vrouwen, kinderen en kostbaarheden veree-
nigd; de kale takken leverden geene borst-
wering op ; de Wilden moesten in openen
kamp vechten. Zoodra de Engelschen aan-
kwamen, deden zij den aanval Velen sneu-
velden voor het blokhuis (*) , en voor den
wal die het eiland omringde, maar zij behaal-
den toch door hunne meerdere krijgskundige
bekwaamheid de overwinning. Philip nam ,
na dapperen tegenweer en met verlies van meer
dan duizend der zijnen, de vlugt, zoodat men
hem niet meer achterhalen kon. Doch Con-
cord en nog eene van eliot's steden werden
verwoest, en de ongelukkige inwoners waren
zonder huisvesting, aan de geheele strengheid
des winters prijsgegeven; velen van hen kwa-
men om in de bosschen in de sneeuw, of
werden door vijanden overvallen. En nog was
de krijg, die steeds in den omtrek van eliot's
volkplantingen gevoerd werd , niet geëindigd.
De moed en woede van philip was met den
eersten nederlaag niet bekoeld ; maar , steeds
nieuwe stammen tot deelneming aan den strijd
(*) Deze soort van Indiaansche vesting is een vier-
kantig vertrek, zwaar gedekt, opgetrokken van palen
die op elkander liggen , met de spitsche zijde naar bui-
ten , omringd door' palissaden , hebbende slechts eenen
naauwen krommen ingang.
opeischende en bereid vindende , blies hij tel-
kens met vernieuwd geweld het oorlogsvuur
aan , tot dat hij eindelijk , na menig bloedig
gevecht, op de vlugt zijn leven verloor. Nu
werd de vrede gesloten; hieraan had men ook
dringende behoefte, want er waren menige
wonden te heelen. Welk eene grievende smart
voor euot , toen hij het overblijfsel zijner
vroegere reizen en werken gadesloeg! Alle
volkplantingen vernield , de huizen verwoest,
de verdedigingswerken geslecht, van de 14
steden slechts nog 4 overig; en ook deze niet
onbeschadigd. En wat was er van zijn volk
geworden ? Sommigen , wier belijdenis hem
vroeger zoo zeer verblijd had , waren afge-
vallen ; de ijver der overigen was verflaauwd;
hij had den dood van velen te betreuren ,
wier vast vertrouwen hem in dezen beproe-
vingstijd zeer belangrijk zou zijn geweest.
Hier kwam nog bij , dat hij en zijn volk bij
^de Engelschen in verdenking vielen van ver-
raad en trouweloosheid, omdat zij zich niet
aan hen hadden willen aansluiten ten strijde.
Wat moest euot nu beginnen ? Zou de
grijsaard nu rust nemen , en het Gode verder
overlaten , wat er van zijn werk worden zou ?
Dat laat zich van een rnan als eliot niet
denken. Hij begaf zich naar Naticke, hij
zocht zijn verstrooid volk aldaar weer te ver-
zamelen , om hetzelve van nieuws aan de
voormalige vlijt en de orde te gewennen.
Het magazijn was niet meer met vellen en
pelsen voor de markten gevuld; de gelukkige
familiekringen waren niet meer onder hun dak
vereenigd ; de klank der liederen en gebeden
trof slechts zelden zijn oor. Wanneer men
zeventig jaar oud geworden is onder zorg en
arbeid, is het liefelijk, onder de schaduw des
booms te zitten, dien men in jeugdige jaren
geplant heeft; het lot van eliot was nie^
zóó gemakkelijk; hij moest nog ter elfder ure
arbeiden en planten , op de heide en in het
bosch uitgaan ; doch hij was daarbij getroost
en daarmede tevreden. Wakker en vrolijk,
als in de dagen zijner jeugd, omgordde hij
zich met den lederen gordel, nam den staf
in zijne hand, verliet zijne haardstede, en
trok hij uit naar de wildernis, of hij ook
zielen tot zijnen God kon bekeeren. Met
bewondering moet men den man naoogen,
wien het aan moed noch tracht ontbrak , en
die zich door geenen tegenstand of teleurstelling
liet afschrikken. Onder geheel andere om-
standigheden dan vroeger, niet onder algemee-
nen en luiden bijval, die voorheen zijn deel
was; neen, als een verrader , als iemand ,
die meer zijn eigen voordeel dan dat zijner
landslieden zocht, aangezien, zoo ging hij nu
daarheen. Maar hoe diep ook menigwerf de
dolk des lasters zijn hart doorwondde, hij liet
zich niet weêrhouden. Waar hij kwam, daar
zag hij de vreeselijke sporen der verwoesting,
die de oorlog had achtergelaten. Bij de twee
verst verwijderde volkplantingen aan de Mer-
rimak vond hij slechts bouwvallen; velen der
bewoners hadden zich bij de strijdenden ge-
voegd, en hunne oude bloeddorstigheid was
wedergekeerd; anderen luisterden wel naar
zijn woord, maar schenen er zich verder niet
om te bekommeren. Hij liet zich hierdoor
niet ontmoedigen; maar hield met geduld en
volharding aan, en niet te vergeefs. De Heer
bekroonde zijne volharding met den besten
uitslag: nog nergens had zijne prediking zulke
gezegende vruchten gedragen als hier. Er
moge in het gelaat en in het jeugdig TUur
Tan den grijsaard iets geweest zijn, dat de
Indianen niet wederstaan konden, het be-
haagde den Heer, om den arbeid Tan Zijnen
grijzen dienaar bijzonder te zegenen. Hij kon
weldra met Treugde zijn hoofd opheffen, wel-
gemoed om zich heen zien en yan blijdschap
juichen , gelijk weleer in zijne jeugd. Gedu-
rende de eerstTolgende jaren had ELIOT de
onuitsprekelijk troostrijke Treugde, zijne ker-
ken Tan lieverlede herbouwd te zien, en, al
mogten ook in de vergaderingen vele voorma-
lige bekende aangezigten ontbreken, hij kon
In hunne plaats andere, niet minder ernstige,
uit andere stammen aanschouwen. De her-
stelde beplantingen rondom de steden begon-
nen weêr te groenen , en wat nog meer zegt ,
zijn volk werd weder rijk in hemelsche schat-
ten, Even als eene onafgebrokene lente ons
het genot niet zou verschaffen, dat ieder voor-
jaar ons na den guren winter schenkt, zoo
zou ELIOT bij den onafgebroken gelukkigen
voortgang zich niet zoo gelukkig gevoeld heb-
ben , als nu na de verwoesting, bij het we-
derkeeren van den voormaligen gelukkigen
toestand. En hoewel zijn werkkring nooit
weêr zoo wijd uitgestrekt is geworden, als
Tóór dien rampzaligen oorlog ; hoewel hij na
denzelven slechts zeven steden kon tellen, was
zijn hart toch steeds vol van dankbaarheid
aan God.
IX.
Eliot^s werkzaamheid tot zijne laatste
ure op aarde.
Daar de gemeente te Roxhury zich nu ein-
delijk bewegen liet, om aan eliox zijn ont-
slag te geven , en eenen opvolger aanstelde,
zoo kon hij ook onder zijne kudde, wanneer
hij derwaarts wederkeerde, verademing en
verkwikking vinden. O, het was een roerend
schouwspel, wanneer men eliot en zijne vrouw
daar in de innigste gemeenschap des gemoeds
te zamen aantrof. Beide vereenigd door le-
vendig geloof in den Heer en vol goeden moed
en hope; beide reeds grijs en toch nog kracht-
vol. Zal hij haar overleven of zij hem? Zg
hadden zoo lang met elkander geleefd, dat de
gedachte aan eene scheiding geheel niet meer
in hen opkwam: zij hoopten te zamen door
den Heer opgeroepen te worden. Maar de
Heer Avilde het anders. Eixot, twee en tach-
tig jaar oud, moest zijne vrouw naar het graf
begeleiden. Toen hij daar bij haar graf stond,
kon de sterke man zijne tranen niet weer-
houden; voor al het volk, dat hem omringde,
liet hij ze den vrijen loop, terwijl hij op de
kist wijzende uitriep: »Daar ligt mijne dier-
» bare, verstandige, geloovige vrouw; zij kan
» tot mij niet wederkeeren , maar ik zal tot
» haar gaan ; ja, dat zal ik. Amen.quot; Zijne
overgeblevene kinderen zochten hem dit zwaar
verlies te vergoeden, maar het gelukte hun
niet; zijne ziel was te innig aan de dierbare
wederhelft gehecht; zonder haar had het leven
voor den ouden man alle aantrekkelijkheid
verloren; hij had slechts éénen troost, dat
ook hij spoedig verscheiden en voor zijnen
God weêr met haar vereenigd zou worden.
Doch, tot den tijd zijner oproeping, was
en bleef hij de dienaar van den Heer, die
hem in Zijnen wijngaard aangesteld had. Daar-
om trok hij op nieuw uit naar zijn geliefd
rood volk , en bezocht hen wijd en zijd. Hg
ging nog niet gebogen , en zgn oog was nog
niet verdonkerd, zijne kracht niet vergaan.
Hij kende nu niets liefelijkers, dan onder zijne
Indianen te zitten en zich met hen over het
woord des levens te onderhouden, of wanneer
hij vermoeid, niet langer spreken kon, naar
hunne gesprekken daarover te luisteren. En
zou het voor hem niet als eene voorsmaak van
hemelsche vreugde zijn geweest, toen hij de
woningen betrad , die hem vóór vijftig jaren
opgenomen hadden, of als hij tegen den boom
leunde, onder welks schaduw hij het eerst in
deze wildernissen het woord des kruises ver-
kondigd had ? Ilij mogt het zien , hoe hier
uit de duisternis het licht, uit den dood het le-
ven , uit ruwe woestenij een vrolijk veld ge-
worden was. O, hoe gaarne zou hij op zulk
eene, door de kracht, die de Heer daar be-
toond had , geheiligde plaats ontslapen zijn .'
Intusschen , zijne krachten namen nu zigtbaar
af, en, toen hij eens naar Roxbury in zijn
huis wedergekeerd was, gevoelde hij, dat
zijne voeten hem niet weer buiten zijne oude
gemeente zouden dragen. Gewillig onderwierp
hij zich aan deze schikking des Heeron. Hij
Ion daarom toch niet rusten: maar wilde
werken , wat hij nog in staat was te doen.
Hij Terzocht hierom de Engelsche Tolkplante-
lingen in den omtrek , hem wekelijks hunne
negerslaTen toe te zenden , om deze te onder-
rigten in het Christelijk geloof. Men bewil-
ligde in zijn verzoek, doch niet lang meer
kon hij aan deze lieden arbeiden. Een verval
van krachten bond hem aan zijn bed. Maar
ook nu nog, vurig van geest, wilde hij zoo
veel arbeiden, als zijne zwakke krachten hem
veroorloofden. In zijne buurt woonde een
negerknaap , de zoon eener slavin ; deze was
in zijne vroege kindschheid in het vuur ge-
vallen, en had zijn gelaat zoo beschadigd,
dat hij geheel verblind en daardoor tot allen
arbeid ongeschikt was. Eliot verzocht dezen
van deszelfs heer, nam hem in zijn huis en
aan zijn bed, en onderwees hem in den weg
ten eeuwigen leven. Vriendelijk zag de Heer
op Zijnen trouwen dienaar neder, Hij zalfde
hem met Zijnen Geest en rustte hem toe met
kracht. De knaap leerde gemakkelijk de plaat-
sen der Heilige Schrift, die eliot hem zóó
lang voorzeide, tot dat hij ze van buiten
kende; en het hart des armen blinde scheen
niet ongeroerd le blijven.
Nu -was zijne ure genaderd. In het begin
van 1690, in het 87ste jaar zijns levens,
overviel hem eene hevige koorts, van welke
hij niet weer herstelde. Het was een zware
strijd, eer de groote kracht zijns ligchaams
door de koorts verbroken was; maar de rust
der ziel begaf hem niet. » De dood zal voor
» mij zijn als een slaap voor den vermoeide,quot;
zeide hij. » De Heer, wien ik tachtig jaren
» gediend heb, verlaat mij niet. O, ik
» kome in uwe heerlijkheid! lang heb ik u
» verwacht ; laat slechts het werk onder de
» Indianen voortleven, als ik sterf. Welkom!
» Heer! welkom Iquot; Daarmede ontsliep eliot,
en geheel Nieuw-Engeland voelde zich ge-
schokt, toen hel zijnen dood vernam.
O gij vrome en trouwe dienaar, gij die over
weinig getrouw zijt geweest, gij zult over veel
gesteld worden!
Pag.
. 5
Inleiding..........
Hoofdstuk I. JoHANNJES eliot gevormd tot
Evangeliebode bij de India-
nen in oord-Amerika. . .
-- II. De gezegende uitwerking van
eliot's drie eerste bezoeken
onder de Indianen als bode
des vredes..........
- III. Eliot laat zich door geenen
tegenstand afschrikken. . . .
-- IV. Eliox laat zich door den te-
genstand , dien hij ontmoet,
niet Tan zijn edel ontwerp
aftrekken..........
- V. Eliot ondervindt grootep ze-
gen op verdere bezoekreizen
onder de Indianen......
17
25
39
Hoofdst. VI. Daar eliot's behoefte aan
ondersteuning in geld, tijd
en medearbeiders vervulling
erlangt, vertaalt hij de Hei-
lige Schrift.........66
- VII. Eliot beschaaft zijn volk door
nieuwe burgerlijke en letter-
kundige inrigtingen. . . '. . 71
- VIII. Het door eliot daargestel-
de, met ondergang bedreigd,
wordt wel verwoest, maar
door den grijsaard hersteld. 79
- IX. Eliot's werkzaamheid tot
zijne laatste ure op aarde. . 89
-ocr page 96-Bij M. WIJT amp; ZOÜEN, Dmkhers van het Nederlanchche
Zendelinggenootschap, worden ook uitgegeven
de navolgende Kleine Stukjes.nbsp;Cents.
t.Evar.gelfsche herinneringen aan Kranken*nbsp;a
3. Over het nuttig Kerkgaan. ^nbsp;- lo
Over het doen van Belijdenis.nbsp;- lo
Een woord voor mensch. die niet ter kerk künnen gaan.nbsp;- lo
6. Het Christendom beschaamd door Heidenennbsp;- lo
£. Kvangelisohe herinneringen aan Bedroefden,nbsp;-22^
y. Evangelische herinneringen aan Vaders en Moeders.nbsp;. 30
8. Een woord aan Vaders en Moeders over deu Uoop.
a. Over het allerbeste Boek.
IU. Onderwijs over het Bijbellezen.
11. Levensgeschiedenis van den grootsten Man.
«3. Iets over het Avondmaal.
i3. Opwekking tot^ de huisselijke Godsdienst.
I i. Zamcnspraak tussehen drievrionden over deWedergeb.nbsp;- quot;72
Het leven van William Keilij.nbsp;- l5
l6. Drie zamenspraken tuasch. een Ijeeraar en een Haism.nbsp;-
i8. Het dorp Eerenhoef, tot vorigen welvaart hersteld,nbsp;-25
ig. Het nadeel van het bij dc straat luopen der kindereu. - 2igt;
oo
-nbsp;ao
-iS
. s5
_ ïo
-nbsp;25
_ 25
. '5
-
-
.22i
25
: '74
Waarschuwing tegen de Ontucht.
Iets voor herstelden uit krankheid.
Iets voor Gevangenen.
23.nbsp;Geschenk der Christelijke liefde voor kindpren.
24.nbsp;Geschenk voor Lidmaten der Christelijke kerk.
Heb ik wol genoeg voor de Eeuwigheid ?
Tweede Geschenk der Christijlijke liefde voor kinder.
a^- Voor Uienstboden.
a8. Over de Feesten.
Iet» voor Armen,
Jcaus , de geneesmeester van kranken.
Evangelische Herinneringen aan oude liieden.
Veraamel. van Icerz. brieven en opwekkende verhalen.
33' Opwekking tot weltevredenheid.
54* Een goed woord aan Christenouders over de opvoeding. _ so
5^.- Franke, de kracht des Geioofs.nbsp;_ '5
Schets van het leven van Afrikaner.
37* Waarschuwing tegen het Kwaadspreken.
Iet. over de Zeil kennis.
Ken woord van onderrigt en troost in Sterf huilen.
3quot;' Men doet niet, wat men kan.nbsp;« .-
4'- Chr. onderrigting en raad, tot herst. van Moed tn Hope._ 25
Waarom word ik niet beter ?nbsp;. -
4S. Wie lijn, hier op aarde , dc gelukkigste menschen 7 _ 20
44' Gedenk te Sterven.nbsp;.nbsp;_ =5
45- Het Voorbidden, een pligt der Chruteliike liefde. _ i7t
4®' Opwekk. tot deelneming in hel M.an icl. Gebe.t. _ lyt
47- T^^ojtwoord voor Christenen, in alle weuerwaardighed. _ 174
Bijbelsch Leesboek voor Kranken.nbsp;_ ao
'iquot;- Iets uit het laven van Felix Neff, Pred. der Waldcnzen - 2j
Het Geloof ianbsp;('liriilus , naarjch VI.
no Christelijk« Osleusthool, naar S Petri 1: 6-11. -«7,
Ue Goede H»rdor.
. 25
-
-
-25
-nbsp;25
-nbsp;25
Bijbelsch Onderwijs over 's Menschen Bekeering.
64. Genade en Pligt.
55.nbsp;Geschenk aan allea die Gods woord m.igen hooren.
56.nbsp;De Zelfsbeprntvtng.
57.nbsp;Het wandelen als kinderen des lichts.
58.nbsp;Eeu woord aan allen, over liet beste voorbeeld
9. fels over hel Geweten.
Christelijke Gudsyrucbl , jeer. dwecperij.
-o5
_ lO
.25
. ï5
. i5
. i5