ALGEMEEN
1
-:'...; HUISHOUÙELIJK-, NATUUR.,
ZEDE KUNDIG- en KUNST- . WOORDENBOEK.
|
||||
TE'LEYDEÎTenUSEU-WA-RDE ByJOH.I.E MAIR en H.A.DE CHALMOT 1778.
|
|||
-vr-Tf^^-T——■ -
|
||||||||
y
|
||||||||
ALGEMEEN
HUISHOUDELIJK-, NATUUR-, ZEDEKUNDIG- Etf KONST-
OORDENBOEK,
Vervattende veeie middelen om zijn
GOED TE VERMEERDEREN,
EN Z IJ K E
GEZONDHEID TE BEHOUDEN,
Met verfcheidene wisfc en beproefde Middelen voor een groot getal van Ziektens; en fchoone Geheimen,
om tot een hoogen en gelukkigen ouderdom te geraaken. Een menigte van manieren, om LAMMEREN, SCHAAPEN, KOEIJEN., PAARDEN, MUIL-EZELS,
HOENDEREN, DUIVEN, HONING-BIJEN, ZIJDE-WORMEN te kweeken,
voeden, geneezen, en winst te doen met die Dieren.
.Eene Natuurkundige Befchrijving van HUISHOUDELIJK- en WILD-GEDIERTE, VOGELEN en
VISSCHEN, en de middelen om dezelve te jaagen en te vangen. Een groot aantal van geheimen in den TUINBOUW , KRUIDKUNDE, AKKERBOUW, LAND.
BOUW, WIJNGAARD, en BOOMGAARDBOUW; gelijk ook de kennisfc van VREEMDE
GEWASSEN, en haare EIGENAART1GE KRACHTEN, enz.
Met ds voordeelen van het DISTILLEEREN, VERWEN, ZEEPZIEDEN, STIJFSELMAAKEN,
SCHILDEREN met Water- en Olie-verf; het maaken van BAAIJEN en STOFFEN voor deeze en andere Landen; van TURF, STEEN, enz. Al het geen een bekwaame HUISHOUDSTER dient te weeten; als het bereiden van allerlei zoort van
SPIJZEN, DRANKEN, GEBAKKEN, CONFIT UUREN; het inmaaken van
GROENTENS voor de.Winter, enz.
Om CHITSEN en KANTEN in 't nieuw te wasfchen, enz.
Wat er in de SLACHTTIJD moet verricht worden. Het bereiden van MEED, CIJDER, AALBESIEN.
WIJN , RATAFIA, veelerlei zcorten van LIQUEURS, enz. De middelen, waar van zich KOOPLIEDEN bedienen, om grooten Handel te drijven.
Een korte fchets van de meeste KUNSTEN , WEETENSCHAPPEN en HANDWERKEN.
Voorts alles, wat HANDWERKSLIEDEN, TUINIERS, WIJNGAARDENIERS, KOOPLIEDEN,
WINKELIERS, BANKIERS, COMMISSARISSEN, OVERHEEDEN, OFFICIERS van 't
Gerecht, EDELLIEDEN, GEESTELIJKEN en andere Lieden van aanzien, in de
eerfte Bedieningen doen moeten, om zig weivaarende te maaken.
DOOR
M. N O E L C H O M E L.
JT'weede Druk geheel verheten, en meer als de belfte vermeerdert door
J. A. de G H A L M O T, em.
EERSTE DEEL,
Verrijkt met Kunstplaaten.
Te LEYDEN bij JOH. tl MMR, eo u LEEUWARDEN b\] J. A, pe CHALMOT.
MDCCLXXVIII. |
||||||||
-•
|
||||||||
;i 7
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
«mm
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
-rri
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
' ' ■:■ ' "■
|
! -i • s. O i )
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
O P D R A CHT
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
tu
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
AAN DEN HOOG EDELEN WELGEBOOREN
EN WYDGEBÏEDENDEN HEERE |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
DEN HEERE
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
JEREMIAS vanRIEMSDYK
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
GOUVERNEUR GENERAAL van NEERLANDSCH ÏNDIEN,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
E N Z. - E rN Z. EN Zv
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
'.. 7
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
.. '.!'. >"
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
HOOG EDELE WELGEBOORE EN WYDGEBiEDENDE HEER!
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Cl
i f. UJ i i „':
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
%
C
|
« ' 5
|
de zucht om het welzyn zyner Kinderen door alle
■..'■■.■'■ •
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
^%#%#i- niooglyke middelen welke niet degens deugd en eer-
lykheid ftryden, te bevorderen., een edel en natuurlyk verian- * 3 gen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
vi ^''!:\ï:^ù'&-'T>:'&FA:rc ht.
geti aan alle rechtfchapene Ouders eigen; zoo wift ik ten
aahzierjt' vahv mynen" Zoon Hendrik Amelius de Chalmot , thans' éerfïe Glercq van Politie1- en"'Secretaris -van- Juftitie op Ternaate , daar niet beter aan te voldoen t dan door dit werk- âàri U Hoog Edeldhëid allereerbiëcjïgft op te- draagen , dewyl my zulks eene gevoeglyke gelegenheid verfchafte, om denzelven in U Hoog Edelheids veel vermogende befcherming en gunfte, met een oprecht en vaderlyk hart ten fterkflen te be- veelen. Uwer Hoog Edelheids uitmuntende verdienflen naar waarde
aftemaalen , vereifcht eene welbefneedender pen dan de myne, ik zwyge er liever van , overtuigd dat iemand beneden zyne waarde te roemen, is dezelve te verkleinen.j; Vergun my enkel, dat ik de dierbaarfte zegeningen over U-
wer Hoog Edelheids Perzoon'en luiftérryke Familie , van den He- mel affmeeke Î Godt voege fchakel by fchakel aan Uwer Hoog Edelheids: leevensketen -, doe Neerlandfch Indien onder Uwer Hoog Edelheids wys befluur hoe langs hoe meer bloeyen ; en gunne Uw hier in grys geworden, de onverderfelyke kroone der i Gerechtigheid in de zaalige Geweflen der Hemelin- gen.jj il'/i-iUHinn ra b?o aùo i'tpvjh}*: :.-; ,ln-;ü ; V |
||||
OPDRACHT. vu
Ik neème voorts de vryheid, my met den diepfchuldigften eer-
bied te noemen |
||||||||||
HOOG EDELE WEL GEBOORE EN
WYDGEBIEDENDE HEER! |
||||||||||
Uwer Hoog Edelheids Onderdaanigen
en Gehoorzaamen Dienaar J. A. de CHALMOT."
|
||||||||||
Leeuwarden den
8 january 1778. |
||||||||||
o
|
||||||||||||||||||||||||||||
■>
|
||||||||||||||||||||||||||||
«=vN
|
||||||||||||||||||||||||||||
o? *' ' ',
|
||||||||||||||||||||||||||||
■ v /
|
||||||||||||||||||||||||||||
., .: : :.r. ,-:: : ' .' 9!
|
||||||||||||||||||||||||||||
;r- ■•-••>
|
||||||||||||||||||||||||||||
r u... v.i. . -' ' .
|
||||||||||||||||||||||||||||
. ■ -, j 1
|
||||||||||||||||||||||||||||
■. ,'
|
||||||||||||||||||||||||||||
n..:
|
||||||||||||||||||||||||||||
' 'ft , / '
'.t./.. -.. .»» ..!.;>!;-"■• • ■ • ■ .
|
||||||||||||||||||||||||||||
K Vi
|
||||||||||||||||||||||||||||
u
|
||||||||
GOEDGUNSTIGE
|
||||||||
!#SSS!§§An alle de redenen, die de Mensch kan hebben om zich gelukkig te fchat-
H V m ten, van ter waereld gekoomcn, niet in de vergetelheid gedompeld ge- Ü;S$S!ai bleeven te zyn, en zich dus over zyn bellaan geluk te kunnen wenfchen, is, volgens de gedachte van zeker Schryver (Y),het vermaak van in eene verlichte eeuw te leeven, geenszins de minde. Het vermogen van te kunnen denken, is de rykfte gaave welke de natuur ons heeft gefchonken, en wy genieten het geluk van onze foort niet, als naar maate wy een goed gebruik van ons verlrand maaken. Onze Zinnen immers verfchaffen ons geene dan fnel voorbygaande en ontroerende vermaaken, die daar by nog, wanneer daar aan een al te ruime teugel gevierd wordt, altoos gevaarlyk zyn, of voor onze gezondheid, of voor onzen goeden naam, of voor beiden teffens. Het zyn alleen de geneuchtens welke de geest of het ver- itand opleveren, die zuiver zyn, en op onwrikbaare zuilen rusten; en de rede .daar van is, om dat dezelve in het najaagen en verkrygen der waarheid bellaan, de- welke, eenvouwig en onveranderlyk zynde, aangenaame en duurende indrukfelen in ons voortbrengt. Kan dit nu op allerleye uitfpanningen des geeftes, op ieder voortbrengfel des
vernufts, op eiken tak van geleerdheid en iludie in 't byzonder toegepast wor- den, zoo kan zulks ook met recht ten aanziene van dk werk in 't algemeen gefchie- den, dewyl het zelve eene verzameling van zaaken bevat, ingericht om hetver- O) GüEDEviLLE, Jtlas Hijïoriquefol. Amft. 1705 torn. 1,
|
||||||||
**
|
||||||||
/ v
|
||||||||
* VOORBEDE.
ftand te vérrykcn > en den geeft op eene aangenaame wyze bezig te hou-
den. Toen ik, benevens den Heer J. le MAIR Boekhandelaar te Leiden, mynen
Compagnon in dit werk, het befluit vormde, om het Huishoudelyk Woordenboek van N. CHOMEL voor de eerftemaal in het jaar 1743 in de Nederduitfche fpraak in 't'licht gegeeven, op nieuw te drukken: met inzicht, om er zodaanige vermeer- deringen bytevoegen, als waar toe de nieuwe ontdekkingen federt dien tydin de voortbrengfelen der Natuur in 't algemeen, in de Dierlyke Huishouding in't by- zonder, voorts het verbeteren van fommige Fabrieken, de nieuw fiitgevonde middelen tot beter volmaaking van den Land- en Tuin-bouw, en een meenigte andere zaaken hier toe min of meerder betrekkelyk, overvloed van.ftorFen oplever- den; dagt ik echter geenszins dat de oogst zo ruim voor handen was, om dit werk tot zeven aanzienlyke Boekdeelen te doen uitdyen, en dan nog Hoffe genoeg ter naleezinge voor die geenen overtelaaten, welke lust mogten hebben om een aan- hangfel by dit werk te voegen. Van der jeugd afwas ik een liefhebber van leezen. inzonderheid van werken
over de Natuurlyke Hiftorie, den Landbouw en al wat daar toe eenige betrekking heeft, en maakte het my tot eene gewoonte, het geen my aanmerkenswaar- dig voorkwam, tot myn byzonder gebruik aantetekenen: hierom dacht ik, in den waan zynde, dat het werk zelf goed was, en er niets dan vermeerderingen nodig waren bytevoegen, dat zulks recht myne zaak zyn zoude, en ik de uuren welke my myne andere bezigheden overlieten, hier met genoegen en nut voor myzel- ven, en miiTchien ook voor eenige myner me demenfchen aan zoude kunnen befteeden. Dan ikvondt iny in myne verwachting ten eenenmaalebedroogen,toenikhetoor- fprongelyke werk met aandacht hadt doorgebladerd. In plaatze van er in te vin- den, het geen 't Tytelblad op zulk eene weidfche wyze beloofde, vondtikniet veel'anders dan eene verwarde mengeling van veele zaaken, die weinig of geene betrekking tot het voornaame en bedoelde oogmerk hadden; daar by was het op veele plaatzen zoo jammerlyk door de onkunde der Vertaalers in onze fpraak overgebracht, dat my dikwils het Franfche werk 't welk ik er teifens by vergeleek, eenen geheel anderen zin opleverde. Van fommige Dieren,ontmoette ik niets an- ders dan zeer gebrekkige en onvolkomene befchryvingen, en van de meeften niets. ----- Met het Flanten-geflacht ilondt het niet veel beter gefchapen, en.vee-
len daar van onder uitheemfche en hier te lande geheel onbekende naamen, be-
fchreeven.----- De Ziektekunde en de meefte voorfchriften van geneesmiddelen,
tot helping zoo wel van uit- als inwendige ongemakken, in het beloop van dat
werk
|
||||
.y O 'Ö R R E 'D R r*i
werk te vinden, waren allerjammerlykfl, ja fommigeiï, durf ik zeggen, zodaanig,
dat, indien men er volgens de opgegeevene wyze gebruik van hadt gemaakt, men voor de allerrampzalig.fte gevolgen zoude zyn blootgefteld geweefl. Het befte, dat in den eerften druk werdt gevonden, is de befchryving van de
verfchillende wyzen, om wild Gedierte, Vogelen, Visfchên, enz. te jaagen en te vangen, en hier van is een groot gedeelte in deeze uitgaave bewaard gebleeven. Voorts is de voorgaande druk meteene meenigte artykelen opgevuld, die de plich- ten van de Franfche Geeftelykheid en Kloofterlingen bevatten ; zaaken die op zich zelve w-el haar nut kunnen hebben, dan myn's erachtens in een werk van deezen aart ten dienite van Nederlanders gefchikt, geheel niet te paffe kwamen, en die ik dus ge- dacht hebbe met meerder nut voor myne Landgenooten te kunnen verwisfelen, in zodaanige artykelen, die, ten doele hebbende, het hart en de zeden te verbeteren, voor ieder eenen, niemand uitgezonderd, van dienft zyn. —*- Artykelen, die de inftellingen, wetten en plichten van byzondere Gildens (ßommunautez) eigenaartig tot Frankryk behoorende, voorfchreeven, hebbe ik mede agtergelaaten, en in derzelver plaatze de artykelen, Dienstboden, dat van Jagt waar by de Ja<xT> Reglementen van alle de zeven Pro vintien, en die van het Landfchap Drenthe 9 ■en meer andere ftukken van dien aart, gefield. Uit het gezegde blykt, dat in plaats van enkele byvoegfelen tot dit werk te ver-
zamelen, er eene geheel nieuwe overziening en bewerking nodig was. Dit is ook het geene ik hebbe ondernomen , en door Godts onderiteuning in een tydperk van tien jaaren gelukkig ten einde gebracht. Men heeft dan flegts dit werk dat wy thans uitgeeven, by het Woordenboek,
dat aanleiding tot deszelfs uitgave heeft gegeeven, te vergelyken, om overtuigd tç worden, dat er zeer weinig van is overgenomen, en dat ik niet alleen getracht heb- be het gebrekkige te verbeteren, maar ook het ontbreekende te vervullen. Dit, vereifchtte een grooten voorraad van allerleye zaaken, mynen geringen bundel van aantekeningen verre overtreffende; dewyl myn ontwerp was, my niet alleen by het Natuurkundige en Huishoudelyke te bepaalen, maar ook Zedekundige en ande- re ftoffen te behandelen, waar van foramigen ernftig, anderen wat vrolyker, ech- ter allen het voornaame doelwit in 't oog hielden, om teffens onderrichtende, be- ginfelen van deugd en eerbied tot Godt, als den voortbrenger van al het goede en den bron aller zegeningen, inteboezemen, en ter zelver tyd aan den geeft tot eene aangenaame uitfpanning te verftrekken. . . Tot vervulling van deezen taak, wierden er inzonderheid twee voornaame zaakeit
vereifcht: Vooreerft eene uitgeleezene verzameling van de befte werken over de. ** a meefte
|
||||
xn V Ö ö R R £ D E.
* ■ - *....•■
meefle Konflen en Wetenfchappen, inzonderheid van de zodaanigen,' dewelke over
de drie Ryken der Natuure, Huishoukunde, Land-, Akker- en Tuinbouw; het kweeken van allerleie uit- en inlandfche Boomen, Heefters, Vruchten, Bloemen, enz. handelden.. Het tweede, veel bezwaarlyker, beftondt in het vinden van zo- daanige Mannen, die teffens oordeelkundig en geleerd, hunne bekwaamheid en ledi- ge uuren wel wilden befteeden, om myn werk met de vrugten van hunnen arbeid lui- fter by te zetten, en daar door het algemeen van nut te zyn. Hoe ik ten aanziene van dit laatfte geflaagt ben, zal ik den Leezer flraks nader zeggen: vooraf zal ik hem een beknopte fchets mededeelen , van het gebruik, dat ik ten aanzien van het eerfte hebbe gemaakt. Uit het groot aantal van Boeken, die ik of door eigen on- dervinding, of door anderen, wift de beften te zyn om voorraad tot myn werk op te leeveren, hebbe. ik het geen myn's oordeels't beft aan myn voornaam- fte doelwit, van nuttig en teffens vermaaklyk te zyn, konde beantwoorden, getrok- ken; zorgvuldig vermydende, om zodaanige zaaken teplaatzen, diedikwils, on- der fchoonfchynende redeneeringen bewimpeld, verwondering baaren, maar daar van ontdaan, de toetze der- waarheid niet können doorffctan. Inzonderheid hebbe ik ook op myne hoede geweefl, om in het gantfche beloop dcezes werks, niets te plaatzen, dat aan Spotters eenige wapenen, hoe ook genaamd, in handen konde gee- ven, om door twyffelingen of fpotternyen onzen gezegenden en alleen waarach- tigeii Godtsdienfl, den Godtsdienft van Chriftus, te beftryden: wel verre van daar, hebbe ik in zodaanige Artykelen, daar zulks zonder gemaaktheid te paffe kwam , Bygeloof en Huichelarye met allen mooglyken yver als allergevaar- lykfte Wangedrochten ten toone gefteld, de zuiverheid van den Chriftlyken Godts- dienft, en den diepen eerbied dien wy aan den Almachtigen Schepper van de zienlyke en onzienlyke waereld , den Bron van alles goeds verfchuldigd zyn, aangeweezen ; hem den Allerhoogften zelven, in zyne verhevenheid en almacht zoeken' te ver- toonen, en zyne vriendfchap, als den eenigften weg tot tydelyk vergenoegen er* eeuwige gelukzaaligheid « ten fterkften aangeprezen. - Alle de Schryvers en Werken hier op te noemen, dewelke bouwftoffen tot
dit Woordenboek hebben opgeleverd, zoude niet alleen voor my een allerlaftigft werk zyn, maar teffens ook een arbeid, die verre weg de bepaaling, dewelke ik my in het fchryven deezer voorrede hebbe voorgefteld, zoude voorbyftree- ven. Ik acht het evenwel myn plicht te.zyn, mynen Leezeren dien aangaande ee- nige rekenfchap te geeven; en zal dan aan mynen taak in deezen opzichte voldoen, door te berichten, dat ik, wat de befchry ving van den Menfch, viervoetige Die- ren, Vogelen en Infekten, in één wpord het gantfche Dieren-ryk betreft, in- '-• >' ►'•: -, ■:;' ':- ••' s zonder- |
|||
VOORRED E. xiii
tonderheid gebruik gemaakt hebbe, van BUFFON Hißoire Naturelle, avec la
Defcriptïon du Cabinet du Roi par D'AUBENTON. Van dit uitmuntend werk., benevens het volgende, dat, wat eene nette, uitvoerige en nauwkeurige beichry- ving betreft, voor het gemelde in geenen deele behoeft te zwichten, en onweder- fpreeklyk het befte en volledigfte werk over de Natuurlyke Hiftorie is, dat wy in -onze Spraak bezitten , hebbe ik my voornaamelyk bediend. Ik bedoele hier de • Natuurlyke liiflorie of uitvoerige befchry ving der Dieren, Planten en Miner aaien,
volgens het zamenfiel van den Heer LINNZEUS, door den noeften arbeid van den Heer M. HOUTTUYN Med. Boeter te Amflerdam, aan zyne Landgenooten ge- Tchonken; een werk onontbeerlyk voor de geenen, dewelke ten aanzien van de ge- fchaapene dingen tot de drie Ryken der Natuur beboorende, bondig zoeken onder- richt te worden, en tot welks verderen voortgang ten einde toe, ik den waar- digen en geleerden Schryver, leeven, gezondheid en kift, toewenfehe. Verders hebbe ik gebruik gemaakt van SEBA Thefaurus rerum Naturalium, 4 vol. folio; ■ WILLOUGHBY Hißoria Piscitim; BRISSON Ornithologie ou defcription des Oi-
feaux, 6?c. avec plus de 500 fig. dïOifeaux differens, 6 vol. 4t0. Paris 17 60; Juf- frouw MERIAN'S befchryVing der Europifche en Surinaamfche Infekten, 2 deelen, folio; NOZEM AN en SEPP, Huishouding, aart en eigenfehappen der Nederland- fche Vogelen, &c. met natuurlyk gekoleurde afbeeldingen; J. BASTERNatuurkun- dige Uitbanningen; voorts de werken van ALDROVANDUS , JOHNSTON, LEEUWENHOEK, SWAMMERDAM, REAUMUR, en eene meenigte an- deren, teveel om ze hier optetellen. Uit fommige deezer werken, en wel inzon- derheid uit de Hißoire Naturelle van BUFFON, en de Natuurlyke Hiflorie van den Heer HOUTTUYN, hebbe ik dikwils.geheele befchryvingen overgenoomen, ook .meeftentyds die beide Schry vers met malkanderen vergeleeken, en zodaanige by- zonderheden, dewelke de een verzweeg, uit den anderen er bygevoegd. Wanneer eenige der Schry vers, waar van ik gebruik gemaakt hebbe, in een wezenlyk ftuk van malkanderen verfchilden, hebbe ik altoos hem gevolgt, dewelke het meefte ge- zag en de ftcrkfte reden voor de bygebrachte zaak hadt, en in gevalle zulks aan bei- de kanten mangelde, en ik by andere Schryvers geene beflisfende uitwyzing vondt, hebbe ik Mannen van kundigheid geraadpleegd, en derzelver gedachten gevolgd; dit fcheen my toe de veiligfte gids te zyn, om zoo min doenlyk te dooien. • Het is op dezelfde wyze, dat ik, ten aanziene van alle de andere takken van \ve-
tenfehappen, waar uit dit Woordenboek is famengefteld , ben te werk gegaan. •Inzonderheid ben ik zeer omzichtig geweeft, in het befchry ven van Ziektens, en het voorfchryven van middelen om die te geneezen. Schoon er onbetwiftbaar veele |
||||
VOORREDE.
|
|||||
ongemakken zyn, die enkel door het houden van een goeden leefregel, zindelyk-
heid en véreifchte lichaams-oeffening kunnen gebeterd worden, en er ontegenzeg- lyk ook zogenaamde huismiddelen worden gevonden, die bekwaamlyk toebereid en gebruikt, een gewenfchten uitflag kunnen hebben; is het echter altoos 't veiligfl, in de meefte Ziektens een ervaaren Geneesheer teraadpleegen, en zynen raad en voorfchriften te volgen, dit pryze ik ook by alle gelegenheden ten fterkften aan. Hier by zal ik nog aanmerken, dat niets gevaarlyker is dan het oor aan Kwakzal- vers en Marktdocters te leenen, dewyl deeze doorgaans met eene allergeringlle of geheel geene kennis van Geneesmiddelen, hunne Artfenyen nogthans als onfeilbaare middelen voor allerleye foorten van kwaaien uitventen, en de Lyders, die geloof liaan aan hunne gröotfpraake, veeltyds, doch te laat, hunne lichtgeloovigheid op eene jammerlyke wyze doen beklaagen. Hierom is het ook dat ik geene voorfchriften van Geneesmiddelen, hoegenaamd, hebbegeplaaiil, dan na alvoorens wel verze- kert te zyn, dat die niets fchadelyks in zich bevatten. Wat de befchryving der Kruiden, Planten, Boomen, als mede derzelver kweeking
en't geen verders tot dien tak van de Natuurlyke Hiftorie behoort; het aanleggen van Lufthoven en Plaifiertuinen, het Planten van Boomgaarden en Boffchen, en wat meer hier toe kan gebracht worden, betreft; dit is voor het grootfle gedeelte, naamlyk tot aan een klein gedeelte van de letterR toe,bewerkt door den Fleer J. H. KNOOP, voormaals Hortulanus van haare Doorl. Hoogheid MARIA LOUISA, Princeffe Douairière van Oranje en Naflliu, &c. &c. &c. een Man al te wel bekend door zyne werken over de Natuurkunde en Mathematifche Wetenfchappen, dan dat het zoude behoeven hem hier een Lauwerkrans te vlechten. Doch deeze ervaa- re Botanicus door eenen ontydigen dood verhinderd, om my verder eenige hulp te bieden, zogt ik een geruimen tydt te vergeefs na niemand, die bekwaamheiden lufthadt, om zynen afgebrooken draad op te vatten en ten einde te {pinnen; dan my zulks mislukkende, fchoon ik weinig ervaarenheid in dien tak van natuurkundi- ge en voor de huishouding zoo nuttige wetenfehap bezat, floeg ik evenwel met lult en moed zelf de handen aan den Ploeg, en volbracht dien voor my laftigen taak op zulk eene wyze, als ik aan den Leezer overlaate om te beoordeelen. De werken, dewelke my hier toe de meefte hulp verfchaft hebben, zyn: LfNN/EI Genera & Species Plantarum; LOBEL, DODON^EUS en MUNTINGH Kruidboeken; MILLER en WEINMANS Kruidkundige Woordenboeken, benevens nog een aan- tal andere werken over dezelfde onderwerpen. Ook heeftgenoemde Heer KNOOP verfcheidene Artykelen tot de Wis-enWerk-
tuigkuiide behoorende, aan dit Woordenboek verfchaft, onder anderen dat van Rekent
|
|||||
VOORREDE. xv
|
|||||
REKEN-KONSTj't welk, fchoön zeer goed in zyn zoort, ik echter niet twyffele of zal
veelenLeezeren met my, als al te breedvoerig voor een werk van deezen aart voor- koomen, gaarne hadt ik het ook, aanmerkelyk bekort gezien, dan ik moefl zulks wel overftappen, ten aanzien van een Man, die er flerk op flondt, om het in zyn geheel geplaatft te hebben, en zulks uit aanmerking van het nut, 't welk hy in an- dere opzichten aan dit werk toebracht. Wat verders veelvuldige Artykelen, de Zedekunde, Wysgeerte, Rechtsgeleert-
heid,Konflen, Wetenschappen,enz. betreft, deeze hebbe ik of zelf opgefteld of uit de Encyclopedie ou Diclionaire univerfel raifonnê des Connoiffances humaines, en wat.de Fabrieken en Handwerkend 't byzonder aangaat, uit het nog veel koflbaarer werk Hïfloire des Arts & des Metiers, Paris de F Imprimerie Royale, overgenomen; die ten aanzien van fommige Artykels enkel een Nederlandfch kleed aantrekkende, doch veelen maar alleen ten deele vertaalende, met affnydinge van het geen myns bedun- kens geheel en al niet op onzen landaart toepaflelyk was,noch met onze eigenaartige zeden zoude flrooken. Ook hebbe ik de vryheid gebruikt, om by fommige Artykelen vermeerderingen te voegen, door er dat geene in te vlechten, 't welk ik dacht niet te zullen mishaagen aan Nederlandfche Leezers, aan welken de voorbeelden van. deugd en manlyke dapperheid, uit de gefchichten van hun eigen Vaderland, en de dappere daaden van hunne Voorvaderen ontleend, niet onverfchillig nog onaange-. naam konden zyn. Om een paar voorbeelden onder veelen by te brengen, wyze ik myne Leezeren na de Artykels Toveraars en Vaderland, daar zy, zo ik my niet bedriege, van myn gezegde zullen overtuigd worden. Thans wordt het tyd, om, volgens gedaan e belofte, mynen Leezeren verflag te
doen, wie verder met my hebben mede gewerkt, om dit Woordenboek in dien ftaat te brengen, waar in het tegenwoordig het licht ziet. Ten deezen aanziene, eifcht de dankbaarheid van my, in de eerfle plaats te noemen, den Hooggeleerden Welgebooren Heer PETRUS CAMPER : Op eene toevallige wyze heeft die groo- te Man zyn pen geleend, om dit werk met een goed aantal der befle Artykels opte- cieren. Terwyl myn doelwit was, niets natelaaten van 't geen myn voorgenoomen ontwerp konde beguniligen, en daar aan nuttig zyn,- nam ik de vryheid zyne Hoog- gel. over.eenige Artykelen van dit Werk raadpleegende, teffens te verzoeken, of zyne Hoog Gel. daar van de uitvoering niet zoude willen op zich neemen. Al wie. deezeirlieer van naby kent, weet, dat de voornaamfle beweegraderen van alle • zyne handelingen uidoopen, om het Menfchdom in het algemeen, en ieder lid der famenleevinge in het byzonder, van nut te zyn; hier toe vindt hy altoos tyd, hier toe befteedt hy onophoudelyk zyne verhevene kundigheden ; geene andere inzich- ten |
|||||
xvi VOORREDE.
i
ten ook dan deeze, konden zyne Hoog Gel. uitlokken, om deezen taak op zich te nee- men; en het is aan zyne edelmoedigheid en bekwaamheid, datgy een goed aantal Artykelen van het uiterfte belang in dit werk te dauken hebt, te veelvuldig om hier opgenoemd te worden, en welke nog van meer anderen zouden verzeld geweeft zyn, ware zyn Hoog Gel. door gewichtigere bezigheden daar in niet verhinderd geworden. Aan het laatfte deel van dit werk is geen geringe cieraad bygezet, door verfchei-
dene uitmuntend fraaye Artykelen over Godtgeleerde en Zedekundige onderwerpen, van mynen Hooggeachten vriend, den Wel Eerwaarden en zeer Geleerden Heere AUGUSTUS STERK, Leeraar der Gemeente toegedaan de onveranderde Augs- burgfche Geloofsbelydenis hier ter ftede; een Man, die, behalven door zyne andere fchriften , in de geleerde waereld bekend is, door de bezorging -der fraaye uitgaave van J. A. Turrettini Opera omnia, by my indenjaare 1774 in drie deelen in groot 4to gedrukt, het vertaaien van Michaelis Mofaifch Recht, en de verklaaring van Heuman over het N. Teflament, door zyn Wel Eerw. met eenige ophelderende taal- en uitlegkundige aanmerkingen verrykt. Deeze Heer zoude ook meer tot cieraad van het laatfte deel deezes werks toegebracht hebben, ware het niet, dat zyn Wel Eerw. veelvuldige Predikdienft, met de verdere plich- ten aan het Leeraarampt verknocht, gevoegd by andere werkzaame bezigheden, zyn Eerw. daar in verhinderd hadden. Behalve deeze beide Heeren, en den reeds genoemdenHortiilanus]. H.KNOOP,
heb ik niemand gehad., die my in dit zwaarwichtig werk is behulpzaam geweeft, uitgezonden echter in de Artykelen, Notaris, Substitutie, Testament; en zo ik my wel erinnere, nog twee of drie anderen van den zelfden aart, dewelke my op eene vriendelykewyze, op myn verzoek, door een bekwaam Heer zyn bygezet. Welke middelen fommige Menfchen, die den voorfpoed en naam van hunne
Evennaaften met geene andere dan nydige oogen kunnen befchouwen, ook hebben te werk gefield, cïn my in den voortgang van dit werk hinderlyk te zyn, is liun dit echter mislukt. De aanmoedingen die aan alle kanten in eene ruime maate famen vloeiden, hebben my Kulks met Godts hulpe gelukkig ten einde doen brengen. Hoe kon het ook anders zyn? een meer dan gewoon vertier, gevoegd by het zoo zeldzaam voorvallend genoegen, van het werk dagelyks in prys te zien fteigeren; en wat nog alles te boven gaat, de zielftreelende en geoorloofde geneuchte, fprui- ■ tende uit de mondelyke en fchriftelyke verzekeringen, van verfcheidene kundige en geleerde Mannen, dat myn arbeid hun lieder goedkeuring wegdroeg, deedt my alle voorkomende zwaarigheden verachten en met moed beltryden; en hadt by my die uitwerking, dat ik alle myne poogingen vereenigde, alle myne krachten ver- zamel- |
||||
V O O R R E D E. -xvii
zamelde, alle myne geringe kundigheden byeenbracht, om deeze ingetreeden
loopbaan gelukkig ten einde te brengen. Gode "alleen zy er de eere van ! Dan Mcnfchen van kundigheid en oordeel hebben my, geduurende de uitgaave van dit
we'rkjdikwils tegemoet gevoerd,dat de gevel voor het gebouw veel te eenvoudig was; ik bedoel te zeggen, dat de Tytel van Huisboudelyk Woordenboek alleen, op verre na den inhoud van 't werk niet aankondigde, en'dewyl ik zulks moelle toeftemmen, «eraakte ik ook in de verplichting om het te verbeteren, en hier aan hebbc ik naar myne gedachten voldaan, met het zelve te noemen : Algemeen Huisboudelyk-, Na- tuur-, Zedekundig- en Konfl-Woordenboek. Van ééne byzonderheid nog, ichoon niet eigentlyk tot dit werk betrekking heb-
bende, ben ik evenwel van gedachten mynen Leezeren verflag te moeten doen : de- zelve beftaat daar in, dat de zamenfteller of vermeerderaar van dit Woordenboek, (hoédaanig men hem ook zal gelieven te noemen) JAC. ALEX, de CIIALMOT, en de drukker daar van HENDRIK AMELIUS de CIIALMOT, hoe vreemd zulks ook moge fchynen, ééne en dezelfde perfoon is : zie hier de oplosfing van het raadzel. Toen ik in het jaar 1758 de Boeknegotie ondernam, aanvaarde ik dien handelen hebbedien tot heden toe gedreeven op den naam van mynen oudftcn Zoon HENDRIK AMELIUS de CHALMOT; de mcefte redenen die my hier toe be- woogen, aan den Leezer onverfchillig zynde, zal ik met ftilzwygen voorbygaan ; en alleenlyk zeggen, dat toen ter tyd myn voorneemen was gemelden Zoon, naa hem eene opvoeding te hebben doen erlangen,: die my het dienftigfte voorkwam, voorts in het behandelen van myne zaaken op te kweeken, en hem, wanneer hy daar toe genoegzaame kundigheid zoude verkregen hebben, mynen gantfehen han- del over te geeven, of wel dien met hem te deelen. Dan de wyze Voorzienigheid, wiens wegen voor fterfelyke Schepfelen niet zyn te doorgronden, heeft het anders beftierd, en ten deezen opzichte is wederom in my de fpreuke van deri wyften dei- Koningen bewaarheid: het Harte des Menfchen overdenkt zynen weg; maar de Heere fliert zynen gang. Myn Zoon de jaaren bereikt hebbende, waar in men eene keu- ze dient te doen, om het een of ander beroep te aanvaarden, verkoos, in plaatze van den Boekhandel, zyn fortuin in de Indien te gaan beproeven ; hoe zeer dit voor- neemen myn gedaan ontwerp ook verydelde, moeft ik er wel in bewilligen, en ik danke Godt dat myne flikkering van hoop van tyd tot tyd helderer wordt, dat hem zyne gedaane vrywillige keus nimmer zal berouwen. De zaaken dus gefteld zyn- de, begrypt den Leezer gemakkelyk met my, dat deeze myn Zoon my nimmer in myn beroep zal opvolgen; en hier uit is gedeeltelyk het by my genome voor- neemen ontftaan, om my vaii het laftigfte van mynen handel te ontdoen, het voor- ' *** naamfte
|
||||
V O O R R E D E.
|
|||||||||||||
XVIlt
|
|||||||||||||
naamfle van rnyrie particuliere negotie te laaten vaaren, en van woonplaats te ver-
anderen. Hier toe hebbe ik de ftad Campen uitgekoofen, alwaar ik'met het druk- ken van goede en nuttige Boeken op myn eigen naam denke voort te gaan, en ver- ders hetldeine Talent door de Goddelyke Goedertierenheid aan my gefchonken * zo veel mogelyk op woeker te zetten; en behaagt het Gode, my nog eenige jaaren met de daar toe vereifchte lighaams- en zielsvermogens in het land der leevenden te laaten, zo hebbe men nog een aanhangzel van twee a drie Boekdee- len op dit werk te verwachten, waar toe ik ook reeds bezig ben ftoffe te verzaame- len.
Ik zal deezen fluiten met de woorden, waar mede den Hoog Welgebooren Heer,
Jonkheer G. F. BARON thoe SCHWARTZENBERG en HOHENLANSBERG de voorrede van het tweede deel van het Groot Placaat en Charterboek van
Vriesland eindigt: Dat dan (zegt zyn Hoog Welg.) de bittere nydvry en aanhou- dend woede ! zyne puntige tanden in ons werk fla, en zig beroeme, van deeze Bladen tt kunnen en te mogen verfcheuren! Datjpotzieke Geeßen hunne rol onverhindert fpeelen > en zig als om ftrycl aangorden , om het brandend vuur van heeten yver en wakkers vaarßigheid uittebluffchen, ten einde de ver agtensw aardige onkunde op eenen hoogen en verkeerden Troon van logge vadzigheid te helpen zetten! Hier mede laaten wy bet Gor* âyn vallen, en ßellen zulke Laf hartigen agter het zelve, buiten de toereiking van ons gezigt. Woorden, die hoe zeer ook veel beter in den mond van zyn Hoog Welgeb., die eer van Vrieslands Grooten, dien Mecaenas vanKonften en Wetenfchappen, en om het met één woord uittedrukken,dien waaren Vader des Vaderlands, uit wiens fchrandere Pen wy nog meer fchatten van geleerdheid verwachten, voegende, ik evenwel gedacht hebbe hier niet ten eenemaale ongefchiktelyk te mogen plaat- |
|||||||||||||
zen.
|
|||||||||||||
Vaar wel Leezer, en geloofde betuiging, dat ik Uvan harten heil wenfchc,:
my voorts noemende |
|||||||||||||
Uit myn Boekvertrek
den8januaryi778. ^ : -; Uwen Dienflwilligen Dienaar. ;
•y--<ïl'./ J. A. de CHALMOT.
|
|||||||||||||
ALPHABETISCH
|
|||||||||||||
r
|
|||||||||||||
XTÜ
|
|||||||||||||||||||||
"" ~" ~ ~ ~ " ' ' ~ ui
|
|||||||||||||||||||||
m*_ M*Ê&
|
|||||||||||||||||||||
ÏW
|
|||||||||||||||||||||
vsfc
|
|||||||||||||||||||||
ALPHABETISCH
|
|||||||||||||||||||||
■■i: ■ •>'■).
|
|||||||||||||||||||||
NAAMREGISTER
Der geenen, welke de uitgaave van dit Werk door
derzelver Inteekening hebben bevordert. |
|||||||||||||||||||||
Annes (Jan) Mr. Cbiriirgyn aan de Leye. ' . : ;
Appel (Willem den) Med. Dotï. Raad en reget*
rend Schepen der flad Delft. Appelman (Mr. J. L.) Raad in de Vroedfcbap der
flad Enkhuizen. Ardefch (Mr. H.J.) Schout van Ermelo enQntfan.
ger te Harderwyk. Arnoldi (Mr. Nicolaas) Raad, Secretaris en Tre*
Jaurier Generaal van Zyne Hoogheid den Heere Prince van Orange en Nas/au, enz. enz, enz. Sur- gemeefler en Vroedjchap der flad Leeuwarden , en " Gecommitteerde in bet Collegie ter Admiraliteit te Harlingen. • Arntzenius (Henr, Joan.) J. U. D. en Juris Civi-
lis Profejfor te Groningen. Arrenberg (R.) Boekverkoper te Rttterdam^Exenu
plaaren. AmmÇW'ûlcmvan) Solliciteur viilitair vanhetRegi~
ment van Zyne Excellentie den Heere Generaal H. : Baron van Aylva, te Leeuwarden. AÏÏelen (F.'C. vätf)* Rèntémèefl'èf en Secretaris der
flad Bergen op Zoom. ***2 AiTe-
|
|||||||||||||||||||||
A.
|
|||||||||||||||||||||
A,
|
|||||||||||||||||||||
rfen, Heere van Voshol, enz. enz.
|
|||||||||||||||||||||
Abrefch (Frederik Lodewyk) te Zwolle.
Admiraal (A). A. D. W. S. S. A. H. H. Alderwerelt van Croneftein (R. van)
Alema (Dr. Frederik van) Clercq der Edele Mo. gende Heeren Gedeputeerde Staaten vanFriesland,
te Leeuwarden.
'Alphen (Abraham van) Martens zoon, te Leiden. Alphen (Mr. Daniel van) D. Z., Heere van Ach- - tienhove en den Bofch, Griffier der Stad Leiden. Alphen (F. H. van) Capitein ten dienfle deezer
Landen.
Alphen (H. van) Jur. Cand.
Altena (Mr. Heftor Livius van) te Leeuwarden.
Alting (Ifaak). .
Andeles (Jouke) oud Schepen m Raad in, de Vroed,.
Jcbap te Leeuwarden. |
|||||||||||||||||||||
ALPHABETISCH NAAMREGISTER.
|
|||||||||
xr
|
|||||||||
Bettingh (Annius Lodevvyk) Capitein ter Zee in
dienft van den Staat der Fereenigde Nederlanden, te Leeuwarden. Beylon (N.) Cbirurgyn-Major in het Regiment Ma-
riniers van Zyn Excellentie den Heere Generaal- Major De Salve. Beyerman (Hugo) Pakhuismeefter der Ooft-lndi-
Jche Compagnie ter Kamer Rotterdam, Bezemaker (Ch.) ie Alkmaar.
Bincquebank (E. F.) te Amfterdam.
Binkes (Jan) Capitein ter Zee en Equipagiemeefter
aan 's Landswerf tot Amfterdam.
BisdomA (Mr'. Dirk Rudolph Wijcherheld) Blaauw (À.) V. D. M. ie Loosduinen. Blau (Mr. Quiryn de) Raad ordinaris in den Hove
van Friesland, te Leeuwarden. Blaupot. (Marcus)
Bleeker (Klaas G.) & Comp, te Groningen.
Bloem. (Dirk) Bloemhof (Hans) Cbirurgyn te Wolvega.
Blok (Roelof) Raadin de Vroedfcbap en OudBur- gemeefter der ftad Enkbuizen. Bluffé.(A.); Boekverkoper te Dordrecht, 10 Exem-
plaar en. Boddens. (Albertus)
Bodisco. (Jan Abraham)
Boer (Jelle de) Ingenieur van de Provincie van
Friesland, en Ontvanger Generaal van de Grie-
tenye Wimbritzeradeel.
Bocrma (P- L.) beroepen Predikant te Schelluine.
Boers (Mr. Frederlk Willem) Advocaat van.de
Ooft-Indifche Compagnie. Boes. (Gérard)
Boeyc. (Iman)
Bolt (Jacob) Boekverkoper te Groningen, 2 Ex ent*
plaaren. Bontjes (D.) Heel- en Vroedmeefler te Meppel.
Boog (F. van der) Leeraar der Mennoniten te Grc*
ningen. Boog (Jan van der) Koopman te Sneek.
Boom (Leenden) Cbirurgyn te Middelburg. .;'
' Boom (Mr. P.) te Monnikendam.
Boonen (Mr. de) Burgemeefter der ftad Harder-
wyk. Borcharen (M. van) Raad in de Vroedfcbap der
ftad Gorinchem. Borrendamme (Gcorgius van) Med.Do£i.s Schepen
en Raad der ftad Zierkzee. Bofch (J.) Boekverkoper te Haarlem,
Bofch. (P.) BosvcJc
|
|||||||||
Affen (Wynandus van) V. D. M. te Berlïcum.
Aylva (Jr. Sicco Douwe van) Lt. Collonel en Ca-
pitein van een Compagnie FuJ'eliers, onder het eer- fle Bataillon van Orange Friesland. |
|||||||||
B. .
Baarsfelman (Marcellus) S. S. Min. Cand.
Backer (Jan Gerrits) Koopman tot Niewßad Gödens. Bacot (Daniel Sjaffers) V. D. M. te Honteniffe en OJJenijJe. Baer (Abraham den)
Bakker (Joh. Theunis)
Banier (Mr. H. R.) Drosfard van het Oofterquartier
des Marquifaats van Bergen op Zoom, enz. enz. Bank (Sibertus van der) Notaris en Procureur te
Dordrecht. ■ '. Bannier (Jillis) Burger Vaandrik der ftad Deven-
' ter. Bas (Willem) Secretaris te Weft-Zaandam.
Bavius (Frans Gabinus) te Leeuwarden. Becius. (Mr. Henricus) Beckers (P.) Ontfanger van Baarle en Caam, Ba-
ronie van Breda. Beits. (Nicolaas Wendelin)
Belaart (P. M.) Heere van Emminkhoven, enz. in
den Ontraad te Dordrecht. Belder (Jacobus) Kofler en Schoolmeefier te Reffen
by Nymegen, Belkom (E. v.) gequalificeert Collecleur in de Ge*
neraliteits Loterie, te Amfterdam. Beman (Hend.) Boekverkoper te Rotterdam.
Bentinck tot Werkeren.
Berg P. Z. (Cornelis van den)
Berg (C. W.) Capitein Ingenieur.
Berg (Mr. Pieter van den) te Nymegen. ,
Berge (T. J. ten) Major titultür.
Bergh (Mr. Adriaan van den) Schepen en Raad der
Stad en Hopman der Burgerye, te Nymegen.
Berghuis (H.) Med. Stud. Berghuis (Jan) Capitein ter Zee. Bergfma (Wilhelmus) Secretaris van Ooftdongera- deel en Mede ■Gecommitteerde Staat van Fries- ' land. |
|||||||||
ALPHABETISCH NAAMREGISTER. xxi
|
|||||||||
Bruin (D. R. de) te Leer in Oofi-Friesland.
Brune (Johannes de) Koopman te Amfierdam.
Bruyn (Cornelis) Koopman te Amfierdam.
Bruyn (Florentinus Franco de) V. D. M. te Bin-
nekom. Bruyn (Martinus de) te Amfierdam.
Bulderen (H. van) Boekverkoptr te Zutphen,
Bunnink (N.) in de Nieuwpoort.
Burg. (Hubertus van der)
Burgh (Jacobus van der) Boekverkoper te Amfier-
dam. Burgh (Juffr. C. S. van der) Wed. Ds. Ticbout
te Leyden. Burgh (J. V. D.) Secretaris der Dingbanke van
Hilvarenbeek, Diefien, Riel en Wafielbeers. Burmania (Jr. Duco Martena van) Generaal Ma-
jor in dienft van den Staat der Vereenigde Neder- landen. Burmania-(Jr. Eduard Marins van) Old Raadsheer
in den Hove Provinciaal van Friesland. Burmania (Jr. Jetze Edzard van) Lt. Generaal in
dienft van den Staat der. Vereenigde Nederlanden eu Groot Major te Maftricht. Burmania (Jr. Julius Hobbe Unia van) Grietman
van Oofldongeradeel, te Leeuwarden. Bufchman (Hendrik) V. D. M. ie rJervelt.
Buttinghe (Nicolaus van) 0?itvanger van Wedde
en Weflerwoldingerland. Buys (N.) V. D. M. tot Zambeek,
Byler. (J. C. V.)
|
|||||||||
Bosvelt (Adriaân) Secretaris van Cillersboek.
Botchall (Abraham) Boekverkoper te Rotterdam.
Bouillon (D. F.) Med. Doel;, te Sas van Gent.
Boule (Abraham)
Bourboom (Mr. Everhardus) Secretaris der fiad
■Leeuwarden. Bouwer (Mr. Hendrik Frederik) Burgemeefler der
fiai Deventer. Boxhoorn (J. B.) Med. Stud.
Braam (Piecer van) Boekverkoper te Dordrecht,
4 Exemplaaren. Brammerloo (Nicolaas) te Moordrecht.
Erammerloo (Wouter) Scboolmeefier en Voorzon-
1 ger te Koorndyk.
Brandt (Burghard) Koopman te Amfierdam.
Brandt (Catharina) gebooren Lublink.
Brandt (Jacob) Jan Cocnr. zoon, Koopman te Am-
fierdam. Branfma (Pieter) Boekverkoper te Lemtvarden.
Bran tien (Mr. Hendrik) Burgemeefler der fiad Arnhem. Brantfen (Mr. D. W. A.) Griffier, van den Ho*
ve provinciaal van Gelderland. Brauw (A. P. de) Oud Schepen en Raad der Stad
Bergen op Zoom. Breda (Lcmker van) Burgemeefler en Poflmeeft'er
der fiad Campen, en ordinaris Gedeputeerde ter vergaderir.ge van Haar Hoog Mog. wegens de Provincie van Overysfel. Breda (Jan van) fjfunior, te Dordrecht.
Brederode (Leonardus Theodorus) beroepen Predi-
kant te Piershil. Breedeman. (Joh.)
Breukeimam (C. B.) Med. Doctor te Makkum.
Bioeck (Mr. J. C. van den) Oud Burgemeefler,.
Schepenen Raad der ft ad Zierkzee.
Brocck (Mr. Johan François van den) Raad ende Momboir. in den Souveränen Raade geordonneert
by Haar Hoog; Mog. in 't Ouerquartier van
Gelderland, refideerende te Venia.
Brouwer. (H.) Brouwer (Mr. Johan) Lid der Gefwooren Gemeen-
te der flad Deventer. Brouwer. (N.) Brouwer (Petrus) Ontvanger van den Dorpe Hui-
Jum, enz. J Eronkhorft (Mr. Adriaan van) Raad in de Vroed-
Jcbap der flad Utrecht. 'Brugge (Abraham van der) AdjunEt Predikant te
. Dendermonde.
Bruggeman (Ary) Boekverkoper te Schoonhoven,
a Lxemplaaren. * |
|||||||||
C A. B-. j
Calis. (François Henry)
Catkar (Barend van) Coopman te Goor.
Cal koen (Mr. Jan Hendrik) Lid van de loffelyke
Etfloel des Landjchaps Drenthe. Callenbach Klenk (R.) Boekverkoper te Enkhuizen.
Calmette (Mr. J. L. Eofch de Ia) Burgemeeftar
der fiad Deventer. Cambrier (Mr. Jacob) Canonnikin 't Capittel van
St. Pitter te Utrecht. *** 3 ,, Carq«
|
|||||||||
'NAAMREGISTER.
Coftard de la Moraifierc (Theodorus Marinus")
Theodorus Marinus zoon, Raad in de Vroei- Jcbap en regeer end Burgemeefier der flad Oudewa- ter, enz. enz- Couderc {Mevr. Anna Magdalena) Huisvrouw van
de Heer Mr. Alb. Ploos van Ainftel, J. Z. Coulon (L,) ArcbiteEt van Zyn Doorl. Hoogb. den
Heere Frime Erfftadhouder , ie Leeuwarden. Coulon (Mr. Willem./ Burgemeefier en Raad in de
Vroeafihap te Leeuwarden. Courcelles (M. Hofkens de) Med. Do£l. Oud Scbe-
pen , enz. binnen Alkmaar. Couvenhoven (H.)
Craan (Joh. van den) Boekverkoper te Gouda â
1 Exemplaaren. Craeyvanger (Gualterus Petrus) Commifiaris van
Hun Hoog Mog. over de uitbeemfibe Depêches, te Amfierdam. Crajenfchot (Theodorus) Boekverkoper te Amfier-
dam , 3 Exemplaaren. Cramer (H. v.) Rechter en Ontvanger te Delden.
Cramer (Petrus) V. D. M. te Hiaure.
Crebas (Hendrik) Boekverkoper te Groningen.
Cremer (F. L.) Profejjor in de Theologie te Gro-
ningen. Cre'mer (Mr. Bernhard Hendrik) Subflituit Mom-
boir des Furstendoms Gehe en Graaffâmps Zutpben. Croyé (Mr. A. ter) Secretaris te Oorfchot.
Croyé (P. F.) Lt. Collonel en Capitein van een
Compagnie Fufeliers onder bet ^Regiment van de
Collonel Godin.
Cruyningen (Anthony Joan de Huibert van) Secre-
taris der fiad Amfierdam. Cuhne (J. v.) Luitenant Collonel van de Infanterie',
en Provoost Generaal der Troupen van den Staat der Vereenigde Nederlanden. Cunaeus (Mr. Joh. Andr.) te Leiden.
Cup (Sibrandus) Mr. Cbirurgyn te St. Anne.
Cuperus (Johannes) F. D. M. te Amfierdam.
■
|
||||||||
xxii ALPHABETISCH
Cammen (O. van) te Leeuwarden.
Campen (Abraham van) Wynkoper te Leiden. Campen (Jacob) Notaris te Amfierdam. Cannegieter (Herrn.) J. U. D. ejusdemque Facul- tatis ut & Juris Naturae & Gentium , Publici
Foederati Belgii &? Juris Hodiemi, Profeffor Ord.
te Franequer.
Cancer (B.) Lt. Collonel in dienfi van den Staat der Vereer.igde Nederlanden.
Capellc (F. Baron van der) Heer van Ryjfelt,
Grifnberge en groote Wede , befibreeven in de Rinderfebap van de Graaffchap Zutpben, en Bur- gei^eefier der ftad Groenloo. Cappdlhuf (J. H.) Med. Doft. te Rotterdam.
Cappclman (Abraham) Med. Doft, te Amfierdam.
Carften (H. L.) Luitenant.
Cate (Dirk ten) Fr. z. te Groningen.
Cats (Jentje) Koopman te Leeuwarden.
Chalmot {Mejuffrouw S. J. M. de) Weduwe van
Hensboom, te Zwolle. Chalmot (Mejuffer E. C. de) te Leeuwarden.
Chalmot (H. A. de) eerfle Clercq van Politie en Se-
cretaris van Juftitie, op Ternaate. Chalmot (G. A. de) te Campen.
Changuion (Mr. Paul) Raad en Secretaris derßad
V lis fingen. Chombach.
Citters (Mr. Aarnout Willem van) Secretaris der
flad Goes.
Citters (Mr. Willem Aarnout van) Schepen en Raad der fiad Middelburg. -
C. J. T.
C!ant (Cornelis) Junior, Scbout en Secretaris van
Calslagen. Clant (H.) Heer van Hankema.
Clement (S.) Boekverkoper te Zwolle , 5 Exem-
plaaren. Clevcringa (Henricus) Geconftitueerde Ricbter in
de Ondanden van Groningen, 2 Exemplaar en. Qignet (David) té Amfierdam.
Cock (R. T. de) F. D. M. te Gardelsweer.
Coemans (Abraham) Colleäeur van 't Befiiaal tt
Leeuwarden.
Collegium Medium te Leeuwarden. Colthof (Jacobus) V. D.M. te Klaaswaal.
Comans (Hendrik) te Stryen.
Combe (Jacobus la) te Amfierdam.
Conynenburg (Jaeobus) te Leiden.
Cool (Geert Jans) Koopman te Appingadam.
Corbelin (Thomas) Boekverkoper te Vlisfingen.
|
||||||||
D.
Dal lens Bailjuw van Monster en de goederen van
Föhnen.
Datz
|
||||||||
ALPHABETISCH
Datz (Johannes) Burger Hopman te Leeuwarden.
Decker. (Ifaak) D. C. V. D. C. H. V. M. E. S. 2 Exemplaaren.
Dedden (J. D.) SS. Tbeol. Stud. Frif. Orient. Deden (Coenraad Willem, Baron van) tot den Berg.
Deel rAbraham) in 's Hage. Deeter. (Bernardus) Deinema (Tœke) Gepenßoneert Faandrich in dienet •van den Staat der Vereenigde Nederlanden, te
Leeuwarden.
Dekker (Hendrikus) V. D. M. te Havelte. Dekker (J. E.) Indo Batavus. Dekkers (J. H.) Med. Dottor. Delen (Steven Baron van)'Lid van de Ridderjcbap en extraordinaris Gedeputeerde des Qjiartiers van
Nymegen.
Delfos (Karel) Boekverkoper te Leiden. Delfos (Pieter) Junior, Boekverkoper te Leiden, 3 Exemplaaren.
Deneken (J- C. Fredrik) Capitein ter Zee. Deutz regeerend Schepen, enz. te 's Hertogen- losch.
Deventer (Jan Adriaan van) Burgemeefter der flad
Rbeenen. Diertange (Mathys).
Dikkers (Jan Hendrik') Schout en Ontvanger tot
Vriefenveen. Diltelbloem (Robertus) Bouwmeefter en Raad in
de Vroedfcbap te Leeuwarden.
Doesburg (Jacobus Gerardus van) V. D. M. te 's Heeralts- en Sinouts-kerke.
Dongen. (A. B. C. van)
Doorninck (Mr. Damiaan Joan van) Lid der ge •
zwooren, Gemeente derftad Deventer. Dotingh (Mr. Johannes) Oud Burgemeefier en
Raad in de Vroedfcbap te Leeuwarden.
Douw (Mr. J.B.) Douzi (Jacobus) Boekverkopor te Leiden.
Driel (Jan van) Jansz. Ambachtsheer van Goud- Jwaart, gezecht Korendyck, Schout, Dykgraaf,
enz, te Oud-Beierlandt.
Dusfen (Abraham Jacob van der) Heer van DerU buizen, Raad in de Vroedfcbap, Oud Schepenen
■ Ontfanger van de XX en XL Penning over de Provmtie van Utrecht.
Duyden (Johannes Jacobus van) Koopman te Rot.
terdam. ■
Duyvenz (Mr. J. J.) regeerend Schepen der (lad
hnkhuizen. , , J
Dnyving. (Jan Hendrik)
|
NAAMREGISTER. xxm
Dykfter-a van...... (Andcryas) agter de Hoven
buiten Leeuwarden.
|
|||||||
E.
Echten (Jr. Egbert van) Grietman van Banadeel,
en Gecommitteerde in het Mindergetal der Ed. Mog. Heeren Staaten van Friesland. Eek (Cócnraad) Koopman te Rotterdam.
Eckringa (P.) Ontvanger van Hun Hoog Mogende
Convooyen en Licenten 3 in de Bourtange. Ee. (H. van) 9
Eickholtz (N. W.)
Elant (D.) te Amsterdam.
Elfvonkhof (Joh. van) V. D. M. te Ermello.
Elgerfma (N.) Burgemeefler en Raad in de Vroed-
fcbap te Bolsward. Émbderfelt (Dirk) Meester Beeld- en Steenhouwer
te Leeuwarden.
Engelborg J. U. Stud. Swoldenßs. Engelke (Chriftiaan Fredrik) Engelkes Major in de Nieuwe-fchans. Entrop (P. S.) Boekverkoper te Amßerdam, 2 Exetli'
plaaren.
Eps (Jacobus van) Schepen der flad Goes.
Erkenswyk (Johannes Albertus) Predikant te Rui-
nen. Erkenswyk (Mr. W. H.) Raad en Landfcbryver
van het Landfcbap Drenthe. Erp (P. J. van) Major in bet tweede Baitaillon van
den Lt. Generaal van Holften in dienst van Hun Hoog Mog., te Breda woonende. Esvelt (P. G. van) Secretaris derftad Eindbo.
ven. Evers Ooftert (J.) in de Scheejnda.
Eyck (Mr. V. van) Raad in de Vroedfcbap en Sche-
pen der ftadGouddy Ontfanger dergemeeneLands,- middelen aldaar. '' ■,. Eyk (Pieter van der) Boekverkoper te Leyden.',^,
Eys (J. P. van) Oud Schepen en Raad der ftad 's Hertogenbofch* ; Ey-
|
||||||||
■ ■
N A A M'R E G I S.T E R. Gccr (J. J. de)
Gcitsman (N. G.) V. D. M. te Winfen.
Gehe (Mr. Pieter P. van) ?Raad in de Vroedfibap
'derfitad Zierkzee. '■ Gelys (J. C.) Canonnik en Provifeur der Abdye van
St. Micbiel te Antwerpen. Gesfeler (Mr. H. van) Oud Secretaris der fitad Gro-
ningen. Gcsfeler (Mr. J. van) Raadsheer te Groningen , en
Gecommttteerde ter Vergaderinge van Hun Hoog Mogende. Gevaerfs (Okker) Heer van Geervliet, enz. enz. in
de Oudraad te Dordrecht. Gevers (Amout) Oud Prefident Schepen.
Gevers (Mr. Paulus) Bewindhebber van de geoc-
troijeerde West-Indifihe Compagnie te Maaze. G. G. B.
Ghyfelin Ie Sage (Mr. J. D.; Schepen en Raad der
ftad Middelburg. Gilliffen .(Pieter) Boekverkoper te Middelburg,
4. Exemplaaren. Glinflra (Mr. Vincent van) Grietman van Stelling-
werf Oosteinde. Gobius (Mr. Henric. Antony) Burgemeester der fitad
Montfoort, Godart (F.) Baron van Lynden, Heer van Hem-
men, Bruggraaf, Richter en Dykgraaf des Ryks van Nymegen, en Curator van de provinciaals Academie te Harderwyk. Godefroy. (Abraham)
Goes (Mr. Adriaan van der) Raad en regeerend
Schepen der ftad Delft, en Secretaris van 't Hoog. beemraadfebap van Delfland. Gqcs (Willem van der) Penningmeester van Delf-,
land. Goes (Mr. Hendrik van 'der) Secretaris der fitad
Delft. Gonggvyp (H. G.) Clerq van bet Ed. Mog.Collegie
ter Admiraliteit in Friesland, te Rarlingen. Gonggryp (Johannes) Med. Doctor ie Leeuwarden,
Gorter (Klaas) Koopman te Leeuwarden.
Çraaff(A de) Heer van Onfitaborg, Wetfing, Saw
weit, enz. - v Graafland (Mr. C.) Corn. zoon., Secretaris enz.
enz. te Amfterdam. Graffcnr-ie.1 (F. de) Capitein van een Compagnie
Eufdiers in bet Regiment Zwitzers van den Hee- re 'M.ay. t Graswinkc' (David) Raad en regeerend Schepen der
ftad Delft. Graswin.
|
||||||||||
xxiv ALPHABETISCH
Eyfma (Pieter) Koopman en Distelateur te 'Leeu-
warden. . ■ Eysfchen (Baron D.) Heer toe Garnar%
|
||||||||||
F.
Faber (J. O.) Burgemeefier en Raad in de Vroed-
ficbap der Jtad Leeuwarden.
Fagel (Mr. F. B) Burgemeester der ftad Haarlem. Falek (Georgius Taramo) Raad in de Vroedfcbap
de-ftad Montfoort,
Felder (Arnoldus)
Fellinga (A.) Stads Bode te Dokkum.
Fockinck (Mr. J.?.) Burgemeester der fiad Deven-
ter. Fokkers (Jan Suilman) Boekhouder der fitads Waa-
ge , en Vaandrig des Burgerlyken Regiments te Groningen. Fokertfina (Johannes) V. D. M. te Feenwoude.
Fooy (Petrus) V. D. M. te Damwoude.
Forden (Bernhard van) V. D. M. te Bimingen en
EwyL Fouw (Leonard de) Notaris en Procureur te Goes.
Franke (Juffer G.) te Hoogkerk.
Franken (Mr. A.) Advocaat te Zutpben.
Franken (Lconardus) Jur. Stud, te Laien,
|
||||||||||
<3.
Oaaswyk (François) Koopman in Middelburg.
Gabry (Bartholomäus) S. S. Theol. Stud. te Lei,
den. Gailjard (Joh.) Boekverkoper in 's Hage.
Gavere (P. de) V. D. M. te Oosterend. Geep (Pieter de) Subjtituit Secretaris en Notaris te Bergen op Zoom. |
||||||||||
NAAMREGISTER. xxv
Haak (Cornelis) 'Boekverkoper te Leiden.
Haak (Dirk) Boekverkoper te Leiden.
Haakma (Th.) regeer end Schepen te Leeuwarden. '
Haan (Joris Lammerts de) Houtkoper op 't Vliet
buiten Leeuwarden. Haan (M. O.) ConreStor der Latynfcbe Schooien te
Sneek. Haar (Joh. Willem van) Translateur van Hun Hoog
Mog. in de Hoogduitfche taaie in 's Hage. Haas (Albertus de) Banquetbakker en Confiturier te
Harlingen.
Haas (.Hermanus de) Boekverkoper te Middelburg. Habbema (Hermanus) Notaris Public, te Leeuwar-
den. Haek. (......')
Haerfma (Mr. Jacob Boreel van) Ontfanger Gene-
raal van de Lojfe Renthen in Friesland, te Leeu- warden. Haerfo/te (Jr. Rutger van) Grietman over Barra-
deel, Gecommitteerde Staat ten Landsdage en me- de Raad ter Admiraliteit in Friesland. Haerfolte (Jr. Tjalling Homme van) Lt. Collonel
in dienst van den Staat, enz. te Leeuwarden. Hage. (Dirk)
Hagedoorn (Mr. Adriaan) te Deventer.
Hagedoorn (Mejuffer Eilardina Jacoba) te Deven-
ter. Hagedoorn (Hendrik) Hend. zoon, Lid der gezwoo-
rene Gemeente der flad Deventor. Hagedoorn (Hendrik) Joost zoon, Lid der gezwoo-
rene Gemeente der ftad Deventer. Halfema (D. F. J. van) Rechtsgeleerde.
Halteren (Mr. H.B. van) Schepen der ftad Leiden.
Hamerfter (Dominicus) Commis Generaal van de
Frovinciaale Finantien van Friesland, te Leeu.
warden.
Hamerfter (Mr. Hermannus Ulricus) Raad Ordi-
naris in den Hove van Friesland, te Leeuwar- den. Hamerfter (Ludovicus) V. D. M. te Amfterdam.
Hamminck (L.) gezwooren der ftad Groningen.
Hannema (Jan) Distelateur te Harlingen.
Hardehoorn. (Abbe)
Hardenbrpek(GCTerö3/ Major, Baron van, en tot).
Harger (Johannes) Med, DoEtor te Rotterdam.
Harinck (A). V, D, M. te Neufen.
Hart (Adr. de) V. D. M. te Hensbroek.
Hafelhof V. D. M. te Camperveen.
Hafelhof (Lucas) Ouderling en Koopman té Win-
febooten. ... Havard (P.) Koopman te Rotterdam, •
... **** Haven
|
|||||||
ALPHABETISCH
Graswinkel (J. H.) Commijfaris der kleine Bankvan
Jujtitie te Haarlem.
Gravia (Maria Hendrietta) te Amfterddm. Greven (Jan Lucas) Capitein onder bet Regiment ■ van zyne Doorluchtige Hoogheid Willem Georg Frederik » Frinçe van Oranje en Najfau,enz. enz.
enz.
Grevenftein (Jacob Urfiuus) Lid der gezwooren Gemeente te Zwol.
Griethuizen (Mr. J. H. van) Gebeim.raad van Zyn Koninglyke Majefleit van Fruisfen.
Groeneveld. (Chriftiaan)
Groeueveld (Jan) Oud Burgemeester te Schoonho-
ven. Groenewolt en Zoon (de Wed. van L.) Boekverko-
pers te Groningen, 2 Exemplaaren. Groenewout (Jacobus) Gerechts-bode en geadmit.
teerde Landmeetèr te Dokkum. Groeninx van Soelen (Cornelis) van Ridderkerk,
Groes (Gerrit) Jacobsz. Oud Commijfaris van de kleine Gerecbts-zaaken te Enkhuizen. Groot (G. de) en Zoon Boekverkopers te Amfler-
dam. Groot (Pieter de) Eerfte en gezwoore Clercq ter Se-
cretarye der ftad Delft.
Grootvelt. (Alexander van)
Grootvelt, (Bernh. van)
Gruis (J. A. J.) Lid der Ommelanden tuffchen de
Eems en de Lauwers. Gruiter (Mr. Bartholomäus de) Heer van Groene-
woude, Raad in de Vroedfcbap en Oud Schepen der flad Utrecht. Gruningen (Joan van) Luitenant van de hfantery.
Gryp (W. G. van der) V. D. M. te Heukelum.
Guichard (Joh.) Art. Lib. Studiofus.
Gui tard (Jacob) te Amflerdam.
Gutteling (H. C.) Boekverkoper in 's Hage,
Gyzelaar Penßonaris der flad Gorinchem.
|
|||||||
H.
Haak (Adriaan) Juwelier.
Haak (Albertus) F. Z.) |
|||||||
ALPHABETISCH NAAMREGISTER.
|
|||||||||
Hoey (Jacob van) Capitein ter Zee in dienst der
Admiraliteit op de Maas. .. Hoey (J. J. van)'Capitein tér Zee.
Hoff (Phil. Fredrik Barth. ) Commercie-raad en Re-
fident van Zyn Koninglyke Majefleit van Pruis- , f en, enz. enz. enz.. Hoffman (C. F. J.) Boekverkoper te Zwol.
Hollander. (Dirk) ' '
Holftein (Pieter) Boekverkoper te Rotterdam, 4 Exem»
plaaren.
Holt (Fredrik ten) Koopman te Rotterdam. Hooft (Willem) Dykgraaf der Nieuwer--amflel,
enz. enzi Hogeveen (Corn. van) Junior, Boekverkoper te
Leiden, 6 Exemplaaren. Hoogt. QJufr. Johanna van der)
Hoorn (Amelis Jan van) Boekverkoper te Zutphen.
Hoorn (N. v.) Rechter van de Heerlykheid Leege.
Hôuthuizen. (Adrianus) " .
Houtting. (P)
Houttuin, (de Erven) Boekverkopers te Amflerdam.
Hove. (Hendrik ten)
Hovendaal (Cornelis Adrianus) V. D. M, te Koorm
dyk. Hubert (H ) Predikant te Amflerdam..
Hubert (Mr. H. E ) Secretaris der flad Campen.
Hubert (Mr. P.) Richter en Onfanger van Oot-
marfum. Huifing (Johannes.) in qlt. voor S. O. V. H.
Huifingh (L.)Boekverkoper tt Groningen, 36Exem-
plaaren. Hunia (Roelof) Boekverkoper te Leeuwarden.
Huyghens (Mr. J.) Raad en Schepen der flad
Haarlem. Hyne (W.) Boekverkoper te Campen,
|
|||||||||
Haven ("R. van der) gezwooren van bet Gerecht ie
Groningen.
Haven (Theodorus van den) Oudfte Hopman des Burgerleken Regiments te Groningen.
Haver (J. F.) Stads Cbirurgyn te Leiden. Heer (C. de) Apothecar. Heer (O. de) Secretaris van Maasland. Hein (Chriftianus Henricus) C. A. G. Fr. V. D, M. te Meppel.
Heinen.Qoh. Ulr.) Hekke (Erasmus van) Notaris. Helden (Diderik van) Gefubft. BailKuw en Dyk- graaf der-Steede Woudrichem en de Landen van
Altena, Commis van 's Lands Magazynen,mits•
gaders Serviesmeester van voorfz. Schout en Secre-
.. taris van Sleewwyk , 'enz. enz. Hellinga (Sybrandus) V. D, M. te Norcb in bet Lcmdfcbap Drenthe.
Hemert (Mr. George van) Lid der gezwooren Ge> meente der flad Deventer.
Hemert (R. W. Baron van) Burgemeefler der flad Campen.
Hensbeek (Dirk va/2) S. S. Tbeol. Stud, te Leiden. Hensboom (J. van) Goud- en Zilver-kashouder te Zwolle.
Henskes. (H. W.) Herfst (Petrus; Raad in de Vroedschap en regeerend Schepen te Leeuwarden.
Hes (Simon de) V. D.M. te Egmmd aan Zee. . Hellelink (Hero en Hendrik) Hendrikzoons te
Groningen,
H. S. H.
Heufke (Cornelis) te Zwolle.
Heuvel (W. D.) V. D. M, te Tilhorg. Heuveri (Jan van) Junior. Heymans (Alexander) Pracl. in de Rechten. Hey mans (H. R.) Boekverkoper te Nymegen. Heinfius (Pieter) Landmeeter van Delfland. Hiddingh (Willem) Scboltus van de Wyk, Coekan- g£, Pesfe, Echten en Ansfen. Hildenberg (Mr. Karel Fredrik) Rentemeester en
Caitelein van Zyn Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prince van Orange, enz. enz. enz. wegens • de Baronie, mitsgaders den Castelein van Lies-
velt , Schout van Holland, Griffier der Leenen en Secretaris der fteeden Nieuwpoou in Holland en Baronie voorfz., enz. enz. : Hillebrands (H.) V. D. M, t* Bladel,
Hobbelt. (T. J.) ) tV ,.-;i : Hoefhamer (Isbrandus) V. D. M. te Dordrecht.
Hoek (Egb. v.an) Mr. Timmmnmie (Leeuwarden, |
|||||||||
Jacobi (C.) Notaris te Rotterdam.
Jannette (Johan) V. D. Ml te Brake!, Janfon (Baltiaan) te Amflerdam.,'•'■'■ JüYgeo
|
|||||||||
s
|
|||||||||
A L PH ABETI S'G;H: N A iMREGISTER,
|
||||||||||
- XXVll
|
||||||||||
Kempenaer (Mr. Jan de) Raad, Ordinaris, in den
Hove van Friesland,-te Leeuwarden. .
Kempenaar à Leyrnmden (J.) Boekhouder van de
' befebreevene Middelen. Kerkhoven (Jacob) Notaris aan den Leidfendam.
Kerkwyk (Hendrik van) Burgemeefler 'te Pbilippy- ne, Ontfanger van de Convooyen, en Licenten,
en Tollenaar aldaar. - .
Kerfies. (Jan)
Kervel. (Mr. Alexander Jan van)
Ketel (Bernard van) te Amfterdam. -,
Ketler van Upgant (Baudouin Eberhard) Heer tot
Grimerfum en Upgant in Oostvriesland., Kettwich (Stephanus) Koopman te Rotterdam.
Kieboom (J. .van den) Boekverkoper te Breda.
Kindt. (Pieter)
Klaarenbeek. (Pieter)
Klaus. (D).
Kleef (Pieter van) Boekverkoper in 's Hage s
3 Exemplaaren. Kleman (David) V. D. M. te Voorburg.
Klinkenberg (J. Nuys van) A. L. M. Philof.
Do£t. en Predikant te Emmenés buitendyks. Klos (Joh. van der) Boekverkoper te Gouda.
Kluit (Ludovicus) V. D. M. te Zuid Beierland,
gezeebt den Hitzert. Klyn (G.) Boekverkoper te Amfierdam,
Kniphorft. (Mr. C.)
Knock (Hermannus) V. D. M. te Windeweer
en Lu la. Knotnerus (J. P.) Koopman te Greetzyl.
Koek (Johannes) V. D. M. in de Kaag.
Koefen (G. Entering) S. S. Min, Cand. en Med*
DoStor in 's Hage. Kolf (Gualterus) V. D. M. te Spyk.
Koning (Hendrik de) Boekverkoper te Dordrecht,
3 Exemplaaren.
Kooy (A.) Med. Doclor te Maasfluis. Kooyftra (Cornelis) Kluftbeer der flad Groningen, Kops. (fuffr. de Wed. Goedfchalk) Kops. (Nicolaas Willem) Koten (T. van) Koster van de Jacobyner en Ga*
. lileër Kerken te Leeuwarden. Kouwens (C.) Dros/aard der Heerlykheid Nieuw.
Kidk, mitsgaders Secretaris der Heerlykheid Dru- nen. -, _-■• f • Kraay (Abraham) te Amfierdam.
Kralingen (Reyer van) Boterkoper te Amfierdam;
Kramer (Klaas Jansfen) Koopman te Leeuwarden.
Krans.(Klaas) Bur gemeißer te Dockum,
**** 2 Krap
|
||||||||||
Jarges (Coppen) Lt. Coüonel in dienst, van défi.
Staat der Vereenige Nederlanden.
Idfinga (Mr. Jan van) Raad Ordinaris in den Hove van Friesland, te Leeuwarden.
Jeune (J. O. Ie) Postmeester van Steenbergen. Jindelt (Marten van) Meester Boekbinder te Emb- den.
Jonge (M. J. de) Raad en Oud Burgemeester der flad Zierkzee, mitsgaders Raad ter Admiraliteit
in Westvriesland en 't Noor der quartier. .
Jongh (Casparus de) Vrybeer van Spanbroek. Jongh (Cornelis) te Amfterdam. Joode (W. de) Schepen in de Hoog Ed. Gerichte van Tuil. . . ■ .....
Joosten. (Chriftiaan)
Jordaan (P.) Boekverkoper en flads Drukker te Pur-
merende.
Jorisfe (Joh.) Mei. Dottor in 's Hage.
Ippinga (Joh.) Burgemeester, Raad'in de Vroed-
fcbap, en Boekverkoper te Franeker, 2 Exem- plaar en, - 'r'„' ' ,.',':• J. S. (Mr.)
Isfendorp (F.) te Amfierdam, ■ >v-!
Judoci. (R. B. F.) >. '.■:. (][> ■■:^- Juffr. C. M.
Jurrema (Gysbert Heymans) Koopman eh Distela-
teur te Leeuwarden. J. Z. te Amïlerdam,
|
||||||||||
K.
Kaas (P.) V. D. M. te Emmenés binnendyks.
Kallewier (Abraham) Boekverkoper te Leiden.
Kamerling (H.) Ontjanger van Alpben, Baronie
van Breda. Kanneman. (J. W.)
Kanter (Jacobus de) Boekverkoper te Zierkzee
Kasteren. (VV. de)
Kt5nCl CC' G" van de° V' D* M' u Follenbo-
Keetel. (Theodorus)
Keifcr (Mr. S. H.) te Groningen, . .
|
||||||||||
ALPHABETISCH NAAMREGISTER.
|
||||||||||||||||
xxvw
|
||||||||||||||||
Ley (T. T. van der) V. D. M. te Hylaard.
Leyden (Matthias van der) eerfte Raad en Dros-
J'aard der ftad en graaffchappe van Cuyknburg. Lier (Mr. J. van) Lid van den loffelyken Etftoel en
Ontfanger Generaal van het Landfchap Drenthe, Ligtvoet (Johannes) te Leiden. Lil (W. van) Med. Doäor, Raad in de Vroedfchap
en regeerend Schepen der ftad Schoonhoven. Linden (Jacob van der) Boekverkoper te Bergen op
Zoom. ■ Linge (A. van) Leverancier van 's Lands Collecl-
hoeken, enz. : ■ ■"• Lobcnfels (Mr. Ernft van) Burgemeester der ftad,
Zutpben, en Curator van de Provinciaale Acade- mie van Gelderland. Lodewyks (Ifaak) te Amfterdam,
Loo. (Jan Auguft.)
Loo. (Jacobus Chriftianus)
Loof (P.) Med, Doäor in de Wildervank,
Loraieyer (Mr. J. W.) Raad in de Vroedfchap
der ftad Rotterdam, en wegens dezelve gecoimnit- teert in 't Ed. Mog. Collegie ter Admiraliteit op. de Maaze, enz. enz. Lofecaat (J.) Droft en Secretaris te Asten.
Lofel (Phil.) en Zoon Boekverkopers te Rotterdam.
Louwaard. (Jacobus)
Lourens (Gosling) Kamerbewaarder van de Edel
Mogende Heeren Staaten van Friesland.
Looxma (B.) te Marrum. Looxma (J.) Old Schepen te Sneek. Lulofs (Mr. B. H.) Advocaat, te Zutpben, Lulofs (J.) Profesfor te Leiden, 2 Exemplaaren. Lunfingh (W.) Gedeputeerde Staat en Lid vanden loffelyken Etftoel der Landfchap Drenthe.
Luft tot Wetenfchap, te Purmerende.
Lynden (Balthazar Conflantyn van) Heer van Lu-
nenburg, enz. enz. Lynflager (E.) Schepen en Raad der ftad Amfter-
dam. |
||||||||||||||||
Krap. (Martinus)
Kroe (A. van der) Boekverkoper te Amfterdam.
-Krom /'Hermannus Johannes) eerfte Predikant te Thiel. Kroon (W. H.) Boekverkoper te Utrecht, 2 Exem-
plaaren. Kru'sfen (J. van) te Groningen.
Kruyf (Fred, de) Boekverkoper te Amfterdam, 2
Exemplaaren. Kruyf (Maria de) gebooren Raveftein.
Kuyper (Klaas) Secretaris van Egmond op den
Boef. Kyf (F. J.) Makelaar in Graanen te Groningen.
Kymmel (Mr J.) Raad en Landfchryver der Land-
fchap Drenthe. |
||||||||||||||||
L.
Lanchorft (C.) en H. G. van Delden) te Gronin-
gen. Landsheer (Jacob) Schepen en Raad der ftad Mid-
delburg. Lande (P.) V. D. M. te Eenum.
Langeveld (M.) Burgemeefter der ftede Beverwyk,
enz. Larcher. (Rhynhard Meno)
Lauts. (Frid. Ulrich)
Lauwerman (Arend Jan van) te Auricb.
Lee (Cornelis van der) te Aarlanderveen.
Leembruggen (Gérard) Koopman te Leiden,
Lees-Gezelfcbap {Het) te Bergen op Zoom.
Lees-Collegie (Het) te Purmerende.
Lees-Collegie (Het) van Texel.
Leeuwenhoek (G.) Gezwoorene van RooferJaL
Lemker (Mr. J. C.) Lid der gezwooren Gemeen-
te en Rentemeester der Pro'Abdye en.Boedeke- riaanen Goederen der ftad Deventer. Letten (W. A.) Apotbecar te Leiden.
Lever (Cornelis) Koopman te Amfterdam.
Lewc (H. F.) Collonel in dienft van den Staat
.der Vereenigde Nederlanden. - , Ley (Bente van der) Koopian ie Harlingm,
|
||||||||||||||||
M.
|
||||||||||||||||
Maag (Jacob) Boekverkoper te Alkmaar.
Maanen. (Mr. J, van)
Maarfeveen
|
||||||||||||||||
jttis&afeA-a--,'-./._____, ..-.
|
||||||||||||||||
■ ... ■ .
|
||||||||||||||||
NAAMREGISTER. xxix
Metborft (Mr. Willem) Burgemeeßer der flad
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ALPHABETISCH
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maarfeveen (C. vaD) te Amfierdam.
Mzbe (Fktcr) Leeraar der Doopsgezinde te Haar- A,"m/o/f- -.
ïmu K J Meulcn. ('Juffrouw A. R. ter)
Macare de Serooskerkcn (Mr. Dirk) Bailliuw van Mey (Jan Fredrik de) Oud Schepen en Raad in
Middelburg. de Vroedfcbap, enz. enz. der flad Alkmaar,
Macare (Mr. Pieter Johan) .Secretaris der flad Mid- Meyer (Adarh) Boekverkoper te Amfierdam. j
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meyer. (Hendrik Lodewyk)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delburg,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Magerus (N.) Boekverkoper te Amfterdam, 4 Exem- Meyer (Manus de) Raad der ftad Goes.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pluaren
Magnet (J. W.) in 's Hage.
Magnet (Samuel) in 's Hage. Maire (Louis Ie) Schepen en Raad in de Vroedjcbap der ftad Leeuwarden.
Manger (S. H.) S. S. Theol. Dr. ut 6? ejusdem |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meyer (Pieter) Boekverkoper te Amfierdam.
M, N. Mobachius Quaat (W.) V. D. M. te 's Hertogen-
bofcb. Moeleman(J. H.)Boekverkoper te Arnhem, 7 Exem.
plaaren. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^•y£ï2l!fejror* als meede Academie Pre- M*?1 (çaSparuS de) V. D.M. te Oostcapelle in
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diker te Franeker
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bet Eiland Walcheren in Zeeland.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maneel rjr. Cornelia Baror1 van) Colloml van iet Mq{ (Cagparus de) Petri F]11< joh, Frat. jrm D,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Regiment van den Hoog Wel heb. Heere Gene'
raal Lewe.
Mans. (W.) Marcus (Mr. P. J.) Veertig in de Raad der flad Leiden, 2 Exemplaaren.
Marcus (Mr. Maarten) Raad en Schepen der ftad
Leiden, Secretaris van 't Collegie der Wel Edele
|
M. te Oostcapelle in Walcberem,
Mol (J. de) V. D. M. te Oud Loosdrecbt.
Molinus (B.) regeerend Schepen der ftad Leeuwar-
den. Monchi (T. M. de) Major in het Regiment Ma-
riniers van den Heere Generaal Major de Salve. Mondotogny. (Jacobus)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heeren Hooft Ingelanden van Delfland.
Mark (Hendrik van der) Bailliuvo van Oestgeest, Moor Grymalia (J. de) Koopman te Middelburg.
Postmeester te Leiden, enz. Morgan (Jacob) Raad en regeerend Burgemeester
Markon (Jan) Paulusz. te Amfterdam. der Itad Schiedam.
Marie (Mr. Berent) Oud Burgemeester der ftad Morterre (J.) Boekverkoper te Amfierdam, lExem-
Zwolle , en Ontfanger Generaal des Quartiers plaaren.
van 'Lalland. "^ Morterre (Johannes) junior.
Mattemburgh^(P. A. van) Raad en Intendant van Motman (Mr. G. W.) Drosfaard der Vrybeid
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bergen of Zoom.
Matthes. (Jan Carcl)
Maurik (Anthonie van) te Sloterdyk.
May. (F.)
Mazurel. (MoGs)
Meder (Johannes) Doft. Medicins en flads Phyfi-
eus te Evibden. Meer (A. van der) Boekhouder en Koopman
Meer (H. van der) Mr. Cbirurgyn te Ooster-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Roof endaal, Baronie van Breda.
Mouchon (Mr. A.) Burgemeeßer der ftad Deljt. Mouritz (Mr. Johannes) Schepenen Raad der flad Vliifingen , en Rentmeester wegens Zyn Hoog-
heïds Domeinen.
Moy (Johannes Cornelis de) R\ P.en Pafioor te
Buitenveldert. Muilman (Henricus) V. D. M. te Hippolilushoef
en Westerland, op■ Wieringen. .
Mulder. (Didericus)
Muller (C.) V. D. M. te Düngen.
Muller (P. J.) Luitenant ten dlenfie deezer Lan-
den. Mulrooy (Jan) Apothecar te Fjïkbuizen.
Munfter (L. van) Lid der gezwooren Gemeente-te
Zwolle.
Muntinghe (Petrus) Drost van Wedde'en West-
woldingerland. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meerfch (Michael van der) Predikant der Remon-
ftranten te Rotterdam. Meins (Klaas) Koopman te Leeuwarden
"ttff ** ''» * *HH» *r JW
Memeling. (H.)
Menkema (Joh.) Koopman te Amfierdam.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■ Jucci amp (Mr. A. H.) Advocaat te Gouda. Muntz (Jr. Johan Willem) Equipagemeester van't
**** 3 Ed.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NAAMREGISTER.
Noyon (Jofeph) Koopman te Sneek.
Nuyfink (P.) Notaris in Schiedam. Nyhoff Boekverkoper te Arnhem, 4 Exemplaaren, Nyholts fM.) Wed.- P. Waarfema in de Pekel A. Nyfingh (L.) Scholtus van Diever en Wapferveen. Nyfingh (Lodewyk) Rentemeester der Stifts Dik- ninge. Nysfen (Mr. Willem) P. Z. Heere van Waarden,
mitsgaders Rentemeester van de West-Indifche Com* pagnie ter Kamer Zeeland, enz. enz. |
||||||||||
xxx .ALPHABETISCH
' Ed. Mog. Collegie ter Admiraliteit, reßdeerende
te Harlingen. Muus (Claas) te Monnikendam. |
||||||||||
N. '
Nabuis. (Mr. H. G.)
Nahuis (Mr. H. J.)' "
Nauta (Mr. Bavius) Burgemeester en Raad in de
Vroedfchap te Dockum, als mee de Gecommitteerde in het Mindergetal der Ed. Mog. Heeren Staaten van Friesland. Nauca (Hendrik Jan) '}: U. Dr. en Boekhouder in
deftads Pontkamer te Groningen. Nauta (Johannes) te Amjlerdam.
Nauta (Mr. Marius) Penfionaris derftad Leeuwar-
den. Nauta Beukens (Paulus Rombartus) te Amfter-
dam.
Nauwhuis (J. V.) V. D, M. te Gellicum en Re- ■ nooy.
N. E. in Friesland.
Neck (Mr. W. van) Burgemeefter en Raad, mits.
gaders Ontfanger van de gemeene Lands Midde- len te Purmerende. Neeff (Petrus de) Subft. Griffier van de Heeren
Raaden en Rekemneefler s van den Doorlucbtigen Huize van Bergen op Zoom. Ncledoe (Lucas) regeerend Schepen der ftad Enk-
huizen. Nesflnk (Mr.... ) Schout te Vollenhove.
Neukirchen (J. G. L. H. Baron van) genaamt
Nyvenheim, Heer van Eek en Wiel. Neurenberg (Johan van) Oud Burgemeefter derftad
Dordrecht. ' . Nicolai (Sytfe Roelofs) Schilder te Leeuwarden.
Niehoff (S. J.) y. Dr. en Rekenmeester van de Pro-
vincie Stad en Lande. Nieuwold (H. A.) V. D. M. te Leeuwarden.
Nicuwold (J. H.) V. D. M. te Warrega.
Noordhoek (Johannes) te Sluis in Vlaanderen.
|
||||||||||
O.
Ockersfe (Mr. Willem Cornclis Heer van 's Gra-
venpolder en Oud Burgemeester derftad Zierkzce. 01(1 B. Z. (Arent van) te Groningen.
01(1 (B. van) A. Z. Koopman te Groningen.
01(1 (D. van) Luitenant onder het eerfte Battaillon
Oranje Gelderland. 01(1 A. Z. (G. van) te Groningen.
Olzati. (Jacob)
Ommeren (Dirk van) Koster en Schoolmeester tt
Winsfen. Ommeren (Elbertus Jacobus van) Koopman te Arn-
hem. Onder de Linde (D.) Boekverkoper te Amfierdam,
2 Exemplaaren. On der water (Boudewyn) Schepen der ftad Dord-
recht. Ooninex. (Adriaan)
Oofterhoorn (Jan van) te Crommenye.
Os (Mr. Arn. van) Advocaat te Delft.
Os (P. van) Boekverkoper in 's Hage, 2 Exem*
plaaren. OJTewaarde (Pieter) Burgemeester en Raad der ftad
Goes, en Dykgraaf van de breede Watering be- westen Yerfike, Otten. (Theod. van)
Oudendorp (Mr. Abraham Torrcnius van) te Lei'
den. Outeren (Phil, van) Koopman in Pergament te Lei-
den. Out kerk
|
||||||||||
ALPHABETISCH
Outkerk (W. Haringh) V. D. M. te Brucbem in
Kerkwyk.
Oven (Mr. C. C. van) Land en Dykßcbryver des Ampts Over-Betuwe.
|
||||||||||||
NAAMREGISTER. xxxi
Pot. (. . . van der)
Potter (Gerardus) V. D. M. te Oostermeer.
Pruis (De Wed. J. W.) Boekverkoopfier te Amfier-
dam. Prumers J. U. Stud. .
Pryshoff (Marten Alberts) Koopman te Leer in
Qostvrîesland. Putman (Mr. P.) Griffier van Hun Edele Mogende
..de Heeren van de Ridderßbap der Provincie van Overysfel, |
||||||||||||
P.
Pabtt (A. J. H. M. van) Lu Collonel en Capitein
van een Compagnie Guar des te Voet. Pabft. (Jan Mauvics Baron van)
Paddenburg (Abraham van) Boekverkoper te Ut-
recht. Palier Boekverkoper in 's Hertogenbofcb.
Pannecoeck (A.) te Harderwyk.
Pardique (Mr. Egbert) Ontvanger van de gemeene
Middelen ie Sas'van Gent, enz. enz. Palcher. (Ifacq)
Pauw (Mr. Franco) Raad en regeerend Burgemeefler
derfiad Delft, Hoogheemraad van Delßnnd en van den Lande van Voorne, Leenman van Voor- ne voornt., Bewindhebber van de Oost-Indifche Compagnie ter Kamer Delft, enz. enz. P. B. N.
Pelkwyk (G. ter) Lt. onder het tweede Bataillon
van 'den Heere Generaal Major Acronius. Pichor. (Jan Willem)
Piek (Mr. H.) Schepen en Raad te Nymegen.
Plevier (W.) Oud Burgemeefler der ftad Bergen op
' Zoom. . ' Ploos van Amftel Med. Doäor te Àmfierdam.
Podt (Mr. G. A.) Gemeenswan te Zwolle. Polhuis (J. H.) Mufiekmeester in 's Hage. Pompe van Mcerdervoort (Mr. Joh.) Veertig in den Raad der flad Leiden. Pompe yan Meerdcrvoort (P. C.) in den Oudraad
te Dordrecht. Pompe van Slingeland. (Mr. P.)
Pool (J.) Notaris te Amfierdam.
Poolfum {De Wed. J. J. van) Boekverkoopfier te
Vfi echt. Pofthumus (Nicolaus) Burgemeefler en Raad in de
■ Vioedfehap te Dokkum. Pot (Jan) Koopman te Rotterdam.
|
||||||||||||
Quick (Cornelis de) Jans zoon Koopman in Verf-
voaaren te Rotterdam. Quœftius (M.) Heelmeester te Groningen.
Quakkeldein (P.) Boekverkoper te Zaandam, zExem-
plo.aren. ; ;
Quarles (L.) Burgemeester der flad Gouda , en we-
gens dezelve ge committeert in 't Edele Mogende Collegie der Gecommitteerde Raaden van Holland en Westvriesland. |
||||||||||||
R.
Raaden (Ed. Mog. Heeren') 's Hofs van Friesland.
Raarda (Hendrik) Raad en Oud Prefident Schepen
der flad Enkhuizen, en wegens dezelve Gecommit- teerde Raad ter Admiraliteit in Westvriesland en het Noorderkwartier. Raasvelt (P.) Oud Burger Hopman te Leeuwar*
den.
Radys. (Jan)
Raesfelt (E. E. A. van) L. A. Stud.
Raesvelt (J. R. Baron van) Heer van Heemfin en Lt.
Collonel
|
||||||||||||
xxxii ALPHABETISCH
Collonel in dienft van den Staat der Vereenigde
Nederlanden. Ram tot Schalkwyk. (Eduard Peter Baron)
Ram. (Frcdrik)
Randewyk (S. Graaf van) Amptman van Overbe-
tuwe, enz. enz. Ravens (Mr. C. J. ) Oud Prefident Schepen en
Raad in de Vroedjcbap der flad Haarlem. Ravens (Mr. Cajper Jacobs) Jan Pieters zoon.
Ravens. (Willem Hendrik)
Rechteren (Hoog Wel Gebooreh Mevrouw Gravin
van) tot Almelo, Vrouwe van Noortceuringe. Reede (Jr. G. van) tot de Parkeier.
Rees (M.) in den Oudraad te Dordrecht.
Reguleth Sacr. Sanci. Theol. Stud.
Reinking V. D. M. te Batavia.
Rengers (A. M.) Douairière Levve, Vrouwe van
Middelflum en onderhoorige Dorpen. Rengers (Jr. Sjuk Gerrold Juckema van Burmania;
Old Grietman van Wymbritferadeel. Repelius (Theodorus) Boekverkoper, burger Lui.
tenant en Provifoor te Tbiel. Rcinierfe (M.) Boekverkoper te Amfterdam.
Reyntjes (Jan) Prefident Schepen en Raad der flad Édam. Riboul (J.) Franfch Kofljcboolhouder te Breda.
Rienks (Luitjen) Koopman te Makkum. Rieukama (R. P.) Ontvanger van Tzummarum. Ritfina (Pieter) Apotbecar te Collum. Rocker. (Jan Karel) Rodenhuis (Johannes) Raad in de Vroedschap en
Apotbecar te Leeuwarden. Roelofswaart (B.) te Amflerdam.
Rondhout (Dirk) Mr, Smid te Enkbuizen.
Roor (Mr. Caspar de) Heer van Roofenburg en
Raad inde Vroedjcbap der flad Delft. Roo. (Hendrik de)
Roos (A. de) V. D. M. te Gil/e.
Roosmaale (D. C. D.) Junior.
Rofeam. (Mr. Pieter)
Röfingh (Hermannus) Koopman te Leer.
Röfingh (Johannes) eerfte Secretaris der flad Emb-
den. Rotterdam. (Abraham van)
Rottermondt. (Adriaan)
Rouffaer (Benjamin) V. D. M. te Stavenisfi.
Rouwenoort (Baron van) Heer tot de Ulenpas ; der
Duitjche Ordens Ridder en Commandeur, Scbol- tus binnen en buiten Zutpben, en Frefident van de |
||||||||
NAAMREGISTER.
Edele Mogende Heeren Gedeputeerden des Graaf-
Jcbaps Zutpben. Roy (B. de) Directeur. Royaards (J.C.)Boekverkoper te Zwolle, 2 Exem-
plaaren. Roycn (Mr. C. J. van) Raad in de Vroedjcbap
en Oud Burgemeester, als vieede regeer end Sche- pen der flad Utrecht. Rummerink (R.) Luitenant Ingenieur.
Ruuk (H. de) Schepen der flad Zaitbommel.
Ruysfenaar. (Jacobus)
Ryckvorfel. (. . . .)
Ryn. (Nicolaas Jacob)
Rypperda (Folkcrt) Burgemeefler en Raad in de
Vroedfchap te Dokkum. Ryfer (Lambertus Zegers) Oud Predikant te Enk-
huizen. |
||||||||
S.
Saagmans QEfchinus) J. U. Dr. en Wynkoper tt
Franeker.
Saagmans (Livius) te Franeker. Sabe (P. E.) -Burgemeefler der flad Campen. Sage ten Broek (Jan Jacob) A. L. M. Phil, Du
Predikant van Werkendam en de Werken. Saint. (J. de)
Sandbergen (Abraham van) V- D. M. te Wes-
tervoort.
Sande (W. van de) Raad der flad Nymegen. Sandelyn. (Wynand) Sandra (Mr. j. P.) te Leiden, Sandra (Joachim) te Leiden. Santen ÇWed. J. A. van) te Zwolle,i Exemplaa-
ren. Schaaf (Syds) Koopman te Harlingen;
Schagen. (Jan)
Schatte (Albertus van der) Schepen der flad Zierk-
zee.
Scheltinga (Martinus van) Grietman van Scboter-
landen Ontvanger Generaal van bet Edele Mogende Collegie ter Admiraliteit in Friesland. ScheltiDga
|
||||||||
À I^P H A B ET I S C H N A A M R.'E G I SiT'E.R.'
|
|||||||||
tfxxiii
|
|||||||||
Scheltinga (Martinus van) Grietman van Collum-
txlani tn 'NiéUwkruisland. Schepper (Gerrit de) Scholtus en Ontfanger van
Bauern en Holten, en Lid der gezwooren Gemeen, te der flad Deventer, . . Schepper (H. N. van de)
Schepper (J. J. de) Grietman en Ontvanger Gene-
raal van Ferwerderadeel, benevens Gecommitteer- de in het Mindergetal der Ed, Mog. Heeren Staa- ten van Friesland, Schepper (Mr. Sibrand de) Burgemeefier der flad
Deventer. Schimmelpenninck van derOye (F. A. Baron) Heer
van Foorftonde, Raad en Rekenmeester in Gel- derland. Schimmelpennink (Jan) V. D, M. te Voorst.
Schippers (Mr. P. L.) Ambachtsbeer van Bodegra-
ven. Schmidt (L. S.) Boekverkoper te Schiedam.
Schölten (Pieter) Cbirurgyn te Monfler.
Schomaker (Mr. Herman) Secretaris der Stad, en
Advocaat Fiscaal van de Finantien des Graaf- fchaps Zutpben. Schorer (Lucas Fredrik) Raad der flad Vlisfingen,
en Gedeputeerde in de Generaliteits Rekenkamer in 's liage. Schorer. (Mr. van de Putte)
Schouten (Petrus) Boekverkoper ts Amfterdam,
a Exemplaami, Schovvcn (Willem) te Edam.
Schradcr (J). Eloq. ê? Hiftor. Prof. Ord. te Fra-
neker. " v- Schradcr (J.) J. U. Dr. te Harlingen.
Schroeder (Cornelia Geertruida) gebooren Meister-
. ling.
Schultz (G. G.) Scholcc Meppelenßs Reiïor.
Schultz (H. M.) S. R. E. Pr. £&. AmfleMami.
Schuylcnburgh (Mcvrouwe E. W. van) van Bom-
menede, gebooren Bigot.
Schuylenburch. (P. van) Sl'1L(FiC7,tTr) Luite™nt ter Zee ten dienflevan het
Mêle Mog. Collegie ter Admiraliteit in Holland en Westvïieslanà. Seniler (Hendrik) 's Landfcbaps Bouwmeefler van
trier Land, ah meede Raad in de Vroedfcbap der Jtad Leeuwarden. Sérié (Willem) Schout en Secretaris van Serpope-
Kerke, en Cbirurgyn te Beekerke. Serve (W. J. la) Stadhouder der Hoorb en Vrve
Heerîykbeid Dieden. , h ™ S. G. W. A. te Amfterdam,
Sicçama (Mr. Abelus) Advocaat voor deii Ho- |
|||||||||
<b.ç van Friesland, en Rentemeester ier Floreenrefa
the, te Leeuwarden.
Siderius (M.) Major vanhet Corps Ingenieur s in ditnjb ■ van den Staat der Vereenigde Nederlanden. Siertfema (J.) in de Scbeemda. Sisfing (Johannes) V. D. M. te Tjamsweer. Sligtenhorft en V. v. Rees (De Erven H.) Boek-
verkopers te Amflerdam. Slingeland (Barthout van) Vrybeer van GoidfcbalA-
oord. « Sloet .(ƒ. Ä. J. Baron) Heer van Diepenbroek*
Westerbolt, en 't Oye, enz. Burgemeester der fiai Zutpben. Sloet (lr. A. Baron) tot Singraven,
Sloet (J. A. Baron) tot Warmelo,
Sloet (R. J. Baron) tot Everlo. s
Slooten (Wybius van) A. L, M. Pbilof. Doctor
en Predikant te Tzummarum, Sloterdyk (Mr. Daniel van) Griffier van den Raad
van bet Edele Mogende Collegie ter Admiraliteit in Friesland. Slothouwer (Valent.) Gymnafiarcba en Rector te
Leeuwarden. Smallenburg (Fr.) V. D. M. te Nootdorp.
Smazen Qacobus) Med. DoBor te Leiden.
Sminia (Mr. Arent Johannes van) Raad Ordina-
ris in den Hove van Friesland, te Leeuwar- den. Smit (Abraham de) Koopman te Middelburg.
Smit. (Corneiis) Smit (Levy O.) Koopman te Bonda in Qostvries-
iand. Smits (Jan) V. D. M. te Oudbeyerland.
Smout (Egbert van der) Boekverkoper te Delft.
Snethlage (Alb.) V. D. M. te Leeuwarden.
Sociëteit (De Heeren Leeden van de) te.Leeuwar-
den. Sociëteit (De) te Nymegen.
Son Hendrikz. (M. H.) Procureur voor de Hoven
van Holland en Hoogen Krygsraade, in 's Hage. Son (Thomas van) Schepen der flad Amflerdam.
Spaan (J. van) V. D.M. in 's Hage.
Spandaw (Georgius Johannes) V. D. M. te Vries
in bet Landfchap Drenthe.
Spandaw (Hajo) Hopman des Burgerlyken Regi-
ments, AuBionarus, Academiedrukker en Boek- ,verkoper te Groningen, 3 Exemplaaren. Spandaw (De Wed. J.) te Groningev.
Sparringa (H.) Secretaris, Ontvanger en Fiscaal
, van bet Zylven der beide Oldampten. Speelman (Mr, J.) Heere van Nuland, Raad in
***** ^e |
|||||||||
NA AM; RE GI SrTERi
Sundorf. (Ferdinand) r. •
Swerus (Klaas) Boekverkoper te Rarlingtn.
Swinden (Mr. Phil. van) Advocaat voor de refpt»
£tive Hoven van Juflitie in 's Hage, Swinderen (A. Q. van) J. U. DoStor.
Sylman (Xutgerdina) Huisvrouw van Menfo To«
han Adriani V\ D. M. te Peerwen in bet Wes* terquartier. Sypeftéin (Willem) Secretaris te Asjendelfu
Sypkens (Joh.) in de Eexta.
Sytzama (Mevrouw de Barones/e van) nu Raasvelt
tot Heem/en. ... - . |
||||||||
... XXXiv ALPHABETISCH
■ de Vmdfcbap, en Prafident Sedepen der flad
Couda.
'Spelthaan (Jacobus) Wentmeefier van de Heerlyh beid van Heeze, Leende en zes Gebuchten.
Spiegel (Mr. Laurens Pieter van de) Raad der flad Goes. , . , • ■ •
Spieringshoek (Jpan.) Luitenant der Bürgerte te
Schiedam.
Spriet (.P.) en Zoon, Boekverkopers te Amfterdamf Spruit (Hend). Boekverkoper te Utrecht, 6 Exsm- plaaren.
Spyk (Paulus van) te Leiden» ... Staal (J.) Boekverkoper te Gouda, z Extmplaa* ren.
Staatman (Fr.) Boekverkoper in 's Hage.
Stanhoffius (J.) Boekverkoper te Amfterdam.
Starkenborgh (Edzard Jacob Tjarda van) te Mid-
delsteer in Oostvriesland. Starkenborgh. (E. T. van) Heer van Liensr, enz,
Staven (R. van der) mede Gezwooien van bet Ge-
'recht.
Steenevelt (Chriftianus) V. D. M. te Schevenin- gen.
Steengfacht (Mr. Adriaan) Heer van de Hoogb
Wijcb en Oost- en West-Souburg, Hoogbailliuw
en Rentmeester Generaal van Zeeland bewesten
. de Schelde, te Middelburg.
Steenftra (Hylke Jansz) Mr. Chirurgyn en Vroed-
meester té Sneek.
Stel. Sterk (Auguftus) Leeraar der Gemeente, toegedaan
de onveranderde Augsburgfcbe Geloofsbelydenijje te Leeuwarden, Steveninck (Lucas van) Med, Doclor te Middel-
burg. Steyn Raadpenfionaris van Holland, enz. enz.
Stierum (Jr. Fredrik Theodoor Ernft, Graave van)
Sous Luitenant onder bei tweede Battaillon van
de Generaal Major Aeronius»
Stiphout (Jan Jacob) Jur. Stud. Stipp (Eberhard Rudolph) Cb'.rurgyn te Makkum. Stokkelaar* (Hendrik) Stolkert (Hendrik Boudewyn) te Hcvznter. Stoop (Adr.) in den Oudraad te Dordrecht. Stopendaal. (Daniel) .Stoppelaar (Adrianus de) Predikant in den Ou-
denbofeb.
Storm (Roelof) Burger Hopman te Leeuwarden.
Streun (J. H.) Koopman te Winflhooten., Suchtelen (Mr. G. G. J. van) B'urgemeefler der
flad Deventer* |
||||||||
T.
Taats (Benjamin) V, D. M. te Ifendyke.
Talma {Mejuffrouw de Weduwe} te Harlingen. Talma (Mr. Pybo) Advocaat en Fiscaal Generaal
van Friesland, te Leeuwarden.
Teegel (Johann Godfried) geheime Commercie Raad
in Embden. Teerlink (Cornelis) Apotheker te Leiden.
Tenckinck (Jan Willem Coenraad) V. D. M.fe
Stavoren.
Tengnagel (Jr. B. H. Baron Ganfeneb genaamt) tot Luttenberg.
Tengnagel (Jr. L. J. G. G.) Major 'en Capüein van een Compagnie Fufeliers in bet Regiment van den
Lt. Generaal Graave d'Envie, Heer van denBon-
kenhave Junior.
Testard (C. A.) Secretaris der flad Haarlem.
Tevel (Jan) Meester Bierbrouwer te Oostcapelle in
Walcheren. Thierry (Joh.) Boekverkoper in 's Hage-, 5 Exem-
plaaren. Thilenus (Mr. D. J.) in 's Hage.
Thol (De Wed. Otto van) en Zoon, Boekverko-
pers in 's Hage , 2 Exemplaaren. Thölen (Nicolaus) y. U. Dr. Advocaat voor den
Hove van Friesland, en Clercq ter Secretarie der Ed. Mog. Heeren Staaten'van Frmltmd, te Leeu- warden* Th omefe
|
||||||||
j JSf:A AM R 51Q IST E R. xxxv
4<B, & Hiftor. Patries Profesfor Ordin. te Lei-
den. Valckenier (/Egidius) Boekverkoper te Campen.
Valckenicr. (W.)
Vechelen (Jacobus van) Burger Càpitein en Subfti-
tuit Secretaris te Breda. V. D. H. (Juffr.) in 's Hage.
Veenhorfl; (Hendrik) Proviandmeester der Fortresfe
Delfzyl. Veenkamp (Nikolaas) Boekverkoper te Groningen<,
2 Exemplaar en. •Veenkamp (N). Zuidwoldenfis.
Velde (Tobias van de) Koopman te Amfterdam
Velingius (A ) S. S. TheoL & Philoft Do£i. en Pre-
dikant te Bergen op Zoom. Verbeek (J. en H.) Boekverkopers te Leiden.
Verdun (Mr. Cde) Raadsheer in den Raad en Leen-
hof van Braband, mitsgaders in de Domeinraad van Zyn Doorluchtige Hoogheid den Heere Prime van Orange en Nasfau, enz. enz. enz. Verhellouw (P.) ArchiteSi in 's Hertogendofch.
Verhoeve (E.) R. Pastor te Budel.
Verhoeven (Pieter) te Alkmaar.
Verhorft (Gerardus) J. U. Stud. te Leiden.
Verlaan (E.) Boekverkoper te Alkmaar.
Verlaan (Everh.) Boekverkoper teAlkmaar,'2Exem-
plaaren. Verlaan. (Hilbrand)
Vermant (Philippus) Martinus zoon.
Vermehr (Mr. C. W.) Raad en Secretaris der ftad
Nymegen, en Rentmeester der Provinciaale D omei-
nen in 't Quartier van Nymegen.
Vermeulen (Mr. P.) Raad en Schepen der ftad
Haarlem.
Vermey (A.) Drosfaard van Zuid-Polsbroek , en Burgemeefter der ftad Oudewater.
Verrier (J). Agent van het Regiment Infante.ry van
Zyn Doorl. Hoogheid den Heere Prince van Ba- • den Durlach, enz. enz. te Leeuwarden. Verfchuir (Henricus Johannes) y. U. Stud.
Verfchuring (Hendrik) Commies ter Finantien van
Holland. Verfter (H.) Raai en Oud Schepen, enz. te 's Her-
togenbofch. Vierfen (Heflel Jetfe van) Commis ter Secretarie der
Edele Mogende Heeren Gideputeerde Staaten van Friesland, te Leeuwarden. Vis (Dirk) Boekverkoper te Rotterdam.
Vis (JVed. Dirk) Boekverkoopfter te Rotterdam f 2 Exemplaar en. 't'., . ..". *#***2 Vliet
|
|||||||||
.k a :U:P8 A BETJSCI
ThomefcG------de) ■'■ '• :v , * ;
Thoorn (P. O. v. d.) Boekhandelaar te Zierkzee,
i2 Exemplaar en.
Thuesfink (David Thomasfen a) Burgemeester der ftad Zwolle.
Tichelaar (Jan Sippes) Koopman te Makkum. Tiele (Johannes) Boekverkoper te Rotterdam. Tiemens (S.) Major onder de Cavallerye ten dien/te deezer Landen.
Timmer (Chrifliaan) Schepen in den Edelen en Hoogen Gerichte te Zuilicbem.
Tobias (Mr. Johan Hendrik) Secretaris der ftad Zwolle.
Tol (Mr. Cornelis Van) Schepen der ftad Lei' den.
Toll (Thcodorus van) V. D. M. te Ankeveen. Tongerloo {Wed. Korn. van) en Zoon, Boekverko-
pers te Amfterdam, 3 Exemplaar en. Topyn {Wed. mw Paulus) Boekverkoopfter te Rot'
terdam. Trooft (Willem) Boekverkoper te Arnhem, lExem-
plaaren. Tuttel (Mr. Hilbrand) Secretaris te Steenwyk.
|
|||||||||
Ü.
Umbgrove (Mr. Jan) Commis Generaal van de
Convooyen en Licenten, wegens hét Collegie ter Admiraliteit op de Maaze. |
|||||||||
V.
Valck (Härmen) Jur. Utr. Stud.
Valckenaer (Ludovicus Casparus) Lingua |
|||||||||
ÖXvi ALPHABETISCH NAAMREGISTER.
|
|||||||||
'Walle (Tjaard van der) te Leeuwarden*
Wallendal. (Alb. van)
Walraat. (Abraham)
Walraet (Zeno Diderick) Baron van Tengnage\
Heer van Bronkborst.
Walree (J. van) Koopman Ie Haarlem. Wapperom. (Antony) Warmeling. (Henrieus) Wasmuth. (Anth, Phil.) Wasfenaar (Graave van) Heere van Tvsikkel, enz,
Wasfenberg. (Adr. L.) Wasfenfeller Capitein Lt. van de Artillery. Wattie (Antony Nicolâas) Capitein ter Recherchée
by het Edele Moge?idè Collegie ter Admiraliteit in Friesland, te Leeuwarden. Weddik. (J. P.)
Weifcher. (Daniel Joh.)'
Wendt (Mr. Eco de) Secretaris-van de fiai SneeK
Wenfinck (Lambertus) Prceceptor der latynfcbe
Schooien te Leiden. Wenthrn (Chriftophor.) Boekverkoper teEmbden,
2 Exemplaar en. Wenthok (Mr. Jan Bartholt ten Behm) Ontvan-
ger der Convooyen en Licenten te Arnhem* Werkhoven (Marinus van) Fianfch Kostfchoolhou-
der te Zwyndrecbt. Werndley (Mr. J. A.) te Groningen.
Werumeus (A. A.) J. U. Dr. en Gezwooren der
flad Groningen. Werumeus (Arnold Sicco) Rentmeefter der flads
geeftelyke Goederen te Groningen, benevens Ambt- man en Rentemeefier des Kapittels St. Pieter te Utrecht, in en omtrent den Lande van Drenthe. Weftenbergh Capitein onder bet Regiment van de
Generaal Randwyk.
Weltrenen (J. André van).geëligeerde Raad, enz. Weyden (Hendrik van der) te Meppel. Wiekevoort Crommelin (Mr. H. S.) Secretaris te
Haarlem.
Wielinga (Mr. Epeus) Raad Ordinaris in den Ho- ve van Friesland, te Leeuwarden.
Wierdfma (Mr. Theodorus Kluerda) Penfionaris der flad Leeuwarden,
Wiegeri (E. W.) te Wolvega.
Wilderik (R.; V. D. M. te 'Zutpben. ' Wiklt (Mr. Hugo de) Artillerymeefler te Leiden,
Willeboorc (Jan) Koopman te Middelburg.
Winckekrmn (Mr.. Ifaacq) Raad en Burgemeester
der flad VJnfingen, en Commies Generaal der Convooyen en Licenten, ■,-■■■--■ Wicckler
|
|||||||||
Vliet (Mr. J. van) Joachimz. Regeerend Burgemees.
ter en Raad in de Vrosdfcbap te Dokkum, en Ka- nunnik van St. Jan's Kapittel te Utrecht. Vloten (Jan van) Confiturier te Utrecht.
Voërft (D. F. van) tot Bergentbeim, Dykgraaf van
Salland.
Voget (Albertus) S. S. TbeoL Hifi. Ecclif. Pro- fesfor en Academie Prediker te Utrecht.
Volkmar (Hermanus) Makelaar te Amfierdam. Vonck (H.) Luitenant CoUonel en Directeur te Coeverden.
Vonck (W.) V. D. M. te Maarbeeze. Vonk (Nikolaas) V. D. M. te Ryswyh Voogd (Hermanus) Boekverkoper te Meppel. Vos ( . . Baron) tot Nyerwal, Landrofi van Vol- lenhoven.
Vosfen (H. W. van) regeerend Burgemeefier en
Raad der flad Enkhuizen. Vries van Vosfen (Mr. E. de) Raad in de Vroed-
fchap derftad Enkhuizen. Vries (E. de) Medicim Dotlor, praàifeerende te
Zutpben. Vries (J. de) Landfchaps Operateur fi? Lettor in dé
Anatomie, Chirurgie en Vroedkunde, enz. te Leeuwarden. Vries (J. de) S. S. Tlieol. Stud. te Leeuwarden.
Vriefewyk (H. Jacobus) Boekverkoper te Deventer.
Vryberge (Mr. J. van) Schepen der flad Zierkzee.
Vyg. (,'Juff. Sufanna Katharina)
Vygh (J. Baron) Heer van de Snor en Appelen-
burch, eerjle Raad en Stadhouder van de Lee- rien des Furflendoms Gelre en Graafflhap Zut- . pben.
|
|||||||||
W. •
Waal (Mauritius Cornelis àe)Heer mnLexmonde,
1 Acbthoven en Lakerveldt, Dec an. van Oudmuns- ter, Heemraàd van deLekkendyk bovendamsy enz.
enz.
Waal (Samuel de) Boekverkoper te Utmbt,
Waard. (Piexer de) Wall. (H. vau der) - |
|||||||||
ALPHABETISCH NAAMREGISTER.
|
||||||||||||||
XXX VII
|
||||||||||||||
Winckler (S. H.) Apotbecar te Leeuwarden.
Wingene (Aaldrich vàn) té Embden.
Wingene (Paul van) te Embden,
Winter (Johan Adolph) Koopman te Amfterdam.
Wit (Herrn, de) Boekverkoper te Amfierdam.
Witt (Mr. Corn, de) Vrybeer van Jaarsveld,
Raad. en oud Burgemeester der fiad Dordrecht, Curator van 's Lands Univerfiteit te Leiden, enz. enz. Witte veen (J.) J. Ü^Stud.
Wittich (J. G.) Boekverkoper te Dordrecht. ' '
Wobbenhorfl (J.) Lyflrawant van Zyn Doorluch-
tige Hoogheid den Heere Prince van Oranje en •JVasfau, enz. enz. enz. Woerden (Antony van) Apotbecar.
Wolffen (Hendrik) Boekverkoper te Nymegen.
Wuyfter (Gerardus) S. 5. Min. Cand. te Leiden,
Wuytiers. (Barchman)
Wychgel (Jr. L.) Rekenmeester van de Provintie
van Stad en Lande, Heer van Scbatterfum en Waarboek, mede Heer van Helium en Scbihvol- da. Wychgel (L.) Gepenfioneerd Vaandricb.
Wyckcï CMr. AiTuerus Regncrus van) Secretaris
van Leeuvjarderadeel, en Mede Gecommitteerde Staat ten Landsdage, te Leeuwarden. Wyckel (Mr. Johan van) Raad Ordinaris in den
lio-ve van Friesland, te Leeuwarden. Wydenbrugh (Mr. Ernft Willem van) Grietman
van Hemelumer Oldepbaart en Noordwolde, als mede Raad.Fiscaal en Advocaat van bet Ed. Mig. College ter Admiraliteit van Friesland, enz. enz. te Leeuwarden. Wyk (Abraham van) te Alkmaar.
|
||||||||||||||
Wylink (J.,, van).. Med. Doel. en Secretaris te Aar-
landervèen.
Wynen (Dirk Gerryt) Apotbecar te Middelburg.
|
||||||||||||||
Y.
>
Yntcma en Tiboel, Boekverkopers te Amfierdam s
4 Exemplaaren. Ysbrands- Durks Koopman te Makkum.
|
||||||||||||||
Zeeberg (Mr. A. van) Secretaris der fiad Haar-
lem. Zeeper (Jan) te Leeuwarden. ■ .
Zegerius (Zeger Johannes) V. D. M. te Ep'e op
de Veluwe. Zegers (Henrick) te Deventer.
Zeylflra (R ) Boekverkoper te Sneek,- 2 Exemplaü'
ren. . „ , |
||||||||||||||
HUJSHOUDELYK
|
||||||||||||||
B E R I C H T.
Voor den BOEKBINDER.
D
e Tytels van alle de zeven deelen moeten weggenoomen^
en deeze bygaande met rood gedrukt, in derzelver plaats ge- field worden. Dient verder tot naricht, dat de Tytelplaat, Opdracht, Voorrede, en verbeterde benevens vermeerderde AI- phabetifche Naamlyfl: der Intekenaaren, tot voorwerk van het I -
eerlte deel moet vertrekken , en daar by gebonden worden;
eindelyk, dat het blad, waar op dit bericht is gedrukt, moet uitgefneeden worden. |
||||
'
|
|||||||||||||||||||||
©©©©©©©©©©
BBEEBISISi |
|||||||||||||||||||||
HElSf
|
|||||||||||||||||||||
HUISHOUDELIJK
WOORDENBOEK
|
|||||||||||||||||||||
dene Provinciën der Vereenigde Nederlanden, tot vei>
nieling van dit Gedierte gefielt. AAL ; Paaling ; in 't latijn Anguilla, (Murtena maxiU
la inferiore longiore, corpore unicolore, Linn. Sijfl. Nat. io.) is een Visch, die zig in zoet of brak water ophoud, doch echter zomwijlen tot in de zoute Zee overfteekt ; be- hoort tot het geflacht van de Vivipara, of zodanige Die- ren, die hunne Jongen leevendig ter waereld brengen. Daar zijn twee z-oorten van Aaien, wordende in gemeene en Schier-aalen onderfcheiden ; de eerste zijn ten eene- maal bruin en leelijk, doch de tweede wit aan de buik en blauwachtig langs de rug; de Schier-aalen worden verre weg voor de besten gehouden. Deeze Visch is lang, rond en dun, gelijk een Slang. Zijn bek is gewapent met vcele zeer kleine tanden, en de vinnen zijn achter de ooren of kieu- wen. Men kan den Aal met de hand zeer bezwaarlijk vast houden, om dat het vel fmeerig en zeer glad is ; doch als men wat zand in de hand neemt, kan men hem lichter houden. Het vet van deeze Visch in het oor gedaan, is een mid-
del tegens de doofheid ; men gebruikt het ook tegens de fpeenen, tegens de vlakken van de kinderpokken, en om de hairen te doen groeijen. Zommige Geneesmeesters prijzen de lever van den Aal, en deszelfs gal ook in een moeijelijke verlosfing der Kraamvrouwen. Het vel van een Aal gezouten, is een goed middel voor den uitval of zinking van de Baarmoeder. De rook van dit vel in de Moeder opgevangen, was het beproefde middel van den Geneesheer Michael tegens deeze kwaal. Gedroogde Aalshuiden boven de knie op het bloote
vleesch gedragen, als kousfebanden, wordgezegt een be- proeft middel tegens de kramp te zijn; veele menfehen nebbe ik gefproken, die dit middel met een gewenschten uitflag hadden te werk geftelt. De Aaien houden zig meest in de modder, en worden
nooit in groote meenigte teffens gevangen, dan bij* over« ßroomingen, en wanneer het water onklaar is. Middel om een meenigte Aal of andere Fisch,
aan Zet-angels te vangen. Hier wijst men de manier aan, om Aaien en andere Visch te vangen, met eene lange eu ftilleggende lijn, A voorzien |
|||||||||||||||||||||
jgfegjggljj, A. zie ANA.
1 .........
|
|||||||||||||||||||||
ier word in diverfe Chymifche
erkingen Lood door verftaan; |
|||||||||||||||||||||
iEt*5SßW vee' vmd men hct bij de Oude , doch zeer lut-
telbij de hedendaagfcheScheijkundige Schrij- vers gebezigt. AAK ; is een Vaartuig , waar meede de Moezel en
Rhijnfche Wijnen naar Holland overgevoert worden, het is van onderen breed, heeft een vlakken Bodem, en hoo- ge Boorden. AAKSTER; in 't latijn Pica, (Corvus albo nigroque va-
rius, caudd cuneiformi, Linn. F-aim. Suec. J6.) is een zoort van Roofvogel, dewijl hij zoo wel op vleesch, als vruchten en graancn aast; de gedaante van deezen Vogel is al te wel bekent, om 'er hier eene befchrijving van te geeven ; wij zullen maar alleen zeggen, dat hij zwart en wit-bont van coleur is, een lange puntige ftaart heeft, en dat deeze vogelen eene zonderling konstige manier heb- ben , om hunne nesten zaamen te vlechten, die zij geheel van boven met doornige takken toefluiten, aan de zijde enkel een bekrompen gat tot den ingang laatende ; zij zijn gewoon zeven of acht eijeren te leggen, die van coleur wit zijn met pekzwarte vlekken getekent; vroeg in het voorjaar broeden zij, en wanneer hun nest, waar toe zij de toppen der hoogfte boomen kiezen, geftoort word, 'eggen zij veeltijds weder op nieuw eijeren, en brengen nochtans jongen voort; dapper verdedigen zij hun kroost tegen allerleij Roofvogelen, doch zelven zoeken zij de teelt van Veelerleij gevogelte te vernielen, en flurpen des- zelfs eijeren uit, inzonderheid die der Meerlen , waar van het nest zeer open is. In zommigeplaatzen van Vrank- njk word deeze Vogel, jong zijnde, als iets lekkers ge- geeten. Het is meede een leerzaam Dier, dewijl het jong wordende gevangen en huisfelijk opgevoed , niet on- aardig leert klappen, en allerleij geluid van vogelen en rnenfehen nabootst; doch dewijl zij diefachtig van aart zijn dient men ze in kooijen op te fluiten, dewijl zij alles Iraapen, wat maar onder hun bereik koomt. Dat het ook een fchaadelijk gevogelte is, blijkt klaar uit de aan- moedigingen en praniè'n, door de Staaten v*n verfchei- |
|||||||||||||||||||||
-PLlcU: 1.
|
|||||||||
AAL.
|
|||||||||
2\z juaur** i;j7.
|
|||||||||
KARPER.
|
|||||||||
,5\ - •- J. <U : -
|
|||||||||
■mm-
|
|||||||
ÂÀL.
tenfte N, en Q. buitenwaarts aan de punten omgebogen
zijn. D.Ç middelfte P. is fpits als een Slange-tong, doch rp.nd, .„/Ule drie zijn ze weerhaakend, en zij moeten zoo vast gehouden worden door twee ijzere banden M. die in eikanderen geploegt en gefchooven zijn, zoo dat de tak- ken zig niet wijder kunnen openen, nochte nauwer in een fluiten als zij gezet zijn; nochte een Aal, hoe klein hij ook mochte zijn, tusfehen de tanden door kan, ten zij met de grootfte moeite. Deeze ruimte moet nochtans gro- ter zijn omtrent het einde P. Ik zal niets meer van den toeftcl daarvan zeggen, dewijl men nietmisfen kan, als men de evenredigheid in acht neemt, die de tekening aanwijst. Om zig van deeze Elger te bedienen , moet men de graften of andere wateren langs gaan , daar men denkt dat zig Aal onthoud, fteekende met dit werktuig in de grond, even of men polste, om de visch uit te aagen. Zoo 'er Aal is, zàl hij zich gevangen vinden tusfehen de takken van de Elger; men haalt 'er meenigmaal twee of drie tef- fens in eenen ftoot meede op. Veel Boeren in de Neder- landen , daar overvloed van Aal is, weeten zich van die gereedfehap zeer wel te bedienen. Nog een andere manier om Aal te vangen, in 't
gemeen Aalpoeren genaamt. Neemt 30 à 40 van de grootfte zoort van Dauwwor- men , en rijgt die met behulp van een ftopnaald in fterk gaarn; dit gedaan zijnde, zoo maakt 'er een bosje van, ter lengte van 6 duimen, 't welk gij met fteevig bihdgaam of klapkoorde vast bind, laatende aan het zelve de leng- te van 10 voeten, meerder of minder, naar maate van de diepte die het water heeft,, waar in gij zult visfehen; neemt verders een ftuk lood, drie-vierde pond zwaar, heb- bende één en een half duim in zijn omtrek, en in wiens midden of centrum een gat geboort is, om de klapkoord , die aan het bos wormen vast zit, door te kunnen fteeken ; dit lood aan de bovenkant op het bosje wormen rusten- de , doet het zelve, in 't water zijnde, zinken ; maakt wijders een fterke ftok, ter lengte van 5 à 6 voeten, aai» het einde der voornoemde klapkoorde vast : Willende vis- fehen, neemt men een open fchuitje of praam, 't geen men op de diepte van de rivier of ander water aan een paar ftaaken vast maakt, om niet te kunnen voortdrij- ven ; dit gedaan zijnde, zoo doet uw aalpoer of bos mee wormen te water, de ftok, waar aan hij vast is, op het boord van 't fchuitje laatende rusten; het bos wonnen moet een handbreed van de grond gehouden worden, en al geduurig heen en weeder bewöogen; zoo dra 'er nu Aal op de wormen aast, word men zulks terftond gewaar door de trilling of fchudding die zulks veroorzaakt, en dewel- ke men oogenblikkelijk aan de ftok voelt, daar de Aalpoer aan vast zit ; haalt dan heel zoetjes op en fehud uw vis- . tuig boven het fchuitje af, als wanneer gij zomtijds saß Aalen, die met hunne tanden aan het gaarn blijven han- . hen, te gelijk zult vangen. Dit is eene van de vermaa- kelijkfte wijzen van visfehen, en dikwils kan men op één nacht 3 à 400, ja meer Aaien vangen ; de beste tijd tot deeze Visfcherij is in Julij, Augustus en September, zijn- de de nachten dan doorgaans aangenaam en niet koud ; de wasfende maan is beter om te vangen , dan de afgaande ; men begint met het vallen der nacht te visfehen, uitfehei- dende wanneer de dag aanbreekt, dewijl men als dan zeer zelden meer vangt : Drie tot vier perzoonen toe, kunnen te gelijk dit vermaak in één fchuitje neemen, mits het zelve groot genoeg zij,. dat een ieder zonder belemmering zijn Poer kan opliaalen. |
|||||||
e AA Li»
voorzien met verfcheide angels ; niet om dat men 't voor
iets nieuws wil uitgeeven, maar alleen om de nieuwsgie- rigen te voldoen, en te verzekeren, dat men zijpen tjj'd niet zal beklagen, als men de moeite wil neemen, om da- gelijks, in een rivier, of anderzins ftiülaand water zijne lij- nen te fpannen. Indien gij u met dit zoort van Visfcherij wilt vermaaken , maak dat gij altijd een goed getal ftaale angels gereed hebt, van een duim lang, ieder voorzien met oen houvast, gelijk gij in de bijgaande Figuur No_i. onder de letters C. D. E. ziet. Bind dan aan ieder hou- vast van elke angel een touwtje (of liever een ftukje ineen- gevlochte koperdraat, om dat ze de touwtjes wel eens af- bijten) ter lengte van omtrent twee voet; en als gij ze wilt fpannen, neemt dan eenige kleine visfehen, 't zij Voorn- tjes of Blij, of grootq Pieren, dewelke gij kunt vangen, 200 als onder den tijtel van de Wormen zal geleert wor- den. Of nog beter, zoo gij kleine Prikken neemt, ter 'dikte van een fchrijfpen, en die men in het (lijk omtrent den Oever van de zelfde Rivieren vind; neemt dan deeze regen-wormen , of kleine visfehen, doe'er één aan eiken haak, en neemt voorts eene lange lijn, gaat daar meede naar de plaats, daar gij denkt te visfehen ; en daar zijnde, moet gij de lijn langs den oever uitfpannen, en alle de koortjes daar de haaken aan zijn, van twee tot twee voe- . ten daar aan vast binden, bij wijze als de letters F. G. H. aantoonen ; invoegen de koorde van eiken angel de lengte van één of anderhalve voet hebbe, van 't aas af tot aan de groote lijn toe te reekenen. Als de angels of haaken . dus alle aangehecht zijn, bind dan het einde B. aan eenen ftok I. ofte aan eenen tak of grooten fteen, ga vervolgens van daar naar 't andere einde A., bind daar aan eenen zwaaren fleen van drie of vier pond, en denzelven in uwe rechterhand vattende, fmijt ze in 't water zo verre als gij kunt; dus zal deeze fteen alle de hengels met zig nee- men, die de rivier dan van overdwars zullen bezetten, zodanig, dat 'er geen visch voorbij zal gaan, zonder het aas te ontdekken. Deeze reep moet men daar ter plaat- ze laaten leggen, om 'er den volgenden morgen vroeg na te zien en ze naar u te haaien. Gij zult daar visch tot uw genoegen aan vinden, zoo'er maar eenigzins visch in het zelve water is. Draag echter zorg; dat deeze lijnge- . fpannen 2ij op eene plaats, daar geen ruig of hout in 't water is, om niets te verliezen, alzoo de Aal en Paaling befpeurende, dat ze gevangen zijn, zig om al het geen heen fungeren, dat ze ontmoeten, om zig van den angel, die haar vast houd, los te arbeiden. Zommigen bedienen zig in plaats van angels, van ftop-
naalden, of lange doorens, daar ze het koordje in 't mid- den aan vast binden x en fteeken die naalden of doorens in.de wormen of vischjens, 't geen zij noemen op den doorn visfehen. Doch voor mij, ik vinde het beter, en min- ider, werk, angels te gebruiken.. . ; . Andere manier om Aal te vangen.
Men.gebruikt in Vlaanderen en elders een zeker tuig, dat men een Fouine, bij ons Elgers noemt, en hetwelk ,in deeze Figuur afgebeeld ftaat. Het is van een plat ftuk .ijzer gemaakt, ter dikte;van een. paar ducatons, en heeft^ een koker.L. als die van eene fpaade,.: daar men de aarde* meede delft, om een eind van eene ligte en fterke ftaak of £t,eel. K'. L, daar in te fteeken, die vijftien'voet lang dient te zijn, en met een paar fpijkers moet vast gemaakt .-worden. Dit platte ifa-er is gemaakt op de manier van ee- fne drietandige.york,of gaffel, hebbende drie takken., 'Jf. £..0. lang ieder omtrent S duim, waar van de twee bui- |
|||||||
J'laat Z .
|
||||||||
S. Xiearfjçl.
|
||||||||
-y. (U SaskkerjOxt, 1741.
|
||||||||
BLOEMPERK.
|
||||||||
AAL.
|
||||||||||
AAL
|
||||||||||
3
|
||||||||||
'er af is, neemt ze dan uit het nat, en laat ze in een cas-
ferol of pan met fijn gefneeden chalotten, een weinig in boter fruiten, doet 'er dan wat tarwen of weiten meel, één of twee laurierbladen, een weinig geftooten nagels, foelie, citroen- of lamoenzap met een glas water bij ( wil men 'er een weinig Rhijnfche wijn bijvoegen, is meede niet kwaad), en laat het te zaamen zagtjes ftooven, tot dat het gaar is, als wanneer men eijerdooijren, waar in wat fijn gehakte falie en petercelie geklopt, neemt; om de faus te.binden, is een fmaakelijk kostje. Op een andere manier.
Droogt de Aal, in ftukken gefneeden zijnde, ter dee- gen af, roert ze in weiten meel, waar in zout, falie en peper gemengt is, ter deegen om, en fruit ze in de boter gaar ; op een fchotel gedaan zijnde, zoo ftrooit 'er wat lijn gehakte petercelie over ; doet dan citroen- of lamoen- zap in de pan, daar de Aal in gebakken is, en fchud het ter deegen om, tot dat het zig bind, als wanneer men het over de Aal giet; niet onfmaakelijk zijn hier kappers of ansjovis bij. Aal op de Rooster gebraaden.
Droogt de Aal, in ftukken gefneeden zijnde en aan bei- de kanten gekorven, wel af; trekt ze door gefmolten bo- ter, en wentelt ze in weiten meel, waar in zout, peper, fijne falie en gehakte petercelie gemengt is, legt ze dan op de rooster, en laat ze zagtjes gaarbraaden , dezelve zom- tijds, als meede bij het omkeeren , met boter bedruipen- de ; wanneer men dezelve opdischt, kan men 'er lamoen- of citroenzap na genoegen over doen. De dikfte Aaien zijn hier toe de bekwaamfte. Aal met Rijs toebereid.
Neemt 1 pond Aal , die wel gezuivert op voorfchree- ven manier, in ftukken van een vinger lang word gefnee- den , zet ze regt op in een casferol of ftoofpan, doet 'er een half pond rijs bij, zout, falie, water, peper, nagels en boter, laat het zagtjes op een comfoir gaar ftooven, zorge draagende, dat het dekzel 'er wel op fluite, op dat de waasfem 'er in blijve ; zommige voegen hier een-vierde pond beste rozijnen bij, en als dan word het gewoonlijk Aalbon genaamt. Gemarineerde Aal.
De Aaien wel gezuivert en in ftukken gefneeden zijnde, zoo laat ze een weinig in zout doortrekken, dan afge- droogt, braad men ze op de rooster of in een pan, tot dat ze ter deegen bruin en gaar zijn; koud geworden, zoo legt ze dicht in eikanderen in een verglaasde fteenen pot, tusfehen beiden eenige laurierbladen, foelie, heelepeper, falie en rozemarijn voegende ; kookt dan beste wijn- azijn, en giet dezelve, koud geworden zijnde, op de Aal, totdat ze geheel overdekt is, en legt 'er één of meer leijfteenen op, op dat ze ter deegen onder de azijn be- dooken blijve ; dit voorfchreeven e in acht neemende, kan hetverfcheidene maanden duuren, en is een aangenaam en fmaakelijk eeten, wordende koud met of zonder boomolie en azijn genuttigt. Gerookte Aal.
Stroopt het vel van de Aal, waar na men ze wel zuï-.
vert, wascht en ter deegen afdroogt ; kerft vervolgens de
geheele Aal aan weerzijden met fijne kerven, en bewrijft'
het met zout, nagelgruis, peper en falie, trekt'er als dan
Aa / het
|
||||||||||
De Aaien hebben een fijne en geurige fmaak, hoewel
dezelve voor niet zeer gezond geacht worden, 't welk wel hoofdzaakelijk plaats vind, wanneer ze niet ter dee- gen zijn toebereid ; men kan 'er op de volgende wijzen zeer fmaakelijke Spijzen van gereed maaken. Om aalmoes te bereiden.
NcemtSchier-aal, die afgeftroopt, gezuivert, wel gc- wasfchen, en in ftukjes, zoo groot men wil, gefneeden. zijnde, met een weinig zout gekookt, en als ze wel ge- fchuimt is, direct uit het kookend water genomen ; hakt vervolgens kervel, beete, porcelein, een weinig marjo- lein en timiaan, preij, zuuring en petercelie onder één ; doet dit alles in het aalnat kooken , 'er nog wat geftooten foelie, peper, weiten meel, en de ruimte boter bijvoe- gende ; dit te zaamen gaar gekookt zijnde, zoo doet 'er de Aal weder in, en laat het dan nog zoo lang te vuur, tot dat de Aal ter deegen week is, als wanneer men het kan aanrichten. Een blanke Soup van Aal.
Handelt met de Aal op de voorfchreven wijze, tot dat dezelve uit het kookend nat genoomen word ; neemt dan peterzelie en fchorfoneer-wortels, zelderij, artichokke bo- dems (indien men ze heeft), fnijd dit ordentelijk klein , wijders kruim van wittebrood of biscuit, en de ruimte bo- ter , laat het in 't aalnat kooken, 'er fpecerijen na goed- vinden bijvoegende; gaar zijnde, zoo bind het met ge- klopte eijerdooijers, daar fijn gehakte petercelie bijgedaan is, doet dan de Aal weder in de foup, en men zal ze kun- nen opdis fchen. Bruine Soup van Aal.
De Aal geftroopt en wel gewasfehen zijnde, fnijd men in ftukken ter lengte van een vinger, droogt ze wel met een doek af, en berolt ze in weiten meel, met een weinig zout gemengt; fruit ze dan met boter in een pan, tot dat ze bruin is ; neemt vervolgens groentens, die men gewoon IS tOt lOUp te ^cbiuikun, ala pttci tclio, Hervol , BUuHng ,
enz., fruit dezelve, fijn gefneeden zijnde, meede in bo-
ter , doet 'er dan water, eenige citroen-fchijven, een wei- nig fijn gewreeven falie en kruiderijen na goedvinden bij, als meede 2 à 3 geftooten biscuiten , laat het dan gaar kooken, en opgedisebt zullende worden, zoo roert'er "de gefruite Aal met de bruine boter in. Gefloofde Aal.
Snijd de Aal, wel gezuivert zijnde, in langwerpige ftukken, en zet ze in een pan of casferol overeind, 'er ge- noegzaam water bij voegende, verders fijn gewreeven fa- lie, met wat geftooten nagels en foelie, zout en geftoo- ten biscuit; laat het dan opeen confoir zagtjes ftooven , tot dat de Aal gaar is, doet 'er dan wat lamoen-zap over, en discht het op. Aal in 't blauw gekookt.
De Aal, zoo als voorfchreeven is, behandelt zijnde , fnijd men in ftukkenïvan een vinger lang, en kookt ze in water, waar in zout en falie is gedaan, gaar zijnde, discht men ze op, en eet dezelve warm of koud na goedvinden, met boomolie, azijn en gehakte petercelie. Fricasfée van Aal.
Snijd de Aal in ftukken na goedvinden, kookt ze zoo lang in water, waar in een weinig zout, tot dat de ichujm |
||||||||||
JPlitatr J .
|
|||||
i
|
|||||
BLOEMPERK.
|
|||||
4 AAL.
|
|||||||||
AAL.'
|
|||||||||
het vel weder over, na dat het wel gezuivert en afgewas-
fchen is, en hangt ze in de fchoorfteen, tot dat ze be- kwaamelijk droog zijn; wanneer men ze vervolgens tot het gebruik wil gereed maaken, trekt men het vel 'er we- der af, en men braad ze een weinig op de rooster of in de pan, is een zeer goed eeten ; men kan ze ook bij wit- te en andere kool flooven. Om Speetjes Aal te bereiden.
Snijd de Aal ter lengte van een vinger, na dat ze wel gezuivert en gewasfchen is, beftrijkt ze met peper, zout, falie en geftooten biscuit, en fteekt ze aan een dun final hangelfpeetje ; bedruipt ze van tijd tot tijd met boter en lamoenzap; is zeer fmaakelijk. Een Schotel-pasteij van Aal.
De Aal ter deegen gereinigt zijnde , zoo fnijd dezelve
in ftukken of fchijfjes, na dat ze groot is, kookt ze dan in water en zout, tot dat het fchuim 'er af is, dan in een fchotel gelegt zijnde, zoo doet 'er chalottert, fijn gehak- te petercelie, een ftuk boter in meel gewentelt, een-wei- nig foelie, citroen in febijven gefneeden, laurierbladen, als xneede half water en half witte wyn bij, maakt, 'er dan een fij- ne korst over, (wiens bereiding men op het artieul van Schotelpasteij kan vinden,) en bakt ze : gaar zijnde, zoo maakt van boven een opening in de korst „ licht 'er een gedeelte voorzichtig af, en neemt eenige welgeklopte dooijeren van eijers , waar in lamoenzap qn een weinig nootemuscaat, zet het op een comfoir en roert het gefta- dig om, tot dat wel gebonden is, als wanneer men het in de pasteij doet, en dezelve dan opdischt, ook kunnen'er Moriljes, Moeferon?, enz. bijgevoegt worden. AALBESIEN, ookSV. Jans Befiën, lat Ribes; (Ribes in-
trme ßoribusplanius culis, racemis penduli^LiüN.Spec. PI.) van deezen telt men drie zoorten, als roode, witte en zwar- te. Best worden ze van tierige lootenin de herfst of vroeg in het voorjaar geftooken en voortgeteelt; men fteekt ze ter plaatze daar ze zullen blijven doorgroeijen, ofvvel elders bij malkander op één bedde, behoudende de afftand van ongeveer één voet van elkander ; na verloop van een jaar, als wanneer zij bewortelt zijn, verplant men ze ter plaat- ye daar men begeert. Zij beminnen een goede, losfe, liefst wat zandaebtige en wel gemeste aarde, waar door 2e meerdergrooter als gewoonlijke Befiën verkrijgen; hier cm moet men ze ook jaarlijks met oude koe- ofpaarde- niest rijkelijk voorzien ; doch langer als 5 of 6 jaaren bren- gen ze zelden goede en veele vruchten voor ; derhalven doet men voorzichtig , alle jaaren een gedeelte nieuwe boomen op gemelde wijze aan te kweeken, om de oude afgaande te vervangen: Zoowel om goede vruchten te verkrijgen, als om de boomen fleurig te houden, moet men ze jaarlijks in de winter, of vroeg in 't voorjaar fnoei- jen, 't geen zeer ligt te doen is ; men kort de jonge één- jaarige looten tot op 3 à 4 botten of oogen in, en fnoeit de overvloedige, inzonderheid de tedere looten, als mee- de de oude en dorre takken geheel weg, invoegen dat 'er maar een maatige hoeveelheid van takken blijven, en dus luchtig ftaan; dit fnoeijen, gevoegt bij het jaarlijks be- mesten der boomen, als meedede zorg die men moetdraa- gen, dat ze niet te dicht bij eikanderen geplant worden, ig' het eenigfte geheim, om de vrucht groot en fmaakelijk te doen worden : Men kan ze ff ruikswijze of op korte flam- men kweeken, zijnde dit laatfte het beste, en waar toe men niets anders behoeft te doen, als de jonge looten, die tot flammen zullen gekweekt worden, hunne heneden- |
|||||||||
fie botten door affnijden te beneemen. De Aalbefiën maa-
ken bladen, gelijk aan die van den Wijnftok of Populier- boom ; zij hebben veele takjes,' zijnde zagt en buigzaam ; van deeze hangt een ronde vrucht,, als Druive-trosfen of Barbarisfen; ieder Aalbefie is gemeenlijk zoo groot, als een peperkorn, doch zomtijds veel grooter, na maate vau de grond, waar in ze gekweekt worden. Dit Heestergewas groeit op 't veld, en word van daar
in de hoven verplant. Het bloeit in de Meijmaand ; de bloesfem is geel en witachtig, hebbende de gedaante van een roskam. De roode Aalbefiën zijn koud en droog in den tweeden
graad, en fs.cen zeer aangenaame en verkwikkende vrucht, inzonderheid in warme dagen en voor heete natuuren ; zij verüaan den dorst, verwekken appetijt, en zijn geenzins ongezond, op wat tijden van den dag men ze eete; zelfs, mag een zieke ze zonder vreeze van nadeel, maatig nutti- gen ; zij verkoelen de hitte van de gal en brandende koortzen , wederftaan de verrotting, bedwingen het braa- ken en galachtige buikloop, zijn zeer goed voor de bloed- gang , ook in alle pestilentiaate en brandende krankheden. De Geïeij van Aalbefiën, ook Robgenaamt, als meede de Sijroop, heeft dezelve kracht en uitwerking,, verdrijft daar en boven de hartklopping, opwerping van de Maag, enz. ; rauw eet men de Aalbefiën met of zonder zuiker „ en ze warden voor nafpijze opgedischt, zijnde de zoorc van roode Aalbefiën, die geele fteelen hebben, door- gaans de zoetfte. De witte Aalbefiën zijn doorgaans zoeter, dan de roo-
de , doch zoo oogzienlijk niet, derhalven minder geacht;, ze zijn nochtans in kracht weinig van de roode onder- fcheiden, als hebhende genoegzaam dezelve eigenfehap- pen. De zwarte Aalbefiën, of de jonge knoppen op brande-
wijn of jenever gezet, zijn een bekwaam geneesmiddel tegen het graveel, en den fteen; deszelfs bladeren of ook knoppen der bladeren in fpijzen gedaan, zijn zeer ge- zond . verdrijven de wormen, en wederftaan het vergif. Om Geleij of Rob van roode Aalbefiën te maaken.
Neemt 4 pond wel gezuiverde en van hunne fteelen ge-
plukte roode Aalbefiën, Iaat dan 4 pond beste broodzui- ker fmelten , en in uw confituurpan s of 6 walmen opkoo- ken, doet'er dan uw befiën in, en Iaat het te zaamen nog. 8 walmen kooken ; wel zorge dragende, dat gij met de1 fchuimfpaan de Aalbefiën ter deegen onder de kookende zuiker houd ; neemt ze vervolgens van 't vuur, en doet al- les op een teems, drukt 'er dan zagtjes met de fchuim- fpaan op, op dat al het nat, zoo veel moogelijk is, 'er doorloope, doet dat nat dan weder in uw pan, fchuim het ter deegen , en Iaat het zagtjes zoo lang kooken, tot dat het de dikte van Geleij heeft verkreegen, 't geen men kan gewaar worden, 'er een weinig met een lepel uit- fcheppende, en op een koud bord doende. Dewijl men gemeenlijk in groote huishoudingen over-
vloed boven fraaiheid kiest, kan men ook op 4 pond zui- ker, 6" pond van hunne fteelen geplukte Aalbefiën nee- men, endezelfde behandeling houden, die voorfchree- ven is, alleen met dit geringe onderfchcid, dat het als dan wat langer moet kooken, eer het zig tot Geleij zet, het geen zig van zelven ontdekt ; op deeze wijze zal men zeer fchoone Geleij of Rob van Aalbefiën bekoomen; van deeze Geleij kan men een guldens dikte op alle natte roode confituuren doen, dit zal dezelve bcwaaren en be- letten dat zij niet fchioimelgn nog candeüfeeren. |
|||||||||
BLOEMFERK.
|
|||||||||||
2?ùtœfr 4.
|
|||||||||||
TT-rr—T' ■""■"■ "ïïmni
|
|||||||||||
mmmaaaËawmmm
|
|||||||||||
-y. de2akktrjZ*L£j.f3$,
|
|||||||||||
-ä. sioo't &L
|
|||||||||||
...-.—----------------------------------------—■
|
|||||||
AAL. 5
manieren zijn goed, fchoon ik het laatfte voor het best?
houde. Het Befiën-zap is een fchoone vervulling in de huishouding, het word niet alleen tot veelerleij fauzen gebruikt, maar men maakt 'er op zig zelve ook een fpijze van, die zeer aangenaam en verfrisfende is, wordende op de volgende wijze toebereid: Neemt Befiën-zap, zoveel gij wilt, laat het eenigen tijd kooken, doet 'er zoo veel zuiker bij, als noodig is, als meede wat gepoeijerde ca- neel, en een \veinig citroen-fchel ; doet dan in een tinnen fchotel, dun gefneeden oud wittebrood of biscuiten, giet 'er uw nat op, en laat het op flaauw vuur zagtjes ftooven, doet 'er dan een weinig gefmolten boter en zuiker over, en discht het warm op : Men kan 'er ook een zoort van Befiën-flade van bereiden, doet als dan een vierde portie Rhijnfche of witte Franfche wijn in uw Befiën-zap, als meede behoorlijk zuiker, caneel en citroën-fchel, laat dit te zaamen zoo lang kooken, tot dat het eenigzints confi- ftentie begint te krijgen, doet 'er dan zoo veel ter deegen fijn gewrevene biscuit onder, dat het behoorlijk tot een pap is, eet het warm ; is zeer fmaakelijk en tefFens gezond. Om Wijn van Aalbefiën te maaken.
Neemt 20 mengelen uitgeperst zap van roode Aalbefi- ën, en 20 pond zuiker; doet dit in een anker, houdende 40 mengelen ; vult het verders met zuiver putswater, dat vooral niet ziltig of brak moet zijn, roert het ter deegen om, en Iaat het dus 435 weeken uitgesten, alle morgens- het vat met zap van Aalbefiën, waar in een derde water gemengt is, aanvullende; volkomen uitgegist zijnde, zoo tapt het zuiver af in een ander anker, dat te vooren ge- zwavelt is, ftopt ter deegen het fponsgat en Iugtpennetje, en laat het dus 5 à 6 weeken flil leggen, als wanneer gij het op vlesfchen kunt tappen. Een andere manier.
Neemt 20 mengelen nat van roode Aalbefiën, een half mengelen nat van Framboozen, 30 mengelen zuiger wa- ter en 30 pond bruine zuiker ; doet dit te zaamen in een ketel, en laat het een weinig opkooken, zorge draagende, het zelve ter deegen te fchuimen, 't welk gefchied zijnde, zoo giet het in een fchoone houten tobbe, laat het daar in koelen, en giet het vervolgens in een vaatje, dat gij ter deegen toeftopt, en Aille tot in 't laatst van September laat leggen, als wanneer gij het in flesfehen kunt aftappen. Nog eeii andere manier.
Neemt 25 à 30 pond roode Aaibefiën, die van de ftee-
len geplukt zijn, doet die in een ketel, met zoo veel wa- ter 'er bij, dat ze ongeveer bedekt zijn, hangt ze over'e v'ütir, en ftookt ze. tegens het kooken aan ; als dan neemt men ze af, err perst ze uit, en laat ze door een teems of doek loopen ; roert hier dan 20 pond zuiker in, en giet het te zaamen in een anker; dit niet vol zijnde, zoo vult het met zuiver water aan, en Iaat het dan 3 à 4 dagen werken, waar na gij het in een fchoon anker, dat gezwa- veltis, aftapt, dit ter deegen toeftoppende, en eenige weeken laatende rusten, waar na gij het op vlesfchen kunt tappen, is zeer fmaakelijke roode wijn. Merkt aan, dat indien men witte wijn wil hebben, men witte in plaats van roode Aalbefiën moet neemen, zijnde de behandeling an- ders volkomen het zelfde. AALGRONDELS , in 't latijn AngiMlaris, (Gobius
pinna dorfaliunica, Li'nn. Sijfl. Nat. 10.) is een Visch- j'e uit China,, wiens lijfde gedaante van een Aal heeft, en glad en glibberig is, zijnde de huid bijna doorfchijnende. A 3 AAL-
|
|||||||
AAL.
Om Geleij. van Aalbefiën op eenandere manier
te maaken. Neemt 6 pond Aalbefiën, plukt ze van hunne fteelen , en verplettert ze met een houten lepel in een verglaasde pot; drukt het dan door een fervet, om 'er het zap uit te krijgen ; laat 4 pond broodzuifcer fmelten, en een half kwartier lang kooken, doet'er als dan uw beinatbij, past wel op fchuimen, en laat het alles kooken, tot dat het Geleij word, in de plaats van broodzuiker, kan men ook minder zoort neemen, doch hoe beter zuiker, hoe door- fchijnender en fmaakelijker dat de Geleij word. Nog een andere wijze om Geleij van Aalbefiën
te maaken. Neemt 5 pond Aalbefiën en 1 pondFramboozen, kneust die onder malkanderen, en behandelt het verders op de- 2elfde manier, als hier vooren befchreeven is, zoo zult gij een Geleij bekoomen, waar in de aangenaame geur en friste fmaak van de Frambozen volmondig zal geproeft wor- den; men kan 'er ook eenige Oranjebloesfems bijvoegen. Om Roode Aalbefiën te confijten.
Neemt 4 pond uitgezochte roode Aalbefiën, plukt ze wel van hunne rieden, neemt dan van deeze 4 pond één pond af, die gij zult verpletteren, om 'er het zap uit te drukken; neemt dan 4 pond zuiker, laat ze fmelten en ee- nige walmen opkooken, dezelve intusfehen wel fchuimen- de, werpt 'er dan uw 3 pond Befiën in, als meede het nat van 't pond , dat gij uitgeperst hebt, Iaat dit alles twintig walmen opkooken, neemthet van't vuur, fchuimt het, en laat het koud worden; koud zijnde, doet't we- der op 't vuur, en Iaat het kooken, tot dat de fijroop een bekwaame dikte heeft verkreegen ; gij kunt 'er de 4 pond Befiën ook alle indoen, zonder 'er van te verpletteren , doch uw confijtuuren zullen als dan zulk een heldere eu fraaije coleur niet verkrijgen. Om Roode Aalbefiën droog te confijten.
Men moet zoo veel van de fchoonfte risten Aalbefiën uitzoeken, als men verlangt; zuiker Iaaten kooken, die men zorge draagt ter deegen te fchuimen, en 'er dé risten Befiën indoen, laat ze 5 of 6 walmen opkooken, neemt ze van 't vuur en Iaat ze koud worden ; zet ze dan voor de tweedemaal op 't vuur, laat ze nog eenige walmen opkooken, en doet ze vervolgens in een teems, om uit te1 loopen, waarna men de risten Befiën op leijeiï naast ei- kanderen legt, wel oppasfende, dat zij zig niet'roeren,, men poeij'crt ze met fijne zuiker, en men zet Ze' in' een flauw geftookte oven omtedroogen; wanneer ze aan de eene kant droog zijn, wend men ze om, en beftrooit ze nochmaals met zuiker, en zet ze als dan weder in de oven, tot dat ze geheel droog zijn, dan neemt men ze van de lenen, en doet ze weder op teemzen, en Iaaten ze dan ïiog eemgen tijd in een flauwen oven, verders bergt men pLtzen ftaam ^^ m dmSt 20rg' dat ze op dr0°sc
-.17 . , 0m Aalbefiën-zap te maaien.
en IA" "V Ult m7 Befiën ' doet het in' touteUes,
wJlfA fZ 0,langlndfiZOmieftMn' tot dathetuitge-
Xikrf' as V''fn?Cr8ij deflesfehentoeftopt, en tot
IS^ , " ^ p!MtS we&et; Me" kan ook "« uit-
geperste pat eenige walmen Iaaten opkooken ,. en ter dee- fchen T™e\ en aTs dan I;oud geworden zijnde, in vles-
Kùendoen, die menaanftonds toeftopt en bergt. Beide |
|||||||
I
|
||||||||||
J>Lut,tr ff.
|
||||||||||
S.jrùxrt dei.
|
||||||||||
-&de JSaAktrjï'xr, tf^t
|
||||||||||
BLOEMPERK.
|
||||||||||
'•'■■'- '■
|
||||||||||
f
|
|||||||
AAM.
tuinkersfe, en toebereide kalfs-long, van ieder een on-
ce , en vier grein faffraan ; maakt 'er een pocijer van, en laat het in zes oneen honigwater fmelten, om het 's mor- gens en 's avonds op twee reizen in te neemen. Als de Patient zwaaren dorst heeft, moet-men hem wat
gezuikert gerstwater gceven, of drop van zoethout, 0111't in den mond te houden ; of laat hij anders deezen drank nuttigen : Neemt omtrent een hand vol pisfebedden, die men ge-
meenlijk Sint Anthojiis Verkens hiet, wind ze in een doek- je op de wijze van een zakje, en hangt ze in een flesch of kan met witte wijn ; na vier uuren tijds geeft 'er de Lij- der bij tusfchenpoozen van te drinken, ieder reis een half glas vol ; in de grootfte aanftoot van koorts moet hij geen ilerke middelen gebruiken, de volgende zijn als dan zeer heilzaam : Neemt een look, die wel gevoed en fchoon wit is, hakt
hem ter deege klein, en mengt het onder twee oneen ver- fche boter, anderhalf once zuiker, en een dooijer van een eij, laat het te zaamen een uur trekken, en geeft 'er- telkens de grootte van een nootemuscaat van aan den Lij- der. Of doet onder drie oneen gerftewatcr een lood zuiker,
vijf grein gepulverifeerde faffraan , en laat 'er den Zieke telkens kleine teugen van drinken. Zoo men in 't fterkite van de benaivwtheid overgroot
gevaar te geinoet ziet, moet men een Fontanel of Zijpgat op de holligheid der maag, of koppen op de fchouderen en dijen zetten. Of men moet de buitenfte deelen fterk wrijven of binden, of een Fontanel zetten aan den arm en het been. In gemeene aanvallen, neemt mastik, wierook, ftorax,
levendige zwavel, van ieder een vierendeel-loots, maakt het tot flof en mengt het met cijerdooijer en een vieren- deel-lood terpentijn, kneed het tot een deeg, en fteekt 'er een weinig van op een ftokje aan brand, laat den Zie- ken den waasfem en rook daar van door den mond naar zig haaien; of maakt dit drankje, om het 's morgens en 's avonds in te neemen, in vijf pinten goede wijn , doet vijf vierendeel-ponds honig, anderhalf once fnuiftabak, drie oneen gekwetfte boomvaaren , als meede zoo veel alantswortel, na 'er 't pit uitgenomen te hebben; laat het alles te zaamen acht dagen weeken, zijgt het door een hijpokraszak, of een andere dikke doek ; doet verders het nat in een welgertopte flesch, en geeft 'er de Patient elke reis zes oneen van te drinken. Of wel, neemt een vie- rendeel-ponds tabaksbladeren, laat ze in anderhalf pint water tot op de helft verkooken, zijgt het door, en doet 'er een pond zuiker bij, zet het dan weder op het vuur, en kookt 'er een fijroop van ; de maat is een once met een glas honigwater. Men moet hem het kauwen, maar niet het rooken, zoo
van falie als van tabak verbieden , als meede het eeten van fterke en machtige kost, of van vleesch dat niet wel gaar is ; het koude drinken is zeer kwaad voor hem, en hij móet zig wel wachten, om veel vocht op een maal te ge- bruiken. Het afziedzel van pokhout is boven maaten goed tegen
deeze ziekte; men kan 'er 's morgens een glas vol vaa neemen. Andere Chijmifche Geneesmiddelen tegens de Aamborstig'
heid , de Tèering en andere Borst- en Longe-ziekten. Het zulfer getrokken uit bergrood van fpiesglas; de maat is van twee tot acht grein. 6 De
|
|||||||
Q- AAL. AAM.
AALKWAB , zie KWABAAL.
AAM , is twee-derde van een Oxhoofd, houdende
\ Ankers, of 160 Mengelen. AAMBORSTIGIIEID, Kortademigheid, Kuch.droo-
ge Hoest, in 't Grieksch Asthma, is eenc ziekte der Long, meenigmaal zonder koorts, met een hoest; voortkoomen- de uit een dik, taai en grof vocht, dat zig zedert langen tijd in de holligheden vergadert, en de luchtgaten of bui- zen flopt, belemmert en benauwt. Men mag met„yeel waarfchijnlijkhcit zeggen, dat de
Aamborstigheit fpruit uit de ontbinding der weiachtige deelen van het bloed, die door de roodc deeltjes moesten gebonden zijn, en bijeen blijven. Decze ontbonde wei- achtige deelen, door den ommeloop van 't bloed in de long komende, dringen weegens haare fijnigheid in de blaasjes, die niet dan lucht moeten fcheppen; en hier uit ontftaat de moeijelijkheid in 't adem haaien. Die aan de Zinkingen onderhevig zijn , en oude Men-
fchen, of die een nauwe en kwalijkgellelde borst hebben, zijn deeze ziekte onderworpen, en niet te geneczen. Dit ongemak heeft zijne tusfehenpoozing en tijd, want
telkens, als het kwaade vocht van nieuws in de longadc-. ren toefchiet, en als de flof zig bij vochtig weer ontbind, of wanneer men te veel heeft gedronken, zig verfpreid ; word men zoodanig door Aamborstigheid aangetast, dat men alle oogenblikken meent te flikken. Dit ongemak is zeer gevaarlijk, en zomwijlen doode-
lijk op ftaande voet. Veele bedriegen zig omtrent de moeite van ademen, zig verkeerdelijk inbeeldende, dat. ze Aamborstig zijn; maar ze moeten weeten, dat de lo- yer, de milt, de baarmoeder, 4't weeke der zijden, of andere deelen, als meede dat in de waterzucht de zwee- ren of hartgezwellen van de long of haar verderf, de adem- haaling benauwt kunnen maaken, als ze zig aan de ribben vast zetten : Dus moet men zulke gefteltenisfen niet aan- zien voor een Aamborstigheid, maar voor ziektens, die eene bijzondere geneezing vercisfehen. Oude luiden, zoo zij 'er van worden aangetast, zijn
niet te helpen; dus moeten ze zig niet doen aderlaaten, ten waare daar een verftopping van Ambeijen of Speenen bij kwame, of zoo ze eenigc ontrteeking te vreezen heb- ben, of niet zonder koorts zijn. De Vrouwen zijn weinig aan de Aamborstigheid onder-
worpen, en zoo zij 'er al van aangetast worden, zijn ze lichter te geneezen, dan de Mannen. Zoo haare maand- ftonden niet vloeijen, moeten ze op den voet gelaaten worden. Andere, die in haar bloeijende jaaren zijn, die- nen etlijke reizen gelaaten te worden, en zig te zuiveren of te piirgeeren met pillen, toebereid van Aloë, Agarik , of Rhabarber; wanneer ze 's avonds aan tafel, of te bed- de gaan, of 's morgens moeten ze om den anderen dag an- derhalf lood Diafenic inneemen, met een glas van afge- kookte boomvaaren. Ook moet men haar een klisteer zetten, dus toebereid; neemt het nat van een oude haan, een lood ftof van Aloë, vier lepels vol gemeene olie, een 'hand vol gemeen zout, en vier lood honig, mengt dit alles te-zaamen; of laat vier oneen gemeene honig fmel- ten, in een half pint azijnwater. Zij moeten 's morgens, als ze opftaan, van het zap van
de beetwortel, gemengt met het zap van vlierbladen, en een half vierendeel-loots geraspte Nootemuscaat infnui- vcn. Zomwijlen moeten ze driakel inneemen met een glas vol fchurftkruidwater, of een lood terpentijn in een eij gegooten, en nu en dan 's avonds van dit koeldrank- je ; neemt armoniakzout, een vierendcel-lood zaad van |
|||||||
-,
|
||||||||||||||
Tùurir S.
im In
|
||||||||||||||
°if- y-
|
||||||||||||||
.:. i
|
||||||||||||||
oef. 8.
|
||||||||||||||
EL
|
||||||||||||||
B
|
||||||||||||||
Ä
|
||||||||||||||
BLOEMPERK.
|
||||||||||||||
AAM. AAM. AAN. f
|
|||||||
De olie van rôode moppen of klinkerts Uitwendig ge-
bruikt. Bloem van zwavel, van 10 tot 30 grein.
Bergrood of vermilioen, van 2 tot 12 gfëin.
Staaltinktuur getrokken met armoniakzout, van 4 tot
20 droppen. Atthiops mineralis, van 2 tot 12 grein.
Magiflerium van zwavel, van 6 tot 16 grein.
Zwavelbalzem, van 1 tot 6 droppels.
Verjcheidene andere Middelen tegens de
Aamborstigheid. Begint de geneezing met te doen braaken, geeft hein
dan een fijroop, toegemaakt uit groene tabak en hoefblad of paartsklauwen , ieder even veel ; kookt ze met water tot op twee-derde na in, maakt 'er voorts met zuiker een fijroop van, naar de kunst ; men neemt 'er dagelijks eeni- ge lepels vol van in. Neemt olie van zoctgemaakt koperrood, en anijsolie,
reder even veel; de maat is ettelijke droppels. Neemt de bast van pokhout grof geftooten, laat ze in
drie pinten water kooken, tot dat het de koleur krijgt van rôode wijn; men drinkt'er 15 tot 20 dagen van. Drukt het zap uit witte wijngaard, maakt het helder en
klaar, volgens de kunst; neemt 'er een once van, en een vierendeel-loods geest van koperrood ; de maat is een- vierde lood met witte wijn. Neemt alle dag tien of vijftien droppels Peruaanfche
balzem, gemengt met een dooijer van een eij week ge- kookt , doet het in 't nat van eenig gevogelte. Dezelfde balzem geneest de roode-Ioop, de koortzen ,
die uit verftoppingcn ontdaan, de nierpijn, 't bederf van de vochten, de dampen fpruitende uit eenig bederf, de rauwigheid der maag , herfielt de verduwing , goede fmaak, geneest de toevallen der lijfmoeder, behoud de jeugd ; en een maand lang een vierendeel-loods genoomen, bevrijt hij van de fteen. Voor gemeene drank neemt een once gember, vijf pond
fontein- of welwater, laat bet tot op een pond na inkoo- ken, en doet 'er een lepel vol zuiker, en zoo veel honig bij. Of Neemt iiof van drooge falie, en geftoote bruine kandij-
zuiker, van ieder twee oneen, laat het te zaamen met witte wijn in een pot een uur lang kooken, en zijgt het door een doek ; de maat is 's morgens, en als men te bed gaat, twee lepels vol. Anders Iseemt waal- of fmeerwortel, twee oneen, een groo-
te hand vol rogge, vier oneen honig, laat het te zaamen 111 drie pinten water tot twee-derde verkooken , en doet er de volgende fijroop bij ; fmelt eerst vier oneen poeijer- zuiker, en doet 'er dan een once bloem van zwavel bij, en roert het op 't vuur wel om, giet het fchielijk uit in een koperen bekken , waar door het zoo hard zal wor- den als rood metaal, vermorzel het terwijl het warm is , en mengt «het wit van zes harde eijcren onder, hangt S»i» «i- "\CCn doek in de kcldcr> en gü zl,lt 'er een
geele olie van kr,jge„; de maat is een halve lepel vol, in twee pinten gerftewater. Nog anders J'T, £ w v,ierendeel-.,09d ™t nieskruid, kookt het in
£ietVr a ■ heVTk Trd' trek hct 'er d™ uit, en weeken W,f 3f ; 'f' dceZe WOnel een nadlt in wijn
necken, welke wijn heet moet zun , en 's morgens ce öionken worden; zoo men hem fterk wil hebben , drukt
men de wortel zachtjes uit; men neemt van deeze wiin
«en vjercndccl-Iood bij aanhoudentheid in; deeze dus toe-
|
bereide wijn is ook goed tegen de raazérhij. Men bereid
het nieskruid nog op een andere wijze : Neemt wit nieskruid, een half lood., laat het 24 uuren
weeken in zes oneen goede witte wijn ; de maat is een le- pel vol ; het doet veele fluimen zachtjes loozen, en maakt met een los lijvig; ook dient het tot andere dranken. Een halve lepel vol van deeze wijn, gedaan onder een ope- nend geneesmiddel, purgeert zonder braaken. Ander Middel tegens de Aamborstigheid , en
om de Bont te flerken. Neemt drie pond heele zwavel, zet ze in een nieuwe
pot met vier kannen kookend water over 't vuur, en laat ze omtrent een kwartier uur kooken, giet 'er het water zachtjes af, en kookend water in de plaats, en doet dit als boven tot 10 of 12 reizen, de laatfte reis het water zachtjes hebbende afgegooten, haal 'er dan den zwavel uit, en doet hem in een andere drooge en fchoone pot, welke gij met papier toedekt, en met het brood in een bakoven fchiet; binnen anderhalf of twee uuren zal de zwavel tot olie worden; haalt 'er dan de pot uit, laat hem koud worden, en breekt hem aan ftukken, om 'er den zwavel uit te krijgen, die gij in een vijzel klein moet ftoo- ten, en door een fijne zeef doorziften. Om het te gebruiken, doet 'er twee of drie goede Ie-
pels vol van op een aarde of porceleine bord, en boven op vijf vierendeel van een lepel vol vermorzelt röozezui- ker; maakt'er een deeg van meteenige druppelen waters, en neemt 'er nüchteren van, de grootte van een middel- maatige noot, en 's avonds een uur voor den eeten; de zwavel moet geen reuk altoos hebben. Dit middel is uit« neemende voor de Aamborstigheid, maakt een losfebuik, en zuivert de gal ongevoelig. Of Neemt ijzopbladeren, fchurftkruid, citroenkruid, Ion-
ge-of aardveil, bloem van falie of leverkruid, van ieder even veel, laat dit te zaamen weeken in witte wijn, en doet bij een pintje van dit aftrekzel twee oneen brande- wijn met wat honig, geeft 'er den Zieken verfcheide maa- ien op een dag een lepel vol van ; zoo gij 'er een drop geest van zwavel bij doet, is het nog uitfteekender. Anders: Neemt twee of drie vijgen, weekt ze in bran-
dewijn , en laat ze den Zieken 's morgens nüchteren ee- ten. Zie onder 't Articul Sijroop, de toebereiding van eeB
Sijroop, die goed is voor Aamborstige menfehen. Eetregels en Gedrag, welke de Aamborstige
moeten waarneemen. Zij moeten zappig vleesch, en dat licht te verteeren
is, nuttigen, maar grof en vast vleesch, als meede zee- visch, en al 't geen fluimen en winden kan veroorzaaken, mijden ; geen wijn drinken, en zig voor de nevels en moe- rasfige plaatzen wachten. AAMBEIJEN, zie AMBEIJEN.
AANGEZICHT, is dat gedeelte van het menfchelijke
lighaam, waar op de mond, neus, oogen, kin, enz. ge- plaatst zijn, en waar op zig alle de zintuigen als vereeni- gen ; het verftrekt in veele opzichten tot eene fpiegel der ziele, dewijl 'er zig zeer duidelijk alle de hartstochten en gemoedsbewegingen op vertoonen ; dit gedeelte van het lighaam aan de lucht en zon blootgeftelt zijnde, word zomtijds wel door eenige ongemakken aangetast, waar voor wij hier de noodige hulpmiddelen aanbieden. Middel,
|
||||||
^--.;
|
|||||
J'laai: 7.
|
|||||
BLOEMPERK.
|
|||||
f , AAN. •
Middel, om de Puisten van het Aangezicht
en Voorhoofd te verdrijven. I. Neemt een once campher, even zoo veel zwavel,
een halve once lithargijrium of glit, nevens een halve once mijrrhe, zet dit onder malkander gemengt en gepulveri- feert op een mengelen brandewijn ; laat het dus zeven of acht dagen liaan, dit gedaan zijnde, moet gij 'er een linnen doek in doopen, en daar meede uw Aangezicht betten. II. Neemt een half pint zap van Scabiofa of fchurfckruid
door liet vuur geloutert, en door een linnen doek gelaa- ten, werp 'er een half once borax, met een vierendeel- lood campher in, en beftrijk 'er na verloop van twee of drie dagen uw Aangezicht meede. III. Neemt een once campher, even zoo veel zwavel,
een halve once mijrrhe, nevens een halve once wierook, pulverifeer dit onder een, zet het op een half pint rooze- water, laat het zeven of acht dagen ftaan, en gebruik het daar na, om uw Aangezicht te beltrijken. Middel, om de Rimpelen van het Aangezicht
te verdrijven. I. Beftrijk 's avonds, te bed gaande, uw Aangezicht
met olie van mijrrhe, en bedek het zelve met gewascht linnen. IL Neemt een once olie van wijnfteen, een half once
Pfijllium of viookruidzaad, of, zoo gij wilt, van quee- appelei», een lood en twee vierendeel loodwit, een halve drachma borax, even.zoo veel ftcenzout, en een halve once olie van olijven, roert het een tijd lang in een aar- de fchotel onder malkander met een houte lepel, en wrijft 'er dus uw Aangezicht meede. III. Neemt twee verfchc eijeren van den zelven dag,
breekt dezelve en doet ze in een fchotel van Rouaans of Delfs porcelein, beftrooit ze met anderhalf vierendeel- lood fublimaat, en laat ze dus vier-en-twintig uuren lang ftooven ; neemt vervolgens 25 korrels van de vierkoude zaa- den, drie oneen bittere amandelen , twee oneen zoete amandelen, en ftoot die in een marmere vijzel, befproeit ze allengskens met een pintje rivierwater, en laat ze door een linnen doek zijgen; dit gedaan zijnde, werp het over- blijfzel der amandelen met de koude zaaden andermaal in een vijzel, ftamp het wederom, doet 'er evenveel water bij, doorzijgt het andermaal, en voegt het tweede vocht bij het eerfte; neemt vervolgens een halve once kandij- zuiker, een drachma uitgebrande aluin, voegt het te zaa- men bij de voornoemde twee eijeren, en ftampt het met elkander, befproeijende het met 't gemelde vocht, zijgt het door een teems, en giet het in een glaze fles; en zoo dikwils als gij dit middel gebruiken wilt, moet het al- YQorens wel gefchud en omgehutzelt worden. Middel, om het Aangezicht te verßeren.
Neemt twee oneen gemaalen tin, vier oneen fterkwa- ter, en zet dezelve in een groot aarden vat onder een fchoorftcen, of in 't midden van een open plaats, laat ze aldaar vier-en-twintig uuren lang ftaan, giet vervolgens het water, nu klaar fchijnende, in een ander aarde pot, en giet 'er evenveel pekel op, laat het met elkander vier- en-twintig uuren ftaan, gij zult 's anderendaags het ftof van tin op de grond vinden, giet'er het water zoetjes af, en na dat gij het gemelde ftof zeven of acht maal met ge- meen water hebt afgewasfehen, laat het in de zon droo- gen, en mengt het met pomade van jasmijn, of van febaaps- of kalfs-fchenkels. |
||||||
. AAN,
Middel, tm het Vel van 't Aangezicht blank te iw
ken, en van Rimpels, Puisten en Plek- ken te zuiveren. Neemt 6 handen vol versch geplukte blocizels van groo-
te of roomfche boonen, en een hand vol roode roozcbla- deren, kookt dit in een nieuwe verglaasde ftecnen pan met 4 mengelen water, laat het op de helft verkooken, en koud geworden zijnde, door een doek lekken, wascht hier 's morgens en 's avonds uw Aangezicht meede, en gij zult 'er een goede uitwerking van ondervinden. Pomade, om het Aangezicht te verßeren.
Neemt wortels van Sigillum Salomonis, of Salomona zegel, leliebollen, van beide twee oneen , laat ze wel af- gewasfehen zijnde, zes dagen in versch water weeken , vervolgens gedroogt en fijn gefneeden zijnde , mengt heÇ met fchaapevet en varkensrcuzel, van ieder omtrent vier oneen, giet 'er water op, en laat het dus zes dagen lang ftaan, ververfchende het water tweemaal 's daags, na ver- loop van zes dagen mengt men water en reuzel te zaamen , laat het door een teems zijgen, en doet 'tin een aarde pot, ververfchende het dagelijks met ander water, men mengt het voorts na proportie van ieder once met zoo veel drach- men van parelpoeijer ; deeze pomade verfielt niet alleen het Aangezicht, maar neemt ook de roode opdrachtigheid, vuurigheid, puisten en andere ongemakken wech. Middel voor de roode Puisten in 't Aangezicht.
Neemt een once rotsaluin, even zoo veel zwavel g*-
pulverifeert, een once roozewater, of van zilverkruid, mengt het zaamen in een glaze fles, en gebruik het na verloop van vier-en-twintig uuren. Vitriool met weegbreezap is ook een goed middel ; ins-
gelijks fchaapenat; men gebruikt het eenige dagen achteç een 's morgens en 's avonds. Middel om de roode Vlekken in 't Aangezicht
■wech te neemen. Neemt 32 once of 2 pond fchaapebeenen, verbrand die, en pulverifeert ze tot ftof, doet dit poeijer in een menge- len witte franfche wijn, en na dat het 24 uuren zal ge- trokken hebben, zoo laat het zachtjes door een doek loa' pen, en wascht 'er uw Aangezicht meede. Middel voor natuurlijke Vlekken in 't Aangezicht.
Neemt twee oneen boraasjewortelen, fnijd ze zeer fijn i en zet ze op vier oneen wijnazijn met roozewater, da fterkfte is de beste, laat de wortelen dus vier-en-twintig uuren lang uittrekken; de Vlekken hier meede ieder avond afgewasfehen zijnde, zullen zekerlijk verdwijnen. Middel voor de Zomerfproeten in 't Aangezicht.
I. Neemt de wortel van patientiekruid , en rijp me-
loenenvleesch, van elk twee pond, een halve once zal- peter, twee oneen gecalcineerde wijnfteen; laat het tö zaamen distüleeren , en gebruik 's avonds, te bed gaan' de, het water, dat 'er van gedistilleert word. II. Neemt het zap van ajuin, en ftrijkt het op de Sproe-<
ten. III. Men kan ook olie van eijeren gebruiken, of dö
melk van een zeuge, of wel het nat van jonge centaii- rie. IV. Neemt bladeren van klimop in wijn gekookt, of het
bloed van een haas ; of wijnazijn op züverfchuim, en bet 'er uw Aangezicht meede. V. Neemt*
|
||||||
J>Uccf 8.
|
||||||
S. •& Jtùii"- JBÏZ& 'TS$
|
||||||
DËSTILLEERINO
|
||||||
AAN. AAP. 'AAP. AAR. 9
|
|||||||
aantreffende, dezelve verkrachten. In de Artzenij word
het hart der Aapen door zommigen geroemt, als een voor- . treffelijk hartfterkenJ middel ; en men fchrijft het de hoe- danigheid toe, van de zwaarmoedigheid te verdrijven, en de geest te vervrolijken. Het tweede Geflacht behelst de geftaarde Aapen of
Meerkatten, waar van verfeheidene zoorten, als met en zonder baarden, kuiven, enz. ; onder deeze zoort zijn veele grimmige en boosaardige, die zelfs niet ontzien, den mensch aan te tasten. Onder het derde Geflacht plaatst men die met fcherpo
kromme klauwen, zoo als de Luijaard en Miereneeter. AAP; Fliegende Aap ; behoort onder het geflacht
der Vledermuizcn , heeft vlerken als deeze, een korte ftaart, bloedroode ooren, en is donkerbruin van coleur; onthoud zig in de Indien. AAP ; Zee-Aap ; is een kraakbeenige Visch, die zig
meercndeels in de Roode Zee ophoud ; hij heeft een fchaal zoo hard als de Schilpad, zwemt zeer fnel, en zweemt door zijn coleur en gelaat volkoomen na een Aap. AARDAKKERS; Aard-muizen ; Muizen met Steerten*
(Lathijrus pedunculis multifloris, cirrhis diphyllis -.folioliï ovalibus, internodiis midis, Linn. Spec. Plant.)is een zoort van langleevende Lathijrus , die knobbelachtige eetbaare wortels voortbrengt ; men noemt ze Aardmuizen of Mui- zen met Steerten, om dat de wortelen lanwerpig rond en van buiten zwart, doch van binnen wit zijn; en aan hec uiteinde een lange dunne vefelwortel hebben, naar een ftaart gelijkende; hebbende de dikte van een duim, min of meer. Dezelve groeijen in de zandachtige bouwlan- den van Nederland, Frankrijk en elders, en worden in- zonderheid veel in Gelderland, een gedeelte van't Sticht van Utrecht en Overijsfel gevonden, alwaar ze meenig- vuldig in de Akkers groeijen, verftrekkende zelfs voor een onkruid, dewijl ze opfehietende, dikwils de graanen on- derdrukken , en als fmooren ; zij zijn ook niet wel uit te roeijen , daar ze eens plaats gevat hebben ; het is nochtans voor veele een aangenaame fpijze ; hebbende toebereid veel overeenkomst met de Caftanjen, zoo web ten opzich- te van de fmaak, als ten aanzien van deszelfs aart en ei- gen fchappen , zijnde zoo wel als deeze voedzaam en flop- pende ; in het Najaar worden ze, wanneer het loof ver- gaat , door gemeene Arbeiders uit de grond gegraaven en opgezocht, en veel naar Holland, Friesland en andere Provinciën gezonden en verkocht ; men kan ze geduuren- de de geheele winter bewaaren, indien men maar zorge draagt, om ze in de kelder in zand te leggen. Kweeking der Aardakkers. Wil men ze kweeken, dat echter zelden gefchied, zoo
behoeft men flechts de wortelen in het voor- of naajaar, op een bedde of akker in rijen, de distantie van een voet affiand van elkanderén, ter diepte van drie vingeren breed te planten, als dan zullen ze genoegzaam voortgroeijen ; zij tieren 't best in een zandachtige grond. Manier om de Aardakkers te bereiden.
Men maakt water aan de kook, en doet 'er wat zoiiS
in, dan werpt men de Aardakkers bij beetjes in het koe- kende water , zorge draagende, dat het vooral niet van de kook raake, dewijl ze anders hard worden; dit in acht genomen hebbende, Iaat men ze twee uuren zachtjes kooken , discht ze op, en gefchilt zijnde , eet men ze warm met een weinig koude boter, tot defert of nafpijze.. AARD AMANDELEN ; heete Cijperus ; is een zoort
van Cijper of Wilde Galanga-wortel ; in 't latijn Cijperus
B radia
|
|||||||
V Neemt vijgenmelk, of het zap van Cijclamen, (Ver-
fcens'brood) en beftrijk 'er uw (proetig Aangezicht meede. VI. Neemt twee oneen zap van waterkers, een ónce
honig', mengt het te zaamen, zijg het door een linnen doek,'en bet 'er 's avonds de Sproeten meede. Middel voor de Puisten in 't Aangezicht.
Rol zalpetef in los linnen, zijnde alvoorens in klaar water geweekt, en bet daar uwe Puisten meede. Middel voor het opzwellen van het Aange-
zicht en Wangen. Neemt vier oneen verfche boter, twee lepels vol roo-
zewater, laat het zachtjes gemengt worden, en warm ge- maakt zijnde, wrijft 'er het Aangezicht meede; legt 'er kladpapier op; doet dit twee of driemaal 's daags. On- dertusfehen is ook het Aderlaaten goed, als meede een Klisteer, om het uitwendig middel te hulp te koomen. AANKOPPELEN; een woord ter Jacht gebruikelijk,
en beteekent zoo veel als de Jachthonden zaamen te bin- den , wanneer men zal gaan jaagen. AANQU1KKEN ; een Kunstwoord, tot de Toets-en
Scheijkunst behoorende , en beteekent, wanneer het Goud en Zilver met hamers plat geflagen zijnde, dusda- nig met Quikzilver door wrijven word vermengt, dat het gig met het Goud en Zilver vereenigt, en tot eene masfa word ; 't geen echter naderhand weder van het Quikzilvcr door buidelen word gefcheiden ; blijvende het Ertz in de hairen buil, doch het Quik 'er doorgaande ; verders word dit in kroezen gedaan, en dooreen behoorlijke warmte van het nog bij zig hebbend Quikzilver gezuivert, en ein- delijk in Lood afgedreeven. AANSCHIETEN ; is een fpreekwijze, die men ten
opzichte van een Hond gebruikt, wordende gewoonlijk gebezigt, wanneer hij toefchiet, om iets aan te tasten. AANSLAAN ; betekent, wanneer een Hond eenig
Wild heeft opgedaan, daar voor blijft ftaan, en dit aan de Jagers door zijn blaften te kennen geeft. In een andere zin word dit van alle zoorten van Honden gezegt, als zij bij dag of nacht iets vreemds vermerkende , beginnen te blaffen, dan is men gewoon te zeggen, de ii'ond flaab aan, en niet de Hond blaft. AAP; in 't latijn Simia. In drie Geflachten kan men
behoorlijk deeze Dieren onderfcheiden. Onder het eers- te , dat geen of ten minften een zeer korten Staart heeft, woicten de gemeene Aapen en Baviaanen begrecpen, die onaer alle de reedelooze Dieren, die göenezijn, welke, zoo wei ten opzichte van hunne uitterlijke gedaante, als en aanzien van hunne ingewanden, 't meeste overeen- komst met den Mensch hebben; deszelfs tanden, ooren , oogen, oogleden en wenkbrauwen gelijken volkoomen aan de onzen, en de Wijfjes hebben, gelijk de Vrouwen, ir™ Jo^pe j ^"hunne mammen, die zij, in teegcnftel- dëgtwéè\a,^eaDiei'en' aa» de borst, en niet tusfehen dtwPvn^'fteP°°ten geplaatst hebben; zij gebruiken wSr «? f PTen als armcn en »™»fen, en gaan ge- l^ïeZln* aChteirfte; ovcr h™ gcheele lighaam, f ftr h,Un aanSe^ht, dat platachtig is
ze ,„! f leei1,k r0S hau' bezet' ™ "«uuren zijn dee- ze zoort van Aapen zeer vernuftig en leerzaam, en wil- daàrdon^6" ?J dS menfc,hen zien doen , nabootzen ;
Snde en 1 ' °0k f " feVaaIUjk ?ier ' dat huisreliJk gewen
1~ -0S. raakende, dikwils veel fchaade te weege ReSrfliZ1,-\?n eCn Zeer SeÜCn aart' en verfcheidene
Reizigers beuchten ons, dat Baviaanen Vrouwen alleen |
|||||||
'Sùzat a.
|
||||||
?.& jr.&br-je<A--irjf-
|
||||||
DE S T ILLEERIN G-.
|
||||||
"ta ÄAÄ.;
radke ïscùîât'à; (Cijp'èfUs tûh)Û) i?$Ù$M *Ùùi\ nêtéïla
folio/a, 'radicum tuberibusovâiis : zôriis imbrïciiis, LiNti. Spec. Plant.) dezelve brengt kleine knobbelachtige wortelen aari lange vefeiwortels voort, die eetbaar en zoet van geur zijn, en bijna de finaak, grootte en gedaante van Amande- len hebben, waar van zij ook den naam hebben verkreegen. De natuurlijke Groeiplaats van dit ge was is Italien, Sici-
■lïen, Sijrien, Africa, en andere warme Landftreeken ; in 'deeze koudere Gewesten, worden ze meestendeels door zommigen enkel uit liefhebberij gekweekt. Om dezelve te kweeken , plant men ze in't voorjaar,
in een goede losfe, zandige grond, op de afftand van een halve voet van eikanderen, en ter diepte van twee à drie vingerbrecd; doch zulks moet op een warme voordeelige plaats gefchieden , anders zal 'er hier te lande weinig van koomen , dewijl ze de warmteen een warme grond begee- len, weshalven ze ook beter in een losfe zand-, dan in een ftijve kleijgrond zullen tieren en groeijen. In 't naa- jaar , als 't begint te vriezen, moet men ze uit de grond graaven, en in de kelder in zand bewaaren, dewijl, ze geen vorst kunnen verdraagen. Op wat wijze de Aaidamandelen genttttigt worden.
Men eet ze gewoonlijk rauw of gekookt, gefchilt
zijnde, als Amandelen of eenige andere fnoeperij; zij zijn geenzins ongezond, en geeven ook een goed voedzel; men kan ze ook bij andere fpijzen, gelijk de Amandelen -toebereiden ; bij voorbeeld tot vulzel in ganzen, endvo- gels, inpastcijen, enz. , A ARD ANGEL ; in 't latijn Tribulus terreflris ; (Tribtt-
iusfoliolisjexjugatisfubœqualibus, Linn. Spec. Plantar.) is een eenjaarig Gewas dat fteekelachtige Vruchten draagt, en door zommige Liefhebbers in de Bloemthuinen ge- kweekt word , moetende in de maand Maart of April in de Broeibak gezaait worden, wordende in Maij daar uit elders verplant waar men zulks begeert ; dit Gewas tiert 't best in ecne goede losfe zandachtige aarde; natuurlijk groeijend, word het zelve gevonden in Zuid-Frankrijk, Italien, Sicilien, enz. AARDAPPELEN ; Tartouffels ; in 't latijn Solanum
tuberofum efculentum {Solanum caule inermi herbaceo , fo- liis pinnatis integerrimis. Linn. Spec. Plantar.) is een zoort van wortelen zonder ftam, rond, hobbelig, bruin of donker, ook wel roodachtig van buiten, dog van bin- nen wit; zij zijn zeer ongelijk van grootte, de meeste nochtans zijn in den omtrek als een gewoon hoender-eij ; geen Aardvrucht is 'er zoo vruchtbaar als de Aardappelen, en die met minder arbeid geteelt word, dewijl zij in maa- tige gronden tot honderd, ja zomtijds tot honderd vijftig voud vermeerderen. In allerleij zoort van gronden wil- len zij tierig groeijen, uitgenomen alleen in die welke al te vettig ofkleijigis, en daar geheel geen zand is onder vermengt; in dorre gronden, daar men geen graan be- hoorlijk kan kweeken, willen nochtans de Aardappelen groeijen, fchoon, gelijk men licht begrijpt, zij als dan. op verre na zoo meenigvuldig niet vermeerderen. De Aardappelen worden in de Moestuinen gebouwt.
Het is een uitlandfche Vrucht of Gewas, dat voor onge- veer eene eeuw uit de West-Indiën, eerst in Frankrijk, van daar in Engeland, en vervolgens ook na Duitsland en de Nederlanden gebracht is , daar ze zeer wel willen groei'en, dog kunnen geen vorst verdraagen. Men heeft twee zoorten van Aardappelen, als roode
en witte, zijnde de laatften de fmaakelijkfte en gezond- lte; de rooden groeijen grooter, doch zijn meestentijds wateiig, en dus ongezond; zijnde dit de reeden, waar- |
|||||
AAfc. *
BÜi M tiiët té liffiflë 'ïM Weinig tiièëf gébötiwt Wor*
défi. Kweèkhig der Aardappelen.
Tweederleij manieren zijn 'er, om de Aardappeleil ^ bouwen ; en fchoon wij de laatfte voor de beste keuren, zul- len wij ze nochtans beide aan de keuze der Landbouwers overgeeven. De eerste manier is deeze ; Na dat men het Land laat in den Herfst geploegt en zeer weinig gemest heeft, wacht men tot dat de koude uit het aardrijk is ge- trokken , als dan ploegt den Landman zijnen akker voor de tweede maal, en laat zich in het ploegen door iemand volgen, die op ongeveer een fchreede of voetftap van ei- kanderen, in de eerste groeve, die door den ploeg op nieuws is geopent, Aardappelen fteckt; de groef die daar nevens word gemaakt, verftrekt enkel om de eerste met aarde te vullen ; doch in de derde worden wederom Aard- appelen geplant, als in de eerste, wordende deeze insge- lijks met de aarde van de vierde groef bedekt; en dus word 'er ten einde toe mcede voortgegaan ; 't welk ver- richt zijnde, men de egge over den beplanten akker laat gaan, en voorts de kluiten en brokken aarde met de fpa- de breekt en effen maakt; dit is al den arbeid, die de Aardappelen vereisfehen , tot der tijd toe, dat het land, waar op zij geplant zijn, van onkruid moet gezuivert wor- den ; wanneer de jonge planten beginnen op te koomen, moet men naukeurig toezien, of het onkruid ook zodanig is toegenoomen, dat het jonge gewas daar door verdrukt zoude kunnen worden ; als wanneer men het om de jon- ge fpruiten niet te befchaadigen, met de handen moet uit- wieden; doch wanneer zij een half voet of daar omtrent boven de grond gefchooten zijn, kan men daar toe een fpade, fchofFel of hak gebruiken ; de aarde die hier om- gewroet word, haalt men even als een molhoop rondom de jonge planten heen, dit maakt dat men 'er weinig van kan zien, en de wortel trekt 'er het voordeel uit, dat veele bladeren in hunnen groei belet worden; tusfehen de rijen op de ledige plaatzen, kan men Kool, of, dat nog beter is, zoogenaamde Groote of Boere Boonen planten. De tweede manier, om Aardappelen te bouwen, die voor de voordeeligfte gehouden word, beftaat hier in : Indien men een ftuk Land met Aardappelen wil beplan- ten , waar op nog van 't voorgaande jaar roggeftoppelen ftaan, zoo gaat men in 't voorjaar toe, wanneer de kou- de genoegzaam uit het aardrijk is getrokken, en ploegt ter deegen het land, waar na het door de egge bekwaatn en effen word gemaakt ; dit gefchied zijnde, worden da Aardappelen op de volgende wijze geplant; De Landman neemt een ftaak, ter dikte van 8 à 9 duim in zijn om- trek, wiens onderfle gedeelte is fpits gemaakt, om gemak- kelijk in de grond te kunnen dringen; hij boort daar mee- de gaten van 3à4duimen diepte in de grond, een fchreed afftand van malkanderen, van 't eene einde des akkers tot het andere toe; in ieder gat doet hij na de grootte, één, twee of meer Aardappelen, (dewijl de kleinften alzoo be- kwaam tot het planten zijn als de grooten , en men de al- lergrootften in verfcheidene (lukken kan fnijden, zullende even tierig groeijen en vruchten voortbrengen, als of het geheele Aardappelen waaren,) waar op hij voorts een wei- nig mest legt, en dit met zoo veel aarde bedekt, dat de geheele akker wederom vlak kan gemaakt worden; de ee- ne regel gedaan zijnde, begint hij op voorfchreeven wij- ze een andere te beplanten, en gaat dus voort, tot dat de geheele akker bezet zij ; de regels maakt men gemeen- lijk ook een febreed wijd van malkanderen; In plaats van |
|||||
Flaœt JO.
|
||||
DESTIL/lvEÉRING-.
|
||||
AAR.
|
|||||||||
n
|
|||||||||
AAR,
een Staak kan men ook een Spade of Leppe gebruiken ,
eaande als dan het werk fchielijker voort, en is ook ruim zoo goed. Wil men nu meer Vruchten van 't land trek- ken en Kool of Boonen, ofwel beide te gelijk tusfchen de Aardappelen zetten, als dan word ieder plant in het midden tusfchen de vier naast aan elkander ftaande Aard- appel-planten geplaatst; tot dien einde word 'er met de fpade een kuil gemaakt, waar in de plant gezet zijnde, eerst met aarde om de wortel, dan met mest belegt, en voorts met aarde aangevult word. In 'tiaatst van Augustus, ofwel eeider, na dat het
jaargetij voordeelig is, mijd men 't loof der Aardappelen af, die tijd daar toe waarneemende, dat de bloemen volkomen in de knop ftaan, als dan word de geheele plant een half voet boven den grond afgefneeden ; dit dient niet alleen tot voordeel van de vrucht, welke des te beter groeit, maar de afgefneeden bladen kunnen ook tot voed- zel voor zulke Koeijen dienen, die men gewoon is op ftal te houden ; in den beginne willen zij 'er traag aan, doch als men hun 's morgens geen ander voedzel geeft, zoo gewennen zij 'er licht toe, dit doet de beesten vette meik geeven, kenbaar aan de room, die meenigmaal wel tot een-vierde vermeerdert; verders dient men op te mer- ken, dat het Aardappelen loof afgefneeden word, naa maate de Koeijen het zelve gebruiken, op dat zij dus al- le dagen versch kruid krijgen. In 't laatst van de Herfst, vooral voor de vorst, moet men de Aardappelen uit de grond neemen, dewijl zij geheel geen vorst kunnen ver- draagen; en dit is ook de reeden, waarom zij des win- ters in drooge kelders bewaart en met flroo gedekt moe- ten worden. Geen Veldvruchten zijn 'er, waar van de hoedaanig-
heden, ten opzichte van 't veelvuldig gebruik, zoo naa aan die van Graanen koomen. Deeze Aardvrucht, wel- ke hedendaags in de meeste Landfchappengebouwtword, leert de ondervinding, dat tot een zeer goed voedzel ver- ftrekt ; en van den gemeenen man niet alleen tot nood- druft , maar van den vermogenden zelfs om de fmaak ge- bruikt word; daar bij word het tot fpijze voor veele huis- houdelijke Dieren gebezigt. In 't Bisdom"Spiers aan den Rhijn, worden ze tot voeder van Koeijen en Osfen ge- bruikt; Om ze hier toe bekwaam te maaken, kapt men •ze onder gehakt ftroo, wortelen, koolbladen en ander afval, 't welk men dan te zaamen met heet water mengt, en Siede genaam; word; de Koeijen geeven hier meer melk van als van eenig ander voedzel, de melk is meede Vettei' T dus levert zï]' meerder boter uit. De Osfen met Aardappelen onder het hooi gevoed, worden beter en m korter tijd vet. Gekookte Aardappelen zijn mee- de zeer dienstig om Verkens te mesten; men maakt ze tot dien einde met een weinig zemels tot een zoort van deeg t geen men als dan met zuur hui] of fpoelingweek maakt en verdunt; hier van geeft men hun 's morgens en s avonds een trog vol; ook kan men 'er tot het zelfde ge- bruik brood van bakken, 'er een zesde deel grof rogge- of gerstemeel bijvoegende; dit brood 'word in" zuur huif geweekt, ie men op 't vuur heet maakt, en dan zoo veel laat verkoelen, dat men 'er de hand in kan houden' waar na men het aan de Verkens geeft, wordende zii dan al zoo vet en lekker, als of ze met koorn gemest waarèn. ïn^ehjks verftrekt deeze Aardvrucht tot voèdzelvan Ganzen Hoenderen, en allerleij gelijkzobrtig Gevo- gelte. ^ Dfe Ganzen kunnen ze rauw verteeren, doch voor t overige Pluimgediert moeten zé gekookt worden- men maakt er als dan met één weinig med gemengt çen |
|||||||||
deeg van, om daar meede Hoenders, Kapoenen en Kut
kens te mesten, wordende hun vleesch daar door maisch en zappig. Indien men 'er Kalkoenen meede wil mes- ten, zoo fteekt men ze een zoort van makronnen of prop- pen uit gemelde deeg bereid in,de keel, zijnde de nut- tigheid hier van onderzocht geworden. Al 't geen wij hier omtrent de cultuur en het nut der
Aardappelen, dat meede op ondervindingen van verfchei- dene onzer Landgenooten (leunt, aangeteekent hebben, zijn wij meerendeels verfchuldigt aan de Abhandlungen der Konin. Schwed. Academie der IVisfenfchaften, van welk nuttig werk wij nog meer dan eens hoopen gebruik te maaken. Op welke wijze de Aardappelen toebereid worden.
Op veelerhande manieren worden deeze Aardvruchtea toebereid; het is geen onfmaakelijke fpijs bij Schelvis , Zoute Vis, Snoek, enz., als wanneer dezelve iri water gaar gekookt worden, waar in men een weinig zout doet'; men eet ze ook veel met zout gaar gekookt zijnde, iiiëfc een fauze van mostert en boter, en het is op deeze wijze dat ze veel om deszelfs goedkoopheid, door de gemeene menfchen genuttigt worden. Men kan Aardappelen, gaar gekookt zijnde en koud geworden, met boomolie, peper en azijn eeten, dienende dus tot een fpijze in de Vasten, en is gantsçh niet onfmaakelijk ; ook worden ze wel aan fchijven gefneeden, in ragoûts en pa'steijen, in plaats vàii Artifchokke-ftoelen gedaan, dit maakt een gebondens faus. Aardappelen op eenfmaakelijke wijze toebereid.
Laat gefchilde Aardappelen half gaar in water kooken ,' fnijd ze vervolgens in plakken of daalders, neemt verders rauwe uijen , fnijd die meede in plakken of fchijven, en legt dan beurtelings uw Aardappelen en Uijen in een holle aardje of tinnen fchotel, te weeten eerst een laag Aardappelen, vervolgens een laag Uijen, enz., tot dat uw fchotel vol ïs, doet 'er dan bij 'room, boter, nootë- muscaaf, peper en zout, alles na goedvinden; bedekt uw fchotel wel, op dat de waas fem 'er in blijve, eii laat het zachtjes op een confoir itooven, tot dat alles ter dee- gen gaar is ; dit is een fmaakelijk, doch zaadzaam eö machtig kostje. i ■ ' -. ~
Qm Brood van Aardappelen te maaken.
Doet gefchilde Aardappelen, ter deegen gaar gekookt, in de bak- of broodtrog, en overdekt dezelve. met koo- kend water, flampt ze als dan tot dat ze volkoomen tot pap zijn; deeze pap moet zeer gelijk'en zonder 'tmin- fte brokje weezen ; men vermengt de helft of minder van deeze pap met gewoon deeg, en bewerkt het voorts te zaamen als gewoon brood; door deeze vermenging be- koomt men brood dat een zeer goede fmaak heeft, en voed- zaam is. Qm Stijfzel en Meel uit Aardappelen f e .bereiden. ,
Om de Aardappelen tot'Stijfzel,te maaken,"' lààtiiien ze geduurende 12 uurenongefchiidin 't water leggen, waâr na men ze fchilt, en dan weder 2 à 3 uuren in het water zet';' men raspt ze vervolgens op een rasp zoo fijn als doen- lijk is, of flampt ze in een mortier, vooral zorge dragen- de, dat alles.ter deegen fijn word-;' waar 'naa men het fijn geraspte met water mengt, en door een hairen zeef wrijft, moetende het doorgewreevene in fchoon watervallen'; 'laat het dan zakken, tot dat de ftof zig ter deegen na de bodem Bi ""-' heeft |
|||||||||
Jpiœtzt- 21 .
|
||||||||||
~J&7- -Z.
|
||||||||||
Sla, Z.
|
||||||||||
iiiiniimmiiniiiiniiiniiiiiiniiiiiiiiniiinnni
|
||||||||||
Jf.de £aA&âr£xei~jt$.
|
||||||||||
BESTIIvI,EERrN&.
|
||||||||||
AAR.
|
|||||||||||
AAR.
|
|||||||||||
12
|
|||||||||||
te doen, dewijl ze in allerlei] losfe gronden en ftandplaae*
zen overvloedig voortloopen, en lange jaaren kunnen duu-< ren. In 't naajaar graaft men zoo veel van «de wortelen uit de grond, als men voor winterfpijze denkt noodig ta zullen hebben; 't geen men echter op alle andere tijder» meede doen kan, ter. zij de grond bevroorenis. Hoe de Aardartifchoïken tot Spijze bereid worden.
Dezelve gefchilt, gezuivert, en in bekwaame ftukjeô gefneeden zijnde, kookt of Hooft men ze in vleesch- nat kort af, als raapen, of ook wel met lang nat foups- wijze, 'er boter, peper en foelij bijvoegende; men kans ze ook bij versch vleesch kooken, voornaamelijk bij rund» vleesch, daar ze fmaakelijk bij zijn ; bij veele worden ze boven de Raapen en Aardappelen gefchat, en voor een aangenaam voedzel geacht. Zij kunnen ook op dezelfda wijze als de bodems van Artifchokken toebereid worden, en dan hebben ze ook genoegzaam dezelfde fmaak, zijn- de die overeenkomst de naamsoorfprong van de Aardarti- fchokken. Hier dient noch aangemerkt te worden, das dit Gewas niet voor zeer gezond word gehouden, dewijl het van natuuren waterig is, doch om dit te verbeteren, moeten de fpecerijen, inzonderheid peper'er niet bij ver- geeten worden, en dan zullen ze weinig fchaaden. AARDBESIE-PLANTE; in 't latijn Fragaria (Fra-
garia flagellis reptans, Linn. Spec. Plantar.) Het is een Plant, wiens fteelen, fpruitende uit de wortelen, en bla- den dragende, langs de aarde kruipt; de bladeren zijn gelijk aan die van Vijfvingerkruid, hoewel veel grooter, en rondom gekartelt; drie ftengelengroeijenopeenefteeL De bloesfem is wit, en doorgaans van vijf bladen. De Aardbefiën zelve zijn rond, of eijrond, en doorgaans rood ; de fteelen zijn kort en ruig; de wortelen klein en mee- nigvuldig. Zommige Aardbefiën zijn wit. Deeze Plant groeit natuurlijk in Duitsland, Frankrijk,
op zommige plaatzen van de Nederlanden en elders, in do bosfehen, op de heuvelen, en onder de flruiken ; bloei- jen in April en Maij, en de vrucht word in Junij of Julij rijp. Het zap of wijn uit de Aardbefiën geperst , is zeer goed, om de opdrachtigheid en puisten van het aangezicht te verdrijven ; insgelijks een middel voor roode oogen, vlekken en puisten van lazerij. Een Decoctum van do wortel en loof verdrijft de Geelzucht, als men eenige da- gen lang 'sochtens daar van neemt; voorts om de maand- ïtonden der vrouwelijke fexe te bevorderen; om de wit- te vloed, en roode loop te ilremmen. Dit zelve Decoftum als een gorgelwater gebruikt, zuivert en verfterkt het tandvleesch en tanden, verdrijft de zinkingen, enz. Deeze Vruchten zijn een zeer aangenaam eeten in de war-
me zomerdagen, doch men moet ze niet te overmaatig ge- bruiken, anders zouden ze al te fterk kunnen verkoelen en nadeel toebrengen ; men nuttigt ze op verfcheidcrleij wij- ze, als op boterhammen van wittebrood met ziiiker; ook wel met roode, witte of Rhijnfche wijn; zommige druk- ken 'er 't zap van een citroen over, of eeten ze met room; moetende bij alle deeze verfcheidene wijzen, de ruimte van zuiker niet vergeeten worden ; met citroen of room verkoelen ze nochtans al te fterk, weshalven men ze op deeze wijzen toebereid, zeer maatig moet nuttigen; mei wijn zijn zij zekerlijk 't gezondfte, en voor veelen ook 't fmaakeiijkfte. Men kan'er ook Wijn en Sijroop, gelijk aan die der
Aalbefiën, van bereiden; als meede geurige Azijn, op de zelfde wijze als die derFramboozen, welke behande- ling men bij dat Articul kan nazien. In
|
|||||||||||
heeft begeeven, en giet 'er dan het water af; doet 'er op
' nieuw weder fchoon water bij, ter deegen de ftoffe die op de bodem zit, omroerende ; men vaart zoo lange voort, met 'er telkens, wanneer de {toffe na de bodem is gezakt, fchoon water bij te gieten, tot dat het water geheel zuiver blij ve, draag zorg dit laatfte water 'er zoo fchoon af te gie- ten, als moogelijk is, en zet dan de te rug gebleevene ftoffe in de zon, ofwel in een flauwe oven, op dat het dus langzaamerhand drooge en zig bevestige. Wil men nu hier Meel van hebben, behoeft men het maar fijn te maaken, is zeer goed om veele zoorten van Gebak te be- reiden. Om 'er Poeijer uit te verkrijgen, doet men de drooge Stijfzel in een dunne lederen zak, klopt die dan , en zift de Poeijer door een fijne zeef. Op een andere manier.
Neemt van de witfte Aardappelen; fchoon gewasfchen zijnde , fchilt ze duntjes af, wrijft ze daar naa op een wrijfijzer in een kom of pot met fchoon water, het ijzer met dit water dikwils affpoelende; als men dan een ge- noegzaame kwantiteit gewreeven heeft, moet men het water dikwils omroeren, om alle onreinigheden en vliezen daar van af te fcheiden ; vervolgens laat men 't na de grond zakken, en men giet dan het water zachtjes af; daar naa wringt men de Aardappelen dooreen doek, om de fijnfte ßoffe daar van te vergaderen , die men dan in fchotelen doet, en zachtjes laat droogen, dus zal men eenfchoone witte Stijfzel verkrijgen, die in 't gebruik even zoo wit en goed, zoo niet beter als de ordinaare Stijfzel is ; en die men ook tot Meel, om 'er fpijze van te bereiden, gebrui- ken kan, inzonderheid tot Pannekoeken. Het grove dat na de uitperzing overgebleeven is, kan dienen tot voedzel Voor de Hoenders en ander Vee. Om Jenever van aardappelen te fiooken.
Laat de Aardappelen week kooken, ftoot ze tot pap,
en bewerkt ze dus dat het een klomp van taai deeg word ; verdunt dit deeg met kookend water, tot dat het aan een dunne brij gelijk zij, laat het dan (laan te fermenteeren, en Wanneer het neer geflagen is, zoo doet het in de distilleer- ketel, en handelt 'er even eens meede, als of gij Jenever »an koorn flookte. AARDAPPELEN, zie TRUFFELS.
AARDARTISCHOKKEN; Artifchokken onder de
Aarde ; van zommige ook Aardpeeren genaamt ; in 't la- tijn Helenium Indicum tuberofum , ( Helianthus foliis Bvato-cordatis : nervis intra folium unitis, Linn. Spe- ■ties Plantar. ) Dit is een zoort van Zonnebloemen, groeijende met hooge ftengen van 5 à 6 voeten, en heb- bende bladen van gedaante als die der Zonnebloemen , doch kleinder, bloemen brengen ze hier te lande niet of ■zelden voort; de wortel beftaat uit veele knobbels, van een vuist min of meer grootte, die met kleine vezels aan malkanderen hangen, op de wijze als de Aardappelen, en dewelke tot fpijze dienen. Dit is geen Éuropiscb Gewas, maar ruim een eeuw ge-
leeden , uit de Landfchappen van Virginim en Canada, in America gelegen, in Europa overgebracht, daar ze zeer wel willen tieren, en de ftrenge winterkoude kun- nen doorflaan. De roortkwceking van dit Gewas is zeer gemakkeliik,
want n:en heeft fhchts de kleine wortelen of alleen ftuk- ken daar van in i's moestuin in 't voor- of naaiaar op een voet of meer afftand te planten ; op deeze wijze zullen ze in overvloed voortgroeijen, zoo dat men ze in"t ver- volg niet behoeft te herplanten, nog iets anders daar aan |
|||||||||||
2*la,afr J.Z.
|
|||||||||||||||
dcese iSS erv j.âj bekei'&v bov&v 3?la,atr 8.
|
|||||||||||||||
■..■■■\\}\:;t ;-
|
Mh--).
|
||||||||||||||
"!f^%-
|
|||||||||||||||
jf. M Jia&Jkei' j£efr, -VV*"*-
|
|||||||||||||||
JïESTILXEEAIlsrö-.
|
|||||||||||||||
A AU. 13
|
|||||||||
AAR.
|
|||||||||
bloesfem af te plukken , zal men doorgaans goede Aard-
befiën hebben. Wij hebben elders de kunst, om vroe- ge Aardbefiën te hebben, aangetoont. De liefhebbers kweeken tweederleij Aardbefiën, roode en witte, doch ieder op bijzondere bedden. Aardbefiën geplant zijnde, draagen het volgende jaar
zeer wel ; te weeten, zoo ze in de maand Meij geplant zijn. In het tweede jaar draagen ze uitneemend wel ; doch vervolgens geduurig minder ; waarom om het twee- de of derde jaar nieuwe bedden dienen aangelegt te wor- den. Die in 't Zuiden of Oosten geplant zijn, worden eerst rijp , te weeten in 't einde van Maij ; maar die ia het Noorden zijn geplant, worden laat rijp. De verfcheidenheid der Aardbefiën geeft het onderfcheid
der Aardbefie-planten te kennen; waar van wij de kwee- kerij reeds befchreeven hebben. Maar om 'er noch iets bijzonders van te zeggen, merken wij aan , dat 'er vieg zoorten van Aardbefiën zijn, namelijk witte, groote roo- de , zoogenaamde caprons, en kleine roode, of wilde. Om goede en fierlijke Aardbefiën te hebben, fteektmen
bij ieder plant een flokje, daar men de fcheutkens van ieder plant met een matje zachtjes aanbind; waar door het gefchied, dat behalven de keurlijkheid en grootte der Aardbefiën, Slakken,- Padden en Kikvorfchen daar van geweert worden ; die anderzins, als de planten op de grond leggen, op de beste Aardbefiën aazen. Men maakt jaarlijks nieuwe bedden, na dat de oude
vier of vijf jaaren gelcegen hebben, en zeer beginnen af te neemen, zoo wel ten opzichte van de fmaak , als grootte der Aardbefiën. Het is zeer goed, den grond der Aardbefiën met een
weinig fijne oude mest, even voor de vorst, te beftrooi- jen, en de buitenfte bladen af te plukken, gelijk men omtrent de Zuuring doet; hier door zal de vrucht beter worden. Een zandige grond is de beste ; waarom de liefhebbers
die boven al verkiezen, boven de dichte aarde. Wilt gij ia de Oogstmaand Aardbefiën hebben , gij
moet 'er de eerste bloesfem afplukken, vooral eer zig de- zelve tot vrucht zet; dus zullen 'er uit een volgende bloesfem, laatere Aardbefiën voortfpruiten. Middel om groote Aardbefiën te bekoomen.
Laat in de Paden van uw Tuin of Hof, in plaats van zand of kif, zaagmeel ftrooijen , dit 'er negen maanden of een jaar in gelegen hebbende, is genoegzaam verrot; neemt vroeg in 't voorjaar twee-derde van dit vergaane zaagmeel, en een-derde oude koeijemest en losfe aarde, van elks de helft, mengt dit alles wel onder malkanderen, en beftrooit 'er uw Aardbefie-bedden meede, zoo als men gewoon i's, met kif of run te doen, en gij zult het genoe- gen hebben, van fchoone en dikke Aardbefiën te bekoo- men. Middel, om de Aardbefie-planten voor de ■ ,
Wormen te bewaaren. De voornaamfte vijanden deezer Planten zijn zeekere groote en witte Wormen, die in de maanden Meij en Ju- nij de wortel doorknaagen, waar door de Planten nood- zaakelijk moeten fterven ; waarom men dezelve in dien tijd naukeurig moet doorzoeken en wroeten ; wanneer men wel lichtelijk die Wormen, kruipende van de eene plant tot de andere, zal ontdekken en dooden. Om verkoelend Aardbefie-water te maalien.
Zet een pond Aardbefiën op een pint water, verplet- B 3 tert |
|||||||||
In de Apotheeken van zommige Landfchappen, word
'er een water, zoo wel uit de Plant, als Vruchten ge- distilleert, dit water is verkoelende, en word uitwendig gebruikt, om de huid van allerleij vlekken te zuiveren. De Aardbefiën verfchaffen niet veel moeite, om voort
te kweeken, dit gefebied door de ranken of zoogenaam- de loopers, die jaarlijks uit de plant fpruiten, en op de grond voortkruipen, men plant ze op bedden of akkers op een voet min of meer afltand in het verband, i à 2 plan^ tjes bij malkanderen; men kan ze ook op rabatten, of rondsomme bedden, die met ander gewas beplant zijn, plaatzen ; de tijd om ze te planten, zijn de maanden Maij en Junij, voor dat de grootfte hitte aankoomt, of wel in het naajaar, in Augustus of September; dienende men hier toe een reegenachtige tijd of betrokkene lucht waar te neemen. De Aardbefiën begeeren, om wel te groeijen en groot
te worden , een goede losfe, vette, of met oude vergaa- ne paardemest we! doormengde en liefst zandachtige grond ; in vagte ftijve aarde zal 'er weinig van worden ; voorts tamelijk veel vocht, en watfchaduwe, of geen al te hee- te op de brandende zon blootgeftelde plaats. Om van de bedden, die vroeg met jonge Aardbeien be-
plant zijn, nog eenig voordeel te hebben, zoo kan men tusfehen de jonge planten, Ajuin, Kropfalaad, of eenige anders kleine, niet wild groeijende, Groentens plaatzen; doch men moet zorge draagen, dat de Aardbefiën, om ze in 't vervolg goed te hebben, noch van eenig gewas , noch van het onkruid verdrukt worde, en tot dien einde is ook zeei uienfiig, dat men de'planten jaarlijks in de zomer van de jonge ranken ofloopers tengrootften deele zuivere, en dezelve op ftoelen, zoo als men het noemt, houde. Wil men de Aardbefiën van zaad voortkweeken, zoo
zaait men het zelve in 't voor- of naajaar, op een klein bedde, en verplant dan 't volgende jaar de jonge planten op voorgemelde wijze; doch dewijl deAardbcfiën lichte- lijk door de loopers voortgekweckt worden, zoo zaait men ze zelden. Om het zaad te verkrijgen, moet men de wel rijpe Aardbefiën met water in.een kom fpoelen en afwasfclun, zoo zal 't zaad in de kom met 't water te rug blijven, dat men vergadert en droogt, want het zaad zit van buiten op de Aardbefiën , zijnde de kleine geele knopjes die men daar op ziet. Wanneer het Weder in de bloeitijd der Aardbefiën droog,
dor, of vorstig is ; zullen 'er doorgaans weinig Aardbefi- ën wasfen, en in teegendeel veele met bekwaam voch- tig weder en warmte; het is derhalven zeer noodig, dat men de Aardbefie-planten bij droogte, wanneer zij bloei- jen, met water, door middel van een gieter , bevochti- ge, doch dit moet nooit dan in den vroegen morgen of laaten avond gedaan worden, dewijl zulks, wanneerde zon kracht heeft, meer na dan voordeel zal toebrengen. . "j- voornaamfte zorge omtrent dceze Plantgewasfen, is, dat ze in een tijd van droogte behoorlijk befproeit worden. Ten anderen, dat men aan ieder ftam drie of vier der fterkfte fteelen laate. Ten derden, dat men aan ieder fteel niet meer' dan drie of vier Aardbefiën laate, en wel die het naaste aan de grond zitten, en eerst zijn mtgefprooten. Men moet bij gevolg alle andere bloesfem afmjpen, die ontelbaar veel aan de fteelen der geenen , die reeds gebloeit hebben, of noch bloeijen, voortkoo- men. Zelden ziet men deeze laate bloesfem knoppen zet- ten of rijp worden. De eerste worden alleen behoorlijk rijp. En als men wel zorge draagt, om de overtollige |
|||||||||
U AAR.
|
|||||||||
AAR.
|
|||||||||
tert dezelve daar in ; doet 'er vijf oneen zuiker bij, en
drukt 'er liet zap van een citroen in ; zoo de citroen fterk is, is één voor twee pinten nat genoeg ; laat het zaamen een tijd langftaan, en zijgt het door een zak, en gij zult een verkoelende drank hebben, die aangenaam is. AARDBESIE-BOOM; Zeekerfe-boom ; in 't latijn Ar-
butus (Arbutus caule ereüo, foliis glabris ferratis, baccis polijfpermis, Linn. Spec. Plantar.) Deeze Boom groeit in Italien en Spanjen , op Berg en fchaduwachtige plaat- zen; dezelve brengt na 't bloeijen Vruchten of Befiën voort, die in gedaante en coleur veel na Aardbefiën ge- lijken, en hier door is het, dat deeze Boom den naam van Aardbefie-boom heeft gekreegen : Zomtijds word hij hier te lande door de Liefhebbers in de Hoven gekweekt, en door inlegging of fteeking voortgezet ; moetende men de takjes in een pot of potten fteeken, en dezelve in een warme runbak zetten, en bekwaamelijk vochtig houden, willende anders geen wortelen fchieten; 's winters moet deeze Boom in de Oranjerije of Stoof gezet worden, de- wijl hij geen vorst kan verdraagen. AARDE. Het woord Aarde kan op verfcheiderhande
wijze, doch hooftzaakelijk op tweederleij aangemerkt wor- den; als ten eersten in een algemeene ; en ten tweeden in een bezondere zin , voor de Aardftoffe. 'In de eerste of algemeene zin, verftaat men door het
woord Aarde, die Aard- en Waterkloot, waar van wij Men- fchen , benevens de Dieren en andere leevendige Schep- selen, Bewoonders zijn, en op dewelke wij, als onder de'Dieren, het reedelijkfte, en met een verftandige ziel door den Schepper begaaft , veele andere natuurlijke dingen ontdekken, en met verwondering befchouwen. De Aarde werd het best en bevattelijkfte, in drie bijzon- dere zoogenaamde Rijken, de Rijken der Natuur genaamt, onderfcheiden ; als i. Het Rijk der Dieren , (Regnum Animale'), i. Het Rijk der Planten, {Regnum Vegetabilé). En 3. Het Rijk der Mineralien of Steenen , (Regnum Mi- nerale) ; welke alles in zich bevatten, dat op deeze onze Aardkloot gevonden word. Het is de plaats hier niet, oin verder hier over uit te weiden, of breedvoerig daar van te fpreeken ; wij willen alleen den Leezer herinneren, dat dit Werk van die Drie Rijken der Natuur handelt, enkel om ons aan te wijzen, wat de Mensch het dienstigfte en nuttigfte, ten opzichte van de Oeconomie of het Huishou- delijke , uit die Drie Rijken kan trekken, om, onder Gods bijftand, als de Schepper en Onderhouder van die din- gen , ja van alles dat wij zien en niet zien, gezond, ge- lukkig en voorfpoedig te leeven. Dog we moeten van deeze onze Aardkloot nog eenige
dingen in het algemeen aanmerken ; als 1. dat dezel- ve noch op verfcheiderhande wijze kan befchouwt wor- den, als i. volgens de Geographie ; 2. de Astronomie; '3. DePhijfica; 4. de Chijmie, of Analijfis; 5. de Me- dicinaale JVeetenfihap ; en eindelijk 6. de Oeconomie, of het Huishoudelijke. Ten opzichte van de Geographie merkt men aan, dat
de Aardkloot een ronde (of bijna ronde) Kloot is, en uit Water en Landen beftaat ; doch hooftzaakelijk word in de Geographie gehandelt van de legging der bijzondere Land- fchappen en Wateren, waar in de Aardkloot, 't zij door de Natuur, of volgens de Staatkunde en Regeering van bijzondere Natiën en Volkeren verdeelt is. Volgens de Astronomie, word de Aardkloot aangemerkt
als een der 7 Planeeten of Dwaalfterren, en dezelve leert ons, dat de Aardkloot, gelijk de overige Planeeten, met een Dampkring (Atmofphœra) omringt zijnde, in het Va- |
|||||||||
cuüm (of in de fijne Lucht, Mther) zweeft of drijft, zoo-
danig , dat ze, volgens de heedendaagfche Copernicaanjche ftellmg, binnen een jaar een omloop rondsom de Zon, die als in het middeftip der waereld ftaat, verricht, waar door de Jaarstijden, als Lente, Zomer, Herfst en Win- ter voortkoomen ; maar teffens ook binnen de 24 uuren zig eens rondsom haare Asfe wentelt, waar door de da- gen en nachten ontflaan, dewijl dezelve door de Zon ver- licht word; dit is, gelijk gezegt hebbe, het hecdendaags gevoelen van de beweeging der Aarde, dat ook van de meeste Geleerden tocgeftemt word ; maar de Ouden waa- ren van meening, dat de Aardkloot in 't midden der wae- reld Uil ftond , en dat de Zon, Planeeten en Sterren zig dagelijks rondsom de Aarde bewoogen, en daar en boo- ven de Zon ook teffens een jaarlijkfchen, en de overige Planeeten en Sterren een periodijken omloop om de Aard- kloot hadden; dit gevoelen word hecdendaags ook nog van zommige Geleerden, en boven al van het Gemeen vastgeftelt, en zulks enkelijk, om dat.men zich de Zon dagelijks van 't Oosten tegen het Westen ziet beweegen, daar nochtans het zelfde verfchijnzel eenvoudiger en na- tuurlijker kan gefchieden door de omwenteling des Aard- kloots rondsom zijn Asfe ; doch het is hier de plaats noch ons voorneemen niet, om daar over uit te weiden , laatende elk zijn gevoelen in deeze; men ziet in beide Hellingen, de Almacht van den Schepper, gelijk in alle andere Gods werken, meer als wij kunnen begrijpen ; fchoon het geoorlooft is, om dezelve tot zijner eere te moogen nafpooren. De Aardkloot, volgens de Phijfica of Natuurkunde be-
fchouwende , leert men daar eigentlijk uit, uit wat ftoffe de Aardkloot beftaat. In 't algemeen gefprooken , is de Aardftoffe een bijzondere ftoffe, en maakt één der vier Hooftftoffen of Grondbeginzelen (Elementen) van alle an- dere te zaamen gefielde Lighaamen uit; welke vier Hooft- ftoffen zijn; i.de Aarde, i.'tWater, 3. de Lucht, en 4. het Vuur ; uit welke men op allerlei)' wijze bevind, dat allede aardfche Lighaamen wezentlijken natuurlijk te zaa- men geftelt zijn ; fchoon de Chijmisten andere Hooftftof- fen of Elementen in de Lighaamen ftellen , als Zwavel, Mercurius en Aarde ; doch de zaak in de grond naafpeu- rende , zoo bevind men, dat deeze Chijmistifche begin- zelen uit en door de voorige Hooftbeginzelen natuurlijk gebooren worden of ontftaan. De Aarde dus als een Hooftftoffe befchouwende, zoo
word dezelve omfchreeven en bevonden te zijn, een Lig- haam, dat zig in geen vloeibaare ftoffe laat oplosfen; of volgens andere, dat echter op't zelve uitkoomt, eenLig- haam, dat zich noch in 't vuur, noch in water en olie, noch in de lucht laat oplosfen. Dat alle natuurlijke Lig- haamen ten deele uit Aarde beftaan, zal »iemand ontken- nen, als hij maar aanmerkt, dat dezelve, door vernieti- ging of verandering van haar weezen of zaamenftel, op de een of andere wijze, 't zij door rotting of verbranding, in aarde verandert worden ; dus ziet men , bij voor- beeld, dat verrotte of verbrande Dieren, Planten en Mi- neralien een volkoomene Aarde uitleeveren, waar van de overige te zaamengeftelde Hooftftoffen afgefcheiden zijn. Doch men moet zich niet verbeelden, dat de gro- ve Aarde, of die, welke men gewoonlijk Aarde noemt, naamelijk waar uit de Akkers der Tuinen en Velden be- ftaan , en waar in de Planten groeijen , zoodanige hooft- ftoffelijke Aarde zij; noen, dezelve beftaat wel voor een gedeelte daaruit, maar is met andere grover aardfche ftoffen, als Zand, Steen, Turf, enz. vermengt ,.jtn dus eco
|
|||||||||
AAR.
|
||||||||||||
■AAR.
|
||||||||||||
iS
|
||||||||||||
in loogzouten, zoo wel vaste als vlugge ; in de balzems,
in 't pik, in de traan , in 't roet ; in de Phosphori en Pij- rosphori, in de zeepen ; kortom in veele duizenden ver- fcheiderhande dingen, doch in het eene meer als iri 't an- dere. De derde of Mercuriaal-nzrde, zoude volgens Becher
de Metalen haaren bijzonderen glans, droog- of week- heid, en vloeibaarheid in het vuur, meteen woord haare metaaligheid bijzetten, en dezelve, als ze in groote mee- nigte daar in is, geduurig vloeijend maaken, gelijk heç Kwikzilver is; ze zou in de meeste voorwerpen met de tweede of brandbaare Aarde nauw verbonden en onge- meen fijn, vlug en doordringend ; doch op zich zelfs tot de Aggregatie onbekwaam zijn; en wijders, gelijk Bec- her vermoed , een venijne hoedaanigheid hebben ; doch wat haare eige natuur en gefchaapenheid betreft, zou de- zelve noch zeer verborgen en duister zijn. Wijders ftelt Becher, Stahl, en andere, dat wan-
neer die aarde met 't water op 't nauwfte verbonden word, daar uit een zuur zout zoude ontdaan ; dat ze het Acidum primogenium vel primordiale (eerst geboorene of eerst ontdaane zout) noemen, gelijk in de zwavel, vi- triool en aluin gevonden word, en dat in de natuur op zich zelfs, of met andere doffen ongemengt, zoude be- ftaan of in zijne zuiverheid aldus aangemerkt moet wor- den. Maar als nu dit Acidum primigenium tot iets ver- brandbaars komt, gelijk in de vermenging des zwavels, of tot iets ijzer- of koperachtigs, gelijk in het mengzel d^s vitriools, of tot iets krijtachtigs, gelijk in de ver- menging des aluins, dan word het daar naa gemeenlijk- bet Acidum vitriolicum vel fulphureum genaamt, in wel- ke drie compofitien of mengzels het zelve eenerleij is; zoo dat men dit zuur als de hooftftofFe van al het zuur aan- merken moet. Maar ontmoet dit eerstgeboorene zuure zout de twe.e-
de of brandbaare Aarde, die van zommige ook brand- baare ftofFe (Phlogistoii) genaamt word, en word daa^r meede op 't nauwfte vermengt, zoo ontftaat daar uit een zalpeterachtig zuur (Acidum nitrofum), gelijk men in dp voortkooming des zalpeters ziet; doch is het, dat 't ge- melde eerstgeboorene zuur, de derde of Mercuriaale aar- de ontmoet, en daar meede naukeurig vereenigt word ; zoo ontdaat daar uit het zoutachtig zuur (Acidum Jalinum vel falls communis.) Dit is het fijftema of de ftelling van de vermaarde Becher , en van veele andere die hem he- dendaags daar in navolgen. Het zelve is eenvoudig, -in navolging van de Natuur , die eenvoudig werkt, en niet veele zaaken tot de voortbrenging van allerleij, ja van alle natuurlijk te zaamen gefielde Lighaamen van nooden heeft. Dog op wat wijze de verborgene Natuur daar in werkt, dat is, om alleen uit Aarde en Water allerleij zoo zeer verfchillende zooiten van aardfche Lighaamen voort .te brengen, dit is weder een bezondere ftudie van naa- fpeuring, en die moogelijk nooit aan de mensch volkoo- men ontdekt zal worden, of liever waar toe de kennisfe en het begrip des menfehen te gering is, om zulks in de grond te bevatten; fchoon den eenen mensch meer als den anderen is begaaft, om de eerste oorzaak der dingen en natuurlijke oorfpronken in te zien, en door gepaste proeven te ontdekken. Ondertusfchen neeme men , ten opzichte van de voortkooming en verandering der din- gen , als een zaak van groote opmerking, in overweging en bedenking, hoe dat het toegaat, of te begrijpen is , dat alle de dingen in de zoogenaamde drie Rijken der Na- tuur, door een geduurige omloop uit het eene Lighaam, in't
|
||||||||||||
een te zaamengeftelde Aarde. De eîgentlîjke elementai-
re of hooftftoffelijke Aarde is eer, zeer fijne ftofFe, ge- lijk die is, welke men in't zuiver water ontdekt, als men het zelve eenige tijd laat rotten ; of als men aarde met wa- ter omroert, en na dat men 'tgroffte heeft laaten zinken, men dan het water door eenvloeipapier laat lekken, want dan bevat en vertoont dit water eindelijk een aarde, die zeer fijn is, en niet licht van het water affcheid, zoo dat ze met't zelve in de allerkleinfte poriën van allerleij Lig- haamen indringt; fchoon deeze fijne ftofFe eigentlijk nog niet de elementaire deelen der Aarde uitmaaken, waar uit de Lighaamen natuurlijk gebooren worden of beftaan. De beroemde Chijmist Becher, en na hem veele an-
dere geleerde Mannen, onder anderen de geleerde Chij- niicus en Profes for Stahl, zijn van gevoelen, dat de Aarde met 't Water alleen de waare Beginzelen of Ele- menten zijn, waar uit alle vermengde Lighaamen oor- fpronkelijk ontdaan ; doch Becher ftelt, tot voortbren- ging der gemengde Lighaamen, drie zoorten van Aardens, als r. een Glaszoortige, 2. een Brandbaare, en 3. een Mercuriaalifche Aarde. De eerste houd hij voor de Moe- der en bafis van de overige Aardens, zoo dat dezelve geen mixtum of mengzel zonder dezelve voortbrengen kunnen ; en die eerste Aarde, die hij zegt, in 't vuur feen glasachtige, of naar glas gelijkende vloeibaarheid en confiftentie aan te neemcn, doch zomtijds ook wel vast te blijven , en zich dan in een kalk- of gijpsachtige ge- daante te vertoonen, zoude zich, volgens zijne gedach- ten, in alle de drie Rijken der Natuur bevinden, en de oorzaake weezen, dat'er zoo veele voorwerpen van ver- fchillende dichtheid, droogheid en andere diergelijke ei- genfehappen zijn. Doch dat ze zich wel hooftzaakelijk in de onderaardfche Rijken bevind, en tot voortkooming van Eitzcn, Metaalen, Steenen , en allerleij Coucremen- ten, onvermijdelijk noodig was. .Ook zoude ze zich in de wateren, zoo wel die boven als onder de Aarde zijn , ja ook in de Lucht, onder eene zeer fijne en zout- of roet- achtige gedaante onthouden. De tweede of brandbaare Aarde zoude, volgens Bec-
her, de eigentliike ftofFe des Vuurs en ongemeen vlug zijn, doch met 't water zich niet gaarne willen vermen- gen, maar zoo veel té liever met de andere aardens; ze zou de oorzaak zijn van de coleuren der Lighaamen, en van de glans der Metaalen, en dat deeze zig door den hamer laaten drijven en rekbaar zijn; om dat, wanneer deeze Metaalen tot asch of kalk gebrand zijn , dezelve hunne Toorige hoedaanigheid en glans weeder verkrijgen , als bij dezelve deeze Aarde (Kooien) gevoegt word. Ze is in de meeste voorwerpen, en bijna overal, zoo wel in de Aarde, als in het Water en de Lucht verftrooit, want al tgeene dat zig, 't zij op zich zelfs, of met de Salpeter entdeckt, en een coleur en metaalifcbe glans heeft, is uit deeze Aarde voor een gedeelte te zaamen gedelt, bevin- dende zich dus in meenigte in de Zwavel, voorts in de JSergnarzen , m alle volkoomene en onvolkoomene Me- taalen , in alle geverfde Steenen en Aardens, in de Sal- peter, en diergelijke;'vervolgens in de Dieren en Plan- ten en daar uit voortkoomen.de deelen, in 't vleesch, bloed zenuwen, huit, hatten, veeren, hoorens, klau- wen drek, pis , zweet, eijeren, vet of fineer, visfehen , lenerpen, en wat men maar van de Dieren bedenken kan • Dus ook in de bladen , bloemen, vruchten, zaaden, bas- ten , houten, wortels, harzen, enz.; als mee de in door kunst gemaakte dingen ; uitgeperste en gedistilleerde olie in harzen en extracten ; brandbaare geesten en azijnen ; |
||||||||||||
_______
|
||||||||||||
16 AAR.
in 't andere verandere; of zoo men het eenvoudiger nee-
men wil, hoe dat het eene tot voortbrenging van het an- ' dere dient. Merkt tot een voorbeeld van de omloop, den Mensch, als het volmaakfte Schepzel aan, doch die natuurlijker wijze ook aan de verandering onderworpen is; dezelve eet allerleij dingen, voornaamelijk uit de twee zachte Rijken der Natuur; hij eet bij voorbeeld uit het vegetabilifche Rijk, kruiden, wortelen, vruchten, zaa- den, en andere dingen , die daar uit bereid worden, als meel, brood, gebak, en höndert andere zaaken ; hij drinkt wijn, of andere nuttige dranken, die uit water en vege- tabiliën bereid worden, en na de wijn de gezondfte zijn. ; Uit het animalisch Rijk eet hij vleesch van allerleij die- ren , en het geene daar van komt, als melk, boter, kaas, - enz. Uit het mincraalifche Rijk gebruikt hij zout, en bij een ziekelijke omftandigheid, nuttigt hij verfcheide- ne andere mineraalifehe dingen meer. Geduurende zijn lecvenstijd geeft hij veel zweet, drek, en pis van zich , die weederom ten decle in de Lucht overgaan, of in de vegetabiliën bij het mesten der akkers, of tot voortkoo- ïning der zalpeters of falmiaks toebrengen, of in het wa- ter de visfehen , of ook aan andere dieren, als verkens , einden, zwaanen, enz.'tot voedzel dienen. Als de Mensch geftorven is, gaat van de verrotte uitwaazemingen een gedeelte in de Lucht , vervolgens een gedeelte in het vegetabilifche, en een gedeelte in 't mineraalifehe Rijk, gelijk ook een ander gedeelte in het animaalifche Rijk, tot voedzel der wormen, of ook andere dieren. En dus is 't geleegen met alle de dieren, visfehen, vogelen en onge- diertens, met houten , kruiden, vruchten, zaaden , en ook mincraalifche dingen; zoo dat 'er een geduurige om- loop in de waereld is, die op veele duizenderleij, jaa bijna onbefchrijflijke wijze gefchied, en dit maar als een fchets dient, om de zaake verder over te denken en naa Ce fpeuren. Gelijk nu de bovengemelde zoutige beginzelen uit het
mineraalifche Rijk ontdaan zijn, zoo geeven ook de en- kelde drie Hooftaardens, volgens haare evenreedige ver- menging, en min of meer zuivere hoedaanigheid, aller- leij drooge mengzels, metaalen , ertzen, fteenen, berg- ftoffen, enz., waar van men nader nazien kan Bechers Phijfica fubterranea, en de Schriften van de Heer Stahl. Volgens de Medicijne of Geneeskunde, betracht men
de Aarde in haar deugd en toevloed, ten opzichte der "Dieren, of Inwoonders, en der Luchtgefteltbeid , Zon, Zee; vervolgens haare nuttigheeden, uit en inwendige krachten. Ten opzichte van de Chijmifche of Scheijkundige be-
trachting der Aarde en andere aardfche ftoffen, zoo maa- ken de Chijmisten en Apothekers haar werk zoo wsl als de Natuurkundigen, om de enkelvoudige en te zaamen gefiel- de Lighaamen uit alle de drie Rijken der Natuur te on- derzoeken , en ze teffens verfcheidentlijk naar de kunst, met of zonder vuur , te ontleeden , te fcheiden en haare zaamenftellende ingrediënten te ontdekken ; verfcheident- lijk worden ze door de Phijfici en Medici tot veelerleij "gebruik en nut van 't algemeene best bereid en beftced. In de ontbinding der Lighaamen, inzonderheid door Vuur, is de Aarde het laatfte beginzel dat te rug blijft, en niet opgeheeven kan worden, het welke aangezien word als 't fondament en fteun van alle vermengingen, en waar van het voornaamelijk is, dat de Lighaamen haare droogleid, vastheid en hardheid hebben, als ze zich in groote mee- nigte daar in bevind ; welke te rug blijvende en van alle an- dere hooftftoffen afgefcheidene aarde door de Cbijmistea |
AAR,
gewoonlijk Doode Kop (Caput mortuum) genaamt wordi
gelijk ook een na 't uitloogen overgebleevene fmaakeloo- ze aarde van hen dus geheeten word; doch men moet aanmerken, dat'er geen Lighaam of Aarde door distillee- ring of uitlooging volkomen van de andere beginzelen kan berooft worden; maar ze zal noch eenige geesten bij haar behouden, bf telkens eene kracht hebben, om in de lucht geftelt zijnde, haar verloorenc Geesten of de Spiritus mundi weederom aan zich te trekken. Dus word volgens de Chijmie door de Aarde verdaan
de grondftoffe van elk hard lighaam , die noch in 't wa- ter, noch in olie, noch in geest ontbindbaar, noch ook in 't vuur, noch in 't. water vloeibaar is, uitgenoomen het zout en olie , dat 'er mcede vermengt is, en die in 't vuur tot glas of kalk overgaat, naar dat het al of niet met zout vermengt is. Volgens het Oeconomifche of Huishoudelijke , of lie-,
ver volgens de Tuin- en Veldbouw (Agricultura) be- tracht men de verfchillige oppervlaktens der Aarde , als de moeder .der Planten en Dieren , voor zoo verre zij tot wasdom en vruchtbaarmaaking aan dezelve verftrekt; dee- ze vruchtbaare oppervlakte der aarde, word dikwils de Schors der Aarde genaamt, gaat gemeenlijk zoo diep als de zon (traalen in dezelve kan dringen, en is van verfchillen- de coleur , doch wel meest bruin of zwartachtig ; dezel- ve is doorgaans fijneren meer gecoleurt, als de aarde, die in meerder diepte zit : Ze word eene delfbaarc aarde ge- naamt, en bevat het voedend zap der planten, dat eerst door de zaadlobben bij 't zaaijen, vervolgens door ds vezehvortelen in de planten dringt; doch dceze aarde is veeltijds met zand, keizel, fteenen en andere ftofFea vermengt, en daar door min of meer handel en vrucht« baar , en dus ook van allerleij zoorten. Boer ii ave in zijne Chijmie, befchrijft de Aard«
te zijn, een delfbaar Lighaam , door geen vuur, water, noch lucht te fmelten , zonder fmaak , vast in het vuur, en altoos verftuifbaar ; doch in deezen engbeperkten zin word 'er nauwelijks Aarde gevonden. De Aardens die zomtijds de eenvoudigfte fchijnen, hebben eigenfehappen, die aan zuivere aarde niet worden toegefchreeyen. Van dusdaanige Aardens, zijn'er eenige eeirvoudig en
niet te veranderen, als Kalk en Puimfteen, andere vet- achtig en zaamengeftelt, als de bruine, roode en witte Bolusfen ; hier bij moeten verfcheidene zoorten van Me« dicinaale Aardens gevoegt worden. Alle'deeze Aardens nu, können tot olie ontbonden
worden, en geeven een weinig zuur zout en verkalkte poeijer, zijnde dit alles de Hooftftof, of de eigentlijke zoogenaamde Aarde. Bij de Natuurkundigen word het Zand meede voor een
zoort van Aarde gehouden, doch dit heeft geene eigen- fchap, dewijl de Zanden eigentlijk kristallen zijn, die verkalkt wordende , met bijvoeging van een vast loog- zout, fmeltbaar kunnen gemaakt, en in glas verandert worden. Vette Aarde word door behulp van zand vruchtbaar ge
maakt, en daar door bekwaam om planten en kruiden ts voeden. Het zand met kleijaarde vermengt, zullende openin'
gen ontfluiten , en de aarde-zelve los en ongebonden woiv den, verfchaffende daar door aan de zappen het middel oiri bewoogen te kunnen "worden en op te klimmen, en aan de planten om daar door hnn voedzel te bekoomen. Een gewas dus alleen in zand, of vette kleij geplant,
zal geen groei noch wasdom krijgen, maar vermaagere" |
|||||
AAR.
|
|||||||||||||
AAR.
|
|||||||||||||
*7
|
|||||||||||||
VI. Men noemt zetaaije Aarde, als ze in't omfpitten
als klei is. Dit zoort van Aarde is niet wel te bebouwen, om dat de grond door het water zoo week, als versch he- ilagen kalk word; daar in tegendeel de hitte der Zon de oppervlakte fteenhard doet worden, en opfplijten. VIL De Aarde word hard en zagt genaamt, wanneer
ze zonder kleijachtig te zijn , gelijk is aan de grond van een goede weide, en als ze gehandelt word, aan de vin- geren kleeft, en zich in allerleij vormen laat beelden. VIII. Men noemt ze koude, vogtige en traage Aarde,
wanneer ze in de lente bezwaarlijk warm genoeg kan worden, om de eerfte vrugten voort te brengen ; zoo dat 'er alles laater uit voortkomt, als uit de nabimrige Land- ftreeken. IX. Vroegdragend word ze genaamt, wanneer de vrug-
ten haast rijp worden ; zoo als in tegendeel de traage Aar- de alles langzaamer en laater tot rijpheid brengt. X. Losfe en lichte Aarde noemt men, die geen lighaam
heeft, en weinig van een zandachtige grond verfchilt. XI. Nieuwe Aarde word genaamt, die nog nooit iets
voortgebragt heeft. Zodanige is, die drie, vier of meer voeten van de oppervlakte af is. XII. Braakland'noemt men die Aarde, die een, twee
of meer jaaren zonder om te fpitten of iets te draagen ge- laaten word. XIII. Bewerkte Aarde word genaamt, die een gerui-
men tijd zonder ophouden van zelfs, en buiten mesten, gedragen heeft. Middel, om te weeten, of een Aardt goed
voor een Tuin is. Men ontdekt, dat de grond van een Tuin goed is, ea
in 't bijzonder voor vrugtdraagende boomen; voor eerst, indien al het geene die Aarde voortbrengt, het zij van zelve, het zij door toedoen van den Hovenier, zijn vol- le groei en kragt heeft, ook overvloedig genoeg voort- komt. Ten tweeden, als men 'er een hand vol van aan de neus
brengt, en bemerkt, dat ze geen kwaade reuk van haar geeft. Ten derden, als ze ligt om te bewerken, en niet fteen-
achtig is. Ten vierden, als ze in 't hanteeren wel los is, maar
niet droog, en ligt gelijk veenland, of ten eenemaal zand- achtige Aarde. Ten vijfden, als ze niet al te vochtig is, gelijk moeras-
iige of kleiachtige Aarde. Wat eindelijk de kleur deezer Aarde-aangaat, men houd
de donkergrauwe voor de beste; hoewel ook een zoort van roodachtige Aarde zeer goed is. De diepte, die goede Aarde moet hebben.
Het is noodig, dat onder de oppervlakte der Aarde, die
goed fchijnt te zijn, ten minften drie voet diergelijke Aar- de gevonden word ; waar van men zig door het graaven en delven op vijf of zes plaatzen verzekeren moet. Men bedriegt zig, als men met een mindere diepte te
vreeden is, voornaamelijk ten opzichte van boomen, plan- ten , en lange wortelen, als artifebokken, beetwortelen, fchorfoneerwortel, pinftemaken, enz. Van het bewerken der Tuinaarde.
Het bearbeiden der Hoven of Tuinen, is eigentlijk niet anders, als een omwroeting van de oppervlakte der Aar- de , tot een zekere diepte, zoo dat het onderfte boven ge. C keert |
|||||||||||||
ofverftikken; doch de kleij en zand onder een gemengt,
zal eene vrugtbaàre Aarde opleeveren. Door het Zand word de Aarde, om zoo te fpreeken ,
werktuiglijk gemaakt, kunnende door de openingen of tus- fchenwijdten, die het zand verfchaft; de zappen der aar- de in de wortels der planten gedreeven worden. De Aarde beftaat uit twee deelen, waar van de eerste
het bed of rustplaats is, en de tweede uit vruchtbaarmaa- kende zouten beftaat. Het bed of rustplaats is een Iee- venlooze klomp , en verftrekt alleen tot een verblijfplaats voor de zalpeterachtige en vrugtbaarmaakende zouten ; de Aarde is dus op zich zelven maar een dood Lighaam, 't welke door de meedewerking van water, zon en lucht in beweeging word gebragt, en de groeijing bevordert; doch word zij van deeze vrugtbaarmaakende zouten en geestrijke deeltjes berooft, zoo is zij niet in ftaat, om planten, kruiden, noch boomen voort te brengen. Deeze vrugtbaarmaakende zouten, of zalpeterige deel-
tjes zijn met verfchillende hoedaanigheden behebt, en na maate de aarde, met alle of zommige daar van min of meer voorzien zijn, is ze meer ofmin vrugtbaar; en na maate zij eenige derzelver in grooter overvloed bevat, dan anderen die onder eikanderen in zaamenftelling ver- fchillen, brengt zij de verfcheidene zoorten van grond voort, die gefchikt zijn tot vermenigvuldiging van in aart , verfchillende planten, waar van de openingen haarer wor- tels gefchut zijn, om die zouten, welke met haar over- cenftemmen , te ontfangen, en volgens haar natuur, de- zelve aan te trekken. Door de meesten worden de Aardens in drie zoorten
onderfcheiden, als Kleij, Leem en Zand, en ditfteunt, dewijl alle andere zoortcn, in eenige opzichten van deeze drie afhangen, en met dezelve overeenkoomen. Onder de zandige zoort reekent men Keizelgruis, be-
nevens alle opene gronden, tot dat men aan de leembed- ding koomt. De zaamenbindende Aardens, van de leem af tot dat
men bij het krijt koomt, worden gefchat onder de kleijach- , tige zoort te behooren. Alle die verfcheidene zoorten van Aardens zijn min of
meer gefchikt om te doen groeijen, en hebben haare zou- ten daar toe dienstig , doch in een ongelijke hoeveelheid; men rekent dat de kleij tweemaal zoo veel zout in zig be- vat als de leem; en de leem insgelijks tweemaal zoo veel als het zand ; zijnde dus de kleij viermaalen rijkelijker daar van voorzien, als het zand. Voorts kan men de Landbouwers of Tuiniers aarde ge-
voeglijk op volgende manier onderfcheiden ; als I. De Aarde word genaamt fcherp, bitter en (linken-
de , het welk men ontdekt uit het water, waar in de Aar- de geweekt is, als men naamelijk dat water maar eenig- zms proeft. II. Zij word genaamt leem- of kleijachtig, als ze nabij
inw'T1' lan kejpfcomt, zijnde vet, taai en koud, ook TTT d°01'fnilde#als boter; fplijtende in de zomerhitte.
:« ! i * P0ùiat ze S°ede Aarde. als ze het geene daar m geplant of gezaait is, naarwensch voortbrengt; maar ho;aïktoonkomtnneer n°ë het een' «* het ander be-
zeTonl-tT °Ü brant?ende Aarde word ze genaamt, als
|
|||||||||||||
Hnar m» i™ . 7 5.~ A, ' y y« ™w warmte , aie
wXe^\°vlVathe SWaS' dat 'er °Pftaat' Ver"
^n!^fbtig^word de Aarde genaamt,
glond met kleine fteenen en gruis gemengt is |
|||||||||||||
•
|
||||||||||
-,ï8 'AA*.
|
||||||||||
AAR.
|
||||||||||
keert word. Dit nu gcfchied op meer dan eenerleij wij-
ze. Voor eerst met hakken en fpaaden, als de Aarde ligt
ïs. Ten anderen, gebruikt men vorken tot fteenachtige
Aarde, en die nochtans zwaar genoeg is. ~ Vervolgens moet men weeten , dat de oorzaak van het bearbeiden der Tuin-aarde niet alleenlijk is, om dezelve vorfr 't oog aangenaam te maaken , hoewel ze waarlijk aangenaamer daar door word ; maar of om ze beweegbaar te maaken, zoo ze het niet is ; of om ze in een goeden ftaat zijnde, daar in te onderhouden. Hoewel de voor- naamfte oorzaak is, om ze vrugtbaar te doen zijn ,• zoo ze anders gewent is, iets voort te brengen ; want Aarde , van natuuren onvrugtbaar, word te vergeefs bearbeid. Als ik fpreek van de'Aarde beweegbaar te maaken, dan
verita ik , dat men ze eenigzins zandachtig en los maakt ; ten einde de vochtigheid en warmte van buiten daar beter kan indringen; en dat ze niet al te dicht op elkander zij •gepakt, gelijk een kleiachtige grond, en die uit de natuur niet bekwaam is, om gewasfen voort te brengen. En wanneer ik zegge, dat men moet. tragten de Aarde
Vrugtbaar te maaken, dan verft a ik, dat het bearbeiden 'moet meedewerken, om een temperament van warmte en vochtigheid in eene Aarde te brengen, welke anderzins "voorzien is van zout, zijnde een voornaam gedeelte van vrugtbaarheid. Doch het temperament van warmte en vochtigheid is zoo noodzaakelijk aan de Aarde, dat zon- der dezelve het zout ten eenemaalen onnut is ; invoegen zodanig eene Aarde geacht word niet in ftaat te zijn, oin eenig plantgewas voort te brengen. Het roeren en los- maaken der Aarde, dient ook, om de wortelen der daar in gezaaide of geplante gewasfen beter te doen doordrin- gen. ' II. Maar het is niet genoeg, dat men reeden geeft,
waarom de Aarde der Hoven moet bearbeid worden, want men moet ook een zekere wijs aan de hand geeven, waar op de Aarde tot het bovengemeld temperament kan ge- bracht worden. Hier omtrent moet ik zeggen, dat 'er een zoort van Aar-
de is, welke zeer gemakkelijk verwarmt word, als bij voorbeeld ligte en losfe Aarde; waarommen met dierge- lijke grond ten opzichte der warmte weinig moeite heeft. Maar aangezien zodanige Aarde doorgaans zeer droog is, zoo heeft men wel zorg te draagen voor haare vochtig- heid. Andere zoorten van Aarde worden bezwaarlijker warm ; als bij voorbeeld een zwaare en koude grond. Hier toe word meer moeite vereischt, om ze tot een zeekere trap van vocht te brengen. In tegendeel hebben ze dik- wils al te veel vocht ; als wanneer meer moeite vereischt word, om ze te verwarmen. Ja dat meer is, zekere plantgewasfen vereisfehen meer
vocht, dan anderen ; bij voorbeeld, artifchokken, falaad, "zuuring, planten met dikke wortelen ; waarom de grond Van deeze zodanig moet gelegen zijn, dat 'er het regen- water bekwaamelijk intrekken, en dezelve vrugtbaar kan maaken. Andere aarde vereischt minder vocht; bijvoor- beeld, die van vrugtboomen, aspergicn, enz. omtrent «welke aan te kweeken men minder moeite heeft. Maar hoe het zij, gelijkerwijswij niets in onze Tuinen hebben, dat te veel warmte of vocht verdraagen kan,. dus kan ook zonder warmte en vocht niets groeijen. Zon, regen, en :brideraardfche wateren brengen het haare toe ; en het is onze plicht, te vervullen het geene daar aan ontbreekt. Pit nu gefchied door zorgvuldig en verftandig te hove- |
||||||||||
nieren ; waar van het bebouwen der Aarde een voornaam
gedeelte, is. Dit bearbeiden moet op verfcheide tijden gefchiedën ,
en zelfs op meer dan eenerleij wijze, naar de verfchei- dentheid der Aarde zelfs, ende der jaargetijden. Aarde, die van natuuren warm en droog is, moet 's zomers be- werkt worden, of een weinig voor, of onder den regen, of ten minftcn onmiddelijk daar na. In tegendeel moet men ze niet bewerken geduurende een groote hitte, ten zij men ze teffens befproeije. Deeze bearbeiding der Aarde maakt, dat 'er de regen behoorlijk doortrekt, en tot aan de wortel dringt, al waar ze van nooden is; daar de regen anderzins op en omtrent de oppervlakte der Aar- de zoude blijven , en dus grootendeels vruchteloos door de hitte der zon ópgehaalt worden. Insgelijks opent het be- arbeiden der Aarde een doortocht voor de warmte, zon- der welke de regen geen voordeel doen zoude. Koude, zwaare en vochtige Aarde in tegendeel moec
geduurende den regen niet worden bearbeid , maar veel eer in de grootfte hitte ; ten einde de warmte daar door dringende, de koude van omtrent de wortel verdrijve ; waar door anderzins het groeijen belet word, en de boom- en plantgewasfen noodzaakelijk verwelken. De natuur der Aarde leert ons hier in, als anderzins,
dat ze wil geregelt zijn ; om dat ze aan de eene zijde wel gehandelt zijnde, onze verwachting beantwoord, maar in tegendeel dezelve te leur ftelt, in geval men haar nie6 op zijn tijd bearbeid. Het faizoen, om het meerder ge- deelte der zaaden te zaaijen, die doorgaans in eenerleij jaargetijde gezaait worden ; de tijd, om enten of griffelen te maaken, te fnoeijen, ente planten, hetzij wijnftok- ken, het zij boomen, het welk insgelijks niet dan in ze- kere maanden gefchied; dit alles leert ons, en is gelijk als een onderwijzing der natuur, om wel acht te geeven, wat de Aarde vereischt , en op welken tijd zij het doet. Hier uit heb ik door een langduurige en naukcurige op- merking geleert, om den grond te bewerken of te roeren, dat men omtrent de boomen veel moet bezig zijn, het zij dezelve een ligte en drooge, het zij ze een zwaare en* vochtige grond is ; doch omtrent de eerfte in regenachtig, omtrent de laatfte in warm weer. Deeze menigvuldige bewerking der Aarde, van mij tol
hiertoe aangeweezen, baart een zonderlinge nuttigheid, want behalven dat ze belet, dat een gedeelte der Aarde door het geduurig voortbrengen van plantgewasfen en an- dere vrugten, niet uitgeput word, zoo veroorzaakt ze ook, dat allerlei] onkruid uitgeroeit en onder de aarde be- dolven zijnde, den grond dies te vetter en vrugtbaarder maakt. Doch dit alles is niet genoeg, ten zij tusfehen beiden het onkruid, het welk in het bijzonder in den zo- mer en herfst het aardrijk bedekt,, uitgeroeit en gewied worde , voor al eer het in 't zaad fchiet, ende het goede gewas verftikke. Ik moet hier als in 't voorbijgaan aanmerken, dat wan-
neer de boomen bloeijen, en de wijngaard begint uit te botten, de aarde niet moet aangeraakt worden. De grond in de lente versch omgefpit, waasfemt vcele dampen uit, die op de minfte vorst wit worden, het welk in dat fai- zoen zeer gemeen is. Deeze dampen nu op de oppervlak- te der aarde blijvende, bevochtigen ook de bloesfem, die bij gevolg door den opkoinendenvorst ook verflenst. Maar aarde in dat faizoen niet bewerkt, maar hebbende een har- dere oppervlakte, zal ook geene,dampen uitwaasfemen, en uit dien hoofde voor de vorst niet blbrJt gelegt zijn. Uit het gene ik boven gezegt hebbe tot voortzetting van
de
|
||||||||||
AAR.
|
|||||||||||
aar;
|
|||||||||||
$9
|
|||||||||||
te vnigtbaarheid der boomen, volge, dat ik het gebruik
der geenenafkeure, die gewoon zijn, hetzij moeskrui- den aardbefiën of bloemen, nabij de wortels der boo- men'te zaaijen ofte planten, dewijl ditzeemadeehg voor de boomen is. De regelmaat, welke ik houde m het ho- venieren omtrent de boomen, zoo wel 's winters, als in de lente, beftaatdaar in, dat ik omtrent drooge en ligte aarde het bearbeiden laate vermenigvuldigen zoo met het begin, als het einde van den winter; ten einde de regen in de'lente gema .keiijk in de aarde trekke, welke veel vocht van nooden heeft; maar omtrent zwaare en vochti- ge Aarde laate ik in de maand van October maar weinig arbeiden, enkel om de onkruiden weg te neemen; enftelle de verdere bewerking uit tot in April of het begin van Maij, wanneer de vrugten zig beginnen te zetten , en de mee- fte vogtigheid voorbij is ; invoegen de oppervlakte dee- zer aarde hard, zwaar en gefloten zijnde, het water van de winter en lente zeer weinig heeft ingezwolgen, dat wij hier geenzins van nooden hebben, zijnde de fneeuw ge- fmolten, en deszelfs water meest op de aarde gebleven , ten deele als dampen opgetrokken, en ten deele naar jnaate van den afhellenden grond, in de naaste grachten of rivieren geloopen. Ik moet alhier aanmerken, dat 'er niets dus doordringt,
als fneeuwwater. Ik heb nooit gezien, dat het regenwa- ter meer dan een voet diep is doorgedrongen ; daar in te- gendeel het fneeuwwater wel twee tot drie voeten diep in de aarde dringt; als zijnde zwaarder, dan het regenwa- ter; behalven dat de fneeuw zachtjes nedervallende, zoo dat het onderde van de fneeuw nog door de winden, nog door de ftraalen der zon geraakt zijnde, zeer gemakkelijk diep in de Aarde kan dringen. Het is om deeze reeden, dat ik aan de eene zijde vree-
zende voor al te veel fneeuw omtrent zwaare en vochtige -aarde, dezelve van omtrent de vrugtdragende boo- men , zoo veel mogelijk is, doe wechneemen, en aan de andere zijde zoo veel fneeuw en vocht, als mogelijk is, omtrent losfe en drooge aarde doe verzamelen Doch men zal zeggen , dat 'er wel boomen zijn, die ge-
lukkig diagen, al is het, dat de aarde rondom dezelve niet word bearbeid , maar de wortel rondom met fleenen belegt is. Dog ik antwoorde voor eerst, dat diergelijke boomen doorgaans ftaande onder een afdrop van een dak, ■waters genoeg door de voegen der fteenen in de aarde dringt, om de boomen vrugtbaar te maaken ; ten ande- ren, dat het vocht, dus in de reeten der fteenen drin- gende, langer in de aarde blijft, als nog voor de win- den , nog voor de hitte der zon bloot leggende. Onder- wijlen houde ik niet op, het bearbeiden der aarde aan te prijzen, zoo ten opzichte van de aarde zelve, en de plant- gewasfen, als van het aangenaam gezicht. De algemeenc ondervinding, die wij 'er van hebben, kan door een ge- linge tegenwerping niet omver geftooten worden; alzoo weinig als iemand het gebruik van kleederen met recht kan wraaken, alleenlijk daarom, dat zommige willen naakt loopen. Vijgeboomen, oranjeboomen, en andere plan- ten m bakken ftaande, geeven genoeg te kennen de nood- zaakehikheid van het bearbeiden der aarde, om het wa- ter, waar ïneede ze befproeit worden , bekwaamelijk te ontfangen ; bij gebrek van het welke zij verflenfen, en dik wik geheel en al vergaan. Befluit. Het bearbeiden en roeren van de grond om-
trent de in groeij ftaande boomen en allerleij andere gewas- fen m de zomertijd, op bekwaame tijden, is van een zeer groote nuttigheid; want onder anderen word daar door |
|||||||||||
i. het onkruid vernielt,- dat anders aan de goede planten
niet alleen veel voedzel ontrooft, maar ook dezelve dik- wils verdrukt of verftikt, zo dat ze niet behoorlijk kunnen groeijen, gelijk ze anders wel doen zouden. 2. Zoo dient de roering des gronds geduurende de groei der planten krachtig daar toe, dat de aarde zoo veel te beter de vrucht- baare regen en dauw, en wel inzonderheid ook de invloed der lucht kan ontfangen, waar door de planten van aller- leij zoort een groote verkwikking aan haare wortelen bijge- zet word, 't welke dezelve vervolgens zoo veel te fleuri- ger doet groeijen, bloeijen en goede vruchten voortbren- gen. Wat groote nuttigheid de zomerroering des gronds op bekwaame tijden aan den veldbouw, ten opzichte om zwaarder en meerder koornairen te verkrijgen, zoo wel als aan de tuinbouw toebrengt, kan men klaarlijk zien aan de proeven en ondervindingen, welke de Heeren Du Ha- mel , Chateau-vieux en andere daar over in de jaaren 1750 en vervolgens genomen hebben, en die na gezien kunnen worden in de Nieuwe Wijze van Landbouwen, door den Hooggeleerden Heere P. Camper, Hoogleeraar in de Genees-, Heel-, Ontleed-, Scheij-en Kruidkundc te Groningen, in 't licht gegeeven. Wij zullen in 't ver- volg onder een ander Articul gelegentheid hebben, daar van iets meerder te zeggen. Van het Mesten der Aarde.
Het mesten is niets anders, als een verbetering der aar»
de, 't welk door allerleij zoort van aarde gefchieden kan. Wij zullen van de beweegredenen, het gebruik, en de wij-. ze op welke dit mesten gefchieden moet, fpreeken. Wat de beweegredenen aangaat, het is zeker, dat wij"
de aarde mesten moeten, om ze vruchtbaar te maaken , zoo ze het niet en is ; dat is, zoo ze niet in ftaat is, om vrugten of plantgewasfen voort te brengen, en bijgevolg die nooit voortbrengen zoude, ten waare men haar te hulp kwam ; ende het noodzaakelijke toebragt. Men moet derhalven de aarde min of meer mesten, na maate der vrugten , die men daar van verwacht. Dus word bij voorbeeld veel mest vereischt, zal de aarde moeskruiden voortbrengen, welke in korten tijd overvloedig groeijen. In tegendeel heeft men weinig of geen mest van nooden, , voor boomen, die langzaam voortkoomen, en maar mid- delmaatig vrugtbaar zijn. En al is het, dat deeze boo- men een geruimen tijd ter zelver plaats blijven, daar zij ftaan, trekken ze nochtans door middel der wortelen, wijd en zijd, het voedzel, dat ze noodig hebben. Voeg hier- bij, dat de aarde, door haar zelven vrugtbaar zijnde, minder mest vereischt, als onvrugtbaare. En eindelijk moet koude en vochtige aarde meer gemest worden, dan drooge en warme. Het is in 't algemeen bekent, gelijk wij boven gezegt
hebben, dat de grootfte gebreken der aarde beftaan, of in al te veel vogt, zijnde doorgaans met koude gepaart, behalven dat zodanige aarde ook zeer zwaar is ; of wel in een al te groote droogte, die ook gemenlijk veroorzaakt, dat die aarde zeer ligt, ja zelfs brandende is. Ook merkt men aan, dat zommige zoorten van mest vet en verver* fchendezijn, gelijk die van runderen ; zommige warm en ligt, als die van fchaapen, paarden, duiven, enz. En aangezien een geneesmiddel een tegengeftelde kracht moet hebben, van het kwaad, dat daar door zal geneezen wor- den , zoo moet men heete en ligte mest gebruiken omtrent vochtige, koude, en zwaare aarde, om dezelve te ver- warmen, ligt en beweegbaar te maaken; maar rundermest in fchraale, drooge en ligte aarde, om ze vetter enftof. C 2 felijker |
|||||||||||
AAR.
|
|||||||||||
AAR.
|
|||||||||||
23
|
|||||||||||
ze verlooren had; ja zij word wederom zoo rijk en vrugt-
baar , als ze geweest is. En in geval men van een ftuk lands, al het geene daar
op gegroeit is, wegneemt, gelijk zulks doorgaans gefchied; en aan de andere zijde aan hetzelve ftuk min of meer zoo veel gewas van een ander ituk. lands wederom geeft, en wel gemengt met verrot ftroo en mest der beeilen, als zijnde oorfpronkelijk uit de aarde, ende een gedeelte van dezelve; die aarde, dus haar verlies geboet hebbende, zal zig wederom even rijk bevinden , dat is, haare -kracht en vermoogen van vrugtbaarbeid weder erlangen. IV. Men moet derhalven de mest aanmerüen inet be-
trekking tot de aarde, gelijk een zoort van munt, de fchat- kameren der aarde vervullende. Want gelijk 'er vceler- leij geldfpecienzijn, de eene min, de andere meer dier- baar, hoewel ze alle goed en gangbaar zijn, en den rijk- dom vermeerderen; dus zijn 'er ook verfchcide zoorten van mest, de eene beter, de ander flegter; doch alle be- kwaam , om de fchaade, die de aarde door het voortbren- gen van vrugten geleeden heeft, te vergoeden. Dus word het weezen der aarde door hetgebruik geenzins vernietigt, zoo dat men zoude können zeggen, dat ze verminderde. Want waar zou dezelve nu zijn, na dat ze zoo vcele eeu- wen langvrugt gedraagen heeft? Neen, maar het is ei- gentlijk het zout der aarde, dat vermindert word, of, om beter te fpreeken, dat van plaats verandert, en door die geduurige verandering de aarde wederom in haar voorgaan- de ftaat fielt. De distilleerketels der Scheijkundigen geeven genoeg te
kennen, wat het zout is, doende in 't klein zien, hoe wei- nig 'er van nooden is, om een groote meenigte van aarde wederom gelijk als te bezielen. V. Bij deeze gelegenheid moet ik aanmerken, dat de
mest omtrent de aarde verfcheiden is, gelijk het zout om- trent het vleesch. Gelijk fijne zoorten van vleesch, als van fchaapen, patrijzen, enz. een ander en minder zout vereisfehen, als rundvleesch, enz. Dus is het ook met de aarde gelegen, die na haare hoedanigheid meer of min- der mest vereischt. Voorts, gelijkerwijs het eene zoort van zout bekwaa-
mer is om te zouten, als het ander zoort; bij voorbeeld, gelijk het grauwe zout het witte in kracht overtreft; dus is de eene mest meer, de andere minder bekwaam, om de aarde vet en warm te maaken. De mest van fchaapen en paarden is warmer. Andere mest, gelijk die van runderen en varkens, ver-
beteren de aarde meer, maar verwarmen ze minder; men moet derhalven de eene en de andere zoort voorzichtig en naar vereisch van den grond gebruiken. Voorts wat de warmte van de mest aangaat, dezelve blijkt genoegzaam door de ondervinding. Dus zal bij voorbeeld een hoop paardemest van zelfs wel in brand raaken, maar van Koei- mest nooit, indien dezelve niet met ftroo of eenige andere ruigte gemengt is, en dan nog veel langzamer als paard-mest. Bij gevolg, indien iemand ligte en zandachtige aarde,
die weinig verwarming van nooden heeft, met paarde- of fchaapemest wilde mesten, hij zoude den grond meer na- deel , dan voordeel toebrengen. In tegendeel vereischtc diergelijke aarde rundermest, als veel vetter, en minder warm zimde. De mest daarentegen, welke nadeelig is voor warme en drooge aarde, is goed voor koude, ftij- ve kleiachtige en vochtige. Dus moet aarde, die van na- tuuren (legte kruiden voortbrengt, door mest verwarmt zijn, om in ftaat gebragt te worden, betere gewasfen voort te brengen. Beßuit.
|
|||||||||||
felijker te maaken, en door dit middel te beletten, dat
het fteeken der zon in de lente, en de hitte des zomers haar niet benadeele. Aanmerkingen.
ï. De Wiisgeeren en Scheijkundigen geeren zig veete
moeite met het onderzoek, welke zoort van mest de bes- te zij. En hier omtrent zijn ze zoo naukeurig, als een Wiskunftenaar in zijne betoogingen, Vat 'er tot een rech- te linie enz. vereischt word. Het gemeen is aan deeze onderzoekers verplicht, die met zoo veel oplettenheid de geheimen der natuur nafpeuren. Onderwijlen geloof ik, dat men wel zal doen, als men 'er eenvoudige , en niet al te naukeurige en flipte aanmerkingen over maakt, on- derstellende dat de vruchtbaarheid der aarde geenzins in een ondeelbaar (tipje, om dus te fpreeken, beftaat. Het is 'er ondertusfchen zoo verre van daan, dat wij voor on- ze Hovenieren de minfte zwaarigheid in dit ftuk zouden opperen, dat wij veel eer zullen trachten, om het bewer- ken der Tuinen, zoo veel ons doenlijk is, gemakkelijk te maaken. Tot dien einde moet ik zeggen, dat men zig een zeker
denkbeeld van den rijkdom der aarde kan maaken, fteu- nende op dien grond, dat 'er in de ingewanden der aarde een ze.er zout huisvest, zijnde de oorzaak van haare vruchtbaarheid; en dat bij gevolg dit zout de eenige en waare fchat.amer der aarde is. II. Moet men gelooven, en als een zekere zaak onder-
ftellen, dat de aarde gefchapen is met een natuurlijke be- kwaamheid, om plantgewasfen voort te brengen; en dat 'er (behalven zommige fteenen en ertzen, zijnde buiten- gewoone uitwerkzelen der natuur) niets op de aarde is, het welk niet uit haaren fchoot is voortgekomen, en zulks wel door een groeijende kracht. Bij gevolg al het geene wij van plantgewasfen zien, is een gedeelte deezer aarde. En dus kan men met waarheid zeggen, dat 'er niets is, (hoe het ook zoude moogen zijn, als het maar Hoffelijk is) dat niet zoude dienen om de aarde te mesten ; naame- lijk door een tusfchenkoomende verrotting, onder welke gedaante het tot dezelve wederkeert ; om dat al het geene i wederom tot de aarde keert, aan dezelve eenigermaaten
weder geeft, het geene zij had verlooren, het zij in de zelve gedaante, het zij in de zelve kracht. En trouwens, het word wederom aarde, gelijk het voorheenen geweest was. Dus moeten allerleij linnen en andere ftoffen, alle zoorten van vleesch, huid, beenderen, klaauwen van dieren, hout, vruchten, bladen der bomen , hooi, ftroo en graanen ; met een woord, al het geene tastbaar is, en onder de uitterlijke zinnen valt op aarde, wederom aarde worden, en dienen, om dezelve te mesten. III. Daarenboven word een groot gedeelte der aarde,
die wij bewoonen, belet om iets voort te brengen ; bij voor- beeld die, op welke huizen, kasteelen, en andere ge- bouwen gezet worden. Deeze aarde blijft,'gelijk de Wijs- geeren zeggen, altijd even vruchtbaar in vermoogen, dat is, altijd even zeer in ftaat, om iets voort te brengen, en zoude ook werkelijk uit haaren rijken fchoot iets voort- brengen, ten waare ze belet, en gelijk als onderdrukt wierd. Ten opzicht der aarde, die vrugtbaar zijnde , jets draagt, in geval men aan dezelve haare plantgewasfen weder geeft, gelijk dikwils ter plaatze, alwaar geoorloogt word, gefchied, deeze plantgewasfen zullen op de opper- vlakte der aarde verrottende, aan dezelve min of meer die kracht wedergeeven, die ze in het voortbrengen had befteed. Immers de aarde ontfangt haar zout weder, dat aste
|
|||||||||||
AAR. AAR. ai
|
|||||||
nooden; als bij voorbeeld, een voordeelige koophandel,
alliantie, vreede , en voorzichtige beftieringe der inkom- ften. Op dezelve wijze zal de beste aarde uitgeput wor- den door het onophoudelijk vrugtdraagen , dat is te zeg- gen, van zulke vrugten, waar toe de aarde gelijk als ge- dwongen is ; maar niet door zulke, die ze van zelfs voort- brengt. Dus zal, bij voorbeeld, goed weiland niet alleen niet uitgeput worden, door jaarlijks zijne gewoone vrug- ten te draagen, maar in tegendeel zig van jaar tot jaar daar toe, gelijk als bekwaamer toonen, even als of het vermaak had, zijne natuurlijke neiging te volgen. Maar als men dat zelfde weiland noodzaakt van zijne natuurlijke neiging te veranderen, en het in plaats van gras en klaver, graanen of iets anders, dat hem niet eigen is, wil doen voortbrengen, zal men weinig jaaren de gewenschte nut- tigheid daar van trekken ; en het zal wel haast te kennen geeven, dat het uitgemergelt is, en dat het moet te hulp gekoomen worden , om wederom tot zijne voorgaande krachten te koomen. , Het zelve mag men'zeggen van aarde, die een langen
tijd wijnftokken , vrugtboomen, enz. gedragen heeft ; want ingeval -men die plantgewasfen daar uit roeit, men zal bevinden , dat die zelfde aarde zig niet aanftonds met het zelve voordeel zal laaten gebruiken. Ondertusfchen heeft ze haare nuttigheid niet geheel en al verlooren, maar zij kan nog wel een langen tijd mindere plantgewasfen, en die minder voedzel vereisfchen, voortbrengen. Bij voorbeeld, moeskruiden, boonen, enz. maar eindelijk zal deeze grond den aart van de andere aarde volgen, en te kennen geeven, dat ze verfleeten en uitgemergelt is. Hier moeteen bekwaam Hovenier.zorgvuldig gade flaan,
op welke wijze een ieder plant van zijnen hof voortkomt, om geen tijd te verliezen tot het gebruiken der aarde om- trent gewas fen, die traag voortkomen. Hij moet onder- wijlen niet het minfte gedeelte van den hof braak laaten ; maar de zaaden en peulvruchten alleenlijk verplaatzen. Nooit is zijn grond dus uitgeput, dat dezelve geheel onnut zoude zijn. Waarom de Hovenier ze moet bezigen , om het eene voor, het andere na te dragen ; mits hij den grond met het nodige te hulp koome. Maar ingeval hij dezelve zoorten van plantgewasfen ter zelver plaats wederom wil doen voortkomen , bij voorbeeld, nieuwe boomen in plaats van die geene, welke geftorven zijn , heeft men het een en het ander in acht te neemen. Waar van wij bene- den op de Articulen van Bloemhof en Tuinmanswerk nader zullen fpreeken. Fan Onbezaaide Aarde of Braakland.
Onbezaaide Aarde noemt men zodanig een grond, die braak of ledig word gelaaten, om zig te herftellen, het zij door den invloed der lucht, hetzij wel voörnaamelijk door den regen; want het is zeker, dat de regen groote- lijks daar toe mcedewerkt. Om dit te bewijzen, heeft men maar aan te merken, dat de regen vallende op een zachte ftoffe, bij voorbeeld, op hout, dezelve allengs- kens een groene oppervlakte veroorzaakt, zaamengeftelt uit een menigte ondeelbaare vezeltjes, die bij elkander vergadert zijnde, deeze kleur veroorzaaken. Maar in ge- val de regen op een harde ftofFe valt, dan doet hij op de- zelve mosch koomen, waar in door middel van een ver- grootglas , een ontelbaare menigte van kleine bloemen ge- zien worden. Waar uit men veilig mag belluiten, dat indien dit zaad was gevallen op een lighaam, dat bekwaam was, om wortel te vatten, het zelve bladen, bloesfem en vrugt zoude hebben voortgebracht, waar van men zeg- C 3 gen
|
|||||||
Beßult. Het is met alle mest of mesting zoo gelegen ,
dat ze wel een zoogenaaint zout in zig bevatten; dog het is niet alleen dit zout, dat eene aarde vrugtbaar maakt; maar de natuurlijke aart des gronds brengt daar zelfs veel toe; want het is de lijvigheid die het gemelde zout moet bij zig houden , of kunnen houden , anders zal het wel haast vervliegen en meest onnut zijn, gelijk men aan de dorre zand- en veengronden zeer duidelijk door de onder- vinding ziet: Geeft men aan dezelve door de kunst, die een navolgfter der natuur is, eenige fubftantie of lijvig- heid; wel haast zal men zien, dat ze vrugtbaar wordt, of ten minften vrugtbaarder, dan ze te vooren waaren. Ik wilde derhalven hebben, dat men niet alles aan het zout toefchreef, of zig duidelijker daar over verklaarde ; fchoon ik mcede toeftem, dat 'er wezentlijk een vrugt- baarmaakend en groeiverwekkend zout in de natuur is, dog dat van niemand nog klaar genoeg gekent en befchre- ven is ; maar het koomt mij voor, dat de allerfijnfte of elementaire aarddeelen, benevens het water, de voor- naamfle deelen zijn, waar door een lighaam gevoed word en aangroeit, en dat de zoutdeelcn alleen een dispofitie der aard- en waterdeelen veroorzaaken. De mest dient derhalven, om de aarde vrugtbaar te
maaken, in verfcheide opzichten; als i. om aan de los- fe en heete zandige aardens eene lijvigheid of fubftantie, benevens eene koele of getemperde warmte bij te zetten ; of 2. om de ftijve en vaste gronden losfer en roerbaarder te maaken, en te verwannen; 3. ook om de al te vochti- ge gronden op te droogen ; hoewel dit best door afleiding van het overvloedige vogt, volgens de kennisfe van de veld- en tuin-oeffening gefchied ; het is derhalven geen wonder, dat allerlei] mest in alle gronden niet even dien- ftig is, aangezien de eene meer of minder lijvigheid of fub- ftantie en vrugtbaarmaakende deelen als de andere bezit. Hier van (laat meer gezegt te worden onder het Articul van Mest; alleen moet ik hier nog aanmerken, dat veele menfchen, die in de bemesting der gronden onkundig zijn, iioorende fpreeken van vrugtbaarmaaking der gronden door mest, zig verbeelden dat het even veel is, of ze nieuwe of oude mest, te weeten van dieren, gebruiken; maar hier in is een groot onderfcheid; het moet oude mest Zijn, die geheel of bijna vergaan, en als tot aarde gewor- den is; want in nieuwe of verfche mestgeenerlcij gewas- fen wortelen fchieten nog groeijen kunnen ; te meer, als dezelve met ftroo of andere ruigte gemengt is; de worte- len der planten zullen in dezelve, doorziin fcherpte, aan- geftooken worden, en te gelijk met de geheele plant be- derven, of, zoo ze hard van aart zijn, ten minften aan het kwijnen raaken. Fan gebruikte Aarde.
De grond der aarde Iaat zig lang gebruiken, doch hoe Teel zout zij ook bezitte, blijft ze niet altoos in eene even gelijke vrugtbaare ftaat. Men zou kunnen zeggen, dat Bet met de aarde bijna gaat, gelijk met de fchatkamers van ieder Staat. Daar zijn buiten tegenfpraak rijke fchatka- mers , maar daar zijB >et 0ok, die zeer weinig bezitten. Dit maakt, dat de eene in ftaat is , om een langduurigen oorlog uit te houden, en groote onkosten te verdraagen ; waar toe een andere fchatkamer niet bekwaam is. On- dertusfchen zijn de eerstgemelde fchatten niet oneindig, nog onuitputtelijk; gelijk het daarom niet zelden gebeurt, dat ze of door kwaade behandeling, of te groote onkosten uitgeput worden. En men heeft niet zelden, om zoo te Çreeken, vreemde verbeteringen van zulken ftaat van |
|||||||
AAR.
danigheden te zuiveren, en dezelve met Tiaare vrtigtbaar«
maakendc deeltjes te bezwangeren, of wel eindelijk, om dat de verplaatzing en roering, dezelve ook losfermaakt, en dat daar door de wortelen beter in haar kunnen drin- gen en gioeijen. Van de Nieuwe Aarde.
Door Nieuwe Aarde verdaan ik zulke, die nooit zon
gezien heeft. Dit is een behulpmiddel, dat onlangs in onze Hoven is ingevoert, en misfebien niet minder on- bekend bij de ouden, als het verplaatzen der aarde, waar van wij boven gefproken hebben. Wij hebben 'er veel meede op, en om de waarheid te zeggen, men kan 'er niet te veel meede op hebben; aangezien het zeker is, dat diergelijke nieuwe aarde al het eerlle en oorfpronkelij- ke zout bevat, 't welk aan haar bij de fchepping is gege- ven; en welk zout zich in die verborgene aarde bewaart, tot dat ze bij de oppervlakte komende, van de lucht be- kwaam gemaakt word , om haar vrugtbaarheid , waar meede ze begaaft is, in het voortbrengen der plantgewas- fen bij uitneementheid te toonen. Het is gemakkelijk te begrijpen, wat Nieuwe Aarde is.
Alle aarde is oorfpronkelijk van het oogenblik der fchep- ping af. God heeft door zijn bevel aan haar het vermoo- gen gegeeven, om voort te kunnen brengen, welk ver- moogen in den beginne nog niet werkzaam was. Zedert dien tijd konde de oppervlakte van dat aardfche lighaam niet meer nieuw genaamt worden ; 'want alle aarde, die bekwaam geweest is, om iets voort te brengen, heeft niet opgehouden werkzaam te zijn, tot op den huidigen dag. Maar aangezien 'er veele plaatzen gevonden wor- den , alwaar de grond twee of drie voet beneden de op- pervlakte altijd buiten werkzaamheid gebleven is ; en an- dere plaatzen , alwaar de oppervlakte insgelijks belet is , werkzaam te zijn, daar door gefchied het, dat wij vee- lerleij nieuwe aarde hebben , om ze, daar het noodig is, te gebruiken. Het geene wij derhalven Nieuwe Aarde noemen, is eigentlijk zulke, die nog niet gedient heeft, om eenig plantgewas voort te brengen; bij voorbeeld, aarde die drie voet en meer onder de oppervlakte legt, mits het werkelijk aarde zij. Of wij verdaan 'er zodani- ge door, die, na dat ze eenige gewasfen gevoed heeft, een geruimen tijd braak heeft gelegen. Bij voorbeeld, aarde op welke men een gebouw gedicht heeft. Wij zeggen het, en de ondervinding bevestigt zulks, dat de eene en de andere aarde in de eerde jaaren wonderlijk vrugtbaar is, voornaamelijk in de Hoven. Alle zoorten van plantgewasfen en peulvrugten groeijen'er zeer weel- derig op. Boomen van een goeden aart, en behoorlijk geplant, beantwoorden 'er ook doorgaans de verwach- ting. Men kan op- 't oog niet wel onderfcheiden, of een ze-
kere aarde nieuw, dan of ze reeds gebruikt is. Men moeC het derhalven van elders weeten. De eene en de ande- re gelijken elkander wonder wel ; en men zou met reden moogen zeggen, dat kwaade aarde, het zij ze van zelfs dus is, het zij ze dus geworden is, eenigzins gelijk is aaa buskruid, dat, hoewel zijne krachten verloorcn hebben- de , zoo dat het geen vuur kan vatten, op 't oog noch> tans goed fchjjnt. Dus ook aarde, van natuuren kwaad en onvrugtbaar, of wel uitgemergelt zijnde, na dat zo goed geweest was, niets hebbende, waar door ze bezielt) word, blijft gelijk als uitgedorven ; zoo dat de planten daar in niet kunnen groeijen, en gevolgelijk moeten ver- gaan. ;- |
||||||||||
AÄft.
|
||||||||||
32
|
||||||||||
gen kan, dat het zaad in de regen zelf gevonden word,
welke fchijnt gefchikt te zijn , om de aarde, als 't waare, te bezielen.
Dus kan men zeggen, dat de lacht en regen een vvugt-
baarheid aan de aarde bijzet en dezelve herftelt, als men zeeën langen tijd braak laat leggen, en in dien tijd be- hoorlijk roert en van het onkruid zuivert ; want de lucht is vol van zodanige fijne zout- en andere deeltjes, welke aan de aarde een vrugtbaare kracht kunnen geeven, en die aan de aarde inzonderheid toegebracht worden door middel van de wind en regen, als ook door de 1'neeuw in de wintertijd; en men heeft bevonden, dat de noordlijke winden meerder vrugtbaarheid aanbrengen dan andere ; dewijl dezelve meer voedende zout- of andere deelen toe- voeren. Ondertusfchen is het dienftig en noodig, dat men de braaklanden te hulpe koome met een weinig mest, die naar den aart der aarde moet gefchikt zijn, naamelijk om aan de zandige meer lijvigheid, en aan detaaije en vaste meer losfigheid bij te zetten; want de zandige gronden geen. fubdantie hebbende, kunnen anders de haar door de lucht en regen enz. toegebracht wordende vrugtbaare deeltjes, niet bij zig behouden , maar dezelve vervliegen door de uitwaazeming, die door zon en lucht veroorzaakt word, wederom zeer fnel. Om deeze redenen is het ook nuttig , dat men , als de mest ontbreekt of fchaars is, de planten die op 't land gegroeit zijn, als ftoppeis van graa- nen, heide, varekruid, enz. op 't land laat verrotten, of dezelve verbrand, en de asch over het land ilrooit ; dat zet aan de rosfe dorre zand- en andere gronden niet alleen eenig voedzel bij, maar maakt ook, dat de uit de lucht haar toegebracht wordende vrugtbaare deelen., zig met dezelve beter vereenigen en behouden blijven. Wij hebben van de nuttigheid door het verbranden der heide en andere kruiden, tot verbetering der landen, ondervin- ding genoeg in deeze en andere Provinciën, daar men met de zandige en veenige heidlanden op de gemelde wijze te werk gaat: Doch men moet niet denken, dat men een dorre of fchraale grond geheel en al in een volkoomene goede 'of vrugtbaare kan veranderen ; dit is ondoenlijk, genoeg is het, dat men dezelve te hulp weet te koomen, om 'er eenig, of veel meer voordeel uit te trekken, dan »oorheen. Van de Verplaatfle Aardt.
Ten opzichte van Verplaatfle Aarde valt weinig aan te merken, als alleen, dat het eene nieuwigheid is, die men in deeze tegenwoordige tijden omtrent de Hoven heeft in- gevoert. Virgilius heeft 'er in zijne Landgedichten niet bet minde gewag van gemaakt ; hoewel hij van het on- derfcheid der aarde zeer nauwkeurig gehandelt heeft. Men verplaatst de aarde, wanneer men een tuin wil aanleggen tér plaatze, daar geene aarde is; dat nochtans omtrent groote tuinen zelden gebeurt. Hoewel bij deeze ver- plaatzing wel dient acht gegeven te worden, dat 'er gee- ne kwaade voor goede aarde verplaatst worde. Goede aarde zo wel als kwaade fchijnt eenigzins door dee-
ze verplaatzing verbetert te worden. En hier van daan is 't, dat men.zegt: deeze of geene tuin kan geen kwaade grond hebben, om dat hij uit enkel verplaatfle aarde beftaat. Het ralt niet bezwaarlijk de reden deezer verbetering door het verplaatzen der aarde te bevatten, omdat, of door het om- wroeten der aarde de lucht daar beter door heenen dringen- de , m dezelve een beginzel van werkzaamheid verwekt, dat voorheenen verborgen was, of om dat de lucht in ftaat is, om die omgewroete en verplaatfle aarde van kwaade hoe- |
||||||||||
AAR.
|
|||||||||
AAR. 33
|
|||||||||
kelijk vergeld ; bij gebrek van fchaape-, kan men ook
koeijemest gebruiken, die in deeze gronden meede zeer dienltig is. Van Onbewerkte Aarde.
Veele zullen moogelijk niet weeten, wat door Onbe-
werkte Aarde verftaan word. Tot onderrichting van de- zelve dient, dat het aarde is, die nooit ergens anders toe gedient heeft, als om boomen te draagen ; welke opzet- telijk worden uitgeroeit, om 'er graanen op te zaa'ijen. Diergelijke aarde is in de eerfte jaaren zeer vrugt-
baar, om dat ze in haare langduurige rust een overvloed van vermoogen heeft vergadert; zijnde daar en boven door de verrotte bladen en gras, het welk in de bosfehen en onder de boomen gevonden word, overvloedig ge- mest, en in flaat gebragt, om een rijken oogst van graa- nen voort te brengen. Om een zeker ongemak te vermijden, 'het welk ge*
beurt, als men diergelijke aarde voor de eerfte maal be- zaait, en'l'ier in beftaat, dat de halmen zoo digt op el- kander wasfen, dat het bijna niet dan ftroo en kaf, met weinig graanen in de airen draagt en voortbrengt. Om dit te vermijden, zaait een verftandig Landbouwer 'er voor eerst niet dan haver in, om dus de overtollige vet- tigheid der aarde weg te neemen. In het volgende jaar zaait hij tarwe, en ziet zijne verwagting vervult. Het is niet noodig, deeze aarde in de vier eerfte jaaren te mesten. . * 'r'.••" Van Zandige Aardens. \
Daar zijn tweederleij zoort van Zandige Aardens; de
eene beftaat uit grof en geel zand; deeze is de beste, en bekwaam om graanen voort te brengen. De andere wil en droog; deeze dient tot niets anders, als om 'er een bosch van te maaken , of Turkfche tarwe op te zaaijen. -. De eerfte zoort zou nochtans niet zeer vrugtbaar zijn, ten waare men dezelve met mest te hulp kwame. Maar zoo dra dit zand gemengt is, half met koeijemest, half met flijk, zijnde alvoorens te droogen gelegt, kan men zeggen, dat dit mengzel van een uitneemende kracht is , en twee gebreken van dit zand, of zandige aarde, hoe goed anderzins, verbetert. Voor eerst word deal te fterke droogte', door de warm-
te ontftaande, door het flijk van natuuren.> vogtig. wegge^ noomen. Ten anderen, verkrijgt de zandige aarde door het flijk en mest meer lighaam of lijvigheid, om daar doos de vrugtbaarheid, door invloed van de lucht en regen haar toevloeijende, bij zich te behouden , en dus de daar in gezaait of geplant wordende gewasfen, beter te doen groeijen. De tijd om deeze aarde te bewerken, is best in een vogtig faifoen. • Van Krijtachtige Aarde.
' Daar zijn landen, alwaar de aarde vol krijt is; en dee- ze, is geenzins vruchtbaar in graanen. Maar gelijk men moet te vreeden zijn met het land, dat ons van den He- mel gegeven word, zoo moet men dezelve met bekwaame mest te hulp koomen, en ze daar meede overvloedig men- gen. Twee zoorten van mest fchijnen zeer bekwaam te zijn', voor dit flag van aarde, naamelijk fchaapemest en koeijemest. Wil men 'er nog wat flijk onder mengen, en het zaamen laaten rotten, men zal ondervinden, dat het van een goede uitwerking is. Wat het onderzoeken en doorgronden der aarde betreft,
hier van moet een Landbouwer of Hovenier., die onder- vinding |
|||||||||
Hier uit volgt, voor eerst, dat het noodig is, een nieuw
beftek op goede nieuwe aarde te maaken ; ten anderen, dat alle die geenen, welke nieuwe Hoven aanleggen, die voorzichtigheid moeten gebruiken, dat ze een zoort van magazijn gereed hebben, om daar uit te haaien , hetgee- ne zij bij het planten van nieuwe boomen of andere ge- wasfen noodig zijn. Van Goede Aarde.
De kleur en het zekerfte merkteeken van de deugdzaa-
me aarde beftaat in haare vrugt. Zommigen houden de donkergrauwe kleur voor de beste, als zijnde de aange- naamfte voor het gezicht. Men heeft dit onderzoek niet onlangs beginnen te doen ;
maar men vind voornaame Autheuren in de Oudheid, die dit reeds hebben onderzogt. Wat mij aangaat, ik ben daar omtrent met geen vooroordeel ingenomen, maar heb door de ondervinding geleert, dat 'er goede aarde van al- lerlei)' kleur is. Hoewel men niet kan ontkennen, dat de donkergrauwe kleur, die de goedkeuring zedert veele eeu- wen gehad heeft, doorgaans, maar niet onfeilbaar, een merkteken van goede aarde is. Men vind zomwijlen rood- ofwitachtige aarde, die uitneemend goed is; maar zelden zwarte . het zij op bergen, het zij in dalen. Het is een zoort van dood zand, op zijn best heidg en brem draa- iende. Men moet derhalven zeggen, dat het waare merkteken
Tan goede aarde in haare kleur niet moet gezocht worden ; alzoo weinig, als in haare diepte; maar dat de hoedanig- heid van het geene ze voortbrengt, dit gefchil moet be- flisfen. Bij voorbeeld , op een groot veld zullen kente- kenen van goede aarde zijn ¥zulke kruiden, die de Beesten het liefst eeten, als braamftruikjes, en wilde vlier; on- der de moeskruiden groote artifchokken, latuw en zuu- ring , enz. Maar voornaamelijk goed vrugtdragend ge- boomte, maakende fterke en weelderige looten, breede en hooggroene bladen, enz. Hier op alleen kan men vei- lig ftaat maaken. De grootheid of kleinheid der vrugten komt ook wel in aanmerking, maar men kan 'er geen over- tuigend bewijs uit trekken ; dewijl men zomtijds wel groo- te vrugten op boomen ziet, die nochtans de beste van aart niet zijn. Van Steenachtige Aarde.
Deeze zoort'van' aarde brengt weinig graanen voort.
Wil men 'er een goed gebruik van maaken, men moet ze zoo veel als moogelijk is, van fleenen zuiveren, en ze behoorlijk hebbende bewerkt, met andere goede aarde Weder vervullen. . " Als ik fpreekvan bewerken, wil ik, dat men ze zoo
«iep omwroet, als men ontdekt, dat de grond goed is; Jnaar als men zonder önderfcheid allerlei zoorten van aar- de omwroet, en bij gebrek van kennis, kwaade aarde op goede brengt, men zal weinig vorderen, ter oorzaak, dat de goede door de kwaade belet word, haar vermogen te »effenen. Van de M°st, eigen aan fieenachtige Aarde.
Deeze aarde bewerkt zijnde, doch buiten zonnefchijn, ten emde zij van natuure weinig ligbaam hebbende, door oe ftraalen der zon haare krachten niet geheel en al zöur de verliezen, en daar door belet worden, iets voort te brengen, maar om haar natuurlijk vermoogen te hulp te xoomen, en ze te doen draagen, bedient men zich van lenaapemest, die door zijne vettigheid, boven alle ande- ie zoorten var. mest, en het gezaaide, en de moeite rij- |
|||||||||
AAR. AAS.
|
|||||||||||
AAR.
|
|||||||||||
u
|
|||||||||||
vinding heeft, weeten te oordeelen; en hij kan zulks zon-
der moeite doen; onder het omfpitten; ontdekkende, of de oppervlakte verfchilt van het geene daar onder is. Van Moerasßge Aarde.
Men zou fchier twijffelen, of men van een moerasfige grond wel graangewas zou können inoogften. Immers men zal 'er het kooren zelden wel zien opkoomen. Of zoo het geCchied, het zal zijn, wanneer de grond eerst versch is toegemaakt. Anderzins zal men haver maaijen, alwaar men tarwe gezaait heeft. Of zoo de graaneu, die men 'er gezaait heeft, in haare zoort koomen op te fchieten, het zal in zulken weeldrigen overvloed zijn, dat men veel ftroo en kaf, maar weinig graanen inoogften zal. Waar uit blijkt, dat zulk een grond beter tot weijland, dan tot xaailand bekwaam is. AARDGEWASSEN. Om ze te vervroegen , of te
rertraagen. 'Zie VERHAASTEN. AARDHARS, zie AMPEL1TUS. AARDMOSCH; of Wolfsklauw, in 't latijn Muscus terreftris clavatus, of Lijcopodium. DitMosch kruipt met veele dunne rankjes, die met menigvuldige kleine blaad- jes fchubsgewijze bezet zijn, over de aarde ; draagt ook diergelijke fchubachtige kolfjes, tusfchen welke nierge- daantige peukjes zitten, die een zeer fijn geel zaad in zig befluiten , 't welk veel naar zwavelbloemen gelijkt, en ook een zwavelige eigenfchap heeft, dewijl het in een kaars geblaazen, of op kooien geftrooit, zig even als deeze ftoffe ontfonkt en brand. Plaats. Het zelve groeit in Duitsland, Poolen, Mos-
covien, op zommige pïaatzen van de Nederlanden, enz., meest op dorre gras en heidachtige piaatzen, en zomtijds in de bosfehen. Eigenfchap. Dit gewas heeft een verkoelende, op-
droogende en zaamentre.kende kracht. Het zaad of poei- jer, dat in de Apotheeken van zommige Landfchappen, onder de naam van Semen vel Julphur Lijcopodii bekent is; word zeer geroemt tegens de vallende ziekte, nacht- merrie, zenuwziektens, vliegende jicht, graveel en len- denpijn -, als meede ook tegens de longzucht, teering en bloedfpuwen ; uitwendig word het aangepreezen tegens het bloeden der wonden , droogt dezelve op en geneest 2e, als meede de fchurft en jeukte. De Polakken gebrui- ken veel dit zaad, zoo wel als 't kruid, tegens hunne land- ziekte, de Haarylecht, die aldaar zeer gemeen is, en ge- zegt word, door dit middel verdreeven te worden. AARDNOOTEN; Aardkastanjen ; 'm't hù]n Bulbo
castanium; of Cicutaria bulbofa, (Bunium, Likn. Spec. Plant.) Is een zoort van wilde kervel, met een fmaa- kelijke ronde wortel. Men vind 'er twee zoorten van, als de Groote en Kleine Aardnoot. Plaats. Zij groeijen van zelfs in Holland, Zeeland,
Brabant, Duitsland, en elders, in zandige gronden. Dezelve worden door het zaad gekweekt, 't welk men
in het voorjaar op een bedde of akker duntjes zaait; zij tieren het best in een losfe, hooge zandachtige grond; tegens de winter graaft men ze uit, en bewaart ze als Aafdakkers in zand; weinig worden ze in deeze landen gebouwt, en meestendeels door de liefhebbers in 't wilde gezogt. Men kan ze eeten als radijs, of ook met boter, een weinig room en nootemuscaat itooven, 't welk geen onfmaakelijke fpijze is. AARDOLIE ; Oleum Terrae. Is een Olie van een
zeer aangenaame reuk , die uit de aarde of rotzen vloeit; daar zijn twee zoorten van, als roode en zwarte; de eer- |
|||||||||||
fte koomt uit Oost-Indiën, doch is hier te lande zeldzaam;-
de tweede of zwarte, die ons uit de West-Indiën gebracht word, en in de meefte onzer Apotheeken word gevon- den , is de gemeenfte ; dezelve word grootelijks gepree- zen tegens de verlamming der leden, en hardigheden in de klieren, uitwendig daar meede gefmeert ; men ver- mengt ze meede onder veele zalven en fmeeringen. AARDROOK, zie DUIVEKERVEL.
AARDVEIL, zie ONDERHAVE.
AARS ; in 't latijn Anus. Deeze naam draagt het be-
nedenfte uiteinde van de Inteflinum reBum, wordend« hier door de grove foeces uit bet lighaam geworpen. Hij bevat drie fpieren, waar van twee dienen om hem te ver- wijden , en de derde die Sphinüer, of fluitfpier genaamt word, om hem gefloten te houden. AARSKRABBER; in 't latijn Anifcalptor; dus word
de breedfte Spier genaamt, bedekkende bijna het gantfche achterfte gedeelte van 't lijf. Hij verftrekt ook om de aria van ter zijden naar achteren, en om laag te trekken. AARSSPIEGEL; in 't latijn Anifpeculum. Is een
Heelkunstig Werktuig, dienende om den Anus te verwij- deren, ingevalle die plaats door de een of de andere kwaal aangetast zijnde, door een dies kundige moet onderzocht worden. AARSVOET, ; Groote gekuifde of gehoornde Duiker,
in 't latijn Chriflatus (Colymbus pedibus lobato fisfis, ca- pite ruf o, collari nigro , Remigibus fecundar'ns albis , Linn. Fauna Suec.) Is een Watervogel zich in de mei- ren van Europa , als meede in zee onthoudende ; heeft bijna de grootte van een hoen ; zijn kleur is van boven donkerbruin, van onderen zilverwit; de kop, waar op een groote kuif die in tweën verdeelt is, is van boven zwartachtig, aan de zijden en keel bleek vaal, het bo- venfte van den hals, dat ros is , is in 't midden met lan- ge zwarte vederen omringt; de vederen der wieken en de pennen van den ftaart, die zeer kort is, zijn ten deeie wit. AAS, of Lokaas; is al het geene waar van men zich
bedient, om visfehen of vogelen te vangen, ofte lok- ken. Het gemeenfte Aas tot visfehen, zijn de Wormen of Pieren. Zie het woord Pier, op wat wijze die te vangen. Verfcheide zoorten van Lokaas. Manier om Boonen
te kooken, en eene meenigte Visfehen
daar meede te vangen.
Wanneer gij de plaats gevonden hebt, daar veele plom-
pen bladeren zijn, waar onder de visch graag fchuilt, zoo maakt een aas op deeze wijze : Neemt een nieuwe pot van binnen verglaast, laat daar
ineen maatje, wat meer of minder, boonen if fchoon water kooken, nadat gij ze alvoorens, geduurende den tijd van zeven of acht uuren lang, in laauw water hebt laaten weeken. Als ze dan ten naasten bij halfgaar zijn, doet 'er dan drie of vier oneen honig bij, naar maate dat gij veel of weinig boonen hebt, en twee of drie grein muscus ; als dan nog eenigen tijd gekookt hebbende , zoo neemt men ze van het vuur, en gebruikt ze 's avonds en 's morgens op yolgende wijze : Zoekt een plaats daar geen groente in 't water is, en
daar de visch de boonen op de grond van 't water kan zien en opeeten, werp daar uwe boonen, 's morgens en 's avonds in, geduurende zeven of acht dagen achter een, om de visch daar heen te lokken en te wennen. Gaat daags daar na voor dat gij visfehen wilt, en voeder ze weder
|
|||||||||||
AAS.
|
|||||||||||
AAS*
|
|||||||||||
ßS
|
|||||||||||
fliaal zaamen, en maakt 'er pillen af, ter grootte van een
erwet, gooit deeze in het water, daar veel visch is, alle die 'er van eeten, zullen als dronken boven op het water ' koomen om te fpartelen, zoo dat men ze met de handen, of nog beter met een fchepnetje kan vangen. Dit is een I beproeft middel, en men mag de visfchen veilig en zon- der eenige fchroom 'eeten. Om allerhande zoort van Visfchen op eene plaats
te doen vergaderen. Neemt osfe- of fchaapebloed, dunne osfedrek, thijm, orego , poleikruid , peperkruid , majoraan , wijnmoer van eenen geurigen wijn, elks een deel, dan vet of het merg van deeze beesten, welk van beiden gij wilt ; floot alles bijzonder, of met malkanderen, en maakt het tot kleine klompjes, die gij moet uitwerpen ter plaatze, daar gij denkt dat visch zij, een uur te vooren, eer gij denkt te visfchen ; fpant daar nauw nee, of omcingelt ze ineC de zeege. Een ander, om allerhande zoort van Visch te vangend
Neemt geite- of fchaapebloed , wijnmoer van eenen geurigen wijn , deeg van gerste-meel, mengt het onder een, doet 'er bij van de long van een fchaap, klein ge- fneeden of gehakt. Men zegt 'er bij, dat men, om een visfcher te beletten, dat hij niets vange, zout rondsom, zijn net moet fmijten. Nog een ander Lokaas om Visch te vangen.
Neemt kalver-of fchaapelong, hakt die fijn, en mengP
'er een weinig geflooten comijn en anijszaad, tarwenmeel en osfe- of ander bloed onder; kneed dit te zaamen tot een deeg, en maakt 'er kleine koekjes of kogeltjes van , die dan gebruikt worden, zoo als vooren befchrceven is.- Of neemt masch, zijnde 't uitgekookte mout, dat na 'ü
brouwen overblijft, werpt daar van de ruimte in 't water, ter plaatze daar gij 's anderendaags denkt te gaan visfchen, zoo zullen de visfchen op het masch aazen , en op dia plaats vergaderen : Deeze beide middels zijn uitneemend om visch te lokken , en het zij men aldaar met angels of netten gaat visfchen, zal de ondervinding loeren, dat men zijn tijd niet gefpilt heeft, maar dat in teegendeel een rij- ken vangst, de genoomen moeite van den visfcher dubbeld zal beloonen. In plaats van masch, kan men ook gemaa- len mout neemen, en daar met water en honig kogeltjes van maaken, die men als de voorige gebruikt. Niet zeer lehnt Middel, om de Visfchen te
lokken en te vangen. In 't begin van Augustus fweeven 'er boven de rivieren' en andere zoete wateren in de voor de midnagts uuren, een 'groote meenigte kleine witachtige vlindertjes of ka- pelleties, welke op dien tijd van water-infektjes, door gedaante venvisfeling (metamorphofis) voortgekomen zijn ; deeze kapelletjes verftrekken tot een uitneemend lokaas voor de visfchen; dewijl men dezelve vangende, en be- hoorlijk gebruikende, 'er een groote meenigte riviervisch van allerleij zoort, meede zal kunnen vangen ; tot dien einde vermengt men ze met 't een of ander voedzel, daar de vis- fchen gaarne op aazen, als bij voorbeeld, gemaalen mout, inasch, meel, raap- óf lijfikoeken , gehakt vleesch, lee- ver, long, of iets anders, als dan maakt men 'er kogel- tjes of koekjes van , en werpt ze ter plaatze in 't water, alwaar men voorneemens is, het zij met angels, of op ee- nige andere manier, te gaan visfchen. Men gebruikt dit D mengzel
|
|||||||||||
tyeder van de zelve boonen, gekookt als gezegt is, uitgezon-
den dat is een oogenblik, eer gij ze van 't vuur neemt, de grootte van twee boonen Aloë Succotrina daar onder mott doen ; laat dit zaamen opkooken, neemt ze dan van het vuur om 'er meede te aazen. De visch die daar van eet, zal alles ontlasten wat hij in zijn lijf.heeft, en dan eenigen tijd.vasten, waarom hij daar na weder vroegtijds uit het wier en kroost zal voor den dag koomen , om de kost te zoeken ter plaatze daar hij gewoon is, zijn aas te te vinden. Daarom moet men tegens den middag ten twee of drie uuren klaar zijn, om de netten te fpannen. En wanneer die gezet zijn, gooit dan acht of tien handen vol boonen uit, en gaat weder weg tot 's avonds laat, wan- neer gij verzelt van drie of vier man kunt wederkoomen. Het uur om te visfchen verfcheenen zijnde, laat u dan
met al uw manfchap op de toebereide plaats vinden, fielt uw volk in ordre, (zie Plaat I. Fig. i.) zodat één man op de kant fla van den kantflok C. D. en het eind D. van de lijn Q. R. D. met zijn hand vatte; dat de anderen zagtjes' zonder het minfle geraas te maaken, tamelijk ver- re van de plaats gaan, alwaar gij het aas geflrooit hebt ; dan moeten zij wel luisteren naar den geenen, die de lijn D. vast houd ; alzoo deeze het zein aan den anderen dient te geeven, 't welk gegeven zijnde, de anderen die ver- ie van hem afgegaan zijn, elk een langen ftok moeten hebben, waar meede zij het water zullen polzen op den grond en langs de kanten, om de visfchen te noodzaaken de vlugt te zoeken, en zig naar hunne gewoone fchuil- plaats te begeeven, 't welk zij doen zullen zoo dra men 't water zal beginnen te flaan. Daarom moet hij, die het touw D. vast houd, het welk het valnet moet doen nec- derdaalen, gereed flaan, om het zelve te trekken op het zelfde oogenblik, als het gedruisch in 't water begint; dus doende zal het met 't lood voorziene touw, dat onder aan het net is, naar om laag vallen, en het uitfpanzel den pas affnijden naar de gaderplaats der visfchen, dewelke zig fpoedende naar het gat, daar ze uitgekoomen zijn , op het vernoemen van de beweeging in 't water, in uwe laa- gen zullen vervallen, en met het net opgebaalt worden. Zie het woord Karper, daar zult gij de manier vinden , om dit valnet te- fpannen. Als de anderen, die het water gepolst hebben, weder
bij 't net koomen, zullen zij al zoo veel genoegen vinden als de meester voordeel, wegens de menigte groote visch die ze daar zullen vinden , indien de plaats vischrijk, en de legplaats wel uitgekoozen is. Ander Aas, om allerhande Visch in alle tijden
te vangen. Neemt eenige bladeren van de flerkriekendc bloem Nar- dus, of Spijkbloem, wilde Gallan van Smirna, ter groot- te van eene boon, comijn zoo veel men tusfehen drie vin- gers kan vatten, een hand vol anijszaad, floot het klein, en flaat het door een zift, doet dan yan dat poeijer in ee- ne bus, tot dat gij het van nooden hebt. Neemt verders Aard- of beter Mestwormen, drukt die uit, en wascht ze af, dan in een pot of vaatje gelegt, doet'er van't voor- fchreeven poeijer bij, wrijft het te zaamen klein, en maakt 'er met een weinig meel kogeltjes van, die men eenige uuren te vooren op die plaats in het water werpt, daar men voorneemens is, te gaan visfchen. Om Visfchen met de Handen te vangen.
Neemt gepoeijerde kokkels-korls, met comijn, oude kaas, tarwen meel en wat brandewijn, wrijft het al te |
|||||||||||
m aas.
mengzelook, am in zetnetten, foeken en vfschkorven te
doen. Om nu deeze waterkapelletjes in uieenigte mach- tig te worden, moet men op de volgende wijze te werk gaan: Men neemt een bekwaam groot, plat en breed fchip, en gaat daar ineede op de gemelde tijd, zoo dra men die infèkten heeft ontdekt, in de vooraagt op de ri- vier, alwaar men dan ftroo aan bosdijes gewonden, in de brand fteekt; als dan vliegen deeze kapellen naar het licht tn vlam toe, verbranden de vleugels, en vallen in het fchip; op deeze wijs vangt men 'er eene meenigtc, die men na gedaan werk, opzamelt, en in een pot tot ge- bruik bewaart. Aas, om allerhande Fisch te vangen.
Neemt kalfs maagen, doet ze in een oude aarden pot,
laat ze daar vier à vijf dagen in ftaan , fmijt dit vervolgens in 't water, en vischt 'er met pieren boven. Of neemt zeemosfelen, flaat ze aan ftukken, en werpt
ze met de fchellen in 't water, en dan met ftukken van mosfelen aan den hengel op die plaatze gevischt. Om Braasfem te vangen, is niets beter, als dat men
een once campher laat weeken in een kanne zuiver water, bet geen in een wel gefloten fles of kruik moet bewaart worden , dewijl anderzins de kragt van de campher ver- vliegt, mengt'er na verloop van eenige dagen koeijedrek, dauwwormen , kraailook, rein vaaren en kleij bij, waar meede men dan de visfchen vooraf voedert, en verders daar boven met pieten vischt. Om Baars te vangen, neemt men geftooten faffraan en
kruidnagelen , zoo veel men wil, doet het in een pot en daar bij dauwwormen , die een nagt of twee in reine mos van aarde gezuivert gelegen hebben; vischt hier meede, en zoo 'er Baars is, zult gij rijkelijk vangen. ■ Garftenmeel met fchaape- of runderbloed vermengt, en met een weinig honig tot een deeg gemaakt, is zeer goed om in den herfst meede te visfchen. Het zaad van zonne- bloemen aan den hengel gedaan, vangt meede veel visch. Of laat garst in een aarden pot ter deegen week koo-
feen , doet daar bij roggenmeel met wat kleij gemengt, maakt hier kleine balletjes van, en werpt die in 't water, ter plaatze daar gij voorneemens zijt te gaan visfchen, als wanneer gij van de gemelde garst in brandewijn geweekt, aan den hengel moet doen. Beproeft Lokaas om Karpers te vangen.
Neemt wintergarst en boonen, van elks een half maat, laat ze tweemaal 24 uuren in versch water weeken, en dan zoo lange kooken, tot dat de garst begint te fplijten ;' giet 'er verders het water ten naasten bij af; neemt dan C pond versch roggenbrood , in ftukken gefneeden, de korsten daar aan hatende blijven, als meede 6 lood co- rianderzaad, 3 lood anijszaad, 4 lood gemaalen fenne- griek, 1 lood laurierolie, benevens drie mengelen bruin zoet bier ; laat dit alles te zaamen zoo lange kooken, tot dat bet brood tamelijk taai, en de boonen en garst geheel gefpleeten zijn ; met dit aas voert men ter plaatze, daar tnen gedenkt te gaan visfchen, driemaalen daags, als's och- tends, middags en 's avonds, telkens drie à vier handen vol in het water werpende, en hier meede vier à vijf da- gen vervolgende, als wanneer men daar na ieder dag maar een kleine handvol inwerpt, om ze graag te houden; ie- der keer, als men 's anderendaags denkt te gaan visfchen, moet men 's avonds te vooren een dikkorstig ftuk zoet rog- genbrood, van een-vierde pond of daar omtrent in 't wa- ter werpen, op dat de Karpers daar den geheelen nacht |
||||||
AAS. ABA. ABB.
aan kunnen «utgen, en als dan zal uien 's morgens 't ge-
zelfchap vergadert vinden; om te visfchen maakt men eert deeg van versch zoet roggenbrood , met honig en wat vleeschnat, of nat van de ketel, als men pekelvleescl» kookt, hier doet men ftukken als een ;roote knikker van aan den hoek, en men moet op een plaats visfchen, daar de grond fchoon en hard is ; de hoek met het de jg en het lood, dat een duimbreed van de hoek moet zijn , dient te zaamen plat op de grond te leggen , en de dobber op zij- de, dewijl de Karper, die meerder om hoog opzet, dan geheel onderhaalt; de flag is ook veel fecuurder, wan- neer de dobber plat legt; ook moet den angelftok vooral niet boven het water gehouden worden , op dat de visch, die niet kan zien, dewijl de Karper zeer fchuw is, al- waaromme , hoe meerder ftilte, en minder omflag, hoe beter. De bekwaamde plaatzen tot deeze visfeberij, zijn kort bezijden tuinhuizen of fteigers, daar 4 à 5 voet wa- ter is, en de Karper zich verfchuüën kan; ook kort aan middelpaalen van bruggen over eenige vaart leggende, daar 6 à 7 voet water is; voorts bij fchutfluizen,"of in* loopende rivieren achter de kribben, daar het water (lil is ; de beste tijd om te vischen is 's morgens van acht tot tien uuren, en 's namiddags van vier uuren tot donker toe. Telkens wanneer men uitfeheid, moet men eenig voeder in het water werpen, als meedc eenige ftukken korst van roggenbrood, hebbende ruim de grootte van een vingers lid. De grond, bij de plaats daar men vischt, moet zom- tijds door den Tuinman fchoon met de hark opgehaalt wor- den , op dat'er geen bladen nog takjes zijn, maar zij dient gantsch zuiver gehouden te worden , en hard te weezen. Om de Wormen tot da Vischvangst te bereiden.
Neemt een rest wormen uit oude mesthoopen, zijnde
deezen de beste, doet die in een pot met wat losfe of rui- ge oude mest, en doet'er een weinig wilde thijm bij, die ook quendel genaamt word, dekt dan depot toe, en be- waart de wormen tot dat gij wilt gaan angelvisfchen ; op deeze wormen aazen de visfchen gaarne, lokkende hun de reuk en fmaak van bovengemeld kruid ; men kan bij de thijm ook orego , marjolein of poleij voegen. AASEN. Een fpreekwijs der Jagers, betekenende heï
voedzel van 't wild. AB ALIENA TUS ; Verdorven. Spreekwijs in de Heel-
kunde gebruikelijk, en word eenig Lid of Deel van het menfchelijke Lighaam doorverftaan, dat verdorven is; het zij door koudvuur aangetast, of op een andere wijze verftorven, 't welk men dus verplicht is, te amputeeren, of af te zetten. AB APTIST A ; Ahaptiston ; Heelkundig Kunstwoord,
betekenende zoo veel als Trepaan, of Panboor, waar meede de Hersfepan doorboord word, in hersfenkwaalen door contufie, enz. veroorzaakt. ABARNAHAS. Een Kunstwoord tot de Scheijkunde
behoorende, en wel in het bijzonder tot de Metallurgie, en in de verandering of verfmelting der Bergftoffen ; Abamahas betekent zoo veel , als Zilverertz, dat vol Magnefia of Bruinfleen zit; ook word het voor de Mag- nefia z elven wel gebezigt. ABARTICULATIO. Word een natuurlijke zaamen-
voeging der Beenderen door verftaan, waar door zij een zichtbaare beweeging hebben, zoo als de armen, bee- nen, vingeren, teenen, enz. ABBREVIATIO ; Abbreviatur^ ; Verkorting ; Af- ■
korting.
|
||||||
ABD. AB'E. ABL. ABO. ABR. &f
|
|||||||
Eigenfchap. Zommigen hofiden de bladen van dee-
zen boom voor een geneesmiddel, «in de pijn der jicht te ftillen ; men moet ze vergruizen, en op de pijnlijke plaats leggen. Nuttigheid. Het drooge hout van deezen boom, zijn-
de wit, zacht en taai, is zeer dienstig en geacht van Beeld- houwers, Klompmaakers, en andere Werklieden in hout, dewijl hetgeenzins door de zon of droogte berst, zoo als de meeste andere zoorten van houten ; men plant derhal- ven deezen boom met voordeel, rondsom boere- en ande- re buitenplaatzen, daar ze teffens groot geworden zijn- de, tot een nuttige bemantelinge of windbreeking dienen; het word echter zoo goed niet gefchat, als het zwarte po- pulierhout. Om het op de haard voor brandhout te ftoo- ken, is het gantsch niet van 't beste, dewijl het weinig hitte geeft, en fchielijk van den haard is. Kweeking der Abeelboomen.
Om den leezer niet met onnutte herhaalingen op te houden, zal ik van de kweeking deezer boomen nieta melden, dewijl iemand, die kundigheid heeft om Popu- lier- en Tpen-boomen te kweeken, ook de kunst verftaat, om Abeelboomen te behandelen. Een goed Huisvader zal zorgen, dusdanige boomen rondsomme zijn landgoed of hiem te planten , zullende het voordeel, dat deeze boo- men toebrengen, rijkelijk zijnen moeite en arbeid beloo- nen. Zie verders Populierboom, ABLAB, zie LABLIB. ABLACTATIO ; fpeening der kinderen. Zie SPEE-
NING. ABLUENTIA ; Abfiergentia , (feil. medicamenta, )
hier worden Geneesmiddelen door verftaan, die het fcher- pe bloed hunne bijtende hoedanigheid beneemen, en dus verzachten, en waar door voornaaineli/k de krimp der buik in de ingewanden huisvestende, verdreeven word; onder deeze middelen telt men alle Mineraale wateren, als meede Coffij , Thee , en meer andere Waterdranken. ABLUITIÖ; Ablutio; Afwasfching. Pharmaceutisch of Apotheekers Kunstwoord, betekenende de zuivering van een Geneesmiddel, of iets anders van zijne onrei- nigheid. Door Abluitio word bij de Scheijkundigen ook verftaai:, het dikwils herbaaien eener distillatie, als mee- de de afwasfching der fcherpigheid van eenige kalk, of nedergeftort poeijer, door herhaalde op en afgieting van fchoon water, 't geen ook wel zoetmaaking genaamtword. Zie DULCIFICATIO. ABORTIENS vel Abortivus Flos; is in de Kruid-
kunde een Onvrugtbaare Bloem. Zie verder MAS CU« LUS FLOS. ABORTIVA; Miskraam veroorzaakende dingen. ABORTUS, zie MISDRAAGEN. ABRA. Dus noemt men in Poolen een zekere zilvere Munt, ter waarde van dertien ftuivers, zes duiten Fransch geld. Deeze Abra is gangbaar te Conftantinopolen, en in hetgantfche gebied van den grooten Heer, doende al- daar een-vierde van een Asfelani, en Hollandfchen Daal- der. ABRICOOS-BOOM; in't Iatijn Armeniaca Malus »
( Prunus floribus jesfilibus , foliis fubcordatis , LiNN. Spec. Plantar. ) Dit is een zoort vaü Pruimboom, dog verfchilt daar van eenigzins in de groeijwijze, naamelijk dat de bladeren grooter, korter, breeder, gladder, en de- vrugten grooter zijn; deszelfs bloeizels zijn voor dat zij open gaan, roozekleurig, dog open zijnde, van binneru wit, gelijkende anderzins veel na die der Pruimen. De D. 2 vrugte* |
|||||||
prting. Hier word gewoonlijk eene verkorting der Woor-
den in het fchrijven door verftaan ; als bij voorbeeld, wanneer' men maar eenige letters, in plaats van het ge- heele woord, of anders ook wel tekenen oïcaraUers op het papier fielt. Dit gefchied veel op de Academiën door de Studenten in bet Auditorium ; als meede bij de Genees- kundigen, in het fchrijven der Recepten. Wij vinden nietongevoegt, hier bij aan te merken, datdikwils met de woorden al te veel te verkorten, het gefchreevene veelmaals onverftaanbaar word, en daar door wel groote misflagen in het geeven of bereiden der Geneesmiddelen door de Apothekers Knegts kunnen gebeuren. Wat de Medicijn fche en andere caraclers betreft, kan men onder dat Arikul nazien. ABDOMEN , zie ONDERBUIK.
ABDUCTIO ; een zoort van Beenbreuk, die bij een
gewricht voorvalt, en daar door een taamelijke verwij- dering der gebrookene beenderen te weege brengt. ABELMOSCH. Is een zoort van vreemde Heemst,
in 't Iatijn Althéa JEgyptiaca villofa, (Hibiscus folüs fub peltato-cordatis feptem angularibus ferratis hispidis, Linn. Spec. Plant.) welks zaad, dat bruinachtig grauw en ruw is, en de gedaante van kleine niertjes hebbende, een aangenaame reuk heeft, als amber en muscus onder mal- kanderen gemengt. De plant groeit regt opwaarts, en heeft breede , groote en groene bladen, die in 't aanraa- ken, zoo zacht als fluweel zijn ; de bloemen hebben de gedaante van heemst of maluwebloemen, dog zijn geel met roode vlekken gemengt, na welke driehoekige brui- ne zaadhuisjes volgen, ter lengte van een vinger. Plaats. De natuurlijke groeijplaats van dit gewas is
JEgijpten, Oost-Indien, een gedeelte van America, de Antillifche E ij landen, en andere warme gewesten meer. Hoedanig dit Gewas gekweekt word.
Zommige liefhebbers van vreemde planten en bloemen, kweeken dit gewas in hunne tuinen, dog dewijl het Uit een heet climaat zijnen oorfprong hebbende, meer Warmte vereischt dan onze luchtftreek nan natuuren be- vat , zoo moet deszelfs zaad omtrent de maand April in een warme broeibak gezaait, en de jonge planten daar na in potten, niet meer als één in elke pot verplant worden, men moet ze vervolgens in een runbak of trekkas agter glazen koesteren, dewijl ze in de open lucht ftaande, geen bloem, veel minder zaad zouden voortbrengen, het is een éénjaarig gewas. Gebruik van het zelvt.
Wanneer men het zaad op brandewijn Iaat trekken,
herkrijgt dezelve een aangenaame muscus geur ; onder de klederen of linnen geftrooit, zal het een diergelijke reuk aan 't zelve meededeelen. De Turken en Arabieren ge- bruiken het veel, klein geftooten zijnde, onder hunne Coffij en Sorbet. ABEELBOOM; of'Witte Populier ; in 't Iatijn Popu-
lus alba. Befchrijving. Het is een zoort van Populier- boom ; zijn hout is wit en ligt; de bast is digt en witach- tig ; de bladen zijn bijna rond, hard en bleekgroen, ronds- pni gekartelt. De vrugt van deeze populierboom beftaat in fchillen, zijnde lang en zwart, vol bladeren met pun- ten. De wortel van deezen boom dringt zeer diep in de aarde. Plaats. Deeze boom bemint het water, groeit op moe-
raafige en andere vochtige plaatzen, langs rivieren en mei- ren. * |
|||||||
'
|
|||||||
ABR.
zet zijn: Wij vinden niet ondienftig, de volgende aan»"
merking hier nog bij te voegen, naamelijk, dat wanneer men eens zijne boomen voor de vorst bedekt heeft, zulks naukeurig alle dagen moet waargenoomen worden, dewijl één dag of avond verzuim , alle voorheen genoomene moeite ert zorge te niete kan maaken ; zelfs kunnen nog de reeds gezette vrugten vervrjezen, indien het koud en vorstig is, zoo als niet zelden in ons climaat gebeurt. IV. Moeten de Abricoofeboomen jaarlijks gefnoeit wor-
den , waar bij dit volgende dient in acht genoomen ; men moet de eenjaarige looten, inzonderheid die aan de ein- den der takken of elders te overvloedig voortgekoomen zijn, meest weg fnoeijen, en alleen de getemperde of maatigst gegroeide looten behouden, die men op 3, 4 à 8 oogen, na derzelver fterkte, inkort, zodanig, dat de boom niet te veel oude nog jonge takken hebbe, en de- zelve niet te digt aan malkanderen ftaan ; zomtijds wan- neer de boom oud is, moet men hier en daar een oude taki met alle deszelfs zijdetakken, geheel wegfnoeijen, om de overige meer lucht en ruimte te geeven. Deeze fnoeiwijze, zal niet alleen een beter gedaante aan den boom geeven, maar ook fchoonder vrugten doen voort- brengen, en den boom langer doen duuren. De fnoeij- tijd van deezen boom is in den winter, of ten minften voor dat de boomen beginnen te bloeijen. V. De boom gefnoeit zijnde, moetende takken netjes
naast en nooit over malkanderen aan de espalier gebonden worden, dewijl zulks de groei der goede looten en tak- ken zoude belemmeren ; de takken moeten zodanig naasfc malkanderen gefchikt worden, dat ze als een waaijer ver- toonen; het aanbinden gefchied best met dunne wilgen» tienen van de taaifte zoort, die in den winter dienen ge« fneeden te worden; de muuren of ftekkadien daar deboo* men tegens aanftaan, moeten met latten voorzien zijn a om 'er de boomen aan vast te kunnen binden ; bij 't aan- binden van de gemelde tienen is een zekere weetenfchap bij het omdraaijen noodig, die 't best door een kleine daadelijke aanwijzing geleert word ; 't geen verders hier omtrent moet in acht genomen worden, zal men vindea onder de tijtel Espalier. De Abricoos is een zeer geachte en aangenaame vrugt,
wordende gewoonlijk in de maand Julij, kort na de ker- zen rijp, is van veel dienst in het huishoudelijke, endaal kunnen veelerleij aangenaame fpijzen van bereid wor- den , als cmnpot, marmelaade, taarten, enz. men maakt 'er ook verfcheidene zoo natte als droogeconfituuren van, wordende deeze confituuren, bij veele voor de lekkerfte van alle andere vrugten gehouden, uit oorzaake, dat de- zelve, door 't kooken en toemaaken, een geur verkrijgen, die men door geen kunst nog bijvoeging van fpecerijen aan andere vrugten kan geeven. Wat deeze vrugt haar natuurlijke eigenfehap betreft, is ze geenzins ongezond ; de pitten uit de fteenen worden gepreezen tegens 't gra- veel en fteen, en men kan 'er zoo wel als van de andere fteenvrugt-pitten een aangenaame ratafia van maaken. Manier, om Abricoofen te droogen.
Men neemt de Abricoofen, als ze ter deegen rijp zijn, dog in plaats van ze te openen, gelijk de perfiken, om den fteen daar uit te neemen, vergenoegt men zig met dezelve te duwen naar de plaats van den fteel, daar ze dan uitfpringen, zoo dat de Abricoofen heel blijvende, men ze alleenlijk plat drukt, zonder dat ze open gaan 0 daar na droogt men ze gelijk de perfiken. Ander/}
|
|||||||
28 ABR,
vrugten grooter dan de^eeste zoortder Pruimen, heb-
ben een zoogenaamde naad of kloof, gelijk me ede ver- fcheidene der fijnfte Pruimen ; haar coleur is geel, en zomtijds aan de eene zijde roodachtig of met die ko- -leur gefpikkelt; de vrugtwel rijp zijnde, is deszelfs fmaak zeer aangenaam, en overtreft die der meeste Pruimen. Daar zijn verfcheidene zoorten van, die in grootte, co- leur en finaak eenigzins verfchillen ; zie hier de optelling der voornaamfte en beste zoorten. i. De Abricoos uit den Bosch , of Bosfche Abricoos. 2. De Bredafche, of Dubbelde Abricoos, zijnde op
één na de grootfte. 3. De Klooster Abricoos.
4. De Oranje Abricoos, zijnde de geelfte van coleur.
5. De Princesfe Abricoos, of Kleine Vroege Abricoos,
die de kleinfte van allen, dog tefFens de geurigfte is. S. De Witte Abricoos, die witachtig geel, en de groot-
fte van allen is, dog niet zoo fmaakelijk als de ove- rige. TDeeze opgetelde zoorten zijn alle door den tijd uit het zaad voortgekomen. Plaats. De natuurlijke groeijplaats deezer vrugten,
naamelijk daar ze van zelven in 't wild voortkoomen , is Moscovien , Armenien, en elders. In Muscovien heeft Be de vermaarde Kruidkenner Amman in't wild groeijen- de gevonden, dog met drooge en onzappige vrugten, en het is zeker, dat alle de verfchillende tamme zoorten al- lengskens dooi de cultuur, gevallig uit het zaad zijnvoort- ' gekomen. Manier, om Abricoofeboomen te kweeken.
Alle zoorten van Abricoofen worden 't best door ocu- leering of zuiging op wilde Pruimboomtjes, die uit zaad of van uitloopers voortgekweekt zijn, voortgezet; tot de zuiging dienen de uitloopers van de Boere witte, of van zwarte Damaspruimen 't beste ; men kan ze nochtans ook op jonge boomtjes van Abricoofe-korls voortgekweekt, ocu- leeren of zuigen ; dog in onze gewesten gefchied het 't meest op Pruimftamtjes ; het oculeeren is ook het meest bij ons in gebruik, fchoon het zuigen zeer doenlijk is, moet het nochtans op bejaarder en dikker ftammetjes gefchieden. Hoedanig men de oculeering, enting of zuiging werkftel- lig maakt, zal men ten duidelijkfben bij die Articuls aan- geweezen vinden ; wij vergenoegen ons hier eenige nut- tige aanmerkingen over de Cultuur van deezen Boom te Jaaten volgen. I. Tiert en groeit zij 't best, in goede losfe zandachti-
ge gronden, en kan ook onze felfte winterkoude verdra- gen. II. Moet men, om goede en weirijpe vrugten te beko-
men , dezelve aan munten, ilekkaadjen of espaliers (zijn- de losfe latwerken) planten, en de takken wel uitbreiden, deeze dienen 't best op 't zuid-oosten geplaatst te zijn ; wil men op ftain teelen, dat onder onzen luchtftreek zelden van een goeden uitflag is, zoo moet men daar toe de Princesse Abricoos kiezen, die bij ons nog't beste op ftam wil aarden en draagen. III. Dewijl deeze Boom vroeg bloeit, en de bloeizels
de vorst niet kunnen verdraagen, zoo moet men bedacht zijn, om dezelve in koude voorjaaren, inzonderheid des nachts voor de vorst te bedekken, dit moet te werk ge- fielt worden, zoo dra de bloeizeis beginnen open te gaan, en men gebruikt 'er zeildoeken of rietmatten toe, die'er »& nachts voorgehangen worden, tot dat de vrugten ge- |
|||||||
ABR.
hindert manier om ze te droogen.
Neemt de Abricoofen, doet de groote van een erwet fcroodzuiker, in plaats van den fteen, doet ze dan in een aarden pot, die van binnen verglaast is, maakt over uw pot een dekzel van brooddeeg, en zet ze in den oven , wanneer het brood coleur begint te krijgen, (men dient verdacht te zijn, dat hier van roggen, en niet van tar- wen brood gefproken word), laat dezelve daar in tot de oven koud word ; dit gedaan zijnde, legt ze op horden , çn wanneer ze droog genoeg zijn, beftrooit ze dan, nog warm zijnde, met zuiker; twee dagen na dat ze gedroogt zijn, mag men ze wegfluiten, en ter deegen toedekken. Groene abricoofen in te leggen.
Men neemt groene (onrijpe) Abricoofen, zoo versch
opgegadert als moogelijk is, doet ze in een handdoek of fervet, en naar maate van hun getal, zoo neemt men een hand vol zout, dat zeer fijn is geftooten, ftrooit dat daarover, laat ze verders in de fervet, en befproeit ze met een lepel vol water of azijn , zoo zal al de wol daar afgaan ; fmijt ze daar na in versch water, en waschtze ter deegen af; wanneer ze nu welgewasfchen zijn, zoo doet 2e andermaal in versch water, om ze dus ter deeg te wasfehen ; voorts moet men water bij de hand hebben , dat in een floof-of braadpan kookt; wanneer de Abricoofen dan ter deegen op een zift of vergiettest afgedroopen zijn, zoo fmijt ze in 't kookende water, fchuimt ze van tijd tot tijd, en fteekt ze bij wijlen met eene fpeknaalde; als die 'er gemakkelijk ingaat, is 't een teeken, dat ze genoeg gekookt hebben, (want men moet ze niet te lang laaten kooken), men neemt ze dan van 't vuur, en zet ze weder in versch water; daar na neemt men geklaarde zuiker, en terwijl de zuiker kookt (die ook niette lang moet kooken), zoo werpt men de vrugt daar in, en laat ze heel zagtjes kooken, dan worden ze terftond groen ; men moet ze vooral een weinigje laaten rusten, om zig van haar water te ontlasten, en de zuiker te doen aannee- men ; zoo dra ze nu een weinig hebben geftaan, mag men ze ten eerften toemaaken, op dat ze haar groen behou- den. Begeert men eene andere wijze om ze te pellen, zoo
maakt eene aschloog van versch hout, als de loog ge- kookt heeft, zoo fmijt'er de Abricoofen in, en laat ze daar meede zoo lang kooken, tot dat het bqvenfte vel daar afgaat, wanneer men ze zagtjes met de hand wrijft; maar zoo men geenegoede asfche heeft, zoo kan men ee- ne loog maaken met potasch ; daar na fmijt men ze in versch water, en ze wel gewasfehen hebbende, herhaalt men het afwasfehen in ander versch water, om ze fchoon te maaken, en 't vel daar af te neemen. De eerfte wijze met het zout is de beste en vaardigde, ze worden ook groender en fraaijer; wat de zuiker betreft, dient men te weeten, dat 'er pond tegens pond moet genoomen wor- den , indien men ze lang wil goed houden. Andere manier, om Groene Abricoofen in te leggen.
Neemt eenige groene Abricoofen, doet ze in een confi-
tuurpan , die half vol water is, fmijt daar na twee of drie goede handen vol asch van versch hout, of anders voor omtrent een ftuiver potasch daar in; deeze loog gemaakt zijnde, en zeven of acht maal opgeborrelt hebbende, zoo werpt'er de Abricoofen in, die gij zagtjes met den fchuiin- fpaan moet omroeren, om te zien, of ze haare huid af- leggen, en zoo dra ze dat doen, zoo neemt ze daar uit, en doet ze in koud water, en wrijft met de vingers 't vel |
ABR. aj,
daar af, tot dat ze geheel fchoon zijn ; werpt 2e dan we-
der in ander fchoon water ; daar na giet kookend water in eene confituurpan, en werpt ze daar in, om ze blank te doen worden, dat is, doet ze kooken tot dat gij met eene; fpelde gemakkelijk daar in. kunt fteeken ; daar na neemt omtrent zoo veel witte zuiker, als 'er vrugt is, doet die in eene kopere pan fmelten, en fmijt dan uwe Abricoo- fen kookende daar in , na dat gij het water alvoorens op een vergiettest hebt laaten afloopen ; laat ze dus een paar dozijn borrels zagtjes opkooken , tot ze beginnen groen te worden, het welk ziende gij haar nog zeven of acht fcheutjes fchielijk moogt laaten kooken, en ze dan van 't vuur afneemen ; dit gedaan en ze ter deegen gefchuimt hebbende, moogt gij ze laaten koud worden en bewaaren. Geconfijte rijpe Abricoofen.
Neemt een dozijn rijpe Abricoofen ? klooft die in twee
ftukken, en verbrijzelt de fteenen, om de pit daar uit te krijgen, die gij dan moet pellen en gereed houden, om 't daar na bij 't ander confituurzel te doen ; neemt dan een half pond zuiker, laat die in eene confituurpan fmelten, en wanneer die gekookt heeft, zoo legt uwe halve Abri- coofen daarin, laat ze omtrent dertig fcheutjes opkoo- ken , en voegt 'er uwe pitten bij ; neemt ze dan van 't vuur, en roert ze zagtjes, om 't febuim met een papier- tje daar af te doen ; na dat nu de Abricoofen haar water uitgeworpen hebben, moet gij ze weder te vuur zetten , en ze tien of twaalf borrels doen opkooken ; vind gij nog wat fchuim, zoo ligt het daar af, laat ze dan koud worden, en fluit ze weg. Indien uwe Abricoofen bij geval te hard waren, haalt
ze weder door 't water, laat ze eens opkooken, en zig dus weder van het water ontlasten, eer gij ze in de zui- ker doet. Men kan ze ook eerst fchillen, zommige doen het, andere niet, elk naar zijn zinlijkheid; wanneer ze gepelt zijn, is het confituurzel fchoonder, maar min fmaa- kelijk, alzoo het met het vel meerder naar de vrugt finaakt, 't geen ook aangenaamer is. Men dient ook te weeten, dat eer men ze in de zuiker doet, dezelve eerst tot fij- roop moet gekookt zijn, dewijl anders alles tot marmela- de of pap zoude worden. Gerooste Abricoofen.
Neemt zoo veel Abricoofen, Perfiken, of Pruimen, als gij wilt, doet ze op een rooster over een heet vuur aan alle kanten braaden , en fchelt ze dan met de vingers zoo net als moogelijk is, zet ze vervolgens in een aarde fchotel, of ook in eene zuivere confituurpan, ftrooit 'er dan een paar handen vol poeijer-zuiker over, als meede een half glas water; daar na moet gij ze over 't vuur om« fchudden, en ze vier of vijf ftootjes laaten opkooken, ten einde de zuiker fmelte ; dan kan men ze van 't vuur af- neemen, en ze laaten koud worden; wanneer gij vornee- mens zijt om ze te gebruiken, kunt gij 'er wat zap van citroenen of oranjen over doen. Confitüuren van Groene Abricoofen.
Dit zijn.de eerfte vrugten die men confijt, men neemt ze terwijl ze teder zijn, en de fteen nog niet hard is ; ze worden gezuivert in fchoon water, als men daar wat wijn- fteen in doet, om het buitenfte vel daar af te krijgen, dan wrijft men ze een vooreen zagtjes af, en confijt ze, neemende een pond zuiker tegens een pond vrugt; indien men ze geftooft wil eeten, dan is een half pond zuiker tegens een pond vrugt genoeg. D 3 Ander
|
|||||
ABR.
|
|||||||||||
Ä.BR.
|
|||||||||||
M
|
|||||||||||
ten zij, daar na zetten zij ze te raur, en lia 2e êta
wallempje te hebben doen kooken, laaten ze dezelve we- der twee dagen in haaren fijroop ftaan, na verloop van welke zij ze voorts afkooken en de Abrikoofen in potten doen, laatende den fijroop nog eens kooken, en gietea dezelve dan daar over; doch deeze manier is rnoeijelijk# en niet zoo goed als de voorgaande. Ander Çonfijt van Abricoofen, dat_zeer lig»
is om te maaken. Men fteekt de Abrikoofen rondsom vol gaatjes met fpel« den, ten einde de zuiker in 't kooken te gemakkelijker daar in dringe ; dus geprikt zijnde, legt men ze in 't wa- ter , alwaar een half uur of daar omtrent in gelegen heb- bende , men ze in ander water een weinig laat opkooken, waar na men ze van 't vuur neemt, en koud laat wor- den; en dewijl het een van de voornaamfte fchoonheden deezer confituuren is, dat ze fraai groen zijn, zoo zee men ze korteling daar na weder op een klein vuur, en laat ze voor dien tijd toegedekt, mits wel acht geevende, dat ze evenwel niet kooken, anders zouden ze tot mar- melaade worden; wanneer ze dan de vereischte koleur hebben, zoo doet men ze uit het water, en laat ze koe- len ; dit gedaan zjjnde, zet men ze weder in water, waar in twee lepels zuiker tegens een lepel water zijn gedaan, waar meede men zoo lang voortgaat, tot dat de Abri- koofen omtrent daar in bedooven zijn ; en in dien ftaad laat men ze tot 's anderen daags, wanneer men ze in ee- ne pan weder te vuur zet, daar ze maar effen moeten fruiten en niet kooken, 't geen men haar belet, met ze door middel van eenig houtje of lepel geduurig zagtjes te roeren; eindelijk neemt men ze daags daar na, laat ze afdruipen, en de fijroop zeven of achnvalmen opkooken, dan legt men ze zagtjes daar in; en wanneer ze bruisfen, haalt men ze terftond van 't vuur af, en laat ze zoo tot 's anderen daags, als wanneer men ze vijftien of twintig walmen moet laaten kooken, en daar nog wat zuiker bij doen; den volgenden dag kookt men de fijroop in dee- zer voegen, dat wanneer men den voorden vinger daar in fteekt, en dus op den duim drukt, zig eenige draaden daar van aan fpinnen, die echter terftond breeken, en druppels wijze blijven ftaan ; dit gedaan zijnde, Iaat men het nog tot 's anderen daags ftaan, en dan kookt men da fijroop een klein weinigje op, om hem te vaster te doen worden; wanneer men ziet dat hij dusdanig is, zoo doec men de Abrikoofen daar in, die men maar even op het vuur laat fnerken ; eindelijk zoo laat voor de laatfte rei» de fijroop nog eens kooken, doet 'er de vrugt zoetjes in, en laat het zeven of acht walmen opzieden, mits toege- dekt zijnde, en bij wijlen gefchuimt wordende, als ze dan gekookt hebben, zoo maakt men ze op, en bewaart ze. Andere Geconfijte Abricoofen.
Neemt wat Abrikoofen, en zoo gij ze met de fchil wilft confijten, wascht ze in een pan daar verfche asch in is, gefchiedende zulks op deeze wijze ; zet de asch in water • gedaan op 't vuur, en fchuimt 'er het bovendrijvende af, en wanneer nu deeze loog gekookt heeft, en gii ze fterk genoeg oordeelt, zoo zet ze vgn 't vuur en laat ze rus- ten , om niet dan 't klaare daar af te neemen ; dit ge- daan zijnde zet deeze loog weedcr op 't vuur, en zoo draa ze begint te kooken, doet 'er twee of drie Abrikoo- fen in, en ziende dat de wol die aan de fchil vast is, daar gemakkelijk afgaat, doet 'er de rest in, om ze daar naa in een doek te gieten, waar meede men ze wrijft en fchoon
|
|||||||||||
Ander Confijt van Abricoofen * #« «ie* *J
g-roe» »»£ r« «/P ziJn' Neemt zodanige Abrikoofen, en indien gij die heel •Wilt houden, zoo maakt eene kleine opening met een mes, en ftoot den fteen met het zelve naar agteren uit ; als g'ij dan vier pond op die wijze klaar gemaakt hebt, moet gij kookend water te vuur hebben, en ze daar in werpen, dat noemt men blank maaken ; past dan wel op, dat ze in 't water niet aan ftukken gaan, zoo dra ze dat dreigen te doen, zeo neemt ze met een fcbuimpaangdaar uit, en laat ze op een vergiettest afdruipen ; hebt dan vier pond gekookte zuiker gereed, 't geen tot vliegens toe dient te kooken, (dat is, tot dat 'er vezels afvliegen, wan- neer men iets daar van in eenen lepel neemt en daar in blaast,) legt 'er dan uwe Abrikoofen een voor een zagtjes in, zet ze te vuur, en laat ze maar twee of drie walmen opkooken, dan van 't vuur genoomen, en koud laaten worden, zoo zullen ze haar water ontlasten en de zuiker aanneemen. Voorts moet gij de zuiker weder laaten af- druipen , en ze weder doen kooken ; zes of acht walmen gekookt hebbende, de Abrikoofen al weder daar in, de- welke gij dus nog vijf of zes walmen moet laaten kooken , en dan twee of drie uuren rusten, of zoo gij wilt wach- ten tot 's anderen daags, moet gij ze weder te vuur zet- ten, dan voltooijen en ze vochtig met haaren fijroop in «arde potten bewaaren ; wilt gij ze droog maaken, zoo moet gij ze, na dat ze wel uitgelekt hebben, op leijen leggen, en dan met fijn geftoote zuiker door een zijde doekje beflrooijen, en in een flauwe oven of warme plaats Zetten ; aan de eene kant droog zijnde, keert ze om, en zet ze op een zift of vergiettest, beftrooit ze wederom op de voorgaande wijze met zuiker, en wanneer ze ge- heel droog en koud geworden zijn, legt ze dan in een houte doos met grauw papier daar tusfchen ; indien ze ee- nigen tijd daar na weder vochtig wierden, zo doet 'er maar rersch papier bij ; wil men ze in halve ftukken maaken , of in vierde deelen , men kan het op dezelfde wijze doen. Ook kan men dus allerhande zoorten van Pruimen en Per- fiken gereed maaken. Wanneer de Abrikoofen haare volkomene grootte heb-
ben, worden ze met en zonder fchil geconfijt; men ftoot 'er den fteen uit, en laat ze een .weinig opkooken, om de rauwfte fchil daar af te fcheiden, doch zonder ze te wrijven of af te droogen, zet men ze in zuiker, die maar rnet een weinig water gebrooken is ; daar na worden ze op dezelfde wijze geconfijt en toebereid, als de Pruimen, neemende men vijf-vierde deel pond zuiker tegens een pond vrugten. Wanneer ze over rijp zijn, moet men ze, 't zij gefchiit
of ongefchilt, in de gebrooke zuiker zetten, met zeer weinig water, zonder ze alvoorens te kooken , en men behoeft niet te vreezen, dat ze aan ftukken zullen gaan, want de zuiker maakt ze vast, en ze koomen heelder (om dus te fpreeken) uit de pan, dan ze daar in koomen. Zommige doen 'er de pitten uit de fteenen bij, ftee- kende daar telkens een tusfchen de leedige hoeken van de Abrikoofen , wanneer ze in de potten zijn ■ wil men ze daar bij hebben, zoo zou ik u raaden, ze bijzonder in een weinig zuiker te confjjten, want zoo men ze ongekookt daar bij doet, zouden ze uwe confijtuuren doen dun wor- den en fchimmelen. Andere confjjten de Abricoofen nog op eene andere
wijze, met ze te pellen, en in plaats van ze in 't water te fteeken, ftrooijen ze 'er geftooten zuiker over, en laa- ten ze een paar dagen ftaan trekken, tot de zuiker gegol- |
|||||||||||
ABR. «^
'er utre Marmelaade in, deWêlke gij met de fpaatel moet
omroeren en weeder voor eenen oogenblik te vuur zet- ten, Opdat zig alles weivereenige. Dog let wel; dat het niet te veel nog te weinig kooke, zoo zult gij zien dat uwe Marmelaade fchoon helder en doorfchijnende is; doet ze dan in aarde potten, laat ze koud worden, en dekt ze wel toe. Dus kan men op beide wijzen ook met Perfiken doen, naamelijk met heel of half zuiker; heel zuiker noemt men pond tegen pond; half zuiker, als men een half pond zuiker tegens een pond fruit neemt; men kan dit ook in deeg of taart zetten. Om Abricoojen op een andere wijze fiat te confijten.
Neemt ter deeg rijpe Abricoofen, (men kan ze fchillen,
of niet fchillen, de fteenen 'er uit neemen ofinlaaten, al- les na goedvinden,) kookt ze in geklaarde zuiker-fijroop eenige borrels op, laat ze dan in de fijroop een dag à twee rusten, in welken tijd de fijroop door de vochtigheid die in de Abricoofen is, waterig zal worden ; kookt dan dee- ze fijroop met de Abricoofen 'er in van nieuws op een zagt koolenvuur, dit doet het overvloedige vocht van de fijroop uitwaasfemen, en men moet onderwijlen 't fchui- men niet vergeeten; wanneer de confituur dus een be- hoorlijke confidentie bekomen heeft, zoo doet dezelve in confituur-potten, die men koud geworden zijnde, met een blaas 'er over toebind ; indien, gelijk veelmaalen in onze vochtige climaaten gebeurt, na verloop van eeni- ge dagen, de confituuren waterig worden, of als 'er -wa- ter boven op drijft, zoo moet men dezelve weder in de confituurpan doen, én op nieuw zagtjes opkooken, en. dus het overvloedige vocht doen uitwaasfemen, als wan- neer men ze wederom als voorheen bewaart ; is het noo- dig, zoo moet men zelfs dit herkooken tot driemaal toe herhaalen, dienende dit zeer tot behoud van deeze en alle andere natte confituuren. Nog een andere manier om de Abricoofen nat te confijten.
Schilt de Abricoofen, en doet'er de fteenen uit, doet ze als dan in een aarden verglaasde pot, en voegt 'er zoo veel gewigt aan beste witte poeijer-zuiker bij , als 'er zwaarte Abricoofen is, en laat ze dus tot 'sanderen daags ftaan; neemt dan de Abricoofen uit de pot, en Iaat de fijroop op een zagt vuur geftadig kooken, dezelve ter deegen van haaren febuim zuiverende , 't welk gedaan zijnde, men de Abricoofen weder voorzichtiglrik in de kookende fijroop doet,. waar in men ze zoo lang Iaat koo- ken , tot dat de Abricoofen bekwaam week zijn , en de fijroop fpint of dik genoeg is, onderwijlen het fchuim'er ter deegen afneemende, dat 'er nog op zoude meugen koo- men ; verders doet men de Abricoofen in confituurglazen of potjes, en als ze daar in ter deegen koud geworden zijn, giet men 'er de fijroop ook koud over, men moet vooral in acht neemen, dat bij allerleij op deeze wijze toebereid wordende natte confituuren, de fijroop koud over de koude vrugten moet gegooten worden. Aanmerking. Om te weeten, of de fijroop voor aller-
lei]' natte confituuren dik genoeg is, doet men eenige drup- pels daar van op een tinnen bord, dit een oogenblik ge- ftaan hebbende, ftipt men 'er met de vinger op; wan- neer zig nu de fijroop als een draad laat uittrekken, het geen men gewoonlijk fpinnen noemt, is zulks een teken, dat de fijroop genoeg gekookt en bekwaam tot gebruik is. Dit is eene aanmerking, die men bijvalle confituuren zorg- vuldig moet in acht neemen, wil men dezelve goed hou- den ; gelijk wij reeds gezegt hebben, moet men de fijroop |
||||||
ABR.
fcnoon maakt ; wftders doet men ze in fchoon Water
om ze wel al' te wasfehen; 't welk gedaan zijnde, prikt inen ze met een priem , wascht ze nog eens over in veisch water, dan weder in ander waater, waar in ze wakker moeten kooken , zoo lang tot dat ze week zi n ; wanneer dit naauwkeurig gedaan is, zoo neemt geklaarde zuiker, zet die op't, vuur, en wanneer ze begint te koo- ken , zo doet 'er uwe Abrikoofen in, na dat ze wel af- gedroopcn hebben , handelt ze met zagt vuur tot ze groen worden , en als ze de zuiker gevat hebben , zoo laat ze weder op een vergiettest afdruipen; dit gedaan , giet 'er fijroop over tot ze overdekt zijn , en ze dus tot s ande- ren daags gclaaten hebbende , zet het te zaamen op 't vuur te preutelen , gefneret hebbende doet ze in eene aarde pot en laat ze den volgenden dag over een vergiet- test afdruipen, terwijl gij den fijroop ondertusfchen ze- ven of agt walmen laat opkooken , en hem nog wat zui- ker bijzet; vervolgens doe uwe vrugt daar in, en laat ze maar even preutelen ; herhaalt dit vier of vijf dagen aldus agter den anderen, vermeerdert uwen fijroop t'cl- kens met wat zuiker , en laat ze maar even fnerken ; om ze gereed te maaken, doet ze maar zoo lang kooken tot gij de fijroop dik genoeg oordeelt ; zet ze dan in pot- ten om te bewaaren. Marmelaade van Abricoojen.
Men maakt ook zeer goede Marmelaade van Abrikoo- fen, wanneer men ze wel rijp zijnde neemt, en met zui- ker kookende een half pint waters teegens twee pond zuiker en drie ponden fruit neemt, laatende haar kooken tot de behoorlijke dikte , om te bewaaren ; dan doet men ze in potten of kopjes, haar gelijk andere confituu- ren handelende. Andere Marmelaade van Abricoojen.
Neemt Abrikoofen , die ter deegen rijp zijn, doet 'er alle hardigheeden, vlakken en rottigheit af, fnijt ze aan Hukken in een confituur-pan, veegt die pan eerst af, om 'er dan vier pond van deeze welgefneedene fruit in te doen, dewelke gij tot op twee pond moet af kooken ; neemt daar naa twee pond geftooten zuiker, na dat gij uwe pan alvoorens gewoogjn hebt, om te zien of de vier ponden tot twee gebragt zijn ; de zuiker met eene fpaadel wel daar onder geroerd zijnde , zet ze dan weeder te Vuur, om de zuiker te doen fmelten en inzuigen, 't geen gefchieden kan omtrent in den tijd van een minuit, waar naa gij ze in potten moogt doen, gij kunt ze daar naa in deeg op leijen zetten, of in blikke vormen, 't geen bij uitftek lekker is, ofte ook met een paar kort geftoofde appelen twee of drie lepels van deeze Marmelade men- gen , en 'er heerlijke taarten van maaken, ook wel met eene gebraade peer het zelfde doen ; daar zijn wei- nig menfchen dieweetenhoe aangenaam deeze Marmelaa- de is. Marmelaade op de Franjche manier, kofielijk
en zeer lekker. Men neemt riipe Abrikoofen en fchelt die, waar naa ze door kookend water gehaalt worden ; draagt wel zorg, dat ze zoo weinig als moogelijk is van malkandc- ren gaan. Men zet ze om uit te druipen, flaatze door een zeef en doet ze afkooken om haar vogt in te zwel- gen. Tegens elk pond van deeze Marmelaade neemt een pond geklaarde zuiker, die gij tot vliegens toe moet kooken; laat hem dan een wcinigje verkoelen, en doet |
||||||
ja AB'R-
der natte confituuren, wanneer men befpeiirt, dat dezelve
dun of waterig worden, van nieuws opkooken, en dit zoo dikwils herhaalen, als men zulks vermerkt; men be- grijpt ligtelijk, dat de vrugten 'er zoo lang uitgenomen worden ; wij dringen op deeze herkooking der zuiker zoo veel te fterker aan, dewijl zulks 't eenige behoud der con- fituuren is, die men anders het verdriet heeft, van te zien bederven. Ziehier op wat wijze men de Zuiker-fijroop, die men
tot in te leggene vrugten gebruikt, klaart of zuivert ; men klopt eijwit zoo lang -tot dat het geheel in fchuim verandert is, dit doet men in de kookende fijroop, als wanneer die fterk begint te fchuimen , dit fchuim 'er ter deegen afgenoomen, word de fijroop zuiver en klaar, die men vervolgens met of zonder de vrugten, na vereisen der confituuren die men bereid, tot behoorlijke dikte of con- fidentie laat kooken. Voor de zulken, die niet zeer kun- dig in deeze oeffening zijn, dient nog aangemerkt te wor- den , dat de beginzelen of eerfte ingrediënten van de Zui- ker-fijroop , niet anders zijn, als beste witte poeijer of canariezuiker, in genoegzaam water gefmolten, 't geen vervolgens op een maatig koolen-vuur, en onder geftadig roeren, op dat het niet aanbrande, tot een behoorlijke dikte of conßfientiegekookt word;-men voegt hier ook zomtijds verfcheide zooiten van fpecerijen bij, zoo als op zijn plaats bij het confijten of inmaaken der bijzondere vrugten zal aangeweezen worden Wij hebben ons hier over 't een ander wat breedvoerig
uitgelaaten , dewijl deeze geplaatfte aanmerkingen , bij het bereiden der meeste confituuren in agt diende geno- men te worden, en bij alle het zelfde zijn ; alwaarom men bij de volgende Artijkels van dcezen aart in dit werk voorkoomende, 'er niets van zal vinden, en men als dan dit zal kunnen nazien. Men kan de Abricoofen ook zo wel als andere vrug-
ten, met goede witte honig in plaats van met zuiker con- fijten; moetende de honig tot dien einde, met een wei- nig fchoon water tot een behoorlijke dikte gekookt, en geduurende het kooken ter deegen gefchuimt worden ; de proef, om te weeten of de honig dik genoeg gekookt is, kan door middel van een eij gefchieden ; want dit in de fijroop doende, en daar op drijvende, is het een teeken dat ze genoeg is gekookt ; gebeurt het naderhand, dat deeze honig-ïijroop dun en waterig word, moet 'er eeven eens meede gehandelt worden, als hier vooren ten aan- zien van de zuiker-fijroop is geleert. Om abricoofen Koekjes te maaken-
Neemt rijpe Abricoofen die gefchilt en waar uit de fteenen genoomen zijn, kookt die in fijn geraspte brood- zuiker tot moes, zoo lange, tot dat het bekwaam dik is en bind ; elke pond vrugt moet een half pond zui- ker bijgevoegt worden-, wanneer het gebonden is, neemt men het van 't vuur en laat 't koud worden, dan legt men het bij ronde brokjes of koekjes op leijen of blikken die men met zuiker heeft beftrooit, over de koekjes mee- de zuiker raspende, laat het dan in de zon of op een an- dere warme plaats droogen , dezelve van tijd tot tijd om- keerende, en op nieuw met zuiker beftrooijende, tot dat ze wel droog zijn, als wanneer men ze in een doos tus- fchen fchoon papier op een drooge plaats bewaart; dit is een aangenaam en verkwikkent confijt. • - Om Abrikoufen droog te confijten.
Indien men de Abricoofen heil wil houden, zoo neemt
|
||||||
ABR. ABS.
'er de fteenen bij de fteelen uit, de vrugt moet vooral ter
deegen rijp zijn, en niet gefchilt worden, kookt ze in een dunne zuiker-fijroop een weinig op, laat ze dan een paar dagen in de fijroop liaan, en fpoelt ze daar na , op een fchuimfpaan leggende, met heet water af, legt ze vervolgens op een zeef of teems, en doet ze op een warme plaats of ftoof droogen, (menverftaat hierdoor een Hoof, een vertrek dat door een kagchel verwarmt wordende, tot gebruik van diergelijke zaaken' dient,) en keert ze zom- wijlen om, dezelve als dan met fijne zuiker beftrooijen- de , ter deegen droog zijnde, bewaart men ze in doozen tusfehen fchoon papier , zorge draagende , dat ze op een drooge plaats ftaan. Om Sijroop van Abricoofen te maaken.
Neemt tot drie pond rijpe in (tukken gefneedenc Abri-
coofen, ongeveer een mengelen water, en laat ze daar- in ter deegen week of gaar kooken, haalt ze dan uit het water, en een weinig verkoelt zijnde, zoo wrijft ofklenst ze door een zeef, mengt dit doorgewrevene dan weder bij het water, daar ze in gekookt zijn, en laat dit alles te zaamen door een kous lekken ; voegt dan bij dit nat twee pond broodzuiker en laat het te zaamen op een koolen-vuur, tot de dikte van fijroop kooken, 't affchui- men niet vergeetende; daar na laat men het koel wor- den, en doet het in bouteljes of fijroopglazen. De proef, of deeze en alle andere zoorten van Sijroo-
pen hunne volkoomentheid hebben, beftaat hier in, men laat eenige druppelen daarvan met de fchuimfpaan in een glas met koud water vallen , indien dezelve zonder zig te verdeelen, op de grond van het glas nederdaalcn, is zulks een teeken, dat de Sijroop goed is. ABROTANUM, zie AVERUIT.
ABRUPTE'; Afgefcheurt. Dit woord word in de
nieuwe Botanie gebezigt. ABRUS; of Roode Indiaanfche Erwte; in 't latijn Pi-
fum indicam coccineum (Glijcine, Linn. Spec. Plantar.") genaamt, is een zoort van erwte of klimboon ; op de wijze als de laatstgenoemde opgroeijende; wiens bladen met zonnen ondergang fluiten , en met deszelfs te rug komst zig weeder openen. De vrugt gelijkt naar een erwt, en heeft een fchoone roode coleur als koraal, met een zwart plekje. Plaats. Dit gewas groeit in Arabien, Mgijpten, als
meede in Oost- en West-Indien, en word hier door zom- mige kruidminnaars om deszelfs aangenaame roode vrug- ten gekweekt, moetende om dat het uit heete landen oorfpronkelijk is, in de maand April in potten gezaait, vervolgens in een broeij- of trek-kas agter glazen gekoe- itert en onderhouden worden, anders kan het niet wel groeijen, nog de zaaden rijp worden ; het is een jaarlijkze plant. In de oofterfche landen daar dit gewas natuurlijk groeit , worden de vrugten als erwten gegeeten ; ook worden zij als koraalen tot vercierzelen gebezigt. ABSCESSUS, zie ETTERGEZWEL.
ABSCISSIO, zie AFZETTEN.
ABS1NTHIUM , zie ALSSEM.
ABSINTHIUM DULCE, zie ANIJS.
ABSORBENTIA ; Opfiurpende , of Zuurbreekendé.
en Temperende Geneesmiddelen. Hier toe behooren de koraalen, perlamocr, ftaalvijlzel, ijzerroest, gemeeneen Armenifche bolus, alle gezegelde aardens, en nog veele andere dingen meer, die door kundige handen bereid, in veele ziektens en gebreken met veel nut kunnen ge- bruikt worden. ABSORBENTIA,"
|
||||||
ACA. $| l
Om deeze Acacia wel te gebruiken, moet men do
blaas daar aftrekken, en .wanneer ze de zoo even genoem- de goede teekens heeft, zonder dat 'er kruimen van bin- nen zijn, geeft men ze in, zonder eenigë andere toebe- reiding; maar indien ze die hoedanigheden niet heeft, moet men ze aan flukken flaan of (lampen,- en ze in fchoon water op een maatig vuur doen fmelten , dan heel warm door een gramv papier laatcn loopen, en na dat het vogt op een zagt vuur uitgewaasfemd is, moet men die gefrnol- te floffe in een wel verglaasde aarde pot kooken, tot de dikte van een taai Extrait. De oprechte Acacia is zaamentrekkende, verdikt da
vochten, fluit de bloed- en buikloopen, is goed voor da kwaaien der maage, lever, en der oogen ; men gebruikt ze inwendig en uitwendig, te weeten in gorgeldrankjes en oogzalven. ACACIA, is ook een Boom, in Virginien en Canada,,
te huis hoorende , dragende in 't latijn de naam van Aca- cia Robiniflore odorato (Robmia Linn. Gen. Plant.) des- zelfs wortel is dik, lang, van een geelachtige koleur, en de fmaak is met die van het Zoethout (Glijzijrrhiza) over- eenkomende. Deeze Boom maakt een zeer hooge en dik- ke ilam, die zig in verfcheidene takken verfpreid,' des- zelfs bladen zijn langwerpig, bij paaren aan een flengeE zittende, wiens uiteinde een enkeld blad is; de bloemen, zijn fraai, van coleur wit, en zeer lieiFelijk en aangenaam van reuk; na de bloem koomt een zaadhul, waar in het zaad, hebbende de gedaante of vorm van kleine mértjes, opgefloten is; deeze Boom bemint.een ligte, dog eenig- zins vette losfegrond, en wil in alle gemaatigde climaa- ten zeer wel tieren ; deszelfs voortkweeking is gemakke- lijk , en gefchied door het zaad. Eertijds pleeg men,in Vrankrijk veel Allées of Laanen van deezen Boom te plan- ten. Deszelfs hout is hard en hobbelig, van binnen wet getekent, en word door de Draaijers gebruikt om iïoelea van<" te maaken. ..,.'•; r-j ACALICES PLANTAE ; zonder kelkige Planten}
worden dusdanig in de Kruidkunde genaamt, wiens bloe- men geen kelk (calijx) l<ebbcn, gelijk de Tulpen,- witte, Leliën , en meer anderen. ACAJOU; ook Cajou en Orientalisch Anacardium
(Aviccnnia LtNJf. Spec. Plantar.) genaamt, een vrugt min of meer zoo groot, ais-een caftanje ,• langwerpig, hard en glad van buitel?, hebbende de gedaante van een fchaa- pc-nior, en dé coleur van een olijve ; zij is zoo groot als een ordinaire 'peer, en heeft een zeer dunne fchil ,• het' inwendige, of vleesch, is fponsachtig en kleeverig, heb-r bende in den beginne een melkagtig, zoet, fcherp en aantrekkend zap, maar de coleur en fmaak van dit zap- verandert naar maate, dat het begint te gisten, en word vervolgens zoo wijnachtig, dat het in ilaat is, om dron- ken te maaken; men verzekert, dat linnen met dit zap geverft, de coleûr van ijzer aanneemt, die 'er onmoge- lijk weder kan uitgewas'fchen worden, voor al eer de boom Acajaiba genaamt, wederom begint te bloeijen. Men braad de vrugt onder heetc asch, om ze te eeten; de boom is hoog en rond, gelijk een cailanjeboom ; de tak- ken zijn zeer buigzaam, en hangen naar beneden ; het hout is ilerk, maar ligt,' nu eens wit, dan roodachtig; de wormen hebben 'er geen vat op ; het is zeer bekwaam tot huisraad en fcheepmaakerij ; de bast is gelijk die van een Eike ; in de zomer druipt 'er een helder, welriekend en doorschijnende gom uit, gelijk de Arabifche gom ; de bladen zijn van gedaante en coleur gelijk die van een Ok- kernoote-boom, dog flerker van reuk ; de bloesfem is E klem, |
||||||
ABS. ABU. ACA.
ABSORBENTIA. Worden ook genaamt die aller-
kleinltc Vaten van het menichelijke lighaam, welke door hun inzuigen en opflurpen in ilaat zijn, van datgeene, 't welk_ uitterüjk op de declen geplaatst word , iets in de vochten zelvqn te leiden, 't geen aan 't bedoelt oogmerk des Heelmeesters voldoet. ABSTRACTEN ; Kunstwoord tot het Orgelmaaken
behoorende ; het zijn die langwerpige houten, die van be- neden tot boven aan de pijpen gaan , en de Orgelpijpen doen fpreeken, wanneer ze door het duwen op 't Clavier naar beneden getrokken worden. ABSTRACT1TIUS. ChijmischofScheijkundig Kunst-
woord , betekent de zogenaamde brandende geest (Jpiritus ardmu), die door meenigvuldige abfirattie of aftrekking van den gemeenen brandewijn boven welriekende kruiden ■ bereid word, om dus de geur en hoedanigheid derzelver plant n'a zich te trekken. Dit word als dan eenefpiritus abjtraüitius genaamt, in tegcnflelling van die, welke door de gesting (fermentatie ) bereid worden. ABUTIi.ON ; of Vreemde Heemst met geele Bloemen ;
in 't latijn Althéa peregrina latea. Dit gewas groeit met ronde, maatig harde getakte ftengen, van drie of meer voeten hoog, de bladen zijn breed, rondachtig, een wei- nig ruig en zagt; de bloemen zijn van gedaante als die der Maluwe of Heemst, doch zijn geel van coleur, en groei- jen aan de lleelen tusfchen de bladeren ; het zaad is zwart- achtig, en gelijkt niet kwalijk na kleine niertjes, komen- de in platte en van onderen rondachtige zaadhuisjes, die op de bloemen volgen. Men kweekt het zomtijds bij ons in de bloemtuinen ,
moetende het zaad in de maand April gezaait, en even eens als van de ^/;r«.rgezegt is, behandelt worden. Dit gewas groeit natuurlijk in de beide Indien, en is één- jaarig. ACA CIA,. .Daar zijn voornaamelijk twee zoorten van,
als de Acacfa 'vera , en de Acacia Germanica. ' De Acacia, vera, of oprechte , is een dik zap, dat in
ballen overgebragt word, weegende elk vijf of zes on- een, en zijnde in dunne blaazen gerolt; dit zap is geperst uit de vrugt van' eenen doornagtigen boom offtruik, die in iEgijpten en Arabien groeit, en dezelve naam draagt, wordende het zap, in dé fchaduwc gedroogt zijnde,.zwart en dik ; zoo het zaad of vrugt daar het uitgeperst is , rijp is, wat roodachtig'; zoo 't niet rijp is, wat geelachtig ; zommige persfen liet zap uit de bladeren en. zaad. tellens. Linn-eus in zijne Spec. Plant, noemt deezenboóm,
Mimoja fpinis ternis; intermedia reflexo , foliis bipinna- iis, floribus fpicatis. Acacia Germanica, is een zap geperst uit gekookte wil-
de pruimen, en tot de dikte van drop gebragt door't vuur of door de zon, het welke in koekjes gevormt en bewaart wordende, veeltijds in plaats van de oprechte Acacia word verkocht. Zie SLEEDOORN. De eerfte is buiten twijflel de beste, en deeze is het
ook die in de theriaak word gedaan, en die men moet ncemen, zoo meenigmaal als men maar enkelijk Acacia voorfchrijft. Om de regte Acacia wel te onderfcheiden , zoo dient
ze , wanneer ze opregt goed zal zijn, 'niet te zwart, maar hoog rood te zijn ; taamclijk hard, vast en zwaar, noch- tans ligt om te breeken ; als men 'er met een hamer op flaat, dan kan men eerst zien, of ze van binnen fchooh en blinkende is ; ze moet ook fcherp en zeer wrang of zaamentrekkende dog niet onaangenaam van fmaak zijn. |
||||||
ACE. ACH. ACI. ACM.
ACETOSA, zje SUURING.
ACETOSELLA , zie KLAVERSUURING.
ACHATA, ACHATES, zie AGAATSTEEN.
ACHL1JS ; in 't gemeen word dit Kunstwoord gebe1-
zigt voor eene verdonkeriiig, ontroering of'verdikking der lucht , door wolken of opftijgende dampen ontitaande. Het betekent ook eene fchemering van het gezigt of oog- verduistering (Amblijopia), veroorzaakt door een over- gebleeven lidteeken, die 't zwart van den oogappel be- zet , en zijn oorfprong heeft van een oppervlakkige zweer in 't hoornvlies. ACHNE; uitgeravelt Linnen, waar van wieken ge-
maakt worden, om op wonden te leggen. ACHOR, zie DAUW WORM.
ACHROI ; noemt men menfchen die bleek van wee-
zen zijn, het zij zulks uit droefgeestigheid, of eenige ziekte, zijnen oorfprong hebbe; dit heeft meede plaats ten aanzien van Vrouwlieden , die aan de maagdeziekte kwijnen, en die daar door de frisheid van hunnen ko- leur verlooren hebben. ACHIJRANTHES (Linnjei Gen. Plantar.) is eene
zoort van geaïrde Amaranth in Sicilien groeiiende; daar zijn ook meedezoorteh van, in Indien te huis hoorende. Zie Linn. Spec. Plantar. ACIA, zie FILUM CHIRURGICORUM. '
ACIDULE, zie ZUURBRONNEN.
ACIDULARUM SÀL, zie BRONWATER ZOUT.
ACIDUM; Zuur. Dus word het zap, of de fijne
geest van kruiden en metaalen genaamt, hebbende de hoedaanigheid, om de blauwe zappen der kruiden, en 't blauw papier rood te maaken, zijnde deeze kragt ook deszelfs waare kenmerk ; het bruisebt met het Sal alcali op, en maakt met het zelve een middelzout {Sal medium vel neutrum), ontbind ook, wanneer fterk genoeg is, de metaalen, fteenen, aardens, fchelpen/ en andere aardachtige dingen; als meede de harde deelen der die- ren. Het Acidum naturale, of natuurlijk vitriolisch zuur, word van veele ook voor het Hooftbeginzel {Elementuni) van alle natuurlijke lighaamen gehouden. Zie onder het artieul AARDE, wat hier van gezegt is. ACIDUM SPONTANEUM. Zuur, 't welk in de
maag of'tgedarmte door een bederf der galle veroorzaakt word; vernielende deszelfs bitterheid eigentlijk, het zuur dat uit de fpijzen ontftaat. ACINA ; ook Acini ; zijn kleine korlen, die of opent-
lijk als de vlierbesfen wasfen, of wel als de druivekorrels in de bellen befloten zijn; de kernen der mispelen worden ook onder deeze benaaming begreepen. Veele Latijnfchc Schrijveren noemen de Befié'n zelve Acini. ACINESIA, word eene onbeweeglijkheid van het ge-
heele lighaam, of ook van eenige deszelfs deelen door verftaan , zodanig in beroertens, flauwtens en jicht dik- wils voorvalt ; van zommigen word hier ook de ftilftand der Pols door begreepen. ACININACI FORMIS; Zabelformig, of krom ge-
bogen, en aan de eene zijde fcherp als een zabel'; dee- ze naam word ook door zommigen aan de rokofbekleedzel van het oog gegeven, die doorgaans het druivenvlies genaamt word. in't latijn Tunica Acinoja , ook Uvea. ACINUS; door dit woord begrijpen zommige het lel-
ietje in de keel. ACMASTICA FEBRIS, zie SIJNOCHUS.
ACME. Door dit Kunstwoord word de hoogftc trap
eener ziekte verftaan;dewijl aan ieder ziekte vier tijdper- ken of termijnen gegeven worden, die zig op de volgen- de |
||||||
If ACA. ACC. ACE.
klein . zittende hondert meer of min aan eene tros, en le-
der van vijf bladen, zijnde wit, als zezig openen, het welk gemeenlijk in het begin van September gefchied, ver- volgens worden ze vleeschverwig, van een purpere ko- ieur en van reuk zoo aangenaam, als Leiten der dualen ; in 't'midden van eike bloem, fpruit een fteel, hebbende boven de gedaante van een capiteel. De noot of caftanje van Acajou is in den beginne groen,
maar rijp, murf en droog wordende, onfangt ze de kleur Tan eene olijve ; de fchil is dik, hard, houtagtig, fpons- agtig, en van binnen zwart ; hebbende een amandelkern van een witte coleur; men pleeg deeze noot onder de heete asch te braaden, gelijk een caftanje; de amandel- kern is zeer aangenaam van fmaak, omtrent gelijk een ha- zelnoot, maar van een aantrekkende kragt; het inwendi- ge van de fchil is fponsachtig, waar uit een zoort van fcher- peen zwarte olie zijpt, voornaamelijk wanneer de vrugt tersch is, en men ze warm maakt; hoewel 'er deeze olie op verfcheide wijze uitgehaalt word; zommige openen de fchil, en maaken ze aan een brandende kaars warm, om 'er dus de olie te doen uitzijpen ; anderen persfen ze uit; ajs de vrugt niet versch meer is, word 'er de olie be- zwaarlijker uitgehaalt; men gebruikt dezelve als een ge- neesmiddel voor vuurige fchurfdigheit, en om verouder- de zweeren te zuiveren. ACAJOU, zie ook AN ACARD IUM.
' ACANTHA, zie RUGGEGRAAT. ? ACANTHUS, zie BEERENKLAUW. ACARNA, zie CARLINA.
' AC AULIS ; zonder Stenging ; Stengloos; wanneer een fiant geen Steng opfchiet. ACCIPENSER, zie STEUR.
ACCIPITER. In de Heelkunde word hier door een bandagie of windzel verftaan, die in de wonden der neu- ee'gebruikt worden. ACCIPITER BUTEO; de Groote Visch-arend, hier
is eene zoort van, die haaren roof den kop verbrijzelt hebbende, in de hoogte opwerpt, en dezelve dan in den «pene bek weder opvangt. ACCIPITER FRINGILLARIUS , zie SPERWER. ACCIPITER PALUMBARIUS, zie HAVIK. ACCOORD ; Verdrag die een Koopman of iemand cnders met zijn Schuldeisfchers maakt. In de Mufijk ver- ftaat men 'er door de zaamenftemmende toonen van een ïnftrutnent. ACCUS : eene frhattïnffofbelastine. waar meede Koon-
manfchappen, van wat aart zij ook moogen weezen, be- zwaart zijn. ! ACER; Ahornboom ; Eschdoorn. Zie aldaar. ACERATOS; Kunstwoord, betekenende zoo veel
als ongemengde en zuivere vochten. ACERIDES ; worden zodanige Pleisters genaamt, die
zonder wasch vervaardigt worden. ACER OS US; Naaldformig. ACER VIRGINIANUM , zie LIQUID AMBER-
BOOM. ; ACETABULUM; in de Anatomie word 'er de hol-
ïigheid van 't Heupebeen (osßs coxae~), die de pan van hetdijebeen influit, door verftaan. Het betekent meede eene Apothekers maat der Ouden. Bij de Kruidkenners word het Venus Navelkruid (Umbilicus Veneris) meede Acetabulum genaamt. De Androface , en een zekere Zoort van Coraalplant, draagenook deezen naam; In het huishoudelijke betekent het eene Jalaade. van kruiden, met zuur toebereid. |
||||||
ACM. ACO. ACQ.'
fie wijze verdeden : r. Als ze de Patient aantast, end«
aiekte-ftof nog rauw is. 2. Als die ftof begint te werken. 3. Als ze in volkoomen werking is, en dit noemt men eigentlijk Acme, als waar in de Crifls voorvalt, die den Rijder doet leeven of flerven. 4. Als ze begint te ver- minderen, en de Lijder buiten gevaar is. ACMELLA BLADEN ; in 't latijn Bidens Zeilanka
flore lutea. Dit zijn zagte, gekartelde en dunne bladen, die uit Ccijlon gebragt worden , hebbende de gedaante en grootte van de bladen der doovenetelen, dezelve groeijen aan een plant met vierkante ftengen en van een voet min of meer hoogte, die door Linnäus word ge- naamt, Verbcfma foliis oppofitis, lanceolato-ovatis petrio- iatis ferratis pedunculis , unifloriis dichotomia caulis , Spec. Plant. Dee2e bla,den zijn eerst zedert het jaar 1690 door de Nederlandfche Scheepen uit Ceijlon ge- bragt, de wortel is wit en vezelachtig,- de bladen wor- den gepreezen als een goed zweet, pis- en fteendrijvend middel ; dog zij zijn zeldzaam en luttel in de Apothee- fcen bekent, ten waare in Holland. ACOELIOS ; zoo veel als buikeloos, wordende hier
iemand door verftaan, die dusdanig is uitgeteert, 'dat hij bijkans geen buik meer heeft. ACONE. Hier word bij zommigen een Wetßeen, als
Cok een Bal of Mortier door begreepen. ACONITUM, zie WOLFS WORTEL.
ACONITUM SALUTIFERUM, zie ANTHORA.
ACONTIA, zie SCHIETSLANG,
ACOPUM ; Geneesmiddel uit verzachtende en ver-
warmende middelen zaamengeftelt, en dienende om het lighaam door eene al te fterke beweeging vermoeit, te luilpe te koomen. ACOR. Zuure Jclïerpheid in 't Hoed; het duid ook
aan, het bederf der vochten of vloeibaare deelen in 's Men- fchen lighaam, wanneer die beginnen zuur te worden, of het reeds zijn. ACORUS ADULTERINUS, zie LISCH.
ACORUS VERUS, zie CALAMUS.
ACOSMIA ; kwalijk gefielde toeftand van een Mensch,
Wiens uitterlijke gedaante zig bleek en ziekelijk-vertoont. ACOTILEDONES PLANTjE ; zonder lobbige Plan-
ten; dus worden in de Kruidkunde zodanige Planten ge« naamt, wiens zaaden geen lobben {Cotijledones) hebben , even als de Mos/en, en meer andere. Zie verder op COTIJLEDON. ACOSTI; Kunstwoord bij de Kooplieden in zwang,
waar meede ze de plaats, waar na toe zij fchrijven, bete- kenen; als bij voorbeeld, over veertien dagen lioope ik uw Acosti (dat is tot uwent) in welfland te vinden, enz. ACOUTI; klein Americaansch viervoetig 'Dier, dat
Van lijf en tanden niet kwalijk na eenen Haas gelijkt; doch de ftaart is kort en glad, de ooren rond, en de kop is als die van een rat, het is met rood hair bezet, en ruig en fteekelig als een fpeenvarken ; het heeft aan de voor- pooten vier, doch aan de achterpooten zes toonen ; het voed zig met boomwortelen, en woont in holle boomen ; twee of drie maaien in 't jaar werpt het wijfje twee jon- gen , die ze op mos van boomen koestert, en eenige da- gen zoogt, dog ze daar na in eenen hollen boom brengt, en zoo lang van kost voorziet, tot dat ze die zelfs kun- nen zoeken; het is een ftinkend Dier, dat zig ook laat tam maaken, en leert op de achterfte pooten gaan, en de fpijs in de voorden neemen , gelijk de eekhoorentjes. ACQUIT; zoo veel als Kwijting of Quitantie, Vol-
tioming-brief. |
||||||
&CR. ACT; • £5
ACRAIPALOS ; hier word al het geene door verftaan,
't welk de dronkenfehap verhindert, zoo als amandel- en boomolie, als meede de Alcalia , die het zuur des wijn» kunnen bedwingen of dempen. ACRASIA ; onbehoorlijke en toomelooze opvolging
zijner lusten, zoo wel in 't eeten, drinken, als minne- fpel; het zij men 't zelve niet wil bedwingen, of wel dat de poogingen, die men 'er toe aanwend, de natuurlijk,© neigingen niet kunnen vermeesteren ofbetemmen. ACRATOS ; rein, zuiver, onvermengt, het zij me»
van wijnen of eenige andere vochten gewaagt. ACRIMONIA; fcherpheid des bloeds, inzonderheid!
op de zulken toepasfelijk, die met Scheurbuik gekwele zijn : Dus zegt men Acrimonia Jcorbutica , Acrimoniöt lattis, Acrimonia Jalivœ ; Scheurbuikige Jckerpte, Jeher* pe melk , fcherp Jpeekzel. . j , ACRISIA. Eene ziekte in dien toeftand, dat de noo«
dige en gewoone ontlastingen der natuur geheel te rugge blijvende, de toeftand eener krankheid dusdanig verwert, dat de Medici niet in ftaat zijn , om een zeker oordeel over den ftaat der ziekte te kunnen geeven. ACRIVIOLA; Indiaanfche Kersje. Zie KERSSE.
ACROCHORDON; klein doch fmertelijk uitwas,'
zijnde een zoort van wratten, die als trosjes aan eei» fteel hangen. ; .:.'_; ACRODRIJA; zodanig worden allerleij Boomvrügterj
genaamt, inzonderheid de zulken, die als de amandelena nooten, cafianjen, enz. een houtachtigen dop of koker ft onder het eerste groene bekleedzel hebben. ACROMIUM; fpits of punt van het fchouderbeen. ;
ACROMPHALIUM; middelpunt van den navel. .
ACROPATHOS; verborgen Kreeftgezwel; ook een*
ziekte die eenig lid van hetbovenfte gedeelte deslighaams aantast ; het betekent ook eene kwaal aan de mond deP Lijfmoeder. ACROPOSTHIA; het uitterfte deel der voorhuid,,
dat nog heden' bij de Jooden en Turken door de bethij« denisfe weggenomen word. ACROPSILON. Een aan zijn uitterfte einde on»
bloot lid. ACROS ; dus noemt men In de Geneeskunde de hoog-
fte graad eener ziekte ; het betekent ook het uitfteeken der beenen ; de uitterfte toppen der vingeren ; als meede de bovenfte puntjes der bloemen. In de worstelperkert der Griechen en Romeinen wierd door Acros verftaan, wanneer eenig Kampvechter alle zijne krachten tevens in- fpande, om de zege over zijnen Tegenftreeverte behaalen. ACROTERIA ; betekent de uitterfte deelen des lig-«
haams; in de Bouwkunde worden hier ook de Voet- ftukken der Gevels door verftaan, daar men groupen, beelden , of eenig ander vercierzel op plaatst. ACROTERIASMUS; Heelkundig Kunstwoord, be-
tekenende , wanneer eenige leden, als hand of voet door het koud vuur aangetast en bedorven , afgefneeden of ge- zaagt word. ACROTICHIUM ; is een geflagt van Varenkmid.
ACT.-EA LINNjEI , zie CHRISTOFFELSKRUID.
ACTIE, is het recht, dat een ieder heeft, om iei
mand voorden Rechter te roepen; iemand Attie maaken,, is hem te dagvaarden, en in rechten te vervolgen. ACTIËN; zijn aandeelen, die men in 't een of ander
Fonds heeft; dus zegt men Attien van de Oost- en West- Indifche Compagnie, enz. ; deeze Attien alle te zaamen genomen, maaken de geheele macht of hoofdzom van de Compagnie, Genoodfcbap, of Maatfçhappije uit. E 2 " ' ACTIO;
|
||||||
ADA. ADD. ■
op heete asch verwarmt, is het een'goed geneesmiddel
voor ruidigheid en i'churft. ' ADARCA; fcbuiinachtige Zeeplant, of Zoutfchuim,
dat zig aan Zeefchelpen of Stoppelen zet, en zeer fcherp en bijtende van aart is. ADARTICULATIO; Atrodia ; Diarthnfis ; dusda-
nig word de vlakke zaamenvoeging der beenderen genaarnt, zoo als bij voorbeeld die van het ileutelbeen met 't fchoti- derblad en borstbeen; die nochtans in hunne beweeging vast gehouden worden". ADD AD ; een Africaansch gewas, wiens bladeren bo-
ven gemeen bitter, en de wortel zulk een fncl vergif in zig bevat, dat, water op die wortel getrokken , en maar een weinig van gedronken, ogenblikkelijk de dood te wee- ge brengt; de Africaanen, wiens aart wraakzuchtig en wrevelig is, bedienen zig 'er veeltijds tot uitwerkzelen hunner haat van ; ook doopen zij 'er 't fpits hunner pijlen in,' wanneer ze den vijand zullen gaan beftrijden. ADDE; betekent in Gefchriften , en Geneeskundige
Recepten, zoo veel als voegt of doet 'er bij. ADDEPHAGIA; gulzigheid in 't.overmaatig eeten,
dat zommige kinderen doen, 't geen men meerendeels voor een ziekte of ongemak mag houden, door de wormen ont- ftaande. ADDER ; in 't latijn Vipera (Coluber Vipera , LiNif.
Sijfl. Natur.) Is een zoort van Slang wiens beetzeer ver- giftig is ; deszelfs hoofdt is platter en breeder als van ee- nige andere Hangen; het uiteinde van deszelfs bek is orn- geboogen, niet kwalijk naar een verkens fnuit gelijken- de; hij is een duim dik, en heeft min of meer de lengte van een half elle ; zijn bek is onder en boven met zestien kleine onbeweeglijke tanden gewapend, hebbende boven dat aan de beide hoeken der opperfte kinnebak, twee an- dere groote, die zeer fcherp en fpits zijn, en 'er als ge- korvene hondstanden uit zien; de wortel of grond der tanden, is met een blaasje omringt, gevult met een geel vogt;. in teegehstelling van Slangen die twee rijen tanden in ieder kinnebakken hebben, heeft de Adder 'er maar één; de ftaart is ook korter als die van een Slang, en daar is niets ftinkends aan een Adder, daar in teegendeel de ingewanden van andere Slangen een onverdraaglijke flank verwekken. De Adder kruipt zeer langzaam ,- zon- der gelijk de andere Slangen op te fpringen ; dog getergt zijnde, is ze fnel in 't bijten; het mannetje heeft zijne teelleeden dubbeld ; het wifje heeft een dubbelde baar- moeder ; het lighaam is van tweederlei koleur, ligt of donkergraauw , of geel trekkende naar goudgeel of rood ; de huid is doorzaaid met lange en bruine vlakken ; de fchubben, zittende dwars onder de buik, hebben de ge- daante van- gefleepen flaal; de Adder werpt haare jon- gen , daar andere Slangen ei/eren leggen, en die toedek- ken , tot dat ze uitgebroeit worden ; hier van daan noemt men de Adder vivipara ; als ze haare jongen werpt, zijn ze in vliesjes gewikkelt, die ze aan den derden dag fcheu- ren; zij werpt tot twintig jongen in eene dragt, dog da- gelijks maareen; en nogtans zegt men, dat de jonge Ad- der in de geboorte haar moeder dood. Men vind door geheel Europa Adders, dog meest in de
zuidelijke deelen, zoo als Griekenland, Portugal, Spati- jen, Italien, Zuid-Frankrijk, enz.; zii worden nogthans ook in Engeland, Duitschland en de Nederlanden gevon- den; 't meest onthouden zij zich inbosch of zandagtige, drooge landftreeken en beijën, en zeer zelden ontmoet men ze in moerasfige of nabij de zee leggende oorden.' Daar zijn 'er die beweert hebben, dat ze Adderen zig
niet
|
|||||||
rfjf ACTf. "ACÜ. 'ADA.
.ACTIO; ïs een e handeling, beweging of werking,
die met het geheele ligbaam, of wel met eenige van der- zelver 'dealen, -onder meedewerking van het zenuwzap , en de dierlijke geesten gefchied. Dceze werkingen zijn verfcheiden , naar maate van deszelfs oogmerken ; zom- mige ontftaan door de beweeging der werktuigen, die tot de gewaarwording, het verftand, en de wil behooren , en worden zinnelijke genaarnt; anderen gebeuren door de werktuigen onzes lighaams , als het kauwen, de fpijsver- 'teering, cbijlmaaking, voeding, kinderteelen, enz. ver- trekkende dus zoo wel tot onderhoud van ons beftaan , als tot voortkweeking'van onzen zoort. A'CTIONEEREN; is zoo veel als iemand, het zij om
fchuld , of eenige beleediging, in rechten aanfpreeken , om hetaaling , of voldoening, van het geleeden onge- lijk. ACTUEEL, of Daadelijk ; dus zegt men een aiïueele
of daadelijke fchuld. Hij is aftueel of op de daad betrapt. ACUDIA ; een Vogel in de West-Indifche Eijlanden te huis'hoorende, is kleinder als een musch, en heeft de gedaante van een flak ; om de oogen heeft hij twee plek- jes als fterretjes, als meede twee onder de vleugelen, zijnde alle vier vochtigr-en geevende een helderen glans van zich, al 't geen met dit vocht beftreeken word, glin- ftert insgelijks. ■-.'ACULEUS; in de Kruidkunde betekent dit een ftee-
fcel, doorn, fpits of fcherpe punt, zittende aan de uitter- fte fchil eener plant, wordende door dezelve de bloem- kelkjes of draagknopjes befchut ; van dien aart zijn de doorns van Roozen, Framboozen en Brambefiën. ACUS, zie NAALDEN. • ACUS MAGNETICA, zie COMPASNAALDE.
ACUS MARINA, zie ZEENAALDE. ACUSTICA ; verftaat men zodanige Geneesmiddelen of Werktuigen door, die tot herftelling of verbetering
Yän hét gehoor voorgefchreeven worden. , ACUSTICUM PAR NERVORUM; is het zevende paar zenuwen, die tot het gehoor dienen, en dus Ge- ïioorzenuwen genaarnt worden. ACUSTICUS TUBUS , zie OORHOORN.
ACUTENACULUM, zooveel als Naaldgeleider,
SVaaldbeflierder, is een Heelkundig werktuig, waar mee- de de hegtnaalden in allerleij operatien 'm 't bijzonder bij die van de Haazenlip vast gehouden en beftiert worden. . ACUTUS , zie HEFTIG. • ADAMAS , zie DIAMANT.
ADAMITA; harde witte fteen, die men in de blaas
Van zommige menfchen vint. . ADAMSAPPEL; in 't latijn Pomum Adami; tusfchen
deeze en de Limoenen is weinig onderfcheid, want hoe- wel de boom„ waar op ze groeijen, grooter bladen als de limoehboom heeft, zijn nochtans de takken genoegzaam eenerleij; de bloesfem is gelijk aa"n die van een citroenboom ; de vrugt is wel twee of driemaal zoo groot als een oran- je-appel; zijnde rond, en van een bleeke, zenuwachtige en ongelijke fchil, en heeft uitwendig eenige klooven , als of ze met de tanden daar in gebeeten waaren, zijnde 'dit de naams-oorfprong van deezen vrugt. / , -Plaats. Men vind ze veel in Italien.
Eigenfchappen. De Adamsappelen leeveren veel zap
nit'; hét vleesch is zuur, en weinig verfchillende van li- moenen , maar het is ondertusfchen zoo aangenaam van fmaak niet ; het zap heeft dezelve eigenfchappen met die van limoenen, maar min krachtig; in tweën gefneeden zijnde, en befprenkelt met fijn geftooten wierook, voorts |
|||||||
*
|
|||||||
ADD.
|
ADD. ADE.
|
||||||||||
3?
|
|||||||||||
jend, en houd het zoo nabij de wonde, als het de Lij der
verdraagen kan. IV. Men laat op de wonde een weinig buskruid ver-
branden. V. Men maakt een infnijding in de wonde, en men
legt 'er op Theriaak, of knoflook en fal-armoniac onder malkander geftooten. VI. Teritondt na de beet een doorgefneeden ziepel of
uije met wat zout op de wonde gelegt, word groote- lijks gepreezen om 'er het vergif uit te trekken. Inwendige Middelen.
I. Men kan hem , die gebeeten is, het vlug-zout van
beesten laaten inneemen. II. Het vliegend zout van een Adder is veel beeter,
dan van andere dieren, ter oorzaake van de fijnheid van deszelfs deelen, die aanftonds doordringen. III. Zoo men geen vliegend zout van Adderen heeft,
gebruikt men dat van hertshoorn, liever als van andere dieren ; of men gebruikt dat van pis. IV. De theriaak is uitneemend goed , mits dezelve
oud, en door de gisting van de groove deelen van het opium, dat daar in komt, gezuivert zij. V. De ruimte van wijn-azijn, op ftaande voet met een
weinig theriaak bij lepels vol ingegeeven; is boven maa- ten dienstig, dewijl de azijn het ftremmen des bloeds be- let, en hier bij de zijpels uitwendig gebruikt, het reeds geftremde weeder doet fcheiden en vloeijen. De wijze, hoe men het Adder-poeder maakt.
Neemt versch gevangene Adderen, beneemt hun hoofd en ftaart, en ftroopt 'er het vel af, neemt 'er voorts de ingewanden uit, behalven het hert en de leever; laat ze in een bakoven , zoo dra 'er het brood uitgehaald is, zagtjes op eene teene horde droogen ; vergruist ze ver- volgens ; en doet vier oneen van dit Adder-poeder in één glaze-retort, befproeit het met met tinctuur van mijrrhe ; wederom gedroogt zijnde, befproeit het met fijne geesten van zout, daar onder eenige muscus-greinen gemengt zijn ; droogt het poeder wederom op een matig vuur, en voegt 'er eindelijk een halve once peruaanfche balzem bij. ADDERS-TONG ; in 't latijn, (Ophioglosfum fronde
ovata , LiNN. Spec. Plant.) Is een plantgewas met een dik blad; gelijk aan dat van weegbree, waar onder aan een fteeltie groeit, hebbende op zijn top gelijk als een bleek flangen-tongetje ; en daar van daan heeft deeze plant haaren naam ; de wortel is fijn, en heeft weinig vezeltjes. Plaats. Deeze plant groeit in vogtige Weiden; dog
duurt niet langer als van 't midden van meij, tot het ein- de van Junij. Eigenschappen. De Adders-tong droogt op zonder een
groote warmte; zij is zeer goed, om de wonden te doen zamén gaan ; ook is ze een goed geneesmiddel voor het zakken der darmen, en den breuk, voornaamentlijk der kinderen; de verfche bladen op een wonde gelegt, ge- neezen dezelve gelukkig; en de geheele plant in drabbige wijn gekookt, is een goed geneesmiddel voor traanende oogen , die met dat afkookzel (decoBum) meenigmaal moeten beftreeken worden. • ADDUCTORIA VASA ; aanvoerende Vaten; worden
die vaten of buizen des menfchelijken lighaams genaamt, welke uit het middelpunt der herzenen of van 't harte , het zenuwzap en bloed, naar de overige deelen des lig- haams voeren. ADECH. Theophr. Paracelsus noemt dusdaanig
's menfehen geest, of de inwendige mensch. ADELAAR; Arend; in't latijn Aauïla (Falco cera
E 3 l'-'tea, |
|||||||||||
jiiet gelijk andere Slangen konden oprollen of in bogten
heggen, dog dit is met de ondervinding ftrijdende; de Ad- der is nogthans zoo vlug niet, als een andere Slang; hij ipringt nooit en kruipt langzaam ; nimmer zal hij oök een mensch bijten indien deeze hem niet getergt heeft, of dat hij in benauwtheid is ; allerlcij inzetten en andere jkruipende dieren, als torren, fcorpioenen, haagdisfen, padden, kikvorsfehen, muizen, mollen en diergelijken, verjtrekken den Adder tot fpiize ; verfcheidene maanden lang, kunnen zij zonder cenig voedzel leeven. Ook zijn 'er, die geheel tegengeftelde experimenten
omtrent de Adder gedaan hebben; zommige beweeren , dat.al haar fenijn geleegen is in de twee blaasjes, in welke de tanden zitten, en waar uit een geelagtig vogt komt, wanneer de Adderen bijten, maakende dat de i wonde vergiftig zij ; anderen zeggen in teegendeel, dat -het gemelde vogt niet vergiftig is, om dat men ondervpn- den heeft, dat duiven daar niet aan fterven. Hier uit jnag men befluiten, dat het fenijn beftaat in de getergde geesten der Adder , die onder het bijten uitgeworpen worden , zijnde zoo koud, dat ze het bloed op ftaande voet doen ftremmen, en den ommeloop beletten. Want men moet toeftaan, dat 'er niets aan een Adder is, nog eenige zappen, nog drek, nog eeniggedeelte, zelfs de gal niet, het welke ingeflokt zijnde, den dood zoude ver- oorzaaken ; in teegendeel zijn en gal en het vlecsch van een Adder een voortreffelijk geneesmiddel voor veelder- lei ongemakken ; men zegt, dat het hert zeer begeerig na Adderen-vieesch is; het is eene dwaaling van zom- roigen , geloovende , dat nüchteren fpeekzel van een JVIensch voor een Adder doodelijk zij. De beet van een Adder is zeer gevaarlijk, aangezien
haar fenijn zig zeer fnellijk met het bloed vermengt; die daar van gebeeten zijn, worden bleek, en vervolgens blaauw ; voorts droefgeestig en onrustig, en eindelijk flaaperig; hun pols flaat zomwijlen ftil, zonder door de flaan ; zij gevoelen zig huiverig, walgagtig en cenigzins beroert ; en zoo men ze niet op ftaande voet met genees- middelen te hulp komt, ftremt hun bloed, erjzijgeeven den geest; dog hetfehijnt, dat ze in deeze koudere lan- den , niet zoo venijnig zijn, en dus haar beet zoo gevaar- lijk niet is, als in de hcete gewesten, wel te verftaan , wanneer 'er in tijds bekwaame hulpmiddelen gebruikt worden ; dewijl ze hier anders niet minder dan in de war- me gewesten den dood veroorzaaken. Middelen teegen de Beet van een sidder.
Men kan zig niet genoeg haasten, om de werking van het Adder-fenijn te beletten, dat zig met het bloed in de aderen vermengt, en deszelfs omloop belet; men heeft daar toe uitwendige en inwendige geneesmiddelen nodig; de uitwendige middelen moeten op ftaande voet gebruikt worden, zoo: ze anders werken zullen; dog de inwendi- ge middelen zijn van veel meer kragt. Uitwendige Middelen.
I. Zoo dra als men gebeeten is, moet men, zoo het
mogelijk is, het gekwetste deel, booven' de wonde vast binden , en het verband zoo digt als doenlijk is, toe- fluiten. II. Ingeval men het gebeeten deel niet kan binden ,
moet men 'er het hoofd van de Adder boven op leggen , zijnde alvoorens verplettert, of bij gebrek van deezen Ad- der, het hoofd van een andere. III. Men maakt een nies, of andere ijzere plaat gloei-
|
|||||||||||
ADE.
de dieren, hun voor drank vërftrekt, en Vocht genoeg-,
tot hunne fpijsverteering oplevert; 7. Zijn zij boven mal- ten geil. Hunne nesten zijn zij gewoon op rotzen, ook op zwaa-
re boomen te maaken, het is vlak en het onderfte gedeel- te beftaat uit taamelijk dikke boomtakken, die zij kruisfe- lings over malkandereu vast weeten te hechten , en deeze overdekken zij met biezen, waar op een laag van hei] volgt, die weder door een dekking van biezen word ver- vangen; hier legt het wijfje haare eijeren, gewoonlijk vier in 't getal ; de jongen uitgebroed zijnde , voeden ze die met hunnen roof, 't welk in hoenders, fchaapen, haa-i zen, en al 't.ander gedierte, dat zij onder hunne fcheur- zieke klauwen kunnen bekomen , beftaat ; zoo dra de jongen in ftaat zijn, zclven de kost te zoeken, worden ze door de ouden verre van het nest gedreeven en ver- jaagt. Bellonius verhaalt, dat op zommige plaatzen, de boe-»
ren een Arendsnest op eene rots, berg of hoogen boom vindende, de jongen daar uit haaien, op een andere plaat» brengen en vast maaken ; waar op de ouden die te eeten brengen, 't geen voldoende is om een geheel huisgezin te- onderhouden. Volgens het getuigenis van den kundigen Heer Pluche , hebben de Herders in het Gevandan) de gewoonte, wanneer zij een Arendsnest ontdekken , aan de voet van den rots, waar op het nest geplaatst is, een huisje te bouwen, om zig voor de woede der ouden te beveiligen, wanneer zij de jongen van hunnen prooif berooft hebben. De Arenden daaglijks op buit uitgaan- de, rooven allerleij zoort van keuken-gevogelte, als mee- de geiten, lammeren, varkens, patrijzen, faifanten, haazen , conijnen, en allerleij ander zoort van wild, het geen zij in het nest bij hunne jongen brengen; zoo dra de Herders zien, dat de ouden vertrokken zijn, plaatzen zij hunne ladders, klimmen op den rots, en neemen het aas weg, geevende in deszelfs plaats aan de jongen het ingewand of darmen derzelven ; wanneer het jong bijna in ftaat is, om te kunnen wechvliegen, maaken zij het in 't nest met een ketting vast, wordende als dan nog ee- nigen tijd door de ouden gevoed, die het ten laatflen , wederom willende broeden, verlaaten , en elders een ander nest maaken ; zoo dat het jong in 't uitterfte is gc- bragt, om van gebrek te moeten fterven , ten zij dooi- de Herders , die hun voordeel van deeze dieren hebben, in vrijheid gefielt en los gelaaten worden. Schoon den Arend meest op klein-vce en gevogelte
aast, zoo zijn 'er echter voorbeelden, dat hongerig zijn- de, zij groote dieren durven aanranden , gebruikende, zoo als gezegt word, de volgende list, om dezelve te be-> machtigen : Den Arend maakt eerst zijne vleugelen in wa- ter nat, en bewentelt zig dan in zand en fleengruis, vlier gende, na zulks verrigt te hebben, regt op een Hert aan, die hij het zand zodanig in de oogen flaat, dat het dier blind wordende, in zijnen woesten loop, ligt van een berg of fleilte flort, en den hals breekt, en op zulk een wijs den Arend ten prooij word. Zeker Man uit heC Kerspel van Noorderhouch of Ringerige, verhaalde aan den Heer Pontoppidan, dat een Jongetje van twee jaa- ren, naakt op het land kruipende, door eenen Arend wierd aangerand, die 'er zijne klauwen in floeg, en het kind in tegenswoordigheid van zijne Ouders, die niet ver- re van daar aan 't werk waaren, oplichte en wegvoerde, laatende hun in de naarfte droefheid en ontflcltenisfe ge- dompelt. ADELAARS-HOUT», wast in China-, in de Provin- ti«
|
||||||
38; / ADE.. •-
lutea, pedibus fetnilanatis, corpore fertuginio nlgricante
flriisflavis, Lihn. Sijfi. Nat.) is eene der grootfte Roof- Vogelen die in Europa gevonden worden ; de fchrandere Natuur-onderzoeker Linmjus plaatst hun onder 't geflacht der Valken; haare kenmerken zijn, den bek haaks wijze krom, de tong in tweè'n gefpleeten, en de kop digt met vederen gedekt. De Heer Brisson, in tegenitelling van de Heer Linnäus , onderfcheid de Arenden van de Gie- ren., en hij telt vijftien onderfcheidene zoorten van Aren- den op, waar van elf, 't zij in geheel, of in een gedeel- te van Europa gevonden worden. De Latijnfche naam Aqidla word gezegt, zijnen oor-
fprong te hebben, om dat de meefle deezer Roofvogelen van een bruine coleur zijn ; zommige leiden dien af van deszelfs vlug en hoog vliegen, waar in de Arend alle de andere Vogelen overtreft; ook wil men het toefchrijven aan het fcherp gezicht dat hij heeft, en daar men bij vee- len , wonderen van verhaalt vind, die meerendeels ver- dienen op de lijst van beuzelachtige fprookjes geplaatst te worden; onder anderen, dat deezen vogel zoo fcherp- ziende is, dat zig met een fnelle vlucht verre boven den dampkring begeevende, zig aldaar tot zulk een hoogte ver- heft , dat een mensch hem nauwlijks kan beoogen, en dat bij nochtans de visfchen in het water, en het klein ge- dierte in 't kreupclbosch kan zien ; als meede dat hij de kragt van 't gezigt zijner jongen toetst, met dezelve aan de fchijnende zon bloot te Hellen, en de zulken als bas- taarden verwerpt, die hij de oogen ziet fluiten, of de kop omdraaijen. De Duitfchers noemen hem Adler of Adelaar, waarfchijnelijk om den adeldom, die hem als Koning der Vogelen word toegefcbrecven ; men wil, dat 'er nog Provinciën en Steeden zijn, die in erkentenisfe van ontfangene Kcijzerlijke Privilegien, een leevendigen Adelaar moeten onderhouden; maakende een Adelaar, in wiens klauwen een Scepter en Waereldkloot, het Kei- zerlijke Wapen uit. Daar word nog van de Arend ver- haalt, dat hij bijna van ouderdom bezwijkende, zoo hoog als het doenlijk is, boven de wolken ftijgt, om de duis- terheid zijner oogen door de hitte van de zon te doen ver- drijven , dat hij zig als dan driemaalen in koud water dom- pelt, 't welk verrigt zijnde, hij zig in zijn nest begeeft, en als door een zoort van koorts bevangen, tusfchen zijne jongen kruipt, en door dezelve word gevoed, dit duurt zoo lange, tot dat hij zijne oude vederen verlooren heb- bende , wederom met nieuwe pluimagie word voorzien. Hoe ongegrond en fabelachtig dit ook voorkoome, is het nochtans zeker, dat den Arend eene verandering van ve- deren ondergaat, veele bij die der andere vogelen ver- fçhillende, en deeze verandering doet hem ongetwijfTelt geheel jeugdig en fris weder te voorfchijn koomen, zijn- de dit ook het geen waar van in den 103 Psalm word ge- waagt, Die uwen jeugt vernieuwt als eenen Arends. On- der alle de ongegronde wonderen, die ons door veele ou- de Natuur-befchrijvers, en die niet weinig door zommige hedendaagfche worden gevolgt, van den Arend worden meedegedeelt, zullen wij nog enkel de volgende fabel bij- brengen ; naamelijk, dat het wijfje niet in flaat is, de jon- gen uit te broeden, voor en al eer het mannetje een Arend- -of Klappcrfleen in het nest brengt. Zie ADELAAR- .STEEN. De weezenlijke eïgenfçhappen der Arenden beftaan 1. In
een fcherp gezigt; 2. Zijn ze meerendeels ontembaar; 3. Zijn zeer gulzig, ja bijna onvcrzaadelijk ; 4. Kunnen lang vasten ; 5. Hebben een (linkenden adem; 6. Drinken zeer fpaarzaam, dewijl het bloed. van. de door hun verfeheui'- |
||||||
ADE. 39
|
|||||||||
ADE.
|
|||||||||
zen in de voornaamfte openingen verdeelt word. Aan de
vcnusbuilen (bubones venerei') worden zomtijds ook deezen naam gegeeven. ADENOLOGIA , word dat gedeelte der Anatomie of
Ontleedkunde door verdaan, 't welk over de klieren van 's menfehen lighäam handelt. ADEPS , dusdanig word het Vet van de dieren die niet
herkauwen, genaamt ; in tegenftelling van fevum of'/meer, 't welk gebezigt word, om de vetheid der herkauwende dieren uit te drukken. ADEPS , *ie VET en AXUNGIA. *
ADEPTI ; noemt men de zulken, die in alle Weeten-
fchappen, voornaamelijk in de Genees- en Scheijkunde, in geleertheid en ervaarentheid boven anderen uitmun- ten. Bij eenigen word het woord Adeptus voor Receptus of Adoptatus verklaart, 't welk zoo veel wil zeggen ,• als iemand die uit een bijzondere genade, tot iets verkooren en afgezondert is. Ook vind men 'er, die het liever van Adipiscor, erlangen, afleiden, om reden dat de zulken Adepti genaamt worden, die uit een bijzondere genade iets verhevens in kennisfe en geleertheid, boven hunne meedemenfehen verkreegen hebben. Theophr. Para- celsus is de eerfte Schrijver , die 'er gewag van maakt, en zig zelven een Adeptus genaamt heeft, fchoon hij vee- Ie wonderlijke zaaken heeft voortgebracht, heeft noch- tans de ervaarenheid geleert, dat hij een bedrieger was. Helmond , zijn Leerling, voor ervarender en geleerder gehouden dan Paracelsus zelve, noemt zig meede een Adeptus, en roemt zig gelukkig wegens die gaave , zeg' gende in zijn werk, dat hij door vlijt en zwoegen, een verhevener trap van licht heeft bereikt, als zijnen Mee- fter. De Alchijmisten of gewaande Goudmaakers wilden ook boven alle anderen Adepti genaamt worden, noemen- de hunne Wijsbegeerte meede Adepta ; dog de ervaarent- heid heeft ons geleert, dat veelen van deeze zoort van Ge- leerden, na hun eigen goed, en dat van alle de zul- ken , die zij dwaas genoeg vonden , om aan hunne ijdele voorgeevingen geloof te flaan, verteert te hebben, zom- migen in de uitterfte armoede zijn vervallen, en van kom- mer en gebrek vergaan. ADERBREUK, Aderfpat, ook geborstene Ader ge-
naamt, is een blaauwe of zwartagtige uitzetting ofknobbel- agtigheid aan de Aderen, met weinig, ja zomtijds zelfs zonder de minste pijn verzeit; bet fpruit voort, wanneer het binnenste adervlies , door eenig geweld of anderzins gebrooken is, 't geen uit veelerleij oorzaaken kan ontftaan ; dezelve koomen meest aan de beenen, ook zomtijds aan de flaapen des hoofds, als meede aan de benedenbuik en ballen voort ; welke laatsten een balzaks-aderbreuk ge- naamt worden; ae zijn geenzins gevaarlijk, zoo lange ze niet berften, maar dit gebeurende, volgt 'er dikwils eene groote en gevaarlijke bloedftorting op, die derhalven op het fpoedigfte dient geftuit te worden. Middelen om een Aderbreuk te geneezen.
Maakt een zalf van aluin met wijnfteen, of van zwarte
dakken met phlegma van vitriool. Of neemt driemaal gebrande vitriool, Arabifche gom,
en gom traganth, van elks een once, deeze gommen bei- de tot een ilijm gefmolten, verders gepoeijerde tutie een fcrupel, ceruis, twee fcrupels, kijm van quee-korls, zoo veel genoeg is ; maakt 'er een fmecrzel van, waar meede men den Adcrbreuk dikwils fineert. Of neemt geiten-drek, meel van lupijn-boonen, en a-
zijn, waar in een gloeijend ijzer verfcheidene maaien ge- koelt |
|||||||||
cie van Ouantung , heeft een zeer nangenaame reuk , ge-
raspt zijnclc, word detzelfs afkookzel tot verwen gebruikt, en geeft een fchoone purperc coleur. ADELAAR-STEEN; ook Klapperflecn ; m 't latijn
petites of Lapis Aquilœ. Is een bruine, geelagtig-grau- we, meesttijds langwerpig ronde Steen , verfchillende in grootte; hebbende van binnen in zig nog een andere iteen, of ook wel kleijachtige aarde befloten, waar door hij gefchud wordende, een geluid geeft, bijkans als een ratel, en het is hier door, dat hij de naam van Klepper- fleen heeft verkreegen ; dog die van Arend- of Adelaar- fleen zou daar van ontleent zijn, om dat hij enkel in Arendsnesten werd gevonden; dog dit zijn vertellingen, die op geen de minfte reeden fteunen; zekerder is het, dat men in Duitsland en elders, meestendeels aan de voe- ten der bergen en oevers der rivieren deezen Steen vind , alwaar hij naar den aart der fteenen, natuurlijk groeit ; van even veel gewicht is de gewaande kragt, die deeze Steenen worden toegefchreeven, naamelijk om de mis- kraamen te beletten , de baaring te bevorderen, de val- lende ziekte te geneezen, iemand in liefde te ontfteeken, of tot groole rijkdommen te brengen ; alle deeze zaaken jnoogen met grond voor loutere vcrdichtzels gehouden ïvorden. Dal^us en anderen houden hem voor eenen Temperans. Daar zijn verfcheidene zoorten van deezen Steen, in grootte en koleur ook veel van malkanderen verfchillende; de Oosterfche zijn de kleinfte. Het voor- riaamfte onderfcheid derzelver, fpruit uit het geene zij beflniten, en dusdanig befchouwt, telt men drieërleij 20ort van Adelaar-ftcenen ; de eerfte, die boven ande- ren de naam van Aetites draagt, en die een andere (leen Callimusgenaamt, in zig bevat. De tweede, Géodes ook Bastert Arend-fieen, deeze vind men veel in Engeland, op zandige plaatzen, is rond, lang, rosachtig, en dik- wils zoo groot als een vuist, en van binnen met zand of kleij vervult. De derde, Hijdrotides, die van binnen water befluit. Ook word 'er in Sicilien een zoort van gevonden, Siciliaanfche Aarde of Bezoar genaamt, dewijl hij niet onaartig na de Oosterfche Bezoar gelijkt, en ge- zegt word, in kwaadaardige koortzeu van nut te zijn. Ook maakt Ettmuller nog gewag van eene zoort, de geur en reuk van vioolen hebbende, die daarom ook de naam van Lapis violaceus draagt. ADELOS, 't geen men niet zichtbaar gewaar word;
hier word inzonderheid die ongevoelig en niet zigtbaare doorwaas fem ing van 's menfehen opperhuid door verftaan, die de Latijnen Per[piratio4nfenfibilis noemen. ADELBESIEBÖOM, zie SORBENBOOM,
ADEL VIS CH; in 't latijn Lavaretus (Salmo maxilld
fuprriore longiore, radiis pinnce dorfi quatuordecim, Linn. Sijfl. Nat. ) van deeze visch zijn vijf verfchei dene «oorten, wordende meerendeels in Zwitzerland , Sa- voijen, Denemarken en Zwceden, inde rivieren en mei- ren gevangen, behooren onder het gedacht van de Zal- men, en gelijken veel op de brazemen, is fmaakelijk, en word ingezouten zijnde , elders verzonden. ADEN, Klier, of Kliert]'e. De klieren van's men-
fehen lighaam zijn tweezoortig van gedaante, kegelvor- mig (conglobata), of zaamengeftelt (conglomerata) ; onder de eerfte behooren de darmfcheidsklièren (glandulœ me- fevterii}, als mecde de pijnvormige en lïesfchen-klier (glandula pinealis £? inguinalis), dienende deezen om de te rug gehoudene vloeibaare ftoffen na de aderen te zenden. Onder de tweede begriipt men de (glandulce ^alivales) of fpeekzel-klieren, wiens zap door zekere bui- |
|||||||||
40 ADf.
|
|||||||||
ADE.
|
|||||||||
koelt is, maakt 'er een pap van, en legt ze op de breuk,
zulks drie maaien daags vernieuwende. ■ Indien geene van de voorfchreevenc dingen willen hel-
pen, moet de* ader-fpat of breuk door een Heelmeester naar.de konst geopend engcneezen worden. ADEREN; in 't Jatijn Fenae ; zijn twee zooiten van
in het mcnfcheüjke lichaam , namentlijk de eigen genaam- de Venae of Woed-aderen, en de Arterice Pols-aderen ; de eersten voeren het bloed uit alle de deelen van het lighaam naar 't hert, de tweede ontfangen het van 't hert en voe- ren het wceder naar alle de deelen te rug;*de bloed-ade- -ren zijn meede tweederleij, nauwe en wijde ; de eerste word holle ader {Vena cara) genaamt, en de andere poort ader Vena portae.) ADERLAATEN, Bloedt!aaten ; in 't latijn Plilebo-
tomia ; Venaefetlio ; Sanguis-misfio , is een handgreep der heelkonst, beftaande in de vaardige opening eens A .ders, om bloed te verminderen of van een plaats af te trekken, of beide ; wanneer door 't lancet, een Ader geo- pend , en bloed daar uit gelaaten word ; de volgende waar-neemingen zijn 'er bij in agt te neemen, vooreerst ■ de tijd wanner men zal laaten, die is tweederleij ; iemand
gewoon zijnde zig jaarlijks te doen laaten, kan daar toe de tijd kiezen dien hij goedvint, zijnde de beste in de maand Maij, (indien nogthans de lucht niet te koud is, anders is het raadzaam nog wat te wagten,) want om dee- zen tijd van het jaar raakt het bloed in een meerdere be- weeging; de dag die men hier toe kiest, moet helder zijn, en de uur 's morgens, wanneer het lighaam al min of meer in beweeging is geweest, en de omloop des bloeds in eene meerdere drift gebragt ; altijd moet de laating 's mor- gens voor het eeten gefchieden, dewijl zig de chijlus na den eeten nog met het bloed niet heeft vereenigt; dog ingevalle de noodzaakelijkheid eene Aderlaating vereischt, moet men na geen tijd nog faizoen zien , maar alle uuren zijn 'er als dan goed toe; wanneer iemand door een pleu- ris , longs-zweering of zwaar? keelziekte aangetast, tot 's anderen daags met laaten wilde wagten , zoude hij lig-" - telijk in die tijd kunnen fierven. Gewoonlijk telt men drie- derleij zoort van Ader laatingen, als i. Ontlastende ,
-4, Tegengestelde , en ten 3. Aftrekkende Aderlaating. Men noemt ontlastende Adcrlaating wanneer dezelve ge- fchied om de al te volle en gezwolle Aderen en bloedva- ten.3c.van het overtolligebloedte ontlasten, en daar dooi- de overlaadene deelen te verlichten, en de vrijheid van de circulatie of omloop des bloeds daar door te hulp te hoornen en te vermeerderen. Door teegengefielde Ader- laating verftaat men, wanneer die word gedaan, om het bloed dat elders in een te groote meenigte naa toe vloeit, en 't een of 't ander deel boven maaten .uitzet en overlaad terug te doènkeeren, of na een andereplaats te leiden; zoo word iemand door de pleuris aangetast zijnde op de regter arm, daar de pijn en benauwtheid in de linker zij- de word gevoelt,-en het gefchied op de linker arm wanneer de pijn in de regter zijde is. De aftrekkende Aderlaating heeft tot een doelwit, om het bloed in een of ander deel (helder en met meer overvloed te doen vloeijen , wanneer derhalven in zwaare hoofdpijn en bezetting der Jiersfenen het Aderlaaten op de voet van geen gewensch- ten uitflag is, dan laat men wel op -de keel-ader.; zo word in de opftopping der maandftonden, de moeder-ader op de voet, die het hoogftc van boven af tornt geopend, als wanneer het bloed door die (helle loop na onderen, de vloed der maandftonden herfielt. .De kenmerken dat de Aderlaating noodwendig vereischr |
|||||||||
word, zijn de volgende ; als zwaare benauwtheeden, in-
flaminatie of onttleeking van èênig deel, het zij het zelve uit al te veel en te dik bloed, of uit eenige andere oor- zaak ontftaat, een aanhoudende overftoi ting van bloed, het zij uit de neus , long of baarmoeder. Men moet voorzigtig met het Aderlaaten te werk gaan, ten opzigte, zo wel van oude als zwakke menfehen, wiens kragten be- ginnen te vervallen of reeds uitgeput zijn , als meede de zulken die zwak van pols zijn, of wiens pols bij tusfehen- pozhig ongelijk flaat, kragtelooze en vervallenc geitellen, die met degalziektegekwelt zijn, en zwakke ingewanden hebben, dusdanige menfehen moeten zig zeer Spaarzaam doen Aderlaaten. ^ In de ontiteeking der long en pleuris, is het dikwils-
herbaaien der laating noodzakelijk, dog dan moet een kundig Geneesheer zulks beftieren op dat'er op eenmaalen niet te veel bloed afgetapt werde. Voor zwangere vrou- wen die volbloedig zijn, is eene Aderlating nuttig, in- dien dezelve de derde of vierde maand van haar zwanger gaan word te werk geftelt; hier bij moet in agt genoomen worden dat een zodaanige laating op den arm gefchie' de. Schoon het Aderlaaten bij veelc als eene der gemak-
kelijkfte handgreepen van .de Heelkonst word aangezien, zoo merken wij hier aan, datze eene van die operatien is, die met de uiterste omzigtigheit moet gefchieden, voor- namentlijk bij vette menfehen, wiens Aderen .men zom- tijts veel werk heeft om te kunnen onderfcheiden ; nog dient 'er in agt genoomen te worden dat het windzcl ter deegen worde vastgemaakt, dewijl men niet zelden geval- len heeft gezien, dat het win.dzel in de flaap los gaande, iemand 's morgens in zijn bed dood wierd gevonden. Zie hier nog eenige aanmerkingen omtrent deezc operatie. i. Noodzaakelijkheid.
Zij word vereischt, wanneer 'er te veel bloed is,,of
het hart van de vochten te veel teegenftand ontmoet, en de beweeging, door de groote gefpannentheid der vaten beiet word; wanneer het bloed te dik, en te Hollende, of verdikt, of'er verftopping is van oiïtfteeking, en dce- ze groot is, 't welk de pijn, de zwelling, roodheid, hit- te, beiKiauwdheid, opftopping van zweet, fpogenpis te kennen geeven. Wanneer de beweeging der vochten te groot is, of door verdeeltheid te klein, of de hitte te veel, of het bloed te veel naa de eene kant gedreeven wordt, of wanneer de bekende natuur der ziekte het te kennen geeft, of de ouderdom, kunne, levenswijs, ge- matigheid , of de kwaade gefteltheid der vochten, of 0111 plaats voor geneesmiddelen te maken, op dat men veilig in grote kwalen, groote beweging zoude kunnen maken. Als 'er ontfteeking aan hersfenen, long, keel, zijde,
of eenig ander deel, of ingewand, van belang is, moet men 't Aderlaaten niet ontzien, al was 't drie of vier maaien op eenen dag, en al waaren de laatingen al vrij groot, best doet men ze met een ruim gat. 2. Schaadelijkheid.
Zij fchaad in veele fleepende ziektens inzonderheid die door verftoppingen veroorzaakt worden, in oude luiden, in zwakke gefteltheden, in ziekten , die door u.itvvaasfe- ming best geneezen worden, wanneer de ziekte begint te fchciden, en 'er zwakte is. 3. Waar men Aderlaaten moet, (
Men Aderlaat in veele deelen van 't lighaam, naar de ziekte
|
|||||||||
'ADE.
siekte is, Waarin Gelaaten word; meest Làat men op den
arm; men houd het nuttigst in alle inwendige ziektens, daar' Laaten in vereischt word, als die der borst, der zij- de der onderbuik, en in alle heete en geduurige koort- jen ; ook in ontfteekingen der oogen , been breuken, zwa- re wonden aan 't hoofd, neusbloeden en bloedfpuwen. In opilijging doet men 't op den voet, gelijk ook in al-
le geweldige boofdkwaalcn, waar in men ook wel een ïder aan 't hoofd opent. » Gelijk men in een ontfteeking der lever, en kwaaien
der melancholijken, best keurt een fpeenadcr te openen, • 4. Hoe veel Bloed men aftappen moet.
De veelheid van 't bloed, dat men aflaat, word na den ouderdom, kragten en flaat van den zieken bepaalt. Men moet een kind en zwakken zoo veel bloeds niet ont- neemen , als een volwasfen en Herken. De eene ziekte vereischt ook zwaarder Laaten dan de andere, maar tien oneen begint een ftijve Laating te worden. 5. Voorzorgen, welke een Heelmeester neemen
moet, om te Aderlaaten. Om de toevallen voor te koomen, welke zomwijl in 't Laaten gebeuren, zal de Heelmeester letten. 1. Dat hij den zieken plaatst op eene wijze, hem gemakkelijk. 2. Dat hij maakt, dat hij de ader wel voelen kan, die hij zal openen. 3. Dat hij het van flàgaders en trekkers wel 011- derfchcide, inzonderheid in magere luiden. 4. Of heeft hij een vleesfigen voor, moet hij den arm met heet lij- vvaat wrijven, om het gemakkelijker te voelen. 5. Leg- gen de vaten diep , zoo moet hij den band wat ver van de geleding des arms leggen, om ze zoo veel hooger te doen o.pfpringen. 6. Maar zijn zij wat rollende, moet 'er de band dichtbij leggen, om ze vast te zetten. 7. Zoo heet lijwaat niet genoeg was, om de vaten te doen voor den dag koomen, moet men den arm eenigen tijd in warm water houden. 8. 't Zelfde moet ook gelchieden, zoo, men op de hand of duim wil laaten, en men moet twee banden leggen, eenen boven den elleboog, en eenen een yinger breed of vier boven de hand , en alzoo de laatfte niet dient, dan om het bloedvat vast te houden, hoeft ze zoo vast niet te leggen, als de eerfte. 9. Een Heel- meester moet het vaardig doen, en niet een vaste hand , die wel rust, niet (teekende, maar fnijdende; het gat ïnoet naar de ader weezen. 10. Zoodra de Laating ge- ichied is, moet hij den band een weinig los maaken, op dat de flagader niet belet worde, nieuw bloed teverfchaf- len. 11. Maar in luiden welke vleesfig zijn, en rollen- de aders hebben , moet men zig wagten , dat het vel, door losmaaken en 't draaijen des arms, of't verfchuiven van 't vel onder 't Laaten, niet voor 't gaatje gefchoo- Ten worde. ö. Toevallen, welke zomwijlen in het Ader-
laaten gebeuren. De toevallen, welke zomwijlen in het Laaten gebeu- ren, worden, of door het bewcegen van den zieken, of door ongelukkige omfftndigbeden veroorzaakt, welke niet Wel te voorzien zijn, of wel door een kwaade behan- deling van den Heelmeester. , Zoo de zieke onvoorzigdg zijnen arm met uitfteeken,
of buigen beweegt, eer de wonde toe is, zal'er zomwijl bloed , of water onder 't vel zetten, 't geen daar beder- ven , en een verzweering veroorzaaken zal, die min of Ifteer pijnlijk is ; maar die, met het opleggen van een pap, |
ADE. 4j
en't doorbreeken van den etter, oft doorfiiijden van het
gezwel, ligt tegeneezen is. De toevallen, die van den Heelmeester koomen, waa-
ren dikmaal voor te koomen, als 'er een was, die nüch- teren, verftandig, tot zijne jaaren is, een goed gezigt, een vaste hand en fijn gevoel heeft, ftout is zonder reuke- loosheid, en ondervinding heeft. Maar 't gebeurt zomwijl, zoo bij gebrek daar van, als
door eenig toeval, dat de flagader word geopent, en da trekker, of het vleesfige deel van de tweehoofdige fpiet word gekwetst. Om 't eerfte toeval voor te koomen, moet men, als men in de lever-ader Laat, zig verzeke- ren, waar de flag-ader legt; daar na den band leggen, en ze ftijf toehaalen, om de flag-ader neder te drukken, en de ader te doen opkoomen ; welke men zoo ver van de binnenfte knokkel van 't arrabeen zal openen, als mooge- lijk is. Men ontgaat het flag-ader openen, gemakkelijk me6
in de hoofd-ader te laaten, ten zij door een fpel der na- tuure de verdeeling der flag-ader in iemand hooger, dan naar gewoonte gefchiedde; dan zoude eene van derzelver takken, die ader verzeilende, gevaar kunnen loopen vao te worden gekwetst. Dat men een flagader heeft gekwetst, is gemakkelijk
daar aan te zien, dat 'er een helder rood bloed, met ge- weld en ongelijke horten voor den dag komt, en in de kom een rood oranjefchuim maakt, dat ftolt , of een oogenblik na dat het 'er isuitgekoomen, in klonten zet. fiij een gekwetfte flagader kan men niet te fchielijk zijn, om het gevaar der gevolgen ; daarom moet een Heel- meester terftond na de gemaakte opening zien ; zoo zij naar gelang des flag-aders zij, en het bloed daar wel uit wil, zal 'er geen flagader-(pat van koomen; en hij zal meer bloed, dan men gewoon is, aftappen, ja tot be- zwijmens toe; dit zal hem het bloed gemakkelijker doen floppen, en de flagader doen vereenigen; ondertusfehen moet hjj op de gefchiktheid, en den aart van den zieken letten, want zoo het iemand van een tedere gefteltheid is, of die door langduurige ziekte verzwakt is, moet men het bloed ontzien, en voor al, zoo het een zwangere vrouw is. Zoo de aderlaating daar in te overvloedig was, zoude het de vrugt fchaaden , ja doen fterven. Zoo de opening te klein was, of die van 't vel niet
regt tegen over die van de flag-ader ; moet men aanftonds zijn werk maaken, om het bloed te ftempen, en de flag- ader te vereenigen, om dat het bloed onder 't vel zoude kunnen raaken, en een aderfpat veroorzaaken. Als het bloeden geftelpt is, moet men den arm buigen, en in zoo een houding ftellen , waar in ze naderhand blijven moet; en de ader in 't middel- en binnenfte deel van den arm door een fterk en handig.man doen drukken, die de vingeren, fterk op den tronk van 't vat zal drukken, of daar op een tourniket zetten, maar op een andere wijs, als in 't afzetten van een lid. De wonde daar na gezui- vert hebbende, moet men daar papier, door een gezon- den gekauwt, en naderhand uitgedrukt, tergroote eener noot, op leggen. Zoo men ftelpwater had, zoude het dienftig weezen, het papier voor 't opleggen, daar in nat te maaken; dit papier zal men door middel van een groot getal van drukdoeken, van klcinder grooter wordende, doen houden, en daar een lang windzel overheen doen, dat de zijdlingze deelen niet drukt, maar alleen de vouw van den arm ; als men den drukdoek en 't windzel daar op legt, moet men maaken, dat de voorfte en middelde vinger malkander bij beurten op de opening ondexfteunen, F op |
|||||
«jr ade.
|
||||||
op dat Zij nooit zonder drukking zij ; ais het verband legtzal 'er altijd iemand de vinger op de plaats houden , diover de opening komt, tot dut de Heelmeester een langedrukdoek op den binnen-arm legt, welke hij met eemge
omgangen van windzels flijf aangehaält, zal vasthoudenDe zelfde man en eenige anderen zullen bij beurten den arm den tiid van tweemaal vier-en-twintig uuren, met gezegde vingers, op het verband rastende, ter plaatze der flagader-wond vasthouden, terwijl de duim op de ach- ter-arm legt, en de arm geboogen en in een fjarp onder- fteunt word. Na dat die tweemaal vier-en-twintig uuren om zijn, moet
men 'er het windzel afneemen, de drukdoeken verande- ren , welke van zelf zullen afvallen, wagtende zig wel van die af te haaien, die nog vast leggen , en veel minder nog het gekauwt papier, 't geen van zelf los moet wor- den ; men moet 'er dan andere drukdoeken, in de plaats der afgevallene, opleggen, en ze met het zelfde verband vastmaaken, en laten dit verband ook tweemaal vier-en- twintig uuren leggen, die tijd om zijnde, zoo de flag- ader geen bloed meer geeft, is 't een goed teeken; dan zal men dat tweede verband nog eens veranderen , en leg- gen 'er een derde om, en dat twee of drie dagen laaten leggen; en fchijnt dan de flag-ader volkoomen vereent, 2al men geen werk maaken van een vierde. Zoo na het tweede ' verband, de flag-ader nog bloed
gaf, is 'er van een verband niet te hoopen, en men moet tot de operatie koomen, die door een wakker ervaaren Wondheeler moet gedaan worden. Men moet hier aanmerken, dat het verband, waar van
wij daar fpreeken, op groote wonden meerder dienst doet, dan op kleine, om dat 'er dan ander bloed tusfehen vel en vleesch gaat zitten. Men moet ook aanmerken , dat dit zelfde verband in openingen van aders gebruikt moet Worden, die digt bij een flag-ader leggen, om dat 't zou- de kunnen gebeuren, dat de Heelmeester door de ader heen fteekende, de buitenfte rok der flag-ader, in 't Laa- ten zoude kunnen gekwetst hebben, en dus daar van een waare aderfpat zoude kunnen koomen. Men moet zich dan van een verband bedienen, te vooren befchreeven, daar de vingers op zetten, na dat het gelegt is, het 'er drie, vier dagen op laaten leggen, zonder afneemen; Zoo in weerwil van alle de genomene maatregels, het
Verband geen dienst doet, en 'er een aderfpat koomt, moet men tot de operatie koomen ; maar men moet aan- merken , dat 'er twee zooiten van aderfpatten zijn ; de waare, die door uitzetting van een vat gefchiet, en de on- waare, die door lekking van een vat veroorzaakt word. De eerfte word door 't kwetzen van een flagader-rok ver- oorzaakt; dus blijft het bloed wel in zijn ader, maar de ader zet uit, en maakt een zagt gezwel, waar in men eene beweeging, als in de pols voelt, geen vel veran- dert ziet, en bet gezwel ook van ons drukken weg gaat. Men geneest zulk zoort van aderfpatten, door een orider- fteunend windzel met een kusfen ; dit tuig vind men in de winkels der Breukmeesteren. De onwaare aderfpat word door bloed uit een ader tusfehen het vel en vleesch gelo- pen, veroorzaakt. Als zig dit in overvloed uitftort, komt 'er een zwaar gezwel, dat zig menigmaal tot den okzel toe uitftrekt ; dit zoort van aderfpat word niet dan door de operatie geneezen, welke een bekwaam Meester ver- eischt. Even eens is het met alle aderfpatten, waar ook door veroorzaakt, geleegen. 7. Kwetzuur van een Trekker.
Het kwetzen van een trekker is van gevaarlijke gevol- |
gen ; een Heelmeester word dit ligt door de wedetftanâ
gewaar, welke hij vind dat zijn lancet bejegent;, en de zieke voelt het nog beter door de fteekende pijn, welke hij gewaar word; men vind daar na een geklop raetroos- agtigheid, ontfteeking, een hevige koorts met trekkin- gen, die den dood doen vreezen. Om dit te helpen, moet men verfcheidemaalen op den
anderen arm Laaten, zoo de ontfteeking groot is; dit be- ntemt de kragt van't bloed, de ontfteeking, ende pijn; maar in 't begin kan 't dikmaal alleen door een pap gehol- pen worden, die na het aderlaaten echter moet aange- wend worden, en waar meede men moet voortgaan, zoo 'er een verzweering komt; de verzagtende zijn hier de beste. Gebeurde het dat 'er verdikking bij kwam , die de ver-
fterving dreigde, moet men 't handelen, gelijk 't koud- vuur. 8. Kwetsing van het vliesagtig deel der
tweehoofdige Spier. Het kwetzen van het vliesagtig deel der tweehoofdige fpier, word door een pijn ontdekt, welke de zieken aan- ftonds in den gantfehen voor-arm, tot aan de vingers toe gewaar word, en door een fpanning, van ontfteeking verzelt, en van een zweering gevolgt, die door hel laatgat uitkomt. Dit voorval is gemeenlijk van geen groot gevolg, maat
om het voor te koomen, zijn verzagtende medicamenten, inzonderheid van buiten opgelegd, en het gaatje doot vettigheeden te bewaaren van groot nut ; hoe dit te han- delen zij ; zie Cowper Myotomia Reformata. Maar is de ontfteeking groot, moet men niet ontzien
eens en meermaalen te laaten, en 't als eene zware ont- fteeking te handelen, van andere kwaadaardige, hier toe- fchietende vochten te droomen, kan onnozele alleen ba* driegen. De Wondheeler kan het kwetzen van den trekker ont-
gaan, die gemeenlijk onder de Mediana legt, door den arm een weinig te buigen, hier door wijkt de ader wat van dezelve af, en hij moet ze zoo naa bij de binnen-knok van den elleboog openen, als hem moogelijk is. 0. Toevallen die kwalijk te voorzien zijn.
Onder de ligte toevallen van het Aderlaaten, en welkfi
naauwelijks te voorzien zijn, rekend men in 't bijzonder de flaauwten daar een zieke in 't loopen van 't bloed in vallen kan ; het geronnen bloed 't geen onder het vel kan koomen en 't gaatje kan verftoppen 't geen te klein in da Ader gemaakt is; het blaasje 't geen aan de opening deur een gekwetft waterblaasje op komt ; de verzweering die door de fnee of kwaade hoedanigheid van het lancet komt ; de ftrammigheid in den gantfehen voor-arm door een zenuwtakje te kwetzen, of 't half af te fnijden en de fpanning van den arm. Men geneest de flaauwten met den zieken, eenige drup<
pen waters in 't aangezigt te werpen of hem den neus en flapen van 't hoofd met wijn-azijn, of eau de la Reine, of andere geest te wrijven; zoo de'flaauwte bleef aanhou- den , moet men het gaatje met den vinger floppen, om het bloeden op te houden, den zieken met 't hoofd laagne- derleggen , hem bij de neus en ooren trekken, of heia wat hard in de handen flaan. Om het zetten van geronnen bloed voor te koomen ,
moet men de Ader zeer wel fluiten, welker opening niet groot genoeg is ; en kan men daar door 't koomen van bloed
|
|||||
*
ADE.
bloed tusfchen vel en vlees niet voorkoomen, inoet men
het ten eersten doorfteeken, en leggen daar terftond , tusfchen de twee eerste voudzels van den drukdoek ge- meen zout op. Om een zweering te geneezen, moet men een zagt rijp-
maakend middel gebruiken. Een klein blaartje kooint van 2elfs voor den dag ,
en verdwijnt gemeenlijk, maar geviel het anders, legt men 'er een Diapalm-pleister op, of een dmk-doek, in eau de la Reine nat gemaakt, of in een wondwater met brandewijn gedestilleerd. Een veizv.'Crinkje moet als zodaanig gehandeld worden,
Eoo 't van zeifs niet heen gaat. Om een ftijfheid te geneezen moet men een weinig
brandewijns met roozen-olie , of olie van zoete aman- deien mengen, en daar dikmaals den arm meede flnee- ren. De verzagtende en ontbindende pappen , maaken de
fpanningen zagt. Zie weegens dit ftuk, boven over het kwetzen der trekker. io. Aderlaaten op de Voet.
Buiten de opiettentheeden welke wij aangeteekend heb-
ben , om zig van de Ader te verzeekeren, en den band te leggen ; moet de Heelmeester den zieken nog op eene gemakkelijke wijze , of op de bed fpondé, of op een ftoel met zijnen voet in warm water zetten, hier in moet hij een langen tijd voor 't Aderlaaten zitten; de voet en 't been moeten zagtelijk gewreeven worden, en de band moet zeer naauw aangehaald worden, zo om de Ader vast te zetten , als om de Ader te dern opbulten. Zo des niet teegenftaande , de ader niet genoeg voor den dag komt, moet men den zieken voor 't Aderlaaten wat laaten gaan, op dat die bewecging ze des te beeter zigtbaar maa- ke. De Aders welke men op den voet laat, zijn de binnen*
fte Moeder-ader, en zómtijds de buitenfte ; zoo de eer- fte genoeg voor den dag komt, moet men de ader in't lang fnijden, op de zijde van den binnen-enkel ; maar zo men't zonder gevaar niet doen kan, moet men eene an- dere ader aan de buitenkant van den voet, of tusfchen den grooten toon zoeken, mijdende altijd den trekker. Zoo dra de opening gedaan is, moet men de voet wee-
der in water zetten. Men zal den band allengskens, en als trapwijze lös maaken ; fchoon 'er zijn die ze terflond los maaken. Men moet maaken, dat het bloed boogswijze fpringt;
om dat te doen, moet de Heelmeester zijne hand onder de voetzool zetten, om de aders op te ligten en te druk- ken ; zoo men daar niet op Iet, beurt het wel dat het bloed wat dik zijnde, in 't gaatje ftolt, en 't bloeden aan- ftonds ophoud. II. Toevallen die in 't Laaten op den voet-
voorvallen. Zelden koomen 'er toevallen naa het Laaten op den
Voet; egter kan de ongeduurigheid, en onbefcheident- heid van den zieken, en de onbedreeventheid, ofonop- lettentheid van den Wondheeler maaken, dat 'er ver- febeidene toevallen koomen, welke gemakkelijk te hel- pen zijn. Zoo de Zieke opilaat en te vroeg gaat, kan hij ont-
fteekingen maaken, en kleine verzweeringen ter plaatze der Aderlaatinge; zoo de Wondheeler het been-vlies in 1 openen raakt, zal 'er eene ligte ontfteeking, en ver- |
||||||
ADE. 45
volgens een kleine verzweering zig op doen. Zo hij een
zenuwtakje geheel affnijdt, 't geen den ader verzelt, zal 'er een ftijfheid koomen , maar zoo hij het alleen kwetft, zal 'er een pijn deur 't gantfche been koomen, ja zom- wijl door de dijë, zo dat men daar niet raaken kan, zon- der den zieken een zoort van trekking te veroorzaaken , die na het fluiten der kwetzuure overblijft ; 't kan ook gebeuren, dat 'er eene fpanningen een zwaarepijn zij^ die den zieken de flaap belet. 12. Geneesmiddelen voor de toevallen van 'ä
Aderlaaten op den Voet. Zo 'er naa 't Aderlaaten op den Voeteene ontfteeking,
met een pijnlijke fpanning komt, moet men op de wonde de Waspleister van Galeen , of een drukdoek in warme brandewijn nat gemaakt, 'er cç leggen; zo de pijn en da fpanning met meer geweld aankoomen , moet men niet ontzien, verfcheidene reizen, is 't noodig, op den arm ader te laaten, en 'er pappen op te leggen ; of een pleister van het unguentum divinum, of de bruine pleister, of iet desgelijks ; maar de wonde wil doorgaans geen vet vee-; len ; als de verzweering geëindigd is, zal men de wonde' opdrogen, hetzij met het wit van Rhafes, of met de Poin-, pholijx, of met gebrande ceruis. Wat de ontfteeking en de verzweering belangt, die na
het kwetzen van 't been-vlies voorvalt, men moet pijn- ftillende en afveegende reeds gewaagde middelen daar voor gebruiken ; wordt de kleine zenuw gansch afgefne- den, dan koomen 'er geen groote toevallen , dan moét niet alleen het been , maar ook de dijë met de geest van lavendel met brandewijn, of andere geestige vogten ge- fineerd worden, dog best is een verzagtende groote pap. . <■
i3. Fan het Aderlaaten op verfcheidene
plaatzen van het Hoofd. Wanneer men aan 't Hoofd Aderlaat, is 't gemeenlijk
aan de hals-ader, of in de twee takken welke men in 't voorste van den hals voelt, en meenigmaal grooter zijn, als de tak zelve, geevende bloeds genoeg om ze mee vrugt, en immers zo veilig te openen; men laat ook in de flaap-ader op 't voorhoofd, in den grooten hoek van 't oog en onder de tong. Als men de Hals-ader laat, of in haare takken, maakC
men van een ioek een beuling, om den band te leggen. i. Legt men hem op 't midden van de nek, en de twee einden kruist men van vooren, boven op 't borstbeen, geevende die aan iemand te houden, om ze zo naauw als noodig is toe te haaien, om de vaaten zonder ongemak van den zieken zigtbaar te maaken. 2. Of men kan 't midden van den band aan de kant van den hals leggen, daar men het openen van de ader voor heeft, kruisfende de twee einden onder den Oxel van de andere zijde, en haaiende hem zo naauw toe als noodig is. 3. Men kan den band om laag aan den hals leggen, met ze tweemaal om te winden, en den knoop in den nek te leggen; maar men moet zorg drangen , dat men een fmalle drukdoek tusfchen de band en de aders legt, op dat de aders eerder dan de longe-püp gedrukt worde; of men kan de twee einden van den band iemand in de hand geeven ; dus maakt men, dat hij adem kan haaien ; dit te beletten zou- de een groot ongemak zijn, 't geen men altijd in 't laaten aan den hals moet fragten voor te koomen, hoe men den band ook leggen mag. Als de band legt, en de ader voor den dag is gekoomen, F a gal |
||||||
ADE. ADH. ADr;
|
ADI. ADJ. ADM. ADN. ADO.
|
||||||||||
44
|
|||||||||||
zal 'et de Wondheelcr overlangs een vrij groot gat in
tnaaken , belasten den zieken de tong en 't kakebeen wakker te roeren, en 't hoofd achter en voor over te be- weegen, om het bloed in de buitenste aders meer te doen koomen; hij kan hein ook een kleia ftukje zoct-houtte kaauwen geeven; zo het bloed daar met geen geweld ge- noeg uitliep; om in een bekken gevangen te worden, moet men het door een kaart die gevouwen is, als een gootje daar in leiden ; en als men 't genoeg heeft uitge- haald, moet men op de opening een drukdoek leggen , die men met een band vast maakt, die niet te naauw is toegehaald, om hetademhaalen niette beletten. Men gebruikt dezelfde manieren van banden te leggen,
waar men ook aan 't hoofd laaten mag, ja zelfs als men het onder de tong doet, om dat het alle takken van de hals-ader zijn ; maar zo 'er een flag-adcr in de flaap van het hoofd geopend moet worden , moet den band een weinig boven de plaats leggen, welke men openen moet; dragende zorg, dat men daar een drukdoekjusfehende takken der flag-ader en den band legt; zo men ze aan den hals lag, of beneeden de plaats, daar men laaten wilde, zoude men het bloed ophouden, 't geen van beneeden na omhooggaat, en't noodzaken elders heen te gaan; daar 't minder teegenftand bejegende. Eèr wij dit Hoofdpoinct eindigen, moeten wij aanmer-
ken, dat, zoo het Aderlaaten aan iemand niet te doen is, men hem een half dozijn bloedzuigers aan den rand van zijn fondament kan zetten ; na dat men het eenigen tijd met laauwe zoetemelk geftoofd heeft ; als 'er de bloedzuigers afgevallen zijn , moet men den zieken op een ftoof met een gat zetten, daar men een pot met koo- kend water ingezet heeft; de waasfem van dit water zal het bloed uitlokken, om zoo veekte krijgen als nodig is; maar dat bloed af tappen, word meest in ziekten van de ingewanden des buiks gebruikt. 14. aanmerking op de T.anr.euen.
Om zorg te draagen, dat men de ader deurfteekende,
geene trekkers, of ondergeleegen deelen kwetze, heeft Loüwer een Lancet verzonnen, dat aan de eene kant geheel een fnelle fneede heeft, en aan de andere kant maar aan de punt, en zoo ver maar, als in ftaatis, om 'ermeede door de ader te koomen, terwijl de rest ftomp is; zoo dra het Lancet door de ader is, wil hij het al mij- dende na boven en van zig af gebruikt hebben, wanneer men geen gevaar zal loopen den ader door te ftooten ; dog hij ftaat toe, dat dit goed voor leerlingen is ; maar zij, die in dekoniï ervaaren zijn, hebben zulks niet no- dig. ADHADOTA; is eene Noot voortbrengende Planten-
geflacht van verfcheidene zoorten op Ceijlon , Malabaar , en elders in Indien groeijende, wordende door Linnäus in zijne Species Plantarum, pag. 15. juflicia genaamt. ADIANTHUM ALBUM, zie MUURRUIT.
ADIANTHUM NIGRUM , zie VROUWENHAIR.
ADIANTHUM AUREUM, zie WEDERDOOD,
ADIANTHUM RUBRUM, zie WEDERDOOD.
ADIAPNEUSTICA , zoo veel als belemmerde ver-
ftopte doorwaasfeming, die zijn oorfprong heeft van eene veriiijmering of verftopping van de zweetgaatjes in den opperhuid. ADIAPTOTOS, dus worden de geneesmiddelen ge-
naamt, die tegens het colijk of buikwee gebruikt worden. ADIARHOEA. Is eene verftopping van al het geen,
waar van men zig door den afgang moet ontdoen. |
|||||||||||
ADIB; dos word door Avicsnna de Wolf genaamt,
wiens lever hij als een.uitmuntendt middel tegens alle Ie- verzu'ktens voorfchrijft. ADIB AT; dus noemen de Arabieren het Kwikzilver,
of de Mercurius. ADIMNAIN; een Africaansch Dier, tam van aart,'
zijnde van groote als een kalf, zweemt yan gedaante na een fchaap, heeft lange neerhangende boren, en zeer zachte, dog korte wolle ; in Numidien en Lijbien daar het veel gevonden word, handelt men'er even eens als een fchaap meede, en de inwoonders voeden zig met deszelfs melk. Dit dier , waarvan het wijfje hoorns draagt, dog het mannetje niet, is zoo fterk, dat het met gemak een mensch kan draagen. ADIPOSA TUNICA , zie VETVLIES.
ADIPSA, Geneesmiddelen die dorst lesfehendezijn.
ADIPSIA ; betekent gebrek van dorst in heete koort-
zen, 't geen doorgaans als een voorteeken van zinneloos- heid moet aangemerkt worden. ADJUDICIEEREN, een Rechtsgeleerde uitdrukking,'
betekenende zoo veel als dat den Rechter aan iemand iets op een gerechtelijke wijze toewijst. ADJUVANTIA MEDICAMINA, in de recepten
of voorfchriften der Geneesmeesters, worden hier düs- danige zaamengeftelde of enkelde Artzenijen door ver- ftaan, die de werking der bijgevoegde middelen des te meer kragt bijzetten ; dit heeft voornaamelijk plaats in de purgeer- of:buikzuiverende middelen, en worden dus nies oneigcntlijk' meedehelpende of prikkelende geneesmidde- len genaamt. ADIIJLISTOS, dusdanig word de wijn genaamt, die
nog niet gezuivert is, en op zijn moer legt. ADMINIST ATOR ; Mmimflratie ; het bewind, op.;
zigt, of beftiering over het een of't ander te hebben. ADNASCENTIA, ook Epiphijfis, Mditamentumi
men noemt zodanig de nieuwe fcheutjes of taksk'ens, die zomwijlen in de lente van de planten uitfpruiten, en waar van in 't vervolg een nieuwe plant voortgebragt word ; dit vind voornaamelijk plaats in de bolgewasfen, zoo als hijacinthen, tulpen, enz. Ook werd'er een aanwas des beens door begreepen, naamelijk wanneer 'er een been aan het groote been gewasfen is. ADNATA; Albuginea; Tunica conjunäivai 't aan«
gewasfen oogvlies, wit van koleur, iterker dan de ande- ren, uit beenvlies ontftaande, dog teffens flap en be- weeglijk ; heeft in 't midden voor 't hoornvlies een groot gat, verftrekkende tot doorftraaling van de regenboog en oogappel. Dit vlies is boven maaten gevoelig, en bevat veel bloed en polsadertjes, die in de oog-ontfteekingen fterk opzwellen, en dan ook duidelijk kunnen worden ge- zien. Men kan het zelve als dubbeld aanmerken, wor- dende dat gedeelte, 't welk de inwendigeoogenvlakte be- dekt, Adnata Palpebrarum genaamt; dog daar ze de Scle- rotien, of't donkere hoornvlies bekleed, draagt het de naam van Adnata Oculi ; en ook Tunica Conjwiïliva. ADOLESCENTIA , Jongelingfchap, word gerekene
van het vijfde, anderen zeggen van het veertiende, tor het twintigfte ofvijf-en-twintigfte jaar; de tijd der Jonge- lingfchap duurt eigentlijk zoo lang, als het lighaam in leng- te groeit, 't geen ook klaar uit het woord zelve blijkt, dewijl Adolefco zoo veel als wasfen of groeijen betekent. ADONIS EXOCETUS, een Zeevisch, die om des-
zelfs fraaiheid en levendige koleuren, de fchoonfte onder de visfehen genaamt word, en daar door de naam van Monis draagt ; zijnde dit çea bevallig en welgemaakt . Jongeling
|
|||||||||||
ADO. ADP. ADS. ADÜ.
Jongeling geweest uit hetEijland Cijprus , daar volgens de
Fabeldichteren, ^s/ü/j-deGodinne der Liefde, op verliefde. ADONIS FLOS, zie BRUINETTE. ADOPTEEREN ; in 't latijn Adoptio, van ad en opto, 't geen zoo veel betjkent als eligo, ikkieze, hier doorver- ftaat men een Vreemdeling aan te neernen.hemals Zoon te erkennen, en een even gelijke erfportie, als zijne eigen kinderen toe te leggen. Bij de Romeinen was dit eene plcgtighcid, die in't openbaar gefchiede ; men was ge- woon, de Kinderen onder de mantel of rok van de gee- nc, die hun adopteerden (of voor Kinderen aannamen), te plaatzen, als of men had willen veinzen, dat ze van hun afllamden of voortgetcelt waaren ; en dit is de oor- fprong van het nog hedendaagfehe gebruik in veele lan- den , om de Kinderen in onecht geteelt, terwijl zij wet- tig gemaakt worden, onder een fpreed of laken te plaat- zen. Bij de Romeinen kreegen de geadopteerde Kinderen een gelijke Erfportie met de eigen Kinderen, de geene ook die onder hun geadopteert wierden, waaren aanltonds aan de Vaderlijke magt onderworpen, van de geene die hun aannamen , dog in tegendeel ontflagea en bevrijd van die van hun eigen Vader. ADOR, zie SPELT. ADOS; Koelwater; is zulk water, waar in gloeijend
Ijzer of ftaal is gclescht ofgekoelt, het heeft eene ope- nende kragt ADOXA, zie MOSCHATELLINA.
AD PONDUS OMNIUM , Artzenij kunstwoord , word veelmaalen in de recepten of voorfchriften der Ge- ncesheeren gevonden, wil zoo veel zeggen, dat men van het laatst voorgefchreeven geneesmiddel, zoo veel in ge- wigt moet neemen, als het gewigt van alle de bovenftaan- de zaainen bedraagt; bij voorbeeld Anijszaad, een lood. Karweijzaad, een half lood. Korianderzaad, een half lood. : Klein gepelt cardamomzaad, een vierde lood. Zuiker, zoo veel als alles te zaainen weegt, of
Ai Pondus omnium, zijnde volgens dit voor- febrift, twee en een vierde lood. ADPRESSUS , of Appresfus, aangegroeit, of dus »roeijende. ADSCHIAR, zie AZIA.
ADSIGNATIE, zie ASSIGNATIE, ADSPERSUS, zie ASPERSUS. ADSTANTES, worden in de fchriften van zommige de zulken meede betekent, die een Zieke of Patient op- pas fen. ADSTRICTIO ; zaamentrekking, zoo als bij voor-
beeld Adflriüio Alvi, betekent hardlijvigheid, of een gefloten lijf. ADSTRINGENTIA ; Zaamentrekkcnde Middelen ,
die door hunne bijzonderen aart, en wrangen fmaak, de eigenfehap hebben, om de vloeijende zappen, die tee- gennatuuriijk zijn, te bedwingen, en door de krimping, die zij in de vaten te weege brengen, te Hoppen ; voorts door hun zaamentrekkend vermoogen, de vezelen een nieuwe kragt bijzetten. ADULTEREEREN ; Vervalfihen ; Vervaljching ;
kunnende dit-in allerleij dingen plaats vinden; naamelijk Wanneer men een goede zaak om winst te. doen , met'een flegte ftoffe, of ook met vreemde dingen vermengt., en die dikwils zeer nadeelig in 't gebruik kunnen zijn;-in- zonderheid wanneer ze tot geneesmiddelen,, of fpijs en drank dienen ; deeze handelwijs word egter nimmer door |
|||||||
ADU. ADV. ADIJ. AEG.
|
|||||||
een eerlijk man in' 't werk geftelt; hij geeft zijne waaren
echt en zonder vervalfching, en laat zig liever wat duur- der betaalen. ADUNCUS ; Omgekromt, Krom, Omgeboogen.
ADURENTIA MEDICAMINA; zijn die middelen, welke een brandend vermoogen' bezitten, en gebruikt worden om kwaad vleesch weg te bijten ; men bedient 'er zig van bij kwaadaartige zweeren, in de plaats van een cauterium of brandijzer. ADUSTIO ; is de operatie van branding met de Moxa
tegens de Jicht en Podagra, die ook dikwils met een ge- wensebten uitflag in die kwaaien is gebruikt, waarom wij niet ondienstig achten, dit middel, en hoedanig het ge* bruikt word , wat nader te befchrijven. De Moxa is ei- gentlijk de witte, wolagtige en fpinnewebs-wijze huid , die van buiten aan een zoort van Bijvoet gevonden, en van het kruid zelve, als 'er de flengel afgenoomen is, kan gemaakt worden; het heeft de gedaante van een lan- gen Hengel, zoo dik als een ftroohalm, en veelverwig van koleur, dog na den grijzen hellende; dit middel is voor omtrent vijftigjaaren uit Oost-Indien tot ons gebragt, en word op de volgende wijze gebruikt : Men maakt 'er pun- tige en langagtige rolletjes van, op de wijze als reukkaars- jes, die men in krankzinnigheid en vallende ziekte op 't hoofd, dog in de jicht en podagra op de handen en voetep zet, als dan fteekt men ze in brand, en laat ze dus in- branden , 't geen met weinig pijn gefchied, en veeltijds, zoo men zegt, door eene op ftaande voets geneezing word gevolgt. ADVENT , betekent zoo veel afs 't aanftaande Ge-
boorte-feest van den Heiland ; dus word het genoomen- voor dien tijd, welke voor Kerstijd gaat, en beloopt vier weeken, beginnende op St. Andries dag, indien die op een Zondag invalt, en anders Zondags te vooren, of wel daar na. ADVENTITIABONA, zijn zulke goederen, die de
kinderen rjiet van hunne ouders, maar van anderen, het zij door legaat, gifte, of op een andere wijze verkrij- gen; men verdeelt dit in Regularia en Irregularia;-Re~ gularia word door verdaan, wanneer de Vader 't vrugt- gebruik, dog het Kind de eigendom toekomt ; en Irregula* ria, als vrugtgebruik en eigendom beide het Kind behooren. AD VERSARIA, Schrijf- of Klad-Boek waar in alles na vervolg word aangeteekend, dat een Koopman uit- of inflaat, als meede de daagelijkfche ontfang en uitgaaf, om naderhand elks bij het zijne in 't groot Boek te worden overgebragt:Men noemt mede adverfaria een Boek, waar in Menfchen van ftudie of liefhebbers van Ieezen gewoon zijn, hunne aanmerkingen in op te tekenen. ADVIJS-BRIEF , voegt men bij Wisfel-Brieven en
gezondene goederen; die dient tot narigt, dat men een wisfel van zulk eene zom op hem, aan wien men fchrijft getrokken heeft ; en men voegt 'er het verzoek bij, die te willen accepteeren, en op den vervaltijd betaalen. Op de- zelfde wijze berigt men,. goederen verzendende, zulke goederen, ter waarde van zoo veel, gezonden met de Schipr per of Voerman N. N. Men- berigt 'er de bedungene vragp hij; en verders als 't geen men dienstig oordeelt : Geen Koopman accepteert, veel min betaald een wisfel zonder: voor- af gaande Advijs-Brief. ADIJNAMON, dusdanig word een zoort van gebrou>
wen Wijn genaamt, beftaande uit twee deelen most, en een deel water. AEGAGROPILAE, zie GEÎTE BALLEN., AEGERÏNON, zie POPULIER ZALVEi F 3 AEGIA;
|
|||||||
AEO. AEQ. AEIl.
daar door geenzins beweezen wierde, dat de beweeging
der lugt, waar in de windbeflaat op een gelijke wijze in de natuur voortgebragt werde, gelijk de beweeging der dampen uit de kogel Men ziet niet onaardig uit deeze kogel, hoe fterk de kragt van een bcfloten lugt werkt, die verdunt en los breekt. AEON. De ouderdom of's Menfchen leeftijd.
AEQUAAL-PRINCIPAAL, is een Mufikaal kunst-
woord, betekenende, dat de benedenste fleutel niet bo- ven E loopc, maar agt voet toon hebbe, zoo als de ge- meene Bas van een Menfchen-ftem. Door zommigen word bij een Orgel het Principaal genoemt, dat nog laa- ger dan agt voeten is , en A'jquaal-Principaal als het maar met de diepfte zoort van 32 voeten bereikt. AEQUAAL STEM-WERK. Dit woord gebruiken
de Orgel-maakers om eenerleij toon, geluid en pijpen, die evenwel van verfcheiden aart zijn, uit te drukken ; als een Stern-werk of zoort van pijpen, agt voeten toon beeft en het andere ook zoo veel, dan noemt men ze Aequaal. AEQUALIA noemt men zulke dingen, die met mal«
kanderen in grootheid gelijk zijn en over een koomen. AEQUATIS COROLLA; Een gelijke Bloem, word
in de Kruidkunde een Bloem genaamt, waar van de bloem- bladen alle gelijk zijn. AEQUATOR , noemt men eene der grootfte leringen)
van de oppervlakte des aardkloots, of van eenig ander bolrond, zijnde even wijd of negentig graaden van haare beide aspuncen (Poli) gelegen. Door de Zeevaarende bolde Aeqnator van de waereldkloot de Linie genaamt. AF.QUI LIBRIUM, zie EVEN WIG T.
AEQUINOCTIUM, word die tijd genaamt, wanneer
op den geheclen aarbodem dag en nagt even lang is, eh dus van twaalf uuren ; als dan gaat de zon in het teken van de Ram of Waag; dit gebeurt tweemaalen 's ;aars, naamelijk in de lente, dan word het Aëquino&ium Ver- nale, en in de herfst AequinoEtium Autumnale genaamt. AEQUTPOLLENTIA, veritaat men door, wanneer
twee Propofaicn of Stellingen van even veel gewigt zijn, hoewel ze nochtans in uitdrukkingen en woorden eenig- 1 zins verfchillen. AEQU1VALENT , geeft zoo veel te kennen, als een
zaak van gelijke waarde ; fchoon deeze betekenis 'er nitf meede overeenkoomt, indien het in een andere zin ge- nomen word ; en wel in deeze, dat wanneer iemand in zommige Provintien der Vereenigde Nederlanden, eenig Ampt bekoomt, hij verpligt is, een zekere daar toe ge- fielde zomma gelds in 's Lands kas te betaalen, en dit word Aequivalertt; gehaamt, dog zeer oneigentlijk, dewijl die betaalde penningen nimmer in waarde tegens het Ampt kunnen opweegen. AEQUIVOCA, of Hononijmia, worden zulke woor-
den genaamt, die tweederleij betekenis hebben. AEQUIVOCA GENERATIO; tweezinnigevoorttee-
ling, betekent in de Kruidkunde zoo veel, als iets, waar ran men de voortteelings-wijze niet eigentlijk weet. AER, zie LUCHT.
AERA, verftaat men een zekere Jaar-rekening of Tijd
door, naar welke de jaaren pleegen getelt te worden. Zie hier meerder van op EPOCHA. AER A Ril, zijn zodanige Handwerks-lieden, die in
metaaien werken; als bij voorbeeld Munters, Goud- en Zilverfmeeden , Tingieters, en anderen. AERDATI, dus noemde Paracelsus de Luchtgees-
ten, dien hij waande hem toegedaan te zijn, en licht bii te zetten. AERIS
|
||||||
4<S AEG. AEI. AEM. AEN. AEO.
AEGIA, is een witte vlek in 't gezigt van 't oog.
AEGIDION, Aegropofon, dusdanig word een Genees- middel voor de oogen genaamt. AEGILOPS , Jnchihps , Corax , is een vuurig ge-
zwel aan de oogen. Anchilops betekend eigentlijk een zweertje tusfehen den hoek van 't oog en den neus, 't welk nog niet geopend is : Door Aegilops, wordt wel een gelijkzoortig gezwel verftaan ; dog met dit onderfcheid, dat wanneer het niet bij tij ds geopend word, het neus- öeen gevaar loopt om daar door aangetast en weggegee- ten te worden ; of op zijn best dat het daar een fistel of etterhol maakt. Een zeker onkruid Dravig o?wilde Ha- ver genaamt, draagt meedëde naam van Aegilops. AEGLEUCES, is een zoort van zoeten Wijn, die
altoos de frhaak van Most behoudt. AEGOPODIUM ; Wilde Angelike ; St. Gerardskruid.
Zie ANGELIKE (KLEINE WILDE). Een zekere ge- koleurde Steen, draagt meede deezen naam. AEGIJPTION , anders Aegijptiacum Unguentum ;
Egijptifche zalf, is een zalf, rood na 't purper hellende van koleur, en word uit twee oneen fterken Wijn-azijn, en zes drachmen /paans groen toebereid, zij is zeer dien- ftig voor Scheurbuikig tandvleesch , als meede om de zweertjes bij de nagels en beenderen te zuiveren ; het word bij veele Heelmeesters gebruikt om verrot vleesch te geneezen. AEIPATHIA ; dus noemt men een lang aanhoudende
fmertelijke aandoening. AEMBEELD, in 't latijn Incus, is een grootere of
Heindere klomp of blok van ijzer, 't welk op een houten voet Haat ; wordende dit door de S meeden en andere Handwerkers die in bergflofFen werken, gebezigt. De Aembeelden moeten van zuiver ijzer gefmeed worden, en dewijl die dikwils verfcheidene hondert ponden wee- gen, en zulks gloeijénd moet gefchiedcn, kan men ligt begrijpen dat 'er een groot werktuig vereischt word, om het uit en in 't vuur te ligten. Plinius noemt eenen Cijnira , als uitvinder van het Aembeeld, Tang en Ha- mer: Waarfchijnelijker kan men het aan Tubal-Kain toe- fchrijven, dewijl Moses Gen. iv: 22. van hem getuigt, dat hy een Leermeester was van alle werkers in koper en ijzer. AENOSIS. Begieting, befprenging. AEOLIPILA, Wind- of Damp-Kogel ; is een holle kloot of kogel van koper of eenig ander vast Metaal, waar aan een nauwe pijp met flaglood gezoldeerd is, die aan 't eene eind zulk een nauwe opening heeft, dat men 'er met moeite een fijne naald kan inbrengen ; dog welke pijp hoe digter ze aan den kogel koomt, hoe wijder ze moet zijn. Deeze kloot of kogel gloeijénd heet ge- maakt , en die dan in water geftooken, zal 'er het water indringen en de ruimte, die bijna lugtledig is, vervul- len ; wanneer men deeze kloot dan weder bij het vuur zet, zal 'er het water onder de gedaante van eenen uit- wazemende damp, met veel geraas en geweld, en bij vlaagen uitgedreeven worden; gefchiedende zulks door de verdunning en uitzetting van de inwendig heet gewor- den lugt. Zomrnigen hebben beweert, dat men dus het water of eenige andere vloeijitoffe in wind koste ver- anderen , en veele oude Natuurkundigen zijn van gedag- ten geweest, hier dooi de oorfprong en aardt van den wind te kunnen vcrklaaren; dog de fchrandere Heer Wolff heeft oordeelkundig aangemerkt, dat men deeze kogel wel luchtledig, en vervolgens het daar in beflote- m water, door een fterk vuur in de gedaante van een dainpigen windt weder daar uit koste drijven ; dog dat |
||||||
AES. AET. AËV. AFÖ.
|
||||||||||||
AER. AES.
|
||||||||||||
4?
|
||||||||||||
AERISCRIJSTALLI.zieKRIJSTALLENvANKOPER.
AERIS FLOS , worden bij zominigen de hoekjes of
korrels genaamt, die uit het ontbonden ertz of metaal fpringen ; dog bij anderen word 'er overgehaalt Spaansch- sroen door verltaan. AER1S LAPIS, Koper-erts.
AERIS SQUAMA , Schuim van Koper.
AERIS V1RIDE, zie SPAANSCH-GROEN.
AEROGRAPHIA, dusdanig word de befchrijving van
de Lucht genaamt. AEROIDES, zie JASPECH.
AEROMANTIA. In de eeuwen doen het Bijgeloof
de eerste zetel onder de menfchen had, wierd hier de kunst van waarzeggen uit het lucht-geftel door betekent. AEROMEL, zie LUCHT-HONING.
AEROMOTRIA, dusdanig noemt men de kunst, om
de kragten en eigenfchappen der Lucht te meeten. AEROSIS, zie LUCHTS-VERANDERING.
AERUGINOSUS ; Koperroestig ; men zegt ook At-
fuginofo Bilis, waar meede een groene en buitenmaati- gen lelijke Gai-flijm betekent word. AERUGO , zie SPAANSCH-GROEN.
AES, zie KOPER.
AES , betekent ook Ertz, Geld, als meede de waar-
de van iets. . AES CALDARIUM, zie KLOKKEN-SPIJS. AES USTUM, zie GEBRAND KOPER.
AESCHINOMANA PLANT AE ; Gevoelige Planten ;
Zijn zodanige, die eenige tekenen van gevoel bij het aan- raaken vertoonen ; bij voorbeeld, een nederdaaling en inkrimping der bladen ; zoo als men aan de Herba viva velfenfitiva gewaar word. AESCHOS, ongeftekheid van het geheele lighaam,
Of wel van een deel derzelver. AESTAS, zie ZOMER.
AESTIMÀTIO, de waarde of prijs, waar op eene
zaake is gefchat. AESTIMATOR LITIS, noemt men de beflisfer van
een gefchil. AESTIMEEREN, achten , waardeeren , fchatten.
Aangedaane hoon of verongelijking niet te aeflimeeren, nog 'er zig over te wreeken, is het kenmerk van een edele en verheven ziel. De Injurien aeflimeeren is het aangedaane ongelijk op een zeker ftuk geld te fchat- ten, tot welkers betaaling de beledigde het recht heeft, om zijnen belediger voor den Rechter te roepen, en hem aclie te maaken; men noemt Litern aeflimare, wanneer de- Gedaagde in zulk een hooge boete word veroordeelt, als den Impétrant heeft geëischt. AESTIVUS; Zomers, dat in de zomer voortkoomt of
tijp word, gelijk veele planten en vrugten. AESTPHORA, is de verbranding van 'tvleesch, of
Van eenige Iigbaamelijke zelfftandigheid. AESTUARIUM , noemen de Heelkundigen een zeker
Werktuig, dat tot verwarming van verkoude leden word |
AESTUS MARIS, zie EBBE en VLOED.
AETAS, zie OUDERDOM. AETERNITAS, zie EEUWIGHEID. AETHALE; Fuligo, Schoorßeen-roet, word door de Miniatuur of Waterverf-fcbilders gebezigt : Om het te ge- bruiken laat men 't met fchoon water kooken ; een kwartiers uur gekookt hebbende, doet men het door een doek lopen, om 'er de vuiligheid van af te zonderen, waar na men het weder op 't vuur ftelt, en op nieuw zoo lange laat ko- ken , tot dat het de confidentie of dikte van dunne iïjroop heeft verkreegen ; als dan bewaart men het in een vlesje, en het willende gebruiken, neemt men 'er een weinig van op een vlak glaasje, moetende als dan na behooren met fchoon water verdunt worden ; fjet levert een fraaije bruine koleur op. AETHER , hier door verftaat men 't vuurige of fijne
deel der lucht, dat door de geheele waereld uitgebreid is, en alle de ruimtens tusfchen de groote en vaste lighaamen vervult. Alle de zulken, die de aarde in het middelpunt van de gantfche gefchapene waereld plaatzen, noemen die luchtftreek, die boven de lucht van ons element gevon- den word, en de fijne ftoffe dier luchtftreek, Aether; waarom ook de waereld in een Elementarifche en Aethe- rijche luchtftreek word verdeelt; in de eerste worden de elementen, in de tweede de fterren, planeeten en ande- re hemel-lighaamen of verfchijnzelen geftelt. Zommigen zijn van gedachten, dat de Aether van een vuurige na- tuur zij, en de vuurige luchtverfchijnzelen veroorzaakt en te weege brengt; zij weet ook zomtijds in de zappen der lighaamen te geraaken, waar zij door de longen in 't bloed dringt, en aldaar veele beweegingen maakt. De naam van Aether word ook aan een zeer fijne Alcahol vint gege- ven, als meede aan een dikwils overgehaalde geest van Koperrood, die men zegt, voortreffelijke kragten te be- zitten. AETHIOPIS, zie MOORKRUID. AETHIOPS, zie MORIAAN. AETHIOPS MINERALIS, is een zamengefteld mid- del , of compofitum in de Apotheeken , 't Welk uit een ge- lijke kwantiteit Kwikzilver en Zwavel word bereidt ; ge- fchiedende dit voor 't vuur door geftadig roeren, of zon- der vuur door wrijven , tot zoo lange dat het een zwarte masfa of poeder word. De grootè Boerhave fchrijft dit middel luttel kragt toe, en zegt dat het van weinig of geen gebruik in de Geneeskunde is. AETHNA, deeze naam draagt een vuurfpouwende
Berg in het eijland Sicilien. Dusdanig noemt men ook al- lerleij zoorten van zwavelig vuur dat uit de Lijm-putten ontftaat. AETIOLOGIA, is de gronden oorzaak met de ge-
zonde reeden overeenkomende, die men van alle de na- tuurlijke en boven natuurlijke dingen, welke in 's Men- fchen Lighaam voorkomen, kan geeven. Om deeze ree- . den is het Pars Aetiologica der Artzenij-kunde, dat gee- ne, 't welke de hoofdoorzaaken derziektens enkrankhee- den aantoont. AETITES, zie ADELAAR-STEEN. AEVUM, wordt in drie betekenisfen genomen : Als ten eersten, in 't algemeen ieder duurzaamheid : Ten twe- den de eeuwigheid; en tenderden een tijdt, die wel een begin, dog geen einde heeft. AFDRIJVEN, noemt men wanneer het zilver op den
drijff-haard van Lood word afgezonden. De Papiermaa- kers noemen afdrijven, wanneer zij het papier met een ijzeren inftiwnent boven en beneeden gelijk maiken. AFFECTIO,
|
|||||||||||
gebruikt. Ook word door dit woord een Badfloove ver-
ftaan. _ AES TUS (FEBRILIS), hitte en brand van een koorts,
die dikwils met dorst verzelt is. AESTUS, is die hitte, welke door 't vermeerderent
fneller flaan van 't hart en der levenszappen en geesten in de aderen en zenuwen veroorzaakt word, en die volgens de Barometer van Fahrenheit, vanboven de 80 tot aan 107 graaden toe kan opftiigen, wordende die voor de grootftc trap dcï koorts-hitte gehouden. |
||||||||||||
tS AFF. AFJ. AFK. AFO. AFR. AFS. AFV.
|
||||||||||
AFV. AFZ. AGA.
|
||||||||||
AFFECTIO , in een algemcene zin beteekent dit
een onaffcbeidelijke eigenfehap van iets ; dusdanig is de hoeveelheid, het gewigt, degroote, en de gedaante , tffeÜien of hoedanigheden van alle Lighaâmen. AFFECÏUS , dus noemt men zekere Gemoedsbe-
weegingen, die ons aanporren om het geene goed is te beminnen en te begeeren, en het kwaade te mijden en,te naaten: De hartstochten, van liefde en vriendfehap worden meede dus genaamt. AFFECTüS, of Pathema-; hier door worden alle de
krankheden en natuurlijke fmerten en lijden, waar meede ons menfchelijk lighaam behebt is, begreepen. AFFIGEEREN, is het een of't ander opentlijk ter
bekentimaaking aanplakken, gelijk met Placaaten, Billet- ten van Verkoopingen , en meer andere dingen ge- fchied. AFFION, oT Amfion, is het zelve als Opium. Ook
draagt een zeker Conferf, dat door de Indiaanen op het Eijlarid Bantam en elders bereid word, deezen naam; de Indiaanen houden hier de bereiding van voor een ge- heim, zij gebruiken het om geile lusten en wreedheid gaande te maaken. AFFODILLE (WITTE), in't latijn Asphodelus (As-
phodelus caule nudo, foliis enfiformibus, carcinatis lavi- bus, Linn. Spec. Plantar.) van deeze plant zijn twee eoorten, als getakte en ongetakte , brengende beide klei- ne witte leKeagtige bloemen voort, ook is 'er van beiden een gropte en kleine zoort; dezelve groeijen natuurlijk in Zuid-Frankrijk, Italien, en andere wanne gewesten : Hier te lande worden ze door de liefhebbers in de bloem- tuinen gekweekt, en door fcheuring of deeling der wor- tel-fpruiten voortgezet, beminnende een losfe zandachti- ge grond, en een warme plaats. AFFODIL-LELIE, Dag-lelie, of Lelie van een Dag,
meede ook Lelie zonder Klijflers genaamt, in't latijn Li- Yn-Asphodelus, (Hemerocallis fcapo ramofo . corollis mo ■ nopetalis, Linn. Spec* Plant.) dit gewas heeft bladen en bloemen, die veel op die der Leliën gelijken, dog heeft geen klijfter, maar vezel-wortelen ; het zelve word in de bloemtuinen gekweekt. Daar zijn twee zoorten van, als met geele en met roode of vuur-koleurige bloemen, en van beiden is 'er een groote en kleindere zoort ; ligtelijk worden zij door fcheuring der wortelen gekweekt, zijnde de bekwaamde tijd daar toe vroeg in het voorjaar; in al- lerleij goede gronden willen zij zeer wel tieren en groei- jen: De bloera word Dag-lelie genaamt, om dat ze maar «enen dag duurt, dagelijks wederom andere knoppen opengaande. AFFUSIO, Opgieting, Scheijkundigebewerking,wan-
neer men ',t een of ander vogt op iets uitgiet. AFJAAGEN, is een woord-bij de Herte-jacht in ge-
bruik , wanneer het dier binnen de netten gedreeven zijn- de, zoo lang heen en weder word gejaagt, dat het van »ermocitheid ter aarden valt, en dus door de honden word gevangen, AFKOOKZEL, zie DECOCTUM.
AFORUS; zonder groeven , of zonder vooren , in tee-
genftelling dat zomniige zaaden of andere dingen als voo- 'renswijze gegroeft zijn. AFRICAANE , zie TUNETAANE.
AFROD, hier word bij de Scheijkundigen alle onrei-
ne lighaamen , als.meede het lood door verftaan. AFSPRONG, word van een haas gezegt, als hij ge-
jaagt en door de honden vervolgt, ter zijden uitfpringt. AFVAL, dus noemt men hoofdenj voeten, maagen,
|
||||||||||
levers, enz. van alle eetbaare viervoetige dieren, keuken*
gevogelte en wild. AFVERFZEL., zie TINCTUUR. AFZETTEN, impute e ren, een Heelkundige fpreek- wijs , waar door verftaan word , als eenig lid van 't Menfchelijk Ligham., door koud vuur of verfterving aan- getast, om den lijder te behouden, dit deel van het ge- zonde word afgefcheiden. AFZETTEN, zie AFZUIGEN. AFZETZELS. Tot deeze manie.r om Boomen en Planten te vermeenigvuldigen, worden jonge en fterka looten of takjes genomen, men fplit die looten van on- deren tot aan het eerste knoestje , dan doet men twee of drie Gerfte-korls in de fneede, op dat die fpleetopen blijve , vervolgens fteekt men het ter lengte van vier duimen in de grond.: Men kan het ook in een mandtje planten dat met goede aarde gevult is, dit mandtje hangt men aan een fterke tak op, en draagt wel zorge, dat het niet verdrooge, wanneer het wortel gefchoten heeft, ver- plant men het op de plaats daar men de boom wil hebben, op deeze wijze lüden de jonge boomen weinig. AFZIEDEN, "zie DECOCTUM. AFZIEDZEL , is het water, waar in kruiden of zaa- den zijn opgekookt. AFZUIGEN , en Afzetten, ook Afleggen. Zegt
men van den Wijngaart, Vijgeboomen, Kweeboomen, enz. wier takken men overbuigende, en vijf of zes dui- men diep in de aarde leggende, zij als dan wortelen fchie- ten ; en dat word een Afzetzel genaamt, als het zijne» wortel gefchoten hebbende, afgefneden en verplant word om 'er eenen boom van te kweeken, gelijk die daar hetl van genomen is. Zie 't woord Januarius of Loumaand, dear van 't Afzuigen van boomen word gefproken. De bloemen zet men insgelijks aF, en inzonderheiü
de nagel-bloemen of angelieren, met een kleine fplest on- der een knop van een tak te maaken, en deeze fpleet wat open buigende, en met wat fijne aarde aan te vul- len , en een of twee duimen hoog van dezelve aarde daar boven op te leggen, 't zij in een blikken horentje, dat van boven vast is aan de takken, die te hoog zijn om in in de grond gelegt te worden, het zij in de pot of open grond; in welke omftandigheid men wel meest de takken verkiest, die 't naast aan de grond leggen, en nieuwe uit- fpruitzels zijn, dewelke op de voorengezegde wijze in- gekorven, en met een houten haakje onder de aarde ge- hegt worden ; dus zegt men, ik hebbe een douzijn fchoo- ne afzetzels voor uw, enz. Zie ANGELIER en KWEE- KEN. AGAAT-STEEN, in 't latijn Achates, Achata; een
zoort van Edelgefteente, dat gladder en harder is dan da Jaspis, zijnde half doorfchijnend ; de Agaat-fleen is in agting door de verfcheidentbek van zijne koleuren: Veel wordt het gebezigt om alderhande fnuisterijen, als fnuif- doozen, rotting-knoppen en meer andere zaaken van te vervaardigen; dikwils ziet men dé aardigste teekeningen in dezen (leen, en de natuur wrogt 'er niet zelden, de ge- daantens van diertjes, infekten, boomtakjes en wolken, enz. in. De beste en fraaiste worden uit Oost-Indien gebragt, daar aan volgen de Siciliaanfcbe, en Duitschland levert ons de gemeenden op. Hij Hopt den buikloop en bloed- ftortingen ; men floot hem aan flukken, en gebruikt hem. inwendig als het koraal. AGALOCIIUM, zie PARADIJS-HOUT. AGAPES, ook Agapae, naam die aan de maaltijden is gegeven, welke de eerste Christenen, ter gedagtenia van
|
||||||||||
_________________________________________s_______________
|
||||||||||
Ä(?A.
-♦an het laatfte Avondmaal des Zaligmaakers met zijne
Discipelen hielde ; het is van het Griekfche woord àyi-m afkomftig, 't welk zoo veel als vriendfehap en liefde bete- kent, dewijl die gastmaalen , als liefde en eendrachts bij- eenkomften wierden aangemerkt. Zij pleegen in de Kerk te gefchieden, na dat men het H. Avondmaal had ontfan- gen. De kosten daar van wierden door de Rijken ge- draagen, die 'er de Behoeftigen bij nodigden. Schoon nu deeze bijeenkomften in den beginne, prijsfelijk en onfchuldig waaren, zoo zijn ze egter naderhand verbo- den en afgefchaft, om de misbruiken van fiempen, enz- die 'er bij in zwang rieken. Tertuxlianus en andere Kerkvaderen , maaken dikwils gewag van deeze agapes, welke voornaamelijk bij Geboortens, Huwelijken en Be- graaffenisfen wierden geviert. AGAR1CUS, Lorken-fwam, is een zoort van Kam-
pernoulje , of fponsagtig uitgroeizel van de (lam der Lor- kenloomen , die veelvuldig in dcZwitzerfche , Tijrolfcke, TridentijnJ'che, en andere gebergtens groeien : DeezeKam- pernoulje koomt niet, gelijk de meeste andere zoorten, in eene nacht voort, maar groeit langzaam aan ; en aan- merkelijk is het, dat hij niet uit gezonde en fleurige, maar uit oude zieke boomen wast; en tot een teken verftrekt, dat de boom gaat fterven. De beste Agaricus moet wit, glanzend, ligt en zag: in 't aahraaken zijn, hebbende eerst een zoetagtigen fmaak, deg die daar na bitter en walche- Iijk word. Dezelve is verwarmend, laxecrende, en tef- fens iets zaamentrekkende, zeer dienstig om de dunne weij, flijm en andere galagtige vochten en vuile flijmen uit het ligbaam, inzonderheid uit het hoofd, de maag en Jonge af te voeren ; en word dus aangepreczen in flijme- rigc verkoudheid , catharren en zinkingen , (lijm des hoofts, der borst en longe. Men geeft hem gepoeijert tot een drachma, of in infufie tot een halve drachma; dat is, van omtrent die zwaarte in water, thee of beter in wijn getrokken; dog dewijl hij veeltijds wel ecnige buikkrim- pingen en walging veroorzaakt, zoo moet men'er eenig corrigcerend middel, als bij voorbeeld gepoeijerde geng- ber, kruidnagelen, of wijnfteen-chrijftallcn bijvoegen. In de Apotheeken van zommige landen maakt men 'er koekjes (Trochifci de Agarico) van, die met zeer veel nut in de gemelde gebreken gebruikt worden; hij word ook onder andere Compoßta of zaamengeftelde middelen gebczigt. Daar is nog een ander zoort van Kampernoulje, die ook
Agaricus word genaamt, dog van de vorige geheel ver- fcbillcnde, groeit aan de oude eiken boomen, is hard en heeft de groote en gedaante van een paardehoef. Deeze Kampemoelje heeft een fterke bloedftempendc kragt, en word grootelijks gepreezen, plat geklopt zijnde, om het bloed van zwaare wonden te ftremmen ; men legt tot dien einde deeze Kampernoulje of Spons met de zijde die aan de boom vast gezeten heeft, op de wonde of bloe- dende ader, zoo dat dezelve *er wel meede gedekt zij, vervolgens moet alles met een goed verband of windzel ter deegen bevestigt worden. Veele kundige Heelmeesters weetcn zig hier van met groot voordcel en nut te bedic- ten. Daar word ook een fnel vuurvattende tondel uit deeze
eiken fwam of fpongie bereid; om deeze hoedanigheid aan de fwam te geeven , Iaat men hem eenigen tijd in een loog van houtasch wecken, waar na men hem gedroogt zijnde, met een hamer of ander zwaar infiniment zoo lange beukt en klopt, tot dat hij geheel week en zagt is, »Is wanneer hij ligtelijk door middel van een vuuifteen en |
||||||
AGE. AGG. AGI. AGIT. AGO. 4j
ftaal vonken vat. In Duitschland en elders, daar deeze
Eikenboom menigvuldig groeit, bedient men zig veel van deezen tondel. Deeze tondel is meede een deftig bloed- flempent middel. AGENDA, een Memorie-boekje, waar in men gewoon
is, een en andere zaaken ter loops aan te tekenen, om ze vervolgens nader in een ander boek over te draagen. AGENT, is iemand, die de belangen van een ander
waarneemt, het zij de bezigheden van eenig groot Huis, Koopman, ofte wel van Hoven der Vorsten en Konin- gen. In de Provintie van Friesland noemt men Agenten, die de zaaken van de Militie waarneemen, hunne foldijen naar de guarnifoenen bezorgen, en alles verrigten, het geene in Holland die gcene doen , welke men Solliciteur Militair noemt. Zie op dat Articul. AGER, betekent een Bouwland dat bezaait word, of
reeds bezaait is. AGERASIA, Incenefcentia, word de toeftand des
lighaams genaamt, wanneer iemand in jaaren toeneemen- de, en dus verouderende, nochtans even fris en jeugdig van gelaat blijft. AGERATÜM, zie LEVERBALSEM.
AGGREGATUS FLOS, Vergaderde Bloem, is een
zodanige, die in een gemeenzaame kelk veel kleine bloem- tjes heeft, het zij met of zonder eige deeltjes. AGGREGATIE PLANTjE , Vergaderde Planten,
zijn zodanige, die de voorgemelde vergaderde bloemen voortbrengen. AGIO. In de koopftcden, daar openbaare Wisfelban-
ken zijn, drukt men door't woord Agio, de wisfel of onderfcheid uit, die 'er tusfehen 't bank en casgeld heerscht. De Agio van de Bank is bijna op alle plaatzen verfchei- den ; te Amfterdam is zij gewoonlijk 3 à 4 ten honderd. Deeze fpreekwijze is van de Italiaanen herkomftig, en betekent in die fpraak zoo veel als helpen, als of men zei- de; dienende om den handel van de Bank en Wisfel lig- ter te maaken , en te gemoet te koomen. AGITACULUM, betekent in de Pharmacie en ander»
een Omroerßok. AGNOSCEEREN , zoo veel als erkennen , dit word
gezegt van iemand, wiens hand onder een Brief of Reke- ning ftaande, verplicht werd, om die voor den Rechter te erkennen. AGNUS, zie LAM.
AGNUS CASTUS , zie KUISCHBOOM.
AGNUS SCIJTIÇUS , vel Tartaricus, Tartarisch
Lam, is een zekere plant in China en Tartarijen groei» jende. Zie TARTARISCH LAM. AG ON, betekent een Kamp, Worsteling, als meede
het uitterfte levensgevaar, wanneer de nog overig zijnde levenskrachten met de ziekte van eenen zieltogenden kran- ke als worftelen, en haare uitterfte pogingen in 't werk ftellen; hier van daan word 'er van iemand, die de laat- fte fnik ftaat te geven , gezegt, hij agonifeert. AGONIA, dus word een gemengde gemoedsdrift ge-
naamt, uit vrees en toorn, of hoope en droefheid zaa- mengeftelt, 't welk een zoort Van ftrijd tusfehen twee te- genoverftaande hartstochten verwekt. Zomtijds word ook die naam aan de onvrugtbaarheid, zoo wel van de man- nelijke als vrouwelijke kunne gegeven. AGONIA, zie ONVRUGTBAARHEID.
AGONISTICON; bij enkelde Schrijvers vind men
dit woord gebezigt, om het allerkoudfie water uit te druk- ken. AGOUTI, zie ACOUTI.
G AGRESTA,
|
||||||
AGU. AGIJ. AHO. A*.
Centinodia of Knoop-gras, langwerpig; zij dragen een
meenigte bloempjes, die rood van koleur zijn, vol- gende na dezelve roode zaad-fchillen ; de wortel is lang en purperverwig ; 's morgens worden op de bladen een zoort van Manna gevonden , hebbende de groote van koriander-zaad, dit fmelt zoo dra 'er de Zon op fchijnt, en is gelijk van fmaak als de Franfche Manna; men zegt dat de bladeren van dit kruid een buikzuiverende kragt hebben. AGURKEN , zie KOMKOMMERS.
AGIJRTA, zie KWAKZALVER.
AHENUM, kopere Ketel der Pharmacie.
AHORNBOOM , zie ESCIIDOORN.
AHOUAI, Aouai Tlieveti; Kaouvai Nerii, flore lu-
tea Plumenii ; Arbor Americana ; Arbor Americana fo- liis Pomi, fruiïu triangulo ; is een Brafiliaanfche boom, waar aan altoos groene bladeren zijn, gelijk als die van on- ze appelboomen; haar baft is wit, zeer fcherp en vol zap ; de bloesfem bcflaat uit maar een blad, gelijk een tregter gevormt, en in veele deelcn gekorven, uit het midden van welke een fcheurje fpruit, waaruit de vrugt word gebooren; de vrugt is wit, zoo groot als een ca- ftanje , en van gedaante driehoekig als de Tribulus Aquaticus, de kern die in 't midden der vrugt zit, is zeer vergiftig, en de vrugt zelve ook nadeelig voor de gezondheid; 't Verhaal van zommige Reizigers be- rigt ons, dat de Wilden zich van de harde en klin- kende fchillen dier kern bedienen, om arm- en halsciera- den te vervaardigen. Als men in de baft van dezen Boom fnijdt, ziet men 'er een melkagtig, dog zeer (lin- kend zap uilzijpen , hebbende meerendeels den reuk van Knoflook. AHOUPASTIHIS. Een Boom op het Eijland Ma-
dagascar groeijende, waar aan een aangenaam fmaaken- de vrugt, ter groote van een dadel wast. AI, Luijaard;'m'tlatijn, Bradijpusmanibustrijdaüijlh,
cauda brevi; Ignavus; Tardegradus Ceijlanicut; Bra- dijpus manibus didaBijlis, cauda nulla. Twee zoorten zijn 'er van deeze Dieren bekendt. Het eerfte, De Luijaard met drie vingerigehanden en een
korten flaart, wordt door de Amerikaanen Ai oï'Ouaikarê genaamt. Dit dier heeft de groote van een gemeene Huis-kat, en is gewoonlijk twee voeten lang ; de hals is het hair meede gereekend vier vingeren dik, de voorpoo- ten zijn zeven vingeren lang, dog de agterpooten maar zes : Zoo als de Beeren en Aapen heeft het twee pram- men aan de borst; zijfie pootenzijn plat dog zeer final; de nagelen geelagtig wit, nederwaards gekromt, aan den bovenkant rond, aan de onderkant hol of geutswijze, en zeer fcherp van punt; de kop is klein en rond, die zoo wel als de kin en gorgel met kort en zagt hair voorzien is ; de fnoet is als die van een Aap, kort en kaal ; de tan- den klein als bij de Lammeren, niet puntig maar breed ; de neus zonder haijren, zwart, en van boven omgebogen; de oogen klein, zwart en toegelooken. Het heeft uit- wendig geene ooren, maar alleen gaten in 't hoofd tot gehoor; de ftaart is eijvormig en heeft de lengte van een halven vinger. Dit dier is over het geheele lijf digt, met lang hair bezet, en aschgraauw van] koleur ; het aangezigt en de rug is geheel wit, behalven dat over het midden van den rug een donker bruine ftreep loopt, die digt bij de agterpooten eindigt. Het hair van den hals is 't langde, en maakt aan beide zijden neerhangende lok- ken. Dit dier is het weerlooste van allen, en zoo ver- wonderlijk traag in zijn gang, dat men verzekert dat het nau
|
||||||
50 AGR. AGIT.
AGRESTA, zie VERJUIS.
AGRIFOLIA , zie HULST.
ACRIMONIE, Eedel Leeverkruid, in 't latijn in
de Apothecken onder de naam van Agrimonia bekendt, {Agrimonia foliis caulinis pinnatis, fru&ibus fispidiis, Linn. Spec. Plant.) Dit gewas heeft langwerpige, ee- nigzins ruwe, rontsoin gekorvene bleekgroene bladeren, de bloem aan dunne, harde hairige fleelen grocijende, is klein, altoos vijf-bladig en geel van koleur, de vrugt is langwerpig, en bevat rouw en fteekelagtig zaad, in twee kerntjes befloten. Plaats. Het groeit in Neder- en Hoogduitse Mand ,
Frankrijk en elders, naast de wegen, heggen , kanten van dijken, weiden en elders op dorreplaatzen. Het wordt ook wel in de Hoven gekweekt. Miller zegt, dat geen thuin ze moet ontbeeren. Men gebruikt enkel de bladen en toppen. De pknt fchiet een ftronk van om- trent twee voeten, zij word door de wortels in de herfst of voor jaar door fcheuren aangekweekt, dog kan ook ge- zaait worden; zij wil bijna in allerleij gronden groeijen ; dog liefst in een losfe en zandige, men plantze op een kleine voet afftand, van malkanderen. Kragt. Dit gewas is maatig verwarmend, afvagend,
iets zamentrekkend , bloedzuiverend , verfterkend en wondheelend; weshalven het inzonderheid zeer dienstig is voor een flappe en zwakke maag ; als meede voor de lever en milt; kan dus met veel nut gebruikt worden in de ßorft-kwaalen, als hoest, long en teeringz/ekten, flijmziekte, bloed-fpouwen, bloedpisfen, witte vloed der vrouwen, verouderde en befmettelijke zaadloopen ; het is meede een zeer goed wond-kruid , en word met veel baat in wonddranken gebruikt, ter geneezing van kwade wonden en gefweeren. AGRIUM dat in 't wilde groeit ; De wilde Honing
Word ook Mei Agrium genaamt. AGROSTHEMA LINN Ml, zieZAAD-LYCHNIS.
AGROSTHES , dusdanig word allerlei zoort van
Gras genoemt. AGROSTOGRAPHIA, Graskunde; is die leer,
welke alle de verfcheidene zoorten van Gras leert kennen. AGRYPNIA, Slaaploosheid, word dikwijls veroor-
zaakt door eene al te fterke beweeging der leevensgees- ten; wanneer onruft, bekommering, droefheid, zorge, ongeduld of eenige andere hertstogt, de menfeh als ver- meeftert; ook gaat dit moeijelijk toeval wel met andere ziektens gepaart. Wanneer dit akelig ongemak te lange duurt, word het niet zelden van razernij gevolgt. Als deeze kwaal iemand overkomt, moet hij niet toeven met een kundig Geneesheer te raadpleegen; dewijl men dit in den beginne verzuimende, dikwils den lijder een aldernaarfte en zeekere dood veroorzaakt. AGUAPA , een Americaanfche Boom , meeren-
deels in het Landfchap nieuw Granada groeien- de, wiens fchaduw men zegt zoo nadeelig voor de ge- zondheid te zijn, dat iemand 'er zich onder te flaa- pen begevende , door zulke zwaare toevallen word, aangetaft, dat hij 'er zeer zeldzaam het leeven van afdraagt. AGUL, Alhagi Maurorum ; Genista ; Spartiumjpi-
nofum, foliis Polygoni Bauhin. Pin. (Hedijfarum fo- liis fimplicibus, lanceolatis obtufis, caule fruiïuofo fpi- nofo, Linn. fpec. plantar.) is een klein, zeer ftekelig Boomtje of Struik , 't welk in Macédonien, Perfien en Arabien groeit, deszelfs bladeren zijn als die van onze |
||||||
AIA. AIG. AIP. AIS.
nauwelijks vijftig fchreeden op een dag voort gaat; het
onthoud zig bijna altoos in de boomen ; waar in het nog al met veel gemak klautert, en deszelfs uitfpruitende bla- deren eet. Dit dier fchijnt niet te drinken,en is zeer vrees- agtig voor regen; verfchrikt zijnde, buigt het den kop, dan over deeze en dan over geene zijde, het huilt en lagt zomtijts in eenen adem, en kan ijsfelijk fchreeuwen, voor- namentlijk wanneer het door vreeze werdt bevangen , beevende dikwils op het gedreun van de enkelde voet- flap eenes mensch ; als dan opent hij zijn kleinen bek en maakt een gegil en gejank als een jonge kat, herhalende ieder reis tot zesmaalen toe Ai, Ai, hebbende dit gelee- gentheid gegeeven om het Dier dus te noemen. Het wijf- je werpt twee of drie jongen, en voedt ze zoo lang met melk, tot dat ze kruipen en even eens boom-bladeren eeten als zij. De tweede, den Luijaard met twee vingerige handen,
zonder flaart ; heeft twee klaauwen aan de voor-, en drie aan de agterpooten, die beeter den naam van vingeren verdienen als die van den eersten Luijaard, wiens pooten niet verder als de wortels der nagelen verdeeldt zijn. Zijne nagelen zijn lang, fterk en haakswijze krom, zeer wel gefchikt om zig in 't geboomte ,te kunnen vasthouden, dog op den vlakken grond kan hij niet ftaan , en buitelt geduurig. Hy heeft de ooren, die tamelyk groot zyn, uitwendig, doch verborgen onder 't hair, tegens 't hoofd dat klein en rond is plat aanleggende. Over 't geheele Lyf is het zoo wel als de Americaanfche Luijaard met digt hair bezet, doch de fnoet ftrekt een weinig meer uit. Langs den Rug heen is de kleur bruinrood met golven, en onder aan den Buik bleek graauw, aan de bord: heeft het twee prammen. Dit Dier.woont op 't Eylandt Cey- lon , en leeft op eenen altoos groenen en bladerryken Boom , waar van het alleenig de bladeren eet, zonder ook gelyk de Americaanfche , die veel gulziger is, den Baft te raaken; men treft in Ooft-Indien zomtyds op een enkelen Boom geheele Familien van deze zoort van Lidjaards aan. Deze Ooftindifche is grooter en nog veel leelyker dan de Americaanfche Luijaard; het jong van dit Dier ter weereldt komende, heeft geen Hair en gelykt naar een jong Hondtje. . AIABUTIPIT A, is een ftruik van omtrent twee voe-
ten hoog, in Brazihen groeiende; Hy draagt een zwar- te Vrugt, niet ongelyk aan de Amandelen. De Wil- den persfen 'er een zoort van zwarte olie uit, waar me- de zy de Lcdemaaten der machteloofen beftrycken, en hun nieuwe kragten daar door verl eenen. AIGRETTE, is een Vogel die zich ontrent de Ame-
ricaanfche Eilanden onthoudt ; hy is fraai van geftalte, een weinig grooter dan een Kraey, heeft fneeuw-witte Vederen, rode Bek en Voeten, en een cierlyke Pluim op het Hoofd ; hy begeeft zig dikwils verfcheidene my- len ver in zee, en verftrekt den Reyziger niet zelden tot een teeken dat het Land naby is. AIPATHIA, word de toeftand eenes menfch genaamt,
die, offchoon op 't uiterlyk aanzien gezond, nogthans cenige fmerte of onpasfelykheid gevoelt. AIPII, is de naam dieeene zeekere Drank draagt,
welke door de Brazilianen uit de wortel Apimaxaxera word bereid, zy kooken de wortel klein gefnceden met water, tot dat het 'er als karnemelk uitziet, waar na zy het laaten uitgiften en bewaaren. AISTHETERIUM, dus wordt dat gedeelte der hers-
fenen genaamt, daar de zin-zenuwen eindigen, en de Medulla-oblongata of het lange merg, zyn aanvang neemt. |
||||||
AJÜ. 51
AJUGA, zie VELD-CYPRES.
AJUIN of ZIEPEL, latyn Cepa. (Allium fcapo nudê inferne ventricofo longiore, foliis teretibus, Linn. Spec. plantar.} Befchryving. Het is een Plantgewas, dat ronde en
holle bladen maakt, ter lengte van omtrent een voet. De fteel of ftain, uit het midden der bladen voortfprui- tende, is rond, hol, en beneden dikker als boven, zyn- de drie voet hoog, en hebbende een bloembol, met een ronde tros bloemen , wit of purperverwig. Op die bloemen volgt de vrugt, behelzende bijna ronde en zwart- agtige zaaden. De wortel welke gemeenlijk Ajuin ge- naamt word, is een ronde bol, dog onder en boven eenigzints plat, zamengeftelt uit veele witte of roode over malkander leggende fchillen.die onaangenaam van reuk 'zijn, en die, doorgefneedenzijnde, deoogen doen over- lopen. Daar zijn twee zoorten van, als Roode en Witte, zijnde de laatfte aangenaamer van fmaak. Plaats. Men queekt de Ajidn in de Moestuinen. Zij
moet een vette' grond hebben. Voorts als men van Ajuin fpreekt, verftaat men doorgaans de bol, waar van in de keuken gebruik word gemaakt Eigenfchappen. Hoewel Ajuin een gering voedzel is,
is ze nogtans zeer gezond. Die nugteren Ajuin met honing nuttigt, zal zijne gezondheid bewaren, mids de Ajuin zeer verfch zij. De drooge is gezonder als de groene ; gekookte gezonder als de raauwe ; de geconfïjte gezonder als de drooge. De drooge gebruikt men tot falaad, geftoofde en andere fpijzen. Het zap van Ajuin doet het hair wederom groeijen,'
zuivert de vuile en zwerende ooren, neemt de witte vlekken van het aangezigt en elders weg. Ajuin met wat zout gedampt, en op de wonde door
een flang, adder of ander giftig dier gebeeten , gelegt, trekt 't venijn uit, en is een beproeft middel. Ajuin met Venkelnat genomen, geneeft de Water-
zugt in haar beginzel; opgefneden zijnde zuivert ze de heisfenen; met iioendervet gemengt is 't een geneesmid- del voor winter-hielen, en neemt, met een linnen doek daar op gelegt zijnde , de pijn weg ; met wijn-azijn ge- mengt is het goed voor het bloeden uit de neus, als het met plukzel in de neusgaten gedaan word. Ajuin gekookt metzuiker, olie en wijn-azijn, neemt
den hoeft weg, en is goed voor Aamborftigheid. Neemt het hert uit een Ajuin , en vervult de plaats met gepulverizeerd komijn, ftcpt het gat wederom toe, en' laat de Ajuin dus onder gloeijende afch braden ; het zap daar dan uit gedrukt, is een goed geneesmiddel voorliet zuis- fen der ooren en doofheid, als het in de ooren gedaan word. De buitenfte fchil van Ajuin onder heete afch gebraden, geneeft de fcheele-hoofdpjjn , als men 'er een ftukje , met roozen en laurier-olie befproeit, van in 't oor fteekt, aan de zijde daar de pijn is. Ajuin met verfche boter geftooten, verzagt de Aambijen; met 'ho- ning en zout geftampt, is 't een beproeft middel voor den beet van een dollen hond; metHoendervet gemengt, neemt het alle vlekken van het aangezicht weg; in wijn of water gekookt, en dan geftooten en met gemeene olie gefruit, voorts als een pleifterpap gemaakt, en on- der de navel gelegt , ftilt het de darmkrimpingen der Kraamvrouwen. Gemengt met wijn, en olie van leliën, en dus op heete kooien gekookt, helpt het een gezwel aan 't zweeren. Neemt het hart uit een Ajuin,, vult het weder met Theriaak of Mithridaat, gefmolten en gekneed met Citroen-fap; flopt de opening toe met een Ga" ge- |
||||||
Ajn. Ail
|
|||||||||
S« Ajtf.
|
|||||||||
Zoo men het zaad niet te gelijk wil uitwrijven , hangt
men de Ajuinhoofden aan bosien geregen op, in een kachel« kamer, en het zaad zal nog beter worden. De bedrie- gerij omtrent Ajuin-zaad is zoo groot , dat het beft is, het zelve niet te koopen, maar van zijn eigen zaad te zaaijen. Omteweeten, of het Ajuinzaad goed is, moet men zoo veel ais men tusfehen twee vingeren kan vat- ten , in een kommetje doen , en met water nat gemaakt zijnde een weinig tijds op heeten afch leggen ; zoo hel goed is zal het uitfpruiten, zoo niet, mag men het vei- lig wegwerpen. Ragout van Ajuin.
Men laat ze in water week kooken, dan' het watet
weggegoten zijnde, zet men ze in een fchotel op een comfoor, laatze met 'veifche boter, zbut , peper en. notemufcaat ftoven en meuken. Dus omtrent genoeg geftooft zijnde, doet men 'er een weinig wijn-azijn bij, en men eet het warm. Salaad van Ajuin.
Neemt Ajuin in Potagie, of onder heeten afch gaat
gemaakt, en maakt 'er koud of warm een faus op van olie, zout en wijn-azijn. Alen kan 'er ook peper bij voegen, en dezelve mede met een zuure boterfaus ee- ten. Veel worden ze ook in fpijzen gebruikt, en zijn niet onfmakelijkineenicagwtf van Rundvlees en Schaap- vleefch, als meede bij groene erweten gekookt. Tof Stokvifch is een ziepelfaus voor veelen zeer fma- kelijk. Het fchijnt onnodig te zijn te herinneren, dat men
de buitenfte fchil van de Ajuin afneemt, het zij men dezelve bij potagie, het zij men ze als een ragout eet. Men verkieft daar toe gemeenlijk de blanke boven de roode, als zijnde veel aangenaamer van fmaak, hoewel kleinder. AJURU-CATINGA. Dus wordt een zekere zooi*
van Papegaaijen m Brazilien genaamt, zijnde aldaar zeer gemeen. AJURU-CURAU. Worden twee zoorten van PapsJ
gaaijen door begreepen, zijnde zeer fraaij met rood, groen, geel, blaauw en zwart gefchakeerd. AIZOIDES, dikofVetbladig, Plant die dikke vleefch-
bladen heeft, zoo als de Huis-'look, Aloë en meer an* deren. AIZOON; Aloides;Altijdlevend-kruid;Water-Aloë;Wa*
terbitter ; Water-ruiters-kruid; Krabben-klaauw. Aloë pa- luflris fedum Aquatie. Dodon. (Stratiotes foliis enfi' formi triangulis , ciliato-aculeatis. Linn. fpec. Plant.') Dit Kruid groeit hier te lande en elders, veel in de flooten en moerasfige plaatzen, uiterlijk van gedaante niet kwalijk na de gemeene Aloë zweemende, fchoon de bladen veel kleinder zijn, en aan de uiterfte hoeken ftekelig; uit het midden van de bladen groeiien kleine pijpjes, die zeer wel na kreeft-fchaaren'gelijken; wan- neer deze zig openen, verwonen ze witte bloemen van drie bladeren, in welker midden kleine gcele haai- ren zijn. De Wortels zijn langwerpige witte draaden, die 'er net als wormen uitzien. Dit Kruid groeit wee- lig in moerasfen, en op andere-' vogtige plaatzen. Het bevat veel zout en weinig olie; de bladen worden in de Geneeskunde uiterlijk geappliceert, dienende om ds vogten te verkoelen en te verdikken. Aizoon heeft zij- nen oorfprong Van de twee Griekfche woorden M en f«'t welk altijdleevende beteekend, om dat het een Jemper vivum of altiidgroenend gewas is. Door de be- Baaming van Aizoon verftaat men in de kruidt-kunde il
|
|||||||||
geffnede fchijf'; doet het met elkander onder heete afch
braaden tot dat het wel door elkander is getrokken; mengt het vervolgens met malkander, en drukt alsdan de Ajuin uit, en geeft het fap den genen die van de peft geraakt is te drinken ; dekt hem daarop warm toe, en doet hem zweeten. Dit is een weergaloos middel voor de Peil, rm'ds de Lijder aan 't zweeten geraakt. Queeking van Ajuin.
Ajuin, hetzij witte, hetzij roode, word niet anders
dan door zaaijen voortgeteelt. Men zaait ze niet digt op malkander, en men haalt 'er de rijf over, om de zaaden met aarde te bedekken. Ingeval het gezaaide al te digt opfehiet, moet men het dunnen, en wanneer de Ajuin haar meeste groeij heeft gedaan, moet men het loof neertrappen, waar door de wortelen of bol- len nog merkelijk aangroeijen en grooter worden. Men heeft Ajuin vandriederlei kleuren, wit, bleek
en purper-rood; ik zeg van driederlei kleuren, zonder agt te geeven dat het drie zoorten zijn; aangezien ze bijna een en dezelve fmaak hebben, latende voorts de Kruidkundigen over derzelver eigenfehappen oordeelen. Men kan bij de Ajuin ook andere Kruiden , die vroeg
verorbert worden, zooalsby voorbeeld kropfalaad, zaai- jen , dog beeter is het dat men ze alleen op een bed plaatst, in vette aarde, en zulks .niet te digt. Ook kan men ze verplanten als het loof tot een vinger
lengte opgefchoten is, dog dit doet men hier te lande zelden ; maar zulks is dienftig met de Spaanfche zoort van Ajuin, die door dit middel zeer groot word, als men dezelve op de afftand van een voet van malkande- ren plaatst, en verders wel behandelt ; verkrygende deeze zoort, door een goede cultuur, zomtijds wel de groote van een klein tafelbordt. Als men ziet dat de bladen droog worden , en de Ajuin
rijp is, moet men ze geheel opneemen, zoekendenaauw- keurig tot de kJeinfte toe, en ze op hoopen laten droogen. Als ze dus eenige dagen op haar eigen land gelegen heb- ben, brengt men zezamen op een plaats, daar ze een drooge lugt hebben. Om zaad van Ajuin te verkrijgen, moet men de grootfte
bewaaren, en dezelve na het eindigen van den vorft in T^el gemefte aarde planten. Daar moeten geene fteenen in de grond zijn, want deeze fteenagtige aarde is voor Ajuin zeer nadeelig. Zij moeten niet in de lengte, maar in de breedte van een bed, en zeer diep geplant wor- den. Degroefjes, waarin ze gedaan worden, moeten een halve voet van malkander leggen. Als de Ajuin tot zaad is opgefchooten, loopt ze gevaar om door de wind omver getragen te worden, wegens de zwaarte van het hooft en zwakke fteel, die geknakt zijnde, en met de graanen op de grond liggende dezelve doet verrotten, in plaats van ze rijp te doen worden. Om dit te verhoeden , moet men rondom het bed eer. affcheidzel maaken; of men fteekt Hokken in de grond, bindende vier of vijf ftaaken aan ieder ftok, maar zoo voorzigtig dat ze niet kneuzen. Als de ftam droog word f, en het hooft zich opent,
en de zaaden vertoont, is het een teeken dat de Ajuin rijp is. Men moet ze derhalven uitplukken , en de itee- len daar af hebbende gebrooken, moet men de hoofden op een doek leggen, omverder te droogen; maar de zaaden, die 'ervan zelfs uitvallen, afzonderlijk verga- deren , als zijnde de befte.; dog naderhand ook de an- dere tusfehen de handen wrijvende daar uit haaien. |
|||||||||
AXA. ARE. ARK. ALA.
|
|||||||||||
A LA. ALA,
|
|||||||||||
S3
|
|||||||||||
vlerken van 't Gevogelte en vliegende Meden ; ook
worden dusdanig de wieken der windmolens genaamt. In deOntleedtkundc,ontmoet men veeltijds het woord Ala, en heeft aldaar verfcheidene beteekenisfen, dewijl zommi- ge deelen des lighaams dus genoemt worden , als bij voorbeeld Alce Aurium, de Oorlapjes; Ala of latera Naß, de zijden der neus of neusvleugels; Fostor Ala~ rum, dus noemt men het ftinkende zweet der oxelenj de holligheid onder de armen, inwendig met klieren en van buiten met haair bekleedt, wordt meede door Aiae begreepen. De Nijmpharum pinnulce, anders labia pudendi muliebris, of vrouwelijkheids lippen, draagen ook de naam van Ala.' In de Tuba Fallopianœ, of Trompetten der Baarmoeder, worden de dunne vliesjes Ala Vespertilionum of Vleermuizen-vleugels genaamt. In de Kruidkunde, worden de bloem-bladeren van zom- mige hulzen vrugten, die naam gegeeven, als meede de holligheid van den ftam, die of het blad, of de ftengel van het blad met de, takken maakt. Ook word door de Eranfchen de holte tusfehen de takkenen 'tblad, Aisfelles des Plantes, of oxels der Planten genaamt. A LA BRACHE, noemt men zulke fpijzen, die in
een pot wel toegemaakt zijnde, dat 'er geen lugt uit kan, van onder en boven met vuur worden gaar ge- maakt , en als gefmoort. A LA DAUBE, noemt men, bij voorbeeld een
Speen-varken, Kalkoen, Hoenders, een Schapenbout enz., dat met fijne kruiden en fpecerijen fmakelijk toe- bereid en gaar gemaakt, koud word opgedifcht, zijnde rondsomme overdekt meteenedoorfchijnende Gelc-ij, wel- kers bereiding men op zijne plaatze zal aangeteekent vinden. ALABAND-STEEN, in 4t latijn Aiabandicus lapis, is een zoort van edel-gefteente , waar van zommige de ■ roodheidt hebben tusfehen de Robijn en de Granaat dog andere zwartagtig geel zijn ; beide zoorten zijn door- fchijnend; In Europa zijn ze weinig bekend; dé éerfte zoort word met de Oofterfcbe Granaaten op eenen prijs waard gefchat. ALABASTER , Bloem-knop ,. wanneer dit woordt
op de Roos toegepaft wordt, verftaat men 'er de groe- ne blaadies door, die de knop' omringen. ALABASTER, zie ALBAST. ALANA, Tripel-aarde, Tripel-fieen, is een Iigte, graauwe en eenigzints rosfe Steen, welke uit zommige Italiaanfche en Franfche mijnen gehaald wordt; deze Steen wordt door de juweliers, goudfmeden en koper- ilagers gebruikt, om hunne werken wit en glanzig te maaken. Eene zoort die minder is, word tot fchoonma- king van het keuken-gereedfehap gebeezigt, inzonder- heid tot het geen men droogfehuuren noemt. ALANT WORTEL, in 't latijn, Helsmum, vel Enula
Cnmpana,(Jntilafoliisovatisßibtustomentoßs,calijcii;nfqua' mis ovatis, Linn. Spec. Plant.'} De bladen welke uit de wor- tel van dit plantgewas voortkomen, zijn groen, boven bleek* en onder wit, zittende aan korte fteelen, en voorts rondsom- gekartelt, en langs de grond kruipende. De fteng fprui- tende uit het midden der bladen, is roodagtig, regt op ga-ande, en wollig in 't aanraaken : ter hoogte van vier of vijf voet,- maakende rondsom bladen zonder fteelen; de bloesfem is eenigzins welriekend, geel, ftraalswijzc ge-- vormt, en elk een bloemkroon verbeeldende, en groei- ' jende op de toppen van den ftam en takken. Het zaad is langwerpig , hebbende van boven gelijk ais- een kuifje r en befloten binnen bollen, die op de blöcsfeia volgen. De Wortel is vlccsfig, van een fter- G 3 te |
|||||||||||
Si dat ge ene wat zelfs buiten de aarde doorz ijn eigen
fap langen tijd in 't Ieeven kan blijven. AKAMOS-BOOM is een zeer dikke en hooge Boom,
groeijende op het Eiland Mant}'errat, wiens bladeren lang en glad zijn , hebbende een geele vrugt, die zeer wel na onze pruimen gelijkt, dog zoo bitter, dat ze niet können gebezigt worden, dan alleen door een zoort van wilde Duiven, wiens vleefch daar door ook bitter van fmaak word. Wanneer men de baft , die afchverwig van koleur, en met rimpels bezet is, opent, vliet 'er een witachtig vogt uit, na melk gelijkende. AKELEY; lat. Aq ilegia, (Aquilegia reftariis in-
curvis. LiNN. fpec. Plantar.) van dit Gewas zijn twee zoorten, als wilde en tamme ; de eerfte zijn meesten- tijds blaauw, dog zij worden'er ook caftanje bruin en wit gevonden. Decze groeit in Duitsland en elders in 't wild, op zand- en bergagtige plaatzen ; van de tam- me zoort vindt men dubbelde en enkelde, beide met zeer fraaije koleuren, als blaauw, purper , rood, incar- naat, wit, bondt, gefpikkelt of geftreept; alle welke door de Liefhebbers in de bloemtuinen , inzonderheid de dubbelde en bonte, gekweekt worden. Kweeking van den Akelei].
Men zaait het zaad, van de dubbelde en fraaifte ko- leuren gewonnen, in het voor of najaar, niet al te digt, en verplant daar na de Jorge planten, in het tweede volgende voorjaar, ter plaatze waar men zulks begeert, dewijl ze het eerfte jaar niet bloeijen : Zij kunnen de winterkoude zeer wel tegenftaan, en beminnen liefft een grond die wat zandig is, als mede een ftandplaats die niet al te zeer aan de brandende zon is blootgeftelt; men kan ze ook door fchcuring derwortel-fpruiten kwee- ken en voortplanten; dit gefchied 't beft in 't voorjaar, in 't laatft van maart of april. Tot zaaijen is 't zaad van witte Akelijen 't befte, dewijl die 't meefte haare bloemen veranderen, en allerlei aangenaame coleuren verkrijgen ,• de bloemen zijn in gedaante mede zeer van malkanderen onderfcheiden ; zommige hangen naar be- neden , anderen ftaan opwaards ; deze^ zijn als klokjes, jjeene wederom fteenvormig, enz. Eigenfchap.
Deeze Plant ïs van veel nut in de Geneeskunde, de-
Vijl het zaad buitengemeen zweetdrijvende is, en word zeer dienftig geacht om de Kinder-pokjes en Mazelen te doen uitzetten, als mede in heeteenbefmettelijke Koort- zen , Pest-ziekte, inwendige Ontfteekingen, Duize- lingen en meer andere ongemakken; men geeft van het zaad tot een drachma gepocijert., ook maakt men 'eree- ne melk (Emulßo) van, met Carde benedifte, of eenig ander bekwaam water. De Tinctuur uit de bloemen ge- trokken,, heeft meede een uitdrijvende kragt, en word als een zonderling geneesmiddel in de Kinder-pokjes ge- roemt; oo.v is deeze Tinftuur, met Lac-gom gemengt, zeer dienftig tegens defprouwen bedorven tand-vleefch: De edik hier uit bereid, word uitwendig tegens de heete Koortzen gebruikt. AKER, zoo noemt men de Vrugcen, van de Eike,
Beuken , Steen-Eike en Kork-boomen, welke ook de naam van Eikels draagen ; zij zijn het beste voeder voor Verkens, en waar van het lekkerfte en hardde fpek groeit. AKKERBOUW, zieBOUWERIJ.
ALA, Alce, Vleugel, heeft veele vcrfchillcnde be-
Seeienisfen ; in 't algemeen ziet het op de wieken of |
|||||||||||
ALA. ALB.
|
|||||||||||
ALA.
|
|||||||||||
54
|
|||||||||||
ke reuk, van een bittere fmaak, van binnen donker van
koleur, dog van buiten wit. Plaats. Deeze plant groeit op het gebergte, in wei-
den , en voorts in vette en fchaduwagtige plaatzen van Frankrijk, Hoogduitschland en elders ; men plantze ook in de Hoven, gefchiedende de kweeking of vermeerde- ring , door middel van fcheuring of deeling der wortel- fpruiten, die men in de maanden van Maart ofApril op een bedde op een a twee voeten afftand plant, kunnende drie à vier jaaren, op dezelve plaats blijven ftaan. Dit gewas tiert 't best in een goede grond die wat vogtig is. Eigenfchap.
Deeze Wortel is openende , afvaagend , ten hoogden maag-verfterkendt en borstzuiverend, word derhalven met nut gebruikt teegens een korte en bezwaarlijke ademhaaling, kuch en hoeft, zwakke maag, winden, buikpijn, hipocondrij en beeving der leeden : men laat tot dien einde de verfche of drooge wortelen op wijn of bier trekken, of men geeft van de drooge gepoeijerde wortel tot een halve drachma in ; of men neemt van de geconfijte wortel, die inzonderheid 's morgens genut- tigt, zeer dienftig voor de maag is. Het afkookzel van Aland met Venkel-wortel, werd ook zeer gepreezen om de Mcrcurius of het Quikzilver, dat na eene falivatie in het lighaam gebleeven is, uit te drijven. Van de verfche wortel, maakt men meede een zeer goede zalf teegens de fchuift, door middel van dezelve, 't zij al- leen, of beeter met Peerdijk anders Britannica wortel, klein geftampt of gewreeven zijnde , in verfche booter zonder zout, wel te kooken of te fruiten, en dan door- gezeegen zijnde, hier bij wat fijn gepoederde Swavel of Swavel-bloemm te mengen. Om Alandwijn te maaken.
Heeft men maar van de verfche of drooge wortelen
een weinig op befte witte, rhijnfche of eenige andere wijn te laaten trekken , zoo zal die een aangenaame fmaak verkrijgen, en zeer dienftig voor de maag en borst zijn; dog in de wijnlanden maakt men die door middel van deeze wortel, met de most of nieuwe wijn te laa- ten gisten. Hoe men deeze en andere wortelen inmaakt, en zoo wel droog als nat confijt, kan onder het artijkel Confitnuren gezien worden. ALANTOIS, ALANTOIDES, Tunica Farcimina-
lis vel Urinaria, 't Pis of worstenvlies der ongeboorene Vrugt; dit heeft de gedaante van een worft, bijdeKoei- jen en andere viervoetige Dieren; dog bij den menfeh is het eenigzints rond; het is geplaatst tusfehen het Chori- en en Amnion, of 't 'ader en lams-vlies, en het omvat de vrugt alleen als een halve kring, de pis der vrugt ontfangende, en die tot op den tijdt der baaringe be- houdende. Zommige zijn egter van gedagten, dat het in de Vrouwen niet word gevonden. ALATERNOIDES ; (Phijlica foliis linearibus verti
tillaiis, Linn. Spec. Plantar.) is een klein heester-ge- was, omtrent de Kaap de Goede Hoop in Africa, groei- ende; heeft kleine fmalle bladen, en witte bloem-tros- jes, is een zoort van Alaternus, waar van Miller drie rerfcheidene optelt; het meest is zij door haar zaad van de Alaternus te onderfcheiden, dewijl de Alatemoides zijne zaden bloot draagt, dog de Alaternus zijne drie zaden in een bes heeft beflooten. Deeze Plant wordt door zommige bloem-minnaars in Europa gekweekt, en door fteeking of inlegging der takjes in potten , die dan in de run-bak moeten gekoeftert worden, om wortelen te maa- |
|||||||||||
ken en te kunnen groeijen ; 's winters moet dit gewas
in een getemperde ftook-kas, daar matig in geftookt wordt en die niet bedempt maar lugtig is, overwinte- ren ; en men moet zorgen dat de aarde altijd bekwaa- mclijk vogtig blijve, want dezelve eens door verzuim uitdroogende, is de plant onfeilbaar bedorven en fterft. ALATERNUS , (Rhamnus inermis , Floribus dioicis
fligmate triplici. Linn. Spec. Plant.) Een Heester of kleine boom, die in Zuid-Frankrijk, Italien, Spanjen, en andere warme climaaten groeit, en bij de Kruid- kenners van de Phillijrea daar door onderfcheiden'word, dewijl deszelfs bladen, die tamelijk groot, langwerpig, glad en van vooren puntig zijn , verftrooit aan de tak, en niet tegen malkanderen over, gelijk bij de Phillijrea, ftaan. Daar zijn twee zoorten van, als met grooter en kleindere bladen, ook vind men ze met vergulde en verzilverde bladen, die alle bij de Lief hebbers van vreem- de planten, hier te lande gekweekt worden ; gefchieden- de zulks door middelvan de uitloopers bij de wortel, of door inlegging der takken, of ook door fteeking der takjes in potten : Om deeze wel te doen wortelen en voort groeijen, moet men de potten in een warme run- bak zetten, wordende de bewortelde jonge planten daar na in het volgende voorjaar in andere potten overge- plant, 's Winters moet dit gewas, dewijl het geen vorft kan veelen, in het Orangehuis bewaardt worden. In de gemelde warme gewesten , maakt men van dit gewas fraaije heggen in de lust-tuinen, Men zegt dat van de bladen een gorgeldrank gemaakt, het zelve dienftig te- gens de gezonke huig, keel en mondontfteeking is. ALATHAR, een Mineraal, behoorende onder het
Vitriool. ALATUS, dus wordt icmandt genaamt, wiens fchou-
derbladen agter wijd uitftecken, zijnde dit, zoo men zegt, een teeken van teering. ALAUDA, zie LEEUWERIK.
ALAUSA, zie ELFT.
ALB A ANS CHE WYN , Vinum Albanum, is wijn
die in Italien omtrent Alba in den Kerkdijken Staat groeit, men heeft 'er twee zoorten van, als witte en roode. Te Romen houd men 't meest van de witte; deeze bekoomt den Vreemdeling ook beeter dan eenige andere zoort, dewijl die van een gemaatigde hitte en niet fterk is. ALBATIO, Dealbatio, Alchijmistifch kunstwoordt,
behoorende tot de verandering der metaalen , inzonder- heip van kooper in zilver ; of wanneer de tinctuur der ertzen van roodt in wit word verandert : Ook word hier door verftaan, als men onzuivere dingen, bij voorbeeldt de tanden wit maakt en reinigt.. ALBAST, in 't latijn Alabastrum; Is eenfteen, die
uit de Bergmijnen wordt gegraaven, daar het marmer uit- gehaalt wordt. Veele houden het voor onrijp marmer : De albast nög in de mijnen of fteen groeven zittende, is zoo week, dat men dezelve gemakkelijk met een mes kan fnijden ; dog in de lugt komende, ontdoet hij zig al- lengskens van zijn vogt en wordt hardt : Verbrandt wor- dende, gaat hij tot kalk, zijnde de loog daar van bereidt, niet minder fcherp als die van levende kalk. Hoe witter de Albast is , hoe meerder doorfchijnentheid hij ook heeft. In zommige van deeze fteenen worden aderen of ftreepen gevonden, waar door hij zomtijds niet kwalijk naar de Onijx gelijkt. In andere vint men zwarte vlak- ken , die dikwils zodanig gefchakeert zijn, dat zij krui- den en boomen verbeelden, wordende deeze zoort Boom- Albast genaamt. De Albast wat moeite men 'er ook toe aan-
|
|||||||||||
ALB.
|
|||||||||
ALB. ALC. 55
|
|||||||||
aanwende , kan nimmer zo zuiver nog blinkende ge-
polijst worden als het marmer, dewijl gelijk reede ge- zegt is, in geenen deele dezelfde hardigheid bezit. Veel wordt zij egter gebruikt om fchoorfteen-mantels, tafels, beelden en meer andere zaaken van die natuur van te ver- vaardigen. Schoon 'er verfcheidene zoorten van Albast ten aanzien van de koleuren zijn, onderfcheidt men ze nogtans hoofdzaakelij k in twee, die oosterf che en genieene genaamt worden. De oosterfche, die veel fijnder, glansrijkeren harder van flof is dan de gemeene, is ook meerder geagt en duurder in prijs. Wat de gemeene betreft, die is gantsch zoo zeldzaam niet, en wordt bij menigte in Ita- lien, Frankrijk, Duitschland en elders gevonden. Deeze fteen is in de Geneeskunde weinig in gebruik,
behalven in de zalf, die men unguentum alabastrinum noemt. Nogtans fchrijft Dioscorides , dat hij gebrand, en met hars of pek gemengt zijnde, alle harde gezwel- len verweekt, en met een \vas-pleister (ceraat) gemengt, de maag-pijn verzagt, als 't men daar buiten op legt; als meede dat hij het tandvleesch vast maakt. Men kan 'er bij voegen, dat hij de fcherpighcden inzwelgt, die in de blaauwe fchuit op het tandvleesch komt, en dat hij de tan- den wit maakt. Daar is een zoort van Plaaster-fleen, die de naam van
valfche albast draagt, en die zig in geen zuur vogt laat oplosfen, en verfchilt bijgevolg veel van de regte Albast ; deeze fteen die zagt is, wordt met geringen arbeidt ver- werkt ; door de bank is zij witagtig, en min of meer door- fchijnende. ALBATROSS in 't lat. Exulans (Diomeda Alis pen-
natis pedibus tridactijlis Linn. Sijfl. Nat. ) Is een Vogel, die zig meerendeels aan de Kaap de Goede Hoop onthoud, zijnde in groote bijna met de Fregat-vogel overeenkomende ; het geheele lijf van boven , zoo wel als de top des hoofds, is uit den bruinen rosachtig, met zwartagtige vlakken en dwars-ftreepen geteekend, van onderen is hij wit, zijnde de hals en zijden bruin ge- ftreept; de groote flagpennen zijn zwart, dog de klein- dere, als meede de ftaartpennen, zijn van een zwarte lood-coleur; de bek, die vuilagtig geel is, heeft de lengte van zes duimen, en fchijnt uit verfcheidene ge- leedingen zamengeftelt; de neusgaten, op de onderkaak zittende, zijn keegelswijze buisjes, waar*van de punt agterwaards is gekeert. Deeze vogel is zeer fnel in 't Vliegen en (lijgt hoog in de lucht. ALBIFICATIO, ■witmaaking, dit word inzonderheid
Van 't koper gczegt, wanneer het met wit Arfenicum en wit gebrande wijnileen gefmolten , en tot een wit metaal werd gemaakt, dat wel giet, maar niet rekbaar is. ALBINI, Albarii, ook Incruflatorii, dusdanig wor-
den die geene genaamt, welke in gips of pleister wer- ken. ALB OR A, witte fchurft, zijnde een zoort van lazer
rïje. ALBUGINEA, is 't wit oogvlies, dat uit de vezelen
of fpieren der oogzenuwen ontftaat, en om dieswille ook
Aponeurotica word genaamt; het is met veele flagaderen
. en zenuwen doorweevcn, en dus gevoelig; het heeft zijn
oorfprong van het hersfepan-vlies of Pericranium.
ALBUGO, ook Leucoma, is een wit vlekje, datzom-
tijds in het hoornvlies van 't oog ontftaat, het zij uit de vogten, dog meerendeels uit een oogzweer ontftaànde. ALBUM, in 't algemeen word hier een Stamboek of
Register door verftaan ,• dog in 't bijzonder betekent het woord Album, een boekje van wit fchrijfpapier, door- gaans zeer fraai en zindelijk gebonden, waar in de Hee- |
ren Studenten gewoon zijn, door hunne goede Vrienden,
't een of't anders Versje of Spreukje, met hunne naam- tekening 'er onder, eigenhandig tot een gedagtenis in te laaten ftellen. ALBUMEN OVI, zie EIJWIT. ALBUM GRJECUM, witte Klemeij , dusdanig word de witte Drek der Honden genaamt, die ze gewoonlijk in de maand Meij na 't eeten of pluizen van beenen loo- zen; men zegt, dat dezelve zeer dienstig is, tegens de derde en vierdedaagfche koortzen, kolijk, roode loop, kropklieren , bloedvinnen en wratten ; als meede tegens de keel-ontfteekingen. ALBUM NIGRUM, zie MUSCERDA. ALBURNUM, is de derde bast aan zulke boomen, die alle jaaren een nieuwen houtcirkel maaken; de eerfte of ruwe fchors noemt men Cortex, en de groene of zagte bast daar onder Liber. ALBURNUS, zie WITVISCH. ALCA, zie LOM. ALCAHEST. Van Helmont is de eerfte, die zig
van dat woord bedient heeft, (zegt de franfche fchrijver, fchoon 't waarfchijnelijker is, dat hij dit Arabifch woord van Paracelsus ontleend hebbe) om daarmeede een al- gemeen fcheidvocht te betekenen. Dit is een vocht, • 't welk alle de bergftofFen, planten en gediertens oplost, en doet fmelten ; indiervoegen, dat het de zamen-weving van alles ontbint, en de verfcheide deeltjes, waar uit ie- der lighaam zaam geftelt is , wel van elkander fcheit, maar niet in 't minfte verandert. En na de febeidingkan men bet Alcahefl weder daar af fcheiden, zonder dat het zelve iets van zijne kragt 'verlooren heeft. De Alchi- misten vertellen wonderen van hun Alcahest ; maar zij uiten zich in zoo duistere fpreekwijzen en raadzels, dat inen wel kan zien, dat zij zich niet hebben willen doen verftaan. Daarenboven bekennen de oprechtfte Geneesheeren, dat ze zulk een algemeen vocht nooit hebben kunnen vinden, wat moeite ze ook daar toe aangewend hebben. Ander- zins gelooft men, dat dit Alcahest uit het kwikzilver ge- maakt wordt. De Alcahest van Glauber is het vaste sont van Salpe-
ter , dat in de kelder in een ongeflotcn glas tot een liquor ofvogtfmelt, en tot het beste Scheijvogt dient, om de gommen en harsfen te ontbinden, en de beste kragt 'er uit te trekken. ALCALESCENTIA SANGUINIS, fcherpheid des
bloeds, hebbende zijnen oorfprong uit vlugtig bijtende zouten. ALCALI; is een zout, dat in alle deelen hoekig of
hobbelig, ongelijk, en vol gaatjes is, en op de tong een fcherpe fmaak verwekt. Dit zout heeft de naam gekree- gen van zeker kruid, Coli genaamt, op de kusten van Languedoc en Spanjen groeijende. Als men dit kruid verbrand, en een zoort van loog uit deaschtrekt, word het water van eene groote meenigte deezes zouts,. waar van wij fpreeken, vervult. Alle overige vogten met deeze alcalifche zouten bezwan-
gert , worden ook alcalifche vogten genaamt, (al zijn ze niet uit het kruid Cali getrokken) deeze vogten bij eenig zuur gegooten, verwekken eene fterke gisting en opbruis- fching , als of men water op levende kalk goot, en zij doen de fijroop van vioolen groen worden. Wanneer men eenig alcalisch vogt, met een zuur nat vermengt; bij voorbeeld, fterkwater met olie van wijnfteen door fmel- ting gemaakt {oleum tartari per deliquiuni), ontftaat 'er aanftonds eene gisting, verzelt met eene hitte, en kleine water-fpuitingen, die uit het midden van de oppervlakte van 't
|
||||||||
ÂLC. ALÉ.
|
|||||||||
S<5 ALC.
|
|||||||||
de eerfte in Zuid-Frankrijk, Italien, Sicilien, en elderÄ
groeit ; dog de tweede in Thüringen, Boheemen, Hon- garijen, Tartarijen, enz. Deeze zoorten worden van zommige lief hebbers om de verandering van ■ gewas fen ge- kweekt; gefchiedende de kweeking door feneuring, en moetende de planten in potten, 's winters in de Oranjerij, inzonderheid de eerfte zoort, voor de koude bewaar^ worden. ALCEDO, ALCIJON, zie IJSVOGEL.
ALCH1MILLA, zie SIJNNAUW.
ALCHITRUM, Jenever-Olie, Vloeibaar Hars. Zom-
tijds word 'er ook geprepareert Arfenicum door ver« ftaan. ALCHIJMIE, in een algemeene zin word hier da
Scheijkiinst door begrecpen ; dog in het bijzonder ver- ftaat men daar die weetenfehap door, welke leeraart, oin de Metaalen te veranderen, en wei hooftzaakelijk om dia tot Goud te maaken; als meede om een algemeen Genees- middel, of de Lapis Fhilofophorum te vinden; of dit nu wezentlijk kan gefchieden , of ooit gefchied zij, word bij veelen aan gctwijffelt; het is ten minden zeker, dat zeer luttel Stervelingen tot de kennisfe van dit geheim geraa- ken ; en dat indien 'er al zulken geweest zijn, zij het ze- kerlijk meede in 't graf genomen hebben. Die de kuns. van Goudmaaken wil leeren, kan niet beter doen, als zigmet ijver en vlijt toe te leggen, op die post, waarin de wijze Voorzienigheid hem geplaatst heeft. YeeleAl- çhijmisten , die met tijdelijke middelen gezegent, en rijb waaren, hebben in plaats van Goud uit geringer metaa- len te verkrijgen, al hun goed uit de fmeltkroes laa- ten wegvliegen , en zijn eindelijk arm en elendig gewor- den , en op 't ftroo geftorven. Vooral moet men zig voor de zulken wachten, die onder voorwendzel van won- deren te kunnen uitvoeren, het geld van onnozelen zoe- ken te lokken, en na zig te trekken; hut zijn al te maal Bedriegers; en die zig met hun inlaat, hij mag zich zoo voorzigtig waanen, als hij wil, zal vroeg of laat door hun opgel igt worden; gelukkig, raakt hij meteen decge neep in zijn beurs vrij. Met geen te groote naukeurigheid kan de Overigheid waaken, om deeze pesten van de zaamen- leving uit een land te weeren. ALCOHOL, of Alcool, is een zuiver en fijn weezen,
waarvan alle onreinigheid gefchciden is; dus word zuive» re fijne en meer als eens overgehaalde Jpiritus of gees» Alcohol genaamt, mits 'er geen de minfte Phlegma of wa- ter meer onder zij ; hij moet zoo vlug zijn, dat hij in brand geflooken, ten eenemaalen verteert, zonder eenig vogt na te laaten , en zelfs na de verbranding het daar in geftrooide buskruid in vlam doen opvliegen : De beste en zekerfte proef van de Alcohol is, dat een druppel daar van ter hoogte van 435 voeten uitgegooten zijnde, niet op de grond valt, maar in het nederdaalen in de lugt ver- dwijnt. 7'ot deeze zoort behoort de fterkfte Voorloop van Kooren-brandewijn. De Chijmisten noemen ook veel- tijds Alcohol een zeer fijn ontastbaar gemaakt poeijer. ALCOHOLISEEREN, Alcalijeeren, is die Scheijkun-
dige bewerking, welke de vlugge geesten van alle onzui- verheden reinigt, en doordringender maakt ; of harde dig- te ftoffen tot een fijn ontastbaar poeder brengt. » ALCIJON, zie IJSVOGEL.
ALCIJONIUM, zie ZEESCHUIM.
ALE , is een zoort van Bier, dat in Engeland word
gebrouwen, en tot ons overge voert ; het is helder, zeer fchoon van koleur , als meede aangenaam en fris van ûnaak; iemand die het niet gewoon is, zal het ligter aan- doen |
|||||||||
van 't vogt oprijzen ; en teffens ontftaat daar uit een zout,
dat op den grond nederzakt. De Chijmisten noemen vast alkalisch zout dat geene ,
't welk hethevigfte vuur, zonder vlug te worden, nog te . verliezen, kan verdraagen. Het water van kalk, wijnfteen, geest van pis, en van
Sal ammoniac zijn alkalifchi vogten ; dewelke men ge- bruikt vooi pijn en gezwellen, die door zuure vogten veroorzaakt worden. Het vogt van kalk en van wijn- fteen, doet de gezwellen verdwijnen. De geest van Sal ammoniac met levenden kalk toebereid, verzagt de pijn van 't voet-euvel. Ontfteekingen, roos, kneuzing van ze- nuwagtige deelen en gezwellen der borsten, veroorzaakt door liet hard worden van de melk, worden door dezelve middelen geneezen. ALCALI SPONTANEUM, eene fcherpheid des
bloeds in den Mensch, die van zelven ontftaat. ALCALINUM, noemt men een aardagtig lighaam, dat
met eenige alcalinifche zouten bezet is ; of 'er ten min- den op eenigerleij wijze meede overeenkomt, voornaa- melijk wanneer het met een acidum of zuur lighaam ver- mengt word; zoo als decoraalen, kreeftsoogen, kalken, wagiflerien, em meer andere dingen van dien aart. ALCANNA, of Alhenna, anders ook Alca.net oïBlan-
ket-boom genaamt ; in 't latijn Liguflrum Mgijptiacum ve- rum (Lavfoma ramis inermibus , Linn. Spec. Plantar.) is eene Heester met bladen, gelijkende na die van Ligus- ter of Mijrtus, en met vijfbladige kringswijze bloemen, • waar op eene enkelde zaadpeul met klein zaad volgt; het groeit veel in JEgijpten, Sijriè'n, en elders, en word hier te lande zeer zelden bij de liefhebbers van vreemde ge- wasfen gevonden. In de gemelde gewesten worden de bladen veel gebruikt, om 'er een fchoone roode , of ook gee.'e verf uit te bereiden ; en dewijl deeze bladen of verfftoffen in Europa zeer zeldzaam zijn ; zoo heeft men in haarplaats een zekere wortel geftelt, en die Alcanet- v/ortel genaamt ; het is deeze die men bij de Drogisten en Apothekers vind, en waar meede men ook fchoon rood kan verwen ; zijnde dezelve een zoort van Anchufa, in 't latijn Anchufa parva vel puniceis floribus (Lithospernium (fillofum , caulibus ereäis ßmplicisßmis , Likn. Spec. Plantar.) ALCAOLISEEREN, is die wetenfchap in de Scheij-
kunde, welke leeraart, om harde en digte ftoffen tot een onbegrijpelijk fijn poeijer te maaken ; als meede om de geesten van het onreine te zuiveren ; hier van daan heeft de oorfprong, dat de gerectificeerde wijngeest Alcohol v-in: genaamt word. ALCE, zie ELAND.
ALCEA; Sigmaarts-kruid; Oog-Appel ; Wilde Mal-
ve ; (Malvacaule ere£lofoliis multi partitis fcabriufculis, ,'Linn. Species Plant.) is eene plant die 2a 3 voeten hoog groeit, met diep ingekorvene en eenigzins hairige bladen; de bloemen die fchoon purp er verwig van koleurzijn, ge- lijken zoo wel als het zaad., na die van de Maluwe. Dit gewas groeit in Neder- en Hoog-Duitschland, Frankrijk, en elders. De wortel hier van heeft veel overeenkomst met die van de Heemst, en word gepreezen tegens het graveel,enfchcrpigheid der pis; men gebruikt hem mee- de in verzagtende ftoovingen. De wortel als een Amu- let om de keel gehangen, word gczegt, de donkere 00- gen op te helderen , en't gezicht te verfterken. Daar zijn nog meer zoorten van deeze plant, als onder
anderen de Alcea met hennipbladen, en de Thuringfche 4kea met groote incarjiaatkleurige bloemen; waar van |
|||||||||
ALE. ALF. ALÖ.
doen als wijn, en dronken maaken, als wanheer het zwaa-
re hooftpijn verwekt. ALECTORIUS LAPIS , zie HAANENSTEEN.
ALEMBIC; Helm; Distilleer-helm, dit gebruikt men
inde Scheijkunde, op kolven, of zijpglazen, om de op- klimmende dampen te vangen, en in een ander vat over te ftorten ; van binnen is het als verwulft, dog van bui- ten moet het uitgebogen of bol gekromt zijn ; het is met een bek of fnuit voorzien , tot nederlaating der dampen. Tot kolven gebruikt men glazen helmen, dog tot de bla- zen of ketels, koperen. Een blinden heim word een zul- ke genaamt, die geen opening heeft, en enkel tot het eigeneren of trekken van kruiden, enz. gebruikt word. Door de oude Chijmici wierd dit werktuig ook Caput Mauri genaamt. 'Zie verder op het Artikel DISTIL- LEERING. ALEMBROTH, Filofophisch Zout, of de zogenaam-
i&Sleutel tot de Scheijkunst, is een zoort van een door kunst bereid zout. ALEXIPIJRETON; Akxijpijreticum; hier worden
zonder onderfcheid alle koortsdrijvende middelen door verftaan. ALFACIDAM; dus noemt men 't fchuim van zil-
ver, kooper, ijzeren andere-metaalen. ALFSRANKE; Bitter-zoet, Hoe langer hoe liever;
in 't latijn Dulcamara, of Amara Dulcis, ook Solanum Jlandens. (Solanum Caille inermii frutefcente fluxuafo foliis fuperioribus haflatis, racemis cijmofis , Linn. Spec. Plant.) dit heefteragtig Kruidgewas groeit hier te lande en elders veel op vogtige plaatzen , naaft en in de flooten en gragten. Het draagt de naam van Bitter- zoet , om dat de takjes gekauwt wordende, eerst bitter zijn, maar de [maak hoe langer hoe zoeter word. ■ Eigenfchap. Dit kruid is maatig verwarmend, afvaa- gend en pisdrijvend ; wordende inzonderheid gcpreezen tegens eenverftopteleever, geel- en waterzugt ; als meede tegens engborftigheid, zinkingen op de borst en etter- borst ; men maakt tot dien einde een afkookzel van de toppen der jonge takken. Het zap uit de befiën , half met fchoon reegenwater gemengt en het gezigt daarzorh- tijds mede gewasfchen, verdrijft deszelfs vlekken, en maakt een fchoon en blank vel. Daar is ook een zoort van Alfsranke, met geel goude
bladen ; deeze wordt door de liefhebbers in de hoven gekweekt, en door fcheuring, inlegging of ftceking in het voorjaar ligtelijk voortgezet en vermeerdert; be- minnende liefst een vogtige aarde, en lommerige plaats. ALFT, zie NESTELING.
ALGA, zie WIER.
ALGA MARINA, zie ZEE-NEETEL.
ALGA SACCHARIFERA ISLANDICA; zie YS-
LANDSCH ZUIKERRIET. ALGAMA , Algamatodes. Hier word het [fmertlijk
en droevig gevoelen dat door aandoening der zenuwag- tige deelen des lighaams als in de hersfenen werd ge- drukt, door begreepen. In 't algemeen beteckent het allerlei pijn en fmert, die de menfeh gevoelig aangrijpt. ALGATRAAN een harsachtige ftoffe, die de zee op-
werpt , en die wanneer men ze bij 't vuur brengt, zoo hard als pik word; in welks plaats zij ook word ge- bruikt. Bij hoog water word dezelve meest digt bij de oevers vergadert, en in potten of kannen bewaart. ALGEROTH ; dus noemt men een fterk braakmid-
del, dat door de Scheijkunde uit de Butijrum Antimonii word bereid, en 't wellt beftaat in eene ontbinding van |
||||||
ALH. ALL ALK. s7
den Regiilus, of. 't koningsken van fpies-glas in een
fcherp vogt ; wordende daar na deeze ontbondene ftof- fe met laauw water afgezoct. Dit poeder , 't welk ook de naam van Mercurius Vitœ draagt, heeft de kragt om zeer heevig te doen afgaan en braaken. Het water waar meede dit is afgezoct, levert een fcherpen geest, die men Philofophifchen Geest van Kooperrood noemt ALHAGI, zie AGUL.
ALHENNA, zie ALCANNA.
ALICA, ook HALICA, zijn zulke fpijzen die uic
gefchilde vrugten beftaan, als bij voorbeeld de gepelde gerst, enz. ALIFORMIS, de Vleugel-jpieren, hebbende de ge-
daante van een vleermuis vleugel. De beide fpierenvan het beneden kinnebakken, zoo wel als het uitftek van het beitel-formig been aan beide zijden van het gehee- melte , worden hier onder begreepen. ALIMENTEEREN , zoo veel als onderhouden,'
word bij de Regtsgeleerden door verftaan, alle die nood- zaakelijkheeden, zonder welke het menfchelijke lighaam niet kan beftaan ; als bijvoorbeeld, fpijs en drank, kle- deren en huisvesting: veeltijds komt dit in Regten voor, wanneer een Mansperzoon een Kind in onecht verwekt hebbende, den Rechter hem verwijst, om het Vrouws- perzoon te doteeren, of een zeekere zomme, na de om- ftandigheeden verfchillende, te geeven, en het Kind te alimenteeren. Wanneer dusdanige Alimentatie aan ie- mand tot zijne mondige jaaren toe gemaakt word, zoo zijn de Erfgenaamen verplicht , is het een jongetje, hem tot zijn agtiende , dog een meisje tot haar veertien- de jaar te onderhouden. ALIMENTUM , Voedzel , Onderhoud, van men-
fchen , dieren en planten', zie ook NUTRIMEN- TUM. ALIPAENOS , droog uitwendig. Geneesmiddel,;
waar in geen de minfte Olie of andere vogtigheid is vermengt. ALIPASMA, een zeeker Poeder met olie gemengt,
daar het lighaam meede beftreeken zijnde, het zweet belet uit te breeken. ALK, in 't latijn Torda, (Alca rostris fulcis quatuor,'
linea- utrimque alba arostroad oculos, Linn. Faun. Suec.~) Is een Water-Vogel, meestendeels in de zeen der Noor- delijke landen wordende gevonden , fchoon men hem zomtijds ook op de kusten vatt Engeland en Frankrijk verneemt: Hij heeft omtrent de groote van een eendvo- gel, dog is fmalder van rug; heeft een breede bek, die op zijn kant plat en flomp is ; de pooten ftaan hem zoo verre agterwaards aan het lijf, dat hij overend moet loopen , waar door zijn gang ongemeen waggelend is, van boven is zijn kleur zwart, dog van onderen wit; de keel en 't bovenfte gedeelte van den onderhals zijn roetverwig; zijn bek, pooten en" nagelen zijn zwart,' de ftaartpennen meede zwartagtig, dog de kleinite flag- pennen hebben witte tippen. In een verbazende mee- nigte onthouden zig deeze Vogelen op de Faro-Eilan- dm: Ongemeen diep kunnen zij onder water duiken; haaiende zomtijds de haringen en andere kleine vis- fchen tot op 10 à 20 vademen diepte uit zee. Zij zijn mede zeer vlug in 't zwemmen, en overtreffen daar in alle zoorten van andere water-vogels. Hunne nesten maaken zij in de klooven van hooge en fteile rotzen; alwaar de eijeren, die de groote van die der Eenden hebben, en van koleur wit met zwarte vlekken zijn, in gemeenfehap beurt om beurt door hun worden uitge- H broeid,
|
||||||
ALK. ALL. ALM,
|
||||||||||
ALM.
nach der Christenen wierd eertijds naar de oude ftijl
of JuUaanJche Calender gereekent ; dog die ti jdreekening te verre verloopen zijnde, volgde men zedjrt het jaar 1582 de Gregoriaanjlhe Calender of nieuwe ftijl: Maar dewijl veele Proteiianten deeze niet wilden aanneemen, zoo bragt men in 't begin van de agtiende eeuw, da verbeeterde Almanach voort , die zeer luttel van do Gregoriaanfche verfchilt, en hedendaags in alle hervorm- de Landen , zelfs door de Roomschgezinden gebruikt wordt. In dezen Almanach word de natuurlijke omloop en verdeeling van den tijd aangeweezen, maanden, wee- leen, feest en vierdaagen, met hunne afzonderlijke naa- men, de Quatertempers en Zondags-evangelien , den loop der verfcheidene Afpecten, Eclipfen enPlaneeten; der- zelver intreede in de Hemels-teekenen; op-en ondergang van Zon en Maan ; de verandering van de Maan, het verlangen en verkorten der dagen, en wat dies meer is. Verders de aanwijzing der Vacantie'n voorde verfchillen- Regtbanken ; het luiden der poort-klokken ; de waterge- tijden ; het vaaren der veer-fcheepen en trekfehuiten ; 't rijden der post-wagens; 't aankomen en vertrekken- der posten ; de kermisfen en andere jaarmarkten enz. Hier uit ziet men, van wat nut den Almanach voor bijna een ieder is: Zoude iemand, die het niet wist, wel kun- nen gisfen, dat een zaak, die enkel tot gebruik is inge- ftelt, dusdanig word misbruikt, dat ze dikwils tot een richtfnoer voor de jonge lui verftrekt, om hun zaaken te, leeren, wiens kennis het beter waare, dat zij tot de man- nelijke jaaren ontbeerden. Hoe veele , ja van de. ge- meende zoortvan Almanachen ziet men niet vervult, met Vuile vertelzelen, onkuifche uitdrukkingen, wulpfe lied- jes, ja zelfs zomtijds plaatjes, die door hunne oneerbaa- re afbeeldingen, de driften der jongelingen, wiens harten voor zulke indrukzelen zeer vatbaar zijn, gaande maa- ken, en hun niet zelden tot hun verderf met 'er daad doen zoeken, 'tgeen zij in afbeelding gezien hebben. De Ou- ders en Opzienders kunnen dus niet te oplettende waaken op een zaak, die oppervlakkig befchouwt, van zoo wei- nig belang fchijnt, en die nochtans blijkt dikwils het eer- fle werktuig te zijn, om een jeugdig hart verdervende zeeden in te boezemen. Geen beter, nuttiger, nog leer« zaamer Alinamach word 'er in onze Nederlanden gedrukt, als de Hiftorifche , Geographifche Kunst en Reis Almanach. De Almanach der Jooden, word niet alleen na de Zon, maar ook na de Maan ingericht, dewijl de Jooden beida Zonne- en Maan-jaaren tellen: Om te vermijden, dat dee- ze niet al te verre van het Zonne-jaar afwijken, hebben zij zomtijds een Schrikkel-jaar van 384 dagen, daar hun gemeen Jaar uit 354 dagen, in twaalf maanden verdeelt, beftaat. Zoo wel in de gemeene als fchrikkel jaaren, tel- len zij1 échter, gelijk de Christenen, zomwijlen een dag meer of minder. Zij hebben ook een dubbeld Jaar, waar van het eerfle Kerkelijk Jaar genaamt, met de maand Nifan of Maart, en het tweede of Staatkundig Jaar, met de maand Tisri of September een aanvang neemt. Even als wii, verdeelen zij hun Ja'ar in vier getijden. ALMANDINE , Edel-gefteente, wiens waarde tus-
fchen die van de Granaat en Robijn geftelt word , zij is veel ligter en zoo hard niet als de Oosterfche Robijn, en haar kleur fweemt meer na die van de Granaat. Zij word nochtans onder de meest geachtfte Edel-gefteentens gere- kent, dog in Europa is zij weinig bekent. ALMELIATU, dus word door Avicenna een bo-
vennatuurlijke hitte genaamt, die, wanneer de koorts over. is, zomtijds agter blijft. ALMIZADIR,
|
||||||||||
5«
|
||||||||||
broeid; deeze eijeren ziin zeer goed van fmaak en wor-
den door de tnwoonders gegeeten; die met veel behen- digheid, dog tefFens gevaar, de Heile rotzen weeten te beldiinmen , daar deeze vogelen hun kroost broeden : Do" het dier word enkel om de fchoone veeren en pluim gevangen, dewijl zijn vleesch, gantsch niet fma- keliik is maar een onaangename fterkte bevat. ALKERMES, zie KERMES-BOOM.
ALLEEN, zicLAANEN.
ALLEGORIA, Verbloeming , is een wijze van fpree-
ken , die op iets anders fluit als 't geen .men wezentlijk verhaalt. Dus is het Oude Verbond vervult met Alle- gorien op de wonderen van het Nieuwe toepasfe- lijk. Onder de Nederduitfche Schrijvers heeft de Heer Heemskeek in zijne Batavifche Arcadia , opeen bijzon- der aangenaame Jlkgorifche trant, of verbloemde fchrijf- wijze, den oorfprong van het oud Batavien, deszelfs zeeden, gewoonten, enz. befchreeven. ALLIABAERIS , Scheijkundig kunstwoord, zijnde
dit de naam die het Philofophisch ertz draagt. Het word ook wit ertz en water van Mercurius genaamt. ALLIARIA, zie KNOFLOOKS-KRUID.
ALL1GADOR, een dier in America huisvestende,
't welk de gedaante van een haagedis heeft. Zommige brengen het tot de Crocodillen te huis, dog anderen on- derfcheiden het van dezelve, als minder wreedt. On- der elk zijner voeten heeft het een balletje, 't welk ge- droógt zijnde , een aangename geur verfpreid. Het vleesch van dit Dier dat een fterke muscus-reuk heeft, word niet goed gehouden om tot fpijze te gebruiken. ALL1UM, zie KNOFLOOK.
ALLIUM MONTANUM', zie VICTORIE-WOR- TEL. ■ ALLU VIES , Aanfpoeling , Aanftrooming, of onge-
merkte aanwas van aarde en vaft land, aan de ftranden van zeen en meiren; dusdanig men veele in de Grie- tenije van het Bild en eenige anderen in Friesland aan de oevers van de zuider-zee , als meede in andere lan- den veelvuldig vind. Hier van daan heelt zijnen oor- fprong het Jus Alluvionis , of het recht van aanfpoe- ling en aanwas. ALLOIJ, Aloij, een kunstwoord behorende tot het
Munten , als mede tot de werken der Goud- en Zilver- fmeeden. Het goud of zilver, waar van het geld word geftagen, moet van zulk een fijnte zijn als de Souverein door zijne wetten heeft bepaalt, of het is van quaad Alloij. Het goud moet op een zeekere caraat fijnte ver- werkt worden, om van goed Alloij te zijn. Het zil- ver moet een zeekere hoeveelheid penningen fijns kön- nen houden, of het is van flegt Alloij,, Dit woord wórd meede in een zedekundige en allegorifcne zin ge- bruikt; dus zegt men', dit geneesmiddel is van geen goed Alloij, het is vervalscht: Deeze Man is van het befte Al- I.oij niet, willende, hier meede te kennen geeven, dat hij niet veel deugd, en men weinig op zijne eerlijkheid kan betrouwen en ftaat maken. Zie ook ÈSSA1J. ALMAGRA, een woord tot de Scheijkunde te huis
hoorende, en zoo veel beteekenende als gewasfehen. Anderzints word een roode bolus, laton, roode aarde , ja de Lapis Philofophkus zelfs dus genaamt. ALMÀNACH, beteekent zoo veel als af deeling of
telling, en is uit het voortzetzel der Arabieren Al, en het Hebreeusch werkwoord Mamh tellen, verdeelen, za- mengeftelt. Hier van onderfcheid men twee zoorten, name- lijk die der Christenen en die van de joden. De Aluia- |
||||||||||
ALM. A'LN. AL O.
ALMIZADIR, betekent Spaans-groen; deeze naam
word ook aan het mercuriaal water der Filofophen, in de Prucesfus van de Lapis Pkilofophicus gegeven. ALNUS, zie ELZENBOOM en PIJLHOUT. .
ALOE; in 't latijn Aloë aculeata major, eene bekende
'plant, die men meest op de vensters van veele Apotheeken ziet ftaan, en ook in de Tuinen en Oranjerijen aankweekt ; haare bladen gelijken naar die van de zee-ajuin ; zij zijn zeer lang, uitneemende dik, vleeschagtig, wat hol van boven als een goot, van binnen vol zap ; zij komen voort uit de wortel, enzijn vanagteren open; ze zijn aan beide zijden als een zaag getand, en met fcherpe doorentjes voorzien ; de ftam, die uit het midden der bladen opfchiet, en zom- tijds wel 30 voet hoog word, maakt veele takken, die pijramijds wijze rondsom ftaan en veele bloemen, zom- tijds tot 4 à 6000 voortbrengen, op dewelke vrugten vol- gen, die elk in drie huisjes verdeelt, en vol zijn van een plat zaad. Deeze geheele plant is ftinkende, zeer bitter van fmaak, en ftaat op eene eenige wortel, als een paal in de aarde gehecht ; ze groeit in overvloed in de Indien, in' Arabie, en andere zeekusten. Men vind ze echter ook in Spanje. Daar zijn veelerleij kleine zooiten van Aloë, die in de
Geneestuinen en bij de Liefhebbers van vreemde gewas- fen hier te lande gekweekt worden. De Aloë der Apotheeken, dat het zap uit de gemelde
plant is; is zagt, purgeerend, afvaagend, maag verfter- kend, worm doodend, verrotting tegenftaande, en zeer wondheelend, bij gevolg zeer dienstig voor Hijpocondrij of mildzugt, geele ziekte , en meer Iangduurige kwijn- ziektens, daar het purgeeren dienstig is ; dog zelden word ze alleen gebruikt, maar is de bafis van de meeste pur- geerpillen en veel andere purgeermiddelen; egter ftaat nog aan te merken, dat ze voor de heete en galagtige natuu- ïen, als mcede voor de teeringachtige menfehen, en die met aambeijen gekwelt zijn , nadeelig is, dog inzonder- heid als ze alleen en veelvuldig gebruikt word ; maar in Verftopte aambeijen is ze dienstig om dezelve te openen. Zommige Natuurkundigen hebben gezegt, dat de Aloë
niet bloeide, dan alle hondert jaaren eens, en dat, bij't doorbreeken van de bloemfteng, een flag gefchiedde, als 'de fchootvan een pistool, en dat haar fteel dan binnen korten tijd ongemeen hoog opfehoot. Dög niets dierge- lijks is in de Leidfche nog andere tuinen waar bevonden , daar men ze nochtans heeft zien bloeijen, zonder een dee- zer wonderteekenen. Andere hebben aangemerkt, en met meerder waarheid,
tat de Aloë zomtijds alle vijftig, en zomtijds vroeger, ja zommige planten om de zes-en-dertig jaaren eens bloei- jen. In deeze koude gewesten is het de warmte in de ftookkasfen, die dit gewas in de bloem moet brengen; het welk bij ons vroeger of laater gefchied-, naar maatè ze meer of min door een behoorlijke en bekwaame warmte gekoestert worden; dog onder de 40 jaaren, bloeijen ze Belden bij ons. Het verdikte zap van deeze plant, zijnde het eenigfte
Van dit gewas, 't weikin de Geneeskunde gebruikt word, heeft denzelven naam behouden; en men telt'er drie zoor- ten van, teweeten, Aloëfuccotrina, Aloë hepatica,- en Aloë caballina. De Succotrim heeft haaren naam van 't eijland Socoto-
*"", daar men eertijds eene groote menigte van daan kreeg: °m goed te zijn, moet ze ros van kleur, vet, zuiver,' en van buiten blinkende zijn; van binnen citroen-kleur, ligt om te brceken en te wrijven, bitter van fmaak, onaan- |
||||||
../ALO. sp
genaam van reuk, en geel wordende, als ze tot een poei-
jer word gemaakt; men vergadert dit zap door eene ope- ning in de plant te maaken, eh 't vogt dat daar uit komt, word daar na door de zon dik gemaakt, en gemeenlijk in eene blaas bewaart en overgezonden. De Aloë hepatica is aldus genaamt, om dat haare in-
wendige kleur naar die van lever gelijkt; daar is geen an- der onderfcheid tusfehen haar en de Succotrim, als da donkere kleur. De Aloë caballina is degroffte en aardagtigffie, en heeft
den naam van Caballina gekreegen , om dat men ze aan de paarden geeft, als ze ziek zijn. Om deeze Aloë te bekoomen, ftoot men de plant, en drukt het zap met ee- ne pars daar uit; daar na laat men 't in de zon of bij het - vuur dik worden. De Aloë maakt een zagten ftoelgang, en verfterkt da
maag, met-haare gomachtige deelen, men moet ze onder het eeten gebruiken; in tegendeel verwekt haare refin» (of harsachtige deelen), pijn en fnijdingen, de guide ader, en de maandftonden, dood de wormen, en verdunt de koude en taaije llijm ; ze belet insgelijks de verrotting, als men ze uitwendig gebruikt, en ze heeft balzamijke deelen, die de wonden opdroogen en heelen. , Om de Aloë op de wijze der Chijmisten te bereiden»
moet men ze zuiveren, met ze in gedistilleerde wateren,- en in zap van roozen of vioolen te doen fmelten, daar na door een grauw papier laaten loopen, en dik worden. Men neemt een half pond Aloë, van de beste die men
kan krijgen, en doet ze in een glaze kolf, giet daar op anderhalf pond zap van vioolen; men dekt de kolf meteen gefloten of blinden helm ; en laat het 48 uuren lang ter digestie, (om op te losfen) geduurende welken tijd de Aloë in 't zap fmelt, en zoo 'er eenige aardagtige onrei- nigheid in is,, die zakt te grond; men giet het gefmolte zagtjes af, en laat het door een grauw papier loopen, daar na laat men 't in'een verglaasde aarde pot of pan uit- waasfemen, op een heel zagt vuur (of Balneum Maria) en maakt het tot een deeg, waar van men pillen kan maa- ken , ter zwaarte van zes of acht grein, neemende hier één van, een halfuur vo^r't avond-eeten, om een open lijf te houden, en als ongevoeliger wijze de vuiligheden en f] ij-m van de maag af te zetten ; men maakt'er ook ter grootte van een fpeldeknop, en noemt ze Frankforter pil- len'; eindelijk noemt men deezen deeg ook Aloë violata, of Aloë rojata, wanneer ze met zap van roozen is opge- lost. Men kan de Aloë ook met zuiver put- of regenwater
oplosfen, de ondervinding leerende, dat de gomdeelen dus 't ligtst van de hars gefcheiden worden, 't geen% zom- mige Apotheekers verkeerdelijk met brandewijn doen ; want de brandewijn beide die deelen,. teffens oplosfen- de en vermengende, gebeurt het, dat defchaadelijkewer- kingen van 't hars zig in 't gebruik van de Aloë met de brandewijn opgelost, openbaaren. ALOIDES, zie AIZOON.
ALOGOTROPHIA, is een ongelijkeen onevenredi-
ge voeding, waar door eenig gedeelte van het lighaam meer voedzel ontfangt, dan de anderen. ALOPECUROIDES ; Alopecurus,. dat naar een vos-
feftaart gelijkt ; zoo als de bloemen van zommige plan- ten, onder anderen van eenige Amnrantlun. ALOPECIA, dus word het uitvallen van het hair ge-
ftaamt; voor dit ongemak is niets beter, dan een afkook-
zel van Avcrone ,'Roozemarijn en Maluve, waarmeede
het hoofd dikwils gewasfehen , dit ongemak biyinen kort
ja a zal
|
||||||
ALT.
ke een zeer klein zaad volgt; haare wortel is fterk en
houtagtig, en van geen 't minfte gebruik, dewijl alleen de bladen en knoppen gebezigt worden; ze heeft een zwavelachtige geest, of liever een uitneemend fterke olie, die haaren geur uitmaakt, veel zouten.weinig water. Ze dient om de wormen in 't lighaam te dooden, ver-
fterkt de maag, is wond heelende, openende, helpt de fpijs verteeren, verwekt de maandftonden, men gebruikt ze in lever, mild en maagziektens. Om Extraïï van Alsfem te bereiden.
Neemt fijn gefneeden Alsfem-bladeren, giet 'er na pn> portie zuiver water bij, kookt het twee uuren lang in een wel toegedekt verglaast aarden vat, Iaat dit afkookzel koud worden, en drukt de bladeren wel uit,, giet het vervol- gens in een kolf, en laat het zagtjes in zand distilleeren, op deeze wijze verkrijgt men een zuiver Extract van Als- fem. Sijroop van Alsfem. . . ■
Kookt de Alsfembladeren op dezelfde wijze, als in het
voorige artijkel gemelt is, laat het dan wel filtreeren, of door vloeipapier loopen, op dat het vogt zuiver worde, doet 'er als dan twee deelen zuiker bij, en laat het be- kwaamelijk dik tot eene fijroop kooken ; op deeze wijze verkrijgt men naar de kunst eene Alsfem-fijroop, die met veel vrugt voor kinderen gebruikt word, die met wormen gekwelt zijn , hun van dezelve 's morgens .nüchteren een goed eijeriepeltje vol van ingeevende.. Vinum Abfinthicum, of Alsfem-wijn.
Doet op ieder twee mengelen witteFranfche wijn, een hand vol fijn gefneeden Alsfem bladeren, laat het zelve in een befloten glazen of fteenen vat 3 à 4 dagen in de zon trekken, giet het als dan zuiver af door een fijne doek of teems, en gij zult goede Alsfem-wijn hebben. Cerevifia Abfinthiaca, of Alsfem-bier.
Doet in plaats van hoppe, dezelfde kwantiteit Alsfem in uw brouwzel, of laat uw bier daar meede gesten, zoo zult gij een zeer aangenaam bitter in uw bier verkrijgen , van deeze wijn of bier een glas of twee na de maaltijcl gedronken, doet de fpijs verteeren en fterkt de maag. Vinum Abfinthii Compofitum , of zaamen-
gefielde Bitter-wijn. Voegt bij uw Alsfem een gelijke kwantiteit kleine Santo'
rij, Carduus BenediÜus , Gentiaan-wortel, Citroen- en Oranje-fchellen , Alandswortel, een weinig caneel, foe- lij en nagelen , dit alles na goedvinden en naar maate dat iemand van fpecerijen houd, laat het op dezelfde wijze, als te voorenbijde Alsfem-wijnbefebreeven is,-trekken, en gij zult een aangenaame en hartfterkende Bitter-wijn bekomen, die met veel vrugt inde buikweën, "doorkou- de ontftaande, kan gebruikt worden. ALT, Altus, is een vierfnaarig Infiniment, geheet
aan een viool gelijk, behalven dat het grooter is. De Alt-fieutel is de hoogde der middelftemmen, onmiddelijk bovenden Tenor, tusfehen de allerhoogfte, Discant ge- naamt, en de Bas, zijnde de laagfte. ALTANEN, zjjn een zoort van Tuinen of Parterres,'
boven op de vlakke daken der huizen geplaatst, beftaande in groote van binnen ter deegen bepekte bakken, met lood bekleed, waar in allerhande bloemen geplant wor- den ; veeltijds ziet men zelfs in 't midden van dezelve een fpringend.
|
||||||
Ca ALO. ALP. ■ALB- ALS.
zal doen ophouden; enkel raapen of knollenzap zal de-
zelfde uitwerking, dog langzaamer doen; het vetvanmol- 'len in honigwater ontbonden, word ook als zeer heilzaam •voor dit ongemak aangepreezen. ALOSA, zie ELFT. ALPHABET, word door de Kooplieden, dat Register
genaamt, waar in na ordre van het A, B, C, de Naa- jnen der Debiteuren of Crediteuren geplaatst ftaan, met de aanwijzing der pagina of bladzijde van het Groot-boek, daar men hunne rekening kan vinden. De Boekverko- pers en Drukkers noemen Alphabet, een getal van 23 bla- den, zijnde het geheele A, B, C, de letter W. enkel uitgezonden. Op ieder blad, beneden aan, word een Letter van het Alphabet gedrukt, gefchiedende dit, om te weeten, hoedanig de bladen op hunne behoorlijke or- dre volgen, als meede tot een richtfnoer voor de Boek- binders ,' in het vouwen en binden der boeken. ALPHITIDON , dusdanig word een Beenbreuk ge-
naamt , wanneer het been tot gruis is verbrijzelt, en ten eenemaalen verplettert. • ALPHITON, geroost Gersten-meel. - ALPHUS, Wit Schurft, geeft aan de huid een witte en eenigzins ruige kleur, die overal affchilfert, en fcbijnt als op hét vleesch of aan de huid gefprengt te zijn; zij word ook Morpbcea genaamt. ALPINUS , dat op zeer hooge gebergtens groeit.
ALRATICA, dus word een gebrek in de vrouwelijke kunne genaamt, 't welkbeftaat, wanneer de vrouwelijk- heid een al te kleine opening, of geheel geene heeft, 't zij zulks uit de natuur, of dooreenig ongemak is voort- gekomen. ALSARNAC, Waterblaasje. ALSINASTRUM, ElatineLmsmi, is een zoortvan
Alfine , of'daar na gelijkende ; groeit op waterachtige plaatzen, in de flooten en elders.- ALSINE, zie HOENERBEET. ALSIRACOST, zie MANNA. ALSSEM ; in de Apotheeken zijn tweederleij zoorten van Alsfem in gebruik ; deeze twee zoorten alleen gaan ik befchrijven, alle de anderen, als van weinig nut, daar laatende. De eerfte word genaamt Abfinthium Pmiticum; Abfinthium tenuifolium. Dodonjei (fArtemifia foliis mul- tipanitii Jubtus tomentoßs, floribus fubrotundis nutanti- bus, receptaculo nudo, Linn. Spec. Plantar.) Pontifche, Roomfche, Italiaanfcbe, of ook wel Tuin-alsfem, deeze word in de tuinen gekweekt, heeft fmaller bladen als de andere zoort, en die 'er benedenwaarts witagtig uitzien ; TouRNEPORT en Bauhinus noemen dezelve Abfinthium Ponticum vulgare folio inferius albo, deeze Alsfem word hedendaags zeer weinig gebruikt. De tweede zoort, die Abfinthium Ponticum, feu Ro-
■nianum Officinarum, ook Abfinthium latifolium, nog Ab- finthium ruflicum vel commune, en door de groote Kruid- kenner Linmïus Artemifia f Mis compofitis multifidis, floribus fubglobofis pendulis, receptaculo villofa genoemt word; groeit op woeste plaatzen, in Neder- en Hoog-Duits- land, en elders, word ook in de hoven gekweekt,~ en doorfcheuring of deeling derplantligt voortgezet, bemin- nende liefst een los fe wat zandagtige aarde; bloeit in Ju- Kj, ruikt aromatisch en fmaakt zeer bitter ; zij groeit ter hoogte van drie tot vier voet, fpreidende veele hout- en Witagtigê takken en zijdfcheuten ; haare bladen zijn lang- werpig , met menigvuldige diepe doorfnijdingen gekor- ven, zagt, uit den groenen grijsagtig; haare takjes zijn bezet meteene menigte kleine geele knoppen, op dewel- ... |
||||||
ALT.
fpririgende fontein, wordende 't water door een kunstwerk-
tuig van den kundigen A. Gartner uitgevonden, naar bovenen gevoert. Veelvuldig ziet men deeze Altanen in Opper-Duitschland, Italien , Spanjen, en op zommige plaatzen van Engeland, dog zeer zelden in ons Vader- land ; 't welk na alle gedagtcn moet toegefchreeven wor- den, dewijl ons climaat zoo warm en beftendig niet is, als van die voorfchreeven Landfchappcn. ALTERANTI A, zijn bloedzuivercnde middelen, die
zonder afgang of braaking te verwekken , het bloed ver- beteren en zuiveren. ALTERATIE, word eigentlijk eene verandering door
verftaan, het zij in eenigc ziekte of anderzins; hier word ook door bcgreepen, wanneer iemand een fchrik of ont- fbeltcnis is overgekomen, waardoor 't bloed en de lee- vensgeesten aangedaan, en als ontroert worden. ALTERNUS , een om 't andere; bij beurten groei-
jende of anderzins voorkomende. ALTERUM TANTUM, noemt men, wanneer de
Intresfen van een uitgezet Capitaal zoo hoog opgeloopen zijn, dat de zomma daar van even hoog als het capitaal is geworden'; en wanneer de Intresfen hooger als het Ca- pitaal zelve klimmen, dan noemen het de Rechtsgeleer- den Tertium Tantum, boewei zulks in Rechten niet word gevalideert. Iemand geld uitzettende, doet voorzigtig het zoo lange niet te laaten loopen , maar op een behoorlijke tijd zijn intresfen te doen betaalen ; of heeft men zomtijds redenen, om zulks niet ten fterkften te vergen, dan dient den Crediteur ten minften zorge te drangen, om, voor dat de intresfen tot het Alterum Tantum gefteegen zijn , een Obligatie dier opgeloopene renten van den Debiteur te eisfehen. ALTHÉA, Heemst, in 't latijn Althéa, vel Ibiscus £ƒ
Sismalva {Althéa foliis fimplicibiis tomentofis, Linn. Spec. Plant.) dit gewas groeit met hooge ftengen , aan welke groote, breede., gekerfde en van vooren toegefcherp- te ruige bladen voortkomen ; de bloemen zijn bleek-rood of vleeschkleurig , engelijken, zoo wel als het zaad, na die van de Maluwe. Het groeit natuurlijk in Neder- en Hoog-Duitschland, Engeland, Frankrijk, en elders, op vogtige plaatzen. Tot het medicinaal gebruik , kweekt men bet ook wel in de tuinen, wordende door fcheuring, m de maand Maart of April ligtelijk voortgekweekt, men plant het op beddens i en een half à 2 voeten van malkan- deren af, en het tiert 't best in een vogtige grond. Eigenfchap. De wortels, zoo v/el als de bladen en
het zaad van dit gewas, zijn verweekend, laxeerend, pijn- IHllend, en de fcherpe vogten betemperende, zoo wel in-als uitwendig; het word derhalven met veel baate in ,zwaare hoest, rauwe borst en keel, graveel en ftecnfmcr- ten, brandende pis, long- en andere ontiïeekingen en pleuris gebruikt ; tot dien einde word het af kookzel, of de infufie van de wortels, bladeren, of 't zaad, inwen- dig ingenomen. De Wortel met Kaneel gekookt, in een tamelijke hoeveelheid water, zuivert de Baarmoeder, en zet de Nageboorte en Kraamvioed zachtjes af. Uit- wendig is het zeer dienstig, om allerlei pijnen te ver- zagten ; de Gezwellen te venveeken en rijp te maaken ; tot welken einde 'er pappen, ftoovingen en voetbaden van gemaakt worden. Kortom, het is een Gewas dat Van veel nut is, in de gemelde en in meer andere ge- treeken. In de Apothceken word 'er eene Sijroop van bereid, die inzonderheid in de Borstziektens veel dienst doet. Daar word ook eene zalf (Unguentum Althéa) van gemaakt. |
||||||
ALT. ALU. 61
ALTHÉA JEGIJPTIACA , zie ABEL-MOSCH.
ALTHÉA FRUTEX, ook Althéa Arborescens, of
Ketmia genaamt, Boomachtige Althéa, {Hibiscus foliis ovato-lanceolatis , fuperne incifo-ferratis , caule arboreo , Linn. Spec. Plant.) is een heesterachtig gewas, dat drie of vier voeten hoog kan groeijen, hebbende hoekige en gladde bladen ; de bloemen gelijken veel op groote Malu- we-bloemen , en zijn rood, purperwig , wit of geel ; men kan 'er aardige kleine boompjes van teclen, die men in debloem-tuinen op de rabatten en elders plant : Zijgeeven een fchoon gezigt, voornamentlijk in hunnen bloeitijd. Men kweekt ze door uitloopers of wortclfpruiten , in-
legging of fteeking voort, moetende zulks in de maan- den van Maart of April gefchicden; jaarlijks moeten ze een weinig befnoeit en ingekort worden, om ze een goed fatzoen te doen behouden. De winterkoude van ons climaat, kunnen ze tamelijk wel teegenftaan, dog in ftrenge winters heeft men veel werk om ze over te houden, dewijl zij uit een warm gewest, naamentlijk uit Sijrien, tot ons overgebragt zijn. ALTIMETRIA, is dat gedeelte der Mathematifche
wetenfehappen , welke leeraart, om eene hoogte, 't zij dezelve regt of niet regt zij ; of men daar bij kan komen dan niet, als bij voorbeeld een Berg, Toren of iets an- ders af te mecten, ALTINICAR , dus word een zoort van toebereid
Zout, dat tot fmelting en zuivering der BergflofFen dient, genaamt. ALTO RIPIENO is de laagste toon in de Mufijk,
die door het groote Choor gezongen of gefpeelt word. ALUCO, Een Roofvogel, behorende tot het gellagt
der Nagt-uilen, zijnde van verfchillende groote, zommi- gen als een Capoen, anderen als een Duif. Hun ko- leur is loodverwig , met wit gcfpikkelde vlekken ; de kop die geen ooren heeft, is groot, en als inet' een kroone van pluimen verciert ; de oogen hebben zij groot en zwart, met' vcele kleine pluimen bezet, die. ze zeer diep in bet hoofd doen ftaan; de bek is wit; de fchenkels zijn met witte pluimen omringd; de pootcn zijn meede ruig, en aan deszelfs einden ziet men lange, fterke en fpitze klaauwcn, waar mede zij hun prooij vatten en vermeesteren ; zij nestelen in de gaten van ver- vallen gebouwen, oude torens, als mede in holle eiken- boomen ; 's avonds en 's nagts, zijnde de tijd dat ze 't best kunnen zien, vliegen ze heen en weder om aas te zoeken ; Rotten, Muizen , Exters en ander klein gevo- gelte is hunne fpijze ; zeer wijd is hun keel, zo dat ze groote ftukken kunnen verbinden. Die op het land duive-kotten hebben, mogen 'er 's avonds de gaten wel zorgvuldig van fluiten, dewijl jonge duiven een lekker- nij voor hun is, en zij nimmer de gelegentheid laten ontfnappen, als 'er kans op is om bij te komen. Het vleefch van deze Vogelen, bevat veel vliegend zout en olie. Men fchrijftaan de hersfenenofhet brein de kragt toe van Wonden te geneezen ; en het gedroogde en als dan gepulverizeerd bloed, word gezegt een goed middel tegens de Aamborstigheid te zijn. ALUDEL, ookALUTEL; dus noemen de Chijmis-
ten en Apothekers, aarde en glazen potten of pijpen zonder bodem , dewelke op malkander gezet, en van boven hoe langer hoe enger worden, zoo dât de eene pot in het midden van den anderen fluit. Mengebrujkt deze pijpen om te fublimeeren, (dat is om den rook of damp van ecnige BergflofFen of Zouten op te vangen, en tot een fijn lighaam te brengen.) H 3 ALUIN J
|
||||||
V
ALU.
tot Kristallen gebragt. Men gebruikt hem uitwendig om
het bloed te ftillen, om de tanden blank te maken, en in de gorgelwaters voor de ontfleeking der keel. Men noemt hem gebranden Aluin, als men hem gecalcineert (dat is verbrand) heeft, om hem van zijn vogt te ontdoen, en dan bedient men 'er zig van om den kanker te ope- nen, en om allerhande uitwasfingen en wilJvleefch weg te bijten. De Pluim- of Veder-Aluin heeft de gedaante van een
kleine plant, en beftaat uit veele regte draadjes of ve- zeltjes , die zeer 'wit, blinkende en kristalagtig zijn. Men vind decze zoort op eenige Eilanden van den Ar- chipel , in Macédonien en Egijpten. Hij is zeer raar, en daar zijn hier en daar maar eenige liefhebbers, die hem in hunne kabinetten bewaren. Bij deze drie zoorten van Aluin kan men een vierde
voegen, te weeten die men bij de Drogisten voor Pluim- Aluin verkoopt. Dog dit is niet'anders dan een talk, draadagtig, zagt in 't gevoel, en gelijkende naar de Ami- ant-fteen, zijnde een Berg-fteen, die in 't vuur niet ver- gaat, waar van hij echter onderfcheiden moet worden. Deze talk fmelt in het water niet, en is zelf moeijelijk om te calcineeren ofte verbranden ; ze verwekt blaaren en puiften op het vel, die men met olie geneeft. Men brengt ze uit de Negropont. Daar zijn vier zooiten ven gemaakte Aluin, (i.) De
Succarijnfche , die bereid word met Bei g-Aluin, roze- water, en wit van eijeren , zamen gekookt tot de vastig- heid van eenen deeg. (2.) De Aluin Catin, of Ahmen Catinum, die niet anders is, dan de afch van 't kruid . v Cali, of ook eenige andere afch of Alkalifch zont, uit planten getrokken. (3.) De Aluin van de grondzap van wijn gedroogt en gebrand. Dan ook nog de gefckilferde Aluin, die van de Lipis Specularis, dat is Splegel- fleen, (in 't Fransen Miroir d'ane, dat is Ezels-fpiegel,) gemaakt word. De Aluin is van een groot gebruik bij de verwers, en
tot het afzetten met waterverwen ; hij is 't diedelecvcn- digheid en glans aan de koleuren bijzet, en als tot een band dient tusfehen de verf en de doffen. De beste wij- ze om den Aluin te gebruiken in bet Lisch-groen, of andere beridingen van zap-koleuren, die anders zonder toedoen van de Aluin zouden verfchietcn, is, dat men hem tamelijk klein ftoote, en met wat water op 't vuur zet, want anders zou hij nooit wel fmelten; en dan met dat water de bloemen of zappen der verwen nat maakt; dog hoe minder Aluin hoe beeter, want als men te veel neemt, zoo verbrand hij de koleur en de flofFe. De Heer Glaser, een Hoogduitscb Chijmist, zegt,
dat de Aluin wel toebereid zijnde, ook inwendig kan gebruikt worden. Dezelve Schrijver haalt hem over en calcineert hem tefFens, en zegt dat de geest die men 'er uithaalt, gemengt in dendrank van die de koorts hebben, dienstig is om ze te verkoelen , om dat hij zeer pisdrij- vende en oplosfende is, en ook zeer bekwaam om de Kanker van den mond tegeneezen; maar dewijl hij een walgelijke fmaak heeft, zoo kan men in deszelfs plaats bij alle geleegentheeden de geest van Vitriool gebruiken. Hij beweert ook , dat het water van de Aluin zeer goed is in de oogwaters en oogzalfjes voor de ontfleeking der oogen, voor de roos, en om de wonden en zweeren te wasfchen. Om Aluin-water te bereiden.
Neemt hier toe een pond Rois-Aluin, floot die ter dee-
|
||||||
6i ALU.
ALUIN ; in 't latijn Ahmen ; Is een zuur mineraal
Berg-zout van veifcheide koleuren; dat in de landftree- ken van Frankrijk, Italien, Engeland, Duitse Mand en elders valt , en natuurlijk in de aarde gevonden, dog meest uit aluinagtig water gekookt en toebereid word; kunnende dus in natuurlijk, of wel door konst gemaakt, verdeelt worden. Het meest word dit zoort van Zout in de mijnen gevonden, daar aard-kooien gegraaven wor- den ; als mcede in die waar in zig de bruine en fchilfer- agtige aardens, zoo als de leijen enz., outhouden^ niet zelden vind men ze ook bij devuurfteenen. Als men dit Zout in water laat ontbinden en uitdampen, zet het zig tot Kristallen, die de gedaante vaa agtkantige lighamen vertoonen. Als het droog, vaft en wit van koleur is, dan is het zoo fcherp niet als Vitriool, maar nog zamen- trekkender. Die in de berg-mijnen word gevonden, is de natuurlijke, en daar van zijn driederhande zoorten, als Rots-Aluin, of ook wel Ts- of Krift-al-Aluin ge- naamt, Roomfche Aluin en Pluim-Aluin. De Rots- of Berg-Aluin komt uit Engeland, en is wit
en helder als kristal, word voor eenederfterkftezamen- .trekkende middelen gehouden, en.is zeer dienstig tegens het zwaar bloeden der neus, het bloed-fpuwen, zware bloedvloeiingen der Vrouwen, op wat tijd hun zulks ook overkoome; als mede wanneer iemand gedoken of gefchooten zijnde, het bloeden moet geftelpt worden : In dusdanige fhelle en gevaarlijke Bloedftortingen, moet den Lijder I«oe fpoediger hoe beter ader-gelaten worden, en men geeft hem eenige, het zij roode of witte Roti- Aluin in ; zijnde de dofis een acbtfte lood in een ouwel gewonden, waar na men hem gerfte water, waar in de zeifde zwaarte bast van Smeerwortel gekookt is, laat toe drinken. Het gebruik van dit geneesmiddel moet alle vier uuren herhaalt worden, inzonderheid wanneer de Bloed- ftortingen gevaarlijk zijn ; voor al dient dit bij de Bloed-fpuwingen in agt genomen te worden, en waarme- de men niet moet ophouden voor dat dezelve begint te minderen : Wanneer het gevaar over is, doet men den Lijder dit genees-middel enkel 's avonds en 's morgens gebruiken. Wat de Bloed-vloeijingen door den afgang be- treft , moet men vooral geduurende het gebruik dier pil- letjes , wanneer het fondament door de fterke persfingen van den afgang fmert, het zelve met water waar in Aluin gefmolten enWeegbree getrokken, van ieder eeven veel, wasfchen; na zulks neemt men geftooten Aluin met Gom- Draga7it vermengt, en maakt ,'er een zet-pil van, die men als dan appliceert. Wanneer de Vrouwen meer bloed dan zij gewoon zijn, of natuurlijk is, loozen, moe- ten zij des morgens nugteren, geduurende zeven of agt dagen voor den tijd der gewoone ontlasting, een half vierendeel loots Ros-Aluin in pilletjes gebruiken. De Roomfche Aluin, die roodagtig, en van binnen
doorfchijnend ; zuur en zamentrekkend van fmaak is, vind men niet verre van Civita Vecchia in den Kerkelij- ken Staat, men calcineert tot dien einde een zoort van witte ileenen, die daarna op een hoop gelegt zijnde, zo lang met water worden befproeit, dat zij geheel tot poe- der worden; dat poeder in water gedaan, laat men uit- dampen, vormende zig dan tot bleek roode doorfchij- nende Kristallen. In het dal van Solfoterra, daar veel- vuurige dampen uit de grond komen opzetten; word bei- de Zwavel en Aluin gevonden. De Aluin die op de grond verftrooit leggende, 'er niet kwalijk als meel uitziet, word door middel van bezemen hij malkander geveegt en verzamelt, en voorts door ontbinding en uitdamping |
||||||
ALU. ALV. ALIJ.
|
|||||||||||
AMA.
|
|||||||||||
63
|
|||||||||||
Malrmve en Andorn fweemt. Men fchrijft het een ver-
teerende en zuiverende kragt toe, en zommige houden het voor een goed middel tegens de Hijdrophobia of Wa- tervrees. AMALGAMA , Chijmifche of Scbeijkundige Opera-
tie, door liet welke men 't goud of zilver tot een zoort van deeg brengt, het zelve met de mercurius of kwikzil- ver , volgens zekere proportien van gewigt of hoeveelheid vermengende. Om Amalgama van Goud en andere Metaa-
len te maaken. Neemt van het fijnde ducaate-goud , tot kleine plaatjes
geflagen of gevijlt zijnde, een drachma; fmelt het met 'tderkde vuur in een kroes, maakt tefFens een drachma of even veel kwik {Mercurius vivus') in een aarde kroes zoo heet, tot dat 't begint te rooken, giet dan hetgefmol- tcnegoud bij de kwik, en roert het met een ijzertje een tijd lang om, zo zal het zig vereenigen, en een week Amalgama worden ; dog dat zig niet daar meede vereenigt heeft, fcheid men daar na daar van af door middel van het Amalgama in een doek of leer te doen, en het kwik 'er uit te drukken. Ook moet men het Amalgama daar na voor het gebruik van zijn zwartigheid, door middel van hetzelve met water dikwils te wasfehen, zuiveren. Het zelve dient voor de Vergulders, om meede te vergulden. Op dezelfde wijze word ook het Amalgama van zilver >
tin, lood en koper gemaakt, dog het koper laat zig bezwaar- lijk amalgameeren, en het ijzer geheel niet. Andere nee- men wat meer kwik als metaal. Men kan demetaalen ook amalgameeren, door dezelve met de rook van de kwik te doordringen, dog dit gaat langzaamer en bezwaarlijker toe. Als men nu de amalgameerde metaalen in een poeder
begeert te hebben, zoo heeft men het Amalgama maar in een fmeltkroes te doen, en de kwik op een zwak kooien vuur daar van te laaten in de lugt vliegen, zoo zal 'er een fijn ontastbaar poeijer der metaalen te rug blijven; en dus is de amalgamatie eigentlijk een calcinatie of kalk- branding der metaalen, die door 't kwikzilver gefchied ; waar van de Chijmisten tot heden toe, de waare reden nog niet hebben kunnnen geeven ; dog het fchijnt, dat de kwik, door een natuurlijke aart of gelijkheid van wee- zen met de metaalen, of door een aantrekkings-kragt, in de poriën der metaalen indringt, en dus defub-elemen- taire deelen van elkander fcheid, en tot een poeder maakt,, als hij daar van weder afgefcheiden word. AMANDEL-BOOM, in't latijn Amijgdalus, (Amijg-
dahis foliis petiolatis ,ferraturis infimis glaiidulofis, Linn. Spec. Plantar.) is een boom, die in.de tuinen gekweekt word, en wiens bladen en bloesfem zeer gelijk is aan dia van den Perßk-boom; hij bloeit voor de lente, en op zij- ne bloem volgt eene vrugt, die,hard, houtagtig, lang- werpig en met eene grijze gvoenagtige fchors bedekt is , waar in een Amandel befloten legt : Hier van zijn twee zoorten, als de Zoete en Bittere Amandelen : Die omtrent het Landfchap Avignon in Frankrijk wasfen , zijn de fchoonfte, en worden 't meest geacht. De Zoete Amandelen zijn weekmaakende, of verzag-
tende, openende, goed voor de borst, en pisdrijvende; zij geeven een heel goed voedzel, en maaken een zeer goed en zuiver bloed, wanneer men ze dagelijks met ro- zijnen nuttigt; men maakt'er amandelmelk af, en ze heb- ben veel olie in zig. Kyveeking
|
|||||||||||
deegen fijn, en giet 'er een mengelen kookend water op ;
geûnolten zijnde, zoo laat het nog eenigen tijd op hee- ten afch ftaan ; doe 'er dan nog zoo veel geftooten Rots- Aluin bij, tot dat dit water geen Aluin meer wil ont- binden; verftrekkende zulks tot een tecken, dat-de dee- len van het water daar ten eenenmale meede vervult zijn: Laat het als dan ter dcegen rusten, waar na het klaar door een linnen doek moet afgegooten worden , en vervolgens in glazen flesfen bewaart. Dit water is van veel nut, en word in ligte bloed-ftortingen gebruikt., wan- neer eenige kleine bloed-vaten gekwetft of gebroc- hen zijn. ALUIN-AARDE, in 't latijn Terra Aluminofa ; noemt
men zulke Aarde, waaruit door looging de Aluinword getrokken ; zij is zagt en zamentrekkende van fmaak, geevende een zwavelagtige damp van zig, wanneer in het vuur word ontftooken. ALUMEN FAECUM, in 't nederduitsch Droezem-
zout, brand men van de wijn-droesfem , en word door de lalcinatie een fcherp zout. ALUMEN PLUMOSUM, zie AMIANTHSTEEN.
ALUTA, het zeems leder, waar van de Heelmees-
ters of Chijrurgijns hunne plaasters maaken. ALVEARIUM, Alveolus, is het oorgat in den gang
van het oor, alwaar het fmout der ooren zig verzamelt. Ook betekent Alvearium, een Bijekorf. ALVEOL1, dus noemt men de kasfen der tanden,
Waar in de kinnebaks-tanden , anders kiezen genaamt, geplaatst zijn. In de Kruidkunde, verftaat men door Al- veolus , een zaphokje. zap-of honigkasje, gelijk in zom- jnige bloemen gevonden word. ALVEOLUS LAPIS, dus noemt men het (teentje ,
dat in het benedenfte gedeelte der deen Belemnites, als in een kasje beiloten, gevonden word. ALVEUS, heeft drie beteken is fen: Voor eerst ver-
ftaat men 'er dat geene door, 't welk tusfchen de beide oevers van eenige droom uitgediept is. Ten tweeden , worden 'er allerlei], dog inzonderheid houten vaten door bcgrep.n, draagende de grooten de naam van Alvei, en wanneer ze klein zijn Alveoli. Tenderden, word de bo- dem of buik van een fchip, meede dus genaamt. ALVI ADSTRICTIO , zie HARDLIJVIGHEID.
ALVI FLUXUS , zie BUIK VLOED.
ALVI TORMINA, zie WINDEN.
ALVUS , Buik,,zijnde het onderde gedeelte des lig-
haams, waardoor zig defoeces of overtolligheden natuur- lijker wijze ontlasten. ALIJCE , dus word eene benauwtheid van 't hart, die
toet Iighaamelijke ongerustheid gepaart gaat, genaamt. ALIJPIAS, dus noemt men eene zoort van Turbith,
2ijnde een geneesmiddel tot verdrijving van de zwarte gal. ALITSMA, zie MOEDERWORTEL.
■■ ALIJSSON DIOSCORIDIS , zie MAAN-VIO- LIER. <t ALIJSLON GALENI et CLUSII, (Marrubium fo-
liis cuneiformis , verticillis in volucro deflitutis, Linn. Spec. Plant.) is een gewas, aan wien tot nog toe geen Nederduitfche naam is gegeven , liet word bij ons uit zaad geteelt, dat uit Spanjen is gebragt, dog het kan ook door fcheuringd r wortel-planten gekweekt worden; men moet dit gewas in potten houden, en 's winters in de Oranfe- riievoorde vorst beveiligen. Het heeft grauwe gekroesde bladen, en purperverwige bloemen, die uit dcekelige knoppen voortkomen ; zoo dat het niet kwalijk na de |
|||||||||||
AMA. •
ze zuiveren de inwendige deelen, en ontlasten de vog-
ten, die de uiteindens der aderen verftoppen ; zelfs ge- neezen ze de pijn omtrent de milt, ook van de nieren en dikke darmen, die uit dezelve oorzaak voortkomt ; ze- verwekken meede ook de eetlust, zetten de maandfton- den en de watcrloozing voort. De Alsfem en pitten van Perfiken en Kersfen, worden bij gebrek van Bittere Amandelen , wel in derzelver plaats gebruikt. Manier, om de Olie uit de Bittere Aman'
delen te haaien. Men neemt drooge Bittere Amandelen , en dezelve tec
deegen fchoon gemaakt hebbende, ftampt men ze in een marmere vijzel met een houte ftamper, tot dat ze als een deesfem worden ; daar na doet men ze in een linne of etamijne zak, om de olie warm onder de pers daar uit te drukken. Want men maakt de Bittere Amandelen warm, om de
Olie daar uit te haaien, om dat ze dan te meer geevcn, de rede daar van is, om dat alle zoorten van Amandelen. meer Olie uitleveren , als ze warm gemaakt zijn, dan an- ders ; alzoo haar olieagtig vogt , door toedoen van do warmte, fijnder, dunner en vloeibaarder word. Om da Amandelen warm te maaken, moet men ze in een glas doen, dat in een pot of ketel vol kookend water op het vuur (taande, geftooken word , ten einde de Olie niet bedorven worde, door 't aanmaken van 't vuur, en de vermenging met het water. De Zoete Amandel-olie is dienstig om de fchorheid eiï
fcherpigheid van de keel, long en nieren, en van de uit- wendige deelen te verzagten, en om de hardigheid en droogheid der gewrigten en andere deelen van 't lighaam te geneezen, voornaamelijk wanneer zij met de een of de andere borst-fijroop is vermengt. Die van Bittere Amaiu delen is-goed om het fuisfen der ooren te füllen, om.de verftopping der lever te openen , als meede die van ande- re ingewanden, te verdunnen en te zuiveren, en om al- lerhande hardigheden van bijzondere deelen, als meede van de zenuwen te verzagten. Om Amandelen te pellen.
. Werpt de Amandelen, waar van de buitentte bast af- ■ gedaan is, in kookend water, laat ze zoo lang weeken, tot. \ dat de bast 'er afgaat, wanneer gij ze tusfchen uw vingeren wrijft, giet 'er als dan het water af, en gij zult ze met gemak kunnen pellen. Om Amandel-melk te maaken.
Neemt 6 of 8 lood gepelde Amandelen, ftampt ze iij een vijzel, of nog beter in een fteenen mortier fijn, 'er een weinig kookend water bijvoegende; dit gedaan zijn- de , zoo doet 'er nog ongeveer een half mengelen koo* kend water bij ; en als alles ter deegen gemengt is,' zoo wringt het door een fchoone doek; zet vervolgens ' dit doorgezeegen vogt, 't welk zoo wit als melk is, op het vuur, en laat het een weinig kooken, 'er na believen witte poeijer-zuiker bijvoegende, dit is een uitneemende frisfe en verkwikkende drank, en in veele ziektens heil- zaam ; men kan 'er, om ze fmaakelijker te maaken, in 't kooken wat rooze-water, en een weinig gebrookene of fijn gepoeijerde caneel bijvoegen. In plaats van water, kan men ook melk, of nog beter half melk en half water neemen, zijnde deeze Amandel-melk als dan zeer fmaake- lijk en voedzaam. Zommige voegen 'er in 't kooken ook één of meer, wel geklopte dooijers van eijeren bij, waar door
|
||||||
6+ AMÂ.
Kweeking der Amandel-bootmn.
De Amandel-boomen worden in onze Nederlanden, hoofdzaakelijk door zuiging op jonge Prnim-ftammetjes voortgekweekt, willende het oculeeren op Pruim-boom- tjes zoo wel niet flogen ; zij begecren een goede losfe, liefst zand- of tteenagtige vrugtbaare grond, en een war me, wel op de zon gelegen en voor de winden gedekte plaars ; dog fclioon ze in ons climaat, aidas geplant, ta- melijk wel groeijen, zoo worden egter de viugten niet behoorlijk rijp, en veeltijds zelfs brengen ze geen of maar zeer weinige vnigten voort, dewijl de boom vroegtijdig bloeit, en daar door de bloeizels dikwils vervriezen. Manier, om de Olie uit de Zoete Aman-
delen te haaien. Na dat men de Amandelen uitgezogt, en de harde fchors daar afgedaan heeft, pelt men ze met warm water, droogt ze in een linnen doek, en ftampt ze heel klein in een marmere mortier met een houte ftamper, zoo lang tot ze tot een deeg worden , dewelke men in een zakje van Kan- nefas, fijn Etamijn of linnen doet, en onder eene pars zagtjes uitdrukt, zonder ze warm te maaken; door deeze manier krijgt men de Zoete Amandel-olie zonder vuur, de- welke goed is om in te neemen. Dog om deeze Olie op- regt te hebben, moet men toezien dat 'er geene bittere nog oude Amandelen onder zijn , maar al te maal versch en wel gepelt, om dat de fchil eenigzins zaamentrekken- de is, ten einde de Olie te zuiverderen verzagtender zii. Om ze zonder heet water te pellen, doen zommigen
de Amandelen zes uuren lang in koud water wecken, om ze dus ligtelijk met de hand te pellen, daar na zetten zij zedric of vier uuren tusfchen twee linnen doeken te droo- gen; andere droogen ze met zemelen in eene pan, op een zagt vuur, en roeren ze met de hand om, tot dat de fchil berst en door de warmte aan ftukken valt; daar na ziften zij ze om de zemelen daar af te fcheiden, dan doen zij ze in een nieuwe grove linnen zak, en wrijven ze fterk daar in, om ze van de overige fchillen geheel te zui- veren. Men moet altoos verdagt zijn, tot wat gebruik men de Amandelen ook wil bezigen, om ze van hun geel of bruinagtig vel te ontdoen, dewijl dit fcherp en hars- agtig van aart zijnde, ligtelijk de keel ontfteekt. Men haalt de voornoemde Olie zagtjes en met poozen
daar uit, en niet met groot geweld, op dat de Olie te klaarder worde ; want anders zou ze troebel en van min- der deugd zijn, ook niet zoo aangenaam om in te nee- men. DeHeer Mesue wil, dat men, om de Olie van zoete
Amandelen door 't vuur uit te haaien, de gepelde Aman- delen omtrent vijf uuren lang in eene warme plaats hou- de ; of dat men ze een uur in 't Balneum Mariae, of op .heet zandofaschkooke; maar deeze manier is niet beter dan de eerfie; want de Amandelen dus heet geworden zijnde, word haare Olie, die gemaatigt moet zijn, met 'er haast heet en brandig, zoo dat ze dus in plaats van te :verzagten , zou verhitten. Derhalven mag men zig vrij ■bij de eerftc manier houden, en die van Mesue daar laaten, zijnde deeze eerfie ook bij de Apotheckers in ge- bruik. . De Bittere Amandelen zijn openende, flijmverdunnen-
<te, en veel meer pis-afzettende dan de zoete; men zegt, jdat ze beletten om dronken te worden , als men 'er aan- JJonds van eet, na dat men gedronken heeft, of ook voor dat men genoodzaakt is, veel te drinken ; zij verlichten 4e hoofdpijn, als men ze pelt en op 't voorhooffd legt ; |
||||||
AMA.
|
AMA. 65
|
||||||||
doof het nog voedzaamer word ; dog oude, zwakke, of
van -een ziekte hcrilelde menfchen, moeten 'er niet te veel op eenmaal van gebruiken, dewijl, hoe heilzaam deeze drank ook is, het hun ligtelijk de maag zou drukken en bezwaaren. Om Amandel-pap te maaken.
Neemt een half pond of meer gepelde Amandelen, floot ze klein, met bijvoeging van een weinig roozewater, roert 'er lauwe zoetemelk onder, en giet het door een teems, of zeef, doet 'er dan wat zuiker en een ftukje caneel on- der , zet het dan op 't vuur, en roert het geftadig tot dat bet dik word; neemt verders 4 à 5 dooijers van eijeren, en zuiker na maate gij het zoet begeert, klopt het een en ander ter deegen met roozewater, en roert het onder uw pap, terwijl dezelve dik wordende kookt, wel zorge draa- gende, dat ze niet fchift. In plaats van rooze- kan men ook oranjewater gebruiken. Om zogenaamde Amandel-boter te maaken.
Neemt een mengelen zoete room, zet die in een tinnen torn, of nieuw verglaasde ftecncn pan, op ,'t vuur; de room aan de kook zijnde, zoo doet 'er in zes dooijers van eijeren, die ter deegen geklopt zijn, roert het wel om, op dat de eijeren zig met de room vereenigen, neemt het dan van 't vuur, en voegt 'er een half pond zoete Amandelen bij, die in een mortier met een weinig roo- zewater ter deegen zijn fijn geftampt; na dit alles wel on- der een geroert te hebben, zoo doet het in een hairen teems of zeef, en laat het zoo lang uitlekken, tot dat'er geen vogt meer uitkooroe ; het nat of weij dat 'er uitlekt, is bij uitneeuientheid fris en aangenaam om te drinken, dog moet vroegtijdig gebruikt worden, dewijl het niet kan duuren, en binnen korten zuur word ; wanneer 'er geen vogt meer door de teems koomt, zoo drukt 't over- gebleevene , boven f en fchoon bord met een zilveren of nieuwe houten lepel door , en mengt 'er fijn geraspte broodzuiker na welgevallen onder ; dit doet men in gla- zen kopjes, ofwel in boter-fchotcltjes, en plaatst het op 't defert, is bij uitftek aangenaam en lekker. Om groene Tnlandfche Amandelen te confijten.
Plukt de Amandelen, eer dat de binnen-bast houtig ge- worden is , af, en prikt ze, de groene bast 'er om blij- vende, met een fpeknaald door en door, zet ze dan niet koud water over 't vuur , en kookt ze ter deegen gaar ; als dan moet men ze geduurende twee uuren in fchoon water zetten, om uit te trekken, waar na ze op een vergict-test of gatje-pannc gedaan worden, om uitte lekken; (leekt dan in ieder van uwe Amandelen een ftuk- je caneel, en twee of drie oranje-fnippers; neemt voorts eene hoeveelheid zuiker, evenredig met uwe Amande- len , en laat die zoo lange kooken , tot dat ze draaden trekt, doet 'er dan uwe Amandelen in, en laat het te zaamen kooken , wel op fchuimen pasfende, tot dat ze wel doortrokken zijn en na de grond zinken , 't welk het teken is, dat uwe confituur zijne volmaaktheid heeft, neemt ze dan terftond af, doet ze in potten, giet 'er de fijroop over, en bewaart ze op een drooge plaats. Geblaaze Amandehn.
Neemt gepelde zoete Amandelen, fnijd die aan kleine
ïlukjcs, doet 'er wat raspzel van citrocn-fchillen, als mee-
de het wit van een eij, dat niet geklopt is, en de noodi-
ge hoeveelheid pocijcr-zuiker bij, mengt het dan te zaa-
|
|||||||||
ltien tot een leenige pap; maakt van deeze pap kleine bal-
letjes, ter groote van een knikker of hazelnoot; leg die op een vel fchoon papier, zodanig, dat ze eikanderen niet raaken, en doet ze in een flaauwe oven droogen, waar na men ze in blikke trommels bewaart, zorge draagende, dat die op geen vogtige plaats geftelt worden. In plaats van de oven, kan men ze ook in een taarte-pan inetzagt of weinig vuur droogen. Gekandelifeerde Amandelen.
Neemt Amandelen, pelt die met ze in warm water te doen, dog draagt zorge, dat zij 'er niet te lang in leg- gen , op dat ze niet taai mogen worden, gepelt zijnde, zoo laat ze hard droogen ; doet dan wat ordinaire gom fmelten, 'er een weinig beste broodzuiker bijvoegende, werpt uwe Amandelen hier in en fchud ze, de bekken boven het vuur houdende, ter deegen heen en weder, zoo dat de gefmoltengom en zuiker zig aan de Amandelen heg- ten , als wanneer men ze hard laat droogen ; zet dan de nodige hoeveelheid beste broodzuiker met water op het vuur te fmelten, fchuimt en klaart ze ter deegen, en laat ze zoo lange kooken, tot dat de zuiker even begint te fpinnen, als wanneer zij van het vuur moet genomen wor- den; doet verders uwe Amandelen in het kandelifeer-bek- ken, en ftort 'er de zuiker over, dog niet voor dat zij ter deegen koud geworden is ; laat het dan twee etmaalen ftaan, neemt als dan de Amandelen uit de zuiker, en zet ze in een flaauwe oven te droogen ,• doet ze, gedroogt zijnde, weder in de kandelifeer-bekken, en ftort 'er op nieuw geprepareerde zuiker over, en handelt 'er ten ee- riemaal gelijk meede, als de eerfte keer, herhaal dit tot driemaalen toe, en gij zult fchoone gekandelifeerde Aman- delen hebben. Grijze gezuikerde Amandelen.
Smelt een pond zuiker, werpt daar dezelfde zwaarte on- gcpelde Amandelen in , fchuimt het, en laat bet zoo lan- ge kooken , tot dat de Amandelen beginnen te fpringen , neemt ze dan van 't vuur, en roert ze met een fpatel of de fteel van de fchuimfpaan om, en blijft 'er nog zuiker in de pan over, zoo zet't nog eens op 't vuur, en laat het'er zoo lange op ftaan, tot dat alle de zuiker aan de Amandelen is gehegt, geftadig moet men't omroeren, de- wijl 't anders ligtelijk zoude aanbranden. Wil men wit gezuikerde Amandelen hebben , zoo volgt men dezelfde behandeling, enkel met dit onderfcheid, dat de Amande- len gepelt worden. Roode gezuikerde Amandelen.
Worden op dezelve wijze behandelt, alleen met dit onderfcheid , dat wanneer-de Amandelen de zuiker na zig genomen hebben, zij niet weder op het vuur moeten, gezet worden, maar men zift ze, als dan voegt men bij de zuiker, die door de zeef is gevallen , nog een-vierde pond zuiker en een weinig water bij, en laat het te zaa- men kooken, tot dat het ftijf word ; waar na men 'er een weinig conchenille bij doet, die eerst met een weinig wa- ter, aluin en cremortartari is opgekookt, waar door zij een fchoone koleur verkrijgt; en dewijl de conchenille de ruiker verdunt, zoo doet men ze op nieuw weder koo- ken , tot dat ze als voorheen ftijf word ; werpt 'er dan de Amandelen in, dezelve aanflonds daar na van't vuur nee- mende, en roert ze zoo lang met een fpatel, tot dat ze geheel droog zijn. I Er
|
|||||||||
AMÂr
|
|||||||||||
AMA.
|
|||||||||||
V
|
|||||||||||
wfc, waar in een vFcSïïgie zoetemelk is geroert,wentelt ze
daar na in grof geftampte broodzuiker, vlijt ze op fchoon papier, en laat ze'zagtjes ineen taarte-pan gaar bakken , vooral niet te veel vuur boven nog onder doende, dewijl te felle hitte dit gebak ten eenemaal zoude bederven; men bewaart ze in doozen of trommels op een drooge plaats. AMANDELEN ; Tonfillae ; zijn fpongieächtige klie-
ren aan beide zijden van den tong, bij het keelgat en ftrotlap. Behalven deeze zijn'er nog andere kleine Aman- delen agter aan de kinnebakken, onder de tong, enz. AMANDEL-GEZWEL, of Gezwollene Amandelen.
Dit is een gezwel der Klieren aan de hals, aan ieder zij- de der Keel eene, die Amandelen genaamt worden, uit oorzaake van de gelijkenis die zij met de Amandel-vnigt hebben. Door dit zwellen word ook dikwijls de Keel ontftooken en pijnlijk, daar ook zomtijds Koorts bij koomt, en uit welke ontfteeking ook zomwijlen eene verzwee- ring ontftaat; Middelen hier teegen, zijn de volgende. Neemt fa-
lie-bladen en vlier-bloemen, van elks een halve hand vol ; kookt die in twee mengelen water, tot op omtrent de helft; doorgezeegen zijnde, doet 'er een romer goe- de Brandewijn bij met wat honing; moetende de Lijder hier zomtijds warm mede gorgelen. Of neemt Vijgen, en kookt dezelve in Melk; ter dee»
gen week gekookt zijnde, zo drukt het door een zeef, doet 'er als dan eenige druppelen geest van Sal-Amonia* bij, en gebruikt het als 't voorgaande. Of neemt Huislook, ftampt die en perst 'er 't zap uit,
doet 'er eeven zoo veel Brandewijn en een weinig wa- ter bij, en gorgelt 'er meede op voorfchreeven wijze. Of neemt water van Vlierbloemen en Weegbree, van
elk vier oneen ; Wijngeest zes drachma, mengt het en gebruikt het om meede te gorgelen. Of neemt roode Peonie-bloemen , of de donkere roode
bloemen van Stok-roozen , een halve hand vol, kookt ze zagtjes in anderhalf mengelen Melk, tot op een men- gelen. Hier meede moet de Lijder dikwils warm gor- gelen. Indien 'er niet bij tijds middelen gebruikt zijn, of de
ontfteeking zo hevig is dat ze niet kan verdeelt worden, zo volgt 'er gemeenlijk een verzweering op ; waar van het teeken is, wanneer de zwelling en roodheid in de Keel meer als drie dagen, zonder eenige verligting met dezelfde hevigheid blijft duuren : In deze toeftand is de volgende Gorgeldrank van veel dienst, Camille-bloemen en Heemst-wortel van elk een half once, Fenugreek-zaai en Lijnzaad van elks een once ; dit alles klein gefnee- den, ende zaaden gefloten zijnde, zo kookt het geduu- rende de tijd van een halfuur in twee mengelen water, dan doorgezeegen zijnde, moet de Lijder daar van ge- ftadig in de mond houden, en van tijd tot tijd zig van dat nat in de keel laten fpuitcn : Van de gekookte Kruiden kan men met bijvoeging van wat kruim van wittebrood en geftooten mostert-zaad een pap maaken, die men zo warm het kan uitgeftaan worden, tusfehen een doek ge- daan op de Keel legt. Zie ook KEEL-GEZWEL. AMANDEL-KOEKJES, zie MAKRONS.
AMANDEL-KRAAIJ ; een Vogel in groote meteen
Vlasvink overeen komende, hij is helder blauw en op den rug bruin : Bij ons te lande broeit hij niet, dog koomt in den graan-oogst over; zijnde een groot lief- hebber van koorn ; ter deegen vet zijnde, is het een zeer lekker eeten. ' AMAN-
|
|||||||||||
Ts-amandelen.
Bereid een xoort van kunst-ij's uit wit van eijeren, wit- te poeijer-zuiker en oranje-bloeizel, het zelve ter deegen meteen roedekloppende, werpt dan gepelde Amandelen in dit mengzel, en rok ze zoo lang, tot dat ze ditkonst- ijs na zig neeraen ; doet ze dan op een blad fchoon wit papier, en legt ze in een taarte-pan, met flauw vuur on- der en boven, tot dat ze gaar zijn. Kaneel-aniandelen.
Doet in een nieuwe verglaasde pot een pond op voor- fchreeven wijze bereide gezuikerde Amandelen, befprengt ze met water, tot dat ze een weinig nat zijn , en fchud ze dan ter deegen om, 'er zoo veel borax bijvoegende , dat ze effen rood worden ; fpreid dan een half lood zeer fijn geftootcn caneel op een blad fchoon papier, doet 'er uw bereide Amandelen op, en fchud ze zoo lang, tot dat die geheel met caneel bedekt zijn, als wanneer men ze op voorfchreeven wijze ter deegen droogt. Om gebraaden amandelen te maaken.
Neemt twee pond wel uitgezogte Amandelen, één, of vijf vierendeel pond zuiker, laat de zuiker kooken tot dat ze fpint, fmijt 'er de Amandelen dan in, roert ze met uwe fpatel wel om, en draagt zorg, dat ze niet aan den bodem van de pan gaan vast zitten; roert ze geftadig zoo lang, tot dat ze al de zuiker opgezwolgen hebben, en wel geroost zijn; zet ze dan zagtjes op een klein vuur, om de korreltjes zuiker te doen fmelten, en te inaaken dat'erniets van overig blijft, maar alles rondsom de Aman- delen aanzette; draagt wel zorg, dat ze niet tot olie'fmel- ten ; als ze genoeg gebraaden zijn, beginnen ze te kraa- ken, dan moet men ze afneemen, maar in de pan laaten en toedekken, om ze weder te doen droogen, daar na laaten koud worden en in doozen doen. Op dezelve wij- ze kan men ook Hazelnooten bereiden. amandel-taart.
Neemt een pond gepelde en fijn geftampte Amandelen, «en half pond geraspte broodzuiker, meer of min na maa- te iemand een liefhebber van zoet is, voegt 'er 12 of 14 eijeren bij, waar yan de helft de witten afgedaan, als meede een weinig geraspte citroen-fchil ; klopt dit ter dee- genonder malkanderen, befmeert dan uwtaartepan dun- netjes met boter , doet 'er 't voorfchreeven beflag in, en bakt het gaar ; wil men hier een korst om hebben, zulks kan meede gefchieden, als dan moet men een dun taarte- deeg eerst in de pan leggen, waar op het beflag vervol- gens gedaan word. Om zogenaamde Amoureuses van Amandelen
te bereiden. Neemt een pond zoete en een vierendeel bittere ter deegen fijn geftampte Amandelen, voegt hier bij een pond zuiker en twee eijeren, en kneed dit tot een taai deeg, neemt dan wat fijn gefneeden oranje-fnippels, fucade en geftooten caneel na goedvinden, voegt hier bij de dooijer van een eij, met een weinig zuiker en geraspte citroen- fchel, roert dit te zaamen in een potje ter deegen om : rolt dan de deeg zoo dun uit als het moogelijk is, en fnijd ze in twee gelijke ftukken, doet op de eene helft 't meng- zel uit uw potje, en legt 'er dan de andere helft van het deeg over heen ; waar na men deeze zoort van taart in ftukjes van een duim in 't vierkant, of kleinder fnijd, beftrijkt dan deeze ftukjes rondsomme met wel geklopt eij- |
|||||||||||
AMA.
AMANDEL-NAANTJES , in 't latijn Amygdalus
rtana ; (Amygdalus foliispetiolatis baß attenuatis, Linn. Spec. Plant.) Is een zoort van kleine heesteragtig groeijende Amandel-boom, gelijkende zeer wel van bla- den , bloemen en vrugten na de gemeene Amandel, be- fialven dat ze in alle deelen kleinder is. Hier te lande brengt dit gewas geen vrugten voort, en men verciert 'er enkel de bloem-tuinen en rabatten mede, om de fceurlijke bloemen die zij in de Lente voortbrengen: Ligtelijk kan men ze door wortel-fpruiten of" inlegging der jonge takken voortkweeken ; zij kunnen onze win- terkoude tamelijk wel verdragen. AMAND1N-STEEN; een Edel-gefteente van ver-
'fcheidene koleuren , aan welke men de kragt toefchrijft 'het gift te kunnen weerftaan. AMARACIJNON ; is een Zalve, uit verfcheidene
kruiden en oliën zamengeftelt, wiens bereiding bij Di- oscoRiDEs kan nagezien worden. AMARA DULCIS ; zie BITTER-ZOET.
AM AR AN TH of Duizend-fchoon, ook Fluweel-bloem
fenaamt; in 't latijn Amaranthus, (Celofia Linn. Spec.
'lant.) Is een Plant, fchietende een ftam ter hoogte van omtrent twee voet. Hare bladeren zijn gelijk aan die van -de Majer, bruin-groen van koleur en roodachtig aan de kant. Hare bloemen zijn zeer vermakelijk, zij ftaan in een bosje bij malkander als een koorn-air, en zijn fchar- laken rood. Ze gelijken wel naar een pluimagie, die purper-rood geverft is, en zijn zo leevendig, dat ze een zeer langen tijd zoo blijven, zonder iets van hare koleur te verliezen, als men ze in een oven of anderzints fchie- lijk droogt. Men bewaart ze tot in den winter, en wan- neer men ze dan in 't water zet, krijgen ze de glans en koleur wederom die ze in den zomer gehad hebben. Hare vrugt heeft de gedaante van een doos, die in 't
midden opengaat, gelijk de ztep-dozen. Ze houd in zig een klein zaad, datbijnarond, maar zeer glad, zwart en blinkende is, te weetenalsze welrjjpzijn , hoewelze zelden tot die rijpheid komen. Men teelt deze Plant in de tuinen; ze bloeit gemeen-
Kjk van 't einde van oogstmaand af, tot.in hetlaatftevan den herfst; ze ftaat graag op eene plaats daar de zon niet veel bij komt, in eenen goeden grond, dien men dik- wijls moet begieten. Men geeft aan de bloem den naam van Fluweel-bloem-, en in 't franfeh Pasfe-velours, of fleur de Jaloufie. Daar zijn hooftzakelijk vier zoorten van Amaranthen,
die men in de bloem-tuinen cultiveert. I.-De . geairde of gepluimde Amaranth, in 't latijn
Amaranthus 'fpicatus, die groot.e roode, regt op . groei- jende bloei-trosfen voortbrengt, als een pluim of vede- ren bofch- II. De hangende Amaranth; in 't latijn Amarantus
caudatus; die roode, lange en nederwaards hangende bloeij-trosfen geeft, na fteerten gelijkende, waarom ook vosfeßeerten genaamt worden ; deze zoort is de minst tedereVMn voort te kweeken III. De Amaranth Hanekammen, in,'t latijn Amaran-
thus Criflatus, die platte, .uitgebreidebloeijtrosfen voort- brengen , zeer natuurlijk, van wegens deszelfs gedaante, naar de kommen van Haanen gelijkende , en die wanneer' de Planten door vermeerderde warmte in broeikasfen ge- koestert worden, wel een platte hand groot, en zelfs grooter kunnen worden. Men heeft'er van verfcheider- hande zeer fraaije koleuren, als min of meer rood, purper, paars, roofe-en vuur-koleurig, geel,'oranjeko- |
||||||
AMA» _ Cf
leutig, X7ït enz. Ook wel zoodanig, dat de randen van
't overige der Bloemen van coleur verfchilt, 'tgeencier- lijk ftaat. Deeze Bloem is inderdaad ook, wanneer zij haare volmaaktheid door een goede cultuur heeft verkre- gen , eene der fraaijfte, die in eene aanzienlijke Bloem- tuin gehouden worden; zij vertoonen zig't best in pot- ten , hier en daar in de Parterres geplaatst. Geene van deeze Bloemen hebbe ik ooit fraeijer nog grooter gezien, als in de queek-liefhebberij van den Heere Burgemee- fter J. O. Faber te Leeuwarden; die Heer, een kun- dig kenner van al wat Flora betreft, fchijnt een bij* zondere weetenfehap te bezitten , om deezen Ama- ranth te cultiveeren, en van een buitengemeene grootte voort te brengen. IV. De drie-koleurige Amaranth, ook Papegaaij-vee-
ren genaamt, in 't latijn Amaranthustricolor: De fraaijig- heid van deze zoort, beftaat alleen, inzonderheid die van het zoo genaamde wijfje, uit drie bijzondere van el- kander verfchillende koleuren , namentlijk uit groen, geel en rood, welk een cierlijke fchakeering voor 't ge- zigt maakt: Dezezoort moet ook in de broeijkas gekweekt worden, hoewel men dezelve zo wel als de voorgaande als zij bijna haare volmaaktheid heeft, in potten'bierendaar tot cieraad van den bloem-tuin in de opene lugt kan plaatzen. Voor een vijfde zoort zoude men nog kunnen tellen
de bolachtige Amaranth ; Amaranthus globofus (Gomphrer na; Linn. Spec. Plant.) Schoon dit een bijzonder ger flagt van Plant is, word hij nogtans ook Amaranth genaamt, om reeden dat de bloemen, die een-rond of ovaal hoofd- je vertoonen, gedroogt zijnde haar koleur behouden en lang duuren, eeven als de vorigen : Ten aanzien van de koleur heeft men 'er twee zoorten , namentlijk met pur- pere en met witte bloemen, deeze vereifchen ook een warme broei-kas, om bij ons in bloeij te geraaken, en rijp zaad voort te brengen. Deze Bloemen worden ook immortelles, dat is onver-
gankelijk genaamt, (het geen de naam van Amaranthus ook te kennen geeft, 't welk in 't grieks onverwelkbaar beteekent,) dewijl zij gedroogt zijnde, zeerlange kun- nen duuren, en haare natuurlijke koleur bewaaren. De- ze en meer andere lang-duurende bloemen , zijn niet onaartig om in de winter bouquets voor de juffers van te rnaàken, en door de fraaije fchakeering en verfchei- dentheid haarer koleuren, zoude men in der daad zeggen dat het verfche bloemen waaren. Aanmerking. -Om deeze en andere diergelijke langduu-
rende bloemea, df zoogenaamde immortelles, weltedroo- gen, zomoet zulks fchielijk, 't zij in een matig warme oven of omtrent een goed vuur gefehieden; dewijl het lang- zaam gefchiedende, de bloemen hunne koleur verliezen of plakkerig worden ; ook moeten ze, eer ze gedroogt worden, tot haare volkomen wasdom gekomen, en dus niet te jong en te week zijn. AMARIL; Smirgel; in't latijn Smiris; is een zeer
harde fteen , of fteenagtige Marcaßt, heeft een ijzerver- wige koleur, wordende in Spanjen, Engeland enZwee- den uit de koper- en andere mijnen gegraaven ; de eerste kan men aan de goudaderen, die ze in zich bevat van de andere onderfcheiden ; men zegt ook dat 'er het goud kan uitgehaalt worden. De Sweedfche, die enkel uit de koper-mijnen gegraven worden, is uiterlijk eenigzints roodachtig. De laatste is het die't gemeenfte , en ook 't meeste in gebruik is , deeze word In Engeland op daar toe gefchikte Molens tot een fijn poeijer gemaalen. Bij de Drogisten vind men de Smergel zo wel-gepoeijeit als I 2 in |
||||||
AMA. AMB.
|
|||||||||||
AMB.
|
|||||||||||
86-
|
|||||||||||
in zijn geheel, zeer veel word zij tot polijsten van ijzer
en andere harde metaalen gebruikt. AMARITUDO ORIS; zie BITTERHEID DES
MONDS. AMARIJLLISj zie LELIEN-NARCISSE.
AMAUROSIS; Is eene verdonkering deroogen,zijn-
de een gebrek der gezigt-zenuw die zig niet uiterlijk vertoont, en ook geen de minfte vlek in 't oog maakt, en nogtansde Lijders ftecke-blind doet zijn; dit ongemak onrftaat dikwijls in heete ziektens, het beftaat enkel in eene beroerte of levcnloosheid der gezigt-zenuw, (Pa- ralij jis ne) vi Optici, ) dit ongemak word ook zomwijlen Gutta ferena of fteeke-blindheid genaamt; iemand dit gebrek overkomende word 'er zeldzaam van geneezen, het eenigfte en beste dat men 'ertoe doen-kan, is om Setomien in de nek te zetten. AMAUSUM, word al het zodanige Smeltglas door
verftaan , dat tot emailleeren gebruikt word. AMAZOON; zie PAPPEGAAI.
AMAZOONTJES ; een zoort van fnoeperij, wor-
dende op navolgende wijze toebereid. Neemt ter deegen fijn gerafpte broodzuiker , zift die door een nieuwe teems, roert dan zo veel van deze zuiker in zes, agt of tien (na believen) geklopte witten van Eijeren , tot dat het redelijk ftijf word; voegt 'er dan na goeddunken fijn gefneden fukade en oranje-fnippers, als mede een wei- nig gerafpte citroenfchil bij ; kneed dit alles zo lang on- der malkanderen tot dat het ter deegen vermengt is ; rolt dit deeg uit, maakt 'er balletjes van ter groote van een knikker, legt die op een vel wit papier, dat eeventjes met zuiker beftrooit is, doet dat in een taarte-pan, en iaat het met zeer weinig vuur onder en boven, gaar bak- ken; of wel legt uw papier op een ijzeren plaat, en fchiet die in een oven die ruim laauw is; koud geworden zijnde, bewaart men ze op een drooge plaats in doozen. Men kan ze van allerlei koleuren maken; bij voorbeeld blau, met een weinig aftrekzel van indigo in het eijwit te mengen ; orange met Orleans ; rood met conchenille, purper met florentijnfche lak, enz. AMBARES; Ambare Indica; Een groote dikke boom,
■welke in de Indien groeit; heeft bladen gelijk aan die van onze okkernoten-boom ; deszelfs bloemen zijn klein en wit, en de vrugt, die ook niet qualijk na een okker- noot gelijkt, is eerst groen, wrang van fmaak en fterk van reuk, dog wanneer dezelve rijp geworden is, .ver- andert haar koleur in geel, word lieffelijk van reuken verkrijgt de fmaak -van een aangenaam zuur ; de Kern der vrugt is hard en knobbelig; men confijt de vrugt met wijn-azijn en zout, zijnde als dan gal-temperende en eetlust verwekkende. AMBARVASTI ; Vervatte* ; een zoort van Boom of
Gewas., zeer gelijk aan de Spaanfche Jasmijn, en die gewoonlijk de hoogte van een kersfeboom heeft ; haar bloeijzel is welriekende, latende een zoort yan peul, na een zak gelijkende, terug ; waar in een meènigte graan- tjes van een aangename fmaak, en de gedaante van wik- ken hebbende, befloten zijn: Op verfcheidene plaatzen geeft men de bladen van dit Gewas aan de Zijde-wor- men tot voedzel. AMBA1JBA; Is een Boom in America, aan de Vijge-
boom niet ongelijk, groeit in geen bosfchen, maar op bebouwde landen. Het fijn gefchaafde hout 'er van, op een verfche wonde gelegt, geneest dezelve fpoedig, De bladen van dezen boom zijn zo fcherp , dat men 'er hout mede kan fchaaven. |
|||||||||||
AMBE, ook AMBONE; Is een Werktuig tot de
Heclkonst behorende, daar verwrongene en uit haar ver- band gerukt zijnde Leeden , mede herftelt worden. Het beteekend oo^ de oppervlakte van een uitfteekend been aan het lighaam. AMBELOES; een zoort van Berberis-bezien in de
Indien groeijende, en volkomen met de onze in gedaante en fmaak overeenkomende. AMBER; in 't latijn Ambra; men fielt drie zoorten
van Amber, de Amber grijs, (of grijze Amber) de wit- te Amber en de zwarte. Daarenboven geeft men ook den naam van geelen Amber aan de Barnfteen. De Ambergris is een kostbare ftolFe, droog , ligt, don-
ker , grijs en welriekend ; zeis bijna zoo hard als een Heen. Men vind ze bij ftukken van verfcheidc groote, drijvende op het water in verfcheide ftreeken van de groote zee, of den Oceaan. De witte Amber verfchilt van de grijze zo wel in ko-
leur , als om' dat ze minder is van kragt. De .zwarte Amber is alleen bij de Parfuim of reuk-
werk-verkoopers in gebruik. Wij zullen ons hier in geen omftandig verhaal in-
laaten over de verfcheidegevoelens wegens den oorfprong van de Amber; want daar is misfehien geene ftoffe, waar over de Natuurkundigen het minder eens zijn: Klobius telt wel agtien verfcheide gevoelens daar vanop. Zommigen, die meer moeite fchijnen aangewend te heb- ben , om den oorfprong daar van te ontdekken, geloo- ven dat het een zamenvoegfel van honing en wafch is, dat door zekere bijen om de fteen-klippen der zee gelegt is, en vervolgens door de ftraalen van de zon gekookt word, waar aan ze bloot geftelt is, en dat ze daar na in zee vallende , eene verdere volmaaktheid ontfangt, voorts door ftorm op ftrand geworpen word, alwaar men ze vind. Het gevoelen van de Heer P. Dudley , te vinden in
de Philojophijche TranjaBien 387, pag. 267, ftrijdt hier geheel teegen ; dien Heer is van gedagten dat de Amber zijn oorfprong heeft uit het lighaam van een zoort van Walvifch, Cachelot genaamt, 't welk in zee geraakt, verder zijne vereifchte hoedanigheeden bekoomt. Hoe 't ook zij, de Amber moet, om goed te zijn, heel
zuiver, droog en van binnen met kleine zwarte ftreepje» geteekent zijn ; en een zoete aangename reuk hebben. Die vogtig, week enmorsfigis, moet men verwerpen» ze fpreit een veel fterker reuk als ze tot poeder gedampt en met andere Drogerijen vermengt is, dan wanneer ze in een kiomp is. De Amber verfterkt het hert, de maag en hersfenen
grotelijks. Dog tedere menfehen, als geletterde perfoo- nen en vrouwen, kunnen ze niet verdraagen ; ze ver- wekt dampen, opftijgingen en duizelingen aan deeze laat- ften 5 nogtans word ze in de rook-poeijers voor de man- nen gedaan, om het zaad aan te zetten. De dofis of ge- wigt daar van inwendig is een half tot vier grein toe. Men maakt 'er ook ExtraBen, Tin&uuren en Esjentien van. Esjentie oj TinBuur van Amber en Muscus ; Ko-
ninglijke TinBuur, (TinBura Regio) genaamt.
Neemt twee fcrupels Amber-grijs, en een fcrupel Mus- cus, mengt en vereenigt dit ter deegen meteen drachma canarijzuiker, doet het dan in een fles, en giet 'er vier oneen fterke witte Brandewijn bij, laat het vervolgens eenige dagen in de zon of op een warme plaats flaan te trekken, en giet dan de Tinctuur zagtjes afin een an- . ' der
|
|||||||||||
AMB.
|
|||||||||||
AMB.
|
|||||||||||
69
|
|||||||||||
der flesje, en bewaart het, wel gefloten zijnde, tot ge-
bruik- Eenige druppels van deze Esfentie of Tiniïuur, met
wat wijn of een ig ander vogt ingenoomen, verfterkt de hersfenen en leevensgeeftèn en vervrolijkt het hert en gemoed; geeft ook overal daar men maar eenige weini- ge druppels bij doet, een heerlijke reuk en geur van zich; dog voor Vrouwen die geen fterke geuren können ver- dragen, moet het in 't geheel niet, of ten minden zeer voorzigtig gebruikt worden. AMBEIJEN ; wordende ook Speenen en Gulden-Ader
genaamt; in 't latijn Hämorrhoides. Is eene ontfteeking of zwelling der kleine Aderen van de zogenaamde fpèen- adcr, in. het uiterfte van den Endeldarm, of aan bet Fondament; vertoonende zig veeltijds als kleine knob- beltjes of wratten : De Ambeijen zijn tweezoortig, als blinde en opene of vloeijende. De blinde Ambeijen, beftaan en worden gekent uit de
fwelling en groote pijn in en omtrent het Fundament. De vloeijende Ambeijen zijn van de andere onderfchei- den, dat 'erbij de afgang, en ook voor en na dezelve bloed uit de fpeenen vloeit en gelost word. Beide zijn ze wederom tweederlei, als uit-en inwendige ; naar dat . de ontfteeking meer van binnen of van buiten is ; en meestentijds zijn de blinde pijnlijker dan de opene. De oorzaak van dit lastig en pijnlijk ongemak is veel-
tijds eene blocdrijkheid ; of ook een fcherp, fcheurbui- kig en driftig bloed ; ook kunnen ze voortkomen van 't overmatig gebruik van ilerk gefpecerijde fpijzen en dran- ken, als meede van fcherpe dikwijls herhaalde purgatien, inzonderheid van Aloë, of daar veel Aloëb\]\s; wijders van fterke en zwaare lighaamsbeweegingen, heevige ge- moedsaandoeningen, als drift, toom enz. Ook kan men ze wel krijgen als men op een ftoel gaat zitten, daar iemand met de Ambeijen gekwelt, lang op gezeten heeft, of dat men bij een zodanige flaapt : Dog de natuur van de eene menfeh, helt meer tot de Ambeijen als die van een ander : ook is de vloeijinge bij zommigen heilzaam, hen voor andere zwaarder zicktcns bewaarende; en al- fchoon dit ongemak zeer pijnlijk is, is het nogthans niet doodelijk; en word niet zelden tot een gewoonte, in- dien men het niet bij tijds zoekt te geneezen. Diensti- ge middelen tegens dit ongemak, zijn de volgende. Geneesmiddelen tegens de blinde Ambeijen.
I. Neemt kleine Gouwe, de wortel alleen of wel met
debladen, een weinig geftampt zijnde , zo kookt of fruit ze in lijn- of raap-olie , zijgt het door een doek met uit- persfing, en beftrijkt daar mede de Ambeijen: dit is een beproeft en zeer goed middel, om de Ambeijen te genee- zen en de pijn te füllen. II. Toppen en Bloemen van Lijn-kruid, Wol-kruid
en roode Roofen, klein gefneeden, kookt of fruit die in verfche ongezoutene boter of lijn-olie, dan door een doek geperst, gebruikt als vooren. : III. Ajuin of Huislook, fruit die in raap- of lijn-olie
tot een zalfje als vooren ; onder alle deeze voorfchree- vene middelen, kan men een weinig ceruis of wit krijt mengen. • IV. Eijwit en befte boom-olie, ter deegen onder mal-
kanderen geklopt, en 'er dan gecalcineerde of anders heel fijn geflootene oefter- of mosfeljcliulpen, ceruis of'ook wit krijt onder gemengt, zo veel genoeg is, is meede een zeer goed middel tot pijnftilling. V. Neemt een half pond van de oudile vat-boter die |
|||||||||||
gij krijgen kunt, zelfs befchimmelt zijnde is ze zo veel
te beeter, laat die in een mengelen water, tot op de helft verkooken ; vult het dan weder met een half men- gelen water aan , en laat het voor de tweede maal tot op de helft verkooken, als wanneer gij het van 't vuur neemt en koud laat worden ; dan zet de boter zig tot een bo- dem, die men 'er afneemt en in een verglaast of keuls potje bewaart. Dit middel willende gebruiken, fineert men 'er een weinig van op een fchoon linnen doekje, en legt het zo goed doenlijk op de Ambeijen, of be- fmeert 'er dezelve van tijd tot tijd mede; is een beproeft middel. VI. Het onderfte uit de bakken der Olijflagers, voor-
namentlijk van lijn-olie, of het dikke onder uit een lamp , en als vooren gebruikt, is mede zeer goed. VII- Neemt een ftuk kurk, verbrand die tot een kool,
waarna gij hem, koud geworden zijnde, fijn vrijft, en onder een klompje ongezoute boter mengt, beftrijkt dan met dit fmeerzel de Ambeijen. VIII. Neemt de dooijer van eenverfch eij, de groot-
te van een hazelnoot brood-zuiker en 3 lood lijn-olie, klopt dit ter deegen onder malkanderen en beftrijkt 'er dikwijls de Ambeijen meede. IX. Neemt een hand vol Huislook en een hand vol
Kervel, ftampt het te zaamen in een vijzel en drukt het door een fchoon doekje, voegt 'er dan een klompje on- gezouten boter, ter grootte van een okkernoot, als me- de zo veel honingen tweedooijrenvan eiferen bij, mengt het wel te zamen , en legt van dit fmeerzel, op een doek- je geftreeken, op de pijnlijke plaats. Merkt aan, dat wanneer de Ambeijen veel binnenwaards zitten, mende fmeerzels met een veertje moet inwaarts ftrijken, of zulks door een ander laten doen. X. Zet een aarden pot met melk op een heetcomfoor,
onder een ftoel waar op den Lijder zit; de waasfem der heete melk zijn lighaam dus ftoovende, zal de pijn en vuurigheid der Ambeijen verzagten en geneezen : Dit middel gebruikende, moet men 't een of ander om het lighaam en ftoel hangen, en de openingen van het zelve zo veel doenlijk is fluiten, op dat de waasfem deï melk zo veel te beeter opgevangen worde,, en het lighaam raake. XI. De Ambeijen heevig ontfteeken, of zeer pijnlijk
zijnde, zo maakt het volgende fmeerzel : Neem een lood eijerolie, tichel-fleen-olie en geterpentijnde zwavel-bal- zem, van elks twee drachma, mengt het tot een zalfje en gebruikt het als vooren. XII. Zie hier nog een deftig middel, dat zelden vrug-
teloos gebruikt word. Neemt wit wafch, geflootene oester- of mosfel-fchelpen en paarde-hoefzel, van elks even veel, ftrooit hier van op gloeiende kooien , en be- rookt daar mede hetfondament, drie of meermalen s'daags; dit middel word zeer gepreezen : Het gefchaafde paarden- hoef zei , dat men genoeg, bij de Smids kan bekomen, die gewoon zijn paerden te beflaan, voldoet veeltijds al- leen, als men 'er op vooifchrevene wijze het fondament mede berookt. Benevens de voorfebreevene uitwendige middelen, is
hetzomtijds zeer dienstig om 'er inwendige bij te voegen, die veeltijds deze Kwaal alleen geneezen. Bij voorbeeld, Neemt een half once Speenwortel, maakt die tot poei- jer, en neemt het 's morgens en 's avonds met warm bier of eenig ander vogt, ir. viermalen in : Of neemt 's mor- gens en 's avonds een halve lepel vol gepoeijerde zee- fchuim. I 3 Mid-
|
|||||||||||
70 AMB.
Middelen tegens de Vloeiende Ambeijen.
■Neemt bovist, maakt 'er met eijwit en wat boom-olie een zalfje van, en fineert daar de Ambeijen meede. Of neemt loodwit, weekt zulks tot poeijer gemaakt zijnde, geduurende een nagt in wijn-azijn ; de azijn 'er dan af, gegooten zijnde, zo mengt het met boom-olie tot een zalf- je en gebruikt het als voren. Of legt 'er fterke jenever of voorloop met cattoén op :
Warm gemaakte terpentijn-olie is mede goed. De bovengemelde rooking met paardshoef fchrabzel,
is hier ook dienstig ; of men kan van de volgende inwen- dige middelen gebruik maken. Geeft den Lijder eenige dagen agtereen 's morgens
nugteren een paar lepels vol uitgeperst zap van dtiizendblad en weegbree in. Of neemt geest van vitriool een half once, doet 'eral-
lengskens zo veel vlug zout van hertslioorn bij, dat het niet meer te zaamen opbruifcht ; hier van neemt men om de uur of twee uuren 15 a 20 druppels met een glas vol weegbree-water of eenig ander vogt, tot dat het bloeden Ophoud. Ook is dienstig draken-bloed, geprepareerd rooa'coraal,
■ gezegelde'aarde en gezuiverde aluin, van elks eendrach-
. ma, dit alles tot een fijn poeijer gemaakt zijnde, zo
mengt het met genoegzaame conferf van roode roofen tot
een brok, waar van de Lijder om het uur een achtfte
lood neemt.
Of neemt TinEtuür van Catechou, drie of viermaalen
"*s daags 10 a is droppels van in. Eens of meermalen adergelaaten, is zo wel inde ont-
ftookene als vloeiende Ambeijen zeer nuttig en nodig, 'inzonderheid als het ongemak uit bloedrijkheid is ont- ftaan. Dog vooral dient in agt genoomen te worden, dat men de vloeiende Ambeijen niet te vroeg moet flop- pen; dewijl zulks veeltijds andere zwaarder ongemakken kan veroorzaken, dewijl de natuur zig dikwijls van dat- middel bedient, om het overtollige bloed door die wee- gen af te voeren ; waarom het ook zomtijds nodig is , wanneer de Ambeijen niet kunnen verdreeven worden, en bij iemand veroudert zijn, of de vloeijing op zom- mige tijden een' gewoonte geworden is, dat men de ge- flotene Ambeijen opene en aan 't bloeden brenge, het welk gefchied door dezelve met verfche vijgebladen, of met 't zap van verkens-brood, (Cyclamen} ofwel' metge- fmoltene aloi te wrijven; de aloë' tot een purgatie ge- bruikt,is hier mede zeer dienstig toe: Dogingevalle de Am- beijen verftopt zijn, zal men voorzigtig doen met een Geneesheer te raadplegen, dewijl deeze opftopping dik "werf kwade gevolgen en ziektens kan veroorzaken. Voorts is het nodig, om van de Ambeijen geheezen
te worden, of'er ten minsten weinig ongemak van te 'lijden, dat men een goede leevensreegel in agt neeme. Men moet zig derhalven inzonderheid wagten voor fterk 'gezoutene fpijzen en fpecerijen, gezouten en rookvleefch, fcëe-vifch, fpek, fcherpekaas, ajuin, als mede voor Teel Hvijn en andere geestige of fterke dranken. AMB1DEXTER, verftaat men iemand door, die met
'zijn linkerhand zo wel alles kan dóen als met zijn reg- 'ter, bij voorbeeld fchrijven enz. AMBLOTICA, Geneesmiddelen die Vrugt-afdrij-
rend zijn. AMBLIJOPIA, ookMijopia, zwakheid, duiflerheid
'der Oogen ; bij oude menfchcn word dit gebrek beneeve- 'iing des Gezigts (Caligo) genaamt; ontftaande uit eene •belemmerde invloed der levensgeesten: Het beste-middel |
AMB. AME.
om dit te hulpe te komen, zijn vergrootende en gezigl
odhelderende brillen. AMBULON , een Boom in Oost-Indien, gelijkende
na de' witte Moerbezie-boom : Volgens berigten is zijna vrugt als het Coriandër-zaad van gedaante. AMBUSTA, ook Catacauma ; Brand; Ferbrandheid;
het zij zulks door vuur, kookend water, of eenige ande- re oorzaak gefchiede en het lighaam befchadige; wanneer deeze befchadiging oppervlakkig en niet zwaar is, laat zo zig iigtelijk herftcllen; dog zwaar zijnde valt ze mocije- lijk om te genezen, voornamentliik wanneer 'er peeziga deelen geraakt zijn, als wanneer door een {legte behan- deling ligt heet en koud vuur kan ontdaan. Niet diep in- gebrand zijnde, kan men het blaar-trekken beletten, mee fiepel- of uijen-zap, zout, zeep, pis of fterke pekel op de gebrande plaats te ftrijken en dan voor het vuur ta laaten drogen; dog is de wonde diep, dan mojten 'er andere middelen in 't werk geftelt worden. Zie verderg hier over BRANDING. AMEIRA ; Lacerta cauda verticillatd longd, fcutit
abdomitiis triginta , collari fubtus ruga diiplici. Linn. Sijfi. Nat. ) Is een Haagdis in de beide Indien te huis hoorende; zijnde blauagtig van koleur en met eenmeenigta vlekken geplekt; heeft een lange geronzelde ftaart, der- tig fchilden aan den buik, en de halskraàg is van onderen met een dubbelde plooij bezet. AMELDONK, of anders witte Stijf zei, in 't latijn
Amijdum of Amijlum ; word uit tarwe bereid, door mid- del van dezelve met fchoon zoet water te laaten wecken; ter deegen geweekt zijnde, word het water afgegooten, en men legt het vervolgens in de zonne te drogen. Da Ameldonh of witte Stijfzel is van veel nut en gebruik In de Huishouding, wordende inzonderheid veel door de wafchters, ftijftters, zuikerbakkers, boekbinders, pruik- makers enz. gebruikt, In de Geneeskunde heeft het me- de zijne nuttigheid, zijnde verkoelend, opdroogende en floppende, weshal ven dezelve gepoeijert, dienstig is voor de jmerting der kinderen, of die iemand door 't fterke gaan of te paarde rijden verkreegen heeft; ook wanneer iemand zig door een langduurige ziekte doorgelegen heeft, als wanneer men de beleedigde plaats 'er meede beftrooit. De pap daar van is goed tot het ftremmen van de Buik- loop. Om de tarwe te befpaaren, begint men thans op veele plaatzen goede Stiifzei uit Aard-appelen te berei- den. Zie hoe men dezelve maakt op het woord AARD- APPELEN, als meede nog verfcheidene zaaken over deeze ftoffe, op het Artikel STIJFZEL. AMENTACEJE PLANTiE ; Katjes voortbrengen.
de! Planten. AMENXÜM, Katje oï Katte-fleertje; is indeKruid-
kunde de langwerpige Bloeijtros, die -zommige zoorten van boom-gewasfen, als de Hafelaar, Wilg en meer andere voortbrengen. AMENTIA, Onzinnigheid; Dolheid. AMEOS, of Ammei-zaad ; is een van dej; vier kleina warme zaadén: De beste Ammei komt van Candia of Alexandrijen. Dit! koorntje is klein, bijna rond en kruid- agtig (aromhtijk.) 'Men moet de zuiverfte uitzoeken, 'dia heel verfch is, den fterkften reuk heeft, en wat bitter Van fmaak is. De Plant die'er uit voorkomt, is takag- tig^het zaad is pisdrijvende, heeft een verdeelende en verwarmende kragt, en word ook gebruikt in darm-krim- pingen , 'en voor 'beeten van vergiftige dieren, alsmeeda in de opflijging, -witte vloed en onvrugtbaarheid der Vrou« wen ; 't is eene der 'ingrediënten van de Theriaak. |
|||||
AME. AMI.
|
|||||||||||||||
AMI. AMMV
|
|||||||||||||||
1*
|
|||||||||||||||
Wi1 men dit gewas hier te lande in zijne liefhebberij plaatzen van Engeland, digt bij Namen, enz. koomt, is
kweeken, heeft men niet anders te doen, danhetverfche veel te broos, om gefponnen te kunnen worden. Zom- zaad op een warme plaats van de tuin, of nog beter in migen hebben de Alumen plumofum, of Pluim-aluin voor een broeijbak of broeijkas te zaaijen en behoorlijk te be- handelen. AMETHIST; in't lat. Amethistus; Is een edel-
gefteente, hard en doorzigtig : Van dezelve zijn verfchei- de zoorten, zommige zijn wit, andere rood en wederom andere violet-koleur. Men vind ze in alle deelen der waereld ; na de Smaragd is het de beste der edelgefteen- ten. Vierkantig gefleepen zijnde, heeft de Amethist de koleur van fatijn, maar op de gewoone trant gefleee- pen, is dezelve als fluweel. De Amethist is eeven hard als het rots-kriflal, en for
|
|||||||||||||||
meert zig mede op dezelfde wijze, namentlijk in zes hoé- dat hij weekagtig word, en in ftaat is, om met de han-
kige piramiden, die wederzijds met een zeshoekige punt den bearbeid te worden; men kneed hem dan in laauw ten einde loopen; zeldzaam is het dat deze zeskantige water, als wanneer'er zig een zoort van aarde, niet kwa- |
|||||||||||||||
Hukken bijna nooit geheel violet gevonden worden, maar
meestentijds voor een groot gedeelte wit, zijnde dit witte zuiver rots-kristal; waar uit het dus volledig blijkt, dat de Amethist eigentlijk niet anders dan rots-kristalis , dat op de een of d'andere wijze, tot nog toe aan ons onbe- kent, de koleur aanneemt, die wij in dezelve zien. De Oosterfche Amethisten zijn dehardfte, enligtpaars;
die van Carthago hebben de koleur van een violetbjoem, die van Duitfchland van een drieverwige violetbloem. Men noemt ze zomwijlen Violet-Robijnen, als ze nogon- gefleepen zijn. Daar zijn ook Oosterfche Amethisten van eenpurper-koleur, andere wit, gelijk een diamant; zij zijn zeer glans fig en hard.en laten zig wonderlijk fraaij flijpen.De minste van waardij zijn die van 't eiland Madagascar. In Auvergne worden 'er ook gevonden, maar van weinig belang: door het flijpen worden ze fraaijer, en bijgevolg kostelijker; die van een fatijn- of fluweel-koleur zijn, worden voor de beste gefchat. AMETHODUS ; In 't algemeen word hier door be-
grepen dat zonder ordre is; dog in 't bijzondere past men dit op een Geneesmeester toe, die onbezoest en zonder «enige gefchiktheid of regels der kunst waar te neemen, te werk gaat ; in een woord, hier word niet oneigentlijk een Kwakzalver, of waare verderver van 's menfehen ge- zondheid door uitgedrukt. AMETHIJSTA, Hulpmiddel tegens de dronkenfehap,
dusdanig de bittere Amandelen enz. zijn. AMETHIJTHEA LINNAEI, is een nieuw planten-
geflacht, in de gebergtens van Sibérien groeiende, heb- bende fraaije blauwe bloemtjes in een blauwe bloei- air. AMETRIA, is tegens Sijmetria overgeftelt, en bete-
kent dus zoo veel als iets dat van de regte maat en pro- portie afwijkt. AMI'ION, zie AFFION.
AMIANT-STEEN,in 't lat. Amiantkus;LapisAlbestus,
is een vezelagtige donker-groene Steen, diemen totplui- men of vederen kan fcheuren ; men beweert, dat dee- zen fteen tegens het vuur beftand zij, en niet kan ver- branden. De Romeinen en eenige Oosterfche Volke- ren , pleegen hier een lijnwaad van te bereiden, waar in zij de Lijken der voornaamften onder hun bewonden, en aldus lieten verbranden, om de asch zuiver, zonder met die van het hout gemengt, te kunnen bewaaren. De beste Amiant word uit Aßen tot ons gebragt; men zegt, dat het Eijland Corfica meede zeer fchoone Amiant ople- vert; die, welke uit de andere gedeeltens van Europa, zoo als Sijberien, Thüringen , Beijeren, in zommige |
|||||||||||||||
lijk na kalk gelijkende, van affcheid, en het water een
koleur als melk bijzet; men moet dit wasfehen en kneeden zoo dikwils telkens in fchoon water herhaalen, tot dat het water geene onzuiverheid meer aanneemende, zijn. natuurlijke koleur bewaart ; als dan fpreid men deeze ge- zuiverde ftoffe, die ten eenemaal tot vezeltjes is gebragt, op een zeef, laatende het zelve 'er zoo lange op leggen , tot dat het water 'er ten eenemaal van is afgezondert, en de ftoffe droog zij; neemt dan twee breede wolkammen, wiens tanden eng zijn, en trekt hier meede zagtjes de ve- zeltjes uit malkanderen, dezelve tusfchen de twee over elkandcrcn liggende kammen dusdaanig bewaarende, dat- 'er de uiterfte einden maar uithangen ; maakt uwe kammen dan aan een tafel vast, en neemt een dusdaanig klosje of fpil, dat bij de Franfchen un f u/eau gen aamt word, hier boven aan zit een klein ijzeren haakje, hegt hier een fijn gefponnen draad van gewoon vlas of fajet aan, maakende men als dan de vezeltjes vanden Amiant zoo goed doen- lijk aan deezen draad vast ; men moet onder het fpinnen zorge drangen, de vingeren van tijd tot tijd met olie te bevogtigen, dit doet den Amiant gemakkelijker om het vlas of de wol vatten, en belet ook dat de vingers door de fcherpheid van de ftoffe niet gekwetst werden ; een ge- noegzaame hoeveelheid van dit gaarn hebbende, kan men 'er op de gewoone wijze doek of lijnwaad van vervaardi- gen ; geweeven zijnde, laat men dit lijnwaad een poos in het vuur branden, en het zuivert zig aldus van de vlas- draaden of wolle, die 'er meede vereenigt zijn. De Ami- ant-fleen word in de Geneeskunde gebruikt, om een ver- zagtende zalf voor kwaadaardige fchurft van te berei- den. AMICULUM, zie LAM-VLIES. AMMA, een Breukband. AMMI, zie AMEOS. AMMITES , Rogenfleen , een zoort van Tuffleen,
beftaande uit ronde zaamengegroeidc deeltjes ; veeltijds gelijken zü zeer wel op erweten, of andere zaaden. AMMOCHRIJSUS, Goudzand, word uit een fteen.
vervaardigt, die 't menigvuldigfte in Boheemen valt, en zomwijlen zeer hard is, dog zig gemakkelijk laat vergrui- zen ; men vind 'er roode en geele, beide met goud-glin- fterende flippen gemengt, zoo dat men op het oog zoude gisfen, dat 'er zig goudftoffe onder bevond ; deeze fteen, fijn gemaakt, word voor ftrooizand gebruikt. AMMODIjTES, is de naam van eengroote vergifti-
ge Slang, die zig menigvuldig in liet zandig gedeelte van Lijbiën ophoud. AMMONIAK, in't latijn Ammoniacum, vel Gummi, Arnims
|
|||||||||||||||
72 AMM.
Amwniacüm, is de gom van zekeren boom van den zelfden
naam, van welken men de uiteindens in'den zomer affnijd, en het zap dat daar uit komt, word hard en verandert in eene gom, die men Ammoniak noemt. Dus word het ge- naamt , om dat het eertijds bij den Tempel van Jupiter Amman in Lij bien verzamelt wierd. JPlinius noemt den boom, daar 't uit gehaalt word,
Metopium; maar Dioscorides is van een ander gevoe- len, en gelooft, dat deeze gom niet van een boom komt, maar van eene ftruikagtige plant, Agqfy'lisgenaamt; wat hier ook van zij, is men egter tot nog toe in 't onzeke- re , uit wat voor gewas deeze gom eigentlijk koomt, fchoon de meeften hier in overeenkomen, dat dezelve in Africa groeit. Öm de beste Ammoniak uit te kiezen, moet men toe-
zien, dat ze zuiver zij, zonder vermenging van eenige vuiligheid, gekorrelt als wierook, omtrent de reuk naar cafloreum zweemende , bitter van fmaak, en dat ze week worde als men ze met de vingers wrijft, dat de kolèur van buiten geel, van binnen wit zij. Deeze gom aldus geftelt, word van Dioscorides Thraufma geheten ; maar de andere, die vermengt is, Phijrama. ■ De Ammoniak is zoo verweekende, dat ze van buiten
opgelegt zijnde, de hardigheden en gezwellen dergewrigten doet verdwijnen, alsmede de klieren en kropzwellen, vooral zoo ze in azijn opgelost is; ze trekt zoofterk, dat ze de vuiligheden uithaalt, en de zweeren dcet rijp worden; inwendig gebruikt, is ze zoo openende, dat ze de taaifte verftoppingen wegneemt, is derhalven dienftig tegens ver- ftopte ingewanden, hijpocondrij, opflijging der moeder, aamborftigheid, en veelerleij andere kwijnende ziektens. Ook drijft ze de maandftonden en het water , zet het gra- veel en fteentjes af. Onze Schrijver wil, dat ze de nier- en blaaze-fteen breekt; maar dit is een oud gevoelen, door de hedendaagfehe ondervinding genoegzaam wederleit; In een gorgeldrank gemengt, doet ze de fluimen opkoomen en uitwerpen ; kortom, deeze gom is een heerlijk middel ki veele uit- en inwendige gebreeken. De Chijmisten, of Stookkundigen maaken 'er, met ze
over te haaien, verfcheide heerlijke geneesmiddelen af. Glaser trekt 'er een geest en een olie uit, wier uitwer- kingen wonderbaarlijk zijn. Hij zegt, dat deeze geest gi'oote kragten bezit, die nergens anders van daan koo- men., dan van 't vlugge zout, dat 'er in is; maar alzoo hij met een zuur vermengt is, dat zijne werking beiet, en zijne kragt vermindert, wijst hij het middel aan, om die tweederhande geeften van een te fcheiden, dewelke volgens zijne aanmerking bekwaam zijn, om geheel tee- genftrijdige werkingen te doen. Die begeerigis, om dee- ze manier te weeten, neeme zijne toevlugt tot den gemel- den Glaser, of tot Lemerij, en andere hedendaagfehe Chijmifche Schrijvers. "Zij fpreeken alle van de eigenfehappen van deezen
geest, en zeggen, dat het een groot middel is, om de blaauwfchuit of fcheurbuik te geneezen, en alle verftop- pingen op te losfen. Men neemt ze ook in voor de be- roertens ; nog is ze bijzonder dienftig tegens de pest, en alle ziektens, door eenige verrotting veroorzaakt. De do- fis is van zes tot twintig druppels, in eenig bekwaam vogt ïügenoomen. Hitar olie is insgelijks wonder kragtig, zij verweekt en
lost de hardigheden en gezwellen van de milt op, doet de knobbels verdwijnen, en is goed voor de zogenaamde opflijging der moeder. Alle deeze uitwerkzelen koomen alleen voort van 't vlugge zout, waar meede deeze gp,m .^.eer vast vereenigt i$. |
||||||
AMM. AMN. AMDV-
AMMONION, een Oogmiddel, tot veele gebreeket
van het oog zeer dienftig. AMMONS-HOORN, in 't latijn Comu Ammonis ;
dus noemt men zekere Steenen, die uit de aarde of grond gegraaven worden ; men heeft ze van verfchil lende groo- te en gedaante, dog de meeften gelijken na rams-hoorns, en zijn als de flakke-hufsjes gedraait: Zommige heden- daagfehe Geleerden honden dezelve ook voor de waare verfteende Zeeflak-huisjes : De Italiaanen geeven ze den naam van Verfleende Slang ; zij worden in leemige en lij- mige gronden van verfcheidene Landfchappen gevonden, veeltijds ziet men ze bij de ijzer-fteen. AMMUNITIE, word alle de voorraad onder begree-
pen, die tot de Artillerije behoort, als kanon, mortie- ren , affuiten, bomben, granaaten, kruid, lood, enz. AMNION, dit woord betekent in de Kruidkunde het
binnenvlies of capzel der vrugt, die het zaad dekt. Zie ook op LAMVLIES. AMNOSTEÜS LAPIS, zie OSTEOCOLLA.
AMOLIJNTUM, een geneesmiddel, dat de handen
niet bemorst, van de geene die het bereid. AMOMUM, is een naam eigen aan verfcheidene vrüg»
ten. De Amomum aan trosfen, Amomum racemofum Diosco-
RiDis, is eene dikke, ronde klomp of tros, gekorrelt als wijndruiven , beftaande in purperagtige koorntjes, bij- na vierkant en met dunne vliezen van een gefcheiden ; dee- ze korls hebben geen ftcel, maar zijn ais aan een gelijmt aan een zoort van zenuwe, die haar tot een fteunzel vcr- ftrekt; ze word uit Oost-Indiën in klompen, en zelden in korrels overgebragt; ze groeit aan een boomtje, dat een krom en rood hout maakt, welriekende is, en lange fmalle bladen en witte bloemen heeft. Als ze heel goed is, moet ze zwaar, en haare purper-
korrels fterkruikende en fcherp van fmaak zijn ; de witag- tige fchors of fchaal is nergens toe dienftig; men gebruikt de koorntjes alleen, die de eetlust en maandftonden der vrouwen verwekken ; zij drijven de winden, verfterken de maag, bevorderen de verteering der fpijze, en belet- ten de werking van 't vergift. Men geeft den naam van valfche Amomum aan eene
kleine zwarte vrugt, zijnde een zoort van doornbesjes. Het geen de Franfchen p.eper van Jamaica , of van
Thevet noemen, word bij de Engelfchen Amomi ge- naamt, en is de vrugt van een zekere boom op Jamaica groeijende. De Peper ven Thevet word bij de Portugeezen en Hol-
landers insgelijks ook Amomum genaamt, en is eene vrugt van groote en gedaante als peper, fcherp en kruidig, hebbende den fmaak van kruidnagelen, waar van hij de deugden ook bezit, en daarom ook wel Ronde Kruidnagel genoemt word. Zie NAGELS-KOPPEN. De Amomum Plinii is wederom een geheel ander ge«
was. Zie NAGTSCHAJE. AMOR INSANUS , zie RAAZENDE MOER.
AMORPHA LWNMl,AmericaanschJupiters-baard,
is een nieuw ontdekte boom of heesteragtig plant-geflagt, in Noord - America, en inzonderheid op Carolina groei- jende. AMOURETTE , Beevend Gras , in 't latijn Gramen
tremulum (Briza Linn. Spec. Plantar.) is een zoort van gras dat Beevend Gras genaamt word, om dat de knop- jes der kleine bloemftang, die aan zeer dunne draadjes zitten, door de minfte roering der fteng of wind, zig be- wegen en alsbeeven oftrillen, dat geen onaardige ver- tOQuing
|
||||||
AMO. AMP.
|
|||||||||
AMP. AMT7. AMIJ. ANA. n
|
|||||||||
Amphora, i. een tobbe of kuip met twee ooren of hand-
vatzeis; 2. een Aam van 40 Stdop, of 2 Duitfche Em- mers. AMPLEXICAULIS , Steng- ef Steel-omvattend.
AMPLIEEREN, in 't latijn Ampliatio, Amplificatio »
is zoo veel als eene uitbreiding, of nadere verklaaring van iets, dat twijfFelagtig of tweeledig koste begreepen wor- den; dus zegt men, dat Placaat, die Wet is geampli- eert. AMPULLA , Ampulet, is een glazen flesje, hebbende
een ronde buik en engen hals. De Chijmisten of Schei- kundigen noemen de groote vaten, zoo als de Helm, Pel- licaan, en meer andere, Ampullce. AMPUTATIO, zie AFZETTEN.
AMULET, Halsdragt, is een zoort van geneesmid- •
del, dat men aan den hals hangt om zekere ziektens, voor- naamelijk de ftuipjes van kinderen, en de pest te genee- zen of voor te koomen. Dus wil men, dat de camfer ■ aan den hals gehangen, de ander- en derdendaagze koorts ge- neest; welk laatfte nog eenige fchijn van reden heeft, wegens de ongemeen fterke reuk der camfer ; maar omtrent ande- re omhangzels , als van een wolfs-tand , elants-klaauw, bern-fteen, en diergelijke drooge dingen, is het meer bijgelovigheid dan nut. AMUR CA, het onderfte of-de droesfem van allerleij '
zoort van Oliën. AMUSSIS , een rij of richtfnoer, dusdanig Timmer-
lieden , Metzelaars en meer andere Handwerkers gebruiken. AMIJGDALATUM, Amandel-melk,
AMIJGDALiE ; de Amandel-klieren aan den biais.
Zie AMANDELEN. AMIJLUM, zie AMELDONK.
ANA, een woord, 't welk de Geneesheeren gewoon
zijn in de Recepten te gebruiken, en dat zij veeltijds met A. A. uitdrukken, wordende hier den Apotheker door te kennen gegeven, om een gelijke maat, of gewigt van de Simplicia in het bereiden van zijn geneesmiddel te nee- men ; bij voorbeeld , in een recept ftaat Kreefts-oogen , zonder bijvoeging van het gewigt hoe veel, en daar volgt onmiddelijk op Hertshoorn A. A. 1 drachma; dan bete- kent dit, dat 'er een gelijke hoeveelheid gewigt Kreefts- : oogen als Herts-hoorn, naamelijk 2 drachma, in het genees-, middel moet gedaan worden , enz. . : ANABASIS , het verergeren, of toeneemen eener
ziekte. ANABATICA , iets dat aanhoudend is : Weinig word
dit woord in een andere zin gebruikt, dan wanneer men van een aanhoudende alledaagfche koorts fpreekt, 'twelk door Febris Anabatica word uitgedrukt. ANABROSIS , Doorbijting van fcherpe vogten des
lighaams. ANACAMPSEROS , is een zoort van Sedum , die
vettige , zappige bladen ; bosgewijze vijf-bladige bloe- men , en een vijfvoudige vrugthulze heeft. Daar zijn verfcheide zoorten van , zie Sedum en Portulaan, Linn. Spec. Plantar. ANACARDIE, Olijphants-luis, in 't latijn Anacardi-
um ; Pediculus Elephantis , is de vrugt van een boom , die in Sicilien op den Berg JEtna, als meede op ver- fcheideneplaatzenvande Indien groeit; deeze vrugt heeft de gedaante van een vogels-hart, is bruin van koleur, heeft tusfchen de fchil en de pit een bloedrood zap als honing, en in 't midden een kern na*, een Amandel gelij- kende. ; ANACARDIE, zie ACAJOU.
K ANA,
|
|||||||||
tooning maakt; dit gewas word door 't zaad voortge-
kweekt, 't geen men in 't voorjaar in de bloeintuin zaait, en daar na verplant word, waar men zulks begeert ,• ook kan het door de wortel-fpruiten voortgekweekt worden ; een zandagtige grond, doet deeze plant het weeligfte groei- jen. AMOUREUSJES, zie AMANDELEN.
AMPELUS, zie BOHEEMSCHE KRAAIJ.
AMPEI.1T1S, Terra Ampelites, is een fteenagtige
Hars, Aard-hart genaamt, zeer veel na jfooden-lijm ge- lijkende , dog niet zoo ligt brandende, nog fterkruiken- de, het iaat zig meede gemakkelijker in fchilfers fplijten ; zeer dienilig is deezen Aard-hars om bij de wijnftokken te ftrooijen, dewijl ze de kleine wormpjes dood, die dezelve veel nadeel toebrengen. AMPHEMERINUS, alledaagfche krankheid ; ziekte
die een mensch dagelijks aantast; dusdanig de alledaag- fche koorts, enz. AMPHIARTHROSIS , in de Ontleedkunde word hier
eene geleding doorverftaan, wanneer'er tusfchen't hooft en de pan een of meerdere kraakbeenen leggen; als bij voorbeeld, tusfchen de onderfte kinnebakken en de flaa- pen des hoofts; als meede tusfchen't heupe- en fchaam- been, enz. AMPHIBIUM ; een Dier, dat zoo wel in 't water, als
op 't land kan leeven; onder dit zoort behoort de Zee-koe, Otter, Bever, en meer andere: Een rond gat dat deeze Dieren tusfchen de beide ooren van het hart hebben, als meede een üagaderlijke buis, loopende van de longflag- ader af, tot in de grootc flag-ader, belet dat zij in het water zijnde., de longen niet kunnen uitzetten, dewijl 'er geen doortocht voor 't ! >loed is. AMPHIBLESTROIDES, zie NET-GEDAANTIG
VLIES. AMPHIBOLIA, dus word een reden, die op geen
genoegzaame grond fteunt, maar twijfFelagtig is, ge- naamt. AMPHIBRANCHIA ; deeze naam voert al dat geene,
wat bij en om de long of lugtpijp is. AMPHIPNEUMA , word een zoort van bezwaarlijke
ademhaal ing door verftaan. AMPHISBjENA; deeze naam draagt een Slang, die
ook Ring-flang , als meede Blinde Slang genaamt word; zij is van vooren en agteren even dik, zoo dat men be- zwaarlijk kan ontdekken, aan wat kant de kop zit; over het lijf is zij met bontverwige ringen voorzien , waarvan daan zij de naam van Ring-flang draagt; zij verfchilt hier in van andere Slangen, dat zij geen tanden heeft, of ten minften zoo klein, dat zij niet gezien kunnen worden. Deeze zoort van Slangen zijn gulzig, en zij (lokken gehee- le dieren in. De naam van Blinde Slang draagt zij, om dat men 'er geen zigtbaare oogen aan kan ontdekken. AMPH1SILON, dus noemt men een zoort van vreem-
de Visfchen, die een fnavelswijzcn ftaart hebbende, kop en ftaart bijna even gelijk maaken. AMPHISMILA, Ontlecdkundig werktuig, waarmee-
de men gewoon is, doode Lijken te openen. AMPHODONTA, hier worden die Dieren door ver-
ftaan, welke gelijk de Menfchen en alle viervoetige Die- ren , eene rij tanden in beide de kinnebakken hebben ; in tegenftelling.worden Herodoma genaamt, dezulke, die herkauwen, en aan wien de bijt-tanden in de bovenfte rij ontbreeken AMPHORA, heeft eertijds bij de Romeinen verfchei-
dene betekenisfen gehad; hedendaags verftaat men door |
|||||||||
ANA
|
|||||||||
ANA.
|
|||||||||
ANAGARDITES ; een fteen, na Anacatdie , of GW»>
phants-luis gelijkende. "ÀNACATHÀRSIS, zoo veel als Lighaams-reiniging,
inzonderheid die, welke van boven, door braaken, nie- zen, enz. gefcbied. ANACESXOS, Ongeneesbaar. ANACHREMPSIS, eene uitwerping, die door op- risping gefchied. ANACINEMA, Lighaams oeffening, of beweeging. ANACOLLEMA, word in 't algemeen allerlei] lijming door verftaan ; dog in 't bijzonder draagt meede deezen naam, een middel tegens het neusbloeden, zijnde een Voorhoof cl s-b and of Pleister, uit zaamentrekkende midde- len beftaande, zoo als Draakenbloed, Arnienifche Bolus, Vitriool, Ahtin, enz. ANACONCHOL1SMUS, zie GORGELDRANK. ANACIJCLEON, zie KWAKZALVER. ANACIJCLUS, is een Kruid-geflagt van de Cotula of Camille, waar van verfcheidene zoorten zijn. Zie Linn. Spec. Plant. ANADIPLOSIS , eene verdubbeling van koortze.
ANADOSIS , ook Anarrliopia , dus noemt men de drift der zappen, die na boven ftijgen. ANADROME, dusdaanig noemt Hippocrates de
overgang van eenige pijn of fmerte van. de benedenite na de bovenfte deelen. ANADROMI, noemt men die Visfchen, welke tegens
de ftroom in zee opzwemmen, om in de rivieren en bee- ren hun kuit des te veiliger te können fchieten en laaten uitbroeden : Van dien aart zijn de Steur, Spiering, Zalm, Zee-Jnoek, en meer anderen. ANAGALLIS , Guichelheil, (Anagallis, Linn. Spec.
Tiant.) is een klein eenjaarig gewas, met kleine vuur- 100de, of ook blaauwe bloemtjes, gelijkende in gedaante veel na 't Alfine , Muur- of Vogel-kruid,. anders hier te lande Erf genaamt : Het zelve groeit zoo wel in de Neder- landen, als in Hoog-Duitsland, Frankrijk en elders, in vette gronden, in en naast de akkers der tuinen en vel- den. Eigenfchap. Dit kruid is afvagend en zagtjes te zaa-
anentrekkend, en een zeer nuttig en heilzaam kruid in de wonddranken ; men zegt ook, dat het af kookzel van de zoort met roode bloemen, een fouverein middel tegens de duUehonds-beetis, ja zelfs wanneer de gebeetene reeds door de dolheid is aangetast; weshalven 't zelve in Beije- re» bij een openbaar Placaat is bevoolen, om tegens de beet der dulle honden te gebruiken. Volgens Dr. Mi- chael en anderen, is het zelve ook zeer nuttig tegens de •mélancolie, en de daar uit dikwils ontftaande dolheid (ma- nia), die niet. zelden voor eene bezetentheid, of ten min- ften groote kwaadaardigheid des lijders aangezien word ; tot, dien einde bereid men van dit kruid met St. Janskruid en Ezelsbloed een esfents, die men zegt, veelen van deeze kwaal geholpen te hebben. Het zap tot een gorgel-water gebruikt, neemt de fluimen weg, en ftilt zomtijds de tand- pijn ; door de neus opgefnooven, zuivert het de herzenen van allerlei] flijm ; uitwendig met honing gemengt, gebruikt, maakt het een helder gezigt ; De roode en blauwe bloesfem geftampt, en op de oogen gelegt, of het zap daar in bij droppels gedaan, neeriit de ontfteekingen weg, heldert het gezigt op, en verdrijft de gezwellen. De blaauwe bloesfem is zonderling, met zout en water gekookt zijnde, goed om de fchurfdigheid der handen wegteneemen, mits uien dezelve dikwüs daar in wasfche. ANAGALLIS AQUATICA , zie WATER-GUI-
CHELHEILr |
|||||||||
ANAGALLIS MONELLI, of Guichelheil van Mo-
nellus , ( Anagallis foliis indivifis caule ereBo, Lumn. Spec. Plantar!) is een zoort van de voorgaande Anagal- lis of Guichelheil, die een groot aantal fraaije blaauwe bloemen voortbrengt, welke in de zon een fchoone glans van zig geeven, en derhalven door de Bloeinrheminnaa- ren hoog geacht worden : Het is een jaarlijks gewas, dog kan door een goede behandeling ook langer duuren, naa- melijk wanneer men dezelve 's winters in de oranjerij be- waart, en niet te droog laat worden, nog ook te veel vogt geeft, zijnde tot het overhouden, de jonge planten de be- kwaamde. Men kan 't zelve door zaad voortkweeken, 't welk men in de maand April in een pot met aarde zaait, en dan in een run- ofbroei-bak zet, de aarde bekwaame- lijk vogtig houdende: Dog dewijl 't zaad bij ons veeltijds niet rijp word, zoo kan men deeze plant ook door jonge takjes voortkweeken, die men in 't voorjaar of zomer in een pot fteekt, de pot vervolgens in een run- of zon-bak zettende, en op zijn tijd op 't bevogtigen en 't lugten der bak over dag pasfende, zoo zullen de takjes wortelen fchie- ten , en jonge planten worden, die men vorders in de na- zomer, elk in een potje van bekwaame groote plant, en vervolgens doet overwinteren, gelijk gezegt is ; ook kan men ze te zaamen in de pot houden, en eerst 't volgende voorjaar verplanten : De aarde , waar in men dit gewas doet groeijen, moet vet, los en wat zandig zijn. Dit gewas vertoont zig in zijn bloeijtijd zeer fraai, wanneer men deszelfs takken in een pot geplant ftaande, aan een klein bloem-espalier of zogenaamde waaijer uitbreid en vastbind. Daar is ook nog een andere zoort van dit gewas, draa-
gende de naam van Breedbladige Spaanfche Anagallis, of Guichelheil met groote blauwe bloemen, (Anagallis foliis cordatis amplexicaulibus , caulilus compresfis, Linn. Spec. Plant.) cierlijk vertoont zig dit gewas in zijn bloei- tijd, natuurlijk groeit het in Spanjen, en is een jaarlijkfe plant: Men kweekt het door zaad voort, dat in de maand van Maart of April in een broeibak word gezaait, wor- dende de jonge planten vervolgens in de opene lugt ver- zet. ÀNAGLIJPTICA, zie CAELATURA.
ANA G O GE, iets dat van boven of door de keel word
uitgeworpen. ANAGRAPHE, een Medicinaal Voorfchrift of Re-
cept. ANAGIJRIS , Ebbenhout, of Boonenboom, ook Boom-
klaver; draagende deeze laatfte naam, om dat 'er altijd drie bladen bij malkanderen aan een lange fteel groeijen, gelijk de klaver : In 't latijn Anagijris nonfoetida vel La- bitrnum , (Çijtifus foliolis ovato-oblongis, racemis ßmplici- bus pendulis, Linn. Spec. Plantar.) dit is een heesterag- tig boomgewas, kunnende tot 10 à 15 voeten hoogte, boomsgewijze opgroeijen, en brengt veele geele vlinter- bloemen in lange hangende trosfen voort , die in haar bloeitijd, zijnde de maand Maij, geen "onaangenaam ge- zigt uitleveren, weshalven dit gewas ook bij ons en elders in de bloem-tiiinen, en plaifier-boschjes geplant word. Deeze boom groeit natuurlijk in de gebergtens van
Zwitzerland, Savoijen, Oostenrijk , Hongarijen, en el- ders , en word bij ons door uitloopers, of wortclipruiten en inleggers voortgekweekt ; die men in 't voorjaar plant waar men begeert, beminnende dit gewas liefst een goe- de zandige grond. Merkt aan, dat dit niet het waare zwarte Ebbenhout is,
gelijk veele voor deczen verkeerdelijk gelooft en gezegt hebben ;
|
|||||||||
AIA.
|
|||||||||||
ANA.
|
|||||||||||
7S
|
|||||||||||
"hebben ; nogtans kan dit hout ook, dewijl het zelve hard,
glad en effendiaadig is, tot lijstwerk als anderzins gebee- zigt worden, en door dekunstzwartgeverftzijnde, koomt het nabij het echte. Het waaréEbbenhout groeit in Oost- Indiën. Ziet onder het Articul van dien naam. AN AG i JMS (STINKENDE), Stinkend Ebbenhont,
în't latijn Anagijris foetida, (Anagijris, Linn. Spec. Plant.) is een Heester-gewas, dat in Zuid-Frankrijk, Ita- lien, Sicilien, Spànjen, en elders, op bergagtige plaat- zen groeit, brengende ook geele bloemen, dog niet tros- wijze, gelijk de voorgaande Anagijris, maar digt aan de Meel of takken voort. Dit gewas word hier te lande door Beminnaars van vreemde planten gekweekt ; het zelve be- geert een goede losfe zandagtige grond en warme ftand- plaats, en kan geen ftrenge koude verdraagen ; weshalven het nodig is, 't zelve in potten te houden , en 's winters in huis te bewaaren. De vermeerdering gefchied door üitloopers of inlegging. ANALDES, zoo veel als ongezond.
ANALEPTICA, verfterkende middelen, waar door
de verloorene kragten opgebeurt en verkwikt worden, hier heeft de naam van Analeptica Medicamina zijnen oor- fprongvan, gelijk zijn Spaanfcke ÏVijn, Caneel-water, eii meer anderen. ANALGES, zonder kragten, zwak.
ANALGESIA, noemt men, wanneer de pijn en fmert
van een Lijder vermindert, uit kragteloosheid voortkoo- mende. ANALOGIA, verftaat men een gelijkheid en propor-
tie tusfchen zekere dingen door. ANALOGISMUS, betekent zoo veel als een verbeel-
ding der hulpmiddelen, door gelijkenisfen. ANALIJS1S, is de oplosfing , of ontbinding van
een geheel in zijne deelen. In de Ontleedkunde bete- kent het ook de verklaaring van een ieder deel des lig- haams. VoornaameÜjk behoort dit tot de Scheijkunde, om dus zooveel te beterde kragten der Enkelen (Simpli- cia), door derzelver ontbinding tot de eerfté hoofdftoffeii te kunnen bepaalen. ANAMNISTICA, worden die tekenen genaamt, wel-
ke een voorgaande fta;it van gezondheid of ziekte weder- om aankondigen; wordende daarom ook Remorativa ge- naamt. Door Anamnißica Remédia verftaat men zulke middelen, die de geheugen is verfterken, zoo als de vlug- ge zouten, geefiige oliën, esjentien, balzemen, én meer andere. ANANAS, in'tlatijn Pinea Indica, (Bromelia, Linn.
Spec. Plant.) is een zeer aangenaame Indiaanfche vrugt, zoo wel ten aanzien van de fmaak, als ten opzigte van de. geur en reuk, overtreffende in beide, na 't oordeel van veelen.al'e andere vrugten ; het vleesch fmeltindemond,, en men acht in't zelve de fmaak en geur van-appelen, per- fiken, queè'n, ardbefiën, en muscadel-druiven 'te vinden. De plant van deeze vrugt, gelijkt in gedaante na een
Aloè\ of heter na het Waterndters-kruid, (Aloides'vél Aizoon palußre), zijnde de bladen b'auwagtig-groen, lang eh final, bov^n puntig, in'het midden langs het blad met een holte, en de bladen aan de kanten met kleine kromme doorens bezet; uit het midden van de plant groeit een ft'eng van 2 à drie fpaimcn hoog, op welke de vrugt groeit, die knobbebgtig is, en de gedaante van een ai-tifchokver- toont,, verkrijgende gewoonlijk de groote van een mid- deïmaarige meloen ; op de knobbels der vrugten groeijen kleine Woek-groene, om de rand lijf-koleurige bloemtjes, dewelke afgevallen zijnde, de vrugt allcngskens rijpt, als |
|||||||||||
Wanneer zij een goud-geelagtige koleur, én een aangenaa-
me reuk verkrijgt; boven op de vrugt groeit een zooge- naamde kroon, beftaande uit veele bladen, gelijk aan die der plant, dog kleinder, en vertoonende een jonge plant ; ook groeijen 'er dikwils boven aan de fténg, of nevens de vrugt, jonge fpruiten met bladen, die zoo wel als de kroon geplant wordende, in het vervolg weder vrugtbaa- re planten uitleveren. Daar zijn verfcheidene zoorten van den Ananas 5 de
voornaamfte zijn, 1. de groote zoort, die taamelijk hoog groeit, en wit vleesch heeft ; 2. de middelzoort, wieiis vrugt in de gedaante van een zuikerbrood groeit, en geel of wit vleesch heeft; 3. de kleinfte, die het aangenaamfte van fmaak is. Ze groeijen alle in de heetfte gewesten va» Oost- en IVest-Indiên, en worden hedendaags ook veel in ons Nederland en elders, door de kunst gekweekt en voort- gezet. Men nuttigt dezelve aan plakken gefneeden, met of zonder een weinig zuiker of wijn. Uit de beide Indien Worden ze ook geconfijt tot ons ovérgebragt ; deeze zoo wel als de raauwe vrugten, zijn zeer aangenaam en hart- fterkende; dog men zegt, dat deeze vrugt voor de zwah- gere vrouwen geheel niet dienftig is. Kweeking der Anandsfen in Europa.
Déêze plant word, gelijkgezegt is, door de kroon de», vrugt, en ue fpruiten nevens de vrugt voortgezet; meri zet ze, na dat de vrugt rijp en verorbert is, in potten, die niet al te groot zijn, neemende daar toe ter deegen fijne, wel toebereide, taamelijkzandige aarde, welke aar- de het best vervaardigt word, Uit oude vergaane paarde- inest, Oude vergaane boombladen, of andere goede losfe tuin-aarde en zand, dit mengt men ter deegen onder mal- kandef en, en de daar in geplante Ananasfên zullen 'er uitneemend tieren; wel te weeten, als men aan dezelve ,- dewijl zé natuurlijk in een heet cÜmaat groeijen, en du* veel meer wärmte vereisfehen, als ons cïlmaatkahgeeven, eene door kunst vermeerderde warmte bijzet; tot dienern- de moét men ze 's winters in e'ehftoókkas beWaareri, waar in de warmte, volgens een Thenriomeeter, op de graad van bloedwarm te, iets minder of meerder, naar omftan» dighêden onderhouden wörcf. Daar na moet men de plan- ten in de maand April in een welgefchikte hooge run-bak, die voorheen töègeftelt, en de run reeds aan'tbroeijen is, zetten, tot aan den rand toe de potten daar in begràaven- de. Dit plaatzen dér potten in broeijende run, doet de groei} väri deèze zoo wel als van allerleije andere vreemde uit de heetfte gewesten Van daan zijnde gewas fen, groo- telijks bevorderen, dewijl dezelve van aart een veel ver- warmende aarde begeeren; voor al moet men niet ver- zuimen, om de bak zomtijds over dag, inzonderheid bij" zonnefchijn, wat te lugten, dewijl anders de hitte door de vergaderde zonneftraalen in de geflotene bak, bij de warmte der run gevoegt, al te fterk kan worden, zoo dat ze zelfs in ftaat is, de' planten' te verbranden, fchoon anders veel warmte begeerende; bij regenagtig en koud guur weer, moet men de bak met riet-matten of luiken dekken ; op deeze wijze zullen de vrugten van de vrugt- draag'ende planten meestendeels tegens het naa-zomer of herfst rijp zijn. Wanneer in het najaar de zonnewarmte vermindert, en het koude en gmxre weer aankomt, moet men de planten weder uit de bak in de ftookkas overbren- gen : Nog ftaat 'er aan te merken, dat men de planten, eer men ze in de rüiïbak overbrengt, kan verplanten, om haar eeri' nieuwe aarde, 'en om de"wortels, die men dan meest weg fno.it, meer ruimte te geeven'; dog K 2 wanneer |
|||||||||||
.j6 ANA.
wanneer de vrugtdraagende planten , reeds de vrugt in de
. ftookkas toonen, of men 'er die van verwagt, dan oor- deele ik het.best te zijn, dezelve niet te verplanten ; maar de pot te klein zijnde, moet men ze met wortel en aarde in een grooter pot overzetten. Zie deeze korte , dog duidelijke fchets der cultuur, van de bij veele zoo zeer geachte Jnanasj'en. Die dit in alle zijne deelen welwaar- neemt, ben ik verzekert, dat het genoegen zal'hebben, -fenoone vrugten te bèisoomen. ANANTHOCIJLUS, word een bloem door verdaan,
uit vcele kleine zamengeftelt, en wiens kelk mede met bloemtjes aangevult is. . ANAPALLUS , een Oost-Indisch Gewas, hebben-
de lange, ronde bladen, bleek-geele bloesfem, en kleine fteekels, is zeer koud van aart. ANAPHALANTIASIS, het uitvallen van 't hair uit
de wenkbrauwen. ANAPLASIS, of ANAPHASIS: Hier word de her-
ftelling en geneezing van eenig gebrooken lid doo"r verftaan, zodanig dat de plaats daar de breuk gefchied is, weder zamengevoegt zij. - ANAPLEROSIS, Invulling; Opvulling; Vervul-
ling ; wanneer iets dat ledig is, op nieuw word volge- jnaakt: In de Heelkonst verftaat men 'er dat geene door 't welk de Franfchen un nez postiche, des dents pofliches, ^tc.noemen; een door konst gemaakte neus, of ingezet- te tanden , daar anderen ontbreken ; als mede het vervul- len eener diepe wonde roet vleesch. ANAPLEUSIS, Heeft twee betekenisfen; indeeerfte
plaats geeft het zoo veel als ademhaaling te kennen, en ten tweeden verftaat men 'er 't waggelen van losfe tanden of eenige andere verzwakte ledematen door. - ANAPODOPHIJLLON, (Podopkiplum Linn. Spec.
Plant.) Is een Kruidgeflacht, in Virginien, Canada en elders in Noord-Jinericagroeiende; brengt een vrugt voort die de gedaante van een appel heeft, en daar zijn twee zoorten van. Zie op MAIJ-APPEL. ANAPSIJXIS, Verkouding, die door eenige togt of
windvatting ontdaan is. ANARCHIE , een Staat of Gerneenebeft daar geen
Hoofd is, en dus in verwarring, niet weetende wie dat beveelen of gehoorzaamen moet. ANÄRISTES1S , beteekent eene onthouding van het
»iddagmaal. .. ANARHICAS , zie ZEEWOLF.
ANARRHINUM : Een Vloéijihg uit de Neuze.
ANARRHOPIA, zie ANADOSIS.
ANAS, zie END VOGEL.
ANASARCA, zie WATERZUCHT.
ANASTASIS, beteekend eene Ontlasting van kwade
ftoffen die uit hun'plaats worden verdreeven, ook eene prikkeling tot ftoèlgang. ANASTATICA, dus word door Lmwjeus de Roos
van Jericho genaamt,. zie op dat artikel. ANÄSTOMOSIS, heeft twee bèteekenislén ; als ten
eerften de vereeniging. of zamenvoeging der uit einden van de Water- en Bloedvaten, 't welk ook OJculatio ge- naamt word: Het beteekend meede, een teegennatuur- lijke werking., van eenig uitwendig vat, Waar door een uitvloeijing van eenig bloed of andere zappen word voortgebragt. ANASTOMOTICA , verftaat men Geneesmiddelen
door, die de zweetgaten enz. openen ; het zweet uit- drijven, ftoèlgang' verwekken; en de pis van het bloed fcheiden. |
ANA. ANB. ANC.
ANATASIS , eene uitfpanning der Lighamen in as
bpyefijte deelen. ANATHREPSIS, hier worden yerfterkende en ver-
'kwiitkênife middelen door vérftaariV waar door een yer- fwakt Lighaam. herftelling van kragten beltoomt. ANATHiJMIASIS, doezen naam word gegeeven aan
eene opffijging van dampen uit de maag voortkomende.
ANATOMIE, zie ONTLEEDKUNDE.
ANATRESIS, Doorbooring ; weinig word het anders
gebruikt, als om 'er het Trepaaneeren of doorbooren van
de Hèrsfenpan meede uit te drukken.., ,
ANATRIPSIS, 't wrijven d.er Gelederen ; ook dé
verbrijzeling van een (teen in 's menfehen Lighaam. ANATRUM of Natmm, die ook Glas-gal gcnaamt
word, is een zoort van natuurlijke Salpeter, waar van; de ouden veel gemeld hebben , wordende eertijds alleen in JEgijpten, dog nu ook bij Jena in Saxen en elders gevonden, dezelve heeft een loogachtige fmaak, en kan in plaats van zeep gebeezigt worden , dienende meede tot het glas maken. Zie verder GLAS-GAL. ANATROPE , een hevige Maagpijn , veroorzaak»
door fterk braaken, 't geen men oneigentlijk wel eene Submerfio Stomachi of omkeering der maag pleeg te noemen. ANA f TE, is een zoort van roode verwe, die van een roode bloem word gemaakt, welke op een boom of ftengel van 7 a 8 voeten wast, en die gelijk als de Indigo, in het water word geworpen om te rotten ; de bloemen alleen worden hier toe gebruikt, en afgeplukt gelijk men de Toozen dóet; men laat de bladen op malkanderen ge- pakt, zo lange in't water leggen tot dat ze ter deegen zijn verrot, en als tot eene masfa of klomp zijn geworden, voorts roert men ze ter deegen, tot dat 'er gelijk als da indigo een zoort van deesfem van komt; als dan giet men 'er het water fchoon af, en men maakt die deesfem tot rolletjes en koekjes , die men eindelijk in de zon legt te droogen. ANAUDIA, ook Anapthia, is eene ziekte waar in
de fpraak of ftem min of jneer belemmerd word , door eenig ongemak inde Larijnx of't Strottenhoofd. Ten on- rechte word zomtijds de ftomheid dusdanig genaamt. ANBLATUM , zie SQUAMARIA. ANCEPS MORBUS; is eene ziekte, wiens uitkomst ten eenemalen onzeker en twijfelagtig is. ANCEPS REMEDIUM, zijn zulke Geneesmiddelen
die men twijfelagtig noemt, en waar toe men enkel irj hoopelooze ziektens toevlugt neemt. ANCHUSA, zie ALCANNA en OSSETONG. ANCON, zie ARM. ... ANCONjEUS MUSCULUS, dus noemt men die klei-
ne Spier, die nevens den uit en inwendigen Armfpier ea den langen Uitrekker, de Pees vormt die men gemeen- fchappelijk noemt, en die zig uitftrekt over de hiel van'« elleboogbeen, en 't zelve naar buiten omdraait. ! ANCONjEUS PROCESSUS, de Hiel- of Elle- oogs-punt. ANCTERES, zijn zoodanige fterk zanrentrekkend©
leisters, waar mede de gaap ende wonden zamengehegt orden. ANCUBITUS, noemt men wanneer de oogen'errood
itzien en overloopen, zijnde zulks veroorzaakt door het nvallen van zand, of eenige andere vreemde ftoffen. ANCIJLE, dus word een zoort van Kramp genaamt,
aar door de gewrigten worden zamengetrokken, en in unne werking verhindert, zo als dikwHs in de teenen en ingeren gebeurt. Zie SPASMUS. |
||||||
AN. '
|
|||||||
ANE. ANE. 77
ANDROS^NUM, zie St. JANS-KRUID.
ANE1LEMA, ook Aneilefis, word de opftopping der
winden, en ook de krimping door buikpijn veroorzaakt, genaamt. ANEMIUS, zie WIND-OVEN.
ANEMONE, Flos venti; Een plant, die van hare
wortel af bladeren uitfehiet, dewelke bijna geheel rond zijn, dog de-eene ■ breed en groot, en de andere klein; zommige zijn diep gekorven, andere niet zo diep. Uit het midden van de bladen fchieten kleine fteelen , tot op de'helft van hare lengte naakt, maar daar na met drie bladeren als een kraag omcingelt. Deze fteelen hebben op hunne toppen elk een bloem, die tamelijk breed, rond, van veel bladeren als een roos, enkel of dubbeld, en van veelerleijkoleuren is, als geel of wit, purper, vleefch- koleurig, blauw, rood of viool-koleurig , ook met een boschje daar boven op , dat men het pluisje 'noemt. De vrugt die op de bloem volgt, is meestentijds langwerpig, zij behelst een pit of knop, bevragt met verfcheide kor- rels ; in 't gemeen is elk graantje bedekt met een wolag- tig vlies, haare wortel is een klauw ; De bloem heeft den- zelven naam van Anemone, ook wel Anemoonroosje. De fraaiheid van de Anémones beftaat in haare groote
en rondte ; vooral als de groote bladen wat grooter zijn dan de pluis. Ook moet het buitenfte einde van de groote bladen ftomp zijn, zo wel als die van hare bek- ken, dewelke breed en niet final moeten zijn. Defteel moet met zijne hoogte gematigt zijn naar de groote van de bloem , en fterk genoeg om ze te dragen zonder krom te worden. Het blad moet gekrult zijn, het pluisje laag digt bewas fen , en van gedaante als een ronde kap of koepel, verciert met uitftaande haakjes. De krans moet een weinig uitfteeken, en van eens
gelijke hoogte zijn met de eerfte bekjes, maa; als hij zo dik is, dat hij de gedaante van een dikken koepel vertoont, zo is 't een gebrek. Alle korrels en knopjes die op den krans uitfteeken, ftaan leelijk, daarenboven moet het kransje van een andere koleur zijn als de groote bladen. Kweeking' der Anemonen,
Daar zijn hooftzaakeliijk vier zoorten van Anemonen, die men in de bloem-tuinen plant, als I. De breedbladigc gefterde Anemone met'fraaije hoog-
roode, purperroode, bleek purpere, violette enz. bloe- men : Zijnde dit de eerfte zoort van Dodonteus. II. De fmalbladige gefterde Anemonen , met bloemen
van koleuren als de voorgaande : Zijnde de tweede zoorü van DoDONflsus. III. De fijnbladige Anemone, met hoogroode, bleek-
roode, blauwe, violette en meer andere koleuren van bloemen: Dit is de vierde zoort'van Dodon^eüs. IV. De Turkfche of Aiiatifche Anemone, is die geene
waar van den Autheur hoofdzakelijk fpreekt; hier van zijn veele zoorten met fraaije koleuren, die om ieder zoort te onderfcheiden, met een verfchillende naam ge- noemt worden, zo als men in de lijsten der Hollandfche Bloemisten kan nazien. Dit zijn alle zeer fraaije bloemen,, die eerst uit Turkijen en Aßen in deze gewesten zijn o ver- gebragt, en waar van de verfcheidenê zoorten van ko- leuren van tijd tot tijd door de Bloemisten uit't zaad zijn gewonnen. De drie eerstgeinelde zoorten , die ook fchoone bloe-
men voortbrengen, groeijen natuurlijk in Italien, Span- Jen, Turkijen en eldeis : De verfcheidenê koleuren en K 3 dub- |
||||||
ANC. AND.
ANCIJLOTOMUS : ook Scalpellum, noemt men in
't algemeen alle Chirurgicale mesfen, en in 't bijzonder, die geene welke gebruikt worden om den Tongriem te inijden. ANDA, een Brafiliaanfche Boom, wiens hout ligt en
fponfieagtig is, met fpits, langwerpig en geaderd loof, de bloemen geel en rood; zijnde de vrugt een zoort van noot meteen dubbelde fehel, en als twee eikels bevattende, die even als castanien fmaaken. Uit deze vrugt word door de Wilden een olie geperst, waar mede zij zich fineeren; men zegt dat twee of drie 'er van genuttigt, toe een braak- of purgeer-middel verftrekken , dog de fchil van de vrugt ftopt den Buik-loop , aan welke de kragt ook word toege- fchreeven, in 't water geworpen zijnde, devisfehen te doen derven. ANDAS, in zommige oude Schrijvers vind men dit
woord nog gebeezigt , voor oplosfen of disfolveeren van zout. ANDIRA , een boom in Brazilien groeiende , zijnde
het hout hard en tot timmeren bekwaam, deszelfsbast is aschgraauw, en de bladen , hoewel kleinder, zijn de lauw- rier-bladen gelijk; hij draagt zwarte knoppen, waar uit een meenigte bloemen, die digt bij eikanderen zitten, te. voorfchijn komen. De vrugt die eerft groen is en de ge- daante van een eij vertoont, heeft op de eene zijde als een naad en word rijpende zwart, zijnde bitter enfterk van fmaak. Dezelve is met een halve fchaal overtoogen; bin- nen in de vrugt is een geelagtig zaad, zijnde zamentrek- kend en leelijk bitter van fmaak; de geftootene kern in- genoomen , zegt men een heilzaam middel tegens de wor- men te zijn ; de dozis is een half fcrupel telkens ; meer op eenmaal als een fcrupel hier van neemende, word het als een doodelijk vergift aangemerkt ; nogthans aaft het wild op deze vrugt en mest 'er zich mede. Vrugt, Hout en Bast van dezen boom, word in bitterheid bij de Aloë vergeleeken. Daar is nog een andere zoort van Andira, geheel aan deze gelijk, beha':ven dat ze geen foiaak heeft. ANDIV-IE, zie ENDIVIE.
_ ANDROGINiE ■ PLANTiE ; man-mjvige planten; zijn de zodanige, die tefFens mannelijke en vrouwelijke bloemen voortbrengen. ANDROGIJNUS, zie HERMAPHRODIjT.
ANDRODAMANTA, is een zoort van Bloedfteen, die
ook met regt zeil-fteen mag genaamt worden , dewijl hij hèt ijzer trekt; op een flijpfteen gewreven wordende, laat hij een rood zap van zig. • ANDROSACE , Berg-Sanikel (Androface perianthiis
maximis , Linn. Spec. Plantar.) Dit eenjarige gewas heeft lange en breede bladen, aan die van de Weegbreegelij- kende, dog zijn rondsomme getand; "de bloem is klein eri wit, vijfmaal gekorven , en boven met een ftaart of pluim, Waar op een vrugt volgt als een erwt, met rood langr- Werpig zaad; de wortel is dun en vezelagtig: Hetgroeit natuurlijk tusfehen het koorn, aan zee en in de bostenen:- Daar is mede nog een kleinder zoort van, die in de Ge- fcergtens vanZwitzerland en elders gevonden word. Zom- tijds word de eerfte zoort door de Kruid-minnaars in de Bloem-tuinen gekweekt; moetende het zaad in de maand maart of april ter plaatze gezaait worden, daar het zal blijven groeien , dewijl het zelve 't verplanten niet kan Verdragen, willende anders in allerlei goede losfe gron- den zeer wel tieren. Het zaad bevat veel olie en is Iaxee- rende. Men zegt dat het goed is voor de Jicht, Op- ftopping der pis en waterzucht. |
||||||
7« ÂNE.
dubbelde zoorten zijn door de cultuur uit 't zaad voort-
gekomen. Zij hebben alle knobbelagtige wortels, waar uit iu de
grond geplant zijnde, vezel-wortels fpruiten, en haare bladen, zijn min of meer grover of fijner gefnippelt. Wat de kweeking der drie eerfte zoorten betreft, die
worden op dezelfde wijze geplant en vermeerdert als an- dere gewasfen, te weeten door fcheiding of deeling der knobbelwortels , 't welk vroeg in 't voorjaar of najaar yerrigt word; jaarlijks behoeven ze niet verplant te wor- den; twee of driejaren kunnen ze op dezelve plaats blij- ven ftaan, dog men moet haar een warme, voorwinden gedekte plaats, en een goede losfewat zandige vrugtbaare grond geeven; en dewijl ze in 'tgeheel geen ftrenge vorst können tegenftaan, zo moet men ze in felle winters met eenige drooge ruigten dekken, of men legt'er boomtak- ken over heen, daar men als dan een bedding van ftroo of rtrooagtige paarde-meft op legt, die men 'er na de vorst weder afneemt. De kweeking der Turkfche Anémones gefchied mede
door de knobbel-wortels ; dog deeze neemt men gewoon- lijk alle jaaren uit de grond, dewijl ze anders veeltijds in de grond verrotten, of op een andere wijze vermin- deren: Dit opneemen der wortelen moet gefchieden, zo dra men na de bloeijtijd ziet dat de bladen beginnen te verwelken en geel te worden, 't geen tot een teeken ver- ftrekt, dat haar groei gedaan is; opgenomen zijnde, wascht men ze zuiver af, en legt ze vervolgens opeen lugtige plaats in een doos, tot de tijd der herplanting, 't welk vroeg in het voorjaar moet gefchieden , zo dra de vorst uit de grond is, want hoe vroeger men ze als dan plant, hoe beter ze zullen bloeijen : Gewoonlijk plant men ze op beddens, veelerlei zoorten bij malkanderen, veroorza- kende dit in den bloeijtijd een aangename fchakeering en verfcheidentheid vankoleuren en een fraaije vertoning voor liet gezigt ; zij moeten op vier à vijf duim afftand in 't verband., en een à een en een halve duim diepte gezet worden; dog eer men ze plant moet men de groote wortels door fcheuring of breeking deelen, om ze dus te vermeerderen; de kleine wortels en brokjes die geheel niet, ofwel zeer gering bloeijen, plant men gewoonlijk elders op een bijzonder bed en digter als de anderen, om aan te groeijen, en tegens het-volgende jaar bekwaam te zijn bloemen voort te brengen. In het planten moet men voorzigtig weezen, om niet het bovenfte der wor- tel, waar uit de bladen fpruiten, benedenwaards in den grond te fteeken, gelijk door onkundigen ligt kan gebeu- ren -, het bovenfte gedeelte kent men aan zekere platte en iets puntige verheeventheeden, die ook doorgaans niet ao. effen nog glad, als het overige der wortel is. De grond tot kweeking dezer bloemen, moet los, min
of meer zandig en vrugtbaar, dog niet bemest ofte vet rijn ; dewijl in vette aarde de wortelen rotten ; men kan tot derzelver kweeking een grond bereiden, uit goede los- fa tuin-, woud- of blad-aarde, (beftaande deze aarde uit verrotte bladen, planten en allerlei] andere vuilnis, zijn- de die inzonderheid voor alle bloem-gewasfen zeerdien- ■ftig ,) wat oude tot aarde gewordene paardemest en zand, jdit ter deegen onder malkanderen gemengt zijnde, maakt men 'er eene bedding boven op de andere grond van, .daar men. eerst zo veel aarde wegneemt als men denkt -nodig te zijn om het bed niet te hoog te doen worden; men moet mede zorge draagen haar een goede warme plaats •t'0 geeven , zonder dat zij egter aan eene al' te fterk bran- dende zon blootgeftelt worden; en alfehoon deze wortels |
ane:
al een tamelijke felle vorst kunnen doorftaan , zo moet
men egter de zulken die in het najaar geplant zijn, in ftrenge winters op dezelfde wijze dekken, als van de drie • voorige zooiten gezegt is. Dog het meeste lijdenze veel- tijds in het voorjaar, wanneer ze reede boven de grond zijn, van het fneeuw- water ; dewijl dit fcherpe water bij de jonge bladen indringende, de bladen zo wel als de wortel fmert en bederft : Weshalven ook zommige liefhebbers van bloemen, het bedde waar op zij hunne fraaijfte Anemonen en Renonkels in 't najaar planten, rondsomme met planken , broeijbaks-wijzevoorzien, om ze dus teegens de vorst en fneeuw met houte luiken te kunnen dekken, als wanneer men 'er bij ftrenge vorst nog ftroo of lange mest bij voegen kan. Dog alle dee- ze omfiag is men niet nodig, wanneer men tot vroeg in het voorjaar met 't planten der Anemonen wagt, zullen- de het voordeel dat men door de herfstplanting meent te verkrijgen, namentlijk dat de bloemen daar door groter en fraaijer zouden worden, zeer weinig zijn, mits dat men de wortels zo vroeg als iets doenlijk is, in 't voor- jaar in de grond zette. Voorts ftaat aan te merken, dat wanneer men begeert,
dat deeze bloemen zig in haar bloeij-tijd fraaij zullen ver- toonen en lange duuren, men dezelve noodwendig voor de ftérke zon en zwaare reegen moet befchutten, en dus, het zij met een kleed, tent of iets anders overdekken ; ook moet men ze bij onftuimig weder voor fterke wind fragten te befchermen, dewijl ze daar door zeer fpoedig verflingert en bedorven worden : Is 'er een aanhoudende droogte, in de tijdt dat deeze bloemen in knoppen febie- ten, moet men vooral 's avonds of 's morgens vroeg, dog vooral niet over dag in de zonnefchijn, op gieten pasfen; dit verzuimende, zoude 'er weinig van de bloe- men komen, dewijl ze, inzonderheid in de bloeij-tijd een vogtige grond beminnen. Om Anemonen in potten te kweeken, verwekt te veel
omfiag, dewijl men ze geduurig zoude moeten gieten; ook bloeijen ze daar in zoo wel niet als in de grond, ten waare men de potten tot boven de rand in de aarde begroef, om ze als dan in de bloeijtijd in een kamer of elders te kunnen plaatfen. ANEMONE (BOSCH-), Woud Anemone,ook Bosch*
of Woud-Ranunkel, in 't latijn Anemone nemorofa ; bier worden hooftzaakelijk de volgende zoorten van in de bloem- tuinen gekweekt. I. De Bosch Anemone., met witte enkelde of dubbelde
bloemen, zi'nde de enkelde, de vijfde Anemone van Do- DONEuS. Dog in de hoven plant men alleen de dubbel- de , die zeer aangenaam bloeit. II. De Bosch Anemome, metpurpere enkelde of dubbel-
de bloemen. III. De Bosch Anemone, met groote donker violette of
blauwe bloemen. IV. De driebladige Bosch Anemone , met witte en pur-
perverwige bloemen. De eerfte.en tweede enkelde zoorten, groeijen in Ne*
der-en 'Hoog-Duitschland, in bosch en lommerige plaat- zen ; dog de derde en vierde zoort, worden in warmer gewesten, als -Frankrijk, Italien, Spanjen, Engeland, en elders, op bergen en boschagtigc plaatzen gevonden. Zij worden, gelijk-andere plantgewasfen , door fcheu-
ring of deeling der knobbel-wortels, in betgewooneplant« faizoen, zijnde't'Voorjaar, gekweekt, en beminnen liefst een goede zandagtige -grond en lommerige plaats, kunnen onze wintervorst vrij welwederftaan; dog de derde en vierde
|
|||||
ANE. ÄtfG.
vierde zoort, is hier zoo wel niet tegsns beftand, enver-
cischt een tederder cultuur. ANEMONOSPERMOS , (Arctotis, Lisn. Species
Plant.) is een Africaansch gewas, dat in Ethiopien, en om- trent de Caap de Goede Hoop gumt: Daar zijn verfchillen- de zoorten van , wiens onderfcheid hooftzaakelijk gelegen is, in de verfcheidene gedaante der bladen en variatie van koleuren der bloemen; van binnen zijn ze wit, goudgeel of oranjekleurig, dog van buiten meest donker of purper- rood , of dusdaanig geftreept ; en dewijl deeze bloemen zig cierlijk vertoonen , en de plant veele bloemen geeft, zoo worden dezelve, voornaamelijk die van een geele ko- leur, door de Bloem-minnaars gekweekt ; dog dezelve moeten in potten geplant, 's winters in de oranjerije , of in een getemperde ftookkas, daar niet of weinig meer in geftookt word, dan om de vorst 'er uit te keeren , bewaart worden; zomers zet men ze op een warme plaats, daar voor 't merengedeelte van den dag, de zonne fchijnt; haare vermeerdering gefebied bij ons, door fteeking van jonge takken in potten, die men in een warme run- of broei-bak moet zetten, om ze te koefteren en te doen groeijen, de- wijl ze in de opene lugt zeer bezwaarlijk aan 't wasfen kunnen rssl^cn ANEMOSCOPIUM, zie WIND-VAAN.
ANEMOSCOPUS, is een werktuig, tot een zoort van
weerglas verftrekkende , beftaande in een klein houten mannetje met kwikgevult, dat daar door in een glazen pijp ofBaromeeter, inde hoogte klimt, wanneerde lugt zwaar en helder is ; en na beneden daalt, in geval de lugt ligterword, en het beginnen zal te regenen; zoo dat men door dit werktuig, de verandering der lugt, winden en weder, als meede het onweder waarneemen kan. Het is uitgevonden door een Burgemeester van Maagdeburg, Otto Guericke genaamt. ANETHUM, zie DILLE.
ANEURISMA , zie ADERSPAT.
ANGEIOLOGIA , dus word dat gedeelte der Ontleed-
kunst genaamt, 't geen tot de bloed- en water-vaten des lighaams betrekking heeft. ANGEIOSPERM./E , is dat zoort van planten of krui-
den , door LiNNiEUS de planten van de Didijnamia Clas- fis genaamt, wiens zaaden in zagte of drooge vrugthuisjes verborgen leggen. ANGEIOTOMIA , word eene aderlaating aan het
voorhoofd, of wel,aan de flaapen des hoofds, door ver- ft'aah. ANGELIER , Nagelbloem , in 't latiin Carijophijl-
lus hortenßs (Diantlius, Linn. Spet. Plantar.) is een bloem-gewas, het welk in de bloem-tuinen word ge- kweekt. " Befchrijving. Het is een plantgewas, wiens bladen, fpruitende uit de wortel, lang, hard, groen en final zijn; uit het midden der bladen ontftaat een fteng van verfchei- dene hoogte, draagende boven fraaije bloemen , die uit veele bladen beftaan ; naast aan de bloem volgt een langwerpig rond zaadhuisje, vol platte zaaden; debloem is verfcheiden van koleur, en zeer aangenaam voor 't ge- zigt; de reuk is zeer geurig, en eenigzins gelijk aan die van een kruidnagel. Daar zijn vijf hooft-zoorten van, die men voornaame-
lijk in de hoven cuttiveert, als I. De Gras-angelier , ook Veer-angeller, of Pluinikens
p?naamt: IIi?r van zijn verfcheidene zoorten, of liever veranderingen, nis met witte, roode of paarfe bloemen, ook met witte of bleekroode met een donkerrood of pur- |
||||||
ANG. 7$
per hart, fin deeze alle zijn ofenkeld of .dubbeld; waar
van inzonderheid de dubbelden voortgezet worden. II. De Gras-angelier, met diep gefnippelde bloem-bla-
den; enkeldeen dubbelde, wit of paars. III. De kleine laage Gras-angelier, met maar eene wit-
te of purpere gefnippelde bloem op elke fteng, (Armmus flos 3. DoDON.) Deeze Gras angelieren groeijen natuur- lijk in Oostenrijk, Hongarijen, en elders, op dorre berg- en heuvelagtig-e plaatzen, en zijn langleevende ; de dubbel- den zijn door cultuur uit het zaad voortgekomen. IV. De Chineefche Angelier, met fraaije, roode, wit-
te of bonte bloemen; enkelde en dubbelde, dog zijn zon- der reuk. V. DeGroote Angelier, anders Violette genaamt. Dit
is een der fchoonfte bloemen van. haar tijd, en heeft een zeer aangenaame reuk; weshalven dezelve bij de Bloem- beminnaars in groote waarde is ; wel te weeten, de dub- belde; daar worden veele zoorten of veranderingen, zoo wel ten aanzien van de koleur, als groote, en gedaante vàn gevonden, die alle uit het zaad zijn voortgekomen ; dagelijks verkrijgt men door de cultuur nog meer variaties uit het zaad, die gewoonlijk in drie hooftzoorten verdeelt worden, als 1. in Picottées.
2. in Bizards, of Bizarr'ées.
3. in Peinted Ladies.
De eerfte zijn min of meer geftreept of geftipt met rood,
purper, enz. op een witte of geele grond, en beftaan dus uit twee koleuren ; dog de geele zijn zeldzaam. De tweede zijn met twee, drie of meer koleuren fraaïj
geftreept. De derde zijn boven op de bloem-bladen met rood of
purper gevlekt ; maar van beneden zijn de bloem-bladen witagtig, op dezelfde wijze als de Chineefche Angelieren. De Bloemisten en andere Liefhebbers, die nieuwe fraai»
je zoorten uit't zaad gewonnen hebben, gèeven gewoon- lijk aan ieder bijzondere zoort, een willekeurige naam, om de zoorten van elkander te onderfcheiden ; dit doen zij meede aan andere bloemen, als tulpen, hiacinthen, anemonen, enz., welke naamen men in de lijsten des Haar- lemmer en andere Bloemisten kan nazien. Eigenfchappen. De Angelier, inzonderheid degroote
zoort, is een goed middel voor beroertheid , duizeling, en vallende ziekte ; zij maakt een doorftraaling, en wee- derftaat de kragt van 't fenijn ; met een woord, zij is hart- fterkend, en een hulpmiddel tegen hoofdpijn ; men ge- bruikt de enkele Angelieren, en onder die voornaamelijk de roode, in de Medijcijnen. Kweeking der Angelieren.
De drie eerstgemelde zoortén , naamelijk de Gras-ange- lieren, worden zeer gemakkelijk door fcheuring, of dee- ling der wortel voortgekweekt; men legt ook de takken, die zig gewoonlijk in de Maijtijd over den grond uitbrei- den, in de grond, dezelve met aarde overdekkende; zij maaken als dan wortelen, en men fnijd ze in het volgen- de voor- of najaar van de ouden af, en verplant ze, waar men zulks begeert ; vooral moet men niet verzuimen, de ingeleide takken, bij aanhoudende droogte te gieten ; ook • moet men, indien 'er te veel takken zün , de kleinfte wegfnoeijen , op dat de zwaardere, die men ingelegt heeft, meerder lügten ruimte bekomen. Door het zaad kunnen dezelve ook gekweekt worden; men zaait ze in de maand van Meij, op een bedje, een vinger diep in de aar- de , en in Augustus daar aan volgende,- verzet men dé jonge
|
||||||
ANG.
|
|||||||||
8« ANS.
|
|||||||||
jonge plantjes op een ander bedje, circa een halve voet
van eikanderen , om tot in 't volgende jaar te wachten , wat zooiten 'er uit voortkomen, die dikwils maar enkeld, en weinig fraais hebben, weshalven men ook zelden deeze zoorten van Angelieren zaait ; zij willen in allerleij goede losfe gronden tierig graeijen., en kunnen defterkile vorst wederllaan. De Chineefche Angelieren., die kleine dog fraaije bloe-
men voortbrengen, worden alleen door het zaad voortge- kweekt, dat men in de maand April in een niet al te war- me broeibak moet zaaijen, wordende de jonge planten daar na in de maand Maij in de blocmtuinen, daar men 't begeert, verzet; liefst hebben zij een warme plaats, en een goe- de loste wat zandagtige grond. Men kan 'er ook van in in potten planten, één of twee op zijn hoogst in ieder pot, deeze moeten vooral wel met gieten onderhouden worden : Dit zoort van Angelieren kan geen fterke vorst tegenftaan, dog in maatige winters blijven ze dikwils over, en bloeijen dan in de volgende zomer zoo veel te beter : Die, welke men in potten heeft geplant, kan men 's win- ters op een lugtige plaats in huis voor de vorst bewaaren : Ook kan men ze in Julij of Augustus in een pot zaaijen , en de jonge planten in huis doen overwinteren, om ze na de vorst te verplanten, waar men zulks begeert. Wat de kweeking der groote Angelieren, of Violetten
"betreft, deeze worden vermeerdert en voortgezet, of door inlegging of fteeking der jonge loten., of wel door't zaad : Door .inlegging gefchied zulks aldus; men plukt de bladen der Iooten van onderen op voorzigtig tot aan het midden of de helft der loot af, en kort ook de einden der overblij- vende bladen, een weinig in ; daar na fnijd men de loot midden in een knoop, met een fcherp pennemes tot op de helft door, en doet dan nog een fneede , iets na boven- waarts, zoo dat de loot eenigzins opgefpouden word; ver- volgens buigt men hem benedenwaarts, en legt het omge- kromd in de aarde, in diervoegen, dat de fpleet van ei- kanderen gebogen zijnde, in de grond koomt, en omtrent een duimbreed of meer met aarde bedekt worde ; om dee- ze loot in de grond vast te doen blijven, moet men dezelve met een haakje van dunne rijsjes gefneeden, in de grond vast haaken ; op deeze wijze zullen de Iooten met 'er haast wortelen fchieten en jonge planten worden , mits men ze bij droogte zomtijds 's avonds giet. De tijd om de Angelieren inte leggen, is de maand Julij of Augustus, en niet laater, dewijl ze anders geen wortelen kunnen maaken. Men kan de Angelieren ook voortkweeken, door ftee-
king der jonge takken of Iooten, die men in de maand Junij of Julij ineen koud broeibakjemeteen glas'er over (leekt ; moetende men deeze Iooten in een knoop affnijden en wat opfpouden : Men (leekt ze 4. à 5 vingerbreed van elkander, en 2 à 3 vingerbreed diep in de grond; vooral moet men wel zorgen, om dezelve over dag voor de brandende zon te dekken, en geduurig bekwaamelijk vogtig te hou- den ; ook behoorlijk door opzetting van het glas, over dag te lugten, anders zal 'er niets van koomen ; en fchoon men alle deeze voorzorgen naukeurig in agt neemt, zoo zullen ze zelden of nooit alle bcwortelen en voortkoo- m.en ; zoo dat de vermeerdering door inlegging, de zeker- de en gemakkeliikfte wijze is. Indien de Iooten aan een oude plant te hoog boven de grond mogten zijn, zoo kan men 'er een pot naast vast maaken, en dezelve daar in leggen: Wanneer dan de Iooten wortelen gemaakt hebben, fnijd men ze in September, of in 't begin van Oftober , van de moederplant los, cnplant ze daar men begeert, het |
zij op een bed in rijen op ongeveer een voet af/land, of
' in potten, in ieder pot ééne plant; moetende de potten,,, middelmaatig van grootte zijn., van omtrent 7 duim wijd- te, en ook zoo van veel hoogte. Gewoonlijk plant men de fraaifte zoorten in potten, niet alleen om ze in haar bloei- tijd te kunnen plaatzen, waar men zulks begeert, maar ook om dezelve 's winters in huis te kunnen zetten. De grond, die de Angelieren begeeren, moet niet te
zandig, nog ook te kleiagtig of vast, maar los en voedzaam zijn: Eene aarde, toebereid uit woud-of bladaarde, ou- de vergaane koe- en paardcmest, wat vrugtbaare losfe tuin-aarde, en wat zand , ter deegen onder malkanderen gemengt, is de beste aarde voor- de Angelieren ; die, wel- ke men voor de Pet-angelieren beftemt, moet door een aard-zeef geworpen worden. , Nog (laat aan te merken , dat de Angelieren in 't geheel geen verfche mest, of die nog niet wel verteert en tot aarde geworden is, kunnen verdraagen, raakende daar door aan 't kankeren, worden geel, kwijnen, en gaan eindelijk verderven. De Angelieren kunnen vrij (lerke vorst verdraagen, dog
als dezelve zeer fel is, en langduurende, lijden ze 'er merkelijk van; weshalven het veiligfte is, dat men ten minden de fraaide en beste zoorten, 's winters als het (lerkbegint te vriezen, dog niet eerder, in huis op een lugtige plaats brengt, daar niet of zeer maatig geftookt word, dewijl ze ook weinig vuur-warmte kunnen verdra- gen; men moet ook zorgen, 0.11 't vertrek, waar in zij ftaan, bij zagt onvorstig weder door openzetting der gla- zen te lugten, en het begieten vooral niet verwaarloo- zen, als de grond droog word; de vorst voorbij zijnde , zet men ze weder buiten in de opene lugt, dog in 't eerst op een warme voordeelige plaats : Om 's winters minder omflag met potten te hebben ,kan men de afgelegde en be- wortelde Iooten, in't najaar in één, of meer boaten bak- jes met aarde gevuit, digt bij malkanderan planten, en ze daar in op voorgaande wijze doen overwinteren ; in de maand van Maart of April neemt men de Iooten uit de bakjes, en verpiant ze in potten of elders, waar men wil; men laat vooral een klompje aarde om de wortelen, dan zullen zij even goed tieren en bloeijen, als of zij in het na- jaar in de potten geplant waren. Wat het zaaijen der Angelieren betreft, zulks gefchied
meerendeels om nieuwe fraaije zoorten te verkrijgen : Men zaait het zaad op een klein bedje van goede losfe aarde , of wel in een koude broeibak, niet al te .digt, na dat het. zaad 24 uuren in water, waarin fchaape-mest geweekt is, gelegen heeft; voorts bedekt men het met een vinger dik aarde : De zaaitijd van deezen bloem is in 't midden of laatst van Meij, en niet eerder, dewijl vroeger gezaait wordende, dikwils de jonge planten in 't najaar nog in bloem fchieten, die als dan wegens de afneemende warm- te , geen genoegzaame trap van volmaaktheid kunnen ver- krijgen, om over deszelfs fraaiheid te oordeelen ; zoo dat het veel beter is, om ze niet vroegtijdig te zaaijen, ende bloemen eerstin het volgende jaar af'te wagten: Wanneer de opgekomçne jonge planten bekwaamelijk zijn groot ge- worden , verplant men ze op bedden van goede en losfe aarde, op den afdand die boven gemeld is; men moet in 't verplanten, indien zulks doenlijk is, regenagtig we- der, of ten minden een betrokkene lugt waarneemen; (Liefhebbers beweeren, dat 0111 yeele dubbelde bloemen te bekomen , men ze één of twee dagen voor de volle maan moet zaaijen, wat hier van zij, laat ik aan de ondervin- ding over;) vervolgens "heeft men 'er niets meer aan te doen, als om ze van 't onkruid te zuiveren, en bij droogte zom- |
||||||||
ANG.
tijds te gieten. Gewoonlijk zoc;kt men't zaad van d efraai-
fte dubbelde zoorten te winnen, niet tegenftaande 't ze- ker is, dat dikwils uit de geringfte zoorten van koleur, fchoonder en volmaakter bloemen voortkomen, dan uit de fraaifte ; egter moet men 't zaad uit de dubbelde en fchoone koleuren vooral fragten te winnen , dewijl de bes- te bloemen daar van verwagt worden, hoewel het zaad bij ons, voornaamelijk in koude of natte jaaren, zelden' wil rijpen : Dewijl ook uit 't zaad veele enkelde, en dub- belde bloemen voortkoomen, die ten opzigte van haar ko- leur en gedaante niets bijzonders hebben, zoo moet men een menigte zaadzaaijen; en de Bloem - liefhebbers zijn zeer wel te vreeden, wanneer ze uit eenige hondert plan- ten , maar weinige verkrijgen, die in de vereischte hoe- danigheden uitmunten; de overige minder volmaakte of enkelde' bloemen, kunnen tot andere gebruiken dienen , in- zonderheid die met roode bloemen. In de Medicijnen worden ze veelvuldig om haar hart- en hoofdfterken- de kragt gebruikt. Ziehier, waar in de Bloem-kcnners de vereischte hoe-
danigheden en volmaaktheid van een Angelier agten te be- ftaan. i. Moet de fleug hoog opfchieten en ftevig zijn ; gelijk
ook de bloemfteelen niet te flap, en nog minder nederwaarts hangende. 2. De opene bloem moet groot en ter deegen dubbeld
zijn, dog zodanig, datdebloem-blaadjes welgefchiktzijn, en de buitenfte blaadjes niet nederwaarts hangen, nog ook regt op, maar vlak uitgebreid zijn : Ook moet de bloem verder wel gekuift zijn , 't geen wil zeggen, dat ze niet plat, maar na 't midden toe bolswijze verheven zij: Men kan zelfs de bloem ook vergrooten en opfchikken, wan- neer men die te hulpe koomt, door middel van de blaad- jes wat uit te rekken, en in order te vlijen ; dog dit moet geheel fubtijl en met drooge en zuivere vingeren gefchie- den. 3. Moet het wet der bloemen zuiver, en niet befmult
zijn , zoo als ook de koleuren, die ook niet moeten vloei- jen , maar van malkandcren ter deegen moeten gefcheiden zijn. 4. De.; Bloemkoker moet wat langwerpig, en niet rond
zijn, of een zogenaamde bobbe-kop vertoonen,ook niet op- bersten ; hoewel 't bersten der kookers, in zommige, in- zonderheid natte jaaren, wel aan zoortcn gebeurt, die zulks in andere jaaren niet doen; dit ongemak, dat de bloem doet verflenzcn, kan men te hulpe koomen, door middel van de kooker boven te openen, en hier en daar na beneden toe, met een fcherppuntig mesje voorzigtig eenige infnijdingen temaaken, zonder de bloem van bin- nen te raaken; of we! de koker bij tijds met een bandje van nat gemaakte Muscovifche mat, dog niet al te vast te ombinden : Ook bedienen zigde Liefhebbers daartoe , van dunne platte te zaamen geboogene kopere ringetjes , van allerleij groote, om 'er eene uit te zoeken, die om de kooker past: De bloem groot zijnde, en de bloem- bladen door 't bersten der kooker of anderzins needer- waarts hangende, is 't ook veeltijds dienftig en nodig, dat men de bladen door middel van een cirkelrond gefneeden ftevig papier of kaarte-blad, en dat in 't midden rond is uitgefneeden, onderfteune ; makende men dit boven de kooker, beneden de bloemblaadjes zindelijk vast; gelijk de oefl'ening in deezen nader zal aanwijzen. Daar zijn dubbelde Angelicren, die de eene kooker en
bloem, uit de andere voortbrengen, en die op zig zelven gelaaten, van geencr waarde ten opzigte van fraaijigheid |
ANG. 81.
zijn ; dog door een kundige hand geholpen, worden zij
verwonderenswaardig groot en aanzienlijk ; om dezelve te hulpe te koomen, en tot volmaaktheid te brengen, moet men de vliezen van de tweede of bovenfte kooker, wan- neer de bloem in 't opengaan is, zeer voorzigtig uitplui- zen , dan zullen zig de bloemblaadjes van de tweede bloem, met die der eerfte, of die uit de eerfte kooker voortkoo- men-, vereenigen, waar door de bloem een volkoomene goede gedaante en bovenmaatige groote zal verkrijgen ; inzonderheid wanneer teffens de bloemblaadjes , gelijk boven gezegt is, een weinig te hulp worden gekoomen, met dezelve te vlijen of in ordre te fchikken*: Van dee- zezoort van Angelieren en dusdanig behandelt,heeft men 'er gehad, die bijna 5 duim in hun diameeter groot waaren , en waar over Liefhebbers der bloemkweeking, deeze behan- deling onkundig zijnde, verfielt ftonden, en bekennen moesten, nooit diergelijke groote Angelieren gezien te hebben : Zoo veel vermag de kunst en kennis van goede weetenfehappen. Voorts ftaat aan te merken, dat men, om de Angelie-
ren in de bloeitijd fraai te hebben, en het genoegen te fmaaken , van derzelver aangenaam gezigt, langer als na gewoonte te genieten, men dezelve noodzaakelijk voor de brandende zon , en zwaare reegen moet dekken, en ook voor fterke wind befchermen, 't zij door een kleed of zogenaamde tente, of wel door middel van ze in pot- ten geplant ftaande, ondereen afdak te plaatzen; vooral moet men ze niet op een plaats ftellen naast muurén , of tusfehen hooge gebouwen.daarde Iugtdoor wederornftuiHng der zonneftraalen, doorgaans zeer broeijende is ; want zij zouden daar even zoo ras, en dikwils eerder, dan in de opene lugt en zon verflenzen : Een plaats, die de mor- genzon tot 10 à 11 uuren geniet, en daar bij lugtig is, oordeelt men de beste; ook moet men niet verzuimen, om dezelve bij droogte in den bloeitijd 's avonds te gieten, inzonderheid de zulken, die in potten geplant ftaan. Nog dient aangemerkt te worden, dat de verfcheidentheid van differente zoorten van koleuren en fchoonheid, zoo wel van deeze, als andere zoorten van fraaije bloemen, een verrukkende fchakeering verwekt, en tot een groot genoe- gen voor het oog der Bloem-liefhebbers verftrekt, geven- de meede aanleiding tot nuttige befpiegelingen, over de wonderbaare en nooit volpreezene werken van den Almag- tigen Schepper. In de bloeitijd zijn de Angelieren meede aan eéh groot
ongemak onderworpen , door de zogenaamde Oorwormen veroorzaakt ; deeze dieren knaagen de bloembladen bene- denwaarts in de kooker af, en veroorzaaken daar door , dat de bloem fchielijk vernielt word en verflenst : Het beste middel' hier tegen is, dat men een hoorn of holle klaauw van een dier, of anders een papieren peper-huis- je , waar in men eenige drooge ruigte, als mos, enz. doet, boven op de Angelier-ftok fteeke, of wel naast de bloe- men vast maake ; hier in zullen deeze wormen over dag gaan fchuilcn ; zoo dat men ze als dan daar uit fchudden en dooden kan ; dog veeltijds blijven ze ook over dag in de bloem fchuilen, moetende men ze in dit geval als dan bij tijds voorzigtig opzoeken en vernielen. Nog zijn 'er andere vijanden der Angelieren, die niet
zoo zeer de bloemen, als wel de planten vernielen-, naa- melijk de haazen ; want deeze 's winters in een bloemtuin koomende, daar Angelieren geplant ftaan, zullen die als een lekkernije 't eerfte aantasten en afeeten, fchoon 'er ook overvloedig van andei e kruiden in waaren, die ze an- ders ook wel lusten ; hier tegens weet ik niets dienftiger, L dan
|
|||||
82 AN«,
|
|||||||||
ANG.
|
|||||||||
dan netten,over de Angelier-bedden te fpannen, en de-
zelve hier 'door 's winters voor deeze dieren te beveilgen. Conferf of Koekjes van Angelieren.
Neemt een vierendeels pond karmozijn-roode Angelie- ren, fnijd 'er de onderfte witte punten af, en ftampt ze imieen marinere vijzel zoo lang, tot dat ze de gedaante van bladen verliezen. Kookt voorts een pond zuiker, zoo als men doet, om conferven te maaken; de fijroop dus gekookt zijnde, moet men dezelve van het vuur neemen, en 'er de Angelier-bloesfem geftampt zijnde, allengskens onder geduurig omroeren in doen, en zoo dra het geftolt en koud geworden is, legt men het bij kleine ftukjes op papier, en laat het verders in een laauwe oven op plaaten gelegt zijnde, droogen. Om aangenaame Snuiftabak van Angelieren
te maaken. Neemt ioo of meer roode Angelieren, fnijd de onderfte
•witte punten van de bloembladen af, droogt ze langzaam op een papier buiten de zon , en maakt ze vervolgens tot een poeder; giet 'er dan een weinig wijngeest of fterke brandewijn op, zoo verkrijgt het een fchoone roode ko- leur ; en om 'er een aangenaame reuk aan te geeven, zoo doet 'er eenige druppelen gedistilleerde olie van roozen- hout, van lavendel-bloemen , of olie de Cedro bij, zoover- krijgt men Snuiftabak, die niet alleen aangenaam is, maar teffensookdehersfenenverfterkent, en zeer dienftig voor hoofdpijn, duizeling, een zwak geheugen, vallende ziek- te, enz. Men kan 'er ook goede gepoeijerde fnuiftabak on- der mengen. ANGELIER (INDIAANSCHE), zie AFRICAANE
en TUNETAANE. ANGELIKE-WORTEL , Engel-wortel, in 't latFn
Angelka ; Castus niger; Radix S. Sanfti, deeze plant groeit van zelfs op de gebergtens van Zwitzerland, Bo- heemen, en elders; bloeit in de hooi- en zomermaand, en is verwarmend, zweet- en pisdrijvend, openende, ver- dunnende en oplosfende; maar voornaamelijk uitfteeken- de tegens het vergift en befmetting. Dus zij bij wijze van een drank of zap gebruikt, ofdikwils gekauwt wordende, tot een tegengift tegens de pest dienftig is. Het poeder van de wortel is uitneemende voor de hart-flaauwtens. Deeze plant is niet alleen Angelike , maar (in Vrank-
rijk) ook Heilige Geest wortel genaamt, ivegens de won- derbaare eigenfehappen die ze heeft tegens zeer kwaade ziektens en vergiften, behalven de fchoone reuk die ze vanzig geeft. Daar zijn vier zoorten van Angelike, maar die.van dewelke wij fpreeken, is de grootfte en draagt in't la- tijn de naam van Angelica fiilvestris {Angelica foliis œqua- cvato-laneeolatisferratis, Linn. Spec. Plant.) heeft breede bladen, rondsom gekorven en gemengelt met eene bleek- groene koleur; haarfteng is twee of drie voet hoog, holen geribt, (als met gooten uitgeholt.) De gedaante van haare bloem is kroonagtig (umbellata), gelijkende na die van de venkel; de bloemen zijn geel, het zaad rond , platen witagtig, fcherp van finaak, maar aangenaam van reuk; men kweekt ze ook in de hoven, 't welk ligtelijk in het voorjaar door fcheuring der wortelen gefchied, zij bemin- nen liefst een goede losfe vette, een weinig zandagtige grond. Deeze wortel enkelijk in den mond gehouden, bewaart ons voor de kwaade lugt en pest, en gegeten zijn- de, drijft ze het vergift door het water af, of door het zweet; verteert de wateragtige vogten en (lijm, ftuit den hoest, verdeelt de dikgeworde melk der vrouwen, ver- |
|||||||||
fterkt de maag, vervrolijkt het hart, herfteltde eetlust,
geneest de beeten van dolle honden, en dood de onkuis- heid; gekauwt zijnde, beneemt ze den (linkenden adem, ze koomt ook in de theriakel en orvietaan , ze verwarmt en droogt op in den tweeden graad. Daar is neg een an- dere plant, die zeer wel naar Angelica gelijkt, dewelke men Imperiatoria noemt, en dezelve deugden heeft,daar- om kan men bij gebrek van de eene, de andere in haare plaat sneemen. Daarenboven is haare wortel een zeer goed middel te<
gens de pest, befmettelijke koortzen, en alle zoort van vergift, als men maar een klein ftukje daar van in den mond houd, of des winters in de morgenftond maar twee vingeren hoog wijn en roozewater drinkt, daar zij inge- trokken is, of dat men van de gepoeijerde wortel een weinig inneemt, zoo zal men den geheelen dag beveiligt zijn, voor de befmetting van de kwaade lugt. Het is ook een zeer goed middel voor een zwakke maag, win- den , opftijging der moeder, en verftopte ftonden. De Engelfchen gebruiken de bladen en wortels van dit kruid in de faus van hun vleesch , te meer, om dat zij de gro- ve vogten verbeteren, den (linkenden adem beletten, en de verduwing van de maag bevorderen. De bladen van Angelica geftooten met bladen van wijnruit en honing, en als een opflag omgebonden , geneest de beeten van een dollen hond, en de fteeken der (langen. Als men ze op het hoofd van iemand legt, die de koorts heeft, trekken ze alle de hitte der koorts aan zig. Deeze wor- telen worden ook geconfijt, en zijn als dan meede zeer dienftig voor de gemelde ongemakken. Om een water of geest van Angelica te maaken.
Neemt een lood Angelike, gelijke veel kaneel, een half lood kruidnagels, maftix, koriander en groene anijs; een lood aloës-bout, dit alles geftooten in een vijzel, en op een kan brandewijn gezet, en van 's avonds tot's mor- gens hebbende (laan trekken, in een glazen kolf gedaan, dan gedistilleert, en van deeze overgehaalde esfentie op een kan brandewijn gedaan van één tot drie oneen toe,. naar believen, dan wat amber en muscus daarbij, zoo veel als betaamelijk is. Andere Esfentie van Angelike.
Neemt water daar een once vaste falpeter (of nitrum
fixmn) in gefmolten is, of anders zoo veel zout van wijn- fteen, alwaar gij dan agt oneen wortel van Angelike op moet zetten om te trekken, of andere wortel, die gij wilt uittrekken ; invoegen dat 'er een agtftedeel falpeter zij, ten opzigt van de wortelen ; laat het water met de wortel en den falpeter allengskens kooken, om de kragt daar uit te trekken ; zijgt het dan door, een doek, en laat het, met zagtjes over een klein vuur uit te laaten waas- femen, zoo dik als honing worden ; zet het dan op zes dee- len brandewijn, om het tot een esfentie te maaken, of tot een extract, met den brandewijn daar wederom door een distilleer-kolf af te haaien. Op deeze wijze kan men uit alle zoorten van gewasfen
exftraften maaken, dewelke met water willen opgelost zijn. Maar ten opzigte van de harsagtige planten en gommen , op dewelke het water niet werkt, moet men zig van bran- dewijn met zout van wijnfteen bedienen. De rede waar- om men den brandewijn met wijnfteen aanzet, is, om dat het vaste zout van den wijnfteen het zaamenftel van de hars-agtige en taaije deelcn der gewasfen ontbint en opent, dat zig anders in de maag zou affcheiden, en in zijne
|
|||||||||
ANH. ANI 83
|
||||||||||
ANG. ANH.
|
||||||||||
Rijne plooijen blijven vast zitten. Deeze esfentie aldus
bereid, laat zig in een waterig bijvoegzel oplosfen, zonder eenige fchifting, alzoo het vaste zout, en de aar- de van de plant, door den brandewijn niet aangedaan is. ANGELIKE (BESIEDRAAGENDE) , zie ARA- LIA. ANGELIKE (KLEINE WILDE), Geraerds-kruid,
Haanepoot, in't latijn Herba Gerardi, Podagraria, An- gelica filveflris minor, (JEgopodium foliis caulinisfumm.it ternatis, Linn. Spec. Plant.) Dit kruid wast in de ho- ven , naast de heggen en elders ; en daar het eens ingewor- telt is, Verftrekt het voor een groot onkruid, dat wegens zijn loopende wortelen, bezwaarlijk is uit te roeijen. Het zelve is van veel nut in de Geneeskunde, koomende met de regte Angclike genoegzaam in kragten overeen, dog -word weinig gebruikt, behalven dat het tot een ingrediënt in het middel van Hijcke Bootes tegens de dolle-honds- beet verftrekt. Zommige gebruiken ook de groene bladen in het voor-
jaar, dewijl het vroeg uitfpruit, om benevens andere vroege kruiden, in de keuken groen-moes van te berei- den , zijnde bij uitftek gezond. ANGELOT, Is een goude Munt, in Engeland gefia-
gen, alwaar men nog eenige vind; zij draagt de naam van Angelot, om dat 'er het beeldtenis van een Engel op ge- prent ftaat. Zij is een rijksdaalder waard, en doet drie- ën-twintig karaaten, en drie-vierendeel fijn goud. In Vrar.krijk is ook een Angelot geflagen, met de beeldtenis van St. Michael, houdende het zwaard in zijne rechter- hand, en met de flinker-hand een Schild met drie Leliën, ende een Slang onder zijne voeten. De zilvere Angelots, die de Engelfchen, Parijs in hun-
ne magt hebbende, in het einde der regeering van Ko- ning Carel de VI. en het begin van Carel de VII. al- daar lieten ftaan, hadden insgelijks het beeld van een En- gel , dog met de Wapens van Vrankrijk en Engeland ; waar meede Henrik de VI. te kennen gaf, dat hij Ko- ning van beide die Koningrijken was; deeze zilvere An- geht deede toen vijftien Stuivers. ANGELOT-KAAS, zie KAAS. ANGINA, Keel-ontfieeking, Worg-gezwel, Bruine. Zie aldaar. ANGIOSPERME PLANTTE , Gedekt zaad voort-
brengende planten, naamelijk daar het zaad in een zaad- huis en niet bloot voortkoomt. ANGOSIA, met dit woord noemt Hippocrates dik-
wils de lijfmoeder. ANGUILLA: zie AAL. ANGUIS, zie ADDER en SLANG. . ANGUIS MARINUS , een zoort van hoorns of fchel- pen , wordende Zee-pijpen of Zee-wormhuizen genaamt, zij gelijken niet kwalijk na Hangen. ANGURIE, zie CITRULLE. ANGUSTI FOLIUS ; Smalbladig. ANHELATIO, zie KORTADEMIGHEID. ANHIMA , is een Sraziliaanfche Roof- en Water-vo- gel , hebbende de groote van een zwaan ; dog wiens kop zo klein is, als die van een haan ; boven den bek op de kop heeft dit dier een hoorn, ter lengte van ruim twee vingeren, zijnde zo dik als dedunftelootenvaneenwilg; dezelve is aan de punt krom, rond, en wit gelijk een been, omringd met korte, zwarte en witte pluimen ; de hals is ruim zeven duim, en het lijf bijna anderhalf voet lang; de ftaart, die de breedte van die vaneen gans heeft, is vier vingers lang, ende vlerken zijn groot en |
veelverwig ; de pooten hebben vier teenen en zijn met
klaauwen gewapent. Nooit vind men dezen vogel alleen, maar altoos is het wijfken door het manneken verzelt; zijnde het wijfken doorgaans bijna de helft kleinder alt het manneken. Zij vervaardigen hun nest van klfcij, niet kwalijk na een oven gelijkende, en kiezen daar toe dè gaaten in de boomen, of ook wel de grond. Wanneer manneken of wijf ken fterft, overleeft hem zelden lang de andere. Men fchrijft aan den hoorn van deze vogel de deugd toe , dat eene nagt in wijn getrokken , dit af- trekzel een goed middel is in de kwaaien der lijfmoeder, en om eene moeijelijke baaringe te gemoet te koomen, als mede de kragt te bezitten van gift weerftaande te zijn. ANHINGA ; een Braziliaanfche Water-vogel , met
cierlijke vederen voorzien, is bijna zo groot als onze Endvogels; de bek is drie vingers breed lang, zijnde van onderen en boven met een meenigte kromme fteekels voorzien ; de hals is lang en fmal ; de kop en nek geel- verwig; het bovengedeelte van den rug bruin met geel gefpikkelt, voorts zijn de overige deelen van dezen vo- gel wit, als zilver glinfterende. ANHUIBA , dezen naam draagt een zoort van Sasfa-
fras-boom, o p zommige plaatzen van Oost-Indien groeijende. ANI; (Crotophaga, Linn. Sijfi. Nat.) Een Vogel be-
hoorende tot het geilagt der Teek-Eeteren, en naar den Papegaai] of Aakfter gelijkende ; heeft ongeveer de groo- te van een Meerl, en een bek die een duim lengte en drievierde duim dikte heeft; de ftaart is zeven duimen lang; van koleur is hij violetagtig zwart; zijnde de ran- den der vederen donker groen , met een zuivere koper- koleur vermengt : De klauwen zijn zwart, zo wel als de bek, en deeze heeft om de wortel van de bovenkaak, een kring van ftijve borstelhaairtjes, voorwaards gekeert, welkers haairtjes mede ftijf en lang zijn; deze vogelen maken in de haagen of klein geboomte , grote nesten, leggende in een enkel nest zomtijds wel vijftig van deze vogelen hunne eijeren te gelijk en broeden die uit : Hun vleefch is niet eetbaar; zij worden door Markgraaf om de fraaiheid van hunne koleur onder de Parkietjes ge- plaatst. ANIL of Indigo ; (Indigofera legumïnibus arcuatit
incanis, racemis, folio brevioribus ; Linn. Spec. Plant.) Is een heesteragtig gewas, dat in Oost- en West-Indien groeit, en door de Indianen Anil word genaamt : Uit deszelfs bladen word 'de bekende blauwe verfftoffe ver- vaardigt, die de naam van Indigo draagt, en van zulk een groot gebruik is, zo wel bij fchilders, als wel inzon- derheid bij de blauwverwers : Dit gewas groeit circa ter hoogte van twee voeten, heeft aan beide zijden van zijn ftengel, van boven donker groene, dog beneden witte, als zilver glinfterende ronde bladen, die niet groter dan de nagel van de pink of kleine vinger zijn; de bloesfem die roodagtig is, gelijkt zeer wel na die van onze erweten, hier op volgen lange, dunne en eenigzints kromme peu- len , waar in kleine zaaden zijn befloten, hebbende een olijvenkoleur, en na raapzaad gelijkende. Zie verders INDIGO. ANIMAL. Zie DIER.
ANIMALCULA : Zie DIERTJES. ANIMALE REGNUM. Zie DIEREN-RIJK. ANIME GUMMI, ook Cancamum, iseigentlijk een gomachtige Hars uit een boom in de West-Indien vloci- jende, die Setaiba genaamt word, en altijd groen is ; L 2 de |
|||||||||
■:
|
||||||||||
«4 ANI. ANO.
|
|||||||||
ANO.
|
|||||||||
de bladen gelijken eenigzints naar die vanden Mijrthus;
bet hout is hard en wit, en van een gefpikkelden bast voorzien : De zoort die witagtig is, en als barnfteen door- fchijnende, is de beste: Deeze aangenaam riekende Gom word meest op gloeijende kooien gelegt, en uitwen- dig voor zinkingen en zenuwkwaaien rookswijze gebruikt; men maakt "er meede een zoort van plaaster tot die kwaaien dienftig, van; ook een gediftilleerde Olie: Is mede een voornaam ingrediënt in veelerlei Ver- nisfen. ANIMELLAE, dusdanig worden zekere Klieren agter
de ooren zittende, genaamt. ANIMO INJURIANDI, een rechtsgeleerde fpreek-
wijze, zo veel beteekenende, als iemand met opzet te fchelden en te verongelijken : Dus zegt men ook Animo nocendi, of iemand met moetwil en voorgenomen wille, benadeelen. ANIMI DELIQUIUM : Zie ONMAGT.
ANIMUS: Zie GEMOED.
AN1NGA. Is een Wortel, die in de Antilifche Ei-
landen groeit. Men gebruikt tegenwoordig het afziedzel daar van in de zuiker-rafinaderijen, als zijnde veel vei- liger, dan het Sublimaat en Arjenicum, dat men eertijds daar toe gebruikte, toen deze kragt van de Aninga nog niet bekent was. ANI PROCIDENTIA, dus noemt men't uitgaan van
den Endel- of Aars-darm. Zie ENDELDARM. ANI SCALPTOR: Zie AARSKRABBER.
ANI SPECULUM: Zie AARSSPIEGEL.
ANISUM: Zie ANIJS.
ANISUM STELLALUM: Zie STER-ANIJS.
ANKER, reekent men gewoonlijk op een zesden van
een oxhoofd, houdende 40 mengelen. ANNUA PLANTA; dus noemt men een jaarlijkfe
Plant of Gewas, die van 't voorjaar tot in den Herfst duurende, in dat bedek van tijd uit zaad voortkomt, bloeit, zaad geeft en eindelijk verdort. ANNUS: Zie JAAR.
ANNUS, een wortel in Peru wasfende, hebbende de
lengte en dikte van een duim : Men zegt dat de zulken , die dezen wortel eeten, de hoedanigheid verliezen om kinderen te verwekken. ANO , zijn zodanige maagzuiverende Geneesmiddelen
die van bovenen werken, en hunne kragt door vomeeren oeffenen : Dit is het tegengeflelde van Kato, 't welk van onderen te purgeeren beteekend. ANODMOS, dat zonder reuk is.
ANODUS , dus noemt men de Moffen, die uit de fpij-
ze in de nieren worden afgefcheiden. ANODIJNA , Pijnltillende en verzagtende mid-
delen. Anodijnum, of pijnfiillend middel van den Koning
van Engeland. Neemt anderhalf once wel uitgezogte opium ; fnijd die in kleine fcbijfjes, bast van vlier-hout, fchors van fasfe- fras, elks een half once; maakt het tot een poeijer, doet het in een glaze fles ,01 giet 'er een pond of mengelen brandewijn op, flopt net met een graauw papier toe, dat eenige reizen dubbeld gevouwen zij, in 't welk gij met een fpelde verfcheide gaatjes moet fteken, en bij 't vuur zetten op eene bekwame afftand, of in de zon, als zij op hare kragt is, laat 't vijf dagen ftaan trekken, met het nu en dan eens om tefchudden, daarna laat het door eenen trechter met vloeij- of filtereerpapier voorzien, loo- |
|||||||||
pen, en bewaart het. Dit watertje ftilt de hevigfte pij-
nen in de heete koortfen , flapeloosheid , borst-pijn, fcbeel-hoofd-zeer, hoest, kolijk, jigt, hevig voet-euvel, fmertelijke wonden, en al wat den flaap belet, dog in de Beroerte is het van weinig kragt. De maat is van tien tot zestien druppels in Spaanfche
Wijn genomen, of in eenig gedistilleert water, als dat van j'c hor Jonner e, melisfe, klaproozen enz. Als het mid- del geene uitwerking doet, moet men 't na verloop van vierentwintig uuren nog eens neemen, en de maat met twee of drie druppels vergrooten, twee of drie uuren voor of na den eeten, dog de avond is de bekwaamfte tijd, ten ware de nood het anders vereischte, dan geeft men het ter aller uure , mids drie uuren van het maal afblijven- de. Als de kwaal niet ophoud, kan men opklimmen tot ve'ertig druppels toe, dog niet meer dan telkens met twee. of drie druppels teffens op te klimmen, binnen den tijd van vier en twintig uuren. ANOEA, zo veel als Zinneloosheid.
ANOLIS, is een zoort van Hagedis, meestop de Ame-
rikaanjche Eilanden wordende gevonden , hebbende een lange geronzelde ftaart : Dit Dier, dat gewoonlijk zeven of acht duim lengte heeft en de dikte van een pink, is op de rug groen met blauwe en grauwe ftreepen, van den nek tot aan de ftaart ; deszelfs buik is geel ; de poo- ten vijfvingerig; de kop is weinig dikker dan den hals; van boven gedekt met groote fchubben ; zijnde de fchub- ben aan het lijfin tegendeel zeer fijn en klein: Deze Ha- , gedis heeft een doordringend geluid , veeltijds bii nagt roepende. Labat zegt, dat zijn vleefch niet onaange- naam, maar mals en ligt te verteeren is; en dat hij veel- tijds tot fpijze gebruikt word, vinden wij mede bij ver- fcheidene andere Schrijvers aangeteekent. AN OM ALI A, wil zo veel zeggen als afwijking van
den gemeenen reegel, 't zij zulks op natuurlijke verrigtin- gen, dan op ziektens en ongemakken met derzelver ge- volgen toe te pasfen zij: Alles wat buitengewoon, dwa- lend en weifelend is , word ook Anomalos genaamt; dus beteekend Febris Anomala een ongeregelde of onregelma- tige koorts. ANONA, ook Annona; (Annonafoliis ovali lancei-
latis glabris nitidis planis, pomis muricatis, Linn. Spec. Plant.) Is een Boom op het eijland Java en in de mee' fte Gewesten van de West-Indien groeijende : De Heer Miller telt 'er zeven verfchillende zoorten vanop: be- ftaande de verfcheidentheid van de meesten in de gedaan- te van de bladen en koleur van de bloemen. Gewoonlijk groeit dezen Boom van drie tot vier vademen hoogte; heeft enkelde langwerpige bladen ; driebladige bloemen ; zijnde in de meeste zoorten geel van koleur: Devrugt, die na ponds-peeren gelijkt, is bruin en rood van koleur, en zoet en aangenaam van (maak; defchil, dieuirermaa- ten dun is, eet men gewoonlijk met de vrugt : Voor dat ze ter deegen rijp zijn, worden ze gemeenlijk afgeplukt, dewijl de Vleermuizen 'er flerk op aazen. Delnwoon- ders leggen ze in rijs om verder rijp te worden. ANONIS: Zie STALKRUID.
ANONIJMUS , Naamloos, wiens naam verborgen is :
Dus zegt men een Anonijmifch boek, een Anonijmijchen Schrijver, om een naamloos gefchrift of boek mede te betekenen. De Kruidkenners maaken ook gebruik van dit woord , en zijn gewoon dusdanig de Planten en Kruiden te noemen, waar voor zij geen naam weeten te vinden. ANOREXIA, Verkoren eetlust; Dit gebrek heeft
twee-
|
|||||||||
ANR. ANS. ANT.
|
|||||||||||
ANT.
|
|||||||||||
«5
|
|||||||||||
tweërlei oorzaken , als ten eersten een gebrek aan levens-
geesten, waar door zommige menfchen als verzadigt zijn eer zij ter tafel gaan ; en ten tweeden door rauwighee- den en niet wel verteerde fpijzen in de maag, waardoor de eetlust ten eenemaalen word benoomen. ANRAMAT1CO, een Gewas op 't eijland Madagas-
car grocijende : Het bereikt omtrent de hoogte van twee ellen, heeft lange bladen en op den bovenden top een van binnen holle bloem , waarin wanneer 't reegent een mee- nigte water vergadert. Men heeft 'er beide met roode en met geele bloemen. De vrugt heeft de gedaante van een kannetje , waar op een dekzel is. ANSCHELIJKE-BÜOM, Is eenBoom grooter dan on-
ze Eijk, in de Indien groeijende en de inwoonders die- ziende om 'er fcheepen van te timmeren. ANSER. Zie GANS.
ANSERINA. Zie GANSERIK.
ANSJOVIS, Enchrafichelus; ook Aphice of Apuce;
(Chipea maxilla fuperiore longiore , Linn. Sijfl. Natu- ra.) Zijn Vischjes van bijna een vinger lang, zomtijds iets grooter. In de Middelandjche Zee zijn zij zeergemeen en werden aldaar op de kust van Provence, als mede bij Genua, omtrent de maand Meij, Junij en Julij gevischt. 's Nagts worden zij gevangen , fleckende de visfehers dikwils vuur of ligt op de agterfleevens van hunne fchui- ten , dewjjl hun dit een menigvuldiger vangst verfchaft; dog men zegt dat die zo goed niet zijn , als de geene welke zonder vuur ge vangen worden : Wanneerde vangst t'huis gebragt is, worden 'er direét de koppen afgefnee- den, om reden dat dit Vischje de gal zeer hoog en als in de kop heeft zitten, en deze 'er aan blijvende, hetgant- fche Vischje zoude bitter maaken : Men haalt 'er mede de ingewanden uit, en pakt ze dan met zout in kleine tonnetjes of aarde kruiken. Te Baijonne, aandc Spaan- fche Zee vangt men 'er ook veele die dezen naam voeren, dog zij zijn grooter, en komen digter bij de Sardijnen of Sprot ; zij worden egter veel voor ./fo/j'owgefleeten: Van den eigenften aard , zijn die, welke in zommige jaaren zo menigvuldig op de Zeeuwfche flroomsn en bij Bergenopzoom gevangen worden: Deze en de vooren aan- gehaalde zijn 't best door hunne platheid van de egte An- fjovis te onderfcheiden. De ingezulte Anfjovis is voor veele een lekkere ver-
fnapering , en worden veeltijds bij 't defert geplaatst : Op een Collation maakt het ook geen onaangenaam fcho- teltje, en is zeer bekwaam, om een glas wijn goed te doen fmaaken : Gewoonlijk eet men ze als zalaad : Na dat ze van de graaten zijn afgetrokken, laat men ze na maate zij zout zijn, in water of nog beter in dun bier uit- trekken ; fchikt ze dan netjes op een bord of fchoteltje, en men nuttigt ze met gehakte pietercelij, boom-olij en azijn, als mede voor iemand die van de fmaak houd, een wein ig orego: Zij wekken den eetlust op, en zijn zeer goed om de fpijzen te doen verteeren , ook wor- den zij in veelerlei zaufen gebruikt. ANTACIDA, zuurtegenftaande middelen, komt over
een met Abforbentia. ANTAGONISTA, Tegenflrever, Tegemverker: dus
zegt men wanneer iemand eenig ampt of bediening vraagt, en hij een mededinger tot bekoming van dat zelve ampt heeft, deeze, of die is de Antagonist van N. N. In de Ontleedkunde word dit woord aan zommige Spieren voor een eigen naam gegeeven : Bij voorbeeld de af- en aan- trekke?ide Arm-fpierkens, (AbduElor £? AdduÉlor, ) zijn Antagonisten of"fe*en werkers van malkanderen. |
|||||||||||
ANT ALGICA MEDICAMENT A , noemt men zulke
Geneesmiddelen , die tot verlichting van de pijnen in 't werk geltelt worden. ANTALIUM, deeze naam draagen een zoort van pijps-
wijze mosfelen of fchelpen. ANTAPHRODISIACA, dus noemt men de middelen
tegens de geilheid of wellust: Geene beeter daneenfter- ke lighaams-oerFening; beflendig werken en het leezen van goede en nuttige boeken. ANTAPOPLECTICA; middelen tegens de beroerte,
en beltaan of in eigentlijke Genees- of in Behoedmidde- len, tegens deze kwaal dienstig. ANTARTHRITICA, Geneesmiddelen die tegens de
Podagra of 't Voet-euvel en Jigt.gebruikt worden. Zie op die beide Artijkels. ANTASTHMATICA, zijn middelen tegens 't moei-
jelijk adem haaien en benaauwtheid in de borst, en beftaan in zagte, afdrijvende of zoete middelen. ANTECEDENTIA, verftaat men de teekenendoor,
die voor eene ziekte of krankheid reeds waargenoomen worden. ANTENDEIXIS, is in de Geneeskunde dat geene,
het welke de eerfte tekenen in een ziekte teegenfpreekt, of 't welk een Medicus belet om dusdanige middelen aan een zieke (uit oorzaak van zwakheid, enz.) te doen neemen, dan hij anders , indien hij een fterk geftel had, na de aard en loop der ziekte zoude voorfchrij- ven. ANTENEASMUS ; dus noemt men een gevaarlijke
Zinneloosheid, die dit bijzonders heeft, dat die geene die 'er meede aangetast is, getergt of vertoornt wordende, dikwils zijn heul zoekt, met de handen aan zig zelven te flaan en zig van kant te helpen. ANTENNiE , dus noemt men de hoornen 'of fpitzen,
die zommige Infetlen voor 't hooft dragen ; zij bedienen zich hier van tot een werktuig van 't gevoel ; uit derzel- ver geftalte en maakzel, word de grond afgeleid om de veel erleij zoorten van Cap ellen, Vlinders en andere ln- feóten te onderfcheiden en te verdeelen. In de Kruid- kunde beteekent Antenna zo veel als Stijlus : Zie aldaar. ANTEPILEPTICA, zijn die Geneesmiddelen, wel-
ke men gewoon is, tegens de Vallende Ziekte te ge- bruiken. ANTHANOR. Zie ATHANOR. ANTHILIX ; Is de rand van het uitwendige oor ee ner menfeh, leggende tegens den Helix ofte tegenrand van de flaapen over. ANTHELMINTICA, dus noemt men alle die mid-
delen, welke de wormen afdrijven en dooden. ANTHEMIS, is een zoort van Moederkruid of Ma-
tricaria. Zie KAMILLEN. ANTHONIS LINNjEI , is een Planten-geflagt,
waaronder veele zoorten bevat zijn, behorende de Ka- millen daar onder. ANTHERA ; Cacumina ; Apex ; Testiculus; Capfu-
laflaminis, is het helmtje of bovenfte topje en fpitsje der ftijltjes uit het midden der bloemen voortkomende. Deze zijn de bewaar-plaatzen van een vrugtbaare ftofFe, 't welk in de ftampertjes ofvrugtholte der bloemen, door tot nog toe onbekende weegen dringt, en aan 't zaad een leeven bijzet. Na de verfcheidentheid der kruiden- of planten, heeft dit ftof ook verfchillende gedaantens : In de nieuwe fchikwijze der Planten, die men op het zoogenaamde man-en vrouwelijkegeflagtgrond, worden L 3 deze |
|||||||||||
Z6 ANT.
deze bloemfpitzen of helmtjes de mannelijke deelen ge-
naamt. Thans worden de geflagten der Kruiden, fchoon eerst na 't getal der bladen, vervolgens ook naai' 't getal der helmtjes (Antlierce) befchreeven. ANTHEREON, het voorfte gedeelte of de benedenfte
fpits van de kin, of eigentlijk die plaats waar de baard groeit. ANTHINES. Zie KRUIDER-WIJN.
ANTHINUM, word al dat geene door verflaan, 't
welk uit Roosmarijn is bereid. ANTHOPHIJLLI. Zie MOEDERNAGELEN.
ANTHORA. Zie WOLFSWORTEL.
ANTHOS; Dit woord beteekend in zijn eigentlijken
zin Roosmarijn, en wel inzonderheid deszelfs bloezem; dog het word ook algemeen voor bloem genoomen, en zomtijds word het zelfs ten aanzien van Berg-ftofFen ge- beezigt. ANTHOSMIAS; zuivere Wijn: Wijn die zig door
zijne reuk, koleur en fmaak aanprijst: In een woord, een wijn die alle de hoedanigheeden heeft, welke ver- eifcht worden, om een zuivere, welriekende en keurlij- ke wijn uit te maaken. ANTHOSPERMIUM LINNjEI , is een Heester
oï Boontje, dat in JEthiopien en elders in Africagroeit, naar Amber ruikende. ANTHRACES ; Zie STEENKOOLEN.
ANTHRACITA; beteekent een hoop brandende koo-
ien ; en wel inzonderheid die geene, welke op daar toe gemaakte fteene toorens op zommige Eijlanden en Ha- vens , tot tekenen en baakens voor de zeevarenden bij nagt gebrand worden. ANTHRACOSIS OCULI; een leelijk en bloedig ge-
zwel aan 't oog, dat met ontfteeking gepaart gaat ; dee- ze ontftaan niet zelden uit giftige koortzen, en worden ook wel een Karbonkel aan 't Oogof Oogleeden genaamt. ANTHRAX ; gloeijende Kool : Met dit woord word ook dikwils een Pest-buil of Karbonkel beteekent, die als een gloeijende koole flikkert en ontfteeken is. Aan den vuurigen Robijnfleen, geeft men wegens zijne bran- dende koleur mede de naam van Anthrax en Carbunculus. ANTHRISCUS. Zie MIJRRHIS. ANTHROPOLOGIA; is dat bijzondere deel der Na- tuurkunde , Menschenleere, genaamt; 't welk ons volko- men van de gefteldheid en toeftand van den menfche, als mede van al het geene zijne natuurlijke eigenfchappen betreft, onderrigt. ANTROPOMORPHLS, beteekent zoo veel als iets
dat naar een menfch gelijkt. ANTHIJLLIDA. Zie KORAALKRUID.
ANTHIJLLIS, ook Vulneraria, in 't Nederduitsch
IVond-kruid genaamt; is een Plant met geveerde bladen en vlinter-bloemen ; die te zamen in een hoofdje of tros itaan, en waar op zaad-peultjes volgen ; men kweekt de- zelve bij ons in de bloemtuinen. Verfcheidene zoorten zijn 'er van, als I. De gemeene Anthijllis, met geele, roode of witte
bloemen, (Anthijllis herbacea, foliis pinnatis inaaua- libus, capitulo duplicata, Lïnn. Spec. Plant. Anthijllis lenti fimilis, Dodon.) Deze groeit in Hoog-Duitschland, Boheemen, Frankrijk en elders in de weiden. II. De vijfbladigc Anthijllis, of klaver met blazen,
(Anthijllis Herbacea, foliis quaterno pinnatis, floribus iateralibus, Lïnn. Spec. Plant.) Deze zoort groeit mede op de Gebergtens vsnSwitzerland en Zuid-Frankrijk. III. De hairige Anthijllis met purperroode bloemen,
(^Anthijllis herbacé», foliis pinnatis, aqualibus , capi- |
||||||
ANT.
tulo terminait, Lïnn. Spec. Plant.) Deze zoort groeit
op de gebergtens van Switzerland en Zuid-Frankrijk. IV. De Spaanfche Anthijllis, (Anthijllisherbacea fo*
liis pinnatis inctqualibus , capitulis folitariis , Lïnn. Spec. Plant.) Dceze zoort groeit natuurlijk in Spanjen. De eerfte en vierde zooiten zijn langleevende Planten, en worden met weinig moeite, in het voorjaar door fcbeu- ring gekweekt; kunnende de winterkoude van ons climaat tamelijk wel verdragen. De tweede en derde zoorten, zijn jaarlijkfe Planten
■ die men in het voorjaar op een warme plaats zaait, en daar na de jonge planten verzet waar men zulks begeert; men zaait ook wel eenige korrels zaad, daar men voor heeft de planten te laten bloeijen, zonder dezelve te ver- plaatzen ; dit is geen onaangenaam bloemgewas. ANTH1JPNOT1CA, zijn zodanige middelen, welke
de flaapziekte tegengaan, en de menfch wakker doen blijven; zij worden ook Exitantia of opwekkende mid- delen genaamt; hier onder behooren het gebruik van thee en fterke coffij. ANTHIJSTERICA , zijn zulke middelen, welke te-
gens het opflijgen van de moer genomen worden ; onder dezen behooren de Asfa Foetida, (Duivelsdrek) Castore- um , (Bevergeil,) liquor'cornu cervi (Geest van Herts- hoorn,) Carminativi (windbreekende middelen,) en meer anderen. ANTI, een griekfch woord, betekenende zoveel al»
tegen, veeltijds word het in de Geneeskunde voor ande- re woorden gezet, om daar door de kragt en werking der Geneesmiddelen aan te toonen of te beteekenen. ANTIADES, dus noemt men de Amandelen of Keel-
klieren : Het word ook zomtijds we! gebruikt om ge- zwol lene Amandelen mede te betekenen. ANTIBALLOMENA , zijn zulke Geneesmiddelen,
welke in plaats van anderen, die zo fpoedig niet zijn te bekomen worden gegeven ; en waar mede men ook het zelfde oogmerk, dewijl ze bijna van eene uitwerking en kragt zijn , kan bereiken. ANTICAHETICA , Geneesmiddelen , welke tegens
de flijm gebruikt worden, hier toe zijn voornamentlijk. fpecerijen en (taalmiddelen dienstig. ANTICARDIUM , dus noemt men 't Hcrte-putje. ANTICATARRHALIA, Geneesmiddelen die tegens verkoudheid en zinkingen dienstig zijn. ANTICAUSOTICA, dus noemt Jungken die mid-
delen , welke tegens heete Koortzen gebruikt worden. ANTICHEIR, hier word de duim aan de handen,
en de groote teen aan de voeten door verflaan. ANTICHOAR^DIA ; Geneesmiddelen tegens do
Kropzweeren en Kliergezwellen dienftig. ANTICIPANS MORBUS, zegt men van zulke ziek'
tens, waar in de toevallen vroeger als zulks gewoonlijk gefchied, koomen : Dit vind meermalen plaats, in de af- wisfelende Koortzen. • ANTICNEMION , dus noemt men het buitenfte
of voorste been der fcheen van de knie af, tot bene- den toe. ANTICOLICA, alle zulke Geneesmiddelen die te-
gens het colijk dienstig zijn. ■ ,. ANTIDINIGA , zijn de Geneesmiddelen tegens do
duizeligheid en draaijingen van 't hoofd; van dien aard zijn de meeste welriekende Specerijen, Balzemen enz. ANTIDOTARIUM, is zo veel als een lijst of naam- register van de tegengiften. ANTIDOTUM, Tegengift of vergift weerftaande ge- nees- |
||||||
ANT.
|
|||||||||||||
ANT.
|
|||||||||||||
87
|
|||||||||||||
/
|
|||||||||||||
neesmiddelen; zijn zulke , welke door hunne kragt, alle
de ingevreetene fcherpheeden des gifts in de lighamen knmien verftoinpen en uitroeijen. ANTIEKE KAPEL, is een Nagt-kapel met gepluim-
de fprieten, geen zuiger vertoönende ; met platagtige wie- ken ; de bovenfte met een wit maantje aan den agterhoek: De Rups van dit vliegend diertje, wiens gewoone groo- te een duim is ; aast op de bladen van pruimen, peeren, elzen, eiken, hagedoorn, dog meest op die van wilgen, zij hebben zestien pooten, en zijn ruighairig, dof en zwart van koleur, met eenige geele ftreepjes, en hier en daar roode knobbeltjes , waar uit borlleltjes van lange hairen, die zwart en geelagtig zijn, voortkomen; van on- deren is het lijf groenagtig zwart: Zeer vlug en fnelloo- pende zijn deze rupzen ; wanneer men haar aanraakt Iaa- ten zij zig van den boom vallen, en buigen het lijf als een hoepel. Gewoonlijk maaken zij in het laatst van julij hun fpinzel en veranderen in een pop. Het manne- tje is een cierlijk, vlug en leevendig Kapelletje; dog in tegendeel het wijfje log en lomp. De eijtjes van deze Kapel door de microscoop befchouwt, gelijken niet kwa- lijk na de bezien van den Taxisboom. ANTIHECTICUM POTERII ; Poeder teegens de
Teering van Poterius ; in 't latijn Antimonium Diapho- reticum joviale. Neemt twee deelen antimonium, vijl- zel van ijzer een deelfalpeter, witte wijnfieeti,van elk ander- half deelen, doet het ftof van 't ijzer in eenen kroes gloeijen, in voegen dat de kroes maar voor 't vierde deel vol zij, en wel op een zeer flerk vuur; daar na doet 'er de Antimonie ook in, en fmëlt het alles; wanneer het dan helder is, zo werpt 'er een lepel vol van uwen gemengden wijnfleen en falpeter in, en dekt de kroes terftond toe ; als het opbruizen der dampen gedaan is, gooit 'er al weder zo veel in als de eerste reis, en doet zoo vervolgens, tot dat al uw mcngzel daar in is ; ftookt dan het vuur heftig aan, en als het wel aan 't vloeijen is, zo giet het uit in een ijzere kroes, volgens de kunst. Is uw'regulus dan niet gekristallizeert, zo als het behoort, herfmelt en zuivert hem met falpeter en wijnßeen. An- ders kunt gij hem ten eersten fchoon kriigen, als gij in plaats van falpeter en wijnfleen, potasch neemt. Neemt van dezen regulus twee oneen, engelfck tin
vier oneen. Als het gefmoken is, giet het in de ijzere kroes of vijzel, ftampt het dan tot poeijer, doet 'er drie maal zo veel zuivere falpeter bij, Iaat het met lepels vol weder opploffen (detoneeren) naar de kunst, latende de dampen na elke inwerping voorbij gaan ; en gefmolten zijnde; laat het drie uuren lang dus in de vloeijing (laan op een matig vuur, op dat het niet weder tot een regu- lus worde, en al uw arbeid verloren zij, na verloop van deze drie uuren zo ftort het in een marmcre vijzel, floot het en zoet het af met warm water, filtreert het door vloeijpapier, maakt het papier droog, doet 'er eens zo veel falpeter bij, en laat het detoneeren of opploffen als te voren, het geen gij nog eens moet herhalen, dan weder afzoetcn met water, droogen en bewaaren: De do- fis is van een halve fcrupel tot een heele toe, dat is tot twintig grein. Gebruik. Neemt zestien grein van dit AntiheUicum ; en
twintig grein fal Amoniak, dit gemengt en in flroop van aardveil, (hedera terrestris) ingegeeven, is een kragtig middel tegens de teeringkoorts, anders de Hettica genaamt. Deze dofis deelt men in tweeën, de cene om 's ochtends en de andere om's avonds in te neemen,en dus voortgevaren. ANTIHELMINTICA : Zie ANTHELMINTICA. |
|||||||||||||
ANTIMONIE, of Spiesglas, in 't latijn Antimonium
Stibium, is èene bergftoffe, zeer nabij koomende de na- tuur der metaalen, ze is blinkende, zwaar, zwartagtig of loodverwig, en breekt ligt, is met flreepen te zaamen gefielt als lange naalden, en als dezelve opregt en on- vervalscht is, moet ze roode flippen hebben. Men vind ze omtrent de metaal-groeven, en die van Hongarijen is wel de beste , dog wat fchaars; daar zijn ook Mijnen van in Duitschland, en in Frankrijk, onder anderen in de Provintien van Poitou, Auvergne , en elders. Het afkookzel van rauwe Antimonie is zweetdrijvende,
inwendig word dezelve zelden gebruikt, dog zommige prijzen ze in de vallende ziekte, dauw-worm en vuile ziekte. De dofis van de rauwe Antimonie is van twaalf tot twintig grein ; dog men moet letten op de fterkte, of zwakheid der geenen, aan wien men ze geeft. Zuivering van de Antimonie.
De rauwe Antimonie is die geene, dewelke men in lang-
werpige klompen overbrengt, en die al eens door 't vuur is gegaan ; men zet ze te fmelten in potten of kroezen, en laat ze door een fchuim-lepel loopen, en giet ze in an- dere potten over, om de aardagtige vuiligheid daar af te kriigen. Daar na flaat men de potten aan ftukken, • en als het koud geworden is, kiest men die de blinkenfte vezels heeft, en die zig ligt laat aan ftukken breeken. De Antimonie word op verfcheiderhande wijzen bereid,
volgens de kunst, en 'er dus verfcheidene geneesmidde- len uit geprepareert; de voornaamfle zijn de volgende: 1. Flores Antimonii, Spiesglas-bloemen.
2. Vitrum Antimonii, Glas van Antimonie, of Braak -
fpies-glas. |" Crocus metallorum, Saffraan der metaalen.
,' Hepar Antimonii, Lever van Antimonie. '' v Aqua beneditïa Rulandi, Gezegent Water va» [_ Rulandus'. 4. Tartarus emeticus, Braak-wijnfteen.
5. Sulphur Antimonii, Zwavel van Antimonie.
6. Pulvis Algeroth , of Mercurius vitœ , Levens-kwik.
7. Antimonium diaphoreticum, Zweetdrijvend Spies-
glas. 8. Bezoardicum minerale, Mineraale Bezoar.
9. Tinïïura Antimonii, Tinótuur van Antimonie.
10. Cerusfa , Ceruis van Antimonie.
11. Materia perlata, Geparelde Stoffe.
12. Regulus , of het Koningje , op verfcheiderhande
wijze. Het is hier onze zaak, nog oogmerk niet, om de pre-
paratien van alle dèeze dingen te befchrijven ; wij zullen alleen maar eenige der voornaamfle en nuttigde bereidin- gen aanwijzen. Die begeerig is, meer daar van te wee- ten, gelieve te zien de Werken der' Chijmisten, als Le- merij, Boerhave, Neumann , Keil , en andere ;in- zonderheid fchrijft 'er Neu mann en Keil zeer wel over, zonder andere Schrijvers, die in meenigte zijn, te laaken. I. Bereiding van de Saffraan der Metaalen.
Neemt Antimonie en Salpeter, van ieder even veel, brengt elk bijzonder door wrijving tot een heel fijn poe- der, dan wel vermengt zijnde, doet het in een in 't vuur ftaande gloeijend gemaakte ruime fmelt-kroes, of ijzere pot, en fteekt het met een gloeijend ijzer in de brand r best gefchied zulks onder de bloote hemel, als dan de op- ploffing gedaan is, zal 'er een faffraan of lever-koleurige ftoffe
|
|||||||||||||
ANT.
|
|||||||||
8« ANT.
|
|||||||||
eene roode loog worden; filtreert deeze loog door een
floeipapier, in een fchoone aarden pot, ftort 'er dan wat aUijn in, zoo zal de poeijer van de Antimonie op den grond vallen , zoo rood als bloed ; gaat voort met dus te kooken in voorzegde kalkwater, zoo lang als gij eenige roode koleur uit het ovcrblijfzel van deeze masfa kunt trekken, giet dan op het nedergedaalde poeijer eene groo- te menigte gemeen water, om het vcricheide maaien af te wasfehen, en de reuk van den zwavel en Antimonie daar af te krijgen, daar na droogt dit poeijer in de zon. De dofis is van twee of veertien grein, ja tot dertig
in tijd van noodzaakelijkheid, met wat zuiker, wijn of nat ingenoomen, of ook met conferf van roozen. Het is goed voor het voet-euvel, graveel, waterzugt, vallen- de ziekte, pest, alle zoorten van koortzen, en vooral de derdendaagfche. Men kan wat vleeschnat nuttigen, zoo dra men dit middel heeft ingenoomen, maar daarna moet men vier uuren zonder eeten blijven. 4. Bereiding van de zweetdrijvende Antimonie.
Neemt vier oneen rauwe Antimonie, en twaalf oneen
fijne Salpeter, wel gecriftallifeert, dat is te zeggen, dat men tegens één deel Antimonie, drie deelen Salpeter moet neemen ; dog anderen agten het beter , dat men maar twee deelen Salpeter neeme. Stampt en wrijft de Antimonie tot een fijn poeijer, zo
dat 'er niets blinkends meer in blijve; dan ftoot ook uwen Salpeter klein , tot een heel fijn poeijer, mengt dan beide die poeijers in een vijzel zoo wel, dat alles overal even zwart fchijnt. Dit gedaan zijnde , zoo zet een fmeltkroes in een kool
vuur te gloeijen, dekt hem met een tegel in dier voegen, dat gij het dekzel met de tang ligtelijk daar af kunt lig- ten, en weder toedoen, zet uwe kroes zoo vast in de koo- ien, dat hij zonder vrees van omver te ràaken, daar in kan blijven flaan. Als de kroes heel gloeijende is, neemt dan een lepel
vol van uw poeijer, ontdekt de kroes met de tang, gooit het poeijer daar in, en fluit de kroes met der haast wee- der toe, dewelke toe moet blijven, tot dat hij gantsch gloeijende is. Ziet gij dan, dat het poeijer geheel rood is, werpt 'er
dan weder een lepel vol in , als te vooren , en is deeze tweede lepel insgelijks gloeijende , zoo doet 'er de derde in, en vervolgt aldus tot den laatften toe, tot al het poeijer daar in, en alles wel uitgebrand is. Als gij dan gedaan hebt met uwe ftoffe dus te laaten
oplosfen, zoo laat uw kroes begraaven in de kooien, tot dat de kooien alle vergaan en verbrand zijn, en roert de ftoffe nu en dan eens om, om ze op den bodem van de kroes te doen zakken, en om ze te gemakkelijker om te roeren, dient men een ijzeren ftafje te hebben, als een leuwerks fpit gemaakt. Wanneer het vuur uit, en de kroes nog heel heet is,
doet dan wat pompwater kooken, waar in gij uw kroes moet zetten, tot dat de ftof geheel opgelost en tot poei- jer geworden is ; ftort ze dan uit in ander heet water, en laat het nog wat kooken; als dit gedaan is, neemt de kroes uit het water en laat hem droog worden, om hem op een anderen tijd weder te gebruiken. Om nu uw poeijer daar uit te krijgen, als het in 't hee-
te water geheel opgelost is, moet .gij eene fchoone pan hebben, om het water, dat wit van poeijer is, daar in te gieten, en ten dien einde roert het poeijer en 't water met
|
|||||||||
ftoffe voortkoomen , die Lever van Antimonie genoemt
word. Deeze ftoffe moet men met warm water zoo dik- wils afwasfchen en zuiveren, tot dat het water ten eene- maalen fmaakeloos blijft; vervolgens de ftoffe gedroogt en tot een poeder gemaakt, zoo heeft men den Saffraan der Met aaien. Deeze Saffraan is een goed dog fterk braakmiddel, zui-
vert de maag van de galagtige vogten , opent de verftop- pingcn uittaaije fcherpe (lijmen ontftaande, en is derhalven dienftig tegen ander- en derdendaagfche koortzen, maag-eu- vel, hijpocondrij, vallende ziekte, enz. Dog men geeft de- zelve zelden in fubftantie, dewijl zulks altemets te fterk werken kan, en dus niet al te veilig is ; maar men laat een halve fcrupel daar van in een paar oneen Spaanfche of andere goede wijn een nagt lang trekken, en daar na door een vloeipapier hebbende laaten lekken , geeft men deeze wijn 's morgens, of tegen het aankoomen der koortzen in ; wordende deeze wijn aldus bereid, Aqua beneditta Ru- landi genaamt. Dog men moet egter voorzigtig wezen, met het gebruik van dit braakmiddel, en wel agt flaan op den ouderdom, de kragten, en gefteltheid des lighaams. De Braak-wijnfleen is veiliger te gebruiken. 2. Bereiding van de Braak-wijnfleen.
Neemt Crijflallen van Wijnfteen, anderhalf once, Saf- fraan der Metaalen een once, geftooten zijnde, kookthet in een verglaasde pot, met ongeveer een klein mingelen zuiver water, eenige uuren lang , tot dat 'er zig een vlies- je op de oppervlakte vertoont; laat het dan door een vloei- papier lekken, en fielt het vervolgens in een glas op een koude plaats of kelder, om crijflallen te fchieren, zijnde dit de Braak-wijnfleen, die een der zagtfte en beste braak- middelen is, en waar van men van twee tot zes greinen , naar den ouderdom en kragten, met wijn of ook onder iets anders gemengt, ingeeft. Hij doet de flijmen en kwaade vogten uit de maag gemakkelijk overgeven, en is dienftig in boven bij de Saffraan der Metalen gemelde en andere ziektens, daar een braakmiddel te pasfe koomt. 3. Bereidi?ig van een Gulden-zwavel van
de Antimonie. Neemt één of meer ponden geraffineerde Salpeter, doet
die in een groote kroes, en zet 't op kooien, het vuur langzaamerhand vergrootende, en dat de kroes een dek- zel hebbe, die men met de tang daar af kan neemen. Als de Salpeter gefmolten en vloeijend is, ligt het dekzel op, en werpt'er een paar vingergreepen vol geftampte houts-koo- len in, (zijnde die van wilgen de beste,) doet dan het dek-. zei terftond weder toe, en herhaalt het zelve zoo lang , tot de kooien niet meer in brand vliegende, op den Sal- peter leggen blijven, zonder te branden, 't geen binnen den tijd van vier uuren gefchied. Neemt dan dit vaste Salpeter-zout, doet het in warm
water fmelten, 't welk gij door een vloeipapier moet laa- ten loopen, en door een linnen doek teffens. In dit zou- te water doet fijn geftoote Ahtimonie, ter helfte van het gewigt des zouts, doet bet te zaamen kooken, in eene wel gezuiverde ijzere pan, ' en laat al het water afrooken, zoo zal uwe Antimonie met het vaste zout overblijven , 't welk gij in een fmeltkroes tusfehen gloeijende kooien moet zetten, en omtrent twee uuren in 't vuur houden, van tijd tot tijd met een ijzere fpatel omroerende; daar na neemt deeze geheele ftof in een fijn poeijer, en laat het kooken in dezelve pan of ketel, met water dat op le- rende kalk, die heel Waar is, geftaan heeft, zoo zal het |
|||||||||
*
|
|||||||
ANT.
jnet cenftok in de pan, daarin gij het't eerst gekookt hebt,
giet het dan terftond tczaamen over, in de andere ledige aarde pan , en blijft 'er wat van 't pocijer te rug in de écrite pan, gebruikt het niet; of zoo gij niets wilt ver- liezen , zoo bewaart het om u daar van op een ander tijd te bedienen , als gij het zelve poeijer weder maakt, om .het dan te herkooken. Vervolgens laat het witte water, dat gij dus overge-
gooten hebt, in de tweede pot wat rusten, en dus vier- en-twintig uuren geheel ilil geftaan hebbende, giet het klaare water heel zagtjes daar af, wagtende u zoo veel doenlijk voor fchudden en ftooten, en zoo dra gij ziet, dat het poeijer meede over wil vallen , zoo houd op met uitgieten. Dan moet men weder heet pompwater hebben, het
zelve op het poeijer gieten, dat in de aarde pot gebleven is, dan met een houtje omroeren, en weder vieren- twintig uuren laaten (til liaan, daar na het water zacht- jes afgieten, zoo als van te vooren gefchied is. Dit afwasfehen met water, moet drie of viermaal ge-
fchieden, ja zelfs meermaalen , tot dat het Iaatfte daar af loopende water geen de minfte leelijke of falpeteragtige fmaak meer hebbe. Als dai) giet het poeijer met het weinige water, dat'er
nog op mogte ftaan , (want het is onmoogelijk het water zoo geheel daar af te gieten, dat 'er niet het minfte op zou blijven, ) op een graauw papier, uitgefpreid over een hordeken of roostertjen , nogtans een dunne linnen doek onder het papier leggende, op dat het papier niet aan ftukken berfte, en als het water geheel in 't papier en linnen getrokken is, moet gij 't poeijer doen droogen, zonder het van 't papier af te neemen, op een hoop as- fche, dewelke gij alvoorens door een haire zift zult ge- flagen, en op cene plaat wat plat gemaakt, en naar de groote van't papier gefchikt hebben; want de asch zal de vogtigheid van het poeijer en van't papier allengskens inzuigen. Na dat het poeijer dus bereid is, moet men 't in eene
aarde fchotel doen, en 'er goede brandewijn opgieten , te weeten dubbelde overgehaalde brandewijn, invoegen dat het een vinger breed over het poeijer heen (laat ; daar na moet men de brandewijn in de brand fteeken, en met een ftokie omroeren, zoo lang tot het ophoude met bran- den , vervolgens het poeijer in dezelve fchotel zachtjes gedroogt op hecte asch, tot dat 'er gecne de minfte vog- tigheid meer overig zij. Dit is de echte bereiding van het waare Antimonium
diaphoreticum, of zweetdrijvende poeijer van Antimonie ; zijnde zeer bekwaam om de zweetgaten te openen, en de uitwaasfeming voort te zetten. Men kan'er alle morgens twintig of meer grein van nee-
men in wat wijn , of koffij ; het is dienftig voor de wa- ter-ziekte en andere verouderde kwaaien; zelfs in kwaad- aardige koortzen , om de uitdrijving van 't fenijn door de zweetgaten te bevorderen, dewelke door dit heerlijk mid- del geopent worden. Indien men in verkoudheid, of andere fchielijke over-
vallen , 't zij van buikloop, hoofdpijn en diergelijke, ter dee- gen wil zweeten, neemt men het 's avonds naar bedde gaande, en drinkt 'er wat warme wijn op. Tot vijf of zes grein , met zoo veel kreefts-oogen ge-
mengt , mag men het aan kleine kinderen in geeven, zünde een heerlijk middel voor de buikpijn en al te fter- ke afgang. |
ANT. 89
5. Om het Bezoardicum mineraale, of 't Mineraals
Bezoar te maaken. Dit zeer nuttig geneesmiddel word op verfcheiderhandé
wijze bereid ; wij zullen den leezer deeze volgende mee- dedeelen, die het kortst is. Neemt gerectificeerde Boter van Antimonie , zoo veel
gij wilt, doet dezelve in een glazen vat, en druipt'er dan Spiritus, of Geest van Salpeter in, tot dat het niet meer opbruist, zoo zal 'er zig een wit poeder van affcheiden ; doet dit poeder in een fmeltkroes, en zet het in 't vuur tot dat 't bijna gloeijend is, het zelve daar in een half uur ftaan laatende. Het poeijer koud geworden zijnde, giet 'er weder Geest van Salpeter op, en doet als vooren , zoo zal 'er een wit zwaar poeder overblijven , dat het be- geerde Bezoardicum minerale is. Dit poeder word Bezoardicum genaamt , om dat het
een deftige zweetdrijvende en hier door genezende kragt heeft, en daar in met de Bezoar-fieenen niet alleen over- een komt, maar zeer waarfchijnlijk nog meer uitwerking doet, behoorlijk gebruikt zijnde; zoo dat, als men dit middel bij de hand heeft, men den zoo zeer geachtenBe- zoar wel misfen kan. Het komt anderzins genoegzaam overeen met het Antimonium diaphoreticum, dog word nog beter in kragt geacht: Het doet wel zweeten, en word zeer gepreezen in kwaadaardige en befmettelijke koort- zen, harde klieren, zwaare pijnen der leeden, borst- water, enz. 5. Hoe men de Tinctuur van Antimonie bereid.
Neemt beste Antimonie, een-vierde pond, gefalpetert Wij nfteen-zout, een half pond, geftooten zijnde, mengt het wel onder malkander, doet het in een fterke kroes op een fterk vuur en calcineert het 6 of 7 uuren lang, ftorE dar deeze ilofFe in een koperen mortier, en voorts geflo- ten zijnde , doet het terftond in een glas met een langen hals, en giet 'er Alcohol van wijn , of gerectificeerde brandewijn op, zo veel, dat die 3 à 4 vingerbreed daar over.èeen Haat, laat het dan wel gefloten, eenige dagen op een warme plaats ftaan te trekken, tot dat de Tincluur een roode koleur verkreegen heeft, die men vervolgens afgiet, of beter door een vloeipapier zijgt, om ze klaar te hebben. Andere manier van bereiding.
Neemt gepoeijerdc Antimonie, een once ; heel fijn ge-
wrevene Wijnfieen , drie oneen ; mengt het onder mal- kander, en werpt het bij beurten in een gloeiiende fmelt- kroes, calcineert het vervolgens drie uuren lang; doet het dan in een glas, en giet 'er zoo veel gerectificeerde brandewijn op , dat die 2 à 3 vingerbreed 'er over (laat, en laat het op een warme plaats zoo lang trekken, tot dat gij een geele of roode Tinctuur verkriigt, die men dan door vloeipapier laat lekken , en vervolgens bewaart. Deeze Tinctuur word ook nog op andere manieren ge- maakt. Dezelve is zagtjes zweet- en pisdrijvend, verdunt en
verdeelt de taaije flijmige vogten, en zuivert het bloed, is derhalven heel dienftig in kwaadaardige ziektens, jeuk- te, allcrleij fchurft en meer diergelijke onzuiverheden des bloeds, en der huid; komende anders in kragten genoeg- zaam overeen met de Tinüuur van Wijnfteen-zout. De dofis is van 40 tot 60 druppels. In zommige kunsten en handwerken is de Antimonie me-
de van nut. De Glasflijpers gebruiken dezelve, om zom- mige glazen te polijsten. Onder koper vermengt, word M het |
||||||
90 AKT.
het zelve klinkender van geluid. Het (lof, dat tot de
drukletters gebezigt word, beftaat uit Jood , waarin een weinig Antimonie met Tzer word gedaan, fcheidende zig dit 'er naderhand weder af; dog door dit middel bekoomt het een hard- en vastigheid, dien het te vooren ontbeer- de. In een zeker verglaasfel, 't welk tot zommige por- celeinen gebruikt word, en geelagtig is ; word meede An- tim nie gebruikt. ANTINEPHRITICA, zijn middelen tegens de nier-
kwaaien ; verftaande men hier inzonderheid door, die iteen-oplosfende, graveel-afzettende en pisdrijvende zijn. ANTIPARALIJTICA , Geneesmiddelen tegens de
Lammigheid. ANTHIPATHES, is een zoort vztn zwarte koralen,
eenigzints naar hoorn gelijkende. ANTIPATHIE; Afkeer; Tegenzin; Een natuuilijke
tegenftrijdigheid van verfcheide lighamen, die zig onmo- gelijk met malkanderen kunnen vereenigen, nog te zamen beftaan, maar geheel en al van een tegengeftelde natuur zijn. In 't bijzonder vind dit plaats omtrent menfchen, die vijandfchap tegens malkanderen voeden, zonder dat zij dikwils reeden kunnen geeven waarom, zo dat men de geene teegens wie men een Antipathie heeft, dikwils niet zien , hooren nog verdragen mag. Onder zekere dieren, ja kruiden zelfs, heers cht eene Antipathie. De Simpathie of natuurlijke trek en geneigtheid die tusfchen twee menfchen regeeren, ftaat hier tegens over. Zie dit breeder op het woord SIMPATHIE verhandelt. ANTIPERISTASIS, word de tegenftand der koude
tegens de warmte ; en weerkeerig, die der warmte tegens de koude door verftaan ; ook de werking der koude in de menfchelijke lighamen, om dezelve fterk en de maag hon- gerig en warm te maaken: Mede word hier de kragt en werking der koude lugt, die de fappen doet verftijven, door begreepen ; zijnde dit ook de oorzaak, dat de long- ontfteekingen, borstkwaaien en 't zijdewee, veeltijds win- terziektens zijn. ANTIPHTHISIACA, Middelen die men teegens de
Teering gebruikt : Hier onder behoort in de eerste plaats een welgepaste leevensreegel, enbekwaamelighaams-oef- fening; voorts het gebruik van ligt verteerende fpijzen, als gepelde gerst, havergort, zoete vrugten, enz. het drin- ken van melk, inzonderheid die der Ezelinnen en Gei]- ten, met Seltzer, of andere dienstige bronwateren. ANTIPODAGRICA, zie ANTARTHRITICA.
ANTIPODES, zoo veel als Tegenvoeters, worden die
Inwoonders der waereld genaamt, welke dat gedeelte van den aardkloot bewoonen, 't welk diametraal onder ons is, en ons dus de voeten toekeeren. ANTIPRAX1A VISCERUM, is zoo veel als een te-
genwerking of ftrijdigheid van gcftel van zommige of ee- nig deel des lighaams, tegens eenig ander deel ; als bij voorbeeld, wanneer de lever warm is, en in tegendeel de maag koud, of wanneer'er een tegenftand van en inde kleinfte vaten tegens het harte is, waar door de circulatie van het bloed onegaal word en belemmert ; hier uit ont- daan allerlei]' ziektens. ANTIPIJRETA, zijn degeneesmfddelen dienftig te-
gens de koortzen; deeze middelen dienen beproeft, en tegens de oorfprong der koortzen beftand te zijn; weshal- ven het zeer dienftig is bij zulke gevallen, met een erva- ren Geneesheer te raadpleegen, en niet zelven met zom- mige zogenaamde huismiddelen te pielen, die zomtijds ■wel voor een tijd de koorts opftoppen, maar wel verre van die in den grond te geneezen ; dikwils in 't vervolg |
||||||
ANT.
met meer woede doet uitberften, en niet zelden beklaag-
lijke gevolgen na zig fleepen. ANTIQUARIUS , dus word iemand genaamt, die
liefhebberij voor Oudheden heeft, in wat talcderzelve het ook mag beftaan, het zij hij een cabinet van oude penningen, fteenen metinfcriptien, of iets anders tot de Oudheid behoorende, verzamelt. ANTIQUARTITJM , Geneesmiddel tegens de der-
dendaagfche Koorts, (zoo als de Kina ( Cortex China Chinas), die meede Antiquartium Peruvianum genaamt word. _ ANTIQUA ULCERA, dus worden oude ongenees-
lijke zweeren genaamt, en wiens geneezing dikwils veel nadeel aan het lighaam zoude toebrengen, dewijl zij niet zelden tot ontlasting der fcherpe en ongezonde vogten verftrekken. ANTIQUE, word in een algemeene zin gebezigt,
vooral wat oud is; dog in 't bijzonder behoort dit tot de Beeldhouwers, Schilder- en Bouwkunde, om daar moede in die verfcheidene kunsten , zodanige ftukken te beteke- nen, die bij de oude G riecken en Romeinen vervaardigt zijn. ' ANTIQUI MORBI, noemt men verouderde, lang-
duurige en fieepende ziektens, die zomwijlen verfcheide- ne jaaren aanhouden. ANTIRRHiNUM, zie LEEUWE-BEK.
ANTIRRHOPE, bij Hippocrates word dit woord
gebruikt, om een krom gebogen neus te betekenen : Ei- gentlijk zegt het zoo veel als eene neiging of helling naar een tegengeftelde of verkeerde zin. ANTISCORBUTICA, middelen tegens de Scorbuit
dienftig, en die de fcherptedes bloedsuit die kwaal voort- fpruitende, verzagten en geneezen. Zie SCORBUIT. ANTISECOSIS , word in de Geneeskunde door ver-
ftaan , de herftelling der kragten, door middel van fpijs en drank. ANTISPASIS, zoo veel als terugdrijving van't bloed;
wanneer men naamelijk door een aderlaating, de ziekte- ftoffen van de edele deelen, na mindere voornaame ge- deeltens van het lighaam zoekt te brengen, en toe te lei- den. ANTISPASMODICA , noemt men zulke geneesmid-
del n, die, hetzij in-of uitwendig gebruikt, tegens de kramp of zenuwtrekking dienftig zijn. ANTISTATHMESÏS, zie ANTISECOSIS.
ANTISTERIGMA, betekent een ftut of fteunzel;
Hippocrates verftaat 'er de fpalken door, die bij een beenbreuk gebruikt worden. ANTISTERNON, de Ruggraat.
ANTISTROPHA, dus worden de twee bovenfte der
zeven ribben genaamt. ANTITASIS , twee inwendige lighaams-declen, die te-
gens malkanderen overgeftelt zijn, als bij voorbeeld, de milt en lever. ANTITHENAR, dus noemt Riolanus de derde aan-
trekkende fpier van den duim. ANTITHESIS , tegenftelling , die een opgeworpene
ftelling tegengaat, en om verre werpt. ANTITRAGUS, word het dikke deel van het bui-
tenfte oor-randje, tegens over den oorbok of Tragus, genaamt- ANTIVENEREA, zijn die middelen, welke tegens de
Penus-ziektens gebruikt worden. ANTLIA PNEUMATICA, zie LUGT-POMP.
ANTOPHIJLLI, Moeder-nagels. Zie NAGELS.
AN-
|
||||||
ANIJ.
|
|||||||||||
ANT. ANIJ.
|
|||||||||||
»i
|
|||||||||||
ANTOPHIJLLUS,een Bloem-br minnaar, een Bloem-
liefhebber, en die vermaak fchept, dezelve te cultivee- ren. ANTOXANTHUM LINNÜSI, is een geflacht van
gras. ANTRUM, zoo veel als holligheid : In't zaamenftel
des menfchelijken lighaams zijn verfcheidene holligheden; als bij voorbeeld, de kromme holligheid tot aan 't inwen- dige oor {Antrum Buccinofum) , de holte in 't bovenfte kinnebakken (Antrum Higlimori), de holte van het hart, die ook ventriculi c ordis genaamt word. ANTIJLION, een verband, dat zaamentrekkende is.
ANULARES FIBRiE, zijn de ringswijze vezelen,
die om de holten des lighaams, het ingewand, de maag , het harte, en meer andere deelen, geplaatst zijn, en tot een middel van derzelverbeweegingverftrekken. ANULARIS PROCESSUS TEMPORUM, is het
ringswijze kraakebecn der flaapen ; of zoo veel als de rand van het trommel-vlies. ANUS, zie AARS.
ANUS CEREBRI, dus noemt men het beginzel der
vierde holligheid inde hersfenen; maakende het ronde gat of aars, tusfehen de zogenaamde billen uit, en zijn- de een doorgang van de vierde holligheid door de fpleet, na den tregter. ANIJS, Anijskruid , in't latijn Anifum; Abjijnthium
duke ,• (Pimpinellä foliis radicalibus trifidisincifis, Linn. Spec. Plant.) Dit gewas heeft ronde diepgekorvene bloei- bÏadcn, die aan de opfehietende en fterkruikende fteng allcngskens fmaller worden, welke fteng hol is, ter hoog- te van drie voeten opfehietende , en een bloeikrans (um- lella) met witte bloemen voortbrengt, op de wijze als de Venkel, waar op klein grijsagtig-groen zaad volgt. Het zelve is éénjaarig, en groeit natuurlijk van zelfs in
JEgijpten, Sijrien, en elders ; dog het word ook in vecle plaatzenvan Europa, om het gebruik van het zaad, ge- bouwt, als in Spanjen, Italien, Maltlia, Frankrijk en Duitschland, inzonderheid veel omtrent Bamberg. Men teelt het ook in Holland, omtrent Alkmaar ; dog het Spaan fche, dat van Alkanten koomt, en 't MaltheeJ'che zaad is het beste, en hetHoIlandfche't minfte. Wil men dit gewas hier te lande zelfs kweeken, zoo
heeft men niet anders te doen, dan 't zaad in het voor- jaar op bedden in een goede vette losfe grond en op een warme zonnige plaats, niet al te dik of digt, tezaaijen, en verder met wieden, enz. wel te onderhouden; dog bet zelve bemint liefst een zandagfige grond. In de Geneeskunde word alleen 't zaad van deeze plant
gebruikt, dat een aangenaame reuk en een zoete, fpece- rijagtige, eenigzinsfeherpe op de tongbijtendefmaakmoet hebben, zijnde ook doorgaans het groenfte en grootfte 't beste. Dit zaad is zeer verwarmend, windbreekend, maagverfterkend en borstzuiverend, vermeerdert de melk der zuigvrouwen, en is derhalven zeer dienftig tegen de winden in de maag, moeder- en buikkrimpingen , als mede kolijk uit koude en winden ontftaande; verwarmt enver- fterkt de maag en alle ingewanden zeer, en bevordert de kooking; waar toe de confectie of het met zuiker overtrok- kene Anijszaad heel dienftig is, na de maaltijd gegeten ; het dient ook zeer tegen een.flinkenden adem. _ Men maakt confectie , fpiritus en tweederleije oliën uit 't zaad, als uitgeperste en gedistilleerde of esfentieelolie; deeze fchuilt meer in de fchil des zaads, maar die door nitperzing voortkomt, meer in de kern, dog deeze is niet of weinig in gebruik. De gediftillcerde olie heeft onder |
alle diefgelijke oliën drie bezondere eigenfehappen, als
I. dat ze het fterkfte van alle andere oliën ruikt; 2. datze in de koude bevriest, en als tot boter overgaat, gelijk ook de wijnruit- en venkel-olie doet; en 3. dat ze den zwavel meest en zeer ras ontbind, en tot een zwavel-balzem. maakt. Deze olie is een deftig middel in alle bovengemelde gebre- kens ; men geeft ze tot 20 druppels met wijn of met iets anders vermengt ; dog ze word niet zeer dienftig en zelfs fchaadelijk geacht in bijzondere borstkwaaien ; uitwendig is ze dienftig, om blauwe vlekken van geftolt bloed en gezwellen te verdeelen. De geest van Anijszaad met het zap van gemeene blauwe lisch aan de waterzugtige gege- ven , is van een zeer goede uitwerking , om het water af te drijven. Voorts word het zaad ook in de keuken bij deeze en
geene fpijzen, daar het bijpast, gebruikt, inzonderheid bij appelen, die men ftooft of braad; de groene zaad- kroontjes kan men bij agurkjes inleggen, gelijk het dil- zaad. Esfentie, of geest van Anijs.
Men moet een pond, of vijf-vierendeel goede groene
Anijs neemen, dewijl dit de beste is, doet die in een kolf van negen of tien pinten groot, en giet 'er zes pinten goe- de brandewijn op, zet het des avonds te trekken op hee- te asch, en dekt het wel toe, dan moet men het des och- tends overhaalen op een fornuis, comfoir, of drievoet, met een zagt en altijd evenredig vuur, wel zorge draagen- de, dat men dezelfde warmte onderhoud, zonder het te heet of te koud te Iaaten worden, en dat het waterige vogt niet in den helm overga. Dus kan men drie pinten - goede esfentie, van deeze zes overhaalen , of daar om- trent. Zoo dra men ziet, dat de witte druppels beginnen te komen, moet men het van het vuur neemen, alzoo het anders een branderige reuk en fmaak zoude krijgen. ANIJS (STER) Chineefche Anijs, of Venckel, in 't
latijn Anifum fiellatum; Badiani; Zinghi. Dit rs een zaad of vrugt, die uit Oost-Indiên gebragt word, voort- komende vaneen booomgwas, dat in China, Tartarijen, de Philippinifche Eij'landen, en elders groeit: Het word Ster-Anijs genaamt, om dat het als Anijszaad fmaakt en ruikt, en de gedaante van een Ster , met zeven of meer punten of takken heeft, die uit bet midden voortkomen, boven open fpringen, en elk met een korrel voorzien zijn : Het zelve is van buiten geel-bruin en van binnen glinfte- rend geel, en deszelfs zaad gelijkt naar lijnzaad, maar is veel grooter; de fmaak is als Anijs- en Venckel-zaad on- der een gemengt, en de reuk zeer aangenaam. DeCbi- ncefen gebruiken het bij de thee en coffij, om die een aan- genaame geur te geeven, en een aangenaame adem te ver- wekken ; 't welk ook van de Hollanders opgevolgt word. Andere Oosterfche Volkeren doen het, om dezelfde rede- nen, bij hun drank, Sorbet genaamt. Anderzins word aan deeze Ster-Anijs dezelfdekragt en
eigenfehap toegefchreeven, als aan het gemeene Anijs- zaad , en kan in deszelfs plaats in de Geneeskunde ge- bruikt worden; dog de meeste kragt is in de zaad-takken, en buitenfte fchil opgefloten. De bast die van dit gewas koomt, en in gebruik is,
zweemt naar de Casßa, en word Anijs-bast, of Ayijs- casfie genaamt, hebbende bijna dezelfde, fmaak. Het hout daarvan, dat uit China in groote grijze (tuk-
ken overgebragt word, heeft de reuk van Anijs, en word van de Kist- en Cabinetmaakers tot fraaije werken ge- bruikt, M 2 AO.CHLESIE,
|
||||||||||
92 AOC. AOU. APA. APE.
|
|||||||||
APE. APH..
|
|||||||||
AOCHLESIE, word die ftaat genaamt, waar in men
geen verdriet, nog pijn gewaar word : Dit ziet voornaa- inelijk op de toeftand van een zieke, dewelke door het ingeeven van Opium , of eenig ander rustend en pijnltil- lend middel, voor een poos als gevoelloos is. AORTA , zijn die gedeeltens der longe, welke op
beide zijden nederhangen. Zie ook ARTERIA MAG- NA. AOUARA, is een vrugt in Africa en in de West-In-
dien groeijende, aan een hooge en fteekelige zoort van Palmboom , zij wast aan trosfen in hulzen, en heeft de groote van een hoender-eij : Wanneer de bast van de huize rijp geworden is, fpleet dezelve van één, en doet de tros bloot hangen; de vrugt, die goud-geel van koleur is, is vleesfig, en word door de inwoonders gegeeten ; in 't midden der vrugt zit een zoort van noot, hebbende de groote van een perfik-fteen , wiens dop zeer hard is ; de pit daar in befloten , is fneeuw-wit, en heeft geen on- aangenaame, dog eenigzins fcherpe fmaak; men zegt, dat de vrugt voor den buikloop heilzaam is ; uit de pit- ten persfen de inwoonders olie, 'waar van zij zig totver- fcheidene gebruiken bedienen. AOUIJ, dus noemen de Indiaanen de Malva liorten-
fis ; waar van voornaamelijk in Japan veele zoorten ge- vonden worden. APAGMA, noemt men de verwijdering van eenig lid
of deel des lighaams van zijn gewoone plaats. APALLAGE, dus word de geneezing, als meede de
bevrijding eener ziekte bij Hippocrates genaamt; zom- wijlen word 'er ook een zagte purgeering door ver- ftaan. APANTESIS, ook Apantoma ; betekent zoo veel als
een begaane misfiag verbeteren ; inzonderheid heeft dit zijne betrekking op een Geneesheer, die de gedaane mis* zetten van een zieke, door goede raad, en voorfchrijving van een regelmaatige levenswijs, met behulp van gepas- te geneesmiddelen, tragt te verhelpen, en te regte te brengen. APANTHISMUS, betekent, wanneer eenig lighaams
deel ten eenemaal bedekt, en als verdweenen is; dit vind het meefte plaats omtrent de kleine bloedbuisjes, nabij het hart;, ook meede bij vette menfehen, wanneer een Heelmeefter zullende aderlaaten, dikwils moeite heeft, den ader te ontdekken. APANTHROPHIA , het zelfde als Mijfantropkia ; is
een zoort van. menfche-haating, of afkeerigheid van het gezelfchap zijner meede-fchepzelen , en een groote ge- neigtheid tot het eenzaame : Veeltijds ontmoet men dit bij zwaarmoedige en mildzugtige geftellen : Wanneer de waterzugtigen hier meede behebt zijn, word het voor een kwaad voorteeken gehouden. APARACHIJTUM VINUM, noemt Gai.enus zui-
vere onvervalschte wijn, en zodanig, als die zonder ee- nige vermenging van de druiven Is geperst. APARINE ASPERA, zie KLEEF-KRUID.
APAR1NE L.EVIS, zie WALT-MEESTER.
APELLA, dusdanig word iemand genaamt, die geen
voorhuid heeft, het zij zulks, door eenige ziekte, of w-el door de befnijdenis zij voortgekoomen : Men ver- ftaat^iier meede een zulke door, wiens voorhuid dusdaa- nig is zaamengetrokken, dat het roeden-hoofdje niet door het zelve kan bedekt worden ; om deeze reden word door de wandeling een Jood Judeus Apella genaamt. APEPSIA , is eene ziekte der maage,. beftaande in
eene flegte verteering der fpijzen, en gebeurt gemeenlijk, |
|||||||||
wanneer 'er weinig of geheel geene chijlmaaking gefchied ;
veeltijds heeft dit zijn oorfprong., door overdaaJig of te vet te eeten. APER, zie WILD ZWIJN.
APERIENTIA , dus noeuit men openende middelen,
die inwendig indringende , de verdikte ftoffen verdun- nen , en na buiten doen gaan ; als moede de zweetgaten openen, en daar door de kwaade ftoffen doen uitwaas- femen. Hier onder begrijpt men meede de milt, leveren nier openende, als meede de purgeer-, braak- en pisdrij- vende middelen. APERISTATOS, Galenus gebruikt dit woord, om
eene verzweering, die niet gevaarlijk is , meede uit te drukken. APERITIVUM , zie APERIENTIA.
APETALOS, dus worden de bladelooze bloemen ge-
naamt , die enkelde vrugthuisjes hebben; men begrijpt hier meede de bloemen van het vrouwelijke gefragt door, wiens pijpjes het vrugtbaarmaakende Itof der mannelijke bloemen ontfangen. APEUTISMENOS, de zogenaamde regte darm, of
mast-darm. APEX DIGITORÜM, het punt, of de fpits der vin-
geren. APHACE, zie LINZEN.
APHESIS , heeft drie betekenisfen ; r. de vermoeid-
heid van eene of meer lighaams-deelen ; 2. de herilelling, of bet ophouden eener ziekte; en ten 3. het affchicten van pijlen. APHOCA, zie LATHIJRUS.
APHONIA, Lingua: ligatio. Obmutefcentia ; Spraa-
keloosheid, Stemrneloosheid; kan voor een tijd, of al- toosduurende zijn ; veelerleij ongemakken zijn oorzaak- van deeze kwaal, als onder anderen vallende ziekte, zin'- kingen, verdikkingen, wonden der borst, moedcrplaag, belediging der zenuwen en hersfenen, hekkeneelsbreuk, verrukking van hetkaakebeen, en meer andere, te veel- vuldig om hier op te tellen ; men begrijpt ligtelijk, dat de gencezing van dit ongemak , na den aart der oorzaaken , waar uit het fpruit, moet werkftellig geaiaakt, en be- ftiert worden. APHORISMI, dus noemt men de korte leerftellin-
gen,. waar door de waarheden van eene wectenfehap, be- knoptelijk dog bondig in 't dagligt geftelt worden. APHORME, dus noemt men de kennelijke oorzaak,
waar uit het een of ander ontftaat. Doorgaans word het voor eene voorafgaande oorzaak der ziektens genoo- men. $ . APHOS, den afgang, vuiligheid, drek.
APHRODES , dus word de flijmagtigheid genaamt, zo
wel ten aanzien van den afgang, als het bloed. APHRODLSIA, Bijfiaapen, vleefchelijke vereeniging
van Man en Vrouw. Ook word de ziekte, die uit het al te dikwils herhaalt gebruik van het bijfiaapen ontftaat, Morbus Aphrodifius genaamt. APHRODISIACON, is de naam van al 't geen tot
wellust of ontucht aanfpoort. APHRODITA, dus worden zekere Zee-Infe&en ge-
naamt, hebbende een ovaale gedaante, en wiens rug met een gat is doorboort. APHROGALA , Lac fpumofum ; verftaat men melk
door, die zoo lange is geklenstof gekarnt, dat ze geheel tot fchuim is geraakt. Bij zommigen word door dit woord ook het vet, of de room van de melk door begreepen. APHRONITRÜM , is natuurlijke Salpeter, die men
aan
|
|||||||||
API-I. API. APL. APN. APO.
•aan de mimren en gewulften vind. b'eflaande uit kleine
en fijne crijflallen, waarom zij ook de naam van flos nitri draagen ; dit zoort van Salpeter koomt vrij nader aan de waare of eigentlijke Salpeter, dan de gemeene; en word ook Halinitrum en Spuma nitri genaamt. • APHROS, zie SCHUIM. APHTAE, zie SPROUW.
APHTARTOS, onvergankelijk, iets dat geen verderf
onderworpen is. APHIJSES, noemt men al het geen dat windverwek-
kende is, en opblaazingen veroorzaakt. APIARIA, zie JASMIJN.
APIASTRUM, zie MELISSE.
APICES, zijn de punten, toppen of vezeltjes, die in't
gemeen in de bloemen aan de zogenaamde draadjes zit- ten ; bij zominige Kruidkundigen worden zij ook Croci genaamt. APIONTA , zijn de uitwerpzelen des menfcbelijken
lighaams, voornaamelijk word door dit woord , den af- gang, de pis, het zweet, als meede het mannelijke zaad door begreepen ; men noemt zulks ook Exreta. APIOS, is een Americaansch langlevend gewas,. in
Virginien groeijende, heefteen knobbelagtige wortel, en fchiet hooge ranken, die bij een ftok opgeleid en vast gebonden worden; vereischt een goede losfe en eenigzins zandige grond, moet bij droogte ook dikwils bevogtigt worden; dit gewas brengt aangenaame bloemen voort, weshalven het door de liefhebbers van vreemde gewasfen bij ons in de tuinen word gecultiveert: De vermeerde- ring gefchicd door deeling der wortel-fpruiten , en kan onze winter-koude tamelijk wel verdraagen ; voorzig- tig is het nogtans , deszelfs wortel, tegens de winter- koude met eenige ruigte te bedekken. Daar is nog een andere zoort van Apios met knob-
belagtige wortelen, zijnde een zoort van Lathijrus. Zie aldaar. APIS. Zie BIJE.
AP1TES, is een zoort van wijn die uit Peeren word
geperst, eevcn eens als de Cijder uit de appelen : Ook verftaan 'er zommigen befte wijn door. APIUM HORTENSÈ. Zie PETERZELIJ.
AP1UM HORTENSÈ LATIIOLIUM , zie ZEL-
LERIJ. APIUM MACEDONICUM. Zie PETERZELIJ.
APIUM MONTANUM. Zie BERG EPPE.
APIUM VULGARE. Zie GEMEENE EPPE.
APLEPSIA, onverzadclijkheid , begeerlijkheid die
nooit voldaan word ; Is een bedorven geneigthcid van 't gemoed, en tegens de vergenoegtheid ovcrgeftelt. APLEUCOS, Ribbeloos; iets dat geen ribben heeft.
APNOEA, bcteekend een moeijlijke en bezwaarlijke
Ademhaaling. APOCA'i'ASTASI , beteckend dat wanneer' iemand
uit een ziekte komende, tot zijne vorige gezondheid is hcrftelt. APOCATHARSIS, zuiveren des Lighaams, het zij
door hraaken of afgang. APOCERIGMA, is het berigt, dat den kranken we-
gens zijne ziekte gegeven word. APOCHOREON, noemt men al datgeene, waHoor
de verfchil lende wegen uit het lijf geworpen word, en tot ontlasting verftrekt. APOCHREMPSIS, de• uitwerping van het Speekzel.
APOCLASMA; beteekent wanneer het een of ander
deel des Lighaams afgefcheurt word. |
||||||
APO. 92
APOCOPE, Wegneeming, affiiijding van «enig deel
des Lighaams. APOCR1SIS; verftaat men al datgeene door, datais
overtollig van het Lighaam word afgefcheiden en uit- geworpen. APOCRUSTICA, zijnzamentrekkendemiddelen, die
de ontftecking in een Lighaam wel wegnemen, dog de kwaade floffe het Lighaam injagen. APOCIJNUM , ook Periploca of Hondendood: Is
een zoort van vreemde Winde, die een wit melkagtig zap van zig geeft, hebbende bladige, fterswijze gedeelde-, onregelmatige bloemen, waar op lange peulen volgen, meest twee bij malkanderen aan een fteel, waar in het zaad in een zoort van katoen of wolligheid, legtopgeflo- ten. Dit gewas purgeert fterk, dog is bij ons in geen gebruik. Men zegt dat Honden, Vos/en en Wolven van dit kruid eetendc, daar van fterven, en dat het om die reeden den naam van Hondendood draagt. De Liefhebbers van vreemde Gewasfen, kweeken
'er deze volgende zooiten van in hunne Hoven; als I. De Apocijnum, met rondagtige, hertvormige groe-
ne of zeegroene, en met dunner of dikker bladen. (Cij- nanchum caule eretïo- dicaricato, foliis cordatis glabris. Linn. Spec. Plantar.) II. Klimmende Apocijnum, met langwerpige ronde
bladen, (Periploca, jloribus interné hirfutis , Linn.. Spec. Plantar.) deze gemelde zoorten groeijen natuur- lijk in Sijrien. III. De klimmende Apocijnum, met langwerpige hert-
formige , gladde bladen , (jCijnanochum caule volubilï herbaceo , foliis cordatis-oblongisglabris , Linn. Spec. PI.) deze zoort groeit in Zuid-Frankrijk, Italien en elders. IV. De Apocijnum van Canada , met breede blad-
den, (Ahlepias foliis lanceolatis, caule fupemé divi.fo, umUellis terminalibus congestis,_ Linn. Spec. Plantar.) V. De Apocijnum van Canada, met fmalle bladen,
deze twee groeijen in Canada en Virginien. VI. De Apocijnum, met Androfcemums of eijronde
bladen ; ( Apocijnum caule reeïeujeulo herbaceo , foliis ovatis , utrinque glabris cijmis terminalibus, Linn. Spec. Plant.) VII. De Virginifche Apocijmim, met grocnagtige bloe-
men en heel lange kuiven; (Apocijnium caule reäiuscu- lo herbaceo, foliis oblongio^ cijmis lateralibus, Linn. Spec. Plantar.) deze twee zoorten groeijen in Virginien als mede in Canada. VIII. De Veneetfche 'Zee-Apocijnum, met wilge bla-
den en purperverwige bloemen ; (Apocijnum caule recti- usculo herbaceo , foliis ovato-lanceolatis, Linn. Spec. Plantar.) deze zoort groeit omtrent Venetien. IX. De Sijrij'che regt op groeijende Apocijnum, met
hangende bloemen, (Ajclepias foliis ovalibus fubtus to- nientofis, caule fimplicisfimo, umbellisnutantibus, Linn, Spec. Plant.) X. De oude Americaanfche Apocijnum, Wifank ge-
naamt , met witte , van binnen purpere bloemen , ( As- clepias foliis ovatis migofis nudis , caule ßmplici, um- bellis fubfesfilibus ; pedicellis tomentofis , Linn. Spec. Plantar.) deze heeft knobbelagtige wortelen. XI. De America anfche Apocijnum , met lang-ronde
bladen, eri aafigenaaihe pur'perroode bloemen, (Ajclepi- as foliis ovatis J'ubtus'pilofiusculis , caule ßmplici, um- bellis nefiariisque ere&is , Linn. Spec. Plant.) Deze drie taastgemelde zoorteil, groeijen in Noord-Armerica , Canada enz. M 3 XII. De
|
||||||
APO.
|
|||||||||||
APO.
|
|||||||||||
n
|
|||||||||||
XII. De Apocijnum uit Nieuw-Engeland, met oran-
je-geele bloemen, en knobbelagtige wortelen, (Afclepi- as foliis alternis lanceolatis , caule diyaricato pilofo , Li NN. Spec. Plantar.) Groeit in Nieuw-Engeland en Canada. XIII. De Apocijnum van Curasfouw, met oranjégeele
bloemen en vezel-wortels , (Afclepias foliis lanceolatis petriolntis glabris, cauleßmplici, umbellis ereiïis folitariis Linn. Spec. Plantar.) groeit op het eiland Curasfouw. XIV. De breedbladige JEgijptifcIie Apocijnum, Beid
el Os/ar genaamt, met geele of purperagtige bloemen, (_Asfclepias foliis amplexicaidibus , oblongo ovalibus, Linn. Spec. Plant.) Is een zoort in JE gijpten en Indien groeijende, en de grootfte van allen. Daar zijn nog meer andere zoorten van dit Gewas,
dog de opgenoemde zijn de yoornaainfte. Zij worden alle door fcheuring of deeling der wortelen in het voor- jaar vermeenigvuldigt, en willen in allerlei goede, losfe wat zandagtige gronden zeer wel groeijen, dog beminnen een warme plaats ,• en fchoon ze de vorst redelijk wel kunnen tegehftaan, zo is het egter in ftrenge winters nodig, derzelver wortelen met eenige ruigte, ftroo of iets diergelijks te overdekken; dog de XIII. en XlVde zooiten moeten in potten geplant ftaande , noodzakelijk 's winters in de Orangerij, of wel in een ftookkas over- gehouden worden. APODA ; Dieren die voeteloos zijn , als Slangen,
Visfchen en meer anderen. APOEON, is iets dat geen fmaak heeft; fmakeloos. APOGALACTISMUS: is het fpeenen der kinderen van 's moeders borst. APOINT, betekent bijna het zelfde als faldo. Een
Wisfelbrief word gewoonlijk Apoint genaamt, wanneer dezelve per flot van rekening getrokken word. APOINTEMENT, Is een loon, eene vergelding of
betaaling die men aan iemand voor gedaane arbeid doet. In Rechten noemt men Apointement als iemand een Re- quest of Verzoekfchrift aan den Rechter inlevert, en dezelve daar op zijn goed bedunken fielt. Dit word als- dan een Apointement op 't Request genaamt. APOLEPSIS ,• Stremming van Bloed en Levensgees-
ten ; HiPPOCRATES verftaat 'er eene verftopping van ftoelgang, of pis door. APOLEXIS, dus word eene ouderdom genaamt, die
aan 't afneemen is, en wiens einde met rasfe fchreeden nadert. APOMATHEMA, is zo veel als wanneer men iets
geleerd hebbende, het zelve 't zij door langduurigheid van tijd of anderzints heeft vergeeten. APOMELI ; Is een verkoelende drank uit Honing en
'Azijn toebereid. • APONEUROSIS ; dus noemt men in de Ontleedkunde,
de uiteinden en peezen der zenuwen ; hier zijn twee zoor- ten van , als de eene vleefig , en de andere zenuw* àgtig. APONEUROTICUM , al dat geene wat uit deuitge-
breide zenuwen der fpieren zamengeftelt is ; als bij voor- beeld 't wit van het oog , 't welk uit de zenuwen der oogfpieren beftaat, en ook Tunica Aponeurotica word genaamt. APOPALLESIS , eene uitftooting, uitdrijving.
APOPHLEGMATISMUS , flijmzuiverend Genees- middel, drijvende de onzuiverheid uit de fpeekzelklieren in den mond: Van verfcheiderlei aard zijn deze middelen, ,als Gorgeldranken, Likzels, 't een of andere om te kau- |
wen en meer zoortgclijke. Bij 't gebruik dezer midds-
len dient in agt genoomen te worden, dat men dezelve nugteren moet gebruiken, en niet na deneeten, wan- neer de maag met fpijze is opgevult, en zij dus van haar benodigt fpeekzel of vogt zoude berooft worden, om een behoorlijke kooking en fpijsverteèring te weege te brengen. Het menigvuldig gebruik dezer middelen be- derft ook den eetlust, en het Lighaam word 'er door uit- geput. APOPHIJSIS, is eene uitwasfing of uitfteekzel van een
been. Een vleezig uitwas aan eenig vleezig deel des Lighaams, word mede door Hippocrates dus ge- naamt. APOPLECTA, is de Krop-Slagader, gaande van de
longpijp na boven toe. APOPLEXIA. Zie BEROERTE. APOPSIJCHIA, een langduurige zwaare flaauwte of onmagt. APOPTOSIS, betekend wanneer een kwetzuur enz.
tot zo verre is geneezen, dat de bandagie of wiudzels worden agtergelaten. APORHOEA, is eene ongevoelige uitdamping des
huids dooi- de zweetgaten. APOSCEMMA, dus noemt men, wanneer eenige
Vögten die zekere plaats of lid in 't 1 ighaam beflagen heb- ben, dat gedeelte verlaten, en na elders wijken: Het is ook om deze reeden, dat de veranderingen der ziektens aldus worden genaamt. APOSCEPARNJ.SMUS; dus noemt men een zoort
van breuk aan de hersfenpan, of eenig ander been, die 'er uitziet als een ftuk hout, dat met een bijl van een gefplceten is. APOSPASMA, dus worden de geweldige uitrekkin-
gen oin de geieedingen der beenderen genaamt. APOSCHACELESIS, beteekend, wanneer in won-
den of breuken, door een al te fterkbinden of zwagtelen, hejt vleefch verfterft. ' APOSPHINXIS, zoveelalszamentrekking, wanneer
eenig deel des Lighaams met windzels word zamenge- tvokken. APOSPONGISMUS ; noemt men het gebruik van
een fpongie, het zij dezelve droog of vogtig gebruikt worde, om de pijn of het jeuken te verzagten, ofwel om de onreinigheeden weg te necmen. APOSTAGMA, ook Apostalagma, noemt men die
most, welke uit de wijnpersfen loopt, voor dat de druiven geperst worden. Hier uit word de eelftc wijn bereid. APOSTASIS; ook Apostrophe; eene afkeer of wal-
ging van fpijze. APOSTEEM; Groot Gezwel, dat men kan doen uit-
zweeren of verdwijnen. Middel voor een Aposteem in 's Menfchen
Lighaam. Zo 'er een Aposteem in 's menfchen lighaam is, daar de Heelmeester geen opening in kan maken, zo neemt vier -oneen wondkruiden, als citroen-kruid, kervel, fani- kei, duizend gulde-kruid, guide roede, pimpernel, weeg- bree, eerenprijs, en meer andere diergelijke, van wat zoort gij be:t kunt krijgen; zet ze op een kanne witte wijn, hoe ouder hoe beeter, geduurende agtien uuren; laat de zieke 's morgens ten zeven uuren daar een glas vol van drinken, en laat hem een uur daar na vleefch- nat nuttigen , vervolgt hier mede twaalf of veertien da- gen agter een, ten ware het Gezwel eerder ophield met |
||||||||||
*
|
|||||||
APO. 9$
voor een bekwaam Knegt of Gezel, veel minder voor Mee-
fter kunnen verklaart worden ; dog elk Landfchap heeft hier in zijne bijzondere gebruiken , hoe lang een leerling als zodanige bij de konft weezen moet; in welke tij- den hij zig ook neerftig in de Botanie moet oeffenen, of ten minften in de kennisfe der Kruiden, die hooftzake- lijk tot de Medicijnen dienen, en tot dien einde in de winkels gehouden en gebruikt worden ; aangezien de Vegetabilia niet het kleinfte, ja misfehien wel 't nut- tigfte deel van de Pharmacie uitmaaken : Waar bij hij egter niet verzuimen moet, om ook de dingen der ove- rige twee Rijken te onderzoeken en te beftudeeren. En om dat de Pharmacie van veel belang is voor hefc
menfchelijke geflagt, tot herftelling der verloore gezond- heid , zo is het ook in de meeste Landfchappen en Stee- den gebruikelijk, dat Gecommitteerde uit de Magiftraat, geasfifteert van eenige Medici en Apotheekers, de Apo- theeken jaarlijks gaan vifiteeren, om te zien of de Me- dicijnen en andere winkelwaren, naar 't oordeel der Me- dici , behoorlijk wel zijn. Al zedert ouds heeft men aangemerkt, dat de Apothee-
her de linkerhand, en een goede Chirurgus de rechter- hand van den Medicus is, die in deze dingen als 't hooft verftrekt, zo wel in de ordonnantie als keuze, kennisfe en gebruik der Geneesmiddelen, waarover hij op de hoo- ge Schooien tot dien einde geftudeert heeft. Een zaake heb ik nog aan te merken, welke het oude
fpreekwoord betreft, namelijk dat men dikwils zegt, in de Apotheek is alles duur; of men heeft het uit den Apo- theek gehaalt, als men iets duur gekogt heeft. Mijn ge- dagten hier over zijn, dat men in de Apotheekers-win- kels zo goed koop niet kopen kan als in andere win- kels, ten eenen-, om dat de preparatie van veele din- gen veel moeite en kosten yereifchen, en ten anderen, om dat een Apotheeker ook veele dingen houden moet, daar dikwils in jaar en dag niet naar gevraagt word; of dat het Vegetabilia enz. zijn, waar van veele niet langer als een jaar kunnen dienen, en 'er ondertusfehen geen of weinig debiet van is : Kan derhalven een Apo- theeker wel anders , dan de overige langer duwende dingen wat duurder te houden, om zijn fchade of ver- lies te vergoeden? Genoeg is het, als alle de Genees- middelen goed zijn : Dog tegen een overmatige en on- geoorloofde prijs der Geneesmiddelen, zo als die uit de winkels verkogt worden, voorziet in fommige Land- fchappen de hoge. Overigheid, door jaarlijks, naar de tijden een bepaalde Taux op dezelve te zetten. APOTHESIS , Herftelling van eenig gebrooken lid
volgens de regels der konst. APOTALIMMA, zo veel als uitgedrukt zap.
APOIJOMARLI; deze naam draagt een zeker Kruid,
in Florida, zijnde een West-Indisch Landfchap, aan den oever van zommige ftroomen wasfendc; Het heeft eene na fpecerijen ruikende knobbelige wortel, zijnde langen dun ; hier uit fchiet opwaarts een (tengel gelijk biezen r hebbende bladen als look, en kleine bloemen ; de wor- tel in de zon gedroogt, word zeer hard; de Inwoonders maaken'er koraalfnoeren van, die in waarde gehouden worden; ook drukken zij het zap uit. het kruid, waar- mede zij hunne Ieeden heilrijken , en daar door waanen' het lighaam fterker te maaken : Men zegt dat het Kruid met vleefchnat gegeeten, een ruime borst maakt, en de drooggemaakte wortel fijn gewreven, en in wijn ge- bruikt, voor de winden in de blaas, en de fïeen dien- ilig is. APO-
|
|||||||
APO.
lieh te ontlasten ; want van 't begin af kan men zien of
het open gegaan is, als de etter zig door den ftoelgang ontlast. Dit is een zeer goed middel. Behalven het geen wij hier van Aposteem zeggen, zie
ook wat 'er van gezegt word op het woord GEZWEL en GEZWEER of VERZWEERJNG. APOSTERIGMA ; eene vasthouding of fteun , die
zonder band of windzel om eenig beledigt deel of lid word gelegt. APOSTEUNIE. Zie ETTERGEZWEL.
APOSIJRMA; Vervelling van de huid.
APOSIJRMATA; Schurft, droge Krawagie.
APOTERAPJA; heeft twederlei betekenisfen; inde
eerfte plaats word het genomen voor een middel om de vuiligheid af te drijven, en tot een behulp voor de mag- teloosheid ; en ten tweden verftaat men 'er de verkwik- king na eenen moeijelijken arbeid door. APOTHEEK ; Medicijn-winkel ; in 't latijn Apotheca,
daar het duitfche woord van af komftig is ; is een win- kel , daar men allerlei enkelde Geneesmiddelen, (Simplicid) uit de drie Rijken der Natuur voortkomende, niet alleen bewaard en te koop houd, maar daar men ook uit de en- kelde dingen allerlei te famen gefielde Geneesmiddelen, (Compofita) volgens dekonst, zowel Galenijchals Chij- mifch bereid : Weshalven een goede Apotheek met ge- noegzame ruimte, tot bewaar- en werk-plaatzen, en de nodige inftrumenten en gereedfehappen, doozen , glazen enz. dient voorzien te weezen, en wat verder tot een goede Apotheek nodig is, hier te wijdlopig en ook de plaats niet om te melden. APOTHEEKER ; Apothecarhts; is een man die een goe-
de kennisfe mocthebben, om niet alleen allerlei Geneesmid- delen , op de ordonnantie van een Medicus te mengen en gereed te maaken, maar die ook de konst moet- verftaan , om van allerlei dingen uit de drie Rijken der Natuur, zo wel enkele als ook te famen geitelde Geneesmiddelen, zo als ze hedendaags in gebruik zijn , of opgegeeven wor- dhn, te bereiden : Daarenboven moet hij een goed Chij- micuszijn, dewijl men zig in onze tijden, niet zonder veel nut tot herftelling van de verloren gezondheid der menfehen, veel van Chijmifch bereide Geneesmiddelen bedient: Ik behoeve niet te zeggen, dat een Apothetker ook het latijn moet magtigzijn, niet alleen om dat de Formula van toebereiding der Geneesmiddelen , anders gewoonlijk Recepten genaamt, volgens oude gewoonte van de Geneesheeren in 't latijn gefielt worden, maar ook om dat men de beste Autheuren zo wel over de Pharmacie en CIrijmie, als Genees- en Heelkunde in 't latijn heeft, behalven zommige die vertaalt, of ook op- zettelijk in onze tijden, daar men alles meer faciliteert, van geleerde Mannen in de Duitfche taal gefchreeven zijn, als onder anderende werken van Neumann, Gor- ter en meer anderen. Dog het is te beklagen, dat de onkunde in de latijnfche taal bij veele Apothekers zo zeer heerscht, datze dik wils nauwelijks een Recept van een erva- ren Geneesheer kunnen gereed maken ; of ook wel grote misflagen, zo wel door de onkunde in de taal als ander- zints begaan. Dewijl nu de kunst der Pharmacie een groote kunst
is, daar veel wetenfehap en oplettenheid toe vereischt word, als ze behoorlijk wel zal uitgevoert worden, in- zonderheid wat de Chijmie betreft, koomt hier ook van •daan, dat de leerlingen verfebeidene jaaren.min of meer, naar haar vlijt of ingeborene bekwaamheid , bij een erva- ren Meester moeten geftaan en geleert hebben, eer ze |
|||||||
♦
|
||||||||||||
APO. APP.
|
APP.
|
|||||||||||
9C
|
||||||||||||
APOZEEM, Afziedzel, Kookzel, Drankje; Is an-
ders niet dan eene afkooking van wortelen, hout, fchors en fchillen , bladeren, bloemen, zaaden en andere dee- Jen der Planten, om de vogten te bereiden tot zuivering en zomtijds tot ontlasting. Altoos het is een Genees- drank om in te neemeii tegens alderhande ongemak- ken , en koomt volkomen overeen met een DecoÜum of afkookzel. Het onderfcheid dat 'er is, tusfchen een Apozeem en
Julep, is dat een Apozeem nooit gemaakt word met ge- distilleerde wateren, gelijk de Juleppen, maar alleen met de afkookzels naar de hoedanigheden die zij hebben. Daar zijn twcederhande zooiten van Apozeemen of De- coctums, als altereerende (veranderende) en purgeerende. En na de deelen daar ze toe gefchikt zijn, zijn 'er ook zo veele zoorten als 'er voornaame deelen zijn in 't menfchelijk lighaam; als voor 't hoofd , lever , milt enz. APPARATUS, verftaat men in 't algemeen allerlei
toerusting en bereiding van velerhande dingen door. De Heelmeesters gebruiken di&^woord , om de gereed- maaking van hunne Inftrumenten , en benodigde Genees- middelen die zij bij een patient van doen zijn, mede uit te drukken. In de Ontleedkunde beteckenthet mede de in order fchikking der Inftrumenten, tot 't verrigten dier k.onst nodig. APPELBOOM. In 't latijn Malus vel Pomus , (Pijr-
rus foliis ferratis, umbellisfesfllibus, Linn. Spec. Plaat.) men onderfcheid de Appelboomen in wilde en tamme. Befchrijving van de wilde Appelboom.
Deze is kort getakt en bogtig, zijne bladeren zijn ge-
lijk die van een tamme Appelboom, hoewel Meinder ; de bloesfem is fchoon en roodagtig, en aangenaam van reuk, maar de vrugt is zuur of wrang, en niet bekwaam om te nuttigen. Plaats. Deze Boom groeit in de bosfehen en op bergen
van Frankrijk, Hoog-Duitschland, en elders. Eigenfchappen. De bloesfem der wilde Appelboomen
verfchaft honing voor de Bijen. De Appelen dienen om 'erverjuis in de maand Oftober van te 'maken; en als men ze tot het einde van December bewaart, kan men 'er jjoede Appeldrank van bereiden. Befchrijvmg van de tamme Appelboom.
Dezelve heeft doorgaans maar eene ftam, welke met
.dezelve dikte onder en boven opgroeit, en kan een ta- melijke groote en oude boom worden. Zijn bast is .dik, veelzints met mos.bezet als hij oud word. De bla- den zijn middelmatig van grootte, rondom eenigzints ge- 'kartel.t. De bloesfem is wit of roozenrood, gelijk ook telkens vijf blaadjes een roosje vertoonen, zijnde aan- genaam van reuk. Op de bloesfem volgt een vleesfige vrugt, die men Appel noemt, en waar van veelderlei •zoorten gevonden worden, zo ten opzigte van de fmaak., als van groote of gedaante. Plaats. Men plant de Appelbomen overal, daar een goe-
de grond is. Zij bloeijen in April en Meij. Eigenfchappen. De Appelen zijn gezond, en hebben een
,openende kragt, als zevoikomen rijp zijn. Ook zijn ze een goed middel voor den brand, wanneer ze als eenplaafter 'daar op gelegt worden. Appel-fijroop is een hartfter- itend middel, maakt de buik los, en is dienstig voor -hart-kiopping en hijpokondriake of -miltzugtige ge- flellen. |
||||||||||||
Gekookte Appelen zijn gezonder danraauwe, ook zijn
ze gezonder die 's winters als die vroeger gegecten wor- den ; zelfs mag een zieke gedoofde en wel toebereide Appelen nuttigen. De goudgeele zijn de gczoiuifte. Onrijpe Appelen gegeeten, verwekken kwade zappen
in het lighaam, onder anderen ook galagtige, en voorts dikwils verfcheide ziektens ; zij veroorzaken huivering als van een koorts, maar .rijpe Appelen zijn beter om te nuttigen, en maken een gezonder voedzel, want om dat ze zo rauw noch fcherp niet zijn, maaken ze Jen afgang gemakkelijker. De zuiire Appelen veroorzaken ook kwa- de zappen , en zijn zamentrekkend, en om het met een woord te zeggen, men moet de Appelen matig gebruiken, naar mate dat men uit de fmaak haare natuur en eigen- fchappen leert kennen. Men kan goede zuure Appelen nuttigen, wanneer de
maag verzwakt is, het zij van een a' te groote hitte, of door al te veel vogt, dewijl ze de maag verfterken en appetijt verwekken. Het is best onmiddelijk na de maal- tijd Appelen te eeten, als dan bevorderen ze de kooking, en mailen een gemakkelijke ontlasting. Daar zijn zeer veele zoorten van Hof-appelen; on-
eindig in geur en fmaak verfchillende; als mede de tijd wanneer dezelve rijp en eetbaar zijn : Wij vinden het dienstig de beste en voornaamfte zoorten , en die het waardigfte zijn om in een goeden hof geplant te wor- den, hier met hunne meernaamen, (Jïjnonima) in een al- phabetifche order te piaatzen. Angelier-appel.
Anijs-appel.
Apis, Pomme d'Apis, blanche £? rouge.
Aurea libertas, zünde een zoort van Pépin d'or.
Belle-fleur. (Hollandfche of Brabandfche)
Belle fleur. Zie ook Pomme madame.
Bloem-zoete ; {Zomer- of Herfst-) Hollandfche zoete ;
Goede zoete. Bloem-zoete. (Witte)
Bloem-zuure ; blanke Rabauw.
Borftorffer appel ; witte Leipziger appel, Reinette bâ-
tarde ; vroege en laate zoort. Calville blanche d'été ; Witte zomer-calville.
Calville blanche d'hijver; Witte winter-calville ; Cal-
ville blanche a cotes. Calville rouge d'été; Roode zomer-calville.
Calville rouge d'hijver; Roode winter-calville; San-
guihole ; Calville fanguinole ; Calville musquée. Catalonier Appel.
Citroen-appel ; (Zomer of vroege) Tafel-appel.
Citroen-appel; (winter) Limoen-appel.
Court-pendu gris ; Grauwe Courtpendu ; Renette Court'
pendu; Pomme de Bardin. Court-pendu rouge ; Court-pendu rofat ; Renette court'
pendu rouge ; roode Court-pendu. Cuiflnot of vroege Kroon-appel.
Dantziger Kant-appel; roode Kant-appel.
Doeke-Martens.
Dolphijn; zoete Dolphijn; zoete Bellefleur; zoete Pi'
geon ; zoete Pasfe-pomme. Drap-d'or; Renette drap d'or.
Duif-appel. Zie Pigeon.
Engelfche Carolijn; Carolin d'Angleterre; Carlijn-ap'
pel; Prefent roijal d'été. Enkhuizer-appel ; Enkhuizer Aagtje; Trijn-weuwfler.
Eijer-appel ; Weijburger.
Fenouillet; Pomme dAnis ; Anijs of Venckel-appel-
Ff
|
||||||||||||
APP.
Fenouillet douce; zoete Venckel-appel.
Framboos-appel ; Calville d'automne raijè; gefireeptt
Herfst-calville. Fraiijche kroont
Grauwe zoete; grauwe Holzoete; Hol-zoete;'- Vlaam-
fche zoete. Gulderling (geele); fijne Gulling ; enkelde Gunder-
ling ; Goud-appel. Gulderiing {grauwe) ; fijne grauwe Gulderling ; en-
kelde grauwe Gulderling. Gulderling {dubbelde gruuwej.
Gulderling (roode).
Gulderiing (Franjehej.
Gulderling (zoete).
Heer-appel ; groote Heer- of Prince-appel ; Prescat
roial d'hijver. Holaart. Zie zoete Holaart.
Jopen-appei ; roode zuure y open.
jopen (roode zoete); roode zoete Pepping.
Jopen (witte zoete); zoete Neven; IVater-zoett.
Kantjes-appel ; Zieppel-appel ; Kaasjes-appel.
Kantjes-appel (zoete).
Krappe-kruin ; dubbeldegeele Reinette; Pomme Durant.
Kroon-appel ; fijne Kroon ; Aagt-appel ; Engeljche of
Holland/ehe Aagt; Lekkerbeetje. Kroon-appel (roode) ; roode Kroon ; roode Aagt ; Tulp-
krom. Kroon-appel (zomer); Zomer-aagt ; Quifinot d'été cou-
leur de chair. Kroon-appel (zoete) ; zoete Aagt.
Kruid-apptl, of vroege Kruideling ; is een zoort van
zomer-caiville. Kruid-appel (witte) ; St. Jacobs-appel ; lange witte Ap-
pel ; Pomme de Palestine. Kruid-appel ( Louweris ) of enkelde Kruid-appelen ;
Sneeuw-yppel. Kruid-appel (Juffers); Juffers Kruidling; Juffers-
appel. Kruis-appel; Gelders kruis; liastan-kroon; Basiert-
Aagt. Lange witte. Zie Kruid-appel.
Maij-zoet.
Maij-zuur. ,
Mees-koops-zoete.
Moscovifche Appel ; Tranfparente de Muscovie; de
Nalivé. Deze Appel is doorzigtig als glas; zodat men veeltijds de zaadkorls van binnen kan zien leggen. Nel guin.
Oranje-appel.
Paasch-appel.
Paradijs-appel; vroege Paradijs-appel; St. Jans Ap-
pel ; Naantjes-appel ; roode en witte zoort. Paradijs-appel (vroege zoete).
Paradijs-appel (enkelde roode winter).
Parades-appel (dubbelde roode winter).
|
||||||||||||||||||
APP.
|
||||||||||||||||||
91
|
||||||||||||||||||
Peer-zoete (Grauwe); Keizers-zoete ; zoete van Dek-
ker ; Pomme-poire. Pepping of Pepling, witte of blanke, grauwe en
groene. . Pepping (Engelfche) ; Engeljche grauwe of blank» Pepping. Pepping Kent; Kentfche Pepping ; Kent-appel; Bloe*
meling. Pepping (goud-) ; Pepin d'or ; Engelfche Goud-pep'
ping; Little Peppmg, Pomme d'or; Goud-appel: Dit is een van de imakelijkfte en waardigfte Ap- pelen. Pepping (roode).
Pieterjelie-appel.
Pieterzelie-appel (zoete).
Pigeon ; Duif appel ; Pasfe-pomme.
Pigeon (bonte). Pasje Pomme panachée; Pomme de
jerufalem. Pomme St. André; St. Andries Appel; jood Banket.
Pomme Douce.
Pomme figue ; Fijg-appel ; Pommes fans fleurir ou
fans pépins; Renette fans fleurir. Pomme Madame; Wijker-pepping ; Hollandfche Pep-,
ping ; roode Bellejieur ; Renette Belle-fleur. Pomme-rofe de France, Franfche Roos-appeL
Post-appel.
Princes-appel.
Princes-appel (zoete).
Princesje-noble ; Franfche-noble ; Pomme Noblesfe.
Renette-blanche; Renette-franche; Renette Triomphan-
te; witte Reinet; blanke Reinet; witte Reinet met flippen. Renette grife ; grauwe Reinet ; grauwe Franfche
Reinet. Renet (dubbelde grauwe); Franfche of Spaanfche Ra-
bauw. Renette jaune ; geele Reinet.
Renette d'oré ; goud-Reinet.
Renette rouge; roode Reinet; Granaat-reinet.
R.enette verte; groene Reinet, Groene Franfche Reinet.
Renette grij'e musqué ; zoete grauwe Reinet; zoete
FravJ'che Reinet. Renette nonpareil ; zoete geele of geel-grauwe Reinet;
zoete Goud-reinet. Roos-appel.
Roos appel (Franfche), zie Pomme-rofe.
Silverling (witte zoete) ; witte of blanke zoete.
Silverling (geele zoete).
Soete Holarrt ; Holaart ; Binder-zoete ; Kaneel-zcett.
Sou-appel.
Son-appel (zoete.)
Sbiegel-appel.
Suiker-appel.
Sijden-hemmetje.
Veentjes- appel-zoete.
Venckel-appel. Zie Fenouillet.
Vrouwe-zoete.
Vrouwtjes-appel ; Pomme notre Dame ; Zeeuwfche Gul*
denarm. Wijn-afpel.
Wijn-appel (roode); Dragonderappel.
Tzerappel; Hard Yzer; Steen-appel.
Zieppel-appel. Zie Kantjes.
|
||||||||||||||||||
Parmain d'été ; zomer of herfst Parmain
Parmain d'été ; zomer of herfst Parmain |
Pepin
■Pepping. |
|||||||||||||||||
Parmain d'hijver; Pepin Parmain d'hij'ver ; JVinter-
p.irmain of Parmain Pepping ; grauwe of blanke Pepping van vander Laan ; Zeewwfche Pepping. Parmain ro'al, Engel/ehe Kings op' Konings-Pepping;
Merveille Parmain ; dubbelde Parmain : Deze ver- fchilt van de voorgaande, om dat ze groter en djkker is. |
||||||||||||||||||
Lijst
|
||||||||||||||||||
N
|
||||||||||||||||||
é.
|
||||||||||||||||||
p8 AFP*
Lijst iïer Appelen, volgens de maanden waar ïtf
ze rijp of eelbaar zijn. juLij. August.
Pomme Figue. Paradijs-appel, witte en roode.
Paradijs-appel, zoete. August. Septemb,
Calville blanche d'Eté. Calville rouge d'été. Citroen-appel {zomer). Culderling {zomer). Kroon-appel (zomer); of Cuifmot, Kruid-appel (enkelde). Kruid-appel (witte). Kruid-appel (Louweris). Moscovifche-appel. Pomme St. André. Septemb. Octob.
Bloem-zoete {zomer of herfst), Bloem-zuure. Dantziger Kantappel, Doeke Martens. Engelfche Carolijn. Framboos-appel. Kruid-appel (dubbelde). Kruid-appel (juffers). Parmain (zomer of herfst), Peerzoete (grauwe). Prefent (zomer). OCTOB. NOVEMB.
Ploem-zoete (witte).
Borflorffer (vroege). Calville rouge d'automne, Eijer-appel. Jopen (roode). ?open (roode zoete),
open (witte zoete). Paternoster-appel (zuure). Pomme-rofe. Suiker-appel. Wijn-appel (roode). Wijn-appel (witte). NOVEMB. DeCEMB.
Aurea Libertas.
Franfche GulderUng.
Franfche Kroon.
Heer-appel.
Pepping (witte of blanke).
Pigeon.
Princesfe appel.
Roos-appel.
Siherling (geele).
Sijden-hemmetje.
|
||||||||||
APP.
GulderUng, de |eele grauwe en dubbelde.
Krappe-kruin.
Kroon-appel (zoete).
Oranje-appel.
Parmain d'hijver.
Pepping (Engelfche),
Pepping (grauwe).
Pepping (roode).
Pepin d'or, of Goud-pepping,
Pomme Madame.
Princes-appel (zoete).
Silverling (witte).
Soete Holaart.
Son-appel (ziiure).
Sou-appel (zoete).
Vrouwe-zoete.
Jan. Febïu
Apis (witte en roode).
Bellefleur (Hollandfche).
Borsdorsfer.
Calville blanche d'hijver.
Court pendu, blanche £f rougt,
Cuifmot d'hijver.
Enkhuifer (zoete). Fenouillet douce. Grauwe Holzoete.
GulderUng (roode en witte),
GulderUng (zoete).
Kantjes-appel.
Kantjes-appel (zoete).
Kroon-appel.
Kroon-appel (roode).
Paternoster-appel.
Pepin d'or
Renette blanche.
Renette grife.
Reinet (dubbelde grauwe).
Renette jaune.
Renette d'oré.
Reinet (zoete geele).
Renette nonpareil.
Febr. Maart.
Catalonier-appel. Citroen-Appel (winter). Court pendu (zoete). Kruis-appel (Gelderfche). Kruis-appel (Gelderfche roode). Nel-guin. Paasch-appel. Paradijs-appel (enkelde roode).
Parmein roial. Pepping (Kentfe). Pomme-douce. Post-appel. Renette d'oré. <■
Reinet (grauwe zoete).
Reinette rouge. Reinette verte. Spiegcl-appel. Vrouwtjes-appel. Tzer-appel. |
||||||||||
JaS.
|
||||||||||
Decemb.
Angelier-appel.
Belle-fleur (lange). Bloem-zoete (winter). Calville rouge d'hijver. Dolphijn (zoete). |
||||||||||
APP.
Én zommige vande vöofige maand, die dikwijls tot in
jMaij dun ren. Daar zijn nog meer andere zoorten van Appelen, dog
gering van fmaak, en niet waardig om in een goed hof geplant te worden. Kweeking der Appel-boomen.
De bekende zoorten van Appelen , worden alle door 't
enten ofoculeeren voortgezet en vermeerdert, op jonge, wilde, uit't zaad of.de pitten der Appelen gewönne Ap- pel-plantzoenen , of op P aradij s-fl ruik; zijnde deze laat- fte, uitloopcrs der wortelen van het zomer Paradijs-ap- peltje, ïot hoog en half-ftainde boomtjes, gebruikt men jonge uit 't zaad gewonnene ftammetjes ; dog tot laage Bu 'sfons of Espalier-boomen, verkiest men de Jonge Pa- radij s-fiammetj es , dewijl de boomen hier op geënt wor- dende , kleiner blijven, en niet zoo wild of overvloedig groeijen, tegens het oogmerk deezer boomen, en ook vroeger draagbaar zijn. Zoo wel de hoog- als laagftamde Appel-boomen, ent
men gewoonlijk 3 of 4 vingerbreed boven de grond, en men laat die , welke hoog- of half-flamdc zullen worden, met een enkelde flam opfehieten, tot dat ze ruim haare hoogte verkreegen hebben, als wanneer men ze op de hoogte afkort en zij-takken laat fchicten : Hoewel men ze ook op bekwaame hooge flammen boven kan enten, en uit de begroeide ent de kroon formeeren. Dus kan men ook op de niet zeer dikke takkenvan een bejaarde boom en- ten , en verfcheiderhande zoorten van Appelen op één boom kweeken. Op wat wijze het enten gefchied , kan op de Artijkels van ENTEN en OCULEEREN nagezien worden ; hoewel de Appelen zelden geoculeert, maar meest geënt worden. Om jonge Appel-boomen uit zaad tot 't enten te kwee-
ken , moet men pitten uit de beste en vroegfte zoorten van Appelen vergaderen, die men in't najaar, of beter vroeg in 't voorjaar, na dat ze vooraf eenigen tijd in vog- tig zand te meuken gelegt hebben, op een bed niet al te digt moet zaaijen, en met een vingerbreed dikte aarde bedekken; ofwel, men legt ze in greppels een voet van malkandercn. Het voorjaars zaaijen is't best, dewijl het zaad anders in de winter dikwils door' de muizen word opgegeeten en vernielt. De jonge boomtjes opgekoomen zijni e, moet men ze zorgvuldig door wieden van het on- kruid zuiver houden ; en men verplant ze dan het vol- gende eerfte of tweede voorjaar op bedden in rijen ; de rijen ruim drie voeten en de Plantzoenen in de rij een voet van malkanderen: Bij welke planting men niet moet verzuimen, de pen-wortel in te korten, om goede zijd- wortels temaaken. Als dan de jonge Plantzoenen dedik- •te van een vinger of wat meerder verkreegen hebben ; zijn ze bekwaam om geënt te worden ; dog tot 't oculee- ren behoeven ze maar een kleine vingers dikte te heb- ben , of nog minder. Het is aanmerkelijk, dat uit het zaad zoo wel van dce-
ze , als van alle andere zooiten van ooft-vrugten, door- gaans meest flcgtere en geringere zoorten van vrugten , ten opzigte van de fmaak voortkoomen, en niet als bij geval of geluk, een regt goede fmaakelijke zoort uit ver- kreegen-word ; gelijk ook op deeze wijze alle de nu be- kende goede zooiten van ooft-vrugten voortgekomen zijn : Was het derhalven, dat de zorgrijke Voorzienigheid geen ander middel dan de zaaijing, tot voortzetting der zoor- ten beraamt haddde, en niet gelukkig de Ent-kunst uitge- vonden waare, zoude men een goede zoort niet langer |
APP. 09
kunnen behouden , dan de boom duurt, die ze draagt;
daar men nu door dit middel, dezelve tot in 't oneindige kan vermeerderen. Maar wil iemand nieuwe goede zoor- ten van Appelen uit 't zaad winnen, zoo moet hij een groote menigte jonge uit 't zaad gewonnene Appelboom- tjes bij malkanderen boschwijze planten , en dezelve zon- der verënten laaten opgroeijen en vrugten doen draagen; wanneer hij dan één, ofwel eenige beste zoorten daar uit verkrijgt ; heeft hij reden vergenoegt te zijn. De overi- ge boomen kan men in 't vervolg tot brand- of werkhout bezigen. De Appel-boom wil in allerleij goede vrugtbaare gron-
den zeer wel groeijen , dog bemint liever een kleijagtiga ot lijvige, dan een heel losfe zandgrond. Men plant de- zelve meest op ftam en tot Buis/ons, Struik- of Naan- tjes-boomen, en weinig aan Espaliers of tot heggen; hoe- wel dit laatfte nog al gefchied, 0111 de cieraad in fraaije tuinen, of om de grond te befpaaren ; dog dar, mo atmen van de fijnfte en draagbaarfte zoorten verkiezen, alsPe- pin d'Or, Renette d'oré, Parmains, Pomme d'Apis, Pomme de Paleßine, Cuijinot, enz., en die moeten op Paradijs-flruik geënt zijn, op dat ze niet te weeldrig groeijen. Van de Appelen kunnen verfcheiderhande fmaakelijke
fpijzen, en die wel verre van ongezond te zijn, voor vee- Ie, inzonderheid hardlijvige en hijpocondrifche geitellen, zeer nuttig zijn, in de keuken bereid worden ; wij zullen 'er de voornaamfte, benevens derzelver toebereiding, van aanwijzen. Om Marmelaade of Moes van Appelen, ook Appel-
fmods genaamt, te inaaken. Neemt van de beste zoort van zuure Appelen, fchilt ze,
fnijd ze in kwartieren, en doet 'er de klokhuizen ter dee- gen uit, kookt ze meteen weinig water zagtjes week, en doet 'er boter en zuiker bij, na maate gij het zoet be- geert; voorts een weinig geitooten caneel en citroenfchel, roert het op 't laatfte met een houten lepel tot moes ; zoo is het gereed om op te disfehen : Is het te dun en waterig, kan men wat fijn gewreeven wittebrood of geftooten bis- cuit daar onder mengen; zommige doen hier ook kren- ten in, dat het gantsch niet bederft. Deeze Marmela- de fmaakt zeer aangenaam , bij allerleij zoort van gebra- den ofgeftooft vleesch, als meede gebakken visch. Appelen gedampt of gefmoort.
Neemt goede zuure Appelen, fnijd 'er debloemenfteel uit, en doet ze zonder dezelve te fchillen, in een pot of pan , met een weinig water, boter, zuiker en gezuivert anijszaad, - ter deegen toegedekt, op een zagt vuur lang- zaam ftooven, tot dat ze gaar en week zijn. Gedampte Appelen, op een andere wijze.
Neemt Appels als boven, haalt 'er met een final pun- tig mesje, zoo veel doenlijk is, de klokhuizen uit, zet ze dan in een pan of pot, en doet 'er een glas Rhijnfche of witte Franfche wijn, benevens wat citroen- of oranje- fchellen', caneel, zuiker, en genoegzaam boter bij, dekt de pot digt toe, en laat het op een klein vuur twee uu- ren lang zagtjes ftooven of fmooren , is zeer fmaakelijk. Zoete Appelen met Spek.
Neemt zoete Appelen, fchilt ze of laat ze ongefchilt, na believen, fnijd ze in kwartieren, doet'er de klokhui- zen uit, en laat ze met een weinig water) boter en zui- N 2 ker |
||||||
*
|
|||||||
APP.
|
||||||||
loo APF.
|
||||||||
doet'er een kortte deeg in, zamengeftek uit tarwen-meel,
boter en water, zodanig, dat't deeg over de rand komt; neemt d in beste zuure Appelen, die gefehilt zijnde , in kwartieren worden gefneeuen , legt die op uw deeg , tot dat de pan vol is, doet 'er dan zuiker, boter, gettooten caneel en een weinig foelie bij, bedekt het met een bo- ven-korst, die gij aan de onder-korst v^st knijpt, en laat het op voorfclneeven wijze langzaam gaar bakken. Een zoogenaamde Popeline van Appelen.
De Appelen tot bekwaam dix moes gekookt zijnde, zo mengt 'er zes eijeren onder, waar van de helfte zonder 't wit , en die alvoorens ter deegen geklopt zijn, als ineede wat zoete room, zuiker en kaneel na goedvinden ; "befmeert dan uw taarte-pan ter deegen met boter en ge- ftooten biscuit, doet 'er uw bereid Appel-moes in , en wederom biscuit 'er over ; laat het dan met weinig vuur onder en boven gaar bakken , is zeer fmaakelijk. Appel-zop , of zogenaamde Appel-en-bolle.
Neemt tarwen-brood, hoe ouder hoe beter, fnijd het aan zeer dunne plekken , neemt verders van de beste zoort van zuure Appelen , fnijd die, gefehilt zijnde , aan dun- ne ftukjes of fchiiven, en mengt onder uw Appelen, zui- ker, een weinig geraspte citroen-fchil, en zoo men wil, wat korenten; neemt dan een pan die taamelijk diep is, fchikt hier eerst een laag brood in, daar na een laag van uw toebereide Appelen, voorts weder een laag brood, en zoo veivolgens , tot dat de pan bijna vol is, tusfehen ieder laag moet een weinig boter gedaan worden ; voorts neemt men de helft witte wijn, en de helft water, en giet dit in de pan, t"t zoo veel dat alles bekwaämelijk be- vogtigt zij, Iaat het dan met cendekz.1, dat ter deegen fluit, 'er opgedaan, zagtjes gaar ftooven, gaar zijnde, doet men de pan onderfte boven ope;n fchotjl , als wan- neer het niet kwalijk na een Appel-taart gelijkt, en ook niet minder van fmaak is; daar zijn 'er, die op de bo- dem der pan een laag van dun roggen-brood leggen, dit is zeer goed voor het aanbakken. Ook kan men min kost- baarder Appel-en-bolle, het zij voer een groote huishou- ding, kinderen of dienstbooden , maaken, die nogthans zeer fmaakelijk is; men neemt maar gemeener zoort van Appelen, en in plaats van tarwen, grof weiten brood , het zelve voorts met water, waar in een genoegzaaine hoeveelheid bruine pot-zuiker of fijroop gefmolten is, om het zoet te maaken, bevogtigende ; en 'er verders niets dan wat boter bijdoende; de behandeling is anders het zelfde, als de voorfchreevéne. Om een Appel-vlade te maaken.
Neemt Marmelaade of App dmoes, op voorfchreevéne wijze toebereid, giet 'er bij een half mengelen zoete roomi de kruim van een fiuivers oud tarwen brood fijn gewree- ven, wat zuiker, een weiniggepoeiierde caneel, en roert het ter deegen door malkanderen; beftriikt dan uw fcho- tel met boter, waar op wat fijn geftooten biscuitgelroo't is, en doet hier uw bereid Appelmoes in, waar over gij mee- de wat geftooten biscuit en boter zult doen, laathetzagt- jes gaar bakken, is een lekker eeten. Op een andere manier.
Neemt zes of agt goede zuure Appel in, fchilt' die, fnijd
ze aan fchiiven en neemt 'er de klokhuizen uit, bakt ze
in de koëkpan in boter; gaar zijnde, zoo doet ze in een
holle tinnen of aarden fchotel; neemt verders de kruim
van
|
||||||||
ker zagtjes gaar ftooven ; zommigen doen 'er ook gezui-
vert anijszaad en fijn gefneeden citroenfchel bij : Van tijd tot tijd moet men deeze Appelen omfchudden, dewijl ze anders ligt aan de pan zetten : Het fpek (dat gerookt of gedroogt moet zijn) , dient mager of wel doorgroeit te weezen, za! 't lekker zijn, én men Iaat het bijzonder gaar kooken, als wanneer men het in dunne Hukken ge- fneeden zijnde, in een fchotel legt, 'er de gekookte Ap- pelen over doende, en alzpo ópdischt; oox laaten zom- mige het gekookte fpek in zijn geheel, en leggen het bo- ven op de Appelen. De beste zoort van Appelen hier toe, zijn de witte en geele Ziiverlingen, zoete Reinet- ten, enz. t Om Appel-koekjes te maaken.
Neemt van de beste zoorten van zuure Appelen, fnijd die, gefehilt ziinde, in djkke fchiiven , en doet 'er de kroos of't klokhuis uit, maakt dan een taamelijk dik be- flag van tarwen-meel, waar in de ruimte welgeklopte ei- jeren, wat rooze-water, een weinig gepoeijerde caneel, en een klein fcheutje brandewijn gedaan is, trekt door dit be- flag uw fchiiven appel, één voor één, en laat ze in kooken- de reuzel of boter zoo lange kooken, tot dat ze een be- kwaame koleur hebben bekoomen, als wanneer men ze warm of koud na believen voordischt, na'er poeiierzui- ker over geftrooit te hebben ; is een aangenaam en lekker gebak. Appel-Struif.
Neemt van de voorfchreevéne marmelaade of appelmoes, zoo veel op een asfiet gaat; doet 'er dan vijf of zes fijnge- ftootene biscuiten, een weinig caneel, gefmolten boter , zes ter deegen fijn geklopte eijeren en een vierendeels pond beste corenten bij, roert dit wel door malkanderen, en laat het in een taarte-pan met zagt vuur van onderen en bovenen gaar bakken. Om een Appeltaart te maaken.
Neemt beste zuure Appelen , benevens één of twee quce-peeren, fchilt ze, fnijd ze in {lukken, en doet 'er de klokhuizen uit, kookt'er dan een behoorlijk dik moes van, bij het welk men geftooten caneel en zuiker naar goedvinden voegt, als meede vier of vijf geftooten bis- cuiten , na .dat de Appelen vogtig zijn , en men de taart wil groot maaken; wijders doet men 'er boter, fijn ge- fneeden fucade , en het uitgedrukte zap van een citroen "bij, laat dit dan te zaamen nog een weinig opkooken , en wanneer het koel geworden is, zoo doet het in een fijne taarte-korst, en laat het met langzaam vuur, onder en boven gaar bakken> kunnende gemeenlijk in een half uur gefchieden. Op een andere manier.
Neemt Appelen als vooren, fchilt ze en fnippelt ze klein, doet 'er zuiker, corenten, èen weinig citroen- fchil, oranjefnippels , en fijn gefneeden fucade bij, laat dit te zaamen met een goed fhik boter en een bier-glas Rhijnfche of witte Franfche wijn, of bij gebrek van dien, met zoo veel water opftooven, tot dat de Appelen week worden; neen.t ze dan van't vuur, en laat het koud wor- den , als wanneer het in een fijne taarte-korst gedaan, en gaar gebakt word, als boven. Qgi een Appel-pasteij te maaken.
.Neemt een%epe koperen taarte-pan, die wel vertint is, |
||||||||
APP.
|
|||||||||
APP. ioz
|
|||||||||
van een fluivers wittebrood, laat dat in melk weeken ,
■\ocgchi-r bij zes.eijeren, die ter deegen geklopt zin, twee lepels vol witte poeijer-zuilièr, wat citroen-fchil en een weinig gepoeijerde kaneel, roert dit alles ter deegen onder mal.umderen, en doet liet dan op de Appelen, waar na men 'er een taarte-dekzel oplegt, en i,,et een weinig vuur onder en boven eengroot kwartiers uui lang laat bakken, is zeer fmaakelijk. Om Appel-brij te maaken.
Neemt van de beste zoort van zuure Appelen, fehilt die en fnijd ze aankvvaitieren, 'er ter deegen de klok- huizen uitneemende, kookt dan de Appelen met bijvoe- ging van een weinig boter en roozewater tot moes, roert 'er dan wat tarwen of'weiten meel in; laat in een aparte pot karnemelk geduurende een uur lang zagtjes koo.ten, roert hier dan uw Appelen, enz. in , en laat het dan nog eenigen tijd op..oo..en , ter deegen op roeren pasfende , een bekwaame di. te bekoomen hebbende, disent men het warm op, en eet het met een weinig zuiker. Om Appelen te confijt"n.
Men neemt hier toe de beste.en van de droogde zoort van zuure Appelen , die, na dat men dezelve dunnetjes ge- fchilt, ende klokhuizen 'er ter ciccgen uitgehaalt zijn, tot week wordens toe in water laat opwellen, daar twee uuren lang wijngaards ranken in zijn gekookt; week be- g.nnende te worden, doet men ze op een doorfhg, en beftee' t ze met week gekookte gefnipperde citroen-fthil- len ; neemt verders zoo veel gewigt broodzuiker , als uw Appelen weegen, drukt'er na de hoeveelheid van uw con- fijtuuren, het nat van 3 of 4 citroenen onder , en koo' t uw zui .er tot een fiiroop, opp-sien te dezelve ter deegen te fchuimen, waar na gij 'er uwe Appelen in doet, de- zelve eenige wellen lastende op 00 .en , totdatze bekwa- melijk week zijn , als wanneer men ze uit de fijroop neemt, en koud geworden zijnde, in potten doet, metdefij- roop koud 'er over, bewaart ze op een drooge plaats, is een aangenaaine en gezonde Confijtuur. Om Geleij, of Rob van Appel'n te manken.
Neemt hier toe van de beste zoort van zuure Appelen , raspt die op een diergelijke rasp, daar men gewoon is, pe- perwortel meede te raspen, drukt dan het nat door een fchoone doek, en voegt bij ieder mengelen zap, 't zap van twee citroenen , als meede drie-vierde pond zuiker bij ieder pond zap, en behandelt het verders even eens als bii het maaken van de Aalbesfen-geleij of Rob ge- leert is. Op een andere manier.
Neemt een doziin Franfche Renetten, of andere goede Appelen, fnijd ze in kleine (lukken, giet'er drie of vier pinten water op , en kookt ze tot op twee pinten af; drukt ze vervolgens door een linnen doek, om 'er al het zap uit te persfen; weegt dan bij die twee pinten zap vier pond zuiker, laat het m t malkan 1er koo.;en , tot dat 'er een Geleij van word; m?nr om'er een aangenaame fmaak aan te geeven, kan men 'er een citroen in uitdrukken ; men gebruikt zodanige; Geleij van Appelen, om met dezelve allerleij witte Conntuuren te dekken en te bewaren. On de Appelen te droogen.
Men kan de Appelen ook, het zij gefchild of onge- fchild, droogen, en dezelve als dan tot een goede wïn- |
|||||||||
terfpijze gebruiken, wanneer de groentens, als kool,
wortelen, raap en, enz. tegens het voorjaar meest gecon- fuineert en verorbert zijn. Veel gefchied dit in Hoog- jbuitschhnd en Frankrijk. Dit t&Jn het huishoudelijke 00.; zeer voordeelig, want als 'er een goed vrugt-jaar is, dat menigvuldig ooft voortbrengt, moet men dikwils een menigte Appelen zien verrotten en bederven , die men niet v^r.ioop.n nog zelfs verorberen kan: Is het dan in een diergelijke omltandigheid niet voordeelig en nuttig, de overvloedige Appelen te droogen , om ze in een faizoen, daar weinigin te bekomenis, voorzig zelven en zijn huis- gezin tot fpijze te gebruiken ? te meer , dewijl de gedoof- de drooge Appelen, geen ongezond nog onaangenaam voedzel zijn. Om Appelen te droogen, behoeft men niet anders te
doen, dan dezelve, 't zij gefehlt of'ongefchilt, inkwar- tieren te ihijden , de kroos of klokhuizen 'er uit te doen , en ze vei volgens op planken met gaten doorboort, of op van rijs gevlogtene horden te leggen, en in een bakkers- oven, na dat het brood 'er uitgenoomen is , langzaam te laa- ten droogen ; tot dat alle vogt 'er genoegzaam uit is .wan- neer men ze op een drooge plaats in vaatjes af doozen be- waart. , In Duischlahd en Frankrijk is men gewoon, niet alleen om de Appelen, maar ook om Pee- ren, Queën, Pruimen, Abricoofen, enz., als meede al- lerlei groentens , voornaamelijk Bloem-kool , Erte- en Boone-peuleii, Artifchokke-floelen, en meer andere, te droogen,zig hiertoe van een oven bedienende, die in 't vierr kant van ongeveer 10 voeten lengte, 6 of 8 voeten breedte, en ook zoo veel hoogte cpgemetzelt is , wordende van onderen gefloo! t, en zijnde boven het vuur of (lookruiin- te , met iizere p'aaten rook digt gedekt ; van binnen is dezelve met ijzeren ftaaven overdwars boven eikanderen geplaatst, voorzien; om daar op de planken of horden met de vrugten te zetten; hebbende de oven tot dien ein- de aan de eene zijde een deur , die digt kan geflo- ten worden; wijders heeft den oven van boven een klein lugtgat, dat men na vereisch kan fluiten en openen. In zodanige ovens v/orden een groote meenigte vrugten en groentens van allerlei zoort, tot een nuttig gebruik geJroogt; en dus kan een Huisvader op 't land woonen- de, en wiens hof van veele vrugten is voorzien, een diergelijke oven tot zijn gebruik en voordeel laaten toe- ftellen, kleinder of grooter, naar de omitandigheden of omflag; of anders, gelijk gezegt is, zig behelpen met een bakkers-oven. Als men de gefchilde Appel-kwartieren, geduurende het
droogen, zomtiids met beste fijn geraspte broodzuiker be- ftrooit, en dezelve niet al te (chielijk droogt, zoo zal men gedroogde Appelen verkrijgen, die voor geen confi- tuuren behoeven te wijken.. Om Appel-drank , of C'jder te maaken.
Van veele manieren, om deeze drank te bereiden, heb ik 'er bij eigen ondervinding, geene beter bevonden, dan deeze, waarom ik miï ook zal vergenoegen, deszelfs bereiding op die wijze alleen te p'aatzen. De Appelen die men hier toegebruikt, behoeven geen«'
zins van de besten te zi|n, ia de minde ia geuren fmaak zijn zeer goed 0:1 deezen drank te bereiden , alleen dient men zorgc te draagen , dat ze hunne volkoomene rijpheid bekoomen hebben. ' In Normandien, aan wiens inwoonderen de uitvinding
van deeze di ank word toegefehreeven, bedient men zig
tot kneuzing der Appelen, van een grbote cirkels-wi;ze
N 3 kuipj
|
|||||||||
i»3 ' APP.
kuip , waar in een ztvaar blok, op de wijze van een mo-
lenfleen, door een paard word bewoogen: Dog in onze gewesten, daar men telkens zulk een menigte van die drank niet bereid; kan men zeer gevoeglijk do Appelen in een kuip, wiens bodem ter deegen iterk en vast is, met een blok, waaraan een handvatzel zit, bij wijze van een ftamper, door een mensch laaten kneuzen ; vervol- gens perst men deeze gekneusde Appelen, ter deegen in een pers, die zodanig is toegeftelt, dat het vogt door mid- del van een geutje, in eendaar bij gefielt vat loopt; voorts giet men dit zap in een ton; bij voorbeeld, een anker, houdende de groote van 40mengelen: Neemt dan een- agtfle mengelen drooge gest, die niet wreed is, voegt hier 200 veel Jalappe bij, als op eenbezemtje ftuiver kan leg- gen , doet dit te zaamen in een pot, die 4 mengelen of meerder houd, en giet 'er allengskens van het uitgeperste zap bij, het zelve onderwijlen met een zuivere boender ter deegen onder malkanderen klenzende , t et welk ge- fchied zijnde, giet men dit mengzel in het vat, het zelve ter deegen door het fpongat omroerende ; wanneer 't dan begint te gesten , zoo moet het fpongat alle morgens met de vinger fchoon gemaakt worden, en het vat geduurig aangevult, op dat het vol blijve ; inde eerite vijf of zes dagen, zal de gest bruin en taai zijn, dog men moet 't nat zoo lang laaten werken , tot dat de gest wit en helder wor- de , 't geen gewoonlijk in 14 of 15 dagen gebeurt ; als dan moet het gesten belet worden, om dat anders de Cijder veel van deszelfs kragt zoude verliezen. Om deeze gesting, die geweldig is, te doen ophouden,
zoo moet het vogt in een fchoon vat overgeitooken wor- den ; dit vat bijna vol zijnde, zoo doet 'er bij 12 lood grof affchuurzel van roode gebakken Heen, en roert het zelve ter deegen met een Hevige flok om, vult dan het vat tot op fchraag een vierde mengelen, laat het'dus vijf of zes uu- ien rusten, en giet 'er dan zoo zagt mogelijk een-vierde mengelen koorn-brandewijn bij, waar na men het fpongat digt moet toefloppen, dog laaten'er het zwikje oflucht- pennetje nog een dag of twee uit ; na verloop van welken tijd men het ook in de opening moet fleeken, en (luiten het allengskens digter, tot dat het geheel toe is ; laat dus het -vat ten minden een jaar leggen, en is het derke Cijder , zo zal ze , hoe langer men ze bewaart, hoe zwaarder worden. Vind men bij het aftappen op vlesfen, dat zij niet helder is, zoo kan men ze op deeze manier klaaren en fchoon maaken. Neemt een 'half mengelen oud bier, en doe daar in een drachma vifihlijm, dat ter deegen is geklopt en fijn ge- fneeden ; laat dit 3 of 4 dagen liaan, het zeive van tijd tot tijd omroerende, op dat de lijmagtige doffe zig niet aan den bodem zette, en dus belette, behoorlijke uitwerking op het vogt te doen ; wanneer het nu een dikke en taaije lil is geworden , zoo klets het ter deegen met een boender in een pot, 'er eenige Cijder onder mengende, voegt 'er dan een-vierde pond gruis van gebakken fteen bij, en roert het met bijvoeging van eenige Cijder, nog eens ter deegen .om, waar na men dit mengzel in het vat giet, behoorlijk met de roerfpaan onder malkanderen mengt, en het vat we- der digt toefluit : De volgende dag lugt geevende., zal men de Cijder helder en klaar vinden, en behoorlijk kunnen af- kappen. •De Cijderzuur geworden zijnde, kan men dit op de vol-
gende wijze verhelpen : Neemt tot een anker Cijder, een Ihalf mengelen melk, en doe daar in een "halve drachma ter deegen fj in geklopte vifihlijm; dit een half uur te zaamen gekookt hebbende, zoo giet het door een doek , waar na ' test%vt eentaaije lil geworden zijnde, ter deegen met een |
|||||
APP.
boender moet geklenst worden, en 'er omtrent een half
mengelen van de Cijder onder gemengt, waar na men'er een half pond gebrand krijt, en een-vierde pond gebrande oesteifchulpen , ter deegen fijn gemaakt, bijvoegt, en't zelve, benevens nog een mengelen van de Cijder, ter dee- gen onder malkanderen klutst, en dit gcheele mengzel ver- volgens in het vat giet; waar na alles ter deegen moet oin- geroert worden , het welk gefchied zijnde, het zuure ge- deelte zig aanllon-Js door het fpongat zal ontlasten ; laat het dan één uur openftaan , en flopt het vervolgens toe ; na verloop van 4 of 5 dagen, moet men het in een zuiver vat aftappen, en 'er een-agtile mengelen klaarzel bijdoen, waar na eenigen tijd gerust hebbende, hetzelve op bou- teljes moet afgetapt worden. Zomtijds is de Cijder olieagtig, fpruitende dit gebrek-
voort, dat de Appelen niet van een en dezelfde hoedanig- heid geweest zijn; dewijl het zap van onrijpe vrugten zig zelden in de gisting met dat der rijpe wil vereenigen ', het zuure deel van 't eene overwint het andere, en fcheid 'er de olie-deeltjes van , geevende dit een vuile en on- aangenaame finaak aan het vogt; het middel, om dit te verbeteren, beflaat hier in: Neemt tot een anker, een halve drachma zout van wijnfleen, en één drachma half zoete geest van Jalpetsr, mengt dit te zaamen onder een half mengelen afgeroomde melk, en klenst het ter deegen onder een ; doet het vervolgens in het vat, roert het om, doet het fponsgat ter deegen toe, en laat het dus twaalf of vijftien dagen rusten; de olieagtigc deelen zullen door dit middel boven drijven, en men zal het vogt fchoon van zijne moer en olie kunnen aftappen ; wanneer men een kraan een duim hoogte boven den bodem fteekt ; vooral moet men in agt neemen, wanneer het langzaamer begint te loopen, of 'er ook olieagtige deelen uitkoomen; het weis niet gebeurt, voor dat het goede vogt meest daar af is, doet bij het afgetapte een-agtfle mengelen klaarzel, om het helder te maaken, en fluit het vat digt toe, kun- nende men het dan , na verloop van agt of veertien da- gen , in vlesfen aftappen. Zomtijds word de Cijder weldradigof lijmerig, én dan
is 'er geen beter middel om ze weder te regt te bren- gen , dan dit volgende : Een anker met heel taaije Cijder hebbende, zo klenst dezelve drie kwartier-uur met de roerfpaan door, en doet 'er dan drie kwart pond gemee- ne fijn gewrevene Aluin bij, roer het circa een halfuur lang, met de Aluin 'er in, en flop als dan het vat toe; binnen agt dagen zal al de flijmerigheid verdunt worden, en de Cijder tot een goede gcfteltheid gebragt zijn : Tapt ze dan in een zuiver anker over, en doet "er een acht- lle mengelen klaarzel bij, roert dit ter deegen door en flopt het vat digt. De flijmerigheid van minder belang zijnde, moet 'er ook minder Aluin bij gedaan worden, en voor 't overige op dezelve wijs behandelt. Door de flegte hoedanigheid der vrugten, word de Cij-
der zomtijds wel vliezig: als mede dat het vat niet ter deegen is fchoon geweest, dikwils om die zelve reden muf: Om deze beide gebreken te verbeteren, moet men ze opnieuw door middel van G «ten Jalappe am 't wer- ken helpen , en ze drie a vier dagen laten gisten ; fleekt ze dan op een fchoon vat over, en giet 'er twee ons zoete geest van falpeter bij; flopt dan het vat toe; Dit be- neemt haar de onaangename geur, en bewaart ook de Cijder voor laf worden. Veeltijds is de Cijder wit-: Om haar nu een aangena-
me en fraaije koleur te geeven , moet men niet anders doen dan een half pond witte poeijer-zuiker in een ijze- ren |
|||||
APS. APT. APU. A?Ij: AQU". io#
het zevende of laatfte zoort van Infeften, dat vleugeloo-
ze diertjes zijn, genaamt. - APS1JCHIA ; Magteloosheid, verval van kragten. APTISTOS, Vrugt die ongefchikJ is, KoornofZaad, APUA, zie SARDIJN. APIJRENA BACCA ; Eene bezie die geen kernen
heeft; hier word ook een zoort van druiven zonder pit- ten door verdaan. APIJREXIA ,• Dit is de tijd wanneer een zieke zig
zonder pijn gevoelt, of wel die tusfehenpoozing, die'er tusfehen twee verheffingen van ziekte of koorts verloopt. APIJROMELE ; Een Spatel zonder knop of oor- lepel. APIJRON METALLUM , word dusdanig metaal
door begrepen, 't welk zo dra het uit de mijn gebaale is, zonder nog in het vuur geweest te zijn , zuiver en goed is : Gemeenlijk word levendige zwavel ook Apij- ron genaamt. AQUA, zie WATER. AQUA ALMA & CKLESTIS; is fijne fterke dik-
wils overgehaalde Brandewijn. AQUA ALREGI; Kalkwater. AQUA ARTICULORUM, zie LEDEWATER. AQUA BENEDICTA , zie GEZEGEND WA- TER. AQUA BITUMINOSA , ftinkend water , dat met
een zoort van vuil hars of berg-olie opgevult is. AQUA DISTILLATA; overgehaald water ; is twee-
ledig : 1. Beftaat het in fchoon regen-water dat overge- haalt is, om het des te zuiverder te hebben , en ten 2. in het overgehaalde vogt van eenofverfcheidenezoor- ten van Planten en Kruiden. AQUA DIVINA, zie WONDER-WATER. AQUA ELSABON; Deze naam draagt mede hetge- meene zout water. AQUA FONTANA; Fluviatilis; Nivis; Pluvialis;,
Roris. Bron, Rivier, Reegen , Sneuw en Dauw-wa- ter, zijn van alle wateren de zuiverfle, en behelzen en- keld een weinig falpeter met eenige kalk-aarde. AQUA FORTIS, zie STERK WATER. AQUA GLAREALIS, zie LEDE WATER. AQUA INTER CUTEM; dus word het water tus- fchen vel en vleesch zittende, genaamt. AQUA MARINA, zie ZEEWATER. AQUA MARTIALIS ; Staalwater , van dezen aard zijn verfcheidene Bronwateren; als die van Spa, Pyr- mont en anderen. AQUA MERCURIALIS, zie KWIK-WATERS
AQUA MINERALIS; Mineraal-water, Bron-waterr water dat met veele deeltjes van verfcheidene mijnftoP- fen behebt is. AQUA OPHTALMICA, zie OOGWATER. AQUA REGIA, zie KONINGSWATER. AQUA VULNERARIA, zie WOND-WATER. AQU^E DUCTUS ; Eene waterleiding, wordende door middel van daar toe gemaakte canaalen of buizen r het water van verre geleid, waar men zulks begeert te hebben. Het betekent ook verfcheidene buizen of ca- naalen des menfchelijken lighaams ; als bij voorbeeld de openingen der hersfeii-kameren, die -van de een in dé* ander Ioopen. AQUALICULUS, zie ONDERBUIK. AQUATILE; Hier word al dat geene door verftaan, wat in 't water leeft of groeit. Alle Dieren verdeelt- men, of in Aquatilia, zijnde de geene die in 't water, Ter-
|
||||||
APP. APR. APT.
-' i
«n pot of pan op het vuur te laâten branden en braden, tot dat het geheel zwart en bitter is ; giet 'er dan een half mengelen kokend water op, roert het fterk om, en laat het een quartier uur hevig metnialkanderenkooken, ver- volgens koud geworden zijnde, zo doet het door een fij- ne doek Ioopen, en bewaart het in flesfen; meteenacht- fte mengelen van dit nat waar in een dragma fijn gewre- ven Aluin is gedaan, gefchiedende dit om de koleur be- ftendig te doen zijn, kan men een geheel anker kleuren. Nog dient aangemerkt te worden, dat aan het infini-
ment waar mede de appelen worden gekneust en geperst, geen ijzer of eenig ander metaal moet zitten, dat de Ap- pelen kan raaken, dewijl zulks de Cijder een onaange- naame koleur mededeelt. APPEL DER LIEFDE, zie GULDEN-APPEL- APPETITUS AMISSIO, zie ANOREXIA. APPETITUS CANINUS: Hondshonger; is een ge- duurige trek en begeerte tot eeten ; zo dat de gcene die hier mede gekwelt is, het geene dat hij heeft gegeeten, fchielijkzonder dat het verteert is, het zij doorbraaken or afgang weder kwijt raakt. De oorzaak hier van is een hevige zamentrekking dermaage, .wederom uit drie bijzondere kwaaien fpruitende ; als ten eerften een fcherp zuur, zijnde tot deszelfs geneezing niet beter, dan tem- perende middelen , (Abforbentia) en wel inzonderheid zout van wijnfleen ; ten tweeden wormen, daar bittere dingen goed voor zijn ; en ten derden een zwaare koude in de maag, zijnde hier niets dienstiger voor als verwar- men de middelen, xvordende in dit ongemak het maatig ge- bruik van Canarifche fek of Spaanfche wijn zeer aange- preezen. APPETITUS DEPRAVATUS : Bedorven eetlust,
welke men gevoeglijk in twee zoorten kan verdeelen : Onder het eerfte dat gebrek bevattende, behoort, wan- neer iemand kalk , fteen>, aarde of eenige andere dingen, die niet onder de eetbaare zaaken hehooren , nuttigt : Deze ziekte word Pica genaamt. Onder de tweede zoort begrijpt men, de lusten waar aan zommige vrouwen in de drie eerfte maanden van haare bevrugting onderhevig zijn; wanneer die lust zig mede op iets dat anderzints niet eetbaar is, vestigt ; en 't geen dikwils veroorzaakt dat een zulke vrouw, dit niet bekomende, een miskraam krijgt, of wel een vrugt baart, die een zogenaamd moe- der-teeken of plek heeft,- deze ziekte draagt de naam van Malacia. APPETIJT; Trek of lust tot eeten en drinken:
Men verftaat hier ook andere natuurbegeertens door, als lust tot wandelen, flaapen enz. APPLICATIO ; is zo veel als wanneer de Genees-
meester eenig werk verrigt; als bij voorbeeld zelve aan een zieken, eenige in- of uitwendige medicijnen geeft : ook beteekent het verbinden van wonden , en opleggen van plaafters door den Heehneefter. APPROPRIATA ; zijn zodanige Geneesmiddelen,
Welke aan een zeeker deel des lighaains en deszelfs ziek- te, alleen eigen zijn; bij voorbeeld de booftmiddelen , (CephaUca) de levermiddelen, (Hepatica) en meer ande • ien, die alleen tot deze ziektens haare betrekking h eb- ben. • APRACTA ; Schaamdeelen, die tot het bijflaapen en t'oorteelen onbekwaam zijn.' APRICOSEN, zie ABRICOZEN.
APRIL, zie GRASMAAND.
APTERIA; dus word in bet fijstema van Linnœus,
|
||||||
io4 AQU. ARA.
Terrestria die op 't land en in 't water leeven : Ook
heeft men veele kruiden , dje onder de Aquatilia be- hooren ; die enkel in het water groeijen. AQUEUS HUMOR OCUL1; Hu waterachtige vogt
der oogeia, is in 't vooiile gedeelte van 't oog, aan de hoornagtige huid beiloten, en word door zijn eigen buis- jes van en naar het oog gevoelt;. Door dit vogt bewaart het oog zijne ronde gedaante, dewijl het de gezigt-ftraa- len als te zaïnen brengt, en de regenboog of Iris 'er als in zwemt, wordende ook door deszelfs verduiite- ring veele ziektens veroorzaakt. AQUILA, zie ADELAAR.
AQUILA, zie AREND-V1SCH.
AQUILA; In de Scheijhunde word dezen naam aan
verfcheidene Prceparata of bereidingen gegeven. Dus word het Ammoniak-zout, enkel Aquila , ook Aquila Al- ba en Aquila cœlestis genaamt. Het geen men uit de fublimatie van Spaanfch groen en Ammoniak-zout verkrijgt, draagt de naam van Aquila veneris : Door Aquila nigra word mede de Spiritus Cadmiaz verftaan. AOUILEGIUM , zie AKELE1J.
AQUILINUS, zie ADELAAR-STEEN.
AQ U O S US ; wa teragtig.
ARABISCHE GOM; Gummi Babijlonicum vel The-
baicum; is een klaare doorfchijnende wit geele Gom, die een wateragtige en flijmige fmaak heeft; zij vloeit uit een zoort van Denneboomen , en word in kleine Huk- ken in groote vaten tot ons overgebragt; zelden is zij onvervalfcht, en meerendeels is de geene die onder die naam verkogt word, een mengzej van allerlei andere Gommen, uit Perzik-, Pruimen KerJ'e-boomen; dog dit bedrog kan men ligt ontdekken, "dewijl de echte Gom in het water gelegt zijnde, terftond fmelt, dat de vervalfclv te geenzints doet. De beste dezer gom is vast, glin- fterend , klaar en doorfchijnende , een weinig zoet, dog bijna fmakeloos in den mond, en van gedaante naar ge- krompene wormen gelijkende: Weinig Geneesmiddelen worden 'er van bereid ; men prijst ze nogtans tegens den rooden loop , fcherpe pis, hoest, rauwe keel en zinkin- gen , als zeer heilzaam aan. ARABISCH JAAR; is een maan-jaar beftaande In
354 dagen, en bij de Turken in gebruik. ARABISCHE STEEN ; Is een wit marmer in Ar -
bien wordende gevonden, en dat veel overeenkomst met het wit albaster heeft. ARACHNEUS , zie SPINNEKOP.
ARACHNOIDEA TUNICA; word door de Ontleed-
kundigen die fpinnewebswijze rok , of tweede huid der hersfenen, tusfehen het harde en zachte Hersfenvliés zittende, genaamt ; zij heeft veel gelijkenis na 't weef- 'zel dezer Dieren, en men kan 'er geen de minfte bloed ■ vaten in befpeuren. ARACK; Is een gedistilleert water uit de Suri van
den Cocus-boom wordende geftookt ; het word bij de In- Aiaanen in plaats van brandewijn of jenever gedronken , en komt in kragt met het eerstgenoemde vogt zeer wel overeen : Veel word het in Engeland en zelfs ook in Nederland tot de Punch gebezigt. . ARADOS; een bederf in de vogten, uit een ongere-
gelde gisting of.fermentatie in de maag ontftaande. ARJEOMETER; Is een Werktuig, wordende ge-
fcruikt niii de zwaarte der vloeiftoffen of vogten te mee- ten; Gewoonlijk is het' zamengeftelt van eendunnegla- zea bol, meteen lange hals, van boven verzegelt, en met zo veel zeer fijne looden hagel, of nog beter kwik ^arigevult, als daar toe nodig is. |
||||||
ARA. ARB. ARC.
ARJEOSIJNCR1TÖ8 ; Dus word een menfeh van
een zwak lighaamsgeltel genaamt. ARALIA; Bezien-dragende Angelica. (Aralia Linn.
Spec. Plant.) is een Ianglevend Kruidgewas, natuurlijk in Virginien en Canada groeijende, .en dat hier te lande somwijlen in de kruidhovengekweekt word : Door fcheu- ring word het in de maand maart of april voortgezet, en vereischt een goede grond en warme lr.and-pla.its. Daar is ook een boomachtig groeijende zoort van , in Virginien wasfende; dog die minder bij ons bekend is. Van de kragten dezer Kruiden, kan men niets met zeker- heid melden. ARANiEA, zie SPINNEKOP.
ARANiEA ;. Dit is ook een bergftof van zilver, die
men nergens anders, dan in de mijnen van Potuß en Catamilo in America vind. Zij heeft den naam van de gelijkheid die 'er tusfehen deze bergftof en een'fpinneweb gevonden word. Het beftaat uit fijne zilvere draden , hebbende de gedaante van een zilveren galon of boord- zel dat uitgebrand is. Piet is eene der rijkfte Mine- raalen. ARBEID VAN EEN KRAAMVROUW, zie BA-
RENSNOOD. ARBOR, zie BOOM.
ARBOR DIANjE VEL PHILOSOPHICA , zie
BOOM VAN DIANA. ARBORESCENS ; Arborens ; boomachtig groeij-
jende. ARBORETUM ; Bosch of Plantagie van geplante Boo-
men. ARBOR JUDiE; Judas-boom; (Cercis, Linn. Spec.
Plant.) Deze Boom bloeit in het begin der lente ; de bloesfem is van een violet-koleur y trekkende naar den rooden , gelijk de Indiaanfche Saffraan. Hij word door zijne takken voortgeplant, die ligtelijk willen bewortelen ; dog om het zekerder te neenien, moet men de takken infniiden, onderde aarde leggen, en dus doen wortel fchieten. ARBOR MORTIS, zie TAXIS-BOOM.
ARBOR REGUNDORUM FINIUM; IseenBoom
in Mexico groenende, uit wiens zaad-korrels de beken- de oranje verv Orleans bereid word. ARBOR TR1STIS; zie TREURBOOM.
ARBOR VIT iE ; zie BOOM des LEVENS.
ARBUSCULA; kleine Boom.
ARBUTUS; zie AARDBEZIE-BOOM
ARCÄNUM; Geheim; Geheim middel ; of wel een
zodanig middel dat de kragt heeft om de een of andere ziekte of kwaal te geneezen , en wiens toebereiding door den vinder geheim word gehouden om 'er zijn voordeel mede te doen ; Veel misbruik word 'er van dit woord bij de kwakzalvers gemaakt, die meerendeels waanen Af' cana te bezitten , en veeltijds den Lijder deerlijk bedrie- gen; 't welk een onaffcheidelijke eigenfehap aan dat zoort van volk is. AROANUM DUPLICATUM ; anders ook Nitnm
vitriolatum en Panacea holfntica genaamt; is een zeer goed middel als het bij aanhoiidentheid gebruikt word, tegen allerlei koude koortfen, inzonderheid ook voor da derdendaagfche koorts , als mede tegen de uitteering (Atrophia) der kinderen, met wat ijfer-faffrian en a-itï* manie vermengt; Ook is het dienstig in verftopping der ingewanden en hijpochondrie of miltziekte en melancho- lie. Door zijne heilzame en deugdrijke eigenfch'appen heeft het de naam van Panacea gekreegen. De dofis is tot ;
|
||||||
ARD. AUE. jog
ARDEA, zie REIGER.
ARDESIA, zie LEIJ. • ;
ARDOR ; Een hitte of brand, die in of uitwendig,
zig aan eenig gedeelte van het Lighaam laat gevoelen. ARDOR STOMACHI, zie ZOODE.
ARDOR URINiE, zie HEETE-PIS.
AREA , zie HAIREN.
ARECA; Pinang; Fauffel; bij de Indianen Chofool
genaamt; is een Oost-Indifche vrugt, van koleur en in- wendige marmering, zeer wel naar de notemuscaat gelij- kende, dog niet in gedaante; zijnde na beneden plat en bovenwaarts fcherpagtig. De boom diedeeze vrugt draagt, is Areke of Pinang-boom genaamt, en gelijkt zeer wel naar een Palm- of Dadel-boom : In 't latijn draagt hij de naam van Areca, feu Faufel ; Avellana indica verficolor ; (Areca frondibus pinnatis ; foliolis plicatis oppofitis ; Linn. Spec. Plant.) De vrugt heeft een opdroogende en zamentrekkende kragt, ftilt het braaken, buik en roode loop ; ftelpt het bloeden van 't tandvleefch en maakt de tanden vast : Dezelve word zomtijds in de Chocolade ge- mengt; dog het meeste gebruik dat de Indianen van deze vrugt maaken, is, dat zij een.ftuk daar van op een blad van het kruid Betele leggen, zulks met wat mosfel-kalk beftrooijen, en het dan te zamen kauwen, tot dat ze den mond vol ipeekzel hebben, als wanneer ze het uitfpu- wen of'ook wel doorflikken, om de fpijsverteering te be- vorderen ; het zuivert den mond en de tanden, maakt roode lippen en verwekt een zuiveren adem ; dog de In- diaa-nen maaken 'er een misbruik van , gelijk elders met 't tabakskauwen onder het gemeene volk gefchied: Uit de- ze vrugt word ook de Terra Japonica oï'Catechou bereid. AREFACTIO; Is zo veel als droogmaking van vog- tige of natte dingen. ARENA ,• zie ZAND. ARENARIA, Deze naam dragen in 't algemeen alle
de Kruiden die best in het zand tieren en groeijen. Hier word meede een Plant-geflagt door verftaan, waar on- der Linnjeus verfcheidene zoorten van Alfines bevat. ARENARIUS; Dusdanig word door Rumphius een
zoort van Mosfelen, Arenarius folen, Zaridpijpen genaamt. AREND , zie ADELAAR. AREND-GIER ; Mgijptifche Berg-valk ; lat. Perenop-
terus, (Vultur remigibus nigris, margine exteriore (pra- ter extimas) canis, Linn. Sijft. Nat). Deezen Roofvo- gel is bijna zo groot als een Arend ; heeft een bek als die der Gieren, tot over de helft met geel wasch bedekt; de kop is eenigermaaten driepuntig en van boven plat, hebbende een ftreep van zeer kleine vedertjes zamenge- ftelt, die niet qualijk naar hair gelijken ; de hals is van boven met verfcheide ftaande vederen bedekt, zijnde van onderen meest kaal , dog om laag met veeren bezet: Zijn rug, buik, als mede de zijden zijn plat, daar en teegen zijn de fchouders rondagtig, en fteeken min of meer uit ; de rug word in 't geheel niet door de wieken bedekt, voegende zig deezen plat teegen de zijden. Hij heeft agt en twintig fiagpennen en veertien g'roote ftaartpennen. De buitenfte vinger of toon is door behulp van een vlies aan de middelde vastgehegt ; Zijn pooten die kaal en wrattig zijn , zijn met fterke kromme nagelen of klau- wen gewapent : Het mannetje en wijfje verfchillen ten cencinaalen van koleur, zjjnde het mannetje ovet 't ge- heele lijfgraauw; hals en fchouders zwartagtig met witte plekken aan de randen ; zwarte fiagpennen met grauwe randen, dog de vier uiterlijkfte geheel zwart. Het wijfje is ten eenemaalenwit, met zwarte fiagpennen, wiens bui- O , ten- |
||||||
ARC.
tot een ferupel. Dog men kan in dcszelfs plaats gebrui-
ken de Tartarus vitriolatus of gevitrioolde wijnfle », die niet alleen dezelfde uitwerking doet, maar ook nogkrag- tiger in de gemelde en andere gebreeken is. Wil men het gemelde Arcanum zelfs maaken, zo neemt
men de dode kop (caput mortuum) van fterk water (dat van f alpeter en vitriool gemaakt is;) ontbind het in water, filtreert dan dit water , en laat het helder gefiltreerde vogt over 't vuur uitdampen, tot dat 'dr zig een vliesje op vertoont, (telt het dus op een koude plaats, zo zullen 'er witte crijstallen fchieten, die het begeerde Arca- num zijn. Dog indien deze Crijftallen al te groen wor- den , en men ze witter begeert, moet men dezelve in een fmeltkroes wat branden en dan in 't water ontbin- den, en op de vorige wijze weer tot Crijftallen laten fchieten. iVlaar als men geen Dode-kop van fterk water kan be-
komen , zo ontbind groene of ijzer-vitriool in water, en doet bij de folutie, in water ontbonden v ast f alpeter-zout. of gezuiverde potasch, tot dat 't gefatureert is, dat is te zeggen, tot dat het niet meer opbruiscbt ; zo zal 'er een ftoffe nedervallen , die het begeerde Arcanum duplicatum en even zo goed als 't vorige is, welke men moet afwas- fchen en droogen ; men kan het ook in een fmeltkroes wat afbranden, gelijk boven gezegt is. Daar zijn nog meer Arcana, dog onnodig hier te mel-
den , dewijl 'er dikwijls andere geringer middelen zijn, die dezelve in de uitwerking van genezing overtreffen. ARCANUM CORALLINUM; Is eene bereiding uit.
de Mercur. Prœcipitat. wordende ten minften zes maa- ien met fpiritus vint uitgebrand. ARCANUM COSMETICUM ; Is een blankelzel
dat extra goed is, en word bereid uit een half once Talc. Venet., benevens een once Campher-olie ; dit onder mal- kanderen gemengt zijnde, moet men zo lange in een heet- waters-bad (balnaum maria) laten digereeren , totdat het geheel wit is geworden. ARCENTIA ; Verdrijvende middelen; gelijk de An-
thehnintica, Exanthematica en Pthijriaca. ARCHiEUS ; IIelmokt verftaat hier door in zijne
fchriften de inwendige hooft-oorzaken van alle dingen, of wel een zekere waerelds-gecst. Ten aanzien van het menfchelijke lighaam verftaat men 'er door, het beginzel des levens, of de dierlijke geesten, (Spiritus Animales) die' alle de voornaamfte verrigtingen waarneemen. ARCHETIJPUS ; dus word de ftaalen Stempel der Let-
tergieters genaamt. ARCHIATER; Door dit woord begrijpt men door-
gaans Lijf-artzen van Koningen, Vorsten ; of wel Ge- neesheeren die over geheele landfehappen gefielt zijn. Deze tijtel word mede veeltijds aan de oudfte of voor- zittende van een Collegium Medicum gegeeven. ARCTOLIS, zie ÀMENOSPERMOS
ARCTIUM LINNiEI, zie KLISSENKRUIT.
ARCTOS, zie BEER.
ARCUALIA OSSA; Dus noemen zommige de been-
deren van het voorhoofd, dog anderen in tegendeel die van de flaap.' • ARCULARIA ; Dus noemt men een fchulpigemosfel, die om haar uiterlijke gedaante de naam van Kastje draagt; zijnde deze naam afkomftig van het latijnfche woord Ar- cularius, Kistemaker. ARCUS AORTjE; Is de boogswijze omdraaijmg der
flagader; waneeer dezelve uit de agterfte holte van het harte haren oorfprong genomen heeft. |
||||||
ARG. ARI.
|
|||||||||
ïö5 ARE. ARG.
|
|||||||||
tenfte randen, behalven de beide uiterften , bont zijn ;
en de kop is bleekcr geel dan die van het mannetje. Deze vogel die niet hoog vliegt, laat zich niet ligt door eenig gerügt vervaaren en van zijn prooi berooven: Hij giert affchuwèlijk en heeft een naar gefchreeuw : Veel vind men ze bij Kairo, alwaar zij 2ich met het afval van gefiagte dieren en krengen voeden. AREND-VISCH ; Zse-arend , lat. Aquila marina,
(Raja corpore glabro , aculeo longo ferrato in cauda pin- nata Arted. Gen. 72.) Is een zee-visch behoorende on- der het geflagt der Rochen ; heeft een lange ftaart, waar- in een zoort van pijl zit, zijnde hier van de (leek ver- giftig. Deze visch die zich omtrent Napels, als mee- de bij de Golf van Venetien en elders onthoud , is ïlerk van fmaak, en word in 't geheel niet tot fpijze ge- bruikt. AREOLA; Deze naam draagt een zoort van fchul-
pige rnosfel, behorende tot de clasfe der fiorm-hoeds-mos- felen (Casfiades); zij word ook om hare ruitswijze vier- kante gedaante, Dambord of Schaak/pel genaamt. ARGEMON, ook Argema, is een zweertje dat zich
in het regenboogs-huitjen van het oog plaatst, zijnde van buiten roodagtig, dog inwendig" wit. ARGEMONE, zie MAANKOP. ARGENTILLA, zie GANSERIK. ARGENTINA, zie GANSEKIK. ARGENTUM, zie ZILVER. ARGENTUM MUSICUM, is eencompofitie, waar meede men hout, fteen, of iets diergelijks kan verzilve- ren, zodanig, dat het natuurlijk zilver gelijkt: Zie hier op wat wijze het bereid word : Neemt drie lood zuiver tin, laat dat in een kroes fmelten, en bijna gefmolten zijnde, zoo voegt 'er drie lood bismuth bij; roert dit mengzel met een dunne ijzeren fpatel, tot dat gij verze- kert zijt, dat de bismuthis gefmolten; neemt dan de kroes van het vuur, en laat hem een weinig verkoelen, doet als dan drie lood kwikzilver in het gefmoltene, en roert het ter deegen om, op dat de kwik zig volkomen met alle de deelen van het mengzel vereenige, 't geen gij vervolgens op een fteen zult uitgieten , op dat het ftolle : Wanneer men zig hier van wil bedienen, zoo ontbind van deeze compofitie in eij-wit, vernis, ofwel geest van brande- wijn, waar in Arabifche gom is opgelost, en ftrijkt het met een penceel op 't werk, dat gij begeert, 't geen gij, droog zijnde, met een wolfstand zult kunnen polijsten, als wanneer bet in glans en fraaiheid, het zilver zal eve- naaren ; deeze compofitie is beproeft. Merkt aan, dat hoe meer kwik in dit mengzel gedaan word, hoe beter het zig uitfpreid, nogthans moet men zorge draagen, 'er niet te veel in te doen : Na maate men veel of weinig Ar gen- turn 'Muficum wil maaken, kan men min of meerder hoe- veelheid der ingrediënten neemen. ARGENTUM VIVUM, zie KWIKZILVER. ARGILLA, Kleij, Pottebakkers aarde. ARGOS , verftaat men door, al wat ruw en onbereid is. ARGUS, (Coluber Argus, Linn. Sijfi. Nat.) is een
zeer fraaije blauwagtig gekoleurde Arabifche Slang, met een menigte oogen op de rug getekent, waar van hij zij- nen naam ook ontleent; deszelfs óogen, dat zeer zon- derling is, zitten op den huid, en hij heefteen dubbelde bult op het agterfte van den kop. Een zoort van Vlin- ders of Kapellen, -draagen meede den naam van Argus. Ook word door dit woord, zekere Porcelein-mosfelen ver- ftaan, die cirkels-wijze in de gedaante van oogen gefcha- keert zijn. |
ARGIJRADAMAS, dus word een zoort van Berg-
crijjlalgenaamt, beftaande uit vierkante op malkanderen leggende zilver-koleurige blaadjes. ARGIJRITES, eene ziiververwige glinftering. ARGIJRODENDROS, (Protea, Linn. Spec. Plant.) Zilverboom ; is een boomgewas, dat omtrent de Caap de Goede Hoop groeit, en heel fraaije ziiververwige zachts bladen heeft, brengende kegelvormige vrugtea voort; hier van zijn verfcheidene zoorten, of liever veranderin- gen, ten aanzien van de bladen , vrugten en groeiwijze, die men meest alle inBoERHAVE Index alter Plantar, af- gebeeld vind. ARGIJROPOEIA, dus noemt men de verandering van
geringere metaalen in goud en zilver. ARGIJROTROPHEMA , is een zoort van melkfpij-
ze , dienitig om de inwendige hitte te temperen. ARIA van THEOPHRASTUS , Berg-forbenboom,
(Cratcegus foliis ovatis inaqualiter ferratis, fubtus tomen- toßs, Linn. Spec. Plant.) deeze boom, die een zoorï van Sorbenboom is , groeit natuurlijk in de Zwitzerfche en Alpijche gebergtens en elders, brengende kleine beliën in trosfen voort, die zeer aangenaam van fmaak zijn; hier te lande word hij zomtijds door de Liefhebbers van vreemde gewasfen gecultiveert, dog is zeldzaam; men kweekt hem voort, door de uitloopers der wortel, ofwel door inlegging der takken, even eens als de Linde- en Tpe-boomen. ARICIJMON, dus word eene Vrouwe genaamt, die
fpoedig ontfangt, en van eenen vrugtbaaren aart is. ARIDURA , vermagering, uitteering, wanneer het
lighaam van dag tot dag afneemt, en de kragten vermin- deren. ARILLUS, Zaad-fchil ; is de buitenfte vliesagtige fchil
des zaads; zommigen verdaan daar ook door, de zaad- ftcentjes in de befiën. Zie ACINUS. ARINDRATO , is een Boom , op Madagascar groei-
jende , wiens verrot hout, wanneer het verbrand word, eenen aangenaamen geur van zig geeft. ARIOBARZANIOS, dus noemt men eene Pleifter,
dienftig tegens verharde ftrot- en klier-gezwellen. AR1SAH, een aangenaame vrugt in Anerica en de
West-Indien groeijende, heeft de groote van onze lijvig- fte zwarte kersfen, dog groen van koleur, en naar de fteel als een peer fpits toeloopende; heeft kernen, niet kwalijk na mostert-zaad gelijkende; de fmaak is eenigzins fcherp, dog lieffelijk, en dermaaten gezond, dat een zie- ke ze zonder fchroom kan nuttigen. ARIS ARUM', Kleine Arum, Breedbladige Kalfsvoet,
(Arum acaule, foliis cordato-oblongis ,fpatha bifida, Linn. Spec. Plant.) is eene plant, die groene puntige bladen voortbrengt, zittende aan lange fleelen ; tusfehen beiden koomteenkorte fteng uitfreeken, getekent metroodevlak- ken, en draagende om hoog een bloem, van gedaante als een Monniks-kap ; de vrugt daar van, zijn roode befiën ; de wortel is omtrent zoo dik als een olijf, maarveel zuur- der en Merker dan de Aron-wortel ofKalfs-voet ; de bladen gelijken naar dit kruid, behalven dat ze wat kleinder zijn ; de flam is dun, boven op welken de bloem zit, van eene kant open, waar uit een tongetje bleek van koleur voortkomt. Dit gewas groeit in Portugal, Frankrijk, Span- jen, enz. op heuvels, zandige plaatzen, en langs doorn- heggens en groote wegen ; bloeit in de maand November, December , Januarij en Februarii. In de Geneeskunde is ze bij ons van geen gebruik, dog koomt veel met de Arum overeen , maar is veel fcherpcr. ARISTA,
|
||||||||
ARM. 107
|
|||||||||
ARI. ARM.
|
|||||||||
ARIST A, dus worden de hairen , of de uitvezelingen
éan de koorn-aïren genaamt; in 't algemeen betekent dit meede , de vrugtdraagende fpitzen van alle zoorten van gras. ARISTOCRATIE, is eencRegeerings-vorm , daar't
Oppergezag of de Souverainiteit bij een zekere Vergade- ring uit de Edelen en Aanzienelijkften des Volks verkoo- ren, berust. Deezc zoort van Regeering word bij de Staatkundigen (Politici) voor de beste gehouden. ARISTOLOCHIA, zie HOLWORTEL.
AR1STON MAGNUM et PARVUM, dus worden
de Geneesmiddelen genaamt, die tegens de longziektens , buikpijn en vermengde koortzen gebruikt worden. AR1THMET1CA , zie REKENKUNST.
ARISTOITIANEION, is de naam van een verzagten-
de en weckmaakende Pleifter. ARM, in 't latijn Brachium, is een der twee voor-
naamfte leden van het menfchelijke lighaam, hebbende verfcheidene deelen , als fchouder of oxel, elleboog, het gewrigt van de hand, als meede de hand zelve: Zeven verfcheidene fpieren (musculi) beftieren de beweging van ieder arm ; dus bewerkt de driehoofdige fpier (musculus deltoïdes), dat hij zig naar boven kan heffen , koomende hem hier in te hulp , de musculus, fuperaspinatus ; door middel van de groote armfpier (musculus rotundus major),, word hij wederom nedergelaaten ; vertrekkende de groo- te börstfpier ende ravenbeks-armfpier (musculi peüoralis majori & corabrachialf) , om hem naar vooren te trekken ; wordende de tegenflrijdige beweging, naamelijk de trek- king na agteren , door de musculus rotundus minor, ende musculus infraspinatus uitgewrogt ; naar de zijde word hij gewend , door de onderfchouderblads-fpier (musculus fiibjcapularis) , maakende zijne beweging in 't rond, door middel van alle deeze fpieren zaamengevoegt. Wonder- lijk kunsttuig, daar alle menfchelijke vernuft voor moet zwigten, en dat enkel door een alvermoogend Schepper heeft kunnen voortgebragt worden ! ARMADIL, in'tlatijn Cataphraclus, is een dier, in
de beide Indien te huis hoorende , en waar van door de Natuurkundigen zes verfcheidene zoorten opgctelt wor- den , koomende alle hier in overeen , dat zij over het ge- heele lijf met een beenig bekleedzel, dat op verfcheider- leij wijzen in fchilden en banden is verdeelt, zijn bezet : Hun lighaam van vooren tot agteren, is dus in een holle fculp bclloten , hebbende om de middel eenigc platte gor- dels van dezelfde ftoffe, die door een vlies zaamenge- voegt zijn. Deezc gordels met derzelver vliezige ban- den v dienen als zoo veele gcleedingen aan dit beest, om zijne fchilden over eikanderen te kunnen fchuiven, en zig op de wijze der Egels, rond gelijk een kloot te maaken ; verbergende den kop, pooten en buik, in diervoegen, dat het zonder nadeel kan gefchopt, getrapt en geflagen worden: Dus heeft de alverzorgende natuur, aan dit an- derzins weerlooze dier, evenwel een middel verfchaft, om de fcheurzieke tanden der roofdieren te ontfnappen. De Armadil aast op mieren, wormen, infeéten en visch- jes, als ook op zommige vrugten; onthoud zig op moe- rasfige plaatzen, en graaft op de wijze der Konijnen., diepe holen in de grond. De Indiaanen houden de Ar- madillen met zes fchilden voor vergiftig; dog die met agt fchilden, verft rekt hun tot een aangenaame fpijs , dewijl liet vleesch mals en lekker is. De fchilden, worden eveneens als de fchulp der Schitoadden, tot het vervaar- digen van allerleij fnuisterijen geb.ezigt. DeAmericaanen, |
necmen een-vierde loods van deezen fchulp tot poeijer
gemaakt in, in die verbeelding, dat het tot geneezinge der venusziektens, door middel van zweeten zoude verftrekken. ARMARIUM, bewaarplaats van gereedfehappen. ARMBAND, zie ARMILLA MANUS. ARMEHALS, zie MOLENAAR. ARMENIACA MALA, zie ABRICOOS. ARMENISCHE ROODE AARDE, in 't latijn Bo- lus Armeniœ , draagt deezen naam, om dat ze in vroege- re tijden enkel uit Armenien tot ons overgebragt wierde; dog hedendaags word diergelijke Bolus of aarde op ver- fcheidene plaatzen in Europa gevonden. Die in deApo- thecken gebruikt word, is gemeenlijk van Tokaij in Ze- venbergen herkomftig, en word Bolus Toccavienfis ge- naamt; zij moet, om deugdzaam te wezen, glad, bliir kende en geenzins zandig zijn ; wanneer zij een korten wijl in de mond gehouden word, moetzij daar inne fmel- ten, en vooral niet aan de tonge kleeven. Deeze Bo- lus word, gegraaven zijnde, eerst met water tot een zoort van pap gemaakt, en van zijne onreinigheden ge- loutert; daar na in een zoort van vormen tot vierkante ftukken gebragt, die de Drogisten Brouillamini noemen; zommige Geneesheeren keuren de ongewasfehene Bolus voor de beste, als hebbende de andere veel van haaren kragt verlooren. Deeze Bolus word dezelfde deugt, als aan de gezegelde aarde (terra ßgillata) toegefchreeven ; de Heelmeefters gebruiken ze onder pappen , enz. ARMENISCHE STEEN, in'tlatijn Armenius Lapis,
noemt men dus, omdat hij 't eerst iut Armenien is gebragt', thans werd hij meede in Tijrol en andere plaatzen gevon- den ; is een Steen die de groote van een gemeene knikker heeft, groenagtig-blauw van koleur, en op verfcheidene plaatzen met kleine glinfterende zand-korreltjes als dia- manten bezet: Veeltijds word hij bij het berggroen (chrij- focolla) gevonden; heeft een openende kragt, dog't meest word hij tot fchilderen gebruikt : De bereiding van het berg-, blauw (cœruleum montanum) gefchied uit deezen Steen; na dat hij ter deegen is fijn gemaakt, gewasfehen , en van de kleine fteentjes en het zand gezuivert. Van de Lapis Lazuli is hij hier in onderfcheiden, dat zijn blauwe ko- leur minder fchoon en na het groene trekt, daar bij dat hij in de Zilver- en andere Mijnen, en nooit in de Goud- mijnen , zoo als deeze gevonden word. ARMILLA MANUS MEMBRANOSA, is dedwars-
zenuw bij de wortel van de hand, die de Armband ge- naamt word; zij omvat op de wijze van een ring, dè wor- tel van de hand, en verftrekt tot bcwaaring van de hair- vczelkens der fpieren, die naar de vingeren loopen. ARMONIA, ook Coagmentatio, word eene zaamen-
lijming of wel zaamenvoeging op de wijze van een enkele linie door verftaan ; als bij voorbeeld, de zaamenvoeging der beenderen van het'opper-kaakebeen. ARMORACIA, zie PEPER-WORTEL.
ARMOZIJN, dit is een zijde ftoffe, of een zoort van
taft, en word te Lijons, en in verfcheide Itaüaanfche fte- den gemaakt ; daar is ook een flegte zoort, Demi-armoifin ge- naamt , het welk te Avignon bereid word, maar van min- der waardij is. Men brengt ook Armozijn van allerlei] koleuren uit Oost-Indien, 'm het bijzonder uit Callamba- zard, over Bengalen. Meri meent, dat het zijne bena- ming heeft van het Italiaansch Anneßno. De Oost-Indifche Armozijnen zijn min fterk, en bijge-
volg van minder waardij , als die in Europa gemaakt wor- den; de koleuren, voornaamelijk carmozijn en rood, O % zijn |
||||||||
ARR. ARS. ART.
ARRHEPIS, dus word het elfde wervelbeen van de
borsts-wervel-beenderen genaamt. ARRHOSTIA , Hippocrates bezigt dit woord veel,
met 'er eenvoudig ziek zijn door uit te drukken, dog de eigentlijke betekenis is eene zwakheid van verftand. ARSENICUM, zie ROTTEKRUID.
ARSENICUM CITRINUM, zie OPERMENT.
ARTEDIA LINNffil; is een zoort van Gingidium,
met venkel-bladen, en fchubagtige vrugten. ARTEMISIA, zie BIJVOET.
ARTERIA, zie SLAGADER.
ARTEIIIACA, dus worden die middelen genaamt,
welke de uitwerping bevorderen. ARTERIOLiE, noemt men de kleinfte enden der flag-
aderen , daar ze zich met de kleinfte aderen verbinden ; of op eene andere wijze in de dampbuisjes of watervaatjes uitloopen. ARTERIOLOGIA, verftaat men de leer door, wel-
ke deplaatzing, legging, gebruik, enz. van alle de flag- aderen in 't menfchelijke lighaam onderwijst. ARTERIOSUS CANALIS , in kinderen voor dat ze
ter waereld gekoomen zijn , noemt men dus die weg des bloeds, loopende uit de voorfte holligheid van 't hart, in de groote flagader. De longen zig in de ongeboorenc vrugt nog niet uittrekkende, en bijgevolg geen bloed opvatten- de , zoo word het bloed, dat geduurende het ademhaalen , door de long-flag-ader, uit de voorfte kamer van het har- te in de long word geleid, nu in deeze gefteltheid van de longe afgevoert. Na 's menfeben geboorte vergroeit dee- ze buis, en verandert in een band, de flagaderlijke band (Ligamentum arteriofuni) genaamt, leggende tusfehen de beide ftam-flag;aderen van 't harte. ARTERIOTOMIA , verftaat men de bloed-trekking
uit eene flag-ader in plaats van eenc ader door. Deeze Operatie word bij veele Geneesheercn als zeer gevaarlijk verworpen, en verwekt niet zelden, wanneer zij in 't werk gefielt word, eene bloeding, die niet is te ftelpen, en dus de dood te weege brengt. ARTETISCUS , dus word iemand genaamt, aan
wien het een of ander lid van 't lighaam ontbreekt. ARTHEM1TA ; CICLAMEN , zie VERKENS-
BROOD. ARTHRITIS , zie JICHT. ARTHROSIS , de zaamenvoeging of zaamenwrigting
der beenderen, onder malkanderen ,• wordende hier door tot hunne verrigtingen en werkingen bekwaam gemaakt : Van dien aart zijn de gewrigten der vingeren, teenen, enz. ARTICULATIO; Geleeding; leedenform of gedaan-
te. ARTICULATUS ; Articulofus ; Lidformig of met
leeden toegeftelt; of dat de gedaante van leden heeft. ARTICUL US; Een lid of gewrigt des lighaams. Ook
betekent Articulus of Artikel een gedeelte of afdeeling van een geheel fchrift of iets anders, waar in van een andere zaake gefprooken of gehandelt word, dan voor- heen: Bijvoorbeeld men zegt, dat Placaat, die Reeke- ning beftaat uit zo veel Artijkels. ÂRTIPLEX, zie MELDE. ARTISCHOK, in 't latijn Cijnara vel Scolijmus (Cy-
nara foliis fubfpinofis pinnatis indivifisque , calijcinis fi- nuatis ovatis, Linn. Spec. Plantar.) Is zeker eetbaar Distelkruid; het fehlet ijgt zijn wortelen bladen voort, die een of anderhalf voet lang, breed en diep ingefnee- den
|
||||||||||
ARN. ARO. ARQ. ARR.
|
||||||||||
io8
|
||||||||||
zijn doorgaans valsch; ook hebben ze minder glans; van
deeze ftoifen zijn zommige effen, andere geitreept of met ruitjes, wederom andere gebloemt. Het ftuk is van ze- ven tot vier-èn-twintig ellen lang; en zeven en een-zes- tiende, tot vijf en een-zesde vierendeel ellen, breed. ARNICA, IVoudbloem, Valkruid, in 't latijn Doroni-
cum, phntaginisfolio alterum, Chrijfanthemum latifolium Dodod. (Arnica foliis ovatis integris : Caulinis geminis oppoßtis , Linn. Spec. Plant.) Dit kruidgewas is eenzoort van Doronicum'j geele bloemen voortbrengende, als die ■ van de Chrijfanthemum of Koe-oog : Het groeit natuurlijk in Neder- en Hoog-Duitschland , op zandige en dorre plaatzen, en word inzonderheid veel in de Provintie van Friesland, in het Quartier der Zevenwouden, in de dorre zandagtige veengronden gevonden. De kragt en eigenfehap van dit kruid en deszelfs bloe-
men, beftaat hier in; dat zij openende, infnijdende, ver- deelende en zeer pisdrijvende zijn ; wordende inzonder- heid zeer gepreezen, voor geronnen bloed en gekwetfle deelen in het lighaam, door vallen, ftooten of kneuzing voortgekoomen ; als meede de daar uit ontftaande bloed- fpuwing, bloedpisfen en ruggepijn; van's gelijken word het zeer heilzaam tegens de hoest en teering of longzucht geoordeelt : Men laat tot dien einde de bladen of bloe- men, of wel beide , als thee trekken, en drinkt 'er zom- tjds warm een paar kopjes van : Ook kan men het op wijn of bier, bij het vuur laaten trekken, en gebruiken 'er van tijd tot tijd een roemer van ; fterk moet men het nietkooken, dewijl het als dan ingenoomen zijnde, braa- king veroorzaakt; dog het fterke afkookzel is, uitwendig gebruikt, zeer dienftig voor blauwe vlekken der huid, door flagen, Hopten of vallen veroorzaakt; moetende men hier een weinig brandewijn bijmengen, en daar mee- de de bezeerde plaats dikwils warm wasfchen, of ftoo- ven. Het ware te wenfehen, dat de nuttigheid van dit kruid, in
de opgenoemde gevallen, beter bij het gemeen bekend waare ; dewijl het zoo overvloedig in onze Vereenigde Provintien groeit, en de aangehaalde ongemakken, zoo wel den Steedeling als Landman in zijn perzoon of huis- gezin, niet zelden overkoomen. De bladen van dit kruid gedroogt zijnde, kunnen met geen minder nut en fmaak als tabak gerookt worden ; dog dit gewas brengt weinige en kleine bladen voort. AROMATA, ook Aromatica; welriekende fpecerijen;
hier onder worden alle fpecerijen begreepen, zoo wel die geene, welke in de Apotheeken tot bereiding van zommi- ge geneesmiddelen, als die welke in het huishoudelijke ge- bruikt worden ; als Galanga en Zedoar-wortel, Amber , Muscus, Caneel, Nootemuscaat, Kruidnagelen, Foelie, en een groot getal anderen. AROUGHEUN ; dus noemt men zeker Dier in Vir-
ginien , in alles gelijk aan een Bever , behalven dat het als een Inkhoorntje op de boomen fpringt, en aldaar zijn voedzel zoekt. De Engelfchen hebben met het bontwerk van dit dier veel op ; en het zelve maakt een groot gedeel- te der koopmanfebap tusfehen hen en de Wilden, die op de grenzen hunner Colonie gevonden worden. ARQUEBUSADE WATER, zie WOND- .
WATER. ARRHiEA, verftaat men in 't algemeen alle verftopte
vloed door, waar van afkomftig is Dijarrhœa Buikloop betekenende. Hippocrates drukt'door dit woord ver- ftopte maandftonden uit. |
||||||||||
ART-
|
||||||||||
ART. 109
|
||||||||||
den zijn, van een groene aschvcrwige of witagtige ko-
leur; zij hebben punten zomtijds ook doornen ; uit't mid- den van dceze bladen, fchiet omtrent ter hoogte van twee voeten een ftam, die geribt, voos en zagt is van binnen ; hij verfpreid zig in verfcheidene takken, die om hoog een fchobachtige en doornige vrugt draagen. Dit is het, dat men doorgaans de Artijchok of Appel noemt, en toe- bereid om te eeten ; het -draagt een groote bloem , van gedaante, als een bosje van een menigte purperagtige bloerntjes zaam gebonden, die boven uitgezet en als riemtjes of draatjes gefneedenzijn. Als de bloemen af- gevallen zijn, komen 'er langagtige graanen in de vrugt, alle met een witte kuif of pluim verziert. De wortel is middelmatig lang, maar dik. Daar worden in de Nederlanden vier zoorten van Ar-
tifchokken gekweekt, als 1. De Groene Artijchok.
2. De Zeeuwfche roode Artijchok.
3. De Engeljche roode Artijchok.
4. De wilde doornige Artijchok, ook Cardons, Kaer-
den of Spaanjche distel genaamt. De tweede en derde zoort verfchillen van de eerfte,
meest daarin, dat de vrugten grooter en derzelver fchub- ben rondagtiger en vleeziger zijn, alsmeede geheel gee- ne doorns , en een roodagtige koleur hebben. De vierde is de eigentlijke natuurlijke zoort, waaruit
de andere door het zaad voortgekomen zijn. Deze wil- de zoort brengt meest kleine zeer doornige vrugten voort, en word alleen door zaaijing voortgekweekt, omdeftee- ]en der bladen tot ftoving te gebruiken ; welke tot dien einde in het na-jaar als Endivie te zamen gebonden, en met ftroo of lange paarde-mest omdekt worden , om ze geel en mals te maaken ; hoewel de bladen van al- le andere zoorten van Artijchokken hier ook toe kunnen dienen. De wilde zoort groeit natuurlijk in de velden van Zuid-
Frankrijk , Italien, Sicilien, Spanjen en elders, en is een langleevend gewas. De Artijchokken worden door de wortel-fpruiten ver-
meerdert en voortgeplant, die men in 't voorjaar van de oude planten, 't zij men die verplant of niet, afneemt, en op bedden van vier voeten breedte, die ter dcegen met oude dong bemest zijn, twee rijen op elke bedde plant ; de planten twee en een half a drie voeten ' van clkanderen in de reij, als mede in het verband of ruits- wijze ; een pad van anderhalf voeten breedte tusfehen de bedden Jaatende : Men kan twee , of ook drie kleine fprui- ten bij malkanderen planten, die men vervolgens bij droog- te met gieten onderhouden moet, tot dat ze ter deegen aan de groeij zijn, als dan zullen ze nog het zelfde jaar vrugten geven; ook is het dienstig, dat men de Planten, zo wel jonge als oude, wanneer ze in vrugt fchieten, en het als dan droog weer is, dageljks begiet; dewijl de vrugten anders klein en dor blijven. De jonge fpruiten op gemelde wijze geplant zijnde,
kan men drie a vier jaaren op dezelfde plaats, zonder te verplanten , laatenftaan, mids dezelve 's winters voor de koude dekkende, en alle voorjaaren de grond tusfehen de planten, door middel van oude vergaane mest, 't zij Uit de broeijbakken' of van elders 'er behoorlijk diep onder te fpitten, en dus wel te bemesten, dewijl ze een vette grond beminnen, dat de vrugten ook grooter doet worden. Om groote Artijchokken te verkrijgen , is het ook zeer
dienstig dat men in het voorjaar, de overvloedige jonge |
wortel-fpruiten van de oude planten, na dat men ze wat
van de aarde ontbloot heeft, wegfnijde, en maar drie, vier of vijf van de beste fpruiten benoude, die dan veel beter of grooter vrugten zullen geeven, als wanneer de planten alle de wortel-fpruiten behielden ; en niettegen- ftaande dit wegfnijden,. zullende planten egter niet na- laaten, op nieuw aijjS|J|e fpruiten te fchieten voor het toekomende jaar. Men kan de Artijchokken ook door het zaad voortkwee-
ken (dat men van elders moet ontbieden , dewijl het'hier te lande niet wel rijp word), men zaait het zelve op beddens, drie a vier korreltjes in een kuiltje, de kuiltjes op dezelfde distantie als boven van de jonge wortel fpruit- jes gezegt is , of wel wat digter ; meestentijds koomeft uit 't zaad, maar kleine doornige flcgte vrugten voort, hoewel het zomtijds ook nog wel gebeurt, dat men 'er eenige weinige planten uit bekoomt, die heel goede vrug- ten draagen ; dog het zaaijen van dit gewas vind in ons land weinig plaats, en word enkel door zommige lief- hebbers gedaan. De Cardons of Kaarden worden op ge- melde wijze door het zaad gekweekt, dewijl men hier niet de vrugten maar de bladen van gebruikt. 's Winters moet men ze dekken, om ze voor de vorst
te befchutten. Om dit te doen zijn 'er verfchei Jé midde- len. Eenige, na dat zij alle de planten tot op een voet nabij den grond afgefneeden , en de rest van de bladen zaamgebonden hebben, vergenoegen zig, van'er aarde, als oft een groote molhoop was, om heen te doen, zo dat 'er de bladen maar omtrent twee vingers uitkijken , om de plant niet ten heelen te verdikken, en leggen'er gro- ven mist boven op, waar door ze voor de koude en 't regen-water gedekt zijn. Andere maaken tusfehen ieder rije, groeven, en wer-
pen de aarde daar van op de planten in de gedaante van een Ezels-rug, om 't water aan weerkanten te doen, afloopen , en dekken ze op twee vingeren na , . als' boven. Zommige leggen niet dan grote misthoopen rondom
ieder Artijchok, en laten ze evenwel den winter zonder gevaar overbrengen. Deze drie manieren zijn alle zeer goed. Andere bedienen zig tot dekking der Artijchokkenvan
ftelpen, die op de wijze als Bijekorven, dog kleinder, van ftroo zijn gevlogten, en die zij, na dat de Arti- jchokken een kleine voet boven de aarde zijn afgefnee- den, bij aankome.ide vorst over ieder plant ftelpen, en dezelve dan met lange paardemest overdekken, welke ma- nier ook zeer goed is. Men kan de Artijchokken ook tegens de vorst uit de
grond graven, en ze in een luchtige kelder, daar het niet vriest, in zand planten, en aldus doen overwinteren. Of wel men maakt een langwerpige kuil in de tuin, van een paar voeten diepte , en zulks op een hooge drooge plaats, daar men dan de Artijchokken tegens de vorst in plant, en de kuil vervolgens met planken overdekt, en daar over lang ruig ftroo of ftrooagtigc paardemest legt ; de planten vervolgens na de winter weder op beddens in de tuin plantende. Dog bchalven dat deze behandeling veel werk kost, zogeeven deze herplante planten, ook laater en kleinder vrugten. De manier om ze met aarde aan te hoogen, en dan met los ftroo of ftrooagtige paar- demest te overdekken, of ftelpen te gebruiken, agte ik de gemakkelijkfte en beste, mids dat ze op een drooge plaafs geplant itaan, daar het winterwater hun niet kan O 3 deeren;
|
|||||||||
■
|
||||||||||
ART.
|
|||||||||
no ART.
|
|||||||||
hair af, enbefnoeitook de punten van de bladen; dan gooit
die ftukken in 't water, tot dat gij ze wilt bakken : Neemt ze dan uit het water, beftrooit ze met meel, en fnérkt ze in heeten reuzel, of gebraadeen heel heete boter, zoo dat als gij 'er een ftuk in doet, het groen terftond op- droogt. Als ze genoeg gefnerkt zijn, legt ze droog, beftrooit ze met fijn zout, doet'er wat azijn op , en wat veel pieterzelie, die middelmatig in een braad-pannetje gefnerkt is. Hier toe is 't nodig dat de pieterzelie heel blijve, wel
gewasfehen en droog zij. Dan werpt ze met een ligte hand, zonder drukken in 't pannetje, en haalt ze 'er aan- ftonds met een fchuimleepel uit, laat ze afdruppen en ftrooit ze op de Artifchokken. Gefloofde Artifchokken.
Neemt de ftoelen van de Artifchokken, ontdoet ze van 't hair en van de bladen, fnijd ze in ftukken of in vie- ren, van een middelmatige dikte; maakt ze blank, dat is, men moet ze eerst wat opkooken, en ze half gaar laaten kooken in zuiver water, met een weinig zout, keul of zaturij en wat prei, laat ze dan op een doorflag uitlekken , en ftooft ze voorts metroomen boter, 'er wat zout en foelie bij doende. Laat ze wel ftoven, en ten laatften doet 'er wat verjuis of azijn bij, of een witte faus van eiieren en azijn. Een weinig daar na fcheptze op, en raspt 'er waTnotemuscaat over. Anders.
Neemt de ftoelen, doet 'er 't hair en de bladen en al wat groen is, af. Gooit ze in fchoon water, laat ze'er een quartier uurs in weeken, en verfchoont ze eens of tweemaal van water; zo ze te hard zijn moet men ze ef- fentjes laaten opkooken met wat zout ; dog dan zullen ze min of meer van haar fmaak verliezen. Daar op ftooft de Artifchokken in een aarde fchotel met boter, zouten een of twee kruidnagels, houd ze toegedekt tot dat ze half gaar zijn. Doet 'er dan een weinig verjuis of azijn bij, waar voor zommige wijn neemen, er. een weinig korst van gerafpt brood; gaar zijnde, raspt 'er wat no- temuscaat bij, en discht ze warm voor. Nffg op een andere wijze.
Men weet, dat men de Artifchokken, om ze klaar te maken , eerst in water opkookt, en dan laat uitdruppen, het gat om hoog houdende; en wanneer ze een weinig koud en handelbaar zijn , zonder zig te branden , doet men ze open, om 'er 't bair van binnen .uit te haaien. Daar op discht men ze op met een faus van boter, azijn, zout en notemuscaat. Om Artifchokke-ftoelen voor de winter te
bewaaren. Snijd de Artifchokken af, wanneer ze bijna volwasfen zijn, en voor dat zij hunne volkomene hardheid heb- ben, fnijd 'er met een mes alle de bladen af zonder'er eenig groen aan te laten; na mate dat gij ze bereid, zo werpt ze in zuiver water, dit belet hun om zwart te worden: Wanneer gij dus een genoegzame hoeveelheid gereed hebt, zo doet ze in een ketel met kookend wa- ter, en laat ze zoo lange kooken tot dat ze volkomen gaar zijn om te kunnen gegeeten worden ; neemt ze dan uit de ketel, en na mate gij 'er het hair zult uitgenoo- men hebben, zo werpt ze in koud water, waar na gij ze
|
|||||||||
decren ; dewijl dit hun zeer fchadclijk is, en veeltijds doet
vergaan. De Artifchokken zijn nog een ongemak onderhevig,
te weten, dat ze in de wintertijd veeltijds door de mui- zen worden aangetast, die de wortelen onder de dekking knaagen en opeeten; niets is hiet»dienftiger tegen, als dat men gcele peen , of node bet^ßlirtel bij de Artijchok- ken legge of ingraave; dewijl de muizen deeze vindende, dezelve liever dan de Artifchokken lusten, en dus deeze behouden blijven. Men moet ze niet te vroeg dekken , uit vreeze dat ze
mogten verrotten. Dog zo gij 'er een meenigte van hebt rraar te neemen, draagt zorg dat u niet eenige groote rorst overvalle. Zo gij 'er in den herfst vrugt van wilt hebben, moet gij niet anders doen dan den ftam van de eerste'affnijden, die in 't voorjaar hebben gedragen, om te beletten, dat ze niet te veel afzetzels of fpruiten fchie- ten, zo zullen ze niet misfen van in den herfst goede enjehoone vrugten te krijgen, mlds dat men ze wel be- arbeid, en als 't nodig is begiet, ook alle de uitfpruit- zelen ter zijden wegneemt, die anders het voedzel aan de plant zouden onttrekken. De vorst voorbij zijnde, ontdekt men de Artifrhok-
ken niet fchielij'k op eene reis , maar langzamer hand, uit vrees dat de koude hen 's nachts bederve ; wegens de teerheid die ze hebben, van in de aarde zo lang ge- dekt te zijn geweest. Deugd der Artifchokken.
Zij zijn hartfterkende , zweetverwekkende , openen- de , pisdrijvende, voedende en bekwaam om 't bloed te reinigen. De wortel, daar van in wijn gekookt en ge- dronken, is onfeilbaar tegen het moeilijk wateren, te- gen den ftank der oxelen en voeten, en een middel voor de waterzugtigen en tegens de zaadloop. Gewoone wijze om de Artifchokken gereed te
maaken. De gewoone manier om Artifchokken te bereiden ; is dat na men ze eenige uuren in fchoon water heeft laaten uittrekken, men ze vervolgens ter deegen in water waar in een weinig zout gedaan , gaarkookt, en dezelve warm met een zuure eijerfaus, of een faus van aalbefien-zap, zuiker en boter toebereid, nuttigt. Veel worden de ftoe- len der Artifchokken ook in Ragouts en Pasttijen ge- daan, "t geen niet alleen een gebundene faus, maar ook een aangenaame finaak verwekt. Artifchokken met een zuure Peperfaus.
Neemt tedere en malfche Artifchokken, fnijd ze in vie- rcndeels, doet 'er het hair en de kleine bladen af, fchilt het bovenfte, en laat 'er niet aan dan de gróöte bladen: en zo dra gij 'er een gefchilt hebt, werpt ze in verfch water, o;n voor te komen, dat ze niet zwarten bitter worden, kookt ze dan week, en en wranneer gij ze wilt opdisfehen, legt ze op een fchotel oftafelbord, in de ge- daante van een pijramide en befprenkelt ze met water. Op de rand van de fchotel legt wat peper en zout te zaamen klein geftootcn. Cebakke Artifchokken.
Snijd de groote ftoelen van Artifchokken 'm vieren- deels, en na ze boven tot op het wit gepelt te hebben, maakt de ftukken omtrent een duim dik. Doet 'er het |
|||||||||
ART.
--»
ze ter deegen" in tarwe meel moet omwentelen , en ver- volgens op hordctjes leggen , die gij in een flauwe warme oven moet plaatzen om te laaten drogen ,• ter deegen droog, dat is te zeggen zo hart als hout zijnde en doorfchijnen- de, als perkament, zo doet ze in een linnen of papieren zak, en hangt die op een drooge plaats, dewijl ze an- ders zouden befchimmek'n. Wanneer men 'er van wil eeten, zoo neemt men zo veel Artifchokken als men denkt nodig te hebben, en doet die in een ketel met water die aan de kook is, men voegt 'er een ftuk boter bij in tar- we meel omgekeert, ter groote van een duim, dit doet hun wit worden : deze ketel laat men drie uuren lang bij het vuur ftaan, zonder dat het aan de kook raake, maar dat het nogtans kookende blijve ; zo zullen de Ar- ifciiokkcn geheel bekoomen, en men zal ze met een faus als voórfchreven is , kunnen aandisfehen. Men kan ze mecde ook droogen , zonder ze alvorens
te kooken, maar dit doende, zo moet men ze vieren- twintig uuren lang in lauw water laten wecken, en ze dan op dezelfde wijze als versch geplukte Artifchokken laaten kooken. Andere manier, om de fioelen van Artifchokken
te bewaaren. Na dat men ze uit het water heeft genomen, legt ze tus-
fchen twee fervetten, om ze heel droogte maaken; doet ze dan in een pot, met zo veel azijn ofverjuis, dat het 'er twee of drie vingeren boven op zwemt, doet'er dan wat zout bij, en 's anderen daags wat olie en zet ze dus in de kelder; dog zulke Artijchokken hebben bijna geen fmaak, dewijl zij ze in den azijn verliezen. De Artijchokken kunnen zigwel veertien dagen of meer
goed houden, als ze in fchoon water met zout en boter gekookt worden, die 'er een duim boven moet ftaan. Men behoeft ze maar vijf of zes reizen te laten opwel- len , en ze dus in de boter bewaren. Men kan op dezelve wijze de ftekeligc blanke Artifchok-
ken als ook de aspergies konfijten en goed houden. Bij voorbeeld , laat de aspergies half gaar kooken ; legt ze in de lengte in eenig vaatwerk, doet 'er boter bij, die twee vingeren boven op drijve. M en kan ze ook raauw vijf of zes dagen laten leggen, dat ze verwelken, dan legt men ze als boven, in de lengte, dekt ze met pe- kel, olie of boter., om ze dus te bewaren. Men legt ook op deze wijze komkommers in, twee
of drie dagen na dat ze geplukt zijn. Men kan 'er een of twee notemuskaten, eenige kruidnagels en wat heele peper bij doen. Maar het is zo noodzakelijk niet, dat men olie boven de pekel giete. Om Artifchokken voor de winter in te leggen.
Ontdoet de verfch geplukte Artifchokken van haare bla-
den, en kookt ze zo lange, tot dat 'er het haar gemak- kelijk kan afgenoomen worden, legt ze dan op een gaat- jes-pan te verkoelen en uit te lekken; ter deegen koud zijnde, zo "vlijt ze in een wijde Keulfe kroeg of pot; en giet 'er dan zo veel pekel op, waar in een eij kan drij- ven , tot dat ze ter deegen bedooven zijn ; een weinig wijn- azijn in de peckel gedaan is niet kwaad; giet op de pe- kel een vinger breed gcfmoltc boter, en dekt de pot ter deegen met een blaas of ftevig papier toe , en zet de- zelve in de kelder; men moet zorge draagen om ze van •tijd tot tijd te bezigtigen, en naaüwkcurig de fcbimrnel |
ART. ARU. ARV. ARIJ. ASA. ASB. ASC. m
die zomwijlen op de boter koomt wegnèemen. Ook moet
men wel zorgen nooit met de vingers in de pot te koo- men, maar altoos een tinnen, houten of zilveren lepel te. neemen , om de ftoelen uit de peekei te neeirien : Vierentwintig uuren laat men ze in ruim water verver- fchen, eer men ze bereid. De ftoelen van Artifchokken op deeze wijze ingemaakt, worden 't meest tot Pafiei- jen en Ragouts gebruikt. ARTISCUS; ook Throchiscus; Dit woord beteekend
in 't algemeen zulke Geneesmiddelen, die de form ofge- daante van kleine koekjes hebben. In 't bijzonder noemt men die koekjes Artisci, welke uit flangen-vleefch wor- den bereid, en tot een ingrediënt van de Theriaak die- nen. ARTISTA ; Allerlei zoort van Konstenaaren worden
door dit woord verftaan, dog inzonderheid die geenc welke in de Scheijkunde bedreeven zijn. ARTUS ; Hier worden de Ledematen, inzonderheid
handen en voeten door verftaan. ARTZ; Is een geletterd of geftüdecrt perzoon, die
na bekoming van een Docloraale Bul, vrijheid heeft de Geneeskunde in 't openbaar te oeffenen, en die ook de naam van Medicina Dottor draagt. ARUA , zie KALFSVOET. ARUNDO, zie RIET. ARUNDINACEUS; Dat 'er als riet uitziet of dus
groeit. ARVENSIS ; Dat op de Akkers of Bouwlanden
groeit. ARVUM ; Een Akker die niet bezaait is ; of
raakland. ARIJTENOIDEiE CARTILAGINES; Dus worden
e twee tregterswijze Kraakbeenen in de lugt-piip ge- aamt, wordende door de fpieren , die hier hunnen aam van ontlcenen, beftierd en bewoogen ; zij zijn be- ulpzaam tot 't maaken van den toon of klank der em, enz. ARIJTHMUS ; Ongeregelde Pols , word mede ook
acarijdmus genaamt. ASA, ook ASSIS; Een Apothekers of Chijmiscb pond3
oudende 12 oneen of 24 lood. ASA, zie ASSA. ASAPHIA; Een fchorre ftem , door een drooge keel,
f eenig ander ongemak veroorzaakt. ASARUM, zie HAZELWORTEL. - ASBEST, zie AMIANTH. ASCARIDES ; Zijn kleine wormen in den Endel-
arm zittende. Over den aard, eigenfehap, voortbren- ing enz. van dit Infect, heeft de Heer M. van Phel- m , Medicina? Doctor te Sneek , een geleerde en kun- ige verhandeling gefchreeven, die eerst in 'tlatijn, en lerhand met vermeerdering in het nederduitsch het c heeft gezien. ASCH; In 't latijn Cinis, komt van hout, turf of an-
re brandbare ftofl'e, die geheel en al door het vuur rteert is. Alle Asch bevat min of meer een zout in ch, dat men loogzout noemt, zijnde een vast Alcalisch ut; dat door uitloog ing en uitdamping, oïcrijstallifatie ar uit. word verkregen. Men gebruikt ze in plaats van est, om weiland, bouwland en tuinen te mesten. Zo r nog geen loog van gemaakt is, en ze nog nergens e is gebruikt, heeft ze een wonderlijke kragt : en al het, dat ze tot loog reeds gebruikt is, en dusdegee- n of 't zout verlooren heeft, zo zal ze evenwel door |
||||||||
de
|
|||||||||
lia ASC. ASS. ASE. ASI. ASP.
|
|||||||||
ASP.
|
|||||||||
de lugt weder als bezielt worden, gelijk men ziet om-
trent de aarde, waar uit door middel van loogde falpe- ter gehaalt is , of fchoon ze een dood lighaam fchijnt te zijn , dat ze nogtans wederom een nieuw zout ont- fangt. ASCH-KRUID, zie ST. JACOBS KRUID.
ASCIA; Verftaat men in de Heelkunde, een zoort
van zwagtel of windzel door. ASCITES; word een wateragtig Gezwel aan den on-
derbuik, de fchenkelen, of ook aan de mannelijke fchagt door begrepen ; zelden gaat dit ongemak zonder andere zwaare toevallen gepaart. - ASCLEPIAS, zie SWALUWE WORTEL. ASCLEPIA AIZOIDES , zie STAPELIA,
ASELLI, zie PISSEBEDDEN.
ASELLUS, zie STOKVISCH.
ASEMA ; In de Geneeskunde verftaat men hier door
eene onverhoopte verandeiing der krankheid en waar van geen de minftc voorafgaande tekenen befpeurt zijn. AS1A, zie AZIA.
ASPALATHI LIGNUM ; Rhodisch-hout ; Is een
zoort van hout, of fpaan van een wortel, die men zegt dat van 't eiland Rhodus koomt ; volgens anderen groeit het mede in Sijrien en Egijpten; egter is men nog niet in 't zekere onderrigt van welken boom dat hout eigent- lijk koomt: Het is hard en van binnen roodagtig of dus gevlekt, en met een dikke grauwe fchors gedekt: Het geeft, gebrand wordende, een aangename reuk van zig, en men zegt dat het in de kragten veel overeenkomt met het Paradijshout of Agàllochum, en dit daar mede veel- tijds vcrvalscht word : Het is egter van het Agallochum te onderfcheiden, dewijl het geen hars in zig bevat, zo als dit. ASPARAGUS; Worteljpruit ; Dus noemt men in de
Kruidkunde de eerfte tedere fpruiten uit de wortelen in 't voorjaar, die naderhand in fteng, bladen enz. aan- groeijen ; zo als de Asperfies , Hoppe en meer an- ders. ASPERSIE ; Sparße; Spargel; in 't latijn Aspara-
gus, ( Asparagus caide htrbaceo ereïïo , foliis fetaceis, Jtipulis paribus ; Linn. Spec. Plant.) Deze plant word onder de moeskruiden gereekent, komt uit in de lente, ••en is bijna bij ieder een bekend. Zij begint hard te worden, zo dra 't hooft aanvangt te ontluiken : Een kundig Tuinier kan ze ook in den winter uitbroeijen door nieuwe paardemest. De Aspergies als ze geplant zijn, fchietcn eerst uit de
wortel korte ftronken of fpruiten , die een dikken en fpits-toeloopenden kruin krijgen, welke open gaat en een . menigte takjes voortbrengt , met dunne bladen als de venckel, maar korter. Uit deze koomen kleine bloemtjes, endaar na ronde bellen als paarlen, die eerst groen, naderhand rood zijn, en 't zaad in zig bevatten. De wortel is fponsagtig, en vol haairen of vezels, gelijk aan 't nics-kruid. Aankweeking van de Afperßes.
Men zaait ze in 't begin van de Lente, als ander zaad ;
dat is op eenige welbereide bedden, wat dunnetjes, en om ze met aarde te dekken , egt men ze met een klauw van ijzer. Een jaar daar na, indien ze fterk genoeg van ftengel zijn, dat niet misfen kan, zo de aarde goed en wel bereid is, of ten minden twee jaaren daar na, kan oicn ze in't laatst van Maart, en zelfs de gantfche maand |
|||||||||
van April door, verplanten, en daar toe bedden ma-
ken, van drie of vier voeten breed, en door een final pad van den anderen afgefebeiden. Wanneer het maar geineene aarde is, zo fpit men het bed ruim een voet diep uit, en brengt de aarde weg, en doet andere goede vet- te aarde in de plaats : Dog is de aarde vet en vogtig, zo is het best de bedden niet uit te graven, maar ze in tegendeel wat hoogcr te laaten dan de paden zijn, want al te groote vogtigheid is haar doodelijk. De Asperfies dus gezaait, maaken wortelkuiven rond-
om het oog, dat is ter plaatze daar de fteng ftaat uit te komen. Deze wortels fpreiden zig tusfehen twee gron- den , en om ze te verplanten , het zij op een vlak of verheven bedt, graaft men de aarde wel om. Zo de- zelve niet al tegoed is, doet men 'er wat mest bij. Ver-- volgens legt men twee tot drie voeten van de jonge plant nog wat mest, en men zet ze rijgswijze net boven Op het bedde, zonder het uiterfte van de wortelen te kor- ten, of ten minften zeer weinig. Indien, het oogmerk is deze Asperfies uit te graaven, wanneer ze fterk ge- noeg zijn, zo zet men die maar een voet van den an- deren ; dog zo ze zullen blijven ftaan, anderhalf voet van een, in 't verband of ruitswijze. Dus geplaatst, overdekt men haar met twee tot drie duimen aarde, en als ze in een maand of twee niet uitfehieten, kan men ze weer ftofFeeren en opmaaken, eeven eens als men de andere geplant heeft, alleen zorg draagende, ten op- zichte van de nieuw geplante, om ze nu en dan gcduu- rende de groote hitte te begieten, en altoos wel van onkruid te wieden, ook de aarde rondom meteen truf- fel geroert te houden. Of men teikent de ontbloote plaatzen met kleine ftokjes, en wagt tot het volgende voorjaar om ze te ftofFeeren. Men dekt alle jaaren het gantfche bedde met een weinig aarde die men uit het pad neemt, en het pad weer met oude aarde en mest vult. Om de twee jaaren mest men ze redelijk, en laat ze de eerfte drie of vier jaaren in 't zaad fchicten, zon- der haar te fnijden , totdat men ziet dat ze dik beginnen te worden , als wanneer men ze kan beginnen te fnijden, dat vijftien jaaren kan duuren zonder haar te vernieu- wen; en alle jaaren fnijd men alle de fteelen, in 't na- jaar, in november digt bij de grond af. Hier te lande fteekt men de Aspergies voort als ze een weinig boven de grond verfchijnen, en dit gefchied om ze wit te heb- ben ; dog in der daad valt 'er meer van te eeten , wan- neer men ze wat hooger bovendegrond laat opfehieten, fchoon ze dan zo wit niet, egter even fmakelijk zijn. Men moet niet verzuimen alle jaaren in 't einde van
Maart of in 't begin van April, dat is een weinig eer dat de Aspergies natuurlijk uitfehieten, de aarde ter diep- te van drie tot vier duimen, om te fpittcn op ieder bed- de, dog zoodanig dat de fpade de planten niet kwetze, dienende dit om het onkruid te doen verfterven, en 't bovenfte van de aarde rul of zagt te maken, en bekwaam om de voedzame reegen van April en den dauw van de Meij-mzarid 'm te zuigen, waar door deftal-plantgevoed word, en de Aspergies beter uitkomen. De eigentlijke en gevaarlijke vijanden der Aspergies
zijn kleine vlooijen , die zig zomtijds aan de fteelen heg- ten en de groei beletten, voornamelijk in drooge en zeer heete jaaren, want in andere jaaren verneemt men die niet, en tegen dit kwaad is nog geen hulpmiddel uitge- vonden. Zie bier op wat wijze men heerlijke en groote As-
pergies kan tcelen, die wel vijf a zes duim in den om- trek |
|||||||||
ASP.
trek dik werden. Men verkiest tot dien einde een plaat*
in de moestuinen, die wel op de zon ftaat en niet te vogtig is, aldaar graaft men de grond zo verre anderhalf a twee voeten diep uit, als men denkt bedden met As- pergies te planten, de bedden op twee a twee en een half voet breedte reekenende, dog de lengte onbepaalt : De grond uitgegraaven, en de aarde naar elders wegge- bragt zijnde, zo moet de beneden-grond, indien hetgoe- de aarde is, nog een fpit of fteek diepte omgegraaven worden, dan brengt men in die kuil andere aarde, wel- ke moet befl'aan uit een deel goede woud-aarie , dat is aarde die men uit de wouden van onder de boomen of heggen, daar de afgevalle bladen, takken enz. verrot en tot aarde geworden zijn, wegzamelt: Of dit niet kunnen- de bekoomen, neemt men aarde van verrotte bladen, hout, zaagmeel en allerlei vuilnis, wijders uit een ander ruim deel oude vergaane paarde en koemest ; een deel goed rivier- of meer-zand, en een gedeelte van de uit- gegraavene aarde, indien dezelve los en vrugtbaar is; dog vaste kleigrond zijnde, moet men ze niet gebruiken, de- wijl de Aspergies een losfe grond begeeren; in deszelfs plaats neemt men dan andere goede losfe tuin-aarde: Als men zandachtigc flijk uit zoete meiren,"~daar veel riet groeit, kan bekomen, is zulks mede uitmuntend: Deze aardftoffen laat men ter deegen door malkanderen men- gen en droogen, waar na men ze door een aardzeef doet loopen, op dat "er geene fteentjes enz. in blijven ; we- derom behoorlijk bevogtigt zijnde, vult men 'er de kuil mede iets hooger als de. ordinaris grond of andere bedden: Vervolgens verdeelt men dit ftuk toebereid land in reijen naar de tuin-linie, de reijen een en een half voet of wat meer van malkanderen, en dus in zo veel rijen als 'er op het land kunnen komen ; daar na verdeelt men in de leijen de plaatzen met Hokjes of prikjes af, daar de As- pergie-planten zullen geplaatst worden , namentlijk ook een en een half voet min of meer van malkanderen in de reij., en men maakt kleine ronde heuveltjes van twee a drie duimen hoog rondsomme de ftokjes, waar op men de jonge Aspergie-phnter^, twee naast malkanderen legt, en wel zodanig dat de wortelen ter deegen ronds- omme verfpreid leggen. Dit gedaan zijnde worden de- celve met gelijke goede aarde ais boven gezegt is, twee a drie duimen hoog overdekt, in diervoegen dat 'er tus- fehen twee en twee rijen een pad van een voet breed blijft, dat wat laager dan de overige grond is, en men na de linie netjes moet afperken : Hier mede is dan de jlspergie-planthig voltooit ; die men dus twee a drie faaren laat groeijen, eer dat men ze begint te fteeken; en als men de grond wel op gemelde vvijze heeft bereid , Zal men wonderlijk dikke en fchoone Aspergies verkrij- gen : Nog moet men zorgen dat in de drie eerfte jaaren de bedden allengskens met aarde aangevult worden , op dat de Aspcrgie-planten ongevoelig zes a agt duim onder de bovengrond mogen koomen ; dit verhoogen moet jaar- lijks in de maand van maart gefchieden ; men fpit tot dien einde ongeveer een voet diepte uit de paden tusfehen de bedden , welke aarde men als dan op de bedden verdeelt, en de nitgegravene greppel wederom met half vergaane mest uit de broeibakken of van elders aanvult; die als dan het volgende jaar weder uit de paden gegraavcn en op de bedden verdeelt worden, gefchiedende dit drie jaaren aan een ; verftrekkende dit mede tot een jaarlijk- fe bemestiging Deze tijd verloopen , brengt men jaar- lijks wat oude mest in de winter of voorjaar over de bed- den, die als dan, wanneer de vorst een einde heeft ge- |
||||||
ÄSP. 'U3
noomen, voorzigtig, vooral zonder de wortels of krui-
nen der Aspergies te kwetzen, onder de aarde gefpit en geroert word, waar door de Aspergies jaarlijks een nieuw voedzel verkrijgen ; en op deeze wijze kunnen ze twaalf a vijftien jaaren goed blijven , mits dat men ze zomers vooral niet langer fteeke als tot omtrent St. Jans dag, zijnde den 24 junij , dewijl de planten anders hunne kragt verliezen; en dat men mede zorge draage, bij het fteeken der Aspergies voorzigtig te zijn, om niet in de koppen of wortels der Aspergies te fnijden, moetende voor 't overige de bedden ook altoos van onkruid zuiver gehouden worden. Het is waar, dat deze kweeking der jonge Aspergieplanten in den aanvang veel moeite en kosten veroorzaakt; dog indien men overweegt, dat men door dit middel heerlijke Aspergies zo wel in (maak als dikte en lengte bekoomt, endaar bij in aanmerking neemt dat het niet voor een of twee jaaren is , maar dat men geduurende twaalf a vijftien jaaren in een ruime maat de vrugt van zijn arbeid enz. geniet, zal men zig dit geenzints beklaagen. Öm in de winter Aspergies te hebben.
Het is zonder tegenfpraak vermaakelijk en aangenaam,
wanneer men in de ftrengfte winters zelfs, aard en ande- re vrugten op zijn tafel kan brengen, die men natuur- lijker wijze niet dan in de zomer heeft te verwagten : Dit kan ten opzigte van de Aspergies plaatsvinden, die men zo wel in de winter, (fchoon men ligt begrijpt niet hi die overvloed), als in de zomer kan hebben. Om Aspergies in dit guure jaargetijde te bekoomen , zo graaft het pad rondsom uw Aspergie-bed een voet breed en een of anderhalf voet diep uit, de uitgegravene aarde weg- brengende, of ter zijden van de kuiten leggende; laat vervolgens bij deze kuilen zo veel verfchbroeijende paar- de-mest brengen, dat men de kuilen daar mede kan aan- vullen, en ook nog anderhalf voet hoog boven de grond van het bedde opzetten ; moetende de mest ter deegen getrapt worden, op dat die niet te veel zakke ; legt ver- volgens planken over het bedde , zodanig dat de beide enden der planken op de mest in de paden gelegt, rus- ten, zo dat 'er eene holte overblijft; vervolgens over- dekt de planken mede met verfche mest ; zo zal de mest de aarde van het bed rondom verwarmen, en de Aspergies binnen een week a twee uit de £rond doen fpruiten, als wanneer men het bedde ontdekt, en zien- de dat de Aspergies te.voorfchijn zijn gekomen, fteekt men ze, en dekt het bedde op gemelde wijze weder toe ; op deze wijze zal men het genoegen hebben drie a vier maaien Aspergies te kunnen fteeken. Men kan het zelfde ook uitwerken, met maar verfche
broeijende mest, twee voet dik over het bedde te ftrooi- jen, zonder kuilen in de paden te graaven , dit zal het bedde genoegzaam verwarmen, om de Aspergies uit te drijven ; dog dit doende, moet men ter plaatze waar de Aspergie-planten ftaan, lange Hokken fteeken, om bij het ontdekken die plaatzen te weetcn , en de uitgekoomene Aspergies niet af te ftooten. Nog beter manier is het, datmen groote wijde potten, of expres daar toegemaak- te ftelpen van planken te zamen gefpijkert, over de plan- ten Helpt, en daar tusfehen en over dezelve heen de mest fti ooit : Ook kan men in plaats van potten of ftelpen, rondsomme de planten ftokjes fchuins fteeken , in voe- gen dat 'er een holte onder de mest blijft. . De Asper- gieplanten die op deze wijze in de winter gebroeit wor- den, lijden veel daarvan, en moeten de volgende zo-. P mer |
||||||
ASP.
azijn, en doet hem digt toe: Zo gij 'er eenige wilt
uithaalen, bedien u van een zilveren of houten , maar geen ijzeren leepel. Draag ook zorg dat uw hand den azijn niet beroere. ÄSPERIIOL17E PLANTiE, ruwbladige planten.
ASPER1TAS, is de ruwheid, hobbeligheid, en on-
gelijkheid van de oppervlakte eeius lighaams , dat tot een hinderpaal aan de hand verftrekt, om 'er ombelemmert over te wrijven. ASPERSIO , zo veel als befproeijing, wanneer men
zommige poeders, of andere dingen, die droog zijn, bevogtigt. ASPERUGO, zie OSSETONG.
ASPERULA, is een klein jaarlijks gewas, dat om
deszelfs bloemen, zomtijds door de Kriiidbeminnaars in de hoven word gekweekt: Daar zijn twee zooi ten, als I. Asperula met blauwe bloemen, Asperula caerulea,
Dodon. (Asperula foliis fenis, floribus Jesfilibus aggre- gatis terminalibus, Linn. Spec.Plant.) II. Kruipende Asperula, met blauwe bloemen , (JSche-
rordia foliis omnibus verticillatis, floribus terminalibus, Linn. Spec. Plant.) Beide deeze zooiten groeijen natuurlijk in Vlaanderen,
Engeland , Frankrijk, en elders. In de hoven worden ze ligtelijk"door het zaad voortgekweekt ; dat men in't voorjaar ter plaatze zaait, daar het zal blijven groeijen; men doet eenige korltjes in een kuiltje bij malkanderen. ASPERULA ODORATA, zie WALDMEESTER.
ASPHALITES , deeze naam draagt het vijfde der
Lende-wervel-beenderen van 'smenfchen lighaam. ASPHALT; Jooden-pik; Jooden-lijm ; in 't latijn
Asphaltum ; Bitumen Judaicum, is een zoort van hard en droog hars ; dat men zegt, dat uit het Asphaltifche of Doode Meir in Judcea gelegen , herkomdig is, en waar van het ook Jooden-pik of Jooden-hars genaamt word. Het word nogthans ook in andere la'xlftreeken gevonden, als in Nieuw Mexico, en meer pliatzen van de IVest- Indien. Dit hars is 'er niet veelvuldig, en dus niet zeer gemeen; zijnde dit de oorzaak, dat het vjeltijds met As- fephalt, of zwart zweedsch pik, daar het veel op ge- lijkt, word vermengt ; dog het echte Jooden-pik moet harder en niet zo lelijk van reuk ziin, als het pik. Wei- nig word het in de Geneeskunde gebruikt. De Plaatfnij- ders maakén uit dit Pik , met Mastik en Wasch ge- mengt, een zeer goede compofitie, om de koperen plaa- ten over te ftrijken, als zij daar met fterkwatsr in zullen etzen. ASPHALTITES , ook Nephritis, is de naam die her
eerfte der Lende-wervel-beenderen draagt. ASPHALTITES TRIFOLIUM, is een zoort van
Drieblad , na pis ruikende. ASPHODELUS, zie AFFODILLE en MARTA-
GON. ASPHIJXIA, dus noemt men in flaauwtens, en an*
dere verzwakkingen des lighaams, de zwakke en bijna on- nafpeurlijke polsflag.^ ASPIC, lat. As pis (Coluber Aspis, Ltnn. Sijst: Nat.)
is een zoort van Slang of Adder, wiens beet men zegt, niet vergiftig te ziin; men vind hem in alle vier waereld- deelen, en is veelvuldig omtrent Pariis: Hiiis dunderen een weinig korter dan de gewoone Adder, zinde zijn kop ook niet zo plat, daarbij een zeer dunne hals, dog heeft gelijk de Vipers , beweeglijke tand.-n ; zijn koleur is ros- agtig grauw, met zwarte plekken, verdwijnende deeze plekken op zekere tijden. ASPREDO,
|
||||||
U4 ASP.
mer niet geftookenworden. Gewoonlijk neemt men hier As-
pergie-bedden toe, die bijna uitgedaan hebben , en dog vernieuwt moeten worden. Men kan ook Aspergies in de winter doen uitfpruiten,
door middel van de planten uit de grond te graaven, en die in een warme broeibak, die met drie a vier vinger- breed dikte aarde bezet is, digt naast malkanderen planten , en dan met vijf a zes duim aarde overdekken, leggende men vervolgens glazen over de bak, diebijvorst of regenagtig weder met riet of ftroo-matun moeten ge- dekt worden, zo zullen de Aspergies binnen korten fprui- ten en te voorfchijn komen ; dog de broeibak moet niet al te heet, maar de eerite hette van de mest wat vervlo- gen ziin ; anders zouden de planten verbranden, men gebrukt hier mede oude planten toe, die bijna uitge- dient hebben , dewijl de planten nog goede Aspergies voortbrengende, daar toe te kostbaar zijn. Gefloofde Aspergies.
Om ze te eeten, laat men dezelve in water week kooken, en uit het water gefchept zijnde , beftrooit men ze met wat fijn zout, waarnamen ze met de hoofden binne- waarts in een fchotel legt, en opdischt met een Taus van boter, azijn, zout en nootemuscaat wel gebonden, of met boter alleen, daar men een Citroen in kan drukken. Aspergies met geroerde Ejeren.
De Aspergies gekookt zijnde, fnijd men dezelve aan ftukjes, en klopt zo veel eijeren als men goedvind, doen- de die in een tinnen of aarden fchotel , met de Asper- gies'er in; voorts wat zout, nootemuscaat, een goed ftuk boter , een lepel of twee vol fjeu van kalfs-, fchaa- pe-, of rundvleesch; zet dan de fchotel op een comfoor met vuur, en roert het geen 'er in is geftadig met een mes of lepel, zodanig dat 't geen aan de fchotel bakt, 'er ge- ftadig afgeroert word; bekwaamelijk dik zijnde, discht men het warm voor. Gewoonlijk neemt men hier toe dunne Aspergies, die, wanneer men Aspergies kookt om met faus of boter te eeten , 'er kunnen uitgefchift wor- den, en tot dit gebruik bewaart, zijnde zeer gereedzaam wanneer men buiten zijnde, de eene of andere een fchielijk overvalt.zo is men,een ftuk vleesch of ham op fcho- tel hebbende, en dit 'er bij gereed gemaakt zijnde, gered. Aspergies op de wijze van kleine Erweten toe-
bereid. Snijd ze in kleine ftukken, laat ze in kookend water,
blank kooken, ftooft ze met boter in een fchotel ; daar na doet 'er wat melk of room bij* maakt ze fmakelijk met zout, peper en fijne kruiden, en zo dra gij meent dat het ftoofzel gaar is, beflaat twee eijerdoijers met room , en doet het bij de Aspergies ; de zaus dan gebon- den zünde, kan men ze opfcheppen. Gewoonlijk neemt men hier toe de kleinfte en dunfte Aspergies. Men gebruikt de Aspergies ook om foepen te ftoffee-
ren, 't zij ze vet zijn of mager. Ingezulte Aspergies.
Neemt de kleinften, fnijd ze aan ftukken, en befprengt ze met grof geftoote kruidnagelen en zout. Doet ze in een verglaasde aarde pot, dan een laag zout , dan een laag Aspergies, tot boven aan. De eerfte en laatfte laag moet van zout wezen. Dan giet de pot vol goeden |
||||||
ASP. ASS. AST.
|
||||||||
ÄST,
|
||||||||
HS
|
||||||||
ASPREDO , deeze naam draagt een zekere ziekte, ßlveßre, ( Aßragalus catilefcens profiratus , legwninibus
die zig aan de oogleden vestigt, en in een zoort van fubgloboßs inflatis mucronatispilofis, Linn. Spec. Plant.) ichubbig en jeukerig fchurft bedaat. Is een langleevend Plantgewas, dat natuurlijk in Oosten- ASSADULC1S, zie BENZOIN. rijk, Zwitzerland, Italien en elders groeit, maakt klei-
ASSA FOETIDA , zie DUIVELS-DREK. ne takjes, nauwelijks een hand hoog , enkel, hol, trek-
ASSAIJ, zie ESSAIJ. kende na den rooden, aan beide zijden bezet met veele
ASSIGNATIE, is een zoort van Wisfelbriefje, waar kleine bladen, zijnde kort en (pits, hairig, eenigzins bit-
door iemand van een ander geld moetende hebben, aan ter, ftaande de eene tegen over de andere, of twee aan een derde, het zij tot betaaling van iets, dat hij hem twee aan eene zijde, eindigende meteen enkel blad; de fchuldig is, of anderzins, door dit briefje regt geeft, om toppen zijn bezet met een menigte van bloesfem, gelijk dat geld in te vorderen ; De geene aan wien de Asjigna- die van peulvrugten , purperverwig of wit, digt op elkan- tie gezonden word , moet voort na de ontfangst, dezelve der gepakt; op de bloesfem volgen kleine peulen , lang- aan die gcene, op wien getrokken is, laaten aanbieden ; werpig rond , rooodagtig en vol zaaden, in de gedaante belooft deeze om ze te betaalen, is het wel, en dan Iaat van kleine niertjes; de wortel is omtrent anderhalf voet men aan zulk een perzoon, indien men hem niet volko- lang; ten minden een duim dik, hard, houtagtig, met men kan, of dat'er eenig mistrouwen huisvest, onderde een dikke bruine fchors, maar van binnen wit, en zoet Asfignatie dellen geaccepteert, met onderfchrijving van van fmaak; deeze wortel verdeelt zig om hoog in ver- zijn naam; dog weigert hij op de aanbieding om ze te be- fcheide takken, drie of vier duim lang, hebbende de ge- taalen , wat redenen hij ook mag bijbrengen ; zoo moet daante, als of ze wortelen van verfcheidene planten wa- rnen dezelve direct, aan de zender of trekker terug zenden, ren. Zie hier op wat wijze men gewoonlijk een Asfignatie in- En wortel en zaad doppen den buikloop , en zetten
rigt: het water af, als 'er een afkookzel van gemaakt word; De Heer JAN GOMMERS , UE. gelieve te betaalen uitwendig zijn zij goed, om wonden te zuiveren.
aan de Heer PIETER WATERLEE , de zomma Men plant dit gewas zomtijds in de bloemtuinen;wor- van drie hundert car. guldens, 't zal UE. te- dende ligtelijk door fcheuring der wortelfpruiten in 't gens mijn validseren , voor twee hondert pond voorjaar, als meede door't zaad voortgjkweekt. geleverde sajetten in zoorten. Daar zijn ook nog meer zoorten van Astragalus, dia Aüum Leeuwarden den 17 maij 1768. door de Kruid-beminnaars in de hoven gekweekt worden;
PIETER HEINS, als
Ligtelijk begrijpt men, dat al het geen hier met Capitaal- I. De Astragalus, wilde hairige Berg-cicer genaamt, tjes gedelt is, naar tijds omdandigheid verandert. Ook met geelagtige geairde bloemen ; lat. Cicer montanum la- moet mende zom van het montant, als meede het getal der nuginofum ereiïum, (Aßragalus caulefcens ere&us pilo- koopmanfchappen, nimmer met cijffers , maar altoos met fus,floribus fpicatis, leguminibus Jubulatispilofis, Linn. volle letterwoorden uitdrukken. Spec. Plant.) groeit in Duitschland, Zwitzerland, Sibe- ASSOCIATIE, is eene overeenkomst of verbintenis, rien , en elders, op bergagtige plaatzen.
tus fchen twee, drie, of meerder perzoonen , om de ee- II. De Astragalus met geairde purpere, helder-blauwe, ne of de andere Fabrijk of Handel zaamen te beginnen, of bonte bloemen; in 't latijn Onobrychis fpicata , flore en de winst of vcrlies , die daar van koomt, met malkan- purpureo , (Astragalus caulefcens diffufus, pedunculisfpi- dcren evenredig te draagen , en te deelen. catis, vexilli s floreduplo longioribus, Linn. Spec. Plant.) ASSORTIMENT, hier door worden Koopmanfchap- groeijende in Oostenrijk, Hongarijen, en elders,
pen verdaan,-die verfebeiden en nietvan eene zoortzijn, III. De Astragalus der Alpen , met een lange tros- en welke verzamelt worden, om eene winkel van te vor- bloem, en wollige kelken en peulen, (Astragalus caule- men, of op te zetten. De Boekvcrkoopers noemen As- feens , fpicis cylindricisfubfesfilibus, calicibus legumini- fortimenten , allede ongebondeneBoeken, welke zij, be- busqué lanatis, Linn. Spec. Alant.) groeit indegeberg- halven hunne eigen gedrukte werken, in de winkels, of tens van Spanjen. \ ..• ; op de pakzouders hebben leggen. IV; De Astragalus ,■ wild Zoet-h out gemamt, metbleek-
ASSURANTIE, Asfureeren, is eene verzekering die geele bloemen, en halve maanformige zaadpeulen, (As-
àemand doet, het zij op Huizen , Scheepen, Waarén en tragaluscaulefcens profiratusleguminibusfub-tri-quetisar- Koopmanfchappen ; waar door hij zig verbind, mits daar cuatis , foliis bvatis pedunculo longioribus, Linn. Spec. voor twee, drie, meer of minder, naar maate van het Alant.) groeit in Zwitzerland, Italien, en elders in de gevaar, van 't hondert trekkende, om dè fchaade, die beemden. dit verzekerde overkoonit, te hoeden: De geene die de- V. De Astragalus met fmalle bladen, de bloemen en
?.e verzekering doet, word. Asfuradeur genaamt ; en 't peulen op een lange deel, derswijze bij elkander zitten- Eeen hij voor de asfurantie geniet,, draagt-.de 'naam van' de; in 't latijn Stella legaminofa, Lobel. (Astragalus Prämie van Asfurantie; Polis van Asfurantie is het caulefcens. procuinbens, fpicis pedunculßtis, leguminibus Contract..door'den Verzekeraar ondertekent, waar in al- prismaticis reBis triquetris, apice tmcitiatis, , Lihn. Ie de voorwaarden of conditien van de Asfurantievermeld Spec. Alantar.) groeit in Sicilien, Spanjen, Aortugal, ftaan- -enz. en is éénjaarig. ASTARILLOS ; Paracelsus geeft deezen naam aan VI. De Astragalus met fmalle bladen , de bloemen en
een kwaadaardige en invreetende zweer van het Scheen- peulen digt aan de deng zittende, in 't latijn Vicia fefa-
peen. • -, , macea apida (Astragalus caulefcens diffufus capitulisfüb-
ASTER, zie STERREKRUID. ■ ■■ ■ .. J'esfilibus kternlibus,..leguminibus ereäis fubulatis, acu*
ASTERLING-,: zie NESTELING. • . • mine reflexis , Lims.) Spec. Alant.) groeit in Zuid-Frank-
'■ ASTHMA , zielKUCH. ■ '' ■.< ' ; > : 'il:- 'rijk:.erf Italien:,:ehis t^njaarig.
ASTRAGALUS,"of Wilde Cicer, in't latijn Cicer De vier- eerdezóorten worden door fcheuring der wortel-
'*'>!:■■ P 2 ' fprui- |
||||||||
iïi AST. ATE. AT&. ATL. ATM. ATO.
fpruiten in het voorjaar gekweekt,meede ook door het zaad ;
begeeren een losfe zandige grond, en een warme plaats. De vijfde en zesde zoorten éénjaarig zijnde, worden dus alleen door het zaad in 't voorjaar gecultiveert; men zaait het op een warme plaats, wordende de jonge planten, 'in de groei zijnde, verplant ; of men doet in een kuiltje ee- nige korrels zaad, ter plaatze daar de plant zal blijven doorgroeijen. ASTRANTIE, Bastert-zwarte Nieswortel, 'm 't Iatijn
Veratrum nigrum Diofcor. Dodon. (Astrantia, Linf. Spec. Plant.) Dit langleevend gewas, groeit natuurlijk op de Alpijche , PijreneeJ'che en andere gebergtens van Zwit- serland, Italien en elders, en word hier te lande zom- tijds in de bloemtuinen geplant, hoewel de bloem, die troswijze groeit, niet zeer fraai is: Daar zijn twee zoor- ten van, als I. De groote Astrantie (Astrantia foliis quinquelobis,
lobis trifiüis, Linn. Spec. Plant.) II. De kleine Astrantie, (Astrantia foliis digitatis fer-
ratis, Linn. Spec. Plant.) Deeze plant word ligtelijk in het voorjaar door fcheu-
ling gekweekt, groeijende tierig in alle losfe gronden, en kan de fterkfte winter-koude verdraagen. ASTRINGENS , zie ZAMENTREKKEND MID-
DEL. ASTROLOGIE, zie STERREWAAN.
ASTRUM, betekent een Gefternte; bij de Scheikun-
digen word dit woord dikwils gebruikt, om de kragt van groote dingen uit te duiden, die zij uit hunne bereidingen erlangt hebben. ATENIA, betekent een zwakheid der vezelen van ee-
nig lid des menfchelijken Iighaams. ATHANOR, zie LUIJE HENRIK.
ATHEROMA, dus noemt men een hard gezwel, als
in een zoort van blaaze befloten, dat zeer hard is, en zomtijds niet min gevaarlijk : De oorzaak van dit gezwel is een vette lijmagtige ftoffe des bloeds. ATHLETICUS HABITUS,zo veel als eenfterkwel
gemaakt lighaam, dat nogthans door zijn bloedrijk ge- itel, aan eenige fchielijke ziekte onderhevig is. ATLAS, in de eerfte plaats, noemt men dus eene
•verzameling van Land- en Zee-kaarten , die bij malkan- deren zijn gebonden ; hebbende dit zijnen oorfprong van het verhaal der Fabel-dichters, welke ons berigten, dat eenen hoogen berg in Mauritanien, Atlas genaamt, het gantfche Hemelgewelf forschte. Ten tweeden, draagt deezen naam het eerfte wervelbeen van den hals , en wel om deeze reden , dewijl het met zijne twee holligheden, het daar op rustende hoofd draagt. Ten derden, noemt men Atlas een zoort van Vlinders of Capellen, wiens wieken breçd en bruinagtig zijn, hebbende op de agter- ile drie oogen, waar van het onderfte zeer groot is. ATMOSPHiERA, betekent de Lugt or Dampkring,
die onzen Aardkloot omringt, en waar inne de Menfchen, Dieren en Planten leeven en groeijen. Zie verder op 't woord LUCHT. ■ ATOMI , dus worden debijna onzigtbaare, endoor
menfchen vermoogen ondeelbaare ftofkens, waaruit, vol- gens 't denkbeeld van verfchei'dene Wijsgeeren, alle de andere wezens voortgekoomen zijn, en waar in zij alle wederom zullen opgelost en ontbonden worden, genaamt. De ftofkens, die wanneer men de zonne door een nauwe reetfehijnt, in derzelver ftrialen ziet zweeven; draagen meede de naam van Atomi. QoY. geeft men deezen naam aan zekere Wormpjes, die zo klein 2ijn, dat ze onder |
||||||
ATO. ATR. ATT.
een bekwaam Microfcoop befchouwt, niet grooter dan
het nietiglie ftofje fchijnen, en waar aan men egter ver- fcheidene voeten, en een gefchubden rug kan befpeuren. ATONJA, Kragteloosheid, Zwakheid, dus zegt men
Atonia Fibrarum ; Atonia Ventriculi, kragteloosheid der zenuwen, zwakheid der maage, enz. ATRA-BILIS, dus noemt men de zwarte gal. Bij vei-
fcheidene Schrijvers word dezelve voor de oorzaak der melancholie of droefgeestigheid gehouden. ATRACHELUS, dus word een mensch genaamt, die
kort van hals- is. ATRACTIJLIS, zie CARTHAMUS.
ATRjETI ; ook Atrœtce ; Imperforati. Van beiderlei?
geflagten, noemt men dus die geene, wiens aars , of fchaamdeelen, met een zoorc van huid overtoogen , of wel met vleesch bewasfen zijn : Beide en uit de natuur, of door eene ziekte kan dit ongemak zijnen oorfprong heb- ben; hoe het ook koome , moet den lijder niet zuimen, om met een kundig Genees- en Heelmeester te raadplee- gen. ATRAGENE, verftaat men in de Kruidkunde een
zoort van planten door, behoorende tot de Aolijandria- polijginia Clasfis ; deszelfs zaad is geftaart, en de bloem uit twaalf bladen zaamengeftelt. ATRAMENTUM, zie INKT. Door dit woord word
meede Vitriool of Koperrood betekent. ATRAMENTUM SINIT1CUM, zie OOSTINDI-
SCHE INKT. ATRAPHAXIS, Linn^eus noemt dus een zoort var»
Melde. ATRIPLEX, zie MELDE.
ATROON, Ophooping, verftaat men in't bijzonder
de zinkingen en vogtendoor, diezigin eenige gedeelten» van het menfchelijke lighaam plaatzcn en zetten. ATROPHIA, ook Tabes; Contabejcentia ; Macies;
Verftaat men de Teering door ; zijnde dit eene ziekte, waar door of het vleesch van het geheele lighaam, of wel van. eenig lid derzelver, geheel afneemt, en als verdwijnt. ATROPIA LINN,EI, zie BELLADONA.
ATTAGEN, zie HAZELHOEN.
ATTELABUS ARACHNOÏDES , zie WATER-
SPIN. ATTENUANTIA, verftaat men zulke geneesmidde-
len door, bekwaam om taai je vogten wederom te ontbin- den en vloeibaar te maaken; deeze middelen zijn verfchei- den, na den aart der oorzaaken, waar uit deeze verdik- king van vogten fpruit. ATTESTATIE, zo veel als Tuigfchrift, dat de een V
aan den ander verleent, van een voorgevallene zaak ; om, het zij in een Proces, of anderzins, tot een getuigenis te> verftrekken. ATTOLLENS-MUSCULUS, opheffende Spier; wor- -
den alle die fpieren genaamt, welke eenig deel des Iig- haams opligten, of na boven heffen; zo als de opheffen- de Oog/pier, enz. ATTRACTIO, Aantrekking, als men 't een of 't an-
der aan , of tot zig trekt : Dus word het zuigen der melk door een kind uit de borsten Attraüio genaamt. ATTRAHENS, een middel, dienftig om het vogt en
geeften uit de huid en het lighaam te trekken. ATTRJTIO, zoo veel als aanwrijving, word inver-
fcheidene betekenisfen gebezigt ; als i. wanneer de huid door drukking en wrijving gekwetst is ; 2. voor een uit- terlijk verbrijzelen ; en 3. voor een inwendige verplette- ring in het gisten, wanneer de inwendige zwavelagtige, - zoute
|
||||||
ATT. ATIJ. AUC. AUD. AUG. AUM.
|
|||||||||||
AUR.
|
|||||||||||
"7
|
|||||||||||
zoute en aardfche deelen, malkanderen door eene wrij-
vende beweeging verteeren. ATTRITUS , ook Intertrigo, is zo veel als een Blik-
aars of ontvelling tusfehen de beenen; wordende veel- tijds, door te paard rijden, fterk gaan en zweeten ver- oorzaakt ; veel zijn de jonge kinderen door de fcherpheid der pis, aan dit ongemak onderhevig. Geen beter mid- del is hier voor, als de zalf van olie en paardevijgen , wiens bereiding op het artijkel BRANDEN kan worden nagezien. Zie ook BLIK-AARS. ATI JPOS, word genaamt, dat van de gewoone en da-
gelijkfche regel afwijkt: Dus zegt men, Atijpos Morbus; Febris Atijpa; eene ongeregelde onordentelijke ziekte, of koorts. AUCHMUS , een fterke droogte , het zij dezelve bij
zomer, of wel in de winter voorvalle. AUCTIE, Auüie houden, noemt men in het huishou-
delijke, als iets bij den opflag of meerder bieding word verkogt. Voornaamelijk en meest vind dceze.bewoording plaats, ten opzigte van de verkooping van Boeken bij den opllag. AUCTORISATIE, zie AUTHORISATIE.
AUCTUSCALIJX, Calijx Calijculatus; betekend in
de Kruidkunde een vermeerderde of dubbelde kelk , die beneden eenige bladjes of fchubbetjes heeft; en daar door als in een tweede keim fchint te zitten. AUDITORIUS MEATUS, zie GEHOOR WEG.
AUDITCJS, zie GKIIOOR.
AUGUSTUS, zie OOGSTMAAND.
AUMELETTE , is een zoort van Struif van eijeren
toebereid, waar in men deezeof geene groente doet; ook wel plakken fpek, enz., is zeer gereedziam, wanneer men niet weet, wat te zullen eeten, of dat 'er een fcho- tel ontbreekt. Zie hier de manier, om verfcheidene zoor- ten van Amuletten te bereiden. Om een Aunielette met Spek, anders Spek-flruif
te maaken. Neemt gerookt fpek, fnijd het zelve aan dobbelfieen- tjes, en braad het in de koekpan, tot dat hetgaar is ; hebt dan ter deegen geklopte eijeren gereed , waar in een wei- nig zout, en indien men zulks goedvind , wat tarwemeel in melk geroert; doet dit te zaamen in de pan bij't fpek, en laat het zagtjes gaarbakken, van tijd tot tijd met de punt van een mes 'er infteekende ; men keert hem niet om , maar van boven nog niet volkoomen droog zijnde, discht men 't op en eet het warm. ■ Om een Aunielette van Knlver-nier te bereiden.
Een Kalver-loenie of Nier-flnk, gebraaden of gekookt zijnde, neemt men'er het nier met't vet dat'er om zit, uit, en hakt het koud geworden, met bijs- of fnijlook en petercelie fijn, doet het verders in de koekpan, braad het geduurende eenigen tüd, dog niet te lang; hebt dan uw eijeren gereed, zo als bij de Aunielette met Spek geleert is, en behandelt het op dezelfde wijze. Aunielette met Appelen.
Neemt van de beste zoort van Appelen, fchilt die, fnijdieaan dikke plakken of daalders, doet 'er met een puntig mesje de klokhuizen uit, en laat ze in de koek- pan zagtjes met boter week fruiten, doet''er dan de eije- ren bij, zo als voren geleert is, opgedischt zijnde, ftrooit men 'er na goedvinden, gepoeijerde zuiker'en caneel over, is fmaakelijk. |
|||||||||||
Op dezelfde wijze bereid men Aumeletten met asperßes,
zuuring, kervel, of eenige andere groentens; gelijk reeds gezegt is, laat men de groentens eerst een weinig in de boter fruiten;-dog wil men het met asperßes doen, zoo moeten de asperßes eerst gekookt worden, dan in ftuk- ken gefneeden, en met de eijeren te gelijk in de pan ge- daan. AURANTIUM, zie ORANJE-APPEL,
AURANT1US; Oranje-koleurig.
AURATUS, verguld, goudverwig.
AURATUS CIJPRINUS, Goud-visch, of Goud-kar*
per, is een zeer fraaije goud- of ook zilverkoleurige Visch, in China te huis hoorende, dog die hier te lande ook zeer wel wil aarten, en door zommige Liefhebbers in de vijvers en zelfs in groote glazen können opgevoed worden. De afbeeldingen der diverfe zoorten van dit Vischje, als meede een naukeurige befchrijving der zel- ven, zijn wij aan den kundigen Natuur-onderzoeker, den Heere Job Baster verfchuldigt, te vinden in de Ver- handelingen , uitgegeven door de Hollandfclie Maatjchap- pije der Weetenfihappen te Haarlem, ydedeel, ifießuk, pag. 215 en verv. Zie ook GOUD-VISCH. AURA VIT ALIS, dus vnoemt men het beginzel of
oorfprong des levens in het bloed. AURELIA, een Vlinder, of Kapel, waar van drie
zoorten zijn; als de groote, de kleine, en de gehakkelde Aurelia; de rups der groote, die zwart van grond, met geele (Ireepen en rondsom met geele getakte doorns be- zet is, aast onverfchillig op ijpen-, kersfe-, peere- en wil« ge-boomen : De koleur der poppen is geelagtig vaal, heb- bende veeltijds vier of zes flippen als van goud ofzilver: De Kapel is vuurkleurig, zijnde de wieken aan de voor- fte rand geel, dog in den overigen omtrek zwart gezoomt; de agterfte wieken zijn met blauwe vlekken bezet; de on- derkant van de Kapel is grauw-bruin , naar den omtrek toe geelagtig, en met een blauwe ftreep geboort. De kleine en de gehakkelde Aurelia verfchülen eenigermaate in koleur en vlekken met de groote. Het beftek van ons werk laat niet toe, om dit alles omftandig te befchrijven, kunnende den onderzoek lievenden leezer zig ten dcezen opzigte ten eenemaalen voldoen in de fchoone werkea van de Heeren Sepp en Roezel. AUREUS, goud-geel, goudverwig.
AUREUS NUMERUS, zie GULDEN-GETAL.
AURICHALCUM, Mesfing, Geelkoper, worddoor
een hitzig.en fterk vuur, uit koper en kalamint-fteen ber reid. AURICULA MURIS, zie MUISOOR.
AURICULA URSI, zie AURIKEL.
AURICULA CORDIS , Oortjes van't Hart, dug
noemt men de twee kleine vliezige holligheden aan het bovenfte en breedfte deel des harten; zijnde aan ieder kant van het hart ééne ; deeze oortjes verftrekken aan 't bloed, dat na 't harte loopt, voor een verblijf-plaats , waar in het bloed zig zo lange ophoud, tot dat zig de holligheid opent, en het zelve ontfangt. AURICUL7E JUD7E., zie JUDAS-OOREN.
AURICULARÏS, dus noemt men de Pink, of de
kleinfte Vinger. AURIGA, deeze naam word door Galenus aan een
zoort van bandagic gegeven, die in zommige borst-zieJc- tens gebruikt worden, AURIGA, zie GEEL-ZUGT.
AURIKEL, Beeren-oor, 'm 't latijn Auricula Vrß;
Sanicula alpina,. (Primula foliis firratis glabris, Linn.
v"> 3 ' * Sptc.
|
|||||||||||
AUR.
|
|||||||||||
AUS..
|
|||||||||||
lig
|
|||||||||||
Spit. Plant.') Is een gewas, dat in de bloemtuinen zeer
bekent is, het groeit natuurlijk in de koude Zwitzer- fche, Oostenrijkfche, Italiaanfche , Aipifche , Pijrenee- fcfte en andere gebergtcns ; heeft dikke vleeschagtige bla- den , die veeltijds witagtig en als met meel beftrooit zijn ; en de bloemen koomen bij trosfen, verfcheidene op een gemeenzaame hoofdfteng, die ongeveer een handbreed hoog, midden uit de plant opfchiet, zijnde de bloemen, welke in het wild groeijen, meest geel, of purperagtig blauw van koleur ; dog in de hoven cultiveert men vee- Ie zoorten van allerlei)' zeer fraaije koleuren, die dooi- den tijd en neerflige kweeking , uit het zaad zijn gewon- nen, en nog geduurig anderen gewonnen worden. Het zaad is klein en hoekig van gedaante en bruin van koleur. Kweeking der Aurikels.
Wat de kweeking of cultuur der Aurikels betreft, de- zelve worden door fcheuring der wortel of de wortel- fpruiten, als meede door het zaad, voortgezet en ver- meerdert. Door fcheuring gefchied zulks in de Maijtijd , voort na dat de bloemen gedaan hebben, of wel in de maand Augustus, na dat de fterkfte zomerhitte voorbij is ; niet vroeger nog laater , want indien men ze vroeger in 't voorjaar plant, zullen ze flegte bloemen voortbrengen ; en plant men ze laater dan in de maand Augustus , kun- nen ze niet genoeg bewortelen, om tegens de volgende winter te beilaan , en ook om 't volgende jaar wel te bloeijen": Dog de geene daar men zaad van wil win- nen , moeten vooral niet voort na de bloeijtiid verplant worden; Bij het planten heeft men anders niet te doen, als de jonge worteifpruiten, die gemeenlijk eigen wor- telen gefchooten hebben, van de oude uit de grond ge- nomene plant met de wortelen af te fcheuren , en als een nieuwe of jonge plant op zig zelven te planten ; dog wanneer de fpruit zig niet gemakkelijk van de ou- de plant laat affci'eiden , of geen eigen wortels ge- fchooten heeft, moet men zulks door middel van een mes te hulp koomen, en men mag als dan zelfs van de oude plant iets meede affnijden , om .een of meer wortelen aan de jonge fpruit te behouden. Men kan de planten in de bloemtuim zetten , waar men begeert, dog men plaatst de fraaije zoorten , gemeenlijk op een bed bij malkanderen, op ongeveer drie à vier duim af- fland. Dit doet men niet alleen om de verfcheidenheid Van de koleuren der bloemen in de bloeijtijd bij malkan- deren te zien, dat door deszelfs fchakeering een verruk- kelijke vertooning aan het gezigt uitlevert ; maar ook om 2e als dan beter voor de fterke zon en regen te kunnen dekken ; of men plant ze ook veeltijds in potten, in ie- der pot eene plant, om ze vervolgens te plaatzen waar men zulks goedvind; gewoonlijk worden ze in den bloei- tijd -pijramidifche wijze onder een afdak geplaatst, be- minnende dezelve liefst een fchaduwagtige plaats. ■ De aarde die deezen plantbegeert, moet taamelijk vet en lijvig, dog los en eenigzins zandig zijn ; voor de fraai- je zoorten, kan men ze bereiden, uit goede Iosfe vrugt- "baare tuinaarde, wat woud- of bladaarde, een weinig oude vergaane mest en zand ; welke ftoffen, wel door snalkanderen moeten gemengt, en vervolgens door een aardzeef geworpen of gezift worden, ten einde om ze üjntemaaken, en vanfteentjes, enz. te zuiveren -• Voorts jnpet men niet verzuimen, de jonge fpruiten, na 't ver- planten, als meede ook in heete dagen , inzonderheid, die in potten Haan, te begieten; en men zet ze na het verplanten, ook eenigen tijd in de fchaduwe., of overdekt |
|||||||||||
ze met 't een of-'t ander ; dit waarneemendc, zullen ze
tierig groeijcn : Ze kunnen onze llerkfte winter-koude verdraagen en tegenftaan: dog het is nogthans dienllig, dat men ze 's winters voor de fcherpfnijdende koude win- den befcherme, die voor alle geWasfen, hoe hard ook van aart, altoos nadeclig zijn: De beste zoorten die in potten (laan, kan men ook wel gcduurende de vorst bin- nens huis" op een warme plaats zetten ; dog daar moet niet of weinig geftookt worden. Gebeurt het, dat een plantin de winter, of op andere tijden begint te rotten, zo moet men het verrotte of de rottende fpruit, bij tijds geheel wegfnoeijen, op dat de rotting niet verder ga, en de geheele plant bederve. Ook moet men, als 'er geele bladen benedenwaarts aan de planten koomen, de- zelve wegneemen, niet alleen om de zindelijkheid , maar ook- om de rotting voor te koomen ; en dat men ze van onkruid altoos moet zuiver houden, is een zaak die van zelven fpreekt. Wat de kweeking der Aurikels uit het zaad betreft ;
men moet het in 't na- of heel vroeg in het voorjaar di- rect, na de vorst, op een bedje van goede losfe aarde lugtig zaaijen, en zulks met ruim een ftroo-breed dikte overdekken. Dog de najaars zaaijingc is de beste, en het bedje moet niet op al te fterke brandende zon , maar liever wat in de fchaduwe en voor de fterkfte winden ge- dekt leggen. Wanneer de jonge planten opgekomen zijn , moet men ze zorgvuldig van het onkruid zuiveren , ook bij droogte hun 's avonds van het nodige vogt voorzien; als wanneer zij zeer wel zullen groeijen ; het volgende na- of voorjaar, kan men deeze jonge planten dan , op een ander diergelijk bedje op 2 à 3 duim afftand van ei- kanderen verplanten, om 'er de bloemen van te verwag- ten, en 'er als dan de beste zoorten en fraaifte koleuren uit te zonderen, en verder te cultiveeren en te vermeer- deren, gelijk voorheen gemeld is. Daar zijn op deeze wijze, door zaaijing, zeer veele
fraaije zoorten, of liever veranderingen van Aurikels uit het zaad voortgekomen , die bij de Bloem-liefhebbers in achting en ook in der daad waardige en treffelijke bloe- men zijn ; beftaande de fraaijigheid en veranderingen in- zonderheid in de zo zeer van malkanderen verfchillende fchoone koleuren der bloemen ; wordende ieder zoort door de Bloemisten, of andere Liefhebbers die ze win- nen, met een bijzondere naam gedoopt, om door dit middel, de zoorten of veranderingen van elkander te on- derfcheiden. Ten opzigte van de bloemen of Bloemisterij, onder-
fcheid men ze in twee hoofdzoorten, als in Engelfche en Luikfche: De bloemen van de eerfte zoort, zijn'bont geftreept, en min of meer als met een meelagtig poei- jer beftrooit. De Luikfche daarentegen zijn eenkóleu- rig en zonder meelagtig poeijcr. Het zal niet ondienftig zijn , om voor de nieuwe nog
onkundige Bloem-minnaars , hier de kentekenen, waar in de fraaiheid der Aurikels beftaat, aan te tekenen ; zij zijn vierderleij, als I. De Bloem-fleng moet bekwaam hoog, ftevig , en
geezins flap of hangende zijn , als meede veele bloemen voortbrengen. II. De bloem moet groot, vlak uit gefpreid, en niet
öf weinig hol zijn. III. Het zogenaamde oog der bloem , moet groot, rond
en van een zuivere witte of geele koleur weezen ; ook moet de middelde opening niet te wijd, taamelijk gevult, en geen ftampertje te zien zijn. IV. De
|
|||||||||||
AUR.
|
|||||||||
AUR. AUS. AUT. AVA. AVE. 115
|
|||||||||
IV. De koleuren der bloem moeten zuiver, en in de
Engeijche zoorten wel verdeelt en gefneeden of gefchei- den, en niet al te fterk gcpoeijert zijn. Voorts Haat nog aan te merken , dat men om de En-
geljche zoorten in de bloeitijd fraai te doen bloeijen, en het fchoone gezigt van de bloemen lang te genieten, de- zelve noodzaakelijk met een zoort van kleed of tent moet bedekken, om ze voor dauw en regen te befchermen ; dewijl anders de meelagtigheid der bloemen verdwijnt, en bijgevolg haar aanzien geheel word bedorven ; ook dient deeze dekking tegens de brandende zon, die mee de nadeelig voor haar is ; de in potten (taande Aurikels worden het best, gelijk reede gemeld is, in den bloeitijd onder afdakken g. plaatst. De LuikJ'che zoorten zijn zo teder niet, en kunnen be-
ter zon en regen verdraagen. De Aurikels hebben meede haare kragt in de Gen« es-
kunde ; het zap der bladen of het afkookzel daar van , word in en uitwendig tegens de breuken en wonden ge- preezen ; als meede uitwendig tegens de bevroorene le- demaaten, en zogenaamde kak- of winter-hielen. De Spanjaarts distilleeren 'er een water van , dat zij voor de hoest gebruiken. AURIPIGM'NTUM, zie OPERMENT.
AUR1S, zie OOR. AURISCALPIUM ; Een oorlepeltje ; een werktuig-
je waarmede men de ooren reinigt. AURORA: Het Morgenrood; of de Morgenftond,
dit is voor de mensch de gefchiktfte tijd tot ftudie, en andere verrigtingen , zijnde het lighaam als dan uitgerust ; door de flaap verkwikt en als met nieuwe geesten ver- vult : Hiervan daan het fpreekwoord , (Aurora Miifis amicaJ) De morgenflond heeft goud in de mond. AURUM , zie GOUD. AURUM FULMINANS ; Donderend goud; Slag-
goud; zie aldaar en onder GOUD. AURUM MUSICUM: Goudbrons; Is een e compo-
fitie die tot glas-fchilderen, prenten af te zetten , en meer andere liefhebberijen gebruikt word: Zie hier de manier om dezelve te bereiden. Neemt gelijke hoeveel- heden best Tin, Kwikzilver , Zwavelen Amnoniac-zout ; laat het Tin in een kroes fmelten, en gefmolten zijnde giet 'er de Kwik bij, en laat dit mengzel koud worden ; doet vervolgens de Swavel fmelten, en ftrooit 'er het fijn geflootene Amnoniac-zout in , roert dit te zaamen ter deegen om, en laat het koud worden, w'aàr nagij het tot een ontastbaar fijn poeijer zult wrijven, en 'er al wrijvende uw mengzel van Tin en Kwik bijvoegen, al- les gelijk gezegt is ter deegen fijn zijnde en wel gemengt, zo doet het te zamen in een fterke glafen matras, die op de bodem ter deegen geluteert is, en waar van de hals lang zij ,• drie vierde gedeeltens van de matras moe- ten leedig blijven; dit glas zult gij met een blikken dek- zel fluiten, en wel luteeren; daar moet nogthans van bovenen een gat ter groote van een erwt in zi'n, welk gaatje met een kurkje moet geflopt worden , op dat 'er geen rook kan uitgaan; fielt deze matras op een zand- lad, en ftookt hem in den beginne met zagt vuur, de hette allengskens vermeerderende, tot düt het mengzel begint rood te worden; neemt als dan het kurkieuituw dekzel, en ziet of 'er geen rook meer üitkoomt; tot meerder zekerheid zult gij het na dat de rook opgehou- den is, nog twee a drie uuren in een eganle hitte laaten ftaan ; na verloop van wehen tijd, gij een zeer goed durum Mußcum zult hebben bekoomen. |
|||||||||
AURUM FOtABILE; Drinkbaàr-goud; Deze naam
draagt een drinkbaar Geneesmiddel, dat van opgelost
goud toebereid word ; en waar aan men voor deezen een groote kragt toefchreef, die louter in verbeelding beftond; dewijl het goud in geen vloeiend vogt kan opgelost wor- den , en buiten dat geen groote dienst in het menfchelij- ke lighaam tot geneezing van ziektens toebrengt. Indien dan het Aurun Potabile ooit van eenige kragt in de Ge- neeskunde geweest is , zo is dat geenzints aan het goud zelve toe te fchrijven, maar aan de ingrediënten, inzon- derheid aan het Alcali, dat tot de bereiding van het Aurum Potabile word gebezigt ; en even eens is het ook met de vermaarde Goud-tinctuuren en Goud-poeijers geieegen. AUSTER, De Zuide-wind.
AUSTRO-AFRICUS; Deze naam word aan dezuid-
zuid-weste-wind gegeeven. AUTENT1JCK, ook Autentijcq; Is iets dat volkoo-
men geloof verdient, en alle de vereischtens heeft door de wetten bepaalt, om tot een volledig bewijs te verftrek- ken : Dus noemt men Authentijcque flukken, zulke ver- klaaringen waar op recht gedaan word. AUTHORISATIE; Autliorijeeren ; Is zo veel als ie-
mand volmagt verleenen, om de eene of de andere zaak in zijnen naame, als of het voor hem zelve was, uit te voeren en waar te neemen. AUTOCHIRIA; Betekend een Zelfs-moord ; wan-
neer iemand de handen aan hem zelven flaat, en zich het leeven beneemt. AUTODIDACTUS; Deze naam draagt iemand, die
uit eigen vernuft of vinding , zonder behulp van een leermeester, iets heeft geleert of uitgevonden. AUTOGRAPHUM; Dus word het origineel , het
zij van eenig Contract, Koopbrief enz. genaamt. Hier van draagt de commisfie , die alle drie jaaren na Lei- den gefchied, om het origineel van de v.rbeterde over- zetting der Bijbel en de handelingen van het nationale Sijnode van Dordrecht in 1618 en 1619 gehouden,, na te zien, de naam van Commisfio of wel Deputatio ad Autographa. AUTÖLITOSTHOMUS; Dus noemt men iemand,
die zich zelven van den Steen fnijd. AUTOMATUM; Een werktuig, wiens beweegende
kragt van binnen verborgen, door zich zelven of zonder hulpe fchijnt te beweegen ; hier onder kan men een uur- werk , draaij-kraan enz. tellen. Dezen naam word zom- tiids ook aan de natuurlijke driften in den mensch, heE zij in gezondheid en ziekte ontftaande of werkende, ge- geven. AUTOPSIA: Oogenfchijnelijkheid; iets dat voor het
gezigt blijkbaar is ; waarneeming die. door eigen oogen gedaan word. AUTOPIJRUM; Dus word het brood genaamt, dat
uit de blom , of het alderfijnfte der tarwe gebakken word. , . AUTUMNALIS, dat in de herfst voorkomt, groeit,
bloeit of rh'p word. AUTUMNUS, zie HERFST.
AUWERHAAN, zie OUWERHAAN. AVAR1J; Is die fchade welke aan een huis,- fchip of goederen overkomen, die geasfureert of verzeekert zijn; moetende die fchade, in gevalle meer als drie ten hondert bedraagen , door den Asfuradeur geboet wor- den. AVARIT S zie HAVER IJ. AVE-
|
|||||||||
AXI. AXO. AXÜ. AIJR. AZA. AZE.
de de inwendige de arm of lever-ader, (Baftlica) en
de uitwendige de hoofd- of Borstfchouder-ader (Ce- phalica.) AXIOMA; Eene grondftelling, waar uit men gevol-
gen afleid. AX1S ; As/e; Betekent in de Kruidkunde het mid-
delde lange deel , waar aan andere deelen rondsom vastgehegt zijn: Bij voorbeeld het middelfte lange deel of draadje der katjes-bloemen enz. AX1S MUNDI; 's Waerelds as , verbeeldende wij
daar door in onze gedagten een regte lijn van het ee- ne aspunt, loopende door het middelpunt der waereld tot het ander aspunt; fchijnende onzen aardkloot hier omme te draaijen. AXON, ook Axk\ Dus word het derde wervelbeen
van den hals genaamt. AXUNGIA ; Vet, Smeer, dus noemt men : Axungi*
Anguina , Anatis , Anferis, Apri, Ank ce , Caninœ, Capenis, Castoris, Cati, Ciconice, Gallince, Leporum, Lucii, Lupi, Porci, Serpentum, Taxi, Urfi, Vipe- rarum, Vulpis, &c. Schaapen, Eenden, Ganfen, wil- de Verkens, Reigers, Honden, Capoenen of Haanen, Bever, Katten, Ojevaars, Hoender, Haazen, Snoeken, Wolfs, Slangen, Dasfen, Beeren, Adderen, Vosfen Vet, en meer anderen. AXUNGIA LUNjE, Dus word de Goldbergfe of
Lignitzer gezegelde aarde genaamt. AXUNGIA SOLIS, Is de naam van"de Strigenfche
gezegelde aarde. AXUNGIA VITRI, zie GLAS-GAL.
AIJRI ; Een Braziliaanfche Boom, wiens hout, dat
bard, zwarten zozwaar is dat het in 't water zinkt, en voor een zoort van Ebben-hout word gehouden ; de bladen gelijken veel op die van den Palm-boum, en de ftam is met fcherpe ftekeldoorns bezet; De vrugt befluii een wit pit dat oneetbaar is. AZAROLUS ; Een zoort van Mispelboom ; in 't lat.
Mespilus apii folio laciniata ; Dezen boom , die natuur- lijk in Italien , Zuid-Frankrijk en andere warme landen groeit, heeft bladen niet ongelijk aan de pieterzelie, dog veel grooter; de bloes fem die groen is, is tros-wijze , en heeft de gedaante van een roos; beftaande uitveelebla- den, die op een dikwils gekurvene kelk zitten ; uit deze kelk groeit na 't afvallen der bloem-bladen, een vieezige vrugt, in den beginne groen en hard, dog tot rijpheid gekomen, word ze week , geurig en zoet van fmaak, als- mede rood van koleur; de vrugt, diekleinderals een ge- woone mispel is, heeft een kroontje, en bevat drie har- de fteentjes of korlen ; heeft eenig zuur zout, veel olie en vogt: Rauw of ingemaakt is zij zamentrekkende, maagverfterkende, en een goed middel teegens afgang en AZAZIMITSTEEN; Is een Steen die op de Malla-
baarfche kust in de grond word gevonden ; en in kragt volkomen met de Portugeefche gezegelde roode aarde over een komt; zij is koortsverdrijvende, verbetert de rau- wigheid der maag, en is voor den bloedgang dienstig. AZEDARACH, Dodon. (Melia foliis bipinnatis,
Linn. Spec. Plant.) Is een Boom, wiens bladen veel naar. die van den Esfchen boom gelijken, brengt blauwe bloemen voort, en groeit natuurlijk in Sijrien : Men vind hem bij Dodoneus afgebeeld en befchreeven. Daar zijn ook nog twee mede zoorten van; als eene die op't eijland Ceijlon groeit, en veel op de vorige gelijkt; dog met dit onderfcheid, dat de laatfte altoos groene bladen draagt
|
||||||
no AVE. AVI. AXI.
AVELLANA, zie HAZELNOOT.
AVENA, zie HAVER.
AVENA STERILIS, zie GERSTE-WALCH.
A VERNI; Zommige oude Natuurkundigen verftaan
hier door zekere onderaardfche holen of poelen , daar de lucht met Hinkende en ongezonde dampen vervult is ; ook noemt men dit wel Mephites. A VERONE; of Averone 't mannetje; Averuit.; in't
latijn Abrotanum mas Dodon. (Artcmifia foliis ramofisfi- mis fetaceis, caule erefto fruticofo, Linn. Spec. Plant.) Is een heesterachtig kruidgewas, fchietende verfcheidene dunne ftengen uit de wortel, van vier a vijf voeten hoog- te , die zomtijds roodachtig zijn : Deszelfs bladeren zijn heel final getakt, geurig van reuk, bitteragtig en fcherp van fmaak : De bloezem en 't zaad gelijken na die van Alsfetn. Het groeit natuurlijk in Sijrien en Capadocien, op heuvel- of bergagtige plaatzen : In ons land word het tot gebruik der Medicijnen in de kruid-tuinen gekweekt, gefcbiedcnde zulks ligtelijk door middel van fcheuring der wortel in het voorjaar ; moetende op een en een half a twee voeten distantie op een bedde geplant worden : Het tiert zeer wel in allerlei losfe, doch liefst zandagti- ge gronden , en kan onze ftrengfte winterkoude ver- dragen. De kragt van dit kruid is infnijdent, openend, ver-
dunnend, zeer afvagend , de verrotting weerftaande, ftonden-drijvend en worm-doodend : In kragten heeft het ■veel overeenkomst met de Alsfem, en is mogelijk in veele gevallen dieaftiger.mij toefchijnende dat deszelfs krag- ten nog niet genoeg onderzogt en beproeft te zijn. Het .afkookzel daar van uitwendig gebruikt, is zeer dienftig voor kwaade fchurft en hairworm der kinderen, als me- de voor het uitvallen derzelve. Daar is ook nog een andere zoort van Abrotanum of
Averone , 't wijfje genaamt, zie SANTOLINE. AVERSIO; Af 'keer of Walging % Men verftaat hier
ook zeeker middel door, welke bewerkt, dat de bewee- ging van een vogt, door eenige ziekte veroorzaakt, van oen ongelegene na een bekwamer plaats word afgeleid en he e ngedrecven. AVES CIJPRIiE ; Dus worden de welriekende
kaarsjes., die in 't fransch denaam van Oisfelets draagen; ■genaamt. AVES HERMETIŒ ; Dus worden de opklimmen-
de geeften onder het distilleeren genaamt. AVICULiE HERMETICiE : Verftaat men het zout
door, dat uit den dauw word vergadert. AVIS, zie VOGEL.
AVIS PARADISIACA , zie PARADIJS . VO-
GEL. AVIS TARDA, zie TRAPGANS.
AXILLA ; De oxel of holligheid onder den arm.
AXILLARES GLANDULAE ; Klieren onder den
arm : Wanneer dezelve zwellen en met kwade ftoffeii zijn vervult, dragen zij de naam van Bubones Axil- lares. AXILLARIS ARTERIA; De Pols-ader onder den
Arm. AXILLARIS PEDUNCULÜS vel FLOS ; Is een
Bloem-fteel of bloem, die uit de oxels der bladen of takken voortkomt. AXILLARIS VENA; De Oxel ader, efeaagt mede
de naam van onderfte fpier.-bloed-.ader ter piaatze daar 2ij uit de Borst naar boven (lügt: Deze ader eindigt £n .twee rakken, den uit en inwendigen genaamt, zijn- |
||||||
AZI. AZO. AZU. AZU. AZIJ.
|
|||||||
draagt en gedilurig bloeit. De andere groeit in Mala-
bar en elders in Indien, gelijkt ook veel op de vo- rige. Linneus noemt deze Melia foliis pinnatis. AZIA , ook Adfchiar; bij de Indianen dragen alle de
wortelen , kruiden en vrugten , met azijn en zout inge- maakt, dezen naam: Dog wij verftaan hier enkel door dat zuur het welke uit de Indien tot ons werd overge- bragt, en uit dikke looten van zuikerriet word bereid ; dezen hebben zomtijds de dikte van een arm, en wor- den diep uit de aarde gegraaven ; men laat ze een korte wijl in water kooken, daar na worden ze ir. ronde fchij- ven gefneeden, met zout befprengt, en dus eenige dagen hebbende gelegen, in potten gedaan , die men met paTm- wijn-azijn op de helfte met grof geftooten mostert-zaad verkookt, aanvult en ter deegen met blaazentoebind, dat 'er geen lucht kan bij komen ; dus worden ze alomme verzonden, en bij gebraad genuttigt, hebbende een zeer <chcrpe finaak. Om fmaakclijke Azia te maaien.
Struiken van kool, knollen en rammelats zijn hier toe
liet bekwaamfte : Snijd die, n» dezelve gefebilt zijn , zo veel doenlijk is na de gewoone gedaante van de Oofler- Jche Azia, en laat ze vierentwintig uuren in een pekel ftaan zo als men gewoon is op boter te doen ; doet ze dan, na twee uuren op een vergiettest gelegen te hebben •om uitte lekken, ineenKeulfebepotofkroeg, en maakt 'er de volgende faus over, zodanig dat ze ter deegen be- dooven zijn. Drie mengelen wijn-azijn, een mengelen •water, drie ons wit gekneust mosterd-zaad ; twee ons gc- fchilde knoflook, aan fpeetjes geftooken , kurkema, Bra- Zilfe peper en gember van elk een half lood, de gember aan fchijfjes. gefneeden; Dit laat men te zamen een uur fcooken, en koud geworden zijnde giet men het op de groente: Tot drie maaien toe, moet men alle drie wec- ken deze faus van de Azia afgieten, en ze op nieuw kooken, wanneer ze koud geworden zijnde, 'er weder- om word opgedaan : Het voorfchrevene wel in agt nee- mende, kan men ze twee jaaren, ja langer bewaaren en goed houden. Men begrijpt ligtelijk dat men na de hoeveel- heid van Azia die men begeert te maaken, de quantiteit van de faus ook moet ingerigt worden ; wij hebben hier de maat enkel maar bijgevoegt, om de evenredigheid der ingrediënten aan te toonen. AZOTH ; Blankaart verftaathicr een hars van berg-
ßnffen door, als mede de zilver-lijm, die door de koude verdikt ward, dog door de warmte vloeibaar gemaakt. AZUREUM: Dus word een zekere harde, door de
Scheijkonst bereide masfa genaamt, beftaande uit twee deelen kwiks, eenderde deM zwavel, en een vierde deel Jal-armoniak. AZUR-STEEN, in 't lat. lapis Cijanus ; Lapis Lazuli;
is een kostbaare harde ftecn , hebbende een fchoonc hemels-blauwe kolcur, en is met kleine goud- of zilver-a- dertjes verciert. Men heeft 'er twee zoorten van : Eene die 't geweld
van 't vuur kan verdragen ; deze word uit Afla en Africa •gebragt, en daarom Oosterfche genaamt. De andere kan de kragt van het vuur niet weerftaan, en dat is die, wel- ke men op eenige plaatzen van Italien en Duitschland vind; decze is veel weeker dan de Oosterfche. Beide zoorten worden uit de goud-, zilver-en koper-mijnen ge- trokken. De beste Azur-fleen, moet levendig blau van koleur
.zijn, met eenigegoud-aartjesdoorzaeit; hard en bezwaar- |
lijk te brecken, en de levendigheid van de koleur moet
door het vuur niet verdwijnen nog verdoovcn. Men fchrijft aaan dezen fteen de kragt toe, om van
onderen en boven te purgeeren. Zommige Schrijvers prijzen ze mede tegens de melancholij ; derdendaagfehc koorts en beroertens. Uit deze fteen word een kostbaare verf-ftofFe bereid:
Die welke uit de Oosterfche Azur-fleen word vervaardigt, draagt de naam van Ultramarijn, en is zeer beftendig van koleur, wordende nimmer door den tijd deszelfs fraaijheid verwelkt. Het blauw dat men uit de tweede zoort van Azur fteen vervaardigt, is in geenen deele zo geagt, dewijl het aan de lugt bloot geftclt zijnde , lig- telijk verandert, en na verloop van tijd groen word. Op wat wijze men de Ultramarijn bereid.
Neemt van de beste Oosterfche Azur-fleen aan ftukken
of brokken ; calcineert die in een fmeltkroes in een koo- ien vuur, en bluscht die tot twee maaien in koud water; waar na gij die ftukkcü fteen tot een ontastbaar poeder zult wrijven. Neemt vervolgens hars , pek , maftic, wit was, terpentijn, wierook en lijn-olie, van elks even veel; laat dit alles op een langzaam vuur in een nieuwe verglaasde pot fmcltcn ; zorge draagende het ter deegen met een klein ftokje om te roeren, op dat alles zig ver- eenige i 't welk gefchied zijnde, zo werpt het in koud water, en bewaart het tot uw gebruik. Neemt verders tot elke pond gepulverizeerdc Azur-fleen
io oneen van voorfch. deeg, welk deeg gij in een nieuw verglaasde pot op zagt vuur laat fmelten ; gefmolten zijn- de, werpt gij 'er bij beetjes het poeijer in, en roert het alles ter deegen met een klein ftokje om ; wel gemengt zijnde, giet men het in koud water, en na de handen met lijn-olie befmeert te hebben , maakt men 'er koekjes van, die men veertien dagen lang in het water doet leg- gen , 'er alle twee dagen versch water op doende. Na verloop van dezen tijd, doet men deze koekjes in een fchoon vertind koperen bekken, of nieuwe verglaasde fteenen pot, en giet 'er warm water op, dat ter deegen zuiver is ; het water gekoelt zijnde , doet men 'er weder warm op, en vervolgt hier mede, tot dat de koekjes zig door de» warmte van het water ontbinden; dit vermerkende, giet men 'er weder warm water op,ten als dan ziet men het water een blauwe koleur aanneemen; dit gekoleurde wa- ter decanteert of giet men af in een andere verglaasde pot, en men giet al wederom warm water op de koekjes; dit water mede kolcur aannemende, decanteert men het zo als 't eerfte; en vervolgt hier mede zo lange het wa- ter koleur aanneemt, waar namen al dit vergaderde wa- ter door een fijne teems laat loopen : Boven de opper- vlakte van dit water drijft een olijagtig vet, waarom men het 24 uuren moet laatcn ftaan rusten; deze tijd is vol- doende om alle de verf na de grond te doen zinken : Als dan moet men het water en vet dat 'er op' drijft décantée- ren, en 'er weder fchoon water op doen, waar na men het ter deegen omrocit, en door een fijne teems laat loopen ; als dan hecht zig een gedeelte van het olieachti- ge aan de teems: Men herhaalt dit tot drie maaien toe, telkens zorge dragende de teems wel uit te wasfehen en te reinigen ; de kolcur moet men in verglaasde aar- de potten doen , en 'er het water ten laatllen zoetjes van decanteeren of afgieten ; als dan zal de verf van zelven allengskens droogen. Door deze behandeling bekoomt men zeer fchoon en zuiver Ultramarijn. AZIJGES; Dus word het Wiggebeen genaamt; zijn-
|
||||||
AÏXf.
|
|||||||||
«2« AZIJ.
|
|||||||||
en andere befmettelijke ziektens, en is derhalven in be-
fmettelijke tij Jen , zo wel in als uitwendig gebruikt, van veel nuf, men neemt 'er een lepel vol van in , houd de- zelve uitgaande onder de neus, en berookt 'er de ver- trekken meede. üe tweede is zeer dienftig voor de Vrou- wen, tegens de opftijging der moeder of moederpijn, zo wel uitwendig daar aan gerooken, als inwendig een halve of heele lepel vol van ingenoomen* Zie hier op wat wij* ze deeze Azijnen bereid worden. Om Tegengift-azijn te bereiden.
Neemt angelijke-wortel, Zwaluwen-wortel, layas-wtr* tel, zedoar-wortel, torment U-wortel en valeriaan-wortel, van elks een half once , gentiaan-wortel twee drachma, fcordium twee handen vol, vlier-bloemen drievingergreep, beste mijrrhe zes drachma, faffraan twee drachma, ver- fche citroen-fchel één once, geel zandel en paradijs-hout van elks drie oneen, campher anderhalf drachma, enge- zuivert opium één drachma. Dit alles grof gefneeden en geftooten, doet men in een fles, en giet 'er tot de hoog- te van drie à vier vinger-breed beste Wijn-azijn op, eu laat het dus eenigen tijd op een warme plaats ftaan te trek- ken ; laat dan d™ Azijn door een fijne doek loopen, en bewaart ze tot gebruik. Om Moeder-azijn te vervaardigen.
Neemt versch gedroogde wijnruit twee oneen, lavar-
wortel, gomfagapeen, galbaanen bevergeil van elks twee drachma , duivels-drek één drachma : Dit alles klein ge- maakt, doet men in een fles , en giet 'er ter hoogte van drie à vier vingerbreed beste Wijn-azijn op, laat het dus eenige dagen op een warme plaats ftaan te trekken, ver- volgens door een fijne doek loopen, en bewaart het tot gebruik. De Azijnen worden ook gebruikt, om veelerleij aard-
en kalkagtige ftofFen, als coraalen , eijerfchaalen, kreefts- oogen, paarlemoer en andere mosfelfchelpen, ook gevuld ijzer en gecalcineert lood en koper te ontbinden ; ook lost" dezelve de harsagtige gommen op. Voorts is het genoeg bekent, dat de Azijnen en ande-
re zuuren, van veel gebruik in het huishoudelijke zijn, zij worden tot het bereiden van een meenigte aangenaa- meen gezonde fpiizen, fauzen en falaaden gebezigt, zo dat men ze niet wel in de keuken kan misfen Om Azijn te maaken.
Neemt wijn of cijder, zijnde dit het uitgeperste zap van appelen of peeren r dat gegist heeft, doet het in een vaatje daar Azijn in geweest is, en legt het op een war- me plaats, zo zal het goede Azijn worden. Om Jchielijk Azijn te maaken.
Neemt een ftuk tigchel-fteen, maakt die gloeijend, en
blust die in de wijn of rijder uit, herhaalt zulks tot drio of viermaalen. Of neemt verfche of gedroogderonriipe mispelen, cor-
noeljen , mosrbefiè'n, of ßee-pruimen, doet ze in de wijn of rijder, zo zal het met 'er haast goede Azijn wor- den. Om ßappe Azijn fierk te maaken.
Neemt twee deelen van de verflapte Azijn, maakt die
heet, en giet het dan bij het overige derde deel, laat het
dan eenige dagen in de zon of op een warme plaats ftaan,
zoo zal hij zijn voorige zuurheid weder bekoomen ; of
blust
|
|||||||||
de dit het beitelformige ongepaarde been in den opper-
kaak; het draagt mede de naam van Vomer. AZIJGOS ; Deze naam draagt de groote ongepaarde
Bloed-ader t zijnde op de zijde der wervelbeenderen ge- plaatst. A ZIJMUS , ongezuurd , iets dat niet gezuurt is,
meerendeels word hier ongezuurt brood door verftaan. AZIJN, Edik; Dus word allerlei zuur vogt genaamt, dat uit zappen van planten en vrugten, door gisting en uitgooring, waar door de fijnfte deelen uitwaasfe- men en de zouten uitgebreid worden , ontdaan is. Drieërlei zoorten van Azijn worden 'er gewoonlijk ge- bruikt, als wijn-azijn, bier-azijn en cijder-azijn, pijnde deze laatfte het zuur gewordene zap van appelen of peeren: De eerfte, die van de wijn koomt, is de bes- te , hoewel de anderen indien ze regt goed zijn daar zeer nabij koomen. In plaats van deze Azijnen kan men ook de uitgeperste zuure zappen van kruiden en vrugten gebruiken , als wel inzonderheid het zap van citroenen, kweè'n , onrijpe druiven en insgelijks de wijn- fleen in water gefmolten. De Azijn verftrekt tot groot nut in veelerle'ij, zo wel
in-als uitwendige gebreken, dewijl dezelve eene verkoe- lende , ververfchende, verfterkende en vergift-tegenftaan- de kragt heeft. Wanneer iemand van eenig vergiftig kruid of venijnige mos fels heeft gegeten, moet men hem ter- ftond de ruimte Azijn bij lepels vol Jaaten drinken ; zijn- de dit meede zeer dienftig tegens de dollehonds- en flan- gen-beet, inzonderheid wanneer 'er een weinig theriaak bijgevoegt word ; de Azijn belet het ftollcn des bloeds , en doet het zelve circuleeren. De Wijn-azijn is ook zeer dienftig, met water vermengt zijnde, tot verkoel-dran- ken , in hcete koortzen en andere gelijkzoortige ziektens of verhittingen des lighaams; tot tempering der fcherpte van het zuur, en om de aangenaamheid van de fmaak, kan men 'er wat zuiker bij doen. Deezen Azijn word, inwendig gebruikt, ook zeer gepreezen als een heilzaam middel tegens de Gangrœna oï'theete vuur; en uitwen- dig met de ruimte van water en een weinig zee-zout ver- mengt , tegens de opene kanker, wordende dezelve daar meede gewasfchen, of doeken daar in nat gemaakt en om de beledigde plaats heen geflagen. Meest alle de Azij- nen zijn, uitwendig gebruikt, meede een uitneemend middel, om allerlei) gezwellen en infiainmatien ofontftee- kingen te doen refolveeren en weggaan, tot dien einde be- vogtigt men 'er doeken meede, die men 'er dan warm om- Haat: Voor neus-bloeden en hoofdpijn is zij meede diens- tig, het zij een doek daar meede bevogtigt om het hoofd gebonden, of wel de Aziin warm gemaakt, en de damp daar van opgefnooven : Een weinig Azijn op een heete flcen gegooten en de kamers meede berookt, is zeer nut- tig 'm huizen daar kwaadaardige en befmettelijke ziektens heerfchen, dienende om de onzuivere enkwaade lugtuit de vertrekken te drijven. In de Apotheeken vervaardigt men ook geinfundeerde of door inweeking gemaakte Azij- nen , alsvan roozen, vlier-bloemen, gouds-bloemen, yrijn- ruit, viool-bloemen , zee-ajuin, framboozen, en meer an- deren , hebbende alle haare nuttigheid , zo als onder de bijzondere artijkels deezer gewasfen nader ftaat aangewee- zen te worden. In zommige Apotheeken vind men mee- de twee zoorten van zaamengeftelde of gecompofeerde Azij- nen; als i. de Tegengift of Venijndrijvende Aziin (Ace- turn theriacale bezoardicuin) ; en 2. de Moer-azijn (Ace- turn hijflericum) ; de eerfte beeft een venijn-weerrtaande en zweetdrijvendc kragt, wederftaat de verrotting, pest |
|||||||||
AZIJ. BÄA. BAA.
|
||||||||
blust 'er ecnige maaien een gloeijend ijzer of gloeïjende
tigchelftecn in uit, heeft dezelfde uitwerking. Om heel flerke of geconcentreerde Azijn
te maaken. Neemt goede Azijn, laat die in de winter bij fterke vorst bevriezen, zo zal alleen het wateragtige of phleg- matijke daarvan tot ijs worden, en het geestigfteof fterk- ite onbevrooren blijven; dit vergadert en bewaart men, ' zijnde zeer fterke Azijn, die in alle bovengemelde gebrui- ken van veel nut is. Gedistilleerde Azijn.
Deeze word in de Apotheeken uit de retorte gedistil- leert; men vult tot dien einde, de retorte tot omtrent op de helft met goede Wijn azijn, en laat dan de phlegma of het waterige, eerst op een zagt asch of zandvuurtje over- drijven; waar na men het vuur allengskens vermeerdert, en de zuure geest in een andere ontfanger of recipiënt ovex haalt, die vervolgens tot het gebruik bewaart word. Dee- ze Azijn met honing gemengt, en inwendig gebruikt, is een deftig middel tegens de bcdurven gal, de vogten ver- beterende, en verwekt meede eetlust. Inde Chijmie of Scheijkunde., word de gedistilleerde Azijn ook veel ge- bruikt. Om drooge Azijn te maaken.
Neemt een half pond witte wijnfleen, wascht ze ter de- gen met warm water, droogt ze dan in de zon, of bij 't vuur, en maakt het gedroogt zijnde, tot een fijn poeijer ; befprengt dit poeijer dan met wijn-azijn, en droogt het weder op voorgaande manier, witar na gij op nieuw we- der met azijn befprengt, herhaalt dit tot tienmaalen toe, waar na gij het in een glazen flesje 't best kunt bewaren, zorge draagende, dat 'er geen vogt kan bijkoomen ; dit poeijer is bij uitftek op reis gemakkelijk, dewijl men 'er een weinig van in fchoon water doende, direct uitftekend goede en fmaakelijke Azijn bekoomt. Zie ook EDIK. |
BAAR, heeft drieërleij betekenisfen ; als i. word dit
van zilveren en gouden Staaven gezegt, die meede goud- en zilver-baaren genaamt worden. Ten 2. noemt men Baar-geld, gereede of contante penningen; als bij voor- beeld, iemand die fterft, en eene erffenis nalaat, zegt men wel, daar is aan Baar-geld, dat is aan leggende pen- ningen, zo of zo veel gevonden. Ten 3. wordditwoord gebezigt, wanneer twee onderfcheidene perzoonen', een koop van 't een of 't andere zullende fluiten, het niet over de prijs kunnen eens worden ; als dan een derde, of wel na 't belang der zaake, aan weerskanten één of twee onpartijdige menfehen kiezen , om de prijs te bepaalen , wordende gewoonlijk een boete geftelt te voldoen, door die van beide, welke zig niet aan de gedaane uitfpraak of bepaaling wil houden; dit noemt men Baar-maaken. BA2?RD, in't latijn Barba, word het hair door ver-
ftaan , dat de mannelijke kunne om den mond en kin wast, 't welk eerst in den aanvang der mannelijke jaaren begint te groeijen, en wanneer de item der jongelingen verandert en doorgaans grover word. Bij ouds en nog hedendaags word de Baard bij veele volkeren in eer en achting ge- houden ; en zulks wel inzonderheid bij de Jooden en Tur- ken : Een zwaareBaard, word ook gezegt, een fterke en manbaare natuur te kennen te geeven, 't geen bij veelen ook door de ondervinding word bevestigt. Aanmerkelijk is het, dat 'er ook Vrouwsperzoonen gevonden worden, die door de natuur met een Baard begiftigt zijn ; de mee* fte van deeze zijn moedige en manbaare Heldinnen. In de Kruidkunde noemt men meede Baard of Barba,
het benedenfte deel van de ongeregelde gelipte bloemen , die in een helm of baard verdeelt worden. Gebaard word meede al dat geene door verftaan, dat ruig zijnde, naar een baard gelijkt. BAARD-GIER, in t latijn Barbatus, (Fultur albi-
dus, dorfo fusco, jugulo barbatcr, roftro incarnate, capitt linea nigra cinlïo, Liijn. Sijfl. Nat.) Is een Roofvogel, bchoorende onder het geflagt der Gieren ; word door Gesnerus en Johnston Goud- of Gulden-gier genaamt, onthoud zig in de Alpifche Gebergtens ; en heeft de groo- te van een Arend: Deszelfs bek is purper-vleefchig van koleur ; deeze Vogel heeft aan den onderkaak een bosje zwarte veeren, dat taamelijk groot is, en waar door hij de naam van Baard-gier heeft gekreegen ; aan de binnen- zijde is de mond blauw; boven de kring van het oog, die helder geel is, zit boogwijs een rood velletje cierlijk van koleur ; de kop, hals, buik en dijen zijn met witte ve- deren bekleed , waar op zig een fchoone rosagtige en bruine glans vertoont, die den Vogel eenigermaate goud- verwig doet fchijnen ; over het geheele lijf zit onder de vederen, een wit zagt dons, zijnde de fchenkels daar meede door bekleed ; rug, wieken en ftaart zijn donker- agtig tusfehen bruin en zwart gekoleurt; de voeten zijn loodkleurig, de nagelen donker, en de vingers door een fterke huid aan malkanderen gehegt. BAARDMANNETJE; in 't latijn Biarmicus, {Pa-
rus vertice cano, cauda corpore longiore, Linn. Sijfl. Nat.) Een Vogeltje, onder het geflagt der Meefen be- hoorende, onthoud zig in de moerasfige plaatzen van Denemarken, Jutland; Engeland en elders; heeft om- trent de groote van een Plakker, en is van boven rosko- leurig, dog onder aan zijn lijf bleek aschgrauw. BAARENSNOOD, is dattijdftip, waar in de Vrou-
wen, haar dragt voldragen hebbende, de vrugt, die ne- gen maanden of minder, hij haar heeft gehuisvest, poo- gingen doet, om uit haar enge woonplaats te geraaken, Q 2 en
|
|||||||
B.
BAAK, Baaien, Brandaris, Vuurbaak, in 't latijn
Pharus ; zijn zekere getimmertens op Havens, Reen, Stranden, hoeken van Eijlanden, enz., zijndezommigen ïtls Toorens getimmert, waar op 's nagts lantaarnen, of een vuur van kooien branden; gefchiedende dit laatfte zelden anders als op Eijlanden of uitfteckende hoeken van de vaste kust, daar zulks geen brand in nabijftaande huizen kan verwekken,- anderen zijn enkel gevaartens van hout opgetimmert. De een zo wel als de anderen verftrek- ken om bij nagt en dag, de Schippers tot kenmerken te verftrekken, waar zij zijn, en hoedanig zij hunnen koers moeten inrichten, om niet op ftrand te geraaken. BAAL , noemt men in 't ftuk van koophandel, alle
îîulke goederen, die in matten of grove linnens, enz. gepakt zijn: Dus zegt men, een Baal Coffij, een Baal Catoen, -enz. BAAL, ook Bal; dus word een Dans-partijgenaamt,
uit verfcheidene perzoonen van beiderleij kunne, onder hetgeluidvan mufljk-inftrumenten wordende verrigt: Een Haal word gewoonlijk door een menuet of twee geopent, waar na 'er contmdancen gemaakt worden. |
||||||||
BAÀ.
„'"en uitgeput werde, zo dat zij ongevoelig haare kragten
„ voor een oogenblik verliezen , 't geen noodwendig de „ pijn doet ophouden. Zie daar de eerfte vlaag. Dee-. „ ze ruste duurt tot dat die zelfde vezelen haare kragten „ wederkrijgen, en dan werken zij van nieuws af aan ; „ de zaamentrekking van den Lijfmoeder en van de fpit- „ ren des onderbuiks neemt aanvang gelijk te vooren-, ,, maakende de tweede vlaag, en zo vervolgens. De ,, voortgang en aanhouding deezer pijnen , langs hoe kor- „ ter op elkander komende, verwijd allengskens den mond „ des Lijfmoeders, en deeze verwijding kan nietgefchie- „ den, dan door de perzing van het lighaam des Lijmoe- „ ders op het kind. Deeze pijnen hervatten met meer- ,, der kragt, naar maate het hoofd van 't kind verder „ tusfehen de beenderen infchlet, om dat het zelve den ,, mond zo veel te fterker tegen die beenderen knelt. In „ deezen toeftand lijd de Vrouw zo geweldig , dat zij „ nauwlijks weder adem kan fcheppen, en dit heeft plaats „ in zodanige Vrouwsperzoonen , welker beenderen een „ weinig nauw fchijnen te zijn; daarin tegendeel die gee- „ nen, welker beenderen taamelijk wijd van elkander ,, ftaan , haare kinderen met een zo groot gemak ter „ waereld brengen , dat zij nauwlijks pijn befpeuren; ,,. en dit is een bewijs, dat het onbehoorlijke zamenftcl „ der beenderen niet minder tot de ween van 't kinder- ,, baaren toebrengt, dan de gevoeligheid van den inwen* ,, digen mond des Lijfmoeders. ,, Daar zijn Vrouwen, die, als de tijd haarer verlos«
,, fing nadert, geduurig pijn in de lendenen hebben ; „ vooral zodanigen, welker ingang van 't bekken niet „ wijd is, 't geen het uitkoomen van het kind verhin- „ dert. Deeze pijnen worden veroorzaakt door de ruk- „ king der breede banden.van de Lijfmoeder, die, ge* „ lijk bekend is, haare aanbegting hebben in de lende« „ nen, wederzijds, nabij de nieren. Zij zijn zwaarder ,, of ligter, naar dat de rukking, welke deeze bander» „ lijden van de zaamentrekking, des Lijfmoeders, fter- „ ker of zwakker is. „ Boven dien is 't een dwaaling, te denken dat 't lig-
„ haam van den Lijfmoeder vatbaar zou zijn voor pij- „ nen, in het kinderbaaren ; want, zulks zo zijnde, „ kon dezelve in 't geheel haare werking niet verrigten. ,, Het bewijs van deeze waarheid is niet ver te zoeken. „ De fpieren, die gefchikt zijn tot veele beweegingen , „ zouden daar toe niet in flaat zijn, ingerallc zij, tel- „ kens, wanneer zij zig zaamentrokken , eenig pijnlijk „ gevoel hadden : als dan zou het deel, 't welk zij moe- „ ten doen beweegen, zonder werking biijven : Dit is „ dan een reden om te denken, dat de pijn van 't kin- „ derbaaren geen plaats heeft, dan in den mond des ., Lijfmoeders , en in deszelfs drukking of knelling, „ door 't hoofd des kinds, tegen de beenderen aan. „ Dat men, om zig daar van te overtuigen, agt gee*
,, ve op eene Vrouw, die in den arbeid is, en welker „ kind eenig ander deel dan het hoofd aanbied; deeze „ zal niet meer dan middelmaatige pijnen hebben. Aan „ de anderen kant, wanneer de Vroedmeester een Vrouw ,, verlosfen zal, die geen wee heeft, terwijl het kind „ met eenig gedeelte van het lighaam voorkomt, en hij ,, derhalven genoodzaakt is, om de voeten van 't kind „ te zoeken ,• zo gevoelt hij zeer dikwils, om niet te ,, zeggen altoos, den mond des Lijfmoeders om zijn hand „ zaamentrekken, tot zulk een trap, dat het 't gevoel „ van zijn geheele hand en't gewricht verdooft, ende „ Vrouw lijd geen fmerte, dan terwijl de hand zig op „ den
|
||||||
124 BAA.
en daar door aan de Moeder, die zwaare pijnen en filier-
ten veroorzaakt, die men vlaagen en ween noemt. Over de oorzaaken deezer vlaagen , zijn alle de ge
voelens niet eenerleij : De gedagten van den Heere Mel- let , te vinden in de Recueil de Medicine, Chirurgie, £fc. pour O Sobre 1756. p. 294. als meede in de Uitgez. Verhandel, ^de deel pag. 263. fteunt wel op de rneefte gronden : Zie hier't geen dien Heer daar omtrent bepaalt. „ Het is bekent, dat de Lijfmoeder, die een kleine
„ vrugt (fœtus) bevat, grooter en wijder word, na maa- „ te dat deeze vrugt aangroeit, en, als dit ingewand ten „ deele uitgefpannen is, wijken deszelfs hals en mond , „ op hunne beurt, tot zekeren trap : De vezels , die op „ deeze plaats gevoeliger zijn dan in eenig ander gedeel- „ te van den Lijfmoeder, koomen in zaamentrekk|ng, en „ veroorzaaken pijn: Dit zijn die pijnlijkheden,welken „ de Vrouw heeft in den loop haarer zwangerheid; voor- J3 al wanneer de tijd haarer verlosfing nadert. ,, De Lijfmoeder kan derhalve niet tot zaamentrekking
„ koomen, zonder dat zijn mond toegehaalt worde, en „ die toehaaling zal meer of minder aanmerkelijk zijn , „ naar de fterker of zwakker perzing, welke de Lijfmoe- „ der lijd, en naar de gemakkelijkheid, die zij heeft, „ om zig zelve op het kind in te trekken. Daar uit be- ,, fluit ik, dat de oorzaak der pijnen in de verlosfinge be- ,, ftaat: 1. In de Merke perzing, welke het lighaam des „ Lijfmoeders lijd van de fpieren des onderbuiks , die „ hem op het kind drukken : 2. In de rusting van het „ hoofd des kinds tegen den inwendigen mond, waar j, door dezelve tegen de beenderen gedrukt word ; alles „ door de werking van 't lighaam des Lijfmoeders op het „ kind. Dus zal telkens, wanneer de Lijfmoeder zig „ op de vrugt zaamentrekt, een fcherpe pijn ontftaan, „ veroorzaakt wordende door het hoofd op den mond , „ wegens de enkele drukking van 't zelve tegen de been- „ deren, die het geweld aandoen. Van deeze waarheid „ kan men zig overtuigen, door de langwerpige gedaante, „ die het hoofd des kinds genoodzaakt word aan te nee- „ men, om zijnen uitgang te bevorderen. „ Ambrosius Pare , dien men aanmerken mag als de
„ herfteller der Vroedkunde, is de waare oorzaak der „ pijnen van den arbeid niet onbewust geweest. Hij weet „ dezelven wel toe te fchrijven aan de verwijding van „ den hals des Lijfmoeders, Want dit deel, zegt hij, „■ dat rond is, kan zig niet uitzetten, zonderdat de Vrouw „ veel fmerten lijd, uit hoofde van de zenwwagtige ve- „ zelen-, die zig aldaar bevinden. Zie zijn XXVIBoek, „ over de Voortteeling , cap. 13. „ Wanneer nu de Lijfmoeder tot zijnen laatften trap
.„ van uitzettinggekocmen is, worden de fpieren des on- „ derbuiks, als dan uittermaate gefpannen zijnde, ge- „ noodzaakt zig zaamen te trekken : De voorfte wand van „ de Lijfmoeder, gekneld door de werking der fpieren „ en den weerftand van 't lighaam des kinds, 't welk zij „ bevat, is tot inkrimping gedwongen. Uit deeze zaa- „ mentrekking volgt, dat het kind geen tegenftaud kan à bieden aan de werking des Lijfmoeders; dat het, dus }r benauwd zijnde, genoodzaakt word te wijken , en, op „ zijn beurt, met zijn hoofd, tegen den mond vanden „ Lijfmoeder, die zig op den zelfden tijd toetrekt, ee- „ ne zoo fterke drukking te maaken, dat het fleunen van „ het hoofd tegen de beenderen van het bekken, de Moe- „ der een pijnlijk gevoel veroorzaakt. Zij zou zelfs die „ pijn niet kunnen uitftaan, indien de kragt der fpieren „ en die van 't lighaam des Lijfmoeders niet verminderde |
||||||
BÄÄ. ïzg
|
|||||||||
BAA.
|
|||||||||
heeft: Deblankfte, zijnde dit ook de fmaakeïijkde Baars;
word in de rivieren en meiren gevangen : In Friesland. is de Linde-baars en die welke men op de Sneeker, Slo- ter en Tieuke meiren vangt, zeer geagt, en word in mecnig- te naar Holland gevoert, alwaar zij zomtijds in fchaarfe tijden tot 20 ftuiv. het pond opbrengen. De flegtfte en zwart-kleurigfte Baars, is die welke in de petten of poe- len van veenen, zijnde de gaten daar turf is uitgegraa- ven, gevangen word, en niet zelden finaal,t de aldaar gevangene visch naar den aard dier grond. De Baarsgaat zomtijds ook wel zeewaarts in; en word inzonderheid op 't Y bij Amfierdam,, alwaar het water zout of brak is, in meenigte gevangen ; deze Baars is ook in groote ag- ting, zijnde zeer blank en fmakelijk.' Geheel verfchillen- de is de groote dezer visfehen, dewijl 'er zeer kleine zijn, en-men 'er ook van een hout voet, ja zomtijds grooter aantreft. De Baars heeft zeer ftekelige rugvinnen, en heel vast zittende fch'ubben : In de wijfjes vind men den eijerftok of't kuit, lang, cijlindrisch wijze geplaatst, en bijna de gehecle buiks-holligheid vullende ; in tegendeel is de hom , of het vlies, \yaar in het zaad opgefloten is , in de mannetjes dnbbeld, of uit twee deelen bedaande, die van onderen aan malkanderen gevoegt zijn ; de vin- nen der buik zijn rood, dog in de kuiters bleeker dan in de hom-baarzen, zijnde dit een goed merkteeken om ze te onderfcheiden, dewijl de hommers met veel reden oneindig meer geagt worden dan de kuiters , als hebben- de veel zagter en fijnder vifch. De beentjes uit de kop, die in kragt met kreefts-oögen en diergetijke zuurbreeken- de middelen , veel overeenkomst hebben, worden door zommigen als een goed middel, voor het zuur in de maag en kolijk aangepreezen ; anderen roemen het als zeer dien- ftig tegens het graveel. De Baars is zeer fnel en vlug in 't zwemmen, en evenaart daar omtrent de Snoek , te- gens wien hij zich zeer moed:g, door middel van zijn deekelige vinnen, weet te verdeedigen, zo dat die visch- verflinder hen zelden, en niet dan bij nood aanrand. De Baars is mede zeer gulzig van aard, en aast op de jongen van andere visch , zelfs zijn eigen kroost niet ver- fchoonende, maar gebruikt het gretig tot voedzel. Hoe- danig deeze visch gevangen word , en wat tuig en lokaas het beste daar toe zij, kan men op de artijkelen AAS en VISCH nazien. Wij gaan nu tot de bereiding over. JVaterzood van Baars.
Schraapt de Baars zuiver af; haalt'er niets van het in- gewand uit, dan alleen de gal; om welk behoorlijk te doen, zonder dat die breeke, zo maakt onder aan de kop onder de eerfte vleesch-veer, meteen fcherpmes een kleine opening, en drukt 'er een weinig tegens aan, als dan fpringt de gal 'er uit, waar na men de visch een fchuinfe fnec op de wijze- van een halve maan , langs de rug geeft ; vervolgens in koel putswater zuiver afgewas- feben zijnde, kookt men ze in wel gezouten water gaar ; (een ieder zal Iigtelijk begrijpen dat het water moet koo- ken eer de visch 'er in gedaan word ; deze aanmerking eens voor al, dewijl die ten aanzien van allerlei zoort van visch, ftand grijpt, ) de vischin het water gedaan zijn- de , moet het zelve ter deegen aangeftookr worden-, op dat het fchieüjk weder aan de kook geraaké, dewijl de Baars anders in ftukkerr weekt; ligt kan men gewaarwor- den of ze gaar is, met 'er eenfge vinnen uit te trekken, willen die 'er gemakkelijk uit, zo neemt de ketel af.en discht de vis op ; dog bieden die in tegendeel weerftand Q S is |
|||||||||
„ den mond bevindt, of wanneer hij ze tracht in te
„ brengen. „ Thans blijft 'er nog over, om de zaak zekerder te
„ maaken, dat men btpaale, hoe 't wezen kan, dat een ,, Vrouw na genoeg de zclfzc pijnen lijd, wanneer zij „ van een bij uitftek kleine Vrugt of een Zuiger verlost, ,, of dat zij een miskraam heeft ; waar van de reeden ,, mij zeer klaar voorkomt. Als de Lijfmoeder, naatne- ,, lijk , zig ontlasten wil van iets, 't welk zij bevat, zo „ trekken alle de punten haares omtreks zig in, en wer- ,, ken op dit lighatm ; of, dewijl de kragt den weerftand ,, veel te boven gaat, zo is de mond genoodzaakt toe te „ geeven, en zig te verwijden bij de minde drukking, „ welke de Lijfmoeder maakt op het lighaam , om het te „ laaten doorgaan, en dceze geweldige verwijding kan ,, niet gefchieden, zonder dat de Vrouw eenigc gevoe- „ ligheid heeft van pijn, naar reden van het lighaam, ,, 't welk zij bevat , en den weerftand des monds van „ den Lijfmoeder. BAARMOEDER, ook Lijfmoeder, in 't latijn Ma-
trix ; Uterus, is onder alle de werktuigen , tot voortzet- ting van het mcnfchelijke en dierlijke geflagt, datgeene, 't welk 'er 't meefte toebrengt, dewijl het eerst tot ont- fangen van het mannelijke zaad, en naderhand tot een bewaarplaats en voeding van de vrugt in 's moeders lig- haam verftrekt. Bij het vrouwelijke geflagt legt dit Jeel in de lekken 'm den onder-buik geplaatst, tusfehen de blaas en den dikken of endel-darm. In Meisjes en voor dat een Vrouw bezwangert is, is ze van een geringe om- trek en uitgeftrektheid ; dog zo dra als zig de vrugt 'er in heeft gevormt, word zij in ftaat, om zig in zulk een omtrek uit te breiden, dat ze het kind met zijne nage- geboorte en water kan omvatten, ja zomtijds zelfs tot twee , drie en meer vrugtentoe, zo als de ondervinding niet zelden lecraart. In de vrouwelijke kunne heeft de Baarmoeder de gedaante van een peer of omgekeerde fles, ftaande met de hals na onderen : Het is een vlcesch en vliezige zelfftandighcid , welke zodanig door haare banden (ligamenta), aan alle de deelen van den onder- buik is vastgehegt, dat ze niet dan met geweld kan los gefcheurt worden : Decze banden zijn vier in getal, ko- mende de twee bovenden, die breed zijn, van de len- denen af; en de twee onderden, die rond zijn, van de fchaamzijden (inguina~), alwaar zij de gedaante van ecu ganzevoet vormen , zig tot aan het hcupebeen (os, pubis vel coxis) en het platte deel der fchenkelen uttftrekken- de : De Baarmoeder is van een hals voorzien, die Va- gina , dat is fcheede der Baar- of Lijfmoeder genaamt word, en dceze is niet ongelijk aan een gorgel of keel, en ftrekt zig uit tot aan de uitterde lippen der fchaamte. Voor dat' het vrouwelijk lighaam met overmaatig bloed is vervult, is dit werktuig tot de voorttceling dienende, ledig en dil, dog wanneer een Meisje van 13 tot 15 jaaren heeft bereikt, en haar Vrijdcr-ftaat gewoonlijk in die vaneen Ma3gd verandert, zo onlast zig de Baarmoeder maande- lijks van haar overtollig bloed, en dit worden de Ston- den genaamt. -. BAARS; Rivier-baars; in 't lat. (Perca pinnisdor/alt-
busdiftinttis; fecunda radiis fedecim; Linn. Sijfi.Nat.) Is een der fmaaklijkftc en gezondde rivier- of zoete-wa- ters-visfehen, en word door zommige om die reeden wel de water-patrijs genaamt. De koleur van deze visch ver- fchilt merkelijk naar de grond of't water waar in zij zich onthouden, en dit maakt ook eene verandering in 't getal der zwarte banden of dwarsftreepen die hij over 't lijf |
|||||||||
BAA. BAB. BAC. BAD.
|
||||||||||
BÂA.
|
||||||||||
125
|
||||||||||
geftooten biscuit, zout en notemuscaat, keert hem dan
'tbinnenfte buiten, en doet 'er boter en citroenfehijven na goedvinden in, bind ze met dik garen toe, zodanig dat debuitentte kant binnen zij, en laat ze langzaam op de rooster gaar braaden , gaar zijnde, zo maakt ze los , en discht ze op met een laus van gefmolten boter en ei- troen-fap, waar in men ook kappers kan doen. Zommi- ge vullen ze ook met gehakt vleesch of visch, waar in dooijers van cijeren en fijne kruiden gemengt zijn, enals dan draagt het de naam van gevulde Arminiaan. *
Om Baars in de pan te braaden. De Baars op voorfchreve manier gereinigt zijnde, droogt men ze in een doek ter deegen af, wentelt ze in meel, waarin een weinig zout, en bakt ze in de pan; gaar zijnde, zo legt ze op een asfiet in 't rond, met de koppen naar buiten; doet dan citroen-fap en kappers in de pan daar de Baars in gebakken is, fchud het ter dee- gen om en giet het over de Baars tot een faus, is ook zeer aangenaam; gewoonlijk worden hier toe de kleinfte Baarzen genomen. BAAR-WORTEL, zie HOLWORTÈL. BABUZICARIOS, zie NAGT-MERRIE- BACCA ; Bacceœ ; Hier worden allerlei zoorten van Be- zien door verftaan , het zij dezelve , zo als druiven, aal- bezien en meer anderen bij trosfen aan een fteel hangen; of wel dat ze als moerbezien, aardbezien enz. enkeld wasfen. BACCARIS, zie HAZELWORTEL. BACCHUS, zie STOKV1SCH. BACiLLE; Deze naam draagt in 't algemeen al wat rondagtig langwerpig is. BADT, in 't latijn Balneum. Men heeft twcederlei
Baden; de natuurlijke.en die door k. nst gemaakt zijn. De eerfte beftaan uit niet anders dan uit wijn of bergwa- teren, die van zig zelven ergens uitvloeijen of opwellen, bij de latijnen Therme geheten. De andere worden van. gemeen water gemaakt, dat men met eenige afzettende, zuiverende, zamentrekkende middelen enz. heeft laten kooken. De künftige Baden zijn weder tweederlei; de eenen-worden in 't Grieksch Hijpokaufta of Lakonika, in 't latijn Sudatoria gehceten , welke wij doorgaans Bad- fiooven noemen ; en de anderen worden bij de latijnen Balnea of Lavacra genaamt, waar van men gemeenlijk hoort -fpreeken, als men eenvoudig van een Bad fpreekt. Deze worden in drie zoorten onderfcheiden; 't eerfte heet bij de latijnen Caldarium , het tweede Frigidarium, het derde Tepidarium, bij ons Warm, Koud en Lauw Baat. De twee eerfte zijn fchadelijk ; als men ze zonder nood-
zaak en goeden raad gebruikt, dewijl het cene al te warm- het andere al te koud is. Maar het laatfte is het zeker, fte en minst gevaarlijk, want om dat het merkelijk ver- warmt, zo helpt het de verduwing, kweekt de natuurlij- ke hitte aan, en bevordert de verdeeling der verteerde fpijzen, als het behoort. Wat meer is, het zuivert, maakt de maag fchoon , verzacht, drijft en zet af, en opent de zweet-gaatjes ; en zo 'er van binnen iets verrot of zwart en verroet is, trekt het naar buiten, en ver frischt dus toevalliger wijze. Behalven dit alles , verdeelt en verdrijft het de overtollige vogten, door een ongevoeli- ge doorwaas fem ing; en hier om is 't, dat men het voor opdroogende houd; eindelijk het maakt het geheele lig- haam buigzaam en doorwaasfemend. Dus is het gebruik daar van zeer heilzaam voor die geene, die rnet daaglijk- ze
|
||||||||||
is zulks een teeken dat de visch nog niet gaar is. On-
derwijlen moet men een Casterol of pan over '.t vuur heb* £>en, waar in men een goed deel pcterzdij aan de fteelen gelaaten., als mede petercelie-wortels, aan ftukken ter leng- te van een vinger gefneeden , met wat zout laat gaar koo- ken ; de pkterceiie en wortels kunnen ook voor dat de visch in de ketel gedaan word, in dat zelve water gaai- gekookt worden, 't geen eeven goed en minder omflag is ; dit gedaan zijnde fchikt men de visch in een porceleine of andere fchotel die ecnigzints hol is, en legt'er de ge- kookte pietercelie en wortels tusfchen beiden, 'er voorts van het vischwater na goedvinden bij voegende , men nut- tigt ze met boterhammen van wittebrood , waar op een dun fneedje roggen-brood gelegt, niet onimaakelijk is. Baars a la daube of met zuur doop.
Bereid en kookt de visch, zo als te vooren is aange-
weezen; dog dezelve opdisfehende, neemt men in plaats van een holle een vlakke fchotel, waar op een tinnen of andere doorflag gelegt word, en hier fchikt men de Baars op, 'er tot cieraad eenige rauwe pietercelie over flrooijende : Maakt onderwijlen dat de visch in de ketel is, de volgende faus ; doet in een fteenen pan of vertin- <lc kasferol, twee, vier, zes ofmeerdooij eren vas eijers, het getal derzelve regelende na mate gij visch hebt ; roert of klopt die ter deegen klein, voegt 'er goede wijn-azijn .bij, met ongeveer een derde water gemengt, op ieder eij ruim een lepel vol gerekent ; als mede een weinig foelie aan ftukjes gebrooken; zet dit op een zagt koolen-vuur, en roert het geftadig met een houten lepel om ; aan de kook •zijnde, zo neemt het van 't vuur , en roert 'er nagoed- vinden boter onder; men kan 'er ook eenige citroenfehij- ven in doen ; men discht de faus apart in een kommetje voor, en bij de Baars op een dusdanige wijze toebereid, word gewoonlijk geraspte peper- of mierik-wortel ge- geeten. Merkt aan, dat men tot doop-baars de grootfte en tot
water-zooi de kleinfte Baars neemt: Baars in 't blank gekookt.
Kookt de Baars ongefchraapt, met de fchubben, in water waar in behoorlijk zout gedaan is ; gaar zijnde, neemt ze uit 't water en ligt 'er de fchubben met het vel •af, als wanneer ze geheel wit is, men regt ze dus op een fchotel of asfiet aan, en eet ze met een zuure eijer-faus en mierik-wortel, op die wijze toebereid, als hier voo- xen befchreeven is. Baars op de rooster gebraaden.
De Baars ter deegen gefchraapt, en al het ingewand -behalven de hommers 'er uit genoomen zijnde, laat men ze een halfuur in azijn met zout ftaan, vervolgens droogt Bien-ze-af, beftrijkt ze met geftooten biscuit, een weinig notemuscaat en wentelt ze dus in gefmolten boter, ver- volgens laat men ze zagtjes met matig kool-vuur op de rooster gaar braden, en keert ze van tijd tot tijd om, liet geftadig druipen met boter intusfehen nietvergeeten- de, gaar zijnde discht men ze op en legt 'er eenige ci- troejifchijven over. Omgekeerde Arminiaan.
Neemt hier toe de grootfte Baarzen die gij kunt krijgen,
fchraapt en wast ze ter deegen , fnijd ze dan bij de buik
op, zo diep als gij kunt, zodanig evenwel dat de visch
aiet van malkanderengaat; beftrijkt de buitenkant met
|
||||||||||
BAD. BAL BAK. BAL.
|
|||||||||
BAD'.
|
|||||||||
ze koorfzen gekwelt zijn, of met vermoeithcfd, jeukinmfchurft. Maar de voornaamfte van de vereiscbte voorwaarden , om 'er zig met nuttigheid van te bedienenis, dat men eerst vooraf den buik moetgezuivert, ende
fpijzen verteert hebben. Hoe 't 'er ook mee zi;, het Bed iniet goed dan in 't afneemen der ziel. te, (wanneer het tweederïei voordeel toebrengt; teweeten, de verdrijving der roetagtige vuiligheid, en de doorwaasfeming der overtollige vogtcn , ) en niet in. 't begin wegend de rauwheid. Ook is het Bad alleen goed voor warme en drooge
lieden, dewijl het hen vogtig maakt, maar niet voor die al te vogtig zijn, want zulken is hetfchadelijk, vooral, zo ze geen los lijf hebben , en zelfs voor die al te loslij- vig of aan eenigen bloedloop onderhevig zijn ; nademaal het bloed door het Bad gaande gemaakt, en in beweeging word gebragt ; en ten laatlten voor die te zwak zijn, al- zo het de kragten aantast. In veele Steden van Duitschland, heeft men warme
Baden, daar een ieder voor geld gebruik van kan neemen, en zeer wel door den Bad-houder, Bader genaamt, op- gepast en bediend word-; veelen hebben ook de gewoonte om zich dan teffens te doen koppen, inzonderheid wanneer men eenige loomigheid of jeuking in de huid gevoelt: na het baden is 't zeer nuttig dat men iets veriferkends gebruike, waar toe inzonderheid een glas goede wijn dien- ftig is. Konst-baden voor deeze en geene ziektens of gebree-
ken , kunnen uit verfcheiderlei kruiden vervaardigt wor- den: Tegens de lammigheid der leedenis het volgende zeer heilzaam. Neemt falie en roofemarijn van elks drie handvol;
fcharleij , lavendel en camüle-bloemen, van elks twee hand vol ; J'pijke-bloemen een hand vol ; Heemst-wortel en re-ode bijvoet-wortel, van elks twee oneen ; anijs-zaad drie on- een , nigelle-zaad een drachma en jenever-bezien een pond: Dit alles klein gefneeden en fijn geltootcn zijnde, word het geduurende twee uuren in water gekookt, dan door een doek gezeegen , in een vat of tobbe gedaan, en 'er zo veel warm water bijgevoegt als nodig is, moeten- de den Lijder het lighaam hier warm in baden en was- febcn. Het volgende Bad word zeer gepreezen en dienftig ge-
oordeelt tegens de opgeftopte maand-ftonden. Neemt de wortels van roode bijvoet, angelike, asper-
gies, mee-krappe,en van eppe, van ieders twee oneen; pietercelie-zaad, jenever-bezien , laurier-bezien en roode mijrrhe van elks anderhalf drachma ; duizend-guldens-kruid, poleij en fevenhoom van elks een once; venkel, melisje en wilde thijm van elks fes oneen ; alsj'em , gamander, andoorn , mercuriaal-kruid , glas-kruid, katte-kruid en roosmarijn van elks een half once : Dit alles grof'cs klein gefneeden en geftooten; word 'er een Bad, zo als boven befchreeven is van gekookt en bereid, moetende de Lijde resfe hier een uur lang tot aan de navel toe in gaan zit- ten. De natuurliive water-baden (Thermce), zijn tweederlei,
als warm en koud , en hebben ook verfchillende kragt en werkingen, naar maate der verfcheidene mincraalen die ze bevatten: Zommtge voeren zwavel, anderen vitriool, aarde, ijzer, pik, of iets soortgelijks met zich. Op zul- ke plaatzen daar men geen natuurlijke mincraale Baden kan bekoomen, kunnen die ook door de konst nagebootst worden : Zie hier op wat wijze men 'er eene vervaar- digt , die tegens de ziekte der leeden , lammigheid, |
fleen, moederplaag en meer andere kwaaien gepreezen
word. Neemt zwavel en kalk van ieder een pond, zuiver wa-
ter agt pond; hier uit word om den anderen dag een Bad van bereid, nemende men tot dien einde zo veel kookend water als men nodig agt, dat verders met deze loog tot een bekwaame warmte afgekoelt word, en de Lijder plaatse 'er zig in. Bad tot zuivering van het Lighaam.
Neemt rivier-water, maai-t het heet, en doet 'er een-: goede hand vol zout bij ; als datgefmolten is , dan neemt het water van het vuur, eer het begint te zieden ; voorts mengt 'er zes pond witten honing onder, een pond klein geitooten witten of engelfchen aluin, en zes pinten of meer ezelinnemelk; men kan 'er ook welriekende geu- ren bij doen. Alles wel onder een gemengt zijnde, baad •men 'er zig in , terwijl het nog meer dan laauw is. BAD of'STOOF; Een kunstwoord der Scheikunde of
Chijmie, dat men gebruikt tot verfcheide kookingen , af- trekkingen en diergelijke werkingen , die men omtrent Hof- fen doet, die bekwaam zijn om een meenigte warmte te onderhouden. Dus zegt men een ascli-bad , (balneum cineris), als men de kolf, daar de ftof in is om ingetrok- ken te worden, op de asfche zet, en het vuur 'er onder doet. Zand-bad, (balneum aren«), dat men ook een fikei-bad noemt, oï'vijlfel-bad als men 'er vijlfel van ij fer toe gebruikt. Marias-bad of water-floof, (balneum Ma- ria) , als men de kolf in warm water zet, waar door de- dingen daar in befloten, warm worden. Men heeft ook een dampfloof, (Balneum vaporatorium) , die een minder warmte geeft, en dus genoemtword, dewijl men een gla- zen vat met eenige rtofl'c daarin, warm maakt door den waasfem van het water. BADER, in'tlatijn Balneator; Dus word in Duitsch-
land die geene genaamt, welke het opzigt over de Baden heeft, en de geene welke 'er gebruik van koomen te maaken, bedient, oppast, en het nodige verzorgt. BADIAN, zie STER-ANIJS. BAILE; Dus noemt men te Conftantinopolen den Am- basfadeur van Venetien, bii de Porte refidesrende. Be- halven de Staatszaaken welke deze Minister waarneemt,. is hij ook cerfte Conful der Venetiaanfche natie in die hoofdftad van het Turksch gebied; en onder hem liaan alle de andere Venetiaanfche Confuls in de Levant, die eigentlijk als vice-confuls moeten aangemerkt worden. BAK , is een rond ,. vierkant of lang houten vat, daar
een Tuinder eenige bijzondere zaden in zaait. Gemeenlijk, zijn ze rond, ter groote van twee fchepelen of daar om- trent. Men laat 'er .zomwijlen naar zijn eigen zinnelijk- heid bij een kuiper maaken, die 'er duigen, hoepelsen tecnen toe nodig heeft. BAKELAAR, zie onder LAURIER. Ditiseen verbas-
tert woord van EACCiE LAURI. BAKKEN , zie BROOD. BALANCE; Bclans, is een werk m ig, om de gelijk-
heid ofwel het onderfcheid van de zwaarteder lighamen5 of zaaken te doen kennen : Daar zijn twee zoorten van- Balancen , waar van de.eerfte reede ten tijde der Romei- nen in gebruik is geweest, en een Uncer of Untfler word genaamt: De andere uit een evenaar en een paar hou> ten, koperen enz. zoort van fchotels of borden beftaande,. draagt de naam van Schaal, en is thans bij ons 't mee* fte in gebruik. BALANCE, word genaamt wanneer een Koopman op.-
't end van 't jaar of anderzints, zijne boeken fluit, debet en
|
||||||||
I2S BAL.
|
|||||||||
BAL.
|
|||||||||
en credit opmaakt, en dus zijn ftaat nagaat, en ziet wat
hij zedert 't opinaakert der laatfte balance gewonnen of verloorcn heeft. BALANUS MfJREPSIA , zie BEN-BOOM.
BALATRONES; Zijn zulke menfchen , die of van
nauiure, of wel door eenig gebrek aan mond of tonge, zo ais men zegt breijen, en fpreeken als of ze de mond vol hadden. BALBUTIES, (tooting of ftameling in het fpreeken.
BÀLDRIAAN, zie VALERIANE.
BALEIN; een zoort van visch-been, koomendeuitde
mond van den Walvisch , zijnde de kevels in den boven- kaak, die aldaar in reijengefchaart zijn, en aan den visch tot tanden , die hem ontbreeken , verftrekken : Vandee- ze Baleinen worden 'er omtrent agt hondert, zo klein als groot in de fmoel van dit verbazende groote dier gevon- den, zijnde van drie tot zestien voeten lang,- deze Ba-- leinen hebben aan de einden borftels als paarde-hair, waar op de tong rust, wordende deze hairende baard vanden Walvisch genaamt. Behalven dat deze Baleinen zeer veel van de keurs-lijf-, hoepel-rok-enwaaijer-maakersgebruikt worden ; zo zijn ze ook dienftig tot veelerlei andere din-, gen, daar buigzaamheid en tefl'ens taaijigheid in vereischt word, dewijl het van aart zeer taai en buigzaam is: Men maakt'er onder anderen wandelftokken , vischgaar- den en meer andere fnuifterijen van. BALLAST; in 't latijn Saburra ; verftaat men zeeke-
1 ie hoeveelheid balfteenen, zand of iets diergelijks door, dat onder in de fcheepen geladen word, om ze in ee- venwigt te houden. De Ballast beftaat zomtijds in een derde, vierde of ook wel de helft der laading van een vaartuig, wordende dit geregelt namaatevan het gewigt, of den omtrek der koopmanfchappen die in het fchip be- vragt zijn. Aan niemand is het geoorlooft, zich van zijn Ballast in havens , vaarten, of reeden te ontdoen , maar men is op zwaare geldboeten en andere itraffen verpligt, zulks op zekere daar toe beftemde plaatzen te doen. BALNEATOR, zie BADER.
BALNEUM, zie BAD.
BALSAMA; Zijn Geneesmiddelen, die met lijm en
zwavelagtige deelen vervult zijn, onder dezen behooren alle de Balzemen, zo wel die welke natuurlijk zijn, als de door konst gemaakte. BALSAMINE, 't Wijfje genaamt; in 't latijn Balfi-
mîna fœmina, Dodon. {Impatiens, Linn. Spec. Plant.) Is een eenjarig Bloemgewas, met onregelmatige vijfbla- digebloemcn , waar op een zaadhulze volgt; die rijp zijn- de van zelfs, of als 'er maar even aaugeroert word, op. ipringt, te zamen krult, en 't zaad 'er uitvlicgt: Het rijpe zaad is tamelijk groot, naar radiis-zaad gelijkende, en donker bruin van koleur : In de bloemtuinen worden daar twee zoorten van gekweekt; als I. Degemeene Balfamine, met witte, roode purpere,
of bonte bloemen. ( Impatiens pedunculis unifloris ag- fregatis, foliis lanceolatis, nettarüs flore brevioribiis,
,inn. Spec. Plant.) II. De Balfamine met groote, witte, roode, purpere
of bonte enkelde of dubbelde bloemen, (Impatiens pedun- culis trifloris foiitariis, foliis angusto lanceolatis, Link. Spec. Plant.) De cerftc zoort groeit in Indien, en de tweede op
Ceijlon, in vogtige plaatzen , zijnde deze tweede zoort een der fraaiftezaai-bloem-gewasfen, die wij hebben ; inzon- derheid die met dubbelde bonte bloemen , die veeltijds tnct drie ofvierverfchiilcr.de ko leurai zeer fraai geftreept |
en gefprcnkelt zijn , en derhalven waardig om door de
bloem-lief hebbers gecultiveert te worden , verftrekkende ook tot geen gering cieraad en vermaak in den tuin. Kweeking der Balfaminen.
Om deeze fraaije bloemen te üweeken , moet men 't
zaad omtrent in 't midden van april, in een broeibak, waar van de cjrfte (terkfte hitte vervlogen is, in regels, of anders, ter diepte van een kleine vingerbreed lugtig zaaijen; de planten opkomende, moet men de bak dage- lijks bij goed weer, inzonderheid bij (terke zonnefchijn veel lugten ; dat is het glas wat open zetten, op dat de jonge planten niet al te geil of fchielijk opfehicten , het geen haar flenterig en onvolmaakt zou doen worden , en flegtc bloemen voortbrengen: Aan de andere kant dient men ook te zorgen , dat de broeibak niet te veel van haa- re warmte vcrlooren hebbe ; dit zou dezelve al te traag en onvolmaakt doen groeijen: Dus tot in 't midden van meij in de bakken geftaan hebbende, en wanneer men denkt het nagt-vriefen over te zijn , (dewijl dit gewas geen de minfte vorst kan verdraagen), verplant men de jonge planten van de eerfte of gemeene zoort, in de bloem-tuin daar men zulks begeert, dat egter om wel te groeijen en te bloeijen, op een warme plaats, en in een goede losfe vette grond gefchieden moet. De tweede zoort, die wat tederder is, moet men als
dan in potten van bekwaame groote, van 10 à 12 duimen wijdte en hoogte, met goede losfe vette, wat zandige aarde gevLilt, planten; in ieder pot één, die men dan vervolgens ineen zonnebak, dat is een bak van bekwame hoogte,die van voorenfehuins met glazen gedekt is, en al- leen door de zon verwarmt word, plaatzen dewijl dee- ze zoort meerder warmte begeert ; dog men kan dezelve naderhand, wanneer ze in bloei zijn, zijnde het door- gaans dan bij ons in de warmfte zomer-tiid, wel in de tuin in de opene lugt plaatzen , mits dezelve een warme ftandplaats gegeven worde ; ook kan men wel eenige jon- ge planten in de Maij-tijd uit de broei-bak in de opene grondplanten, op hoope, dat 'er een goede warme zo- mer zal koomen ; dog dit jaargetijde koud zijnde, zal 'er weinig van koomen, en de bloemen liegt zijn : Om rijp zaad te winnen, moet men noodzaakelijk eenige potten met planten, welke de fraaifte bloemen draagen, in de zonnebak houden, dewijl het zaad in de opene lugt be- zwaarlijk rijp word, ten zij men een voordeelige en war- me nazomer heeft : En dewijl dit bloemgewas veel vogt bemint, moet men niet verzuimen, de planten op zijn tijd behoorlijk te gieten, zijnde nogthans't beste middel om ze te bevogtigen, met onder de potten water-testen te zetten ; wanneer men dezelve met de gieter van boven giet, moet zulks vooral niet over dag in de zonnefchijn , maar in de laate avond of vroege morgenftond gefchie- den , 't geen met alle fijne tedere gewasfen dient in agt genomen te worden, zijnde het begieten over dag in zon- nefchijn , voor de meelte zoorten van planten, ten uiter- ften nadeelig. Nog dient aangemerkt te worden, dat men meest al-
toos aan de jonge planten kan zien, welke dat bonte bloemen zullen voortbrengen; dit zijn naamelijk de zo- danige , welkers gcelagtig-groene (tam van beneden na bo- venwaarts met min of meer roodagtige lireepen getekent zijn; brengendede zulke, die zonder (treepen ofpaars- verwig zijn, doorgaans eenkoleurige witte, paarfc of roo- de bloemen voort : De dubbelheid der bloemen kan men ineede vroegtijdig ontdekken, en zulks wel aan de bloem- knoppen, |
||||||||
%
|
|||||||||||
BAR-
|
|||||||||||
BAL. 129
|
|||||||||||
knoppen ; zijn deeze dik en rond, kan men gerust zijn,
dat de bloem dubbeld zal weezen, dog in tegendeel en- keld, wanneer de bloemknoppen dun en fpits zijn. Daar is nog een meede-zoort van dit gewas, de wilde
Balzamine, of Kruidje roer-mij-niet, ook Spring-kruid genaamt, hebbende geele, en ook wel purperverwige bloe- men ; in 't latijn draagt het de naam van Baifamina lu- tea. Herba impatiens , Dodon. of noli me tangere. (Impatiens pedunculis mitltijioris folitariis, foliis ovatis , geniculis caulinis tumentibus, Linn. Spec. Plant.) Dit gewas heeft alle die bezondeie naamen verkreegen, om dat de zaadhiiisjes als ze rijp zijn, aangeraakt wordende, terflond opfpringen , te zaamen kronkelen, en 't zaad 'er uitvliegt, even gelijk de voorbefchrevene Balfamine ; zij doet dit nogthans ook van zelven, zonder aangeraakt te worden, wanneer het zaad ter deegen rijp is. Dit gewas groeit natuurlijk in 't wild in Neder- en Hoog-Duitsland, Frankrijk en elders, op fchaduwagtige, vogdge en vette plaatzen. Wil men het in de hoven voortkweeken ; zo behoeft men het zaad maar in het na- of voorjaar op een fchaduwagtige plaats, en in een losfe en teffens vette grond te zaaijen; daar het eens gezaait is, koomt het jaarlijks, van het afgevallene zaad in overvloed van zelven, weder te voorfchijn. BALSAMINE, 't Mannetje, of Balzem-appel, in 't
latijn Balfamina mas, vel Momordica; deeze plant maakt dunne rankagtige ftcelen, van omtrent anderhalve voet hoog, dun, regt, takkig, zappig, beneden zomwijlen loodagtig, zig krullende door middel van zijne rankjes om al hetgeeneze bereiken kan; de bladen groeijen beur- telings , zijn glad, en hebben de gedaante van wijngaardbla- den, dog veel kleinder,en van een eenigzins bittere finaak ; de bioesfem groeit onder de bladen, aan roodagtige fteel- tjes, beftaande elk uit vier bloemblaadjes, witagtig van koleur; op de bioesfem volgt de vrugt, hebbende de ge- daante van een peertje, en is gelijk als metwratjes bezet en ruig; eerst groen, dog rijp geworden zijnde, geel; deeze opent zig van zelve, zo dat men het zaad kan zien, zijn- de plat en zwartagtig, en bijna gelijk als dat van de Ci- trullen, dog rondsomme gekartelt Men he.ft 'er twee zoorten van, als 1. de gemeene
kleine Balzem-appel, {Momordica pomis angulatis tuber- culatis, foliis glabris patenti-palmatis, Linn. Spec. PI.) 2. De Balzem-appel met groote vrugten , (Momordica pomis angulatis tiiberculatis, foliis villojis longitudinaliter palmatis, Linn. Spec. Plant.) deeze tweede zoort ver- Ich'ilt hier in lioofdzaakelijk van de eerfte, dat de bladen wat hairig,. en de vrugten grooter, langer en geelder zijn, zijnde de geheele plant ook grooter; beide groeijen ze na- tuurlijk in Oost-Indien en op Ceijlon, en zijn eénjaarig : Bij ons worden ze zomtijds in de kruid-tuinen der Hoo- ge Schooien, en door andere Liefhebbers van vreem- de zeldzaame planten, al meede om' de nuttigheid der vrugt, gekweekt. Kweeking van de Balzem-appel.
De kweeking van dit gewas koomt meerendeels over een, met de andere zoort van Balfaminen ; men zaait het zaad in de maand Maart in een warme broeibak, of ir. een pot, die men als dan in de runbak plaatst; ver- volgens verplant men de jonge opgekoomene planten in de maand Meij, ieder afzonderlijk in potten, en men zet dan de potten in een trek- of zonnekas agter glazen, of beter in een bekwaam hooge runbak in broeijenden run, dewijl ze veel warmte, en wel inzonderheid aan de wor- |
|||||||||||
tel begeeren, om tierig te kunnen groeijen en rijpe vrug-
ten voort te brengen; en dewijl dit gewas met dunne klim- mende ranken opfehiet, zo moet men 'er rijsjes bij ftee- ken, waar aan men de ranken vastbind, en ze dus helpen om 'er bij op te klimmen ; verders moet men in agt nee- men en niet verzuimen, om de bak of kas, dagelijks ,' inzonderheid bij goed weer en fterke zonnefchijn, door open zetten te lugten,'en de planten op zijn tijd 't no- dige water in de avond- of morgenftonden, het zij door begieting, ofwel door ondergezette water-testen te gee- yen ; als dan zal dit plant-gewas weelig groeijen en rijpe vrugten voortbrengen; zijnde die niet alleen aangenaam en bevallig voor 't gezigt, maar ook van veel nut in de Heelkunde; uit hoofde van deszelfs balzamijke, wond- heelende, pijnftillende en opdroogende aart; zijnde der- halven de olie daar van, een voortreffelijk middel voor allerlei] verfche wonden en gezweeren; een wonde in weinige dagen, naar maate nogthans van deszelfs belang, geneezende ; is wijders uitneemend, tegens allerleij kloo- ven en bersten, 't zij aan de mond, handen , vrouwen- borsten, enz., insgelijks tegens verbrandheid, ambeijen, lidtekenen ; als meede tegens de gefcheurtheid of breu- ken. De olie van de Balzem-appelen is zeer ligt te maaken,
en dit gefchied door middel van de rijpe vrugten in een fles te doen, en 'er dan zo veel beste boom-olie op te gieten, dat de vrugt 'er een paar vinger-breed onder be- dooven is, vervolgens Iaat men de fles eenigen tijd in de zon ftaau te trekken. Daar word ook een zaamengeftel- de olie op de volgende wijze van bereid. Neemt drie of vier oneen vrugt van balfamine , wal-
wortel, ronde hol-wortel en valeriaan-wortel van ieder één once, carde-benediüe en fanikel van ieder een half once, Veneetfche terpentijn twee oneen, gepoeij'erde wie- rook en mijrrlie van elks één once; de wortelen en krui- den klein gefneeden , zo doet alles te zaamen in een fles, en giet 'er zo veel beste boom-olie op, dat ze drie of vier vingerbreed boven de kruiden ftaat ; fielt dan het glas , ter deegen gefloten, veertien dagen lang in de zon, en laat het vervolgens in een nieuw verglaasde fteenen pot of pan een weinig opkooken, voorts door een fchoone doek geperst, zo bewaart deeze Balzem in een fles, als een deftig middel om verfche wonden te geneezen ; als meede ook tegens alle de bovengemelde uitwendige ge- breeken. BALSAMITA , zie LEVERBALZEM. BALSAMUM ALPINUM, zie BERG-ROOS. BALSEM , in 't latijn Balfamus; deeze is verfchei- den. De Joodfche of Paleftijnfche Balzem koomt van een klein boomtje of heefter, het welk eertijds alleenlijk in het dal van Jericho, in hel gelukkig Arabien gevon- den wierd ; dog de groote Turk , hebbende Palestijna, onder zijn gebied gebragt, heeft alle de Balzem-boomen van daar in zijne hoven, omtrent groot Cairo verplant, hatende dezelve aldaar nauwkeurig door de Janitzaaren bewaaren, zonder eenig Christen daar bij te laten koo- men. Invoegen men tegenwoordig met meer regt dezel- zelve Balzem-boomen van iEgijpten of Cairo, als van Ju- dea mag noemen. Deeze boom maakt kleine en regte takken, bros, en vol ongelijke kwasten ; de bladen ge- lijken na Ruite, dog zijn veel dikker, meelagtiger en zon- der reuk ; de bladen afgefcheurt wordende, vloeit 'er uit de fleelen, een weinig vogt, zijnde geel van koleur, zon- der reuk, en min of meer bitter en zaamentrekkende ; dit uitgelekte vogt word zorgvuldig in flesfen bewaart, R en
|
|||||||||||
BfflS
over het water in 't glas, dog zo, dat men den verlpret-
den druppel ligtelijk met een zuiver ftokje wederom bii elkander kan doen loopen; maar de Balfem oud zijnde, zal de druppel zodanig een vliesje niet maaken, maar op de grond van 't glas vallen , als hebbende meer lijvig- heid, dan de eerstgemelJe. BALSEM-APPEL, zie BALSAMINE.
BALSEM (GROOTE), zie MUNTE.
BALSEM (KLEINE), zie LEVER-BALSEM.
BALSEM-KRUID , zie MUNTE.
BALSEM-NOOT, zie BEN-BOOM.
BALSEM van COPAIVA, of van Braß, in 't Ia-
tijn Balfamus Copaivœ. Deeze Balfem zijpelt uit een boomtje, in Brafil en elders in de West-Indien groei- jende, door een inlnijdingdie in het zelve word gedaan; men brengt ze over Portugal herwaarts. Daar zijn twee zoorten van; de eerfte is zo helder, als witte olie, en van een harst- agtige reuk ; de tweede is dikker als terpentijn, en geel- agtig van koleur. Deugd van de Balfem van Copaiva.
De eene en de andere zoort zuivert, en doet de won-
den geneezen; men gebruikt ze om de zenuwen te ver- fterken, te ontlosfen, en de zaadloop of druipertte ftrem- men ; het is ook een goed middel voor de zinkingen, verrekkingen en beenbreuk, en word inzonderheid 4e • preezen voor de uitteerende koorts (hectica) en teering. De dofts is van twaalf tot vier-en-twintig druppelen , of tot een fcrupel, met de dooijer van een eij vermengt, of met iets anders ingenoomen. BALSEM van PERU ; in 't latijn Balfamus Peru»,
vianus. Hier van telt men drie zoorten.
De eerfte zoort is een hard harst, roodagtig en weï->
riekend ; zij zijpelt uit de takken van een boom, die in menigte in Peru groeit ; men ontfangt dit zap in koker- noots-doppen, en legt het eenige dagen lang in de zon, of eenige ander warme plaats, om een zeker wateragtig- vogt, dat 'er meede vermengt is, te doen uitwaasfemen, en de harstagtige ftofFe harder te doen worden. Men noemt het Drooge Balfem. De tweede zoort is een wit vogt, harstagtig en wel-
riekend; deeze zijpelt uit den ftam, en dikke takken vart dien zelven boom, zijnde met een mes ingekorven ; men noemt ze Witte Balfem van Peru ; deeze zoort zweemt zeer naarde Opobalfamum, of ogregte Witte Balfem. De derde zoort is lijmagtig, van dikheid gelijk terpen-
tijn ; van koleur donker-bruin , maar aangenaam van reuk, men kookt de bladen en takken van dien boom een tijd lang in water; en men laat het afgekookte koud worden, als wanneer de Balfem boven diijft, en men ze daar af fchept, om in flesfen te bewaaren. Dit zoort is het gemeenfte in de Apothekers winkels ; de fmaak is* eenigzins fcherp. Deugd van de Balfem van Peru.
De drie gemelde zoorten van Balfem, zijn goed tot verfterking der zenuwen en hersfenen, hart en maag; zij dienen om de verrotting te beletten en te zuiveren.; zijnde zeer dienftig om allerleij wonden en gezweerente geneezen, de koude vogten te ontlosfen, ende een door- ftraaling te maaken. Ook zijn ze een middel voor de fcheurbuit; als ze ingenomen worden, is de dofis van één tot zes druppelen; tot het inwendige gebruik neemt men bij gebrek van deeze Balfem, olie van barnfleen ; ge-
|
||||||
i3<J BAL.
en op dezelfde wijze tot genezing van wonden gebruikt,
als de Peruaanjche Balfem, komende ook, behalven de reuk, die aan dezelve ontbreekt, 'er ten eenemaal mee- de overeen. De bast is van buiten roodagtig, van bin- nen groenagtig; het hout daar onder is wit en vol merg, het welk in ftukkén zijnde gebrooken , een lieffelijken reuk van ziggeeft; men brengt dikwils eenige droogetak- ken daar van in Europa, zonder bladen ; dog deeze zijn zeldzaam en zeer duur, teroorzaake dat ze zo bezwaar- lijk te bekomen zijn ; en dit is het, dat men met de Griek- fche naam Xyiobalfamum , dat is, Hout van Balfem noemt. De bloesfem is als fterretjes, en wit; na dat dezelve
is afgevallen , volgt de vrugt, zijnde een befië, fpits eindigende, eerst groen, maar rijp geworden zijnde bruin, hangende aan een klein deeltje en kelkje; de graanen, die droog in Europa worden gebragt, gerimpelt en zon- der zap ; verwekken zaad, en fierken de levensdeelen ; men gebruikt ze als een middel tegen den beet der Han- gen , en andere vergiftige dieren ; men verkiest verfche welriekende en fterk van fmaak ; men gebruikt in plaats ran dezelve, ook cabebe of fleert-peper. Witte Balfem, Sijrifclie of Joodfche Balfem, of op-
regte Balfem, bij de Latijnen Balfamus verus of Opobalfamum genaamt. Dit is een zeker vloeibaar harst, wit en geurig van reuk, zijpelende uit den ftam van den voornoemden boom, als dezelve des zomers ingekorven word. Deugd van de Witte Balfem.
Deeze verfterkt het hoofd, hart en de maag, bevor- dert de uitwaasfeming, en is zeer dienftig tegensdeeng- borstigheid, longe-ziekte, teering, hoest, bloedfpuwen, fcorbuit, graveel, enz., inwendig gebruikt zijnde : Uit- wendig gebruikt, geneest het allerlei wonden en gezwee- ren. Is voorts een goed middel.om de puisten van het aan- gezigt te verdrijven, en verzagt de huid ; waarom de vrouwelijke fexe zig daar meede wrijven, hebbende al- voorens haare handen gewasrchen: Men maakt 'er ook een zoort van maagde-melk van, met het in overgehaal- de wijn of eau de la Reine te doen fmelten en ontbinden, dit dus ontbonden zijnde, mengt men het met een menigte flak water, of van bloesfem van boonen, en men ge- bruikt het, om 't aangezigt te wasfehen. Verkiezing van Witte Balfem.
Gelijkerwijzc de opregte Joodfche witte Balfem zeld-
zaam en zeer duur is, dus is ze ook aan vervalfching on- derworpen ; zij moet van een aangenaame, en te gelijk fterke reuk zijn, wit en doorfchijnend van koleur, ee- nigzins trekkende na den geelen , fcherp en een wei- nig bitter van fmaak ; zij moet omtrent zo dik en. lijvig zijn als de terpentijn ; men vind 'er veel olie, maar wei- nig vliegend zuuragtig zout in; als men uit nieuwsgierig- heid den Balfem distilleerde, men zoude in de eerfte plaats zeer fijnen en vloeibaaren olie daaruit trekken, daar na geelen olie, en eindelijk rooden olie, gelijk als wanneer men terpentijn distilleert; maar aangezien de witte Balfem van zelfs vlug genoeg is, doet men wel, det men dezelve, zonder te distilleeren of over te haa- ien, gebruikt. Om te weeten, of de witte Balfem opregt en versch
is, laat men een druppel in een glas met water vallen; versch zijnde, verfpreid zig die druppel als een vliesje |
||||||
._ S AL.' BAL, I3X
gelijk voor het uitwendig gebruik olie van hijperictm," 6. Warm op den flaap van het hoofd gelegt zijnde,
of terpentijn. neemt ze allerlei hoofdpijn weg; ook moet 'er een war,' De lndiaanen, na dat ze de donkerbruine Balfem uit me linnen doek omgeflagen worden.
<3e takken van den gemelden boom gehaalt hebben, Iaa- ten ze het afkookzel uitwaasfemen, tot dat het de dikte van . Balfem, voor alle zoorten van Kwetzuuren
een extract, heeft ; waar onder ze een weinig gom men- en Kneuzingen. gen , en 'er een deeg van maakcn, dat ze tot kleine bal- Droogerijen. Neemt een half pond noot-olie, een half
letjes vormen, welke donker-bruin en welriekend blij- pond vloeibaare _/?orax, en een half pond elemi-gom, vier ven, voornaamelijk als ze aanftonds met een weinig Bal- oneen Jpiegelhars, vier oneen Venetiaanfche terpentijn, fem rondom beftreeken worden. Wij ontfangen van die één once adder-olie, nevens een half pond maagde-was. Balletjes in meenigte over Spanje en Portugal, en ze Bereiding. Doet dit met malkander in een fchotel, worden hooftzaakelijk gebruikt tot hals-coraalen en roo- laat het fmelten, en met malkander kooken, onder een zekranzen bij de Roomsgezinden. geduurig omroeren, tot dat het de dikte van een zalf BALSEM van TOLU; in 't latijn Balfamumde Tolu. heeft.
Is een zoort van harst, die uit een ingekorven ftam Eigenfchappen. Deeze Balfem is zeer goed voor aller- zijpelt ; deeze infnijding gefchied in den bast van een lei zoorten van kwetzuuren , wonden en kneuzingen ; West-Indisch boompje, genaamt Tolu; het is een zoort zij geneest de ambeijen, en fteeken van fenijnige bees- van pijnboom, omtrent Nieuw Carthago groeijende ; het ten; insgelijks de jicht, etter-gezwellen en pest-buüen; behelst veel fijne olie en vliegend zout , maar weinig ook neemt ze allerlei pijn weg. aardfche deelen; van lighaam of dikte is het gelijk de terpentijn, roodagtig van koleur, ilerk van reuk, zwe- Andere Balfem voor Kneuzingen.
«nende na die van een citroen. De kneuzing mag zo groot aan eenig deel des lighaams
zijn, als ze wil, voornaamelijk zo het een vleesfig deel
Deugd van de Balfem van Tolu. is , is het volgende een beproeft geneesmiddel. Deeze zuivert en doet de wonden heclen, wederftaat Neemt roozen-olie en wijn te zaamen, en beftrijkt 'er
de kanker , verfterkt de zenuwen; het is een goed mid- de kneuzing meede; dit gedaan zijnde, gebruikt het vol- del voor de zinkingen , en heupjicht, zijnde uitwendig gende geneesmiddel : Neemt maagde-was (de geele is de gebruikt; men geeft het zomwijlcn den aamborstigen in ; beste), doet dezelve in kookend water, om het gedwee de dofis is van één tot vier druppelen; men gebruikt bij te maaken, en ftrijkt het dus als een pleifter, op een gebrek van het zelve olie van barnfteen om inwendig, linnen doek, om het op de kneuzing te leggen; men kan en terpentijn of olie van Hypericum of St. Jans kruid, 'er ook wat terpentijn onder mengen, zijnde dan nog om uitwendig te gebruiken. ruim zo goed. _ BALSEM (ZAMENGESTELDE) is een Compofi-
tie , dienende tot een geneesmiddel, of om op wonden Onvergelijkelijke Balfem voor allerlei zoorten va»
te leggen, of om door den lieffelijken reuk te verkwikken. Kwetzuuren, diep of ondiep, Kneuzin-
gen of Verrekkingen.
Uitneemende Balfem. Droogerijen. Neemt een pint node wijn, evenveel Neemt alzem drie hand vol, bijvoet, wijnruit, ros- olie van olijven, een once wilde granaat-appel-bloesfem,
gnarijn , falie , blad en bloes fem van elks twee hand vol. een halve once drooge granaat-appel-fchellen, twee drach- laurier-befen,mar maate van den Balfem, dien gij maa- men fiorax, een halve drachme cijpresje-nooten, en drie ken wilt; maar daar word meer alzem en wijnruit ver- oneen anchufa of osfe-tong. eischt, als van de andere kruiden; laat het met elkander Om deeze Balfem gereed te maaken, moet men alle de-
kooken in een ketel met genoegzaame olie van nooten ; ze droogerijen in een vijzel ftooten, dog niet zeer klein ; deeze kruiden genoeg gekookt zijnde, het welk blijkt, daar na doet men ze in een pot, met olie en wijn, men als ze zwart zijn, moet men ze uit den ketel haaien, en laat ze op een maatig vuur kooken , tot op de helfte , den olie zagtjes, zo klaar als moogelijk, afgieten ; drukt dat is, tot dat de wijn geheel verkookt is ; dit kan mert dan de kruiden in een linnen doek uit, ja perst ze uit, weten-, alsmen eehige druppelen op hèete kooien werpt, om 'er alle kragt uit te haaien ; voegt deeze bij den klaa- en die aanftonds in vlam vliegen zonder te zisfen. Maar Ten olie; mengt 'er onder, naar proportie van de kwari- zo die druppelen zisfen, moet men het nog langer laaten titeit, één pond teer, een half pond maagde-was,. die kooken; als nu de Balfem gereed is, moet de pot van't Versch uit de bijekorf komt, twee drachmen Venetiaan- vuur worden genomen, ende een half kwartier-uurs toe feben terpentijn, twee oneen olie van [een adder, roert blijven ; daar na zijgt men het door een linnen doek, en het te zaamen met een houte fpatel om; alles wel door zet het op glaze flesfen, als wanneer het meer dan twee malkander gemengt zijnde, zijgt het door, om het van jaaren lang goed kan blijven. alle vuiligheid te zuiveren ; doet vervolgens deeze Bal- Gebruik. Zo het een kneuzing of verrekking is, fineert
fem in een verglaasde pot; fluit die wel toe met parka- de plaats met deezen Balfem, fprenkelt 'er fijn gemalen ment, en leer daar boven op; om deeze Balfem nog be- provincie-roozen op, of van mijrten-bladen, en legt 'er ter te hebben, moet men dezelve zes weeken lang on- vervolgens werk, van deezen Balfem doortrokken, bo- der paardemest bedelven , en ze naderhand op de on- ven op. derftaande wijze gebruiken ; wil men de Balfem vloeibaar Doet het zelve, in geval de voet verduikt is, met de
hebben, men moet 'er minder teer bij doen. '.• enklauwen te omwinden, zonder nogthans dezelve tß Eigenfchappen. i. Deeze Balfem geneest binnen veel te persfen.
korten tijd allerlei verfche wonden, als zij 'er warm Is het een wonde, moet men dezelve met warme wijn opgelegt word, en de wonden alvoorens metwarmewijn afwasfehen, en met een linnen doek afdroogen; vervol- gezuivert zijn. j gens van den Balfem daar op leggen; dit gedaan zijnde, K. 2 laat"
|
||||
BAT.,
|
|||||||||||
JUL-
|
|||||||||||
13*
|
|||||||||||
laat men een linnen doekje van den Baifem doortrekken,
en het op de wonde leggen, ende een blad van roode kool daar bovenop, of van andere kool; als dan ver- bind men de wonde, dogzagtkens; men verbind ze 's daags twee maal. In geval met de wonde eenige zenuw gekwetst is,
doet men een weinig terpentijn onder den Baifem, en legt het daar op zo warm, als het de lijder verdraagen kan; dit is zeer heilzaam. Zo de wonde in 't lighaam doordringt, of diep in de
dije gaat, moet men eerst warme wijn daar in fpuiten; daar na fpuit men 'er warme Baifem in , en men legt een koolblad op de opening, of een wiek doortrokken van den baifem ; eindelijk verbind men de wonde , dog zagtjes. Baifem, die beproeft is tegens veelerlei} ge-
breeken. Droogerijen. Neemt roode roozen een hand vol, pim-
pernel-bladen en bladen van 'falie, duizend-blad, munte , marjolein , keide, ijzop en perfik-bladen elks één hand vol, een pint keurlijke wijn, en olie van olijven, nee- vens een hand vol zout. Toebereiding. Werpt het een en het ander, behalven
het zout, in een bekwaame aarden pot, en laat het dus kooken, tot dat de wijn geheel en al verkooktis, en'er niet anders als olie overblijft ; dog zulks moet op een maa- tig vuur gefchieden , en geduurig omgeroert worden, ten einde de kruiden niet aanbranden ; bijna dus afge- kookt zijnde, doet men 'er het zout bij ; eindelijk perst men het door een doek, om 'er alle kragt der kruiden uit te haaien. Eigenfchappen. Deeze Baifem is een beproeft-middel
voor de kanker, gebrandheid, zwakheid der zenuwen , hoofdpijn, rouwigheid der maag, koiijk, jicht, enz. Men wrijft 'er het zwakke deel des lighaams meede,
tot dat de Baifem geheel en al in de huid is getrokken; en tot dien einde maakt men van tijd tot tijd de hand, met welke men wrijft, warm ; vervolgens moet men het gemelde zwakke deel des lighaams met een warme lin- nen doek omwinden ; men herhaalt dit wrijven drie of vier maal daags. Maar zo men wat meer vandeezen Baifem wil maken,
moet men naar proportie meer van de gemelde kruiden, olie, wijn en zout neemen. Voortreffelijke Baifem, voor allerlei zoorten van
Wonden, Kneuzingen, Etter-gezwellen^ -
ficht en andere Smerten.
Neemt laurier-bladen, bladen van alfem, enwedrijkvm
elks twee hand vol, vier hand vol kleine falie , roosma- rijn met zijn bloesfem, Zwarte en rijpe jenever-befiên, olie van olijven vier pond en een half, een pint witte y/ijn, één pond inaagde-was, en drie oneen adderen: olie. Om nu deezen Baifem te bereiden, ftampt alle deeze
kruiden te zaamen, dog niet fijn, mengt ze onder élkan- ver, en doet ze in een nieuwe aarde pot, gier'er de olie van olijven en wijn boven op, Iaat het te zaamen twee of drie dagen weeken, het van tijd tot tijd met een hou- te fpatel omroerende ; laat het vervolgens op een maatig vuur kooken in een ketel, het telkens omroerende, tot dat de wijn verkookt is ; dan laat men het door een gro- ven doek zijgen; men perst het fterk) en wringt het zap in een kom; deeze kom word vervolgens CÇ het vuur ge- |
zet , en 'er kleine ftukjes van maagde-was bij gedaan ;
deeze gefmolten zijnde, doet men 'er de olie van adderen bij, en men kookt het verder te zaamen, met het geduu- rig om te roeren; deeze Baifem word in aarde potten be- waart. In geval men dezelve nodig heeft, doet men 'er van
in de etter-gezwellen en wonden, of men ftrijkt 'er van op het pijnlijk lighaams deel. Voortreffelijke Baifem voor Kwetzuuren.
Neemt olie van hijpericum of St. Jans-kruid een half
pond, Venetiaanfche terpentijn een half pond, elemi-gom vier oneen, Florentijnj'che lisch en aloë van clks twee oneen, mastte, florax , mijrrhe, draaken-bloed en bran- dewijn van elks twee oneen. Om deeze Baifem gereed te maaken, fmelt men de
olie , gom en terpentijn onder elkander, men laat het draaken-blocd en het overige in den brandewijn weeken en uittrekken ; daar na mengt men het onder elkander, en laat het op een maatig vuur kooken ; of men zet het 's zomers een maand lang in een heete zonnefchijn. Baifem, zijnde een voortreffelijk middel voor
verrot Tandvleesch. Neemt mijrrhe en kandi-zuiker van elks even veel,
vermaalt het tot ftof, en doet het in hard gekookt mid- den door gefneeden wit vaneen eij, rijgt het aan een draad, en'hangt het in een kelder op; zet 'er een glaze vat onder, en daar zal een vogt uitzijpen , waar meede men dikwils 's daags het tandvleesch heilrijken moet ; ook kan men in deszelfs plaats gebruiken, de tintluur van mijrrhe , met zuiker gemengt. Dog men moet weeten, dat de algemeeme geneesmid-
delen vooraf dienen gebruikt te worden. Samaritaanfche Baifem, waar van men in het
Euangelie leest. Neemt gemeen e olie en goede wijn, van elks even veel, laat het te zaamen kooken op een maatig vuur in een ver- glaasde pot, tot dat de wijn afgekookt is, en gij zult een goede Baifem tot uw gebruik hebben. Men noemt het Samaritaanfche Baifem, om dat de
barmhartige Samaritaan, waar van men in de Euangeli- fche parabel leest, zig van geen andere^Balfem in het geneezen van dien, die onder de Moordenaaren geval- len, en doodelijk gewond was , bedient heeft; men kan ten allen tijden deeze Baifem gereed maaken; en hoe- wel het een eenvoudige zoort is , heeft ze nogthans haar gebruik, als zijnde een goed middel, om enkele wonden, in 't bijzonder verfche, te geneezen. Baifem van de Balfem-appelen.
Neemt bloesfem, bladen en appelen van de plant Mo'
mordica genaamt, van elks vier oneen , wortelen van
■ confolida of waal-wortel, ferpentina. of fpeerwortel, ari-
■flolochia of haarwortel, en valeriaan of St. Joriskruid.
van elks twee oneen, bladen van maagdepalm , en zani-
kel, de toppen der bloesfem van Hijpericum of Sint
Janskruid van elks anderhalve once, nevens vier pond
olie van olijven.
Men verkiest de droogerijen tot deezen Baifem beho«
rende, zo goed en versch, als men ze vinden kan; en als men in een vijzel geftampt heeft, het geene ge- ftampt moet worden, en voorts het een met het ander met olie in een glaze fles gemengt, of in een verglaas- |
||||||||||
BAL,
|
||||||||||
BAL. 133
|
||||||||||
de pot, zijnde nauw van hals, gedaan, en wel toege-
flopt, zet men 't geduurende twaalf dagen in de zon ; daar na doet men het in een waterftoof (balneum ma- rite) , waar in men distilleert of overhaalt, en men laat het kooken, tot dat het vogt der droogerijen bijna ver- vloogen is; vervolgens zijgt men het door, en drukt het uit, en als de olie behoorlijk van het hef is gefchei- den , mengt men dezelve met een half pond olie van zandarak of j'enevergom, of anders beste terpentijn-olie; dus is de Balfem gemaakt, men bewaart het in een ftcr- ke glaze fles, wel toegeftopt. Deeze Balfem word zeer gepreezen, als een beproeft
middel voor allerlei zoorten van kwetzuuren , in het bijzonder voor alle zenuwagtige deelen, en om gebran- de leden te geneezen. Ook neemt deeze Bailem de pijn der ambeijen weg, geneest de fpleeten in de tepe- len der borsten, voornaamelijk als men 'er een weinig camfer bij doet; voorts alle lidtekens, als 'er olie van tijeren onder gemengt is. Een Balfem-recept van den Commandeur van Parma,
viens Werking tegen Tzer, Vuur, Bloed- ■ vloeijiiig , en in den arbeid der Kraamvrouwen uitnemend is. Neemt een once drooge of Peruviaan/die Balfem, twee
oneen droppelen van florax , drie oneen droppelen ben- zo in , aloë j'uccotrina, fij.ie mijrrhe, wierook, wortel van angelica, bloesfem van hijpericim of St. Jans-kruid van elks een halve once. Deeze droogerijen moeten gekneust worden, voorts
in een glazen fles gedaan, op twee pond biandewijn, dan de fles met een kurk, wasch en parkament toege- ftopt, en dagelijks met het begin tot het einde der honds- dagen , een uur na den opgang der zon, tot een uur voor den ondergang in de zon gezet. Nooit moet de fles bij vogtig weer in de lugt gezet
worden, maar men bewaart ze als dan op een drooge plaats; ook zet men ze uit de lugt, zo dra men ziet, dat dezelve betrekt; na de hondsdagen doet men deeze Balfem in een ander glas, of in verfcheide kleine, dog de droesfem moet niet geroert worden. Het gebruik van deeze Balfem.
Zo de wonde door vuur of zwaard toegebragt, diep
ïs, moet men dezelve met een veer in den Balfem ge- fteeken, heilrijken, voorts van plukzel een wiek maa- ken, om op de wonde te leggen , vooral eer men ze verbind. Zo de wonde met een beenbreuk gepaart gaat, moet
men ze maar voorzigtig flooven, zo van binnen als van buiten , en ze verbinden , als vooren , wanneer de ver- rotte beenderen daar van zelfs zullen uitvallen. Een voorbeeld heeft men gezien , voor Verona in Italien aan een Fransch ruiter , die boven aan zijne dije gekwetst, en geene afzetting doenlijk zijnde, men het met deeze Balfem waagde, de fplinters van het gekwetfte been, hem door den fnaphaan veroorzaakt, vielen'er uit, en de geneezing volgde binnen veertien dagen. In geval de flag het vleesch kwetst, moet men een
infnijding maaken , en met den Balfem, gelijk boven gemeld, beftrijken. Zo het vuur eenig vleesch verbrand. heeft , beflvijkt
men het bezeerde deel met deeze Balfem van binnen en ' van buiten; men zal ondervinden, dat het vleesch daar door gezuivert word, voorts wasdom en fterkte ont- fangt. |
||||||||||
Is het een eenvoudige kwetzuur, ftrijkt'er van den
gemelden Balfem op, en voegt de wonde zaamen, zij zal wel haast geneezen. Is een Vrouw in baarensnood , die bezwaarlijk kan
verlost worden, geeft haar vier of vijf druppelen van deeze Balfem in een weinig vleeschnat; dit zal de fmert verzagten, en het baaren gemakkelijk maaken. Geeft 'er insgelijks vijf droppelen in vleeschnat van aan
iemand die de roode loop heeft, met onverdraagelijke fnijdingen in den buik ; hij zal 'er onfeilbaar verligting na gevoelen. Balfem van Arceus.
Neemt bokke- offchaape-vet twee oneen , verkens-reu-
zel één once, gom-elemi en terpentijn van elk anderhalve
once , fmelt het zagtjes in een pantje onder elkander
tot een balfem of zalf, die men tot het gebruik bewaart.
Andere betere manier.
Neemt beste terpentijn, olie van St. Jans-kruid van ieder anderhalve once, gom-elemi één once, balfem van Peru twee drachma, en gedistilleerde wasch-olie een half drachma ; fmelt het onder malkander, als 't voorgaande. Balfejn van Locatelii, of Italiaanfche Balfem.
Neemt boom-oke drie-vierde pond, laurier-olie één on- ce, St. Jans-kruid en peter-olie van elk een halve once, geel was twee oneen, terpentijn een-vierde pond, ge- poeijerde mastic , mijrrhe, florax en benzoin van elk twee drachma, Peruviaanfche balfem drie drachma., fijn ge- poeijert zandelhout twee drachma; fmelt en mengt het behoorlijk onder malkander tot een Balfem, die men be- waak ; deeze gemelde drie Balfems zijn zeer wondhee- lende, en dienftig in allerlei wonden en gezweeren; ge* lijk ook de volgende. Andete deftige JVond-balfem.
Neemt gom-elemi, Veneetfche terpentijn, - olie van St. Jans-kruid van elk twee oneen , olie van balzem-appelen (momordica) een halve once, was twee drachma, fmelt het onder malkander tot een Balfem. ATog andere goede JVond-balfem.
Neemt olie van St. Jans-kruid een half pond, zuive- re Franfche wijn vier oneen , kookt dit te zaamen, tot dat de wijn vervloogen is ; doet 'er dan bij gom-elemi anderhalf once, Veneetfche terpentijn twee oneen, ge- poeijerde wierook en mijrrhe van elk een halve once, en maakt het tot een Balfem, als vooren. Nog andere beste JVond-balfem.
Neemt wortel van cardebenedi&e, van valériane , en van contra ijerva van ieder een halve once, zaad of bloei- toppen van St. Jans-kruid één once, weekt deeze din- gen twee dagen in witte wijn, doet 'er dan bij goede oude boom-olie twee oneen, heele tarwe een once, laat dit kooken, tot dat de wijn verteert is, drukt het dan fterk uit, en doet 'er nog bij Veneetfche terpentijn vier oneen, gepoeijerde wierook en mijrrl : van elk een hal- ve once. Zwavel- of Lijn-balfem, die zeer heerlijk
voor J-Vonden is. Neemt verfche lijn-olie twee oneen, gemeene geeJe zwavel fijn geftampt een drachma, doet het te zaamen R 3 % |
||||||||||
J
|
||||||||||
»'AL,
|
|||||||||||
BAL.
|
|||||||||||
LH
|
|||||||||||
in een vlakke groote aarde kroes of pan, zet het op een
zagt koolen-vuur, en roert het zomtijds met een ijzere of houte fpatel om, zo zal het hevig beginnen te fchui- men en op te wellen, weshalven men het dan ras van het vuur moet neemen , dewijl het 'er anders zoude uitloopen ; het geeft ook een zeer onaangenaame reuk van zig ; wanneer bet dan koud geworden is, ziet 'er de geheele masfaals geftolt bloed uit: Deeze masfa fnijd men in ftukken, doet die in een fterk zuiker-glas, en voegt 'er omtrent vier oneen ongezoutene boter bij, zet het dan in warm zand of bij een kagchel, op dat de boter fmelte, roert het vlijtig om, en laat het één dag in de warmte (laan, zo verkrijgt de boter een bruin-roo- de koleur, en men zijgt het dan nog warm zijnde, door een doek, en bewaart het tot 't gebruik. Deeze Balfem. word grootclijks gepreezen, want hij
verzagt de pijne der wonden en kwetzuuren bij uitnee- mentheid , en geneest dezelve heel fchielijk : Met ter- pentijn vermengt, word hij als 't beste middel gepreezen tegens de pijn der avnbeijen: Men heeft aan te merken , dat men .alle de Wond-balfems best warm gemaakt, ge- bruikt. Wonder doende Balfem, of Balfem-esfens.
Neemt Balfem van Peru en van Tolu van ieder een halve once, beste fiorax, mijrrlte , wierook, benzoin, beste aloë van ieder twee drachma, faffraan een halve • drachma , giet 'er Merke of overgehaalde brandewijn op , en trekt liet op een warme plaats uit, tot een esfe?is; die zeer wondzuiverend en wondheelend is, als men daar meede de wonde of gezweeren altemets beftrijkt, of een wiek daar meede bevogtigt, 'er op leit, en 'er een heelpleifter over legt, of maar een doek en band over de wonde doet. Zeer goede hoofdverflerkende Balfem.
Neemt wit was een halve once, fmelt het in een zilvere of kopere lepel, doet 'er dan bij uitgeperst mus- caatenoot-olie een halve once, en onder malkander ge- fmolten zijnde, mengt 'er bij Balfem van Peru, gepoei- jerde camfer van elk een half fcrupel, en wanneer alles begint koud te worden, doet 'er nog bii lavendel-olie , marjolein-olie, citroen- of cedro-olie, kruidnagel-olie van elk één drachma, roozenhout-olie, barnfleen-olie van elk een halve drachma, mengt het wel en bewaart 't voor 't gebruik, wel gefloten. . andere heel goede hooftverflerkende Balfem.
Neemt uitgeperste olie van muscaat-noot zes drachma, gedistilleerde lavendel- en ruit-olie van elk vier fcrupel, marjolein- en fali-olie van ieder vijftien droppels, zoete amandel-olie zo veel genoeg is, mengt het tot een bekwaame dikke Balfem. Deeze Hoofd-balfems zijn zeer dienftig te- gen allerlei hoofd-gebrekens, als hoofdpijn, duizeligheid en draaijing des hoofds, zwakke memorie, enz., en verfter- %en den mensch. Een zeer goede Balfem tegen de Beroerte,
anders Slag-balfem genaamt. "Neemt uitgeperste muscaatenoot-olie een halve once, la- Vendel-, marjolein-, roozemarijn-, kruidnagel-, caneel- en roozenhout-olie van ieder één fcrupel, balfem van Peru een halve fcrupel, amber gris en muscus van ieder vijf grein, vermengt alles wel onder malkander , na dat de tmsjcatêemot-olie eerst in een zilveren lepel of porceleine |
|||||||||||
potje zagtjes gefmolten is ; men kan 'er op 't laatfte eenige
greinen geurand ij voir onder mengen, als men hem zwart nebben wil, dog dit is juist niet nodig. Deeze Balfem heeft na genoeg dezelfde kragten als de voorige Hoofd- balfems, dienende om het hoofd te verfterken, tegen de beroerte, vallende ziekte, termijnen of ftuipen, vervrist de geeften en verkwikt het gemoed, zelfs in een gezon- de toeftand. en verfpreid ook een goede reuk ; menftrijkt hem aan de flaapen des hoofds, op de kruin , in de nek, onder de neus, in de palm van de handen, op de pols, en 't hol van de voeten. Pijnflillende en flaapverwekkende Balfem.
Neemt Spaanfche zeep één once, opium een halve on- ce , gepoeijerde camfer zes drachma , en gepoeijerdefaf- fraan een halve once, laat de zeep en opium met acht oneen beste brandewijn eenige dagen opeen warme plaats wecken en trekken , tot dat ht t gefmolten is, daar na gefiltreert zijnde, dampt het op een zagt vuur uit tot een balfems dikte, en mengt heç overige, koud zijnde, daar onder; deeze Balfem op de flaapen, pols, hartkuiltje, enz. geureeken zijnde, verwekt rust en flaap, en ftil» daar door ook de pijnen. Een zeer verflerkende Balfem voor de Vrouwen.
Neemt uitgeperste olie van foelie twee oneen, gedis- tilleerde olie van gom galbaan een half drachma, van la- vendel , en bamfleen één fcrupel, olie van marjoleine ,. meltsfe, rozemarijn , wijnruit, en van falie van elk een half fcrupel, vet van een bever, of anders bevergeil zes grein . geest van ammoniac-zout eenige druppels, mengt het warm onder malkander tot een Balfem, gelijk de vo- rige. Wil men hem rood hebben, kan men fijn gepoei- jerd Florentijnsch lak of kermes korrels daar onder mengen; en als men'er ultramarijn, ofmin kostbaarder, Berlijns- blauw onder mengt, verkrijgt hij een fraaije blaauwe ko- leur ; deeze Balfem dient inzonderheid voor de Vrou- wen, die geen zoete geuren kunnen veelen; hijverfterkt haar niet minder als de voorige Balfems; dient inzonderheid ook tegen de opftijging der moeder en andere moederkwa- len, als flauwte, duifeling des hoofds, mislijkheid, enz.; men gebruikt hem als de voorige Balfems. Om een goede Maag-balfem te maaken.
Neemt uitgeperste olie van muscaate-noot één drachma, gedistilleerde olie van kruize-munte, roozemarijn, carwei, dil, oranje-fchil, jenever-befiè'n en kruid-nagels van elks vier of vijf druppels, mengt het warm onder malkander; deeze Balfem is zeer dienftig voor een zwakke maag, win- den , opblaazingen , buikkrimpingen, kolijk , enz. ; men fmeert daar warm de buik meede, omtrent de maag en navel. Om een goede en aangenaame Blanket-balfem
te bereiden. . Neemt pomade één drachma , goede jasmijn-olie twee drachma, gefmolten wijnfleen-olie één drachma, walfchot een halve drachma,Spaansch blanket (blanc d'Efpagné) drie drachma, mengt het warm onder malkander, tot een Bal- fem , waar meede men 't aangezigt en handen 's avonds fmeert; neemende alle puistjes en onzuiverheden der huid weg, en maakt een blank vel; derhalven zeer dienftig voor de JufFers, die haar aangezigt op een geoorloofde wijze fraai willen vertoonen. Zie ook BLANKET- MIDDELEN. BALSEM-
|
|||||||||||
BAM. BAN.
|
|||||||||||
BAL. BAM.
|
|||||||||||
^39
|
|||||||||||
BALSEM-WORTEL, in 'tlatijn Coßus indem rede-
Uns Jeu Indiens, (Coßus, LlNN. Hortus Cliffort. pag. 2.) en door de Chineefen Chianfou genaamt. Commelin , en na bem Franciscus Dalteus , zijn van gedagten, dat de Coßus de wortel van een plant is , die de naam van Tfiana Kua draagt, en in meenigte in het gelukki- ge Arabien, Braßlien, de Kust van Malabaar en elders grocijende; wat'er ook van zij, de BalJ'em-wortel, die bij ons in de Apotheeken gevonden word, is een wor- tel ter dikte van een duim, in langwerpige (lukken ge- fneeden , van aart ligt en fponsagtig, en nogthans hard, dog vergruisbaar, een weinig harsagtig, hebbende een fcberpe eenigzins bittere fpecerijagtige fmaak ; is grijsag- tig, zomtijds na geele oker zweemende van koleur, en heeft een aangenaame reuk ; aan deezen wortel word de deugd toegefchreeven, van giftweerftaande te zijn, en veritrekt veeltijds tot een ingrediënt in de theriaak. , BALTRACAn, is een plant in Tartarijen groeij'ende,
wiens bladen niet kwalijk ria die van de rammelats gelij- ken, de vrugt die zig rijp geworden zijnde, opent, ver- fpreid als dan een aangenaame reuk, als die van oranje- appelen. De Tartaaren op hunne togten uitgaande , voor- zien zig van deeze vrugten, om zig te vervrisfen, en den dorst te lesfehen. BAMBOES; in 't latijn Arundo Arbor, ook Tabixir;
is een Indiaansch Riet, grocijende zo hoog als een boom, zomwijlen als een Populier-boom, dog zomwijlen ook laager; voorts regt, rond en aangenaam van gezigt. Het hout is van binnen hol en vol merg, en door zeer harde knoopen gefcheiden , koomende uit deeze knoopen fcheu- ten voort, die mede inwendig hol zijn, en aan de ein- dens met langwerpige doornen voorzien ; deze fcheuten jong en teder zijnde, hebben een bruinagtigc groene ko- leur, en bevatten alsdan een fponfieagtig merg, dat om deszelfs aangenaame fmaak , zeer gretig door de India- nen word uitgezoogen. Na verloop van eenigen tijd, worden deze fcheuten geelagtig wit en blinkende , en dan vloeit 'er van zelve een vogt uit, dat door de bette der zonne ftremt, en zig tot brosfe en harde droppen vormt. Uit de knoopen of leeden van dit riet, fpruiten groene bladen van een fpan lengte, en bij de fteelen een duim breed, loopende naar het einde fpits toe, zijndegegroeft; de bloemen zien 'er uit als koren-airen ; van de jonge fcheuten word mede Azia bereid. De wortel maakt mede veele fcheuten. De Bamboes-boomen groeifen digt bij elkander, en ver-
menigvuldigen dermaten uit de wortel, dat ze dichte Bos- fchen maaken, door welke men bezwaarlijk reizen kan. En hoe het hout harder is, en bezwaarlijker om doorte kappen , dies te gemakkelijker betgefpleer.cn word. Men vind dit geboomte in Malabar , na de kant van Coroman- del, langs de rivieren, en in verfcheide andere gewesten van Indien meer. Uit een ieder zijner knoopen vloeit gemeenlijk, gelijk wij reeds gezegt hebben , een dik vogt, zijnde wit en melkagtig; dog men kan 'er nog veelmeer uit drukken. Men maakt 'er door uitdamping een zoort van zuiker van, bij de Indianen Tabaxir genaamt. Zij gebruiken dat melkagtig zap voor veelerhande ziekten, gelijk de zuiker bij ons gebruikt word, om de vogten te verzagten, en dewijl dat zap niet doorliet vuur is gegaan, zo is het nog meer pijnftillend en bevogtigend als onze zuiker. Men fchrijft dit zap als heilzaam tegens kolijk en roode loop voor. De Indianen gebruiken het hout van Bamboes tot het
bouwen van huizen enfeheepen, ook tpt allerlei huisraad. |
|||||||||||
Dit hout is zo hard, dat twee (lukken tegen elkander zijn-
de gewreeven, vuur verwekken. Als de inwoonders van het land tabak willen rooken, en hunne pijpen ontflee- ken, neemen- ze twee (lukken van een geklooft (luk Bam- boes , in een van welke beide ze een keep fnijden, waar in ze het ander (luk wrijven , zonder dat het in brand geraakt of van vonken flikkert; maar zo dra mendrooge bladen, of eenige brandbaare (lofFe daar bij houd , ziet men 't aanftonds vuur vatten. Groote Bamboes dient om (lokken te maaken, waar bij de (laaven de draagbedden optillen en draagen , dieze Palankijn noemen, en die in 't Oosten van een zonderling gebruik zijn. Zij maaken 'er ook water-emmers van, in welke het water zeer versch blijft. Daar zijn veelerleij zoorten van Bamboes : Van het dun-
ne vliesje, het hout van eene dezer zoorten omvattende en in China groeij'ende, word door de Inwoonderen pa- pier van vervaardigt; en de meeste Chineefche boeken zijn op dit papier gefchreeven of gedrukt. De fcheuten die van verfcheidene zoorten van Bamboes gekapt wor- den , zijn de rottingen welke de naam van Bambocfen draagen. Men roemt het Bamboes-hout als zweetdrijvend, ende
wortelen als pisdrijvende, en maandftond verwekkende. BAMIA; Alcea JEgijptiaca;lseen zoort van Heemst of Ketmia, in JEgijpten en elders groeiende, hebbende van onderen bladen, bijna gelijk aan die der gemeene Maluwe, dog aan de (leng, die tot drie a vier voetef» hoogte bereikt, zijn de bladen meerder gefnippelt : Dé bloemen zijn fraaij geel, met roode aderen en van binner» paars-klcurig : Het is een eenjaaiïg gewas, en word door het zaad voortgezet; kunnende deszelfs kweeking bij on9 op een gelijke wijze gefchieden , als die van de Abelmoscli, waar van het een mede-zoort is. BANAAN-BOOM, zie PISANG. BANANAS, ook Bannanes ; Dus word in Africa en weJ inzonderheid op de kust van Guinea, de Pifang of Mufa genaamt. Zie PISANG. BANCO, zie BANK. BANDAG1E, in 't latijn VinBurœ; zijn windzeleh
van oud linnen, die men in de Heelkunde gebruikt, tot verband der wonden en andere gebreken, en die naar het onderfcheid der kwetzuuren en ledemaaten, min of meer breed en verfcheiden moeten gemaakt en toegepast worden; zijnde derhalven van veelderlei zoort, om wel- ken te maaken, en inzonderheid om die wel en behoor- lijk te appüceeren, een Heelmeester behoorlijk kundig behoort te zijn. BANDEN: in 't latijn Ligamenta; Dus worden die
werktuigen van het inenfchelijk lighaam genaamt, wel- ke tot vereeniging en bewaaring der bijzondere lighaams- deelen verftrekken : Ze worden in tweeën verdeelt, als banden voor de weeke, en banden voor de vaste deelen des lighaams : De eerften zijn hoofdzaakelijk die der le- ver, lijfmoeder, maag en /pieren: De tweede behelzen die der beenderen ; welke of aan de onbeweeglijke of wel aan de beweeglijke geleedde beenderen vast zijn, en de- zelve te zaamen houden. Wanneer deze ligamenta of banden doorfneeden of anderzints gekwetst worden, ont- daan 'er veeltijds groote en moeijelijke toevallen; om welke te geneezen niets dienfliger nogbeeteris, danPf- ruviaanfche balzem ; Balzem van St. fans-kruid, terpen- tijn of wel gedistilleerde terpentijn-olie, larnfieen-oliè, en wel inzonderheid wanneer 'er gedroogde en gepoei- jerde aard-wormen onder vennengt zijn. De volgende balzem
|
|||||||||||
BAN.
|
|||||||||||
136
|
|||||||||||
BAN.
|
|||||||||||
balzcm of zalf waar van wij hier de bereiding meededcc-
len; is zeer nuttig en heilzaam voor dat ongemak. Neemt vier oneen olie van St. Jans-kruid; twee on-
een terpentijn, zes draehma gepoeijerde aard-wormen en een weinig faffraan, fmelt dit zagtjcs onder malkandcren, en maakt het tot een zalf. BANGUE, dit is een Indiaanfcbe Plant, bijna gelijk
hennip, zijnde derdehalve of drie voet hoog, de (lam vierkant en niet welom tebreeken; van koleur ligt groen, niet zo hol als hennip, dog de bast word ruim zo wel tot draaden gemaakt. De bladen zijn boven gelijk die aan groene hennip, naar beneden ruig, witagtig en fmaakc- loos. Het zaad is nog kleiner als dat van hennip, ook niet zo wit. De Indianen eeten het zaad en bladen dezer plant, om
de lust tot bijiiaapen, en om den appetijt te verwekken. Zij maaken 'er een compofitie van, pulverizeerendehet zamen met areca, een weinig opium en zuiker. Zij flik- ken het op als ze gerust willen flaapen, en hun verdriet vergeeten. Als ze in hun Droom allerlei zotte verbeel- dingen willen hebben , mengen zij 'er kamfer, foelie, kruidnagelen en notemuscaat onder. In tegendeel als ze vrolijke en weelderige droomen begeeren, doenzij'erc;«- ber-grijs, zuiker en muscus bij. Clusius merkt aan, dat deze Bangue veel overeenkomst
heeftmet.de Mallac der Turken te Conftantinopolen,waar- van ze zig tegen allerlei kwaaien bedienen. Zommigen eeten 't op, om dartele luiten te verwekken. BANILJE, zie VANILJE.
BANK, WISSELBANK van Amfierdam , van Lon-
den , van Venetien, enz. Om een regt begrip van deze zaak te hebben, zullen we haar van eenvoudige begin- zelen ophaälen, aldus-: In ieder ftad kan men een zekere menigte van baar of
gereed geld ftellen, dat in den handel als rond loopt, cn van de eene hand in de andere komt, het zij in koopman- fchappen, of in wisfelbrieven of in gereede penningen. Bij voorbeeld, Jan is fchuldig aan Piet; die wederom fchuldig is aan Komelis, en deze aan Jacob , die het zelve wel wil lecnen aan Jan voornoemd. Het geld zou in dat geval een onnodigen ommeloop doen ; want zo deze perzoonen op eene plaats t'zamen kwamen, en ei- kanderen opgaven wat ze fchuldig waren, zouden ze el- kander betaald vinden, mids den een op den anderen trekkende, dat men Asfigneeren noemt. Jan zou Piet betaalen door Komelis, die hem aangeweezen is door Jacob, 't geen op de misfen en jaarmarkten dikwils ge- fchied, of bij flot van rekeningen, dat men Balans niet, of vereffening en afrekening. Maar dewijl deze wijze van betaaling niet altoos even
gemakkelijk kan gefchieden, zo heeft men een ligter mid- del uitgevonden, dat, naar't mij voorkomt, op deze eenvoudige onderftelling gegrond is. Indien Jan, Piet, Komelis en Jacob, en vervolgens
aile de Inwoonders eener ftad niet meer dan eenen ont- fanger of Kasfier hadden, die een lijst en boek hield voor ieder van hen, en deze kasfier alle hunne onder- linge betaalingen moest doen, zonder eenig gereed geld guit te keeren, alzo het enkel genoeg ware, op ieders 110* .den ontfangst en de uitgaave van en aan eikanderen op jte fchrijven, waar uit twee zaaken zouden fprui- ten. /Vooreerst-, dat ze ontgaan konden niet alleen demoei-
te tun 't geld te ontfangen en uit te tellen; maar ook ta onkosten om jeder in 't bijzonder eenen kasfier en boek- Isoiider .te hebben. |
|||||||||||
Ten tweeden, dat de ftaat van dezen kasfier zeer vor-
deelig zoude zijn, dewijl hij zig van hun geld kan be- dienen , zonder daarom zijne bediening cn kist te buiten te gaan, of den loop der bctaalingen te itremmen, alzo hij'die voldoed door en in zijne Ichriften; waar uit nog een derde voordeel zoude fpruiten, als deze dat geld aan de voorfz. deelgenoten leende , die 'er hunnen handel mee konden vermeerderen, door het zelve bij vreemde- lingen, 't zij met verwisfelen of anders te gebruiken. Dit heeft de Republijk van Venetien gelukkig in 't werk
gefielt, door 't invoeren van haare Bank; want zij heeft zig voor altoos-durenden kasfier van haare inwoonderen aan.jeftelt. Zij nam daar toe het geld van den een en anderen, dat tot betaaling moest ftrekken van de koop- manfehappen, in groote partijen of van de wisfelbrie- ven. Hierom belaste ze door een placaat, dat de betaa- ling der wisfelbrieven en groote partijen niet mögt gefchie- den, dan in de Bank. Door dit middel waren alle fchuldenaars en eisfehers, {debiteuren cn crediteuren), genoodzaakt, de eene hun geld in de bank -te brengen, cn de anderen om het daar te ontfangen, dog bij enkele overbrenging of transport. Die in het Bankboek fchuld- eisfeher was word fchuldcnaar, zo dra hij zijn post aan een anderen overgeeft, die voor fcbuldcisfcher in zijne plaats komt, cn zo vervolgens; terwijl de posten alleen van naam veranderen , zonder dat het daarom nodig is , dat 'er een werkelijke en daadelijke betaaling ge- fchiede. Wel is waar, dat men het zomwijlcn in 't klein en
tot een bijzonder gebruik van noden beeft ; vooral zijn 'er gevallen, dat men gereed geld moet hebben voor de vreemdelingen, die 't willen meede neemen, als ook ten aanzien van een ige particulieren, die zomwijlcn ver- langen hun goed in baar geld te zien, en het elders he- fteden in wisfelbrieven of andeis; waar om het nodig was, een kas van gereed geld te houden, die het zelve geeft aan die het wil en moet hebben; maar zulks maakt geen aanmerkelijke vermindering in het capitaal van de bank; in tegendeel deze vrijheid om het geld daaruit te haaien als men wil, dient eerderom het te vermeerde- ren dan om het te verminderen, niet alleen om dat'er zo dikwils gelegenheid is om 'er geld in te brengen, als om 't er uit te haaien, maar ook om dat het zelve geld dat 'er uit gaat, niet dan voor eenigen tijd daar uit blijft, en 'er weer inkomt, door de geduurige omlooping van den handel, want het goed der kooplieden is gewoon om te zwerven, dog niet dan om in zijn oude plaats met winst weer te keeren, en bijaldien de kooplieden niet door- gaan , zo moet het zelve capitaal in den loop van den koophandel blijven, en bij gevolg in de Bank. Door dit middel heeft zig de Republijk van Venetien,
zonder de vrijheid van den handel te bcnadeelen, vol- ftrekt meester gemaakt van 't geld harer inwoonderen, en zonder genoodzaakt te zijn om haare toevlugt te nee- men tot buitengewoone belastingen, om den oorlog zedert zo langen tijd tegens de Turk te voeren, alzo ze uit de kas de gelden heeft genomen die ze nodig had, zonder dat zulk een leenen den handel harer onderzaaten heeft gekrenkt. Hetzelve capitaal bleef'er, hoewel maar in fchijn en bij inbeelding, dog van dezelve waarde als of 'er gereed geld was. Niemand agte zig daarom minder rijk, offchoon zijn rijkdom niet dan in de bank beftond, want voor die bankbriefjes kon hij geld hebben, als hij maar wilde. Terwijl nu de Republijk voor zulke midde- len, die in de inbceldiDg bcflonden, een werkelijke uit- komst |
|||||||||||
m
|
|||||||||||
BAN.
|
BAN.
|
||||||||||
opening derzelve; en volgens de gewoonte, eerst op den
zesden dag, uitgenoomen in gevalle van een bankroet, wanneer een ieder zijn best mag doen , alzo de gewoo- ne of gebruikelijke tijd, Ufo de Banco genaamt, voor- bij is. De geëndosfeerde wis fel-brieven können volgens een
openbaare wet niet in de Bank betaalt worden. Aan wien de brief luid , die moet volmagt zenden aan zijnen vriend of zamenhandelaar te Venetien, om 't voor hem te ontfangen, of hij moet maaken dat de brief aan voor- fchreeve zeehandelaar luide en als in de eerde hand be- taald worde. Dit is een kunstje van de Bankhouders, om voor hun moeite loon te trekken , dat men provizie noemt. Daar is geen uitdrukkelijk bevel nopens den koop en
verkoop, die zig alleen fchikt naar de gelegenheid van overvloed of gebrek der goederen. Daar zijn eenige goederen of koopmanfehappen, die
gemeenlijk op een lange tijd verkogt worden, bij voor- beeld de Spaanfche wollen, die men in drie of vier paai- jen betaalt, met aftrekking van zes maanden, en daar en boven nog een refpijt-jaar, en dus trekt men voor een jaar van twaalf maanden negen van 't hondertaf, 't geen men rabatteeren noemt. De wolle lakenen worden op de drie of zes maanden betaalt, en zomwijlen reekent men 'er een jaar af. De goude en zijde lakenen worden door- gaans voor baar geld verkogt, en de verkooper doet twee ten hondert goed op de maat. Alle goederen wor- den met loopende munt bereekent buiten de Bank, behal- ven het kwik-zilver en olie, die men beide altoos in Bank-geld reekent. De winkel-goederen geeven gemeen- lijk na den verloop-tijd nog eenige maanden; dit is ook in gebruik omtrent de Hollandfche , Hoogduitfche en an- dere kramers. Belangende de overige waaren, die voor gereed of
contant geld verkogt worden, zulks verftaat men van een betaaling binnen een maand of daar omtrent, volgens den aard der waaren en' der fchuldenaaren. in geval van bankeroet, gaat de eerfte vervolger voor de andere fchuld- eisfehers, uit kragte van een algemeene wet; de verdee- lingen gefchieden gelijkelijk tusfehen de vreemden en in- boorlingen ; dog zulks gebeurt zelden, want dewijl de eerfte vervolger het voorfchreeven voorregt heeft, zo fchiet 'er voor de overige fchuld-eisfchers meest al niets over. . ■ Men is gewoon naar de wetten en de bijzondere keu-
ren van dit Gemeene-best regt te doen. De Hoogduit- fche Natie heeft haar Foutiko of eigen bijzonder huis, en eenige voorregten boven andere vreemde volkeren, voor- al in de tollen en lasten. De belastingen, die te vooren op de munt en 't geld
ftonden, zijn afgefchaft, maar naderhand andere gelegt op' de inkomflen der Republijk, waar van men de renten alle halve jaaren betaalt, te weeten zes ten hondert, voor de eeuwig-duurende , dog tien ten hondert voor de lijf- renten. Het handelen doet den Adel geen fchaade, alzo hij 't
vrijelijk doen mag; dog weinige daar van leggen 'er zig op toe. Befchrijving van de AmflerdamJ'che Wisfelbank.
Van de Wisfel-bank van jimflerdam, die zo wel ten aan- zien van haare uitgeftrektheid als credit, boven alle an> ' dere uitmunt en verheven is, zullen wij tragten een dui- delijk denkbeeld te geeven , met deszelfs oorfprong, S voort- |
|||||||||||
komst vond tot de nodige onkosten, dat Ze nooit door
gene belastingen had können vinden ; zo moest ze daar- omtrent de gedagtcnderhandelaaren als geneezen, 't geen ze gedaan heeft door de goede order die in deze Bank ge- fielt is, waar van zij befchermfter blijft, en die bij gevolg zo duurzaam is, als de grondflag van haare Regeering; als ook met ieder een de vrijheid in fchijn tegeeven, dat hij zijn capitaal uit de voorfz. Bank door den weg van de fcetaal-kas kan krijgen, welke vrijheid zo wel in de in- beelding beftaat, als tegenwoordig het voornoemde capi- taal ; dewijl de Republicq altoos meester daar van blijft, en men genoodzaakt is de wisfelbrieven en groote partij- en van koopmanfehap in de Bank te betaalen. De Republijk in 't hevigfte vanden oorlog met de Tur-
ken , dat kapitaal hebbende uitgeput, was genoodzaakt de voorfchreeve kas van betaaling te fluiten, waar door de Bank cenigzints haar crediet verloor, doch zulks brak den loop des handels niet af; al het kwaade beftond hier in, dat die geencn, die vreesden, altoos menfehen von- den , die hen holpen, met hen 85 tot 90 in baar geld te geeven voor 't hondert in de Bank ; maar de Republijk eenige j'aarcn daar na weder geld muntende , opende met eenen de betaal-i.as , waar door de menfehen van hun kwaade verbeelding geneezen wierden, zo dat de Bank briefjes op de oude waarde kwamen , en met baar geld gelijk Honden, op welken voet het zedert geblee- ven is. Men houd de boeken en rekeningen in groote ponden,
Huivers en penningen. Het pond geld tien dukaaten Bank-geld of 240 groote penningen, dewijl een dukaat J24 penningen houd. Door 't wisfel-geld verftaat men altoos Bank dukaten,
dat een ingebeelde munt is, waar van hondert bij opent- lijkc Placaaten 120 gemeene dukaaten doen; met ver- bod aan de handelaars, om ze op een hooger prijs te Hellen. De Bank word vier maal in 't jaar gefloten , namelijk
den 20 van Maart, Junij, September en December, en blijft altoos 20 dagen gefloten , in welke tusfehentijd men evenwel niet nalaat in Bank-brïefjes en gereed geld te handelen, om liet bij de opening te laaten overfchrij- ven. Zij word ook buitcngewoonlijk gefloten de agt of tien dagen van de vastenavond, en de heil ige week door, als ze niet in 't Iaatfte komt van de maand Maart, wan- neer ze van natuure is gefloten. Nog fluit men haar ee- nc dag in de week , om de Balans op te maaken, dat op den vrijdag gefchied , zo 'er geen feest op valt. De wisfel-bricven en venvisfelingen, die op de beurs
en jaarmarkten gehandelt worden, moeten inde Bank be- taalt worden, en zo de betaling anders gefchied, gaat ze in Regten niet door. Ook kan de verkooper niet wei- geren, als men hem zijne koopmanfehappen in Bank-brie- ven betaalt , zo 'er geen ander verdrag omtrent ge- maakt is. De wisfel-brievenhebben , door een gewoonte, die tot
een wet is geworden , ha hunnen verval-dag nog zes da- gen van refpijt, en bij gebrek van betaaling is men niet gehouden het protest te doen, dan op den derden dag, na denwclken men voor de penningen moet inftaan. 't Jaar begint, raakende de dagteekening, der wisfel-
brieven, eerst met Maart. _ Zo dra de Bank gefloten is, kan men den fchuldenaar
niet noodzaaken de wisfel-brief te betaalen in geld nog op eenigerlei wijze, nog daar tegen protesteeren, dan na de |
|||||||||||
13* B AN-
|
BAN.
|
||||||||
voortgang, huishouding en verdere merkwaardigheeden
na te gaan. In den aanvang van de zeventiende eeuw doen de koop-
handel en zeevaart in het bloeijend Amfterdam dusdanig toenam, dat 'er dagelijks groote gedeeltens koopmanfchap- penwierden verhandelt, en men dus verpligt wierd aan- merkelijke geld-zommen heen en weer te tellen, begon men te denken om een Bank op te regten , tot wegnee- ming van de belemmeringen die den koophandel nood- zaakelijk ontmoete, eensdeels door het tijd-kwisten , ver- oorzaakt door 't tellen van zo veel geld, en ten anderen door de ongemakken van de wisfel en de verfcbeident- heid der munten en geld-zoorten. Het was in liet jaar 1606 dat 'er reeds in de Vroedfchap over dit gewigtig onderwerp geraadpleegt wierd; dog door deze en geene tusfchenkomende hinderpaalen , hield het tot ruim de helft van 1608 aan, eer daar omtrent een vast befluit wierd genoomen. Als doen wierd 'er met bemagtiging van de Heeren Staaten van Holland, en met overleg van de Heeren Raaden derftad,' door de Magiftraat beflooten, om in navolging van andere groote koopfteeden een Wis- selbank op te richten , daar een ieder zijn geld konde brengen, en zulks aldaar door openbaare perfoonen ge- boekt wierd, kunnende hier den handel veel fpoediger en veiliger door gefchieden , dewijl de betaalingen zelfs van zeer groote zommen, daar door als in een ogenblik wierden verrigt. De Magiftraat koos de Heeren Frans Hendrik Oettens, oudBurgemeefter, Dr. Dirk Bas en Dirk de Vlaming van Oudshoorn , beide oud Schepenen , tot gemagtigden , om alles hier toe te regu- leeren : Deze drie Heeren verdeelden de bediening en waarneeming van de Bank in drieën, als Boekhouders, Ontfangers en Esfajeurs ; zullende deezen onder het op- zigt van een zeeker getal Commis farisfen ftaan, die uit het midden der Magiftraat zelve ftonden benoemt te wor- den. Tot plaatzing van deze Bank wierd een gedeelte van het Stadhuis gekoozen, zijnde een zeer groote ver weifte kelder, tot onder den Dam; dit gefchiede op dat in gevalle van brand of oproer de fchatten die 'er ftonden gebragt te worden, zo veel te beter voor de woede van het gemeen, of die der vlammen mogten beveiligt blij- ven : Tot op den huidigen dag word de Bank nog op de- zelfde plaats gehouden. De kamer van den Ontfanger der Wisfel-bank is boven een gedeelte der kelder geplaatst, alwaar 'de fchatten van gemunt en ongemunt zilver en goud bewaart worden ,• deze kelder heeft een zeer zorg- vuldiglijk afgeflotene toegang, van welken Commisfarisfen der Wiifel-bank de fleutels bewaaren. De Boekhouders en Esfaijeurs hebben ieder mede bijzondere kamers, daar zij hunne bezigheden verrigten. Het getal der Boek- houders wierd op vier bepaalt, aan wien nog twee Cler- quen en een Kamerknegt wierden toegevoegt ; deze zou- den verpligt zijn alle dagen behalven zondags op die plaats te vergaderen, die men hun zoude aanwijzen, alwaar een ieder die rekening in de Bank had, gehouden zoude zijn 's morgens van agt uuren af tot elf uuren toe, de noti- tien of briefjes van 't geen zij van hun rekening op die van een ander wildenovergefchreeven hebben, de Boek- houders aan te bieden. Wilden de geintresfeerden wee- ten wat betaalingen zij op de haare bekoomen hadden, moesten zij 's morgens voor agt uuren komen om zulks te vcrneemen. De Boekhouders wierden verpligt, de par- tijen of zommen die aangegeevenwierden, dagelijks met de uiterfte naukeurigheid op en af te fchrijven, enzulks moeste 's namiddags met een Clercq gecollaüoneert wor- |
den : Twee maaien in het jaarzouden deze boekenwof.
den gefloten , wordende de tijd hier toe beraamt in het einde van januarij en julij, zijnde als dan ook een ieder die reekening in de Bank heeft, verpligt binnen zes wee- ken na die tijd, op een boete van vijfentwintig guldens, zijne rest aan Commisfarisfen van de Wirfelbank te ko- men vraagcn. Tot voorkoming van abuizen en misree- keningcn wierden bij de vier Boekhouders nog vier min- deren gevoegt, wiens werk het was contra-boek te hou- den. Drie Ontfangers aan wien tot behulp eenknegtge- geeven wierde, i'telde men aan, om zo wel alle inko* mende penningen, als gemunt zilver en goud te ontfan- gen; wierden 'er eenige geldfpecien uit de Bank verzogt, was het mede hun pligt-werk die uit te tellen: Alle de ontfangene penningen enz. wierden zij gehouden aan de Commisfarisfen van de Bank over te leveren. Tottoet- zing van het ongemunt zilver en goud, als mede vreemde geld-fpecien, verkoor men een Esfajeur, die mede ver- pligt is de lingotten of baaren goud en zilver zuiver te gieten; deze wierd een bijzonder vertrek aangeweezen, zijnde een groote verwehte kelder om zijn werk te verrigten. Ten' einde nu de betaaling van alle wisfelbrieven in de-
ze Bank te trekken, wierd 'er het zelfde jaar van des- zelfs oprigting, zijnde het begin van 1609, eene keur door de Regeering gemaakt, dat alle Wisfelbrieven van zes hondert guldens en daar boveii, in deze Bank zouden moeten betaald worden, zullende de betaaling die daar buiten gedaan wierde, voor quaad gehouden worden, em daar te boven de contraventeur vervallen in eene boete van vijf en twintig guldens. In ió"43 wierd de zom in plaats van zes hondert op drie hondert guldens bepaalt. Het ftaat aan een ieder vrij om 'er gemunte geldjpecien, bil- Hoen, klompen zilver ofte goud 'm te brengen, dog teffens niet minder als drie hondert guldens waard, engeenklein- der geki-fpecie dan fchellingen : Een ieder koste ook zijn ingebragte 'er weder na goedvinden uit krijgen; en de ,ftad ftelde zig tot borg voor de zekerheid der effecten die 'erin geplaatst wierden. Ditzijnbeknoptelijkde wet- ten bij het oprichten der Bank vastgeftelt, wiens wijze inftelling en naukeurige uitvoering, gevoegt bij de zorg- vuldige waakzaamheid en onwankelbaare trouw der Hee- ren Regeerders en Opzienders , als mede de ijver' en naauwkeurigheid van haare Boekhouders en andere Be- dienden van de Amflerdamfche Wisfelbank, genoegzaam hebben gemaakt de algemeene fchatkist van de geheele waereld, in wiens boezem het meeste goud en zilver berust, en die daar te boven om zo te fpreeken aan den geheelen handel, zo wel binnen als buiten Europa, wet- ten ftelt, dewijl veele gewesten de wisfel-prijs van deze Bank ontfangen. De Boekhouders, Contra-boekhouders en Clercquenbou-
den beurten in het ontfangen der briefjes waar op de zom- men ftaan, die op de Bank-boeken moeten afgefchreeven worden: Die wiens beurt het is de briefjes aan te nee- men , deelt zé aan de anderen volgens derzelver nom- mers en folios uit: Men houd de boeken in guldens, fluivers en penningen , dog men fchrijft geen minder dan agt penningen af, zijn 'er meer als agt penningen, wor- den dezelve voor een ftuiver gereekend. De Balans ge- maakt zijnde , worden alle de afgelegde boeken , in een daar toe beftemd vertrek op het Stadhuis bewaard. Daar is reeds gezegt, dat iemand voor elf uuren in e Bank moet koomen, wil hij iets afgefchreeven heb- en ; hij kan nogtans ook laater te regt raaken, en wel |
||||||||
tot
|
|||||||||
BAN. 139
|
||||||||||
BAN.
|
||||||||||
tot drie uuren 's nademiddags, mits betaalende voor ie-
der Eank-bricfje zes ftuivers. I Wanneer 'er fpecicn of geld in de Bank gebragt wor-
den, om eene rekening voor te laaten openen, werd het zelve aan een der Ontfangers in handen geftelt, die het ten bijweezen van den brenger, tcrftond telt, weegt en in een zak doet, en daar op den eigenaar verzoekt om zulks zelve te verzegelen ; de fpecicn die gewoonlijk in de Bank aangenomen worden zijn goude dukaaten, mee- ftendeels 5 guld. 5 ft. kasgeld waardig , tegens 5 guld. 't ftuk; dukatons van 3 guld. 3 ftuiv. tegens 3 guld. kruis-rijxdaalders van 2 guld. 10 ftuiv. tegens 2 guld. 8 fluiv. en piasters 't mark tegens 22 guld. Zo dra de zak waar in men't geld gedaan heeft, verzegelt is, geeft den ontfanger daar een recepis van , dat gedrukt is, en waar in maar alleen de dagtekening, en 't beloop der ingebragte penningen gcvult word; als mede de bandtee- kening 'er onder gefchreeven: Zie hier op wat wijze het zelve is ingerigt, Anno 1768, den 10. Februari'}.
Heeft N. N......in banco gebragt zes honden
goude dukaaten a vijf guld. 't fluk, met die conditie,
dat hij gehouden zal zijn dezelve binnen de tijd van Zes maanden daar wederom uit te haaien, mids betalen- de aan de Bank een half per cento , ofte dat die ander- zints naar expiratie van de voorfz. tijd, zullen verftaan worden ten voorjclireven prijze aan de Bank vervallen te zijn. f 3000 - : - : N. N.
Deze recipisfen worden volgens de fpecicn die daar-
in vermeld zijn, ducaats-recipisjen , ducatons-recipisfen enz. genaamt, kunnende dezelve ook verhandelt of ver- kogt worden. Wanneer men geen rekening in de Bank heeft, en
men zig 'er eene wil laaten openen, moet men voor eens 10 guld. betaalen, en tot dien einde ook noodzakelijk Bank-geld koopen ; of wel wagten dat men ecnige wis- fels bekoomt, die per Bank betaald zullen worden. Als men Bankgeld wil koopen, vervoegt men zig bij den ee- nen of anderen Casfier of Makelaar, metwienmen over de prijs der Agio accordeert. Het Bank-geld moet ter- ftond betaald worden, dat is zo men ons eenig geld af- fchrijft, dat wij de waarde daar van zonder uitftel moe- ten voldoen , ten zij de voorwaarden anders gemaakt werden. Een wisfelbrief in handen hebbende, om per Banco te betaalen, en dezelve vervallen zijnde, zodanig dat den aanneemer 't beloop affebrijft ; moet men de Boek- houders waarfchouwen, dat een dusdanige zo veel zal affchrijven, en tefFens verzoeken dat 'er een rekening geopent werde; want in gevalle mengebrekig bleef, om daar kennisfe van te gecven, zouden zij het B ank-b rief je aan den affchrijver weder geeven, en hem zeggen, dat die geene aan wien de affchrijving gefchied , geen reke- ning in de Bank heeft. De Boeken worden zeer eenvoudig in de Bank gehou-
den , aan de linkerzijde word de naam gefchreeven en daarbij debet gevoegt, en op de rechter zijde credit; al liet geene ltcl ik mij afgefchreeven werd, werd in 't cre- dit geboekt, en het geene ik alTchrijve inhatdebet. Wan- neer men zig een reekening in de Bank beeft laaten ope- nen , is men gehouden zijn gewoone handtekening aan de Boekhouders te geeven, en niet in gebreeke blijven, kun kennis te geeven, dat zulk eene zoui zal afgefchree- |
ven" worden , want al bragt men zonder dat honderd
Bank-briefjes, zou geene van aüe aan mij afgefchreeven worden, zo ik hun daar van geen kennisfe nog mijne handtekening gaf. Daar zijn ook verfcheidene boeten , welke aan die gee-
ne Opgelegt worden, die de wetten van de Wisfel-bank niet weeten , of door onachtzaamheid verwaarloozen : Ik ftelle bij voorbeeld; zo iemand heden 1000 guld. af- febrijft, kan men van deze fom niet dan des anderen daags disponeeren, ten zij men met contante penningen een half per cento betaald van het geene men daar van wil affchrijven. Daar zijn drie dagen in 't jaar dat men ogenblikkelijk van het afgefchreevene kan disponeeren , namentlijk den tweeden dag der opening van ds Bank, na dat de Balance is opgemaakt, en na de Pinxter-da- gen. Wanneer men van een grooter fom, als men weezend-
lijk in de Bank heeft, difponeert, moet men niet alleen 3 per cento boete betaalen , van 't geen men te veel af- fchrijft, maar zelfs geen vandeBank-briefjes gaan door, voor dat men het geene daar bij laat affchrijven, dat 'er aan ontbreekt, en 'er drie per cento van betaald heeft tot boete j dit word zonder de minfte oogluiking ingevordert, zijnde de reden hier van, dat de Bank aan niemand wie het ook mag zijn, eenig credit geeft, en lieten zij dier- gelijke misllagen ongemerkt voorbij gaan, zouden'er wel een menigte anderen gepleegt worden, en eindelijk een groote wanorder veroorzaaken. De Bank fluit gemeenlijk zes maal 's jaars ; te weeten
in Februarij om de Balans te maaken en nieuwe boeken aan te leggen, te Paasch en Pinxteren; in Julij om we- der de Balans te maaken en nogmaals nieuwe Boeken aan te leggen ; als mede op Kermis en Kerstijd. Na ■ Paasch, Pinxteren of Kermis geopend wordende, gefchied zulks altijd op een donderdag, als dan heeft men de vrij heid niet om den tweeden dag na de opening te difpo- neeren van de partijen die dien dag afgefchreeven wor- den; gelijk men zulj<s heeft op de drie andere tijden dat de Bank weder geopent word, gefchiedende die opening op een vrijdag, moogende men dan 's anderen daags, zijnde de tweede dag der opening, van alles, wat afge- fchreeven word, difponeeren. Eens een reekening in de Bank hebbende, betaald men
alleen twee ftuiv. voor ieder Bankbriefje dat men inlee- verd ; houdende de Bank dit beloop van 't flot van reke- ning af. Wanneer men een post affebrijft die onderde 300 gul-
dens bedraagt, moet 'er zes ftuiv. of een zestehalfvoor de Armen gegeeven worden ; en na elf uuren , het zij boven of onder de 300 guldens willende laten affchrijven, moet men zulks insgelijks voldoen.. De affchrijving of overbrenging van eene zom of ca-
pitaal in het Bank-boek van de eene zijn rekening op die an een ander , gefchied door verzoek aan de Comrnis- arisfen, verbeeldende die de Stads-regeering in de Bank; e briefjes of asfïgnatien om een zom van de eene zijn ekening op die van een ander over te draagen, luid ldus, De Heeren Commisfarisfen van de Wisfelbank gelieven
e betaalen aan N. N.... een zomnta van .... guldens n___ftuivers. Aiïum Amfterdam, den zegge f M N.
De geene die laaten affchrijven, eii 'dus reekening in
|
|||||||||
S 2 de
|
||||||||||
■f0 BAN,
de Bank hebben, zijn verpligt, boven aan het gemelde
briefje de nommer te (lellen van het blad of folio, waar •op hunne rekening in het Bank-boek geboekt ftaat : ge- fchiedende dit om den Boekhouder als met een opflag ■ van 't oog de rekening te kunnen doen vinden. Daai' is rede gezegt dat alle dewisfel-brievenbovende
drie honderd guldens in de Bank moeten betaald worden ; zulks gefchièd op de volgende wijze ; de houder van de wisfelbrief fchrijft daags na den vervaldag op de rug van die brief : Gelieft den inhoud dezes op mijne rekening in Banco af te fchrijven ; plaatzende hier zijne naamtee- kening onder. Heeft de houder van de brief geene ree- kening in Bank, en begeert hij daar geene te hebben, zo kan de betrokkene hem in cas-geld betaalen, maaken- de dan te zaamen een accoord over het opgeld oïas Agio; deze moet dan na de bctaalinge op den rug van de brief fchrijven: Den inhoud dezes, zijnde .... guldens Bank- geld aan Cas-geld ontfangen, met .... guld.....fiuiv. opgeld of agio. Kan de houder met de betrokkene niet
accordeeren wegens de -Agio; zo mag hij de wisfel aan een Casfier of iemand anders verhandelen, die'er hem de waarde voor betaald; en als dan fchrijft hij op den rug: Gelieft den inhoud van de andere zijde voor mij aan 'JWi N. af te fchrijven ; de waarde van hem ontfangen. Die dan door koop houder van deze brief geworden is, brengt ze voorts bij de betrokkene of acceptant, om die zom in de Bank te doen affchrijven ; zijnde de gewoon- te om den brief bij. hem te laaten berusten, intusfehen verneemende, of de affchrijving 's daags daar aan, of ten minden voor dat de refpijt-dagen ten einde geloopen zijn, gefchièd zij of niet. Ook kan de betrokkene den houder met een volmagt, doorgaans Banhprocuratie ge- naamt, voorzien ; laatende hij dan de affchrijvinge in' zijnen naame doen. De houder is nogtans niet verpligt, zijnen wisfelbrief over te geeven voor en aleer hij ten ■eenemaalen voldaan is; zijnde dit een gemeen recht, al- le zoort van fchuld- of verband-brieven betreffende. In gevalle den acceptant weigert af te fchrijven, zo lange de houder de wisfelbrief in handen heeft, moet de hou- der in dusdanig geval, volgens eene keur van den 24 Januarij 1651, de Wisfel-brief in handen van de Boek- houders van de Bank overgeeven, om aldaar te werden geregistreert \ op dat de acceptant of'betrokkene die al- daar zoude kennen ligten', na dat de -partij of zom af- gefchreeven en valideerende bevonden is, en eerder, niet. De Boekhouders genieten hier vooreene fcheliing, die door den acceptant, tot wiens gerustftelling deze re- gistreering gefchièd, moet betaald worden : Gefchièd de betaaling of affchrijving niet op zijn tijd, ftaat het aan de houder vrij de wisfelbrief weder uit de Bank van de Boekhouders te ligten; ten einde zijn recht met be- hoorlijk protest enz. te kunnen bewaaren. Merkt nog op, dat die geene ten wiens behoeve de
affchrijving of overdragt gefchièd, willende weeten of zulks gefchièd zij, zulks zelvenofdoor iemand anders in de Bank moet gaan verneemen , zijnde hier de tijd toe bepaalt 's morgens tusfehen zeven en agt uuren, dewijl de tijd van agt tot elf uuren gefchikt is om de affchrijvingen te doen ; na agt uuren kan men nogtans ook berigt bekoo- men, mids tot negen uuren toe ten voordeele van de Armen daar twee ftuivers voor betaalende ; dog van negen uuren tot 's. nademiddags drie uuren, moet 'er zes ftuivers voor in de armebos gëftooken wórden, na, drie uuren laat men niemand rnesr toe , ten zij in dringende nood, en daar geen uitftel zortdsr gevaarkan geleeden worden. |
||||||
BAN.
Bij eene keur van den 9 Maart 1664, word aair de
Boekhouders van de Bank verboden, om geene asfigna- tien of verzoeken van affchrijving aan te neemen , als uit handen van den affchrijver zelve, of welzijn gemag- tigde : De volmachten waar mede de Gemachtigden zijn voorzien, worden gelijk reeds gezegt is , bank-procura- tien genaamt, en door de Boekhouders zelve gepasfeert; wordende daar circa 32 ftuiv. voor betaald; den inhoud is, dat AT. N. machtig maakt N.N., om in zijne plaats _ bank-asfignatien over te keveren, enz..; bij het aanbie- den van ieder asfignatie, moet telkens gemelde procura- tie vertoond worden, die niet langer dan voor een jaar goed is: Dog om enkelijk te laaten vraagen, of deze of die partij afgefchreeven is of niet, word 'er geen procu- ratie vereischt, en zulks kan men laaten doen door wie men wil. Aan een ieder dien het begeert, word door de Boek-
houders dagelijks een lijst t'huis gezonden, van alle de partijen die op zijn rekening afgefchreeven zijn, genie- tende de Boekhouders hier voor van den koopman, o", 8, io,'meer of minder ducatons in 't jaar, na mate de rekeningen groot ziin : Uit deze ducatons worden eenige perzoonen , die men Ombrengers van Bank-memorien noemt, betaald; en het overfchot word door de Boek- houders genooten. De folio waar op iemand zijne rekening in het Bank-
boek ftaat, vol gefchrecven zijnde, moeten de Boek- houders een nieuwe beginnen , en terftond daar van ken- nis geeven, aan de geene dien het aangaat; een zulke is als dan verpligt direct, aan de Heeren Commis farisfen te vraagen het transport of faldo van de oude folio, op dat zij het zelve akkoord met de Bank-boeken ftellen. Alle verfchillen hoe ook genaamt, die over bank-re-
keningen of eenigerlei partijen inde Bank ontftaan; wor- den door twee of drie Commisfarisfen uit de Magiftraat van Amfterdam beflist. Iemand komende te fterveu, die eene partij in de Bank heeft, zijn de erfgenaamea verpligt met bondige ftukken hun recht aan de Commis- farisfen van de Bank te bewijzen, wordende zonder dit geene partijen aan erfgenaamen overgedragen. Twee maaien in 't jaar word de Bank tien dagen agter
een geflooten; gefchiedende zulks in 't laast van Januaa- rij of begin van Februarij, en in 't einde van Julij of begin van Augustus : Het is, gelijk rede gezegt is, ge- durende dezen tijd dat de balance gemaakt word en men nieuwe boeken aanlegt : Op voornaame Feestdagen, als Paasch, Pinxteren, Hemelvaarts-dag, Kers-tijd als mede op Bede-dagen, word zij ook gefloten, dog niet zo lang : Daags na het fluiten der Bank kan men nog 's morgens van 7 tot 9 uuren maar niet laater , gaan verneemen, of de partijen daags te vooren wel zijn afgefchreeven. Zo wel het fluiten als openen der Bank, word door een briefje op de deur van de Bank bekend gemaakt. Indien de refpijt-dagen van een wisfel-brief, gediiurende de' tijd dat de Bank gefloten is, verloopen , bewaart de* houder egter zijn recht, en het ftaat hem in zulk een geval vrij, om tot den derden dag na het openen der Bank met protesteeren te wagten, wordende hier door, volgens het reglement van den 31 Julij 1660, zijn wisfcl-recht in 't geringfle niet benadeelt. Direel na dat de nieuwe boeken aangelegt zijn , worden arte de resten of overfchotten der openftaande rekeningen van de oude op de nieuwe folios of rekeningen gebragt; zijnde als dan een iegelijk gehouden, die rekening in de Bank heeft , om het zij door hem zelven of wel door
|
||||||
BAN.
|
BAN.
|
||||||||||
141
|
|||||||||||
door een gemagtigde te laaten vraagen of het faldoofflot
met de Bank-boeken overeen flemt, nevens het nette ge- tal der partijen, die in 't laatfte half jaar zijn afgefchree- ven: Dit gefchied voor de Commisfarisfen , die in een bijzondere kamer naast die van de Boekhouders, 's mor- gens van 9 tot 12 uuren daar toe fungceren, en als dan mede berigten, of iemands folio gecontinueert of veran- dert is. Indien het flot of getal van de partijen dewelke iemand opzijn lijst heeft, niet met de Bank-boeken over- een komt, moet hij een rekening van al het ingegeevene of ontfangene, en van al het afgefchreevene of getranfpor- teerde in 't geheel uittrekken, en aan de Commisfarisfen overleveren , die dezelve als dan door de Boekhouders laaten nazien en onderzoeken, waar uit hctgefchilfpruit. Het abuis gevonden zijnde, ftellen de Boekhouders on- der die rekening , nagezien, en zomtijds ook wel accoord met de Boekhouders,- de Boekhouders genieten voor dit onderzoek 12 ftuiv. Volgens eene keur van den 9 Maart 1674, moet dit verneemen na het flot of/aWoenhetjui- fle getal van de afgefchreevene partijen van het laatfte halfjaar, twee maal in 't jaar gefchiedeji, en zulks bin- nen zes wecken, op een boete van 25guldens, worden- de deze boete van de rcekening van een ieder die het verzuimt, afgefchreeven. Alle de Bedienden tot de Bank behoorende, worden uit de de Stads kas betaald, de- wijl alle de hier voorgemelde boetens ten profijte van den armen koomen. BANK van LEENING, 00!: Z,0;iï/>/w,; genaamt, is ee-
ne door den Souverein gepriviligeerde Bank, alwaar een ieder tegcns allerleij Panden, als goud, zilver, juwee- len, klecderen, huisgeraaden, enz., voor een zekeren daar toe bepaalde intrest, geld kan bekoomen, wordende de voordeden , die 'er van koomen , gemeenlijk of aan de Steeden, waar in de Lombard is, ofwel aan bijzon- dere Godshuizen uitgekeert; daar zijn nogthans Steeden, daar de Lombard door een Particulier word gehouden en de voordeden alleen door hem genoten, dog dit gefchied zeer zelden, dan in kleine plaatzen , en daar de winften voor een groot gedeelte met de onkosten evenaaren. De naams oorfprong van Lombard, word toegefchree-
ven aan zekere oude Duitfche volkeren, die zig na het verval van 't Romeinfche Rijk , in Italien nederzetteden : Deeze volkeren, waar van 'er veelen zig met den koop- handel geneerden , droegen den naam van Lombarden , en reisden door geheel Europa, om hunnen handel te drijven ; naderhand wierd deeze handel afgebrooken , door dien ze onder de dekmantel van koophandel, allerleij. woeker bedreeven, en goederen tegcns ongeoorloofde intresfen heleenden, dezelve na zig trekkende, wanneer niet op den beftemden ti'd gelost wierden ; waar door de naam van Lombard of Lombarden in 't vervolg zeer haa- telijk wierde ; zijnde tot ftaaving van dit laatstgezegde , genoeg bekent, dat in een min verligter eeuw dan deeze, zwaarighëid gemaakt wierde, om den Lombard-man, of Beflierder der Bank van Leening, aan de tafel des Hee- ren toe te laaten. In de meefte Steeden, en zelfs in cenige groote Dor-
pen en Vlekken van Nederland en elders, word een dus- danige Bank van Leening, tot gerijf dèr ingezetenen ge- vonden. Die van slmfierdam is confidcrabel en wel de voornaamftc, wordende door twee Commisfarien beftiert, die dagelijks verpligt zijn, om 's morgens van elf tot twaalf uuren, na het gebouw, daar de Bank gehouden word, te gaan, en aldaar zelven alle de beleende Pan- den,- van hondert guldens en daar boven, te boe); te |
brengen : Het voornaamfte geld, dat 'er tot de beleening
der Panden nodig is, berust meede onder de bewaaring van deeze twee Heeren : Verders is 'er een mindere Amp- tenaar, Schout genaamt, voerende het opzigt over alle de geringere Bedienden; nog een Kasfier, als meede een Waardeerder van goud, zilver en juweelen, en een di- to , om alle andere Panden, die voorkoomen, te waar- deeren ; deeze Waardeerders moeten de fchaade hoe- den , van het geen de Panden bij verkoop minder mogten gelden, als 't geen, waar voor zij dezelve gewaardeert hebben. Alle maanden moet de Kasfier aan de beide Com- misfarien rekening van ontfang en uitgaaf doen, en veel geld bij kas hebbende, bet zelve aan hun overgeeven, of te kort fchietende, van hun ontfangen : Eenmaal in 't jaar word door de Commisfarien aan de vier Heeren Bur- gemeefteren in der tijd rekening gedaan. Door de meenigvuldige Panden , die in deeze Bank
van Lsening gebragt worden, is men verpligt geweest, dezelve in tweën te verdeden, wordende Groote en Kleine Bank genaamt. Doo'r de Groote Bank worden alle de Panden van hondert guldens en daar boven be- leend, raakende al wat daar beneden is, deKIeineBank. De Kleine Bank heeft een bezondere Kasfier, benevens vier Beleenders .en drie Losfers: Door deeze Beleehders worden alle de kleine Panden beneden de hondert guldens gewaardeert; deeze geeven aan den eigenaar, ofdegee- ne die het goed verzet, een brieje, waar op zijn naam, zo hij zulks begeert, en anders cenige letters, als mee- de" de waarde en hoeveelheid van het beleende ge- plaatst word; dit briefje, waar van een gelijlduidend aan 't beleende goed of pand word gehangen, vertoont hij dan aan den Kasfier, die hem het geld geeft, en zulks te boek brengt; wordende dooreen Contrarolleur tegen-boek ge- houden , dat dagelij s tot voorkooming of verbetering van abuizen, tcgens dat van den Kasfier word nagezien. Het is meede de post van den Boekhouder, om van al- le de Panden, die in de bijzondere kamers gezet worden, aantekening te houden : Ieder van deeze kamers draagt een verfcheiden naam, wordende nimmer een Pand, dat tot de eene kamer behoort, in de andere geplaatst : Vol- gens hunne zoorten, leggen de Panden ieder in zijn ka- mer , na de order van maand en dag, 't geen ook in itaat fielt, om alles momentelijk te kunnen vinden : Ieder ka- mer heeft meede zijn bezondere Oppasfer of Pand-be- waarder, die alle Panden, aan hem ter hand gefielt, moet verantwoorden, en wanneer 'er iets vermist word , is hij verpligt, zulks te vergoeden : De zulken, die hun goed uit de Bank willen hebben, moeten aan de Losfers de briefjes, die hun bij 't verpanden van 't goed gegevea zijn, overhandigen; de Losfer zend ze als dan aan de Pand-bewaarder, van de kamer, daar het Pand is; die zulks op vertooning van het briefje, terflond overgeeft: Het is meede de pligt der Losfers, om aantekening te houden, van 't j^een bij hun gelost word , en daar is meede een bijzondere Contrarolleur, die'ercontra-boek van houd. Alle de Bediendens der Bank ftaan onder ee- de van getrouwigheid en fecretesfe of geheimhouding. Om alle bedrog voor te koomen ,zo zijn allede briefjes , die gegeven worden aan de geene, die iets om te beleenen in de Bank brengen, als meede die, welke aan de Pan- den gedaan worden , met cara&ers gefchreeven , dfe niemand, dan de geene, die de fleutel kennen, kunnen leezen : Tot voorkooming van diefllallen, heeft deeze Leen-bank , twaalf waakers in haar dienst, die alle nag- ten moeten waaken, en gefcadig de ronde doen : De Stad • S 3 is |
||||||||||
BAN".
Trekkers, en andere perzoonen, die hem willen gebrui-
ken; zonder middelijk of onmiddelijk voor zijn eigen re- kening in de Bank of in den Wisfei te handelen. BANKBREUK, is hier in van de Bankerost onderfchei-
den , dat deze aan verwaarloozen van zaaken , waar bij niet zelden bedrog gepaart gaat, word toegefchreeven ; daar de Bankbreuk enkel aan onvoorziene rampen en noodlóttigheden den Koophandel eigen, is te wijten. BANKEROETIER, is zo veel, als iemand, wiens
zaaken geheel agter uit gegaan zijnde, en veel fchulden hebbende gemaakt, op een bedrieglijke wijze, met het geene hij heeft, doorgaat, en dus zijne fchuldeisfchers van het hunne berooft. Het begin en de oorzaak van de Bankeroeten, koin
meerendeels van de onervaarenheid, onvoorzigtigheiden geldgierigheid der Kooplieden, die in zin hebben, om zig te verrijken, ten koften van hunne Schuldeisfcheren. Zulks heeft nooit eenig eerlijk man voor, maar wel een fchelm of guit, die met alle ftrengheid dient geftraft te worden; daar in tegendeel iemand, die bij ongeluk door zijne verliezen en fchaaden, die hem in den handel zijn overgekoomen, met zagtigheid en meedelijden dient be* handelt te worden. I. De onervaarenheid en onkunde der Kooplieden
koomt, om dat zij in hunnen handel niet regt onder- weezen zijn , of nooit bij bekwaame Kooplieden in dienst geftaan hebben, die hen de vereischte middelen en wegen , om in den Koophandel te (lagen, hadden kunnen leeren. II. Of dewijl zij 'er niet lang genoeg onder geftaan
en gedient hebben , maar daadelijk eigen baas willen zijn. III. Dewijl ze, als men hen in 't lighaam der Koop-
lieden aanneemt, van wat zoort het ook zij, door de Hoofdlieden niet ondervraagt worden op de voornaamfte zaaken van den handel : Bij voorbeeld , op de hoedanig- heden der goederen, waar in ze willen handelen, op de breedte, lengte en ftof, die ze moeten hebben. Op de wijze om hunne boeken te houden, zoo enkeld als dub- beld, op de behandeling der wisfelbrieven en fchuld-aan- wijzingen of asftgnatien, zo dat ze dikwils voor mees- ters worden aangenoomen, na dat hunne leerjaaren ver- ftreeken zijn, nog even onbekwaam en onervaaren om handel te drijven, als doen zij 'er bij kwamen, niet wer- tende wat te doen, maar altoos in onorder en verwarring leevende, dat doorgaans de onmijdelïjkc klip is, waarop zij fchipbreuk lijden; want het is zeker, dat, hoe eer- lijk een Koopman is, zo hij alle deeze dingen niet gron- dig verftaat, en altoos een goede order en fchikking houd, dat hij blind zal zijn in zijne zaaken , en de- zelve niet behoorlijk behandelen, maar eindelijk, hoe gelukkig anders, zonder faut in wanorder zal vervallen; het geen hem ten laatften te gronde moet helpen, en noodzaaken te faüleeren. IV. De onvoorzigtigheid der Kooplieden brengt hen
ook dikmaals in dat gevaar, als ze zig met al te veel goederen belaaden, en boven hunne kragten, alzo dat een dood capitaal is, dat niets voortbrengt, en de ver- valle bctaals-dagen of pajen veragtert, om welke te ver- lengen, zij zwaare renten moeten geeven. Ondertus- fchen koomen de goederen tot niet, na dat 'er de moode van over gaat, zo omtrent de koleur, als omtrent het fatzoen, of wegens het kwaade overfchot, dat men 'er van houd: Bij voorbeeld zulke, die men flikt, als mede alle zijde en wolle lakenen, gekoleurde fergen, banden, lin- ten , |
||||||
142 BAN\
is Borg ten aanzien van de eigenaars der Panden, behal-
ven 't geen door toeval van brand of andere gelijkzoor- tige ongelukken verlooren gaat. Van de Panden onder de hondert guldens, word alleweeken één penning, zijn- de het zestiende gedeelte van een duiver, van ieder gul- den , aan intresfen betaalt. Van hondert tot vijf hondert guldens toe, geniet de Bank een half per cent 'smaands; van vijf hondert tot drie duizend guldens , vijf ten hon- dert in't jaar; en van drie duizend tot tien duizend en daar boven, vier ten hondert. Het verzette Pand mag ten allen tijde gelost worden, dog zo dra de week, maand of zes weeken ingegaan zijn, moet 'er vol uit de intres- fen voor betaalt worden : De Panden worden door den Bank-bedienaar, op het vertoonen van 't beleen-briefje , overgegeven, zonder te onderzoeken, of de aanbieder van 't zelve, daar van eigenaar is of niet ; ook mag de Bank niet weigeren, om op aangeboodene Panden, al zijn dezelve nog zo kostbaar, en al wierden ze door een allergeringst perzoon gebragt, geld te fchieten : Het een of.ander geftoolen goed verzet zijnde, word zulks aan den eigenaar te rug gegeven, mits tot genoegen borge Hel- lende, en de daar op gefchootene penningen, met de ver- loopene intresfen van dien, te rug geevende : Dog in ge- valle iemand beftoolen zijnde, aan de Bediendens van de Bank daar kennis van geeft, en hun de geftoolene goe- deren befchrijft, zo worden dezelve, indien ze om te beleenen aangebooden worden, dirett aangehouden , en aan den regten eigenaar, zonder dat het hem iets kost, te rug gegeven. Alle drie maanden worden de panden , die één jaar en zes weeken gelegen hebben, zonder dat 'er intresfen van zijn betaalt, bij openbaare veilinge aan de meestbiedende verkogt; de meerdere opbreng der pen- ningen , dan de beleende zomma met de intresfen bedraagt, zijn ten voordeele van de eigenaar, mits hij binnen één jaar na dato van de verkooping, opkoome en dezelve vraage; wordende dat overfchot na dien tijd aan de armen uitgekeert. Wanneer iemand, die goed verzet heeft, zijn beleen-
briefje koomt te verliezen, is hij egter zijn pand niet kwijt, maar kan zulks onder borgtogt te rug bekoomen; dog ingevalle van bedrog, zijn de Borgen volgens ver- drag, aan parate executie onderhevig. Aan een ieder, wie het ook mag zijn, is door Stads willekeuren verboo- den , geheime of openbaare Lombard aan zijn huis te houden, of eenigegoederen, van wat aart die ook moo- gen zijn en beneden de honderd guldens waardig, te be- leenen; dog de zom hooger zijnde, ftaat hem zulks vrij, mits een maatige intrest neemende. Zie hier zo kort ons doenlijk is geweest, de befchrij-
ving van de Amfterdamfche Lombard of Bank van Lee- ning. Deeze in alle opzigten wel de voornaamfte, be- grijpt men ligtelijk, dat verre weg ook de meefte Bedien- den en omflag heeft; dog het grootfte gedeelte der ande- ie Lombarden in ons Gemeencbest, wat deszelfs beftie- ring en huishouding betreft, na die van deeze groote Koop- ftad ingerigt zijnde, kan men zig door deeze befebrijving een voldoenend denkbeeld vormen, hoedanig 'erdezaa- Jten behandelt worden. BANK ; Bchalven het geene wij op het artieul Wis-
Jelbank hier van gezegt hebben , moet men nog aanmer- Jsen, dat niemand te gelijk Agent van de Bank, en Ban- kier, of Makelaar in de Bank en Bankhouder kan wee- zetï', dat is te zeggen, dat een Makelaar zig alleen mag •bemoeijen met de zaaken van de Bank, en van den Wis- fcl, tus.fcb.en de Kooplieden, Handelaars, Bankhouders, |
||||||
BAN. BAR.
|
|||||||||
BAN.
|
|||||||||
.ten, enz., of die vloeibaar zijn, als de oliën , wijnen
en andere ; of die opdroogen en vervliegen, als de Krui- derijen en Droogerijen; voorts die bederven en verrot- ten, als hammen, kaas, olijven, kaftanien, oranje- appèls , citroenen , ansjovis , en andere diergelijke vaaren. V. De geldgicrigheid der Kooplieden, en hun verlan-
gen, om hun fortuin in korten tijd te maaken, veroor- zaaken ook Bankbreuken, alzo deeze begeerte hen on- voorz'gtelijk aan ieder een dringt te leeren, vooral aan zomn.ige menfehen , die niet betaalen , dan als het hen gelegen komt, of aan jonge lieden, die geen twintig jaaren oud zijn, en meerderjaarig geworden, zig ligtelijk laateii ontdaan van alle hunne verbintenisfen en belof- ten, die ze gedaan hadden. Zulke fchulden putten hun wezentlijk capitaal uit, als meede dat van hunne Vrien- den , die hen leenen en toebetrouwen ; dit zet hen bui- ten ftaat, om te betaalen, en bijgevolg zijn ze genood- zaakt, hunne zwakheid te bekennen, en een Bankeroet te maaken. VI. Nog heeft men waargenoomen, dat de ongeluk-
ken , die een Koopman overkoomen , dikwils ontdaan uit de groote onkosten en zwaare huishouding , die ze hebben, zo in de huishuur als in t loon hunner dienst- booden en gemachtigden, uit de onnoodige kosten, die ze doen, met overvloedige kleederen, huisraad, buiten- plaatzen of tuinen , en rijtuigen te hebben , met gasteree- ren en fpelen, en dikwils met vreemde gekamerde Vrouw- lieden, die hen daar en boven den tijd, zo koste'ijk voor de kooplieden , ontdeden. Door de groote en diefagtige rekeningen hunner bedienden, terwijl ze geen agt geeven op derzelver gedrag, en handelingen. Door de Banke- loeten, die ze krijgen door hun eige fchuld, a!s ze hun- ne fchulden niet innen, of de fchuldenaars in rechten ver- volgen op den tijd door de wetten bepaalt. Door den overlast van hunne kinderen, zo zij 'er een groot getal van hebben, en ze met te veel pragt opbrengen., en in kost en kleederen te deftig houden , of uit eerzugt, om aan hunne kinderen een aanzienlijk huwelijks goed te gee- ven, boven hunne kragten. VIL Aan de Gros-handelaaren gebeuren nog veel e an-
dere ongelukken, die hen te gronde helpen, vooral die over zee handelen, alwaar ze gevaar loopen, van den vijand, van de roovers, van dorm en onweer; of dat hun overgemaakte geld buitens lands mögt geftoolen wor- den; ook als ze willen finokkelen , en de tollen van de Hoogc Overigheid te kort doen, als wanneer die goede- ren verbeurt worden verklaart, en ze zelve zomwijlen daar en boven in een zwaare geldboete worden verwee- zen; wijders de fchaade, die ze kunnen hebben met de wisfelbrieven, die ze op de. Beurs noodwendig moeten koopen , om hunnen handel te doen, wanneer dezelve met protest of andere fchaade te rug koomen. Alle deeze kwaade hoedanigheden en voorfchreevene
ongemakken, eenen Koopmanoverkoomende, zo verliest hij wel haast zijn credit, en achting, waar door hem nog andere ongevallen beftormen en geheel over hoop wer- pen; want om hun credit, zoo 't moogelijk ware, daan- de te houden, zo brengen ze zig zelve om hals, niet hunne waaren onder de markt en fchaade aan den man te brengen, om de vervalle termijnen en de wisfel- brieven te betaalen, die men op hen trekt. Dus verre van té winnen, vaart hij telkens agter uit, en men heeft meer dan eens waargenoomen, dat -een Koopman eens ten agteren, en zijn credit kwijt zijnde, noodzaakelijk. |
moe1; verlooren gaan, ten waare hij door een groot ge-
luk en buitengewoon geval gered wierd; men heeft 'er verfcheide gekent, die twintig jaaren, voor dat ze Ban- keroet fpeeldcn, reeds bedorven waaren , en hunnen handel niet daande hielden, dan door het credit, dat ze dan op eens kwijt raaken. Dit zoon van Bankeroeten is zeer gevaariijk voor de belanghebbende, die 'er mee- nigmaal drie-vierde van hun geld bij moeten misfen. Het goede geluk en de voortgang der Kooplieden ,
ontftaat meest uit de grondige kennis, die zij hebben van den handel, dien zij drijven, en uit de lange ervaa- renheid, die ze gekreegen hebben in 't dienen bij andere Kooplieden , eer ze zig zelven in de negotie begeven, uit de goede febikking en order van hunne boeken, uit de voorzigtigheid en voor uit gezigten , om zig met geert goed te belaaden , nog geld op te neemen boven hunne kragten, uit de zorg en waakzaamheid, om hunne fchul- den te innen, als ook uit de naardigheid, om in hun- nen winkel en pakhuizen te blijven, om de handelingen hunner dienstbooden en gemachtigden gade te daan, en om de onkosten voor hunne huishouding wel te regulee- ren en te -befnoeijen , daar 't nodig is; uit de goede ach- ting, die ze hebbenen moeten hebben, van eerlijke lie- den te zijra, en dat ze hun woord houden, zo zij 't eens hebben gegeeven , al was 't dat ze bij dien koop of ver- koop zouden verliezen ; uit de grootmoedigheid en gedult, om de ongelukken en dagen te dragen, en zoeken we- der te boven te koomen, die ze niet kosten voorzien, wat vlijt en moeite ze daar omtrent ook gedaan hebben, 'tlsï zeker , bij aldien een Koopman alle de bovendaande hoe- danigheden en deugden bezit, dat hij goed huis zal kun- nen houden, hoe'weinig geluk hij maar heeft, en zo hij dan geen groote zommen overwint, zal hij zig egter al- toos in zijne achting daande houden , en met eere door de waereld raaken, 't geen aan zijne kinderen voordee- liger is, dan of hij hun groote fchatten had naagelaaten. BANKIER; Bankhouder; is een Koopman in geld, die in Wisfel-brieven handelt, om in verfcheide Steeden van de gantfche Waereld geld te ontfangen, of te be- taalen. BARAKKEN, Baraquen, worden ook Cafernen ge-
naamt; zijn hutten of kamertjes, waar in de Militie in zommige Guarnifoenen huisvesten; en welk logement hun door den Souverein voor niet tot huisvesting word gege- ven : Zomtijds zijn deeze Cafernen op de wijze van Gast- huizen bij malkanderen in één gebouw betrokken, zijnde 'er bijzondere vertrekken voor de Officieren, Onder-of- ficieren en Gemeenen ; Ook zijn de Barakken op ver- fcheidene plaatzen, kamers of huisgewijs aan de wallen getimmert. In de meeste Guarnifoenen of Vestingen daar geen Barakken zijn, ontfangt de Militie naar evenredig- heid van hunnen rang, jaarlijks van de Regeering der Stad, daar zij in bezetting leggen, een zekere zomma , dat de naam van Logijs-geld draagt. BARBA, zie BAARD. BARBA CAPR^E, zie REINETTE. BARBA HIRCI, zie BOKSBAARD. BARBA JOVIS, zie JUPITERS-BAARD. BARBARA, (feil. verba), Barbarifche ofontaaligt na'amen en woorden, worden die woorden genaamt, die zowel inde Duitfche, Latijnfche en andere Spraaken, uit de taaien van vreemde Natiën aangenoomen zijn ; in- zonderheid is deeze benaaming toepasfelijk op die, wel- ke een vreemde klank en bezwaarlijke uitfpraak hebben. BARBARA, (Mustela fulvo-nigricaiu, gula palliila, |
||||||||
144 BAR.
Link. Faun-Suec.) Is een Dier in Braßl en Canada woo-
nende ; behoort onder het geflagt der Wezels, heeft de grootte en gelijkt niet kwalijk naar den Marter ; deszelfs koleur is zwart, zijnde het hair ftevig; de oorlapjes ruig en rond ; heeft voor de oogen een aschkoleurige plek ; mid- den onder den hals, dog niet aan de keel, eenige vlak- ken , en is met vier prammen agter de navel voorzien. BAREAIUiA, zie WINTER-KERS.
BARBATULA, zie BERMTJE.
BARBATUS, gebaard, dus word al dat geene ge-
naamt , dat een Baard heeft, of naar een Baard ge- lijkt. BARBEEL, in 't latijn Barbus, (Cijprinus pinna ani
radiis fepiem, cirris quatuor, pinnce dorfi radio fecundo utrinque ferrato, LiNN. Sijft. Nat.) Is een zoete waters Visch, die in den Lek, Tsfel en meer andere rivieren zeer gemeen is, en veel gevangen word ; dezelve be- hoort tot het geflagt der Karpers ; word meede Barm , of Berm genaamt, ook Mugil Barbatus, of Gebaarde Herder; nog Mijflus fluviatilis, of Rivier-barbeel : De koleur van deeze Visch is bleek olijfverwig ; tot aan de buik toe hebben de fchubben zwartagtige dippen ; de buik zelve is zilverkoleurig gefprenkelt ; de moet dee- zer Visch is uitgeftrekt ; de hek klein en tandeloos ; de bovenkaak langer dan de onderde ; de rug een weinig krom, en van een mesvormige gedaante; de ftaart ge- vorkt, de vinnen zijn meerendeels rood, dog in zommi- ge ook bleek vleeschkoleurig ; men vind ze zeer onge- lijk van lengte en zwaarte ; doorgaans zijn zij van één voet tot één ellen lang, en van één tot drie ponden zwaar. Het vleesch van de Barbeel is week en zeer blank ; zel-
den eet men ze , dan wanneer zij oud geworden zijn, zijnde als dan ook een goed voedzel : Verfchillende wor- den ze toebereid ; op de rooster gebraaden en met een ■chalotte-faus, is zeer fmaakelijk; in water en zout gekookt en met een zuure eijer-faus gegeten, zodanig onder het artieul Baars befchreeven is, is meede goed; ook kan men ze ftooven op de wijze als Braasfemen ; in alle de ze verfcheidene manieren van bereiding, moeten de fpece- tijen niet vergeeten worden, dewijl die aan deeze Visch een bijzondere aangenaame geur bijzetten ; men prijst liet gebruik van deezen Visch tegens de beeten van ver- giftige Dieren, als meede tegens het kolijk , en om de vlocijing der ambeijen te bevorderen; deszelfs kuit is nogthans zeer fchaadelijk, en word van zommigen voor vergiftig gehouden ; zeker is het, dat zij veeltijds kwaa- de uitwerkingen voortbrengt , en niet zelden het bort veroorzaakt. Vangst. Het bekwaamde middel om deeze Visfchen
te vangen , beftaat hier in : Men maakt daalen hoeken, van één duim lang, waar aan pieren of kleine vischjes ge- hegt zijn, door middel van touwtjes aan een aalreep vast, en handelt daar meede, zo als ten aanzien van de Aal, pag. 2. geleert is ; zie ook de bovenfte Figuur van Plaat l. Zointijds wanneer deeze Visfchen te flaapen, of in het flijk te rusten leggen, worden zij even gciijk de pa- lingen met den elgér geftooken : Men zegt, dat deeze Visfchen zeer loos zijn , en te rug wijken, wanneer zij verneemen, dat men ftrikken voor hun fpant, en dat zij ook wel over de netten heen fpringen. BARDANA, zie KLISSE-WORTEL.
BARENSNOOD, zie BAARENSNOOD.
BARGEMARGEN, zie WORSTEN. 3BARN-NETEL (DOOVE), ook DOOVE NE-
|
||||||
BAR.
TEL, in 't latijn Ldnium en Galeopßs, (Länium foliis
cordatis aewninatis ferratis fetiolatis, Li NN. Species Plant.) BeJ'clirijving. Steel en bladen zijn gelijk die van ge-
mecne Barn-netelen, dog met gene brandende dikkels be- zet ; zij zijn ftinkende van reuk, als men ze in de han- den wrijft of dampt; de koleur der bladen is purperver- wig, zommige hebben een wit vlekje, als van melk. Plaats. Dit zoort van Netelen groeit langs de wegen,
en op de voorpleinen der huizen; zij bloeijen in Juni] en f ulij. Eigenjchappen. Bladen, fteel, zap en zaad verdee-
len alle zoorten van hardigheid, kanker, ettergezwel , kropzweeren en oorklieren ; men moet ze tweemaal des daags laauw gebruiken als een ftoofzel of pap , met wijn- azijn doortrokken; met zout opgelegt zijnde, zijn ze een goed middel voor verrotte Zweeren en ineetende kan- ker. In het bijzonder de bladen en wortelen der Doove
Netelen gedampt en op de neus gelegt , füllen het bloeden uit de neus ; het zap daar van voor het voor- hoofd geftreeken, doet dezelve uitwerking ; als men ze op een zelven tijd drinkt, zetten ze het water af ; een fmeerzalve gemaakt va.n Doove Netelen bladen , zout en olie, bewaart de deelen des lighaams voor alle koude en huivering ; men ftrijkt daar meede den ruggraad, de voet- zooien , en gewrigten der handen ; het zap deezer Ne- telen gemengt met een weinig zalf van Populeon, en op het gewrigt der handen gelegt, vermindert de hitte der koorts, al zoo wel, als de bladen vergruist en met olie van vlooien offlaapbollen gemengt, en op het zelve ge- wrigt gelegt; de waasfem van het DecoSum neemt de verftopping der neus wee BARN-NETEL, zie NETEL.
BARNSTEEN, of Brandfleen, in 't latijn Succinum,
Carabe of EleÜrum, is een harde, dogligte, en gewre- ven of g .brand wordende welriekende en doorzigtige Stof- fe , van verfcheiderhande zoorten : Dog waar deeze dof- fe eigentlijk in bedaat, fchijnt men tot nog toe met geen volle zekerheid te weeten: De Ouden hielden de Barn- fleen voor een boomhars, dat in zee gevallen zijnde , door de ziltige deelen van deszelfs water door den tijd hard geworden is ; dog de hedendaagfche Natuur-onder- zoekers zijn van gedagten, dat het een zuiver wezentlijk aard-pik of aard-hars zij, dat eerst week, olieagtig en vloeibaar geweest is, en daar na door zoute of vitriool- fche dampen hard is geworden. Dit denkbeeld vanhard- wording word ook gedaaft, door dien men in de Bam- fleen , zomtijds vliegen, muggen , fprinkhaanén , boom- bladen., enz. vind; want ware de Barnflecn niet week geweest, hoe zouden die dingen 'er ingekoomen zijn? Dat het ook wezentlijk een berghars is, blijkt daar uit, om dat men dezelve op zommige plaatzen uit de aarde graaft; dog hoedanig 't zelve in zeekoomt, is duider en onzeker; het bedek van ons werk laat niet toe, om de verfchillende gedagten van veele daar omtrent te berde te brengen, alleen zullen wij aanmerken, dat zij 't meeste in de Baltifche of Oost-zee, en wel inzonderheid om- trent Pruis/en in menigte word gevonden : Daar zijn twee zoorten van Barnfleen, als witte en geele ; de witte word voor de fraaide gehouden , en is ook de duurde in prijs ; men beweert, dat de geelein zout water door de kunst kan wit gekookt worden. Daar is ook Barnfleen die wit en geel gemengelt is , allerleij figuuren, als boomen, planten, wolken, enz. vertoonende: Enkeld word ze |
||||||
BAR. BAS.
|
|||||||||||
uar;
|
|||||||||||
ï45
|
|||||||||||
harder^ taaijer, en dus niet zo bros is. Deeze zwarte
Barnfleen heeft ook die eigenfehap, gewreeven zijnde., om allerleij kleine ligte dingen naar zig te trekken. BAROMETER, zie WEERGLAS.
BAROS, betekent, wanneer door verkoudheid of an-
derzins , de gelederen als loom en traag zijn. BAROIJCOIA, Hardhoorigheid, iemand die niet wel
hooren kan. BARTSC, is een drank, die door de gemeene lieden
inPolen en Lithauwen, in plaatsvan bierwordged ron- ken ; en word uit water, waar in het kruid beerenklauw met een weinig zuurdeesfem, eenige uuren heeft gekookt, bereid; men houd het heilzaam tegens heete koortzen, en is een goede dorst lesfehende drank. BASALTES, is de latijnfche naam van de zogenaam-
de Toetsfleen, waar op men goud en zilver toetst, zijn- de een zeer harde ijzerkoleurige fteen , of zoort van marmer, die geen vijl aanneemt ; op verfcheidene plaat- zen word deezen fteen gevonden , dog het menigvuldigst in het Saxisch-Meisfenfche, groeijende gemeenlijk in langwerpige ftukken. Men vind meede diergelijke aart van fteenen , zo wel in Duitschland, Nederland als el- ders , in de kleine fteenagtige beekjes en wateren, zijnde meede even hard en tot het zelfde gebruik al zo dienftig, als de anderen. Het koomt 'er in de toetzing van het goud, en voornaamelijk het zilver op een zwarte fteen , hoofdzaakelijk op aan , dat de fteen in het wrijven, het metaal aanneemc, en dat 'er vervolgens uit de koleur geoordeelt worde, van wat alloi het goud of zilver , in vergelijking van ander daar nevens geftreeke goud of zil- ver van verfcbillig alloi wezen mag: Deeze Steen is van weinig gebruik, dan alleen voor de Goud- en Zilver- fmeeden. De harde, zwarte of blauwe Steen, die de Boekbinders
tot het kloppen der gedrukte boeken gebruiken , worden meede Bajaltes genaamt. BASELLA , is een vreemd buitenlands gewas, datzig
gelijk de convulvulus of'winde, als meede de cuscuta, om andere planten beenwind en daar bij opklimt ; heeft vijf- bladige regelmaatige bloempjes, waar na een roode befië volgt, uit welke men zegt, dat in Indien, een fchoone roode verf word bereid. Linn/eus in zijne Spec. Plant. maakt gewag van twee zoorten van Bafella, als i. Bafella met effene bladen (Bafella foliis planis).
2. Bafella met gegolfde bladen (Bafella f'oliis undatis).
De eerfte zoort groeit in Malabaar en elders in In-
dien, en is tweejaarig ; de tweede word in Sijriê'n ge- vonden, en is een éénjaarig gewas. BASILICUM, B af Uien-kruid, in 't latijn Baßlicum
vel Ocijmum, (Ocijmum, Linn. Spec. Plant.) Is een zeer aangenaam , eenigzins naar citroen ruikend kruid ; weshalven het door de Kruid-minnaars veelvuldig in de bloem- en andere tuinen gekweekt word ; hebbende het zijn gebruik ook in de keuken, dog in de medicijnen word het weinig gebezigt. Daar zijn meer als twintig zoortcn of veranderingen van
dit gewas, beftaande het onderfcheid in de natuurlijke groote der planten; de groote, gedaante en koleur der bladen, als zijnde de bladen zeer verfchillende van groo- te, en zommigen gekartelt of effen, gekronkelt, groen, purper of zwart gevlekt, enz., ruikende alle zeer aan- genaam ; onder dezelve is een kleine zoort , met heel kleine bladen, die wegens haare zoete geur inzonderheid geacht word. Deeze planten groeijen natuurlijk in Indien, op
T Ceij- |
|||||||||||
ook gevonden, die aschgrauwof bruin is, zijnde dit de
flegtfte zooit. De Franjehen noemen zeer oneigentlijk de Barnfleen, Ambre jaune, dewijl de Barnfleen van de ei- gentlijke Amber, als een geheel andere ftoffe zijnde, vol- koomen is onderfcheiden. Het is een aanmerkelijke bijzondere eigenfehap van de
Barnfleen, dat dezelve door fterk wrijven warm gemaakt zijnde, niet alleen een zeer aangenaame reuk van zig geeft, maar teffens ook allerleij ligte dingen, als veer- tjes, papiertjes, enz., naar zig trekt. De Barnfleen is niet alleen zeer geacht, om deszelfs
veelvuldig gebruik tot vervaardiging van aller.leij fraaije fnuisterijen en beeldwerken, die 'er uit gedraait en ver- vaardigt worden, en die in zeer hooge waarde worden gehouden, voornaamelijk wanneer ze door een kunstige hand bewerkt zijn ; maar dezelve is ook, wegens het vlug zout, en de balzamijke olie-deelen , die het bij zig voert, van groot nut en gebruik in de Geneeskunde, inzonderheid de bereidzelen (prœparata) daar van, heb- bende de kragt, om de fcherpe zoutagtige weij te verdee- len, en is derhalven dienftig tegens beroertens, lammig- heid, flaapzugt, duizeling, kramp, vallende ziekte, gra- veel , fteen, moeder-gebreeken en zaadloop ; bevordert het pis-loozen en baaren, enz. Men bereid 'er tot dien einde in de Apotheeken volgens de kunst, olie, vlug- zout, tinÜuur en balzem van. Uitwendig gebruikt, is de olie dienftig, om zwakke, (lijve, te zaamengetrokkene, verkoude en verlamde leden te geneezen, als meede te- gens allerleij zenuw-ziektens. Het kleine gruis en de afval van den Barnfleen, word
tot reukpoeijer gebruikt ; zijnde de reuk hier van alleen van veel dienst in de bovengemelde uitwendige gebreken ; het word meede gebruikt in de gecomponeerde of zaa- mengeflelde reukpoeijers, waar van het de haf is der aan- genaame reuk en nuttigheid uitmaakt. Men kan van de Barnfleen door oplosfing meede een
voortreffelijke vernis bereiden , wordende door de Schil- ders en Verlakkers hoog gefchat; dog het is een groote kunst, om dezelve tot dien einde behoorlijk op te losfen : Wij zullen hier van eenige beste voorfchriften geeven, on- der den titel van VERNIS. De Barnfleen word tot dit gebruik zelfs in Oost-Indien
en China gezogt, waar na ze in menigte na toe word ge- zonden , en in welke landen, gelijk bekend is, de beste lakwerken gemaakt worden. De Barnfleen is meede van een nuttig gebruik in de
VuLirwerkerskunst (Pijrotechnia) , verwettende eenfter- ke en zeer verlichtende flikkering en vlam. AI voor lange heeft men getragt, om den Barnfleen
door kunst na te bootzen, of uit deeze en gcene doffen te bereiden , dog het fchijnt, dat zulks tot nog toe niet heeft willen gelukken, fchoon het na alle gedagten niet onmoogclijk is, voornaamelijk indien het gezegde waar is, dat de Chineefen, die zeer fchrander en vernuftig zijn , uit zekere pijnhars een ftoffe weeten te kooken, die de natuurlijke Barnfleen nabij koomt, zo als MAR- TI N i u s verhaalt, ooggetuige van geweest te zijn. BARNSTEEN (ZWARTE), ook Berg-wasch ge-
naamt, in 't latijn Gagates;Succinum nigrum velfosfile; is een zoort van zwarte, glinfterende en zeer harde aardhars, wordende in Duitschlani, Frankrijk, Zwee- tten, Ierland en elders uit de grond gegraaven; deeze zwarte Barnfleen brand als pik, en geeft een dikke fterk- r.uikende rook van zig ; word van veelen niet zonder re- den voor een soort van fleenkoolen gehouden, hoewel ze |
|||||||||||
BAS.
|
|||||||||||
BAS.
|
|||||||||||
• Î4<5
|
|||||||||||
BASIOGLOSSI, ooklJPSOLOGLOSSI; Duswor-
den de neederdrukkende Spieren der Tonge genaamt. Zij zijn twee in 't getal, hebbende haaren oorfprong van het tongebeen, en eindigende omtrent het midden der tonge. BASIS, fteun, fondament waar op iets rust. In de
Ontleedkunde word het breede deel van 't hart, daar de twee zo genaamde ooren of hert-lapkens zijn , Bafis ge- naamt. In de Wiskunde draagt de grond-linie , of vlak- te, waar op eenig lighaam rust, de naam van Bafis.* In de Redeneerkunde , {Logica) noemt men Bafis die grond- ftelling, welke tot een onderwerp, vaneen redenvoering . word genoomen, en waar uit alle de gevolgen dienen afgeleid te worden. In een figuurlijke of leenfpreukige zin, zegt men ook, het geloof is de Bafis of g rond waar op de geheele Godsdienst rust. Deze gefielde waarheid, is de Bafis mijner redeneering. Men moet dit grondbe- ginzel fiellen tot Bafis van dat leerfluk, enz. BAS-RELIEFS ; zo veel als vlak verheven fchijnen-
de, noemt men in de Schilderkonst, zodanige ftukken die zo wel inkoleurals ordonnantie, beeldhouwers werk nabootzen, en die wel gemaakt zijnde, niet zelden het oog der fchranderfte kenners bedriegen. Wonderlijk heeft hier den grooten Konftenaar De Wit in uitgemunt, wiens ftukken van dien aard, door de liefhebbers der fehilderkonst als pronkjuweelen in hunne kabinetten wor- den bewaart. BASTAARD ; Deze naam word aan alle kinderen
gegeeven, die uit een onwettige vereeniging gefprooten zijn. Dog volgens de bepaalinge vanden Heere J. Voet eenigzints te onrechte, dewijl deze Rechtsgeleerde de zul- ken eigentlijk regte Bastaarden noemt, welke bij een hoere geteeld worden. Daar zijn 'er die beweeren, dat de fpeelkinderen die uit de vermenging van twee vrije perfoonen, die malkanderen getrouw zijn en door de- ze of geene hinderpaal niet tot het huwelijk kunnen ge- raaken, verders door een al te verre gaande drift tot de onwettige bijflaaping vervallen, zulke kinderen niet voor Bastaarden moeten gehouden worden ; zeker is het dat zij de naam van de vader kunnen draagen en zijn wapen voeren, mids 'er een baar of ftreep doorgetrokken zij, gaande deze ftreep van de linkerhand opwaards tot de regterhand toe. Deze kinderen erven ook van moeders zijde, met de kinderen uit een wettig huwelijk geboo- ren, dat de moeder naderhand mögt hebben aangegaan ; en het (laat zelfs niet in de magt van zulk een moeder om ze te onterven ; ook erven zij ab intestato van 's moe- ders na'astbeftaanden. BASTERT-ACACIA, Virginifche Acacia, in't lat.
Pfeudo Acacia , (Robiniapedunculis racemof is, foliisim- pari-pimiatis, Linn. Spec. Plant.) Is een groote boom met doornen bezet, die in Virginien en Carolina groeit, hebbende geveerde of bij paaren ftaande bladen en vlin- ter-bloemen , die in een airs-wijze tros voortkomen, en wit of rooze-koleurig zijn, en aangenaam van reuk, na- de bloemen volgen platte peulen met nierformig zaad. Hier en daar word het bij ons en elders in Europa in de tuinen der liefhebbers gevonden ; wordende door deuit- loopers der wortelen, of wel van 't zaad dat men van zijn natuurlijke groenplaats moetbekoomen, voortgezet; het zaad moet in 't voorjaar in potten gezaait worden en in de trekkas gekoestert, en vervolgens worden de jon- ge bpomtjes, in andere potten verplant zijnde, 's win- ters in de ftoof of orangerij bewaart ; dit doet men zo lang, tot dat de planten eenige jaaren oud zijn, als wan- neer |
|||||||||||
Ceijlon, en elders in de heete landen, en zijn éénjaa-
rig-
Om dezelve bij ons te kweeken, moet men het zaad
in de maand April in een maatig warme broei-kas zaai- jen, en daar na de jonge zaailingen in Maij uit de bak in de grond planten, daar men zulks begeert; egter op een warme zonnige plaats, en in een goede vette, losie, zandige grond ; anders zal 'er weinig van koomen ; het is derhalven beter, dat men de planten in potten plaatst, niet meer als in ieder pot ééne, en de potten vervolgens ag- ter glazen, of in een run-bak of trekkas ftelt, om de plan- ten te koesteren , en dus beter te doen groeijen, dewijl ze meerder warmte begeeren, dan ons climaat van na- tuuren geeft, en 'er ook anders geen rijp zaad van te be- koomen is. Daar is nog een meedezoort van dit gewas, Heefterag-
tige langleevcnde Bafilicum genaamt, (Ocijmum racemis fecundis lateralibus, caule ereïïo, Likn. Species Plant.) Deeze zoort groeit ook in Indien, en word bij ons door inlegging of fteeking voortgekweekt; dog dewijl dezelve zeer teder is, en geen de rninfte koude kan verdraagen, ■zo moet ze zomers in de runbak gekoestcrt, en 's winters in de ftookkas overgehouden en bewaart worden. Eigenfchappen. Dit plantgewas is pisdrijvend , wind-
breekend, en vervrolijkend ; nogthans word het niet van allen even zeer gepreezen; want daar zijn 'er, die het verbieden inwendig te gebruiken , beweerende , dat het al te veel vuile zappen heeft, en bij gevolg fchaadelijk voor de maag en oogen is, ja zelfs, dat het den gee- nen, die het meenigvuldig gebruiken, van hun verftand berooft. ♦ BASILICUM (UNGUENTUM) Bafilicum-zahe, is een zoort van Zalf die op verfcheiderbande wijze ge- maakt en bereid word , dog zie hier de gewoonlijkfte en die het rninfte omflag vereischt : Neemt geel was, fcheeps- pikenhars, van elk twee oneen, raap-, lijn- of boom- olie, drie oneen, fmelt het tezaainen onder malkanderen tot een zalf. Deeze Zalf is zeer dienftig, om de ge- zwellen rijp te maaken, en den etter uit de opene ge- zwellen te trekken , wordende tot dien einde op wie- ken geftreeken, en daar in of op gelegt. BASILISCUS , (Lacerta cauda tereti longa, pinnador-
fali radiata occipits crißato, Linn. Sijfi. Nat.) Is een zoort van Hagedis, hebbende een affchuwelijke gedaan- te ; deszelfs geftalte is omtrent aan die van den Haagdis gelijk, dog heeft langs den geheelen rug een vlerkagtige vin, niét kwalijk na die der Baarfen gelijkende, en zjin kop is met een kap of kuif bedekt ; hij is gefchubd, heeft lange gevingerde en fcherp genagelde pooten, gelijk - de Haagdisfen; een dikke ftompe tong , -als de Sa- lamander; aan de keel fchijnt hij even eens als de vlie- gende haagdis of draak, met een zoort van zak voorzien te zijn. Volgens het gemeene zeggen, onthoud zig dit Dier in de boomen, en maakt van de vin als van wie- ken gebruik, om van de eene in de andere te vliegen ; waar toe men zegt , dat hem ook de kap op 't hoofd dient, die hij vol wind weet te blaazen; door middel van beide, kan hij zelfs in 't water zwemmen; ftil zittende, hangen hem deeze vlerken bij 't lijf neder. Wonderen worden ons door de Ouden en voornaa-
melijk door Plinius van dit Dier verhaalt, die men voor een groot gedeelte, zo niet alle, op de lijst van beuzelagtige vertellingen kan plaatzen': Onder anderen, zoude hij menfehen en dieren door zijn adem en geblaas, ja wat meer is, door zijn enkel aanzien dooden, en meer 'diergeiijke. |
|||||||||||
BAS. BAT.
neer men ze ergens in de tuin op een warme plaats efi
in een goede losfe grond kan planten, daar zij als dan verder aangroeijen, en met 'er tijd bloemen -voortbren- gen. Men vind nog de volgende mede-zoorten van dit ge-
was , als I De Indiaanjchs basten Acacia, met groote bloe-
men, (Robinia pedunculis fubdivifis , f Mis pinnatis, jioribus foliolo majoribus, Linn. Spec. Plant.} II. De Siberifche bcom-agtige bastert Acacia, (Robi-
nia pedunculis Jimplicisfimis, foliis abrupte pinnatis, Linn. Spec. Plant.) III. De Siberifche hcesteragtige breed-bladige baflert
Acacia , (Robinin pedunculis jimplicisfimis, foliis qua- ternatis petiolatis, Linn. Spec. Plant.') IV. De Siberifche hcesteragtige bastert Acacia , (Ro-
tinia pedunculis Jimplicisfimis, foliis quaternatis fesfili- bus, Linn. Spec. Plant.) ' De eerstgemelde dezer zoorten groeit natuurlijk in
Malabar en elders in Oost-Indien ; dog de drie overi- gen in Sibérien en Tartarijen , hebbende de beide laat- ften een goud geele bast. BASTERT NAGTEGAAL; in't latijn Modularis;
(Motacilla fupra grij'eo-fusca, teüricibus alarum, apice dlbis , peBore carulescente-cinereo, Linn. Faun. Suec.) Dit Vogeltje dat mede door zommigen bruin-gevlaktgras- inoschje , als mede ook Haag-moschje en Vliegen-vanger- tje genaamt word; draagt die van Bastert-Nagtegaal om ziin koleur en lieffelijk gezang , dat nabij die van den Nagtegaal koomt; het heeft bijna de groote van een Rood-borsje , onthoud zig genoegzaam door geheel Euro- pi, nestelt in de basgen, en legt eijertjes die cierlijk blaauw zijn. Daar is een tweede zoort van dit vogeltje, de kleine
Basterd-Nagtcgaal genaamt, in 't latijn Philomela; (Mo- tacilla fupra grifea , fubtus cinerea , Remigibus primori- bus apice obfoletis ; Linn. Sijfl. Nat.) Dit Vogeltje dat grauw van koleur is, zoals het voorgaande, is een wei- nig kleinder, en door zijn lieffelijk en aangenaam ge- zang zeer vermaard. BASTERT NIES WORTEL, zie ASTRANTIA.
BASTERT WEDER1JK, zie EEREN-PRIJS.
BAST VAN BOOMEN; Van deze bast, aanzeeke-
re boomen in de Indien en in 't bijzonder te Angola groeijendc ; worden cierlijke Moffen bereid, die tot klee deren, tafeï-fpreiden enz. gebezigt worden : Deze Mof- fen zijn veeltijds zo fraai, dat ze voor geen gemeene 2ijden Moffen behoeven te zwigten. In Muscovien en Lijfland is een zoort van bast van boomen v/aar van de inwoonden pakmatten maaken, en die bij geheele mee- nigten tot ons overgebragt worden. BATATES of Patates, ook Inhame genaamt , (Con-
volvulus foliis cordatis, angulato-nervofis , caule repen- te tuberifero , Linn. Spec. Plant.) Is een zoort van Klokjes-winde, die .zeer veel in de warme gewesten van de beide Indien gebouwt word, met dikke min of meer langwerpige knobbelagtige wortels groeijende, die eet- baar zijn, en in gemelde gewesten veelvuldig tot fpijze dienen, inzonderheid voor de gemeene lieden onder de Indiaanen en de Slaaven , in die trarit als bij ons Aard- • < appelen ; men zegt dat ze voedzaam en redelijk fmaake- lijk zijn : Daar zijn verfcheidene zoorten van, beMaande hoofdzaakelijk deszelfs onderfcheid in de koleur der wor- telen; zijnde zommige wit, andere bruini, rood, enz. In de genoemde gewesten worden ze door middel van
|
||||||
3SAT. t4t
de kleinfte wortelen, of ook de ftukken van dien en de
Meelen in de grond te planten, voortgekweekt ; moeten- de dezelve vooral met bevogtigen onderhouden worden, dat gewoonlijk aldaar Slaaven werk is. In deeze onze Eunpifche landen is geen genoegzaame warmte om ze in de opene lugt te kunnen cultiveeren, dog wel gelijk andere gewasfen uit warmere gewesten in trek-kasfen, enz. Men zegt nogthans, dat ze in Italien, Spanjen, Portugal, en diergelijke warme landen, taamelijk in de opene lugt willen groeijen. Deeze wortel word op allerlei) wijze als gezooden en
gebraaden, bij vleesch, zo als knollen of wortelen, enz. toebereid. BATHMIS, deeze naam draagt de vlakte der hollig-
heid van een been , waar in een ander been fluit, of als ingclijft is ; zo als bij voorbeeld , de kromte van het elleboogs-been , zijnde hier het benedenMe deel van het arm-been als ingevoegt en ingeleed. BATHRUM ; ook Subfellium , Schammum Chirurgi-
cttm, is een Heelkundig werktuig, gebruikt wordende, om verwrongene of verrekte leden , wederom te helpen en te regt te brengen. BATIA, zie RETORTE. BATITURA, ook Battitura, zommige Scheikundi-
gen noemen dus het vijlzel van ijzer. BATOS, zie ROCHE. BATRACUITES; Lapis Bufonius, in't nederduitsch
Padde-fleen : Deeze naam draagt een zekere Steen, waar aan door veelen een meenigte bijgelovigheden gehegt zijn ; ons beMek laat niet toe, de beuzelagtige vertellingen, die van deezen Steen gedaan zijn , hier plaats te gunnen : Het gevoelen van zommigen , dat deezen Steen tiit de hersfenen of het lighaam van een Padde (Bufo) zoude voortkoomen, is ten eenemaalen onge- grond, dewijl dezelve natuurlijk in de aarde groeit, ge- lijk meer andere geMeentens van min of meerder waarde. Men vind oordeelkundige Natuur-onderzoekers, die van gedagten zijn, dat deeze Steen niet anders is, dan de Maaltandcn van de viseh Zeewolf (Lupus marinus). Zom- mige Schrijvers maaken gewag van twee zooiten van dee- zen Steen, zijnde de eene rond, en de andere ovaal of eijrond, beide geelagtig bruin, en van boven als verwulft en glad, dog van onderen een weinig uirgeholt en plat. BATRACIIUS ; ook Rana ; Ranula; Ranuncula ; dus word eene zwel of blaar onder de tonge aan den tongriem genaamt; de Moffe die in deeze blaar of ge- zwel huisvest, is niet altijd gelijk, zomtijds is dezelve hard en vast, en in tegendeel bij anderen week; ook zomtijds zwart, op een andere tijd wederom witagtig ; veeltijds belemmert het de fpraak, en zulks word erger na maate de zwelling grooter word ; om dit lastig gezwel te verdrijven , is het volgende poeder zeer dienMig :. Neemt gepoeijerde bertram-wortel, lisch-wortel en geng- ber van elks één drachma, calammth en orego van elks twee fcrupels, gemeen zout een half drachma: Uit dee- ze ingrediënten kan men door bijvoeging van wijn of bier, meede een bekwaam gorgel water vervaardigen, daar de mond dikwils meede dient uitgefpoelt te worden : Zelden, wanneer de zwelling groot is, zal ze voor dee- ze middelen zwigten, en dan dient men zijn toevlugt tot een Heelmeester te neemen, die 'er met een fcherp lan- cet of ander bekwaam werktuig een diepe infnijdingmaakt, op dat de Moffe zig kan ontlasten; in dit geval, maakt toen een àfkookzel van gerst, en mengt 'er een weinig rooze.' of'gemeémhoning en fal-prumel onder, de mond T 2 daar |
||||||
Ï48 »AT. BAU. BAV. BDE. BEC. BED. BEK
|
|||||||||
BEE.
|
|||||||||
dat dikwils de geene die hem aanraakt, op de gron3
word gefmceten, en de flag door zijn geheele lighaam met eene kraaking der gewrigten gevoelt, zonder dat het nogthans door eenig ongemak gevolgt word : Iemand zwemmende, en onverhoeds deezen Visch aanraaken- de, koomt niet zelden door deverdooving, die den fchok veroorzaakt, in gevaar van te verdrinken: De verande- ring van het weder, dat anderzins zo veel invloed op alle electriciteit heeft, vermeerdert of vermindert in het geheel die kragt in deeze Visch niet; dog denzelven ver- fcheidene maaien agter malkanderen aanraakende, ver- mindert die kragt voor een korten wijl, dog heriteLfr zig naderhand. Die hier meerder over begeert te wee- ten, zie de befchrijving van deezen Visch, door den Heere Allamand , te vinden in de Verhand. der Holl. Maatfch. 2de deel, pag. 372. Natuurl. Hifiorie volgens het zamenflel van LiNNffius 7de fluk , pag. in. Seba Thef. torn. 3. pag. 108. Uitgezogte Verhand. 2de deel, pag.. 468. enz. BEEK-BOOM; Beek-bonge; Water-bonge; Water-
guichelheil, in 't latijn Beccabunga : Anagallisaquatica, (Veronica racemis lateralibus, foliis ovatis planis, caule repente, Link. Spec. Plantar.) Dit kruid groeit in Nee ■ der- en Hoog-Duitschland en elders, naast de beeken, flooten en andere wateren; heeft een verdunnende, af- vaagende, pisdrijvende , bloedzuiverende en wondhee- lende kragt ; wordende inzonderheid zeer tegens de fcheurbuik en daar uit ontftaande gebreeken gepreezen ; het is meede dienftig tegens het graveel, verftopts pis en ftonden; men gebruikt het uitgeperfte zap 'er' van, of wel een afkookzel : Het zap uitwendig gebruikt, word zeer gepreezen tegens de vlekken, puisten en zomer- fproeten. BEEMER, in 't latijn Garrulus, (Lanibus remigibus
fecundariis apice membranaceo colorato , cauda intégra , Linn. Sijft. Nat.) Is een Vogeltje , behoorende tot het geflagt van de Klauwieren , woonendein de bosfehen van Europa, leeft gelijk de Lijsters van veelerleij befiën of vrugten , dog aast het liefst op druiven en jenever-be- liën. Dit Vogeltje, dat een weinig grooter dan een Leuwerik is,is gekuift en bruinagtig-grauw van koleur over het gehéele lijf, naar den kop toe bruinwit, aan de keel geheel zwart, als meede bij de oogen en neusgaten, aan den bek, pooten, flag en ftaart-pennen, hebbende dee- ze laatften zwarte tippen ; de oog-kringen van dit Vogel- tje zijn rood; hij word op dezelfde wijze als de Lijs- ters, in ftrikken gevangen, en zijn vleesch is fmaake- lijk. Edwards befchrijjft ook een zoort van Beemer in Cet'
rolina te huis hoorende, zijnde de koleur van 't boven- lijf ros, van onderen geel, met een witte borst, de flag« pennen blauwagtig aschgrauw, zo als meede de pooten . en de ftaart, die aan 't end goud-geel is, de vleugels der mannetjes zijn cierlijk met donker-roode Hippen ge- tekent. BEEN, in 't latijn Os, dit is het hardfte deel van he*
lighaam der menfehen en dieren , gemaakt en beftaande uit een vergadering van op elkander gepakte vezelen. Heü Been ontfangt zijn voedzel van 't bloed, dat door de aderen derwaards, gelijk tot alle andere deelen van 't lig- haam gevoert word. Een Been is aan vijf zoorten van ziekten onderhevig,
naamelijkde verftuiking, beenbreuk, verrotting, uitwas- fing en knobbels ; waar van de geneezing aan een ervaa- ren. Heelmeester toevertroud word. Middel
|
|||||||||
daar van tijd tot tijd meede fpoelende, tot zo lange alle
kwaade ftoffen uitgedreeven zijn. BATTIS FLOS; Columella noemt dus de Zee-
venkei of Crithmum. BATZE; een gcineene Munt, in Zwaben , Franken-
land, enz. gangbaar, maakende agtien dcrzelven een Duitfcbe Rijksdaalder, en dus negen een Hollandfche of Keizers-gulden. BAUDZGENDGE, is een zoort van Galnooten, die
in Turkijen op zekere zoort van eiken boomen groeijen, zijnde van binnen roodkoleurig : Door de Turken word die veel gebruikt, om 'er met bijvoeging van conchenille en wijnfieen , een roode koleur van te bereiden. E AURA C , is de naam, die de strahieren aan de fal-
peter of het JNitrum geeven. BAVIAAN, zie AAP.
'BDELLIUM GUMMI, ook Belchon en Maldachon genaamt, in 't nederduitsch Stinkende Gom, is een vette taaije barsagtige, eenigzins doorfchijnende gom, zijnde van buiten ijzerverwig-rood van koleur, van fmaak en ieuk fcherp en bitter, en de mijhrre niet ongelijk; de- ' zelve word uit Ajien gebragt, en men zegt, dat de boom, daar deeze gom van koomt, doornagtig is, en deszelfs bladen, naar die van de eike-boom gelijken, verders heeft men 'er bij ons weinig berigt van. Deeze gom is van aart weekmaakende, en oplosfende, en tef- fens ook een weinig zaamentrekkende of opftoppende, wordende met nut gebruikt in de hoest, kuch en engbor- ftigheid, als meede tegens de ambeijen; waar voor in- zonderheid de pillen van Bdellium (Pillula de Bdellio) gepreezen worden. . . BECCABUNGA, zie BEEKBOOM.
BECHICA ; Expettorantia ; Thoracica, Peüoralia;
Borst-middelen ; zijn zodanige middelen, die tegens de borst- en longziektens gebruikt worden , of eigentlijk 2ulken, die de uitwerping der kwaade Hoffen bevorde- ren , en die 'er veelerleij, zo wel zaarnengeftelde als enkelde zijn. BED, dus word in de Hovenierskunst, een afgeperkt
fluk land genaamt, dat min of meer breedte en lengte heeft, en met het een of andere gewas bezaait, of be- plant word. BEDORVEN EETLUST, zie APPETITUS DE-
PRAVATUS. BEEF-AAL, in't latijn Tremulus, (Gijmnotus pinna
»ni ad extremum , caudœ lata truncatœ continuata , maxil- la inferiore paulo longiore, Gronov. ZoSphil. fajcic. i. N. 169.) Een zeldzaame Visch in America huisvestende, en onder het geflagt der Blootruggen behoorende, zijn- de flijmerig, glad en eetbaar ; onthoud zig in de rivie- ren en andere zoete wateren ; zijnde van gedaante als een aal; deszelfs kop is kort, een weinig breeder dan het lijf, van boven platagtig, fchuins van vooren afloopen- de, en breeder overdwars dan hoog ; hij heeft veele kleine fcherpe tanden , die digt bij perken aan de bin- nenkant van het kaakebeen ftaan ; de koleur van deeze Visch is van onderen, op een gedeelte van den kop en 't onderlijf, bleek ros, en 't overige van hetlighaam is zwart ; het vel is taai, dik, flijmerig en ongefchubt ; hier en daar, even als de kop, met een meenigte gaatjes doorboort, waar uit een olieagtig of flijmerig vogt lekt : Het zeldzaame van deezen Visch is, dat hij een eleftricaale kragt heeft, dewijl een mensch of beest hem , terwijl hij leeft, aanraakende, door een fterke beeving en fchud- ding word aangedaan; ja zomtijds is de fchok zo hevig, |
|||||||||
BËE.
Middel, om een Been week te manken.
Nemt rots-aluin, fmelt het in water, en doet 'er een weinig roozewater bij, nevens een weinig fijne en door- gezifte asch ; laat het Been of IJvoir vier-entwintig uu- ren lang daar in weeken, wanneer het Been week zal worden; laat het'vervolgens in helder water kooken, en het zal tot zijn voorgaande Haat wederkeeren. Een ander geheim, om een Been week te
doen worden. Zet radijs-wostelen en ardoom op wijn-edik, en doet
'er het Been in, zet het te zaamen onder paardemest. Het Been zal zeer wit worden, als men het in kalkwa- ter kookt, en telkens affchuimt. Isabella Cortesa zegt, dat men om een Been week
temaaken, koperrood en gemeen zont, van elks zo veel als nodig is, moetneeraen, het te zaamen (lampen en distilleeren; voorts het water tot zijn gebruik bewaaren; zo men het nodig heeft, weekt het in dit water, en het zal zagt worden. Een geheim, om een Koleur aan een Been te geeven.
Neemt fterken wijn-azijn, doet het in een glas , en
werpt 'er het Been in ; doet 'er een half pond koper, vi- triool en aluin, zo veel als nodig is, bij , mengt het on- der malkander, en laat het dus in zijn geheel één d;ig lang ftaan; laat het vervolgens kooken in een pot of ketel, waar in het Been is, doet 'er nog een weinig' aluin bij,en zult het een koleur geeven , die gij wilt. BEEN-BREEKER , zie VISCH-AREND.
BEENBREUK, is een ongelukkig toeval, dat aan al-
lerleij beenderen des menfchelijken lighaams, door ver- fchillende oorzaaken, of harde aandoeningen, zonder of met wonden kan voorvallen ; meeftehdeels gebeurt zulks aan de armen en beenen ; welke breuken geneezen wor- den door weder te zaamen of te regtzetting der gebrooke- ne beenderen, die daar na met verbinding gcfpalkt moe- ten worden, op dat het te regt gezette been te zaamen mooge blijven, moetende de Lijder vervolgens het ge- brookene been te bedde leggende, zeer ilil eenigen tijd laaten rusten , als dan groeit 'er uit de natuur van zel- ven, zonder veel medicijnen te gebruiken, een eelt(cal- lus) rondsomme het gebrookene , dat 't zelve weder te 2aamen hegt, en als vooren fterk, ja fterker doet zijn ; veelmaalen koomen 'er toevallen bij dit ongemak, als intfleeking, roos, enz., waar tegens een bekwaam Heel- meester , aan wien men de geneezing moet toevertrouwen, 2orgvuldig moet waaken en daar tegens dienftige midde- len gebruiken, die na de omftandigheden verfchillende zijn ; wij zullen hier nog enkel bijvoegen, dat den Lij- der, benevens de rust een goede dieet of lecvensregel moet in acht neemen, voedzaame en teffens ligte fpijzen ge- ;? bruiken, en zig voor al van driftige gemoedsbewegingen ■wagten; brengende dit alles veel toe, om een fpoedige geneezing te erlangen. BEEN-EETER ; Bèen-vreeter , of Been-bederving,
(Caries osßs), is de bederving van een Been, 't welk meest voorvalt in oude vuile wonden en gezweeren, en door eene toevloeijingvan fcherpbiitende vogten ontftaat, als meede door gebruikt wordende feberpe olieagtige on- bekwaame geneesmiddelen, die eerst het beenvlies, en daar na het been zelve aantasten : De Been-eeter word ge- kent , indien het been bloot en zigtbaar is, wan- neer het vetagtig en geel word, zünde dit den aanvang van dit ongemak, dog wanneer het zélve den overhand |
||||||
BEE. 149
genoomen heeft, dan word het been verJers als door-
geknaagt en zwart : Het Been niet ontbloot en zigtbaar zijnde, kent men een Been-eeter, ten 1. wanneer'er een fistel of langdiiurige verzweering voorafgegaan is; 2. als 'er een overvloedige dunne en funkende etter uit de won- de vloeit; 3. wanneer het tent-ijzer tot op het been in de verzweering geftooken wordende.het been daar niet mee- de effen en glad, maar zagt of oneffen en rouw gevoelt word; 4. wanneer het gezweereindelijk tot heelenkoo- mende, het nieuwe vleesch flap, fponsagtig, bleek en blauw word; en eindelijk ten 5. wanneer een toegeheel- de wonde of gezweer weder opbreekt, en op nieuw een gezweer word. Om dit gebrek te geneezen, zijn de volgende midde-
len dienftig : Neemt gepoeijerde mijrrhe een halve drach- ma, gepoeijerde aloë één drachma, beste brandewijnvier oneen ; dit onder maikanderen gemengt, en het Been daar dagelijks twee of driemaalen meede gewasfchen, of maakt 'er plukzel in nat en legt het op 't Been ; moeten- de het zelve ontbloot worden , indien het bedekt is, of in een holte zijnde, moet het 'er ingefpuit wor- den. Of neemt een halve once ronde hol-wortel, toppen van
alfem en duizend-guldens-kruid van elks één hand vol, zevenboom een halve hand vol, fnijd dit alles klein, en kookt het in een mengelen (zijnde ongeveer twee pond) water, laat het op de helft verkooken , dan door gezee- gen zijnde, zo doet 'er drie oneen beste brandewijn bij» als meede gepoeijerde aloë en mijrrbe van elks twee drach- ma, gebruikt dit dan als 't voorgaande. Of neemt gepoeijerde euphorbium., mengt het zelve
met gerne ene of roozen-honing, en gebruikt het als een zalf op plulizel geftreeken : 'Dit middel word als zeer heilzaam gepreezen, als meede de olie of tinctuur vari euphorbium bereid , insgelijks de kruidnagel-olie. Hetbederf des beens<nog niet diep ingevreeten zijnde, en
dus in zijn aanvang, moet men als dan niet toeven, om het bedorvene met een bekwaam werktuig tot op het ge- zonde been af te fchraapen, en vervolgens de wonden door bekwaame heelmiddelen te geneezen ; maar is het been reeds diep bedorven, 'dan word eene branding met een bekwaam brandijzer vereischt; egter moet zulks nim- mer in een fpongieus been gefchieden, zo als bij voor- beeld , het been in de hielen, dewijl de branding op zulk een been het bedorvene des beens niet doet affchilve- ren, of van het gezonde fcheiden, gelijk zulks moet ge- fchieden , zal het geneezen : Dog dewijl men tot zulk een ongemak, en voornaamelijk wanneer de fchraaping of branding vereischt word, een kundig Heelmeester nodig heeft, zo zullen wij de behandeling daar van, benevens de verdere geneezing aan deszelfs zorge bevoolen laa- ten. BEEN-GEZWEL, Been-knobbel (Exofiofis), is een
knobbeligheid of ongelijkheid aan het vlakke des Beens, of aan deszelfs hoofd of ftam, zijnde in het begin zagt, dog in 't vervolg dikwils hard wordende : Dit ongemak ontftaat, wanneer zig eenig vogt tusfehen het been en been-vlies heeft vastgezet. De Beenknobbels zijn twee- zoortig ; de eerfte die zig met 'er tijd van zelve genoeg- zaam herftellen, beftaat in een onregelmaatige voeding des beens, zo als in de Engelfche ziekte der kinderen, enz. Dog de tweede , die men kwaadaartig noemt, heeft gemeenlijk of altoos een befloten Been-eeter bij zig, zo als in de Spaanfche pokken dikwils aan het fchaambeen, en bekkeneel gebeurt. T 3 J>3
|
||||||
rjp* - BEE.
|
BEE.
|
||||||||
De eerfte worden door uitgeperste zappen van tegen-
fcheurbuitigc en bloed-zuiverende kruiden, of de infiifie daar van in wijn of bier, geneezen ; de dienftige krui- den hier toe, zijn peper-wortel, lepel-hinden, waterkers, water-wecgbree, paticli-wortel, en meer anderen ; ook kan men voor dceze kwaal nuttige afkookzels maakcn van klisfen-wortel, china-wortel, farsaparil-wortel, kruis- distel-wortel, fcorfoneer-wortel, daive-kerwel , enz. De kwaadaardige vereisfchen afkookzels van houten ; wat hier omtrent dient gedaan te worden, kan men onder het ar- ticul SPAANSCHE POKKEN nazien. BEEN-PLAAï, is een beenig befchot, dat zomtijds
dog zeer zeldzaam, bij teeringagtige menfchcn in de borst groeit : Zie 'er een voorbeeld van dans le Recueil de Me- diane , Chirurgie &c. pour Mars 1757. als meede in de Uitgesogte Verhandelingen 4de deel, pag. 392. BEEN fROOD), zie LIMONIUM"".
BEENVISSCHEN, (Oflracion) , is de geflacht-naam
van zodanige Visfchen, die van een ongewoone lighaams- geftalte zijn, en het geheele lijf als met een been be- dekt hebben; De kenmerken van deeze Visfchen zijn, het kicuwgat op de zijde open, in den bek voor of bo- ven de borstvinnen, zo wel onder als boven tien lange ronde ftompagtige tanden, en het geheele lijf met een beenig bekleedzel bedekt, ontbreekende de buikvinnen : De zooiten van deeze Beenvisfchen zijn negen in getal, als 1. Strijkijzer-visch (Triqueter); 2. Triangel ÇTrigo- nits); 3. Prikftaart (Bicaudalis) ; 4. Driehoornige (Tri- cornis) ,• 5. Koekkoek-visch (Quadricornis) ; 6. Zeekat- je ÇCornutus); 7. Koffer-visch (Tuberculatus) ; 8. Doos- visch (Gihbojus) ; en ten o. Doodkist (Ciibicus). -Zie op ieder van deeze Articuls. BEEN-VLIES , In 't latijn Perioflium , is een dun en
zeer gevoelig vlies, dat alle beenderen, behalven de tec- nen , overdekt en bekleed; dit Beenvlies gekwetst, of op een andere wijze aangedaan en beledigt wordende, ver- wekt eene der allergevoeligfte pijnen. BEEN (WIT), zie LIJCHNIS.
BEEN-WORTEL, zie LIMONIUM en LIJCHNIS.
BEER, Arttos, ook Urfus, (Urfus cauda abrupta,
Linn. Fauna Suec.) Is een Roofdier , in hetgrootfte ge- deelte van Azien , Noord-America , in de Zwitzerfche Alpen, het Zwarte Wald, en andere bergagtige wilder- nisfen van Europa, dog voornaamelijk in het Ncorden woonende. Dit Dier, wiens kenmerken zijn, zes voor- tanden in beide de kaaken, een gladde tong , uitfteeken- de neus, vingeren die genagelt zijn en van malkanderen afgefcheiden, en de fchaft met een omgekromd been ge- vult : Leeft meerendeels van roof, ectende nogthans bij gebrek van andere fpijzen, gras, wortelen , kruiden en allerlei] vrugten, dog niets nuttigt hij met meerder graag- te, dan honigraaten. Zijn gewoone kost is herten, koei- jen, paarden , fchaapen, enz. Deeze Dieren bemagtigt hebbende, zuigt hij ze eerst het bloed af, en .fleept ze vervolgens in zijn hol. Dit Dier is ongemeen fterk, en wel inzonderheid in zijne twee voorfte pooten, dewijl het op zulke wegen die door boomtakken , ftruiken of eenige andere hinderpaalen hen belemmeren , om zijn prooi voort te fleepen , hij het, al v/as 't zelfs een koe of paard, tusfehen de voorpooten neemt, en het dus op zijn agterfte pooten gaande, wegdraagt: Nimmerzal hij paarden, koeijen of osfen van agteren, maar altoos van vooren aantasten ; dewijl rneenig Beer een paard aanvallende, dusdanig met zijn agter-pooten word ge- groet, dat hij afdeinst, en het Dier met vreeden Iaat; |
|||||||||
zelden zal hij een mensch aanranden, die hem onbclce-
digt laat, ten zij de honger hem daar toe persfe, of dat de wijfjes zuigende jongen hebben , zijnde in die toe- ftand overgevaarlijk en wreed; daar het zig anders, vol- gens het getuigenis van verfchcidene, door een vrouws- perzoon met een ftok zal hiaten wegjaagen, en zelfs geen kinderen belecdigen nog aanranden. De Beer zo wel ais eenige andere dieren, heeft de
hoedanigheid om den winter flaapende door te brengen ; tot dien einde vervaardigt hij in 't laatst van September of begin van Oftober , in cenig hol, of onder de over- hangende top van een rots, zijn lcgerfteede. Hier be- reid hij zig van boom-bladen , mos , of eenige andere ruigten een zagt bedde, en fluit op zulk een behendi- ge wijze zijn vertrek met takken, dat niemand, of hij moet 'er op afgerigt zijn, zulks zal ontdekken : In deeze verblijfplaats is het, dat hij dagen agter een in zulk een diepen flaap doorbrengt, dat het uitterfte geweld moet in 't werk gefielt warden, om hem wakker te maa- ken ; en niet tegenftaande hij hier den geheelen winter toeft, zonder eenig voedzel te nuttigen , koomt hij eg- ter in het voorjaar vetter dan ooit te voorfchijn : Men zegt, dat hij geduurende deezen tijd aan zijne pooten zuigt, waar door deezen een wit fchuim van zig gee- ven, 't welk ten laatften de klaauwen zo week en teder maakt, dat hij in 't voorjaar, wanneer zijn tijd weder gekoomen is , om uit te gaan , moeite heeft, om op de harde fteenen te loopen, en hij dan fchijnt lam te zijn, of mank te gaan ; zijn maag is als dan ook, door het lang gemis van voedzel, zwak en te zaamen gekrompen; om dit gebrek te helpen, zoekt hij zijn heul in een mie- ren-nest, 't welk men zegt, dat hij geheel inzwclgt; en door het kruipen, dat déeze diertjes in zijn maagdoen, dezelve geheel weder herftellen, en tot zijn voorige wer- king brengen. De Beeren zijn zeer vernuftig, en daar worden in dat
opzigt, wonderen van verhaalt, die men niet dan be- zwaarlijk zoude kunnen gelooven, indien de ondervin- ding 'er geen overtuigende blijken van gaf; ziende men dagelijks aan de gemuilbande Beeren, die door hunne geleiders- overal rond gevoert worden , op hoe veele kunstenarijen zij afgerigt zijn. In Litthauwen vind men zelfs een zogenaamde Beeren Academie , daar deeze Die- ren , nog jong zijnde, in allerleij behendigheden worden g oeffent en onderweezen. De Beeren verdaan wonderlijk de kunst van zwemmen,
inzonderheid de zulken, die in een groot aantal op de kusten en eijlanden van Groenland en Spitsbergen gevon- den worden. Nogthans overtreffen de Witten hier in , alle de anderen, en weeten al zwemmende zeer behen- dig hun aas op te fpooren, 't welk in jonge walvisfehen, robben , walrus/en, en allerleij andere visch beftaat, zelfs op de krengen aazendc, daar de Walvis-vangers het fpek afgefneeden hebben. Zeer zelden worden deeze witte Beeren gevangen, uit oorzaake van het groote ge- vaar, dat 'erin fteekt, om dezelve magtig te worden; en dceze Dieren ongemoeid laatende, zullen ze ook zel- den menfehen aandoen : Zwemmende gebeurt het wel, dat zij een Sloep der Walvis-vangers ontmoetende, de voór-pooten op het boord van de Sloep flaan ; het geen voor deezen veel ontfteltenis bij de zeevaarende verwek- te, dog ten huidigen dage daar op afgerigt, zijn zij 'er fchielijk bij, en kappen het Dier aanftonds met een bijl de pooten af. Deeze witte Beeren , die fpitzer van kop en dunner van lijf zijn, als de anderen, hebben lang wit
|
|||||||||
BEE. ïjï
|
|||||||||
BEE.
|
|||||||||
veel vaster zelfftandigheid zijn, als die der Leeuw, zijn
egter kleinder en zwart van koleur. Tot het verfcheuren gebruikt de Beer meer zijne klaauwen dan bek, dewijl zijne tanden klein zijnde en de lippen dik, hier toe tot een hinderpaal verflrekken ; zeer verfcheiden is de groo- te van dit Dier, volgens getuigenis van veelen, zijn 'er die van 't end van den fnoet tot aan 't begin vandenftaart, de lengte van vijf ellen bereiken, en weder anderen, die maar vijf voet groot zijn. De Indiaanen van Noord-America eeten het vleesch der
Beeren, en maaken van het vet eene olie, die zij tot veelerleij gebruiken bezigen. Zommige Reizigers berig- ten ons, dat den Chineefchen Keizer een pragtig gast- maal willende geeven, in Tartarijen laat jaagen , om Bee- ren te bekoomen, dewijl zonder dit geregt, een aange- naame lekkernij aan de maaltijd zoude ontbreeken. In de Geneeskunde word het Beeren-vet, als een kragtig middel tegens de jicht, als meede om klier-gezwellen te verdrijven, en zeere beenen te geneezen, geroemt. Scro- derus prijst de gal, uitwendig gebruikt, voor een zwak gezigt, tandpijn, vuile loopende zweeren, en meer an- dere kwaaien van dien aait; inwendig gebruikt, zoude zij dienftig zijn, tegens de aamborstigheid, geelzugt en vallende ziekte. Swenkfeld zegt, dat iemand door een dollen hond gebeetcn , en op de vagt of huid van dit Dier leggen gaande te flaapen, 'er een goede uitwerking van zoude gewaar worden; zekerder is het, dat'erdien- ftige en fraaije dek-klceden van gemaakt worden, die tot befeherming tegens de bittere en felle koude, door de reizigers in de Nooidfche landen met veel vrugt wor- den gebruikt. Van de huiden der kleine zwarte Beeren worden moffen en andere pelterijen vervaardigt. Veel moeite en arbeid kost het om deze Dieren tejaa-
gen, 'en deszelfs vangst gaat met merkelijk gevaar ge- paard. Wanneer de boeren in Noonveegcn hier op uit gaan, zijn zij gewoonlijk met hun tweën of drieën ■, om malkanderen te kunnen bijfpringen, wanneer een het ongeluk heeft van mis te fchieten : Het dier word eerst, dooreenige daar toe afgeregte honden gejaagt, ten einde het te vermoeijen ; deze honden die klein ge- koozen worden, (dewijl het dier de groote honden, die onder zijn bereik koomen , ogenblikkelijk beet neemt en verfcheurt, ) weeten met veel behendigheid onder zijn lijf te loopen en bijten hem in hetgemagt, waar door het dier als woedende word ; eenigen tijd dus door deze kleine honden geplaagt zijnde, zet hij zig met den rug teegens een boom of rots, en graaft met zijn klauwen fteenen of aarde uit den grond, dien hij met veel vlug- heid regts en links werpt om zig tegens de honden te verdeedigen. Den Beer'm dezen toeftand zijnde, tragt de j'aager, wiens roer of fnaphaan gewoonlijk met twee kogels gelaaden is, hem te treffen ; gelukt het hem, dat hij het dier bij de ooren of in de borst raakt, zo valt het dood ter neder, dog mistreffende fnelt den Beer met een verwoede loop op den jager aan, die hem alsdan met de bajonet op zijn fnaphaan, of een groot mes dat de Noordfche boeren op deze jagt gaande , altoos aan een koperen ketting hangende op hunne zijden draagen, afwagt, en tragt te vellen. Deze jaager geen makkers hebbende, om tot zijn hulp toe te fchieten, moet hij dik- wils in" zulk een geval het leeven ' laaten ; dewijl de Beer hem vermeefterende, door een (lag in de nek, niet zelden het vel met hair en vleesch van 't gantfche hooft affiroopt; enkeld vergenoegt hij zich ook wel om zijn ' overwonnen vijand zo lang met de' pooten te kloppen, tot
|
|||||||||
wit hair, dat als wol zo zagt is, dog Juin fnoet en poo-
tenzijn zwart : Gelijk wij rede gczegt hebben , zijn dee- ze zoort 't mcnigvuldigfte in Groenland, alwaar zij zig voornaamelijk op het ijs onthouden ; landende zomtijds met de fchutzcii aan de Kusten van Noorweege?i aan , daar men dan alles aanwend, om deeze Dieren, wiens woefte en verfeheurenden aart bekent is, af ce weeren en te dooden. Op Island word men vreezclijk van hun ge- plaagt, dewijl zij 'er zomtijds niet een noordwesten wind aanlandende, alles wat hun voorkoomt verfcheuren : Zon- derling van deeze Beeren is het, dat zij maar één zoort vanvoedzel, geduurende hun verblijf op dit eijland ge- bruiken : Ontmoet hun 't eerst een Mensch, zo word het menfehe-viecsch tot hunnen prooi gemaakt ; is het in te- gendeel een Dier, zo gaan zij op den roof van dier..n uit; dog geen van beiden ontmoetende, vergenoegen zij zig met gras, hooi en andere kruiden , zonder in 't ver- volg menfehen of dieren aan te randen. Met een won- derlijk vernuft zijn cieeze Beeren meede begaaft, om op het ijs zelve , waar meede zij na 't eijland gevoert zijn , weder na hun vaderland te keeren ; diep landwaarts in- geraakt , klimmen zij dikwils op een hoogen berg, om na het ijs te zien ; bemerken zij dat het van den oever af- wijkt, klauteren zij fchielijk den berg af, en volgen zo lange al zwemmende het ijs, tot dat zij het bereikt heb- ben. ** Behalven deezen Beer, worden 'er in de noordelijke
landen van Europa drie zoorten gevonden, die zo wel in groote , als in koleur verfchillen. De grootfle die in Noorweegen huishoud', en bruin of vaal van koleur is, draagt de naam van Gras-beer, dewijl hij zig meerendeels met gras en andere kruiden geneert; hij onthoud zig meest in groote wildernisfen, en is gewoon zig tegens den win- ter met nooten en eikels te mesten. De tweede, dat een zeer verflindend Dier is, is kleinder en ook zwarter van koleur, als de cerst-befebrevene, en word F'aarden- beer geheeten ; hij voed zig meede met bladen , kruiden en boomvrugten, dog tegens den herfst valt hij op Men- fehen en Dieren aan, en verfcheurtal wat hem voorkoomt. De derde, die de kleinfte van allen is, noemt men Zil- ver-beer, uit reden, dat de toppen der hairtjes blinkende wit zijn, en aan de vagt een zilvcrglans bijzetten. De Beer draagt zijne vrugt maar één maand, en werpt
twee à drie jongen telkens, die blind, geheel kaal, en zeer wanfehaapen ter waereld koomen. Insgelijks als de kat haare jongen doet, likt de Moer ze geduurig, en on- der dit likken , word volgens zommige, de groei van het hair bevordert, en het Dier zelven als gefatzoeneert : De Moer heeft vier uijers of prammen aan de borst, hou- dende de jongen, om die te doen zuigen, met de voor- pooten daar tegens aan, kunnende even als een mensch op de agtcr-pooten loopen. Plinius zegt, datboeploinp dit Dier ook van lighaams-geftalte zij, het nogthans ten aanzien van arme.n en beenen, zo wel als de Aap, meer als eenig ander Dier, met de Mensch overeenkoomt. Wonderlijk vlug en behendig weet de Beer in een boom te klauteren, en menig Mensch en Dier heeft ten kosten van zijn leevcn geleert, dat hier op te klimmen geen vei- lig middel is, om zig voor de fcheurzieke klaauwen van d t gedrogt te beveiligen. De nagelen van den Beer, zijn, gelijk als die der Leeuw, aan de uitterfte rij der vingerbeentjes gehegt, en dit bewerkt, dat de Beer, zo wel als de zogenaamde Koning der Dieren, zijne na- gelen in 't loopen opgcligt Kan houden, en ze dus niet ftojnp worden, nog flijten: Deeze nagelen die van een |
|||||||||
BEE.
|
|||||||||||
BEE.
|
|||||||||||
is*
|
|||||||||||
tot dat dezelve dood is , of zulks door 't inhouden van
zijn adem fchijnt te zijn ; hebbende deze vond menig een het leeven behouden; dewijl de Beer, zondergroo- ten honger, geen mensch zal verflinden. Dog word de Boer meester, dat wel gemeenlijk zo uitvalt, dan trekt hij de Beer den huid af, en hegt den kop tot een teeken van zijn overwinning en dapperheid aan de gevel van zijn huis. De Polakken vangen deze dieren met netten, en weeten ze aan den muil en pooten dusdanig te binden, dat zij ze met weinig moeite vervoeren, en door den tijd in een hok tam weeten te maaken, als wanneer zij 'er door geheel Europa, gelijk rede gezegt is, mede gaan reizen, en op deze wijze de kost winnen. BEEREN-KLAUW ; in 't lat. -Acanthus, {Acanthus
frliis pinnatis inermibus, Linn. Spec. Plantar.) Is een gewas in Italien en Sicilien op vogtige plaatzen groei- jende; bij ons kan het niet wel anders gekweekt wor- den, dan in potten geplant zijnde, die men 's winters in de ftoof of ftook-kas bewaart. Dit kruid heeft een openende , weekmaakende, en
pijnftillende kragt, en word in de gemelde landen veel gebruikt tot verweekende en pijnftillende pappen en klijfteeren , zijnde een van de zogenaamde vijf week- maakende kruiden, {Herbes emollientes.) Daar is ook nog een medezoort van dit gewas, 't
welk met doorns bezet is ; en de naam van wilde door- rage Beerenklauw draagt ; zijnde deeze de Acanthus Jilvestris DoDON5ïi. Deze groeit ook in Italien en elders. JBEEREN-OOR, zie AURIKEL. BEER-MUIS, zie HAMSTER.
BEER-PIJPEN; Deze naam draagt een register.en
en ftem-werk in orgels, zijnde gewoonlijk van iö, tot 1-8 a 20 voet toon, hebben bijna de gedaante, als twee over malkander geftulpte trechters ; dit regifter maakt een lang gebrom. BEERS, zie BAARS.
BEER-WORTEL, Moeder-wortel ; in 't latijn M;«jb;
of Meum foliis Aneth. (Alhamanta foliolis capillaribus, feminibus glabris flriatis ; Linn. Spec. Plant.) Dit ge- was, dat zeer fijne bladen, en een tamelijk dikke en lan- ge wortel heeft, groeit natuurlijk in de gebergtens van Switferland, Italien en Spanjen, en word bij ons ook wel in de hoven, tot gebruik in de medicijne gekweekt; gefebiedende de voortkweeking zeer ligt door de fcheu- j-ing der wortel, in bet na- of beter in het voorjaar; liet word ergens op een bed geplant; en bemind liefst een zandagtige grond. De wortel heeft een fcherpe doordringende fmaak en
aangenaame reuk, bezittende een verwarmende, openen- de, windbreekende, zweet-, pis- en flonden-drijvende kragt. .Zij verwarmt en verfterkt inzonderheid de maag en de moeder, en is dienstig tegens de oprispingen, winden, buik en moeder-pijn; als mede om de (lijm der Borst te losfen. Alen gebruikt de gepoeijerde drooge wortel, of kauwt dezelve , en (lokt ze vervolgens idoor, , BEESTEN, zie DIEREN. BEET van een Dollen-hond, Slang, Spin, Honing-
hije enz, Zie op elke van die naamen. J3EET ; Bete of Biete, in 'tlatijn Beta; van dit kruid-
gewas, dat in de moestuinen genoeg bekend is, worden £/erfcheidene zoorten of veranderingen gevonden ; als %. De gemeene witte of Meek-groene B:te.
f. De gemeeve groene Bete.
|
|||||||||||
3. De gemeene node Bete.
4. De groote of roomfche witte en groene Bete, ook rooiii-
fche kool genaamt. 5. De roomfche geele Bete.
6. De roomjche roode Bete.
7. De groene roomjche Bete, met witte ribben of ade>
ren. 8. De groene roomfche Bete, met geele of ook oranje-
koleurige ribben. 9. De groene 'roomfche Bete met roode ribben.
De drie eerfte zoorten zijn de gemeenden , waar van
die met witagtige bladen, de malde en dus meest ge- agtfte is, groeijende dezelve natuurlijk van zelve aan de zeekanten van Neerland en elders. De groote of room- fche zoorten die zeldzaamer zijn, verfchillen van devoo- rige, dewijl ze veel groote bladen verkrijgen, zijnde de (leeien en ribben of aderen mede dikker. Deze zoorten groeijen in Sicilien, Sijrien en elders. Kweeking der Bete,
Men zaait de Bete in het voorjaar opeen bedde in een
goede, vette losfe grond, dewijl ze de vettigheid bemin- nen ; men moet ze niet te digtzaaijen, of dit gefchied zijnde, de jonge planten verdunnen, inzonderheid die van de roomfche zoorten, die het tierigst willen groei- jen op een voet afftand van malkanderen geplant zijnde, waar door ze grooter worden : Dit gewas moet bij droog- te, ook vooral van tijd tot tijd bevogtigt worden. Om de gemeene groene en witte Bete altijd jong te hebben, zaait men ze ook wel op verfcheidene tijden van den zomer. Als men de bladen der Bete tot keuken gebruik nodig heeft, moet men dezelve niet alle kort affnijden, maar alleen de zijdbladen voorzigtig afplukken en de hert-bladen laaten blijven; als dan zullen dezelvegeduu- rig weder aangroeijen, en men zal 'er dus lang , zelfs tot in de winter en 't volgende voorjaar' van kunnen plukken : want ze fchieten eerst het tweede jaar in zaad ; hoewel de roomfche zoorten ook wel 't eerfte jaar doorfchie- ten. Om zaad van de Bete te winnen , moet men ? cenige
planten vrij laaten groeijen , enophun tijddoorfchieten, zonder 'er bladen van af te plukken, vervolgens bind men de zaad-ftengen aan ftokken vast, om dezelve tegens ds wind te befchermen, zo zal men zaad genoeg verkrij- gen, 't welk rijp geworden zijnde, bij droog weer moet ingezamelt, voorts gezuivert en bewaard worden. De Bete, is bchalven het keuken-gebruik, ook van
veel nuttigheid in de medicijnen ; dewijl de bladen ver- weekend en van'dienst zijn, om ontftokene gezwellen en zweeren rijp te maaken en te doen open gaan : Het zap daar van door de neus opgetrokken, zuivert de hers- fenen, en doet niefen, zijnde derhalven zeer dienstig,' tegens drooge verkoudheid, verftopte neus, hooftpijn, oog-ontfteeking enz. Dog het meeste gebruik daar van is in de keuken,
daar men ze in foupen of wel geftooft bereid, het zij alleen op zig zélven of wel met andere goede foep- en moes-kruiden ; zijnde de Bete, dewijl ze den buik los maakt, en ligt te verteeren is, inzonderheid zeer dienftig voor Hijpocondriake geitellen en andere menfehen die veel met verftopping des buiks of hardlijvigheidgekwelt zijn ; zij zullen groote baat vinden, als ze zulks dikwils eeten. Van de groote of roomfche Bete worden voorna- inentlijk de fteelen in de keuken tot ftooving gebruikt; |
|||||||||||
3&£
die van zommige Béte-kàardén of Kaarden ilm Béte ge-
naamt worden. Om de Bete te fiooven.
De bladen gezuivert en gewasfchcn zijnde , kerft of hakt men ze matig klein, waar na ze in water, of nog beter in vleesch-üat met zout gekookt worden, tot dat ze omtrent gaar zijn; laat als dan het natopeen vergiet- test ailoopcn, en doet de Bete in een casferol, daar bij doende een ftuk boter in weiten meel omgekeert, wat jioote-muscaat of geftooten foelie en peper, benevens een weinig'room; laat het dus (tooven tot dat het geheel gaar is ; discht het dan op en legt om den rand van de fchotel fmalle fneeden witte brood, die in de boter ge- fruit zijn. Zommige doen onder de Bete wel een vier- Üepart zuuring, 't geen mede zeer goed is. Hoedanig de Bete-kaarden bereid worden.
Neemt bladen van de roomfche Bete , fnijd 'er de
fleelen en ribben af, fchilt ze ter deegenen fnijd ze voorts in langwerpige flukjes, die gewasfchen zijnde in een casferol met goed bouillon of fchaap-vleesch, gaar ge- kookt worden, en dan verders geftooft zo als van de Bet e gezcgt is. .y- BEET of BETE-WORTEL; ook Carot genaamt, in
't latijn Beta rubra radiée râpa : Is een medezoort van de voorgemelde Bete; haarvoornaamfteönderfcheid be- -flaat hier in, dat zij een dikke min of meer lange roode wortel voortbrengt, die met bloed-rood fap vervult is, hare bladen . die mede rood zijn, groeijen naar evenre- digheid van de wortel niet zeer groot. Kweeking der Bete-wortelen.
Men zaait deze wortelen even eens als de Bete, vroeg
in het voorjaar, zeer lugtig op beddens, in een goede, vette, losfe, egter niet versch bemeste grond: Het zaad opkoomende , en de jonge planten , gelijk meest ge- beurt, te digt (taande, zo moet men dezelve verdunnen , in dier voegen dat ze ten minften op een voet afftand van malkanderen (laan , waar door de wortelen veel grooter zullen worden ; en wel voornamentlijk wanneer men in de zomer bij vogtig weer, zomtijds de grond tusfehen beiden van boven wat, omroert, en het onkruid weert. Aldus laat men ze dan tot in de herfst vooit- groeijen , als wanneer men de wortelen voor de vorst Uit de grond graaft, en in de kelder in zand of elders daar het niet viiest, voor de vorst bewaart, zo kunnen ze de geheele winter door, goed blijven, en tot keuken- gebruik dienen. Om zaad van de Bete-wortels te winnen, plant men in
't voorjaar eenige van de overwinterde wortelen in de grond, die als dan in bloem opfdiieten , en waar van men vervolgens het zaad verkrijgt, en op dezelfde wij- ze inzamelt, als in het vorige artijkcl van de Bete gezegt is ; egter (laat nog aan te merken , dat men tot zaad- winning altoos de grootfle , fchoonfle en tellens rood- koleurigfte wortelen moet kiezen en de kruinen na de nitgraaving 'er vooral niet affhijden, 't geen gemeenlijk aan de zulken gefchied die men 's winters denkt' te ge- "bruiken, belettende hun dit het uitfpruiten. Hoedanig de Bete-wortelen ingelegt worden.
De Bete-wortelen in water gaar gekookt zijnde , fchilt Dien ze en fnijd ze in dunne fchijven , vervolgens doet aien 2e in een confituur-glas met een wijde opening, |
|||||||
bee; ' >53
of anders in een verglaasde of keulfe pot,' en doet 'er
dunne fchijfjes peper-wortel, een weinig zout, wat foe- lie , heele peper en coriander-zaad bij ; en giet 'er dan zo veel wijn-azijn op, die eerst moet gekookt hebben en weder koud geworden zijn, dat de wortelen ter degen bedekt worden : Om dezelve onder de azijn te houden, dat hun behoud is, leid men 'er zuivere (lukjes leij-lleen boven op : Het is op deze wijze dat men de Beet-worte- len lang goed kan bewaaren, en ze dus altijd gereed hebben , om ze als zuur bij gebraad, of bij falaad van en- divie, vette kost enz. te gebruiken : De overblijvende azijn, na dat de Bete-wortelen zijn geconfumeert, is uit- nemend om mostaard van te maaken , zijnde dezelve zeer aangenaam van fmaak, en daar bij van een roode ko- leur. Verfzel van de Bete-wortel.
Het verfzel word veel gebruikt, om den wijn, jene- ver en andere gebrande wateren een roode koleur te gee- ven, en ten dien einde doet men de wortelen aan fchij- ven gefneeden in een ketel met half ziedend water ; en als het maar weinig gekookt heeft, zet men de ketel van 't vuur, laat het dan een nagt (laan ; neemt 'er vervol- geus de wortelen uit, en maakt met het water allerlei] zoort van vogten rood. Hoedanig men de Bete-wn-rtel bereid.
Men moet ze eerst in water gaar maaken; dit gedaan zijnde., doet men 'er het vlies af en fnijd ze in fchijven om ze met boom-olie, azijn en zout te eeten ; of men nuttigt ze bij andere winter-falade, als endivie, vette kost, witte of roode kool-falaad enz. Ook kan men ze met ajuin in fchijfjes gefneeden, ftioven , metbijvoeging van boter, zout, peperen azijn. Of men fruit ze met boter in een pannetje, en doet 'er een ajuin bij in fchijf- jes gefneeden, die men 'er nog wat onder laat (tooven, om ze dus op te disfen, na ze met wat peper, zout en azijn befprengt te hebben. Eigenfchap der Bete-wortel.
Zij verdunnen en verzagten, helpen de maag aan 't
verduwen, reinigen het bloed, en ontlosfen den buik. BEE VEND GRAS , zie AMOURETTE.
BEGIETEN, zie BESPROEIJEN.
BEHEMOTH, zie RIVIER-PAARD.
BEHEN (WIT en ROOD), zie LIJCHNIS m
LIMONIUM. BEKKENEEL of Hersfenpan , in 't latijn Cranium, is
een uit verfcheidene (lukken, als met naaden te zamen gehegt, hol en hard been des hoofts , bevattende de hersfenen, en tot eenbefchutzel verftrekkende, om 't hoofd en de hersfenen tegens alle uitwendige aandoeningen te be- veiligen ; het zelve is gelijk alle de andere beenderen met een been-vlies overtrokken : Bij eerstgeboorene kinderen is dit deel zeer teder en week. Bij veele, voornamentlijk oude fchrijvers vind men het
Bekkeneel van eenen die door een geweldige dood is ge- (lorven , als een heilzaam middel tegens de vallende ziekte aangepreezen en geroemt ; dog andere verwerpen dit en tellen het met reden voor beuzelingcn, fchrijven- de aan de Bekkeneelen in 't algemeen geen meerdernog andere kragt toe als de kreeftsoogen, paarlemoer, harts- hoorn en dusdanige dingen meer van dien aard. BELANDRE; Is een zeker vaartuig, dat van onde-
ren plat is, niet zeer breed en tamelijk lang; word veel op de rivieren gebruikt ; Het meest ziet men ze in de V Noord'
|
|||||||
r
|
|||||||
h4 *EL«
Noordfche landen; dog enkeld worden ze ook in Vlaan-
deren gevonden. BELCHON, zieBDELLUM GUMMI. BELEMNITES; Lapis Lijncis vel Lincurius, ook Da&ijlus Idceus, in 't nederduits'ch Donderfieen, Lijnx- ßeen; is een langwerpig-ronde, fmalle iets puntige fteen, ongeveer van een vingers lengte, hebbende gemeenlijk een ftreep ter plaatze daar hij ligt te klooven is ; op 't eerfte aanzien fchijnt hij als met goud en zilver overtogen te zijn : Wanneer men hem fchaaft zo ruikt hij als balzem- fulfer. Volgens Geoffroi ftamt de naam van Belemni- tes van het griekfche woord Bai'^my een pijl betekende ; dewijl deeze Steen niet kwalijk naar de punt, of het uiteinde van een pijl gelijkt: Dezelfde Schrijver zegt, dat hij de naam van DaÜilus Idceus draagt om de over- eenkomst van zijn gedaante met die van een vinger, als mede oin dat hij op den berg Ida in 't eiland Creta gele- gen,'pleeg gevonden te worden; thans vind men hem meenigvuldig op veele plaatzen in Duitschland , Swit- zerland, Frankrijk en elders. Gefchraapt zijnde en met bier of eenig ander vogt ingegeeven , fchrijft men hem de deugd toe, pis- en fteendrijvende te zijn: Ook roe- men zommige zijn kragt tegens de nagt - merrie, het ko- üjk en moeder-kwaaien. BELEMNOIDES, is een puntig uitfteekzel, zitten-
de aan den grond van de Hersfenpan. BELLADONNA ; Groote Nagt-fchaje of Duik befiën ;
in 't latijn Solanum furiofum vel lethale ; (Atropa caule herbacea foliis ovatis integris; Linn. Spec. Plant.) Dit is een zoort van Nagt-fchaje, die groote zwarte befiën voortbrengt, welke een zeer verdoovende, ja dolmaa- kende kragt hebben , wanneer men ze inwendig ge- bruikt: Dezelve groeijen natuurlijk in de woudagtige gebergtens van Oostenrijk, Stier-inark, Engeland en elders. Eigenfchap. Schoon dit kruid, of de befiën daar van, inwendig gebruikt, zeer fchadelijk , flaapverwekkende en verdoovende zijn, of den mensen als het waare van zijne zinnen berooft , inzonderheid wanneer veel daar Van in 't lighaam is gekoomen; zo worden egter de bla- den uitwendig zeer gepreezen, om de harde knoest- en andere gezwellen te ontbinden en te verdrijven; worden- de dezelve tot dien einde'er gekneustopgelegt: Ook prijst men het af kookzel van de bladen in- en uitwendig ge- bruikt tegens de kanker. De beroemde Geneesheeren Darluc en Marteau , zijn de eerften geweest, voor zo verre men weet, die gelukkige proeven met 't inwen- dig gebruik van dit kruid tegens den kanker gedaan heb- ben; de Heer Lambergen , in leeven Profesfor te Gro- ningen, heeft mede met een gewenschte uitflag de bladen van dit kruid tegens een verhard klier-gezwel (Scirrhus) werkftellig gemaakt. Wat roem hier door de deugd van deeze plant ook tegens de voorfchreve ongemakken ver- worven hebbe, heeft de ondervinding nogtans in 't ver- volg geleert, dat deszelfs gebruik met al te veel gevaar gepaart is, zijnde dit ook de reden dat het zelden als nooit meer gebezigt word. De akelige toevallen, die het eeten der bellen van
dit gewas, gewoonlijk volgen, zijn zwaare fluiptrekkin- gen, die zig meerendeels eerst in het gezigt openbaaren, ■en iemand als fterk doen lachgen; dog vervolgens tot het geheele lighaam overgaan; als dan volgt 'er een hevig •brandende heete koorts , houdende de ftuiptrekkingen onderwijlen met geringe tusfehenpoozingan op het aller- vreesfelijkfte aan ; en indien den lijder in dezen akelijken toeftand geen fpoedige hulp toegebragt word; geeft hij |
BEL BEN.
binnen vierentwintig uuren den geest. Men hegrijp»
dat na mate der hoeveelheid van vrugten die iemand gegeten heeft, de uitwerkzelen ook heviger zijn en fncldef voortgang maaken. Het beste middel wanneer iemand het ongeluk heeft gehad van deze beliën te eeten, is, ter- flond een goede meenigte wijn-azijn in te zwelgen, en kan men zulks fpoedig bekoomen, is het dienstig 'er ee- ne dofis Theriaak onder te mengen. BELLEVERDURE, zie STUDENTE-KRUID. BELLIS, zie MAAGDE-LIEFJES. BELLOCULUS, is een zoort van Agaat-fteen, waar op de natuur behaagen heeft gefchept, een oog van door- fchijnende Calcedonier-fieen te vormen. BEL-ROOS, zie ROOS. BELVIDERE, zie STUDENTE-KRUID. BENBOOM, of Ben-noote-boom, in 't latijn Nux Ben j Balanus Mijrepfico, vel Glans unguentaria. Is een boom, die men zegt, aan den Tamarisken-boom niet ongelijk te zijn, brengende driehoekige bruine nooten voort, die ook Baljem-nooten genaamt worden , van groote als een kleine hazelnoot ; bevattende van binnen meede een drie- hoekig zaad, dat met een olieagtig zap vervult is, en een maatige bittere eenigzins fcherpe fmaak heeft: Men onderfcheid deeze Nooten in twee zoorten , als groote en kleine, lebbende de laatften gemeenlijk den omtrek van peper-koiis. Deeze boom groeit natuurlijk in Bar* barijen, Egijpten, Arabien , Sijrien en elders. De Italiaanen persfen uit deeze vrugten , die ze verseht
uit hunne groeiplaatzen bekoomen, eene olie, die de naam van Ben-olie ( Oleum Balaninum, vel Oleum dt Ben) draagt ; zij gebruiken dezelve veelvuldig tot het bereiden van allerleij welriekende oliën , balzemen en zalven; en dewijl deeze oliën van zig zelvengeenofzeet weinig reuk heeft, en daar te boven niet zo ligt ranzig word en bederft, als veele andere oliën , maar in tegen- deel lange goed blijft, zo is zij hier zeer dienftig toe. Deeze olie heeft haare nuttigheid ook in de Geneeskun- de, inzonderheid uitwendig gebruikt, om de harde ge» zwellen te ontbinden, de fchurft en veelerleij vlekken der huid te verdrijven , als meede tegens de koude gebreken der zenuwen en leden. De vrugten of pitten uit dezel- ve, worden gezegt, van boven en beneden tepurgeeren; dog hier te lande zijn deeze Nooten, en derzelverOlie, luttel bekent. Gelijk rede aangemerkt is, word de Olie uit deeze
Nooten geperst, hooggefchat, om dat hij door zijn voo- rengemelde hoedanigheden, bekwaam is, de reuk uit de welriekende bloemen na zig te trekken, zonder dat die eenigzins verandert : Om dit te doen, neemt men eei» nieuwe verglaasde fteenen pot, die van boven wijd is, en na onderen toe allengskens nauwer word; hierin plaatst men een ige zeeven van paarde-hair gevlogtcn , die ver- fallende van omtrek zijn, in deeze zeeven legt men de bloemen bij laagen , waar op vlokken katoen ter deegen met ben-olie doorweekt, gelegt worden ; dit laat men du» vier uuren ftaan , als wanneer de bloemen 'er afgenoo» men, en weder nieuwen in de plaats gelegt worden ; 't geen men zo lange herhaalt, tot dat de olie de reuk der bloemen genoegzaam heeft na zig getrokken ; waar na de olie uit het katoen word geperst, die als dan de waare reuk der bloemen bevat. BENEFICIEN, werden genaamt de Kerkelijke Bedie«
ningen en Prebenden. Ook het genot van Leengoede*' ren, enz. Benefieten werden in Rechten doorgaans genomen voot |
||||||
*
|
|||||||
SEN,
|
|||||||||||
«EN, 4f»
|
|||||||||||
Privilegien ofVoorregten aanzekefe perzoonen, uitööf-
Zaake van haare jaaren, fexe , of bijzondere omftandig- heden gegunt, van dewelke 'e-r al een vrij groot aantal gevonden word; de meest te pasfe koomende, zijn de volgende. Bencficicium appellationis, is 't voorregt, waardoor
iemand zig ter vernietiging van een tegens hem geweezen Vonnis, aan een hooger Rechter kan adresfeeren. Beneficium cedendarum aSionum, is 't voorregt, waar
door Borgen, en andere die te zaamen tot één en dezelf- de zaak verbonden zijn, van den Crediteur kunnen eis- fchen, dat hij aan haar zijn Recht tegens de andere mee- de-verbondene overdraage, zonder dat hij, voor dat zulks gefchied is, eenige betaaling behoeft te doen, ten ware hij van dit voorregt afïland gedaan had ; laatende men ge- woonlijk bij 'tpasfeerenvan een Borgtocht, daar van re- ïiuntieeren ; gelijk mecde in alle onderftaande Beneficien Van dien aart. Beneficium cesfionis, is 't voorregt, 't welk Debiteu-
ren op een ongelukkige wijze, zonder haar toedoen, bui- ten ftaat geraakt zijnde, om haare fchulden ten vollen te betaalen, bij den Rechter kunnen verzoeken, en wan- neer 't zelve, de Crediteuren daar over gehoord zijnde, werd geaccordcert, zijn zij daar door gedekt voor de last der executie en gevangenis, en de Crediteuren zijn verpligt, haar de noodigfte meubelen in de huishouding ever te laaten. Beneficium competentie, is een voorregt, 't welk een
Ouder tegens zijne Kinderen , de eene Echtgenoot tegens den anderen , Broeders en Zusters, als ook de Meede- genooten eener gecontracteerde Sociëteit tegens eikande- ren, gegeven is, en behelst dat die, welke het zelve competeert, door den anderen niet ten vollen geexecu- teert, gatitfchelijk kan worden uitgefchud, maar zo veel moet werden gelaaten , dat hij met eeren kan leeven, op moderatie van den Rechter. Beneficium discusfionis, is een voorregt, waar door
een Borge den Schuldeisfcher kan afweeren, zo lange hij den principaalen Schuldenaar zal hebben verwonnen en uitgefchud ; dog dit voorregt houd op, wanneer de prin- çipaale Schuldenaar buiten 's lands, of notoir infolvent is, ook wanneer de Borge van dit voorregt afftand ge- daan heeft. Beneficium divifionis, is een voorregt, waar door een
Borge zig, benevens andere Borgen verbonden hebben- de, kan eisfehen , dat de fchuld gefplist, en hij niet meer als voor zijn aandeel werde aangefprooken ; welk voorregt egter meede door de Borgen kan werden afge- ftaan , wanneer de Crediteur ieder voor de geheele fchuld kan aanfpreeken. Beneficium Novell, confl. jfuflin. is een voorregt
tot Schuldfplisfing, van gelijken aart als 't naast voor- gaande , gegeven aan perzoonen, die zig te zaamen voor een en dezelfde fchuld of zaak verbonden hebben. 't Beneficie van Inventaris, is een voorregt, 't welk
verzogt kan werden bij een erfgenaam, die vreest, dat de erfenis eer fchaadelijk, dan voordeelig zijn zal, en hij zig deswegens, door dezelve te aanvaarden, groo- telijks zoude kunnen benadeelen: Wanneer hij dit bene- ficie bekoomen heeft, is hij daardoor, voor alle fchaa- de beveiligt, als zijnde niet verder aanfpraakelijk, als het vernoogen der erffenis toelaat. Beneficium ordinis, is een het zelve met't Beneficium
discusfionis, hier boven gemelt, hoewel men ook daar door kan verftaan, 't voouegt, gegeven aan. bezitters van |
goederen, dîe doof de verkoopers verpand zijn, waar
door zodanige bezitters door des verkoopers fchuldeis» fchers met ,de hijpothecaire actie op 't goed niet kun- nen werden aangefprooken, voor dat de verkooper en zijne borgen uitgewonnen en infolvent bevonden zijn. Beneficium Sen. Confult. Maced. is dat voorregt, waar
door iemand, die geld geleend heeft aan een ander, die onder vaderlijke magt ftaat, buiten toeftemming van de Vader, alle actie om de geleende penningen weder te eis- fehen , is benoomen. Beneficium Sen. Confult. Vellej. is 't voorregt, waar
door Vrouwen, die zig als Borgen voor anderen hebben verbonden, van alle aanfpraak werden vrij gekent, ten waare zij daar van voor een Notaris en twee getuigen af- ftand hebben gedaan. Hier van is nog onderfcheiden, 't Beneficie ex Authentica Cod. Si qua. Muiier., waar door getrouwde Vrouwen zijn bevrijd voor aanfpraak uit Borg- togten, die zij voor haare Mannen gepasfeert hebben, dog ook hier van kan door getrouwde Vrouwen afftand werden gedaan, des dat zulks gefchiede voor Notaris en twee getuigen, en nog daar te boven met eede werde be- vestigt. BENJEES , zie BIGNETS. BENZOIN, in 't latijn Benzoin ; Benzoinum; Asfa'
dulcis. Is een harsagtige, en zeer welriekende Gom, die vanzommigen onder de Specerijen geteltword. Het zij- pelt door infnijding uit een dikke , fraaije, getakte boom. in de Indien, Siam en Sumatra groeijende ; ook vind men ze veel in 't Koningrijk van Lao, alwaar menigvuldige bos- fchen van dit hout zijn ; dit hout is zeer hard ; de boom zelve zweemt veel naar een Amandel-boom ; dog de bla- den zijn veel breeder , en aan de fteel rond, gelijkende naar die van een Citroen-boom, dog het groen daar van is niet zo glad en glinfterend. De Boom, daar men denkt, datdeeze Gomvankooint^
word bij de Kruidkenners Arbor Benzoinifera ; Arbor Virginiana citrece vel limonii folio, Benzoinum fundens genaamt, (Laurus foliis enerviis ovatis utrinque acutis- integris annuis, Linn. Spec. Plant.) Men is nogthans niet ten vollen verzekert, of deezen Boom , die in Vir- ginien groeit, wel de regte zij, die de Benzoin uitlevert, gelijk die welke in Oost-Indiên wast : Deeze Virginifchs boom word ook in Europa bij de beminnaars van vreem- de gewasfen gekweekt, gefchiedende deszelfs vermeerde- ing door de wortel-fpruiten, of door inlegging, of wel ceking van takjes in potten; die met goede vette zand- gtige aarde moeten gevult zijn, en in de run-bak ge- oeftert worden, om wortelen te fpruiten en aan te groei- en. In de zomer kan men deezen Boom, in potten aande, in de opene lugt op een warme plaats zetten ; og 's winters moet men hem in de oranjerij of ftoof voor e vorst bewaren. Hij laat uit de natuur, en niet door oude, 's winters zijn bladen vallen. Om de Benzoin uit de boom te verkrijgen, maakt men
n deszelfs kroon , wanneer die vijf à zes jaaren oud is, nfnijdingen ; waar uit dan deeze aangenaame harst vloeit, ie in den beginne wit, vervolgens grijsagtig, en nader- and een bruin-roode koleur verkrijgt. Waneeer men eeze hars vroegtijdig van de boom neemt , is dezelve uiver en glinfterende, dog 'er te lang aan zitten blijven- e , word hij bruin, en daar hegten zig vuiligheden aaru e jonge boomen (wel te verftaan die vijf à zes jaaren ud zijn) geeven het meefte Benzoin ; zelden levert ie- er boom meer als drie ponden. Men brengt ons twee zoorten van Benzoin in Europa, |
||||||||||
V 2 de
|
|||||||||||
BER.-
|
||||||||
•fjff rp.ïï;
|
||||||||
dunculis racemofis, Linn. Spec. Plant.) Daar zijn vs&-
fcheidene zoorten van dit heefteragtig boomgewas, als I. De gemeene Berberisfe.
i. De Berberisfe zonder korl.
3. De witte Berberisfe , of met witte vrugten.
4. De breedbladige Berberisfe van Canada.
5. De Oüsterj'che Berberisfe, met zeer aangenaams
groote vrugten.
6. De Kandijche Berberisfe.
De eerfte, waar van men de befchrijving. en afbeelding
naukeurig bij Dodon^eus kan vinden, is de gemeenfte en bij ons de bekendfle : Dezelve groeit in Hoogduits- land, Frankrijk en elders in Europa > op rouwe bosch- agtige plaatzen. De tweede zoort, die vrugten of befiën zonder ;:or
voortbrengt, is minder gemeen ; dog men heeft bevon- den , dat de plantzoenen , die vrugten zonder korls heb» ben gegeven, naderhand vrugten met korls voorgebragt hebben, en dus tot de eerfte zoort wedergekeert zijn; 't welk waarfchijnelijk aan de grond of cultuur moet toe*.' gefchreeven worden, dat nader te onderzoeken ftaat. De derde zoort, met witte vrugten, is nog zeldzaa-
mer ; en wat de overige zoorten betreft, die zijn hier te lande weinig bekent. De eerfte en tweede zoorten worden om het gebruik
van deszelfs vrugten, in de hoven gekweekt. Ook plant men 'er heggen of heiningen van , rondsomme tuinen en hoven, tot beveiliging voor inbreuk van kwaade men- fchen en dieren , dewijl dit gewas geheel heefteragtig ea digt groeit, en zeer doornig is, daar niet ligt een dier zal doorbreeken. De voortkweeking van dit gewas is zeer ligt, gefchie-
dende gemakkelijk door fcheuring der wortel-fpruiten, en het verdraagt zonder eenig ongemak de ftrengfte win- ter-koude'; bemint liefst een goede losfe zandagtige grond. Eigenfchap. De vrugten der Berberisfen zijn zeer ver-
koelend, maagverfterkend, appetijt verwekkend, en ver- rotting tegenftaande, dienende inzonderheid in allerleij koortzen, om de dorst te flillen en te verkwikken, als meede voor de galkoorts, driftig bloed, los-lijvighcid, en overvloedige ftonden, enz. Men maakt 'er tot dien einde in de Apotheeken en huishoudingen, iijroop en> en koekjes van, ook confijt men ze in zijn geheel. Om een aangenaame Julep of Koel-drank van Ber-
berisfen te vervaardigen, zijnde zeer dien- ftig in Koortzen, enz. Neemt een half mengelen gemeen gekookt, of welger- flewater, doet daar bij een oncefijioop van Berberisfen, één once caneel-wnter , en één drachma. zoete J'alpe- ter-geest; mengt het alles ter deegen onder malkande- ren ; en geeft 'er de lijder van tijd tot tijd een wei". nig van. Hoe men de Berberisfen confijt.
Neemt rijpe Berberisfen, pluist'er de korls uit, kookC dan zo zwaar beste witte broodzuiker, als 'er gewigt Ber- berisfen is, met een weinig water, tot zo lange dat het dikagtig word ; giet deeze kookende zuiker over de Bef lerisfen, en laat het dus een paar dagen ftaan, na ver- loop van welken tijd, men 'er de zuiker weder afgiet en: nogmaals opkookt, vervolgens doet men de Berberisfen in de kookende zuiker, en laat het nog eenige walmen zaamen- opkookenj als dan de Berberisfen 'er uitgenoom- men |
||||||||
de eene beftaande in droppelen of graanen, de andere in
klompen , of groote Hukken. De opregte Benzoin in droppelen, die zeldzaam is ,
en waar van het gevolg van het Siamfche Gezandfchap een menigte in Frankrijk bragt, is goud-geel van bui- ten, dog wit van binnen, met kleine witte en roode ade- len, broos, en zonder fmaak, en van een zeer welrie-. kende reuk; zijnde oneindig verfchillende van die Ben- zoin in droppelen , welke gemeenlijk hier te lande ver- kogt word, als zijnde helder en doorfchijnend, roodag- tig van koleur, doorzaait met witte vlekjes, gelijk gefple- te Amandelen ; waar van daan de naam van Benzoinum Amijgdaloides ; zijnde voorts zeer aangenaam van reuk, en zoet van finaak. Daar is nog een tweede zoort bij de Droogisten, die
zuiver, glinfterend, broos, harsagtig en grijs van koleur is, tusfchen geel en rood, vol wjtte vlekjes, gelijk de voornoemde zoort , en zeer welriekend. De zwarte , en zonder reuk zijnde, word afgekeurt. Dog deze zoort van Benzoin kan ligtelijk door verfcheide onder elkander gefmolte gommen vervalscht worden. De Benzoin in droppelen, word boven de andere ge-
keurt; maar aangezien ze zeldzaam is, neemt men de even gemelde in deszelfs plaats. Deeze laatfte zoort word van de inwoonderen van Sumatra genaamt Beiy Zopi van Boninas. De eerfte zoort, genaamt Amijgda- loides , is de beste; deeze moet ligt rood, zuiver, hel- der, en aangenaam van reuk zijn, maakende, gebrand zijnde, een damp gelijk de aloë doet. De Benzoin dient tot allerleij reukwerken ; als meede
tot een blanketzel voor de Vrouwen ; wordende 'er tot dien einde eene tinEluur en zogenaamde JufFermelk (Lac virginis) in de Apotheeken .van gemaakt; die men ook zelven op de volgende wijze kan bereiden. Neemt Benzoin alleen, of met flij rax, van elks even
veel, zoveel gij wilt, doet het in een fles, giet'er vier of zes maal zo veel fterke witte brandewijn, of gerecti- ficeerde wijn-geest op , zet de fles op een warme plaats, en roert het zomtijds om , tot dat de tinïïuur bloedrood geworden is ; die men dan moet afgieten en filtreeren : Wanneer men hier van een weinig in gemeen of reoze- water giet, word het zelve daar door zo wit als melk ; het aangezigt hier zomtijds meede gewasfehen, neemt al- le onzuiverheden der huid en vlekken weg, en maakt een blank vel. De Benzoin in een kolf op zagt vuur gefielt, en met
een daar toe bereide papieren helm overdekt, verheft zig in bloemen, die een zilverglans hebben; deeze wor- den veei in reukwerken gebezigt, als meede in de ge- breken der long ; en men zegt, dat ze uitwendig ge- bruikt-, dienftig zijn, om het koud-vuur te weeder- ftaan. Eigenfchappen van Benzoin.
Zij opent en verdunt, wederftaat het venijn, Verftefkt
de hersfenen, het hart, en de lijfmoeder; zij is een goed geneesmiddel tegens long gezwcren, en voor aambors- tigheid ; zij neemt de fproeten uit het aangezigt Weg, geneest de kanker, en maakt de lugt welriekend ; tot ftof vergruist zijnde, word ze als fnuiftabak gebruikt, om niezen te verwekken; met één woord het word 20 imvendig als uitwendig voor alle ongemakken van het hoofd gebruikt. BERBERISSE; Boom-furkel; Sdufe-boom;Suur-doom;
iJi't latijn.Berkw; Spina açida, Dodok. (Berberis pe- |
||||||||
BER.
|
BÈR. Ï5?
|
||||||||
men, en in een confituur-pot gedaan, zo kookt de zui-
ker tot een behoorlijke dikte, tot dat ze fpint, en giet die dan over de Berberis/en. De Geleij of Rob, alsmee- de dejijroop van deeze vrugt word even eens bereid als die der Aalbefiën. Om Berberis/en op een andere wijze te confijten.
De fteentjes uit de Berberis/en gedaan zijnde , doet gezifte broodzuiker in een coniituur-glas ; hier op een laag Berberis/en, en dan weder zuiker, en zo voorts tot dat het glas vol is ; zet dan het glas in een ketel met water op wat zuiver ftroo, en laat het één uur lang koo- kcn ; dan uit het water genoomen zijnde, als 't wat ver- koelt is, legt men iets op de Berberis/en , op dat ze be- dooven leggen; bij voorbeeld, zuivere ftukken van leij- fteen ; daar na moet men over een dag of 8 de fijroop we- der kooken, als men ziet, dat 't nodig is; te weeten als hij te dun en waterig is, en dus niet zoude kunnen duu- ren; dan weder over de Berberis/en gegooten,moet men ze altijd onder de fijroop houden. Om Berberisfe-koekjes te maaken.
Neemt Berberis/en, die volkoomen rijp zijn, doet 'er de fteelen af, ftampt ze in een mortier Mein, en perst 'er vervolgens het zap uit; kookt dat z*.p zo lang, totdat het op drie-vierde parten vermindert is; doet 'er dan fijn gewreeven broodzuiker bij, zoveel gij oordeelt genoeg te zijn, en laat het kooken tot dat het dik genoeg is, hetzelve, inzonderheid op 't laatfte, geduurig omroercn- de, op dat het niet aanbrande; fchept het dan , van 't vuur güiirfomen zijnde, bij brokjes tot ronde koekjes op een m et zuiker beftrooit papier, dat op een vlakke plank of kopere plaat legt, laat ze dus koud worden, en droogt ze op een wanne plaats; gedroogt zijnde, bewaart men 2e in blikken trommels ; is*een àangenaame confituur. Andere manier, om Berberisfe-koekjes te maaien.
Neemt zo veel gewigt van fijn gewrecvene broodzuiker
als zap van Berberis/en, laat de zuiker op een zagt koo- lenvuur met bijgieting'van een weinig zap fmelten, de- zelve geftaadig roerende, en van tijd tot tijd van 't vuur ncemende, om wat te verkoelen, waar na men ze 'er Weder opzet; als dan de zuiker wat droog begint te wor- den , moet men 'er weder wat zap bijgieten , en op de voorige wijze handelen, en zodanig met bijgieting van het zap bij gedeeltens vervolgen , tot dat al het zap 'er bij gegooten is; vooral moet men zorgc draagen, dat het niet aan de kook raake en geftaadig geroert worde ; als het dan ten laatften bekwaarnelijk dik is geworden, formeert men 'er koekjes van. op voorgemelde wijze ; of men giet bet te zaamen uit op een met zuiker beftrooit plankje of blik, en fnijd 'er, als 't koud geworden is, kleine koekjes of tabletten van, die men vervolgens op een warme plaat droogt, en als vooren bewaart. BERG-BLAAUW, in 't Iatijn Cœrulcum Montanum ;
is een hemels-blaauwe. aardàgtige verfflofFe, die uit een zekere blaauwe fteen , zeer veel overeenkomst met de Armenische fleen hebbende , door fijnftooting en was- fching bereid word. Deeze Steen, die zagtcr, ligter en meerder poriën bevat, als dè Armenifrhe fleen , Iaat zig ook niet polijsten, en is dus, behalven dè verf die 'er van gemaakt word, van geen nut. Men vind' hem in de gebergtens van Italien, Frankrijk, Duitsland'en elders. Vee! word dit blaauw door de Schilders ge- bruikt, en men zegt, dat de koleur tcgens het vuur. be- ftand is. |
|||||||||
BERG-DUIF, zie BERG-PATRIJS.
BERG-EEND, zie EIDER-VÖGEL. BERG-FOREL; in't Iatijn Trutta Alpina, (Sahno dorfe nigro, lateribus cœruleis, ventre fulva, Linn. Faun. Sv.ee.} Is een Rivier- of zoete waters-visch, onder het gcflagt der Forellen of '/.ahnen behoorende , en die de naam van Berg-Forel draagt, om dat dezelve 't meest in de meiren tusfehen de gebergtens gevonden worden: Dee- ze Visch, die gewoonlijk één voet lang is, heeft zeer kleine fchubben , een gladde ovaale en ftompe kop, getande kaaken en grijze oogkringen ; de koleur van deszelfs rug is zwart, de zijde azuur- of bleek hemels- blaauw, de kop en keel wit, en de buik oranje-koleu- rig; het lijfis met geele flippen overlangs gefprenkett; de ftaart, die meede zo als de zijden, een hemelsblau- we koleur heeft, is gevorkt ; de buikvinnen zijn rood, aan den rand wit; het vleesch van deezen Visch, dat bleek-rood is, is een aangenaam en leldter eeten. In het westelijk gedeelte van Engeland is de Berg-Forel zeer meenigvuldig, men vangt hem met netten , die niet kwalijk n'a foeken gelijken, waar in hij zig. van zelven vast loopt. BERGEN, in 't Iatijn Montes; zijn die uitfteeken-
de oneffenheden des aardldoots, door den Almachtige« Schepper, volgens zijne eeuwige wijsheid geformeert, . om aan den aardbodem ten fundament en evenwigt te verftrekken, behalven de onderfcheidene nuttigheden, dien de opperllc Goedheid tot onderhoud en vermaak van geheele volkeren, zig in 't formeeren derzelve had voorgcftelt. Niemand zal hier aan twijffeien, dienden Bijbel als Gods woord gelooft, onder veele andere plaatv zen leeze men Psalm XC- vs- i. Eerde bergen gebooren waren, ende Gij de aarde ende de waereld voortgebragt hadde ; men zoude het kunnen verklaaren, en op dezelve gegrondvest liaddet. Dat den algemeenen oorfprong der Gordel-bergen in, en met de fcheppinge van het geheel- al uit niets is voortgekoomen, leeraaren overvloedig de Heilige Schrift, ende gezonde reden op onloochenbaa- re ondervindingen gegrond. Die zelve reden en onder- vindinge toonen ons ook te gelijk, dat niet alle de Ber- gen door God in. den beginne gefchaapen zijn : Door den algemeenen zondvloed wierd op veele plaatzen de buitenfte fchors der aarde verbrooken, en dat 'er ten dien tijde een geweldige veranderinge aan en op de op- pervlakte van deezen kloot is voorgevallen , is voor min geocfFende bewijsbaar. De aardbeevingen, de onderaardfche vuuren, winden r
en nederzakking derbovenfte deelen, alle deeze te zaa- men genoomen, hebben op onderfcheide gedeeltens dee- zer aarde , onder de beftieringe van Gods almachtige Voorzienigheid meede gewerkt, om Bergen en Heuve^ len te formeeren ; dus fpreekfde Psalmist in den CIV; Psalm , Zij (de wateren) vlooden van uw fchelden;- zij haasteden haar weg voor de flemme uwes donders'. Dv ber1- gen reezen op , en de dalen daalden, ter plaatze- die- gif voor hen gegründet had. Dat 'er een groote meenigte van Bevgeirover den ge*
heelen aardkloot verfpreid is, is bekent, en dat dezelve, als het ware, in'een zeer onregelmaatige ligging, als-zon- der eenig bepaalt oogmerk over de oppervlakte der aarde; verfpreid zijn, hebben zig veele verkeerdelijk verbeeldi Indien men met een naukeurige oplettentheid, den> ge- heelcn omtrek uit een geftelt oogpunt befchouwen- kon> de, alles zoude aan 't gezigt een geheel andere gedaante; vertöoneni dan men gewoon is daar van te. vormerr,. bet' V 3 W$; |
|||||||||
BER.
en verbaastheid vervullen, zo worden de bewoonderen
dier landen niet dan door nood gedwongen, om derzel- ver nabijheid te verlaaten, en zig te verwijderen van die zelve. nabuuren , dien haar den dood dreigen ; dog in veele andere opzigten overvloedige middelen verfchaffen, om het leeven gemakkelijk en aangenaam te maaken, is niet van aloude tijden, Sicilien als de koornfehuur van Europa beroemt geweest? Zijn niet de omlanden van den Vefuvius, wegens haare aangenaamheden en vrugtbaar- heid, boven veele andere landen vermaard geworden? Levert de Ihcla geene aanmerkelijke voordeden, door haar zwavel, in een anderzins onvrugtbaare landftreek ? Dus is het bijna in dé drie overige waereld deelen ge- ftelt, en over het geheel genoomen, is het onbetwist- baar, dat deeze volkoomen als zo veele fchoorfteeneu van het geheele gebouw kunnen aangemerkt worden, waar door het allesvernielend onderaardfche vuar zig op een gemakkelijke en veilige manier ontlast. De vraage is al voor lange over en weder betwist, of
de Bergen in hoogte en omtrek ook aanwiesfen ; Mannen van groote bekwaamheden hebben het voor- en tegenge- ftelde verdedigt; 's menfehen leeftijd is te kort, de waar* neemingen zijn niet genoeg agtervolgt, om daar omtrent iets zekers te kunnen bepaalen; het grondbeginzel van leeven aan al het gefcb.aap.me meedegedeelt, doet de ftelling ten voordeele van den groei der Bergen over- hellen ,• dat fteenen in haar natuurlijken Hand blijvende , kunnen groeijen , word thans niet meer betwist ; men trekt den groei der Bergen in twijffel, om dat dezelve door het ooge niet ontdekt worden , dog deeze tegen- werping is te zwak , om het tegengeflelde 'om ver te flootcn. Indien een Berg in de tijd van duizent jaar, vijftig voet in hoogte toenam, zo zal de werking der zon, de regens, de lugt, en meer andere natuurlijke oorzaaken derzelver oppervlakte merkelijk doen afnee- men, en dezelve zal langzaam bij aanhoudentheid voort- groeijende, nimmer voor het oog zichtbaar in hoogte toeneemen, De ftof der Bergen is zeer onderfcheiden, meest over-
eenkoomende naar den aart der landen, alwaar dezelve gevonden worden ; men vind 'er rotzen uit fteenen van een verbaazende groote, als 't ware, zonder ordre op een geftapelt ; krijt en uker, mergel, keijßcen, daar zijn bijna geen Hoffen bekent, of men vind, dat 'er geberg- tens uit zijn te zaamen geftelt, derzelver inwendige ge- daante is niet minder aanmerkenswaardig ; dog zal ge- voegelijkst onder het artieul der MIJNEN haare plaatze kunnen vinden. Het goud, zilver, kwikzilver, koper, ijzer, tin, hodt
cinaber, Spaansch groen, diamanten, en andere kostbaa- re gefteentens ; alle de marmers enfieenen tot gebouwen bekwaam, den zo hoog te waardeerene magneet-fieen, worden in haare ingewanden geformeert ; doch door dien derzelver bijzondere hoedanigheden en huishoude- lijk gebruik onder een ieders eige benaaminge aangehaalt worden, zo vereischt daar van ter deezer plaatze gee- ne nadere verklaaring. Niet min nuttig en noodzaake- lijk zijn derzelver uitwendige voortbrengzelen. De mé- dicinale kruiden , den wijn en het koorn , de weiden, 'm landen alwaar dezelve ontbreeken, de keij-fleenen , zo lange als een noodelooze ballast der gebergten aan- gemerkt , thans zo zeer geacht, en met zo veel nut als voordeel aan de dijken van de aan zee geleegene Provintien gebruikt, toonen klaar aan, dat niets te ver- geefs gemaakt, maar dat den menfche eene redenkave* lende
|
||||||
ISS BER.
onregelmaatige zoude verdwijnen , en de juifte gefchikt-
heid om de oogmerken, waar toe de Opperfte Wijsheid de zaaken dus geregelt heeft, zoude zig ten klaarften ontvouwen. In het algemeen gefprooken, kan men zeg- gen, dat de aarde van verfcheidene gordels of riemen van bergen omringt word, welkers richtinge van 't oos- ten tot het westen zig uitftrekt , en den kloot in ver- fcheidene deelen afperkende, dus aan de zon gelegentheid geeft, om door haare koefterende ftraalen, de opper- vlakte der wateren te verwarmen, en te verdeelen , waar na dezelve in den dampkring tot een zekere hoog- te worden opgeheeven , en aan de koele noordkant der bergen verdikt en tot wolken bijeen vergadert , om de dorftige valleijen met vrugtbaare regen-druppelen te vervrisfehen, en de hollig'heden der bergen, als zo veele vergader-bakken, waar uit de rivieren, bronnen , fonteinen en beeken haaren oorfprong hebben, met een nimmer eindigende voorraad van water te voorzien, en die na veele landen doorloopen te hebben, het zelve aan haare gemeene moeder, de zee, wedergeeven. Men kan echter niet ontkennen, dat 'er voornaamege-
bergten zijn, die een geheel andere richting houden, en hunnen loop ten zuiden en noorden uitftrekken; 't is niet wel moogeliik, om in een beknopt beftek, zo als dit, alles bij een te verzamelen, 't zal den weetgierigen 't aangenaam- ftezijn, dat van ieder iets gezegt word; en dus is het hier de plaatze , om van de Pasfaat-winden, die beftendig geduurende een bepaalden tijd een en den zeiven cours houden, waar na zij uit den tegen overgeftelden kant te rugge keeren, één woord te melden : Een voornaam Natuurkenner fchrijft dit aan de richtinge deezer geberg- tens toe; waar over best kunnen oordeelen, die gee- ne, die verre tochten aan den zuid- en noordkant des evenaars gedaan hebben. De grootfte hoogte der voornaamfte Bergen, boven
'het oppervlakte des oceaans , mag men veilig zeggen , dat na genoeg de vier uuren gaans is, loodregt opgere- kent: Men vind in alle de waereld-deelen hooge geberg- tens, onder allen rekent men de Piek van Teneriffe de boogtte van den geheelen aardkloot te zijn. Het geberg- te der Maan, dàt Africa doorloopt, zig uitftrekkende tot Guinea, alwaar het door de zee bedekt word. Het At- las-gebergte maakt bijna een evenwijdige lijn met 't zel- ve; de Andes en de Cordilleras 'va. America zijn zeer aan- merkelijk , om den regten ftreek dien dezelve volgen, en de verbaazende uitgeiTrektheid dien dezelve van de Straat van Magellan, geheel Chili en Peru, Oud en Nieuw Mexico doorloopcnde, de Zuider en de Noorder Oce- aan van één fcheidende, aan de eerstgemelde een be- ftendige kalmte , en fchoon weder verfchaffende, ter- wijle aan derzelver einde in den omftreek van Caap Hom, de orcaanen en onweders haaren zetel ge vestigt fchijnen te hebben. De Pijreneen, de Alpes, het Cau- cafifchc Gebergte verdienen ook haare bijzondere aan- merkingen, of fchoon in hoogte aan de eerstgemelde niet evenredig, zo verfchaffen zij veele aangenaamheden voor de landen, waar aan dezelve paaien. In al de vier waereld-deelen worden- brandende en
vuurbraakende gebergtens gevonden, de jEtna, Vefu- vius, en de Hecla, zijn de voornaamfte in Europa , en of fchoon dezelve voor de volkeren , die in haare nabuurfchap woonen, veeltijds de fchrikkelijkfte gevol- gen hebben, en den gantfehen ondergang van geheele ïandfchappen door haare alles vernielende uitwerpzelen kunnen veroorzaaken , en menigmaalen alles met fchrik |
||||||
BER>
lende kundigheid gegeven is, om zig ook de minfte zaa-
ken ten nutte te maaken. In de Vereenigde Nederlanden, dat meest uit vlak land
beftaat, vind men weinig gebergte : Inde Provintie van Gelderland, en wel voornaamelijk in die ltreek, de Fe- luwe genaamt, als meedceen klein gedeelte van Utrecht, daar aan grenzende ; zijn nogthans aanmerkelijke Hoog- tens; die, kunnen zij de naam van Bergen niet voeren, ten minden zeer groote en vehcvenc Heuvelen zijn. Vee- Ie denken, en zulks zeer waarfchijnelijk, dat deeze Heu velen allengskeris door watervloeden en overftroomingen opgeworpen en gevormt zijn. BERG-GROEN, of Steen-groen; latijn Ckrijfocolla,
Terra viridis, vel Viride Montanum. Dit is een groene aard- en zandagrige Berg-ftoffe, die in de goud-, zilver- en koper-mijnen, inzonderheid in Hongarijen, gevonden word ; dog de opregte is zeldzaam en kostbaar , en van verfcheiderhande min of meer fijne zoorten, maar ze word ook uit loodwit en fpaans groen nagemaakt. De fchil- ders gebruiken het Berg-groen tot 't fchilderen. BERG-HOEN, zie BERK-HOEN. BERG-HOPPE; in't latijn Eremita, (Upupa viridis, tapite flavo, cervice jubata, Linn. Sijfl. Natur.) Dee> ze Vogel die van groote en koleur niet kwalijk na een Rave gelijkt ; heeft een boogswijze gekromde bek , en deszelfs vederen zijn over het geheetc lijf zwart, meteen groene weerglans, 't geen men 't naukeurigftc gewaar word , wanneer 'er de zonnc op fchijnt; het agter-hoofd is met langer vederen bezet, als 't overig gedeelte van 't lighaam, en dit vormt een zoort van kuif, die agterwaarts nederhangt; de bek en pooten zijn roodverwig, en de ftaart die kort is , is zo wel als het geheele lighaam awart. Deeze Vogel word in verfcheidene gebergtens, dog
meest in die van Zwitzerland gevonden ; hij maakt zijn nest in de openingen van de muuren, aan de kant der flooten en gragten, en broed zelden meer dan twee of drie eijeren te gelijk uit. BERG LEER; in 't latijn Corium Montanum; Dus
word een zoort van brandbaare aarde, naar leer gelij- kende , van Linneus genaamt. BERG-LEUWERIK, in 't lat. Alauda alpestris: (Alau-
da reclricibus dimidio inferiore albis, gula flava ,fascia ƒ«- ioculari peüoralique'yiigra; Linn. Sijfi.Nat.) Deze Leuwe- rik die ook winter- of fneeu-kwwerik door zommigen ge- naamt word; overwintert in Carolina, en keert van daar vroeg in 't voorjaar weer naar 't noorden: Hij heeft de groote van onze leuwerikken, van koleur is hij op 't bo- ven-lijf bruin en grijs bont, van onder ros, min of meer oranje-verwig, aan de keel hoog "geel met een bruine ftreep omringd: zijn pooten en bek zijn grijsagtig bruin, 'en de ftaart is min of meer gevorkt. , BERG-LOON, word dat geene door verftaan, 't geen
de eigenaars van fchecpen of goederen, die fchipbreuk geleden hebben, verpligt zijn voor 't geen dat daar van geborgen is, aan de vinders of wel ftrandmeesters tebe- taalen. Zie verder op STRANDRECHT. BERG-MEREL, zie MEREL. BERG-MUNTE, zie CALAMINTE. BERG-MU1S, zie LEMMING. BERG-PATRIJS; ook Berg-duif, en West-Indifche Duif genaamt ; in't latijn Columba montana; (Columba obfeu- re ruf a , fubtus flava , orbita oculorum tmda fanguinea; Linn. Sijfl. Nat.) Is een vogel onder het geflagt der -.Dwiven behoorende, die op Jamaika -, Martinique en |
BER. 155
eenige andere West-Indifche Eijlandm huisvest; heeft
omtrent de groote van een gewoone duif, is van bove- nen ros purperverwig van koleur; dog het onderlijf ros- agtig ; de hals en borst zijn van benedenen vleesch-ko- leurig, en de flag- en ftaartpennen mede ros : Zij onthou- den zig meest in berg-agtige bosfehen ; en zeker zoort van befiën, die daar menigvuldig wasfen, verftrekken hun tot voedzel. Gewoonlijk maaken zij hunne nesten in laag geboomte , en vlijen tot dien einde takjes en rijsjes dwars over malkanderen, waar op zij een zagte bedding van hair en katoen maaken. BERG-PEPER, zie PEPER-BOOM. BERG-PETERSELIE, zwarte Berg-eppe, in't latijn Öreofebinum ; Saxifraga venetorum ; Daucus montanus; Cervaria nigra ; Veelgutta, Dodon. (Athamanta folio- lis divaricatis ; Linn. Spec. Plant.) Dit gewas, dat een zoort van wilde Peterfelie is, en ook diergelijke bladen en bloei-kransfen heeft, groeit in Duitsehland, Switzer- land , Frankrijk, Engeland en elders , op heuvel- en bergatige plaatzen. De wortel, die van binnen wit en - van buiten zwartagtig is ; fpecerijagtig, eenigzints fcherp en aangenam van fmaak , word gepreezen , gelijk ook 't zaad, tegen 't graveel en fteen, en om het water af te drijven : Dog dit gewas is hier te lande niet bekend, nog de wortel of 't zaad in gebruik, doende de gemeene Peterfelie dezelve dienst. BERG-POLEIJ, zie POLIUM. BERG-ROOS; Aip-roos; Steen-roes', in 't latijn Ch*- mcerododendron, of Sedum Alpinwn. Daar zijn voorna- melijk twee zoorten van, 1. De gladbladige Berg-roos, (Rhododendi on foliis glabrisfubtus leprofis, corollis infun- di buliformibus, Linn. Spec. Plant.) 2. De hakige Berg- roos, Balfamum Alpinwn, Löb. {Rhododendron foliis ci- liatisnudis. cormis infundibuliformibus, Lijvn. Spec. Plantar.) Het zijn heester-gewasfen met dikke altijd groe- ne bladen, brengende bleek-roode kleine welriekende bloemen als roosjesbij trosfen voort, waar van ze de naam hebben , en waar op kleine hefiën volgen. Dezelve groeijen in de gebergtens van Switzerland, Savoijen, Italien, Oostenrijk en elders. Men vind de afbeeldingen daar van bii Lobel. Daar zijn ook nog eenige vreemde en Indiaanfche meedezoorten van dit gewas, die men bij LiNN^us in zijn Spec. Plant, nazien kan. BERG-ROT, zie MURMELDIER. BERG-SANIKEL, zie ANDROSACE. BERG-SLANG; in 't latijn Orophias; {Boa Orophi- as; Linn. Sijfi.Nat.) is een Slang, die behalven das hij bruin van koleur is, volkomen na de zogenaamde Konings-flang gelijkt; dezelve is met 281 buik- en 64 ftaart-fchilden bezet. ' BERG-SORBENBOOM, zie ARIA VAN THEO-
PHRASTUS. BERG-VINK ; ook Woud-vink ; in 't latijn Monti-
ringilla ; (Fringilla alarum bafl.fubtusflavisfima , Linn. Faun. Susc.) Is een Vogeltje dat een weinig grooter is dan de gewoone vink, en 't welk zig op de meeste ge- bergtens van Europa onthoud, voornamentlijk op de zulke daar Braam-borehjes zijn, dewijl hij zig meeren- deels met deszelfs vnigten voed. Het mannetje verfchile in koleur met het wijfje, dewijl het .eerstgenoemde van bovencn zwart is en een rosfe borst heeft, en integen- deel het laatfte van bovenen bruin met een bleeke borst: Van onderen zijn zij beide wit ; de ftaartpennen van hee mannetje zijn zwartkoleurig, en die van het wijfje bruin, van beide zijn zij met bleek geele randen bezet; de poo- |
|||||||||
ten
|
||||||||||
BER.
|
|||||||||||
BER.
|
|||||||||||
IÖ9
|
|||||||||||
ten zijn grijs, de bek geelagtig en de flaart min of meer
gevorkt. BERG-WASCH; in 't latijn Gagates; Succinum, ni-
_grum. Is een zwart, glinfterend en zeer hard aard-hars, dat op zomraige plaatzen van Diiitschland , Sweden, Frankrijk en Irland uit de aarde gegraaven word : Zom- mige houden het Berg-wasch voor een zoort van Bam- fleen, dog andere, en misfchien met veel meer redenen voor een zoort van fteen-kolen : Het brand als pik en geeft een dikke rook van zig: Gewreeven wordende, trekt het, gelijk de Barnfleen , kleine draadjes en vezeltjes na zig; 't welke egter ook, behaLven de Barnfleen, meer andere flerk gewreeven zijnde harde lighamen doen ; zo dat de EleBrifclie of aantrekkende kragt des Bamfleens, niet aan dezelve alleen eigen is : Wij zullen op een an- der plaats daar iets meer van fpreeken. BERG-WEEG-BREED, zie ARNICA.
BERIBERI ; Is de naam van een ziekte bij de India-
nen ; beftaande in een zoort van verlamming. BERILSTEEN, ook Oosterfche Krijfial, in 't la-
tijn Berijllus en Aqua marina; Is een zoort van edelge- fteente dfe een grocnagtige blauwe koleur heeft, zeer na- bij die van het zec-water koomende, waar aan dezelve ook de latijnfche naam van Aqua marina verfchuldigt is : De Berillen zijn zeer verfcheiden, zo wel ten aanzien van haare hard- als fraaiheid en levendigheid van koleur. v Die welke uit het Oosten komen , overtreffen verre de Westerfche; cicrzelver koleuren zijn ftandvastiger, en ge- polijst zijnde , zijn zij veel glanziger. De'Oosterfche Berillen worden gezegt aan de oevers van de rivier de Eufraat en aan de voet van den berg Tauriis gevonden te worden: De gemeenflen vind men in Bohemen, Sici- lim en elders. De nagemaakte Berillen worden vervamdigt, wanneer
jnen verkalkt koper-poeder met zwavel onder gefmolten krijstal mengt: de proportie is bij 25 pondkrijstal, 2 ons verkalkt koper-poeder en 1 ons zwavel. BERKE-BOOM; of Birken-boom; Birk ; in 't latijn
Betuia, {Betuia foliis ovatis acuminatis Jerratis , Linn. Spec. Plant.) Is een in Europa , dog inzonderheid in de noordlijke landen, zeer bekent Boomgewas ; en derhal- ven niet nodig, een breede befchrijving van te geeven, zal alleen maar zeggen , dat ze geen heel groote boo- men worden, en dat 'er eenig onderfebeid in deszelfs .groeiwijze gezien word, want de meefte dezer bomen groei- jen met haare takken regt opwaarts ; dog daar zijn 'er ookj welkers takken nederwaarts hangen. Ook is 'er oen kleine of Iaage zoort met rondagtige gekartelde bla- den , dog die minder gemeen is, en in 't latijn Betuia Siana , vel pumila genoemt word, {Betuia foliis orbica- latis crenatis, Linn. Spec. Plant). Daar zijn ook nog çenige zoorten of veranderingen van, die in Virginicn, Canada, en daar omtrent groeijen; dog hier te lande tot nog toe weinig bekent Groeiplaats. De eerfte zoort van Birk groeit natuur-
lijk voornaamelij k op dorre zand- en bpschagtige plaat- zen van Hoog- en Neder-Duitschland , enz. dog niet of zelden in de digte bosfehen of wouden van groote boomen, maar wel daar naast, tusfehen de heggen en ftruiken, of nraaken zelfs kleine bosfehen uit. De twee- de zoort groeit in Hoog-Duitschland en elders op dier- gelijke plaatzen, maar die wat vogtiger enfchraalderzijn , 'als meede ook op bergagtigc wilde plaatzen. Hier te ïande en elders word de eerfte zoort veel aangekweekt, (Pro daar bosfehen van te-plasten, en liet hout der hoo- |
|||||||||||
rnen in het vervolg bekwaam groot geworden zijnde, tot
brandhout en tot andere nuttige dingen te gebruiken , gelijk we ftraks nader zullen zeggen ; moetende eerst aanwijzen , hoe men de Berke-boom hier te lande het voordeeligfte kweekt. Kweeking van de Berke-boom.
Om jonge Berke-boomen aan te kweeken, 20 neemt
men van haar zaad , dat versch en goed is , en zaait het in de maand van November, eer het begint te vrie- zen, en de grond daar toe onbekwaam word, of anders vroeg in 't voorjaar, in Maart óf April, op akkers of bedden uit de losfe hand, en niet al te dik of digt ; als dan vervolgens de jonge boomen opgekoomen zijn, moet men dezelve door wieden en fchoon maaken des gronds wel onderhouden , tot dat ze 2 à 3, of meer jaaren oud geworden zijn, als wanneer men ze kan ver- planten , ter plaatze daar men begeert, waar bij dan in agt te neemen ftaat, dat men de wortels der jonge plantzoenen wat inkorte, maar vooral niets van de top of takken affnijden moet, dat dezelve in de groei gro- telijks zoude beletten ; maar hebben ze een jaar ge- ftaan, en daar door bewortelt zijnde, kan men ze wel een paar vingerbreed boven de wortel afkorten , inge- valle men een regtfeheutige ftam begeert. Men moet hier bij aanmerken , dat deeze boom, om
wel te groeijen, natuurlijk liever een zand- dan kleij- agtige grond begeert ; 'm welke laatfte hij bezwaarlijk groei: ; egter is het zeker, dat de eene zandgrond daar- toe bekwaamer, als de andere is, want in heel dorre fchraaie gronden willen ze niets of weinig van belang groeijen ; hoewel de roering en bearbeiding des gronds zeer veel tot deszelfs verbetering, en de groei der daar in gezaait of geplant wordende gewas fen toebrengen kan ; waar van wij in een ander Articul nader denken te fpreeken. Gebruik en nuttigheden van de Berke-boom.
De Berke-boom kan hooftzaakelijk dienen in onze lan-
den , daar het Brandhout ontbreekt, of niet overvloe- dig is, om daar van bosfehen tot kap-hout te planten, inzonderheid in zandige gronden , die anders weinig voordeel, door andere bebouwing van graanen , enz. kunnen aanbrengen , gelijk nu ook reeds veele op- lettende en fchrandere Ejigenaars in deeze Provin- tien, van zandige landerijen, zedert ongeveer een halve eeuw ondernoomen hebben ; want het hout is een der beste tot kleine branding, geevende, klein geklooft zijn- de , een aangenaame vlam ; hoewel deszelfs kragt van branding meest in de fchors, die taamelijk dik is, be- ftaat, dewelke doorgebrand zijnde, het overige legt te fmeulen, ten zij men teffens veel op het vuur fmijt. Wil nu een eigenaar van zandige , of half zand en
veenige gronden voordeel van dezelve behaalen , kan hij niet beter doen, dan dezelve met bosch van Berke- boomen, waar bij men ook ander houtgewas kan voegen, te beplanten, egter niet onvcrfchillig; ik wil zeggen, zonder bearbeiding .des gronds; men moet 'er in 't be- gin eenige kosten aan doen, die in 't vervolg van tijd dik- wils door een goede groei van't geplante, weder hondert- en meervoud vergoed worden. De bearbeiding des gronds beftaat hier in, dat men den grond, die men denkt met bosch te beplanten, moet laaten delven, dat is, hamaatevanden bovengrond een half, 1 à 2 voeten diep ter deegen laaten .omroeren en los maaken ; want dit brengt niet alleen veel toe»
|
|||||||||||
BER
toe, dat het daar in geplante bèkwaamelijk en weelde-
rig wortelen kan fchieten, maar ook dat het vogt, in- zonderheid in de winter, beter daar in na beneden in de diepte kan zakken, waar door de gewasfen in het vervolg in haar groeijtijd in de zomer, bij droog en heet weer veel, ja meer verkwikt worden en tieriger groei- jen, als veele weeten, aangezien het in de diepte ne- dergedaalde vogt door de zomerwarmte oprijzende, aan de gewasfen het noodige voedzel verfchaft, dat ze an- ders in drooge tijden niet zouden kunnen verkrijgen : Voegt hier bij, dat de vrugtbaarmaakende deeltjes der lugt, waar meede dezelve rijkelijk bezwangert is, 2ig beter met een diep of wel bearbeide aarde kunnen ver- eenigen, dan met een onbearbeide. Dog hier op zou- den zommige onkundige planters kunnen antwoorden en zeggen, hoe ? is het dan ook niet goed of genoeg, dat men een grond tot beplantingen laat omploegen ; dit is immers ook een opening des gronds ? 't Is waar, dit is ook een bearbeiding , maar men moet onder- fcheid maaken, tusfehen ploegen en delven, en wat voor gewasfen men in een grond denkt te zaaijen of te plan- ten; dog om hier in deezen niet te wijdloopig te gaan , zo gelieve de begeerige leezer , het artieul van DEL- VEN in te zien. Alleen moet ik hier nog zeggen , dat men de geplante bosfehen tot brandhout gewoonlijk om de 8 àio jaaren in de wintertijd kapt ; dog dit is ei- gentiijk geen vaste regel; maar zulks hangt af van de minder of meerder groei des bouts , en naar dat men het hout dikker of dunner begeert te hebben ; dog zijn- de in bet algemeen het dikke gekapte hout voordeeli- ger voor den eigenaar, ten opzigte van de verkoop , dan het dunne , fchoon men een paar jaaren, of wat langer wagten moet. Men plant deeze en andere boomen tot kap-bosfehen
gewoonlijk op 8 àio voeten diflantie; dog men kan ze ook wel de helft digter planten ; egter met dat oog- merk , dat men na eenige jaaren groeijens , de helft, min of meer, wcgkapt, tot klein hout; waar door de overige meer ruimte en lugt verkrijgen, zo veel te be- ter en fchielijker aangrocücn. en in 't vervolg op haar tijd meer voordeel geeven'. De gekapte bosfehen fpruitcn in 't vervolg weder rijk-
lijk uit de wortel, en leveren daar na nog meerder hout als bij de voorige kappingen ; dog ze moeten niet te iligt aan of m, maar een paar duim boven de wortel afgekapt worden, anders zouden ze verderven. De Ëeike-boom word niet alleen geplant tot wilde
bosfehen , om 'er voordcel .door het brandhout, enz. van te verkrijgen , maar men plant die ook in groots aanzienlijke lusthoven tot bosquets of plaifler- en wandel- bosfehen , 't zij alleen, of meest met andere bosquet-of plantagie-gewasfen doormengt; niet alleen om dat ze fchie- lijk aangroeijen en haare groente bevallig voor 't oog is, maar om dat dezelve ook een aangenaame en verkwik- kende reuk van zig verfpreiden, voornaamelijk 's mor- gens en avonds, of ook na een zagte regen. Deeze plai- fier-bosfchen moeten ook op haar tijd , -te weeten'als ze beginnen te oud en onaanzienlijk te worden, gekapt worden, om ze door nieuwe uitfpruiting weder te ver- jeugdigen, _ en welk gekapte hout dan ook tot zijn ge- bruik kan dienen. Om de zo even gemelde aangenaame reuk der bladen van deezen boom, inzonderheid in de Maijtij'd, als dezelve onlangs uitgefprooten zijn, is het ook, dat men in Duhschland en elders, daar deeze boo- ffieu veel m 't wild grocijen, de gewoonte heeft, om in |
||||||
BER. TÓT
de Maijtijd, wanneer deeze boom nieuwe groente ver«
kreegen heeft, inzonderheid omtrent Hemelvaarts-dag, of Pinxter, verfcheidene groote afgekapte takken daar van in de vertrekken of elders in de huizen te plaatzen, dat behalven de aangenaame groente, een verkwikkende geur, verkoeling en gezonde lugt in het huis te weege brengt. Men plant de jonge Berken ook wel in de plaiiïer-tui-
nen tot fcheerheggen, dog hier toe zijn ze niet zeer be- kwaam , om dat ze niet digt genoeg begroeijen, en na het knippen zeer hol en bladeloos zijn. Tot timmeragie is dit hout van weinig dienst en ge-
bruik, zo wel om dat het, fchoon taai zijnde, los en zagt is, als om dat het zelden heel dik, tot groote boo- men groeit, dog het kan voor de Draaijers en andere dienen ; en de groote wortels van oude boomen wor- den gezogt van de Cabinetmaakers, om daar dunne fpaa- nen van te zaagen, tot het bekleeden en maaken van fierlijke kabinetten en kasfen, dewijl dezelve fraai geä- dert zijn. De takken van deeze boom zijn heel dienftig tot hoepen van allerlei klein en groot vaatwerk, zelfs be- ter als de hoepen van wilgen hout, om dat ze langer duuren, en van de rijzen maakt men wegens haare taai- jigheid, goede ftal-en andere bezems ; en ze dienen ook tot goede fpitsgaardens en roedens,. om de ongehoor^ zaamen daar meede te tugtigen. De kooien van 't hout gebrand, worden van de Zilver- en Goudfmids en an- dere die metaalen fmelten en behandelen, veel geacht, om dat ze fterke hitte geeven , lang gloeijen , en het hoofd met geen ongezonde dampen bezwaaren. Het is aanmerkelijk, dat de fchorfe van deeze boom
zeer vast en langduurend is , veel langer duurende als het hout zelfs, gelijk daaraan blijkt, dat dikwils aan boomen, die in de opene lugt leggen, het hout van bin- nen geheel vermolmt en vergaan zijnde, egter de fchors nog geheel gaaf en in haare volle kragt is ; en hier van daan is het, dat men in de noordlijke landen , als in Zweeden, Noorweegen, enz. deeze fchors veel gebruikt tot dekking der daken van gemeene huizen, op 't land, zelfs ook in de fteedên, gelijk te Upfal en elders ; welke -daken vervolgens met aarde beftrijkende, of met zodens belegt wordende, waar in allerlei] kruiden en bloemen groeijen, cch zoort van tuinen vertoonen; waar van on- der anderen LinnjEüs , en ook Maupertuis in Figure de la Terre déterminée, pag. 29 en 30 getuigen. Men maakt uit deeze fchors, wegens haare vastigheid
en langduurendheid, in de gemelde noordlijke landen ook zeer aardige doozen , gevlogtene vaatwerken en korf- jes , die men geheel niet voor uit boom-fchors, maar uit leder gemaakte dingen aanzien zoude ; ook worden daar uit fterke touwen gevlogten ; en men maakt 'er heel hel- der brandende toortzen van, door middel van de verfche fchors der takken te zaamen te rollen tot bekwaame dik- te, en dezelve dan te droogen, die zeer verligten en lang branden; dog wil men ze nog beter hebben, zo moet men de gedroogde toortzen met eenige ,.©rre "doordren- ken , of 'er van binnen gefmolten pik /Sï hars ingieten, , In aloude tijden, eer het papier efi parkement uitge-
vonden was, heeft men de binnen-bast (liber) van dee- ze boom, gelijk meede die van de lindeboom, gebruikt, om daar op te fchrijven , zo als veele Schrijvers zulks getuigen ; men maakte 'er boeken van, die zeer lang konden duuren, en waar van de naam van lïbri (boe- ken) zijnen oorfprong fchijnt te hebben; gelijk 'er nog hedendaags zodanige ftukken der oudheid, als bezondere X zeld-_ |
||||||
BER;
netjes bij' troepen, van de wijfjes afgezonden; 's moiv
gens gaan zij uit om hun kost te zoeken', en 's namiddags begeeven zij zig weder naar debosfehen, alwaar zijzom- tijds op de boomen roesten ; 's winters kruipen zij veel- tijds om de warmte te zoeken onder de fheeuw, zijnde als dan de Hermelijnen hunne gedugtlte vijanden, de- wijl deeze ze onder de fneeivw, daar zij het niet kun- nen ontkoomen, aantasten, vernielen en opvreetcn. Als eene groote bijzonderheid word door Linnjeus aange- merkt , dat deeze Vogelen, op hunne eijers zittende te broeden, geen reuk hebben. Deeze Vogel behoort tot het wild, en deszelfs vangst is dus alleen tot de Jagt- geregtigden, volgens Reglementen in de verfcheide Pro* vintien daar af zijnde , bepaalt: Hetraapen of opneemen van derzelvcr eijeren, is meede ongeoorlooft en bij geld- boeten of andere ftraffen verbooden: Zommigen vangen deezen Vogel met zekere zoort van netten, dog dit is bezwaarlijk, 't beste middel is om hem te fchieten ; en dit valt niet zeer moeijelijk, dewijl hij laag vliegt; de beste tijd om hem te betrappen, is in Februarij of Maart, zijnde dit de tijd dat zij geneigt zijn tot paaren, en dan veel onbezuisder vliegen als anders. Het vleesch van 't Berk-hoen is zeer geacht, en word
als een lekkernije op de tafels der Vorsten en Grooten voorgedient. Men bereid ze eveneens als de Patrijzen ; dat is te zeggen, de jongen worden aan het fpit gebraa- den; dog de ouden tot fricasfées, en à la daube vervaar- digt. De Berk hoenderen kunnen ook huisfelijk, zo als hoen-
deren en ander keuken-gevogclte gewend en opgevoed worden ; ten dien einde is het best, de eijeren dooreen tamme hen te Jaaten uitbroeden; zijnde de kuikens ge- woonlijk tam, dog groot wordende, zouden ze zeker- lijk wegvliegen, indien men hun de vleugels niet kor- tede; jong zijnde, kan men ze met fijn gebrooken gort voeden , vervolgens met jenever-befiën , kools-bladen , boekweit, enz. als meede met wormen vliegen, en bijna alle onkruid ; 's winters verftrekken hun de knoppen van berken-boomen tot een goed voedzel, als meede het loof van den witten populier en wilge-boom, de bladen van hoppe , ook inelk-distel, verkens-gras en paarde-Moemen ; deeze Dieren beminnen boven al tot hun drank, zui- ver water. In Zweeden heeft men met een gewenschten uitflag de proef genoomen , om dit gevogelte in het tam- me op te voeden, en behalven het gebruik van't vleesch tot een aangenaame fpijs, bezigen zij den dons en de vederen. BERLIJNS-BLAUW; ook wel Pruisfisch Blauw ge-
naarnt; is een zeer fraaije blauwe Vcrfftoffe, die door DiEPrEL in 't begin deezer eeuwe of daar omtrent, bij geval uitgevonden is, toen hij zijn Oleum Microcosmù cum, of vlugge olie uit menfche-bloed wilde bereiden. Het zelve evenaart niet alleen, maar overtreft zelfs heê kostbaare Ultramarijn, dewijl het even zo fraai en daar- enboven min kostbaar is, en zo wel tot xvater- als olic- verwe kan gebezigt worden; zijnde het in 't bijzonder ook een voornaame deugd deezer verf, dat ze in de lugt beftendig blijft; dat de meefte andere blauwe koleureil niet doen. Men vind hedendaags veele verfchillende voor- fchriften, om het Berlijns-blawv te maaken : Zie hier éene, volgens welke men het te Berlijn op de kortfte wijze vervaardigt. Neemt bij 't vuur gedroogt os/e- of koe-bloed, verfche levendige kalk-ft eenen van elk drie pond* en twintig oneen Jalpeter, mengt dit alles, grofgeftooteti zijnde, onder elkander, doet het in een fmeltkroes, en zet
|
|||||
S£ja EER.
zekteäsmheden in de Bibliothceken van groote vermoo-
rende Heeren bewaart worden : Onder anderen maakt ü$unting van een zodanig oud Huk gewag, dat in den jaare 1662 te Brusfel, door den Graaf van St. Amant, Gouverneur van Arras, voor den Keizer, voor de zom- ina van 8000 en eenige guldens gekogt is, voor deezen uit de Boekerij van den Cardinaal Mazarijn gekoomen zijnde, en waar in gefchreeven was, liet tot nog toe niet in 't ligt gegevene Werk van Marcus Cicero , de Ordimnda Republica £f ds inveniendis orationum exor- diis ; welk oud Schrift nu te JVeenen in de Keizerlijke Bibliotheek te zien is. Ook meld Tragus in zijne Hiß. Stirp. lib. 3. cap. 75. dat hij te Chur in Zwitzerland co- rrige Versfen geleezen heeft, die van Virgilius op de bast van deezen boom gefchreeven waren. In de Geneeskunde heeft deeze boom geen of weinig
gebruik; maar men zegt voor zeker, dat het zap , dat in het voorjaar uit dezelve druipt, als men zig op de ee- jie of andere wijze wond , zeer bloedzuiverende en pis- drij vende is, en inzonderheid dient tegen de fchurft en andere onzuiverheid der huid ; als meede om het graveel en de fteen af te drijven, en tegen andere gebreeken der nieren en blaas ; welk zap men in bet gebruik ook met wat beste witte wijn vermengen, en aldus gebruiken kan. Om dit zap' op te vangen en te verzamelen, zo moet men tegen de Maijtijd, wanneer deeze boom begint te bot- ten, een gatje met een boor in de ftam booren, een weinig fchuins opwaarts, waar in men een veer-pijik of ander pijpje wel fluitende fteekt, en daar onder een fles of pot zet, zo zal 'er het zap allengskens indruipen. Wil men vervolgens dit zap bewaaren, om 'er zig buiten de tijd van te bedienen, zo moet men één of meer flesfehen met enge halzen tot aan de hals toe of iets meer daar mee- de aanvullen, en dan beste witte boomolie boven opgie- ten, tot dat de fles vol is, die men dan verders wel digt fluit, op dat 'er geen lugt bij koomen kan; op welke wij- ze men niet alleen dit, maar ook allerleij ander zap uit planteneen geheel jaar lang goed kan houden, mits het zelve op een koele plaats zettende. Ten laatiten moet ik nog aanmerken, dat in die land-
Fchappen, daar veele Berke-bosfchen zijn, zig in dezelve een zekere vogel onthoud, die van de knoppen dezes booms leeft, en derhalven Berk-hoen genaarnt word. Zie deszelfs befchrijving onder zijn gemelde naam. BERK-HOEN; ook Korhoen; in 't fransch Coq de
Bruijere; in 't latijn Urogallina ; Tetrax ; (Tetrao pedi- bus hirfutis, cauda bïfurcata , remigtbus fecundariis ba- Jm verjus albis, Luw. Faun. SuecT) Is een Vogel, die omtrent de groote van een tam Hoen heeft, zijnde de Haan eenigzins grooter; is zwart violetagtig van koleur, en de Hen ros met zwarte dwarsitreepen omzet, de klei- ne flag-pennen zijn wit met bruine tippen en witte ran- den, en aan de Hen zwart of overdwars geflreept ; op ieder fchouder hebben, zo wel het mannetje als wijfje, een witte vlak ; de keel van het wijfje is wit, beide heb- ben de bek zwart en een gevorkte ftaart. Rijkelijk vind men dit wild op de moerasfige heijen in de berken- bosfehagien der noordlijke landen van Europa, voornaa- iiielijk in die gedeeltens van Engeland en Schotland, als cok in de Zwitzerjche Alpen. Weinig Berk- of Kor- hoenderen befpeurt men in onze Vereenigde Gewesten, behalven in de Meijerij yan 's Hertogenbosch ; het Over- kwartier van Gelderland, het landfehap Drenthe, bij de Bourtang, .en eenige weinige andere plaatzen, die nabij moerasfen gelegen zijn. Gewoonlijk houden zig de man- ,"' ■, . ■'-.', 1 . |
|||||
BËR,
|
||||||||||||||||||||||||||||
BEft;
|
||||||||||||||||||||||||||||
£63
|
||||||||||||||||||||||||||||
zet't in een groot fournuis, met gloeijende kooien'erom- dan bioiïst het op en fchift; uitgewerkt zijnde, zo gioc
heen , het vuur allengskens vermeerderende, tot datai- het op een doek, dan blijft het blauw daar op leggen,
les, na 2 of 3 uuren tijds, tot een masfa of klomp ge- 't welk vervolgens bekwamelijkgedroogtword. In plaats
worden is, die niet meer rookt, maar overal even gloei- van f alpeter en wijnfieen kan men dezelve quantiteit pot-
jend uitziet ; werpt deeze masfa dan bij lepels voLin twee asch neemen, die als dan vooraf moet gezuivert worden ,
emmers vol kookend water, om een loog te worden, die dog het blauw metpotasch zal zo fraai niet zijn als'tgeeri
|
||||||||||||||||||||||||||||
met Jalpeter en wijnfieen toebereid is. Om het bloed
te droogen, moet men een groote ketel hebben, en la- ten het over een klein vuur zagtjes uitdampen, het zel- ve geftadig omroerende, tot dat het tot een conßßentie |
||||||||||||||||||||||||||||
men vervolgens filtreert ; laat daar na zes pond rauwe
aluin en twintig oneen groene ijzer-vitriool in heet wa- ter fraelten, gefinolten zijnde, giet deeze Jolutie warm bij de voorige loog, ook warm zijnde, en roert 't om, |
||||||||||||||||||||||||||||
zo zal'er zig daar na een grondzinkzel, dat het begeerde is geraakt, dan kan men het dunnetjes bp een"zouder
blauw is , op de grond zetten, en ongeveer zeven of fpreiden, en laten het daar volkomen droogen tot dat agt oneen bedraagen : Van deeze verf giet men dan het het hard is, kunnende als dan zonder eenig bederf be- oogt zagtjes af, en men giet 'er fchoon water eenige maa- waard worden. Vooral moet men zorge draagen, datai len bij, or het te wasfehen en te zuiveren, deeze zig 't geen tot 't vervaardigen van dit kostbare blauw ge- telkens Ijc.cüde zetten; op 't laatfle giet men het te zaa- bruikt word, ter deegen zuiver zij, dewijl hiervan voor men door een uitgefpannen fijne doek, zo blijft de verf een groot gedeelte de goede uitflag van de bereiding af- boven op de doek, gelijk een brij of pap, die men ver- hangt. |
||||||||||||||||||||||||||||
volgens droogt en bewaart, en men zal een zeer fchoon
Berlijns blauw hebben : Maar wil men de kunst weeten , om veel meer Berlijns-blauw te verkrijgen , dat egter zo fraai als het voorige is, zo moet men neemen drie pond gedrocgt osfe-bloed, zes pond levendige kalk , twee pond roode wijnfieen , en .twintig oneen Jalpeter, dat men op de voorgemelde wijze te zaamen in 't vuur calcineert en daar van een loog maakt ; dan maakt men een folutie van vier pond aluin , en één pond groene vitriool, die men bij de voorige loog, beide warm zijnde, giet, en ver- ders handelt, als boven gezegt is: Deeze manieren, om Berlijns-blauw te maaken, zijn zeer goed ; dog wij zul- len 'er nog de volgenden bijvoegen, die op eigen onder- vinding (leunen en heerlijk blauw opleveren, andere manier om Berlijns Blâuw te maaken.
Neemt Jalpeter en wijnfieen van elks agt lood, ftampt: het in een vijzel of mortier onder een, tot dat het ter decgen fijn is; maakt dan een ijzeren pot gloeijend, en werpt bij beetjes uw ondereen gemengde Jalpeter en wijn- fieen 'er in; als wanneer het als boskruid zal branden; neemt het nog heet zijnde uit de pot, en floot het fijn: Neemt dan gcdroogt otje-bloed 13 lood , en mengt het wel ter decgen met de bovengemelde verbrande Jalpeter en wijnfieen, vooral zorge drängende dat het bloed fijn gewreeven worde ; doet dit mengzel dan in een ijzeren pot of fmeltkroes die ter deegen met een dekzelmoetge |
||||||||||||||||||||||||||||
Om Berlijns Blauw op een andere manier
te maaken. Neemt osje- of koeij e-bloed, roert hetzelve, nog warm
zijnde, ter deegen cm, op dat het nietfchifte; doet het voorts in een ketel en vervolgt met roeren, op dat het niet aanbrande; ter deegen dik gekookt zijnde, zo fnijd het in kleine flukken, en droogt die tot hard worden toe in de zon, waar na bet fijn moet gepulverizeerd wor- den , 't geen zeer gevoeglijk op een hand- of groote koffijmoolen kan gefchieden ; fijn zijnde bewaart het tot 't gebruik. Neemt dan 3 pond Jalpeter en vier pond wijn-fieen;
fcampt die elk bijzonder fijn, en zift ze vervolgens door een hairen zeef; mengt dan de wijnfieen en Jalpeter on- der malkanderen; werpt dit mcngzel bij kleine handen vol in een ijzeren pot die gij van onderen zult gloeiend gemaakt hebben, en welke pot van bovenen nauwer moet zijn als van onderen ; roert het ingeworpene geduurig met een lange ijzere fpatel om , dog draagt zorg niet met het gezigt boven de pot te Haan, en de handen wel bedekt te hebben; ook niet te veel van het ondereenge- mengde wijnfieen en Jalpeter te gelijk in de pot te doen, dewijl de vlam te hevig zoude worden, en ligtelijk een ongeluk veroorzaken : Alles ter deegen verbrand zijnde, fchept men met een ijzeren lepel het terug geblevene uit de ijzeren pot, en laat het koud worden ; waar na men |
||||||||||||||||||||||||||||
floten worden, en rondsomme ajfle..de openingen met het in een aarden pot doet, en wel zorge draagt dat het
klei waar onder zand gemengt, blefmeert worden ; zet dit op een drooge plaats ftaat en wel gefloten zij, dewijl vervolgens in een hitzig vuur, kn laat het daar inné zo de mihfte vegtigheid, het zoude doen fmelten, en j.11 lang «aan tot dat het geheel gloeiend is, als wanneer men water veranderen. net uit t yuur moet neemen; 'koud geworden zijnde, zö - Vcorts moet men twee ketels van koper of blik hebber»,
doet men t geen in de kroes/of pot is in twee a drie kan- voorzien rhët dekzels en tuiten, even als aan een koffij- nen water, en laat't een quartier lang in een ketel kooken, kan: Deze ketels moeten zo groot zijn, dat ze twee ern- eut nat vervolgens door een doek laatendeloopen om het mers water kunnea bevatten, en aan ieder een merk om |
||||||||||||||||||||||||||||
in een houten vat dat wèfzuiver en fchoon is, alleen
moet bewaaat worden. Neemt dan 3 lood kope,--md, brand het tot dat 't' ge-
neet rood is ; en giet 'q,- omtrent drie mengelen water OP, roert het ter deegen om, laat het dan wel zinken', cn giet er het water Öoor een doek klaar af, bewaard dit mede alleen. |
ze van malkanderen ie kunnen onderfcheiden. Nog een
derde ketel op de zelfde wijze gemaakt, dog veel klein-
der, en de hoeveelheid van een halve emmer vogt kun- nende bevatten : Een of twee groote fmeltkroezen met hunne dekzels, zo als de zilver-fmeeden gebruiken : Vier chasfinetten of raamtjes van twee voet in 't vierkant, met grof en teffens digt linnen bekleed ; moetende het |
|||||||||||||||||||||||||||
». . , linnen hier niet al? gewoonlijk om gefpannen worden,
lcanri vcrvo'Sens ce,jJ half pond aluin fmelten in twee maar in 't midden als een zak hangen : Drie van deza
'er bpMWater' gefin0^eiVzÜude en. nog warm, zo doet raamtjes worden gebruikt om de loogen te filtreeren, eiiive:-r ,oper'rO0(*"watJEr hij, giet .het dan in een wel ge- en het .vierde om 't blauw te ontfangen. e JAyert houten vat, ça doet 'er uw bloed-lc-oge bij; Dit alles in gereedheid hebbende, zo neemt twee pond X 2 van
|
||||||||||||||||||||||||||||
j6> BER.
van het berei.1 wijnfleen-zout, en twee pond fijn gemaa-
len of gepulverifeerd osfe?i-bhed; mengt dit in een vij- zel ter deegen onder malkanderen, waar na het in een der voorfchrevene fmelt-kroefen moet gedaan worden, die ten minsten een derde part grooter moet zijn, als het geen 'er in gedaan word ; legt dan het dekzel op de kroes, en zet hem op twee of drie tichel-iteenen, zodanig dat hij van onderen lugt hebbe ; legt 'er dan houts-koolen van alle kanten om en op, en vormt'er voorts een muur van losfe tichel-iteenen, op de wijze als een oven om; fteekt dan de houts-koolen aan alle kanten in brand, zo zal de kroes langzamerhand beginnen te gloeijen, en de ftof die dezelve behelst in een gloeijende kool verwande- len : Wanneer men denkt dat de ftoffe ten eenemaalen gecalcineert is, 't geen gewoonliik in de tijd van vijf kwartiers-uur gefchied, moet men met een vuur-tang het dekzel van de kroes ligten, en de ftoffe met een lange ijzeren fpatel omroeren; gaat 'er nog rook-of vlam uit op, moet hij wederom toegedekt worden, en nog zo lang in 't vuur blijven tot dat geen van beiden meerbefpeurt word ; als. dan neemt men de kroes uit het vuur, en giet de daar in zijnde ftoffe in een ijzeren vijzel enftoot dezelve tot gruis. Onderwijlen dat de fmeltkroes in het vuur ftaat, hangt men de beide groote ketels met water op 't vuur : Gelijk rede gezegt is, moeten ze vooral ge- merkt worden om ze te kunnen onderfcheiden : Zo dra het water aan de kook is, doet men in de eene ketel vier pond beste aluin ; ^allengskens dezelve bij Hukken 'er in werpende, dewijl zulks op eenmaal gefchiedendc, het water zoude doen overloopen. In de andere ketel doet men met een ijzeren lepel de gecalculeerde en in de vijzel geftootene ftof. Dit zo wel als de aluin laat men dus een uur lang zagtjes kooken. De derde of klei- ne ketel moet onderwijlen ook over het vuur hangen , en op vijf of zes vinger-breed na met water gevult zijn ; het zelve aan de kook zijnde, moet 'er twaalf oneen roomfche vitriool 'm gedaan worden; dog dit niet hebben- de , kan men in deszelfs plaats groene berg-zwavel nee- men ; dog als dan zal het blauw op lange na zo fraaij niet worden : Laat dit fchraag drie kwartiers-uur koo- ken , en filtreert het dan door een van de voorfchreeven raamtjes ; waar na het in de ketel bij de aluin gedaan word, moetende dan te zamen nog een kwartiers-uur kooken. De beide loogen dus een uur gekookt hebben- de , neemt men de beide ketels van 't vuur, en laat de 'bloed-looge zo dikwils door eene der raamtjes filtree- ren, dat dezelve ten eenemaalen helder en klaar zij: Onderwijlen dai dit gefchied moet men de keetel ter deegen laaten zuiveren en fchuuren, waar na de gefil- treerde Moed-hoge 'er weder in gedaan word. De Aluin- loog Iaat men insgelijks -eens door een der doek-raamtjes loopen, en doet die ook weder in de ketel, na dat de- zelve mede ter deegen gerefcigt is; als dan worden de beide ketels weder over het vuur gehangen, en de loo- gen kookende heet gemaakt ; intusfehen moet men een fchoone tobbe of kuip gereed hebben en twee menfehen , moeten elk eene ketel van 't vuur neemen, ende loogen te gelijk zagtjes en egaal in de tobbe gieten ; terwijl een derde het zelve geduurig met een ftokje omroert, om te beletten dat het door 't opbruisfehen en fchuimen, niet toe de. tobbe uitloope : Wanneer nu de loogen geheel in de tobbe zijn, en ter deegen onder een geroert, moet men het dus drie uuren lang in de tobbe laaten flaan uitwerken ; waar na men het zagtjes door eene der vier gemelde linne raamtjes dat nog niet gebruikt is, laat, |
BER»
loopen, en het water dat 'er af lekt in. een groote kom
die ter deegen zuiver is, ontfangt. De kom ten naaften bij vol zijnde, giet men dat water wederom door het raamt, en vervolgt hier mede zo lang, tot dat het water 'er ten naasten bij fchoon en zuiver doorlekt; op deze wijze ontfangt men al het blauw op 't raamt, zonder dat 'er iets verlooren gaat : .Vervolgens moet men dit opgevangene blauw in een tobbe met fchoon regen-water doen, het zelve ter deegen met een Hokje door het wa- ter roeren en vervolgens laaten zinken; wel gezonken zijnde, decanteert men het water, of't geen nog beter is, moet 'er een kraan een duim van de bodem af in de tobbe zitten, waar door men het water kan aftappen: Men giet 'er als dan voor de tweede maal fchoon regen- water op, roert het op voorfchrevene wijze weder om, en gezakt zijnde, word het water insgelijks weder afge- tapt ; dit herhaalt men tot tien maaien toe ; waar na het blauw uit de tobbe word genoomen, en door een fijne zeef gegooten; voorts op een tamelijk fijn linnen raamt gedaan, daar men het volkomen laat uitlekken, als dan vormt zig het blauw tot een dikke deeg; dit deeg legt men voorts aan kleine brokjes op fchoon papier buiten de zon op een wanne plaats daar geen ftof kan bij koomen, ta droogen ; en men verkrijgt dus heerlijk Berlijns- blauw. Wil men dit blauw in menigte maaken, en 'er eens
Fabrijk van oprichten ; zo dient men een bekwaam labo- ratorium of werkplaats daar toe te laaten vervaardigen; waar' in voor eerst twee fteencn fornuizen moeten ge- metzelt worden, elk met zijn koperen ketel, voorzien met houten dekzcls ; op dezelfde wijze toegeftelt als in de brouwerijen ; dog niet grooter zijnde als van twee vademen in den omtrek : Deze ketels dienen tot het kooken der bloed- en aluin-kogen. Een derde ketel, dog drie parten kleinder als de twee anderen , moet 'er zijn tot het zieden van de vitriool : Voorts moet men nog twee andere ketels hebben om de loogen op te warmen, dewijl het te veel omflag zoude zijn om de twee gcmetzelde ketels ieder keer fchoon te maaken : Alle deze ketels moeten aan de bodems met fuffifante kraancn voorzien zijn, om 'er gemakkelijk de loogen uit te kunnen tap pen : Voorts is men in plaats van fmelt-kroefen, twee groote ijzeren potten met gelijke dekzels nodig, om het bloed enz. te calcineeren : Mede word 'er een oven ver- eischt, van onderen met een ijzeren rooster, en van bovenen met een fchoorfteentje voorzien ; den oven dient zo ruim te zijn, dat men tusfehen en rondsomen boven op de ijzeren potten hckitskoolen kan leggen, om ze ter deegen door en door te kunnen laaten gloeijen; daar worden mede verfcheide.ne tobben en raamtens vereischt, om de loogen te fi!treeren\, het blauw te wasfehen, op te vangen enz. Voor het overige moet men in alle op- zigten dezelfde behandeling' waarneemen, die hier voo- ren geleert is. ' Om Berlijns Blauw idt ijzer te maaken.
Door herhaalde proefneemiAgen heeft men ontdekt."
dat dit fraaije blauw eigentlijk' zijnen oorfpronk heeft uit de ijzer-deeltjes die in het bi'qed gevonden worden; zie hier de manier om het zelve uit ijzer in plaats van bloed te bereiden. Neemt twee oneen zuiver ijzer-vijlzel dat bij herhaling
in water is afgewasfehen ; maakt dit met het in een kroes
te branden , en op een marmer-ftèen fijn te wrijven tot
een pntastbaar poeder; do,ét hier bij 12 oneen f alpeter,
j ' ■ eet»
|
|||||
BER. 165
|
||||||||||||
BER.
|
||||||||||||
een once ruwe zwavel en een once (lof van houtskoolen ;
Iaat het te zarnen in een kroes fmelten en zo lange bran- den , dat 't geen rook meer van zig geeft; koud gewor- den zijnde, zo ontbind het in heet water: Neemt dan een fmeltzel van aluin en ijzer-vitriool of koperrood, giet dat bij uw ijzer loog, zo zal het ogenblikkelijk be- ginnen te bruisfchen, en het blauw zal na de grond zinken ; waar mede verders op dezelfde wijze word ge- handelt als hier boven gczegt is. Dit blauw uit ijzer be- reid , heeft in alle opzigten dezelfde hoedanigheden als dat geene 't welk uit bloed word vervaardigt : Zo wel als dit laatfte wederftaat het alle zuuren , (uitgezonden pekel, die zo wel de eene als de andere ogenblikkelijk doet geel worden), en is voort bedendig in de lucht. Men kan insgelijks uit becnen , hoornen en hairen ,
zo wel van menfehen als dieren, Berlijns-blauw ver- vaardigen; dat geenzints minder fraaij is dan dat met bloed is bereid. BERLIJNS-GROEN; is een compofitie van Berlijns-
llauw en Schijt-geel; 't geen men op de volgende wijze bereid. Neemt twaalf oneen Berlijns blauw dat versch gemaakt, vloeijende, en nog tot brij of pap is; voegt hier bij vier oneen fchijt-geel ; vrijft het ter deegen on- der malkanderen op een deen, en legt het zo als bij 't maaken van Berlijns blauw geleerd is , aan kleine klompjes op zuiver papier, buiten de zon te droogen, op een plaats daar geen ftof kan bij koomen ; op deze wijze zal men een zeer fraaije groene verf-ftofFe be- koomen. Wil men hier een helder en fraaij groen van maaken , om huizen of iets anders mede te verwen of te fchilderen ; zo heeft men het groen maar met olie op de fteen te wrijven , en 'er zo veel wit onder te mengen als men goed vind, is een beftendigs en fraaije koleur. Wil men het in tegendeel donker en bruinagtig heb- ben, zo doet 'er een dedfniatte en een half deel zwa- vel-bloemen bij. BERMTJE; ook G'mendling ; Groundel; Smcrling;
in 't latijn Barbatula ; (Cobitis cirris orisfex, capite iner- mi compresfo, Linn. Sijfi. Nat.) Een Vischie, bchoo- rende onder het geilagt der Meir-flc.ngen, en word me- nigvuldig in de meeste rivieren van Europa gevonden; gemeenlijk heeft het de lengte van vier a vijf duimen , en de dikte van een vinger. In maakzel en koleur zweemt dit visebje veel na de eigentlijke Rivier-grondel; dog het is veel kleinder, en glad en glibberig, heeft fchubben bijkans zo groot als die van de Baar/en : üe koleur van deeze visch is vuil geel ; zijnde de kop, rug, ftaart en vinnen met zwartagtige vlekken bezet ; de oogen zijn klein met geele ringen omboord: Dit visebje teelt gewoonlijk in de maand April. Zij worden in aalkorven, fuiken en andere netten, dog die heel fijn moeten zijn, gevangen: Hetvleesch van dit visebje word bij veclen als zeer lekker en aangenaam gehouden; ge- woonlijk bakt men ze in de pan , op de wijze van fpie- ring en kleine.baars, en eet dezelve met een faus van citroen-fap, kappers enz. BERMUDIANA, (Sifijrinchiwn cauls foliisque anti-
pitibus, Linn. Spec. Plant.) Dit is een gewas met gras- agtige bladen en blauwe regeimaatige bloemen, dat na- tuurlijk in Virginien, en ook in de Bermudes Eilanden groeit, waar van het zijn raam heeft. BERNAGIE, of Borrage, ook breedbladige Osfetong
genaamt, in 't latijn Bona go, (Borrago foliis omnibus alternis, calijcibits patenta-::s, Linn. Spec. Plant.) Dit eenjaarig gewas groeit hedendaags in Europa, op veel |
plaatzen in 't wild door het verftrooide zaad; maar heeft
ijn afkomst uit Sijrien, daar 't zaad eerst van daan ge- koomen is. Het is een bekend kruid, met lange breede n ruwe bladen en fraaije blauwe kleine bloemen. Men aait hst jaarlijks in de medicijn- en' moes-tuinen op bed- den, willende in allerlei] goede losfe gronden niet be- zwaarlijk groeijen, en heeft verder weinig cultuur noo- dig; ook koomt het dikwils jaarlijks van zelfs op, daar het eens gezaait is. Dit kruid heeft zijn gebruik in de Geneeskunde, want
de bladen en inzonderheid de bloemen zijn hart- engeest- verderkende, en worden zeer gepreezen voor hijpocon- driake en melancolijke menfehen : Men trekt de bloemen tot dien einde als thee, dog beter is 't, dezelve op wijn of bier te laaten trekken, of men maakt 'er een drooge conj'erf van. In de Apotheeken word 'er ook een nuttig water uit dit bloeijende kruid gedistilleert, en de bloe- men zijn een van de zogenaamde vier hartßerkende bloe- men. De bladen van dit kruid kan men ook zeer ge- voeglijk in de keuken in groen moes gebruiken; en van de bloemen bedient men zig in de zomer als een toekruid bij kropfalaad. Hoe men de conferf van de bloemen maakt, kan men onder 't Articul van dien naam nazien. BERNAGIE (BASTERT) , zie OMPHALOIDES. BERNIOLVE , zie EJNDVÜGELS en SCHEL- PEN. BEROERTE; Geraaktheid ; in 't latijn Apoplexia,
ook Morbus Attonitus; Gutta; Sideratio enz. genaamt; is eene foelie ophouding van alle bcweegingen der zin- tuigen en dus eene berooving en verlies, van de dier- lijk?, natuurlijke en levenskragten. Zonder tegenfpraak is het de hcvigfle en gevaarlijk-
fte van alle de ziektens , dewijl ze in een ogenblik alle gevoel en beweeging beneemt, en niet zelden ogen- blikkelijk de dood veroorzaakt. Men verdeelt deeze ziekte in dodelijke en onftof-
felijke. Stoffelijk is ze, als ze veroorzaakt word door- het bloed of (lijm, of dus genaamde zwarte gal, of door winden, of door overlopende gal ; dog de eerstgenoem- de oorzaaken zijn wel de gemeende , en de anderen val- len zeldzaamcr voor. Het beledigde deel zijn dehersfe- ncn, uit welke de zenuwen haren oorfpronk hebben, en de doorftraaling van het zenuw-zap, tot het gevoel en beweging der leden nodig, belet word. OnftofFelijk is ze, als de vaten der levens-geesten
door eene andere inwendige gefteltheid dusdanig verdopt zijn, dat ze in haren omloop gefluit worden, ofte niet naar het hart kunnen toevloeijen; ofte als de bloed- of flag-aderen der hersfenen zodanig verftopt en opgefpan- nen zijn, dat zij de hersfenen drukkende, deze doordra- ling der zogenaamde levens-geesten of zenuw-zappen dut- te;!, zo dat de oorfprong van deze in het hart gedelt word. Verder word de Beroerte verdeelt in zwaare, klei-
ne en middelmatige. In de zwaarfte voelt men altoos geen pols, ziet geene ademhaaling, bemerkt geen ge- voel nog eenige beweeging. In de kleine is de ademhaaling kort en zagt, de pols
heel zwak , en het voedzel word gemakkelijk doorge- zwolgen. In de middelmatige is de ademhaaling bezwaart en
afgebroken , en de lijder fnorkt als iemand die in ee- nen diepen flaap ligt; dog de ronking is dikwils zo he- vig als of hij verdikken wilde, en van de groote pers- ßng dei (pieren van de borst, komt 'er fcliuim uit |
|||||||||||
X 3 den
■ ' \-■■'■■■■'■ ■ ..,:-' :
|
||||||||||||
BER.
|
|||||||||||
BER.
|
|||||||||||
IÖÖ
|
|||||||||||
den mond; en al wat men ingeeft, komt ter neus we-
der uit. De voorboden van Beroerte zijneen fchielijke en zwaa-
rehoofdpijn, opzwelling der aderen aan de keel, flikke- rende of fchemerende oogen, koude handen en voeten, met klappertanden en trekking door alle leden des lig haams, groenagtig of zwartagtig water, en het geen zig daar in op de grond zet als ftuivend meel. Als de zwaarfte Beroerte iemand overvalt , is zij zo
hevig dat hij ter neder flort, zonder het te voren te merken, en aanftonds den geest geeft. Maar als men in de kleine Beroerte- flaat te ver-
vallen , begint men in 't gemeen een groote gil of fchreeuw te geeven , en daar op volgen diepe zuchten , als of men flond te flikken; en dan is men aanftonds weg, zonder gevoel of beweeging, vervolgens komt het bruisch voor den mond. De tekens van de Moedige, of uit het bloed ontftaan-
de Beroerte, (apoplexia fanguinea), zijn; een rood aan- gezigt en oogen , dewelke allengskens door het afneemen der natuurlijke warmte, in eene groenagtige en daar na zwarte koleur veranderen ; ook zijn de aderen onder de tong en die van de keel en 't voorhooft gefpanncn. Deze zoort komt de menfehen meest over, als zij ver- zuimt hebben zig te doen aderlaten op den tijd die ze gewoon waren; en te meer, zo ze ondertusfehen veele al te voedzaame en te veel bloedmaakcnde kost gegeetcn hebben. De tekens van de flijmerige Beroerte zijn eene witte
of bleeke koleur, druipende leep-oogen, een altijd fnot- terige neus, zo dat ze zig geduurig moeten fnuiten, en insgelijks veel fpuwen, altijd flaapen, een lui leeven leiden, en veel vogtige kost eeten; veele hebben een dik en zwaar hooft, eenen korten hals, en zijn onder- hevig aan flauwtens, die hen dikwils overkomen. De Beroerte die van eene verzweering in de hersfenen
komt, voert met zig het toeval van eene fterke geduu- rige koorts, zonder eenige tusfehenpoozing, en daar men zelden van opkomt. De oude luiden , die veel aan draaijingen of duize-
lingen onderhevig zijn, flcrven in 't gemeen aan eene Beroerte. Als het water van den lijder in de Beroerte heel
ïood is, is zulks gewoonlijk een doodelijk teeken. De kinderen , welke onder de zeven jaaren zijn, en
door de Beroerte aangetast worden, fierven zelden daar- aan ; alzo hare warmte in 't gemeen fterk genoeg bevon- den word om de flijin te verteeren, waar van ze ver- oorzaakt word.. Van de zeven tot veertig jaaren zijn de menfehen wei-
nig aan Beroertens onderhevig ; maar van veertig tot zestig zijn 'er veele aan onderworpen. Ook flaat aan te merken, dat 'er verfcheidc uiterlijke
toevallen zijn, die de Beroerte kunnen veroorzaaken ; bij voorbeeld de dampen van eenig metaal, die van doo- ve kooien, als mede overdaad in wijn, brandewijn, bier of andere fterke dranken, ofte ook eene buitenfpoorige blij'dfchap, een onverwagte droevige tijding, fchielijke ichrik , of geweldige gramfchap. Middelen voor de Beroerte.
Om zig te wagten voor de Beroerte van bloedrijkheid
«roortkomende, moet men zig drie of vier maal in 't jaar
•doen aderlaten, bij 't vernieuwen van de maan, (op
-$:s!3se omftandigheid anderen echter niet letten, om dat
|
|||||||||||
de ondervinding leert, dat de maan-wisfeling weinigvcr-
fchil in het aderlaten maakt); dog men kan het wel meer dan vier maal in 't jaar doen, als men bevind dat het. bloed de overhand krijgt. Die geenen , wien de fpeen- of andere gewoone bloedvloeijing geftremt is, moeten zig zo dikwils op den voet doen laaten , als zij 'er vcr- ligting van bevinden, en zullen eene buikzuivering nee- men , het zij van manna, of purgeerende fijooop van roe- zen , of pillen van aloë, oïvmangelica, die ze's avonds voor den eeten, of bij het flaapen gaan ncemen, en do maat of gewigt daar van verzwaaren of verminderen, naar hunne natuur hard of zagt is om te bcweegen. Daar bij moeten ze egter geene andere dan lugtige kost ge- bruiken, die weinig voedzel in heeft en weinig bloed maakt : Vooral niet te veel, of geen zwaaren wijn drin- ken , zonder dezelve met water te vermengen ; want het is aanmerklijk, dat die welke in die zoort van Beroer- te vervallen, zelden daar van opkomen; daarom, is het goed, dat men ze voorkoome. Die van de flijmerige Beroerte gedreigt worden, moe-
ten dikwils vasten, ook niet anders dan fpijze van wei- nig voedzel eeten, en eerder dat gebraaden, dan dat gezoden is ; zij mogen wel een maatig glas wijn drinken, dog de witte zal haar wel zo dienstig zijn als de roode. Zij moeten zig fterk beweegen, weinig flaapen. en om kort te gaan, zij moeten alles doen, wat wij inde hooft- pijn van kouden flijm ontftaande , voorgefchreevcn heb- ben. Aan de Melancholijken moet men eene tegenftrijdige
lecvenswijze voorfchrijven, dan aan de voorgaande ; men moet ze drie of vier maaien in 't jaar doen aderla- ten en insgelijks purgeeren, met fené-bladeren, rhabar- ber. of agaricus , gelijk voorgefchrceven is in de hooft- pijn, ontftaande uit melancholie (of zwarte gal.) Aangaande de geene die de Beroerte gekrecgen hebben,
door den damp van eenig metaal of kooien, of door te veel most te drinken ; deze behoeft men niet te doen laa- ten, men zal hen maar drie of vier leepels brandewijn doen inneemen, en hen het hooft, de ooren endeflaap van 't hooft daarmede ftrijken ; en hen wat poeijer van betonii in de neus blaazen, of van katte-kruid, peper of gember; ook mag men hen wel een braak-middel gee- ven. Twee of drie uuren daar na, mag men hen een glas wijn te drinken geeven , daar men wat note* muskaat, kaneel en zuiker in te trekken heeft gezet. - Als de Beroerte komt van de overdaad van wijn of
anderen drank, zo is het gereedfte middel de braaking, en dat men de Patient dikwils foepen geeft daar veel zuu- ringtfaïade fporcelein , zuur druiven-nat, limoen-, citroen-» of oranje-zap in gedaan is ; of men laat hem cider drinken , of limonade- oïgerfte-water , of fchoon pomp-water, daar men vier of vijf druppels geeft van zwavel in gedropen heeft, of geest van vitriool, of een-vierde loots gezui- verde wijn-fteen , (cremor taitarï), tot een poeijer ge« maakt. - • Indien de Beroerte van overmatige blij'dfchap ontftaat,
of van een fchielijke droevige boodfchap, of van gram- fchap en dicrgelljke toevallen, zal men deze te hulp ko- men naar maate van den ouderdom, temperament en onderfchcid der kunne, het zij door de aderlaating op den arm of voet, of eenig hartfterkend middel, als the- riaak , rosfoli, conferf van'hij ac int en, Spaanjche wijn, en door eene wijze voorzorg van ze op een anderen tijd voor te komen. |
|||||||||||
BER-
|
|||||||||
BER. 167
|
|||||||||
Die van een hevige Beroerte worden aangetast, fter-
ven veeltijds in het nedervallen. Maar de geene die in een kleine of-middelmatige Be-
roerte vallen, moet men op een doel zetten, en het hooft zo hoog overeind houden als men kan, dan wat zout ui den mond doen , ter zelver tijd de aderen aan beide ar- men openen, verder een Spaanfche vlieg agter elk oor leggen, maar geene koppen zetten, om dat zii de adem- haaling benaauwen ; men kan hen ook een klifleer zetten, van eenafkookzel van falie, betonie, majoraan, wijnruit, duizend-gulde-kruid, en een hand vol witte nies-wortel, in elke klisteer doet men fmclten één once benediclum; twee oneen mercurialen honing, en zo veel braak-wijn, (yinum émeticum.) Ofte in plaats van alle deze kruiden kan men een lood
fenébladen kooken, een lood agaricus, met een half Jood coloquinten, en als ze opgekookt zijn, daar in doen fmclten een half lood aloë, twee lood gemeen zout, of een half lood ammoniac-zout, oifalgemmœ, meteen half lood osfen-gal, als die te krijgen is ; zoniet, neemt men een bekwaam zout in derzelver plaats. Neemt poeijer van aloë, poeijer van zwarte en witte nies-wortel, van elks een half vierendeel-loots, poeijer van coloquinten , vijf of zes grein, en mengt de voornoemde pocijers met twee oneen wel gekooktcn honing. Heeft men de gezeg- de middelen zo vaardig niet bij de hand , men mag in die tusfehentijd vast klisteeren geeven van pis, met twee of drie lood gemeen zout, daar en boven kan men 'er ook wat van doen inneemen met een weinig olie. Nog kan men op den buik leggen een weinig poei-
jer van witte nies-wortel met wat honing gemengt. Men moet het hair van het hooft affcheeren en het met
een fervet wrijven, die men indoopt in een kookzel van falie , laurier, rosmarijn, thijm en wijnruit. De- ze kruiden mogen droog of groen zijn , het is even- veel. Insgelijks moet men wat van dit kookzel zien in de
neus te krijgen, zo rïiet , wat poeijer van ciclamen, dat is wortel van verkens-brood, of pijrethrum, anders ber- tram genaamt, of nieskruid, of peper, of de neusgaten wrijven met Herken brandewijn, daar wat mostert-Zadd in gewreeven is. Terwijl men deze middelen in 't werk fielt, moet men
twee oneen braak-wijn ingeevcn, ofte vijf of zes grein Tartarus emetkus , of" agt grein gebranden vitriool met een paar lepels vleeschnat gemengt. De ondervinding heeft geleert, dat als men eeneboe-
te vuur- of beddepan digt over 't hooft van den lijder houd, zo dat de hairen daar van fchroéijen, zulks van eene wonderlijke uitwerking is ; ofte op de kruin van 't hooft een Afgezet, midden op denaadvan'tbekkeneelj is bijna van dezelve uitwerking. Daarenboven kan men de braaking bevorderen met
een half glas zap van porcelein, of kookzel van radijzen, met anderhalf vierdendeel loot zout daar bij te doen, ofte een veder in lijn-olie of leïiën-oUe te ftrijken , en die in den hals te fteeken. Zo de lijder na het gebruik van alle deze middelen
niet aan 't niezen raakt, en geduurig afgaat, zo is het een teken dat hij 'er zeer bezwäarfük van zal opko- men. Ander middel voor dit kwaad.
Neemt zeven of agt druppels esfentie van rosmarijn ia een glas goeden wijn. |
|||||||||
Let, dat de zieke moet overeind zitten, en dat men
hem de maag moet wrijven, om het middel wel te doen doordringen: gehikt het in de eerfte reis niet, het zal in de tweede niet misfen. Ander middel teegen de Beroerte.
Doet een goede hand vol zout fmelten in een glas
azijn, als het gefmolten is, zo laat het door een doek loopen, om de onreinigheid daar af te krijgen ,• Iaat de zieke dezen azijn in een, twee of drie reizen inneemen, zo zal hij kort daar na overgeeven, en een weinig tot zig zclven komen. Eene pooze na de braaking moet men hem doen laaten, het een of ander purgeerend klideer zetten, endoor allerhande middelen tragten om hem het flaapen te beletten, tot dat hij zig gantfchelijk afgemat en verzwakt bevind en de koorts krijgt. Deze bewee- ging moet men hervatten als de koorts ophoud , invoe- gen hij de koorts ten minden vierentwintig uuren bebbe zonder te flaapen, waar na men hem in rust mag laaten, om te kunnen flaapen. Als het toeval grooten haast vereischt, moet men den
patient de tanden met een lepel opbrceken, hem den mond vol grof zout floppen , en ten eerden doen ader- laaten. Zo dra de lijder het zout gevoelt, werpt hij een menigte taaije (lijm uit, die het zout hem in den mond trekt, en 't welk hem door zijne prikkeling wak- ker maakt. Ander middel.
Eau de la Reine, van een vierdendeel loot, tot een half loot toe genomen, ofte overgehaalde brandewijn, van een vierdendeel loot tot drie vierdendeel toe, ver- licht mede veel. Insgelijks de braak-wijn van een hal- ve once tot twee en een halve toe; ofte tartarus etne- ticus folubilis, van vier tot vijftien grein. Nog voor 't zelfde.
Geef wat esfentie van rosmarijn en brandewijn, een half roemertje van elks ; (of liever maar tien of twaalf druppels extraÇl van rosmarijn met een heelen lepel overgehaalde brandewijn) ; geef vervolgens een braak-mid- del in zalij-water of eenig ander gevoeglijk vogt ; zo 'er eene koorts op volgt, is het een goed teeken; men kan het braak-middel twee of drie maaien herhaalen, en men mag ook wel het derkde zweet-middel in een halve maat falij-water geeven , om de lammigbeid voor te komen, en dan moet men den patient wel toe- dekken. Een ander.
Insgelijks is de geest van falie' een goed middel voor
deze kwaal, en het hooft te koppen is mede zeer dienstig. Ais mede een pik-pleifler over het gantfche hooftge-
Iegt, zo dat het zelfs de ooren mede bedekt, is ook wonderbaarlijk goed. Insgelijks, trekt tabak met geest van wijn, en geeft
'er drie lood van met gemeene rozen-honing aan den zieken , hij zal eene kragt van water en (lijm los- kn , vn geneezen ; maar men moet dit twee of drla maal herhaalen, \Om. zig te lewaarm voor de Beroerte, als men
daarmeede gedreigt word. Vult een dun en lijn linnen doekje met gemeen zout; . wind
|
|||||||||
I
148 BER. «
wind den hals daarmeede eer gij te bedde gaat, en doet
zulks alle avonden. Ander middel om zig te bewaaren.
Neemt drie grootc vijgen heel klein gehakt, doet 'er
witte most aart bij, en het zaad van kattekruid van elks twee leepels, mengt alles zamcn in een vijzel, met ee- nen lepel vol van 't een of ander gedistilleert water, lavendel, leliën van den dale , en een halve once vio- len-zap. Daar van neemt men alle morgens de groote van één okker-iwot. Het aanhoudende gebruik van elixir proprietatis ge-
neest de beroerte, lammigheid en uitteering. Dog die met bloedvloeiingen gekwelt zijn , können deze elixer niet wel verdraagen, alzo het langduurig gebruik der- zelve de fpeen verwekt. Ander middel om de Beroerte voor te komen.
Neemt een pint witte wijn, brandewijn , een half pint verfche melisfe in Junij opgedaan , hakt 'er drie hand vol van kort, drooge citroen-fchil tot een poeijer gemaakt een once; kruidnagelen, kaneel, elks een half once ; al- les geftooten en vier en twintig uuren laaten trekken; dan overgehaalt door een koelvat, en 'er. maar een half pint van getrokken ; als iemand dan het hooft zwaar word, eenen lepel vol daar van genomen. IVog een beproeft middel tegens de Beroerte.
Neemt één ons beste bevergeil (castursu'ii), fnijd die
klein ; anderhalf once fijn geftooten wit mostert-zaad ; een hand vol drooge lavendel-bloemen tusfeben de handen gewreeven ; een half mengelen beste witte brandewijn ; doet dit te zamcn in een fles die twee mengelen kan houden, en Iaat het drie dagen in de heete zon, of an- ders in .broeijende paardemest liaan te trekken; giet 'er dan nog bij een half mengelen linde-bloeizel, even zo veel lavendel-water, laat het dus na dat de fles ter deer gen is omgefchud, wederom tien a twaalf dagen op voorfchreeven wijze trekken; na verloop van welken tijd men 'er aanflonds gebruik van kan maaken, en het zelve wel twintig jaaren en langer bewaaren, mits men zorge draagt, dat de fles wel gefloten blij ve ; men kan het ook, getrokken zijnde, door een doek persfen om van de uitgetrokkene kruiden te fcheiden , en daar na gefikreert zijnde in een zuivere fles doen; dit is beter als het op de kruiden te laten ftaan. Wanneer iemand aan beroertens onderhevig, zig eenigzints ontfteld be- vind , waar uit hij gist dat dit ongemak zoude kunnen gebooren worden, gebruikt hij 'er 's morgens nugteren, en 's avonds een uur na den eeten, twee leepels vol van, en vervolgt hier eenige weeken mede, de dofis verminderende naar mate hij beterfchap gevoelt. Iemand fchielijk door een Beroerte wordende overvallen, moet .Jiij 'er .aanflonds drie lepels vol van inneemen, en van twee tot twee uuren weder een lepel vol; hier mede aan- houdende tot dat men beterfchap gevoelt, en dan ge- duurende eenigen tijd het 's morgens en 's avonds ge- .bruiken. Het is mede een uitneemend middel voor .vrouws-perzoonen die met de moeder-plaag gekwelt -zijn ; wanneer zij voelen dat zulks hun aankomt, moe- ten zij hier maar een leepel vol op ftaande voet van inneemen, en zij zullen een goede uitwerking gewaar .worden. '■ ^BERTRAM ; JBçrtrams-wortel ; in 't latijn PijretJirim ,•
|
||||||
BER. BES.
Pijrethrum flore bellidis, {Anthémis caulibus fimplicibus
unifloris decumbentibus , foliis pinnato-multifidis, Linn. Spec. Plantar.) Dit langleevend Kruid-gewas heeft fijne bladen, naar de Camille gelijkende, en ook diergelijkö gefterde , dog grootcr bloemen, die geel of wit zijn; het zelve groeit natuurlijk in 't wild in verfcheiderhande waerelds-deelen en landfehappen, als in Africa, Afia, Europa, en in dit laatfte deel voornaamelijk in Candien, Apulien, Boheemen, Umringen', Hes/en, en elders meer; dog de wortel word in de warme gewesten veel dikker en langer dan in de koudere; hoewel zommigc twijffelen, of de Eitfopifchecn die van de andere waereldsdeclen wel een en dezelfde zoort zijn : Men kweekt ze in Neder- en Hoog-Duitschland en elders ook wel in de hoven : bemin- nende dezelve liefst een goede losfe zandagtige warme grond, en word door fcheuring of deeling der wortel of woitel-fpruiten in het voorjaar ligtelijk voortgezet. Gebruik. In de Geneeskunde word alleen de wortel
gebruikt en in de Apothcekenbewaart, die van natuuren heel heet en op de tong brandende is; maar hier "door heeft ze een infnijdendc, doordringende en losmaakende kragt; weshalven ze inwendig zeer dienftig is , om de taaije flijmen der borst en long los te maaken en af te voeren, en de koude maag en moeder teverftevken; men gebruikt tot dien einde gevoeglijk de fijn gepoeijerde wortel met honing tot een flikking gemengt; of de gecon- fijte wortel: Uitwendig is ze dienstig, in de mond ge- kauwt wordende, tegen tandpijn en koude zinkingen des hoofds, om dat ze de kwaade of overvloedige vogten en flijmen uit het hoofd trekt, die veeltijds de oorzaak van tand- en hoofdpijnen, dikke wangen, en andere zwaar- der ongemakken zijn; om welke redenen dit gebruik ook dienftig is voor de geene, die in gevaar zijn van beroert te worden, als meede tegen de vallende ziekte; ook is ze aldus gebruikt, zeer nuttig voor lammigheid der tong uit beroerte voortgekoomen , en tot meer andere in- en uit- wendige gebreken. BERTRAM (WILDE), zie DRAGON.
BERIJL-STEEN, zie BERIL-STEEN.
BER1JTON, deeze naam word aan een zeker Ge-
neesmiddel gegeven, tegens de roode loop dienftig. Ook noemt Galenus dus een zeker oogmiddel, wiens berei- ding dpor hem in de Epiphora is befchreeven. BESCHERM-of BEHOED-MIDDELEN, zie DE-
FENSIVA. BESCHUIT, zie TWEEBAK.
BESEM-KRUID, zie STUDENTE-KRUID.
BESIEN-ZAP, zie AALBESIEN.
BESMETTING ; Infettio ; is als iemand door de ziek-
te van een ander, bij voorbeeld, door de pest, kinder- pnkjes, kwaadaardige koortzen, enz. aangeftooken of be- fmet word : Dus noemt men ook befmettelijke, aanflee- kende , of inficeerende ziektens, zodanige, waardoor iemand kan bennet worden, en dezelfde ziektens ver- krijgen. BESPROEIJEN, Begieten, of Oozen, betekent in
de tuinerij, aan de aarde, waar in gewas fen geplant (laan, 't zij in potten of in de opene grond, bij droog weer het noodige vogtte geeven ;'t welke gewoonlijk gefchicd door middel van een gieter, met- een pijp of buis, van koper of vertind ijzer-blik, min of meer groot, na welgeval- len ; hebbende de pijp op 't einde een knop die vooraan piatrond-verheven en vol kleine gaatjes is , om daar doorbefproeijende, de regen-druppels na te bootzen; dog welke
|
||||||
BES.
|
||||||||
BET; i r<?>
|
||||||||
le de akkefs1 aaa te haaien ; dog 'm zodanigen gevalle kan
men zig, als de kosten niet ontzien worden, en 't wa- ter niet te ver afgelegen is, met voordeel van een ma- chine, als eenbrandfpuit toegeftelr., bedienen, meteen lange lederen buis, en (puit als een gieter, waar door in een korte tijd, een groot ftuk land bevogtigt kan wor- den ; en gelijk dit ook op verfcheidene plaatzen in de tui- nen van vermoogende Heeren in Hoog- en Neier-Duits- land word in 't werk geftelt. BETA, zie BETE.
BETELE, of Betle ; (Piper foliis ovatis oblongiuscu-
lis acuminatis feptem-ntrviis, petiolis bidentatis, Linn. Spec. Plant.) Dit Oost-Indisch gewas, 't welk een zoort van Peper is, maakt lange takken, gelijk onze Klimop, en die zig overal omflingeren, 't zij aan de naast aan ftaan- de boomen, 't zij aanftaaken, die 'er bij geplant worden, om 'er zig aan vast te houden ; de bladen zijn gelijk die van een citroen-boom, dog veel langer , en aan 't einde boven fmaller ; zij hebben verfcheide aderen of ribben, van onderen tot boven in de lengte ; zijn bitter van fmaak, en vol rood zap, en nahet zeggen der Oosterlingen, hartfterkende en goed voor de tanden; voorts omeenaan- genaamen adem te maaken ; de vrugt heeft de gedaante van een haagdisfe-fiaart, twee duimbreed lang, beftaan- de uit twee langwerpig ronde basten, als een koord in malkander gevlogten, vaneen kruidigen fmaak, en zeer welriekend. Deeze Plant groeit op Malabar, Malacca, en meer
andere plaatzen van Oost-Indiè'n. De koophandel, die met de bladen van de Betel ge-
fchied, is aanzienlijk , en word zelfs van de grootile kooplieden gedreeven, bijna door het geheele Oosten, alwaar het gebruik zo gemeen is, dat grooten en klei- nen, rijkenen armen zelden zonder Betel-bladen in hun- ne doozen gevonden worden; zij bieden ze elkander aan, als de een den anderen ontmoet. Deeze plegtigheid vind men niet alleen bij mannen, maar ook bij vrouwen , als ze,malkander noodigen; ja, men neemt het als een ver- fmaadheid op, of zo het iemand niet aanbied, of zo een ander het weigert. Het geene deezen handel gemakkelijk maakt, is, dat de Betel-bladen een geraimen tijd onbe- fchaadigt kunnen blijven. Deeze bladen verdunnen den flijm der hersfenen, en
verfterken de maag, ook maaken ze het tandvleesch ge- zond en vast. De Indiaanéa mengen ze met areca, car- datnom en kruid-nagelen, of met oester-fchulpen tot ftof gemaalen , om een zuivere mond te hebben; dog on- der het kauwen fpuwen ze 't eerfte zap uit, zijnde zo rood, als bloed. De Betel is goed en gezond, maatig zijnde gebruikt;
dog de meefte Indiaanen maaken 'er een misbruik van, want zij hebben ze altijd in de mond; zelfs (lapende, waar door hunne tanden zoo zwart worden , als een koole. Zie ook ARECA. BETONICA, zie BETONTE.
BETON1E ; in 't latijn Betonica, (Betonica fpica in-
terrupta, corollarum lacinia labii intermedia emarginata , Linn. Spec. Plant.) Dit Kruid-gewas heeft lange, zagte, gekartelde bladen, omtrent de wortel, uit welke in de zomer vierkante tamelijk lange (lengen opfehieten, waar aan purperverwige (en zomtijds, dog zelden, ook witte) gelipte bloemen airswij^e voortkoomen. Het zelve groeit natuurlijk in het wild, in de drooge
weiden en beemden vän Hoog- en Neder-Duitschland,
Frankrijk, en elders,- dog men plant het ook tot 't me-
: Y dicinaje
|
||||||||
frelke knop men ook kan afneemen, om Uit de Tolle buis
te gieten. Zie verder op GIETER. Regels, aangaande het befproeijen der Planten.
Men moet nooit de gewasfen over dag in de zonne-
schijn befproeijen, maar 's avonds na, of 's morgens voor zonnen opgang, dewijl zulks aan de gewasfen, inzonder- heid als ze teder zijn en zelfs meede nat gemaakt worden, voornaamelijk omtrent de wortel, zeer nadeelig is ; dog ïs het een betrokkene en niet broeijende , maar koele lugt, dan kan men op alle tijden van den dag oozen, als zulks nodig is. Gewasfen die in potten of andere vaten flaan, hebben,
inzonderheid noodig , dat ze niet verzuimt worden , met hun het noodige vogt bij droog weer dagelijks te geeyen, zullen ze wel groeijen; dewijl ze geen of weinig voor- deel van de uit de benedengrond optrekkende vogtigheid en van de nagt-dauw, zelfs ook niet van kleine regens kunnen genieten. Daar is ook nog een andere maniere van bevogtiging
der planten, die in potten ftaan, te weeten , men zet de potten in opzettelijk daar toe gemaakte aarden bakjes öftesten, die men met water vult, zo dat het beneden- fte des pots ongeveer drie of vier duim diep in het wa- ter ftaat ; zo zal de aarde en de wortels het vogt in een korte tijd door de gaten des pots in zijn bodem van on- deren aantrekken : Dit is een zeer natuurlijke bevogti- ging, en die ook op alle tijden des daags, zo wel in de lonnefchijn als anderzins, gefchieden mag; hoewel het egter best bij avond verrigt word. Op diergelijke wijze kan men ook de potten eenige duimen diep in de grond retten, en de aarde rondom de potten in drooge tijden *s avonds rijkelijk oozen, zo zullende gewasfen insge- lijks het noodige vogt van onderen op en aantrekken. Gewasfen die 's winters in de ftoof of oranjerij, of in
de ftook-kasfen bewaart worden, moet men niet te veel oozen, en mäar'maatig.vogtig houden, egter moet men re ook niet geheel of al te zeer laaten uitdroogen, waar door ze zekerlijk zouden bederven ; even zo wel als van al te veel vogt ; 't zij binnen of buitens huis ; hoewel het eene zoort van gewas wel wat meer vogt als 't andere van natuuren begeert. Het is een dwaaling der oude Schrijvers, dat men de
gewasfen met warm water in de winter moet begieten , ja zelfs is haar dit zeer nadeelig; genoeg is het, als het voor tedere gewasfen 's winters binnens huis maar niet ijs koud is : En dus is het ook gelegen met het begieten der planten, met melk of wijn, enz., dat voor de plan- ten, inzonderheid voorde zieke, zeer heilzaam zoude zijn, gelijk veele oude Schrijversgedroomt hebben : De zieke planten moeten op een geheel andere wijze genee- zen worden, en water is het voornaamfte voedzel dei- planten; waar toe allerleij zoet water dient, als't maar 'zuiver en helder is; dog onder allen is het regen-, ri- vier- en bron-water het beste , tot befproeijing der ge- wasfen ; ziltig of brak water doet de gewasfen verfter- ven. Dit gezegde, aangaande de befproeijing der gewasfen ,
betreft hooftzaakelijk de fijne en tedere bloem- en ande- re gewasfen, die in potten of bakken moeten onderhou- den worden, of ook die in de grond geplant ftaan ; voor grove gewasfen, als moes-kruiden en andere, is de be- fproeijing of bevogtiging des gronds bij aanhoudend droog weer ook wel dienftig en voordeelig, maar het valt te werkzaam, om dagelijks het veele noodige water tot al- |
||||||||
no BET. BEU.
dicinale gebruik in de hoven, wordende ligtelijk door
fcheuring voortgekweekt , en groeit in allerleije losfe gronden niet bezwaarlijk, dog bemint liefst een drooge zandagtige. Men plant het op bedden op ongeveer één voet afftand. Zo wel de bladen als de bloemen van dit kruid zijn
infnijdcnd, verdunnend, verwarmend, pisdrijvend, en inzonderheid zeer hoofd- en zenuw-verfterkend, en der- halven dienftig tegen de gebreeken des hoofds, als zwak- ke hersfenen, heele en halve hoofdpijn, draaijing des hoofds, fuizen en klinken der ooren en hardboorigheid ; men gebruikt tot dien einde het zap uit de bladen of bloemen, zo wel uit- als inwendig, of dezelve getrok- ken als thee ; deeze thee, of ook het gepoeijerd kruid onder wat honing, als een conferf gebruikt, is ook dien- ftig in graveel en borst-kwaaien , als meede voor een zwakke maag, het uitbraaken der fpijzen en de zoode. De gedroogde bloemen doen ook niezen en worden met nut in de nies-poeders gebruikt. In de Apotheeken maakt men een gedistilleerd water en fijroop uit de bloei- jende plant, en conferf uit de bloemen, die in de bo- vengemelde gebreken zeer nuttig zijn. Ook word 'er een pleister uit dit kruid , benevens andere ingrediën- ten, gemaakt, dat zeer heerlijk in allerleij hoofdwonden is; het zal derhalven geenzins onnut zijn, om de berei- ding daar van hier te laaten volgen. Bereiding van de berugte Emplastrum de Betonica.
Neemt ftijrax één once, ladanum een halve once, muscuatenoot-olie anderhalf once, finelt dit op een zagt vuur te zaamen, doet 'er dan bij gepoeijerdgomtacamaha- ca en anime o? e Umi van elk vijf drachma, wierook een hal- ve once, gedistilleerde lavendel- en marjolein-olie van elk een halve drachma; als dit alles met malkander gemengt is, doet 'er bij tot pap gedampte verfche betonie (best met de bloemen) één once, en van verfche marjoleine en rozemarijn van elks een halve once ; wijders gepoeijerde larn-fleen en aloè's-hout van elks twee drachma , faffraan één drachma, mengt dit alles behoorlijk tot een pleifter. Als men deeze compofitie, gelijk ze van veele opgege- ven word, in de grond inziet, zo beftaat de kragt van deeze pleister meer in de bijgevoegde ingrediënten, dan in de weinige Betonie, die daar bij koomt ; egter laat het niet na, een zeer goede pleister voorde wonden en ook andere gebreken des hoofds te zijn ; weshalven men het zelve ook pleisters-wijze op de ilaapen des hoofds, van het hair ontbloote heisfen-fchedel, of op de wangen, te- gen bovengemelde hooft-gebrekens gebruiken kan. Een- voudiger kan men de bladen tot pap gedampt, uitwendig in alle de voorgemelde hoofd-gebreken gebruiken; dog waar bij men. wel het eene of andere van de voorgemel- de ingrediënten tot het pleister, als men ze bij de hand beeft, voegen mag, die alle zeer goede hoofdmiddelen zijn. Voorts moet ik nog aanmerken, dat men de Beto- nie ook met voordeel in de zogenaamde kruid-wijnen, of maij-dranken gebruikt ; en het is aanmerkelijk, dat de wortel van dit kruid, gelijk gezegt word , een braakende en purgeerende eigenfchap zoude hebben, even zo als de zwarte nies-wortel, dat egter nader ftaat te onder- zoeken. BETULA , zie BERKE-BOOM.
BEUKE-BOOM, zie BOEKE-BOOM.
BEUL; in 't latijn Camifex, {Lanius corpore rubro,
fafcia oculari, remigum reiïricumque apicibus nigris , Luw. Sijft, Nat.) Deze Vogel, die om zijne fcheurzie- |
BEU. BEV.
ken en verflindende aart, de naam vmBeul heeft verkre-
gen, behoort tot het geflagt der Klaauwieren ; woont in de West-Indien en voornaamelijk op Surinaamen ; koomt in groote en maakzel zeer wel met den Europifchen Bee~ mer of Zijde-fiaart overeen; dcszelfs koleur is over het geheele lighaam rood, dog aan de zijden der kop, borst» hals, vleugelen en rug donkerder ; een top dien hij op 't hoofd draagt, en van een heldere en zeer fchoone hoo- ge roode koleur is, brengt niet weinig toe, om deezen Vogel voor het oog bekoorlijk te maaken; de ftaart en het onderde van het lijf zijn insgelijks geverft, dog het uitterfte der vederen is zwart geboord , pooten en vin«, geren zijn van een bruinagtige geele koleur. BEULINGEN, zie WORST. BEUNHAAS ; deeze naam draagen zulke Ambachts- lieden, die hunne proef nog niet gedaan hebbende, en dus het Gilde niet gewonnen, evenwel het ambacht, dat zij geleerd hebben , onder de hand als Meester en voor zig zelven oeffenen. Beunhaas word ook een zodanige genaamt, die niet tot het lighaam der Makelaars behoo- rende, nog beëdigt zijnde, niet te min onder de hand zig met makelen ophoud. BEVANGING; Deeze naam draagt eene ziekte of on-
gemak, waar aan de Paarden veel onderhevig zijn. Zie de befchrijving en manier, om het zelve te geneezen, onder het articul PAARD. BEVER ; in 't latijn Castor ; ook Fiber ; (Caflor eau-
da ovata plana, Linn. Sijft. Natur.) Is een Dier, be- hoorende tot de Ampldbia, en leeft dus zo wel in 't wa- ter als op het land : Op den geheelen aardbodem word hij gevonden; 't menigvuldigfte nogthans in de Noordelijke oorden, voornaamelijk in Canada, fchoon men hem ook in de zuidelijke deelen van Europa, Africa , en de J«. dien aantreft: De lengte van dit Dier gaat zelden twee tot vier voeten te boven,- meest zijn zij tusfchen detwee en drie voeten , en hun omtrek of dikte is gewoonlijk met die van hunne lengte gelijk ; veeltijds heeft de ftaart, die platagtig is, elf duimen tot een voet lengte , en in 't midden drie duimen breedte, loopende aan het end ovaal-rond uit ; de kop is genoegzaam rond, de mond of bek is gelijk die der eekhoorntjes en andere ge- lijkzoortige dieren , met vier fcherpe fnijtanden gewa- pent, waar van twee in de boven-, en de twee anderen in de onderkaak zitten; behalven deeze is het nog met zestien andere tanden voorzien ; de oogen zijn klein en zwart; de ooren kort, rond, van buiten met hair be- zet, dog van binnen bijna kaal; de beenen kort; aan ieder poot is dit Dier met vijf vingeren voorzien, zijn- de die van de voorden ten eencmaalen van malkandereti afgezonden, dog in de agterften met een derk vlies te zaamen gevoegt; zijn voorde pooten verdrekken hem , zo als die der aapen , tot handen ; behalven de daart, die geheellijk met fchubben bedekt is, tusfchen beiden et eenige hairtjes bezaait, heeft dit Dier over het ge- eele lijf een dikke vagt van zeer zagt hair; dit hair is weezoortig, zijnde 't geene dat zig van buiten vçrtoont ang, dog daar onder op de huid zit een zoort van dons, at bij uitneementheid fijn en digt is, en omtrent één uim lengte heeft; deeze vagt is onderfcheiden van ko- eur, zijnde in zommigen ligt en in anderen bleek kas- anje-bruin ; hoe meer na 't noorden toe, en dus hoe ouder land zij bewoonen, hoe donkerder zij ook van oleur zijn, wordende'er zomtijds geheel zwarte gevon- en ; zeer enkel ziet men ze grauwagtig wit. De leeftijd vanden Bever, is gewoonlijk veertien à ag- |
|||||||
tien
|
||||||||
BÉV,
|
||||||||||||
BEV.
|
||||||||||||
in
|
||||||||||||
tien jaaren ; de wijfjes die hunne jongen vier maanden
draagen , en 'er telkens twee , drie of meerder voort- brengen , zijn van vier prammen voorzien, waar van twee zo'als die der vrouwen, op de groote borst-fpiei zijn geplaatst, en de twee anderen wat hooger aan den hels. De Bever, zo wel mannetje als wijfje, hebben vier
groote beurzen of zakken, zittende niet verre beneden het fchaambeen; dit zijn de vergader- en bewaar-plaat- zen van die ftoffe, welke de Bever van alle andere Die- ren onderfcheid, en gewoonlijk Bevergeil genaamt word. Zie op dat Articul. Volgens het getuigenis van den Heer Buffon, is de
Bever een zagtaartig Dier, taamelijk gemeenzaam, min of meer droefgeestig, zonder fterke driften nog hevige lusten te bezitten ; is nogthans zeer met de begeerte be- hebt om in vrijheid te zijn , knaagende tot dien einde ge- vangen zijnde, de deuren van het vertrek, waar in hij is opgefloten, aan ftukken, doende dit nogthans zonder dat het met eenige woede gepaart gaat : Behalven de zugt tot vrijheid, fchijnt dit Dier ten eenemaalen onverfchillig, nimmer zoekende te fchaaden, pn ook zelden te behaa- gen ; hij is zeer vreedzaam, en wel verre van andere Dieren aan te vallen , fchijnt hij in dit opziet geen ver- nuft te hebben, om zig zelven wel te verdedigen ; nog- thans bijt hij verwoed, wanneer men hem aangrijpt. Het maakzel en den aart van de Bever zo duidelijk en
naukeurig, als ons moogelijk was, befchreeven hebben- de; is het hier thans de plaats, om de kunstige werkin- gen, die deeze vernuftige Dieren tot het vervaardigen van hunne woonplaatzen, in het werk ftellen, na te gaan. Het is in de maanden Junij en Julij, dat de Bevers bedagt beginnen te worden , om een winter-verblijf en bekwaame wooning voor hun te bereiden, daar zij niet alleen tcgens de guurheid van het winterfaizoen en koude gedekt kunnen zijn, maar teffens ook van voedzel en voor hun het niet te ontbeerene water voorzien zijn : Tot uitvoering van hun voorgenoomen arbeid, verzamelen zij zig tot twee à drie honderd, ja zomtijds meerder bij malkanderen, en vormen dus een zoort van maatfehap- ' pije, om gezaamentlijk aan het werk te gaan ; gewoon- lijk kiezen zij tot den aanleg van hun gebouw, den ftei- len oever van een rivier, beek , of meir, wiens bodem flibberig is ; hier is het dat zij hun ontwerp aanleggen en volmaaken ; een rivier zomtijds hondert of meer voeten breed, moet 't geweld des ftrooms van gebroken worden; de nijvere en arbeidzaame Bevers gaan met lust aan 't werk, en 't geen bijna onbegrijpelijk is, vormen een dijk, die dezelfde lengte heeft, als de rivier wijd is, en van onderen twaalf voeten dikte heeft, zijnde teffens volko- men waterdigt. Om een vaste baß s of grondfteun voor zulk een groot
werkftukte hebben, gebruiken zij een boom, die dwars in de rivier is gedreeven, of 'er geene na hun genoegen vindende, vellen zij 'er een, die op den oever ftaat, en fchikken dezelve , na hem van takken ontbloot te hebben, in de lengte, om 'er gelijk gezegt is, de bafis van hun dijk van te maaken ; voorts vellen zij tot fteun- zel van den dijk, kleindere boomen , doende zulks door middel van knaaging met hunne fcherpe tanden ; wonder- lijk voorzigtig weeten zij zig te hoeden, om niet door 't Vallen der boomen verplettert te worden, en fpringen ten dien einde zeer behendig weg, als ze zien, dat de boom begint te waggelen; in de tijd van een kwartiers- Uur verftaan zij de kunst, om een boom van een vie- |
rendeel ellen in zijn omtrek dik, om Verre te haaien ;
het gebeurt zomtijds wel, dat zulk een boom, door an- dere nabijftaande boomen verhindert word te vallen, dog dit fchrikt de vlijtige Bevers niet af; maar zij trekken aan 't werk, om deeze boomen meede te vellen , of deszelfs takken, zo verre zij ze kunnen bereiken , af te bijten ; gebeurt het dat zij in hunnen arbeid geftoort worden, of door deeze of geene andere hinderpaalen niet tot hun oogmerk kunnen koomen, zo dat intusfehen de boom droog word, laaten zij hem op die wijze halfgevelt leg- gen , zo als 'er dikwils van dien aart in de bosfehen ge- vonden worden. De boom gevelt zijnde , word 'er meede vereischt, dat
hij klein gemaakt worde, om te kunnen vervoeren ; tot dien einde bijten zij hem in ftukken, die gemeenlijk vijf vierendeel ellen lengte hebben; dog indien de boom ex- tra zwaar en dik is, weeten zij 'er door middel van hun- ne fcherpe, lange en fterke tanden, korte ftukken af te knaagen, die zo effen en glad zijn, als of zij met een bijl geklooft waaren : De gelegentheid zulks toelaaten- de, bezitten zij het vernuft, om dit hout de rivier tot aan hunne woonplaats toe, te laaten afdrijven ; dog dit niet door de ver afgelegentheid van den oever kunnende doen, fleepen zij het langs de grond voort, gaande hier toe één of meer Bevers op de rug leggen met uitgeftrek- te pooten, als wanneer anderen dezelve vol hout ftape- len, en bij de tanden en pooten voorttrekken : Dit hout aangebragt zijnde, gebruiken zij het tot paaltjes, en vor- men 'er een digt in een geftrengelt heijwerk van, 't welk verfterkt en aangevult word met ruigte en kleij tusfehen de ingeheide paaltjes te werpen ; dit is nauwelijks ver- rigt, of andere Bevers niet min zorgvuldig om 't haare tot vervaardiging van hun algemeene veiligheid te bezor- gen , brengen een zoort van kalk aan, die zij met hunne pooten uit kleij, ïlijk en vergaane boom-bladen hebben bereid, hier meede vullen zij de ledige plaatzen en tus- fchen-ruimtens, en beftrijken 'er de zijden meede, ge- bruikende hier toe, om zulks effen te krijgen, hun plat- te en breede ftaart, als een troffel : Het is op deeze wij- ze, dat zij verfcheidene rijen maaken, die alle van bin- nen ter deegen gemetzelt zijn : Om het overtollige wa- ter te ontlasten, vervaardigen zij aan de kruin van den dijk twee of drie openingen, die zij na maate dat 't wa- ter hoog of laag is, enger of wijder weeten te maaken ; gebeurt het dat 'er door de felle ftroom een dijkbreuk word veroorzaakt, fpoeden zij zig in aller ijl, om zulks te herftellen. Deeze dijk mag men aanmerken, als een algemeen ge-
ouw , waar aan het geheele genoodfehap van Bevers te zaamen en als gelijkerhand werken ; dog dit voltooit zijn- e , verdeelt zig de groote maatfehappije in verfcheidene leindere kluften^ rigtende voor hun elk in 't bijzonder en voegzaame verblijfplaats op ; zij verdeelen dus het groote of algemeene gebouw in kleindere vertrekken ; be- ftaande die in een ronde of ovaale hut, waar in doorgaans drie verdiepingen gevonden worden ; zijnde de beneden- e daar van veeltijds onder water, de tweede met het wa- er gelijk, en de derde geheel droog ; dit alles is op een elgevult heijwerk gebouwt, teffens tot een grondflag en vloer dienende ; deszelfs muuren hebben bijna de dikte van twee voeten, zijnfteevig gemetzelt, en even gelijk de algemeene muur, met een zoort van kalk of pleister eftreeken, die 'er zo effen oplegt, als of het door men- chen handen gevormt. was; dit werk is van de reegen iet te doordringen, en de hevigfte ftormwinden zijn niet |
|||||||||||
Y a < in
|
||||||||||||
BEV,
|
|||||||||||
BEV.
|
|||||||||||
*?!
|
|||||||||||
in {laat, om het te verpletteren: Deszelfs grond weeten
zij met eengroen tapijt van zooden te vloeren, waar op zij geen de miufte vuiligheid dulden : Ieder van deeze Hutten heeft twee uitgangen, één aan de land , en één aan de waterkant ; die aan de waterkant dient hun om zig voor een groot gedeelte van den dag te baden ; zij houden zig hier regt in overeinde, hebbende 't hoofd en het voorfte gedeelte van het lighaam opgeheeven, en alle de agterfte deelen in het water; de grootfte hunner hutten zijn van acht tot tien, en de kleinfle van vier tot vijf voeten middellijns : In de eerften woonen zes- tien , achtien of twintig, en in de anderen acht, zes, ook dikwils maar twee Bevers : De grootfte buurten, of woonplaatzen der Bevers, zijn van twintig tot vijf- entwintig hutten, zij worden 'er egter zelden van die uitgeftrektheid gevonden, bepaalehde zig de meeften tot het getal van twaalf of daar onder; alle deeze hutten of verfcheidene wooningen , hebben gemeenfchap met malkanderen, door middel van onderaardfche gangen : leder van dit zoort van gemeene-besten heeft zijne grensfcheidingcn , wordende binnen den omtrek van hunne muuren, nimmer een vreemdeling gedult. Deeze vernuftige Dieren, dusdaanig hunne winter-
wooningen voltooit hebbende, zijn bedagt, zig voor- raad te befchikken, om in het barre jaar-getij van te kunnen loeven; tot dien einde kappen zij met hun- ne tanden een menigte groen meest popelen- en wilgen- hout, in ftukken van bekwaame lengte, en voeren die na hunne hutten , alwaar zij dezelve van tijd tot tijd diep in het water leggen, om hun geduurende den win- ter tot voedzel te verftrekken, knabbelende 'er den bast af, en zelfs zomtijJs ook 't zagtfte gedeelte van 't hout eetende. Dus alles vervaardigt en verzorgt zijnde, gaan zij vree-
dig den rust van hunnen arbeid plukken, en genieten de huisfelijke zoetigheden en alle de vermaaken des huwe- lijks. Mannetje en wijfje heeft eene legerfteede, daar zij met het lighaam boven water op een droog bedde van liet en andere ruigte leggen, terwijl de ftaart in een wa- terflootje hangt, waar in altijd eenige brokken van het voorfchreeven hout drijven, wiens bast hun tot voedzel verftrekt. Gebeurt het, dat't water klimt of zakt, en daar door over hunne dijken loopt, of hun gebrek aan water doet hebben, verftaan zij de kunst, om het in te laaten , of af te dammen ; en vervaardigen tot hunne vei- ligheid in de rivier nog andere dijken en dammen, die zomtijds derzelver bedde zodanig verftoppen, dat het daar omftreeks leggende laage land 'er niet zelden van overftroomt word. Hoe uitgebreid deeze zoort van maatfchappije ook zij,
heerscht 'er egter een onophoudelijke rust en geduurige waakzaamheid; en om ons van de Heer Buffon zijne uit- drukking te bedienen, wanneer deeze onderlinge vrien- den eenige vijanden te.gemoet zien , hebben zij het ver- nuft, om dezelve te vermijden; en onderrigten malkan- deren daar van, met door hunnen ftaart op het water te flaan, welke flagen door alle de gewelven van hunne wooning heenklinken ; de oplettende Bevers dit zein van hunne makkers hoorende, toeven niet, maar verbergen zig of in het water, of wanneer zij zulks veiliger oordee- len, binnen hunne muuren. De Bevers die in een verheeven grond aan den oever
Tan cenig water woonen, draagen de naam van Land- castooren, en hun arbeid is niet minder vernuftig dan die yau de anderen, De aanleg van hunne wooning word |
|||||||||||
met een gat begonnen, dat min of meer van vooren in ft
water uitkoomt; zo dat zij, fchoon het ijs dik is, altijd van onder 't zelve water kunnen bekoomen ; dit gat of ope- ning heeft niet meer breedte, dan voor hun noodig is, om 'er door te koomen ; binnenwaarts, graaven zij ter diepte van vijf of zes voeten, een kom, die drie of vier voeten wijdte heeft, en deeze verftrekt hun om zig 'er ten allen tijde in te kunnen baaden ; voorts booren zij loopgraaveu in den grond, die zig al langs hoe meer ver- heffen , ten einde om wanneer het hoog water word, droog te kunnen zijn ; op het verhevenfte gedeelte ver- vaardigen zig deeze Bevers een bed van gras of biezen. Men heeft van dit zoort van holen of loopgraven gevon- den , die over de honderd voeten lang waaren. Gelijk reeds gezegr is, heeft de Bever aan het uitcrfte van den oever, daar de hut zig bepaalt, maar een enkel naauw pad, dat onder water loopt, dog verder op heeft hij wel tien paden en zomtijds meer , die hij ruim en fchoon houd ; het meefte van zijn arbeid doet hij 's nagts, hou- dende zig over dag zeer ilil, behalven op ecnzaanieplaat- zen, daar hij door geen menfchen geftoort word; dit Dier is zo zindelijk, dat hij altoos zijn gevoeg buiten de woo- ning doet. De manier, vjin de Bevers te vangen, is zeer verfchei-
den , het. gefchied door middel van fchieten , netten , ftrikkcn of vallen ; het fchieten doet zelden veel op; de vangst met netten is de gewoonlijkfte , hier toe heef* men netten met zeer wijde maazen, in ieder van welke een ftrik van paarde-hair zit, en aan de bovenkant van het net zijn oogen van touw, waar door een fterke lijn loopt, die op den oever aan fteevige ftokken word vast- gemaakt , hier aan is een fcheüetje gehegt, wiens geluid tot een teken verftrekt, dat 'er een Bever gevangen is, fchuivende het net zig als dan te zaamen ; zomtijds wor- den 'er wel drie à vier te gelijk in één net gckreegen. In Zweeden en Noorwegen, daar men zomers op de Bever- jagt gaat, om 'er het Bever-geil van te bekoomen, plaat- zen de jagers ftilletjes de netten roor de gaten, waar in zij zig onthouden, en indien 't hun gelukt, om deeze Die- ren uit hunne wooningen te drijven, doen zij zomwij- len een rijke vangst. Daar worden Honden toe gebruikt, die op deeze jagt nfgerigt zijn , en in de holen kruipen, om de Bevers daar uit te jaagen, of door het geluid der bellen, die zij om hebben, de plaats aan te wij- zen , waar men in den grond moet graaven, om de Bevers, die door de honden bij de ftaart gevat zijn , met een fpies-ijzer , dat met weerhaaken is voorzien, en aan een lange fteevige ftok vast zit, 'er uit te haa- ien ; men moet, gelijk reeds aangemerkt is, vooraf de opening van het hol in 't water uitkoomencle met. een net fluiten ; en het gezelfchap der jaagers moet fterk zijn, dewijl zommigen aan den oever, en anderen in fchuitjes in 't midden der rivier moeten gereed ftaan, om met dicrgelijke fpiesfen de Bevers, die bezijden het net, daar over heen of onder door fluipen, te vellen , waar toe veel kragt en behendigheid vereischt word. Om deeze Dieren magtig te worden, gaan zommigen ook wel heen, en drijven ze door middel van rook uit hunne wooningen : Niet zelden worden op deeze jacht menfchen en honden door de fcherpe tanden en klaau- wen van dit anders zoo zagtzinnige Dier deerlijk ge- kwetst. In Zweeden is men gewoon, een zoort van Fuik tot
de Bever-vangst te gebruiken; deeze Fuik word van pijnboom - takken , daar de bast om zit, vervaardigt, zijnde
|
|||||||||||
BEV.
|
|||||||||
BEW jy
|
|||||||||
zijnde twee en een-vierde ellen lang, en een-vierde el-
len in bet vierkant breed , dog aan beide enden even wijd ; aan 't agter-end word eene rooster van ijzeren Haven geplaatst, die ter deegcn aan 't vierkante raam moeten vast gemaakt zijn , daar de takken aan eikan- deren zijn verbonden, en dusdaanige raamen dienen 'er in de lengte van de Fuik, om dezelve fteevig te maa- ken , drie of vier te zijn , nogthans zonder roosters, gelijk men ligt begrijpt : Aan 't voor-end word, het zij van takken, of van een zwart plankje, een valdeur ver- vaardigt , die men door middel van een fteen, welke daar aan is gebonden, digt houd ; om dit deurtje open te zet- ten, dient een taaije teen, die midden aan de rand van't zelve word vastgehegt, en agter om bet end van de Fuik heen gehaalt, wordende dezelve van onderen na 't mid- den toegebragt, gaande aldaar tusfehen de takken door, en dus aan de eene zijde in de Fuik gebonden ; voorts word digt aan de ijzeren rooster van binnen een bosch- je groene popelier-hioppen gehangen : De Fuik dus toe- geftelt, laat men die in 't voorjaar, door middel van iteenen, in het water zin .en, daar men weet dat zig Bevers onthouden, en dezelve word zodanig geplaatst, dat de valdeur zonder eenige belemmering kan nedcr- flaan. De Btver hier inkruipende, 't geen hij door de reuk van het voedzcl gelokt, greetig zal doen, zo vind hij de dwars doorzittende teen m zijn weg; om decze belemmering te ontkoomen , bijt hij dezelve ftukken, waar op het deurtje valt, en hij dus gevangen word ; hij tragt wel voorwaarts te ontkoomen, maar daar breekt hij zijne tanden op het ijzer, en doet vrugteloozen ar- beid; ten laatften verftikt hij bij gebrek van lugt. In Canada gefchied de Bever-jagt midden in de win-
ter , dewijl de vagten als dan op 't best zijn ; daar wor- den gemeenlijk een zoort van vallen toe gebruikt, ge- lijkende naar die, waarin deBunfings, Mudden, en dus- daanige Dieren meer, in gevangen worden. Daar zijn nog veele andere manieren, om de Bevers
te vangen; bij voorbeeld met ijzeren banken, waarme- de dezelve uit hunne holen gehaalt worden ; met een groote breede Elger kunnen ze ook worden geftooken; en zomtiids woraen ze wel in de netten betrapt, die om visch te vangen zijn uitgeworpen, als meede enkel in aal-korven. Het vleesch der Bevers is vet en mals,' en niet te-
gengaande deszelfs eenigzints bitteren fmaak , eetbaar. De Indiaanen zijn 'er groote liefhebbers van, en wel in het bijzonder van de ftaart, die ter deegen toebereid, niet minder als lamprei] word gefchat ; dog voor iemand die dit vleesch niet gewoon is te eeten, is het om des- zelfs geilheid en fterke reuk walgelijk. De vagtcn der Bevers zijn veel fraaijer en beter gc-
flofFeert, dan die der Otters, en een uitmuntend be- fchutzef tegens de koude, dog zelden bedient men 'erzig uit oorzaake van deszelfs zwaarte en kostbaarheid van, voor en al eev dat het hair daar is afgenoomen : Gelijk rede aangemerkt is, zijn de Bevers met twee zoorteiïvan hair bezet; waar van bet eene kort, zeer digt, fijn als dons, en voor het water ondoordringbaar is, wordende door het tweede, dat veel langer en wreeder is, als t ware befchermt; dit laatfte is van geen, of ten rainiTen zeer weinig waarde, dog de dons, of het cerfte hair, dat onmiddelijk de huid bedekt, is dat geen , waar van men zig bedient, om kousfen en mutzen te we wen , en hoeden te vervaardigen: Voor c,e:ze.n was psen in de verbeelding, dat kousfen en wanten of hanJfehocnen uit |
Bever-hair bereid , een goed middel tegens de jicht was,
dog de ondervinding heeft geleert, dat het op weinig gronden fteunt. Rondeletus prijst fchoenen, daar uit vervaardigt, als een goed middel tegens het podagra, of voeteuvel. Een weinig van de ftaart der Bever afgefne- den, en aan een Vrouw, in baarensnood zijnde, inge- geven , word in Zweeden als een dienftig middel geacht, om de verlosfing te bevorderen : Het fmeer of vet van da Bevers prijzen zommigen als. een zeer doordringend mid- del aan : Het zelve uitwendig op de huid geftreeken , is van veel dienst in de lammighcden en beevinge der lee- den, als meede in 't kolijk en andere kwaaien der zenu- wen. De olie uit de ftaart loopende, wanneer die ge- braadenword, fchrijft men een ontbindende en verwar- mende kragt toe, en dus meede in bovengemelde onge-*, makken dienftig. BEVER - GEIL , in 't latijn Cafioréum. Is een
(toffe die van de voorheen befchreevene Bever komt : Eertijds heeft men gedagt, dat het Bevergeil de ballen van de Bever , of daar uit voortkomende was, maar door nader onderzoek weet men hedendaags , dat het Bevergeil in bijzondere zakjes, omtrent de fchaamdee- len dezer dieren gelegen, opgefloten is. Het beste Be-r vergeil moet van binnen met kleine veezeltjes en velletjes doorwasfen en zwaar, hard en fijn zijn. Het zelve heef6 veel vlug olieagtig zout in zig, en word derhalven zeet gepreezen en gebruikt in alle hooft- en zenuw-ziektens, als in beroerte, lammigheid de? tong ,• duizelingen, ftuip- trekkingen , vallende ziekte , buikpijn en moederkwaaien ; bevordert ook de maandftonden en kraam-zuivering. Met wijn gebruikt, is het dienstig voor koude zinkind- gen en zenuwtrekkingen. Men maakt 'er in de Apotbee- ken een tinctuur van, die men van 15 tot 25 druppels, in de bovengemelde gebreken met goede wijn of iets anders gebruiken kan. Gepoeijert word zij mede veel gebruikt, en dan is de gifte zelden meer te gelijk als een fcrupel of halve dr..chma; veeltijdts word het onder poeiiers, pillen of drankjes gemengt,- het laat zig mede in olie ontbinden, en deze zo wel als de olie die van 't Bever-geil gcdistilleert word, gebruikt men uitwendig met veel vrugt, om in lammighcden, ïlaapziektens, be- roertheid , kolijk, opltijging en meer andere foortgelijke kwaaien , de ledemaaten mede te beftrijken : Een fpons met azijn doortrokken waar in castoreum gefmolten is, en aan de neus gebragt, doet de verdooving der levensgeesten ophouden, veroorzaakt door de dampen van.glimmende kooien, of die van gistend bier of wijn in een kelder befloten : Tegens het ruifchen en foefeu der ooren is niets beter als een vlokje katoen in olie van Bever-geil gedoopt, in de ooren geftooken. In veele zamengeftelde middelen, die in de apotheeken gevonden worden , gebruikt men het; insgelijks bij veele opiaaten , inzonderheid in de the- riaak, mithridaat enz. Zomtijds word het ookbijfcher- pe purgeer-middelen gevoegt , die men dan in grooter gifte veel veiliger kan doen werken. Bij veelen vind men aangeteekent, dat het Bever:geil
oud, zwart en bedorven zijnde, van. een heilzaam mid- del in vergift verandert; en wel zo kwaadaardig, dat die geene welke het gebruiken , na kortftondige ogenblikken gek worden-, de tonge zwelt, en een koorts krijgen die hun ten grave (leept. Als, men gade 'flaat dat het Bevergeil een vette dierlijke zelfftandigbeid is, ,zo kan 't niet anders zijn of moet door hét bederven wrang worden , en zulks zo veel te feberper; na-mate dat haa- re deelen vlugger zijn; bij gevolg is -liet'zélcer,,dat haa* |
||||||||
BEZ.
|
|||||||||||
BEW BEW.
|
|||||||||||
174
|
|||||||||||
dan geene plaats inneemt ; draagende dit de naam van
motus localis. Een geweldige beweeging (motus violeiitus) heeft zijnen oorfprong van een uitwendige oorzaak, als bij voorbeeld het lhellen van een pijl uit den boog; het fchieten van een kogel uit de fuaphaan enz.; als mede het trekken van een wagen door paarden ; of het rond draaijen der molcnfteenen : Dusdanige beweegingen zijn in den beginne doorgaans 't Merkst, en verflauwen al- lengskens, dewijl de uiterlijke kragten van tijd tot tijd door de geduurige tegenftand vermindert worden. Dier- lijke bewecging, (motus animalis), is die beweeging wel- ke door de vogten in alle dierlijke lighaamen word ver- rigt, zijnde hier van de voornaamfte oorzaak de levens- geesten, die door de zenuwen tot de beweegbaare veze- len als de werktuigen der beweeging gebragt zijnde, de- zelve opblaazen en dus de vereenigde deelen van de eene ruimte tot de andere overbrengen. Tegen-natuur- lijke , of ftuip- en kramptrekkende beweegingen, (motus convulfivi), worden die geene genaamt, welke eenig deel des lighaams tegen wil en dank, en dus onnatuurlijk beweegen. Deze beweegingen draagen ook de naam van ftuip- en kramp-trekkingen, (convulfiones), zijnde deze eene ftremming der natuurlijke beweeging, waar door de geprikkelde vezel-draadjes dusdanig fterk worden zamen- getrokken, dat ze niet weder willen ontfpannen, toegee- ven nog van malkanderen wijken, maar dat 't lid, 't welk hier door aangetast word, ftijf en ftram blijft. BEZETTE, of node Bezette, ook Blanket-lapjes ge-
naamt; in 't latijn Bezetta rubra. Zijn lapjes van het fijn- fte lijnwaad, die met conchenille wel geverft en hoogrood gemaakt worden ; komende de beste van Confiantinopel. Men gebruikt ze om daar mede rood te verwen, of wijn, aqua vitce en andere vogten een fchoone roode ko- leur te geeven, en de vrouwen bedienen 'er zig van om te blanketten. Daar komt uit Portugal ook een zo ge- naamde rode wolle, zijnde katoen met conchenille geverft en tot de groote en dikte van een rijksdaalder gebragt. Nog worden 'er uit Zuid-Frankrijk lapjes gebragt, die met het zap van Tomefol paarsagtig rood geverft zijn, maar zulk een fchoone koleur niet als de vorige geeven. BEZIEN, zieBACCA.
BEZOAR-BOK, in 't latijn Cervicapra, (Capra cor-
nibus teretibus dimidiato-annulutis contortis, Linn. Sijfl. Natur.) Is een dier, zijnde een zoort van Gazelle, en door Linn^eus onder het geflagt der Geiten betrokken j woont voornamentlijk in de Indien en andere gewesten van Ajien , niettegenftaande dezelve ook zomtijds in Jfrica worden aangetroffen. Dit dier het we'k de eg- te Orientaalfche Bezoar oplevert, heeft de koleur van een Rhee, de buik wit en een zwarte ftaart; zomtijds vind men ze egter, wiens vagt met een verrukkelijke mengeling van koleuren gefchakeert is, niet kwalijk na een tijgerhuid gelijkende : Deszelfs hoornen zijn lang, bijna regt, dog een weinig na den rug toe omgeboogen. Bontius zegt, dat de Bezoar aan deze dieren tot ruim zo veel ongemak verftrekt, als de fteen in de blaas aan de menfehen doet, en dat men aan hun fnel of traag loo- pen kan ontdekken, of de fteen die zij bij zig draagen groot of klein is. BEZOARDICA; Deze naam draagen alle zweetdrij-
vende en gift-weerftaande middelen. BEZOARDICUM MINERALE; of Minerar.h Be-
zoar , is een poeijer dat in de Apotheeken bereid, en dus genoemt word, om dat deszelfs zweetdrijvende kragt niet alleen met de twijfelagtige Bezoar-fieenen geagt word over-
|
|||||||||||
re werking als die van vergift moet zijn ; zijnde hier
niets dienstiger teegen als het braaken door middel van zuure dingen, die teffens met verzagtende gemengt zijn ; zo als bij voorbeeld honing in water ontbonden, waar bij azijn en boter gedaan. BEVING, of trilling der Leedén, in 't latijn Tremor;
Is een ongeregelde beweeging van eenig deel des lig- haams, zig nu uittrekkende dan inkrimpende; men kan het ook noemen een kleine ftuiptrekkende beweeging, die bij oude en zwakke lieden door kragteloosbcid ont- ftaat, en mede in de koortzen befpeurt word. De oorzaake dezer Beving is in jonge lieden meer
uitwendig dan inwendig ; ontftaande of uit al te veel wijn drinken, of killend koud water, of door meer lig- haams oeffeningen, als de jaaren en kragten kunnen ver- draagen. In geval de pis van kinderen, die de koorts hebben , groen is, zullen ze of beroert worden, of in een buitengewoone fterke Beving vallen. Hooft en handen zijn de Beving meer onderworpen
dan voeten en dijen, ter oorzaak dat ze nader bij den oorfprong der zenuwen zijn. De Beving is menigmaal een zoort van Beroertheid of
Stuipen ; naar mate dat de ftoffe dun en fijn , of grof en dik is. Is de droogte oorzaak, moet men aan de ge- neezing wanhoopen. Wanneer de onderlip begint te bee- ven, is 't een teken van een aanftaande braking. In oude lieden is de vrceze dikwils een oorzaak van
Beving; dog gemeenlijk de zwakheid der fpieren en ver- mindering van natuurlijke warmte. De Beving is ook een toeval der koortze of andere
ziekte, dog die niet gevaarlijk nog aanhoudende is.- Zo ze in een ijlhoofdigheid komt, geneest ze dezelve of ten deele of in 't geheel. Middelen voor de Beving.
Zo wel jonge lieden, als die in den bloei hunner jaa-
ren zijn , können van de Beeving geneezen worden, zo ze een goede dieet en matigheid in agt neemen, en zo ze 's morgens vroeg nugteren een drachaia theriaak met een weinig wijn gebruiken ; of wel met een weinig water van Buglosja; voorts zo ze zig den ruggraad laten beftrijken met olie uit tichelfieenen getrokken , anders Philofophifche olie genaamt ; met olie van eijeren, of met merg-olie van een hert; of indien ze zig in plaats van deze oliën, droog laten koppen, zonder infnijding in de huid te maaken. Geduurende den tijd van veertien dagen können ze
ook een groot glas d?co£tum van een once Guajac, en van twee oneen Salfaparil 's morgens nugteren neemen , en zien daar op te flaapen ; maar in dien tusfehentijd moeten ze zig van wijn en brandewijn onthouden, drin- kende niets anders dan ineede of honingwater, cijder, dun bier of gerste-drank. Oude lieden kunnen hetzelve gebruiken, zo nogthans
dat hun de wijn niet volftrekt word verboden. Doet daarbij dat het bad zeer goed is voor jonge lieden, mits allerlei welriekende kruiden daar in gemengt zijn, als zalie, rosmarijn, lavendel, alfem en andere, nevens twee oneen ongebrande zwavel, een half once f alpeter, en zo veel aluin zamen gekookt in een gedeelte van het bad-water. Zie ook TRILLING der LEEDEN. BEVÖGTIGEN , zie BESPROEIJEN en GIE-
TER. BE WEEGING, in 't latijn Motus, is die werkzaam-
heid, waar door een natuurlijk lighaam, dan deze en |
|||||||||||
BEZ.
|
||||||||||||||
BEZ.
|
||||||||||||||
*W
|
||||||||||||||
evereen te formen, maar die zelfs te overtreffen ; en is
derhalven zeer dienstig in veele kwaadaartige en befinet- telijke ziektens; als harde klieren, zwaare pijnen derle- dcmaaten, voornamelijk die binnen zekere gezette tijd veerom komen. Dit poeijer koomt veel in kragt over- een met het Antimonium Diaphoreticum oï zweetdrijvend Spiesglas, hoewel 't nog beter geagt word; de gifte van de Minerale Bezoar is van 10 tot 15 grei . BEZOAR-HERT, Maccama of Mazama genaamt,
in'tlatijn Cervus Bezoardiens; (Cervuscomibus ramofisteré- tibus ereiïis, ramis tribus, Linn. Sijfl. Natur.') Is een dier meest in Zuid-America woonende ; Seba plaatst het onder 't Geiten-gcflagt ; dog veele anderen , waar onder Linkäus, brengen hem tot dat der Herten te huis ; zeker is het, dat deszelfs geftalte veel over- eenkomst met de Europ-'fche Herten heeft, dog veeltijds kleinder; deszelfs hals is dik en kort, met twee hoornen voorzien, op de punten omgekromt, en zo evenredig gevormt, dat ze op een draaij-bank fchijnen bewerkt te 2ijn : De ooren , die bij 't hoofd neerhangen zijn groot; de oogen levendig; de ftaart is ftomp en dik; de koleur van het hair is verfchillende, zijnde in zommigen wit, en in anderen rosagtig rood. Dit dier is ongemeen woest en wild, en geheel ontembaar; niet zelden, wanneer het gewond is , valt het op de jagers verwoedelijk aan, die 'er als dan dikwils het leeven bij infehictcn. In de- ze zoort van Herten word zo wel als in de Bezoar-bok de fteen gevonden die de naam van Bezoar draagt en Occidentaalfche of IVesterfche Bezoar genaamt word BEZOAR-STEEN, in 't latijn Lapis Bezoar; is een
Steen die men in den buik vind van verfcheide Ooster- fchc dieren , als Bokken, Herten, Varkens en Aapen : Ook worden dezelve in de gal-blaas van zommige menfchen en dieren gevonden, die nogthans veel ten aanzien van de koleur, zelfftandigheid en kragt, onder ïnalkanderen verfchillen. Deze fteen beftaat uit fchijven , die bijna eencrlei middelpunt hebben , en op malkander vast lig- gen , rondom een pit als een noot, zomtijds onbeweeg- lijk, zomtijds rammelend, als men de Bezoar fchud. De- ze noot is altoos verfchillende van het overige des fteens , en bevat meestal eenige vrugt of zaad-korrels. Men noemt ze Bezoar , of van de Hebreeuwfche woor-
den Bel, Meefter, en Zaard, Vergif; als of men zcide Meester van 't Vergif, wegens de hartfterkende deugden die deze fteen heeft; of van het Indiaanfche dier Bezani, dat dezen fteen voortbrengt, en voor een zoort van Bok- ke?i word gehouden , doorgaans ros van koleur. Men vind 'er veele in Perfien en Indien, naar 't landfehap van China, op de bergen. Dezen fteen heeft het Dier in de Maag of andere holligheden van 't lighaam. Hij is zeer verfcheiden van koleur, dan wat donker en zwart, dan wat geelagtig en blceker, dat niet alleen voortkomt van de verfchillende natuuren dier dieren, maar ook van de verfcheide voedzelen die ze gebruiken. Zijn aangenaameen fpecerijagtigcreukkomtvan de vol-
"koome verteering zijner ftof, waar door hij teffens hart- fterkende is. En gelijk hij uit de natuur der dieren en voedzelen zekere fijne hitte krijgt, zo is hij zweetdrij- vende en lugt makende. Men ftelt tweederlei Bezoar ten aanzien der landen
daar hij van daan komt, te weeten de Oosterfche en de Westerfche , welke' laatfte gevonden word in den buik van een dier, hier vooren befchrceven onder de naam van Bezoar-hert. Daar en boven is deze Wes- ■terfche Bezoar lang zo uitftekend niet dan de Ooster- |
fche, dewijl deze laatfte van een dier koomt, dat zïg
met veele fpecerijagtige kruiden voed. Om dan vaste tekenen te hebben dat die van 't Oo-
ftengoedis, moet hij groenagtig zwart zijn, enganfche- lijk beftaan uit heel dunne en gladde fchillen , die men een na een al breekende kan afligten , en zeer aan ei- kanderen gelijk moeten weezen, hebbende van binnen in zig eenig ftroo, aarde of andere vreemde ftof beflo- ten. Zo men egter eenige korlen of zaad vind, waar over de Indianen den Bezoar door kunst maaken, die moet verworpen worden. Om zijne deugdzaamheid te beproeven, kan men drie
wegen inflaan. Voor eerst, als men ongeleschte kalk in 't water werpt, en 'er den fteen mede wrijft, zo moet hij geelagtig worden ; ten tweeden , als men papier met wit krijt of loot-wit heeft beftreeken, en 'er den fteen op wrijft, dan moet hij groene ftreepen maaken; ten der- den, als hij menfchen die vergift in hebben , van de dood bevrijd, als ze dezelve door den mond inneemen, is zulks het onfeilbaarfte en zekerfte teken. Wat de IVesterfche Bezoar betreft, die moet zeer wei-
nig rieken, van koleur aschverwig en zo blinkende niet zijn als de eerste, en dikker fchilfers of fchobben heb- ben, men vervalscht hem om zijne zeldzaamheid, eenige met krijt, asfche, fchidpen, opgedroogt bloed, en klei- ne Beaoar-ßeenen tot ftof of gruis gemaakt, dat men al- temaal onder een mengt. Anderen gebruiken berg-rood, fpies-glas en kwik-zilver, onder een gemengt door mid- del van 't vuur; maar dit zoort van Bezoar kan in de medicijnen niet gebruikt worden, zonder groot gevaar, in plaats van de zieken te helpen en geneezen ; waarom het noodzaakelijk is, dat men den regte ter deegen kenne. Aangaande de eigenfehappen van den Bezoar, zo is boven gezegd dat de waare eenige fijne hitte heeft, waar door hij lugtmaakende is. Zijne deugd beftaat in de viugtige alkalijne zouten, waar uit hij gevormt is ; hier door verdrijft hij het zuur en verwekt het zweeten. Hij ftaat het vergift teegen, fterkt het hart, dood-de wormen , maakt den fteen klein , bevordert de maand- ftonden, en is goed voor de opftijging. Hij is met een woord zo hartfterkende, dat alle genees-middelen, die fti'ijdig zijn met het vergift, Bezoardica genaamt worden. Men gebruikt hem uit- en inwendig. Inwendig is hij goed in zwijmeling, vallende ziekte,
flauwte, hartklopping, geel-zugt, kolijk, roode-loop, wormen en fteen. Ook gebruikt men ze dus , om een kraam-vrouw te doen bevallen, en de maandftonden te bevorderen; maar in 't bijzonder in kwaadaardigekoort- zen en vergif. Uitwendig gebruikt trien de Bezoar voor de kliergezwellen, zweerende kanker en diergelijke on~ emakken. De dofis is van 4 tot 16 greinen. De zeldzaamheid en zonderlinge kragt heeft den Bezoar
eer vermaard gemaakt. Dog tegenwoordig begint deszelfs • rijs te daalen; en veele vermaarde Geneesheeren mer- ' en het enkel aan als een zuur-breekend middel.; ande- en agten het zweetdrijvend Antimonie of de mineraals ezoar, eeven zo goed ja beter om te doen zweeten, ls den waaren Bezoar. Men kan zeggen dat alle fteenen , of gal, van wat dier
et ook mag zijn, een Bezoar is, hoewel min of weer erkzaam, naarde verfcheidenheid der Iuchtftveeken, n welke zij gewoont hebben. De Bezoar, die wij uit eru ontfangen, en die uit de West-Indien berwaards ord gezonden, is van minder kragt. De dofis is van greinen tot 2 fcrupels. |
|||||||||||||
Daar
|
||||||||||||||
i
|
||||||||||||||
i7$ BËZÏ
Daar aijn nog Wee andere zoorten van Bezoar, die
in de Geneeskunde zeer geagt zijn ; namentlijk die van een Zwijn en van een Aap. De Bezoar van een Zwijn, in 't latijn Bezoar Porci
of Lapis Porcima, in 't fransch pierre de Porc genaamt, is een fteen, omtrent zo groot als een hazel-noot, wit van koleur, trekkende een weinig naar groen ; dog zom- wijlen van een andere koleur en van een verfcheide ge- daante , zijnde van buiten zeer effen en glad. Men vind ze in de gal van deSteekel-varkens(_Hijßrix) In Malaien, en op andere plaateen meer. De Indianen noemen dezelve in hunne taal Mastica de Soho, de Portugeezen Pedro de Vallar of Pedro, de Puerca, en de Hollanders Pedro del - Porco. Hij is zeer zeldzaam, en men beweert, dat hij de Oost-Indifche Bezoar overtreft. Als 'er van deze Bezoars te Amfterdam aankomen, het welk zelden boven het getal van vijf of zes, zelfs met de grootfte lading, is, die uit de Oost-Indien komt, word het ftuk zom- tijds voor twaalf tot vijftien hondert gulden gekogt ; niet door de kooplieden om ze in de commercie te gebrui- ken, of'er koophandel meede te drijven, en dus winst bij te doen; maar door de rijke Ingezetenen, het zij om 'er aan lieden van aanzien een gefchenk van te doen, het zij om ze in hunne familie te bewaaren, als een uitneemende fchat. Die ze bezitten fluiten ze veeltijds in een goude doos, zijnde rond en voi gaten, met een goude ketting daaraan vast, om ze, ingeval dat men ze wil gebruiken, in een of ander vogt op te hangen. De Indiaanen zoeken de Bezoar zorgvuldig op, zowel
als de inwoonderen van Malacca , daar ze meest gevon- den worden ; houdende dezelve voor een beproeft Ge- neesmiddel voor eene ziekte, bij hen Mordoxi geriaamt, ontftaande uit een overlooping van gal, en aan den lij- der geen minder ongemak veroorzaakende', ais aan hen, die van de pest belmet zijn. Kragten van de Pedro del Porco.
Men gebruikt hem tegen fenijn , kinderpokjes, opftij-
ging der moer, kwaadaardige koortzen, en opftopping der maandftonden ; als men 'er zig van bedienen wil, laat men hem een tijd lang in water en wijn weeken , en men neemt deezen drank een weinig na datmenvoed- zel genuttigt heeft; de fmaak is een weinig bitter, dog niet onaangenaam. De Bezoar van den Aap is zo groot als een hazelnoot,
zwartagtig en eijrond ; men vind ze in Gen zoon van Aa- pen op het Oost-Indifche Eijland van Macasfar; ze zit in de gal van den Aap ; deeze Steen is zeer zeldzaam en duur; Taverkier getuigt, dat men ze ter groote van een noot voor meer dan hondert rijksdaalders verkoopt. Kragten van de Bezoar van den Aap.
Men gelooft, dat deeze Bezoar zweetdrijvende is, en
meer kragt heeft, om de kwaade ilijmen en vogten te verdunnen , als alle andere zoorten van Bezoar ; men gebruikt ze ook tegen de pest én andere aanfteekende ziekten ; de dofis is van twee tot zes greinen : Men kan in 't algemeen zeggen, dat 'er nauwelijks dieren zijn, in welker ingewanden niet een zoort van Bezoar word ge- vonden, aan welke men een buitengewoone kragt pleeg toe te fchrijven, die ze moogelijk nooit gehad hebben; en moogelijk is het ook zo met verfcheide andere van die Steenen, zo bij de oudheid, als tegenwoordig. Men vind de Bezoar niet alleen in verre gewesten ,
aiaar ook in Europa in verfcheide dieren; zodanig zijn |
||||||
BIB. BIC.
die der wilde Geiten in Duitschland, der wilde Zwijnen,
Runderen en Paarden; ook die welke der Menfchen ge- naamt worden. Het zijn eigentlijk Steenen, die in ver- fcheide deelen van het lighaam deezer dieren groeijen, als in de nieren, blaaze en gal ; die in de gal gevonden worden , zijn meest in gebruik. De Bezoar van een wilde Geit, is zweetdrijvend, en
word gebruikt voor de pest, kinderpokjes, en kwaad- aardige koortzen ; de dofis is van tien greinen tot een fcrupel. Die van een Rund is zweetdrijvende en openende, we-
derftaat het fenijn, en ftilt den buikloop ; men gebruikt ze ook in de vallende ziekte ; de doft s is van zes grein tot een fcrupel. De Schilders in miniatuur gebruiken ze tot geel. Die van een paard, Hippolitus genaamt, heeft dezelve
kragt met de laatstgemelde ; de dofis is van een halve tot twee fcrupels. De Bezoar van een mensch is zweetdrijvend. Zie ook
GAL-STEENEN. Mineraale Bezoar, in 't latijn Ammites genaamt, il
een zandngtige Steen, en word gevonden op het Zwit- zerfche Gebergte , omtrent Bern, beftaande uit op elkan- der gepakte fchubben of fchulpen , gelijk de Bezoar, wiens koleur hij ook heeft ; het is ook een uitwaasfemend Atf timonie. Zie ANTIMONIE. BI, of Bis, betekent twee of dubbeld.
BIBA , is die boom , op welke de vrugt groeit, die de
naam van Anacarden en Acajou draagt. Zie op die bei- de Artükels. EIBITÜIIITJS , dus word de Spier van_ het oog ge-
naamt, die het oog naar de neus toe draait. BIBLIOTHEEK, zie BOEKERIJ enBOEKKAST.
BICAPSULARIS, Kruidkundig woord , zo veel bete-
kenende , als een gewas , dat twee zaad-kapzels bij malkan der voortbrengt. BiCAUDALIS, zie PRIKSTAART.
BICEPS: een tweehoofdig JVan-fchepzel, zijnde een
Misdragt, die zo wel ten aanzien van menfchen als die- ren plaats vind. De Ontleedkundigen noemen ook Biceps de twee-hoofdige fpier van de groote elle of arm-pijp, zijn- de in het voorlïe deel gelegen ; dezelve ontftaat uit twee verfcheidene hoofden, waar van de eene boven de pan \7an het fchouderblad , en de andere van de bek of fna- velswijze uitfteekzel van het fchouderblad afkomftig is, vereenigen zig voorts in een pees , die zijn einde in 't uit- fteekzel van den radius neemt, en teffens ook tot een breede band en omkleedzel van de middel-arm-J'pieren ver- ftrekt. Deeze naam word meede aan de tweehoofdige buig-fpier der fibula gegeven , neemende met zijn eeno hoofd aanvang, van bec uitfteekzel des heupenbeens, en met het andere uit het midden der dijc, te zaamen in den top der fibula eindigende. BICEPS-SERPENS, is een tweehoofdige Slang, zigin
Oost- en West-Indien onthoudende; is witagtig van ko- leur, zijnde de„randen der fchubben ijzergrauw, en het lijf met bruine banden bezet ; 't end van de kop en ftaart is ongeringt, heeft gewoonlijk de dikte van een duim, en één voet iets min of meerder lengte. BICHERNIUS; word iemand door betekent, die aan
beide zij Jen gebrooken is, en dus aan weerskanten mank: gaat. BICORNE OS; ook Hijoides Os, is het Tongcbmi,
waar op de tong zig als een fpier vestigt en beweegt; dit been, het welk 't eenigfte in 't menfchelijke lighaam is, da>
|
||||||
m
|
|||||||||
BIC. BID. BIE.
dat gcenc geledingen heeft, zweeft tusfchen de fpieren
in, die 'ex .gedeeltelijk uitafkoomen, en gedeeltelijk In eindigen: Het beftaat uit drie kleine beentjes, zijnde on- der het zelve 't middclfte het grootfte en eenigzins uitge- holt, en de twee anderen aan het zelve op de wijze van hoornen gevoegt; deze hoornen, dat eigentlijk jde zaad- beentjes {Osfa fefamoidea) zijn , zitten met de hoornen aan het fchildgedaantige kraakbeen (Cartilago thijroidea) aan het ftrottenhoofd vast. Het tongbeen word door vijf fpiertjes beftiert en bewoogen ; het eerfte dat de naam van geniohijoidceas draagt, neemt zijn aanvang inwendig bij de kin, en dient om de tong na vooren te trekken : Het tweede mijluhijoidœus genaamt, begint aan de in- wendige zijde van het kinnebakken, en werkt uit, dat de tong zig zijdwaarts, en naar boven kan beweegen ; Het derde, zijnde de flijlohijoidœus, heeft zijn beginzel van deprocesfus hijoidœus , wendende zig van daar na Je hals van het Os hijoidsum, om het zelve op zijde te trekken : Het vierde ...çlat corachijoidœus genaamt. word , heeft zijn oorfprong bij de procesfus hijoidœus yjn het fchouderblad, decze verftrekt om de tong nederwaarts en ook ter zijden te beweegen: Eindelijk het vijfde, dat de naam van fiernohijoidaus voert, begint bij het borst- been COs fierni), en verftrekt tot een middel, om de tong naar beneden te trekken. BICORNIS, betekent Tweehoor.nig. BICORNIS; ook Tricornis Musculus, dus word de twee- of drie-hoornigc fpier van den duim genaamt, om dat hij in de drie lid-beentjes (phalanges) van den duim, met twee of drie peczen eindigt. BIDENS, ook Cnnmbina aquatica genaamt, is het
Hepatoriumaquatile , of Water-boelkens-kruid van Dodo- NJEUS, (Bidens corollis flosculofis, calicibus fubfolioßs , feminibus ere&is, foliis trifidis, Linn. Spec. Plantar.) Js een eenjaarig hoog, breed en lütgeftrekt water-gewas; ,deszelfs fteelen.zijn hard, ruig en roodagtig van koleur, de bladen gelijken niet kwalijk na die van de hennip,zijtir .de gemeenlijk ieder in drie, ook wel in vijf deelen ver- deelt, ruig en getand; de bloem is centros uit verfchei- dene geele bloempjes beftaande , die bovenwaarts fterrc- wijs openftaan; het zaad is platagtig en lang, met twee punten eindigende; de wortel is vezelig. Dit gewas, dat veel zout bevat, groeit op vogtige en moerasfige plaatzen, naast gragten , flooten en andere wateren, in .Frankrijk, Hoog- en Neder-Duitschland en elders. Dit kruid word heilzaam geacht tegens de beeten der
ßangen, adders, en andere dieren van dien aart; voorts gift-weerftaande, afveegende en buikzuiverende, nieede word het onder de nies-poeders gebruikt. De naams- oorfprong is het twee-takkig zaad., dat dit gewas be- vat. BIDENS ZEIJLANICUM, zie ACMELLA-BLA-
DEN. BIENNIS, Twce-jaarlg; iets dat niet langer dan twee
jaaren duurt; van dien aart zijn veele planten en krui- den. * BIER; in 't latijn gewoonlijk Cerevifia genaamt; dog
heeft ook nog andere 'latijnfche naamen , ais Zijthus of Zijthwn; Vinum hordeaceum ; LiquorVereris, enz. In't fransd' noemt men het de la Biere. In 't duitsch heeft het veeltijds ook nog andere bijzondere naamen, als Mol, Wip, Kluin , Breijhaan, Mumme, Me„ Joo- pen, Knfefcnak, Hond, "Spelde, enz. die alle' zoor- ten van Bier zijn, P.-hoon ze die naam niet voeren. Wat Bier is, is bij elk genoegzaam bekent, zijnde |
BiE;
|
||||||||
naamelijk een drank, die uit mout van zommige graan-
vrugten, inzonderheid van gerst, weit en haver met hop- pe en water gekookt, en verder behoorlijk toebereid is ; en waar van men zig voornaamelijk in die gewesten van Europa en daar buiten, zo wel tot dorstlesfching, als voeding en verkwikking, bedient, die veel noordelijk ' leggen, en 'er dus geen wijngaarden groeijen, of da druiven niet rijp kunnen worden, om 'er wijn van te maaken, die anders in de wanne gewesten, daardewijn- gewasfen weeldrig voortkoomen, en de druiven haare volkomene rijpheid verkrijgen, gelijk in Frankrijk, Ita- lien, Spanjen, en veel meer andere Iandfchappen, de ge- woonlijke drank is, en men aldaar weinig van Bi er weet; zo dat het Bier het gebrek van de wijn in de noordlijke gelegene Iandfchappen vervult. Het is een zekere zaak, dat in de aloudfte tijden het water alleen de drank voor de dorst geweest is, en dat 't zelve- moogelijk ook wel de gezondfte is, dog zulks onfmaakelijk of zonder geur zijnde, zo hebben de menfehen naderhand andere dran- ken , die fmaakelijker en aangenaamer zijn, fragten uit te vinden, waar onder wel hooftzaakelijk het Druivenat (Wijn) de eerfte .plaats heeft, aangezien daar van reeds in de oudfte tijden .gewag van werd gemaakt, zie Genefis IX; vs. 20, 21. Ende No ach plantte eenen wijngaard, ende hij dronk van dien wijn, enz.; eerst lange daar na is 't Bier, Cijder, Meed, enz. uitgevonden. Dog in welke tijden het Bier., daar wij nu hier in 't bijzonder van handelen, uitgevonden zij, kan men niet eigentlijk zeggen , ondertusfehen is het zeker, dat deszelfs gebruik reeds zeer oud is, gelijk men .uit verfcheidene Arabifche en Griekfche Schrijvers, die van het Bier gewaggemaakc hebben, opmaaken kan; om dezelve niet alle aan te haa- ien, zo zullen wij alleen maar zeggen, dat Archilo- chus., die omtrent 720 jaaren voor Christi geboorte ge- ftorven is, van het Bier, onder de naam van Vinum hordeaceum (Gersten-wijn) gefprooken heeft. Diodorus Siculus , die ten tijde van Julius Cäsar omtrent de eer- fte eeuw van Christus geboorte leefde, fpreekt ook op verfcheide ^plaatzen, inzonderheid in het 2ofte en 24fte Hooftdeel, van de drank uit gerfte bereid (Zijthus), die hij zegt, van de Egijptenaren uitgevonden te zijn, en in aangenaamheid, fmaak en kragt, niet veel voor de wijn behoevende te wijken. Ook fpreekt de vermaar- de RomeinfcheHistoriefchrijver Tacitus, die in de eer- fte tijden na Christi geboorte geleeft heeft, ~van het Bier, en verhaalt, dat de Duitfchers omtrent 't jaar Christi ne- genden-negentig nog geen wijn hadden, maar een drank uit gerst en water kookten, dien ze Bier (Cerevifia) noem- den; waar uit men ziet, dat het Bier ten minften reeds .over de 2488 jaaren in de waereld geweest is'; maar of de ouden het Bier op dezelfde wijze bereideden, daar van kan men niets zekers zeggen, zij noemden hetzelve ger- -ften-wijn (vinum hordeacewn), buiten twijffel, om dat de gerften-drank of 't Bier van gerst bereid wierd, en daar- enboven de plaats van wijn vervulde ; behalven dat het Bier in andere omftandigheden veel overeenkomst met de wijn heeft; als bij voorbeeld, 1. in de koleur en helderheid, dewijl men Bier bereiden kan, dat blank of rood, en zo helder en klaar als wijn is ; 2. in de fermentatie , dewijl het als wijn gefermenteert word;, en 3. dewijl het een kragt heeft als de wijn, niet alleen 0111 te verfterken, maar ook om dronken te maaken.' Daar zïjn eigentlijk maar twee hooftzoorten van Bie-
ren', als Bruin en Wit, waar van het eerfte min of meer bitter, en-het andere zoet is; deszelfs onderfchcid is 2 hooft- |
|||||||||
SIE.
|
|||||||||||
■BIE.
|
|||||||||||
T78
|
|||||||||||
höoftzaakelijk gelegen in de ingrediënten entoebéreïding:
Dog van decze twee hooftzoorten, inzonderheid van de eerde, zijn'er weder zeer veelerleij verfchillende veran- deringen , zo in fmaak, koleur als hoedanigheid, fchoon ze ook van eenerleij ingrediënten, namelijk van gerit, ' weit of haver, en op dezelfde wijze gemaakt worden : Dewijl nu weinige de oorzaake daar van weeten, zo zal het, denk ik, niet onaangenaam nog onnut zijn, om hier, eer we verder gaan, kortelijk eenige zaaken aan te mer- ken, waar door het groots verfchil der Bieren ontflaan kan : Veelerleij dingen en omftandigheden kunnen daar Yan de oorzaak zijn, als i. Kan zulks afhangen van het onderfcheid der land-
fchappen, en haar climaat. 2. Van de fituatie der fteeden of plaatzen, ja van de
plaats der Brouwerij zelf. 3. Van het jaars-faizoen en het weer.
4. Van de ingrediënten, 20 wel aangaande derzelver
aart en verfcheidentbeid, als de proportie die men daar in gebruikt. 5. Van het water, dat tot 't brouwen gebruikt word.
6. Van de Brouwer zelfs, ende wijze hoedanig hij
.de mouting, brouwing, gesting, enz. behandelt. In 't algemeen zijn de warme landen niet zo bekwaam
tot het Bier-brouwen, dan de getemperde en koude, als waar in de Bieren veeltijds niet zo goed willen worden, of ook, fchoon ze zo goed uitvallen, niet zo lang kun- nen duuren, dan in de koude landen ; gelijk dit genoeg- zaam de ondervinding bevestigt, door de heerlijke Bie- ren, die men in Hoog- en Nedtr'-Dititschland, Enge- land, Deenemarken, Zweeden, Poolen, Pruis/en, enz. brouwt, en die wegens haar geur en duurzaamheid, ook dikwils zeer verre naar heete landfchappen, en zelfs na Oost- en West-Indiën verzonden worden, gelijk onder anderen met de Mumme, Joopen-bier, en diergelijke gefchied. Dat ook de "fituatie of legging der fteeden of dorpen,
enz. daar Bier gebrouwen word, een merkelijk verfchil aan het Bier kan geeven, fchoon het op dezelfde wijze toebereid word, is een bekende zaak aan die, welke zig met brouwen bemoei jen, of ten minden haar oog, of opmerking en gedagten daar over laaten gaan; ja zelfs kan de fituatie of plaats van de Brouwerij, de oorzaak van het onderfcheid des Biers zijn, fchoon 't zelve op eenerleij wijze, zo in 't brouwen als in alle andere din- gen behandelt word; bij voorbeeld, men heeft in eeni- ge fteden van Hoog- en Neder-Duitscbland, inzonder- heid te Crosfen bevonden, dat men in de (lad geen zo goed Bier kan brouwen, als in het flot aldaar; men heeft hier op naukeurige onderzoeking gedaan , wat tog de oorzaak daar van zijn mogte; tot dien einde heeft men uit het flot alle de ingrediënten en gereed fchapp en , zelfs het water van 't flot, kortom alles wat op 't'flot tot het brouwen gebruikt wierd, ja zelfs ook de Brouwer met zijnknegts in de fiads Brouwerij gebfagt, én alles onder gezwoorene opzienders laaten behandelen, even zo als het op 't (lot gefchiede, egter was het Bier in alle om- ftandigheden op verre na zo goed niet, als dat op 't flot gebrouwen wierde. Dog dit voorbeeld, van Crosfenishet alleen niet, men heeft diergelijke onderzoekingen ook in onze Nederlanden en elders werkftelliggcmaakt, en zulks vind ook plaats niet alleen met het Bier, maar ook met andere dingen, als zuik'er-ra'irieerderijen, en diergelijke ; wat is nu de oorzaak hiervan? Aangaande de derde omflandigheid, naamelijk het jaar-
|
|||||||||||
getijde en'tweer, waar door de Bieren min of meer goed
en duurzaam kunnen worden ; dit is bekent, en elk weet, dat het Bier, dat in de zomer gebrouwen word, nooit zo goed nog duurzaam is, dan 't geene dat in het najaar of winter, en wel inzonderheid'tgeen in de maand M aart toebereid word ; maar elk een weet niet, wat de oor- zaak daar van is; Dat het Bier in de zomer zo goed niet worden wil, als in de winter, daar van is buiten alle twijffel de warmte de oorzaak ; dog niet zo zeer aangaan- de de brouwing, maar wel ten opzigte van de gisting des Biers, aangezien de gisting door de warmte of hitte der lugt al te fterk aangezet of anderzins beroert word ; ge- lijk dit inzonderheid plaats-heeft, bij eene fterke broei- jende lugt, 't zij met of zonder donderbuijen, kunnende een met gistende dcelen vervulde en broeijende lugt, zelfs het reeds gegiste en gevate Bier (en diergelijke ge- fermenteerde vogten) weder aan het werken brengen en doen veranderen en bederven, zo men daar niet in voor- ziet, dat egter altijd ook niet doenlijk is. Hier uit kan men dan ook niet bezwaarlijk opmaaken.,
■waarom het in 't na- en voorjaar gebrouwen Bier 't bes- te en duurzaamfte is, naamelijk het is, ten minden voor een groot gedeelte, de koelte, die het Bier bij de eerde gisting goed maakt, en vervolgens goed houd. Daar is weinig over het Bier-brouwen in het neder-
duitsch gefchreevcn ; dog zeekere Doctor Martin Schokius te Groningen, heeft eertijds een klein traftaat in 't latijn de Cerevifia Gronings, of van het Gro- ninger Bier, dat hedendaags gewoonlijk Kluin genaam t word, in 't ligt gegeeven, waar in hij tragt aan te too- nen , dat de deugd en duurzaamheid des Biers, dat in 't voorjaar gebrouwen word, hooftzaakelijk afhangt van de leevensgeesten, die het water en andere natuurlijke dingen, dan weder zouden verkrijgen, en daar door als op 't nieuw hcrleeven ; dog fchoon het waar is, dat vee- Ie natuurlijke dingen, inzonderheid in 't Rijk der Plan- ten en Dieren, in het voorjaar gelijk als een nieuw lee- ven en een nieuwe kragt ontfangen , zo kan men egter de deugd en duurzaamheid van het voorjaars Bier, voor zo verre het water daar in toebrengt, niet aan die din- gen toefchrijven , maar veel eer, om dat het water in de zomer meer verwarmt en met allerleij verrotte en an- dere onzuiverbeden voorzien is, van welke onzuiverhe- den het water in de winter door de koude ei] vorst we- der gereinigt word in een bekwaame hoedanigheid, maar geenzins nieuwe levens-geeden, verkrijgt, om in 't voor- jaar tot goed en duurzaam Bier te dienen : Hoewel ei- gentlijk de aart des jaar-faizoens en eenbekwaaine gisting misfehien wel het meede daar toe contribueert. Betreffende de vierde omflandigheid , waar van hel
onderfcheid der Bieren afhangt, zo is het zeker, dat de» ingrediënten, die tot het'Bier-brouwen gebruikt worden, zo wel aangaande derzelver verfcheidentheid in 2oorten en deugd, als de hoeveelheid, die men 'er bij 't brouwen van bezigt, zeer veel toebrengen, om verfcheiderhande Bieren te verkrijgen ; dus zal de weit een ander zoort van Bier uitleveren, als de gerst, en deeze weder een an- dere als de' haver, welke drie zoorten van graanvrugten wel 't meest tot het Bier-brouwen dienen, dog hooftzaa- kelijk de gerst; hoewel 'er ook dés noods andere graa- ncn en zaaden tot het Bier-brouwen kunnen gebezigfc worden, als rogge , fpelde, boekweit, rijst, geers, er~ ten, bponen, c'icers, en in't algemeen alle meelagtige zaa- den , die weinig of geen reuk, en geen kwaade of wal- gelijke nafmaak hebben; en de Bieren van decze zaaden zullen
|
|||||||||||
RTE.
zullen wederom bijzondere zoorten uitmaaken, dogwW
van de meeftc maar van een geringe fmaak, egter drink- baar zijn, zo dat men zig in tijden van nood evenwel daar van bedienen kan. Vervolgens hangt bet onder- fcheidder Bieren ook af, van de verfchillende manier van het mout maaken, als meede van het onderfcheid en ge- bruik der hoppe, en eindelijk ook'van de gest en gisting. Dat de proportie of min of meerder hoeveelheid van mout, die men bij een brouwzel hier beczigt, onderfcheid in het Bier maakt, is een zaak die van zelve klaar is, want na jnaate dat men veel of weinig mout neemt, zal het Bier ook ligter of zwaarder worden. Voorts moet ik hier nog aanmerken, dat de nieuwe of verfche graanen, of ten ininften' die van eenerleij gewas en ouderdom zijn, het best tot Bier-brouwen dienen, dewijl daar van het bes- te mout gemaakt word ; waar van onder zijn Artijkel meer zal gezegt worden. Dat het water meede de oorzaak is, dat de Bieren
verfchillende zijn, fchoon ze in alles op eenerleij wijze gebrouwen worden, daar aan behoeft men niet te tvvijf- telen, vermits het zoete water, dat alleen tot Bier-brou- wen dient, op verfchillende plaatzen van zeer verfchei- dene aart is, niet uit zig zelfs als een element, of enke- le hooftftoffe aangemerkt, maar door de vermenging van deeze of gecne vreemde ongelijkflagtige fijne deeltjes, die het zelve op honderd, ja duizenderleij wijze ont- fangen kan, en die zig met het zelve vcreenigen, fchoon men dezelve niet oogzienlijk, nog ook door veel proe- ving daar in kan befpeuren ; bijvoorbeeld, de opper-en onderaardfche vloeijende wateren kunnen in haar vloei- jing deeze of geenc mineralifche deelen ontmoeten , die ze tot zig neemen, of zeneemen de deelen tot zig, van de in 't water verrotte dingen, 't zij van dieren , plan- ten , enz., op wat wijze dezelve ook daar in moogen ge- koomen zijn; zo dat alle deeze dingen, hoe weinig ze ook zijn moogen, eene verandering in het water, enge- volgelijk ook in 't Bier kunnen veroorzaaken. Dog fchoon de gemelde dingen ecnige verandering aan
het water en Bier kunnen geeven, zo bedient men zig egter tot 't brouwen doorgaans van het water, dat men het gcreedfte en gemakkclijkfte verkrijgen kan, mits acht geevende, dat het zelve zoet, zuiver en klaar zij; en inzonderheid word het goede rivier- en flroom-water in de Nederlanden veel geacht,, en niet zonder reden, om dat door de vloeijing en ftrooming het water zeer gezui- vert word. Dog het is aanmerkelijk, dat de ondervin- ding aan deeze en geene Brouwers geleert heeft, dat het onzuivere, lelijke of onaanzienlijke water, daar allerleij vuil- en fmeerigheden, van leertouwers, verwers, enz. zelfs van fecreeten, zig in ontlasten, veeltijds beter Bier uit- levert, als't zuivere en klaare water ; en men zegt, di ei- gelijke ondervindingen te hebben bij het zeep maaken, wasfehen , kook en, bakken, verwen, zuiker rafineeren en meer andere dingen; wat de oorzaak daar van.zijn mag, fchijnt nog niet onderzogt, en alleen bij ondervin- ding bekent te zijn ; en de ambagts-lieden noemen zoda- nig water doorgaans week of zagt water, daar en tegen 't geene dat hen niet zo wel dient, hard water, fchoon ze de rede van het onderfcheid zelfs niet, en niets an- ders dan bij ondervinding of naamïng weetcn. Onder- tusfehen is het bij de brouwerij, en andere dranken die met water gekookt of toebereid worden, noodig, datmen eene zaak waarnecme, naainelijk dat men zig wagte, orn het water te gebruiken uit rivieren, vaarten, flooten, meijen, enz. daar een dood aas of meer van een dier- |
BÎ& ijs
lijk Iighaam in de nàbuurfchap, 't zij in of huiteri 't wa-
ter legt, want men heeft ondervonden, en het fteunt op redenen, dat het Bier daar door een lelijken of walge- lijken fmaak en ongezonde hoedanigheid verkrijgt, wel- ke lelijkheid en ongezondheid zig niet zo zeer open- baart in het kooken, maar wel hooftzaakelijk bij de gis- ting , en naderhand bij het gebruik. Hier bij moet men, terwijl we van het water tot 't Bier-
brouwen noodig, fpreeken, nog twee dingen aanmer- ken; als eerftelijk, dat het water het voornaamfte en grootfte deel, en de bafis van het Bier uitmaakende, eigentlijk het dorstlesfchende deel van het Bier is, tot welken einde het Bier hooftzaakelijk gebrouwen word : want fchoon 'er meer andere dranken buiten het enkele water zijn, die de dorst kunnen ftillen, zo is egter het water, of de waterigheid altijd de bafis daar van, waar uit men niet bezwaarlijk kan befluiten, dat het water ei r gentlijk tot de dorstlesfching, zo wel voor menfehen als dieren, gefchaapen is. Dog daar bij hebben de na het water uitgevondene dranken, als iier, wijn, rijder, enz. ook die groote nuttigheid , dat ze teffens voeden, wel- ke voeding beftaat in de (loffelijke deelen der tot het brouwen gebruikt wordende dingen , die bij de brou- wing met het water gebrouwen, en daar meede verce- nigt worden; en hoe beter en gezonder die dingen zijn, hoe nuttiger en dienftiger, ja fmaakelijker ook die dran- ken zullen wezen : Dienende het water bij deeze en aller- leij andere dranken, behalven de dorstlesfching, ook als een vehiculum of voertuig , om de voedende deelen in het Iighaam te verfpreiden. De tweede aanmerking, waar van ik gewaagt hebbe,
is, dat men ondervonden heeft, dat het gedistilleerde water niet tot dorstlesfching dient: Wat is tog de reden hier van? Daar moeten dan bij de distillatie dedorstftil- Iende deelen vervliegen, of niet meede kunnen overge- haalt worden , zijnde dit laatfte het waarfchijnelijkfte, dewijl anders die deelen bij de kooking van het Bier ook moeften vervliegen en wegraken,'t welk men anders bevind. Het is zeer waarfchijnlijk , dat de Schepper in het water iets bijzonders gefchaapen heeft, en dat fchoon het wa- ter onfmaakelijk is, en zuiver fchijnt, het egter zeer fij- ne aardagtige en verkoelende Jalinifclie deelen bezit, die een dorstlesfchende eigenfehap bezitten, en niet distil- Ieerbaar zijn. Ten zesden en laatften ftaat, ten opzigte van de ver-
fcheidentheid en deugd der Bieren, ook nog aan te merken, dat dezelve niet weinig afhangen van de behandelinge des Brouwers bij het Bier brouwen; want het is bekend genoeg, dat de eene Brouwer, zo wel in het mouten, als brouwen, gisten, enz. deeze manier, en.de andere weder een andere manier, 't zij uit ge- woonte , of ook uit andere reden, tot voordeel of an- derzins , opvolgt; en het fpreekwoord , Hij brouwt zo wat naar zijn zin , word bij de meefte Brouwers be- waarheid. Inzonderheid koomt het, om goed en deugd- zaam Bier te brouwen , hooftzaakelijk op goede graa- nen , het wel mouten en de gisting aan, gevoegt bij een bekwaame jaarstijd en behandeling. Dus verre van de verfebeidemheid der Bieren in't alge-
meen , en van de oorzaaken daar van in 't bijzonder gefpro- ken hebbende, zo zullen we nu ook gaan aanwijzen, op wat manier het Bier best gebrouwen word; niet oinzulks de Brouwers, die 'er opzettelijk hun werk van maaken, te leeren , maar tot dienst van groote huishoudingen ; want het zeer bekend is, dat 'er veele huishoudingen in |
|||||||||
Z 2 de
|
||||||||||
iso sie;
de Nederlanden en elders'zijn, die hun eige Bier brou-
wen; en fchoon ook deeze reeds vooraf het Bier-brou- wen mogten verftaan, zo zullen ze egter moogelijk nog aanmerkingen uit ons zeggen kunnen maaken, die hen nuttig en dienftig kunnen zijn. Dog eer we tot 't brou- wen zelve overgaan, zal het niet onvoegzaam zijn, dat we vooraf de voornaainfte Gereedfchappen. die tot 't brou- wen noodig zijn, vermelden. Behalven het Brouw-huis , of de Browsv-plaats, die
groot en ruim genoeg, en daar bij lugtig moet zijn, heeft men de volgende Gereedfchappen noodig, als I. Een Bcflag-kuip, waar in het mout, des avonds
van te vooren heilagen word, als men de volgende mor- gen denkt te brouwen. II. Een Los-kuip, waarinhetin de ketel met't mout
gekookte water, dat het Bier word, te zaamen overge- gooten en vervolgens het enkele nat door een • gat in de bodem, waar in een langfteelige prop is, afgetapt word in een onderbak, die onder deeze kuip in de uitgegraa- vene grond (laat; van waar bet zelve vervolgens in de koel-bakken of gest-kuipen overgebragt word. III. Gest- of Geil-kuipen, waar in het Bier tot gis-
tinggedaan word, om't te doen gisten en daar doorzuiver en klaar te doen worden. Alle deeze Kuipen en Bak- ken dienen met ijzere hoepen, om de fterkte,. voor- zien te weezen. IV. Een paar kopere Ketels met kopere kraanen tot af-
tapping voorzien, naamelijk een Water-ketel, om heet water tot 't beflaan van 't Bier te maaken, en een tot het Bier- en Hop-kooken ; hoewel men het zeer wel met een ketel tot die beide gebruiken af kan, indien de Brou- werij niet heel groot is; of als men maar voor zijne ei- ge huishouding brouwt; moetende deeze ketels in een inuur bemetzeltzijn, zodanig, dat men.'er bekwaamelijk vuur onder kan ftooken. V. Vaten, om het nu klaar gemaakt zijnde Bier daar
in te vullen en te bewaaren. Wijders ten VI. Roer-flokken, Scheppers, Gooten of Pompen, tot
overbrenging van het vogt uit het eene vat in het ande- re, en meer andere kleine dingen, tot't gerijf noodig, die de praftijk aan de hand geeft. Alle welke dingen niet alleen fterk en hegt, maar ook
voor het gebruik terdeegen zuiver moeten zijn, want de minfte onzuiverheid die daar aan blijft, geeft aan het Bier de eene of andere ondeugd; en inzonderheid die- nen de Vaten, waar in 't Bier bewaart word, voor al zuiver gemaakt te zijn ; want daar koomt het zeer dik- wils van daan, dat het Bier, fchoon nog zo wel gebrou- wen, een lelijke en onaangenaame finaak, of een andere kwaade en voor het menfchelijke lighaam niet dienftige, ja fcbaadelijfte hoedanigheid bekoomt. Dit zijn de voornaamfte werktuigen die men nodig
heeft om Bier te brouwen, volgens de gewoonte. Dog behalven deze behooren tot groote Brouwerijen ook nog meer andere gereedfchappen en gerijflijkheeden , die wij kortelijk bij malkander zullen opnoemen , als Graan- Jouders, Hop-fouders, Mouterij, Kooien, Hout, en de bewaarplaatzen daar toe; Bier-kelders, Kuiphuis, JVa- ter-fchuit, Paarden, Wagen en Sleeden, enz., en einde- lijk ook twee #of meer Menfchen om het brouwen waar te neemen; onder welke de Brouwer veeltijds , als hij door andere bezigheden of verhinderingen 't oog niet zelfs altijd over het werk houden kan, het opzigt aan eene toevertrouwt, die de meeste kennis daa* van Jiecft. |
||||||
BTE.
i
Aangaande de kelder of kelders moet ik dit, eer we
verder gaan, nog aanmerken , dat het 'er, om het ge- brouwen Bier goed en lang te bewaaren, grotelijks op aan komt, om goede koele kelders te hebben, want dit bewaart het Bier voor een nieuwe fermentatieof gisting en verder bederf. Waar komt het tog anders veel van daan, dat men in de noordlijkfte landftreeken het Bier lange, ja veele jaaren kan goed houden en bewaaren, als door de kelders , die wegens haare diepte onder de grond zeer koud zijn. De wijze om Bier te brouwen.
Om nu tot 't Bier-brouwen zelfs te komen , zulks
gefchied als volgt: Men doet van het gemaalen mout of mout-meel, dat maar grof gemaalen moet zijn, zo veel in de beflagkuip als na de proportie van de hoe- veelheid Biers dat men wil brouwen, en naar dcszelfs fterkte die het hebben zal, nodig is. (Een loopen mout tot een tonne Bier, geeft zeer goed Bier.) Hier op giet men water, dat in de kopere ketel, die niet ver- re van daar moet ftaan, ziedend heet gemaakt is, dog niet kookt ; waar door 't mout zoude verbroeijen ; en welk opgieten gcfchied door middel van hel water uit de ketel in een goot te fcheppen of te pompen, en bet dus in de beflag-kuip te laaten loopen; moetendeonder- tusfehen het mout en water geduurig met een houte roer- ftok wel geroert, en met elkander vermengt worden. Als dan dit mcngzel of beflag een nagt min of meer geftaan heeft , word het zelve bij bet begin van het brouwen of kooken uit de beflag-kuip in de brouw-ke- tel, op de vorige wijze, namelijk door middel van over- fchepping, bekwamelijk lange gekookt, namelijk totdat de kragt uit 't mout, alle in het water overgekookt is ; dog waar bij ook geftadig. of dikwils 't mengzel met een roer-ftok moet omgeroert worden , op dat het niet aan- brande; en als de ketel niet groot genoeg is, om het mengzel of beflag in eens daar in te doen, gelijk wel meest gebeurt, zo word het beflag in twee of meermaa- len in de ketel gedaan, en gekookt, en bij welk kooken men ook altijd nog meer water kan bijvoegen, in geval- le de beflag-kuip te klein was, om ten eersten het no- dige water bij het mout te doen. Geduurende het kooken , of ook voorheen, word de
los-kuip op de bodem met goed ftroo over en over be- legt , en ook de langfteelige prop van 't los-gat met ftroo omwonden , of ook nog wel teffens een digte korf daar om heen gevoegt, dienende deze toeftel om het gekookte mengzel of beflag vervolgens daar in te coleeren, of het nat van het uitgekookte mout , ( dat dan masch of bostel genoemt word) , af te febeiden; waar bij aan te merken ftaat, dat het ftroo versch en zuiver moet zijn , en vooral geen muffe of kwaade reuk hebben, want hier door zoude het Bier ook een kwaa- de fmaak verkrijgen. De los-kuip dan dus bereid, en het beflag in- de ketel genoegzaam, 't zij in een of meer reizen, uitgekookt zijnde, word het zelve uit de ketel telkens op de vorige wijze, door overfchepping, met een goot in de los-kuip overgebragt, tot dat alles in de los-kuip is. Ondertusfchen, of op 't laatfte, zo men wil, tapt
men iets van het gekookte uit de los-kuip, zo veel men genoeg agt, door het los- en iljg-gat klaar af, doet het in de ledige brouw-ketel, en dan daar bij zo veel pon- den hoppe als de quantiteit des Biers vereischt; als dan dit met elkander genoegzaam gekookt heeft, word dit a£ ,
|
||||||
RIE.
|
|||||||||
BIE.
|
|||||||||
181
|
|||||||||
afkookzel ook in de los-kuip overgebragt bij het vorige Wij hebben voorheen aangetoont, dat aan de fennen-
afkookzel. Hoe langer de hop gekookt word , hoe 't tatie of gisting veel gelegen is, om goed Bier te verkrij-
bier bruiner word ; dog middelmaatig gekookt is 't gen, het zal derhalven niet onnut zijn, om hier eenige
best. ^aanmerkingen bij te voegen, ten aanzien van de bijzon- Dit alles dus ver gedaan, en het afkookzel alle in de dere manieren van gisting en de daar door ontftaande
los-kuip zijnde, laat men het wat ftaan, tot dat zighet uitwerkingen, om goed of flegt Bier temaaken.
uitgekookte mout of 't masch, met de hop wat nederge- i. Dewijl de gist zeer verfchillende is, als goed, flegt,
zei heeft; als dan word het klaare nat daar van , door zoet, zuur , bitter, Hinkend enz.; zo is 't zeker dat dezelve
middel van meergemelde lange prop des los-vats, maar ook altijd iets daar van aan het Bier overzet, dat 't zel-
een weinig te roeren , en het los-gat daar door iets te ve beter of ilegter kan maaken.
openen, in een onder het los-gat ftaande bak afgetapt, 2. Maakt 't onderfcheid in 't Bier, of het zelve heel
en uit deze in de koel-vaten of gist-kuipen , die of in 't open dan overdekt gegist word.
zelfde brouw-huis, of in een daar naast zijnde koel- en 3. Als meede of de gist in heel heet Bier, en dus al
gist-huis, dat beter is, op de meer gezegde wijze, door te vroeg öfter regter tijd, of ook te laat, als 't Bier ter een goot oveigebragt, en dan is het aan het gisten* en koud geworden is, daar in gedaan word. zuiveren van het Bier toe; dog eer we daar van fpree 4. Ook word het Bier anders, als 'er te weinig of te ken, moeten we vooraf nog zeggen, dat men van het veel gist genomen word, dan wanneer men de bekwaame na de gemelde aftapping des nats, uit de los-kuipen op proportie, naar maate van de hoeveelheid des Biers ge- de overgebleevene uitgekookte mout cv. hop, nieuw ge-, bruikt. kookt water kan gieten; welk nat men dan, ha dat het 5. Is 'er weer een groot onderfcheid, of het in wijde
een tijd lang daar op gedaan en getrokken heeft, op de kuipen, of alleen in de tonnen gegist word, gelijk fom-
vorige wijze klaar aftapt, en in bijzondere gist-kuipen mige doen; als mede of 't half in de kuipen en halfin
overbrengt, om 't te doen gisten, en daar van een dun Bier de tonnen uitgegist word.
te maaken, dat voor tafel-bier dienen kan, en geen'zints 6. Toont zig ook onderfcheid daar in; als 't Bier dat
» onfmaakelijk is : Ja men kan nog eens op dit overgeble- in kuipen gegist is, te vroeg of te laat gevaat word;
vene in de los-kuip, gekookt water doen, en een der- gelijk mede als men het Bier dat in de tonnen gegist
de bier daar van bereiden, maar dat dan heel dun is en word, te vroeg of te laat opvult.
Scharre-bier genaamt word, alleen voor gemeene men- De uitwerkingen nu, die uit het eene of andere kun-
fchen , of voor een geringe drank dienende, die dog nen ontdaan, zijn ten naasten bij de volgende,
beter als klaar water is , wanneer het wel behandelt I. Hoe meer lugt aan het in de gisting gezette Bier
en gegist heeft. gegeeven word, hoe heviger, flerker en rasfer 't zel-
Om nu tot de gisting des Biers te komen, waar aan ve gist.
zeer veel gelegen is, en dat 't Bier min of meer goed II. Het Bier dat men in opene , of maar weinig ge- niaaken , of ook bederven kan, zo doet in het in de dekte kuipen laat gisten, word wel klaarder en.doorfchij- • gest-kuipen overgubragte afkookzel, na dat het zo veel nender dan 't geene dat in digter geilotene kuipen ge- verkoelt is, dat men even een laauwc warmte kan voe- gist heeft, maar verliest egter daar door van zijn deugd len als men 'er de vinger in fteekt, zo veel gist als men en fterkte. nodig oordeelt, roert 't dan wel om, dekt 't met plan- III. Gefchied zulks zo veel te meer , als 'er te veel
ken of deekens lugtjes toe, en laat 't zo flaan, tot dat gist bij gedaan is ; maar,
het volkomen aan 't fermenteeren of gisten is, 't welk IV. Komt 'er te weinig gist bij, zo blijft het Bier
men daar aan ziet, als 'er boven op krullen als fchuim zoetagtig en verkrijgt geen regte geestagtigheid ; gistook
koomen, en het met gist beleid is; of dat een branden- niet regt volkomen door; en behoud de gist meest bij zig,
de kaars daar boven gehouden wordende, uitbluscht; waar door een ongezond, purgeerend, winden en krim-
dus verre aan het gisten zijnde, dan vaat men het ter- pingen veroorzakend Bier ontllaat.
ftond in fchoone tonnen, die in de kelder naast mal- V. Komt de gist bij Bier dat nog te heet is, zo word
kander op Hellingen gelegt zijnde, plaatst men 'er tus- dezelve verbroeit, en daar door ten decle bedurven;
fchen twee en twee een houtene moute onder, om de het overige geraakt in een' hevige , fchielijke gisting',
gist van het nog gistende Bier op te vangen, en als 't v/aar bij de meeste geesten en de beste kragten des Biers
Bier zitten gaat, zo vult men het altemets eens op, tot verlooren gaan.
dat het na twee of drie dagen niet of weinig meer gist; VI. Komt de gist te koud in het Bier, zo wil de gis-
ais wanneer men het vat of de ton met de fponning wel ring niet aan de gang; inzonderheid in koude tijden, of fluit, en daar over heen pot-aarde, daar wat zout on- als men zulks wanneer 't Bier gevaat is, in de kelder der gemengt is, ftrijkt, wordende het zout onder de met kolen-vuur of andere warmte zCrekt te verhelpen, pot-aarde of kleij gemengt, om dat die daar door vog- zo word 'er egter zelden wat goeds van, maar 't Bier tig blijft en niet ligt berst, maar indien hij evenwel behoud meest zijn gist en troebelheid, droog en hard wierde en opberste , zo moet men het VIL Word het Bier in de tonnen of andere vaten ge- vooral weer digt ftrijken. Als dan het Bier, aldus ge- gist, daar naar proportie weinig vrije lugt op kan wer- floten, veertien dagen of langer gelegen heeft, kan men ken, zo word het zo klaar en doorfchijnend niet, dan het beginnen op te fteeken en te gebruiken , of ook lan- wanneer het in groote opene kuipen gegist heeft ; dog ger leggen laaten, naar dat het Bier fterk en in bekwaa- daarentegen word het in de tonnen gegiste, veel kragti- me jaargetijde gebrouwen is ,• dog waar bij aan te mer- ger, fterker en beter. ken ftaat, dat wanneer een vat aangeftoken is, men hef VIII. Wanneer daarenboven het Bier lau-warm in de
zelve na vervolg dient ten einde te gebruiken, dewijl tonnen gevaat en dus in de kelder, als hij wat koelis,
het Bier in een niet vol zijnde vat, zo lang niet kan gegist word, zo gist het zeer gemakkelijk en langzaam in
duuren dan In een dat vol is, fchoon het ook wel geflo- de tonne, en word een zo veel te kragtiger, fterker en
ten word. 2 3 " duur-
|
|||||||||
BIE.
|
|||||||||||
BIE.
|
|||||||||||
l82
|
|||||||||||
le kelder of op een andere wel koude plaats ; als men
vervolgens de flesfen bij het gebruik ontkurkt en opent, zal het Bier door de geftuite gisting met groot geweld in de gedaante van fchuim daar uit en in de hoogte vlie- gerij weshalven men zig bij de opening wat voorzigtig gedraagen moet, om niet befpat of anderzints befcha- digt te worden. Bij het aanvullen moeten de flesfen vol 'gevult, en vooral op een koude plaats bewaart worden, want anders zouden ze in ftukken fpringen. Dit Bier heeft een aangenaame verkwikkelijke fmaak , inzonder- heid in de zomer, en word veel in Duitschland en En- geland gemaakt. Het gezegde wegens de manier van Bier te brouwen,
zal, denk ik, voldoen; ik weet wel dat 'er meer andere manieren en behandelingen zijn , inzonderheid in de coleering of doorzijging van het gekookte mout-water, maar het Bier word op veelplaatzen , daar het beste Bier gebrouwen word , gelijk voren genoemt is, op de boven- gemelde wijze behandelt en bereid, en in 't wezentlijke komen alle manieren van brouwen daar mede over een. Zie hier nog een korte fchets van het Bier brouwen, of
van die dingen, die om goed Bier te brouwen, waar te nee- men zijn , om zulks in een opflag van 't oog te kunnen zien. I. Moet het mout, als het hooft-ingredient, van goed
graan of zaad, en behoorlijk wel gemout, ook niet al te fijn gemaalen zijn. Zie 't Artikel MOUT. II. Moet het water tot 't brouwen, zoet, dog van
geen harden aard zijn, gelijk puts-water en diergclijke is ; zijnde het rivier- en- ftroom-water 't beste daar toe. III. Moet het water tot 't bsflaan van het mout, niet
te heet nog te koud zijn, en het mout bij het beflaan met 't water wel omgeroert en vermengt worden. IV. Moet vervolgens het Beflag in de brouw-ketel al
langzamerhand bij graaden aan 't kooken gebragt, en dus het vuur allengskens meer aangeflookt worden; dog het mout moet wel uitgekookt, en door roering zorg gedra- gen worden, dat het niet aanbrande. V. Het gekookte nat in de los-kuip overgebragt zijn-
de , moet men het zelve zo klaar aftappen als doenlijk is,. dewijl zulks mede veel toebrengt om daar na door de gesting klaarder te worden. VI. Het nat vervolgens in de koel- of geil-kuipen ge-
daan zijnde, om het door de gesting te zuiveren en tot Bier te maaken , moet bekwaamelijk verkoelt zijn, zo- danig dat het maar olntrent lau-warm is ; ook moeten de geil-kuipen niet vol , maar wat min of meer half vol zijn. VII. De gist-plaats moet in de zomer koel, maar in
de winter wanner, egter ruim en niet heel digt gefloten zijn : In de winter kan men de geil-kuipen wat losjes dekken , maar in de zomer is 't niet nodig.. VIII. Als men het Bier alleen in de vaten gist, moet
het Bier lau-warm daar in gedaan worden, na dat voor- heen de gist daar onder gemengt is. IX. Het Bier moet, 't zij dat men het alleen in de
vaten gist, of dat het voorheen in de geil-kuipen reedä gegistheeft, vantijd tot tijd opgevult worden, tot dat de gisting meest gedaan heeft, als wanneer men de va- ten terftond wel digt moet fluiten , behalven het zwik-gat dat men nog eenige dagen open iaat, en allengskens dig- ter fluit. X. De gist, daar de gisting mede gedaan word, moet
altijd versch en zuiver zijn, en het is niet alleen zeer dienstig om altemets van gist te veranderen , dewijl de
|
|||||||||||
duurzaamer Bier ; ja door wette manier van gisting in
dé tonnen men het allerbeste en kragtiglte Bier kan ver- krijgen , als de gisting en opvulling maar wel waargeno- men word : Is het dan , dat 't zelve niet aanftonds klaar genoeg is, zulks komt met de tijd door langer leggen, of door aftapping, en door andere goede middelen, waar van hier na. IX. Dog men moet het lau-warm gegist Bier niet
geheel vol aanvullen , en ook moet de kelder niet digt gefloten , maar lugtig zijn, want anders zoude liet Eier door al te veel aanvulling , geheel uit de tonnen weggis- ten , en daar en boven, X. Zo is de ruimte en opene lugt, bij gistend Bier
zo wel in de gist-plaats van het brouw-huis als in de kelders, ten hoogftcn nodig , en zulks ook daarom, de- wijl het Bier geduurende de gisting een zekere zeer fijne geest, van zommige Gtugenaamt, uitwaasfemt, die zeer venijnig of verftikkend is, en een mensch of dier ineen ogenblik kan dooderi, als hij in een heel digt geflotene plaats komt, daar het Bier, of ook andere gistende vogten , in gisting ftaan ; gelijk men daar van droevige voorbeelden heeft; niaar is de kelder of gist-plaats groot en ruim ge- noeg, en niet heel digt gefloten, zo heeft 't geen nood met de verdikking; dog zal men , in een zodanige plaats komende, altijd eenige aandoening of prikkeling in de neus en 't hooft gevoelen, en zelfs ak dronken wor- den , als men 'er lang in blijft. Uit 't gezegde kan dan een opmerkende niet bezwaar-
lijk leeren, wat hem , ten opzigte van de gisting te doen ftaat om goed Bier te verkrijgen, en zig voor fchade te wagten ; zijnde de manier van gisting des Biers die wij te vooren bij 't Brouwen aangeweezen hebben , anders de meest gewoone, die ook zéér goed en bij allerleiBie- ren prafticabel is. Maar dewijl het gcene dat boven van het brouwen
gezegt is, inzonderheid zijn betrekking heeft op 't brui- ne Bier, dat het meest gebrouwen word , zo moeten wij nog kortelijk iets zeggen van het witte Bier of Mol en Bottel-bier. Tusfchen het witte Bier of Mol, in Duitschland Breij-
haan en elders nog anders genaamt, en het bruine Bier is geen ander onderfcheid in het brouwen, als dat 'er geen, of maar zeer weinig hop in gebrouwen, en dezelve ook niet zo fterk of lang als in't bruine Bier , in de brouw- ketel gekookt word, weshalven 't zelve ook zoet van fmaak en meer verkoelend is ; het word van verfchei- derhande graanen gebrouwt, het zij van gerst, weite, haekweite en haver, of ook van verfcheide dezer graanen onder malkander, te weeten tot mout gemaakt zijnde, en zommige brouwers voegen 'er nog deze of geene zoe- tigheden en kruiderijen bij om het fmakelijker en aange- naamer te maaken, als bij voorbeeld honing, zuiker, oTzuiker-fijroop, zoet hout, kruid-nagels, muscaaten dier- gelijke. Bottel-bier of' Bouteille-bier, is een zoort van Wit of
ook bruin Bier, dat aan 't gisten gebragt, maar de gis- ting door digtfluiting en koude gefluit is : Om zulks te maaken , neemt men goed vereen, heel of meest uitge- gistBier, doet het, koud zijnde, in flerke glazene of beter fn aardene flesfen, en voegt 'er bij in ieder fles een weinig zuiker of honing , benevens een, of twee kruid-nagels en wat citroen-Schilen coriander, zo men wil, Ijurkt dan de flesfen terftoïid wel vast toe en bind de kurk nog met bindgaren aan de bovenfte ring der fles kruis- lings wè\ vaat; bewaart vervolgens de flesfen in een koe- |
|||||||||||
BÏE.
de gist van 1 zelfde Bier geduurig .vermindert ; maar
ook gist van fterk en fmaakelijk Bier bij minder Bier te gebruiken, waar door dit zeer verbetert word. Ook moet men niet te veel nog te weinig gist tot de gis- ting bezigen; dog in de winter mag men wel wat meer als in de zomer ncemen. Men kan de traage gisting iu de winter, of op andere koude tijden, ook aanzet- ten , door 'er ecnige heete dingen , bij voorbeeld pe- per of diergelijke bij te voegen. XI. Wegens de brand tot kooking ftaat anders niets
te zeggen , als dat men daar toe gebruikt zodaanige brandftoflen , die men best en goedkoopst verkrijgen kan, het zij turf, hout, offteen-koolcn, moetende de turf of 't hout wel droog zijn, want anders maakt het veel belemmering in het kooken en brouwen. XII. Alle de tot het Bier-brouwen gebruikt wordende
Gereedfchappen moeten wel gezuivert, en inzonderheid ook de Vaten of Tonnen , waar in het Bier gevaat word, ter deegen fchoon zijn ; want anders zal het Bier, fchoon het ook wel gebrouwen is, onfinaakelijk worden, of ge- heel bederven. XIII. Word eigen goede opzigt van de meefter Brou-
wer, of van de Huisvader of Huismoeder, bij het brou- wen vereiseht; aangezien men zig niet aitijd op de arbei- ders , tot het Bier-brouwen nodig, nog ook op de Mee- fter-knegt vcrlaaten kan ; en voor het overige moet de ondervinding alles nader leeren. Om op een korte en rasfe wijze Bier te brouwen.
Neemt grof gemaalen mout, 't zij van gerst, weit, haver of,boekweit, zo veel gij wilt; beflaat het met ge- noegzaam Iauw-warrn water, en Iaat het een nagt over ftaan te meuken ; kookt het vervolgens in een bekwaame grooteketel, 't zelve roerende; genoegzaam gekookt zijn- de , naamelijk tot dat de kragt of fubftantie uit het mout gekookt is , zo laat 't zo koud worden, dat men 'er de vinger in lijden kan zonder zig te branden, fchept of giet dan het klaare boven af, of zijgt't door een fijne teems , en doet het nat dus warm in een vaatje of ton , doet 'er voorts wat gest bij, om te gisten ; dog de ton moet om- trent, egter niet geheel vol zijn, en men moet hetzom- tijds opvullen; als het dan uitgegist heeft, fluit men het fpongat of opening digt toe , en men kan het dan voorts opfteeken en gebruiken , zullende zoet en fmaakelijk ■ zijn. Dog wil men het nog zoeter hebben, zo moet men wat zoet hout daar in bekoéken ; andere neemen ho- ning , of zuiker-fijroop, of eenig ander zoet ; maar wil men hebben, dat het duuren zal, zo moet men een wei- xnghoppe, in plaats van de voorgemelde dingen, 'er mede in bekooken; dog dan word he^bitteragtig,1 of Bitter-bier. Men begrijpt voorts ligtelijk, dat hoe meer water men bij het mout gebruikt, hoe dunder, en hoe minder wa- ter, hoe fterker dit Bier word; en men ziet hier uit, dat de bovengemelde wijdloopige toeftellen van Jic-t brou- wen, alleen maar dienen en noodig zijn, als'men veel Bier te gelijk moet brouwen. Ander gemeen Dun-bier te kooken.
Neemt maar grof gemaalen roggen-meel, beflaat en kookt het zelve, en handelt verder daar meede op de voorgemelde wijze, zo zal men een heel goed drinkbaar Bier verkrijgen. Om aan het Bier een aangenaame geur en flerkte
bij te zetten.
Schoon het Bier, dat wel gebrouwen en toebereid is, |
BIK 18.3
uit zig zelfs een genoegzaame aangenaame fmaak heeft,
zo kan men het zelve egter, door bijvoeging van deeze of geené dingen fmaakelijker maaken, of een aangenaa- me geur bijzetten, die de bijzondere fmaaken van ver- fchillende menfehen voldoet. Dus kan men het ook door de kunst eenigzins fterker en kragtiger maaken ; bij voor- beeld : Vult het verfche -of meest gegiste Bier op tonnen daas
goed zwaar en fmaakelijk Bier, als Breemer-, Joopen-, of Hamburger-bier , Mum, enz. in is geweest, en eerst kortelijks uit getapt is, zo zal het Bier niet alleen de geur van 't geene verkrijgen, dat 'er in geweest is, maar ook kragtiger worden. Of vult het Bier op vaten, daar goede wijn of bran-
dewijn in geweest is, het zal een zeer aangenaame geur en ook te gelijk meer kragt verkrijgen; en het kan nie* fcheelen, of de moer nog op de gemelde Bier- of Wijn- vaten , enz. is, als de vaten maar onlangs afgetapt zijn, en dus dezelve en de moer niet muf of funkende zijn. Of neemt moer van beste zoete wijn, of van Cana-
rie-fec, fermenteert of gest het nieuwgebroude Bier daar meede, het zij alleen of te gelijk met wat andere goe- de Bier-gest ; gij zult een zeer fmaakelijk en heerlijk Bier verkrijgen. Of doet in een vat of tonne nieuw gevaat Bier, twee
lood geftooten laurier-bejiè'n, of één lood coriander, of een half lood kruid-nagels, of van elks een weinig , zo zal het Bier zeer fmaakelijk worden. öf neemt gepoeijerde kruid-nagels ,- of nootemttscaat,
of van beide, doet daar van maar een weinig in 't nieu- we Bier, dat tot de gisting gezet is, om ineede te gisten, zo zal men zeer aangenaam Bier verkrijgen; dog de nçQ- temuscaat past Het best in wit Bier. Of neemt een verfche citroen , befteekt die met eenige
kruid-nagels , en doet ze in de ton van nieuw uitgegist Bier, eer gij ze geheel fluit; het Bier zal heel aange- naam worden. Of tapt goed en klaar Bier op bouteljes of fiesfen,
doet1 dan in elke fles één of twee kruid-nagels , met wat citroen-fchil enzuiker, als meede coriander, twee of drie lange rozijnen zo men wil, kurkt dan de flesfeu wel toe, en zet ze op een koele plaats ; als men dan in het vervolg de fiesfen opent, zal het opborrelen en fchuimen , dat men roomennoemt, op diergeiijke wijze als Bottel-bier, en zeer aangenaam van fmaak, ook niet on- gezond , en verkwikkende zijn. Of neemt van de opregte of eigentlijke zoort van fear*
leij, in 't latijn horminum genaamt, bekookt daar van iets in het Bier, met de hop of anderzins , of Iaat het met 't Bier gisten, dat beter is, zo verkrijgt het Bier een zeer aangenaame fmaak ; dog men moet 'er niet te veel van bij doen, anders is het voor het hooft nadee- lig , en maakt dronkenfchap en hooftpijn. Ook past het beter in Wit, dan in Bruin-bier. Zommige Brouwers in deeze en andere Provintien en
Landfciiappen, bekooken in het Bier met, of in plaats van de hop, het kruid Gagel, ook Post genaamt, in 't latijn Mijrtus Brabantica , of Chameheagmus Dodon. , niet alleen om de hop te befpaaren, maar ook om een aangenaamer fmaak, en meer fterkte aan het Bier te gceven; dog men dient te weeten, dat dit kruid 't Bier wel eenige gcurighcid en kragt bijzet, maar het maakt fchielijk dronken en berooit het hoofd te zeer, ja maakt den mensch als dol en mazend, inzonderheid als'er veel in 't Bier bebromven is, en'cv veel van gedronken word. Dus
|
|||||
BIE.
|
|||||||||||
BIE.
|
|||||||||||
184
|
|||||||||||
Dus is het ook gelegen met de cokkcls-korrels en meer
andere dingen , die zommige Brouwers of Bier-tappers in het Bier doen , om 't zelve een zogenaamde kragt en fterkte bij te zetten, en ras dronken te maaken, en dus de naam te verkrijgen , dat ze fterk Bier hebben ; maar dit is ten hooglten nadeelig en verfoeijelijk ; gelijk ook om zout in het Bier te doen , en daar door de men- fchen dorstiger te maaken, en meer te doen drinken. Andere Brouwers neemen in plaats van de hoppe, om
dezelve te fpaaren, alsfem, maar fchoon dit het Bier juist niet ongezond maakt, zo geeft het egter aan 't Bier een niet zeer aangenaame bitterheid , en het Bier kan ook zo wel niet duuren. Dus is ook de osfe-gal, die zommige om de bitterheid gebruiken, hier toe ondeu- gend. Om het Bier een aangenaame geur te geeven, kan men
ook één of twee grein amber, oïmuscus, met zuiker ver- mengt, bij de gisting in het Bier doen; dog zommige menfehen, inzonderheid vrouwen, kunnen niet wel over deeze zoete geur, fchoon anders niet onaangenaam. Daar zijn veel meer anderen, ja honden en meerder-
Jeij dingen, die men in het Bier kan doen, om aan het zelve een aangenaamcr geur, of ook meer kragten bij te zetten; dog dezelve dienen meer tot voldoening van de bijzondere fmaaken, of tot medicijnen, als tot verbete- ring van het Bier. Wij zullen éenige der voornaamfte 4aar van opnoemen; zulke zijn, de alands-wortel, cal- mus, Florentijnfche liscli-wortel, galgan-wortel , kost- wortel, oranje-jchillen, nagel-bast, nagel-koppen , corian- der-zaad, dit zaad geeft inzonderheid een aangenaame fmaak, cardamome; 'wijders melisfe, kruizemunte, hij- fop, bajilicum, zoet-hout, enz. Alle deeze dingen gee- ven een aangenaame, dog verfchillende^eur aan't Bier, als men daar van een weinig met in het Bier bekookt, of alleen daar in hangt; of men laat daar van iets met 't Bier gisten, dat de beste wijze is, inzonderheid als de dingen geestrijk zijn; dog om de regte waarheid te zeg- gen, zo zijn zodanige Bieren meer medicinaal als noo- dig, wanneer het Bier alleen voor een gewoone drank zal dienen. Om 't Bier vet te maaken.
Hier toe gebruiken, zommige eenige gezuiverde kalfs- pooten, die ze met het Bier bekooken, waar door het Bier eene kleeverigheid verkrijgt , maar eigentiijk niet vetter word. Als men wat weit onder de gerst of mout doet; of ook in 'tzocte Bier wat zoet-hout bekookt, dan roomt of fchuimt het Bier wel. Om het Bier goed te bewaaren..
Wanneer het Bier wel en ter regter tijd, naamelijk in
de Maar-t, gebrouwen is, en in een koele kelder be- waart word, kan het lange, ja veele jaaren goed blij- ven , inzonderheid als het wat zwaar en wel gegist is. Dog men bedient zig ook wel van deeze en geene mid- delen , om het Bier goed te houden en voor zuinigheid te bewaaren. Bij voorbeeld , men doet één of meer ponden ongel in het vat Bier ; of men doet 'er een dik- ke kaars van ongel in; of men doet'er eenige eijeren in, daar het Bier op teert, en het is aanmerkelijk, dat de buitenfle eijerfchaalen in 't Bier geheel verteert worden, maar het overige geheel blijft, dat men na de aftapping des Biers vind. Andere doen eenige handen vol bes.te weit of hoppe in
0 ton, en wederom andere doen 'er wat krijt in. |
|||||||||||
Om het Bier helder en klaar te maaken.
Als het Bier troebel is en niet helder wil worden , za
neemt één pond vischlijm, breekt die in kleine ftukken, laat ze dan in wat goed oud Bier fmelten , en dan door een teems gegooten zijnde, doet ze in het Bier, en roert het wel om, zo zal al het grove en dikke met de visch- lijm naar beneden zinken , en het Bier klaar worden. Of neemt beste Arabijche gom, fmclt het zelve in oud
Bier, en gebruikt het als 't voorige. Of neemt het wit van eijeren , klopt die met een
roede van taaije rijzen , tot dat het fchuim word, doet dan daar bij een glas vol goed Bier, daar een weinig zout in gefmoken is, en klopt het wederom , tot dat het fchuimt, doet het dan in 't Bier, en roert het wel om. Dit is een heel goed middel, het maakt 't Bier langzaam maar heel klaar, als het maar wel gegist is. Of neemt wijnjleen-zout, of maar gezuiverde potasch ,
laat ze in wat goed water of bier, op een weinig vuur eenige uuren trekken, dan doorgezijgt zijnde, en nog wat geftaan hebbende te zinken, giet het klaare af, en gebruikt het op de voorige wijze. Andere neemen zuiver zand, dat niet aardagtig is, en
roeren het met 't Bier om ; en nog andere neemen het uitgekookte flijm van de wal-wortel ; dog de eijeren en het vischlijm zullen wel de beste middelen zijn. Om verandert of vuil-fmaakend Bier te
verbeeteren. Als het Bier lang of taai geworden is, zo is 'er geen
beter middel, als 'er mout-wijn of brandewijn bij te doen. Is het Bier weerig of anderzins kwalijk of vuilagtig
fmaakende , dan zijn . de volgende middelen dienftig : Neemt een warm witte-brood, zo als het uit de oven komt, hangt het in 't Bier. Of legt op 't fpongat een warm doorgefneeden gersten-brood. Een hand vol ge- ftootenc jenever-befiè'n in de Bier-ton gefmeeten, of een citroen met nagels gefpekt, verbeteren ook zeer dekwaa- de fmaak des Biers. Wat hop, mostert-zaad, peper-wor- tel , of alsfem op zulk Bier gedaan, is ook niet kwaad. Om zuuragtig geworden Bier weder te herflellen.
Neemt Armenijche bolus, of krijt, eenige ponden ,
klein geftooten zijnde, doet het in de Bier-ton, zo zal het allcngskens zijn zuurigheid verliezen ; waar na men het op een andere wel gefügte ton moet aftappen, zon- der dat 'er van de moer bijkoomt, en doet 'er wat mout- wijn en eenige handen vol goede hop op. Asch van boe- ken-hout, ofpot-asch in't Bier gedaan, is ook heel goed. Of neemt gepoeijert zoet-hout, krijt, gemaalen mout,
en wat pot-asch , mengt het onder malkanderen , en doet het in 't Bier. Dog zuuragtige, of anderzins bedorve- ne Bieren , worden nooit weder zo volkoomen herfielt, dat ze zo goed als andere goede Bieren zouden zijn, en het is ook beter, dat men ze met der haast uittapt en verbruikt. Om het Bier een fchoone hoog-lruine koleur
te doen hebben. Kookt eenige ponden klapper-roozen, of alkanet-wortel bij het brouwen in 't Bier, zo zal de koleur mooi hoog- bruin worden. . Om Morelle-bier te maaken.
Neemt morelle-kersfen, 't zij verfche of gedroogde, breekt ze met de fteenen in ftukken, en doet ze op Bier dat
|
|||||||||||
BIE. BIF. BIO. iss
|
|||||||||
BIE.
|
|||||||||
dat gegist heeft ; of anders in de geil-kuip, en laat ze
met het Bier gisten. .Op dezelfde wijze kan men ook Frambooze- en Aal-
beße-bier maaken. Foornaamße goede en kwaade Eigenfcfiappen
des Biers. Het Bier moet, zal het goed wezen, van goed mout
gekookt, wel gegist, klaar en niet te versch , maar wat belegert zijn, moetende wijders zuiver en niet zuuragtig van fmaak, maar wel iets fcherp of prikkende op de tong zijn ; daarenboven moet het bij het infehenken een wit roomtje of fchuimtje behouden, en wel doen water los- fen ; Bieren die zodanige eigenfebappen hebben,. kan rnen met reden goed en gezond noemen. Daar en tegen zijn het kwaade en ongezonde Bieren ,
als dezelve niet wel hebben gegist, en dus dik en gistig zijn, of als ze alte versch, of ook te oud zijn, of be- ginnen zuur te worden,* de gistige Bieren doen purgee- ren, veroorzaaken winden, opblaazingen, buikkrimpin- gen , enz., en van de zuuragtige ontdaan weder andere ongemakken. Van allerlei] kwaade Bieren fpruiten koude pisfe, graveel, fteen, kolijk, de zoode, kramp, en meer andere ziektens voort. De zwaare Bieren zijn wel voedzaamer als de ligte ,
maar dienen maatig gebruikt, inzonderheid van menfehen die van een heete natuur zijn. Het besta. Bier voor de dorst en dagelijkfche drank, is dat geene, dat niet te zwaar, nog ook te dun is, gelijk het zogenaamde vier guldens Bier, en dat de voorgaande goede eigenfehap be- zit. Het bruine Bier dient best in de winter, en bij an- der koud weer; maar het witte Bier is een goede drank In de zomer bij warme tijden, dewijl het meer verkoe- lende , als het bruine Bier is ; dog qi wat tijden het ook «ijn mag, zo moet men zig in agt noemen, om niet te fchielijk te drinken, als men verhit is, want dit is niet alleen nadeelig, maar dikwils doodelijk, gelijk men daar- van zeer veele droevige voorbeelden heeft, BIERSEM, zie MUSCUS.
BIESEN , ooi- Rusfchen genaamt ; in 't latijn Jun-
tus ; zijn ver fchcidene zooiten van, dog hooftzaakelijk koomen 'er vier van in aanmerking.; als i. De Groote of Matte-biefen. i. De zagte Bief en. 3. De fcherpe Bie- fen. 4. De kleine Biefen; ze groeijen alle zo wel in Neder- als Hoog-Duitschland en elders; de eerfte inzon- derheid op waterige plaatzen, en de overige in vogtige en dorre zand- en veen-gronden, en daar dezelve groei- jen, is't doorgaans een teken, dat de grond fchraal of on- deugend tot den akkerbouw is. Dezelve zijn in de me- dicijnen van geen gebruik, fchoon L'Emerij zegt, dat het zaad de buikloopen en bloedvloeden der Vrouwen fluit, en flaap-verwekkende is. Van de groote zoor- ten maakt men matten en ander vlcft werk, en het bin- ncnfte voife merg, uitgefneeden iijnde, word van de gemcenc menfehen gebruikt tot leromcttcs of pitten in de lampen, die gewoonlijk Rusfche-pitten genaamt worden, dog ze'branden niet heel lang nog helder, en men moet dikwils andere in de plaats doen. Te Genemuiden, door de wandeling Geelmuijen ge-
naamt, zijnde een volkrijk Dorp of Vlek in de Provin- tie van Överijsßi , is cen groote handel van drooge Biefen , wordende dezelve -van de omleggende pjaat- z:n, als meede uit het nabuurig Friesland, daar na toe gevoert; de meefte Inwoonders beftaan hier van 't mat- te-maaken, die ze in Holland, Friesland, en elders te toop veilen en veïtieiea, |
|||||||||
BIESLOOK, Sneelook; in 't latijn Pormm fittile,
vel feiïivum , ook Coepula , en Schœnoprafum Dodon. , ( Allium fcapo nudo adœquante folio- teretia fubulato- filiformia. Li NN. Species Plantarum.) Dit gewas dat een zoort van Look of Ajuin is, heeft nogthans een veel fijnder finaak, als de gemeene Ajuin-. Het zelve groeit natuurlijk ia de bergagtige plaatzen van Zwit- zerland, .Zveedenen elders; brengt een menigte ronde pijpagtige van binnen holle bladen voort, die op het eer- fte aanzien niet kwalijk na .gras gelijken; de bloemen zijn purperverwig, en in kleine bosebjes bij een zittende ; men kweekt het in de moestuinen tot het gebruik der keuken , dienende tot fauzen, en als een toekruid bij fa- laad, enz. wordende ligtelijk door fcheuring in 't voor- jaar voortgezet, en bemint een goede vette grond, en liefst een lommerige plaats. Om eene Struif van Bies- look te bereiden, zie AUMELETTE. ■ BIEST ; in 't latijn Coloflrum, .is de eerfte en nieuws
melk of zog der Kraamvrouwen na de geboorte, dat geen regte, maar een wateragtige melk-is, .dienende, om het Meconium (of zwarte darmdrek) der nieuw geboorene kinderen af te drijven. Inzonderheid word zodanige eer- fte melk der koeijers van de huislicden Biest genaamt ; deeze eerfte Biest of melk, als meede de tweede, word altoos aan het jong geworpen kalf te drinken gegeven ; dog de derde en vierde, enz. veel door de huislieden gebruikt, om met bijvoeging van meel, enz. pannekoc- ken en zelfs wafelen van te bakken, vervullende dit tef- fens de plaats van eijeren en melk : Ook word het veel door de bakkers gebezigt, om bun biscuit of tweebakken bros en fmaakelifk te maaken. BIET , zie BÈETE.
BIFERjE PLANTA, of Arbores', tweemaal in't jaar
vrugten voortbrengende Planten of Boomen. BIFIDA ANIMALIA; worden de Dieren genaamt,
di ■ gefpleeten klauwen hebben. BIF1DUS , al 't geen dat in tweé'n gedeelt is.
BLFLORUS, twee Bloemen op ééne fteel voortbren-
gende planten. BIGAMIE ; Bigamia ; Hmvelijkfchending ; is wanneer
Man of Vrouw getrouwt zijnde, zonder voorafgaan- de geregtelijke fcheiding , het zij onder een bedekte naam , of op een plaats daar hij of zij niet bekent zijn, zig op nieuw aan een a,nder verbind, en in huwelijk treed, en dus één man twee vrouwen, of één vrouw twee mannen in leeven "heeft. Dit word bij alle befchaafde volkeren ten ltrcngften geftraft, en zelfs zijn 'er landen daar deeze misdaad met de dood moet geboet worden. BIGNETTEN, of Beignetten, ook Benjeesgenaamt,
is een gebak in verfcheidene zooiten beftaande, en waar van veele veranderingen zijn. Zie op GEBAK, Om Room-bignetten te maaken. Neemt een-vierde mengelen zoete room, agt eijeren,
waar van de helft het wit is afgenoomen, twee gewoone lepels vol tarwen-meel, een half vier.endeels pond geftoo- ten amandelen , een weinig kaneel, een lepel vol fijn gc- wreeven broodzuiker, en een fcheutje oranje-bloeizcl- of rooze-water ; mengt en klopt dit alles ter deegen onder een , dat het wel effen zij; doet het dan in een fchoonc verglaasde fteenen pan op een koolen-vuur, en roert het zo lang, zonder dat het aan de kook raakt, tot dat het begint dik te \vorden ; doet het dan fchielijk uit de pan , in een groote .tinnen fchotel, of op een koperen plaat, die alvoorens met tarwen-meel beftrooit is, en laat het dus Houd worden, waar namen het in kleine Hukken van A a één |
|||||||||
BIN.
Kandifche Bilfen-kruïd, groote en kleine zoort, (Bijt.
fcijamus foliis petiolatis, floribus pedunculatis, Linn. Spec. Plant.) 4. Het kleine goitdgeele Büfen-kruid met Isuwebeks-bladen en fleekelige bloem-kdksn , (Hijofcija- mus foliis lanceolatis fubdentatis , calijcibus fpinofis, LiNif. Spec. Plant.) De eerfte zoort groeit in Neder- en Hoog-Duitschland en
elders, op vervalle plaatzen, naast de wegen, muuren en elders; de tweede zoort groeit in Zuid-Frankrijk, Ita- lien , enz. ; de derde zoort in Kandia ; en de vierde in Perfien ; zijnde alle éénjaarige planten ; men kweekt ze ook wel in de tuinen, inzonderheid de drie laatfte zoor- ten , om de bloemen of verandering van gewasfen ; wor- dende voortgezet van het zaad , dat men in het voorjaar in kuiltjes, te weeten maar eenige korrels bij malkanderen zaait, daar men begeert, zonder de jongeplanten daarna te verplanten, dat ze niet kunnen veelen; beminnende liefst een losfe zandagtige grond. Eigenfchap. Dit geheele kruid is zeer flaap-, doof-
en dronken- of zelfs onzinnig maakend •» en word derhal- ven nooit inwendig gebruikt ;, maar uitwendig, is het ver- koelend, oplosfend en pijnftiRend, en kan van veel dienst zijn tegen heete gezwellen, kanker, ambeijen, jicht en podagra; de warm gemaakte bladen daar op gelegt, of met de olie gefmeert, die door inweeking der bladenen bloemen in boom-olie gedaan, en in de zon gezet, ge- maakt is. De roo'v van het zaad met wat wasch gemengt, in de mond bij de holle tanden dooreen tragter laaten ko- men , ftilt de tandpijn , uitwonnen in de tanden ontftaande. Heeft iemand bij ongeluk veel van dit kruid binnen het lighaam gekreegen, zo is de wijn-azijn en theriaak een goed tegenmidde!. BINGEL-KRUID , Mercuriaal-kruid ; in 't latijn Mer-
curialis, ook Cijnocrambe; daar zijn eigentlijk drie zoor- ten van; als 1. Hctgemeene Bingel-kruid, Mercurialis, mas {jf f «mina Dodon. , (Mercurialis caule brachiato , foliis glabris, Linn. Spec. Plant.) 2. Het Berg-bingel- kruid , Mercurialis montana, mas & f «mina ^Mercuria- lis caule fimplicisjimo, foliisfcabris, Linn. Spec Plant.) 3. Het grijze heefleragtige Bingel-kruid, Mercurialis Phijllo?i diïïum, (Mercurialis caule fubfruticofo, foliis tomentofis, Linn. Spec. Plant.) De eerfte zoort, die éénjaarig is, groeit in Hoog- en
Neder-Duitschland, enz. op grazige plaatzen, in en naast de velden en tuinen; de tweede zoort, lang levend zijn- de, groeit meer in de boschagtige plaatzen; en de derde zoort word gevonden in Zuid-Frankrijk, Italien, Span- jen, enz. Wil men het in de tuinen kweeken, zo ge- fchied zulks door het zaad, dat men in het voorjaar op een bedde zaait, en met wieden, enz. behoorlijk onder- houd. De tweede en derde zoort kan ook door fcheu- ring der plant voortgezet worden ; zij beminnen alle liefst een goede losfe zandagtige grond , en ook een fcha- duwagtige plaats. De derde zoort moet 's winters in huis voor de vorst bewaart worden. Eigenfchap. Dit kruid, voornaatnelijk van de eerfte
zoort, is verweek end, atvaagend en laxeerend, en word derhalven gebruikt in verweekende en losmaakende af- kookzels en clijfteeren. Men kan het ook met voordeel in de keuken gebruiken tot foupen en^groen-moes : Alleen of onder andere moes-kruiden, als*fpinagie, bete, ge- ftooften genuttigt, maakt het den buik zagtjes los, en is mitsdien inzonderheid zeer dienftig voor menfehen, die hardlijvig zijn. jMen maait 'er ia de Apotheeken van zora*
|
|||||||
186 BIG. BIL.
één duim in 't vierkant, of na goedvinden groter fnijd,
en dan het fatzoen geeft dat men begeert; legtdeeze (luk- ken in een taarte-pan te bakken, met wat vuur van bo- venen, dog in 't geheel niet van onderen ; is in een oo- genblik gaar, en zeer fmaakelijk. Honing-bignets.
Neemt een half pond witte honing, een vierendeels- pond boter, en vier eijeren, doet 'er de kruim van een oud Huivers wittebrood ter deegen fijn gewreeven, on- der, voorts wat geftootene kruid-nagelen, kaneel en geng- ber, kneed het een \veinig warm gemaakt zijnde, tot een deeg, doet het in vormen, of fnijd het aan ftukjes na uw believen , en laat het in de taarte-pan gaar bakken. In plaats van eijeren, kan men 'er een weinig zoete room of bij gebrek van dat zelfs water in doen, om het tot de bekwaame dikte te maaken, en als dan kunnen het de Roomschgezinden in de vasten en op verboden dagen eeten. BIGNONIA , zie TROMPET-BLOEM. BIGOMINATUS; Tweemaal dubbeld. BIGOT; Bigotterij ; de regte betekenis van dit woord, duid iets meer aan als bijgeloovig; en fchetst eigentlijk het caracter van een zulke, die met een blinde, en om 20 te fpreeken dollen ijver, deeze of geene geloofs-ge- zindheid aankleeft, zonder de gronden 'er van te begrijpen ; 't is genoeg, dat zo een maar in' t denkbeeld gebragt word dat deze of geene zijne gezindheid zoekt nadeel te doen of te ondermijnen, om zonder het minfte onderzoek en de verregaande woede, een zodanige of de zulken tot het uiterfte toe te vervolgen: Wanneer het domme ge- meen met Bigotterij befmet is, ziet men niet zelden de akelijkfle gevallen gebeuren. Het rampfpoedig einde van den braaven Calas , op zulk een onregtvaardige wijze door het Parlement van Thouloafe ten ftraftonee- ]e gevoert, is enkelijk een uitwerkzel van verregaande Bigotterij geweest. BILIOSU5; Cholericus; Galrijk; Dus zegt men van
een mensch die al te, veel Gal bezit, of daar van ziek is. BILIS, zie GAL. BILIS-ATRA; de zwarte Gal. In de tijden van Hip-
Tocrates , Galenus en meer andere oud-vaders der Geneeskunde, wierd de zwarte gal voor de oorzaak der melancJwlia of droefgeestigheid gehouden. BILL ON; ook Bilioen; dus noemt men zulke geld-
■fpecien , die of van een flegt alloij zijn , ofwel de waar- de niet nebben, waar voor zij in de cours gaan, en om die redenen, door den Souverein worden afgekeurt en Billon verklaart, 't geen zo veel wil zeggen, dat zij niet meer gangbaar zullen zijn, en aan een ieder verboden word , om dezelve voortaan uit te geeven en te ont- fangen. BJL-NAAD, zie PERINiEUM- BILOCULARIS; iets dat twee bewaarplaatzen, vak- ken of celletjes naast malkanderen heeft, zo als veele zaadhu'sjes van zommige planten. BILSÉN-KRUID ; Slaap-kruid ; in 't latijn Hijofchija-
mus. Daar zijn verfcheidene zoorten van, dog de vol- gende zijn de voornaamfte ; als 1. Het gemeene zwarte Bilfe?i-kruid, Hijofcijamus vulgaris £? niger, (Hijofcija- mus foliis amplexicaulibus, Li>;n. Spec. Plant.) 2. Het witte Bilfcn-kruid, grooter en kleiner zoort; Hijofcija- mus albus, major & minor, (Hijofcijamus foliis petiola- tis, floribus fesfiljbus, JLllttf. Spec, Plantar.) J&. Het |
|||||||
______________________________________,—~—
|
|||||||
1
|
||||||||||
.
|
||||||||||
BIO. BIP. BIR. BIS.
zommige Landfchappen gedistilleert water, ßjroop en ho-
ning van, in de gemelde gebreken dienftig zijnde. BIOL1JCHN1UM, zo veel als de leevens-vlam, of de
natuurlijke ingefchaapene wannte, die demcnfchelijke le- vensgeesten uitmaaken. Zie ook BLOED-LAMP. BIPETALUS FLOS ; Bloem uit twee bloem-bladen
beftaande ; twcebladige Bloem. BIRKEN-BOOM, zie BERKEN-BOOM. BISCHOP ; is een aangenaamc drank, die veel in Engeland gebruikt , en op de volgende wijze bereid xvovd: Neemt twee flesfen goede roode wijn, doet die in een tinnen kan, die ruim drie flesfen houd, voegt 'er bij een halve fles water, neemt voorts vier bittere oranje-appelen, befteekt die met kruid-nagelen, en laat dezelve op een rooster zo lange braaden, tot dat ze door en door heet zijn, fnijd ze vervolgens in vieren, zodanig nogthans, dat de ftukken aan malkanderen blijven zit- ten , doet ze dus heet in de kan met wijn, en voegt 'er na goedvinden, geraspte brood-zuiker, als meede kaneel in grove ftukken gebroken bij, laat het dan zaamen bij het vuur door heet worden ; dit is een verkwikkende hart- en maagfterkende drank ; men kan 'er het water ook uit Iaaten , dog als dan dient 'er minder van ge- dronken te worden. BISCUIT, zie TWEEBAK. BISCUTELLA, zie KERSSE (BOERE). BISERRULA, zie PELECINUS. BISMALVA, zie ALTHÉA. BISMUTH ; of TVismuth ; ook Marcafite ; in 't la-
tijn Bismuthum, is een zilververwig metaal, dat veel in de Saxijche Ertz-gehergtens en elders gevonden word, dog is meest altijd met Cobalt gemengt,engcfmoltenzijn- de, fcheid zig de regidus of de eigentlijke mctaalige ftoffe daar van af; egter is het eigentlijk geen waar metaal, dewijl het nog rekbaar nog fmeebaar is. De kunstenaars bedienen 'er zig van in 't fmelten van verfcheide metaalen onder een ; en daar worden ook bloemen (flores) van ge- fublimeeit , waar van een fchoon blanketzel gemaakt word. Zie BLANKETZEL (SPAANSCH). Daar word ook een Bismuth gemaakt, anders flannum
üiiereum genaamt, bereid wordende uit tin, wijnfleen en f alpeter, dat ook tot de voorgemelde dingen dient. BISON; in Duitschland Wifent genaamt; {Bos cumi-
Ims divarcatis , juba longisfima, dorfo gibbofo , L I N N. Sijfl. Natur.') Is een Dier , behoorende onder het ge- flagt der Koeijen of Os/en ; en waar van drie zoortcn opgctelt worden; als I. de Schotfche of Witte ; i. de Duitfche ; en ten 3. de Americaanfclie. De Schotfche is volkoomen aan de gewoone Stieren gelijk, behalven dat zijn koleur ten eenemaalen wit is, en dat hij omtrent, gelijk, de Leeuw, lange rnaanen aan den hals draagt. Gesne,rus getuigt, dat dceze Dieren zo wild zijn, en zodanig voor menfehen fchuw, dat vrugten, boomen en kruiden door dezelvcn aangeraakt, in ftaat is, hun verre daar van te doen vlugtcn. Deszclfs vangst is zeer on- gemakkelijk, en gaat met veel gevaar gepaart, dewijl zij vervolgt wordende, niets ontzien, maar verwoedclijk op jagers, honden, en al wat hun verder ontmoet, aanval- len ; gevangen zijnde, Iaaten zij zig geenzins temmen, nog huishoudelijk gewennen , maar fterven kwijnende en als van verdriet; hun vlcesch is voedzaam, lekker en geenzins ongezond: Weinig worden deeze Dieren meer gevonden , als alleen in de bergagtige gedceltens van Schotland. De Duitjche Bifin, die door Klein de naam van
■ '/ ■
|
BIS. BIT. 187
JPiHe Stier word gegeven, is niet alleen door de koleur
van de voorige onderfcheiden, maar daar te boven ook, nog door een bult, die de andere niet heeft; behalven de maanen, draagt deeze nog een baard of fik, gelijk de bokken. De Indiaanfche of Americaanfche Bifon, die bij vee-
len onder de naam van Stier van Mexico of Ouivara be- kent is; is kleinder dan degewoone Os; he'eft korte en dikke pooten ; een groote kop ; breede borst, waar van het agterfte gedeelte fmalder is ; de ftaart die een voet lengte heeft, is kaal zonder hair, behalven aan 't end, daar dezelve niet een groote kwast is voorzien ; de hoor- nen die aan de wortel dik zijn, gaan opwaarts geboogen en zijn binnenwaarts inwijkende ; zijn rug is met een groote en hooge bult bezet; zijn vagt is zwartagtig en bruin van koleur : In de winter is zijn geheele lijf met lang ruig hair bedekt, dat tegens de zomer, behalven aan de kop, die het geheele jaar door ruig blijft, ten ee- hemaal afvalt, en een zwarte rimpelige huidtevoorfchijn brengt; het hair, dat door het mannetje op 't voorhoofd word gedraagen, heeft een voet lengte, is dik engekrult; zijn hoornen zijn haakig, daar bij puntig, van koleur zwart en glimmende ; de oogen die groot- zijn, vertoo- nen iets woests en verfchrikkelijks, en is zomtijds of'er vlammende vonken uitfehitteren; de tong is zo ruw, dat hij lekkende het vel afrukt, en 'er 't bloed doet uitkoo- men; het lange hair, waar meede zijn hals in meenigtc verfielt is, heeft een reuk als muscus, Dit Dier, dat in de bosfehen van America woont, is
eene der verwoedden, die men daar omftreeks vind ; het laat zig nogthans temmen, en word als dan handel- baar ; zomtijds word het wijfje wel door de tijgers , die daar menigvuldig zijn, aangevallen, en dan ontftaat'er, indien de bul nabij genoeg is, om tot deszelfs hulp toe te fchietcn, een vreezelijk gevegt, dat egter meerendeels ten nadeele van de Bifon uitvalt ; en word deeze gevelt, dan moet 'er de koe ook aan gelooven , en word meede door de tijger verflonden. De hoornen van dit Dier worden voor zweetdrijvende, als meede gift-weerftaan- de gehouden ; de dofis is van een halve fcrupel , tot één drachma, fijn gefchraapt, en met eenig vogt inge- noomen. BISONIS, zie TWEEBAK. BISTORTE, zie SLANGEN-KRUID. BITHIJNOS ; dus noemt Galenus een Pleifter, dien- ftig tegens de waterzugt. BITTERHEID des MONDS, of Bittere fmaak in
de Mond; in 't latijn Amaritudo Oris ; dit koomt-mecst doorgaans voort, als de gal niet wel in order, of kwalijk gefielt is; zijnde daar van wel höoftzaakelijk de oorzaak, als de maag niet wel kookt, zo als men het gewoonlijk noemt ; of liever dat de maag met bittere galagtige rau- wigheden bezet is. Een purgatie van rhabarber is in dit gebrek dienftig; vervolgens zuure dingen, bijvoorbeeld Neemt uitgeperst zap van zuuring of van citroen, mengt 'er wat zuiker bij, naar believen, waar van men zomtijds een lepel vol neemt. Of neemt drooge citroen-fchil, venkel-zaad en zedoar-
wortel van elks een halve once, krijstallen van wijnfleen één once, maakt 'er een poeijer van, waar van men na de maaltijd een halve of heele eetlepel vol inneemt. De rob of fijroop van berberisfen, of van aalbefiè'11 is
ok heel goed. Of neemt 's morgens en 's avonds 15 tot 20 grein t«ïta-
us vitrklatus, met eenig warm vogt in. |
|||||||||
A a 2 BITTER-
|
||||||||||
ï8à BIT. BIV. BLA.
|
|||||||||
BLA.
|
|||||||||
BITTERHEILIG, zie HIERA PICRA.
BITTER-ZOET, zie ALFSRANKE.
BITUMEN-, hier worden in 't algemeen alle de hän-
fen door begreepen, die uit de aarde gegraaven worden , en in olieagtige en delfbaare ftoffen beftaan. Zie AM- PELITIS, ASPHALT,- BARN-STEEN , enz. BITUMEN JUDAICUM , zie ASPHALT.
BIVALVTS; Tweefchillig; bij voorbeeld Bivalve pe-
ricarpium, tweefchillig zaadhuisje, gelijk de zaadpeulen van kool hebben. BI VASCULARIS, Twee-vakkig'betekent in de Kruid-
kunde zo veel als Bicapj'ularis, of dat twee zaadkapzels bij malkanderen voortbrengt. BIVENTER; Tweebuikige Spier. Zie SPIER.
BLAAR, zie PUIST.
BLAARPLEISTERS, of Staartrekkende Pleiflers,
in 't lattin Vesicatoria; zijn uitwendige geneesmiddelen, die op vliezige deelen gelegt, blaaren verwekken ; de meest in gebruik zijnde van deeze middelen, zijn de Spaan- fche vliegen (Cantharides) die met bijvoeging van ande- re dingen tot een pleifter worden gemaakt ; zie hier de eenvoudigfte en beste manier om dezelve te vervaardi- gen. Neemt zuur-deeg en betonie-zalf van elks een ons, gepulverifeerde Spaanfche vliegen een drachma, doet hier bij zo veel beste wijn-azijn als genoeg is om het tot een bekwaame zalf te tnaaken, en maakt 'er een pleifter van op zeemsleer gedreeken ; de plaats daar deeze plei- fter gelegt -word is vêrfcheiden; veeltijds word zij v. s- fchen de fchouderbladen, agter de ooren, aan de hals enz. meest na goedvinden, gelegt. Wanneer men zulk een pleifter zal appliceeren, moet eerst de plaats daar men hem zal leggen met azijn gewasfen worden , en is dezelve min of meer met hair bezet, zulks afgefehoo- ren ; de pleifter op de begeerde plaats gelegt zijnde, moet op dezelve een ten minften vierdubbelde comptes gelegt worden, en voorts alles meteen goed windzel vast gehouden; deeeze pleifter 'er dus 6 à 8 uuren of na goedvinden langer op gelegt hebbende, neemt men 'er de- zelve voorzigtig af, en als dan word de opgevulde blaar met een puntfehaartje open gefneeden, op dat het water daar kan uitvloeijen, zelden Iaat men ze eerder opdroo- gen, voor dat 'er de fcherpe vogten in een genoegzaame hoeveelheid zijn uitgeloopen; wil men deeze uitvloeijing een tijd lang aan de gang houden, behoeft men 'er flegts maar een koolblad met olie of verfche boter beftreeken op te leggen; dog is men voorneemens de uitvloeijing te ftremmen legt men een zagt fchoon doekje dat men eni- gen tijdt in de handen heeft gewreven, ofwel een dia- ■palm-pleifier op de wonde. Volgens de Heer Robert Whijt is eene der natuur-
lijkfte uitwerkingen van deeze pleifters, dat zij de pols verfnellen, en de kragt van den omloop des bloeds ver- meerderen. Deeze uitwerking word niet alleen door middel van de pijn "en ontfteeking voortgebragt die de- zelve in de lighaams-deelen verwekken, daar zij opge- legt worden, maar ook dewijl 'er fijne deeltjes van ds Spaanfche vliegen in het bloed dringende, daar door het zelve bekwamer gemaakt word, om het hart en de va- ten tot zamentrekking aan te zetten. De bevreestheid (vervolgt dien Heer,) dat de blaar-
pleifters in allerleij gevallen , de beweeging van het bloed verfnellen moeden , fchijnt de reeden te weezen , dat eenige uitmuntende Geneesheeren onwillig waaren, dezelve in koortzige en ontfteekende ziektens te gebrui- ken , voor en aleer de kragt der ziekte ten grootendeele |
|||||||||
ware afgenomen en de pols aan 't verflauwen geraakt was.
Een oplettende waarneming, egter, van de uitwerkin- gen , die 'er op 't appliceeren van blaarpleifters in deeze ziektens volgen, zal toonen , dat zij de fnelheid van de pols in plaats van te vermeerderen , veeltijds aanmerke- lijk verminderen. Hier op laat de Heer Whijt tot fta- ving zijner gezegdens verfcheidene gevallen volgen waar in dezulken, die met benauwtheid, kwaade hoest, pijn in de regter zijde enz. bezet waaren, door 't leggen van blaarpleifters niet alleen merkelijke verligting zijn gewaai geworden , maar dat hat zelfs veel tot de geneezing heeft toegebragt. Zie Philosoph. Transact. vol., L. part. n. pag. 569. for. 1758. en Uiïgezogte Ver- handelingen, Vde deel pag. 77. BLAAS; in'tlatiin Vefica; is de bewaarplaats van al-
le weijagtige en wateragtige deelen, die van de nieren ne* derdaalen, en vervolgens door het daar toe gcTcbikt ca- naal geloost worden; bij de mannen zit de Blaas in den onderbuik , boven den endeldarm ; dog bij de vrouwen zit dezelve tusfehen de lijfmoeder en het os pubis of fchaam- been; zij is langwerpig rond, hebbende een pijp of door- loop, waar door het water geloost word; haar weezen is vliesagtig, om zig te kunnen uitrekken, en naar vereisen weder intrekken; zij beftaat uit twee vliezen, het binnen- fte neemt zijnen oorfprong van den pens-zak ; het buit^n- fte , zijnde zeer dik, is met drie zoorten van vezelen voorzien , van welke de binnenfte regt , de buitenfte dwars, en de andere flangswijze loopen. Ook heeft de Blaas veele aderen, die zig door dezelve verfpreiden , nevens twee zenuwen, van welke de eene van het zesde paar, de andere van het uitterfte van den ruggegraad ont- ftaat. Zij heeft een fpier , die rondom den hals omringt en vast houd, om te beletten, dat de pis niet zonder nood- zaakelijkheid daar uit loopt; de hals der Blaas is vleesfl- ger, dan het overige; ook langer en wijder bij mannen, dan bij vrouwen, hebbende boven twee kleine klieren> proftatce genaamt, daar dé zaad-vaten aan paaien.. Van de Ziektens der Blaas.
De Blaas is onderworpen aan de fteen en verzweering, die een zwakheid of opftopping van het water, met of zonder pijn,, veroorzaakt Fan de Steen in de Blaas.
De Steen in de Blaas koomt zomwijlen van de nieren door de waterpeezen, of hij word aldaar gcteelt van een grof en zeer rauw zap , met het water van de aderen af- druipende, welk zap door de warmte der Blaas, droog en hard word. Tekenen van een Steen in de Blaas.
De zekerfte tekenen zijn de fmerten aan den hals van de Blaas, welke in het water-maaken vermeerderen, en groote jeukte aan het einde der roede, nevens, een zwaar- te rondsom de fchaamte, en een begeerte, om te wate- ren en af te gaan, zonder nogthans' iets kwijt te kunnen raaken ; voegt hier bij, dat men het niet op de beenen kan houden, nog zitten, nog leggen , nog wandelen , nog eindelijk te paard rijden, zonder de uitterfte pijn te ge- voelen. Middelen voor de Steen in de Blaas.
De geneesmiddelen voor de ziekte der nieren, zijn ook voor de Blaas goed; men moet ondertusfehen aanmerken, dat, in geval men de fteen der Blaas wil loozen, men eerst
|
|||||||||
BLA. BLA. 1-89
|
|||||||
melk ontlaatén, of een once dubbelde Catholicum, in een
glas water van cichorei) geweekt. Zo lang als men de bovengemelde geneesmiddelen ge-
bruikt , moet men deeze navolgende Spuit-middelen aan- wenden : I. Neemt het wit van vier ongekookte eijeren , klutsC
het mét twee oneen zog van een vrouw, of andere zoe- te melk, twee oneen flij'm van quee-appelen-zaad, of vloa- kruid, een halve once fijn gepoeijerde Armenische bo- lus, zijnde roode aarde, die de Vergulders gebruiken, en even zo veel draaken-bloed ; mengt dit onder malkan- der, en fpuit het in den fchaft. II. Neemt een vingergreep zaad van quee-peerert, even
zo veel van yvitte maluwe en lijn-zaad, doet het zaamen in een half pint ;vt:ter, zet het öp heete asch, voegt bij ieder twee oneen van dit vogt, dat gij door een linnen doek moet zijgen, één once nenufar-olie , zijnde olie van water-roozen, voorts twee grein J'affraan, en één grein opium ; het moet eenigzins warnr gemaakt zijn, vooral eer men het gebruikt om in te fpuitcn. III. Neemt één once verfche boter, laat die in een
pintje melk fmelten , doet 'er een halve lepel vol honing bij, mét drie grein poeijer van J'affraan, dit moet, ee- nigzins warm gemaakt zijnde , drie of viermaal 's daags ingefpuit worden. IV. Mengt een halve drachma aloë, en tien grein
camp her'm vier oneen nat van fmeer-wortèl, en zo veel van weegbree, en gebruikt het om te (puiten, gelijk bo- ven gezegt is. V. In geval met het gezweer de koude pis gepaart is,
neemt vier oneen boni-water, twee oneen wesgbree-wa- ter, even veel rooze-water, een half oncegewasfehen lood- wit, één drachma campher, mengt het onder malkander, en gebruikt het dikwils om te fpuiren. VI. Ofwel, heemteen pintje melk , doet'er een haf-
ve once komkommer-zaad in doorflaan, of het zaad van een kauwoerde, of van meloenen , met even zo veel man- kop-zaad, het wit van twee eijeren; gebruikt dit om in te (puiten. Aanmerkingen.
I. Zo de pijn op zijn hoogfte is, kan men het bad ge-
bruiken; of anderzins op de lijdende partijen een ftooving leggen ; naamelijk, neemt het wit van vier verfche eije- ren , drie lepels vol wijn-azijn, een pint water, een hal- ve drachma campher, klutst het zaamen, en doet het ee- nigzins lauw worden, doopt 'er een linnen doek in, en legt die in de liezen. II. Men kan zig ook bedienen van deeze koekjes, zijn-
de beproeft wegens hun langduurig gebruik. Neemt van de vier verkoelende zaaden, en voorts mankop, maluwe, por- celtin , quee-peeren, dragant-gom, Arabifche gom, zoet- hout, zoete amandelen, en gepelde gerst van elks twee drachmen; Armenifche bolus, draaken-bloed, grauwe tu- tia of'/podium, roode roozen, mijrrhe van elks een halve once ; maakt het zaamen tot een poeijer, en vormt'er dan met (lijm van vlookruid koekjes van ; de dofis is van twee drachmen, 's ochtends nugteren genoomen. III. Dêeze geneesmiddelen moeten niet alleen gepaart
gaan met een goede eetregel (dieet), maar menmoëtzig ook wagten voor dorst, honger, vermoeitheid, onmaa- tige beweegingen, bekommernis, lang waaken, en lang fla'apsn. Fan de Ifchuria, of Pis-opfiopping.
Deeze opflopping van 't water ontftaat of uit een na- A a 3. tuurlijfe |
|||||||
eerst ir et een ligt openend gerften-tvater moet begin-
nen ; dog dit moet nugteren, of vier uuren na de maal- tijd gefchieden. \ Zie hier eenige geneesmiddelen , die men met een vol-
kome zekerheid kan gebruiken : I. Neemt één drachma poeijcr van fléen-krobben , één
once brandewijn, een halve pintafkookzel (decoBum) van wikken ; verdeelt dit zaamen in twee deelen, en geeft 'er tweemaal 's ochtends nugteren van. II. Neemt één drachma g^pocïjeidefieen-krobben, een
halve drachma verfche eijerfchaalen- ; mengt het 'zaamen in een glas witte wijn, en doet 'er een lepel vol zap van witte uijen bij. III. Laat den Lijder zes weeken lang 's morgens nug-
teren een glas gcdistilleert water van witte wijn drin- ken. IV. Neemt twee oneen wortelen van goud wortel, an-
ders fchel-kruid genaamt, zijnde wel afgefneeden, zet ze op een half pint witte wijn, en geeft-'er's ochtends nug- teren een half glas vol van. Hoe meer deeze „drank gebruikt word, hoe meer verligting Jen Lijder zal ge- voelen. In geval alle deeze geneesmiddelen geen baat bijbren-
gen, moet men de Steen laaten fnijdeu , waar voor men dies te minder heeft te fchrikken, om. dat 'er nu verfchei- dene bekwaame Meesters gevonden worden. Zie ook STEEN der BLAAS. Gezweer in de Blaas.
Zo het gezweer op de grond der Blaas, of aan den
doorgang van het water is, zal men de pijn rondsom de fchaamte gevoelen ; en men zal nooit zo wel kunnen wa- teren , nog ook zo fterk, ten zij men een pijpje door de opening van de fchaft fteeke. Zo het aan den hals van de Blaas is, zal men aan het
einde van de fchaft jeukte gevoelen , en pijn in 't water- maaken; en zo het water fterk perst, zal men behalven de hevige pijn, zig nog leggende, nog overeind kunnen houden. De Lijder zal dan eens van de koorts aange- tast, dan eens door flaaploosheid afgemat worden; met één woord, het gezweer zitte in de Blaas, waar het zit- te, de Lijder loopt gevaar van waterzugt, of Cache- xie , zijnde een ongedaantheid van het geheele lighaam. Zodanig een gezweer in de Blaas is bezwaarlijker te
geneezen, als dat van de nieren , als zijnde vleesfig, maar de Blaas fchraal en zenuwagtig. Het gezweer open- baart zig ook door het (linkend water , gemengt met af- fchrapzel, en etteragtige materie. In geval het gezweer door de gal begint, zal het wa-
ter gezond zijn, maar in geval het uiteen vuilefl-ijm ont- ftaat, dan zal het bleek-wit van koleur wezen. Onder alle enkele ongemakken , die een fchielijke hulp
vereisfehen, is ook het gezweer der Blaas, want zo het maar het minfte verzuimt is, word het ongeneeslijk ; waarom men weldoet, zo dra men dit ongemak gevoelt, dat men zig onthoud van wijn, van iets kouds te drinken, van gezoute t yleesch, of dat met fpecerijen en zuiker is toegemaakt; voorts van een opfloofzel (ragout) met look, ajuin, van verjuis en wifn-azijn ; in tegendeel moet men het met melk houden, het zij dezelve rauw, het zij ze gekookt zij ; men moet zig eens en andermaal doen ader- laaten ; men moet dikwils een klisteer neemen, met af- gekookt nat van darmen, en dooir vaneen e ij ; eens of tweemaal 's maands met zuivere kasßs , het zii bij wijze van een bolus, of brok geupomen, 'het zij in een weinig |
|||||||
BLA.
|
|||||||||
ipo BLA.
|
|||||||||
tuurlijk ongemak der Blaas, door ontfteeking, of uit een
gebrek der irafiT-/e»/i?»g, of eindelijk der pis-buizeit, als ze verftopt zijn. Van de Pis-opflopping wegene ongemak
der Blaas. Zo 't is wegens zwakheid, geeft ze haar ongeftcltheid te kennen door haare uitfpanning ; en de hoedanigheid van het water toont, of het door de ontfteeking is. Van de Pis-opflopping, uit ongemak der
Water-leiding. Het gebeurt, dat deeze verftopt is, het zij door de Steen, het zij door gruis van zand, of door een dik en taai vogt, of door etter, of eindelijk door eenige oor- zaak van buiten, als klieren, wrattenen gezwellen. Van de Pis-opflopping, ontflaande uit een ongemak
der twee Pis-leiders.
Het is niet anders als gruis of fteen, dat het water- loozen belet. Van de Pis-opflopping, die uit eenige andere
oorzaak ontflaat. De opftopping van het water is ongeneeslijk, in geval dezelve uit een wonde ontflaat, of ook uit een ontwrig- ting van een wervel-been , of eindelijk uit de ver- heffing eener heete koorts ; zij is ook doodelijk, indien ze veroorzaakt word door geftolt bloed. Geneesmiddelen voor de opfiopping van 't water.
I. In welk jaargetij, of in welken ouderdom des le-
vens iemand van dit ongemak aangetast word, is de aderla- ting altijd goed en noodzaakelijk; vervolgens moet de Lijder één once kasfie inneemen, nevens een halve once manna, gedaan in een glas van afgekookte maluwe ; een ^ag of twee na de purgatie, doet men hem twee drach- men pijnhoom-hars met vleeschnat drinken ; hier meedé gaat men eenige dagen lang voort, des ochtends nug- teren -, anderzins doet men hem twee drachmen gepulve- rifeerde ßr.kkeji-lmisjes in een glas pis van een jong kind drinken. II. Men legt hem op den buik glas- Of muurlruid, en
kruis-wortel met het afzetzel van knoflook, zaamen in wijn gekookt; ter zelver tijd kan men den navel wrijven met eenige droppelen fcorpioen-olie ; tusfehen de maaltijden kan men gebruiken gerste-water, toegemaakt met bladen \an agrimonie, of wortelen van aspergies. III. Anderzins neemt men eens en andermaal één drach-
ma bamfteen gepulverifeerd , in een. glas witte wijn; men kan *er zelfs een popje van aan 't hoofd van den fchaft leggen. IV: De rook van fprinkhaanen, zijnde van onderen ont-
fangen, is een volftrekt geneesmiddel voor de opftopping van't water, ontflaande uit dikke en taaije vogten. De rook van gelte- of herte-liairen doet dezelve uitwerking. Ondertusfchen móet men aanmerken, dat, in geval de
geneesmiddelen inwendig genoomen, veel water op een- maal doen loozen , men dezelve moet maatigen, om de Blaas niette zeer te doen ontfpannen. V. In geval de opftopping van het water ontftaat uit
eenige klieragtigheid of eelt, moet men zijn toevlugt nee- men tot een bekwaam Heelmeefter, die een dun wasch- kaarsje ,g ew.teeven met een bekwaam middel, om 't vleesch |
|||||||||
te verteeren, in den fchaft moet fteeken; vervolgens moet
men liet bad gebruiken. VI. Zo het water word opgeftopt wegens een dikke
ftoffe, moet men een halve once kasfie mengen met een halve drachma pacijer van aloë; dit zuiverend middel moet 's morgens genoomen worden, zo lang, als het de nood- zaakelijkheid vereischt. Het is aanmerkelijk, dat in een tijd van droogte de op-
ftopping van water gemeen is bij galagtige en oploópende menfehen; en de herfst is in het bijzonder fchaadelijk voor zulken, die daar meede behebt zijn. f VII. Wanneer de opftopping van 't water volgt op een
ontfteeking der ingewanden, of der lijfmoeder, iterft de Lijder binnen agt dagen, ten zij 'er een koorts bijkoo- me, die een opening voor het water maake; waarom men zodanige aanftonds op den arm moet aderlaaten, en ze 's anderen daags doen purgeeren met kasfie en fijroop van bleeke raozen , ontlaaten in een glas dccoüum van malu- we of violier-bloemen, of van weij ; anderzins neemt twee oneen manna in wat vleesch-nat. Daar na moet men den Lijder dikwils klisteeren met
melk en eijetdooiren , bruine zuiker of honing en water- roezen ; vervolgens geeft men hem bij tusfehenpoozingen een koeldrank, toegemaakt met bladen van agrimonie, wortelen van aardbefiën, zoet-hout en aspergies. Of men geeft den Lijder 's ochtends en 's avonds een
drankje, gemaakt met de vier verkoelende zaaden, fij- roop van vlooien, of van water-roozen, of van vrouwen- hair. Men geeft den Lijder 's ochtends en 's avonds een koel-
drank ,_ toegemaakt met twee oneen maluwe-water, even zoo veel water van vlooien, of van derzelver afkookzel, gemengt met een once fijroop van althcea, of witte malu- we , of van witte mankop, of van water-roozen. Anderzins geeft men den Lijder twee oneen wel ge-
zuiverde zemelen, met één once olle van olijven , of olie van zoete amandelen, één once fijroop van witte maluwe, daar bij voegende het zap van een citroen. Laat hem dagelijks voor het middagmaal een half once
gezuiverde kasfie, of met het begin der maaltijd weeks kaas zonder zout neemen... Andere Aanmerking.
Zo de opftopping tot het uitterfte gekoomen is, bind men
een knoflook-bol in een linnen doek, én maakt het aan den fchaft vast, en men zal aanftonds wateren ; het zel- ve gefchied meede, als 'er een flak aan gebonden word ; men kan daarenboven een weinig witte wijn drinken. Men kan ook deeze navolgende infpuiting gebruiken :
Neemt merg uit het been van een koe, olie van water- roozen , en van zoete amandelen, het zog van een vrouw, of melk van een koe, van elks twee oneen ; mengt het on- der malkander, een weinig lauw zijnde gemaakt, enfpuit het .van tijd tot tijd in den fchaft. Voor vrouwen is niets zo heilzaam en kragtig, als dat
men ze van onderen met den rook van fprink-haanen ftoove. Men moet aanmerken , dat, in geval de opftopping
uit geftremd bloed ontftaat, dezelve doodelijk is , en zo de pisleiders ten eenemaal verftopt zijn, fterft men op den elfden of twaalfden dag. Zo lang als men de bo'venftaande geneesmiddelen ge-
bruikt, moet men zig wagten voor vleesch,. dat zwaar om te verduwen is, voor zout, peper, falaad, gebak, rauwe vrugten, en zuivere wijn. BLAASER,
|
|||||||||
t
ELA. -BLA. 191
BLAASER, zie DÖLPHIJN." goede middelen weg te neemen, en dus de huid des aan-
BLAAS-ERTE, zie COR-JUDUM. gezigts een gezond, fchoon en natuurlijk gelaat, dat aan
BLAAS-GEZWEL, zie W1ND-GEZWÉL. elk aangenaam is, naar mogelijkheid, te doen hebben.
BLAAS-GROEN, zie SAP-GROEN. Daarentegen zijn opfmukkende Blanketmiddels , (Com-
BLAAS-KIKVORSCH, ook witte Surinaamfche Kik- motica),zodanige, waar door men de huid of alleen het
Lorsch; in't latijn Boans; (Ram corpore leevi, jubtus aangezigt, 't zij leelijk, of ook anders fraai genoeg, punQis contigu s ; pedibus palmatis, plantis pendaüijlis, een nog grooter aanzien of luister wil bijzetten dan de palmis tedraSijlis , unguibus orbhulato-dilatis. Linn. natuur gcfchonken heeft ; en dit Cosmeticum of Blankat- Sijfi. Nat.) De geftalte van deezc Kikvorsch die zig in de zei heeft inzonderheid plaats bij de vrouwelijke fexe. moerasfige llooten, beeken en andere wateren van de Eertijds was het in Frankrijk, Italien, Engeland, Duitsch- West-Indien onthoud, komt zeer wel met de Europifche land en elders de mode aan de Hoven en bij andere overeen, dog hij is grooter en 't lijf van agteren onge- voornaame Dames, dat ze door blanketmiddels haar aan- meene dun en rank ; deszelfs koleur is veeltijds geeiag- gezigt een bloezende rozc-roode koleur, die de natuur- tig, zijnde zommigen met rosfe plakken gefpi kelt; d-iar lijke koleur van een jonge en gezonde dame of juf- zijn 'er nogthans ook die geheel wit zijn ; de meeste heb- frouw is, zoeten te verkrijgen ; maar hedendaags fchijnt ben groote blaazen aan de zijden van den kop, die in het meer de mode geworden te zijn, dat dezelve haar het kwakken eveneens opzwellen , als die van de man- fchoondeid Rellen, in een zogenaamd blank vel, dat is netjes der groene waterkikvorfchen bij ons; en zij maa- te zeggen, dat de huid des aangezigts, handen, ena. ken ook omtrent het zelfde verveelende geluid. fraai, wit en gezond uitziet en zondereenige vlekken, BLAAS-NÜOT, zie PIMPERNOOT. rimpelen of diergel ijke zij. Veelis 'er voor en tegen-
BLAAS-VISCH; ook Opblazer, in 't latijn Lagoce- gefproken en gefchreeven, ofhet geoorloft zij, zig te
phalus; (Tctraodon abdomine aculeato, corpore leevi, hu- blanketten, maar deeze questie is nog niet ter deege op- meris prominentibus, Li'nn. Sijfl. Nat.) Is een vischie be- gelost. Zo als het mij voorkomt, zo moet men voor hoorende tot het geflagt der flekelbuiken ; word in de eerst twee dingen vooronderftellen, 1. ofhet Blanketten Oost- en West-Indien gevonden , heeft gewoonlijk de gefchied om zig of zijn aangezigt en huid te zuiveren, groote van düe tot zeven duimen, deszelfs li.fis rond, niet en enigzins blankeren fchooner te maaken , dan, ofhet kwalijk na een kloot gelijkende ; dood zijnde vertoonen ten 2. gefchied om dezelve op te fnnikken of op te pron- zij zig als een ledige blaas, zijnde dit ook de naams- ken en nog oogzienlijker te maaken, dan ze van na- oorfprong van Blaasvisch; deszeifs koleur is op de rug tuure zijn; inzonderheid als ze uit zig zelfs fchoon ge- zwartagtig met witte vlakken gefpikkelt, aan de buik en noeg zijn. Wat 't eerste aangaat, zo gelove wel, dat op de zijden is het vuilwit, met kleine ftekekjes bezet, 'er niemand weezen zal die 'er op kan tegen hebben, dat BLAD , Folium. Zijn die declen der planten waar men zijn aangezigt, of andere deelcn der huid, die 't door dezelve niet alleen vertiert worden, maar die ook, eerst in 't oog vallen , door bekwaamè middelen van zo als veele denken, grootelijks dienen tot den aan- deeze of geene puisten, vlekken en rimpelen, enz. mag groei der gewasfen, dewijl ze de zappen die uit de wor- zuiveren en reinigen , ja ook zagter en bevalliger op 't tel opklimmen, hooger opwaarts voeren ; ook wazemen oog maaken, want wat is 'er dog onaangenaamer als een ze bij droog weer uit en bij koelte en regen zuigen ze lelijke of rouwe gefronste tronie te zien of te ontmoe- het vogt en andere voedende deelen der lugt in; waar ten , als het anderzins maar verbetert kan worden. Maar door de groei der planten bevordert word, en zij dus ook wat aanbetreft om het aangezigt, dat uit de natuur reeds eniger niaaten dezelve dienst doen als de long der dieren, gezond en fchoon genoeg, of ook zo gij wilt, gezond Hoe zeer de bladen tot de groeijing toebrengen, kan men en lelijk is, door een bedrieglijken fchijn op te pron- daar aan zien , wanneer men dezelve van een boom of ken , of met een gemaakte roode of blanke koleur te be- heestcr in de zomer wegneemt; want dan zullen dezelve kladden, en dus niet'vergenoegt te zijn, met 't geen de geen groei maaken en zomtijds geheel bederven. Is iemand natuur ons gegeven heeft; dit kan men niet anders als begecrig over de dienst en nuttigheid der Bladen, ten ten hoogden af keuren, en vast Hellen, dat het een opzigtevan de groeijing, meerder te weeten, die kan daar groote dwaasheid zoude zijn, omzijn ligbaam of koleur over nazien het geleerde en fraaije werk van Hales anders te willen maaken dan ze ons van God gegeven zijn. Groeijende Wcegkunde. Ik voor mij wil dat gaarne toeftaan, dat de dames en BLAD, (INDIAANSCH) zie MALABATHRUM. juffers wel enige wasfehing of pomades mogen gebrui-
BLAES1TAS ; dus word iemand genaamt , die door ken, om een zuiver , blank en bevallig aangezigt en aan- eenig aangebooren gebrek aan de tonge, deezeof geene zien te verkrijgen, als ze mij maar willen belooven , dat letters inzonderheid de R niet wel kan uitfpreeken ; dit zij 'er geen hovaardij in zullen Rellen, of om daar door noemt men in 't nederduitsch wel Brijen. de mansperzoonen op een ongeoorlofde wijze aan te BLAESUS; deeze naam draagt een gebrek aan de uit- lokken; \vij zullen haar dan zelfs middelen aan de hand
wendige ledemaaten; inzonderheid word hier een zul- geven die zeer goed zijn om een zuiver en blank aan- ke door verftaan, wiens fcheenbeenderen buitenwaarts gezigt te verkrijgen, uitfteeken. BLAFFERT; is een Kenlfche munt; waar van 11 cir- Middelen om een zuiver , fchoon en blank
ca een Rijksdaalder uitmaaken. aangezigt te verkrijgen.
BLANKETZEL; in 't latijn Cosmetica, Tucus, hier Neemt gediftilleerd water van roozen en van lonen-
door verftaat men in het algemeen alle zodanige dingen, bloeizel, van elks twee oneen ; gefmolten olie van wijti- die men gebruikt om de zuiverheid en fchoonheid der fleen één once, mengt 'ten wascht of beftrijkt daarmede 't huid, inzonderheid van het aangezigt te bewaaren, of aangezigt's morgens of beter's avonds, en wascht't's mor- te verbeteren, en te herftellen, dat is, om allerlei puis- gens na met wijn, of met roofe of gemeen water, ten, blaaren, vlekken, fproeten, wiatten, enz. dooi Of neemt water van weegbree, van roofen, vanSalo- |
||||
BLA.
|
|||||||||||
BLA.
|
|||||||||||
192
|
|||||||||||
mons-zegel en van kikvorfchen-zaad, van ieder een hal-
ve once; wijders zeer fijn gepoeijerde ceruis, een halve drachma ,• gepoeijerde Venèetfe borax , een half fcrupel, loodzuiker agt grein , geprepareerde tutte een halve fcrupel ; mengt het en gebruikt 't als 't voorige, wat onigerocrt. Als men al de gemelde wateren niet koste verkrijgen, zo neemt maar een of meer van de overige j totdat het't gemelde gewigt uitmaakt, het zal evengoed zijn. Of bereid een zogenaamde juffermelk aldus ; neemt
goudglitte, kookt dezelve in wijn-aziin , daar na door een iijne doek of vloeipapier gezijgt zijnde, doet 'er bij wat gefmolten olie van wijnfleen, zo zal het wit als melk worden, hier meede wascht het aangezigt zagtjes, als vooren. Of neemt benzoin een lood, camfer twee fcrupels,
doet dit in een vleschje en giet 'er op gerectificeerde wijn- geest of voorloop, vier oneen, dat is een half vitren- deeltje, laat het op een warme plaats liaan tot dat't ge- fmolten en rood geworden is , giet het dan door een vloeipapier en bewaart 't in een vlesje ; als men dan van deeze tinctuur enige druppels in een glas witte wijn of rozewater druppelt, zo zal het een melk worden die men gebruikt als de voorige. Men kan hier toe ook andere gedistilleerde wateren neemen, als van witte le- liën, van bonenbloeizel, van Salomons-zegel, vanwater- roofen , of van kikvorjehen, 't zij alleen of onder mal- kander gemengt; en deeze wateren alleen zijn dienstig en kragtig om de huid zagt en blank te maaken. Ook heeft men niet nodig de tinctuur van benzoin zelfs te maken, dewijl men ze in meest alle apotheken vind. En wil men.aan alle deeze Blanketzel wateren een nog aangenaamer geur bijzetten , zo heeft men maar een of twee greinen amber of enige weinige druppelen tinctuur van amber of Koninglijke tinBuur daar bij te voegen ; dog veele vrouwtjes kunnen niet over deeze zoete reuk. Deeze Blanketzel-watercn neemen alle de onzuiver-
heeden der huid, puisten en ligte vlekken, enz. weg, maaken de huid glad, blank en fraai; dog indien de huid zeer puistagtig was, dan is het volgende heel dienltig. Neemt opgeheeven kwik of fublimaat (mercurius fub-
livialus), twee drachma, doet 't in een vies met een half mingelen of wat meer zuiver water, en laat 't 24 uuren lang op een warme plaats ftaan, 't- zelve altemets omreerende, tot dat de fublimaat gefmolten is, zo zal het water zwartagtig worden ; laat het dan door een vloei- papier lekken, zo word het wederom helderder; met dit water beftrijkt men het aangezigt of andere puiftige en onzuivere plaatzen der huid zagtjes met een fijn lap- je , des avonds na bed gaande. Dit middel is zeer goed voor puisten, enz. neemt ook de zwarte flippen weg die zomtijds op en omtrent de neus en aan 't voorhoorft voortkoomen, en niet ligt door eenig ander middel ver- dreven worden; maar men moet bij het bereiden van dit middel zeer voorzigtig met de fublimaat en ook met 't bereide water omgaan, dewijl het zelve binnen 't lig- haam een dodelijk vergift is ; het voorzigtigfte is, om het in de Apotbeeken te laaten bereiden. Wil men liever enige zalf of pomade gebruiken, zo
kan men de volgende gereed maaken. Neemt-roofen-olie, en feberpe wijn-azijn van elk 8 lood, op 't aller fijnst gewreven, goudglit 4. lood, campher vier drachma, roert het in een vijzel om, altemets wat olie en dan wat azijn 'er bij gietende, en maakt het dus tot een zalf, waar fljcede men 't aangezigt of andere plaatzen der huid |
|||||||||||
's avonds beftrijkt, en zig den volgenden morgen met
warme wijn , rooze- of eenig ander van bovengemelde wa- teren , of Gok met gemeen warm water, en Spaanfche zeep wascht. Of neemt camfer en levendige zwavel van elks twee drach-
ma, gebrande aluin en ceruis van elks één drachma, per made of verkens-reuzel twee oneen, olie van roozenhout, vier of zes druppels; mengt het volgens de kunst tot een zalf, die men gebruikt als de voorige. Anders is de witte camfer-zalf ook heel dienftig voer
allerleij puistjes, zeertjes, vlekjes, enz., die men met wat rooze zalf, of een paar druppels roozen-olie daar on- der te mengen, een aangenaamer reuk kan gceven. Zie verder onder AANGEZIGT , PUISTEN en ROO- ZEN-DRUP. BLANKETSEL (PORTUGEESCH) ; in 't latijn Char-
ta Ilispanica; word gemaakt, zo men meent, van de Jlkanet-wortel, (Jnchufa). Zie onder ALCANNA. BLANKETSEL (SPAANSCH) ; Blanc d'Efpagne;
Magijlerium marcafit« ; dit word op de volgende wijze bereid: Neemt grof gepoeijerde marcafijt of bismuth één once, ontbind het in drie oneen geest van f alpeter, of in fterk-water, giet dan op de folutie, in een aarden kom gedaan zijnde, ailengskens 5 of 6 pond water, waar in te vooren een halve once zee-zout gefmolten is, zo zal zig een wit poeder op de grond zetten , dat eenige maaien met zuiver water moet afgewasfen en verzoet, en ver- volgens gedroo^t worden, zo heeft men 't Blanc d'Efpagne of Spaanfche Blanketfel, het welke van de vrouwen ge- bruikt word om het aangezigt t.o blankctten, en een wit vel te maaken ; het word tot dien eindp met gedistillecrt water van witte leliën, of van Salomons-zegel en van roo- ze» gemengt, en daar meede dikwils gewasfehen; of men mengt het onder pomade. BLANKET-BOOM, zie ALCANNA.
BLANKET-LAPJES, zie BEZETTE.
BLANKET-WORTEL, zie ALCANNA.
BLANKE VOORN, zie VOORN.
BLATTA, Mot, Schaaf. Zie MOT.
BLATTA-BIJSANTIA; ook Unguis Odoratus; is
een kleine fchulp, zijnde omtrent een halve vinger lang, fmal en donker-bruin van koleur, voorts van gedaante als een dieren-klaiiw , het dient tot dekzel van een zekere zoort van fchulp, die de naam van Conchijliiim draagt, waar in een klein langagtig rood vischje is beflooten, zijnde aangenaam van reuk, en wordende in de Oost- Indifche mciren , tusfeben de Nardus in gevonden , waar van het leeft, geevende deeze Nardus een aan- genaame reuk aan het Blatta-Bijfantia, die het eenige dagen behoud, na dat uit 't water is gehaalt; dog dee- ze reuk niet anders dan uit eenige vlugge deelen van den Nardus beflaande, die zig aan de oppervlakte van de fchulp vastgehegt hebben, vervliegt dezelve na maa- te dat de,fchulp droogt, en dit is de reeden, dat die gene, welke tot ons overgebragt worden, zonder reuk zijn ; De Blatta-bijfantia vervat veel olie en vlug zout. Tot een poeijer fijn gewreeven en inwendig gebruikt,'
is het buikzuiverende, afvaagende en vogten verdunnen- de , neemt de verftoppingen van de milt en het darmfcheil weg; voor vrouwen die met de moeder-plaag gekwelt zijn, is het zeer dienltig, laatende men het tot dien ein- de op kooien rooken; de reuk koomt genoegzaam met die van gebrand hoorn overeen. BLATTARIA, zie MOTTEN-KRUID.
BLAUW ; dit is eene de.r vijf enkele of hoofd-ko*
leuren,'
|
|||||||||||
BLA.
|
||||||||||||||||||||||||||||
BU.
|
||||||||||||||||||||||||||||
*$S
|
||||||||||||||||||||||||||||
Jj
|
||||||||||||||||||||||||||||
leuren, waar van zig de Verwers bedienen, om andere nigris, Linn. Sijfi. Nat.) Deeze Reiger word door ge-
verwen te maaken. Men heeft verfcheideihande blauwe heel Europa gevonden; hij is kleinder als een Oijevaar; |
||||||||||||||||||||||||||||
verrftoffen, die min of meerder fijn, ligter en donker-
der zijn. Zie AZUR-STEEN; VERF; SCHILDE- REN, enz. BLAUW (BERLIJNS) , zie BERLIJNS BLAUW.
BLAUW-BORSTJE; ook IVegfieckin genaamt ; in 't
latijn Motacilla Suecica , (Alotacilla pettore ferrugineo fajcia caerulea, rtäicibusfufiis verjus bafin ferrugineus, Linn. Sijfi. Nat.) Is een klein Vogeltje, behoorende tot het gtilagt der Kwikfiaarten , en fchoon dezelve in 't latijn de bijnaam van Zweedfcke draagt, word hij egter ïn de mcefte bergagtige deelen van Europa gevonden. BLAUWE VLEKKEN der HUID; door floaten ,
flagen, vallen, enz. in t latijn Sugillatio ; Contufio. Dit is meest doorgaans een ligte kneuzing der huid en van het onderleggende vleesch, waar door de kleine bloedvaten breekën, en het daar uit vloeijende bloed Hikkende, een blauwheid of zwartheid in en onder de huid veroorzaakt ; dog dit is zelden gevaarlijk. Goede middelen hier tegen zijn : Neemt verfche wor-
tel van Salomons-zegel of wal-wortel, ilampt ze met wat hrandewijn tot een pap, en legt ze op het bezeerde. |
blauwachtig van koleur, met aschgrauwe ftaart-pennen,
waar van de tippen bruin zijn, de bek van bovenen is gioenagtig geel, en van onderen geelagtig, aan 't eind zwart; deszelfs pooten zijn groenvervig ; zijn kop heeft hij veeltijds tusfehen de fchouderen ingeftooken , met den hals omgedraaid. Deeze vogels maaken hunne nesten in zeer hooge boomen, en veeltijds in zulke groote me- nigte bij malkanderen ,• dat de boomen als onder die last bezwijkende 'er niet zelden van flerven : In Frankrijk en enige andere landen brengen dusdanige nesten door het verkoopen. der jongen, niet weinig voordeel aan den ei- genaar van het bosch daar zij nestelen ; dog in onze ver- eenigde Provinciën, daar men de Reigers volgens 'slands plakaaten onder het edel-gevogelte rekent, wiens nesten niet mogen berooft nog uitgeroeit .worden, ziet men ze met zulk een groot vermaak niet : Deeze zo wel als an- dere zoorten van Reigers zoeken even als de Oijevaaren hun voedzel, aan de zee-ftranden, rivieren en ftaande wateren; het is een ongemeene visch-verilinder en dood 'er veele met zijn fcherpe bek, die hij niet zelden om deszelfs zwaarte verpligt is te Iaaten leggen. Zonder |
|||||||||||||||||||||||||||
Of neemt hijfip of peter/e lie', ftoot het klein en perst twijffel moet men aan de gefteltheid van "zijn gedarmte,
|
||||||||||||||||||||||||||||
*er het zap uit, hier bij mengt een weinig brandewijn, en
legt het met een doekje 'er op. Of neemt beste brandewijn, offlerke jenever, en wascht
het blauwe en bezeerde daar dikwils warm meede, of maakt'er een doekje in vogtig, en legt het 'erop, dat men dikwils op nieuw bcvogiigt. De camfer fpiritus is , als men die bij de hand heeft, nog beter. |
||||||||||||||||||||||||||||
t geen ten eenemaalen van die der andere vogelen on-
derfcheiden is, dewijl hij maar met een enkelde blinden darm is voorzien, toefchrijven, da de Reiger dikwerf een aal ofJlang wel tot drie a viermaalen moet doorzwei- gen , dewijl die dieren hem ogenblikkelijk weer van ag- teren uit het lijf kruipen : De broeitijd van dezen Rei- ger duurt 'drie weeken, hunne eijeren zijn groenagtig |
||||||||||||||||||||||||||||
Of legt er eencumijn-offiijrax-pleifier op, ofbeftrijkt met grauwe vlakken, en zij zijn gewoon 'er drie teffénl
net met wasch-olte; de Peruvtaanjche baljem in een ei- uit te broeden. Deeze Reiger inzonderheid de jongen, jeruooir, oi in geest van brandewijn ontbonden, is ook dient men als een fmaakeiijk geregt op de tafels der groo- |
||||||||||||||||||||||||||||
een heerhjk middel, inzonderheid als'er meede eenige
aenuwagtige deelen gekneust zijn.
Of kookt betonte , falie , roofemarijn, Camille en witte
lelie-wortel in water, en bet of wascht het beledigde daar dikwils warm meede. Zie verder KNEUSING „BLAUWE VLEKKEN der HUID van.SCHEUR- BUIT, zie SCHEURBUIT. BLAUW -HAAIJ ; in't latijn Squalus glaucus, (Squalus
fosjulatnangulart in extrem dorfo, foraminibus nullis ad oculos Arted. gen. 69. n. 13.) .Is een Haaij, die zo wel m de Oceaan, als Noord- en Middehmljche zeen woont; hij overtreft de meefte Haaijen in groote, en in verflin- dentheid wijkt hij voor gcene van zijn zoort; deszelfs lengte is gewoonlijk zes of zeven ellen, en hij is op de rug donker-blauw van koleur, dog aan de buik zilververwig; hij heelt zeer fcherpe tanden, zijnde de huid minder ruw dan die van de andere Haaijen ; zijn vleesch, dat traa- nig,:hard en iterk is, is egter voedzaam, en geenzins ongezond voor de zulken,. die het kunnen verteeren. BLAUW:LISCH, 'zie LISCH.
BLAUW-MEERL; In 't latijn Turdusfilitarius ;(Tur-
duscoenilcus^ rem-gibusreBricibusque nigris,abdomine li |
te voor; dit vind inzonderheid in Frankrijk plaats, daar
men 'er veel werk van maakt ; de jongen worden tot dien einde.met de ingewanden van vleesch of visch gemest en vet gemaakt. Het vet van den Reiger , zegt men een goed verzagtend en oplosfend middel te zijn; en zeer dienstig tegens het voeteuvel, als meede om het gezigt op te helderen , en de doofheid te geneezen. Men geeft voor dat de visch, voornamen tl ijk de aal, door de aan- trekkende reuk van hunne pooten, zodanig worden ver- lokt, dat de visfehers de vingers der pooten afgefneeden hebbende, dezelve in de plaats van wormen aan den hoek Haan ; het aas om te visfehen met Reiger-vet bereid, word, meede voor een uitnemend middel gehouden om veel visch te vangen. Hoedanig deeze dieren gejaagt en gevangen'worden, zie op REIGER. BLAUW-SCHUIT, zie SCHEURBUIT.
BLAUWSEL, in 't latijn Smalta. Dit word ge-
maakt van de afgeroosterde cobalt, die met een zeker deel zand en potasch wederom' vermengt en tot een donkerblauw glas gefmolten word ; .'t welke vervolgens geftampt en op een molen tusfehen twee harde fteenen tot een fijn meel gemaalen en in verfcheicle zoorten |
|||||||||||||||||||||||||||
7o?LTT\Uï r °'L?f W-Mat.) Is een vogel geforteert word. Het zelve word veel bereid in de
riLi1 £ ~ߣ der Li/.««-r behoorende ; in Italien, op't Saxifche ertzgebergtens, en van daar overal verzonden;
lroofeSla En elder*;TO0"t.''y > en heeft bijna de zijnde van zeer veel gebruik, zo wel tot verfwerken,
fuik rr'et kH &VOOn\Mm.;•'; Is blfuw van koleur, de als wel inzonderheid voor de vrouwtjes tot blauw fiijf-
Duikmet aschgrauwe ftreepjes gegolfd, en. deszelfs flag zei.- J
%BMrf^;i *, „'• • •■ BLAU W-SPECHT, ook Grauw-fpecht ; Picus ci-
tilnJÏÏrarinerl?^^°/k ?$9#Ä< Î" ?t la" nereus five fubcxruleus Gesner. (Sitta rectricibus ni-.
ft MË%^^^S^fi-n^^^ula,*4^ S™! lateralibus quatuor infraapicem albis, Linn. Sijfi.
j camiescente, Jubtus albiia, peSere macuhs oblongis Nat.) Deezc vogel die zig in de meeste gedeeltens van
*• B b Europa |
||||||||||||||||||||||||||||
——-—______
|
||||||||||||||||||||||||||||
BLË. BLI.
ment, gebruikt wordende, om de winkbrauwen Uit fé
trekken, en aan dezelve eene rondheid bij te zetten. BLESTRISMUS ; Hippocrates noemt dus een on-
rustige beweeging des lighaams , uit eene overmaatige opborreling van het bloed in heete koortzen voortkoo- ïnende. BLEIJ , of Bliek ; in 't latijn Bollens, (Cijprinus
pinna ani quadraginta, Linn. Faun. Suec.) Isafeen zoe- .te waters Visch , wordende bijna door geheel Europa ge- vonden, deszelfs koleur is uit den blauwen zilveragtig ; hij behoort tot het geflagt der Karpers, enfehoon deze Visch weinig geacht is, en uit zig zelven onfmaakelijk, word hij nogthans door de gemeene man gegeeten. BLIK; in 't latijn Lamina; deeze naam draagt in 'c
algemeen alle metaal, dat tot dunne bladen is uitgefla- gen; dog in 't bijzonder is deeze naam eigen aan dun uitgeflagen ijzer, dat wit word vertint, en veel gebruikt om'erallerleij zaaken voor de huishouding, inzonderheid tot keuken-gebruik van te vervaardigen ; fchoon deeze vaten niet van de flerkfte zijn, worden zij nogthans om de zindelijkheid en goedkoopens veel gebruikt. BLIK-AARS ; Ontvelling; Smerting; in 't latijn In*
tertrago; Attritus ; Excoriatio. Is eene roodwording en ontvelling tusfehen de beenen en billen , omtrent de fchaamdeelen en aars, ook wel aan de hals en onder de armen, enz., die iemand verkrijgen kan door het zweeten bij flerk gaan en te paarde rijden, enz., inzonderheid in heete tijden ; dog valt wel meest bij de kinderen voor, als dezelve in de Iuijeren pisfen, en niet behoorlijk op zijn tijd verfchoont en droog gehouden worden ; ook kan het gebeuren bij oude ziekelijke lieden , die lang to bedde leggen. Middelen tegens de Blik-aars of Ontvelling.
Neemt wit krijt of ceruis, maakt het tot een lijn poei<
jer , doet het in een linnen doekje, dat niet heel digt is, bind het losjes toe, hier meede klopt men zagties op de bezeerde deelen, waar door het fijne flofdoor het linnen daar op vliegt; 't welk men dikwils herhaalt, en'erfchoo' ne drooge linnen doeken op en tusfehen legt, zo zal het verwonde opdroogen en geneezen. In plaats van krijt of ceruis, kan men ook gepoeijerde
tutie, oog-niet_ of gebrand hertshoorn, oïcalamint-fteen nee- men. Of neemt maar van de ordinaire poeijer, of'weitenmeel,
of het ftof of meel uit het oude wormagtige vermolmde hont, en gebruikt het als de voorige, dit is zeer goed. Indien 'er veel hitte en roodheid of onttteeking bij was,
zo neemt lauw-warme melk , en ftooft daar meede de ont- velde deelen, in 't begin, tot dat de pijn en roodheid wat vermindert is, vervolgens van de gemelde poeijers ge- bruikende, waarbij men in dit geval ook wat loodzuiket mengen kan ; of beflrijkt het met witte camf er-zalf, of met'diapompholigos-zalf ; voorts moet 'ér zorg gëdraagen worden, dat de kinderen behoorlijk met dróóge doeken verfchoont worden. BLIND-AAL ; in 't latijn Anguilla cœca , (Murœna apte-
rij gis, roflro acutiusculo, Lin n. S ijfl. Nat.) Is een Visch, toï het geflagt der ^oie»bchoorende„ en ook veel op dezel- ve gelijkende, behalven dat hij geheel geene vinnen heeft; oogen kan men 1er meede niet in bekennen, maar wel verfcheide openingen of doorboorde flippen, waar van 'er zeven aan 't agterhoöfd, als meede zeven boven op den kop in 't midden, en nog van vooreu vier paaren ge- plaats! |
||||||
J9$ BLE.
Europa onthoud, is van groote met de Leuwerïk övqï-
eenkoomende; des zelfs koleur is op het bovenlijf blauw- agtig na het aschgrauwe hellende, van onderen bleek ros; de keel witagtig, loopende een zwarte flreep over de oogen heen; de neusgaten zijn met kleine zwarte veertjes bedekt, die voorwaards gekeert ftaan ; de dek- vederen en ftaartpennen zijn zwart, en de groote flag- pennen bruin met witte randen; de bek is loodkoleurig en de pooten grijs. Dit vogeltje heeft bijna dezelfde levenswijs als de Spechten, langs de flammen der boo- men opkruipende, en tot zijn voedzel wormen of rup- zen van onder de bast weghaalende; hij eet nogthans ook nooten , die hij op dezelfde wijze als de noote- kraker , met zijn fcherpe en fterke bek aan flukken breekt ; wonderlijk konstig weet hij den toegang van zijn nest, dat hij meerendeels in gaten van boomen maakt met kleij zodanig toeteftellen, dat hij enkel een kleine opening tot zijn doortogt laat : Zeer levendig en werkzaam is dit vogeltje, en teffens zorgvuldig en waak- zaam in 't bewaaren en opvoeden zijner jongen: In 't voorjaar maakt het mannetje een zeker geluid, waar meede men zegt dat hij zijn wijfje roept, en 't geen op guiric, guiric uitkoomt; de jongen zijn zo dra niet vlugtig of mannetje en wijfje fcheiden zig van eikan- deren, gaande ieder waar het hem gelust. Daar is nog een zoort van dit vogeltje die de naam
van kleine' Amerikaanjche Blauw-fpecht draagt, hij ver- fcbilt weinig van de voorbefchrevene dan dat hij veel kleinder is. BLEEKEN , zie WASSCHEN.
BLEEKHEID uit een zittend leven; Hijpocondrij, Mild- ■zugt, enz. ontflaande, is dit middel zeer dienstig voor; neemt anderhalve once vijlzel van flaal, en laat het met wijn-azijn jn een ijzere kom kooken, tot dat het geheel rood en tot as- fche word; flamptdeezeasfchein een mortier, met een of twee gecoiifijte nooten, ende een weinig faffraan ; doet 'er wat zuiker bij, en maakt 'er vervolgens negen pillen van. Negen dagen lang moet men alle morgens een van deeze pillen neemen, en 'er onmiddelijk een Hokje witte wijn op drinken ; zo dikwils men dit ingenomen heeft, voor- namentlijk voor de eerftemaal, moet men een fterke lig- haams beweeging doen, zig bij voorbeeld verlustigende met te paard rijden, wandelen of iets diergelijks. In- dien de natuur na het innemen van dit middel belt om te doen vomeeren of overgeven , moet men dit door geene middelen fragten te keer te gaan, maar integen- deel het zelve als een goede uitwerking aanmerken. Een ander middel voor de Bleekheid.
Neemt een pintje water, vier oneen fijne zuiker,
ende een halve once vijlzel van flaal ; als de zuiker in 't water gefmolten is, doet 'er dan het vijlzel bij, en zet het zamen op het vuur, zonder het daar af te neemen, vooral eer het dik is geworden ; flort het dan op een ta- fel , om het koud te laten worden ; daarna fnijd het tot koekjes, elk twee drachmen min of meer aan gewigt. Van deeze koekjes moet de zieke ieder ogtent eene
nemen, en twee uuren daarna wat vleeschnat; een wei- nig voor en na het nemen van dit nat moet hij wande ■ Jen ; gaande op deze wijze twintig dagen voort ; voor - en na dit geneesmiddel moet men hem doen purgeren. BLENA; ook Blenna; is de fnot- en flijm , die uit de
neus en mond geworpen en gefnooten word. BLENNUS, zie ZEE-NAALDE.
ELEPHAROCIJSTUM ; is een Heelkundig inftni-
|
||||||
BLI,
|
|||||||||||
BLÏ.
|
|||||||||||
*$>
|
|||||||||||
plaatst zijn ; dcszelfs kaaken zijn met fcherpe tanden gewapent; de neusgaten zitten buiswijze onderde fnoet;
deeze Visen onthoud zig 't meefte in de Middelandfche zee. BLIND-GEZWEL; Of Mol-gezwel ; ook Schilpads-
gezwel; in 't' latijn Atheroma ; .Talpa ; Tefiudo. Is een zoort van gezwel, dat op 't hoofd voortkomt, zijnde breed , zagt en niet zeer verheven, en de gedaante en koleur van een Mol of Schildpadde hebbende, waar van het de naam verkreegen heeft ; in 't zelve is een taaije vetagtige fcherpe ftoffe, in een bijzonder vliesje of zakje befloten, die dikwils de hersfenpan aantast, doorknaagt en bederft. Dit gezwel is zeer gevaarlijk, inzonderheid als het bo-
ven een naad is, of de hersfenpan aantast en veroudert is; om het zelve te geneezen, zijn in het begin oplos- fende en verdeelende middelen dienftig; bij voorbeeld, men wascht het zelve met kalkwater, of met camfergeest, of men legt'er een pleifter op van kikvorjehen met of zon- der kwik. Of bereid deeze volgende pleifter : Neemt gom ammo-
niak, galbaan en Jagapeen in azijn ontbonden, vloeijen- de fiijrax van ieder anderhalf drachma, pleifter van meli- lote, van dcflijmen, van elk twee drachma, mengt het behoorlijk tot een pleifter, waar van men oplegt, nadat de hairen afgefchooren zijn. Of neemt heemst-wortel drie oneen, lisch-wortel één
once, maluwe-bladen, kool-bladen, bloemen van camille , van melilote van elks één hand vol, gekneust lijn-zaad twee drachma, kookt het in water week en ftampt het dan in een vijzel klein, mengt 'er vervolgens bij verfche paarde-drek twee oneen , gekookte ajuin een halve once, verkens-reuzel en olie van camille van elks één once ; van deeze pap legt men op 't gezwel, zulks- dagelijks ver- verfchende. Maar zo het gezwel door deeze middelen niet kan ver-
deelt en verdreeven worden, moet men fterk rijpende middelengebruiken , om het te openen en van de fcherpe doffe te ontlasten, en zulks hoe eerder hoe beter ; bij voor- beeld, neemt verfche wortelen van witte leliën anderhalf once , ajuin onder de asch gebraaden één once , heemst- en maluwe-bladen, en bloemen van melilote van elk een halve handvol, veßs vijgen zes fluks, kookt deeze dingen in water week, ftampt ze dan in een mortier klein, en doet 'er bij boone-meel anderhalf once, Bafilicum-zalf één on- ce, één à twee eijerdooijers, mengt het onder malkander tot een pap en legt daar van warm op ; deeze pap maakt kragtig rijp , dog men behoeft niet te wagten, tot dat het geheel rijp is, maar men opent het als 't bijna rijp is, met een diepe infnijding, om de hersfenpan voor de invrce- ting te bevrijden, zo ze maar niet reeds gefchied is, Avor- dende vervolgens gezuivert en geneezen, gelijk eenander gezwel of gezweer. Hier bij ftaat nog aan te merken, dat het vlies van het zakje, daar de ftoffe in befloten is, vooral wel weggenoomen moet worden, want anders komt dit kwaad in korten tijd wederom te voorfchijn, of 't worden fistclagtige zweer-gaten ; tot deze uitroeijing moet de infnijding in het werk geftelt worden, of men bedient zig, als't gezwel gcopent is, van bijtende middelen, als van Spaansch groen, gebrande aluin, geest van vitriool, inet roofen-honing gemengt, fublimaat, enz., dog de in- fnijding is de beste en zekerfte wijze, en het welke door een kundig Chirurgijn moet gefchieden. Indien het gezwel de overhand heeft genoomen, of
verhard was, dan zijn de vcrweckcndc en rijpmaakende |
middelen verder te vergeefs, en het zoude daar door er-
ger worden; en in zodanigen gevalle moet men zig wen- den tot de geheele uitfnijdinge of fterk uitbijtende midde- len , dienende dan tot dien einde de Lapis infernalis en 't Butijrum antimonii, enz. die men daar op legt, en waar door de onderleggende vliezen weggebeeten worden, en vervolgens de voortgekoome korst of roof weggeligt zijn- de, de ftoffe een uitgang verkrijgt, of zo ze hard gewor- den is, meede verteert word; hier bij agtgeevende, dat het vlies, gelijk voorheen gezegt is, geheel uitgeroeit worde : Als het gebeurt, dat de hersfenpan reeds aange- tast of ingevreeten is, dan zijn alle middelen hulpeloos , ten ware, dat de invreeting nog maar weinig is, als wan- neer de affchraping der hersfenpan, tot op 't gezonde, of de trepaneering nog wel eens van zeer goede hulpe is ; maar is het gezwel boven de naad des hoofts, dan moet men het zelve onaangeroert laaten. Voorts is het best, dat men de geneezing van zodanige gezwellen aan een kundig Chirurgijn toevertrouwt, die, gelijk men uit het "gezegde verftaan kan, dikwils de hand-operatie of uitfnij- ding daar bij gebruiken moet, en ook veeltijds de beste en fecuurfte is, en het gezegde dient hooftzaakelijk, om de niet zeer kundige Chirurgijns een betere aanleiding tot de geneezing van deeze en andere diergelijke gezivellen te geeven, gelijk onder anderen ook de Pap-, Spek- en Honing-gezwellen zijn ; zie aldaar. BLIND-SLANG; in 't latijn Anguis fragilisa (Anguis
/cutis abdominiscaudaque CXXX. LiHN.Fatm.SuecJIs een Slang die in Italien, Frankrijk, Duitschland, Zweeden, Kleefsland, en meer andere gewesten van Europa word gevonden ; hij heeft gewoonlijk de lengte van agt à ne- gen duimen , en fchraag een halve duim dikte, het lijf is bijna rol rond , wordende van den kop tot den aars toe allengskens een weinig dikker; de ftaart, die half zo.Jang als het lijf is, en een weinig dimder, loopt ftomp uit, en heeft aan zijn uitterfte een ronde en dikke tip, zijnde met drie-en-veertig rijen fchubben omringt; de geheele Slang is aschgrauw-bruin van koleur; zijn kop is klein, van vooren fmal en ftompagtig fpits, van boven met fchubben gedekt, die onregelmaatig en plat zijn, zo als ook aan de zijden ; de oogen, die met oogleden zijn voorzien , zijn klein, zwart en nauwelijks zigtbaar, waar door zij 'er ook zo luttel gebruik van kunnen maaken, dat dit hun de naam van Blind-fiang verworven heeft ; de on- derkaak is iets korter dan de bovenfte ; de tanden die ta- melijk groot en evenredig in beide de kaaken ftaan, zijn elsvormig, en min of meer binne;iwaarts geboogen ; de tong, die aan het uiteinde twee punten heeft, is breed. De bijzonderfte eigenfehap van deeze Slangen is, dat
zij hunne jongen levendig , gelijk de adders, ter waereld brengen, en dus onder de Vivipara behooren : Men zegt, dat ze zo broos zijn, dat de flag van een dun rijsje be- kwaam is, om hun aan ftukken te fiaan ; de beet van dit Dier word voor niet gevaarlijk gehouden, en in de Genees- kunde kan zij tot het zelfde gebruik dienen, als de overi- ge Europifche Slangen. BLIND-SLANGEN ; deeze zoort maaken een geheel
gefiagt van deezé kruipende Dieren uit, die van de te vooren befchreevene Blind-fiang onderfcheiden zijn; des- zelfs kenmerken zijn, het geheele lijf en ftaart gerim- pelt, hebbende aan de bovenlip twee voelers, die na de fprieten der nagt-kapellen gelijken ; op de zijden zijn zij met naakte rimpels bezet : De Natuur-befchrijvers tellen 'er twee zoorten van op ; als I. Dege/priete Blind-fiang, hebbende 135 rimpels aan B b a hev |
||||||||||
JPG BLÏ. BLO.
|
||||||||||
BLO,
|
||||||||||
het lijf, en aan deflaart geene ; in 't lat. Cœcilia tentaculata,
(Cœcilia tentaculata, LiKN. Aman. Acad. pag. 489. torn. XVII. ƒ. 1.) Deeze Slang, die in Surinaamen en meer andere IVest-Indifche oorden woont; heeft een bruine hemels blauwe koleur, en omtrent de lengte van één voet, en één duim dikte; het lijf overal even dik, isvanvoo- ren tot agteren rol-rond ; de huid heeft geen fcbubben, dog is met 135 rimpels bezet, die in de zijden het mee- fte zigtbaar zijn ; op de rug zitten eenige verheven puk- keltjes , zijnde voor 't overige glad ; aan de bovenkaak zijn de voelers door hunne kortheid nauwelijks te zien ; de neusgaten die klein zijn, daan verre van malkanderen ; de oogen die zig maar als geringe flippen vertoonen, fchitteren nogthans door de huid , waar onder zij als verborgen zijn, heen ; de tanden zijn meede ongemee- ne klein, en niet weinig met die der onfchaadelijke Slangen overeenkomende ; de ftaart die kort en ftomp is, is met een menigte rimpelen bezet, digt aan't end hebben zij een aarsgat, 't welk met twee flippen word gefloten. II. Deßijmige Blind-flang, heblende 340 rimpels aan
het lijf, en aan de flaart 10.; in 't latijn Cœcilia glutino- fa, ÇSerpens Cœcilia Ceijlonica, Seba Tom. II. Tab. 'XXF. n. 2.) Is een Slang, die met de voorige bijna over- eenkomt, behalven dat zijn koleur bruinder is , en dat hij een witagtige ftreep op de zijden heeft ; woont in Oost- Indien en wel voornaamelijk op Ceijlon. BLIND-VISCH; ook Naald van Arifloteles, of Zes-
kantige Naald-visch ; in 't grieksch Tijphle, {Cijngnathus pinnis caudœ ani peëtoralibusqu; radiatis, corpore fexangu- lato , Likn. Sijfi. Natur.) Is een Vischje onder het ge- Aagt der Naald-visfchen behoorende, en daar door ver- maard , dewijl het gelijk de meeden van dit geflagt , geen kuit fchiet, maar insgelijks als de Aaien en Lam- preijen, zijne jongen levendig werpt ; uitterlijk gelijkt hij niet kwalijk na de Blind-flang, en dit is ook waarfchijn- lijk de reden, waarom hij Blind-visch word genaamt; men vind hem in de Oost- en Middelandfche zeen, als meede in de Noorder Oceaan, wordende aldaar aan de kus- ten en oevers gevangen ; deszelfs lengte is gewoonlijk van een halve tot drie-vierde el, en de dikte drie-vierde duim. BLITUM , zie MAIJER.
BLIXEM; in 't latijn Fulgur; ontdaat door verza-
melingen van zwavelagtige en zalpeterige dampen, die allengskens in de lugt worden opgeheven, aldaar vergade- ren, en door een Iugtwind of draaijing des dampkrings zodanig in een worden geperst en gedrongen, dat 'er alle vogtige lugtdeelen worden uitgejaagt, en de zwavelagtige en zalpeterige deelen , zig zodanig onderling vrijwen , dat ze verhit wordende eindelijk in brand geraaken en berden , zijnde dit mede de oorzaak van de flagen en gerommel die men donder noemt. De werkingen van de Blixem zijn verfcheiden ; de geene die door den zelven getroffen en gedood worden, derven of door eene ver- dikking, dewijl hun door 't geweld des Blixems de adem benoomen word, en zij zig in eene lugtleedige ruimte bevinden ; of door een dililand in hunne zappen, die door de zuure zwavel des Blixems word te weege ge- bragt, of eindelijk door verwonding die dezelve aan het lighaam toebrengt. Zie ook DONDER. BLOED ; in 't latijn Sanguis; is een rood vogt in de aderen
der menfehen en dieren vloeijende en tot 'slevens onderhout dienende; ook kan men't noemen, 'teerde en overal in't lighaam verfpreide booftyogt, dat door zijne innerlijke |
||||||||||
beweeging en omloop, het leeven en de beweeging aan 't
geheele lighaam der dieren geeft, en dat dagelijks door de chijl, die uit de fpijsen drank voortkomt, vermeerdert, en waar door deszelfs verlies, veroorzaakt door de voe- ding en afgang, geduurig weder herdelt word ; het harte is het werktuig, waar door het Bloed door de aderen en flag-aderen gelladig regelmaatig omgedrecven word ; als het onregelmaatig vloeit, of in eenig deel koomt dil te daan, veroorzaakt het eene ziekte, of een ongemak aan dat deel; en deszelfs geheele dildand of verlies veroor- zaakt onveilbaar de dood ; daar en tegen is een regelma- tige en ongedoorde omloop des Bloeds , die op elke dag ontelbaare maaien gefchied, de hoofdoorzaake van de ge- zondheid des lighaams ; hoewel anderzins de overvloed des Bloeds, of ook deszelfs vermenging met vreemde en kwaade of overvloedige doffen, als galle, zout, flijmen, verrotte doffen, of tegennatuurlijke deeltjes, ook voor- naamelijk de oorzaak van een ongezonde geiteltheid des lighaams en van allerleij ziektens is. Men heeft door de Vergroot-glazen waargenoomen, dat het Bloed uit zeer kleine ronde roode bolletjes beftaat, die zig elk weder in zes geele, en ieder van deeze geele wederom in zes witte lijmphatifche of wateragtige bolletjes laaten verdee- len ; de roode koleur des bloeds ontdaat uit deszelfs vet en uit zijn vlugge zout, het welke tezaamen zo vastver- eenigt is, dat het niet ligt kan gefcheiden worden ; dog anderen, die de koleuren aan de ligt-draalen toefchrijven, willen , dat die koleur daar van afhangt, om dat de bloed- bolletjes meest de roode ligt-draalen op haare oppervlakte wederom duiten ; en volgens nog anderen, zou die roo- de koleur ontdaan door de nauwe vermenging van de zwavel en het alcalisch zout, die altoos in het Bloed te vinden zijn : Dog het Bloed is altijd met een zeker ge- deelte van een zoort van water of weij vermengt, gelijk men bij het ader-laaten ziet ; en hoe evenrediger en zui- verder de maat van deeze vermenging is, hoe gezonder ook't Bloed, en gevolgelijk de menscb is. Men zegt, bevonden te hebben, dat de hoeveelheid
van het Bloed in 't lighaam van een vohvasfen mensch, agt-en-twintig of ook wel meer ponden bedraagt, en de menigte van alle de overige vloeibaare doffen , rekenen zommige nog grooter ; het is derhalven geen wonder, dat een mensch veel bloed, bij 't een of 't ander toeval kan verliezen, zonder dat het doodelijk zij, maar het ver- lies van veel Bloed te gelijk, maakt den mensch fiaauw en kragteloos; weshalvan men ook bij het aderlaaten niet te veel bloed te gelijk moet aftappen, maar als Int nodig en diendig is, veel bloed af te tappen, dan is bet beter, zulks op verfcheide maaien , na verloop van eenige uuren te doen, ten ware dat het ruime aderlaaten in zommige gevallen heel noodzaakelijk was. Zie ook CHIJL. Men gebruikt in de Geneeskunde het Bloed van veeler-
leij dieren, onder anderen dat van een gans, endvogel, geit, houtduif, tortelduif, duiven, veldhoenderen, haa- zen , herten, bokken, fchildpadden, ßieren , en groene kikvorsfehen ; maar geen Bloed is in de Geneeskunde meer in gebruik , als dat van een mensch ; in deszelfs plaats, als men het niet kan hebben, gebruikt men het Bloed van een zwijn, bok, haas en duive ; inzonderheid word het gedroogde bokkebloed zeer gepreezen. . Maar men moet wel zorge dragen, dat het Dier ge-
zond zij, en wel gedaan, van een middelmaatigen ou- derlom, en dat het Bloed hoog rood zij; het moet nog van 't eerde, nog van 't laatde zijn, dat viit de aderen word.
|
||||||||||
}
|
||||||||||
BLO. 157
Of neemt verkens-drek, (zijnde best van een gras ee-
tend verken) , laat die in een half mengelen verfche zoetemelk lauw-warm trekken, dan doorgezijgt zijnde, laat men den lijder over dag in drie of vier reizen op drinken; dit, fchoon morsfige middel, word egter zeer gepreezen. BLOED-EGEL, zie BLOED-ZUIGER. BLOEDENDE NAVEL ; in't latijn Haematomphalos ; is een ongemak, dat zomtijds eerstgeboorene kinderen be- jegenen , wanneer het overblijfzel van de navelftreng al te fpoedig afvalt, en daar door eenig bloed uit de nog niet geneezene navtl-flig-aderen vloeit. BLOED-GANG ; hier door word meest doorgaans een
al te fterke of geduurige vloeijing der maandfionden ver- ftaan. Zie aldaar. BLOED (GISTEND of VERHIT); Drift ofiGisting
des Bloeds buiten een merkelijke ziekte ; in 't latijn San- guinis ebullitio; dit is een drift of bovenmatige beweging des bloeds in het menfchelijke lighaam, bij een gezonde ftaat, kunnende ontdaan ui: verfcheidene oorzaaken, als door uitwendige fterke beweging en verhitting, inzonder- heid in warme zomer-dagen, of door bloedrijkheid, of door een overmaatig gebruik van heete fpijzen en dran- ken , en door driftige gemoeds-bewegingen , enz. ; dog inzonderheid zijn de heete en galrijke natuuren daar aan 't meest onderhevig; maakende de drift des bloeds den mensch zeer benauwt en ongemakkelijk, en doet al de leden trillen. Is het dat dit ongemak door bloedrijkheid voortkomt,
dan is een aderlaating zeer nuttig en nodig, of men ge- bruikt een goede purgatie. Vorders zijn de verkoelende middelen zeer dienflig, om de drift des bloeds te tempe- ren; bij voorbeeld, in de zomer-tijden een falade van kropfialade , porcelein, komkommers, of zomer-endivie, en in de herfst en winter van winter-endivie, of vette kost (anders winter-falade genaamt), en bete-wortelen, met boomolie en azijn toegemaakt; men zal 'er zig wel bij be- vinden. Of laat wat gezuiverde fialpeter, of gefialpeterde wijn-
fiteen in een fles vol goed dun-bierofin water fmelten, en drinkt 'er zomtijds van ; dit is zeer goed. Of neemt een citroen, fnijd ze in dunne fchijven, giet
'er dan ruim een mengelen water op, en laat het wattrek- ken ; doet 'er dan witte zuiker bij na believen, en giet 't vervolgens drie of vier maaien over, uit de eene pot of kanne in de andere, om het wel te mengen, 't welk men., gebruikt als 't vorige. Of neemt merg van tamarinde één of twee oneen, laat
dit op goed dun-bier trekken, en dan doorgezijgt zijnde, gebruikt men het als 't voorgaande ; dit is ook een goede, en aangenaame drank. Öf'neemt zuuring, de wortel of bladen, of van beide,
kookt ze in wijn, bier of weij, en gebruikt het afkook- zel, doorgezijgt zijnde, als de vorige dranken; en alle deeze dranken mag men ook gebruiken tegen de dorst in heete en andere koortzen ; dog hoe men tegen deze koort- zen verder medicineeren moet, ziet onder haare articuls; alleen moet ik hier nog aanmerken, dat men nooit te koud nog ook te fchielijk moet drinken, als men fterk verhit 'is, zijnde dit zeer fchaadelijk, ja zomtijds doodelijk. BLOED (GESTOLT ofGESTREMT); in't latijn
Sanguinis coagulatio, vel congrumatio ; de oorzaak van geftolt bloed binnen het lighaam is meesttijds een zwaa- re val, ftoot of flag, waar door één of meer bloed-ade- ren in het lighaam koomen te berften, en het bloed uit Bb 3 te |
||||||
BLO.
tPord getapt ; alzo het eerfte al te weijagtig, en 't laatfle
te dik, en van geeften ontbloot is. Het Bloed van een mensch word gedroogt, met het in
de zon te zetten, of zoo lang te laaten ftaan, tof dat het hard is, en tot ftof kan gewreeven worden. De dofis is één tot twee fcrupelsj men gebruikt bet inwendig als een zweetdrijvend middel voor kwaadaardige koortzen en val- lende ziekte ; uitwendig word het gebruikt, om op te losfen en te verfterken. De Dogmatijken maaken 'er ook een pleifter contra rup-
turam (tegen den breuk) van; en de Chijmisten trekken 'er een zout uit, nevens een voortreffelijk water, dienen- de om het Bloed te verbeteren, koortzen te geneezen ; voorts voor de vallende ziekte, ficheurbuit, en allerlei; opfloppingen. De dofis van dit zout is van zes tot vijftien grein, in zijn eigen water, of in eenig ander vogt ge- noomen. Uit het gezond menfchcnbloed word een geest bereid,
die, met de esfentie of tinUuur van bevergeil gemengt, en met gegalbaneert fiwaluwe-watcr aan menfehen, die de vallende ziekte hebben, ingegeven, gezegt word, van groote dienst te zijn. Andere hebben gezegt, dat't war- me bloed van een mensch , die onthoofd word , aan iemant die met de vallende ziekte behebt is, ingegeven en dezelve daar op te doen loopen, of andere fterke lig- haam s-bewegiftgen te doen maaken, een fouverein mid- del tegens die ziekte zoude zijn; dog men h.eft'tniet onveilbaar gevonden. Wie zoude ooit voorheen gedagt hebben, dat het Bloed
zulk een fchoone blauwe koleur koste uitleveren, indien het Dieppel niet bij geval gevonden hadde. Zie BER- LIJN S-BL A UW. 'Uit het Bloed word ook, zo wel als uit de pis, de
phqfphorus bereid. BLOED-BRAAKING ; in 't latijn Sanguinis vomitus ;
de oorzaak van een Bloed-braaking is meesttijds , wan- neer eenig groot bloedvat ofte ader in 't lighaam gebroo- ken is, 't welk op veelerleij wijze, als door een zwaare val, floot offlag, ofdiergelijke voort'roomen kan, waar op dan veeltijds een zwaare Bloed-fpuwing of Bloed-braa- king volgt, die een fchielijke hulpe, rasfer als een ge- meene of zagte Bloed-fpuwing, van noden heeft; want an- ders zouden 'er dikwils zeer kwaade gevolgen van verdik- king, enz. uitkunnen voortkoomen. Dienftige middelen zijn de volgende. Middelen tegens de Bloed-braaking.
Neemt draaken-bloed, roode coraalen, gezegelde aarde,
en gezuiverde aluin van elk één drachma, alles gepoeiiert zijnde, mengt het met confier/ of fijroop van wal-wortel, of van roode roofien, zo veel genoeg'is, tot een brok, en geeft 'er om 't uur het agtde deel van in. Of neemt water van weegbree, en van roode roozen, van
elks drie oneen, gepoeijert draakenbloed, anderhalf drach- ma , gezegelde aarde, een drachina , tiniïuur van opium, zes druppels, fijroop van roode roozen of van witte maan- koppen , een halt once; mengt het tot een drankje, waarvan men om de uur een lepel vol geeft. Ofneenit gepoeijert coraal en mastix , van elks even
veel, mengt het met confier/ en fijroop van roode roozen, en laat den lijder daar van altemets flikken. Of neemt verfche weegbree, duizend-blad, herders-
tasch en brand-netüs, van elks even veel; dampt deze kruiden, perst 'er daar na 't zap uit; mengt hier bij een weinig wjn-azijn en gepoeijerde aluin, en geeft 'er al- le miren een lepel vol van, of wat meer. |
||||||
BLO.
|
||||||||||
198 BLO.
|
||||||||||
planten bij het wieden verdunnen; beminnende liefst eea
goede vette, dog wat zandagtige grond, en. een opene warme plaats. Eigenfchap en gebruik. Dit kruid is week- en Iosmaa-
kende, dog heeft.ook daar benevens eeirige adftringee- rende kragt, en word derhalven gepreezen niet alleen om den buik te verzagten, maar teft'ens ook weder te flop- pen, en mits dien dienftig zijnde tegens de buikloop, in- zonderheid uit ontfteltheid of koude, of rauwe genootene fpijs en drank ontftaan, als meede tegen moedervloed, enz. BLOED-LAATEN , zie ADER-LAATEN.
BLOED-LAMP; -ook Levens-kaars genaamt; in 't la-
tijruBiolijchnium; is de naam die een gewaande lamp of kaars draagt, door middelvan de Scheijkunde uit's men- fchen bloed vervaardigt, en die men zegt, niet alleen geduurende de leeftijd van den mensch, uit wiens bloed het bereid is, te branden , maar zelfs ook door haar flau- wer flikkeren, of helder en donker fchijnen, de veran- deringen van 't menfchelijk gemoed, als meede deszeifs gezonde of ziekelijke ftaat, naukeurig te kennen geeft, en zo dra de mensch fterft, van zelven uitbluscht. Hoe ongerijmt dit alles ook voorkoome, zo is het nogthans door verfcheidene Schrijvers als eene bekende waarheid te boek geflelt. BLOED-PISSEN , of Bloed-wateren ; -Bloedige Pis ;
in 't latijn Mi&us cruentus. Is een ongemak, waar bij den Lijder niet alleen bloedige pis loost, maar zomtijds ook bloed, dat mei de pis niet vermengt is, afgaat; het zelve kan uit verfchillende oorzaaken ontftaan , als i. door een belediging of fcheuring der bloedvaten in de nieren, blaas ofpiswegen, 't zij door defteen, of door rilling van iets zwaars, of ook door een val, floot, enz. ; 2. door een overvloed van bloed, dat een uitgang zoekt; dog hier bij word de Lijder geen pijn, maar veel eer een ver- zagting gewaar ; of 3. door een fcheurbuitige fcherptedes bloeds, die de kleine bloedvaatjes in de piswegen corro- deert ; of 4. dGor het gebruik van , of in 't lighaam ver- kreegen hebbende fcherpe dingen, als bij voorbeeld, Spaanfche vliegen, en diergelijke. Indien het bloed-wateren door de fteen, of door een
val, ftoot, enz. voortgekomen is, zijn de temperende en balfamijke middelen dienftig; bij voorbeeld Neemt Veneetfche terpentijn een halve once, ontbind
die in een eijerdooijer, en geeft dit in twee maal, 's mor- gens en 's avonds in, met witte wijn, of eenig ander vogt. Of neemt beste terpentijn een halve once, zoete Spaan'
Jche wijn zes oneen, fljroop van heemst één once, ont- bind den terpentijn in een eijerdooijer, en mengt dan al- les onder malkander, zo word het een melk, waar van de Lijder om de twee of drie uuren een paar lepels vol neemt. Of geeft hem drie of viermaal 's daags agt à tien druppels geterpentijnde balfem-zulfer met eenig vogt in. Of neemt agrimonie, duizend-blad, bloemen van St.
^fans-kruid én gras-wortel (van kweek-gras), van elk een 'halve hand vol, fnijd het grofjes klein, en kookt het in anderhalf mengelen water tot op een mengelen ; doet 'er op 't laatfte van 't kooken bij klein gefneedene wal-wor- tel, één lood, heemst-wortel, gekneust lijnzaad en zoet' h-out van elk een half lood, en laat het nog een weinig kooken, dan doorgezijgt zijnde, moet de Lijder daar van zomtijds warm drinken, en als gewoone drank gebrui- ken. Of kookt het kruid paarde fleert in wijn, bier oïmélk, en
|
||||||||||
te laaten, 't welk geen uitgang vindende, aldaat' koomt
te ftollen, en zeer nadeelig kan zijn, wordende daar aan gekent, als men na een val of ftoot, enz. eenig geftolt bloed komt te fpuwen of zodanig van onderen afgaat ; hoewel zulks ook wel in 't lighaam opgefloten kan blijven, zonder daar van te losfen, als wanneer het ook nadeeli- ger is ; men moet derhalven na een zwaare val, ftoot of diergelijke harde aandoening, aanftonds goede middelen in het werk ftellen, om het vermoede geftolde bloed in het lighaam te verdeelen en af te drijven ; waar toe de volgende zeer dienftig zijn. Neemt agrimonie, fcordium, marjokine van elks een
halve hand vol, St. Jans-kruids-bloemen, wol-kruid-bloe- vnen van elks een vinger-greep, anijs- en venkel-zaad van elks één drachma, jenever-befiè'n twee drachma, dit alles klein gefneeden zijnde, kookt het in anderhalf mengelen water of dun-bier tot op een mengelen, dan doorgezijgt, Jaat de Lijder daar van altemets een glas vol warm drin- ken. Of neemt wortel van meekrap, en van carijophijllate
van elk één once, bloemen van St. Jans-kruid een halve handvol, kookt het, klein gefneeden zijnde, in ruim een mengelen goed bier of wijn, en gebruikt het ais 't vorige. Of neemt ■woud-bloem (Arnica), die veel in Friesland
in de Zevenwouden groeit, de bladen of bloemen, of be- ter beide tezaamen, één hand vol, kookt die in ander- half mengelen bier of witte wijn, tot op een mengelen, zijgt het dan door, en laat den Lijder daar van altemets ■warm dunken ; dit is een deftig beproeft middel. Of neemt kervel en peterjelie, maakt'er een af'kookzel
van, en gebruikt het als 't vorige ; laat daar benevens goede foupen eeten, waar in veel kervel en peterjelie bs kookt is, men zal hier bij veel baat bevinden. Of neemt gefioote kreefts-oogen één once, ontbind de-
zelve in een half mengelen wijn-azijn op een warme plaats, waar van men den Lijder 's daags drie of viermaalen een lepel vol, of wat meer geeft; dit is ook een heel gced jniddel. Anders word het gedroogde bokke-bloed ook als een deftig
middel gepreezen, men geeft 'er een halve drachma van in, driemaal's daags. Zie verder ook BLOEDSPOU- WING, KNEUSING en VALLEN. BLOEDING der AMBEIJEN, zie AMBEIJEN.
BLOEDING uit de NEUS , zie NEUS-BLOE- DÏNG. BLOED-KRUID, of Roode Patich ; ook wel Draa-
i.en-bloed genaamt ; in 't latijn Lapathum rubrum , vel fanguineum, DodoN. ( Rumex floribus hermaphroditis : valvulis integerrimis, unica granifera, foliis eordato-lan- teolatis, Linn. Spec. Plant.) Is een zoort van Lapathum of Pstich, die fcherpe of puntige en donker-groené of ook dikwils roodagtige bladen heeft, waar van de aderen of zenuwen altijd bloedrood zijn, en dat de naams-oor- fprong ook van dit kruid is< Het zelve is eerst uit Vir- ■ginien, daar het natuurlijk in't wild groeit, in Europa overgebragt, te weeten deszeifs zaad , dog nu groeit het pok hier en daar in de tuinen zo wel van Neder- als Hoog- Duitschland, Frankrijk, Engeland en elders van zelve, door 'het nedergevallene zaad, inzonderheid in zandag- rige gronden ; men kan het ook op bedden, tot het ge- ■brnik zaaijen, gelijk hier en daar ook van de liefhebbers -gedaan word; koomende de cultuur of kweeking volko- men overeen met die van de bete, moetende men het 3üet ie dik of digt zaaijen, of het overvloedige der jonge |
||||||||||
__________________________________________;_______________________, - ;■ 1^—:—■, ..------------------------------------------------------------
|
||||||||||
BLÔ.
en gebruikt het als 't vorige, dit is zeer goed ; of laat 't,
droog zijnde, fterk trekken als thee, o:n daar van zom- tijds te drinken. Of geeft de Lijder's morgens en'savonds een halve drach-
ma gepoeijert droog duizendblad, met een halve drachma gepoeijerde Armenifche bolus, 'm een glas verfche fchaa- pe- of andere n}elk: Of uitgeperst zap van weegbree en duizend-blad van elk één once, met een halve drach- ma geprepareerde roode coraalen of kreefts-oogen ; zijn- de de coraalen of kreefts-oogen, benevens allerlei)' ande- re middelen te gebruiken, heel nuttig, inzonderheid als het bloed-vvateren door een val of itoot ontdaan is. Of neemt Spaanfche zeep één once , geprepareerde
kreefts-oogen een halve drachma , geterpentijnde zwavel- halfem 30 druppels, mengt het in een fteene mortier, en maakt 'er 30 pillen van , waar van de Lijder 's morgens nugtcren en 's avonds te vijf uur telkens drie inneemt. Behalven de gemelde middelen, zijn hier ook dien- ftig, alle de bij de bloed-fpouwing aangeweezene midde- len , inzonderheid de aldaar gemelde melk en .brok. Ook kunnen 'er, benevens de inwendige• middelen ,
uitwendige infpuitingen gebruikt worden ; bij voorbeeld, een afkookzel van agrimonie, weegbree, harders-tasch , paardefleert, porcelein, drooge roode roozen, het zij van een alleen, of van verfcheide te zaamen. Indien het bloed-wateren voortkomt uit eene vol- en
fcherpbloedigheid, dan is een aderlaating, benevens een ftrenge dieet zeer nodig, gelijk de aderlaating ook nut- tig bij andere fterke bloed-watering is ; voorts moeten te- gen het fcherpe bloed, tegen-fcheurbuikige middelen ge- foruiKt worden, 0111 het bloed te temperen, waar over Uien het artieul van SCHEURBUIT nazien kan. En wat aanbetreft de bloed-watering, die door eenige
în 't lighaam verkreegene fcherpte ontftaat; hier tegen zijn de olieagtige dingen dienftig, als warme melk, ver f che boter, boom-olie, vette Joupen, enz.. Een Middel voor alle die geenen, die niet willen,
of niet kunnen iets inneemen. Zo het kinderen zijn, mengt één once zap van ruit,
één once osfe-gal, met een halve once gepulverifeerde aloë , doorweekt in dit vogt een ftuk gebruikt wit linnen, legt het tusfehen de holljgheid der maag en den navel, maar bind 'er een ander fchoon linnen boven op, enlaat het dus met bindzels vast gemaakt zijnde, tot 's anderen daags vroeg zitten, en gij zult vinden, dat het kind wel gezuiveit is. Het zelve middel is goed voor die ouder eijn, mits de dojis verdubbelt worde; men moei het aan Bwangere vrouwen niet geeven. De oorzaaken van het bloedig watcr-maaken ontdaan
of uit de zwakheid der nieren, of uit de hoedanigheid en hoegrootheid van het bloed in zijne vaten, of uit het loozen van een fteen, of door de etter van een gezweer, of door vermoeitheid van te paard te rijden , of door al te veel beweeging, óf door zig geftoolen te hebben, pf eindelijk door een zwaare val. Het gebeurt ook wel, hoewel zelden, dat het bloed
tut de blaas loopt, of door een vloeijing der ambci- jen, of der maandftonden ; het een en 't ander is een toeval van een ftilftand of fchielijke verandering ( cri- ps) der ziekte. ■ In dit.laatfte geval moet men de natuur niet ftrem-
saien. , 1 BLOEDRIJKHEIÏ) of overvloed van Bloed, in 't Ia-
tij« PhtMrn, Hier door word verftaan, dat iemand al
|
||||||
ÜLO. i'ö!
te veel bloed in 't lighaam, of liever in zijne aderert
heeft; en zodanige bloedrijke perfoonen worden Sangui- nei genaamt. Het is een gefchil onder de Geneeshee- ren, dat nog niet ten vollen is uitgeweezen, of iemand ook te veel goed bloed in zijn lighaam kan hebben , nade- maal de natuur meest doorgaans, ten ware bij een bij- zonder buitengewoon geval, niet meer voortbrengt, dan zé tot haar eigen onderhoud, (van een lighaam), beno- digt is, en het overige of overvloedige door andere we- gen wegzend en 'er zig van ontlast ; dog als men de zaa- kenwei inziet, zo fchijnt het onbetwistbaar , dat'er door vette, zeer voedende fpijzen en dranken, gevoegt bij weinig arbeid of lichaams-beweeging, een overvloed van chijl, en bij gevolg ook van bloed kan ontftaan ; hoe- wel het ook een zeekere waarheid is, dat de bloedrijk- ■ heid veel, zo niet meest, afhangt van een ingeborene natuur of aart des menfchen ; want tengere menfchen, al eeten en drinken ze ook nog zo veel van al wat vet en voedzaam is, zij zullen egter geen overlast van te veel bloed nog vet hebben, daarentegen zijn 'er anderen die maar weinig en zelfs magere fpijzen eeten, en egter de grootfte Sanguine! en Vet-buiken zijn. De arbeid, 't zij met het hooft of andere leden des lighaams daar toe ge- fchikt, vermindert zekerlijk het bloed, of houd het zel- ve in een gematigde evenredigheid , daarentegen is het de ledigheid, of te weinig bezigheden en beweeging, die het bloed kunnen vermeerderen , en zeifs ongezond maaken. De overvloed van bloed word gekent aan de volgende
kenmerken. I. Aan de bloofende roode koleur des aangezigts ; hoe*
wel deze koleur 'er juist niet altijd bij is , en de bloed- rijke menfchen veeltijds een bleeke en magere gedaante hebben ; maar dan hebben ze meest doorgaans II. Dikke en opgezwollen e of zeer. zienbaare ade-
ren. III. Een volle fterke pols.
IV. Een driftig bloed met dorst, waar bij veeltijds
trilling der leedeft voor een tijd, met benauwtheid is. V. Een even gelijke fterke warmte in het geheele lig-
haam; en VI. De fterke Iighaams-kragten geeven ook een volheid
van bloed te kennen. Dewijl nu door overvloedig of al te veel bloed, vee-
lerleij ongemakken kunnen ontftaan, als onder anderen pleuris, long en lever-ontfleeking, rot-, heete- en ande- re koort zen, ambeijen, overmatige ßonden en meer ande- re ongemakken ; zo is het zeer nuttig ja nodig voor ie- mand die volbloedig is, dat hij daar in bij tijds voorzie, om zijn lighaam, zo veel menfchelijker wijze gefchie- den kan, bij gezondheid en voor fchielijke overvallen te bewaaren. Het gereedfte en misfehien het beste middel om hefï
overtollige bloed weg te neemen, dat in dit geval zon- der fchroom op bekwaame tijden mag gefchieden , is de aderlaating, en ik zoude àanraaden, dat een Sangumeus- of bloedrijke, de aderlating tenminftentwee maals'jaars liet doen, als in 't voorjaar en in de herfst; dog ik zou- de 'er voor wezen, niet te veel te gelijk af te tappen, maar liever de lating op. verfcheide tijden te hervatten, ten ware eenige gevaarlijke ziekte, bij voorbeeld pleuris, of een of andere in- of uitwendige ontfteèking een promp- te en ruime laating véreischte. In plaats van liet aderlaaten, kan men ook, om de
Woedjijklieid. te, verminderen, gig nu en dan op bekwaa- |
||||||
zoo • BLO.
|
BLO.
|
||||||||
Zo liet uit is firot-ader ontftaat, dan is het warm en
hoog-rood, gemengt met een weinig etter, en altijd met een kug gepaart, die zeer pijnlijk is. Koomt het uit de lever, dan loost men weinig bloed
teffens, maar hoog-rood en dun, heet en fchuimend. Als het van de borst naar de lever gebragt is, hoe wei-
nig het fchijnt, als men't uitfpouwt, het is nogthans met pijn, en een hevige hoest verzelt, en het bloed is zwart,- dik en klontërig. Zo het uit de holligheid der neus, in de keel zakt, ont-
dekt men 't door een kitteling, of door een droppel bloed, die te vooren uit de neus druipt; zo het in de ilrot-ader valt, verwekt het een kuch, die verholpen word door een weinig zwaare wijn, in welke ijzer gekoelt is, of. met cor.ferf van roozen, of ook met een glas water van weegbree , waar in een weinig geleij van aalbesfen gedaan is, of een weinig zuiker of honing ; de honing is gevoe- gelijker voor bejaarde menfchen. Als het Bloedfpouwen met geen koorts gepaart is, word
het voor een goed teken gehouden ; want met een weinig poeijer van koraal, of een weinig mastik, gemengt met een weinig' conjerf van roofen , zal men het ligtelijk Hel- pen , dog anderzins is het kwaad. In een tijd, wanneer de vrouwen veel bloed kwijt ra-
ken , en haar-lieden een Bloedfpouwen overkomt, word het bloed-vloeijen aanftonds geftelpt. Bij jonge lieden is het Bloedfpouwen gevaarlijker,
dan bij oude. Als 'er een gioote ader geopent of geborften is, word
het hart verdikt, en de kragten ontbreekende, volgt 'er de dood op. Die aan het Bloedfpouwen onderworpen zijn , moeten
hun gezigt niet vestigen op het geene rood is. Middelen tegens het Bloedfpouwen.
Bij al het Bloedfpouwen is het nodig, dat men ftilzwij-
ge, ruste, zijnen ademtogt maatige, en zig dikwils doen. aderlaaten, maar weinig bloed teffens aftappe. Als 'er een bloedvat door het vloeijen van een fcherp
en ziltig vogt geopent of geborften is , moet men nog meer voorzigtigheid met het ader-laaten gebruiken, en zeer weinig bloed aftappen. In geval het ader-laaten niet aanftonds zijne werking
doet, kan men koppen in de liezen en op de billen zet- ten, anderzins haalt men een fterk bindzel om de dijen, en geeft den Lijder bij tusfehenpoozen fijroop van gra- naat-appelen , of van quee-peeren , van mijrthe of gedroog- de roofen, aalbefiè'n in weeghree-water gemengt, porce- lein of hol-kruid ; of men laat hem een half glas zap van zuuring met één once fijroop van drooge roofen , of roo- fen-honing drinken. Twee of drie dagen daar na geeft men hem een purgatie
van eendecoiïum, beftaande uit twee àrzchmafchors van mi- rabolan, gemengt met één once firoop van roofen; of men geeft hem één once gezuiverde kasfie, met één drachma' poeijer van rhaharber, ineen glas weegbree-water, of een afkookzel daar van; ofwel één onco manna, met even veel fijroop van Chichoreij, ontlaaten in een afkookzel van twee oneen tamarinde of purgeer-dadels. Na de purgatie kan men de volgende geneesmiddelen
gebruiken : Neemt dragant-gom een halve once, fijne bolus arme-
nia twee drachmen, gezegelde aarde één drachma, ' ma- flik en coraal ieder een halve drachma, maakt 'er een poeijer van, en voegt 'er twee oneen conferf van roo- fen |
|||||||||
me tijden koppen Iaaten zetten met infnijdingen ; en als
iemand gewend is zig jaarlijks een- of meermaaleh te doen laatcn ofte koppen; zo dient hij zulks te agtervol- gen , dat de bloedrijke menfchen altijd voordeelig is. . Anderzins is het ook dienstig, dat de bloedrijke men- fchen nu en dan eens een goede purgatie neemen van rhabarbcr, manna of eenige goede pillen; 's morgens een paar groot» glazen goed water gedronken met oranje-zap, verjuis of zuuring-zap, is ook van veel nut. Voorts is het nodig dat bloedrijke en vette menfchen een goede dieet of levens-regel onderhouden , en zig inzonderheid fpeenen van allerlei fterk voedende fpijzen en dranken, dewijl een zobcre leevenswijze 't bloed merkelijk ver- mindert en ook verbetert. Daar en boven moeten ze zig wagten voor's middags teflaapen, enzig veele lighaams- beweegingen door wandelen, rijden , jaagen, visfehen en diergelijke, maaken. Daar is ook nog een andere zoort van Bloedrijkbeid,
valfche of Bastert-bloedrijkheid genaamt, dog die van de regte niet of weinig onderfcbeiden is, dan dat 't bloed teffens fcheurbuikig is; 't welk veeltijds jeukte in de huid, deze of geene gezwellen, kortademigheid bij de minfte ongewoone beweeging, benaauwtheid om het hart, hart- klopping , hooftpijn en diergelijke ongemakken meer, veroorzaakt. Dog deze ongemakken worden meest door- gaans weggenomen door een goede purgatie, en ver- volgens door tegen - fcheurbuitige middelen , (zie SCHEURBUIT). hoewel een maatige aderlaating hier bij ook nuttig is, en de lijders moeten zig wagten voor aller/ei grove, zoute en fcherpe dranken. BLOEDSPOUWING ; in 't latij'n Sanguinis fputio ;
deeze verfchilt van de bloedbraaking daar in , dat h;t bloed niet zo overvloedig te gelijk uit het lighaam op- komt, maar alleen met het fpeekzel, of bij een hoest Biet tusfehenpoozingen uitgefpoogen word ; dog de oor- zaak daar van kan ook veeltijds dezelfde zijn, als van het bloedbraaken, naamelijk een zwaare val, floot of ilag , enz., waar door de aderen binnen het lighaam koomen te berften en 't bloed te ontlasten. Daar zijn egter ook nog meer oorzaaken, die het bloedfpouwen kunnen veroorzaaken , als een overvloedig en gistend, of een fcherp bloed, waar door de kleine vaatjes der long en andere inwendige tedere deelen doorknaagt worden., voornaameiijk bij tedere menfchen; opgeftop- te maandftonden en ambeijen, en meer andere; en dit gebrek.is gevaarlijk, als het niet bij tijds geholpen word, want dan kan 'er een long-verzweering of long-zugt, of eenige andere teering of ziekte uit voortkoomen. Ingeval het Bloedfpouwen ontftaat uit denflok-darm,
uit de maag , long, offlrot-ader , of wel uit de borst, is hét zorglijker, als wanneer het uit defong, gehemelte, fandvleesch , of uit de holligheid der neus zijnen oor- fprong had. Zo het uit den flok-darm ontftaat, raakt men wel min-
der bloed kwijt, maar met meer moeite, wegens de te- derheid der aderen; ja, dat meer is, als men inflokt, moet men een pijnelijke braaking ondergaan. O.ntftaat het uit de maag, dan gaat 'er een braak-lust
voor af; boven dien raakt men ook met den afgang geron- nen bloed kwijt. ' Het gebeurt zomwijlen, dat men na bet innecmenvan
eenige medicijnen bloed fpuwt; ook wel, als men'een zwaare ilag of (loot ontfangen heeft,, in welk geval het bloed, dat men uitfpouwt, zwart çn brokkelig is, en men gevoelt pijn omtrent de plaats, alwaar het kwaad zit, |
|||||||||
BLÖ. aai
gemelde aftrekzel ; dan doorgezijgt zijnde, voegt 'er nog
bij een halve once Jijroop van roofen, of van witte maan- koppen ; dit moet de Lijder in twee maaien 's morgens en 's avonds, telkens de helft, warm inneemen, en men maakt het alle dagen versch. Of neemt Arabifche gom één drachma, fmelt die in
genoegzaam weegbree-water, tot de dikte van een dikke likking , doet 'er dan bij gepoeijerde roode coraalen twee fcrupels , verfche zoete amandel-olie, fijroop van wal-wor- tel en van heemst van elk één once, mengt het, waarvan de lijder om 't uur een lepel vol moet neemen. De twee eerfte middelen, voorheen onder het artieul
Bloed-braaking gemeld, zijn ook zeer dienftig tegen Bloed- fpouwing, en tegen allerleij andereBloed-vloeijingen , het zij van boven of benedenwaarts, moetende men van de brok 's daags twee of drie maaien 't agtfte deel, en van de drank om de twee of drie uuren een paar lepels vol neemen. Indien een overvloed van bloed, of verhit bloed, of
ook opgeftopte ftonden en ambeijen, de oorzaak van Bloedfpouwing zijn, is de aderlaating boven al zeer nut- tig, en moet als dan niet verzuimt worden, inzonderheid als dezelve groot is. Maar als de Bloedfpouwing voort- komt uit, of gepaart gaat met een ontfteeking of verzwee- ring der long, lever, pleuris, longzugt, teering, enz., dan moeten 'er teftens middelen tegens die gebreken ge- bruikt worden, die men op zijn plaats vind : Tegens geftolt Bloed in'tlighaam, zie ook op zijn plaats. . BLOEDSTEEN; in 't latijn Haematites, ook La-
pis Sanguineus, is een harde , vaste , zwaare fteen ; die meer of min ijzerdeelen in zig bevat ; zijnde rood- agtig bruin van koleur, dog tot een poeijer gewreeven is hij bloedrood ; deszelfs uiterlijke gedaante is als fpitze draaden of naaldens : hij word in Spanjen , Boheemen, Engeland, omtrent Hildesheim en elders uit de ijzer- mijnen gegraaven; voor de beste en meest geagtfte houd men die, welke uit Pofiel in Spanjen koomt ; kennende men dezelve aan haare zuiverheid , zwaarheid , hard- en vastheid , en teifens aan de fchoone -draaden die van een donkere koleur moeten zijn, van binnen na ver- millioen gelijkende, dog van . buiten met zwartagtige flreepen. De kragt van deeze fteen, is zamentrekkende, op-
droogende en bloedftelpende; hij word tot een zeer fijn poeder gevreeven, en zo wei in- als uitwendig gebruikt ; inwendig is de dofis van 15 greinen tot een drachma; uitwendig word het met een weinig muscaate-mot-oiie ge- mengt , en in de wonden gedaan ; tegens het bloeden der neuze laat men de Lijder de bloote fteen wel in de hand houden, dat veeltijds van een goede uitwerking is. Uit de Bloedfteen worden mede met bijvoeging van Ammoniak-zout, bloemen gefublimeert, die gewoonlijk de naam van Philofophifche fpecerij, (Aroma philofopho- rum) draagen. Hier uit word met bijvoeging van wijn- geest (fpiritus vini) eene tinctuur vervaardigt, die men tegens 't bloedfpouwen ; bloedwateren , longenzucht als mede 't bloeden der neuze aanprijst en gebruikt. Daar word ook nog een zoort van deezen fteen ge-
vonden, die bij de drogisten de naam van Bruin fieen draagt, dezelve heeft genoegzaam de eigenfte hoedanig- hecden als de andere. Daar zijn nog verfcheidene andere zoorten van Bloed-
fieenen die weinig onder malkanderen verfchillen dan in
de min of meerdere bruinheid van koleur: Die welke
de naam van Bastaard-bloedfieen (haematites fparius')
C c draagt,
|
||||||
BLO.
Jen lij, en even zo veel fijroop van granaat-appelen, of
van aalbefiën. De do/is is ter groote van een noot, en moet 's ochtends en 's avonds ingenoomen worden. Anderzins kan men ook in een glas zap van water-kers
en halve drachma koraal doen fmelten, en migteren drin- ken, vier of vijf dagen agter een. Ofwel men laat den Lijder een weinig tijds na het Bloedfpuwen, één once weegbree-zap neemen, en even zo veel Zap van porcelein, waar in een drachma coraal ontlaaten is. Of neemt een once ijzer-vijlzel, met een halve once
gebrande hertshoorn, laat het kookcn in tien oneen weeg- bree-zap, tot op de helfte, zijgt het afkookzel door, en voegt 'er een once porcelein-zap bij , met twee oneen Jijroop van gedroogde roofen; verdeelt het in twee dee- len, het eene voor den ochtend, en het ander voor den avond. Boven dien ordonneert men ook voedzel, dat_verver-
fchend en zaamentrekkend is; bij voorbeeld vleeschnat, toegemaakt met komkommers, zuming, porcelein en la- tuw, gekookte peeren, geconfijte quee-peeren, kreeften, zelfs eenige geers in vleeschnat ; koel-water daar gloeijend ijzer in gekoelt is, of rauw water met een korst geroost Irood gedronken. Men moctzig wagten voor honingen azijn, tot een fijroop gekookt (oxijmel) , voor azijn en citroen-zap in 't eeten of drinken ; eindelijk moet men uitwendig niets gebruiken, dat of al te koud, of zamen- trekkende is, uit vreeze dat het bloed naar de longe zou- de te rug gedreeven worden. Zie hier nog.eenige deftige, zo gemcene als kostbaar-
dere middelen tegens de Bloedfpouwing, die zeer goed .bevonden zijn : Neemt wal-wortel een halve once, brandnetels en weeg-
Iree-bladen van elk een halve hand vol, fnijd ze klein en kookt ze in anderhalf mengelen water, tot op een men- gelen, op 't laatste van het kookcn 'er bij doende , klein gefneeden zoet-hout een half lood , zijgt het dan door, waar van de Lijder 's daags eenige kopjes vol warm drinkt op verfchillende tijden. Men kan 'er ook, zo men wil, wat fijroop van quee-peeren, aalbefiën, of van roode roofen bijvoegen. Ook kan men de gemelde kruiden, droog zijnde, als thee laaten trekken, en daar van dagelijks twee of drie maaien drinken , met wat zui- Ler, als men wil. In plaats van de gemelde kruiden, of met dezelve, kan men ook devolgendc gebruiken, als agrïmonie , witte andoorn, bruinelle-, duizendknoop, gan- jerijk , ■ tarmentille, enz. Óf neemt wal wortel twee oneen, brandnetels of her-
derstasch, weegbree en duizend-blad van ieder één hand vol, floot deezc kruiden, versch zijnde, klein, perst 'er dan het zap uit, en vermengt zulks met zuiker, of met honing (best roofen -honing), tot een likkirg, waar van de Lijder 's daags twee of driemaalen een lepel vol moet neemen. Of neemt boom-longen-kruid , dat wan de oude eiken
■boomen groeit, kookt het in wijn of water, en dan door- gezijgt zijnde, moet de Lijder daar van altemets drinken ; in plaats van het boom-mos , kan men ook de eiken-bladen aldus gebruiken. Of bereid deeze Melk-drsnk ; neemt walwortel één
.drachma, weegbres en brandnetels van elk een vinger- £ree,p , laat dit op kookend water wel trekken als thee, tot een aftrekzel, en zijgt het vervolgens door; neemt dan geil bilde zoste amandelen zei ftuks, wit mankopszaad twee ékacbnien , ftoot het in een viizel klein, en giet 'er allengskens 'bij beetjes bij, twee bier-glazen vol van het |
||||||
/
|
|||||||
BLO*
te zuigen, en men ze met geweld niet zonder gevaat
daar kan aftrekken, werpt men zout, asch, of gebrand linnen, enz. op haar hoofd; als zij 'er nu af zijn laat men nog een weinig bloed loopen, en wascht de plaats daar ze in gebeten hebben, met zout water af; voorts neemt men een compres, doorweekt in eenig bloeJitillend wa- ter, ingeval het bloed niet word geftelpt, of in Brande- wijn , zoo 'er een ontfteking bij komt ; de compres moet met een bindzel vastgemaakt worden , hoedanig een met het beledigt lighaams deel overeenkomt. BLOED-VIN; Bloed-zweer ; in 't latijn Furwnculus;
is een klein, zeer hard, puntig en roodagtig gezwel, dat zelden grooter als een duiven-eij word , maar zeer pijnlijk is, komende voort uit een puistje in de huid, tusfehen vel en vleesch, dat allengskens grooter word, en van boven een wit blaartje verkrijgt, waar uit, als 't doorgeftooken word , men wat etter met bloed ver- mengt, kan drukken: De oorzaake van dit gezwel, is een fcherp, zuuragtig, of anderzints onzuiver bloed, dat door de natuur, tot eigene verbetering, afgefcheiden wordende, op de eene of andere plaats des lighaams de- ze Bloed-vinnen veroorzaakt ; komende dezelve meest op de armen voort, en dikwils meer als een, of ook in groote aantallen te gelijk: Ze zijn zelden door midde- len te verdeelen, en worden ook niet gemakkelijk tot rijpheid gebragt. Dienstige middelen om de Bloe '-vinnen te verdeelen,
of tot rijpheid te brengen.
Men legt'er een Diachljlons-pleister met gommen, of Melilote-pleister op ; of anders een Honing-plsister. Of, om de Bloed vin te doen rijp worden, neemt
een paar vette vijgen, ftampt ze tot een pap, en legt ze 'er op. Of neemt een blad van roode kool of van boer e kool,
kneust het wat en legt bec 'er op. Of legt onder de asch gebraadene ziepels, als een pap-
je 'er op. Of neemt witte lelie wortel, kookt ze in melk week,
en ftampt ze in een morthr tot een pap; mengt 'er dan wat honing of een eijerdooijer onder, en legt het 'er op; Deze dingen maaken kragtig rijp. Of neemt een paar ziepels in heete asch gebraaden,
ftampt ze in een vijzel met een goede hand vol zuuring, en kookt dit vervolgens met wat reuzel, zo veel als ge- noeg is om een pap te worden, daar men van oplegt. Of neemt zuuring vier hand vol, verfche boter twee
oneen , en rogge-meel zo veel als genoeg is ; maakt hier van op een heel zagt vuur een pap, die men gebruikt als de vorige. Wanneer dan de Bloed vin door een van deze middelen o-
pen gegaan is, moet men 'er den etter altemets zagtjes uit- drukken, komende daar veeltijds een geheele prop uit, en men fineert het van binnen met olie van zevengetij of van witte leliën, of meteenige andere goede wond-olie of wond-balzem, en legt 'er een Diachiflons-pleister met gommen, of een andere heel-pleister op: Kort om, het word als dan geneezen als een ander Gezwel. Zie ver- der op dat artijkel. Zommige onkundige noemen een Bloedvin negen-oog,
dog dit is een heel ander en veel gevaarlijker gezwel r maar met de Bloed-vinnen komen veel over een de roo- de puntige puisten in 't aangezigt, en die ook op de- zelve wijze geneezen worden ; of men beftrijkt ze in het begin met honing, die met wat geest van vitriQtlaïzwa- |
|||||||
802 BLO.
draagt, en uit Engeland gebragt word, verfchilt hier
in van de voorgaande dat hij geen draaden heeft, en ook zo hard niet is, dewijl men hem gemakkelijk fnijd om 'er pennetjes van te bereiden; zijnde dit de zoort die rood ktijt, of roode aarde genaamt word; men kiest de- zelve donkerrood, zwart, glad, vast en zagt in 't aan- laaken ; is mede zamentrekkende v an aart. BLOEDSUIGER ; in 't latijn Hirudo of Sanguifuga ;
is een zoort van een bloedeloos diertje, zig onthouden- de in moerasfen en poelen; het is een pink lang, inde gedaante van een groote worm, hebbende nog been, nog graat. Het hoofd is voorzien met drie kleine, fpit- ze en fterke tanden, waar mede het niet alleen de huid van een mensch, maar zelfs van een paard en rund kan doorbooren ; de koleur is verfcheiden ; daar zijn veele zoorten , en van verfcheide groote : Die in de ge- neeskunde gebruikt worden, zijnde kleinfte; doorgaans is een Bloedfuiger zwartagtig , of donker-rood; men vind ook Bloedfuigers in zee ; maar zonder eenig ge- bruik in de geneeskunde. De Bloedfuigers zijn manwijf- jes, hebbende beide de natuuren gelijk al het kruipende gedierte, dat zonder been is. Gebruik der Bloedfuigers in de Geneeskunde.
De Bloedfuigers zuigen het bloed; men gebruikt ze
om een verandering in de bloedvloeijng te maken, en het overtollig bloed, dat zig in zekere plaats verzamelt, gelijk als in de ambijen , te verminderen. Maar aangezien men zomwijlen het bloed niet kan
ftremmen, daar deeze diertjes aangezogen hebben, ont- ftaat 'er doorgaans een fterke bloedvloeijing, die den Lijder zeer verzwakt. Een levende Bloedfuiger ingeflokt, kan door het zui-
gen der adertjes van de maag droevige gevolgen veroor- zaken ; hier voor dient tot geneesmiddel het drinken van pekel, of zout water ,• voorts het inneemen van een pur- gatie, met eenige Mercuriaalfche fublimatie gemengt. Verkiezing der Bloedfuigers.
Om de Bloedfuigers wel uit te kiezen, moeten ze niet
zwart of ruig zijn, maar groen op de rug, en rood on- der den buik ; voorts moeten ze in helder en loopend "water gevangen zijn; ook eenige dagen voor en al eer ze gebruikt worden, mits ze ondertusfeben in helder water worden bewaart; op dat ze dus uitgehongert zijnde dies te greetiger in het bloedzuigen zijn. De kleine zijn beter, dan de groote, als zijnde min-
der fchadelijk; in 't bijzonder, die een ftreep over den rug hebben; haar gebruik beftaat daar in, dat ze het overtollig bloed uitzuigen, en dus de gezondheid be- vorderen , dat anderzins door koppen gefchied. Manier, om de Bloedfuigers te gebruiken.
Vooral eer men ze, aanzet, om te zuigen, moeten ze een tijd lang in helder water hebben geftaan, om zig te ontlasten; ende een halve dag in een doos zonder wa- ter ; vervolgens moet men de plaats, alwaar men ze wil laten zuigen , eerst wrijven , het zij met zout van fal- peter, bloed van eenig gevogelte, vette aarde, melk, of warm water. Men opent de doos ter plaats daar ze zuigen zullen; want met de vingers vast gehouden zijnde zouden ze niet zuigen; men fnijd het uiterfte van de ftaart af; om het bloed te zien loopen, en de veelheid daar van te bepalen; en ten einde ze beter zouden zui- gen; alzo het zelden gebeurt, dat ze van zelfs ophouden |
|||||||
BLO,
vel zuur gemaakt is ; waar door ze veeltijds weer ver-
dwijnen. Ook is het dikwils dienstig, dat de lijder zijn aangezigt met Rhijnfihe wijn of ungarisch water (eau de la Reine) wasfehe. Indien iemand dikwils en veel met de Bloed-vinnen
behebt is, moet hij inwendig bloedzuiverende en bloed- verdunnende middelen gebruiken en purgeeren; Ook is het aderlaaten of koppen voor bejaarden tot dien einde nuttig. Hier nevens moet zig de lijder vooral ook wag- ten voor allerlei zoute en .fcherpe fpijzen en dranken, die veeltijds de oorzaaken van deze gezwellen en puisten zijn. Zie ook PUISTEN, HOZENDRÜP en VIN. BLOED-VINK , zie GOUD-VINK.
BLOEDVLOEIJING, in 't latijn Hamorhagia ; dus
worden allerlei Bloedvloeiingen in't algemeen genaamt, uit wat plaats des lighaams dezelve voortkomen ; dog in 't bijzonder verftaat men 'er meest het Moeden der neus en baar-m-jeder door. Middelen voor allerlei zoorten van Bloedvloeiingen, van
onderen of van boven , veroorzaakt door eenig geborfien ader van het lighaam. I. Neemt een drachma wortelen van hertstong gepul-
. verizeert, meng-t het in een vingerhoed of twee witte wijn. Zo de lijder de koorts heeft, moet het hem in vleesch-nat gegeeven worden. De Bloedvloeiing zal ze- kerlijk ophouden, al was het dat de lijder zijnen afgang van boven kwam te loozen. In geval de Bloedvloeijing 2eer hevig is , voornamentlijk bij een vrouw, geeft haar •dit poeijer in een klisteer , gemaakt van hoender-nat met twee eijer-douijren. Anderzints kan men het bovenge- melde middel maar gebruiken, en de navolgendepleifcer op de maag, naar de zijde van het hart leggen : Neemt een auee-peer, onder heeten asch gebraadën, maakt 'er met een zilverelepel een deeg van; befprenkelt het met geftooïen kaneel en kruid-nagels , en legt het op de maag. II. Neemt'van het kruid, genaamt osfetong, maakt
het droog en pulverizeert het. De dofis is een drachma , inwendig genomen. Het zelve kruid kan men ook gantsch versch onder de voetzooien leggen. III. Drinkt omtrent vier vingerhoed zap of af kookzel
Van doove netelen, anders witte netelen genaamt ; of maakt een klisteer met weegbree-zap en zap van de plant ge- naamt paarde-fiaart. Gebruikt het nat van gekookte kool, het zap van granaat-appelen, falaad, weegbree en Zuuring; kauwt dikwils rhabarber. BLOEDVLOEIJING der NIEREN ; in 't latijn
Hœmorhagia Renum. In geval het bloed zonder fmert door de waterlozing word geloost. zuiver, en hoog rood en overvloedig is, ontftaat het uit een geborften ader der nieren. Zo de nieren geknaagt zijn , zal 'er het bloed allengskens en met pijn uitzijpelen ; maar zo het gebeurt dat iemand door het wateren veel bloed loost, met een zwaarte aan de regter zijde van het bovenfte des buiks, gelooft men dat het bloed van de lever ontftaat. Alle Bloedvloeiingen der Nieren geeven een zwakheid
te kennen , gemeenlijk veroorzaakt door een zwaareflag of ftoot, of door iets fcherps, ziltig of kruidigs teeeten, of door zig al te veel aan de vrouwlieden over te gee- ven. Pis, die dik is, en waar in men draadjes gelijk als
haaijren ontdekt, is een teken dat de Bloedvloeijing uit de nieren ontftaat. Hier aan is de jonge jeugd veeltijds onderworpen. |
BLO. *C3
Zo men de Bloedvloeijing verwaarloost, word ze van
een zwijmeling of fchielijke dood gevolgt. De Bloedvloeijing uit de blaas ontftaande, kan zoras
«iet als die uit de nieren komt, geneezen worden, te- gens deze bloedvloeijing kan men van die middelen ge- bruiken , die onder het artijkel van Bloedjpouwen gemeld zijn. BLOEDVLOEIJING uit WONDEN, in 'thtijnHcs-
morhagia Vulnenm. Deeze bloedvloeijing te doen ophou- den is de eerfte noodzaakelijkheid bij het behandelen en geneezen van een wonde; want eensdeels kan, zo lang de wonde bloed , dat veel of weinig zijn kan, geen heel-middel in 't werk geftelt worden, en ten an- deren als de Bloedvloeijing groot is , zo is het zeker dat de gewonde mensch daar door veel kragten verliest en flauw word; ja zo dezelve met veel uitvloeijing aan- houd, het leeiTen daar door verliezen kan. Het is derhalven zeer noodzaakelijk, dat men bij een
wonde goede middelen weete in 't werk te Hellen , die het bloed kunnen ftelpen ; dewelke hooftzakelijk in ad- ftringeerende middelen beftaan. Middelen om het Bloeden der ïPonden te ftillerù
Als de wonde klein is, en het bloed maar maatig of weinig vloeit, zo kan men het bloed dempen door mid- del van de wonde eenigen tijd met de duim of vingeren toe te houden, tot dat het bloed in de wonde geftolt en dik geworden is, en daar door de opening der bloed- vaten gefloten is ■; of men gebruikt bekwaame bindzels en windzels. Neemt de uitterfte tedere toppen of bladen van brand-
netelen, ftampt ze in een vijzel klein, en legt het als een pap op de wonde, en bind'er iets om , 't bloeden zal zekerlijk ras ophouden. Of als gij geen brandnetels kunt verkrijgen, zo neemt herderstasch of maagdepalm, en ge- bruikt ze op de vorige wijze ; dit middel is ook dienftig voor Neus-bloeding, in de neus gedaan. Of neemt eike-bladen, of akers, of galnooten, kookt
ze in roode wijn, of maar in water, tot een fterk afkook- zel, mengt het dan met meel en wat eijwit tot een dikke pap, en gebruikt het als 't vorige, Of neemt gepoeijerde aluin en weiten of ander meel,
mengt dit met azijn of eijwit tot een pap, en gebruikt het als 't vorige. Of neemt bovist, vult hier meede de wonde, of mengt
het met eijwit, en legt 't 'er op, dit ftempt het bloed kragtig. Of neemt aloë één lood, wierook twee lood, en aluin
een half lood, tot een poeijer gemaakt zijnde, mengt het met eijwit of terpentijn, en gebruikt het als 't voor- gaande. Of neemt Jmenifche bolus een half lood, wierook en
CijperfcJ/e vitriool van elk ' één drachma, maakt het tot een poeijer, en mengt 'er meel en eijwit of'terpentijn on- der , en gebruikt het als 't vorige. Of neemt hoog gerectificeerde brandewijn of voorloop ,
maakt 'er een vierdubbelde doek in nat, legt het op de wonde, en bind ze wel toe ; dit is een kragtig bloed- ftempend middel. Of neemt in het voorjaar een goede partij van het kik-
vorjehen-zaad, laat daar meede twee ot meer ellen lin- nen wel doortrekken, en droogt het dan in de zon, her- haalt deeze doortrekking met het gemelde zaad op nieuw twee of meermaalen, en bewaart het linnen tot het ge- bruik, hier in beilaande, dat men met een ftuk daar van Cc 2 de |
|||||
' BLO.
|
|||||||||
9*4 BL°'
|
|||||||||
de wonde dubbeld bedekt. Dit word gezegf, een be-
proeft middel te zijn, om 't bloeden aanftonds te doen ophouden. Ais men anders niet bij de hand heeft, kan merimaar
goede wijn of anders azijn met fijn weiten meel en eijwit tot een dikke pap mengen, en zo los of met plukzel op de wonde leggen. Of kookteen fpongie in half water en azijn, en legt
die , uitgedruk« zijnde, op. Dog het ftaat aan te merken, dat men het bloeden der
wonden niet aanftonds moet ftelpen, (ten ware ze reeds lang gebloed hadden,) maar men moet ze wat laatenuit- bloeden, om dat dan de wonde niet zo fterk zal zwee- ren of ontfteeken ; derhalven is het zelfs ook bij groote en fterk bloedende wonden dienftig; voorts in het begm matig ader te laaten, om het bloed van de wonde af te trekken BLOEDZUIVERENDE MIDDELEN; in 't latijn
Sanguinem purificantia ; zijn zodanige middelen, die het bedorven of kwalijk gefielde bloed verbeteren, en we- der te regte brengen, waar uit anders allerlei] uit- en inwendige ziektens of ongemakken kunnen ontftaan, als jeukte, fchurft, puisten, gezweeren, fcheurbuit, rot- koortzen, ja hondert en meer andere ziektens; dog die verfcheiden kunnen zijn , naar de omftandigheden en oor- zaaken ; inzonderheid dienen daar toe de zweetdrijvende en purgeer-middelen {Judorifera en purgantia). Het zal niet onaangenaam nog onnut zijn, om hier eenige der voornaamfte bloedzuiverende inwendige middelen aan te haaien, om dus dezelve te leeren kennen, en op zijn tijd weeten te gebruiken : Onder de Vegetabiliën of Plan- ten zijn inzonderheid de volgende dienftig; Angelijke- •wortel, contraijerv-wortel, China-wotiel, farfaparil-wor- telT meester-wortel, fcorfeneer-wortel, peper-wortel, aloë, duive-kervel, eerenprijs, lepel-kruid, muitrruit, rijnvaar, fcordium , cardebenediÜe, duizend-gulden-kruid, chamce- dris, falie, hoppe, taraxacum, pokhout, fasfefras, je- never-beße'n, enz.," van deeze dingen maakt menafkook- zels, of men gebruikt de in de Apotheeken daar van toe- bereide geneesmiddelen. Wijders uit het animalisch en inineralien-rijk , de fnoek-, baars-, fckelvisck- enkreeft- fleenen;Ae gezegelde lemnifche en andere diergelijkeaar- dens, Oost- en Westerfche bezoar; voorts de alcalifche zouten ,' als wijnfleen-zout, alsfem- en carielenediüe- zout, enz. ; de vlugge zouten , aJs zout van hertshoorn, van pisfèr geest van ammoniac-zout, van roet, van ad- deren , enz. ; de vlugge zoute dingen, als bezoar-tiniïuur, tinüuur van antimonie , mixtara fimplex, gebarnfleende liquor van hertshoorn, enz.; de vaste zoutagtige dingen, als zweetdrijvende mtimonïe , getartarifcerde wijnjleen, arcanum duplicatum, berg- en fpiesglas-cinnaber, zwa- vel-bloemen, en meer andere. Alle welke dingen, het bedorvene bloed kunnen verbeteren, en. weder te regte brengen , als ze met oordeel en ter regter tijd gebruikt worden. Men zal in 't vervolg bij de ziektens, daar de Bloedzuiveringen nuttig en nodig bi) zijn, de beste of dienftigfte zoorten aanwijzen, zie onder anderen SCHEURBUIT. BLOEI-MAAND, of Meij-maand ; Majus; dit is de
vijfde maand des jaars,' van jannarij af, na onze bur- gerlijke jaarrekening gereekent : Dezelve heeft 31 da- gen, en op den 21 treed de zon in het teken der Twee- lingen. Hij word Bloeimaand genaamt, om'dat als dan de meeste boomen, heesters en kruiden haare bloemen vertoonen, en de velden en akkers als met bloemen over- |
|||||||||
dekt zijn. De kragten Van de groeij der planten fchif-
nen in de maand Maart nog. maar kleine poogingen der natuur geweest te zijn, of wierden verhindert door da guurigheid der lugt; de planten begonnen maar eevente fpruiten en als een nieuw leeven te vertoonen; de knop- pen der boomen te zwellen, en zig tot groeijen en bloei- jen te fchikken, behalven zommige die uit een bijzonder natuurlijken aart haare bloemen vroegtijdig vertoonen ; Deze kragten hebben we in de April zien vermeerderen, zaaden opkomen , planten groeijen, bloem- en vrugt- knoppen zetten, enz. ; maar in Meij komende, zien we de Moeder de natuur , haar volle kragten vertoo- nen , om die in de volgende maanden van Junius en Ju- lius ftaande te houden: De groeij der planten wint mer- kelijk aan, de boomen en kruiden openen haare bloe- men en worden' met bladen en nieuwe groene takken bekleed; de vrugten zwellen, zommige beginnen rijp te worden, en de gantfche aarde is als met een groen kleed overdekt en met allerleij bloemen verciert; en men kan met reeden zeggen, dat de maand Meij de aangenaam- fte en verkwikkelijkfte maand van het geheele jaar is. Werk 'm deeze Maand in de Moes-tuinen te doew.
Wanneer deze maand heet en droog is, vertraagt het
de groeij der planten grotelijks, inzonderheid in drooge gronden, de gezaaide en geplante moes-kruiden neemen geen of weinig voortgang; de bloesfem der bloeijende boomen vallen af, zonder in vrugt te zetten, of de reeds gezette verdorren wel meest, en rui jen af; maar is de maand vogtig, dan worden de markten overvloedig voor- zien van veele zoorten van vroege moeskruiden. Dog het vogtige weer doet niet alleen de goede planten fterk groeijen, maar ook de fcbadelijke, namelijk 't onkruid : Derhalven is het als dan de tijd voor de tuiniers enwar- moeziers, om in de weer en arbeidzaam te zijn,. met het onkruid door wieden, hakken, fchoffelen, enz. tekeer te gaan en uit te roeijen, willen ze niet zien dat het on- kruid hunne planten verdikke,- en hunne Waranden wifc- dernisfen worden ; want als dit uitroeijen verzuimt word en fret onkruid, dat doorgaans't fterkffe groeit, de over- hand verkrijgt, verzwakt het de jonge planten zo zeer dat dezelve daar na bezwaarlijk haare volkomene fterkte weer verkrijgen , en nooit tot die groote komen , die ze zouden verkreegen hebben, als ze niet door het onkruid waren verhindert geworden ; daarenboven word 't zaad van veele zoorten van onkruid in korten tijd rijp,. 't welk dan op de grond vallende , en fehielijk weer uitfpruir tende, bet onkruid grootelijks vermeerdert, en daar na bezwaarlijk, ja in verfcheide jaaren niet uit te roeijen is r- Men behoort dérhalven het onkruid zo vroeg te ver- delgen als het mogelijk is ; ook daar om, om dat het groot wordende, zich zo vastbewortelt, dat het daar na niet alleen bezwaarlijker door wieden uit de grond te krijgen is, maar ook de daar naast ftaande planten,, als ze jong of teder zijn,. daar door komen te lijden ; om. deze laatfte reeden is het ook dienstig, dat men, nadat de bedden met tedere gewasfen gewied zijn, dezelve's a- vonds met water befproeit, inzonderheid bij droog weer,. om de losgeraakte wortels weer te bevestigen. Om de- zelfde bovengemelde redenen , moet men ook de mest en aardhoopen bij tijds van het onkruid zuiveren, en zulks in het vervolg dikwils herbaaien , dewijl anders de plaatzen daar die mest of aarde in de tuinen of potten gebragt word, door het daar in gevallene zaad met onkruid zouden opgevtilt worden. De
|
|||||||||
BLO.
|
|||||||||
BLO. 205
|
|||||||||
Men zuivert de aardbeßen van de overvloedige ran-^
ken , indien het niet reeds in April gefchied is, waar door de vrugtcn grooter worden ; en bijaldien het in de bloer^ en zettijd der aardbeßen droog weer is, is het zeerdien- ftig, om dezelve 's avonds wel met water te befproeijen, want ze begeeren als dan veel vogt, bij welk gebrek 'er anders weinig en kleine vrugten van voortkomen. Ook kan men nog de geheele maand door bedden met aardbeßen beplanten , daar men het eerste jaar ajuin tusfehen zaaijen kan. Men roert de grond met een daar toe bekwaame fmal-
le fchoffel in een lange fteel tusfehen het wintergewas, als ziepels, look, geelè en andere wortel, pinxtemakels en. veelerlci andere gewasfen, niet alleen om het onkruid te verdelgen, maar de roering bevordert ook kragtig de groeij der planten. Men zuivert de plaatzen tusfehen de erwten en loo-
nen , daar fpinagie, kervel of radijs geftaan heeft ; en haalt bij vogtig weer de aarde wat tegen de erwten en boonen aan, dat het uitdroogen belet, en de groei be- vordert , en men fteekt nu ook rijzen bij de erwten, als mede ftokken bij de Turkfe boonen, als ze begin- nen op te fchieten. Men zaait fiorzeneer- , filfifij- en zuiker-wortelen
voor de winter, dewijl de vroeger gezaaide ligt in zaad fchieten, inzonderheid de zuikcr-wortelen, en dan zo- goed niet zijn als die zulks niet doen. Men zaait ook kleinefinockia of Italiaanfihe venkel, 'm
greppels, anderhalf of twee voeten van malkander, om- ze vervolgens aan te aarden gelijk' felderij , maar de grond moet ligt, vet en nat zijn, anders fchieten ze, in deze tijd gezaait, ligtelijk in zaad , inzonderheid bij droog weer. Ook kan men wat endivie zaaijen om dezelve vroeg
te hebben, dog deze fchiet ook ligtelijk op, als hij in. geen fchaduwagtige plaats verplant word. Men kan ook nog ftek fteeken van rozemarijn, falie,
lavendel, fpijke, ij fop , kruifimunte , e\n.~', 't welk op een fchaduwagtige plaats gefchieden moet, of men moet ze voor de zon dekken en 't vogtig houden niet verzuimen : De overjaarfche takken dienen hier toe 't best. De meloenen en comcommers 'm de broeijbakken, moet
men nu over dag veel lugten, op dat. ze niet verbranr den en om ze allengskens aan de lugt te gewennen ; en als de zon zeer fterk is, moet men ze nog 's middags een paar uuren tegen de fterkfle hitte dekken. Die wel- ke men onder klokken kweekt, of uit de bak daar on- der geplant heeft voor laate vrugten, moet men volle vrijheid hiaten om te groeijen, tot dien einde de klok- ken , als de ranken lang worden , met drie fteenen of kraphouten opzettende : Dog als de nagten koud zijn, moet men ze-'s nagts met matten wel dekken. Dus kan men ook als de lugt warm word, de bakken opligten en de ranken der meloenen daar onder laaten doorfchieten : Gebeurt het dat 'er- een heel milde en zagte.regen valt „ kan men de meloenen en comcommers van de glazen en. klokken ontdekken■, waar door ze zeer. verkwikt wor- den , mits dat de lugt en regen, gelijk gezegt is-,. warm zij. Voorts moet men bij droog,weer'niet verzuimen, al-
lerlei gewasfen, zo veel doenlijk is te befproeijen, in- zonderheid de tedere en die- van de meeste aangelcgent- heid zijn, als mede die men verplant heeft ,• zijnde hec ook heel dienstig, dat men in zodanige tijden de bedde« of plaatzen daar men planten.wil,, vooraf wel door*- vogügte.. C c 3; Frug |
|||||||||
De meeste keuken-gewasfen moeten in de vorige
toaand reeds gezaait zijn, maar men zaait in 't begin dezer maand nogßeekfalade, men vaart voort met krop- falaad, radijzen , tuinkers/e, erwten en groots boenen te zaaijen, welke van twee a drie wecken, tot driewee- ken behoort te gefchieden , om 'er in te blijven, te wee- ten de krop-falaad tot Augustus en de erwten en groote loonen tot in het begin van Julius; van het l.aater gezaai komt zelden iets goeds : De radijzen kan men de gehee- le zomer zaaijen, maar zulks moet op een plaats gefchie- den daar geen of weinig zon komt, want anders fchie- ten ze haastel.ijk door, en hier toe dienen best de knol- radijsjes : Men kan ook om de drie of vier weeken gee- le wortels zaaijen, om dezelve altijd jong te hebben ; en men zaait deze wortels tegen 't midden van deze maand voor winterwortels. In 't begin van deze maand- legt men de eerfte turk/e
loonen in de opene grond, als mede cometrmmer-zaad; dog als de lugt en grond nog koud is, moet men daar- mede langer wagten, dewijl het zaad anders niet kan op- komen , en in den grond meest verdikt, of nog al op- komende, de jonge planten weinig voortgang mauken: Men verplant als dan ook de jonge planten van turkfe loonen, comcommers, enz., die men te voorpn op een broeij-bak onder glazen gekweekt heeft, om d.: vnigten Vroeger te hebben, en mei; legt kalbasfin en pompoenen op mesthoopen, of op andere vette plaatzen. Men zaat nu ook in het begin van deze maand porce-
lein in de opene' grond ; als mede nog fpinagie en ker- vel op een plaats daar weinig zon komt en degronJ vog- tig is, om niet ras op te fchieten. Of men zaait in plaats van fpinagie , melde, die niet zo ras tot zaad opfehiet. Men verplant nu ook bloem- en allerlei andere kool,
h-op-falade, filderij, porreij , Roomfche beete , Spaanfihe ziepels, en als de lugt mild word, ook marjoleine en lafilicum uit de broeibak. Tegen 't midden van deze maand zaait menrloem-hol
voor de winter, en broccoli voor de lente. Men zaait ook nog witte raspen en Parijfihe raapen, als men re- gen te gemoct ziet, want anders bij droog weer zal 'er zelden veel van komen ; maar men moet de witte raa- pen daar na verdunnen op 6 a 8 duimen afftand van malkander ; gelijk men nu ook die raapen verdunnen moet welke in de vorige maand gezaait zijn. Men zaait in 't begin van deze maand mede artifihokken
en cardons 'm de koude grond , op bedden in groetjes , als het niet reeds in de vorige maand gefchied is; deg met de cardons dient men tot tegen 't laaüle van deze maand te wagten, want anders fchieten ze in fteelcn op en ver- krijgen vnigten, waar door de cardons tot 't gebruik meest onbekwaam worden. Op de bedden , tusfehen dereijen dezer jonge artifihokken of cardons, kan men , leete planten, of ook een ig a ndei gewas, om van de ledige grond te profiteeren : En dewijl de gezaaide artifihokken wel meest kleine doornige en maar "zelden goede groote vnigten voortbrengen, zo zoekt men deze in het najaar uit, om ze te bewaaren en voort te zelten, de overige kan men als cardons gebruiken : Men ziet de oude arti- fihokken nu ook weer over, en neemt de wörtelfpruiten weg , die na de vorige zuivering weer voortgekomen zijn ; ook moet men, om groote artifihokken te ver- krijgen , de kleine artifihokken die aan de zijdtakken voortkomen, endenaam van zuigers draagen , wegfnoei- jen; die men egter gebruiken kan, wordende, rauw met «zijn, peper en zout gegecten. |
|||||||||
206 BLO. BLO.
|
|||||||
komen , alsmede de wortel-fpruiten weg te neemen ;
ook de banden los te maaken; en als de enten of de ocu- latien van het voorlede jaar fterke fcheuten maaken , is het dienstig om deze aan ftokjes vast te binden, om dus niet in gevaar te zijn van door de wind gebrooken te worden ; en ook om ze regt opwaards te leiden, als de oculatien krom geboogen groeijen. Men moet ook op de rupzen letten en dezelve zoeken
te vernielen, op dat ze de bladen van de enten der nieuw geënte en van andere jonge boomen niet afeeten, waar door dezelve veel komen te lijden, en de nieuw geënte , boomtjcs of de enten verfterven. Men moet niet verzuimen de zaad-bedden van jonge
appel-, peer- en andere boomtjes bij tijds te wieden, en ook bij droog weer te oozen, want anders zullen ze ver- ftikt worden en in dat jaar weinig voortgang maaken. Men kan/nog allerlei heester- en boom-gewasfen in
leggen. Voorts moet men den grond der enterij en vrugt-tuin
door roering of hakking gedurig wel fchoon houden van het onkruid, om dezelfde reden hier voren in de moes- tuin gezegt, namelijk om dat het zelve de boomen van het voedzel berooft, en niet bij tijds verdelgt worden- dende, zig grooteiijks vermenigvuldigt; ook moet men geen moeskruiden tusfehen de boomen , inzonderheid tusfchen jonge boomen planten, dewijl die insgelijks het voedzel de boomen ontneemen, en dezelve verzwakken en ongezond maaken. De wijngaarden, apricoofen, quetfen en anderevrugt-
boomen die men in trekkasfen heeft, 't zij dezelve tegen muu- ren of in vaten ftaan, moet men nu door openftelling der glazen, als 't weer het maar eenigzints toelaat, veel lugt gjeven, anders worden de fchillen taaij en de vrug- ten zelfs onfmaakelijk. En dewijl de regen door dcgla- ze raainen 'er van afgehouden word, zo moeten dezelve ook dikwiis begooten en overfproeit worden. Vrugten van deze Maand.
Men heeft zomtijds nog eenige zoorten van appelen,
als reinetten, peppin d'ors, nonpareil, pomme d' Apis , veentjes, zoete kannetjes , enz., als ze wel bewaart zijn. Van de peeren , winter-bonchretien , bergamot de paques,
befij de chaumontel, enz. Ziet ook onder de artijkels van APPEL- en PEER-BOOM. Van de Kersfen , de vroege meij-kers ; vroege Praag-
Je muscadel. In de Trek-kas, apricozen, amandel-perzik, druiven,
framboozen, enz. Werk in de Bloem- en Plaifier-Tuin.
Het is in deze maand dat Flora haaren geheelen fchat
van rijkdom volkomen opent, door de menigte van al- lerleij bloemen, die zig nu vertoonen, waar onderde fraaije lente-tulpen, hijacinthen, tacetten, iriasfen, auri- kels, primulaveris, ranunkels , anémones, dubbelde violie- ren en goud-laken uitmunten, en die het oog des zien- ders niet alleen kunnen vermaaken, maar hem ook op- leiden tot den grooten Schepper van deze fraaije en alle andere gefchaapene dingen van het Geheel-Al. Men moet dan zorg draagen, als men het gezigt en
vermaak van de fraaifte tulpen, hijacinthen, aurikels, renunkcls, anémones, enz. wat langer genieten wil, de- zelve voor de heete zon en regen, door middel van een dek-kleed te befchermen, kunnende inzonderheid de En- gelfche aurikels geen vogt vexdraagen, waar door ze haa- re |
|||||||
Vrugten van de Moestuin.
Van de overgeblevene of oude heeft men nograapen, kool- rapen, aardappelen, aard-artifchokken, gele-wortels, pinxter- nakels, zuiker-fcorzeneer- en falfifijwortels , fpruit-kool, porreij enz. : Dog deze oude raapen , geele wortelen en aardappelen zijn nu zeer onfmaakelijk. Van de nieuwe aankomende groente heeft men fleek-falaad, dun/el van krop-falaad , tuin-kersfe, radijzen, fpimgie, kervel, peterfelie , zuuring, jonge ziepels, porrei, ajpergies, pimpernel, dragon, vroege raapen, zomtijds ook aardbe- fiën in een warme grond, en voorts groene kruisbefiën en aalbefiè'n om te ftooven en voor taarten. Uit de broeijbakken kan men hebben concommers, vroege meloe- nen , porcelein , turkfe flamboontjes , laage erwtjes, aard- bezien en blosm-kool. Werk In de Vrugt-tuin en Enterij.
Men ziet inhet begin of midden dezer maand de muur- en espalier-boomen over, om al te welig groeijende en kwalijk geplaatfte of voor uit fteekende fcheuten weg te neemen, dewijl zodanige welige fcheuten niet alleen de overige goede vrugttakken en jonge vrugten verzwakken, maar ook dikwiis verwarring veroorzaken. Indien de perfik- en apricoojerboomen te veel vrugten
gezet hebben, zo moet men 'er een gedeelte , en wel de kleinfte van afplukken , en nooit twee of meer bij el- kander laaten zitten; want hier door worden niet alleen de overige vrugten veelgrooteren finaakelijker, maar het verfterkt ook de boomen voor de volgende jaaren; ja als de boom zwak is, gaat hij door de overlading van vrug- ten dikwiis geheel verfterven, inzonderheid de perfik-boo- men. Het is ook zeker, dat een douzijn fchoone geuri- ge vrugten 'meer waardig zijn, dan zes douzijn kleine on- fmaakelijke ; De hoeveelheid der vrugten die men aan een boom en tak Iaat, moet dus gefchikt zijn naar der- zelver gewoone groote , en wel inzonderheid naar de fterkte des booms. Het welke men ook omtrent andere zoorten van vrugten, inzonderheid die van waarde zijn, behoort in agt te neemen. In 't laatst van deze maand zuivert men de wijngaar-
den van de zogenaamde dieven, dat is, van de kleine ■dunne zijd-rankjes, als mede van de dunfte en zwakke on- vrugtbaare ranken ; want zo men dezelve blijven laat, verzwakken ze de vrugtdraagende, en de fterke in 't vol- gende jaar vrugtdraagende ranken zeer , en inaaken veel verwarring; Ook moet men de vrugtdraagende ranken twee a drie botten boven de bovenfte vrugt-tros inkorten als deze goed is, anders fnijd men deze niet weg, zijn- de het genoeg als de rank maar twee, of ten hoogde drie goede trosfen behoud. Indien 't een aanhoudende droogte is, moet men niet ver-
zuimen alle de jonge bomen, die onlangs geplant zijn, in de avonduuren wel te oozen , en ook zelfs 't water over de takken te fproeijen , 't welk haar zeer verfrischt en verfterkt, doende de door de droogte ingekrompene zap-buisjes en poriën weer openen, door welkers geflo- tenheid zij zeer veel komen te lijden, en niet können groeijen. In het begin van deze maand kan men nog appelen en
peeren enten en allerleij boomen zuigen ; dog tot 't en- ten moeten de ent-rijzen vroeg gebrooken of afgefneden <en op een fchaduwagtige plaats met de afgefneedene ein- 4ens in een vogtige grond bewaard zijn. Men ziet ook na de vroeg geënte en andere jonge boo-
»en; om de waterloten die uit de ftam en elders voort- |
|||||||
BLO.
|
|||||||||||
BLO. 207
|
|||||||||||
re fraaijigheid verliezen ; en als deze uitgebloeit hebben,
zet men die in potten ftaan in de fchaduwe, tot dat men ze, als de zomerhitte over is, verplant, het welke egter ook voorts na 't bloeijen gefchieden kan, mids in de fchaduwe zettende. Men verplant nu ook, als de koude nagten over zijn, en de lugt mild word, de tede- re gewasfen die men in de broeijbak aangekweekt heeft, als balfaminen, jalappe , leacojen of violieren, africanen entunetanen, Turkfche roggenbloemen en meer anderen, op de rabatten van de bloem-tuin of elders, het welke best bij een regenagtigc of betrokkene lugt gefchied ; dog de lugt lange helderen droog blijvende, en dat het verplan- ten geen verder uitftel lijden kan, zo moet men niet ver- zuimen de verplante bloemen met groene boom-takjes of iets anders, zoveel doenlijk is te befchaduwen en de- zelve na de planting 's avonds bij aanhouding te bevogti- gen, ten minften tot dat ze in de groeij zijn; zijnde het ook dienstig, dat men de grond ter plaatze daar men ze planten wil, vooraf door oozen ter deegen vogtig maake ; ook moeten de jonge planten vooraf in de broeibak, door veel lugtgeeving, aan de lugt wat gewoon gemaakt worden, anders zullen ze, uit de warmte fchielijk inde koudekomende, bezwaarlijk aan de gang raaken, en mee- ftentijds bederven. «■ Men kan ook nog zaai- of eenjaarige harde bloem-ge-
wasfen in de koude grond zaaijen, daar ze zullen blijven ftaan, op plaatzen daar het in de vorige maand nog niet gefchied is. Na 't midden van deze maand zaait men de angelieren
en niet vroeger, dewijl ze anders dtkwils nog laat in 't jaar ftengen Tchieten, dog onvolmasktc bloemen voort- brengen, van welkers deugd, of min of meerder fraaijig- heid, men dan niet oordeelen kan ; verwagtendedusvan de laat gezaaide liever 't volgende jaar volmaakte groei- jende bloemen. Het is nu ook de beste tijd om bloemen te verplanten
die knobbelwortels maaken, eniu deherfstbloeijen, (in- dien men ze verplanten wil, zijnde het anders niet no- dig), als men ziet dat haare bladen verdorren, als cij- clamen, herfst-pancratium, in de herfst bloeijende fier- hijacinth , enz. Ook neemt men de bollen op van de opregte crocus oîfaffraan, en andere zoorten van in de herfst bloeijende crocus, amarijllis en pancratium; die men in de fchaduwe droogt, endaar na in J ulius weer in de grond plant. M en (leekt nu ook takjes van allerlei vreemde tedere
bloem- en andere gewasfen in potten, die men in de runbak zet , om te doen wortelfpruiten en groeijen; moetende het befproeijen en lugten der bak op zijn tijd niet verzuimt worden : Ook kan men goudlaken, muur- bloemen en diergelijke harde gewasfen in de koude grond die los en bekwaam vet is, op een wat fchaduwagtige plaats fteeken ; zo zullen ze niet nalaaten wel te groeijen, mits dat men het oozen bij droogte niet verzuime. Men legt nu een nieuwe hooge broeij-bak aan voor de
amaranthen , dubbelde balfaminen en andere tedere vreem- de bloem- en andere gewasfen : Men zet dezelve in gro- te potten met goede aarde, en vervolgens de potten in de broeijbak, vullende de tusfehenruimte op met losfé aarde, die men van tijd tot tijd bevogtigt, zo zullen ze zeer groot en fchoon worden ; mits het lugten- ook op zijn tijd niet verzuimende, inzonderheid bijfterke zonne- febijn. Men kan eenige tuberooze-bollen in een matige warme
broeijbak zetten, om de bloemen laat te hebben. |
Ook kan men nu de ftengen van de bijna uitgebloeit
hebbende damast-bloemen, dubbelde conflantinopohn, phlox enjmalbladige herfst-aster in ftukken van twee leden fnij- den, en dezelve op een fchaduwagtige plaats fteeken , zo- zullen ze, zo niet alle, egter de meeste daar van, bij de knoppen bewortelen enfpruiten, en goede jonge plan- ten worden; mits dat men ze bij droogte vogtig houde. Tegens het laatfte van deeze maand, neemt men de vroege Tulp-bollen, als meede zo men wil , de Lente- crocus en Naakende Meisjes op, als men ziet, dat haa- re bladen verdorren. De potten of tobben, daar men voorheen tulpen, hy-
acinthen, narcis/en, ireasfen, en andere bolwortelige- bloemen in gezaait heeft, moet men nu in een fchaduw- agtige plaats zetten, dewijl de fterke zon grootelijks na- deelig aan de jonge planten is ; die, welke men op bed- den gezaait heeft, kan men op het heetfte van den dag met matten overfchaduwen. Men brengt (tokken bij de opfehietende bloem-gewas-
fen, om dezelve daar aan met nat gemaakte Moscovi- fche matten ordentelijk van tijd tot tijd vast te binden, en dus fïerlijk te doen ftaan : Deeze (tokken moeten naar- de hoogte, die de plant in 't vervolg (laat te verkrijgen, gefdukt zijn. Men vaart voort met de tuin te zuiveren, en van het
onkruid, door wieden, fchoffeien en opklauwen, fchoon te houden, dat grootelijks tot lleraad en vermaak van een bloem- en plaifier-tuin verftrekt ; want wrat fraaijigheid is 'eraan een zodanige tuin, als hij vol met onkruid begroeit is? Ook brengt men op 't nieuw zand, turfmot, fchil, of fteen-gruis in de paden en allées , daar het nodig is, zo het niet reeds in de voorige maanden is gefchied. Men maait het gras-werk, zo dra het zelve wat lang
begint te worden , en men rolt en klopt het; dog eer zulks gefchied, moeten de wilde kruiden, die 'er dikwils tusfehen 't gras voortkomen, uit gewied worden, dewijl anders het gras zeer ras verwildert. Ook is het nu de beste tijd, om de Palm der. rabat-
ten en lofwerken te knippen, niet alleen om dat de hit- te nu nog niet te fterk is, maar ook om dat het palm- werk zig dan ook in de aangenaamfte tijd des jaars, het fraaist vertoont; daar en tegen de Palm midden in de zomer geknipt wordende , gelijk veele tuiniers doen, lijd dezelve zeer veel, indien het heet en droog weer is. Blotm-planten ', die in deeze maand bloeijen.
Veeierleij Planten bloeijen in deeze maand in de Bloem- tuinen, die men niet alle opnoemen kan ; dog- waar on- der de voornaamfte zijn, laate tulpen ; verfcheiderhande zoorten van ranunkels, anémones, narcis/en , tacetten , bol- en andere ireasfen, gladiolus, leliën, krol-lelien, martagons, witte en geelc affodillen, vuur-lelien , hija- cinth van Peru, fter- en druif-hyacinthen, aurikels en primulaveris, violieren, goud-lakens en muurbloemen, lelie van daalen, madeliefjes ; verfebeide zoorten van axifrage en oijevaar-bekken, dubbelde Confiantinopelen, enkelde en dubbelde duizendfehoonen en gras-angelieren, damast-bloemen , peonie, turkfche ,. oranje-koleurige en doornige maankop , roode en witte fraxinellen , papa- fchoen, verfcheiderhande klokjes ,. leuwebekken, vinger- hoed, motten-kruid, dubbeld moeder-kruid, goudeen zil- vere knoopjes, 't regte koe-oog, penféen of' drie-koleurige violen, overblijvende rogge-bloemen, roode en witte valé- riane , blauwe en witte griekfélie valériane ; verfcheidene zoprten van eerenprijs, en. van enkeldê m dubbelde lijclt- |
||||||||||
nis,
|
|||||||||||
2o8 BLO.
|
|||||||||
BLO.
|
|||||||||
■ f
enz. ; maar men legt deeze eerst vooraf een dag of acht
of langer op een drooge befchaduwde plaats, op dat de wonden opdroogen, anders willenze, versch geftooken wordende, ligtelijk rotten : Dog bij deeze jonge bewor- telde planten, ftaat nog een zaak van belang aan te mer- ken , naamelijk dat zodanige, die taamelijk hard van aart zijn, en daarna in de oranjerij zullen overgehouden wor- den, tegen't najaar allengskens door openzetting der gla- zen, en vervolgens dezelve uit de bak op een warme plaats te zetten , aan de opene lugt moeten gewent wor- den ; want als men dezelve uit de warme run-bak eens- klaps in de opene lugt, of in het oranje-huis brengt, gaan ze meesttijds verfterven; maar geheel anders is het, als ze uit de bak in de trek- of ftookkasfenovergebragt worden. Indien het heet weder is , moet men de ftook- of trek- kas en rundbak, daar de tedere buitenlandfche gewasfen in ftaan, op 't midden van de dag befchaduwen, en haar de vrije lugt laaten genieten , na dat 't weer warm is : Ook verplant men nu die gewasfen, als ze het verplanten no- dig hebben. Men kan nu ook kroonen affnijden van zodanige Aloës
en andere diergelijke gewasfen, die zelden afzetzelsmaa- ken, om ze te kunnen vermeerderen; want hier door zal de fteng min of meer nieuwe fcheuten tot voortkwee- king uitfprtiiien , en zulks zo veel te meer, als men de plant in een maatig warme broei- of run-bak zet ; maar men moet benedtnwaarts, twee of drie bladen aan de fteng laaten zitten, om 't zap op te trekken, anders ver- doit de fteng veeltijds, in plaats van te fpruiten. Indien de hitte dei run in de Ananas-bak vermindert,
moet men de run omroeren , en 'er wat nieuwe bij mengen, waar door de hitte vernieuwt word, en het welke zeer veel toebrengt tot aangroei en volmaaking der vrugten ; dog bij fterke zonnefehijn moet men niet verzuimen, de bak op 't heetfte van den dag een weinig te lugten. Men kan nu ook die Ananas-planten, welke het volgende jaar vrugtbaar zijn, in grooter potten zet- ten, om de wortels meer ruimte te geeven; dog de pot- ten moeten ook niet al te groot zijn, want zulks zou aan de groei eerder hinderlijk , dan voordeelig zijn. Daar zijn in deeze maand veelerleij buitenlandfche ge-
wasfen in 't oranje-huis en de ftook-kas in bloei, onder an- deren van de bekendftc, zommige Oranje-, Citroen- en Limoen-boomen, Anemonospermos ; verfcheide zoorten van Ficoides, Mijrtus, Indiaansch bloeijend Riet, Laurus tinus, enz. Iluismans-werk, en deszelfs voordeekn in deeze Maand.
Omtrent het begin van deeze maand, is het de be-
kwaamde tijd, om Boekweit te zaaijen, want als men die vroeger zaait, zo gebeurt het niet zelden, dat dezelve opgekoomen zijnde, vervriest; dewijl'er veeltijds in dee« ze maand nog gevoelige nagt-vorften kunnen voorvallen, en de Boekweit geen de minfte vorst veelen kan ; wes- halvcn men ook zomüjds de vroeg bezaaide Boekweit-ak- - kers weder omploegen, en op nieuw bezaaijen moet. De Huisman brengt nu ook mest op de Braak-landen,
en ploegt dezelve voor de eerfte maal. Men brengt ook in 't begin van deeze maand, deKoei-
jen en Osfen uit de ftal in de weide, om ze daar nagt en dag te laaten loopen,en de Huisman krijgt 't nuvolhandig, met boter en kaas te maaken, die nu beter word, als de winter- of hooi-botcr, en derhalven wel gewilt is, en den Vee-fokker veel voordeel aanbrengt. Indien het in 't laatst van deeze maand warm weer is,
kunnen
|
|||||||||
nis, pik-anjelier, maan-violieren^ en meer andere, ook
nog zommige van de voorleede maand. Van de Heefters en Boomen bloeijen nu verfcheidene
zoorten van fijringen, Perßaanfihe ftjringe , dubbelde naantjes-amandel, gemeene en Italiaanfche kamperfoelies , honing-bloem, maand-roos, kaneel-roos, damast-roos, pim- pinelblads-roos , bottel-roos, Gelder/ehe roos, anagijris of klaverboom, vogel-kers, boomagtige ketmla , Jpinca met wilge bladen , metSf. jans-kruid-blad , en met opulus- bladen, geele bcfiëndraagende jasmijn, verfcheidezoorten van p];!omis of Jalie-boom, emerus of coluthea fcorpioi- des, cijtifus of netelboom, colutea of lombarfche linfen , ha- geaoorn met dubbelde bloemen, en die met haanej'pooren, amelanchier, aria van Theophrastus, viorne, drie zoor- ten van clematis , eenige zoorten van cistus, castanje equine en nog eenige andere. Werk in het Oranje-huis en Trek-kas.
Tegens het midden van deeze maand, als het weer mild
en de nagten warm zijn, brengt men de Oranje-, Ci- troen- en Limoen-hoornen, en alle andere buitenlandfche gewasfen, die tot hier toe binnens-huis hebben moeten blijven, als mcede de harde gewasfen uit de ftook- of trek-kasfen , die's zomers in de opene lugt kunnen ftaan, naar buiten in de opene lugt ; en zulks, indien het ge- febieden kan, bij een warme zagte regen, dat haar zui- vert en zeer verkwikt; dog men moet ze voor eerst niet op een al te heete zon, maar wat voor de fterkfte dag-hitte gedekt zetten : Vervolgens zuivert men dezelve van alle dorre bladen en overvloedige taiiken, en kort Je takken van veele gewasfen min of meer in, om haar een goede gedaante en meer kragt te geeven : Ook verplant men nu -deeze en meer andere boomen en heefters, enz., die 't verplanten , wegens de veelheid der wortelen , of om dat de vaten te klein zijn , nodig hebben, indien het niet reeds voorheen binnens-huis gefchied is ; moetende bij het verplanten, (dat voorzigtig en zo veel doenlijk, zodanig gefchieden moet, dat de aarde meest aan de wortel blijve,) de wortelen wat ingekort en de gewasfen ook, na maate dat ze aangroeijen en grooter worden, ■een grooter vat, tobbe of pot gegeeven worden ; die, welke het verplanten nog niet nodig hebben, voorziet men egter vanbovenen met verfche vette aarde; de oude aarde boven, en ter zijden van het vat, wat naar bene- den toe, wegneemende, het welke haar te beter doet jgroeijen en bloeijen ; voorts het oozen op zijn tijd niet verzuimende. Men kan nu Oranje-boomen, Jasmijnen, Granaat-
boomen, en meer andere boomen en heefters zoogen ; ook maakt men inleggers van Mijrte- en Granaat-boomtn , Pasfie-bloemen, Kappers, en andere tedere heefters; of men fteekt van de gemelde en veelerleij andere buiten- landfche heefteragtige, zo bloem- als andere gewasfen , in potten, die men in een maatig warme run-bak zet, om haar meer warmte van onderen en boven te geven, en dus gemakkelijker te doen bewortelen en beter te groci- jen; maar men moet niet verzuimen, dezelve in den be- ginne tegens de fterkfte daghittc te dekken, tot dat men 'ziet, dat ze aan de groei zijn; ook moet men ze dikwils Devogtigen, het welke gevoegt bij de warmte, de wor- telfpruiting zeer bevordert; dog men moet haar niet te veel water te gelijk geeven, en ook moet men de bak overdag bij warm weer genoegzaam lugten : Op dezelfde wijze fteekt en behandelt men ook de zappige planten , '4$ ds Ficoides,-Sedum, Coiïledon, Cereus, Euphorbium , |
|||||||||
BLO.
kunnen de Schaapen gefchooren, en de Wol gewasfchcn
worden. De Hoenders en Eenden leggen nu nog rijkelijk eijeren,
die men ter markt moet ftuuren, want ze beginnen in deeze tijd weder duurder te worden, en zijn niet bekwaam om te bewaaren. Heeft men nu veel jonge Hoenders, men zal 'er goed
voordeel meede doen, ais men ze in de fteeden naar de markt ftuurt; want ze zijn doorgaans wel gewilt, gelijk ook de jonge Duiven, die 'er nu in overvloed zijn, en alle die men niet nodig heeft, om de duive-matten te voor- zien , moet men verkoopen. In deeze tijd beginnen de jonge Kalkoenen te komen,
daar men zorg voor drangen moet, om ze vroeg te laa- ten uitbroeijen, en wel op te kweeken, want het is zee- ker, dat fchoon ze veel aoeite hebben, om op te bren- gen, zij egter de'moeite en kosten, die men 'er aan he- fteed, rijkelijk beioonen. En gelijk het vette Vee, als vette Os/en, Koeijen,
Kalven en Schaapen, altijd wel aan de man kan gebragt worden, en het zelve in deeze tijden geldig is, zal men zijn moeite niet vergeefsch aangewend hebben, als men maakt dat men nu tijdig daar van voorzien zij, om het te kunnen verkoopen. Het is in deeze maand bok, dat de Huisman zijne over
hebbende jonge Lammenen Speen-varkentjes, als meede Osfen, Koeijen, en jong Rundvee ter markt ftuurt; of zo hij 'er gebrek of niet genoeg van heeft, moet hij ze op de markten gaan koopen, niet alleen om zijn kudden te vervullen, maar ook om dezelve vet te weiden, en dan te verkoopen, indien hij de ruimte van weide heeft; want met deeze handel zal hij veel voordeel kunnen doen, als hij zig des verftaat, en dat ze wel behandeld worden. De Maij-maand is de regte tijd voor hun, die koo-
ren te verkoopen hebben ; want het is nu zedert de laatst- voorige oogst al vrij vermindert en geldig; maar komt liet eens te gebeuren , dat het beter koop' is, als in de winter, zo volgt men egter de meening van alle die, wel- ke voor wakkere Huishouders te boek ftaan. Nog verwisfelt men zijn Honing en Wasch, die men
van zijne Biiën gewonnen heeft, in geld. BLOEM; in 't latijn Flos; Is dat deel der Plant,
dat van de overige dcelen, door zijn bijzondere fijne gedaante, reuk, kragt en koleur, die dik wils zeer fraai en aangenaam zijn, onderfcheiden is; en om welke rede- nen ook de fraaije Bloemen van de Bloem-beminnaars niet zonder vermaak en vergenoeging in de Bloemtuinen gekweekt worden ; dog dit is eigentlijk de hooftzaake der Bloemen niet; de Bloem bevat de edclfte of voor- naamfte deelen der plant, die door de natuur gefchikt zijn , tot vermeerdering van ieders geflacht en zoort ; zijnde de Bloemen tot dien einde voorzien met ver- fcheide bezondere deelen , als werktuigen tot de voort- teeling dienende, welke deelen hooftzaakelijk beftaan in i. De Bloim-kelk (Calijx). 2. De Bloem-krans (Conlla). 3. De Jïelni-flijltjes (Stamina). En 4. Het Stampertje (Piflillttm). Dog alle welke deelen in de Bloemen der verfchïllende planten zeer verfchillig ge- gevormt zijn; verftrekkende alle daar heen, om een vrugt met zaaden (die ook wederom zeer verfchillig van gedaante zijn) voort te brengen, tot onderhouding van ieders geflacht; En, de zaake wel inziende, zal men ook moeten toeftemmen, dat zo wel de planten zelfs, als al- le haare deelen in 't bijzonder, voornaamelijk de vrug- |
||||||
BLO. ïoj»
ten ; ihecde gefchaàpen zijn, tot voedzel en onderhoud
van menfehen en dieren ; gelijk de dagelijkfche onder- vinding Ieeraart. Die over de ftructuur der Bloemen en andere Botanifche dingen meer wil weeten , gelie- ve in te zien de Philofophia Botanica en andere wer- ken van Linnœus ,• als meede Vaillant de -StruBum Florum. BLORM, of BLOEM-GEWAS ; daar is bijna geene
plant die niet haare bloemen voortbrengt; dog de hove- niers en bloemisten verftaan door het woord van Bloe- men of Bloem-gewasfen, zodanige die in de hoven ge- kweekt worden wegens haare fchoonheid of aangenaame reuk, en die tot veel cieraad van de plaizier-tuinen ver- ftrekken. Alle Bloemen of Bloemgewasfen, 7Â]n oflang-levend, dit
is veelejaaren duurend; of cenjaarig, die 't eerfte jaar bloeijen en zaad geeven en daar na verfterven, of twee- jaarig, bloeijende eerst in 't tweede jaar en verfterven daar na, als ze zaadgegeeven hebben. Deze alle kan men weer onderfcheiden in drie zoor-
ten, als r. in zodanige, welkers wortelen vezel-of draats- wijze groeijen, gelijk de meeste gewasfen. 2. In bol- of klijfler-gewasfen, die dikke vleezige wortelen hebben, waar uit jaarlijks nieuwe vezelwortels fpruitcn, gelijk de tulpen, hijacinthen, narcis/en, kroon-imperiaal , witte leliën enz. en 3. in zulken die -knobbelagtigzijn , waar uit ook jaarlijks nieuwe vezel-wortelen fpruiten, gelijk de anémones, ranunkels, tuberoozen, cijclamen, enz. Nog worden de bloem- en andere gewasfen onderfchei-
den in kruiden , heesters en boomen ; waar van de eerfte met zagte bladen en ftengen, en de laatfte houtagtig en meest hoog en met maar een ftam opgroeijen , maar de heeflers een middelzoort tusfehen beiden uitmaaken, en min of meer houtagtig en hoog groeijen, ook gewoonlijk "met meer als eene fteng uit de wortel opfehieten. Zie verder onder ieders naam. Schoon nu alle planten natuurlijker wijze bloemen en
zaaden voortbrengen, zo kunnen egter alle bloemgewas- fen niet door 't zaad voortgekweekt worden , en zulks uit verfcheiderhande oorzaaken, als onder anderen. 1. Om dat 't zaad vanveele Bloemen, inzonderheid die
uit een vreemde warme landftreek van daan zijn, bij ons dikwils niet rijp word. 2. Om dat de voortkweeking en vermeerdering van
zommige Bloemen door 't zaad zeer langzaam toegaat: gelijk van de bol- of klijßergewasfen, als tulpen, hija- cinthen, narcis/en, leliën enz., die eerst over veele jaa- ren uit 't gezaaide zaad Bloemen voortbrengen. 3. Om dat uit 't zaad dikwils veele verouderde en Heg-
te of enkelde Bloemen voortkomen. 4. Om dat zommige gewasfen geheel geen zaad gee-
ven , gelijk veele dubbelde Bloemen, waar onder de Indiaan/e kerfe, en veel anderen ; derhalven worden zo- danige best op andere manieren voortgekweekt, nament- Iijk door de wortel-fpruiten of jonge bollen en knobbel- wortelen, of ook door inlegging of fteeking. Dog wat de jaarige of twecjaarige Bloem- en andere gewasfen betreft, deze kunnen niet anders' als door 't rijpe zaad gekweekt worden, 't zij inde opene lugt of in de broeibak, naar dat ze min of meer teder van aard zijn : Wij zullen hier niet verder over 't zaaijen en planten der Bloemen fpree- ken, dewijl wij in een bijzonder ârtijkel over de Kwee- king der Gewasfen of Planten in het algemeen denken te handelen, daar de Bloem-lief hebbers een volkomen aan- wijzing zullen vinden, hoe men allerlei gewasfen op ver- D d fchei-
|
||||||
BLO.
|
|||||||||
2io BLO,
|
|||||||||
zeeker is, dat de groei en bloei der planten hooftzaak«-
lijk afhangt van de warmte, die door de werkzaamheid der zon voortgebragt word, waar door de zappen der aarde in beweeging gebragt en in de planten gevoert worden en opklimmen ; zo leert egter ook de ondervinding, dat alle andere dingen, bekwaam om de grond en lugt te verwarmen, en de zappen te beweegen, eeveu veel kragt hebben om de groei der planten te bevorderen, en de- zelve vroeger buiten het gewoone faizoen haare bloemen en vrugten te doen voortbrengen : Hier van is het, dat men door de konst, die een nabootfter der natuur is, verfcheiderhande zoorten van broei-bakken , broei}- enflook- kasfen uitgevonden heeft, waar door de lugt en aarde verwarmt worden en dus de bloem- en andere gewasfen die men daar ingeplant, of met de potten'er in geplaatst heeft, vroeger in de groei komen, en even als in haar na- tuurlijke groeitijd, groeijen en bloeijen, in voegen dat de hoveniers en bloem-beminnaars, door deze middelen in de winter of vroeg in de lente een wonderlijke ver- fcheidentheid van Bloemen, als tulpen , hijacinthen , ta- cetten, crocus, jonquilles enz., of ook deze en geene fma- kelijke vrugten können doen voortkomen, dat in zulk een jaargetij zeer vermaakelijk en aangenaam is. Dog men moet niet denken, dat dit zeer gemakkelijk
of ligt gefchied ; daar moet veel oplettcnheid bij gebruikt en de natuur door de konst nagevolgt worden, zo in de trappen der warmte als lugtgeeving of ververfching der lugt, bewaaring voor de vorst, inzonderheid 's nagts en veele andere dingen meer : Daar en boven, fchoon men de gewasfen door de konst wel warmte kan geeven, zo hebben ze egter de zon nodig, dewijl zonder derzelver verkwikking op zommige tijden, geenerlei gewas wel kan groeijen ; Dog hier van zal in het vervolg in het artikel van BROEIJKOIMST meer onderrtiging gegeeven wor- den. Hoe men Bloemen in zijn kamer op water kan vervroe-
gen , en in de winter hebben. Deze uitvinding, die nog niet zeer oud is, om de Bloemen
in zijn kamer te zien groeijen en bloeijen, is nietonver- maakelijk, temeer dewijl de behandeling zeer gemakke- lijk en van weinig omflag is ; hier toe dienen hooft- zaakelijk de bolgewasfen, als vroege tulpen, hijacinthen, facetten of tros-narcisfen , crocusfen , vroege Colchicum enz. Om dit in 't werk te ftellen , zo neemt men een cijlindrisch of onder en boven evenwijdig glas, dat niet te wijd en min of meer hoog is, na dat de bol die men daar op zetten wil, korter of langer wortels fchiet; bo- ven op dit glas voegt men een dunne rond gefneeden loden plaat, waar in in 't midden een cirkel-rond gat is uitgefneeden , een weinig kleinder als de bol die men 'er wil op zetten, zo dat dezelve 'er niet kan doorvallen ; is het glas wijd en de bol niet groot, zo kan men 'er twee of drie gaten in uitfnijden, om 'er zo veel bollen- te ge- lijk op te zetten : Dog in plaats van zodanig met loot toe- geltelde glazen, zo vind men thans bij de meeste glas- verkoopers bloem-glazen , die opzettelijk tot dit gebruik geblaazen zijn, en boven min of meer wijde openingen hebben : Dusdanig toegeftelde glazen hebbende, heeft men niets anders te doen, dan de glazen met fchoon zuiver regen- of ander goed zoet water te vullen , en'er de bol- len boven op te zetten, zodanig dat de bollen met haar benedenfte deel waar uit de wortelen fpruiten, maar voor een klein gedeelte door het gat van het loot of glas in het water ftaan, en dezelve dan op een warme plaats in
|
|||||||||
fcheiderhande manieren voortkweeken kan , en mt daar
bij in agt te neemen ftaat ; daar en boven zo vind men ook bij ieder Bloem- en ander gewas, die in dit werk ge- meld zijn, zijn cultuur en behandeling, fchoonzomtijds in het kort, egter duidelijk, en men vind ook goede on- derrigting dienaangaande bij ieder maand des jaars. Hier zullen we alleen maar cenige bijzondere dingen aan de liefhebbers ontdekken en mededeelen. Hoe men dubbelde Bloemen kan verkrijgen.
Van alle Bloemen zijn inzonderheid die veel geagt, welke dubbeld zijn, weshalven de Bloem-beminnaars reeds ze- dert ouds hebben tragten uit te vinden , op wat wijze men uit 't zaad van enkelde Bloemen , dubbelde zoude kunnen verkrijgen ; dog ze hebben daar in niet wel ge- ilaagt , en de middelen die ze aan de hand geeven, hou- den geen proef: Maar zie hier eene handelwijze die nog niet, of ten minften bij weinigen bekend is. Zoekt onder een groot getal jonge planten die in de bloeij ftaan , (bij voorbeeld van violieren), of gij 'er ook een of meer plan- ten onder vinden kunt, onder welkers bloemen eenige zijn, die meer bloem-blaadjes hebben als gewoonlijk , bij voorbeeld van de violieren en gouden-lakens, (die ge- woonlijk vier bloem bladjes hebben), vijf of zes; laat hier van het zaad rijp worden, inzonderheid van de tak waar aan die meerbladige Bloemen zitten; of als het te laat in 't jaar is, dat het niet kan rijp worden, zo be- waart zodanige planten zorgvuldig tot 't volgende jaar, om 'er als dan zaad van te winnen; uit dit zaad zullen onfeilbaar veele planten met dubbelde bloemen voort- komen ; ja men heeft gezien, dat onder een groot aan. tal violier-planten van zodanige, bijna geen een enkelde was, om 'er weer zaad van te kunnen winnen ; dog in- dien het gebeurt, gelijk wel meest voorvalt, dat men geen meerbladige bloemen vind, wat dan te doen ? dan is 'er weder een ander middel op, om in het vervolg van tijd zodanige bloemen en goed zaad te verkrijgen, 't welke hier in beftaat, dat men het zaad met de volle maan of beter een of twee dagen van te vooren zaait, en daar na de jonge planten ook weer op zodanige tijd ver- plant; dan zal men zekerlijk daar na onder de bloemen der jonge planten zodanige Bloemen met meer bloembla- den vinden; dog zo niet, zal het onfeilbaar gefchieden, als men bij 't zaaijen van het gewönne zaad van deze met de volle maan gezaaide planten, in het vervolg de volle Maan weder waarneemt; ja het kan gebeuren, dat men uit het zaad dat op zodanige maans-tijdgezaait en verplant is , zo voorts veele planten met dubbelde Bloemen ver- krijgt; want het is door de ondervinding zeekcr, dat de maan in dezen veel invloed op de Bloemen beeft. Vee- le beroemen zig , dat ze violier zaad hebben, dat altijd veele dubbelde Bloemen uitleevert, maar men mag vas- telijk gelooven, dat dit niet anders dan bij geval is, na- namelijk dat het zaad bij toeval in een goede tijd ge- zaait is. Men zegt ook, dat men aan het zaad van violieren,
goudlakens , muur-bloemen enz. zien kan, welke planten dubbelde Bloemen zullen voortbrengen, namelijk zoda- nig zaad, dat niet efFen of glad en fterk gevoed, maar wat gekronkelt en ongedaan, en niet 't grootfte is ; dog dit durf ik niet verzekeren ; dewijl ik het niet zelfs on- iervonden hebbe ; het ftaat egter ligt te onderzoeken. Middel om Bloemen en Fragten in de winter of
vroege lente te hebben. Schoon het door de ondervinding in de jaars-faizoenen |
|||||||||
BLO.
|
||||||||||||
BLO.
|
||||||||||||
in
|
||||||||||||
inde kamer, bij voorbeeld op de fchOQrfteen-mantel, of
als 'er met een kachel geftookt word, niet verre daar van daan te zetLen, ze zal men het vermaak hebben om binnen korten de wortelen en daar na ook de bladen te zien uitfpruiten, en allengskens grooter worden, en ein- delijk ook de bloemen in volmaaktheid zien voortkomen ; dog hier bij itaan nog eenige dingen aan te merken, als voor eerst, dat men het water van tijd tot tijd, naar mate dat het vermindert, moet opvullen ; ten tweeden, dat men het water ook om de week eens, geheel moet ververfchen, of ander water in de glazen doen, dat niet behoort verzuimt te worden, en wel veornaamelijk als men ziet dat het water van koleur verandert, want hier door zoude bol en bloem beide bederven. Ten derden, Dat wanneer 'er met een kachel gevuurt word, men de glazen vooral niet te digt bij of boven de kachel plautzen moet, op dat het water niet warm worde ; want dit zouinsgelijks de wortelen en alles bederven. Ten vierden, dat als men ziet, dat de bol in het water vuil of flijmcrig word, 't welk dezelve zou kunnen doen rot- ten, men die vuiligheid voorzigtig met een veer, om en tusfehen de wortelen moet wegneemen, en dus de bol zuiveren. Ten vijfden, dat men de glazen bij mooi zonnig weer, als het niet vriest, in de zon moet zetten, dat de bloemen zeer verkwikt tot beter groeijing. Op deeze wijze zal men zeer vroeg aangenaame bloemen in zijn kamer kunnen hebben. Heeft men een ftook-kas zo kan men op dezelfde wijze de gemelde bloemen daar indoen bloeiien, en men zet dan de glazen digt bij, of niet verre van de venfters af. Daar zijn 'er , die een klein weinig Jalpeter in het water laaten fmelten, om de groei aan te zetten ; dog dit is niet nodig, en dikwils eer fchadelijk. Maar het ftaat aan te merken, dat deze, of ook op andere wijzen vervroegde Bloem-bollen heel krag- teloos worden , en daar na niet of weinig meer deugen, maar als men ze voorts na 't bloeijen in de grond zet, na dat de wortelen en bladen ^afgefneden zijn, maaken ze dikwils nog jonge bollen tot voortkweeking. Om allerlei zoorten van Bloemen lange te bewaaren.
Plukt de Bloemen met de fteelen voorzigtig af a's ze
nog niet volkoomen open zijn, en zulks bij helder droog weer; legt ze dan ordentelijk ineen pot, engiet'erzagt- jes pekel over, die van wijn , of water en zout gemaakt is, zo dat de Bloemen van de pekel wel overdekt zijnen blijven; bind dan de pot met een blaas en papier digt toe, en zet hem ergens op een drooge koele plaats. Als men'er nu eenige wil uitneemen , zo moet men niet met de hand in 't vogt tasten, maar de Bloemen met een houtje 'er uit haaien, die men dan in versch wateraffpoelt, en van verre tegen het vuur houd om te droogen. Andere manier om de Bloemen te bewaaren.
Laat een houte kist maaken, van groote na uw belie- ven, die van binnen met blik bekleed en ter deegen ge- droogt is ; neemt dan fchoon en zuiver duin- of rivier-zand, 't welk zo lange met water moet gewasfehen worden, dat het ten eenemaalen van alle aanklevende aardfche deel- tjes is gezuivert en ontbloot ; dit zand vervolgens in de zon , of bij het vuur ter deegen gedroogt zijnde, dat 'er vooral geen de minfte vogtigheid meer aan is, moet door een zeef gezeeft worden ; vult dan de bodem van uw kist een hand breed hoog met zand , en fteekt hier in de Bloemen die gij zoekt te bewaaren met het onderile gedeelte van haaren fteel, wel zorge draagende, dat ze |
eikanderen in geenen deele aanraakeu; de Bloemen die
hier toe gebruikt zullen worden , moeten vooral droog zijn wanneer men die plukt; zodanig dat ze doorgaans door geen de minfte reegen nog dauw bevogtigt zijn, en de tijd om dezelve te plukken is best op den middag, als wanneer de zon op het hoogst de vogtige dampen die 'er nog op zouden kunnen leggen , na zigtrekt;men dient de Bloemen, hier toe gefchikf, eerder te plukken, voor dat dezelve teneenemalen open gaan, of tenminflen terftond, zo als ze beginnen te bloeijen , want hebben ze reeds een of twee dagen gebloeit, is het grotelijks te dugten dat de bladen zullen afvallen, en dus allekosten en moeite met een flegte uitflag bekroond werden; men moet zig ook vooral wagten, om de Bloemen en hunne fleelen bij het plukken of plaatzen in de kist, eenigzints te drukken, veel minder de bladen van de Bloemen te bezeeren of te befchadigen. Wil men Tulpen bewaaren, zo moet men alvoorens de in het midden van de Bloem over eind ftaande fteel, daar het zaad in opgefloten legt, voorzigtig 'er uitfnijden. De Bloemen dus in de kist geplaatst zijnde, zo laat men
door een tregter het bovengemelde zand, datterdeegen droog is, overal rond loopen, en als de fteelen tot aan de Bloemen met zand bedekt zijn, vult men ook de Bloe- men zelve van binnen en aan al de zijden ter deegen met het zelfde zand, en vult het dan nog twee of drie vin- geren hoog boven dezelve, zo dat ze aan alle kanten ter deegen bedekt zijn. Deeze nu op zodanige wijze met Bloemen en zand gevulde kist, plaatst men ineen warm en droog vertrek, digt bij het vuur, en laat ze dus rus- ten, wel in agt nemende dat ze nietgefchud , of dat 'er te- gens aan geflooten worde. Men moet niet te veel Bloe- men in eene kist doen ; vooral behoort dusdanigen kist niet al te breed te weezen, op dat de warmte aan beide zijden ter deegen mag doordringen ; dog de lengte kan niet deeren en na goedvinden bepaalt worden. Wil men maar kleine Bloemtjes of eenige weinige bewaaren, dan kan een glas met een ruimen hals tot het zelfdegebruik dienen als een kist. Indien 'er bij het neemen der Bloe- men uit de kist of glas , eenig droog zand aan dezelve mögt klecven en blijven hangen, zo moet men dat voor- zigtig 'er af fchudden of afveegen, ja zelfs wel zoetjes met water 'er af wasfehen , zonder te vreezen dat zulks de Bloemen eenig nadeel zal toebrengen. Die hier nader over wil leezen , zjene na het werk van den meerge- melden Jefuit Joh. Bapt, Ferrariüs rf« Florum Cultura , Amfl. 164.6 quarto, pag. 433 ; en de Verhan- deling van de Heer Josephus Montius over het bewaa- ren van Bloemenin haare fchoonheid ; te vinden in de Uit- gezogte Verhandelingen enz. te Amfl. bij F. Houttuiw, tweede deel, pag. 11. en vervolgens. Om de Bloemen te droogen, dat ze haar natuur-
lijke Koleur behouden. Hier toe dienen alleen de Bloemen, die drooge en hard- agtige bladen hebben, gelijk verfcheide zoorten van gna- haliums met witte en geele bloemen, kattepootjes-, Oos- tenrijkfche ptarmica of xeranthemum ; verfcheide zoorten van elijchrijfums, amaranth-haanekammen en andere, vos- e-fleert , amaranth met bolagtige bloemen ; en zommige andere zoorten van bloemen. Om deeze Bloemen te droo- en , moet men dezelve bij droog weer affnijden, wan- neer ze in haar beste fleur, en dus niet te oud nog te ong zijn, anders krimpen ze te zaamen, of verliezen de oleur; vervolgens hangt men ze bij een vuur om te |
|||||||||||
D d a droo-
|
||||||||||||
\
|
|||||||
,«12 BLO.
droogen , het welke niet te langzaam, egter ook niet te
fchielijk moet gefchieden, want in beide gevallen verlie- zen hunne koieur of bederven : Men kan ze anders ook gevoeglijk in een flauw-warme bakkers oven droogen, als 't brood 'er uit genoomen is. Van deeze gedroogde Bloemen kan men heel aardige winter-boiquets maaken", waar tusfchen of agter men eenige groene bladen van laurier öf andere lang groen blijvende bladen bind, die zig als dan zeer fraai, even als van levendige bloe- men gemaakte bouquets verwonen ; inzonderheid als ze van verfcheiderhande gekoleurde Bloemen kunstig zaa- men zijn gevoegt en gebonden. De voornaame Juffers en Dames bedienen 'erzig van , om 'er 's winters de borst of 't hoofd meede te verlieren , en 'er word zomtijds voor een dusdanig fraai bouquet, wel een ducaat betaalt. Om andere nieuwe Koleuren aan de Bloemen
te geeven. Veel hebben de Ouden in de Boeken gefchreeven, hoe
men de koleuren der Bloemen zou kunnen veranderen, en een koieur, die men begeert, doen aanneemen; bij voorbeeld, om groene, geele , roode, blauwe, zwarte , enz.Bloemen te verkrijgen; naamelijk, dat men dan 't zaad der Bloemen in water, dat met zodanige koieur ge- verft is, als men begeert, moefte laaten wecken , of de planten dikwils daar meede begieten, en meer andere middelen ; maar men mag deeze dingen wel voor loutere beuzelingen en enkele hersfenfchimmen houden ; dewijl ze met de ondervinding niet overeenkoomen ; en dus is het ook gelegen met de Bloemen een nieuwe of andere leuk te geeven, waar We de oude Schrijvers ook deeze en geene middelen .aan de hand hebben gegeven, onnut om hier te melden : De natuur werkt in deezen geheel anders , maar ze is zo geheim en verborgen in haare voortbrengingen, dat men dezelve niet, of maar luttel nafpeuren en ontdekken kan. Dog dit heeft de ondervinding bij geval geleert, dat
men zommige eenkoleurige Bloemen, inzonderheid de violieren, bont ofgefprenkelt kan doen worden : Ziehier hoe zulks gefchied ; men mengt onder de aarde, waar in men de jonge violier-planten denkt te planten, een ge- deelte oude vergaane en bijna tot aarde gewordene Jcha- f e-mest, dan zal men bevinden , dat de planten, in plaats van eenkoleurige roode of paarfe Bloemen, fraai gefpren- fcelde Bloemen zullen voortbrengen : Men kan zelfs maa- ken, dat de violier-planten, die reeds eenkoleurige Bloemen voortbrengen, bonte bloemen geeven ; namelijk, als men de planten ,ofom beter te zeggen, de aarde, daar ze in ge- plant (taan, 't zij in potten of in de onene grond, voor dat ze in bloem fchicten, dikwils met %ater begiet, daar men fchape-mest in heeft laaten weeken. Andere prijzen ook de diiive-mest hier toe aan. Dus westen de kundige Bloemisten ook een geheim ,
om die zoorten van tulpen, welke baguetten genaamt wor- den, en bleek-psarsagtig van koieur zijn, fraai bont of gevlamt, van verfcheiderhande koleuren te doen worden ; of als ze van bont verloopen en eenkoleurig geworden zijn , gelijk ze wel willen doen, ben haare voorige bont- heid weder te doen verkrijgen : Het geheim , zegt men, hier in te beftaan, dat- men de bollen in een grond moet planten, die met wat fijne gebluschte kalk, of met fijn geftooten kalk van oude puin en met asch gemengt is , moetende de grond ook niet te vet van mest-aarde zijn , ten ware met aarde van vergaane fchape iV. «f vermengt. Wil men Bloemen van verfcheiderhande köJeurcn op
|
|||||||
BLO.
een plant of boom doen voortkoomen, kan dit gefchie-
den door middel van 't oculeeren, als de plant d.'.ar toe ■ bekwaam is; dus kan men , bijvoorbeeld, verfcheider- hande zoorten van Roofen in de maand Junij of Juli} op een ftruik of ftam oculeeren, waar toe de Frankfur- ter- en Damast-rooJen de bekwaamde zijn. Om de Bloemen groot en fraai te doen worden.
Het is door de ondervinding bekent, dat de Bbern-
en andere gewasfen in de eene grond of aarde beter en voorfpoediger groeijen en bloeijen, dan in een andere, fchoon ze beide op 't uitterlijke aanzien dezelfde boeda^ nigheid, ten opzigte van de los- en roerbàarheld, vog- tigheid, ftandplaats , enz. fcbijnen te hebben; daar moet dan in de eene aarde iets meer verborgen of opgefloten we- zen , dat de groei voorfpoediger maakt, dan in de andere, het welke men egter niet wel nafpeuren en ontdekken kan, dog men fehrijft het gewoonlijk toe aan een zeker natuurlijk voedend en groeivcrwekkend zout der aarde, dat zig natuurlijker wijze in de eene aarde meer bevind, als in de andere; dog' wat deeze voedende'ftoffe ook zijn mag, zo leert ondertusfchen de ondervinding, dat 'er van de toebereide aardens bijna geene is, daar aller- 'leij fijne bloem-gewasfen, het zij in potten , of in de opene grond, beter in willen groeijen, en de Bloemen grooter en fraaijer worden , dan die , welke uit aller- leij verrotte vegetabiliën en animalien, (dat is, uit ver- rotte planten en dieren, of haare deelen) ontllaan is, in welke de planten wonderbaarlijk willen neren, ge- lijk men onder anderen zien kan aan de planten en boomen, die in zodanige gronden in 't wild groeijen; waar van de reeden is , om dat zodanige aarde veele fijne elementaire aarde en andere doffen bevat, die de planten tot haare groeijing nodig hebben ; dog om zo- danige aarde nog kfagtiger en bekwaamer te maaken, zo moet men 'er wat oude vergaane en tot aarde ge- wordene mest, het zij van paarden, osfen , kueijen of fchaapen , of ook andere vette aarde , naar vereisen, mede onder mengen, als meede wat goed zand, na dat de gewasfen een min of meer zandige aarde begeeren. Een kundig Hovenier of Bloem-beminnaar zal dcrhal-
ven niet verzuimen , om jaarlijks alle de afgevallene boom-bladen, uitgetrokkene of vergaane planten, erte- en boonen-ftroo, afvallen van groente in de keuken , jon- ge boom-takken , knipzel van fcheer-haagen , kortom, al wat van de planten koomt, te vergaderen of te doen vergaderen, en op een hoop brengen, om te rotten en tot aarde te worden, om dus altijd een magazijn van goede aarde voor zijne Bloem- en andere gewasfen te hebben , waar bij hij zig ten dien opzigte zeer wel zal bevinden ; dog ftaat aan te merken, dat de vetfte of lij- vigfte planten en andere dingen hier toe het best zijn ; maar men moet zig wagten, om het onkruid, dat rijp zaad heeft, op zulke hoopen te werpen, inzonderheid als het reeds gebrceit heeft en vergaan is, want daar door zou de aarde met het zaad van 't onkruid vervult en vervolgens in de tuin of potten overgebragt wor- den. Ook kan tot deeze aarde dienen, oud vermolmd hout, zaagmeel, run, bloed van dieren en de afvallen daar van, of ook de dieren zelven ; en dusdanige aarde noemt men gewoonlijk Blad of Hout-aarde. Bij gebrek van deeze aarde kan men ook zogenaamde Woud-aarde gebruiken, zijnde zodanige, die in de bösfchen van zan- dige gronden van onder de boomen en ilruiken, daar de afgevallene, vergaane en tot aarde gewordene bladen, takken.
|
|||||||
BLO.
|
|||||||||||
BLO.
|
|||||||||||
213
|
|||||||||||
zijn een uitneemend koortsmiddel : De dofis is van 8 tot
l o grein. Men maakt ook gefiaalde Bloemen van Ammoniak-zout,
van ijzer- of flaal-vijlzel gemengt met Ammojiiak-zout, op dusdanige wijze als de vorige, die in de lendevang en diergelijke ziektens aangepreezen worden. Ook maakt men ze van Ammoniak met Bloed-ßeen ( Hœmatites) ge- mengt. BLOEMEN van Antimonie; in't latijn Flores Anti-
monii ; worden uit het Glas van Antimonie met de An- timonie zelfs door fublimeering in een glazen retort be- reid : Het is een zeer hevig en veeltijds gevaarlijk braak- middel , derhalven weinig in gebruik, dewijl men ande- re en veel zagtere braakmiddelen heeft. BLOEMEN van Benzoin ; in 't latijn Flores Ben-
zoes. Om deeze te maaken ; neemt zeer fijn gepoeijer- de benzoin vier deelen, zuiver zand een deel, doet dit te zaamen in een aarden pot, op de wijze van een kolf gemaakt, of anders; zet 'er een papieren tragter op, die om de pot wel fluit, zet' de pot dan op een zag* vuur, zo zullen na verloop van omtrent een half uur, de Bloemen beginnen op te klimmen, die men om het halfuur met een veer uit de tragter moet verzamelen, ondertusfehen een ander tragter opzettende, zo lang tot dat de Bloemen beginnen olieagtig te worden; wanneer men dan de pot van 't vuur weegneemt, en de rest tot de bereiding van olie kan bewaaren. Andere manier. Neemt benzoin, één pond, doet ze in een glazen re-
tort , en giet 'er zes oneen fpiritus vini, of beste witte hrandeynjn op, zet ze dan in het zand, luteert den ont- fanger 'er aan, en vermeerdert het vuur trapsgewijze, zo zal 'er een dikke boteragtige ftoffe in de.ontfanger overgaan , en zig aan deszelfs hals vast zetten, koomen- de eindelijk een zwarte olie te voorfchijn, en wanneer niet meer overgaat, neemt men den ontfanger weg, en men fcheid de olie van de geest, maar de olie doet men in een pan, giet 'er water op, en laat het op 't vuur een weinig kooken, om in't water te fmelten, 't welke» men dan zo heel heet door dubbeld vloeipapier moet fil- treeren in een warm gemaakte en van boven wijde kroes, op dat 'er de olie, die 'er nog bij is, niet meede door- ga , waar op de Bloemen, geduurende de verkoeling , in een oogenblik aanfehieten ; dit laat men vier of zes uuren dus flaan, naderhand giet men het water 'er af, en men maakt het op 't vuur weder warm, en laat 't een weinig uitdampen, daar na filtreert men het wederom, zo fchieten 'er weder Bloemen aan , die egter niet zo fraai als de eerfte zijn ; men droogt vervolgens deeze en de eerfte Bloemen, die veel witter, blinkender era uitneemender zijn, als de op voorgaande eerfte gemee- ne manier bereid, dezelve koomen ook veel grooter te voorfchijn. . De Bloemen van Benzoin' zijn zeer dienftig in de aam-
borftigheid, korte en bezwaarlijke ademhaaling, hoest, kuch, en in allerleij long-en borst-ziektens, voerende de flijmagtige vogten uit. De doßs is van 5" tot 8 grein ; men neemt ze met een eijerdooijer of met wat balfem van Peru, of van Copaiva in; uitwendig dienen ze ook tot fnuif, met zuiker en hooftverfterkende oliën vermengt, voerende aldus de flijmagtige vogten uit het hoofd. BLOEMEN van Cheijri van Paracelsus, in 't la-
tijn Flores Cheijri Paracelfi ; zijn de Flores of Bloe- men van Antimonie, die zo lang gefubJimeert zijn, tot. dat ze vast blijven. Dd.3 BLOE-
|
|||||||||||
takken, enz. meede vermengt zijn, vergadert en wegge-
haalt word, die ook heel goed is , maar die men nog met goede öjtst-aarde vermengen en verfterken moet. Zie hier een voorbeeld, hoe men eene goede aarde voor de Bloem- en andere gewasfen kan toebereiden : Neemt Aarde van verrotte Bladen, Plan- deelen. ten, enz. 10 Oude vergaane Paarde-mest - 6
Dito Koemest - - 4
Beste losfe vrugtbaare Tuin-aarde - 6
Zand, zo veel genoeg is. Deeze ftoffen in het najaar bij een gebragt zijnde, moeten wel door malkander gemengt worden , en dan opeen hoop gezet zijnde, ftrooit men 'er wat zuivere hout-asch of wat Jalpeter over, en laat ze dus zo leggen , tot in het voorjaar , als wanneer het weder wei door malkander moet gemengt, en vervolgens door een aard- zeef geworpen worden. Of neemt Aarde van verrotte Bladen, Plan- deelen.
ten, enz., oi'woud-aarde - - 10
Oude vergaane Paarde-mest - -6 Dito Schaape-mest - 3
Dito Koemest - - 3
Oud verrot Zaag-meel of Run - 4
' Oude vette Slijk uit zoete wateren - 5
Goede losfe Tuin-aarde - . - S Zand, zo veel genoeg is.
Mengt en bereid dit als het voorige. Men kan ook door middel van min of meer mest, Had- of woud-aarde en tand te neemen, de aarde altijd ligter of zwaarder maaken , naar begeeren of verwisch der zoort van planten, het zij bij de écrite bereiding, of als men de aarde bij de zaaijing of planting gebrui- ken wil. Is men begeerig te weeten , wat voor Bloemen in
ieder jaar-faifoen of maand in de Bloeintuinen- bloeijen, 20 kan men zulks van de meefte en voornaamfte vin- den in de Artijkels van ieder Maand des Jaars. BLOEM des LIJDENS, zie PASSIE-BLOEM. BLOEMEN {de vier liartverfterkende) ; Quatuor Flo- res cordiales. Dus wierden de Bloemen van Bemagie, Osfe-tong, Roofen en Violen van ouds genaamt ; hoe- wel 'er zedert meer andere bekend geworden zijn, die niet minder het hart verkwikken. BLOEMEN; Flores, worden in de Chijmie genoemt,
de fijiifte deelen die door de fublimatie of opheffing van de grovere mineraale of m etaale lighaamen, in een droo- ge gedaante afgezondert zijn; waar van veelerleij zoor- ten , die haar nuttig gebruik hebben, dog waar van wij enkel de voornaamfte zullen aanmerken. BLOEMEN van Ammoniak-zout ; in 't latijn Flores
faits ammoniaci ; om deeze te maaken , 20 neemt Am- moniak- en zee-zout, . dat op 't vuur nitgeknapC is , van elks even veel, geftooten en gemengt zijnde, doet het in een fteene kolf, die in 't zand gezet word, doet 'er een blinde helm op, en luteert de voegen digt, dan vuur 'er onder gedaan zijnde, ftookt dit aliengsCens trapswij- ze aan, tot dat de Bloemen onder de gedaante van meel opklimmen , houd dan het vuur zo gaande, en als men befpeurt, dat 'er niets meer opklimt, laat dan de vaten koud worden, ligt hethooftdekzel zagtjes af, en verga- dert de Bloemen met een veer. Deeze Bloemen openen zeer ilerk, en zijn doordrin-
gende, verdunnen de dikke vogten, doen wel zweeten, bevorderen het wateren en de omloop des bloeds, en |
|||||||||||
214 BL0>
BLOEMEN van Indigo ; (Flores Indi of Fleurs d'Inde),
is niets anders, als 't fchuim dat bij de bereiding van de indigo, zig aan de ketel ter zijden aanzet, voorts verga- dert en gedroogt, en aan de onkundige voor indigo ver- kogt word.- Daar worden ook dicrgelijke in Duitsch- land en elders bij de bereiding van het blauw uit wouwe- bloemen gemaakt. BLOEMEN van Koper (Flores Vene ris y, dus word
van zommige het Spaansch groen genaamt. Andere ver- ftaan daar door het gedistilleerde Spaansch groen. Kort- om het zijn de lijnde uitgetrokkene deeltjes van koper, die een groene koleur geeven. BLOEMEN van Lood en Tin (Flores Jovis vel fian-
ni &fatarni, five plumbi.) Om deeze te maaken , neemt men gevijlttiii of lood vier oneen, f alpeter twaalf oneen, onder malkander gemengt zijnde, word het gedistillecrt als de Bloemen van antimonie in een retort met pijpen; ook" worden ze nog op andere manieren bereid : Ze die- nen tot blanketzels, dog zijn weinig in gebruik; worden- de in derzelver plaats het Blanc d'E/pagne gebezigt. BLOEMEN van Marcafijt, of Spaansch Blanketzel,
( Flores Marcafitœ ). Om deeze te maaken ; neemt ge- calcineerde bismuth en ammoniac-zont van elks even veel, mengt dezelve en fublimeert het op de gèwoone wijze , zo verkrijgt men de Bloemen; die men daar na kan laa- ien fmeken , en met geest van ammoniac -zout , of met gefraolten wijnfleen-zout weder kan doen nederzinken, en vervolgens met water verzoeten, zo heeft men het zo- genaamd Blanc d'E/pagne of Spaansch Blanketzel. andere manier van bereiding.
Neemt bismuth , (loot dezelve grofjes klein, dqet het
in een ruim glas, en giet 'er fierk-water of goede falpe- ter-geest allengskens bij, tot dat alles of't meefte opgelost is ; giet dan het klaare zagtjes af in een ander groot glas, en doet 'er bij een goede partij gedistilleert gemeen water, giet dan bij deeze folutie allengskens bij beetjes een folutie van zout, die bijzonder gemaakt en ook met meer water geëxtendeert of verlengt is, zo zal 'er ter- flond een zeer wit en fijn poeijer op de grond vallen, dat daar na met water geëdulcereert en afgewasfehen, en vervolgens gedroogt word : Men kan de folutie des bis- muths ook met een folutie van ammoniak-zout, of met hoog gcreftificeerde wijngeest doen. Dit Blanc d'E/pagne , dat ook Magifierium Marcafitœ vel Bismuthi genoemt word ; is een deftig Blanketmiddel, wordende tot 't ge- bruik met pomade of eenig aangenaam en zuiverend ge- distilleert water, als roo/en-, boonen-bloeizel- of witte le- lien-water, of ook met goede witte wijn gemengt. Zie ook BLANKETSEL (SPAANSCH-) en BLANKET- MIDDELEN. BLOEMEN van Spaansch-groen ; meest doorgaans
gedistilleert Spaansch-groen genaamt, (Flores virideœris, vel Crifialli ceris of veneris). Dit zijn fraaije groene crijs- tallen, die om een fchoone groene water-verf tot 'tillu- mineeren van kaarten en getekende plans te maaken , zeer dienftig zijn : Dezelve zijn niets anders, als bloemen van eenige koper-deelen, die met het zuur des wijn-fteens 2ijn opgevult en tot zout of vitriool gemaakt. Men bereid ze op de volgende wijze : Neemt Spaansch
groen , gepoeijert zijnde, doet 'er gedistilleerde azijn op, en Iaat 't op een warme plaats trekken, giet 'er daar na de geverfde azijn van af, en weder andere daar over, tot dat zig de azijn niet meer verft; giet dan de uittrek- zels te zaamen, filtreert het en laat het dan op 't vuur |
|||||
BLO.
uitdampen, tot dat 'er zig een vlies boven op vertoont,
dan op een koele plaats gezet zijnde, zullen 'er wel haast crijstallen aanfehieten ; daar na giet men het vogt af, en laat het weder uitdampen en crijstallifecren als voo- ren, en zulks zo lang, als'er crijstallen willen aanfehie- ten, welke men telkens verzamelt, droogt en bewaart. Om hier van een fchoone groene vloeibaare verf of inkt te maaken, zo neemt van dit Spaansch groen, heel fijn geftooten of beter gewreeven, drie deelen, fijn ge- ftootene crijstallen van wijn/leen één deel, benevens wat Arabi/che gom, doet het in een fles, en giet'er maatig veel goede wijn-azijn met wat water gemengt op, en laat het in de zon of bij een vuur eenige tijd trekken, het zelve akemets omfchuddende, zo zal men een zeer fchoone natte groene verf of inkt verkrijgen , tot het fchilderen met water-verf en 't afzetten van kaarten zeer dienftig, en die men ook door bijvoeging van wat gutte gom, tot verfcheiderhaiide groene koleuren kan maaken. Zie ook MINIATUUR SCHILDEREN. BLOEMEN van Swavel (Flores jïdphuris). Deeze
zijn niet anders als de gefublimeerde of opgehevene zwa- vel , wordende in een aarden vat of kolf met een daar op gefielde opene helm gefubümeert ; dezelve koomen in kragten genoegzaam over een met de gemeene zwavel, dog worden inwendig inzonderheid gepreezen en ge- bruikt tegen de borst- en longziekten, met eenig.vogt of borst-fijroop gemengt ; de dofis is van 5 tot 15 grei- nen ; uitwendig dienen ze tegen de fchurft, als meede tot wond-ba'fems. Men maakt in zommige Apntheekrn nok zogenaamdegt-
mijrhte Swavel -bloemen (Floresfulphuns iwjrrfiacœ), op de vo'gende wijze : Neemt Jwavel-bloemsn twee oneen, beste aloë en mijrrh'e van ieder één once, maakt het alles heel fijn, en mengt het onder malkander; deeze Bloemen worden zeer gepreezen tegen de pest, fteekingen in de zijde en kwaadaartige koortzen. BLOEMEN ; VRUGTEN, enz. , van zuiker en
wasch te maaken. Zie onder CONFECT en WA£CH. BLOEMEN van Tzer (Flores martis); is de fzer- /ajfraan. BLOEMEN van Zink (Flores Zinci). Daar zijn ver-
fcheide manieren van bereiding van dit zeer nuttige Oog- middél ; zommige bereiden dezelve op de wijze als van de Marcafijt; dog de beste is wel de volgende, die ook eenvoudig is: Neemt een fmeltkroes, weipt 'er eenige Hukken Zink in, en Helpt 'er een ander fmeltkroes om- gekeert over, dan in 't vuur gezet zijnde, geeft men agt, wanneer de Zink begint te fmelten, als dan roert men dezelve met een ijzeitje om , zo begint hij ter- ftond te branden en te vlammen, even als de pis-phos- phorus, en teffens wazemen ook eenige zeer fijne Bloe- men in de gedaante als zeer wit fpin-rach uit, die zig in de overgeftelpte kroes vast hegten, en de grover Bloe- men zetten zig aan .het bovengedeelte van de beneden- fte kroes van binnen aan ; wanneer het dan niet meer vlamt, zo roert men het wederom, en vervolgt hierme- de tot dat alle de Zink op gemelde wijze gefubümeert is. Aanmerkelijke vertoningen kunnen de liefhebbers, zo ten aanzien van de vlam als fpinrach bij de bereiding van dee- ze Bloemen zien; en wij zullen hier alleen nog zeggen, dat deeze Bloemen , als ze maar opregt zijn , een zeer deftig middel uitleeveren voor veelerleij oog-ge-' brekens ; dienende inzonderheid voor geinflammeerde en roode oogen; oog - traaningen en zinkingen op de oogen j enz. ; men ftrijkt daar van maar iets droog in
|
|||||
■
|
|||||||
BLO.
m de oogcn ; of men mengt het met eenig goed
oog-water; bijvoorbeeld, met roof e-water, venkel-water, enz., of met Rhijnfche wijn ; men zal 'er veel baat bij bevinden. BLOEMEN van Zout (Flores falis). Deeze koomen
voort in de mijnen, daar 't Jleen-zout gegraven word, fchietende uit het fteen-zout in de gedaante van boom- tjes of takjes ; dog zijn hier te lande zeldzaam. BLOEM-KELK ; Kelk ; ook Bloem-kas en Koker ge-
naamt, in 't latijn Calijx, of Calijx Florum; is dat deel der Bloem, waar in dezelve voortkomt en zig eindelijk bij de aangroei daar uit ontwind, en te voorfchijn komt, hoewel cgter alle Bloemen geen kelk of koker hebben ; gelijk onder anderen de tulpen, leliën , enz. ; en de Blocm-kelken zijn weder van verfcheiderhande gedaante en zoort, en voeren derhalven in de Botanie veeler- leij benamingen, als i. Perianthium. 2. Involucrum. 3. Amentum. 4. Spatha. 5. Caiijptra. 6. Gluma. En 7. Volva. Ziet hier over, de bijzondere Articuls van deeze naamen ; en vervolgens de groote Meester in de Botanie en Natuurkunde Lusuwasus, in zijne Fhilofophia Botanica. BLOEM-KNOP, zie ALABASTER.
BLOEM-KOOL, zie KOOL.
BLOEM-PAP; is een zoort van Vlade, wordende op
volgende wijze bereid : Neemt twee mengelen verfche zoetc-melk, doet die in een holle tinnen fchotel op een comfoir met vuur, roert dezelve geftadig, op dat 'er geen fluis opkoome , kookende heet zijnde, zo roert 'er in vier gewoone zilveren of tinnen lepels vol bloem, of best weiten meel met drie dooijers van eijeren en een wei- nig zout, dat te vooren met een weinig melk ter deegen gemengt is; laat het dus te zaamen zo lang op het vuur ftaan , al geftadig roerende, tot dat het bekwaamelijk dik is, als wanneer men het met wat zuiker en gepoei- jerde kaneel eet: Is een zagte en voedzaam.' fpijze, dien- ftig voor jonge kinderen en oude menfehen. BLOEM-PERK; Parterre ; Is een zoort van een
Hof, verdeelt in verfcheidene perken, die gemeenlijk rondom met palm zijn bezet, en met geel zand om dus te fpreeken, verguld, of met wit zand verzilvert, zijn- de gefchikt voor bloemen en kleine boomtjes; daar zijn 'er gelijk als een borduurzel gefchakeert, hebbende krul- len, lofwerk, leliën, en allerlei] figuuren van palm ge- plant; deeze hebben bijna geene bloemen, dan ronds- om op de rabatten; andere worden eigentlijk Bloem-per- ken genaamt ; verftaa daar door Parterres van een vier- kante, langwerpig vierkante, eijronde, cirkel-ronde, of eenige andere figuur met bloemen bezet; ook zijn 'er die men Boulingrins noemt, zijnde vlaktens of pleinen van aangelegde fijne zooden in een tuin, welke zooden aller- leije figuuren vertoonen ; van welke wij hier eenige op- geeven, in de ide en 3de Plaat., fig. 1, 2, 3, 4, 5, en vervolgens. Zie ook opdearticuls PARTERRE, BOU- LINGRIN, LANDIIUISEN, LUST-TUIN, TUIN en HOF. Men kan in 't algemeen zeggen , dat de breedte der
Bloem-perken moot gelijk zijn, of zelfs nogbreeder, als de voorgevel van een Gebouw; ten opzigte der lengte moet men een evenredigheid in agt neemen, en als men nabij het huis is, moet men met een opflag van het oog het geheel Bloem-perk, en alle deszelfs verdeelingen en cieraaden kunnen zien. Zie op het artieul van KRUlD- HOF. |
|||||||
BLO. 215
Voorbericht, aangaande eenige meetkundige Afteke~
rängen, en hoe dezelve van 't papier op den
grond van een Bloem-perk te brengen.
De wijze, om een ontwerp of aftekening op een
grond te maaken, beftaat meer in oefFening, als in een fchrander begrip ; men heeft- maar eenige regelen van de oefFenende Meetkunde te verftaan, om 'er in weinig tijds zeer bekwaam in te worden. De ondervinding, oefFe- ning omtrent de grond, en een zekere gewoonte helpen hier toe 't meest. Ondertusfchen moet men zig zonder een voorafgaande kennis der regelen, en een ontwerp op het papier gemaakt te hebben, niet tot het maaken van Bloem-perken begeeven, of anders zal men dikwils vergeeffche moeite doen ; dat is niet te zeggen, dat ie- mand alvoorens de Meetkunde moet kundig zijn , het welk van een Hovenier niet word vereischt; ook zoude dus doende een hof lang braak moeten leggen, wagten- de na de bekwaamheid van den Hovenier omtrent de Meetkunde, om welke volkomentlijk te leeren, dikwils het leven van een mensch vereischt word. Ook word het van een Hovenier niet vereischt, dat
hij Meetkundige boeken en traclaaten bebbe, hoewel zeer goede en kortbondige gevonden worden. De eigenaar van een (luk goed, die een nieuwe plai-
fier-tuin wil aanleggen, zoekt tot de inventie en het maa- ken van een plan of fchets op 't papier een bekwaam Architect, die een goede kennisfe en finaak in dcezen heeft; fchoon de zulken 'er zeer luttel gevonden wor- den; en de Hovenier moet in ftaat zijn, om 't plan op de grond te kunnen uivoeren ; waar toe hem de volgen- de twintig regelen dienftig zijn. Om een plan of aftekening op de grond te maaken, ge-
bruikt men verfcheidene werktuigen ; het voornaamfte is een halve cirkel, benevens een winkelhaak. Een grapliometer of halve cirkel, anders Astrolabium
genaamt; is doorgaans van geel koper, en moet zijn ter groote van een halve voet, tot 12 en 15 duimen diame^ ter. Hoe dezelve grooter is, hoe bekwaamer ook tot het gebruik. Deeze halve cirkel beftaat in 1S0 graaden, zijnde de helft van een volmaakte cirkel, beftaande in 360 graaden. Dit werktuig heeft twee vaste vifieren op zijn grondftuk, en een beweeglijke wijzer, met twee vineren, alhidade genaamt; zie de afbeelding in Plaat IV. De winkelhaak, die door de Hoveniers en Landmee-
ters word gebruikt, verfchilt veel van den winkelhaak der metzelaars 'en andere ambagtslieden. Het is een vol- maakte cirkel, in vier gelijke deelen verdeelt, door twee onbeweegbaare dwarsftukken, vertoonende in het mid- den de gedaante van een kruis ; zie Plaat IV. Dit werktuig' is gemeenlijk van ijzer , hoewel 'er ook wel van koper gem-takt worden. Aan de omtrek des werk- tuigs ziet m<sa vier zogenaamde regt opftaande vifieren, die twee en twee regt tegen malkanderen over, en met het middelpunt des werktuigs in een regte linie ftaan, zodanig, dat die linien zig in het middelpunt regthoekig doorfnijden. Ook gebruikt men ten zelven einde een roede, of
Landmeeters maat van tien voeten; een lijn; ftaande ftakens, daar men naar plant, en ftokken om het meet- fnoer vast te maaken ; het een ep het ander is zo nood- zaakelijk in het tuinieren, dat men 'er bijna een dage- lijks gebruik van maaken moet, om dat 'er nauwelijks één
|
|||||||
sis BLO,
|
|||||||||||
BLO.
|
|||||||||||
gende beoeffening overgaan, om den Hovenier niet af to
fchrikken, die de kunst der afteekeningen verlangen te leeren, door de zwarigheden die hem zouden kunnen voorkomen, het zij ten opzigte van het ontwerp, bij hem volilagen nodig geoordeelt, om de kunst der teke- ning te verftaan, hetzij ten opzigte der moeite, die hij hein zelve voordek, om alle de hier bij gevoegde figuu- ren te begrijpen en in 't werk te ftellen. Ten opzigte der eerfte zwarigheid kan men zeggen
met betrekking tot alle Hovenieren en Landlieden in 't gemeen, dat het niet nodig is, dat zij de tekenkunst ver- ftaan , maar dat het genoeg is, dat zij een ruw ontwerp weten te maaken ; en dat zij als men hen eene tekening op het papier geeft, daarna het Bloemperk op den grond kunnen fatzoeneeren. Dit gefchied door eene kleine dubbelde ftreep, verdeelt bij roeden, en genaamt de Meetlijn, (fcala), zijnde doorgaans beneden op het pa- pier vertoont. Aangezien nu alle de bijzondere dcelen van een ontwerp naar deze meetlijn zijn gemaakt, en de- zelve een onfeilbaare itokrcegel is, om het Bloemperk daar na te maaken, zo heeft zig de hovenier maar te fehikken naar de meet-lijn , en te zien in hoe veele ro-den dezelve verdeelt word. Tot dien einde moet hij een pas/er hebben, waarmede hij alle de deelen van zijn beftek of plattegrond afmeet; en een liniaal, 0111 de ftreepen langer te maaken , en de middelpunten, die hij op het papier moet vinden ; en dezelve afmee- tende naar de verdeeling zijner fcala of meetlijn, zal hij ontdekken hoe veel roeden ze in de lengte en in de breedte hebben. Ook moet hij een klein werktuig hebben, Rapporteur genaamt, en in Plaat IV. ver- toont ; dienende voorts om zig van de openingen of groote der hoeken te verzeekeren. Aangaande de tweede zwaarigheid, beftaande in de
groote moeite, die zig een Hovenier voorftelt, in het begrijpen der onderltaande beoeffeningen ; men kan ver- zekeren , clat, in geval hij dezelve zonder vooroordeel gelieft te leezen, hij mag zo weinig verftand hebben, als hij wil, hij zal moeten bekennen, dat ze gcenzins bo- ven zijn begrip gaan. Men heeft getragt, deeze beoef- feningen tot een klein getal te bepaalen, en ze in een gemakkelijke en natuurlijke orde te fehikken, behalven dat men alle omwegen en duiftere bewoordingen heeft vermijd, en alle vreemde kunstwoorden uit de Land- meetkunde gehaalt, overgefiagen ; met een woord, men. heeft getragt, op zijn Tuinnians te fpreeken, om zig dies te klaarder te doen verftaan. Men fchrijft derhaL ven niet voor ervare Landmeters, nog voor Geleerden , en die in dit ftuk geoeffent zijn ; maar alleenlijk voor Landlieden, en Liefhebbers van Bloemkweekerij. Na dit kort Voorbericht kan men tot de volgende Be-
oeffeningen overgaan, die men onderftelt op het papier getekent te zijn, onder den naam van een fchets of plat- te grond, en de ruimte daar naast te zijn de grond, waar op ze naar een evenredige proportie zijn gebragt, dat is te zeggen , uit het klein in 't groot, zijnde voorts begre- pen in de 5de, 6de en 7de plaaten. Men kan uit deeze overeenkomfte van het papier met
den grond oordeelen, van de betrekking, die ze onder elkander hebben ; en men kan met waarheid zeggen, dat ' deeze Beoeffeningen behelzen al het geen een Hovenier van de Landmeetkdnde moet verftaan, om allerlei zoor- ten van Figuuren op den grond af te tekenen, zij moo- gen zo moeijelijk zijn, als ze willen, behalven dat hij om loofwerken, en diergelijke op den grond te brengen, |
|||||||||||
één dag in 't jaar is, op welke een Tuinman niet het
een of hel ander gebruiken moet. De roede is een regte ftok, lang tien voeten, waarop
de verdeeling met kleine nageltjes of' ftreepen geteekent ftaat ; een voet word verdeelt in twaalf duim, de duim hi twaalf linien, de linie in twaalf Hippen. Men ge- bruikt de roede, om de lengte en wijdte der paden, laanen, en andere dingen af te meeteu. Men gebruikt ook ketenen, van drie of vier roeden
lang, met Jlokken, aan welke ze vast gemaakt en ge- fpannen worden ; deeze ketenen zijn tot een groote iliaat veel beter, dan de roeden. Men neemt doorgaans de lengte der lijn van tien tot
vijftien roeden. Om te beletten, dat zig de lijn langer uitrekt, moet men ze dubbeld neemen, en 'er van 4 tot 5 voeten een knoop in leggen. Ook maakt men fleuven aan de eindens, om ze aan flaakenoi'pennen vast te kunnen maa- ken ; gelijk als wanneer men een cirkel, een halve maan, enz. wil leekenen. Aangezien een lijn zekere ongemakken onderhevig is,
namentlijk met zig uit te rekken of in te krimpen, naar maate dat ze min of meer getrokken word; zig uit te rekken als ze droog is, maar in te krimpen als ze nat ge- maakt is, zo kan men ketentjes van dunne ijzer-draaden gebruiken, of koorden gemaakt van linde basten, of van gedraaide esfe-takjes. Deze rekken of krimpen niet. Als men het oog al te digt bij de ingedoken pen of
ftaak houd, kan men de misftand der anderen niet wel waarneemen, aangezien zig de gezigt-ftraalen geduurig verfpreiden. Men moet zig derhalven drie of vier voet daar van daan ftellen, en een weinig neerbukkende het een oog toefluiten en met het ander mikken; als wanneer alle ftaaken dus lijnregt moeten ftaan, dat ze op 'tgezigt niet können onderfcheiden worden, maar dat het febijnt een eenïge ftaak te zijn, al Honden 'er dertig in een rije. Het is niet nodig dat alle ßaaken even hoog uit de aar-
de (laan ; dan alleen in het water-pasfen. Het komt 'er derhalven niet op aan, of de eene ftaak een halve voet hooger ftaat als de andere. Het is genoeg dat de eene lijnregt over de andere geplaatst is. In een lange afpas- ftng moeten kleine ftokjes in de aarde geftooken wor- den op een zekere tusfehenruimte langs het fpoor; eens- deels om het geheele fpoor niet uit te wisfehen, ander- deels om het zelve van verre te onderfcheiden. • Als men een afteekening op de grond maakt, moet men het fteek-ijzer een weinig in de grond fteekeu, om de tekening eenigzincs breeder en dieper te inaaken. Dit herhaalt men eens en andermaal , om de tekening nog duidelijker te maaken, en te verhoeden dat ze door de regen en wind niet vernielt worden. Men moet de ftaaken niet uit de aarde rukken, voor
en al eerde afteekening duidelijk gemaakt is. Ook laat men 'et altijd ten. minilen twee op ieder rije ftaan, zo om boomen te planten als om andere maaten te heemen, in geval zulks in 't vervolg vereischt word; of men maakt met de fchop kleine greppeltjes, naar de linie of arte- Jsening. In het aftekenen moet men de v.oorzigtigheid gebrui-
ken , dat men altijd een lijn van drie of vier roeden lang ]iij zig heeft, om .kleine maaten te neemen en kleine perken te maaken. Ook moet men een groote winkel- haak hebben van hout, om de kleine regte' hoeken en jkromteris te maaken, die in het ontwerp voorkomen. JVij moeten hier aanmerken, vooral eer wij tot de vol- |
|||||||||||
BLO.
|
|||||||||
RLÖ. &I?
|
|||||||||
jjjg wat in de handtekening van zodanige dingen op het
papier moet geoeffent hebben. Vergelijking van het papier met den grond, aan~
gaande de wijze van tekening , gebragt
tot Twintig Beoeffeningen.
EERSTE BEOEFFENING.
Een regte Linie op de grond te trekken,
met een Lijn. Laat a b. (Plaat V. Fig. i .) de regte Linie zijn, die men onderftelt twaalf roeden langte weezen ; deeze leng- te moet men naukeurig afmeeten op den grond A en B van dezelfde Plaat, Oeffen. i. alwaar men twee ftaa- ken moet planten, en vervolgens een lijn van de een tot de andere trekkende-, moet men met een fteek-ijzer of puntige ftok deeze linie op de grond aftekenen, volgen- de de lijn, zonder dezelve te rekken, of eenigzins te verzetten. Aanmerking.
Deeze Beoeffening kan niet gefchieden, dan op een ruimte van ontrent twaalf of vijftien roeden, om dat het bezwaarlijk valt, een lange linie naar een lijn te trekken. Intusfchen i.s het ook dienftig, dat men de lijn met haak- jes van boomtakken gefneeden, hier en daar vast haake, op dat dezelve bij het aftekenen niet uit de linie wijke. TWEEDE BEOEFFENING.
Een regte Linie op de grond af te tekenen , met
houte Pennen.
Veronderftelt zijnde , dat de linie , die getrokken moet worden op het beftek, de lengte van hondert roe- den heeft, gelijk de linie van c d. (Plaat V. Fig. 3.) Zo moet men op de grond aan het eene einde deezer linie een houte ftok fteeken; bij voorbeeld, aan A. (Plaat V. Oeffen. 2.) en een ander aan het einde van B. zijn- de hondert roeden de eene van de andere afgelegen ; een derde word geftooken omtrent het midden, gelijk C. Daar na verdeelt men de groote lengte van A. tot B. in genoegzaame deeltjes, invoegen elk niet meer dan zes of agt roeden lang is. Voorts word 'er een lijn van de eene pen tot de andere getrokken , en de linie in ver- fcheidene reizen getekent; dit gedaan zijnde, kunnen de houte pennen weg genomen worden , die gedient heb- ben, om de lijn te fpannen; en in derzelver plaats klein- dere ftokken gezet, zijnde maar weinige voeten van elkander, om de tekening dies te beter weder te vin- den. ,;? DERDE B E O E F F E N I N G.
Om een regte Linie op de grond te verlengen.
Men onderftelt in deeze Beoeffening, dat de linie, die verlengt meet worden, van een muur of gebouw word getrokken, gelijk a b. (Plaat V. Fig. 3.) wanneer men zigmoet ftellen aan het tegengcfteldè uitterfte einde der linie, die verlengt moet worden, gelijk aan A. (Plaat V. Oeff. 3.) en fteeken aan de overzijde van den hoek B. een ftaak , geüjk aan den hoek C, in diervoegen, dat de- ze ftaak niet afwijke van de linie A. B. na D nog na E. en men tekent de linie B C. naar de lengte deezer linie; Dus kan dit ook gefchieden, indien A. B. een linie, en |
|||||||||
A. en B. twee ftokken waren, in die linie Ioodrcgt ge-
ftooken. VIERDE BEOEFFENING.
Tekenen met een Lijn, een regte linie tegthoekig
op een ander getrokke linie. Laat de regte linie op de grond getrokken zijn C. D. (PI. V. Oeff. 4.) en de houtepen E. op 't punt der hoek ge- ftooken worden, van waar de maat naar de eene en an- dere zijde omtrent vier of vijf roeden moet ver gebragt worden; fteekt daar twee houte pennen, gelijk F. enG. maakt daar na met een lijn van geproportioneerde lengte in F. vast zijnde, omtrent H. een boog a fc op de grond, en dan ook met dezelfde lengte der lijn in G, vast ge- maakt , een boog c d, daar zig die twee boogen fnijden, fteekt een ftaak in H. dan trekt een andere lijn van E. tot H. en tekent de linie H. E. die is regthoekig met de linie G D. gelijk a b. in het beftek, Fig. 4. Aanmerking.
Om deeze en de volgende 6de Beoeffening in 't werk te ftellen, moet men een lijn van vijftien tot twintig roe- den lang neemen, een fleuf aan beide einden maaken, en ze vervolgens dubbeld vouden, en beide cindens ge- lijk trekkende een derde knoop in 't midden maaken ; als men dan de fleuven aan de pennen F. en G. hegt, en de lijn bij de knoop uittrekt, zo zal de knoop het ftip H. aanwijzen. VIJFDE BEOEFFENING.
Met een infiniment een loodregte linie te tekenen,
op een getekende regte linie. Laat de regte linie A B. (Plaat V. Oeff. 5.) op der grond getekent worden , en dë houte pen C. op 't punt gefteeken, vanwaar de loodregte linie moet beginnen, gelijk op het beftek door a b. (Plaat V. Fig. 5.) gete- kent is. Zet den halven Cirkel of't Aftrolabium op zijn voet waterpas boven de houte pen C. ; rigt vervolgens de vifieren van zijn grondftuk naar de houte ftok A , of na B; en zet de wijzer-naald, genaamt Alhidade, op 90 graaden ; fielt dan een ftok naar de vifieren der wijzer- naald in D, volgens een afïland overeenkoomende met de lengte, die deeze loodregte linie moet hebben ; ver- volgens moet gij deeze linie van de houte pen D. trek- ken tot C. Deeze linie zal loodregt zijn ten opzigte der getrokkene linie A B. ZESDE BEOEFFENING.
Een loodregte Linie op het uitterfte van een geteken-
de regte linie met een lijn te trekken. Als men op het papier heeft de linie a b. ( Plaat V.
Fig. 6.) loodregt met de linie bc. die op degrondmoet afgetekent worden; om daar toe te koomen, meet van het uitterfte der linie AB. bij voorbeeld zes roeden , en fteekt daar een houte pen gelijk C. Neemt een dubbel- de lijn van omtrent zes of zeven roeden ; fteekt de twee fleuven der uitterfte eindens in de houte pennen A. en C. trekt de knoop van het midden naar E. en fteekt daar een houte pen ; trekt vervolgens de fleuf van de houte. pen A. te rug, en fteekt ze in een andere houte pen G. zodanig, dat deeze houte pen G. in een regte linie met E. en C. zij, trekt dan een andere lijn van de pen Ai E e toe |
|||||||||
BLO.
zig van den winkelhaak te rug keerende met den halv©
cirkel tot ieder dcf ftippunten, naar het midden van de groote loodlinie afgemeten. NEGENDE BEOEFFENING.
Met een lijn te tekenen, een hoek gelijk aan een
hoek op het papier getekent. Meet op't beftek uit de hoek een lengte na uw welgeval- len, gelijk hier van agt roeden; maakt met de punt van de.pasfer van de hoek a. (Plaat VI. Fig. 9.) een boog gelijk b c. waar door de beide zijden van deezen hoek zamengevoegt worden; en meet den afftand der twee ftippunten b en c. bij voorbeeld van vier roeden , zijn- de het geene men noemt de lijn van den boog b en c. Meet vervolgens in een linie op de grond afgetckent, agt roeden, gelijk van A (Plaat VI. Oeff. 9.) tot B. en neemende een lijn van vier roeden, waar van de fleuf in de pen A. is gefteeken, en een van agt roeden, waar van de fleuf door de pen B. gefteeken is, en voegt te zaa- men in het ftippunt C. alwaar een houte pen moet ge- fteeken worden. Daar na tekent men de linie C. B. maa- kende met de getekende linie A B. den hoek ABC., ge- lijk met die van het beftek. TIENDE BEOEFFENING.
Te tekenen met een infiniment, een hoek gelijk aan
een hoek getekent op het befiek. Meet den hoek getekent op het beftek met een Trans-
porteur , plaatzende zijn middelpunt op het ftippunt a. (Plaat VI. Fig. 10.) en zijn onderfte ter lengte langs de linie a b. Telt vervolgens, hoe veele graaden 'er van c tot d. gevonden worden ; als bij voorbeeld 30 graa- den , en onthoud dat getal, om het naukeurig op den grond te brengen, onderftellende de getekende linie A B. (Plaat VI. Oeff. 10.) en het ftippunt B. van waar de hoek gelijk met die van het beftek moet getrokken worden. Stelt het middelpunt van het Astrolabium lood- regt op het ftippunt B., rigt de vaste videren naar de pen A. en ftelt de wijzer-naald op 30graaden in C., die gij met den rapporteur op het beftek van 't papier hebt gevonden ; fteekt dan een houte pen volgens de wijzer- naald naar D. en tekent de linie B. D., zo is de hoek A B D. gelijk met die van 't beftek. . ELFDE BEOEFFENING.
Te tekenen met de lijn, een Driehoek gelijkvormig
met een driehoek, getekent op het befiek. Onderftelt den Driehoek a,b c, (Plaat VI. Fig. 11.) meet de zijden van ieder hoek, en cijffert ze op het be- ftek , tekent vervolgens het gevonden voetftuk A B, (Plaat VI. Oeff. 11.) bij voorbeeld van 10 roeden; neemt volgens de maat der twee andere zijden een lijn van 12 roeden lang, fteekt 'er de fleuf van op de houte pen A. en een ander van 9 roeden , en fteekt 'er de fleuf van op de pen B. en voegende haare uitterfte eindens zaamen , gelijk in C. zet daar een pen , en trekt vervol- gens de twee Iinien A C. en B C. en de Driehoek A C B. zal gelijkvormig zijn met die van het beftek. Eerfte Aanmerking.
In geval de Driehoek drie gelijke zijden heeft, dat men ce^uilateraal noemt, moçt men maar twee lijnennêe- men.
|
||||||
2i8 BLO.
tot G. en de linie G A. zal loodregt zijn met de linie
A B. aanmerking.
Men kan dit ook verrigten door middel van het Aftro- hbiuin, Hellende het loodregt boven de houte pen van eene der uitterfte eindens, en de videren van het onder- fte daar van, naar het andere uitterfte rigtende, en voorts dewijzer-naaldftellende op 90 graaden ; en gaat dan ver- ders te werk, gelijk in de Vijfde Beoeffening geleert is. , ZEVENDE BEOEFFENING.
i Met een lijn te tekenen, een linie parallel of evenwij-
dig met een regte getrokke linie.
Geftelt, de twee parallele Iinien op het beftek zijn a b. en c d. (Plaat VI. Fig. 7.) afftaande de eene van de andere twaalf roeden ; en geftelt, de regte linie a b, op de grond is C. D. verheft aan ieder deezer twee uitterften C en D. een loodlinie, volgens de naastvoorgaande e- oeffening; geeft aap ieder de lengte van twaalf roeden, gelijk hiervan C tot E. en van D tot F. en trekt van het punt E. tot F. de linie E. F. en zij zal met de linie C. D. parallel zijn. Anders.
In de grondlinie C D twee pennen willekeurig, dog wat wijd van malkander geftooken hebbende, in G en H, zo hangt de fleuf der lijn in een der pennen, als in G, en maakt met de lijn van 12 roeden bij I. een boog; vervolgens maakt ook op dezelfde wijze uit H. met de- zelfde juiste lengte der lijn , een boog bij K ; fpant een lijn van E. tot F zodanig , dat ze net aan de bogen langs ftrijkt, en trekt de linie E F, die zal parallel of evenwij- dig met de linie C D zijn." Deeze manier is korter en gemakkelijker als de voorgaande, en dient wel inzonder- heid, als de parallel-linien niet al te ver van malkander moeten zijn. AGTSTE BEOEFFENING.
Te tekenen met een halve Cirkel, een linie parallel
met een getrokke regte linie. Geftelt, dat de twee parallele Iinien op het beftek a b, en c d. ( Plaat VI. Fig. 8. ) zijn ; dat de ee- ne van de andere 50 roeden afftaat, en dat de linie A B op de grond getrokken is, waar na een parallele moet worden getrokken op dezelve tusfchenwijdte van 30 roe- den : Van het ftippunt C naar welgevallen genomen op de linie A B. verheft met het inftrument een groote lood- linie, naar de vijfde Beoeffening; brengt vervolgens het inftrument op het ftippunt D. dertig roeden van het ftip- punt C afftaande ; rigt de vaste vifiercn van 't onderfte naar de houte pen C, en teiwijl de wijzer-naald op 00 graa- den ftaat, fteekt daar door een pen in E. en een in F. en ontwerpt de linie E F. volgens de eerfte of tweede Beoeffening, naar de lengte, die deeze linie op het be- ftek heeft. Aanmerking.
. Wanneer men verfcheide Iinien moet aftekenen, die pa- rallel zijn aan een en dezelve linie, dan heeft mende tus- fchenwijdte van de eene tot de andere maar af te pasfen, het zij volgens de zevende Beoeffening, de loodlinien aan de uitterfte eindens opheffende , of volgens deeze |
||||||
-e
BLO. ar9
boog, gelijk d f, meet de lengte van a b, die onderflelt
word te zijn van 25 roeden, a c van negen, b d van elf, en de lijnen der boogen of tusfchenruimten van ce van tien, en ƒ d van veertien roeden ; tekent op den grond de linie A B. (Plaat VII. Oejf. 13.) van 25 roeden lang, voegt van A tot E. negen, en van B tot F. elf roeden ; zet twee pennen op de ftippunten \'an E en F. Daar na neemt een lijn van negen roeden, vast gemaakt aan de pen A. en een van tien roeden aan de pen E,* flaat ze kruisfeling door haare eindens op het ftippunt C. alwaar een pen moet geftooken worden. Het zelve moet men aan de andere zijde doen, gelijk aan de pen B. waar aan men moet vast maaken een Ijjn van elf roe- den , en een van veertien aan de pen F. Die men ins- gelijks kruisfeling -noet doen gaan door haare eindens op het ftippunt D. en de linien A C, CD, en D B. teke- nende, zullende dezelve met het voetftuk A B. het voor- geftelde vierkant maaken. VEERTIENDE BEOEFFENING.
Te tekenen met een inflrument een irreguliere
Figuur van vier zijden. Wij onderftellen, dat de vierzijdige Figuur a b c t (PI. VU. Fig. 14.) verre groter is, als de voorgaande .zijn- de haar voetftuk lang 100 roeden, de zijde a c 10 roe- den , en de zijde b d 30 roeden ; meet met den rappor- teur de twee openingen van den hoek, die het voetftuk a b heeft. Onderftelt hier den hoek a van 60 graaden , en den hoek b van 100 graaden ; cijffert naukeurig alle hoeken op het beftek, en tekent op den grond de linie AB. (Plaat VII. Oeff. 14.) van 100 roeden lang, volgens de tweede Beoeffening; zet vervolgens den hal- ven Cirkel op de pen A. maakt daar een hoek van 60 graaden, dat is te zeggen, gelijk met den hoek b a c op het papier, volgens de tiende Beoeffening: geeft aan zij- ne zijde A C 20 roeden naar het beftek ; ftelt daar de pen C. Maakt insgelijks aan de pen B een hoek van 100 graaden; geeft aan de zijde B D. dertig roeden ; ftelt een pen op D. en trekt van daar tot de pen C. de linie D C. en zij zal met de linien C A. D B. en het voetftuk A B. een vierzijdige irreguliere Figuur gelijkvormig met die van het beftek maaken. Aanmerking.
Alle Figuuren van veele zijden , hoedanig ze zijn moo-
gen, regulier of irregulier, worden Polijgona of Veel- hoeken genaamt. Zij ontfangen haaren naam van het getal haarer zijden, van een Vierhoek tot de Figuur van 12 zijden, na welke de Veelhoeken geen bijzondere» naam meer hebben. Een Figuur van 5 zijden word genaamt Pentagortum.
6 - - - Hexagcnum.
7 Heptagonum.
8 - ... Oïïogot'.um.
o Enneagonum. 10 - - - Decagonum.
11 - - - Hepdccagonum.
12 - - - Dodecagonum.
VIJFTIENDE BEOEFFENING.
Om allerLi veelhoekige Figuuren inet een lijn
■ te trekken. Stelt een regulier Polijgonum van vijf zijden, genaamt E e 2 Pen* |
||||||
BLO.
men, waar van de lengte gelijk is met die van het voet-
Huk, op beide einden van 't welk twee pennen moéten Haan, in welke de fleufen moeten gefteeken worden ; en voorts de twee eindens deezer twee lijnen om boog zaa- men voegende, moet men een pen fteeken, alwaar ze truisfelings over malkander gelegt worden; vervolgens moeten de twee linien getrokken worden. Tweede Aanmerking.
In geval de Driehoek zo groot is, dat men hem met geen lijn kan aftekenen , moet men een der hoeken, ge- lijk bij voorbeeld a. met den transporteur meeten, voor- ondergcftelt zijnde van 50 graaden, en de zijde a b. van 100 roeden, en A C, van 120roeden. Na dat de linie A B. van 100 roeden op de grond getekent is, volgens de tweede Beoeffening, moet men den halven cirkel op't ftippunt A. ftcllen, deszelfs vaste vifieren rigtende op het punt B. en de wijzer-naald ftcllende op 50 graaden, meet 120 roeden van de houte pen A. en ftelt op den afftand de flaak C. en tekent van daar na die van B. de linie C B. en men zal met de linien AC. en A B. den voorgeftelden Driehoek vinden. TWAALFDE BEOEFFENING.
Te tekenen een lang vierkant, genaamt Paralel-
logrammum Re&augulum , of Regthoe- kige langwerpige Vierhoek. Na dat de lengte a b. en de breedte b c. van den lang- werpigen vierhoek {Plaat VI. Fig. 12.), op het papier getekent zijnde, is gemoeten , en aangetekent, gelijk als van 15 en van 8 roeden, moet de linie A B. (Plaat VI. Ceff. 12.) van 15 roeden getekent worden, en aan een van deszelfs einden, gelijk als aan A. een lood- regt nedergaande linie van 8 roeden lang, bij voorbeeld van A tot C, volgens de zesde Beoeffening getrokken. Vervolgens maakt een lijn van 15 roeden aan de pen C. vast, en eenc van 8 roeden aan de pen B. maakt ze "kniisfeling door de uitterfte eindens in D. en zet daar een pen, en tekent de linien B D. en CD. welke met A B. en A C. den langwerpigen Vierhoek A B C D. zi.llen maaken. Eerße aanmerking.
In geval het langwerpig vierkant veel grooter is, als dit; moet men met een inftrument aan de eindens der linie A B. twee loodregte linien maaken, volgens de Aanmerking der zesde Beoeffening, en ieder van deeze met de breedte van den langwerpigen vierhoek gelijk maaken. Tweede aanmerking.
Om een volmaakt vierkant te tekenen, gaat men te werk, zo als boven gemeld is, behalvcndatdetweelood- ïegtc linten even lang als het grondftuk voor het vier- kant moeten gemaakt worden. DERTIENDE BEOEFFENING.
Te tekenen een irreguliere of ongeregelde Figuur
van vier zijden.
Onderftelt de irreguliere Figuur-a bed. (Plaat VIL
Fig. 13-) van het ftippunt a, en de tusfehenruimte a c,
tekent met een pasfer een boog, gelijk c e. en van het
ftippunt b, en tusfehenruimte b d, maakt een andere
|
||||||
BLO.
|
|||||||||||||||||||
BLO.
|
|||||||||||||||||||
Z20
|
|||||||||||||||||||
fentagönum ; trekt van zijn uiterfte of bovenfte hoek a
{Plaat VII. fig. 15.) twee linien na de uiterfte eindens van zijn grondftuk b en c, welke zullen maaken den drie- hoek abc; meet maar eene van zijne twee linienab,en cijffert ze op 't Beftek, want de andere a c haar gelijk is. Tekent vervolgens op den grond den driehoek CDE, {Plaat VII. Oeff. 15.), gelijkformig met die van «ie op het papier, volgens de elfde Beoeffening. Neemt twee geliji.e lijnen met het voetftuk D E, maakt haar fleuven vast aan de pennen C en D , en laat ze kruisfe- lings over elkander gaan, en zij zullen u het ftippunt G geeven; brengt deze twee linien op de pennen C en E doet ze insgelijks kruisfelings gaan , en zij zullen u het ftippunt F geeven, alwaar gij een pen moet rteeken, zo wel als op G. Trekt de linien DG, G C, CF en FE, zij zullen u met het voetftuk DE, een regulieren vijf hoek {Pentagonwn) , gelijkvormig met dat op het be- ftek maaken. Aanmerking.
Om eenig ander Polijgonum of Veelhoek te teekenen ,
moet men het eerst tot een driehoek maaken, gelijk in de voorgaande figuur getoont is : en brengen vervolgens een ieder zijner Driehoeken de eene na de andere op den grond, op dezelve order als ze op 't papier ftaan. Dit moet ook van de irreguliere veelhoeken "{Polijgona) ver- liaan worden , zo wel als van de reguliere, zijnde het onderfcheid dat in de reguliere veelhoeken, de driehoe- ken gelijk zijn, en bij de irreguliere zijn ze ongelijk. ZESTIENDE BEOEFFENING.
Om te tekenen met een Infiniment, hoedanig een
Veelhoek men wil. Aanmerking.
Deze Beoeffening kan op twee verfcheidene wijzen
gefchieden ; want het kan gebeuren dat hetgrondftuk van
den veelhoek op de aarde geteekent zij, of datmen een
vast ftippunt heeft, alwaar zijn middelpunt moet geplaatst
, worden.
Eerfie werking.
Laat de linie B C, {Plaat Vil. Oeff. 16.), getrokken worden, en gelijk zijn met een der zijden van het Oclo- gonum of achtzijdige Veelhoek a, bij voorbeeld van 15 roeden 4 voet. Meet op het papier met den rapporteur een der hoeken gemaakt door de ontmoeting van twee der zijden van den achthoek, gelijk c b en b i, bet welk men den hoek van een veelhoek noemt; fle't de halve cirkel op den grond op het ftippunt B, alwaar men een hoek moet maaken , gelijk met die van den agthoek, zijnde van 135 graaden, volgens de lijst hier onder ftaan- de ; geeft aan dezelfs zijde B I vijftien roeden vier voet, zijnde de lengte van het voetftuk 6 f in 't beftek. Doet het zelve op 't ftippunt IH G F E D, alwaar men pennen moet fteeken, en trekt de zijden van den veelhoek van de eene pen tot den anderen, om regulier en gelijkvor- mig met a op het papier te worden. Tweede Werking.
Als men maar het middelpunt van den. achthoek op
den grond genomen heeft, gelijk bij voorbeeld de pen
A, moet men op het beftek de linien van het midden
punt a naar alle hoeken van den achthoek trekken; neemt
|
|||||||||||||||||||
de lengte van eene dezer linien, gBnaamtftraalenCra*?«),'
gelijk a i, de andere daar aan gelijk zijnde, en alle voor ondcrgeftelt van twintig roeden. Meet vervolgens op bet beftek met den rapporteur, den hoek gemaakt door de ontmoeting van twee dezer linien of ftraalen, op het middelpunt o, gelijk a b en a ç, zijnde van 45 graaden, volgens het tafreel, en genaamt de hoek aan het middel- punt. Stelt op den grond den halven cirkel, op het mid- delpunt of pen A en toekent vervolgens agt hoeken van 45 graaden, volgens de tiende Beoeffening. Meet op ieder linie dezer hoeken , van de pen A 20 roeden, en zet daar de pennen. Teekent vervolgens de linien van de eene pen tot de andere ; en zij zullen een reguliere agthoek, gelijk met die van het Beftek maa- ken. Tweede Aanmerking.
Aangezien het dikwils gebeurt, dat men met het maa-
ken van een agthoek verlegen is, wanneer namentlijk een der hoeken voor een wandeldreef {Allee) valt, in plaats van een zijner zijden ; dan moet men dit dus verheipen : Men fielt aanftonds die linie van het midden KL ge-
trokken op de grond, eu hot beperkte middelpunt A. van- waar in plaats van het infiniment van 45 graaden te ope- nen, zijnde de hoek van het middelpunt van den agt- hoek , men alleenlijk de helfte, namentlijk 22 en een half graaden opent, en bepaalt door een pen de linie of ftraal A B met een lengte overeen komende met de groot- heid, welke men aan den veelhoek wil geeven. Ver- volgens neemt men van de andere zijde den afftand der pen B tot de linie van het midden K L, zig van den winkelhaak afwendende, waar door de pen en de gant- fche voorvlakte van den agthoek zal bepaalt worden; moetende door een der twee voorgaande werkingenwos- den volbragt. Derde Aanmerking.
Men kan deze zestiende Beoeffening gemeen maaken» met alle reguliere veelhoeken , zelfs ten opzigte vaa driehoeken en vierhoeken , tot de figuur van twaalf hoe- ken {Dodecagonmn) , en zig voegen naar het onderftaaud beftek, waar in men ziet de hoeken van een veelhoek en van het middelpunt; en het is genoeg te meeten of een der zijden van den veelhoek, of de linie getrokken van het middelpunt tot een zijner hoeken, dat is de radius of ftraal. |
|||||||||||||||||||
Getal der Graa-
den van den Veelhoek. - - - - 60
- - - - 90
- - - 108
- - - 120
- - - 1287
- - - 135
- - - 140
- - - 144
- - - I47Ï
... 150 |
Getal der Graai-
den van den hoek aan 'f Middelp. - - - 120
- - - - 90
- - - - 7»
- - - - 60
- - - - Si?
.... 45
.... 40
.-----36 - - - - 32f
- - - - 30
|
||||||||||||||||||
Naamen
der
Veelhoeken.
Triangel. • -
Qtiadrangel. - Pentagonwn. - Hexagonum. - Heptagonum. - OUogonum. - Enneagonum. - Decagonnm.- - H< ndecagonum. Dodecagonmn. |
|||||||||||||||||||
Derde Werking.
Ten opzigte der irreguliere veelhoeken, kan men zig be-
|
|||||||||||||||||||
r__^_—-----;-; ■ ■ .-. - i^ w-wro
|
|||||||
BLO.
bedienen van de middelen in deze Beoeffening voorge-
ftelt, het zijniet ze te verdcelen in driehoeken vaneen ftip of middelpunt, gefielt naar welbehaagen in het midden van dezelve ; van waar men met de rapporteur meet alle hoeken, en alle linten of draaien getrokken naar de hoeken van den Veelhoek ; waar aan men op den grond geeft alle dezelve openingen en lengtens, die men op 't beftek vind ; of wel, meetende ieder hoek van den Veelhoek met de rapporteur, en vervolgens dezijden gelijk boven gezegt is, dog de werking uit 't midden is nauwkeurig- r. ZEVENTIENDE BEOEFFENING.
Een Cirkel op de grond af te teekenen.
Voorondergeftelt zijnde, dat de pen A, (Plaat VII. Oeff. 17.) het middelpunt van den cirkel is die men trek- ken wil, meet men op het Bellek den radius of ilraal, dat is den affland van bet middelpunt A tot den omiae- trek meetcn, bij voorbeeld van a tot b , {Plaat VU, fig- 17) » onderftelt van vier roeden , zijnde de halve diameter offlraal ; fteekt de fleuf van een lijn , zes roe- den lang, op de pen A en fteekt de punt van een fteek- ij'zer of puntig hout, in een fleuf, die gemaakt moet zijn aan het ander einde B. Op deze wijze kan men den cir- kel volkomen afteekcnen , zorge draagende dat Je lijn al- tijd gelijk getrokken zij, zonder dat deze've ergens ge- flremt worde, en houdende altijd het fteek-ijzer zonder deszelfs punt te verzetten. Boven dien laat de pen A van het middelpunt door iemand loodregt hou Jen; want anderzints zou de cirkel grooter worden als die van het beftek. AinmerMng.
Het valt ligt te begrijpen, dat deze Beoeffening kan in 't werk geftelt worden , om een halve of vierendeel van een cirkel te teekenen , en in 't algemeen welk gedeelte van een cirkel men wil. ACHTIENDE BEOEFFENING.
Om een eijrond te teeltenen, waar van de groote
diameter alleenlijk op 't Beflek is bepaalt. Stelt het eijrond a op het papier, waar van de groote diameter alleenlijk is bepaalt tot 12 roeden ; tekent op de grond de linie A B van 12 roeden lang, en verdeelt ze in drie geliike deelen, en fteekt aldaar de pennen, in de punten C en D, (Plaat VII. Oeff. 18.) Neemt een lijn, ter lengte van D B of van CA, en tekent daar- mede twee cirkels, waar van ie middel-punten zijn de x pennen C en D, welkexirkels kruisfelings zullen loopen
in Je ftippunten E en F, alwaar men twee pennen moet . fteeken, en de ftippunten C D E F zullen de vier mid-
del-ftippen van 't eijrond zijn. Maakt een lijn vast aan de pen F die de pen D voorbij gaat, en trekt ze uit tot dat ze den omtrek van een der twee cirkels doorfnijd in een ftip, alwaar men een pen moet zetten gelijk in G. Doet het zelve aan de andere zijde, om de pen H te zetten op den omtrek, en van het middelpunt F zonderde lijn te veranderen, trekt de boog G tot H. Verandert de lijn en brengt ze op de pen E alwaar men het zelve, moet in 't werk ftellen, om de pennen L en I te plaatzen, en den boog I L te teekencn, en voegende, deze twee boo- gentbij de twee kriiigdeelen der uiterfte eindens A B moet men het overige dezer cirkels uitwisicben,geteekent |
|||||||
BLO. 221
door de ftippunten C en D , welke in het midden van 't
eijrond gevonden worden , dan zal alleen het eijrond overblijven voor het gezigL NEGENTIENDE BEOEFFENING.
Om een eijrond te tekenen, waar van de twee diameters
op het papier gemerkt zijn.
Laat (Plaat VII. fig. 19). a t c d het eijrond zijn, wiens groote diameter is van twintig roeden, en de klei- ne twaalf, op het papier uitgecijffert. Tekent op de grond de linie A B van 20 roeden in de lengte, die men door pennen moet bepaalen. Verdeelt ze in twee gelijke dee- len, gelijk in het ftippunt E. fielt daar een loodreg- te linie op , namelijk C D van 12 roeden lang, volgens de vierde, Beoeffening, nemende zes roeden aan ieder zijde, van het ftippunt E. Neemt vervolgens eene der twee helften E C van deze loodregte linie met een lijn, die meii moet trekken naar de groote diameter A B , en beginnende aan eene dezer uiterfte eindens, als van het funpiint B naar F. Verdeelt de ruimte, die overig is van F tot in 't midden van E in drie deelen, en zet een deel voorbij 't punt F fot in G. Neemt de ruim- te , die 'er is van het punt G tot het midden in E, en brengt dat op de andere zijde ,* als van het punt E tot het punt H. plaatst dan pennen in G en H regt in de linie A B. Tekent de twee gelijkhoekige drie- hoeken H I G en H L G, volgens de eerfte aanmer- king der elfde Beoeffening ; verlengt vervolgens do zijden dezer driehoeken door de onbepaalde linien die) men moet maaken gelijk IHN en I GM, enz. De vier ftippunten G H I L zullen de middelpunten zijn, van waar men het eijrond op de navolgende wijze trekt: Steekt de fleuf van de lijn op de pen G, ftrekt ze uit tot het uiterfte van AB, en tekent een gedeelte van den ciïkel tot de onbepaalde linien M en P die de teekening zullen fluiten. Brengt vervolgens deze lijn van dezelve lengte op de tegengeftelde zijde, en fteekt de fleuf door de pen H en tekent van daar een ander ftuk van een cirkel, tot dat men de onbepaalde linien N • en O ontmoet, en aldaar de tekening gefluit word. Zet kleine pennen op de afteekening der linien , gelijk op de vier punten M P N O. Neemt daar na een langer lijn, fteekt 'er de fleuf van op de pen I, vereffent de lengte tot de punt D, en trekt de boog N D M, tot dat gij vind het fpoor en de pennen van de deelen des cirkels, at- waar het ftcekijzer dezelve net moet ontmoeten. Vol- brengt den ommetrek van het eijrond te teekenen, bren- gende de fleuf der lijn van de andere zijde, enfteeken- de hem op de pen L, teekent van daar ook de boog O C P, Deze twee boogen, welke zig vereenigen aan de twee deelen van de cirkel, maaken het eijrond volmaakt. Daar na wischt men de linien uit, die maar tot grondflag gedient hebben , zo dat 'er niet dan de tekening van het eijrond over blijft, overeenkomende met dat op het be- ftek, dat veronderftelt werd getrokken te zijn door de- zelve Beoeffening , die men doorgaans op het papier gebruikt. Aanmerking.
Als men twee ovaalen óf eïjronden wil teefcenen-, namentlijk het een in het ander, bij voorbeeld eert ommeloop rondom een ovaale kom , en men het eerfte eijrond van de kom getekent heeft, volgens de voor- gaande Beoeffening, heeft men maar de, linien der ver- Ë e 3 dea |
|||||||
BLO.
|
||||||||||||
BLO.
|
||||||||||||
222
|
||||||||||||
deelingen te verlengen , narr de wijdte die men aan
den ommeloop wil geeven, en van dezelve middelpun- ten het tweede ovaal te teekenen , waar van men zig gemeenlijk op het papier bedient. TWINTIGSTE BEOEFFENING.
Om op de grond een eijrond te tekenen, gemeenlijk
Ovaal der Hovenieren genaamt. Als men een Ovaal naar welbehagen wil trekken, zon-
der een bellek te hebben, of zo men een op 't papier heeft, waar van de diameters niet zijn bepaalt door cijffers, moet men op de grond tekenen de linie A B , (PlaatVll. Oeff. 20.) welke moet bepaalt worden door pennen, en van daar neemt men de lengte naar welgevallen, omtrent een derdedeel gelijk van A tot C. en men fteekt twee vas- te pennen bij de twee punten C en D. zijnde de twee mid- delpunten van het Ovaal. Neemt voorts een lijn zonder fleuven, trekt ze rondom de pen D, en rekt ze dubbcld tot 't uitterfte van A, alwaar men de twee einden der fleuven moet zaamenvoegen, waardoor men 'tfteek-ijzer moet laaten gaan. Gaat met het fteek-ijzer voort van A tot E. van E tot F. van F tot G. enz., met de lijn altijd even gelijk gefpannen te houden, zo dat dezelve onbelem- "mert rondsom de pennen C en D loopt ; laat de lijn en fteek- ijzer verder voortgaan, tot dat men wederkomt tot de pen A, van waar men had begonnen; en door de verfcheide driehoeken, welke de lijn zal maaken, met zig of uit te rekken , of in te krimpen , zal ze het Ovaal tekenen zonder verandering, volgens de gewoone wijze der Ho- venieren, waar van daan dit Ovaal den naam ontfangen heeft. aanmerking.
Als men een Hoveniers Ovaal wil doen gaan door vier punten op den grond gemaakt, moet men maar fragten de twee middelpunten te vinden. Men onderftelt, dat dee- ze vier punten zijn de uitterfte eindens der twee diameters A B, F H. ( Plaat VII. Oeff. 20 ). Men moet met de lijn de lengte van B K of A K. neemen, zijnde de helft van den grooten diameter, en dezelve brengen naar't ein- de F of H van de kleine diameter, en van daar gelijk mid- delpunten met het fteek-ijzer tekenen de boogen van den Cirkel, doorfnijdende de linie A B in de punten D en C, zijnde de twee middelpunten, van waar men het Ovaal trekt, volgens de voorgaande Beoeffening. Wij voegen hier geene betooging van alle gemelde Be-
oeffeningen bij ; menfehen, eenigzins in de Landmeetkun- deervaaren, zijn'er genoeg van overtuigt; Liefhebbers en Hoveniers", die 'er gebruik van willen maaken, kön- nen 'er ten vollen van verzekert zijn, om dat ze op vas- te grondbeginzelen fteunen. BLOEM-STEEL; in 't latijn Pediculus of Peduncu-
lus, is dat deel der plant, waar door de bloem aan de plant of tak gehegt is ; hoewel de bloemen van alle plan- ten juist geen fteelen hebben, maar veeltijds aan de plant of tak zonder fteel vast zitten, of op andere wijze voort- koomen. v . • BLOEM-STENG, of Bloei-fler.g ; in 't latijn Caulis
fiorifera; hier door verftaat men in de Kruidkunde de Steng der Planten, 't zij grooter of kleiner, die uit de wortel regt opwaarts fchiet, en min of meer bladen en bloemen voortbrengt; dog men onderfcheid dezelve in twéé zoorten, als in tnkelde Steng (Caulis ßmplex) , die tot boven toe in eens, zondertakken voortgaat; en |
te zaamengeflelde Steng (Caulis compofitus), wanne -r de-
zelve in verfcheide takkingen, min of meer verdeelt word ; nog heeft men ook aan te merken, dat veele planten meer als eene fteng uit de wortel regt opwaarts fchieten. BLOEM van CONSTANTINOPEL, zie LlTCH-
NIS. BLOEM van DAMAST, zie DAMAST-BLOEM.
BLOEM-ZUIGERTJE; ook Kohibrietje ; in 't latijn
Trochijlus ; is een Vogelen-geftagt, waarvan zeventien bijzondere zooiten zijn ; deszelfs kenmerken behelzen een elsagtige draadswijze bek, die langer is dan de kop; zijnde in zommigen regt, in anderen opwaarts, en ook wel nederwaarts gekromt; de onderkaak word door de bovenfte als van een fcheede omvat, de tong die intweën is gedeelt enbuisagtig, is draadswijze ; noemende Buisson die inet veel reden, twee halve aan malkanderen gevoegde cijlindrifche buisjes, te zaamen een zoort van pompje vor- mende , die zij op de wijze der Spechten voor uit den bek fteeken, om met dezelve de honing uit de bloemen te zui- gen; de pootjes zijn bij uitnemenbeid kort. Geene van dit Vogelen-gcflagt worden 'er levendig in Europa gevon- den, zommige woonen in Oost-Indien, dog verre de mee- ften in de Americaanfch? gewesten. Wij zullen nu tot de befchrijving van ieder bijzondere zoort van dit fraaije Vogeltje overgaan, waar van de oude Natuur-onderzoe- kers weinig kennis fchijnen gehad te hebben, en voor korte jaaren eerst ter deegen zijn bekent geworden. I. Het Langflaartige Mexicaanfche Bloem-zuigertje,
ook Paradijs Kolobrietje genaamt, en door Se3a Honing- eetend Vogeltje gedoopt; in't latijn Trochijlus Paradifeusi (Trochijlus curvirofiris ruber, alis cœruleis, capite cri- flato, rectricicibus duabus longisfimis, Linn. Sijfl. Nat.) Is het grootfte Vogeltje van dit geflagt, zijnde van het end des beks, tot aan 't uiteinde van den ftaart, agt en een half duim lang; de bek die krom is, is ruim een duim lang; het heeft een gekuifde kop ; twee lange ftaartpennen, die zo wel als het lijf rood zijn, de vlerkjes zijn blauw, het woont in Mexico. II. Het Africaansch Bloem-zuigertje; in 't latijn Tro-
chilus Af'er ; (Trochijlus curvirostris, corpore viridi , alis cœruleis, reüricibus nigris, intermediis longisfimis, Linn. Sijfl. Natur.) Is een weinig kleinderals het vorige, heeft meede een kromme bek, de middelfte ftaart-pennen zeer lang en zwart-koleurig, het lijf is groen en de wiekjes blauwverwig ; men vind het in verfcheidene oorden van Afrika. III. Het Surinaamfche Bloem-zuigertje; in 't latijn Pel-
la, (Trochijlus curvirostris , reüricibus intermediis longis- fimis , corpore rubra, capite fusco, guld aurata, uropij- gisque viridi, Linn. Sijfl. Nat.) Word door Klein het groen-keelige Bloem-zuigertje, en door Edwards de groo- te roode Kolobriet met een lange ftaart genaamt ; is een allerfierlijkst gefchakeert Vogeltje , zijnde ruim zeven duim lang; boven op het lijf is het hoog oranje van ko- leur, aan het onderlijf rood, dé keel goud-groen meteen zwarte ftreep; de kop is glinfterendzwart; de borst roo- fe verwig, het benedenfte gedeelte van den rug en de ftuit groen, de twee middelfte ftaart-pennen zeer lang en bruin-violet van kolcur, en de züdelingfe oranje-rood; ek, pooten en nagelen zijn zwart; het onthoud zig in Surinamen. IV. Jamaikaasch Zwart-kopje; 'm 't Iati in Polijthmus ;
Trochijlus curvirostris, reitricibus lateralibus longisfimis, orpore virejeente, pileo retïricibusque fufcis, Linn. Sijfl. Nat.) Pit Bloem-zuigertje, dat nauwlijks een duim |
|||||||||||
lang
|
||||||||||||
BLO.
|
|||||||||
BLO.
|
|||||||||
»23
|
|||||||||
lang is , heeft een gevorkte ftaart van zeven duimen, den der ftaart-pennen blauw; het woont in Mexico, Pe-
zijnde de bek tien linten; boven op het lijfis zijn koleur ru , en andere gedeeltens van Amenca'. geelagtig, en van onderen goad-groen, met een hemels- XI. Het Surinaamfche Bloem-zuigertje; in 't latijn blauwe weerfchijn; de kop is van boven uit den blaau- Trochijlus Surinamenfls, (Trochijlus reBricibus ferrugi- wen zwart; de vlerken zijn met witte randen gezoomt, neis, remigibus nigris, corpore aureo fubtus albicante , en de ftaart-pennen zijn zwart; het woont op Jamaica. Likn. Stjfl. Nat.) Is fchraag een duim groot, heeft ge- 'V.B.etForkflaartigBlauw kopje•,'m'Üat.Trochijlusforci- vederde pootjes; is boven op het lijf goud-koleurig, dog
fleatus, (Trochijlus curvirostris, reBricibus lateralibus Ion- van onderen fchieragtig wit, heeft zwarte flag-pennen, gisfimis , corpore viridi , pileo reftricibusque cmruleis , en roest-koleurige ftaart-pennen ; onthoud zig op Surina- Likn. Sijfl. Nat.) Is iets groter dan het voorig befebre- men. vcne, zijnde een duim lang, de ftaart fchraag vijf duim, XII. Het Vliegen-vogeltje -van Cajenne ; ook Zwart
en de buik ruim een duim; dit Vogeltje, dat het fchoon- Bloem-zuigertje ; in 't latijn Trochijlus niger, (Trochijlus fte en heerlijkfte is, dat zig immer voor het oog heeft reBricibus fubœqualibus, corpore nigra fubtus aurato, ano vertoont; is op het lijf, zo wel als op de ftaart-pennen alba, Link. Sijfl. Nat.) Dit Vogeltje is iets grooter dan groen-koleurig, met een flikkerende goud-glans, en een de voorbefchreevene elfde zoort; heeft gevederde poot- hemels-blauwe weerfchijn; de onderbuiK is wit, en de top jes; het lijf goud-groen van koleur; een witte ftuit, en van het hoofd fierlijk blauw, de ftaart is zeer gevorkt ; zwarte llag-pennen ; men vind het in de beide Indien. het word te Cajenne gevonden. XIII. Het gekraagde Bloem-zuigertje ; in 't latijn Tro- ■VI. Het roodborstig Kulubrietje} in 't latijn Trochijlus chijlus mellivorus, (Trochijlus retliroftris, reBricibus ni-
Colubris, (Tro'hijlus reBricibus nigris, lateralibustribus gris, lateralibus albis, capite cœruleo, dorfo viridi, ab- apicealbis, guld rubra, Linn. Sijfi.Nat.) Is Lhraageen domine albo, Linn. Sijfl-. Nat.) Dit vogeltje, wiens lijf duim groot; de pootjes zijn zeer kort; de bek agt linien ruim een duim groot is, draagt een wit kraagje om zijii lang, en de ftaart een duim, boven op het lijf is de ko- hals ; de kop is blauw van koleur, de rug gioen, en de leur goud-groen, met een koper-koleurige weerfchijn, buikv.it, het heeft zwarte ftaart-penen; onthoud zig op van onderen vuil wit, met bruin-grijs'er ondergemengt, Surinaamen. onderhals en keel zijn goud-purperverwig, en de zijde- XIV. Het Rood B'eem-zuigertje; in't latijn Trochijlus
lingfche ftaart-pennen bruin-purper; zij huisvesten in ruber, (Trochijlus reBricibus lateralibus violaceis, cor• Zuid-America, fchoon ze zomers ook in Carolina en Ca- pore teftaceo, fusco, Jub-maculato, Linn. Sijfl. Natur.) nada gevonden worden. Koomt van groote met het voorige overeen ; het lighaam is VII. Bruin-goudkoieurig Bloem-zuigertje; in 't lat. Tro- bleek-rood met bruine vlakken, en de zijdelingfe ftaart-
thijlusourisfia, (TrochijlusreBricibus fubœqualibus, fusco pennen zijn vioiet-koleurig; onthoud zigmeedeop Suri- aureis, corpore aurato, remigibus nigris, Linn. Sijfl. naamen. Nat.) Is in zijn geheel, met bek en ftaart gereekent, XV. Het Jamaikafche Kot'obrietje; in 't latijn Mango,
ruim vier duim groot, over het geheele lijf bruin goud- (Trochijlus reflricibus fubœqualibus ferrugineis , corpore koleurig, met zwarte flag-pennen; woont in de Indien. testaceo, abdomine atro, Linn. Sijfl. Nat/) Dit Vogeltje VIII. Het Rood-ftaartig Bloem-zuigertje; in 't latijn dat bek en ftaart'er onder betroüken, ruim vier duim
Mosquitus, (Trochilus reBricibus œqualibus ferrugineis, lang is, is ophetlijfbleek-roodkoleurig, heeft eenzwar- extimis apice fuscis, corpore nigro-aureo, remigibus ni- te buik, en roestvenvige ftaartpennen, onthoud zig op gris, Mus. Acad. Fr. II.) Dit Vogeltje , dat in groote 'Jamaika. zeer wel met het voorige overecnköo.nt : is op het lijf XVI. Het gekuift Bloem-zuigertje, in 't latijn Trochij-
zwart-koleurig, met een goud-glanzige weerfchijn, zijn- lus cristatus ; (Trochijlus reBiroUris viridis, alis fuscis, de de flag-pennen zwart; en de ftaart-pennen aan de ran- abdomine cinerea, cristâ cœridescente, Linn. Sijfl. Nut.) den bruin ; onthoud zig in de Indien. Het lijf van dit Vogeltje, dat circa een duim lengte heeft, IX. Het Zwarùbuikig Bloem-zuigertj' ; ook Rorkertjesge- is goud-groen koleurig met een kopeien glans; het heeft
naamt; in'thi.Trochijlusholoßriceus, (Trochijluscurviros- een kuifje op zijn kop, 't geen wanneer 'er de zon op tris, reBricibus œqualibus Jup ra nigris, corpore fupra vi- fchijnt, als een fter günftert, de pootjes zijn met bruine ridi, peBore cœruleo , abdomine nigre, Linn. Sijfl. ^veertjes bezet, het woont te Caijenne en in andere oor- Nat.) Het lijf van dit Vogeltje is twee duim groot, de den van America. bek, die krom is, een duim, en de ftaart mede een duim; XVII. Het allerkleinst Bloem-zuigertje , in 't latijfl
deszelfs lijf is van bovencn gouJ-groen-koleurig , meteen Trochijlus minimus, (Trochijlus reBricibus lateralibus koperen weerfchijn ; van onderen is het git zwart, met margine extcriore albis, corpore fufco nitente, fubtus al- een goud-groene dwarsftreek over de borst ; de ftaart- bido, Linn. Sijfl. Nat.) Is onder alle de bekende Vo- pennen, die.aan'tend gelijk zijn, zijn glinfterendzwart; gelties het któinfte, zijnde 'er verfcheidene vliegen die over den onderbuik heeft bet mannetje een witte dwars- hein in groote te boven gaan; het lijf dat van bovenen ftreep; het huisvest in Brafll, en verfcheidene andere glimmend bruin is, is van onderen witagtig, zo ais ook gedeeltens van Zuid-America, de buitenfte rand der ftaartpennen; het word in verlchei- X. Het.Honing<,uigerije ; in 't lat. Trochijlus meUifugus; dene deelen van America gevonden.
ook Avis Tfloei, (Trochijlus reBricibus œqualibus cœru- De algemeène eigenfehappen van deze zoort van Vo-
leis, corpore viridaurco, remigibus atro cœrûlefcehtibus, gelties zijn, dat zij zig enkel met het zap der bloemen Mus. Acad. Fr. II.) Di't Vogeltje, dat door de Peruvianen voeden, zweevende op de wijze der kapellen en bijen, Pilleo , en door de Mexicdanen Hoitzitziltoioil genaamt rondsomme de bladen en bloemen der planten, zeerzeld- word, heeft de lengte van vier duimen, kop en ftaart zàam zig 'er óp neer zettende : Door middel van hunnen -'er onder gerekent; het lijfis goud.-grcen-koleurig, de langen bek en het uitfteeken der tong, die gelijk we wieken en de borst zijn mét kleine witte' ïlippeltjes gete- reeds hebben aangemerkt, rjompswijze is gevormt, wee- tait; de flag-pennen zijn blauwagtig zwart, en de ein- ten zij de honing uit de blocmente trekken : Ongemeen |
|||||||||
BLO.
|
|||||||||||
BLO.
|
|||||||||||
2^4
|
|||||||||||
vlug en geduurig is de wappering hunner wiekjes, als zij dus
hun voedzel verzamelen ; zij vliegen van bloem tot bloem , zonder zig ergens aan te hegten of te gaan zitten ; on- der dit geduurig heen en weder zweeven kweelen zijge- tladig, zijnde hun gezang een zeker zagt en teffens hel- der gebrom , aangenaam om te hooren. Zeer aardig en vernuftig weeten zij hunne nestjes toe
te rusten, die zij in de lugt aan dunne takjes van oranje, citroen of granaat-appcl-boomen vasthegten , verfchafFen- de deszelfs bloemen hun mede een aangenaam voedzel ; zomtijds vervaardigen zij ze ook wel onder aan de rie- ten daken der huizen, of op de eene of andere plaats, daar zij voor wind , regen en zonnefchijn beveiligt zijn : Het mannetje vergadert op zekere boomen een zoort van katoen, dat hij aan het wijfje brengt, die daar op aanftonds aan het werk trekt, en op een kunstige wijze niet haar bekje en pootjes, bijna draadje voor draadje dit katoen uitfpreid, en 'er dus een zamenweefzel van vormt, dat zij eindelijk met mos en houtvezeltjes om- ringt; deze nestjes, die gewoonlijk de groote van een half hoender-eij hebben, zijn verrukkende net en fijn gewrogt: Nooit leggen zij meerder als twee eijeren, die de groote van gemeene erweten hebben, zijnde wit van koleur met eenige geele vlakken gefpikkelt; beurtelings broe- den het mannetje en wijfje, dog het wijfje neemt deze post het langfie waar ; nimmer verlaat zij haar nest, dan 's avonds en 's morgens om voedzel te zoeken, en in die tijd gaat het mannetje op de eijertjes zitten; de tijd van broeijen is tien a twaalf dagen, en wanneer de jon- gen uitgekomen zijn, hebben zij nauwelijks de groote van een gewoone vlieg, en worden allengskens met een fijn dons bekleed, dat vervolgens in die cierlijke gefcha- keerds vederen, zo als boven befchreeven is, verwis- felt. Deze vogeltjes, waar van de meestcn in de zuidlijke
gedeeltens van America huisvesten, worden doormiddel van rietjes gevangen, die overdwars aan een ftokje zijn gebonden, en met een zoort van vogellijm beftreeken , die uit het zap van zekeren boom word bereid, 't welk dik word, als men 't maar in de hand wrijft; de kin- deren verbergen zig met een dusdanig toebereid ftok- je onder een bloeijende heester, en dit rietje zagtelijk over de bloemen zwaaijende, worden de Kolobrietjes of Bkemzuigertjes door de glans van de gom gelokt, fteeken 'er hunne tong in, en raaken gevangen, zon- der dat in 't ininfte hunne vedertjes befchadigt wor- den ; gevangen zijnde, fterven zij fchielijk, en als dan drukt men haar een houten pennetje van agteren in 't lijf en haalt 'er dus de ingewanden uit ; waar na zij in papier worden bewonden , en door middel van een kachel gedroogt, die niet te hetfig moet zijn, de- wijl zulks nadeelig voor de heerlijke koleuren van zij- ne vederen is, die door hun gloed van goud met he- melsblaauw en purper gemengelt • en daar bij nog van een fraaije weerfchijn voorzien , verrukkelijk fchoon zijn. Deeze fraaije vedertjes worden in America in de kostbaarfte gouden ftofFen, behangzels en tapijten ver- werkt, dat hun geen geringe luifter bijzet : De kleinfte zoort, die ook Vliege-vogeltjes genaamt worden, draa- gen de Indiaanfche vrouwen als orlietten. Als iets zeer raars worden deze gedroogde Vogeltjes in dq Europi- fche kabinetten der natuur-liefhebbers gevonden. BLOOT-KOP; in't latijn Gijmno-cephalus, (Efox ma-
sciliis ccqualibus, operculis obtiijisfimis, capite denudato, LlKïf. Sijfl. Nat.) Is een'Indiaanseh Visçhje, door |
|||||||||||
Linn-Eus onder het geflagt der Snoeken geplaatst, ge-
woonlijk is het drie a vier duimen lang. BLOOT-RUGGEN, in 't latijn Gijmnoti, is een ge-
flagt van visfehen dat dezen naam draagt, om dat in de meeften de rug ongevind is ; deszelfs kenmerken zijn, zijde- lingfe dekzels aan den kop ; aan de bovenlip tweelprieten ; vijf ftraalen in het kieuwen-vlies; een zamengedrukt lijf, yan onderen met een vin gekield. Men telt drie hooft- zoorten van dezen visch ; als I. De West-Indifche Bloot-rug , in 't latijn Carapo ;
(Gijmnotus nudus, dor/o apterijgio , Linn. Sijft. Nat.) Deze zoort, in B.rafilienwoonende, heeft de kop effen, ovaal en klein, met zagte wratten overfpreid; de bek is met kleine tanden gevult; hij heeft vleeschagtige lippen, zijnde de onderite het langst; aan ieder van de bovenlip zit een baardje of korte fpriet; heeft enkelde neusgaten , zittende bijna boven den kop verheven; de oogen dien hij klein heeft, zijn met een vel gedekt ; het lijf, dat cir- ca de lengte van een voet heeft, is langwerpig en final ; deszelfs rug dik, min of meer rond, van onderen gekield, en naar de ftaart toe allengskens gefcherpt en elsvormig; de fchubben, die rond zijn, leggen over malkandercn, en zijn met ringswijze en dwarfe rimpels bezet ; De ko- leur van zommige dezer zoort is bruin, in anderen ros, in eenigen met fchuinfe witte itreepen, ook enkeld ge- heel wit. Deze Visfehen worden menigvuldig in de ri- vieren en meiren van Brafilien en andere oorden van Zuid-America gevangen; de Inwoonders houden ze voor een goede fpijze, fchoon ze vol graat zijn. II. De Oostlndifche Bloot-rug; in 't latijn Gijmnotus1
Afiaticus, (Gijmnotus fquamofus, dor/o pinnato, Linn. Sjfl. Nat.) Deze Visch , wiens koleur donker-grauw is, met bruine randen, is hier in van de andere Bloot-ruggen on- derfcheiden; dat het zeer duidelijke fchubben heeft, die glad en rond zijn ; de kop die meede metdiergelijke fchub- ben bezet is, heeft vijf uitgeholde flippen , als meede ee- nige flippen op het agterfte van het lijf, en in de rug- vin ; hebbende deeze Visch de rug geenzins ongevind, het geen anders een kenmerk van de Bloot-ruggen is ; hij woont in de Oost-Indien. III. De derde hoofdzoort, vind men hier vooren be-
fchreeven op het artijkel BEEF-AAL. BLUTS-KOORTS of Flek-koorts , ook Peper-koorts
genaamt: in 't latijn Petechie; Febris petechiales, vel peticularis, punclicularis, purpurata. Is een van de al- lerkwaadfte zoort van heetc koortzen , die met hevige en moeijelijke toevallen verzelt is ; als met fchielijkë kragteloosheid, benauwtheid om 't harten onrustigheid; en waar bij doorgaans verfcheide vlekken op het lighaam , dog voornaamelijk op de borst, rug en dijen uitbree* ken, zijnde deeze het algemeene kenteeken dezer koorts. De oorzaaken van deeze koorts zijn veeltijds he- vige beweegingen des gemoeds, als vreeze, fchrik era gramfchap, of eenig geftolt bloed, dat de natuur door de koorts en vlekken naar buiten tragt te drijven. Tot de Geneezing moet men alleen gebruiken ontbin-
dende en zweetdrijvende middelen, om de kwaade dof- fe door een zagte zweet naar buiten te leiden; waar van 'er veele zijn, als onder anderen zwettdrijvend An- timonie, cinnaber van Antimonie, mineraale Bezoar met azijn van Theriaak, ende Theriaak zelve; of de mix- turafimplex, bezoar-tinïïuur, gebarnfteende liquor van hertshoorn, geest van hertshoorn, gezegelde aarde. On- der de kruiden de angelike-, calmus-, contraijev- enfeor- zeneer-wortelen; àsçardebencdias, pruinelk, fcordium, ni-
|
|||||||||||
BOA. BOC. BOD.
reinette, vlierbloefem en meer anderen; uït welke dingen
veelerlei zaamengeftelde middelen kunnen bereid wor- den , zijnde onder anderen de volgende dienftig. Neemt zw e et drijvend antimonie een drachma ; gepre-
pareert hertshoorn en mijrrhe van elks een fcrupel ; cinna- ber van antimonie, vijftien grein ; maakt 'er een poeijer van, waar van men den lijder om de uur of twee een mespunt vol geeft met eenig vogt. Of neemt water van vlierbhemen en van tardebenedi-
Be, van elk twee oneen ; zweetdrijvendfpiesglas één drach- ma,- geprepareert hertshoorn een haifdrachma; mijrrhe een fcrupel; rob van vlierbefien een halve once,,mengt dit tot een drankje, \vaar van men om de uur een lepel vol geeft, wel omgeroert. Of neemt angelijke-wortel een halve hand vol; fcor-
zeneer-wortel een hand vol, vette vijgen vier ftuks, en geraspt hertshoorn een once ; kookt dit in anderhalf men- gelen water tot op een mengelen, dan door'gezegen zijn- de, laat den lijder daar van altemets iets .warm drin- ien. Of geeft den lijder 's daags drie of vier maal een mes-
punt vol theriaak met 't afkookzel van vlierbloefem in. Of neemt water van vlierbhemen drie oneen, te zamen gefielt water van theriaak een once, zweetdrijvendfpies- glas twee fcrupel, geprepareerde bamfleen een fcrupel ; contraijerv-wortel een drachma; fijroop van de vijf openen- de wortelen, oï rob van vlier-befien eenhalve once; mengt het tot een drankje en geeft daar van om de uur een of twee lepels voL Hier nevens moet de lijder vooral warm geliouden
worden, en geen koud drinken hebben , op dat de vlek- ken niet mogen inflaan, 't welk meest doorgaans dodelijk is; dog kunnen de ingeflagene vlekken zomtijds weer uitgedreeven worden, als men debovenftaandemiddelen in een grooter dofis geeft , bij voorbeeld het laastge- melde drankje in twee reizen, twee uuren na malkander, •n den lijder warm dekkende. Of neemt zweetdrijvend fpiesglas en zwavel-lhemm van
elk een drachma ; vlug zout van hertshoorn tien grein; fflengt het, dat men in twee reizen geeft als vooren. BOA, is de naam van een Water-flang volgens Joit-
ITON, die zoo verbaazende groot is, dat hij in Haat zou- de weezen een geheelen Os te verflinden: De nederduit- fche naam van koeije-melker, word haar gegeeven om dat zij het groote vee volgt, en de uijers der koeijen uitzuigt: Dog'dewijl wij bij weinige natuur-befchrijvers en reizigers, behalven de ziriken die Jonston hier en daar uitgefclireeven hebben, gewag van dit gruwzaamc dier gemaakt vinden, laten wij het aan onze leezers, om over de wezendlijkheid van het zelve na hun goed- dunken te oordeelen. BOANS, zie BLAAS-KIKVOKSCH. BOA ORÛPHIAS, zie BERG-SLANG. BOCIUM, zie GORGEL-GEZWEL. BOCIA, dezen naam draagt een zeker glazen vat of fles , hebbende een lange hals en ronde buik;- het zelve word gebruikt om ;t een of 't ander op eene febeijkundi- ge wijze in cp te heffen, of wel te laaten trekken, en daarom word het ook Cucurbita en ovum fublimatorium gen aam t. BOCKING, zie BOKKING.
BODEMERIJ, verftaat men in de eerde plaats door,
wanneer een Schipper door onweer of anderzints, fcha- de aan zijn fchip geleden hebbende, verpligt is het zelve |
||||||
• -' BOE. .., «*
ifl een Vreemde haven te kalfateren en daar toe geld te
leenen : Het is hem niet geoorlooft meer dan een vierde der waarde van't fchip opte neemen, en dit zijn de Reders van het zelve gehouden te betaalen, mits de wettigheid der fchuld door een attefiatie van de Overheid, ter plaatze daar het fchip is herftelt, geblijke. Ten tweeden, word door Bodemerij verftaan, wanneer een Schipper tot zijn aanftaande togt waaren koopt om 'er handel mede te drij- ven , en daar toe geld opneemt ; deze penningen wor- den zonder eenige borgtogt of andere verzekering , als des Schippers goede naam , trouwe en hoope van een gelukkige en behouden reize gefchooten ; zijnde dit ook de reeden dat 'er zomtijds tot 25 per cent van moet be- taald worden. Blijft fchip en lading behouden, heeft iemand die op zulk een wijs geld heeft geleend, prefe- rentie boven alle anderen die iets hebben te eisfehen; dog word 'er fchipbreuk geleeden, als dan kunnen nog Reeders nog Schipper tot vergoeding van de gefchootene penningen aangefprooken worden. Bodemerij-brievenzijn de Obligatien die door den Schipper tot bewijs van zijn fchuld aan de geene gegeeven worden, die hem op bo- vengenoemde voorwaarde geld fchiet. BOEKDRUKKEN, zie DRUKKUNST.
BOEKE-BOQM ; Bcuken-beom ; roode Boeken of Maij~
boeken ; in 't latijn Fagus ; (Fagus foliis ovatis obfolete ferratis, Linn. Spec. Plantar.) Deze Boom kan heel groot en hoog worden ; deszeis bladen zijn ovaal rond , glad en blinkende: De Bloemen zijn onderfcheiden in mannelijke en vrouwelijke, komende op verfchillende Boomen voort; het zijn de vrouwelijke alleen.die vrug- ten geeven , zijnde klein, driekantig, puntig, glad en van koleur bruin, bevattende elk een driekantig nootje of pit van binnen , die aangenaam van fmaak is. Plaats. Deze Boom groeit in Neder- en Hoog-Duitscb-
land en elders, natuurlijk van zelfs op berg-en boschagti- ge plaatzeu, inzonderheid in zandagtige gronden: In Duitshland worden 'er uitgeftrekte wouden van gevon- den, van eenige uuren gaans groot. Gebrui'n van de Boelte-hom.
Deze Boom word öp groote Buitenplaatzen gebruikt
tot planting van allées of laanen, die groot geworden zijnde, cierlijk eh aangenaam ftaan: Ook plant men 'er zo wel laage als hooge fcheerheggen, als mede cabinets, priè'elen en berceaux van, die wegens de glanzende bla- den niet mirrder fraaij als de allées ftaan en aangenaam op 't oog zijn, als ze we! onderhouden \vorden; dog ze hebben een gebrek, dat ze bij zommige haar waarde in dezen doet verliezen, te weeten dat ze in het voorjaar niet te gelijk uitbotten, alsmede voornamelijk in de win- ter haare dorre bladen meest behouden, en die niet eer laaten vallen dan in 't voorjaar, wanneer ze weer op 't nieuw ftaan uit te botten, het welk veroorzaakt dat als dan de plaizier-tuinen, daar veel van deze heggen zijn , met dorre bladen vervult en onzuiver gemaakt worden: Dog ik meen dat dit met weinig moeite en koften, door de bladen te doen opklauwen en weg veegen , kan verholpen worden, en daarom dit gewas tot planting van fcheerheggen niet behoort verworpen te worden. De grootfte zwarigheid is, dat deze boomen niet in
allerlei) gronden willen groeijen ; beminnende voornaa-
melijk een goede losfe zand- en ook wel wat fteenagtige
grond ; in vaste ftijve Jdeijgronden is het vrugteloos de-
' Ff zei-
|
||||||
<$£$
|
|||||||||||
ROE.
|
|||||||||||
BOB.
|
|||||||||||
■zelve te planten, want daar in zal 'er geen of weinig
groeij van komen; ten ware dat ze in een zodanige grond aangekweekt waren , en dan nog bezwaarlijk. Dee- 2e Boomen worden wijders ook in zodanige gemelde zandgronden geplant tot wilde bosfchen, om in het ver- volg wat groot geworden zijnde, tot brandhout te die- nen , en ik zou 'er niet vreemd van wezen, dat zulks ook op veeie plaatzen in Friesland in de zandige gronden van de Zevenwouden en elders, die anders geen of weinig voordeel aanbrengen, van nut zoude kunnen zijn, als de planting behoorlijk gefchiedde, om dat ze zeer goed Brandhout uitleveren ; hoewel het waar is, dat ze niet heel ras aangroeijen; dog men kan ze ook tot kaphout planten. In de landdreeken daar deze Boomen menigvuldig
van zelfs groeijen , kan men de jonge Boomen tot planting in de tuinen uit de bosfchen genoeg verkrij- gen ; dog in de Nederlanden worden ze meest van het aaad of de bovengemelde vrugtcn aangekweekt. Kweeking der Boeke-boomen.
Om deze Boomen te kweeken , zaait men het rij-
pe zaad in de herfst, of vroeg in het voorjaar op bed- den in greppels , die drie voeten van malkander ge- maakt zijn , niet al te dik of digt , zodanig dat wan- neer de jonge boomtjes opgekomen zijn, dezelve circa een voet in de reij van malkanderen liaan , dog als ze zulks niet daan, kan men ze altijd verdunnen , en ook de jonge overvloedige boomtjes tot voortzetting op een ander bedde verplanten ; weshalven het ook best is, dezelve liever wat te dik a's te dun te zaaijen, dewijl men ook niet altijd van de deugd des zaads verzekert is: Men kan het zaad dat men in het voorjaar denkt te zaaijen, de winter over in vogtig zand laaten wee- ken, waar door het daar na vroeger en beter opkomt. Vervolgens moet men de jonge boomen van het on- kruid wel fchoon houden, op dat ze niet verdikken ; en men laat ze aldus 4 , 5, 6 of meer jaaren groeijen, zonder 'er iets aan te fnoeijen, 't geen ze niet kunnen ver- dragen en dezelve bederft;dog om'erftamboomcn van te maaken, fnoeit men de takken allengskens weg als ze wat ouder worden ; ftaande het wrel aan te merken, dat deze boomen niet liefst zeer oud wällen verplant weezen, als wanneer ze ligtlijk gaan verderven of ten minden niet wel aan de groeij raaken. De tusfehenwijdte die men aan deze Boomen geeft,
■wanneer men ze tot allées of laanen plant, moet, om dat ze met der tijd grqote kroonen kunnen maaken als ze wel groeijen, ten ïpJnften 30 voeten of daar om- trent zijn ; maar tot fcheer heggen, plant men de jonge plantzoenen op een en een half à vier voeten afftand , naar dat de plantzoenen groot zijn en de heggen hoog zullen wordim. Wil men ze planten tot opgaande bos- fchen voor Brandhout, zo kan zulks veeldigter als tot al- lées gefchieden, als het oogmerk is, om naderhand , als ze te digt in malkander groeijen, de overvloedige weg te kappen. Huishoudelijk gebruik van de Boeken-boom.
Het hout van deze Boom is hard en een van de beste tot Brandhout, zelfs beter als het eiken hout, want het geeft een heldere vlam en fterke hitte; ook komen'er ta- melijk goede kooien van voor de zilver- en andere fmids en tot verdere gebruiken. In die landfehappen daar dit hout veel groeit,, maaktmen een zout uit deszelfs asch |
door uitlooging, gewoonlijk potasch gcnaamt, hoewel
dezelve ook uit de asch van eiken- en meer andere zoor- ten van hout bereid word. Dit Hout dient ook, om dat het hard is, voor de wa-
genmaakers, als mede om 'er allerlei dingen in de huis- houding , als kommen, fchotels, doozen, bakjes, va- ten, tobben enz. van te maaken: Maar het heeft dit ge- brek, dat het in de opene lugt ras dokkig word en dan ligt breekt ; weshalven ook kundige Huisvaders nooit hun- ne wagens en andere rijtuigen daar van gemaakt willen hebben, ten minften wat de asfen, wielen en diergelij- ke betreft, daar de derktc meest op berust: Tot fijn lijst- en kistemaakers-werk is het ook niet zeer bekwaam, dewijl het niet wel glad kan bearbeid worden. Men maakt op zommige plaatzen ook uit de fchors
van deze Boomen vaatjes, doosjes, korfjes enz. gelijk van de Ssrken-Jcluws gezegt is : Ook gebruikte men in aloude tijden deze fchors om 'er op te fchrijven ; en men meent dat de Boeken daar van deezen naam zouden ver- kreegen hebben. De jeugdige buigzaame takken worden van de landlie-
den gebruikt om 'er horden van tevlegten, dogzijn niet zo lange duurende als die van eiken takken, wanneer ze in de lugt en vogtigheid gebruikt worden. De vrugtcn van dezen Boom, gewoonlijk Boeken ge-
naamt, zijn gelijk boven gezegt is, zoet van finaak , dog worden weinig van de menfehen gegeeten, maar dienen in de landen daar ze veel groeijen, tot mesting der ver- kens, die 'er heel vet van kunnen worden; doghetfpek van zodanige verkens is niet zeer goed, dewijl het, fchoon zoet zijnde, los en olieagtig is, en bij de zomer ras druipt, ook geel en ranfigword, en ligt bederft. Men kan uit de Boeken ook eene olie persfen , die zeer zoet is, en waar van zig de gemeene menfehen op veel plaat- zen van Duitschland bedienen, niet alleen tot branding in de lampen, maar ook tot bereiding van fpijzen, in plaats van raap-olie, die men in deze Nederlanden veel gebruikt. Deze olie word in zommige landfehappen ook gcbezigt bij de manufactuuren tot 't wol-wasfehen, inzonderheid in En~ geland; zijnde aldaar eerst in het jaar 1713 door eenen Aaron Hil tot dit gebruik uitgevonden; en de uitvin- der wegens deze nuttigheid, vanden Koninggepriviligeert In de medicijnen word dezen Boom of deszelfs dee- len weinig gebruikt, fchoon aan dezelve deeze en gee» ne eigenfehappen toegefchreeven worden, dog- die on» zeker en nog niet genoeg bekend zijn. BOEKEN in Koopmans fiijl; hier door verdaat men
alle de Registers, waar op de Kooplieden , Bankiers enz» hunne zaaken aantekenen , die eenige betrekking tot hun- nen handel hebben. Dus zegt men, De Boeken van de- zen Koopman zijn in goede flaat. Die Bankier houd een volmaakte ordre in zijne Boeken. Daar is geen order, geen de minfle naukeurigheid in de Boeken van dio Koopman. De kooplieden kunnen zig onmogelijk zonder Boeken
behelpen , en zij zijn 'er zelfs door de wetten toe ver- pligt, maar den aart van hun bedrijf en de menigvuldig- heid hunner omflag, regelt het getal der Boeken die zij nodig zijn. , . Twee wijzen van Boek-houden zijn 'er, waaar van da
eerde eenvoudig, en de tweede zamengcdclt of Itali- aansch Boekhouden genaamt word. Kleine kooplieden en winkeliers hebben weinig Boeken nodig, een Jour- naal- en Groot-boek is voor hun voldoende, het eene om alle de posten die zij op credit verkoopen, als mede 't ge*"-
|
||||||||||
BOS.
gêene zij van anderen ontfangen, na Vervolg in aanteke-
nen , en het Groot-boek om de reekening op te maaken en de posten die in het Journaal of Klad-boek door mal- kanderen ftaan, een ieder bij de zijne op eene bladzijde te voegen ,• dit is 't geen eenvoudig Boekhouden genaamt word. Zamengcfleld Boekhouden, het geen men best onder de naam van Italiaansch Boekhouden begrijpt, 'en dat haaren naam verkreegen heeft, om dat het de Italiaanen zijn, en wel voornamelijk die van Venetien, Genua en Florence, die aan de andere volkeren van Eu- ropa deze zo nuttige manier van Boekhouden geleert hebben ; heeft meerder omflag. De groote Kooplieden, Wisfelhandelaars en Bankiers
volgen deze manier van Boekhouden, daar min of meer- der Boeken toe vercischt worden, na mate der omfiag en uitgebreidheid van handel die een koopman drijft: Deze Boeken worden in tween onderfcheiden ; als alge- meene en bijzondere. De algemeene, die een koopman van wat aard zijn handel ook mag zijn, niet kan ont- beeren , zijn drie in getal, en dragen de naam van Jour- naal , Memoriaal en Groot-boek : De bijzondere die ook Bij of Hulp-boeken genaamt worden, zijn veelerleij, en gelijk reeds gezegt is, gefchikt naar de bijzondere aart van een ieder zijn handel ; onder dezelve telt men het Bank-boek , Factuur-boek, Rekening-courant-boek, Casfa- boek, Reederij-boek, en nog meer andere. Behalven veele nuttigheeden , die het Italiaansch Boekhouden aan groote kooplieden verfchaft, is het buiten dat zeer aangenaam, dat men hier door accuraat (de jB; '-<-s op- maakende; kan weeten, wat men gewoncpn of ver- looren heeft. BOEKEN; in ;t latijn Libri. Wat Bû^en zijn, is
iets dat zo algemeen bekend is, dat wij 'er nie; over zullen uitweiden, alleenlijk oordeelen wij dienr.É;'~ aan te merken, dat men de groote of het formaat der Boe- ken onderscheid met ze 'm folio, in quarto, in oxavo, in duodecimo enz. te noemen. Door in folio word ver- Haan , wanneer het blad zonder vouwen in zijn geheel word gelaaten, en dus vier pag. of zijden bsflaat; in quarto, wanneer het eenmaal tocgevouwen zijnde, bij gevolg agt pag. of zijden heeft; in oBavo zestien, in duodecimo vier en twintig enz. Schoon 'er cnkeld wel kleinder formaat, als bij voorbeeld in 32 of 64 deejen worden gedrukt, gefchied dit egter zeer zeldzaam en meer tot cieraad of om de aardigheid als tot eenignut of dienst. BOEKERIJ, ook Bibliotheek; dusdanig word dat ver-
trek genaamt, waar in iemand zijn Boeken in daar toe gefielde kasfen geplaatst zijn ; en dewijl het zonder te- genfpraak zeer onaangenaam is, wanneer men een Bi- bliotheek of collectie van Boeken heeft, om dikwerf de befte werken van de wormen, te zien doorknaagen; zo heeft ons dat bewoogen zodanige middelen aan de hand te geeven , die fchoon eenvoudig, proef kundig zijn, en zulks voorkomen: In de eerfte plaats dient menzor- ge te draagen dat het vertrek daar de Boekerij geplaatst is, droog en aan de zon bloot geftclt zij ; dat men bij fchoon weder de glasraamen en deur open zette, om doortogt aan de lugt en wind te geeven, 't geen teffens heilzaam voor de vogtigheid is, die het papier gemeen- lijk na zig trekt en als inzuigt. Ten tweeden, moet men zeer voorzigtig zijn in de keuze der Boekekasfen; wel zorge draagende, dat die van best greenen, of nog bee- ter van eiken hout vervaardigt worden, waar aan geen de minfte kant of fpint zij; het zij men dezelve laat |
||||||
BOE. t&j
rchïldeferi of niet, moeten alle jaaren deeze boek-kasfert
dunnetjes met terpentijnwater overftreken worden, en zom- tijds de kas met canipher berooken, en hier en daar ftukjes- campher inleggen. Tenderden, moet men zommige Boeken in rus-leer laaten binden en die tusfehen de andere in plaat- zen,. of wel hier en daarop de planken fnippcls rusieder leggen. Die deeze geringe voorfchrevene dingen in agt neemt, kan verzekert zijn, 't verdriet niet te zullen hebben, zijne Boeken door de wormen te zien bederven: Dog dewijl dit verdervend gedierte, door een zoort van mot of vlindertje voortgebragt, een bekwaam voedzel vind in de gewoone ftijfzel of plakzel die tot het binden der boeken gebezigt word , zo kan men hun dit voedzel beneemen, en dus de oorzaak wegneemen, indien men deze ftijfzel in plaats van met gemeen water, met een af kookzel van tanacetum of wormkruid en alsfem bereid ; men behoeft maar op ieder kan water twee lood van de voorfchreven kruiden twee uuren lang te laaten kooken, dan fchoon laaten doorloopen en voorts gebruiken zo als met het gewoone water tot het bereiden van de ftijfzel gefchied. BOEKWEIT; ook Heide-koorn genaamt; in 't latijn
Fagopijmiii; Fagotriticum ; Erijfimum cereale, folio hede- raceo, (Polrjgomm foliis cordato-fagittatis, caule ereEti- ufculo inermi, feminvm angulis œoualibus, Linn. Spec. Plant.') Is een jaarlijkfche plant, die meede onder de graan-gewasfen, om 'er fnijze en draaken van te berei- den , gerekent, en daar toe ook veel gebruikt word. Wij zullen van deszelfs gedaante, die n;en in Dodonäus dui- delijk befchreven en afgebeeld vind, niets anders zeggen, als dat dezelve in de bloei-tijd xeo-le bloemen bij een, tros- wijze voortbrengt, waar op zaaden volgen, die driekan- tig, bruin en glanzende zijn, van binnen in de buitenfehil ecii zoete meelagtige korrel -hebbende; het zaad gelijke volkcomen na dat van de Soeke-boomen, dog is veel kleinder, waar van ook de Boekweit naaren naam ver- kreegen heeft. De Boekweit groeit natuurlijk in 't wild in Afièn, maar
word in veele gewesten van Europa gebouwt, en wel hooftzaakelijk in zand-, veen- en heidagtjge gronden, •daar geen ander graan-gewas, wegens de fchraalheid, wel kan grocijen, dewijl hij met een fchraale grond, een weinig door de cultuur geholpen, te vreeden is, en wel groeit. Daar is ook nog een ander meede-zoort van, die in
Moscevien en Sibérien groeit , en getand zaad voort- brengt; dog in deeze landen nog weinig bekent is; ook is 'er een meede-zoort van, die zwarte Winde, in 't la- tijn Helxkie Cisfampelos, Ccnvulvulum, nigrwn, Dsdo- njei ," (Fo!ijgo?:utii foliis cordatis, caule volubili, flori- bus planiusculis , Linn. Spec. Plant.) genaamt word ; die aan de kanten van de velden çn hoven, naast de heg- gen , tuinen en elders op onbeboirwde plaatzen in Neder- en Hoog-Duitschland, enz. voorkoomt, hebbende ook driekantig zaad, volkomen gelijk aan dat van de Boek- weit, maar kleiner , dog dit zaad is. tot nog toe in geen huishoudelijke of medicinale gebruiken gebezigt,- of tot dien einde onderzogt; fchoon het waarfchijnelijk is, dat het van nut zoude kunnen zijn, als m'en het wil- de bouwen, en onderzoeken ; te meer, dewijl het har- der van natuur is, én dus met minder moeite en gevaar te bouwen. Kweeking van de Boekweit.
Om de Boekweit tot een nuttig huishoudelijk gebruik Ff a te |
||||||
att BOE.
|
|||||||||
BOE.
|
|||||||||
te bouwen , word dezelve op behoorlijk omgeploegde
akkers, uit de volle hand gezaait, gelijk andere graanen, 'niet al te dik, nog ook te dun; maar dewijl de Boek- weit zeer teder van aart is, zo dat de jonge opgekome- re planten geen de minfie vorst kunnen verdraagen , als waar door dezelve zekerlijk ten eenemalen bederven; zo moet de zaaijing niet te vroeg, maar tegen of in de Maij- tijd gefchieden, wanneer men geen vorst meer te gemoet ziet ; egter kan 'het evenwel nog gebeuren , dat de opge- koome planten, in buitengewoone langduurende koude voorjaaren, in eene nagt door een nagt-vorst vernielt worden, gelijk aan de landlieden bij ondervinding wel bekent is ; maar wat is hier als dan in te doen? Het beste middel zoude ik oordeelen te zijn, om, als de Boekweit door de vorst vernielt is, terftond het land weder om te ploegen, en 't zelve op't nieuw met Boekweit te bezaai- jen; want men heeft ondervonden, dat dit tweede ge- zaaij, fchoon men daar toe meer arbeid en zaad moet befteeden, meesttijds zeer wel flaagt, als de na-zomer maar eenigzins gunftig, te weeten niet te koud of guur is, aangezien de Boekweit fchielijk groeit, en met een bekwaame warmte rijp word. Ik heb reede aangemerkt, dat de Boekweit met een
geringe grond te vreeden is, en dezelve derhalven met voordeel in allerlei fchraale gronden, daar geen andere graanen, als bij voorbeeld gerst, rogge, fpelte, enz. groeijen kunnen, gezaait word; om die redenen is het ook, dat men dezelve veel in de Provincie van Friesland in de zogenaamde Zevenwouden, in de dorre zand- en veenagtige gronden bouwt, en daar dezelve ook zeer wel flaagt, zodanig, dat zij de geheele Provincie, voorziet en fpijzigt, wordende weinig andere in-, en ook geen of wei- nig uitgevoert : En het is waarlijk niet minder aangenaam te zien, dan 't gezigt van andere graanen, wanneer men in de bloei-tijd van de Boekweit, de Boekweit-velden even als met een wit laken overfpreid ziet. Dit moet ik, aangaande de cultuur nog aanmerken, dat men in deeze en andere Provinciën, daar men de Boekweit op de heid- velden bouwt, de heide voorheen affnijd en dan verbrand, ïiiet alleen om den grond bekwaam tot de roering of om- ploeging te maakcn, maar ook om dat de asch, over het ïand verfpreid zijnde, een vrugtbaarheid aan den grond geeft, waar door de Boekweit beter groeit; want de mes- ting ook meest doorgaans in de landftreeken, daar een fchraale grond is, weinig gevonden word, of bezwaar- lijk en kostbaar van elders aangebragt kan worden, om de landen daar mcede te verbeteren, tot bouwing van het een of andere graan : Dog aangaande de mest en mesting der gronden, zal op een ander plaats in het vervolg op .zijn artljkel meer gezegt worden. Gebruik van de Boekweit.
Dit graan dient om daar van meel en gort te maaken ,
die in deeze Nederlanden en andere Noordlijke gewesten zeer veel tot fpijs-bereiding, inzonderheid van de gemee- jie menfeben gebruikt worden ; men bereid 'er, met wa- ter of melk en boter of ander vet, brij of pappen, en voornaamelijk pan- en andere koeken van, die niet on- fmaakefijk zijn ; dog dit graan is zo voedzaam niet, als de weit of andere graanen; 't welk klaarlijk daar aan blijkt, dat de menfehen na 't ecten van fpijzen uitBoekwei- tcn-mecl of gort toebereid, fchielijk weder hongerig wor- den , ten ware zij andere voedzaamer fpijzen daar bene- vens nuttigen. De Boekweit word ook tot het bier-brouwen gebruikt,
|
|||||||||
inzonderheid tot de zogenaamde witte of zoete bieren,
dog zelden alleen, maar met ander mout gemengt, gee- vende aan het bier een zoete fmaak en roode koleur. Daar kan bij gebrek van ander meel, ook brood van Boek- weiten-meel, 't zij alleen, of met ander meel vermengt, gebakken worden, dog't zelve is watcragtiger en flaàu- wer, als dat van t'arwen- of roggen-meel, en ook veel minder voedzaam. Het Boekweiten-meel is mf;cde dien- flig onder de oplosfende en weekmaakende pappen ge- bruikt. Voorts is de Boekweit ook een zeer goed voedzel voor
de verkens, hoenders, kapoenen , duiven, en meer an- der gevogelte; maakende dezelve in een korte tijd zeer vet, inzonderheid als men hun de Boekweit in melk gekookt, te eeten geeft, en ze in een nauw hok opge- floten worden. In zommige warme landfehappen, daar de weide fchaars
is, word de Boekweit ook wel, 't zij alleen of mot wikken vermengt gezaait, tot voeder voor het vee, inzonderheid na de inoogfting der graanen, tot herfst-voeder, dewijl dezelve ras uitfpruit en aangroeit ; 't rund- en ander vee ee- ten dit kruid ook zeer gaarne, en de koeijen geven 'cl veel en goede melk van. Aan de hoenderen in 't voorjaar in plaats van ander koorn gegeven, doet hun zulks vroeg- tijdig eijeren leggen. Het ftaat ook nog aan te merken, dat de Boekweit-
bloemen aan de bijen een goed voedzel verfchaffen, na- melijk-, dat ze daar uit in de bloei-tijd veel honing en wasch vergaderen ; weshalven ook de bije-vokkers in dee- ze en andere Provinciën, die verre van de Boekweit-vel- den afwoonen, hunne bije-korven omtrent de tijd dat de Boekweit begint te bloeijen, naar de Boekweit-velden toe voeren, en daar door veel voordeel, ten opzigte van de honing en wasch genieten ; inzonderheid als het jaar-fai- foen dan niet te nat of regenagtig is. De Boekweite doppen van het gemaalen zaad, in de
bakkers ovens uitgebrand zijnde, dienen veel, gelijk de doove kooien , tot verwarming der kamers en andere dingen ; geevende een zagte warmte, geen of weinig damp, en blijven lange glimmend. In de medicijnen heeft dit gewas geen of er weinig
gebruik, voor zo verre bekent is. BOELKENS-KRUID; Koninginne-kruid ; in't latijn
Euputoriwn cannabinum ; Hepatorium Dodonäi; {Eupa- torium foliis digitatis, Linn. Spec. Plant.) Dit kruid groeit op wateragtige plaatzen, naast de gragten, floo- ten en andere wateren, zo wel in deeze als meer ande- re landfehappen van Europa ; het fchiet ronde roodagti- ge ftengen, waar aan langwerpige, puntige , en aan de kanten wat gekartelde bladen, gemeenlijk vijf, dog ook wel meer, aan een hooft-fteel voortkoomen ; de bloe? men, die op de toppen der ftengen in een hooft ofkroon-- tje veele bij malkander voortkoomen, zijn klein en Iigt- rood of lijfverwig van koleur, die daar na in ftuifje« verdwijnen. Daar is ook nog een andere zoort van dit kruid, Wa?
ter-bcelkens-kruid genaamt ; in 't latijn Hepatorium aqua* tue Dodon^i ,• (Bidens corollis flosculofis , calijcibus ßtbfolioßs, feminibus ereÙis , foliis trifidis, LlNN. Spec^ Plant.) Het zelve gelijkt veel naar het voorgemelde Boel- kens-kruid , maar brengt op zijn takken en toppen gefter-. de geele bloemen voort; groeit ook op diergelijke wate- rige plaatzen, als het vorige, en zelfs zomtijds midden in de ondiepe wateren ; dog is in de medicijnen van geen |
|||||||||
BOE. BOF. BOG. BOH. BOK. 22$
|
|||||||
Het eerstgemelde kruid heeft een verdunnende, ope-
nende, zuiverende en opdroogende kragt, en is dcrhal- ven inzonderheid zeer dienflig tegens de jeukte, fchurft en diergelijke onzuiverheden der huid, als meede niet minder tegens onzuivere wonden en. gezwceren : Men zegt ook, dat het goed is tegens de verfcopte ingewan- den, inzonderheid van de milt, lever en gal-blaas, en de daar uit voorkoomende gebreeken , als geelzugt, hijpo- condrij, opgeflupte flonden, en ook de ander- en derde- daagjche koortzen, enz.; men gebruikt tot dien einde het afkookzel daar van , 't zij van dit kruid alleen, of met andere tegen die gebrekens dienende kruiden, en andere dingen gemengt; of ook het uitgeperfle zap van dit kruid. BOERE-KERSSE, zie KERSSE (BOERE-). BOERE-KOOL, zie KOOE. BOERE MOSTERT, zie KERSSE (BOERE-). . BOERSEKENS-KRUID, zie HERDERS-TASCH. BOETSEEREN, dus word diekunst genaamt, om uit wasch , potaarde , pleifler of gijps, en andere zagte Hof- fen, allerleij Loof- en Beeld-werk uit de vrije hand, zon- der gicting of vormen, zo wel in 't klein, als groot, te maaken; dit is een niet minder groote kunst, dan het Beeldfnijden of Beeldhouwen, te weeten , als beide wel en fraai uitgevoert worden; want bij het eene en andere moet de meester niet alleen de teken-kunst in de grond verHaan , maar ook de gedaante, die hij formeeren of boetfeeren wil, vooraf wel in 't hoofd verbeeld hebben : Dog bij het boetfeeren heeft men dat voordeel boven het Beeldfnijden of Beeldhouwen, dat wanneer men een deel van een ftuk werk mogte ver- broddelt of niet wel getroffen hebben , men zulks ge- makkelijk, door bijvoeging of wegneeming van de wee- keftoffe, weder kan berflellen of verbeteren , datgeenzins in hout, en nog minder in fteen gefchieden kan : De Hof- fen , om te boetfeeren , behoorlijk bereid zijnde , zo beflaan de inftrumenten , die men daar toe gebruikt, in zeer weinige, te weeten hooftzaakelijk in kleine glad- de houtjes en ijzertjes, die aan haar punt verfchillige gedaantens hebben, om ze naar gelegentheid te gebrui- ken, moetende een kunstige hand het meeste hier bij ' verrigten. De Italiaanen zijn inzonderheid groote mees- rers in het boetfeeren, en om allerleij hof werken, beel- den, hasreliefs, enz. uit pleifler-werk (dat men anders ook flucadoor-werk noemt,) te maaken, waar door veel- tijds de zouders der vertrekken en andere plaatzen van aanzienlijke huizen verfiert worden ; en men kan de kunst en fraaiheid van zulk werk dikwils niet genoeg en zonder verwondering betragten. Men boetfeert van wasch, enz. ook conterfaitfels van uienfcbelijke tronien en lighamen, > enz. naar 'tleeven, zo wel in 'vklein, als groot, dog voornaamelijk op de eerfle wijze , die vervolgens met natuurlijke koletiren opgefchildert, en van kunstenaars zo naukeurig gemaakt kunnen worden, dat ze het leven- dige origineel volkomen, even als een pourtrait, en zelfs beter, gelijken. Het Boetfeer-werk van pot- ofpijp-aarde word meest doorgaans in een oven hard gebakken, maar dat van pleifler of gijps verkrijgt door het droogen zij- ne hardigheid. Zie ook PLEISTER-WERK. BOEUF a la MODE, of Runder-fchijf, word op
de volgende wijze toebereid : Neemt een runder-fchijf, ter dikte van 4 à 5 vingeren, klopt hem ter deegen met het plat van een hakmes, lardeert hem dan bekwaamelijk vet, met runder-vet, of langwerpige vierkante Hukken fpek, inpeper, geftooten kruidnagelen en zout onder el- fcaaderen geroert, fâ dçegen orngWeatelt; legt hem.dan
|
twee of drie dagen in half wijn-azijn en half water, waat
na men hem in een fteenen pan doet, waarop een dek- zel, dat ter deegen fluit; voegt 'er dan bij, de vierde- part van een fles goed dik of zwaar bier, en eenige laurier-bladen, firjjkt voorts 't dekzel met een deeg van water en meel toe, dat 'er geen de minfle Jugt uit kan koomen, en zet het dus 's avonds op de heete asch, 's mor- gens doet men 'er zo veel vuur onder, dat het heel zagt- jes Hooft, en hier vervolgt men meede, tot dat hij ter deegen gaar is ; zijnde hier toe een uur of drie nodig , na dat hij een nagt op de heete asch heeft geHaan ; wil men 'er een gebondene faus over hebben, zo fchept dezel- ve opdisfehende , bet vet boven af, en laat het met weiten-meel in de pan bruin braaden, 't geen vervolgens in de faus geroert word, en dezelve bind; zommigerj doen 'er in de plaats van bier, roode wijn bij, dog bier is ruim zo goed. BOFFERT, zie GEBAK. BOGAART, zie BOOMGAARDE. BOHEEMSCHE GAAIJ; is de naam, die de En- gelfcben aan de Beemer geeven, hier vooren befchree< ven. BOHEEMSCHE KRAAIJ ; is een zoort van Bee-
mer , wiens vleesch zeer mals en Jekker is. BOK; in't latijn Hircus, (Capra cornibus carinatisar-
cuatis, Likn. Faun. Suec.) Is het mannetje van de ge- woone Geit ; de meeHe deezer Dieren zijn gehoornd, dog men vind 'er zoorten, daar mannetje en wijfje beide geen hoornen hebben; de koleur van het hair, dat hun vagt uitmaakt, is zomtijds zeer verfcheiden in een en 't zelfde land, als meede hunne groote ; het gelaat van de Bok heeft iets vriendeüjks , dat met loosheid gepaart gaat ; zij zijn wispeltuurig van aart, aandoenlijk voor liefkoozingen, dog men kan 'er niet veel op vertrouwen, dewijl zij zomtijds al fpee.'ende icmend flooten en met de hoornen kwetzen ; zeer veel verfchülen zij in zagt- aardigheid met de fcbaapen, en vallen dikwils op iemand aan, die bun in 't allergeringfle niet beledigt ; de wispel- tuurigheid van bun natuur , ontwimpelt zig door 'de on- gereg-cltheid Van hunne bedrijven ; zonder eenige we- zentlijke oorzaak , dan die van eine verbaazende vlug-, heid.van zintuigen en wonderlijke Innigheid van ledema- ten, loopen zij en Haan flil, fpringen, huppelen, ver- bergen zig of vlugten, en zulke tegenflrijdige verrigtin- gen volgen malkanderen beurtelings ; zij zijn zo vrees- agtig niet als de fcbaapen, en onder al het vee zijn zij de gemeenzaamHe met den menscb ; ten opzigt van eikande- ren beminnen zij. de eenzaamheid, en beklauteren Heile plaatzen, om te gaan' nederleggen ; daar door zijn zij niet zeer gemakkelijk, om aan kudden te houden en te leiden. De Bokken en Geiten verkiezen hooge drooge landen ,
gebergten, heuvelen, heijen en kreupel-bosfchen, boven moerasfige en vogtige weiden , hoe weeldrig die ook met gras moogen pronken ; veel warmte is meede voor bun zeer genoeglijk en geen heete zonnefchijn verdriet hun ; in tegendeel kunnen zij geen of weinig koude verdraa- gen, en in Frankrijk is men zelfs verpligt, hun 's winters op Hal te zetten ; hunne legplaats moet zindelijk wezen en dagelijks gezuivert worden, dewijl zij vijanden zijn, om in drek en vuiligheid te leggen; tot hun voedzel ver- genoegen zij zig met het kortfte gras, en zelfs met veele groentens en ruigte, die. andere Dieren geenzins willen eeten. Zeer nadeelig zijn ze in de bosfehen en planta- gien, dewijl zij greetigHjk de jonge fch,eut?n ça Jsnoppen Kf-i m't
i: . 'Sri , .."
|
||||||
«t3© BOK.
-van 't geboomte afkhabbelcn,. en zelfs de bast van de
boomen (chilien, zo dat men wel moet zorgen , om ze bui- ten moestuinen, lusthoven en aanleg van. houtgewas te weeren; 's winters is hun gewoone voedzel hooij , en kunnen zij kool, wortelen, aard-appelen of raapen krij- gen, verftrekt hun zulks tot een groote lekkernij e. Voor geen Dier ter waereld behoeven de Bokken in
geilheid te zwigten, voornaamehjk de zulken, die ge- hoornt zijn; de affchuwelijke flank die hun altijd verzelt, ' is 'er ook een duidelijk en klaar bewijs van ; de geilheid van dit Dier, gaat met een buitengemeene fterkte en be- kwaamheid tot het voortteelen gepaart; een Bok voldoet, om geduurende twee of drie maanden , hondert vijftig Geiten te befpringen; dog door deeze drift worden hun- ne kragten ook dusdanig verfpilt, dat wanneer zij vijf of zes jaaren bereikt hebben, men ze reeds voor afgeleeft rekent. De Bokken , die tot het befpringen uitgekoozen worden, moeten bijna den ouderdom van twee jaaren. bereikt hebben, groot van maakzel zijn, met een korte en dikke hals, een lngtige kop, hangende ooren , vlees- fige billen en vast op de pooten (taan; voorts van een lange baard, en een dik en zagt zwart-koleurige vagt voor- zien; tot de keuze der Geiten is zo veel riaukeurigheid niet nodig, nogthans houd men hier toe voor de bes- ten', die.vlug ter been zijn, en niet te min de agterdeu- - len zwaarlijvig hebben, daarbij van groote praminen en lange tepels voorzien, als meede zagt en dik hair: Schoon een Bok van één jaar, en een Geit van zeven maanden ter voortteelinge wel bekwaam zijn, zo brengen zij egter zelden door dèeze vroege paaring goede jongen voort ; : Hoewel de Bokken en Geiten altoos vaardig zijn, om te fpringen, houd men egter de beste tijd daar toe het na- jaar, en voornaamelijk de maand van OFtober , dewijl de jongen daar uit geteelt, zo verre gekoomen zijnde om te kunnen grazen, als dan bekwaam en jong kruid" vin- den , dat door hunne teere maage'n kan verteert worden : De Geit draagt vijf maanden, en zij voed de jongen met haare melk gewoonlijk vier of vijf weeken : Meestendeels Werpt de Geit telkens maar één jong; dog zomtijds ook • twee, zeer zelden drie, en nimmermeer als vier: Zeven jaaren bereikt hebbende, houd haare vrugtbaarheid op; als dan laat men ze vet weiden, het geen meede ten aan- zien van de oude Bokken gefchicd ; dog het vleesch zo wel van de eene als de andere is geenzins fmaakelijk en buitengemeen taai ; de jonge Bokjes een half jaar oud ge- foeeden zijnde, en dan vet gemest, leveren beter en malfer. vleesch, dog: het is op verre na zo veel niet geacht, als dat der lammeren; behalven in zulke landen daar het fchaapvleesch laf en fmaakeloos is; denkelijk zouden deeze Dieren 'den. ouderdom van tien of twaalf jaaren wel kunnen bereiken, dog dewijl deszelfs vleesch , na; maate dat hunne jaaren klimmen, minder word, fpaart men ze zelden langer., dan de tijd uit dat zij . tot de voortöeeling bekwaam zijn : Dé (tank >, die den Bok altoos verzelt, huisvest in de huid, en niet in't vleesch. ; : Om bovenftàànde redenen', '-zijn de Geiten in ;onze rMederlanden, .als meedo in Duitschlandi én Frankrijk in ■weinig; achting, dog in de Oosterfche landen, en in het : Noordelijk,gedeelte van Africa is het'er anders' meede .gelegen, daar verftrekken die Dieren voor een aange- • ,naam en lekker voedzel, en hun vleesch' word- 'er be- i üter, gek«\i"rt, :als dat der fchaapén : In: de; bergagtige .-(gedeeltens van Nóotweegm draagt-de-Landman geen • meerder zorg, tot 'aanfokking Van ecnïgveé', als wel ."sroqj: dat der. G«te«.;_-dewijl 'dezelve dj? kost op plaat- |
||||||
BOK.
zen weetcn te vinden , die voor de Schaapen en Koei-
jers, uit oorzaake van hunne (teilhcid , ontoegankelijk zijn: Verfcheidene Schrijvers bevestigen, dat 'er in de Stad Bergen alleen jaarlijks meer dan zeventig dui- zend onbereide Bokke-vellen na elders afgefcheept wor- den. De Heer Pontoppidans in zijne Natuurt. iHifior. von
Norwegen, II theil, pag. 15. verhaalt, dat op Nordland en Sundmoer, (zijnde het eerde een Zweedsch landfehap ten noorden tusfehen Noorv,>;egen en de Bothnifchen Zee- boezem gelegen, en het andere een Provintie meede tot het Zweedjche Rijk behoorende,) de beste Bokken ge- vonden worden, 's winters en zomers op de bergen als wild omzwervende, en den ouderdom van tien tot twaalf jaaren bereikende ; de Huisman aan wien ze toebehooren, eenige van dezelve willende hebben , is verpligt, om ze te fchieteu, of anders met list te vangen : Zij zijn zo moedig en (trijdens gezind, dat zij door een Wolf alleen aangerand wordende , gantsch niet voor hem wijken ; honden bij zig hebbende, helpen zij de geheele kudde verdedigen : Dikwils voeren deeze Geiten met Slangen en ander kruinend gedierte krijg, en wanneer zij door dsezen. gebceten of geftooken worden, maakt men van haar eig^n melk warm, en wascht de wonde daar mee- de; in't algemeen wreeken zij zig zelven aan de flang, met hem op te vreeten, fleepende denzelven lange met zig cm, eer zij hem kunnen doorzweigen, en bevinden zig eenige dagen daar na gantsch niet wel; dog men weet niet, dat zij'er aan derven. In het diftrict Saiten, nabij Roerfladt, is een vlakke berg gelegen, die wit van ko- leur is, met grauwe ftveepen, waar op geen gras nog kruid groeit , dat iets vergiftigs fchijnt te hebben , dan alleen voor de Geiten en Bokken, want alle andere die- ren gaan 'er veilig over, en dit vee valt aanftonds, dien berg betreedende, in onmagt neder, en raakt om hals, indien hen geen fpoedige hulp toegebragt word; dus ver- re de Heer Pontoppidans. Volgens algemeene waarneemingen , haaien de Bok-
ken en Geiten den adem door de ooren, en niet door de neus: Een teken van hun gezondheid is, wanneer zij wel willen drinken ; fchielijk worden zij door ziektens aangetast, die hun ras wegrukken, indien 'er geen fpoe- dig hulpmiddel bij der hand is ; veele kwaaien, die de fchaapén bejegenen , zijn zij ook onderhevig; onder an- deren de galligheid, ontftaande uit zekere wormen , die in de lever huisvesten, en door haare gedaante botjes ge- naarat worden; wanneer zij te vogtig loopen, of in de vette weiden grazen, worden zij veeltijds door een be- fmettelijke koorts overvallen, die zijn oorfprong uit ee- ne verhitting in 't bloed fchijnt te krijgen ; de middelen, die tegens deze kwaal aangewend worden, zijn eene ader- laating en onthouding van voedzel; een dusdanig ziek beest moet zorgvuldig van de kudde afgezondert worden, dewijl deeze ziekte zo kwaadaardig is, dat zij ligtelijk de geheele hoop aantast; meede zijn zij aan een zoovt van wa-terzugt onderhevig, waar tegens niets dienftiger is, dan hun de huid voorzigtelijk onder het fchouderte ope- nen , waardoor het overtollige water dan van zelven ont- last, en men geeft hun in dien tijd niets als droog voed- zel: De Geiten jongen geworpen hebbende, zijn zom- tijds aan een opzwelling en opdrooging der uijeren on- derworpen; 't beste middel tot derzclver gencezing, is om ze van tijd tot tijd met warme vette melk te wrij- ven. De Geiten geeven veel melk, zijnde dezelve ook ge- zonder» |
||||||
BOS.
|
|||||||||
BOK. 23»
|
|||||||||
zonder, dan die der Schaapen, en fchcon zij zeer dun
is, in die hoedanigheid bijkans met de Ezelinne-melk over- eenkoomende, word 'er egter fmaakelijke kaas van be- reid; ontegenfpreekelijk is het, dat dezelve veel meer vlugge deelcn en fcherpe zouten bevat, als de Koeije- en ScJmape-melk} dewijl de Geiten dusdanige kruidenee- ten , die de bovengemelde dieren niet willen nuttigen ; voornaamelijk fchijnen zij zeer belust te zijn , op de wolfs-melk en meer andere gelijkzoortige planten, wiens zappen heet en fcherp van aart zijn ; de weij of huij van deezen melk overtreft verre die van koetje-melk , om de waterloozing te bevorderen en verftoppingen te verdrij- ven : De Geiten zijn zo mak en tam, dat ze zig ligtelijk, zelfs door kinderen laaten zuigen, aan wien deeze melk tot een goed en gezond voedzel verftrekt, gelijk meede aan menfehen, die aamborstig zijn, een benauwde adem- haaling hebben, of met bloedfpuwen gekwelt zijn , ook nog voor meer ongemakken van dien aart: Men zegt, dat 'er zeekere zoort van vogelen zijn , anders van kapellen en infecten leevende, die de Geiten veeltijds uitzuigen; volgens zommige Schrijvers, zoude hit de bekende Nagtfwaluw zijn , welke om die reeden ook Geitemelker genaamt word : Dat zij zomtijds zo wel als de koeijen en fchaapen, door de ßangen aan de tepels gevat worden, is iets dat onwederfpreekelijk is. Het fmeer of vet van de Bok en Geit, word veel
gebruikt tot zaamenftelling van zalven en pleisters, is ontbindende, verzagtende en weekmaakende; het word ook in de klijfteeren tegens de roode loop gemengt, en tot geneezing van verzweeringen der darmen, word het zelfs als een wond-drank ingegeeven, men kiest het zul- ke, dat hard droog en wit is. In Engeland, Frankrijk en elders word het meede gebruikt om kaarzen van te maaken: Het merg van de Bok word dezelve kragt, als het fmeer toegefchreevcn , en daar te boven nog van zeer goed tot verfterking van de zenuwen te zijn. L'Emerij zegt, dat 'er zomtijds in de gal-blaas van
deeze Dieren , kleine fteenen gevonden worden , die Pfeudo-bezoar zouden kunnen genaamt worden , dewijl ' zij zeer openende en zwectdrijvende zijn , en in krag- ten weinig aan den echten Bezoar behoeven toe te gee- ven. Dezelfde Schrijver getuigt, dat de Geiten-dre'k af- vagende, opdroogende, ontbindende en cttermaakende is, vervattende veel vlug en fcherp zout, en zeer dien- ftig is, inwendig genoomen, voor de fteen , om pis en maandfronden te verwekken, en voor de verftoppingen van de milt ; uitwendig word het gebruikt tegens de fchurft en hardigheden van milt en lever. Zedert lange is het Bokke-bloed reede in groote achting
geweest; in menigte word bet uit de gebergtens van&z- voijen en Zwitzerland, naar Frankrijk en elders gebragt, zijnde dit het gedroogde en toebereide bloed van de Steen-bokken ; egter. zijn zommigen van gedagten, dat dat der tamme Bokken veel beter is, en zelfs zijn 'er, die dit Dier tot dien einde drie à vier weeleen lang met geurïge kruiden, als petercelie, pimpernel en diergelijke meer, voeden; vervolgens opent men hun de flag-aderen; waar uit het bloed dan in een groote kom of bekken word gevangen, om het dus vrijelijk te laaten uitwaasfemen, waar na het in de zonnefchijn of op een zagt vuur ge- droogt word, als wanneer men het in flesjes, die ter dee- gen toegeftopt zijn , bewaart, en dus verfcheide jaaren kan goed houden : Door veelen word een bijzondere kragt aan dit bloed to'egefehreeven ; en wel voornaamelijk, om geftolt of geronnen bloed, dat zig ergens in het lighaam |
|||||||||
heeft zaamengepakt, te ontbinden en te verdunnen ; voorts
zoude het eene zwectdrijvende, giftweerffaande en op- losfende hoedanigheid bezitten: In veelc oorden houden het de Landlieden voor een zeer dienftig geneesmiddel, tegens de pleuris, het kolijk, enz. De dofis is één drach- ma met kreefts-oogen, draaken-bloed, en meer andere ge- lijkzoortige dingen vermengt: In veele Apotheeken vind men 'er een middel van bereid, dat de naam van Area- num fanguinis Hircini draagt. In Engeland zijn de Bokke-vellen ruim zo zeer in ach-
ting , als die der fchaapen, zij worden eveneens als de herte vellen bereid, en zijn niet minder zagt ; ook word 'er het Turksek leer of zogenaamde Marroquin, en meer zoorten van keurlijk leder van vervaardigt, die verfchei- dentlijk gekoleurt worden , als zwart, rood, geel en blaauw: Tot het Turksch leder word de ruige zijde tot de buitenkant bereid, dog tot het Spaansch leder dat en- kel uit Bokke- en Geite-huiden gemaakt word , en tot bo- venleder van fchoenen dient, neemt men de gladde zij- de buiten; het Spaansch leder word door geheel Duitsch- land, voornaamelijk in de Hanfee-ßeeden en te Bergen in Nourweegen bereid. In het Oosten bedienen zig de inwoonders van deeze
huiden, om lederen zakken van te maaken, waar in zij ■wijn, olie, terpentijn en meer andere vloeibaare dingen bewaaren en vervoeren : De Tartaren bedienen zig 'er meede als blaazen van , om rivieren en andere fnel- vlictende wateren zonder fchroom over te zwemmen. Het bair word in de paruiken gebruikt, met vermenging van menfche hair, en hier toe is de zik of baard hetdien- ftigfte. De Geit van Angora, die door de Heer Brisson on-
der de naam van Bok met zeer lang gekrult hair over het geheele lijf, befchrceven word; verichilt weinig van de gewoone Geit, dan in de fraaiheid van het hair, dat ge- meenlijk agt of negen duimen lang , fchieragtig-wif van koleur, van natuuren gekrult, en zo zagten lijn als zij- de is : Deze Geiten zijn menigvuldig in de velden van Angora, een landfehap in het Afiatifche Turkijen gele- gen, omtrent zestig mijlen ten noord-oosten vaxiSmima; van het hair deezer Geiten word volgens getuigenis van den Heer Touhnefort in zijne reize naar de Levant, het zogenaamde Turkfche gaaren vervaardigt, dat on- der de naam van Kemels-hair verkogt word; al het guaren dat Srnuna tot deszelfs fabrijken van kamelotten nodig beeft, verfchaft haar Angora en Berbazar, twee fteeden, beide in Galatien gelegen , en buiten dat wor- den 'er jaarlijks omtrent wel twee duizend baaien van naar Engeland, Frankrijk, en de Nederlanden afge- fcheopt. In'de Matière médicale van de Heer Geoffroi word
nog van een zoort van Geiten gefprooken, dien hij He- raclifche Geiten noemt, en volgens zijne befchrijving, 'genoegzaam met de voorige overeenkoomen, zo dat wij met reden denken, dat het dezelfde zoort is. BOKKEN-VISCH , zie KLIP-VISGH. BOKKING, ,of Boekking; is niets anders als vette gerookte haring , waar van voornamelijk twee hooft- zoorten zijn; de eene zoortEij-bokking genaamt, zijnde niet gezouten en maar weinig gerookt, bijna versch ; de tweede zoort, die gewoonlijk de naam van Diepwatcr- fche Bokking voeren, worden wat gezouten en dan ge- rookt, dog maar weinig, zo dat ze week blijven; en bei- de zoorten worden niet uitgenoomen, maar blijven in hun geheel. Men
|
|||||||||
BOK.
|
BOK. BOL.
|
||||||||||
232
|
|||||||||||
Men vangt ze in de najaars-en winter-tijden bij groote
menigte op vele plaatzen in de zuider-zee , en van de Diep- waterfche worden inzonderheid de Harderwijkfche boven andere , a!s de vetlte en fmaakelijkfte, veel geagt. Men nuttigt de Bokkings behoorlijk toebereid zijnde, meest als een toefpijze bij falaad of iets anders, zijnde geen onaan- genaam eeten. Hoe dezelve moeten bereid worden, is bij ieder bekend; namelijk men opent de buik van boven tot beneden, neemt ze uit, en breid dan de beide zijden des buiks in de rug van malkander, zo dat ze plat wor- den ; vervolgens braad men ze in de pan, met wat boter na behooren, waar bij nog aan te merken ftaat, dat men ze in 't begin op de buik en niet op de rug in de pau moet leggen, anders krimpen ze rond te zamen; bij de Eij- bocking moet wat zout gedaan worden., en men ftrooit over beide ook wel wat geftooten peper ; zommige mij- den de koppen af, anderen niet. Men kan de Bokking: ook in pannekoeken bakken, datgeen onfmaakelijk eeten is, wordende dezelve tot dien einde eerst gezuivert en in (lukken gefneeden , en dan het beflag 'er bij gedaan. Daar worden uit Engeland ook eenzoonvaw Bokkings
gebragt die naar de Diepwaterfche zweemen, maar zijn drooger en harder, dog ook 'heel aangenaam van fmaak, en duuren tot in de zomer- Men heeft ook nog een ander zoprt van Bokking:,
gewoonlijk Stroo-bokkings genaamt, die heel droog ge- rookt en in flroo ingepakt, verzonden worden, dceze zijn niet vet maar dor , egtcr niet onfmaakelijk voor de liefhebbers, als ze goed en niet te klein zijn: Men eet ze gewoonlijk maar zo droog , na dat de buiten- huid 'er af getrokken is , en deze heeft men gewoon- lijk in het voorjaar, daar de vorige van de herfst tot in 't voorjaar duuren. Ook worden hier te lande en elders Bokkings uit de ovcr-
gebleevene pekel-haringen, door rooking gemaakt, dog deze zijn al te zout en van weinig fmaak, dienende maar voor 't gemeen; ze zijn ligt kenbaar daar aan, dat ze omkeek zijn; deze draagen de naam van Slabbertjes. Zie. verder op HAARING. BOKS-BAARD, JofepJis-bloemen, of wilde Scorzenee-
re ; in 't latijn Tragopogon ; Barba hirci ; Scorzenera ßjlvefiris; (Tragopogon calijcibus corollce radium œquan- tibus, f dits integris flriäis, Linn. Spec. Plantar.) De- ze Plant heeft fmalle, lange, grasagtige , puntige bla- den, die wat krom nederwaards hangen, zeer gelijk aan die van de haver-wottel of Jalßfij: Uit de wortel, die wit en lang is, fchiet een üeng met zijdtakken, welke met diergelijke bladen als gezegt is, bezet zijn, en op welkers top-einden geele veeibladige Bloemen voortko- men, zeer gelijkende naar die van de paardebloemen of Taraxicum, die met 't opgaan der zon open gaan en zig plat uitbreiden, maar omtrent de middag zig weer fluiten; en de bloem uitgebloeit hebbende, volgen grij- ze fijne ftuif-pluisjes, die met de wind verwaaijen, waar onder een langwerpig, puntig en zwart zaad zit. Dit gewas groeit in Neder- en Hoog-Duitshland en el-
ders, hier en daar in de weijen en op onbebouwde woe- fte en eenigzints vogtige plaatzen : Het is een tweejaa- rige plant, die eerst in het tweede jaar haar zaad voort- brengt en dan vergaat. Men kweekt ze ook v/el in de ho- ven tot het huishoudelijke en medicinaale gebruik; ko- mende haare cultuur volkomen overeen met die van de Jalßfij en fcorzeneere , welke men dus op die plaats kan nazien, en het is zeer waarfchijnlijk, dat deze plant |
|||||||||||
dezelfde is met de ItaliaanfcheJalßfij, of zeer veel. daar.
mede overeen komende. Gebruik van de Boks-Baard.
Men gebruikt 'er de wortel van in de keuken, tot
fpijsbereiding, zo wel geftooft als tot foupen en fala- de, op dezelfde wijze als de haver en fcorzeneer-worte~ Icn. Inde medicijnen is ze weinig in gebruik, maar men zegt dat ze in kragten meest overeenkomt met de Jcorze- neer-wortel, wordende inzonderheid gepreezen voor de ontltceking der lever en andere leverziektens ; ook voor de borst als mede voor de maag, nieren, teering, fteen- fmerte, opgcflopte pis en winden ; want ze is zagtjes pisdrijvende en zuiverende. Men kan ze ook confijten, gelijk andere wortelen, en aldus in gemelde gebreekea gebruiken, zie SCORZENEERE. BOKS-BOONEN, zie DRIEBLAD (WATER-) en
LISCH. BOKS-DOORN, zie DRAGANTH.
BOKS-DOORN, Z1e WIJTING.
BOKS-MELDE, zie MELDE.
BOL, Bol - wortel , Klijfler- of Klijfier - wortel ,
in 't latijn Bulbus; zijn zodanige wortelen van zommige Planten die een ronde gedaante hebben, gelijk die van Ac ajuinen, tulpen, narcis/en, leliën enz., maar ze wor- den weer onderfcheiden , in vaste bol, ( Bulbus folidus), gelijk de crocusi gefchilferde boloïmet rokkenover elkander (Bulbus tunkatus), zo als de ajuinen enz ; gefchubdebol, (Bulbus fquamofus) , gelijk de leliën enz. en lidformige bol (Bulbus articulatus), gelijk de witte affodille. Zodanige Bol is eigentlijk geen wortel der plant, maar
wel betragt, eer een zoort van knop (gemma), waar in de gchcele plant en haare algemecne vermeerdering uit't zaad, en bijzonder uit de bol, gelijk de bladen en gehee- le nieuwe tak enz. in een boom-knop opgefloten zijn, fprui- tende de bollen jaarlijks nieuwe vczclwortcls, dat eigent- lijk de wortelen der plant zijn. BOLETUS, beteekent een zoort van ronde kam-
pernoelje of fponfie, die van buiten üe gedaante en koleur van leer hebben, maar van binnen een fijn poei- jer befluiten, gelijk de bovist en anderen: Dogin'tbij- zonder word boletus cervinus, in 't duitsch herts-fponfie of herts-zwam genaamt, een diergelijke gemelde fponfie, die rond, zwart en hard is, en van buiten een leeragti- ge gedaante heeft, maar van binnen met.een zwart ftof opgevult is ; van welke men zegt, dat dezelve zoude voortkomen uit 't zaad der Herten, dat deze dieren in hanr bronstijd, of tijd vanpaaring, op de aardelaatenvallen; maar dit is een oude beuzeling en geheel valsch, aange- zien deze Boletus of Kampernoelje ook gevonden word op plaatzen daar nooit geen Herten komen. Even zo beuzel- agtigis ook hetzeggen, dat deze Boletus aan de vrouwen of vrijfters gegeeven, zulks onfeilbaar zoude te weega brengen, om den gever daar van te beminnen; maar het kan wel zijn , dat ze de begeerlijkheid of geilheid zo wel van de mannen als vrouwen aanzetten , gelijk meer zoor- ten van Kampernoelje en andere dingen doen: Uitwen- dig word dezelve gepreezen tegen moederziekte en moei- jelijke Baaring. BOLETUS ESCULENTUS , zie MORILJE.
BOLLEN, zie GEBAK.
BOLUS ; dit woord heeft tweeërlei betekenisfen ; want
in 't algemeen verftaat men 'er alle vette aardens door; dog in 't bijzonder een geele of bleekroode vette aarde, die
|
|||||||||||
BOL.
|
|||||||||
BOM. BON. asa
|
|||||||||
•die in 't water gedaan, fmeltbaar is. Ook word roode
Bolus , of roode aarde en rood krijt genaamt een zekere harde fteenagtige dog zagte ftoffe, die de timmer- en an- dere werklieden veel gebruiken; zo als mede de iijnfte zoon daar van ook veel gebezigt word door de Schilders tot het maaken vanfraaije tekeningen; de Chirurgijns be- dienen 'er zig ook van om het bloed te ftempen. Zie ook ROODE AARDE. Men kiest zodanige Bolus die zuiver is ennietftcenag-
tlg, voorts rood, blinkende, zagt in 't aanraaken, en die men gemakkelijk tot een poeijer kan wrijven : De Bo- lus uit de fteenkoolcn komende, is veeltijds ftecnagtig; om dezelve daar van te zuiveren, wascht men ze ver- fcheidene maaien en zondert 'er dus het gruis van af, als dan word 'er een hard deeg van bereid, die vervolgens in (lukken van een vinger lang gefneeden worden, en Bo- lus in bollen genaamt word. De Bolus heeft een opdroogende en zamentrekkende
hoedanigheid, is dienftig tegens de buikloop, bloedloo- pen en blocdfpuwen, inwendig gebruikt : Uitwendig word zij gepreezen om het bloed te ftempen, als mede de toe- vloeden der zinkingen te beletten. BOLUS, betekent in de geneeskunde ook zo veel als een
brok, beftaande uit conferven en poeijers, tot een bekwa- me dikte gemengt; waar bij ook wel eenige fijroop ge- voegt word, als 'er veel poeijers bij moeten zijn, om dit Geneesmiddel zijn regte confidentie te geeven. In plaats van de conferven word ook wel rob van vlier-befien enje- neverbefien, of theriaak en mithridaat gebruikt, naar de omftandigheden. Ziet hier een voorfchrift vaneen Bolus of Brok. Neemt gepoeijerde jalappe-wortel vijftien grein; gut-
tc-gom vier grein, koekjes van alltandel twee grein ; con- ferf van bleeke roozen twee fcrupel ; mengt het tot een brok, die men in eens neemt om te purgeeren. Om te zweeten kan men de volgende Brok bereiden.
Neemt zonder vuur bereid hertshoorn een fcrupel; mine- raale bezoar, een half fcrupel ; cinnaber van antimo- nie , drie grein; rob van jenevtrbefien, zo veel genoeg is; mengt het tot een brok, die in eens moet ingenomen wor- den. BOLUS ARMENLE; Armem}"che Bolus■; iscenaard-
agtige, vette, zwaare, bleekroode ftoffe , die veel ijzer- deeltjes bij zig voert , hebbende een zamentrekkende fmaak , en word gewoonlijk in vierkante Hukken bij de Drogisten verkogt : Hij voert dien bijnaam om dat hij eertijds uit Armenien gebragt wierde , dog hedendaags vind men dezelve ook op verfcheide plaatzen van Europa, als in Frankrijk , Hongarijen, Zevenbergen en elders meer , wordende de Hongarifche inzonderheid veel geagt. Hij moet,-om goed te zijn, glad, blinkende en niet zandig zijn, en niet op de tong kleeven, als hij een weinig tijds in de mond gehouden word, maar veel eer door 't fpeek- zel fmelten. Men zegt dat deze gegraavene Bolus eerst met water
doorweekt word, om dezelve van zijne onzuiverheeden te reinigen, en dat men hem daar na tot vierkante Huk- ken formt, die van zommige Drogisten Brouillamini ge- naamt word; hoewel zommige Geneesheeren de ongewas- fchene, of zo als die gegraaven word, zonder hem te -zuiveren, voor de beste houden. Deeze Bolus heeft een zaamentrekkende en tcfl'ens abforheerende of op- flurpende kragt , dog niet gelijk andere abfärben- tia, die door het zuur kunnen ontbonden worden, maar deze Bolus niet, en hij beneemt door vermenging |
|||||||||
het zuur en de fcherpigheden zijn kragt, en is derhalve«
nuttig in veelerleij in- en uitwendige ziektens, daar het zuur de baas fpeelt, wordende inzonderheid gepreezen tegen de roode en buikloop, 't zij alleen of met andere bekwaame dingen gemengt : Andere zeggen dat het met de gezegelde aarde, (terrafigillata) , cenerleij kragt heeft; en nog andere houden hem voor 't inwendige gebruik ge- vaarlijk, dat cgter nog niet klaar genoeg aangetoont is, en de ondervinding anders leert : Uitwendig dient de Bo- lus, en word van de Heelmeesters veel gebruikt tot ftui- ting van fterkc Bloedvloeiingen uit wonden en kneuzin- gen; wordende tot dien einde fijn gepoeijerd zijnde, ver- mengt met eijwit of terpentijn tot een pap , die men met vlas of hennip oplegt en daar overheen een linnen in azijn met water gemengt, nat gemaakt, en verder de wonde verbonden : Anderzins dient het ook als een ingrediënt tot de te zamen geitelde Bloedftuitingcn. Men prijst de- ze Bolus ook in onverdragelijke jeukte, zo we! in won- den als anderzints ; tot dien einde mengt men heel fijn gepoeijerde Armenifche Bolus met roozen-olie tot een zalf, en beftrijkt daar mede de jeukige plaats of legt het als een pleifter op; is het een wonde, zo word die ver- der behandelt zo als het behoort. Die ftoffe, welke de naam van witte Bolus draagt, is
niets anders dan mergel of een zoort van klei}, die een zamentrekkende kragt heeft, dog geenzints in haareheil- zaame uitwerkingen bij de Bolus is te vergelijken. BOMBAX, zie KATOEN.
BOMBIJLUS, zie HOMMEL.
BOMBIJX , zie ZIJDE-WORM.
BONASUS, ook Monops, Loni en wilde Buffel ge-
naamt iBos cornibus in fe flexis ,juba longisfima , Linn. Si]ft. Nat.) Dit dier, dat onder het geflagt der runde- ren of koeijen behoort, heeft de gedaante van een fiier, zijnde ecnigzints korter dog zwaarder als een er; kopen hals beide zijn met geele hair-lokken bedekt, niet kwa- lijk na de maanen van een paard gelijkende,, dog veel langer en fijnder ; de hoornen zijn cierlijk blinkende zwart, een weinig binnenwaards en tevens na beneden toe ora- gekromt, omtrent als die van een ram; over het geheele lijfis het hair aschgrauw naar den rosfen trekkende van koleur ; de huid is zo hard dat het dier geen aandoening van ftokfiagen heeft : Ten aanzien van de groote des lijfs is de ftaart klein. In vcele handelingen is dit dier overeenkomftigmetde
fiier; zo wel als deeze graaft hij met zijn voorfte poo- ten in de grond en fehopt met de agterfle ; de gedaante zij- ner hoornen beletten hem , om aangevallen zijnde, 'er veel nut tot zijne verdediging van te hebben; hier toe zegt men gebruikt hij een ander middel, want door de jaagers ver- volgt, en in 't nauw gebragt, zodanig dat hij de honden niet kan ontkoomen, weet hij dezelve met zijne vuilig- heid af te weeren , die hij eenige fchreeden ver kan uit- werpen, en die zodanig fcherpis, dat een houd op wiens huid die valt, ter dier plaatze kaal word; zelfs zegt men dat de koe, voor dat zij jongen werpt, zo't ware als tot haare beveiliging, de plaats daar zij zig bevind , met haa- ren drek omringt : Dit Dier woond in verfcheidene oorden van Azia en Africa ; de inwoonders ecten zijn vleesch, dat zeer fmaakelijk is ; en van de huiden maaken zij fchil- den , waar door een musket-kogel niet in ftaat is te drin ■ gen : L'Emekij zegt dat zijn horens zamentrekkende, zwect-drijvende en gift-weerftaande zijn. BONDUC; J.ndiaanfche erwetén, (Guihndina aculea-
ta, foliolis ovatis acuminatis, Linn. Spec. Plant.) Dit
G g is
|
|||||||||
Ï34 BON. BON.
|
|||||||
heeft, en zeer luttel over den bek uitfteekenJe ; ook is
de huid van deeze Haaij veel ruwer, dan die van de an- dere zoorten. Veel word hij in de Middelandfibe zse, en aan de kusten van de Noord-zee gevonden. BONTE-KRAAIJ; ook Asclrgrauws Kraai], Winter-
kraaij, en Zee kraaij genaamt; in 't latijn Coruix, (Csr- vus cinerafcens, capite, gula , alis cauddque nigris, Linn. Faun. Suec.) Is een Vogel, tot het geilagt der Raaven behoorende; zijnde bijna zo groot als de gewoone zwar- te Kraaij ; van koleur is dezelve aschgrauw, dog de kop, keel , wieken en ftaart zwart, en dit maakt een dusdaanige fchakeering, dat het Dier met een tabbaard of mantel zonder mouwen fchijnt o;nhangen te zijn ; in de meeste deelen van Europa worden dezelve ge- vonden , onthoudende zig in de bosfehen , gemeenlijk in de elze-boomen , zij vliegen troepswijze, en ver- ftrekken tot een voorteeken van onweer en wind, in die landfehappen welke aan zee gelegen zijn; hun voed- zel beftaat in de krengen van veelerleij dieren , dog aa- zen meede op infeUm en rupzen ; zij zuiveren weiden en velden van de wormen, die het hooi-gewas vernielen ; ook eeten zij de koppen vmkikvorfchen, en gaan zo:n- tijds aan de oever der zee, orn wormen en fchulp-vis- jes te zoeken. Zommigen fchrijven aan deeze Voge- len het vernuft toe , dat zij de mosfelen met de bek niet kunnende openen , uit der hoogte op de klippen aan ftukken laaten vallen; als meede dat zij een jaager vermerkende, of hem hoorende fchieten, de andere vo- gelen door hun gefchreeuw waarfchouwen ; indien men de handelingen van zommig'e dieren gade flaat, die bet menfchelijk begrip te boven gaan, zo zal men dit ook geenzins als onwaarfchijnlfjk kunnen verwerpen. De Bonte-kraaijen, jong gevangen zijnde, kunnen
huisfelijk gewend en opgebragt worden, en nooit zullen zij hun hok verlaaten , indien men maar zorge draagt, hun van fpijze te voorzien; dog de ouden zijn zo loos, dat die zelden levendig gevangen worden. Op Jamaica is ook nog eene Kraaij, die dezelfde
groote heeft; door Rajus word hij Cornix nigra garni- la genaamt, en verfchilt weinig van de Europiiche Kraai- jen ,' als door zijn geluid, dat geheel anders is, dewijl hij onophoudelijk als de aakfier fnatert; hij leeft van in- feüen en beften , en onthoud zig meest in de bergagtige oorden van 't noordelijkfte des eilands. BONTE-PAD ; in 't latijn Rana variegata, (Rana
corpore verrucofo, abdomine albo nigro maculât o, prica gulari, Linn. Sijfi. Nat.) Is een zoort van kruipend gedierte, dat in Oost- en West-Indien woont, en zeer wel na de gewoone Pad gelijkt, behalven dat hij klein- der is, en het bovenlijf geheel zwart rondsomme met- knobbeltjes als wratten bezet heeft; zijn onderlijf is wit en zwart-bont ; aan de voorpooten zijn vier gefpleete vin- geren , de agterpooten hebben 'er ieder vijf, die met vlie- zen aan malkanderen gehegt zijn, zo wel voor- als ag- terpooten zijn ongenagelt, onder aan den hals heeft hij een dwarfe rimpel. BONTE-SPECHT; in 't latijn Picus variegatus,
koomen ons vier voornaame zoorten van voor, als I. De groote Bonte-fpecht ; in 't latijn Tiens variegatus
major, {Picus albo nigroque varius, ano occipeteque ru- bra , Linn. Sijfi. Nat.) word alomme in Europa gevon- den ; hij heeft ruim de groote van een mserl ; is van bo- venen zwart, dog van onderen rosagtig-grijs, en aafi 't onderde van den buik rood; aan weerskanten van do hoeken des beks, langs den hals tot op de borst, loopt een
|
|||||||
is een Boom- of Meester-gewas, dat op de meeste plaatzen
in de Indien groeit, brengende peulen of vrugten voort, die de dikte van een vuist hebben, en van buiten rood- agtig en doornig, maar van binnen glad zijn; bevattende ieder dezer vrugten twee ronde korrels, van grootte als een kleine noot, die witagrig, glad, blinkende en hard zijn, en geen zeer aangenaame fmaak hebben. De Indi- anen eeten deze vrugten , groen gekookt. BONET, of'Bonite, in 't lat.Belamijs; (ScomlerpinnuUs
ir.fcrioribus feptem, corpore lineis utrinque quatuor nigris; Loefl. Epist.) Is een Visen, behoorende onder hetge- flagt der Âlakreelen , die circa de lengte van twee a drie voeten heeft; deszelfs rug is met kleine fchubbetjes be- dekt, die zo digt aan elkander (luiten, dat men ze ter nauwer nood kan gewaar worden ; op de rug is de ko- leur leijagtig blauw, hier en daar een weinig na 't groe- ne hellende, de buik is paerel-gewijs, dog word op de zij- den na de rug toe al langs hos bruinder ; vier geelagtige ftreepen , loopen zo te zeggen paralel langs het geheele lijf, neemende haaren oorfprong bij de kop, en zig bij de ftaart vereenigende, die volkomen in maakzel met die van de Makreel overeen komt; op de rug, nabij de ftaart zijn zes vierkante kleine vinnetjes, gaande de hoogte van een duim niet te boven, en van onderen zijn 'erzeven; de oogen die als paeden van git in zilverkoleurige krin- gen flaan , zijn groot en fchraal. Wel tagtig of hondert mijlen in 't rond van de Kanari-
fche-Eilanden en Madera grimmelt den oceaan van deze visfchen; men ziet ze dikwils tien of twaalf voeten hoog uit het water fpringen, om hun aas, dat in vliegende visch- jes beftaat, te agtervolgen en te betrappen ; zij worden met kleine barpoentjes en hoeken op dezelfde wijze als de Dorade's, in wiens gezelfchap men ze veeltijds ziet zwemmen, gevangen. Men zegt dat deze Visfchen aan de Franfche kust tusfehen de rivieren de Loire en de Ga- ronne zeer menigvuldig zijn, en aldaar den naam van Ger- mon draagen. Deszelfs vlêesch is lekker, droog, vast, voedzaam en gezond. BON POUR NICLE, zie POMPERNIKKEL. BONT, Bont-werk; anders ook Peltwerk, of Pel- terijen genaamt; dus noemt men de vellen of vagten van allerleij Dieren, die met de hairen toebereid zijn; wor- dende zodanig een, die de vellen dus bereid, en ook al- lerleij dingen daar uit vervaardigt, gewoonlijk een Bont- werker genaamt. Van veelerlei gebruiken zijn deze Bont- werken , gelijk niet onbekent is, dog dienen hoofizaake- lijk tot kleedagien in de wintertijd, om zig voor de kou- de te bewaaren ; men gebruikt ze derhalven tot voering van klederen, en men maakt'er handfehoenen, moffen, mutfen enz. van. Men heeft bont- of peltwerken die zeer kostbaar en van een hooge prijs zijn, als onder anderen de hermelijnen, zabels, zwarte vos/en enz., die alleen voor groote perfonagien dienen : Dog het gebruik der Bontwerken is algemeener in de heel koude noordlijke lan- den , gelijk in Zweeden, Moscovien, Polen, Hongarij- tn enz., dan in deze meer zuidlijk gelegene gewesten. BONTE-HAAIJ; in 't latijn Canicula, (Squalus ru-
fovarius, pinna ani medio inter anum ßp caudam pinna- tam. Art. Gen. 68. Sijn. 07.) Is een verflindende Visch, wiens naam genoegzaam aanduid, dat hij onder het ge- fragt der Haaijen behoort; zijn gewoone lengte, volwas- fen zijnde, is anderhalf ellen ; van koleur is hij roodag- tig met veele zwarte vlekken geftippelt, en verfchilt van de gewoone Haaijen, niet alleen, door dien zijn rug bre- der i», maar ook -om dat hij korter en ftomper fnoet |
|||||||
BOO.
|
|||||||||||
BON. BOO.
|
|||||||||||
235
|
|||||||||||
een zwarte band; de ftaartpennen, uitgczondert de drie
buitenflen , zijn moede zwart; zijnde die drie rosagtig met vuil witte tippen, en met zwarte ftrcepen overdwars; Het mannetje verfchilt hier in van bet wijfje, dat 't geen roode ltrccp aan het agterhoofd heeft; zij leeven enkel van iufe&en, die zij op een zonderlinge wijze uit "t hout wceten te haaien. Zie SPECHT. II. De middelbaare Bonte-Jpecht; in 't latijn Pkus mé-
dius yariegatus, (Picus albo nigroque varius, ano verti- ceque rubris, Linn. Sijfi. Nat.) Verfchilt weinig van de voorgaande , daar hij ook gemeenlijk onder huishoud, behalven dat hij een weinig kleinder is; van onderen witagtig-geel, en aan de fluit rooze-koleurig; Raijus zegt, dat deeze in 't bijzonder de begaaftheit heeft, zijn bek in de fcheur van een boom te fieeken, en dan door dezelve dikwils heen en weder te beweegen, een fchel en helklinkend geluid maakt, dat men van verre kan hoo- rcn. III. De kleine Bonte-Jpecht ; in 't latijn Picus minor
variegatus, (Picus albo nigroque varius, vertice rubro, ano albido, Linn. Sijfl. Nat.) Deeze, die in Italien, En- geland, en elders zijn verblijf beeft, is een weinig groo- ter dan een musch; van bovenen is zijn koleur zwart, met witte ftrcepen overdwars, en van onderen is hij ros- agtig hier en daar met zwarte vlakken getekent, langs den hals heeft hij meede een zwarte ftreep ; het hoofd van 't mannetje is van bovenen rood; de buitenfte ftaartpen- nen van beiden zijn met witte tippen bezet. IV. De drievingerige Bonte-Jpecht ; in 't latijn Picus
tridaüijlus, (Picus albo nigroque varius, pedibus tri- dattijlis, Linn. Faun. Suec.) Word in Zweeden, Sibé- rien , Lapland , Dalecarlicn , Hudjons-baaij en zekerlijk op veele andere plaatzen meer gevonden ; deszelfs groo- te is bijna als die van een mcerl, van bovenen is zijn koleur zwart, niet verfchcidene dwarfe witte vlakken; van onderen is hij wit, hebbende in de zijden zwarte dwars-ftreepen ; onder de oogen een witte band ; de itaart pennen, die zwart zijn , zijn ten dcele met ros- agtige en witte tippen voorzien; het hoofd van't man- netje is met een geele top verfierd, 't welk in zommi- gen ook wel rood is ; 't meest waar in deze Vogel var. de overige zoorten verfchilt, is door zijne pooten, de- wijl hij de cenigfte van de B ont-Jp echt en is , die maar drie vingers of klauwen aan ieder poot heeft. BÖNT-VISCH, zie STEKEL-BUIK.
BONTZEM, zie BUNZING.
BONUS HENRICUS, zie GOEDE HENDRIK.
BOQGY.N-GANG,- Berceaux: is een fmalle min of
meer lange gang, die aan beide zijden van fcheerhagen geplant, en van boven vcrwulfswijzc overgroeit is; de- zelve heeft aan de eene zijde, of ook wel op beide, zo- genaamde fpiegels,zijnde venstersgewijze openingen,die aan de bovenkant cirkel- of ovaal-rond zijn , welke ope- ningen bij de ingangen, die men gewoonlijk omtrent de beide eindens, of ook in 't midden maakt, tot beneden op de grond gaan; en die ook dikwils nog ter zijden met vooruitfteekende pijlaaren, en boven met een fronton of iets anders verfielt worden, zo dat ze een portique of portaal-werk vertoonen. Ook maakt men het middclfte deel van het berceaux veeltijds verhevener, en zodanig, dat het boven een coepel of lantaarn vertoont. Deeze berceaux worden ook wel op de wijze van een arcade of ■colonnade gemaakt, waar van de (lammen der boomen (te- gen malkander over in het vierkant geplant zijnde,) de coloaimen vertoonen en bet berceaux overal doorzigtig is, |
alleen maar van boven met een boog gedekt zijnde , die
uit zo veel kruis-bogens beftaat, als 'er ruimtens tusfchen de afftanden der boomen zijn : Deeze zoort van berceaux kunnen ook aan de eene zijde digt gefloten blijven , en alleen aan de voorzijde een colonnade met bogen verto- nen. Nog worden ze ook zodanig gemaakt, dat ze al- leen aan de eene zijde een arcade ef colonnade vertoonen en van boven fchuins afdakswijze gedekt zijn ; behalven op meer andere manieren, dat van de goede ordonnantie van den Tuin-architeft afhangt. Deeze berceaux, die niet te final en laag, maar haare
breedte en hoogte naar proportie van de groote des tuins gefchikt moeten zijn, geven, gelijk de ümve\exircadesoï boog-flellingen, een fraaije vertooning in een plaifier-tuin en de geflotene met fpiegels dienen ook om daar in, inde fchaduwe te kunnen wandelen, maar ze zijn wat kost- baar, want derzelver gedaante moet vooraf van boog- en latwerk, gelijk de nrcarfMgeformeert worden, waar aan de takken der boomen vervolgens geleid en aangebonden worden; ook dienen ze door dezelve dikwils te knippen, of de takken aan te binden, wel onderhouden te worden, zullen ze zig fierlijk vertoonen. De gewasfen, waar me- de men deeze berceaux kan beplanten, zijn dezelfde, ge- lijk bij de BOOG-STELLING gezegtword; dog men kan dezelve ook met wijngaarden beplanten en bekleeden, inzonderheid de geflotene, en hier toe dient voor andere een zoort van wilde Virginijche wijngaaad, Vigne vier- ge in 't fransch genaamt, dewijl die weeldrig en digt be- groeit, en een aangenaam loof heeft. Tot kleine Boog- gangen kan men ook wel, gelijk tot prieelen, de caper- Jolie , brijonie , en gemeene witte jasmijn gebruiken ; dog deeze laatfte kan niet wel tegen onze winter-kou- de. BOOG-HOUT, zie ESCHDOORN. BOOG-STELLING; Arcade, dus word in de Bouw- kunde genaamt, wanneer een rij Boogen , op Colommen of Pijlaars rustende , naast malkander geftelt worden , hebbende boven langs heen een lijstwerk, en dienende tot onderfteuning of draaging van een gedeelte van een aanzienlijk gebouw, of tot overdekte gaanderijen en wan- delgangen, om daar onder droog, en ook wel daar bo- ven te kunnen gaan en wandelen; tot dien einde met een kruis-verwulf overdekt zijnde. Men bootst ook diergelijke Arcaden in de tuinerij door
naast malkander geplante boomen na., waar van de flam- men de colommen vertoonen , die vervolgens bovenwaarts hegswijze plat gefchooren worden , en waar in de boo- gen als een halve cirkel naast malkander uitgefneeden zijn. Ook vertoont men diergelijke Arcaden door fcheer- heggen, die met opene boogen naast malkander doorfnec- den zijn, wordende beide zoorten doorgaans ook nog met pijramijden of ronde knoppen, of ander krulwerk boven op verfiert. Deeze Arcades worden op een ruime uitzigt, of ook
rondom groote waterkommen, boulingrins, en elders daar het te pasfe koomt, geplaatst; en ze geeven een fraai ge- zigt in een groote plaifier-tuin, als ze wel geordonncert zijn^en net onderhouden worden; maar om dezelve de behoorlijke gedaante te kunnen geeven , zo moeten de boogen en 't hegwerk van hout- en latwerk vooraf ge- formeert worden, waar aan vervolgens de takken der daar tegen aan geplante heg-gewasfen, na maate dat ze aan- groeijen, uitgebreid en vast gebonden worden ; wanneer de boomen daar na bejaart, en de takken dus dik en fte- vig geworden zijn, kunnen ze de gedaante der boogen G g 2 zelfs |
||||||||||
BOO.
|
|||||||||||
BOO.
|
|||||||||||
i.$6
|
|||||||||||
zelfs onderhouden, zonder behulp van eenig boog- of
latwerk. De boom-gewasfen hier toeliet dienftigde, zijn ijpen,
linden, boeken, haagboeken, eike, haag-eike , en ook taxis ; in goede gronden zijn inzonderheid de ijpen en haag-eiken hier toe zeer bekwaam , dewijl die fchielijk aangroeiien. * BOOM, in 't latijn Arbora is een zodanige plant die
houtagtig gewas maakt, en meestentijds mét maar eene min of meer dikke fteng, gewoonlijk de (tam (truncus) genaamt opgroeit, verder zig doorgaans in het bovenfte gedeelte in verfcheidene zijdtakken verdeelende, waar aan de bla- den groeijen, en op hun tijd de vrugten en bloemen voort- koomen. Boom (laat tegens Heester over, dewijl veele dog niet a\\e Heesters, ook wel houtagtig gewas maaken, dog die brengen doorgaans meer ftengen uit de wortel voort, wordende deze ook nimmer zo hoog en dik als die der Boomen. Zie HEESTER. De Hammen en takken van Boomen, dwars doorgefnee-
den zijnde, vertoonen aan het oog drie verfchillende zaa- ken, als ten i. de fchors of bast, ten 2. het/pint, ten 3. het hout. De fchors bevat drie van malkander verfchillende dee-
len ; als 1. het dunne vlies dat onmiddelijk het hout raakt en liber of Mnnen-fchors genaamtword ; 2. de middelfchors en 3. de buitenfehors die alle de gedeeltens der (lam en takken omvat: Bijzonder is het, dat de hinnen-fchors zig in het voorjaar affebeid, en tot de houtige zelfftandig- heid overgaat, vormende een nieuwe kring van aangroeij rondsomme het zelve ; tot een bewijs hier van verftrekt, dat wanneer deze fchors van de eene of de andereplaats des Booms weggenoomen word, het hout aldaar niets meer aangroeit. Een Boom doorgefneeden zijnde, befpeurt men ligtelijk
zijn jaarlijkze aanwas, en zommige zeggen dat men uit zij- ne kringen het getal zijner jaaren kan opmaaken : De bui- lende of laatile kring die de fchors raakt, is vaneenlig- ter zelfdandigheid dan het overige des houts, en dit is het 't geen de naam vmfpint draagt, wordende als van weinig nut en ligt aan bederf onderworpen, door de Am- bagtslieden verworpen. De heer Buffon zegt, dat als men in het voorjaar, wanneer in Boomen en andere ge- wasfen de zappen het overvloedigfte opklimmen, de Boo- men van hunne fchors berooft, die 'er zig dan zeer ge- makkelijk laat affcheiden, en dusdanig de Boom het ge- heele jaar door laat (laan, zij in het volgende voorjaar, nog eenige bladen uitfpruiten, dewelke afgevallen zijn- de, men de Boom uitroeit, en door deze behandeling van dezelve vast en duurzaam hout bekoomt ; en het fpint daar door mede al zo vast en duurzaam word "als het hart van 't hout zelve ; dewijl het in die tijd dat de Boom nog llaande blijft, na dat dezelve van haa- ren fchors ontbloot is, dusdanig in kragt toeneemt, dat het anderzints nuttelooze en onbruikbaarejjïfnf, al zo be- kwaam word om te verwerken als het overige van 't hout. In zommige oorden van Duitschland, als mede in Zwit- zerland daar veel hout tot fchrijnwerken bekwaam, en ten grooten deele in noteboomen bedaande, groeit ; ver- daan de inwoonders mede deze behandeling, en maken 'er hun voordeel van. De pijpjes of luchtvaten tot het werktuiglijk zamendel
van het hout behoorende, bedaan in zeer fijne draadjes of vezelen, die men ligtelijk kan vermerken, wanneer men de fchors van de groene takken affnijd; zonder het hemttekwetzen, voorts het houtagtig ligbaam zagtjes ver- |
|||||||||||
breekt, en dan de gebrookene deelen in ceh tegenftrij-
dige 7.in van malkandcrcn aftrekt; door deze luchtvaten, die in maakzel vrij veel met die der Infeclen overeen ko- men , is het onget wij fielt dat de lucht in de planten dringt, om de opklimming der vogten te bevorderen en als te hulpe te komen: Deze luchtvaten hebben hun uitgang in de in- wendige oppervlakte van de fchors. De zap-vaten, die zig van onderen tot bovenenin den
Boom uitflrekken, en het vogt bevatten dat aan een ieder op zig zelven eigen is, beftaan uit holle buisjes; waar van zommige harsfen, andere gommen, eenigen een zoort van melk, honing, of manna zijn. De <water-vaten behelzen een vogt, dat in veele Boo-
men weinig van zuiver water verfchilt ; van die aard van zap bevat de wijnflok een menigte , dat'er gewoonlijk in het begin van't voorjaar uitvloeit, en ophoud wanneerde bladen beginnen uit te fpruiten; dit water is zeer verfchei- den van het eigenthjke zap, in welke de voornaamile kragt en groei der planten opgefiöten is. Van de keuze der Vrugt-boomen om te planten.
Men moet zo veelhetmogelijk is, zig bij trouwe men?-
fchen vervoegen, om de regte zoorten van Boomen te ko- pen , en hen de naam van de vrugt op ieder pakje laaten zetten. Van zijn kant moet men bezorgen, dat 'er aan ieder Boom een klein tafeltje gehangen word, daar zijn naam, of ten minden een cijffer op (laat, die men over draagt in een register, daar de verfcheide naamen van des eigenaars Boomen en vrugten in uitgedrukt zijn. De peere-boomen, die men wil planten, moeten van het
beste zoort zijn. Ook moet men altoos meer herfst- dan zomer-peeren neemen, en meer winter- dan herfst-peeren. Betreffende de appel-boomen, daar omtrent moet men het zelfde waarneemen , ten aanzien van de zoorten ; en de perzik-boomen vereifchen dezelve opmerkinge. Omtrent de pruim-boomen moet men ook keuze maa-
ken, om de beste zoorten te krijgen. Ziet hier van broe- der bij ieder woord op zijn plaats. De peere-boomen, die op kwee-boomen geënt zijn, zijn
de beste voor kleine en laage Boomen. Zij drangen veel eerder en veel fchoonder vrugten, dan die op tam- me geënt zijn, groeijen ook niet zo grooten wild. Men moet zig wagten om de Boomen, die op een tamme dam geënt zijn, in zwaare aarde te zetten ; dat zou het middel zijn, om niet dan na langen tijd vrugt te hebben, en altoos veel hout. (Wat men door tamme dam verdaat', ziet hier agter m dit artijkel.) De beste tijd om Jonge Boomen te planten, is, als ze
drie of vier jaaren oud zijn. Jonger weezende , hebben ze langer tijd nodig om de latv;erken te bedekken, of om een naantje te fovmeeren. En zo ze te oud zijn, fchicten ze niet dan onnutte takken, die de hoop van veele en goede vrugten te bckoomen , te leur dclt. Men moet de Boomen met mos bewasfen, afkeuren,
want uit een (legte grond komende, belooven ze weinig goeds, als ook die knoesten hebben, of niet fchijnen haa- ren vollen wasdom gehad te hebben. De Boomen moeten een goed beloop hebben, een glad-
de dam, een duim of anderhalf dikte, en helder van hout zijn. Men moet zorg draagen dat de Ente zijn dam of tak wel gedekt hebbe-, en om laag met takjes voorzien zij, op dat het latwerk daar door te beter bekleed worde. ', De Boom die men uitkiest, moet gezonde e\\ fchoone
wortelen hebben, geproportioneert zijnde met de dam ; die niet
|
|||||||||||
Z500. BOO. 237
|
|||||||
dat ze regt zijn met een lot en een enkel ent, dan dat
ze twee of drie enten , in verfcheide takken hebben. De- nieuwe looten, die uit den eenen ftam van een ontkruiri- de en nieuw geplante Boomvoortfpruiten, zijn bekwaa- mer om geleid te worden naar iemands zinlijkheid , om' een fchoonen Boom te formeeren, dan of ze twee looten hadden-, of oude takken ; dewijl men niet wel kan weeten van wat kant de oude takken van een nieuwgeplanten Boom, nieuwe looten zullen fchieten , en veeltjds komen ze zeer kwalijk van pas, terwijl ze zig onder eikanderen vlegten, en wanorde veroorzaaken ; zo dat men gehouden is, hen heel en al af te kappen , en bij gevolg den Boom te kwetzen, 't welk maar tijd is verkwitst om den Boom mooi en de vrugten vroeg te hebben. Ik wil dan dat mij- ne Boomen om laag gantsch geene takken hebben, maar dat men 'er fchoone oogen in zie, die goede takken be- looven, vooral wat de perzikboomen aangaat, zo dat men nooit zulke moet neemen, wier oogen akemaal als blind zijn, dat is, als de plaats daar ze uit komen, geflopt is, om dat 'er zelden nieuwe takken van voortfpruiten. Ook gaat het zo vast, dat men niet dan een lot wil hebben, dat men doorgaans, indien 'er twee enten zijn, het zwak- fle wegfnijd, om hetfterkfte en dat het best geplaatst is, te behouden. Egter mag men wel Boomtjes neemen die twee of meer takken gefchooten hebben, als die maargoed, en wel geplaatst zijn. Wat de flam-boomen betreft, die men in de open lagt
wil zetten, men ziet geerne, dat ze om haaren kruin ee- nige takken hebben, die men bij 't planten inkort:. Wij vereifchen omtrent dezelve zo grooteene nauwkeurigheid niet, aangaande hunne fraaijbeid, gelijk wel bij de laa- ge Boomtjes; 'tis genoeg, als ze omtrent een ronde kruin maaken, om mooi en fraaij genosmt te worden. Indien de Boomen reeds uit de aarde zijn gehaalt, moet
men niet alleen alle de voorfchreeve waarneemingen na- komen, zonder een over te (laan,, maar men moet nog toezien, of die Boomen niet al te oud daar uit gehaalt zijn; wanneer ze een rimpeligen bast en droog hout hebben; dat misfchien al dood is. Of wanneer de bast te zeer affchilt, of de plaats van 'tent door 't binden als verflikt is, of zo ze te lang gee'nt zijn, en zulks wel voornamelijk in de perziken, zo dat men , om de worte- len wel te leggen , datvolftrekt nodig is, gedwongen zou zijn het ent meede te begraven; of zo ze te hoog ge- ënt zijn, waar door ze het latwerk niet behoorlijk kunnen bekleeden, nog een fraaije hegge formeeren ; alzo beide zes of zeven duim boven de grond moeten beginnen. Dit is 't nóg niet al; men moetin 't bijzonder en meest
op de wortels zien ; want al vond men alle de gemelde ken- tekenen van een goeden boom, zo hij een groote faut heeft aan de wortelen, moet men hem houden voor ondeugend en afkeuren. Dog om te kunnen zeggen, dat een Boom wel gecon-
ditioneert is, aangaande zijne wortelen , moet het eerst gefchikt zijn naar evenredigheid met de dikte van de ftam, dat is, dat'erten minften eene. moet zijn, fchiërzo dik alsde ftam zelven ; want zo ze al te maal klein en als vezelen zijn, is 't bijna een onfeilbaar teken, dat de Boom zwak. is en haast zal fterven , of ten minden , dat hij niet veel. goeds zal voortbrengen. Zelfs is een al te groote mee- nigte van vezelen geen goed teken. Ten tweeden; moeten de hoofd-wortelen niet verrot,
nog fchilferig of fplinteragtig, niet doorvreeten, droog
nog hard wezen, want zijn ze rottig, dan betekenen ze.
een groote zwakheid in het begin van 't leven aan ie.ier
G g 3 Boom
|
|||||||
niet dan vezelen heeft, moet uitgcfchoten worden. Be-
treffende de perzik- en abricoos-boomen, die een jaar ge- oculeert zijn geweest, moeten boven die van twee jaaren gefielt worden. De perzikboomen op een amandel geënt, komen beter voort in droogcen ligteaarde, daninzwaa- re en vogtige ; terwijl in tegendeel die op een pruim ge- ënt zijn, beter in lijvige dan losfe aarde. 't Is genoeg, dat de appelbomen op een paradijs en
peerboomen op que e geënt, een bal ven duim dik zijn; de llam-boomen mogen wel een a twee duim dikte hebben, en de ftam mag wel zes of zeven voet hoog zijn. Thans kweekt men ook zogenaamde halfllamde vrugtboomen van vier voet hoog, om minder door de wind te lijden ; de- ze onderhoud men met fnoeijen op dezelve wijze als de naantjes. Men neemt altoos een fchoonen dag waar, om de boo-
men uit den grond te haaien, en zo veel als mogelijk is, draagt men zorg, dat ze in 't overdraagen geen letzel krijgen. De beste en wenfchelijkfte keuze gefchied in den Boom-
gaard of Enterij zelve, tegens half September, om de Boomen te tekenen die men kiest om te planten. Maar dit is altoos niet mogelijk, wegens de afgelegenheid der plaatzen, daar goede Boomfchoolen zijn. Als men dan op de plaats zelf kan komen, moet men acht geevenop zulke Boomen, die dat jaar weelig gefchooten hebben, en gezond fchijnen zo van blad , als aan 't einde der loo- ten en een gladde en heldere bast, zo dat men in 't al- gemeen moet uitfehieten zulk flag van Boomen , die niet dan zwakke loten van een jaar hebben, of wel in 't ge- heel geene; of wiens bladeren veel kleinder zijn dan naar behooren, of reeds geel voor den tijd dat de bladeren afvallen; ook zulke, welker loten voor't einde zwart en dood zijn, of die een gerimpelde en ruigen bast hebben, en vol niosch zitten ; ook indien het peere, kers/e, prui- mt of appel-boomen zijn, aan welker flammen of wortelen men gom vind, of zulke Boomen daar men kanker aan ziet. Hier bij komen nog bijzondere teekenen van kwaade Boomen, die ik hier zal laten volgen, om dat ze van groot belang zijn. De perzik-boomen, die ouder ge- oculeert zijn dan van een of twee jaar, zonder om laag takjes te hebben gefchooten, deugen niet , en hebben groote moeite om voort te fchieten op den ouden ftam; zo is 't ook gefchaapen met die om laag dikker zijn dan een duim , en die op oude Boomen geënt, en omtrent vier of vijf duim dik zijn. Bc pruim-, abricoos-, mispel-, appel- en peere-boomen kunnen beftaan als ze een duim dik- te hebben, dog moogen ook wel wat dikker zijn. Daar is niet aan gelegen , of het Ent een, twee of drie jaaren oud is, en of het gedekt is dan niet ; maar niet dunner nog ouder zou ik ze willen hebben. Dit flag van Boomen, 't welk een bekwaame dikte
heeft in zijn eerfte, of ten minften 'm zijn tweede jaar, is doorgaans uitneemend, dewijl het een teeken is van een goede voet. De laage appel-boomen op een paradijs en de vroe-
ge kersjen zijn goed van een tot anderhalf duim. • Deflamboomen moeten heel regt en ten minften ruim zes voeten hoog zijn, en dik vaneen tot drie duim; zij moeten geen hobbelige bast hebben, maar in; tegendeel helder van bast zijn, tot een blijk van haare jonkheid , en van den goeden grond daar ze uit komen. Wat de wijze betreft, hoe de Boomen moeten gefielt
zijn, ik achte, dat voor alle zoorten van laage Boom- tjes, of die tegens latwerk zullen komen, hel beter is, |
|||||||
t
238 BOO. Boom, alzo de wortelen nooit rotten , zoo de Boom ge-
zond is ; zijn ze fchilférig of fplinteragtig op de plaats, daar ze uitkoomen, zulks is, om zo te fpreeken, eenc ongeneeslijke kwetzuur, de verrotting en de kanker zal 'er onfeilbaar in koomen. Daarom behooren zij, die de Boomen uit de grond
haaien, wel zorg te draagen, dat zij het gefchikt en zagt- jes doen , na eerst groote gaten gemaakt te hebben, om niets met geweld uit te trekken; anders kan 't niet mis- fen , of zij zullen eenige goede wortelen fchilferen ot aan ftukken breeken. Zo ze insgelijks zeer doorvrecten of gefchilt zijn op de
plaatzen, die behouden moeden worden, zulks zijn al gevaarlijke kwetzuuren, vooral aan de kersfe-boomen, ge- merkt zig de gom daar aanftonds aan voort teelt. En eindelijk, zo de wortels droog zijn, 't zij dat ze
bevrooren of te oud verplant zijn, of al te 'lang te vooren in de lu^t hebben gelegen, dan moet die Boom zonder eenig bedenken verworpen worden ; dewijl het zeker is, dat hij nooit weder zal aankoomen. En boven dit alles is het te wenfehen, dat de Boom,
dien men wil uitkiezen, de wortels zo geplaatst hebbe, dat, als men 'er de kwaade , zo om hoog als om laag, uitgekapt heeft, daar omtrent twee, drie of vier goede en zwaare overblijven, die bijna in de rondte van de flam ftaan, of dat ze ten minften zo geplaatst zijn, dat men haar, als men den Boom plant, gemakkelijk naai- den kant van de goede aarde kan wenden ; men maakt bij- zonderlijk werk van de jonge of nieuwgefchoote wortelen; die komen gemeenlijk boven aan digt bij den vlakken grond, en men geeft weinig om de oude, die doorgaans hobbe- lig, en ampcere-, pruim-en wilde Boomen zwartagtigzijn , daar in tegendeel de jonge foodagtig en tamelijk glad zijn, in de Ainàndel-boomen zijn ze witagtig, in Moer-befiè'n geelagtig, en in de Kersfe-boomen roodagtig. Toebereiding der Boomen. De toebereiding is van zo een groot gevolg, voor den groei van een Boom, dat hij dikwils blijftfteeken zonder weder ain te koomen, of een fchoonen kruin te formce- ren, a'leen lijk om dat hij niet wel toebereid is, voordat hij verplant word. Men heeft dan twee zaak en toe te bereiden, de eenc
is min noodzaakeliik, naamelijk het hoofd óf kruin, maar de andere ten hoogftcn , naamelijk de voet, of de wortels. Ten aanzien van 't hoofd, daar ileekt weinig geheim in, 't zij in Stam of in laage Boomen ; men behoeft daar om- trent maar twee zaaken indagtig te wezen: Eerst, de- wijl men groot nadeel toebrengt aan een Boom, die men uit den grond haalt, alzo hij zekerlijk verzwakt word, of men vermindert ten minften zijne kragten en uitwer- king voor een tijd, zo behoort men hem te ontkruincn ,- dat is, de takken min of meer in te korten, naar maate dat men hem die uitwerking en kragt beneemt, gel ijk men ze hem zonder twijffal beneemt, met hem van plaats te verwisfelen en van wortelen te ontblooten. Dit is een ftelregel, die geen bewijs nodig heeft. Het tweede is, dat men hem geen flam moet laaten ,
clan naar maate van de plaats, daar hij ftaat te koomen. Want de eene Boom word gefchikt om zün uitwerking heel laag te doen , als de Naantjes en Spalieren, en daar- o'm moet men ze heel kort fnocijen ; een ander om zijn uitwerking heel om hoog te doen, gelijk de Stam-boomen, die bij gevolg een aanzienelijke hoogte moeten houden ; dog men kort geenerleij Boom in, tot die hoogte als hij •moet blijven, of alle de werking omtrent de wortelen |
||||||
BOO.
dient eerst gedaan te wezen ; zie hier, hoe zulks gefchied.
Voor eerst moet men al de vezelen uitfnocijen, zo digt als het moogelijk is, aan de plaats, daar ze uitkomen, ten ware men den Boom op dat zelve oogenblik verplant- te, als hij uit den grond is gehaalt; anderzins, het min- de dat hij in de opene lugt leit, word alles zwart, dat anders goed zou zijn om te behouden ; dat is te zeggen, de kleine witte en vezelige wortelen, die dan te leur gaan en fterven. Het fchijnt, dat zij niet meer de lugt kun- nen verdrängen, als zekere visfehen , die oogenblikkelijk fterven, als ze uit het water raaken. De gelegenheid om de witte vezelen tcbewaaren, komt
niet voor, dan wanneer men den Boom maar op een andere plaats van denzelven tuin wil verplanten; als dan kan men iets daar van behouden, dat nietafgebrookenis, en dat aan zijn einde nog levende fchijnt, en op een goede plaats uitkomt. Indien'er dat alles niet bij is, moet men het verwerpen ; en zelfs om 't andere beter te behouden, moet men 'er teffens, als 't moogelijk is, iets van de ou- de aarde aan laaten, en onder 't planten van dien Boom waarneemen, dat men die vezelagtige wortelen wel plaat- ze en uittrekke. Laat ons weder tot den Boom koomen, die vrij lange
uit den grond is geweest; men moet hem van alle de hairen of vezelen ontdoen, welke nogthans van veele Hovenieren met zo veel zorg en zo weinig reden 'er aan gelaaten worden; en zelfs, als men een menigte Boomen teffens heeft te planten, moet men aanftonds aan alle Boo- men beneemen, 't geen hen dient benoomen te worden, eer men ze plant, 't zij bij dag in eenige hoe'; vanden tuin, of bij nagt en bij de kaars in huis , om geen ander werk te laaten leggen dat haast heeft, en niet dan buitens huis kan gefchieden. Ondertusfchen heeft men de nagt te baat, die in den tijd van 't veel Boom-planten zo on- gemakkelijk en zo fchielijk koomt. Hethair van de wortelen weggedaan zijnde, waar dooi-
de dikke wortelen heel en al koomen bloot te leggen, kan men met mindere moeite de kwaade vinden, om ze gantfchelijk af te fnijden, en de goede te behouden; daar op bepaalt men aan ieder de juifte lengte, die men haar wil laaten, en dikwils, als de wortels van zulke Boo- men eenigzins fchijnen verdroogt te wezen , laat men ze zeven of agt uuren in water weeken , eer men ze in den grond zet. Wanneer men van goede of kwaade wortelen (preekt,
fchijnt het, dat men 'erniet dan gebrooke, gefchilferde, verrotte of verdroogde onder verftaat ; maar men wil on- dertusfchen wat meer zeggen, naamelijk, dat alle geplan- te Boomen , voor al die van een enterij, menigmaal niet dan goede of niet dan kwaade wortelen voortfchieten, of tegelijk goede en kwaade, op deeze wijze: Een Boom met alle die toebereiding geplant, als wij
gezegt hebben, moet zekerlijk nieuwe wortels fchieten, of anders fterft hij; want de oude wortels zijn hem on- nut , zo 'er geen nieuwe koomen. Van die nieuwe zijn 'er meede eenige dik en goed, andere dun en zwak; de goede koomen of al te maal aan het einde van die men 'er aan heeft gelaaten, 't welk dan het wenfchelijkfte is, of zij koomen elders, dat is, of uit het lighaam van den Boom, en bij gevolg boven de oude wortels , of om- trent de oude en naast bij den Boom, terwijl de ouden niets, of maar kleine worteltjes aan haare cindens voort- gefchooten bebben, ,cn eenige dikke wat verder van de eindens. . . In beide deeze gevallen 3 doen de dikke wortels, die
uit
|
||||||
BOO.
uit den Boom zelve, of uit de oude wortelen, maar niet
aan baar einde, zijn vportgekoomen, alle de andere on- gevoelig derven, zo wel oude als jonge, en bij gevolg moet men zulke voor kwaad reekencn , als die den Boom op eenige plaats bij zijn kruin zullen doen geel worden en kwijnen. Het is niet bezwaarlijk, om de goede wortels van, de
kwaadc te onderfcheiden; want genomen, gelijk het ze- ker is , dat het onderile des (tams van een Boom, dien men plant, aan welk onderde de wortels hangen, die men heeft behouden ; genomen, zegge ik, dat volgens den loop der natuur, dat onderile altoos dikker is dan de rest; zo moet het zig ook in dien flaat houden; merkt men evenwel, dat die plaats in tegendeel dunner koomt te worden, dan eenige plaats hooger op, daar in der daad ettelijke fchoone wortels uitkoomen ; als dan moet men die plaats houden voor ongelukkig en door de natuur ver- laaten, die naar 't fchijnt, vermaak fchept een andere te begunfligen, en derhalven dient dat zwakke deel met al het geen het te vooren had kunnen voortbrengen, afge- fneeden te worden. Zommige tuiniers noemen zulks, een Jpil (pivot), maar bedriegen zig, gelijk wij ilraks zullen zien. Het eerde , dat men daar te doen heeft, is, dat men
alles, 't welk dus verlaaten is, geheellijk uitfnoeije dig- te bij de plaats, die wel gevoed , en om zo te fpreeken , in goede gunst is ; om niet te behouden dan zulke wor- tels , die uit zo een gelukkig deel uitkoomen, zij moo- gen ook zijn, hoe ze willen, en hoe weinig in getal; want hun getal kan in der daad nooit groot zijn, voor al dewijl men gehouden is, het grootde gedeelte der oude wortelen weg te kappen; die verre van fris, wakker, le- vendig en van een fchoone koleur te wezen, 'er zwart, gerimpclt, hobbelig en gedeeten uitzien ; waarom men geen ftaat moet maaken, als op nieuwe wortels, die teffens op een goede plaats daan. En deeze moet men kort houden , na maate van haare
lengte; in de laage Boomtjes, moet de langde, hoe dik ze ook is, nooit meer als 8 of 10 duim lang zijn, en in Stam-boomen niet boven één voet; dog de moerbefie en amandel mag ze wel iets langer hebben ; want de eerde zeer zagt en week, en de tweede zeer droog en hard zijn- de, loopen gevaar van te derven, zo men haare worte- len al te kort fnoeit. Hebbende de lengte bepaalt van de dikde wortelen van
onze Fruit-boomen, moet men weeten, dat de zwakke vol- daan kunnen, met 4, sof 6 duimen lengte, en wel ieder na maate van haare dikte; het is bier juist verkeert en het tegendeel van 't geen wij zeiden, van de fnoeijing der takken. Ecne laag wortelen is genoeg ; zelfs maakt men meer
Werks van twee of drie goede wortelen, die wel geplaatst zijn,. waar van hier boven , dan van twintig middelmaa- tige; men vereisebt, dat alle Boomen, eer ze. geplant worden, op die wijze gereed zijn gemaakt, dat ze op haa- re wortelen over end kunnen daan, als kegels, voor al daar men Naantjes van wil maaken, of Stam-boomen in de open lugt; want betreffende die tcgens latwerk zullen ko- men, dewijl ze altoos wat fchuins moeten gelegt worden, en het best is, dat ze geen wortels naar de kant van de muur hebben, zo moet men zulke al te maal wegfnoei- jen, die tegens de muur zouden komen ; dog men moet het zo fchikken, dat de flegtde wegraaken, en de beste overblijven, om binnen tuins gelegt te worden. Deeze j-egels zijn zo gemakkelijk te verdaan, dat iemand, die |
BOO. 239
. maar een Boom heeft zien gereed maaken, ook aanilonds
alle andere zoorten kan bereiden ; voornaamelijkde Ouee-, Kersje-, Pruim- en tamme of ongeënte Boomen, enz. ; maar omtrent de wilde Boomen, uit gezaaide Korrelen of Neuten gewasfen , en diergelijke; heeft het een weinig meer moeite in. Men heeft niets minder te vreezen, dan dat de vorst
iets zou bederven op die plaats waar de Boom gekort is; daar koomt nooit eenig ongemak van, dewijl de ervaa- ring zulks genoeg leert. Om de lengte van den dam buiten de grond te regelen,
in allerleij flag van laage boomen, zo merkt, dat indien ze klein zijn, en in drooge aarde moeten geplant wor- den , dezelve maar zes of zeven duim dienen hoog te we- zen , ten einde de kruin den voet mooge dekken tegens de zonnehitte, en in vogtige aarde moogen ze wel 9 tot 10, of 11 tot 12, of meer duimen lang zijn, op dat de kruin niet belette, dat de zon den voet kan befchijnen, die ze noodig heeft. ' Wat de Stam-boomen betreft , die moeten in allerlei
grond zes of zeven voeten hebben ; grooter, worden ze al te veel door de winden gefchud en loopen gevaar om uitgerukt te worden ; en korter, voldoen ze het gezigt niet, ten ware het een heele rije mogte zijn van halve Stam-boomen, gelijk men met Pruim- en Kersje-bomnen, enz. wel doet. Bij de Perfik-boomenmoet men gade daan, datzetwec
of drie goede telgen hebben in de lengte, die ze hou- den , anders loopen ze gevaar, niet dan wilde looten te fchieten. Men heeft reeds gezegt, dat voor alle zoorten van Boo-
men , in 't bijzonder voor de kleine en laage, men niet dan een regt lot begeert ; dog in de Stam-boomen eenige takken ; men behoud de zwakke gaarne lang, fchoon die niet tot de fraaiheid van gedalte bijbrengen, maar eerder vrugt geven; wat de dikke takken betreft, behoud men'er twee of drie, ja zelfs vier van , die wel geplaatst zijn, en een mooi rond "beginnen, die men elk tot op agt of twaalf duim min of meer inkort, naar maate van haar dik- te en kragt, bij welk inkorten 111211 wel moet in agt nee- men , 0111 de takken altijd fchuins af te fnijde;i, van bin- nen de kruin na buitemvaarts , waar door de gemaakte wonde veel ligter en fpoediger weder begroeit; deeae fchuinze fnoeijing dient bij allerlei takken en wortels, zo wel groote als kleine, naukeurig in agt genoomen te worden. IVijze »1» de Boomen te planten.
Eerfie aanmerking. In den planttijd, die een ieder eet, dat van't einde van Wijnmaand, tot midden in Maart duurt, of van dien tijd af aan dat de Boomen hun- e bladen kwijt ranken, tot dat ze op 't punt daan, om ieuwe voort te fchieten, moet men droog en zagt weer aar toe waarneemen, zonder, gelijk in oude tijden , op e maangedalte agt te geeven ; het regenagtig weer is niet lleen ongemakkelijk voor den Provenier, maar gevaarlijk f fchaadelijk voor de Boomen, die men plant; gemerkt e aarde dan ligt als mortel aan een pakt, en niet be- waam is, om de wortels rondsom te dekken, zo dat 'er olten blijven, 't geen zeer fchaadelijk voor de groei is, n de Boomen dikwils doet verderven. Dog hoewel al- die maanden even bekwaam zijn om te planten, zo dat et zelfs fchijnt, hoe men eerder daar meede gedaan, eeft, hoe 't beter is; nogthans gelijk men in drooge en gte aarde garen zoekt te-planten van St. Marien af, zo |
||||||
zoek.;
|
|||||||
«49 1500.
|
|||||||||
1300.
|
|||||||||
zoekt men in koude en vogtige aarde niet te planten voor
het einde van Sprokkel-maand. De Boomen kunnen 'er niets uitregten in den winter, en dus zouden ze eer be- derven , dan zig goed houden ; daar ze in tegendeel in lig- ne aarde van den herfst af kunnen beginnen kleine worte- len te fchietcn , en dat is voor hen veel gewonnen, zo • dat ze op den weg zijn , om in het voorjaar wel te was- fen. Tweede aanmerking. Men moet naukeurig de tusfehen-
wijdte reguleercn, die de Boomen zullen hebben; 't zij voor latwerk , of voor Naantjes , of Stam-boomen, om dus juist te weeten , zo wel het getal van allen in 't ge- meen , die men te planten heeft, als in 't bijzonder dat van ieder zoort. Derde aanmerking. Ook moét men heel juist de plaat-
zen bepaalen, zo voor ieder zoort van Boomen, als voor ieder Boom in het bijzonder. Men pleeg de Fruit-boo- nen van ecnerleij jaargetij in dezelve ftreek of land te zetten. Vierde aanmerking. Men laat, na een lijn geflagen te
hebben, gaten maaken in de groote van een paar voet mlddclHjns, ondcrftellende, dat de grond voorheen diep om gearbeid, en de fnoeijing wel gedaan is, zo dat het gat, hoe klein ook, groot genoeg is, om den Boom te planten; want tijd, moeite en kosten zouden maar ver- geefsch wezen, zo men het gat grooter wilde maaken. Om heggen te planten, laat men een kleine greppel maa- ken naar de lijn, indien de Boomen digt mogten koomen te ftaan. Vijfde aanmerking. Men brengt ieder Boom bij zijn
kuil, eer men 'ereen van begint te planten; en wil men heggen planten rondsom ecnige vierkanten, of een plan- ting in 't verband maaken, dan verkiest men doorgaans de fchoonfte en best geconditioneerde , om ze op de hoe- ken der vierkanten of der rijen te plaatzen. Insgelijks zo ze zullen dienen, om tegens een heining te plaatzen, is het raadzaam, de fchoonfte en die de beste vrugt be- loven , te planten, daar ze het meest in 't oog vallen ; tij voorbeeld, digt bij de deuren, en langs heiningen, daar de fraaiiie laanen zijn. Schoon wij hier een verkiezing maaken van de fraaifte
Boomen, zo volgt daar niet uit, dat men 'er nooit een mag planten, die niet fraai is, en egter goede hoope geeft, van wel te zullen aankoomen; want het is zeker, dat wat zorgc men cok draage, om niet dan fchoone en welgcmaakte Boomen uit te kiezen , egter de eene altoos veel fraaijer en fchooner zal zijn, dan de andere. De Boomen nu bij de kuilen nedergelegt zijnde , en
men dan aan 't planten wil gaan, begint men met die op den hoek van ieder vierkant, om tot een rigtfnoer te ftrekken aan alle de andere; en zo het aardrijk pas te voo- ren geroert is, en gemengt met genoegzaame mest, dan moet men de Eoomen niet dieper planten, dan dat de wortel even met aarde bedekt zij ; want na verloop van ■eenige maanden , zal men bevinden , dat de Boomen diep in de grond zullen gezakt zijn; zelfs is het wegens het nederzakken dienftig, om de grond rondsomme de plaats, daar de boom zal gezet worden, hooger te maa- ken , dan de overige grond ; en dit is inzonderheid ook zeer nuttig, als de grond, waar in men plant, nat en wr-tcrig is, om daar door het water van de wortels der jonge Boomen af te leiden. Boomen die dieper geplant zijn , misfen nooit, binnen weinige jaaren te vergaan. De Hoek-boomen geplant zijnde, fielt men een man
bij dien van de rije, welke men wil beplanten, op dat hij |
|||||||||
oppasfe, of ze in een regte lijn te ftaar. koomen; mer*
neemt nog een ander man met een fpa, om de wortels te bedekken , zo als men ze op die plaats houd, terwijl de voorigeman waarfchuwt, dat zij wel en in een regte lijn itaan; drrs kan men op een morgen 4 tot 500 voet heggen planten. Het is nog veel gemakkelijker, in minder tijd veel meer
Boomen tegens heiningen of latwerk te planten, "dewijl men niet van nooden heeft, toe te hiaten zien , of ze in een regte lijn ftaan. Maar om een planting in 't verband te maaken, ver-
eischt wat meer tijd en moeite; want dewijl ieder Boom juist op twee rijen moet pasfen, zo heeft men twee op- pasfers van nooden, naamelijk een voor ieder rije, en zo verloopt 'er altpos eenige tijd, eer de Boom met bei- de de rijen te gelijk overeenkoomt. Voorts moet men niet alleen zorg draagen, om de
Boomen wat hoog en regt op te planten , maar zonder- ling om de voornaamfte wortelen naar den goeden grond te keeren, dat hier het grootfte point is , zelfs zodanig, dat (fchoon het wenfchelijk is, dat alle Boomen, die tot haagen zullen dienen, regt op haar voeten ftaan , wan- neer ze geplant zijn ; indien egter de gcfteltheid der wor- telen vereischt, dat de Boom een weinig fchuins moet ftaan, om de wortels wel te doen leggen, ten einde hij liever tusfehen tweederleij grond, dan te diep komt,) maakt men gantschgeeu zwaarigheid , om het hoofd van den Boom wat krom te houden, dog altoos naar de ge- trokke flag-lijn ,• ja men raad het zelfs aan, als zeer nood- zaakelijk ; dewijl anders de van nieuws uitfpruitcude wor- tels altoos de neiging volgen van die daar ze uitkoomen, zal't haast gebeuren, dat die wortels eindelijk doordrin- gende tot de kwaade aarde in den grond, of zelfs te diep nederfchietende, en vooral buiten het bereik van 't re- genwater, de Boom daardoor zal kwijnen, en 'er flcgt uitzien, kwaade vrugt draagen, en eindelijk uitfterven. Van het geene wij zo aanftonds zeiden, raakende de
goede gelegenheid der wortelen , volgt; dat men, zo'er eenige Boomen langs cene laan moeten geplant worden, zig moet wagten, van de voornaamfte wortels naar de kant van die laan te brengen. Om meerder reden moet men 't zelve waarneemen, als men latwerken wil beplan- ten , zo dat geen van de goede wortelen naar de muur heen moeten koomen; het overhellen van den kruin der kleine Boomen moet geen de minfte zwaarigheid nog vreeze maaken, voorde fraaiheid van hun geftalte, want het gaat met de takken, die 'er uit voortkoomen, niet even eens als met de wortelen, alzo de takken geenzins de fchuinsheid van den Boom volgen, maar in tegendeel regulier wasfen, heel regt rondsom den ftam, en dus, dewijl ze digt bij den grond uitkoomen , zo maaken de Boomen eene figuur, die al zo net gefchikt is, als of ze regt op hun middelpunt geplant waren. Omtrent de Stam- boomen in de open lugt, is men genoodzaakt, hen zo veel men kan, loodregt op hun middelpunt te planten; anders zou die ftam altoos fchuins blijven, en een flegte geftal- te vertoonen; voegt hier bij, dat de Boom dies te meer bloot ftaat voor't geweld der winden, en bij gevolg gevaar loopt, van om ver te ftorten ; en uit vreeze voor de win- den, dient men ze een weinig dieper, dan andere Boo- men te planten ; egter niet zeer diep, dewijl ze anders zekerlijk zouden bederven ; dog tegens de winden dient het best, dat men 'er ftaaken bij zette, om ze daar aan vast te binden, tot dat ze ter decgen bewortelt zijn'. Alle de Boomen geplant zijnde, dekt men den voet
met
|
|||||||||
DOO.
met een laag mist van twee of drie duim, die men we-
derom met een weinig aarde toedekt, om 'er het gezigt van te bcneemen, dat niet aangenaam zou weezen; dee- ze mist dient zo zeer niet om de aarde te verbeteren, want men onderftelt, dat ze goed en wel toebereid is, als om te beletten, dat de aarde bij droog weer nietuit- drooge, 't welk de groei grootelijks zoude ftremmen, en niet zelden de Boomen geheel doen verfterven. Heeft men geen mist, dan vergenoegt men zig met den
voet van de Boom te dekken met wat paren of andere wilde kruiden, of met run of ruig flroo; zeer-nuttig en van veel dienst is deeze dekking; en zo 'er een groote droogte is, moet men drie of vier maanden lang alle agt dagen , den Boom met een emmer water bevogtigen, jnaakende eerst een ronden kring rondom, op dat het wa- ter ten voilen mag doordringen, en zo dra het fchijnt doorgetrokken of ingezoogen te zijn , maakt men den Uring weder toe ; maar is het weer een weinig regenagtig, dan is het befproeijen onnodig. De tusfehenwijdte der Boomen moet gefchikt worden
pa de deugd van de aarde, en in 't bijzonder na de hoog- te der muuren ; dus kan men ze aan hooge muuren dig- ter bij eikanderen zetten, en wat verder van een, aan laage muuren. Ook moet gelet worden, hoever zig de zoorten der vrugtboomen 'm 't vervolg van natuuren kun- nen uitbreiden. Betreffende de gemeene tusfehenwijdte aan latwerk of
heiningen, die word bepaalt op 6 à 7-, of 12 à 14 voe- ten; wel verftaande, indien de muuren 12 of meer voe- ten hoog zijn, dan moet men een Boom in de hoogte Iaa- ten opfehieten -tusfehen twee anderen, die om laag de heining moeten dekken; en in zulken geval, kan mende Boomen 5 of 7 voeten van elkander zetten ,• maar zo de muuren niet hooger zijn dan 6 of 7 voeten, dienen ze omtrent 12 à 14. voeten tusfehen beide te hebben; de wijdte der Naantjes moet wezen van 10 tot 12 voeten, zelfs iets meer, zo het Pruim-hoornen zijn, of wilde Boo- men van korlen opgöwasfon; en in Stam-boomen van 18 tot 24330 voeten, naar dat de Boomen zig Van natuur min of meer uitfpreiden. Men moet weeten, dat in een goede grond de Boo-
men verder van eikanderen dienen af te ftaan, dan in een kwaade, dewijl zij aldaar weeliger zullen wasfen, en dus de toppen zig meerder uitfpreiden. Ten aanzien van de ftand, die ieder zoort van Boo-
men aan muuren, espaliers, enz. vereiseht, is dit een ftuk, dat wel onderzogt en geleert moet worden. In 't -algemeen is de ftand Mar 't zuiden in onze landen de fteste, en die naar 't noorden de flimfte; de ftand naar het oosten is niet min goed, dan naar 't zuiden, vooral in. warme ianden; eindelijk die naar het westen, is niet kwaad, voor Perfik-, vroege Pruim- en Peere-boomen ; maar deugt nipt voor Druiven K en andere laate vrugten. Van 't fnoeijen der Boomen.
Om het fnoeijen redelijk wel te verftaan , moet men
ten minften weten den tijd, de oorzaak en vooral de Wijze van fnoeijen. Rakende den tijd, die begint met dat de bladen af-
vallen , tot dat 'er andere in de plaats koomen. Men moet, wat Boom het ook zij, hem niet meer dan eens in 't jaar fnoeijen ; en 'er dit bij waarneemen , dat het best is, de zwakfte vroeger, en de fterkfte laater te fnoeijen. -betreffende de oorzaak, de cerfte is oin de Boomen
|
||||||
BOO. ut
grooter en fchoonder vrugten te doen voortbrengen; en
de tweede, om ze ten allen tijde vermaakelijker aan 't gezigt tevertoonen, dan of ze niet gefnoeit waren. Om dit laatfte te verkrijgen, moet men ieder Boom zijn be- hoorlijke en vereischte figuur weeten te geeven. Het onderfcheid daaromtrent ftrekt zig alleen uit tot de naau- tjes en latwerhboomen ; want omtrent de flam-boo- men bind men zig zo zeer niet om zedikwils te fnoei- jen. De groote en dikke takken kunnen alleen de figuur
geeven , welke men noodwendig wel moet verftaan, zo dat men ze geduurig dient voor oogen te hebben. Een naantje-, 't geen fraai zal zijn, moet laag van ftam,
in 't midden open, rond in haar omtrek, en gelijkelijk gedekt zijn aan alle kanten. De voornaamfte van deze vier voorwaarden is, dat ze in 't midden open moeten zijn; gelijk het daar tegen de grootfte fout is, zo ze in 't midden verward zijn, en al te veel hout hebben, welic gebrek zorgvuldig te mijden ftaat. Indien een e/palier of heining de behoorlijke volmaakt-
heid zal hebben, zo moet de kragt van een Boom en zijn takken aan weerzijden gelijkelijk verdeelt zijn , op wat plaats de kruin ook mag beginnen , het zij hij laag van ftam is, in welk geval de takken een halve voet van de grond moeten beginnen, het zij hoog van ftam , wanneer ze gemeenlijk van het einde des flams-^. op zes of zeven voet beginnen. Het geheim hier omtrent beftaat in het onderfcheid,
dat men moet maaken onder de takken, en in hetgoede gebruik daar van. De takken zijn of dik en fterk, of dun en zwak. Alle hebben ze haar reden, of om lang te blijven, of om kort gefnoeit te worden. Onder bei- de vind men goede en kwaade. De goede zijn die in de natuurlijke orde en plaats ko-
men , en wel gevoedde niet te ver van malkander afftaan- de oogen, maar de kwaade hebben platte oogen, die ver van een ftaan, waarom men de kwaade takken ook wa« terlooten noemt. Om die natuurlijke orde te kennen , moet men voor-
eerst weeten, dat de takken niet moeten komen dan aan de geene die in de laatfte fnoeijing gekort zijn; en dus al- le die op andere plaatzen voortkomen, zijn takken van valsch hout; ten tweeden, dat de orde van nieawge- fchoote takken is, dat indien 'er meer zijn dan een, die aan 't einde dikker moet weezen en langer , dan die 'er onmiddelijk om laag op volgt; en deze weder dikker en langer dan dé derde , en zo met ;de rest ; en bijgevolg, zo men 'er een vind die dik is, op die plaats daar ze moet dun weezen, die is ook een tak van valsch hout ; daar zijn hieromtrent eenige kleine uitzonderingen, maar ze komen zelden voor. - De kleine en goede takken in nooteboomen en vrugten
roet korlen of pitten, dienen voor de vrugt, en de duke ■die goed zijn, voor 't hout; het tegendeel heeft plaats in vijgeboomen en wijnflokken. De wijze van fnoeijen word zwaarder opgegeeven en
gelooft dan ze inderdaad is ; zo dra men de beginzelen weet, die heel ligt zijn te verftaan, vind men een groo- te gemakkelijkheid omtrent dezen arbeid , die waarlijk het meesterftuk is van 't behandelen der vrugtboomeri. De voornaamfte grondregels zijn voor eerst, dat jonge
Boomen ligter zijn te fnoeijen dan oude, en vooral als die meermaalen kwalijk gefnoeit zijn, en de gedaante niec hebben die ze wel moesten : De bekwaamfte Hoveniers vinden werks genoeg om oude georeekengoed te maaken. H h ik |
||||||
24Ü Bö0- ;
v -
Ik geeve op zijn plaats bijzondere reegels voor zulke on-
gemakken. Ten tweeden , dat de fterke takken kort gefnoeit en op
vijf, zes of zeven duim gebragt worden ; in zekere ge- vallen nogtans houd men ze wat langer, dog zulks gebeurt zelden. Ten derden , dat men onderde overigenzommigekor-
ter, andere langer kan laaten, te weeten tot 8 , 9, ofio duim, ja zelfs tot een en een halve voet, en misfehien daar boven; vooral in perzik-, pruim-en kersfe-boomen, tegens een heining ; zulks bepaalt zig naar de kragt en dikte, waarmede ze bekwaam zijn, om zonder te bree- ken, de toekomende vrugt te draagen en wel te voe- den. In fterke en vigùurettfe Boomen, die teffens fchoon
van gedaante zijn, können niet te veel vrugtdraagende takken weezen, zo ze maar geen verwarring maaken ; maar ten aanzien van de dikke takken, die niet dan hout uitleveren , moet men 'er doorgaans in allerhande zoort van Boomen niet meer dan één laaten blijven , van alle die uit ieder fnoeijing van 't voorgaande jaar zijn voort- gekomen. Ten waare, indien de Boomen fterk en welig zijn,
dat de eindens der nieuwe takken zig ver van eikande- ren bevinden, en aan weerskanten verfpreiden, vooral zo deze nog kaal zijn, zo dat het nodig is , ten eerften beide zijden te dekken, om de figuur te volmaaken. En in dat geval mag men wel twee of drie takken laaten blij- ven , mits dat ze alle van verfcheide lengte zijn, en nooit de gedaante van een vork hebben. De vrugtdraagende takken verfterven, nadatzeuitge-
dient hebben, met dit onderfcheid dat zulks in noteboo- men gebeurt ten einde van één, twee of ten langite drie jaaren ; dog in vrugtboomen met korlen, gebeurt het niet dan na dat ze vier of vijf jaaren gedient hebben. En bijgevolg is het ten hoogften noodzakelijk te voor-
zien , dat men nieuwe vrugt-takken doe voortkomen inde plaats van zulke, die men weet dat vergaan zullen, anders • heeft men het ongenoegen van zijne Boomen onvrugtbaar te zien worden. Dit zoort van vrugtdraagende takken is goed, op wat
plaats de Boom hen voortbrengt, binnen of buiten ; dog een dikke tak is altoos kwaad , wanneer hij binnen de haage komt, ten ware hij diende om een anderen te rug te houden die te ver uitfpringt, gelijk doorgaans gebeurt in de Franfche boter-peeren. De fraaiheid van een Boom, en de meenigte en mooi-
jigheid der vrugt, hangt dan meest af van hem wel te fnoeijen, zekere takken wel te leiden, die teffens dik en goed zijn, en anderen die dik en kwaad zijn, geheel weg te fnoeijen. Dewijl het meenigmaal gebeurt, dat een tak die voor-
leden jaar laag is gehouden om de vrugt, nu meervoed- zel begint te kriigen dan hij natuurlijk behoorde te heb- ben, en bijgevolg dik word, en andere dikke takken voort- brengt; dan beftaat de voornaamfte zorg van 't fnoeijen daar in, dat men niet alleen die tak handelt als andere takken die voor enkeld hout dienen; maar voornaamelijk, dat men hem geen dik loot laat behouden aan zijn einde, ten ware men voornemens was, den geheelen Boom te laaten opfehieten , en 'er een ftam-boom van te maa- ken. Deze goede manier ieert iemand om de Boomen door-
gaans laag en kort te houden, alzo het beter is onder 't fnoeijen de hoogfte takken, die dik zijn, heel en al weg |
||||||
BOO.
te neemen, en enkel de laagfte te houden, dan het tegen-
deel te doen. Het zij dan dat de hoogfte beter geplaatst zijn, omden
Boom een fchoone geftalte te geeveu, dan de laagfte, dat zelden gezien word ; want in zo een geval moet men die om laag wegkappen, en de andere om hoog houden. Het oogmerk is hier omtrent, om fraaije Boomen te krij- gen, wel verzekert dat de vrugtbaarheid van mooije vrug- ten, nooit mist een gevolg te zijn van zo eene gedaant- geeving, alzo men geen van de kleine vrugttakken weg- neemt, maar hen in tegendeel zoekt te vermeerderenen te zuiveren van alles dat hen fchadelijk kan weezen. Dat kort houden van een Boom maakt, dat al het zap
't welk in de bovenfte tak of takken, (die men heeftaf- gefnoeit), zou gegaan zijn, nu naar die tak toefchiet, die aan het einde is van den afgefneeden tak, en bijgevolg word hij veel fterker, en bekwaam tot grooter en meer- der uitwerking dan te vooren ; en dewijl zomtijds tegen de ordre der natuur zwakke takjes voorkomen aan 't ein- de van een dikken, die gekort is geweest om de zwakke te houden, dan fnoeit men aan de dikke takken dat zwak- ke takje, 't welk beneden de nieuwgefchoote zwakke tak of takken ftaat, en best voegt oai de fraaiheid van deu Boom te volmaaken. Behalvei'uhet fnoeijen komt men zomwijlen tot ecu an-
der middel, dat men nijpen noemt, en doorgaans meer nut doet aan perfik-, dan aan andere vigoureuje Boomen. De uitwerking van't nijpen is, dat de takken niet te dik, en dus onnut worden om vrugt te draagen, nog te lang, waar door de Boom al te fchielijk zou opfehieten, of de takken gevaar loopen van door den wind gebrooken te worden. Ook dient het nijpen, om in plaats van een tak ver-
fcheide te doen voortkomen, waar van 'er zommige klein zijn, en goed om vrugt te brengen, andere dik om hout te maaken : Men bedient zig van dit middel in de Mei} en ^«»y-maanden, en 't beftaat hier in; men fcheurt de tak met zijn nagel op 't uiteinde af, namentlijk zulke takken, die de lengte van een halve voet of iets meer- der hebben verkreegen, en bekwaamelijk beginnen dikte worden en zig uit te zetten. Om op zijn pas te nijpen, moet men dien dikken tak
maar drie of vier oogen laaten houden, en zo hij gene- gen is zig dik uit te zetten, moet men voortvaarcn met hem geduurig een neep te geeven, maar zulks nooit aan zwakke takjes doen. Op het woord HOF of TUIN en SNOEIJINO zal
men meer onderregting vinden, zowel omtrent het fooei- jen als ten aanzien van het behandelen der vrugtboo- men. Raakende het fnoeijen van wijngaardsnenvijgeboomeiu
ziet daar over deze artijkelen na. aanmerkingen omtrent oude Boomen.
Merkt aan dat men oude Boomen weer kan verjeugJï-
gen of verfterken wanneer men ze van een goed gedeelte van haare takken ontdoet, die ze zomtijds in een al te groote overvloed hebben, 't geen hun ontkragtigt en ver- zwakt; dit moet men inde'wintertijd werkileilig maa- ken. .,;•'.,' Men kan ook aan oude Boomen de kruin weg kappen,
tot op een .voet boven de arm- of .vorktakken, om ze te verjongen; 't welk men ook doen moet aan de heiningen en naantjes op kween of wilde Boomen geënt, wtfnneer ze al te oud zijn, en hunne bladen buitengewoon geel WPI-
|
||||||
ÏÖO. S43
meest ontfiert word, zo moet men geen zwaarigheid ma-
ken om te kruisfen, als men geen ander middel ziet om het voorfchreevene gebrek voor te koomen. Men moet die leiding zo dikwils herhaalen, als de tak-
ken lang genoeg fchijnen, om ze te kunnen binden, zo ze anders geen gevaar loopen van te breeken ; voor al is 't nodig, alle de goede takken , die een Perfik-boom in de zomer uitfehiet, aan te houden, ten ware 'er zo groot een meenigte van waren, dat ze in eikanderen wasfen en zig verwarren, dat evenwel zelden voorvalt in Boomen, die wel geleid zijn. Maar in allen geval, zo het de nood vereischt, moet
men met groote voorzigtigheid eenige van de hardnekkig- fte affcheuren of wegkappen, om te beletten, dat de geene die verborgen zijn, niet te lang, en ook onnut worden, gelijk het ook in Peere-boomen, die tegen een muur- of latwerk ftaan, niet kwaad is, de takken van valsch hout weg te doen , die zomwijlen vooruit groei- jen, en in hagen zulke, die in het midden voortkomen. Nuttige aanmerkingen, zo wel ten aanzien van de
hooge Stam-boomen, als Enterijen. De hooge Stam-boomen moeten zo gepiant worden, dat
ze gedekt zijn tegen de fterke winden, inzonderheid in onze landftreeken, die uit den zuid-westen waaijen, zo het eenigzins doenlijk is, want deeze winden werpen wel de helft of drievierde van hunne vrugten afin de maand September ; hierom is het zeer dienftig, de tuin- of boomgaarden , rondsomme met eene manteling van wild hoog opfehietend boomgewas te dekken. Manier om hooge Stam-boomen te planten.
Nadien het oogmerk der Boom-fchoolen en Enterijen
niet is, om ze op de plaats te laaten, daar ze geplant ftaan, maar om ze elders in een goeden en vrugtbaaren grond te zetten, en 'er dus het voordeel en genoegen van te genieten, dat men 'er zig in't begin van voorgeftelt heeft; zo is het nodig, om onzen leezer te onderregten, hoe die grond gefchaapen moet wezen ; en hoe hij hem moet verbeteren en bekwaam maaken voor zijne goede Boo- men, om hen het behoorlijke voedzel tegeeven, dat ze van nooden hebben, om op hunnen tijd goede vrug- ten , en zulks in menigte uit te leeveren. Mij dunkt, dat wij deeze ftoffe tot hier toe bijna
genoegzaam afgehandelt hebben, en dat de leezer het overige daar ligtelijk zou kunnen bij doen ; dog om ons zelven niets te verwijten , gaan we alles bij een brengen, dat de bewerking of praftijk kan verligten. Om dan te beginnen, zullen we zeggen, dat de
voornaamfte en nodigfte zaak , om goede en fchoone Stam-boomen te hebben, is, hen te planten in een goe- de grond, die niet te veel blootgeltelt is aan de win- den, nog bevogtigt door ftilftaande wateren, of andere die 'er ontfpringen, en dat ook niet al te dor en droog is. Men zal zeggen, dat men niet altoos kan uitkiezen, en
en dat ieder zijn eigen grond moet doen gelden en bear- beiden ; dog het antwoord hier op is, dat men niet al- toos gelukkig is in't geene men voorneemt, bij gebrek van "goede hoedanigheden, en van zulke onderwerpen te vinden, die bekwaam zijn tot het geen, waar toe men ze wil gebruiken ; de natuur en de kunst zijn twee zeer verfcheide zaaken; de eerfte doet de aarde altoos zulke uitwerkselen voortbrengen, die haar eigen zijn; terwijl Hhï de |
||||||
BOO.
worden, dat een teeken is dat ze krank of aan hun ein-
de zijn ; de wonde beftrijkt men met een pap van vette aarde en paarde- of koe mist wel onder een gemengt, dit belet de Boomen uitte waasfemen en hun kragt te ver- liezen, waar door ze met der tijd weer uitbotten enzig herhaalen, zonder gevaar van te rotten ; dog oude ker- fe- en pruim-boomen, en in 't algemeen alle dezulken die gommen uitwerpen, zijn hier toe onbekwaam ; fpruiten- de dus, gekort zijnde, zelden weder uit. Dit mengzel van vette aarde is ook goed voor't enten,
en voor allerlei infnijdingen in 't lighaam van een Boom, vooral als 'er koemist onder gedaan is, waarmeede men ook de kankers beftrijkt, na dat ze tot op hetleeven zijn uitgefneeden. De geenc die netter willen weezen, en wat meer on-
kosten doen, om op hunne enten en de kwetzuuren van jonge Boomen te leggen, kunnen een derde wasch, een derde hars, en een derde kaarsfmeer neemen, en dit .zamen wel gcfmolten en gemengt hebbende, opdevoorfz. enten en kwetzuuren leggen ; dog ze moeten de voor- zigtigheid hebben van hunne vingeren te voren met wat olie te fmeeren, anders zal dit mengzel koud en gehan- teert zijnde aan hunne handen blijven kleeven. " Ten aanzien van groote Boomen op een wilde geënt,
als men gewaar word dat ze nodig hebben gemest te wor- den, dan ontfehoeit men ze in November een halve voet diep, vier of vijf voet rondom de ftam naar zijn dikte, en fmijt 'er goede vette mist op, die half verrot is, een halve voet hoog, op een voet nabij den ftam ; een maand daar na werpt men de aarde weer boven op de mist, leggende de zooden onder. Dit ontfehoeijen en dangen verbetert zo de meenigte,
als de hoedanigheid van vrugt in grootte en fraaiheid; en daarom dient het dik wils te gefchieden, omtrent alle twee jaaren. Wil men de Boomen niet mesten , dan vergenoegt men
zig met ze in November te ontfehoeijen , dog men wagt tot in Maart, om ze weder te dekken ; dus word hun grond door de wintervogten vet, en deeze dringen tot onder de wortel door ; dog dit heeft inzonderheid in drooge gron- den plaats. ( , Dit kan en moet ook gefchieden aan Boomen geënt op
een quee ; maar wil men ze verjongen, dan ontdekt men de wortelen, zo handig men kan, en fnoeit drie voeten of meer van haar ftronk , in de gedaante van een geïte- voet; dit gedaan zijnde, dongt men ze en herdekt ze als vooren ; door dit middel zullen uwe Boomen behouden blijven, om zo te fpreeken, zo lange gij maar wik. Dit flag van werk is goed te doen in het voorjaar, als
de Boomen moeten gefnoeit worden. Men moet de mos, die aan de Boomen komt, met een
houte mes, of heij-boender afdoen, als het regent; of men befpuit de Boomen tegens 't voorjaar met loog van asch , of met kalk-water, waar door de Boomen geheel zuiver worden ; die mos is de fchurft van de Boo- men, die hen en de vrugten merkelijk fchaad. Van de leiding der Boomen.
De Boomen tegens latwerk of heiningen ftaande, be-
hooren meest al in de Meijtijd geleid te worden ; dat hier in beftaat. dat men de takken en nieuwe looten van ie- der Boom ter regter- en ter flinker-hand ordentelijk weet te leiden, zodanig, dat 'er niets verwart, ledig of ge- Kruist koomt te blijven. Maar gemerkt, 'dey heining door leedige plaatzen het
|
||||||
EOO.
|
|||||||||||
BOO.
|
|||||||||||
244
|
|||||||||||
de kunst nooit zo wel ds voorneemens beantwoord, als
wel de natuur, het geene haar eigen is. Maar dezelve natuur helpt veel, om de kunst, arbeid
en vlijt te vohnaaken, zo dat men'er zijne rekening wel bij zal vindVn, en zijn oogmerk bereiken ; laat ons dan zien, hoedanig wij een grond door kunst en arbeid moe- ten toellellen, om 'er met reden , een goede uitwerking van te verwagten. Zo men een goeden grond heeft, is het oogmerk vol-
daan; is dezelve maatig, dan moet men hem verbeteren, en hoe goed een grond ook zij, mag men hem egter vol- maaken en verbeteren. Om zeker te zijn, dat eenig aardrijk goed is, om 'er in te planten, moet men niet ga- de flaan, of het fchoone graanen in overvloed voortbrengt, en zodanig als men ze kan begeeren ; maar nevens die goede hoedanigheid moet men zien, of het vastigheid genoeg heeft, om een Boom te voeden, die iïerker en magtiger voedzel behoeft, dan een koorenhalm; of lie- ver , of hij in de diepte zodanig geftelt is, dat 'er Boom- gewasfen voorfpoedig in kunnen groeijen. Daar en boven kan een grond of aarde goed zijn , ten
aanzien van eene hoedanigheid, en tefFens de anderen ontbeeren ; zo men nu in zulk een grond wil planten, moet men anderen arbeid doen voor die eene zaak, dan voor het geheel. Ik onderde!, dat gij wilt planten in een land, hef zij
een regt of lang, rond of langwerpig-rond, of wat ge- daante het mag hebben ; verder onderftel ik, dat het behoeft gemest te worden ; als ooi?, dat het geen water heeft nog onder de aarde, nog het welk 'er op ftil fta, want in deeze tweederlei gronden zou ik w niet raaden te planten, op die wijze als wij zullen zeggen; in beide deeze gronden plant men, met 'er hoopen aarde op te brengen , en de grond te verhoogen, maar niet met de aarde te doorgraaven , en naar goeden grond te zoe- ken. Om te weeten, hoe men planten, en hoe veel Boo-
men men op zijn land, wat Figuur het ook mag heb- ben , zal zetten, is het nodig, dat men weete, hoe men zig van een Landmeeters winkel-kruis bedient,. ( zie Plaat IV. ) of dat men een bekwaam Landmeeter aan- neemt, want mist men in het begin of elders maar één duim* zo zal men zijne rekening nooit goed maaken ; behalven dit winkel-kruis, dient men een roede te heb- ben , die redelijk lang zij, of liever twee, die gemak- kelijk en wel zaamengevoegt zijn , zo dat ze niet los raaken; deeze roede moet juist zo lang wezen, als de tus- ichenwijdte, die men tusfehen ieder Boom wil laateu; goede planters gebruiken liever hier toe een lat of 'finge ftok als een koorde , die zig of door het r.e&Rerï ver- lengt , of nat geworden, in een krimpt, en nooit zo naukeurigmeet, als een boute roede, nog in geenen dee- Ie zo gemakkelijk ook is; daar en boven moet men zo veel paaltjes of ftokjes hebhen, als mciï.Woomen wil planten. Deeze.drie.zaaken gereed hebbende, zo neemt men een helderen dag en moof wéér waar, ('want om. de aarde te. bearbeiden, dient men altoos fchoon weer te hebhen) en kiest de zijde ,: die her regtst en het meest in 't. gezigt legt, en haar. wel betragt heb- bende, neemt men bet winkel-kruis,. en trekt.de eer- fte lijn heel regt op het land. Deeze lijn '.vel getrokken zijnde, zo fteekt het eer-
fte ftokje op. de plaats daar 't winkel-kruis gezet was , om aldaar den eerden Boom van: deeze eerde lijn te planten,, welk. ftokje men niet fteeken moet voor of |
|||||||||||
agter het kruis, maar door het gat ; op dezelve Unie-
neemt men de houtc maatltok, het midden van 't cer- fte ftokje,. niet voor aan nog ter zijde,, en deckt dan naar het winkel-kruis het tweede ftokje , om de plaats te tekenen voor den tweeden Boom , welk ftokj j men niet fteeken moet aan 't einde van de roede, maar zo- dat het einde van de roede regt in 't midden valt van het ftokje, om reden, dewijl het eene wel wat dikker kan wezen, als het ander, gelijk ook de eene Boom dik- ker valt, dan de andere; en zo men de tusfehen wijdte der Boomen wilde afmecten binnen of buiten, en niet van 't midden des omtreks van het ftokje of Boom, kan men ligt begrijpen, dat de afmeetingen, wegens de on- gelijkheid van diktens, zo juist niet'op elkandercn zul- len pasfen, als wanneer men wel vertlaat en nog be- ter opvolgt het geene men hier onderregt; dit tweede ftokje op dezelve linie geftelt zijnde, fteekt men 'er nog een derde door hulpe van 't winkel-kruis en de maatflok op dezelve wijze als boven ; dus zal men in een regts linie drie ftokjes hebben, die alle even ver van elkan- der ftaan. Houd hier meede op in deeze lijn of rij, en begint eert
tweede, die zo ver af zij van de eerile, als het eeria ftokje van't ander afftaat: Om 't eerfte ftokje van cte tweede rij te fteeken, zo dele het winkel-kruis in 't gat- van rt hoek-ftokje, om in een regte hoek een ander lijn te trekken, tot aan 't einde van het land. Meet in deeze lijn de plaats af voor 't eerfte ftokje, van-
de tweede rij ; plaatst daar op het tweede en- derde ftoK- je met. behulp van 't winkel-kruis, even als in de eerde rij gefchied is ; dus heeft men in ieder van beide rijen drie ftokjes, om de plaats te tekenen van zo veel Boo- men ; laat het tweede hier bij blijven, om de derde, lijn of rij te trekken r op deeze wijze : Plaatst het winkel-kruii bij 't eerft'j ftokje vaq-de twee-
de rij, zo dat het daar op, en op het hoek-ftokje doei?;, meet de wijdte af, en fteekt 'er een ftokje voor de der- de rij; brengt het winket-kruis dan bij dit laatst gedoks ftokje , en meet de plaats af voor de twee. overige ftok- jes van de derde- rij, enz» Dus zal' men negen ftokjes hebben', even ver van ef-
kanueren, en van alle Kanten in een regte lijn, die net een kc-gel-fpel vertoonen, zo dat, hoe de ftokjes ook be- fchouwt worden, men aitoos drie ftokjes in een regee linie zal zien, als zo veele kegels ; dit moet tot een grondfiag ftrekken van het geheele vlak ;- want deeze drie rijen dus begonnen, moeten verlengt worden tot het ein- de, toe van het land, in dezelve orde en gedaante; dit doet mij nogmaals herinneren, dat1 men wel agt moe»', geeven op de meeting: als men zijn ftokjes ftclt, en even zorgvuldig wezen, ais men de Boomen wil planten, na- dien het meesterduk hier in bedaru, en men anders nooi» wel zal uikoomen; (dat men egter ook door een gemaak- te fchets naar de groote van het terrein, op het papier vooraf weeten kan.) Het land dus met lijnen betrokken en met ftokjes beplant hebbende, weet men juist, hoe veel Boomen 'er op het land zullen koomen, en bij ge- volg hoe veel gaten men maaken zal, om ze 'er te plan- ten. Om deeze wel te maaken, enzigniet te bedriegen,, moet men de ftokjes heel vast in de aarde flaan, tenein- de hen niemand uit "kwaadaardigheid kome uit te rukken, nog ze door den wind of eenig bec;t om ver gchaalt worden; men neemt daarom doorgaans een blok of dik ftuk hout, dat men doorzaagt op de lengte van een voet, en dan in. vieren klieft., zo dat ieder ftuk omtrent de dik- |
|||||||||||
Boa soa ^
|
|||||||
te heeft van een wijngaard-ftaak ; deeze ftukken hout flaat
men inde plaats van de Hokjes diep in de aarde, en lant ze maar een paar duimen uitlteeken, om niet genood- zaakt te worden , van alles nog eens af te meeten. Hier op neemt men een- maatflok van zes voeten, en
maakt in 't midden een merk, om daar meede de gaten zes voeten breed in de ronde te maaken, voor Boomen die in de open lugt geplant worden. Men maakt ook een merk op dezelve maatflok bij den vijfden voet, dienende om de diepte van ieder kuil tot vijf voeten te brengen ; als dan fteckt men een ijzere pin juist in het middelpunt van de kuil, en legt 'er het midden van de maatßok op, daar het merk ftaat, en men draait hein in de ronde , om den uitterften kring van het gat te tekenen, welke kring men wat duidelijker moet inaaken, met een fchopof fp-i ; Iaat 'erdan drie voet aarde uitgraaven, zo ze zo vergoed is, en doet die goede aarde ter zijde weg ; daar op laat men nog twee voeten graaven, om de voorfz. diepte aan de kuil te geê'ven , en dceze laatite aarde moet bijzonder weggedaan worden van de écrite, ten ware dat ze goed mogte zijn. Uit het maaken van deeze eene kuil, kan men dik-
wils zien, hoedanig de grond van het land gefchapen is. Bij aldien na die eerfte drie voeten aarde, of eerder
de grond verandert, en men 'er in plaats van goede aar de eene aantref-, die fleen-, klei- of leemagtig is, of "brandend , rood en geel zand , of diergel ijice kwaade Hof- fe, kan men ligt oordeelen, dat een Boom zou verloo- ren zijn geweest, zo men hem geplant had, zonder die gaten gemaakt, of de grond gekent te hebben ; ook dat men die kwaade ftoffe daar niet weder in mag doen, zo men ondervind, dat de fchopnietin de grond wil, maar een houweel moet gebruikt worden , oin die itof te bre- ken , en de kuil te graaven, zulks is een zeker teelten, dat, zo de wortel van den Boom tot op dien grond was geraakt, zij verdroogt zoude zijn, en den Boom hebben doen verdorren bij zijn kruin, want daar aan kan men altoos zien,, hoedanig de wortel is; men moet dan toe- zien , waar heen die kwaade ftoffe gebragt , en waar van daan 'er goede aarde moet gehaalt worden , om die gaten te vullen, en den grond te verbeteren. Het is bekent, dat 'er niets voordeeligcr of beter is,
om de gaten van een heining te vullen, dan dp aarde van zwaare wagenfpooren op groote wegen ; zo men het gemak en de vrijheid heeft, om 'er zig van te bedienen, laat dan eene rij gaten heel uïtgraaven na eikanderen weg; en Iaat de. aarde, zo ze het van nooden heeft, bij voor- beeld, als ze vol groote fteenen of keijfteentjès is, door een horde werpen, op de kant van de kuil', zo dat 'er de goede aarde in, en de fteenen buiten vallen; wan neer nu de kar met goede aarde van de groote wegen komt, om de kuil weder te vullen, betragt dan dezelve kar met de ondeugende ftoffe, die u niet dient; om dus het land niet te belemmeren met het vuilnis van allega- ten te gelijk, maar men Iaat telkens maar eene rij ga- ten uitgraaven en weder vullen. Zijn 'er gronden in 'iet land,., die men wil gelijk maaken ,. laat.'er dan alle goede aarde van daan. haaien, om ze tot het vullen te gebrui- ken , en die kwaade in plaats brengen. Men maaktnog- thans nadcihand gaten in-die kwaade aarde, maar vervult ze heel en al met zeer goede en nieuwe aarde; dan zul- len 'er zig de Boomen niet kwalijk bij bevinden ; want alle die kwaade aarde gemengt met klei, of. iets anders, |
is beter dan alleen op haar zelve gelasten , -waar door
de wortels voor zeker zouden geftorven zijn. Wij willen wel belijden , dat 'er twee maal geplant
wierd op een plaats, alwaar de aarde heel goed fcheen T maar dewijl 'er die ordre en wijze niet gehouden was, die hier voorgefehreeven is, zag men de Boom dikwi's uitfterven , tot dat men het gebrek vond, (daar we van gefprooken hebben) en het verbeterde op voorfchreeve- wijze, en weest verzekert, dat de Boomen toen wonder- lijk wel droegen. Wij hebben heel zwaare en dikke vrugtbooinen uit de»
grond doen haaien, maar nooit gevonden, dat de wor- tel vijf voet diep lagen, fchoon het be';ent is, dat de Peere-boomen dieper dan eenige andere, hunne wonders in de aarde fchieten, en 'er zig beter vestigen ,, dan de Boeke- of Eike-boomen. Indien men geen goede aarde gemakkelijk kan krijgen',
om de gaten te vullen, of andere nieuwe aarde, die ze- dert een langen tijd braak heeft gelegen, kan men die: neemen, welke op het land tusfehen beide, dat is, tus- fchen twee Boomen ligt, en haar door de horde laaten zuiveren, met goede verrotte mist verbeteren, en daar meede de gaten vullen, en de rest, die niet deugt, we- der over 't land ftrooijen ; de regen, hitte of vorst zul- len die aarde, behalven de kcifteenen (die men elders heen moet brengen ) we' verbeteren. Dog zo men goed en deugdzaam werk wil inaaken, moet men dat gecna nakooiiien, 't welk wij ten aanzien van de kuilen voor- gefehreeven hebben; te meer, om dat men die onkosten» niet meer dan eens doet, wanneer men den Boom plant; maar op die wijs kan hij veele menfehen overleeven, en. met merkelijken woeker vergoeden, 't geen men 'er. aan; befteed heeft. Zijn 'er , die het vermoogen hebben, van hunne'
landen en gaten wel te mesten; deezen raad ik zulks te' doen, en op den grond van. die kuilen één voet hoog, oude mist te leggen, daar pp één voet aarde, dan an- derhalf voet mist,, en de rest opvullen met goede aarde,, gemengt met mist die volkomen verrot is. Bij aldien men Duiven-mist kan hebben, die is heel"
goed ; maar men moet 'er. niet meer dan omtrent een- kleine halve voet van op den grond der kuil leggen, en daar op een voet aarde; dog dan moet 'er geen duivemisV weder op, maar koemist,. dewijl de andere te heet is,, en heel onder in de kuil wonderen uitwerkt, doende da- vettigheid om hoog Hijgen, gelijk een pot zijn fchuim ; en deAvijl deeze mist zo gemeen niet is , moet men; hem in zo veele kuilen verdeden, als het mogelijk is* Wanneer die kuilen gemaakt en gevult zijn, waar toe- men van Maart af, tot November moet arbeiden, en men het zelve jaar zijne Boomen wil planten ; dan moet menp zonder verandering in de maand van November geduurig planten , nog vroeger nog Iaater , indien. men zig een* goeden voortgang wit belooven, omtrent zijne. Elanta-r- gie. De gaten weder gevult zijnde, moeten' ruim een voet:
goede aarde boven den platten grond hoog zijn, dewïjf dezelve ft'erk zakt. Om daarin nu wel te fisgen, .zont het niet kwaad zijn, de gaten dus een jaar lang te laaterr blijven, zonder daar de Boomen in' te planten, ten ein- de, wanneer de aarde welgezakt is-, de Boomen niet te.- diep in den grond'koomen te (taan , geliik wel gebeurt,, als men zig haast om ze te planten, zo dra de kuilen ges- maakt zijn. Voor al moer men zorg, draagen, van de: H h 3,- wortelero |
||||||
2^6 BOO. • BOO.
|
||||||
derfteunt worden, want dit bederft dikwils den Boom ,
behalven dat het voor 't oog onaangenaam Haat ; men moet ook zorge draagen, fraaije en na behooren geënte Boomen te bekomen. De Zoomen liaan fraaist, zo ze drie roeden (iedervan
ia voeten) van eikanderen afftaan; en men moet zig nooit laaten belemmeren door een ouden Boom, die geplant is ter plaatze, daar men meer andere wil zetten ; ook dient men ze al te maal in 't zelve jaar te planten, en zo veel het doenlijk is, Boomen van gelijke dikte cnouder- dom. Zoekt men van zijne nieuwe plantagie vroeg vrugten
te hebben, om uit de hand te eetcn , daar toe zijn de vroege Zomer- en Herfst-peeren het bekwaamde, en die vervolgens ook fchoon geld zullen aanbrengen ; men moet egter ook niet verzuimen, goede Winter-peeren te plan- ten ; zo wel de zulken die tot taf el-peeren dienen , als die men in de keuken voor de pot gebruikt: De groote zoorten van peeren dienen egter niet wel voor hoog-ftam- den ; ook worden zommige , zo als de Bon-chretiens, Col- mar, Crafane , St. Germain, Roijale , enz. in ons cli- maat op (lam nooit ter deegen rijp; moetende dus aan muuren of espaliers geplant worden ; dit behoed hun ook, om niet door de fterke herfst-winden, die gewoon- lijk in September en OBober heerfchen, afgeworpen te worden ; loopende de vroege peeren van verfcheiderhandc zoorten, eenige weinigen uitgezondert, dit gevaar niet, dewijl ze eerder verkogt en gegeeten worden , als de tijd daar is , dat deeze winden opkoomcn ; ook zijn de vroege peeren veel williger dan de appelen, zo wel om dat deeze laatften veel gemeener zijn, als om dat ze laatcr aankomen. Men moet wel onthouden, dat men verfcheidene en-
terijen dient te bezigtigen , om goede Boomen te kiezen, en zig niet verklaart, hoe veel Boomen men moet heb- ben , voor dat men dezelve gezien, en in de enterij op- getelt heeft, wat van dienst kan zijn. Ontziet geen geld voor een goeden en wel geconditioneerden Boom te be- ftceden, en wel voornaamelijk niet, indien gij hem met die vrugt geënt vind, die u aanftaat, op zulk een voor- waarde nogthans, dat de verkooper moet inftaan-, dat't de bepaalde vrugt is ; want de fleurige groei der Boomen, en haar rijkelijke voortbrenging van fchoone en lekkere vrugten , zullen de eerst gedaane kosten in een ruime maate vergoeden. Is men genoodzaakt, zijne Boomen zelf te enten, om
dat men ze ongeënt uit de enterij heeft genomen, ent dan nooit, dan zulk fruit dat gij eerst geproeft hebt en wel kent, en maakt meer werk van een goede vrugt, die wel fmaakt, dan van andere, die onbekende naamen heb- ben , alzo men altoos den naam van goede fruit kent, zo wel als van goede wijnen. Om een Boom te hebben , die 'er wel zal uitkoomen, moet men altoos de enten neemen van het voornaamfte en opperde gedeelte, maar niet ter zijde van een Boom ; en om te meer van zijn vrugt- baarheid verzekert te zijn , moet men het ent van een Peere-boom neemen , die vrugtbaar is, en reeds knoppen heeft; en nooit andere dan fterke en korte enten, die fchoone groote oogen hebben, maar geen lange, die de oogen ver van een (laan. Deeze koomen nooit zo wel voort, als de korte en-
ten , met goede oogen ; onthoud deeze les wel, 'want ze is van eenen goeden en bekwaamen meester ;'laat nooit de kragt van een Boorxi, die men vreest, dat het niet weder
|
||||||
wortelen der Boomen niet op de mist te leggen ; zo men
dat doet, of zo men enkelen mist legt boven op de wor- tels, het zij onder't planten, of daar na, dan zal de 'Boom zonder faut fterven. Men heeft gezien, dat zom- mige menfehen hunne Boomen in November hebben ont- fchoeit, zo dat men 'er de wortels van zien kon, en in Maart boven op die wortels verfche koemist gelegt, de- wijl ze gehoort hadden, dat men de Boomen moest mes- ten ; maar wat volgde 'er op ? een maand daar na waren die Boomen tot op hun wortels verdort, alleen door de- ze kwaade behandeling. Dewijl men in 't graaven van de kuilen alle de ftokjes
heeft weggenoomen, die 'er het middelpunt van aantoon- den , en de plaats is, daar de Boom (laan moet ; om nu hier in niet te misfen, moet men van vooren aan dezelve plaat- zen weder vinden , door hulpe van 't winkel-kruis, hou- ten maatflok en de andere ftokjes, gelijk wij boven ge- leert hebben ; met dit onderfcheid, dat men 'er in plaats van ftokjes, fchoone, goede en wel toegereede Boomen moet zetten , 't zij dat ze gekogt, of uit de enterij geno- men zijn, mits men niet vergeete, hunne wortels te kor- ten. De enterij, waar uit men de Boomen wil necmen ,
moet een goeden grond hebben, en op geen plaats we- zen, daar grondig of ftilftaand water is. De deugd van 20 een grond is kennelijk aan den bast der Boomen, die dan glad, groen, rood, of witagtig zal zijn , want zo de bast ruw of geborsten en fchraal is, of vast aan het hout kleeft, dan deugt de Boom niet, en is niet te goed om tot brandhout te gebruiken. Ook moet men geen Boomen necmen, die gekankert
of met mos begroeit zijn , of 'er geel uitzien van den worm; want dat is een teken, dat de voet niet deugt; kiest altoos de beste, en fpaart 'er geen geld aan, om redenen, die wij boven bijgebragt hebben ; zo men over den prijs eens is, befnoeit ze dan, merkt ze teffens, en fchrijft ze op een papier aan , zoo ze geënt zijn, om aile verwarring voor te koomen; zo niet, is't genoeg, dat men aan de Boom merkt, wat zon ze gehad hebben, om hen altemaal, wanneer men ze verplant, zodanig te plaatzen , dat ze dezelve zon moogen hebben, als ze ge- had hebben ter plaatze, daar men ze van daan heeft gé- haalt. Als de Boomen dus gemerkt en uit den grond zijn ge-
haalt, is het raadzaam , hen op de plaats zelve te knot- ten met een goed fnoeimes , dat heel fterk en fcherp is ; dewijl een gemeen fhijmes zo wel niet dient, als een krom fnoeimes, om juist te fnoeijen, daar men't wil heb- ben. Een mensch houd den Boom om hoog, indien hij groot is, terwijl een ander de takken bij den kruin fnoeit, zo lang of'kort, als 't hem belieft, of als hem geraaden word daar ter plaatze, alzo 'er geene vaste wetten op zijn ; maar doorgaans fnoeit men ze op een halve voet na bij den (lam, 't welk altoos van binnen, febuins uit- Waarts, in de gedaante van een geite-voet moet gefchie- 4en, waar door de wonde beter begroeit. Wanneer men ook een hoogen Stam-boom verplant., moet men niet ver- geeten, zijn kruin op die hoogte te befnoeijen, teneinde hij fraaijer houtmaake, zonder agt te gceven , zo hij ge- ent is, of hij knoppen heeft dan niet, ter plaatze daar ' men hem fnoeit. Wil men Vrugt-boomen kiezen om te verplanten , neemt 'er dan geene die zig zelve niet kun- nen overend houden ; en zijt nooit zo onagtzaam,, van JJoomen te planten, die met een voet of (lut moeten on- |
||||||
JBOO. 1300. 247
|
|||||||
weder op zal haaien , zig verdeden door twee enten.
Omtrent de fleen-vrugtsn, dient men meede een goed en- ter te zijn; de flordigheid in 't maaken van de poppen der enten, is veel eer de reden , dat ze niet wel voor- febieten, dan het gebrek van enten; daarom moet men zorg draagen, om iemand te gebruiken, die het maaken van de poppen, of entrijzen en ocuktien wel verilaat. Ook dient de Boom, welke men ent, een weinig fchuins als een geitc-voet afgefneeden te zijn , op dat het water niet in de fpleet kan loopen, het geen gefchied, zo de Boom heel plat afgefneeden is; dit fchuinfe affnijden is ook zeer dienftig, om de ent zo vee! te beter met de Ham te doen vereenigen en begroeijen. Weest zorgvuldig, om altoos de riaamen van uw geën-
te vrugten in een boek op te fchrijven, en laat het niet op uwe geheugeuis aankoomen. Als de enten uitfehieten, zo vergeet niet, om ze wel
te wapenen met een ftok van een goede lengte , die niet al te dik zij; bind hier de ent aan vast, want zo men ze op deeze wijze niet voorde wind beveiligt, en het ent koomt te breeken, vooral in augustus zoude men ligt en Boom en ent beide verliezen. Wanneer de enten veel hout maaken , fnoek 'er niets
van in de drie eerfte jaaren; maar draagt zorge, van de voornaamfte fcheut wel te leiden, en na dien tijd fnoeit weg, 't geen men best oordeelt ; maar van te vooren moet men de natuur laaten begaan , en een Boom zig laa- ien aflloven met hout te maaken, om hem naderhand vrug- ten te doen voortbrengen. Men moet het zeifde doen inctBoomen dus op j««« geënt, die een beiiwaamen grond vindende, zo veel hout manken als tamme Boomen. Zaait dog nooit geen klaveren in uw plantagie, alzo 'er
geen fchaadelijker kruid voor is dan dit, wegens zijne wortelen ; eu zo de plantagie nieuw is aangelegt, moet men ten minflen twee voeten rondsom de Hammen niets zaai- jen. Zo men zijne Boomen wil bewaaren voor de mos en
geele mot of worm ; laat dan bij hunne kuilen lang ftroo leggen ; niets is nuttiger nog voordeeliger voor de Boo- men , dan deeze geringe onkosten. Als nu de mos of geele mot beginnen voor den dag te koomen, zo dra men zulks maar merkt, maakt dan ftroowisjes, en wanneer het mistig weer is, (ik fpreek van geen regen,) ei: de Boo- men 'er wat vogtig van zijn, veegt ze dan met die ftroo- wisfen, en het zal 'er al te maal fchoon van afgaan. Ziet men, dat de een of de andere Boom het bij 't ent
laat blijven, en niets voortbrengt, dat deugend is; dan beziet hem wel, of het niet een van die Boomen is, daar wij boven van fpraken , wier bast ruw ofgeborften is, en als op een Boom vast fchijnt gelijmt; en zo't dat is, gebruik hem dan maar. voor brandhout, en zet 'er een levende en goede voor in de plaats; het zelve moet men meede doen met zulke Boomen, die zekere zwarte en verftorve aderen hebben, tusfehen het .tamme en levende hout of hart, en 't welke den Boom zijne glad- digheid en zagtheid van de eerfle zappige fchil doet ver- liezen, 't geen regtdraads naarden kanker toeloopt. Men weet geen beter middel voor een kwijnende Boom, die het 'erbij laat zitten, dan fchielijkeen ander in zijn.plaats te zetten ; en met hem te verliezen, zal men veel win- nen. Hebbende in't maaken van de gaten en in't planten van
de Boomen het gebrek van den grond ontdekt, en al het werk afgedaan , en niets meer te doen, als de plan- tagie te onderhouden ; dan moet men bezorgt zijn, om |
die kuilen of gaten te befchutten, indien men het noodig
oordeelt. Merkt, zo men in goede aarde geplant heeft, die niet danmetkwaadc omgeevenis, dat men dan alle jaaren eenige groeven of kuilen moet maken, om "er na een ieder zijn gelegenheid en vermoogen, goede voor in do plaats te brengen; dat niet alleen dient om aan de wor- tels plaats te maaken om zigte verfpreiden, maar ook om de heele grond te verbeteren en bekwaam te maaken tot het draagen van koren- of peul-vrugten. Zo het aardrijk van de plantagie niet boven 'de
twee voet goede aarde heeft, en men 'er gaten in ge- maakt heeft, die zes voet breed en vijf voet diep zijn, 't geeii noodzakelijk moet wezen, kan men het daar bij laaten berusten, zo men wil, want de Boomen zullen 'er nooit Ietzel van hebben ; maar is 'er minder , ziet dan toe, om boven de zes voet met der tijd nog drie voet goede aarde op den grond te krijgen, ter oorzaak van de voortloopende, en niet van de nederdaalende wortelen. Wat het mesten of dongen betreft, neemt daaromtrent
waar, 't geen wij gezegt hebben, toen wij van de hei- ningen en latwerken fpraken, alsmede, wanneer'er een Boom in uw plantagie fterft, en gij 'er een anderen in de plaats wilt zetten. Voor 't laatfte moet ik nog omtrent de hooge ftamboo-
men zeggen , dat een van de grootile zorgen moet zijn , van ze voor den wolf te bewaaren, boven al 't an- der ongedierte; want niets is fchadelijker voor de vrug- ten , en niets ftelt den arbeid meer te leur, dan dit ver- gif; daarom, zodra men ziet, dat 'er eenig wolf ge- teeld word door de nevels of fchadelijke winden, denkt dan om het uit te roeijen, op dat de poppetjes niet door een nieuw opkomend ongeval zig mogen vermenigvul- digen ; en wanneer de bladen zijn afgevallen , beziet dan naarftig alle uwe Boomen , zonder u op den tuinier te verlaaten; en eenige menfehen mee hebbende genoo- men, (die met een dubbele ladder en bekwaame ftok- ken om de rupzen uit de Boomen te haaien , voorzien zijn) , laat heel zorgvuldig wegneemen, afkappen en ver- branden al wat gij vind, zo van poppen als van kleine ondeu- gende bladen, die gij ligt daar uit kunt kennen, als ze onder 't lostrekken vast houden en aan de wolagtige ftoffe van die poppen blijven kleeven. Vergenoegt 11 niçt, met deze reiniging en uitmonftering in den herfst en winter te doen, men moet ze ook, en zelfs dikwils herhaalen in 't begin van de lente, te meer, om dat 'er rupzen en uiltjes zijn, die als ronde kringen zig aan de kleine bladen hangen, en zo ligt niet gemerkt worden; welke uitgebroeitzijnde zig in" de zwaarfte takken en niet in de poppen begec- ven, en dus fchielijk eenen Boom vernielen. Derhalven, als men eenige bladen of bloeizel ziet door-
gevreeten of vol gaten, laat dan goede onderzoekingen doen, en de vooiTchteeve takken metftroowisfehen wrij- ven ; op die wijze zal men ze ontdekken en dooden. Heeft men eenig gezag of aanzien bij 't Gerecht, bewerkt dan dat 'er een gerechtelijke keur gemaakt, en ieder een op een vastbepaalden dag op zekere geldboete belast worde , den wolf uit zijne Boomen te haaien ; de vrees zal dan alle Boeren wel doen oppasfen, om hunne Boo- men rein en zuiver te houden ; en 't is te verwonde- ren, dat men zulks niet overal in 't werk ftelt, gemerkt de groote fchade die dit vergift veroorzaakt, vooral in een jaar wanneer ze menigvuldig zijn. Waar-
|
||||||
BOO.
|
|||||||||||
. BOO.
|
|||||||||||
248
|
|||||||||||
Waamtsmingen, omtrent de Enterijen , en de wijze
om 'er Boomen uit te haaien. Men dient te weeten, dat alle inenfcheh niet bekwaam
zijn, om Boomen uit den grond te haaien; daarom, om fchaade voor te koomen, zo kiest 'er zulke toe, die het verltaan en meer gedaan hebben ; weet men 'er zulk «ene, zo laat bij naukeurig dit onderitaande in agt nee- rnen. Voor eerst, tekent alles wat gij uit ieder rije wilt heb-
ben , met een fnoeimes, en zulks wel aan de zuiderzijde, om ze naderhand juist weder zo te planten, dat ze de- zelve zon behouden ; daar op fchrljft de naam van de vrugt op een cedel van papier of perkement, en bind het omgekeert op een der takken vast met een draad, en zet 'er buiten op een letter, of liever een cijfTer, om dat de cijffers verder (trekken , en in het oneindige voortloo- pen. Dit alles zo befchreeven, gebonden en gemerkt zijnde,
brengt in uw boekje, daar de naamen der Boomen in gefchreeven ftaan, diecijffers over, ter behoorlijke plaats en naam, en om naderhand, als men de Boomen raeede neemt of verzend-, alle verwarring voor te koomen ; of 20 men ze naderhand verkoopt, dan geeft aan den koo- per dezelve cijffers op, ten einde hij verzekert zij, van 't geen hij zal krijgen. Hier op treed men tot het uitha- len van die gemerkte Boomen, dat op deeze - wijze ge- fchied : Men gebruikt, om de aarde weg te néemen, een goede, fpade, onderfiellende, dat de wortels diep genoeg Jeggen, om zulks toe te ftaan, zonder befchadigt te wor- den; dan bedient men zig van de vork, om de aarde tusfehen de wortels los te maaken , die men 'er met een fchop uithaalt, dog men moet voor al wel zorge draa- gen, de wortels niet te fchillen, of te kwetzen. De opening rondsom den Boom, moet zo groot zijn,
als het de naast aanliggende Boomen lijden kunnen. Zo men de wortels wel ziet open leggen, die doorgaans
overdwars met de wortels van andere Boomen vermengt 2ijn, moet men ze wel van den anderen onderfcheiden , •om op zijn tijd weg te fnoeijen, 't ge;n van nocden is, dog men moet zo weinig doorfnijden, als immers mooge- lïjk is, om fchier alle wortels te behouden ; daar op ftaat ïnen, wanneer de Boom groot en zwaar is, met zijn drie of vieren rondom den Boom, en beweegt hem van allen kant, zo fterk men kan, en eindelijk trekt men al te zaa- jncn , met verfcheideue rukken, tot dat men 'er den Boon uit heeft. Zijn 'ei- eenige "hardnekkige wortels, die niet meede
geeven, en men genoodzaakt is , haar door te fnijden, zulks moet gefchieden met een fcherpen fchrijnwerkers beitel, en een houten hamer; of met een fcherpe ijzere fchop, zonder de voornaamfte en moeder-wortels, om zo te fpreeken , te kwetzen, die men zo lang , als 't val- len kan, moet zoeken te behouden. Gelooft vrij, indien tle grond wel toebereid en zagt is geworden, onder het planten, en naderhand wel onderhouden, dat men dan weinig moeite zal hebben , om de Boomen uit den grond te haaien, want de aarde zal zagt.. de wortels fchoon en meenigvuldig zijn , en de Boom fchijnt vermaak te fcheppen , van iets groots en fraais in een goeden grond voort te brengen. : ■ Het is waarlijk om 'er deernis meede te hebben, zo.
tdi zommigen de Boomen uit ongeduld uitrukken , gelijk, .doorgaans gefchied, om dat ze te digt bij een zijn ge- plant; evenwel is het een verderf voor een. Boom , zo ïiien-hem niex dan een ftomp van wortels laat,- terwijl het |
|||||||||||
daar en tegen zijn behoudenis is, zo men de wortels met
wat meer geduld en tijd los maakt. Zo men in ftaat, en jong genoeg is, om een enterij
te beginnen te planten, dient men alles waar te neenien, wat wij hier vooren gezegt hebben. Dog in het derde jaar, 't welk het jaar is van de plantagie uit te zetten, en de kruinen der Boomen te formeeren , zoude men noodwendig alles moeten verplanten , beginnende met het eerfte Boompje van de eerfte rije , tot de Iaatfte, nogthans na eerst de zuiderkant met een teken gemerkt te hebben. Geduurende drie jaaren moest men driemaal zo veel land bereiden en bekwaam maaken, als de ente rij groot is ; en naar maate dat men 'er de Boom had uit- gehaald met alle zijne wortelen, moest men hem in de- zelve orde, en tegens dezelve zon herplanten, alleen met dit onderfcheid, dat, daar ze te vooren één voet van cl- kanderen Honden, zij nu drie of zo veel voeten van een moeten ftaan, als hun kragten en wortels toelaaten. Men kan ligt oordeclen, dat men de Boomen daar
door niet zou veragteren, maar oneindig voortzetten, met hen van grond te doen verwisfelen, en dat zulke Boo- men niet te duur kunnen betaalt worden, te meer, om dat men hen in den tijd, als men ze wil verplanten, niet alleen gemakkelijk kan ontfehoeijen, maar alle hunne wor- tels vinden, zonder eenige andere te kwetzen, daar men in tegendeel anders om een goeden Boom te hebben, twee dient te bederven. Boomen in de opene lugt of wind , hooge of
Stam-boomen. Dit is al een en 't zelve; men gebruikt deeze uitdruk- kingen om Boomente betekenen, die natuurlijk hoog was- fen, en niet gefnoeit worden. Zekere Vrugt-boomen zijn beter in de opene lugt, dan dat men ze kort houd, en 'er haagen van maakt, of tegens heiningen plant, dewijl ze aldus geene of weinig vrugten geeven. Een Lage of Naantjes- (Dwerg) - Boomtje.
Dus noemt men een Boom, die men laag houd, en niet meer dan een halve ,voet ftam laat bewaaren ; men fnoeit zevanbinncn hol en ledig, op dat deszelfs takken zig naar alle kanten uitlpreidende , de vrugten overal be- ter, door de zon kunnen beftraalt worden. Heining- Boomen.
Van zo een Boom zijn de takken uitgeftrekt en tegens een espalier, heining of muur gebonden, ia de gedaan- te van een waaijer, 't welk men vlakke of platte fnoci- j'inge noemt. Men fnoeit ook wel Boomen, die in de open h%t bloot ftaan , op die wijze als heggen ; derzel- ver takken worden in 't eerst met ftaaken onderftut, ge- zet in de gedaante van een raket. Tamme Boomen.
Zo noemt men de Boomen , die geënt zijn op een wilden Boom, voortgekomen uit de korrelen of het zaad van cenig fruit, of uit den opilag der wortelen van wilde Boomen. Dus zegt men, een tamme Pecre-boom, om hem te onderfcheiden van een Peere-boom, geënt op een Ouee ; of een tamme Appel-boom, tot onderfcheid van een, die op een Paradijs geënt is. Afgematte Boomen. ',
Deeze naam geeft men aan Boomen, met welke het
haast gedaan is, 't zij van ouderdom, of bij gebrek van goed
|
|||||||||||
BOG,
|
|||||||||||
BOO.
|
|||||||||||
H9
|
|||||||||||
.-goed onderhoud, of van bekwaame grond, 20 dat ze
verder geen fraaije looten nog mooije knoppen van bloei- 2el voortbrengen., maar in tegendeel lelijk beginnen te v/orden van mos en jchurft, en niet dan ontallige knop- pen fchieten, agter op den bloesfem. Deeze nieuwe knoppen hebben goed blocijen , alzo-ze of gantsch gee- ne, of zeer kleine ondeugende vrugten voortbrengen. Hoewel wij al veel omtrent de Boomen gezegt hebben,
fchiet 'er nogthans nog veel over; bij voorbeeld, zom- mige Boomen wasfen op uit zaad, men plant ze in de enterij, en daar uit komende dienen ze om 'er een kreu- pelbosch van te maaken, of ze tot hooge Stam-boomen te gebruiken, 't Is dienftig, dat men alle zulke tijtels of artikels naflaat, en meer andere, die eenige betrekking hebben tot de Boomen , als DELVEN, SNOE1JING, TUIN, BOOMGAART, PLANTEN, ENTERIJ, AARDE of GROND, enz. BOOMAGTIGE PEPER, zie PEPER-BOOM.
BOOM der KUISCHHEID, zie KUISCH-BOOM.
BOOM des DOODS; Arbor mortis : Dus word de
Taxus-boom genaamt ; dewijl dat men zijn bladen en vrugten fchadelijk en doodelijk-agt ; zie verder TAXUS-BOOM. BOOM des LEEVENS ; in 't latijn Arbor vitce;
Thuija Theophrasti &? Linn^i ; zijn twee zoorten van, als 1. De gemcene Arbor vitce, en
.II. De Arbor vitce met groener bladen, gehaakte fchub -
■vrugten (ßrobili ) , en terug geboogene fcherpe fchub- ben. De cerfte zoort, die ter hoogte van een kleine Boom
kan opgroeijcn, inaakt vecle getakte takken , die overal met kleine puntige blaadjes, naar cijpresfcbladen gelij- kende, bedekt zijn, en als over malkander leggen , op de wijze als de zeven-boom, dog de .takken zijn niet rond, maar platagtig : aan het uiteinde der takken komen klei- ne geelagtige bloemtjc's voort; waar op kleine fchubagti- ge vrugten., naar de pijnappelszwecmende, volgen, die het zaad in zig bevatten. Deze zoor"- groeit natuurlijk in Canada, van waar ze
eerst ten lüde van den Franfchen Koning Frakcisçus de I, in Frankrijk overgebragt, en van daar wijders in Europa door de cultuur veripreid is; zijnde 't eerst door Carolus Clusius in Holland gebragt. De tweede zoort verfchilt van de eerfte weinig , dan
alleen dat de takken en bladen wat grooter en mooijer groen zijn, als mede ook geen reuk hebben , gelijk de eerfte zooit, die een bijzondere heel fterke reuk van zig geeft: Daarenboven is 'er eenige verandering in de vrug- ten, volgens bovengemelde naam. Deze heeft haaren oorfprong uit China, dog is bij ons nog niet zo veel be- kent als de eerfte zoort. Het zijn beide altijd groenende gewasfen, behoudende 's winters hunne bladen. Kweeking en gebruik van de Boom des Leevens.
. De voortkweeking.en vermeerdering van deeze Boomen gefchied door inlegging der takken, of ook door fteekïng van afgefneedene jonge takken, die men in het voorjaar op een fchaduwagtige plaats ter diepte van vier a vijf vin- geren breed lteckt, en dezelve vervolgens met fc'hoon hou- den en oozen , bij droogte onderhoud ; als dan zullen ze niet nalaaten wortelen te fchitten, en na twee a drie jaa ren bekwaam zijn om ze te verplanten waar men begeert; ze beminnen liefst een goede zandagtige aarde , en de eerfte zoort kan onze ftrenge winterkoude heel wel ver- dragen , dog verliest inde wintertijd zijne fchoone groene |
|||||||||||
verw en word geelagtig of vaal, egter verkrijgt hij in da
mei-tijd zijne vorige groenigheid weder en word als weer levendig ; waar van hij ook zijn naam fehijnt verkregen tu hebben. De tweede zoort is teederder als de eerfte en kan onze wintervorst niet wel tegenftaan, móet derhal- ven, in potten of bakken geplant zijnde, 's winters in da floof of oranjerij bewaart worden. Aangaande het gebruik dat men van dit gewas maakt,
zulks is niet veel ; men plant deze Boomen , te weeten de eerste zoort, alleen hier en daar in de tuinen of in de plaifier-bofquets, om de groente en veranderingvan gewas- fen ; want tot dierlijke fcheerheggen zijn ze niet zeer be- kwaam, dewijl de takken te los , flenterigen ne.ierwaards hangende groeijen, maar ze kunnen beeter dienen om kleine prieelen en berceaux daar meede te bekleeden ,- moetende de takken als dan op zijn tijd daar aan vastge- bonden worden. Wat kragten dit Gewas in de Geneeskunde heeft, is
nog niet bekend, of mogelijk ook nog niet onderzogt; dog dat de eerfte zoort niet kragteloos is, maar misfehiea tot veele gebrekens zou kunnen dienen , blijkt uit haar fterke reuk en bitteragtige fmaak. BOOM-DRAAK, zie DRAAK.
- BOOMEN, zie HOUT. BOOM-GAARDE , Bogaart ; ook wel Vrugt- ofAp-
pel-hof genaamt; is een zodanige Gaarden of Hof, waar in niet anders dan boogftamde Vrugtboomen , van aller- lei zoort geplant ftaan en verder niet of weinig daar in gebouwt word of kan worden, dewijl tusfehen of onder de Boomen , te weeten als ze bejaart en groot geworden zijn, geen andere gewasfen zonden kunnen groeijen; dog wanneer de Boomgaarden eerst niemvelijks aangelegt zijn, en dus de Boomen nog klein, kan men zeer gevoeglijk van de grond profiteeren, door zaailing en kweekingvan allerlei! groente of keuken-gewasfeii., op bedden tusfehen de regels der Boomen ; want het zoude al te fchaadelijk zijn , om zijn grond zonder voordeel te hiaten leggen , tot dat de Boomen groot geworden zijn ; maar hier om- trent moet men aanmerken , dat men niet digt bij de jon- ge Boomen zaaijen en planten moet, inzonderheidgewas- fen die hoog groeijen, ah erwten, Turkfche bootten, enz. want dit zoude zeer nadeeiig voor dezelve zijn ; ook moet men, na maate dat de Boomen grooter worden, met fpitten en zaaijen verder van de wortelen der Boo- men afblijven , op dat haare wortelen niet geroert of ge- 1 brooken worden, en eindelijk om die reden, met de zaai- jing en planting geheel ophouden ; ook moet men geen verfche mest op de moesbedden brengen, inzonderheid daar kersfe- en pruim-boomen ftaan , om. dat die de mest, als de wortelen daar in koomen , geheel niet kunnen ver- draagen, inzonderheid de kersfe-boomen, maar aan 't kwij- nen raaken, en eindelijk verfterven ; dog oude vergaa- ne mest is niet onbekwaam, want hier door word de grond verbetert, waar door de vrugt-boomen (dogniet de kers-- feil) in 't vervolg met de wortelen daar: in koomende, zo veel te beter zullen groeijen. - / Wat verder de jonge Boomen, ten opzigte van haare
planting, tusfehenwijdte, enz. betreft, hier van vind men genoegzaamc onderrigting in de artijkels van BOOMENï HOF, TUIN, enz. ; zal alleen hier nog maar zeggen , dat 'er aan deeze hoog- of halfftamde Boomen, die men gewoonlijk in zodanige Boomgaarden plant, weinig an- ders in het vervolg te fnoeijen valt, dan dat inen de overvloedige takken , die te veel zijn of verwarring en verftopping veroorzaaken, als mcedc de dorre takken, I i jaarlijks
|
|||||||||||
BOO.
|
|||||||||||
SOO.
|
|||||||||||
îjO
|
|||||||||||
jaarlijks in de winter, digt aan de moeder-tak moet weg-
fnocijen of afbeitelen, want de Boomen daar door meer ligt en zon verkrijgende, zullen ze niet alleen beter groci- jen, maar ook fcbooner vrugten voortbrengen, inzon- derheid zo het bejaarde Boomen zijn ; men laat ze voor het overige in vrijheid groeijen. Wijders moet men in dezelfde tijd ook neerftig naarde
rupfc-nesten zoeken , om die te vernielen ; als mee- de, zoo de Boomen met mos begroeit zijn , dathaarzeer nadeelig is, dezelve daar van zuiveren; 't welk best ge- fchied , als men dezelve door middel van een fpuit met loog van asch of kalkwater over al befpuit, waar door het mos onveilbaar weggaat, en verfcheide jaaren wegblijft : Ook vernielt dit (puiten veelerlei klein ongedierte, of haar zaad , die de Boomen nadeel doen. Men la;:t de bejaarde Boom-gaarden gewoonlijk met
gras begroeijen , om het werk van fchoonhouding te be- fpaaren ; dog dan is het evenwel dienftig en noodzaake- lijk, dat men rondsom den Boom op anderhalf à twee voeten afltand, een ronde kring zonder gras open en van het onkruid fchoon houde, waar door de Boomen beter zullen groeijen, en in een goede ftaat blijven. Een Boom-gaarde kan den eigenaar al vrij veel voordeel
aanbrengen, als 'er een goed vrugt-jaar is, en hij de vrug- ten vertieren kan ; dog men bevind, dat het voordeel gro- ter is, wanneer 'er in 't algemeen maatig vrugten groei- jen , dan wanneer dezelve overal in overvloed zijn, in- zonderheid Appelen en Peeren, want dan is de Vrugt- markt doorgaans heel laag, en 'er word dikwils nauwe- lijks weinig meer voor betaalt , dan de moeite en kos- ten van het plukken, en vervoeren der vrugten, enz. bedraagt. Een eigenaar die een nieuwe Boom-gaarde aanlegt, zal
wel doen, dat hij meest van de weldraagenfte en beste zoorten van vrugten plant, dewijl die doorgaans't meest gezogt en best betaalt worden. Hier te lande en elders verkoopen de Heerfchappen en andere Eigenaars van Boom-gaarden , gewoonlijk hunne jonge vrugten van ap- pelen en peeren aan de Boomen in de zomer , aan de zogenaamde Hof kers, voor een zeker duiver, zo als ze best kunnen accordecren ; die dezelve dan , als ze rijp geworden zijn, inzamelen en vertieren; het welke ge- makkelijk voor den eigenaar is 3 en hem veele moeite en kosten in deezen befpaart. Hier bij moet ik aanmerken, dat de appelen en peeren,
als men ze in overvloed heeft, ook nog op andere wij- zen voordeel kunnen aanbrengen, te wecten, dat men 'er goede Cijder en Cijder-azijn van kan maaien ; dog dit is tot nog toe in onze Nederlanden niet of weinig in ge- bruik; fchoon de Cijder, wel bereid zijnde, een zeer goede drank, en de Cijder-azijn niet veel minder als de <wijn-azij'i is ; maar zulks gefchied zeer veel in Enge- land, Normandijen en Hoog-Duitschland. BO OM-KIKVORSCH ; in 't latijn Rana arborea ;
(Rana corpore lœvi fubtus punctis contiguîs tuberculato , pedibus fisfis, unguibus orbiculato-dilatatis ; Linn. Sijfi, Nat.) Is een zoort van Kikvorsch, die in Frankrijk den naam van St. Maartens Kikvorsch, (Grenouille de St. Mar- tin) draagt; hier van zijn verfcheidene zoorten, die inde verfchillende- waereld-deelen huisvesten. De Europifche, die men zelden in de Noordelijke landen aantreft, ont- houd zig op de bladen of het loof der boomen; deszelfs koleur is op de rug blij-groen, en het gantfche lijf van' onderen witagtig, wordende deze beide koleuren door een heldere goeie ftreep, die langs de zijden loopt en ia |
de agterpooten eindigt, gefeheiden; aan hunne vingeren
of toonen hebben zij kleine ronde knobbeltjes, die hun veel hulpe verfchaft, om zig aan de bladen der Boomen te kunnen vasthouden; zijnde behalven dit, hier mede toe dienstig zeker lijmig vogt, dat hun aan al 't geen zij raaken , doet kleeven ; wanneer men ze in de haagen brex, brex hoort' kwakken of roepen , zou men fchier denken dat't vogeltjes waren , dewijl degeene, die zulks onkundig ziin, dit gedierte in de boomen niet zullen ver wagten; zij fpringen veel vaerdiger dan eenig ander zoort van Kikvorsfchen ; hun voedzel beftaat enkelijk in Infetlen; fchoon zommigen ook zeggen dat zij de jonge bladeren en tedere fpruiten der Boomen eeten. Dit dier verfchuilt zig 's winters in de grond, en koomttegens hec voorjaar weder te voorfchijn; waarfchijnelijkis het, dat deze zo wel als de andere dieren, die zig 's winters in de aarde, ilijk of water verbergen, en dat jaargetij 'er als leevenloos doorbrengen, daar toe genoodzaakt wor- den ; eensdeels om dat hun het nodig vocdzel ontbreekt, en ten anderen om dat zij van de warmte verftodken zou- den zijn , die zij tot behouding van het leeven niet kun- nen ontbeeren. De paaring van deezen Kikvorsch gefchied onder of in het water, en zulks doorgaans in het vroeg- fte van de meijmaand; de jongen hebben veel meer tijd nodig tot hunne gedaante-wisfeling, alsdegemeene zoort van Kikvorfchen', en men zegt dat zij den ouderdom van vier jaaren moeten bereikt hebben om te kunnen voort» teelen. BOOM-KLAVER, zie ANAGIJRIS.
BOOM-KLOPPER, zie SPECHT.
BOOM-KNOP, zie KNOP.
BOOM KRUIPERTJES; Is cengcflagtvan Vogelen»
waar van Linnjïus vijf zoorten optelt, en tot deszelfs kenmerken ftelt, een boogswijze dunne omtrent driekan- tige bek met een fcherpe tong; dit gefragt van Vogeltjes is in de meeste landen zijnen naam verfchuldigt aan een eigenfehap, waar in het bijzonderlijk uitmunt, nament- lijk dusdanig bij de (lammen en takken der Boomen op en neer te loopen, dat het op een zeer fnelle wijze, langs dezelve fchijnt te kruipen; de vijf zoorten die de Heer Link/eus 'er van optelt, zijn de volgende, I. Het gemeen of Europisch Boom-kruipenje , in't latijn
Certhia familiaris, (Certhia fupra grifea , fubtus alba, remigibus fuscis, decem macilla alba ; Linn. Sijfi. Nat.) Dit Vogeltje, door geheel Europa gemeen, is weinig, grootcr dan het grootfte zoort van Kolobrietje of Bloern- zuigertje ; deszelfs koleur is van boven rosagtig bruin,. met eenige witagtigheid om de oogen ; het onderlijf is roodagtig wit en de fhiit ros ; de (lagpennen zijn bruin , waar van de tien agterfte met een witte vlek zijn getee- kent ; de ftaartpennen, die rosagtig grijs zijn, zijn aan de enden puntig, het maakt zijn nest in gaten van boo- men, wiens ingang dikwils zo naauw* is, dat men het'er veeltijds met geen mogelijkheid kan uithaalen ; zomtijds broed het 15 of 20 eijcren tefFens uit: Het voedzelvan dit Vogeltje en die der volgende zoorten,. beftaat in wor- men en andere infecben; kunnende die langs de boom kruipende, op een behendige wijze uit het hout haa- ien. II. Het Oostindiscb Kleintje , in 'tlat. Certhia pufilla ge-
naamt; (Certhia fupra grifea fubtus alba rettricibus fus- cis extï.nis apice "Ibis ; Linn. Sijfi. Nut.) Dit Vogel- tje is nog veel kleinder dan het Europifche; deszelfs-ko- ler.r is van bovenen bruin, met een koperkoleurigc glans voorzien; van onderen is het geheel wit, boven de oo- gen |
||||||||||
BOO.
|
|||||||||||
BOO.
|
|||||||||||
*?r
|
|||||||||||
gen loopt een witte flreep, en tusfchen de bek en die
itreep, wederzijds nog een bruine flreep ; de ftaartpen- nen zijn zwartkoleurig, en de pooten en bek bruin. III. Het Blaauwtje van Caijenne, in 't latijn Certhia
cœrulea ; (Certhia cmrulea , remigibus retïricibusque ni- gris; Linn. Sijfl. Nat.) Seba geeft dit Vogeltje de naam van Houtzillin, en Klein die van Kapelvalkje ,(Falcinellus fapilis). In groote overtreft het 't Europejche ; heerlijk is dit Vogeltje metkoleuren gefchakeert, zijnde over het geheeie lijf glanzig hemels-blauw, min of meer na't pur- per trekkende; de kop is iets bleeker; en de keel, als mede een flreep, doorde oogen loopende , zijn glimmen- de zwart; de flag- en ftaart-pennen mede zwart, zo als ook de bek en nagelen, doch de pooten geel. IV. Het Bengaalsch Boom-kruipertje, in't latijn Certhia
cruentata ; (Certhia nigro-cœrulefcens J'ubtus alba, vertice , cervice, dor/o wopijgioque rubris, Linn. Sijfl. Nat.) Dit Vogeltje , 't kleinfte van zijn geflagt, is van hoven zwart- koleurig, naar't blauwe trekkende, van onderen wit; »aan de hals, op de kop en midden op de rug een roode vlek; de bovenfte dek-veertjes van de flaart zijn meedc rood, de pennen blauwagtig zwart; bek, pooten en na- gelen zwart; woont op Bengaaien en andere gedeeltens •van de Oost-Indien. V. Het Zuiker-vogeïtje, in't lat. Certhiaflaveola, (Certhia
nigra, uropijgio peüoreque luteo, fuperciliis, macula ala- rum, rettrievmque apicibus albis, Linn. Sijfl. Nat.) Dit Vogeltje is over het geheeie lijf zwart, dog de fluit en borst geel, de wenk-brauwen en tippen der ftaart-pennen wit; men vind ze in Surinaamen, Jamaica, en elders. Behalven deeze vijfbefchreevene zoorten, zijn'ernog
eenigeanderen, door verfcheidene Autbeuren aangehaalt ■die egtcr weinig van de vijf gemelde verfchillen. BOOM-LUIS , zie ONGEDIERTE
BOOM-MALVE , zie ALTHÉA FRUTEX en
KETM1A. BOOM-MOS , zie MOS.
BOOM-OLIE, zie OLIJF-BOOM.
BOOM-SAP , zie GROEIBAARHEID , en ZAP
der PLANTEN. BOOM-SCHOOL; betekent zo veel als Enterij, of
Kveekhof van Boomen ; zie aldaar. BOOM-SLANG ; in 'tlat. Anguiscanina, (Boa Canina,
Mus. Acad. Frid. I. p. 39. T. 3.) Is een Slang, wiens koleur ligt zee-groen is, met groote witte vlekken, over dwars langs den rug heen gemarmert, en aan de buik bleek-geel: Deeze Slang woont in America, onthouden- de zig aldaar in de boomen, en word, volgens getuige- nis van Roland er, door de Wilden aangebeeden ; niettegenftaande deeze Slangen extra fieiiijk gekoleurt en getekent zijn, zijn zij egter affchuwelijk van gedaante, door dien zij een groote wijde bek, fcherpe haakige tan- den , benevens groote oogen en dikke lippen hebben : Men zegt, dat deeze Slangen dikwils in de huizen koo- men, en niemand belccdigen, ten zij men ze tergt, als wanneer zij verwoedelijk bijten , zijnde hunne beet van wegens de verfchcuring door de haakigheid der tanden veroorzaakt dikwils ook zeer gevaarlijk. BOOM-SMIENT; in't latijn Anas arborea, (Anas
grifea, capite fubcriftato, abdomine albo nigroque macu- lato, Li NN. Sijfl. Nat.) Is een Water-vogel, tot het ge- flagt der Eenden behoorende, en in Gujana, Jamaica, en elders woonende ; van bovenen is zijn koleur bruin, met de randen der vederen ro^agtig, en zijn onderlijf is wit met zwarte vlekken getekent ; de top van 't hoofd, |
|||||||||||
en de fluit zijn zwartagtig ; keel, onderlia's en wangen
wit ; de borst is ook met zwarte vlekken ; de flaart-pen- nen en bek zijn ineede zwart, en de pooten loodverwig. BOOM-SURKEL, zie BERBERISSE. BOOM-STEENEN; in 't latijn Denterites, ook Dsn- drophores ; noemt men zulke Steencn, in wiens opper- . vlakte zig het afbeeldzel van boomen , kruiden, dieren, enz. vertoonen. De lieer Linnsus plaatst dit zoort van fteenen, onder de Petrafatta. Men vind veele Agaat- ßeenen, waar in bosfehen, bergen, toorens, mijnen van gebouwen, enz. als op gefchiidert zijn, en die in groo- te waarde gehouden worden; wordende hiervan, gepo- lijst zijnde, fchilderijtjes, fnuiftabaks-doozen, enz. ver- vaardigt , en zelfs wanneer ze zeer fraai en klein zijn, in ringen gezet. BOOM-UILTJE; in't latijn Scops, (Strix capite au-
riculato, penna ßlitaria, Linn. Sijfl. ATat.) Is volgens Raijus de allerkleinfle der Nagt-rooj'-vogelen; zijn leng- te is zeven drie-vierde, en deszelfs hoogte ruim zeven duimen ; over het geheeie lijfis zijn koleur zeer fraai uit ros, bruin, grijs en zwart gemengelt ; van onderen heeft het grijs, dog van bovenen het bruin de overhand ; de hoorntjes of ooren bellaan uit een enkel vedertje of pluimp- je , -en de pooten zijn tot aan 't begin der klauwen met . rosagtige grijze vederen bedekt; met alle andere Uilen heeft hij gemeen, dat hij heel fcherpziende is; hij hup- pelt , fpringt en maakt wonderlijk pouige postuuren en gebaarden; zijn naams-oorfprong is hij verfchuldigt, om dat hij altoos zijne nesten in uitgeholde boomen maakt; hij woont door geheel Europa. BOOM-VALK; in 't latijn Subbuten, (Falco cerd pt-
dibusque , dorfofusco, nuchaalbd, abdomine poMido ma- culis oblongis fuscis, Linn. Sijfl. Nat.) De groote van deezen Vogel, koomt met die der Rots- en Berg-valken overeen, zijn koleur is van bovenen bruin, van onde- ren wit met bruine vlekken gemengelt ; aan de beenen en onder aan de buik is hij ros, de ftaart-pennen zijn grijs- bruin , en de zijdelingfq_ inwaarts overdwars rosagtig ge- ftreept; zijn nest maakt hij altoos in de boomen, en 'hij woont in veele gedeeltens van Europa : Een ongemeene liefhebber is deeze Va\k om Leuwerikken te knappen, en dit Vogeltje is zo bang en bevreest voor hem, dat hij zig op deszelfs gezigt, tot onder de kleedcren der menfehen verbergt. BOOM-VALKJE, zie BOOM-KRUIPERTJE. BOOM van DIANA, zie DIANA-BOOM. BOOM-VAREN, zie EIKEN VAREN. BOOM-VEIL, zie KLIM-OP. BOOM-WOL, zie KATOEN. BOOM ZAP , zie SAP der PLANTEN. BOON (GROOTE) ; Boere- of Roomfche Boonen, ook Sloffen genaamt; in 't latijn Faba fativa vel major; B-ma feu Phafelus Dodon^ei; ( Vicia caule credo, petiolis abfque cirrhis ; Linn. Spec. Plantar.) Deze Boonen fchieten uit de wortel, dievezelagtigis, vierkante holle flengen op, van ongeveer drie voeten hoogte, aan dewel- ke bladen beurtswijze voortkomen, die uit verfcheide klei- ne lang-ronde, vet- of dikagtige, aaneen lange (teel dwars tegen malkander over zittende bladjes beflaan ; de Bloe- men, die ter zijden van de fteng, bij de oorfprong der bladen, twee of meer bij een voortkomen, zijn meest doorgaans wit en met zwarte plekken gevlekt ; dog zo;n- tijds ook paarsagtig bruin- of zwartagtig, waarop lange, dikke, ietsplat-ronde peulen volgen , waar in 3, 4 of 5, zelden meer, groote wat langwerpig ronde, platte Boo- I i 2 neu |
|||||||||||
»52 BOO.
|
BOG.
|
||||||||
nen ïh een zagte wolagtige ftofFè opgefloteii zijn, van
een befinult witte, of zomtijds ook van een rood-paars- agtige koleur ; wordende de peulen,.als ze volkomen rijp en gedroogt zijn, zwart en hard. Men vind hooftzaake- lijk twee zoorten van deeze Boonen; als I, Metbreede Peulen en zaadcn of Boonen, en II. Met fmatler en langer peulen en zaaden : Ook is 'ernogdit-onderfcheid, dat de eene zoort veeltijds meer Boonen in de peulen voortbrengt als de andere.. Eigenfcliap der groote Bbonem
De groene of verfche Boonen , worden gehouden voor koud en vogtig van aart en voedzaam ; ze geven , behoor- lijk bereid zijnde, een tamelijk goed voedzel, dog al te veel 'ervan gegeten, bezwaaren ze zeer,, maken dom of be- dwelmt, en veroorzaaken winden en zwaare droomen. De. drooge Boonen worden voor gezonder geagt, hoewel ze zo aangenaam niet te eeten zijn, ten waare van de fchillen ontdaan en wel toebereid zijnde. Het Boo- nen-meel is verkoelend, verdikkend,, oplosfendcn afvee- gend, wordende geprezen om den Buik-en Spijsloop te floppen, als men 'er met melk een dikke pap van kookt, waarbij men een paar. dooijers van eueren kan voegen; uitwendig is 't. zelve ook dienftig om ontftcekingen en allcrleij gezwellente ontbinden, en te verdrijven of rijp te doen worden, paps-wijze opgeleid; zijnde dit meel een van de IV zoogenaamde refolveerende meelen. Het ge- distilleerde wacer uit Boonen-blceizel zuivert het aan- gezigt van puistjes en vlekken, en maakt de huid glad çn fchoon. De loog uit de afch van het verbrande droo- ge geheele kruid bereid, word zeer gepreezen tegen gra- veel, fteen en waterziigt, geiijk ook 't zout uit de asch vervaardigt, en de asch is mede van vee! nut in allerlei zwe- ren. Boonen-bloeizel in boom-olie gedaan en in de zon laa- ten trekken , word een goede Balfem of heelmiddel voor verfche wonden; waarbij men ook nog andere dingen kan latentrekken, als bloemen van St. Jans-kntid, van zeven- getij, van witte leliën , weegbree, tonnentil, fanikel, enz., waar. door de balfcin zoo veel te kragtiger word. Kweekiiig der groote Boonen.
De kweeking deezer Boonen is ligt en heeft niets be- sonders; men legt dezelve in een-wel en diep genoeg omgeroert.bedde in kleine greppels op een en een-twee- de à twee voeten distantie, dwars over het bed, naarde tuin-linie dat met een hak or ander tuin-werktuig moet ge- maakt zijn, zoodanig , datde Boonen daarin 3 à 4duimen diep, en ongeveer een kleine halve voet afftand min of meer te leggen k.oomen, waarna men de greppels weer aanvult, en dus is het planten gedaan; dog men kan de- aelve ook met minder moeite planten, te weeten , als 't bedde wel omgeroeït en gereed gemaakt is, maakt men dwars over 't bedde, naar een tuin-linie, wijde gaten, door middel van een taamelijk dik rond plant-hout, dat bcneedén niet al te fcherp maar wat bot is, waar in men in elk gat, een Boon legt, en de gaaten vervolgens met aarde vult; op-deeze-wijze gaat men van reij tof rcij voort, tot dat het bedde of de beddens bepoot zijn, zo zuüen de Boonen niet nalaten op beide manieren wel te groeijen en goede vrugten voort te brengen, als de grond ânderzints maar bekwaam is; men kan ze ook rondom breede.bedden, daar anders niet zeer hoog-groeijend keuken-gewas op gezaait of geplant is, op de gemelde tweede manier pootcn, en dan heeft men dubbelt voep- dsel van die.bedden dcavijl de Boonen aan de andere ge- |
|||||||||
wasfen geen of weinig Hinder, maar zelfs voordeel kunnon
doen, mits dat het ruime of brecde bedden zijn. Dog men moet wel aanmerken dat deeze Boonen in allcrleij goede vrugtbaare, inzonderheid losfe kleijagtige en moo- rige gronden zeer wel groeijen willen ; en in't bijzonder in een wat zandagtige, zeer zagt van fchil en fmaaklijk worden ; maar in een fterk bemeste grond flagen ze niet wel, om dat ze daar al te geil groeijen en dus zo wel weinig peulen, als ook weinig Boonen in de peulen voort- brengen. Wat de tijd betreft, wanneer men de Boonen moet
planten, is 't voorjaar, zoo draa de grond na de vorst roer- en handelbaar is, om te bearbeiden ; want hoe vroe- ger men ze kan planten, hoe meer en beter vrugten zij zullen geven; egter plant men dezelve ooi; wel laatcr, in de maand vanMaij of Junius, om de groene vrug- ten langer tot 't keuken - gebruik te hebben maar daar komt meesttijds weinig van. Zommige zaaijen deeze Boo- nen ook, om ze vroeger te hebben, in de maand van Januarius of Februarius. in potten of bakken, ' die ze dan in huis voor de vorst bewaaren , om uit te fpruitcn, en om de uitgerprotene jonge planten daar na in 't voorjaar uit de bakken te verplanten , maar dit wint niet veel uit ; behalvcn nog de moeite die daaraan verknogt is,. dog zodaanige vroeg verplante Boonen willen doorgaans meer laaden , dat is meer peulen voortbrengen ; hst. is ook goed dat men de Boonen voor de poting een paar daagen in zuiver of beter in mestwaater weekt, waar- door zij veel vroeger zullen uit de grond fchieten als onge- weekt, en ook beeter. gewas en vrugten voortbrengen. Als dan de Boonen in de groei zijn, moet men ze van
het nadeelige onkruid wel fchoon houden, gelijk het met allcrleij andere gewasfen behoort te gefchieden ; ook is het dienftig, de grond tusfehen de rijen bij vogtige en donkere lugt wat te roeren, dat zeer veel tot de groei toebrengt, mits de wortelen niet te nakoomende, en wanneer ze aan het bloeijen gekomen zijn,.knipt men gewoonlijk de hovenfte toppen der ftruiken af; 't welke dient om .niet alleen de peulen en Boonen groter te doen worden,, maar ook om zeekerewormtjes en muggen weg te.necmen, die in de bloeitijd dikwils aan de toppen huisvesten, en de planten doen kwijnen. Om 'er zaad van te winnen, houd men een beson-
der bed toe, of men laat de grootfte en fchoonfte peulen in het afplukken tot het .gebruik aan de plant zit- ten , die men vervolgens rijp, zwart en droog laat wor- den, en als dan afplukt, vcrzaamelt op een bckwaame tijd uitpuilt,-en tot de herzaaijing of ander gebruik op een drooge plaats bewaart; zommige houden het boter, dat men de Boonen in de peulen laat zitten tot dat men dezelve tot de zaaijing noodig heeft, dat ook niet kwa- lijk gedaan is,, mits dat men ze.op een drooge plaats be- waare. Men zaait de groote Boonen ook wel-op akkers van
de velden uit de volle: hand, om de rijpe en drooge vrugten daarvan tot winter-fpijze te gebruiken, dog de- ze worden zo groot niet als de in de tuinen gekweekte. Het drooge ftroo of de ftoppels behoeft men niet weg
te ftnijten of te verbranden; maar men fmijt het op een hoop en laat hec'rotten,. dat-in korten tijd gefchied, dan geeft het een goede aarde of mesting tot verbeetering . der gronden , ja meer als men zoude denken ; of men werpt het op de mesthoopen, waardoor de mest beter en vrugç- ; baaider word... ■Moni ft
|
|||||||||
S O O. 253
|
|||||||||
EOO.
|
|||||||||
de buitenfehil der Boonen kunnen altrekken,, -waarna
men ze ftooft, als gezegt is. Men eet ze ook veel, het zij gefchilt of ongelchilt en week gekookt zijnde met een gebonden faus van boter of. vet en petercelie of boonenkruid, benevens wat peper,, zoete room en een fcheutje azijn toebereid, fmaakende inzonderheid het braadvet en het vet van uitgebraaden fpek zeer goed, zo wel bij de ver- fche als drooge Boonen, en zommige eeten 'er ook. mos- taart toe. Om de verfche groote Éoonen in te leggen'
en te bewaaren. Neemt van de kleinfte of middelmatige groote Booneny
puilt ze uit en doet dan de Boonen in drooge vlesfchen ,- dog dezelve moeten niet vol gedaan worden, maar fchaars tot aan den hals toe; dopt dan de vlesfchen met kurken wel toe, en bind 'er een blaas overheen, zet ze vervol- gens in een ketel daar wat flroo in op de bodem gelegt is, engiet'erdan water op , daarna over't vuur gehangen zijnde , laat men het een uur of anderhalf zagtjes kooken , en dan de vleslen uit het water genomen en verkoelt zijnde, legt men ze in de kelder op latten 't onderfle boven, tot dat ze gebruikt zullen worden; als wanneer ze uit de vlesfen genomen en afgewasfehen zijnde in regenwater eens worden opgekookt en dan met gedroogt booninkruid of petercelie , boter, enz. geftooft , gelijk boven van de verfche Boonen gezegt is ; zijnde dit eew aangenaam eeten. in da winter. Men kan deze Boonen ook goed bewaaren zonder dië'
te kooken, als maar de vlesfen wel digt geflooten en< op latten in een koele kelder bewaart worden, 'tgeen veele beter agten als dezelve in de vlesfchen te kooken-, moe1- tende men ze dan ook bij 't: uitpuilen, en het doen in de vlesfen zagtjes hanteeren, ende vlesfen, die zui'- ver en droog moeten zijn ,. hoe eer hoe beter fluiten en: bergen; BOON (KLEINE); anders ook Veld- of' Paarde-boc~-
Ken genaamt; in 't latijn Faba minor vel equina. Deeze: koomt in gewas en hoogte genoegzaam overeen met de Voorgemelde Groote Boon , behalvèn dat de bladen, peiï-- len en vrugten of Boonen veel' kleinder zijn ; dog breii- gen ook meer bloemen en vervolgens peulen voort, zo; dat ze in deezen vrugtbaarder zijn'; en het is waarfchij- nelijk.-dat de voorgemelde Groote Boonen uit deeze Klei-- ne haaren oorfprong" door de cultuur hebben ,•'egter weet: men bij ons nog niet zeker te zeggen, waar'ze eigentliïk van zelfs uit de natuur voortkoömen of groeijen ;'gelijk - alle planteneen zeker landfehap tot geboorte of natuurlij-- ke groeiplaats hebben. Daar is een zoort van wilde Boonen, in 't latijn Falia '
fijlveftrisfruelu rotundo atro, door Dodon/eus Bona ßß- veflris genaamt, die in rt gewas ook grootelijks met de Grooteen Kleine- Boon overeenkomt, dog ze heeft op't uiteinde van de hooftfteel der bladen gekrulde draadjes, gelijk zommige Wikken, ca dé Boonen zijn nog kleiner, ronder en zwart van koléur, • groeijendé deeze zoort in Z'uid-Franlzrijk, Engeland, en elders; en het kan zij ir, dat deeze de Groot-moeder van de voorgemelde groote en " kleine zoort-is ; dog wij zullen dit nu niet nader hier on- derzoeken. Kweeking der Kleine -cf Veld-boonèn.'
Men zaait dezelve op veele plaatzen van Europa, en inV bijzonder ook menigvuldig in onze Nederlanden, 'm de vel- den uit de volle hand, gelijk andere graancn; beminnert-- I i 3-; de~ |
|||||||||
Manie? om de groote Boonen fmakelijk
te bereiden. Dopt de Boonen uit en neemt de geele draatjes aan de koppen weg; kookt- ze in goed water, zonder zout, (want door het 't zout willen ze niet wel week worden, en het is ook beft dat men ze fchielijk kookt,) gaar of omtrent gaar zijnde , zo laat ze op een gatjes-pan verzijgen, doet ze dan in een pot of casferol met wat Verfche boter, gehakte peterzelie, of boonenkruid ofwel van beide , en bekwaam zout ; dit wel onder mal- kander gemengt zijnde, zo laat het ongeveer een half uur zagtjes (loven, mits "dat'er ook wat van 'tdoorgezijgt zap, of anders bouillon bij gedaan zij, want anders zou- den ze al te droog zijn, of aanbranden, ook kan men 'er een weinig room en fpecerijen bij voegen, als men wil ; als dan gaar zijnde , discht men ze op-, en 't zal een . fmakelijk eeten zijn ; dog nog beeter, als men op de fchotel rondom den rand dun gefneeden gekookte of niet al te fterk uitgebradene flukjes mager fpek legt of anders ge- kookte ham, of coteletjes , enz. het flaat aan te mer- ken, dat de Boonen hiertoe niet al te oud of groot moe- ten zijn , als ze lekker en ook 't gezondst zullen wezen, aangezien ze anderste hard of droog blijven en aan 't lig- haam een grover voedzel geven ; niettegenftaande de gemei- ne menfehen meer van de oude Boonen, die- omtrent rijp zijn en zwarte koppen hebben, houden, om dat ze den buik en honger meer iloppen; die dezelve ook maar fiinpel met fpek en wat petercelie of boonenkruid gaar koo- Ken. fchoon ze op deze wijze bereid ook voor die menfehen een goede fpijze zijn, maar niet voor tederder geitel- len. Dewijl de Boonen sok doorgaans tijdig zijn , wanneer
de nieuwe gezouten haring die op de kusten van Engeland gevangen worden , aangekomen zijn,. zo is een zodanige nieuwe haring met wel geiloofde groote Boo- nen gegeeten, geen onfm-iakelijke kost, tot verandering van fpijzen en verkwikking,, en zelfs onthaalen zig aan- zienlijke menfehen op een zodanige portie. andere manier, om'de groote B'oonen met de
fchil te bereiden.- Men kan de groote Boonen, te weten de peulen, ook toebereiden op dicrgelijke wijze als de Turkfcbe Boonen, maar hier toe moeten de peulen heel jongen dus de Boo- nen in dezelve nog klein en teder zijn, men fnijdze tot dien emde in fnippels, gelijk men de Turkfcbe Boonen doet, dog wat grover of dikker, vervolgens laat men ze in kookend water doorkoken, en dan het.water meest weggegooten zijnde, (looft men ze met boter, petercelie en toone-kruid, alsrmedewatzewf enmelk oï room, op de voorge- melde wijze, en dan opgedisebt wordende, garneert men de rand der fchotel rondom met coteletjes, fpek, .ham of ©enig ander vleesch , gelijk voeren. Om drooge groote Boonen -in den '
wintertijd te bereiden. Deeze worden op dezelfde wijze gaar gekookt en ver- volgens gcltooft als de verfche Boonen, 'er wat verfche gehakte petereelie,'als dezelve te verkrijgen is, bijvoe- gende, anders neemt men hier toe gedroogde petercelie of boonenkruid , en dan is hetgeen onfmakelijke'winter- köst. Dog nog beter, gezonder en ftnakelijker zullen ze zijn, als men ze ontfthilt, het welke gefchied door mid- dêT van dezelve in tamelijk heet, maar geen kookend water.,, cenige tijd te laateu weekeh; want dan zal men |
|||||||||
£54 BOO.
de dezelve liefst een goede, vette, wat zandagtige, en nieal te vogtige grond, en die wel bearbeid of geploegt moet
zijn ; men moet ze niet al te dikzaaijen, en wel met de eg- ge onder de aarde bearbeiden, want anders gaat 'er niet al- leen veel van verlooren, maar ook de duiven en ander gevogelte veeie, zo niet de meefte weghaalen. Menzou ze in greppels kunnen leggen, of pooten gelijk voorheen van de groote Boonen gezegt is; maar dit zoude al te veel werk voor den Landman in het algemeen veroorzaaken ; . de beste wijze zou ik oordeelen te zijn, om het land , eens behoorlijk diep omgeploegt zijnde, voor de tweede maal in diepe vooren om te ploegen, en daar na de Boo- nen te zaaijen, en vervolgens het land bekwaamelijk over te eggen, om de Boonen met aarde te bedekken. Gebruik van de Kleine of Fcld-boonen.
Dezelve worden hoofdzaakelijk gebouwt, om tot voe-
der te dienen voor de paarden, verkens, duiven , hoen- ders, en ander gevogelte: deeze Boonen zijn in't bij- zondere een zeer goed voedzel voor de paarden, 't zij ze op zig zelfs, of grof gemaalen en tot brood gebakken zijn, gelijk de Èngelfchen veel doen; dog dienen voor de paarden niet alleen de Boonen, maar ook het ftroo daar van, klein gefneeden zijnde, inzonderheid als men hun daar wat haver bij geeft; weshalven men ook in deeze en andïre landen het gebruik heeft, om zom- tijds boonen en haver onder elkander te zaaijen , en dan het rijpe ftroo met de vrugt ingeoogst, en vervol- gens te zaamen klein gefneeden zijnde, aan de paarden te geeven; 't welke ook niet minder dienftig voor an- dere beeilen, als koeijen, fchaapen, enz. is; dog men 2egt, dat de paarden van veel Boonen eeten, dampig en benauwt worden; ook beweert men, dat de hoenders, die met Boonen gevoed worden , eijeren leggen met heel dunne, brosfe fchillen, die zeer iigt brceken. Voorts verilrekken deeze Kleine of Veld-boonen niet
alleen tot goed voedzel voor de gemelde en andere die- ren, maar ze kunnen ook aan de menfchen tot een goe- de fpijze dienen ; wordende tot dien einde ook veel van de gemcene man in de wintertijd, in plaats van grauwe erwten, en op dezelve wijze toebereid, genuttigt; dog hier toe gebruikt men voornaamelijk de beste zoort, die witagtig zijn en een denne fchil hebben; en men agt in- zonderheid daartoe het best, de zogenaamde Terp-boo- nen, dat is, zodanige, die op terpen of hoogtens, gelijk men in Friesland vcele vind, gebouwt zijn, dewijl die het best willen brecken; egter zijn ze zo fmaakelijk niet, als de grauwe erwten ; geven ook een grover voedzel, en be- zwaaren den mensch zeer en veel meer als de gi-oote boo- nen , ten zij hij 'er veel beweeging op hebbe ; en nog er- ger zijn ze, als ze niet wel gaar, of week gekookt zijn; dienende inzonderheid geheel niet voor zulke geftellcn, die aan de fcheurbuit onderhevjg, of zwaarmoedig van aart zijn. Men kan 'er ook meel van maaken , en brood van bakken , dog dit brood is ook bezwaarlijk te ver- teeren , en dient maar bij gebrek Van andere graanen, in duure en benaauwde tijden ; deeze Boov.en worden ook wel tot de bier-brouwerij gebruikt, daar ze grof gemaalen zijnde , en met eenig goed mout vermengt , van vee] nut en voordeel kunnen zijn, om rede, dat door de gesting, de grove deelen die van het Boonen-mcel kcoinen , afgefchëiden worden. Wil men 'er cenfpiritusof geest van maaken, zo handelt men daar rrieede , gelijk met andere graanen, te wceten , men laat de Boonen behoorlijk fcmieiiteeren, en distilleert die daar na ; maar om dat |
BOO.
deeze fpîrîtus juist niet op zig zelfs zo aangenaam word
als van andere graanen, enz., zo voegt 'er maar wat jenever-beßen of angelijke wortel, of diergelijke bij de dis- tillatie , zo zal de fpiritus of geest beter fmaak ver- krijgen. Eene zaakc flaat van deeze Paarde-boonen nog aan te
merken, te weeten , dat men- dezelve ook gebruiken kan om de fchraale gronden te verbeteren, en vrugtbaarder te maaken; tot dien einde bezaait men zodanige gron- den met Boonen, taamelijk dik, en wanneer dezelve ver- volgens bijna uitgebloeit hebben , maait men ze af, en ploegt ze wel onder de grond, zo zullen ze binnen kor- ten vergaan, en aan de grond een zeer goede verbetering geeven, waar in men dan in 't volgende na- of voorjaar, op 't nieuw omgeploegt zijnde, even als in braakland, deeze of geene andere vrugten of graanen zaaijen kan, die zeer wel groeijen zullen, en de Landman zal geen reden hebben, om zig te beklagen, over het verlies van het gezaai der Boonen, aangezien de volgende vrugt zulks heel aanmerkelijk vergoeden zal. Op deeze wijze kan men ook aard-appelen en meer andere gewasfen tot ver- betering der fchraale gronden planten of zaaijen, daar de mest fchaars is ; dog hier van zal op een ander plaats meer gezegt worden. In de Geneeskunde hebben deeze Boonen, om kort te
gaan, genoegzaam dezelfde nuttigheid en gebruik, ge- lijk boven van de groote Boonen gezegt is. BOON (TURKSCHE) ; Klimboonen ; Italiaanfche
Boon; in't latijn Phafeolut ; Smilax hortenfis ; (Phafeolus £f Dolichos ; L'Nisr. Spec. Plantar.) Dit is ook een be- kend keuken-gewas, dat met lange ranken bij Hokken of rijfen, zig van zelfs daar om heen windende, tamelijk hoog op kan kilmmen, hoewel 'er ook zoorten van zijn, die niet klimmen, maar laag blijven; de bladen was- fen meest doorgaans drie bij zamen aan een hooftfteel, en de vlinterformige Bloemen zijn van de meeste zoor- ten wit, waar op lange, min of meer platte peulen vol- gen, die vier, viif, zes of meer meest doorgaans witte dog ook wel gekoleurde zaden of Boonen in zig bevat- ten, en als ze rijp zijn, een nierformige gedaante heb> ben, ook min of meer groot zijn , naar den aard der bijzon- dere zoort. De groene peulen van die zoortendie men tot keuken - gebruik beezigt, worden gewoonlijk fnij- boontjes genaamt, om dat ze tot de fpijsberekling gefnip- pelt worden : Daar zijn veele zooiten van Turkfche Boo- nen die men in de hoven tot het huishoudelijke gebruik kweekt, dog welke niet alle eevcn goed, of liever voor- deelig en fmaakelijk zijn. Zie hier de voornaamflezoor- ten die in onze tijden in deze Nederlanden en elders ge- kweekt worden. I. De gemeene oude zoort. die wat hard is.
II. Debreede Turkfche Boon , gcwoonYijkßag-zwaard,
wegens de aanmerkelijke breedte der peulen en gedaante, genaamt. III. De langer en fmaller Turkfche Boon; Bartert-ßag-
zwaard genaamt, zijnde langer en iets fmaller als de voor- gaande, maar veel draagbaardcr, ook zagter en malfer in 't kooken, te weeten de groene peulen, en is derhalven, weegens haare ruime uitleevcring en deugd veel ge- agt. IV. De lange fmalle Turkfche Boon; zijnde wat langer
en fmaller van peul als de vorige, dog ook heel draag- baar en goed. -t V. De zogenoemde Krombek-hoonen, om dat de peu-
len wat krom wasfen. VI. De
|
|||||
«
|
||||||||||||
BOO. 25?
|
||||||||||||
BOO.
|
||||||||||||
VI. Dè kleine Aspergie- of Princesfe-boontjes, die
behoorlijk toebereid, zeer lekker zijn. VIL De Laage of Stam-Boontjes, die niet opklim-
men. VIII. De Laage of Stam-Boontjes, met breede peu-
len, zijnde veel zagter van peul als de vorige. Deeze zoorten worden gewoonlijk in de keuken-tuinen
gekweekt, dog die de beste zoort heeft om te zaaijen, zal zig het best daar bij bevinden. Egter zijn 'er ook nog veele andere zoorten van Klim-boonen, die menen- Kei uit liefhebberij in de bloem-tuinen kweekt; waar van de voornaamfte zijn , de volgende : IX. De Indiaanfche Boonen, van allerlei zeer fraaije
bonte koleuren, te weeten de- rijpe Boonen, die meest Jtlein vallen. X. De Indiaanfche Boon, met groote zaaden, die of
fraaije hoog-roode, of ook witte bloemen voortbrengen , komende van die met roode bloemen, purper bonte of zwaartagtige Boonen ; maar van die met witte bloemen, ook witte Boonen voort. XI. De Egijptifche Boon, Lablab genaamt, metzwart
of roodagtig zaad. Xli. De Indiaanfche Boon, met roofe-roode bloemen
en wollig zaad. XIII. De Indiaanfche Boon, met flaksgewijze gedraai-
de bloemen, Caracalla genaamt ; behalvcn meer andere zoorten , dog de gemelde zijn de voornaamfte : Van de overige zal men op zijn plaats onder haar bijzandere naa- men kunnen nazien. Alle deeze Boonen zijn geen Europifche gewasfen van
oorfprong, maar afkoomende uit verfchillige gewes- ten van de West-Indien , daar ze, als in een warmer cli- maat, natuurlijk van zelfs groeijen, en van waar ze van tijd tot tijd in deeze Europifche landen, door de fcheep- vaart overgcbragt zijn; wordende alle van het zaad voort- gekweekt, en zijn éénjaarig, behalven de 11,12 en 13de zoort, die langer kunnen duuren. Kweeking der Turkfehe Boonen.
Men zaait deeze Boonen op bedden of akkers in rijen, die dwars over het bedde, op ongeveer twee voeten af- ftand, en twee à drie vingerbreed diep, naar de tuiri- linie gemaakt zijn, waar in men de Boonen niet al te dik, naamclijk ongeveer op één à twee duimen afftand van elkander ftrooit, en daar na de greppels aanvult. Men kan ook breede ron.de ondiepe kuiltjes naar de linie op de afftand als vooren maaken, en de kuiltjes in de rijen éen voet van elkander; waar in men 5 of 6 Boontjes in het ïonde legt, in welkers midden vervolgens een langeftok geftooken word. Men zaait ze in zommige landfehappen ook op de ak-
kers der velden, uit de volle hand in vooren, op die wij- ze als hier vooren van de Kleine of Veld-boonen gezegt is; dog hier toe dienen hooftzaakelijk die zoorten, die niet of weinig klimmen, of geen lange ranken maken, gelijk de Laage of Stam-boovtjes, om 'er geen Hokken bij nodig te hebben ; wordende deeze inzonderheid ook zeer veel in Zeeland, tusfeheh de Meekrappe gebouwt, en dat de eigenaars aldaar veel voordeel aanbrengt, de wijl ze daar op deeze wijze heel wel groeijen willen , en't voordeel der Meekrap-akkers vergrooten : Men heeft dit ook op dezelfde wijze in Friesland voor ongeveer twin- tig jaaren met de Meekrap louwerij onderlcid; dog dit is niet al te voordeeüg gelukt, zeer waarfcbijnlijk, om dat het climaat hier iets noordlijkcr is, en rm'sfehien wel |
voornaamelijk, om dat de grond taaijer en van een an-
dere natuur is , als in Zeeland ; maar als men onder- nam, de Meekrap te planten in de beste zand-gronden in Friesland, dan ben ik van gedagten, dat de bouwerij van het eene en andere, beter en voordeeliger zou flaa- gen ; ik zegge, in de beste vrugtbaare zand-gronden , want in de fchraale zou ,'er zekerlijk weinig goeds van kunnen koomen. Zie verder MEE-KRAP. De zogenaamde laagflamde Boontjes , (No. 7 en 8 bo-
ven gemeld, ) kan men ook op de voorgaande wijze in rijen rondsom breede bedden of akkers planten, belet- tende zulks niets of weinig aan het overige gewas der bedden. De tijd om de Turkfehe of Snijboonen te zaaijen of te
planten, is in het laatst van April of begin van Maij, en niet vroeger; wantdewijlze uitheete gewesten afkom- ftig zijn, zo kunnen ze in een koude grond, gelijk die bij ons meestrijd voor Maij nog is , niet wel uitfprui- ten en opkomen ; of opgekomen zijnde, vergaan ze door de nagt-koude, of raaken ten minften aan het kwijnen, zo dat 'er dan weinig goets van komt; dog men zaait ze ook wel laater, tot half Junius toe, om van deze tot laat in 't najaar groene peulen tot keukengebruik te heb- ben. Als dan de Klimboonen opgekomen zijn en ranken
beginnen te fchieten, word het tijd om 'er lange dunne ftokken, ftaken of anders rijzen bij te fteeken , waarbij ze kunnen opklimmen. Deze (lokken worden op een en een twede voet afftand in de rijen der Boonen zodanig geftoken, dat dezelve van twee rijen boven met de topein- den te zaamen of een weinig, kruiswijze, over malkan- der komen, en die men dan aan eendwars ingelegde an- dere dunne ftaak vaft bind, om dezelve tegen de wind vaft te doen ftaan ; aangezien deze Boonen geen de min- fte flingering van de wind (gelijk men bij ons veel in hec najaar heeft) kunnen veelen, als waar door de groene Boo• nen of peulen plakkerig en onbekwaam tot het gebruik worden. Dat men de ftaaken van twee rijen boven te zaamen voegt, dient hooftzaakelijk, om tusfehen twee en twee rijen meer lugt en zon te doen komen, waar- door ze niet alleen veel fleuriger groeijen, maar ook meer vrugten voortbrengen ; behalven dat het ook dient , om beter tusfehen de rijen te kunnen komen, om de Boonen af te plukken, en men zal niet kwalijk doen, dat men de eerft opfehietende ranken, naar de ftokken toeleid en daar aan vast bind ; inzonderheid die wat ver daar van af ijn, want anders zoekenze doorgaans de ftokken meest an zelfs , om daarbij op te klimmen ; waar bij ook nog ient in agt genoomen, dat men de peulen bij het afpluk- en tot 't keuken gebruik niet met geweld affebeuren maar oorzigtig afplukken moet, want door de harde âffcheu- ing lijden de planten veel, dat de jonger peulen, die- nders naderhand grooter en bruikbaar worden, daardoor ederven. Verders brengt tot de goede groei deezer Boonen ook
eel toe, een goede losfe wel bearbeide grond; inzon- erheid die wat zandagtig en niet te vogtig, egter vrugt- aar is, want in zwaare of ftijve koude of waterige' ronden, gelijk ook in heel dorre zandgronden, zal 'er einig goeds van komen ; de grond mag wel met oudes ergaanc mest of met verrotte kruiden en blàaden, enz. aar niet met verfche mest bemest zijn, en ze zullen in bezondere ook wel groeijen op bedden , die bet voo- ge of voor twee jaaren wel bemest zijn, en daar kool of idere groente op gebouwt is geweest, waardoor de* |
|||||||||||
grondi
|
||||||||||||
BOO.
|
|||||||||||||
2500.
|
|||||||||||||
n&
|
|||||||||||||
*
|
|||||||||||||
grond los en rul geworden is ; daar en boven is 't een
zaake van belang , om aan deeze Boonen een goede, warme en voor de winden zoo veel moogelijk gedekte ftandplaats te geeven; inzonderheid aan die welke laat gezaait worden, om nog van de vrugten of groene peulen in het laate najaar te kunnen genieten; aangezien ons climaat, inzonderheid in het .najaar aan fterkc winden onderheevig is. Om zaad van deeze Boonen, die men in de tuinen
bouwt -te winnen, is het best, dat men de eerfte en beste peulen van de vroeg gezaaide laat zitten om rijp te worden-, .dog hierbij ftaan twee zaaken aan te merken, als voor eerlt, dat men de rijpe peulen en Boonen moet afplukken en verzaamelen, zoo dra ze wit of geclagtig geworden zijn , want laat men ze zitten tot dat ze volkomen rijp en droog zijn, zo fpringen ze bij heete -zonnefebijn op, en de Boonen raaken daaruit en gaan verlooren; dog verzaamelt men de Boonen bij vogtig weer, zoo willen de Boonen in de peulen ligt rotten of ten minften fchimmelig werden, en worden tot de zaai- jing onbekwaam ; dit gezegde gaat hooftzaakelijk die Boonen aan, die van de voornaamlte zijn, en welke men in de moestuinen cultiveert: Die welke op't veldge- bouwt worden, fchoon ook teeder, hebben zo veel voor- borg niet nodig, maar men laat dezelve, in verwagting vàn gunftig weer , rijp worden , en dan bij droog weer ingeoogst en op een drooge plaats bewaart zijnde, worden dezelve van de Landman op bekwaame tijden uitgedorst ; op die wijze als met de groene , grauwe en andere erwten gefchied. Men moet de Boonen inzonderheit die men tot het zaaijen gebruiken wil, vooral ook op een drooge plaats bewaaren , want anders fchimmelen ze ligtelijk omtrent de kiemen, en worden tot de zaaijing onbekwaam, of geeven op 't beste maar flegt gewas. Dit in 't algemeen de Turkfche of Snijboonen betreffen-
de , die men tot fpijze gebruikt, moet ik nog kortelijks iets zeggen van de bovengemelde Boonen (No.ç>--i3.)die men alleen uit liefhebberij kweekt. De Gekoleurde Boonen (No. 9.) die meest alle kleinder zijn als de overi- ge , kan men op dezelve wijze op bedden zaaijen en bou- wen als de voorige ; dog men zaait ze gewoonlijk maar enkeld hier of daar, of bij kleine perçeelen, om 'er weer nieuw zaad van te winnen. Die met roode bloemen (No. 10.), zaait men gewoon-
lijk bier of daar in de bloem-tuinen bij hoogc flokken , of ook aan prieeltjes en elders, om dezelve daar meede te beklceden , en zulks wel hooftzaakelijk wregcns. de aange- naame roode bloemen ; dog de peulen en boonen zijn eg- ter ook eetbaar. De 11 de en i2dezoort, zijn tederder als de voorgaan-
den, en moeten derbalven in een goede losfe grond op een ■warme plaats tegen een muur of ftekkagie in de Maijtijd geplant, en daarbij opgeleid worden; of men plant ze in potten, en koeftert ze in een trek-kas; en dezelve kannen ook 's winters in een warme kas behoorlijk be- 'handelt wordende overblijven,' inzonderheid de Lab- iab, dat een langleevend gewas is, en waar van men de vrugten in Egijpten en elders, gelijk onze Boonen tot fpiize gebruikt. De i3dezoort, of de Caracalla, is nog tederder, «1
moet derhalven noodzaakelijk in potten gekweekt, en *s winters, dewijl het een langleevende plant is, in een warme kas overgehouden worden ; men kan ze zo wel door Jnlcgging of jonge takken, die men in potten fteekt, en .in den run-bak koeftert, als van zaad aankweeken/; dog âii zal hier genoeg gezegt zijn van deeze Boonen. |
|||||||||||||
Eigenfchap der Turkfche of Snij-boonen.
Dezelve zijn verzagtend, openend en de buik losmaa« kend, te weeten, de groene gedoofde Peulen, en zijn een heel aangenaam en gezond eeten in haar tijd; maat de drooge Boonen of zaaden zijn harder van aart en meer floppende, dog geeven ook een heel goed voedzcl, als ze wél week gekookt zijn, koomende daar in meest ovet een met allerleij drooge erwten. In de medicijne zijn ze van geen gebruik, dog men zegt, dat het meel daar van kan dienen in plaats van het meel der groote of Roomjche Boonen ; zie aldaar. Hoe men 'de groene Turkfche Boonen fmaake-
lijk flooft. Neemt de Peulen, eer ze nog te oud en hard zijn, trekt 'er de draaden aan beide zijden wel af, en fnijd ze vervolgens fchuins in kleine fnippels, doet ze dan, ge- wasfehen zijnde, in een pan of casferol met water, of beter goed vleeschnat en wat boter, en laat ze zo zagt- jes gaar ftooven ; doet 'er op 't laatfte wat zout en fijn gehakte petercelie bij die niet lang met ftooven moet, om dat ze anders zwart word, fchud voorts de Boonen ge- duurende het ftooven altemets om , waar door ze gebon- den worden ; als dan gaar zijnde, worden ze opgedischt met cotektten op de rand van de fchotel , of dun gefneeden ham , zo als men wil ; of anders met gekookte of gebraa- . dene faucijsjes, kunnende men de faucijfen met de Boo- nen gaar kooken , dat^ dezelve geenzins bederft , maar fmaakelijker maakt. andere manier.
De Boonen afgetrokken en klein gc-fneeden zijnde ,' kookt ze in fchoon water gaar , laat ze dan verzijgen , en vervolgens in een pot of casferol gedaan zijnde, doet ze met wat «af, boter en zout doorftooven, voegt 'er op het laatst wat klein gehakte petercelie bij, en fchud het dikwils om; doende 'ertegen 't aanregten nog wat koude boter bij , om het meer gebonden te maaken; de Boonen met de boter wel omfchuddende; men mag 'er ook wel een weinig geftoote foelie, nootemuscaat of liever peper bij doen, dat het geenzins onfmaakelijker maakt. Nog op een andere wijze.
Trekt de Boonen af en fnijd ze in fijne (lukken, al» ' vooren, neemt dan goed lanisvleesch , en zet het over 't vuur te kooken , als het dan wel afgefchuimt is, doet'er de Boonen bij; dan neemt één of twee fmaakelijke zuure appels, fchilt ze en fnijd ze in ftukken , de klokhuizen 'er wel uitgefneeden zijnde, doet ze met wat gehakte pe- tercelie tegen 't laatst bij de Boonen ; eer het dan aange- rigt word, doet men 'er boter en wat zout bij, en fchud het wel om; dit is ook een goed eeten, op zijn Gel- dersch. Hos men de Aspergie- of Princesfe-boontjes
fmaakelijk toebereid. Neemt groene Aspergie-boontjes , die niet al te oud zijn, trekt 'er de vezels' af, bind ze dan in bosjes , en kookt ze in water gaar, laat ze voorts uitlokken, en los ge- maakt zijnde, legt zerondsom in een fchotel, gelijk men met de aspergies doet, met wat gehakte petercelie op de rand, giec 'er dan een faus bij van gefmolte boter en musca at, met een weinig azijn , alsjiienwil; dit is een heel aangenaam eeten.- ', Op deeze wijze kan men ook andere SvipJeoiitjes be-
reiden , |
|||||||||||||
BOÖ.
|
||||||||||
BOO. «57
|
||||||||||
ïe'iden, mits dat die heel jong zijn, kunnende de osper-
(Ti e -boontje s wel wat ouder wezen, zo dat 'er reeds taa- rnelijk groote Boontjes in de peulen zijn, en ook kan uien dezelve met boom-olie en azijn, als een falaade ee- ten. Hos men de Snij-boontjes inlegt.
Neemt fchoone jonge Snij-boonen, haalt 'er de draa- fden af en fnijd ze fijn, gelijk men gewoon is ; neemt dan een nieuw boter-vatje, of dat anders door uitbroej- ing en berooking wel fchoon gemaakt is; of een groo- te (teenen pot, als men niet veel inleggen wil, ftrooit onder in het vatje wat zout, en legt daar op een laag gcfneedenc Boontjes, ftrooit daar op weder wat zout, dan weer een laag Boontjes en zout, en zo voorts, tot dat de Boonen alle daar in zijn , of 't vatje vol is , kunnende men de laagen Boonen met het overgeftrooide zout wat omrocren ;dan legt men op 't laatfteeen fchoone dubbelde doek over de Boonen, en daar op een rond zuiver houten dekzel , en men bezwaart dezelve met een (leen , op dat de Boonen altijd onder de peekei blijven, die 'er vervolgens opkoomt, want dit is 't be- houd der Boontjes ; weshalven men ook in 't vervolg , a!s men ziet dat 'er geen peekei over de Boonen (laat, *er verfche peekei over moet maaken: Men moet de Boo- nen bekwaamelijk, dog niet al te (lerk zouten, dewijl ze daar door haar kragt en fmaak verliezen; ook moet de (leen of het gewigt, dat men boven op legt, niet al te zwaar zijn, om dat de Boonen daar door ook beder- ven of minder worden,- zijnde het gewigt zwaar genoeg, «Is de Boonen maar onder de peekei blijven. Wanneer men nu de Boontjes in de winter- of voor-
jaars-tijd wil gebruiken, zo neemt men de (leenmet het dekzel daar af, en vervolgens ook de doek, dezelve voor- zigtig gaar flaande, om 'de vuiligheid, die 'er gewoonlijk ■boven op komt mede af te ligten; dan zoo veel Boo- nen 'er uitgenomen hebbende als men noodig heeft, legt men den uitgewasfehen doek met het dekzel en de ileen 'er weder over; zoo 'er dan geen peekei genoeg op is, maakt men 'er wat peekei over heen, gelijk boven gezegt is. Andere manier, om de Snij-boontjes in
te leggen. Als de Boonen klein gefneeden zijn, zo doet ze in kookend pomp-water, en laat ze ongeveer zo lang zonder zout kooken , als men visch kookt., Iaat ze dan op een gatje-pan verlokken, en legt ze in de lugt op een tafel om koud te worden ; daar na zout men ze in een zuiver vatje of pot, op dezelfde wijze als boven gezegt is ; dog men agt de voorige manier beter, als deeze, en is ook aan minder werk onderheyig. Hoe men de ingeleide Snij-boonen flooft.
Neemt de Boonen uit het vat, daar ze in ingeleid zijn,
on kookt ze, zonder eerst -te wasfehen, in ruim water fuellijk gaar; doet ze dan in ruim versch water, en laat ze wat uittrekken , wegens het zout, daar na afgewas- fchen en in een pot of casferol gedaan zijnde, doet 'er w.at goede bouillon of anders water , boter en fijn gehakte peterfelie , of bij gebrek van het zelve, gedroogde peter- feite, met een weinig gevreevene mustaut o£ peperhv), en laat hot doorftooven. Andere mengen'er bij het opftooven wat gaar gekookte
drooge witte boenen onder ; dit is ook een goede ma-nier, om dat de Snij-boontjes daar door beter gebonden |
en niet onfmaakelljker worden. Zommïge wasfeben ze,
als ze uit het vat genoomen zijn, terftond af, of laa- ten ze een nagt in het water trekken ; maar dit is zo goed niet : Deze ingeleide Boontjes zijn een zeer goede winter-fpjize. Om Snij-boontjes zuur in te maaken, tot Salaade,
of een Bij-eeten. Neemt heel jonge Boontjes, die ongeveer één vinger of wat meer lang zijn, en dus sog geen harde draadea hebben, fnijd voor en agter de einden kort af, wascht ze , en laat ze in kookend water eens opwellen ; neemt ze dan uit het water, en koud geworden zijnde, vlijt ze in een potje, met wat laurier-bladen, eenige (tukjes foelie, wat heele peper, benevens een weinig zout daar tusfehen; giet 'er dan gekookte goede w'jn-azijn over heen, en bind de pot meteen blaas toe, als het dan een dag of agt geftaan heeft, zo giet de azijn af, en kookt die weder op, dezelve wel affchuimende; welk afkoo- ken men tot drie maal toe moet herhaalen, den afge- kookten azijn telkens weder over de Boontjes gietende, : en men legt eenige ftukken van zuivere leij-fleenen over de Boontjes , op dat ze wel onder de azijn bedolven blij.-, ve, vervolgens de pot met een blaas toebindende, zo zullen ze de geheele winter goed blijven ; dog is 'er na 't opkooken van de azijn te weinig, om de Boonen te be- dekken , zo moet men 'er wat verfche azijn bijvoegen. Deeze ingeleide Boontjes worden gegecten als ingeleide comcommers, bete-wortels, enz. bij gebraaden en ander, vleesch, en men kan 'er met boom-olie ook een falaad van. maaken ; dient nog in agt genomen te worden, dat de : azijn eerst moet koud geworden zijn, voor dat men ze op de Boontjes giet. , . Hoe men de groene Snij-boontjes kan droegen.
Neemt jonge verfche of groene Boontjes, trekt ze af ;
en fnippelt ze dan fijn, legt ze voorts op een horde of maar.
op papier, en droogt ze in een warme (loof of bakkers
oven, nadat het brood daar uit genoomen is, uw
Op een andere manier.
De jonge Boontjes afgchaalt zijnde , laatze heel, legt ze op borden, of planken met gaten doorboord, en droogt ze vervolgens in een bakkers-oven, op de voorgaande wijze. Als men een bijzondere droog-oven heeft, waar van onder het artieul van APPELEN, hoe men dezel- ve droogt, gefprooken is, kan men ze ook gemakkelijk in dezelve droogen. Hoe men de groene gedroogde Boonen ftooft.
Alen zet ze 's avonds te vooren in fchoon water, en laat ze uitdijen ,• zijn het nu gefneede Boontjes , zo laat men ze in een pot of cäsferol in ruim water gaar kooken, dan giet men het water meest af, en laat ze vervolgens met boter, klein gehakte petereclie en wat zout doorftoo- ven, gelijk de verfche Snij-boonen; maar zijn de Boon- tjes heel gedroogt, dan fnijd men dezelve, na dat ze geweekt hebben, in zo groote of kleine ftukjes, als men begeert, en ftooft ze vervolgens op de voorgemelde wij- ze ; dit is ook een zeer goed eeten , en zommige ach- ten ze beter als de ingezoutene of ingeleide Boontjes. Om groene Aspergie- of Princesfe -boontjes
te droogen. Deeze droogt men gewoonlijk, na dat ze afgetrokken K k zijn, |
|||||||||
BOO. BOR.
BOONEN-BOOM, zie ANAGIJRÎS.
BOONEN-K11UID, zie KEULE. BOOTS-HAAK, zie DREG-DOLPHIJN. BORAX , of Barras, ook Goud-zoldeerzel; Atincar en Santerna genaamt; is een zoort van mineralisch door- fehijnend zout, daar men tot heeden toe nog geen regt en maar een verwart berigt van heeft, wat het eigentlijk is, of op wat wijze het voortkoomt, of toebereid word. Het geene dat in deeze Nederlanden verkogt en gebruikt word, komt genoegzaam meelt al uit Oost-Indien , en wel voomaamelijk van Ceijlon, en men zegt, dat die aldaar in bezondere mijnen voortkomt; die in Holland overgebragt zijnde, aldaar vervolgens gerafineeit word: Dog anderen berigten, dat men dezelve te Venetië en el- ders door de konst uit deeze en geene zouten, als onder anderen uit falpeter, kali en pisj'e ;ot'uit ammoniak-zout, f alpeter en gemeen zout bereid; hoe het zijn mag, wij zullen dit hier nu niet verder onder/.oeken, en alleen zeggen, dat de Borax, om goed te zijn, moet grof, wit» doorfchijnende en uit krijftallen die meerendeels zes vlak- t;ns hebben en aan de beide uiteindens ftomp-zijn zaa- mengeftelt en met geen aluin vermengt of vervalscbt wezen : Deszelfs fmaak is in 'tbegin taamelük zoet, vooits op de tongfeherpen prikkelend; de reuk is in den eerften opflag aangenaam, dog werd allengskens loogzoutig en pisagtig. Het is een nuttige ftoffe, fchoon deszelfs afkomst onbckènt is; ten i. is het inde medicijnen een zeer goed digetftijv en pisdrijvend middel, dienende wel voornaamelijs. om de verftopte Honden der vrouwen te bevorderen , tot een halve of heele fcrupcl ingenomen ,• alsmede in zwaare geboorte of baarensnood, als de kraamweën ontbrceken, tot dien einde is bij voorbeeld 't volgende dienftig. Neemt beste Borax en vromven-ijs, van ieder een half
fcrupel, beste mijrrhe, vijf grein; hier van een poeijer gemaakt, geeft men het aan de baarende vrouw meteenig hertlterkend vogt; ook prijst men dit middel groote- lijks teegens de witte vloed. Vooropgeftopteflonden, neemt Borax 20grein,mijrrhe
12 grein, Jafraan 3 grein, caneel-olie 1 droppel, maakt het tot een poeijer, en geeft het de vrouw of jonge dogter wiens Honden verftoptzijn, met een weinig wijn in. 2. Bedienen 'er zig ook de Heelmeesters van, tot zuive-
ring van vuile wonden en gezweercn en om het rouwe of wilde vlcesch weg te bijten. 3. Word de Borax veel gebruikt van de Goud- enZil-
verfmecden, tot gemakkelijker fmeking der metalen, en ook tot derzelvcr foldeering. 4. Gebruiken die ook de Schilders, tot't bereiden van
verven en vernisfen ; behalveh dat hij ook tot meer andere nuttige dingen dient. BORBORIJGMUS; dus noemen zommige oude Schrij-
vers het gerommel in den buik, door bsflootene winden veroorzaakt. BORDUURSEL , Broderie , noemt men zoodanig
naaijwerk, dat op linnen, of wollen en zijden Hoffen geflikt is; beftaande in allerleij figuuren, als loofwerk, krullen, bloemen, dieren, beelden, naamen, wapens, enz. welke dingen met linnen-, wollen- of zijden-, of ook niet zilver- en gouden draaden, veel- of ecn-koleurig, met de naaide gemaakt worden ; dienende tot kleederen, mut- zen , dekens, behangzels en meer andere gebruiken. Het is een konst om zulk werk wel te maaken, want die zulks doet, moet behalven de behxmbling en 'tgebruik yan de naaldeen draad bij dit werk, ook de weken- en fchfl* derkonst
|
||||||
25?" BOO.
zijn, 'ta hun geheel, en ze inoogen wel wat ouder zijn, als
de gemeene groene Sntj-boonen, die men droogen wil ; men kan ze op de voorgemelde wijze, in een bakkers oven zagtjes droogen, of men rijgt de peulen aan draaden, en hangt ze in de zon, of in een andere warme plaats op ; en bij allerleij gedroogde Boonen, of ook andere ge- droogde dingen, ftaat wel aan te merken, dat men de- zelve, eerst wel droog zijnde, ook daar na in doozeri op een ter deegen drooge plaats, tot het gebruik bewaar-en moet, want anders worden ze ligtelijk weder vogtig , en bederven, of worden ten minïlcn muf en onfmaake- lijk. Hoe men de gedroogde groene Aspcrgie-
boontjes toebereid. Dezelve worden, om kort te gaan, op dezelfde wijze, na dat ze een nagt over in water geweekt hebben, als de verfche A pergie-boontjes, boven gemeld, te weeten , met wat zout gaar gekookt zijnde, met gefmoite boter, wat foelie of'noote-muscaaS bereid; zijnde een lekker wintcr-ee- ten ; wil men ze met boter of boom-olie en azijn eeten, liet fmaakt ook niet kwalijk , en dient in de vasten voor de Roomscbgezinde::. Hos men de drooge vritte Boontjes bereid.
Hangt wat lams-, fchaape- of jong rund-vleesch in een pot of ketel over het vuur, en als 't zelve aan 't kooken en wel afgefchuimt is, doet 'er de Boontjes bij, om het te zaamen gaar te kooken ; op 't laatst van het kooken, naamelijlc als de Boontjes omtrent gaar zijn, doet'er wat fijn gehakte petercelie en marjoleine, dog als men deeze kruiden niet versch kan hebben, zo doet ze gedroogt en gepoeijert zijnde daar bij, met wat geraspte nootemuscaat en behoorlijk zout ; het zal een fmaakelijke potagie zijn. Merkt aan, dat de marjoléine alleen, of teffens met wat noote-muscaat, een zeer geurige fmaak en kragt aan deeze Boontjes geeft; maar men moet ze op 't laatst van het kooken 'er bijvoegen, anders vliegt de geur en kragt daar van met de damp weg. Andere manier van toebereiding.
Kookt de Boontjes in ruim water week of gaar, op't laatfte 'er bekwaam zont bijvoegende, fchept ze dan door middel van een lepel met gaatjes droog op de fchotel, of giet het water 'er af, doet 'er dan een fans over, of apart bij, die van gefmolten bottr, met een weinig azijiL, r,i:el, drooge marjoleine en muscaat of kruidnagels, iets gebonden, toebereid is, zo heeft men een fmaakelijk en gezond winter- en voorjaars-geregt, wanneer de groen- tuis fchaafs worden. Men kan tot de faus ook maar al- leen boter, waar in wat fijn gehakte petercelie met wat muscaat gefruit is, gebruiken: Maar het ftaat aan te mer- ken, dat de Boonen van een goede breekbaare zoort moeten zijn , want als ze in 't kooken hard blijven, en niet genoegzaam week willen worden, zijn ze niet alleen onfmaakeiijk of onaangenaam, maar ook zeer ongezond. Zommige zoeken deeze hardigheid der Boonen in 't koo- , ken te verhelpen, gelijk men ook wel met allerleij harde; erwten doet-, door bijvoeging van wat wjnfteen-zoitt of •ïBaar/>ota«7/, dog dit heeft weinig te beduiden; want fchoon ze daar door wel iets meer breeken, zo hebben de dus gekookte Boonen egter die kragt en aangenaam- hcid niet, gelijk andere uit de natuur in 't kooken week wordende boonen en erwten ; fchoon anderzins de pot- »seh niet hinderlijk aan 's menfehen iighaani is. |
||||||
BOR. ss9
|
|||||||||
BOR,
|
|||||||||
jjerkonst verdaan, ten minften voor 20 verre de ordon-
nantie en affthaduwing der koleuren betreft, zonder het welke geen fraai of konftig Borduur/el kan gemaakt wor- den. Behalven dat in de voornaame ltccden inzonderheid te Berlijn, Parijs, 'Londen, enz. Borduurden gevonden worden , die alleen hun werk van 't borduuren van fraaije dingen maken , zo is het borduuren ook dikwils een tijd- korting en aangenaame bezigheid voor de aanzienlijke juf- frouwen en dames, om de tijd te pasfeeren , en men ziet niet zelden heel fraaije van haar gemaakte Borduurzels. Men noemt in de tuinereij ook Borduurzel-iverk of
Broderie, zodanig werk, dat op dicrgelijke wijze als liet bovengemelde naaijwerk , met krullen en beeld- werk, enz. van fijne palm geplant en vervolgens met allerleij koleuren uitgefchakeert werd ; wordende tot de koleuren gebruikt wit en geel zand, turfmot, of grof ge- botene gebakke gcelc, roode, zwarteen andere fteenen, marmer , albastcr , coralen, fteenkoolen , enz. Men maakt deze broderie-werken gewoonlijk in de par-
terres of boulingrins, alsmeede ook veel tegen fchuins leggende terras/en, en op andere plaatzen, daar ze een aangenaamheid voor het gezigt kunnen geven ; dog zul- len deeze werken zig altijd fraaij veitoonen, zomoeten ze met wieden geduurig wel onderhouden, en de palm op zijn tijd geknipt en fijn gehouden worden. BOREAS ; ook Aquilo ; betekent de Noord-noord-ooste
ivind. BORGE, is iemant, die datgeene, waar toe een ander
verpligt of verbonden is, aanneemt te betaalen of te vol- brengen , de eigentlijke fchuldenaar teffens verbonden blijvende; hoedanige borgtogten plaatzc kunnen hebben, niet alleen in geldfchulden maar in allerhande verbinte- nisfen, zelfs in*misdaaden, dientet aan den lijve geftraft worden. Borgen, kunnen zijn alle die zig kunnen verbinden,
met uitzondering cgter van krijgslieden en vrouwen, de eerfte uit een verbot, waar van geen afftand gedaan kan worden, ende laatfte uit een voorregt, waar aan zij kun- nen renuncieeren. De Borgen hebben vcrfchcldene voorregten , haar in
legte gegeven, waar over op 't woord beneficie nader on- derrigt kan worden bekomen. BGRGTOGT.is die daad of verbintenis waar door ie-
mant zig tot Borge vooreen anderftclt; ook verftaatmen daar door wel de nSe of 't gefchrift waar uit die ver- bintenis blijkt; zodanige aften moeten met omzigtigheid worden gemaakt, om de verfchcidene voorregten (onder 't woord beneficie opgetelt) aan de Borgen in regte ge- geeven, en waar van zij ten nadeele van de crediteur gebruik kunnen inaaken ; en vermits dezelve , na de vcr- fcbillen en omftandigbeden, ook verfchillende zijn, zo doet iemant voorzigtigst, zig tot 't opftellen van diergelij- ke verbintenisfen te bedienen van perzoonen, dusdani- ge zaaken kundig zijnde. In gemecne geldfchulden, worden dezelve gewoonlijk ingefteid op deze of diergclij- kewijze. Ik ondergefchrevene verklaare mij ten behoeve van A.
te flellen, tot Borge voor B. voor ende ter voldoening van de fomma van........die gemelde B. uit oorzaake
van......aan voornoemde A. fchuldig is, en zulks
ten eerfien infiantie aanfpraakelijk ; ten dien einde renun-
cierende, van 't beneficie van discusfic mij in zijn kragt bekend, onder verband mijner goederen en fubmisfie van mijn perzoon aan alle hooge en lage Geregten. BORRAGO, zie BERNAGIE. |
BORST; in 't latijn PeÜus; daar door verftaat men
gewoonlijk de bovenfte of middelde holligheid des lig- haams, en zo wel de in- als uitwendige deelen daarvan.; van binnen is ze overal met het ribbe vlies {pleura) be- kleed, en bevat in zig 't hart, de Jonge, de fiok-darm die naar de maag gaat, de grootfte flag-ader, die bene- denwaaits in den onderbuik loopt, en zig voorts door haare takken, naar boven in de Borst uitbreid ; het 011- derfle hals-kliertje (glandula thijnus) enz.; zijnde dit deel door het middel-rif (diaphragma) van de onderbuik afge- fcheiden; van buiten is de Borst bedekt met de huid, het vet, ende fpieren. De beenderen, welke de Borst omringen, en dezelve in gcdutirige beweeging houden en onderfteunen, zijn de zogenaamde clavicula of fleutel- beenderen, die door eene zaamenwrigting (arthrodia) in 't bovenfte gedeelte des Borstbeens ingeleed zijn, en die- nen om de Borst door haare fpieren om hoog te heffen en te verwijden : Van vooren word dezelve door de ribben en het borstbeen omvat ; zijnde het laatstgenoemde met verfcheidene fpieren voorzien , die het zelve boven en onderwaarts kunnen doen beweegen: Tot de agterfte fteun van de Borst, verftrekken de twaalf wervel-beende- ren van den rug, en deeze zijn van buiten en van binnen, met vezelen en fpieren vast bekleed, die insgelijks tot volvoering van de nodige bewecgingen verftrekken : De binnenfte vlakte is door het borst- of ribben-vlies over- toogen, zijnde dusdanig ingerigt, dat uit derzelver ver- eeniging of zaamenkomst, het middelfchot ontftaat, zijn- de dit zo wel onder 't borst-been , als agtcr aan den rug- gc-graatte zien, en uit een vette tusfehenruimte beftaan- dc, waar in veelerleij vaten zijn , wordende door dit middelfchot, de borst in twee ongelijke deelen gefchei- den; hellende het middelfchot naar de linker zijde over, waar door de regter borst-holte de grootfte word. Het middel-rif, dat in de gedaante van een halve cirkel, on- der de valfche ribben legt, fchcid, gelijk reeds gezegt is, de borst-holte van den onderbuik. BORST of BORSTEN ; Mammen, ook Prammen; in 't
latijn Mamma; betekenen die verhevene deelen op de borst, vooral bij de Vrouwen , welke tot werktuigen verftrekken tot bereiding en inhouding der melk, voor de voedinge der kinderen na de geboorte ; deeze bol- ronde heuvels of lighaamen, die met zogenaamde tepels, tot uitzuiging der melk, voorzien zijn ; beginnen bij de meisjes eerst aan te groeijen, en vervolgens haar groote te verkrijgen, wanneer ze vrijfters en huwbaar worden, dat is, zo dra ze haare maandelijkfche ftonden of zuive- ring verkrijgen, dat meesttijds in het 13de of 14de jaar gefchied, dog bij de eene jonge dogter wel wat vroeger of laater, dan bij de andere; ook worden dezelve bij de eene zo groot niet, als bij de andere, afhangende van de bijzondere natuur of lighaams-aart van ieder vrouw of vrijftcr ; deeze Borften zijn te zaamen geftelt, en be- ftaan uit een fpons- en klieragtig wezen, met vet door- mengt, waar door veele bloed-aderen heen loopen, die- nende, gelijk gezegt is, tot toebereiding en bewaaring der melk van de kraam-vrouwen , tot eerfte voedzel der jonge kinderen verftrekkende; komende de melk niet eerder voort, dan wanneer de vrouwen gebaart hebben ; want daa word de overvloed des bloeds, na dat de vaten van den baarmoeder zijn toegevallen, door de drift van het har- te, naar de borsten geleid; deeze nieuwe omloop des bloeds, verwekt dan gemeenlijk een zogenaamde irielk- koorts, die egter meestentijds van weinig belang is, eri gewoonlijk na voorafgaande koude, met hitte, dorst en Kk 2 zwaare
|
||||||||
BOR.
den. Of laat twee ringen van geel wasch draaijen, te*
dikte van een-vierde duim, gebruikt die als de noote- muscaaten , en zij zullen de zelfde uitwerking doen ; zi* ook TEPELS. Middel voor opgefpleete Tepels.
Plet is bij uitneementhcid kostelijk, als men neemt wasch-olie meteijer-oliegemengt, endaar meede de tepels beftrijkt. Een ander middel voor de opgefpleete Tepels.
Dit middel zo eenvoudig in zig zelven, is 'nogthans zeer
heilzaam voor deeze pijnlijke plaag, waar meede de vrou- wen, die zoogende kinderen hebben, zo veelvuldig ge- kwelt zijn ; het beftaat in 't volgende. Neemt een klein potje, dat van binnen glad of ver-
glaast is, doet 'er raap-olie in, en laat het op de helft verkooken , neemt het dan van 't vuur, en roert 'er zo veel ceruis in, dat het bekwaamclijk de dikte van zalf heeft, laat de lijdende vrouw dit op haare geborste tepels fmeeren, en zij zal daadelijk verligting gevoelen ; het zoo- gende kind zal in 't begin, uit oorzaake van deeze zalf, niet aan de borst willen , dog de honger en dorst zullen 'er hem fchielijk toe noodzaaken, en 'er een of tweema- len doorgedronken hebbende, is hij 'er aan gewend. Of neemt goud-glid en lood-wit van elks één vingerhoed
vol, roert dit in een weinig eijwit, gemengt met wijn-azim en water, zodanig, dat het de bekwaaine dikte van fmecr- zel heeft; beftrijkt daar meede van tijd tot tijd de fpee- . nen, en de lijderesfe zal binnen korten geneezen zijn. Dit middel, 't welk wij als uitmuntend voorfchrijven., moet bij in agtgenoomen worden , dat ieder maal als heft kind of iemand anders de vrouw zal zuigen, eerst de te- pels met lauw water wel afgewasfcb.cn moeten worden; zie ook op TEPELS. BORST-ADER ; in 't latijn Vena thoracica ; hier zij»
'er twee van, die de naam van onderfte en bovenfte Borst- ader draagen, hebbende haaren atkomst van de lever-ader (Vena hepatica). BORST-ADEREN; ook Mam-aderen genaamt; in't
latijn Venœ Mammarice, zijn die"aderen, welke van de beide zijden van het fleutel-been (clavicula) voortkoo- men. BORST (BENAUWDE), zie AAMBORSTIG-
HEID , ENGBORSTIGHEID en BORST-MIDDE- LEN. BORSTEN (DROOPENDE): in 't latijn Lattis alun-
dantia vel emisfio; is een gebrek, dat de zuig-vrouwen zomtijdsoverkoomt, naamelijk dat haar de melk van zelfs ontloopt; het welke voortkoomen kan uit liet nuttigen van al te fterk voedende vette fpijzen en dranken, en daar door ontftaande bloedrijkheid, of ook door een flapheid van het geftel der Borsten , om de melk te kunnen inhouden, als mede door het al te fterk zuigen der zuigelingen; veelerleij goede middelen zijn hier tegen om 't weg te neemen; bij voorbeeld: Neemt wasch, twee oneen ,roofen- en camillen-olie, van
elk .twee drachma, lood-zuiker één drachma, fmelt en mengt het onder malkander tot een zalf, waar meede men de Borsten zomtijds beftrijkt. Of neemt wit wasch cnfchaape-ongel, van elk een once,
terpentijn, een halve once v fmelt dit onder malkander tot een zalf, en gebruikt ze als de voorige ; of legt ze als een pleister over de Borsten. ', Of neemt roofen-olie of roofen-zalf alleen, of met. wat
ge*
|
|||||||
2ff» BOR.
zwaare hoofdpijn verzelt gaat ; dog deeze melk is in de
eerfte dagen nog waterig en van een fcherpe zuuren aart en fmaak , egter dient die grootelijks aan de nieuwgebo- rene kinderen, om dezelve van het meconium, en van andere onreinigheden in de darmen te zuiveren, die d<iar door met den afgang weggaan, en waar door ze in een gezonder Haat geraaken ; maar na ecnige dagen word de melk overvloediger en zuiverder in de Borsten ; 't wel- ke de vrouwen meesttijds ecnige pijn onder de oxelen of daar omtrent veroorzaakt, dog die niet heel lange duurt, en niet gevaarlijk is. Het gebeurt ook wel, dat de eer- fte melk der kraamvrouwen te onzuiver, en zowel voor moeder als kind nadeelig is, en waar door de vrouwen ontftookene en gezwollene Borsten, enz. kunnen ver- krijgen ; in zuiken gevalle is het beste middel, dat men het kind geen of maar weinig inelk in 't begin van de moe- der , maar van een andere zuig-vrouw drinken laat ; en dat de moeder zig de melk van iemand laat uitzuigen, die dezelve wegfpuwt; daar benevens bekwaaine inwen- dige temperende en zweetdrijvende middelen, als ge- prepareerde kreeft s-oogen, ahfem zout, zweetdrijvend an- timonie , geprepareerde hertshoorn , enz. gebruikende ; dog als de Borsten reeds ontftooken of gezwollen zijn, dat 'er veeltijds van koomt, als men niet bij tijds daar tegen gezorgt heeft; dan moeten 'er teffens uitwendige middelen gebruikt worden ; gelijk we in 't vervolg zullen aanwijzen. Het ftaat ook nog aan te merken, dat het wel gebeurt,
dat de vrijfters melk uit de Borsten geeven ; dog dit is geen regte melk , maar een witagtig vogt, ontftaande meest doorgaans bij zommige vrijfters, als haare fton- den verftopt, en zij dus ongezond zijn; ja men heeft ge- zien, dat echte mans-perzoonen melk uit de Borsten ge- geven hebben ; dog dan waren hunne Borsten ook dik- ker of verh e ven er, als gewoonlijk; en men kan dit niet wel anders als voor een lufus natura aanmerken. Voorts kan tot voortbrenging van veel melk in de Borsten, ook veel toe- brengen , vette voedzaame fpijzen en dranken en andere melk veroorzaakende dingen ; waar van men onder het artijkel van MELK nader kan nazien. Daar zijn vrouwen, wiens tepels zo klein zijn, of om
beter te zeggen, zodanig inwendig, dat de zuigelingen dezelve nauwelijks kunnen vatten ; men vind 'er andere, wiens tepels met klooven of bersten bezet zijn, dat een vrouw zodanige fmerten verwekt, dat wannéér het kind fer aan zuigt, zij zulks nauwelijks kan verdraagen, en dikwils door de hevigheid der pijn, gedrongen word, het uit te gillen. Eenvoudige, dog dienftige middelen voor beide deeze ongemakken, zijn de volgende^ Om de Tepels der Vrouwen te dten uitpuilen.
Neemt eene kleine glaze fles, die een engen hals heeft, vult ze met warm water, en ftopt ze we! toe, teneinde zij door warm worde, en het water haar zijne warmte meedeele; giet 'er dan het water uit, en zet de opening van den hals van de fles tegens de borst, zo dat de te- pel daar in kan trekken ; zo zal hij zig uitrekken en daar in blijven, tot dat het glas koud word; is hij dan nog Biet lang genoeg, men kan het herhaalen. Een ander middel, om de Tepels der Vrouwen
te doen uitpuilen. ■ Neemt twee van de grootfte zoort van nootemuscaaten holt die van binnen, uit, en legt die op de plaats der te- pels, zo zullen zij aüengskens uitpuilen en grooter wor- |
|||||||
V
|
|||||||
v
|
||||||||||||
BOR.
|
||||||||||||
BOR.
|
||||||||||||
26t
|
||||||||||||
bij het afkookzel wat Franfche wijn of brandewijn, eu
gebruikt het als 't voorige. Of neemt de gemelde kruiden, kookt ze in water week,
daar na in een vijzel klein gedampt zijnde, mengt 'er wat weiten-meel, en een agfte lood faffraart niet een klompje verfche boter of verkens-reuzel bij, om 'er een pap van te maaken, die men warm opleid en zulks tweemaalen 's daags herhaalt. Of neemt witte brood, kookt het met melk week, doet
'er dan bij een agfte lood gepoeijerde faffraan en wat verkens-reuzel of verfche boter, en maakt 'er een pap van, die men gebruikt als de voorgaande. Of neemt verkens-reuzel , witte honing, boom-olie , en
bloem van tarwemeel, van elks drie oneen ; de dooijcrs van. drie eijeren, en gepoeijerde Jaffraan een agfte lood; mengt het alles wel door malkander het meel 'er op 't laatfte in roerende, en gebruikt het dan als een pap , gelijk de voorige, dit is ook een heel goed middel; en deze mid- delen ftillen de pijn, en ontbinden 't gezwel indien het ge- fchieden kan, of anders brengen ze het zelve, inzonderheid de vier laatdgemelde zagtjes tot rijpwording, etterma- king en opbreking ; dog als de ontfteking of het gezwel door deze middelen niet weg wilgaan nog opbreken, zoo moet men fterker rijp- en ettermakende middelen gebruiken, zx> als de volgende zijn. Neemt een paar witte lelie-bollen, kookt dezelve in melk
of water week, dan in een vijzel klein geftampt zijnde, mengt 'er bij geftoten of tot meel gemaalen lijnzaad, of geftootene lijnzaad-koeken en verkens-reuzel of verfche boter met een paar dooijcrs van eijers, en gebruikt 't als een pap, dezelve op de borften leggende. Of neemt een paar ziepels of witte lelie-bollen, braad
ze onder heeteasch in een papier gewonden; gaar zijnde, ftampt ze dan in een vijzel met een handvol of twee filte- ring, laat vervolgens alles een weinig fruiten'm verken- reuzel zo veel genoeg is; om 'er een pap van te maaken» die men oplegd. Of legt 'er een diachijlums-pleifler met gommen, of een
pleifter van ammoniak-gom op. Als dan het gezwel nog niet van zelfs wil doorbreeken',
gelijk veeltijds gebeurt, en men egter befpeurt, dat het rijp en 'er etter in is, zo moet men het zulve hoe eer hoe beter, met een lancet of ander fcherppuntig werktuig laa- ten openen ; op dat de etter het gezwel niet erger maakc; welk openen dient te gefchieden aan de benedcnkanfcdeir borst, indien doenlijk is, dewijl daar door de etter, die altijd naar beneden zakt, beter uitgelost word; maar is de borst aan de bovenkant open gebrooken of geopent, zo moet de etter dagelijks naar bovenwaarts daar uit zagt- jes en bij beetjes gedrukt worden, om de wonde te zui- veren ; wordende dezelve vervolgens niet bezwaarlijk ge- neczen , door eenige wond-olie of wond-balsfe:n , ge- lijk andere geopende gezwellen engezweeren; zie aldaar. BORSTEN (PIJN der); deeze kan uit veelerleij oor- zaaken ontftaan, bij voorbeeld uit ftremming der melk, of ontfteeking en zwelling derBorsten, waar van zo even ge- fproken is ; dog het gebeurt ook wel', dat m 't bijzonder.dë zwangere vrouwen eenigen tijd voor de baaring, eenige pijn in de Borsten gevoelen , 't welke zijn ooripnmg heeft door een fterkeen overvloedige toevloed van melk Proffen ; dog welke pïjn gemeenlijk van zelfs weggaat, z.> dra de vrouw gezoogen word; gebeurt het egter, dat .de pijn langer aanfioud , zo is het dienftig, de Borsten te wss- fchen met eamfer-fpiritus, of men legt'er linne zakjes op, die losjes gevult zijn met klein gefneedenc alsfem- of Kk 3 moeder- |
||||||||||||
gepoeijerde ceruis of krijt gemengt, en legt het als een
pap op, of fineert 'er de Borsten dikwils meede. Of neemt kruizemunt en petercelie of kervel, kookt 'er
met kruim van roggen-brood, en 'wat water met wijn- azijn gemengt, met een weinig zout, een pap van, en legt die op. Of neemt jonge eike bladen, wijn ruit en cumijn-zaad,
maakt 'er een afkookzel van, en daar in doeken nat ge- maakt zijnde, dooft de Borsten daar meede; of kookt'er een pap van , die men oplegt. Dog hier nevens moet de vrouw een zobere levens-
wijze , inzonderheid in het drinken , onderhouden , voor- naincntlijk indien de overvloed en droop van de melk uit vette en overvloedige fpijzen ontilaat, dat men niet be- zwaarlijk befpeuren kan. BORSTEN (HARDIGHEID der); of harde Bor-
fien; het gebeurt wei dat de vrouwen, en zelfs ook de vrijsters harde of klontërige borden verkrijgen, zon- der dat ze eenige of maar weinige pijn daar van gevoelen: komende dit ongemak zomtijds de zogende vrouwen , door de ftremming der melk over; en bij de vrijsters kan het ontflaan door opgeftopte Honden of een ongeregelde levenswijze, en als 'er in beide gevallen niet bij tijds dienftige middelen gebruikt worden, zo kunnen daar uit zwellendeen etterende borften, ja ook de kanker ontflaan. De volgende middelen worden zeer geprezen tegen harde borften uit geftreinde melk der zogende vrouwen voort- komende. Neemt maar beste witte brandewijn, en wascht daar
mede de borften dikwils, dog nog beter is het om eam- fer-fpiritus te gebruiken, die veel kragt in deezen bezit. Of legt'er een cumijn-pleister op, dat zeer goed is. Of neemt kruifemunt en moederkruid, van elk een hand- vol , dampt het in een vijzel met wat goede brandewijn tot een pap, en legt die warm op de bord of borden. Maar als het gebeurt, dat de dikte of hardigheid tot
een ontdeking of gezwel overgaat, zo moet men mid- delen gebruiken die daar tegen dienftigzijn , en hierna on- der zijn artikel aangewezen worden ; gebeurt het, dat dit gebrek bij de vrijsters door opgeftopte ftonden en kwij- ning ontftaat, dan moet men hooftzaakelijk inwendige middelen tegen die gebreken in 't werk ftellen, waar ne- vens men ook de gemelde uitwendige gebruiken mag. BORSTEN [KANKER der) , zie KANKER. BORSTEN (KLQOVEN'der), zie BORST , of BORSTEN en TEPELS. BORSTEN (ONTSTEEKING der); of gesmttene
Borften. Dit kan ontdaan uit 't verdikte bloed of over- vloedige melk in de borften, of uit derzelver verkoudïng of ook uit'anderé oorzaaken te kennen aan depijn,roodig beid en het zwellen der borften. 'Indien het gezwel nog maar in het begin öf 'flegts maar
een ontfteking is, z^o moet men het tragten te ontbinden en te verdrijven; waar toe de volgende middelen dienen. Neemt eamfer-fpiritus, of goede brandewijn met wat
theriaak gemengt, en maakt 'er linnen doeken in nat, en legt ze op de borften, die men , als ze droog worden, op nieuw bevogtigt. Of neemt groot huislook ofnagtfehaaije, of van beiden;
wat gedampt zijnde, perst 'er het fap uit, doet daar omtrent eeven zo veel goede witte brandewijn bij, en gebruikt het als het voorgaande. , ' Of neemt heemstblaadsn , alfem, camille- en vlierbloe- men, van elk een handvol klein gefneeden, kookt dit in goed dun bier of water wel uit, dan doorgelegen, doet |
||||||||||||
.'
|
|||||||
BOR.
Of neemt zoete amandel-olie cnßjroop van violen, van,
elk een once, tvalfchot een halve once, mengt dit wel en gebruikt het als 't voorige. Dit zijn twee deftige middelen voor aamborftigheid ofbenauwtbeid in de borst. Men kan anders ook maar goede honing neemen en de- zelve met walfchot vermengen, 't welke ook zeer dien- ftig is. Uitnemend viiidel voor de bezetheid op de BorsS
door verkoudheid veroorzaakt. Neemt 4 ons witte honing, een half ons conferf van vlaar, en een lepel vol zoete ongezouten boter, Iaat dit te zaamen eens doorkooken, waar na men 'er de daoir van een eij dat wel is geklopt inroert; neemt hier van zomtijds een eijerlepeltje, en men zal gewaar wor- den dat de borst ruimer word en de hoest vermindert. Ander middel voor de verkoudheid op de Borst.
Neemt alands-wortel, gentiaan, lavas, angelica, gal-
langa en zoethout van elk even veel, fnijd het kleinen mengt het onder malkanderen , voorts als thee getrok- ken, en voor gewoone drank gebruikt, is uitneemende dienftig en maakt de taaije flijmen los. BORST-PRUIMEN, roode Borß-beßen of Jujuben,
in 't latijn Jujubes of Ziziphœ; dit is een uitlandfche zoort van pruimen, zijnde langwerpig, de gedaante en groote hebbende van olijven, met een kern of lteen van binnen, en hebben rijp zijnde, een roode koleuren zoe- te aangenaame fmaak: De boom die dezelve voort brengt, word Borst-befienboom, in 't latijn door Dodonjeus Zi- ziphus en van Linneus Rhamnus acideis geminatis re- Bis, floribus digijnis, foliis ovato-oblongis ; Spec. Plantar. genaamt. Dezelve is van een tamelijke hoogte, gelijk de pruimbomen, en overal aan de takken voorzien met puntagtige dubbelde doorns; de bladen zijn langwerpig rond, niet zeer groot, wat hard en iets gekertelt; de bloemen, die nevens de bladen voortkomen, en uit vijf bladjes beftaan , zijn klein en bleek of groenagtig van koleur; waar na de gemelde vrugten volgen. Deze boom groeit hedendaags veel in Zuid-Frankrijk, Italien, Span- jen, en andere warme Landfchappen , daar hij nu menigvul- dig gecultiveert word, maarheeft zijnenoorfprong uit Sij- rijen en Cappadocien , alwaar hij van zelfs in 't veld voortkomt, en van daar bij ouds, omtrent Chriftigeboorte, in de gemelde Land-fchappen overgebragt is ; hij word ook wel in Neder- en Hoogduitschland door de bcmin- naars van vreemde gewasfen gekweekt; gefchiedende de vermeerdering door uitlopers of inlegging der takken, of beter door het zaad uit de versch verkregene vrugten ; dog dewijl deze boom onze winterkoude niet tegen kan ftaan, zo moet dezelve in potten of bakken geplant zijn- de, 's winters in de ftoof of orangerij overgehouden wor- den ; zij geven bij ons geen vrugten, dog dezelve wor- den ons, gedroogt zijnde, uit bovengemelde gewesten, tot 't gebruik in de geneeskunde toegezonden , moetende dezelve versch, dik, vleesfchig enterdeegen droog zijn. Deze Borft-pruimen hebben een aangenaame, verkoe-
lende en vogtigmakende kragt, en zijn heel dienftig tegen fcherpe vogten die op de borst en long vallen, en daar uit ontftaande heesheid, hoest, borst-zicktens, en bloed- fpouwen; als mede tegens brandende droppelpis, gra- veel en driftig bloed , want ze temperen de fcherpe vogten en het verhitte bloed en doen de flijmen uitwer- pen ; men maakt 'er tot dien einde een afkookfel -van, 't zij alleen, of met febesten en andere dingen van dien aart
|
|||||||
»6i BOR.
moeder-kruid, heemst-bladen, Roomfchi Camille, vlier-
bloemen en wat weiten meel, moetende men de zakjes warm gemaakt, opleggen; of men kookt deeze kruiden in wijn, of water, en maakt dan dubbelde doeken in 't doorge- zijgdc afkookzel, waar bij men wat brandewijn voegt , vogtig, die men 'er vervolgens oplegt; en waar door de pijn meesttijds allengskens verdwijnt. BORSTEN (ROOS der); de Borsten kunnen ook
pijnlijk en ontftooken worden door de Roos; en deze word gekent en geneezen op dezelfde wijze gelijk de roos op andere plaatzen des lighaâms ; zie ROOS. BORSTEN (SLAPPE of VERWELKTE.) Dit kan
zoo wel de vrijsters als de vrouwen overkomen: Bij de getrouwde en zuigende vrouwen is bet natuurlijk, dat de borden allengskens , naar maate dat ze veel kinderen zuigen en ook door de ouderdom flapper worden; bij de vrijsters kan dit voortkoomen, uit ziekte of kwijning, of ook door fterke perfing of vee'e behandeling der bor- den , en uit meer andere oorzaken ; dog om dezelve weer Rijver en harder te maaken, word zeer geprezen om 'er da- gelijks tot pap gedampte maagdepalm oïklimbladen of fin- nauw op te leggen; of men maakt een afkookzel van deze kruiden met wijn of water, waarin men doeken bevogtigt en dezelve op de borften legt ; of Neemtfinnauw en moederkruid maakt 'er een afkook-
zel van, en gebruikt het als't voorige. Dog komt dit ge- brek bij de vrijsters of vrouwen uit ziekte of kwijning voort, zo moeten eerst middelen daar tegen gebruikt worden. BORSTEN OPTEDROOGEN, zie MELK. BORSTMIDDELEN ; in 't latijn Biechten ; ExpeBo- rantia ; Pecloralia ; Tlioracica, zijn zodanige , welke dienftig zijn tegens de Borst- en Longziektens, heesch- beid , hoest en fcherpe of taaije vogten in de keel en borst; de uitwerping bevorderende, en worden veeltijds in een afkookzel met water gebruikt ; zodanige zijn, de fcabiofe, eerenprijs, hoef bladen, fcordium, maluwe , heemst- ijzop, vrouwen-hair, Camille, maagdeliefjes en koorn-ro- ze-bloemen, alandwortel , lavaswortel, Florentijiife lisch- •H'ortel, holwortel, taraxicum-wortel, foethout, anijs-en venkelfaad; St. jans-brood, enz. wijders zijn ook dien- ftig de fijroop van violen , van witte maankoppen , Jijroop capillaire, confijte alandwortel, witte en zwarte borstkoek- jes, de borst-fijroop, borst-elixir, borst-fpiriius, fpiritus van ammoniak-zout enz. yjftrekzel, tegen de Borstziektens.
Neemt eerenprijs, agrimonie, heemst-bladen enhijzop
van ieder een handvol, zoethout, twee oneen; alles grofjes klein gefneden en gemengt zijnde, laat men daar van een thee-kopje vol in een trekpot trekken als thee, en drinkt 'er dikwils warm van. Of neemt eerenprijs, fcabiofe, hoef bladen en maluwe-
bladen, van elk een handvol,, heemst-wortel en zoethout var. elk een once ,• gebruikt het als 't voorige ; bij welke dran- ken men ook wat honing voegen kan; deeze afkookzels dienen ook in pleuris en long-ontfteeking enz. en indien de hitte en dorst groot mogte zijn, dan kan men 'er wat gezuiverde falpeter bij doen. Middel tegen de benauwde Borst.
Neemt fijroop vanheemst-en van vrovwn-lwir, van ieder een once; walfchitj twee oneen; mengt dit wel onder malkander; waar van de Lijder 's daags driemaal, of ook alle twee uuren, een lcpelvol inneemt. |
|||||||
m
|
|||||||||||
BOR.
|
BOS.
|
||||||||||
drie oneen, tinUuur van theriaak, anderhalf drachma,
geest va;i f alpeter, een fcrupel, geprepareerde kreefts-oogen en hertshoorn, van elkeen drachma, fijroop van witte maankoppen of van quee-peeren, een once; mengt het tot een drankje en gebruikt 't als 't voorgaande. Of neemt confier/ van roode roozen en van 'mes-peeren,
van elks twee oneen, geprepareerde kreeftsoogen en herts hoorn , van elk een half drachma , laudanum opiatum, vier grein, fijroop van limoenen een once, mengt 't en Iaat den lijder daar van , om de twee uuren zo veel ne- men , als een noot groot. Of kookt gefchilde quee-peeren met water en wat wijn-
azijn tot een dik moes, doet hier bij wat gepoeijerdeg-s/- anga-wortelenoranjefchil met wat zuiker , en laafde lijder daar van 's daags cirie of viermaal, zo veel nemen als een okker-noot groot. Nevens de gemelde middelen is het ook zeer dienftig,
dat den lijder veel goede thee oï co ff ij drinke, dat det fcherpigheden verzagt. Ook kan men van buiten do maag fmeeren met olie van alzem of van kruifemunt, of van mastix , of met theriaak 'm brandewijn gefnolten ;. welke fineeringen zeer nuttig zijn, en waar nevens do lijder zig warm moet houden. Daarftaat ook nog aan te merken, dat 'er nog een an.
dere zoort van Bort of Gal-ziekte is door zonimigen het droge bort (Cholera ficca) genaamt, waar bij den lijder, zon- der bovengemelde toevallen , alleen maar opblaazingen en winden in de onderbuik, maag en om 'thert gevoelt, die hem benauwt maaken, en die hij van onderen en boven lost, waar bij ook zomtijds een ligte braaking komt: De- ze zoort van bort wort veel ligter geneezen, als de voo- rige, en hoofdzakelijk door windbrekende en verdrij- vende dingen (carminatha), op diergelijke wijze als de ■ windzugt', bij voorbeeld door anijs- of vinkel-zaad, ga- lange, cahnus- of zedoar-wortel, oranje- en citroenfichil- len, windbrekend water , oranje- of limoen-e s f ent s, zoete geest van falpeter, geest van ammoniak-zout, enz. en ook is de gedistilleerde olie van camillen, kruifemunt, en carweij hier toe zeer dienftig, zo wel uit als inwendig gebruikt; verder zijn dienftig de middelen onder wind- zugt gemeld wordende. BOS, zie OS. BOSBOOM , zie PALM-BOOM.
BOSCH,- WOUD; in 'tlatijn Sijlva ; Arboretum. Om dit woord van Bosch , dat ongelijk genomen of verftaan .vord, ecnigzins te verklaaren, zo dient aangemerkt, dat men onder het woord van Bosch eigentlijk verftaat, een wild Bosch van kleine of laage boomen, ofvan heesters die niet hoog groeijen, gelijk de birken, elzen, hazelnoten en meer andere, en die dikwils door malkander, min of meer digt van zelfs opwasfen, gelijk men zulke in Ne- der-en inzonderheid in Hoogdnitschland, Frankijk, En- geland en elders, zo wel op de vlakke grond als ook op de heuvels en hoogtens vind (in 'tlatijn Nemoragenaamt) , en waar tusfehen veeltijds allerleij wilde, zelfs zeer dien- ftige medicinaalc kruiden en meer andere gewasfen, uit de natuur voortkomen, die men elders te vergeefs zoude zoe- ken :' Maar door JVoxul oUVouden (in 't latijn Sijlva) ver- ftaat men meest zodanige Bosfchen, die uit heel dikke en dikwils zeer hooge hoornen, inzonderheid uit eike- oïboe- ke-boomeu, beftaan ; dog waar tusfehen ook veeltijds laït? ge heester- en andere houtagtige gewaffen en medicinale kruiden groeijen, gelijk men zodanige inzonderheid ook veele in Ihog-Dititschland vind, die zomtijds 5,6 en meer uuren groot zijn ; als onder anderen het Thuringer-woud, het
|
|||||||||||
aart vermengt ; ook word 'er in zommige Apotheken
een fijroop van gema-akt, die in voorgemelde gebreekea zeer dienftig is. BORS f-PRUIMEN ( S WARTE),- zie SEBESTEN
BORST-VLIES, ook Ribbe-vlies in 'tlatijn Pleura , is
dat vlies 't welk degcheele hplligheid der borst van bin- nen bekleed; over al is het dubbeld dewijl 'tuit twee tedere vliezen beftaat, hebbende het binnenfte, dat té- gens de bolligheid aan de borst is geplaatst, een glib- berige en als uitgeholde oppervlakte, zijnde dit inzonder- heid dienftig om de long voor harde ftooting te bewaa- ren; het buitenfte vereenigt zig met de (pieren, die tusfehen de ribben leggen, en deszelfs oppervlakte is ruw, onge- lijk en verheeven. Het voornaamfte gebruik van het Borst-vlies beftaat hier in, dat het de zijden van de bin- nen-borst glad en effen maakt, en dus de long beveiligt om in hare beweeging niet gekwetst te worden ; vervolgens ftrekt het tot bevestiging van de fpieren die tusfehen de ribben leggen , en bewaart ook de ribben zelve in haar natuurlijke toeftand en ruimte. 't BORT; Braakziekte of Gal-ziekte ; 'm 't latijn Cho-
lera ; is een gevaarlijke ziekte , waar bij den Lijder gedurig moet braaken en tefl'ens een fcherpe galagtige af- gang heeft, verzeltmet krimpingen in de buik,pijn voor 't hart, een onlijdelijken dorft, koude zweet, en flauw- tens, kleine rasfe pols, en eindelijk verkrijgt hij ftuip- trekkingen die hem van zijn kragten berooven, enten grave brengen, of zeer bezwaarlijk en langzaam, wegens de vervallene kragten weer doen opkomen, indien hij niet bij tijds door goede middelen geholpen word. De oorzake dezer ziekte is een grote fcherpigheid der vog- ten in de maag, die deszelfs beijde monden en de vezel- draatjes der darmen prikkelende , een tegen natuurlijke be- weging veroorzaaken, en de gemelde toevallentewege brengen. Zeer nuttige middelen tegen deze benauwde ziekte zijn
de volgende. Neemt een drachma Alzem-zout, geeft het met een Ie-
pelvol goed lamoen-zap in ; dat men na 6 óf 12 uren hcrhaalen moet. Of neemt droge berberis/en en borßpruimen -, kookt
'er een afkookzel van en Iaat den Lijder daar van alte- mets warm drinken. Of neemt wel toebereid qwee-vleefch, mengt daar bij
een weinig beste wijn-azijn, met wat gepoejerde drooge beste Oranje fchil en galanga-wortel, waarvan de Lijder veel baat zal bevinden en geneezen worden. Of neemt zuuring-wortel, met de bladen zo gij wilt,
en verfche of gedroogde berberisfen, ofquee-appels, maakt 'er een afkookzel van, waar van de Lijder iets om 't half uur moet drinken. Deze middelen zijn alle zeer goed, maar wij zullen 'er de volgende nog bijvoegen. Neemt uitgeperst zap van quee-peeren of van zuuring,
of van beijde , vier oneen , mengt daar bij fijn gefloten kaneel en mus<:ate-noot, van jeder een halflood, met wat zuiker; hier van geeft men de Lijder om de uur een paar lepels vol. Of neemt knt''fcmunt-water, te garden gefielt zedoar-
y/ater, van elks crie onzen, geprepareerde kreefts-oogen of coraalen twee drachma ; geest van vitriool, een fcru- pel, tiniïuur van opium, 4 à 5 droppels, fijroop van li- moenen of van quee-peeren, een once; mengt 't tot een drankje, waar van men alle uuren een lepelvol geeft,- wel omgeroert. Of neemt kruifemimtwcter enweegbree-mter, van elk
|
|||||||||||
a<5+ BOS.
het Zwartt-woud, het Hartz-gebergte, enz. zijnde nog
ovcrbiijfzcleu van het oude HercijnJ'che-woud ,dat'm\'oo- lige tijden omtrent degeboorte Christi, en vroeger, bijna geheel Duistland overdekte, maar naderhand van tijd tot tijd uitgeroeit is, om 't land te bebouwen en beter be- woonbaar te maken; en men zegt, dat 'er ook in Fries1- land in de Zcve nwouden bij ouds zodanige boomen gegroeit hebben , en waar van dit deel zijn na.iin zoude ontvan- gen hebben ; dog hoe 't zij, wij haaien dit hier maar aan, om aan te tooneri wat verfchil 'er tusfehen bosfehen en yrouden is, dewijl men in 't algemeen daar in geen on- derfcheid maakt; dat nogthans behoorde te gefebieden. Egter noemt men ook Bosfehen zodanige die met opzet
geplant zijn, om in 't vervolg te dienen 't zij tot kap-en brandhout, of tot timmeragie, en zulks gefchied van vèffcheiderhande houtgewas, dog inzonderheid in deze landen , van eik, els, berk en esch, of ook van wilgen, op vogtige plaatzèn, tot 't gebruik van de teenen voor de korfmaakers, enz. Ziet verder HOUT-GEWAS. BOSCH-RAAF, zie BERG-HOPPE. BOSCH-ROT, zie PHILANDER. BOSCH-VINK; in 'tlatijn Fringillafijlvatica;{Frin- gilla artubus remigibus re&ricibusque nigris, duabus, utrinque extïmis, a medio extrorfum albis, Linn Faun. Suec.) Is een Vink met wit en zwarte wieken, veel in Sweeden huisvestende. BOSEA LINNjEI , ook IJERVA MORA ; is een Hce-
fler of Boomgewas, dat langagtige en van onderen wit- agtige bladeren met purperc aderen heeft, brengende ook purpere vijf bladige, bloemen in trosfen bij malkanderen voort ; het groeit natuurlijk in de Canarifche Eilan- den, en heeft de naam van Bofea verkregen van de Heer Boze voornaam handelaar en groot liefhebber van al- lerlei)' in en uitlandfche zeldzame gewasfen en andere tiaturalia te Leipzig, daar men dit gjwas 't eerst in de Duitfche landen door de konst in flookkasfen fleurig heeft zien groeijen en bloeijen, dog het geeft in deeze landen geen vrugt of zaad , en is verder nog niet zeer bekent. BOSQUET; Plaizier-bosch, in 't latijn Arioret urn ;
is een bosch dat in groote plaizier-tuinen met opzet ge- plant is, om daar in onder 't gelommer van de aangenaame groente en bloemen, benevens het hart verheugende gezang der vogelen van allerleij zoort, die daar in even verma- kelijk huisvesten , en meer andere bekoorlijkb.ee- den , te wande'len of ook hier en daar te rusten; zijnde deeze Bosquets tot dien einde met veele wel geordineerde y/andelpr.den, cabinets, prieëlen , berceaux, kommen, vij- vers enz. voorzien, en ze worden doorgaans van allerleij wild boomgewas, door malkander geplant, inzonderheid van boek, eiken, birk, dennen, pijnbomen, ijpen, ka- flanje equine, als mede andere die altijd groen blijven; of ook aangenaame voor het gezigt of een verre reuk ver- fpreidende, heesteragtigebloem-gewasfen, als kaperfoelie, roezen, gemeine jasmijn, honing-bloem , fijrlngen , vlier- bloemen, en veel meer andere, waar van onder het artikel van Plantagie-gewasfen meer gezegd word ; en dient nog eens tot herinnering, dat iemand die een ruimegrond heeft om daar van een aanzienlijke plaizier-tuin te maa- ken, deeze Bosquets inet haar toebchooren , niet'moet ver- geeten dewijl dezelve een der voornaamfle vermaak eu en verkwikkingen van -een zodaanige tuin uitmaaken , (kunnende dezelve ook grooter of kleiuder geordineert •worden, naar een ijders beftek van grond) : Die daar van nader overtuigt wil zijn, behoeft maar in een zodanig wel beplant en onderhouden Boscbje in de zomertijd alleen |
||||||
BOT.
•
of met eenig aangemaan gezelfchap te treeden, gelijk men die in Holland en andere Provinciën, (om nu niet van de Koninglijke plaizier-bosfchen te Versailles te ge- wagen,) hier en daar en ond;r anderen ook op de Prince- lijke lustplaatzen te Oranjewoud in Friesland, op 't Lo* in Gelderland, en te Soesdijk, enz. vind, die zeer fraaij en vermakelijk zijn; ook zijn zodanige Bosquets niet ten eenemaalcnzonder voordeel; want als het wildegeplante houtgewas te groot en daar door te oud en onaanzienlijk ge- worden is, dan kan en moet zulks omtrent de wortel gekapt worden om weer jong hout uit te fpruiten en op 't nieuw fleu- rig en aangenaam te worden ; dienende dan het gekapte hout, gekïooft en droog zijnde, tot goed brand-hout en een winter-verkwikking ; dog hier bij ftaat nog aan te merken, dat men zodanige Bosfehen of Bosquets niet al- temaal te gelijk afkapt, want daar door zoude men zig van alle het vermaak, dat deeze Bosfehen kunnen geeven, berooven ; maar men doet ze bij perceelenin de wintertijd afkappen , dat is te zeggen , het cene jaar dit gedeelte, en het ander jaar weder een ander gedeelte; dus doende, behoud men altijd 't meefte over voor 't eerfte oogmerk, en men heeft egter alle jaaren voordeel van het hout. BOT, zieBOTH.
BOT, zie KNOP.
BOTANICA , Botanie ; Kruid- of Plant-kunde. Is een
natuurkundige wetenfehap, waar door men de p!anten leert kennen , in gedagten , zoorten en veranderingen, op een fljstematilche wijze te onderfcheiden, en elk bij zijn naam te noemen ; en dus is Botanicus ; Botanist, Kruid- of Plant-kennaar, een man, die grondige kennisfe heeft van de planten en haar verdeeling. In onze tijden, word de heer Prcfesfor Linnjeus te Upfal in Zweeden voor de grootfte Botanicus gehouden, en zijne gefchreven werken zeer geagt, ook zijnfijflema over de botanie van de mee- fte opgcvolgt; en aan de liefhebbers der botanie ofkruid- kunde, die de latijnze taal magtig zijn, kan men inzon- derheid de volgende werken van Linn.kus aanprijzen, als zijn fijfiema natura ; philojophia botanica, genera fc? fpecies plantarum enz. Daar zijn al zedert ouds zeer veele boeken over de planten, en haar cultuur enz. gefchre- ven , die men in een bezonder werk van Seguierius , Bi- bliotheca botanica genaamt, opgetekent vind, en daar in door de liefhebbers, kunnen nagezien worden. BOTANOGRA1TIIA, betekent de befchrijving der
planten na derzelver geilalte en kenmerken, zonder een fijftema, methode of leerwijze waar te neemen, en zonder opzigt op bet gebruik of werking der planten ; en Botancgraphiis word die gene genaamt, die de planten al- dus befchrijft. BOT ANOLOGIA, betekent de befclirjiving der plan-
ten volgens de geilcltbeid haarer gronddeelen, en wil na- genoeg zo veel zeggen als Botanica, wordende anders ook Phiifiologica plantarum, oïnatuurleer der planten genaamt. Dus is Botanologus een man die van de planten aldus fpreekt of fchrijft. BOTANOPHII.US, kruid of Plant-beminnaar ; is zo-
danig een, die agtingvoor de planten en goede kennisfe daar van heeft, fchoon hij eigentlij-, niet enkel zijn werk van de botanie maakt, om dezelve te leeraaren. BOTARGE, roode Kaviar ; in 't latijn Botargum, word
van de kuit uit.de visch Mugil of Cephalus (ook Harder) genaamt), bij Thunis in Barbarijen, als meede omtrent Marfeille 'm Frankrijken elders gemaakt; gefchiedende zulks op de volgende wijze. Zij nemen de kuit, beftroojen die met grof zout en laatenze dus vier of vijf uuren, {laan, daar
|
||||||
BOT. I65
|
|||||||||
BOT.
|
|||||||||
■Jaar na leggen zij* ze tusfchen twee planken, die ze met
weinig gewigt bezwaaren, enlaaten dicz024.uurenft.aan; dus uitgeperst zijnde, wasfchen ze het af, en droogen het 14 dagen in de zon, dog het 's nagts bedekkende of in buis zettende, of ook in de rook hangende ; waar na het -gereed is, en verzonden word. Deze Botarge of Kaviaar wordgegeeten om de eetlust te verwekken, en de Room,' fchen nuttigen ze inzonderheid in Italien en Frankrijk, veel in de vasten met boom-olie en limoen-zap; de beste moet roodagtig zijn. Daar is ook nog een andere zoort van Kaviaar, die in Moscovien omtrent de rivier Wolga, ran de kuit uit de Steur gemaakt word. Zie KAVIAAR. BOTER, in 't latijn Butijrum; is het vette en olie-
»gtige gedeelte uit den melk, die door fterke en lange roeringe of beweeging met een roerftokof ftamper in een hoogagtig vat, zig daar van affcheid en bij een vergadert ; gefchic'dende deze roering, dat gewoonlijk karnen, ker- nen ook tjennen genaamt word, met de handen, of in gro- te koemelkerijen door middel van een kern-molen, die door een paard aan de gang gehouden word; wordende de melk, die na dat de Boter gemaakt is, overblijft, kerne- •of boter-melk, in Friesland fuip genaamt; dog de melk moet, eer ze gekernt word, in vlakke houten tobbetjes •of aarden vaten een nagt geflaan hebben, waar door zig de room die eigentiijk het vette der melk bevat , daar van affcheid , en boven op plaatst; als wanneer de room boven afgefchept en dan gekernt word ; de -overgebleve- ne dikke melk, dient vervolgens tot het maaken vangrou- we kaas; dog als men geen kaas van de melk maaken wil, kan ook de melk met de room te gelijk gekernt worden, en dan blijft 'er meer kerne-melk over, dog die dikker en drabbiger is : dienende de kerne-melk tot het bereiden van fpijze en drank, of ook het overvloedige ïot drank voor de verkens. Als dan de Boter gemaakt is, word ze met zuiver wa-
ter wel doorgewas fchen, op dat 'er de melk uitkome ; en dus wel gezuivert zijnde, word dezelve bekwamelijk ge- zouten , moetende bet zout 'er wel door gearbeid worden, en men bewaartze vervolgens in potten óf Vaten. -De Boter dient niet alleen voor een dagelijks voet-
2el, zo op zig zelfs met brood gegeeten, maar ook tot be- reiding van ailcrleij fpijzen, gelijk bekent genoeg is. Dog daar en boven heeft ze ook veele nuttigheid in degenees- cn heelkunde, zo wel voor vee als menfehen, in en Uit- wendig ; want ze wederftaat 't venijn, en inzonderheid is ze dienflig tegen het Arfenicum(Rottekruid)^ verzagt de verftopping des lighaams en opent dezelve; dient ook in clijfteeren tegens 't colijk en deroodeloop; uitwendig zuivert en geneest ze de wonden; dog tot dit alles moet de boter verfch en ongezouten zijn. Een of twee lepels vol ongezouten boter, en een weinig wasch, op een zagt vuur ondermalkandergefmolten, en 'er een geklopt versch cii bij geroert, is een trefFelijke brandzalf, die ook in vervrorene leden zeer dienftig is. Verfche Boter met een weinig honing gemengt , is goed tot heilrijk ing van tand-vleefch der jonge, kinderen, om de tanden met minder pijn , en heter te doen uitkoomen. Verfche Boter in een fchoon pantje bruin gefruit, is
een goed middel voor leep-oogen en als 'er zig dikke kle- verige vogten in de ooghoeken of rondom de oogen vaft- t plakken , als meedo in andere oog-gebreken. . Men agt de Maij-boter doorgaans voor de beste, om dat dezelve vet, aangenaam en geel van koleur is> het welk buiten twijfel voortkoomt, om dat de beesten als im van het beste nieuwe gras. en bloemen gevoed wor- |
den ; hoewei de Boter de geheele zomer tot laat in het
najaar aangenaam kan zijn, als de weide maar vet en goei is ; dog de winter boter is altijd wit en mager, veel fchuim van 'zig gevende. De Boter word van de landlieden ook ■ wel ,-om ze geel en oogzieniijker te doen zijn, geverft met een zeeker verfzeldat uit goudjes-bloemen oïorleane toe- bereid is; dog de natuurlijke geele koleur is zeekerlijk de beste. Wanneer de Boter versch zal gebruikt worden; dan
dient ze weinig gezouten, maar als ze lange duuren zal, moet ze meer zout hebben en het zout wel met de Bo- ter vermengt worden ; wordende 'vervolgens in vaten ge- kneed, waarbij aantemerken is, dat tot de vaten best ei- kenhout dient, en 't welke geen zogenaamt fpint moet hebben, dewijl de Boter van het fpint een onaangename of fterke fmaak verkrijgt, ook de pekel daar doorrasfer ver- teert, en o;n deze laatfte reden moeten de vaten voor- al ook niet lek zijn ; dog als men de Boter voor het win- ter-gebruik in de huishoudingen wil bewaren, zijn de aar- dene verglaasde vaten of potten altijd de beste, ten zij de huishouding groot was ,• want de Boter zig daar in beter houd en verfcher blijft als in houten vaten. Men doet ook wel, de winter boter eerst tegen het najaar op te (laan, om dat die wegens de koelte in die tijd beter duurt; moe- tende dezelve ook op een koele plaats bewaart worden,. en in het bezondere is het ook nodig, zal de Boter fina- kelijk zijn en lange duuren, dat ze wel gewasfehen en bet zout behoorlijk daar onder gemengt, en dezelve ook wel digt in de vaten gekneed zij. Beproeft middel om de Boter 's winters
fmeudig te hebben "De Boter gekarnt zijnde, zo zet dezelve zo lange onge* zouten weg, tot ter tijd toe dat 'er weder Boter zal ge- maakt worden, als wanneer deze Boter voor de twee- de maal in de karn-ton word gedaan en dus op nieuw ge- klenst.,- neemt vervolgens deze gezamentlijke Boter en be- arbeid dezelve ter deegen ; herhaalt zulks drie dagen ag- ter malkanderen, de tweedemaal 'er het nodige zout bij- voegende ; kneed ze voorts in een kroeg of vaatje ;' en men zal dus den geheelen winter door, fmeudige Boter hebben. Om fierhfmaakcnde Boter te verbeteren.
Maakt een pekel van witte potzuiker en water, boort
met een ftokje tot op de grond van uw botervat gaten, giet'er deze zuiker-pekcl over, en de Boter zal binnen wei- nige dagen haar fterkte ten eenemaalen verliezen. BOTER-BEESJES, zie GEBAK.
BOTER BEESTJE, zie KERN-BIJTER.
BOTER-BLOEM ; Hanevoet, in 't latijn Ranuncii'
lus pratenjis minor ; of Ranunculus acris; Ranuncuius hor- tev.JisDonoxJFA. (Ranunculus calijcibus patulis,peduncu- lis teretlbus, foliis tripartito-multifidis, fummis lineari- bus, Linn. Spec. Plantar.) Dit gewas groeit overvloe- dig in de weiden ; heeft gefnippelde bladen en goud-gee- le, glirïfterende vijfbladige kleine bloemen: Men zegt dat deze boter-bloemen door de koeijen in de weiden af- gegraast wordende, zulks de melk vermeerdert en aan de Boter degoud-geele koleur geeft; dog deze koleur kan ook van andere geele bloemen, als van de paardebloe- men (taraxicum) enz. voortkomen. Dit kruid heeft een zeer fcherp, bijtend en blaartrek-
kend zap in zig, en kan daar door de wratten verdrij- ven, maar heeft anders geen gebruik in de geneeskunde; L1 do? |
||||||||
BOT.
|
|||||||||||
BOT.
|
|||||||||||
265
|
|||||||||||
BOTH , of Bet, in 't latijn F/mi« ; (Pleurone&es
oculis dextris, linea laterali aspêra, fpinulis ad pinnas, Linn. Faun Suec.) Is een zoort van visch onder 't gc- ilagt der Plat-visfchen behoorende , en al te bekend om 'er hier een uitgeftrekte befchrijving van te geeven, wij zullen 'er maar alleen van zeggen, dat zij zeer ver- fchillende van koleur zijn, zijnde de cene veel bruindcr dan de andere. Gemakkelijk kan men ze ook van de kleine fcholletjes, die gemeenlijk hun verzeilen, onderfchei- den, eensdeels om dat ze fmaller en dikker van lijf zijn, en ten anderen, dewijl zij ruuwe knobbeltjes op de bruine zijden langs de vinnen hebben : Veel Both word 'er in de Zuider-zee en elders gevangen , 't geen ge- meenlijk met daar toe expres vervaardigde groene zijden netten gefchied: 't Best wil deze visch op een zandige en teffens flibberige grond aarten , en zij fchijnen , min- der zoute en ftilder wateren boven de zee te verkiezen, de- wijl ze zelfs de rivieren en andere wateren in de zee uitko- mende opzwemmen ; meest worden ze egter in de inham- men en aan de ftranden gevangen, wordende inzonder- heid de T-Both, voor Amfterdam gevangen, zeer geroemt ; als mede in Friesland die uit de Stads-gragten van Frant' ker of Donjumer vaart word gehaalt. Hoe men de Both kookt.
Men neemt de gal uit de Both , zuivert en fnijC ze, min of meer naar believen, vervolgens kookt men ze gelijk baars of andere visch, en als men 'er een wa- terzoodje van hebben wil, kookt men 'er petercelie bij, en bereid ze gelijk baars, wordende 'erzomtijds ook wel garneelen biigevoegt , zijnde dit zeer fmakclijk; of men eet ze met een eijer-zaus, wiens bereiding bij het artij- kel baars is aangewezen; ook met een zuuring za:«,die op de volgende wijze kan gemaakt worden ; neemt een goed deel zuuring, fnijd ze twee of drie maal door, doet ze in een pan roet een weinig water , en laat 't gaar wor- den, dan van't vuur genomen zijnde , doet'er een klomp boter, die in weiten meel omgerolt is, in, en roert 't zo lang tot dat de boter gefmolten is, zo is de zaus gebon- den en gereed. Men kan ook een eijer-zaus maaken en de gaar gekookte zuuring daar in roeren. Hoe men de Both braad.
Uitgenomen en gezuivert zijnde, kerft men ze niet heel diep, befprengt ze met een weinig zout, laatze dan wat ftaan, vervolgens droogt men ze af, wentelt ze in weiten meel en braad ze in de pan met boter, gelijk an- dere visch ; opgedischt zijnde drukt men 'er citroen over. Both op de rooster gebraaden.
De Both gezuivert en iets gekorven zijnde , legt mei
ze in azijn, dan wel afgedroogt, en met boter beftree- ken zijnde, braad men ze op de rooster, en bcdrooptz« dikwils met gefmolten boter; vervolgens eet men ze met gefmolten boter en limoen-zap. BOTRYOIDES, Druifagtig, dat naar een Druiven-
tros gelijkt. . BOTRIJS, zie-DRUIVE-KRUID.
BOTTEN, uitbotten , knoppen zetten. Dit is een
tuiniers-woord, betekenende dat de boomen knoppen beginnen te krijgen, (waar uit de bloesfem en bladen voortkomen.) Dus zeggen de tuinlieden : Onze boomen botten of zetten dit jaar fierk. De peere-boomen lubben in 't voorgaande jaar zeer ßegt gezet. Onze perziken hebben wel gezet. enz. BOT?
|
|||||||||||
dog men verzeekert, dat het water uit de bloemen door
de helm gedistilleert, een zeeker middel is regens aanhou- dende koude koortzen ; de dofis of gifte daar van is van een tot 6 lepels vol , naar den ouderdom en flerkte; het zelve veroorzaakt een ligte braaking: Een zeker Geneesheer in Pruis/en heeft zig bij de twintig jaa- ren daar van gelukkig bij zijne Lijders bedient. Men prijst de bloemen, met honing ingenomen tegen een kwaa- dekeel, en gepoeijert en met vleefchnat of wijn inge- nomen, tegen de geelzugt. Daar is ook een zoort van deze boter-bloem of ranun-
hel met aardige dubbelde bloemen , die men in de ho- ven kweekt, behalven meer andere zoorten ; zie on- der RANUNKEL. BOTER van ANTIMONIE, in 't latijn Butijrum
Antimon»; is die bijtende zelfftandigheid, bij 't berei- den der cinnaber uit 'tfpiesglas, voortkomende ; wordende uit de fublimaat en antimonie overgehaalt, en een metal- lisch deel van 'tfpiesglas uitmaakende, die door degstst van vitrioohout, diezigin de fublimaat bevind, ontbon- den is : Uit deze boter word door nederploffing de mer- turius vitte bereid. Hoe de Boter van Antimonie gemaakt word.
Neemt rauwe Antimonie , zeer fijn gewreven, vier de-
len. Bijtende opgeheven Kwik, een deel.
Mengt dit nauwkeurig in een ileenen lauw-warm ge-
maakte mortier, dan in een glanzen retort met een wij- den hals gedaan zijnde, haalt het op zand over in een reci- piënt , die wel toe geluteerd moet zijn ; het vuur bij trappen vermeerderende, zo zal de Boter, eerst als een dun en daar na als een dik vogt uit druppen; zo deze in de hals of 't begin van den recipiënt ftremt, hout 'er voor- zigtig een gloeijende kole teegen, op dat het fmelte, want anders zouw het glas bersten ; dus vaart men met 't overhaalen voort, tot dat alle de damp of rook verdwe- nen is ; vervolgens word het overgehaalde, door het nog eens over te haaien, gere&ificeert; zoo heeft men de Boter van Antimonie. Als men na de overhaaling der Boter , een ander re-
cipiënt voorhangt, die men niet moet lateeren, en het vuur zoo llerk laat worden, tot dat de retort begint te gloeijen, en daarmeede een half uur of langer aanhoud, zo zal de cinnaber van de Antimonie op vliegen, en zig aan de kanten van de hals des récipients vast hegten ; men laat het vervolgens langzamer hand koud worden en m^n vergadert den cinnaber, die men met zuiver wa- ter afwasfchen, en op 't nieuwe fublimeeren kan, om hem zuiver en fchoon rood te hebben. Deze Boter van Antimonie dient in de heel-kunde voor
een bijt-of dadelijk brandiniddel in kwaadaartige toeval- len ; maar de onkund'ge zij gewaarfchouwt, om voor- zigtig met alle deze ftoffen, zo wel bij de operatie als anders, om te gaan. Uit deze Boter word ook het zeer nuttige Bezoardicum
minerale, of de minemale Bezoar gemaakt. Zie onder ANTIMONIE. BOTER-VISCH; in 'tlatijn Gunnellus;{Blenniusma-
tulis circiter decem, limbo albo, utrimque, ad pinnam dorfalem Arted. Gen. 27.) Is een visch tot hetgeflagt der Snot-visfchen behoorende ; heeft gewoonlijk de leng- te van een half voet en een duim breedte; zijn koleur is ros donker groen met witte ftreepen ; bij de rugvin zijn overlangs tien zwarte vhkken met witte randen geplaatst j enkel word hij in de Noord-zee gevangen. |
|||||||||||
BOT. BOU.
|
|||||||||||||
BOT.
|
|||||||||||||
267
|
|||||||||||||
BOTTELS, in 't fransch Gratecu; Dit zijn roodevrug-
ten van zekere roozc-boomen; waar van men 'er twee zoorten heeft, als kleine Bottels, die van wilde roozen, Homis-roo- ze» genaamt, komen, en groote Bottels, van roozen ko- mende , die men wegens deze vrugten in de hoven kweekt; ziet ROOZEJBOOM. Deze vrugten of Bottels gedroogt zijnde, dienen tot een aangenaame bijfpijze en worden ook geconfijt. Hoedanig de Bottels gedroogt worden.
Wrijft van de rijpe afgeplukte Bottels de hairtjes met
een fchoon doekje af, fnijd ze dan in 't lang midden door, en doet 'er de korls met 't pluis ter dcegen uit; legt ze vervolgens op een platte fchotel of horde, zet ze in een warme bakkers oven, laat ze droog worden, en bewaart ze in een doos, op een drooge plaats. Men kan ze ook heel droogen, en dan pluist men de korls mee een opgefneden pen 'er boven uit. Hoe men de gedroogde Bottels flooft.
Laat ze in water uittrekken, doet ze dan in een pan of casferol met een glas water of Rhijnfiche wijn, wat brood zuiker, een iluk caneel en een weinig citroen- fchil, en laat ze zagtjes ftoven. Hoe men de Bottels confijt.
Wrijft de rijpe Bottels af, dog die niet al te rijp moeten zijn; fnijt 'er de kroontjes van, haalt 'er met een opge- fneeden pen de korrels wel uit, of fnijt ze ten dien einde open of door, zo als men wil; kookt ze dan in fchoon water op, dezelve in het water doende als het kookt, en als ze week genoeg zijn, fchept ze op een doorflag en laat ze wel verlekken ; maakt dan een bekwame dikkefijroop , van zuiker met water, en goed aalbeße-zap, als men wil, dat 'er een goede geur aan geeft, tot ieder pond Bottels een pond brood-zuiker neemende, als dan tevooren de fijroop geklaart en dik genoeg is, zo doet de Bottels daar in , en laat ze met dezelve wat kooken tot dat ze zagt genoeg zijn, op het laatfle van 'tkoken een wei- nig gefnippelde citroen-fchil 'er bij doende; dan uitge- fchept en in een glas of pot gedaan, die men wel toe moet fluiten. Op een andere manier.
Snijd de Bottels op, en neemt 'er de korrels uit ; dan in een bakje gedaan zijnde, zet ze in een kelder tot dat ze murf geworden zijn ; maakt' dan een fijroop van Zuiker en giet die over de Bottels, in een confituur-glas of pot, en laat het een dag of 8 ftaan , daarna giet de fijroop af, kookt die weder dik, giet die dan op nieuw over de Bottels, en bewaart ze als boven; dit is een zeer goede manier. Om de Bottels te candilarifeeren.
Hiertoe worden de Bottels geconfijt als boven op de eerste manier, dog de fijroop moet niet zo dik zijn; dan neemt men de Bottels uit de fijroop en legt ze i à 2 daagen op de rand van een fchotel dat 'er de J'ijroop wel kan afloopen, wentelt ze daar na in fijne broodzui- ker om, en zet ze voor 't vuur of in een warme ftoof, en laat ze ter dcegen droog u-orden ; bewaart ze ver- volgens in een doos op een drooge plaats. Om merg van Bottels te maaken.
De Bottels van buiten en binnen wel gezuïvert zijn- de, zet ze in de kelder, gelijk boven gezegt is, tot dat ze |
zemurf worden, wrijft ze dan door een (ïremijn of teems
en neemt vervolgens zo veel gezifte zuiker als merg, roert 't wel onder malkander, en dan in een glas gedaan en op een drooge warme plaats bewaart. Om Pafleijtjes of Koekjes van het merg
te maken. Als 't merg door gewreven is, kookt een heel dikke (lijve fijroop ; dezelve dan van 't vuur genomen en wat geroert zijnde , roert 'er het merg in, dan in vormen gedaan en in een kasje Iaaten droogen. BOTS-KOP, in 'tlatijn Orca (Delphinusrostro fiurfium
repando , dentibus latis fierratis; Linn. Sijfit. ATat.) Is een zoort van Dolphijn, die gewoonlijk 24 of 25 voe^ ten lang is , zijnde dus veel grooter als eenig ander zoort van Dolphijnen ; de naam van Bots-kop fchijnt hij verkreegen te hebben, dewijl zijn kop die van vooren ingedrukt is, niet kwalijk na een omgekeerde boot gelijkt en dus zeer lomp of bot is ; het end van zijn bovenkaak fteekt nogthans een weinig uit, zo dat die min of meer opgewipt gclijkent, dog zijn kop is voor en agter even dik en niet fcherp, zo als die der Dolphijnen; de beide kaa- kenzijn met (lompe tanden bezet, en de onderkaakis veel dikker en grooter dan de bovenfte , de oogen gelijken naar die der Bullen, en hij heeft op de kop een canaal, waar door hij water uitwerpt;- deszelfs rugvin is langer als drie voeten; de huid die zeer glad is, is zwart op de rug: De- ze visfehen behooren, zo wel als alle de andere van de- zen rang, onder de Vivipara of levendig baarende Dieren, hangende de jongen doorgaans aan de prammen van de moer, of worden door dezelve met de vinnen vastgehou- den : Veel worden ze in de Wester-oceaan gevonden, en me- nigvuldig te Zund-moer aan de Noorweegfche kust gevan- gen ; tot dien einde roeijen hun de visfehers maar agter na, en door het geklop en het gepols in het water, jaa- gen zij die domme dieren op het droog, alwaar zij dan afgemaakt worden, zij bevatten een meenigte thraan, en hun vleesch word door de Inwoonderen gegeeten en voor niet onfmakelijk gehouden. BOUILLON, Vleefichnat; dus word het nat genaamt,
waar in vleesch, inzonderheid rundvleesch, gaar gekookt is, zonder of ook met 't vet, het welke van veel gebruik in de keuken is, als dienende niet alleen tot foupen, maar ook tot fauzen en om 'er deze en geene groentens in te kooken of te ftooven, waar door ze veel fmakelijker worden , dan wanneer men enkel water, behalven de bo- ter of 't vet gebruikt. Wil men ras een goede foup klaar aaken , als men Bouillon heeft ; zo neemt witte brood, fnijd 't in dunne ftukken, en rooft die bruin, bewrijft ze an met muscate-noot en in een fchotel gelegt zijnde, iet 'er heete Bouillon over, zo zal men een fmakelijke n gezonde foup hebben, inzonderheid als de Bouillon at vet is. Men kan ook eerst wat kruiden, als peter- elie, kervel, beete, ajuin, kool, bloemkool, enz. inde ouillon week of gaar kooken, als men wil; zie verder OUP. Om altijd goede Bouillon gemakkelijk op reis te unnen medevoeren, zie op SOUP en TABLETTEN. BOUISSON, dus word een Naantjes-boom ook dik- ils genaamt, die maar een (lam van een halve of heele oet hoog en daar op een ronde holle kroon heeft ; wor- ende doorgaans cieraadshalven, met fnoeijen dus kort n cierlijk onderhouden : Zie ook Naantie onder het ar- ikel BOOM. Daar (laat nog van deze laage bomen aante- erken , dat men daar toe meest appel, peer en kerfie- oomen gebruikt, dewijl andere zoorten kort gehoudenL |
||||||||||||
LI 2 wof- .
|
|||||||||||||
tôt BOU.
|
|||||||||
BOV. BOX. BOZ. BRA.
|
|||||||||
wordende, weinig vrugten geven; zelfs moet men tot de
gemelde alleen van de weidragende zoorten, verkiezen, wil men veel vrugten van de Bouisfon of Naantjes ver- wagten. Ook moeten de appelen noodzakelijk op para- dijs , en de peeren op auee gegriffelt zijn, want op wilde ftammetjesgegriffeit, groeijenzete fterk, en zijn bezwaar- lijk kort en cierlijk te onderhouden. BOULINGRIN , is een term der hoveniers-konst,
en betekent, een grote plaats in een lust-tuin met iijn gras gedekt; en van een aangenaame reguliere gedaante loiidom , 't zij vierkant, langwerpig - vierkant, agtkant, rond, ovaal of met hoeken, enz. Het woord Boulin- grin komt af van de engelfche woorden Boul: , dat een bal betekent, en grin, betekenende een met groen gras bedekte grond, dewijl de Engelfchen, die de uitvinders van de Boulingrins zijn, op dezelve met de bal pleegen te fpeelen; dezelve zijn van twee hooftzoorten, als ge- vieene ente zamengefielde; de eerfte zijn alleen fimpel van gras, zonder enige andere vercierzels, dog de twee- de zoort zijn met figuuren en krullen uitgefneden;. ook zomtijds met loof- en borduurzelwcrk van palm 'geplant, ïufTchen beiden gemengt, en met platte banden , of met rabatten rondom voorzien, die dikwils met taxis, bloem- toomtjes, flatuen of vaafen, en de padjes overal met zand en fteengruis van vericheiderhande koleuren, vcr- ciert worden : Ook wordenze zomtijds met hoge planta- gie boomen, als ijpen, kafianje-equine, of met heggen rondom, of aan twee zijden beplant : Beide zooiten zijn weer tvveërleij, namelijk ze leggen of op de eflene grond, of iets verdiept, met een terras rondom, gelijk ze wel meest gemaakt worden, en aldus ook 't fraaiftftaan. Men legt ze gewoonlijk op een groote plaats van de tuin, die op hetuitzigt is of ook wel in de groote bosquets, en el- ders daar het te pas koomt. Deze Boulingrins geven , wel geordineert zijnde, een
fraai gezigt, en maaken een der voornaamfte Hukken van een grote plaifier tuin uit: Dog om zig cierlijk te ver- tonen, zo moeten ze van fijn gras aangelegt zijn, en't zelve, door het dikwils af te maaijen en te rollen of te kloppen, kort en zindelijk gehouden worden; moetende derhalven ook, de wilde kwade kruiden, altijd voor het maaijen naukeurig uitgewied worden ; want is het gras niet fijn en kort, of dat 't verwildert, zo zullen dezelve in plaats van anders fraai te ftaan,. een flegte vertoning maaken. BOUTEILLE, dus noemt men gewoonlijk een gla-
zen vies, die een rondagtige buik en op dezelve een korte nauwe hals heeft, zijnde dit eigentlijk een franfche naam ; dezelve zijn min of meer groot, dog wel meeft van die groote, dat ze een mingelen (zijnde ongeveer twee pond) nat kunnen bevatten : Men gebruikt ze hooftzakelijk, om 'er wijn in af te tappen en te bewaaren, of te vervoeren, dog zijn ook tot andere gebruiken zeer gerijflijk: Dezelve worden veel in de glasblaazerijen van Frankrijk , gelijk mecde ook in Duitschland en elders vervaardigt; beftaan meest uit groen glas, en zijn fterk. Daar is ook nog een andere Franfche zoort van Bou- teilles, die platagtig en meestijds met wit rijs-werk, om niet ligt te breken , bevlögten zijn, waar in voornamentlijk de beste Bourgogne- en Champagne Wijnen verzonden worden. BOUW-LAND , word doorgaans genaamt, zodanig
land, dat met allerlei veld-vrugten bezaait word, in te- genftelling van Wei-land, dat met gras begroeit is, en tot weiding van het vee en hooi dient. Zie LANDBOUW en WEILAND. |
|||||||||
BOVINA AFFECTIO , dezen naam draagtecn zcekcr
klein wormtje, zig tusfehen vel en vleesch vestigende, en die eindelijk de huid doorboort. BOVIST, Wolfs-feest ; in 't latijn Bovißa; Crepitus
htpi ; Orbicularis, (Lijcoperdon fubrotundum, lac erat» defcifcens Likn. Spec. Plantar.) Is een ronde of eijron- de zoort van Fungusotfpons, die bijna geenfteel heeft, en van vcrfchillende groote grocijende. In 't begin is dezelve overtrokken met een witte huid, en heeft van binnen een wit merg, maar daarna word de huid bruin? agtig , en 't merg verandert in een fijn , drooj., bruin en Hinkend pocijer of meel. Men vind dit gewas op drooge wei-landen en op andere dorre grazige plaatzen. De Bo- vist is zeer adftiingerend , opdrogend en verdikkend , dog word alleen, te weeten meest 't bovengemelde poeijer daar uit, uitwendig gebruikt, om allerleij bloedvloeijin- gen uit wonden te ftempen , dat 't zelve kragtig en fehie- lijk uitwerkt; wordende tot dien einde 't poeijer met wat eijwit gemengt'er op gebonden, of op een andere wijze gebruikt, ook ftilt dit pocijer het bloeden der neus en der ambcijen ; en mede droogt het de vogtige vloeijende gezweeren op ; maar men moet zig wagten dat 'er niets van 't poeijer in de oogenkome, waar voor het zeer fcha- delijk is. BOXHORN, zie FENUGREEK. BOXUS; beteekent een Marentak o? Mistel, die op verfcheideihande boomen groeit. Zie MISTEL. BOZA, is een zeker zoort van Bier, wordende uit gen*
met gierst gemengt, en te zamen tot mout gemaakt, en be- reid, de gemeene lieden in Turkijen gebruiken het voor hunnen gewoone drank, dog is onaangenaam vanfmaak, en hooft-bedwelmende. BRAADEN, zie BRADEN. BRAAD-VISCH , ook Jefes; (Cijprfnus pinna ani
quatuordecim, rostro redundito, Likn. Sijft. Nat.) I» een visch onder het geflagt der Karpers behoorende, wiens kop en lijf zeer breed zijn, deszelfs koleur is op de rug donker-blauw, aan de zijden zilvcragtig en aan de buik geelverwig ; de ftaart is gevorkt, hij heeft ge- woonlijk de lengte van derde half voet, en is zelden meer als vier duim dik ; veel word hij in de rivieren de Donau en Oder gevangen; is zeer fmakelijk en wel voornamentlijk gebraaden zijnde, waar door hij ook de naam van Braad-visch heeft verkregen. BRAAKING, in 't latijn Vomitus. Deze beftaat in
een bedorvene beweeging der maag, ofwel der maag- vliezen, waar door alles wat in dezelve is , door den mond uitgeworpen word : De Braaking ontftaat of door inwendige, of door uitwendige oorzaaken. Door inwendige oorzaken ontftaat dezelve, hetzij door
een rauwigheid, of door eenige bedorva zappen, of door een verandering van een koorts, of door een fijmpathic van de herzenen, ofvandemilt, of van de lever, of van de blaas, of van de gal, of van de lijfmoeder, of van de ingewanden, of eindelijk van eenige geborften aderen. Door uitwendige oorzaaken komt ze voort, of door de kwaade hoedanigheid , of door de menigte van voed- zel of drank, als mede door 't zien braaken van een ander, of door eenig vergif, of door een ineetend middel, of door een breuk of kwetzuur, of door een (lag of ftoot, of door een hooftwonde, of door een ongewoone be- weeging. De Braaklust is ongemakkelijker als het Braa- ken zelve, om dat de kwaade ftoffezig aan de maag vafl zet, en haare vliezen prikkelt. De voorbooden van Braaking zijn walging ,.bceving van den
|
|||||||||
ERA.
|
|||||||||||
ERA.
|
|||||||||||
269
|
|||||||||||
den onderlip, opfpanningvan den onderbuik, ende een on-
klaar gezigt. Ingevalle het uitbraakzel zuur is, zonder dat men dorst heeft, geeft het een koude geftcltheid te kennen ; zo het geel is , of groen , ftrekt zulks ten teken dat men dorst heeft, dat de mond bitter is, dat men een prikkeling in de maag gevoelt, dat tong en ge- hemelte rauw en droog zijn; en deze Braaking ontftaat uit de gal. Indien met het uitbraakzel een etteragtige ftof- fe gemengt, en de fmaak ea reuk affchuwelijk is , ont- ftiiat ze uit bedorve vogten en zappen ; of zo het gene rnen uitbraakt, de kleur van latouw-zap heeft of groen is, ontftaat de Braaking uit fluimen; maar indien ze ontftaat uit een geborften ader in de maag, zal men 'er de hitte maar van gevoelen ; zoo ze van de ilokdarm komt, zal men pijn in't nederflikken gevoelen, en In de rug; maar als liet uitbraakzel fchijnt hard te zijn, en gelijk als kleine brok- ken vleesch, is het een teeken, dat 'er een verzweering in de maag is. Een toevallige Braaking, die iemand in 't begin dei-
ziekte overkomt, zonder eenige voorafgaande tekenen Tankwaade koo; ing dermaag,is altijd fchadelijk, zowel als in een zwaare koorts. Het dikwils Braaken is menigmaal een voorbode van
hagchcliike ziektens. Een Braaking, ehkel uit de gal ontftaande, of ook uit
fluimen , of droefgeestigheid, is zeer gevaarlijk. Groen uitbraakzel, of (linkend, in het begin vaneen
ziekte, is niet zelden doodlijk. Alle Braakingen, zijnde donkergeel en funkende, be-
teckenen veeltijds de dood. De Bratking in een vallende ziekte een opkrimping
der zenuwen veroorzaakende, is dodelijk, ten zij die ge- volgen binnen korten tijd ophouden. Roode oogen en de hik, volgende na de Braaking, zijn
doodelijke tekenen. De Blocd-braaking buiten koorts, is zomtijds niet ge-
vaarlijk. Uitbraakzel met gal en (lijm gepaart, verligt en zui-
vert de maag; die geencn, welke afgemat zijn dooreen langduurigen buikloop, als zij aan het braaken koomen, zijn ze genezen; ook geneest't braaken van bloed , de vrou- welijke Sexe, welke aan den Bloedgang onderhevig zijn Gelijk nu de braaking van zelfs, door deze of gene oor-
zaak kan vooitkoomen, zo kan dezelve ook opzettelijk, door verfcheiderhandebraakmiddelen verwekt worden, en deze middelen zijn in veelerleij ziektens en gebreeken geenzins degeringfie, om dezelve te geneezen, dewijl ze het lighaam in de eerfte plaats ontlasten van de onzui- verheeden die zig in de maag onthouden , en veeltijds de oorzaaken van een ziekte zijn; dog dewijl dezelve daar- enteegen ook wederom nadeelig en zelfs gevaarlijk kun- nen zijn , in andere ziektens en omfhndigbeden ; zo die- nen ze niet onverfchillig, zonder kennisfe en oordeel ge- bruikt te worden. In welke ziektens en gevallen ds Braakmiddelen
nuttig , en in welke dezelve nadeelig zijn. 1. Dezelve ziin nuttig in een verflijmde en overlaaden maag, maag-pijn, euvelheid, afkeer van eeten, zuure oprispingen, andere- en derdedaagze koortzen, geel-en waterzugt, langduurige aanvallen van aamborftïgbeid, hardnekkige oogzweeren, jigt, zinkingen op de borst, voor al 's winters ; hardnekkige kolijk, buikloop, kecl-ontilee- king, an in 't algemeen gefproken , in alle gevallen daar men reeden heeft te vermoeden, dat de maag met kwaade. lauwe, flijmige of wel galagtige ftoffen bezet is. |
|||||||||||
2. Daarentegen zijn de Braakmiddelen nadelig, bij zwak-
ke menfehen en zwangere vrouwen, in duizeling , vallen- de ziekte en beroerte , borstziekte, teering of long- zugt, bloedfpuwen , bloedbraaken, overvloedige ftonden der vrouwen , moeders-opfnjging en uitvalling, ftuiptrek- kingen ,- ontfteeking der ingewanden , fchoon 'er een wal- ging bij was; voorts in graveel en breuken. Middelen om 't Braaken te verwekken.
Daar zijn voornamentlijk drie zoorteh van Braakmid- delen, als, zagte, middelmatige en flerke; of zagte, ßerke en zeer flerke ; die men anders ook onderfcheid ia Braakmiddelen van de eerfie, tweede en derde graad. 1. De zagte verwekken het braaken zonder eenige on-
gemakkelijkheid, en zijn zulke, die het vlies dat den flokdàrm bekleed, zagtjes prikkelen ; van dezen aart zijn, als men een veer in de keel fteekt; het drinken van een groote meenigte warm water, of maager vlecschnat met ongezouten boter of boom-olie vet gemaakt ; oxijcratum (dat is azijn met water gemengt) , oïoxijmel (azijn-honing) met een glas lauw water gemengt; of vier radijzen of knollen, met een half pint water tot op de helft gekookt, en dan warm gemengt met drie of vier lepels vol boom- olie; de bloemen of takken van gemeene offpaanfche brem in water gekookt ; wijders dezaaden van dille, melde, ajuin , porreij, nardus, enz. 2. De middelmatige Braakmiddelen zijn de hazel-wortel,
in fubftantie tot een half drachma, of de wortel getrok- ken in wijn (en niet in water, want dan doet ze niet braaken maar overvloedig't water lopzen), tot anderhalf once; of 't afkookzel in water, tot een halve once:- Of als men de bladen van de hazel-wortel gebruikt, neemt men 'er vijf of zes in fubftantie, of agt om op wijn te trekken, of 10 à 12 om in een pint water te kooken ; maar van het extraä van de hazel-wortel word 'er maar tot een fcrupel genomen. De gepoeijerde bladen van gratiola van een fcrupel tot
een drachma; of van de gepoeijerde wortel gratiola, of van cijclamen tot een drachma; of dezelve getrokken in wijn, tot een drachma. Gepoeijerde wortelen Van concommers of meloenen, in
eenig gevoeglijk vogt, tot een drachma. De fchors der wortel van vlier oïhadik , tot een drach-
ma , in vleeschnat met een weinig citroen fchil gekookt; of 't zap van dezelve wortel in een bekwaam vogt, van twee tot drie drachma; de tniddelfte groene fchors der jonge vlieitakke»r, gelijk ook de bladen , hebben dezelfde kragt, in genoegzaam water, of vleeschnat met wat kaneel of citroen-fchil gekookt. 't Zaad van colutea oïlombardfche linfen tot twee drach-
ma., in een genoegzaame menigte msede genomen. De tabaks-plant, die hier te lande ook gcteeltword,
is een goed braak-middel bij gebrek van andere, als men agtN of tien bladen in water kookt, mits ze daar in wer- pende , als het reeds kookt : Het zap dezer bladen, van een tot twee drachmen in vleeschnat, of witte wijn ge- nomen , doet dezelve werking; hoewel verfcheiden in verfcheide menfehen; want de tabak zuivert zommigen doorbraaking, anderen door den afgang: De tabak doet flapeii, en.waaken ; doet zommigen niezen , andere rache- len en fpuwen; maakt dronken en nugteren; zijnde dus een verfcheiden middel in de medicijne, ja bijna een al- gemeen geneesmiddel, want men trekt uit den tabak , zuu- re geesten voor de aamborfligheid en verfloptheid j ecu olie voor de wonden, ende een zout voor kwa- Ll 3 d« |
|||||||||||
BRA.
|
|||||||||
eyo ERA,
|
|||||||||
wanneer de braaking geheel over is, is cc:"! mnn", ver-
fterkend middel zeer dienftig, bij voorbeeld een glas goede wijn , of cenig goed maag-elixir , enz. waar bij men een weinig ligt eeten nuttigt. Indien het gebeurde, dat de braaking te hevig ware of
te lang duurde, zo moet men vette fiupen gebruiken, of wel amandel- of boom-olie ; of men geeft water waar in een weinig geest van vitriool gedaan is, zo veel dat 't een aangename zuuite verkregen heeft; of geeft verfch uitgeperst citroen- of limoen-zap met wat foup of wijn, en men kan een pleiïter van theriaak op de maag leg- gen. Middelefi om hst Braaken te fluiten.
Indien het gebeurt, dat iemand van zelfs aan het braa- ken raakt, zonder andere merkelijke ziekte of toevallen, 't zij door overlaading van de maag, of dat dezelve on- zuiver is, waar door de natuur zig zelfs zoekt te red- den en te zuiveren, in zodanig geval moet men het braaken zijn gang laaten gaan, dewijl zulks meest doorgaans van zelfs ophoud, als de maag gezuivert is ; maar als de braa- king lange aanhoud of te overvloedig mogte zijn, dat groot nadeel zoude kunnen te wege brengen, dan moet men dezelve zoeken te ftuiten; waar bij dient aangemerkt, datais de braa'.ingontftaatuit zuure of gnlagtige rauwig- heden der maag, als dan de zuuragtige en aardagtige middelen dienftig zijn, maar ontftaat dezelve uit flijm- agtigt ftofFen, dan dienen best de fpecerijen en geeflige dingen; dog men kan ook van beijde onder malkander mengen. -■«, Neemt goed verfch citroen- of limoen-zap , of uitge-
parst zap van zuuring , en geeft daar van altemets een lepel vol met wat wijn. Of neemt altemets een glas vol van het afkookzel
van berberisfen , of van zuuring-wortel. Of kookt quee-peeren met zuiker en kaneel, en eet
daar van met 't nat; of in plaats van dit, gebruikt alte- mets geconiijte quee-peeren, of quee-vleesch ; ook is een once rauw quee-zap gedronken, uitnemend om de braa- king te doen ophouden; want de quee-peeren, op wat wijze ook bereid, zijn een heerlijk middel tegen de braa- king en dienen inzonderheid ook tegen het braaken der zwangere vrouwen. Of neemt quee-vleesch, vlet oneen ; ßjroop van ber-
berisfen, twee oneen; ge<poe\]crdegalanga-wortel of oran- je-fchil ofvan beide, twee drachma , en mengt het zelve onder eikanderen, waarvan den lijder'smorgens en avonds zo veel neemt als een okernoot groot. Of neemt zaad van zuuring en porcelein ; drooge krui-
fsmunt en gebrand hertshoorn, van elks twee drachma ; roode roozen , twee fcrupel, elk bezondcr gepoeijert zijn- de, mengt 'tonder malkander, waar van men 's morgen» en avonds t'elkens een half drachma neemt, met wat vleesch-nat of wijn, of maakt 't met anderhalf once quee vleesh tot een brok, om 'er 's morgens en avonds de groote van een okernoot van te neemen. Of neemt water van kruizemunt, vier oneen ; geest
van vitriool, anderhalf fcrupel ; fijroop tegens de winden, een halve once , mengt 't tot een drankje, hier van neemt men om de uur een of twee Iepels vol. Of neemt te zamengeflelt zedoar-water, vier oneen;
tinBuur van catechou en gepoeijerde kreefts-oogen, van elk een drachma ; fijroop van roode roozen, of van quee-peeren , een halve once, mengt het tot een drankje, dat men gebruikt als 't voorige, wel omgefchud. |
|||||||||
de zweercn; en is daar- en boven ccn ftcrk oplosfend
of verdunnend middel, omtrent kwaadaartige vogten en flijm, die naar geen ander middel luisteren. De Ipecacuanha-wortel, word hedendaags zeer gepre-
zen, als het beste braak-middel, dat men in alle geval- len daar een braak-middel nodig is, zonder cenig gevaar kan gebruiken; de doßs of gifte is van 20 tot 30 grein, gepoeijert met foup, warm bier, of iets anders in te ne- men. Wijders gebruikt men nog verfcheiderhande mineraale en
cbijmifehe dingen tot't middelmatige braaken, dog waar- van zommige zulks al vrij fterk doen, als Tartarus emeticus of Braak-wijnfteen, van vier tot ze-
ven grein. Mercuritts vitœ of Levens-kwik, tot drie grein.
Vitriolum album of witte Vitriool, tot een half drach-
ma. Turpethum minerale , tot vijf grein.
Vitriun antimonii, of ghs~] -m twee oneen Pvijnfcheof m-
van antimonie, 10 à 12 grein. I dere beste witte wijn, een Crocus metallorum, of faf- )-nsgt getrokken , en daarna
fraan der metalen , 8 4 10 I *?£%*£*%? ■**• grein. J Onder deze alle is de Braak-wijnfteen zowel als de Ipe-
cacuanha, ook een zeer goed en uitnemend braakmid- del, dat in allerlei omftandigheden veilig kan gebruik worden: Nog heeft men in de Apotheekcn een braakflj- roop(angcli-fala), tot zes drachma, en een braak-fijrocp van tabak, waarvan de doßs is van twee drachma tot een hal- ve once. 3. Sterke braakmiddelen zijn de witte nies-wortel het
zaad van de wonder-boom (Ricinus) en van de cataputia ; 't zap van wilde concommers, en van wilde wijnruit ; ge- calculeerde vitriool, crocus metallorum in fubftantie geno- men ; dog deeze worden nooit gebruikt , ten waare bij heel flerke menfehen, en dan is het nog altijd zeer ge- vaarlijk. Daar zijn ook dingen die uitwendig het braaken ver-
wekken, als ze op de maag gelegt worden, gelijk wit- te nies-wortel, of verkens-brood (cijclameii) gepoeijert' en met honing of verfche boter gemengt; of de gal der die- len , enz., ook zijn 'er die men in de handen of onder de voet wrijft; dog deze worden zelden gebruikt, ten ware iemand geheel niet inneemen konde. Voorts zijn 'er nog eenige dingen bij 't neemên van
een braakmiddel aan te merken ; 1. als dat men van alle deze braakmiddelen min of meer geeft, naar den ouder- dom ; 2. dat men de geheele doßs of gifte niet in eens te gelijk behoeft te neemen, maar dat men zulks in twee of drie reizen na malkander doen kan, naar dat het werkt; en dus genoeg gebraakt hebbende, 't overige te rug laat; want het lighaam van de eene mensch veel ligtertot 't braaken overhelt als dat van een andere; 3.moet men ook na't in- nemen van een braakmiddel veel warme thee of vetvleesch- nat drinken, waar door de ftofFe in de maag los gemaakt en dus gemakkelijker uitgeloost word; ook moet men na de inneeming veel beweging maaken, en zig- warm houden, inzonderheid in de wintertijd ; 4. is het ook dienftig, als 'er walging of perfing tot 't braaken is, maar de braaking niet volgen wil, dat men dan de vinger of een veer in de keel fteeke, 't geen het braaken zeer bevordert ; 5. de beste tijd om een braakmiddel te nemen is 's morgens nugteren, want de genuttigde fpijs en drank maaken het middel onkragtig; dog het mag ook wel op andere tij- den gefchieden, als het de noodzakelijkheid verêischt; 6. |
|||||||||
JBRA. 271
laat leggen, zonder te bebouwen; om dezelve, na dat
ze door de jaarlijkze bebouwing uitgemergeitzijn, cn ilegt of weinig vrugtgewas meer geeven, door de rufte wedel- te herftellen en vrugtbaar te doen worden: Dog het is eigentlijk niet de ruste die zulks te wege brengt, maar het zijn de vrugtbaarmakende of groeiverwekkende deelt- jes , die aan ds aarde door de influentie of indringing van de lugt, regen, fneeuw, hagel, dauw, vorst, enz. gcduurende haare rust toegebragt worden, cn waar door ze wederom ontfangt 't geene ze door de jaarlijkze tee- ling meeftendeels verlooren hadde : Maar zal deze braa- king van vrugt zijn ; zo is het niet alleen nodig dat de akkers in ruste leggen, maar dezelve moeten ook behoorlijk door den Landman toebereid worden, om de gemelde toe- gebragt wordende vrugtbaarmakende deeltjes bekwame- lijk te kunnen ontfangen, en bij haar te behouden ; hier- om is het, dat de braak-akkers op verfcheide tijden des jaars behoorlijk en diep genoeg met de ploeg moeten om- geroert en los gemaakt worden ; gewoonlijk gefchied de eerfte ploeging in het najaar na de laatfte in-oogfting; het welke eene der voornaamfte is, om de vrugtbaar- heid .des winters te ontfangen, daar na word de tweede ploeging verrigt in het voorjaar, zo dra de bezigheden van het ploegen en zaaijen der overige akkers zulks toe- laat ; vervolgens gefchied in het laatfte van Maij of in Junius de derde ploeging, welke hooftzakelijk dient, om het onkruid te vernielen, dat anders 't land van de toegebragte vrugtbaare deelen zoude beroven , en om welke reden het ploegen ook nog wel eens in de maand Julius of Augustus hervat word, indien het de overige drukke bezigheden des Landmans in die tijden toelaaten ; eindelijk gefchied de laatfte ploeging in het najaar, om deze akkers als dan, gelijk andere met veldvrugten te bezaaijen; dog het ftaat aan te merken, dat men de ak- kers , inzonderheid die uit de natuur fchraal zijn, ook nog te hulpe moet komen met deze of geene mesting, die men het gercedtstkan hebben, zijnde inzonderheid de koe- mest in zulke akkers de beste; welke mest, indien die oud en reeds wat verrot is, voor de laatfte ploeging over de akkers gebragt cn geftrooit word ; maar is hij verfch, dan is het beter, dat zulks voor de ploeging in Maij of Junius gefchiede, dog men moet nooit de mest lang op de grond leggen laatcn, maar, zo dra doenlijk is, ondcrploegen. In plaats van mest is ook allerlei ver- rot vuilnis, bagger, asch van verbrand hout en planten , mergel enz. zeer dienftig. Daar is ook nog een ande- re gemakkelijke manier tot bemestiging dezer akkers, te weeten, dat men een kudde fchaapen, die over dag door een Herder in 't veld geweid worden, 't nagts in een met horden omheint vierkant perk, op de akker be- fluit, en dat de Herder om de derde of vierde nagt zo- danig verplaatst en met paaltjes bevestigd, dat ze een vierkant naast 't voorige uitmaaken. Hier door zal de akker , naamlijk door de mest die de fchaapen 's nagts laa- ten vallen, aanmerkelijk verbeterd en vrugtbaar gemaakt worden. Zie verder MEST. Wonderbaarlijke vrugtbaarheid brengt de nut of braak-
legging der akkers aan dezelve toe, zo dat ze daar na weederom voortbrengen 't geene zij te voren weigerden, of niet konden, dewijl ze uitgeput waren; en het is bui- ten twijffel voor 't grootfte gedeelte hier om, dat God aan de kinderen Israels gebood , hunne akkers om het ze- vende jaar te laten rusten en niet te bebouwen, fchoon het land Canaan anders boven maaten vrugtbaar was. In Neder- en Hoogduitschhniii men gewoon, defchiaale zan- |
||||||
»RA.
Of neemt water vankruifemunt vier oneen ;zout vanal-
zem, twee fcrupel ;fijroop van limoenen, twee oneen ; mengt 't tot een drankje, dat men in twee reizen neemt, een half uur na inalkanderen. Of neemt fijn geftotcne kaneel, drooge bladen van krui-
jemunt en musc at e-noot, 's morgens een halve lepel vol met goede wijn in, zulks nog eens of meermaalen herhaa- lende. Ken gifte tkeriaak met een week gekookt e ij geno- men , is ook dikwils dienftig, gelijk ook een fcrupel of 20 grein gepoeijerde mastix met Wâtfoup ingenomen, of men kauwt zoveel maß ix-kor reis in de mond en flokt 't neer. Ook zijn veeltijds uitwendige middelen alleen van goe-
de uitwerking,- bij voorbeeld, neemt een fponfie, kookt die in goede wijn azijn, en dan wat uitgedrukt zijnde legt hem zo warm op de maag of hart-kuil, en eet een ft uk geroost witte-brood dat met muscaate-noot wel gewreven of beftrooit is. Of neemt de korst van witte-brood, zo groot of groo-
ter als een hand, weekt die wat in wijn-azijn, beftrooit ze vervolgens met fijn geftooten muscaat, kruidnagels, cn kaneel, en bind ze warm op de maag. Of legt een pleifter van theriaak op de maag, dit
helpt ook veeltijds. Het dient nog aangemerkt, dat dikwils ook een Braak-
middel zeer nuttig is, om de maag van de flijtn-of-gal- agtige ftoffen te ontlaften, waar na men de maag weer niet goede fpecerijagtige dingen moet verfterken. Ingeval de Braaking door de voornoemde middelen
niet ophoud, moet men den Lijder drie grein laudanum, met een drachma aloë met watfijroop van bleeke-roezen gemengt, ingeeven; of drie a vier druppels tinÜuur van opium met wat foup. Als de braaking word veroorzaakt door een flijmagti-
ge ftoffe, kronkel-darm, of ontfteeking der herffenen, milt, of lever, moet men, om bekwame genees-midde- len te hebben, op de afzonderlijke artijkelen van deze ziektens nazien. Slijmen cn vogten, die naar geene purgerende midde-
len luifteren, worden dikwils door een brtaking uitge- worpen, wanneer de natuurlijke gcfteltheid, de hoeda- nigheid der vogten, en het jaargetijde een vcerdige en gemakkelijke ontlafting maak en. Want het is zeker, dat een galagtige flijm door een
braaking gemakkelijker word ontlast, dan door eenig ander middel; dat de zomer bekwaamer is, om de braa- king met voordeel te bevorderen, als de winter; en ein- delijk, dat diegenen, welke een borstziekte onderwor- pen zijn, bezwaarlijker braaken, als anderen. Middelen tegen de Braaking der
kleine kinderen. Het gebeurt veeltijds, dat de kleine kinderen dikwils
fcraaken ; hier tegen dienen de volgende middelen. Neemt fijn gepoeijerde muscaat, kruidnagels engepre
pareerde kreefts-oogen , mengt 't onder malkander , en geeft 't kind daar van een weinig, met melk of wat pap in. Of neemt kruid-nagels , een half drachma ; mastix,
een fcrupel, maakt 'er een poeijer van en gebruikt 't als 't voorige ; of kookt het in wat wijn, en geeft daar van altemets een zuiker-lepcltje vol. Of geeft 't wat te zamengeflelt zedoar-water, als 't voo-
rige ; dit is zeer goed. BRAAK-LAND , noemt men zodanige akkers, die men
na de inoogfting der vrugtgewasfen een geheel jaar lang |
||||||
SRA.
|
|||||||||||
BRA.
|
|||||||||||
«ys
|
|||||||||||
dige en andere akkers elke vierde jaar te braaken ; waar
nazebeteerstmetgraannibezaaitworden, die veel en een fterk voedzel begecren , gelijk weite (indien het land niet van een geheel liegten aart is, of anders met rogge, ) 'c tweede jaar met rogge of garst, en 't derde met ha- ver en andere ligte veld-vrugten, waar na het weer braak blijft leggen. BRAAK MAAND; dus word de medemaand of Juni-
vs op veel plaatzen genaamt, dewijl in die maand ge- woonlijk de braaklanden geploegt worden ; zie WIE- DER! A AND BRAAK-NOOTEN, zie KRAANS-OOGEN.
. BRAAK-VOGEL, zie WULP. BR AAK-WIJN , Vinum emeticum; deze word bereid
uit glas van Antimonie. (Vitrum Antimonif) of uit Saf- fraan der Metalen (Crocus MetaUorum), waar van men tien grein ten hoogden , op twee oneen fpaanfche of an- dere befte witte wijn, een nagt lang wat warm laat trek- ken, en dan door een vloeipapier laat lekken, en ver- volgens in geeft; dog deze Braak-wijn,. fchoon hij de maag van de gal- en Oijmagtige vogten wel zuivert, werkt wat fterk, en dient derhalven niet wel anders dan voor fterke natuuren ; tedere en zwakke menfehen, of die een verouderde kwaal in 't Iighaam hebben, moeten 'er zig vooral voor wagten. Deeze Braak-wijn met de Jaffraan der metaalen toebereid, word anders ook Aqua benediila Ralanii genaamt BRAAK-WIJNSTEEN; in 't latijn Tartarusemeticus ;
zie deszelfsbereiding,en gebruik onder ANTIMON1E. BRAAK-ZIEKTE; zie't BORT. BRAAM-BESIEN, zie BRAMBOZEN. BRAASER1 ; in 't latijn Brama ; (Gyprinus pinna ani radiis viginti fiptem, pinnis fufcis Linn. Faun. Suec.) Is een zeer bekende zoete waters-visch , die genoegzaam door geheel Europa word gevonden, en mede zeer me- nigvuldig in onze Nederlanden is ; zelden ziet men ze . in fterkvlietende wateren; enkel in rivieren, dog meest in meuren en moerasfige poelen, wordende nimmer gevon-
den daar een harde zandgrond en dus het water helder is : Zeer ongelijk van grootc zijn deeze visfehen , men vind 'er die tot zes pond weegen ; deszelfs maakzel is breed, plat van zijden, klein van kop, fcherp van rug en buik en met breede fchubben gedekt; de koleur der rug en die der vinnen is bruin ofzwartagtig, aan de zijdenen buik witagtig of bleek; dog in de gcene die oud zijn, goudgeel : Volgens de Heer Klein , krijgen de manne- tjes in de maanden Maart en April witagtige harde knob- beltjes of nagekjes uit de huid en fchubben voortkomen- de, gaande vervolgens van zei ven weder weg : Hun paar- tijd is volgens Liknjeüs \ranneer de mannetjes Jenever- loom bloeit, en zijn fluifmeel laat vallen ; zij aazen op 't flibber en flijk en gebruiken mede tot hun voedzel de kruiden en infekten die 'er in groeijen. Het vleesch van de Braasfem is vast, voedzaam en lekker en word geen- zints voor ongezond gehouden : Zie hier de verfcheidene wijzen, hoedanig dezelve op het fmaakelijkfte worden toebereid. Hoe men de Braafem bereid.
Men fchrapt 'er de fchubben af en doet 'er de gal uit, even als uit de baars, dan- gekurven en gewasfehen zijnde, kookt men ze in ziedend water met zout gaar, gelijk an- dere visch; voorts maakt men een faus van boter en gehak- te pet erfWie, en de visch aangerigt zijnde, giet men 'er de faus over, , |
|||||||||||
Op een andere manier.
De visch klaar gemaakt en gekookt zijnde ais vooren , maakt men een ziepel-faus aldus, fnijd eenige kleine ziepels in dunne fcinjven, braadze zsgtjes in boter, dog niet bruin, doet 'er dan azijn met wat water gemengt, peper , zout en zuiksr bij, en laat 't kooken tot een faus , dezelve met een weinig weiten meel bindende, dog niet dik; gietze dan over de aangeregte visch. Nog op een andere wijze.
Kookt de Braafem zo als boven gezegt is, en rigtze
op een fchotel aan; neemt dan goede boom-olie, citroen- nat, wat peper, geraspte notemuscaat, zo veel rijnfchs wijn als citroen-nat, klopt het wel door malkander toe een faus; ftrooit dan eerst wat. fijn gehakte peterfelie over de aangcrigte visch en giet 'er de faus over; men kan het warm of koud eeten, en is goed voor de Rooms- gezinden in de laatfte dagen der vasten. Op deeze wijze kan men ook kleine fnoekjes, baars
en aal toerigten. Hoe men de Braafem fiooft.
, De Braafem gefchrapt, en gezuivert zijnde als boven, legt hem in een fchotel ract boter, zout, peper, en een weinig geraspte muscaat , en laat hem op een kolen- vuur itooven ; men kan 'er ook wat'gehakte peterfelie, en champignons , als men wil, bij doen; als ze dan gaar is, drukt men 'er een citroen over uit. Op een andere manier.
De Braafem behoorlijk ontweid zijnde en wel zuiver gewasfehen, voorts niet te diep aan weerskanten gekor- ven , legt men dezelve in een vertinde koperen of wel aarden holle fchotel, doet 'er een weinig water, de ruim- te boter, room en notemuscaat bij, legt 'er vervolgens een taarte-dekzel met vuur op, en draagt zorg, om het van tijd tot tijd te begieten ; gaar zijnde en gereed om op te dis- fchen, zo neemt eenige do.iren van 'ijeren met wat li- ' moen- of citroen-zap, klopt het wel en roert het in de faus, om te binden, zorge dragende dat het niet fchifte; men kan ook eenige plakken citroen op de visch leggen en 'er kappers bij voegen ; is een fmaakelijk eeten. Om de Braafem met een zoete faus te flooven.
In plaats van water en room, zo doet'er witte fratt- fche wijn en na goedvinden zinker bij; voorts boter, wat fiin gefneeden chalotten, zout en note-muscaat, bedroopt het wel en doet 'er ten laatften geilooten befchuitover, om de faus te binden. Braafem op de roofler gelraaden.
Neemt de Braafem, maakt ze fchoon enontgaltze, het
ingewand'er in latende, dan gekorven zijnde, wrijft ze ter deegen rondom met boter en fteekt 'er ook een ftuk- je boter in, legtze op de roofter, bedruipt ze vervolgens altemets met gefinolten boter, en keert ze ook dikwils om, tot dat ze bruin en gaar zijn; neemt dan verfche bo- ter en laat die in een pot fmelten, doet daar fijn gehakte peterfelie, wat wijn of water met az'jn, een weinig zout, limoen-zap en wat meel in, om te binden, laat het dan op 't vuur kooken, en een gebonden faus worden, die men over de aangerigte Braafem giet. ', Andere gieten 'er gefmoltcne boter met kappers over,
daar men ook wat limoen-zap of azijn bij doen kan ; ook ma*-
|
|||||||||||
era;
maaken sommige een faus van boter, Umoen-zap of azijn
en chalotten of ajuin, klein gefneden, Op een andere manier.
De Braafem uitgehaald, wel gewasfchen en aan beide kanten niet te diep gekorven zijnde, zo laat dezelve een uur of twee, aan de ftaart vast gemaakt , in de lugt bangen, voorts met een doek afgedroogt ; neemt dan ter decgen fijn gehakte chalotten, peterfelie, een weinig majo- raan en zout, mengt dit onder gefloten befchuit, en bewrijft hier meede de visch, bedruipt hem voorts met boter en legt hem op de roofter, met niet te veel vuur 'er on- der , te braaden ; van tijd tot tijd moet dezelve omge- keert worden, en met gefmolten boter, waar in cittoen- zap gedaan is, bedruipt worden; gaar zijnde, discht men hem voor met een faus van eijerdooijers, citroen-zap en boter, op de wijze van een zuure faus gemaakt, dog niet te dik. In plaats van vuur onder de roofter, kan men ook 'dus te werk gaan ; zet de roofter op een groote ftccnen fchotel, of wel een blikken braad-pan, de visch 'er toebereid opgelegt zijnde, zo doet 'er een taarte-dek- eel over, 't welk zo groot moet zijn, dat het de geheele rooster kan bedekken, doet hier dan vuur op, en laat het dus zagtjes gaar braaden, van tijd tot tijd dezelve om- keerende en bedruipende. Ook kan men in plaats van op de rooster, de visch maar in een koperen vertinde fchotel leggen, en daar een taarte-dekzel met vuur op, zonder vuur onder de fchotel te doen, van tijd tot tijd omgekeert, en voorts behandelt, zo als boven geleert is. BRACHE, zie A LA BRACHE. BRACHIAiUS, Arm-fpier, zie SPIER. BRACHIALE , ook Carpus ; Rajceta, is de Voor-hand, uit agt beenderen van verfchil lende gedaante zaamenge- (lelt ; wordende dezelve door fterke banden , van de eik- en armpijp voortkomende , gebonden en als te zaamen getrokken; deeze agt beenderen , zijn zodanig geplaatst, dat vier 'er van aan de elle-pijp, en de vier overigen met de beenderen van de na-hand véreenigt zijn. BRACHIALIS ARTERIA; deezen naam draagt een
gedeelte der Oxel-flag-ader. BRACHIALIS INTERNUS et EXTERNUS ; zijn
die twee fpieren, welke van 't binnenfte en buitenfte deel des fchouderbeens ontdaan, en tefFens met de lan- ge en korte uitrekker, en den kleinen anconœus, een ge- nicene pees vormen, dienende om de elleboog te doen uitftrekken. BRACHIATUS ; dat armen heeft; of van boomen
fpreekende, betekent het dat takken heeft, of getakt is. BRACHIUM , zie ARM. Ook betekent zulks bij vergelijking , de tak van een boom. BRACHIJCHRONIUS ; oudtijds wierd hier eene
liortduurende ziekte door verftaan. BRACHIJLOGIA ; is iets dat opeen korte wijze word
voqrgeftelt, dusdanig de Aphorisml van Hippocrates gijn. Brachijlogus noemt men een zulke, die in weinig woorden, zijne gedagten weet uit te drukken, en voor te ftellen. BRACHIJPNOEIA ; hier word een zwakke, en be-
nauwde ademhaaling door verftaan. BR ACTE A ; een Blik of uitgeklopte Plaat, die de Heel-
meesters iirverfcheidene toevallen gebruiken. Zie ook FOLIUM FLORALE. BRACTEATUS FLOS; Bloem met bloei-bladen. ERADEN, betekent in het huishoudelijke, om iets, inzonderheid allerlei vlcesch en gevogelte, met geen of |
J3RAJ i-j%
weinig nat, maar alleen met boter of vet, door 't vuur
gaar en eetbaar te maaken, 't zij aan het fpit, of in een pan of pot, over vuur of in een bak-oven; moetende eea gebraad, zal het aangenaam fmaaken en oogzienlijk zijn, bekwaam bruin gebraaden, egter niet gebrand, nog te gaar- zijn; wij zouden breeder over dit artieul uitweiden, wa- re het niet, dat bijna bij ieder zoort van vleesch, enz. aangeweezen wierde, hoedanig het zelve moet behandelt worden. BRADIJPEPSIA ; betekent een zeer langzaame ver-
teering der fpijzen, door een gebrek aan levensgeesten , of zuure galagtige, en flijmigerauwigheden voortfpiuiten- de ; het kan meede ontftaan, wanneer het maagvogt niet wel gefielt, of de maag zelve al te zwak is; dit onge- mak heeft veel overeenkomst met de Apepfia; zie al- daar. BRADIJPUS, zie AI. BRAMBLING, zie BERG-VINK. BRAMBOSE; Brambefie, of Brommelbeße , ook Bra- men genaamt, in 't latijn Rubus; van deeze vrugten, heeft men drie zoorten, als I. De groote of zwarte Brambofe; (Rubus foliisqui*
nato-digitatis , ternatisaue, caule petiolisque acuhatis? Linn. Spec. Plant.) 2.. De kleine of blauwe Brambofe (Rubus foliis terna-
tis nudis, caule aculeato, Linn. Spec. Plant.) 3. De groote Brambofe met dubbelde witte bloemen.
De eerfte zoort groeit hooger op, als de tweede en heeft zwartagtige groote vrugten : Daar word ook een verande- ring van gevonden met witte vrugten, dog die hier te lande zeldzaam is, maar men vind ze meer in Engeland. De tweede zoort Leeft kleindere blauwagtige befiën : De- ze beijde zoorten groeijen in Neder- en Hoogduitschland en elders overvloedig in de heggen, bosfehen en op an- dere rouwe plaatzen, in zand- eiji fteenagtige gronden. De derde zoort is heel doornig en heeft kleine dubbel-
de witte bloemen als roosjes; men kweekt dezelve uit liefhebberij wegens de bloemen fn de tuinen, wordende door de wortel-fpruiten ligt voort gezet. Daar zijn ook nog eenige veranderingen van deze Brambofe, als, met gefnippelde bladen , met fraaije bonte bladen , en zon- der doorns ; behalven nog eenige vreemde zoorten, uit Canada, die ook zomtijds van de liefhebbers gekweekt worden. De rijpe vrugten van de beide eerstgemelde zoorten
zijn z£er volzappig en zoet, dog met eenige amperhéid of trekking vermengt, egter niet onaangenaam, inzonderheid de kleine zoort, die zoeter als de groote is, maar hier te lande minder gevonden word: Dezelve hebben een ad- flringeerende ofte zaamen trekkende kragt, inzonderheid als ze nog niet ter deegen rijp zijn ; zij verkoelen en droo« gen op : De onrijpe Befiën en 't zap van de rijpe kunnen gebruikt worden als de moer-befiën; zie aldaar. Uitliet zap van de rijpe Befiën kan men met zuiker een aange- naame roode wijn maaken, op de wijze als van aalbefiën, die voor maag- en hartverfterkend gehouden word; men maakt 'er ook gelaij of rob, enfijroop van, gelijk van aalbefiën, die dienftig zijn tegens de gebreken in de mond en keel ; het afkookzel van de jonge fcheuten en bladen, of van de onrijpe befiën , of ook het daar uit geperste zap, met wat weegbree of maar gemeen water gemengt, word gepreezen tegens gezweerenvan de mond en keel, gezwollen amandelen, als meede tegen bedorven tand- vleesch en losfe waggelende tanden, als men daar wat ho- ning bij doet, en 'er meede gorgelt. Ook is het ge- Mm . melde |
|||||
BRA. BKA.
|
|||||||
waar neevens de lijder twee à drie theekopjes vol vat)
dit af kookzel over dag moet drinken. Of neemt water-eppe, vijl'handvol, toppen van alzem,,
fcordium, falie, wijnruit, van elk een handvol, fnijd het klein en kookt er met kruim van witte-brood en wijm een pap van, waar bij men wat brandewijn mengt, ert dus warm Op de lijdende plaats legt. Of neemt water-eppe, twee handvol, alfem toppen ,
fcordium, wijnruit, kandij che ditïam , van elk een hand- vol , kooÀt dit, klein gèfneden zijnde, in anderhalf men- gelen witte wijn, tot op een mengelen, zijgt 't dan door en mengt 'er bij een lood theriaak, hier mede dooft het lij- dende deel dikwils wel warm, op de wijze als in 'teer- de gezegt is : Men kan deze dingen ook in goed'Mer koo- ken en bij het doorzijgzel wat brandewijn met de theriaak doen. Of Neemt angelijke-wortel en lavas-wortel van elk een
once, fcordium, wijnruit, cardebenediUe en falie , van elk een handvol; mijrrhe enmastix , van elk zes drachma, ammoniak-zout, een halve once ;fpaansch-groen, een half drachma ; gebrande aluin, drie drachma ; alles klein ge- fnéêden en gedooten zijnde, kookt het in genoegzaam kaik-water , franfche wijn , en camfer-brandewijn onder malkander, van elk zo veel men wil, hier mede moet men de befchadigde partij warm doven, wordende diC middel bij veelen geprezen. Of neemt peekei van limoenen of van zuurkool, en
dooft daar meede. Zeewater o? -anders peekei met alzem ge- kookt, is meede zeer goed. Of neemt verfche paarde-mest, kookt die met pis en
loog tot een pap, en legt 't op. Of neemt derke brandewijn, gepoeijerde armenifche
bolus en camfer, mengt 't Lot een pap , en legt 't op. Of neemt gefmokenc potasch , mengt 'er een weinig vi- triool of aluin onder, en legt 't op ; 'dit word veel gepre- zen. Dog zo de lijder door deze middelen niet ras verlig-
ting gevoelt, dan moet het lijdende deel met al het gee- ne rondom nog gezond is, met een lancet of vlijm 'm gefnecden worden met veele vlijmingen, en zulks min of meer diep, na dat het vuur hooger of dieper zit, tot dat de lijder het gevoelt, op dat de opgeleide hulpmidde- len te beter kunnen indringen, moetende het deel na de vlijmingaltemets gewasfehen worden met terpentijn-geest, of met flerke brandewijn daar theriaak in geroert is, of met camfer-brandewijn , of met geest van ammoniak-zout, daar een weinig Egijptifche zalf 'm gefmolten is, of met tin&uur van mjirrhe ot alo'e , of met elixer proprietatis j of men drooit 'er in gepoeijerde mijrrhe of aloë ; dog nog beter worden geagt de gedistilleerde oliën van kruid- nagels, pokhout of van jeneverbefien; men gebruikt ver- der een der voorgemelde doovingen of pappen. Nevens alle de gemelde dingen, moeten 'er ook in-
wendige middelen gebruikt worden, welke abforbeerend en zweetdrijvend zijn; zijnde inzonderheid diendig de tiniïuur van mijrrhe; elixir proprietatis; bezoar-tinüuur; geest van hertshoorn; fpiritus matricalis, enz. wijders kreeftsoogen,zweetdrijvend antimonie en gebrand hertshoorn.. Dog men heeft zedert niet langen tijd bevonden, dat onder allen de kina-kine een zeeker en beproeft middel is, om het heete vuur te duiten, 't zij alleen, ofge- voeglijker benevens een der voorgemelde uitwendige mid- delen , waar toe inzonderheid het eerstgemelde middel' geprezen word ; men neemt tot dien einde gepoeijerde kim-kine,. zes.dnchm; ßjroop van kruid-nagels, of van rabarber,
|
|||||||
melde afkookzel of zap dienftig tegetls de roode loop en
allerleii bloedvloeiingen.. De jonge rijzen der Bram-befiën zijn taai, en worden
van de landlieden gebruikt, om deeze of geene dingen meede te binden of te vlegten, als bij voorbeeld Bije- korven, enz. BRANCA LEONIS, zie STJNNAUW. BRANCA URSIN A, zie SPHONDIJLIUM. BRANCHDE, ook Bronchite ; heeft tweederleij bete- kenisfen, wordende 'er in de eerde plaats, de uitterfte fpitzen van de lucht-pijp door verdaan, welke hun ein- de in de lucht-blaasjes der longe neemen; draagendedes- zelfs bloedvaten de naamen van artciiœ en vente Bron- thiales. Ten tweeden, begrijpt men 'er die werktuigen der visfchen door, die hun als tot longen verdrekkende , het middel verfchaft, om in 't water adem te fcbeppen , en gebruik van de lugt te kunnen maaken, die zig in het water bevind. BRANCHOCELE; deeze naam draagt een gezwel,
dat zig aan de lucht-pijp vestigt ; en uit verharde, klie- ren, of wel van buidel-gezwellen; van verwijderde bloed- aderen, of eindelijk van de uitgezette lucht-buis zelven ontftaat. BRANCHUS; dus noemt men een zoortvan zinking,
die zig in de lucht-pijp en hals zet, en ook de naam van heeschheid (rancedo) draagt; zie aldaar. BRAND (HEETE); 't Heete Vuur, ook St. Antonius
Vuur genaamt; in 't latijn Gangrœna. Dit gevaarlijke toeval is de hoogde trap van ontdeeking en een begin- nende verderving van de zagte deelen, als vel, vleesch t aderen en zenuwen, die veeltijds volgt op een langbij- blijvende ontdeeking, ontwrigtingen, zwaare kneuzin- gen, wonden , zwaare branding, vervrorene leden, be- ten van dolle honden, enz., als mede ook dikwils een ge- volg is, van derke windzels of binding der deelen. De Heete Brand word daar aan gekent, wanneerde
pijnen zwelling, die eerst groot was, vermindert, hetge- voel in het lijdende deel begint weg te gaan of verdorapt, en 't zelve bleek of blauwagtig begint te worden : Wan- neer nu niet bij tijds goede hulpmiddelen hier tegen wor- den in 't werk gedelt, of dat dezelve geen baat aanbren- gen, dan ontdaat'er een geheele verderving, van het lij- dende deel of lid, welke gekent word, als de hitte in koude verandert, de pijn geheel weg gaat en 'er geen ge- voel meer in het lijdende deel is, hoe men 'er ook in fniid of deekt, 't zelve word blauwen zwartagtig, daar vertoonen zig hier en daar zwartagtige blaazen , vol van een geelagtig water ; het lijdende deel verliest de huid, en als 'er in gedooken word, verneemt men nauwlijks een druppel bloeds, alle beweeging van de polsflag en de gevoeligheid zo wel in het vleesch als in de peezen gaat weg, en na verloop van eenige tijd verneemt men een dank als een aas; en dit word dan de koude brand oft koude vuur, in/t latijn Sphacelus genaamt, die ongeneesbaar en doo- delijk is, ten zij dat het lijdende deel kan afgezet wor- den , waar door nog veele in leeven kunnen behouden worden, als de afzetting bij tijds gefchied. Tegen de Heete Brand worden de volgende middelen
gepreezen. Neemt fcherp perßkkruid (perßcaria acris), twee hand-
vo\,Jcordium, een hand vol,kookt dit in ruim een half menge- len roode wijn, tot dat'er een derde verkookt is, zijgt 't dan door, en perst 't wel uit; in dit vogt maakt men een vierdubbeld linnen doek nat, en legt 't heel warm op 'tvuurigedeel, den doek weder met dit afkookzel bevogti- geude,, als ' t droog word;, en'tzelve dus daar mede dovende,, |
|||||||
BRAV
|
ERA.
|
||||||||||
275
|
|||||||||||
rabarber, een once ,• mengt het, waar van de Lijder
om de drie of vier uuren het zesde deel neemt. Of geeft de Lijder om de 4 uuren maar een drachma fijn gepoei- Jcrde kina-kine met wijn. Of neemt cardebenediäe-water en melis/e water, van
elk drie oneen,- gepoeijerde"fcma-Jb°»« zes drachma; dia- fcordium, anderhalf drachma ; mengt het tot een drankje, waar van men om de' uur een lepclvol geeft, wel ora- geroert ; met deze kina moet men aanhouden tot dat 'er een goede etter komt: Wordende de fluiting des vuurs voor eerfl gekent, wanneer bet kwaad niet verder voort- kruipt en 'er een fcheiding tusfcbei het gezonde en be- dorvene komt, die meeiltijds een roodagtige zeer gevoe- lige kring tusfehen beijden maakt, waar in gemeenlijk gezonde witte ftoffe is, waar op de verettering volgt; dog als de etter veel en dun is, dat den Lijder grote- lijks verzwakt, inzonderheid als hij oud is, en waar van hij ook ligt kan komen te fterven, zo moet men met de kina aanhouden tot dat de etter wit, dik en weinig word; en men gebruikt verder zuiver- en heelmiddelen gelijk bij andere gezweeren. Maar als de middelen zodanig vrug- tcloos zijn, dat 'er een geheele verfïerving of 't Koude Vuur op volgt, dan is 'er geen andere toevlugt, om het leven te redden, dan de afzetting des lids, indien zulks doen- lijk is. BRAND (KOUDE), Koud-vuur; zie hier over iö't
Torige artikel van hecte brand. BRAND; Koom-brand ,• c-ok het SVart genaamt, in't
latijn Uflilago. Dit is een bederving en zwartwording der "koorn-airen en graanen, waar door ?.e 'er uitzien, als of 2e door vuur gefengt, en als met een zwart poeijer be- ftrooit'waren ; De oorzaak van dit kwaad, denken zom- mige te -zijn, wanneer in de voor-zomer de airen, als ze nog teder en tegen of in het bloeijen zijn, door regen bevogtigt wordende, 'er fchieliik een brandende zon op- volgt, welke fcbielijke verwisfeling als dan veele airen doet bederven, en zwart worden. Dog andere fchrijven zulks toe aan een kwaade nevel of dauw ; of ook aan de blixcm ; wederom andere aan een bedorvene vrugtbaar- maaking in de bloeitijd; en nog anderen denken, dat de vogtigheid of eenige andere kwaade geileltheid der aarde de oorzaak daar van zij, dog alle zeer onwaarfchijnlijk, inzonderheid het laatfte; Hoe het zijn mag, de oorzaak van de brand fchijnt nog niet zeker genoeg bekent te zijn : 't Komt ons voor, dat men daar van de oorzaak moet zoeken in de bederving des zaads, dat gezaait word, en wel in- zonderheid ook van het zaad -fpruitje ; dat door fchimmel of op eenige andere wijze nadeel geleeden heeft en aan- geftooken is : En dewijl men tot nog toe niet zeker de waare oorzaak van dit gebrek des koorns weet, zo zijn ook de middelen, die men daartegen aan de hand geeft, en op zommige huitenlandfche plaatzen in 't werk fielt,* als onder anderen, om 't zaad met zout- oïkalk-water voor de zaaijing te bevogtigen, niet toereikende genoeg be- vonden ; het beste middel zouden we oordeeler. te zijn, als 'er jaarlijks veel brand in de graanen voortkwam, dat jnen nieuwe goede graanen van elders tot de zaaijing ge- bruikte ; ten minften zou men dit ligtelijk kunnen onder- zoeken. Deeze brand word onder allerleij graan-vrugten gevonden, en dus ook verfchillig genaamt, als tarwen- brand , roggen brand, gersten-brand, enz. dogkomt meest in de ecrile ; egter word dezelve juist niet alle jaaren even Veel, en dikwils geheel niet onder de graan-vrugten ver- nomen. Als deeze brandige of zwarte graan-korrels mee- dc onder het goede kooni zijn, en gemaalen worden, |
|||||||||||
maaken ze een zwart en ongezond brood. Is men be-
geerig, over deeze brand of 't fwart des koorns meer te weeten , zo vind men daar van breedvoerig gemeld in de Nieuwe wijze van Landbouwen, III deel, pag. ci en vervolgens ; als meede in de Uitgezogte Verhandelingen VI deel. BRANDARIS, zie BAAK.
BRANDEN , of Branding ; in 't latijn Ambufia , of
Combuflio ; dit is gemeenlijk een kwetzing van de huid, door brandende zaaken , 't zij door wezentlijk vuur, of door gloeijende en gefmoltene metaalen, of door koo- kend water, olie, of andere vloeiftoffen, of ook door buskruid. Daar zijn drie trappen van Branding ; in de eerfle trap
is het vel rood, de fmert groot en fteekend, even als of men de huid met bametelen geflagen had ; de gebrande huid zwelt op met puisten vol helder water, en 'topper- vellettje zondert zig af. Voor eerst en vooral moet men zorge draagen, dat 'er geene water-puisten of blaaren ontfiaan, het welk kan voorgekoomen worden, met het gebrande lid aanftonds in olie te fteeken, of in heet wa- ter , of een doek in heet water geftooken, en 'er opge- legt,* of ook met hetzelve zo nabij het vuur te houden, als mogelijk is, want het vuur zelve is 't eigentlijke tegen- middel der Branding : Zo dra men zig met kookend water of iets anders gebrand heeft, moet men de beledigde plaats zorgvuldig toedekken , en voor de lugt bewaaren, dit be- let het blaar trekken. Voorts prijzen wij ook de volgen. de middelen aan. Middelen voor de Branding.
Neemt een uije, kookt ze,- gekookt zijnde, verplettert
ze wel, en maakt 'er gelijk als een zalfje van, legt dat op den brand; fnijd onderwijlen een uije in twee of meer ltukken, ftampt ze een weinig, en legt ze op het bezeerd lid, tot dat de andere uije gaar is. Dit alleen kan ge- noeg zijn. Neemt grauwe Spaanfche -zeep, fchrapt dezelve, en
legt dit affchrapzel op den brand, wrijft 'er het linnen meede, dat gij 'er op bind, en de brand zal wel haas-t geneezen. Brandewijn of camfer-geest is 'er een uitnee- mend middel voor. Men moet den brand aanflonds met dezelve beftrijken, en 'er een linnen doek, in brandewijn nat gemaakt, op leggen. Of Zo dra gij u gebrand hebt, neemt wijn-azijn, en zui-
vert 'er Hen brand meede; legt 'er voorts een linnen doek in wijn-azijn nat gemaakt, op , en ververscht het van tijd tot tijd. Of ftooft de brand terftond met gewoone/chrijf- inkt, zulks van tijd tot tijd herhaalende. Offmeltv/fn- ool in water, en gebruikt het als de inkt. Of neemt eij- wit en boom-olie door malkanderen geklopt, ftrijktditop de gebrande plaats, zulks van tijd tot tijd herhaalende, is uitmuntend, en ililt binnen lcorten de pijn, 'er de brand uittrekkende. Een iiitneemende Zalf voor Branding.
Neemt verfebe paarde-drek, kookt die twee uuren lang met raap-olie, drukt het lauw geworden zijnde , door een doek, en bewaart het in een fles ; het zij iemand zig met kookend water , vuur, of iets anders brand, en van deeze olie op de bezeerde plaats doet, zal binnen weinige ogenblikken de pijn ftillen, en de brand 'er uit trekken , en binnen korte dagen de gebrande plaats ten eenemaalen geneezen ; men moet zorge draagen, om tel- kens , wanneer het gebrande begint te fteeken en pijnlijk Mm a te |
|||||||||||
S7<7 ERA.'
|
|||||||||
BRA.
|
|||||||||
te worden, van de voorfchreevene olie op een fcboone
linnen doek geilrooken, 'er op te doen ; dit middel heeft de ëigenfchap, dat hoe ouder het word, hoe meerder het in kragt toeneemt. Zo dra men zig met kookend water, of iets anders ge-
brand heeft, jiioec men zonder te vooren een ander mid- del te gebruiken, direct van deeze olie 'er op doen. Een ander middel voor branding.
Smelt één once wasch, in kleine (lukken gefneeden, in vier oneen boom-olie, werpt 'er twee harde eijerdooijers, in ftukjes gefneeden, in; mengt het met elkander, en zet 'top heete asch, tot dat 't de dikte van zalf ontfangt. Om het te gebruiken, ftrijkt het, koud geworden zijn- de , op een linnen doek, zo dat het zelve maar geel word, en legt het op het bezeerde; doet dit tweemaal 's daags, tot aan de geneezing, welke gewoonlijk op den negenden dag volgen zal. andere Geneesmiddelen, voor allerlei Brand, dosr
het Vuur ontflaan. Neemt een afkookzel van raapen, met loog van onge-
brande kalk ; of een uije onder de asch gebraaden ; of noot-olie; of een eijerdooijer met olie gemengt; of hoen- der-drek met roofe-olie gemengt; of wel mos van Zwarte doornen, zo fijn als gij ze kunt vinden, droogt het in een oven, of in de zon , maakt het tot ftof, mengt het met melk van een zoogènde vrouw, maakt 'er een zalfje van, om op de gebrande plaats te leggen. Of wel neemt zout water, of pekel, maakt 'er een linnen doek in nat, en legt het op den brand; of zeep met honing en boter; of sap van uijen; of olie van eijeren; of fmelt alui?i, ko- pernod, en zeer weinig camfer, in fontein-water en goe- de wijn-edik ; giet dit water dikwils uit den eene pot in den anderen ; maakt het lauw, en legt een linnen doek , daarin nat gemaakt zijnde, op den brand. Of neemt het wit van twee eijeren, fchud het zaamen met noot-olie en rotje-water; giet 'er het bovenfle van het water, waar in kalk gelescht is, bij ; fchud het andermaal zaamen onder malkander, en laat het vervolgens ilil (laan.. Een ander middel voor Branding.
Smelt wit wasch en olie van olijven, werpt 'er wat kam- fer in, als het begint te zieden, roert het vervolgens om, en wanneer het tot de dikte van zalf geworden is, doet het in een bus, en bewaart het tot uw gebruik. 'eindere Zalve voor Branding.
Neemt menie, laat het fmelten in wijn-azijn, en een
Weinig dik geworden zünde, doet 'er na proportie raap- zaad-olie bij, en dampt het in een warme mortier van 3ood wel door malkander. Legt een fchop in't vuur, zo dra dezelve gloeijend is,
legt'er flukjes/pe* op, die vol Aavergedooken zijn , en Iaat het afdruipen in een ander pot met water, fchept het gee- ne 'er boven op drijft, af, en maakt 'er een zoort van pomade van, en fineert 'er den brand meede, tot dat hij volkomen geneezen is, het welk eerlang gefchieden zal. Of neemt lijn-olie, mengt het met eijerdooijer tot een
zalfje, en fineert de brand daar meede. In den tweeden graad zwelt het gebrand deel aanftonds
op, word rood, verwekt een hevige pijn, en werpt te gelijkblaaren op, en de liider klaagt over eenfterke op- fpanning der huid, aangezien ze door de kragt van 't vuur uitgerekt, en deszelfs zaamenvlechting heeft doen inkrim- |
|||||||||
pen; in dit geval de huid gebrand en ingekrompen zfJttJ
de , moet men geen middel gebruiken, dat van uijen ge- maakt is , nog van zout of zee[) ; maar men moet 'er verzagtende middelen, zijnde warm en vogtig, opleg- gen; bij voorbeeld, de onderdaan de zalven , waar mee- de de geheele brand moet bedekt worden; vooral moet men de blaaren niet aandonds openen, maar wel een dag daar na, dewijl het anders te veel pijn veroorzaakt. Neemt een once baßlicum, olie van ruojen en witte li-
lien , ieder een halve once; twee eij'erdooij'eren, menge het te zaamen, en als gij het op den brand hebt gelegt, doet 'er een compres op, in oxijcraat, of water en edik nat gemaakt, en bezwagtelt het voorts. Men kan bij 't zalfje een weinig faffman voegen , en zelfs opium, in geval de pijn ongemeen groot is. Of neem wasch, lijn-olie enfchaape-ongel, fmelt het
onder malkander tot een zalf, en gebruikt ze als de voo- rige. Of neemt Joe;»- of lijn-olie , anderhalf once, wasch een
once, twee dooijers van hard gekookte eijeren , klein ge- wreeven, maakt hier van over 't vuur een zalf, die zeer goed is. Of neemt witte camf er-zalf twee oneen, roufen.- of lijn-
olie een once, menie of ceruis een halve once, fmelt het onder elkander tot een zalf. Of neemt wasch vier oneen, fmelt het op 't vuur, en
doet 'er bij één of twee lepels vol lijn-olie, en één on- ce ceruis; wel gemengt zijnde, doopt 'er lappen vanfehoon linnen in , die men vervolgens gebruikt tot pleiders en verbanden; dog als 't vleesch verbrand is, moet men in de gefmoltene zalf plukze! doopen en opleggen, en daar over heen dan de gemelde lap. Of neemt menie twee oneen, lijn-olie vier oneen,
wijn-azijn tien drachmen, laat het te zaamen kooken, tot dat het dik word, doet 'er dau geel wasch bij, zo veel genoeg is, om een zalf te worden ; die men ge- bruikt als de vorige. Of neemt nutritums-zalf' en blauwe lood-zalf, van elles
evenveel, mengt het om meede te fmeeren: Deeze zalf is zeer deftig; ze verkoelt en heelt, en dient inzonder- heid ook voor de branding van buskruid. Of neemt van de middelde groene bast van vlierbooms-
takken , kookt die met of ook zonder witte lelie-wortel in lijn of raap-olie, of in ongezouten boter, zijgt het dan, wat verkoelt zijnde, door een doe!:, en fmelt 'er dan wat wasch onder, dat het een zalf worde; waarbij men ook wat ceruis en camfer mengen kan. Of neemt flijm vankwee-korls, gom traganth mat roo-
fe- of gemeenwater getrokken,, mengt 'er eens zo veel eijer- of roofen-olie onder met wat a2//u, hier meede be- drukt de gebrande plaats altemets : dit verkoelt én ver- zagt kragtig ; daar na om te beelen , dekt de gebrande plaats met een fijn linnen, en fmeert het zelve dagelijks tweemaal, met een zalf gemaakt uit lijn-olie, terpentijn en geel wasch, dat men te zaamen fmelt; het linnen niet wegneemende, tot dat het van zelfs afvalt. Aanmerkt, dat men de verbrande plaats zeer zagtje«
behandelen moet, anders verwekt het aan den lijder groote pijn. In de derde graad''van de Branding-, op het oogenbliS
dat de oorzaak van het kwaad nog bij het lijdende deel is, word het vel zwart, of ten minden blauw, en ver- liest bijna het gevoel, als men 'er in fnijd, dan js de huid hard, en niet anders dan een uitgedroogde korstJ maar opgeligt zijnde, openbaart zig een diepe en flinken- |
|||||||||
BRA.
|
BRA. te77
|
||||||||
aard-befiè'n, vlier-beftè'n, honing,manna, enz. vervolgens
van alle eetbaare meelagtige veld-vrugten , als rogge, weit, gerst, fpelte, haver, rijst,erwten, boonen, linzen, geers; en van verfcheidenc kruiden en bloemen, als lepel- blad, kerze, drieblad, roofeu, vlier-bloemen, enz. des- gelijks van eenige dingen die uit de vorige reeds tot an- dere gebruiken toebereid zijn, als van zuiker , bier, mede en cijder, en ten iaatften ook uit de afgefcheidene bier- en wijn-gist. Alle deeze dingen gceven na vooraf- gaande gisting een brandbaar vogt, dat, gelijk voorheen gezegt is, in't algemeen fpiritus vini, of fpiritus in* flammabilis vel ardens genaamt word ; dog het eene geeft meer en ook aangenamergeest als 't andere, waar in, nu het begin al 't onderfcheid beftaat ; gevende de druiven of wijn, van allen de meeste kwantiteit brandewijn , en die de aangenaamfte fmaak heeft: Ondertusfchen bedient zig ieder land tot 't maaken van brandewijn van zodanige voorwerpen , die 't meest en goed koopst te verkrijgen is : Dog word in Europa de brandewijn wel hooftzake- lijk uit tweederleij dingen gemaakt, namelijk in de wijn- landen uit 't dndve-nat of wijn, en in de bierlanden uit graanen of hom ,■ weshalven deeze ook wel tot onder- fcheid koorn-brandewijn (fpiritus frumenti) genaamt word ; dog in deze Nederlanden voert hij gewoonlijk de naam van jenever, dewijl, om 'er een beter fmaak en kragt aan te geven, j enever-beflën mede gedistüieert worden; de brandewijn, die in grote menigte uit Frankrijk gebragt word, word aldaar gedistüieert zo wel uit wijn, als oolc uit de gegist hebbende droezem Jci druiven, waar uit de wijn geperst is ; en dus wurd ook in Duitsland aan den Rhijn uit de dr^eru van uitgeperfte druiven derhijn- ze brande«'ï" gehaakt, die heel geurig is. In Engeiani „ ui« vee! brandewijn of geest, die uit de overblijfzels varflrde zuiker, bij de zuiker-plantagien in America ge- maakt word, gebruikt. In Zwitzerland maakt men veel geest uit de wilde kersfen, die heel aangenaam is, en niet fchaars, om dat daar veel.van die vrugten groeijen. In Oost- Indien heeft men de arak. Scboonmi de Brandewijn, of een brandbaartgeest, uif
veelerlei dingen kan gemaakt worden, zo is egter in heï gebruik, de eene in der daad niet beter als de andere, als ze behoorlijk gemaakt en gereftificeert zijn, en kunnen alle , zo wel in de Chijmie , als Pharmacie en Medicijn: op dezelfde wijze gebruikt worden ; en wat de bezondere natuurlijke bijfmaak aangaat, dia kan door de rectificatie en andere middelen verandert of verbetert worden: zo dat 't maar een wanbegrip is ,. dat de wijn-brandewijn in de Pharmacie beter zoude zijn, als de koorn-brandewijn en andere diergelijke weltoebe- reide gessten ; Hoe de koorn-brandewijnen hier te lande- en elders gedistüieert worden, is bekent genoeg; dog men zal daar van onderrigf vinden in de artijkelen van DISTILLEERING en STOOKEN. Begeert men te weeten , wat de wijn- en koombrande*
wijn, en alle andere diergelijke brandbare geesten zijn, en waar uit zij beftaan ; zo dient aangemerkt, dat de- zelve een door de fermentatie of gisting voortgebragt en gedistüieert, finaakhebbend, fijn en brandbaar vogt zijn, en eigentlijk beftaan uit water, in 't welke de olie, die in de? ftoffe geweest is, waar uit de geesten ontftaan, door de gisting dun gemaakt, en door middel van een fubtijl zuur met het water geheel verbonden en vereen igt is. Eer we verder nog iets van de hoedaanigheiddezer
geesten gaan fpreeken, zoo zal het. niet onnut zijn, om
aan te tooaen-, op war wijze men de fterkte der Brande-
Mu 3 wijnen
|
|||||||||
de wonde. Deeze derde graad van Branding is zeer ge-
vaarlijk , aangezien de huid reeds verkankert zijnde, de verfterving van dezelve gemakkelijk aan de deelen, die 'eronder zijn, meede gedeelt word, Men moet derhal- ven de korst met ongezouten boter, of een van de gemel- de verwcekende zalven , fmeeren en week maaken , om dezelve daar na te kunnen wegneemen; voorts het fcherf- ijzer gebruiken, en tot bet vicesch toe infnijdingen doen, en wel op verfcheide piaatzen ; en zulks moet op den eerften of tweeden daggefchieden; daarna kunnen de boven- gemelde zalven gebruikt worden, naamelijk die voor den tweeden graad van branding. Men moet daarenboven den lijder eens en andermaal doen aderlaaten , naar ver- eisch van zaaken ; daar benevens moet een ftooving gebruikt worden, om de pijn te (lillen, de huid te verzagten, en een verettering te maaken. Neemt twee oneen heemst- tvortel, zaad van quee-peeren en Grieks hooi, van ieder een half once, bloesfem van camille en melihte, van elks een hand vol, laat het zaamen kooken in fontein- of re- gen-water , zo veel als voor een ftooving genoeg is , en doet 'er wat brandewijn bij : Dog in geval de Bran- ding zo aanmerkelijk is, dat 't geoordeelt word, koud vuur te zijn, moet men voorzigdg te werk gaan, gee- ne andere geneesmiddelen gebruikende, als die de ver- rotting wedcrftaan , en zodanig als men in het koude vuur gewoon is te gebrui':en. Zie BRAND (KOUDE). In alle zoorten van Branding moeten de puisten of Maa- ren geopcnt worden , om het weijagtig vogc daar uit te doen loopen , waar uit niet als kwaad, door des- zelfs fcherpigheid en hitte, ontftaan kan, en men moet zelfs de huid der blaar met een fchaartje wegknippen , op dat de geneesmiddelen zo vee! te beter op de brand Kunnen geapoliceert worden. BRANDEN DE KOORTS, zie KOORTS («EBTtj. BRANDEWIJN, IVijn-geest ±>f Geestvan IVijn, in 't latijn Spiritus vint. Onder deze naam word in het bezonder en wel hooftzakelijk verdaan, de geest die uit de wijn gedistüieert word, gelijk onze voorouderen in oude tiiden, ook van geen andere geweten en gedistü- ieert hebben; maar na dat men van tijd tot tiid door on- dervindingen geleert heeft, datroen uit allerlei groei iende dingen, behalven uit de^wijn , diergelijke geest als wijn- geest, door dedistülatie kan'verkrijgen , en dat de wijn- geest, gereótiriceert zijnde, niets besonders boven de wel gerectificeerde geesten van andere vegetabiliën , ten waa- re alleen de fnaak, voor uit heeft, of in het gebruik be*. ter zij, zo worden tegenswoordig door het woord wijn- geest of fpiritus vini 'm 't algemeen allerlei! geeften ver- ftaan, die uit vegetabilifche dingen gemaakt zijn," dog die anders ook alle onder de algemeene naam van brand- iaare geeflen (fpiritus ardentes of fpiritus inflanmabiles) begreepen worden, dewijl dezelve door het vuur kunnen entftoken worden en branden , het welke andere geeften llit 't animalifche of mineralifche rijk, of de zogenaamde pisagtige en zuure geeften niet doen ; maar daar kan geen geest uit vegetabiliën getrokken worden , ten zij die Voorheen gefervuteert of gegist, en daar door een zuure wijnagtige rauk verkreegen bebbe : Dog fchoon nu alle vegetabiliën of haare deelen niet bekwaam tot de fermentatie of gisting zijn , zo ziin het egter de mee- fte; onder andere kan 'er een Brandewijn of geest gedis- tüieert worden, van alle zoete vrugten en derzelve zap- pen, ah v;m wijndrwven, röfijneh, appelen, peeren, kwee- appelen , kerfen , pruimen , vijgen , dadelen , mespelèn, Hioer-beftën, kruis- en m\-befi(n, bram- en frambefiëii, |
|||||||||
ERA.
|
|||||||||
278 BR A.
|
|||||||||
Hoe men de Brandewijn rectificeert.
Dewijl nu de gemeene proefhoudende wijn- en koorn* brandewijn tot't gebruik in de Chijmie, Pharmacie, Me* dicijnen en tot meer andere dingen meest al, behalven in zommige niet fterk genoeg is; zo moet dezelve van zijn nog bij zig hebbend overvloedige water (phlegma) als mede olie- en zuuragtige dcelen door de rectificatie, dat is, dooreen of meer nieuwe distilleeringen gezuivert en ontdaan worden, 't welke gefchied, 1. zonder, of 2. met een bijvocgzel; zonder bijvocgzel gefchied het door mid- del van dezelve in een kolf met een langé hals te doen, tot omtrent de helft, en hem dan door een zeer langzaam, of zagt vuur, op de wijze als in een damp-bad, te dis- tilleeren tot op de helft : Als deze gerectificeerde Bran- dewijn weer tot op de helft gcrectificcert word, dan word hij Spiritus vint retlificatisfimus , dat is, hoogst gerectifi- ceerde Brandewijn, of Alcohol vini, of ook Spiritus vim philofophicus cethéreus genaamt, zijnde het fchcrpfte en iijnfte weezen van de Brandewijn; van welken aart de fterkfte zogenaamde voorloop van koorn-brandewijn is, en die ook altijd daar voor gebruikt kan worden. Tot reftificeering met bijvoegzeis, worden van zommi-
ge verfcheiderhande dingen gebruikt, waar over hij af- getrokken word, als, over wijnfleen-zout of gezuiverde potasch, over ongebluschte kalk, over gemeen zout; over ammoniak-zout, en meer andere, of ook we! over gemeen water; dog de eerfte manier, zonder bijvocgzel, is vol- doende , om goede gerectificeerde Brandewijn en Alcohol te verkrijgen. Daar is ook nog een andere manier om de Brandewijn
zonder distillatie te reiïlificeeren, 't welk gefchied op de volgende wijze: Neemt bijvoorbeeld twee pond (of een mengelen) Bran-
dewijn , en ten pond wijnfleen-zout of maar gezuiverde potasch; maakt ze bij 'fvuur wel droog , doet ze dan met de Brandewijn in een vies, en laat het een paar dagen ftaan , zulks altemets omfchuddende , dan giet men de boven 't zout drijvende geest zagties af, die dan van zijn phlegma zal gezuivert zijn; dog hij zal nog zui- verder worden, als men 't werk met 't zout of potasch nog een of meermaalen hervat ; want deze zouten zijn van dien aart, dat ze het water of phlegma in zig trek- ken , maar niet den geest; dog deeze gerectificeerde geest, heeft een goed deel van 't zout in zig genomen , en word derhalven ook wel Spiritus vini feu Alcohol alcalifatuï genaamt, weshalven men dezelve ook niet tot allerlei dingen gebruiken kan , ten waare men dezelve eens dis- tilleert, waar doo'r hij het alkalifche zout weer verliest^ Proeven van de gerectificeerde Brandewijn,
en Alcohol. 1. Tusfchen de gerectificeerde Brandewijn en Alcohol
is dat onderfcheid, dat de eerfte na 't branden in een le- pel of vlak fchoteltje nog eenig water (phlegma) agter- laat; maar de Alcohol moet niet het minfte vogt, ook niet eens een vogtige vlek nalaaten, maar geheel en al wegbranden , en de lepel droog laaten. 2. De tweede proef van de Alcohol is, dat men een
klein weinig buskruid, of een weinig boom-wol in een le- pel doet, daar op de Alcohol giet, en dezelve in de brand fteekt; want dan.moet de Alcohol niet alleen ten eenemaal uitbranden, maar ook op 't laatfte het buskruid of de boom-wol in de brand fteeken, want de ininite waterigheid nog bij zig hebbende, laat hij het buskruid of de boom-wol onaaugeftooken leggen. 3.-A&
|
|||||||||
wijnen kan probeeren, en dus weeten of hij de vereisen*
te proef kan houden , en zuiver is. Proef der Brandewijnen,
ific Proef. Voor eerst moet de Brandewijn, 't zij van wijn of koorn, enz. geftookt, in het glas fraai, helder en klaar zijn, 't welke een proef en eigenfehap van goe- de Brandewijn is. 2. Als men hem proeft, hoe minder fcherpte en walg-
lijke fmaak en. reuk hij heeft, hoe beter hij is. 3. Giet men wat hoorn- of amandel-olie in een vlesje en
daar op de brandewijn, hoe rasfer dan de olie in de hoogte rijst en de oppervlakte bezet, hoe flegter ook de Brandewijn is. 4. Men vult een klein cijlindrisch of onder en bo-
ven evenwijdig vlesje half vol brandewijn of jenever, houd de vinger op de opening en fchud het dan braaf om, hoe meer hij dan paarlt offchuimt, en de paarlen langer houd , hoe beter hij is. 5. Of vult een lange phiool ( dat is een vies met een
lange hals) tot de helft vol met wijn-brandewijn of jene- ver , geeft dan een harde flag met de vlakte van de hand teegen de bodem van 't glas, zo zal 'er zig op de opper- vlakte van 't vogt een kring of kroon van blaasjes ver- toonen , die eenige tijd duurt, en dit word voor een ze- kere proef gehouden van Brandewijn die opregt en ver- koopbaar is, waar van zig veele Distillateurs , Brande- wijn-kopers, Makelaars, Tollenaars, enz. in de meeste fteeden en zeehavens van Europa bedienen, om van de fterkte der Brandewijnen tt oordeelen ; dog deze proef is bedrieglijk, want als men maar weimg wijn- of zuiker- agtige ftoffe, als most, theriaak, fijroop, ik .„/; vm vrugten, enz. voegt bij hoog gerectificeerde Brandewijn of voorloop , zo zal dezelve zig, op de voorige wïjze in de phiool behandelt wordende, even zoo vertoonen als ordinaris proef houdende Brandewijn, fehoon hij veel fterker is, dog dit bedrog kan door de volgende 6: Proef ontdekt worden, die wel de zekerde en bes-
te van allen is ; namelijk door het branden : Men neemt tot dien einde een zeker gemeeten of gewogen klein deel Brandewijn, maakt het in een lepel over een kaars warm, fteekt het dan in de brand, mits dat het op een lugt ftil- le plaats gefchiede; wanneer dan de helft van de Brande- wijn over blijft, zo is de Brandewijn goed en houd de proef, zo als hij tot de koop en verkoop moet zijn , maar blijft 'er minder vogt te rug, zo is hij fterker en beter als gewoonlijk, en blijft 'er meer als de helft te rug, zoo is hij flegt en geen koopbaare waare : Andere gebrui- ken tot de branding een cijlindrisch metaalen vat, om de eerste en laatste hoogte tegen malkander te vergelijken. Door deze proef kan men ook ontdekken, of de Bran- dewijnen of Geesten met zuiker, fijroopen of andere dier- gelijke vermengt zijn, want dan zullen die ftoffen in een dikke of drooge gedaante te rug blijven. 7. Het overgeblevene vogt heeft gemeenlijk een heel
lelijken fmaak, dog van de eene gedistilleerde ftoffe le- lijker dan van de andere; die van franfche of wijnbran- dewijn is op verre na zo lelijk niet als van de koom-bran- wijn; weshalven men ook door de fmaak eenigzins ont- dekken kan, of 'er koorn-brandewijn onder de Franfche gemengt is, want dan zal het na de branding overbleve- ne vogt van de Franfche Brandewijn een lelijker fmaak hebben, als anders gewoonlijk. Daar zijn meer andere Brandewijns-proeven, dog men houd de gemelde 6de voor de beste. |
|||||||||
MA.
3. Aïs de Brandewijn op 't hoogst gereftifkeert of ge-
akoholifeert is, dan zal ook een druppel daar van, als men het uit een hoogte van s of 6 voeten laat nederval- len, niet op de grond koomen, maar geduurende de val in de lugt verdwijnen. Het is egter aanmerkelijk, dat men kan maak en, dat
de allerbeste Alcohol water nalaat* en 't buskruid niet in de brand fteekt ; want tot dien einde heeft men hem maar in een maar iets verhevene vijzel te gieten , waar in een weinig kruid gedaan is, zo zal men altijd na het uitbran- den iets water vinden, en het buskruid zal niet in de brand vliegen : Of men verbrand dezelve in een expres daar toe vervaardigt klein vlak 'fcheepje op de tafel, zo zal hij, gelijk in een lepel, geheel wegbranden ; maar zet men dit fcheepje met dezelfde Alcohol op 't water , en laat het geduurig zwemmen , zonder ftil te ftaan , zo zal gemeenlijk een derde deel water te rug blijven : Want het is zeker, dat fchoon door de rectificatie het water of phlegma uit de Brandewijn volkomen fchijnt gehaalt te zijn, de Alcohol egter uiteen water beftaat, dat met maar zeer weinig hoogst gefubtilifeerde esfentieele olie, door middel van een zeer fijn zuur zout, op 't allernauwfte vereenigt en verbonden is ; maakende het water het ;{root- fte deel uit , zo dat de olie ongeveer maar het vijftigfte of zestigfte deel bedraagt; en het züure zout, dat maar als een band tusfehen de olie en water dient, is zo wei- nig, dat het niet gerekentkan worden : Schoon nu ande- re, aangaande de beftaan-deelen des Brandewijns, van andere gedagten zijn, gelijk zommige willen , dat 't zoe- te of zuikeragtige de bafis daar van zij, zo word egter de gemelde ftelling van de raeefte, zo niet alle heden- daagfche Cbimristen dus aangenomen, dewijl ze op nau- keurigc onderzoeken en ondervindingen fteunt: Dog hier van genoeg, wij moeten nu nog iets van 't gebruik der Brandewijnen melden. .; '
Nuttigheid en gebruik van de Brandewijn.
De Brandewijn is van een zeer groot gebruik in de Chij-
mie en Pharmacie , want hij dient tot een treffelijk fcheij- vogt (menßruum), te weeten de gerectificeerde, om de kragten uit zeer veele dingen te trekken, of dezelve te fcheiden en te folveeren, dus word hij gebruikt, tot dis- tilleering en aftrekking van veele fpiritusfen; tot uittrek- king der tinSuuren , esfenüen en elixirs; tot oplosfingen der balj'ems, har/en, gedistilleerde en esfentieele oliën, en meer andere dingen : Hij temt en verzoet de bijten- de mineraals geeflen , als de oliën en geeßen van vitriool, falpeter en zout, en vereenigt zig zeer nauw met dezel- ve, die dan zoete of zoet gemaakte geeften (fpiritus dul- cis vel dulcificati ) genaamt, en dus inwendig met nut kunnen gebruikt worden : Dog ten opzigte van de uit- trekking, vermenging en oplosfing, doet de Brandewijn zulks met het eene fubject liever of ligter en rasfer, als met het andere. Wil men ras een zeer goede geest .van eenig kruid,
bloem, vrugt, wortel of fehors, bij voorbeeld, geestvan roofemarijn (eau de la Reine), marjoleine, melisfe (eau de car me) , caneel, kruidnagels, enz. niaaken , zo neemt men,de gedistilleerde esfentieele olie van die dingen, en doet daar van een weinig, min of meer, in een fles met hoogst gerectificeerde Brandewijn , en zet het wel roege- ftoptop een warme plaats, zulks altemetsomfchuddende, zo zal-zig de olie met de Brandewijn ras vereenigen , en een zeer goede fpiritus worden, zelfs beter of kragtiger als die, welke men van dezelfde dingen gewoonlijk dooi |
||||||
de distillatïe maakt; kunnende deeze daar na', als men wil,
met wat gemeene goede Brandewijn een weinig verflapt worden: Op dezelfde wijze kan men ook kostelijke te zaamengefielde oliën en balfems maaken, die zeer krag- tig zijn ; bij voorbeeld, de volgende levens-balfem (bal- fdinus vita). Neemt gedistilleerde olie van lavendel, wan roofemarijn,
kruifemunte, marjoleine, kaneel, kruidnagels, foelie, ci- troen- en oranje-fchillen, en van roofen-hout, van elks één fcrupel,* Peruviaanfche balfem een halve drachma, alles wel onder malkander gemengt zijnde, giet men' 'er agt oneen hoog gereftificeerde Brandewijn op, en laat het op een warme plaats eenigen tijd digereeren t Wil men deeze Baifem nog meer reuk doen hebben, zo kan men 'er een weinig muscus bij doen ; of men laat die maar in een gedeelte van de Balfem, na dat die veerdig en afgegooten is, op 't nieuw met de mus~ eus trekken en ontbinden, om deeze bijzonder te heb- ben : Deeze vloeijende Balfem is treffelijk voor vee- lerleij gebrekens , als tegens flauwte, benauwtheden , hooftpijn, duizeling, zwakke memorie, buikkrimpingen, winden, beroerte, enz. ; verfterkt zeer het harte, de hersfenen, maag, moeder, en alle ingewanden , als meede de levensgeeften en zenuwen ; verbetert ook den Hinkenden adem. De dofis daar van is van vijf tot tien greinen of druppels, met wijn of iets 'anders ingenoo- men. In de Genees- en Heelkunde is de nuttigheid van de
beste witte proefhoudende, of van de eens gerectificeer- de Brandewijn zeer groot, want voor eerst verfterkt hij' de maag, en bevordert de kooking; hij dient tegens de beroertheid , flaapziekte en zinkingen, een lepel vol daar van ingegeeven, en van buiten 't aangezigt, gewrig- ten, voeten, handen en borstdaarmeedegewasfehen: Hij verdeelt <Jc ontftcökingcn kragtig, inzondetheid als men daar wat geest van ammoniak-zout, of kamfer-fpiritus, of ook kalkwater bij doet, en 'erwärm meede ftooft; ook is hij zeer dienftig in kneuzingen , om de pijn te {tillen, en dezelve te geneezen ; als meede voor jigt, en pijnen der leden, lammighcid, verwrongen of verftuikte leden , warm opgelegt of omgeflagen , en dikwils vernieuwt, het zij alleen, of met de 'kamfer-geest. Niet minder is de Brandewijn zeer dienftig tot zuive»
ring en geneezing van allerlei)' wonden en gezweeren, voornaainelijk als men daar meede eerst een of meer heil- zaame dingen, bij voorbeeld balfem van Pent, ofTolur of terpentijn, mijrrhe en aloë, enz. uittrekt en ontbind , en 'er dus een esfentie of vloeijende Balfem van maakt, gelijk men 'er twee zeer goede 'm het artikel van te zaa- mengeftelde Balfems vind; hier meede wascht men de- wonde dikwils warm, of men legt 'er, als de wonde- diep is, plukzel in, dat met de Brandewijn of esfentie bevogtigtis, en daaroverheen een diachijlons-pleifier met gommen, of eenig ander goede pleifter met een ver- band; zelfs is hij ook zeer dienftig in 't koude vuur met theriaak gemengt. Ook is de Brandewijn een goed middel voor de brand*,,
mits dat hij aanftonds daar op gelegt worde. Brande- wijn met gepoeijerde bolus gemengt,. is ook dienftig te- gens bije-, wespen- en hommeifieeken. Om venijnige beeten geflagen, na dat die eerst met
zout-water of met azijn en theriaak wel uitgewaSfcben zijn, of van dit laatfte met plukzel opgelegt, en daar- over heen een diachijlons-pleifier,, word zeer gepreczen ? dog het is dienftiger, dat men den lijder teffens teruondJ eenige,"
|
||||||
BrA;
|
|||||||||
US BRA,'
|
|||||||||
welke dingen daar en boven, voorheen gedröogt moeteit
zijn: Daar en tegen als men van gomagtig-harzige din- gen, de beide deelen, harzige en goinagtige, te gelijk uit trekken wil, zo moet de geest niet hoog gercftificeert, maar gemeen zijn en nog cenig phlegma of water bij zig hebben; 't welke ook dient waargenomen, als de ftoffe geen of weinig hars of olicagtige, maar louter gomagti* ge deelen bevat; bevordeiende voor het overige, da warmte of digestief zeer veel, zo wel de uittrekking als oplosfing , en vereeniging. Zie verder DISTILLEE-^ RING. BRAND-GANS, in 't latijn Tadoma ; (Anas-rostr»
fimo , fronte compresfd , corpore alba variegato , LiNN. Sijfï.Nat.) Deze vogel, door de natuurkundigen onder'£■ gelingt der -Eenden geplaatst, is gantsch kleinder als do gewoone Gans; deszelfs koleur is op het lijf wit; dog de kop en boven-hals zijn groenagtig zwart, en van voo- ren op 't lijf heeft hij een breede rosfeband ;' op ieder wiek is een goud-groene vlak, die een koper-koleurige weerfchijn heeft ; buik en borst zijn met zwart gemen- gelt; de twaalf middelfte ftaart-pennen zijn wit met zwar- te tippen, en de overige ten eenemaalcn wit; zijn poo- ten zijn veel langer als die der Eenden en van koleur bleekagtig rood: Zeer enkeld ziet men de Brand-gans onder water duikelen ; dog hij fchijnt zijn genoegen ta vinden om op deszelfs oppervlakte te zwemmen. De- ze vogel onthoud zig op de zee-kusten van Europa en wel voornamentlijk aan het oostelijk gedeelte van Enga*, land; hij is gewoon in de klooven derrotzen enkonijne< holen zijne eijeren te leggen, en uit te broeden. BRAND-GLAS, in 't lat. Fitrumcauflicum ; is een rond
min of meer groot glas, dat op de beijde zijden conve» of bultig gefleepen is, zodanig, dat deze bultigheid een gedeelte van de oppervlakte van een groote kogel uitmaakt, welke gedaanre van het glas anders de naam van linfen- formig draagt. Zodanig glas dient, om daar mede door middel van de fträaleu der zon iets dar brandbaar is, in da brand te fteeken ; het welke veroorzaakt daar door * dewijl de regt en evenwijdig op 't glas vallende ftraalen in het glas gebogen worden , zodanig dat ze agter het zelve in een punt, dat men de focus of't brandpunt noemt, tezamen koomen, en daar door een groote hitte veroorzaaken ; hoe grooter derhalven het Brand-glas i» hoe meer ftraalen 'er op 't glas vallen, en hoe fterker bij gevolg het zelve ook zal branden ; dog deze hitte kan nog zeer aanmerkelijk vergroot worden , wanneer het brandpunt van het glas door middel van een twee* de Brand-glas kleinder gemaakt word. Men moet het en- kelde Brand-glas zodanig tegen de zon houden, dat het met de zonneftraalen een regte hoek maakt, en zo ver van het voorwerp af, dat het heldere brandpunt op 'fc kleinst is. Dewijl een zodanig glas ook de voorwerpen vergroot , zo kan het gevoeglijk gebruikt worden in plaats van een bril voor oude lieden en andere die een zwak gezigt hebben , om daar door kleine dingen of fchrift beter te kunnen onderfcheiden en leezen. BRAND-SPIEGEL, in 't lat. Spéculum caufticum; is een
holle fpiegel, wiens holligheid de gedaante van een ge* deeltc der oppervlakte van een holle kloot, of beter van een parabel-formige holte heeft: Dezelve worden meest van metaal gemaakt, en moeten van binnen niet allen wel effen, maar ook heel glad gepolijst zijn; wordende ge- woonlijk op een houten geftel bevestigt, zodanig dat men ze gemakkelijk tegen de zon keeren en wcndei-i kan, 't welke dys móet ingerigt zijn , dat de asfe van haa- re |
|||||||||
eenige lepels Vol wljn-azijn ingeeft, met wat theriadk,
daar na verbind men de wonde dagelijks tweemaal met een digeflijf-zalf, waar onder wat root/e -prœcipitaat ge- mengt is, en houd daar door de wonde eenige wecken open, tot dat het kwaade vergift geheel ontlast zij ; on- dertusfehen ook inwendig.uitdrijvende middelen, als the- riaak of diafcordium, met wat azijn of wijn gebruiken- de ; meede kan men de lijder ook teffens eens laaten zweeten, inzonderheid in een warm bad. De Alcohol van de Brandewijn is een zeer kragtig
Hoedftempend middel in wond- en neusbloedingen ; men legt hem tot dien einde alleen of met wat terpentijn-olie gemengt op, en tegen de neusbloeding fnuift men daar van in het bloedend neusgat op, of men fpuit 'er een of tweemaal van in ; indien de bloeding dan niet ter- ftond ophoud , zo doopt men een lang en zagt wiekje daar in, en fteekt het heel hoog in het neusgat op; dog de azijn kan dezelfde dienst doen. Voorts is de Brandewijn in het huishoudelijke, van geen
minder groot gebruik, dienende onder anderen tot con- ferveering van veelerlei vrugten; tot verbetering der -wij- nen; tot de azijnmakerij ; tot het vervaardigen van al- lerleij aquavits of liqueurs; tot branding in lampen; tot het maaken van allerlei yernisfen, om daar meede te lak- keeron; tot de Vuurwerkerij (Pijrotechnia), en tot nog meer andere dingen. Dog het ftaat wel aan merken , dat de gemeene Fran-
fche Brandewijn of Wijngeest, zo als hij hier te lande verkogt en gedronken word, geenzints opregte of zuivere Brandewijn is, gelijk dezelve in Frankrijk gedistillecrt word; maar het is een in Holland of elders vermengde, en met zuiker of fijroop zoetgemaakte, en geverfde, of zoals men 't noemt gefineerde Brandewijn, 't welke bui- ten twijffel gefchied, om hem zoeter en aangenaamer te maaken en door bijvoeging van warer Se kwantiteit re vermeerderen , want de opregte zuivere Franfche Bran- dewijn moet wit zijn, en heeft geen zo zoeten, egter eenaangenaamen, en geestrijken fmaak en reuk, behalven dat hij ook fterker en kragtiger is5- gelijk men deze bij de Brandewijn-verkoopers in't gros, verkrijgen kan; heb- bende de gemelde vermengde Brandewijn, geen zo goede kragt in de medicijne, ten zij hij op 'i nieuw gedistüleert en dus gercftificeert worde. Boven is aangemerkt, dat de Brandewijn alleen, fchoon
gerectificeert, alle ftoffen niet even ligt of gemakkelijk uittrekt, oplost, of zig "daar meede vereenigt; maar als men 'er zout van wijnfleen, of wel gezuiverde potasch bij mengt, wel om fchud, en het wat ftaan laat, vervol- gens het klaare 'er af giet, zo zal hij veel bekwaamer zijn, om de kragten uit de enkelde dingen (ßmplicia) te trek- ken, dezelve op te losfen, en zig met de gedistilleerde oliën ligter te vcreenigen ; en deze Brandewijn word dan getartarifeerde Brandewijn of wijn-geest ( Spiritus vini tartarifatus) genaamt ; die anders ook door de distillatie gemaakt word, als men bij voorbeeld, tien oneen gepoei- jerde witte wijnfleen met agt-cn-twintig oneen beste bran- dewijn vermengt, en het uit een laage retort door een klein vuur aftrekt : Evenwel dient hij niet tot alle dingen on- verfchillig gebruikt ; inzonderheid niet tot uittrekking van harzige , purgeerende en wondhelende dingen , als mee- de niet tot idkalifche tifiüiiuren-, als tinctuur van wijn- fieen, antimonie der metalen, enz. waar toe men hoogst gerectificeerde wijn-geest gebruiken moet; gelijk ookver- eischt word, als men de hars- en olie-declen uit worte- len, kruiden, bloemen,' basten en houten trekken wil, |
|||||||||
Ma.
ïe hoUigheid, met de zonneftjaalen evenwijdig is ; als dan
kaatfen de evenwijdig invallende ftraalen op de binnen- fte oppervlakte des fpiegels weder te rug, en vergaderen in een punt , de focus of 't brandpunt genaamt , waar door ze, gelijk de brandglazen, een grote hitte veroor- zaak en-, en de brandbare ftofren, die van dat punt ge- raakt worden, terflond in vuur en vlamontfteeken : De- ze Brand-Jpiegels branden veel fterker als de enkelde brandglazen , inzonderheid als de holligheid een parabo- lifche gedaante heeft, dewijl in een klootronde hollig- heid veele ftraalen niet in het brandpunt komen : Men ziet verbaazende uitwerkingen van deze Brand-Jpiegels als meede van de brandglazen , voornamelijk als ze wat groot en de laatst gemelde dubbeld zijn ; want ze ftee- ken alle brandbare ftofFen, hoe hard ook, in een oo- blik in de brand en veranderen ze in asch of in glas ; alle metaalen worden daar door zeer fchielijk gefmolten •en tot glas gemaakt; de edel-.gefteentens van haar ko- leur berooft en tot poeijer gebragt,- de zouten gefmolten ■en in geest verandert, dat geen gemeen aards vuur kan doen, enz. BRAND-STEEN, zie BARN-STEEN.
BRAND-SIJS, ook Flam-fij's ofFritertie, in'tht.Frin-
gillaflammea, (Fringillafusca, cristaflammea, Linn. Faun. Suec.) Is een vogeltie onder het vinken-gcflagtbehoorende ; heeft de groote van een gemeene mosch, is mede, gelijk deeze, bruin van koleur, en heeft op zijn kop een vlam- jnig kuifje; door geheel Europa, dog inzonderheid in de zuidelijkfte gedeeltens, word dezelve gevonden. BR AND-VOGEL, zie ZEEZWALUW.
BRAK, zie HOND.
BRASILIE-HOUT, ook wel Fernabük-hota genaamt,
jn't ht.Lignum Brafilianum ofBrafilium, is een donkerrood of ook wel gecl-bruinagtig, heel hard hout, dat een zoet- agtigen fmaak heeft, en uit Braß, over Lisfabon ge- bragt word : Daar komt ook een zoort van rood hout uit óeAntillifcke Eijlanden 'm America, maar dit is zo goed niet, als 'tgeen dat uit Brafilie gebragt word, wordende hier van nog voor 't beste gehouden , dat omtrent Femambuk groeit. Men verkrijgt ook van dit roode hout uit Japan en La- tnon, dit is egter zo goed niet als dat van Fernambuk. De boom, waar van dit hout komt, is groot, dik heeft lange takken , en groene glinfterende bladen, naar die van de palm of bosboom zweemende; hij brengt roode jen welriekende bloemen voort, waar op peulen volgen, die twee platte zaaden in zig bevatten ; hij groeit in ver- ichcide Brafilifche Provinciën onder ander houtgewas. Het Brajilie-hout, of liever de fpaanders daar van, word veel van de verwers gebruikt tot het rood verwen , tot welken einde het zelve in deze landen lot fijne fpaan- ders geraspt word, zijnde het roodfte het beste : Ook weeten 'er de fcbilders fchoone roodé verwen uit te be- reiden tot 't fchilderen,-waar van elders op zijn plaats zal gefproken worden. In de geneeskunde heeft dit hout geen of weinig gebruik. BRASILISCHE AAKSTER, zie TOUKAN.
BRASILISCHE KONIJN, ook Rot-Konijn en Indi-
aansch Varl.ev.tie , als mede Thabiti of Tabeti genaamt, in 't latijn Lepus Brafilienfis; (LepuS canda nulla, Linn. Sijfl. Nat,) Is een dier onder het geflagt der Haafen be- hoevende, en van groote en maakzel zeer wel met onze Konijnen overeenkomende, dog heeft geheel geen ftaart; en het lijfis mede korter en dikker; de bek is met kne- vels voorzien ; de voorpooten zijn met vier en de agter- pooteu met drie klauwen bezet ; deszelfs koleur is bruin- |
||||||
BRA. 28r
agtig, dog op het voorhoofd roodverwig, en aan de keel,
borst en buik wit, men vind 'er die om den hals een witte kring hebben. Het gewoone geluid van dit dier is een zeker geknor, dat niet kwalijk met dat der var- kens overeenkomt, zijnde dit ook de reden waarom hij wel Indiannsch Farkentje genaamt word; bij verfchei- dene vind men egter aangeteekent, dat dit diertje zom- vvijlen als een hond jankt, doende dit wel voornaament- lijk 'snagts, en wordende zulks bij de Indiaanen tot een ongelukkig voorteeken gehouden. Het vleesch van dit dier is zeer mals, en lekker, en word eveneens als de fpeen-varkehtjes toebereid; wordende zonder villen het hair 'er uitgeplukt, of met kookend water gebroeid. In Europa vind men ze wel die om de aardigheid huisfe- lijk worden gewent en de funftie van kat waarnemen; zijnde goede muize-vangers, verders zagtzinnig en fpeel- ziek van aart. BRASILISCHE OTTER, zie OTTER.
BRASILISCHE PEPER; Spaanfihe Peper, in 't la-
tijn Capficum; Piper Indicum vel Rispanicum; daar zijn twee zoorten van, als I. De gemeene Brafilifche Peper, met lange puntige
roode of geele vrugten of peulen , (Capficum caule her- baceo, Linn. Spec. Plant.) II. De Iangleevende of heefteragtige Indiaanfche Pe-
per, met kleine puntige roode of goudgeele regt op ftaande vrugten, (Capficum caule fruticofo, Linn. Spec. Plantar.) waar van een verandering van ronde vrugten is. De vrugten van de eerfte gemeene zoort, zijn lang-
agtig, na vooren toe puntig en rood of ook geel van koleur; deeze groeit in Brafil, Mexico, de Barbados, als meede ook in Oost-Indien : Dog daar zijn zeer veele veranderingen van, inzonderheid ten opzigte der vrug- ten , welke fijn, of lang of korter ,■ regt of krom ; ftomp, rond, hartformig , vierkant, hoekig, rood of geel ; groot of klein. enz. zijn, die van de kruidbeminnaars zomtijds in de hoven gekweekt worden. Dit gewas fchiet een groene fteng , met takken op
van één voet, meer of min hoog, waar aan langwer- pige, breedagtige, puntige gladde bladen groeijen, niet zeer ongelijk aan die van de Nagtfchaje, maar wat fmaller. i'usfchen de takken of zijdfteelcn en bladen , köomen
kleine witte vijf óf zesbladige bloemen voort, waar na de vrugten volgen, die heel glad en blinkende zijn, en van binnen veel geelagtig klein plat zaad bevatten. De tweede gemelde zoort, die heefteragtig groeit, en '
Iangleevende is, word gevonden in Malabar en elders in Oost-Indiè'n , en is tederder als de eenjaarige zoor- ten. Kweeking van de Brafilifche Piper.
De jaarlijkze zoorten, worden door het zaad voortge« kweekt, dat men in de maand April, in een niet al te hecte broeibak zaait, en daar na de jonge planten in de Maij, als de nagt-koude over is, in de Tuin verplant, in een goede losfe vette grond ; maar men moet haar een warme voordeelige plaats, bij voorbeeld tegen een muur, geven, andcis zal 'er zelden iets goeds van komen, en nog minder de peulen en het zaad rijp worden, de- wijl ze veel warmte begeeren ; ook kan men 'er glazen voorzetten, tegen de muur aan; dog nog beter is het, dat men de jonge planten, of ten minften een gedeelte daar na in potten plant, die men vervolgens in een run- N n bak
|
||||||
BRA. JBRE.
Hoe men de Brafilifche Peper in Azijn confijt.
Neemt kleine onrijpe Peulen-, kook ze heel, ofopen
gcfneeden zijnde, als vooren in ruim water , omtrent week, en laat ze dan verlekken ; neemt dan een confi- tuur-glas of pot, legt ze daar ordentelijk in, met wat lauriers-bladen en kroontjes van verfehe dil- of'venkel-zaai tusfehen in, gelijk men de augurkjes inleid, giet 'er dan beste wijn-azijn over, dat ze daar onder bedooven zijn, en legt 'er leij-deentjes op, om onder het nat te blijven ,. dan wel toegebonden zijnde, bewaart men ze tot 't ge- bruik. Men eet ze bij gebraaden vleesch en visch, enz. gelijk augurkjes, doende dezelve uitwerking, zo als van het poeiier gezegt is. BRASILISCHE REIGER, zie SCHUR-VO-
GELS. BRASSICA ALBA, gemeen Kool-kruid, zie KOOL. BRASSICA ALBA CAPITATA , witte Bus-kool, zie KOOL. BRASSICA ALBA CRISPA, Savoif-kool, zio
KOOL. BRASSICA CAMPESfRlS, zie VELD-KOOL. BRASSICA CA ULIFLORA velCijpria, Bloemkool, zie KOOL. BRASSICA GONGIJLODES, feu Caulo-Rapa, zie
KOOL-RAAPEN. BRASSICA LACINIATA feu Fimhriata, rubra 8*
viridis , node en groene Krul- of Boere Kool, zio KOOL. BRASSICA MARINA, zie ZEE-KOOL. BRASSICA RADICE NAPIFORMI , feu Napo- Brasfica ; zie KOOL-RAAPEN ONDER DE AAR- DE. BRASSICA RUBRA CAPITATA, roode Bus-kool,
zie KOOL. BREED-SMOEL , zie WALVISCH. BREGMA,- dit woord heeft twee betckenisfèn ; als- ten eersten word 'er het opper-hoofds-been, gaande aan beide zijden tot aan de flaap-beenderen, door verdnan, bij de jonge kinderen is dit been , door vier onderfcbeiJene beenderen zaamengedelt, die met de aanwas van jaaren,- tot een groeijen, wordende door de pijlnaad (futura lon- gitudinalis vel fagittalis) vereenigt; ten tweeden begrijpt men door dit woord een opene , onbedekte , nog niet verharde en veeltijds vierhoekige plaats of vlek, aan 't hoofd van kinderen die jong zijn. •BREM, Genifier; ih 't latün Genifln , (Spartium,.
Likn. Spec. Plant.) Dit is een Heeder-gewas, waar van. verfcheide zoorten zijn , als 1. De Gemcene Brem, Génifla DoDONiEi, (Spartium-
foliis ternatis folitariisque , ramis inermibus angulatis',. Linn. Spec. Plant.) 2. Dezelfde, met witte bloemen, deeze is zeldzaam.
3. De Spaanfche Brem, met groote geele welruikendt
bloemen, (Genißa Hispanica). 4. De laage Spaanfche Brem , met zeer weiruikende
bloemen. 5. De Spaanfche Brem, mét kleine geele bloemen.
6. De Spaanfche Brem, met kleine witte bloemen.
7. De groote Spaanfche Brem, met langer rijzen, en
groote geele bloemen. 8. De driébladige Brem, Acacia altera DonoN\œr.
De eerde zoort groeit in Neder- en Hoog-duitschlanJ",. Frankrijk, en elders in dorre lauden, veenagtige onbe-
bouwda
|
|||||||
ï'Sfc , BRÄ.
bak koeftert; waardoor ze beter groeijen, en de vrugten
rijp en volmaakter zullen worden. De tweede langleevende zoort, kan ook van zaad op
de voorige wijze voortgeteclt worden ; of anders ook door inlegging, of door deeking van afgefneedene takjes in potten, die men in de run-bak zet; gelijk ook dit ge- heele gewas 's winters in de ftook-kas bewaart moet worden.. Eigenfchap en gebmik van deeze Peper.'
Dit gewas, inzonderheid de peulen en het zaad, is zeer heet, brandende en corrofijf van aart, zo dat, als men maar het minde van de peulen of van 't zap in de mond krijgt, zulks geweldig bijt, dat lang aanhoud ; het word derhalven zeer zelden in de medicijnen ge- bruikt; dog men prijst de peulen, als ze behoorlijk toe- bereid zjjn, voor de maag, om dezelve te verfterken en de kooking te bevorderen; als meede tegen de winden en engbordigheid, en hier toe dienen inzonderheid de geconfijte en in azijn ingeleide vrugten. In Spanjen en el- ders worden de gepoeijerde drooge peulen ook veel in de keuken tot bereiding der fpijzen, in plaats van degemee- ne zwarte peper, gebruikt, en van veele zelfs boven ^de- zelve geagt ; dog dit is wat al te fcherp ; maar men kan ze bereiden en aangenaamer maaken , gelijk beneden aan- geweezen word. Voorts word de Spaanfche Peper ook wel gebruikt van de Azijn-maakers en Jenever-dookers, om de azijn en jenever derker te maaken, dog dit is be- drieglijk, en die dingen worden daar door niet alleen te heet, maar de jenever verwekt dan ook een zeer der- ken dorst. Om de Brafilifche Peper te bereiden..
Maakt de gedroogde rijpe peulen tot poeijer; neemt dan totdén once van dit poeijer, een pond tarw.en-meel ; kneed dit met wat gist wel door malkander , tot een dëesfem, en maakt 'er, na dat het wel gereezen is, brood- jes van als biscuit, die men in de oven bakt, en daar na weder herbakt, dat ze droog worden, gelijk biscuit, zo is de Peper bereid; wordende de biscuit bij het ge- bruik tot een heel fijn poeijer gedooten; en de Brafili- fche Peper op deeze wijze bereid, is dan heel bekwaam bij fpijze en in fauzen te gebruiken, maakt dezelve fmaa- kelijk en hartelijk, en verwekt eetens-lust, heipt de 'fpij- zen verteeren, en doet een glas wijn wel fmaaken ; dient verders ook in voorgemelde gebreken, als men daar van een mespunt vol of een fcrupel 's morgens met vleeschnat inneemt, Hoe men de Brafilifche Peper in zuiker confijt.
Neemt onrijpe of bijna rijpe vrugten of peulen , fnijd je in 't lang open , en doet 'er 't zaad uit ; kookt ze dan jn ruim water, niet alleen om week te worden , maar ook om de fcherpigheid 'er af te kooken, vervolgens uit 't wa- ter gedaan zijnde, laat ze op een gatje-pan verlekken ; maakt dan eenfijroop van zuiker, en als die bekwaam dik gekookt is, gelijk tot andere confijtuuren , zo doet 'er de Peper-peulen in , en laat ze nog iets met de zuiker koo- ken , dan van het vuur genoomen, en omtrent koud ge- worden zijnde , doet het te zaamen in een confijtuur-glas of pot, en bewaart het, wel toegebonden; men kan bij bet laat'te kooken , ook wel wat gedootene of heele kruid-nagels en fnippels van citroen-fchil 'er bijvoegen, oui de geur. |
|||||||
_________j______________:______________________________________—
|
|||||||
35RE. «g*
|
|||||||||||
BRE.
|
|||||||||||
löttwde gronden, in de haagen, naâst de weegen, en
op meer andere plaatzen. De overige zoorten groeijen in Zuid-Frankrijk, Ita-
lien, Spanjen, en Portugal, enz. De Moem-lief hebbers kweeken ze ook wel in de tuinen, wegens de zoet ruikende bloemen , inzonderheid de derde , vierde en zevende zoort ; ze hebben alle groene dunne rijsagtige takken, en de bloemen, zijn geel en vlinterformig. Kweeking van de Brem.
Men kweekt ze van het zaad, dat men omtrent 't laatst van April, na dat men het vooraf wat in water heeft laten wecken , als men wil, op een warme plaats zaait, om de opgekoomene jonge planten het volgende eerfte of tweede voorjaar, als ze wat hard geworden zijn, te verplanten, op een goede warme plaats ; het oozen ondertusfehen op zijn tijd niet verzuimende ; maar de- wijl ze teder zijn, en onze winter koude niet kunnen uit- ftaan, zo moet men ze 's winters, op de eene of ande- re wijze voor de vorst dekken : dog het is beter, dat men ze in bekwaame groote potten zaait, die men tot aan de rand, in de grond gegraaven heeft, om de potten daar na met de opgekoomene jonge planten, 's winters in huis te bewaaren. Ze kunnen, als ze een paar jaa- ren oud geworden, en op een warme voor fcherpe win- den , gedekte plaats geplant zijn , onze matige winter- koude tamelijk doorftaan, maar als de winter ftreng is, gaan ze verfterven ; weshalven men ook wel enige in potten houd om ze 's winters binnen huis te bewaaren; ze begeeren ook liefst, om wel te groeijen, een goede losfe zandagtigegrond, wantin ftijve klei-gronden zal 'er weinig goeds van worden ; "zij maaken ook zomtijds uit- loopers, waar door men ze dus in plaats van zaaijing kan voortzetten. Wil men de eerfte gemeene zoort in de tuinen kwee-
ken , dat ze wegens de fchoone geele bloemen wel waar- dig is, zo gefchied zulks meede door het zaad, op de voorgemelde wijze ; en met deeze heeft het zoo veele moeite en zwaarigheid niet, dewijl dezelve hard van aart is ; dog het ftaat aan te merken, dat de jonge zaailingen het best tieren , als ze onverplant op de gezaaide plaats blijven doorgroeijen ; dat ook aan de vreemde zoorten eigen is. Eigenfchap. De gemeene Brem, inzonderheid de bloe-
men en het zaad, is openend, verdunnend, pis-engra- veel-drijvend, en word voornaamelijk gepreezen tegens de milt- en waterzugt, als meede tegens graveel en fteen, inzonderheid de uit de asch van de verbrande toppen en bloemen, met half water en half wijn, gemaakte en gezuiverde loog. De bloem-knoppen kunnen ook, gelijk kappers, inge.
leid, en aldus bij de fpijzen, of met olie en azijn als fa- lade genuttigt worden , gelijk men veel in Duitschland en Frankrijk doet ; men noemt ze Duitfche of Brem-kap- pers; ze zijn heei aangenaam, verwekken appetijt, en voor menfehen, met voornoemde gebreeken behebt, zijn «e zeer nuttig. Hoe men de Brem kappers inmaakt.
Plukt een partij bloem-knoppen van de gemeene Brem, eer ze open gaan of de bloem nog maar weinig te zien is; laat ze een uur 3 à 4 in de fchaduwe leggen, tot dat ze wat wijlig geworden zijn, doet ze dan in een pot, giet 'er azijn over, en laat ze dus ongeveer agt dagen .ftaan, daar na uit de azijn genomen, en wat uitgedrukt |
zijnde, legt ze weder in de jiot, en giet 'er andere goe-
de wijn-azijn over, 'er een weinig foelie en peper-korls bij doende, als .men wil; en legt 'er dunne leij-fteentjes op, om-ze onder de azijn bedooven te houden, dewijl ze anders kunnen bederven. Andere zetten ze voor de eerfte maal in pekel, en gieten 'er daar na azijn over.. Nog andere bewaaren ze alleen in fterke pekel, maar daa worden ze te zout, en men dient ze bij 't gebruik voor- af wat uit te wateren. Nota. Deeze gemeene Brem wast in overvloed in de
Provintievan Friesland in de Zevenwouien, daar men de bloemen of knoppen hier te lande genoegzaam verkrijge» kan, als men ze niet in de tuin heeft. Gebruik van de gemeene Brem in de Tui-
nen , enz. Het gebruik dat men van deeze Brem in de tuïnes maakt, beftaat voornaamelijk daar in, dat men dezelve, wegens zijne aangenaame geele bloemen, hier of daar in de tuin , daar het gevoeglijk is, of in de bosquets tus- fchen andere boom- en heeft er-ge wa s fen zaait or plant,- daar hij in de bloeitijd een fchoon gezigt geeft. De rijzen van dit heefter, gelijk ook van de overige
zoorten, zijn taai en dienftig tot vastbinding van boomen of takken en andere dingen; men -zegt ook, dat men in Italien en elders, daar de Brem in menigte groeit, de jeugdige rijzen in water laat rotten, en vervolgens bereid als hennip , om daar grove touwen voor de fchepen, en tot ander gebruik van te maaken, en dat men 'er zelfs een grove ftofte van weeft, die men tot zakken gebruikt. Het is aanmerkelijk, dat 'er zomtijds aan de wortels van
de gemeene Brem, en zelden ergens anders, in de Maij- • tijd een bijzonder zoort van gewas groeit, dat geen bla- den , maarwitagtige weiruikende bloemen, aan een of meer ftengen van ongeveer anderhalf voet hoog heeft, en Brem- rapé, in 't latijn Orobancke;'Hippo-fpartium Lobelii , ■of Rapum Geniflœ Dodonüïi genaamt word, (zie Dodo- Kffius Kruidboek); deszelfs gebruik is weinig, maar men prijst het tegen de Breuken. BREM (AKKER-); Ver-wers-brem, in't latijn Genis-
tatinSoria ; Flos tinBorius; (Genista foliis lanceolatis, ra~ mis flriatis teretibus ere&is , Likn. Spec. Plant.) Dit beesteragtige kruid-gewas groeit in Hoog-en Nederduitsch- land, Frankrijk, enz. omtrent de akkers, op heuvels, en elders, in zandige gronden: Daar zijn twee zoorten van, de gemeene en een grooter zoort, die in Spanjen gevon- den word. De gemeene Akker-brem groeit met lange groene regt opftaande en ook hangende rijzen uit de wor- tel, die met veel kleine fmalle puntige bladen bekleed zijn ; omtrent de toppen der rijzen komen veele bloemen, in lange trosfen voort; die fraai geel van koleur zijn, gelijk die van de bovengemelde gemeene Brem, waar op de peulen met 't zaad volgen : Wil men ze in de tuin kweeken, wegens de bloemen, die het wel waar- ig zijn, zo kan zulks ïigtelijk door 't zaad gefchieden r elijk van de gemeene Brem in het voorige artijkel ge- egt is ; of ook door fcheuring. Deze Brem heeft geen of weinig gebruik in de Ge-
eeskunde , maar de bloemen daar van worden van de eiwers gebezigt, om daar meede geel te verwen. BREM-R ALL, zie KWARTEL-KONING. BREM (STEEKENDE); Gaspeldoom, in 't latijn Ge- ista fpinofa, Dodonjei; (Ulex foliis villofis acutis,fpi- is fparßs Likn. Spec. Plant.) Deze Brem is zeer fte- elijk, rondom en overal met veele zeer fcherjpe doornen |
||||||||||
Ün2 bezet
|
|||||||||||
I
|
|||||||||||
$84 BRE.
bezet en gewapent : Daar zijn twee zoorten van, als met
langer, en met korter doorns ; groeijende beide met ver- fcheide rijzen of ftengen min of meer hoog, naar den aart, en deugd des gronds; de bloemen zijn rood of roodagtig-geel, waar op de peulen met het zaad volgen ; gelijkende aan die van de gemeene Brem. Deze Brem groeit in Frankrijk, Engeland, en ook in
Braband, op ongebouwde woeste plaatzen. Kweeking van de Steckende Brem.
Hij word ook wel in de tuinen gekweekt, het welke gefchied door het zaad , daf men vroeg in het voorjaar in kuiltjes of greppels, niet al te digt zaait, of daar na verdunt, ter plaatze daar het zal blijven doorgrocijen; dewijl hij het verplanten niet wel kan verdraagen, waar door hij minder groeit, of ook wel verfterfc; en hij be- mint ook liefst een goede losfe zandagtige grond. Gebruik van deze Brem..
Het gebruik daar van is hooftzaakelijk , om daar digte
heggen van te kweeken, tot beveiliging der tuinen of andere afgeperkte plaatzen, tegens deze en geene dieren ; want dewijl dit heester met veele fcherpe ftevige doorns voorzien is, zodaanig dat men bijna geen vinger 'er in fteeken kan , zonder dezelve te kwetzen ; zo zullen de dieren zig wel wagten, om daar door heen te dringen, als ze wel digt begroeit zijn; Maar om het zaad te ver- krijgen , zo (laat te weeten, dat men zulks meestijds bij de groote Zaad- verkopers in de groote Koop-fteeden , als te Amflerdam, Frankfort en Leipzig vind, en vandaar ontbieden kan, a's het dan maar versch is. BREUK, of Scheurzel; in't latijn Hernia; Ramex of
' Ruptura : Beteekent meest doorgaans een fcheuring, of maar groote verflapping, van het buik-vlies (perittmeeum), waar door de darmen of 't net, of beide te gelijk buiten de buik fchieten ; en men onderfcheid ze dus in darm- en •net-breuk; dog een Breuk,, word ten opzigte van de plaats wederom onderfcheiden in drie zoorten, als i. In cenZak-breuk(Ofchoceleof Herniafcrotalis); als
de darmen of 't net in de balzak fchieten. 2. Een Liesch-breuk(Bubonocele of Hernia inguinales ;
wanneer de darmen of 't net in de liefen zakt. En 3. Een Navel-breuk {Exomphalos of O.mphacele , of an-
ders Hernia umbilicalis) ; daar 't net of de darmen in de wave/ fchieten; welke beide laatfce ook bij de vrouwelij- ke Sexe plaats kunnen hebben. De oorzaaken betreffende, waar door een Breuk kan
ontitaan, kunnen veelerleij zijn ; als zwaar tillen , draagen , fpringen, te paard rijden, vallen , flaan , fterk hoesten, braaken , moeijelijke baaringen fterke perfing bij den afgang, en diergelijk; ja zelfs kan het fterk zin- gen en lachgen, inhouding van den adem of ftem ; kort om, al 't geene dat een geweldige beweging, of druk- king in de-beneden-buik veroorzaakt het darm-vlies doen ■ fcheuren, of verflappen en met de darmen of 't net doen uitwijken. Men kent de Darm-breuk , 1 aan de oorzaak, naame-
lijk als 'er voorheen geweld gefchied is; 2. uit 't gevoel, als men de darmen buiten de buik, duidelijk voelen kan; .3. daaraan, dat"t gezwel, 'tzii in de balzak, liefchen en navel nu grooter dan weer kleinder wórd, en den lijder weinig pijn gevoelt, ten zij 'er winden in de darmen zijn , waar door de Kreuk zeer opgefpannen en pijnlijk word; gelijk ook gefchied, als 'er veel vuiligheid in de darmen is, en als decze vuiligheid in de uitgezakte darm |
||||||
BRE.
verhard is., dan is de Breuk verftopt, en het gezweï
neemt in groote, hardigheiden zwaarte toe; maar is het. een uitgezakte net-breuk, dan is het gezwel zagt, flap en glibberig, en*blijft bijna altijd gelijk, is ooi; niet zo pijnlijk als een darm-breuk, en valt meer voor, ia de regtet dan in de linker zijde.. Geneesmiddelen voor de Breuk.
Bezwaarlijk word een Breuk geneezen bii oude lie- den, als meede wanneer de Breuk veroudert is; maar bij kinderen, jongelingen en bejaarde lieden die nog in de bloei en fleur zijn, gaat de.geneezing gemakkelijker, inzonderheid met de navel- en lïcsch-breuk:,i. Het eerfte werk dat 'er gedaan moet worden , is, dat
men het uitgezakte met het vlies weder terug in zijn plaats moet brengen, 't welke gefchied door middel van. .te vin- geren; dog dat zeervoorzigtigen zagtjes verrigt rao.t wor- den, om dat het anders zeer veel pi:n aan den liider ver- oorzaakt, en ook ontfteeking daar door kan ontitaan, das het kwaad nog erger maakt; moetende de lijder op lut bed leggen, met het onderlijf om hoog, om dus het uit- gezakte dies te gemakkelijker wedei in te krijgen : Ook kan het uitgezakte weder binnen getrokken worden, door middel van een arfenicalifche magneet-pleister op de len- denen te leggen. Dog indien 'er een ontfteeking en zwelling bij de Breuk is, dat men aan de fterke pijn, hitte en koorts befpeurt en vermerkt, dan kan de Breuk niet ingebragt-worden, voor dat de ontfteeking door be- kwaams verzagtende pappen of ftoovingen weg genomen, is ; gelijk ook niet gefchieden kan, als de darmen met winden, of veel en harde vuilnis vervult zijn ; dat een moeijelijk toeval is, het welke men met zagte pappen of ook met clisteeren moet. verhelpen; want het inbren- gen der darmen, zoude als dan in beide gevallen, o£ niet kunnen gefchieden, of een groote pijn, ja zelfs het vuur kunnen veroorzaaken. De volgende pap is ia beide gevallen dienftig. Neemt heemst-bladtn, maluwe-bladen en glaskruid, ca'
mille- en melilote-bloemen, weiten zamds van ieder een handvol, de kruiden klein gefneeden zijnde, kookt hel te zaamen in water week, flampt 't dan in een viizel klein, en doet 'er, nog bii ge'neust lijnzaad, of 't meel daar van, twee oneen ; olie van witte leliën, of van Ca- mille, een once; mengt hu tot een pap, en legt ze op 't gezwel, en de onderbuik. Of Neemt heemst-bladen, maluwe-bladen en glas-kruid, ca*
mille- en vlier-bloemen, van elk een handvol, cwnïjn en venkel-zaad, van elk een looi, klein gefneeden en ge« ftooten zijnde , kookt 'tin anderhalf mengelen zoetemelk tot op een mengelen , dan mat zagte ui.p.rzing door ge- zijgt zijnde , maa' t 'er een ftuk baaii, of een vier of zes- dubheld linnen in nat, dat men weer wat moet uitwrin- gen, en legt 't warm op de Breuk en onderbuik, he» baaii altemets weer bevogtigends. Of Neemt maar camille-olie, bevogtigt daar meede warm
gemaakte linnen do :ken en ftooft het.gezwel daar meede geduurig; dat zeer goed is. Teegen de winden kan'men ook een afkookzel van de
vier kleine verwarmende zaaden, naamelijk ammi-zaad, ronde naagels of naagel koppen, eppe- en geel peen-zaad, in wijn gekookt, inwendig gebruiken; en tegen de ver- harde uitdij zeis, gelijk gezegt is, een verzagtend clij- fteer, waar toe men gevoeglijk boom-olie neemen kan. Wanneer nu't uitgezakte wederom binnen gebragt is,
moet men zulks voor ai tragten binnen te houden , en de jfcheurirtg
|
||||||
ERE. 28$
|
|||||||||
ERE.
|
|||||||||
ken alleen geneezen, als ze versch zijn, en het uitge-
zakte wel ingebragt is, en met goede bindzels binnen ge- houden word; weshalven de lijder ook bij den afgang, of 't hoesten, enz. voorzigtig zijn , en als dan nog de vinge- ren op den Breuk houden moet, om het uitfehieten te beletten; daarenboven moet hij ook een goede levenswij- in eeten en drinken, enz. waarneemen, en zig inzonder- heid wagten voor rauwe, fcherpe en winden veroorzaa- kende fpijzen en dranken. In plaats van de voorgaande middelen kan men ook
maar een oxicrateum-pleister, op de voorige wijze op leg- gen, dat in kragten veel daar meede over een komt; of anders het emplesflram contra rupturam. Andere prijzen ook zeer, zilver glit in azijn een lan-
gen tijd gekookt, en daar meede dikwils geftooft. Nevens de uitwendige middelen, is het ook zeer dieiï-
ftig inwendige middelen te gebruiken; die tot de genee- zing meede werken ; waar toe de volgende heel dienftrg zijn. Neemt wortel van Salomons zeegel, anderhalf once, hst
dezelve, klein gemeden zijnde, 24. uuren lang ftaan te tre. ken op ruim een half mingelen goede witte wijn; dan door gezijgt zijnde, drinkt de lijder daar dagelijks een paar romertjes van, bij aanhoudentheid. Of neemt breukkruid (Herniaria) , een handvol ; kookt
het in ruim een mingelen water tct op de helft, zijgt het dan door, en laat den lijder daar van dagelijks eenige theekopies vol drinken, waar bij hij ook wel zuiker mag gebruiken ; men kan ook het gekookte kruid, tot een pap geftampt op de Breuk legg.n, in plaats van de voorige uitwendige middelen ; ook kan men bij dit kruid wat Sa- lomons zeegel, en walwortel voegen; maar men moet de walwortel tegen 't' laatst van 't kooken 'er bijvoegen, om dat het afkookze! anders te fiijmagtig word, als ment deze wortel lang kookt; en deze middelen worden inzon- derheid geprezen voor de Breuken .der kinderen en jonge lieden; dog worden veeltijds ook met een goede uitwer- king gebruikt bij bejaarde menfehen; wanneer men ds , gifte wat moet vermeerderen. Deze volgende draiik word ook zeer geprezen :
Neemt wintergroen , Janikel, vijfvzngerkruid, maagde'-
palm, agrimonie en bijvoet, van elk een handvol, kookt dit klein gefneeden zijnde, zagtjes in 4 mengelen water, zes uuren lang, dan dooigezijgt zijnde, drinkt de lijder daar- van 's morgens en 's avonds telkens vier of zes oneen m het bed. Deeze drank geneest dikwils de Breuk alleen-, dog men kan ook van de gemelde uitwendige middelen daar neevens gebruiken. Men prijst ook zeer 't zaad van thali&rum; tot een
drachma, gepoeiiert 's morgens niet vleeschnat ingege- ven ; en daar neevens een der gemelde uitwendige mid- delen gebruikt; aan kinderen geeft, men de helft of nog. minder, naar den ouderdom. Voorts zijn ook de inwendige middelen dienftig, die in
het artijkel van WONDEN gemeld worden. Of de Breuk aan het geneezen is, ontdekt men aan
het inkrimpen der huid; egter moet men gediwrig voort vaaren met degemelde.middelen en ruste, tot de volla.gs- ne: zing toe. Als de gerrrlde middelen geen baate aanbrengen, moe*
men zijn töeviugtnemen, tot een bekwaam Breuk-fniJ- der, en als de lijder geheel niet kan herfielt worden, dan is een goede breukhand zijn laatste hulpe; het welke d» Breuk binnen houd en hc:n in ftaat fielt, zijne bezighe- den, zonder veel ongemak te kunnen verrigten, mits N n 3 geen |
|||||||||
ffcheuring of verflapping van het buik-vlies zoeken te ge-
neezou ,• 't welk gefchied door te zaamen trekkende en teffens beelende, zo wel in als uitwendige middelen, en bekwaame windzels ; benevens een dik compres of wond- doekje, dat men op de Breuk legt, om het weer uitzak- ken te beletten , of men gebrukt een bekwaame Breuk- band. Uitwendig kan men de volgende middelen gebruiken. Neemt verfche of drqoge wal-wortel, wortel van Salo- mo;is zegel, finnauw en cam'lle, van elk een handvol, kookt 'tin roode wijn of azijn week en ftampt het dan in een vijzel tot een pap, die men warm oplegt en daa- golij';s ververscht; men kan ook wat camille-olle bij de pap voegen. Of Neemt walwortel, een once; granaat- en camillebloe-
meu, een handvol; galnooten, een drachma, klein ge- maakt zijnde, kookt 't in fmids-water of in roode wrange wijn, en ftooft daar meede de ingebragte Breuk dikwils warm. Of Neemt gepoeijerde wahrortel en granaat Jchillen, van
elk een drachma; vleesch-lijm, een drachma; geel wasch, een once ; maakt hier van een pleister, dat men om de twee of drie daagen vernieuwen moet. Ook word het volgende zeer gepreezen. Neemt ge-
pocijeide vitriool, laurier-olie, van elk vier oneen , asch van hiizellooten , of van eikenhout, asch van eijer- fchillen , van elk een once , kookt 't een uur lang in wat waier , en legt daar van dagelijks op, tien daagen iang voor oude lieden. Of Neemtgalbanum ai hars, van elk twee oneen; terpen-
tijn , een once ; versch geel yvasch, vier oneen ; fijn gepoei jerd drakenbloed, florax, viastix , wierook, armenifche bolus, van elk een once ; walwortel en wortel van Sah- mons zeegel van elk twee oneen ; laat de galbanum van buiten wel gezuivert zünde, en de overige fineltbaare dingen, in een verglaast pantje over een zagt vuur eerst fmelten , doet er dan de overige droogerijen bii, en roert 'er op 't laatfte de wortelen , die voor af met bet gepoei'erde draakenbloed, tot een heel fijne pap moeten geftampt ziin, ook bij, en laat 't te zaamen, onder ge- ftadig roeren, een weinig kooken tot een pleifters dikte; neemt het dan van het vuur, en als het bijna koud ge- worden is, maakt men 'er met de handen , die men in koud waater geftooken , of met olie befineert heeft, rol- len van, die men koud geworden zijnde in papier be- waart. Van deze pleifter fineert men vrij dik op fchaapsleer
en legt 'tover de breuk, gefchiedende zulks beter 's avonds als de liider te bedde gaat, als 's ogtens ; de plrifter moet, indien het een zak-breuk is, zodanig gefneeden worden, dat de liefchen en de roede 'er vrij van blijven, ook ■moet de plaats, in gevalle die ruig is, afgefchooren wor- den; vervolgens moet op de pleifter, een dik compres gelegt en de patient, met een bindzal of zagte breuk- band voorden worden, zünde 'er ten hoogiten aan gele- gen, dat het wel gelegt worde; om de tien of veertien dagen verversc^t men Ie pleifter, en men houd daar mee- de aan tot de volle geneezing : Dit middel word groote- lijks geprezen voor nieuwe en oude Breuken, en voor allerlei ouderdommen: Maar men heeft wel te letten, dat, wat middel de lijder ook mooge gebruiken, dezel- ve zig eenige weeken lang,, tot de gereezing toe zeer ftil moet houden,, en nog minder eenig werk doen , zon- der het welke hij riet Van geneezen worden; ja de ftilte CD. weinig beweging kan veeltijds deze zooiten van Breu- |
|||||||||
km.
|
||||||||||
s8(S ßRE. BRI.
|
||||||||||
geen heel zwaar werk ondernemende, en zig voor rou-
we winden-verwekkende fpijzen en dranken wagtende. Daar zijn ook behalven deze waare Breuken nog eeni-
ge andere oneigentlijk genaamde Breuken, dat geen wa- re Breuken , maar opzwcllingen zijn; als Aderbreuk of Aderfpat (Cirfocele of Hernia varicoj'a); Waterbreuk [Hijdrocele of Hernia aquofa); Windbreuk (Pneumatoce- le of Hernia ventofa) ; Vlieschbreuk (Sarrocele of Hernia xornofa; Zaadvaten-breuk-, en meer andere; zie van ie- der , onder zijn naam. BREUK (NAVEL), zie NAVEL-BREUK. BREUK-BAND , in 't latijn Sabligaculum, ook Peri- zoma ; is een Heelkundig werktuig, gebruikt wordende, om de uitgefchootene darmen, 't welk een breuk genaamt word, te rugge en op hun plaats te houden : Daar zijn Vcrfcheidene zoorten van Breuk-banden, na den aart der Kwaal, als meede na de jaaren van den lijder gefchikt. BREUK-KRUID, Duizendkoon, in 't latijn Hemi-
jxriai Poligonum minus; Millegrana, ( Herniaria glabra^ L i N N. Spec. Plantar. ) Dit is een klein kruipend kruid, zijnde vol van kleine langwerpige gladde bladen ; de bloemtjes zijn klein witagtig, en regelmatig vijf bladig, die veel bij zaamen, druifjes-wijze bij de bladen voort- koomen, zo dat 'er de takjes overal vol van zijn, en de- wijl het dus veel bloemknopjes en zaad voortbrengt, .dat heel klein is, heeft 't hier van de naam van Dui- Sentkoom verkreegen. Plaats. Dit gewas groeit in Hoog- en Ntder-duitsch-
land, enz. op onbebouwde zandige, drooge en ook wel op vogtige plaatzen, op de akkers, aan de oevers der wateren en elders. Daar is ook nog een medezoort van, die ruwe bladen,
Jieeft {Herniaria hirfuta) en in Engeland, Italien, en .elders gevonden word. Eigenfchap. Dit gewas is opdroogend, te zaamen trek-
kend, pisdrijvend en zeer wondhcelend, word bij uit- itek gepreezen, tegen de breuken; zo wel in- als uitwen- dig gebruikt, waar van het ook de naam verkreegen heeft ; het drijft ook de verftopte pisfe, en 't graveel uit; ver- gruist den fteen , en doet die loozen ; gedroogt en ge- •poeijert zijnde, word 't ook voor een zeer goedmiddel ..gehouden, tegen de roode loop. BREVIA VASA; deezen naam daagen de korte fiag-
,ader, en de overige aderlijke vaten., welke tusfehen de tnaag en milt gelegen zijn. BREIJ-HAAN, zie BIER. BRIEF," betekent een gefchrift, dat men aan iemand
rtoezend, om hem 't eene of andere te doen weeten, en .zijne gedagten te verzoeken, enz.kunnende kortom, zeer Veelerleij dingen tót voorwerpen hebben. Om een fierlijke Brief te fchrijven, niet zo zeer wat
de letters, maar het zaamenftel of ftijl betreft, is niet •zeer gemakkelijk-; want zal een Brief wel gefchreeven zijn, zo behoort 'er inzonderheid op drie dingen gelet; «Is i. op de Stijl of Schrijfwijze; 2. op de Orderen Con- nexie of zaamenhang; en 3. op de Kortheid en Kragt. -Niets is 'er, dat een Brief onaangenaamer in 't leezen Staakt, dan wanneer de zaaleen verwart en langdraadig gefchreeven zijn, en dat men dezelve met een meenigte .van woorden te kennen geeft, daar het met maar wei- jvige even goed,, en zelfs dikwils beter en duidelijker uit- gedrukt konde worden; enhierinbeftaateigentlijk.de kunst, om korte of weinige woorden te gebruiken, die aangenaam en teffens kragtig zijn. Men misprijst het «pH* wanneer een Brief, behalven de behoorlijke eer- a |
betuigingen , ai te gemaakt of hoogdraavend te zsa-
mengeftelt is, en prijst daar en tegen die, welke enkel zo gefchreeven is, als men met iemand vriendelijk zoude fpreeken. Reeds in oude tijden heeft men aangemerkt, dat men door iemands Brief, en andere fchriften , des- zelfs aart en rijkheid van geest 't best ontdekken konde : Dog men moet ook zeggen, dat het een gave is, waar meede een ïriensch niet even rijkelijk befchonken is ; dewijl on- dertusfehen het onderwijs in deezen veel kan toebrengen, het zij tot vermeerdering of verbetering ; dus zullen alle Huis-vaders , wiens middelen het eenigzins toelaatcn , wel doen , als ze hunne kinderen , behalven ande- re dingen, inzonderheid ook in 't fchrijven in het alge- meen, en bijzonder in het Brief opftellen, wel laaten onderwijzen, dewijl dit in het huishoudelijke en de zaa- menleeving van het uitterfte belang is, en niet zelden toebrengt, om een jongman zijn fortuin in dewaereldte doen bevorderen. Schoon men zonder zeer uitgeftrekt te zijn, geen for-
mulieren of voorbeelden van alle zoort van Brieven, die in de zaamenleeving of huishouding kunnen te pas koo- men, kan meededeelen ; zullen wij 'er egter hier eenige plaatzen , die men wel gade flaande en oordeelkundig gebruikende, voorts na tijds gclegentheid en omftandig- heden veranderende, zig van nut zal kunnen maaken. v Bekend-maakings Brief, wegens de geboorte
van een Kind. Heden morgen om uuren, is mijn waarde Huis-
vrouw , van een welgefcliaapcn Zoon (of Dogter) ver-
lost; door Gods goedheid bevinden zig Moeder en Kind in een gewenschten toefland ; de vriendfcliap die altoos tusfehen ons heeft geheerscht, doet mij denken, dat geenzins dit ons genoegen onverfchillig zult bej'chouwen ; 'het is in die verzekering, dat ik betuige, opregtelijk en van harten te zijn. Antwoord op dezelve.
U doet mij ten vollen regt te gelooven, dat ik deel in uw genoegen neeme ; van harten wensch ik, dat
de Kraamvrouw Jpoedig mag herfielt worden, en U beide het genoegen hebben, de jonggeboorene voorfpoedig en deugdzaam te zien opwasfen. Ik verblijve na betui- ging vtn hoogagting. Huwelijks-bekendmaaking.
Voornetmens zijnde , met afwagting van den Aller*, hoogfien zijnen zeegen , en goedkeuring van wederzijd- fche Ouders en Naastbeflaanden,. ons aan eikanderen door het Huwelijk te verbinden, waar van de eerfle af- kondiging flaat te gefchieden op Zondag den Hebben wij gedagt, ons pligt te zijn , U hitt kennis van te geeven, niet twijffelende, of U
zult deel in onze vreugde neemen j wij bevoelen ons ir) U _^ vriendfehap, en betuigen met hoogagting t* zijn, enz. Antwoord op dezelve.
Van harten wenfehe U geluk met de voorgt' noomen Echtvereeniging : De Almaglige ftorte zijne dier-
aarfie geeflelijke en tijdelijke zeegeningen over U erzoonen. Hij bekroone Ü ' Huwelijk met wat- lig groeijende en deugdzaame telgen , die U
ot vreugde en fleun in een grijzen ouderdom mooge* erfirekken. Ik beveel mij in U . beider vriend- ehap, en verblijve met hoogaebting, enz.
|
|||||||||
Corp-
|
||||||||||
BRI. 2jr
biJJe en ootmoedig fmeeke, om die geene, aan wien ik
mijn verlies bekend maake, voor rampen en fmertclijke gevallen te bewaaren ; is de taaie van 't hart, en be- taamt een ieder Christen. Nog moet men bij 't lchrijven Van Brieven wel onder-
regt zijn, hoedanig de adresfen of opfehriften dienen in- gerigt te worden, dewijl de verfcheiJentbeid van geboor- te en bedieningen of eerampten dezelve ten eenemaalen doen yerfcbillen ; wij zullen hier.eenige der voornaamfbn; tot voorbeelden bijbrengen. Aan een Heer van Regee- ring , in wat Staats-collegie hij ook mag zitten, word toe opfehrift gegceven, Hoog Edele Gefirenge Heer; dog is het een Edelman, dan zet men eenvoudig Hoog Wel Geboren Heer; ook wel Hoog Wel Geboren en Gefirenge Heer; om dit duidelijker te doen- begrijpen, zo ftel ik,, dat men aan iemand heeft te fchrijven , die een Lid van- de Staaten Generaal is, (zijnde hel .hoogfte Collegie in ons Nederland bekend, ) als dan maakt men zijn opfehrift dus; Hoog Edele Gefirenge Heer, de Heer N.N. wegens Friesland gecommitteert ter Vergaderinge van Hun Hoog, Mog. de Heeren Staaten Generaal, enz. enz. Veele men- fehen zijn verkeerdelijk van begrip, dat men iemand par- ticulier Je tijtel moet geeven, van het Collegie, waar in hij zitting heeft; Jog dit is geheel mis, want geen par- ticulier Heer, hoe hoog in rang en aanzien hij ook mag; weezen , koomt de tijtel van Houg Mogende, of Edele Mogende Heer toe ; ten zij dezelve de een of de anderer commisfiè bekleed, en dus het volle Collegie verbeeld,. uit wiens boezem hij is gecommitteert. De tijtel vany Wel Edele Gefirenge Heer word thans zo algemeen ge- geeven,- dat het onmogelijk is tebepaalen, aan wien Je- zelve met reden toekoomt ; wij zouJen egter van gejag- te zijn, Jat men ze behoorlijk kan geeven aan Secreta- rien van SteeJen, van Ambagts-heerlijkheJen, Griete- nijen, enz.; als meeJeaanPenfionarien, zogenaamde Schou- ten of Scholtusfen van diftriéten, gelijk 'er veele in der Provintie van Overijsfel, en het Landfchap Drenthe, enz., gevonden worden. Voorts is men gewoon, alle Je Mi« litaire Officieren, van Generaal-Majôr af, tot Vaandrik incluis, met Wel Edele Gefirenge te tijtelen , en hier word na vereisen van de afeomst en geboorte Hoog Wel' Geboren, of enkel Wel Geboren bijgevoegt. Een Gene- raal-Luitenant, zo wel als Lt. Admiraal, verkrijgen den' tijtel van Exellentie, worden Je het opfehrift aan zulk een? Perzonagie, die wij verondcrftellen van Adel te zijn,,, aldus ingerigt : Aan zijne Exellentie, den Hoog Wel Ge- boren en Geflrengen Heer N. N. Luitenant Generaal {of Admiraal) in dienst van Hun Hoog Mogende, enz. enz. De Profesforen, in alle de diverfe takken van ftudie,,
geeft men de tijtel van Hoog Geleerde Heer, en is hetr een man van afkomst, voegt men 'er Wel Geboren bij;, dog hier omtrent is nog eene uitzondering, ten aanzien' van de Hoogleeraaren in de H. Godgeleertheid, die meni gewoonlijk Hoog Eerwaarde Zeer Geleerde noemt. De Predikanten zonder onderfcheid, worden Wel Eer-
waarde getijtelt, waar bij veeltijds, Jog aan zommigeiv zeer oneigcntlijk , Zeer Geleerde word gevoegt; zijnde' dus het gewoone opfehrift van een Predikant : Wel Eer- waarde Zeer Geleerde Heer, de Heer N. N. Bedienaar des Goddelijken Woords (ofwel om de-kortheidshalven r maar enkel V. D. M.) te De tijtel van Wel Edele Heer, fchijnt in onze dagen:
zo aangenaam in veeier ooren te klinken , dat wij geero bepaaling durven maaken, wie eigentlijk dus behoorde-" gcnaaint te worden ; en. het. moet al een gering per- 20001
|
|||||
BRI.
Comiriunicatie-trief van een Vrouw, wegens het
overlijden van haar Man. Het heeft den Aanbiddelijken God , in wiens hand keven en dood is, behaagt, mijnen waarden Echtge- noot, den Heere N. N. in den ouderdom van deezen nagt om uuren , op het onverwagtfle , na een kortftondige ziekte, uit mijne liefde-armen te rukken,
en zo ik ootmoedig hoope , in een-gelukkige eeuwigheid over te brengen; hoe nedrig ik mij altoos ook hebbe zoe- ken te gewennen, om Gods wille met onderwerping te eerbiedigen, wil ik wel bekennen, dat mij deeze zwna- re fiag tenfieVkfien treft, en zo veel te grievender fmert, wanneer ik zes nog alle onnozele fpruiten, dus van een Vader en fleun berooft zie. Hartgrondig wenfche ik T dat Gods eeuwige goedheid U en aanhoorigen een lengte van dagen voor treurige gevallen wil bewaa-
ren, enz. Antwoord op bovenßaande.
Met de uitterfie aandoening hebbe ik U vir- lies vernoomen , dat zekerlijk voor U en teder
kroost allerzwaarst is. De Heen, die zig een Man der
Weduwen, en een Vader der Weezen noemt, zij zelven uwen trooster, hij gunne U dat geene, het welk gij tijdelijk en eeuwiglijk zult nodig hebben, en bewaa:
re U verders voor treffende onheilen, enz. Communicatie-brief van iemand , die een verre Bloed-
vriend verliest, waar van hij Erfgenaam word.
Dewijl het God behaagt heeft, mijnen veel geliefden Oom, den Heer: N. N. na een floepende ziekt» van ee- nige weeken , in den ouderdom van door een zagten dood te ontbinden, 'en in de eeuwigheid over
te brengen. Heb ik gedagt, mijn pUgt te zijn, U het verlies van deezen vaardigen Bloed - vriend ( wiens vriendelijken omgang, en fterke blijken van geneegenheid, zijn aandenken altoos bij mij in eerbied en waarde zul- len houden , ) bekent te maaken. Ik beveele mij in U vriendfehap , en verblijve, enz. Men zoude hier meerder voorbeelden vaii dusdanige
en andere zoon van Brieven kunnen bijbrengen, dog dee- ze voldoen na ons gejagten, om Jen leezer een volko- men denkbeeld te geeven, hoeJanig dezelve na tijds om- Handigheden dienen ingerigt te worden ; wij herhaalen hier nog, als iets van belang, dat vooral de kortheid moet betragt worden, en men boven al moet vermijden , om geen overtolligheden te plaatzen ; het gebrek aan oordeel, doet veele menfehen hier omtrent dwaalen : Na mijn begrijp, is'er niets aanftootelijkers, dan ineenHu- wclijks-bekendmaaking, uitdrukkingen te vinden, waar, uit men zoude moeten belluiten, dat de twee jonge Lie- den den tijd met bidden doorbrengen ; daar ik geloof, dat de mcestcn in zulke omftandigheden, 't geen ook zeer natuurlijk is, om andere zaaken denken. Nuttig, ja zelfs ten uitterften noodzaakelijk is het, wanneer men een ver- bintenis van dien aart, als het Huwelijk, aangaat, den Almachtigen om zijnen zegen te fmeeken; dog niets on- gerijmder, mijns dunkens, als dat ik mijn voorgenoomen verceniging aan de waereld bekend maakende, hun Jaar bij te wecten Joen, Jat ik in eenige opzigtcn, mijn pligt bij de Godheid verrigt hebbe ; 'dog geheel anders is't met Leedbrieven gelegen ; dat ik daar in , zonder veel om- haalen en opgefmukte woorden, door droefheid van mijn verlies getroffen, de'Godheid eerbiedigende, den zelven |
|||||
288 BRI.
zoon zijn, indien men hem niet met Mijn Heer be-
groet. Geheime Brieven te fchrijven , die niemand anders
léezen kan, dan die den ßeutel heeft. Hier toe heeft men veelerlei caraUers uitgevonden ,
die in plaats van letters dienen , welke Brieven derhal- ven niemand kan leezen, dan die de fleutel heeft, dat is, die, welke weet, wat voor letters of woorden door de cara&ers verdaan worden ; egter kunnen ze evenwel nog ontcijffert worden van menfehen, die daar in geoefFent zijn. Maar daar is een manier, om geheime Brieven te fchrijven, die niemand in ftaat is, te ontcijfferen, dan diegeene, welke de Brief fchrijft, en aan wien hij ge- zondenword; 't welke aldus gefchied : De fchrijver des Briefs verkiest een klein boek naar welgevallen , hier in zoekt hij de woorden op , diè hij van 't begin af, om te weeten, nodig heeft, en zet dan alleen maar de bladzij- de, regel, en 't hoeveelfte woord het in de regel is, na vervolg in de Brief; als nu die geene , aan welke de Brief gezonden word, ook dat boek van dezelfde druk heeft, zo kan hij de Brief ontcijfferen, en deszelfs in- houd weeten; daar ondertusfehen geen mensch inde wae- ield, die van dit geheim niet onderrtgi is, of onderrigt zijnde, dat boek niet heeft, zulks zal kunnen doen; en men begrijpt ligteüjk, dat het tusfehen den fchrijver, en diegeene, aan welke gefchreeven word, voorheen moet afgefprooken zijn , wat boek de fchrijver gebruiken zal , en dat de ontvanger des Briefs zulks moet hebben , en ook teffens geheim houden ; zodanige Brieven kunnen in veelerleij gevallen dienftig zijn, als onder anderen in oorlogs-tijden, daar de Brieven van aangelcgentheid in de handen der vijanden kunnen geraaken, enz. Om een Brief met onzigtbaare letters te fchrijven,
die men zigt- en leesbaar maaken kan. Hier toe zijn veelerleij dingen dienftig, bijvoorbeeld
Neemt vitriool, laat die in water fmelten, en fchrijft
daar meede op 't papier, als men daar na het afkookzel van galnooten, met een fponfie, doek of penceel over 't papier ftrijkt, zal 't gefchrift voor den dag koomen, en leesbaar worden. Of men kan eerst met het afkookzel van galnooten,
dat klaar moet zijn, fchrijven, en daarna het vitriool- •water overftrijken. Of fchrijft met het zap van citroenen , limoenen of oran-
jen, of van ajuin, of met water waar in gepoeijert am- moniak-zout en gemeen zout gefmolten is ; als dan het fchrift tegen het vuur gehouden word, zal het leesbaar -worden. Of fchrijft met aluin-water, dan word het fchrift, droog
geworden zijnde, leesbaar, als men het door 't water haalt, of daar meede overftrijkt. Of fchrijft met dun gom-water, of met vette melk ;
om dit fchrift leesbaar te maaken, moet men 'er fijn ge- poeijerde houts-kool ovcrwrijven, gefchiedende best als 't papier op een vogtige plaats, of op een even vogt lin- nen , wat vogt aangetrokken heeft. AHus kan men in een gewoonlijke met inkt gefchreeve
ve Brief, altijd nog iets tusfehen of bij fchrijven , dat onzigtbaar is, en alleen van diegeene kan ontdekt wor- den , die van 't geheim verwittigt is. Om de gefchreeve letteren geheel uit te doen.
Neemt vitriool en f alpeter, laat dit in water fmelten , |
|||||||
BRI.
en beftrijkt hier meede de letteren , die gij wilt uit*
doen. Of neemt 's zomers melk van vijgeboomen, (dat is het
•witte zap dat uit de jonge takken, enz. vloeit, als ze gewond wórden,) mengt die met ceruis tot een dikke pap, en maakt 'er kleine koekjes van, die men in de ichaduwc laat droogen , droog zijnde, ftoot ze lijn, mengt ze wederom met gemelde melk, en droogt ze, dat men tot drie of vier maaien moet herhaalen, en dan de koekjes bewaaren; als men nu dezelve gebruiken wil, zo maakt men de letteren een weinig nat, ftrooit dan van de koekjes fijn gepoeijert daar op, en laat het een uur tien of twaalf daar op leggen, daar na, als 't wel droog is, wrijft men de letteren met een fijn rauw drie- of vier- dubbeld linnen doekje, zo zullen de letteren weg zijn. Of neemt fijn gepoeijert fal alcali en zwavel, wrijft
daar de letteren meede, zo zullen ze uitgaan. Zie ook SCHRIFT. BRIER-VINK, zie BERG-VINK.
BRIL , in't latijn Spéculum ; is een ter gelukkige uure
uitgevonden werktuig, dewijl dezelve van groote nuttig- heid voor oude lieden is, welkers gezigt door den ou- derdom meest doorgaans min of meer verzwakt, en hun dus buiten ftaat ftelt, om klein fchrift of andere zeer fijne dingen, zonder gewapende oogen te kunnen zien of duidelijk onderfcheiden : Deeze Brillen zijn zo be- kent , dat het onnodig is, dezelve te befchrijven ; zullen alleen maar zeggen , dat niet alleen dienen voor oude , maar ook voor jonge lieden, fchoon ze een zeer goed gezigt hebben, en wel inzonderheid voor die geene, wiens afceid uit fijn werk befèaat, als Zak-Horlogiemaa- kers, Graveurs, Kantwerkfters, enz. en zulks alleen. maar, om het gezigt te bewaaren , 't welke anders bij zodanige menfehen vroegtijdiger zwak word; en hierom is het, dat men in Brabant en elders, de jonge dogteren, welke zeer fijne kanten bewerken, met de Bril op de neus ziet zitten ; maar jonge lieden moeten geen andere als confsrvatie-brillen gebruiken, dat is, zodanige die niet vergrooten en alleen maar ophelderen en 't gezigt ver- fterken en bewaaren; want door een Bril die vergroot, word het gezigt bij jonge lieden bedorven , althans als hij geduurig gebruikt word; maar oude lieden moogen wel een Bril hebben die wat vergroot, naar den ouderdom en gelegenheid. Om te beletten , dat de Bril iemand niet zeer
doet op de neus, en vast hlijve zitten. Neemt een maatig dik ijzer- of koperdraad, van onge- veer 6 à 8 duimen lengte, buigt het beugelswiize om, en maakt 'er aan het eene einde , door ombuiging , een lang haakje aan, en zo dat'er de Bril maar even in kan; als men dan het andere einde des beugels , onder de paruil-., hoed of muts (leekt, en de Bril losjes op de neus zet, zal die vast blijven en niet zeer doen. Dog de ge- melde beugel word best van een fmalla ftreek wit of geel koper blik , als een vinger-breed gemaakt, met een om- geboogen fmaller kaak aan het eene einde , als vooren ; om dat de draad ouder de paruik wel wat zeer doen kan, als 't bekneepen zit. Anders.
Neemt een dun ijzer- of koperdraad , buigt hem in de
form van een galg of beugel, en de twee einden buigt
krom tot een ring A en B; in het midden bij C. bind den
Bril vast, en voorts bewint ui den draad met eenige wol
of
|
|||||||
*
|
|||||||
BRI, H89
|
|||||||||
BRI.
|
|||||||||
óf fajet; dus fteekt men deezen beugel aan de flaapcn van
het hoofd, die om de buigzaamheid van den draad, naar de dikte van iemands hoofd kan -verwijd of nauwer ge- maakt worden. Merkt, het eerfte middel dient best voor de wannen, en het tweede voor de vrouwen. BRIL-EEND, in 't lat. Anasperfpicillata ; (Anas nigra,
vertice nuchâque albis , macula nigra rostri pone nares Link. Sijft. Nat.) Deeze Eend, diegrooter dan onze gewoone Eenden, en over 't gchcele lijf zwart van ko- leur is, behalven de top van 't hoofd en de nek, die wit zijn,- draagt de naam van Bril-eend om de vlakken die hij op zijn bek heeft; zijn daart-pennen zijn zwart; de pooten rood; de bek oranje-koleurig, en op ieder zijde van de bovenkaak heeft hij een zwarte plek, die een weinig meer dan 't overige van den bek verheeven is, voorts van gedaante vierkant ; deeze Water-vogel ont- houd zig in Noord-America , Canada , Hudzons-baaij, eaz. BRILLANT, iets dat flikkert, glindert en fchitterende
is ; hier van daan worden de diamanten, op een zekere wijze geflccpen, dat ze veel luister en glans van zich geeven, Brillanten genaamt. In een vergelijkende zin zegt men ook wel, het gezelfchap was Brillant, enz. BRIL-SLANG , in 't latijn Naija (Serpens Indiens,
coronatus diademate feu confpicillo inßgnitus, lußtanis co- bras de capella ditîus, mas £f feemina Seba Muf. II. Tab. 90. ƒ i, {f 2.) Deeze Slangen die men zegt, de vergiftigde van alle zoorten te zijn, verfchillen onder malkanderen zeer in grootte , als meede in koleur ,• een weinig agter den kop op den rug, heeft hij de gedaante van een bril geteekent, zijnde dit ook zijn naams oor- fprong ; deszelfs woonplaats is in verfcheidene deelen van de Oost-Indien. BRITANNICA, Britten - kruid ; Scheurbuiks- of
Schurft-kruid ; Water-patich, in 't latijn ook Lapathum aquaticum vel aquatile; Rumex aquaticus en Hidro-Lapa- thum ; ( Rumex floribus hermaphroditis ; valvulis inte- gerrim'is nudis, foliis cordât is, Linn. Spec. Plantar.) Dit Kruid-gewas is een zoort van Patich: deszelfs wor- tel is vrij dik en lang, van buiten geheel zwart of zom- tijds bleek-zwart, en van binnen,- als ze door gefneeden word, eerst wit, maar word voorts daar na roodagtig- geel, niet zeer ongelijk aan de koleur van de rhabarber, en vervolgens gedroogt zijnde is ze bruin ; uit deze wor- tel fpruiten in het voorjaar , eenige weinige wat dikag- tige bladen aan deelen voort, die regt opwaarts (laan , een voet en meer lang, drie of vier vingers breed en bo- ven puntig zijn, hebbende een dikke ader, of ribbe in het midden langs het blad, waar uit veele fijne bleek- groene ziid-aderen voortkoomen; haare koleur is blauw- agtig donker-groen , en niet of weinig blinkende , en haare ltcelen zijn gemeenlijk onder een weinig roodag- tig; deeze bladen in de mond gekaüwt, zijn zeer te zaa- men trekkende, en beginnen in't laatst van Julius, weder te vergaan ; uit 't hert der bladen, fchiet een of meer ronde (lengen op, die hol en twee, drie of zóm- tiids meer voeten hoog worden , naar den ouderdom der plant, aan dewelke kleinder bladen en zijd takken voort- komen , voorzien niet veele lugti'ge aan korte deeltjes hangende ronde, boven rosagfige knopjes, die zig in 't laatst van Junius openende, driebladige bloemtjes wor- den , met twaalf vezeltjes van binnen voorzien, waarop een klein driehoekig zaad in elke bloem volgt, dat rijp ge- morden zijnde, kadanje bruin is; en 't welke vroeg in liet voorjaar, op een'donkere wat vogtige plaats gezaait |
|||||||||
en dikwils met Water befproeit, na enige weeken op
komt, en dus in de tuinen kan voortgekweekt wor- den; zijnde een plant die lange jaaren in het leeven blijft. Groti-plaats. Deeze plant groeit natuurlijk in water-
agtige en moerasfige plaatzen , en aan de kanten van gragten, vaarten, (looten, en elders; wordende inzon- derheid veel gevonden in Friesland en Graningerland „ als mede ook hier en daar in de overige deezer zeven Provinciën. Eigenfchap. Dit gewas is te zamentrekkend, verkoe-
lend, zuiverend, opdroogend en heelend ; en word in- zonderheid zeer gepreezen tegen de Scheurbuik, en daar uit ontdaande ongemakken, als, vuil en verrot tand- vleesch , blauwe vlekken , dijfheid der leden , enz. alï mede tegen wonden, vuile zweeren, krauwagie, fchurft, kanker, ontdeeking, roos, keel-ontdeking, gezwollena amandelen, catharren, buik enroodeloop, overvloedi- gsdonden; venijn; gefcheurtheid of breuken, enz. men gebruikt inwendig in de gemelde gebreekens, 't afkook zei van de bladen en wortel of bloemen, 't zij versch of droog, met wijn, water, of gerste-water gemaakt, waar bij men zuiker voegen kan; of 't zap uit't verfche kruid met zuiker of honing gemengt, of met zuiker tot een rob gekookt: In de uitwendige gebreeken gebruikt men insgelijks 't afkookzel, uit de verfche of drooge bladen en wortelen, met wijn of water gekookt, en naar gele- gentheid met wat azijn gemengt tot wasfehingen, dovin- gen, gorgelingen, enz. of het uitgeperde zap; als me- de bovengemelde rob ; ook kan men een zalf uit het zap bereiden ; bij welke dingen, ook andere diergelijkc kragten hebbende kruiden kunnen gevoegt werden. Munt ing, prijst deeze plant bov^n andere zeer
hoog, tegens de gemelde gebreeken, en hij tragt in een bezonderdaar overuitgegeeven latijnsch tractaat (de Ve- ra Herba Britannica ) te beweeren, dat dezelve het waa- ren Herba Britannica der oude Romeinfche Geneesmee- ders zij, 't welk dezelve omtrent Chridi geboorte met de Romeinfche Heiren in deeze Friefche landen komen- de, tegen de fcheurbuik en daar uit ontdaande gebree- kens der mond en beenen, van hen fiomacace enfcelotijrbe genaamt, waar van de Romeinen , inzonderheid die in de kasteelen lagen, zeer gekwelt wierden , op aanwijzing der Friezen gebruikten en in hooge agting hielden; dog welke plant en haar nuttigheid daar na, door de tijds- gevallen weder geheel onbekent geworden zijn, tot dat de Heer Munting die plant en eigenfehappen meende in het gemelde kruid weder ontdekt te hebben; maar het word van andere hedendaagze Geneesheeren nog zeer in twijffel getrokken en betwist, of deeze plant wel het waare Herba Britannica der Ouden zij : Veele Genees- heeren in vorige tijden hebben verfcheide geheel andere planten daar voor aangezien en gehouden, als onder an- dere, de bistorta, betonie, brunelle, wintergroen, zee- porcelein , longen-kruid, perfik-kruid , water-weegbree, le- pelblad , beekboom, en enige andere; dog het is zeker, dat geen van deeze kruiden het britannica der ouden zijn kan, dewijl ze met de gedaante die de ouden van 't Bri- tannica gemeld hebben, niet of weinig overeenkomen ; ten waare het water-weegbree (plantago aquatica , D o- D o N. ) dat al veel overeenkomst daar meede heeft , en ook hedendaags bevonden is, zeer nuttig tegen de fcheurbuik en meer andere gebreekens te zijn : Dog wij zullen het nader onderzoek daar van aan de geleerde Bo- tanisten en Geneesheeren overlaten. O o BRIZA,
|
|||||||||
BRI. BRÖ.
|
|||||||||
Bca
|
|||||||||
CS>9
|
|||||||||
BRIZA, zie AMOURETTE. tot de zaaijing of planting bekwaam geworden is, 'twelfe
BROCARD; deeze naam da3gt een zeekere gewerk- men met de hand naar beneden in de aarde te iteeken,.
te ftoffe, die cierlijk met bloemen van allerlei kolenren kan ontdekken, of anders ook door middel van eentlurmo. nahet leeven word gefchakeert;-daar zijnmeede Brocards meter; maar hier bij ftaat nog aan te merken, dat men. die met zilver en goud worden doonveeven. niet al te weinig nog ook te veel aarde in de bak moet BROCCOLI, zie KOOL. leggen , want in het eerfte geval zouden de wortelen der
BROCHUS; deeze naam word iemand gegeeven, wiens jonge planten, indien de mest-berg hoog is, en fterfc,
bovenlip verre voorbij de onderile uitfteekt. broeit, gevaar loopente verbranden; en in 't tweede ge- BRODERIE, zie BORDUURZEL. val, als de aarde te dik legt, zou de broeijing der
BRODIUM, is een vogt of nat, dat geen klaar water mest, als dezelve niet fterkis, kunnen gefmoort worden ;
is , waar in men iets bewaart of kookt, of ook daar mee- inzonderheid in koude tijden. Ongeveer een voet dik aar- de verdunt. ' de, wat min of meer, naar de omftandigheeden, op de BROEI-BAK; ditbetekent in deTuinerij een langwer- mestte leggen is in alle.gevallen de beste proportie; dog pig vierkante min of meer groote bak, van fterke plan- beneeden in de bak, dat. is teegen het zuiden, word de ken, lesfenaars wijze gemaakt, die bij het gebruik op aarde ook doorgaans wat ondieper gelegt, naar de fcbuu> een van verfebe paardemest, wat grooter als de bak, op- te der bak. gezette mest- of broei-berg geplaatst, vervolgens met aar- Vervolgens word de bak bij fterke koude, of daar m
de ten deelegevult, en dan met glazen (of met geolie- als de warmte der bak begint te verflauwen, met mesc de papieren) overdekt word, om daar in meloenen, com- tot bovenaan de rand omzet; en men verzuimt niet, de commers, kropfalade, radijzen en meer andeie gewasfen bak bij regen en koude inzonderheid des nagts met net- te vervroegen, en dezelve dus buiten de gewoone tijd in matten te dekken, 't welk bij fterke vorst, met drie of de winter of vroeg in het voorjaar te hebben. meer dubbelde matten behoort te gefchieden, zijnde het Een zodanige houten bal; geeft men gewoonlijk de leng- ook zeer dienftig, dat men alsdan eerst een hairen kleed
te van ongeveer 12 voeten, en de breettevan 5 voeten, onder de matten over de glazen legt, of dat men de mat- die vervolgens, met vier glasraamen overdekt word; de ten bij zeer veile vorst, nog met ruig ftroo of ftrooagti- hoogte der bak of plank, agter tegen het noorden moet ge paarde-mest overdekt: Dog bij dag moet men bij alle. zijn ongeveer een en een tweede voet, en van vooren gelegentheeden, ten waare het met een donkere lugtfterk tegen het zuiden omtrent een voet; op dat de glazen vroor, de bakken ontdekken, en de jonge planten de wat fchuins komen te leggen; en de beide zijdftukken wor- lugt en zon laaten genieten, zonder welke dezelve niet den hier na gefchikt. _ kunnen groeijen , maarbederven; en indien 't gebeurt dac Kleine Broei-bakken kan men maaken van wilkeurige de zon tterk fchijnt, moet men vooral niet verzuimen,
groote,'tzij van een of twee glasraamen; dienende deeze de bak wat te lugten, dat is, de glazen aan de boven- jiooftzaakelijk om meloenen, comcommers en andere zaa kant, door middel van een houtje 'er onder te fteeken, den daar in te zaaijen , en de jonge planten daar na in iets open te zetten, want anders koomen de jonge planten een ander grooter Broei-bak, of ook in de opene grond door de bij malkander gevoegde hitte van de mest en zon, te verplanten. die daar door excesfïjf worden kan, zekerlijk te verbran- Hoc men de Broei-bak moet toeflellen en den, en te bederven; gelijk men dan ook de bak over dag
vervolgens behandelen. altijd min of meer, naar de omftandigheid. des weers,
Om dît wel te doen, fchoon het geen groote konst lugten moet,
fchijnt, zo laat men eerst een kuil uitgraaven , ter diep- Wil men veel planten broeijen, zo heeft men ook meer te van een en een tweede voet, en van breedte en leng- als een Broei-bak nodigden in zodanig geval kan men de- te zodaanig dat ze ruim een paar voeten breeder en Ian- ze bakken digt aan malkander in een of meer rijen plaat- ger is als de houten bak ; de uitgegraavene aarde wegbren- zen, en men maakt voor twee of meer. bakken, maar een gende : Daar na ftrooit men aangebragte verfche of nog kuil en mestbeig. broeijer.de wat ftrooagtige paardemest, met een vork in Voorts ftaat, aangaande de Broei-bakken, nogeenzaa-
de kuil, omtrent een voet hoog, en zulks los en lugtig, ke van belang in 't algemeen aan te merken, te weeten op dat 'er overal even veel rnest kome, waar na men het dat men tot de Broei-bakken, gelijk ook tot andere broei- met de voeten overal wel neder trapt ; dit gedaan zijnde, jerijen, een plaats in de tuin verkiezen moet, die warm- brengt men weer een laag mest als vooren op de voorige gelegen en voorde fcherpfte winden, door boomen, muu- mest en trapt het weer; met deze laagen voortvaarende, ren of ftekkagien gedekt is, dog zodanig dathij tegen 'tzui- tot dat de getrapte mest twee of drie voeten hoogte heeft; den geftelt zij, en op 't meeste van den dag, de zon en te weeten, men maakt deeze mest-berg hoogerof laager, vooral de vroege morgen-zon geniete; want als die plaats naar dat Jiet vroeger in de tijd en kouder is; of ook naar. koud en niet voor de winden gedekt is, zullen de gewas- dat de mest min of meer heet en broeijende is. De mest- fen die men tragt te vervroegen, weinig voortgang maa~ berg dan dus gemaakt zijnde,, laat men.die eenige dagen ken, en in plaats van vroeg, veel laater aankomen, zo< leggen,, tot dat liij begint te broeijen, en indien hij heel ze veeltijds niet geheel bederven ; daarenboven is het dreog was,.moet men hem metwater doorvogtigen,.waar dienftig,. dat zodaanige plaats niet ver van het woonhuis* door hij eer en beeter aan het broeijen zal komen ,. of of 's tuiniers woonuig, en ook niet zeer afgeleegen zonder bevogtiging aan liet broeijen geraakt' zijnde, de van de ftalling derpaarden is ; eensdeels om dat de Broei- warmte al te ras vervliegt: Als de berg dan broeit, zet bakken en andere broeijerijen, veel oppasfens en naloop men da houten bak daar op, doet 'er de aarde die los bij dag, en zelfs ook dikwils bij nagt nodig hebben; en en goed moet zijn, in, en legt'er de glazen op, waarna ten anderen,, dat als de ftalling nabij is, het aanbrengen men ze nog eenige dagen leggen laat, eer men daar in- van de mest veel gemakkelijker is: Ook moet de grond zaait of plant; of indien de mest fterk broeit, tot dat de daar omtrent hoog en droog, en niet waterig zijn; daö grootfte hitte uitgewaasfemt,. en de warmte de aarde veel koude aan de Broei-bakken toebrengt. . W*
|
|||||||||
BrO.
Middelen om op eene zeer gemakkelijke <wijzè de
lagt in de Broei-bakken te zuiveren, en der-
zelver warmte behoorlijk te regelen.
Neemt aan ieder zijde der bovenkant van de Broei-
bak daar men meloenen of iets anders in heeft, een ruit uit, en maakt in plaats van die uitgenomene ruiten aan de roeden van de raam een plankje vast, dat 'er in fluit, Blaakt hier in een rond gat, de wijdte van vier duim, over 't kruis hebbende, dit plankje dient dusdaanig ge- maakt te zijn, dat het waterpas legge, en moet dus aan het laager end van de Broei-bak veel dikker zijn, dan aan de bovenkant ; op het gat van dit plankje, ftelt men een tinnen buis die meede vier duim wijdte moet heb- ten, en een voet hoogte; deeze tinnen buis moet van onderen met een uitgeboogen rand voorzien zijn, die in dunne richeltjes ofgroefjes, die tot dien einde in de plank- jes gemaakt zijn, kunnen fchuiven, om ze 'er dus op een gemakkelijke wijze te kunnen opzetten en afneemen ; boven op de buis moet een fclapje zijn, dusdaanig toe- geftelt, dat het zelve door middel van een vaantje ge- makkelijk heen en weeder kan draaijen, op dat dus het opene gedeelte altoos van de wind afgekeert worde, en op deeze wijze de vervuilde damp, door de mest en de uitwaasfeming der planten veroorzaakt, zo dra dezelve opkomt daar uit kan vliegen ; op deeze wijze gefchied zulks zonder dat 'er eenige koude lugt ingelaaten word, 't geen noodwendig moet gebeuren, hoe weinig ook de glazen yaamen opgezet worden, en waar door de planten gevaar Joopen, om door de koude benadeelt te worden: Lig- telijk begrijpt men dat 'er in groote Broei-bakken meer als twee van deeze buifen met vaantjes voorzien, beno- digt zijn, om de uitwaasfeming een vrije doortogt te be- fchikken: In 't midden van de buis moet nog een rond Jdapje zijn, 't welk op een asje draait, en dient om de buis meer of min opening te geeven, naar maate men zulks nodig vind, en volgens de verfchillende trappen van hitte der mest of run, als meede de verfcheidene ge- jnatigtheeden van de buitenlugt; men kan ook onder het plankje een fchuif maaken, waarop de buis ftaat. * Het is zeer waarfchijnelijk , dat indien de planten op
deeze wijs altijd veifche lugt genieten , zij beeter zullen tieren, dan wanneer zij zomtijds in den vuilen, heeten en digt opgeflooten damp van het broei-beden van haare eigen uitwaasfeming als geiloord worden ; want verfche en zuivere lugt, is voor de planten alzo heilzaam , en on- ontbeerlijk als voor do dieren. Ook is het te denken, dat de geur der ananasfen en meioenen hier door veel ver- beevener zal 2ijn, als wanneer zij op de gewoone wij- ze, langin den vuilen damp van mest en run, als meede 't geen zij zei ven uitwaas feinen gebroeid worden, dewijl het een bekende waarneeming is, dat de boom-vrugten wceliger tieren en ook een verbeevener fmaak verkrij- gen , na maate zij in een zuiverder lugt, vrij uitwaasfemen. Die hier meer af wil weeten , zie na de Verhandeling van den Heere St. Hales im the Gazette and London daijlij advertifer û4pril rÇ. 1757 en Uitgezogte Verhande- lingen bij F. Houtüin zde deel pag. 222, enz. BROEI-BEDDE ; Is, wanneer men de aarde fchuins
aanhoogt tegens een muur in 't zuiden, om 'er in de win- ter of voorjaar iets in te zaaifen , zo als falade., peterce- lie, ofte iets diergelijks, dat men anders zo vroeg niet hebben zoude, en waar over men glazen fchuins tegen Jie muur kan zetten. BROEIJEN ; betekent in de Hoveniers-kunst, zo
l.eel als allerlei planten, bloemen en vrugten , doorver- |
15RÔ. *g%
meerderde warmte, volgens de kunsC, te vervroegen en
dezelve voor haar gewoonlijke tijd , in de winter ,of 't vroege voorjaar volkoomen of rijp te hebben; dog'het woord Broeijen heeft hooftzaakelijk zijne betrekking op 't geene, dat door warme mest of run in de broei-bakken vervroegt word. Zie VERVROEGEN. BROEI-KAS, of Faste Broei-bak, is een zodanige, die in
de grond vast ftaat, en van onderen tot bovenen van planken aan vier ftijlen in de hoeken vast, op bekwaame hoog- te toegeftelt, of ook van klinkerts opgcmetzelt is, die vervolgens met fchuins leggende glazen gedekt word ; moetende van binnen de grond ook één voet of meer uitgegraaven zijn, waar in bij het gebruik , de mest en aarde op die wijze als boven bij de losfe Broei-bakken gezegt is, gebragt; en ook de kas, indien ze van hout is, bij vorst met mest rondsom omzet word. Dog dee- ze Broei-bakken zijn hedendaags weinig meer tot Jaage gewasfen, als meloenen-, toncommers, kropfalade, enz. in gebruik, wegens verfcheide ongemakken , en wel hooft- zaakelijk , om dat de mest en aarde in 't vervolg neder- «akkende, de daar in geplante gewasfen meede nederzak- ken, en daar door te ver van de glazen af te ftaan koo- men, dat haar groei en volmaakt-wording zeer vermin- dert; vermits de gewasfen, die laag groeijen, daar door te hoog opfehieten en onvolmaakt worden; daar in te- gendeel de losfe Broei-bakken altijd met de mest en aar- de te gelijk zakken, en dus de planten altijd even ver van de glazen afblijven ; kunnende deeze losfe bakken ook -altijd opgeligt en hooger gezet worden, als 't nodig is. Maar zodanige vaste Broei-brakken, het zij van hout
of fteen, kunnen gevoeglijk dienen, om daar in gewas- fen, die eenigzins hoog op groeijen, als laage erwten, Turkfehe flam-boonen , bloem-kool, enz. te vervroegen ; moetende dezelve tot dien einde, aan de boven- of noord- zijde een bekwâame hoogte hebben, geproportioneert na de gewasfen, die men daar in wil teelen ; In deeze bak brengt men ook gewoonlijk niet heel veel mest, om dac die gewasfen geen overmaatige hitte kunnen verdraagen ; men zaait of plant dan de gemelde gewasfen aan de bo- venkant in een rij, en voor dezelve benedenwaarts kan men t'effens allerlei klein gewas zaaijen of planten, en dus vervroegen. Men kan deeze Bakken zo lang maaken als men begeert,'moetende voorts met dekking en lugt gecving, enz. behandelt worden, gelijk voorheen bij de losfe bakken gezegt is. Ik moet nog zeggen, dat zoda- nige vaste Broei-kasfen of Broei-bakken ook dienen om daar in potten te zetten met vreemde gewasfen, die meer warmte begeeren, als ons climaat geeft, om dezelve voort te zetten, of fraaijer bloemen of rijpe vrugten te verkrijgen, gelijk bij voorbeeld de ananasfen, amaran- then, enz. Zie RUN-BAK. BROEI-KONST, is die konst of weetenfehap in de
tuinerij, om doormiddel van vermeerderde warmte, in daar toe gefchikte konst-gebouwen , niet alleen allerlei kruiden, bloemen en vrugten te vervroegen, en dezelve buiten de gewoone faizoenen te hebben, maar ook om allerlei vreemde gewasfen, die uit veel warmer lugtftree- ken, dan het onze herkomftig zijn, het zij uit Afrïca^ Aßa, Oost- of West-Indièn, enz. van daan gebragt wor- den , om die bij ons bijna even als in haare natuurlijke geboorte-plaatzen te doen groeijen , bloeijen, vrugten en zaaden doen voortbrengen en rijp worden. Deeze konst fchijnt bij de ouden onbekent geweest te
•zijn : Het is een uitvinding van de voorgaande eeuw,
en nauwelijks zedert hondert jaaren begonnen, gelijk men
O o 2 door
|
|||||
BRO.
|
|||||||||||
BRO.
|
|||||||||||
ap*
|
|||||||||||
Deeze Bakken en Kasfen vind men onder ieder artijke!
befchreeven, zal alleen hier in t algemeen nog maar zeg- gen , dat het bnderfcheid tusfehen een bak en kas is, dat de eerfte niet heelgroot en min of meer hoo^, van houc of fteen gemaakt, en met .dazen fchuins overdekt zijn; daar en tegen zijn de kasfen van Heen veel giuoter op- gemetzelt, hebbende van vooren tegen 't zuiüen fchuins opftaande glazen, en de bovenfte overige ruimte is msC een fmal afloopend dak voorzien; dog ze woiJen groo- ter of kleiner, en hoogcr of laager gemaakt, naar de me- nigte en hoogte der gewasfen, die men daar in denkt te cultiveeren. Tusfehen de zonne- of trek - kasfen , en de ftook- of vuur-kasfen , is 'er geen ander on- derfcheid , dan dat deeze laatften in de winter door vuurftooking in ovens en onderaardfchecanaalen verwarmt worden, en de eerfte alleen dienen, om de warmte daar in buiten de winter-tijd, alleen door de zon te vermeer- deren , en dus tedere vreemde gewasfen , die meer warm- te vereifchen als ons climaat geeft, daar in te koefteren ; dog ze worden ookzomtijds met een of meer kagchels voorzien, om 'er 's winters de vorst uit te keeren, en dus tefFens voor een ftook-kas te dienen. Deeze hooge kasfen wor- den gewoonlijk over de glazen met dunne houtene lui- ken , en zomtijds ook nog daar onder met hairen klee- den, die men naar boven toe oprollen kan, tegens dç koude gedekt. Aanmerkingen, over de behandeling der Gewns-
Jen in de Broei-bakken, Stook-bakken ,, Oranjerijen, enz. Het is niet genoeg, dat men, om bloem- en anderege- wasfen te vervroegen, en allerlei tedere planten te cul- tiveeren , de daar toe nodige bakken, kasfen, enz. heb- be, om de planten maar daar in te zetten en haar warmte te bezorgen ; daar word , gelijk we te vooren reeds aan- geroert hebben, vrij wat meer vereischt ; want daar bij moet gelet worden 1. Op de grond en flandplaats.
2. Op de climaaten, waar in de gewasfen natuurlijk
groeijen.
3. Op de jaar-faifoenen.
4. Op de gefleltheid en verandering van lugt en weer.
Behalven meer andere omftandigheden , waar op nau- keurig dient agt gegeven te "/orden, wil men een goe- de uitfk'g van deeze cultuur der planten in konst-gebou- wen verwagten ,• die we in 't volgende heknoptelijk zut- leu gaan aanwijzen.. Aanmerkingen , wegens de grond- en fland-
plaats der gewasfen. Wat de eerfte waarneeming betreft, wegens dé grand of aarde; in deezen dient agt gegeven, dat, gelijk de ondervinding leert, de verfchillige zoorten van gewas- fen ook dikwils een verfchillige aarde begeeren, om wel te groeijen ; dus ziet men bij voorbeeld, dat zommige natuurlijk voortkoomen in een losfe zandige, andere in een vaste kleijagtige, zommige in een min of meer fchraa- le, anderen weder in een vette aarde, deeze in een verfche, andere in een ziltigc grond ; 't welke dei halven door de konst moet nagebootst worden, om aan ieder ge- was zodanige aarde te geeven, als het zelve liefst be- geert: Dog- in deezen i's' 'er weinig zwaarigheid, dewijl men altijd ligtelijk een goede aarde bereiden, en dezel- ve vetter of zandiger en losfer maaken kan, zo als in' 't artijkel'van BLOEMEN aangeweezen is.. '• Ten
|
|||||||||||
door de Vergelijking der oude met de nieuwe Schrijvers
over de cultuur der planten genoegzaam afleiden kan; maar dienllengskens van tijd tot tijd m.rkelijk verbetert, en in deeze onze tijden genoegzaam in de top van volmaakt- heid gebragt is : Het is ook niet zonder reden, dat dee- ze konst veele beininnaars heeft, aangezien men niet al- leen daar door het vermaak geniet, o.n de winter in de zomer te kunnen veranderen, in zo verre, dat men in de barre winter, of vroeg in het vooriaar, veelerlei aange- naame bloeïnen , kruiden en rijpe vrugten kan hebben, die men anders eerst in de volgende zomer of herfst zou- de kunnen verwagten ; maar ook vreemde zei Jzaanie ge- wasfen , uit alle de warme en heete waerclds-deelen her- komftig, bij ons kan doen groeijen en bloeijen, en vee- len haare vrugten rijp en fmaakelijk voortbrengen; gelijk bij voorbeeld, de ananas, miifa ofpij'ang , coffèe, thee, oranje, citroenen, limoenen, meloenen, enz., welke ge- wasfen men anders nooit natuurlijk groeijend bij ons zou- de komen te zien, nog derzelver rijpe vrugten versch te proeven, behalven de oranje, citroenen, limoenenen. eenige weinige andere, die wij uit ver afgelegene warme plaatzcn door de zeevaart ontfangen. Dog behalven dat deeze konst vermaak aanbrengt, zo
heeft ze ook haare nuttigheid, want het is door dezelve, dat men zeden haare uitvinding, meer kennisfe van de vreemde buitenlandfche planten verkreegen heeft, ende kunde in deezen grootelijks verbetert is ; inzonderheid verftrekt deeze kunst ook tot nut van de medicijnen , om dat niet alleen de Studenten in de Botanie en Ge- neeskunde y als meede de jonge Apotheekers , veele vreemde medicinaale planten , die voorheen onbekentof nooit natuurlijk groeijend bij ons gezien waren , kunnen leeren kennen, maar ook de Geneesheeren derzelver hoe- danigheid en kragten nader kunnen onderzoeken; om wel- ke reden het ook is, dat in deeze onze tijden de Broeï- konst of het cultiveeren zo wel van allerlei vreemde uit- Iandfche als inlandfche medicinaale en andere gewasfen, genoegzaam in alle tuinen der Academiën en Hooge Schoo- ien ( behalven in die van andere voornaame liefhebbers der planten ) gcoefFent word ,. en die tuinen tot dien einde met de nodige konst-gebouwen voorzien zijn; mun- tende inzonderheid in deeze Nederlandfche Provintien daar in uit, de Amflerdamfche ,. Leidjche en Franeker Academie-tuinen. Deeze Broei-konst maakt ook geenzins het geringde
deel van de Hoveniers-konst ofTuin-oeffening, maar'vel ïiet voornaamfte uit; aangezien 'er geen deel van is, dat meer verftand, oplettenheid,, als meede kosten vereischt, dan dit deel ; want om daar in wel te flagen, moet men de natuur der gewasfen, climaatcn, faifoenen, warmte, enz. naukeurig kennen, en derzelver natuurlijke uitwer- kingen door de konst nagebootst worden, dat geen ge- linge zaake,_ en derhalven ook niet het werk van een ge- meen Hovenier is. Dekonst-werktuigen en konst-gebouwen, die men tot
de Broei-konst gebruikt ; zijn de volgende-:- 1. Glazen Klokken..
2. Broei-bakken,, of Mest^beddem
3. Run-hakken. ' - ..
4. Stook- of Vuur-lakken.
5. Zonne- of Trek-bakken.-
6. Stook- of Puur-kasfen.
. 7. Run-kasfen. 8.. Zonne- of Trek-kasfem
'.'S- Oranje-huizen. |
|||||||||||
Mö.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BKO. -292
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanmitking over de Climaaten, en de verfchillige
warmte in dezelve. Om vreemde gewasfen, die uit veel wanner gewes^
ten afkomftig zijn, dan het onze is, bij ons wel te cul- tiveeren, zo is het ook een zaake van belang, om agtte flaan, op het climaat, waar in dezelve natuurlijk groei- jen , om haar een zodanige trap van warmte te geeven, als die is, welke ze in het climaat genieten, waar in ze natuurlijk groeijen; want het is bekent, dat de cli- maaten of landftreeken min of meer warm zijn , naar maatc dat ze nader bij, of verder van de Evenaar of Li- nie (Equinociiaal) afgelegen zijn. Als men derhalven weet, gelijk men noodzaakelijk dient te weeten, in wat landfehap eenlg gewas natuurlijk groeit, en teffens van de trap der warmte in dat landfehap, in de verfchillige jaar-faizoenen onderregt is, zo kan men de warmte'in de broei- en rtook-kasfen na genoeg , door middel van een thermomeeter, op die graad, door min of meer vuur- floo!dng befh'eren. Maar hier ontmoet men weder eenige zwaarigheid,
naamelijk hoe men de graaden der warmte in de verfcbil- lige climaaten of-landftreeken weeten kan ? Dit kan men niet anders dan door het mondelijke of aangeteekende berigt van ervarene Reizigers, die de graaden der warm- te in verfchilüge ver afgelegene climaaten of landftree- ken waargenoomen hebben, gewaar worden; hoewel'er in deezen weinig obfervatien, of op weinig plaatzen ge- daan zijn, of men vind 'er ten minften weinig van aan- geteekent. Ondeitusfchen kan de volgende berekende Tafel van
nut zijn, om de graad der grootfte dag-warmte, omtren» de middag, in de verfchillige lugtftreeken, van 10 tot 10 graaden breedte, en van teken tot teken, of maand tot maand, te kunnen weeten. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i 'Ten, öpzigt van de flandplaats dient gelet, in wat plaats ■■
een gewas natuurlijk groeit, en op wat wijze het daar in, door de lugt, zon en vogt aangedaan word; want men ziet, dat veele gewasfen, om wel te groeijen, de vrije lugten veel zon begeeren ; andere daar en tegen begeeren weinig zon en opene lugt, maar beminaen de fchaduwe in bosfchcn of elders; wederom andere groei- jen op bergen, en zijn niet weinig vogt te vreeden, daar en tegen nog andere in of omtrent het water, én op vogtige plaatzen voortkoomen, dewijl ze veel vogt nodig hebben,, enz. Al het welke in de cultuur der ge- wasfen in 't algemeen dient opgemerkt en waargenomen te word.n. Maar hoe zal men dit alles van vreemde ge- wasfen , die uit ver afgelegene landen gebragt worden , en die men in haar natuurlijke groei-plaatzen niet heeft zien groeijen, kunnen weeten ? Dit moet men zoeken ge- waar te worden, van die geenc, die ons de gewasfen , of derzelver zaaden uit haare natuurlijke groei-plaatzen hebben toegezonden ; of uit de befchrijving der gewas- fen en haare natuurlijke groei-plaatzen, van de een of andere Reiziger, die van de plant gemeld heeft; hoewel men bij de meefte Reizigers, als meest doorgaans koop- lieden, of andere zijnde, die weinig kennisfe van de kniidkunde of planten en derzelver cultuur hebbende, weinig naukeurigs over de groeiwijze der buitenlandfche gewasfen, en dikwils maar vreemde naamen, en een ondui- delijke verwarde befchrijving aangetekent vind ; als men dan geheel geen berigt van de flandplaats en groeiwijze der vreemde planten kan verkrijgen , zal men zulks met moei te door de ondervinding moeten leeren; want zulks uit de Phijßonomie of gedaante der planten, of uit eenig ander kenmerk, niet kan afgeleid worden : Dog veele gewasfen uit de heete waerelds-ftreeken heeft men ntr reeds lange jaaren in Europa gecultiveert, waar van dus de cultuur en behandeling bekent is.. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TAFEL „
Van de proportie der wartfte, omtrent de middag, in de verfchillige Climaaten eri Jaars-faizoenen,
van de Linie (Equin.) tot aan de Poolen toe. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amft,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BRO. BRO.
TAFEL
Fan dé zom dtr Dag-wannte in de vùrj'chiliige Climaaten.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bree-
te. o
10
20
30
40 50 60 70 80 90 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deeze tweede Tafel, door de Heer Haixeij b»
rekent, zie Mifcellanea Curiofa Cap. XIX. wijst aan, de evenredigheit of proportie van de zom der warm- te van een geheele dag , in de vier verfcheidenc jaars-faizoenen der verfchillige Climaaten, van 10 tot to graadeu aardrijks-kunde. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als men nu een thermometer heeft, waarop de bloed-
■warmte doorde45ftegraadaangetoont word, zo heeft men de proportien der warmte in de tafel maar te halveeren, 20 toont de helft de graaden des thermometers van de grootfte dagwarmte, in de verfchillige climaten en jaar- tijden of maanden, gelijk men die ook in de tafel volgens zodanige thermometer daar neevens geplaatst heeft ; maar ■heeft men een thermometer die op een andere wijze in graaden verdeelt is, zo kan men dezelve niet bezwaar- lijk reduceeren tot de voorgemelde, als maar de graad (der bloedwarmte op dezelve bekent is; of die ligtelijk, door de bol van de thermometer in de mond te houden, ontdekt kan worden. De berekening dezer tafel is gegrondvest, op de min of
meer fchuinze invalling der zonneftraalen op de opper- vlakte van onze Aardkloot, vermits die min of meer warm- te veroorzaaken, naar maate van de groote der hoek., die de invallende ftraalen met de oppervlakte der Aarde maa- fcen, om daar op wederom te fluiten, en waar door de ongelijkheid der warmte in de verfchillende climaaten en jaars-faizoenen hooftzaakelijkontftaat, gelijk dezelve zulks Jilaarlijk aantoonen. Dog men moet aanmerken , dat veelerlci toevallige
oorzaaken, de warmte die door de ftraalen der zon ver oorzaakt word, kunnen doen veranderen, en of vermin- deren of vermeerderen ; hangende zulks veel af van de gefteltheid der lugt in onze dampkring,. naar dat die min of meer met dampen, uitwaasfeniingen, wolken, enz. bezet is, zo dat ze min of meer zonneftraalen kan door- laaten, om haare kragt op de oppervlakte der aarde te kunnen oefFenen: Dus kan ook een met J'alpeter en zwa- veiagtige deelen vervulde, en daar door broeijende lugt, die veeltijds donder en blixem voorfpeld, de warmte bo ven gewoonte vermeerderen, en zelfs zeer benauwt maaken. De warmte d.er lugt hangt ook af, van de gefteltheid
der winden, naar maate ons die uit warmer of kouder gewesten toewaaijen; gelijk het bekent is, dat de noord- en oostelijke winden bij ons doorgaans koude aanbrengen. De nabuurfcbap van bergen kan ook veel verandering in , de warmte maaken, want indien de bergen zodanig ge- ■ leegen zijn, dat de ftraalen der zon daar teegen weer om {luiten, zal de warmte in de nabuurige landen vermeer- dert worden, inzonderheid als ze met bergen of bosfchen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omheint zijnj, of ook in tegendeel, wanneer de koude
noorde winden tegen de bergen wederom fluiten, of de winden , koude met fneeuw bedekte bergen pasfeeren* verminderen ze de warmte in de omheen geleegen lan- den grootelijks; ook kan de nabijheid der zee, daar veel ziltige fcherpe winden waaijen , de lugt verkouden; be- halven meer andere natuurlijke omftandigheeden, welke veroorzaaken, dat de warmte .in een faizoen van heteene jaar dikwils warmer, als in het zelfde faizoen van een ander jaar is ; ja zelfs is de proportie der warmte van een dag. veeltijd zeer verfcheiden, zijnde het's morgens of 's avonds zomtijd: warmer als op den middag. Hier bij ftaat ook aan te merken, dat de grootfte zo-
mer-warmtc juist niet altijd vàlt in 't zomer-folflitium, wan- neer de zon in de kreeft (ffi) of 's middags op 't hoogde is, maar doorgaans eenige wecken daarna, naamelijk in de maand Juli} , in de zogenaamde honds-dagen ; 't welks niet veroorzaakt word door dehondfier(firius), gelijk de ou- den meenden , maar daar door, dewijl onze dampkring, door de allengskens toenecmende en vermeerderende warmte, eerst omtrent het zomer-folflitium verhit word, welke hitte dan bij malkander blijvende, daar door eerst na 'tfoljlitium haare grootfte uitwerking doet, en zo lang duurt tot dat de zon wecder merkelijk afwijkt, en hier door de warmte weeder vermindert: Hoewel de gemel- de warmte in de honds-dagen, niet alle jaaren even ge- lijk is, maar door deze of geene van de boven gemelde oorzaaken in het eene jaar merkelijk grooter of kleiner als in het andere jaar is ; ja zelfs kan in deezc tijd 't weer koud en guur zijn. Dus bevind men ook , dat de groot- fte dagwarmte, bij heldere zonnefchijn niet net op den middag valt, wanneer de zon op 't hoogst boven de ho- rizont ftaat, maar meest omtrent een uur na de middag, gelijk àe thermometer zulks duidelijk aanwijst, en het wel- ke meede uit de zo even gemelde reden voortkomt. Deeerftetfl/ei der warmte kan dan dienen, om zigin de
cultuur van vreemde gewasfen, daar de breedte Van haare natuurlijke groel-plaats-van bekent is, 't geheele jaar door, als meede ook in het vervroegen van onze inlandze, daar na eenigzins te reguleeren, en de warmte die ze noodig hebben daar na te fchikken ; aangezien de tafel de groot- fte warmte der climaaten, gelijk ook de proportie der warmte in de jaar-faizoenen, te weeten van de winter, lente, zomer en herfst warmte, na genoeg aanwijst. Om dit
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BRO, 2tf
keerkringen, het zij noordelijk of zuidelijk, te huis hoo-
ren, in de opene lugt te doen groeijen ; maar dewijl on- ze warmte in't voorjaar te langzaam aankoomt, zomoe- ten zodanige gewasfen in de voorjaars-tijd in warme broei- bakken of kasfen gezaait, of de langleevendc zo lange daar in gekoeftert worden, en bewaart blijven , tot dat de voorjaars-koude over is , en de zomer-wannte be- gint, het welke naar de gefteltheid der lugt en winden in het eene jaar wat vroeger of laater, als in het andere ge- beurt, als wanneer dezelve buiten in de opene lugt kun- nen geplaatst worden, het zij in de vrije grond, of met de potten , zo als de aart van ieder zoort van plant ver- eischt; dog zulks moet gefchieden op een wanne, en voor winden gedekte plaats : Maar zodanige gewasfen , die van tusfehen de keerkringen, inzonderheid van om- trent de linie van daan zijn, vereisfehen dat ze het ge- heele jaar door in bakken of kasfen gekoestert worden ; daar en boven moeten veele, zullen ze wel groeijen, nog met hunne potten of vaten, daar ze in geplant ftaan, in broeijende run gezet worden, om reden, boven reeds aangemerkt. Maar merkt wel aan , dat men aangaande het uitzetten
of verplaatzen der gewasfen uit de bakken of kasfen in de vrije lugt, vooral agt moet geeven, dat zulks niet gefchiede zo voorts uit de warmte, maar men moet de gewasfen voor af, allengskens door geduurig vermeerde- rende openftelling der glazen met lugthouten overdag, en bij aanhoudend goed weer ook 's nagts, aan de ope- ne lugt gewennen, en dus bij trappen wat harder doen worden; want als men dit niet in agt neemt, zullen de gewasfen door de fchielijke verandering van lugt, be- zwaarlijk aan de groei blijven of koomen, en dikwils aan het kwijnen raaken en bederven. Om gewasfen in broei-bakken te kweeken of te ver-
vroegen , bij voorbeeld, meloenen, concommers, enz., moet de warmte der aarde niet grooter zijn dan van 4.0 tot 43 graaden ten hoogften, welke laatfte graaden omtrent de warmte is, waar door eijeren uitgebroed worden, volgens een thermometer, waar van 45 graaden de bloed- warmte aanwijst : Indien de warmte boven de 45 graa- den komt, dan is ze te fterk voor de wortelen der plan- ten , en zal dezelve eer doen verbranden, dan groeijen. Dog men kan de warmte der aarde, of ze naamelijk be- kwaam tot de broeijing is, ook zonder thermomeeter be- proeven, door middel van de hand tot diep naar bene- denen op de mest in de aarde te fteeken, en eenigen tijd daar in te houden, want daar door zal men de hoe-' grootheid der warmte kunnen gewaar worden, naamelijk of ze brandende of bekwaamelijk broeijende is ; dog waar bij tefFens een weinig ondervinding nodig is. In de ftook- en andere kasfen kan men de thermomt-
ters niet wel misfen, om de graaden der warmte te ken- nen , dewijl dezelve door het gevoel of aandoening op onze lighaamen, niet wel en onzeker kan onderfebeiden worden ,• vermits onze lighaamen de aandoening van de- zelfde warmte ongelijk kan gevoelen, niet alleen op ver- fchillende jaars-tijden, maar ook naar dat 't zelve anders als op andere tijden, aangaande de gezondheid en an- dere omftandigheden enz. geftelt is ; naar die thermome- ters moet- men zig derhalven ten opzigte van de warmte reguleeren, om de vuurftooking daar na te vermeerde- ren of tê verminderen, niet op alle tijden , het zij bij zagt of koud weer en bij'dag en nagt, even gelijk te ftooken ; inzonderheid moet men letten op helder zon- nig weer, wanneer het zelden noodïg is te ftooken, de- |
||||||
BRO.
dit wat nader op te helderen, zo fielt dat eéfigewas, dat
op30graaden breete groeit, daar volgens ie tafel dekleinilc graad der warmte in het jaar omtrent 30 graadcn is, in ons climaat gebragt word, zo kan een zodanig gewas, bij ons in de winter overgehouden worden, door een trap- van warmte die gelijk is aan onze lente of herfst-warra- te, zijnde na genoeg zodanige als de gewasfen iri een oranje-huis, of trek-kas zonder vuurftooking, zo lange het niet fterk vriest, genieten. Wederom een gewas, van de breete van 20 graaden
gebragt zijnde, daar de kleinfte warmte des jaars 36 graa- den des thermometers, en dus meer als onze lente warmte is, kan bij ons in dewinternictzondervermeerderde warm- te, (fchoon het niet vroor,)overgehouden worden, enz. Dewijl nu de trappen der warmte, in de verfchillende
jaar-faizoenen geduurig minder tot elkander verfchillen, hoe men de linie (eauinoUiaaf) gcduuriger nadert, en dus de dagwarmte het gehele jaar eenpaariger is; derhalven moeten ook de gewasfen, die tusfehen de keerkringen (tropici) van daan gebragt zijn, bij ons eene bijna een- paarige warmte het geheele jaar in de trek-en ftook-kasfen genieten ; en aangezien de grond in de lugtftreeken tus- fehen de keerkringen door de flerkc bijna cenpaarige dag- warmte zeer verwarmt word, waar door de wortels in eene bijna geduurige werkzaamheid gehouden worden , en de meeste planten altijd groeijen; zo moet aan de ge- wasfen uit zodaanige lugtftreeken van daan, ten minden aan de tederfte, ook een meer verwarmende aarde bezorgt worden, het welk gefchied door middel van de potten in welke de gewasfen ftaan , in een broeijend run-bedde te zetten , dat men 's winters in de ftookkasfen toeftelt. Ondertusfchen moet men aanmerken , dat veelerlei ge-
wasfen uit gematigde, niet zeer heete landftreeken van daan, door den tijd, even als de menfchelijke lighaamen, aan meer koude en zoodanig kunnen gewent worden, dat ze bij ons door een minder graad van warmte als ze anders gewent zijn, kunnen groeijen; weshalven men zodanige gewasfen die uit zuidelijker lugtftreeken van daan gebragt zijn , welke niet zeer veel van het on- ze in breette verfchillen , niet al te fterk in de win- ter door warmte moet koesteren, om ze dus allengskens aan de koude te gewennen; daar zijn buitenlandze gewas- fen uit warmer lugtftreken van daan , die, om dat ze daar Ban gewent geworden zijn, onze wintervorst kunnen te- gen ftaan , als die niet al te ftreng is, en dezelve op een warme, voor de fcherpe winden gedekte plaats geplant ftaan, of dat de wortels der jaarlijks op 't nieuw weder uit de wortel fpruitende, met eenige ruigte overdekt wor- den. Dus heeft men ook gewasfen die in Oost- en de warme gewesten van West-Indien te huis hooren , en even wel bij ons 's zomers in deopene lugt kunnen groei- jen , en 's winters in een oranje-huis overblijven , maar dit zijn meest doorgaans zodanige, welke in die heete ge- westen, op de hooge bergen groeijen, die aldaar zoo wel als elders heel koud zijn. Men moet derhalven in dezen onderfebeid weéten te maaken tusfehen de eene of .de andere zoort.van gewas, dewijl de eene tederder als de andere is, fchoon ze in eenzelfde lugtftreek te huis hooren.,; gelijk men dit van onze eigen inlandze ondervind. In 't algemeen kan' men zeggen, dat de week-zappige kruidg.nvasfen meest doorgaans van natuuren tederder zijn, als die' welke heester- en boom ■ of boutagtig groeijen , eri: iërhalven de eer;stgeme!de meeroplettenheidvereisfchen.. Onzezomer-warmte is in bekwaame zomers doorgaans
fterk genoeg-, ,0111 vreemde gewasfen,, die buiten de. |
||||||
sois BR.0.
wijl de zon als dan doorgaans magtig genoeg is, de bak-
ken en kasten over dag genoegzaam te verwarmen, zelfs in de winter bij vorst ; ja als men dan daar bij veel vuur itooken wilde , zouden de gewasfen gevaar loo- pen te verbranden, te meer als de kasten geüooten blij- ven. Men moet ook nog aanmerken, dat de warmte in de
trek- en fiook-kasfen niet overal even gelijk, maar meer of minder is, niet alleen naar dat de plaats nader bij of verder van de oven, als meede van de glazen af is, inzonderheid als het vriest, maar ook naar dat die min of meer hoog van de grond verheeven is, zijnde het bo- ven in de kas doorgaans 't warmde, dewijl de warmte altijd natuurlijk om hoog klimt, dat dikwijls 4, 5, 6 en meer graaden verfcheelen kan : Men dient derhalven zo wel in het bewaaren als vervroegen der gewasfen hier op te letten, om de in de potten daande gewasfen, die de meede warmte begeeren , ook de warmde plaats, zo veel doenlijk is te geeven ; 't welke in agt neemende, kan men al veelderlei gewasfen, uit verfchillige climaa- ten van daan, in een zelfde kas onderhouden ; dog in- dien de gewasfen veel van climaat verfchillen, zo dient "men ooodzaakelijk meer als eene kas te hebben, of de kas moet door affcheidingen in twee.of beeter in drie deelen gedeeii, en zodanig toegedclt zijn, dat men uit het eene in het aiïder gaan, en ook aan ieder een be- zondere trap van warmte kan geeven , naar den aart der planten die men daar in onderhouden wil, op welke wij- ze ook de groote kasfen op p.'aatzen daar men veel vreemde gewasfen onderhoud , hedendaags meest toe gedelt worden, en die ook de beste en gemakkelijkde zijn, en dan verkrijgen die drie deelen der kas gewoon- lijk verfchillende benaamingen , te weeten, het eerde •deel bij de ingang, noemt men koude-kas, waar in niet anders gedookt word dan om 'er in de winter de vorst uit te kecren, komende hier in over een met een Oran- jehuis ; het tweede deel geeft men de naam van getem- perde kas, waar in de gewasfen een maatige trap van warmte ontfangen ; het derde deel word de heete kas genaamt, dienende om daar in de gewasfen uit de heet fte gewesten te cultiveeren en te koesteren; weshalven daar in ook het meeste in de winter gedookt word. Volgens deze drie verdeelingen, kan men ook de vreem-
de gewasfen, die in dezelve onderhouden worden, niet ongevoeglijk verdeelen in drieClasfen , als in koude, ge- temperde en heete gewasfen. Onder de Koude Gewasfen zijn begreepen;
I. AHe die geene , welke onze winter-vorst zonder
of met weinig hinder kunnen doordaan ; zulks zijn die welke in .bet noorder deel van Europa natuurlijk van zelfs groeijen ; als in Needer- en Hoogduitschland, Bo- heemen , Oostenrijk , Hmgarien, Zeevenbergen , Mol- davien , Zwitzerland, Savojen, Frankrijk benoorden Lions, Engeland, Schotland en Trland , en in alle de- overige meer noordlijke geleegene landfehappen ; als in Denemarken, Zweeden, Noorweegen, Rusland, enz groei- jende: Deeze alle kunnen 's winters buiten in leven blij- ven, ten ware eenige weinige, die in de zuidelijke dee- len der gemelde zuideüjkde gelegene landfehappen groei - jen, die bij derke vorst kunnen bederven , en derhalven in, de koude kas of 't oranje-huis moeten overgehouden . worden. II. Degewasfen, âie'm Noord-America natuurlijk groei-
jen; als in Virginien, Pen]ïj'Iranien, Marijland, Arca- dien, Terreneuvs, Canada m Louifiana, enz. Dog eeni-
|
||||||
BRO.
ge die in de zuidelijke deelen van Virginie en Louifia-
na , enz. groeijen, zijn wat tederder en moeten derhal- ven 's winters in de koude kas of oranjerij overgehou- den worden ; hoe wel veele van die welke jaarlijks haa- re deelen verliezen, en in het voorjaar op 't nieuw uit de wortels fpruiten, in do opene lugt kunnen overblijven, als men de wortelen met eenige drooge ruigte, bij voor- beeld met los verwaard droo, of lange drooagtige paar- demest, of ook met boom-bladen, enz. overdekt. Getemperde Gewasfen zijn zodanige, die in de winter
geheel geen vorst, egtcr ook geen groote warmte kun- nen verdraagen, en derhalven bij ons in de getemperde ftook-kas moeten overgehouden worden; hoewel zommi- ge ook in de koude kas, of in de oranjerij kunnen over- blijven, te weeten dehardde. Onder deeze clasfe behoo- ren I. Die uit het zuidelijke deel van Europa, als uit Lan-
guedoc, Provence, Italien, Spanjen, Portugal; uit de Levant, dat is uit Griekenland , Morca, Candien en al- le de andere Eilanden in de Middelandfche Zee, als mee- de uit Barbarijen; wijders die uit Afia, als uit Aleppo, Sijrien, Judcea , Perjien, Tartarijen, en in't algemeen die uit die landfehappen van daan zijn, welke tusfehen de 35de en 45de graaden noorder-breette gelegen zijn. a. Dog onder deeze zijn, die uit Languedoc en Pro-
vence de hardde , en veele kunnen onze wintervorst ver> draagen , als die niet zeer hard is. b. De Spaanfche en Portugeefche kunnen geheel geen
vorst veelen. c. Van de Italiaanfche zijn zommige nog tederder,
als de voorige. d. Die uit de Levant of Griekenland en de Eilanden
in de Middelandfche Zee, zijn meest alle heel teder , en moeten 's winters in de getemperde kas zorgvuldig voor alle vorst bewaart en gekoestert worden. e. De Afiatifche Gewasfen uit Judœa, Sijrien, enz.
zijn dikwils niet zo teder, als de voorige Levantfche, en veele daar van kunnen onze wintervorst doordaan, als die niet buiten gemeen is. Dog de meeste gewasfen uit alle de gemelde gewesten,
die men 's winters binnens huis bewaart,, behoeven geen of weinig meer warmte, dan alleen om de vorst van haar af te houden. II. De Americaanfche uit Florida en de zuiderdeelen
van groot Canada en Louifiana , koomen veel over- een met de Italiaanfche, Spaanfche en Griekfche. De jaarlijkfche planten uit alle de gemelde landftree-
ken, groeijen in onze lugtdreek meest alle heel wel in de opene lugt, op een warme, zonnige en voor de win- den gedekte plaats, en geeven aldus ook bij goede zo- mers rijp zaad ; dog men doet wel, dat men die, wel- ke het verplanten kunnen verdraagen, eerst in de broei- bak zaait, en daar na daar uit in de opene lugt ver- plant. . . Heete Gewasfen zijn die, welke door vermeerderde
warmte , in de koude jaars-tijden in ftook- en broei-kas- fe'n móeten gekoestert worden, niet alleen om in leeven te blijven^ maar dok, om dat ze meec.t altijd groeijen, en meer als gemeene warmte tot haar groei nodig heb- ben. Hier toe behooren I. De zogenaamde Caapfche Gewasfen , die aan de
Caap de Goede Hoop en daar omdreeks groeijen ; dee-, ze koomen veel over een met de getemperde uit.de Le-. vant, en de Eilanden van de Middelandfche Zee, en kunnen dus in een getemperde.dook-kas^, of ook in een '< waira
|
||||||
brö;
tfarin Oranjehuis gemakkelijk overgehouden voorden ;
kunnende zelfs niet veel vuur-flooking veelcn, om fleu- rig te blijven. De Ethiopifche zijn wat tederder, en be- geeren meer warmte. IL De Egijptifche Gewasfen koomen ook veel over
sen met de Caapfche. III. De Oost-IndiJche Gewasfen, en die, welke van
onder de Linie van daan zijn; deeze moeten altijd in de (look- of trek-kas gekocstert worden ; ook begeeren zommige, inzonderheid die omtrent de Linie groeijen, nog een vermeerderde warmte omtrent haare wortelen, volgens de heete aart des gronds, waar in ze natuurlijk groeijen ,• wcshalvcn zodanige best tieren, als ze met de potten of vaten in warme broeijende run flaan. IV. De Arabijche Gewasfen begeeren een fterke warm-
te, en na genoeg zodanige cultuur als de Oost-Indifche. V. De gewasfen uit het midden van America, als uit
Terra firma, Peru, Suriname, Berbice, de Eilanden Curasfouw, Jamaica, Barbados, Hijpanida, en deove- rige Antillifche Eilanden, begeeren ook veel warmte, en moeten meest alle, gelijk de Oost-Indifche, in run- en ftook-kasfen gekoestert, en's winters door veel warmte onderhouden worden. VI. De Gewasfen uit het Noorder-Mexico, Zuider-Pe-
tu, Zuider-Brafil en Zuider-Chtli, zijn minder teder, en kunnen 's zomers buiten flaan, maar moeten in de getemperde flook-kas overwintert worden. VII. De Gewasfen uit de Canarie-Eilanden , begeeren
meest alle veel warmte, en moeten dus omtrent op die wijze, als de Oost-Indifche behandelt worden. Voorts kan men in het algemeen aanmerken , dat alle
gewasfen, die op eencrlei aardkloots-breedte groeijen , het zij zuid- of noordlijk , meest eenerlei natuur, ten op- zigte van de warmte of koude hebben, en dus op eener- lei wijze kunnen gecultiveert worden : Dog maakt de natuurlijke fland- of groci-plaats zomtijds hier in eenig onderfcheid; want de gewasfen, die in de warme ge- westen natuurlijk op hoogc koude bergen groeijen, zul- len minder teder zijn , en dus in de winter bij ons min- der koestering nodig hebben, dan de zulke, die in de- zelfde gewesten op't vlakke veld voortkoomen, gelijk we reeds voorheen aangcroert hebben. Aanmerkingen wegens de verfchûlige Jaar-
fatzoenen. Behalven dat men bij het cultiveeren der gewasfen, in
iroei- en flook-kasfen , enz. moet agt flaan op de vcr- fchillende warmte der climaaten, zo dient'er ook gelet te worden op de verfchillige groeiwijze der gewasfen in de 4 jaar-faizoenen; dewijl het zeker is, dat dezelve in 't ee- ne faizoen meer warmte nodig hebben, als in het ande- re, dog zulks zeer vcrfchillig, en min of meer, na maa- te dat het climaat, in 't welke het gewas natuurlijk groeit, nader bij de Linie equinoBiaal of daar verder van afge- legen is : Het zoude derhalven boven-natuurlijk weezen , wanneer men de gewasfen altoos 't gchcele jaar door een evengelijke warmte wilde geeven, en dezelve daar door tot de groei aanzetten , wanneer de natuur haar tot de rust of minder groei gefchikt heeft; of dezelve door te weinig warmte aan de rust over te geeven , wanneer ze door meerder warmte in de groei moeten voortgezet worden. De verfchillige groei der gewasfen , die men aan de-
zelve bijons enelders gewaar word, kan ons daar van een klaar denkbeeld geeven; want wij zien immers, dat de |
BRO. iff
meeste gewasfen beginnen te groeijen, en om zo tèfpree-
ken te herleeven, in de lentetijd van ieder climaat, met een naderende of hooger klimmende zon , en daar door wasfende warmte, in welke groei dezelve volharden, tot dat de zon op 't hoogde gekoomen is, en haar mee- fle kragt oeffent; waar na de groei der meefle gewasfen, na maate de zon weder geduurig meer afwijkt, en daar door de warmte vermindert, ook allengskcns meer en meer afneemt, en eindelijk tegens de winter-tijd geheel ophoud, of komt als flil te flaan. Op deeze verandering der groei in de jaar-faizoenen
moet derhalven in de Broei-konst ook, 20 veel doenlijk is gelet, en de warmte in de ftook-kasfen gefchikt wor- den, na de aandoening die de gewasfen in haare natuur- lijke groei-plaatzen in de verfchillige jaar-faizoenen ont- fangen ; waar toe wederom de voorgaande eerfle tafel dienen kan, dewijl men daar in de proportie der warm- te in de jaar-faizoenen der verfchillige, climaaten na ge- noeg gewaar kan worden: Men moet hier bij ook in- dagtig wezen, dat de gewasfen , die aan de zuidzijde van den evenaar of linie groeijen, de faizcenen omgekeert hebben, dat is, dat aldaar de herfst begint, als aan dee- ze of noordzijde van de evenaar de lente haar aanvang neemt, en de winter, als aan deeze zijde de zomer be- gint : Dog de gewasfen van daar gebragt, fchikken zig niet bezwaarlijk naar de jaar-faizoenen , aan deeze zijde der linie. In 't bijzonder dient op de jaar-faizoenen wel agt gefla-
gen te worden, bij het vervroegen van allerlei krui- den , bloemen en vrugten, naamelijk op wat wijze de gewasfen , geduurende de tijd van groeijing , bloeijing en rijpwording der vrugten, door de warmte aangedaan worden," het welke bij de verfchillige zoorten zeer ver- fcheiden gefchied ; want men ziet immers , dat zommige gewasfen vroeger, en andere weder laater bloeijen , en dus verfchillige warmte in haar bloeitijd ontfangen ; bij voorbeeld, de amandelen, perfiken, en abricoofen bloei- jen vroeg; de kersfen, pruimen, appelen en peeren bloei- en laater , met meerder warmte; de druiven bloeijen nog laatcr, als de warmte reeds veel toegenomen heeft. Dus ook rijpen de vrugten in verfchillige faizoenen ; ommige, gelijk de aard-befiën, aal-befën, kersfen, enz. met een toencemende warmte en fchielijk ; andere daar n tegen met een afneemende warmte en langzaam , elijk de appelen, peeren, perfiken, pruimen, druiven, nz. Dit dient derhalven bij het vervroegen der ge- asfen, zo veel doenlijk, nagcvolgt te worden , en men eert hier ook uit, gelijk de ondervinding bevestigt, dat en geen gewasfen, die in de blocijtijd en rijpwording erfchillen, in een zelfde kas, onder gelijke aandoening an warmte en koelte, kan vervroegen; maar dat men odanige noodzaakelijk ook in verfcheidene kasfen plaat- en moet ; ten waare het gemelde verfchil maar wei- ig was. Behalven op de verfchillige graaden der warmte in de
izoenen te letten , heeft men ook agt te flaan, op e natuurlijke afwisfeling van dagwarmte en nagtkoelte, aar door de gewasfen aangedaan worden, want. het is ker, dat dezelve deeze afwisfeling even zo noodigheb- en, om wel te groeijen, als cenige andere zaake of ndoening, gelijk de natuurlijke groei der gewasfen zulks aarlijk aantoont; was het niet dat de gewasfen in de ete landflreekcn (daar de nagten immers zo koel als bij s kunnen zijn), niet 'verkwikt wierden, door de koe- nagten , daar zoude geen gewas kunnen groeijen, |
|||||
Pjp nog
|
||||||
spg BRÖ.
|
|||||||||
Ï5R0.
|
|||||||||
nog in het leeven blijven ; want de nagt-koelte brengt de
planten meer nuttigheid toe als veele denken; zij dient niet alleen tot haare verkwikking, maar verftrekt haar ook tot een zoort van in en uitademing en tot beeter aan- groei, enz. Men moet derhalven de bakken en kasfen, niet altijd nagt en dag eenpaarig heet of warm houden," gelijk onkundige doen; in die verbeelding, als of de ge- duurige warmte in itaat was, de gewasfen beeter in groei vooit te zetten , en dus de bloemen en vrugten fchielij- ker te doen voortkoomen ; daar ondertusfchen een ge- duurigc eenpaarige warmte dezelve flenterig doet groei- jen, en de bloemen en vrugten onvolmaakt worden. Ondertusfchen moet ook zorge gedraagen worden, dat
men de gewasfen, bij koude tijden, niet fchielijk uit het eene uiterfte in het andere ; ik wil zeggen, uit de warm- te in de koude; of uit de koude fchielijk in groote warm- te laat koomen, want zodanige fchielijke verandering, is zo wel voor de gewasfen als dieren, nadeelig. Aanmerkingen aangaande de lugt en geftelt-
luid des veders. Agt gegecven hebbende, op de bijzondere hoedanig-
heid der warmte in de verfchillige climaaten en jaars-fai- zocnen, zo is het van geen minder belang, bij het culri- vceren en vervroegen van allerlei in en buitcnlandze ge- wasfen, om dezelve een ruime en vrije lugt en zon te gceven, en hier in ook de natuur op te volgen, dewijl men ziet, dat alle gewasfen in een opene grond 't best groeijen, bloeijenen de volmaakfte vrugten voortbrengen, als ze een vrije onbelemmerde lugt en zon, zonder van het eene of andere overfchaduwt of verdrukt te worden, genieten, (behal ven zommige die van natuuren de fchaduwc brgeeren ;) weshalven men dan de gewasfen in de broei- bakken , trek- eu ftookkasfen, enz. zodanig moet fchik- l.en en plaatzen , dat ze de meeste aandoening van de lugt en zon kunnen genieten ; zijnde zodanige plaats hooftzaa- kelijkdie, welke 't digtst bij de glazen is: Het is ook om dezelfde reede, dat men de gewasfen niet al te digt bij een gedrongen, maar zodanig plaatzen moet, dat ze alle door de zon en lugt, van vooren en ter zijden kun- nen aangedaan worden. Maar, om dat het veeltijds ondoenlijk is, alle gewas-
fen , inzonderheid als derzelver getal -groot is , zodanig te kunnen plaatzen, dat ze digt bij de glazen komen, 20 moet men ondertusfchen zorg draagen, om deeze plaats te gceven aan dicgeene, die bet tederfte zijn : Als men veel potten met gewasfen te bergen heeft, is het ook zeer dienftig en nodig, dat men dezelve op een ftel- lagie, en zodanig digt bij de glazen plaatst, dat ze traps- wijze boven elkander ftaan , dog zo , dat men voor de- zelve bij de glazen langs kan gaan. Het is ook van veel nut, dat men de pott n of vaten, waar in de gewasfen geplant ftaan, aïtcmeis eens omkeert, op dat de agter- zijde der planten dus na vooren koomen, en op haare beurt van de lugt en zon aangedaan worden, dewijl an- ders die agterzijde gevaar zoude loopcn, van te ver- flikken , en de takken bladeloos te worden ; inzonder- heid als de gewasfen niet hard van aard, en teder zijn. Wijders moet men aanmerken, dat de gewasfen, zo
veel als de dieren , om gezond te weezen, en wel te tie- ren, geduuiig een verversebte lugt nooclig hebben, de- vijl eene door lang ftil ftaan bedurvcne lugt, dampen en uïtwaasremingen hun ten hoogften nadeelig ziin, als ■waar door ze verdikken, fchimmelen en rotten, of anders ziek worden; hier om is het, dat men niet verzuimen |
|||||||||
moet, de bakken, kasfen, enz. over dag dikwils, doof
opftelling der glazen, min of meer te lugten, naar dat' • de min of meerdere koude buken-Uigt zulks toelaat ; en als in de winterlijd de koude een lange tijd verhindert, de glazen te durven openen, zo moet men de lugt wat ver- verfchen, door 't openzetten van de deur der Kas, indiea die binnen daks befloteii is ; en als men de broeibakken, bij koud of windig weer moet luiten, kan men eea mat voor de opening leggen. Inzonderheid is het veel lugten ook van groote nood-
zaakelijk, bij het vervroegen van deeze ofge^ne vragten , en wel voornaaraentlijk in derzelver bloeitijd, dewijl z* anders geen of weinig vrugten zetten, maar dezelve af. ruijen, en ook de gezette vrugten , als ze geen genoeg- zaame ververfching van lugt verkrijgen, taai of onfmaaüü- lijk en onvolmaakt worden, of aan 't rotten gaan. Daar en boven zoo is bet lugten ook voor al nodig,
bij opkoomende fterke zonnefchijn; om dat de warmte daar door in de bakken en kasfen, zeer aanmerkelijk toe- , neemt en vergroot ; ja brandende beet word, zelfs in de wintertijd; waardoor de gewasfen een al te groote graad van warmte zouden ontfangen, en daar door verbranden, of anderzins bederven ; inzonderheid heeft dit plaats in broeijendc broei-bakken, en hier op dient voor al wel gelet; want meenig hovenier heeft door het verzuim van lugten op zodanige tijden, zijne jonge planten of vrug- ten eensklaps verlooren. Behalven het lugten, zo is het ook veeltijds noodig,
dat men de gewasfen in de bakken en kasfen, die jong of .andsrs teeder zijn, bij fterke zonnefchijn op 't h.-;et- fte vanden dag, 't welke omtrent de middag is, overfcha. duwt ; inzonderheid als voorheen een tijdlang weinig zonnefchijn geweest is, waar door ze de opkoomende fterke zonnefchijn niet wel kunnen verdraagen ; men legt tot dien einde matten, planken, of los ftroo, of iets an- ders over de glazen; welke deuking men daar na om- trent 2 of 3 uur's agtermiddags weer wegneemt; en wan- neer de broei-bakken dus gedekt worden, behoeft men dezelve ook niet zo veel te lugten, ten waare dat ze fterk broeiden. Voorts ftaat aan te merken, dat gelijk de gewasfen in
de geflooten bakken , kasfen , enz. geen deel hebben aan het vogt van reegen, dauw, enz.; men derhalven niet verzuimen moet, haar het benoodigdevogt, opbek-vvua- me tijd en in behoorlijke maate te gecven, want an- ders alle andere aangewende moeite, zekerlijk te vergeefs zoude zijn: De beste tijd van bevogtiging, is 's mor- gens vroeg, of 's avonds Iaat, dog inzonderheid de avondtijd; want als men de gewasfen bij zonnefchijn bevogtigt, zulks is haar zeer nadeelig, inzonderheid als ze jong of anders weekagtig en teeder zijn : dog bij be- trokkene lugt kan men op alle tijden van den dag oozen: Men moet de gewasfen nooit te fterk laaten uit lroogen, nog ook al te vogtig houden ,' want beide gevallen zijn haar zeer nadeelig , en hier bij moet men ook agt gceven, dat de eene zoort van gewas, van natuuren meer vogt be- geert als de andere: Zeer gevoeglijk bedient men zig, om pot-gewasfen te bevögtigen, van pannen of testen met water gevult, waar in men de potten zet; zijnde dit een natuurlijke bevogtiging. Dewijl ook de gewasfen in de opene grond , niet
alleen gevoed en verkwikt worden, door de vogtigheid der aarde van regen, dauw, enz. maar ook door het be- vögtigen der bladen, die een inzuigend vermoogen heb- ben," zo is het van veel nuttigheid, dat men de gewasfen in
|
|||||||||
BR<5.
|
|||||||||
3R0. 29?
|
|||||||||
ifi bakken en kasfen opgeflooten, zelfs de allertèdcrfte
in nabootzing van de natuurlijke regen, altemcts eens met fchoon zuiver water ovcrfproeit; dit zal haarveel en meer als men denkt, verkwikken; dog zulks dient vooral niet te gefchiedea bij zonnefchijn , maar in de vroege morgen- of laate avondbonden, of bij een be- trokken lugt; ook moet men hier toe een warme of ge- temperde buiten-lugt waarneemen ; want het is dienrtig, dat men na het befproeijen , de bakken en kasfen enz. wegens de uitwazeming wat lugtlge. Het water dat men tot 't oozen der planten gebruikt moet zuiver zijn; re- gen-, rivier- of fontein-water dient daar toe 't best, maar het moet niet warm zijn, gelijk zomrrrige oude Schrij- vers willen, want zulks doet in plaats van nut, eer na- deel aan de planten; genoeg is 't, als in de winter de grootfte koude 'er van af is, voor tedere gewasfen. Zie daar liefhebbers van het vervroegen en cukivee-
ren van allerleij gewasfen , in broeibakken , trek- en fiool; kasfen, een korte fchets van de algemeene behan- deling der Broei-konst, welke opgevolgt wordende, men 't vermaak zal kunnen hebben, om niet alleen vroe- ge bloemen in de wintertijd, of vroeg in het voorjaar, maar oo., veelerleij vroege en vreemde vrugten, voort te brengen en dezelve dus buiten de gewoone faizoenen te genieten, als meede allerlei vreemde buitenlandfche ge- wasfen en vrugten bij ons te cultiveeicn en voort te zetten; wel verllaande, als men de daartoe benoodigde konst-gebouwen in gereedheid heeft; dog hier bij moet ik nog aanmerken, dat men zig niet moet verbeelden, gelijk onkundigen doen, dat het alleen genoeg is , om de gewasfen te cultiveeren, en wel inzonderheid om de- zelve te vervroegen , en de vrugten volmaakt te doen wor- den, dat men haar door de konst, warmte, vogt, lugt, enz. bezorgt en voor het overige wel behandelt; neen , dit kan alleen geen volmaakbeid in de groeij voortbrengen ; het is de zon, die zulks door haare hel- dere alverkwikkende ftraalen hooftzakelijk moet verrig- ten, dewijl haare invloed zo wel de planten, als menfehen en dieren niet alleen verkwikt en koeftert, maar ook der- zelver zappen een volmaakter hoedanigheid verleent. Hoe meer men derhalven bij het broeijen en inzonderheid bij het vervroegen van kruiden , bloemen ' en vrugten door de heldere ftraalen der zon begunftigt word , gevoegt bij een goede kennisfe en naukeurige oplettendheid , hoe beter de uitkomst daar van weezen zal, gelijk de ondcr- yinding zulks bevestigt ,• en hier uit ziet men ook de redenen, waarom het noodzaakelijk is, dat de bakken en kasfen, enz. zodanig moeten geplaatst worden, dat ze den geheelen dag de zon onbelemmert kunnen ont- fangen, dat is, dat ze vlak op 't zuiden moeten bloot- geftelt wortten, en 'er geen belctzels van hooge boo- men , huizen , enz. nabij moeten zijn, waar door ze zouden kunnen overfchaduwt worden : Dog indien het was, dat de gelcgenrheid der plaats niet toeliet, dat de bakken , enz. den geheelen dag de zon konden genieten, zo dient zulks egter zodanig gefchikt, dat ze de morgen- zon met haar opgaan, en voorts op't meest van den dag kunnen hebben ; want de eerfte morgen-zon verkwikt de gewasfen, in de bakken en kasfen zeer veel. Dewijl ook de winden zeernadeelig aan de broei-bakken,
enz. zijn, zo dient de broei-plaats met een bekwaame hooge houten heining of muur , tot af kéering der win- den , omheint te zijn; en het zal nog beter weezeri als 'ervan verre, inzonderheid van 't westen door het noor- den tot omtrent 't oosten, een manteling van hooge boo- |
|||||||||
nien of huizen is, waar door de winden gebrooken wor-
den ; want de meefte winden hebben we dikwüs in ons gewest, in de winter en het voorjaar uit die ftreeken. Middelen, om de groene of zwarte luizen en andere
J'chadelijke ongediertjes, uit de bakken
en ß ook-ka s jen ts verdiijven.
Het gebeurt niet zelden, dat de gewasfen in de broei-
en ftook-kasfen dooreen menigte van zeeker ongedierte, die klein en groen of zwartagtig van koleur zijn, aangedaan worden, noemende men diegewoonlijk dagroene of zwarte luis, en waar door de gewasfen aan 't kwijnen raaken en be- derven, indien men geen middelen daar tegens gebruikt: Men heeft verfcheiderhande middelen tot dien einde ^ dog vrugteloos in het werk geftelt; maar het beste mid- del heeft men bevonden te zijn, als men een goede par- tij tabaks-bladen in water kookt, en de gewasfen met dit water alteinets wascht of begiet. Ofmenzet'smorgens, een paar uuren voordat men de kas
lugt, eenige testen met koolen-vuur in de kas, waar op men gemeene tabak of gekurvene takaks-bladen ftrooit, want hier door een fteike rook ontftaande, zal dezelve de luizen verdikken of dooden, en ondert.isf-hen aan de gewasfen geen hinder doen, als men daar na dezelve door 't lugten weer laat uittrekken ,• en men moet der- halven hier toe ook een goede dag waarneemen. Dit middel is gereeder als het vorige, en men dient het eens of meermalen te herbaaien ; dienende- beide ook te- gens andere kleine ongediertens. Daar koomen ook zomtijds een zooit van luifen aan
de beneden-kant der bladen, en jonge takken van boom- gewas fen ; inzonderheid aan de oranje-, citroen-, li- moen-, en laurier-boomen voort, die plat zijn , en'eralsklei- ne witagtige fchubben uitzien, hebbende van binnen een flijmagtig vogt; deeze zijn bezwaarlijk te verdrijven, maar men prijst daar tegen, dat men de bladen en tak- ken met een matig fterke loog of met kalk-water befproeit. BROK; Slik-brok ; Genees-brok , dikwüs kwalijk Slik-
fotje ^enaamt, dewijl het in kleine potjes gedaan word, in 't latijn Bolus; is een genees-middel dat uit conjerven en poeijers, of uit poeijers , conjerven en fijroop of rob beftaat, dog van deeze laatften moet niet te veel geno- men worden, op dat de Brok , zijne regte confiftentio verkriige, en niet vloeijend worde. Zie BOLUS. BROM, zie KEEL-ONTSTEEKING.
BROMELIA, zie ANANAS.
BROMMELBESIEN, zie BRAMBOOSEN.
BROMUS, Dus noemt Linnteus, de Festuca of hen
gramen avenaceum ( wilde haver ), waar van verfcheide zoorten zijn. BRON, zie FONTEIN.
BRONCHI, zijn vaten tot de longen behoorende,
of eigentlijk zijn het takken van de holle-ader ; want de- ze word eerst in twee deelen in de long, en vervolgens in kleindere takjes verdeelt, die ten laatften in blaadjes of celletjes eindigen en het eigentlijke zamenftel der lon- ge uitmaken. BRONCHOCELE , zie GORGEL- en KROP-GE-
SWEL. BRONCHOTOMIA ; ook Larijngotomia ; hier word
' eene opening in de longepijp door verftaan ; gefchieden- de deeze operatie , wanneer'iemand door een hevige keel-ontfteeking, zodanig 'de fpieren van het bovenftc gedeelte der Lugtpijp (Musculi Larijngis) zijn bezet en gezwollen, dat 'er volftrekt geen doortogt voor de lugc Pp 3 " na |
|||||||||
Son BRO.
na de longen is , en dus de Lijder zonder deeze hand-
greep onfeilbaar moet Hikken , en den geest geeven ; deeze opening, die door een kundig Heelmeeiler moet gedaan worden, word gewoonlijk twee vinger breed on- der de hals-zwelling, of wel tusfchen de derde en vier- de kraakbeenige ring te werk gefielt. BRONCHUS, zie LONG PIJP. BRONSTIJD ; dus noemt men den tijd, in welke de Beerten hitzig en paarens-gezind zijn: De Herten be- ginnen met September, en eindigen met het midden van Oclober; zo wel oude als jonge. De Bronstijd der oude Herten begint eerst. Zie beneden op het artijkel van HERT. De Bronstijd der Reebokken begint in October, en
duurt veertien dagen. De Bronstijd of eigentlijk het rammelen der Haazen,
is in December en Januari]; hoewel deeze tijd zo zeer niet bepaalt is, als die van andere Dieren. De Bronstijd der Wolven begint met het einde van
December, tot aan het begin van Februari). De wilde Zwijnen hebben haaren Bronstijd in Decem-
ber; wanneer hen wilde Zeugen ontbreeken, fpeelen ze met tamme. De Vosfen hebben haaren Bronstijd in December en
Januarij. BRONWATER-ZOUT , is het akalisch of zuiver
zoutig deel, dat na de uitdamping der wateren overblijft, en zo als de f alpeter langwerpige crijstallen vormt. Van alle de DuitfcheBronnen , geeven de Egerfche wateren 't meest van zulk zout op; hier een once van genomen verwekt een zagten afgang ; dezelfde kragt heeft meede het En- gelfche Epfons-zout, en het Sal Sedlkenfe ; dit laatfle is in geenen deele zo walgelijk, nog onaangenaam te ge- bruiken, als het Engelfche, dat de meeste menfehen van oatuuren zeer tegenftaat BRONZE, zie KLOKKEN-SPIJS. BROOD, in 't latijn Panis, noemt men eigentlijk dat gebak,. 't welke uit meel met water en zuurdeeg of gest van bier, tot een bekwaame dikke deeg gekneed, en vervolgens in een bak-oven gaar gebakken word, ftrek- kende voomaamclijk tot voedzel van de mensch. Brood in 't algemeen. Het voornaamfle en noodzakelijk-
ste voedzel, dat de Goddelijke goedheid tot onderhoud, van het menfchelijke Iceven gefchaapen heeft, is zee- kerlijk het hiood, want het zelve geeft de voornaamfle verfterking aan de mensch, en dient dezelve tot 't krag- tigfte herfterkende middel; ja des Heeren zeegen ilrekt zig over dit voedzel zo verre uit, dat men 'er nooit van walgt, in tegenilelling van andere fpijzen daar men zom- tijds voor altoos een afkeer van kan krijgen; ook is het Brood meest doorgaans 't eerfte voedzel, daar een ziek mensch bij zijne herftelling de eerfte trek of begeerte toe verkrijgt. Daar zijn verfcheidenezoorten van brood, die men on-
derfcheiden kan naar de verfchillende zoorten van graanen, waar van, en naar de wijze op welke het ge- maakt word. Verfcheide zoorten van Brood , naarde
verfclieidentheid der graanen. Het Brood word hooftzaakelijk van tarwe of rogge be- leid, waar van het eerfte het beste en fmaakelijkfte is; het Roggen-brood, is niet zo wit nog fmaakclijk , egter ook zeer voedzaam en kragtig: Men maakt ook Brood van half tarwe en half rogge, onder malkander gemengt, |
BRO,
dat de naam van Masteleinen-brood draagt, zijnde minder
als 'ttarwen-, maar beter als het Roggen-brood, en ook: heel fmakelijk en voedzaam : In zommige landfchappen word ook Brood gebakken van fpelte , dat meede niet onfmaakelijk en voedzaam is ; ook kan 'er Brood van gerst, haver, boekweit, geers, boonen, erwten, enz. tot meel gemaakt zijnde, gebakken worden; dog dit is heel onfmaakelijk, en word alleen in diuire tijden en hon- gersnood van de arme en behoeftige menfehen gebruikt; en ook wel tot voeding van honden gebezigt. Verfcheide zoorten van Brood', naar de ver-
Jcheidentheid van bereiding. Daar worden verfcheiderhande zoorten van Brood, en in verfchillende dog meest ronde gedaantens , hier te lande en elders van de bakkers in de fteeden gebakken, welkers onderfcheid hooftzaakelijk beftaat, in de min of meerder fijnheid des meels, dat of gebuidelt of niet ge- buidclt is, en dat verfcheiderhande naamen draagt ; bij voorbeeld, uit de weit of'tarwe bakt men weggen, ron- de Duitfche bollen, fijne bollen, grove bollen, krente- hollen, fijn Frans Brood, verfcheiderhande koeken, enz. die elk in zijn zoort min of meer fijn zijn ; wijders flui- ten, maagjes, krakelingen, bifcuit of tweebak, en meer andere kleine zoorten. Van de rogge, word in deeze zeven Provinciën, zo
wel inde fteeden als ten platte lande, hooftzakclijk het zogenaamde Huisbakken-brood, in een langwerpig vier- kante gedaante, en meest doorgaans van vijf en een half of elf pond zwaarte bereid, te weeten alleen uit fijn gemaalen rogge, zonder dat de zemels 'er uit gebuidelt zijn,- ook word dit Brood niet gezuurt; en fchoon het zelve grof en zwart is, zo is het egter zeer kragtig en voedzaam ; dog zulks dient hooftzaakelijk voor het alge- meen, dewijl de aanzienlijke lieden meest tarwen-brood eeten : Fijn roggen gezuurt Brood, van gebuidelt meel,, gelijk men in Duitschland en veel andere Rijken, door- gaans voor de huishoudingen bakt, word in deeze lan- den heel weinig gebakken, gelijk ook het Masteleinen- brood ; fchoon die beide zoorten van een zeer goede fmaak en voedzaam zijn; dog dezelve koomen in deeze tijden inde fteden allengskens meer in gebruik: Van'tge- buidelde roggen-meel, bakt men meede Rogge-tweebak- ken, die inzonderheid veel gebakken worden, in deZee- plaatzen tot Scheeps-brood voor de zeelieden op verre reijzen, dewijl het lang kan duuren. aanmerkingen om goed Brood te bakken.
Niet alleen moeten hier toe de beste graanen verho-
ren worden, maar ook doet 'er de moolen, het water, de bak-oven , en de vorm veel toe. Wat de graanen aangaat, de zuivere tarwe word bil-
lijk boven alle andere graanen gefchat, naamentlijk bo. ven rogge, gerfie, haver, ook witte en grauwe erwten, boonen, enz. hoedanigevan arme lieden onder 'ttarwen- of roggen-meel gemengt worden. Graanen groeijende opeen fteenagtige en ligtc grond, en hebbende een dikke en fterke halm, maaken het beste Brood; in tegendeel, die op hooge en zwakke halmen groeijen, maaken veel fleg- ter Brood. Het Brood van versch kooren is doorgaans aangenamer op hetgezigt, en fmaakelijkef, als dat van oude Graanen. Omtrent de moolen is 'er weinig verfchil, of het wa-
ter^ dan of het wind-moolens zijn ; maar men 'moet die cenc kiezen, welke het vlugfte maaien, om dat door |
||||||||
«fie
|
|||||||||
BRO.
|
|||||||||||
BRO.
|
|||||||||||
Soi
|
|||||||||||
kwaame ftijve deeg wel door malkanderen gekneed; als
wanneer dezelve tot vorming en vervolgens tot bakking des Broods gereed is. Manier van den Oven te flooken
Als uw deeg in ftaat is, zult gij beginnen te denken, om het heeten van den oven met eenige brandftof, die u gereedst is ; hier over moet ik eene aanmerking maaken, dat is, dat geklooft hout daar veel beeter toe is, dan takkebosfen, en de takkebosfen beeter zijn, dan zo veel ander hout, 't geen men gebruikt om den oven te ftooken ; men heeft 'er zelf, die genoodzaakt zijn om heide of ftroo te gebruiken. Ik zal daar niemand over laaken , alzo zig elk gedraagt in opzigt van de brandfloffe, na dat de natuur der plaats, daar bijwoont, het toeIaat„'t zij met hooi, ftroo, krullen, boekweit-doppen, zaagmeel, turf, en diergelijke meer ; mits men maar denke dat de zwaarfte brandftof de meeste hitte geeft, en den oven het fchielijkst heet maakt. Men zal in 't ftooken van den oven zorge dragen, dat
over al op dezelfde tijd geen vuur brande ; maar nu eens op de eene, en dan eens op de andere p'aats, doende daar geduurig met de raketflok de asch r.f, die men na zig haaien moet. Als men weten wil, of de oven heet is, heeft men
niet anderste doen, dan een ftok tegen het verwulft,- of vloer te wrijven, en als men ziet, dat'er kleine vonken aan koomen , is 't een bewijs dat zij heet genoeg is ; en dan moet men ze niet langer flooken; men moet dan het hout, de brandftof en kooien wegneemen, fchikken eenige weinige kooien op een handbreed na tot aan de mond van den oven, welke men moet fchoon maaken met een dweilflok, van oud netwand of lijwaat gemaakt, en die nat gemaakt is in fchoon water, welke men zal'uit- wringen eer men ze gebruikt ; dasr na zal men den oven een weinig fluiten.,, om ze wat te laaten veiflaan, alzo het brood te zwart zoude worden, zo men ze terftond ■gebruikte; en als men oordeelt, dat die hitte wat ver- flaagenis, zo opent men den oven, om 'er het brood zo 1 fchiclijk in te fchieten, als het.doenlijk is. Hoe men 't Brood zal in den Oven fchieten. .
■ Men neemt eerst de houten ovenfehup , die altijd zinde- lijk moet gehouden worden; daar legt men het brood op-, om 't in den oven te fchieten; maar let wel, dat men geduurig met de grootfte brooden begint, waar meedë men't eind en de kanten van den oven belegt, houdende het midden,.om 'er.'tklein brood te.plaatzen, en door 't. midden maakt men een einde van 't fchieten in den oven. Van den tijd, waar opi men het Brood maet-
uit den oven haaien. Na het fchieten van het brood in den oven, en hei',
fluiten van deszelfs mond, met een koperen of ijzeren dekzel, wiens randen nog met pot-aarde moeten wor- den toegefmeert, op dat de hitte nietyervliege, word tot gebuidelt roggenbniodtvsee uuren en een half vereischt, om ■ gaar te worden; dan kan men 'er een uit haaien ,'om te zien, of het gaar genoeg zij, en voor al van onderen ;- men heeft 'er maar met 't einde van zijne vinger op te (laan en zo het klinkt, of hard genoeg, is , is het een teeken' dat het tijd is, om het 'er uit te haaien; anders zal men 't.'er nog een weinig tijds in laaten,. tot dat .men weet,, of het gaar is. Wat het.grove, brood belangt, dit moet men 'er niet,.
EPS dan- |
|||||||||||
die fnelbeid wel de graanen, maar niet de bastkleingemaa-
len word ; 't welk op een langzaam maaiende moolen gc- fchied. Ook doen ze meer profijt, die graanen vooreen geheele maand laaten maaien, als die telkens versch ge- maaien meel gebruiken. Het meel moet gcduurende de hitte des zomers, in kelders of andere koele plaatzen ge- legt worden , om zig beter te bewaaren. Daar zijn vier zoortcn van water, naamelijk rivier-wa-
ter, bron- of fontein-water, put-water en regen-water; men kan ze alle vier in een gelijke maate weegen , en neemen het ligtfte, dat het beste om Brood te kneeden en te bakken is. De bak-oven moet van een dik maakzel, en flerk met-
zetwerk zijn, zo wel onder als boven ; voorts nauw van ingang, en laag van verdieping; men moet hem van langzaamer hand heet maaken, ten einde de hitte over- al even zeer indringe. Droog grof hout, in 't bijzonder fceuken-hout, is beter, als takke-bosfen, of iets dierge- lijks, als maakende te veel asch, die 'er telkens moet uitgehaalt worden; waar door de grond van den oven niet gelijk met de overige deelen kan heet gemaakt wor- den. Op wat wijze de Deesfem gemaakt, en het
Brood gebakken word. Om den deeg van Huisbakken-brood te maaken, neemt
men grof gemaalen roggen-meel, en zulks in de bak-trog gedaan zijnde, giet men 'er heet water bij, en roert het met een roer-flok wel door malkander, dat het ter deegen gemengt, en als een dikke pap worde; dit ge- daan zijnde, dekt men de trog toe, en Iaat het 5 à 6 uuren, of langer in de bakkerij of andere warme plaats Haan, zo zal het meel uitdijen, en de deeg. dikker wor- den ," als dan mengt men meer meel met wat heet wa- ter 'er bij, en kneed 't wel door malkanderen, tot dat het een heel flijve deeg word; maar dewijl dit wegens de taaijigheid des decgs, niet wel met de handen kan gefchieden, zo zijn de Bakkers gewoon, den deeg met de voeten door malkanderen te trappen en te kneeden ; want de deeg tot dit Brood moet heel ftijf zijn ; en of dezelve ftijf genoeg is , kan men gewaar worden door aniddcl van de vuist in de deeg ts douwen; dit dan zo zijnde, verdeelt men den deeg in brooden, en formeert dezelve in die gedaante, als ze zullen hebben , welke door- gaans van dit grove Brood langwerpig vierkant is ; moe- . tende de gebakkene Brooden een bepaalde zwaarte hebben, dus moeten de brokken deeg ook op een fchaal afgewoogen worden, dog dan moet 'er zwaarder deeg worden geno- men, als 't gewigt van het gebakken Brood zal bedrän- gen, dewijl het in de oven doorliet bakken ligterword. Om den deeg tot fijn of gebuidelt roggen- als meede
masteleinen-lrood, enz. te bereiden, zo beflaat men het meel in de trog met heet water, tot een niet al te dikke ofibjve pap, zulks wel met de handen door malkander anengende, en men roert 'er dan teffens zuurdeefem of gist van bier onder, zo veel genoeg is, om den deeg- te laaten rijzen ; welke hoeveelheid der hef-fto(Fen best door de ondervinding geleert word ; dog in 't algemeen kan men zeggen, dat een weinig van die ftoffen, een groot gedeelte deeg kan doen rijzen , maar dan moet het langer ftaan, en al te veel zuurdeeg maakt het Brood te 'zuur: Als dart de deeg verfcheidene uuren op een warme plaats toegedekt geftaan heeft, en genoeg gcreezen is, word dezelve op 't nieuw met genoegzaam meel en heet water bij beurten gemengt, en met de handen tot cenbe- |
|||||||||||
BR 0.
|
|||||||||||
BRO;
|
|||||||||||
302
|
|||||||||||
dan navier uuren tijds uithaalen, en men weet'aan de-
zelfde manier van doen, welke wegens 't gebuideld'e brood, a ngeteekent is, of het gaar zij; want zonder dit heeft alle het brood altijd iets onaangenaams; zo't niet gaar is, ruikt liet altijd na deeg, en zo 't al te lang is gebakken , word het zo rood, dat het de fmaak verliest; niet dan door broodmaaken, doet ons de ondervinding verftandig genoeg in die kunst worden. Als bet brood gaar is, haalt men 't uit den oven , daar
na legt men het op de gasrite zijde , op dat het onder't kouden zig bevogtige ; als bij voorbeeld, zo de boven- koTst te hoog of afgebakken is, 't geen doorgaans gebeurt, als men de asch onder het heeten niet wegneemt ; zo legt men het brood op rijen onderfle boven, daar men bet, zo gelijk gaar is, tegens de muur over end zet, zetten- de het op de kant die gaar genoeg is. aanmerkingen over het fijne en grove Brood.
Als het brood, gelijk het behoort, is gebakken, en ge-
plaatst, gelijk wij gezagt hebben ; moet men zorg draa- gen , dat men het niet bergt, voor dat het is koud ge- worden. Als de hitte van dat brood gantsch verflagen is, zal men
het ineen baktrog wegfluiten, ziende wel toe dat men't daar op zijne kant in legge, op dat het dus, in rijen ge- zet, overal geliiKelijk de lugt mag hebben; men moet niet, gelijk veele doen, het op een tafel in het wilde heen in de bakkerij laaten leggen; daar word het nooit wel in bewaart, het droogt daar altijd in de zomer te veel, terwijl 't 'er in de winter bevriest; geduurende de grootfte hitte van den zomer moet men zorg draaien , dat de trog, waar in het brood is, in de kelder worde ge- plaatst , om door dit middel te beletten, dat het niet droo- ge, nog befchimmele. V
aanmerkingen over 't grove Brood.
Als het grove brood uit den oven gekomen is, en
weggeflooten gelijk het behoort; raakt men aan dat brood niet, voor en aleer 't eenigen tijd is gebakken geweest; want de zuinigheid vereischt, dat men altijd een halven oven vooruit heeft, eer men meer bakt: Dit oude ge- geeten zijnde, zal men eerst 't nieuwe eeten, en van die, de zulke die 't flegtst uitgevallen zijn, en minst ge- bakken, want de meest gebakkene worden met 'er tijd zagt. Aamerkingen wegens de H e f-middelen , en het
rijzen des Deegs , enz. Om het Brood te doen rijzen en los worden , be-
dient men zig gewoonlijk van de zuurdeeg, inzonder- heid tot het Roggen-brood , en hier van verkrijgt het Brood een zuuragtige fmaak, min of meer, na dat men 'er weinig of veel zuurdeeg onder mengt; maar begeert men het Brood niet zuur, en egter gcreezen en los te hebben, zo moet men in plaats van zuurdeeg, gist van hier ofwijnmoer nceinen, gelijk de Bakkers ook gewoon- lijk tot allerlei fijn gcreezen Brood, dat van tarwcn-meel gebakken word, gebruiken. In plaats van gist, kan men ook eijeren gebruiken, die
wel geklopt zijnde, onder de deeg worden gemengt, 't zelve doen rijzen, en los Brood maaken;dog wil men 't Erood wit houden, zo moet men alleen het eJ/witneemen, het zelve met een roede wel breeken, tot dat het in fchuim verandert is, en dan onder de deeg mengen en beknee- -den. De potasch, als nieede de zeep, doen oo'k den deeg
|
|||||||||||
rijzen en los maaken, dog niet eer, dan wanneer het
Brood in den oven koomt, gelijk ook de eijers doen ; de potasch word tot dien einde van de Koek-bakkers ge- bruikt, tot zommige zoete, koeken, die los zullen zijn. Voorts ftaat, wegens de rijzing des deegs, nog aan te meiken; i. dat zulks op een warme plaats dient te gefehie- dcrï, het zij in de bakkerij of ergens anders, om dus de rijzing te bevorderen , inzonderheid in de wintertijd, en weshalven men de deeg als dan ook wel toedekken moet; 2. dat de bak-trog maar ongeveer ruim half vol deeg of beflag dient te zijn, dewijl dezelve zig door de rijzing zeer verheft, en dus anders ligtelijk uit de trog zoude loopen ; 3. dat men de deeg niet te veel of lang, nog ook te weinig of kort moet laaten rijzen , dewiil 't Brood anders in 't eerfte geval in de oven komt te bersten , en in het'tweede geval, word bet niet los en gaar genoeg, en blijft kleeverig,_ of de boven-korst bakt van het an- dere met een holte af. Om de regte maate van de rij- zing bij allerlei Brood te treffen, of om tewceten, wan- neer het net van pas gereezen heeft, kan niet wel door woorden bepaalt worden, maar word best door de on- dervinding geleert : Als men het fijne roggen- en maste* leinen-brood 's avonds laat beflaat, zo zal het meest door- gaans de volgende morgen genoeg gereezen zijn, om tot een deeg gekneed te worden ; hoewel eigentlijk de min of meer bijgedaane hef, en inzonderheid de warmte, het beflag vroeger of laater doet rijzen. Om het Brood een aangenaame glans U
doen hebben. Hier toe zijn verfcheiderhande dingen dienftig, als dik bier ; biest ; met wat water geklopt eijwit, of vette melk ; met decze dingen beftrijkt men de boven-korst des Broods, van allerlei zoort, eer men het in de oven fchiet, of beter, wanneer het zelve omtrent gaar is, moetende het tot dien einde uit de oven gehaalt, en weder daar in gefchooten worden, als dan zal de korst een oog- zienlijke glans verkrijgen. Manier, om het Brood wezentlijker en voedzaamer
te maaken , als naar gewoonte. Neemt de afgebuidelde zamelen, werpt die in een ketel
met water, en laat ze kooken; gekookt zijnde, laat het water door een teems zijgen, en gebruikt het, oui het meel te knecden, en gij zult bevinden, dat het Brood voedzaamer zal zijn, eu dat gij tefTens een zesde meer Brood zult hebben, als na gewoonte. Een ander zoort van Brood , dat zeer uitneemend
zijnde, zig een maand langer goed houd , als het gewoonlijk Brood. Neemt rijpe pompoenen, en kookt die zo lang, tot daê' het water flijmig is ; kneed met dit gekookt water aw meel y en maakt 'er Brood van; gij zult bevinden, dat het uit- neemend goed is, een zesde meer uitlevert, en een maand langer goed blijft, als ander Brood. Brood, waar van één fiuk in fiaat is, om een
mensch agt dagen lang te voeden, zon- der eenige andere fpijze te nuttigen. Tot dien einde neemt een nïenlgté flakken, maakt ze fchoon , droogt en pulverifecrt ze, kneed het vervolgens onder wat brood-deeg, of alleen, en bakt het als Brood. Om
|
|||||||||||
BRÖ.
|
|||||||||||
BRO.
|
|||||||||||
m
|
|||||||||||
Om extra goed Fransch Brood te bakken.
Neemt best tarwen bloem meel, beflaat dit's avonds met warm water wat dik, en roert 'er een weinig verfcbe gist, of veifche deeg van ander Fransch Brood onder; laat het dus de nagt overilaan, en kneed het den volgenden morgen met meel en beet water door, beurtelings wat wa- ter en meel daar bij doende ^ (gelijk men altijd bij hei kneeden van deeg tot allerieij fijn Brood doen moet,) zet het dan op een warme plaats te rijzen, daar na 'er kleine Brooden in een langwerpige gedaante, of hoc men wil, van geformt hebbende , bakt ze in een «ven wel gaar. Om lekker zogenaamd Paasrh-brood, of Paasch-
weggen te bakken. Neemt vier pond tarwen bhem-meel; twee pond ver- leezcne en fchoon gewajfchene kannten, twaalf geklopte gijeren , één of twee lijn geraspte noote-muscaaten , een half lood geilooten cantei, een-vierde pond gefmolten koter, wat lauwe zoete-melk met wat zuiker daar in , en een weinig verfche gist, kneed die wel door malkanderen tot een deeg als brood ; laat het op een warme plaats „ wat rijzen, en formeert 'er dan ronde of langwerpige Brooden van, zo klein of groot, als gij ze begeert, en bakt ze in de oven gaar, het overftrijken op het laatst niet vergeetende, om het een glans te geeven, gelijk bo- ven gezegt is. Om een Oven-koek te bokken.
Dit kan van dezelfde deeg gefchieden , als de voorige,
alleen is het onderfeheid, dat men de ftukken deeg tot ieder koek'met een rolflok plat maakt, de/.elve maar een duims dikte Iaatende houden : Deeze Koeken kunnen egter ook met minder kosten gemaakt worden , als men de konnten, Jpecerijen en zuiker 'er uitlaat, en de deeg alleen van meel, eijenn, boteren melk bereid, ze zul- len evenwel heel goed fmaaken : Men kan boven op deeze koeken om de cieraad, zo men wil, allerlei figuu- ren met de punt van een mes infnijden, of ook met de vingers in nijpen, die dan in het bakken dus blijven : Wil men de koek gehlaart hebben, zo heeft men niets anders te doen, dan de koek eenige maaien onder het plat maaken te vouwen en te bervouwen. Daar worden van het Brood ook allerlei fotipen en
andere fpijzen bereid, die op haar plaats zullen gemeld worden. Voorts dient aangemerkt, dat het Brood niet alleen
dient tot voedzel voor den mensch, maar het heeft ook veel nuttigheid in de medicijnen ,• want de brood-krui- mels of't meel, inzonderheid van tarwe, is zeer dien- ffig tegen ontfteekingen, gezwellen, roos, enz., wor- dende tot dien einde een pap van de brood-kruimels ge- Kookt, die zeer verzagtende, verweekende en pijnllillen- de is , inzonderheid als men daar een eijerdooijef en een weinig Jaffrnan onder mengt; het meel legt men in een 2akje warm op de roos : Een afkookzel of tifaan van wei- ' ten-zemels gemaakt, is heel dienftig voor verkoudheid en ïlen;e hoest. EROOD, Citroen-brood, Gewend-brood, Italïaansch-
brood, Konings-brood , Oranje brood, Princesfe-broud en Zuiker roggen brood. Zie op GEBAK. .BROOD-BAKKEN, of enkel Bakken gezegt; door
dit_ woord bakken, verftaat men om iets dat week of deeg- agtig is, door middel van het vuur min of meer droog en gaar te bakken; hebbende zijne betrekking hooftzaa- |
|||||||||||
kelijk op 't Brood, van allerieij zoorr, dat nif meel toe-
bereid en in een oven gaar gebakken word; dog men bakt ook meer andere dingen, zo wel in de oven als in pannen, enz. droog of gaar , als allerieij koeken, taar- ten , paßeijen , enz. als meede zeer veelerleij zuiker werk. Het Bakken, veifchilt dus van het kooken, daar in, dat hier door de fpijzen met min of meer nat gaar gekookt en gegeeten worden, maar de gebakkens,uit een vogtige deeg in de oven , of met weinig vogt in een pan gaar gemaakt worden : Hoe het Brood gebakken word. Zie onder BROOD. BROOD-BAKKER, gewoonlijk alleen maar Bakker
geheeten; is een Man die zijn wérk maakt, en goede kennis fe heeft, om allerieij grof en fijn, groot en klein Brood, en andere dingen van meel-deezcm, alstweebak, krakelingen, enz. behoorlijk wel en fmaakelijk te -bak- ken : Dog behalven deeze, die alleen Brood bakken, zijn 'er nog andere bakkers, als, koekebakkers, die al- lerieij zoete koeken van meel en honing of fljroop bakken; pafteij-bakkers die alleen zig bemoeijen met al- lerieij pafteijen, taarten en diergelijke te vervaardigen; dog deeze vind men alleen in de voornaame fleeden en aan der vorften hoven; en dan zuikerbakkers, die zeer veelerleij zuiker-gebak , als meede drooge en natte con- fituuren gereed maaken. Pligten van een Bakker.
Orn van de pligten van een Broodbakker , die in de
zaamcnleving zeer nodig is, iets te zeggen, zo behoort dezelve, wil .hij zijn geweeten vrij bewaareri en het al- gemeen, inzonderheid de arme menfchen, niet te kort doen, het Brood op zijn bepaalde zwaarte te bakken en 't zelve altijd naar rato van de duurte der graanen te ver- k'oopen, zodanig dat hij niet meer als een bekwame burger- lijke winst voor zijn kosten en moeite begeert : Dog dewijl dit door de overmaatige winzugt veeltijds van deeze ofgee- ne zou kunnen worden Verwaarloost, is het hierom,, dat de Magiftraaten van genoegzaam alle Landfchappen, gewoonlijk bij de rijzing en daaling der graanen , een bepa- ling of taux_ maaken, van de prn's des Broods van een zeekere zwaarte, of hoe zwaar het Brood van zeekere prijs weegen moet, waar na zig de Bakkers bij een daar. toe gefielde pœne moeten reguleeren. Een Bakker behoort ook zijn voordeel' niet zoeken
te vergrooten, door middel van zemels onder het Brood" te mengen , want dit maakt, gelijk men ligt begrijpen, kan, het brood flegter, onfmaakelijker en minder voed- zaam ; maar om veel voordeel te hebben, moet hij goed' Brood bakken, want hier.door zal hij veel ncering en aftrek verkrijgen, en aldus meer winnen, dan:door liegt: Brood te bakken, en weinig te verkoopen. Hij kan ook nog eenig voordeel meer befiaalen,. als:
hij de brandffoffen tot' heetmaaking der ovens , goed koop verkrijgen kan; zijnde daar toe ligtefurf, drooge- takkebosfehen en fpaanders wel te gebruiken; dog de- ■prootfte geoorloofde winst, die een Bakker doen kan, beflaat daar in ;om, als hij het vermoogen heeft, in goed? koope tijden vee! graanen op te flaan, want afs daar na' de graanen weer komen te rijzen, gelijk meest gebeurt,, en gevolg'ijk ook 't brood, zo zal zijn winst aanmerke- lijk zijn, in vergelijking van andere Bakkers-, die de graanen^ als dan moeten inkoopen; dog h-t is ook waar,- dat.'t in— koopen van veel graanen een hafard is, en dezelve nog; goed kooper kunnen worden, dat egter niet likwils voor- valt,' of niet lang duurt;, in zodanigen gevalte kan-mem |
|||||||||||
BRU.
|
|||||||||||
3C4 SRO. BRU.
|
|||||||||||
ze laten leggen, tot dat ze weer rijzen, en ondcrtusfchen
de goed kopere gebruiken ; hoewel zo veel graanen in voorraad op te ilaan, een ieder Bakker zijn werk niet is, dewijl 'er veel geld toebehoort. InDuitschland, Frankrijk en elders, is elk huisvader,
dog inzonderheid die in het land woont, zijn eigen Bak- ker , doende zijn fpijs-brood voor zig en zijn huisgezin, zelfs bakken ; en tot dien einde heeft hij zijn eigen bak- oven of bruikt dezelve met verfcheide buuren in commu- nie; dog dit is in deze Provinciën behalven op zoinmige plaatzen van Gelderland , Overijsjel en 't Landfchap Drenthe , niet of weinig in gebruik ; maar elk koopt zijn brood bij de Bakker. Zie verder BROOD. BROOD-SUIKER, zie ZUIKER. BROUILLAMINI, zie ARMENISCHE ROODE AARDE. BROUWEN; aldus word gewoonlijk het kooken en
toebereiden van bier genaamt; hoedanig zulks gefchied, en wat daar bij al waar te neemen is, ziet onder het ar- tijkel BIER. BROUWER; hier door word een man verftaan, die
zijn werk maakt, en goede kennisfe heeft, om allerlei bier te brouwen; dog- veeltijds bemoeijen ze zig alleen met maar één zoort, het zij bruin of wit, van verfehil- lige zwaarte te brouwen : Wil een Brouwer veel voor- deel behaalen , zo moet hij omtrent dezelfde dingen in agt neemen v als van de Brood-bakker gezegt is ; te wee- ten, hij moet onder anderen goed bier voor de gewoon- lijke prijs maaken en leveren; want dit zal hem veel nee- rir.g en aftrek doen hebben ; vervolgens dient hij, als de graanen goedkoop zijn, veel daar van zien op te flaan, en te zolderen, dan zal hij, als de graanen merkelijk rijzen, zekerlijk voordeel kunnen hebben; hoewel an- ders de verfche graanen de beste tot het mouten en bier- brouwen zijn ; andere geoorloofde voordeelen met de graanen, branding, nop , enz. zal hij zelfs door de on- dervinding wel leeren. BRU CHUS; deeze naam draagt de Sprinkhaan, voor
iat zij vleugelen heeft. BRUIDJE; in 't latijn Anas fponfa , (Anas crifld de-
pendtnte duplici, virldi cœruleo alboque varia , L IN N. Sijfl. Nat.) Is een water-vogel , onder het geflagt der Eenden behoorende ; hij is kleinder als onze gewoons Eend; het mannetje, dat een van de fierlijkfte vogels is, verfchilt veel in kolcur van het wijfje, 't welk over haar geheele lighaam bruin is; dog het eerstgenoemde, is op zijn bovenlijf donker bruin, met een goudgroe- ne weerfchijn, het onderlijf is wit, de kop aan de boven- kant goudgroen , de zijden a's meede 't bovenfte van den hals, is glanzig violet; boven de oogen heeft hij. een wit- te ftreep, de kuif of kapzel (waar om Linnäus hem zekerlijk de naam van Bruidje heeft gegeven) , is goud- groen, violet en wit onder malkanderen gcmengclt; de borst is kastanje-koleurig met witte vlakken; de zijden zijn overdwars wit en zwart geftreept ; en op de vlerken heeft hij een goud groene vlak , meteen blauw en violet- koleuren weerfchijn, en van ondere met een witte ftreep ; de twee niiddelfte ftaart-pennen zijn donker goudgroen. Deze vogel onthoud zig in Noord-America, alwaar hij zijn nest, in de gaten van zulke boomen maakt, die aan de waterskant grocijen. BRUINE,- zie KEEL-ONTSTEEKING. BRUINIEREN ; dus noemt men Goud- of Zilver-po- liistcn; dit gefchied meteen wolfs-tànd, honds-tand, of bloed-fteen : Als men goud of andere ertzçn bruineert, |
maakt men den bloed-fteen in wijri-azijn nat; maar als
men bladen van geflagen goud op water-verwe legt, moet nog bloed-fteen, nog tand nat gemaakt worden. BRU1NEER-STEEN,- is een gladde Steen, die van
de Schilders tot het bruineeren van het goud gebruikt word; het is een zoort van bloed-fleen ; zie aldaar. BRUINE JUFFERS , zie BRUINETTE.
BRUINELLE, of Prunelle, St. Anthonis-kruid ; in't
latijn Brunella; Prunella; Confolida minors Sijmphitutn minus; (Prunella foliis ov at o-oblong', s petiolatis, Linn. Spec. Plantar.) Befchrijving. Dit gewas heeft kleine langwerpige, wat
rouwe of hairige bladen, met geen of weinig reuk ; uit de wortel fchiet een fteng op, die vierkant, bruinag- tig, takkig en met bladen bezet is ; op de toppen van de fteng en zijdtakken koomen de bloemen in een lang- werpig hooftje, en veele bij malkanderen voort, die ge- lipt en donker-purperagtig, en zomtijds, dog zelden , wit zijn, waar op vier ongedekte zaaden in huisjes vol- gen. Groeiplaats. Het zelve groeit in Neder- en Hoog-
Duitschland en elders, vee! in en naast de weiden, we- gen en beemden, inzonderheid op zand- en fteenagtige plaatzen. Daar zijn ook nog drie meede zoorten van; als r. met
groote blauwe bloemen; 2. met gefnippelde bladen en blauwe bloemen ; 3. met witte bloemen ; waar van de eerfte in de gebergtens uit de fpleeten der rotzen groeit; de tweede en derde zoort worden hier en daar in Hoog- Duitschland gevonden, op dorre plaatzen. Kweeking. Wil men dit kruid in de Hoven kwee-
ken , zo gefchied de vermeerdering zeer ligt door fchcu- ring , in het voorjaar. Eigenfch.ip. Dit geheele Kruid is maatig zaamentrek-
kend , afvaagend en wondheelend;-wordende inwendig zeer gepreezen voor geronnen bloed, wonden, bloed- fpuwcn, bloedwatcren en overvloedige ftonden, een af- kookzel daar van gemaakt; en uitwendig word het van zoinmige voor een fpecificum gehouden, tegen de Bruine en andere keel- en mond-ontfteekingen, als men met het afkookzel daar van gorgelt ; het welke ook dient voor vuiltandvleesch; het uitgeperfte zap geneest de wonden, en men gebruikt het kruid ook in de wond-dranken. BRUINETTE; Brunette; Bruinetjes; Bruine Juffers;
Fogel-oog ; Faifanten-oog; in 't latijn Flos Adonis; (Ado' nis, Linn. Spec. Plantar.) Befchrijving. Dit gewas fchiet uit de wortel veele
gevoorde fteelcn op met takken, waar aan fijne bladen groeijen, die de camille-bladen niet zeer ongelijk zijn ; op de toppen der fteclen en takken koomen niet zeer groote glanzende blocmtjcs voort, van gedaante als de wilde weij-ranunkels, maar van verf rood, geel of wit; na de bloemen volgen langwerpige hooftjes, die uit veel bij een vergadert zaad beftaan , dat, rijp zijnde, bruin- agtig word : Daar zijn verfcheide zoortcn van , als I. De wilde Bruinette, met roode, geele , oranjevcr*
wige of witte bloemen, (Adonis floribus oUopetalis,' ra&ibus fubcijlindricis, Linn. Spec. Plantar.)
II. De tamme Bruinette, met kleiner donkerroode, of
geele bloemen, (Eranthemum Dodon). III. De Bruinette, met groote geele gefterde bloe-
men , ook Koi-oogen , of Baflert-nieswoitel genaamt , (Adonis flore dodecapctalo, fruüu ovato, Linn. Species Plantar. Buphtalmum, Dodon.) Plaats. De beide eerfte zooiten groeijen in Hoog-
|
||||||||||
Duitsch-
|
|||||||||||
BRU. BRIJ. " §o£
ne welke met het fcheurbuit gekwelt zijn, de beenen in
deszelfs warme bloed laat fteeken, wordende dit middel als uitmuntend tegens die kwaal gehouden. De voortteelings-deelen van deeze Visch, zowel man-
netje als wijfje, zijn zeer zigtbaar; men beweert dat zij even pens als de menfehen paaren; hunne ontmoeting in zee, houd men tot een voorteeken van florm en onweerl Bij zommige woeste volkeren aan de zee-kusten woo- nende, wordende Bruin-visfchen tot fpijze gebruikt; in- zonderheid zoude de kop, gezouten zijnde, een aangenaam voedzel zijn : Het fpek van deeze Visfehen gezouten en gerookt, word veel door de Berg-fchotten gegeeten ; en de Franfchen op Tcrreneuf pleegen het fpek onder hun worfte-vleescb te hakken ; men zegt nogtans dat dit voed- zel zwaar te verduwen , en teffens zeer ongezond is. BRUMALIS, iets dat in de wintertijd groeit of vooit-
koomt. BRTJNNERII GLANDULAE ; deeze naam draagen'
eenzeker zoort vmklieren in den cwaalf-vingerigen-darm (Intestinum duodenum, vel dodecada&ijlum), die een zeker darmvogt van een bijzonderen aart behelzen ; en niet te- genftaande 'er meer dusdanige klieren in de binnenfte op- pervlaktens der darmen gevonden worden, zo verftrek- ken egter'deezen tot het meefte nut, dewijl ze een leer nig en verzagtend zap behelzen, dat zeer dienftig is, om de fcherpte der galle in den twaalf vingerigen darm te tem- peren: De naams-oorfprong van deeze kiiertjes koomt van Brunnerus , die dezelve het eerfte heeft' ontdekt. BRUNUS; zommige latijnfche fchrijvers noemen dus het Heilige Vuur, of de Roos; zie aldaar. BRUTO ; een uitdrukking in den koophandel gebrui-
kelijk, zo veel betekenende, als het gewigt van waar«», die in zakken, baaien of vaten gepakt zijn, zonder dat 'er de tarra van de emballage of het vatwerk nog is af- getrokken; dus zegt men , deeze kist thee weegt Bruto, 800 pond, om daar meede te kennen te geeven, dat de • thee, met het houtwerk en lood, waar in dezelve ge- pakt is, te zaamen 800 pond weegt ; zie verder op TARRA. BRUTUS; dom, onredelijk, redenloos, is de naam,
die men aan on vernuftige dieren geeft. Hier van 't woord Brutaal. BRIJ, zie MELK en PAP. BRIJEN, zie BLAESITAS. BRIJGMUS ; dit betekent het klappin en hiersfen der
tanden; die men als een zoort van termijnen. of ftuip- trekkingen kan aanmerken , en veeltijds zulke Kleine kinderen overkoomen.die met wormen gekwelt zijn; als meede in den aanvang van een koorts: Eelle koude ver- oorzaakt meede dikwils klapper-tanden' -, waar van het fpreekwoord, Hij klappertand van koude. BRIJON-; deeze naam word door zommigen aan het
mos der boomen gegeven, en wel inzonderheid aan zulk, dat 00 eike boomen groeit.- BRIJONIE (WITTE), Witte wilde Wijngaard;
Quartel-befie ; ook Stik-wortel en Mfpape genaamt ; in 't latijn Brijmia; Vitls alba; (Brijoniafoliispalmatis utrin- que calloje-fcabri's;, Linn. Spec. Plant.) Bejchrijving. Dit gewas heeft een groote, lange en
dikke wortel, die van buiten grauwagtig en van binnen wit is, uit.welke veel dunne lange fteeleu of ranken fpruiten , met bladen bezet, die naar de wijngaards-bla- den gelijken, maar zij zijn rouw, kleiner en witter ; de bloe- men komen bovenwaarts in de oxels der bladen voort, veel bijeen in trosjes , en zijn kiein en witagtig, waar na Q q kleine- |
|||||
- BRT*.
f)uttschland, Frankrijk, Italien, en eiders tuschen de
graan-gewasfen, en zijn éénjaarig. De derde zoort word gevonden in Hoog-Duitschland, Boheemen, Oostenrijk, Mongarijen, en elders op zommige onbebouwde en heu- velagtige plaatzen, zijnde deeze langleevend ; daar word ook nog een verandering van de derde zoort gevonden, daar van weinig verfchillende, dan dat de bloemen groo- tcrzijn, vijftien bloem-bladen hebben, en dezelve laa- ter bloeit; deeze groeit in de Italiaanfche Jpeninifche gebergtens_, en in Sibérien, en is meede langleevend. Kweekfng. Men kweekt ze dikwils in de bloemtuinen ;
de beide eerfte zoorten worden van zaad voortgekweekt, dat men in het voorjaar zaait, ter plaatze daarzezullen blijven doorgroeijen, dewijl ze het verplanten niet kun- nen verdraagen. De derde zoort en haare verandering worden door fcheuring in het voorjaar vermeerdert; ze beminnen alle een goede losfe, liefst zandagtige grond. In de medicijnen zijn ze van geen gebruik. BRUINHEILIGE, zie MUNTE. BRUÏN-STEEN; in 't latijn Magnefia , ook Mag- oiefm metallica, en Lapis ßdereus ; is een rood- of zwart- agrige Steen, een zoort van bloed-fleen zijnde, die uit de Piemonteefche en Saxifche mijnen koomt; bij heeft kleine Joodver'wige ftreepen, op de wijze als de antimonie ; dog daar zijn verfcheide zoorten van, die in koleur en ge- daante wat verfchillcn : Men gebruikt hem tot het zuive- ren van 't glas, weshalven hij ook wel de zeep van het glas genaamt word. BRÜIN-VISCH, in 't latijn Plioccena; (Delphinus
corpore fubconiformi, dorfo lato,.rostro fubobtufo, Linn. Sijfl. Nat.) Deeze Fisch behoort onder het geflagt der Dolphijnen, is gewoonlijk van vijf tôt agt voeten lang; deszelfs fnoet is kort en ftomp, de oogen klein, en de onder- zo wel als boven-kaaken met fcherpe randen ge- wapent; op de kop heeft hij, even gelijk de Walvisfchen, een gat, waar uit hij water blaast; zijn huid is glad, de koleur op de rug zwart dog aan de buik wit, hij beeft drie vinnen, waar van de rug-vin als een halve maan na agteren toe hol ftaat, de ftaart heeft de gedaante van e en ■zeisfen. Doeze Visch word bijna in alle zeen gevonden, en
zelfs veel in de zuider-zee, nabij onze kusten ; menigvul- dig worden zij aan de kust van Tsland gevischt, worden- de aldaar uit hun fpek thraan gekookt : Deszelfs vangst is bezwaarlijk, dewijl zij ongemeen vlug zwemmen; de in- woonders aan die kusten gebruiken daar toe fterke netten, waar van de maazen zo wijd zijn, dat de Visch 'er met cle kop doorfc'hietende, met het lijf in blijft hangen: Ook weten de Tslanders degelegentbeid waar te'neemen, Wanneer deeze Visfcben hun aas vervolgen, dat meest in haringen beftaat die digt onder de kust komen , wan-; neer zij zig ligt laaten bezetten: De beste tijd tot hun' rangst zegt men omtrent St. Jan, midden in bet zomer te Zijn, als wanneer zij door een klein vlies, dat zig,voor liimne ■ oogen fpant bijna blind worden, en de inwoon- ders van Tsland 'er zomtijds eenige honderden meester worden. Op die .tijd .worden zij meede ontrent de wes- tcreilanden van Schotland en de Orcades menigvuldig gevangen. Iets bijzonders-is. het, dat de Bruin-visfchen gevangen
zijnde, 'en 'op 't drooge-geworpen , zwaar fteenen tot dat zij fterven ; gekwetst zijnde ftroomt hun bloed, tegeiïs den aart der Visfcben in overvloed, en is zo warm als dat der land-ciieren : Men zegt, dat wanneer een van de- ze Visfcben op zee gevangen word, men als dan die gee-, |
|||||
BRIJ. BÜB. BUC.
elk vier of vijf korls bevatten: Deze zwarte Brijonie,
fpruit jaarlijks nieuwe ranken uit de wortel, die dik, lang, van buiten zwart, en van binnen wit is; daar in te- gen de witte Brijonie de ranken behoud, en alleen de bladen in de winter verliest. Plaats. Dit gewas word gevonden in de warmde ge-
westen van Hoogduitschlnnd, in Frankrijk, Italien, eu elders; daar is ook nog een meede zoort van, diedrielotx- bige bladen heeft en op het eiland Candia groeit. Kweeking. Wil men 't zelve in de tuinen voortkwee-
ken, zo kan zulks gefchieden op dezelfde wijze als de voorige witte Brijonie, en kan ook tot 't zelfde gebruik in de tuinen dienen,- hoewel bij ons weinig gevonden word. Eigenfchapfen. Dit gewas word gezegt, in kragte«
genoegzaam met de witte Brijonie overeen te koomen; behalven dat het niet zo fterk werkt, en derhalven in, het gebruik ook dienfliger geagt word ; kunnende de wortel, in alle de voorgemelde ziektens en gebreken dienen : In Zuid-Frankrijk en Italien, worden de jon- ge wortel fpruiten, in 't voorjaar ook gegeetcn als aspergies of hopfpruiten, entmen wil dat ze finaakelijk en gezond zouden zijn; doende zagtjes laxeeren. BRIJTIA; dusdanig worden de hullen of /chilien der
wijn-druiven genaamt, na dat 'er de most is uitgeperst. BRIJTON ; bij zommige fchrijvers vind men dit woord gebezigt, om een gersten-drank meede te betekenen. BUBALUS , zie BUFFEL. BUBO; betekent zo veel als J'chaam-zij'de of lies ;
zijnde de plaats welke tusfehen de fchaamdeelen, en't bil of liesfehen gelegen is. BUBO, zie BUIL. BUBO , zie SCHUIFUIT. BUBO INGUINALIS, zie BUIL (TENUS). BUBO PESTILENTIALIS, zie BUIL (PEST). BUBO VENEREUS, zie BUIL (VENUS). BUBONOCËLE ; Hernia, of Ramex inguinal!'s , Lies-breuk; is een gezwel aan de fchamelhcids'zijde, of in de liesfehen, dat kwalijk een breuk genaamt word ; zie BREUK. BUCAROS, is een zoort van gezegelde aarde, die in
Spanjen, en voornaamelijk in Portugal menigvuldig ge- vonden word ; deeze aarde, zegt men veele deugden te bezitten, en de kragt te hebben van bloedftempende, zamentrekkende en giftweerftaande te zijn ,• de reuk van deeze aarde is zeer aangenaam; de inwoonden bereiden 'er vaten van, die van hun lieffelijken geur raeededee- len aan al het geen 'er ingedaan word ; wanneer 'er wa- ter in deeze vaten word gegooten, bruischt 't zelve op , en maakt veele bobbels, dog 'er lang in ftaan blijvende, lekt het 'erallengskens uit, dewijl de aarde, waar van deeze vaten bereid zijn , zeer fpongieus is. BUCCA ; dus worden de wangen, of zijden van den
mond, die zig laaten opblaazen, genaamt. BUCCALES GLANDULAE; zijn die kleine knobbe-
lige Miertjes, aan de zijden van den mond (Jiuccœ) zittende.
BUCCA CRATON, eertijds wierden hier beetenbrooda
in wijn gedoopt, door verftaan, en die men gewoon was,
tot een rnorgen-ontbijt te nuttigen.
BÜCCELLA; dus noemt Tiikophr. Paracelsus een
zeker neus-gewas, Polijpus narium genaamt. BUCCELLATON; deeze naam draagen zodanige buik-
zuiverende geneesmiddelen, die in deeg van brood of koek vermengt, in den oven worden gebakken. Zie PUR.GEEB.-K.QEK. BUC-
|
||||||
3'ötf BRIJ.
kleine ronde befïên volgen, die eerst groen zijn, maar
met het rijpen zwart worden, en vol korls zitten ; de ranken van dit gewas klimmen heel hoog bij heggen, flruiken en heefters op, waar aan ze zig met klavicrtjes zei ven vast hegten; daar is ookeenc verandering van, die roode befiën voortbrengt, maar zeldzaamer is. . Plaats. Dit gewas groeit in Neder- en Hoog-Duitsch-
land, Frankrijk, Engeland, enz. naast de heggen, tui- nen, en elders; 'er zijn ook nog verfcheidenebuitenland- fche zoorten van, waar van één op 't eiland Candien, en de andere op Ceilon, in Ethiopien, en elders groei- jen ; zie Linn. S^ec. Plant. De bovengemelde gemeene zoort word ook in de ho-
ven gekweekt; en men gebruikt ze hooftzaakelijk, om daar meede kleine prieelen en berceaux te bekleeden, waar toe ze heel dienftig is, om dat de ranken lang worden, bladrijk zijn, en de bladen een aangenaame groente en lommer geeven : Dog men moet de ranken een weinig met aanbinding te hulpe koomen daar het iloodig is. Kweeking. De voortkweeking der Brijonie kan ge-
fchieden, door jonge zijd-wortels die ze zomtijds maa- ken, en die men in het vroege voorjaar kan afneemen en planten daar men begeert, ook kan men ze door het zaad vooi'tkweeken, dat men in het najaar moet zaaijen, wordende vervolgens de jonge planten verplant; dog dit gaat langzaamer en dikwils onzeeker toe, als 't zaad niet wel rijp is; ze bemint een goede vette wat zandige aarde. Eigenschappen. Behalven dat dit gewas in de tuinen ge-
bruikt word, zö heeft de wortel die bitter en fcherp van finaak is, ook haare nuttigheid in de geneeskunde; de- zelve heefteen infnijdende enpurgeerende kragt, en voert door den ftoelgang de water- en flijmagtige vogten uit het lighaam, wordende derhalven zeer gepreezen, tegen de water- en flijmzugt, zinkingen , jigt en podagra, duifeling en draaijingen des hoofes, ijlhoofdigheid, beroerte, lam-' niigheid, vallende ziekte, verfloppingen der ingewanden, epgeftopte ftonden, en veele andere hardnekkige en lang- duurende kwijn-ziektens,- men neemt tot dien einde van de gedroogde gepoeijerde wortel, van een half drachma tot twee fcrupels, 's morgens met eenig vogt in, of het aftrekzel in wijn van een paar drachma wortels; maar weegens de fcherpigheid deezer wortels, moet men 'er corrigeerende dingen, als wat nagels, caneel of wijnfleen* zout, enz. bijvoegen, en in hardnekkige kwijn-ziektens, kan men dit gebruik dikwils, dog niet alle daagen, her- haaien; egter dient ze niet voor tedere en zwakke men- fchen, dewijl ze het lighaam wat fterk aantast; uitwen- dig is de verfche wortel, papswijze gebruikt, heel nuttig tegens knoestige knoopen, gezwellen en blauwe vlekken, door ftoofcen, vallen of fingen veroorzaakt. BRIJONIE (ZWARTE) ; Wilde Brijonie ; Zwarte
wilde Wijngaard, in 't latijn Brijonia nigra; Fttis nigra; Tamnus DoDOKiEi (Tamnus foliiscordatis indivißs, Luœ. Spec. Plantar.) Befchrijving. Dit gewas groeit met dunne lange ran-
ken, die roodagtig zijn, gelijk de witte Brijonie, dog de bladen zijn niet ingefneeden, maarlangwerpig-hertformig, glad en blinkende, niet zeer ongelijk aan de bladen van de klokjes-winde; "en de ranken hebben geen klaviert- jes, waar meede ze zig vast hegten, maar flingeren zig omandere gewasfen heen; de bloemen zijn kleinen wit, en koomen bij trosjes. uit de oxels der bladen voort, waar na ronde vrugten of befiën volgen, die eerst groen aij'n, maar met het rijpen feharlaaken rood. worden» ca |
||||||
/
|
||||||
BUC. BUF.
33UCCINATORES; zijn die fpieren, welke ten dee-
Ie hun begin van't kraaijenbeks-uitfleekzel der onderkaak, en ten deele daar het tandvleesch der maaltanden van beide de ke.aken ophoud, zij eindigt in de hoek van de ronde fpier, en dra;igt in 't nederduitsch de naam van hinnebaks-fpier of kaak-fpier. BUFFEL ; in 't latijn Bubalus, (Bos cornibus refupi-
natis intortis antice plants, Linn. Sijfl. Nat.) Dit Dier, 't welk onder het geflagt der Koeijen behoort, koomt zeer wel van geftalte met den Os overeen , behalven dat het grooter en hooger is ; na de omtrek van het lighaam te rekenen, heeft hij een kleine kop, die hij altijd over zijde houd; zijne hoornen zijn lang, zwart en gedraait; zijn voorhoofd is met fteekelig hair bezet, dog op het lijf heeft hij het'kort en zwart,1 de ftaart is bijna kaal, de huid zeer hard, de hals dik en de beenen kort; in Aßen, Griekenland, Égijpten, te Siam, en op 't eiland Bornéo zijn deeze Dieren menigvuldig, egter vind men ze ook in verfcheidene gedeeltens van Duitschland, Italien en bijzonder in een onbewoonde landftreek, op de oost- kust van 't Napelfche gebied digt bij Manfredonia aan de Adriatifche zee, hier geneeren ze zig met eenige al- daar groeijende kruiden en heesters , en gaan veeltijds op 't ftrand in 't water leggen, dewijl zij de vogtigheid ongemeen beminnen. ïïet gebulk, of om beter te zeggen , het gebrul van
dit Dier, is verfchrikkelijk; even gelijk de bullen word hij door iets roods te zien, doldriftig, en ontziet als dan niets; wordende gezegt, dat zijn adem in dien toe- Hand zeer fchaadelijk voor menfchen en dieren is. Geen Buffel zal de gewoone koeijen befpringen, en deszelfs koe zal geenzins aan een runder-kalf toelaaten, om haar te zuigen , ten zij men het te vooren met Buffels-drek be- fmeere, en hetDier door deeze reuk misleide; van haa- te bevrugtiging af aan, heeft zij melk in haare uijers. De inwoonders der landen , daar dit Dier zig onthoud,
weeten het zelve zodanig te temmen, dat zij het tot een last-dier gebruiken, doende hun tot dien einde een ko- peren of ijzeren ring door de neus, en hier een touw of zoort van toom aan vast gemaakt zijnde, word hij door dit middel geleid en beftiert ; te zwaar belaaden zijn- de, valt dit Dier aanftonds neder, en door geen ander middel kan men het zelve weder doen opftaan, als met het te ontlaaden ; veel- word dit Dier meede tot den rijst-bouw gebruikt. Plet vleesch van den Buffel is eet- baar, en zelfs vind men het te Romen op de markt te koop; van de melk worden in het Groot Hertogdom Toskanen melk-kaasjcs gemaakt, die redelijk fmaakelijk zijn, en de naam van di Cavallo draagen ; het merg en vet van dit Dier, zegt men, ontbindende en zenuw- fterkende te zijn; en deszelfs hoornen en nagels goed te- gens de vallende ziekte en zenuw-trekkingen ; het leer van de huid bereid, is van veel gebruik in de hand- werken. Edwards in zijne Hifloire naturelle, enz. Tom. IV.
Tab. 200. geeft de afbeelding en befchrijving van een Buffel, die hij le petit Bvfle des Indes, of kleine In- diaanfche Buffel noemt; het Dier, zegt déezen Schrij- ver, is omtrent zo groot als een fca//vaneen halfjaar, en deszelfs ligbaams-geltalte heeft veel overeenkomst met die van de Engelfche bullen , uitgenomen de hoornen, die zo kort zijn, dat zij ter nauwer nood buiten het ge- krulde hair, 't welk boven op de kop is, uitfteeken, en een bult die ze op den rug hébben ; de ooren zijn veel grooter eh langer dan'de hoornen, en van binnen, daar |
||||||
BUF. BUG. BUI. ge?
zij geen hair hebben, vleesch-koleurig ; de oogen ltaan"
aan de zijden van den kop , en zijn in langwerpige zwar- te plekken geplaatst; de oog-appels, die wit zijn, ftaan in bruinagtige kringen ; de neus, die taamclijk breed en plat is, is kaal en vogtig aan de buiten-kant , daar de neusgaten zijn ; lippen en fmoel zijn met eenige dunne hairen bezet; het gantfche lijf is met kort glad hair be- dekt, dat aan de kop, hals, rug,ftaart en zijden blauw- agtig aschgrauw is ; dog in de nek, als meede aan de kanten van de neus en boven de oogen wit; de buik is zo dunnetjes met helder hair bekleed , dat 'er de koleur van de huid door heen fchijnt ; de beenen, die iets dun- der, dog niet langer als die der Runderen zijn, zijn mee- de ligt van koleur, wordende allengskens naar de voe- ten toe witter, dog van vooren gevlakt en met zwart ge- tekent; de kwast aan 't ende van den ftaart, is meede zwart ; de hoeven , die donker-bruin zijn, hebben veel overeenkomst met die van ons hoornvee. Deeze Dieren worden in zommige gedeeltens van de
Ocst-Indiën, daar zij het tamme vee uitmaaken, in plaats van Paarden voor de rijtuigen gebruikt. BUFFEL-SLANG, zie KNIJPER-SLANG. BUFFET, hier door verftaat men een kast, waar in men gewoon is, flesfen, glazen, lepels, vorken , mes- fen en eindelijk al wat tot de tafel behoord, te ber- gen. Ook begrijpt men door Buffet een tafel, die in de
eetzaal word gefield, en waarop het tafel-zilver, als meede glafen en flesfen worden geplaatst; ook word hier zomwijlen het tafel en ander zilver der huishouding zelve meede betekent, waar van daan het gewoone zeggen , die Heer beeft een fchoon of kostbaar Buffet. BUFO, zie PADDE. BUFONIA LINNjEI , Alfinoides Raji , is bij ande-
re fchrijvers een zoört van breuk-kruid met heel fmalle gras-bladen, dat.in Engeland, Zuid-Fwnkrijk en Span- jen groeit. BUFONITES , zie BATRACHITES:
BUF0N1UM HERBA, dus word ook de Botrijs- of het Dritive-kruid genaamt. BUGLOSSA of BUGLOSSUM, zie OSSE-TONG. BUGULA, zie SENEGROEN. BUIDEL-ROT, zie PHILANDER. BUIK, Onderbuik, in't latijn Venterj Abdomen, is dat gedeelte des menfchelijken Lighaam, den penszak, het net, dp ingewanden, maag, darmen, milt, nieren, de lijfmoeder, blaas en andere deelen meer bevattende. De penszak ofte buik-vlies (Peritonaeum) ; is esn dun,
fijn vlies, onder de huid, zijnde nogtans dubbeld. Dit vlies omringt al het geene in den Buik is, aan een ie- der deel een zeker vlies mededelende , om zig in zijn natuurlijke plaats te houden. Het net of epiploon, is ook een dubbeld vlies, begin-
nende van de hölligheid der maag, en zig uitftrekkende over de darmen , om die warm te houden, en om een fteunzel aan de takken der Poort-ader te geven. De ingewanden {intestina), dienen, om't lighaam van
den afgang te ontlasten; en den gijl te klenzen, die door de melkvaten, en door den gal- of borst-pijp tot het hart gevoert word. Men verdeelt de darmen in zes, hoewel ze alle van dezelve lengte zijn. Maar aangezien ze niet dezelve dikte hebben ; maakt men 'er een noodzaa- kelijk önderfcheid tusfehen, om haare bezondere ziek- tens te kennen, ook önderfcheid men de darmen in dun- ne en dikke. Q q 2 Pc
|
||||||
3oR • ' BUI,
|
RUI,
|
||||||||
De dunne Darmen.
De eerfte word genaamt Intestinum duodenum, anders
Dodecadaiïijlum , of twaalf-vingerige Darm, Deeze neemt zijn begin van de maag. De tweede word genaamt Intestinum jéjunum, als of
men zeide, nitgtere Darm, zijnde altijd leedig, en dus als 'twaare nugteren. Deeze is nogtans vol Darmfcheils aderen, van welke ze den gijl na 't herce zend. De derde word genaamt Ilium, of omgewonde Darm,
om dat hij veele kronkels maakt. De dikke Darmen.
De eerfte word genaamt Intestinum coecum, dat is, Hinde Darm, als een zak nederhangende, ende aan het eene einde geflootcn. De tweede word Colon, anders kronkel Darm of kar-
tel-darm genaamt, en waar in de afgang tot een zekere dikte of hardigheid gebragt word. De derde word genaamt Intestinum re&um, anders
endel-darm, of aars-darm, lopende regelregt naar bene- den ; alwaar de JphinÜer , of fluit/pier belet, dat hij ,zig niet buiten noodzaakelijkheid ontlast. Onder de ingewanden zit een hoop klieren, in de ge-
daante van een klomp vleesch, dienende de poort-ader tot een flut, en gelijk als tot een oorkusfen. Men noemt het pancreas , dat is alyleis ; ook buik-
klier-bedde, en groote klier. ' Het Mesenterium of Darmfcheil is een dubbeld vlies,
dat alle Darmen bij malkanderen houd, om niet van haar plaats te wijken; het is vol aderen, zenuwen, vet, en klieren.. •Wat de Lijfmoeder en andere deelen , in den buik
beflooten, betreft, wij zullen daar van op zijne plaats fpreeken. De Darmen zo wet als de andere deelen des buiks,
zijn aan verfcheidcne ongemakken en .kwaaien onder- hevig, als buik-pijn, buik-loop, verflopping, enz. BUIK (DIKKE) DER KINDEREN", zie GORT-
BUIK. BUIK-KLIER BEDDE, zie CALLICREAS. BUIKLOOP; Buikvloed; gewoonlijk alleen Loop ge- naamt; in 't latijn Diarhoea of Alvi Fluxus ; word in vier zoorten onderfcheiden ; als in gemsene Buik- loop (Diarrhoea) ; Grauwe of Leever-leop {Cceliaca pasfio);- Spijsloop (JLienteria), én Bloed- of Roode-loop (Dijj'enteria) , die men elk onderzijn bijzonderartijkel na- zien kan : Hier zullen we alleen van de eerfte, naame- lijk van de gemeene Loop fpreeken. Dit is .een zoort van Loop, v/aar doordikwils veel flijm of galagtige of dunne zwarte Hinkende ftoffen afgaat:. De inwendigeoorzaake daar van is, de tegen natuurlijke vermeerderde worms- wijze beweeging (jnotus periflalticus) der darmen, 't wel- ke door verfcheiderhande dingen kan veroorzaakt wor- den , als door het eeten van al te veel vrugten, inzon- Öerheid die niet wel rijp of anders ongezond zijn , gelijk meloenen,, comcommers, verfche floaten,, enz. of door het drinken van versch of troebel bier, most of cenige andere drank : of door groote koude te lijden en op vogtige plaatzen te leggen ; of ook door koud drinken ; inzonder- heid wijn met ijs koel gemaakt, of gefmoken fneeuw-wa- ter; en door fterke gemoedsbeweegingen , gramfchap, vrees en fchrik. Indien het gebeurt, dat dit-ongemak van zelfs komt,,-
zonder eenige bekende oorzaaken, of voorafgaande on- pasfelijkheid, zpis het veeltijds.niet gevaarlijc, maar van. |
nut, dewijl zig dan de natuur zoekt te ontlasten van een
kwaade ftofle in het lighaam, die anders nog meer kwaad zoude kunnen doen , of een ziekte veroorzaaken ; in zodanigen gevalle, moet men de Loop, indien 'er geen groote pijn, of andere toevallen bij zijn, zijn gang laten gaan , zullende van ze!fs weer ophouden ; maar als de- zelve te lang aan houd, of ook uit een der bovengemel- de oorzaaken ontdaan is, moet men daar in voorzien, want anders zoude het lighaam,daar door al te zeer ver- zwakt, of de ftoffe kunnen fcherp worden , waar uit een roode loop zouwkunnen ontftaan, ja zelfs ook een teering; waar van pijn in de zijde, en een bezwaarlijke ademha- ling de voorboden zijn.. Geneesmiddelen teegen de Buikloop.
Geeft de tijdeï fmids-koclwatcr, waar in ijzer gekoelf. is, te drinken; als het niet zuiver is, moet men heli- door een vloeipapier hiaten lekken. Of neemt mastix of wierook en op kooien gerooste rha-
barber, van elk twee drachma, maakt 't tot een fijn poei- jer en geeft den lijder daar van 's morgens nugteren een drachma, of't vierde deel, met wat wijn of quee-vleesch of wel geleij van aalbcfien. Of neemt mos van eikenboomen, of de bladen daar van T
laat het met wat caneel, een dag en nagt in roode of wit- te wijn trekken, of kookt 't een weinig daar meede, en geeft den lijder daar van altemets centheckopje vol warm, met ztiiker zo men wil. Of neemt twee drooge witte maankoppen, klein gefne-
den zijnde, kookt ze in een mengelen wijn, tot omtrent de helft, en gebruikt het doorgezijgde, als het voorige. Of neemt een half mengelen, best zoet bier, kruimelt daar een ft uk roggenbrood in, en kookt het week, doet 'er dan nog 4 lepels vol joopen- of ander goed dik-bier, met even zo veel beste boomolie bij, en kookt 't nog iets te zaamen ; hier van neemt den lijder drie of viermaal 's daags, t'elkens drie lepels vol warm; dit middel word zeer gepreezen ; dog het zal nog zeekerder werken, als men daar meede teffens een goede mes-punt vol of twee % gepoeijerde tormentil-wortel in geeft. Of geeft maar boom- olie met warme melk, lcpelswijze altemets te drinken,, met wat gepoeijerde tormentil-wortel, als boven. Of neemt weegbree-zaad, kookt het, wat gekneust zijn-
de in water met wat caneel, en maakt 'eï een fterk af-- kookzel van , dan doorgezijgt zijnde, laat'er den lijder al- temets een theekopje vol van drinken ; dit is ook een deftig, middel. Of neemt weegbree-zaad, drie drachma, muscaate-noot,
-twee drachma, maakt 'er een poeijer van, waar van de lijder 's morgens en 's avonds, t'elkens 't vierde deel' neemt, tot dat de buik geflopt is ; maar als de loop lang geduurt heeft, moet den lijder eerst zagtjes purgeeren, met een halve once casfie, of een drachma rhabarber. Of neemt drie drachma visch-lijm, laat die in 3 pond nat,.
dat is anderhalf mengelen water finelten ; laat ook drie drachma geftooten caneel in een half mengelen pontak of, beste, roode wijn, die wat trekkend is, warm trekken, giet dan de beide vogtcn te zaamen, en laat den lijder van dit vogt altemets drinken, als gewoonlijke drank. Of neemt tinüuur van catechou, twee drachma, tinc-
tuur van opium, tien druppels ,• gemengt zijnde, geeft den lijder daar van, 's daags drie of vier maal, 10 à ta drup- pels met roode. wijn., of eenig ander vogt. 1, Of neemt conferv van roode roozen, twee oneen ; ge~ zegelde aarde, en geprepareerde kreeftsroogen, van elk |
||||||||
BUI. 3»»
dit te verhelpen, moet men een once kasfie in een goed
glas weegbree-water mengen, en laatenden lijder 's mor- gens nugteren daar van drinken : Gemeenlijk ordonneert men hem daar na, een gerflen-drank, met witten ho- ning toegemaakt,, doende bij ieder pint een lepel vol wijn- azijn. Geduurende vijf of zes agter een volgende dagen, moet
men 's morgens nugteren den lijder, in een glas zwaaren wijn, een half drachma geprepareerde kreefts-oogen geven,. en de maag met olie van quee-peeren, of van mastix wrij- ven. Ingeval het ongemak uit een overvloed van eeten en
drinken ontflaat, word'er noodzaakelijk eene onthouden- < heid vereischt; mits neemende een weinig noote-muscaat, rosmarijn en zuiker, zaamen in wijn gemengt en bij tus- fchenpoozen gedronken. Daar is nog een ander zoort van Buikloop, volgende
op een dijfenterie of rtode-loop, en ontflaande door lid- teekens of gezweeren in de ingewanden ; zo dat de af- gang maar half verteert is, en 'er een gedeelte van den- gijl tcffens meede geloost word: Hier moet men de- zelve genees-middelen gebruiken, die boven Li den be- gin gemeld zijn. Zie verders ook LEE VERLOOP ea. SPIJSLOOP. BUIK-PIJN ; Buik-krimpingen ,* of Krimping in de-
Buik; in 't latijn Tormina Ventris; Is een pijn, waar. door alle de darmen te gelijk aangetast worden, en duS' dezelve op alle plaatzen befpeurt word,, waar door ze- van de colijk tejr decle onderfcheiden is , die dikwils maar op één plaats gevoelt word, dog waar bij de pijn ook doorgaans grooter en. gevaarlijker is ; de oorzaak van dit ongemak kan veelerlei zijn ; als onder anderen- rauwe fcherpe floffen in de darmen, winden, verkou- ding, flcrke purgeer-middelen, bet eeten van veel vrug- ten , het drinken van troebel of kwaad bier , ontflee- kingen en vergiften , ebz. Oin deeze pijnen te geneezen,. zijn de volgende mid-
delen dienflig : Neemt gepoeijerde calmus-wortel, gengber, of zedoar-
wortel, alleen of met wat gepoeijerde caneel of noote- muscaat een halve lepel vol, met wijn of eenig ander- vogt in ; dat men na een paar uuren kan herhaalen -r men kan de gemelde wortelen ook geconüjt gebruiken.. De beer-wortel (meumi), is ook een zeer goed middel f dezelve in de mond gekaauwt en neergeflukt ; of ge- poeijert daar van ingenomen. Of neemt één drachma theriaak. of diafcordimw, met
wijn of iets anders in.. Of neemt kruifemunte en camille-bldemen van elk een-
halve of bcele handvol, fnijd het klein, en kookt het in wijn of vleeschnat, dan doorgezijgt zijnde, drinkt den lijder daar van dikwils een theekopje vol warm-,. en de gekookte.kruiden legt men warm op de buik;- deeze- middelen zijn alle zeer goed, gelijk ook de volgende. Neemt gedistilleerde olie van anijs-zaad, vijftien of'
twintig druppels met eenig nat in ; of'gedistilleerde olie: van kruifemunt, of van camille-bloemèn, of van carwei- zaad,,oi va» oranjcfchil,. of van jenever-befiëh.,,. agt à; tien druppels,, of geeft den lijder één once te zaamen:. gefield zedoar-water, of één once wind-breekendeßjroop,, of eonferf van kruifemunte.. Of neemt water, van camiile, en te zaamengeflelt se-
doar-wortel van elk twee oneen,, winddrijvende fpiritus; drie drachma, gebrand hertshoorn een balvc dracbmar anijs-olie. tien druppels, ßjroop van koom-roofen. een.lïaU- |
||||||
BUL
een dracbma, diascordium, drie drachma; mengt 't tot
een brok , waar van de lijder, om de drie of vier uuren zo veel. neemt, als een noot groot: Of geeft maar een dracbma diascordium, 's morgens en 's avonds in. Of neemt water van kruifemunt en van weegbree, van
ieder twee oneen , gezegelde aards, armenijche bolus , theriaak eri diascordium, van clks een half drachma , ßj- roop van quee-peeren, of van rood; roozen, een once, mengt het tot een drankje, waar van de lijder om de uur een lepel vol neemt. Een laxeer-middel dat tcffens weer flopt, is dikwils
van veel nut; inzonderheid als de Buikloop van zelfs ontdaan, en 'er geen andere ziekte bij is, bij voorbeeld : Neemt water van melis/e en van weegbree, van elk twee oneen,gerooste rhabartier, en geprepareerde kreefts-oogen, van elk een drachma, f'jroop tan witte maankoppen, een once, mengt 't tot een drankje, waar vàn men om de twee uuren een lepel vol neemt. Of maakt een af kookzel van weegbree-bladen ; hier van
neemt een glas vol en laat daar in anderhalf once manna fmelten, dan door een doek gezegen zijnde, doet.'er bij',, ektïuarium diacatholicum, 5 dö drachma; dit neemt de lijder 's morgens nugtercn, in eene reis; waar op hij na het purgeeren, eenig maag-verfterkend middel neetnen moet; bij voorbeeld, geconfijte-alands-wortel, calmus o£ oranje-fchillen; conjerf of extraSt van alfem, enz. ïegens verouderde en ingewortelde Buikloop, word
gepreezen , een hard gekookt eij op te eeten, na dat men het in roozen-azijn gedoopt heeft; 't welk men moet hei haaien. Of men geeft een halve fcrupel beste ipecacuanha-wor-
tel gepoeijert met wijn of vleeschnat 's mQrgens in, het welk meede veel gepreezen word in allerlei Buikloopen; maar zo dit middel, met twee of drie giften niet helpt, gelijk het egter meesttijds doet, zo moet men zijn toe- vlugt, tot een ander neemen: Dit middel doet meest- tijds braaken, en zulks word van veelc voor het zeker- fte middel,, in de Buikloop gehouden; tot dien einde kan men ook een ander braakmiddel geeven; bij voorbeeld vier of zes grein braak-wijnfieen. Of neemt as/a fatida of duivels-drek, een drachma ;
ipecacuanha-wortel , een .fcrupel , tot poeijer gemaakt ; geeft het in ttvee morgens in, t'elkens de helft: Wanneer met het braaken, fcherpe en zuure of galagtigc floffen ge- lost worden , zulks is een goed tecken. Indien dit ongemak ontflaan is, uit geledene koude,
of door het drinken van fneeuw-water,. of iets dat in ijs- water verkoelt is; waar bij ook dikwils krimpingen zijn, dan zijn de maag-verfterkende en verwarmende middelen dienflig, als calmus-, ge-ngber, caneel, kruid-nagels, krui~ fimunt, oranjcfchil, enz. op allerlei wijze gebruikt, 'tzij geconfijt of anders : Of men neemt een dofis, dat is 2 of g- agtfte lood diascordium of theriaak in ;• ook is het dienflig, dat men uitwendig de buik fineert (net olie van mastix , of van kruifemunt, lauwrier, jenever-beften, na- gels; of men flooft de buik omtrent de maag met bran- dewijn of jenever, daar men wat theriaak bij gemengt beeft. Een warm witte brood, zo als het uit dè oven komt,
op zijn plat doorgefneeden, en met gepoeijerde caneel en muscate-noot beflrooit, vervolgens op de biük gelegt, is ook zeer dienflig. De loop ontflaat dikwils uit een gezwel, of zweer in
de bolligheid der maag, het welke zig openbaart aan ze- kere etter, die metden rauwcn afgang gcloost word, om |
||||||
s<ê . ./SL.'-,.
|
||||||
BUI.'
van cichorij'met rhabarber, of vmblceke roofen met wat
geprepareerde kreefts-uogen gemengt. Of men geeft haar wat Markgraven-poeijer met een der gemelde fijroopen in; zijnde deeze middelen in alle gevallen zeer nuttig; men kan haar ook, om de pijnen te ftillen en te doen flaapen, een weinig fijroop ■ van witte maankoppen, met de gemelde poeijers geeven, en indien men befpeurt, dat de kinderen met winden gekwclt zijn, kan men haar twee of drie druppels vlugge geest van hertshoorn, in melk of eenige fijroop ingegeven. Het volgende poeder word ook zeer gepreezen :
Neemt Florentijnjchc lisch-wortel twee drachma , wortel van eiken varen één drachma, kreeftsoogen en ijvoor van elks een halve drachma, beste faffraan twaalf grein, maakt alles tot een fijn poeijer, en mengt het, waar van men een weinig met pap ingeeft. Uitwendig is zeer dienftig, om den buik des kind«
met camille-, ruit- of dille-olie , of dicrgelijke te fmee- ren; inzonderheid is hier toe zeer dienftig de bovenge- melde zalf, en welke fmeeringen dikwils alleen vol- doen, om de kinderen van deeze pijn te verlosfen. Indien de melk der moeder of minne niet goed was,
moet ze 's morgens en 's avonds tien of twaalf druppels vlugge geest van hertshoorn, of geest van ammoniak-zout, of vijf à zes grein bloemen van dat zout met eenig vogt inneemen ; of laat ze neemen 's morgens en 's avonds een paar fcrupels of mespunten vol gegrepareerde kreefts- oopen of paarlen. 'bUIKZUIVERENDE-MIDDELEN , of Purgecrmid-
delen, in 't latijn Purgantia : Zijn zodanige middelen, die door haar bijtende of prikkelende aart de wormsgewij- ze beweeging (metum periflalticum) der darmen vermeer- deren , waar door zo wel de weij als flijm- en galagti- ge ftoffen, teffens met de in de darmen verzaamelde vui- ligheeden , uitgedreeven en weggefpoeld worden. De purgecrmiddelen zijn buiten tecgenfpraak, in veele
ziektens en omftandigheeden, heel nuttig en noodzaake- lijk, dewijl ze de kwaade ftoffen, in de eerftc weegen, naamelijk uit de maag en darmen uitdrijven, waar door veeleriei ziektens en ongemakken kunnen ontdaan; dog dezelve kunnen daar in teegen ook in zommige omftan- digheeden zeer nadeelig en gevaarlijk zijn; en dewijl het dus nuttig kan zijn, dat men weete, in welke om- ftandigheeden de purgeer-middelen dienftig, en in welke dezelve nadeelig zijn, zo zullen we zulks, eer we van de verfcheidezoorten, enz. gaan fpreeken,kortelijks aan- wijzen. I. In welke gevallen de purgecrmiddelen
dienflig zijn. Het pürgeerfin is dienftig in walging, hardlijvigheid of langduurige terug gêblevene ftoelgang, ongeftcltheid, en opgezwollenheid des buiks, en in andere waterige ge- zwellen des lighaams, zuure en bittere oprispingen en fmaak des monds, beflaagene witte tong, verloorene of bedorvene eetlust, hooftpiju, duifeling, zuifing der ooren, winden, darm-rommeling , maag- en darmpijn, kolijk , buikloop of laxeeren dat van zelfs komt; flaaperigheid en loomheid ; wijders in fleepende ziektens, geel- en wa terzugt ; beroerte, flaapziekte en keel-ontfteeking. 2. In welke gevallen de purgeermiddelen
nadeelig zijn. Dezelve zijn nadeelig in zwaare bloedvloeiingen, ont- fteeking der long, verhitte en verftonte ingewanden, drooge
|
|||||||
3 ia BUL
ve once, mengt het tot een drankje , waar van men
den lijder om 't uur één of twee lepels vol geeft, wel omgefchud. Of neemt conferf van kruifemunte één once, gepoei-
jerde zedoar-wortel, oranjefchil, geprepareerde kreefts- oogen van elks één drachma, gedistilleerde anijs-olie één fcrupcl, diafcordium één drachma, mengt het, en geeft het den lijder in twee of drie reizen, een paar uur na malkander. Of neemt drooge hoender-mest en drooge oranjefchil-
len, Van elks even veel, ter deegen fijn gewreeven, geeft 'er de lijder een vingerhoed vol van met een lepel wit- te wijn in. Ook zegt men, dat pauwe-vet met honing gemengt,
zeer goed voor hevige Buik-pijn, en zelfs voor 't Co- lijk is. Ook zijn de uitwendige middelen veeltijds heel dien-
ftig, en alleen voldoende; bij voorbeeld, men legt een warm gemaakte fteen op de buik, of warm gemaakte doeken; of men fineert de buik met mastix-, camille-, laurier-, jemver-befiên- of anijs-olie, of men ftooft die met brandewijn, daar wat theriaak bij gemengt is ; of men legt 'er een half dwars doorgefneeden heet versch witte-brood op , dat met fijn geftooten muscaat en kruid- nagels, oï.cumijn-zaad beftrooit is, 't welk een goed mid- del is, waar nevens men wat theriaak of diafcordium met warme wijn of bier ingeeven kan. Anders word de volgende zalf ook zeer gepreezen. Neemt geftooten anijs-, venkel- en cumijn-zaad, van
elks een halve once ; goede boom-olie, agt oneen ; Fran- fche wijn, vier oneen; kookt dit tezaamen, tot dat de wijn vervloogen is, dan doorgezijgt zijnde, mengt 'er warm onder , wasch anderhalf once, terpentijn-olie drie drachma, gedistilleerde venkel- en anijs-olie van elks een fcrupel, en maakt 'er dus een zalf van, waar meede men 's morgens en 's avonds den navel en buik fineert. Indien de Buik-pijn ontftaat uit vergift, als arfenicum,
operment, fiiblimaat, of uit fterke purgeer-middelen, als uit coloquint, nieswortel, enz., dan zijn dienftig vet- te foupen, koeije- en geite-melk, waar van den lijder veel moet drinken ; verkens-reuzel, als meede geprepareert crijflal, zweetdrijvend antimonie, gezegelde aarde; ge- fmolte wijnfleen-olie ; welke laatfte dingen men best met theriaak gemengt, ingeeft. Zie ook COLIJK. Middelen tegen de Buik-pijn , of Termijnen
der Kinderen. Dewijl de kinderen niet kunnen klaagen , waar de pijn
zit, zo kan men haare Buik-pijn gisfen uit de volgende dingen; i. uit het geduurig fchreijen ; 2. uiteen groene afgang, die de gedaante als gehakte eijeren heeft; 3.uit haar draaijen en wenden, altijd waaleen, krimpen en dat Bien bij haar befpeurt opblaazingen, geluidmaakingen en winden des buiks ; en 4. als ze tegens gewoonte niet aan de borst willen, of dezelve al te gretig aanvatten. De oorzaak is zomtijds een fcherpte in de darmen , die haa- Ten öorfprong hebben kan van het bij zig geboudenc me- coniwn, of van een kwalijk gefielde melk, of van zuur gewordene of anders niet wel toebereide pap ; of ook zomtijds door uitwendige koude. Indien men vermoed, dat -de piin der kinderen voort-
komt uit een fchefpigheid in de darmen, dan is 't zeer -dienftig, dat men baar een zagt laxatief, bij vooi'bcéld een 'zuiker-lepekje twee, drie vol, of ook meer, naar •den ouderdom ingeeft, fijroop van- rhabarber, of fijroop |
|||||||
_y\
|
|||||||
èüï.
|
|||||||||||
3«f'
|
|||||||||||
BUI.
|
|||||||||||
hebben, dog welke in het eene veel fterker,• als in het
andere is : Men fcheid ze gewoonlijk in drie chsfen of rangen; als 1. In overmatig fterk of allerhevigfte purgeerende (Dras-
tica); waar onder behooren het euphorbium , claterium , fcammonie , gutte-gom , coloquint-appel, wilde concom-. mers , zaad van de wonderboom, van fpringkruid, wil- de faffraan, witte ■ nieswortel en wolfsmelk , enz. welke dcrhalven ook zeer zelden, bebalven in zommigeziektens, en zulks maar in een heel kleine dofis gebruikt worden, dog 't Euphorbium bijna nooit inwendig. 3. Matig purgeerende (cathartica) ; gelijk de rhabarber,
bastert-rhabarber, jalappe , mechoacanna, brïjonie , aloë, fenés-iladen , casfia , turbith-wortel, hemodaüijlen, lor- ken-fwam, hazel-wortel, rhijn-befiën, eiken-vaten, zwar- te nies-wortel, gods-genade, brem-bloemen, duizentgul- den-kruid, enz. 3. Zagt purgeerende of laxeerende (Eccoprotica of Laxan-
tia); als eiken-varen, blauwe lisch-wortel, blauwe vi- olen, bleeke roofen, perfikbooms bloemen, manna, animo- niak-goui, indiaanfchs mijrabolanen, zoete pruimen, ro- fijncn , corinthen, gefioofde of gebraadene appelen met zul- ker. Dewijl de verfchillige purgeenniddelen ook op de ver-
fchillige Jappen des lighaams werken , zo worden ze ook weederom op een andere wijze in drie zoortén on- der fcheiden ; als 1. In flijm-afdrijvende (Phlegmagoga) ; waar toe men,
uit de drie voorgemelde Clasfen brengt; de coloquint, fcammonie , 't zaad van wilde faffraan, laureola , turbith- wortel, hermoda&ijlen, brijonie, hazel-wortel. 1. Gal afvoerende (Melanagoga) ; welke zijn de fcam-
monie , rhabarber, zwarte nies-wortel, eiken-varen ,fenés- bladen, gods-genade , bastert-rhabarber , rhijn-befiën, dui- zentgulden-krnid,'bleeke roofen, perfikbooms-bloeizel, blau- we-violm , f ranguia, enz. 3. Water of wei] afdrijvende (Hijdragoga) ; waar toe
men rekent de wilde concommers en het zap van deszelfs viugteii of 't elaterium ; 't zaad van de wonderboom en van 'tfpringkruid, gutte-gom, jalappe , mochoacanna, brij- onie , lorken-fwam , rhijnbefiën, blauwe lisch, blauwe violen; en meer andere: Van alle welke zoorten, in de Apotheeken, ook veelerlei te zaamen gefielde pur- geenniddelen , als flikkingen,pillen, fijroopen, extra&en , poeijers ,tinftuuren, enz. bereid worden, of die men zelfs bereiden kan, gelijk men de bereidingen van veele in 't ver- volg op zijn plaats zal vinden ; en de befchrijving van ie- der dezer enkelde purgeermiddelen, benevens deszelfs kragt en dofiV, enz. vind men meede onder ieder zijn artijkel. Men moet zig wagten , om van een der bovengemelde
hevigst werkende purgeermiddelen te gebruiken, zonder den raad of ordonnantie van een kundig Doctor, dewijl zulks grootelijks nadeelig, ja even als vergift, de dood zou kunnen veroorzaaken, inzonderheid als 'er veel van in- genoomen was ; maar veele van die fcherpe purgcermid- . delen worden in de Apotheeken naar de luinst bereid en zagter gemaakt, zo dat ze daar na minde'r fchaadelijk zijn ,. als ze in een behoorlijke dofis genomen worden. Daar worden ook verfcheiderhande purgeermiddelea
uit zoinmige mineralien op een cbijmifche wijze bereid, waar onder de zoet gemaakte kwik (mercurius fubämatus- dulcis), het polijclirest-zout, dewijnfleen-crijflallets, en de- tartarus folubilis, die de beste en meest gebruikelijkfte zijn, hoewel de beide laatfte eigentlijk uit vegetabilia voortko- men. Men heeft ook verfcheidene- minsraak zouten, die |
|||||||||||
drooge hoest, bloedfpuwing, inwendige pijnen, darm-
ontfteeking en breuken, in 't begin der zinkingen, inheete en kwaadaartige koorzen, vlek- en ftuipkoortzen ; ook kun- nen de afgaande of tusfchenpozige koortzen, door de pur- geermiddelen weder verwekt of aangezet worden ; voorts zijn dezelve nadeelig in zuiveringen, die eengeréegelden loop houden, als in de maandftonden, zweetingen, en 't kwijlen; als meede voor zwangere vrouwen, en in Terval van kragten. Aanmerkingen aangaande het purgeeren.
Bebalven de voorgemelde aanwijzingen, die een
purgatie aan of afraaden, zo dient 'er ook nog op ver- fcbeidene andere dingen gelet ; als i. Dat dewijl de Buikzuivercnde dingen , van verfchil-
lende aart en natuur, als min of meer ftërk of fcherp, of het eene vogt des lighaams, meer aandoende, als het andere; dezelve derhalven ook gefchikt en bereid dienen te worden, zo wel naar de natuur der ziekte, als naar diedermenfeben die ze gebruiken zullen; 't zij ten opzig- te van deszelfs gewoonte, leevens wijze, vooroordeel en en keuze, of wat zij best gebruiken kunnen. 2. Dat men de dofis of gifte dezer middelen, moet
fchikken, niet alleen naar den ouderdom en fterkte der menfehen, maar ook naar de fterkte der purgeer-mid- delen. 3. Dat men niet al te flerk, of te veel moet purgeeren;
gelijk veele menfehen meenen, niet wel gepurgeert te hebben, wanneer ze niet ongemeen veel hebben ontlast; zijnde het beeter tweemaal, op twee volgende dagen be- kwaamd ijk te purgeeren, als het nodig is, dan eens door een al te ilcrke purgatie : Dog waar bij men ook aan- merken moet, dat het eene lighaam veel ligter dan het andere, door een purgatie te beweegen is; als meede, dat de purgatien in de Warme zomer-dagen , eer en fter- ker werken dan in. de koude tijden ; waar -na men de pur- gatien insgelijks moet fchikken, en dezelve min of meer fierk geeven. • . 4. Ook is het een zaake van belang, dat als men den
buik zuiveren of los maaken wil, inzonderheid als die zeer verftopt is, men dezelve ingevalle 't purgeeren geen haast heeft, een paar dagen van te vooren daar toe meet bereiden; 't welk gefchieddoor zagte fpijzen en dranken, als, met foupen van kalfsvleesch met beete, porcelein, latuw, cichorei] en diergelijke bereid,* of met geftoofde Jpinagie, melde, zoete pruimen of appelen ; of men neemt 's avonds van te vooren, een paar draebma mjnßeen- cristallen; want indien men dit verzuimt, is zulks de oorzaake, waarom meenigmaal de fterkfte purgeermid- delen geen werking doen,- ook kunnen voorafgaande klijs- teeringen, als de buik zeer verftopt is, en men dezelve geheel zuiveren wil, gebruikt worden. 5- Dient men zig te wagten, om te purgeeren, in de
grootfte hitte des zomers , of bij fterke koude, in de win- ter:_ Getempert en helder,weer dient hier toe 't. best; dog indien't de noodzaakehjkheid in zodanige tijden ver- eischt, moet men daar toe, na een behoorlijke prepara- ratie, in de zomer een koel, en in de winter een warm vertrek verkiezen. En ten 6. Moet men zig na 'tneemen van een purgatie, een
bev/ceging door wandelen, enz. maaken, waar door de- zelve beeter werkt. Daar zijn veele enkelde dingen, uit de rijken der ve-
getabiliën en mineralien, (zijnde in dat der animalien geen ander bekent als de gal), die een purgeerende kragt |
|||||||||||
3 ra ÄUI.
|
|||||||||
ÖUI.
|
|||||||||
de buik Zagtjcs los maaken, als het ebßns-Kout, Jeidlit-
zer-zout, egerfi zout en meer andere; wij zullen nu ee- nige van de beste, zo wel enkelde als te zaamengeftclde purgeermiddelen, benevens haar gebruik, gaan aanwij- zen. Verfcheiderhande enkelde en te zaamengeflelde
beste Purgcer-middelen. De rhabarbtr heeft niet alleen de naam, maar is ook
inderdaad een der beste buikzuiverings-middelen; de- wijl ze allerlei weij-, flijm- en galagtige vogten en on- zuiverheden, zondereenige pijn of ongemak, uit het lig- haam voert; daar en boven heeft ze die eigenfchap, dat ze niet overvloedig purgeert, of den buik ontftelt , en haare werking gedaan hebbende, weder te zaamen trekt en tefFens de maag verfterkt ; de dof is daar van is tot een drachma, en men neemt ze gepoeijert des morgens nugteren met thee , warm vleesch-nat , of eenig ander vogt. Of men neemt van de jijroop van rhabarber tot een once, met eenig vogt. Of het extraQ van rhabarber, als pilletjes gerolt, tot twee fcrupels. Of neemt jalappe-wortel gepoeijert, een halve drachma;
en gebruikt ze als de voorgaande; deeze purgeert inzon- derheid de water- en wcijagtige vogten. ~Defenés-bladen zijn ook een zeer deftig purgeermid-
del, fchoon hetvanveele, wegens zijn goedkoopheid, weinig geagt word; en men kan zeggen, dat ze van nut zijn aan armen en rijken, jonge en oude; de kin- deren nog zwangere vrouwen lijden door derzelvcr ge- bruik geen nadeel ; zij zetten zagtjes alle zoorten van kwaad vogt, weij, flijm, gal, en de zogenaamde inelan- colijke of• zwartgallige vogten, enz. af; dog dewijl ze zomtijds wel eenige buik-krimpingen willen vcroorzaa- ken , inzonderheid als ze niet wel van de fleelen ge- zuivert zijn, zo is het dienftig, dat men 'er wat ge- poeijerde caneel of anijszaad, citroenfehil, of wijnfieen* crijftallen bij voegt; men gebruikt ze op allerlei wijze, ah gepoeijert tot een drachma, met een half drachma ge- poeijerde caneel of wijnfleen-crijfiallen. Of men laat een halve once bladen een nagt trekken in een paar glafen zoete-melk , en neemt het 's morgens in, een uur na den anderen, ieder keer de helft. Of neemt eiken loomvaren een halve once, maakt 'er met
een klein half mingclen water een afkookzel van, laat dan fiier in warm trekken drie of vier drachma fenès-bla- den met wat citroenfehil , dan doorgezijgt zijnde , neemt men liet 's morgens warm. Of. neemt gezuiverde Jenes bladen een lood, gepoei-
jerde caneel en anijszaad i'an ieder een drachma, bind het te zaamen losjes in een linnen doekje, en Iaat het met beste drooge pruimen in ruim nat kooken, tot dat de pruimen week zijn, waar bij .men op het laatfte nog v/at witte zuiker voegen kan , naar believen ; van dit zop drinkt men 's morgens ongeveer de helfte warm, en eet 'er wat van de pruimen bij , en als -het binnen een uur niet, of niet genoeg, werkt,' neemt men nog van 't •overige, tot dat.men bckwaamelijk purgeert. Of men neemt een paar oneen ßjroop van fenés-bladen. Of neemt manna twee à drie oneen, laat die in thee
of cojjij, of in een zopje fmelten, en drinkt het 's mor- gens op; dit is een heel zagt purgeer- of laxeer-middel, dienende voor zwakke en tedere menfehen en kinderen, die men ongeveer half zo veel moet geeven. Of neemt cbfon-zout een once, met thee of een zopje
"s morgens in, dit purgeert ook heel zagtjes. Ook maa- |
|||||||||
ken de wijnfletn-crijftallen gepoeijert tot twee drachma
ingenomen, de buik zagtjes los, en voeren de flijmig- heden af; of gebruikt in deszelfs plaats de tartarus folu- bilis tot twee fcrupels, dat wat meer werkt. Of neemt polij'ehrest-zout tot zes drachma.
Of neemt zoete kwik, twaalf tot vijftien grein; wijn'
fietn-crijfiallcn, een half drachma, mengt het tot een poeijer, en geeft het 's morgens in eens, in eenig vogt. Of neemt geprepareerde fcammonie (diagridium ge-
naamt) , twaalf tot twintig grein ; crijflallen van wijnfleen een half drachma, tot poeijer gemaakt zijnde, mengt het, dat men 's morgens inneemt met een gebraaden appel, of iets anders ; dit purgeert zeer wel, dog taamelijk fterk , allerlei kwaade vogten , en is in veele hardnekkige en Iangduurende ziektens van grootc dienst, dog dient niet voor heete en drooge natuuren en zwakke menfehen. Of neemt gepoeijerde zwarte nies-wortel, een fcrupel ; met
wat gepoeijerde caneel, of een drachma wijnfleen-crijftallert in; cf maakt met twee drachma van die wortel een af- kookzel , daar men wat citroenf 'chilien of anijszaad bij- voegt; of neemt extract van zwarte nieswortel vijftien tot twintig grein; deeze middelen drijven inzonderheid de zwartgallige melancolijkc vogten uit hetlighaam, maar werken ook wat fterk. Of neemt elcüuarium diacatholicon , of Heilig bitter.
(Jiiera picra) , van een tot anderhalf lood. Of neemt pillen van extraiïum cathclicon gemaakt, de
zwaarte van 15 à 20 grein ; of polijchrest-pillcn 10 à 15 grein zwaarte ,• deeze pillen en het voorige eerfte cle&ua- rium purgeeren allerlei kwaade, flijmigc, gallige en rau- we vogten. Men kan ook een algemeene purgeer tinfluur zelfs voor
een huismiddel toebereiden , op de volgende wijze : Neemt beste jalappe, vier oneen; zwarte nieswortel, een halve once; fcammonie, zes drachma; de buitenfte gcele fchil van citroen, drie drachma;* ctneel, twee drachma; foelie, een drachma; vast wijnfteen-zout, een drachma; alles tot een grof poeijer gemaakt zijnde , giet 'er onge- veer een half mingelen goede brandewijn, of beste je* never op , en laat het verfcheidene dagen op een warme plaats, of bij een vuur ftaan te trekken, zulks altemets eens omfchuddende,_giet daarna het klaare afin een. andere fles, en zo gij het heel klaar begeert, laat het eerst door een vloei-papier lekken, en bewaart het dan in een welgefloten fles , zo heeft men een zeer goed purgecr-middel, om zulks in allerlei gelcgentbeden, als het nodig is, te gebruiken; men neemt daar van 30840 druppels 's morgens nugteren met eenig vogt, thee, cof- fij, vleeschnat, of iets anders, en zo het binnen't uur niet, of niet genoeg werkt, kan men 'er nog eenige druppels meer van neemen. Meer andere purgecr-middelcn zal men in 't vervolg
onder de ziektens vinden , in welke ze dienen, en elders meer; hier moeten we nog aanmerken, r. dat de dofis der gemelde buikzuiverende middelen gefchikt is voor bejaarde en fterke menfehen,- voor jonge en zwakkemen- fchen en kinderen, moet dezelve op de helft, of vierde- part vermindert worden; en 2. dat men na de purgatie als dezelve haare werking volbragt heeft, eenig verfter- kend maagmiddel moet noemen ; bij voorbeeld, gecon- fijte alands- of cahnus-wortel, oranje-fchil, of dicrgelij- ke; of wat maag-tinftuur met een glas wijn, enz. Om kinderen te purgceren , is inzonderheid dienftig
de jahppe-wortcl, waar van men drie tot vijftien grein , naar den ouderdom van drie tot tien jaaren., met pap óf
|
|||||||||
BUL
of ßup ingeeft. Of neemt fijroop van rhabatler een
halve once, geprepareerde kreefts-oogen een half drach- ma, dit geeft men het kind in; of men laat het wat/y- roop van cichoreij met rhabarber flikken, of" wat v«'o- ten-ßjroop. Wat men doen moet, als een Purgatie te
hevig werkt. Indien het gebeurde, dat een purgatie al te fterk of
te lang werkte, het zij door de fterkte des middels, of dat men wat te veel genoonien heeft, waar door het lig- haam zeer verzwakt word , en zelfs een flauwte kan ont- daan , zo moet men wat uitgeperst zap van citroen of quee-peeren, of anders bij gebrek van deeze, uitgeperst alfem-zap neemen. Of men neemt een half of heel drachma theriaak of
diascordium met roode wijn, of eenig ander nat in. Of neemt kruifemuht-water, een once ; zedoar wortel,
twee oneen; tinüuur van opium, drie druppels; fijroop van witte maankoppen , een halve once ; mengt het tot een drankje, waar van men om 't uur een paar lepels vol neemt. BUIK (VERSTOPTE), Ventris obfiruüio ; name-
lijk wanneer de Buik opgeftopt is, zo dat men geene ontlasting of zulks zeer bezwaarlijk heeft : Dit kan uit veelerleij oorzaaken ontftaan, als door veel zitten, of weinige bewecging, 'teeten van veele zoorten van flop- pende fpijzen, kolijk, enz. Tegen dit lastige ongemak moet men een van de in, 't voorgaande artikel, gemelde fterke purgeer middels gebruiken, bij voorbeeld van fe- Tièsbladen, aloë, fcammonie, fwarte nieswortel, of pillen van 't extraïtum catholicon, polijchrefium, of diergelijke ; dog men moet zulks in harde langduurende verftoppingen noit eer neemen , dan na dat de Buik voor af door fou- pen met verweekende kruiden toegemaakt, wel bereid is, om dat het middel anders, indien het niet werkte, groote>benauwtheid en andere zwaarder ongemakken zou- de kunnen veroorzaaken. Of neemt 5 à 6 grein of wat «neer muscerda (dat is muize-drek) die versch is, laat ze in een doekje gedaan, in zoete melk weeken, en dan uitgedrukt zijnde, geeft men het te drinken; dit fchoon een gemeen middel, word gezegt, beproeft te zijn tegen de harde Buiks-verfiopping ; en zo het niet voorts werkt, kan men het herhaalen. Veele vrouwen in Duitsch- land en elders, gebruiken het ook om de kinderen een open lijf te maaken , gevende haar 233 greinen daar van gepocijert met de pap in, of 5 à 6 van die keutels in melk geweckt Of neemt een jong kieken, dood het, zonder bloed te
Verliezen, door middel van het den hals om te draaijen, kookt 't vervolgens in een pot of pan, met veeren en al, langzaam in een mingelen- of 2 pond water, tot op de helft; dan geeft men het nat in twee giften-, om de vier miren lauwwarm in. Dit word zeer gepreezen voor ver- ouderde verilopping des buiks, of hardlijvigheid. Andere Buik losmaakende Middelen.
In harde verftoppingen zijn ook de verweekende klijs- teeren van veel dienst, om het ligbaam te openen, en beter als de fcherpe en fterke purgatien , inzonderheid bij zwakke menfehen en kinderen ,• men maakt tot dien •einde een afkookzel van maluwe-bladen en viole-bladen^, doet 'er bij een paar oneen honing, en lijn- of boom- •9lie, en gebruikt het tot een klijftcer : Of gebruikt daar *>e alleen maar een pond boom-olie, 't welke in heel |
BOT. 313
•s. -
harde verftoppingen zeer nuttig is, te wecten voor be-
jaarde menfehen: Bij jonge of zuigende kinderen , moet men zig niet bedienen als van melk en gerstewater, met een halve once roozen-honing bij ieder klijfteer gemengt, en als ze ouder worden, kan men haar een klijfteer gee- ven van maluwe of casfie gemaakt : Dog men bedient zig bij de kleine kinderen, als ze lange hardlijvig zijn, beter en gemakkelijker van zet-pillen ; bij voorbeeld , men neemt een ftuk van een bete-wortel. en -fnijd daar van een zet-pil, die men met olie of honing befmeert heb- bende, in het fondament fteekt; of men neemt een on- ce fpaanze zeep, formeert daar van een zet-pil, en ge- bruikt ze als de vorige, of men kookt een once honing, of gemeene fijroop met een half drachma zout gemengt, hard, en formeert 'er een zetpil van ; die men gebruikt als de vorige. Deeze laatste zet-pillen zijn ook nuttig-te gebruiken voor bejaarde menfehen ; om meer afgang te maa- ken, duet men 'er een fcrupel of wat meer gepoeijerde coloquint-appel, of een drachma aloë of een .paar drach- ma bitter-heilig bij. Nog andere middelen om den Buik los
te maaken. Neemt osfe-gal, roert 'er in een potje wat wijn- azijn , en een weinig zout onder; flipt 'er vervolgens een ganze-veer in, of beftrijkt 'er-een end was-kaars of iets anders, van een pinks of kleine vingers lengte en dikte meede, en fteekt 't in het fondament, waar op niet lang daar na een open lijf zal volgen ; werkende dit zo veel uit als een klijfteer. Of ftampt zout met verfche boter en vet, en gebruikt
het als het voorgaande. Zie ook HARDLIJVIGHEID. BUIK-VLOED, zie BUIKLOOP.
BUIK-WATER, zie WATERZUGT,
BUIK-WORMEN, zie WORMEN.
BUIK des PAARDS , of Paarde-Iniik -, in 't latijn
Venter equinus, is een Chijmifche fpreekwijze, waar van zig inzonderheid de oude Chijmisten veel bedienden, beteekenende zo veel als warme paarde mest, waar in ze hunne tinchiuren en esfentien uittrokken; dog hier toe dient beter een bak met broeijende run, op de wij- ze als een broei-of run-bak toegeftek, met een glas'er overheen, voor de regen, dit broeit veel geftadiger en langer als paarde-mest, om te digereeren. BUIL, Klier-gezwel, in 't latijn Biibo ; Phijgeton ;
Panicula : Men onderfchied drie zoorten van builen ef Klier-gezwellen, als toevallige, kwaadaardige en befmet- telijke ; tot deeze laatfte behooren de pest-builen : In dit artikel zal van de eerfteof toevallige-, en vervolgens van de overige gefprooken worden. Een toevallige Buil, is een ontfteeking der onder de
huid leggende klieren ; dog koomende wel meest voort onder de oxelen, agter de ooren, en in de liesfehen : Dezelve word gekent uit 't gefwel, roodigheid, pijn, hitte, fpanning, glinftering en klopping, waar bij-veel- tijds een klein koortsje komt. De oorzaake is een on- zuiver bloed, of feberpe flijmagtige Hoffen, die zig in de klieren geplaatst hebben, en waar van zig de natuur zoekt te zuiveren ; ze volgen zomtijds op een voorgaan- de ziekte, en waar door dezelve als dan volkoomen ge- neczen word. Geneesmiddelen tegens de Builen.
Deeze Builen zijn wel pijnlijk, maar meest doorgaans niet evaarlijk, behalven die agter de ooren komen, die wat . |
|||||||
R r mee*
|
||||||||
$i* BUI.
|
BUI.
|
||||||||
meer gevaar en een voorzigtiger behandeling vereifchen :
Om dezelve te geneezen, moet men ze niet fragten te rug te drijven, maar zo ras doenlijk is , tot rijping en ettermaking brengen ; 't welke kan gefchieden door de- zelfde, of diergelijke middelen, die voorheen in het ar- tikel van bloed-vinnen gemeld zijn. Als dan de Buil rijp geworden is, dat menJbefpeurt
als de klopping vermindert , en niet van zelfs door- breekt, moet men die met een lancet of ander fcherp infiniment openen, om dezelve van de etter fpoedig te ontlasten,dewijl 'er anders wel een kwaad etter-gezweer of fistel uit kan ontdaan, vervolgens word dezelve be- handelt en geneezen als een open gezwel of gemeen ge- zweer. Inwendig kan men een uitdrijvend zweet- en bloedzui-
verend middel gebruiken , bij voorbeeld , tin&uur van mijrrhe , of van alfem, van duizentgulden kruid , van wijnfiten , bezoar-tin&uur , . geest van herts-hoorn ; of van ammoniak-zout, enz. of men geeft 's avonds een on- Te vlier-zap , of een drachma tberiaak ; of laat den Lijder 's morgens en 's avonds een half drachma geprepareerde kreefts-oogen necmen, in een weinig vogt. BUIL (PEST-); in 't latijn Bubo pestüentialis ; is
ten befmettelijke Buil, die voortkomt in de pest als een toeval, en veeltijds de geneezing des lijders voorfpelt, als ze maar wel behandelt word, om dat de natuur zig door die weg van de venijnige ftoffe zoekt te ontlasten; dezelve koomen doorgaans voort aan de hals, of onder de oxels , agter de ooren, of in de liesfehen. Om die te geneezen , moet men geen ontbinden-
de of verdwijnende middelen gebruiken, gelijk egter zom- mige aanraaden, als meede ook geen aderlaatingen nog purgatien ; maar inwendig zwectdrijvende en tegengiften {alexipharmaca) , en uitwendig flerk rijp- en ettermaaken- de middelen, op dat de kwaade venijnige ftofFe na bui- ten getrokken en ontlast worden. Als 'er derhalven in pest-tijden eenige bardigheid op
bovengemelde plaatzen gevoelt word , moet men 'er ter- ftond een bleintrekkend middel opleggen , gemaakt uit ■Spaanfche vliegen en zuurdeeg ; 's anderen daags legt men 'er een fterke rijpmaakende pap op; bij voorbeeld Neemt ziepels onder de asch gebraaden, floot ze met ten weinig theriaak en ongezouten boter tot een pap , ■■en legt ze op. • Of neemt een groote ziepel, holt ze wat uit, en vult
■*ze met theriaak of mithridaat, berolt ze daar na in vog- tig papier, en braad ze dus onder de asch; vervolgens ïlampt ze tot psp met wat fcorpioen-olie, daar men ook Wat zuurdeeg bij doen kan , en legt ze op. Of neemt diachijlons-pleifier met gommen, pleifier van
'àe'fljmen, van elk drie oneen; bafilicums-zaif, twee on- een; gepoeijert mostert-zaad, anderhalf once; fmelt dit 'onder malkander tot een zalf, waar van men oplegt. Of legt 'er een arfenicaalsch-magneet-pleifler op , dit
ïijpt flerk, en trekt het fenijn buitenwaarts. ■ IVIen kan ook de geplukte fluit van een leevende hen of duif op de Buil applicceren, en zulks dikwils herhaa- len , waar door het fenijn uitgetrokken word, en de Buil rijpt. "Wanneer dezelve dan rijp, of maar ten grootden deele rijp
geworden, is, moet ze ten eerden geopent worden , om 'er •'hetvcnijn, zo ras doenlijk is, uitte krijgen, dat anders weder naar binnen om 't hart flaat en doodelijk is; men Rondde-Buil vervolgens eenigentijd, zo lang het maar ige$^rieden kan, open, zuivert en geneest ze daaj na, |
gelijk met andere zweeren gewoonlijk gefchied ; waar toe
zeer dienftig is een digeflijf, gemaakt van bafilicums- zalf, honing, theriaak en geterpentijnde baljem-zulfer onder malkander gemengt. Zie ook PEST. BUIL (VENUS-), of Klap-oor, in het latijn Bubo ve-
nereus fivc gallicus; is een kwaadaardige Buil in de lies- fehen , voortkoomende door de vermenging met een be- fmet of onzuiver vrouws-perzoon : Men kent deeze Bui- len aan de zwelling, pijn, enz. gelijk de voorige, waar bij ook veeltijds zweeren aan de roede of een druipcit bijkoomt, dat derzelver kwaadaardigheid geheel ont- dekt, indien de Lijder het fait niet zelfs wil openbaaren. Geneesmiddelen tegen deeze kwaa-
de Builen. Om dezelve te geneezen, moeten 'er vooral geen te-
rugdrijvende of verdeelende, nog ook purgeer-middelen gebruikt worden, dewijl daar door het kwaad in 't bloed zoude gedreevcn worden, en de Lijder in de pokken verval- len; maar men moet de Buil door fterke rijp-en etter- maakende dingen , hoe fchielijkcr hoe beter, zoeken te openen en van de kwaadaardige ftofFe te ontlasten; waar toe de volgende middelen dienftig zijn. Neemt witte lelie-wortel en ziepels, beijde onder de
asch gebraden , van elk vier oneen ,• verkensreuzel, een once ,• gepoeijerde faffraan , een drachma ; en een paar eijerdooijers, floot dit in een mortier onder malkan- der tot een pap , en legt daar van op. Of neemt ziepels, onder de asch gebraaden, twee
oneen , zwarte zeep ; diachijlons-pleißers met gommen, van elk anderhalve once; bafilicums-zaif, een once; de zalven gefmolten en de ziepels tot pap geftampt zijn- de, mengt hes met de zeep onder malkander , en legt het op. Dog dewijl deeze Builen dikwils heel bezwaarlijk
tot rijping en etter maaking willen overgaan, zo is het zeer dienftig, dat men, eer de gemelde pappen 'er op- gelegt worden, de. Buil met de vingeren flerk wrijft tot dat ze wat opgezwollen en ontdoken is, of tot dat de Lijder 't wrijven niet langer kan verdragen: Of men zet een blinde kop op de Buil , om dezelve uit te haa- ien , en gebruikt vervolgens de gemelde middelen : Ook is een fterke lighaams-beweeging, als fchermen, dan- zen, fpringeii, enz. heel dienftig om de ettermaking te bevorderen. Voorts zijn beneevens de uitwendige middelen, ook
inwendige bloedzuivercnde middelen heel dienftig,* en wel voornaamelijk een hout-drank , gekookt van pok- hout, falfaparille, klisfe-wortel, gefchaaft herts-hoorn, fijgen, corinten en zoet-hout; waarvan de Lijder dage- lijks eenige glafen vol moet drinken ,• en zo hij dit van 't begin af doet, zo dra hij 't ongemak befpeurt, en 'er een galbaan- of oxijcroceums-pleister op de Buil legt, zal de Buil daar door veeltijds ontbonden worden, en weder verdwijnen, en hij dtis zonder opening der Buil, ge- neezen worden. Wanneer dan de Buil rijp of tot etter geworden is,
moet men ze ten eerden met een lancet openen, al was de etterdoffe ook nog maar half rijp, op dat het venijn zig niet verder verfpreide, dat zekerlijk, zo niet de vuile- ziekte, egter andere kwaader toevallen zou kunnen ver- oorzaaken; de Buil geopent zijnde, word dezelve ver- volgens gezuivert en geneezen, gelijk andere Builen.of gezweeren: Maar indien de Buil tot geen ettermaaking overgaan wil, gelijk egter meest gebeurt, dan moeten |
||||||||
BUL. BUN. 3r"s;
witagtig : Deeze vogel' die in zommige Etiropifihe Land-
fehappen gevonden word , gebruikt tot zijn gewoone voed- zel konijnen, rotten, muizen, mollen, vogeltjes, enz. dog bij gebrek van dit voedzel, aast hij meede op kik- vorfchen, torren, aardwormen, en meer andere infeften; ja zelfs bij nood gebruikt hij koeijen-drek tot zijn voed- zel : De eijeren van den Buizen, die zomtijds geheel wit zijn, vind men ook van die koleur met eenig'vlak- ken doorzaaid, die rosagtig zijn, en zonder eenige ordre of fchikking geplaatst : Bij ouds pleeg men tegeloven, dat deze vogel drie ballen had, dog dit is geenzins door de ondervinding bewaarheid. In de geneeskunde is 'er niets aan, dat van gebruik is, behalven de ballen, die men zegt, dat tot een poeijer gemaakt, en dus ingenomen, zaad-verwekkende zijn. Daar is nog een andere zoort van Buizert, die dsDuit-
fchers, Maus-falke noemen ; deeze leeft volgens het ge- tuigenis van Raijus, van bijen en andere infeTten, en voed zijne jongen met de poppen der wespen; dezelve woont, zo wel als de voorgaande in de bosfehen, komt 'er in koleur ook zeer wel meede over een, en deszelfs eijeren zijn asch-grauw met bruine vlakken. BUL, zie KOEIJEN. BULBIFER, Bol-of Klijfter-wortclen draagend, ge-
lijk zommige planten. BULBO CASTANUM, zie AARD-NOOTEN. BULBONAC, zie SILVER-KRUID. - BULBOCODIUM LINN-EIj is een Planten-geflagt met bol-wortels, dat bij andere fchrijvers een zoort van Col- chicum is, die in het voorjaar bloeit, en waar van twee zoor- ten zijn; als r. Bulbocodiummetbreede bladen; en i.BuU hocodiuiri met fmalle biezen-bladen. De eerfte groeit in Spanjen, en de tweede in de Zwitzerfche Gebergtens. BULBOSUS ; Bol- of Klijfteragtig. BULBUS, zie BOL. BULIMUS; beteekent een groote onverzaadelijke hon-
ger; ook Osfe-honger genaamt; zie aldaar. BULLA; een Blaas, Puist; hier van komt.Bullatus,
blaasagtig of puistagtig. BULL.E, of Es/ere, zie NETEL-ZUGT. BUNDER, zie MAAT en ROEDE. BUNIAS , is de Napus, of Stek-rape ; zie aldaar. Bij Linn.œus word onder de naam van Bunias, een bij- zonder Planten-geflagt verftaan. BUNIUM , zie AARD-NOOTEN. BUNTSING; ook Bontfem en Ulk genaamt, in 't la- tijn Putorius {Mastela flavescente nigricans, ore albo, collari flavo, Linn. Sijfl. Nat.) Is een dier, behooren- de tot het geflagt der Wezelen, van uiterlijke gedaante min of meer-naar een Fm gelijkende, zie deszelfs afbeel- ding op Plaat IV., is kleinder dan de Marter ; zijn rug is breed en ingedrukt ,• hij heeft korte pooten, korte breede ronde ooren, en fcherpe tanden , daar hij he- vig meede kan bijten," in zommigen gelijkt de fnoet na die van een Varken, en in andere na die van een Hond ; zijnde deeze laatften gewoonlijk de kleinfte; in beide is het uiterfte van de fnoet met knevels bezet. Dit dier, is met tweederlei zoort van hair over het lijf be- dekt, zijnde het eene kort en geel, en aan de vagt een goud-geele glans verleenende., en het andere is beneeden- waarts aan de wortel asch-grauw, dog naar de enden toe kastanjebruin, en in zommigen genoegzaam zwart j de koleur van de bek is wit, en boven deszelfs hoeken, als meede aan't begin, en in 't midden van dsn kop, heeft bij een geelagtige ftreep; keel, pooten en ftaart, R r 2 zijn |
||||||
sut
'et kwik-middelen gebruikt worden, gelijk in de vuile
Ziekte (lues venerea). BUIS , Canaal ; in 't latijn Catialis ; beteekcnt ge
woonlijk een min of meerder lange bolle doorboorde pijp, 't zij van hout, (leen, loot, of iets anders, waar door water vloeit, en ergens naar toe geleid word: Dog in de geneeskunde worden daar door de vaten des Lig- haams verftaan , waar door de vogten vloeijen , als de Moed-aderen, flag-aderen en zenuwen, enz. BUIS-KOOL, zie KOOL. BU1S-WORM, of Boór-worm; is eenzoort van Zee-
ën Boor-worm , die zig altijd in het zeewater onthoud, en de planken der fcheepen doorboort. Deeze worm beftaat geheel uit een weeke flijmagtige ftofFe , en heeft een hooft of liever bek, die beenagtig hard en als een boor toe geftelt is, waar door hij het hout allengs- kens doorboort; en daar deeze wormen zijn, bevinden ze zig dikwils in groote menigte, dog in de eene tijd en plaats meer of minder, dan in de andere. Wat groote fchaade, dit fchoon onnoozel diertje, aan de fcheepen kan toebrengen, is aan de zee-lieden bekent; dog dit is't «ietalleen, hetzelve kan nog veel grooter verwoeftingen dreigen en geheele Provintien in fchrik en vreeze jaagen, gelijk men gezien heeft, omtrent 't jaar 1734 en daar na, toen men ontdekte, dat de zee-dijks-paaien aan on- ze kusten , door een groote menigte van deeze wonnen doorboort, en vernielt wierden, waar door de daar ean palende landfehappen in groot gevaar, en de uiterfte vreeze van doorbreeking der dijken bij zwaare ftor- men, gebragt wierd ; dog God heeft daar in voorzien, en deeze landen tot hier toe daar voor bewaart, dewijl die wormen daar na , zo niet geheel weg geraakt, egter grootelijks vermindert zijn, dus men tegenswoordig daar van niet of weinig meer hoort, ook heeft men de dijken, om menfchelijker wijze, zekerder en gerus- ter te zijn, op de gevaarlijkfte oorden, in plaats van met paaien, met groote bal- en andere fteenen voorzien, die men met zwaare kosten uit Noorweegen en van elders gehaalt heeft. Men heeft allerleij middelen in 't werk geftelt om het fcheeps hout en paaien , door hout-bal- zems en andere fmeeringen, voor deeze wormen te be- waaren, dog men heeft tot nog toe geen kunnen vin- den , die in 't algemeen kunnen helpen, voor zo verre nog bekent is. BUIZERT in 't latijn Butea; (Fako cera pedibusque
luteis, corporefusca, abdämme pallido mscidis fufis, Linn. Sijfl. Nat.) Is een Roof-vogel, onder het geflagt der P alken behootende, en de groote van een jong Hoen heb- bende ,• zijne wieken nitgefpreid zijnde, beflaan over de vier voeten; deszelfs kop, die groot is, is van boven zeer breed en plat; de bek kort en krom, en met geel wasch bedekt: Dit dier heeft gelijk andere Roofvogelen, een dikke vleesfige ftompe tong; getergt zijnde, gaapt hij zeer wijd, en houd den bek eenigen tijd open, met de tong tot aan het uitterfte van den bek uitgeftooken, waar door men 't uitdrukzel vanden tong, op 'tgehemelte ziet; zijn oogen zijn groot, en deszelfs kringen zijn witagtig geel, waar in een weinig rood gemengt, dog zijn ook wel geheel wit,- de ondcrfteooglecden, zijn met dons bedekt : Van koleur is de vogel, over het geheele bovenlijf, ros of donkergeel, of om beter te zeggen, roest koleurig, met zwart gemengt; de pluimen der nek en die welke de groote veders der wieken bedekken, hebben geelagtige randen en zwarte pennen,1 de ilaart-pennen, 'zijn met donker bruin over dwars geftreept, en na de toppen |
||||||
|ÏS BUN.
zijn zwart; de nagelen wit, en de ftaart is bijna halzolang als het geheele lijf; men zegt, dat men aan hegetal der gaatjes, dien dit dier onder de ftaart heeft, zijn
ouderdom kan ontdekken. . De Buntfing is een Europeaansch dier, en word in de
meeste gewesten van dat weereld-deel gevonden ; in de bosfchen en zandheuvels graaven zij, even als de konijnen, holen tot bun verblijf, en hun vuiligheid ftinkzo geweldig, dat zij zelve, zo het fchijnt, 'er de reuk niet van kunnen verdraagen, en dus verre van hunne holen , in een kuil hun gevoeg gaan doen ; ook nestelen zij in gaten of holen, tusfchen opgehoopte fteenen, ofwel onder aan de wortels van boomen en fcho-eijin- gen, en onthouden zig ook gaarne aan den waterkantDe Buntfing heeft een dof geluid, dog getergt worden- de, knort hij boosaardig, en deszelfs reuk is zo walglijk, dat hij hier door den latijnfchen naam van Putorius heeft verkr.eegen; wel voornaamentlijk is zijn reuk ondraage- lijk, wanneer hij verhit is, verfpreidende zig dezelve als dan op een groote afftand; men zegt dat deeze reuk, zijn oorfpronk heeft van twee zakjes, die dit dier niet verre van den aars geplaatst heeft, en die een zoort van balfamijk vogt bevatten, dat geweldig ftinkt : Het wijf- je worpt gewoonlijk in het laatst van Maart of April, drie à vier jongen, zuigt dezelve niet lang, en gewent ze al vroeg, om hoenders, duiven, enz. het bloed, als meede eijeren uit te zuigen. De Buntfing voort na' dat hij gevangen is, van de
twee bovengemelde zakjes berooft zijnde , zegt men dat zijn vleescb in't minfte geen kwaade reuk heeft,, eetbaar is en van een goede fmaak, veel na dat van een wild Zwijn zweemende -, deszelfs vagt word voor een der fraaifte van onze inlandfche bonten gehouden, en men maakt van deszelfs haair fijne fcbilders-penceeien ; zijn vleesch uitwendig opgelegt, word gezegt, ontbindende te zijn; eir het gedroogde bloed, als een poeijer ingenoomen , ag- ten zommige dienftig, om kwaade vogten door de huid uit te drijven ; het vet in een klijsteer gemengt, is goed tot verzagt'ing der pijnen van het graveel, en uitwendig als. een fineerzel gebruikt, zoude het heilzaam zijn te- gens de jigt, en tefFens de zenuwen verfterken. De Buntfing , is een alderfchadelijkst gedierte voor
den huisman en landbewoonder ;' hij aast op alderhande tam gevogelte,, en fluipt ftilletjes in hunne nagtv'erblij- ven; in duivekotten, en andere vogel-vlugten geraakt zijnde-, vernielt hij al 't geen hij 'er vind, hij bijt de vogels de kop af, of verplettert dezelve, en brengt ze als dan eerrvoer een na zjjn hol," zeer.greetig is hij ook na honing, 's winters ontziet hij niet de bije-korven aan te casten,, en dwingt de bijen om hem door hun vlug- ten, 'er-meester Van te laaten; in de tuinen komende, vernielt hij de-meeste vrugten, die^ onder zijn bereik zijn-, en brengt ze, om zo te fpreeken, naar zijn voor- raad-fchuur ; 's nagts is het de tijd, dat hij op aas uit- gaat, en dan rooft hij alle de konijnen, eenden, hoen- ders, patrijzen, enz. die hij maar kan betrappen, der- zelve.r jongen en eijeren zeer gulzig verflindende ; katten, muizen,, rotten, mollen, en ander ongedierte vernielt hij meede, en-zelfs zijn de visfehen voor zijn fchraapizugt niet beveiligt; Dit dier word* dan. eensdeels om de groote fchaa-
de, dien hij aanregt, en ten anderen om zijn fraaije vagt gejaagt en-gevangen ; deszelfs verblijf plaatzen zijn- !;eer gemakkelijk te vinden, zo wel door den ftank die hij agter zig-laat-, als aün het fpoor, dît hij ia 't Loouen. |
BUN,
met zijn ftaart maakt ; hij is meede gewoon on-
der ce kagen en fchuttingen gaten te boortn, die men dus met ihikken cf vallen kan bezetten; dog de Averktui- gen die men tot derzelver vangst gebruikt, dienen zoda- nig te zijn, dat ze het dier aanftonds verdikken of ver- pletteren , dewijl dezelve in een ftrik van touw of eea houten val levendig gevangen zijnde, die met de uiter- fte woede aan ftukken bijt. *- Buntfing-Jagt.
Men kan jagt op de Bwtfingen maaken met Brakken, die daarop afgerigtzijn.cn welke hun in de hoven door de reuk: opfpooren, waar in men ze te hulpe moet koomen, met de Btmtfing, wanneer hij zig ergens agter verfebuilt, daar Je honden niet bij kunnen koomen, 'er uit te jaagen, waar op ze van de honden gevangen worden ; men moet zo veel zorgen als doenlijk is, dat zij de honden niet kwetzen, en ook moeten dejaagers zig wagten,, dat ze van den Buntfing zelve niet geb2c:cn worden, om. dat zodanig een beet gevaarlijk, en bij'na ongeneeslijk is. Men vangt de Buntfingen met allerlei zooiten van
ftrikken ; dog zij bijten ze doorgaans gelijk reede gezegc is, in ftukken; waarom men, om ze gewis te. vangen, een kunstwerktuig(mac//i«c) gebruiktin de bijgevoegde Fig, van Plaat IV. vertoont, waar in zenoodzaakelijk verftrikt engeworgt worden:. Wil iemand het vermaak hebben, om de Runtfingen op deeze wijze te vangen, hij moet zig, van vier of vijf van diergelijke machiy.cn voorzien, om dezelve te gelijk op verfcheidene plaatzen te können ftellen.. Die ftrik nu beftaat uit een ftok,. ^etekent A. ter dikte van een vlegel waar meede men graanen dorscht, an- derhalf voet lang, met een gat van vier duim , na bij. het uiterfte einde van A., zijnde boven zeer (pits ge- maakt; en uit een tweede ftok B. zijnde een weinig dik- ker, van dezelve lengte met den csrften ftok , hebbende. een keep, van de eene tot de andere zijde , om 'er een houten katrol in te fteeken van vier duim, nabij het dik- ke einde B.; daar moet nog een derde ftok C. zijn, om- trent vijf voeten lang, een arm.dik, zijnde aanzijn dik einde fpits gemaakt, en aan de andere kant, als een vork gefpleeten; of men maakt 'er een gat in , om 'er een pin door te flaan, of een koord ; ook moet men zo v.eele. kabeltouwen, als machinen hebben,- deeze touwen-raoe- ten twee of drie roeden lang zijn, en gemaakt, gelijk men op de letteren H. I. G. ziet; men moet aan het einde G. een oog maaken , om 'er het einde H. door te. fteeken, en twee voet daar van, gelijk op I. is aangetee- ke-nt, een klein bindzel, gelijk als een knoop van biud- gaaren gemaakt ; deeze moet twee of drie maal vast otn het touw getrokken worden ; daar na moet de knoop toe- gehaalt worden, en dus aldaar blijven; elk touw moet., een ijzere ring hebben, gelijk op D. vertoont word; de- ze moet ook met een ander touw van twee voet lang voor- zien zijn, om van de vork, die aan den paal C. is, af" te hangen ; men moet aan de voet van ieder machine een. fteen E. van dertig of veertig pond leggen, om 'er zig, van te bedienen , gelijk in 't vervolg zal gezegt worden.. Men zal mogelijk denken, dat deeze ftrik mocijelijk om te maaken is ^ ter oorzaake van de verfcheide ftuk- ken-, die daar toe vereischt worden;-maar als men 'er de proef van-neemt, ondervind men,. dat het veel min- der omflag geeft; en men heeft diergelijk eene machine meermaalen in minder als een uur gefpanncn :. Deeze. twee' Figuuren zijn eikanderen gelijk; en 't onderfcheid; is. klein, gelijk uit de bijgevoegde Figuur blijkt.. |
|||||
HUP: BUK.
|
||||||||||||
BUN. BUP..
|
||||||||||||
3IT
|
||||||||||||
Een werktuig gefielt, om Buntzingen ■ te vangen, \
Na dat men bet fpoor van den Buntjing ontdekt heeft, moet men Jangs de heggen of ftekkadien het bol zoeken, daar hij is doorgegaan ; dit zal men ontdekken aan zijn bair, zijnde aan beide einden wit, en in het midden zwart; dit hair vindende, maakt men aanftonds de machine gereed, en men zal onfeilbaar den Buntzing vangen. Om te weeten , hoe men deezen vallbik zal fpannen, bezie de voorgaande Figuur, waar in een hegging. ver- toont word, ende plaats F. beteekenende deszelfs fpoor; flaat den ftok A. zo diep in de aarde, dat het bovenfte einde maar vier duim boven de aarde flaat ; fteekt een voetbreed .verder den ftok B. in diervoegen, dat het on • derlte van de katrol regt tegen't gat van den eerden ftok te ftaan komt ; fteekt den derden ftok C. in de aarde, op dezelve hegging,, anderhalf of t'.vee voet daar vandaan ; maakt boven aan de Ito!; C. den ijzeren ring D., ver- volgens fteekt het bovenfte einde van I. door het oog van het touw G. en van daar in het gat van den éerften flok A. en daar na door de keep onder» de katrol van den ftok B., en eindelijk trekt het 'einde van dit touw door deijzere ring D., tot dat het bindgaaren nabij't gat van den ftok A. is, waar in men een pen van een duim dik moet fteeken ; neemt vervolgens den fteen E. en heft hem op tot aan den ring D., en bind 'er het touw rond- om , zodat hij 'er aanhangt; opent vervolgens de val- ftrik F. zo dat de Buntjing gcnootzaakt.is, zijn kop daar in te fteeken ; in geval de opening of doorgaang al te groot is, en de valftrik van zelfs niet. vast" houd, maakt ze dan aan. beide zijden met een bindgaaren vast, zet'er voorts tot meer vastigheid een vorkje K. onder; de Bunt- jing daar door willende zal zijn kop daar in fteeken, en de valftrik na zig fleepen ; en als het dier, gevoelende, dat het vast zit, het wil ontworftelen, zal op de minfte kragt, die het doet,, de kleine pen L. uit het gat gaan, en dus den knoop. I. los maaken , waar door de fteen E. los gemaakt zijnde , door zijne zwaarte den Buntfing, zal worgen. , Men kan deze dieren ook vangen,. door een houten val,.
gelijk als de Wezeltjes, zie de afbeelding daar van beneden op Plaat XIV., en deszelfs befchrijving op het artijkel HOEN. Ook vangt menze met een ijzere beugel- val met tanden, -even als de Vos jen, welke, op Plaat LXXV afgebeeld is, en onder 't artijkel van VOS be- fchreeven word: Nog kan men een eenvoudige knijpval van twee plankjes toertcllen , die op geftelt zijnde , van boven met een zwaare fteen bezwaart word.., en waar onder het gevangene dier dpod blijft; deeze val zal on- - der het artijkel MARTER befchreeveh- worden. Men zet deeze vallen terplaatze daar deeze dieren hunne pasfa» gieofdoortogt hebben, 't zij dooreen haage, of onder een ftekkagic of muur, enz. door, en men bind een doode vogel, hoen, duif, enz., of een ftukje vleesch aan de. opftel-houten vast, welke lok-aazen, het dier willende wegOecpcn, de val als dan haar uitwerking doet. Deeze val- len zijn zekuurder, en ook gemakkelijker als de Strikken. BUPHTALAMUM DODON^I, ziè BRUINET- TE. LiNNÄUS maakt 'er een bijzonder geflagt van ; zie • onder KOE OOG en STERRE-KRUID. BUPI.EUROIDES; Simplanóbla canarienjis ,jPhijl-
lis fiipulisdentatis-., LiKN. Spec. Plant.)T)his eenBoom- of Heefter-gewas, dat op- de Canarit-Eilanden groeit,. en naar het Bupeleurum gelijkt,, brengende groene een- bladige bloemen in.een. \moon,{umbdla) voort,, met. on- gedekt zaad,. |
BUPLEURÜM DODON.SI ; Haazen-oor ; is een:
zoort van Doorwas (Perjoliata), metgeele bloemen, en. daar zijn twee zoorten van; als 1. Het breedbladige Bu- pleurum, of eigentlijke Haazen-oor (Bupleurum caule di- chovomo jubnudo, in volucris minimis acutis, Ljnn. Sp. PI.) 2. Het fmalbladige Bupleurum, {Bupleurum umbellis jimplicibus alternis pentaphijllis jubtrifloris, LlNN. Spec, Plant.) De afbeelding en befchrijvingdaar van kan men zien in Dodonjeus; ze groeijen beide op zornmige plaats zen van Duitschland, Frankrijk en elders ; de eerfta zoort is Iangleevend, maar de tweede eenjaarig. In de medicijnen hebben ze geen of weinig gebruik. Zie ook; DOOR-WAS. BUPRESTRIS, is een zoort van Spaanjche Vliegen,,
niet kwalijk na een Schalbijter gelijkende, dog is klein- der; dezelve onthoud zig op de pijnboomen, eneenige; andere gewasfen; dit infect heeft een angel, wiens fteek,,. zó als die der wespen en honing-bijen, vergiftig is , doen- de het beledigde deel opzwellen, enteffens hevig pijnlijk: zijn ; om het zelve te geneezen, moet men 'er een doek. in brandewijn bevogtigt, opleggen. Deeze Vliegen kunnen insgelijks als degewoone Spaan-
jche vliegen, gebruikt worden, om bladers op de huid. te trekken. BUR ; Van Helmont bezigt- deeze uitdrukking,,
om een zeker- mineralisch zap uit te drukken. BURDO; Burdus, zodanig noemt men een Veulen,,
zo wel ten aanzien van een Paard als Muil-ezel. BURGAN , deezen naam draagen een zoort van Slak-
ken, die op verfcheidene plaatzen van America aan het. zee-ftrand gevonden wo.rdcn; onder de eerfte fchaal heb- ben deeze Slakken een tweede , die zig als een verzil- verde fchubbe vertoont, met glinllerende zwarte vlakken;; wanneer zij hunne huisjes verlaaten, fchijnt deszelfs in- gang als met paarlen bezet te zijn. BURGONDISCH-HOOI ; Rups-klaver; Klaver-rups;;
Spaanje of Italiaanje klaver; in 't fïansch Foin de Bour- gogne , ou de Luzerne ; in 't. latijn Medica jativa- ( Mtdicago pedunculis racemofis, legumlnibus contartis y, caule ereiïo glabro , Linn. Spec. Plant.) Dit gewast fehlet uit de wortel verfcheidene ftengen,metzijdtakken,, van twee voeten min of meer, op, waar aan bla- den voortkomen bij driën ftaande, gelijk de weij-kla- ver; de. bloemen komen in trosjes, aan een lange hooft-- fteel tusfehen de oxels der bladen voort, en zijri-violet-- agtig; waar op kleine peulen volgen, die als fJakke-huis- jes omgekronkelt of als te zaamen gerolt zijn.., en. wit: nierformig zaad in zig befluiten. Plaats. Dit gewas groeit natuurlijk in Spanjen,, en is>
Iangleevend : Het word ook in Burgondien, Davplfiné,, Provence, Languedoc en in andere Franje he Provintien ,, als meede in Italien veel gezaait, tot voeder voor het; vee ,. zo wel groen , als om 'er hooi vän te. maaken j; want het voed.zeer fterk, beter als ander gras en hooi,, de Osfen, Koeijen en Paaiöen worden'er in korten tijd: eel vet van, en bet doet de. melk-becften veele melk. eeven; dog moeten 'er niet te veel te gelijk van hebben; nzonderheid het hoorn-vee,, dewijl het baar dan opge- laazen, dampig, en ongezond maakt; men vermengK erhalven het hooi-bier van,.zeer gevoeglijk, met.haver»- f ander flroo. Om het Burgondisch-hooi, met hbope van een goed-
en uitüag te kweeken, dient het in.een grond gezaaitï e worden, die door ploeging en eggihg wel ter. dègem ereid, is., : en van alle. vreemde kruiden gezuivert;,. Inde.: |
|||||||||||
B.'x. 3.; , zum-
|
||||||||||||
'BUIL
|
|||||||||||
318
|
|||||||||||
BUR. BUS.
|
|||||||||||
zuidelijkfte deelen van Europa , is de bekwaamde tijd
oinhette zaaijen, in de maanden van September of Offo- ber, dog in de noordelijker landflreeken, zo als de Ne- derlanden en andere gewesten , zoude 'er weinig of niet van komen, in die-tijd gezaait zijnde, en men moet daar meede tot in het voorjaar wagten, tot dat de vorst over is : Een ftuk greide van dit gewas willende aanleggen, mengt men 'er het zaad van, met de helft zo veel haver; en zaait het dus uit de volle hand, niet al te dik; de haver rijp geworden zijnde, maait men diegelijks gronds met het Burgondisch-hooi af, als wanneer dit laatlte we- der uitfpruit, en aangroeit ; zelden kan men voor het derde jaar, ;na deszelfs zaaijing een goeden oogst van deezen plant hebben , dewijl het als dan eerst tot zijne bekwaame hoogte opfchiet, dog dan heeft men het ge- noegen en voordeel ook, om het zelve tot vier à vijf maaien in een jaar te kunnen oogden. Zeer ligtelijk droogt dit gewas, dewijl het een flijm-
agtig zap bevat ; en dit is ook de reden, dat men, wan- neer de lugt heet is, niet moet wagten tot dat dit kruid ten eenemaalen"droog is, om 't zelve in te zamelen,de- wijl als dan het meefte aantal der bladen afvalt, en op de akkers blijft leggen,- de beste behandeling is, dat men het in de fchuur berge, voor dat het ten eenemaa- len droog is, en het dan laagswijze plaatst, met tel- kens een 1-aag ftröo tusfehen beiden; dit belet dit hooij om te broeijen en geeft 'er een aangenaame reuk aan; ook is het dus gemengt beter tot voeder van het vee, dewijl 't ongemengt zijnde, hun gelijk reeds gezegt is, ongezond en opgeblaazçn maakt. Daar zijn jaaren, dat dit gewas met een groote me-
nigte zwarte rupzen bezogt word, die het ten eenemaa- len afknaageu en vernielen, men merkt dit zo dra niet, of men laat het aandonds afinaaijen, waar door dit on- gedierte uitgeroeit word, en de planten lijden 'er geen de minste nadeel bij, en fpruifen op nieuw uit. Indien men zaad van dit gewas wil inzaamelen, zo fnijd
men 'er de bovenfte toppen, wanneer het zaad rijp is, af en fpreid het op een kleed uit, om tedroogen , waar na het gedorscht word, en de deelen kunnen voorts, tot ge. bruik van voeder , afgemaait en ingezamelt worden. Dit gewas is dus voordeelig om tot het gemelde ge-
bruik te zaaijen, te meer om dat het wel 8 à 12 jaaren kan goed blijven, en gelijk gezegt is, jaarlijks wel 4 à 5 maal gemaait kan worden, fpruitende geduurig v/eer uit de afgefneedene deelen op 't nieuw uit ; dog dewijl het een goede, losfe , vrugtbaare wel bearbeide grond be- geert, "om wel te groeijen, zo kan het in vee'e fchraale gronden, daar het voeder voor het vee doorgaans ont- breekt, niet te pasfe koornen. Daar is nog een mce- dezoort van dit gewas, die de Heer Link m v s in't vierde deel van zijne Zweedfche gedenk/e krijten, Zweeds- hooi noemt, in 't latijn Medicago , pedunculis racemofis, leguminibus lunatis , caule proflrato , Spec. Plant, zijn- ' de de Medica flavo flore , Clusii Iiist. welke weinig van het Burgordisch 'hooi verfchilt, dan alleen dat de bloemen geel en de peulen minder of halve maàns-wijze gedraait zijn j als meede dat de deelen niet regt opwaarts • daan, maar meest neerwaarts hangen : Deeze plant, die natuurlijk in 't wilde in Zweeden , gelijk ook op veele plaatzen van Hoogduitschland groeit, word door Lin- NiEus zeer aangepreezen, om tot voeder voor het vee te zaaijen, om dat ze even zo fmaakelijk en voedzaam, zo wel groen als gedroogt, voor het vee is, als 't Bur- gondisch hooi, en in allerlei) gronden, zelfs in fchraale |
|||||||||||
en dorre tierig wil groejen ; ook verfcheide jaaren lang
duurt, en zonder veel moeite of toeverzigt gemakkelijk is te kweeken :• Dit Zweeds-hooi zou derhalven zeer ge- voeglijk en nuttig zijn, om 't zelve in plaats van het Burgondijche-hooi, in fchraale gronden, tot voedervoor de beeilen te zaaijen, en 'er konstweiden van temaaken, te meer , als men aanmerkt, dat het in degte gronden , daar het; beede-voeder fchaars is, wel groeijen wil, en ligt te bouwen is. Daar zijn nog meer andere gewasfen, waarvan men
konst-weiden kan toedellen, als roode en witte klaver, ha*- ni-kammetjes, rog-gras, wilde wikken of vitzen ; en Mezen- gras (triglochin, Linn.) en misfehien meer andere; dog hier van zal onder bet artikel van WEIDE meer gefproo- ken worden. Eigenjchappen. In de medicijnen is het Burgondisch-
hooi van weinig gebruik, maar men zegt, dat het verkoe- lende , opdroogende en heel diendig is in allerlei)' gezwel- len; het drooge zaad word van zommige,gepoeijert zijn- de, gebruikt in de fpijzen , dewijl het aan dezelve, zo men zegt, een aangenaame fmaak geeft. Men vind dit zaad in de groote koopdeeden, als Amflerdam, Frank- fort, enz. bij de voornaame zaad-verkoopers of drogisten, te koop. BURGONDISCH PIK; Pijn-harst ; in't latijn Re-
finaPini; is een geelagtig hars of pik, dat natuurlijk van zelfs, of door infnijding, uit de pijn-boomen vloeit, en veel in Burgondien en elders van de boeren vergadert word. BURGEMEESTER, zie KOK-MEEUW.
BURSAL1S ; deeze naam draagt de Spier van 't fchen-
kel-been, het welk eigentlijk het inwendige darm-fpier- tje is. BURSA PASTORIS , zie IIERDERS-TASCH.
BUS-KKUID ; Schiet-poeijer ; in 't lat. Pulvis pijrius ; dit
poeijer, dat hedendaags genoeg bekent is, word gemaakt van falpeter , fwavel , en houts-koolen. Het zelve is uitgevonden in Duitschland, ten tijden van keijzer Ca- kel IV, omtrent't jaar 1373. dooreen Monnik, Bar- THOLD SCHWARTZ, alldeVsCONSTANTINUS AnGHLTTZ ge-
naamt, geboortig van Frijburg ; hij was een liefhebber der
Chijmie, en vond zomen zegt, dit zeer kragtige meng' zei bij geval, als hij iets van de daar toe gebruikt wor- dende ingrediënten in cen vijzel gedampt hadde, en zag dat zulks eensklaps vuur vattede; 't welk hem bewoog, om deeze zcakc verder te onderzoeken., en daar door vervelens het Bus-kruid, voor het fchietgeweer uit- vond. Men verhaalt, dat hij deeze konst allerecrd aan de Fenctiaanen zou hebben bekent gemaakt, welke daar op 't eerde gebruik van het Buskruid in den oorlog ge- gemaakt hebben, en door dit middel de overwinning te- gen de Genueezen, omtrent het bovengemelde jaar, be» haalden. Men heeft verfcheidene zooiten van Bus-kruid, als grover en fijner; waar van het eerste dient tot 't grof gefchut, en het fijne tot klein fchiet-geweer. Het Bus-kruid word op besondere kruid-moolens door
damping, vermenging en zifting bereid; zijnde een ge- vaarlijk werk; men heeft Hiet zelden gezien , dat een zo- daanige molen bij ongeluk in de lugt gevloogen is, en zeer veel verwoeding aan de omleggende plaatzen,'en aan menfehen veroorzaakt heeft: Om dit zo veel moge- lijk voor te komen, worden zodanige molens gewoon- lijk ver van de deeden en andere plaatzen afgelegen, ge- bouwt 't Buskruid verftrekt ook voor een goede medicijne te-
' gen
|
|||||||||||
BUS. BÜT. BUX. BIJB. BIJE.
gen heete en befmettclijke koortzen, inzonderheid tegens
de Hongarifche ziekte en heete veld- of leger-koortfen ; men geeft 'er een vingerhoed vol gepoeijert in , bij het aankomen der ziekte, dat men daar na herhaalt. BUSQUIERE ,• is de naam die 'm 'tfransch gegeeven
is, aan een zoort van verfierzel, dat de vrouwen en juf- fers, in plaats van een zogenaamde flab, langs het keurs- lijf voor de borst drangen , en dat uit linten, kanten, of iets diergelijks is zaamengeftelt. BU.STE , word genaamt een Borst-beeld, dat van
fteen, gijps, hout, lood, enz. gemaakt is, en op een pedefial, dat naar beneden toe fmaller is, rust; ze wór- den ook wel op een plank met het pedeflaï gekhilden en uitgefneeden ; verbeeldende doorgaans 't afbee'ldzèl van een voornaam Perzoon, Keizer, Koning, Krijgsheld, Philofooph, Geleerde, enz.; men plaatst dezelve tot fieraad in de galerijen der gebouwen , als meede in de plaifier-tuincn, op bekwaame plaatzen naast de fcheer- heggen, of in hoeken, maakende dezelve een goede ver- tooning. ' BUTEA,* door dit woord word zo veel als eene op-
blaazing of zwelling van het gantfche aangezigt ver- daan. BUTEO, zie BUIZERT.
BUTOMUS LINNiEI, zie WATER-LISCH.
BUTOOR, zie ROERDOMP.
BUTORIUS, zie ACCIPITER BUTEO.
BUTIJRUM. zie BOTER.
BUTIJRUM ANTIMONII , zie BOTER van
ANTIMONIE. BUX-BOOM, zie PALMBOOM.
BUXUS, zie PALMBOOM.
BIJBEL; „in 't latijn Biblia , is van het griekfche
woord BiC>.»st afkomftig , en betekent zo veel als een Boek of Boeken bij uitneementheid, en dat wegens des- zelfs voortreffelijkheid aldus genaamt is: Door bet woord Bijbel, word de gantfche Heilige Schriftuur veritaan, behelzende het Oude en Nieuwe Testament. BIJE , zie HONING-BIJE.
BIJEN-EETER; is een Vogelen geflagt, waarvan
Linn/EUS vier zoorten optelt, eii tot deszelfs kenmer- ken ftclt, een gekromde , zaarnengedrukte en gekielde Lek; de tong aan zijn tip geplooit ; de vingeren met het onderfte lid te zaamen gehegt, dog de agter-vingcr los, en op zig zelven. De ifte Apiaster ; ofgewoone Bijen-eeter genaamt,
{Merops dor/o fer rugi ne o, abdomine caudâque viride coe- rulefccnte, reêricibus duabus longioribus, Linn. Sijfi. Nat.) Is een Vogel die een weinig grooter is dan een Jpreeuw, zijn bek is omtrent twee, en zijn ftaart over de vier duimen lang ; deszelfs koleur 'is van bovencn bleek-vaal, met een fchadawe van kaftanje-bruin en groen ; van onderen is hij zeegroen-blauw, en aan de ftuitgroen- agtig na den geelen trekkende; van bovenen is de kop blaüwagtig', dog van agteren, zo als ook de hals, kas- tanje-bruin; de keel is goud-geel ; van boven zijn de ftaaitpennen blauw-vcrwig met een ros fe fchaduwe, en de zijdeüngzen hebben inwaarts aschgrauwe randen, vcr- toonende dezelve zig ais afgeknipt, en aan de tippen een weinig uitgerand, daar de twee middelften fpits en lang zijnj bek en nagelen zijn zwartagiig, en depooten ■bruin-rood. Dceze Vogel woont in de meefic Oostcrfclie landen-,
dog inzonderheid op het Eiland Candia; men vind hem ■ïogthans ook 'm Italien en Frankrijk, Jog in. Engeland, |
||||||
BIJG. 3Î9
Duitschland , en meerder noordwaards gelegene Land-
fchappen ziet men hem zeer zelden ; de naam van Bijen- eeter heeft hij zo wel als de overige zoorten van zijn geflagt verkreegen, dewijl hij voornaamelijk op bijen en andere infeäen van dien aart, aast, fchoon hij ook het zaad van zommige planten tot zijn voedzel ge- bruikt. De 2de, die de naam van Merops viridis, o? groene
Bijen-eeter draagt ,• (Merops dorfo ferrugineo, abdomine alisque viridibus, gula caudaque coeruleis, Linn. Sijfl. Nat.) Is niet grooter dan een mosch , dog zijn lighaam is langer, dewijl hij een bek van anderhalf duim heeft ; over het geheele lijf is zijn koleur groenagtig-blauw met een goudgeele glans, de vlerken zijn vaal, de fmalla ftaartpennen aan de enden zwart; de bek meede zwart, en de pooten en nagelen bruin ; hij woont op Mada- gascar , Bengalen , en meer andere plaatzen van de Oost- Indien. De 3de noemt Klein Merops cinereus, of aschgrauw*
Bijen-eeter, (Merops rubro flavoque variegatus , fabtus flavo rubefiens, reêricibus duabus longisfimis rubris , Linn. Sijfi. Nat.) en is na alle gedagten dat vogeltje, het geen Sera (Muf. 1. p. 50, t. 30. ƒ. 10.) zegt, dat die van Mexico Ouauhcilui noemen , zijnde zo groot als onze mosfehen, dog heeft een langen (laait; zijn koleur is van bovenen grijs, met rood en geel gemengelt, en van onderen bleek geel met een roode fchaduwe ; zijn kop en zijdelingze ftaartpennen zijn grijs, dog de twee- middelften rood, en zeer lang uitfteekende; de bek is eindelijk glimmend-groen," men vind hem in Mexico, Pe- ru, enz. De 4de en Iaatftc zoort van dit Vogel-geflagt, door
Linksus befchreeven , en die hij in zijnS'jß. Natur. Merops grif'eus, aniregioneflava , cauda longisfimi noemt; is grijs van koleur, met een geele fluit, en een lange ftaart,1 woont in JEthiopicn, enz. BIJGELOOF; in't latijn Superflitia; ook Waan-ge-
loof en Over-geloof genaamt, kan men verfcheidene be- tekerisfen aan hegten , als I. Een valfebe Godsdienst, of wel een zulke Gods-
dienst, die aan gefchapene dingen de eere bewijst, wel- ke alleen aan den waaren God toekoomt: Van dien aart is de Godsdienst der Heidenen, die zon, maan, met: handen gemaakte beelden, ja zommige zelfs den duivel aanbidden. II. Is het Bijgeloof, wanneer men met een al te groo-
te fchroom en naukeurigheid, zonder behoorlijke waar- neeming van tijd en omftandigheden, zommige zaaken,. die niet eigentlijk tot het weezen" der Godsdienst zelven belmoren, maar enkel als een accesfoir of gevolg kunnen* aangemerkt worden, waarneemt: III. Word Bijgeloof genaamt, wanneer iemand het"
huilen van een hond, breeken van een fpiegel, getal van: dertien aan een tafel, en meer andere dingen van dien- aart, als een voorteeken van eenig ongelukkig en akelig: toeval aanmerkt. IV. Is het Bijgeloof, zig van zogenaamde Kopkeltijk-
flers, IVaarzegflers, enz. te.bedienen, om deeze en geene toekoomende zaaken gewaar te worden : Deeze- Bedriegftcrs, dat doorgaans een.allerondeugendst volkjcr is, zijn gewoonlijk wel zo loos, zig naukeurig van al- les te onderrigtcn, wat die geene betreft, die hun koomr raadplçegc-n , en hier gronden zij .hunne zogenaamde- waarzeggingen en antwoorden op; raakt dit eens, 20 afe het. ligt kan treffen';,-, dan "worden. Imnne antwoorden -als* jtmkeîsr
|
||||||
BIJN. BIJS. BIJT. BÎJV.
het welke ligtclijk gefchied door 't zaad, dat men in hes
voorjaar zaait, tcrplaatze, daar ze zullen blijven ftaan, dewijl ze het verplanten niet wel kunnen verdraagen. BIJNE, zie MOUT.
BIJSSUS , zegt men, een zoort van kostbaarEgijptisch
Vlas te zijn ; weshalven het woord Bijsjinus niet door purperverwig, gelijk zommige doen, maar voor een kost- baar Lijnwaat moet vertaalt worden. Dog men weet niet zeker, wat de Ouden eigentlijk voor een doffe door dit woord Bijsjus verftonden, dewijl ze veelerlei fpin- baare dingen, die kostbaarder als wol waaren, onder die naam verwarden. BIJSSUS LINNiEI, is een planten-geflagt der me-
ren (algœ), zijnde een aart van klein mosch , waar van verfcheide zooiten zijn; grocijende op oud verrot hout, fteenen, vogtige aarde, enz. BIJSSUS; Pinna marina, is een zoort van kegelför-
mige Zee-ßukktn of MosJ'elen, die in tweën gedeeit, en van buiten donker van kolcur, maar van binnen groen, glad en blinkend zijn; zij kunnen de lengte van twee, en in 't midden de breette van een halve voet verkrijgen, daar van binnen een kleine en goede cetbaare visch in is: Daar zijn verfcheidene zoortcnvan, men vind 'er zomtijds ook groote paarlen in, van een donker-roode of bruine ko'isur, die niet volkomen rond zijn; uit het on- derfte gedeelte van deezen mosfel, die in een zeer ftonip fpits eindigt, koomt een bos zijde voort van een roo- de of bruine kolcur, en 5 à 6 duimen lengte, die eigent- lijk Bijsfus genaamt word; waar van zig deeze visch be- dient, om zig daar meede aan de lighaamen vast te hegten, daar hij ftil wil blijven: Van deeze zijde be. reid men, na dat ze in de kelder vogtig en zagt gemaakt, vervolgens gekernt en gefponnen is , koufen en andere werken, die zeldzaam zijn ; en misfehien is deeze zijde de Bijsfus der ouden. Men vind deeze Mosfel in de Jtaliaanfche Zeen, alsmeède ook in Provence eileiders; de Venetiaanen noemen ze Aflura, en de Napolitaanen Perna. BIJT-MIDDEL , Dooiknaagend of Brandend Middel;
in 't latijn Ruptnrium, is zodanig een middel, dat fterk in de huid en vleesch bijt, en waar van zig de Heel- meesters bedienen, om de harde gezwellen, zonder in- fhijding te openen ,■ gelijk daar zijn de lapis infema* lis oïhelfche fleen; butijrum antimonii ; fublimaat ; fterks zeep zij ders loog ; kalk, enz. Men kan ook de volgen« de bijtfleen (lapis fepticus) bereiden. Neemt potasch en levendige kalk, van elk even veer,,
water drie maal zo veel ; laat het twee dagen ftaan wee« ken, het zomtijds omrocrende, daar na de loog doorge- zijgt hebbende, dampt dezelve over het vuur uit, tot droog- wordens toe; doet dan de masfa in een fmeltkroes, en laat ze zo lang in een heevig vuur blijven, tot dat ze ge- lijk olie vloeit, dan op een warme platte plaat geftorfi zijnde, fnijd'er, dewijl het nog taai is, bekwaame groo- te ftukkenvan, die men in een glazen vat wel geflote» bewaart. Maar het dient aangemerkt, dat 'er voorzigtig met dier-
gelijke dingen moet omgegaan worden. Zie ook CAUS- TI CA. BIJVOET, St. fans-gordel, in 't latijn Artemifia : Daat
zijn twee zoorten van dit kruid-gewas ; als 1. De breedbladige Bijvoet ; Artemifia latifolia, DodoM".
(Artemifia foliis pinnatifidis planis incifis, fubtus tomen- tof is ; racemis Jïmplicibus, floribus evatis; radio quin* que floro, Linn. Spec. Plant.) ». De
t
' V " '
i.
___________,__________________I_______________________
|
|||||
52» BIJL.
• orakels aangemerkt; en dewijl liet gewoonlijk menfchen
zonder oordeel zijn , die hun koomen raadpleegen, valt het hun niet bezwaarlijk, de zulkcn wat wijs te maaken, en het geld uit de zak te lokker. ; zeer voorzigtig en heil- zaam hebben 's Lands Overheden, door hunne Placaaten, tegens dit fchuim, die zulke flegte grondbeginzelen , in- zonderheid zo fchaadelijk voor de jeugd inboezemen , gewaakt. BIJL-BRIEF ,• die ook wel Water-brief genaamt word ,
is eigentlijk de Obligatie , of om beter te zeggen , het Re~ verfaal, waar door blijkt, dat iemand bijpotheecq heeft, op een zodanig Schip, dat door den Schecps-timmerman op water regt is verkogt, en welk hijpotheecq volkomen zijn kragt houd, tot zo lange de koop-penningen ten ec- nemaalen voldaan zijn: De vereischtens vaneen Bijl-brief zijn i. dat de naam van het Schip 'er in uitgedrukt ft,i; 3.de voorwaarden, waar op de koop is gefchied; 3. hoe veel 'er op betaalt is, en wat zom 'er is op fchuldig ge- bleeven ; 4. hoe veel intresfen daar jaarlijks van zullen betaalt wordtn; 5. dat fchip., masten, ankers, touwen, zeil en treil, als meede de perzoon en overige goederen van den koper, daar voor fpeciaal verbonden worden. Een dusdanige Bijl-brief heeft preferentie boven alle andere fchuldcn, op de waarde van het fchip met zijn toebehooren , behalvcn indien 'er een Bodemerij-brief is, „ waar voor hij moet agter ftaan ; ook dient men verdagt te zijn, dat men in de Provintic van Holland van een dus- danige Bijl-brief de veerügfte penning moet betaalcn. BIJL-BUIK; in't latijn Gafleropelefus, ook Sterniola,
{Clupea pinnis flavis vcntralibus minutisjïmis, Linn. Sijfl. Nat.) Is een Viscbje, onder het gefragt der Ha- ringen behoorende ,• word ons befchreeven , twee en een- vierde duim lang te zijn, en blauwagtig zilver-koleurig; .het lijfis hooger dan breed, kort, zaamengedrukt, ge- fchubd en weerloos; buik en borst loopen zeer uit, en koomen in een fmalle bijlswijze of gekieldeftompe fcherpte te zaamenj de navel heeft hij in't midden van't lijf,- zijn kop is kort, hooger dan breed, ongewapent en onge- fchubt; de bek zit aan de tip van de kop; hij heeft klei- ne tanden in de kaaken, weerlooze vinnen , de rug- vin op het end van de rug zittende en klein, heeft geen buik-vinnen ; het woont in Surinamen. BIJLTJES-KRUID, in 't latijn Securidaca : Daar zijn
twee zoorten van dit gewas, als 1. Het Groote Bijltjes- kruid; Hedijfarum, of Securidaca major, Dodon. (Ca- ronitta herbacea, leguminibus falcato- gladiatis, Linn. Spec. Plantar.) 2. Het Kleine Bijltjes-kruid; Hedijfariiin , of Securi-
daca minor, Dodon. {Aflragalus caulefcens procumber.s, leguminibus fubuiatis recurvatis glabris., Linn. Spec. plantar.) De eerfte zoort groeit met takkige nederwaars leggen-
de fieelen en geveerde bladen, veele kleine langwerpige • bladjes aan een hooftfteel zittende, op de wijze derJï»-
zen of wikken ; de vlinterswijze bloemen zijn geel, ko- mende kroonsgewijze A'oort aan een lange booftfteel , waar op lange peukjes volgen, die wat omgekromt z.'jn. Deeze groeit in Italien en Spanjen tusfehen de graan- gewasfen, en is eenjaarig. De tweede zoort gelijkt zeer wel naar de eerfte, maar
is in alle deelen kleinder, en de peulen zijn veel meer omgekromt naar buitenwaarts. Deeze groeit in Zuid- Frankrijk en Italien, ook in zommige zuidelijke Land- fchappen van Duitschland, en is meede eenjaarig, Bijons kweekt men deezegewasfen in debloemtuinen,
|
|||||
BIJV.
t. De fmalbladige Bijvoet; Artemifia tettuïfolia, Do-
JON«
Befchrijving. Dit gewas, te weeten de eerfte zoort,
fchiet uiteen houtagtige wortel, ronde getakte Hengen op, ter hoogte van twee en een tweede à drie voeten, oie wit en zomtijds oo;c wel roodagtig zijn; waar aan bree- de diep gefnippelde en gekurvene bladen voortkoomen , zijnde van bovenen groen, en van onderen witofgrijsagtig, en worden naar boven toe geduurig kleinder ; de bloe- men komen 'oovenwaarts voort, in .deine ronde knoppen, op de wijze als de aljcm: Dezelve grojit natuurlijii van zelfs in Neder- en Haogduitschiand, Frankrijk en elders, naast de weegen , veklen, akkers , en op vervallene plaatzen , in zandagtige gronden, en wel inzonderheid veel ontrent de • zee. Daar is ook nog een meede- zoort of verandering van , die fraaije wit-bonte bladen heeft. De fmalbladige zoort, gelijkt genoegzaam naar de voo-
rige, maar heeft dunner fteelen en takken , en de bladen zijn fijner of ('maller gefnippelt, gelijk ook de bloemknop- jes kleinder zijn : Deeze groeit in Haogduitschiand, meest langs de grachten, beeken en waterftroomen ; en ze zijn beide langleevend. Kweeking. Men kweekt ze ook in de hoven, tot het
gebruik in de medicijnen, inzonderheid de eerste, 't wel- ke ligt gefchied door fcheuring of deeling der wortel-fprui- ten, in het voorjaar; beminnende eçn goede liefst zand- agtige grond. Ëigenfihap. In de geneeskunde is de Bijvoet van
veel gebruik,- te weeten de eerfte zoort; "dezelve is ma- tig verwarmend, openend , verfterkend , afvaagend en moeucr-zuiverend, zijnde inzonderheid zeer dienftig en va,; veel gebruik in de vrouwelijke geb'reekens, als ver- ftopte ltonden , opftijging der moeder en uiaagde- of vrij- fter-zie'rte; bevordert de baaring, en drijft de nageboorte af, op allerlei wijze, 't zij versch of droog, gebruikt: In de Apotheeken maakt men 'er water, confier/, fijroop en tinctuur van, alle in de gemelde gebreeken zeer nut- tig, en van veel gebruik zijnde. Men kan zeggen, dat de Bijvt»jt een der heilzaamfte
kruiden voor de Baarmoeder is, zij kan daar in niet de minfle onreinigheid lijden; derhalven , als men met een af kookze! daar van der vrouwen buik en .heimelijke dee- len ftooft, doet het de ftonden voortkoomen, en drijft alles, wat 'er binnen van kwaade ftoffen fchuilt, uit; zelfs de vrugt, zo ze dood is , en de nageboorte. Men prijst ditkruidook tegen1; de vermoeidheid, en men
zegt. dat als een reiziger het zelve bij zig" draagt, dezel- ve niet ligt moede word; of als men de voeten baait in een voet-bad met Bijvoet bereid , zulks de vermoeidheid wegneemt. Daar worden zomtijds oude doode wortelen onder aan
de Bijvoet gevonden, die door de verrotting zwart zijn, en de gedaante en 't aanzien van kooien hebben ; van onkundige ook daar voor gehouden worden: Het gemee- ne volk heeft bij ouds, zeer veel bijgelovigheeden en beu- zelingen aan deze zogenaamde kooien gehegt, die mis- fchien nog hier-en daar in weezen zijn, maar men zegt, dezelve een zeer goed middel tegen de vallende ziekte te zijn. Men vind diergclijke kooien, of zwarte wortelen, ook zomtijds aan de alfiem , weegbree en andere plan- ten. BIJVOET (TURKSCHE); Artemifia Tunica, dus
word ook het Druiven-kruid genaamt ; zie aldaar. |
||||||
CAA. CAB. J2*
|
||||||
c.
CAA-APIA; is een kleine Plant, die in Brafilen el-
ders inde West- Indien groeit, hebbende bladen die blin- kend groen van bovenen, en witagtig van onderen zijn ; haare wortel gelijkt, zo in gedaante als koleur , wel naai- de Ipecacuanha-wortel, dog is wat geelagtiger-grijs , en word derhalven veel met dezelve verzonden en daar voor verkogt, ze heeft egter geenzins die kragt, weshal- ven men zig daar voor moet wagten; men zegt, dat dee- ze geheele plant van de Braßlianen met veel nut tegens de beet der ratel-filang gebruikt word. CAAPEBA; is een gewas, dat in Brafilien groeit,
fchietende uit de wortel, die gekronkelt is, en jong zijn- de , omtrent de dikte van een vinger heeft en grauw is, dog volwasfende, de omtrek van een arm bekoomt, en zwart word,- fterke klimmende ranken, waar meede het zig aan de nevenftaande planten vast hegt; de bladen van zommige zijn rondagtig, en van andere hartformig; de bloemen, die tusfehen de oxelen der bladen aan rosfe deeltjes in de maand van Julij voortkomen, zijn geelag- tig; daar op volgt in ieder een zaad, zo groot als een erwt, zijnde van gedaante eijrond, en van buiten rood- koleurig, dog van binnen groen. Veeie hebben deeze wortel gehouden voor de contraijerva, dog door nader- onderzoek, fchijnt ze de pareira-brava te weezen ; dee- ze wortel, die van binnen vast en fmeerig is, en een bitter- agtigen fmaak heeft, zegt men dienftig te zijn, om de fteen der blaas en nieren te vergruizen , als meede gift weerftaande te zijn ; men fnijd de wortelen in fchij- ven, en laat die dus eenige dagen in water of ecnig an- der vogt trekken, geevendc dit een aangenaame fmaak aan het water ; ook kan men bladen en wortel te zaamen ftooten, en 'er dan het zap uitwringen , en met wijn of eenige andere drank mengen. CA ARDEN, zie CARDONS en KAARDEN.
CABALE; is een geheime weetenfehap, die de He- breè'rs, door overlevering en Goddelijke openbaaring waa- nen te bezitten , en door weïke zij alle de geheimen der Godheid , en de werkingen der natuur verklaaren , be- ftaande het meefte daar van in diepzinnige vergelijkingen en overeenkomften, die zij van de zaaken'met 't hebreeuw- fche alphabet maaken ; veel vlugheid en verftand ver- merkt men ' in die verklaaringen, dog teffens ook een verregaande vcrwaantheid £n bijgeloof. CABALE; betekent in een figuurlijke zin, een focie-
teit of genoodfchap van menfehen, die in vertrouwen leeven , en dezelfde belangens aankleeven; dog gewoon- lijk word het in een kwaade zin genomen, en op zulke lieden toegepast, die eenige geheime ondernecmingen, of confpiratien fmeeden ; dus zegt men , deeze men- fehen hebben een Cabale tegens de regeering gemaakt. Ook word het woord Cabale veeltijds gebruikt, om uit te drukken, wanneerde leden van't een of ander colle- gie het niet met malkanderen eens zijn, elk aan zijn kant kuipt, om meefter van de ftemmen te worden, hier van fpruit het zeggen, de Cabale van N. N. is meester ge- worden, en heeft zijn zin gekreegen, enz. CABAS ,• deeze naam draagen die korven van mat- S f biezen |
||||||
CAC.
|
|||||||||
342 - CAB.
|
|||||||||
CACABUS ; dit woord gebruiken zommigé fchrijveri
voor een Pan of Ketel. CACALIA ; is een plantcn-geflagt-, waar onder Lra-
NjEus veele vreemde planten bevat, die bij andere fchrij- vers andere naamen dragen : Wij zullen hier alleen maar eenige zoorten melden, die het bekentfte zijn ; als 1. De Cacalia met dikke ruige grijfe bladen, Caca-
lia incanofolio, Clusii ; (Cacalia foliis reniformibus acutis denticulatis, LiNN. Spec. Plant.) Daar is ook een ver- andering, met bladen die niet grijs zijn. 2. De Cacalia met puntiger gladde bladen; Cacalia
glabro folio, Clusii. 3. De Ethiopifche hecstcragtige Cacalia, met vleefchi-
gc platte lang-ronde blaaden; zijnde 't Ant-Euphorbiutn Dodonjei {Cacalia caule fruticcfo , foliis ovato-oblongis, petiolis bafi linea triplici deduttis, LiNU. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort, heeft taamelijk grooto
bijna ronde bladen, met hoeken, op de wijze als de hoef-bladen, daar ze ook van de oude kruid-kundigen als een meedezooit van geftelt is, zijnde van boven bleek- groen en van onderen grijs; dog zomtijds ook geheel groen: Uit de wortel fchiet een fteng op niet takken, van an- derhalf à twee voeten hoogte, op welkers toppen drie of meer paarsagtige vierbladige bloemtjës in een hooftje voort- komen , die daar na in duifjes veranderen, en langwerpige zaaden nalaaten. De tweede gelijkt genoegzaam naar de eerfte, en is
maar een verandering daar van, hebbende vetagtiger of dik- ker, gladde, groene bladen, en de bloemen zijn bleeker purpevagtig. De derde vreemde zoort, die een vreemde aart van
wolfsmelk (euphorbium) is, fchiet uit dikke wortels, dik- ke vleefchige en zappigc fteelen op, waar aan dierge- lijke dikke langwerpige bladen zitten; wordende ant- euphorbium genaam t, om dat men zegt, dat deszeifs zap, de fcherpheid van het euphorbium zoude temperen en ver- zagten : Men vind hetzelve afgebeeld in Dodojkjeus. Plaats. De beide eerfte zoorten, groeijen in de gc-
bergtens van Zwitzcrlanci, Oostenrijk en elders meer; zijnde langleevend. De derde zoort groeit in Ethiopien en in meer andere plaatzen van Africa, gelijk ook eeni- ge meede zooiten daar van, bij Linn/eus in zijn Spec* Plant, te zien. Kweeking. De beide eerfte zoorten kunnen gekweekt
worden als de hoef-bladen , zie aldaar. De derde vreemde zoort, met haare mecdezoorren, zijn tedere plan- ten, en moeten derhalvcn in de trek- en ftookasfen on- derhouden Würden , gefchiedende haare vermeerdering door fcheuring der wortel-fpruiten , of door fteeking van takjes in potten, die men in de runbak koe'lcit. Gebruik. Deeze planten zijn bij ons van geen ge-
bruik, maar de beide eerfte zooiten, fchijnen in kragten genoegzaam over een te koomen met de hoef-bladen, en men houd ze voor weekmaakend, verzagtend en wond- heelend. CACAO; Cacavi; Kakau-.v ; Chocolade-boontjes ; is de
kern van een vreemde vrugt uit de West-Indiën, van gedaante en groote veel overeenkomst hebbende met de Pistacien of Amandelen , dog zijn eenigzins dikker en rondagtigcr, en van koleur rood-bruinagtig, haar bin- - nenftc pit of kern is violet-rosagtig, en heeft een eenig- zins bittere dog niet onaangenaams fmaak, bevattende- veel olie.- Men heeft doorgaans twee zooiten van Ka- kauw; de eerfte zoort draagt de naam van Caraques, of Caraques-kakauw , om dat ze uit 't landfehap van die naam:
|
|||||||||
biezen gevlogtcn, waar in gewoonlijk de vijgen en rozij-
nen gepakt zijn, en tot ons ovcrgcbragt worden. CABELJAUW, zie KABELJAUW. CABINET; zo noemt men een klein bijzonder Ver- trekje van een groot Heer, Koning, Prins, enz. naast het woon- of flaap-vertrek gelegen , waar in hij gewoon is, zijne geheime zaaken te verrigten ; dus zegt .men, die Koning, of dis Forst is veeltijds met zijn Minis- ters' in zijn Cabinet opgefloten, om daar meede te ken- nen te geeven, dat hij werkzaam is, en de zaaken on- der zijne oogen of tegenswoordigheid laat behandelen. CABINET ; betekent in de Tuinerij of Hoveniers-
kunst r. een van latwerk gemaakt en boven koepels- of dakswijze gefloten cierlijk Prieel, van een vierkante, agt- kante of andere gedaante, en met één of meer ingangen, naar dat het te pasfe koomt, die veeltijds met colommcn of zijd-pijlasters, van latwerk verbeeld, en frontons, be- nevens meer andere iieraaden, aan zodanig werk eigen , worden voorzien, en vervolgens het geheele werk wit of groen overgeverft : Men plaatst dezelve op het einde van een allée, of in dc'plaifier-bosquets, of ook elders, volgens een goede ordonnantie; en het is zeker, dat deeze Cabinetten een heerlijk gezigt in een tuin gee- ven ,• dog worden zelden anders gemaakt, dan in voor- naame tuinen, dewijl ze veel kosten , zo wel om ze te vervaardigen, als in 't onderhouden , daar en boven worden ze ras bouwvallig, inzonderheid als 'er de hand niet geduurig aan gehouden word. 2. Betekent Cabinet, een van fcheerheggen fimpelge-
plant rond, vier- of r.gtkant, of andere figuur, van min of meerder groote, in een plaifier-boschje of elders, daar het in als beiloten of verborgen is , en in hat welke men uit een allée of ander pad gaan kan, dienende om daar in afgezonden te kunnen rusten, tot welken einde 'er tuinbanken of ftoelen in geplaatst zijn, ook beplant men dezelve, wegens de lommer, rondsom in of buiten de heggen met hoogftamde plantagié boomen ,• indien het niet in een lommerrijk bosquet is, en men verfielt ze ook wel met een beeld of vaas in 't midden , of met busten rondom tegen de heggen, ook wel, indien ze groot zijn , met een kleine vijver, droog kommetje van gazon, ca- binet van latwerk, berceaux, enz. De eerfte zoort noemt men,gewoonlijk Cabinet van Treillage of Lat- werk; en de tweede Cabinet van Hegwerk, om ze te onderfcheiden. CABINET , zodanig noemt men meede de een of de
andere verzameling, het zij van Schilderijen, Pennin- gen, opgezette Vogelen, of andere natuurkundige lief- hebberijen; en dus is men gewoon te zeggen; N. N. heeft .eenfehoon Cabinet van Naturalia , Schilderijen , Pennin- gen, enz. nagelaaten. CABINET, verftaat men ook een zeker gemaakte
Kast of Buffet door, van eiken, nooteboomen of ander hout vervaardigt, van binnen met kaden, enz. voorzien, en waar in men gewoon is, zaaken van belang, als meede linnen, enz te bergen en op te fluiten. CABACHE, is een bekende en geagte Visch in Oost-
Jndièn, die ongeveer anderhalf voet lang, en 10 à 12 duimen dik is, zijn kop is eenigzins plat, en bijna vier- kant , dog daar zijn twee zoortcn van, als gramvc en zwar- te, waar van deeze de beste zijn : Dezelve word't meest gevangen in de rivier van Siam, en van de omleggende Volken zeer geagt : De Hollanders haaien dezelve ook io- msenigtc naar Batavia; en hij verftrekt, in de zon gedroogt zijnde, voor fahi of mkvleescli. |
|||||||||
CAC. 323
kan, van geen nut zoude zijn ; wij zullen alleen maar.
zeggen, dat de Kakauw-kweekerij op veclc plaatzen van America, zo wel op 't vaste land als op de eilanden ,■ vrij aanmerkelijk en van veel belang is, wegens de koop- handel en verzending van de Kakauw, naar bijna alle de gewesten der wereld; men legt tot dien einde aldaar Ka- kauw-[lantagien aan, die men met veel zorgvuldigheid onderhoud ; wordende deeze boomen van 't zaad , dat is, van de Amandels aangekweekt ; dog die niet voor het vierde of vijfde jaar in haar volle kragt zijn. Het zijn de Spanjaarden en Ponugeezcn , aan welke de
Indiaaneu, na dat ze omtrent't jaar 1520 dit nieuwe wereldsdeel ontdekt en ingenomen hadden, 't eerst ken- nisfe van de Kakauw en deszelfs gebruik gegeeven hebben, namelijk om daar van de Chocolade te bereiden, waar van zijzig ook een geruimen tijd bedient hebben, eerde- zelve aan andere Natiën belcent geworden is : Hoe men de Chocolade-koekjes vervaardigt, en dezelve vervolgens tot een aangenaame drank bereid, zal in het artikel Cho- colade aangeweezen worden; hier moeten we nog zeg- gen, dat men 'm America van de halfrijpe Kakauw ook, op de wijze als van de oker-nooten, een zeer aangenaam nat en ook droog conlijt maakt, dat de maag verfterkt, zonder dezelve te verhitten, en welke ook naar Europa gebragt word, en inzonderheid uit de Franfche Antilli- J'che eilanden veel naar Frankrijk worden gevoert: Daar word ook ecne olie uit de Kakauw met water gekookt, na dat dezelve gebraaden en op een fteen tot een deeg ge- wreven is , die de confidentie of dikte en koleur van witte boter heeft, en derhalven ook Boter van Kakauw genaamt word,, en ook in plaats van boter kan genuttigt worden.: Deeze olie heeft geen mcrkclijken reuk, maar die goede eigenfchap, dat ze nooit ranzig of ftinkend word, nog fchielijk opdroogt ,• in Europa gebragt zijnde, word ze tamelijk hard, als kaas, maar fmeit ligt op een zagt vuur; men houd ze voor zeer pijnfl.il- lend en dienftig tegens ambeijen, jigt, enz., en inwen- dig tegen de fçherpe vogten, die in verkoutheid op de borst vallen , met genoegzaame zuikcr tot koekjes ge- maakt, en daar van in de mond langzaam laatendc fmel- ten. De Spaanfche Dames bedienen zig van deeze olie tot een zeer goed blankctzel, of om een zagt en glad vel te maaken, want ze laat geen vettigheid of iets blinkends nog kwaade reuk na ; en den geleerden Schrijver van de Hifioire naturelle du Cacao, merkt aan, dat zo men ooit de gewoonte der Ouden weder in gebruik wilde bren- gen, om zig met olie te wrijven, 'er geene zoude zijn, die de oogmerken welke de Ouden daar bij hadden, be- ter zoude beantwoorden, namelijk om daar door dedee- len des lighaams te verflerken, en de (pieren voor vcr- ftijving te befchermen, als meede om de zinkingen en meer andere pijnen aftckeeren, enz.: Waar toe deeze olie in der daad goed zoude zijn, dewijl ze verzagt, fchie- lijk opdroogt, en geen kwaade reuk van zig geeft ; zelfs zoude men deeze olie ook, door vermenging met wclrui- kende dingen, ligtelijk een aangenaame reuk kunnen ge- ven; dog deeze zalving met olie, fchoon ze van de Ou- den als zeer nuttig aangepreezen en veel gebezigt is, is reeds zedert lang uit 't gebruik geraakt. Manier om de olie of Boter uit de Ka-
kauw te trekken. Schoon de Boter van Kakauw voornamelijk in Ameri- ca gemaakt word, zo kan zulks egter.ook hier te lande gefchieden, op de volgende wijze: Men braad van de Sfa Ka. |
||||||
CAC.
jiaam komt, welke wat grooter en platter is als de twee-
de zoort, die maar flegts Kakauw , of Kakauw van de Ei- landen , genaamt word , om dat fe uit de AntilliJ'che en andere Eilanden van de West-Indien gebragt worden. Befchrijving van de Cacao-boom.
De boom welke den Kakauw voortbrengt, word Ca-
cao- of Kakauw-boom genaamt, in 't latijn Cacao, of Ar- ier Cacavifera, ( Theobroma foliis integerrimis, Linn. Spec. Plant.) dezelve groeit tot een middelmaatige dikte, en hoogte, min of meer, naar den aart des gronds, en vormt meest doorgaans verfcheidene kroonen boven malkanderen; deszelfs hout is poreus en zeer ligt; de fchorze tamelijk effen en van een ligte of donkere ca- neel-koleur, naarden ouderdom; deszelfs bladeren zijn ongeveer negen duimen lang, en 4 duimen omtrent het midden breed , die naar 't uiteinde puntig toeloopen, en aan dunne fleelen van drie duimen lengte zitten, heb- bende in het midden een ribbe waar uit aan ieder zijde 12 à 14 fchuinze aderen , een om de andere, voortkoo- men ; deeze bladeren vallen na vervolg af, dog waar op geduurig weder andere volgen, zo dat de boom al- tijd groen is ; zijne bloemen, die regulier vijfbladig roos- formig en purperagtig, maar zeer klein en zonder reuk zijn, komen in menigte bij bosjes, aan de oxels der ou- de takken en bladen voort, dog die voor het grootste gedeelte afruijen, en op welke vrugten volgen, die na vier maanden, als ze volkomen zijn, degroote en hobbelige gedaante van een konkommer hebben , die aan 't uit- einde fpits is, daar benevens geribt als een meloen, en bleekrood of geel van koleur zijn ; deeze vrugten be- vatten van binnen, 20 tot 30 en meer Amandelen, die wanneer de vrugtcn rijp zijn, door een witte lijmige ftoffe omwonden en van elkander afgefcheiden zijn , welke ftoffe een lieffelijkc zuurigheid bevat, die met de amandels in de mond genoomen, de tong op een aan- genaame wijze ftreelt en den dorst itilt. Deeze boom bloeit in alle tijden des jaars, dog 't meest omtrent de beide Jolflitien ; weshalven dezelve dus ook bijna 't gehccle jaar door met vrugten belaaden is,- van allerleij ouder- dom , die na vervolg rijp worden ; en het is aanmerke- lijk, dat de bloemen en vrugten niet aan de kleine tak- ken , maar uit de ftam en hoofttakken voortkoomen, dog het welke aan dezelve niet alleen eigen is, maar ook gezien word aan de Cocos-boom, Calbas-boom, Papaija, en meer andere: Ook is 't zeldzaam, dat deeze aman- delen de zaadfpruit (germen) van binnen niet aan het puntige eind, gelijk de Europifche amandelen, maar aan het dikke eind hebben. Plaats. Deeze boom groeit natuurlijk van zelfs in de
bosfehen der hcetfte gewesten van America, dog inzon- derheid in't landfehap Mexico , in de Provinciën Nicara- qua en Guatimaln, gelijk ook langs de rivier der Ama- zonen, en op de kusten der Caraques, en elders. De Heer Linn/eus , brengt bij deeze Cacao-boom nog een tweede zoort; die hij noemt Theobroma foliis fenatis, Spec. Plantar. Deeze heeft bladen die naar de groote ijpen- of olmboom gelijken, en vrugten die ovaal-rond, wratagtig en purper-zwart zijn , wordende anders ook Guazuma genaamt, en groeit op Jamaika. Kweeking. Wij zullen hier niet aanroeren; hoeda-
nig de Cacao-boomen in America gccultivecrt worden, en hoc men deszelfs vrugten inzamelt, droogt en bewaart, enz. dewijl zulks bij ons in Europa, daar deeze boom in de openelugt niet grocijen en dus geen voordeel aanbrengen |
||||||
3H CAC, CAÇ. CAD.
|
|||||||
Kakauw, zo veel men wil, even zo als om 'er Choco-
lade-koekjes van te maaken ,• dan gezuivert en op een lteeri tot een pap gewreeven zijnde, doet men dezelve in een ruime ketel met kokend water op een helder vuur, en men laat het kooken, tot dat 't water bijna geheel verkookt is-, als wanneer men de ketel weder met water opvult en het zelve op 't nieuw kookt; door dit kooken zal de olie zig van de ftoffe affcheiden en op de oppsr- ' vlakt« des waters gaan zitten, en naar inaate dat ze met het water koud word , tot boter verftijven ; die men 'er vervolgens afneemt, en bewaart: Indien dezelve niet wit genoeg was, zo heeft men ze maar in een ketel vol warm water te fmelten, zo zullen 'er zig alle de vuile en aardagtige deelen affcheiden, en de boter zal witter en zuiverder worden. Men moet, om veel van deeze boter te verkrijgen, van de beste en verschte Kakauiv Deernen, die de meefte olie-deelen bevatten. Ondertus- fchen is het zeeker, dat men 'er hier te lande niet zo veel boter en zo goed*koop van krijgen kan, als in de West-Indien, daar men ze heel "versch van de boomen heeft. Deeze boter kan ook dienen tot Pomade en tot 't- JLighaam om Balzems te maaken. CACHELOT, zie KAZILOT.
CACHET; is een klein zegeltje, het zij van goud,
zilver, ftaal, kristal, ofeenige andere harde ftoffe, waar op een wapen , of doorgetrokkene letters zijn gefneeden , en dan gebruikt wordende, om op het lak of ouwel van . een brief te drukken , en dus dezelve te fluiten : Deeze benaaming is van het Franfche woord cacher (verbergen) afkomftig;- dewijl het cachet tot een middel verftrekt, om het fchrift te verbergen. CACHEXIA, zie SLIJM-ZUGT..
CAGHJNNANS , zie SPOTTER.
CACHLEX; hier worden zeekere fteenen door ver-
ftaan , die aan de oevers der zee, en andere wateren gevonden worden, en waar van Galenus getuigt, dat dezelve gloeijend gemaakt, en in verfche melk gekoelt zünde, aan die melk een genezende kragt tegens den buikloop meededeelt CACHOU, zie CATECHU.
CACH11IJS; Libanotis DonoN.Ei -■ (Caclirijsfoliis
pinnatls, fuliulis acutis multifidis, Linn. Spec. Plant.) Dit gewas is een zoort van Ferula, of zeer daar na gelij- kende , dat in Zuid-Frankrijk, Italienen Sicilien groeit: Ziet de afbeelding en befchrijving van 't Libanotis iii Do-bon.eus, dat het zelfde fchijnt te weezen; dog is bij ons weinig bekent en ook van geen gebruik. CAGHIUJS; dus word ook bij zommige fchrijvers
de roosmarijn, als meede deszelfs zaad genaamt; ook word deezen naam aan een takje van zommige boomen, als eiken, dennen, enz. gegeven. CACHIJMIA; dit woord vind men bij Theop. Pa-
kacel'süs gebruikt, om 'er een onvolkomen metalisch iighaam, ofwel een onecht metaul-ertz meede uitte druk- ken. CACOALEXITERIUM; bij zommige oude fchrijvers
vind men dit woord gebczigt, om een behoed-middel tegens 't vergift uit te drukken. CACOCHIJLA ; betekent een zodanige flegte voeding,.
dat 'er geen goede Chijl van kan voortkomen. CACOCHIJLIA; bier doorwordhet bederf in de inge-
wanden, door een kwaade Chijl voortkoomende begree- pen. CACOCHIJMA ; hier door worden zodanige fpijzen
verftaan, die tot een kwaad én ongezond voedzel ftrek- fcen. |
CACOCHIJMIA ; Kwaadvogtigheid, of Kwaadbloi.
digheid, waar door het aangezigt doorgaans opzwelt, of bol word, en waar van gemeenlijk de oorzaak is, dat de genotene fpijzen, door een kwaade kooking der maag, in geen goeden Chijl, maar in veeleilei zuure, zoute, galagtige en andere ratiwigheeden verandert worden, en waar door veelerlei ziektens kunnen vooortkoomen. Zie ook DIJSPEPSIA en MAAG. CACODES; al het geene dat een kwaade, onaange-
naame of bedorven reuk heeft, word onder deeze bena» ming begreepen ; ook gebruikt Hiitocrates zomtijdg dit woord, om het braaken meede uit te drukken. CACÜETHESj betekent een Kwaadiartige Ziekte;
als meede Wonden of Gezweeren, die ongeneesbaar zijn. CACOPHONIA; een flegte fle/n of uitj'praak: Ook
word 'er een onaangenaame klank of geluit door begree- pen. CACOSITIA; Walg of Jffchrik voor het eeten.
CACOSTMACHA ; dus noemt men die fpijzen,
die de trek- of eetlust beneemen, en voor de maag na- deelig zijn CACOTROPH1A; is zo veel als een kwaade voe-
ding. CACTUS LINN.&I, zie MELOEN-DISTEL.
CACUüALUS , of Cucubalus; is eenzoort van befiën^
draagend hoener-best (alj'ine), zie al Jaar. CACUMINA, zie ANTHERA.
CA DAVER; betekent een Dood Lighaam; een Aasr
CAD1VUS, Vrugten die van zelfs afgevallen zijn.
CADMIA; Calmeij, Clemeij; is een Mineraal, waar
van men zeer verward , en op verfcheiderhande wijze bij. de oude en andere fchrijvers. gemeld vind; dog de zaake komt hier op uit dat 'er hooftzaakelijk 2 zoorten van Cad- mia zijn, als 1. de. Cadmia nativa vel fosfilis, die ook Lapis calaminaris, 'm hctdiiitsch Calmeij of'Calamintßeen genaamt word, en 2. de Cadmia faSlitia vel plumbacea,. five furnorum , of Lapis calaminaris /affï'tiwy ,.in't. duitsch Cadmia of O ven-calmeij : Van de eerfte zie Calmeijfieen;. wat de tweede zoort betreft, dezelve is , volgens Neumait een aard of fteenagtigc Hoffe, die bij de bereiding, van de door konst gemaakte zink toevalliger wijze ontftaat, het geene dat bij de fmelting van het ertz, daar de zink uit voortkomt, verbrand, en zig ter zijden van de fmelt- oven , in de gedaante van een asch-verwige korst en Heen, aanzet; welke die eigenfchap heeft, om rood ko- per in geel koper te veranderen , en ook daartoe gebe- zigt kan worden, gelijk de calmeij fleen: Deeze zink en" calmeij word inzonderheid veel te Goslar in Duitschland,. uit een zeekere ertz bereid, dat uit-de digt daar bij zijn- de Rammelsberg gehaalt word, welk ertz geen bijzondere zink-ertz is, maar allerlei metaalen en mineralien, als- goud, zilver, koper, ijzer, loot, zwavel, vitriool, cal- meij, enz., dog voor het grootfte gedeelte loot 'm zig be- vat, en uit het welke de zink, enz. afgefebeiden word- Ziet hier over meer onder ZINK. Daar zijn egter nog meer andere ftoffen, aan welke
men de naam van Cadmia gegecven heeft, fchoon ze veel van malkanderen vcrfchillen, gelijk een zeeker Arßni- caalsch ertz , Cobalth , enz. CADUCUS FLOS vel CALIJX, betekent in de bo-
tanie een ras afvallende Bloem of Bhein-kelk. CADUCUS MORBUS, of'EPILEPSIA ; de Fallen*
de ziekte , zie aldaar. CADUS, betekent een Wijnvat, de groote van een
Oxhoofd hebbende, dat 6" ankers of 240 iflengelen houd. CAECI
|
||||||
CAE. CAF. CAG. CAI. CAJ. CAK. CAL.
CAECI COLUBRI, dus noemt Coi.umei.la de Buik-
wormen. CAECIAS, betekent de Noord-ooste-wind.
CAECILIA, zie BLIND-SLANG. CAECILIA GLUTINOSA.zieBLIND-SLANGEN. CAECILIA'TENTACULATA, zie BLIND-SLAN- GEN. CAEJAN, oï&zijan; is een Oost-Indisch Peulgewas,
dat zeer veel naar onze wikken gelijkt, brengende kleine ronde groene erwten voort, van groote als va gel-hagel, en die men op de Oost Indtfche fcbeepen onder de rijst gebruikt. CAELATURA; Graveer-konst, Drijf'-konst, is die
weetenfchap, om met 't een of ander werktuig, in hout, flemen, oi.ertzen te graveeren of te drijven. CAEL1LABANI OLEUM; Olie van Caelilaban, of
Caeliawang; is een Olie, die men zegt, dat op Amboi- na uit de wortel van de nootemuscaat- en nagel-boomen geftookt word ,- ze is derhalven zeer aromatijk en heeft eeu verzagtende, pijnftillende en verfterkendekragt, en word zeer gcpreezen tegens de jicht, dog dewijl ze zeer heet is, en daar door de opperhuid zoude ontftecken of ontvellen, zo word ze met andere dingen .vermengt en verzagt. Deeze Olie is niet zeer gemeen , dog word in verfcheidene Nederlandfcbe Apotheeken en Drogiste- winkels gevonden. CAEMENTATIO, betekent gemeenlijk eene te zaa-
menlijming ofte zaamenmetzeling door een hard worden- de ftoffe. In de Chijmie betekent het een zoort van cal' cinatie, welke zodanig gefchied, dat de ftoffe, die men calcineeren wil, eerst tot dunne bladjes gèflagerj of klein gemaakt, en daarna met gepoeijert zout of zwavel, of met beide teffens, of ook met een andere ftoffe laags- wijze, bij beurten (flratum Juper firatum) in een fmelt- kroes of ander daar toe bekwaam aarden vat gedaan , en door middel van het vuur op verfcheiderhande wijzen gecalcineert word. Zie CEMEN T en CEMENTEEREN. CAESAREUS PARTUS; Operatio Caefarca; Kei- zerlijke Sneede ; is een Chijrurgicaale Operatie, waar dooreen kind, levendig of dood zijnde, uit 's moeders lighaam door een inwijding gehaalt word: Ze word Cce- fars- of Keizerljkê Sneede geoaamt, om dat Scipio de jifriçaan, uit zijns moeders buik door middel van een fneede (in 't latijn cccfim) gehaalt zijnde , om die reden Cmfar genaamt wierd. CAES1US, betekent helder groenagtig-bïauw.
CAEVI-CERVUS, zie ELAND. CAÉIJAN, zie CAEJAN; CAFFEE, zie COFFEE. CAGASTRUM, deeze naam geeft Th. Paracel-
sus aan het zaad der krankheden , die niet erffelijk aan- gebooren, maar toevallig kunnen genaamt worden , zo als de Pleuris, Koortzen, enz. CAGOSANNA, zie JPECACUANHA.
CAIN1T0 {Chrijfiplrjilum Linnäi) , is een heefter-ge- Was, dat in de warme gewesten van America groeit, heeft eijronde bladen, die aan de benedenkant goud-geel zijn, en brengt gladde vrugten voort, zijnde van een appelagtige gedaante en puipere ' koleur : Een meedezoort hier van heeft vrugten van gedaante als olijven. CAJOU, zie ACAJOU.
, CAKILE , is een zoort van Rakette, tàq; aldaar; ■ CALABASSADE, zie CALBAS. CALABURA (Muntingia, lïmk Spx. Plantar.) is
een boom-gewas, dat op 't Ëiahd Jamaica groeit, zijnde |
||||||
CAL» 525
eene aart van mespelen ; heeft bladen , welke na die van
de hazelnoot-boom gelijken, en witte genavelde vrugten met veel korrels van binnen. CALAF , Calef of Ban, ook Saffaf en Zamel ge-
naamt, is een zoort van Wilgeboom, die in Sijrien , Perflen, Egijpten en elders groeit; de bladen zijn ge- lijk die van onze wilge-loom , maar veel grooter , glad en witagtig; de bloemen zijn langwerpige witte wollige trosjes. De Egijtenaaren distijleeren uit deeze bloemen een water, dat ze Macalef of Macahalef noemen , en zeer prijzen en gebruiken als een verfnsfehend en hart- flerkend middel; ook voor een goed middel in de pest houden. CALAMANDRINA, zie CHAMAEDRIS.
CALAMINAR1S, zie CALMEIJ-STEEN.
CALAMINTE ; in het latijn Calamintha , is een
zoort vjn munt of melisfe, waar van verfcheide veran- deringen zijn, als ten 1. De gemsene of berg Calaminte ook Berg-munte ge-
naamt, CalamintKa mont una , Dodonjei ; (Melis/a pedun- culis axillaribus dichotomis longitudine foliorum, Linn. Spec. Plant.) Van deeze is'er een verandering met ver- gulde bladen. 2. De Berg-calaminte met groote bloemen, Calamin-
tha magno flore ; (Melisfa pedunculis axillaribus dichotomie longitudine flórum , Linn. Spec. Plant.) 3. De Calaminte meteen reuk als Polei}, of wilde Po-
leij ; Calamintha palegii odore ; Pu'egium fijlveflre, fiva* Nepeta, Dodonei ; (Melis/a pedunculis axillaribus dicho- tomis folio longiqribus, Linn. Spec. Plant.) kleine en groote zoort, of die hooger ftengen opfehiet. 4. De grijfe Calaminte, met bladen als Bajilicum; Ca-
lamintha incana , ocijmi foliis; {Melisja racemis termina- libus, pedunculisfolitariis brevisfimis, Linn. Spec. Plant.). deeze heeft de reuk ook als de Polei}.. 5. De heesteragtige Calaminte, met bladen aTs 't Ma-
non; (Melis/a fruticofa , ramis attenuatis virgatis, foliis: fubtus tomentofis, Linn. Spec. Plant.) De eerfte zoort is de bekentfte, en 't meest gebruike-
lijkfto in de medicijnen; men vind dezelve met de derde zoort befchreeven en afgebeeld in Dodomus. ■ Plaats. De eerfte zoort groeit natuurlijk op de berg-
en fchaduwagtige plaatzen van Frankrijk , Italien, Span- jen en elders. De tweede zoort groeit op diergelijke plaatzen, in Savojen, enz. De derde zoort word in En- geland, Zwitzérland, Frankrijk en Italien gevonden, op kleiagtige akkers of braak-landen én elders, op zommige plaatzen meer. De vierde zoort groeit in Zuid-Frankrijk omtrent Montpelier en elders. Eindelijk de vijfde zoort,. hoort in Spanjen te huis; zijnde alle tangleevende ge- wasfen. ' • Kweeking. Men kweekt, de eerfte zoort hier te lan-
de zomtijds- in de hoven ; ze- word ligtelijk voortge- kweekt, gelijk ook de volgende drie zoorten, door fcheu- rir.g of ook door het zaad , in het voorjaar; bemint liefst ' een !o-;fe, zandagtige grond, en verdraagt onze winter- koude taameüjk wel; dog de vierde en vijfde zoorten,, zijn tederder, en moeten in potten geplant zijnde , 's win- ters in huis voor de vorst bewaart worden, inzonderheid de viifde zoort. Eigenfclioppen. De eerfte zoort is in mijdend', ope-
nend , verwarmend, opdroogend, pis- en ftonden-drij- vend; en word gepreezen tegens engborftigheid, hoest, moeder-piin en verftopK ftonden. CALAMINTIl-AARDE, is een zekere aarder iie
» S f g ui* |
||||||
CAL.
|
|||||||||||
CAL.
|
|||||||||||
32S
|
|||||||||||
volwasfene vrugten, moet men een platte fteen of plank
leggen , om dat ze anders plakkig worden of rotten ; maar als de ranken in de hoogte groeijen , moet men de groote zooiten, met iets onder de vrugten te zet- ten, wegens haare zwaarte, onderfteunen. Eigenfchappen. Het vleesch van de rijpe Calbasfen,
te weeten van de groote zoort, is vogtmaakende, ver- koelende , verfrisfehende , verzagtende , en taamelijk , voedzaam, dog men eet ze nooit rauw, maar gekookt of gefruit zijnde, en maakt 'er met züiker een coufijt van. In de Geneeskunde word het zaad gebruikt tot emul-
fien, gelijk de comcommer- en meloen-zanden, zijnde een van de vier groote verkoelende zaaden, het zaad is mee- de openende en goed voor de borst, daar kan ook een olie uitgeperst worden, die. zeer gcrocmt word, om de huid of het vel te verzagten, de overige deelen dei- plant zijn van geen gebruik , maar men zegt, dat de groene bladen op de borsten gelegt, de melk der zuig- vrouwen doet opdroogen. Als men de rijpe Calbasfen laat opdroogen, en dan de
hinnenfte drooge zagte ftoffe 'er van boven uithaalt, kunnen dezelve dienen tot goede flesfen, om 'er water of ander nat in te doen , want de fchors word in 't op- droogen evenzo hard als hout, en laat geen vogt door; men bedient zig hier toe inzonderheid van die zoort van Calbasfen, die de gedaante van flesfen hebben , waar van de Pelgrims jof Beedevaarts-reizigers veel gebruik maa- ken, inzonderheid in de Oosterfche landen. Ho; men de Calbnsfen van buiten kan verßeren.
Wil men eene aardigheid en verfierzel op de fchors der Calbasfen van buiten maaken, door daar op een fi- guur te vertoonen , welke' op dezelve fchijnt gewasfen te zijn ; zo tekent op een nog groeijende Calbas, die maar half volwasfen of iets verder is, een figuur, zo als gij wilt; bij voorbeeld, een beeld, gevlogtennaam, wapen, enz., neemt dan een fcherpe naaide, in een iteeltje vast gemaakt , en fcraapt daar meede de te e- ning netjes na , zo dat het een weinig, in de fchors komt ; zo zal de figuur in de fchors als een eelt begroei- jen, en zig vervolgens op de rijpe vrugt niet onaange- naam vertonen, zo dat onkundigen zullen denken, dat zulks van zelfs aldus gegroeit is. Diergelijke figuuren kan "men ook op appelen, peeren, meloenen, citrullen , en meer andere vrugten op dezelfde wijze doen groeijen. Om een Pap van de Calbasfen te maaken.
Neemt rijpe vleefchige Calbasfen, zijndedegrootelan- ge zoort de beste, fnijd 'er het vleesch zuiver uit, kookt zulks met wat melk week, en roert het met een houten lepel klein, doet 'er dan nog meer melk, met wat fijn meel, een weinig zout, en twee of meer geklopte eijer- dooijers bij, en kookt 't al omrocrende gaar ,of totdat het dik genoeg is; men kan .'er ook wat fijn geraspte citroen- fchil en zuiker meede bij kooken, als men wil. Hoe men de Calbasfen fruit.
Neemt het vleesch van de Calbasfen , fnijd het in dunne fchijven, maakt dan boter in de kock-pan heet, en fruit daar in de fchijven; men-kan de (tukken ook eerst met wat ineel of fijn geftooten biscuit beftrooijen, of in een beflag van melk , meel en eijcren omwentc- lén. Om
|
|||||||||||
uit ijzer-ohr beftaat, en ook oker met zink bevat, de-
zelve word in het Hartz-gebergte gevonden. «. CALAMINTH-STEEN, zie CALMEIJ-STEEN. CALAMITIS , dus word een zoort van gemaakte Cad- mia genaamt, die aan het ijzer, waar meede het geftamp- te metaal geroert word, hangen blijft, draagende dec- ze naam, om dat zede gedaante als een penncfchacbt (in het latijn Calamui) heeft. . CALAMOGROST1S , is een zoort van getakt Riet-
gras; (Gramen arundinaceum) , zijnde de vijfde zoort van riet (arundo) van Lixuaius in zijn Spec. Fiant., dat op natte grafige plaatzcn groeit. •CALAMUS-AROMATICUS, zie CALMUS-WOR-
TEL. CALAMUS SCRIPTOR1US, is-de latijnfehc naam
van een Schrijf-pen. CALAMUS SACCHARIFERUS , zie ZUIKER. CALANDER , zie KALANDER. CALAO, zie RHINOCEROS-VOGELEN. CALAPPA, zie COCOS-BOOM. CALB AS ; Kauworde ; Pepoenen of Pompoenen , in 't latijn Cucurbita; Pepo; daar zijn zeer veele veranderingen van, die voornaamelijk in de groote, gedaante en ko- leur der vrugten beftaat, want men heeft groot e, mid- delmaatige, kleine , lange , ronde, platte , fles-formige , Jchild-formige, peer-formige, groens, witte, geele, oran- jc-verwige, bonte of gerlekte, gladde, geribde, wratag- tige-, enz., waar onderde groote langwerpige en ronde zoort, heel groot en zwaar kunnen worden, en zomtijds zelfs in den omtrek vijf of zes voeten befkan. Befchrijving. Deeze gewasfen maaken lange en dikke
ranken, gelijk de concommers, daar de bladen en bloe- men ook naar gelijken, dog de bladen zijn rouwer, en de plant is in alle haare deelen grooter; de bloemen zijn geel of van zommige zoorcen wit, en beftaan in ruige klokjes, die meeltendeels in vijf deelen tot den grond toe zijn afgefneeden , de bloem afgevallen zijnde, verandert haar kelk in de vrtigt, die, gelijk reeds ge- zegt is, na deszelfs zoort, min of meer grooter word, deeze vrugt is met een harde, houtige, geel, en ook wel groen-koleurige bast bedekt, deszelfs vleesch is min of meer voos, mergagtig, wit en heeft weinig fmaak , het bevat veele langwerpige en platagtige zaaden, die met een harde, eenigzins houtige, wit- of grauwagtige bast overtrokken zijn, in deezen bast vind men een klein wit, zoet en lieffelijk fmaakend pit befloten, zijnde dit 't geen men gezuivert Calbas- of Kauwoerde-zaad noemt, de wortel van dit gewas is zeer teder , en vezelig, de ranken hegten zig, doormiddel van klawiertjes, aan paa- ien , priëelen, heggen, of al wat omtrent haar is, vast; maar zonder deeze fteunzels, kruipen ze langs de aarde. Plaats. Deeze gewasfen, die alle eenjaarig zijn, groeijen natuurlijk in verfchillige wanne gewesten van America, dog van zommige zoorten of veranderingen is de eigentlijke groeiplaats bij ons niet bekent. Kweeking. Dezelve worden door haar zaad voort-
gekweekt, dat men in 't laatst van April, of in Maij, in een goede, vette welbemc.;te aarde zaait, in ronde kuiltjes, in eikeenige korrels, en de kuiltjes op 6 à 8 voeten afftand, of men zaait ze op een oude mesthoop, of in een broeibak, dat van het voorige gewas ontledigt is, zo zullen ze niet nalaaten , wel te groeijen, en heb- ben verder geen hulpe nodig', alleen maar, dat men ze- bij aanhoudende droogte, met het nodige vogt voorzien uvaet, dewijl ze veel vogt beminnen; en onder de half |
|||||||||||
CAL.
|
|||||||||||
CAL. -
|
|||||||||||
32?
|
|||||||||||
Om de Calbasfen te confijte'n.
Men neemt het vleesch van even rijpe goede Calbas-
fen, fnijd het in bekwaame ftukken, kookt ze wat in water, maar niet te week, dan nithet water genomen, laat ze op een gaatjcs-pan verlckken • maakt dan een ge- clariliceerde fijroop van zuiker , die taarnchjk dik is ,- giet die, wat verkoelt zijnde, over de ftukken Calbas- fen , na dat men ze in een confij tuur-glas of pot gelegt heeft, en bind het toe; als het dan dus ongeveer agt dagen geftaan beeft, giet men de fijroop af, kookt de- zelve wederom tot een bekwaame dikte, en giet hem daar na weder over ; het weike men nog eens of meer- maaien moet hervatten, zo lange tot dat men ziet, dat de fijroop niet meer waterig word, maar dik blijft. Men kan ook, zo men wil, wat caneel en kruid-nagels, of be- ter citroen-jchil bij de fijroop_ in 't kooken voegen , om bet confijt a;mgenaamcr te maaken. Dit confijt word veel van de Spanjaarden en Portugeezen bereid, en zij noemen het zelve Calabasfade, zijnde verkoelende en dorstftillende in allerlei koortzen. CALüASSE-BOOM ; Kauworde-Boom; Guineefche Cal-
las, in zijn natuurlijke groeiplaats Cujete genaamt; in 't latijn Arbor cucurbitifera ; (Crefcentia, Linn. Spec. Plant.) dit is een Americaanfche Boom, welke vrug- ten als Calbasfen draagt. Befchrijving. Deezc Boom, die de groote van een
appelboom verkrijgt, heeft bladen die vijf à zes duimen lang, een duim breed, en aan het uiteinde puntig zijn, groeijende digt bij malkander''langs de takken, deszelfs bloemen zijn wit, en hebben de gedaante van klokjes, waar op langwerpige vrugten volgen, die de gedaante van CrJbasfen hebben, en eerst groen zijn, maar daar na in het droogen grijs worden; men vind 'er ook eeni- geveranderingen van, welkers onderfcheid hooftzaakelijk beftaat, in de groote en gedaante, want zommige zijn groot, andere klein, zommige rond en andere langwer- pig rond, enz. Het vleesch dcezer vrugten is zuuragtig, en wat teza-
men trekkend , egter niet onaangenaam van fmaak; maar in de zaaden, die de groote van appelkorrels , en de ge- daante van niertjes hebben , bruin van koleur , en overal verfpreid zijn; hebben daar bij een zeer vette fmaak, lekkerder, zo men zegt, als-de zoete amandelejii Plaats. Dezelve groeit natuurlijk in de heetc gewes-
ten van America , inzonderheid in Brafilien, Vlrginien, Nienw-Spanj'en, als meede op liet Eiland Jamaica, op de Antillifche Eilanden , en elders : Hij is uit America, ook naar Africa , op de kust van Guinea overgebragt, daar hij mi meede veel gekweekt word. Gebruik. De vrugten van deze boom ,.die eigentlijk
Cajete in Nieuw-Spanjen; Coais in de Franfche Antilles, en Machomana in Guinea genaamt worden, zijn bij de Indiaanen en Negers van een groot gebruik , want dewijl de fchors deezer vrugten zeer hard is , zo maaken zij van dezelve, na dat zij 'er het vleesch uit gehâa't nebben, veelerlei groote en kleine vaten van, als emmers^ vlesfen, kommen , fchotclen,borden en meer andere dingen , tot 't keuken- en ander gebruik dienftig, waar van zig zelfs ook de Colonisten bedienen. DC Indiaanen polijsten vee- Ie van deeze \~iten, van buiten glad, en befchilderen de- zelve niet onaardig met roucou, indigo en andere koleuren ; zommige verderen daar en boven cenige deezer vaten, met fraaije veeren, en bewaaren ze in hunne hutten , als een cieraad, of tot heidenfche bijgelovighceden en afgode- rijen. |
|||||||||||
Uit het witte vleesch deezer vrugten,. weeten de In?
diaanen ook een drank te bereiden, die naar onze limo- nade gelijkt; en'met het zap doen de vrouwen de melk ftremmen: Ook gebruikt men op de Franfche Eilanden het vleesch in de medicijnen ; men maakt uit het doorge- zijgde en uitgeperste nat ,. daar het vleesch in ge- kookt is, met zuiker een purgeerende fijroop, die gepre- zen word, om het geronnen bloed te verdunnen en uit te drijven, als meede voor de borst. Men zegt ook, dat het gedroogde vleesch van deeze vrugt, zo aangenaam van fmaak is, als de koek die men gewoonlijk Peper-koek noemt. CALCANEUS; Calx; Oscalcis; Pterna, dus word
de Hiel, Hak of Verfenen in 't latijn genaamt. CALCAR ; een Spoor ; Calcar Floris is de fpoor
van een bloem, gelijk aan de Ridderfpoor, Vlaskruid , enz. welke de honing-kasjes (iieüaria) deezer bloemen zijn. CALCAR EQU1TIS, zie RIDDERSPOOR.
CALCARIA TERRA ; Kalkagtige Aarde; word alle
zodanige aarde genaamt, die door het branden zo alca- lisch en fcherp word, als kalk-fleen en t warm word, als men 'er water op giet. CALCATREPOLA, zie STERRE-DISTEL.
CALCATRIPPA, zie RIDDER-SPOOR. ,
CALCEDONIE-STEEN ; Calcedonier ; in 't latijn
Calcedonius lapis ; deeze fteen , die tot de rangfehikking der fijne en half doorzigdge fteenen behoort,* is van ko- leur als een wit doorzigtig hoorn, en met grauw,- blauw- en geel gefchakeert of gevlamt ; dog hij word verfchil- lig genaamt, na dat de koleuren verfchillen j want is het blauw zo donker, dat het bijna zwart uitziet, dan draagt hij de naam van zwart Agaat; maar is de geele koleur zo hoog, dat ze nabij het oranje of rood komt, dan word hij Carneool of Carnolijn , ook Sardonix ge- naamt; daar zijn Oosterfche en Westerfche van; waar van de eerfte in Egijpten, Perfien en Arabien, maar do tweede in Duitschland, Boheemen, Vlaanderen, en el- ders gevonden worden ; de Oosterfche zijn de fraaifte. en hardftc. CALCEOLUS MAPJiE, zie PAPE-SCHOEN-
CALCHÏTIS, zie CHALCITIS.
CALCINATIE ; Calcineeren; Kalk-making ; is eeiï
Chij'mifche operatie, waar door een lighaam in een poe- der verandert word , 't welke men gewoonlijk kalk noemt; zodanige lighaamen, die gecalcineert worden,, zijn veelerlei, als de mttalifche ertzen, de onvolkoomener metaalen, antirnonie, bismuth, kalkagtige fieenen, cora- len, moffelen, fiakke-huisjes en eijer-fchaalen; ook be- hooren hier toe de vitriool, en andere vaste zouten ,, beenen , hoorns, tanden, wijnfieen, enz. Deeze Cal' einatie gefchied op verfcheiderhande wijzen , het zij met of zonder het geméerie of zonne-vuur, of door een fcheivogt (menflruum), alleen, of tefFcns met hulpe des- vuiii's ; volgens de verfchillige manieren van Calcinatii,. verkrijgt dezelve ook verfcheiderhande benaamingen, als- 1. Detonatie of Oppiffing , 't welke in het vuur met. f alpeter alleen, of met brandbaare rtoffen vermengt, ge- fchied. 2. Decrepitaüc ot Kraaking, gelijk met hetge- moene zout in 't vuur gefchied. 3. Corrofie of Door- bijting, door middel,van natte of drooge dingen, op ver- fcheiderhande wijze, het zij door indompeling (Jmmer- fio) ineehig fcherp vogt, bij voorbeeld, inflerk- of Ko- nings:v;ater, enz.; beftrijking (illitus) ; door dampen; (vaporaïio); berooking (furnigatio) , of dooramalgama- tie. ; 4. Cœinentaîic of kalk-branding, door zwavel o£' zouX.
|
|||||||||||
CAL.
lender bepaalde ieder jaar op 12 maanden, 52 weeken
of 365 dagen ; wordende om het vierde jaar altijd een dag in Februari] gevoegt, en dus een fchrikkel-jaar maakende : Onder de Europifche Christenen is deezen Calender tot den jaare I5b2 in gebruik geweest, en tot den jaare 1700 bij de Protestanten in Duitschland ; tot op deezen dag toe volgt men dezelve nog in Rus- land, enz. CALENDER (ROMEINSCHE), in het latijn Ca-
lendarium Romanum, is die Calender welke men zegt, in den aanvang van het Romeinl'cherijk, doordeszelfs (lich- ter Romulus gevonnt te zijn : Het jaar was volgens dec- ken Calender bepaalt op 304 dagen, die in 10 maanden gedeelt wjerden, waar van eenige 30 en de overigen 31 dagen behelsden, ten deezen tijde wierd de eerste dag van ieder maand altoos Calenda genaamt. CALENDER (VERBETERDE}, in 't latijn Calen-
darium emendatum, deeze wierd door de Proteftantfche Standen van het Roomjchi-rijk in den jaare 1700 vastge- ftelt ; hier in wierd bepaalt, dat men voortaan 't Paasch- feest naar de Aftronomifche berekening der Rudolphijü* fche tafelen van Keflerus zoude fchikken. CALENDULA, zie GOUD-BLOEM. CALI, zie ALKALI. CALID7E PLANTJE ; worden in de Botanie zoda-
nige pianten genaamt, die in heel heete gewesten, ge- lijk in Oost- en West-Indiën groeijen. Zie onder BROKI-KÖNST. CALiDUM INNATUM , ook Archœus ; Anima:
medica; Aura; Calar vitalis en Fianima genaamt,- hier door worden, volgens de hedendaagfche leer der Na- tuurkunde , de Levens-geeften (Spiritus vitales) verdaan; zie aldaar. CALIETA ; dus noemt Paracïlsus de kleine gee-
le fwammen , die aan de takken van de jenever boom groeiien. CAL1GA , zie AMBLIJOPEIA.
CALIN; is een zoort van berg-ftoiTe, veel na lood en tin gelijkende, en waar van door de Chineejen, Ja- ponneefen, en de inwoonders van Cochinchina'en Siam, verfcheidene buis-cieraadtn gemaakt worden , zelfs be- zigen zij het, om 'er hunne huizen meede te dekken; veeltijds worden ons thee-busfen uit die lauden van dit metaal overgebragt. CALITRICHON ; word genaamt een middel, dat
het hair doet groeijen ; hier toe zegt men, dat de ge- droogde en gepoeijerde bijen dienftig zijn. CALLX, zie BLOEMKELK. CALLA LINNtEI; dit is een"zoort van Kalfs-vott., waar van twee zoorten zijn, als 1. De gemeene Calla, ook Water-kalf s voet ; Water'
ßangen-krtiid , en Water-fpeer-wortel genaamt; Dr'acun- culus aquatilis vel palufiris Dodonjei ; (Calla foliis cov datis, J'patha plana ,fpadice undique hermaphrodito, LiniT. Spec. Plant.) 2. De Ethiopifche Calla; Arum œthiopicum, flore albt
odorato mofehum olente; (CallafolUsfagittato-cordatis,fpor dicefupeme masculo, Linn. Spec. Plant.) Befclirijving. De eerfte zoort heeft dunne lange
kruipende ranken , in veel knopjes of leeden verdeelt, waar uit dunne veezel-wortelen fpruiten , daar de ranken in de aarde meede vast zijn, en uit welke leden, ook de bladen aan lange lteclen voortkomen, die Hertformig, iets puntig eri glad zijn; uit't midden der bladen fchie- ten fteelen op, die aan haar top,' een langwerpig-ronde |
||||||
S28 CAL.
zout. 5. Exflinclio of uitblus/ing in water, gelijk met
de fteenen gefebicd. 6. Revsrberatio of terugfiiiiting van de vlam des vuurs op 't iighaam. 7. Tostio of roo- fling. 8. Incineratio of asek-branding ; zie hier over meer onder elks artijkel. CALCINATIO, of Prœparatio pkilofophita, Philofo-
phifche Kalk-branding, deeze heeft haare betrekking op harde beenen, als hertshoorn, ijvoor, enz. welke door de dampen van kookend water zagt en wrijfbaar gemaakt worden ; het welke anders ook Caicinatio fine igne, of Calcinatie zonder vuur genaamt word, hoewel te onreg- te^ want zulks zonder vuur niet kan gefchicden. De harde beenen kunnen ook door een fcherpe loog van potasch murf gemaakt worden. CALCINATUM MAJUS POÏERII; is niets an-
ders dan de witte prœcipitaat. ' CALCITRAPA; is een zoort van groote geele Santo-
rij, met grijze gevleugelde bladen, en wollige bloeiboof- den met doorns, zijnde de 3ofte zoort van Caitaurea van Ltkkjeus zie Spec. Plantar.; groeit in Portugal, en is éénjaarig. CALCOIDEA OSSICULA; de drie wigge beentjes
aan den voet worden dus door Fallopius genaamt, die meede de naam van Cuneiformia draagen , dewijl ze niet kwalijk naar een wigge gelijken. CALCULUS , betekent de Steen, die in de maag,
blaas of nieren, zo wel van menfchsn als dieren ge- vonden word. Zie STEEN. CALDARIUM, een Ketel, waar in men iets kookt:
Beteekent zomtijds ook een droog Bad ( Balneum laco- nicum en vaporofum), zie BAD. In de Tuinerij beteekent het een heete Stook-kas ,
waar in de warmte door vuiuftooking zeer vermeer- dert word, inzonderheid in de winter; dienende om vreemde uitlandze gewasfen, die uit de heetfte gewes- ten van Oost- en West-Indiën van daan zijn, bij ons te cultiveeren en te koerieren j Zie BROE1-KONST. CALEFACIENXIA, verwarmende middelen ; zijn zo-
danige, welke een verwarmende kragt hebben, en daar door de natuurlijke warmte van ons Iighaam, zo wel in als uitwendig vermeerderen, verfterken of bewaaren. CALEFACTiO ; Warmmaaking van allerleij dingen ,
hebbende in de Chijmie en Pharmacie zijne betrekking op de dingen die geweekt worden, om daar door haare kragten zo veel te eerder en beter uit te trekken, als meede om zommige vogten of zappen beter uit te kun-. nen perfen. CALENDER, is zoveel als Almanach; zie aldaar.
CALENDER (GREGORIAANSCHE of NIEU-
WE) , in 't latijn Calendarium Gregorianumof'novum; is die Âlmanach of Calender, welke door Paus Ghegorius de XIII. in 't jaar 1582 is vastgeftelt, en waar in hij bepaalt, dat voortaan het Paasch-feest, waar van de bepa- ling der overige feesten afhangen , naar de nieuw-ge- maakte Cijcli zullen gerekent worden. Deezen Almanach ofte Calender is nog tot op deezen dag in gebruik , bij een groot gedeelte der Roómschgezinde ftaaten van Eu- ropa , en koomt ook in de meeste opzigten met de ver- beterde Calender overeen. CALENDER (JOODSCHE), in *t latijn Calendari-
um Judaicum, is zo wel na de Maan als na de Zon in- gerigt, zie op het artijkel ALMANACH. CALENDER, (JULIAANSCHE) in 't latijn Calen-
darium Julianum; is die Calender welke bij de Romei- nen-ten tijde van Julius C&sar is ingevoert. Deeze Ca- |
||||||
CAL.
|
|||||||||||
CM,.
|
|||||||||||
■S2J)
|
|||||||||||
toos-bloem (Jpadix), met een vlak uïtgefpreide witte
bloei-hoos (jpatha) ; beftaande deeze hoos-bloein uit veele kleine witte draatjes rondom, waar na deeze bloem jn eenzoort van druiftros verandert, die eerst groen is, maar rijp wordende een roodagtige koleur verkrijgt, en het zaad bevat. De tweede vreemde zoort , fchiet uit de wortel iets
langwerpige puntige bladen, die de gedaante van een .pijl hebben., tusfehen welke een of meer fteelen voort komen, die aan haare toppen een bloem draagen, met een gekovelde witte bloei-hoos; hebbende deeze bloem een. zoete muscus-reuk. Plaats. De eerfte of gemeene -zoort groeit in Hoog-
,en Neder-duitschlmid en elders, niet zeldzaam, op plaat- een die heel water- en poel- of broekagtig zijn. De tweede vreemde .zoort word natuurlijk groeijende gevonden in .Ethiopien en elders in Africa. Kweeking. De eerfte zoort word nooit of zelden in
ide tuinen gekweekt; maar de tweede zoort word dikwils bij de liefhebbers van vreemde gewasfen , en in de Aca- demie-tuinen gevondene men vermeerdert dezelve door Xcheuring der wortel-fpruiten, in het voorjaar, die men in" potten,, met goede losfe aarde gcvult, moet planten, .en met water wel onderhouden, dewijl ze veel vogt be- gceren ; en om dat dit gewas, uit een warm climaat afkomftig is,, zo kan het onze winterkoude geenzins ver- dragen., en moet derhalven's winters , inde getemperde ftook-kas gekoeftert worden ; dog in het voorjaar., of be- gin van de zomer, als de koude nagten over zijn, kan men het zelve.in.de opene lugt, op een warme plaats .^zetten ; moetende .in hei najaar weer bij .tijds binnen de kas gebragt worden. E'genfchnp. Dit gewas., te weeten de eerfte zoort,
komt, zo men zegt, in kragt veel over een met de Arum -of Kalf^voet, dog is van geen gebruik in de Genees- kunde, en daar fchijnt ook de vreemde zoort meede veel overeen te komen. £ALLAR1AS ; deeze naam draagt een zoort van
ßok-visch., maar deeze visch heeft alleen twee zwem- vinnen op de rugge, daar de ßok-visch'er drie hseft.-zom- mige houden hem voor een zee-aalrnps, en men zegt, dat hij zeer.goed is om te eeten. CALLIBLEPHARON ; door Galenus word dit woord
gebruikt, om een Oogmiddel meede te betekenen. CALLICHTIJS, zie DREG-DOLPHIJN.
CALLICREAS , ook Pancreas ; Buik-klierbedde ;
.Sclioon-vleesch; Alvleesch; is een zamengeftelde klier, die aan 't eerfte wervelbeen, onder aan 't agterfte gedeelte der maage geplaatst is ; met zijn dikfte eind is hij ge- legen, aan den twaalf vingerigen langen darm, en ftrekt zig van daar uit naar de milt, wordende egter niet door dezelve geraakt; hij heeft de gedaante van een honde tong, zijnde egter veel langer en bedaat uit een groot aantal kiieren; deszelfs nut is hooftzaakelijk daar in ge- leegen, dat het door zijne kliertjes de vogtigheid van .het bloed .affcheid, en dezelve door zijn eigen gang na de darmen voert: De Graaf heeft aangemerkt dat 'er in ditBuik-klier-bedde of Alvleesch, een zap huisvest, dat eenigzints flijmagtig, zo helder als fontein-water, zom- ïijds fmakeloos, ook wel ziltig, dog meeftendeels zuur- zoutagtigis; in dit alvleeschk een gang of buis, de gal- vlees-buis of groote klierrbuis (dtiBus pancreaticus) ge- liaamt; het is door behulp der takken van deezen buis, dat de vogtigheid uit het buik-klier-bedde, naarde dar- den gevoert word; dog dit klier bedde in een,groot en |
klein verdeelt zijnde, wiens ilaatste een aanhangzel van
den twaalf-vingerigen darm is, zo gebeurt het dikwils dat 'er een tweede buis gevonden word, die bezonder- lijk in den twaalf-vingerigen-.darm eindigt: Het Callicre- as ontfangt zijne flag-aderen , ten deeie van de milt- aderen en ten deele van de twaalf-vingerïge-dann-ader , ontlastende zig vervolgens in de poort-ader. Het zap uit dit deel dient, om de fcherpte der galle te temperen, en de deelen van de Chijl zaamen te verbinden of ;te vereenigen. CALLIMUS , zie ADELAAR-STEEN.
CALLITR1CHE LINN^I; SteJlaria aauatica, Lö-
.belli ; Water-flerrekruid. Beschrijving. Dit is een zoort van .Kmost of Wa~
•ter-linzen; heeft lange dunne en hairagtige fteeltjes, aan welkers bovenfte groene ftersgewijze bloemtjes-voort- koomen, daar het den naam van,draagt, en waar op vierkante vrugten volgen ; de bladjes zijn rondagtig en groeijen aan de .fteelen op eenige afftand twee en twee tegen malkanderen over.; de wortelen zijn niet dan lange geele vezelen. Daar zijn nog twee veranderingen van, hebbende de
eene fmalle, aan de puntgefpliste bladen; en de ande- re heeft beneden aan de fteelen .fmalle naar boven lang- ronde bladen. Plaats. Het zelve groeit in -Neder-.en Hoog-Duitsch*
.land, -Frankrijk en elders, in degragten, beeken -en in andere waterige plaatzen. CALLOSUS ; Eeltagiig.
CALLUS; -Callofitas; Eelt; Eelt-gezwel;'is een dik-
ke hardigheid in de vlakte der hand, of op de plan- ten der .voeten, zonder gevoeligheid of pijn., ontftaan« de door fterke geduurige wrijving der deelen, ofzwaa- regeduurigen arbeid, enz. ; om dezelve te verdrijven-, moet men verweekende pappen van kamille-bloemen , venkel- en fenugreek-zaad'., enz. gebruiken,; of men be- ftrijkt den Eelt dikwils met brandewijn, of men legt 'er een pleifter op van in brandewijn gefmoltene en door kooken weder -verdikte ammoniak-gom ; of men bet het met 't zapvan groot Jiuislook of tabak, of wel van beiden ; dog zal het geneezen worden en wegblijven, zo moet men zig wagten voor de oorzaaken daar het van ont- ftaan is., waar door het meest doorgaans van zelfs weg gaat, -of als men het dikwils met warm water wascht. Daarkoomt ook niet zelden een Callus of Eelt in de.ge-
zweeren en fistelen ; hoe men die verdrijft, ziet onder die artijkels. CALMEIJ-; Clemeij;.zie CADMIA en CALMEIJ-
STEEN. CALMEIJ-STEEN; Clemeïj-fieen ; Calaminth-ßeen ;
in 't latijn Lapis calaminaris ; Cadmia nativa velfosfilis. Dit is een metaalagtige Steen, of aardagtig Ertz, dat zink benevens ijzer, en dikwils ook veel lood bevat; hij is van verfcheldene koleuren , als grauw, rood of witagtig-geel ; waarvan de eerfte vee! zink, ende twee- de of roode veel ijzer in zig heeft; dezelve word op verfcheidene .plaatzen van Europa in de bergen gevon- den en uitgegraaven, als onder anderen in Ziveeäen., Poolen, Boheemcn , Duitschland, Frankrijk, omtrent Aâken, in 't Hertogdom Limburg , Engeland, enz. Het voomaavnfte gebruik van deezen Steen is, om daar
door het roode koper tot geel koper te maaken , waar toe de beste is die veel zink bevat, want "het is de zink, of eigentlijk de daar uit verkreegene cadmia, waar door het geele koper deeze koleur verkriigt; maar dee- ' 'T-t !*ë |
||||||||||
•CAL.
|
|||||||||||
CAL.
|
|||||||||||
83*>
|
|||||||||||
ze Calmeij-ßeen moet vooraf tot dien einde gecalcineert
en bereid worden, om 'er den zink of de cadmia uit te verkrijgen ,• hoedanig het eene en andere gcfehied , daar van zullen we onder het artijkel van KOPER, fpreeken. Vorders is deezen Steen ook van veel nuttigheid in de
• Heelkunde, want het fijne poeijer daar van droogt fterk op, en word derhalven met eenige balfem, olie of zalf gemengt, gebruikt in loopende wonden en gezweeren, en om een lid-teken te maaken, of de wonden te fluiten. Men gebruikt dit poeijer ook als een inftrooi-poeijer te- gens de blik-aars, en voor de kleine kinderen, als ze tusfchen de beenen, onder de oxels, en elders door de pis rood of ontvelt zijn : Ook word 'er met boom- of roofen-olie en azijn een zalf uit gemaakt, als meede het nuttige Emplaflrum de Lapide calaminari vel nutritum; zie onder ZALF en PLEISTER. De bloemen, die bij het calcineeren van deezen Steen
zig in het oven-gat onder verfcheidene gedaantens aanzet- ten , en die gewoonlijk Niet-wit, en vàn zommigen witte clemeij genaamt worden, worden gehouden voor het waa- re pompholix der ouden, en zeer gepreezen om de loo- pende en andere wonden en gezweeren zonder pijn op te droogen en te heelen, als meede tegens de pijnen der ledemaaten, met eenige goede olie gemengt, behalven dat ze ook tegens de oog-gebreken dienilig zijn. * CALMUS ; Calmus-wortel ; Weiruikende Lisch ; in
'tlatijn Acorus verus; Calamus aromaticus vulgaris offici- narwn; (Acorus ,Linn, Spec. PUnt.) Befclirijving. De wortel van dit gewas, gelijkt eenig-
zins naar die van de lisch, zijnde langagtig, gewoonlijk een vinger dik, knobbelig, van buiten grauw en rosag- tig, en zomtijds groenagtig ; hebbende een fcherpe wat bittere fmaak, en aromatijken reuk; uit de wortel fprui- ten hier en daar bladen bij malkanderen uit, die naar dievan de /«Vergelijken,, van twee tot drie voeten hoog- te , en een aangenaame reuk ; ter zijden van de bladen fchiet een driekantige fteel op , die boven een fmal blad verkrijgt, naast 't welke bij zijn oorfprong een digt, rond, langwerpig , gerimpelt trosje (juhu vel clava) voort- komt, op de wijze als de hafelaars-katjes, maar over eind ftaande, waar aan veele bleeke mosagtige bloemtejs zitten, en dat allengskens grooter word, en op 't laatfle de dikte en lengte van een vinger, en knobbeltjes ver- krijgt, met een hoekig zaad; dog dit gewas bloeit in dee- ze noordelijke gewesten heel zelden. Plaats, Het zelve groeit in Hoog-en Neder-Duitsch-
land en elders, in water- en moerasagtige plaatzen, naast de vaarten , gragten en meiren , daar de oevers laag en ■waterig zijn, en word dikwils tusfchen het riet gevonden, inzonderheid veel in deeze waterige Provinciën. Het zel- ve groeit ook in Af en en Tartarijen,. en men zegt, dat dewortel aldaar dunner en veel kragtiger is. De Calmus, om tot bet gebruik goed te weezen, moet versch , wel gevoed, van zijne vezeltjes gezuivert, en moeijelijk om te breeken zijn ; vooral moet men 'er op letten , dat de- zelve niet vermolmt zjj, dewijl 'er veeltijds wormen in- koomen; zij bevat in zig veel fijne olie, met vlug zout vermengt. Eigciifchappen. De Calmus, waar van alleen de wor-
tel in de iTieaicijne gebruikt word, heeft een verwarmen- de, verdunnende,openende,hooft-, hart-, maag-verfter- kendeen gift-weerftaande kragt, en is inzonderheid dien- jftig vcor een bedorven en zwakke maag, buik-pijn , fpijs- wa^ging» draaiwinden, des, hopfts, kwaadaartige en vlek-- |
|||||||||||
koortzen ; zij dient ook, om de verftopte ingewanden et
maandftonden te openen; teegen zijde, leever en borst- pijn , zinkingen, enz.; boven al is ze een goed maag- middel , en heerlijk tegens buik-krimpingen en draaijin- gen des hoofts ,• dezelve word tot dien einde ook gecon- fijt, 't welke gefchied op dezelfde wijze, als men de alands- en andere diergelijke wortelen confijt, ziet onder Confi- tuuren ; waar van men 's morgens nugteren een weinig nuttigt : Men kan 'er ook een Esfentie van maaken, door middel van de wortel op goede brandewijn, op een war- me plaats te laaten trekken, die heel dienftig is in allo de bovengemelde gebreeken ; en wil men 'er een Extrafli van hebben, zo heeft men de Esfentie maar in het ma- rien-bad tot een bekwaame dikte uit te dampen : Voorts word deeze wortel ook in veelerlei te zaamengeitel- de, maag-en andere middelen gebruikt; daar word op zom- mige plaatzen ook een confeüie, Diacorum genaamt., van gemaakt, die heel nuttig is. Men verhaalt, dat de Litthauwers en Tartaaren, deeze
wortel altijd bij zigdraagen, en geen water drinken , zon- der dat dezelve alvoorens daar in geweckt hebbe. CALMUS (SPECERIJAGITGE of WELRUI-
KENDE); ook Indiaanfche Calmus, in 't lati.in Cala- mus aromaticus verus vel Indus. Deeze Calmus is geen wortel, maar een zoort van een dun riet met knoopen, dat, zo als het in Europa droog gebragt word, van bui- ten bleek-geel en van binnen wit is, bevattende in zig een ligt en fponsagtige merg, dat'er als te zaamen gerol- de fpin-web uitziet; zij beeft ongeveer de dikte van een pen-fchagt, en de lengte van twee tot drie voeten, en als het versch en goed is, een fpecerijagtige reuk, en een fcherpe iets bitteragtige fmaak : Dezelve is hier te lande zeer zeldzaam, dog word zomtijds bij eenige voor- naame liefhebbers en drogisten gevonden. Het is nog niet wel bekent, wat dit eigentlijk voor een gewas is, dog het word voor een zoort van takkig riet gehouden, dat gezegtword , in Oost-Indien, Egijpten , Sijriën en elders te groeijen: Het is een ingrediënt tot de theriaak, maar bij deszelfs gebrek, word de gemcene Calmus-wortel ge- bruikt. CALMUS (BASTERT-), zie LISCH (WATER-)..
CALOR NATIVUS, zieCALIDUM INNATUM.
CALTHA, zie GOUD-BLOEM-
CALTHA PALUSTRIS , zie DOTTER-BLOEM,
CALVARIA , betekent zo veel als Cranium.. Zie
BEKKE-NEEL. CALVITIES ;. Calvitium ; Kaalhoofdigheid ; waar aan
de oude luiden veel, dog de eene mensch meer als de andere, onderhevig is; om zulks voor te koomen, word uitwendig gepreezen, het hooft dikwils te was- fchen met Eau de la Reine ; en inwendig een hooftver- flerkende fpiritus te gebruiken. CALVUS; een Kaal-hoofd.
CALX , zie KALK.
CALIJCIFLORjE PLANTA; Planten, welkers
bloemen de helmftijltjes binnen op de kelk vastzittend hebben. CALIJCINUS ,• dat aan de Kelk zit.
CALIJCULATUS CALIJX ; AuFlus calijx; Gekelk-
te Kelk; is een zodanige, die beneden eenige bladjes of fchubbetjes heeft, en daar door febijnt, als in een twee- de kelk te zitten, gelijk de Angelieren, enz; CALIJCULATUS FLOS; Flos completus'; Gekelkte
Bloem, of volmaakte Bloem, is een zodanige, die em |
|||||||||||
CAL. CAM,
|
|||||||||||
€AM.
|
|||||||||||
331
|
|||||||||||
CALIJPTRA ,* een Dekzel. In de Botanie betekent
het 't bovenfte of de dekzel der bloei-toppen van veele zoorten van Mos/en ; anderen verftaan daar door, de fcbil der zaaden (arilli) en vrugten. CALIJX ; een Kelk of Becker. In de Kruidkunde be-
tekent het de Bloem-kelk; zie aldaar. CAMiEUS; is een zoort van Onijx-fleen, die met
een laag van zwartagtige, of bruine carniool-fleen be- dekt is. CAM ARA; is een zoort van Americaanfche Viorne,
met fraaije oranje-verwige of roode bloemen in trosjes. Zie VIORNE. CAMAROSIS ; deezenaam draagt een zoort van Been-
breuk, en wel inzonderheid die in de beenderen van de hersfenpan zodanig gebeurt, dat de breuk kringsgewijze als een boog om het been gaat. CAMBIL," dus word door zommigen, inzonderheid
door Rulandus, de roode aarde genaamt. CAMBIUM ; is bij de Arabien de naam van de
Lijmpha , of het voedend zap des lighaams. CAMEEL, zie KAMEEL.
CAMELEON, zie KAMELEON.
CAMELINE, Vlas- of Lijn-dotter ; wild Moflaart-
of Raap-zaad, in 't latijn Camelina feu Mijagrum, Do- don/ei; (Mijagmin filiculis ovatis pedunculatis polijfper- mis , Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit is een eenjaarig gewas; fchiet uit
de wortel een regte ronde fteng op, van twee à drie voe- ten hoogte, en in zijdtakken verdeelt, waar aan lang- werpige, fmalle, wat getande, puntige bladen groei- jen, die naar die van de Thlajpi gelijken ,• langs het uit- terfte der fteelen koomen veele kleine geele bloemtjes voort, waar na langwerpig-ronde kouwtjes volgen, met klein geel zaad, wat kleiner als dat van Fenugreek , dat veel olie bevat. Plaats. Het zelve groeit op zommige plaatzen van
Neder- en Hoog Duitschland, Frankrijk, en elders, op de akkers, inzonderheid bij en tusfchen het vlas, waar aan het veel nadeel in de groei kan toebrengen. Het word ook in zommige van de gemelde landfchappen met opzetin de velden, tot't huishoudelijk gebruik, gebouwt. Kweeking. Deeze heeft niets bijzonders ; men zaait
het zaad in 't voorjaar op wel omgeploegde akkers, be- kwaamelijk en niet al te dik of digt, beminnende dit ge- was liefst een goede losfe, wat zandagtige grond, over- eenkomende met die, waar in men vlas of lijnzaad zaait ; in fchraale zandgronden zal het weinig tieren. Als het zaad rijp of bijna rijp is, word het met de fteelen afge- ïheeden, gedroogt, en vervolgens op een doek uitge- dorscht en gezuivert, gelijk het raap zaad. Gebruik. Uit dit zaad word een olie geflagen, even
zo als uit het raapzaad , dewelke ook, gelijk als deeze, niet alleen tot branding in de lampen, maar ook totfpijs- bereiding voor gemeene menfehen dient, en men zegt, dat deeze olie daar toe zeer goed is, en het zaad veele olie uitlevert. CAMELO PARDALIS, zie PANTHER-DIER.
CAMERA, zoveel als Kamer; dusdanig word in de Ontleedkunde de holligheid van 't oor , als meede die van 't oog genaamt ; wordende die van het laatste in een voorfte en agterfie verdeelt, en is onder het hoorn- vlies en voor den regenboog gelegen ; de ruimte van het °og, die agtcr den regenboog gelegen is, noemt men
de eerfte of yoorfle kamer , en befluit het wateragtige
|
|||||||||||
vögt (humOr aqimis ) ; daar de andere of de agterße ka'
mer het krijstallijne-zap (Lens chrijstallina) bevat. CAMERA CATOPÏRICA, Spiegel-kamsrtie ; dee-
zen naam draagt een zeker kastje, waar in verfcheidene fpiegeltjes dusdanig geplaatst zijn, dat dezelve de voor- werpen terugkaatzende , in menigte voor het gezigt vermeerderen ; gewoonlijk is dit kastje rondsom gefloo- ten, en alleen aan de voorkant open, om hier van de uitwerking te zien, plaatst men 'er een brandend kaarsje in. CAMERA OBSCURA ; Donkere Kamer ; dus noemt men een kamer, die bij dag digt geflooten is-, en alleen maar het zonneligt door een klein rond gatje, in de blinde gemaakt, daar in komt, waar door de voorwerpen die daar buiten regt teegens over zijn, zig binnen de kamer op de tegen overgeftelde witte muur, of op een wit papier, dat op een gepaste vérheid geplaatst is, in haare waare gedaante met haare natuurlijke koleuren vertoonen, en zulks hoe helderder de dag is, hoe klaar- der, egter omgekeert, 'tonderfte boven, en't regte op de linker zijde; dog welke omgekeerde Figuur regt o- ver eind gebragt kan worden, door middel van convex geflepene glafen in de opening, naar de konst te plaat- zen. Dus heeft men ook diergelijke groote en kleine draagbaare Donkere kamers, die men overal plaatzen kan ; van eene zodanige donker gemaakte kamer, be- dient men zig in de Astronomie om daar door de Eclip- fen en vlekken der zon naukeurig waar te neemen ; en de draagbaare donkere kamers zijn meede nuttig voor fchilders of andere liefhebbers der fchilderkonst, om daar door gezigten, inzonderheid van landfchappen naukeurig te fchilderen, en de fchilderkonst te volmaaken. 'CAMFER, of Kamfer, in't latijn Camphora; Caphu*
ra; is een witte, ligte doorfchijncnde ftofFe, die naar een wit hars gelijkt, zijnde in 't aanraaken glad als Spaanfchezeep, en heeft een bezondere zeer fterke door- dringende reuk, en fcherpe, bittere en fpecerijagtige fmaak; voortkomende uit een boom die gewoonlijk Cam- fer-boom genaamt word; in 't latijn Arbor camphorifera Ja- ponica Breijnii; Laurus camphorifera Kempherii ; (Laurus foliis trivervüs lanceolato ovatis; nervis fupra bafin unitis Linn. Spee. Plantar.) Deeze boom verkrijgt de groote van een lindeboom; deszelfs bladen gelijken in gedaante naar die van de laurier-bladen , maar zijn niet zo donker groen, ook gladder en blinkender, en geeven, als ze gewreven worden, een fterken camferagti- gen reuk van zig ; de bloemen, die uit de oxels der bladen voortkoomen, zijn witenpijpagtig, waarop purper-roode glanfende befié'n volgen, van een kruidnagel- en camferagti- ge fmaak, die een korte kelk hebben en houtagtig zijn, be- vattende van binnen een witagtig en in twee deelen gefchei- denê olieagtige amandel , die met een zwarte huid om- kleed is. Men heeft deeze boom ook 'mEuropa in verfcheide tuinen van voornaame Krutd-beminnaars en der Acade- miën , door de konst in warme kasfen zien groeijen ; als onder andere in de Keurvorftelijke Saxifche tuin te Dresden, inde Bofifche tuin te Leipzig en elders meer, en zulks van boomtjes die uit haare natuurlijke groeiplaats in Europa over gebragt waaren, moetende dezelve, om bij ons wel te groeijen, altijd door de warmte gekoe- ftert, en wel gehavent worden. Daar groeit ook nog een ander zoort van Camferboom
op Sumatra en Borneó die Camfer uitlevert, en'in 't la- tijn genaamt word Arbor camphorifera Sdmatrana; deeze is kleinder, groeit knoopagtig als 't riet, heeft fponsagtig T t 2 hout |
|||||||||||
CAM.'
|
|||||||||
CAM.
|
|||||||||
53*
|
|||||||||
hout, en bladen, die naar die van de Nagel-boom gelij- ten tweeden eil wel voornaamelijk voor de warmte ;. als
ken j deszelfs vrugten zijn langwerpig-, en hebben de men hem derhalven maar in papier berolt, of in dooi- groote vaneen hazelnoot, met een grootekelk, die ee- zen of andere vaten fluit, en op een koele plaats be- nigzins naar een tulp gelijkt,- dezelve geeft weinig waart, zo zal 'er geen greintje van uitwaasfemen en ver- Camfer, maar- die egter den Japanfchen overtreft, en zelfs looren gaan:. Dog als men hem in een blaas doet, en in fapan grotelijks meer geagt is als de inlandfche, die- dezelve vast toebind, zo zal hij niet vervliegen en zig nende alleen tot het gebruik van de grooten des lands, zelfs op een heel warme plaats bewaaren. zo dat 'er geen of weinig van in Europa komt. De naam van camfer toont dus een bijzondere ftoffe Behalven de gemelde twee'zoorten van Camfer, word aan, welke met geen andere kan vergeleken worden;
'er op Ceijhn en elders in Oost-Indien, ook nog een maar verkrijgt verfcheiderhande bijnaamen naar die din- Camfer getrokken uit de wortel van de caneel-boom,. als gen, daar hij uit getrokken is, bij voorbeeld camfer van meedeuitde Ceijlonfche Zedoar-wortel, en uit meer ande- de caneel-boom, van de zedoar-wortel, enz. re planten, dog die alle eenigzins in reuk van eikanderen Daar is veel voor en tegen gefprooken, aangaande-dé verfchillen , naar de verfchillige. reuken der planten, eigenfchap des camfers, willende zommige, dat hij van daar ze uit voortgekomen zijn. een koude, en anderen, dat hij van een warmen-aart Van de manier., om den Camfer uit de Japanfche Cam- zij, maar het laatlte is het waarfchijnlijkfte ; dog hij
f er-boom te trekken, zegt Kempfer, dat de inwoonders kan bij toeval ook verkoelende zijn. Hij heeft een op- van Japan, de wortelen en het hout van deezen boom losfende, zweetdrijvende ,. piinftillende, zenuwverfter*- in ftukken en fpaanders maaken, dezelve in een ijzeren kende en vergift tegenftaande kragt, en is inzonderheid ketel of pot met water doen, daar op een zoort van pun- zeer dienftig tegens ontfteekingen, roos, verwrongen« tige helm met een bek,uit kleij-aardegemaakt, Iuteeren, zenuwen, zinkingen, verkoudheid, hooftpijn en.leden- dien ze met ftroo vullen, en vervolgens een distillatie pijn bij veranderinge van weer, of als men een zöge- in.'t werk ftellen, waarbij zig dan de Camfer opheft, naainde- almanach heeft; men gebruikt tegen deeze ge- en in de gedaante van wit roet in het flroo aanzet, dien breken, de Càmferrfpiritus of Camf'er-brandewijn , daar. ze daar na door 't fchudden van de helm. los maken, mende.deelen dikwils mec.le wascht of ftooft; dezelve vergaderen en 'er klompen van formen , die wrijfbaar, met esfentie van mijrrhe of elixir proprietatis gemengt,. korlig en geelagtig grauw zijn, of de koleur als grove is ook zeer dienftig in het heete vuur, en met zeep ge- poeijer-zuiker hebben; dit word dan rauwe camfer genzamt, mengt, tegen de blauwe vlekken , of met bloed onder- en-dezelve word aldus met de Retour-fcheepen der Hol- loopene bullen, van ftooten, vallen, enz.; hij is ook. landfche Oost-Indifche Compagnie uit Indien naar Hol- voortreffelijk in de beflotene kanker , om de pijn te land gebragt, alwaar dezelve vervolgens te Amflerdam gen- ftillen, en de kanker in toom.te houden., fineert of gezuivert en voorts. overal verzonden word, Inwendig gebruikt, is dezelve niet minder dienftig in zijnde als dan de camfer zodanig als hij in de winkels verfcheiderhande ziektens ,■ vier tot tien grein daar van verkogt, en in de-Genees-en Heelkunde gebruikt word. met conferf van munte , of de Canfer-brandewijn met De Ainflerdamiuers bezitten alleen het geheim, om elixir proprietatis gemengt, en druppelswijze gebruikt,. de camfer te rafmeeren, het welke hun geen andere is zeer-nuttig in moederkwaaien., dienende het laatfte natie tot hier toe heeft kunnen nadoen, of ten minden mengzel, ook in jicht of-podagra, zaadloop, enz. De niet zo goed; en fchoon men:inde Amfterdamfche Cam- Camfer word ook nog zeer gepreezen tegens allerlei fèr-rafihaderij' gezien heeft en weet , dat de rafinee- koude, en inzonderheid befmettelijke koortzen met uit- ring door fublitmtie of opheffing in zekere nedergedruk- flag; men zegt,, dat hij de koude koortzen verdrijft, al- te platbodemde nonne-glazen. met dekzels-, in het zand leen maar als men hem, in een doekje gedaan , op de. gefchied, zo blijven egter de : handgreepen, en wat 'er pols der handen bind, of op het hart-kuiltje hangt, misfehien bij de eerfte inzetting bijgevoegt word, ver- De Camfer onder, poeijers of dranken vermengt, ii borgen: Hier van daan is het ook, dmde-Franfchen ook van veel nut in alle inwendige ontfteekingen, waar en 'Engel/eken hunne rouwe camfer, die zij uit de In- tegen inzonderheid de volgende melk grootelijks gepree- dden brengen, genoodzaakt zijn, aan. de Hollanders te zen word. verkoopen, of dezelve, in Holland te lâaten rafineeren.. Neemt zaad van meldenen; en van vrouwen-distel, van De Camfer is een door konst bereid , geheel bijzonder ieder- een halve once.; camfer,, twee. fcrapels, maakt hier .
brandbaar mengzel, of van een bijzondere aart,, want van meteen pond of half mangelen gerste-water, of ee- het is geen gom , nog harsagtig gom -, nog hars, nog olie, nig bekwaam gedistilleert water, naar de konst een melk ; nog zout, °gelijk zommige geïneent hebben, maar van doet dan-daar bij zweetdrij vend fpies-glas,. gezuiverde deeze. alle onderfcheiden, zijnde deszelfs hoedanigheid falpeter., van ieder een drachma, enzuiker, zo veel'cr. in der-däad aanmerkelijk, want daar-is ,in het geheele. genoeg is,-hier van gebruikt den lijder alle uuren, een- v'egetabilifche rijk geen vlugger ftoffe, en die voor de lepel vol. vlam vatbaarder is, als de camferi brandende zelfs in 't Voorts is de Camfer-ook een der beste middelen te-
water; daar hij ondertusfehen door een gemeen brand- gens de.pest, om te praferveeren, als men 'er de ka- glas ofte brandfpiegel bezwaarlijk in brand gedoken word; mers en kleederen dikwils meede berookt, 't zij alleen, hij is zodanig vlug, dat hij in het vuur-, of maar ineen- of met j enever-b e fie n , of een ig ander reukwerk, en 'er lauwwarme lugt geheel vervliegt; om dezelve hiervoor ook eenige greinen dagelijks van inneemt. Ook word de te bewaaren, hebben veele nog de oude gewoonte, om volgende olie in deezen zeer. gepreezen. zo wel om ta daar- zaaden, die weinig reuk hebben, als bij voorbeeld praïfervceren, als om te geneezen. lijn- of mostert-zaad, of peperkorls, enz. bij te leggen-;. Neemt: olie van camfer , van- bamfteen, en van ci- rn-aar dit zal weinig helpen, en is te vergeefsch, indien trocn-fc killen, van ieder even veel,, en mengt het; hier men dezelve-niet voor twee zaaken bewaart, naamelijk van-neemt.men vijf of 6 druppels tot praeferveering „ maar. teneerften voor de aandoening van de bloote lugt, en tot geneezing zes tot vijftien druppels, in eenig bekwaam vogt;,..
|
|||||||||
CAM.
|
||||||||||||
CAM,
|
||||||||||||
333
|
||||||||||||
TOgt, het zweet daar op verwagtende; men zegt, dat
deeze olie, die door Dr. Heinsius uitgevonden is, in de pest in Italien wonderen gedaan heeft, en ter eere van gemelde Doctor, wegens deeze uitvinding, te Ve- rona een Statue of Eeren-beeld, tot een eeuwige gedag- tenis opgeregt is. De Camfer-olie word ook gepreezen tegen tandpijn, als men eenige druppels daar van met katoen in de holle tand doet. Eindelijk word de camfer ook gezegt, dienftig te zijn ,
om de kuischheid te bewaaren , als men hem bij zig draagt,- dog dit laaten wij aan de proef over van-de gee- ne, die het willen onderzoeken. Om de Camfer-brandewijn (Spiritus vini campho-
ratus) te maaken-. Dit gefchied zeer ligt: Neemt beste witte brandewijn, of gerectificeerde wijn-geest, zes oneen of een-vierde mingelen , doet daar zes drachma of een once camfer in, en laat het op een warme plaats fmelten, zulks ake- niets wat omfchuddende. In plaats van brandewijn, kan men ook andere brandbaare gerectificeerde fpiritus , als van mieren , aardwormen , roofemarijn , lavendel, enz. neemen, en dan is de geest nog kragtiger in jicht, lede- pijn, kramp en andere zenu.w-ziektens.- Hoe de Olie van Camfer gemaakt word.-
Dit gefchied op verfcheiderhande wijze, als door dis-
tillatie, of door fmeiting in eenige olie, of in geest van faipeter , welke laatfte olie nog wel het meeste gebruikt word. Om deeze olie door distiUatie te verkrijgen,- zo mengt men een deel camfer met vier deelen roode bolus of pottehakkers-aarde, en een deel geest van zout, en distilleert het door de retorte, of maar door een wijden helm, dog 't welke door een fterk vuur moet gefchieden , want anders zet zig de camfer in de helm-geheel wit aan , maar als het vuur zeer verfterkt word, zo ontbind zig. dezelve tot een olie in den ontfanger. De tweede zoort van olie word aldus gemaakt: Neemt
amandel-, boom- of lijn-olie , twee oneen; doet daarbij een once camfer, en laat bet op een warme plaats fmel- ten, zulks altemets omfchuddende; deeze olie word meest alleen uitwendig gebruikt. Om de derde zoort te maaken, zo neemt men een deel
camfer, en twee deelen goedefalpeter-geest, doet het te zaamen in een glas, en-, zet bet op een warme plaats, of in warm water, zulks nu en dan eens omfchuddende, zo zal zig de camfer öplösfen, en als een witte olie bo- ven op drijven, die men afzondert, dog welke ongeveer- een-vierde van het zuur des falpeters-geests tot zig geno- men heeft, en daar meede vereenigt is-. Wil men den camferwedei uit de bovengemelde geest
en deeze oliën fcheiden en op nieuw te voor-fchijn bren- gen , zo heeft men maar ruim water daar bij te gieten, zo zal de camfer weder geheel in zijn voorige gedaante te voorfchijn koomen. Het is ook aanmerkelijk,- dat Wanneer men de Camfer-brandewijn in de brand (leekt, de brandewijn eerst alleen wegbrand , en op 't laatfte de camfer in de brand gaat-, en met een-geheel anders ge- verfde fterk roctagtige vlam verbrand.- Schoon de camfer in het water of waterige dingen zig
Wet oplost, zo' kan dezelve egter daar meede vermengt es vereenigt worden , door middel van eens zo veel amandelen, of andere olieagtige zaaden bij de camfer te doen, zulks wel onder malkander1 te ftooten, fen het dan; bij het. water te roeren; Of men mengt dezelve eerst- |
met eijerdooijer, tot één dooijer ongeveer twee fcrupels
camfer neemende. De camfer wil zig ook alleen niet gaarne laaten pul-
verifeeren , maar als men dezelve met eenige druppete gerectificeerde brandewijn bevogtigt, dan kan zulks zon- der veel moeite gefchieden. Voor deezen vervaardigde men nog veelerlei genees-
middelen , waar van. de camfer het hooft - ingrediënt was, maar dezelve zijn meest uit het gebruik geraakt ;. het is de Camfer-brandewijn en de zuivere camfer die hedendaags het meefte gebruikt, worden, inzonderheid de brandewijn. Voorts ftaat ten laatften aan te merken, dat niet al-
leen de- bovengemelde boomen en wortelen in Indien ,- camfer geeven, maar men zegt, dat men ook in Eu- ropa uit verfcheiderhande balfamijke planten, als uit de roofemarijn, falie, camfer-kruid, ijfop , lavendel, mar- joleine , thijm , en meer andere een camfer door de konst verkrijgen kan , dog eenigzints verfchillende in- reuk. Behalven het gebruik, dat de camfer in de Genues-
en Heelkunde heeft, zo is dezelve ook van nut en ge- bruik in verfcheiderhande andere dingen, als onder an- deren in de Vuurwerkerij, en tot Lak-vernisfen, enz- Het is ook een heerlijk middel, om de boeken, papie- ren,- kleederen en pelterijen voor de motten te-bewaa- ren , als men dezelve daar tusfehen legt. CAMFER-HOUT; in 'tlatijn Lignum campJioratum;
is een roodagtig-bruin,. ligt en geftreept hout, dat naar camfer ruikt en fmaakt, en uit Oost-Indien gebragt word; maar of dit hout van de camf er-boom of van een andere voortkoomt, is ons onbekent. CAMFER-KRUID , in 't latijn Camplioratn-, Garni-
pliorosma LrijN. Daar zijn-drie zoorten vannais i. Het ruige Camferkruid; Càmphorata- hirfuta; (Caw-
phorosma foliis hirfutis linearibus, Linn. Spec. Plan- tar.) 2. Hef gladde Camfer-kruid ; Camphorata glabra ;
( Camphorosma foliis femitriquetris glabris inermibus,. Linn. Spec. Plantar.) 3. Het gladdeßijf-Madige Camfer-kruid; Camphorata
glabra rigida; Anthijllis altera Italorum, Lobel; ( Cam- phorosma foliis fubulatis rigidis glabris , Linn. Spec. Plantar. ) Befchrijving. Deeze gewasfen, die verfcheidene ften-
gen, van ongeveer een voet hoog,, uit de wortel fchie- ten,-hebben kleine fmalle bladjes, die rondom de ftee- len en takjes verfpreid zijn, en naar die van de pijnboom gelijken; zijnde aan de eerfte zoort ruig, maar aan de beijde overige zoorten glad; aan het bovenfte der tak- jes komen kleine wol- of mosagtige geele of witagtige- bloemtjes voort.- Plaats. De eerfte zoort groeit in Zuid-Frankrijk ,
Spanjen en Tartarijen, enz. De tweede in Switzerland, en de derde in Italien, Tartarien,. enz.. Bij .ons zijn. deeze kruiden weinig bekent. CAMILLE;. Kamille ; Kamomille ; in't latijn Chamœ-
elum of CJiamomilla. Daar zijn veel zoorten van Ca- ille, die ten dèele bij ons-in 't wild groeijen, en ten- deele in warmer gewesten voortkomen; wij zullen de. voornaamfte gaan aanwijzen, en befchrijven. 1* De gemecne Camille,- in 'tlatijn Chamcemelum vulga--
?,-DoDON. ; (Matricaria receptaculis hemijpiericis, ra-
iis patentibus, feminibus coronato-marginatis, fquamis
alijcinis viaginc obfoletis, Linn.' Spec. Plant.) De af-'
|
|||||||||||
T t 3 beek-
|
||||||||||||
CAM.
|
|||||||||||
CAM.
|
|||||||||||
35*
|
|||||||||||
beelding en befchrijving van deeze gemeene zoort, kan
men zien bij Dodonäus ; zijnde anderzihts bekent ge- noeg. 2. De Roomfche Camille; Chamœmelum Romanum vel
nobile; Chamœmelum odoratum, Dodon.; {Anthémisf"olii's pinnato- compofitis linearibits acutisfubvillo/is, Linn. Spec; Plant.} Hier van zijn drie veranderingen, de eerite met dubbelde bloemen;de tweede met geeJe naakte bloemen, en de derde nooit bloeijende. 3. De Zee-camille; Chamœmelum maritimum ; (Anthé-
mis f oliis pinnatis denticulatis carnoßs, cauk ramofo, Linn. Spec. Plant.) 4. De grijfe Zee-camille , met veerswijze gedeelde
dikke bladen ; Chamœmelum maritimum incanum, folio abfijnthii ; (Anthémis foliis pinnatifidis obtufis planis, pe- dunciilis hirfutisfoliofis, calijcibus tomentofis, Linn. Spec. Plant.) 5. De Spaanfche Camille, met groote geele witte bloemen;
Chamœmelum Hifpanicum magne flore ; (Anthémis eréiïa , foliorum apicibus fubfpinofis, Linn. Spec. Plant.)
6". De Italiaanfche Camille met groote bloemen en een
fteekende blocm-fchijf ; Chamœmelum Italicum, disco pungente: (Anthémis florum paleiis rigidis pungentibus, Linn. Spec. Plant.) 7. De Ethiopifche wollige Camille met fraaije kelken;
Chamœmelum œthiopicum lanuginofum; (Cotula receptacu- lis fubtus inflatis turbinatis ; Linn. Spec. Plant.) 8. De Africaanfche kleine leggende Camille of Maag-
deliefjes met naakte geele bloemen; Bellis annua, ca- pite aphijllo luteo; (Cotulafoliis lanceolavo-linearibus am- plexicaulibus pinnatifidis, Linn. Spec. Plant.) Plaats. De eerde gemeene zoort groeit in Neuer-
en Hoog-Duitschland, enz. op de akkers, bebouwde plaat- zen en elders, en is eenjarig. De tweede Roomfche zoort, groeit op dorre heidagtige plaatzen , inzonderheid veel in Engeland, zijnde langleevend. De derde zoort word ge- vonden in Zuid-Frankrijk en Italien. De vierde , in Kan- dien. De vijfde zoort, in Zuid-Frankrijk, Italien en Spanjen, en is eenjaarig. De zesde zoort in Italien, een- jaarig zijnde. De zevende zoort groeit in Africa; ende agtfte in Ethiopien, maar men zegt, dat deeze laatfte nu ook in Oost-Friesland omtrent Embden op vogtige plaat- zen gevonden word ; zijnde deze beide laatfte ook een- jaarig. Kweeking. Alle deeze zoorten, behalven de eerfte gemee-
ne, worden zomtijds van de bloem- en kruid-beminnaars, weegens de bloemen, of verandering van gewasfen in de hoven gekweekt ; het weike van de langleevende ligte- lijk in het voorjaar door fcheuring gefchied : De een- jaarige worden door het zaad gekweekt, dat men in het voorjaar zaait, of eenige korrels in kuiltjes legt, ter plaat- se, daar het zal blijven doorgroeijen, dewijl ze het ver- planten niet wel kunnen verdraagen , waar door ze min- der volmaakt.worden, en men moet haar een goede los- fe grond en warme zonnige plaats geven. Eigenfchappen. De gemeene zoort, die meest alleen
in de medicijnen gebezigt word, en wel inzonderheid de bloemen, bevat veel vlug zout en olicdeelen in zig, en heeft een groote verzagtende, verwarmende, verweeken- de pijn en krampftillende, verfterkendeen windbreeken- de kragt, en word inzonderheid zeer gepreezen , tegens de winden, buikpijnen, en colijk, als meede tegens de ■verflopte en brandende pisfe, harte-pijn , graveel, ftecn, pleuris, enz. ; uitwendig is ze van veel gebruik in ver- |
|||||||||||
zagteude, weekmaakende en p+jnftillende pappen en clij-
(teren , en ook in voet en andere baden. In 't colijk als meede in buik-krimpingen en winden, is
ze in't bijzonder een heerlijk middel en een opiegt ƒƒ>«- cificum , als men 'er alleen of met kruizemunte een af- kookzel met wijn, water of melk, of een lterk aftrekzel als thee van maakt, en 'er dikwils warm van drinkt ; of als men op de buik, een pap van dit kruid legt, of de- zelve met de daar van gekookte olie fmeert; welke pap en olie ook op deeze wijze, in de bovengemelde, en allerlei andere gebreeken en pijnen des buiRs van zeer veel nut is. De poeijer van de Camille -bloemen, word ook gepree-
zen , om de koude koortzen zeeker en fpoedig te ver- drijven, als men ze in een bekwaame conferf, of afkook- zei gebruikt. In de Apotheeken, vervaardigt men uit de Camille
een water , gedistilleerde en gekookte olie ; De gedistil- leerde olie word uit de bloemen bereid, en heeft die bijzondere eigenfehap, dat ze fchoon hemels-blauw is, diergelijke geen ander kruid uitleevert, behalven het duizent-blad; dog welke laatfte, zo fchoon blauw niet is; maar het dient aangemerkt, dat de blauwe Camille- olie zijn koleur allengskens verliest, inzonderheid als het vlesje, daar men de olie in bewaart, dikwils geopent of niet vol gehouden word ; dezelve is inwendig zeer dienftig in bovengemelde gebreeken des buiks, tot tien druppels ingenomen.; maar ze is zeer duur, dewijl een pond bloemen niet meer als ongeveer een fcrupel olie kan geeven ; en hier van daan is het, dat ze veeltijds vervalscht word. Daar word ook op zommige plaatzen , een fijroop en
zout van de Camille gemaakt. Wat de Roomfche Camille betreft, dezelve word met
degemeene in kragten gelijk geftelt; hoewel zommige de gemeene, andere daar tegen de Roomfche voor kragtiger houden; onderrasfchen word bij ons en elders de ge- meene zoort meest doorgaans alleen in de medicijnen ge- bruikt , dewijl men die ook 't gemakkelijkst en meest ver- krijgen kan. CAMILLE (WILDE) ; in 't latijn Chamœmelum fil-
veflre; Cotula; daar zijn twee zoorten van, sis 1. De flinkende Camille, ook Padds- of Honds-dillt
genaamt, in 't latijn Chamœmelum fœtidum ; Cotula fœtida ; (Anthémis receptaculis conicis, paleis fetaceis, feminibus nudis, Linn. Spec. Plant.) 2. De Camille zonder reuk , of Koe-dille ; CJiamœmelwit
inodorum; Cotula non f oetida; (Chamœmelum receptaculis conicis, paleis fetaceis ; feminibus coronato-marginatis, Linn. Spec. Plant.)
De eerfte zoort gelijkt zo zeer na de gemeene wei-
ruikende Camille, dat ze daar van bijna alleen door de reuk te onderfcheiden is; dog naukeurig betragt wor- dende, zo bevind men, dat de bladen wat broeder, en de bewaarplaats der bloem (receptaculum) niet half kloots wijze, gelijk in de gemeene Camille, maar kegel- förmig is, 't welke ook aan.de tweede zoort eigen is, die anders ook aan de gemeene Camille zeer nabij ge- lijk is, maar geen reuk heeft; dog ze heeft ook wat groo- ter bloemen. ■Plaats. Dezelve groeijen in Neder- en Hoog-Duitsch-
land:in de velden en bouwlanden, naast de akkers, en elders, met dé gemeene Camille. De eerfte zoort is eenjaarig, maar de tweede, twee en mceriaarig. Eigenfchappen^
|
|||||||||||
CAM. CAN. 33j.
|
|||||||||
CAM.
|
|||||||||
CAMPESTRIS ; dat in de vlakke velden groeit.
CAMPHORA, zie CAMFER.
CAMPHORATA, zie CAMFER-KRUID.
CAMPHORASMA, zie CAMFER-KRUID.
CAMPUS; een vlak veld, dat voor de lugt en zon
open en bloot legt. CANAAL ; Canalis ; Duiïus ; is in de Tuinerij een
zoort van een vijver, die vrij lang en fmal, en aan de beide lange kanten regt is ; ook betekent het een Buis of Pijp, daar iets door vloeit; het is ook in deeze zin, dat de Geneesmeesters hier door de bloed-aderen, flag- aderen , zenuwen en meer andere vaten, van 't men- fchelijke lighaam verftaan; de holligheid van den rug, door alle wervelbeenderen heen loopende, draagt mee- de de naam van canaal ; het Heelkundig werktuig, waar irt men gewoon is, een been te leggen, dat het ongeluk heeft gehad, van te breeken, en 't geen meede onder de naam van Beenlaade is bekent, word ook wel Ca- naal genaamt. CANALICULATUS," zo veel als gegroeft of gevoort,
dat in de lengte vooren of r-eepen heeft. CANALICULI ; Buisjes ; deeze naam draagen de
kleinfte bloed en water-buisjes in 's menfehen lighaam. CANALIS, zie BUIS en CANAAL.
CANALIS ARTERIOSUS, zie SLAG-ÄDERLIJ-
KE BUIS. CANALIS NASALIS, zie TRAANBUIS'.
CANALIS OSSEUS; is dat beenige canaal, gedeel-
telijk uit de wiggebeentjes van 't bekkeneel, en gedeel- telijk uit de flaap beenderen zaamengeftelt, en dienende- om de firot-flag-ader en de tusfchen ribbige-zenuw een doortogt te geeven. CANALIS TORTUOSUS ; deeze naam word aan de
•waterleiding van Fallopius gegeeven,'t welke de kron- kelige weg in het flaap-been is, loopende hier het harde gedeelte der gehoor-zenww door. Ook loopen in het ßeenbeen, drie halve cirkelswijze buifen of canaalen , die- gedeeltelijk het zogenaamde doolhof van 't gehoor^ uitmaa- ken, wordende het geluid hier in als gedreeven', en aan; de çelioor-zenmj en hersfenen meedegedeelt. CANALIS VENOSUS; dus noemtmen deBIoedweg,
die van de kinderen in 's moeders lighaam, van de groo- te holte der poort-ader, tot in de holle-ader loopt; en welk canaal na de geboorte toegroeit, en als dan de- "naam van Ligamentum Venofum verkrijgt. CANARIE-GRAS, zie KANARIE-GRAS.
CANARIE-VOGEL, zie KANARIE-VOGEL.
CANCANUM; is een zoort van gom, die vreemd is,,
en eerder naar eene verzameling van verfebeidene zoor- ten van gommen of harsfen, die als bij een geftreml zijn,, als naar een enkelde gom gelijkt. Men kan dezelve ge- voeglijk in vier verfebeidene ftoffen verdeden , waar' van ieder een bijzondere koleur heeft; hebbende de eerfte de uitterlijke gedaante van barnfleen, wordende- zeer ligt door de hitte van het vuur tot fmelting gebragt, en de reuk volkomen met die van de gom-lak overeenko- mende : De tweede, die een zwarte koleur heeft, ea. meede door het vuur tot fmelting word gebragt, heeft een lieffelijker reuk , dan de eerfte : De derde, die zon- der-reuk is, ziet,'er eveneens uit'als hoorn; en de vier- de, dat eigentlijk de góm-animé is, ruikt zeer liefFelijk ,. én is wit; zie op ANIME1 GUMMI. Volgens verfebeidene Schrijvers, lekken deeze gom-
men ', uit een middèlmaatige hpoge boom Sètaiba ge- naamt, wiens bladen niet kwalijk na. die van de mijr- tJicn-homw
|
|||||||||
Eigen/chappen. Deeze kruiden worden in de medicij-
nen niet gebruikt, maar men zegt, dat de Hinkende zoort, pijnftillend en openend is, en word van zommige zeer gepreezen tegen de opftijging der moeder, 't aftrekzel ofafkookzel, of een voetbad daar van gebruikt ; als mee- de teegen waterzugt en vallende ziekte: Derzelven reuk toont aan, dat ze zekerlijk goede kragten heeft, maar die nog niet genoegzaam onderzogt en bekent zijn. • CAM1SIA FOETUS, ook Ckorion genaamt ; is het buitenfte vlies, dat de vrugt, in 's moeders lighaam om- vat; hetzelve is dik, witagtig, en met zeer veele aderen doonveeven: Niet tegenftaande hetzelve maar vooreen enkel vlies word gehouden kan het egter in driën wor- den verdeelt, waar van het middelde doorfchijnende en zeer teder is, dog de twee anderen zijn zo doorfchij- nende niet, en veel dikker, nogtans zeer teder, en van een losfe zaamenvlegting. Dit vlies is aan alle kanten aan de lijfmoeder vast gegroeit, en omkleed meede de nageboorte of moederkoek (placenta) ; tusfchen dit vlies en het lam-vlies (amnion) is een meenigte water beflooten, het welk de naam van liquor choriï draagt. CAMMARUS, zie KREEFT.
CAMPAANEN; deeze naam draagen zeker zoort van
kanten, die fchulpswijze ter zijden uitgeholt zijn : Zil- vere en goude galons op dezelfde wijze bewerkt, wor- den meede Campaanen genaamt. CAMPANA; is de latijnfcbe naam van een Klok, en
in de Chijmie betekent het een glazen kfokformig werk- tuig, dienende om den zuuren zvmvelgeest te bereiden. CAMPANACEUS., vel Campaniformis, feu Campa-
nulatus Flos; betekent in de Botanie zodanige Bloemen, die de gedaante van een klok hebben. CAMPANULA , zie KLOKJES-BLOEM.
CAMPE, zie RAKETTE.
CAMPECHE-HOUT; ook Blauw-houtgenaamt, in-'t
latijri\ Lignum Campsche , vel Campechianuni, ook Lignum Indüum; (Hœmatoxijlum, Linn. Spec. Plant.) Dit hout koomt van een groote boom, die óp verfchillige plaat- zen van de West-lndiën in menigte in de bosfchen groeit, hebbende eenigegelijkenisfé metdelaurierboom,.en brengt vrugten voort van groote als een envtc, welke zaaden in zig bevatten, die weiruikende , ' wat fcherp van fmaak en dienftig zijn , om de fauzen eert geurigen fmaak^e geeven, draagende in Engeland de naam van zaad der vier fpeccrijen; dit zaad en de vrugt beide zijn hersfe- nen en maagverfterkende, het bevordert de fpijsverteering, doet de vogten uitwaasfemen, en verdrijft de winden. Dit zaad met brandewijn overgehaalt, bekomt men een geest, die een aangenaamen fmaak en reuk heeft, ende maag \'erftcrkt, en die men ook door bijvoeging van zui- ker, nog fmaakelijker kan maaken. . Het hout is hard, digt en caftanje-bruin, trekkende zomtijds naar het violet en zwart, en daar is een zoort Van, dat zwart gevlekt is; men gebruikt dit hout tot fraaije meubels, dewijl het heel glad kan gemaakt wor- äen, en nooit bederft ,• dog hooftzaakelijk dient het zel- Vs tot verwerijen, om daar blauw, grijs en zwart mee- de te verwen, gecvende aan de zwarte ftoffen een flu- weelagtigen glans, en word tot dien einde veel van de Verwers en hoedemaakers gebèzigt;' met aluin gekookt, word het ' afkóokzel daar van zeer rood , maar zonder aluin, verkrijgt:men een geelagtig afkóokzel,,.: dat. na ée- n'gen tijd 'zo zwart als'inkt word. CAMPEÄNÖELJE, zie, CHAMPIGNON en KAM-
|
|||||||||
336 CAN.
|
CAN,
|
||||||||
CANDELISEEREN; Cmdifatie; betekent eigcntlijfe
de crijßallifeering van de zuiker, om de Candij-zuiker te niaaken; maar men verftaat d-ar door ook dikwils het overtrekken van veeleilei dingen, als wortels, zaaden, f chilien, bloemen, enz. met zuiker, welke confeclie ge- naamt worden. Zie CONFECTIE en CONFITUU- REN. CANDISATIE, zie CANDELISEEREN.
CANDOU,- deeze naam draagt .een zekere boom, op
de Maldivifche Eilanden groeijende, die geen vrugten voortbrengt, en zeer wel, zo ten aanzien van de bladen en groote, met de witte populier-boom overeenkomt ; des- zelfs hout, dat week is, zegt men, de hoedanigheid ta hebben, dat wanneer 'er twee ftukken van tegens elkan- deren geflagen worden, 'er vonken uitvliegen. CANEEL; Caneel-casße, in 't lajtijn Cinnamomum ;
Canella ; Casfia cinnamomc-a; is de dunne binnen bast van een boom die alleen op Ceilon in meenigte groeit, en da naam draagt van Arbor canellifera ; Cinnamomum feu Ca- nella Ceilanica; (Laurus foliis trinerviis ovato-oblongis nervös unientibüs, Linn. Spec. Plant.) Deeze boom verkrijgt de groote van een lindeboom; heeft breede, langwerpige, glanfende bladen, die wel naar de citroen- bladen gelijken; zijne bloemen , die in groote trosfen aan de toppen der takken voortkoomen, zijn klein ,.pïjjpagtig, geftert, groenagtig-wit en van een zeer fterke aangenaa- me reuk, zo dat dezelve zelfs op een verren aflland in zee vernoomen word, als de wind van het land komt; waar op langwerpig-ronde vrugtcn, als olijven of akers volgen, die eerst groen zijn , maar daar na bruinagtig en met 't rijpen zwaitagtig-blauw, en heel glanzend wor- den , hebbende beneden cen kelkje, gelijk de .akers. Het hout des booms is wit en los en heeft nog reuk nog fmaak , maar de wortel bevat wat olie, dat door de dis- tillatie daar uit gehaalt word ; gelijk ook eon Cnmfer. De jonge boomen van drie of vier jaaren oud, zijn al-
leen bekwaam tot de .caneel-bast; (hoewel zommige zeg- gen, dat de jeugdige dunne takken der bejaarde boo- men ook daar toe dienen, maar de caneel daar van zo kragtig niet is,) wordende dezelve tweemaal 's jaars af. gefebüt en vergadert, als in Februari) en Augustus, wanneer deeze bast zig 't best van de boom laat affchei- den; deeze afgefchilde bast word, in bekwaame ftukken gefneeden zijnde, in lange pijpen te zaamen geiold, en dan in de fchaduwe (andere zeggen in de zon., .dat egter niet denkelijk is) gedroogt, als wanneer zij een gee'lagtig- roode koleur., en een zeer aangenaame reuk en fcherpeti fmaak verkrijgt, zo als wij dezelve uit Ceilon ontfangen; dog men zegt, dat 'er zomtijds meede caneel onderloopt, die in Indien of in Holland, van het beste enesfentieelfte weezen (de olie) door distillatie of extractie berooft is, en derhalven weinig reuk en finaal? heeft. Eigenfchap. De beste caneel is dun , hoog rosagtig
van koleur, fcherp van fmaak» en zeer aangenaam van geur : Dezelve is verwarmend, windbreekend, zeer ver- fierkend, en een van de voornaamfte hoofd-, hart-, maag- en moeder-verilerkende middelen, en verkwikt de leevens- geesten zeer ; zijnde derhalven van veel dienst voof verzwakte kragten., door ziekte of anders ; fiauwtens , hartkloppingen, .zwakkeen pijnlijke maag; winden en windzugt, fpijs-loop , braaking ; en is in 't bijzondere ook zeer nuttig voor de vrouwen, 't zij in haar zwanger- heid of in moeijelijkebaaring.uit zwakheid.voortkoomeu- de, ■drijft de nageboorte, als meede ook de ftonden ,• kortgezegt/de caneel is cen fpecerij die in zijn doordrii> genda,
|
|||||||||
then-boom gelijken , en welke in de West-Indien, en in-
zonderheid in Brafilien, het St. Chriftoffels Eiland, enz. groeit. De Cancanum is wondheelende, afvaagende, ontbin-
dende, verilerkende, enz, CANCELLATUS ; Getrauet; als traliën uitziende.
CANCELLÜS; betekent een kleine Kreeft; maar an-
ders word in het bijzonder daar door verftaan, de zoge- naamde Eremijt of Soldaat, die in oude verlaatene mos- fel-fchelpen woont. Zie EREMIJT. CANCER, zie KREEFT en KREEFT-GES WEL.
Deeze naam draagt meede eene der twaalf Hemels-teke- nen in den Dierkring; zijnde de oorfprong van deeze benaaming, om dat de zon dit teken bereikende, na den Evenaar (JEouator) te rug deinst, en dus even als een kreeft agterwaarts gaat. . CANDEEL; of Cordiale Drank; dus word een zeke-
re aangenaame, verkwikkende en verilerkende drank ge- naa.nt, die op de volgende wijze bereid word: Neemt een fles goede Frarijche wijn, een-vierde zo
•veel water, anderhalf of twee lood gekneusde caneel^ twee of drie gekneusde kruidnagels, en drie of vier ei- jers fijn geklopt,- als dan de wijn met de kruiderijen wat gekookt heeft, zo doet een weinig daar van bij de eije- ren, en roert het geftadig, en zo vervolgens nog wat meer wijn bij doende, tot dat bet heet is; doet dan de eijeren bij de wijn, die men van het vuur genomen heeft, maar «oert -het zonder ophouden, tot dat de hitte 'er af is , want anders zoude het fchiften , vervolgens doat men 'er een-vierde pond of meer wittepoeijer-zuiker in, en roert het zo lang , tot dat die wel gefmolten is ,• dan door een fijne teems of doek gegoqten zijnde, is het gereed. Op een andere manier, met Khijnfche wijn.
Neemt een fles Khijnfche wijn, een halve fles regen- water, een-vierde pond witte poeijer-zuiker, ontrent een lood gekneusde caneel, en één of twee gekneusde kruid- nagelen, kookt dit te zaamen over het vuur, en roert 'er dan bij het geele van één of twee eijeren, heel dun als water geklopt en dan doorgegooten, is ook zeer goed. Nota. Het is beter, dat men de fpecerijen eerst met wat eeijn op een warme plaats laat trekken. Deeze dranken sijn zeer verilerkende voor zwakke, zieke of ziek ge- weeste menfehen, en voor kraamvrouwen; maar men'' moet 'er niet te veel te gelijk van neemen. Een ander Candeel of Cordiaal voor zieke menfehen.
Neemt een pond gefchaaft hertshoorn, kookt dit met
twee mengelen regenwater tot op de helft, dan het nat daar af gegooten, en op 't vuur aan de kook zijnde, doet 'er bij wat caneel, en een paar kruidnagels aan ftukken geftooten, met wat zuiker en Rhijnfche of andere goede wijn, na dat men het zoet en kragtighebben wil, bene- vens het zap van twee of drie limoenen , en laat het te zaamen opkooken ; neemt dan het wit van vijf of "zes tijeren, klopt hetzo lang, tot dat 't als fheeuw word, en roert het daaronder, laat hot dan nog een oogenblik helder doorkooken, en vervolgens door een doek loo- pen, en is bet niet klaar genoeg, zo zijgt het nog eens door, tot dat het zo klaar word als wijn ; hier van nee- men de zieke of zwakke menfehen nu en dan een glasje vol, dat zeer verflerkt. CANDELA, zieKEERSEN en ROOK-KEERSJES.
MANDELA .REGIS, zie WOL-KRUID.
|
|||||||||
CAflfï
rffcnde, verdeelende en verfterkende kragt, alle andere
{becerijen te boven gaat. De gedistilleerde olie daar van is zeer kostbaar, wordende voor de once wel omtrent AO guldens betaald ; dewijl die bast niet veel olie geeft, in dewelke evenwel de vooornaamftc kragt opgefloten is ; dezelve word meest alleen op Ceilon en te Batavia gedis- tilleert, om dat men aldaar niet alleen den caneel uit de eerfte hand heeft, maar de verfche caneel ook veel meer olie geeft, als de oude, hoewel ze ook nog wel te Amflerdam geftookt word ,■ dog men verkrijgt de- zelve zeer zelden opregt, maar is, wegens haare duurte, doorgaans met de eene of-andere olie, 't zij met aman- del- of ben-olie, of ook met hoog gerectificeerde wijn- veest, en zulks veeltijds wel de helfte vervalscht, de- welke wel tot uitwendige gebruiken kan dienen, maar voor het inwendige zo goed niet is als de zuivere onvervalsch- te olie. Deeze olie komt onder de JLevens-balfem (Balfa- ■mus vitte'), en andere mengzels ; zij wederftaat de verrot- ting , en is zeer dienftig in de gebreeken der ienuwen, geraaktheid en lammigheid , als meede in heet en koud vuur, want ze geeft de afitervende deelen weder een nieuw leeven. Daar word uit de wortel van de caneel- boom op Ceilon ook een bijzondere olie gedistilleert, als me- de eene camfer die zeer wit is. Ook word 'er uit de vrug- ten deezer boom, een zoort van vet of fmeer door koo- king verkreegen, in Holland wasch van caneel genaamt, waar van kaarzen gemaakt worden, die een zeer aange- naamen reuk van zig verfpreiden. Voorts word 'er van de caneei eene tinBwar en gedistil-
leert gemeen, en een geestig water met wijn gemaakt, die beide van gelijke kragten en de voornaamfte en bes- te preparaten van de caneel zijn, en in alle bovengemel- de gebreken dienen ; oôk maakt men van de olie een ca- neel-balfem, door vermenging met de uitgeperste muscats- nuot-olie, die men met een weinig geprepareerde armeni- Jcht bolus of met heel fijn gepoeijerde caneel verft, om dezelve de kölenr van caneel te doen hebben. Daar is nog een meedezoort van deeze boom, die op
Malabar, Java en elders groeit, maar welkers bast veel jnindergeurig cnonkragtiger is, en die gewoonlijk Mala- laarfche caneel of casße, ook moeder-caneel genaamt werd ; gie 'hier van onder CASSIE. Wij moeten'hier nog aanmerken , dat de Hollanders
ïn't bezit zijn van alle de caneel, die in de wereld ver- bruikt word, aangezien dezelve de kusten van het eiland Ceilon, op welk eiland de opregte caneel en nergens anders groeit, in hunne magt hebben , en bij de -verovering van dat Eijland, alle de andere caneel-boomen rondsoinme Cochin ftaandc, uitgeroeit hebben, en dus deezen handel alleen drijven, dat hun veel voordeel aanbrengtMen zegt, dat de hoeveelheid van caneel, die ze jaarlijks alleen in Europa verkoopen, ongeveer zes hondert duizent ponden bedraagt. , 'Hoe men de vervalfching der Caneel-olie kan
■ontdekken, en dezelve verbeteren.
Om te kunnen weeten, of de caneel-olie opregt, dan met gerectificeerde brandewijn, of met eenige uttgeperfte olie vervalscht zij; zo neemt een hoog glas en zulks ' met water aangevult hebbende, drupt 'er een of twee groote druppels vau de olie in, en geeft wel agtop de groote des druppels, aïs meede op deszelfs zinken naade grond; is het dan, dat de druppels gediuirende hesinken klcindcr worden , en iets melkagtig-wits tot een (poor agter zig laaten, -fchoon het maar weinig was, ook |
CÄft. 93f
boven op het water niets vetagtigs drijft,. 20 kan men
verzekert zijn, dat zulke cancel-ilie met hoog gerectifi- ceerde wijngeest of brandewijn vervalscht is; maar blijft na 't indruppen iets vets op 't water fwemmen, of dat de ,druppel kort na 't indruppen vermindert, in diervoe- gen, dat fchoon hij in 't begin geheel naar de grond gaat, 'er zig egter niet lang daar na iets van affcheid., dat naar boven klimt en dan boven op 't water drijft, dan is zodanige olie zeekerlijk met eenige uitgeperfte olie vermengt en vervalscht; maar als 'er niets van al'c gezegde in het water befpeurt word, zo kan men beflui« ten, dat de olie opregt zij; ten waare ze met terpentijn- of eenige andere gedistilleerde-olie vermengt, of metter- pentjjn-gedistilleert was, 't welke egter bij deeze olie niet wel gefchieden kan. Wil men nu uit de gekogte vervalschte caneel-olie ganr-
ne een .zuivere opregte olie hebben, zo moet men ge- noegzaame hoog gerectificeerde brandewijn daar bij gie- ten, dan zal de caneel-olie daar door opgelost worden, maar niet de daar bij gevoegde uitgeperfte olie, indien ze met zodanige vervalscht is, die zig daar van zal af- zonderen, en die men dan daar van moet fepareeren; vervolgens trekt men de brandewijn in een retortje door het bad wederom van de caneel-olie af, zo verkrijgt men dezelve zuiver. Aldus kan dan deeze olie ook , door bijgieting van nog wat hoog gerectificeerde brandewijn, als men wil, gezuivert worden , indien dezelve door zs.t danige brandewijn of geest vervalscht was. ■ Om Ksfentie of Tinctuur van caneel te maaien.
Neemt van de beste caneel een once, doet ze, grof- jes klein geftampt zijnde, in een phiool of vies, en giet 'er een half mingclen gerectificeerde wijngeest of beste witte brandewijn op ; zet het dan bij het vuur en Iaat 't eenige dagen ftaan te trekken, de vies altemets eens omfchuddende, giet vervolgens de tinSmir zagtjes af en bewaart ze wel toegeftopt. Dezelve verkwikt en verfterkt't harte, maag en moeder, enz. zeer; menge-' bruikt 'er eenige druppels, min of meer van in wijn of eenige andere drank, daar ze ook een aangenaame geur aan geeft. Om een verflerkende Vcrkocl-drank van de caneel
te maaken, gelijk.de Limonade. Neemt goed gekookt water, een mingelen of meer;
fmelt daar'in, terwijl't nog warm is, en in een vies gedaan zijnde, goede witte zuiker, doet 'er dan bij wat tin&imr van caneel, van elk naar believen, naar dat men het min of meer zoet en kragtig begeert, en ftoptbet wel toe-; is aangenaam en verkoelende. Heeft men olie van caneel, zo kan men in plaats van de caneel-tin&uur een paar druppels van de o//«, met een weinig gepoeijerde canarie-ziiiker mengen en zulks in het water doen, 'er vervolgens meer zuiker'bijvoegende, naar believen. Op een andere wijze.
Kookt een mingelen goed water in een bouteille of vies, 'm een pot of ketel met water; doet 'er dan bij als het kookt en van 't vuur genomen is, ongeveer een lood grofjes geftootene caneel en 2 of 3 kruÙ-nagels en fluit de vies wel; als het dan koud geworden is, zo doet 'er bij 4 mengelen water, met zuiker naar belie- ven ; wil men minder maaken, zo kan men naar pro- - portie van elk minder neemen ; of men neemt van het eerfte gekookte en met.c&neel, enz. afgetrokkene water, Yv de |
|||||
33* GAN.
|
eAN,
|
|||||||
en gefchuimd zijnde, maakt het daar meede zoet, als
boven. Ander Caneelwatcr.
Neemt tot een aams ketel even zo veel, als boven gezegt is, week en distilleert het, en maak het zoet met 16 pond honing en 16 mengelen water, gekookt en gefchuimt. Anders neemt men ook wel 100 mengelen brandewijn , en 24 mengelen water met 3 pond caneel. anders.
Neemt 120 mengelen Frav.fche brandewijn, 8 pondca- neel, een kop zout en 5 pond gcfmolten zuiker, haalt het over in een aams ketel en trekt 'er 120 mengelen af, of zo lang het proef houd. Anders,
Neemt tot een diergelijke ketel Iï2 mengelen Franfche brandewijn, 16 mengelen water, een kop zout, 8 pond caneel, laat't 2 of 3 dagen trekken, distilleert het als bo- ven; maakt hetzoet metiipond suitar en doet 'er 8 men- gelen regenwater bij. Anders dubbeld.
Neemt H2 mengelen Franfche brandewijn, 16 men- gelen water, 4 pond caneel, een kop zout, 5 of 6 me- den roggenbrood, laat de caneel geidopt 2 of 3 dagen weeken, distilleer het in een aams ketel met een half- pond potas, en zoet het met 8 pond honing en water, er> wel gekookt zijnde, fchuimt bet. Anders Siegt.
Neemt 112 mengelen Franfche brandewijn, 16" menv gelen water, 3 pond caneel, een kop zout, 5 of 6 fnee- den roggenbrood, klopt en weekt de caneel vier en twin- tig uuren , haalt'er 80 mengelen caneel-water van over; en alzo de kragt van de caneel op 't laatste komt, zoet het dan met 4 pond zuiker en 8 pond honing en water, wel gefchuimt zijnde. # Siegt Caneehvater.
Neemt 120 mengelen koorn brandewijn o? jenever; 12
pond caneel, weekt ze twee of drie dagen in die brande- wijn, doet een kop zout in de ketel, en haalt ze zo lang over, als ze-proef houdt; distilleert en trek het voorts zo lang de proef goed is, trekt 't naderhand in een ander vat, zo lang als 't nog goed is, om op maken. Neemt dan 8 mengelen fchoon regenwater, doet 'er "8
pond honing bij; kookt het een half uur, ichuinit't ter deeg, giet het dan bij 'tafgetrokkene caneehvater; maar zo 't nog te hartig of te fterk is, verlengt het dan met naloop. CANEEL (WITTE) ; Schors ar Bast van Winter; in't
latijn Canella alba; Cortex Wintertnus ; Castus vetus;. Castus cortieofus albus. Deezc- bast beftaat uit groote, dikke omgevoldë harde (tukken, die wit ofgrijsagtig zijn, en een Eangerjaameipecereijagdgüreuken fmaak hebben, zijnde de fmaak even als van caneel,kruidnagelen m peper of gengber onder een gemengt : De hooin daar dceze bast van komt, is een zoort van laurier, in't latiin genaamt Canel- la Peruana, of Jamaicenfis;(Laurus foliisenerviis obova- tisobtufis, Linn. Spec. Plant.); heeft bladen niet. zeer ongelijk aan die van de laurier, bêhalven dat ze blauw- asclivenvig of zeegroen van koleur en ook weeker ca aangenaam« van reuk zijn; deszelfs bloemen zijn va;i een purpere
|
||||||||
de helft of de vierdepart, en voegt 'er naar proportie
wafer en zuiker bij. Om Geest (Spiritus") van Caneel te maaken.
Dewijl de brandewijn geen kragt uit de caneel bij het distilleeren meede overneemt, en men evenwel een goe- den Jpiritus van de caneel mogte begeeren, zo kan men zulke verkrijgen, als men eenige druppels opregte of zuivere caneel-olie in een once of meer hoog gerectifi- ceerde brandewijn doet, die zig daar in zal ontbinden en een kragtige caneel fpiritus maaken.. Om gemeen Caneel-water te distilleeren.
Neemt een vierendeel caneel, doet ze geftampt zijnde met 4 mengelen regen- of ander goed water, in de distil- leer kolf en laat ze 12 uuren óp een warme plaats liaan ' trekken; distilleert het dan ten haal 'er vervolgens om- trent drie mengelen van over.. Om geeflig Caneel-water te distilleeren,
Neemt beste geftampte caneel, 10 oneen, doet ze met een mingelen (2 pond) Franjehe wijn in de kolf en laat het eenige dagen op een lauwe plaats meuken ; giet 'er dan nog 2 mingelen rooze-water bij, en haalt 't op het zand zagtjes over, zo lange als 'er reuk en fmaak aan het overkomende is; of men febeid 'er eer uit, als men het kragtiger begeert ; dit ■water is zeer versterkende en in alle boven-gemelde gebreeken zeer dienftig: De dof s daar van is tot een once. Hoe men de caneel-olie distilleert , ziet op 't artikel
Van OLIE. Rhijns Caneel-water.
Neemt tot een aams ketel half beste Franfche brande- wijn, en half regenwater, iö pond caneel; breekt dee- ze, en laat ze in de brandewijn weeken den tijd van drie, of vier dagen, werpt dan een kop vol zont 'm de ketel, en flookt met klein vuur ; 't geen 'er eerst uit komt zal weinig na caneel fmaaken, nog kragt hebben , en 't wil met de geest van brandewijn niet wel overkomen, maar als 'er geesten overkomen, welke daar fterker na fmaaken, mag men 'er die onder mengen; men moet dikmaal proeven, oft overkomend water nog na caneel fmaakt, en 't zo lang overhaalerJ, tot dat 't wit begint te worden ; want dan geeft zij eerst recht haare kragt. Dit kan alleen gehouden, of met het andere gemengt worden, om verfcheideue zoor- ten te hebben; als het geene dat overkomt, reuk, nog fmaak meer heeft, moet men 'er maar uitfeheiden ; zoet het dan in een vaatje met 24 posd beste zuiker ge- fmolten in vier mengelen water, en kookt het te zaamen in een fchoone ketel, tot dat bet aan het zieden is; doet 'er dan een halfpond zuivere aluin bij, fchuimt en kookt liet als visch , en neemt het dan van 't vuur, en koud zijnde, giet het in 't vaatje op het Caneel-water, roert het om, en laat het leggen tot dat het klaar is. Op deezc •wijs kan men alle fijne waters zoeten : Wil men ze fleg- ter hebben , men doet 'er wat minder caneel op, of ver- mengt het Caneel-water met goede Brandewijn. anders
t)p een aams "ketel doet 112 mengelen beste Franfche ïbravdelv'jn , i<5 menge'en regenwater, een kop zout, $ pond caneel, en een ha!f pond potas, week en dis- tilleer , als boven. Neemt daar na 36 pond zuiker en S mengelen regenwater, alle te zaamen wel gekooit |
||||||||
CAI*.
parperekoJeur, waarna vrugten volgen, die-groenagtig zijn,
en de gedainte van kleine akers hebben; dewelke van haar buitenfte fchil gezuivert zijnde, een fcherpe doordringen- de fmaak, en als doormengt van alle fpecerijen hebben. Deeze boom groeit in verfcheiderhande gewesten vanene- rica, als onder anderen op Jamaica, de Barbados, St. Domingo, 't Schilpadden Eiland, in Carolina, 't land van Magellaan, als meede Madagascar en elders. Deeze bast is het eerst ontdekt en bekent geworden
door de Scheeps-capitein Winter, in 't jaar 1567, toen hij in de berugte reistogt van François Draak, met dezelve in't land van Magellaan aanlandde, en waar van ze de naam nog van bast van Winter draagt, wordende aldaar, gelijk ook op Madagascar, Fimli genaamt: Maar daar is een groote verwarring bij de febrijvers, aangaande de ïegte kennisfe van d^cze bast en boom ; want zommige houden deeze bast en de cascarille, of ook de nagel-cas- fie voor eens; andere zijn van gedagten, dat het de cos- tns Arabiens is , en wederom andere , houden ze voor de tweede fchors van het campeche-hout, enz; dog alles t'011- regte, want het is een bijzendere bast op zig zelven, en die van een andere boom komt. Deeze bast heeft een verwarmende, maag-, hooft-
cn zenuw verfterkende kragt, en word inzonderheid zeer gepreezen teegen de febeurbuit ,• dient dok in catharren, çolijk en moederkwaaien ,• ze word tot dien einde dikwils onder andere geneesmiddelen gemengt. Daar word uit deeze fchors ook een esfentie oïtinBuar
getrokken, in voor gemelde gebreekens dienftig zijnde ; die men ook zelfs bereiden kan, op die wijze als voor- heen van de caneel-tinftuur aangeweezen is. Op Jamaica gebruikt men deeze fchors , weegens haa-
re fcherpe fmaak en geur, in plaats van peper en kruid- nagelen; dat ook hier te lande zou kunnen gefchieden; maar ze is te heet en fchadelijk voor menfehen, die van een heete of galagtigecomplexie zijn, dog egter niet meer als andere heete fpecerijen. CANEEL (KLEINE of MOEDER-), zie CASSIE
(HOUT-). CANEEL (KRUIDNAGEL-), zie CASSIE (NA-
GEL-). CANELLA , zie CANEEL.
CANELLA ALBA, zie CANEEL (WITTE-).
CANICULA, zie BONTE HAAIT.
CANINA , zie BOOM-SLANG.
CAN1NUS , of Cijnicus Spasmus , zie HONDS-
KRAMP. CANINUS FAMES , zie HONDS HONGER.
CANIRAM; dus word de boom in Indien genaamt,
Waar op de kraans-oogen (nuces vomicce) , groeijen. CANIS, zie HOND.
CANIS VOL ANS TERNAT.EA ,• Fliegende Hond ; is
«en zoort van groote Vleermuis, met vier voeten, en een kop, gelijkende naar een honds-kop ; men vind ze in Nieuw Spanjen , als meede in Oost-Indien. CANIT1ES; Grauwe Hairen; Grijsheid; dit toeval
koomt gemeenlijk de oude lieden over; dog den eene mensch vroeger dan den anderen ; voortkoomende uit een ihgeboorene natuur, of uit ziektens, zwaare zorgen, of andere fterke infpanning van geest, waar door de eene niensch vroeger grijs kan worden , dan de andere : Dog men vind ook wel jeugdige menfehen, die, zonder veel zorg of ziekte te hebben, vroegtijdig grauwe hairen verkrij- ger.. CANNA; dit woord heeft verfcheidene betekenisfen;
|
CAN". 3J*
als 1. betekent het in de Botanie, het Riet. 2. Do
Pijp-casfie, zie aldaar. 3. Verftaat men in de Ontleed- kunde door canna major, het fcheenbeen; en doorca?«je minor, het kuitbeen ; zie OS. 4. Betekent het bij de Heelmeesters een fpuit, die ze van verfebeiderhande zooiten gebruiken. CANNA INDICA, zie RIET (INDIAANSCH-).
CANNA SACHARIFERA, zie SUIKER.
CANNABINA AQU ATI CA, zie BIDENS.
CANNABIS , zie HENNIP.
CANNACORUS , zie RIET (INDIA ANS CH-).
CANNULA; een klein Pijpje; klein Spuitje.
CANOE, of Canoè's; is een klein Schuitje, waarvan
zig de Indiaanen bedienen, en 't welk in een uitgeholde boom beftaat, wordende van buiten aan de beide eindens fpits gemaakt, en zodanig gefatzoeneert, dat het zelve niet kwalijk naar een weversfpoei gelijkt. CANTARELLI, zie KEVER.
CANTHARIDES, zie SPAANSCHE VLIEGEN.
CANTHARIS AQUATICA; is een Water-infeamet
vier vleugelen , dat uit een water-worm vooitkoomt, en zig meest op de oppervlakte des waters onthoud, zelden vliegende. CANTHARUS , betekent een Kan.
CANTIANUS PULVIS ; deeze naam draagt het be-
roemde Engelfche Poeder, onder de naam van Kent-poe. der bekent. CANUS, INCANUS; betekent grijs, witagtig.
CANUTS-VOGEL; ook Zaag-pen genaamt; in 't la-.
lijn Canutus; (Tringa roflro /«vi, pedibus cinerafcenti- hus, remigibus primoribus ferratis, Linn. Sijfl. Natur.) Is een Vogeltje, door Linstseus onder het geflagt der Strandloopers geplaatst; deszelfs groote koomt nabij die van de fpreeuw; de koleur van zijn kop en rug is bruinagdg« asebgrauw, hebbende daarenboven een witte dwarsftreep op de vlerken ; zijn bek is zwart en glad ; zijn pooten zijn aschgrauw, na het groene hellende, ende grootfte flag-pennen zijn zaagswijze gekartelt; dit vogeltje, dac door de Engcifchen Knot genaamt, en uitneemend lek- ker is, onthand zig aan de water kant, en beweegt al loo. pende, gelijk de kwik-flaarten onophoudelijk zijn ftaart; men vind hem in Engeland, Zweeden, enz. CAPEL ; in 't latijn Capella, of Cupella, ook Galea ;
heeft tweederlei betekenisfen , want r. verftaat men daar door een Kern of Test, uit asch van week hout of been- deren en andere dingen gemaakt, om goud of zilver daar in te zuiveren; waar van daan ook het daar door gezui- verde goud en zilver, gecapelleert goud of zilver genaamt word: Maar men moet aanmerken, dat de asch of aar- de, daar de Capel van gemaakt word, uitgeloogt of zon- der zout moet zijn, want alle aarde, zo ze eenig zout of olie in zig bevatten, gaan door een fterk vuur tot glas over, gelijk alle fteenen en metaalen in een volkoomen glas veranderen. 2. Word door Capel of Zand-capel veiftaan een Vat,
in de gedaante van een ketel, van dik ijzer-blik of ge- gooten ijzer, zijnde grooter of kleinder na goedvinden, en dienende om daar uit te distilleeren, te digereeren, of te fublimeeren ; men zet tot dien einde de glazen daar in, om welke men daar na rondsom zand of asch, of ijzer-vijlzel legt, meestaltijd zo veel, dat het zand, enz. met de ftoffe in 't glas, een gelijke hoogte heeft ; maar tot dit gebruik moet men het zand, zo wel als de asch, vooraf doorziften, om't zand van de fteenen, ende ascli van de kooien te zuiveren, die anders, heet wordende, Vv 2, ligtelijk |
|||||
$4» EAP. • . • CAR
|
|||||||
ligtelijk de glazen zouden doen fpringen : Maar bij wel-
ke arbeid van distilleeren, enz. tot elke een bijzondere graad van warmte moet waargenomen worden, want tot het digereeren moet het zand maar warm zijn, maar bij de distillatie moet het zo heet geftookt worden, dat men 'er de hand niet in kan houden, en dat de ftoffe vloeijcnd als een geest of water is, tot dat de druppels nedervallen, gelijk dit laitfte uit een retorte ook even zo toegaat; de fublimatie vereischt een nog fterkervuur en moet met zand of ijzer-vijlzel gefchieden, dat glo.ei- jen moet, voor dat de fublimatie volbragt word, oók moet 'er eenige uuren lang daar meede voortgegaan wor- den,, naar de hoeveelheid i der. ftoffc. Zie onder ieders artijkel in 't bijzondere. CAPEL, zie VLINDER..
CAPELLEEREN; door de capel zuiveren of afdrij-
ven, is/als men zilver of goud, waar in nog eenig an- der metaal vermengt is, daar. van door. middel van het Cuptteeren zuiveyt ; 't welke aldus gefchied : Men neemt een capel of test die tegen het vuur beftaan, en niet tot glas fmelten kan, groot of klein, naar de. hoeveelheid der ftoffen, men zet dezelve in een bekwaame proef of andere oven, maakt die als dan vol met kooien en laat het altemaal wel gloeijen; daar na doet men een ftuk lood in de capel, en geeft agt, als het lood gefmolten is, of het ftil wil leggen, dan of het nog golven opwerpt ; in dit laatfte geval is zulks een teeken , dat het; nog niet heet genoeg.is; weshalven men het vuur dan moet ver- meerderen, tot dat het wel ftil blijft leggen, en als drijft; als dan doet men het metaal, dat men wil zuiveren, bij ftukken in het lood , men laat het zelve een tijd lang.al- dus drijven ; daar na vermeerdert men het vuur, en wan- neer zig dan verfcheide koleuren en bloemen laaten zien, is zulks een teeken, dat 't haast affcheiden wil; en men moet dan 't vuur nog meer verlterkcn, op dat het regt drijve. en eindelijk af ligte; wanneer dit. gefchied, en het metaal nu ftil ftaat en begint te-verftijven, .dan.laat men het nog.een-weinig ftaan ; vervolgens neemt men het uit 't vuur, en men beproeft het met fterk water , of'er nog iets koper of.eenig ander metaal bij is, want dit zo zijnde, zal het fterkwater blauw of groen worden, en als dan moet men het verder door de ontbinding fchei- èeny Maar het dient aangemerkt, dat men in het afdrij- ven veel lood bij de metaalen moet doen, zullen ze an-, derszuiver worden, naamelijk het 9de, 8fte,. 7de, 6de, ja het 4de- deel;- inzonderheid.wanneer ze veel antimo- niaale of andere vuiligheden meede voeren : Uit het lood ontftàat dan het lifihargijrium in de capel, dat door de hitte verteert en gefmolten, in de poreufe openingen der eapel getrokken is. Zie ook ESSÀTJ. CAPER, zie BOK.
CAPERFOELIE; o? Camperfoelie; M'emmekenskruid;
GeUenblad;, Spek- of Woudlelien , in 't latijn Caprifulium of Pereclimenum , ook Matrifijlva en Lilium inter fpi- <tias genaamt; 'er. zijn verfcheidene zoorten van,, als 1. De Duitfche Caprfoelïe ; Caprifulium non perfoiia-
tumGermanicum;(Lonicera capitulis ovatis imbricatister- jninaVlms,foliis omnibus distinttis, Linn. Spec. Plant.};
met witte of bleekroodé bloemen : Daar zijn ook nog eenige veranderingen van,, als 1. de laatbloeijendè, met joode bloemen.; 2. met bonte bladen; 3. methogtige bla- den en 4. met bogtige honte bladen, 2. De hnliaanfche Caperfoelie; Caprifoliumperfoliatnm;
(Lonicera floribus verticillatis terminaUbus fesfilibus, fo- ins Jammis conmto -j? erf'oliatis, Limk. Sfcc. Plant.); met |
|||||||
witte of bleekroodé bloemen : Van deeze zoort zijn ooit
eenige veranderingen, als 1. de vriegbioeijhnde ; 2. met bogtige bladen, en 3. metbogtige bonte bladen. 3. De Virginifclie altijigroenende en bloeijende Caper-
foelie; PcriciiraenumperfoliMum Virginianumjempervirens & forens; (Lonicera Jpicis midis verticillatis terninali- bus ffoliis fimmis connatis, inferioribus perfuliatis, Linn; Spec. Plant.) 4. De Virginifche regt op groeijende fcharlakenruod»
Caperfóelie; Caprifolium Virgmianum ereüum, flore toc* cihco ; (Lonicera fpicis terminaUbus, f'oiiis- ovutu bblongit aewninatis, distintlis fesfilibus,. Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De beide eerfte geineene zoorten ver*
fchillen hooftzaakelijk daar in, dat de Duitjche zoor? op 't uiterfte der takjes veele zeer weiruikende bloemen bij zaamen voortbrengt, waar na kleine ronde roode be» fiën volgen, en haare bladen alle tegen malkanderen over ftaan ; maar de Italiaanfche zoort heeft boven aan de tak* jes drie of vier fcbotels-wijze bijna ronde bladen, daar de takjes in 't midden (chijnen als door heen gewasfen te zijn, en in welke meesttijds zes bloemen rondom voort- komen, waar op roode befiën volgen; bloeijende deeza zoort ook vroeger als de voorige, maar de bloemen heb- ben geen zo fterken reuk;- Voorts kan men de be- fchrijving en afbeelding van beide zoorten nazien irj DodoSjEus. De veranderingen daarvan worden niet be- zwaarlijk onderkent door haare naamen; dog zijn minde» gemeen. De derde zoort, heeft altemaal diergelijke doorgewasfe-
ne bladen als de Italiaanfche en roode bloemen-, die op 's 'eind der takjes voortkomen, en ze bloeit den geheelen zomer door, tot Iaat in de herfst', maar de bloemen heb- ben weinig reuk. De vierde zoort, die regt opwaarts groeit, heeft tegen
malkanderen over ftaande ronde, puntige bladen, en brengt' heel fraaije fcharlaaken-roode bloemen aan het einde der takjes voort, die van binnen geel zijn, maai geen reuk hebben, Plaats. De eerfte zoort groeit veel in Neder-en Hoog-
Duitschland, Frankrijk, Engeland, en elders; maar dè tweede zoort in Zuid-Frankrijk en Italien, in de bos- fchen en heggen , fungerende zig met haare lange ranken om andere heesters*n boomen heen, en zig daar aan vast hegtende: De derde en vierde zoort behooren in Vir- ginien, Carolina, en elders in America tehuis. Men kweekt deeze heester-gewasfén ook veel irr-'de tuinen, vooinaamelijk de beide eerfte zoorten, weegens haare aangenaame reuk, dien ze hooftzaakelijk 's morgens en 's avonds, en na een warme regen van zig verfpreiden. Men plant'ze tegens prieélen en ziTplaatzen, enz., om dezelve daar meede te beklecden, dewijl ze fchlelijk en hoog genoeg opklimmen. Ook plant men ze dikwils in de bosquets onder ander wild gewas, om bij het wande- len den aangenaamen reuk daar van in Kaar bloeitijd te genieten: Om die redenen plant men ze ook wel hier en daar om de boomen van de wandel-laanen, waar bij ze opklimmen en geen'onaangenaam gezigt geeven. Men kan 'er ook kleine ftam-boomtjes met ronde kroonen van trekken, die men op de rabatten van de hloemtuin en el- ders plaatst, en door fnoeijen in 't voorjaar de kroon in haar fatzoen houd ; hoewel ze liefst haare vrijheid in heï grocijen willen hebben. De derde en vierde zoort maa- ken in 'tbijzondere een fraaije vertooning, met haare aan- genaame roode blinkende bloemen;, maar deeze zijn wat tederder als de Duitfche entidliaanfche zoorten,. en kun» ' nea-
|
|||||||
" I
|
||||||||
i
|
||||||||
i
CAP, 341
CAPISTRATIO, zie PHIMOSIS.
CAPISTRUM, een Toom ; maar in de Heelkunde be- tekent het een zoort van Bandage of Verband des hoofr.s, dat beter door het fëzien, dau'door zulks te befchrijven, kan geleert worden. CAPITA, Hoofden, Knoppen, Bollen, Bloei-bollen',
enz. worden in de Botanie en Pharmacie genaamt, de bloei- en zaad-hoofden van zommige planten, als die wat groot en rond zijn, en dus de gedaante van een hoofd hebben,-, bij voorbeeld, van' de maankoppen (papaver), distels, artifchokken , enz. CAPITAAL, zodanig noemt men de weezentlijke be-
zitting, of het fonds van iemand, waar uit zijne inkom* ilen voortvloeijen: Dus is men gewoon te zeggen, die of deeze J&efi een fçlioon capitaal, om daar meede te ken- nen te geeven, dat een zulke rijk is', en veel goederen bezit. In eene figuurlijke zin word het woord capitaal meede gebezigt, om iets te betekenen, dat uitmunt; bij voorbeeld, men zegt wel, dat is %en capitaal huis, om te kennen te geeven , dat het een fchoon kostbaar ge- bouw is. Ook begrijpt men door capitaalejnisdaad, een zodanige, die de dood verdient; en in dien zin verllaat men ook door capitaale juflit'ie , halsregt, als iemand, door vonnis van den Regter van het leeven tot 'er dood word gebragt. CAPITATA. PLANTTE ; Hooftdraagende Planten;
noemt men de zulke, die dikke ronde bloei- of zaadhoof- den voortbrengen. Zie CAPITA. CAPITEEL; in 't latijn Capitelhimf is een' kunst-
woord , tot de ^rë&tFeSttaKofBouwkiirJdè behoorende, waar meede men dat gedeelte van een Pijlhar (colom) be- tekent , het' welk het opperfte of dekffcuk van dezelve uit- maakt. CAPITIS CONTUSIO; dusdanig word in't latijn ee-
ne (loot of kneuzing des hoofds genaamt. CAPITIS DOLOR, zie HOOFDPIJN. CAPITIS INFANTUM ARDOR ; ook Siriaßs ge- naamt ; is eene verhitting van de voor-hersfeuen en der- zelver vliefen bij de kinderen, door de hitte der zonne verwekt wordende. CAPITIS TUMOR AQUOSUS , zie WATER-
HOOFD. CAPITIS VENA , zie HOOFD-ADER.
CAPITILUVIUM ; Hoofäwasfchir.g ; gefchiedendë om het hoofd te zuiveren,, of om het' zelve te verfter- ken. CAPITULUM";- een Hoofdje, Knopje of Bolletje, zie
CAPITA. Ook word'het hdmtje der mos-bloemen dus genaamt In de Ontleedkunde draagt deeze naam' een kleine p'r'ocesfiis of verlenging van een grooter been, die door een ander been word opgenoomen, of in dèszelfs holliglieid fteekti CAPNOS, is" de griekfehë naam. van de JDuive-kervel
ÇFumaria). Zie aldaar. CAPO,.zie KAPOEN. CAPOCK, is de naam van een zöort'van Boom-wol
of Katoen, die op:een boom in Indien voortkoomt, en, heel zagt en teder is. CAPOEN, zie KAPOEN.
CAPPARIS, zie CAPPER-BOOM. CAPPER-BÖOM ;: in 't latijn Caïparis ; (Capparls aculeata, Li1mn. Spec. Plant.) van dit heefter-gewas zijn twee zoortén ,• als'r. met, en 2. zonder doorns. Befchrijvihg. De eerfte zoort, die dé gemeende en
bekeudfte is, fchiet uit de wortel, welke dik, lang, V v 3 £et%K |
||||||||
CAP.
®en onze winterkoude, als dezelve ftreng is, niet ver-
draagen; moeten dethalven door dekking, daar voor be- waart worden, of als ze in potten ftaan , zet men ze in de itoof of oranjerij. Cultuur. Deeze heester-gewasfen, worden niet be-
zwaarlijk voortgekweekt door de uitloopers bij de wortel, of door inlegging der jonge takken, die geene bloemen draagen ; of ook door (leeking van zodanige takken op een fcbaduwagtige plaats, 't welke in het voorjaar moet gefchieden'; ze willen in allerlei goede Iosfe gronden ligtélijk groeijen, dog beminnen liefsteen watzandagtige'. EigenßJiap. Dit gewas is verwarmende van aart, op- droogend, zeer pisdrijvend en wond-zuiverend : Men prijst het afkookzel van de bladen, of beter het daar- van gedistilleerde water, gemengt met wat water van eranje-bloefem of caneelom de kragten der baarende vrou- wen te vermeerderen, en voor hart-klopping:. Ook is het afkookzel uitwendig dieiiftig tot een gorgel-water voor een zeere keel; om vuile wonden en gezweeren te zuiveren en voor fchurft, puisten en andere onzuiverhe- den der huid. CAPERFOELIE, zie HONDS-KERS.
CAPEZOEN, zie CAVECON. CAPHURA, zie CAMFER. CAP.iAT CUM CUSTODIA; dit in de medicinaale Toorfchriften, of recepten ftaande; betekent zo veel, als dat bet voorgefchreevene geneesmiddel , niet koud, maar warm moet gebruikt en ingenomen worden. CAPILLAMENTUM; betekent in de Botanie een
Hair wortel; Vezel wortel: zie ook FJLAMENTUM. CAPILLACEUS, of Capillaris; Hairformig- Hai-
rïg ; Vezelaglig, of dat de dikte en gedaante als een hair heeft. In de Ontleedkunde heeft het zijne betrekking op de uitterfte fijne eindens der aderen,. die capillares ge- naamt worden. CAPILLARES, of E'piphijlhfpermœ Planta;; Hair-
kruiden; Hair-planten, dus noemt men, dog oneigent- lijk, die kruiden, welke haar zaad op de rug der bladen voortbrengen; gelijk bij voorbeeld, de Hertstong , Vaa- ren, enz. CAPÏLLARIA VASA, deeze naam draagen de; uit-
einJens der aderen en pols-aderen, en zulks , om dat ze door haare fijnheid, niet kwalijk naar haairen gelijken. CAPILLI, zie HAIREN. CAPILLITIUM INTRlCATUM , 2ie HÀIR-
VLEGT. CAI'ILLORUM DEFLUVIUivt', zie ALOPECIA. CAPILLOTADE, is een zoort van ragout, worden- de van fijn gefneeden vleésch , dat te vooren is gaar gebraadon of gekookt,', op deeze wijze bereid;, na dat men het aan heel dunne tlukjes heeft gefneeden,. doet uien goed yl'eescfinat, of defjeu indien het van gebraa- dëri vicescli is, 'er bij, voorts Sjn gefneeden chalotten, een weinig peper en foelie, zout en boter, als meede ci- troen-zap, .dus te zaarnèrj een kwartiers-uur geftooft heb- bende, discht men het warm.voor; wil men 'er-een ge- bonde faus overhebben, zo neemt cenigeeijirdooijers, de kwantiteit daar van regelende naar maate dat men ra- gout heeft, klopt die wel, en mengt ze-'er onder, als men gereed is om op te disfehen; de eijcrJooijers pas- fen.hct best bij een Çapillotade van hoenders,. duiven, kalkoenen, kalfsvleesch, enz. dog bij rundvleesch , fchaa- fe-vieesch, e;;z. past het beter, da faus met fijn geftoö- 8en biscuit te mengen. CAPILLUS VENERISVzie VROUWEN-HAIR.. |
||||||||
ijfti 'CAP.
|
|||||||||
CAP.
|
|||||||||
getakt'en houtagtig is, verfeheidcne takken of ranken,
die op de aarde in'f ronde vcrfpreid leggen, indien ze niet onderfleunt of aan Hokken opgcbonden worden ; en aan de oorfprong der bladen , welke rondagtig en iets puntig zijn, zitten kleine, kromme en fcberpe doorns; de bloemen komen uit de oxels der bladen op lange ftee- len als witte roosjes voort, beftaande uit vier witte blad- jes, na welke vrugten volgen, die de groote van olij- ven, en de gedaante als een peer hebben, en kleine wit- te zaaden bevatten. Daar zijn ook twee veranderingen van, beftaande daar in, dat deeze fcherper of ftomper bladen, en twee doornen bij malkanderen hebben.' De Capper-boomen zonder doorns, brengen grooter bloe-
men en vrugten voort, behouden des winters haare bla- den , en kunnen tot de groote van kleine boomen op- groeijen. Plaats. De doornige Capper-boomen, groeijen in Ita-
lien, Spanjen, Kaiidien, en andere heete gewesten na- tuurlijk van zelven, op rouwe onbebouwde zand- en fteensgtige plaatzen; maar worden in Provence en elders ook zorgvuldig, wegens de Cappers gekweekt. De Capper-boomen zonder doorns, worden gevonden in
Egijpten, Africa, enz., en ook een meede-zoort daar van in America. Kweeking. Om dezelve bij ons uit liefhebberij te
kweeken, zo moet men ze op een warme plaats tegens een muur zetten, en 's winters met ftroo voor de vorst dekken. Of men houd ze in potten , en bewaart ze des winters in de oranjerijj beminnende liefst, om wel te groeijen , een losfe goede zand- of fteenagtige grond. Haare voortkweeking gefchied door de wortel-fpruiten , of door inlegging en fteeking der takken. Gebruik. Het is van deeze heefter, dat de Cappers
koomen , die menigvuldig bij de fpijzen van aanzienlijke lieden gebruikt worden ; zijnde eigentlijk de bloem-knop- pen eer de bloem open gaat, dewelke in azijn geconfijt of ingeleid, en ons uit Frankrijk, Italien en Spanjen toe- gezonden worden : Men houd de kleinfte en hardde voor de beste, inzonderheid als 'er de fteeltjes nog aanzitten; daarenboven moeten ze een fchoone groenekoleur, maar geen koperagtige fmaak hebben , want dit laatfte toont aan, dat ze in kopere vaten of anderzins met koper be- handelt zijn, om ze aanzienlijk groen te maaken; het geen nadeelig voor de gezondheid is. Begeert men te weeten , hoe de Cappers geconfijt wor- -
den, dit gefchied aldus: De inwoonders der landen daar ze veel groeijen of gekweekt worden , verzamelen de bloem-knoppen, eerde bloem zig ontluikt, en leggen dezelve drie of vier uuren in de fchaduwe te droogen, daarna doen ze die in een pot, gieten 'er goede azijn over, en laaten ze dus agt dagen langftaan, als dan gie- ten ze den azijn af, en weder nieuwe over heen, het welke zij in dier voegen tot drie maaien herhaalen. Eigenfchap. De geconfijte Cappen bij de fpijzen ge-
nuttigt, verwekken eetlust, bevorderen de kooking , en zijn heel dienftig tegens verftopte ingewanden, en mits dien nuttig voor hijpocondriake of miltzugtige men- fchen. De'bast der wortel, die ecne van de vijf zogenaamde
kleine openende wortelen is, is verwarmend, infnijdend, afvagend en pisdrijvend , wordende inzonderheid ge- preezen tegens de verftoppingen der leever , milt en darmfcheil , hijpocondric en jicht, dog men maakte 'er eertijds meer gebruik van als hedendaags, zijnde bijna geheel uit de mode geraakt, gelijk ook de uit de bast door kooking bereide Capper-olie. |
|||||||||
CAPPER-BOOM (PEUL- of BASfERT-), Wilde
Cappvrboom, of Capperboam met houwen; in 't latijn Cap- paris portulacce folio; Capparis fabago Dodon;ei; (Zij- gophijllum capjulis prismatico-pentaê'dris, Linn. Spec. plantar). Dit kruidagtig Heefter-gewas fchiet jaailijks op het nieuw, ronde gladde getakte donker-groene fteelen uit de wortel, waar van bladen voortkoomen, die twee en twee nevens malkanderen aan een bladagtige dikke groe- ne fteel zitten, en lang-rond, dik of vleefchig, donker- groen en beneden aan de plant omtrent twee duimbreed lang zijn, en naar de porcelein bladen gelijken; ftaande de fteelen met de bladen tegen malkander over aan de takjes ; de bloemen koomen uit de oxels der bladen aan korte dunne fteeltjes voort, zijn vijf biadig en wit; waar na groenagtige korte peulen of bauwen met veel zaad vol- gen , die wat naar die van de radijs gelijken, maar vijf hoeken hebben en nederwaarts hangen. Plaats. Men zegt, dat dit gewas natuurlijk inSijrien
voortkomt; hier te lande word het zomtijds van de lief- hebbers der gewasfen in de tuinen gekweekt. Daar zijn ook nog wel vijf meede zoovten van, die in Ethiopien en elders in Africa groeijen, maar zijn hier te lande zeld. zaamer; zie Linn. Spec. Plantar. Kweeking. Om de bovengemelde zoort te kweeken ,
kan zulks gefchieden door fchcuring der wortel, of door fteeking der takjes in potten; die men in de Runbak moet koefteren, en 's winters moet dit gewas in de oran* gerij bewaart worden. CAPPERS, zie CAPPER-BOOM. CAPPERS (DUITSCHE), dus worden de in azijn geconfijte bloem-knoppen van de Brem genaamt. Zi» BREM. CAPRA, zie BOK en GEIT. CAPRA ALPINA, zie GEMS. CAPRARIA LINNiEI; is een plant, die op't Ei- land Curasfouw groeit. CAPREÖLARIS , ook Anfrattus Hederarius ge-
naamt , is om zo te fpreeken, als een zaamenweeving of vereeniging van de zaad-fla g-aderen met de bloed-ade- ren, 't welk niet in een regte linie gebeurt , maar als door een geflingerde takjes, die zig op beide zijden naar de zaad-ballen begeeven. CAPREOLUS, dus word de uitwendige kromme om-
trek van 't oor genaamt. Het betekent in de Botanie ook zo veel als Cirrhus, zie aldaar. Ook draagt een Rhee dcezennaam, zijnde een herkauwend wild dier. Zia RHEE. CAPRICALCA, zie ROTGANS. CAPRI-CERVA, of Cervi-capra, is het Dier, waar van de Orientaalfche Bezoarkoomt. Zie BEZOAR-BOK. CAPRIFiCUS; wilde Vijgeboom; is de mannetjes Vij- feboom, die de wijfjes Vi]'geboomen vrugtbaar maakt.
ie VIJGEBOOM. CAPR1FOL1UM, zie CAPERFOELIE.
CAPRIMULGUS, zie GEITEMELKER.
CAPRIOOL, zie KAPRIOOL.
CAPRIZANS; betekent zo veel als een ontroerde,
ongeftadige, heen- en wederfpringende pols. CAPRUNCULUS ; een aarden Sijroop-pot, met een
tuitje. CAPSELLA ; is de Herderstasch ; betekent ook zo
veel als Capfula; zie aldaar. -, CAPSICUM, zie BRASILISCHE PEPER.
CAPSULA, Kapfel, betekent in de Pharmacie een
Doos, ook een Peperhuisje. In de Botanie word daar door
|
|||||||||
CAP.
|
|||||||||||||||||||||||
CAR»
|
|||||||||||||||||||||||
34S
|
|||||||||||||||||||||||
door verftaan een zaad-kapzel of kort zaadhuisje, waar CARA AT , ot Karaat; in't htijn Ceratia; is dé naam
in het'zaad, 't'zij in een óf verfcheidene vakken opge- van een gswigt, welke de deugd, of de gehalte van het floten is, zijnde voorts van verfcbeideihande gedaante, goud uitdrukt. Bc geldmimters, of wel het gebruik, heb- |
|||||||||||||||||||||||
Zie ook PERICARPIUM.
CAPSULA ATRABILARIA, ook Glandula fupra-
renalis gènaaint, het zwarte Gal-zakje of bij-Nier, is een van binnen hol zijnde klier, boven de nieren zittende, en het welk 'een vogt, naar gal gelijkende , in zig be- vat, |
ben de volmaaktheid van- het goud op 24 Caraaten ba-
paalt, fchoon men nogthans deeze kostbaare fpecie nooit zo wel kan zriiveren, of daar ontbreeken altoos eenige gedceltens van een czraat aan. De cataat verdeelt zig in 4de, 8ile, iöde en 32fte
gedeeltens ; tleeze gedeeltens dienen , om het min of |
||||||||||||||||||||||
CAPSULA CORDIS , ook Pericordium, het Harte- meerder tcrezet van- vreemde fpecie aan te toonen; bij
zakje, of Harte-vel; is dat vlies, waar in het hart, als" 'voorbeeld, goud' van 22 caraaten Is zulk goud, dat in een zak omvat en befloten word; hetzelve is uit twee twee gedeeltens zilver of ander metaal, bij 22 gedeeltens dunne vlïefen zaamengeftelt, waar van 't binnenftc zijn fijn goud bevat. • beginzel fchijnt te hebben, van het vliesje 't welk de CARAAT;'dat door de Spanjaarden ook Qjtitaal ge-
algemeene vaten van het hart omvat en bekleed, dog het naamt woi'd, is een zeker gewigt, waar van de goud- buitenfte neemt zijn aanvang van het middelfchot: Des- fmeeden en juweliers zig gewoonlijk bedienen, om de zelfs nut en gebruik beftaat hier in, dat het zelve 't hart edelgefteentens en peerlen te weegen, tot eene vastigheid en als tot een muur verftrekt,- hetbe- De caraat word in vier greinen verdeelt, en ieder van Vat meede een vogt in zig, dat de naam van vogt van 't die greinen , in vieren, agtften, zestiende en twee-en-der- |
|||||||||||||||||||||||
harte-zakje draagt, en't welk ziltig van finaak, en bleek-
rood-verwig van koleur is, dienende dit vogt om 't hart te bevogtigen en glibberig te maaken, op dat het zig ge- makkelijker naar de verfchillende draaijingen van 't lig- haam zoude kunnen fchikken en beweegen. CAPSULA GLISSONII; dus word dat vlies genaamt,
het welke alle de lever-vaten 'm zig befluit. CAPSULA RENALIS; Cifl^rm Lumbaris, ooki?e-
ceptaculum Chijli, in 't nederduitsch het Melk-zakje of Lenden-zak genaamt, beftaat uit een drievoudig water- vat, waar in de chijl uit de melk-vaten zaamenvloeit ; hier in eindigen ook de water-vaten [yafa lijmphatica) der lever, nieren en overige deeien van 't onderlijf; zij draagt de naam van Capjula Renalis, om dat ze aan de regter nier onder de groote pols of flag-ader {arteria aor- ta) legt. CAPSULA STAMINTS. zie ANTHERA, CAPSULiE SEMINALES ,- hier worden de manne- lijke zaadblaasjes door verdaan, waar in het zaad uit de |
tigfte gedeeltens ; en het is op deeze voet dat men de ju~
weelen en paarlcn waardeert. CARABE, zie BARN-STEEN.
CARABUS ; deeze naam draagt de Hout-kever, die-
uit een hout-worm voortkomt. Ook word een zoort van Krabbe of Zee-kreeft aldus genaamt. CARACAL ; is de naam die zeker Roofdier in Afri-
ca, Barbarijen, Arabien, enz. huisvestende , draagt ; het meest word hij op die plaatzen gezien , daar zig Leeuwen, Tijgers en Panthers onthouden, zijn geftalte heeft veel overeenkomst met die van de Lijnx, dog zijn vagt is niet gelijk als die van dit dier gevlekt, ook is zijn ftaart langer, zijn fnuit fpitzer, en hij is veel woefter van aart; hij aast op allerlei tamme dieren en gevogelteT en vergezelt veeltijds de Leeuwen, vergenoegende zig met het geen zij hem wel van hunnen roof willen overlaaten* CARACALLA, zie BOON (TURKSCHE-).
CARACTER, of CharaBer, heeft verfcheidene be-
tekenisfen. In een figuurlijke zin word 'er de gemoeds- |
||||||||||||||||||||||
lallen, door de zaad-aflei'dende vaten (yaja deferentia) gefteltheid van iemand meede uitgedrukt, dus zegt men
|
|||||||||||||||||||||||
uitgeftort word , zij leggen als flangswijze in een gerold,
en zijn met een fpieragtig weefzel omzet. CÄPUCINA, zie GRSTAARTE AAP.
CAPUC1JN-CAPPERS ; dus worden de in azijn gecon-
fijte bloeni-knoppen van de Iidiaanj'che kersje genaamt. 2ie KERSSE (lNDIAANSCHE). CAPUS, zie KAPOEN.
CAPUT , zie HOOFD.
CAPUT GALLINACEUM, is de OmbrijcMs, of
Haanekainmetjcs ; zie aldaar. CAPUT MAURI. zie ALEMBIC.
CAPUT MEDUSjE , dus word een zoort van Afri-
caavsch Euphorbium genaamt. CAPUT MONACHI ; dus word ook de Taraxicum
genaamt. CAPUT MORTUUM; Colcothar; Doodekop ; is in't
algemeen 't geen dat na de distillatie van een ligbaam overblijft; dog inzonderheid word daar door verftaan, de roode aardagtige ftofFe, die na de "distillatie van de- vitrioöl;geest en vitriool-olie te rug blijft. . CAPUT PURGANTIA; Hooft-zuiverende-middelen ;
worden heedendangs genaamt Apophlegmatifantia ; welke "wederom tweërlei zijn; als 1. die de kwaade ftofFe door de ir.ond uitleiden, welke genaamt worden Spiitatcria en Masticatoria; 2. die de ftofFe door de neus afvoeren, cu Ptarmica genaamt worden, zie onder elks artijkel. |
dat is een Maa van een goed caraBer, om daar meede
te kennen te geeven , dat het een braaf man is, en van een goeden omgang of verkeering. Tot een merkteken word het gebruikt, bij voorbeeld, als men zegt, daar is geen hartstogt, die miet zijn-besonder caraBer (merk- teken) heeft. Meede word 'er een zoort van weerdigheid door betekent, wanneer men zegt, deeze Man weet zijn ca- raBer wel 'op te houden. Deeze Daad is beneden het ca- raBer van deeze of geene. CARACTER, is ook zo veel als een teken oï merk,.
waar door iets in 't kort uitgedrukt word ; inzonderheid' heeft men in de Genees- en Apotlieekcrs-kunde veel van zodanige Caraclers zedert ouds uitgedagt, om daar door de maaten en gewigten, veelerlci ftoffen en andere din- gen, in''t kort aan te toonen, die het niet onnut zat zijn, hier te laaten volgen. Acétum, Azijn - - » - -f-
Acetum distillatum, gedistilleerde Azijn ?&
Aè'r, de Lugt - - - A.
A'es, Koper - $
A'-'s ußum, gebrand Koper - - Q
Alembicus ,-T)istilleer-hdm - XX
Ahmten, Aluin - - . - . Q
Amalgama -.-•«• .. aam
Amphora, Wijn-kan - - :xx
Annus, een Jaar ~. ~ - O
|
||||||||||||||||||||||
CAR.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CAR,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
341
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Phlegma., Water , ' .; ;
Plumbum, Lood .. . '.
Prœcipitare, Nederftorcen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frafarare, Bereiden
Pulvis, Poeder of Stof, ook Aarde ,
Qjiadrans, Vieidefchijn
Quantum placet, zo veel u belieft
Quantum vis, zo veel gij wilt
Quinta esfentia
'liecipe, Neemt of Recept
Regulus, Koningje
Retorta , Retort of Kromhals
Sagittarius, de Schutter ■ ,
Sal, Zout
Sal alcali, Alcalisch zout
Sal ammoniacum, Ammoniak zout
Sal commune, Gemeen- pf Keuken-zout
Sal .gemma, Steen-zout
Sal nitrum, Salpeter. t
Sal volatile, Vlug-zout *
Saturnus, of Lood . ,.
Scorpiits, Scorpioen
Scrtipulus, een Scrupel
Secundum artem, naar de kunst
Semis, Half
Sextilis, Scstefchijn .. ,
Sol, de Z°n of Goud
|
PP
. s .
ü
■ q-p- q. V.
n
Regül.
. ON e
«
e*
. e
® •
ev 1?
»t
- 9
f.a.
&
* O |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spiritus, Geest
Spiritus vini., Wijn-geest of Brandewijn . \^
Spiritus vini reüificatus , overgeh. Brandewijn "^R
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stannum, Tin
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
StratumJuperflratum, Jaag opjaag
.Sublimare, Opheffen
Sulphur, Zwavel
Talcum , Talk
Tartarus, Wijnfteen . ,.
Taurus, de Stier ,
Terra, de Aarde
TinQura, Tinftuur
Trigmus-, Derde fchijn
Uncia, een Once, of twee Lood .
Jüncia femis , een halve Once of één Lood
Urina, Pis .
Venus, of Koper .. ,
Vinum, Wijn .
Virgo , de Maagd ,
Viride ceris., Spaansch groen
Vitrioium, Vitriool
Vitrum , een Glas
|
SSS.
A
Vof§
TR
A
1$
DH
?
V '"/
© çy
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volatile, Vlug
Daar zijn nog eenige andere Caraiïers, dog mindef
gebruikelijk; hoewel zommigc niet te onregte aanraaden, de Caraüers in het ordineeren van medicijnen geheel na te laaten , om dat daar door zeer groote misflagen kun- nen begaan worden, zo wel door het kwalijk fchrijven der CaraÜérs, als door haar kwalijk begrip, als ze niet •wel gekent en ondcrCcheiden worden. CARACTER, of CliaraÜer Plantarum; Kenteefan of
kenmerk der Planten; zijn de Lenteekencn van de plan- ten, waar door derzelver geflagten worden onderfchei- den en ya'stgcftclt. Dezelve kunnen drieërlei) zijn, als I. Cara&er Esfentialie (wezenlijke); 2. Fa&itius (ge- maakte) , en 3. Naturalis (natuurlijke). Volgens de eerfte,* worden de geflagten van elkander onderfcliei- den door een enkel zeekcr kenmerk, dat aan ieder ge- flagt
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
||||||||
-CAR:
■flagt eigen is : Volgens de tweede, worden de ge-
sagten onderfcheiden door een zeekere aangenoraene in order-fchikking der planten : Maar volgens de derde worden alie mogelijke kenteekens des geflagts bijgebragt; bevattende deezc Cara&er derhalven tefFens ook de we- zentlijke en gemaakte Caraclers. De wezentlijke Carac- iers zouden wel dé beste zijn, maar deeze kenmerken zijn aan alle geflagten nog niet ontdekt ; zo ze maar in alle te vinden zijn? de gemaakte dient maar tot vervulling van de voorige, de natuurlijke is dus de beste en de grond van allefijstema's waar door alle geflagten onveil- baargekent en bewaart worden. Raijus, Hermannus en andere hebben de overeenkomst der vrugten tot ca- taücr of kenmerk der geflagten genomen ; "maar Tour- nefort en Rivinus, hebben tot dien einde de bloe- men en derzelver bladen opgemerkt, dog Linnsus volgt de natuurlijke carattérs der planten, die hij uitgearbeid en volgens dezelve alle planten in een nieuwe order en geflagten gefchikt heeft; welkfijstema van genoeg- zaam alle hedendaagze Botanisten opgevolgt word. CARACTERS, zie ABBREVIATIO.
CAR AFFE; deeze nanm drangen een zeker znnrt van
glafen flesfen, met een ronde buik en lange hais, wor- dende'veeltijds gebruikt,-om Self er- of ander mineraal- water in te doen, en optafel te plaatzen; deeze caraffen zijn gewoonlijk van zuiver wit glas geblaazen, en niet zelden ziet men ze die fraai geflecpen zijn. CARAGANA; is de Siberifche booinagtige Bastert-
Acacia. Zie aldaar. CARAGUATA; (Tillandfia Linn. Spec. Plant.) Is
een plant,. die in Brafilen elders in America, niet uit de aarde, maar op de bomen groeit-; en waar -van vier poorten zijn, welkers onderfcheid hooftzaakeiijk in de ge- daante der bladen geleegen is; vuorts is niet veel meer van dit gewas bekent. CARAMBOLAS, ook Chamoroch; in 't latijn Malus
Indica, pemo angulofo, carambolas dicta ; (Averrhoa axillis fuliorum frutlificantibus , pomis oblongis acutangulis, Lenn. Spec. Plant.) Deeze boom groeit in Malabar, Bengalen, en elders in Oost-Indien-, hij verkrijgt degroo- te van een appelboom, naar welks bladen ook deszelfs bladen gelijken ; de bloemen zijn vijfbladig en van een witte naar rood trekkende bevallige koleur, maar zonder reuk, waar op vrugten volgen die langwerpig zijn en agt fcherpe hoeken en vooren hebben, en als in vieren ge- febeiden zijn., van groote als een middelmatige appel of groot hoender-eij, en van koleur geelagtig, bevattende tedere zuuragtige zaaden; de fmaak der vrugt zelve is aangenaam zuur, en wat wijnagtig; dezelve worden in de fpijzen en medicijnen gebruikt, en ook in zuiker geconfijt, wanneer ze gezegt worden, zeer aangenaam van fmaak te zijn, de eetlust op te wekken, en het hert te vervrolijken : Men legt ze ten dien einde ook in pee- kei in ;" ze worden zeer gepreezen in heete- en gal-koort- zen en buikloop ; de vroed-vrouwen van het land daar ze groeijen, geeven ze met betel vermengt, de kraam-vrou- wen na haare veiiosfing in, om de afgang der nageboor- te te bevorderen ; ook gebruikt men ze in gorgel-dranken. Daar ziin nog twee meedezoorten van deeze vrugten, die in Malabar, Belimbi en Neli pouli genaamt worden; welkers onderfcheid hoofdzakelijk in de gedaante der bla- den en vrugten en derzelver plaatling, aan de ftam of takken gelegen is. CARAMEL van Vrugten ; of Kersfin, Aalbefiën, Kruis-
tefiSh, Kast an jen, Misgelen, Appel-finàf ljçnz. a» cara- |
CAR. Î4S"
mei te rnaaken. Neemt tot dien einde een Vtvklrood-zuiker,
naar de kwantiteit die men wil maaken, fmeltdiein wat wa- ter, en maakt'er op 't vuur door fterkkooken een dikkefij- roop van, die men met een houten pen aldus probeert; flipt de pen in een glas met ■water en dan in de zuiker-, wanneer dan de zuiker aan de pen hangen blijft, zo is dezelve hard genoeg; neemt dan de pan van het vuur, en trekt de vrugten, een voor een, fchielijk door de zui- ker , en legt ze op een tinnen fchotel, die men met wat boter heel dunnetjes befmeert heeft, laat ze daar op leggen tot dat ze koud zijn, zo zijn ze tot het gebruik gereed.. CARANDAS ; is een boom , die in Bengalen en elders in Qost-Indien groeit; heeft bladen van groote err gedaante als die van de arbutus of aardbefiëboom, en veele bloemen, die een reuk hebben als de caperfoelie-, waarop vrugten volgen als kleine appelen, die in 't-be- gin groen zijn, en vol -van .een taai melkagtig wit zap, maar als ze rijp worden, een zwartagtige koleur en aan- genaamen fmaak, als wijn-druiven, verkrijgen, en alsdan met zout gegeeten worden. Men legt ze ook in azijn of. peekei, om ze bij gebraad, enz. tot opwekking van de eet- lust te nuttigen. CARANNA,; is een taaije, harde Gom of Hars, ^efe
die, versch zijnde zo taai als pik is; zijn koleur is grauw of geelagtig-zwart, van buiten en van binnen als hars., hebbende een flijmagtigen bitteren fmaak, en een aange- naamen reuk: De witte en weekfte zöort word voor de beste gehouden. Deeze Gom vloeit uit een boom in America, die inzonderheid veel omtrent Carthagena in Nieuw-Spanjengroeit, .envan de Mexicaanen, Hahelicoc-a genaamt word. Eigenfchappen. Deeze Gom is oplosfend, pijnftillend,
wondheelend en zeer zenuw-verfterkend : Men prijst ze fterk aan., voor allerlei pijnen en gezwellen, inzon- derheid der leeden en zenuwen, voor jigt, podagra, maagpijn en benauwdheid om 't herte, enz. Men maakt 'er tot dien einde met balfem van Peru in een warme vijzel een pleifter van, die men oplegt; ook dient deeze pleifter tegens druipende oogen , tand- en hooft- pijn, op de flaapen gelegt. Dog dewijl de tacamahaca genoegzaam dezelfde kragten heeft, zo word de caranna bij ons zelden gebruikt en derhalven ook weinig gevon- den. CARAPO, zie BLOOTRUGGEN. CARAQUES, zie CACAO. CARATAS, zie KARATAS. CARA VANEN ; zijn die verzamelingen of gezel- fchappen van Kooplieden, Pelgrims en andere Reizigers in AJië en verdere oosterfche gewesten, om zaamen hun- ne togten te doen , en de woeftijnen en onbewoonde plaatzen, dus zekerder, veiliger en met meer gemakte kunnen doortrekken. Daar gaan jaarlijks verfcheidene van deeze caravanen van Aleppo, Groot Cairo, en meer andere plaatzen na Perfien, Mekka, Th'fbet, enz. die dikwils eenige honderden Kooplieden -uitmaaken , en veeltijds eenconvoij tot dekking en befchermingdcr.-ft.roa- pende Tartaaren en Arabieren, tot algemeene kosten met ig voeren! CARAVANSERAIL ; is een -groot gebouw , beftemt
om de caravanen te huisvesten : Men vind ze vee!vul- dig in verfcheidene contreijen van Afiën, die door de lief- dadigheid of pragt van zommïge rijke Mahometaanfchs in- woonders, aldaar gebouwt en.geftigt zijn. CARAVINA; deeze naam pleeg oudtij.ls een zoort
an geflepene flesfen te draagen, waar van ir.en gewooa
|
|||||||
Xx ■ was,
|
||||||||
'S
CAR.
Carbonade van Rund-vleesch.
Neemt jong-vet rund-vhesch , dat met vet doorgroeit fsO fnijd het in dunne plakken, en klopt ze wel, wentelt ze in gefmolten boter, en beftrooit ze met geftooten bis~ cuit of geraspt witte brood, gemengt met zout, peper en wat kruidnagelen, braad ze dan op de roofter gaar, of beter in de pan met ruim boter, om dat ze anders te droog wor- den; gaar zijnde, eet men ze met goed limoen-zap in de gefruite boter geroert ; of meteen chalotte f aus; is. fmakelijk. Nota. Het vleesch moet jong zijn, anders blijft het bard en taai. Op een andere manier.
Legt de gefnedene plakken vleesch bij laagen in een be« kwaame diepe braad-pan, met niervet en laurierbladen tus« fchen beijde; doet 'er gefruite daalers van ziepels, wat geftooten kruidnagelen en peper bij, en giet 'er wat Bree- mer- ol ander vet fmaakelijk bier over ,• laat het dan langzaam braaden, met vuur onder en boven, tot dat het gaar is ; is een goed eeten. Carbonade van Verkens-yhesch.
Neemt coteletten van verkens-ribbe, of niet te dun ge- fnedene plakken van verkens-vleesch , beftrooit ze met wat zout, peper, en geftooten biscuit, onder een ge- mengt, waar bij men ook wat fijn gefneedene of gerasp- citroen-fcliil doen kan , als men wil; legt ze dan op de rooster over een goedkoolen-vuur, en keert ze dikwils om; want ze moeten fchielijk en ook niet al te veel ge- braaden worden , anders worden ze te droog, inzonder- heid als ze dun gefneeden zijn j, gaar zijnde, drukt men 'er een citroen over uit, en men moet ze warm eeten» want door het verdaan worden ze ook droog; is fmaa- kelijk. Carbonade van Ham , of Ham op de Rooster.
Neemt fneeden van het dikfte vleesch van een ham* daar 't zwaart van af is, beftrooit ze met wat peper ea nagel-gruis, en braad ze op een met boter bcfineert pa- pier op de rooster; maar gij moet ze dikwils omkeeren, en als de ham te laf is, daar wat zout bij doen. Hoe men Carbonade van visch kan maaken.
Neemt fnoek of andere visch , die niet veel kleine
graaten heeft ,• fchoon gemaakt zijnde, trekt 'er het vel af, en zuivert ze van de graat; hakt dan de visch klein en maakt ze tot f'ricadil, daar wat witte brood, dat in zoe- te melk geweekt en weer uitgedrukt is, met twee of meer eijeren,zout,kruid-nagels,peper, ook klein gehak- te peterfelie en chalotten als men wil, bij doende, ert fatzoeneert 'er coteletjes van, waar in men van vooren van de dikfte graatjes ftcekt, die de beenen vertoonen; giet 'er dan wat gefmolten boter over, beftrooit ze met geftooten biscuit, en braad ze op de rooster of in een pan gaar, maakt dan een chalotte-faus en rigt ze met de- zelve aan. Men kan ze ook op de fchootels rondom groentens leggen, gelijk andere coteletten. Om alle decze zoortcn van Carbonade te braaden, kan men, gelijk mee- de bif het artijkel BR A ASSEM gezegt is, in plaats van vuur onder de rooster te doen, de rooster op een fcho» tel plaatzen, en dan een taarte-dekzcl met vuur 'er bo- ven op, dus bewaart men niet alleen de faus die 'er af- druipt , maar belet ook de ftank, die het vet, in 't viuur vallende veroorzaakt. CARBUNCULUS; Carbonkelfleen; Karbonkel Veel
heef?
|
||||||||
.34* CAR-
was, bij bruiloften en andere plegtige maaltijden, aan
een ieder der gasten, eene met wijn gevult voor te zetten. CARAXERON ; is een zoort van bolagtige Amaranth
(Gomphrœna), met rolronde vleefchige ftompe bladen, en langagtige witte bloei-hooftjes, die in Erafil, Curas- fiuw, en elders in America groeit. CARAIJNES, zie CACAO.
CARBASÜS ; Carpia ; Plukzel of Carpie ; is uitge-
plukt of gefchaaft linnen, dat de Heelmeesters tot de won- den gebruiken. CARBO, zieKOOLE.
CARBONADE; CoteUtsof Coteletten ; Geroost vleesch,
is zodanig vleesch, dat op een rooster of ook in een braad-pan over kooien gebraaden en gaar gemaakt is, waar van het de naam draagt; Cotilets word het in 't bezondere genaamt, als 'er de ribben toe gebruikt wor- den , en 'er word doorgaans een faus bij gemaakt. Om een Carbonade of. Coteletten van Kal/s- of Lams-vleesch te maaken. Neemt een kalfs- of lams-ribbe, hakt 't been, dat de rug-
ftreng uitmaakt, daar van af; fnijd dan de ribben een voor een door, en van voren't vleesch daar van wat af, om 't been bloot te maaken en het daar bij te kunnen aanvatten ; vervolgens klopt de ribbetjes met een groot mes wat plat, gefchiedende dit om murf te worden. Neemt dan wat gewreven witte brood of geftooten bis- tuit, zout, peper en nootemuscaat en mengt het onder- malkander, dan wat boter in een pan gefmolten hebben- de , wentelt de ribbetjes daar in om, en beftrooit ze vervolgens wel met de geftootene biscuit, enz. Legt ze dan op de roofter en laatze gaar braaden , dezelve altemets eens omkeerende; of men kan ze ook in een pan braaden: Is een fmaakelijk eeten 't zij dus alleen bij groentens of men maakt 'er een chalotte of ziepel-faus over van gefruite beter, peper, zout, geftooten biscuit en wat fijn gefneedene ckalotten of ziepels ; met wat azijn, of'limoen-zap, als men wil, om de faus wat zuur ©f amper te maaken. Andere manier.
Neemt coteletten, dezelve bereid en geklopt zijnde als
vooren, zo neemt gewrevene witte brood of biscuit zo veel men denkt nodig te hebben ; mengt daar bij gerasp- te citroen-fchil, notemuscaat of kruidnagels, peperen zout; hier meede beftrooit men de in gefmoltene boter ongewentelde coteletten ; die men vervolgens braad en toemaakt als boven. Andere neemen geftooten biscuit, fijn gehakte peter-
felie, peper en zout, daar ze de coteletten meede beftrooijen, "het overige gefchied als voren. Om de Coteletten in Papieren te braaden.
Als de coteletten beftrooit zijn, zo als boven gemeld
is, dan neemt tot ieder cotelet een half vél papier, voud daar de coteletten'm, en bind bet met een draatje wel toe; beftrijkt het papier met boter en laat ze dus op de roofter braaden ,• gewoonlijk worden hier toe dunne lams- tarbonaden genomen. Carbonade van Gevogelte te maaken.
Neemt jonge duiven, of ook eenige andere vogels;
uitgenomen en fchoon gemaakt zijnde, fpouwt dezelve in de lengte van de borst tot de fluit in tweën, beftrijkt ze Tondsom met gefmoltene boter en beftrooit ze dan met geftooten biscuit, enz. als boven, en braad ze op t)e roofter gaar; daar men dan een chalotte f aus zonder auur over maaku |
||||||||
car;
fieeft men gefprooken en gefchreeyen van deezen fteen, die
rood zou zijn, en 'snagts ligt en roodagtige ftraalen van zig geeven ; maar niemand zegt, dat hij zodanigen fteen gehad of gezien heeft: Hedendaags verftaat men daar door den opregten ROBIJN; zie aldaar. CARBUNCULUS; Carbonkel, verftaat men ook een
Pestbuil door; zie BUIL. CARCAPULLI; is een boom, meede de naam van
Kanna-goraka drängende, en die op Ceilon, Cambaije, China, Stam en te Caijenne groeit; de ftam van deezen boom, die gewoonlijk van agt tot twaalf voeten dikte beeft, is hoog en met een groote digt bewasfene kruin, van zvvaare takken voorzien; deszelfs hout is witagtig, de bladen die donkergroen van koleur zijn , zijn aan bei- de einden fpits, van een dikke zelfftandigheid, met om- gebogene randen en voorts met ribben bezet;.de bloemen gijn roodagtig naarden geelen hellende, waar op de vrug- ten volgen, niet kwaalijk van gedaante na een orange- appel gelijkende, behalten dat zij met verfcheidene uit- •fpringende hoeken of knobbels bezet zijn; in den begin- ne is de vrugt groen, naderhand word hij geel, en ver- volgens rijp zijnde, witagtig; deeze vrugt zit van bin- nen vol kleine klonteren, die zodanig vast onder eikande- ren verbonden zijn, dat men ze niet kan fcheiden ; voorts bevat dezelve groote langwerpige zaaden, die plat en van een blauwe koleur zijn : Deeze vrugt die de naam van Coddam-pulli draagt, is rijp zijnde, fcherp, zaamen- trekkende, dog aangenaam van fmaak; zij worden beide rauw en gedroogt door de Indiaanen in hunne fpijzen en faufen gebruikt ; men getuigt dat ze de eetlust opwek- ken , en goed zijn om het zog der vrouwen te vermeer- deren , en de buikloop uit al te hevige Venus-oeffeningen ontftaande te iiremmen : L'Emerij*zegt, dat deeze vrugt gedroogt zijnde voorts tot een poeijer gewreeven, en in de oogen geblaazen, het gezigt helder maakt. Het is uit deezen boom, dat de inwoonders door mid-
del van infnijdtng in de ftam, de gutte-gom trekken; in den beginne is het vogt dat 'er uit vloeit melkagtig , vervolgens word het door de zonne hard gemaakt, en men vormt 'er zodanige klompen en ftukken van, als tot ons overgebragt worden. Zie voorts GUTTE-GOM. CARCHARODONTA ; dus noemt men die Dieren,
welke fcherpe zaagswijze tanden hebben ; onder dezelve telt men de Leeuw en Beer. CARCINOMA ; Carcinos; Kanker of Kreeftagtig ge-
sweer; de Kanker; Wolf. Zie KREEFT. CARCHARIAS; dus noemt Phnius de Haaijen; zie
aldaar. CARDAMINE; wilde of'Veld-kerfe, in 't latijn Car-
damine of Nas:urtium pratenje. Van dit gewas zijn veele zooiten, maar wij zullen ons vergenoegen van die geene te melden , die men zomtijds in de bloemtuinen plant; als i. De Cardamine met dubbelde bloemen, gewoonlijk
Pinxter-blocm of Koekoeks-bloem genaamt,- zijnde de Flos ciiculi, Dodon^i ; {Cardamine f oliis pinnatis, foliolis ra- dicalibus fubrotundis, caulinis lanceolatis , Linn. Spec. Plant.) Die met enkelde bloemen groeit in de vogtige iveiden, van Neder- en Hoog-Duitschland, enz. 2. De Berg-cardamine met geveerde rakette-bladen ;
{Cardamine f oliis pinnatis, foliolis decurrentibus conflnen- tibus, Linn. Spec. Planta) 3. De driebladige Berg-cardamine ; {Cardamine f oliis
ïernatis obtufis, caale fubnudo, Linn. Spec. Plant.') De-' ze en de voorige groeijen in de Zwitzerfche en Italiaan* Jche gebergtens.
|
||||||
CAR. itf
4. De driebladige Africaanfche zeer getakte Cardami-
ne; {Cardamine f oliis tematis acuminatis, canh ramoßsß- mo, Link. Spec. Plant.) groeit in Africa. 5. De Berg-cardamine met ronde hazelwortel-bladen ;
{Cardamine f oliis fimplicibus Jubcordatis, LiNN. Spec. Plant.) groeit in de Italiaanjche gebergtens. 6. De Berg-cardamine met maagdeliefjes bladen ,• {Car*
damine f oliis fimplicibus ovatis integerrimis ; petiolis Ion* gis, Linn. Spec. Plant.) groeit in de gebergtens van Zwitzerland, Engeland , enz. 7. De Virginifche Cardamine, met bladen als herders-
tascb; {Cardamine f oliis pinnatis {in orbem pofitis), fo- liolis lanceolatis baß bidendatis, Linn. Spec. Plantar.) groeit in Virginien. Kweeking. Deeze gewasfen , die langleevend zijn,
worden niet bezwaarlijk voortgekweekt, door fcheuring der wortel-fpruiten, ' of ook door het zaad in het voor- jaar; beminnende een goede losfezandagtige, en de eer- fte zoort liefft een wat vogtige grond ,• de vierde zoort moet 's winters in huis bewaart worden, In de medicijnen zijn deeze gewasfen van weinig ge-
bruik ,* maar de eerfte zoort word gezegt, in kragten met de water-kersje over een te komen, en dus goed voor de fteen en blauw-fchuit. CARDAMINDUM, zie KERSE (INDIAANSCHE-).
CARDAMOME; in 't latijn Cardamomum; zijn drooge
vrugten of peulen met zaaden gevult, die uit Indien ge- bragt worden, en waar van drie zoorten bekent zijn, als- 1. De groote of lange Cardamome; in't latijn Cardamo-
mum majus. De gedaante der peulen van deeze zoort is langwerpig, driekantig en geftreept, • en de koleur grauw- agtig; bevattende een meenigte driehoekige grauwe kor- rels , van een fpecerijagtigen reuk en fmaak, maar die zo kragtig niet zijn, als de volgende zoorten. In 't algemeen word deeze groote cardamome, en de
vrugt van de paradij's-korls {grana paradifi), die ook malt' guette oîmaniguette genaamt word, voor een zelfde zoort gehouden, maar zeer 't onregte; want'de fchillen der paradijs-korls zijn veel dikker, en van een zeer fcherpe bovenmaaten bijtende peperagtige fmaak : Linn^sus noemt de plant, daar deeze vrugt van komt Amomumfcapo vestito racemofo; Spec. Plantarum, die in Guinea en Madagas- car groeit: De naam van malequette heeft deeze vrugt ont- leent van een ftad in Africa van die naam, daar omtrent dit gewas voorkomt. 2. De middel Cardamome ; Cardamomum medium. De
gedaante en koleur der peulen van deeze zoort komt meest over een met de voorige, maar is kieinder en ronr der, en heeft minder korrels, die violet-roodagtig, fcher- per van fmaak en kragtiger zijn. 3. De kleine Cardamome; Cardamomum minus ; {Arno*
mum fcapo braiïeis alternis laxis caule breviore, Linn. Spec. Plant.)' De peulen van deze zoort, zijn meede driekant, en de kleinfte; van koleur grauwagtig wit; be- vattende de minfte korrels, die hoekig, bijna vierkant en wat roodagtig-grauw of purperagtig zijn, van een fpece- rijagtigen reuk en fcherpen fmaak. Het is deeze zoort, die men gemeenlijk verftaat, als men van cardamome fpreekt, dewijl ze, als dekragtigfte zijnde, het meesten genoegzaam alleen in de Geneeskunde gebruikt word, zijnde de beide voorige zoorten ook heel zeldzaam. Om de Cardamome goed te hebben, moet men de nieuwfte, zwaarfte en volfte peukjes van de kleine zoort kiezen ; wen moet de peulen vooral niet openen, voor dat men Xx 2 so
|
||||||
CAR".
|
|||||||||||
CAR.
|
|||||||||||
34»
|
|||||||||||
extrait,, esfentie en zout van bereid, die in bovengemel-
de gebreeken dienftig.zijn. CARDIA.; dusdanig word in de eerfte plaats het hart
genaamt; en ten tweedsn verftaat men 'er de linker mond. of opening van de maag door. CARDIACA, zie HART-GESPAN- CARDIACA PASSIÜ, zie HART -OPSBANNING«: CARDIACA (Seil. REMEDIA), zie CORDIALIA. CARDIALGIA, zie IIARTEPIJN. CARDINAAL, zie KARDINAAL. CARDINAALS-ELOEM, zie KARDINAALS-' BLOEM. CARDIOSPERMUM, zie COR-INDUM.
CARDO; koomt overeen met Arthrofis; zie aldaar. CARDONS } een zoort van Distel of wilde Artb. fchokken ; zie aldaar. CARDOPAÏIUM, zie EVER WORTEL.
CARDUUS, zie DISTEL. CARDUUS BENEDICTUS , zie CARDE-BENE-
DICTE. CARDUUS EULLONUM, zie KAARDEN-DIS-
TEL. CARDUUS LACTEUS , five Leucographus , vei-
Maria. Zie VROUWEN-DISTEL. CARDUUS SATIVUS, zie ARTISCHOK. CARDUUS SPH/EROCEPHALUS , zie DISTEL,. CARDUUS STELLATUS , zie DISTEL. CARDUUS SUILLUS, zie WEG-DISTEL. CARDUUS VENER1S , zie KAARDEN-DISTEL. CARDUUS VOLUTANS, zie ZEE-KRUIS-DIS- TEL. CAREX; is bij LiNN-asus-een gcflagt van Gras.
CARGA; of Cargafoen ; deeze naam draagt de laa* ding der koopmanfehappen, waar meede een fchip bei vragt is. CARGADOOR; is een zoort van Makelaar, wiens
post het is, vragt voor de icheepen te bezorgen , en dia voor rekening van anderen, met zodanige waaren te be- kaden, als.na gedagten het voordeeliglte zal zijn, om op. die plaatzen te kunnen vertieren, daar.het fchip na toe gedeftineert is. CARGASOEN, zie CARGA:
CARICA LINNiEI, zie PAPAIJA. CARICiE ; dus worden de drooge Vijgen genaamt, die we van buitens lands ontfangen. Zie V1JGE-I300M. CARIES ÜSS1S, zie BEEN-EETER. CARINA ; Kiel; dus word het benedenfte kielformf- ge of uirgebolde blad aan de vlinter-bloemen (flores par pilivnacei) genaamt, dat do. helmftijltjes en 't ftampertja bevat. CARINATUS ; Kielformig, of uit geholt, als de kiel
of holte van een fchip. CxARLET; een driehoekige naald, die de Heelmees-
ters gebruiken. CARLlN,--is' een.kleine zilveren munt, in de Ko-
ningrijken van N.ipels en Sicilien gangbaar; de Carlin is drie ftuivers hallands waard. CARLINA, zie EVER-WORTEL. CARMIN; of Karmijn; in 't latijn Carminum; is een' zeer fchone boog roode heel fijne vcrfftoö'e, als fluweel 'er uit/Jende, die van coclienüje bereid en van de Fijn- fchildcrs tot het fchüderen, 'dog inzonderheid tot wa- ter-verf gehezigt word; ook gebruiken ze de Ingenieurs,, ArchiteÙen en andere Teehnaars veel, tot'het illumi- neeren of afzetten van plans, enz,; z« is zeexkostbaar' en
|
|||||||||||
ze wil gebruiken, om reeden dat het zaad zig bcetcr. in
de peulen beflooten bewaart, dan wanneer het 'er uitge- nomen is. Plaats. Deeze drie zoorten groeijen alle in Oost-In-
diën, als op Java., Malabar, Cananor, Ceijlon , en elders. Eigenfcliappcii. De Cardamome, inzonderheid de klei-
ne , is verwarmend, infnijdend, verdunnend, hert-,, hooft-, maag-en moeder-verfterkend, zaad verwekkend en wiudbreekend: Men gebruikt ze inzonderheid, voor een zwakke maag, om de kooking te bevorderen en de appetijt te verwekken ;. als meede tegen fpijs-walging, winden, colijk, moederziekte, draaijing des hoofts, en ze. verfterkt de memorie: Men kauwt daar van in de mond en flokt 't neer; of men neemt, ze gepoeijert van 15 tot 25. grein in, of onder andere middelen gemengt : Men kan 'er ook een Esfentie met brandewijn uittrekken, die in de gemelde gebreeken dienftig is ; ook word 'er op zommigeplaatzen eene olie uit gedistilleert. Voorts word de cardamome in de apotheeken tot veelerlei poeijers, es- fentien of tinftuuren, tezamen gefielde wateren,, gees- ten-, enz. gebruikt. De paradijs-korrels worden weinig tot medicijnen ge-
bruikt, behalven in eenige Galenifche compofitien, dewijl ze te heet van aart zijn ; maar men bezigt ze bij de azijn- inakerijen , om den azijn een fcherpen fmaak te doen heb- ben; en tot andere dingen van dien aart meer. CARDEBENEDICTE; Gezegende Distel; in 't la-
tijn Carduus benediUus; (Cnicus caule dijj'ufo foliis den- tato-ßnuatis . Likn. Spec. Plant.) Befchrijving: Dit gewas heeft ronde takkige fteelen,
die nederwaarts tegens de grond leggen, waar aan diep gefneedene en als getande bladen voortkomen, die aan de kanten met zagte of wecke fteekcls bezet zijn; op 't opperde der takjes koomen ronde hairagtige disteHiooft- jts-voort, met lange ftekelige bladjes en doorntjes be- zet, waar uit geele bloemen voortkoomen , op welke lange grauwe zaaden in de hooftjes volgen, die tusfchen wolagtige hairen befioten leggen en boovenwaarts vee- Ie kleine haiitjes, als een baard hebben; de geheele plant' is overal met een zagte wolagtigheid bedekt, en heeft een heel bitteren fmaak. Plaats: Dit gewas groeit in Spanjen , en in de Eilan-
den Chi o- en Leimos, zijnde éénjaarig; men kweekt het ook in de tuinen, tot gebruik in de Geneeskunde. Kweekir.g. Men zaait'het in 't voorjaar ergens'op
een bed van de tuin, in een goede losfe vette grond ca niet al te digt, zo zal het niet nalaaten, wel te groeijen^ Eigenfchappen. Dit kruid is openend, verdunnend,
zweet- en pisdrijvend, laxeerend, pijnflillend, gift- en verrotting tegenfbaande, en word inzonderheid gepree- zen in allerlei ziektens, daar bet zweetcn dienftig en no- dig is, als in veelerlei gemecneoude, langduurige, kwaad- aartige en befmettelijke koortzen ; het is ook zeer nut- tig tegen duizelingen, bedorven maag, verlooren eet- lust, wormen, enz.; men gebruikt hét afkookzel daar van, of het drooge gepoeijerde kruid; het zaad heeft een refolveerende en verdeelende kragt, en kan met veel baat gebruikt worden tot emulfien, tegens inwendige ont- fteekingen , als pleuris, Iong-ontftceking, enz. ; uitwen- dig is het afkookzel of zap van dit kruid heel dienftig om de vuile wonden en gezweeren te zuiveren ; het wol- agtige der bladen en knoppen ftelpt het bloeden der won- den. Jn de Apotheeken woid 'er water, conferf, Jijroop, |
|||||||||||
.CAR. 34S.
tien oneen Roomfche aluin heeft laaten fmelten, roert
het met een ftokje langza'amorhand onder een, en wan- neer het ophoud metuitzetten en fermenteeren", dan giet dit mengzel in een groote kom , en laat het een paar uu- ren rusten, om tijd aan het Lak te geeven , zig te zui- veren en te verdikken; als dan doet het in een iiltreer- zak en. laat het uitlekken ; giet'er dan nog vijf kannen carmin-water op, en laat het ook weder uitlekken; als- men dan ziet dat het Lak bekwaamelijk lighaam heeft, zo neemt die daar uit, en formeert 'er, door dezelve door een glazen trechter te laaten loopen, kleine hoop- jes van op papier, en laat ze droogen, zo heeft men een fchoon rood Lak, om 'er meede te fchilderen: Hoe men fchoon rood Lak tot het fchilderen op meer andere manieren kan 'maaken, zal men vinden onder 't artikel van LAK. CARMINATIVA (feil. medkamenta); zijn zulke ge-
neesmiddelen, welke dienilig zijn tegens de opblaazin- gen en winden.. CARNAVAL; dus word die tijd gennamt, loopende
van drie Koningen-dag af, tot aan de Vasten toe , en welk tijdperk aan zommige Hoven in Danzerijcn, Gast- maalen en andere vermaakelijkheden word doorgebragt; inzonderheid is de Carneyals-tijd van- Venetien zeer be- roemd. CARNEA MOLES r zie NAGEBOORTE.
CARNEOOL , of Ccrnaüjn; in 't latijn Cdrneolus-; ook Sardus of Sardonix; is een zwaar, hard en halfdoor- fchijnend cdelgefteente, van een helder roode ofvleesch- .koleur , veel overeenkoomende met den aart des agaatr, dog.waar van hij ondcrfcheidcn is, door.zijn hoornagtig wezen,- daar. zijn 'er ook die helder, of ligter rood ge- vlekt zijn, en als oogen of boomen op een witagtigé grond verbeelden, en daar door de naam van Oog- of Boom-corna- lijnen dragen : Deezefteenen worden gevonden in Egijpten, Arabien mPerJïcn, en zijn niet zeer gemeen; ze. worden veel gebruikt tot ringen, fignct-fteenen en anders dingen: Men onJerfchcid de ctirneoolen in Oosterfche, Wes- terfcJie en Europij'che, de eerften,zijn de hardflen, waar door zij voornaamentlijk van de anderen onderfcheiden zijn. De Ouden zijn van gesagten geweest, dat de carneool
de geest vervrolijkte, de vrees deed verdwijnen , en het lighaam tot een behoedmiddel voor allerlei zoorten van vergif verftrekte. De tot een fijn poeder gewreevene carneool, word 'inwen-
dig tegens allerlei bloedftortingcn genomen: dog men ge- bruikt het hedendaags zeldzaam, dewijl men thans voor- dat ongemak veel uitneemender middelen-bezit. * CARNIFEX, zie BEUL.
, CARNIFEX SPAGiltlCUS; deeze naam geeven.de- gewaande Goudmaakers aan Vulcanus of het vuur. CARNOSA CUTIS , ook Panniculus camcfus-ge-
naamt ; dus noemt' men een zekere huid of vliesr zijnde een verzamejïng van fpler-vezelen, die zig over't lighaam van de- meeste dieren onder de huid uitftrekken: Bij de menfehen vind men dit bekleedzel niet, fchoon egter deszelfs opperhuid, hier en daar, als bij voor- beeld in het àârjgezigt, door de fpieren word bewoogen.. CARNOSUS'; Vleefchig, of dat.n-aar vleesch gelijkt. GARO; betekent gemeenlijk het vleesch-of fpieragtige weezen van dieren ; dog de weeke fübftantie' van vrug- ten, als van appelen-, peeren-, pruimen, limosnm, me- loenen; eiiz. word'ook aldus genaamt. GARO LUXU.RIANS, zie WILDVLEESCH. X.ï 3. CARQ
|
||||||
CAR.
»
jri'duiir, en het is om die reden, dat men ze thans bij
ons zelden opregt te koop vind , gelijk wel eertijds, maar ze valt nu te veel in het paarsagtige; wij achten het nuttig, om de liefhebbers biereen paar voorfebriften mee- de te deelen, hoe men de Carmin zelfs kan vervaardigen. Om beste Italiaanfche Carmin te maaken.
Neemt vier-cn twintig kannen rivier- of regen-water feollandfche Hiaat, doet het jn een zuivere ketel over 't vuur, en als het üerkaan'tkooken is, zo doet 'er een on- ce chouan-korrels bij, en laat het omtrent agt tellens lang kooken ; dan doet daar bij zes oneen fijn gepoeijerde beste cochenilje , laat die tot omtrent hondert en tien tel- lens toe kooken; dan voegt'er nog bij een lood autour fijn gepoeijert, en laat'ttezaamen tot zes-en-twintigtellens toe kooken, als dan daar bij doende agtien grein gepoeijerde tremor tartari, tot twintig tellens toe; vervolgens nog tagt Ig grein of vier fcrupel gepoeijerde Roomfche aluin, en roert het met een ftokje zeven of agt maal om ; neemt het dan af, en laat het een kwartiers uur lang rusten, zo zal men geduurende die tijd dé floffe zien te gronde gaan, en de carmin zal zig op de vlakte van het water heerlijk vertoonen, die men dan met een porcelel- nen kommetje moet uitfeheppen in een gladde, verlakte of porceleine kom, en hem op 't langfte tweemaal vier- en-twintig uuren laatcu flil ftaan ; daar na giet het water zoetjes af, of om hem niet te beroeren . zo trekt het watei met een glazen pijp of ftrooitje zagtjes af, en de overige rest met een ftukje fpons ; en als 'er dan niets water meer op is, zo fchuift het met een fijn penceeltje ineen droog hoekje in de kom, dan zal het, indien 't geen vogtig weer is, ten eerften droogen ; droog zijn- de, bewaart men hem in glad papier; en men zal een fchoone carmin hebben. Aanmerking. Het beste water tot dit werk dtenftig,
is regen-, rivier- of fontein-water , en het zelve moet fterk kooken, als men 'er de cochenilje heeft ingedaan ^ ook moet men opletten, dat het niet overkookt, gelijk ligtelijk gebeurt , weshalven men, zo dra de cochenilje 'er in is , geftadig met een Peukje moet roeren, zo lang het zelve over 't vuur hangt, dan heeft 'r geen nood van overkooken , nog aanbranden : Indien men de chouan- en autour, dat twee vreemde zaaden zijn, niet kan verkrij- gen, zo kan de car-iii evenwel zonder die twee dingen gemaakt worden : Het gebruikte te rug gebleevene wa- ter moet men niet weggieten, maar alles wel bewaaren, pm 'er een fchoon Lak van te maaken, gelijk volgt. Om een fchoon Veneetsch rood Lak te maaken.
Neemt vier kannen van het voorheen tot de carmin gebruikte water, dat men van het grondzop in de ketel' heeft afgegootcn, en giet dit. weder over het grondzop,. en maakt het heet; dan neemt men nog drie kannen van het zelfde carmin water,, en heet gemaakt zijnde ,.. Iaat 'er vier oneen beste gezuiverde potasch'm fmelten,. giet het dan , ter deegen heet zünde, bij het voorige op 't gitondzop gegootene en ook heel beet zijnde water, roert het met een ftokje onder malkander, en Iaat het om- trent vier-en-twintig uuren rusten; als. het dan klaar ge- worden is, zo-fchepthet water zagtjes uit, zonder het hetgeen dat op de grond zit, te roeren, nog te troublee- ren ; doet dit grondzop vervolgens in een andere ketel, en laat hit meer als lauwwarm worden , giet'er dan an- d-'ihalf kanne van het bovengezegde carmin-water bij, in 't welke men van te voören, warm gemaakt.zijnde,. |
||||||
350 CA*.
CARO QUADRATA ,• dus noemt men de Ireede vier-
hoekige voorwaarts buigende fpier van de ftraal (radius) der hand ; die meede ook de naam van Pronator quadra- tus draagt. CAROfiOU ; is de naam van de plant, daar 't Sc. Jans
brood aan groeit. CAROGNE ; een hoonende uitdrukking, waar meede
menfchen van het allergemeenfte zoon, en voornaame- lijk zodanige vrouwlieden, zig niet zelden begroeten ; het is afkomftig van het franfche woord charogne, het welk 20 veel als een kreng, flinkend aas, of vuil dier bete- kent. CAROLIJNTJES ; deeze naam draagt een zoort van
zuiker-gebak, wordende op volgende wijze bereid : Neemt beste broodsuiker, kookt die zo lange, dat 'er als oog- jes van de fchuimfpaan vliegen, wanneer men 'er tegens aanblaast, neemt ze dan van het vuur, en drukt in ie- der pond zuiker het zap van een citroen, raspt 'er mee- de van de fchil een weinig bij, en roert het ter deegen onder de gekookte zuiker, die men vervolgens weder op het vuur zet, en tot zo lange laat kooken, tot dat ze be- gint te greinen ; als dan heeft men blikken vormen in ge- reedheid , als een dubbelde of getrokkene C gemaakt, deeze beftrijkt men van binnen dunnetjes met boter, en giet 'er voorts de gekookte zuiker in ; ter deegen koud en droog zijnde, neemt men ze uit de vormen, en bewaart dezelve op een drooge plaats in doozen of trommels. CAROTIDES ARTERIE; deeze naam draagen de.
beide flag-aderen, die naar 't hoofd gaan, en welke in een regter en in een linker worden onderfcheiden, fprui- tende de eerfte voort uit de boog der aorta, en de an- dere uit de flinkere onderfleutel-beens-ader ; tot aan 't hoofd der lugt-pijp blijven ze beide onverdeelt, dog bier koo- mende, verdeelen zij zig in een uit- en inwendige : Van de Carotis externa , koomt meede de bovenfte lugt-pijps- flagader, als meede de onderfte en bovenfte kinnebaks- „ flagaderen , ook gaat van daar een tak door de bodem der hersfen-pan tot in het harde hersfen-vlies ; vormende het overige de agter-hoofds-ßagader. Het binnenfte ge- deelte der hoofd-flag-aderen, word door de carotis in- terna uitgemaakt., gaande met een flangswijze buiging door het been-canaal in de hersfen-pan; en verdeelende zig ver- volgens gedeeltelijk door de hersfenen, en zig gedeelte- lijk met de ivervel-beensflagaderen , die aan de kleine heisfenen eigen zijn, vereenigende; de hairsgewijze buis- jes hier van verdeelen zig in de grauwe en uitwendige •zelfsftandigheid der hersfenen, en bereiden dus uitderzel- ver bloed, door de evenredige flag van 't harte, de ze- nuw-zappen of leevens-geesten. CAROTTE, zie BEETE WORTEL en PEEN.
CARPER, zie KARPER.
CARPESIUM, zie WASH-KRUID.
CARPESIUM AFRICANUM; deeze naam draagt ze-
ker plantgewas , hebbende witte bloemen, en bladen die ^root, gekorven en als met aderen daorweeven zijn. CARPESIUM LINNiEI, zie STERRE-KRUID.
CARPIA; Corpie, ook Carbnfus, Plukzel o( Schaaf -
■zei van linnen tot wieken, enz. der Heelmeesters. CARPINUS, zie HAAG-EOEKE.
CARPIO, zie KARPER.
CARPO-BALSAMUM ; Balfem-vrugt. Zie BAL-
SEM. CARPOLITHI, zie VRUGTSTEENEN.
CARPU5, zie BRACHIALE.,
:• CARROUSEL; Ren-fpel'; is een ridderlijke ocffe- |
||||||
CAR.
ning, die aan de hoven der Koningen en Vorften zom«
tijds gehouden word ; zijnde om zo te (preeken, een Krijgs. Festijn of een pragtige voorftelling van gevcgtjn, dia vertoont word door een troep Ridders, welke in ver- fchëidene quadrilles of benden verdeelt en door onderfchei- de konftige oefteningen gefchikt zijn, naar de gefielde' prijzen te dingen; wordende een zodanig Festijn meest aangeftelt, 't zij om jonge en aanzien.ijke perzoonen te onderrigtcn', en tefTens tot vermaak , of ter eere van een vreemde voornaame Perzoon of Perzoonen , enz. Bij een Carroufel zijn verfchcidene zaaken aan te merken, als i. De Aanvoerder (Maiflre de Camp) met zijne Adju-
danten of helpers ; wiens funclie 't is, den gebeden ftoct te leiden; den marsch te rcguleeren; de quadrilles en der- zelver gevolg te fehaaren; en hun in de renbaan of het ftrijdperk te voeren; hij ftelt de Ridders op zijne post en wijst voor de werktuigen de plaats aan, enz. waar ia hem de Adjudanten behulpzaam zijn. Ieder quadrille beftaat, bij een regt Carroufel, ten
minsten uit vier, en ten meesten uit twaalf perzoonen, dog welkers Chef of Hooft onder dit getal niet begree- pen is ; en daar zijn tweërleij quadrilles, als , die van de Standhouders, welke zig verp'igten tegen alle aanval- lers gewapenderhand iland te zullen houde, en die van de Aanvallers, die zig verpligten, de Standhouders aan te doen en zig tegen derzelver voordellen aantekanten ; waar van de quadrille der Standhouders de aanzienlijkfte is ; welke ook het Carroufel openen, ende de eerfte uitda- ging doen , door voorftellen die door Herauten afge- kondigt worden. 2. Komen in aanmerking de Ridders van ieder bende,
die doorgaans uit de voornaamfte adel beftaan. 3. De uitdaagingen of Cartels; verdragen; Reglementen;
welke in profa of in vaarfen kunnen zijn; en aangezien deeze uitdaging tot oogmerk heeft dj eerzugt, zo gaan dezelve doorgaans gepaart met rodomontades of groot- fpreekingen. 4. De naamen , praslklecderen, devifen of zin-fpreu-
ken, wapenen, machinen , Pagien , Lakeijen, Leid-kncg- ten, Slaaven, Paarden en vercierzels ; wijders de Spree- kers, Machine-voerders en Mufikanten. Want aange- zien de onderwerpen van de carroufels historisch, fabel- agtig of zinnebeeldig zijn , zo neemt ieder partij ook gewoonlijk naainen aan , overeenkomftig met het fub- jeft dat ze voorftellen ; bij voorbeeld, als ze treffelijke Romeinen vertoonen , geven ze zig de naam van Ccefar, Augustus , enz. of de Carthaginenzen verbeeldende, neemen zede naamen van Hannibal, Hamilkar, enz- aan; anders ook wel naamen uit de Romans als Ridder van de Son; van de Roos, enz. met welke naamen ook moeten overcenftemmen de devifen der Ridders, als meede hunne kleederen, die gewoonlijk pragtig zijn, live« reijen, wapenen, machinen, flaavcn en voorftellen. De Pagien zijn gemeenlijk ook te paard en draagen
de lancien en devifen, de Stafiers of Voet- en Lei- knegtcn leiden de hand paarden en houden zig bij do Machines, wordende verkleed in Turken, Moren , Slaven, Wilden, en zelfs in Beeren en Aapen, naar het onderwerp , of goedvinden van het Hooft der Qtia- drillen. Daar zijn ook fpreekers en macbinen-voerders, die, gelijk de Toneelfpeeldcrs, volgens het onderwerp verfchcidene [voorwerpen vertoonen ; ook zijn 'er zom- tijds zinfpeelende vaarfen , gemaakt ter ecrè van dis perzonen, voor welke dit festijn aangefteld word; aan |
||||||
•CAR.
Jiet hooft van ieder Quadrille boort men pauken, trom-
petten, enz. om de Ridders aan te moedigen. Een zodanig Carroufel is zeer kostbaar, en word ge-
woonlijk gehouden op een bekwaame ruhnc plaats en daar het uit de venfters van een Slot voor het Hof kan »ezien worden. In het jaar 1729 wierd 'er een zoda- nig Festijn door de Koning Augustus van Polen te Dres- den aangeftelt, ter eere van de vorige Koning van Pruis- fen, endeszelfs Kroonprins, thans Koning, dat zeerpragtig was. Ook heeft de tegenswoordige regeerende Koning van jPruisfen, een zeer kostbaar en luifterijk Carroufel ge- houden in 't jaar 1750, ter gelegentheid van het bezoek van het Hof van Bar eut h : Naderhand is 'er nog eene aan het hof van Rusland geviert. CARTE-BLANCHE; is zo veel als een onbepaalde
volmagt, {lellende iemand tot dien einde zijne naamtee- kening onder aan een blad fchoon papier, en met wei- nig woorden daar boven aan, aan wie en tot wat einde of zaak men dceze volmagt verleent, alsdan fchrijftde hou- der van de volmagt na omftandighcid van zaaken of wel- gevallen dat geene'er boven, 't welk hij goedvind. Hier van daan de fpreek-manier, N. N. heeft vo'.koomen Car- te-blanche in die zaak gehad, om daar meede uit te druk- ken, dat hij die zaak volkoomcn na zijn welgevallen heeft kunnen beftieren. CARTEL; word genaamt eene overeenkomst of ver-
drag tusfehen twee nabuurige Moge'ntbeden, over eene zekere zaake,- dog dit woord word voornaamelijlt ge- bruikt, ten opzigte van de overeenkomst wegens de de- fertie der Soldaaten , om geen overloopers van de na- buurige Mogentheden in dienst te neemen, maar de- zelve aan te houden en over te leveren; gefchiedende, om daar door het defertseren der Soldaaten te fluiten. Ook word door cartel een fchriftelijke uitdaging ver-
ftaan , om met iemand in twee-gevegt te treeden, of te duslleeren. CARTHAMUS, zie SAFFRAAN (WILDE).
CARTILAGO, zie KRAAK-BEEN. CARTOUCHE; betekent een opgerold papier, of Wel deszelfs verbeelding, waar van de Beeldhouw- en Graveer-kunde verfcheidene verfïerzels maaken, in'tmid- den van welke men de eene of de andere inferiptie, de- vies, of vers kan plaatzen. De verficrzelen van lofwerk , enz. die men boven of onder aan Geographifche kaar- ten en plans ziet, en waarop gewoonlijk in't kort word gefielt, van wat Landfcbap of Vesting de kaart of het plan is, draagt meede de naam van Cartouche ; zo als ook in dusdanige froaak gebouwene fleenen of houtwerk, waarin een vak word gelaacen, om de eene of de andere in- feriptie te kunnen piaatzen. i ., - ■: CARUM , zie CAR WEI J. CARUNCULA; betekent zo veel als een Miertje of
mine buil; dezelve zijn natuurlijk of tegennatuurlijk. Natuurlijke zijn ten 1. de Qaruncula innominata , of
het ongenaamde flukjevleesch of kliertjen, in de buitenfle hoek van 't oog zittende, 't geen thans ook de naam van Glandula lacrimalis gegeven is. Ten 2. de Ca. runcula lacrijmalis, of het traan kliertie in den biiincn- fte hoek van 't oog. Ten 3. Carunculte mij rtiformes zijnde de vleejtge en mijrten-vomïge kliertjes of uitzet- zels van de fcheede der Lijfmoeder. Ten 4. CaruncuL? Papilläres o? de tepels-wijze kliertjes inde nieren. Eu ten 5. de Caruncule Feflcularum fcminalhim of'de vlecfige kliertjes na de zaad blaasjes zittende. Te gens-natuurlijke, noemt men zodanige klieren, die
|
||||||||
. CAR. 3sr
door deeze of geene toevallen verwekt zijn'; van dien
aart rekent men de kleine ftukjes vleescb , die in de roode loop geloost worden. Celsus noemt 't vleefig uitwas der neuze {P'olijpus narium) meede Caruncula; en in 't algemeen worden de meefte vleesagtige uitwas- fen, dezen naam gegeven. CARUS ; dus noemt men een zoort van flaapziekte, bij
welke de flaapers nog hooren nog gevoelen, en 't welke uit een koude, dikke, taaije bloedige flijm ontftaat, zig in de eerfle holligheden der herfenen verfpreidende; dee- ze flaap is van een letargie niet onderfcheden, als voor zo verre daar geen koorts bij is. De Carus ontftaat zomwijlen bij de verheffing van een
geduurige koorts, zomwijlen na een vallende ziekte, of door een flag op het hooft, of in de flaap van 'f hooft, of door een fijmpatie van de waag, lijfmoeder, long; of door wor- men, of door eenige etteragtige floffe in de ingewanden. Grijsaards en kinderen zijn 'er 't meest aan onderwor-
pen , en deeze quaal ontftaat meer in de winter, en len- te, als op andere tijden van 't jaar. Oorzaaken van dit ongemak zijn veelzins overdaad in
eeten en drinken, afmatting des lighaams door veel waa- ken en fterke oefeningen en beweegingen. Ook is een ontijdig bad, het al te nauw toe haaien van de hals, of het neemen van een al te fterke flaapdrank, en andere verdoovende dingen , niet zelden oorzaak van dit kwaad. Ingevalle dit flaapen van de leedige buik, dat is van
honger ontftaat, zo is het doodelijk , en indien het na een geduurige koorts blijft aanhouden, is het niet zonder gevaar. Al het langduurige flaapen dreigt eene beroerte, flaap-
ziekte of lammigheid. Men kan bemerken, dat de Carus ontftaat uit eene
fijmpatie van de maag, als 'er een walging en braaken voor afgaat; dat de fijmpatie der lijfmoeder de oorzaak is, als men rondom het Osfacrum, of het heilig been, fmertgevoelt, als meede rondom de fchaamte leeden; dat het door een fijmpatie der long ontftaat, als men in een zwaaren hoest en aamborfligheid fteeken in de borst ge- voelt; middelen daar tegens kan men zien onder SLAAP- ZIEKTE. Daar is nog een andere flaapziekte tusfehen de carus en
letargie. Deeze grijpt den mensch zelfs gaande en ftaan- de aan ; maakende, dat de lijder flijf van zig zelven valt» en gelijk als in een verrukking gebragt word. Oorzaak hier van is een al te groote overvloed van
bloed, waar door de levens-geesten nauwlijks een doortogt tot bet hart vinden; of zekere dampen van een zwartgal- lig zap, waar door al het geene in het agterfle deel. der hersfenen is, geflopt en opgdroogt word. Ingevalle deeze flaapziekte uit het bloed o.nftaat, is;
het aangezigt rood en ontfleeken ; zo ze ontftaat uit eenige zwsrtgalfage zappen, bleek en gelijk als loot. In het. eerfle geval, moet men de hoofd-ader openen,.
zo dikwils als het nodig geoordeek word ; voorts moet den lijder eens en andermaal een klisteer gezet worden, beflaandc uit bloesfem van camille, fieenklaver, muur- kruid, bingelkruid, lijnzaad en griexhooi-zaad met een vierendeel honing, ende een vingergreep zout; vervol- gens hem purgeerden metfenéshladen of rhabarber, gemengt in vlceschnat, g;rflewater, of ouden wijn. Aangaande het ander geval, zijn een of twee aderlatingen
genoeg, met het .zelve klifleer als boven, daarbij voe- gende alfem, roosmarijnoffalij^nosderkniid, tlrjm, met een weinig camfer.. Yet-
|
||||||||
CAR,
fteekkannen, want men moet het pp den helm probet
ren, of 't nogkragtig is; doet het daar na op hst vaatje, maakt het zoet met 16 pond zuiker in 16 mengelen water- gekookt, en wel gefchuimt, maakt het met regen-water of met de naloop op de proef, zo als gij wilt. anders.
Neemt op zo een ketel 112 mengelen Franfche bran- dewijn, doet'er in 16 mengelen water, 8 pond carweij- zaad, twee pond geflooten anijs; weekt het 24 uuren lang in goede brandewijn, distilleert het daar na met een kop zout, zo lang het proef houd, zoet het voorts met 34. pond poeijer-zuiker, in water gekookt., en gefchuimt. Dubbeld.
Neemt even groote ketel, even veel brandewijn, wa+ ter en zout, en carweij, ook zo gehandelt en geweekt met 5 à 6 fneeden roggenbrood , distilleert zo lang het proef houd. maar zoet het met 24 pond honing in wa- ter gekookt, en-gefchuimt. anders.
Neemt ketel, brandewijn, water, zout_, even eens, maar 6 pond carweij, distilleert het als boven, zoet het met 20 pond honing, en 4 pond zuiker, in water ge-, kookt, en na behooren gefchuimt. Dubbeld gemeen Carweij-water.
Neemt de zelfde ketel, en even veel Franfche brande- wijn, regen-water als boven, en 4 pond carweij, een pond anijs-zaad, en zo veel venkel, weekt het 24 uu- ren , distilleert het met een kop zout, zo lang als 't proef houd, zoet het met 16 pond zuiker, in water gekookt, en wel gefchuimt. Anders.
Neemt tot de zelfde ketel, evenveel brandewijn en water, 4 pondcarwei; , 8 \oodangelike-wortel , ^.klauwengsngber, kneust het, en laat het 24 uuren trekken, diftilleert hec zo lang 't proef houd , of 96 mengelen daar van komen ; laat verder nog 32 mengelen zuivere naloop overkomen* en zoet daar in 16 pond bruine of witte zuiker. Siegt Carweij-water.
Neemt op de zelfde ketel, 120 mengelen Koornbraw dewijn, en 8 pond gekneust carwei zaad, weekt het 24 uuren, doet 'er een kop zout, en 5 of 6 fneeden roggen- brood bij, distilleert 100 tot 110mengelen, zo lang da ketel proef houd, doet het dan op een vaatje, en zoeï het met 8 mengelen honing, in naloop gekookt en gefchuimt. Siegt anders.
Tot de zelfde ketel neemt als boven, maar 6" poni carweij-zaad, een kop zout, en 5 à 6 fneeden roggen- brood, weekt het 24 uuren, en distilleert het zo lang 't proef hout, maarzoet het met 28 pond comijn in wa-- ter gekookt, als boven ; men doet 1er ook wel een pond anijs bij. Nog ander fltgt.
Neemt en doet als het laatst gezegde, maar zoet met
12 pond honing, in wiitr gekookt, en gefchuimt. CARIJCOIDES ,• de uitwcrpzelen van 's menfehen lig"
haam die bloedverwig zijn, woxden dui door Hirpo' ÇRATESgcaaamjt.. * |
||||||
352 CAR.
Vervolgens kan men purgeeren met zo genaamde koek-
jes de citro, of de fucco rofarum; of met pillen van aloé •of van lorken-zwam, (agaricum); anderzins gebruikt Bien een drank van twee of drie drachmen fenèsbladen , een drachme rabarber met fijroop van rooien. Deeze middelen moeten herhaalt worden, zo menig-
maal het de nood vereiseht, mits de dof is vermeerderen- de of verminderende, naar de jaarco en kragten van den ■lijder. CARVI, zie CARWEIJ.
•CARWEIJ; Kümmel; Feld-kurnmel, in't Latijn Car-
vi; Carum ; Cuminum pratenfe of fijlvestrs ; (Carum, Linn. Spec. Plantar.) Dit gewas groeit in Hoog-duitsch- land overvloedig in 'twHd , in de weiden en op an- dere grafige plaatzen ; deszelfs bladen gelijken veel naar die van de gesle peen , maar zijn kleinder en fijner, en de kleene witte bloemen en de zaaden komen in kroont- jes op de toppen der dengenen takken voort. Men kweekt hetzomtijdsookin delioven, zo wel wegens de wortelen als het zaad ,■ tot dien einde zaait men het in het voorjaar op bedden , geüjk geele peen en andere wortelen, niet al te digt ; en het bemint liefst een zandaguge grond : In het najaar graaft men de wortelen uit, en bewaart ze in de kelder in het zand, voor het winter-gebruik; zijnde een tweejaaiïg gewas. Eigenfchappen. Het zaad, dat alleen in de genees-
kunde gebruikt word, en een van de IV groate verwar- ! inende zaaden is, is verwarmend, infnijdend, verdun- nend, wind-breekend en maag verfterkend ; en zeerdien- ftig.tegens de winden, colijk, moederziekte, en andere buik-pijnen; verwarmt en verfterkt de maag, 't hooft, de herzenen en 't geheugen ; drijft ook de pis en verligt de fteen-fmerten, uitwendig in ftoovingen of pappen ge- bruikt , verfterkt 't de geleedingen, en verdeelt de ver- fche knoest-gefwellen. Een pap daar van gekookt met jenever-beften, zou; en brood-kruim, is heel dienftig voor hooft-pijn. De damp van het gekookte Carweij-zaad in het ooY ontfangen , of eenige druppels van de olie op katoen gedaan en in 'het oor geftooken, neemt de pijn en zuizing der ooren en de doofheid weg. De zuiker-bakkers overtrekken het zaad met zuiker ;
ook distilleert men 'er geest of Carweij-water van, dat heel aangenaam en gezond is; en in de Apotheeken word 'er eene olie uit gedistilleert, die in alle bovengemel- de in- en uitwendige gebreeken heerlijk is, men neemt ',er tot tien druppels van in. In de keuken dient de wortel om dezelve met lams-,
fchaape- of kalfsvleesch te ftooven, waar van het eene en andere een aangenaame fmaak verkrijgt. Het zaad word in zommige fauzen gebruikt bij vleesch en visch, en men kookt 'er ook Carweij-zopjes van, mev bouillon of wijn, Öie heel aangenaam en gezond zijn. Manier, -om Carweij-water te maaken.
•Neemt tot een anker flegte brandewijn twee en een half pond carweij, 12 lood coriander, en een half pond venkel-zaad, en distilleert het. Rhljnsch Carweij-water.
'Tot een aams ketel neemt 112 mengelen van de beste Franfche brandewijn, met tien pond carweij, anderhalf pond coriander-zaad, twee pond gekneusd venkel-zaad, weekt het een dag of twee , en distilleert het, na dat 'er een kop zout opgedaan is, zo lang als het op de ketel proef houd; laat de naloop alleen loopen, ontrent twee |
||||||
Car. cas.
CARIJOCàCTES; Neute-kraaksr; Houtfchreeuwer;
een voeel, die tot het geflagt der Spechten behoort. CARIJOPHIJLLATA, zie NAGEL-KRUID. CARiJOPHIJLLI, zie KRUID-NAGELEN. CARIJOPHIJLLI REGII, zie KRUID-NAGELEN /"KONINGL1JKE). CARITOPHIJLLUS HORTENSIS, zie ANGELIER. CARlJOPHIJLLUS INDICUS, is de Tunetane. Zie aldaar. CARIJOPHIJLLUS SYLVESTRIS, zie VELD-
ANGELIER. CAR1JOTI; deeze naam geeft men meede aan de
Dadelen. Zie a'daar. CASCADE; Waterval; is de val des waters, wanneer ■
't zelve van een min of meer groote hoogte nederftort. <9e Watervallen kunnen tweederlei zijn, als, natuurlijke en door konstgewerkte: De natuurlijke gefchied, wan- neer een rivier, beek of ander water in zijn loop op een seekeie plaats van een hoogte nedervalt en beneeden als een nieuwe rivier-of beek vormt; welke val dikwils over groore fteenen en j-otzen gefchied, en als dan een groot gedruis maakt-. Van zodanige Watervallen wor- den 'er in veele landfehappen der waereld gevonden ; in Europa is de Waterval van de Rhijn bij Lauffen in't Switzerfche canton Zurich, niet ver van Schàffhauzen zeer vermaard ; daar die rivier over klippen en rotzen nederflort, zo dat men genoodzaakt is, daar boven de Scheepen te ontlaaden, en de goederen op voertuigen naar beneden in andere vaartuigen te brengen. De konflige Water-vallen, zijn zodanige, die opzette-
lijk in de plaifïer-tuinen of elders gemaakt worden, en die eigentlijk de naam van cascades draagen ; dog kunnen in geen andere tuinen toegeftelt worden, dan in zodanige, die regens een hoogte aanleggen, offchuinze afhangingen en terrasfen hebben, en daar geen water boven in de hoogte ontbreekt, ten waare het water door konst-werk- tuigen naar de hoogte gebragt wierde. Dezelve kunnen op een verfchillige wijze, in 't groot
en in 't klein toegeftelt worden en zeer varieeren. De groote worden doorgaans teegens een hoogte aangelegt, die niet te fteil maar allengskens opklimt, en wel zo- danig., dat het water van boven uit een basßn of water- kom, in eenzoort van min of meer breed canaal trapswij- 2e naar beneden valt, uit de eene kleine agter malkander leggende kom, in de andere, en op 't laatfte weder be- neden in een groote water-kom ; welke water-kommen ook meestijds met fonteinen of water-fprongen voorzien worden; ook worden hier naast aan beide zijden van de cascade veeltijds nog kleine ronde en vierkante water- kommen , bij beurten, boven malkanderen, met kleine groene terrasfen voor elk geordineert, die insgelijks elk met een fontein in het midden voorzien worden : Voorts maakt men gewoonlijk aan beide zijden van de cascade trappen met rustplaatzen, waar bij men naar boven klimt. Indien het een fteile hoogte of hooge terras is, dan word de cascade ook wel zodanig toegeftelt, dat het water over rouwe fteenen en rotzen naar beneeden in een kom, .met een of meer fonteinen voorzien, valt; en 't zelve dus een natuurlijke Water-val vertoont. De kleine -cascaden worden buffets en kandelaars of
kleine koms- en fchulpswijze, tegen een muur of op een voetftuk toegeftelt, daar het water van boven uit, in een ■basfin of kom, in het welke ze geplaatst zijn, valt-, en in welke kleine kommen of fchulpen der cascaden «ook doorgaans tot cieraad een ftandbseld. op een Mein |
||||||
CAS. JS3
voètftuk, dat op dolphifns of iets anders rust, geplaatst
word. Alle deeze cascades worden min of meer, naar dat
ha te pasfe komt, op de gevoeglijkfte plaatzen verciert met zodanige dingen, die aan het water eigen zijn, als met fteen- en rotswerk, fchelpen, coraalen , water-roo- fen en andere watergewasfen, waar meede de muuren en kanten der Kommen bekleed worden ; wijders met Wa- ter-nijmpben, Tritons, Slangen, Zee-paarden, Draaken, Dolphijns, Kikvorfchen, enz. welke zodanig toegeftelt wor- den, dat ze water fpuwen of uitbraaken. Betreffende de plaatzing der cascades in de tuinen, zulks gefchied van de groote, indien de fituatie het toelaat, op de beste uit- zigten van 't Huis of Slot, om dezelve altijd in het oog ta hebben ; dog waar in men zig zekerlijk naar de gelegent- heid van 't terrein moet fchikken ; de kleine worden ge- prafticeert, in het midden tusfehen twee trappen of opgan- ' gen van muuren of terrasfen, op verfcheiderhande wijze, als meede in plaifïer-bosquets, en elders daar ze eea fraaije vertooning kunnen maaken. Dit gezegde van de cascades zal genoeg zijn, om den
leezer 'er een denkbeeld van te geeven , want het is ondoenlijk, om dezelve door eene befchrijving zo nauw- keurig te kunnen affchetzen,en vertoonen, dan men zulks in natura zelfs, of door goede afbeeldingen zien kan; als derhalven iemand een klaarder vertooning daar van, of van haar verfchillige toeftellingen en gedaantens be- geert, die kan te regte raaken, in de afbeeldingen die ge- noegzaam bij de Printverkoopers te verkrijgen zijn. Wij moeten hier alleen nog maar zeggen, dat de cascades een plaifier-tuin boven maaten verderen en aangenaam maaken, als ze wel geordonneeit en geplaatst zijn;; want het water, inzonderheid dat in een geduurige beweeging is, geeft een vrolijke levendigheid aan een tuin, en maakt daar van gelijk als de ziel uit; maar teffens moeten we ook aanmerken, dat de cascades zeer kostbaar, zo wel in 't eerfte toeftellen als in het onderhouden zijn ; en derhal- ven niet wel dan in de tuinen van Vorften en andere vermogende Heeren kunnen te pas koomen ; zijnde onder anderen de cascades in de tuinen van de Koning van Frank- krijk te Verjailles en elders zeer fraai en vermaard ; hoe- wel men 'er ook hier en daar in deeze Nederlanden vind, die uitmunten , als onder anderen op het Vorfteiijke Lusthuis 't Loa, als meede op Roozendaal, beide in de Provintie van Gelderland gelegen. CASCARILLE ; Chaquerille of Chacil} in 't latijn
Cascarilla; Ricinoides Eheagni folio ; 'China China f alfa vel fpuria; Thijmiama; {Clutia foliis lanceolatis acutis in- tegerrimis petiolatis, Linn. Spec. Plantar). Is de bast van een boom van dezelfde naam, die in de West-Indien en wel, zo men zegt, in Carolina groeit. Daar is veel ver- warring bij de febrijvers aangaande deeze bast, want veele houden deeze en de bast van Winter of witte cancel voor een en't zelve, andere noemen hem Cortex elatarii of Castus arabicus ; en wederom andere China China of Kina-kine en Cortex Peruvianus, dewijl hij 'm het utt- terlijke aanzien eenige overeenkomst daar meede heeft, ook van veele, even als de opregte Kina-kine, in koort- zen gebruikt word en ten deele dezelfde uitwerking be- toont; dog het is zeeker, dat ze geen van allen, maar een bezondere zoort van bast is; gelijk haar muscus- reuk, wanneer ze gebrand word, genoegzaam aantoont, en waar door ze heel ras van de gemelde en andere basten onderfcheiden word., Wat het nu eigentlijk voor een boom is, daar deeze bast van komt, of hoe die Y y groeit |
||||||
CAS.
|
|||||||||||||
CAS.
|
|||||||||||||
p
|
|||||||||||||
35*
|
|||||||||||||
groeit en'eruitziet, is iets dat in Europa nog niet of weinig
bekent is : De bast betreffend , die is matig dik en hard, van buiten hobbelig en oneffen en van een ligte asch- grauwe koleur ,• maar van binnen is ze glad en bruinag- tig, bijna als ijzer-roest, en heefteen aromatifchen reuk en fmaak, die wat bitteragtig is, dog het zeekerlle ken- teeken daar van, benevens de gemelde, is, datwanneer men iets daar van brand, dezelve een iterken reuk, even gelijk als muscus van zig verfpreid. Eigenfchappen. Deeze bast, die eene heel fijne olie,
en harsagtige deelen beiit, heeft een verwarmende, ver- deelende, verfterkende en iets zamentrekkende kragt; en word gepreezen tegens~de tusfchenpoofige koudeen vlek-koortzen, als meede tegens braaking en buikloop, fcorbuit, hijpokondreij, kramp en lammigheid , enz. Men gebruikt ze gepoeijert tot ioà 15 grein, of tot een trekzel of afkookzel inet water of wijn , van een tot twee drachma. Men kan met water een heerlijk water van deeze bast
distilleeren, dat heel kragtig is, en dan verkrijgt men ook teffens eene esfentieele olie, dog heel weinig, dewijl de oliedeelen meest in het watei verdeelt en verfpreid zijn ; maar deeze olie is zeer fterk en kragtig, en heeft een aangenaame, zeer kragtige citroenagtige reuk. Daar word ook een esfentie met brandewijn van ge-
maakt, als meede zomtijds ook een extrait; alle welke dingen in bovengemelde gebreken kunnen dienen ; dog men gebruikt meest de fijn gepoeijerde bast, of het af- trekzel en afkookzel van de grof gepoeijerde bast, waar van men het eerfte 24 uuren op een warme plaats, wel geflooten, moet laaten trekken, zulks een en andermaal roerende, waar na men het met wat uitperfing door- zijgt en gebruikt ; gelijk men ook het afkookzel wel ge- flooten bereiden moet, dewijl anders de beste kragten zouden vervliegen. Voorts word deeze bast ook wel onder de rook-tabak
gemengt, wegens zijne aangenaame zoete geur; dog als inen 'er veel van gebruikt, maakt het bedwelming in 't hoofd. CASCHU, zie CATECHOU.
CASERNEN , zie BARAKKEN. CASIA LINNiEI, zie OSIJRIS. CASSA ; betekent een geheel ijzeren, of fterke eij- ke houten met ijzer beflagene Kist, met één of meer goede floten voorzien, en waar aan gewoonlijk een be- dekt veer- of knip-flotje is, zo dat dezelve niet kan geo- pent worden, als door de geene, die het geheim weet. Het is in deeze zoort van kisten, dat de Kooplieden
en Bankiers gewoon zijn, hun leggend geld, als meede obligatien, wisfelbrieven, en andere zaaken van groote v/aarde, te bergen. Ook word door het woord casfa, dat Vertrekje van
den Casfier begreepen, daar hij gewoon is, zijne ont- fangften en uitgaaven te doen, en waarin zijn geld-kist geplaatst ftaat. Casfa-boek, noemt men een zoort van boek, waar in
het debet en credit geplaatst word, dat in of uit casfa gaat. Het casfa-boek is het voornaamite van alle de hulp- of bij-boeken, waar van de Kooplieden, Handelaars en Bankiers zig kunnen bedienen. . CASSALE VULNUS; deeze naam word aan de won-
den der borst gegeven. CASSAVE; is de naam van het Brood, dat in Oost-
en West-lndiên van de manioks-wurtel gemaakt word. Zie MANIOK. |
CASSEROLLE; is een kopere bekwaam diepe, groo-
te of kleine Pan , met een fteel daar aan, die men in de keuken menigvuldig gebruikt, in plaats van aarden pan- nen , om daar in allerlei eeten te ftoovcn, en te berei- den; dezelve moeten van binnen wel vertint zijn, oir» dat het koper zeer nadeelig aan het menfchelijke Hg- haam is. CASSIA; Bastert-fenne; 'm 't latijn ook Casfia ; is een
Phnten-gellagt, waar van veele zoorten zijn, die in Oost- en West-Indien groeijen ; men kan de zoorten nazien in LiNNÄUS Species Plantarum. CASSIA ANISATA ; is een nog niet zeer lang be-
kende bast van een plant, die in Oost-Indien groeit, en een fmaak heeft even als anijs, ja zelfs nog fcherper is, en ook dezelfde kragten bezit tegens de winden, buik- krimpingen, borst-flijmen, enz.; men zegt, dat dezelve van de plant of boom koomt, die het Sier-anijszaai voortbrengt. Zie onder ANIJS (STER-). CASSIA BRASILIENSIS , Braßlifche Pijp-casfie ;
zie CASSIE (PIJP). CASSIA CARIJOPHIJLLATA, zie CASSIE (NA«
GEL-). CASSIA CINNAMOMEA, zie CANEEL. CASSIA FISTULA, zie CASSIE (PIJP-). CASSIA LIGNEA , zie CASSIE (HOUT-). CAS3IDA ; in 't latijn Lijfimachia eccrulea galericu- lata ƒ. Gratiola caerulea; Herba Judaica II. DodoXjEI ; Tertianaria; (Scutellaria foiiis cordato oblongis crenatis, fioribus axillaribus, Linn.. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit gewas heeft vierkantige flengen met
zijdtakken, waaraan bladen groeijen, die langwerpig, puntig en gekartelt zijn, dikwils twee en twee tegen mal- kander over; de bloemen komen uit de oxels der bla- den voort, twee bij zaamen aan dczeifde zijde, die de gedaante van de bloemen der deove netelen hebben, maar zijn kleinder en blauw of purperverwig van koleur. Plaats. Het zelve groeit in Neder- en Hoog-Duitsch-
land , enz. aan de kanten van de gragten , beeken en an- dere wateren , en is langleevende. Eigenschap. Dit gewas, word gezegt, te zaamentrek*
kende en wondheelende te zijn, en dienftig voor de wonden en breuken, als meede tegen de anderdaagfche koorts, waar van het de naam van Tertianaria verkreeg gen heeft, dog is weinig in gebruik. Daar zijn nog verfcheide meedezoorten van deeze planr,
die onder dit geflagt behooren; welke men in Linn/Eus Species Plantarum kan nazien. CASSIE (HOUT-); Malabarifche Casfie of Caneel;
ook kleine Casfie; kleine Caneel, en Moeder-caneel ge* naamt, in 't latijn Casfia lignea , of Xijlocasfia: Dit is de bast van eene groote boom , die in Malabar, Suma- tra, Java, en elders in Oost- Indien groeit, en een zoort van caneel-boom is, in 't latijn genaamt Cinnamomum vel Canella Malabarica; (Lauras foiiis trinerviis lanceolatis, nervis jupra bafin unitis, Linn. Spec. PL); welke boom ook het Malabathrumoï Folium Indam uitlevert; en men zegt, dat zijn hout 't geene is, dat wij Lndiaansch-hou% noemen, en dat zijne vrugt de Piment roijal zij. Deeze bast is te zaamen gerolt, iets dikker als de caneel en rooder van koleur; zijn reuk en fmaak zijn caneclagtig» maar zo fcherp niet als die van de caneel ; dog men beweert, dat de caneel dikwils met dezelve vermengt en vervalscht word, dewijl ze veel minder in prijs is. Deeze Hout-casfie is veel onkragtiger als de opregtß
caneel, maar meer tezaamentrekkende,' en word gepre- zen |
||||||||||||
CAS. ■ 355
|
|||||||||
•CAS.
|
|||||||||
gen om 't hert en de maag te verflcrken, en tegens de
tmikloopen. CASSIE (ANGEL-); Kruidagtige Casfie; Nagel-bast;
.Nagel-hout; Krabben-hout; in 't latijn Casßa carijophijl- lata. Deeze bast is te zaamen gerold als de caneel, uitwendig grauwagtig en inwendig rosbruin, even als ver- roest ijzer, veel naar de Cascarille gelijkende ; ze heeft een fcherp- en fpecerijagtigen reuk en fmaak, die nabij die van de kruidnagelen komt, waar van ze denaam van nagel-bäst heeft ontleent. De boom daar deeze bast van koomt, groeit inde West-Indien, op de Eilanden Cuba, en Madagas- car , als meede op Caijenne, in Brafil en elders, en word Caninga genaamt; maar hij is niet wel bekent: In't latijn is zijn naam Carijophijllus aromaticus India Occiden- talis, foliis &fru8u rotundis; {Mijrtuspedunculismul- tifloris, foliis ob-ovatis, Ltnn. Spec. Plant.) Men zegt, dat hij ronde vrugten voortbrengt, van groote als gal- riooten, die een kruid-nagelige reuk en fmaak hebben, en dat zommige menfehen de geftootene kruid-nagels met deeze vrugten of met de bast vervalfchen. Deeze bast heeft eene hooft-, hert-, en moeder-ver-
fterkende kragt, gelijk ook de vrugten, en zijn derhal- ven dienftig in allerlei gebrekens, daar de caneel toe dient, maar men moet ze in grooter dofis (van een tot twee drachma) neemen. Dezelve is ook heel dienftig, om de fpijzen welfmakendende te maaken. CASSIE (PIJP-); Purgeer-casfie ; in 't latijn Casßa
fiflula, vel fiftularis; Casßa folutiva vel purgans, £fr. ; (Casfiafoliolis quinquejugatis ovatis acuminatisglabris, pe- tiolis eglandulofis, Link. Spec. Plant.) Dir is een boom, die jreulen draagt, welke inde Geneeskunde gebruikt wor- den om te purgeeren, en gewoonlijk Casße-pijpen, ook Trommel-flokken genaamt worden. Beßhrijving. Deeze boom word zo groot en hoog
als een oker-noote-boom; zijne bladen zijn geveert, be- ftaande uit vijf paar aan een hooftüeel tegen malkander over zittende bladjes, die langwerpig, puntig en glad zijn ; zijne bloemen, die uit de oxels der bladen voort- komen , zijn roosvormig , vijf-bladig en geel van ko- leur,- na dewelke lange, ronde, regte peulen of hau- vren volgen, die de dikte van een duim, en de lengte van twee voeten kunnen verkrijgen, dog zijn veeltijds kor- ter en dunner, en ook wat krom of zabelformig ; derzclver koleur is eerst groen , maar ze worden met het rijpen zwartagtig rood-bruin en houtagtig ; van binnen zijn de peulen overdwars, door een dun vlies, in veele cel- letjes afgefcheiden, waar in plat-ronde, iets puntige, bruinagtige zaaden in een zwart, zagt en zoetagtig vleesch ïeggen, dat't merg (pulpa vel medulla) der casfie genaamt word. Vader Lab at verhaalt, dat deeze peulen als een bosch kaarzen bij malkanderen aan de boom hangen, en dezelve, wanneer ze rijp zijn, bij windig weer , door- haar tegen malkander aanflaan, een verbazend geraas maa- ken , dat men op een zeer verre afftand kan hooren. Groei-plaats. Deeze boom groeit niet alleen in Egijp-
ten , maar ook in de beijde Indien , als, op Java, Mdabar, Decan, Guzuratte, Cambaija, Cananor, enz. Vervolgens op Hispaniola, Cuba , famaica en op de meede ylntillifche Eilanden, als meede in Brafil en el- ders : De Oost-Indifehe Casße heeft veel dikker en groo- ter peulen als de Egijptißhe, zijn ook zwaarder çn gro- ver , en hebben een zoeter merg. Van de West-Indifihe; heeft men twee zoorten, waar van de eene uit Brafil en de andere uit de Jntillifcbe Eilanden gebragt word. £>e Brafilifche- casße beftaat uit lange en dikke peulen, |
die wel cenige voeten lang en een 'vuist dik zijn, maar
deeze is ' een andere zoort, en heeft geen zo goede pur- geerende kragt als de tweede zoort, die in gedaante, ko- leur en overige hoedanigheden na genoeg met de Oost- Indißhe over een komt, en bij ons ook 't meefte bekent is en gebruikt word. De pijpen moeten, zullen ze goed wezen, van buiten
zwartagtig-bruin, glanfend, versch en zwaar zijn, en niet rattelen , ook heel en niet gebrooken zijn; van bin- nen moet de pijp geelagtig-wit en vol, het merg niet te dun of te vogtig, nog ook niet heel droog zijn , maar maatig kleverig , dikagtig en zwait-glanfend van aan- zien , en zoet van fmaak, dog meteen iets walgelijke nafmaak verzelt gaan. Het is't merguit de pijpen, dat alleen in deApotbee-
ken of geneeskunde gebruikt word, en behoorlijk toebe- reid zijnde, Pulpa of Flos Casfi.ce, ook Casjia extrada. of Casßa cribrata genaamt word. Om hst zelve te be- reiden , neemt men het merg uit de pijpen en wrijft het met een houten lepel, door een omgekeerde niet al te digte hairene teems, boven een keetel met heet water, en men krabt en verzamelt van tijd tot tijd binnen van de teems dat geene af, dat door de wrijving en drukking met de lepel door de teems gegaan is ,• wanneer dan al- les door de teems is, zo is de pulpa of 't merg be- reid. Op zommige plaatzen word het bereid, door mid- del van 'er een afkookzel van te maaken, eii het zelve vervolgens met of zonder zuiker tot een niet al te dikke extraâ te kooken, dog de eerfte manier voldoet, maar ze moet niet lang voor 't gebruik gemaakt zijn, anders word ze zuur. De Casße-pijpen nog groen zijnde, en dus teder en
maisch, worden op de wijze van andere confituuren inge- maakt, en verwekkengenuttigt zijnde, een zagten afgang; deeze ingemaakte casjie-pijpen worden veel na Frank- rijk gevoert, alwaar zij de naam van Canifice draagen. Eigenfchappen. De Pijp-casße is zagt purgeerend,
zonder cenige beweeging in 't bloed te verwekken, nog den Lijder de kragten te beneemen; weshalven ze ook aan de teering-zugtige lieden kan gegeeven worden, en ze word inzonderheid gepreezen tegens graveel en de fieen- Jmerten: Men geeft van het bereide merg aan de volwas- fene menfehen van een tot twee oneen, en aan kinderen van een tot drie drachma , naar den ouderdom ; men maakt 'er ook wel afkookzels van, van 5 tot 6 oneen merg; maar ze wil veeltijds wel wat winden en opblaa- zingen veroorzaakén, weshalven ook de casße heden- daags hier te lande en elders weinig meer inwendig, maar meest uitwendig tot clijfteeren gebruikt word. Voorts zegt men, dat het aftrekzel van de gedampte
fchillen of bast der casße de hairen doet groeijen, als dezelve daar meede gewasfehen worden. CASSIER, of Kasßer; is diegèene, die de Cas houd,
het geld bewaart, en de zorge van ontfang en uitgave is toevertrouwt. De voornaamfte Kooplieden en Bankiers hebben alle hunne Casßers, die altoos geld van hun in voorraad moeten hebben ; wanneer zulk een Koopman of Bankier geld heeft te betaalen, geeft hij maar een briefje op zijn Casfier, die het betaalt, en van tijd tot tijd rekening van ontfang en uitgaaf aan zijn Principaal doet. CASSINE-BOOM; intïàrfjn PhîMjreâ capenßs, fo-
lio, celaftri, Dillenii; Peraguâ; (Casßne foliis oblon- ges firratis, Linn. Spec. Plant.) deeze boom groeit in Ethiopien, waar van de bladen, onder de naam van Pe. |
||||||||
CÂÏï
mm; (Catananche fquami's calijcinis inferioribus ovlü-
tis, Linn. Spcc. Plant.) Deeze plant, waar van dç bladen naar die van de hertshoorn gelijken, behalv^n dat dezelve min of meer wit, ruig en van een onaangei^ia- me (maak zijn , fchiet tusfehen deeze bladen fteelen van twee of drie voeten hoogte op , die takkig en meede met eenige ruwe bladen voorzien zijn ; de bloemen, die, gelijk reeds gezegt is, blauw zijn, zijn op haare toppen vast, aan kleine blauwe hoofdjes; de kelk is uitverfchei- dene fchubswijze blaadjes zaamengcltclt, en bevat in zig zaaden, die 'er van bovcnen als blaadjes uitzien; de wor- tel is roodagtig van koleur, lang en dik. 2. De Catanance met geele bloemen , Stœbe plantagi-
nis folio, Alpin, exot. ; {Catananche fquamis calijcinis in • ferioribus lanceolatis, Linn. Spec. Plant.) 3. De Catanance met geele bloemen, en op verfchci-
derhande wijze gcfnippelde bladen ; (Catananche foliis incifis, Linn. Spec. Plant.) De eerfle zoort groeit in Zuid-Frankrijk, Savoijen en
Italien. De tweede in Candien; en de derde in Grie- kenland, zijnde eenjaarige planten. Men kweekt ze bij ons ook inde bloem-tuinen, inzon-'
derheid de eerfte zoort , wegens haare fchoone blauwe bloemen; men zaait het zaad in het voorjaar in ronde kuiltjes, eenige zaaden bij malkander, ter plaatze daar het zal blijven doorgroeijen , dewijl de jonge planten niet liefst willen verplant zijn, en ze beminnen een war- me plaats, en een goede losfe, liefst wat zandagtige grond. Alle de drie zoorten van deeze plant, worden ge-
zegt, openende, opdroogende en wondheelende te zijn, dog zelden worden zij in de Geneeskunde gebruikt. CATAPASMA; Catapaflum; betekent een droog ge-
poeijert middel, om de huid te zuiveren; dog word ook voor al dat geene genomen, waar meede men de huid beftroooit of bevogtigt : Ook betekent het een welruikend poeijer, dat men in de kleedercn kan ftrooi.- jen, om dezelve voor de mot te bewaaren : Men ver- ftaat daar door ook wel een Vehiculum, waar in men de pillen rolt, gelijk het gepoeijerJe. zoethout, oublies, enz. CATAPHORA; Slaapziigt, Slaapziekte; zie aldaar.
CATAPHRACTA ; deeze naam draagt. een zekere
band, die in de Heelkunde bii zommige ongemakken. der borst, of 't middel-lijf word gebruikt. CATAPHRACTUS, zie ARMADIL.
CATAPLASMA, zie PAP.
CATAPLEXIS ; dus word de verllomping des ge<
zigts genasmt. CATAPOTIA; betekent het een of 't ander, dat men
in den mond houd, om den dorst te lesfehen: Ook word het bij zommigen wel voor een pil gebruikt. CATAPSIJXIS ,• ook hifrlgidatio ; is zo veel als een
groote verkleuming van zommige leden des lighaams; Door HirPOCRATEs word dit v/oord inzonderheid gebe.- zigt, om de.koude van de uittcrlijke deelcn des lighaams in zommige koortzen, tot een liegt voorteeken verftrek» kende, meede te betekenen. CÄTAPTOSIS; dus worden de overvallen van dé
zulken genaamt,-die met de vallende ziekte bezogt zijn-, en die in zwaare zenuwtrekkingen en termijnen of ftui- pen beftaan. . CATAPUTIA MA TOR, zie WONDER-BOOM. CATAPUTIA MINOR, zie SPRING-KRUID.
CATARACTA, zie STAAR DER OOGEN.
CATARRHUS, zie ZINKING.-
|
||||||
3j£ CAS. CAT.
ragua-bldden, zedert niet zeer langen tijd in Europa ge-
bragt zijn , en gezegt worden purgeerend en braakver- wekkend te zijn ,. en worden inzonderheid gepreezen als' een fpecifijk middel tegens de pisloop, als meede te- gens colijk van den fleen. CASS1TERIUM,- deeze naam gaven de ouden aan
het Tin, om dat dit metaal uit het Eiland der Casjiteren kwam, waar door men Engeland en Schotland verftond. CASSOLETTE ; hier word een kiein zilveren ofko-
peren Comfoortje door verftaan, wiens gebruik is, om welruikende dingen, zo sis amher, wierook, diverfe zoor- ten van pastiljts, enz. op te branden, om daar door in de Vertrekken een aangenaame en frisfe lugt te verwek- ken. CASSONADE; Cajonaad-zuiker, word de Poeijer-
zuiker genaamt, die ten tweede maal gezuivei t is, en van de Moscovacie, die van het zuiker-riet door de koo- king en eerfte zuivering voortkomt, gemaakt is; Dezelve word casfonade genaamt , om dat de Portugeezen het eerst zodanige zuiker in kasfen of kisten buiten lands verzonden, gelijk we dezelve nog in kisten en ook in tonnen ontfangen. Deeze casjonade moet wit en droog zijn, en een mooije korl hebben. CASTANEA, zie KASTANJE..
CASTOR, zie BEVER.
CASTOREUM, zie BEVERGEIL.
CASTOR MUSCHATUS, zie MUSCUS.
CASTRAAT ; Ontmande; Gefneedene; Gelubde; in 't
latijn Cafiratus; is een zodanige, wiens zaad-ballen zijn afgefneeden, of op eenige andere wijze benoomen, zo dat hij tot de voortteeling geheel onbekwaam is. Niet zelden worden 'er in Italien Jongelingen gecafireert, om hun beter en fjjnder ftern te verfebaffen, en dus aange- naamer te doen zingen. In het Oosten, en wel inzonder- heid in het Turkfihe gebied, is men gewoon, de Vrou- wen door Gefneedenen of Caßraaten te doen dienen., en oppasfen. CASTRENSIS MORBUS, zie LEGER-ZIEKTE.
CASUARIS, zie KASUARIS.
CASUS; een Geval, Toeval.
CATACAUMA; is zo veel als Ambufia, Brand of
"Verbranding. CATACLEIS ; deeze naam draagt eenzeker kraakbeen
in de borst zittende, dat bij geen ander fchepzel, dan de mensch alleen word gevonden. Ga-lenus noemt het de eerfte korte rib der borst. CATACHLOOS ; deeze naam word aan alle galagti-
ge uitwerpselen gegeven. CATACLASIS; deeze uitdrukkingword gebruikt, om
eene breeking van 't oog, of van 't gezigt, meede te be- tekenen. CATACLIJSMA, zie CLIJSTEER.
CATAGMÀTICA ; middelen tegens de Peen-breuk.
CATALEPSIS ; Zlnvang, Leedenvang; zie aldaar.
CATALOGUS ; zo veel als een Lijst of Naam-regis-
ter van 't een of ander ,• inzonderheid word dit woord veel ten aanzien van een naamregister van boeken gebezigt. CATALOTICA; zijn zulke geneesmiddelen, die de
lidtekens verdrijven, en de huid effen maaken.. CATAMENIAj bij zommige Schrijvers vind men dit
woord voor de maandflonden gebezigt. CATANANCE ; is een Planten-geflagt, waar van
drie zoorten zijn, als j i. De Catanance met blauwe bloemen, zijnde de der-
de Chondrille vanDoDON^us; in't latijn Sefamoidespar- |
||||||
CAT. 3S7
|
|||||||||
CAT.
|
|||||||||
CATARRHÜS SUFFOCATUS , zie ZINKING
(VERSTIKKENDE-).
CATASAj'ICA; kooint over een met Anafarca ; zie
WATERZUGT. CATASPHAGEJ dus is het ronde kraakbeenagtige
beentje aan 't fleuttl-been zittende, genaamt, dat met het bovenfte van 't borst-been verbonden is. CATASTALT1CUS ; hier verftaat men dat geene
door , het welke een aantrekkende of te rug houdende kragt heeft. CATASTASIS ; hier door begrijpt men een zekere
geftcltheid van 't een of't ander, als bij voorbeeld, de jaars-getijden , het menfchelijk lighaam , enz. Hippo- crates verftaat hier eene herftelling van ontwrigte ie- demaaten door. CATAXIS; een Been-breuk; zie aldaar.
CATE, ook Lijcium genaamt, zijn zekere koekjes, die de Indiaaucn uit een zap bereiden, 'c welk uit een doornige boom, bij hun Hacchic genaamt, vliet,- het hout van deezen boom is vast en in een gedrongen, daar bij zeer hard en zwaar, en deszelfs bladen gelij- ken na heide; dit extiaét mengen zij met het meel van een klein zaad, dat de naam van Nachani draagt, en omtrent de fmaak heeft van rogge, hier nog liet fchraap. zei van zeker zwart hout bijvoegende; van dit mengzel jnaaken zij koekjes, die voorts in de fchaduwe gedroogt •worden, en die bitteragtig en zaamentrekkende van fmaak zijn : De Imvoonders houden deeze Late-koekjes voor. een deftig middel, om het tandvleesch te zuiveren en vast te maaken, als meede om den buikloop te ltuiten, en de pijn der oogen te (lillen. 'CATECHOU; of Catechu; Cachou; Cijmolia; Terra
catechu ; Terra Japonica ; Japanfche Aarde : Is een gomagtig, hard, zwaar en glanzend zap, dat van buiten donkerrood-bruin, en van binnen roodagtig-bruin is ; heb- bende in het begin een wrangen te zaamen trekkenden fmaak, dog die daar na zoet en aangenaam word. Men heeft voorheen niet geweeten, vrat de catechou eigentlijk vooreen ftoffe was, en daar over veelerlei verfcheidene gedagten gevoed," veeïe hebben ze voor een zoort van aar ie gehouden; anderen, die ze vooreen zap aanzagen, hebben cgter niet geweeten, van welke plant dat zap eigentlijk voortkwam, en of het een puur verdikt, dan een met andere dingen vermengt en te zaamengeftelt zap was; dog hedendaags meent men wel te weeren, dat het niets anders dan een puur uitgeperst en geinfpisfeert of door de zon verdikt zap, uit de vrugtcn Van de Aricn- of Pinangboom is, (zie ARECA): Daar zijn twee zoor- ten van, zijnde de eene veel beeter dan de andere, wordende in goede en Hegte onderfcheiden ; de flegte zegt men, alleen een met water uit de vrugten gekookt extract te zijn : De beste moet fmelten , zo dra men ze aan de tong houd, en voorts de bovengemelde koleur en hoeda- nigheden hebben. Eigenfchappen. De catechou is zaamentrekkende ,
hooft- en mnagveifterkende, en wovd zeer fterk gepree- zen- voor allerlei buikloopen, braakingen, bloedftovtin- .gen, zuure oprispingen ,. zwakke maag,. verkoudheid en .cacarrhen, als moede tegens de pis-vloed; men-gebruikt ze gepoeijert tot een half drachma, of het afkookzel daar van ,- men zegt ook, dat ze een treffelijk middel is in alle keel-ziektens, als men 'er maar een weinig van bij het te bedde gaan in de mond neemt, en laat fmelten: Met citroen-zap vermengt, word ze ook als een beproeft middel tegens de kvvaadaartigc koortzen gegreezen. |
|||||||||
Men maakt 'er ook een tin&uur van, met beste bran-
dewijn, die in boven gemelde gebreeken dient, tot 20 druppels ingenoomen. Ook word de catechou bereid, en als dan Muscerda
de terra catechu genaamt, dienende tegens een Hinkende of kwaalijk ruikenden adem, en om 't vuile of flappe tand» vleesch te verbeeteren en te verteken. De bereiding van deeze Muscerda gefchied aldus :
Neemt gepoeijerde catechou, één once; muscus, een half fcrupel; amber, twee grein; olie van citroen-J"chilien, en van roozenhout, van elk zeeven druppels; caneel-olic, vijf druppels ; zuiker, een halve once, maakt het met flijm van traganth tot een niasfa, en formeert 'er kleiso langronde korreltjes of koekjes van, die men droogt, en waar van men altemets een in de mond laat fmelten. CATHjERETICA; zijn Bijt-middelen, die het wilde
of kwaade vleesch der wonden, enz. wegneemen. Zie BIJT-MIDDELEN. CATHAROS; zo veel als Depuratus, of Mundw, >
dus word ieder gereinigde zaak genaamt ; en dit woord word niet alleen ten aanzien van het geheele lighaam. en deszelfs leden gebezlgt ; maar heeft ook zijne be- trekking op de uitwerpzelcn, enz. CATHARSIS; Cathartica; Purgeermiddelen diemaa-
tig purgeeren. Zie BUIK-ZUIVERENDE MIDDE- LEN. CATHEDRA ; Catheder; is een verheven geplaatfte
ftoel, op de wijze als een Cantzel,. waar in een Leer- meester zig plaatst, bij het openbaars onderwijzen van zijne leerlingen, of ook om een Oratie, Disputatie, enz. in te doen ; gelijk op Academiën gebruikelijk is. CATHEGORIE, of Cathegorisch ; is eene uitdrukking
tot de Redeneerkunde {Logica) behoorende, zijnde een verdeeling van alle de y/ezens, zodanig zig dezelve in de natuur bevinden, en men ze met zijn geest of ver- ftand kan bevatten, om ze in verfcheidene rangfchikkii> gen in ordre te plaatzen, en 'er dus een min verwat- der kennis van te hebben. Door cathegorisch antwoord verftaat men een zulk
antwoord, dat geheel ter zaake doet, en op het gevraag- de Haat, zonder de minfte omwegen te gebruiken. ÇATHEMERINA; Dagelijks, al het geen dagelijks
voorvalt, inzonderheid word deeze uitdrukking ten aan- zien van dagslijkfchi koovtzen gebezigt. CATHETER,- Pis-af tapper ; is een werktuig, dat-
uit een holle pijp beftaat, die aan het eene einde kroimge- bogen is, als een pompje gemaakt, gewoonlijk van zil- ver vervaardigt, en gebruikt wordende, orrr de pis uit.de blaas te tappen, of iets daar meede in-de blaas te fpui- ten, enz. De cathéters die voor de mannen gebruikt worden, zijn onderfcheidea van die der vrouwen, en - altoos veel dunder. CATHETERISMUS; is de naam. van een Heelkun-
dige operatie, welke door middel van de Cathéter ge- fchied , het zij men met dezelve iets in de b/aas fpuit-, of wel door dezelve 'er dat geene uittrekt,, het-welk de uitloozing der pis belemmert. CATHJMIA; Cathnia ; heeft verfcheiderhande bete-
kenisfen,. want 1. betekent het een onderaarafche mine- raal-ader , daar goud en zilver uit gegraaven word,- 2. be- teekent het goud; 3. zilver; 4. het geene dat zig in- dè fmeltovens van het goud en zilver aanzet; en ten 5. de rook die zig van de gebrande' mineraliën hier en daar aan dè muuren zet. CATHMIA AFFIDIA, is zilver-cahneij; Cathmia <e- Xy3 r&>- |
|||||||||
CAU.
CAUDA MURIS , zie MUISE-STAART.
CAUDA VULP1S , zie VOSSESTAART. CAUDATUS ; geflac.rt ; fiaartf'cnnig ; dat een (taart heeft, of daar na gelijkt, bij voorbeeld Amaranthut caudatus. CAUDEX; Stam; Tronk; is dat geenc van een boom-
gewas , dat buiten de aarde enkel opgroeit, tot aan dé takken , en waar door het zap naar boven opklimt ; dog in de kruid-gewasfen word het (leng (cauUs) ge< naamt. CAULEDON; een dwars doorgebrookene Beenbreuk. CAULESCENS; Caulifer; Geftengt; dat een Heng of ftengen voortbrengt. CAÜLICULUS; eee kleine Steng; Sttngetje. CAUL1NUS ; dat aan de (leng groeit. C AULÎS ; Steng ; dus word in 't algemeen genaamt de (leng, die uit de wortel regt opwaarts groeit; dog in 't bijzonder verftaat men daar door de ftengen der kruidgewasfen , die veeltijds de fteelen genaamt wor- den, maar te onregte; want de fteel is dat geeiïe , waar door iets, bij voorbeeld, een blad, bloem of vrugt aan de plant vast zit. Zie PEDUNCULUS en PETIO- LUS. CAULIS-FLORIFERA, zie BLOEM-STENG. CAULO-RAPUM , zie KOOL-RAAPEN. CAUMA, zie ÄSTUS. CAUSA ; een Oorzaak ; word in 't algemeen al dac
geene door verftaan , waar door iets voortkoomt : In de Geneeskunde word het genomen voor al het geen de gezondheid behoud, of waar door eene ziekte ont- ftaat. CAUSODEii FEBRIS ; is eene koorts, diemetzwaa-
re toevallen verzelt gaat , dog die egter zo fterk niet zijn, als die, welke onder Caufus word befchreeven. CAUSOMA; is het zelfde als JEstus enArdor; zie
aldaar. CAUSTICUS ; Urens ; Caufiica ; Brandmiddelen,
worden genaamt, die zeer heet en brandende zijn en daar door de huit en vleesch verbranden : Men onderfcheid ze in twee zoorten, als in Caufiica aBualia, otwezent- lijke brandmiddelen en Caufiica potentialia , vermogen- de brandmiddelen. De ifte zijn die, welke door wezent- lijk vuur gefchieden , gelijk door een gloei jend ijzer, enz. De 2de of vermogende zijn zodanige, die een vermogen- de fterke fcherpte in zig hebben ; als daar zijn van de Alcalia of vaste loog-zouten , bij voorbeeld, de zeep-loog; verdikte zeep ; gebrande wijnfieen ; zout van de Esch- boom ; van de wijn-moer en van zevenboom, enz. Va» de Acida of zuuren, de vitriool en vitriool-olie ; bloemen van koper ; gebrand koper ; levendige kalk ; de boter van antimanie; de lapis infernalis, enz. Waarbij aan- temerkenis, dat de Alcalia de deelen zwart en onaanzien- lijk nalaaten , als de roof gefcheiden word ; maar de Acida laten na de fcheiding van de roof, een aangenaame roodheid te rug. CAUSUS ; dus noemt men een ten uitterften gevaar-
lijke koorts, die met hitte, fcherpte en meer andere gevaarlijke toevallen, als flaapeloosheid, razernije, enz. verzelt gaat. CAUTELA ; Voorzigtigheid ; om kwaade dingen,
voorheen te zien, en dezelve wecten voor te koomen. CAUTERIUM ; is een Br and-middel, Zie CAU- STICA. CAUTIE, Verzekering; word in 't algemeen genom-
men van alle zoort van verzekering. In welken zin men '
|
||||||
358 CAT. CAU.
ris, Mctaal-calmeij; Cathmia argenti, zÜver-calmeij ; en
Cathmia auri, goud-calmeij. Zie ook CALME1J. CATHOLICUS, algemeen; Catholicum Remedium,
ook Panacea genaamt, een algemeen Geneesmiddel : Dec- ze naam word te onregte aan zommige Geneesmiddelen gegeven, want zodanig middel, dat in 't algemeen te- gens alle ziektens dient, ftaat nog te vinden, en zoude naar de Lapis philofophorum zweemen, maar daar kan wel een middel zijn, dat in veelerlei ziektens dien- ftig is, die dikwils eenerlei oorfprong hebben: In de Apotheeken heeft men't£xtrdSiHö catholicum, aldus ge- naamt , om dat het allerlei bedorvene vogten uit het lighaam drijft. CATINUS ; betekent gemeenlijk een Ketel, daar men
fpijzen in kookt : Maar Catinus arenarius, betekent bij de Chijmisten een Zand-capel ; Catinus cinereus, een Asch-capel. Zie CAPEL. CATO, betekent doorgaans zo veel, als beneden of
•naar beneden werkende: Dus zijn Cato-catarftica zulke purgeer-middelen, die naar beneden afvoeren. CATO€HE, Catochus. Zie LEDEN-VANG en
ZIN-VANG. CATOCHITES, is een Steen, die men zegt, dat op
het Eiland Corfica gevonden word, en volgens Plinius
die eigenfehap heeft , van de handen die 'er opgelegt
"^worden, aan zig te trekken, zo als de Zsil-fieen het
ijzer doet.
CATOEN, zie KATOEN.
CATOPTRICA, dus word het tweede gedeelte der
Gezigtkunde {Optica) genaamt, en behelst die weeten- fchap, welke van zulke zigtbaare dingen handelt, die door de te rug keerende ftraalen worden gezien, als bij voorbeeld, de te rug kaatzingen die door het mid- del van fpiegels te weege gebragt worden, enz. C ATOTERICA, zijn zuiverende Purgeer-middelen :
Dog in 't bijzondere worden daar door dikwils verftaan die middelen, welke de verftopte en verflijmde lever, nieren en water-blaas zuiveren. CATOXUS, betekent zo veel als zeer fcherp, en
word van zeer fcherpe en gevaarlijke ziektens gezegt. CATTONIX; Cati Oculus; 'Kotten-oog, dit is een
zoort van zeer fijn Agaat, die 'er heel zeldzaam, en in veel agting is. Zie KATTEN-OOG. CATULUS, Gefpikkelde Haaij. ZieHAAIJ. CATÜS, zie KAT. CATUS SIJLVELTRIS, Wilde Kat. Zie KAT.
CATUS ZIBETHICUS, zie ZIVET-KAT. CAUCALIS, zie KLISSEN-KERVEL. CAUDA, een Staart, heeft verfcheidene betekenis- fen, als i. verftaat men 'er de Haart van alle viervoeti- ge en pluimdraagende gediertens door. 2. Word in de Ontleedkunde het eerfte gedeelte van het heilige been (O* facrum)',ook cauda of cuculus genaamt; insgelijks het ïkaaït-been(Os coxijgis). 3. Draagt de kittelaar (Clitoris) der vrouwen deezen naam. En ten 4. noemt men dus een zeker vrouwelijk ongemak, hier in beftaande, wan- neer 'er tegens de natuur , een (luk vleesch in den mond van de lijfmoeder groeit, het welk min of meer de vrouwelijkheid vervult, en als een (taart daar uit liangt. CAUDA EOUINA ; in de Ontleedkunde word dee-
lzen naam aan de uitgang van het ruggemerg gegeven , alwaar het zig in lange zenuwdraaden verdeelt, ge- schiedende zulks van het eerfte Undi-wervel-been' af tot ,üzü 't heilig-been toe. |
||||||
CAU. CAV. CAIJ. CEA.
|
CEC. CED.
|
||||||||
359'
|
|||||||||
men daar onder begrijpt, Obligatien, Handfchriften , bladen zijn langwerpig, getand en aan de rand ileeke-
Borgtogten, Panden, en wat dus meer is ; maar in 't lig; boven op de ïlengenjrroeijen kleine fteekende hoofc- bijzonder word 't woord Cautie gebruikt voor Borgtogt, jes met purpere bloemen ; ze groeit veel in de bouwlan- %o dat indien men zegt, dat de ecne verpligt is aan den den en elders, en is een zeer fchaadelijk onkruid, dat anderen voor zekere zaak of fchuld Cautie te ftellen, heel bezwaarlijk kan uitgeroeit worden. Ceanothus men daar door verftaat, dat hij gehouden is denzelven Linnjei is een vreemd Planten-geflagt. door borgtogt te verzekeren. CECILIA-SLANG, zie BLIND-SLANG. CAUTIE JURATOIR; of Verzekering bijEede, ge- CEDER-BOOM; in't latijn Cedrus; Cedrus magna,
fchicddikwils in deRegtbanken, bij dezulke die (eischer Cedru; Libanir, {Pinus foliisfaschulatisacutis,,Linn. zijnde) verpligt zijn tot Borgftelling voor de pleitskosten, Spec. Plant.) en geen Borg kunnen bekoonien. Befchrijving. Deeze vermaarde boom, die een zoort
CAVA VENA, zie HOLLE ADER. van pijn-boom is, word zeer dik, groot en hoog, hooger
CAVECON; Capezoen o[ Kap-toom; is een zoort van dan de pijn- of denneboomen : De ftam die regt opwaarts
toom met zijne teugels , die in de manege , of ook an- groeit, en benedenwaarts rouw, maar naar boven toe ders te paard rijdende, gebruikt word, dienende niet al- glad en effen is, kan zo dik worden, dat vier menfchen leen om een wild paard daar meede beter te kunnen dezelve nauwlijks kunnen omvatten', en dezelve is vari beteugelen, dan met de gewoone toom; maar ook doet onderen, eenige voeten van de grond af, tot boven toe dezelve het paard van vooren opkomen, en brengt aan't rondom getakt, de takken naar bovenen geduurig zelve rad- en vlugheid bij; gewent het ook met gemak te korter wordende, zodanig, dat de boom de gedaante var* draaijen, te wenden, op te houden , en te rug te gaan,* een pijramide vertoont, op die wijze als de Cijpresfe-boo- ook buigt de Capezoen 's paards hals, zet de heupen vast men, en dat inen van de eene tak op de andere tot in de en gewis, plaatst het hoofd en het kruis aan de fchou- top des booms, als bij een ladder, kan opklimmen,- de ders, en geeft de losflgheid aan deszelfs geheele lijf; takken zijn nederwaarts tegens de aarde geboogen,- zijne met een woord, de Capezoen fielt het paard niet alleen bladen zijn klein en fpits, gelijk die van depijn-boomeny in een fraai postuur, maar teftens ook in ftaat, om alle maar korter en ftaanin boschjes bij malkanderen, op de de lesfen, die men 't zelve geeft, met de uitterfte vaar- wijze als de bladen van de Lorke-boom; maar dezelve val- digheid in 't werk te ftellen ; hij bewaart daarenboven, len 's winters niet af, zo dat de boom altijd groen is; bij alle deeze menigvuldige nuttige uitwerkingen, den -zijne vrugten of nooten, die aan de kleine takken voort- laagen haare natuurlijke en zo noodzaakelijke gevoelig- koomen, gelijken naar die van de Pijn-boomen, maarzijra beid, en doet de zagtheid des baards, waar op de kin- korter, en bijna eijrond, beftaande uit veel zagte fchub- keeten moet rusten, geenzins verminderen,' zo dat de ben, waar tus fchen het zaad voortkomt ; dezelve hangen Capezoen van veelc nuttigheid in de rijd-Jchoolen is; de- niet nederwaarts, maar ftaan regt op, en zitten digtenvast zelve behoort geplaatst te worden, ruim twee duim bo- aan de kleine takken. ven de neusgaten des paards, en nietlaager, dewijl het Plaats.- Deze boom groeit in Sijrien, op de,Bergen
anders deszelfs ademhaaling door de neus te veel zou be- Libanon, Ammanus en Taurus, als meede op meer ber- letten; hij moet met zagt leder overtrokken zijn, om gen in Aßen, en daar worden 'er van gevonden, die 's. paards neus niet tekwetzen, of, om op de plaats, daar over de 150 voeten hoog zijn. Men zegt, dat deeze hij legt, het hair niet af te fcheuren , want om zijne boomen ook in America gevonden worden, maar dat de behoorlijke werking te doen, mag hij wel taamelijk Spanjaards dezelve meest tot de Scheeps-bouw verbezigt vast toegegespt worden. hebben; dog of deeze zodanige Cederboomen zijn, gelijk CA VEEREN ; wil zo veel zeggen, als voor een zaak de voorgemelde, die in Aßen groeijen, is twijffelagtig,.
verbonden te zijn, of 'er voor inlïaan, en hier van is dewijl meer andere Americaanfclie boomen, die naar den het woord Cautie Borgtogt afkomftig: Nog al veel vind Ceder-boom gelijken, van zommigen aldus genaamt wor« men deeze uitdrukking in de dagelijkfche zaamenleeving den. Men weet, dat de Ceder-boomen van den Libanon, gebezigt, bij voorbeeld, iemand zwaarigheden tegens weegens de fchoonheid en langduurendheid, ja bijna on- de uitvoering van deeze of geene zaak inbrengende, verganglijkheid van derzelver hout, in alle tijden zeer een ander daar op zegt, ik wil 'er voor caveeren (inikan), beroemt.geweest zijn. dat het dus of zo zal uitvallen, enz. Hoedanig de Koning Salomon het hout van deeze boo-
CAVERNA; Caritas; een Heiligheid, Holte. men, tot het bouwen van den kostlijken Tempel en an-
CAVERNOSUS; Hol; Sponsagtig-hol. dere fraaije en uitmuntende gebouwen gebruikt heeft,
CAVERNOSA OSSA,ook Osfafpongiofa, dus noemt is bekent; en men zegt, dat'et deEgijptenaaren ook veel ge-
inen gemeenlijk , behalven eenige anderen, het fponsag- bruik van gemaakt hebben, zo wel tegens de verrotting dei* tige en holle neusbeen. ' ' lijken als tot het maaken van Afgoden-beelden, en dierge- CAVERNOSA SUBSTANTIA OSSIUM ,• is- die Iijke meer, gelijk meede ook andere Heidenen gedaan
holle zelfftandigheid der beenderen, welke met een rood hebben: Verfcheidene Reizigers, diezedert twee eeu- merg, voornaamelijk aan het bovenfte gedeelte der pij- wen den Berg Libanon in verfchillfge tijden bezogt heb* pen, en in de breede beenderen vervult is. ben, als onder anderen Rauwolf, Bellonius , de Mon- CAVIARIUM, zie BOTARGE en KAVIAAR. conijs, Cornelis de Bruin , DELARoquE, Maun-'
CAV1CULUS; Cavilla; betekent zo veel als Carpus. drel, en meer anderen, getuigen, dat'er op deeze berg, CAV1TAS ; een Holte; zie aldaar. daar de Ceder-boomen bij ouds overvloedig waaren, irt CAIJMAN, zie KROCODIL. haare tijden maar eenige weinige oude boomen meer ge-
CEANOTHUS THEOPHRASTI ; Haver - distel ; vonden wierden, die heel groot waren. En dewijl deze
(S'rratula foliis dentatis fpinofis, Linkt. Spec. Plant.) boomen, alleen op de rouwe fteenagtige en koude ber- as een zoort van distels, welkers wortelen verre onder gen groeijen, zelfs daar het in de winter heel koud is ert dc grond voortloopen en nieuwe fpruiten maaken; haare fhceuwt, zo hebben zommige aangemerkt, dat de Ceder<- |
|||||||||
CED. CEI. CEL.
|
|||||||||||
CED.
|
|||||||||||
$6o
|
|||||||||||
hoornen zeer waarfchijnlijk ook wel in deeze noordelijke
gewesten in de dorre zand- en fteenagtige gronden, zouden kunnen groeijen, en met voordeel gekweekt worden; ge- lijk ook in Engeland, in de tuin der Apotheekers te Cheljea , uit 't zaad der Ceder-nooten, die men van de Berg Liba- non gebragt heeft, boomen voortgekoomen zijn , die in het jaar 1755 reeds de hoogte van So voeten bereikt had- den, en de miJdellijn van de omtrek der bencdenfte tak- ken 72 voeten was; ook worden deeze boomen op meer andere plaatzen 'mEngeland in de tuinen gevonden, daar men ze uit't zaad aangekweekt heeft en nu weelig groeijen. Het hout van deeze boomen is roodagtig en welruikend, en heeft die eigenfehap , dat. het bij vogtig weer zweet of traant, eeven als of het met water befproeit was, dog het welke ook andere houten doen, die eene oiiagtigheid bij zig hebben. Daar vloeit ook natuurlijk geduurende de grootfte zomer-
hitte, een harst uit deeze boom, die in't eerst witagtigen week, zeer taai en aangenaam van reuk is, maar met de tijd hard en bruinagtig-geel word : Uit het Ceeder-hotit word ook eene olie door de retorte gedistillecrt, die de naam van Oleum de Cade draagt. Gebruik. Het Ceder-hout, dat bij ons zeldzaam en
duur is, word van de cabinetmaakers en andere zoort- gelijke werklieden gebezigt tot 't maaken van cabinet- en allerlei andere fraaije werken. Het zelve word ook ge- bruikt tot 't maaken van dood-kisten voor Vorften en ver- dere groote Perfonagien. CEDER-BOOM (KLEINE-), in 't latijn Cedrus mi-
nor', Cedrus baccifc-ra. Dit is eigentlijk geen ceder, maar een zoort van Jenever-boom ; waar van inzonderheid .twee zoorten aanmerkelijk zijn, als 1. De kleine Ceder-boom van Phcenicien, in 't latijn
Oxijcedrus of Cedrus phœnicea, Dodon. ; (Juniperus fo- liis quaternis patentions fubulatis, mucronatis, Linn.
Spec. Plant.) 2. De kleine Ceder-boom van Lijcien, in 't latijn Ce-
drus Lijcia Dodon. ,- (Juniperusfoliis ternis obliteratis imbricatis obtufis, Linn. Spec. Plant). Befchrijving. De eerfte zoort groeit tamelijk hoog
met kromme takken , die met veele knoopen of kwasten bezet zijn; zijne bladen , die bij drien of vieren bij een en vlak uitgefpreid ftaan , zijn fmal en fpits, harder en fcherper dan de jenever-bladen, ook niet zo veel of digt ;aan de takken groeijende; de vrugten zijn rondagtige, vleefchige befiën, van groote als een hazelnoot, en rijp zijnde van een rosfe of roodagtige koleur, en zoete fmaak, bevattende verfcheidene harde korls van binnen ,• het hout van deeze boom is rood en heeft een reuk als het cijpresfen-hout. De tweede zoort word zo dik en hoog niet als de
voorgaande , maar zijn ftruik of takken groeijen ook krom en fcheef; zijne bladen zijn langwerpig en ftomp, groeijende digt hij een en als op malkander en niet uit- gefpreid, gelijkende eenigzins naar de Cijpresfe-bladen, en geven, gevvreeven zijnde, een lieflijken reuk van zig ; zijne vrugten of befiën zijn rond, van groote als groo- te jenever-bej'ië'n en rijp zijnde geel, wat naar den roo- den trekkende, goed van reuk maar wat bitteragtig van finaak, en drie of vier harde korrels in zig bevattende. Plaats. Dç eerfte zoort groeit in Zuid-Frankrijk ,
Italien en Spanjen; als meede ook in A/ia; in Langue- doc draagt ze de naam'van Cade: De tweede zoort word veel gevonden in Zuid-Frankrijk, inzonderheid in Pro- yeme en Languedoc, omtrent Montfelier, Marfeille, |
en elders. In de warme landen vloeit uit de ftam en
takken van de eerfte zoort een Gom, die voor de echte Sandaracha of Vernix gehouden woid ; dog dewijl zulks zeldzaam is , zo word in deszelfs plaats de jenever-Gom gebruikt. Van deeze twee zoortcn zijn 'er ook nog een paar meede-zoorten, die ook in Zuid-Frankrijk en Span- jen groeijen. Daar groeijen ook nog eenigc zoorten van boemen
in America , in Firginien en op de Bermudijche en BarbadiJ'che eijlanden, die Cederboomcn genaamt wor- den , maar die eigentlijk ook zoorten van de jenever- boom zijn, en die men ook in Europa hier en daar in de tuinen der kruidbeminnaars ziet, door het zaad van de uit America gebragte befiën voortgekweckt zijnde, en die 's winters binnen 'huis voor de vorst moeten bewaart worden. CEDER-HARST; in het latijn Refina Cedrina; is het
harst dat uit de groote Ce der-boom vloeit, zie aldaar. De Egijptenaarei: gebruiken het tot de balfcmingcn met andere drogerijen gemengt; dezelve is bij ons zeer zeld- zaam. CEDER-OLIE ; in 't latijn Cedrelceum. of cedria , is
de olie die uit het groote Ceder-hout gedistilleert en ook: Oleum de cade genaamt word; hoewel andere zeggen, dat ze uit 't hout van de bovengemelde eerfte zoort van de kleine Ceder-boomen (Oxijcedrus) voortkomt,'t wel- ke niet onwaarschijnlijk is, dewijl die boom in Langue- doc , daar hij veel groeit, de naam van cade draagt, en veel olie bevat; dezelve word zeergepreezen tegens de fchurft en lazerij; maar ze word bij ons zelden gevonden, weshalven men in haar plaats de pik- of terpentijn-olie gebruikt. CEDMATA; dus worden bij zommigen, zinkingen ge-
naamt, die zig op de leden, dog inzonderheid op de heupen zetten. CEDREL/EUM , zie CEDER-OLIE.
CEDRIA, zie CEDER-OLIE. CEDRONADO; Citronaat; dus worden de in zuiker geçonrijte heele of in groote ftukken gefneedene citroenen door de ItaUaanen genaamt, die zeer aangenaam van fmaak en gezond zijn. Zie CITROENBOOM. CEDRONELLA, zie MELISSE (ÏURKSCHE). CEDRUS, zie CEDER-BOOM. CEIBA ; is de naam van een Indiaanfche Katoenboom. Zie aldaar. CELADON; is de naam van een fierlijke groene ko-
leur. Zie ZEE-GROEN. CELASTER,- Celastrus, (Celastrus inermis,foliisovü'
tis intergerrimas , Linn. Spec. Plantar.) is een boom- gewas, dat in veele zijd-takken verdeelt is, die nog jong zijnde, een groene fchors hebben , maar ouder worden- de bruin zijn; aan dezelve groeijen bladen niet ver van een, die eijrond, dü en glanzig zijn; uit welkersox- els aan 't uiterfte der takken langwerpige trosjes met geelagtige-grocne vijf- of zes-bladige bloemen voortko- men, van een aangenaame reuk; na welke vrugten vol- gen , gelijk die van de Mijrtus , die eerst groen zijn maar met 't rijpworden een fchoone roode coraal-koleur verkrijgen , en op 't laatfte, als ze afneemen, zwartag- tig worden, bevattende van binnen een langwerpig bijna driehoekig been-hard zaad, waar in een geele pit op ge- flooten is. , . Plaats. Dit boom-gewas groeit natuurlijk' in Firgini-
en : Het word in Europa ook zomtijds van de Plant-bc- ruinnaars in de hoven gekweekt : Daar ie ook nog een Firgi-
|
||||||||||
CEM. 36-ï
het mengzel is, twee derde Cement, en een derde kalk,
of van ieder 'evenvech ' Om een goed beflag van Cement te maaken, kan men
aldus te werk gaan : Neemt van de beste ongeleschte kalk, zo veel als in een week kan worden verwerkt, legt ze ter hoogte van een voet, en lescht ze met water; dekt ze dan met een voet dik Cement, en laat ze 2 à 3 dagen rusten, om door en door te lesfehen ; werkt dan de kalk en cement wel door een, legtze daar na te zaamen op een hoop, en laat ze weer een paar dagen rusten ; werkt dan daar van een partij nog eens wel door, 't beflag naar den eisch bevogtigende. Dit beflag most dan ten eerften verwerkt worden ,• weshalven de Iaatfte doorwerking van een gedeelte, dus niet eer moet gedaan worden, dan wanneer het den volgenden dag kan verwerkt worden. Het water dat men gebruikt, moet zoet en zuiver zijn; ook moet de kalk en cement fijn gezift en wel zuiver van ftrootjes, houtjes of andere dusdaanige dingen zijn, en wel 'inzonderheid als de cement tot waterdigte bakker! zal dienen; en hier bij ftaat ook nog aan te merken, dat de fteenen zodanig in het cement moeten gelegt wer- den, dat ze eikanderen nergens roeren, maar overal tus- fehen beide Cement-beflag moet koomen. De ßeen-kalk is de beste, om goed Cement-beflig te maaken, maar ontbreekt die, zo moet men fchulp-kalk gebruiken. Andereneemen, om de Cement te bereiden, tweeder-
de gebluschte kalk en een derde cement, dat ze op de grond wel door malkander laten arbeiden; want aan het fterk door malkander bearbeiden, gelijk meede aan de fijn- heid van kalk en Cement, is zeer veel geleegen. Zodani- ge toebereide Cement heeft die eigenfehap, dat hij zeer hard opdroogt en als tot fteen word, zelfs in het water; zo dat men in een nieuw gemaakte regenbak aanftonds water kan laaten ioopen, dat zelfs beter gehouden word, dan dezelve droog te laaten opdroogen. Dog het gebeurt niet zelden, dat de Cem£?it-v?rkcopers
het Cement met zand of eenige andere zandagtige ftoffe vervalfchen. Om te ontdekken , of de Cement met zand vermengt is, zo neemt een pot met water, gooit daar een of twee handen vol Cement tri, en roert 't met een ftokje braaf door malkander, laat het dan wat ftaan, zo zal zig 't zand, door zijne meerdere zwaarte, op de grond beneden het Cement zetten, dat men dan ligtelijfc na de afgieting van het water kan onderfcheiden. In plaats van de gemelde Cement, kan men ook gemaa-
len meel van maatig gebrande dakpannen en plaaten ge- bruiken , dat geen veel minder fterk en ook waterdigt werk geeft; gelijk in Griekenland, geheel Aßen-cn Ita- lien gefchied , daar men totgroote gebouwen en tempels van hard-fteen en gebakkenc fteenen, als meede tot wa- tergebouwen en zwaa/e verwulften, in plaats van de Ce- ment, zodanig meel van pannen, met voordagt daar toe gebakken, gebruikt: Zij'mengen twee deeien fteen-kalk met een deel van dit meel ; en om beftendige watenverken te maaken, doet men 'er nog vijlzel van ifserof kammer- ßag bij, of zulks ten minften voor de buitenfte laagen fteen, of men haalt 'er de kalk-voegen anderhalf duim uit, en vult die met zulke Cement, dat heel fterk en duur- zaam werk geeft. Andere neemen in Italien en elders, (gelijk onder an-
dere te Venetien) ongebluschte kalk, gefhmpt ofgemaa- len inarmer-meel en los katoen, maar dit word niet met water, maar met oude ncote- of lijn-olie gemengt : Wee- derom andere neemen, ondertwee deeien gebrande kalk, een deel half gebrande kalk, en een deel ongebrande kalk- Z z Jleeii
|
||||||
CEL. CEM.
Ptrginifche medezoort van ,• doorLiNW^us genaamt Ce-
lastrus inermis, foliis ovcitis J'erntlatis, floribus raccmo- fis, caule crctto, Link. Spec. Plantar., die zeJdzaamer en'tederder is. Kweeking. Wil men deeze bovengemelde eerfle zoort
in de tuinen voortkweeken, zulks gefchied door het zaad of bij ons beter door 't fteeken van jonge takjes in het voorjaar, in een goede losfe grond en op een fchaduwag- tige plaats, die niet bezwaarlijk zullen bewortelen en jonge boomtjes worden, welke men daar na elders in de tuin kan verplanten, mits dat 't op een warme plaats ge- fchiede, want deeze boom kan onze winter-koude vrij wel verdraagen, maar egter geen he"e! ftrenge vorst. CELE; betekent een Breuk, waar van veifcheidene
zoorten zijn. Zie BREUK. CKLETOM1A ; Breuk-fnijding. CELLULA ,• een Celletje; Vakje; is een klein afge- fcheiden vakje of kasje, bij voorbeeld, in een zaad- kapzel, enz. CELLULiE 1NTESTINI COLI ; dus worden de
ïuirutens of plooijen in den gekronkelden darm genaamt, welke dienen, om de vuiligheden in dezelve op te hou- den. CELLUSOSvE TUNIOE ÏNTESTINORUM; zijn
de zogenaamde Vet-vliefen, of cels-gewijze holtens, die tusfehen de rokken het ingewand omvattende, zitten, en eigentlijk geen waaie vliezen, maar enkelijk vet-hol- tens zijn : Die, welke uitwendig tusfehen den vliesag- tigen en fpieren-rok gevonden worden, draagen de naam van RuiJ'chiana ; en de overigen tusfehen de /pieren en vaten leggende, Albiniana, beide na hunne vinders, zijnde de Heeren Ruisch en'Ai-BiNUS. CELLULOSUS; Vak- of Celagtig ; dat vakjes of
celletjes heeft. CELOSIA LINN7EI, zie AMARANTH.
CELSIA LINNiEI, zie WOL-KRUID (ORIEN- TAALSCH). CELTIS LINNiEI, zie LOTUS-BOOM. CEMENT; Tras; in't latijn Cœmsntum, is een ftof- fe, die in de Bouwkunde gebruikt word, om het metzel- werk fterker en vaster te maaken, en dus langduurender te doen zijn ; 't welke gefchied niet alleen door een fter- fcer aaneenhegting der fteenen, maar ook door de tegen- ftand der Hoffe tegen de aandoening van water en lugt; dienende 't Cement inzonderheid, om regen- en andere bakken , water-kommen , kelders, enz. waterdigt te maaken; dewijl zodanige ftoffe zeer hard en zelfs har- der als fteen word, en het water niet door laat. Men heeft verfcheiderhande Cement, als gew e ene, en-
Relde en te zaamengeflelde : De gemeene Cement, kan wederom verfcbillig zijn , naar ieders landfehap ; die, xvelke in deeze Nederlanden en elders, gewoonlijk ge- bruikt word, is het ftof of meel van een poreufen of fpons- agtigen fteen, die denaam van 1 «/-ofDuive-fieendraagt, welke op bijzondere moolcns, vergruist en tot meel ge- maaien word; en welke ftoffe als dan de naam van Ce- ment verkrijgt. Deeze fteen of't cement word uit Duitsclt- hnd over Keulen gebragt, en is taamelijk duur : Men v»nd ze cok veel aan de heel oude Slotten en Ker- ken , in de Provincie van Friesland en elders, daar de- zelve na de afbreeking van die gebouwen, met voor- deel verkogt en vervolgens tot Cement gemaalcn worden ; dog deeze Cement alleen, is te dor tot metzel werk, maar moet met kalk vermengt en vooral wel doorgearbeid wor- den , zal 'er goed werk van koömen ; de propottie Y'SH |
||||||
CEM. CErf. :jf
Daar zijn nog meer andere zoorten van cement, uie m ue
fmelt- en dook-kimsc dienen, om gebrooken vaten te dop- pen en heel te maaken, en om vaten daar meede tegen hsc vuur teharnasfen, en tot meer andere nuttige gebruiken; deeze zal men onder de artikels van LUTEERSEL, LIJM en MAST1K befchreeven vinden. CEMENT; in 't Cement; decze uitdrukking word in
een figuurlijke zin gebruikt, op de vastheid en duur- zaamheid van deeze doffe zinfpeelende; dus is men ge- woon te zeggen: Deeze of. die zaak is al in 't cement, om daar meede te betekenen, dat die zaak ten vollen is afgedaan, en zijn beflag.heeft. CEMENTEEREN; in't latijn Camentare; Cœmenta-
tio; betekent in de Scheikunde een zoort van calcinatie der mctaalen, die zodanig gefchied, dat de metaalcn eerst tot bladjes gcflagen óf anders klein gemaakt, daar na met eenig zout of zwavel, of van beide te gelijk, bij firatificatie of laagen in een fleeuen pan , of ander bekwaam vat gedaan, en vervolgens in het vuur gecal- cineert worden ; dienende om metaalcn op 't hoogde te calcinecren, en dus bet flegtc, dat met liet beste ver- mengt is, in 't geheel te doen verteeren, en alzo het beste te zuiveren ; wordende hooftzàakelijk tot zuivering desgouds in 't werk geftelt. Men gebruikt toe dien ein- de doorgaans een deeg , gemaakt van een deer animo- niak-zout, twee deelen gemeen zout, en vier deelen bo- lus, of gedootene fieenen, dat met genoegzaame pis be- vogtigt, en vervolgens op de voorgemelde wijze gebruikt word: Deeze compofitie noemt men gewoonlijk het Ka- n inglijk Cement (Cementum regale). CëNCHRAMIS; betekent Vijgen-korlen.
CENCHRIAS, zie HERPES MILIARIS , of Dauw-
worm, daar het èen zoort van is. CENCHR1TES , is een zoort van Annuités of Ro-
gen-fieen; zie TUF-STEEN. CENEBRIUM , dus noemt Hippocrates verfiorven
Vieesc h. CENEON; deeze naam draagt de gantfdie holligherd
van het onderde gedeelte des lighaams, naamelijk van de ribben af, tot aan het darmbeen toe. Die plaats, al- waar de navel der kleine kinderen zit, drukt men ook door het woord Ceneon uit. CENOSIS, zoveel als ontlediging ; hier begrijpt men
door, wanneer het een of't ander uit het Tighaam, of wel uit eenige van derzelver deelen word geJrce'/en ; het zij zulks enkel door de werking der natuur, of wel door tusfehenkomfte van eenig middel gefchiede. CENSOR; was oudtijds-een der eerde en voornaam-
de Amptenaaren van Romen, aan wien de zorge van het algemeen belang en de verbetering der zeeden wierd toe- vertrouwt en aanbevoolen, daar bij de magt had, om diegee- ne' welke de wetten ten deezen einde vastgedelt, over- trad te berispen en te draden. Hier van is het, dat Cen- for word genoomen voor iemand die aanwijzing van 'smenfehen feilen engebreeken doet; als meede een zd- ken die oordeelkundig genoeg word gefchat, om eea ander zijne fchriftcn te beoordeelen : Thans draagt bij ons nog de naam van Cenfor, de zulken aan wien de zorge word opgediaagen, om 't cen of ander boek of gefchrift dat ter druk-persfe daat overgelevert te wor- den , alvoorens te doorleezern en te beoordeelen > en yoornaamentlijk toe te zien , of 'er niets in gevonden word , dat mct.de Godsdienst, vastgcdelde formulieren en de wetten ofte regeering des Lands drijdig is; het meest vind dit plaats in onzj Vereanigde Próvintieï |
||||||
362 CEM.
ßeen- of marmer-meel, en mengen het met olie. Dit geeft
aldaar 't derkde water-metzelwerk. In 't Koningrijk Napels, gebruikt men de roodagtige
aarde, aldaar Pozzulana genaamt, tot cement, die uit de zwavelgronden bij Pozzualo , en uit die bij den berg Vefiivius gehaalt, en 'ook naar Romen , ten gebruike van groote verwulften en water-gebouwen, gevoertword. Men gebruikt daar ook een cement, van een zoort van ligte en fpongieufe Tuf-ßeen: Men neemt-een derde van dit cement, in plaats van zand of Pozzulana, en twee derde kalk; welke compofitie zo hard word als ßeen, maar die zo fpoedig opdroogt en verdeent, dat men met 't begonnen werk genoodzaakt is, nagt en dag voort te vaaren ; dewijl het eens opgedroogde beflag geen nat beflag meer aanneemt; weshalven men ook, wanneer het werk zo hard niet behoeft te weezen, 'er zand mee- de onder mengt. Te Livorno heeft men groote olie-bak- ken, die ook zonder Keulfche cement gebouwt zijn. Va- der Labat zegt in zijne Befclirijving van de Franfche Eilanden, dat men op Guadeloupe en Martinique een zoort van cement of zwavel-aarde heeft, die in 't water zo hard als keij word; zo dat elke landfehap zijne bij- zondere hier toe diendige doffe bezit. Ander Cement. Neemt lolvs, hammer flag, fijn gedooten glas, gedoo-
ten kalk-fleen, en gebluscht kalk-meel, van 't eene zo veel als van 't andere; meel van tighsl-fieenen, zo veel als van het andere te zaamen, alles moet heel fijn en ge- zift zijn ; mengt 't dan met lijn-olie wel onder malkandereh , tot een bekwaame dikte, waar onder ook wat los katoen, of wat gefneeden grof werk van vlas of zogenaamde hiede, of ook verkent- of bokken hair, kan geraengt worden, maar niet voor regen- of andere bakken ; dit is ook een goed cement. Nog op een andere wijze: Neemt best fijn roggen-
meel 4 deelen, en fijn gebluscht en gezift kalk-meel, 6 dee- len , roert dit met lijn-olie wakker door malkander tot een deeg, als 't dan wel gemengt is, zo neemt boom-wol, ef wat gefneeden zuiver werk van vlas, en kneed het met een (lok daaronder, 'ernog wat kalk-meel door drooijen- de, tot dat ze zo fterk word, dat ze aan de vinger niet meer hangen blijft : Maar men moet daar van niet veel te ge- lijk maaken, en ze ras verbruiken, dewijl ze anders haas- tig hard word ; dog in de kelder kan men ze cenige da- gen goed bewaaren, als men dezelve met lijn-olie bevog- tigt, en zomtijds doorkneed. Men kan ook een cement of fleen-lijm bereiden, die
warm gebruikt word; bij voorbeeld, neemt de bovenge- melde doffen, te weten bolus, hamerflig, glas, kalk- ßeen en gebluschte kalk, van elk even veel; meel van tighels, zo veel als't andere te zamen, of wat meer; alles fijn gedampt, gezift en onder malkanderen gemengt zijnde ; Iaat dan pik in een ijzere lepel op't vuur fmelten en heet worden, en doet 'er wat lijn-olie en een weinig wasch bij; als 't dan daat te kooken, zo mengt 'er van tijd tot tijd van het poeder ouder, tot dat men ziet, dat het aan het roer-dokje draads-wijze als terpentijn afloopt, of tot een proef in 't water geworpen zijnde, terdont hard word ; giet het dan in een aarden verglaasde pot, waar in men wat water gedaan heeft, en als het hard geworden is, . jieemt men't 'er uit, en bewaart het. Als men dan deeze cement gebruiken wil, flaat men'er cen'ftuk'.met een hamer van af, Iaat het over een koolen-vuur .fmelten. en heet worden, en verarbeid 't aldus warm , om deen-werk te zamen te voegen. Decze cement houd zeer vast, en, is iazondsrhsid dieuftig voor waterwerken |
||||||
CEP. CER. 353
die een fchurfdige blaas hebben ,• voomaamelijk als men
ze kookt met de wortels van asperfies. CEPHALiEA, Cephalalgia ; zie HOOFTPIJN.
CEPHALE ; betekent een Hooft. CEPHALICA (feil. REMEDIA), Hooft-middelen; zijn zodanige, die tot het hoofd gebruikt worden, en 't zelve verfterken ; hier toe dienen onder andere krui- den , de roofemarijn, betonte , marjoleine, kwendel, la- vendel, enz.; van de bloemen, die van de roofemarijn, lavendel, fpijke, linde, lelie van daalen , anjelier, falie, ftoechas, enz.,1 van de wortelen de nagel-wortel, vale- riaan-wortel, peonie vsortel, gcmfen-wortcl, enz.; wijders het markgraaven-poeijer, het zwarte kersfen-water, ça- neel-water, enz. CEPHALICA VENA, Hoofd-ader; dus noemt men
die bloed-ader, welke onder de huid van den middel- arm , van den duin afioopt, tot boven het fchouder buitenwaarts naar de üeutel-beendcren. CEPHALICUS , betekent het geene tot het hoofd
betrekkelijk is ; bij voorbeeld , Vena cephalica, de hoofd- ader ; Emplaftrum cephalicum-, hoofd pleifter; Spiritus ce- phalicus, hoofd-fpiritus, enz. CEPHALOIDES , dus noemt men in'tgroeijendeRijk,
het geene dat een kop of hooft, of een zodanige gedaan- te heeft, gelijk bii voorbeeld de maankoppen, enz. CEPIIALONIA, Zwaarhoofdigheid. CEPHAI.US, z;e DIK-KOP. CEPHUS, zie CESTAARTE BAARD-AAP. CERA, zie WASCH. .- " CERA SIGILLATA, zie ZEGEL-LAK en ZEGEL-
WASCH. CER ACHATES ,is de naam van een wasvenvige Agaat. CERAMBIJX, zie HOUT-KEVER. CERAM1UM, is een maat van vlocibaare dingen, en zo veel als Amphora. CERALANA, bij eenige weinige Schrijvers vind men
dit woord gcbezigt, om 'er wijn die met water ver- dunt is, meede te betekenen. CERASTIUM LINNjEI , is een Planten geflagt,
waar van veele zoorten zijn. Zie MUIS-OORTJE. CERASUS, zie KERSE-BOOM. CERAT1A, zie CERATUM. CERATIA PLINII, is een zoort van Dentaria. Zie CORAAL-VIOLIERE. CERATION, betekent een gewigt van vier greinen:
Ook word een fcheut van het St. Jans-brood (Cera- tonia), aldus genaamt. CERATITES , is een witte Steen, waar in de ge-
daante van een Zee-eenhoom , of 't hoorn van de Narval afgebeeld, te zien is. CERATOCEPHALUS, zie CAREOPSIS. CERATOGLOSSUS, zie TONG SPIER. CERATOIDES, zie HOORN-VLIES. CERATONIA, zie ST. JANS-BROOD. . CERATOPHIJLLUM LINNiEI, is een zoort van water-equifetum, of paarde-ftaart, met rouwe bladen , die als vier of agt hoorns hebben ; groeijende onder het water in de gragten, vaarten en groote flooten. CERATUM," of Cerotum; Ceroto-malagma; Ceraat;
Ceroen; Wasch-pleister; is een1 zoort van pleister; een middelzoort, aangaande de confidentie ,' zijnde tusfehen een zalf en pleister, want't is dikker als een zalf, en wat weeker als een pleister: Men heeft 'er in zominige Apotheeken verfcheidene 'zoorten van, waar van wij eeni- ge der nuttigde zullen aanwijzen te bereiden. Z z 2 Ecu
|
||||||
CEN, CEP.
ten aanzien van Godgeleerde boeken , en wel inzon-
derheid van de zulken die door Leeraars van de her- vormde Kerke gefchreeven zijn, en uitgcgeeven wor- den. Hier van ook het woord Cenfure, berisping, bedrading , 't geen voornaamentlijk ten aanzien van net Kerkelijke plaats vind; en men dus gewoon is te zeggen, detze of die fiaat onder Kerkelijke cenj'uitr, om daar mee- dc te betekenen, dat een zulken om zijn flegt gedrag enz. het gebruik van 's Heeren Avondmaal voor eenige tijd is ontzegt. CENTAUREA, zie SANTOREIJ.
CENTAUREUM AQUAÏICUM , zie GODS-GE- NADE. CENTAURIUM MAJUS , zie SANTOREIJ.
CENTAURIUM MINUS, zie DUISEND GUL- DEN-KRUID. CENTAURIUM MINERALE CORDILUSII, isde
Swavsl van Antimonie. CENTENAAR , of Qiiintaal; in 't latijn Pondus Cen-
lenarium ; is een gewigt, dat men op hondert ponden re- kent; dog de centenaars bevatten niet over al net hon- den ponden, maar min of meer, naar de gewoonte des laiïds. Zie GEWIGT. CENTINODIA , of Centumnodia ; zie DUISEND-
KNOOP. CENTOREIJ , zie SANTOREIJ.
CENTRINA , deeze naam draagt een kraakbeenige visch, zijnde breed van lighaara, en tot het geflagt der Rochen behoorende. CENTRISCUS, zie STEKEL-VISCH.' CENTRUM ; betekent eigentlijk het middelpunt van een cirkel-kring : Maar dit woord word ook op verfchei- de andere dingen toegepast, en dikwils als de gronddel- ling of het voornaamfte deel van iets gshouden ; dus zegt men , lat fiaat op zijn centrum , als eene zaake wel, of wel ingefigt is; cok zegt men, de Mensch het middelpunt van alle fchepzeien te zijn : Het hart Centrum vitœ, of de grondflag des leevens , en het mid- delpunt, waar uit het bloed door het gehcele lighaam vloeit: De maag, Centrum morborum, of de eerde oor- fprongderzicktens: De baarmoeder, Centrum mulieris, enz. CENTUM CAPITA, zie KRUIS-DISTEL. CENTUNCULUS , Centuncularis, zie ROER- KRUID. CENTUNCULUS LINN7EI ; is een zoort van heel
kleine aTfine of anagaüis, of veel daar na gelijkende; heeft langwerpige eijformige bladen , en kleine witte bloemtjes, groeit op zandige en vogtige plaatzen, in- zonderheid in Hoog-Duitschland, Frankrijk, enz. CEPA, zie AJUIN. CEPA A3CALONICA , zie CHALOTTEN.
CEPiEA ; 'm't htijn (Seduvi folüs planis , caule ramo- fo, fioribus paniculatis, LiNN. Spec. Plant,') Befchrijving.. Dit gewas, dat een zoort van Sedum
is, heeft dikke of vette bladen, die naar de porcelein-. Maden gelijken ; op de takjes koomen kleine wittegeder- de bloemen in trösjes voort. ; Plaats. Het groeit in Zuid-Frankrijk, Savoijen, Ita-
lien, enz. op onbebouwde plaatzen ,• is .éénjaarig, en word.bij ons ook zomtijds in de bloemtuinen door het zaad gekweekt-, t'n, gelijk andere éénjaarige zaadgewas- fërj, in- het voorjaar in kuiltjes hier of daar gezaait. Eigenfehappen. Het heeft ccnerlei kragt met de por-
celein; de bladen in wijn gedronken, is een goed mid- del voor die gcencn, die diuppelswijze wateren en |
||||||
JGJ ' CER. &.
|
|||||||||
CER.
|
|||||||||
Een Cumijn- ceraat (Ceratum i cumino)
te niaaken. Neemt geel wasch, diapalni-pleister en boom-olie, van elks i oneen, laat dit zagtjes fmelten, roert 'er dan een once heel lijn geposijeit cumijn-zaad, meteen half drach- me gedistilleerde cumijn-olie onder, dan in een potje ge- daan zijnde, bewaart het tot 't gebruik. Op een andere wijze.
Neemt burgondischpik, geel wasch, cumijn- en carweij- zaad,a\s meede laurier-befiën, van ieder twee oneen; het fik en wasch gefmolten zijnde, roert men de overige in- grediënten, heel fijn gepoeijert,'er onder, en men voegt 'er zo veel boom-olie bij, als 't nodig is, om een be- kwaame confiftentie te verkrijgen; dat men probeeren kan, door een weinig op koud water te gieten. Nota. Als men de olie weg laat, zo verkrijgt men een pleister. Nog anders; meer te zaamen geßelt.
Neemt gepoeijert cwiiijn-zaad, twee oneen; laurier-
lef iè'n , een once; gom-galbaan en gom-amoniak, van elks een once; camille-olie, twee oneen; gedistilleerdecumijn- clie, een halve drachma; terpentijn, een halve once; pijn-harst, twee oneen; geel wasch, vijf oneen; ais het wasch, mct'tharscn de terpentijn gefmolten is, roert 'er de oliën, gommen en poeijers onder, doet 'er dan nog wat boom-olie bij, zo veel noodig is, om een ceraat te worden. Nota. De galbaan en amoniak moeten eerst in azijn ontbonden, daar na doorgezijgt en weer verdikt worden, hoewel men ze 'er ook fijn gepoeijert bijvoegen kan. Dceze cumijn-ceraaten zijn verzagtende en verwar- mende , en zeer dienftig, inzonderheid 't derde, voor aller- lei]' pijnen en gezwellen die uit winden ontdaan, 't zij in de leeden, buik of borst, als meede voor harde knob- bels , kneufingen e'ri vlekken van ftooten , vallen , enz. Ceraat van Betonte (Ceratum de Betonia).
Neemt, 'geelwasch, pijn-harst un terpentijn, van elks twee oneen; gepoeijerde bstonie, een once ;.mastix en wierook, van elks twee drachma ; muscate noot-olie, een drachma ; mumie, anderhalf drachma : Als het wasch met het harst gefmolten en wat verkoelt is, zo roert 'er de terpentijn en het overige daarbij. Deeze ceraat is dienftig voor wonden en gezwellen des hoofts,.enz. ■ - Ceraat van walfihot, (Ceratum defper- , ■'
inate Ceti.) Neemt geel wasch, twee oneen ; waljehot, een once ; gom-galbaan, in azijn ontbonden, en weer verdikt, een "halve once; boom-olie, zo veel genoeg is: Het wasch ge- fmolten zijnde, roert 'er het overige onder. Dit cs-raat heeft eene zeer goede ontbindende , verdeelende, 'en weekmaakende kragt, en is zeer dienftig voor verharde borften en borst-knobbels, als meede niet minder voor an- dere gezwellen , ftilt de pijnen, en dient ook in opge- zwollene breuken en zijde-fteekingen, enz. Maag-ceraat (Ceratum fiomachicum).
Neemtroof/f roofen, kruifemunte, alfem en mastix, van elk- een halve once: Jpijkenarde, twéé drachma, kruid-na- gels en foelie , van elks een half drachma ; roofen-olie , een half pond; laat het wasch met de olie fmelten, dan- van het vuur genomen, roert het overige, fijn gepoei- jert zijnde, daar ouder : Dit ceraat dient voor een zwak> |
|||||||||
ke maag, om dez;lvc te verfterken, en in andere maag-
gebreken; als mej.le iji langduurige buikloopen, uitwen- dig op de m: ag gelegt zijnde ; benevens andere inwen- dige middelen. CERAUMUS, zie BELEMNITES en DONDER-
STEEN. GERBERA foliis ovatis, Linn. is de Ahouai : Een
meede-zoort daar van, draagt de naam vanManghas; zie aldaar. CERBERUS , deezen naam gaven de Heidenen aan
dengewaanden driekoppigen Hond, dien zij voorgaven, de bewaariug der belle aanbevoolen te zijn: liij deChij- misten betekent het den Mercurius fublimatus corrofi- vus. . CERBERUS TRICEPS; betekent bij D. Wedh
een zeker purgeer-middel, dat uit drie ingrediënten be- ftaat, en door de Engelfche Graaf van Warwich uit- gevonden, maar door Marc. Corjïachinus befchree- ven is, weshalven het ook bij ons Pulvis Comitis de Warwich, of Pulvis cornachinus, en Pulvis de tribus genaamt word. De ingrediënten en compofitie van dit poeder zijn aldus : Neemt zweitdrijvend J'piesglas, an- derhalf once,- wijnfleen-crijjlallen, een halve once; en met zwavel bereid diagrijdium, ngtien drachma ; maakt elk tot een fijn poeijer, en mengt het wel onder mal- kander : Dit middel purgeert zeer zagt, en is een treffe- lijke buik-zuivering, zijnde inzonderheid heerlijk in de ontfteekingen. De dofis is van een half tot een heel drachma. CERCIS, zie JUDAS-BOOM. CERCIS RADIUS , heeft twee bctckenisfen , als i. word 'er de elleboog door verft aan ; en ten 2. een fpa- tel, flamper, als mee Je een lepel. CERCOPIÏHECUS; een Meer-kat, zijnde een zoort
van een Aap met een ftaart. Zie op MEER-KAT. CEREALES PLANTJE,- Graan-gewasfen; zijn zo-
danige, welkers zaaden tot meel en gebak dienen, als tarwe oïweit, rogge, gerst, rijst, geers,_enz. en dee- ze zaaden worden Ceralia femina, Graan-zaaden of ge- woonlijk Graanen genaamt. CEREBELLUM, zie HERSSENEN (KLEINE). CEREBRUM. zie HERSSENEN. CEREFOLIUM, zie KERVEL. CERELjEUM, betekent eene compofitie, uit Waschen olie,, anders IVasch-olie genaamt. CERES, bij de oude Heidenfche Poëetcn, is deeze
naam aan de gewaande Godinne der Graanen en Aard- vrugten gegeeven. CEREUS ; CaBus Linnjei , is een Americaansdi
Planten-geflagt, dat meest geen bladen voortbrengt en lidswijze groeit, en daar veele zoorten van zijn, waar van zommige regt opwaarts , andere kruipend of klim- mend groeijen , en drie-, vier-, vijf- en meer kantig en met kleine doorns bezet zijn; dezelve brengen min of meer groote, aangenaame en welruikendc bloemen voort, die veelbladig en regelmaatig zijn , meest van eene hoog- of bleek-geele kolcur , en blocijen bij ons meest 's nagts j te weeten, dat ze bij nagt open gaan , na wel- ke een roodezappige vrugt volgt, op de wijze als vij- gen, met veele korrels. Dezelve groeijen in veele der hectfte gewesten van America, als in Peru, Svrinamtn, Curasfouw , Jarmica, Fera cr'icc , enz. Onder allen groeit de groote Peruviaanfche Cereus, die men gewoon- lijk Peruviadtifche Toerts of flambeau noemt, heel hoog, kunnende ia zijn natuurlijke groeiplaats wel 20 of 30 voe-
|
|||||||||
'CER.
.30 voeten regt opwaarts bereiken, en maakt hier of daar
aan de bovenkant eenigezijd-fpruiten. Men kweekt veele zoorten van de Cereus ook hier te lande, in de tuinen der Academiën en der liefhebbers van vreerade gewasfen, moe- tende dezelve altijd in warme kasfcû gekoestert worden ; tn men kweekt ze van de zijd-fpruiten ligt voort, die in een pot geftooken worden : Indien het gebeurt, dat de groote zoorten geen zijd-fpruiten maaken, en men dezel- ve egter vermeerderen wilde, zo moet men ecne dwars door affnijden, zo zullen ze doorgaans bij de fneede min of meer fpruiten uitfehieten, die men vervolgens fteeken kan. CERE VIS IA, zieBIER. Men maakt ook veeltijds Krui-
der-Liereti(Cercviflie medicatie) van vcrfchcidenekruiden, naar de vcrfchillige oogmerken des Geneesmeeflcrs of ge- breken des Lijders. Om een goed Aljem- of Bitter-bier te maaken, zo neemt alands - wortel, eiken vaaren- wortel, van elk een once; florentijnfche iisch-wortel, twee drachma; aljem, cardebenediüe, rofemarijn, van elk ecn handvol; toppen van duifendgulden-kruid, een halve on- ce; oranje-en citroen-fchil, van elk drie drachma; alles grof]es klein gefneeden zijnde, doet men zulks in een vatje versch gebrouwen bier, dat men tot 't gestcn zet, en laat 't met malkanderen gesten. Dit kruider-bier is zeer dienftig voor een fwakke of bedurvene maag en veeler- lei daar uit voortkomende ziektens en gebreken. Men kan deeze kruiden, of een gedeelte daar van , ook maar op goed niet al te flerk bier in een groote vlcsch laaten trekken, en dan bij het gebruik doorzijgen. Wil men het bier niet bit-ter hebben, zo kan men het
op deeze wijze bereiden ; neemt alands-wortcl, vier on- een; floi entijnfche lisch-wortel een halve once ; carijophijl- late-wortel, een once; herts-tonge een handvol; roojema- rijn en kruizemuntc , van elk een halve handvol ; oranje- /chilien , twee drachma ; kruid-nagels, een drachma ; klein gefneeden zijnde, doet het in liet bier en bereid het als 't voorige; 't zal heel fmaakelijk en. niet minder dienftig zijn voor de maag, als 't voorgaande. Tegen defcheurbuit kan men, het volgende bier berei-
den; neemt peper-wortel, 4 oneen; farfaparule, een on- ce; watcr-kerje enbeekbonge, van elk een handvol; falie, een halve handvol; orange-fchil en kruid-nagels, van elk een drachma; ijzervijlzel, twee oneen; bereid het als de voorgaande. Van deeze kruider-bicren drinkt men over- dag eenige bierglazen vol; en men gebruikt ze best in de Maij-tijd. . CERINTHE; Maru;Wasch-kruid; Vlek -kruid; (Ce-
rintke LiNnjei). Daar zijn verfcheidene zoorten van, als .1. DeCerinthe met purpere, geele, geel en wit-bonte, purper en wit-bonte bloemen ; Cerinthe major; (Cerinthe folüs amjilexicaiilibus, fructibus geMinis, corollis obtu- fiuscalis patulis, LiKN. Spec. Plant.) Daar is ook ecno Verandering van, met ronde bladen, en een andere met ongevlekte bladen. 2. De kleine Cerinthe, met purpcre of geele bloemen ;
ook Berg-hondstong genaamt; Cerinthe minor; (Cerin- the f cliis amplexicnulibus emarginatis, fructibus gemini s, corollis acutis claufis, Linn. Spec. Plant.) 3. De kleine Cerinthe met diep in vijven gedeelde gee-
le bloemen; Cerinthe minor flore quinque-dintato; (Cerin the folüs amplexicaulibus integris, fructibus geminis, co- rollis acutis claufis, Linn. Spec. Plant.) 4- De Cerinthe met fmalle rouwe bladen en geele bloe-
men; Anchufa lutea major & r,iir.or;(Ceriïdhe foüislan- ceolatc-linearibus liifpidis ,Jhp.inibus quatemis 'distinUis, |
||||||
CAR. CES. . gtfj
LïNN. Spec. Pla-aar.) daar een groote en kleine zccrt
van is. 5. De zee-Cerinthe, met zee-groene bladen, en hemels-
blauwe bloemen, van zommige, dog t'onregte Anagal- lis bengalenfis geiianmt ; (Pulmonaria calijcibus abbre'via- tis,folüs ovatis, caule raviofo procumbente, Linn. Sp. PI.) Plaats. Deeze gewasfen groeijen natuurlijk in 't zuide- lijke Europa, als Bohesmerii Oostenrijk, Hongarijcn , Zwitzeriand, Frankrijk, en elders, naast de akkers, we- gen, enz., dog de vierde zoon meest op berg- en fótsa'g- tige plaatzen,- de vijfde zoon word gevonden in Enge- land aan de fteenige zee-öcvers. De drie eerfte zoorten zijn eenjaarig, maar de beide laatften langleevend. Men kweekt ze ook zomtijds bij ons in de blocm-tuinen, oin de' verandering , inzonderheid de eerde en vijfde zoort. Kweeking. Om dezelve voort te zetten, gefchied zulks ligtelijk door het zaad, dat men in het voorjaar in goe- de iosfe aarde in kuiltjes zaait, ter plaatzc daar de plan- ten zullen blijven doorgroeijen, dewijl zehet verplanten niet kunnen veclen, te weeten de drie eerfte zoorten. De vierde en vijfde zoort kunen zo wel door 't zaad als dcor fcheuring voortgekweekt worden ; maar de vijfde moet bij ons 's winters met wat ruigte gedekt of in huis bewaart worden. Eigev.fchappsn. Men zegt, dat de bladen van de drie
eerste zoorten, de kragt van de bernagie-bladen hebben , en in Italien in deszelfs plaats gebruikt worden. De jon- ge tedere bladen van de kleine zoort, kunnen als falade gegecten worden, en zijn niet onaangenaam van fmaak. CERNUUS; Omgeboogen, Omgekromt. CEROPISSUS; deeze naamt draagt een middel, uit pik en wasch'ta zaamen gefielt. CERTE-FARTIJEN , zie CHARTE PARTIJEN. CERÏHIA , zie BOOM KRUIPERTJE. CERTIFICATIE ,• is in 't algemeen eene verklaaring of getuigenis ; maar in 't bijzonder wert 't zelve gebezigt voor Verklaaringen, bij de booge Regeering, Geregten, Magiftrasten en publiccjue Perzoonen gegeeven. GERUIS , zie LOOD-WIT. CERUMBIX, zie CERAMBIX. CERUMEN; Aurium fordes; Cijpfele ; Marmora- ta; 't Oor-fmeer ; dit ontftaat uit de fmeer-rok van dé gehoor-weg : Men zegt, dat het zelve een fchielijk wer- kend middel in 't colijk is. CERUSSA, zie LOOD-WIT.
CERUSSA ANTIMONII ; Cernis van Antimonie ',
word uit een deel regulus antimonii, ert twee of driedee^- Jen nitrum bereid, even als het antimonium diaphore- ticum , en is ook in der daad niets anders, beha!ven dat het een weinig fijnder en witter is, dan het algemeene antimonium diaphoreticum. CERUSSA NIGRA, zie POT-LOOD. CER VARIA ALBA, zie GENTIANE (WITTE). CERVARIA NIGRA , zie BERG-PETERSELIE. CERVELAS , is een zoort van Vcrkens worst. Zie op' WORST. CERVI-CAPRA, zie BEZOAR-B OK. CERVIX; de Nek, zijnde het agterfte gedeelte van den hals," ook word wel de hals der baarmoeder cervix uteri geriaamt. Galénus verftaat door het woord Cer- vix een uitwas des beens (Procesfus osflum). CERVUS , zie HERT. CEP VU'S BEZOARDICUS, zie BEZOAR-HERT.
CERVUS VOLANS, zie VLIEGEND-HERT. CESPES; een Gras-zoode; Gras-pol. Z z 3 CES-
|
||||||
3<5<î . CES. CET. CEIJ. CHA.
CESPIDOSUS ; Gras-zoodagtig ; dat digt bij zaa-
meh groeit, of het aanzien heeft ais een Gras-zoode. CESSIE,- Overdragt', is die daad waardoor de eene
zijn regt aan eenander overdraagt.cn waardoor den gee- ne aan welke de overdragt gefchied is, (welke de CesJ'to- nawgcnoemt werd), een gelijk regt bekoomt, als die gee- ne welke de cesf.e gcpasfeert heeft, hadde; en daar uit tegens de fchuldenaar (mits aan die de overdragt eerst bekend gemaakt zij,) in regten kan ageeren. Op gemeene ebligatien fchuid kan men een dcsjïe fcbrljven, op dee- ze of diergelijke wijze : Ik ondergefchreevene bekenne, dat N. N. aar, mij heeft
voldaan, de fomma van.......ter voldoeninge van
<rapitaal én i'ntresfen eener Obligatie, in dato den.....
ten laste van ...... en verklaare daar voor ac.n ge-
melde i\r. N, m'jn regt uit de Obligatie te cedceren en over te draagen, flellende hem om daar uitte ageeren, tot vohiagt in eigen zaaken, met belofte om rigtige en onbe- taalde jchuld te leveren, onder verband, enz. .. Ter waarfchouwingc dient hier aangetekent, dat iemand vcor zekere zomma cesjie bekomen hebbende op een grootere fchuid, na regten, niet meer van den fchuldenaar jïan eisfehen, als hij aan den principaalen fchuldeifchèr betaald heeft. \ CESSIO BONORUM; of Overdragt van goederen;
is een regt waar toe iemant, ongelukkig buiten Haat ge- raakt zijnde, om zijne fchulden te voldoen, zijn toe- vlugt kan neemen ; waar van hij niet van den fchuid, maar van de mocijeüjkheid der executie, en de gevan- gsnis wert ontflagen,- om evenwel, hier door geen ge- leegentheid tot ligtvccrdige banquerocten te geeven , zijn bij de meeste particuliere landwetten de voorwaarden waar onder dit beneficie gegeven wort, vrij bezwaarlijk gemaakt. Allerhande Aclicn kunnen na regten gecedeert en over-
gedraagen worden, uitgenoomen cgter crimineele Aan- fpraaken, Actiën van Injurie, klagten van onheusch Tes- tament, het regt vanniaarneeming, en diergelijkc uit een bijzondere perfoneele reeden proflueerende. De Cesfien door Cliënten gedaan aan hunne Procureurs
en Avocaaten, gelijk ook door Pupillen en Mindcrjaari- gen aan hunne Mombars en Voogden zijn na regten niet beftaanbaar. Schoon in.'t generaal aan iemands vrije wille flaat, om
zijn regt aan een ander te cedeeren, zijn 'er egter zomini- ge gevallen, waar in zulks gevordert kan worden, als bij overgang van een Fideicommis en Erffcheiding, ook bij de betaaling van een Borgtogt; zie 't beneficie van Ces fie. CETACEUM GENUS; hier worden alle de gróote
zoorten van Zee-visfchen door verftaan , die met lon- gen voorzien zijn , gelijk de land-dieren, en zo als dee- ze twee holligheden in het hart hebben; zij vermengen zig meede in de paaring, en hunne jongen koomen niet door eijeren , maar levendig door zaad voortgeteelt zijnde, ter waereld, en zoogen de ouden: Onder dee- ze zoorien telt men genoegzaam alle de Water-blazers, zo als Wal-visfchen , Haaijen, Robben, Dolphijntn, Bruin-visfchen, enz. CETE, zis WALVIS CH.
CETERACFI, zie WILT KRUID.,
CETRARION, zie HAMER-VISCH.
CEIJBA, zie KATOEN-BOOM.
CHÀLCED0N1US, zie KALCEDONIJ-STEEN.
CHALOTTE,- Appetits; in 't latijn Ascahnia; Cepa
(ifcalcniea. , |
||||||
CHJE. CHA.
Befehrijving. Dit is een zoort van Look of Ajuinen,
wiens wortel bolagtig, langwerpig en puntig is, verfchei- denc bij een groeijende ; de bladen zijn dun, regt en hol; de Hengen zijn, als ze opfehieten, in 't midden bultig en hol, op welkers toppen zes-bladige bloemen in een rond hooftje voortkoomen, waar na ronde zaad-huis- jes met bij na ronde zaaden volgen. Plaats. De chalotten groeijen, zo men zegt, natuur-
lijk in Judœa, en wel inzonderheid veel omtrent de plaats van de oude Stad Ascahn; en dit is deoorfprong van haar latiinfche naam. Men kweekt ze hier te lande en elders veel tot 't keuken gebruik. Kweeking. Men plant laat in het najaar of vroeg in
het voorjaar , van de kleine of midJelmaatige bollen op een bedde, in rijen naar de tuin linie, op vier dui- men afftand; men moet haar een goede vette losfe grond geeven, maar dezelve moet niet bemest zijn, want in zo- danige raaken ze aan het rotten, of worden wonnig en bederven : Tegen het laatst van Julij of in Augustus , neemt men ze uit de aarde, laat ze in de lugt wat dioo- gen, waar na men ze zuivert en vervolgens op een droo- ge plaats voor het gebruik bewaart. Gebruik. De chalotten, worden heel veel in de
keuken gebruikt, tot allerleifauzen, ragoûts en gebraad, enz., om dezelve aangenaam en fmaakelijk te inaaken, en appetijt te verwekken ; want ze zijn veel aangenaa- mer van geur , als de ajuinen en knoflook, waar tusfchen ze als een middelzoort uitmaaken. De chalotten bevatten veel wezentlijk zout en olie in
zig; en worden gezegt, openende en fleendrijvende te zijn, als meede goed voor opftopping van water, om dekwaade lugt tegen te ftaan, en de eetlust te verwekken. De Spaanfihe chalotten , van zomniige aldus genaaint,
is de Roquemboie ; zie KNOFLOOK. Om chalotten in azijn te cor.fijten, of in temaaken.
Neemt zulke chalotten,, die middelmaatig van groote
zijn, fchilt ze, en vlijt ze ii) een coniitiuirgias of Keuls aarden potje, lïrooit 'er wat heele pepsr-korls bij, en giet 'er vervolgens gekookte wijn-azijn over, die koud geworden is ; bind ee;i blaas over de pot of glas, en gebruikt deeze chalotten bij gebraad, enz, is fmaakelijk. CII^REFOLIUM, zie KERVEL.
CFLEREFOLIUM ACICULATUM,zieNAALDE-
KERVEL. CHiEllOPIIIJLLUM , zie KERVEL.
CHAGRIN, zie SEGRIJN-LEER.
CHALAGOGA; zijn zodanige Purgeermiddelen, die
de gal afvoeren. CHALAZA ; deeze naamt draagt een water-blaasje
aan de oogleden, of wel aan het witte bal-vlies (tuni- ca albuginea) van 't oog. CHALCANTHUS; dit woord zijn verfcheidene be-
tekenisfen aan gehegt, als i. verftaan zommigen 'er de groene uitflag aan 't koper-ertz door. 2, Word het wel voor vitriool genoomen. Ten 3. meede voor groen ko-, pernod. En ten 4. ook wel voor Spaansch groen, oi koper-uilflag. CHALCÏTIS ; Chalchisnativarubra; Mineraale Colco-
thar; is een natuurlijke Colcothar, of een vitriool, die door een onderaardsch vuur gecalcineert is ; deszelfs ko- leur is fraai bruinrood; als hij goed is, heeft hij een za- mentrekkende vitriool- ei; ijzer:agtigen fmaak , en blinkt op de plaatzen daar hij door gebrooken word ; hij fmelt in het water hoewel nooit geheel. Wanneer deeze Çhal- citïs
|
||||||
CHA. 307
4. De dmrnige Chainedrijs;Cha'.nsdrijsfpinofa;{Ten-
crium fpinofum , calijcibus labio ftiperiore ovatis, corollis refupinatis, Linn. Spec, Plant.) groeit in Portugal, en is éénjaarig. Cultuur. Om de eerfte zoort te kweeken, gefchied
zulks ligtelijk door fcheuring of ook door ft'eeking der takjes , in het voorjaar; de eerfte drie vreemde mee- de • zoorten worden op dezelve wijze voortgezet, maar zijn tederder en moeten derhaiven 's winters in de ge- temperde ftook-kas overgehouden worden. De vierde eenjaarige medezoort word door het zaad in het voor- jaar voortgekweekt, dat men in de broei bak moet zaai- jen. Eigenfchappen. De eerfte zoort, die bij ons alleen me-
dicinaal is, heeft een openende, verdunnende, infnijden- de, zeer pis-, zweet- en ftonden drijvende kragt, en word gepreezen tegens catharren , hoest, jigt, kramp, vrijfter-zickte, verftoptcftonden en bezwaarlijk vvaterlos- fen ; men gebruikt tot dien einde 't afkookzel of aftrek- zel daar van , of 't gepoeijerde drooge kruid tot een drachma. Men zegt ook , dat hetzelve , met duizent- gulden kruid in wijn getrokken en voor bet aankoomen der anderdaagze koorts, een paar romers vol van ge- dronken, de koorts verdrijft, en dat dit middel veeltijds geholpen heeft, daar de berugte kina-kine vrugteloos ge- bruikt was. CHAMTEDRIJS (BASTERT-), zie E EREN-
PRIJS. CHAMjE-GENISTA; (Genißa foliis lanceolatis ob-
tufis, caule tuberculato decumbente, Linn. Spec. Plant.) is een zoort van Akker-brem, met bladen als 't St. fans- kruid, die ii"\ Hoog-Duitschland, Zuid-Frankrijk en Hon- garijtn groeit. CIIAMtE-IRIS, Laage lisch. Zie LISCH.
CHAM/ELEA GERMANICA, zie PEPER-BOOM.
CHAMvELEA TR1COCCOS; Mezerecn arabum Do-
don2ei ; (Cneorum, Linn. Spec. Plant.) is een heefter- agtig gewas , dat drie ronde roode befiën bij malkan- deren voortbrengt, groeijende in Zuicl-Frankrijkcn Span- jen, en heeft een fterk purgeerende kragt. Zie D o- BOISÜS.
CHAMiELEAGNUS , zie GAGEL.
CHAMÄLEON, zie KAMELEON.
CHAM/ELEON ALBUS , zie EVER-WORTEL-
CHAMiELEON NIGER DÜDONiSI, is een zoort
van Echinops, die in Apulien, Lemnos, Thrackn, enz. groeit. CHAM/ELEON VERUS, zie EVER-WORTEL
(GROOTE-). Daar zijn meer andere zoorten van dis- telen offtéekelagtige planten, waaraan de Ouden de naam van Chimxlean hebben gegeven , maar hier 'on- nodig zulks aan te wijzen. CHAMASLINUM, Laag vlas, zie VLAS.
CtlAM/EMELUM, zie CAMILLE.
CMAMiEMIJRTUS, zie MUISE-DOORN.
CHAM/ENEPJON , dceze naam draagt een zeker
kruidengcflagt, dat vierbladigs blinkende bioamen heeft', op de vrugten zittende. Zie WEDERIK. CHAM/EPIJTIS, zie VELD-CIJPRES.
CHAMiERÓDODENDRON, zie BERG ROOS.
CHAMjERIPITES, zie PALM-BOOM (LAAGE-).
1 CHAMvERUBUS; Laage of kruidagige Frambefit: Hier van worden drie zoorten gevonden , als 1. De laage tweebladige Frambcfie ; Chamtenjms foliis
ribsii Ckarr.cçmorus Norvegica; QRubusfoliisftihphcibui hba-
|
||||||
CHA.
citisïsng bewaart word, verandert hij en word dan Miß};
Son; iénMe/onferiagenaarht: Dogdeeze Chakitis iszeld- 2aam, eu in deszelfs plaats word de Cokothar vitrioli gebruikt. CHALICRATON; wijn met water gemengt. CHALIJBS , zie STAAL. CHAMAROCH, zie CARAMBOLAS. CHAMBRIERE, is een kunstwoord der manege of rijd-fchool, waar door een zoort van klabas of peitsch verftaan word, die men in het te paard rijden en in de manege gebruikt', om een paard te beilrafFen ofte kastij- den, als het niet wel gehoorzaamt; beftaande uit een lange, naar boven toe dunner wordende peitsch, die van een bulle-pees of van balein, niet een handvatzel ge- maakt, en met leer zindelijk bekleed is. CHAMJEACTE, zie HAD1K. CHAMEBUXÜS flore coluteœ ; (Polijgala floribus im- berbibus fparfis, carina apice jubrotundo , cauie f rut ie of o, foliis lanceotis, Link. Species Plantar.) Is een hees- ter-gewas, met bladen, dienaar de palm gelijken; dat in de gebergtens van Zwitzerland, Oostenrijk, en elders groeit. Ook betekent dit woord laage Palm- of Bos- boom. CHAMiECERASUS, zie HONDS-KERSEN. CHAMiECISSUS , Chameckma, is de Ho:idjesdraf of Airdveil. CHAMjE-CISTUS, zie CISTUS.
CHAMiECRISTA PAVONIS, is een zoort van eenïaarige casfia, of bastertferma, in Brafil groeijende. CHAM.E CIJPARISSUS , zie SANTOLINE en CIJPRES-KRUID. CHAMiEDRIFOLIA, zie NEURADA. CHAiVIiEDRIJS; Gamander; Gamanderlêin; Vathen- gel; Aardvierook; in'tlatijn Chamxdrijs repens; Calaman- drina; Trisfago', Chammropa ; Ouercula; (Teucrium foliis ovatis iurij'o-crcnatis petiolatis , floribus fubverticillatis, Linn. Spec. Plantar.) Befchrijving. Dit gewas maakt veelc dunne houtagti-
ge getakte ftengetjesuit de wortel, die nederwaarts tegen de aarde verfpreit leggen, en met eijronde kleine bladjes bekleed zijn , aan de kanten gekertelt, eenigzins naar die der eiken bladen gelijkende; de bloemties komen uit de oxels der bladen aan het bovenfte der (lengen voort; en zijn purper- of paarsagtig rood en zeer weiruikende, gelijk meede ook 't kruid ; na 't welke klein rond zwart- agtig zaad volgt. Plaats. Dit gewas groeit natuurlijk in Hoog-duitsch-
land, Switférland, Frankrijk, enz. op zand en fteen- agt'ge plaatzen. Men kweekt 't ook wel in tuinen , tot ' het medicinale gebruik. Daar zijn ook nog verfebeide meedezoorten van, als
1. De heeßcragüge Chanuedrijs; Chamœdrijsfrutkofior;
(Tencrium foliis cordatls undulatis oliufé fenatis florall- bus ititegerrimis concavis ; caule fruiicofo. Deeze groeit in Zuid-Frankrijk, Italien, Sicilien, Maltha, Spanjen, LiNN. Spec. Plant.) 2. De Spaanfe Chamœdrijs met veel bloemen iChimœ-
drijs. multijlora temilfolia hispanica ; ( Tencrimn foliis ovatis utrinque acutis ßtperne ferrato-dent".tis. floribus racevioßs, Linn. Spec. Plant.) word in Spanjen gevon- den. 3. De Canadaafche Chamœdrijs met netel bladen; Cha-
mxdrijs Canadenjis urticte foliofubtvs incano ; (Tencrium foliis ovcto lanceolatis ferratis, caule ereUo, rac.emp ter- ininali , veriicillis hexaphijllis, Likn. Spec. Plantar.) groeit in Canada. |
||||||
CHA.
is een plantcn-gefiagt, dat op zeekere tijden des jaars
uit de aarde groeit, zonder bladen , met een dikke vlceschagtige ronde, korter of langere fteel, of ook zon- der fteel, waar op een rondagtig of puntig , vlecfchig hoofd zit, dat zig meesttijds in de aangroei uitbreid en nun of meer plat word ; komende dezelve in één nagt uit de grond voort, en zijn van korten duur. Men vind 'er veelerleij zoorten van, van welke zom-
mige eetbaar en andere niet eetbaar, en zelfs dodelijk vergiftig zijn , of ten minften gevaarlijke krankheeden veroorzaaken. Onder de eetbaure heeft men drie of vier zoorten die tot ipijzen gebruikt worden, dog meer om de lekkerheid, of liever nieuwsgierigheid te voldoen, dan 0:11 het lighaam te voeden. De écrire zoort is de wcij kampernoelje of eigentlijk
genaamde Champignon, bij de Franfehen Champignon de prez of de pâtures genaamt. Deeze kooinen eerst als witte ronde knoppen uit de grond, groeijen daar na met een dikke witte fteel op, op welke zig de knop aUengskens meer opent en uitbreid, en van onderen holagtig rond maar van boven wat convex of bolagtig-ronJ word, hebben- de beneden in de holte veele helrferroode velletjes, die met de tijd zwart worden,- 't hooft word geduurig platter, terwijl het vleesch bederft en dikwils wonnig word, tot dat ze geheel veigaan. Deeze komen in de weij- landen, in de maand ylugustus of September, na de war- me herfst-regens, en doorgaans veele bij malkanderen voort, inzonderheid in menigte daar paarden grafen ; dog ze fpruiten niet alle te gelijk , maar de eene na de andere uit de aarde; tot 't. gebruik moet men kiezen die niet veel of ten minften niet geheel open en vleefchig, roodagtig van onderen en blank van bovenen zijn, en een aangenaame geur of reuk hebben ; deeze is de meeft ge- bruikelijke 2001t, en men kweekt ze ook door kunstmid- delen in de moes-tuinen. De tweede eetbaare zoort, is de peper-agtige Kamper-
noelje of Champignon. Deeze verkrijgt een platter hooft als de voorgaande, met een nedergebogenerand jen heeft bleek roode of vleeschkoleurige velletjes van onderen, geeft een melk van zig als ze gekwetst of gefnecden word, en heeft een peperagtigen fcherpen fmaak; De- zelve groeit ook in de weiden a!s meede in de bosfehen; dog word bij ons minder gevonden als de voorgaande. De derde en vierde zoorten zijn de Moriijes en Moufe-
rons, waar van in 't vervolg onder deeze naamen meel" zal gefprooken worden. Hoe men de Champignons kweekt.
Het is de eerstgemelde zoort die men alleen in de moestuinen kan doen voortkoomen. Hier toe moet men een broeibedde bereiden van verfche paardemest, daar niet veel ftroo onder is , Van één en een halve voet hoogte, te weeten als de mest getrapt is, waar op men ongeveer vier vinger breed dik oude vergaane paarde- mest legt, met wat goede zandige broeibaks-aarde ver- mengt-'. Als dan de warmte van het bedde meest over is, moet men al den afval, dat van de champignons ge* koomen is, inzonderheid de velletjes, en de koppen van de oude Champignons, die men op een fchaduwagtige drooge plaats bewaart heeft, onder de aarcle des beds overal wat begraven ; of men neemt hier toe de knob- bels uit de aarde, daar de Champignons, 't zij in het wild, of op een ander bedde, uit voortgekoomen zijn; zo zal men niet lang daar na fchoone Champignons kun- nen hebben; en zodanig een bed is 2 of 3 jaaren goed, |
||||||
368 CHA.
lobaiis, taule unîfioro, Linn. Spec. Plant.') Deeze
zoort fcbiet meest maar twee bladen aan korte dunne ftengen of rijsjes, die naarde aalbefië-bladen gelijken; op
de top der rijsjes komt maar eene witte vier of vijfbladige bloem'voort, waar op een vrugt volgt als een bramof moer-befië, die met't rijpen roodagtig word, en een aangenaame zoetagtige fmaak heeft : Dit gewas groeit veel in Zwteden en Noonveegen, op vogtige en turfagti- ge piaatzen; ende vrugten worden grooteüjks gepreezen, tegen de fcheurbuit; tot welken einde men dezelve in de gemelde landen veel confijt, of'er een fijroop of rob van inaakt, dat zelfs verre verzonden word. 2. De laage drie-bladige Framboos, of keesteragtige
tiarJbefie; Chamarubus flore purpureum (Rubus foliis ter- aatis, cattleinermi unifloro, Link. Spec. Plant.) Deeze zoort heeft drie bladen aan een fteel, gelijk de aardbe- fiërj, en brengt ook maar een bloem , aan 't boveneinde der (tongetjes voort, die purperagtig van koleur is, waar na een zwart purper-verwige vrugt volgt, als een moer- befië, en van fmaak aangenaam, bijna gelijk aardbefiSn. Deeze groeit ook in bovengemelde landfchappcn, als moede in Canada en elders in koude landftrecken. Men confijt meede deeze vrugten in die landfchappcn. 3. Da laage driebladige Berg-framboos; Chanuerubusfaxa-
tilis; (Rubus foliis tematis nudis, jhgellis reptantibus, Linn. Spec. Plant.) Deeze brengt ook drie bladen aan een fteel voort, en inooije roode vrugten, als bravi- of framboozen, die uit 4. à s beiiën te zaamen geftelt zijn, en een aangenaamen fmaak hebben : Dezelve groeit meede in de bovengemelde landfchappcn, als ook in 7/mtzerland, Oostenrijk, enz. opberg- en ftcenagd- plaatzen: Deeze gewasien zijn bij ons vreemd , en men heeft bevonden, dat dezelve in de tuinen geplant wor- dende , niet willen aarten, en nooit of zelden vrugten geeven. CHAM-fëSIJCE DoDOMffii ; kleinfie TFolfs-melk of
Duivels-melk; (Euphorbia dichotoma , foliis crenulatis Jub- rotandis, floribus folitariis axilkribus, caulibus procum- ientibus, Linn. Spec. -Plant.) Befchrijvmg. Dit gewas fcbiet verfchcidene kleine,
tecre, roodagtige en in 't rond langs de grond leggende fteelen of takken; de bladen zijn klein, rond en tegens malkanderen overftaandc; van koleur zijn dezelve van bovenen groen, van onderen roodagtig, en veeltijds in 't midden met purpere vlekken geteke.it; de bloemen , die fusfehen de bladen voortkoomen, zijn klein, purperver- wig, en niet kwaalijk naar een kommetje gelijkende, dat in vier of vijf plaatzen is ingefneeden; de bloem afgeval- len zijnde, vormt zig in dsszelfs plaatze een kleine drie- kantige vrugt, in drie hokjes of celletjes verdeelt, be- vattende een ieder van deeze, een langwerpig zaad ; de wortel is dun , lang, en met vezelen bezet, en de gant- fche plant is vervult met een fcherp witagtig vogt, naar melk gelijkende. Groei-plaats. Deeze kleinfie zoort van Wolfs-melk
groeit natuurlijk in Frankrijk, Italien en Spanjsn, op fteenagdge, drooge en dorre plaatzen , in de wijngaarden , olijf-bosfehen, berg- en heuvelagtige plaatzen, enz. Het zelve bevat veel olie en zout in zig. Eigenfchappen. Het geheele kruid is zeer afvaagende,
en het zap word uitwendig gebruikt, om de wratten,
als meede de fchurft, loopend zeer, en gezwellen te
verdrijven.
CHAMOMILLE, zie CAMILLE.
CHAMPIGNONS ; Kampernocljes ; Paddefloelen ;
|
||||||
CHA, r
en kan dan ook dienen, om andere bedden toe te maa-
ken. De tijd, om deeze bedden aan te leggen, is in Sep- tember., of .ook laater, als men ze in de winter begeert.; ' niaar men moet.ze dan in het najaar en winter zorg- vuldig voor regen, fneeuw en vorst bewaaren, want hier door lijden ze veel nadeel en koomen niet voor den dag; weshalven het best is, dat men een broei-bak op het bedde, zet, en dezelve bij vogtig en koud weer met gla- fen of met houten luiken overdekt en daar over heen bij vorst dik ftroo legt, zo zal men in de winter een menig- te champignons kunnen hebben. Menigvuldig en zorgvuldig worden dezelve in Frank-
rijk, inzonderheid rondsom Parijs gekweekt, dewijl de Franfchen 'er in 't bijzonder groote liefhebbers van zijn; dog in deeze Nederlar.den is het gebruik daar van zo al- gemeen niét, hoewel ze egter in de keukens van voor- naame lieden nog al veel toebereid worden, het welke op verfchillende manieren gefchicd; want men bereid ze veKc4i-jïjet een faus, en gefruit of gebraaden, of ook in ragoûts ,cn allerlei pasteijen, en andere fpijzen; men legt ze tot dien einde ook voor de winter in, of men droogt dezelve. Maar we moeten hier bij erinneren en waarfchouwen , dat men in de keuze der champignons tot fpijsbereiding, voorzigtig en -kundig in de zoorten moet zijn, om geen kwaade voorgoede te neemen; want men heeft droevige voorbeelden, die door het eetenvan vergiftige champignons gebeurt zijn , daar anderzins de goede zoorten juist niet ongezond zijn, a;s.ze behoorlijk wel bereid, en niet al te veel gegeeten worden. Indien het gebeurde, dat iemand bij ongeluk kwaade champignons genuttigt hadde, dat ligtelijk befpeurt word, dan is het beste middel, om aanitonds eenig vet, 't zij verfche~bo- ter, boom-, lijn- of raap-olie, die men maar 't fchielijk- fte krijgen kan, in meenigte met lauw water in te zwel- gen , en den vinger in de keel te fteeken, om aan het braaken te koomen , en dus de kwaade ftoffe weder uit te braaken ; waar na men den lijder azijn met theriaak oïfalpeter ingeeft; want zo deeze kwaade ftoffe niet we- der uitgebraakt word, ofte lang in het lighaam blijft, is het meesttijds do'odelijk, of den lijder word zeer be- zwaarlijk.en langzaam door tegen-venijnige middelen we- der volkoomen herfielt. Hoe men de verfche champignons toebereid.
Men zuivert ze eerst, daarna werpt men zeinfehoon mater, waar in men ze eenigen tijd laat flaan; voorts kookt men ze in een weinig waters , om haar -zap te doen geeven, en laat ze dan op een vergicttest flaan ; dit gedaan zijnde, doet men ze in een casferol met wat bo- ter; zout, peper en piterfelie, en als ze gaar zijn, neemt ze af, om te eeten, na dat men 'er een fchoot verjuis heeft-onder gedaan , of nog beter citroen-zap, met 't nat van een fchaape-boiit. Champignons op een andere wijze toebenid.
Be champignons wel gezuivert en gewasfeben zijnde, »o fnijd dezelve in ftukken, doet ze in een casferol met een weinig vleeschnat, beter, peper, gehakte peterfelie en chalotten, en ftrooit 'er wat weiten meel over; gaar zijnde, zo maakt 'er de volgende faus over: Neemt twee of drie eijerdooijeren 'm vier of vijf lepels zoete room ter deegen gebrooken, tttoet 'er wat geraspte nootemuscaat bij, giet dit bij de W&mpignons, en roert ze ter deegen Dip in de casferol , op dat het niet fchifte , gebonden zijnde, voegt 'er liet zap van een.citroen bij , çn disent iet warm op. |
||||||
CHA; t$
andere manier.
Als dezelve Van de vellen rondsom gezuivert zijn,
fnijd men ze midden door, of in vieren, wascht ze, ea zet ze in een casferol of pan met boter op 't vuur, daar bij doende wat zout, fijn gehakte peterfelie, chalotten of ajuin, wat peper en kruidnagels, citroen en een ge* ftooten biscuit, en laat ze gaar imooren. Of de champignons met degemelde dingen gaar gekookt
hebbende, doet men 'er op het laatfle, als men ze wil aanrigten, twee of drie klein geklopte eijer.ea met wat citroen-nat.hij, en bind het daar rneede. Nog op een andere manier.
Als de champignons gezuivert zijn, zo maakt een kasJ je van fchoon papier, beftrijkt het met boter, en zet de champignons daar heel op, het holle om hoog; neemt dan fijn gehakte peterfelie , chalotten, peper, nootemus- caat , zout en biscuit, en ftrooit het 'er over, legt dan op • ieder champignon een klein ftukje boter, en zet ze in een pan , of op een rooster, doet 'er een dekzel metvuux op, tot dat ze gaar zijn, om op te disfehen. Gefruite champignons.
Men vergenoegt, zig zomtijds ook-met de gezuiverde champignons alleen maar in boter of olie, met wat pe- per, zout, kruidnagels of nootemuscaat, en een weinig geraspte korst van wittebrood beftrooit, in de braad-pan zagtjes gaar te fruiten; waar bij men op 't laatfle wat ci- troen-nat kan doen. Ook kan men ze flegts op de roos- ter aldus braaden. 'Gevulde champignons.
Ais zij wel gezuivert zijn, moet men ze wasfehen , en -ze daar na eenigen tijd droog laaten ftaan, om dat zij geen fraaak zouden hebben, als men ze lang in 't water liet blijven; terwijl ze in 't water flaan, moet men een ftuk halfsvleesch, of van eenig gevogelte, als kalkoen of hoenders, met gevild fpek hakken , en niet met vet, doen- de daar zout, thijm, marjolein, en een weinig prei of chalotten bij; als dit hakzel gereed is, moet men'er een rauwe eijerdooijtr of twee onder doen , met wat noote- muscaat, om het te binden; daar na vult men de cham- pignons met dit vulzel ; wanneer zij gevuld zijn, doee ze dan in een gedekte ftoof-pan, of tusfehen twee fcho- tels, met een weinig boter, duivenat, of dat van ander gevogelte, en boven en onder wat vuur ; als zij gaar zijn, doet ze ineen holle fchotel, en doet 'er een kleine witte faus over., van wat citroen-zap en dooijers -van eijeren. Champignons op een zeer fmaalielijke
wijze ingemaakt.- Neemt zo veel champignons als gij goed vind, de klein - fee zijn hier toe de beste, fnijd 'er de iTeelen uit, fchile en wascht ze ter deegen, doet ze vervolgens in een wel vertinde casferol of nieuw .verglaasde fteeneu pan, mat een of twee glazen witte wijn, en zo veel beste boomolie dat de champignons 'er onder bedooven zijn , doet 'er voorts zout, grof gebroken peper, het zap uit twee , drie of meer citroenen bij, alles na de hoeveelheid van cham- pignons, die gij zult hebben ; laat dit dus eenige walmen op een koolen-vuur kooken , waar na men het laat koud worden, en als dan in een klein vatje of Keulfche aarden pot doet, agt geevende, dat 'er voor al olie ge- noeg op is, om 'er onder bedooven te blijven; en men moet wel zorge draagen, dat de pot of het vaatje ter dee- Aaa ges |
||||||
$& CHA.
|
|||||||||
CHÄ.
|
|||||||||
gen toegemaakt zij, op dat 'er geen lugt kan bij koo-
men; ook is het beter, hier toa verfcheidene kleine pot- jes te gebruiken , als éen groo'e; dewijl de Champignons ligt bederven, als zij door het open doen van depot lugt gevat hebben: Als men 'er zig van wil bedienen, fchikt men ze op een klein fchotehje, en legt 'er geverschte ansjovis met gehakte peterjelie over , is zeer fmaakelijk; ook kan men ze bij allerhande ragoûts voegen. De Cham- pignons op deeze wijze toebereid , kunnen langer als een jaar duuren , mits men maar zorge draagt, gelijk reeds gezegt is, dat ze voov de lugt bewaart blijven. Om Champignons op een andere wijze in te leggen.
Men kan ze gekookt zo wel bewaaren, ais de bodemen
van artijchukken, of na dat men ze gefruit heeft , men doet ze in een pot, en men giet 'er verfche boter over, die nauwelijks heet is, tot de dikte van een vinger, om zorg te draagen , dat haare kra^t niet weg gaat; eenweek of drie daar na is 't goed, de faus eens warm te maaken, en 'er de Champignons uit te neemen, welke men dan in gezoute boter moet doen, en 'er dezelve een vinger dik boven op gieten ; zulks moet men van maand tot maand onderhouden, om haar bederf voor te koomen, welkont- ftaat van 't vogt, dat zij uitgeeven ; ook moet men ze in een kelder, of andere koele plaats bewaaren. Champignons in Azijn te confijten.
Neemt kleine jonge Champignons, die nog niet of wei- nig open zijn, door de Franfchen Poterons genaamt, maakt ze ten eerften fchoon van buiten, met een flenellen lap in water en melk gedoopt, en fpoeltze in fchoon water af; zo dra ze dan fchoon zijn, gooit ze in kookend water, daar wat zout in is, dat men tot dien einde over het vuur ge- reed moet hebben, en laat ze twee of drie minuten koo- ken, neemt ze dan met een fchuimfpaan daar uit, en doet ze ten eerftcn tusfchen een fchoon fervet, tot dat ze koud zijn, doet ze alsdan ineen confituur-glas of witte Keul- fche pot, en giet 'er met wat zout gekookte en wel ge- fchuimde wijn-azijn heel koud over," laat het dus on- geveer drie weeken ftaan, kookt dan weder andere azijn met wat zout als vooren; laat de Champignons, uit de vies gedaan zijnde, wel uitlekken en doet ze weer in een confïjtuurvles of pot, en bii laagen daar tusfchen, op ieder Kan gereekent, een of twee aan vier (lukken gemaakte muscaate-nooten, 20 kruid-nagels, een half lood foelie, een once witte heele peper met wat chalotten, als men wil, en eenige laurier-bladen; giet dan de gekook- te koude azijn daar over, zo dat ze wel daar meede over- dekt zijn, en bind een blaas over 't glas of de pot, dat 'er geen lugt in koome, en zet ze op een diooge koele plaats; dog men moet 'er altemets nazien of de azijn ook begint te veranderen en te bederven ; in welk geval men 'er de aziin moet afdoen en weder gekookte overgo- ten. Deeze Champignons eet men als Agurkjes, bij ge braad, enz. of ook in Zaufen. Om de Champignons te droogen.
Zulks gefchied best als ze wel gezuivert zijn in een bak-oven, op een gevlogtene horde, na dat 't brood 'er uit genoomen is ; en zo ze in eens niet droog genoeg zijn, moet men ze nog eens in de oven doen, tot dat ze wel droog zijn, als wanneer men ze op een heel droo- ge plaats in een does moet bewaaren. Men kan dezelve ftoovcn als boven, en ook in zaufen bij andere fpijzen gebruiken, maar men moet dezelve vooraf in water ha- ten wecken. |
CHANGEERENj Changement; beteekent eigentlijk
veranderen ; verandering ; maar in de manege of rijd- j'chool is het een term, -waar door het wenden der hand verftaan word, als men het paard, van de eene muut der manege naar de andere, volgens een fchuinze linie, dwars door doet gaan. Daar zijn drie zoorten van, als, het ruime , nauwe en tegen-Changement, of wending. 1. Een ruim Changement is, wanneer men op het
eene quart der muur, van de hoek daar men inkomt af- gereekent beginnende, het paard in een fchuinze linie dwars over naar de ovêrzijdfche muur doet gaan, tot ook weder op een quart van de hoek der manege. 2. Een nauw Changement gefchied, van de middel-
linie der manege af, op een gelijke, en, volgens de ruimte des gronds , min of meer uitgeftrekte fchuinze voorwaarts gaande linie. 3. Een tegen- of weder Changement beftaat uit twee
fchuinze linien van een dubbelde hoefllag, waar van de eerfte linie gaat tot aan de wending, daar men twee of drie itappen voorwaarts gegaan zijnde, 't hooft des paards naar de andere hand plaatst, en men zig dus wend tegen het derde quart van de linie of muur, die men op het ogenblik heeft verlaaten. 't Staat te letten, «lat bij en op 't einde van Jeder
Changement der hand , de fchouders en heupen gelijk moeten komen , zodanig , dat de vier pooten des paards zig op een linie evenwijd met de muur bevinden, voor dat men naar de andere hand wend, 't welke genaamt word, 't Changement der hand wel fluiten. CHAQUERILLE, zie CASCARiLLE. CHARACIAS; Heesteragtige IVolfs-melk; in 't latijri ook Tithijmalus; Characias I. DoDONiEl , offoliispint; (Euphorbia umbella multifida : bifida, involucellis perfoli- atis emarginatis, foliis integerrimis , caule frutefcente,, Lïnn. Spec. Plant.) Is een zoort van IVuifs-melk, die in Frankrijk, Italien en Spanjen groeit, en hier en daar in de Nederlandfche tuinen gevonden word, zijnde een heesteragtige lang leevende plant. Daar is een veran- dering van, met fmaller bladen, als die van à^pijn-boam. CHARACTKR, zie CAR ACTER. CHARANTIA , is de Balfem-appel. Zie aldaar. CHARLETAN, zie KWAKZALVER. CHARTA H1SPANICA, zieBLANKETSEL (POR- TUGEESCH). CHARTA VIRGINEA , zie LAM VLIES.
CHARTE-PARTJJEN ; ook C;rte-partijen genaamt, is een zeker fchriftelijk contract, tusfchen de eijgenaars van een fchip, of de fchipper en die geene welke het fchip bevragten. Eigenlijk is het een polus van lading,. door welke den fchipper zig verbind, om op een beltem- dc tijd een vaartuig van zo veele lasten, als bepaalt is, in gereedheid te hebben; voorts hetze've toctetakelen; me£ ankers , zeilen, ftaand en lopend wand en verdere beno- digtheeden te voorzien ; het voorts met 't nodige volk ts bemannen en zulks alles op zijne kosten ; daar en tegen* verbind zig de koopman of bevragter om een zekere zom per last of voor de geheele lading aan den fchipper tot vragt penningen te voldoen. De Chart e-partij e is een verbintenis voor de geheele
reize en laading van een fchip, en zulks zo wel voor zijn heenen reis als te rug komst, daar door verfchilt dezelve van een cognosfement, die enkel de fchipper maar voor de heen e reis of de te rug komst bepaalt. Dit contratt of charte-parti je, moet de naam van het
fchip behelzen, als meede die der plaats daar de fchipp« 03
|
||||||||
CHA. CHE.
|
CHE. CHI.
|
||||||||||
37*
|
|||||||||||
je Iaading zal inneemen, en werwaards hij na toe moet
flevenen ; hoe veel dagen bij zal moeten toeven om zij- ne laading te ontfcheepenj en de nieuwe weder in te neemen; aan wien hij zig moet adresfeeren; met welke waaren hij op zijn terugkomst zal bevragt worden ; hoe veel vragt-peimingen hij volgens bedingst zal trekken; en hoe veel hij voor ieder dag dien hij verpligt zal zijn boven een behoorlijken tijd uit te blijven-, zal genieten ; verders andere bedingllcn en voorwaarden die-zij beide , fchippcr en bevragter onder malkanderen kunnen bepaa- len.
CHAUNOS; ook Luxus of Fungofus ; Spongieu?;
Week ; dus noemt men al het geene , 't welk door de drukking der vingeren zonder eenige wederltand te rug- ge wijkt : Het zelve word ook wel als een bijvoegwoord gebruikt, oin zommige gezwellen, die week en fpon- gieus zijn, en voor het drukken der vingeren wijken , mcede te betekenen. CHEIRANTHUS LINN^EI, bevat het geflagt der
Violieren en Muur-bloemen. Zie aldaar. CHEIRI, is de Muur-bloem. Zie VIOLIER.
CHEIR1SMA , hier word al dat geene door verdaan ,
het welke met de hand aan een wonde, of ander lijdend deel des lighaams word verrigt. CHEIREIXIS, dus word de veerdigheid en bekwaam-
heid van een Heelmeester genaamt. CHEIROMANTIA; Hand-kijking; Waarfegging uit
de hand; is een wetenfehap, om*uit de liniamenten van iemands hand te kunnen zien en weeten, wat hem in zijn leeven overgekomen is, of nog ftaat overtekomen, het zij ten opzigte van gezondheid, of ziekte; kort of lang leeven ; goed of kwaad huwelijk ; rijkdom of armoe- de ; geluk of ongeluk, enz. Dog veele houden deeze wetenfehap met zeer veel reeden voor heel onzeeker en bedrieglijk; ja zelfs voor ijdel, verwaant, en niet ge- oorlooft. CHEIRONIUM ULCUS ; deeze naam draagt een on-
geneeslijke zweer of ongemak, die men ook wel Ulcus Telpehium noemt; hier onder telt men ook de Dauw- worm, en andere gelijkzoortige gebreken der huid, als meede zodanige wonden en zweeren, daar been-bedérf irieede gepaart gaat. CHELA; dit woord word in vier verfchillende bete-
kenisfen gebruikt; als i. voor een gekloofde klaauw; ten 2. voor een kreeften-fchaal; ten 3. een heelkundig inftru- ment, wiens voorfte deelen puntig en van een gefchei- <ien zijn ; en ten 4. de fcheuren aan de vingeren, too- rien en elders. CHELIDONIDES , is de witte Steenbrek. ZicSAXI-
FRAGA. CHELIDONIUM MAJUS, zie GOUWE (GROO-
TE). CHELIDONIUM MINUS, zie GOUWE (KLEI-
NE). v CHELIDONIUS, zie SWALUWE-STEEN.
CHELONE ; dus noemt Oribasius een werktuig om
verrekte leden, op een gemakkelijke wijze, weder te regt te brengen. CHELONE Linïuei; Is een aart van Vingerhoed,
Waar van drie zoorten zijn, als 1. De gladbladige Chelone, met witte of blauwe bloe-
Jnen (Chelone foliis lanceolatis ferratis, Jummis oppofitis, Linn. Spec. Plantar.) 2. De ruigbladige Chelone , met bleekblauwe bloe-
ffien {Chelone caule foliis^ue hhjutis, Limn. Spec. Plant.) |
|||||||||||
3. "De Chelone, met fteng-omvattende bladen (Cbelone
f oliis amplexicaulibus , panicula dichUoma , Linn, Spec. Plantar.) Plaats. Deeze zoorten groeijen natuurlijk in Virgini-
en en Canada, en zijn langlevende; ze worden thans ook in de bloem tuinen van Europa gekweekt. Kweeking. Dezelve gefchied door fcheuring der wor-
tel-fpruiten in het voorjaar; maar's winters dienen ze wat gedekt met ftroo of ruigte, dewijl ze onze ftrenge koude niet kunnen doorftaan. CHELONION ; deeze naam draagt het hoekige deel
van den rug, zijn aanvang kort onder den hals nee- mende. CHELIJS; Hippocrates bezigt dit woord zomtijds,
om 'er de borst meede te betekenen ; Ook word een ze- ker zoört van Jchilpad dus genaamt. CHELIJSCION, betekent een drooge hoest. Zie
HOEST. CHEMIA, zie CHIJMIE.
CHEMOSIS ; dus word 't ontflookene hoornvlies van
't oog genaamt ; ook betekent zulks die ziekte der 00- gen; wanneer het witte voor 't zwarte uitfteekt, en 'er zig als eene opening of fpleet tusfchcn den oog-appel en het zwart van 't oog vertoont. CHENOPODIUM, zie GANSEVOET en POLIJC-
NEUM. CHERMES , zie KERMES.
CHERS.E , zie FECULiE.
CHERSIJDRUS ; deezen naam word aan zulk zoort
van visfehen gegeeven, die zo wel in 't water als op het land leeven. CHEZANANCHE, worden in de eerfte plaats alle
zulke geneesmiddelen door betekent, die afgang verwek- ken: Ten tweeden noemt Aetius dus een pleifter, die tot het zelfde doelwit op den navel word gelegt: En ten derden geeft Aegijnetus die naam aan een zekere zalf, die tot rood wordens toe uit honing en aluin word ge- kookt; en dienftig is, om ftoelgang te verwekken, wan- neer het fondament of aarsdarm daar meede word beftroo- ken. CHIACUM,- deeze naam word door Aegijnetus aan
een zeker oogwater gegeeven. CHIADUS, dus noemt Theop. Paracelsus een bloed'
zweer. Zie aldaar. CHIANFOU, zie BALSEM-WORTEL.
CHILON; dit woord word gebezigt, om daar mee-
de iemand te betekenen, die dikke lippen heeft. CHIMETLA; Aegijnetus verflaat hier door, de
gezweeren of zwellen , die 's winters in zommige door de koude, aan handen en voeten worden veroorzaakt, en bij ons de naam van winter-handen en kak-hielen draagen. CHINA-APPEL, zie ORANJE.
CHINA CHIN.E, zie KINA-KINE.
CHINA RADIX, zie CHINA-WORTEL.
CHINA-WORTEL ; Pok-wortel of Chineeßhe Pol-
wortel; in 'tlatijn Radix China:; Smilaxafpera chinenfis ; (JSmilax caule aculeato tereticujeulo, f oliis inermibus ovato- cordatis, Linn. Spec Plant.) Dit is een zoort van Win- de, waar van de gemelde China- of Pok-wortel komt. Men is lange in twijfel geweest, van wat een gewas
deeze medicijnaale wortel eigentlijk voortkwam, en men heeft dezelve voor de wortel van een andere plant gehou- den , die een zoort van Indiaanfcltc Senecio of Kriiis-kruid met goud-geele bloemen is, van Linnhus genaamt Senecio çorollis midis, ßapo fubnudo longisßmo; Spec. Plant. A a a 2 Maai |
|||||||||||
CHI
|
|||||||||||
CHI,
|
|||||||||||
37*
|
|||||||||||
"Maar zedert dat Kempfer , die Japan en China bezogt
heeft, in zijne Amoenitates de eerstgemelde plant voor de China voortbrengende plant opgegeven heeft, zo word die thans ook in 't algemeen voor de regte plant gehou- den. Befchrijving. Dceze plant fchiet uit een dikke knob-
bel- en knoestagtige wortel, dunne knoopagtige donker bruin-roode, twee, drieën meer voeten hooggroeijende ran- ken op, die aan ieder knoop twee doorns en twee klauwiert- jes hebben, waar me.ede ze zig aan het geene 'er naast ftaat, vast hegten ; uit ieder knoop komt een blad voort, dat hertvormig, dun, zemiwagtig en donker-zwartgroen- agtig is ; uit de oxels der bladen groeijen kleine bloemen, in trosjes bij malkanderen, die geelagtig-groen zijn, waar- na vrugten volgen, welke in gedaante, groote, koleur en glans na.'r kerfen gelijken, en vijf of zes hoornatige zaaden in zig bevatten. Plaats. Dit gewas groeit in China en jfapanop iteen-
agtige plaatzen. Daar is ook nog een andere zoort van Pok-wortel,
die in de West-Indien, inzonderheid in Brafd, Peru, JVieuw-Spanjen, als mecde in Virginien, Jamaica en elders groeit,' en West-Indifihe of Basten-cbina-wortel genaamt word; in 't latijn China fpuria nodofa of Pfeudo- China; (Smilax caule inermitereti,foliis inennibiis, cau- linis cordatis, racemis ovato-oblongis, Linn. Spcc. Plant.') De liefhebbers van vreemde planten, kweeken deeze gewasfen ook zomtijds in hunne tuinen, maar dewijl ze uit warme landen afkomflig zijn, zo moeten, ze's winters in de flook-kasfen wel onderhouden worden. De Oost-Indifche China-wortel, is, zo als wij ze droog
ontfangen; eengroots knobbelagtige, Knoestige, hcutag- tige wortel ; van koleur uitwendig geel- of roodagtig- bruin, en van binnen roodagtigwit; versch zijnde, is haar fmaak iets fcherp en flijmagtig, maar als ze droog is , heeft ze geen fmaak nog reuk, behalven dat ze iets te zaamentrekkende fmaakt. Men moet zodanige verkie- zen , die digt en zwaar en niet wormfteekig is, en in het doorbreeken vetagtig of harzig fchijnt. De West-In- difihe- China, gelijkt zeer wel naar de Oost-Indifche, maar is uitwendig meest zwartagtig-ros en inwendig rood- agtig; dog deeze word zo goed nictgeagt als de yoorige, en dcrbalven ook minder gebruikt, als de Oost-Indifche, die meest door de Hollandfche Oost-Indifche-Compagnie Scheepen van Batavia in zakken over gebragt word, waar in gewoonlijk 125 pond gepakt zijn, daar de Koop- lieden der Compagnie op Batavia aan de Chineefen, zo men zegt, 4 Ho'landfche guldens, of ten i:oogften,. als ze duur is, 4 Rijkdaalders voor betaalen. Eigenfifiap. Deeze wortel heeft flijmagtige en eenige
harstagtige deelen in zig; en word gehouden voor op- droogend, pis- en zweetdrijvende, en zeer bloedzuive- rend, men prijst ze inzonderheid voor jigt, podagra en venus-ziekten, als meede voor kwaade fchurft, oude. vuile zweeren en fistelen , geel- en v/aterzugt en uittee- rende zièktcns. In de vemisziekte is ze van zeer veel- nut, als het venijn nog maar in de zappen fchuilt, en de vette deelen en beenderen nog niet' aangetast zijn ; als- meede in de lede-ziekten en atrophifche uitteeringen der kinderen en bejaarde, daar de lijders vermaagPren en als opdroogen. Men gebruikt tot die eindens ''t ai^ookzel daar van , tot een mengelen water een of anderhalve on- ce van de china-tvortel neemende ; of men laat van dee- ze wortel fterk trekken als thee, en'drinkt 'er dagelij lts .'$ moigcns en agtermiddags van ; maar mea moet met dit |
|||||||||||
gebruik een langen tijd aanhouden, en een goede leevens»
wijze daar bij in agt neemen. In de venus ziektens kan men 'er ook nog eenige andere dingen van diergclijke kragt, als pokhout, farfaparille, enz. bijvoegen, naar d« omitandigheeden. Deeze wortel is reeds lange in Europa bekent geweest,
gelijk blijkt uit de Verhandeling van Andreas Vesa- lius , de ufu Radicis Chinas, in 't jaar 1546 in folio ge- drukt; en men wil dat de Portugeefen dezelve 't eerfte in Europa te koop zouden gebragt hebben; ook zegt men dat Keizer Carel de Vdsi zig zelfs daar meede van een ziekte, in 't jaar 1535 geneezen heeft; waar door deeze wortel in dien tijd in een grootea naam gekomen is ; maar of dit de Oost- of IVest-Indifche zoort geweest zij, is twijfelagtig ; ook is de West-Indifihe zoort niet de- zelfde met de Oost-Indifche , gelijk zommige denken , maar een geheel andere plant, fchoon ze van het zelfde geflagt is. CHINCAPIN, of Chinquapin; Virginifchc Kastanjeboom',
in't latijn Castanea Virginiana pumila ; (Fagus foliis ova~ to-lanceolatis acute ferratis fubtus tomentofis, amentis fili- formts nodofis, Linn. Spcc. Plant.) De bladen van dee- ze boom , koomen veel overeen met de Europifche ka- flanje-bladen, maar zijn langer, en aan de bcnedenlto zijde wolagtig-wit ; zijne vrugten gelijken naar kldne ei- kels, en zijn elk in eene zeer doornig kapzel beilooten: Hij groeit natuurlijk in Virginien, en in meer andere landfehappen van Noord-America. Hier hte lande ge- kweekt wordende, kan hij onze winter-koude tamelijk verdraagen, maar geen fterke aanhoudende vorst; wes- halven hij 's winters in potten of tobben geplant itaande, in de oranjerij moet overgehouden worden, als men hem kweeken wik CHINEES CHE AARDE; Kaolin; in 't latijn Terra
cslcarea Chinenfis, is een witte meel- en gruisagtigeglin- fterende aarde, die, zo men voorgeeft, in China gebruikt word, in vermenging met de Petuntfihe aarde, tot bet manken van het porcelein : Men zegt ook, dat dier- gelijke aarde meede in Frankrijk, Switzerland, Duitsch- land, en elders in Europa gevonden word , inzonderheid op de plaatzen daar men den granit-fleen ontmoet : Het fchijnt ook dezelfde te zijn , die Valerius porselein- mergel noemt, of ten nniifteu veel daar meede overeen koomende. CHINEESCHE ANJELIER, zie ANJELIER.
CHINEESCHE DUIVEL, zie SCHüB-DiER.
CHINEESCHE GOUD - VISCH , zie GOUD-
V1SCH. CHINEESCHE INKT, zie INKT..
CHINEESCHE POK-WORTEL, zie CHINA WOR-
TEL- CHINEESCHE TALING , zie GEKAPTE TAA"
LING. CHINEESCHE VERNIS, zie VERNIS.
CHINEESCHE SWALUW, zie SWALUW.
• CHTO-AARDE; in'tlatijn Terra Chia; is een zoor» van gezegelde aarde ,. die uit het eiland- Chio of Scio, in den Archipel gelegen, gebragt word; zijnde wit en vet- agtig: De-Vrouwen gebruiken ze, om do rimpelen des aangezigts te verdrijven , en de huid blank , glinfterencV en fraai te maaken, ook dient ze tegens de lidtekenen? dog ze is bij ons zeldzaam. CHIRAGRA; het Hand-euvel, is-even dezelfde kwaal
als de Podagra of Foeteuvcl ; enkel van naam verande- rende} Vestigt dezdye zig-in de yoeçen, dan is 't P°f dsgri',
|
|||||||||||
.
|
|||||||
cm
iagra ; openbaart het zig integendeel in de handen, dan
noeinttnen het Chiragra. Zie PODAGRA. CHIROGRAPH ARIA ACTIO; de Regtsgeleerden
noemen dusdanig een aanfpraak of klagte, die uit krag- te van 't een of ander handfchrift gefchied Hier van het woord Chirographii, betekenende zulke fchuldeisfchers, die zonder eenig pand of obligatie, maar een enkeld handfchrift van den debiteur hebben. CHIRONES, zie SIRONES of DRAAK-WORM-
TJES. CH1RONIA ; dus is de groote Santoreij (Centaurium
stajus) van zommige genaamt. CHIRONIA LINNiEI, is een Planten geflagt, waar
van zeven zoorten' zijn, die ten de^Ie in Virginien en Canada, en ten deele in AJiïca en Ceilon groeijeu. Zie Linn. Spec. Plant. CHIRONIUM , zie CHEIRONIUM.
CHIRURGIA, zie HEELKONST, CHIRURGUS, zie HEELMEESTER. CHIRURGIJN, zie WATER-HOENTJES. CHITS ; dus noemt men zeekere fijne Katoene floffen , die met blommen, loof werk, rocailles en zelfs zomtijds met beeldwerk, gedrukt en ook wel met de penceel ge- fchildert zijn : De egtecTfitJen koomen 't meest uit China, die ook nog in verfcbeide zoorten verdeelt worden, als min of'meer fijnder, en fraaijer gedrukt of gefchiidert enz.; die geene welke met de penceel gefchiidert worden, zijn buitengemeen fraai, dog ook zeer duur ; de koleu- rcn van zommige deezer chitjen zijn zó levendig en fraai gefchakeeit, dat dezelve het oog verrukken, en deeze fchoonhehl van koleuren behoeden ze tot dat ze geheel verfleeten zijn, indien men maar in agc neemt, om ze- op een behoorlijke wijze te behandelen. In Engeland worden meede veel katoenen fioffen met
koleuren' gedrukt, die de naam van Engeljche chitjen draagen, dog fehoon dezelve fraai zijn, kunnen ze eg- ter in lange niet tegens de Oost-Indijche aan. Om allerhande chitjen, Zo wel Oost-Ir.dijche als Engel-
jche, zodanig te wasjchen, dat ze niet alleen hunne koleur behouden, maar 'er evenals nieuw uitzien. Om dit te doen, moet men de chitjen, indien dezelve tot kleederen gemaakt zijn, als bij voorbeeld mans-, of vrouwen japons, vrouwen rokken, enz. los maaken, en in- dien 'er voering in zit, het zelve 'er' uit neemen, als dan zet men het een uagt in fehoon koud regen- water ; 's morgens maakt men een vet zop van kookend Water met witte Spaanje zeep, dan doet men 'er de chits in, en laat dezelve daar zo lange in ftaan, tot dat men de hit- te van het water aan de handen kan verdraagen, dan moet men het ter deegen heen en- weeder klenfen tot dat men ziet dat 'er de voornaamfte vuiligheid af is ,• maakt dan weeder een nieuw zop, en klcnst 'er nog eens ter deegen het chits door, waar na men het zelve in mim koud regen-waater moet zetten uit te trekken , men vervrischt dit water eens, en (poelt 'er de chits ter de- gen in uit; waar na men dezelve losjes uitwringt en op- hangt te droogen; bijna droog zijnde, haalt men ze door eene-zoort van ilijfzel, op de volgende wijze bereid: Neemt tot ieder mans- of vrouwen nagtrok (of andere kleederen na deeze proportie gerekent), drie vierde pond fljs, laat die in ruim water twee uuren lang kooken, wringt dezelve, nog bfet ten vollen koud geworden zijn> .op, door een doek, waai' na men liet wet fehoon |
|||||||
CHL. CHO. 373
water tot een bekwaame dikte verdunt, en 'er de chits
doorhaalt, wel zorge draagende, dezelve voorts ter dee- gen te wrijven, op dat 'er geen klonters en oneffenhee- den in blijven, dit verrigtzijnde, hangt men 't op te droo- gen; ftok droog zijnde, klandert men het met een gla- fen glad-fleeu, en de chits zal even zo fraai als nieuw zijn. CHLIASMA, word een vogtige ftooving aan 't een
of ander djcl van 's menfehen Jighaam door verflaan. CHLORA, door Vegetius word dusdanig een mid-
del genaamt, om zommige wonden vaardiglijk en zon- der een ig ongemak te fluiten. CHLOROSIS, Maagden-ziekte; Juffers-ziekte. Zie-
aldaar. CHOCOLADE; Chocolade-koekjes; zijn of bruine of
rosagtige platte, ronde of vierkante koekjes, die uit de Cacao-vrugt, zonder of met zuiker, vaniljes en meer an- dere fpecerijen bereid worden, en waar van men ver- volgens met water of melk een heel aangenaame drank vervaardigt, die als thee of coffij warm gedronken, of ook als een Joupe met witte brood of biscuit, die men daar in laat weeken, gegeeten of gedronken word. De Americaanen , die groote liefhebbers zijn van deeze drank, zijn ook zedert aloude tijden de uitvinders van dezelve, van welke 't de Spanjaards en vervolgens de andere Eutopeaanen hetgeleert hebben. (Zie CACAO-BOOM.) Voor de beste chocolade houd men die, welke niet bitter
nog al te zoet is, en voorts welruikend, hard en droog, bruin van koieur, en doorgebrooken, met witte ilreepen als aderen doormengt. Deeze is eene voortreffelijke ver- fljSrUing voor de maag en borst, en waar door de natuur- lijke warmte herfielt en bewaart word : Het is een uit- neemend voedzel en een zalf der oude en zwakke men- fehen; dient ook, maatig gebruikt, in teering en borst- kwaaien ; maar is voor de galagtige complexien niet voor- deelig : Eest word ze ook 's morgens of 's avonds ge- bruikt, en bij koel weer. De chocolade-koekjes, worden op verfchiilende wijze
bereid en toegemaakt, als enkeld of■ t'zaamengcfteld; das is, met of zonder zuiker en fpecerijen : Veele agten de enkelde, daar nog zuiker nog fpecerijen in zijn, voor de beste, o'm redenen, I. dat wanneer'er niets onder de chocolade gemengt word, het welke de goede eigen- fchappen van de cakauw zouw kunnen veranderen, de- zelve alsdan zo gemaatigd is, dat hij in alle tijden en ouderdom, zo wel van zieke als gezonde en 't zij in de zomer of in de winter, veilig mag gebruikt worden, zon- der 't minfle ongemak te vreezen ; in tegendeel die gee- ne , welke met vanilje en andere heete en fcherpe ingre- diënten is vermengt, niet anders als fchadelijk kan zijn, inzonderheid in de zomer, voor jonge lieden en heete drooge natuuren. 2. Dat indien men de chocolade zoet en met fpecerijen begeert, men dan altijd bij het berei- den van de drank, de -noodige-zuiker en fpecerijen 'er kan bijvoegen, en zodanige verandering naar zijn fmaak daar in maaken kan, als men begeert; hebbende de cho- colade, daar alleen zuiker en wat caneel bij gevoegt is, een genoegzaam voldoenende lieflijke geur en aangenaa- me fmaak. Daarenboven kan men zodanige'.onver- mengde chocolade ook veel goed koper verkrijgen of zelfs bereiden ; wordende zodanige onvermengde chocolade veel op de Frar.Jche Americaanjche Eilanden vervaardigt; en die dusdanig bereid is, draagt gewoonlijk de naam van cho- colade voor de gezondheid. Dog daar eu tegen nebben de met zuiker en fpece-
A a a 3 rijen |
|||||||
CHO.
|
|||||||||
€H0.
|
|||||||||
374
|
|||||||||
rijen te zaamengeftelde Chocolade-koekjes, dat geenevoor haare vettigheid, die een van haare beste eigcnfchappen,
uit, dat men bij de bereiding van de Chocolade minder en kragt uitmaakt. moeite en toeftcl heeft, als men dezelve zoeten gefpece- De cakauw dan behoorlijk wel gebrand en gezuivert
rijd begeert; en dat als men geen tijd heeft, het zij op zijnde; doet men ze in een bekwaam groote metalen of reis of anders, de Chocolade tot drank te bereiden, men 'er ijzere vijzel, die men rondom met gloeijende kooien be- een van ongeveer een once zwaar kan op eeten, en daar legt, en men dampt de cakauw daar in dus warm om- een dronk wijn of eenig ander vogt op neemen, 't welke trent drie uuren lang, tot dat hij wel fijn gedampt en even zo kragtig voeden, en de maag verderken zal, als tot een pap geworden is ; daar na doet men van de zui- of de Chocolade nat toebereid was. ker en fpecerijen, die men daar in hebben wil, en voor- De ingrediënten , die men onder de zaamengeftelde heen heel fijn geltootcn en door een fijne teems tot een
Chocolade-koekjes gewoonlijk mengt; zijn zuiker, vanilje, ontastbaar poeder gebragt zijn, bij lepels vol van tijd tot canesl, nagels en cardamome, dog de drie eerde zijn de tijd daar in , en men mengt het al dampende onder mal- voornaamfte, en wel inzonderheid, benevens de zuiker, kanderj wanneer het poeder dan allemaal 'er onder ge- de vanilje, die aan de Chocolade een aangenaame en mengt is, dampt men het nog een uur lang , om de verheevene fmaak bijzet; 'hier aan volgt de caneel, die masfa heel fijn en wel gemengt te doen zijn. geen minder aangenaamheid geeft, en daar benevens met Eindelijk de masfa dus genoeg gedampt zijnde, giet de aart en verfterkende kragt der cakauw veel over een men dezelve warm in ronde of vierkante formtjes, van komst heeft; de overige dingen zijn zo noodzaakelijk niet, vertint ijzer-blik gemaakt, en zijnde met amandel-olie be- maar worden 'er bij gedaan om de geur en fmaak nog ftreeken, tot koekjes ; die men vervolgens laat koud en meer te verheffen en prikkelender te maaken , inzonder- hard worden , en dan in fchoon papier bewonden , in heid voor menfehen, die een fcherpc kruidagtige fmaak een doos op een drooge en zuivere plaats bewaart; wor- beminnen ; dog het is beter, om dezelve geheel 'er uit dende zodanig toebereide koekjes als dan Chocolade , te laaten, dewijl ze te veel verhitten. Daar zijn ook of beter Chocolade-koekjes genaamt , dewijl de daar Chocolade-maakers, die, om te doen fchijnen als of zij uit bereide drank ook de naam van chocolade draagt: veel vanilje gebezigt hadden, 'er peper, gmgber of an- Men kan de koekjes zo groot of klein, van twee, drie, dere fcherpe dingen bijvoegen ; maar dit deugt in het ge- vier , agt, en meer oneen maaken , als men begeert, beel niet, ten waare iemand zulks begeerde. Anderen doen de gebrande boonen , na dat ze ten groot- De dofis of proportie der ingrediënten die men bij de ften deele in een vijzel fijn geftooten zijn, op een groo-
cakauw tot Chocolaade koekjes gewoonlijk gebruikt, is te wrijffteen, die boven gloeijende kooien geplaatst is, tot een pond cakauw, drievierde of een heel pond zui- om den deeg op het uiterfte fijn te wrijven, 't welke veel her, een, twee of meer vantijes-peulen; caneel een dratÜ- tot de deugd van de chocolade toebrengt; voegende dan de ma; cardamome, een half drachma, en kruid-nagels, een overige ingrediënten, die zij 'er in hebben willen, op de vierde drachma of 15 grein, dog elk kan van deeze din- fteen daar bij; dog het kan genoeg zijn, dat men alleen gen min of meer, of ook nog andere'er bijvoegen, naar de vijzel gebruikt; en men begrijpt ligtelijk, dat als men zijn eigen goed vinden. geen zuiker of fpecerijen inde chocolade wil hebben, de gebrande cakaitvi alleen, tot een heel fijne masfa gedampt
Manier om de Chocolade-koekjes te bereiden. of gewreeven en vervolgens geformt word, als boven. Neemt twee pond beste cakauw, die van de ondeu- Wil men de chocolade een rooder of bruiner koleur doen
gende boonen en ander ontuig gezuivert zijn , en hoe hebben, zo kan men een weinig heel fijn gepoeijerde or- verfcher hoe beeter, braad die in ' een ijzere fchotel leane 'er meede onder mengen , gelijk de Indianen en Span- over een helder vuur, op de wijze als coffij, dezelve j aards veel doen. In plaats van de cakauw in een vijzel te met een houten fpatel geftadig roerende en omkeerende, ftampen , zo legt men ze behoorlijk gebrand, en van de tot dat de boonen genoeg gebrant zijn, om haare fchillen fchillen gezuivert zijnde, opeen glad gefleepen ijzeren ligtelijk los te laaten; dog het welke gemakkelijker kan plaat, en rold ze dan zo lange met een ijzeren rol, tot gefchieden in een ijzere bus die men met een dekzel dat dezelve als dunne fijroop is geworden, handelt'er fluit, en door middelvan eendaar aan vast zijnde lan- voorts meede als boven gezegt is; op deeze manier ge dok geduurig over 't vuur omdraajen kan ; zodanig is het, dat dezelve 't meest in onze Nederlanden word als de coffij ook veel gebrand word ; de boonen gebrand vervaardigt, zijnde, zuivert men ze met de handen, van de fchillen j dog om dit fchieUjker te doen, zo gebruiken de choco- Hoe men de Chocolade-drank toebereid.
lade-maakers een ander middel; ze fpreiden de gebraaden Schoon dit bij veele bekent genoeg is, zuilen we eg-
warme boonen op een tafel over een laaken uit en rollen ter iets daarvan zeggen ; dewijl de manieren van berei- 'er met een ijzere rol overheen, waar door de fchillen ding eenigzins verfchillendc zijn : Men fchrapt met een breeken en los gaan, die ze vervolgens in een van wilge mes, of beter men raspt op een rasp zo veel van de koek- rijsjes gemaakte wan zuiver uitwannen : De kakauw dan jes af, als men begeert; bij voorbeeld vier groote eet- zuiver zijnde, braad men ze nog eens in de braad-pan, lepels vol, (dat ongeveer een once bedraagt) ; men doet maar over een zagter vuur, dezelve geduurig keerende, 't in een chocolade-kan, giet 'er ongeveer een vierde tot dat de boonen alle even gelijk en genoeg gebrand mengelen (zijnde 8 oneen) kookend water op, of anders zijn ; 't welke men daar aan kent, als de fmaak geurig melk naar begeeren, en roert het met de roer-dok braaf en de koleur bruin maar niet zwart is; moetende niet door malkander; dan zet men de kan op 't vuur., en zo te weinig nog ook te veel gebrand worden, want wor- dra het op komt, neemt men ze af, zijnde als dan ge- den ze te weinig gebrand, zo behouden ze een zeekere reedom te drinken; maar eer men't in de kopjes fchenkt, touwe onaangenaame fmaak, en zijn ze te fterk gebraa- moet men telkens de chocolade met de roer-dok braaf den of als verbrand, zo verkrijgen ze niet alleen een roeren, zo dat ze niet anders als fchuim fchijnt te zijn. bittere en onaangenaame ünaak, maar ze verliezen ook Om dezelve nog aangenaamer van geur en fmaak te maa- ken, |
|||||||||
cria 371
|
|||||||||
CHO.
|
|||||||||
Spec. Plant.) ; groeit in Hoog Duitschland, Zwitzerland,
Frankrijk en Italien. Daar is een meedezoort of ver- andering van, met brecder gefnippelde bladen en blau- we bloemen. 2. De Kandifche 'Kondrille met geele bloemen en krorrj
zaad; Chondrilla creticaflore luteo; (Tragopogon calijci- bus corolla brevioribus aculeatis, f oliis pinnato-hastatis, Linn. Spec Plant.) 3- De Kandifche Kondrille, met incarnate bloemen;
Chondrilla cretica flore incarnato; (Crépis f oliis amplexi- caulibus lanceolatis, omnibus dentatis radiealibusfinuatis, Linn. Spec. Plant.) Deeze beide zoorten groeijen in Zuid-Frankrijk, Napels, Kanälen, enz., en zijn eenjaarig. 4. De Kondrille met fijn gefnippelde bladen, en klei-
ne purperagtige bloemen ,• Crupina , vulgo ; (Centaurea calijcibus inermibus; fquamis liniari-Jubulatis,foliis pin- natis J'erratis , Linn. Spec. Plant.) Deeze zoort groeit in Zuid-Frankrijk, Italien, Napels, enz. en is eenjaa- rig. Het zaad van deeze plant heeft een bijzondere fpê- culative eigenfchap, dat het naamelijk geroert wordende, geduurig agterwaarts kruipt, zo dat men 't ook bezwaar- lijk , in een niet wel digt geflootene hand kan houden; maar het kruipt daar uit, door zeekere fijne haakjes, die het aan de einden der draatjes van het zaad heeft. 5. De Berg-Kondrille met lancen-formige fijn getande
bladen, en purper-blauwe bloemen; Chondrilla montana purpura-carulea ; (Prenanthes flosculis quinis foliis lanceo- latis denticulatis, Linn. Spec. Plant.) Daar is een grooteen kleiner zoort van, groeijende met de voorgaan- de in Zwitzerland, Zuid-Frankrijk, Italien, enz. op de bergen. 6. De Berg-Kondrille met lange fmalle bladen en pur-
pere bloemen ; Chondrilla montana anguftisfimofolio ; (Pre- nantîtes foliis linearibus integerrimis, Linn. Spec. Plant.') 7. De Africaanfche Kondrille met maankops-bladen en
geele bloemen; Chondrilla tingitana, floribus luteis, pa- paveris hortenfisfolio; (Scorzonera foliis omnibus antrorfum dentato-finuatis ample x ie aulibus , Linn Spec. Plant.) ; groeit in Barbarijen, en is eenjaarig. 8. De Wratten-Kondrille, met geele bloemen, Chon-
drilla verrucaria, vel Zazintha ; (Lapfana calijcibus fru- tlus torulofisdepresfisobtufisferfilibus, Linn. Spec. Plant.) groeit in Italien en elders, en is eeniaarig. 9. De Kondrille met wollige cichoreij bladen , en
groote geele bloemen ; Hieracium magnum Dalechampii, vulgo; Chondrilla I. Dodonjei; (Tragapogon calijcibus corolla brevioribus inermibus, foliis lij'rato-finuatis , Linn. Spec. Plant.); groeit in Spatijen. 10. De Feld-Kondrille met rijsagtige takken en geele
bloemen ; Cichorium fijlvestre luteum Dodon. ; (-Chondril- la , Linn Spec Plant, f'oliis radicalibus pinnatifidis, cau- linis lanceolato-linearibus.) Deeze groeit in Hoog Duitsch- land, Zwitzerland, Frankrijk, enz. aan de kanten der akkers en elders. Van deeze 10 zoorten worden voornamelijk de vier
eerftcn, wegens haare bloemen, in de bloemtuinen ge- kweekt; gefchtedende de voortkweeking der eenjaarige van alle deeze zoorten door het zaad , in het voorjaar s en van de langleevende door fcheuring der wortel-fpruiten, in dezelfde tijd, gelijk andere za'ii- en plantgewasfen. CHONDROS; betekent zo veel als Cartilago; Kraak-
of Knor-been. CHONDROGENESIA; betekent volgens Boerhave .
eene verharding in de beweeglijke vaten van de haak- beenderen - als bij voorbeeld zig de aorta, als meede »n- deie
|
|||||||||
fcen, kan men 'er een lepel vol water vàn oranje bloeizel
of i â 2 druppels tinctuur van amber, voor het infchen- ken bij roeren. Dit is de gewoonlijke manier van be- reiding, dert'zaamengefteldecAoco/aie; maar zijn de koekjes enkeld, te weeten zonder zuiker en fpecerijen, dan ge- fchied de bereiding ook op dezelfde wijze; dog men voegt dan meesttijds wat zuiker en caneel bij de ge- raspte chocolade, naamelijk tot 4 lepels vol chocolade, 2 lepels vol beste poeijer-zulker, (die omtrent zo zwaar weegen als de chocolade), en twee of drie vinger gree- pen heel fijn geflootene en gezifte caneel; en wat men verder daar bij wil hebben. Zommige bereiden de chocolade met een versch eij,
het welke zij met de geraspte chocolade eerst in de kan, door middel van de roer-ftok, wel vermengen ; en alles tot de dikte van vloeijende honing maaken; daar vervol- gens 't heete water of melk al roerende bij gegootsn word ; dienende het eij 'niet zo zeer om de chocolade voedzaamer te maaken, gelijk het in der daad mecde doet, maar inzonderheid om de vette deelen van de ca- kouw , met de waterdeelen beter ce doen vereenigen en te binden, 't welke de eigenfchap der eueren is, en zon- der 't welke de chocolade ook nooit zo wel fchuimc. Voor vette en ziekelijke menfchen, word 't beter ge-
oordeelt, klaar water te neemen, of half water en half melk, dewijl de enkelde melk met de chocolade te fterk voet; dog oude menfchen mogen wel meik gebruiken. Daar zijn 'er ook die de chocolade met witte wijn toebe- reiden , dog dit word egter zelden gedaan. Ik moet hier bij aanmerken, dat men van onze zoete aman-
delen, door middel van dezelve te fchillen, daar na in een vijzel met zuiker en heel fijn gepoeijerde caneel wel te (lampen, en de pap dan met zoete melk over 't vuur te kooken, een drank kan bereiden , die men bij gebrek van de chocolade in deszelfs plaats drinkt, en die niet veel minder fmaakend, gezond en verfterkeiid is; waar bij men nog, om de geur te verheffen, wat, water van oran- je bloeifel of amber, enz. voegen kan. Zie vsrder onder AMANDEL en EMULSIE. CHOCOLADE-BOONTJES, zie CACAO.
CHOES, zie GEBAK.
CHOLAGOGA; dus wierden van de Ouden diepurgeer-
middelen genaamt, welke de overvloedige gal uit't üg- haam drijven, van zodanigen aart zijn de rhabarber, mechoacanna , aloë', Jcammonium , pijp-casfie , enz. CHOLEDOCHUS, dus noemt men dat geene, het
welk de gal tot zig neemt, en dit word gemeenlijk en Van de galblaas, en van de gemeene gal leider , die tot in den twaalfvingeren darm, loopt, gezegt. CHOLERA . zie 't BORT.
CHOLERICUS, zie BILIOSUS.
CHOLOMA , CholoJ'is; is zo veel als eene verrekking
of belemmering in de beweeging van 't een of ander lid ; dog voornaamentlijk betekent het eene verftuiking, of ver- rekking van de fchenkslfpiegel, 't geen iemand nood- wendig doet h'nken of kreupel e;aan. CHONDRILLE; Kordrille; in 't latijn Chondrilla.
Daar zijn zeer vcele plantzoonen met de naam van Chon- drilla, door verfchillige fchrijvers beftempelt; wij zullen eenige der voornaamfte zoorten , die men in de bloem- tuinen zomtijds onderhoud, opnoemen , en haar cultuur kortelijk aanwijzen; dezelve zijn 1. De Kondrille met blauwe, incarnate of witte bloe-
men; Chondrilla II. Dodonjei; (Laftuca foliis Jineari- ius dentato-pinnatis , lacïniis Jurfum dentatis, Linn. |
|||||||||
t
|
|||||||||
CHR.
Isefchrijving. Dit gewas fchiet dunne getakte ftengen opj
van anderhalf tot twee voeten hoogte, waar aan en ooit uit de wortel, bladen groeijen aan lange fteelen , uit drie- maal bij driën, aan bijzondere fteeltjes zittende bladjes beftaande, die gekartelt en witagtig-groen zijn ; uit de bovenfte oxels der bladen koomen kleine witte vierbla- dige bloemen in trosjes voort, waar na eijronde befiën volgen, die met het rijpen zwart worden , en aan de ee- ne zijde een lange ftreep of voor hebben; vertoonenda de bellen een kleine druivetros. Plaats. Dit gewas word gevonden in Hoog-Duitsch-
land op bosch- en bergagti^e plaatzen, inzonderheid om- trent de Dfinanw, Rhijn en Moefel. Eigen/c■happen., liet is ee.- vergiftig, of ten minden
zeer fcliaadelijk kruid, geiijk de wolfs-wortel, inwendig genoomen; maar men zegt, dat het uitwendig dieuftig is tegen fchurft, ruidigheid en ongedierte , als men'er een wasfehing van kookt, of een zalf van maakt. Daar zijn ook nog veifcheide vreemde meede-zoorten
van, die ten deele onder dit geflagt, en ten deele on- der de Aralia gerekent worden. Zie Linn. Spec. Plant. CHRISi'OPHORIANA , zie CHRISTOF! ELS-
KRUID. CHRISTüS-OöGEN , z;e H ABIKS-KRUID,
LIJCHNUS en STERRE-KRUID. CHRüMATiSMUS ; dus word die kunst genaamt,
om ergens een gevoeglijke verf aan meede te deelen. CHRONICUS; ook Chronitis en Polijchronius, be-
tekent zo veel ais langduurig, ten aanzien van ziektensj dus is men gewoon mprbi chronici zuike ziektens te noe- men, die lange duuren, als bij voorbeeld, de fleent fcheurbuit, de fchurft, de teering, enz.; wanneer eens ziekte over de (So dagen duurt, zo verkrijgt dezelve de naam van langduurig. CHRONOLOGIE, of Tijdrekenkunde ; is die wee-
tenfehap, welke van de naukeurige verdeeling des tij ds, inzonderheid van de verfcheiden beginzels der d maanden en jaaren , ook grootere en kleindere verdce- lingen, enz. handelt. ChR0S; dus worden alle de vleeschagtige deelen aaH
het menfchelijke iighaam genaamt, waar onder de huid, fpieren , vliezen. en ingewanden begreepen worden. CHRIJSALIS ; dus word die huid van een rups ge-
naamt, die zij aflegt van gedaante verwisfelende, en in een pop veranderende. CHRIJSANTHEMUM.; Krijfanthenum ; Koe-oog ',
in 't latijn Crijfanthemum, gelijk gemold is. Veele plan- ten zijn 'er die deeze naam draagen, zo wel Europee' f che als vreemde, dog waar van veele door andere Bo» tanisten tot andere geflagten gereekent worden, en ande- re naamen voeren. Wij zullen maar van eenige der be- kentfte zoorten, hier melding doen , en die veeltijds in de bloemtuinen gekweekt worden. I. De gemeene akker-Krijfanthcmum anders Vokelaart
of Ganfebloem genaamt, in't latijn Crijfanthemum Dodon. (Crhijfanïhemumfoliis amplexkaulibus, fuperne laciniatis, inferne dentato-Jerratis , Linn. Species Plantarum) , Deeze groeit in Neder- en Ploog - Duitschland , enz. in en naast de akkers; fchiet verfcheidene ftejlen uit, van drie of vier voeten hoogte; de bladen zijn niet on- gelijk aan die-van het moeder-kruid; de bloem is rond, geftraalt, en beftaatuit een meenigte bloemtjes, die door een fchitterende, goud geele koleur gezoomt zijn, en niet onaangenaam van reuk is, en door een fchubagtige kelk word onderfteunt ; deeze bloem afvallende, volgen 'e*
|
|||||||
375 CHO. CHR.
dere flag-aderen, insgelijks ook de flok-dam, zig vér-
harden , en daar door tot haar gewoone werking magte- loos worden. CHONDROPHARIJNGiEI MUSCULI, dit zijn een
aantal van vezelen of fpierige draaden, die van de eerfte kraakbeenige ringen der lugt-pijp ontftaande, in den flok-dam hun einde noemen. CHONDROSIJNDESMOSIS, dus noemt Galenus
zulke beenderen, die door kraak-beenderen verbonden worden, onder deezen telt men de lighaamen van de lyervel-beenderen, enz. CHONDROSIJNDESMUS , betekent zo veel als
ligamentum cartilagineum, of een kraakbeenige band. - CHORDA; Dit woord heeft twee betekenisfen; als ten eerften verftaat men 'er een pees, zenuw of trekker door; dus zegt men bij voorbeeld Chorda achillis, om de grootfte en fterkfte trekker die aan het been zit te betekenen. Ten tweeden is Chorda zo veel als een fnaar op een viool, violoncel of eenig ander inftrument. CHORDA SPERMATICA; is dat ftreng , 't welke
bij de mannen, uit zaad-vaten is te zamen gewecven, en beftaande i. uit eene in veele takken verftrooido ilag-ader, welke takken weder te zaamen loopen en zig vereenigen; en ten tweeden uit een te zamen groeijende bloed-ader, wiens takken uitzwellen en krampagtig wor- den, zo dat deezen wel voornaamentlijk het weef zei der zaad-vaten (corpus varicofum) uitmaaken, en te zaamen het wijnranks-gelijke wezen (corpus pampiniforme) vor- men; waar bij nog koomt het zaad afleidende vat (vas tieferens)\ welk het zaad in de ballen bereid; alle deeze vaten zijn door een tralieagtige of celswijze zelfftandig- heid aan malkanderen gehegt, waarom dan de fcheede- rok (tunica vaginalis') gevoerd zit; hier komt meede nog bij den opligtenden bal-fpier (musculus cremaster.) Dee- ze ftreng gaat door de ring (annulus) tot onder aan den buik. CHORDA TIJMPANI ; is die zenuw welke dwars
door den gehoor-trommel, over de lange fteel van 't aam- beelds-beentje heenen loopt; het geluid door zijne zitte- ring of trilling onderhoud, en uit eenige draaden van de harde gehoor-zenuw, en eenige vaatjes van de onderka- kenbeins-zenmv is te zaamen gegroeid ; dusdanige trillen- de zenuw-draaien (Chorda fonorœ) zijn meede uitgerekt in de omtrekken der gehoorbuis te vinden. CHORDiE , dusdanig worden ook de Darmen ge-
ȕaamt. Zie op DARMEN. CHORDAPSUS, zie KRONKEL-DARM.
CHORION ; betekent in de KruLdkunde het buiten-
vlies der vrugten of zaaden. CHORION, zie CHAMISIA FOETUS.
CHOROIDEA TUNICA, zie OOG.
CHOSOOL, zie ARECA.
CHOUAN; dit is een zoort van vreemd zaad, dat veel
naar het wormzaad (feinen cinœ) gelijkt, maar watgroo- ter , en geelagtig-groen is, hebbende een ietsrijnsagtigen fmaak; het word uit de Levant gebragt, maar is hier te lande zeldzaam ; men gebruikt het hooftzaakelijk met 't autour-zmd, dat insgelijks een vreemd bij ons onbekend zaad is, tot het bereiden van de carmin. CHRISTI MANUS; deeze naam draagt de gepaarl-
de zuikcr (facharum perlatum), die thans weinig in ge- bruik is. CHRISTOFFELS-KRUID; Swart-wortel; in 't la-
tijn Chrlßophoriana Dodonäi ; Aconitum baeeiferum, :v.el racemofwn; (AUcea racemo ovato, fruftibiuqiie bac- Aßtv, Lihm. Spec. Fiant.) |
|||||||
»
|
|||||||
CHR.
iet hoekige zaaden, die geRreept zijn; de wortel is hou-
tig en" met vezelen bezet ; deeze plant die' eenjaarig is, bevat veel olie en wezcntlijk zout in zig, en dezelve heeft een afveegende, openende en wondheelende kragt. 2. De Kandifche Krijfanthemum, met enkelde en dub-
belde witte, geele en geel- en wit-bonte bloemen : Crij- fanthemum creticum ; (Chrifantkemum foiiis pinnatifidis incifis cxtrorfum latioribus, Lina'. Spec. Plant.) Groeit in Sicilien, Kanälen, enz. en is eenjaarig. Daar is eene ver- andering van, met enkelde of dubbelde pijpjes-bloemen. 3. De Portugeefche Krijfanthemum; Chrijfanthemum
conijzoides Lufitanicum ; (Baphtalmum calijcibus ohtufefo- liofis fisjilibus axillaribus, foiiis oblongis obtufis, Linn. Spec. Plant.) Groeit in Zuid-Frankrijk, Portugal, en Kandia, en is eenjaarig. De tweede en derde zoorten worden in de bloemtuine«
gekweekt, dog inzonderheid veel de tweede dubbelde zoort, die een goede vertooning maakt. Men kweekt ze van het zaad, dat men in het voorjaar, in een maar weinig warme broei-bak, of ook in de koude grond op een warme plaats zaait, en de jonge planten daar- na verplant, waar men zulks begeert ; of men zaait het zaad in kuiltjes, eenige korrels bij malkanderen , ter plaatze daar het zal blijven doorgroeijen., dewijl deeze gcwas- fcn bij ons niet bezwaarlijk groeijen willen. Het zaad moet men altijd uitdefraaifte dubbelde bloemen winnen; hoewel daar uit ook doorgaans zo wel enkelde als dubbel- de bloemen voortkoomen. CHRIJSANTHEMUM BIDENS, zie ACMELLA. CHRIJSANTHEMUM LATIFOLIUM, dus word. de Calendula of Goud-bloem ook genaamt. CHRIJSANTHEMUM OSTEOSPERMUM, ook
Chrijfanthemoides, is de Ofleofpermum. Zie aldaar. CHRIJSE ; deeze naam draagt een plciftcr, die- te-
gens het bloeden der wonden gebruikt word. CHRIJSITIS; Goud-geel, al't geen dat een goud-
geelige koleur heeft. CHRIJSOBALANUS Linmvgi,- Icaco; Aviericaanfche
Mijrabolaan-boom; is een zoort van Americaanfche pruim- boom, welkers vrugten veel overeenkomst hebben met onze damas-pruimen, "en anders ook de naam van Anfe-pruimen draagen ; men heeft 'er verfcheiderhande koleuren van , als purperverwige, roodagtige, zwarte, geele en gcel- agtige, en men zegt, dat 'er de Wilden veel werks van maaken, en dezelve in de tijd, dat ze rijp worden, zorgvuldig voor het wegrooven van de nabuuren be- waaren. De boom heeft bladen, die naar die van de eschboom gelijken, en word in verfcheidene van de hect- fte plaatzen van America gevonden , inzonderheid in Suriname, Berbice, Jamaica, Brafil, en elders. CHRIJSO-CHOLCOS , is het geel koper. Zie KO-
PER, CHRIJSOCOLLA; is een zoort van groene aarde ,
die in de .mijnen gevonden, .en de I-Iongarifche voor de beste geagt word; zie BERG-GROEN. De naam van Ckrijfocolla word iook gegeeven aan een mijn;ftoffe, daar de borax uit gemaakt word, en ook aan ae borax zelven, om dat de naam van Chrijfocolla zoveel bete- kent als goud-lijm, en de berax tot het fmelten en fo- lideeren des gouds van de Goudfmits gebezigt word. ■ CHRIJSOCOME; Gulden Linaria, o? Gulden Vlas- kruid.; in 't latijn Coma aurea ; Conijza linaria: folio ; twee zoorten worden hier van hooftzaakelijk in de tui- nen gekweekt, als i> De gemecne Chrijfocome ; (Clifijfocoma Jierbacea, |
CHR. CHIJ. 377
foiiis linear'ibus glabris, calijcibus laxis, Linn. Spec.
Plant.) Deeze zoort heeft fmalle gladde lijnkruids-bla- den, ,en geele bladelooze bloemen in trosj.es, op dunne ftengen van anderhalf voet hoog; groeit natuurlijk in Boheemen, Oostenrijk, en meer andere warme gewestea van Duitschland. 2. De Moscovifche Chrijfocome ; (Chrijfocoma hérbacea
paniculata , foiiis lanceolatis trinerviis punüatis nudis, Linn. Spec. Plantar.) Deeze heeft breeder bladen met drie zenuwen, en van beneden geftippelt; hier zijn twee zoorten van, als eene zonder, en eene met bloem-bla- den of flraalen ; groeit in Moscovien, Sibérien, enz., dog is hier te lande nog niet zeer bekent. De eerfte zoort word dikwils bij ons in de bloem-tuinen gekweekt en voortgeteelt, het welke ligtelijk gefchied door fcheuring der wortel-fpruiten. Daar zijn ook nog drie vreemde heesteragtige zoor-
ten van, die natuurlijk in Ethiopien groeijen. Zie Linn. Spec. Plant. CHRIJSOGONUM LWNMI; is een Pianten-ge-
flagt, .zij.nde een aart van Chrijfanthemum, waar van men twee zoorten heeft, de eenc in Virginien, en de andere' in Peru groeijende. CHRIJSOLIJT ,• in 't latijn Clmjfolijthus ; is een
goud-geel, met een groene weerfchijn , hard en door- fchijnend edelgeftcente, die bij veelen voor een IVes- terfche Topaas genoomen word : De fraaifte en fchooii- ile Chrijfolijten koomen uit verfcheidene plaatzen van de Oost-Indien en Ethiopien, als meedes ait Boheemen ; de meest geagtfte deezer fteencn zijn helder geel, met een kleine flikkering van groene weerfchijn, dog hoe meer het groen de overhand heeft, hoe minder de fteen in waarde en agting is; deeze fteencn worden gewoonlijk, knopsgewijze gefleepen. CHRIJSOPHIJLLUM, zie -.CAINITQ. . •'
CHRIJSOPLENIUM , zie SAXIFRAGE (GÜL-
DEN). CHRIJSOPÓEIA; dus word die gewaande en inge-
beelde kunst genaamt, welke leeraart, om uit een onrijp etaal, door middel van de Philofophijche Mercurius, heo regte goud te maaken. CHRIJSOPRAAS; in't latijn Chrijfoprafius, is een
oort van Chrijfolijt, dog groender van koleur, en ook iet zo doorfchijnende; zomtijds heeft dezelve ook roo- e, witte én zwarte vlekken, die meede enkeld met gou- e flippen gemengelt ziin. CHRIJSULCA AQUA.,- Scheid-water ; deeze naam
raagt de geest van kopernod ; wordende .gebruikt, om het oud van het nog bij zig hebbend zilver te zuiveren, los- ende zig het zilver volkoomen in dit vogt op, en het oud, dat door 't zuur niet kan ontbonden worden, blijft n zijn weezen. CHIJBUR; dusdanig word door Th.eoph. Paracel-
us de zwavel genaamt. CHIJL , in het latijn Chijlus ; is dat vegt of voe-
end zap in 's menfehen lighaam, 't welket eerst in den waalfviugcrigen darm word bereid, en eigentliik niet nders is, dan een verbetert vogt, waar in de lugt, het oedzel-zap van J'pijs en drank, het maagen-zap , twee-- erlei gallen, voorts de klier-en zenuw-zappen onder alkanderen' vereenigt zijn; de koleur van dit vogt is it, wordende zulks re weege gebragt, door de vereeni- ing der.olieagtige-of vette deelen met de wateragtige; eszelfs dikte is ook zeer onderfchciden , want in de aag zijnde, is het dik of brijagtig, dog in de melk-va- |
|||||||
B b b ten
|
||||||||
CHIJ. CIB. CIC.
|
|||||||||||
CHIJ.
|
|||||||||||
i7$
|
|||||||||||
1. De PMjficaalfche of Natuurkundige Chijmie, waar
door de natuurlijke lighaamen en de beginzelen daar ze uit bedaan, onderzogt worden, 2. DeMedecijnfche of Phwmaceutifche Chijmie, wel-
ke de genees-miJdelen leert bereiden. 3. De Metallurgifchs Chijmie, welke zig met de me«
taaien en mineralien bemoeit, dezelve leert finelten , in 't klein te probeeren, en van vreemde lighaamen te fchei- den, enz. 4.. De Mechanifchs Chijmie , die zig hot verfte uit-
ftrekt, en haare betrekking höoftzakelijk op de konden heeft, en onder andere in, de glasmaakerij, verf- en fcbil- der-konst, en nog veel meer andere nuttigheeden aan,« brengt. 5. De Huishoudelijke Chijmie, welke de konst bevat
om veelerleij zappen door de gesting, als meede het ge- meene zout te bereiden ; dat met de bezondere namen Zijmotechnia en Haiotechnia of Halurgia benaamt word. <5. De veranderende Chijmie of Alchijmia, welke leerü
de onvolkomene metaalen volkoomener te maaken. De onderwerpen, daar de Chijmie meede omgaat, zijn
alle gemengde lighaamen, uit de drie-rijken der natuur, als uit het minaralifche , planten- en dieren-rijk, oft zijn ten minden deelen van dezelve. CHIJMICA; zijn geneesmiddelen , of andere dingen,
die door de kunst der Chijmie bereid worden. CHIJMUS; dit woord betekent zo veel als een zap,
't welk tot de dikte van een moes of' pap is gekookt; en dus wil Chijmus het zelfde als Chijlus zeggen ; nogthans vind men Schrijvers, die hier in onderfcheid dellen, en eigentlijk Chijmus noemen , het vermoogen om te fmaa- ken, of wel eigentlijk die fmaak , welke in de dieren en. planten huisvest; dog Chijlus noemen zij het dikke moes, waar in zig de fmaak bevind. V. d. Linden is van ge dagten, dat de Chijmus het beste gedeeite van de Chijl is. CHJ JTLON ,• hier word eene zalving of begieting van
olie met water door verdaan. CIBOLLE, of Ciboule; deeze niaam draagen wel al-
le gemeene Ajuins of Ziepels op zommige plaatzen , maar op andere plaatzen verdaat men daar door de lange ajuin of ziepels , die 's winters 1,1 de opene grond kun- nen overblijven, en vroeg in 't voorjaar nieuwe bladen uitfehieten, waar van men in de keuken gebruik maakt; in 't latijn word ze genaamt Cspa ohlanga , Oo don/ei; {Allium fcapo nudo folia adxequante, fóliis teretibus ven' tricofis, Linn. Spec. Plant.") C1CATRISANS, Cicatrifantia, ook Epulotica, dus-
danig worden zulke geneesmiddelen genaamt, die gebruikt worden, om een wonde te fluiten, en 'er een lidteken aan te verwekken. CICATRIX, zie LIDTEKEN.
CICERS; Gehoekte Cicers; Spaanfche Erwten, in'tlatijn
-Cher; Cicer fativum, vel arietenum; (Cicer foliis ferra- Us, Linn. Spec. Plant.) Bejchrijving. Dit gewas fchict uit de wortel dunne
houtagtige , iets hairigedengen op, met veele zijdtakken, aan welke gevederde bladen voortkoomen , uit veele kleine rondom gekertclde bladjes bedaande, die aan een middelribbe tegens malkanderen over zitten ; de bloe« men, die vlinter-formig en purperagtig of wit zijn, koo- men enkeld uit de oxels der Waden , aan lange krom-ge-- 'boogene deeltjes voort, waar na kleine korte ópgeblaa- zene peulen volgen, die twee of driehoekige zaaden of ciceri:
|
|||||||||||
ten koomende, vloeibaar ; wanneer de chijl zig nog in
de ingewanden bevind, is die met onzuiverheden ge. mengt, dog op weg na de bloedvaten zijnde, of reede daar in uitgedort, is het van alle onreinheden gezuivert; wordende deszelfs vette gedeelte met het bloed vermengt, en ook zelfs in bloed verandert. In 't algemeen word ook door chijl bet dik en voe-
dende zap in dieren verdaan. CHIJLBEREIDENDE WERKTUIGEN; in't latijn
Chijlopoietica Organa; zijn die werktuigen, welke be- hulpzaamzijn,' oiii den 'chijl te bereiden; onder deezen Word voornaauielijk den twaalf -vingerigen- darm gere- kent; dewi.il deeze door inmenging van de galle en het ahleesch-zap, het vogt dat zig uit de maag hier bij voegt, dusdanig verandert, dat het door de chijl -buizen, die in deeze darm hun begin neemen, verders na 't bloed, en voorts tot voeding van het geheele üghaam door ge- voert word. CH1JLIFICATIO; wordende ook Concoüio, en Di-
geftio prima genaamt; is de kouking der fpijzen in demaag ; wordende hier door de genuttigde fpijzen, tot een mel- kig of voedend zap , en een bekwaame chijl bereid. CHIJLISMÂ; dus pleeg men 't uitgedrukte zap van
het een of ander kruidgewas te noemen. CHIJLOPOEISIS ; hier word die werking der rra-
tuure door verdaan, welke tot het bereiden des chijls vereischt word. CHIJLOSUS FLUXUS , zie SPIJS-LOOP-
CHIJLVOERENDE VATEN ; in 't latijn Chijlifem vnfa, zijn die dunne buifen , welke uit de inwendige vlak- te der dunne darmen ontdaan, en door het darm-fcheil heen geleid worden. De Chijlvoerende vaten, die van de eerile order genaamt worden, zijH 'er zeer menigvuldig en van een zagte zelfllandigheid, tot dat ze aan de klie- ren van het darm-fcheil geraaken : Van de Chijlvoerende vaten der tweede order zijn 'er minder in getal, en de- zelve zijn ook veel grooter; deeze eindigen in de lenden- Zak {cistema lumbaris). CHIJMIE; Schei-kunde; Stof-fchei-kunde ; in't latijn
Chijmia. Deeze wetenfehap word van de verfchillige Schrij- vers eenigzins verfchillende bepaalt; volgens Ne-oman, is het een konst, welke de manier aantoont, op wat wijze alle door de natuur gemengde en te zaamen gefielde lighaamen in haare bedaan-deelcn gedeelt en opgelost, en de uit elkander gezette deelen wederom tot diergelij- ke lighaamen te zaamen geftelt en vereenigt, ook veele nieuwe dingen , die de natuur niet kan uitwerken, voort- gebragt kunnen worden. De Chijmie draagt ook nog verfcheidene andere naamen; als r. de Spagijrifchekonst, uit 't grieks afkoomende, dat fcheiden en weder te zaa- men voegen betekent, dewijl haar edelfte werk.daar in beftaat; 2. de Pijrotcchnifche konst, welk zo veel be- teekent, als een konst, die door middel van het vuur uit- gevoert word,- 3. de Hermetifche konst, dewijl Hermes de Egijptenaar, voor de u'tvinder van deeze konst gehou- den word; 4. die Akhijtnié of Akhijmifiifche konst, naar de fpreekwijze der Arabien, die, als ze iets groots of ireffelijks willen aantoonen, 'er het woordje ^/voor- zetten ; hoewel men deeze naam meest aan die konst ge- geven heeft. die de onvolkomene metalen in voikomener leert veranderen. De Chimie word weder onderfcheiden in 6 zoorten,
riaar de zaaken waar meede ze zig hooftzaakelijk bemoeit, als. in. |
|||||||||||
cic. cic.
|
|||||||
cicers in zig bevatten, welke rijp zijnde wit zijn ; maar men
heeft 'er zooiten van, die roodagtig, rood of zwart worden. Plaats. De cicers groeijen natuurlijk in Zuid-Frank-
rijk, Italien, Spanjen, en elders, tusfchen de graan- vrugten ; worden in die landfchappen ook veel in de vel- den gebouwt, om ze tot fpijze te gebruiken, gelijk bij ons de erwten. Men zaait ze op akkers, op diergelij- ke wijze als de linfen. Eigenjchappen. De cicers hebben cene verweekende,
verzagtende, zuiverende, pis- en fteendrijvende kragt, en men prijst het afkookzel daar van inzonderheid zeer tegen de gtaveel en fteenfinerten ; dog ze worden meest uitwendig gebruikt in pappen, te weeten het meel daar van , tegen invreetende gezweeren, kanker, fchurft en korften of rooven. Als men ze brand gelijk coffij- boonen, en 'er op dezelfde wijze een drank van maakt, komt die in fmaak veel over een met de coffij-drank, en word ook veeltijds van de gemeene menfehen in deszelfs plaats gedronken : Ook vervalfchen de kleine winkeliers zomtijds de geirraalen coffij daar meede. De gebrande cicers worden ook wel van de kinderen en ouder men- fehen aldus gebraaden, gegeeten , gelijk anders wel met de erwten of veld-boonen gefchied. Daar zijn nog meer zoorten van planten , die den naam
van cicers , of wilde cicers bij de botanifche fchrijvers draagen ; zie daar van, onder ASTRAGALUS en STAL- KRUID. CICER SIJLVESTRE, zie ASTRAGALUS.
CICHOREIj; Cichoreij-wortel ; in't latijn Cichoriumof
Cichorea ; Int ij bus filvestris; Solfiquium; deezc word ook dikwils Suikerij-wortel genaamt, maar dit is een verbas- terde naam, want de regte Suikerij-wortel, is een ge- heel andere plant. Daar zijn twee zoorten van ; als 1. De gemeene wilde Cichorei] , met blauwe, roofe roode
of witte bloemen; Cichorium filvestre Dodon.s:i ; (Cicho- rium caule fimplici, foliis dentato-finuatis, Linn. Spec. Plantar.') Van deeze is 'er eene verandering, die zwart of donkerrood gevlakte blaaden heeft; als meede een andere met fmaller bladen. 2. De doornige Ckhoreij ; Cichorium fpinofum;(Cicho-
rium caule dichotomo Jpinofo, Linn. Spec. Plant ) Befchrijving. De eerlte zoort van Ckhoreij , heeft
langwerpige fmalle gefnippelde bladen , waar tusfchen een ronde holle fteng uitfehiet, die boven in zijdtakken verdeelt is, met bladen die na bovenwaarts gcduurig kleinder worden en minder gefnippelt zijn , in welkers oxe- len fchoone veelbladige als dubbelde bloemen, verfcheide- ne bij malkanderen voortkoomen, die heel digt aan de fteng of takken zitten, en meesttijds fchoon blauw zijn; dog men vind ook veranderingen, met witte of roofen- koleurige bloemen ; aan welke bloemen witte hoekige 7-aadcn in een huisje voortkoomen : De wortel is lang en een vinger, min of meer dik, en de geheele plant is bitter van fmaak, en geeft een melkagtig zap van zig, als ze gekwetst word. De tweede zoort groeit heesteragtig , met cichoreij-
■agtige diep gefneedene , dog wat kleinder en dikker "bladen, aan korte, teegens de aarde geboogene Hen- gen, die met vcele witte doornen bezet zijn, tusfchen "welke, fchoone hemels-blauwe bloemen voortkoomen, van gedaante gelijk die van de gemeene cichorei}, na Welke ook diergelijk zaad volgt. Plaats. De eerfte gemeene zoort groeit natuurlijk in
Neder-en Hoog-Duitschland, Frankrijk en elders, naast ■de wegen, akkers en op andere zandagtige plaatzen. De |
|||||||
tweede doornige ckhoreij, word gevonden in Sicilien
en Kanälen, op zand-en heuvelagtige plaatzen, inzonder- heid omtrent de zee. Men kweekt ze bij ons en elders in de tuinen, de eerfte zoort in de moes-tuinen voor het keuken- en medicinaal gebruik, maar de tweede in de bloem-tuinen: De eerfte zoort is tweeen meerjaarig, maar de tweede eenjaarig. Kweeking. Men zaait de gemeene ckhoreij, tegensher
midden van jpunij, en niet vroeger, om dat de vroeger gezaaide , meesttijds in dat jaar nog in zaad opfehiet, waar door zo wel de wortelen als bladen , tot 't volgen- de wintergebruik inde keuken onbekwaam worden : Men zaait ze op een bedde, in een goede, losfe, diep geroerde, dog best wat zandagtige grond, niet al te digt; of te dik opkomende, moet men ze verdunnen, zo dat de plan- ten vier en vijf vingerbreed van eikanderen fiaan, waardoor de wortelen dikker en fterker worden , en men moet het wieden van tijd tot tijd niet verzuimen. In het na- jaar, tegen dat de vorst aankoomt, graaft men de worte- len uit de grond, en legt dezelve, naar dat de bladen 'er afgefneeden zijn, laags-wijze in zand op een hoop in't rond, nu een laag vogtig zand, en dan weer een laag wor- telen, digt aan maikanderen ; zo dat de wortelen'er van. vooren maar uit kijken , gelijk men met de Jchorzeneere- en andere wortelen doet, zo zullen ze op 't nieuws bla- den fpruiten, die geel, maisch of zagt en weinig bitter, zullen zijn , om ze tot falade , gelijk endivie te ge- bruiken ; maar de kelder of plaats daar men ze legt, moet donker en niet lugtig zijn , anders wordende nieuwe bla- den groen en blijven bitter: Dog men kan ze ook in de grond laaten (laan, en daar in , in het najaar of winter, geele bladen doen voortbrengen , door middel van "de wortelen, na dat de oude bladen kort afgefneeden zijn, met verfche lange ftroo-agtige paardemest of maar met los verwart ftroo, te overdekken ; want hier onder zul- len ze nieuwe geele bladen fpruiten, tot 't gemelde ge- bruik dienftig; dog men doet beeter, .dat men eerst tak- kige rijzen , bij voorbeeld erwte-rijzen op't bedde legt, of anders (lokken of houten , dwars- en kruiswijze over malkander daar oplegt, op dat ze de mest niet of wei- nig raaken ; dat veel zindelijker is , en de blaaden niet naar de mest doet fmaaken : Of men kan 'er ook een zoort van Iaage broeibak over zetten, die men met plan- ken of houtene luiken overdekt en dezelve met verfche lange paardemest, tamelijk dik bedekt en rondom befiopt, zo zullen de wortelen insgelijks daaronder fpruiten, en de bladen geel worden. Dus kan men ze ook in een min of meer groote , houten, vierkante kas, van onge- veer drie voeten hoogte, die men ergens op een warme plaats binnenshuis gezet, en tot ruim opdehelfte met vog- tig zand gevult heeft, in de winter digt aan maikanderen planten; de kas vervolgens met een houten dekzel digt fluitende, zo zullen de wortelen insgelijks geele bladen fpruiten. Men kan deeze geele bladen, twee of drie- maal kort bij de wortel affnijden, fpruitende de worte- len t'elkens weder nieuwe bladen uit, dog de eerfte reis de meeste en grootfte; maar men moet niet verzuimen om 't zand als het droog word, te bevogtigen. Om zaad van de ckhoreij te winnen, plant men in
het voorjaar de wortelen, als men 'er geene in de grond heeft laaten liaan , (want ze de winter-koude wel kunnen doorftaan), op een bedde inreijen, op een halve voet afftand van elkander," zo zullen ze opfehieten en in de nazomer zaad voortbrengen, dat men inzamelt, zuivert en bewaart, gelijk het endivie-zaad* B b b 2 De
|
|||||||
~$io cic.
De tweede doornige cichorei] , die men alleen in de
bloemtuinen plant, word meede gekweekt doorhet zaad , dat men in April in een niet te warm zijnde broei-bak zaait, en de jonge planten daarna verplant, daar men be- geert: Of'men kan het zaad ook in kuiltjes zaaijen, eeni- ge korrels bij maikanderen, terplaatze daar het zal blij ven doorgroeijen , zonder het te verplanten. Eigenjchapptn. Dit gewas heefteen verkoelende, ope-
nende, zuiverende, pisdriivende, maag-, hert-, lever-, en hooft-verfterkende kragt, en is zeer dienftig voor hy- pochondrie , mélancolie, geele en andere zie;;tens, die uit verhitte en verdopte ingewanden, of uit een bedor- vene gal en bloed voortkoo.nen ; als inwendige ontftee- . kingen, uitteerende koorts , waterzugt, geduurige koort- zen , enz. en is geen van de minden in de gemelde en andere gebreken : Men maakt tot dien einde afkookzels van de wortels en bladen ; dog 't afkookzei •verliest door 't kooken veel van zijn kragt ; ook word de wortel vcel in zttiker gecoirfijt, of men maakt 'er zo wel a!s uit de f bloemen conferf van; ook word in de Apotheeken een fijroop van de Cichorei) bereid, met of zonder rhabarber,
als meede een gedistilleert water, dat in 't bezondere zeer gepreezen word in de leverloop, 6 à 8 oneen daar van 's morgens ingenoomen ; het zaad is een van de iv zogenaamde kleine verkoelende zaaden, welke zijn, die van de Cichorei], endivie, latouw enporcelein ; worden de tot verkoelende emulfien gebruikt. In de keuken word de gekookte wortel in foupen, of
koud als falaade gegeten, dog wegens haare bitteragtig- heid egter zelden ; maar de geel ofwitgemaakte bladen ziin A;an veel meer gebruik, die als endivie met boomolie en azijn gegeeten worden, en een gezonde en finakelijke falaade üitmaaken. Geen onaardig aanzien hebben de met olie en azijn, tot falaade toebereide gevlekte Ci- choreij-bladen, ziende'er aldus uit-, als of ze met bloed of een roode verf befproeit waaren. • CICHORIUM BULBOSUM; is een zoort van Ta- raxicum of Chondrille, met bolagtige wortelen; inZuid- Frankrijk groeiiende. CICHORIUM VERUCOSUM; is de Wratten-chon-
drille. ' Zie CHONDRILLE. C1CINDULA ; Lampijris; NoBiluca ; Nitedula;
Vermiculus S. Johannis; is een kleine ronde kever, die «an zijn onderl'jf een piek of flip heeft , die even als Phosphorits, met een flikkerende, glinfterende en in Bet donkere ligfende ftofFe, zo lang hij leeft,, bezet is; dezelfde eigenfehap heeft meede het wormtje, waar uit dit kevertje door gedaanteverwisfeling ontftaat. Alen ziet ze in Duitschland , omtrent St. Jan, s avonds veel in 't donker vüegen, even als een vliegende vuur vonk ver- toon er de CICURES PLANTJE; betekent in de Kruidkunde
zodanige planten , die wel niet bii ons van zelfs in 't wilde groeüen , maar egter die eens in de tuin gebragt zijnde, ligteliik gekweekt en vermeerdert worden , en on- ze winterkoude kunnen verduuren. CICUTA , zie DOLLE-KERVEL en SCHEER-
LING. CICUTARTA BULBOSA , zie AARD NOOTEN.
■ CICUTARIA FATUA, zie SCHEERLING. CICUTARIA MAJOR VULGARIS, zie SCHEER-
LING. CICUTARIA ODORATA, zie KERVEL
(SPAANSCHE). CICUTARIA PETROSEL1NO SIMILIS , zie
SCHEERLING, . |
||||||
CIC. CID. CIL. CIM. CIN."
CICUTARIA PALUSTRIS TENUIFOLIA, zïc
EPPE (WAPER-). CiCU PARIA VULGARIS, zie SCHEERLING.
CIDER, is een drank uit appelen bereid. Zie AP- PEL- en PEERBOOM. CILIA, zie HAIREN der OOG-LEDEN. C1L1ATUS; Gewenkbraunt ;. is een fpreek-manier der Kruidkunde , waar door verdaan word , als de bladen of andere deelen van een plant, nedeigeboogene fijne hair- tjes aan de kanten of anderzins heboen. Ci MENT, zie C-iMENP. CIMOLIA ; deeze naam draagt een zekere leemige aar-
de , die door de Ouden veel gebruikt wierd tot die din- gen , daar wij thans de bolus 01' gezegelde aarde toe be- zigen: Daar zijn twee zooi ten van, naamelijk eene die wit is, en de andere rood ; voor de. beste wierde gehou- den, die vetagtig en ;.ouJ in taanraaken was ; zeer dien- ftig wierd deeze zoort meede geagt, om vlekken uit da kleederen te maaken. Haare naams-oorfpr.ong is zij verfchuWigt van de plaats
daar zij van afkomftig is, zijnde eene der CretijcheEijr landen, die de naam van Cimola draagt. Deeze aarde word voor ontbindende en- zaamentrek.-
kende gehouden , als meede tot rijpmaaking van gezwel- len. De naam van Cimolia is meede aan die vloeibnare dof-
fe gegceven, diezig onder de flijp deenen der mesfemaa- kers vergadert, door het fli'pen van hunne Ijzeren werk- tuigen: Deeze doffe is eene vermenging van de deelen der flijpdeen en van 't ijzer, dat door de geduurige wrij- ving zaamen als in 't water gefmolten en vloeibaar word. Men houi dit mengzel voor zaamentrekkende, en ont- bindende; het kan meede gebruikt worden om z»'art te verwen, deeze hoedanigheid verkrijgende door het ijzer dar het in zig bevat, en't welk dezelfde uitwerking voùrt- brengr als he.t- kopenood; zie ~o , ZEEP-AARDE. CINJE. SEMEN, zie WORM-SAAD. CINARA, zie ARTISCHDK. CiNCHONA LINNJEI, zie KINA-KINE. CINEI'ACTIO; bete'ent het zelfde als C'.ncratio of Incineratio; naaineliik aschmaaking, als men iets tot asch brand. Zie INCINERA PIO. CINERAR1A ; is het -witte Jicobs kruid. Zie aldaar.
CINEREA (ARDEA), zie BLAU W-REIGER. CINGEL, zie LAAN. CINGULUM; een Gordel; in de Heelkunde bete-
kent het ook zo veel als Bracherium en Zona, een reuk- band, waar van 'er. verfcheidene zooiten zijn. CINGULUM MERCURIALE, zie KWIK-GOR-
DEL. CINIS, zie ASCH.
CINIS CLAvELLATUS, of Cincres Clavellati, zie
POT-ASCH. CINIS JNFECTORIUS, zie WEED-ASCH. CINIS JOVIS, zie TIN ASCH. CINGUL.ARIA, is de Aard-mosch. , Zie aldaar. CLNNABER; Vermilioen, in'tlatiin Cinnabaris; zijn drie zoorten van, als i. Gemaakte Cinnaber (Cinnabaris fa&itia of artißcialis) ; 2. Natuurlijke of Betji-Cvmabet (Cinvabaris nativa)cn 3. Cinnaber van Antinionie ÇCitlt nabnris Antimonii). Dé Berg-Cinnaber, beftaat uit een roode, zxvaare en
glinfter-ende deen , zijnde niet anders dan een mercurius en zwavel , die in de, klooveri der aarde door, eene onder- aaidfehc hitte in dampen opgehceveu, uiet elkander ver- cenigt
|
||||||
CIN.. CIN. 3*r-
eenigt en tot cen taodeßeen of ertz gewordenes. De- boven een nauwe mond hebben , en in een groote fubli-
zelve word in verfcheidene landfchappen, als in Spanjen, meer-oven gezet worden. Deeze aldus in groote koe- Frankrijk, Hongarije»., Zevenbergen, Istriën, Carin- ken of itukken gefublimeerde cinnaber, word vervolgens then, liolieeinen, in de Paitz, als meede ook in Japan meest op bijzondere cinnaber moolens tot een fijn-pöei- gevonden; dog dezelve is in 't eene landfchap, ja zeifs jer gemaaien en aldus verzonden, dat dan eigentlijk Ver- in een zelfde Mijn op de eene plaats zuiverder en fcboon- milioen genaamt word ; maar of de Hollanders bij bet dei , als in de andere, is het ertz zeer fteenig, zand- maaien nog 't eea of 't ander bij mengen om het te ver- dig en onzuiver, zo word bet gewoonlijk quikzilyer-ertz beteren, of te vermeerderen , weet men niet te zeggen, genaamt, en déMevendige quik&aaï uitgefepareert of ge- dewijl ze zodanigen arbeid geheimhouden; ondertusfchefi fcheiden ; maar is het tamelijk, zuiver en eenpaarig rood , is 't zeker, dat de Vennilioen dikwüs met menie of ceruïs dan verkrijgt het de naam van Cinnaber-ertz of Berg-cin- V£ivalscht word; en zommige willen, hoewel te on- mber. Ouder alle de zoorten is de Spaanfche Cinnaber regte, dat die voor de fchilders en verweis beter zou- de beste; want die is fraai hoogrood en glinfterende, de zijn, ais de zuivere Vennilioen, om dat hij veel eer en heeft niet zo veel fteenagtigheid bij zig als de ande- en beter zoude droogen, en door de menie ook helderder ren; waar na de Hongarijehe voor de beste gehouden word: Maar zal hij tot medicijnen dienen, dan moet word, die van een goujagtigen aart is; men zegt ook, -hij vooral zuiver en onvervalscht zijn.- dat de JapanjJie zeer fijn is. Dog hoe fijn of zuiver 3. Wat aanbetreft de cinnaber van antinomie , hoedanig de h erg-cinnaber ook fchijnen moge, zo is het egter be die gemaakt word, is in het artijkel van Boter van An- ter,dat dezelve, inzonderheid als hij tot geneesmiddelen timonie aangeweezen, dewijl hij in dezelfde operatic voort- dienen zal, voorheen, door hem een of tweemaal te komt: Deeze cinnaber is,. fchoon hij met antimonie be- fubümeeren, gere&iftceert worde; want daar door zul- reid word, inderdaad niets anders, dande cinnaber die len alle de onzuiverheeden in de rctorte te rug blijven ; met zwavel gemaakt is, zijnde te zamengeilelt uit de quik en dus doende, is de fle.te of tamelijk zuivere even zo in de jubliinaat en de zwavel uit 't antimonie, die niet goed als de alderiijnfle, of zogenaamde Jaanjche of van de genieene zwavel verfchilt; want zo dra degepoei- |
|||||||||
{
|
nik puike, die gemeenlijk duur is, en de o;;ce wel een jerde antimonie en dejublimaatbij malkanderen koomenen
alve rijksdaalder en meer komt te (laan. de hitte des vmirs bevinden, gefchied van beide kanten |
||||||||
2. De gemaakte cinnaber, anders ook gemeene cinna- een verwisfeling van haare ingrediënten.; het zuur des
Sergenaamt; beftaat uit geen anderem.iar uit dezelfde in- gemtenenzouts, ciat bijde rouwekw-ik in de fablimaat is r grediënten. als de berg-cihnaber, naamelij ; uit zwavel en den regulus. anïimonii meer beminnende', verlaat dus het quikzilver, die door de konst en hulpe des vuurs opge- kwikzilver en vereenigt zig met de in de antimonie zig heven en vereenigt zijn : Tot een deel zwavel word ze- bevindende regulinifche deelen, en word door de kragt ven of agt deelen quikzilver genomen; hoewel zommige des vuurs tot boter van antimonie: Op de andere kant minder quik neemen , dog dan word.de cinnaber zo fraai omvatten de aan weerskanten verlatene deelen, namelijk rood niet. de in de antimonie geweest zijnde zwavel, en de in de De manier om dezelve te bereiden is aldus : Laat de- fublimaatzig bevonden hebbende kwik, eikanderen, ennwa-
zvjovel in een verglaasde aarden pot muiten, drukt dan ken \ oor eersteenzwarte Moor (Mthiops minerale) uit, die de quik, wat warm gemaakt zijnde, door een. zeen-leer vervolgens door een llerker hitte des vuurs in de gedaante daar bij, roert 't ter deegen door malkanderen, dat 't wel ge- van cen rood poeder om hoog klimt en dus tot cinnaber van mengten vereenigt worde; vervolgens koud geworden antimonie word, welke men daar na. door een tweede fd- zijnde, wrijft het op een zuivere ileen fijn; dost dan blimatie moet reótiiiceeren , als hij niet rood genoeg is: het poeder in een glazen kolf, maar dezelve moet niet Dog indien deze cinnaber zeer zwartagtig, mogte zijn, meer als bet derde deel aangevult zijn; maakt 'er een 't welke gebeurt, als men de proportie van de antimonte blikken dekzel op , die men wel di^t rondom met tuf.eer- en jubliinaat niet wel, maar van de antimoni- te veelge- zel moet heilrijken, zet het dan. in een bekwaäme oven nomen heeft; zo moet men voor de tweede fublimatie opeen drievoet, en geeft in het begin maar weinig vuur of re&iïïcatie nftg iets levendige kwik daar onder' vi ij- maar vermeerdert zulks allengskens, zo zal men eerst al- wen, en het dan reftiiiceeren; zo zal de cinnaber rooder Ierlei kol.uren van rook in 't glas zien omgaan, tot dat worden. dezelve eindelijk door het vermeerderde vuur bloedrood Deeze cinnaber van antimonie.knn. ook' zonder rouwe
word, ende cinnaber zig, van binnen in een koek aanzet; antimonie, namelijk van de gulden- zwavel van antima- wanneerdan de cinnaber alle gefubümcert ©f opgehesen is, nie' (fulphur auratum animonii) en zulks op twcërleij Iaat men 't langzaam koud worden, en dan het glas gebroo- wijze gemaakt worden,, als i- door vermenging met lc- feep hebbende„neemt-men de cinnaber 'er uit. en bewa'irt vendig kwikvilver; of 2.. met J'ublimaat; en deeze met hem. Maar bij deeze operatie (laat. eene zaa e van be- de zwavel van antimonie gemaakte cinnaber word ookC lang aan te merken, te weeten, dat er boven in 't dek- gemeenlijk, in dé eerlle fublimatie veel fchooner als de zei van de kolf een klein gatje moet. zijn, waar. door met rouwe-äntimame vervaardigde cinnaber. men van tijd tot tijd met een ijzerdraat van binnen moet Gelijk nu de kwik met.de zwavel zig in cinnaber iaat loeren, op dat zig geen cinnaber in 't midden o es. koeks veranderen, zo kan ook de cinnaber weder in kwik' ver- aanzette , want anders de nog niet gefublimeerde sinnt&er -ändert of de kwik weder levendig gemaakt worden , na- geen lugt hebbende, fan die alleen niet fublimeeren, uieJijk door de fcheiding.des zwav-eh van de cinnaber j maar ook zal het glas daar door in (lukken fpringen, en het welke op, dé. volgende wijze gefehiedv de arbeid en kosten verlooren zijn. Ne. mr gemaakte cinnaber , bij voorbeeld een pond j Deeze gemeene cinnaber word genoegzaam meest ftampt ze fijn, voegt 'er bij drie pond geftooten kalk,
alléén-in Holland in groote menigte, en. zelfs bii quintaa- en doet het in een gehiteerdc gtäfen retort, dóg dèzel- 1'cn te gelijk,, in verfcheiJe groote glafen of in aardene ve moet niet geheel vol', maar cen derde daar van ledig vatsn gemaakt, die onder on boven eeven, wijd en alleen zijn; zet het op't vuur, en doet 'er een ontfdnger met B b b 3 »«»»•
|
|||||||||
382 ' CIN.
|
|||||||||
CIN. CIO. CIP. CIR.
|
|||||||||
water los , zonder digt geluteert te zijn voor, ftookt dan 't
vuur eerst zagt, en vervolgens bij graden al fterker, tot een hevige fterkte toe, zo zal de kwik bij druppels in de ontfanger loopcn; dookt zo eenige uuren lang, tot dat 'er niets meer uitkoomtj dan giet men liet water uit de ontfanger, en vergadert de gewasfchen kwik, die men voorts met doeken en kruim van brood zuivert en be- waart. Dceze operatie word gewoonlijk revificatie of Jierleeving des kwiks genaarnt, welke ook gefchieden kan door middel van ijzer-vijlzel, v/aar van men tot ieder pond cinnaber, één pond neemt, en de fublimatie op voorgemelde wijze verrigt. Deeze levendig gemaakte kwik is de zuiverde die men bijna bekoomen kan ; uit ie- der pond goede cinnaber verkrijgt men ongeveer 12 of 13 oneen levendige kwik; en dus kan men ook de cinna- ber door herleeving des kwiks in eene kleine proef wet- zen , dewijl men uit de kwantiteit van de overklimmende kwik en de te rug blijvende doffe ügtelijk zal zien, of de cinnaber opregt of vervalscht zij. Men kan de cinna- ber anders ook probeeren, of hij goed is, door middel van dezelve op een ftuk ijzer-blik te leggen, waar on- der gloeijende kooien zijn , die men met een blaasbalk wel aanblaast, want als de damp, die daar van afgaat, . geel is, word de cinnaber goed geagt; hoewel deeze toets niet onveilbaar is. Eigenfchappen en gebruik des Cinnabers.
De cinnaber heeft niet alleen zijne nuttigheid en veel-
vuldig gebruik in de Schilderkunst, als zijnde eene der fchoonfte roode verf-doffen, maar hij word ook in de Geneeskunde gebezigt , en wel inzonderheid de Berg- cinnaber en die van antimonie; hoewel zommige heden- daagfche Geneesheeren den gemaaktcn cinnaber even zo dienftig als de beide overige zoorten agten, mits dat de- zelve zuiver en niet vervalscht zij, dewijl ze uit even zulke ingrediënten beftaat: Men moet zig derhalven van geen gepoeijerde cinnaber of vermilioen, maar van die in Hukken is, bedienen, als men dezelve in de medicijnen wil gebruiken. Dcg zommige zijn van gedagten , dat men in 't geheel
geen cinnaber in de Geneeskunde inwendig zou moogen bezigen, om dat ze dezelve nadeelig agten: Ondertus- fchen heeft de ondervinding geleert, dat de cinnaber geen- zints nadeelig in het lighaam is, maar in zommige zick- tens zeer goede uitwerkingen toont, àîs onder anderen in alle pijnlijke enkrampagtige toevallen, als mecde in ver- vaarlijke ftuipen ofte zaamentrekkingen der fpieren, inzon- derheid bij kinderen, werkende zeer zagt en wordende daar bij in geringe kwantiteit gebruikt, zodat bij kinderen een halve grein, of nog minder, en bij volwasfene r of 2 grei- nen genoeg is. In langduurige hoofdpijn doet ze ook dik- wils een zonderlinge werking, als ze in eengrooter gifte, bij voorbeeld tot een halve fcrupel, op eenmaal gegecven word. De cinnaber word van de Heer Gohl zeer ge- preezen, als een fpecilijk middel tegens de vallende ziek- te, als men 'er de volgende medicijne uit bereid, die de naam van Cremor cinnabaris nativce , of ook Pana- cea ex cinnabare nativa draagt: Neemt Berg cinnaber, zo veel gij wilt, maakt 'er een ontastbaar poeijei van, laat zulks in een verglaasde pot in regenwater afkooken, zo zet 'er zig boven op een zoort van een vliesje, dat men 'er niet een lepel afneemt, het zelve vervolgens laat droo- gen , en 'er dan wijngeest over afbrand, zo [s'tfpecificwn bereid : Ook word de cinnaber zomtijds nuttig met andere (äjßnfiige middelen tegen de gemelde en andere gebrekens |
|||||||||
gemengt; dog het is niet raadzaam, falia of zoute« 'er
bij te voegen , want daar door word de cinnaber ge- fcherpt, en als tot een fublimaat gemaakt. Uitwendig hceft.de cinnaber zijne nuttigheid in zommige pleisters teegens vuile gezweeren , enz., als meede in rookio- gen. Hoc men de Cinnaber of Vermilioen tot het gebruik,
van fchilderen zuivert en bereid, zal men befchreeven vin- den onder't artikel van MINIATUURlSCHILDEREN. CINNAMOMUM, zie CANEEL.
CION; hier word bij zommigen het lelietje in de keel
door verdaan. CIPOLLATIO ; dit is de naam, die een zeker zoort
van marmer in Italien draagt, en die veel overeenkomst met den Serpentijn-ßeen heeft; dog deszelfs kolcur is le- vendiger groen , naar het geele hellende, en met zwarte vierkante vlekjes zeer ongelijk van grootegelpikkelt, Dee^ ze fteen word in Italien veel gebruikt tot aanzienlijke ge- bouwen , en inzonderheid ziet men 'er groote colommen of pijlaaren van : Eveneens als de Porphijr en Serpen- tijn-ßeen, word de Cipollatio bewerkt en gepolijst. ClRC/liA,- is een aart van Solanum of Nagtfchaje ;
waar van twee zoorten zijn, ais 1. De gemeene Circœa; Circœa lutetiana; (Circœa cau>
le eretïo, racemis pluribus. Linn. Spec. Plant.) 2. De Berg-Circcea ; Circœa alpina; (Circea cauló
adjeendente, racemo unico, Linn. Spec. Plant.) . Bejchrijving. De eerfle zoort febict dunne, ronde,
regte en ruige fteelcn , van anderhalf à twee voeten hoogte, en die vol van merg zitten ; de bladen, die te- gens malkanderen over langs de fteelen groeijen, gelij- ken vrij v/el na die van het perfik-kruid of nagtfchaje, zittende aan kleine deeltjes vast gehegt; de bloemen, die als lange aïren zig op de toppen der deelen vertoonen, zijn ieder uit twee witte bladjcs zamengedelt, en door een kelk onderfteunt , die meede uit twee bladjcs be- daat; de bloem afgevallen zijnde, verandert de kelk in een vrugt, die de gedaante van een kleinerer heeft, met dekelen bezet ; de vrugt bevat langagtige zaaden ; de wortel, die onder de aarde voortkrnipt, is lang, knob- belig, van kolcur wit, en met vezelen voorzien. De tweede zoort groeit maar heel laag en legt tegens
de .aarde, brengt maareen bloemtrosje voort, metbloem- kelken van dezelfde kolcur als de bloemtjes. Plaats. Deeze planten groeijen in Hoog-Duitschland,
Frankrijk en elders in de Ahordlijke landen, op bosch-, fchaduwagtige en vogtige plaatzen. Van de eerde is 'er ook een meedc-zooit, die in Noord-America groeit, hebbende breeder bladen en witte bloemen. Men zegt, dat beide de zoorten uitwendig gebruikt,
ontbindende, afveegende en wondhcelende zijn. C1RCINALIA FOLIA , Bladen, die rond en bene-
den flakswijze van gedaante zijn. CIRCINATUS; Cirkel- of Kringswijze van gedaante.
CIRCINUS; een Pasfer, daar men meede afmeet.
CIRCUITUS , zie OMKRING.
CIRCULATIO, zie OMLOOP.
CIRCULATOR; een Omzwerver , een Omkoper;
zie op KWAKSALVER. CIRCULATORIUM ; Chçnleer-vat ; Omdrijf-glas;
dit is een Pelicaan of Tweeling ; zijnde twee kolven met haare helmen, die niet al te wijd zijn, waar van de bek van ieders helm in de buik van de andere kolf gaat, (zie Pi. X.fig. KK.)en dus hetvogtdoorde digereer- of circuleer- warmté gcdadig uit de eene kolf in de andere overgaat, en mits
|
|||||||||
CIR. CIS! 3S3
i. De groote Cirfium, met grijsagtige op verfchillige
wijze gefneedene bladen en een enkcld groot hooftje;
Cirfium majus incanum, varie disfe&um ; (Carduus cau- le fub-unijloro, caiijce inerme acuta, foliis axplexicauli- bus lanceolatis çiliatis integris laciniatisque, Linn. Spec. Plant.) groeit in Neder- en Hoogduitschlmd, enz. in de- laage weiden. 2. De groote Engelfche Cirfium , met grijsagtige afloo-
pende bladen en een enkeid groot hooftje; Cirfium an- glicum Lobelii; (Carduusfoliis lanceolatis decurrentibur denticulaïis inermibus , caiijce fpinofo, Linn. Spec. Pl.f groeit in Engeland en Frankrijk. 3. De Cirfium met lange gladde afloopende bladen;
Cirfium Dodonjei ; (Carduusfoliis lanceolatisfubrepandis- glabris decurrentibus incequalitsr ciliatis, pedunnulis al- ternis, calijcibus inermibus, Linn. Spec. Plant.) groeit 'm Zuid-Frankrijk, omtrent Montpeliei, en elders ; zijn- de alle langleevend. Alle deeze zoorten bevatten veel olie en wezentlijk
zout in zig. Zij hebben een ontbindende en openende, kragt; en men fchrijft aan de wortel de deugd toe, dat ze, gedampt zijn de, en op een aderfpat gelegt ; de pijn daar door ophoud, en 'er het ongemak door. geneest. CIRSOCELE; Ader-gezwel, Ader-breuk; zie aldaar.
Dit gezwel heeft ook zomtijds plaats in de aders, die van- de tefiicula te rug loopen, en het corpus varicofum of weef zei der zaadraten uitmaaken, na eenkwetzuur, of door den toevloed van onzuivere zappen ondaande. Ziet ZAADVATEN-BKEUK. CISSAMPELOS, zie PAREIRA BRAVA.
CISS1NUM; dus word door Aegijneta een pleister"
genaamt, die diendig. is, voor verouderde wonden era gezweeren.. CISTERNA,- een Regenbak, zijnde een waterdigte.
gemetzelde fteenen bak, daar regenwater in bewaart word» Zie REGENBAK. CISTERNA LUMBARIS, zie CAPSULA RENA-
LIS. CISTUS ; Zeer veele zooiten worden 'er van dit bui-
tenlandfc boom- of heesteragtige gewas gevonden; wij zullen maareenige vermelden, die't bekentde zijn, env zomtijds in onze tuinen van de liefhebbers gekweekt worden : dezelve zijn r. De Cistus't Mannetje, zijnde een plant met lang-
werpige, grijsagtige, ruige bladen , de bloem is uit ver- fcheidene , op de wijze van een roos gefchikte bladjes zaamengedelt, en van een roode koleur; na de bloem volgt een bijna ronde, ruige en harde vrugt, zijnde in verfcheidene huisjes of celletjes verdeelt, die kleine rosfe zanden bevatten ; de wortels zijn takkig , houtig r en fpreiden zig verre uit; in 't latijn Cistus mus, folio- oblongo incano ; (Cistus arbarefcens, foliis oblongis tomen- tofis incanis fesfilibus, fupra avenus, alis nudis, Linn. Spec. Plant.) 1. De Cistus 't Mannetje, met langwerpige (maffe aan-
weerskanten hairig-ronwe bladen ; CistusmasDonoixmx; (Cistus arborefcens, foliis fesfilibus utrinque villofis rugofis, inferioribus ovatis baß coimatis,fummis lanceolatis ,.Linn- Spec. Plant.) 3. De Cistus 't Wijfje, zijnde kleinderdan 't Cistus Man-
netje; het fchiet deszelfs takken dan eens verheeven en- regt, en dan eens krom en óp de grond verfpreid ; de; bladen geiiiken naar die van de falie; de bloemen, wor- tels , vrugten en zaaden, zijn gelijk aan die van de Cis- tus 't Mannetje, dog de koleur der bloemen, vcrfchilc, zijn- |
||||||
cm.
mits dien circuleert. Men kan ook twee kolven , die heel
nauw in malkander (luiten, daar toe gebruiken. CiRCULl CONCENTR1CI ; Mede-middelpuntige
cirkels ofkringen; dus noemt men verfcheidene cirkels rondsom malkandereh, die uit een en 't zelfde centrum of 'middelpunt getrokken zijn. Bij vergelijking worden ook de kringen der boomen, die men ziet, als dezelve dwars doorgezaagt worden, aldus genaamt; ontftaande dezelve door Je jaarlijkfche aangroei en verdikking der boomen, en dus kan rnen hier door den ouderdom der gekapte boomen ontdekken , want zo veel kringen men kan tel- len , evenzo veeie jaaren zal ook den boom oud zijn; dog deeze kringen zijn in alle zoorten van boomen niet even duidelijk en zigtbaar. C1RCULUS; hier word in de eerfte plaats een ronds
kring door verdaan. Ten tweeden word het woord Cir- eulus wel ten aanzien van de pis gebezigt, om dat de- zelve een kring in'tglas maakt. Ten derden word'er het ijzer door verdaan, waar meede de glazen afgekort wor- den. En ten vierden , draagen verfcheidene Chirurgicaa- le indrumenteu de naam van Circuit. C1RCUMCISIO, ook Circumfettio; betekent de Be-
[nijdenisfe of inkorting van den voorhuid, die op Gods uitdrukkelijk bevel, het eerde door Aüraham aan zig zelven en aan zijn geheele mannelijk huisgezin is ver- rigt, en nog tot op deezen huidigen dag bij de Jooden en Mohemetaancn of Turken gefchied. Men telt de inkorting vanden voorhuiïPmee'.e onder
de Heelkundige handgreepen ; en dezelve word werk- flellig gemaakt, wanneer de voorhuid te lang, of door eenig ongemak bedorven zijnde, moet weg g.-fneeden worden. CIRCUMFORANEUS, zie KWAKSALVER.
CÏRCUMGIJRATIO , hier door word eene zoort
van bedwelming, bezwijking of oa;draaijing des hoofds verdaan. CIRCUMPOSITIO, Omzetting; betekent in de tui-
nerij de verplanting der gewasfen : Ook het afleggen van een tak, tot vermeerdering CIRKEL, betekent een Omkring, met de pasfer ge-
maakt, of ook de vlakte, die door zodanige kring omvat word. Bij vergelijking word ook Cirkel genaamt, een Asfemblêe of gezelfchap van Heeren en Dames, die re- gulier nu bij de eene en dan bij de andere gehouden word, en dus even als in een kring oipgaat, of circu- leert CIRONES, zie DRAAK-WORMEN..
CIRRHOSUS, dat klawiertjes heeft.
CIRRHUS; Capreolus; Clavicula; Fiticulus; Kla-
tviertje; Krultje ; dus worden die dunne draadagtige en dik- wils gekrulde rankjes van zommjge planten genaamt, waar meede ze zig aan de neven^ftaande planten of ande- re dingen vast hegten , gelijk bij voorbeeld de wijnflok heeft. C1RCIS AVICENNjE , is zo veel als Phrenefis. Zie
aldaar. CIRCUMFERENÏIE ,• dus word de omtrek van al-
lerlei zoort van lighaamen genaamt; fchoon het eigent- lijk maar op die van een cirkel , of kring toepasfelijk zij. C1RSIUM; Weeke-distel; aldus genaamt, om dat de
Waden en doorns week en niet of weinig deekeüg zijn, of dat ze geheel geen doorns hebben : Daar zijn verfchei- dene planten die deeze naam bij zommige en bij andere weder andere naamen draagen, wij zullen maar cenige der gemeende opnoemen,. als- |
||||||
354 CIS.
de inzommigen wit, en in anderen ged-oker-koleuiïg ; Cis-
tusf'lemina , DoDONiEi ; ( Cistus aborefcens , foliis ovatis pe- tiolatis utrique liirfutis alis midis, LiNN. Spec. Plant. 4. De Spaanfche Cistus Ledon met laurier-bladen ; Cistus
Ledon foliis laurinis; (Cistus arbore/cens- , foliis ovatis petio- latis trinerviis fupra glabris, petiolis baß connatis, Linn. Spec. Plant.) 5. De Cistus Ledon van Mmtpelier, met langwerpige
bladen i Cistus Ledon Monfpelienßs ; (Cistus arborescens, foliis ovatis fesfilibus utrinqui villojis trinerviis, alis nu- dis, Linn. Spec. Plant.) Plaats. Dezelvegrocijen in Languedoc, Provence, Ita-
lien, Spanjen, enz. op dorre fleenagtige heuvels., en in ie boslchen. Kweeking. Zé kunnen bij ons door fcheuring, inleg-
ging of fteeking voortgekweekt worden; bij de fteeking moet men de jonge takken in potten fteeken , met goede 1 aarde gevalt, die men dan in de run-bak zet, om ze te kodieren en wortelen te doen fpruiten; en men verplant daar na in't volgende voorjaar, de jonge bewortelde boomtjes, ieder in een bezendere pot ; in de zoomer zet men decze gewasfen op een warme plaats ; 's winters moetenze in een getemperde trek-kas overgehouden wer. den; dog dezelve zijn wat teder en bederven ligtelijk, inzonderheid als men baar een vette-bcmeste aarde geeft, of dezelve te fterk laat uitdroogcp; weshalven men haar een goede vrugtbaaré wat zandagtige aarde geeven, en op bevogtigeh agt flaan moet. Alle deeze zoorten van Cistus bevatten veel olie en
wezentlijk zout in zig; bladen en bloemen zijn beide zaa- mèntrekkende, en men agt ze dienftig tegens de roode loop. CISTUS (LAAGE) ; HeMe-.Tfop; ün 't latijn Chamœ- cistus; Cistus humilis ; Helianthemum : Hier van zijn ook zeer veel zoorten, waar van de volgende de meest bekentfte zijn, en die zorntijds in de bïoemtuinen ge- kweekt worden. i. De laage keesteragtige Cistus, met geele bloemen ;
ChamtBcistus vulgaris flore lutea ; Flo: folis Dodos. ; (Cis- tus fuffrutieofus procumbens , Jlipulis lanceolatis , foliis oblongis revilutis fubpilofis, Linn. Spec. Plant.) groeit in Hoog-Duitschland, Frankrijk, Italien, enz. op dorre gras- en "heüvelagtige piaatzen. Daar is cene verandering van, met witte groote bloemen. 2. De laage heesteragtige Cislus, met kwendel-bla-
den en goud-geele ruikende bloemen; Chamiecistus vul- garis ferpilli folio, flore aureo ; (Cistus fuffrutieofus ftipu- laths, foliis obhngis, calijcibus leevibus, Linn. Spec. Plant.) groeit in de Oostenrijkfche en Siiermarkfche ge- bergtens. 3. De laage heesteragtige Cistus, met grijsagtige tbijm-bla-
den; Chamacistus foliis thijmi incanis; (Cistus fuffruti- eofus flipulatus procumbens, foliis ovali-linearibus oppofi- tis cmgefits , Linn. Spec. Plant.) groeit in Zuid- Frankrijk en Spanjen. 4. De laage kruidagtige Cistus met wecgbree-bladen ;
Cistiisfolio planiaginis ; Tuberaria; (Cistusexflipulatuspe- rennis ,foliis radicalibus ovatis trinervis tomentofis, caulinis glabris lanceolatis, fummis alternis', Linn. Spec. Plant.) groeit in Zuid-Frankrijk, Italien en Spanjen. Deczo vier zoonen zijn langleevend, maar de volgende eenjaarig. 5. De laage jaarlijkfe Cistus met ledums-bladcn; Cistus
onmtus ledi folio ; (Cistus herbaceus erectus giabsr flipula- tus, floribus Jolitariis fubj"esfilibus, foliis-temato-oppofitis, jLiNN. Spec. Plant.) groeit omtrent Montpelier. -6. De laage jaarlijkfche Cistus, met wilgen bladen;
|
CIS. CIT.
Cistus annuus falicis folio; (Cistus herbaceuspatulus vtl-
lofus flipulatus , floribus folitariis fubfcsfilibus braclca triplici oppofitis, Linn. Spec. Plant.) groeit in Spanjen en Portugal. . 7. De laage jaarlijkfche Cistus, met langwerpige pun-
tige bladen en blecke met rood gevlekte bloemen ,* Cistus annuus floribus maculatis ; (Cistus herbaceus exflipula- tus, foliis oppofitis trinerviis, racemis ebraSeatis, Linn. Spec. Plant.) groeit in Zuid-Frankrijk en Italien. 8. De laage jaarlijkfche Cistus, met final Ie bladen en
veele bloemen op de fteng ; Cistus annuus".angustifoliis nultifloms; groeit in Zuid-Frankrijk. o. De Oosterfche laage jaarlijkfche Cistus, met groo-
te bloemen; Cistus annuus Orientalis, floribus magnis; Groeit in de Levant. Kweeking. De langleevende van deeze- zoorten ,
worden door fcheuring in het voorjaar gekweekt, en de eenjaarigc door het zaad, gelijk andere zaai-ge- wasfen. Men moet haar een goede warme plaats gee- ven , en ze beminnen J.iefst een goede zandagtige maar geen gemeste grond. Dog de derde en vierde zooit. moeten 's winters, in de getemperde ftook-kas bewaart worden. CISTUS (FRIESLANDSCHE), zie SAXIFRAGE. CISTUS LADANIFERA vel LEDON, zie LA- DANUM. CISTUS LEDON, zieROSEMARïJN (WILDE). CITATIE ;§Js een roeping van zijn partij tot den Reg- ter, dien hij onderworpen is, om door deszelfs uitfpraalc ten einde van een twistzaake te geraaken. De Citatien worden gcdeeit in ordinaire, die aan inlandige perzooncn door Geregts-bodden , of andere daar toe gefielde pu-> blicque perzooncn gefchieden, en extraordinaire die aan uitlandige bij edicte en uitroeping aan de grens paaien, trommelflag, het luiden der klokken , of andere plegtig- heden gefchieden. De ordinaire worden wederom ge- deelt in dilatoire, waar van men zig kan zuiveren door wettige redenen ; en peremptoire , waar tegens gecne uitvlugten, of redenen' ter zuivering werden aangenoo- men. CITEEREN, is zo v.cel als iemand door een publicq
perzoon voor den Rechter te laaten dagvaarden. Citee- ren noemt men ook, wanneer .een Schrijver het eene o£ 't ander uit.een boek aanhaalt, en te berde brengt. CITO, zo veel als haastelijk, fpoedig ; dus is mea
wel gewoon op een brief cito, cito te ftellen, 't welk tot een teken verftrekt, dat 'er haast bii is, en f effens als tot een verzoek dient, dat dezelve fpoedig mag bezorgC worden. CITRAGO, of Citraria, is de Melisfe. Zie aldaar. CITREUM MALUS, zie CITROEN-BOOM. CITROEN-BOOM; Citer; Limoen-boom; in't latijn Citrus; Malus citrea; Malus m die a ; Malus limo'nia; (Citrus petiolis linearibus, Linn. Spec. Plant.) Bejchrijving. Decze boom, die tot het geflagt der
Oranje-boomen behoort, heeft langwerpige, vle'cfchige, aangenaam groene, gladde, blinkende en rondom iets ekartelde bladen, die altijd groen zijn, gelijk de oranje- laden.; zijne bloemen beftaan uit vijf dikke bladjes,-die eer welriekend, én wit of wat purperagtig van koleur ijn i waar na lang-ronde geele aangonaame vrugten vol- en, Citroenen genaamt; kortom, decze boomen gelij- en veel naar de Oranje-boomen in haar gedaante. Ge- oonlijk worden de Citroen-boomen in twee hooftzoor- en onderfcheiden, als in Citroenen en Limoenen, wel- |
||||||||
kers
|
|||||||||
CIT.
fcers onderfcbeid voornaamelijk in de vrugten gefielt
word, naamelijk dat de limoenen doorgaans kleinder, en effender van fchil zijn , ook een veel dunner fchil, en dus meer merg en zap van binnen hebben, als de Ci- troenen , en dat dezelve ook niet zo zuur zijn ; daar- enboven groeijen de limoen-hoornen hooger en met de takken regter opwaarts, als de Citroen-hoornen ; dog het geen dikwils, uitzondering lijd in de veranderingen ; want daar zijn zeer veele veranderingen van beide zoorten , inzonderheid in de limoenen, die egter hooftzaakelijk in de gedaante en 't maakzel der bladen, en vrugten be- slaat; want zommige hebben kleine , andere groote , zommige gladde, andere gekrulde bladen, enz.; zommi- ge vrugten zijn klein, andere groot, zommige langwer- pig rond , andere puntig, rond, monftreus of mismaakt, glad, hobbelig of gekarbonkelt, zommige zuur, andere zoet, enz.; alle welke veranderingen haare bijzondere naamen hebben, om ze te onderfcheiden-; dog onder wel- ke de onderfcbeidenfte bij de Italiaanen, de benaamin- gen van Cedro, Cedrone, Cedrato, Cedronate; Limoni, Lumia, Lima,, Peretto, Ponzvro , Porno del Paradifo , Porno di Adano, Bizarre., Bergamotte, enz. dragen ; waar over men de bijzondere lijsten, die daar van in 't ligt zijn , als meede de Hesperides vsn FERRA&ius-en Cgmmelijn nazien kan. Onder alle deeze zoorten of veranderingen is 'er ee-
ne, de naam van Bizarre of Hermaphrodijt draagende, die zeer zeldzaam en aanmerkelijk is, dewijl ze op een en dezelfde boom, uit de natuur, zonder koust, niet al- leen volmaakte Citroenen of Limoenen en Oranjen, maar daarenboven ook onvolmaakte of vermengde vrugten, dat is, zodanige, die half Oranje, en half Citroen of Li- moen zijn, op bijzondere takken voortbrengt, die ver- ■fchillige bladen hebben naar den aart der-vrugten, die ze draagen; dog de bladen der takken, waar aan de ver- mengde vrugten voortkoomen , zijn doorgaans final en gefnippelt of ingefneeden, en hebben 't aanzien als ge- brekkige bladen. Maar deeze zoort verloopt ligtelijk tot geheel Oranje of Citroen, indien men dezelve door weg- fnijding of vermindering der jonge oranje- of citroen-tak- ken niet in zijn vermengde flaat onderhoud ,• dog in- dien een zodanige boom geheel tot oranje verloopen was, en men dan de takken geheel tot digt aan de ftam weg- fnoeit, om weder andere jonge takken te doen fpruiten, zo zullen 'er doorgaans weder verfcheidene van de gemelde veranderingen van vrugten voortbrengende takken voort- fpruiten. Daar is ook nog een andere niet veel minder fpceulative verandering van limoen, -te weten die, welke van binnen een volmaakte kleiner vrugt in zig befluit. De Porno di Adamo, of zogenaamde Adams-uppel ver-
dient ook zijne opmerking; zijnde eene verandering van de limoen, die groot en rondagtig is,.en van buiten ee- nige groeven heeft, die 'er uitzien als of 'er in gebeeten was, waar uit veele te onregte gelooft hebben, dat dit de appel is geweest, waar van het eerfte paar Menfchen in 't Paradijs gegeeten hebben, en waar van hij ook de ge- melde naam verkreegen heeft, en ook wel Paradijs-appel genaamt word. Deeze appels worden veel van de Joo- 4en gezogt, waar van ieder Geflagt of Familie eene op't Loverhutten-feest moet hebben , en 't geheele jaar in huis houden,- weshalven zij ook Joode-appelen genaamt wor- den. ! Groeiplaats. Deeze Boomen groeijen natuurlijk in Per-
fien;Sijrien, 'Medien, Ethiopien en elders in groote me- nigte,, van waar dezelve voor deezen in Europa overge- |
||||||
crr. 3S?
bragt en voortgekweelt zijn, gelijk blijkt uit de Verhan«
deling vàn Ebemsitar, van betjaarii87, .die uit't ara« bisch in 't latijn vertaalt is, dat de Citroen-boom eerst uit Asjijrien en Medien in Griekenland gebragt is ; en Fer- rariüs in zijn Hesperides lib. 4. da Citricultura fehrijft, dat de Citroen-boom voor meer als nu 1300 jaaren door Palladius eerst in Italien gebragt, en omtrent Napels voortgekweekt is, van waar hij daar na al verder in Ita- lien, Spanjen, Portugal, Zuid-Frankrijk en andere war- me landen verfpreid, en eindelijk ook in Hoog- en JNe- der-Duitschland, en in meer andere koude landfehappen gekoomen is, hoewel ze inde laatstgemelde gewesten niet anders dan met-veel kunst, toeftel en moeite kunnen ge- cultiveert worden; daar ze in tegendeel in de gemelde zuidelijker gelegene landen, naamelijk in Italien en Span- jen, enz., zonder veel moeite en toeftel zeer wel groei- jen , en dusdanig vermenigvuldigt en gcnaturalifeert zijn, dat 'er geheele bosfehen van gevonden en jaarlijks gant- fche fcheeps-laadingen vol vrugten buiten lands overal verzonden worden. In welke tijd deeze Boomen'teerst in deeze Nederlanden gebragt zijn, kan men niet wel zeg- gen, maar dit is zeker, dat ze niet veel over de 200 jaa- ren daar in bekent en gecultiveert zijn, gelijk zulks uit de oude Schrijvers over deKruidkunde en Tuincrij blijkt; als meede, dat de weetenfehap, om de Citroen-en ande- re Hesperifche boomen in deeze koude landen te cultivee- ren, in onze eeuwe merkelijk verbetert en volmaakter geworden is, invoegen dat men de boomen bij ons niet alleen fleurig kan doen groeijen, maar ook volmaakt rij- pe en fchoone vrugten 'er van kan verkrijgen : En 't is de aangenaamheid, die deeze boomen door haare bevallige en altijd duurende groente, geurig ruikende bloeifels, cierlijke en verkwikkelijke vrugten geeven, dat ze veele beminnaars hebben, en dezelve bij ons, fchoon niet zonder veel kosten en moeite, doet cultiveeren. Kweeking. De Citroen- en Limoen-hoornen worden hier
te lande voortgekweekt en vermeerdert, door middel van het zaaijen der rijpe korrels of pitten uit de gemeene Ci- troenen of Limoenen, die men in het voorjaar in potten of kusjes niet al te digt zaait, dezelve dan in een warme run-bak zet, en de opgekoomene jonge boomtjes daar in laat, -tot in het najaar, als wanneer men ze in een ge- temperde ftook-kas plaatst, daar maar weinig in geftookt word , om dezelve daar in te overwinteren : In het vol- gende voorjaar verplant men elk jong boomtje, na de penwortel gekort te hebben, in een bijzonder potje, die men dan weder in een warme-run-bak zet, om ze te koe- fteren en de groei te bevorderen, en men plaatst ze in het najaar weder in de getemperde kas : Dog men kan ze ook wel het eerfte jaar verplanten, zo dra ze een klei- ne vingers lengte verkreegen hebben, en men koeftert ze dan verder als vooren. Als dan de boomtjes in 't vervolg de dikte van een dikke pennefchagt verkreegen hebben, dat gewoonlijk in het derde , of ook wel in het tweede jaar is, als ze door goede behandeling wel groeijen, ocu- leert men op dezelve in de zomer, beneden niet verre van de grond, zodanige zaorten van citroenen of limoe- nen als men begeert, en men bewaart dezelve de volgen- de winter weder in de getemperde kas; het volgende voorjaar fnijd men de ftammetjes van die welke gevat hebben, digt boven de oculatie af, beftrijkt de wonde met entwas, en zet ze weder in de run-bak om uit se fchieten, moetende men 'er dan, naar maate dat ze hoo- ger worden , ftokjcs bij fteeken om de ftammetjes regt op te leiden, en die men in het vervolg van tijd, als ze Ccc hoog |
||||||
385 CIT.
boog genoeg gefchooten zijn, boven inkort, ora takken
te makken en een kroon te formeeren ; ondeitusfchen moet men ze jaarlijks, terwijl ze nog jong zijn, 's zomers in een bekwaame hooge run- of trek-kas koerieren en ■'s winters in de getemperde kas bewaaren ; en daar bij in aile tijden niet verzuimen, de bakken of kasfen op bekwaame tijden te lugten, en de boomtjes op zijn tijd met 't noodige vogt te voorzien. De grond daar men ze in plant, moet los, niet al te vet, cgter vrugtbaar en wat zandagtig zijn,- die men bereiden kan uit goede losfe tuinaarde, blad-aarde,. wat oude vergaane paarde- en koe- mest , en goed zand ; welke ftoffen, men door malkan- der doet mengen en dan door een aard-zeef Horten. Men kan de jonge boomtjes anders ook eerst tot een bekwaame hoogte en dikte laaten opgroeijen, en dezelve als dan boven met een of twee oogen oculeeren, welke daar na de kroon-takken formeeren : Maar men houd deeze ma- nier zo goed niet, als de boomtjes beneden te oculeeren ; moetende het oculeeren aan deze boomtjes noodzaakelijk gefcbieden, dewijl dezelve anders, zo wel als onze ap- pelen en peeren, wilde, kleine en ondeugende vrugten voortbrengen. Zommige zoorten-van citroenen, die week- houtig zijn, kan men ook door (lecking van jonge een- jaarigc takjes voortkweeken, die men in potjes omtrent drie vinger breed diep fteekt, en dan in e'en warme broei- of run-bak zet; en dezelve in 't begin een tijd lange door dekking der glazen voor de branding der zon be- fchermt, terwijl men ze maatig vogtig houd; en deeze aldus voortgeteelde boomtjes behoeven naderhand niet geoculeert nog anders geënt te worden ; maar ze worden zelden goede aanzienlijke boomen , zo dat de voortkwee- king door 't zaad altijd de beste is. Als men de jonge boomen aldus met warmte, lugt-
gevlng , oozen , enz. wel behandeld , zal men zelfs mooi- je jonge Citroen-boomtjes kunnen teelen , en binnen kor- te jaaren fchoone vrugtbaare boomtjes verkrijgen ; die men vervolgens ook, na maate dat ze ouder en grooter worden, in grooter potten moet verplanten; het welke in het voorjaar gefchied, dog moeten de potten naar rato niette groot zijn, dewijl ze in middelmaatige potten be- ter groeijen dan in groote. De bejaarde citroen- of limoen- hoornen kan men in de zomer, als de koude vooijaars nagten over zijn, in de opene lugt op een warme plaats zetten, maar zo dra de nagten in het naiaar weder koud beginnen te worden , moeten ze binnen het oranje- huis gebragt worden , om ze daarin te overwinteren ; dog het is veel becter, dat men ze in een getemperde ftook- kas bewaart, (die egter niet te warm moet geuookt wor- den) dewijl ze tederder zijn als de oranje-boomen en meer warmte en lugt nodig hebben; inzonderheit als men'er vrugten van begeert, want indien zs 's winters geen be- kwaame warmte gevoelen, zullen ze de jonge vrugten laaten vallen , en ook dikwils bladeioos worden , 't welke ook gefchied, als men ze te digt te zaamen en niet liigtig genoeg plaatst, of ook de lugt in de kasfen niet genoeg- zaam op bekwaame zagte tijden ververscht. Zie ook ver- der onder ORANJE-BOOM, daarandersde cultuurveel meede over een komt. Eige f happen en Gebruik. De citroenen, die wij
uit Italien, L'dnguedecq, Provence, dog meest uit Span- jen en Portugal ontfangen, is een aangenaame en ver- kwikkende vrugt., en eene der nuttigfte engebruikeliikfte zowel in deGeeneskunde als Huishouding,- doghooftzaa- kelijk zijn daar van in gebruik de buitenfle geele Jchil, 't zap, de bloemen, en de zaaden, en wel vcornaament- lijk de beide eerften. |
|||||||
CIT.
De geele Jchil is zeer hert-, maag-, moeder- en de gees-
ten venterren de, uoorunngeud, verwannenJ, opei^nd, wind-breekenden gift-weerstaande. In p^st-tuuen, Kwaad- aartige en befmettelijke ziekten en koorezen, zijn de «u-oe- nen of'limoenen een uitmuntend prejtrvacijf of bewaarmid- del; als men 'er eene bij zig draagt, met of ook zonder kruid-nagels beftooken ; en ze is ook, zo wel als de oranje, appelen, heerlijk teegens de fchcurbuit en veel meer ge- breeken. Willis en andere getuigen, dat ze uit geen eenig enkeld middel zo veele gelukkige uitweridngen, ge- duurende hunnen practijk , waargenoomen hebben, dan door de limoenen ; en men zegt, dat de algemeene praftijk. der Turken meest met limoenen verrigt word. 't Zap is zeer verkoelend, verfterkend, enpisdrijvend,
en onder alle vegctabilifche zuuren 't aaugeiiaamfte ; doen- de aan de borst geen de minfte hinder; hetzelve, gelijk ook de daar uit gemaakte Jïjroop, dempt de hitte, verflaat den dorst, ftilt de drift des bloeds en gal, en is in de koortzen een zeer verfterkend en dorst-lesfchend mid- del. In befmettelijke vlek-koortzen, als meede in ande- re kwaadaartige of hecte koortzen met ijlhoofdigheid, of in ontfteekingen door een fcherpeen in beweging gebrag- tegal, en in gal-koortzen, is eengeheele verfche in fchijf- jes gefneedene, en met zuiker beftrooide citroen den lij- der teeetengegeeven, vanzeer veel nut ; maar men moet zig altijd wagten , om aan de lijders 't zuur van citroenen te geeven, na melk-dranken , dewijl dit zuur, de melk fchielijk in de maag ftremt en doet bederven, dat veel ongemak bij brengt. Het citroen-zap is ook een zeer goed middel, in graveel- en ftecn-fmerten, en in opge- ftopte pis ; dog de citroenen of haar zuur, worden na- deelig geagt in longziektens, bloedfpuuwing, en pleu- ris, dewijl ze hoest verwekken; als meede in de kleine zweertjes der darmen, waar uit gevaarlijke buikloopen ontftaan : uitwendig is dit zap heel dienftig, om de vlek- ken des aangezigts weg te neemen, en het zelve te zui- veren. De bloei zeh-zijn verkwikkend en hertfterkend, gelijk
ook de geele buitenfchil der vrugt, dog zijn hier te lande weinig in gebruik, gelijk ook niet de zaaden, die maag- verfterkend en wormdrijvend zijn. 'Er worden verfcheiderhande nuttige preparaten, in de
Geneeskunde of Apotheeken, en Huishoudingen van de citroenen of limoenen gemaakt, als de geconfijte ofgezui- kerde citroen-fchillen , en ook heele vrugten , citronade genaamt; de esfentieele olie uit de fchillen, bij de Ita- liatmen esjentie genaamt; de tinBuur of esj'entie uit de fchillen; 't elixir uit dezelve; de confe&ie van de Jchil- ien; het züure zap, dat ook citroen-wijn genaamt word; fijroop van het sap, en meer andere. De citroenen of limoenen zijn ook van veel gebruik in
de keuken- en zuikerbakkerijen, om ze totzuureen aan- genaame faufen en andere dingen te gebruiken en men maakt 'er allerlei gebak en zuikerwerk van , het zij nat- te of drooge, en zo wel voor de gezondheid als lekkernij. Wij zullen de liefhebbers deï Occonomic, verfcheido der voornaamfte bereidzelen, die zo wel tot medicijnen als om de tong te ftreelen dienen , hier gaan aanwijzen ; meer van dien äart zullen op andere piaatzen van dit werk gevonden worden. Om Citer-olie of olie van Citroenen {Oleum citri
of de cedro) te maaken. De olie, die de citroen-fchillen bevatten, is het voor- naamfte en kragtigfte der geheele vrugt, of; liever der fchillen.
|
|||||||
...... . \ .
|
|||||||
CIT.
|
|||||||||||
CIT.
|
|||||||||||
3§7
|
|||||||||||
fcbillen, en is een zeer kostbare en heerlijke esfmieele-olie,
zo wel van reuk als kragt, als ze wel bereid is; dog dee- ze olie is niet gezeeten in den geheelen Jchil, maar al- leen in het buitenfte geele van dezelve , het overige witte fponsagtige, heeft, van het buitenfte geele berooft zijnde, reuk nog fmaak, en is derhalveu alleen opzig zel- ven van geen nut, 't zij in de medicijnen of in het huis- houdelijke. Deze.oi/ewordop verfcheiderhande wijze uit de fchillen
getrokken als, 1. door uitperfing; 2. door infnijding of prikkeling ; en 3. door distillatie. 1. Door uitperfing gefchied zulks door middel van
een kleine perfe, Vaar uieede de dun afgefnedene of af- geraspte geele buitenfte fchillen, van veele rijpe vrug- ten, fterk uitgeperst, en de olie in een vlesje verzaa- oielt en bewaart word. 2. Door infnijding word deeze olie verkreegen , door
middel van een werktuig, dat vol van korte punten of ftijkels is, waar op de citroenen gerolt worden en daar door de blaasjes of vaatjes der fchillen, die de oliedeelen be- vatten , worden gebroken, zo dat de olie 'er uit vloeit, en in een daar onder gezet vat loopt, die vervolgens, om ze zuiver en klaar te hebben, geiiltreert word; dog deeze beide manieren, fchoon de beste, zijn in deeze landen niet gebruikelijk nog wel practicabel, dewijl men bij ons de citroenen niet in zodanige menigte nog zo goed koop hebben kan, als in Italien, Frankrijk, Spanjen en Portugal, en dus de olie, die men hier te lande op deeze wijze maaken wilde , veel duurder zoude komen te liaan, dan die geene welke aldus gemaakt, uit voorfchre- vene landen enz, gebragt, en hier te lande verkogt word. Alen kan deeze olie ook verkrijgen, doormiddel van de
verfche afgefneedene geele fchil, met de vingeren te'gen een dik gepolijst glas geduurig in ftukken te breeken en te drukken, waar door de olie tegen het glas aanfpuit, dat zig dan vcrzaamelt, en in een daar onder gezet porce- leinen kommetje of vat vloeit, en vervolgens in een vleschje gedaan word; dog dit werk gaat te langzaam toe, ten zij de Juffers en Dames zulks tot een amufement en tijdkorting wilden doen, gelijk zomtijds gefchied, en we- gens de uitnemende reuk, geen onaangenaamebezigheid is. 3. Door distillatie word deeze olie weder op verfchil-
lende manieren uit de verfche fchillen getrokken , als I. door middel of bijvoeging van water; 2. door bij- voeging van zuiker en water; 3. door fermentatie , en 4. door bijvoeging van wijn-geest. Op de eerfte manier gefchied zulks aldus : Neemt bij
Voorbeeld 4 pond van de buitenfte geele fchil van ci- troenen, doet daarbij 4oneen gemeen zout', en 2 oneen geftotenc rouwe wijnfieen, als meede 24 pond water, laat dit eenige dagen, dog niet langer als een week ftaan trek- ken , en distilleert 't dan uit de kolf, of uit een ander be- kwaam werktuig; waar na de olie van het water volgens dekonst, afgefcheiden worrk Op ds?s wijze .word de citer-olie meest bij ons gedistilleert en verkreegen; dog zulks kan ook gefchieden alleen met water, zonder bijvoe- ging van zout en wijn-Jleen ; en dan kan het met de olie overgehaalde water voor een goed gemeen citroen-water dienen. Door middel van zuiker gefchied zulks op deeze wijze :
Neemt decitroenen en wrijft dezelve op een zuiker-lrood, even als of men ze op een wrijf-ijzer wreef, dog alleen maar de geele fchil daar van af, zo worden hier door de Pleine blaasjes, die de olie bevatten, gebrooken, en de 'er üit vloeijende olie maakt met de zuiker, een zoort van |
|||||||||||
een vette eltofacharum (olie-zuiker), die men met 't mes
van tijd tot tijd affchraapt, en in een vies doet, tot dat de geele fchil van alle de citroenen die men heeft, aldus afgewreeven is ; als wanneer men het afgewrevene in een blaas of kolf doet, genoeg water 'er bij-voegt, en het dan gelijk andere dingen distilleert, en vervolgens de olie van het water affcheid. Deeze manier is in een bij- zondere opzigt zeer goed , namelijk, dat men de olie niet aanftonds behoeft te distilleeren, maar men kan de afgefchrapde fchil in de vies , wel geflooten zijnde, lange, zelfs veele jaaren goed bewaaren, en dus de olie daar van maaken, wanneer men wil, 't zij te gelijk of in verfcheidene reizen ; ook kan deeze fchil in andere huishoudelijke dingen, 't zij tot fpijzen, f auf en, gebak, confituuren, enz. dienen; en men heeft door dezelve al- dus te bereiden nog het voordeel, dat men zig daar van bedienen kan als 'er geen verfche citroenen te bekomen zijn. Door de fermentatie verkrijgt men deeze oüe als men
de citroen f chilien aan ftukken fnijd, en dezelve vervol- gens door bijvoeging van wat water laat fermenteeren of gesten; dog van deeze manier bedient men zig niet, dan wanneer de citroenen beginnen week te worden en te rotten. Eindelijk, om de citer-olie door middel van wijn-geest
of brandewijn te maaken, zo neemt men de buitenfte geele fchil van fchoone verfche citroenen, doet ze in een kolf, giet 'er goede brandewijn op, en laat het een tijd lang weeken ; daar na distilleert men het in een Marijen-. bad, zo verkrijgt men eene goede portie esfentieeleolie die op de overgehaalde brandewijn drijft ; welke men vervolgens daar moet van affcheiden : Dog daar blijft altijd een gedeelte olie met de overgehaalde brandewijn ver- mengt; derhalven als men dezelve 'er 'wil uit hebben, zo heeft men de brandewijn maar met een goede menig- te water te vermengen, zo zal zig de olie daar van fepa- reeren. die men dan bij de voorige kan mengen, of men bewaart ze best alleen; anders dient deeze overgehaalde brandewijn ook voor een goede citroen-geest. Men kan ook eene olie van gedroogde citroen fchillen,
op de gemeene wijze door een blaas distilleeren, na dat men voor af de gedroogde fchillen van het inwendige on- nutte heeft gezuivert, en het overige geele, klein gefnee- den en grofjes geftooten zijnde, in genoegzaam water eenige dagen heeft laaten weeken. Dog men moet zig niet verbeelden dat alle de citer-
olien,op de gemelde verfchillende wijzen gemaakt, even goed zijn; daar is een groot onderfcheid tusfehen: De eerfte of Italiaanfche, welke door uitperfing of door prik- keling verkreegen word, is de beste, aangenaamst -rui- kenfte en deugtzaamfte, blijft ook heel lang dun en vloei- baar; daar aan volgt de met water gedistilleerde olie, die- niet zo aangenaam is en rasfer dik. word; waar mee- de overeenkomt die welke met brandewijn gedistilleert is , dog deeze houd zig langer goed en word niet zo ras dik ; maar die uit de drooge fchillen gedistilleerde, is de al- Ierfiegtfte, word fchielijk dik en op 't laatfte geheel taai. Van de Italiaanfche, die in hun taal Oglio di Cedro ge- naamt word, is de allerbeste die, „welke den naam van Oglio di Bergamotto of Bergamot olie draagt, dewijl ze van een limoen komt, die Bergamot genaamt word ; dee- ze heeft een heerlijke doordringende reuk; en dezelve word, behalven in de medicijnen, ook veel gebruikt tot parfums en allerleij reukwerken, enz. Ccc 2 Om
|
|||||||||||
â«s cit.
Om een geeflig Citroen-water te maaken.
Neemt van de buicenfte geele fchil van citroenen of U- mioenen, zes oneen ; beste franfehe-wijn , twee-en-dertig oneen; laat het te zaamen in een kolf twee of drie da- gen trekken en distilleert het dan op 't zand over, zo lang het kragtig ruikt en fmaakt. Dit water verfterkt ongemeen 't harte, de maag, 't gedarmte en de fchei-lklie- ren , enz. en is heel dienftig in ziektens die uit een zuu- re flijm ontftaan ,• men gebruikt het tot een once , of met andere middelen vermengt. Een aangenaam Eau de cedro, of Citroen-water
te maaken. Neemt 12 fchoone verfche citroenen , fchilt ze zeer dunnetjes af, en doet deeze fchillen in een kolf,- daar bij voegende citroen- of bergamot-olie, 100 druppels ; en "brandewijn, vijf mengelen ; laat dit te zaamen drie da- gen trekken en dan zagtjes distilleeren, tot dat 'er twee derde deelen van de geest over zijn ; daar na neemt hel- der pomp-water , zo veel als 'er van de overgehaalde geest is, doet dit in een zuivere koperen casferol, en kookt het met een pond daar in gefmolten beste witte brood- zuiker, zo lange tot dat het niet meer fchuimt, 't zelve geduurig met een bouten lepel affchuimende j laa't het dan koud worden, giet den overgehaalden geest daarbij, en na 't wel omgeroert te hebben, laat het door een vloei- papier lekken en bewaart het in vlesfen, wel geflooten ; zo heeft men een zeer aangenaamen en verkwikkelijken drank ; wil men het minder kostbaar maaken, zo laat men de bergamot-olie weg, en neemt wat meer citroen-fekil, het overige als voren. Men kan ook, met minder moei- te den zuiker maar in water laaten fmelten, en het dan bij de geest gieten, en vervolgens filtreeren. Op een andere wijze.
Neemt 9 oneen van de buitenfte geele fchil vnn ver- fche citroenen, doet ze in een kolf en giet 'er drie pin- ten goede geest van melisfe bij, laat het drie dagen liaan trekken, en distilleert het dan zagtjes tot op ruim de helft, of zolange als het kragtig overkomt; daar na'ver- zagt en zoet men het op dezelve wijze met water en zui■ her als het voorgaande, zo verkrijgt men een niet min- der aangenaam en kragtig eau de cedro of liqueur van citroen. ' Om Citer- of Citroen-geest van Citroen fchillen
(Spiritus Citri) , te maaken. ' Dit gefchied op de voorige wijze, zonder den overge- haalden geest daar na te verflappen en zoet te maaken. Bii voorbeeld ; nesmt 9 oneen verfche buitenfte citroen- fchil ; in een kolf gedaan zijnde, doet 'er bij drie men- gelen goede brandewifn, laat het drie dagen ftaan te trek- ken, en distilleert het dan langzaam tot op ruim de helft over. Wil men deezen geest fterker en kragtiger heb- ben of verdubbelen , zo coTioleert men dezelve, aldus; men neemt 4 of 5 oneen afiiefchilde citroen-JrchiUen, giet 'er de voorige overgehaalde geest' op , als meede .het overige vogt uit de kolf, zonder de voorige afgedistilleer- de fchillen, die men daar uit doet, en men doet 'er nog een mengelen verfche brandewijn bij; dan distilleert aiet het weder als vooren. > Om Citer- of Citroen-Esfentie (Esfentia Citri), en
Citroen-Elixir (Elixir Citri) te maaken. Pit gefchied zeer ligt, door middel van de dun afge- |
|||||||
cir.
fchildc of afgewreevene geele fchil van citroenen of Jg»
moenen, in een vies te doen, daar beste brandewijn of beter citroen-geest op te gieten en het te laaten trekken; zo zal men een aangenaame citer-esfentie verkrijgen, die men ook met zuiker kan verzoeten, en als een liqueur gebruiken. Maar wil men deeze esfentie fterker en kragtiger, of
een zoort van citroen-elixir hebben , zo heeft men de voo- rige esfentie maar een ige reizen van nieuw, op verfche fchil te gieten en te laaten trekken ; waar bij men op het laatfte nog wat olie-zuiker, die met veel citer-olie ge- maakt is, kan voegen, zo zal men een heerlijk citroen- liqueur of quint-esjentie verkrijgen , dat men druppels- wijze gebruiken moet, en in alle boven gemelde gebre- ken, zo wel als de olie en geest, dienftig is, of ook al- leen om de finaak in wijn, brandewijn en andere dingen kan gebruikt worden. Om goed Citroen- of Limoen-Zap te maaken.
Hier toe neemt men het binnenfte merg uit goede
veifche citroenen of limoenen, men ftampt 't zelve in een aarden vat met een houten fiamper, en zet het daar na êenige dagen in de kelder; waar na men het fterk uit- perst en dan het uitgeperfte zap een paar dagen ftaan laat, om zig te zetten en klaar te worden, als wanneer men het in nauwhalfige vlesfen (bouteilles) doet, en be- waart; dog als het lang bewaart zal worden, moet men 'er wat amandel- of boom-olie opgieten en de vies wel fluiten, want het zap anders ligt wil bederven en niet lang kan duuren. Dit zap word bij ons veeltijds, uit door rotting aangeftookene of half verrotte citroenen gemaakt; dog dan heeft het doorgaans een muffe fmaak, en bederft andere dingen, daar het bij gebruikt word. Dit zap heeft, behalvenin de huishoudingen, ook veel
gebruik in de pharmacie, om daar meede kreefts-uogen, mosfel-Jchelpen, coraalen, eijer-fchillen en meer diergelijke dingen te folveeren, die in de midicijnen gebruikt wor- den; dog inzonderheid word daar meede het heerlijke préparant, 't zogenaamde geciterde poeijer of geciterde kreefts-oogen (pulvis citratus, of oculi cancrorum citrati) gemaakt, en op de volgende wijze bereid. Men neemt een partij geftootene zuivere kreefts-ßeenen,
doet ze in een groote verg!aasde~pot of groot glas, en giet 'er 20 lang citroen-zap bij, tot dat het niet meer opbruist, als het met een houte fpatel geroerd word ; als dan doet men 't te zaamen in een aarden, glazen of tin- nen vat en dampt het over een zagt kolen-vuur onder geftadig roeren met de fpatel uit, tot dat het deegagtig word; als wanneer men het in een enge zeef, of die met papier bekleed is doet, en in een oven, of op een an- dere warme plaats droogt,- vervolgens in ftukken wrijft en door buideling of anders heel fijn maakt, zo is het gereed; zijnde een deftig miJdel in veele ziektens dis uit een zuur en flijmigheïH nmftaar. Om Citroen-Zap te bereiden , die . lang kan duwen.-
Maakt goed g zuivert citroen-zap van verfche citroenen/ als boven gezegt ia : neemt dan witte zuiker, één pond tot drie pond zap, laat die op het vuur met wat water fmelten en zagtjes Rooken, tot dat 't niet meer Ichuimt, het fchutin 'er geduurig met een lepel afneemende, dan van 't vuur genoomen en wat verkoelt zijnde , roert de cftroen-zap daar onder ; doet het dan in glafen flesfen met lange halzen, en fluit ze digt, zo zal het zap lange tot gebruik kunnen, dieiien, ö , Om |
|||||||
CIT.
Om Sijroöp van citroen-zap tê maaken.
Neemt goed gezuivert versch citroen-zap, bij voor- beeld, twee pond; goede brood-zuiker , vier pond; laat het te zaamen in een aarden verglaasde pan op een zagt vuur fmelten, en roert het met een bouten fpatel of le- pel om, tot dat alles wel gemengt is ; maar bet moet niet te heet worden, en nog minder kooken, want an- ders word de fijroop bruin, in plaats dat ze wit moet zijn. Men moet ooK het citroen-zap niet te ftijf uitwrin- gen, en't zelve moet door zinking wel gezuivert zijn, want anders word de fijroop ftijf en lijmig ; men bewaaart dezelvein confituur-potten of glafen, wel gefloten. Deeze fijroop is heel aangenaam zuur, verkoelt en lescht de dorst en brand in allerlei koortzen , en verfterkt de maag en ingewanden , enz. ; men neemt hem tot een once in gerste-water of eenig ander vogt. Ook kan men hem in faufen en zuiker-werk gebruiken. Om op een andere wijze, een aangenaame te
zaamengeflelde citroen-fijroop te maaken. Neemt gezuivert citroen- of limoen-zap , zestien oneen , Iaat daarin één once drooge roode roofen westen , totdat het zap rood word, doet dan daar bij één once caneel- water, waar in een paar fcrupels gezuiverde f alpeter ge- fmolten is, of ook zonder deeze ,• wijders fijroop of rob van aalbefien , van framboofen en van berberis/en , van elks zes oneen ; laat dit op een weinig vuur al roerende vereenigt worden; en doet 'er op 't laatfte wat fijn ge- poeijerde zuiker bij, of zo veel als 'er in fmelten wil, dewijl het anders te dun zou zijn. Deeze fijroop is zeer aangenaam en; kragtig, en men gebruikt hem als de voo- rige. Om zogenaamde Limonadej>f'een aangenaame verkoe'
lende Drank van citroenen te maaken. Neemt het zap uit vier citroenen , dat men door een fij-
ne teems of fchoon linnen doekje heeft laaten loopen, om het van de korlen en andere onzuiverheedcii te rei- nigen , doet hier bij vier ordinaire zilvere lepels vol fijn geraspte brood-zuiker en een mengelen gekookt regenwa- ter , koud geworden zijnde, bewaart het tut gubi uik in flesfen ; men moet egter niet te veel op eenmaal maa- ken , dewijl het niet larjge kan duuren, en ligtelijk be- derft. Hoe men Tabletjes van citroen-zap maakt.
Neemt het zap van twee citroenen, roert'er beste wit-
te gepoeijerde zuiker onder, zo veel genoeg is, om 'er een deeg van ta maaken, dat zig laat rollen; fnijd 'er dan tabletjes van, van wat gedaante gij wilt, en laat ze op papier bij een warme kagcbel of op een andere \varine plaats droogen, en bewaart ze in een doos op een droo- plaats. Men kan ook wat van het geel van de citroen- schil, heel fijn geraspt, onder het deeg mengen; deeze tabletjes hebben een verkoelende en dorstlesfch^-nde kragt, en zijn aangenaam- Op een andere vianier, met Amandelen. Neemt het zuivere zap van twee citroenen, laat'el'Wat
gmn-traganth een nagt over in weeken, en wringt het daar na door een doek ; neemt dan fijn geftootene goe- de brood-zuiker, en tot pap geftootene gefehilde'flinan- dehn, ftampt het met het zap alles tezaamen tot een deeg, en formeert 'er dunne tabletjes van, die men op papier |
||||||
CIT. 5?9
legt. en op een warme plaats droogt, en vervolgens be
waart. Om Citroen-koekjes te maaken.
Neemt een paar citroenen, raspt'er het geele fijn af, en drukt 'er dan het zap wel uit, zet dit zap in een ver- tint casfcroltje op 't vuur, en laat het eens opkooken, doet 'er dan zo veel fijn gewreeven brood zuiker in, tot dat het dik genoeg is, zo dat men het bekwaam tot koek- jes kan leggen; laat het dan zo lang op 't vuur, dog zon- der te kooken, ftaan, tot dat het een weinig dunner is, dan afgezet, roert het afgeraspte geel van de citroenen daar door, en fchept het voorts aan koekjes, op glas of pa- pier, en laat het droogen. Citroen-vleesch, of Marmelaade van citroenen
te maaken. Neemt vier citroenen , fchilt ze en fnijd ze 'm agt deelen, de korrels en vliezen 'er uit neeinende, laat dan een pond witte zuiker in water fmelten , en kookt de Huk- ken citroen daar in marf, neemt dan vier citroenen , raspt het geele 'er af, en drukt 'er 't zap uit, roert dit methec geel onder de citroenen, en laat het te zaamen kooken, tot dat het bind, dan in^doozen gedaan en bewaart. Om heele Citroenen te confijten.
Neemt citroenen, fteekt ze rondsom meteen naaide; weekt ze dan negen dagen in water, haar dagelijks versch water geevende,- kookt ze daar na in water, tot dat ze? doorzigtig of helder worden, dan uit het water genoomen, en op een drooge doek gelegt zijnde ; neemt tot 12 ci- troenen , drie pond zuiker, maakt 'er een geclarificeerde fijroop van, van bekwaame dikte, legt de citroenen daar in, en laat ze een zood of drie opzieden ,• doet ze dan uit de zuiker in een confituur-glas, bezwaart ze met zui- vere ftukken van lei-iteen, en giet 'er de fijroop warm over, en laat ze aldus eenige dagen ftaan, als wanneer men de fijroop 'er geheel afgiet, van nieuws op kookt en zuivert, en dan weder over de citroenen giet, welk opkooken men zo dikwils moet herhaalen, tot dat de- zelve niet meer waterig word, waar door hij anders met de citroenen zou bederven , en voor al moeten de citroe- nen met de fijroop wel overdekt zijn. Hoe de Citronade gemaakt wordt
Deeze word gewoonlijk uit de grootfte en fchoonfte citroenen vervaardigt, en we! van dié zoorten, die de dikfte fchil hebben , als men ze kan verkrijgen ; gefchie- dende zulks ten naasten bii op de voorgaande wijze at- dus; neemt van de fchoonfle groottte citroenen, fnijd ze naar de lengte in viel' of meet /lukken , neemt 'er't merg en de pitten uit, en laat ze een paar nagten in water weeken, het water alteraets ververfchende, daar na kookt ze zo lang in fchoon water-, tot dat ze beginnen doorzig- tig te worden, dan uit het water genoomen, verkoelt ze zo dikwils met koud water, tot dat ze weder hard wor- den, droogt ze Vervolgens af, en doet ze in een confi. tuur-glas, dezelve met lei-ftukken bezwaarende; kookt dan een geclarificeerde fijroop van beste brood-z\iker, die niet dik is, en giet die, koel geworden zijnde, over 'ds citroenen, zo dat ze ruim daar van bedekt zijn, en laat ze aldus ee- nige dager, ftaan , als dart giet men defijroop'er af, kookt ze weder op, en giet ze als vooren over de citroenen ; dit zo lang herhaalende, tot dat de fijroop niet meer waterig Cc c 3 word, |
||||||
CIT.
CITROEN-BROOD , zie GEBAK.
CITROEN-HOUT; in 't latijn Lignum Citri; is een
vast, zwaar en harsagtig hout, van een fchoone citroen^ geele koleur, en ook een reuk hebbende, die met die der citroenen veel overeenkomt, dog die met den ouder- dom meest weggaat ; het word uit de West-Indien ge- bragt, en van de Schrijnwerkers, enz. gebezigt, tot het vervaardigen van f'raaije cabinet-werken en andere meu- |
|||||||||||||||||||||||||||||
■CIT.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
390
|
|||||||||||||||||||||||||||||
word, als wanneer men 't glas wel fluit, en op een droo-
ge plaats bewaart. Wil men drooge titrona.de maakcn, zo neemt men de-
zelve uit deßjroop, na dat ze wat daar in geftaan heelt, en wel daar van doortrokken is, laat ze dan op een teems verlekken, of fpoelt ze met wat warm water eerst af, dan beftrooit men ze met fijn geftootene beste brood-zui- ker, en laat ze bij een "kagcbel of op een andere warme |
|||||||||||||||||||||||||||||
plaats droogen, en bewaart ze in een doos tusfchen pa- beien, verkrijgende door den tijd een glans, even zo
pieren. fchoon als de Cocos : Dit hout is geen hout van de ei- Op dezelfde wijze kan men ook citroen-Jnippels confij- troen-boom, het heeft alleen, wegens zijn reuk , de naam
ten en dan droogen, dog deeze laat men gewoonlijk wat daar van ontleent; men weet egter bij ons niet wel van in de zuiker kooxen, om ze te doorzuikeren, en men wat voor een boom het koomt, maar men zegt, dat de |
|||||||||||||||||||||||||||||
boom, die het voortbrengt, op de oevers der zee groeit,
groot is, en met bladen voorzien, die naar de laurier- bladen gelijken, maar met bloemen, welke met die van de oranje-boom overeenkoomen , en den reuk van jasmijn hebben, waar na zwarte vrugten volgen, van groote als de peper-korls. CITROEN-KRUID, zie MELISSE. CITROEN-QUENDEL, zie THIJM (WILDE). CITRONAAT, zie CEDRONADO. CITRONADE; is een zoort van geconfijte citroen, of meest derzelver fchillen, die heel aangenaam van fmaak, en zeer hartverfterkend, windbreekend en verkwikkend is; dezelve word veel in Italien en andere warme lan- den, daar de citroener. groeijen, gemaakt, en in deeze landen overgebragt; dog men kan ze ook bij ons berei- den ; hoedanig dit gefehied , zie onder CITROEN- BOOM. CITkULLE; Angwriè; Water-meloen;^ 't latijn Cu
trullus; Anguria ; {Cucurbita J"oliis multipartitis , Limn, Spcc- Plant.) Bejchrijving. Dit is een zoort van Calbasfen of Pe-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
droogt ze vervolgens.
Om Citroen-bignets, anders Citroen-kolkjes
te maaken. Schilt de citroenen dusdanig, dat'er niets van het wit aan het binnenfte of 't vleesch blijft zitten, fnijd dezel- ve dan met een fcherp mes aan dikke plakken, en doet 'er alle de korls ter deegen uit ; neemt voorts gepoeijer- de witte zuiker, waar ondereen weinig fijn geftooten ca- iieel is gedaan , beftrooit hier rijkelijk de citroén-fchijven tneede, en wanneer ze dus. twee of drie uuren geitaan hebhen, zo trekt ze één voor één door een beflag , even eens als die der appelkoekjes, en laat ze ook, gelijk die, in kookende boter of reuzel gaar bakken. Om Çitroen-pap te maaken.
Neemt een lepel vol blom van weiten meel, agt dooije- ren van eijeren, het zap uit drie of vier citroenen, na dat ze groot zijn, en van één der citroenen de buiten- fte geele. Jcliil fijntjes 'er afge'fchilt, een weinig gepoeijer- de car.eel, en vier lood brood-zuiker, klopt dit alles ter |
|||||||||||||||||||||||||||||
deegen onder malkanderen, waar na men 'er een halve poenen, welkers bladen zeer gofnippelt zijn; de vrugten
fles Rhijnfche of witte Franje he wijn en evenzo veel wa- zijn rond of wat langwerpig en groen- of geelagtig van
ter onder roert-, voorts ineen verglaasde pan zo lange op koleur, en zomtijds ook wit gevlekt; het vleesch is wit,
het vuur laat fiaan , tot dat het ordentelijk dik is, alge- geel of roodagtig, naar de zoort, want men heeft 'er ver-
duurig roerende, dewijl het anders"aanftondszoude fchif- fcheidene zoorten of veranderingen van, hebbende wei-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
ten ; gereed zijnde, d&et men het in glaasjes of porcelei-
nen kommetjes, en plaatst het op 't nageregt; is fmaake- iijk en verkwikkende. Op een andere manier, ook wel Citroen-
vlade genaamt. Neemt het sap uit zes citroenen , en even zo veel wit- te Franfche wijn, zes eijeren de helfte zonder wit, van |
nig geur of fmaak, en ze bevatten veel water van bin-
nen ,• haar zaad is volgens de zoort rood of zwart. Plaats. Dezelve groeijen natuurlijk in Napels en Si-
cilien , wordende aldaar en in meer andere warme gewes- ten ook veel in de tuinen gekweekt, wegens de verkoe- lende vrugten ; het gefehied ook wel bij ons , maar zel- den , en meer in Frankrijk en Hoog-Duitschland. Kweeking. Deeze vrugten worden genoegzaam op de- |
||||||||||||||||||||||||||||
twee citroenen de buitenfte geele fchü'er afgeraspt, 5 lood zelfde wijze in deeze Nederlanden gekweekt en geculti-
brood-zuiker, en een weinig gepoeijerde caneel, de eije- veert als de meloenen of vroege concommtrs, waar heen ten ter deegen geklopt zijnde, mengt men 'er al het ande- wij derhalven den leezer wijzen; alleen zullen we hier re onder, en laat het zo lang op het vuur Haan, al ge- aanmerken, dat men ze wat wiider van malkanderen plan- |
|||||||||||||||||||||||||||||
fiadig roerende, tot dat het bekwaam is.
Om zogenaamde Citroen-room te bereiden.
Neemt agt citroenen, laat die in water weck koeken , ilaiript of roert ze dan tot brij , doet 'er voorts een hal- ve fles Rhljnjche wijn bij, vier lood zuiker, en een wei- nig gepoeijerde caneel, neemt vervolgens agt dooijers van |
|||||||||||||||||||||||||||||
ten moet; te weeten , in de bakken daar men ze in over-
plant, om daar in door te groeijen , dewijl ze langer ran- ken maaken, en dus meer ruimte begeeren; ook moet men ze op bekwaame tijden veel lugten. Eigenfchappen. Deeze vrugten zijn koud en vogtig
van aart, zeer verkoelende en verftisfehende, weshalven haar vleesch, als meede het water dat ze van binnen be- |
|||||||||||||||||||||||||||||
eijeren, roert die ter deegen onder het voorige, en laat vatten , in de warme landen, in de heete zomerdagen
dan alles door een teems loopen, waar na men het in een veel met of zonder zuiker tot een verkoeling en vervris-
tinnen of porceleinen fchotel, op een kookende pan of fing genuttigt word: Ook word 'er in Frankrijk en el-
fcetel met water zet, en het water al geduurig laat koo- ders uit het gekookte en met meel gemengde vleesch,
îjèh, totdat hetgeen, dat in de fchotel is, itremt, waar een verkoelend en verfrissend brood gebakken.
na men het op een koele ;:!aats zet, en het koud eet. In de Geneeskunde word alleen het zaad daar van ge-
bruikt, |
|||||||||||||||||||||||||||||
CIV.
iBruikt, dat een van de iv groote verkoelende zaaden is,
hebbendeeen verkoelende, openende, pisdrijvende, en de hitte en fcherpighedeii der milt, nieren, levéren blaas temp: rende kragt; word mits dien gepreezen in het 'gra- veel, koude pis, verhit en driftig bloed, hitte en dorst in koorzen ; men bereid 'er tot dien einde een emuijïe van , waar bij men ook meesttijds van de andere verkoelende zaaden en andere dingen, als meioen-, concommer- of calbasje-zaad, enz. voegt. Ci VET; of Zivet; in 't latijn Cibethum of Zibethum,
is een vette, fmeeragtige, fterk en onaangenaam ruiken- de ftoffe, als geftremt vettig zap, dat wit en geelagtig is, en bittet van finaak; hetzelve koomt van de Civet katten, bij dezelve voortgebragt wordende in een blaasje of zak- je , dat onder de ftaart, tusfchen den aars en de teeldee- Ien zit. De Civet heeft een zeer verdeelende, verzag- tend- en verfterkènde kragt, en word gepreezen tegens de buikpijnen der kinderen, colijk en moederplaag, op de buik gefmeert wordende, hoewel de meeste vrouwen niet over deszelfs reuk kunnen. De Civet versch zijnde, is wit, dog dezelve verandert door den tijd, word geel en eindelijk bruin. De Parfumeerders maaken 'er het mee- fte gebruik van, meng.nde dezelve met anijs olie en een weinig muscus, 't welke een aangenaame reiik van zig geeft. Men zegt ook, dat dezelve in de hembden geftree- ken, alle ongedierten des lighaams dood. CIVET-KAT: in/t latijn Zibetha of Animal Zibethi-
cum; is een viervoetig dier, door de Heer Linn^eus, onder het geflagt der Fretten geplaatst,- gewoonlijk heeft dit dier, van het end der fnoet, tot aan 't uiterfte van de ftaart gereckent, delengte van ruim twee voeten; zijn kop is fmal, door een lange wit koleurige fnoet bepaalt ; de oogen zijn klein , langwerpig en zwart; de ooren, die veel na die der katten gelijken, zijn kleinder en zo fpits niet : hij heeft korte pooten, en wel inzonderheid de voorden , die de lengte van vijf duim niet te boven gaan, alle vier zijn ze met fcherpe, regte, zwarte na- gelen gewapent ; het hair der vagt is tweezoortig , zijn- de het eene kort, zagt als wol gekruld en bruinagtig grijs van koleur; dog het andere is vee! langer en zwart, roskoleurig met witgemengelt; op 't fijfïs hij met ban- denen vlakken getekent, die van verfcheidene koleuren fchijnen zaamengeftelt; de kop en pooten zijn met kort hair bezet; aan ieder zijde van de kop heeft hij een groote zwarte vlak waar in de oogen ftaan , en het end züner neus is zwart ; zijn Haart is aan de bovenkant geheel zwart, dog ter zijden en van onderen ringswijze geban- deert; tusfchen het aarsgar en de teeldeelen , hebben zo wel mannetje als wijfje een lange fpleet, maakende de opening eener holte uit, die binnenwaarts met kort hair is bezet, en de toegang is tot twee gaten of beurfén, zijn- de dit de eigentlijke bewaarplaatsen van het civet. Van aart is de Civet-kat woest, wild en fcheurziek;
hij leeft van de jagt, en betrapt kleinder dieren en voge- len , dog bij gebrek van deeze , geneert hij zig met vrugten, ja zomtijds zelfs deezen niet kunnende bekomen, fpijzigt hij zig met groentens : Niettegenftaande zijn Iighaam lomp is, en log fchijnt, zo is hij egter vlug- en rad ; fpringt gelijk de katteri, kunnende het tegens een hond uithouden metloopen; 's nagts blinken zijne oogen en het is zeer waarfchijnliik, dat hij zo wel als de katten in de duisterternis kan zien. Niettegenftaande de woest- heid van 't dier, is het egter te temmen en huisfelijk te gewennen, zodanig zelfs, dat 'er als een kat of hond meede kan gefpeelt worden, egter is hij niet te betrou- |
CIV. CLA'. 3<ji
De civet-kat word in verfcheidene landfehappen, in-
zonderheid van Africa gevonden ; hij woont egter ook in Cairo, als meede in China en meer andere Afiatifche gedeeltens ; het graaft tot zijn verblijf hooien in degrond,. en zij teelen menigvuldig ter plaatze daar zij'natuurlijk t'huis hooien : Niettegenftaande zij in andere landen kunnen le- ven , en de civet eveneens als op haar natuurlijke ge- boorteplaats meede deelen, zo houd egter de voorteeüngs kragt op , zo dra zij in gematigder lugtftreeken koomen. In Jfrica worden deeze dieren in vallen of ftrik- ken gevangen, en als dan in ijzeren kooijen bewaart r Veel worden zij na Holland over ge voert; en daar voor- naamentlijk door Jooden onderhouden , die de kost winnen met het civet 'er af te haaien ; deeze dieren kosten veel van onderhoud, dewijl zij met melk en ei- jeren gevoed worden, waar door het civet veel witter is^ en in grooter waarde , dan 't geen uit de warms gewesten koomt, daar deeze dieren meest van vleeschrooven leevem Verfcheidene Reizigers befchrijven ons de manier, om hetcivetvan deeze gevangen zittende dieren te bekomen,, op navolgende wijze; het dier word tot dien einde met een ftok agterwaarts naar 't eind van zijn hok ge- dreeven, als dan grijpt men het bij de ftaart, baalt die tusfchen de traiien door, en maakt zijn agterpooten vast, voorts fteekt men aan ieder zijde een plank in,, en bezet hem hier zodanig tusfchen, dat hij zig ter nau- wernood kan beweegen ; het dier hier door de magt om te kwetzen benoomen zijnde, fteekt men een klein zilve- ren of ijvooren lepeltje in de opening van de beurs, en fchraapt hier meede de zijden of wanden zagtelijk af,, fchijnende het als of de klieren door deeze behandeling, haar vogt ontlasten ;• gewoonlijk gefchied dit om de driet dagen, en in zommige jaartiiden ook wel om den ande- ren dag , leverende ieder dier zelden op eenmaal meer als; een half-lood op,* de geringheid van deeze inzaameling; is ook de reeden, - dat ze veeltijds door de gooden, die* gelijk gezegt is dezelve 't meeste vergaaren, word ver- valscht; 't welke men zegt dat gefchied, door middel van de beurzen aar» de binnen-kanten met olie te heilrij- ken ; zie verders op CIVET. Cl Vi EL ,• zo vee! als burgerlijk, minzaam, vriende-
lijk, billijk; het is in deeze laatfte zin, dat dit woord word genoomen, wanneer men zegt : Hij' beeft mij dit of dat voor een civiele (dat is, voor een.maatige en billijke}' prijs gelaat-en. CLAIRET, of gemengt Kersfe-water; Is een van ds
aangenaamfte en verfrisfenfte morgen-dranken» en word op de volgende wijze bereid : Neemt zes pond van de beste zogenaamde water- of
■paerel-kersfeji ; zwee pond roode aal-bcfiën van hunne ris-: ten of fteelen afgedaan, en twee pond.beste framboofenï- kneust dit te zaamen in een nieuwe- verglaasde aarde« pot, en wringt het dan door een fchoone doek, tot dat al het nat 'er uit is ; neemt dan tot ieder mengelen nat drie-vierde pond beste brood-zuiker; vijf of zes kruidna- gelen, als meede zo veel korrels witte, peper; koriander- zaad zo veel men tu,;fchen duim en vinger.kan-houden,, als meede zo veel blom of foelie, ftoot deezekruiderijeii; grovelijk aan ftukken, en doet dan al het voorfchreeve- ne in een groote Keulfche kan, alwaar, men het drie da- gen in moet laaten ftaan , het zelve van tijd tot tijd oni- fchuddende, op dat de zuiker ter deegen finelte; Iaat het dan zagtjes door een ijpocras-zak lekkeri; en doet'er- zo veel brandewijn bij, als 'er nat is; giet het in bouteL jes, die men ter. deegen moet. toemaaken, en op een koele |
|||||||
wen, en zijn beet. is zeer gevaarlijk.
|
||||||||
CLA. CLE. CLL
|
|||||||||
g<çs CL A.
|
|||||||||
CLAUSTRUM PALATI ; ook Velum Palatinum ge-
naamt; is de opening van 't gehemelte , of wel de vlies van't agterfte neusgat, en een aanhangzel van het kliers- wijze bekleedzel der mond, zijnde door vaten, die on- der malkanderen gemeenfebap hebben , meede met de huid der neuze verbonden; door bijzondere fpieren word dezelve, voornaamelijk bij het Jlokken voor de openin- gen van 't gehemelte opgetrokken, en vervolgens word dezelve door middel van de vrije logt 'er in te laaten, weder nedergetrokken. ÇLAUSTRUM VIRGINALE ; is het zogenaamde
Vrijfier-Jlot, of de Maagdom; die eens verlooren zijn- de, nimmer weder kan bekoomen worden. CLAVARIA LINMjEI,- is een aart van nagelformige
Kampernoelie, waar van verfcheidene zoorten zijn,- zie LiNN. Species Plantarum. CLAVATUS; Spijkerformig ; of dat een hooft als
een fpijker heeft. CLAVICULA ; Furcula, enz. zie SLEUTELBEEN.
CAVICULA; Klauwiertjc, zie C1RRHUS.
CLAVIS ; een Sleutel; betekent ook zo veel als de
opening van een zaake, of van kunstwoorden, zonder welke dezelve niet kunnen verftaan worden ; gelijk de oude Chijtnisten en gewaande Goudniaakers veele vreem- de woorden in hunne fchriften hebben gebruikt, om hun- ne kunst te verbergen. In de Ontleedkunde is het zo veel als Clavicula of Sleutel-been. In de Chijmie word door dit woord een menflruum betekent, want door Cla- vis worden alle de oplosfende menfirua verftaan, en wel inzonderheid de zulken, die de mineraalen of berg- fioffen pplosfen, dewijl ze, om zo te fpreeken , de verborgene dingen der natuur ontfluiten en openen, om het veraioogen en de uitwerking van dezelve te leeren kennen, en daar toe den weg aan te wijzen. CLAVUS ; een Spijker, het zij van ijzer, metaal of
hout; maar in de Geneeskunde betekent het ook ten r, een Exter-oog of Lid-doorn, zie aldaar; ten i. een ziek- te deroogen, anders ook Pupilles si-tgustia genaamt, zie MIJOSIS; en ten 3. een Vleeschgewas (Condijloma) in de fchamelheid der Vrouwen ; ziehier over VIJG WART. CLEIDON ; deeze naam draagt een zeker geneesmid-
del , dienftig regens de roode loop. CLEISAGRA ; Ambr. Pare noemt dus een zoort van
leden-jigt, inzonderheid de pijne des monds, of die van de geivrigten der fleutel-beenderen. CLEITHRON ; is zo veel als Claufirum.
CLEMATIS , zie PASSIE-BLOEM en VUUR.
KKUID. CLEMATIS PERUANA, is de Contraijerva.
CLEMATITIS , zie VUUR-KRUID.
CLEOME, zie SINAPISTRUM.
CLIMA , zie KLIMAAT.
CLIMACTERICI ANNI; 't welk men door Trap-
jaaren zoude kunnen verduitfehen, dewijl het griekfche woord Klimax , daar het van afftamt, een trap of ladder betekent : Dusdanig noemt men gewoonlijk die jaaren van 's menfchen leeven, welke de zevende of de negende zijn. Volgens Plinius, Galenits en anderen, telt men voor- de gevaarlijkfte en noodlottigfte jaaren van 's menfchen leeftijd, het4pfte, softe en 63ftc : Een oude ervaarent- heid, of veel eer een gemcene dwaaling, heeft dit ge- voelen bevestigt; gaarne voeg ik mij bij die geene, wel- ke van gejagten zijn, dat ieder jaar, en wel inzonderheid ten aanzien van bejaarde menfchen, voor een trap-jaar moet gereken; worden. CLIN-
|
|||||||||
plaats berge«, als wanneer het langer dan een jaar kan
goed blijven. CLANDESTINA TOURNEFORTII, zie LATH-
RJEA.
CLAPPUS, Clappa, zie COCOS BOOM.
CLARET A ; dus word het wit van 't eij genaamt.
CLARETUM, zie HIJPOCRAS.
CLARIFICEEREN ; Clarifieatie ; Klaar-maaking of
Zuivering; is die operatie, om een onklaar vogt helder en klaar te maakeii. Dit gefchied op verfcheiderhande wij- zen , naar den aart des vogts, als door zinking, lekking, gesting, of dôor kooking met eijmt. Op'de eerile wijze, laat men hec vogt maar Ril (laan ;
waar door de zwaare, en onzuivere deelen op de bodera van het vat zinken ; gelijk men de uitgeperste zappen van kruiden, en andere diergelijke dingen, doorgaans op deeze wijze zuivert en klaar maakt. Volgens de tweede wijze, gefchied zulks door lekking,
als men het vogt door een zijg-zak giet, of door vloei-pa- pier laat lekken; welke manier het meeste in gebruik is; zie COLEEREN en FILTREÉREN. De derde manier gefchied, als men het vogt doet ges-
tift, waar door de onzuivere deelen ten deele uitgewor- pen worden, en ten deele naar de grond zakken ; gelijk met het bier, wijn , en anders drinkbaare vogten ge- fchied. De vierde manier word verrigt, door bijvoeging van
het wel geklopte 'wit van eijeren , aan welkers taaijig- heid zig de onzuivere deelen des vogts zetten, en daar na onder de gedaante van febuim boven op drijven , dat 'er dan afgefchuimt word; zo als de zuiker-fijroop en ee- nige dranken geklaart worden. Daar is ook nog een an- dere manier , om zommige preparaten te clarificeeren , naamelijk, men giet bij de zuiker, honing of geleij, een weinig wijn-azijn of zuuragtige geest, waar door het geene, dat het vogt troebel maakt, nedergcflagen word, en zig op de grond nederzet. ÇLAS1S; betekent even het zelfde als Fraäüra, of
Breuk. CLASSE; word genoomen voor een onderfcheiding
van Menfchen en zaaken , om ze volgens hunne ver- dienften, waarde of aart te fchikken en te fchatten ; en het is in deezen zin, dat men zegt ; Homerus, Vir- gilius, Vondel en Poot zijn Dichters van de eerfie elasfe. Ook, deezen Schrijver handelt over de natuur- kundige lighnamen, en tot meerder gemak en verflaan- baarheid, lieeft hij dezelve in clasfen verdeelt en onder- Jcheiden, enz. Meede word het vrootd-'elasfe gebruikt ten aanzien van Scholieren : Deeze Jongeling maakt het f/el, hij zit reeds in de derde clasj'e, enz. CLASSIS; Genus fummum; Clasfe: is in de Natuur-
kundige Historie, en in het bijzondere in de Botanie, eene zaamenvoeging van verfcheidene .Geflagten, die in de kenmerken (cara&ers) een verwandfehap met eikan- deren hebben, in een hooftdeel. CLATEREN ; ook Gitteren ; is eene uitdrukking tot
de jagt behoorende; het word gebruikt, wanneer een Hond de Haas, of eenig ander wild vervolgende, zijn gefchreeuw of wel geblaf verdubbeld, om als te waar- fchouwen, dat hij bulpe nodig heeft. CLATHRUS, zie MORILJE,
CLAUSTRUM; betekenteigentlijkeen flot, ook een
nâuwte; in de Geneeskunde verflaat men 'er die nauwe plaats in den hals door, welke van onder de amande- len naar de flckJarm gaat. |
|||||||||
CLL CLU. CLIJ.
|
||||||||||||||||||
CLL
|
||||||||||||||||||
3S3
|
||||||||||||||||||
CLINCANT ; Klater-goud ; isgeelkoper, dattotheel nen onze winterkoude, in een zodanige grond, zeer wel
|
||||||||||||||||||
dunne blaten als papier, is gelïagen; wordende veel
te Neurenberg en Augfpurg gemaakt. Dewijl het Kla- ter-goud in den eeriten opilag iets verhevener en meer- jer vertoont, als het in der daad is," zo heeft men hier het algemeene fpreekwoord van ontleent: Het is maar Klater-goud , om daar meede te betekenen, dat het uit- terlijk zo wel wat fchijnt, dog in der daad niet veel is. CLIN-CLIN;iseenzoortvan Americaanfche Polijgala, met fmalle bladen, die op de bergen in 't landfchap Chi- li groeit ; word van de Indiaanen gepreezen en gebruikt tegens de pleuris en andere zijde-pijnen, maakende zij !er tot dien einde een afkookzeJ van. CLINICUS ; hier door verftaat men ten eerften een
Geneesmeester, die de zieken voor hun bed bezoekt , en dezelve geneest; en ten tweeden, word 'er de bedle- gerige lijder zelven door betekent. Medicina Clinica noemt men ook die geneeskunst, welke onderwijst, bij de zieken te verkeeren, en dezelve te geneezen , in on- derfcheiding van de Medicina Forenßs, welke leeraart, om over geneeskundige zaaken voor den Rechtbank op goede gronden te kunnen redenkavelen, CLINOIDES; dus noemt men de uitwasfen o.f uit-
fieekzels van i het wiggebeentje. CLINOPODIUM; Wilde Dosten ; Wilde Bafilicum :
Daar zijn verfcheidene zoorten van dit gewas, als I. De Clinopodium naar-deOrego gelijkende; Clinopo-
dium origano J'imile ; (Clinopodium capitulisjubnudis hifpi- dis, braüeis fetaceis, Ljnn. Spec. PlantJ a. De grijj'e ruikende Clinopodium, met Munte-bladen ;
Clinopodiummenthœfolio, incanum & odoratum; (Clino- podium foliis fubtus tomentofis, verticillis explanatis, bra- Meis lanceólatis, Linn. Spie. Plant.) 3. De Veld-Clinopodium, naar de Bafilicum gelijken-
de,- Clinopodium arvenje ocijmi facie ; Acinos Dodonäi; (Thijmus fluribus verticillatis,pedunctdisunifloris, cauli- bus ereiïisjubramofis, foliis acutis ferratis, Link. Spec. Plant.) 4. De Berg-Clinopodium; Clinopodium ntontanum; Aci-
nos moiitana pulchra ; ( Thijmus verticUlis fexfloris, foliis obtufiufculis concavis fubferratis; Linn. Spec. Plant.) |
verdraagen ; hoewel de Virginifche iets tederder is.
Voornaamelijk de twee eerfte zoorten bevatten veel half
fijne olie,, als meede vlugge en wezentlijke zouten in zig, zij zijn min of meer zaamentrekkende, verteerende en ontbindende, voorts herzenen en ingewand verfter- kende, en verwekken de maandftonden. CLINOPODIUM CRETICUM ALPINI, zie SA-
TUREIJ. CLINOPODIUM (VREEMD), zie MONARDA. CL1TORIA LINNiEI; Flos Clitoridis; is een zoort van uitlandfche Phafeolus of Klim-boonen ; waar van drie zoorten zijn, eene in Oost-Indien, de tweede in Brafil, en de derde in Virginien groeijende. CLITORIS, zie KITTELAAR. CLITORIDES MUSCULI ,• deeze naam draagen de fpieren van de 'Kittelaar, die twee in getal zijn, en wel- ke dienen, om dezelve ftijf te maaken : Deezefpierea neemen haaren aanvang van de heup-b eenderen, ■ CLUNES, zie NATES. CLUSIA LINNJEI ; is een Americaansch Boomge-
was, daar verfcheidene veranderingen van zijn; als groo- te en kleiner zoort, met witte of roozenroode bloemen en appelgedaantige fcharlaken-roode, geele of groenagti- ge vrugten; groeijende op Jamaica en elders in de West' Indien. CLUTIA ; is een vreemd Boom- of .Heester-gewas,
waar van vijf zoorten zijn, die in Ethiopien eu de Indien groeijen, en welke zooiten men in L1 n.n m v s Species Plantarum kan nazien ; waar van eene zoort de Casçaril- le voortbrengt, die in Carolina gezegt word te groeijen; zie CASCARILLE. CLIJMENUM; is een zoort van Lathijrus; zie al-
daar. CLIJPEOLA, zie KERSE(BOERE-). CLIJSMA, zie KLIJSTEER. CL1JSMATICA ARS, zie HEELKUNST. CLIJSSUS ; is een konst-woord der Chijmie ; da£ eelerleij beteekenisfen heeft; als 1. beteekent het een engzel .van-verfcheiderhande dingen; 2. De beste kragt ie uit eeniglighaam getrokken word; anders Qiiinta Es- |
|||||||||||||||||
5. De ruige Berg-Clinopodium; Clinopodium alpinum fentia genaamt; 3. De vereeniging van verfcheide ftofFen
|
||||||||||||||||||
hirfutum; (Bartfia foliis oppofitis cordatis obtufe ferratis,
Linn. Spec. Plant.) 6. De Virginifche fmalbladige Clinopodium, met groo-
te geele en purpergcvlekte bloemen ; Clinopodium Virgi- nianum angafiifolium , floribus amplis luteis purpureo ma- culatis. Plaats. De eerfte zoort groeit in Weder- en Hoog-
TJuitschland , Frankrijk , Engeland , enz. op zandige dorre plaatzen : Daar is ook eene verandering van met witte bloemen. De -tweede komt ook voort in de zelfde gewesten, op
dicrgelijke dorre plaatzen, gelijk ook de derde zoort, maar deeze is eenjaarig , en de beide voorige langlevende. De vierde groeit in de Zwitzerfche, Oostenrijkfche en
Italiaanfche gebergtens, en is eenjaarig; daar ook de vijfde zoort gevonden word, maar die langleevend is. De zesde zoort groeit in Virginien en Carolina, -en is
ook langleevend. .Daar zijn ook nog eenige andere Virgi- nifche zoorten. Kweeking. Haare voortkweeking gefchied, van de
langleevende door fcheuring, en van de eenjaarige door het zaad, beide in het voorjaar; maar ze begeeren alle liefst een ligte zandagtige aarde., en de langleevende kun- |
||||||||||||||||||
onder malkanderen, als bij voorbeeld van zout, zwavel,
olie, geest en kwik', 4. Word daar ook dikwils een zeke- re vereenigdewräfraa/e geert door y erftaan , die uit antimo- nie, zwavel en falpeter beftaat, en Clijsfus antimonii ; ook Acidumfolis; AquaJlimmifulphurea;Jpiritus mine- ralis compofitus; Aqua J'olvens aurata of gouden fmelt- water, enz. genaamd wotd. Men wil, dat deeze, Clijs- fus de wijnfteenfge, taaije en dikke ilijmen des lighaams dun en los maakt, en dezelve door het water-losfen, fweeten en kwijlen ten lijve uitdrijft; weshalven het in de veriloppingen der lever, milt en lijfmoeder dienftig is. Hoe de Clijsfus van antimonie bereid word.
Neemt beste antimonie, zuivere falpeter, en zwavel, van ieder even veel, bij voorbeeld een pond,,floot of wrijft alles fijn en mengt 't onder malkanderen; zet dan een pijp-retorte ledig in het zand en laat ze langzaam gloeijend worden, ten minften beiieeden, en legt'er een ontfanger aan , die gij het derde deel met cardebenediB'e of maar gemeen water vult; wetpt dan van het poeijer maar een weinig , bij voorbeeld een of een halve once ; door de pijp in de retort en ftopt de pijp met een prop D d d terrtond |
||||||||||||||||||
354. . - CLIJ. CNE. CNI.
terftond wel digt toe, en als dit bijna uitgedampt en in
de ontfanger over gegaan is, werpt 'er weder zo veel in; op deeze wijze zo lange voortgaande, tot dat alles in de retorte geworpen is ; vooral moet 'er niet te veel te gelijk in de retort geworpen, en ook met het inwer- pen niet gehaast worden, want anders zal alles in ftuk- ken raaken of ten minften de ontfanger weg gefcheuit worden ; als dan het werk dus verre gedaan is, giet men het geene in de ontfanger is, na dezelve wel omgefchud te hebben in een andere gewoone retort, en distilleert in het zand het plegma daar van af, tot dat men bevind dat 'er.zuure druppels ten voorfchijn koomen; als wan neer men een ander ontfanger aanlegt, en het geheel tot op het drooge afdistillecit, zo heeft men den begeerden Ctijsfiu: Dog als men dezelve niet heel fterk begeert, tan «en ook van het eerstkoomende/>/<?gw« daar bij laa- ten. Andere neemen verfchillend gewigt \'an de ingrediën-
ten ; en zommige maaken deeze Clijsfus op een veel kor- ter en ligter wijze; zij neemen, bij vooibeeld, water van zuuring, vier oneen ; geest van falpeter, anderhalf drach- maj geest van zwavel, een half drachma ; dit mengen ze onder malkanderen : Indien dit mengzel dezelve kragten heeft als de voorige gedistilleerde, zo is het zelve zeer gereed om te maaken, dog daar word aan getwijft'elt. Clijsfus of Esfentie van Vitriool te maaken.
Dit word gemaakt op de volgende wijze: Neemt groe-
ne ijzer-vitriool, brand het, tot dat het geel geworden is; fmelt het dan in gedistilleerde azijn, filtreert het en laat 't tot crijftallen fchieten; welke fmelting en crijstal- lifatie men tot 13 maaien toe moet herhaalen,- brand 't dan weder tot dat 't geel is, en distilleert 't door een' retort tot dat het droog is, en alle geeften zijn overgegaan : Het gêene dan in de retort blijft moet men in de lugt laaten fmelten, en dit vogt dan "filtrecren en tot crijstal- len brengen ; vervolgens neemt van deeze crijftallen een deel, van de voorzeide geest vier deelen ; Iaat het een maand lang ftaan , filtreert het dan en bewaart het door- gelekte. De dofis of gifte is van twee tot vier druppe- len. CLIJSTEER, zie KLIJSTEER.
CNEME , zie SCHEENBEEN.
CNEMODACTIJLjEUS ; ook Ltngus genaamt, is
een zeker fpiertje der toonen, door welks middel zij zig kunnen u'tftrekken. CNEORUM LINN^II , zie CHAMELjEA TRI-
CO CCOS. CNEORUM MATTHIOLI; Steen roosjes; is een zoort
van TJiijmelaa , door Lisi-mus genaamt Daphne floribus tongefis terminalibus fesfilibusfoliis lanceolatls nudis, Sp. Plant.; heeft veele dunne buigzaame ftengetjes, van een voet of anderhalf lang , die ter aarden verfpreid leg- gen ; aan welke veele groene langwerpige bladjes groei- jen ; op de toppen der ftengetjes komen 6, 7 of meer vierbladige bloemen digt bij een voort, die paarsag- tig-rood zijn, en een aangenaame reiik hebben, gelijkende naar die van 't duizent-gulden-kruid ; waar na kleine wit- te langwerpige vrugten volgen , die aschvervig rond zaad bevatten. Dit gewas word veel gevonden in Hoog-Duitsch- land, Zwitzerland , Oostenrijk, Hongarijen, enz. op fchraale bergagtige plaatzen. Men vind'het ook zomtijds met wifte bloemen. ; CNICUS, zie SAFFRAAN (BASTERT-). CNIDOSIS; dus noemt men çen brandende of ftee-
|
||||||
CNI. COA.
kende jeukte, dusdanig men aan de huid gevoelt, wart-
neer men zig met netelen brand. CNIPES ; deeze naam draagen een zoort van wonrh
tjes, die veeltijds in de Olmen-bladen groeijen, en 'er een roode zwelling in te weege brengen. Reaumur noemt ze Mineurs, om dat ze de bladen al ondermijnen- de vernielen. COA ; is een Americaansch klimmend gewas, van
Linnä:us Hippocratea genaamt, dat in de warmfte ge- westen van America groeit. COADUNATIO,- Vereeniging; betekent r. wanneer
men iets vereenigt, dat anders niet gemakkelijk zaamen- loopt; gelijk bij voorbeeld, door de circulatie, devloei- baare en geeftigc dingen met de harde kunnen vereenigt worden, zonder dat de geeften verlooren gaan ; ten 2. wanneer men iets bekwaamelijk van eikanderen gefebei- den heeft, en naderhand weder vereenigt ; bij voor- beeld, als men uit eenig kruid het water, de esfentie, de olie , de geest en het zout trekt, en zulks door circu- latie weder tot clkanderen brengt en vereenigt; ten 3. be- tekent het ook zomtijds zo veel als coagulatio der minei- ralien ; bij voorbeeld van kwik ; zie aldaar. . COAGA1ENTATIO, zie ARMONIA.
COAGULATIO; eene Stremming ; Dikmaaking ; is,
als vloeijende dingen in een min of meer vaste hoedanig- heid , of tot een zekere dikte verandert worden ; men on« derfcheid ze in twee zoorten, als 1. in coagulatio per com- pofitionem, offtremming door zaamenftelling ; welke ge- fchied, als bij voorbeeld water tot ijs word; of als bo- ter , fineer , zwavel, falptter , aluin , en andere minera- lien en metaalen na de fmelting en koudwording verftij- ven ; of als de levendige kwik door de damp van lood in een vast Jighaam verandert, enz. Ten 2. in Coagulatio fegregatoria, of ftremming door affcheiding, als de dee- len, die de dikte beletten, Weggenoomen worden; bij voorbeeld , als men zout-water kookt, zo word het wa- ter door de uitwaasfeming van 't zout afgefcheiden, en dit aldus verdikt: Of als men zout in water fmelt, en het water wat afgekookt zijnde, het in crijstallen laa» fchieten, en diergelijke van dien aart meer. COAGULUM; Stremfel ; Lebbe; zie aldaar.
COAGULUM SULPHURIS ANIMALIS et AL-
CALI,- is Veneetfche Zeep. COALESCENTIA; is eene vereeniging van twee lig-
haamen, die voorheen van eikanderen afgefcheiden waa- ren. COARCTATUS ; digt in een gedrongen ; is eene uit-
drukking , die in de Botanie of Kmidkunde gebezigt word. COATI in 't latijn Lotor; is een Dier voornaament-
lijk in America te huis hoorende,1 het 'welk de Heer Linn/eus onder het geflagt der Beeren plaatst, en het in zijn Sijfi. Natur. Urfus cauda elongàta noemt. De Heer Brisson telt drie zoorten of veranderingen van Coat'is op ; waar van de eerftc, door de Indiaanen ge- woonlijk Mapach genaamt, van langte volkoomen me», die Van een Kat overeenkomt, dog hij is veel dikker al» deeze; de kop is breed, met een fcherpe fhoet voorzien , en de bovenkaak is veel langer dan de onderfte,- hij heef» kleine pogen ; korte en ronde ooien ," de pooten die alle kort zijn, dog de agterften eenigzints langer dan de voor- fte, zijn voorzien met vijf redelijk lange toonen , wiens einden mét fcherpe nagelen zijn gewapent; de voetzoo- ien zijn geheel kaal en van haair ontbloot; behalven de vier pooten die met kort haair bezet zijn, is het gchcele Hjjfi
|
||||||
COB. 39y
|
|||||||||
COA.
|
|||||||||
ïijF met een dikke langhaairige vagt bekleed, 2ijnde op
de rug grijs of asch-grauw van koleur met zwarte tippen, Cn aan de buik rosagtig met witte tippen ; de fnoet die vuil wit is, heeft een zwarte ftreep of band, die langs en oin de oogen heen loopt; de (taart die opgehéeven flaat, is met zwart en wit na den geelen trekkende, bij beurten geftreept; egter vind men ook van deeze zoort van Coati's wiens vagten geheel bruin zijn , dog ook met een geringde of gebandeerde ftaart; de voorpooten van dit dier dienen hem insgelijks als die der Aapen, Ink- hoorntjes enz. tct handen, het zij om 'er het geen hij eet meede vast te houden, of wel om zijn voedzel aan den bek te brengen. De Heer Linn^eus , die een levendige Coati, aan hem
door de Koninginne van Zweeden gefchonken, in het bezit heeft gehad; befchrijftons deszelfs eigenfehappenin der Koning. 'Sclrwed. Akad. der Wiszenjch. Abhandl. von dem jähre 1746 pag. 300 aldus: Dit dier, zegt dien Heer, was buitengemeen ■ fcherp van reuk, dog teffens zwak van gezigt en gehoor; naderde iemand het zelve die rofijnen of amandelen in zijn zak had, fluks wist het dier dezelve te vinden, en ze den eigenaar behendig te ontkaapen; het meeste van het geen hem voorkwam at hij, zo als vleesch , brood, foup, brij , ja zelfs kraak- en andere beentjes, die hij bovenal van vogelen beminde en even als vleesch kauwde; zijne voornaamfle, lekker- nije beftond egter in allerlei vrugtin, zuiker, banket, en eijeren ; 't een of ander eeten daar azijn in was luste hem niet, ook verwierp hij zuurkool; en visch, het zij rauw of-gekookt, wilde hij niet aanraaken ; weinig dronk het, en flurpte niet gelijk veele andere dieren met de tong, maar met de bek, zo dat indien het vat klein was, en 'er zijn fnoet niet waterpas in leggen konde , hij als dan niet in (laat was om'er uit te drinken , dewijl zijn fpitze neus dan in het water dook en hem 't drinken belettede ; allerlei brij of pap fcheptc het met de voorpooten, die de holligheid van een leepel uitmaakten; het had bc- haagen om al wat men hein te eeten gaf met zijn voor- pooten in het water te doopen, terwijl het op de agter- pooten zat, (zijnde dit ongetwijfi'elt ook de reeden dat de Heer LiNNiEus hem den bijnaam van Lotor dat is Wasfcber heeft gegeven); ais'er zelfs iets van zijn fpijs op den bodem viel, wist het zulks met de grootfle behendigheid tot de kleinfte brokjes toe 'er uit haaien ; zéér gaarne betastede het zijn voedzel, rolde het in zijne voorpooten of handen om, en bragt het met beide aan den bek : Ongemeen fijn fcheen hij van gevoel te zijn ,• gewoon- lijk (liep het dier van twaalf uuren 's nagts tot aan den volgende middag ; 's nademiddags trad het uit zijn hok en leidezig in de zon neder te bakeren, ongemeen verge- noegt fchijnende, wanneer men hem iets gaf dat rond was, waar meede het zig dan vermaakte met het in zijne han- gen te rollen. Onder het loopen zette dit dier zijne "hielen op de
grond , houdende de rug gebogen, en de kop nederwaarts gekromt ; gaande ook dikwils, zo als een Beer, een groot end weegs op zijn agterfte pooten, en dit deedt hij voor- ïiaamentlijk wanneer het iets lieffelijks rook ; de men- fchen klom hij bij de beenen op, en doorzogt naukeu- rig hunne zakken, neemende 'er uit al wat hem aanftond, wilde men dit beletten, wierd hij kwaad en gaf zijn on- genoegen al morrende en bijtende te kennen, dog anders deed hij niemand leed : Even gelijk de Katten klom het bij paaien, fchuttingen en boomen op, 'en in't afklim- öien ging het altoos agterwaarts ; zijnde in zijn land zulks |
|||||||||
gewoon, om de voogel-nesten op te zoeken, daar het
dan de eijeren uit haalde ; diensvolgens had het ook veel behaagen in eijeren, daar het eindelijk na die eenige maa- ien in de handen omgerold te.hebben, een gat in maak- te en 'er alles uitflurpte : Homderen onder zijn bereik koomende, greep hij, beet ze den kop af en zoog 'er 't bloed uit, zelfs geen Pauwen ontziende die hem te na kwamen: Gewillig verdroeg hij, dat kinderen en hon- den met hem fpeelden; dog geenzints koste hij dulden dat men hem van de grond opligtede of droeg, verwecrende) zig als dan met tanden en klauwen en als een Beer knor- rende: Boven maaten was hij ook eigenzinnig, wil- lende geenzints voortgaan, als men aan het touw trok, waar aan hij vast was: Als bij iets geroofd had, wist men geen middel om hem'tzelve 't zij levendig of dood te or.tneemen, tot dat men eindelijk gevaliig ontdekte, be- zig zijnde met een kamer te doften, dac het prikkelen met varkens-borstels hem onverdraagelijk was, en zedert die tijd hield men hem maar als hij aan de zakken of ergens anders wilde koomen, de (toffer toe; waar op het dier ijlings, als waare hem zijn vijand naderde, te rug deinsde. De twee overige zoorten van Coatïs die weinig van
de voorige "in gedaante en koleur verfchillen , behalvca dat de fnoet van de eene die door de Heer Brisson Coati- nonde genaamt word, veel zweem na een varkens-fnoet heeft, koomen van eigenfehappen met de eerfte be- fchreeverie genoegzaam overeen. Men wil, dat de voornaamften der Inwoondcren, daar
deeze dieren huisvesten, de llagtanden der Coati's, ais ongemeen fcherp zijn, gebruiken, om zig ten blijk van dapperheid, zelven wonden meede toe te brengen, om dus met de lidteekens te pronken: In meenigte worden de vagten of huiden van dit dier uit America , en wel voor- naamentlijk uit Firginien en Penfijlvanien, naar Europa, overgebragt, alwaar de Bont-werkers ze in Diiitsçhland veel gebruiken, om 'er de Boere-mutzen van binnen meede te bekleeden : De ftaarten, die fraai met ringen gebandeeit zijn, worden 's winters in Zweeden , tot be- fchutting van de koude, door de reizigers om den hals gedraagen. COBALT; in 't Iatijn Cobaltum ; is een grauw en bruin
pocijer, uit een zwaare, grauwe , geele of zwartagtige- en met nog andere koleuren voorzien zijnde ertz-fleen, gebrand wordende, die meesttijds arfenicwn, en zom- tijds ook zwavel cn een weinig zilver en marcaßt in- houd; het is een gevaarlijk bijtend vergift, enzofterk, dat het in geen papier kan bewaart worden : Men noemt het ook Muggen- of Wiegen-paeder, dewijl het deeze in- feftcn dood; de berg-ftoffe of fteen, d;:ar de Cobalt uit gebrand word, word van de Berg-Iieden ook Cobalt, maar in 't Iatijn Cadinia nativa of fosfili/, en Cadmia metallica genaamt; en uit deeze fteeu word ook, door vermenging met zand en potasch, cn vervolgens fterke calculatie, 't gemeene blauw of blauwfel, anders finalta. genaamt, gemaakt; 't welke van zeer veel nut is, njet alleen tot blauwe fiijfzel, maar ook om het aardewerk, porcelein, en de emailsmeede te koleursn ; zie SMALTA. De Cobalt word gevonden in 't Saxijche Ertz-gebergte te Sneeberg en Johan Georgen-flad, en door een uitdruk- kelijk gebod van den Keurvorst van Saxen, mag dezelve niet zuiver of onbereid uit zijne Staaten vervoert wor- den; maar men zegt, dat men die ook in de_ Mijn te Gifthain, en te St. Maria der Mijnen in 't Pijreneefchs- gebergte ontdekt heeft. D d d 2 Ai
|
|||||||||
COC.
|
|||||||||
305 COB. COC,
|
|||||||||
COCCIJGIS 03 , zie STAART-BEEN.
COCCIJGRIA, zie FUSTET-HOUT. COCHIA; is de bijnaam van een zekere zoort van Pillen ; Pillula cochice genaamt. COCHENILJE; in 't latijn Cschinella; Cuccionella;
zijn in 't aanzien kleine platte drie en vierhoekige van buiten witagtige, maar van binnen roode korreltjes, die uit de West-lndiën en wel meest uit Mexico gebrags worden; dog eigentliji; zijn het kleine infeäen of wornv tjes, die levendig zijnde,, naar v/and-luizen gelijken, en zig aldaar op een zekere zoort van Vijgen, Cardasje , Ra- kette , Nopal en Opuntia , in't latijn Tuna mitior, flore fan- guineo cochinillifera ; (Catius articulato-prolifer; articulix ovato-oblongis fubinermibus-, Linn. Spec. Plant.) ge- naamt, onthouden, en ook van delnwoonders zorgvuldig aangekweekt worden , zo wel als de plant zelfs, daar ze op voortkoomen, uit welkers roode bloemen en vrugtea zij het heerlijke roode zap uit zuigen, en daar van een roode koleur aanneemen. Men verzaamelt ze in groote menigte in verfchillige jaars-tijden, door middel van la- kens onder de plant te fpreiden,- en 'er deeze diertjes op te fchudden, die ze vervolgens dooden,. door dezelve in korfjes gedaan zijnde, in 't water te fteeken, waar na zij ze droogen. De verzameling gefchied egter aldaar van twee zoorten van vijgen, naamentlijk van die welke in de. plantagien gekweekt word, en van eene zoort die ia het wild van zelfs groeit en doornagtiger is, maar da cochenilje van deeze is flegter;. leverende veel minder, koleur uit. De Inwoonders van NieuwSpanjen, alwaar de coche-
nilje het meeste vergadert word , zamelen tegens de tijd dat het regen-faizoen nadert, die diertjes op, welke de cocJienilje- uitleveren, en het zap van de Nopal-boom- zuigen ;. zij bewaaren die in hunne huizen en plaaïzen r op takken van denzelfden boom, alwaar zij hun lee- vens-onderhoud vinden ; de regens voorbij zijnde , zo hebben zij kleine mandjes,. bij hun de naam van Pastels draagende, en van het hair dat om de cocos-nootengroeit, vervaardigt,,in gereedheid ; plaatzen hier veertien of vijf- tien van deeze diertjes in, en zetten dus deeze mandjes in de Nopals-boomen ; binnen korten tijd teelen deeze in- feclen eengroot aantal jongen voort, die hunne woon- plaatzen verlaatende, zig overal op de bladen van den Nopal verfpreiden, hebbende niet meer dan drie maan- den nodig om zelven jongen voorttebrengen'; intusfehen heeft men reeds een kleine inzameling van cochenilje ge- had , zijnde die der ouden, welke kort na dat zij eijeren ge- legt hebben, derven; de tweede inzameÜnggefchied, als de eerfte jongen weder anderen voortgebragt hebben, deeze. worden in het leeven gelaaten, dog de eerfte worden met een kwastje van de bladen geflreeken, en na huis gebragt, alwaar men ze dood. Het broedzel dat men op de boom heeft gelaaten, en 't welk 't tweede is, brengt na verloop van groot drie maanden meede jongen voort ; en om te beletten dat deeze door de menigvuldige regens van 'C nabij 2Ïjnde faizoen niet alle zullen omkomen, v/orden,, gelijk reede gezegt is, ouden en jongen alle weg genoo- men en na huis gebragt, en dit is de derde inza- meling : Van de geene die na huis zijn gebragt, word een voldoenend aantal jongen bewaart, om het volgende jaar 't geflagt weder voort te kweeken, en alle de ande- ren worden of in het water, of in ovens, of in platte parmen die de inwoonders anders gebruiken om haar brood in te bakken, gedood. De cochenilje die men in het water dood , ver- fcrijge
|
|||||||||
Als men de Cobalt in Koninglijk water fmelt, zo geeft
dit een goede fijmpathetifche of geheime inkt. COBELLA-; ( Coluber Cobella , Linn. Si/yï. Nat. )
is een Slangetje , tot het geflagt der Adders behoorende; deszelfs koleur is aschgrauw, befprengt met witte ftreep- jes, die fcheef loopen, heeft een fchuinze blauwagtige vlak agter ieder oog op de kop ; buik en keel is van on- deren wit, met bruine of zwartagtig-c banden ; het man- netje is langer van bek, dan het wijfje , en heeft boven dat een hoog bocheltje op den kop ; dit Slangetje word menigvuldig in de zuider - gedeeltens van America ge- vonden. COBITIS ACULEATUS, zie STEEN-BIJTER. COBITIS BARBATULA, zie GRONDELING. COCCELS-KORRELS; Visch-korrels; in't latijn Coc- culi Indi; Cocculi di Levante; Baccce piscatoria ; zijn aschgrauwe of donker-bruine ronde gerimpelde befiën, als groote erwten, hebbende beneden, daar ze aan de Heel vast zijn, een holte, en daar door de gedaante van kleine nieren, als men ze doorfnijd ; de beste moeten verser),. zwaar en hoog van koleur zijn , en bitter van fmaak ; zij worden uit Egijpten en Oost - Indien ge- bragt, maar men weet nog niet regt zeker, van wat voor een gewas dezelve koomen; dog men meent van 't gee- ne dat in Ilorto Malabarico, Natfialam, en van Lin- jtWEUS in Spec. Plantar. Menifpermum faliis cordatis re- tufis mucronatis genaamtword. Ze hebben eenefterke pur- geerende en braakende kragt, en verwekken inflamma- tien en convulfien ; weshalven men ze nooit inwendigge- bruiken moet; maar uitwendig zijn ze, gepoeijert,. dien- ftig in zalven tegens de luizen. Men maakt'er ook een* lok-aas van, om visfehen met de hand te vangen,. der wijl dezelve daar van bedwelmt worden ; hoe men dit bereid, zie op- het artieul AAS. COCCIGER, Ccccifer, Befiè'iidraagendl COCCIONELLA, zie COCHENILJE. COCCOGNIDIUM; Semen of Grana Coccognidü; is de drooge vritgt of befië van de zogenaamde Peper-boom, Chamelcea Germanica DoDONJEr; ze'zijn dus gedroogt, bruinagtig of donker-grauw, wat grooter als peper-korls, en zeer fcherp, bijtend en brandend, als men maar iets daar van in de mond'neemt; men gebruikte ze eertijds in de Geneeskunde, maar wegens haare boven maatenfeher- pe brandende en overmaatig purgeerendeeigenfehap, waar door gevaarlijke toevallen van infhmmatien en convulfien kunnen ontftaan, worden ze hedendaags- van geen voor- zigtig; Medicus geordineert, en derhalven ook zelden in- onze Apotheeken gevonden. COCCOS; betekent een Korrel'of Befië ; maar Hip-
jocRATF.s heeft daar door in 't bezondera het Coccogni- dium verftaan. COCCOTHRAUSTES ; Dik f navel ; Kern-bijter;
waar van verfcheidene zoorten, zo wel in- als uitland- fche zijn ; zie DIE-BEK. COCCULÏ, zie COCCELS-KORRELS.
COCCÜS BAPHICA; dus worden de Kermes-befiên genaavnt. COCCUS BAPHICA AMERICANA; is de Coche-
nilje; zie aldaar. COCCÜS POLONICA, zie COCHENILJE (POOL-
SCHE). COCCIJGJEUS MUSCULUS ;» dus word de hef
fpier van den aars genaamt ; deeze Ipier neemt zijn aan- vang bij het ijs- offluit-been, en eindigt in de binnenfte fand des aarsdarms. |
|||||||||
COC.
|
|||||||||
397
|
|||||||||
COC.
krijgt uiterlijk een bruine rosagtige koleur ; die welke
door den oven bereid word , zijn als gemarmerd en asch-grauw; en eindelijk die, welke in pannen gedroogt worden, worden zwart en fchijnen ten eenemaalen ver- brand , in allen is 't binnenfte met een fchoon rood poei- jer vervuld.
De gckurvene diertjes, deeze heerlijke en kostbaare
verf-ltoit'e bevattende, worden door het droogen , pak- ken, enz. zodanig verbrijzelt en als tot ftof gemaalen, dat wij ze nimmer in hun geheel bij ons bekoomen ; eg- ter kan men in dit ftof, zelfs zonder vergrootglas, ver- fcheidene merkteckencn, als pooten, ringen, e'en eijrond Jighaam, enz. van gekurvene diertjes vinden. Men zegt, dat 'er een zeer groot getal van menfcben
hun beftaan van het kweeken en inzaamelen enz. heb- ben , en dat 'er jaarlijks meer als agt hondert duizent ponden cochenilje uit de West-lndiè'n naar Europa over- gebragt word, waar onder ongeveer een derde deel wil- de cochenilje is, zo dat deeze koophandel een tak van groot belangvoor de Mexicaauen en Spanjaarden in Ame- rica uitmaakt. Bij de drogist er. worden verfcheide zoor- ten van de cochenilje gevonden; als de cochenilje mestiaue, die de beste is; cochenilje campefchane, 't welk maar ftukjes van de voorige zijn, met roode diertjes en on- zuiverheden gemengt, die flegter is; de cochenilje tetra- thalle is nog flegter, zijnde weinig anders als ftof van de cochenilje, met aarde gemengt. De cochenilje heeft in de Geneeskunde weinig gebruik,
dog men houd ze voor /weet- en pisdrijvend, en ze word inzonderheid zeer gepreezen in de pis-opftopping , tot een fcrupel daar van met roode wijn in gegeeven ; als mee- de om het miskraamen voor te koomen : Men verft 'er ook liqueurs en maag-waters meede ; dog hooftzaakelijk is haar gebruik in de verf en fchilderkonst, want de heerlij- ke fcharlaaken- en carmofin-roode ftoffen, wordendaar meede dus geverft ; en ze dient om de fraai je en kostbaa- re roode verf-ftoffe, den carmijii, te^maaken, die door de fchilders zo geagt word; gelijk niet minder van de fchoone Sexe, om de wangen, bij de toiletten bloefender en luifterrijker te maaken, waar toe de carmijn boven andere middelen het dienftigst en tot 't beste roode blan- ket-middel verftrekt : Van de cochenilje word ook fraai iood fchilders-lak gemaakt, en men verft 'er ook de bezette of roode blanket-lapjes meede. COCHENILJE (POOLSCHE) ; in 't latijn Coccus of
Cochinella Polonica; is een zoort van rond infect, van igroote als groot coriander-zaad, met een fchoon pur- perzap van binnen ,■ dat aan de wortelen van een zoort van verkens-gras, in't latijn genaamt Polijgonum of Alchimilla gramineo folio, maj ore flore, (Scleranthus calijcibusfrucïus claufls, Linn. Sp. Plant.) in de zomer voortkomt ; wel-' fce plant op zandagtige plaatzen van Neder- eri Hoog- duitschland, Poolen, Pruis/en en elders groeit, dog in- zonderheid veel in 't Groothertogdom Litthauwen , in Po- dolien, Volhijnien en de Ukraine, in de woefte en zand- agtige vlakten gevonden word; alwaar de boeren deeze cochenilje inzaamelen en droogen , of ze drukken ze met de vingers te zaamen en maaken 'er kleine ronde balletjes van, die daar na verzonden worden : Men zegt, dat'er de Poolfche Grooten veel voordeel van hébben, welke de inzaameling der Cochenilje aan de Jooden ver- pagten, die ze door derzelver Lijfeigenen of Leenmannen doen vergaderen , en vervolgens veel aan de Turken en Armeniers verkoopert, welke dezelve tot 't rood verwen van wol, zijde, leer en msnoquiu, enz, gebruiken, |
|||||||||
en men wil, dat ze even zo fchoon rood verft als de
West-Indifche Cochenilje ; als meede dat ze dezelfde kragten in de geneeskunde zoude hebben als de kermes- korrels:' Deeze word zomtijds bij de drogisten gevonden , en die in balletjes, is de beste ; dog ze wierd eertijds meer bij ons tot 't verwen gebruikt als tegenwoordig. Daar groeit ook diergelijke Cochenilje aan de wortelen van meer andere zoorten van planten , als aan de pimpi- nelle, nagel-kruid, klein St. Jans-kruid (Com) ,canarie- gras, enz. COCHLEA ; dit is de naam , die gewoonlijk aan een
Wind-as, als mede aan een Wendel-trap werd gegeeven. In de Ontleedkunde noemt men Cochlea aur.is, de bin- nenfte gang in 't Oor, die ook niet kwalijk naar een wendel-trap gelijkt," zij 'is het tweede doolpad in den zogenaamden doolhof van 't oor, en beftaat in derdehalf flaksgewijze omkrinkeling, wiens eerfte en grootfte om- trek zig door eene opening met de voorzaal van den dool- hof, in de andere met de holte van den trommel veree- nigtj het geluid word door middel der trilling van het flijgbeugel-beentje in deeze flakswijze draaijing geleid ; zij is ook door een blad en bovengang in tweën gefchei- den, in ieder van welke helfte veele klinkende fnaaren gefpannen zijn, die de laatfte draaden van de gehoor- zenuw uitmaaken. COCHLEA, zie SLAKKE.
COCHLEAE.; een Lepel ; is een bekent werktuig,
van verfcheiderhande groote en-gebruik, zo wel in de keuken als bij de tafels : Als men in de Geneeskunde van een lepel-vol fpreekt, word daar door een eet-lepel ver- daan. In de Heelkunst betekent lepel een werktuig, orn het neergezakte lelietje meede op te ligten. COCHLEARIA , zie LEPEL-KRUID.
COCHLEATA,- Slakken-klaver. 'Lis MEDICA.
COCHLEATUS; Slakken-flrmig; dat als een ïlakken-
huis gedraait is. COCHLITiE; zijn flakken-formige Steenen,
COCOS-NOOT ; of Jndiaanfche noot; is een groote
Jndiaanfche boom-vrugt of noot, die een dikke vezelag- tige bolfter of buiten-bast heeft, in welke de noot be- flooten is: Deeze noot, die zomtijds grooter als een men- fchen-hooft is, is eijrond of zomtijds rond, en heeft drie ribben naar de lengte, die haar als een driekantige gedaante geven ,• haare fchil is dik, hard, houtagtig ,• haar pit is wit, heeft de groote van een kwee-peer. o£ kleine meloen, en is zoet van finaak. De boom die dee- ze nooten voortbrengt, is een zoort van palm-boom en draagt de naam van Cocos-boom, of klapper-boom, in 't la- tijn Clappus of clappa; of anders Palma, Indica coccife- ra; (Cocos frondibus pinnatis, foliolis replicatis, Linn. Spec. Plant.) Bij groeit zeer hoog op, word naar bo- ven allengskens dunner, en is gelijk als in leden onder- fcheiden; brengende zijne bladen, die zeer lang en ge- veert zijn, aan de top voort gelijk ook zijne vrugten, die bij trosfen aan. een hooftfteel hangen; het hout is zeer hard en dient tot timmeragie van huizen en fcheepen. Deeze boom groeit in menigte zo wel in de Oost- als
West-Indien, daar hij van de pitten voortgekweekt word, en van zeer veel nuttigheid en gebruik voor de Inwoon- deren is : De vrugten nog niet rijp zijnde, bevatten van binnen een weeke mergagtige ftoffe , met eén me- nigte zuiver water vervult, dat welruikend , heel aan- genaam en eenigzins rijnsagtig van fmaak is ; de Indiaa- nen noemen het elevi, en gebruiken 't tegens den dorst, als meede om de fauzsn fmaakelijk te maaken ; maar als D d d 3 d5 |
|||||||||
COC. COD.
|
|||||||||||
COC.
|
|||||||||||
353
|
|||||||||||
de vrugt volwasfen en 't merg zelfsflandîger geworcen
is, dan heeft't een fmaak als zoete Amandelen, waar uit een aangenaam confijt bereid word : Uit dit merg kan, door hetzelve te dampen en uit te perzen, cok een melk verkreegen worden, die de fmaak als amandel-melk heeft, waar meede de Indianen ook hun rijst of rijst-pap koo- •ken, die ze Liblab noemen. Daar word ook eene olie uit 't merg door kooking bereid, die eerst dun is, maar daar na wit en dik als boter word, en niet alleen dient tot branding in lampen, maar ook veel tot fpijs berei- ding, gelijk bij ons de bpter, als meede ook tot medi- cijne, inzonderheid tcgens lendepijn en allerleij andere pijnen en gehreeken der leden en zenuwen. Ook word 'er uit decze boom een -wijn, brandewijn en azijn be- reid ; tot dien einde fnijden ze de bast der jonge boomen hier en daar in, en maaken daar houten of an- dere vaten aan vast, of ze fnijden de bloemen der be- jaarde boomen af en hangen 'er een vies met een nauwen hals aan, zo drupt 'er een zap in, dat een heel aangenaamen wijnagtigen fmaak heeft, en Suri genaamt word , dog 't welke niet langer als 24 uuren kan duuren, zonder zuur te worden ; uit dit vogt word ook een zeer goe- degeest gedisti! leert * die nabij onze brandewijn komt, en de naam van Arack draagt; en als dit eerde zap eenige dagen in de zon gezet word, zo word het tot een zeer kragtige Azijn. Wanneer het meede zap uit de boom of tak vergadert is, verkrijgt men nog een tweede zap, dat minder geeflig is, maar dat door uitdamping eerst een zeer goeden honing en vervolgens een zuiker geeft, dien ze Jagra noemen. De buitenfte bast of bolder der nootcn is aan de bin-
nen kant met een zoort van roodagtige vias-doffe, cairo genaamt, voorzien, waar van de Indianen kabels en an- der touwerk maaken, en die ook dient, om de fchepen meede te kalefateren of te floppen, gelijk 't werk van de hen- 'nip, zijnde zelfs beter, om dat ze zo fchielijk niet ver- rot : Van de harde fchil-der nooten worden kopjes, doozen, rotting-knoppen ,knoopen, coralen, en andere fiaaije fnuis- terijen vervaardigt, die zeer glad en blinkende zijn: De bladen van deeze boomen worden van de Indianen, on- der de naam van ola , gebruikt, om hunne huizen meede te dekken en 'er matten en zeilen van te zaamen te Hel- len , als meede om bezems uit haar middelde ribben te maaken ; ook zegt men, dat ze hen tot papier of par- kement ve'rdrekken, om 'er op te fchiijven ; en dat ze van het afhakzel of zaagzel van 't hout een goede inkt of zwarte verf weeten te maaken. Het hout van deezen boom word niet alleen gebruikt, om 'er huizen van te timme- ren', maar ook fcheepen, en tot masten, fprieten , plan- ken , enz. en als de fchepen gemaakt en toegerust zijn, kunnen ze dezelve met koopmanfehappen laaden , die alleen van deeze boom gekoomen zijn; als met verfchc, oude, heele en gebrookene vrugten , olie, water, wijn, azijn, brandewijn, zuiker, kabels, touv;en, enz. zo dat deeze boom van een bezondere groote nuttigheid in de Indien is, en 'er niets aangroit, of 't heeft zijn gebruik in het huishoudelijke. De Cocos-nooten worden ook vee! in Holland gebragt, inzonderheid uit de IVest-IndiJche eij- landen, meest om uit deszelfs harde fchil de bovengemelde fnuisterijen te vervaardigen; en ook om het nat of de zo- genaamde Cocus-melk , die men zegt, dat ongemeen diend'g is voor menfehen, die een zwakke borst heb- ben. Daar groeit ook nog een zoort van Cocos-boom 'm
|
de Spaanfche Wesi-Indien, die vrugten voortbrengt niet
grooter als een vuist, anders de voorige in alles gelijk. De cocos-boomen worden zomtijds in Europa in de tui- nen der Academiën en van voornaame kruidbeminnaars gekweekt, door de verfche nooten, die uit haaren na- tuurlijke groei-piaatzen gebragt zijn; 't welke moet ge- fchieden door de vrugten in potten te leggen en dezel- ve in een warme runbak te zetten, wordende de jonge boomen vervolgens 's winters in een warme ftook-kas ge- koeftert en bewaart. COCOS-NOOT (M ALDI VIS CHE) ; Cocos Maldivi-
enfis; deeze zegt men, dat met de voorige meest overeen- komt , behal ven dat ze wat platagtig zijn, of de gedaante van een hert vertoonen, wordende ook Tavarcaregenaamt : De Indiaanen houden haar binnenfte gedroogde merg voor een algemeen middel tegens allerlei venijn en venijnige koortzen; en dewijl ze ook zeer veel van de Chineefen geagt en gezogt worden, die ze als een Afgod in hunne huizen bewaaren, zo zijn ze in Indien zelfs zeldzaam. COCOS-NOOT (PERUAANSCHE); Cocos Peru-
anus; is een 200rt van Cocos-noot, die de gedaante van een klok heeft, en binnen een zeer harde fchil en eengroot getal amandelen bevat , die de naam van Amandelen van Andos draagen, om dat de boom, die deeze vrug- ten voortbrengt, op de bergen van Andos groeit : Men zegt, dat deeze vrugt, en alle de voortbrengzelen des booms, van dezeltde nuttigheid zijn, als die van de Iti- diaanfche Cocos-boom. COCTIO, zie KOOKING.
COCTUM PUS, zie ETTER. .
CODAGA PA LA ; (Nerium foliis ovatis acuminatis pf
tiolatis, Linn. Spec. Plant.) Is een kleine Boom, die op Ceilon, Malabar, en in meer andere plaatzen van Oost- Indien groeit ; heeft eijronde puntige bladen , die een melkagtig zap van zig geevcn ; op de toppen der takken, die een zwartagtige bast hebben , koomen eenbladige bloemen voort, Jie in vijven gedeelt zijn ; op ieder bloem volgen twee kleine regte, zeer lange en gevoorJe grauwe peulen, die het zaad bevatten in een wolagtige ftofFe. De bast der wortel en het hout word gepreezen voor allerlei zoort van vloeden, als buikloop, lever- loop, fpijsloop, roode loop, vloed der. ambeijen , enz. CODECELLA ; betekent bij Fallopius een Pest-buil
(ßarbunculus pestilentialis). CODIA; dus word in 't grieksch de Papaver /of Man*
kop genaamt. CODICIL, is een dispositie van uitterde wille, min-
der plegtigheden vereifchende als een Testament: Daar na 't Roomfche regt in een Testament zeven getuigen vereischt worden, zijn in een Codicil alleen vijf beno- digt: Daar Vrouwsperzoonen in Testamenten geen ge- tuigen kunnen zijn, worden zij egter in 't bevestigen van Codicillen tot getuigen toegelaaten. In Holland en ande- re plaatzen, daar men in 't bevestigen van uitterfle wil- len niet na't Roomfche regt, maar na eigen flatutaire wetten handelt, heeft dat verfchil geen plaats. Bij co- dicil kan men allerhande dispofitien maaken, uitgeno- men dat daar bij geene noeming van erfgenaamen , nog directe fubditutie kan gefchieden. Twee Testamenten kunnen te zaamen niet bedaan, maar werd het eerde door 't laatde vernietigt ; dog zo is 't niet met codicillen , die alle even kragtig zijn, voor zo verre ze niet drijden. Ook word een codicil door een laater gemaakt Testa- ment niet vernietigt, ten waare bij 't codicil tellens een eerder
|
||||||||||
COF. 299
zijnde van onderen tot bovenen met takken digt bezet,
die na bovenwaarts geduurig. korter worden, en telkens twee tegens malkanderen overftaan , zodanig , dat ze met de twee hooger ftaande een kruis vormen ,• de bla- den groeijen op dezelfde wijze aan de takjes, en gelijken in gedaante naar de lauriers-lladen, maar zijn wat groo- ter en van bovenen liguer groen en fraai glanfende, maar onder witagtig-groen ; de bloemen koornen uit de oxels der bladen voort, zijn pijpagtig, naar boven uitgebreid en in vijf deelen gefnippelt; van koleur wit, of zom- tijds wat roodagtig, bijzonder gelijkende naar de bloe- men van de Spaanjche jasmijn v en hebben ook eendier- gelijke zeer fterke en aangenaamè reuk; na de bloemen volgen de vrugten, die wat langwerpig-rond zijn , en rijp wordende , de groote en koleur van donker-roode kers- Jen verkrijgen ; hebbende, van binnen twee korrels of boontjes, dia met haare platte kant digt aan malkande- ren zitten, en dus te zaamen als een korrel ; na de lau- rier-befiên gelijkende, uitmaaken, en een bleek-groene of geele koleur hebben; maar gefcheideu zijnde, is elke korrel, na de eene zijde piatagtig, met een diepe voor gegroeft, en aan de andere bolagtig verheven, zo als we dezelve hier te lande zien; de vrugt, fchoon naar een kersje gelijkende, heeft'geen vleesch van binnen, maar een lijmige vogtige ftoiFe, die eenigzins laf-zostag- tig fmaakt, en aUengskens met de buiten-fchil opdroogt. Deeze boom is zeer aangenaam, niet alleen wegens zij- ne bevallige altijdduurende groente en geurige bloemen, maar ook, dewijl hij meest het geheele jaar door bloeit, en altijd met onrijpe en rijpe vrugten beiladen is.- Groeiplaats. Hij groeit natuurlijk van zelvcn in het
zogenaamde.Gelukkige Arabien, en wel voornaamelijk in het Landfchap Temen, wordende aldaar ook zorgvuldig in plantagien wegens de vrugten gekweekt, en men zegt, dat. hij 'er de hoogte van 30 tot 40 voeten kan verkrij- gen , maar zelden dikker als 4 à s duimen word. Het was uit het gemelde Arabien, dat de Cojfee-boonen voor dee- zen alleen van daan gebragt wierden; dog naderhand, en wel ontrent het begin deezer eeuw, hebben de Hol- landers de verfche vrugten uit Arabien gehaalt en omtrent Batavia, of't Eijland Java gezaait, om te onderzoe- ken, . of deeze boomen aldaar ook niet zonden willen groeijen, het welke zodanig gelukt is, dat 'er heden- daags aanmerkelijke plantagien vanCoffee-boomen op Ja- va , Çeilon , en elders meer in Oosi-Indiè'n gevonden worden, en 'er jaarlijks een groote menigte Coffee-booney, van daar naar Europa gebragt word, tot merkelijk voor- deel van .de Nederlandjche Oost-Indij"che Compagnie. Dee- ze onderneèming hebben de Hollanders voornaamelijk te danken , aan den vermaarden Amfterdamfchen Burge- meester Nicolaas Witsen , die tefl'ens 'ook Bewind- hebber der Oost-Indifche Compagnie, en Opziender van de Amfterdamfche Stads-tuin was; deeze bezorgde, on- der andere goede dingen, niet alleen, dat de toenmaali- ge Gouverneur van Indiè'n, de Heer Van Hoorn, verfche Coffee-boonen van Mocha deed koomen, en de- zelve ontrent Batavia liet planten , maar bevool ook na- derhand , dat men eenige jonge boomtjes van Batavia naar Holland, in de Amfterdamfche Stads-tuin of Hortus Medicus zoude overzenden, gelijk zulks met de Retour- fcheepen gefchiede ; welke aldus de eerile Coffee-boomen geweest zijn, die men in Europa heeft gezien; en waar van ééiie aan den Kpnlng van Frankrijk, als een zon- derling gefchenk , gezonden wierd : Ook is het van dee- ze boomen, uit welkers zaad (dat door kunstmiddelen der Hünerij,
|
||||||
COE. COF.
eerder Testament voor handen was,- wanneer door 't
iaatfte Testament, ook 't codicil als een aanhangzel van 't voorig Testament gereekcnt, kragteloos werd. COECILIA, zie BLIND-SLANG.
COECITAS ,• Blindheid; verftaat men door, wan-
neer iemand het gebruik zijner beide oogen heeft ver- looren. COECUM ; in de Heelkunst is men gewoon, dusda-
nig iets te noemen, dat verborgene en diepe gangen heeft, als bij voorbeeld, coecum iilcus vooor een verborgene zweer; coecum .vulnus, een ivonde wiens ingang nauw is. . COECUS ; betekent een Blinde, iemand die niet kan
zien, het zij dezelve'blind gebooren is, of zijn gezigt door de eene of de andere toeval beeft verlooren. In de Ontleedkunde draagt de blinde darm de naam van coe- cum intestinum; en in de Scheijkunde betekent Alembi- cus coecus, een blinden helm, of wel een zodanige helm, waar in geen gat is. COELIACA PASSIO, zie GRAUWE of LEVER-
LOOP. COELIACA URINALIS ,• is een ongemak, hier in
beftaande, dat de chijl te gelijk met de pis, of ook wel alleen, door de waterleiders na buiten gevoert word. COEL1AVANG, zie CAELILABANI OLEUM..
COELOMA ; dus word eene verzweering in 't hoorn-
vlies van 't oog genaamt, die rond van gedaante, en niet diep is. COELUM; betekent eigentlijk den Hemel, maar heeft
ook nog verfcheiderhande figuurlijke betekenisten. In de Ontleedkunde verftaat men door coelum, de bovenfte- oogledens-vlakte; bet gehemelte van den mond, draagt meede deezen naam ; en Plinius gebruikt dit woord voor hersfen-pan : De Chijmisten verftaan door coelum het pit of" merg van een zaak. COEMAN,- deeze naam draagt een zeker Diertje in
Oost-Indiën te huis hoorende ; 't welk door verfcheide ne Franfche Schrijvers de Soldaat word genaamt, de- wijl het aangerand wordende, zig vinnig te weer fielt; Van vooren gelijkt het volkoomen na een Kreeft, dog van agteren heeft het de gedaante van een Scorpioen ; zijn lengte is van drie tot vier duimen ; de voorde helft van zijn lighaam is met een hoornagtigefcb.il bezet, en met twee fchaaren voorzien, waar van de eene grooter en breeder dan de andere is, het agterfte gedeelte van zijn lijf is vliesagtig en ten eenemaalen week, hier in is een roode ftoffe opgefloten, die in de zon of bij het vuur als olie finelt, en door de Indiaanen in groote waarr de word gehouden, als een nitneemend middel, om al- le de zinkingen in de gewrigten te verdrijven, als meede tot geneezing van verfche jonden. COEMENTUM, zie CEMENT.
COEPULA, zie BIESLOOK.
COERULEUM BEROLINENSE.zieBERLIJNS-
BLAUW. COFFEE; Coßj ; Caffèe, is de pit of korrel uiteen
kleine boomvrugt, naar een laurier-bef è'gelijkende, die uit twee deelcn beftaat , welke in de vrugt aan mal- kanderen fluiten; deszelfs koleur is geelagfig, en een weinig uit den groenen; hebbende een meelagtige froaak. De boom . die deeze vrugten voortbrengt, is een
zoort van Jasmijn, en word gewoonlijk Coffee-boom genaamt, in'tlatijn Jasminum Arabicum, lauri folio , cujus Jemen apud nos Co fee dicitur, Jussieu ; (Coß:ea , l'ixx.Spcc.Flant.): Dècae boom groeit pijraiaiJswijze, |
||||||
4<îo COF.
tiünerij, in deeze gewesten volmaakt rijp word,) alle de
Coffee-boomen, die menzedert in de Vorstelijke en ande- re voornaame tuinen van. Europa gekweekt heeft, voort- 'gekoomen zijn, en waar van zelfs in zommige tuinen geen klein aantal gevonden worden, gelijk men onder anderen in de voortreffelijke tuin van Prins Eugenius van Savoijen, te Weenen, voer ongeveer 40 jaaren een geheel klein boschje van Coffee-boomen (dogbinnens huis in vaten ftaande) gezien heeft ; die meest alle vrugt- draagende en taamelijk groot waaren, zo dat 'er jaarlijks een rijken oogst van coffee-boonen van kwam ; dog al- leen tot liefhebberij en*vermaak, zo als men ligt kan begrijpen. Gelijk het nu de Hollanders met de Coffee-boonen in
Oost-Indien gelukt was, zo namen ze niet lang daarna, ook proeven daar van in hunne Americaanjche Volkplantin- gen , te Surinamen , Berbice, en op 't Eiland Curasjomv ; het welke insgelijks wel geflaagt, en ook van de Fran- Jchen en Engeljchen in hunne Volkplantingen aldaar na- gevolgt is, zo dat 'er tegenswoordig ook een goede me- nigte Coffee-boonen uit de West-Indien naar Europa gebragt ■word , en men heeft dus drieërlei hooft-zoorten van Coffee-boonen, als Arabijche of Mochaafche, Oost-Indi- Jche en West-Indijche.' De algemeene naam deezer Bonnen, word in bijna alle
Europifche taaien, Coffee, Caffèe, Coffij, Koffij, Cahvè, Kahvee, Cové, Corée, of op diergelijke wijzen gefchreeven en uitgefproken; gelijk ook de drank, die daar van be- reid word, zodanigen naam draagt; maar de Arabiers en Turken noemen dezelve Ctihouah, Cahouch of Coave, waar uit het woord Caffee of Coffee ontftaan is ; dog de boom, die de Coffee-boonen voortbrengt, word door de Arabiers niet aldus, maar Bon, Ban, Buna, Bunchoes, Bunchum, enz. genaamt. Dat men deeze zaaden boonen noemt j fchijnt tot reden te hebben, om dat dezelve de gedaante van boonen vertoonen, en niet, om dàt ze als booncn in peulen zouden groeijen; nog ook van 't ara- bifche woord Bon of Buna , dat, gelijk gezegt is, de boom, en niet de vrugt betekent. Onder de gemelde drie hooftzoorten van Coffee-boonen
2ijn de Arabijche, anders gewoonlijk Levantjcke boonen genaamt, de kleinfte, en donker-gedftevan koleur, maar de beste van reuk en fmaak, die ook ongebrand een aangenaa- uie geur boven alle andere zoorten hebben ; deeze worden ook weder in drie zoorten onderfcheideu, waarvan de bes- te zoort Baboure genaamt word, wordende deeze meest voorden ïttrt/rfzfinKeizeren'tSeroiibewaart; de overige twee zoorten , Saki en Salabi genaamt, worden in- Tur- kijen, Perfien, Armenien en Europa verkogt, dog men gebruikt thans in Europa wel meest van de Oost- en West-Indijche boonen, dewijl de Levantjche veel duurder dan deeze zijn. De Oost-Indijche Coffee-boonen, die meest doorgaans
Javaanjdie boonen genannt worden, zijn de grootfte én bleek-geelftc ; maar de West-Indijche, die gewoonlijk den naam van Suvinaamjche boonen draagen, zijn middelma- tig groot ,tusfchen de Arabijche en javaanjche 't midden houdende, en haar kol eufts wit of meest groenagtig, wor- dende voor de flegtfte gehouden , hoewel egter fmaake- Jijk genoeg zijn. In 't algemeen worden de boonen van allerleij zoorten , die eenigzins groenagtig zijn, de beste geagt, dewijl die meest altijd de verlchfte zijn; en men heeft verder bij het koppen der boonen in 't gros agt te geeven , dat de baaien ,niet nat geweest en wceder ge- droogt zijn , dewijl de boonen door 't vogt heel fchielijk |
COF.
bederven en- fmaakcloos of onfmaakelijk worden. AI»
men de coffee in de kleine winkels gebrand en gemaa- len koopt, moet men zorg draagen, dat die niet met het eeneofhet andere vervalscht zijn; gelijk zommige win- keliers niet ontzien, zulks uit baatzugt te doen; dog o in dit voor te koomen, zo heeft men het gebruik 'ingevoert, dat men de gebrande coffee veel in tcgenswoordigheid van de koopers maalt; het welke e^ter ook nog om een ande- re rede gefchied, namelijk, dewijl de gemaalene coffee zeer ras verflaat, en zijn aangenaamfte geur en fmaak fchielijk verliest; 't welke ook de gebrande boonen doen, egter niet zo fchielijk, weshalven men die ook in wel digt fluitende busfen moet bewaaren, en niet al te veel te gelijk in voorraad moet branden. Men heeft onderzogt, of men de geur en fmaak van
de-coffee niet door de een,e of andere inlandfche goed- koopeie vrugt of anderezaaken zoude kunnen nabbotzen; tot dien einde heeft men veld- en.andere boonen , erwten, cicers , linjen, rijst, rogge , tarwe, amandelen, haazel< noot en , gepelde garst, brood-korst, enz. pp diergelijke wijze als de coffee gebrand , en vervolgens drank daarvan toebereid ; dog deeze dranken, komen wel eenigzins, de eene minder de andere meer, bij die van de coffee, maar men kan 'er de aangenaame coffee-geur en fmaak geenzins inbrengen ; ondertusfehen heeft men bevonden, dat de gebrande cicers, rogge en amandelen onder allen 't naaste bij de cq^ee-fmaak koomen ; gelijk dan ook zom- mige gemeene menfehen, die de mode van het coffee-dr'm- ken willen volgen , fchoon. de bekrompenheid hunner middelen zulks verhindert, zig van de cicers of rogge, in plaats van Coffee-boonen bedienen,' ook worden beide gebruikt tot het vermengen of vervalfchen van de CoJ- De Coffcedrankis eigcntlijk een Arabijche drank, daar
dezelve reeds in aloude tijden in gebruik is geweest, en vervolgens bij andere Oosterfche volkeren, inzonderheid bij de Turken en Perjiaanen in gebruik geraakt is ; die dezelve in 't besondere zeer veel nuttigen, het welke hooftzaakclijk fchijnt van daan te koomen, dewijl zij, volgens de Wet van' hunnen gewaanden Profeet Maiio- meth , geen wijn moogen drinken; De coffee is bij hen zo gemeen, en een zodanige lekkernij, dat ze dezelze da- gelijks niet ééns, maar dikwils drinken, en bij dè bij- eenkomsten word hij terftond, benevens de tabak voor- gedient ; ook vind men die in alle Turkjche plaatzen in een menigte Coffee huizen altijd gereed. Naderhand is dezelve ook 'm Europa bekend geworden , en zulks 'teerst in Frankrijk, ontrent 't jaar 1650, waar toe de AJiati- clie of Turkjche Kooplieden de eerfte gelegenheid heb- en gegeven ; want als deeze te Marjeille koomende., ig, volgens de Turkjche gewoonte, dagelijks verfchei- ene maaien van. de coffee-drank bedienden, dien zij an de meedegebragte coffee - boonen bereideden , zo aakte zulks de aangeboorene nieuwsgierigheid der ranjehen gaande , om deezen drank te proeven, en'de- ijl ze dezelve naar kunnen fmaak vonden, zo gaf haar ulks aanleiding, om coffee-boonen voor hun gebruik door e gemelde én andere Turkjche kooplieden te doen koo- en ; 't welke dus de eerfte oorfprong van het coffee drin- en in Europa is geweest , dat zig vervolgens binnen orten tijd, door het geduurig meer toevoeren van coj- ee-boonen, in alle de overige Europijche Landfchappen odanig -verfpreid heeft, dat dezelve tegenswoordig van e Europeaanen bijna even zo veel en algemeen gedron- en word, als van de Turkjche en andere AJiatiJche vol- |
||||||
keren,
|
|||||||
CO?. 4<H-r -
jes kunnen teelen, die doorgaans in 't derde of vierdejaar
vrugtbaar worden, en rijpe vrugten gee/en; Nog ftaat' aantemerken, dat wanneer deeze boomtjes te veel wortel« gemaakt hebben, zo dat de pot daar meede gevult is, en dezelve door de gaten der potten fehieten, men ze> in andere potten, die wat grooterzijn, moet verplanten; zodanig dat de aarde aan de wortelen blijft, alleen; maar rondom van de kluit, een weinig met de uiterite fijne wortei-einden wegfnijdendej ,en deeze verplanting gefchied best in de Maij of in Augustus, of op beide, tijden, als men het nodig vind, want men moet ze in geen groote potten planten, waarin ze zo wel nietwil- len tieren, maar haar van tijd tot tijd een grooter pot, of als ze tamelijk groot geworden zijn, een kleine hou- ten bak geeven. De aarde , die haar best dient, is die welke .zaamengeftelt is uit goede losfe tuinaarde, blad- aarde, wat oude vergaane koemesten zand, welke ftof- fen wel door malkanderen moeten gemengt worden. Wij- ders, als.het gebeurt, dat de bladen vuil worden , of'er kleine ongediertens aankomen, gelijk in de winter, door de nauwe opfluitingen en dampen wel gebeurt, en dat de boomen niet alleen onaanzienlijk maakt, maar ook zeer nadeelig in de groei is, zo moet men de bladen met een zagte wollen lap, die in water gedoopt is, af- wasfehen ; zorg draagende , dat men de bladen niet. kneuze, nog dat'er te veel water-in de potten kome. ®Men kan de Coffeeboom ook nog op een andere wij- ze vermenigvuldigen, naamelijk aoor inlegging van des- zelfs jonge tedere takjes, in kleine potten met aarde ge- vult; die men in een v.an haare leeqen moet infnijden.j op die wijze als men de angeliemi inlegt, en vervolgens dikwils met water befproeijen, zo zullen ze niet nalaa- tèn wortelen te fpruiten," vervolgens fnijd men ze, als, ze wel bevvortelt zijn, dat doorgaans binnen drie of vier maanden gefchied, van de oude plant afenzetze in bij- zondere -potjes, deze^e wijders behandelende , gelijk van de jonge .uit ,'t zaad gewonnene planten gezegt is. Gebruik en Eigenfckappcn van de Coffee.
Het is genoegzaam bekend , waar toe de coffee dient, naamelijk voor een drank tot ververfching en verkwik- king, inzonderheid des morgens, hoe.wel hij ook wel 's agtermidags of 's avonds en op meer andere tijden ge- bruikt word- Wat desselfs Eigcnfckappen betreft, zo word dezelve van veele gepreezen, en van andere ge- laakt ; die welke hem prijzen zeggen, dat hij nutrig in veelerlei gebreken en ongemakken is ; als onder ande- ren, dat hij de lever en maag verflerkt, de kooking be- vordert, de geesten opwekt, en 't hart verheugt ; dat hij goed is voor verkoudheid, zinkingen , hooft-pijn en jigt;.als meede voor vadzige, flijm-en waterzugtige raen- fchen, dewijl bij de taaije zuure fliimen verdunt en los maakt ; dat hij de pis drijft, maar geen vermoogen heeft om den buik los te maaken nog te floppen ; dat hij den flaap weert, en dus kan dienen,- tegens flaaperigheid, of als men 's nagts lang waakende wil blijven ,• dat de damp daar van' in de oogen of ooren ontfangen, de zinkingen op die deelen belet of verdrijft en het zuifen der ooren weg- neemt. Andere daar in tegen, hebben den coffee-amnk, als geheel fchadelijk , mispreezen en afgekeurt; dewijl ze die aangemerkt hebben, als de oorzaake van veeler- lei ziektens en ongemakken; dog egter zonder reeden en waarheid, want het is zeeker en door de ondervin- ding bekent, dat de coffee, wanneer bij ordentelijk ge- dronken word, geenzins fchadelijk, maar eer nuttig in E e e alle |
||||||
COF.
Reren, en de coffee-hmdel geen geringe tak van de Eu-
t'opijcfre negotie geworden is. Het houden der Coffee- Jtuijen heeft ook zijnen oorfprong van de Turken, want in het begin wierd.aan eenige met coffee naar Europakoo- ujeande Turkfche kooplieden , te Marjeille, Parijs en Londen vergunt, om zodanige huizen, naar hunne lands- wijze, op te regten ; het welke vervolgens aan zomiriige der inwoonders van de gemelde en andere groote ftee- den aanleiding gaf, zulks ook aldus na te doen , om daar door hun voordeel en beftaan te vinden, waar door dus de Coffee-huiJ'en opgekoomen, -en allengskens ver- meerdert zijn. Kweeking van de Coffee-boomen in Europa.
Willen de liefhebbers van vreemde zeldzaamegewas-
fen, jonge Coffee-boomen in deeze Europifche gewesten voortkweeken , en in hunne tuinen onderhouden.,- zo moeten ze voor eerst en vooral verfche vrugten hebben, die niet langgeleden, rijp geworden zijn, dewijl de vrug- ten, als ze maar een korten tijd buiten de grond blijven, uiet willen fpruiten; deeze fteekt men in een pot, met goede losfe aarde gevult, ongeveer een vingerbreeddiep, die men vervolgens'in een 'run-bak zet, in broeijende warme run; als dan fpruiten dezelve binnen zes weeken en de jonge boomtjes koomen voor den dag, mits dat men de aarde altemets, als ze begint droog te worden, be- vogtigt,- zijnde het tegens 't uitdroogen der aarde ook dienftig , dat men de bak in zeer heet weer met mat- ten befchaduwt: Ook ftaat nog aantemerken, dat men de vrugten of befiën niet van haar merg moet zuiveren, nog de boonen van een fcheiden, dewijl zulks doende, zij zo wel niet willen groeijen. Als dan de jonge boomtjes ongeveer een paar duimen hoog geworden .zijn, verplant enen elk in een bijzonder potje, dat niet groot moet zijn, en men zet ze dan weder in de warme runbak ; bij het verplanten zorg draagende, dat men ze met aarde om haare wortel verplant en de wortels voor al niet gebroo- !ken of befchadigt worden, nog dezelve lang uit de grond Wijven, 't welk haar anders ligtelijk zoude doen beder- ven; vervolgens moet rnen in agt neemen, dat de bak da- gelijks min of meer, naar de gefteltheid van het weer, gelugt worde; ook moet men ze bij heet weer op het fccetfte van den dag befebaduwen, en niet verzuimen haar dikwils water te geeven , dog niet te veel te gelijk: Daar na tegen 't najaar, als de nagten beginnen koud te worden, tnoeten de jonge boomtjes in een' run-kas, dat is , in een flook-kas waar in een warm run-bedde is, gebragt, en in de run gezet worden ; dog, die niet al te heet moet zijn, en men moet de bak geduurende de winter bekwamelijk •warm maar niet al te heet ftooken, dok niet verzuimen de aarde op zijn tijd matig te oozen , op dat de aarde al- tijd bekwaamd ijk vogtigbliive en niet geheel uitdrooge , want dit is voor deeze en alle dicrgelijke tedere gewas- fen zeer nadcelig en meest doorgaans doodelijk. Het volgende voorjaar brengt men de boomen uit de
run-kas-weder in de run-bak, en behandelt ze daar in ge- lijk in de voorige zomer,* op welke wijze men dezelve jaarlijks moet koesteren, tot dat ze 3 of 4 jaaren oud en wat harder geworden zijn, als wanneer men ze 's zo- mers in detrek-kas, zonder dezelve in run te zetten , on- derhouden kan, hoewel het beter is, dat men de jonge boomen in de volgende jaaren, 's winters nog in run zet, tot dat ze' Bög wat ouder geworden zijn : Als men de- zelve op de gemelde wijze met warmte, iugtgeving en bcvogtiging wel behandelt ; zal men fchoone jonge boornt- |
||||||
COF.
|
||||||||
402 COF.
|
||||||||
alle de bovengemelde en ineer andere omftandigheden is.
Dbor ordentelijk drinken word verftaan, i. dat men de coffee^drank maatig fterk en niet al te dik moet drin- ken, gelijk zommige menfchen dezelve zo fterk maa- ken, dat hij wel naai' inkt gelijkt; zodanige coffee is ze- kerlijk meer na- als voordelig, inzonderheid voor droo- ge, dik-bloedige en zwartgallige of melancolijke natuu- ren , dewijl bij aldus te veel verhit, en benauwtheid, beving der leeden en hert-kloppingen, enz. kan ver- oorzaaken ; 2. dat men hem zuiver en klaar moet drin- ken , en niet met het poeijer vermengt; nog minder, dat men het poeijer of 't grondzop van de drank moet op eeten, gelijk zommige, inzonderheid wel vrouwen doen; 't welke ten hoogden fchaadelijk is, dewijl daar door de buik en ingewanden verftopt worden, en de menfchen, behalven andere groote ongemakken, eenbleeke ongezon- de koleur, en lelijk aanzien verkrijgen; 3. dat men deeze drank matig moet gebruiken,en niet in te grooten overvloed, nog ook teronregter tijd; want het is met de coffee ge- legen , gelijk met alle andere dingen in de weereld, die, fchoon anders nuttig of onfchaadelijk zijnde , egter door het overvloedige of ontijdige en onordentelijke ge- bruik hinderlijk, en zelfs zeer fchadelijk kunnen worden. De beste tijd om de coffee te nuttigen, is 's morgens, of ook 's agtermiddags, na den eeten , vermits hij dan de kooking bevordert; als meede na de avondmaal- tijd; 4. dat men zig na 't cq^Ve-drinken eenige beweging doorwandelen, enz. moetmaaken; inzonderheid men- fchen die veel moeten zitten, of weinig bezigheeden hebben, dewijl het veele zitten of leedig zijn, zelfs fchadelijk is , als men veel van eenige andere dunne drank nuttigt, al was het ook maar water; derhalven zo veel te meer de coffee, en voornaamentlijk als hij wat fterk bereid is. Als iemand deeze regels opvolgt, zo kan hij verze-
kert zijn, dat hem de coffee geen de minfte hinder zal doen ,• hoewel het waar is, die hij voor de eene com- plexée wel wat dienftiger of nadecliger dan voor de an- dere kan zijn ; gelijk allerleij andere fpijzen en dranken ; dog als bij eenig nadeel mogte aanbrengen, zo is zulks hooftzakelijk bij de zwaarbloedige en melancolijke men- fchen, voor welke men hem niet zeer dienftig oordeelt; maar 't welke alleen plaats heeft, als de zulken hem te fterk en te overvloedig drinken. Zommige willen ook, dat het veele coffee-diinktn de manlijke kragten zoude verzwakken , dog dit word van andere door ondervin- ding tegengefprooken, en voor onwaar verklaart. Hoe men den Coffee bereid.
Het Js bekend , dat de boonen eerst moeten geroost of gebrand worden, om haar een aangenaame geur te doen hebben, die de rauwe boonen niet bezitten. Dit branden kan op verfcheiderhande wijze gefchieden , als eerfte.lijk door middel van de hoonen in een aarden of ijzeren pan over een matig koolen-vuur te doen, en de- zelve geduurig met een houten fpatel of lepel te roeren entekeeren, totdat ze alle een donker bruine koleur verkreegen hebben. Of men heeft tot dien einde een bezondere zogenaamdecoffee-brander, zijnde eenzoort van langwerpige ronde ijzeren bus, op de wijze als een trom , die men met een dekzel fluiten kan, en een lange ijze- ren fteel met een houten handvatzel heeft ; waar in men de boonen doet, en dezelve dan over 't vuur, met de fteel op een ijzeren ftandermet haaken legt, terwijl ver- volgens de bus door middel van haar fteel geduurig oin- |
gekeert word , tot dat de boonen genoeg gebrand zijn.
Of men bedient zig hier toe van een kleine blikken hol- le rol, die men op de vorige wijze geduurig omdraait : Deeze of diergelijke geflootene werktuigen zijn beter, dan de coffee-boonsn in een opene pan te branden, de- wijl in deeze te veel van de fijne beste deelen der cof- fee weg waazemen ; bij welk branden aan te merken ftaat, dat men dezelve niet te veel nog te weinig branden moet; want in het eerfte geval verkrijgt de coffee eea branderigen en bitteren fmaak, en het beste en aange- naamst fmaakende vervliegt, inzonderheid als de coffee in een open vat gebrand word: Daar in tegen, als de coffee niet genoeg of ook niet egaal gebrand is, zo be- houd dezelve een rauwe onaangenaame fmaak. Een teeken, dat de coffee genoeg gebrand is, is doorgaans, als dezelve in de bus begint te kraaken en te knappen ; als wanneer men de bus eens openen en na de koleur zien moet. Zommige doen op 't laatfte een weinig toter bij de boonen, om dezelve bruiner of glänzender te doen wor- den, hoewel 'er andere niet van houden: Dat men de gebrande boonen in welgeflootene busfen, of beter in toe- geftopte glazen vlesfen moet bewaaren, hebben we te vooren reeds aangemerkt, dewijl dezelve anders zeer ras hunne aangenaamfte geur en kragt verliezen ; weshalven men ook niet te veel te gelijk moet branden en nog min- der in voorraad maaien. Wanneer dan de coffee gebrand is, word hij in een be-
zondere daar toe gefchikte handmoolcn gemaalen, dog bij gebrek van deeze, kan men hem ook wel in een vij- zel fijn ftooten; daar na doet men hem in een coffee-kan, giet 'er kokend water op, en laat het in de kan over het vuur een paar reizen op koomen , maar telkens de kan fchiélijk van 't vuur neemende , dat "'t niet overloope; vervolgens laat men de kan een weinig ftil ftaan. om te bezinken, als het dan klaar is, zo is het gereed om in te fchenken ; en hoe rasfer en warmer men hem drinkt, hoe fmaakelijker hij zal zijn : Om de coffee fchielijker te doen bezinken, is 't dienftig, dat men 'er een klein weinig koud wateringiete, zoo dra men hem van 't vuur genoo« men heeft; of men flaat een nat en koud linnen doek.om de kan, 't welke hem ook beeter doet fchuimen of roo- men, en daar door bevallig in de kopjes doet ftaan. An- dere laten de coffee eenige tijd kooken, denkende dat hij daar door fterker zou v/orden, maar dit helpt hier toe niet, al kookte men hem nog zo lang, maar hij word daar door dikker of troebeler, en wil daar na niet wel zin- ken en klaar worden. Wat de hoeveelheid van coffee be- langt, die men bij het water voegen moet, die hangt af van ieders fmaak en begeerte : een lood gemaalen coffet tot een mingelen of iets meer water, zal bekwaame fter- ke coffee dergezondheid geeven. Wijders ftaat weegens het drinken van de coffee aante-
merken , dat zulks ook weederom op verfchiilige wijze gefchied, want zommige drinken hem zuiver; andere ge- bruiken 'er zuiker bij, 't zij brood- of candi-zuiker, om dezelve aangenaamer van fmaak te maaketi; weederom andere drinken hem met zoet-hout, 't zij om de zuiker te befpaaren of om dat zij het gezonder agten, dienende inzonderheid voor de borst; het zoet-hout word ten dien einde eerst in het water getrokken of wat gekookt, en met dit water vervolgens de coffee bereid. Nog an- dere gebruiken om de fmaak, ook room of melk bij de coffee, waar van men t'elkens bij het infehenken een weinig in de kopjes doet,- inzonderheid word de roomt bij de vrouweji hier toe bemint. Coffee-
|
|||||||
COL. 4*3
COLAMENTUM; Colatorium; een Döorzijg-tuig ;
Stramijn; Klinsdoek; is van verfcheiderhande zoorten; als een teems, zijgvat, witte wollen doeken, laken- of hairen-zeef, hairdoek, flroo-zeef, bezem-rijs, linnen doek, vloei-papier, katoen, daar men ook de Manica Hippa- crates bij rekent; zijnde een wollen- of linnen-lap, die als een pijramide of puntige kous gemaakt is. COLARE; Coleeren; Doorzijgen; Doorgieten; Klin-
fen ; betekent iets door een Doorzijg-tuig of Stramijn gie- ten , om het zelve daar door van het grove of dikke te zuiveren. Filtreeren of Filtratie betekent 't zelfde, maar dit gefchied door vloei-papier of katoen; het vloei-pa- pier zijgt en zuivert het klaarfte, naast dit zijn de wollen, doeken of kerfaij, en losfe lakens ; daar aan volgen de hair- en linnen doeken, enz.; de ftroo zeef dient best, om harfige en vette dingen meede te zuiveren ; dat van bezem-rijs dient voornaamelijk om te granuleeren. COLATIE ,• Colatura ; het Doorzijgzel ; is het hel-
dere nat, dat door het doorzijg-tuig geloopen, en van het grove afgefcheiden is. COLATORIUM , zie Colamentum ; betekent in de
Geneeskunde ook, de werking van zommige deelen , wel- ke het overvloedige affcheiden en wegvoeren, zo als de nieren het overtollige water van 't bloed fcheiden ,• de lever-buizen de gal, en de fpeekzel- klieren het fpeek- zel, enz. COLCHICUM ; Tijdelooze ; Naakte Vrouwtjes, Naak-
te Mannetjes ; Klooster-bloem ; daar zijn verfcheide zoor- ten van dit Bol-gewas, die men zomtijds in de bloem- tuinen onderhoud : De voornaamfte zijn de volgende. 1. De gemeene Colchicum, met purperagtige bloemen ;
Colchicum vulgare; (Colchicum f oliis planis lanccolatis ereüis, Linn. Spec. Plantar.) Deeze groeit in Hoog- Duitschland, Frankrijk, Engeland, enz. in de vogtige wei- den. Daaar zijn nog twee veranderingen van, de eene met witte, en de andere met bonte bloemen. 2. Dezelfde, met dubbelde bloemen ; Colchicum flore
pleno, zijnde eene verandering van de voorgaande. 3. T>e witte Colchicum, met veel bloemen; Colchicum
candidum multißorum; van deeze is ook een dubbelde zoort, die zeldzaamer is. 4. De Napelfche Colchicum, met bloemen, die ge
vlekt zijn, als de Fritillaria, en met effene bladen; Colchicum floribus Fritillaria inflar tesfulatis, f oliis pla- nis ; groeit in Italien, Napels, enz. ,5. De Oosterfche Colchicum, met bloemen, die ge-
vlekt zijn, als de Fritillaria, on met gegolfde bladen ; Colchicum chionenfe, floribus Fritillaria: inflar tesfulatis, f oliis undulatis; deeze groeit op het Eiland Chio en el- ders in de Levant, en verfchilt hooftzaakelijk van de voorgaande, dat ze gegolfde bladen heeft. 6". De fmalbadige Berg-Colchicum ; Colchicum mon-
tanum angustifolium ; groeit in Switzerland, Spanjen, enz. 7. De Voorjtars-Colchicum, of in't voorjaar bloeijen-
de ; Colchicum venum Hispanicum ; groeit in Spanjen. 8. De Voorjaars - Colchicum , met dubbelde purpere
bloemen; Colchicum venum , flore pleno purpureo , is ee- ne verandering van de voorgaande. Kweeking. De zes eerlte zoorten bloeijen in het na-
jaar zonder bladen, komende de bladen eerst na 't bloei- jen voort, die tot de volgende Maij-maand duuren, als wanneer ze weder vergaan, en alsdan is het de beste tijd, om dezelve te verplanten ; want als men ze langer in de grond laat, maaken ze nieuwe vezel-wortelen, en E e e 2 derhalven |
||||||
COF. COG. COH. COL COL.
Coffee-bereiding à la Sultane, of op zijn
Sultaans. Wij moeten hier met weinige woorden nog aanmerken, dat men in Arabien en andere Turkfche plaatzen nog een andere manier van coffee bereiding heeft, waar toe niet de coffee-boonen , maar de drooge fchil die om dezel- ve gezeeten heeft, gebruikt word: Deeze fchillen wor- den eerst klein geltooten en daar na over 't vuur met om- roering gebrand, op dezelfde wijze als de boonen, dog niet zo fterk, als dan werpt men die in de coffee-kan met kookend water aangevuld, en men kookt het een weinig, gelijk andere coffee. Deeze coffee word aldaar coffee des Sultans of der Sultane genaamt, in 't fransch café à la Sultane, waar van in dat land veel werks gemaakt, en dezelve gezegt word zeer fmaakelijk te zijn ; dog al- leen een drank voor de grooten zijnde, en dewijl men die bij ons niet bereiden kan, zo zullen wij 'er niets meer van zeggen. Zekere Schrijver verhaalt, dat indien men aan de cq^e-drank van gebrande rogge gemaakt, waar van boven gefprooken is, ook een bijzondere van elk niet verftaanbaare naam wilde geeven, men dezelve zou kunnen-Café a laPaifane noemen; oïCafé desPasfagérs, om dat een reizende, die aan de coffee gehegt is, op plaatzen daar geen coffee-boonen te bekomen zijn, ten minften wel coffee van rogge zoude kunnen verkrijgen; dog hier van genoeg. Nieuwe manier van Coffee bereiding.
Een zeeker Parijfche Medicus, Dr. Andrij , heeft
eene nieuwe zoort van coffee-drank in 't jaar 1713, in een bezondere uitgegevene verhandeling , voorgeftelt ; die niet uit gebrande, maar uit rauwe coffee-boonen ge- kookt, of op de wijze als thee getrokken word; namelijk men kookt een half lood geftootene coffee-boonen in een pintje water ongeveer een' vierendeel uurs, of men laat ze in een trekpot fterk trekken, zo verkrijgt 't water een citroen-geele koleur, dat men vervolgens als thee of coffee met zuiker drinkt. Dr. Andrij .prijst deeze coffee-drank zeer, en houd hem veel gezonder als die van gebrande coffee ; edog weinig of geen menfehen hebben fmaak nog kragt in dit rauwe coffee-zop gevonden, weshalven het ook nie in het gebruik geraakt is. COGNOSSEMENT, zie CONNOSSEMENT.
COHJERENTIA NOCTURNA; ook Ancijkblepha-
ron genaamt ; is een aanwas der oogleden, naamentlijk wanneer dezelve of aan malkanderen, of wel aan 't wit van 't oog gegroeit zijn; dit ongemak brengen de kinde- ren zomtijds ter waereld koomende meede; en meermaa- len ontftaat dit ook wel, na eene gedaane operatie, of verzweering aan 't oog," als meede uit eenige fcherpe en taaije traan-ftoffe. COHOBATIO; Coliobeeren; JVeeropgieting; Weerdis-
tilleering ; is eene herhaalde distillatie, daar men het af- gedistilleerde weder op de te rug geblcevene ftoffe giet, en nog eens distilleert; gelijk men bijvoorbeeld doet, bij de roofen- en lavendel-geest, enz. om meer reuk en kragt te verkrijgen ; als meede bij de rectificatie van de geest van am- moniak-zout, wijnfteen-zout, of'windbreekendegeest, de tri- bus, enz. daar men den geest weder op den dooden-kop giet en herdistilleert, enz. COINCIDENTIA; een Mede-invalling; betekent in
de Geneeskunde, wanneer in 't een of ander vat van 's menfeben lighaam, een vreemd vogt vloeit, dat in een ander vat behoort. COIX LINNJEI, zie JOBS-TRAANEN.
COLA; deeze naam hebben zommige aan deuitterftc
lederaaaten gegeeven. |
||||||
• , COL.
zijn de ilag-peiinen bruingrijs, dog inwaarts na ■ het roov
de hellende, met grijze randen ; van de ftaart-pennen., die blauwagtig grijs zijn, zijn de twee middelften extra lang, en maaken dus een gevorkte ftaârt, die de helft langer als-het geheele lijfis;, de bek, die een kegelagti- ge gedaante heeft, met-kwalijk naar die van de Kruisvink gelijkende, is zo wel als de pooten, bruin-van koleur. COLLA, zie LIJM.
COLLA PISCIUM, zie VISCH-LIJM.
GOLLATERAAL; iseene belasting pp de erffenisfen\-
die op bloed-vrienden in de zijd-linie ,. of op geheel vreemde perzoonen vervallen ; het zelve is op de mee- fte plaatze*n in deeze Republicq ingevoert, dog.elk heeft daar omtrent zijne particuliere fchikkingen en reglemen- ten. COLLATIE, is 't regt van begeeving : Zo zegt men,
dat iemand heeft het regt van Collatie van een ampt, benificie, enz. Dog Collatie, in een regtkundige zin genoomen, dan
verllaat men daar door , den inbreng der kinderen in huri - ouders boedel. AUe erfgenaamen in de hedergaande graad, zijn verpligt, bij erffenis inde boedel hunner ou- deren ofvoorouderen te vergoeden, en in te brengen alles wat zij van dezelve , in leeven zijnde, genooten heb- ben , ten einde de mede-erfgenaamen daar door niet be*- nadeelt worden : Alles wat zij genooten hebben,.moet werden ingebragt, uLtgenoomen echter de kosten tot ftu- die en bekooming van eerampten , ten zij zulks door de ouders bepaalt is. Bij erffenisfen in de zijdlinie, of on- der geheel vreemden, heeft deeze collatie geen plaats. COLLECTIO; Colle&ie; Verzameling of Vergade-
ring , van het eene of andere ; bij voorbeeld van Boe- ken, Naturalien , enz. COLLETICA ; dusdanig worden die middelen ge^
naamt, welke gebruikt kunnen worden , om iets zaame;i te lijmen, en aan malkanderen te hegten. . COLLICIjE ; dus noemt men de zaamenvoeging van de- traanen-ftippen (punäa lachrijmalia), op die plaats , daar dezelve de vogten van de oogleden-in de hollig- héid van den neus voeren. COLLICULUM, zie NIJMPHjE.
COLLIQUAMENTUM ; betekent in'talgemeen vog-
tigheid, en wel in 't bijzonder datvogt, 't welk men in de vliezen vind, die- de vrugt in het lighaam omvatten. COLLIQÜATIO; dit woord word in 't algemeen ge-
nomen voor het afneemen der'lighaamen, door bloedftor- tingen, of al te fterke uitvloeijingcn te weege gebragt ; het zij ten aanzien van kraamzuivering , een al te groo- te vloed der ftondan, zwaare neusbloedingen, fterk zwee- ren, enz. COLLIQÜATIO , of Liquatio-, zie SMELTING.' '
COLLIQUATIVUM ; deeze naam draagt al hetgeen,
'c welke door zijne aanhoudende vloeijing, het lighaam afmat, verteert < n als doet fmelten of verdorren ; dus word het fmeltend fweet in langduurigc teering-ziektens fudor colliquütivus genaamt, als meede de afmattende buikloop diarrhoea colliquativa. COLLISIE, zie KNEUSING.
COLLUM , zie HALS.
COLLUM UTERI; dus word- de hals van de-Baat
moeder genaamt. - COLLUTIO, zie GORGELING.
COLL1JRUM"; een Oogmiddel; is een uitwendigge^
neesmiddei tcgens de'oog-gübrekeir, en kan droog zijn of vlocijende; de drooge bciïaan uit poeders,. bij voor- beeld, |
||||||
4»4 COL.
derhalven laater verplant wordende, koomen ze veel te
lijden, zo niet te bederven; dog men kan de opgenome- ne bollen wel tot in de maand 'Augustus uit de grond laaten, en dan herplanten, gelijk andere bol-gewasfen : Het is aardig en fpeculatijf te zien, dat wanneer men ee- fiige bollen tot in het najaar uit de grond laat, en in een venster - bank of elders neederlegt, dezelve evenwel volmaakt zullen bloeijen,. dog waar van de bollen boven maaten verzwakken. In de Geneeskunde heeft dit gewas geen gebruik, en-
de1 wortel of bol word zelfs inwendig voor vergiftig ge- houden; dog zommige meenen, dat de 4de of 5de zoort de Hemadaiïijlus der winkels zoude zijn. Zie aldaar. COLCOTHAR,- dit woord heeft verfcheidene bete-
kenisfen ; Pabacelsus noemt dus het Koperrood, dat door het vuur is vast gemaakt, door middel van het zelve met zijn eigen'water zo lange en zo dikwils-te cohobeeren, tot dat het geen de minfte vogtigheid meer opgeeft. De Ghijmisten zijn gewoon, dit in hunne geheime taal een Slang of Hagedis te noemen. Ook geeft men de naam van Colcothar aan de Doode-kop- (Caput mortuiim) , die na het distilleeren der vitriool-geest of vitriool-olie te rug- gebleeven is , en in plaats van de Chalcitis in de compofitie van de tlieriaak van Andromachus, en tot meer. andere dingen gebezigt word ; men ioogt uit de- zelve ook het vitriooiifche braak-zout of de braak-vitri- ool (ƒ«/ vitrioli vomitivum) ; en afs het gecalcineert word, verkrijgt men de zoete vitriool-aarde ■ (terra vitrio-- ti-dulds), die in plaats van de medicinaale en wonder- iäarlijkeßeen (lapis medicamentofus £? mirabilis'), in uit- wendige gebreken dienstig is : Men noemt ook Colco- thar den gebranden vitriool, die tot roodwordens toe ge- calcineert is , en in plaats van de gemelde. doode-kop , van de vitriool dikwïis gebezigt. word. Hoedanig men den Colcothar van Vitriool bereid.
Neemt gepoeijerde ijzer- oï groene vitriool, doet die
in een aarden pan , die niet verglaast is, zet hem op een middelmaatig vuur, en droogt het tot-dat het wit is, het zelve geiladig roerende, op dat 'er niets aan 't vat biijve Rangen; vermeerdert dan het vuur, en brand het, tot dat het rood is. Anders.
Neemt groene vitriool, die door verfcheidene fmeltirc-
gen en weder uitdampingen gezuivert is, doet die in een fterke matras , en zet het op asfche , die niet warmer is als de- zonnehitte in de zomer ; laat het dus (laan di- gereeren, tot dat hèt een hoog-roode koleur heeft ver- itreegen ; dat ' in ongeveer 20 dagen zal gefchieden r De Colcothar op deeze wijze bereid, word beter geagt als de voorige, hoewel deeze bereiding meer tijd en moei- te vereischt. COLCOTHAR NATIVA ,. of Minerale Colcothar;
zie CHALCITIS'. COLES, zie PENIS.
COLICA, zie KOLIJK.
COLIOU; is een Vogeltje, waar van"Bkïsson twee
zoorten opgeeft; beboorende de eene aan de Kaap de Goede Hoop, ende andere in 't land van SenegalteÙais; volgens zijne befchrijving, verfchillen ze weinig van el- kanderen ; de groote van dezelve word ons afgebeelt als die van de Berg-vink ; de koleur over het geheele lijf is grijs, dog op de rug het donkerde, het agterfte van de kop is fraai zeegroen, met een kuif voorzien ,• uitwaarts |
||||||
t!OL.
|
|||||||||
COL. *-4cS
|
|||||||||
fceefd, uit tutu, oog-niet, witte vitriool, aluin, zink-
■ lloeinen , witte zuiker, lood-zuiker, enz. De vloeijen- de beitann uit gedistilherde wateren, zappen, afkookzels, of'zalven; zijn beide meesttijds uit verfcheidene dingen te zaamen gefielt; zie onder OOG-GEBREKEN. COLOBOMA; bier word ecne verminktheid of' aan-
eengroeijing door begrcepen ; inzonderheid word dit woord gebezigt, om 'er eene aaneengroeijing der oogleden , of gebrekkelijkheid der ooren en lippen, meede te betêeke- fien. COLÖCASIA; Arum Aegijptiacum; Grooto Egijpti-
fihe Kalfsvoet; (ArWtn acaule, foliis peltatis ovatis ré- pandis bafi Jemibifidis, Linn. Spec. Plant.) is eenzoort van vreemde Arum of Kalfsvoet, niet groote bladen,-die in haar midden op een ftcel rusten: Dezelve groeit in Gandien, Cijprus , Egijpten , Sijrien , enz. Daar is ook eene verandering van, diezwartagtigefteelen heeft, en in Ceilon te huis hooit; men onderhoud ze zomtijds % in de tuinen der beminnaars van vreemde planten, moe- tende met veel warmte 's zomers in een trekkas , en V winters in een ftookkas gekoestert worden. COLOCIJNTHIS, zie COLOQ.ülNT.
COLOM; word in de Bouwkunde genaamt een ronde
Zuil of Pijlaar meteen capiteel, en veeltijds ook op een pedeftal rustende ; dienende de colommen om iets van een gebouw te onderfteunen of te draagen , waar toe 'er ten minften twee moeten zijn, als nieede om het gebouw te Verlieren. Daar zijn vijf ordens der colommen , als i. de Toscaanjthe ; 2. Dorifche; 3. Jotiifche }■ 4. Romeinfche of Compojita, en 5. de Corintijche orden, waar van de naastvoigende altijd fijner ea rijker van lijst- en loof- werk, en dus fierlijker als de vóorige is. Zommige wil- len , dit de Koning Salomon de eerde uitvinder der colommen zij , en daar meede den kostelijken tempel ver- liert heeft; dog-de uitvinding vaft de Dorifche , Jonifche en Corintijche orden word aan de Grieken toegefchree- ven, hebbende vervolgens de Romeinen de Romeinfche orden tusfehen de Jonifche en Corintifche uitgedagt, als meede de Tcscaanfche , die de fterkfte is. Veele groo- te Italiaanfrhe en andere Bouwmeesters hebben vast- geftelt , dat 'er geen meer ordens konden uitgevonden worden , dan deeze vijf ; dog de vermaarde Profesfor en Architeü Christoph. Leonard Stùrm heeft evenwel een zesde orden uitgedagt, en aan de wacreld, zo wel in tekeningen , als in de praftijk voorgcftelt, die de Duitfche orden genaamt word, en in de cieraaden des ca- piteels en lijstwerken het midden houd tusfehen de Joni- fche en Romeinfche orden, die ook van veele verftandi- ge Bouwkundigen voor goed en fraai gekeurt is ; maar de Italiaanfche en Pranfche Bouwmeesters hebben hem, zeer waarfehijnelijk uit jaloufie, nog niet willen aannee- rrien; zo dat hij in 't algemeen nog niet veel, of over- al in gebruik is, fchoon hij in der daad een cierlijke ver- tbonins; maakt. COLOM, zie INTESTINUM:
COLONIE; Volkplanting, betekent'zóveel, al'swan-
rieer veele menfehen zig in een vreemd gewest ter neer zetten, om aldaar het land te bouwen, handwerken , kunsten en frabrljken op te regten , koopman fchap te drijven , enz. om daar door hun beftaan te vinden ; ge- lijk bij voorbeeld, de Hollanders, Engelfchen en an- dere Europifche volkeren , zodanige Colonien in Oost- en West-lndiè'n gevormt hebben, en waar na toe dikwils veele menfehen ftevenen, die het in Europa niet voordeelig gaan wil; wordende zodanige .nieuw bevolkte landen |
|||||||||
gewoonlijk door de hooge Overigheid, aan welke ze
toebehooren, met allerlei privilegiën en hulpmiddelen begunftigt, om dezelve te beter in opgang te brengen, en te doen bloeijen. COLONNADE, wordgezegt, wanneer'verfcheidene
Colommen aan een gebouw in een rij op een bekwaame afffand, volgens de Bouwkunde, geplaatst worden, om een gedeelte daar van te draagen, of een overdekte wan- delgang uit te maaken; daar men in het drooge onder wandelen kanr-erJz. In de tuinerij worden ook dierge- lijke Colonnaden door heggen en geboomten nagebootst, die, als ze wel en op bekwaame plaatzen geordinêetc zijn en wel onderhouden worden, een fraai gezigt gee- ven. Dé Colonnade verfchilt van een Arcade, dat de Colommen meest doorgaans geen- boogen tusfehen bei- den hebben. COLOPHONIE; Spiegel-harst; Harpuis; ook Grieks
Pik; in 't latijn Colophonium; Pix Grœca; koomt uit de terpentijn voort, zijnde niet anders dan het geene, 't welk nadedistillatie van de terpentijn-olie overblijft; dog als de terpentijn in water tot hardigheid gekookt, en dan ge- droogt word", word het gekookte terpentijn (terebinthina coBa) genaamt. De Colophonie of Harpuis, is een droo- ge wrijf baare refina of harst, berooft van 't meerdere ge- deelte van haare olie, de beste moet geelagtig, zuiver, fijn en doorfchijnende zijn : Ze word veel gebruikt onder' de pleisters , en is ten zeer goede remedie om de fistels opte droogen, ze doet de overtollige vogten, en'tfpon- gieus vleesch, als de vaten wegens groote toevloed- der vogten, te veel verwijdert en opgefpannen zijn , uit- droogen, fijn gepoeijert daar in geftrooit. COLOQUINT; Coloquint-appel ; Paris-appel; in 't Iâtijiï
Colocijnthis ; Alhandal ; {Cucumis foliis multifidis, pomis globofis glabris, Linn. Spec. Plant.) Is een zoort van evmeommer, waar van voornamelijk twee veranderingen bekent zijn, als 1. De coloquint met groote ronde groen- agtige vrugten, en 2. De coloquint met kleine ronde gee- le vrugten, naar een oranje-appel gelijkende:' Dezelve groeijen natuurlijk in Oost-Indien, Egijpten, eii elders, en'wórden zomtijds in' Europa uit' lief bebberij geculti- veert;'t welke gefchied in broeibakken, op dezelve wijze als de meloenen of vroege comcommers, waar heen men den leezer wijst. In de geneeskunde word't merg (pulpa) uit de vrugten
gebruikt, die'wij gedroogt uit 't: Oofien, inzonderheid van Alexdndrien uit Egijpten verkrijgen ; het zijn dikke ronde vrugten, die , zo als wijze ontfangen , een witte leeragtige huid en een zeer ligt fponsagtig merg hebben, waar in kleine platagtige zaaden opgeflooten zijn : Dezel- ve hebben een zeer bitteren onaangenaamep fmaak,-en eene zfeer heevig purgeerende kragt ; veroorzaakendö door de-taaje fcherpe lijniigheid, die het merg bezit, dat zig aan de darmen vast hegt, zeer fterke en gevaarlijke pijnen; de dofis van 't gezuiverde merg is van s tot 10 greinen; dog het word zelden of nooit alleen gebruikt; maar met andere hert- en- maag-verfterkeiide middelen vermengt, en daar door verbetert - en verzagt ; en dus verzagt zijnde, word het zeer gepreezen, om de flijmen uit'de herzenen', zenuwen en de afgelegenfte deelen des lighaams af te voeren; en mits dien zeer dienftiggeagt m veelerlei langduurende en hardnekkige ziektens, als in geraaktbeid, draaiing des hoofts r vallende ziektens , zinkings-ziektens , fcheurbuit, graveel, fteen, venus- ziektens , enz. Men maakt in de Apotheeken koekjes van het merg, trochifci alhandal genaamt ; die totstes, |
|||||||||
40fl' COL.
|
|||||||||
COL.
|
|||||||||
greinen aan fterke menfchen kunnen gegeeven worden ;
dog worden ook meest onder andere geneesmiddelen ge- mengt. COLOR, zie KOLEUR. COLORATIO , een Verving ; Koleurgeeving ; dit
word zomtijds wel aan de geneesmiddelen gedaan, niet dat zulks dezelve aangenaamer van fmaak maakt, maar het gefchied alleen , om de koleur voor het gezigt aan- valliger te doen fchijnen. COLORATIO PER ABLUTIONEM , Verbetering
der Koleur door wasfching; gefchied bij voorbeeld, wan- neer men kwik met azijn of zout water wascht ; dan word hij witter, helderder en vloeibaarder. COLORATIO PER CALOREM, Verandering der
Koleur door de warmte ; bij voorbeeld, het mengzel van de cinnaber , is voor de fublimatie zwart, maar word daar na door de warmte rood : Het lood word door ver- fcheiden graaden der warmte, wit, geel en rood. COLOSTRUM, zie BIEST. COLPOS, zie SINUS. COLUBER, zie SLANG. COLUBRI, zie BLOEM-ZUIGERTJE. COLUBRINA , is de Bißorte. Zie SLANGEN- KRUID. COLUBRIJN-HOUT ; Slangen-hout ; Vergif-hout ;
in 't latijn Lignum Colubrinum, is de houtagtige wortel van'zeker boom-gewas, dat in Oost-Indien groeit, een tneedezoort zijnde van 't geene dat de kraans-oogen draagt, en in Malabar, Modira-ca7iiram genaamt word: De Heer LiNNÄUS noemt het in zijne Species Plantarum, Strijch- nos foliis ovatis acutis, cirrhis Jimplicibus. Dit hout heeft een gladde, geelagtige, en met aschvenvige vlekken ge- tekende fchil, en een fcherpe bitteragtige fmaak ; is zweetdrijvend, afvaagend en giftweerftaande; men prijst het zeer, als een der beste hulpmiddelen tegens de der- dendaagfche koorts, als men een lood daar van gepoei- jert in wijn laat weeken, en dan den doorgezijgden wijn drinkt, dat men moet herhaalen, en waar bij men ook ■wat kina-kine voegen kan, COLUM; een Stramijn, Kleins-doek. Zie COLA-
TORIUM. COLUMBA, zie DUIF. COLUMBA MONTANA, zie BERG-PATRIJS.
COLUMBIJNTJES, zie GEBAK. COLUMELLA: Columen; Axis; 't Pijlaartje; As- Jt ; dus word in de Kruidkunde genaamt, het pijlaar- tje in het midden van zommige meervakkige zaadhuis- jes , waar aan de fcheidvliezen der vakjes gehegt zijn : Als meede betekent het, 't middelde lange deel der kat. jes-bloemen, of van zommige zaaden, enz. daar de an- dere deelen rondsom aan vast gehegt zijn, bij voor- beeld , het middelde lange deel der bloemen van de ha- zelaar, wilgeboom. pijnappels, enz. COLUMEN, zie COLUMELLA. COLUMNjE CANEjE, dus word een zoort van een bundeltje beweeglijke draaden in het harte genaamt, zijn- de met haare zagte zenuw-aderen aan deszelfs klapvliefen verbonden. COLUMNIFER7E PLANTJE; Pijlaartjes voort-
"brengende Planten, zijn zodanige, in welkers bloemen de helmdijltjes in een lighaam , als een pijlaartje,'te zaamen gegroeit zijn; gelijk bij voorbeeld in de malu- we , heemst, enz. COLUTEA ; is een gewas waar van drie zoorten
aijn » als |
|||||||||
1. T)e Colutea-boom, ook Linfen-boom ; Lombard f che Un-
fen en Bastert-fenna genaamt, in't latijn Colutea veßcaria, (Colutea arborea,foliolis obcordatis, Linn. Spec. P/.)Hier van is eene verandering welkers peulen roodagtig zijn. 2. De Oosterfche Colutea-boom met bloed-roode bloe-
men ; is eene verandering van de voorige. 3. De Ethiopifche Colutea, met fraaije purper-roode
bloemen; Colutea JEthiopica, flore purpureo; (Colutea f rut ie of a, foliolis ovato-oblongis, Linn. Spec. Plant.)
4. De Africaanfche jaarlijkfe Colutea, met kleine
puntige bladen ; Colutea Af ricana annua, foliolis parvis mucronatis; (Colutea herbacea, foliislinearibus, Linn. Sp. Plant. Befchrijving. De eerde zoort is een boomgewas, dat
10 tot 15 voeten hoog kan worden; hebbende geveerde bladen, veele kleine hertformige bladjes aan een hooftfteel tegens malkander over zittende, en brengt vlintergedaan- tige geele bloemen in trosjes voort, waar na dikke op- geblaazene peulen volgen, die klein Iinfen-vormig zaad bevatten. Groeit natuurlijk in de gebergtens van Oosten* rijk, Hongarijen, Italien, Zuid-Frankrijk en elders. De tweede zoort komt veel over een met de voorige,
maar heeft fchoone roode bloemen die een geele vlek hebben. Deeze zoort word gevonden in de Oosterfche landen De derde zoort groeit heesteragtig , heeft grijs- agtige langwerpige bladjes, fraaije purper- of fcharlaken- roode bloemen in trosfen , waar na ook opgeblazene peu- len met zaad volgen ; groeit natuurlijk in Ethiopien. De vierde zoort is een eenjaarig kruidgewas ; heeft kleine fmalle puntige bladjes, maar geen opgeblazene peulen ; en groeit in Africa. Kweeking. De eerde zoort word door uitloopers der
wortel, of anders door het zaad voortgekweekt, dat men in het voorjaar óp een warme plaats kigtig zaait, en de opgekoomene jonge plantjes, die men met wieden en oofen wel moet onderhouden, tot 't volgende voorjaar daan laat, als wanneer men ze op een ander bedde, of ter plaatze daar ze zullen blijven doorgroeijen, verplant. Men plant dezelve hier of daar in de tuin, op 't gezigt; of ook veel in de bosquets of plaifier-boschjes, tusfehen andere plantagiegewasfen; daar ze een fraaije vertooning, inzonderheid in haar bloeitijd maaken. De tweede of Oosterfche zoort word ook van 't zaad
vermeenigvuldigt, dat men in het voorjaar in een niet al te warme broeibak, of op en warm rabat zaait, en de opgekomene jonge boomtjes daar na in de maand Augustus in potten verplant, om de potten 's winters in het oran- je-huis op een lugtige plaats te zetten, dewijl de jonge boomtjes onze winterkoude niet kunnen doorftaan ; maar als ze twee à drie jaaren oud en harder geworden zijn, dan kan men ze in de tuin planten daar men begeert; dog bemint liefst een warme voorwinden gedekte plaats, en zo wel als de voorige, een zandagtige grond. De Ethiopifche colutea , die fraaije fcharlaaken-roode
bloemen voortbrengt, zaait men in het voorjaar in een maatig warme broeibak ; en verplant daar na de jonge plantjesten deele in de bloemtuin en ten deele in potten, in een goede losfe grond , zo zullen ze doorgaans nog in het zelfde jaar bloeijen, maar het zaad word dan zel- den rijp: De in potten geplante bewaart men 's winters in het oranje-huis, of ineen koude kas, daar niet dan bij verst in gedookt word, en die buiten de vorst veel ge- lugt word ; maar men moet ze lugtig en niet ver van de glafen plaatzcn, anders wasfen ze te derk en geil, en bederven daar door dikwils, of bloeijen daar na zo goed niet
|
|||||||||
COL. COM.
|
||||||||||
COM.
|
||||||||||
40J
|
||||||||||
njet. In 't voorjaar plaatst men ze weer in de tuin of
men plant ze uit de potten in de grond, als wanneer ze beter groeijen en bloeijen ; en men kan ze tegens het na- jaar weder voorzigtig, met de aarde om de wortelen, in potten zetten, om ze teegen de vorst te bergen; zo zullen ze op deeze wijze eenige jaaren kunnen over blij- ven, als men ze wel behandelt, moetende het oofen op zijn tijd ook niet verzuimt worden. Men kan deze zoort ook door inlegging vermenigvuldigen, of door fteeking van. jonge takjes in potten, die men in een maatig wanne run- bak zet, enmetvogt, lugtgeving enz. behoorlijk onder- houd, zo zullen ze bewortelen en jonge planten wor- den. De vierde eenjaarige zoort, zaait men in het voor-
jaar in een broeibak, en verplant de jonge planten daar na in de tuin, gelijk andere zaai-gewasfen : Dog dewijl ze weinig fraaijigheid bezit, word ze zelden in de bloem- tuinen gekweekt. Eigenfchappen. De bladen van de eerfte of gemeene
•• zoort, hebben een purgeerende oflaxecrende kragt ; maar dewijl ze-fnijdingen in de buik verwekken, worden ze zelden gebruikt : Het zaad doet hevig braaken. COLUTEA, zie ook CORONILLA. COLIJK, zie KOLIJK. COLIJMBADES, deeze naam word aan de ingezou-
tene olijven gegeeven. COL1JMBUS , dus word een zeker geflagt van TVa-
ter-vogelen gennamt, hier onder het JVater-hoen, den Dui- kelaar, de Penguins, enz. behoorende. Klein noemt dit Vogelen geflagt DiaBijlobos. COMA, een Blad-air ; betekent in dè Kruidkunde
het volbladige topeind der ftcngen of takken van zom- mige planten ; bij voorbeeld, van het Horminum cavia violacea. COMA AUREA, zie CHRIJSOCOME. COMA SOMMOLENTÜM ; Sopor; zie SLAAP- ZUGT. COMA VIGIL ; dus noemt men een waakende flaap-
zugt, zijnde eene ziekte , waar in den Lijder weinig kan ilaapen, en egter geduurig tot flaapen geneegen is ; dee- ze ziekte gaat gewoonlijk met hoofdpijn , verdooving van beweeging en zinnen, ja zomtijds zelfs met razer- nij verzelt ; de oorfprong deezer kwaal is, een groote logheid der dierlijke geesten , wordende deeze door een dik en taai bloed veroorzaakt, waar door de geesten in hunnen loop geftuit en te rug gehouden worden; ook kan dit ongemak ontdaan door ftooten, vallen, flagen aan 't hoofd , geronnen bloed, verzweering in de hers- fenen, het misbruik van flaapverwekkende middelen , en wel inzonderheid van de opium, als meede de damp van kooien, enz. : Dienftige middelen om dit ongemak te bulpe te koomen, zal men onder het artijkel SLAAP- ZIEKTE befchreeven vinden. COMiE; betekent de hairen op 't hooft; ook zo veel
als Coma. COMARUM LINN^I ; Ouinquefolium paluflre
rubrum; Roodwater-vijfvinger-kruid, groeit in vogtige plaatfen van Neder en Hoog-Duitschland, enz, COMBUSTJO; zo veel als Ambuflio ; Branding, zie
aldaar; betekent ook, hoe men de lighaamen^door de verbranding in kalk verandert. COMENUS LAPIS; Lapis comenfis; Lapis ollaris,
of Lebatis;Comonecfche fiten of Pot-Jleen, is een zoort van fteen , die week is , zo dat hij ligt kan be- arbeid worden ; hij is grauw van koleur, met vlekken |
||||||||||
daar door heen, als of hij gemarmert was, en word ge*
vonden op verfcheidene plaatzen in het land der Gri- Jons, daar men vaten of potten van maakt, die men naar Como brengt; zijnde Jd£t zijn naams-oorfprong. COMIÏIAL1S MORBUS ; is de Fallende ziekte.
Zie aldaar. COMMELINE; in'tlatijn Commelina, is een vreemd
gewas; aldus gcnaamt, naar den beroemden Hollandfchen Botanicus en Amfterdamfchen Hoogleeraar J. Comme- lin ; het zelve heeft een tweebladige regelmatige bloem en een dubbelde vrugt-capzel : Twee zoorten zijn daar van voornaamelijk bekend, die zomtijds in de tuinen on- derhouden worden, als i. De leggende Commeline, met blauwe bloemen,
Commelina procumbens, flore cœruleo ; (Commelina co- rollis inœqualibus, foliis ovato-lanceolatis acutis caule pro- cumbente glabro, Liim. Spec. Plant.) groeit in Virgi- nien, Canada, enz. en is eenjaarig. 2. De regt-op-groeijende Commeline, metgrooter bleek-
blauwe bloemen ; Commelina eretta, ampliore fubcœru- leo flore ; (Commelina corollis inœqualibus, foliis ovato- lanceolatis , caule ereÜo fcabro Jimplicisfimo , L l N N. Species Plantarum) groeit in Virginien , en is langlee- vend. Kweeking. De eerfte zoort word van 't zaad voort-
gekweekt, dat men in het voorjaar op een warme plaats zaait, dog daar ze eens gezaait is, koomt ze doorgaans jaarlijks door het gevallene zaad weder van zelfs voort, en dikwils beter als door de zaaijing, dewijl het zaad niet gaarne lange uit de grond wezen wil ; wdshalven het ook best is, dat men het zaad niet lang naar dat het rijp geworden is, zaait. De tweede zoort kan van het zaad en ook door fcheuring voortgekweekt worden. COMMERCIE, zie KOOPHANDEL. COMMINUTIO, of Jttenuatio ; Verdunning of Ver- kleining, is een Chijmifche operatie, die een wijdloo- pige betrekking heeft, want in een breede zin beteekent het de fcheiding der lighaamen, die van te vooren zaa- mengevoegt of vermengt waren, en bevat dus ook de distillatie , fublimatie, prœcipitatie en calcinatie : Dog inzonderheid word door Comminutie verftaan, die van malkander - fcheiding der te zaamen gevoegde dingen, welke door vijzels, hammers, beitels of vijlen , enz. verrigt wórd, en bevat dus de pulverifatio, conquasfa- tio, trituratio, prœparatio, granulatie, laminatio, lima- tio , enz. waar van men onder ieders artieul nazien kan. COMMISSIONARIS. Niets is 'er voor den Koop- handel nuttiger ; want door middel van de Cammisflona- risfen können de groote kooplieden en banquiers door de geheele waereld handel drijven, zonder uit hun maga- zijn of kantoor te gaan, zo ten opzigt van koopen en verkoopen der waaren, als ten aanzien van 't fluiten der contraeïen en overmaaken van penningen. En in der daad, de grootfteKoopbandelaars doen niet anders, dan waaren te koopen in een land, alwaar dezelve in overvloed zijn, en die weder te verkoopen, alwaar ze fchaars gevonden worden , en nogtans nodig zijn. Maar deeze koophan- del zou niet kunnen gefchieden, ten waare Correspon- denten en Commisfionarisfen daar toe gebruikt wierden; en ingeval 'er niet verfebeide in Compagnie handelden, van welke zommige zig onthouden ter plaatze, alwaar den inkoop der waaren gefchied, en anderen ter plaatze, werwaarts ze gezonden worden, om ze te verkoopen. Het is om deeze reedenen, dat veele niet anders, dan in commisüe handelen; dat is, koopen en verkoopen uit naamer
|
||||||||||
4oS COM.
|
||||||||||
com;
|
||||||||||
naame van andere Kooplieden, van welke zij een zekere
winft voor hunne moeite genieten. 'Voorzorge, die de Commisßonarisfen hebben Xel
drangen, voor al eer ze zig met hunne
Committenten inlaaten.
Het eerile, .waar voor ze zofge moeten draagen, is
de hoedanigheid der waaren , die van hunne Committen- ten worden toegezonden, om ze voor hun lieder rene- ning te verkoopen; of namentlijk dezelve van een groo- ten omflag, duur, of middclmaatig zijn; om zig daar na in hunne commisfie te gedraagen ; want daar zijn dier- baare waaren, waar van hem niet meer dan een., of een en een half .ten hondert gegeeven word.; bij voorbeeld, goud- en zilver-draad , paarlen, diamanten en andere klei- nodiën , goude of zilvere flaaven_, welke in een kleine menigte een groote zonrme maaken. Andere waaren zijn minder van waardije., als goud- en zilver-laaken , fluweel, damast ,fatijti, enz. Spaanfche, Nsderlandjche en Engel- jche ïaakens; van weke de Committenten met meer dau twee ten hondert, naar maate van de penningen, welke daar van gemaakt zijn , aan de Commisfionarisfen geeven. Daar zijn nog andere waaren, naamelijk ferfie, droget, dubbeldkatoen, kalot, wolle, enz. van welke alle een menig- te moet verkogt worden , om een tamelijke zomme uit te leereren. Hier van worden twee en een half, tot drieën vier ten hondert gegeven; immers, zo veel de Commisßonarisfen van hunne Committenten bedingen. Ten anderen, moet een Commisfionaris voor af met
zijn Committent eens worden., wie ivan beide voor de voldoening der penningen, ingeval iets op credit ver- kogt is, zal inftaan. Want ingeval de Comviisflonaris dit tot zijn laste neemt, moet hem meer ten hondert gege- ven worden; zijnde dooorgaans een dubbelde zomme; of zo veel als hij bedingen kan. Ten derden, moet een Cammisfionaris met zijn Commit-
tent over een komen noopens den tijd der betaaling, naar maate der penningen, die van de verkogte waaren zijn ingekoomen ; want in geval een Cammisfionaris niets op credit verkoopt., moet hij aan zijn Committent, naar maate der verkogte waaren, de penningen overmaaken , ©f ten minften kennis daar van geeven , ten einde zig van dezelve te bedienen, het zij met wis fel brieven daar op te trekken, het zij ze naar elders over te maaken ; maar ingeval de Cammisfionaris voor de betaaüug der fchulde- naaren in ftaat, moet hij drie maanden tijd hebben, te reke- nen van den .yerval-dag, van ieder partij waaren op cre- dit verkogt, -om de penningen aan zijn Committent te kön- nen over maaken. . Ten vierden, moeten Commisfionaris en .Committent
met eikanderen over een komen noopens de onkosten, aie de Commisfionaris ts doen heeft, 't zij ten aanzien van de vragt der waaren, bet zij noopens het betaalen der wis- felbrieven, enz. Deeze en diergclijke onkosten moeten den -Commisfionaris van den Committent worden goed ge- daan; alzo dezelve hunne commisfie vrij en frank van alle onkosten en belastingen moeten hebben; behalven de brief-porten, die niet gereekent worden. . Ten vijfden, moet tusfehen beiden een accoord getrof-
fen worden, ingeval een Commisfionaris eenige pennin- gen voor af verfehiet op de waaren, hem door den Com- mittent zullende toegezonden worden, hoe veel hij in zulk een geval mag korten, of hoe veel intrest .hem jaar- lijks daar voor moet betaalt worden. ' »pit zijn ten naasten bij de Voorwaarden, die een Com- |
||||||||||
•misfionaris hij het treffen van een accoord met zijn Com«
mitteilt bedingen moet ; dog het is best, zodanig een con- tract door een Notaris te laaten b.fchrijven en ondertee- kenen. » Op welke wijze zig de Commisßonarisfen moeten
gedragen in het verkoopen hunner waaren. Het eerlte, dat een Commisfionaris zig moet voordel-
len , is het voordeel van zijn Committent in den koop- handel te behartigen ; zonder door flinkfche weegen zig zelve booven het geene hem toekomt, te verrijken, tot nadeel van zijn Committent., die hem zijne goederen, toevertrouwt. il. Hij moet wel toezien, zo hij de goederen op ere-
dit verkoopt, aan wien hij dezelve geeft, of dezelve ter goeder naam en ,faam ftaat, ende in ftaat is, om te betaalen. III. Hij moet zig wagten, dat hij geenderlei waaren
onder de hem geordonneerden prijs verkoopt ; of an- derzin:s is hij gehouden, zijnen Committent te vergoe- den , het geene hij te laag verkogt heeft. IV. Als ze met elkander de rekening fluiten,, naament-
lijk de Commisfionaris met den Koopman, aan wien hij de waaren heeft gelevert, moet hij hen. geen lekkagie toeftaan, die onredelijk is ; en ingeval dezelve aanmer- kelijk is, moet hij een verzeker-brief eisfehen , om ge- dekt te zijn, geevende zijnen Commirent kennis, om. van de onder-bedienden, die de verkoping gedaan heb- ben, rekenfehap te eisfehen. V. Hij moet zorgvuldig op den verval-dag der fchul-
den agt geeven; om de voldoening der penningen te ver- zoeken ; en des noods zijnde, zelfs met de uiterfte ge- ftrengheid van het regt daar op aanhouden. VI. Naar maate dat'een Commisfionaris de penningen
van -de fchulclenaren ontfangt, moet hij onmiddelijk aan zijn Committent daar kennis van geven, ten einde deeze zijn gebruik daar van zoude kunnen maaken. Immers geen Commisfionaris kan of mag met een goed gewisfe de penningen van zijn Committent, ten zij met deszelfs ken- nis en toeftemmir.g, tot zijn voordeel gebruiken. VII. Ingeval de Committent zijnen Commisfionaris ge-
last , de onder hem berustende penningen over te maa- ken, moet hij zig van een goede wisfélbrief voorzien,' neemende die van een zulke, die in ftaat is, om te be- taalen; ten einde in geval de wisfélbrief met protest mögt terug gezonden worden, weder aan zijne penningen te koomen. . VIII. Ingeval de Committent op zijn Commisfionaris
de penningen., die hem koomen , trekt; moet hij dezel- ve ftiptelijk aanneemen, en op den vervaldag voldoen; want behalven hij hem het herwisfelregt, wegens het niet aanneemen van een wisfélbrief, gehouden is te vol- doen, doet hij zijnen Committent ook een merkelijk na- deel , daar meede dat de wisfélbrief met protest te rug koomende, zulks zijn credit vermindert, en de Kooplie- den trekken 'er twee gevolgen uit; voor eerst, dat hun Correspondent hun brief niet heeft gerefpefteeit, trek- kende op Menfehen, die hen niets fehuldig zijn;-ten an- deren , volg-t uit het eerfte dat de Correspondenten of Commisfionarisfen niet wel met hunne zaaken ftaan, en bij gevolg, dat de Committent daar in deel moet heb- ben. Dit maakt, dat de Koophandelaars. hunne beurs voor hen gcilooten houden ; waar door en Committent en Commisfionaris wel zouden kunnen in de grond raaken; leverende hier de Koopfteeden maar al te veel voorbeel- den van uit. ; & De
|
||||||||||
i
|
||||||||||
*
|
|||||||
COM
IX. De Commisßonarisfen moeten hun eigen voordeel
behertigen, met nooit wisfelbrieven te ontfangen, als ze niet in Haat zijn, om dezelve te voldoen ; voornaament- lijk als zij nog weinig credijt hebben; het zij zulks ont- ftaat uit de verkooping der waaren; het zij de-Commit- tenten hen geene goede brieven hebben toegezonden, om te betaalen ; want zo ze wisfelbrieven aanheemen, zonder gereede penningen bij kas te hebben, om ze te vol- doen, en zij die enkel en alleen aanneemen, om de wis- felbrieven hunner Committenten te refpecteeren, in hoo- pe, dat ze hen ter behoorlijker tijd geld zullen toezen-' den, dat is, voor den vervai-dag ; en zo ze daar om- trent in gebreken bleeven, zoude zulks ben een banke- jroet doen maaken, waar van ook veele voorbeelden on- der de kooplieden zijn. Maar onderitelt zijnde, dat de Commisjionarisfen genoeg in ftaat mogten zijn, om de wisfel- brieven op hen getrokken , te accepteeren en te voldoen, zonder genoegzaame provi'fie tot hunne zeeKerheid in handen te'hebben, zo moeten zij nogtans geene wisfelbrie- ven aanneemen, ten zij ze de waarde daar -van aan waa- ren van de Committenten onder hen hebben. Want daar zijn 'er, die zo wel bank houden, en in wisfels handelen, als in koopwaaren, en die , om hun voordeel te maaken, hunne Commisfionaris wel eens in verlegent- heid brengen. X. Het is de pligt van een Commhßomris , zijnen
Committent ieder postdag te verwittigen, wat 'er in het ftuk van den koophandel voorvalt ; of naamentlijk de waaien hem toegezonden van de nieuwfte mode, en bijgevolg wel gewilt zijn, -of niet; of de prijs fteigert, dan-of hij vermindert; en meteen woord, al het gee- ne van aangelegentheid voor zijn Committent is. COMMISSURA OSS1UM; is die zaamenhegting der
beenderen, welke geen beweering maaken , en welke door een naad of anderzins gefchied ; het draagt nog drie bij- zondere naamen, na den aart der zaamenhegting, als 1. Gompliofis of zaamenfpijkering , wordende dus de zaa- menvoeging dier beenderen genaamt, wanneer het eene been als een nagel in het andere word gehegt, zo als bij voorbeeld, de tanden in liet kakebeen zitten. 2. Sijn- chondrejïs of zaainenvoeging der beenderen , door mid- del van een kraakbeen, zo als men ziet aan het borst- leen, fchaambeen, en aan die van het onder-kakebeen met bet flaap-been. 3. Sijnimenfis of naadswijze zaamen- groeiing der beenderen , zoals de hersfen-pan, enz. COMM1STIO, of Commixtio , eene Vermenging; als
verfcheidene dingen te zaamen gemengt worden. COMMITTEERDEN, of Gecommitteerden; dm noemt
men die geene, welke uit't midden van eenige Vergadering worden afgevaardigt, om'bij deeze of geene gelegentbeid, de belangens van hunne Committenten hier of daar waar te nemen ,• zijnde zodanige Gecommitteerden verpligt, zig ftip- telijkte houden en te gedragen na de inftru&ien en onder- vigtingen, die'bun tot een rigtfnoer worden medegegeeven ; daar zijnegtergevallen, waarin de Ge-committeerdentzn ee- nemaalen volmbgt hebben, om in deezeof geene zaak, na hun eigen oordeel en bevinding van zaakeri, zonder eeni- ge rugge-fpraak te handelen. 'De leeden van hun Hoog Mog. de Heeren Staaten Generaal draagen de naam van Gecommitteerden ter Generaliteit, zijnde de Heeren Staa- ten der bijzondere Provintien hunne Committenten , uit wiens midden zij 'er na toe gezonden wórden, om de be- langens van hunne Provintien, als meede de zâaken die het'Bondgenoodfchap cenpaariglijk betreffen,in die alge- Bieene Vergadering der Unie waar -te neeuicn. |
|||||||
COM. 409
COMMITTENTEN,* deeze naam draagen, alle zulke
Vergaderingen ja zelfs particuliere Perzoonen , die de een of de andere hier of daar na toe zenden en volmagE verkenen om hunne, belangens waar te neemen. COMMOTICA ; Opfmuk-middelen ; zijn zodanige
Blanket-middelen, die aan een lelijk aangezigt een fraaï- jen, dog bedrieglijken fchijn geeven ; daar en tegen de cosmetica meest al ftrekken, om de natuurlijke feboon- héid te bewaaren, of eenigzins op te helderen en te ver- fterken. Zie BLANKETSEL. -COM05US; Volbladig; Voltakkig.
COMPAGES; of Compaghiatio ; Vereeniging; dusda-
nig de beenderen in 's menfehen ligbaam te zaam veree- nigt hangen. COMPAGNIE," Compagnie/c hap; men noemt zodanig
een Genoodfchap van verfcheidene Kooplieden , die zig zaainen hebben vereenigt en verbonden, om zwaaren han- del te drijven: Dus zegt men, de Oost- en West-Indi- fche Compagnie, enz. Zie ook MAATSCHAPPIJ. COMPAS , of Compas-naalde, is een natuurkundig
werktuig, beftaande in een ijzeren oftbalen zoort van een. naaide , die met de magneet- of zeil-fieen op een zekere wijze beftreeken is, en op een koperen fcherpe pen in het midden rust en beweeglijk is,- hebbende door de ont- fangene kragt van de zeil-fleen, die eigenfehap, dat ze altijd tegens liet noorden wijst, ook het ijzer of ftaa! aantrekt, gelijk de zeil-fteen; dezelve is gewoonlijk in een koperen, beenen of I outen , van boven met een glas overdekte doos befloten , dat dan te zaamen een compas hiet, die in de zeevaart van een zeer groote nut- tigheid is. Wanneer en van wien het compas uitgevon- den is, is niet heel zeker, maar men zegt, dat eenen Johannes-Gig ja , zijnde een Mapoiitaan, de uitvinding daar van ontrent het jaar 1300 hoeft gedaan ; deezo van de kragt des zeii-fleens gehoort hebbende, onder- zogt dezelve verder, en vond daar door 't compas uit, waar van hij zig 't eerst in de zeevaart bediende. Nog moet men aanmerken, dat het compas niet altijd en overal regt noorden wijst, maar in de eene tijd of plaats eenige graa- den westlijker of oostlijker, dat men de miswij zing van 't compas noemt: Hier over meer begeerendc te weeten , kan men de boeken der Navigatie of Wiskunst nazien. COMPENSATIE ; is een vernietiging van des eenen
fchuld tegen des anderen fchuld; dezelve gefchied na reg- ten door de onmiddelijke kragt der wet; zo dat wanneer A. tot laste van B. zekere bepaalde zomma fchuld heeft', en daar en tegens wederom aan B. zekere zomma fchul- dig word, die beide fchulden tegens eikanderen worden gecoinpenfeerd en geheel vernietigt, indien ze beide even boog zijn; anderzins ten deeleen in zo verre de minfte fchuld beloopt: Staat egter te letten, dat beide fchulden liquid moeten zijn, dewijl eene liquide fchuld tegens een illiquide niet compenfeert. Ook moet vast ftaan , dat de perzoon in dezelve qualiteit iets te pretendeeren heeft en fchuldig is, dewijl de fchuld, die iemand in eigener naame te vorderen heeft, niet compenfeert tegens ee'a fchuld , die ten zijnen laste ais Curator loopt. COMPLETUS ; Volmaakt. Completus Flos ; volmaak-
te of gekelkte Bloem , is zodanige, die een kelk heeft. COMPLEXI, of Complicati Morbi; te zaam vereenig-
de of verknogte zicktens; hier word door verftaan, wan- neereen mensch ttvceof meer ziektens, die van malkaa- dcren onderfcheiden zijn, teffens heeft, en hem doet lieden ; als bij voorbeeld, het voet-euvel en een venus- ziekte; ged- en water-zugt, enz. Fff' COM-
|
|||||||
COM.
|
|||||||||
.410 COM.
|
|||||||||
neel, ftelt dit dus in een pan, als voorfchreeven is, op
een koolen-vuur, en laat 'er de appelen zagtjes in gaar kooken ; zorge» dragende, dat ze niet te week worden, en dus tot moes geraaken; gaar zijnde, doet men de pan van 't vuur, neemt de halve appels één voor één'er uit, en fchikt ze in een compot-glas, waar na de jijroop weder op het vuur gezet word, en zo lange gekookt, tot dat het een bekwaame geleij is, wel zorge draagen- de, dat het niet aanbrand; van het vuur genoomen, en wat verkoelt zijnde, roert men het ter deegen met een •lepel om, en giet het over de appelen. Om te.weeten, of de fijroop tot. een bekwaame geleij is gekookt, zo neemt 'er iets van op de fchuimfpaan, en zo dezelve 'er mat groote druppels, eu niet draadswijze afvalt, is het een teken , dat ze haar bekwaame lijvigheid of confidentie, heeft bekoomen. Compot van Peeren.
Word even eens als die der appelen gemaakt, het zij met of zonder geleij. Roode Compot van Quee-peeren met Geleij.
Neemt agt quee-peeren, fchilt die en fnijd ze in vie-
ren , doet 'er de klokhuizen uit, en werpt ze na maate ze gereed gemaakt zijn, in zuiver water; neemt voorts de fchillen en klokhuizen, benevens vijf of zes andere in ftukken gefneedene quee-peeren, laat dit te zaainen in drie mengelen water zo lange kooken, tot dat het alles week zij, en laat het dan zonder drukking door een teems loo- pen, doet dan bij dit vogt drie-vierde pond poeijer-zui- ker, het nat uit twee citroenen, en de buitenfte geelt bast van eene, als meede een ftuk je caneel heel g'jlaa- ten; doet hier uw quee-peeren in, en Iaat ze op een zagt vuur in een toegedekte pan gaar kooken ,' waar na men ze in een Compot-glas doet, en de fijroop tot geleij ge- kookt en verkoelt zijnde, 'er overgiet. Wil men hebben dat deeze compot wit of blank zij, zo
fchilt uw vrugt niet, fnijd ze maar in 't midden door, en doet ze in water, dat op 't vuur ftaat te kooken j de vrugt week en gaar zijnde, zo neemt dezelve uit het koekende, en werpt ze in koud water; fchilt ze vervol- gens, en doet ze andermaal in versch koud water, waar na men een bekwaame j'ijroop van witte poeijer-zuiker en water kookt, en hier de vrugt eenige walmen io Iaat op- kooken, voorts dezelven afgenoomen, in een Compoê- glas gedaan, en de J'ijroop 'er overgegooten. Compot van groene ■ abricoofen..
Neemt de abricoofen-, zo als men gehoon is dezelve te
gebruiken, om te coiiiïjten; fchilt ze dunnetjes, of geeft ze eene wasfehing, zo als bij het çonlijten van groene abricoofen, onder' tut artijkel slbricoos-bocm geleert is; na dat zegefchiit of dus gewasfehen zijn, fteekt men ze met een fpeknaald midden door, en werpt ze in koud water, hier een uur in gedaan hebbende , doet men ze in water, dat op het vuur ftaat te kooken, en laat ze. zo lange zagtjes zieden, tot dat ze week zijn, als dan neemt men ze van 't vuur, en dekt ze toe , waar door zij weder een groene koleur bekoomen, en vervolgens doet. trien .ze op een teems om uit te lekken ; onder- wijlen berei.d men eene fijroop van whte suiker en water, en laat.'er de abricoofen tien à twaalf- walmen in opkoo- ken ; .waar na men ze ecn uur of twee van- het vuur neemt, om hun de suiker te doen indrinken, daar na worden
|
|||||||||
COMPLEXIE ; Comphxio ; betekent de natuurlijke
aangeboorene aart van ecn mensch , ten opzigte van zij- ne lighaams-gefteltheid of zappen ; dus zegt men bij voor- beeld, deeze of die is van een koude, heete, vogtige of drooçs complexie, enz. COMPLEXUS; Trigeminus musculus. Zie-SPIER.
COMPONEEREN, zo veel als Zaamenflellen ; dit
ziet inzonderheid, op voortbrengzelen des geestes: Hier van daan, het gewoon e zeggen,- die Schrijver componeert wel; dat mußjkßuk is van een goede compoßtie, enz. COMPOSITA; noemt men zodanige dingen, die uit
verfcheidene verfchillige zaamcngeftelt zijn. COMPOSITUS ; Zaamengeflslt. Compoßtus Flos ;
een zaamengeflelde Bloem; is zodanig eene, die in een algemeene kelk veele pijp-bloemtjes, of halve pijpbloem- tjes, of van beide heeft, gelijk bij voorbeeld, de koom- bloem, paards-bloem, latuw, enz.; dus zijn compofitm planta:, of zaamengeflelde planten zodanige, die zaa- mengeftelde bloemen voortbrengen. Compofitum' folium, een zaamengefield blad, is een blad, dat in verfcheide deelen gedeelt is, elk naar een bijzonder blad gelij- kende. COMPOT; dus noemt men een zoort van Confituu-
ren , die niet gemaakt worden, om op den duur te be- waaren, maar om versch te gebruiken, en op het des- Tert of nageregt in daar toe met opzet vervaardigde gla- zen potten met dekzels, gewoonlijk Compot-glafen ge- naamt, geplaatst worden ; zie hier op wat wijze de bs- leiding van. zommige gefchied.. Compot vân hippelen.
Neemt een half dozijn beste appelen, bij voorbeeld re-
netten, enz. fnijd dezelve midden door, en neemt'er de harten of zogenaamde klokhuizen uit, prikt ze voorts met ecn puntig mes hier en daar in de fchil, en werpt ze in versch water, na maate ze gereed worden gemaakt; hier eenigen tijd in geilaan hebbende, doet men ze in een vertinde casferol of verglaasde fteenen pan, daar geen vlecsch of ecnige andere vettigheid te vooren moet in gekookt zijn geweest, en voegt'er vier ordinaire bier- glafen met water, een vierendeels-pond witte brood-zin- ker en een weinig gepoeijerde caneel bij ; dekt de pan of casferol toe, en laat het zagtjes op een niet al te hitzig kooien-vuur kooken, tot dat de appels volkoomen week zijn, doet ze in een holle porceleinen fchotel , of wel een gtafèn foucoup, waar in men gewoon is, com- 'pot te doen ; en indien de Jijroop nog niet dik genoeg mogte zijn, zo laat dezelve vervolgens nog eenige wal- men opkooken ; giet ze, verkoelt zijnde, op de appe- len y en disent het. voor. sippel-compot in Geleij.
Neemt agt beste appelen, fchilt ze en fnijd ze midden
ctoor,. neemt 'er de klokhuizen uit, en werpt ze na maa- te dat ze toegemaakt worden , in fc.hoon water, op dat ze niet zwart worden; neemt de fchillen en klokhuizen benevens nog vier of vijf andere appelen, die aan ftuk-' ken gefneeden zijn,, en kookt dezelve in twee mengelen water; alles genoegzaam tot brij gekookt zijnde, zo laat het door ecn teems loopen, zonder het te drtikken, voegt dan bij dit doorgelekte nat een half pond poeijer-zuiker , ftet zap uit twee citroenen, benevens de afgeraspte.gwte JcMl van een citroen,. en een weinig fijn. gemaakte ca- |
|||||||||
COM,
worden ze weder op het vüur gezet, en nog eenige wal-
men gekookt., voorts koud laaten worden, in een Com- pot-glas gedaan, en de Jij nop 'er overgegooteh. De compot van rijpe abricoofen, perjïken, enz. word
even eens gemaakt, ais bij het bereiden van de rijpe ge- confijtc abricoofen is aangeweezen, behalven dat 'er zo veel zuiker niet bijgedaan word, en de fijroop meede zo lang niet gekookt, ook voegt men doorgaans bij dee- ze compotten her. zap uit één -of meer citroenen, na de menigte die men gereedmaakt; zie verders onder ABRI- ÇOOS-BOOM. Compot van groene of onrijpe Kruis-befiên,
ook Kruisdoorns genaamt.. Zoekt hier de grootften toe uit, die men, na dat ze van hunne fteelen en koppen zijn gezuivert, aan de ee- ne zijde met een klein mesje _openfplijt, en 'er voorzig- tig de korls uithaalt; doet ze'dan in warm water , dat vooral niet moet kooken, laat ze 'er zo lange in ftaan, tot dat ze alle kóoinen boven drijven ; neemt dan de pan van*het vuur, overdekt dezelve, en laat het koud worden, neemt ze voorts uit het water, en doet ze in ander frisch koud water, onderwijlen laat men de zui- ker klaaren, en doet 'er de befiën in, dezelve twintig Walmen in de zuiker laatendc opkooken ; neemt dan de pan van het vuur, en laat het een en ander koud wor- den, op dat de befiën behoorlijk zuiker na zig moogen trekken; zet het na verloop van een uur weder op het vuur, en laat het nog eenige walmen opkooken, waar m ze, verkoelt zijnde, in een Compot glas worden ge- daan, en voorgedischL Compot van roode jial-befiên.
Ontdoet een pond roode aal-befiën van hunne fteelen, en laat een half pond witte zuiker met water tot een be- kwàame dikke fijroop kooken, doet'er uw befiè'n in, en laat ze zeven of agt walmen opkooken, neemt het dan van 't vuur, fchuimt het ter deegen, en laat het koud worden, waar na ze in een Compot-glas worden gedaan, en. tot het gebruik gereed zijn. Op dezelfde wijze kan men ook compot van witte aal-befiën vervaardigen. Cvmpot van Kersfen.
Neemt hier toe kersfen, die vleefchig van aart zijn ; fnijd de helft van hunne fteelen af, laat een bekwaa- me zuiker-fijroop kooken, op ieder pond vrugt een half pond beste witte zuiker, doet hier de kersfen in , en laat 'er dezelve vijftien walmen in opkooken ; neemt se vervolgens van 't vuur, roert ze om, fchuimt ze ter deegen, en doet ze, gekoelt zijnde, in een Compot- glas. Compot vàn Framhoofen.
Kiest hier toe frisfe framhoofen, die vooral niet woriri-
fteckig zijn ; kookt een fijroop, hier toe voor ieder pond Vrugt een half pond suiker neemende, laat de framhoo- fen 'er eenige walmen in opkooken, waar na men de pan van het vuur neemt, en ze geduurende een kwar- tiers uur laat verkoelen, om de fijroop in de vrugt te doen trekken ; laat ze als dan nog een paar walmen op- kooken, voorts verkoelen en in een Compot-glas ge- daan. • Op dezelfde wijze kan men Compot van moer-beficn ,
ierberirfen, enz. bereiden. |
||||||
com. . in
Compot van Pruimen,
De beste hier toe zijn de zogenaamde quetzen, en de grbote en kleine zoort van groene mirabel-pruimen ; om> dezelve tot compot te maaken, befteekt men ze ronds- ommc met een groote fpeld, en doet ze in water dat op het vuur ftaat en kpokende heet is, dog moet niet koo- ken; depruimenhier doorweek geworden zijnde, neemt men ze uit het water, en doet ze in koud water, hier een half kwartiers-uur in geweest zijnde, legt men ze op een teems uit te lekken, en doet ze voorts in de ge: klaarde zuiker, tot ieder pond vrugt een half pond zui- ker neemende, laat ze hier vier of vijf walmen in op- kooken, waar na men ze van het vuur neemt, en ee- nigen tijd laat ftaan, om de zuiker na zig te trekken ; vervolgens worden ze weder op het vuur geftelt, en men laat ze nog een oogenblik opkooken, fchuimt ze ter dee- gen, en doet ze, gekoelt zijnde, in een Compot-glas. Dcßjroop niet dik genoeg zijnde, laat men die nog ee- nigen tijd kooken, en doet ze dan over de pluimen. Compot van Druiven, die niet ter deegen rijp zijn.
Neemt hier toe de grootfte, die men kan krijgen ; doet
ze van de fteelen, en maakt met een puntig mesje aan eene der zijden van ieder druif eene opening, en haalt 'er voorzigtig de korrels uit ; na maate dit verrigt word, werpt men de druiven in fchoon water, waar in zij ee- nigen tijd geftaan hebbende, in ander water, dat op het vuur ftaat te kooken, worden gedaan ; weder aan de kook geraakende, neemt men de pan van 't vuur, dekt die toe, en laat het geen 'er in is, ten cenem aaien koud worden ; neemt verders tot ieder pond druiven een pond zuiker , klaart dezelve, doet 'er de vrugt in, laat het toegedekt zagtjes kooken, tot dat men ziet dat 't groen word, neemt het.dan van 't vuur, kat het verkoelen, en handelt 'er meede als vooren. Compot van Caflanjen.
Doet de caflanjen,- hier toe zullende worden gebruikt, gaar kooken ; fchik dezelve en drukt ze min of meer tusfehen de handen plat, doet ze voorts in een pan met geklaarde zuiker , of nog beter fijroop van abricoofen of appelen, voegt 'er een weinig water bij, en Iaat de caflanjen dus eenigen tijd zagtjes kooken ; ter deegen zuiker gevat hebbende, zet men ze van 't vuur, drukt 'er na de menigte, het nat van één of meer citroenen over , en doet ze voorts met de fijroop in een Com- pot-glas, Compot van Citroen.
Neemt vier citroenen, fchilt die tot op het vleesch; dat
is te zeggen, zodanig, dat al het witte 'er ter deegen af is ; fnijd ze dan met een fcherp mes aan bekwaame daal- ders, en doet'er de korls voorzigtig uit,- neemt voorts een half pond beste witte zuiker, laat die zo lange koo- " ken, tot dat ze ter deegen geklaartis, doet 'er dan de citroen-fchijven, met het nat dat 'er mogtuitgeloopen zijn, in, en laat het vier walmen opkooken ; neemt dan de pan van't vuur, ftrooit 'er een weinig gepoeijerde c<n:eeZ over, en doet het zaamen verkoelt zijnde , in het Compot- glas. COMPRESSEN; Druk-doeken; in 't latijn Compres-
fce ; zijn*vicr- of meer dubbeld te zaamen gevoudene linnen doeken, waar van zig de Heelmeesters tot won- den m andere gebruiken bedienen. Zie ookSPLENIA. F f f z COM- |
||||||
COK.
van binnen, en is derhalven 't meest geagt tot 't gebruik
der keuken. 3. De groene kleine Tros- concommer ; deeze zoort heeft
kleiner vrugten, die in trosfen, veele bij een voortkoo- men, en is zeer draagbaar, dog men vind ze in deeze landen weinig. 4. De groene lange dunne Concommer, gewoonlijkSlan-
gen-concommer genaamt ; de vrugten van deeze zijn dun en ongemeen lang, bevattende ook weinig water en zaad van binnen; maar is niet zeer draagbaar, en ook zeld- zaam bij ons. 5. De groot« Egijptifche gladde Concommer; de vrug-
ten van deeze zijn heel groot en glad of effen;, haare bladen zijn rondagtig en minder gefneeden, als die der voorgaande zoorten; maar ze is bij ons ook zeldzaam. De Concommer-planten maaken ranken, die langs de
aarde leggen, gelijk de meloenen , en hebben ook dus- danige bladen en geele bloemen; maar de bladen zijn rui- ger en puntiger, eo de vrugten worden met het rijp. wor- den geel. Plaats. Men weet niet zeker, waar de Concommers
eigentlijk natuurlijk van zelfs groeijen, maar het is zeer waarfchijnlijk in Egijpten en- Africa; bij ons worden ze, gelijk-bekent is, in de moestuinen gekweekt. Eigenfchippen. Men wii, dat de Concommers, gege-
ten wordende,, zeer ongezond zouden zijn, dewiil ze een buitengemeene verkoelende kragt" hebben ; dezelve ook in de maag ligtelijk bederven en kwaade zappen ver> oorzaaken, waar door koortzen en andere ziektens kun- nen ontftaan; dog fchoon dit waar is, zo heeft zulks egter hooftzaakelijk plaats bij koude en flijmige natuu- ren , en wanneer dezelve niet behoorlijk toebereid zijn, of ook te veel gegeeten worden; want de ondervinding leert, dat ze voor drooge en beetbloejige geitellengeen- zins hinderlijk, maar eer voordeelig zijn ; inzonderheid in heete tijden, dewijl ze de hitte en drift des bloeds en der zappen maatigen en tot bedaartheid brengen , mits dat ze van haar overvloedig vogt gezuivert en behoor- lijk toebereid zijn, ook niet te veel te gelijk gegeeten worden; gelijk alles, dat kwalijk en teveel of ten-on- { tijde gebruikt, word , nadeelig is; het zeggen van zom- f migen, naamelijk, dat een op 't beste toegemaakte con- | commer falaad, niet meer waardig was dan hem 't ven- f (1er uit te werpen, gaat dus niet. algemeen door ; hoe- wel veele inenfehen een natuurlijke of ingebeelde af- keer- van de concommers hebben, daar in tegendeel de- zelve van andere zeer bemint worden. • In de Geneeskunde is alleen het zaad van gebruik, 'zijnde, een van de IV groots verkoelende zaaden, dat een •verkoelende, openende, pisdrijvende en de fcherpigheid en drift der zappen temperende kragt heeft, en derhal» ven zeer dienftig is in graveel, koude en brandende pis, flaapeloosheid, heete en raazende koortzen, zijde- en long-ontlteéktng, teering, enz. ; men maakt'er tot dien I einde, het zij alleen, ofinet andere diergelijke zaaden -vermengt : een melk of emulf.e van : De gedroogde wor- tel van de. concommer doet braaken, als men 'er ongeveer één drachma gepoeijert van inneemt. • Kweéking der Concommers.-
Men- kweekt de concommers .op tweederhande wijzen-;
te weeten, of in de koude grond, of in broei-bakken ,
om dezelve vroegtijdig te hebben: Om ze op de eerlt'e
wijze te kweeken'» zo maakt- men in het midden van eeir
" ' ffSi
|
||||||
4î4 COM. CON.
COMPROMIS, dus noemt men een accoort of verdrag,
tusfchen twee verfchillende partijen, om hun verfcbil te begeeven ter beflisfing van zekere perzoonen; die men arbiters , Compromisfarien, of Goede Mannen noemt. Aile zoorten van verfchillen kunnen op die wijze wer- den begeeven, uitgenoomen egter Crimineele-, Weeze-, Minderjaarige- en Huwelijks-zaaken. Wanneer de Com- promisfarien een zaak aan haar begeeven zijnde, hebben aangenoomen , moeten zij dezelve ten einde brengen, kunnende zelfs met regtsmiddelen daar toe gedwongen werden. De uitfpraake daar zijnde, kunnen partijen ; die daar meede niet te vreeden zijn, binnen tien da- gen reductie verzoeken bij den ordinaris Rechter; dog daar tegens werd meesttijds, door 't itellen eener ge- noegzaame boete, gezorgt. Iemand der Coitopromisfarien of partijen verdervende, voor dat 'er uitfpraak gedaan is, gaat daar door het Compromis te niete, ten zij daar omtrent bij 't Campromis anders bepaalt is. COMIJN, zie CÜMIJN. CONÄRIUM ; dusdanig word meede de zogenaamde
pijnappel-klier (gl'andüla pinealis) , genaamt. CONCAVUS; Hol; uitgeholt of klootswijze hol.
CONCEPTACULUM; een Hülfe ; Zaad-huif s ; be- tekent in de Botanie een zoort van Feul, of bewaar- plaats vait liet zaad, daar het zaad niet van binnen aan de fchil vast, maar aan een bezonder ftengetje gehegt is , en die maar aan een zijde opfpringt; gelijk bij voor- beeld , van de B alfamine 't wijfje-, CONCEPT, is het begrip of denkbeeld dat men van
een zaak vormt; en het is in die zin, dat de gewoone fpreekmanier gebezigt word , dat is een raar, misfelijk of vreemd concept, om daar meede te betekenen, dat het niet met de gezonde reeden overeenkomt. Het woord voncept word ook wel voor febets of ontwerp genoomen, wanneer iemand in zijne gedagten iet gefonneert hebben- de , het zelve naderhand op 't papier brengt, en befchaaft. CONCEPTION zie ONTVANGENIS. CONCHA^ dit woord betekent eigentlijk die fchulp , waar in de' paarlen gevonden worden. In de Ontleed- kunde word het ook gebezigt, om de uit eir inwendige holligheid der ooren ( concha externa ß? interna ) mee- de uit te drukken r Ook noemt men wel Concha een Barbiers fckeerbekken. CONCHA ; Conchijlium ; Mosfel ; Schelp-visch ; dee-
ze naam bevat het gtheele hooft-geflagt der Schelp-vis- fchen of Schelp-diersn , dat zeer' uitgebreid in zoorten is, en anders ook den naam van Oftracodermata of hard- fchiilige draagt, om ze te onderfcheiden van de Mala- f öftren oi .week-fchàJ&e, gelijk de Kreeften en Echini. CONCOCTIO, zie CHIJLIFICATIO.' CONCOMMER;; Agurken; in 't latijn Cucumis vul- garis vel fdtivtis ; ( Cucumis folihtun» angulis reüis, pomis oblongis fcabris, Lmft. Spec. Fiant.'f Befchrijving. Men heeft" verfcheide zoörtëft of liever
veranderingen van deeze keuken-vrugt, als -■■'■ ■>'. i. .De groene Concommer, die't gemeenst is, en waar
van men een lange en eqn korte zoort Heeft," dog deeze tweede zoort komt doorgaans uit het zaad van de eerfSre voort, gelijk daar mVook doorgaans vrugten van ver- fcheiderhande gedaante aan een zelfde plant voortkoo- .jnen. .',-■-• 2. De witte Concommer, waar van ook een8 lange en
korte zoort is, voortkoomendç gelijk de voorige. Dee- ae is' veel vleefchiger en heeft minder- water en zaaden |
||||||
-
cm, m
overdekt het met een weinig, aarde , zo zal het zelvo
binnen weinig dagen opkoomen; als wanneer men niet verzuimen moet, de bak dagelijks min of meer, na de gefteltheid van het weer en van de warmte der bak, door opzetting van het glas te lugten, en ook wel 's nagts, indien de bak fterk broeide; als wanneer men de bak ook, zo wel als bij flegt weer over dag, met een of twee ftroo- of riet-matten voor de koude, en regen of fheeuw moet dekken ; maar op dat bij het Iugt-geeven, de kou- de of wind niet in de bak zou kunnen dringen, zo is het zeer dienftig, dat men een mat voor de opening vari het glas legt en bevestigt, en 't welke men in het ver- volg altijd bij koude of wind waarneemen moet: Inzon- derheid dient naukeurig. gelet, om de bak wat te lug- ten of ooi; te befchaduwen, als de zon fterk fchijnt, al was de lugt ook nog. zo koud; want de warmte der zon- ne-ftraalen zig vereenigende met de warmte der broef- jende mest en in de bak beflooten blijvende, inzonder- heid als. de bak fterk broeit, zal dezelve in de bak zo groot worden, dat de jonge planten in minder dan een half uur verbrand of verbroeit zijn; dat niet weder te verhelpen is, dan met maar fcbielijk ander zaad te zaai- jen ; maar waar door men zo veel agteruit is als de jon- ge planten gevordert waaren; en deeze opmerking, dient ook in agt genomen bij meer andere tedere gewasfen, "die men in wanne bakken kweekt'. De jonge planten fchieten gemeenelijk in de bak wat hoog op, weshalven men dezelve van tijd tot tijd met Iosfe aarde moet aan- hoogen,. waar in ze nieuwe wortels fpruiten. Wanneet dan de planten zo verre gekoomen zijn, dat ze 't derde ruige blad beginnen te fchieten, moet men een gewoon- lijke broei-bak van vier glazen aanleggen , of meer bak- ken, na dat men veele concommers kweeken wil; hos men deeze bakken bereid, kan men zien in het artikel BROEI-BAK. Als dan deeze' bak eenige dagen ge- legenen wat uitgewaazemt heeft, verplant men de jon- ge planten uit de kleine bak in deeze nieuwe bak, 5 of 6 planten in het midden onder ieder glas-iaam en wat van malkanderen in de ronde; 't welke men gewoonlijk met een zogenaamde meloen-verplant'er verrigt; zijnde een vierkant, rond te zaamen gerold vertint'ijzer-blik, vaii 5 tot 6" duim diameter", dat men meer of min te zaamen of van malkanderen buigen kan, dienende om de plan- ten met de aarde om de wortelen fe kunnen uitneemen. en herplanten ,• hoewel" zulks ook enkel met de handen gefchieden kan ; maar lef wel, dat de aarde der bakken.- niet te heet zij, als gij wilt zaaijen of verplanten, want daar door zouden' de planten verbranden en bederven, derhalven de bak fe heet zijnde, moet men met 't zaai- jen of verplanten wat langer wagten, tot dat de bak wat meer uitgewaasfemt en verkoelt is. De planten verplant zijnde, moet men haar wàt water geeven, en dezelve eenige dagen bij zonnig weer befchaduwen, tof dat ze wortel gevat hebben; dog welk befchaduwen ook in 't vervolg bij fterke zonnefchijn, inzonderheid omtrent de middag dient te gefchieden, dewijl ze'anders door de brandende zon veel koomen te lijden, en' aan 't kwijnen raaken, zó ze niet geheel bederven; gelijk ook het da- gelijkfclie lugt geeven, mi) of meer, naar de geftekheid van Het weer, als meede het dekken 's nagts, en bij flegt weef over dhg niet moet verzuimt worden : Voorts moet men de aarde, als- ze begint droogte worden, in de avond- of inorgeriftonden, of bij donker Weer met,water bevo^- tigen, zonder''de planten veel nat te maaken; en wan- neer de planten beginnen langer te worden, en in ran- F f f 3 keu |
|||||||
COM.
trel omgeroert bedde, van vijf, zes, of meer voeten
breedte, en lang naar believen, kleine ronde kuiltjes, op de afftand van drie of vier voeten ; in welke men zes, zeven, of meer zaaden in 't rond ftrooit.en dezel- ve met een vinger dik aarde overdekt, zodanig, dat bo- ven een holte als een hol bekken blijft, om het vogt te bewaaren, dat ze beminnen : Of men-maakt in't mid- den van het bedde een kleine lange greppel, waar in men't zaad niet te digt bij malkanderen ftrooit, hetzelve vervolgens met aarde als vooren overdekkende, zodanig, dat'ereene holte blijft; dog't is beter, dat men wat te veel als te weinig zaad zaait, inzonderheid als men niet van de deugt des zaads verzeekert is, dewijl men de jonge opgekoomene planten daar na, als ze te digt ftaan, kan verdunnen, de flegfte planten'er uittrekkende: Dewijl de coiicommer-planten beter willen draagen, als ze ver- plant worden , zo kan men dezelve ook eerst op een klein bedje of in een koude breei-bak bij malkanderen zaaijen, en dezelve daar na als ze drie of- vier bladen verkreegen hebben, op een bedde op de voorgemelde wijze verplanten; moetende zul.<s zo veel doenlijk is, met aarde om de wortelen gefchieden, en men moet de verplante jonge planten eenige dagen voor de zon be- fchaduwen, tot dat ze gevat hebben; vervolgens moet men dezelve door wieden wel feboon houden, en haar ook bij droogte het nodige vogt geeven, zo zullen ze niet nalaaten wel te groeijen en goede vrugten voort te brengen; mits dat ze ook in een goede'loife en vette grond gepoot zijn, dien ze beminnen. Betreffende de tijd, wanneer men de concommers zaait,
zulks gefchied in het begin van de Maijmaand, zo dra de koude nagten geoordeelt worden over te zijn, dewijl ze geen de rninfte vorst kunnen veelen. Dog om de vrugten wat te vervroegen, kan men het zaad omtrent het midden of laatfte van April, in een kleine koude of maar weinig warme broeibak, onder een glas zaaijen en de bak- over dag bekwaamelijk rugten ; of men zaait het zaad onder glazen klokken, die men over dag afneemt of wat lugt geeft en 's nagts met matten overdekt, en vervolgens de jonge planten in de gemelde tijd van Maij in de koude grond verplant, zo zal men de vrugten wat vroeger verkrijgen. Maar voor laats vrugten, zaait men dezelve eerst in 't laatfte van Maij ; welke hooftzaake- lijk dienen, om ze tot 'tconiijten in azijn en inzulten te gebruiken ; maar als het in de nazoomer veel regent of vogtig weer maakt, worden dezelve dikwils rot-vlckkig. 't Staat ook aan te merken, dat, om meer voordeel van • het bedde te hebben, men 't zelve ook nog met andere keuken-gewasfen,-die vroegtijdig aankoomea.en verbruikt worden , naast de concommers kan bezaaijen of beplanten ; bij voorbeeld met krop zalaad, radijzen, enz. Of men poot de concommers op' een bedde, daar iets anders dat vroeg aankomt, bij voorbeeld vroege bloem- of andere looi, enz. wijd van malkander,, of in een reij.aan elke kant van het bedde, geplant is. Om.' nu verders aan te wijzen, hoe men de concommer-
vrugten heel vroegtijdig in de Maart oï April kan heh- ben; zo moet men in het midden-van Jinuarius- een kloi- ne broeiberg voor een glas-raamtje tbeftellen , van ver- fche paarde-mest; die men, na dat 'er de houten raam opgezet is, met goede iosfe vette, wat zandagtige aarde., ongeveer vier of vijf duim dik overdekt';• als dezelve dan warm geworden, en wat uitgewa feintis,, legt men fistcon- coinmer-zaad daar in, in verfcheidene bïëede greppel- tJes> van boven naar benedemvaars gemaakt, en men •
|
|||||||
1—_
|
|||||||
CON.
Urijdte en 5 duimen diepte, en met aarde geruit zaaijen ;
6 of 8 zaaden in ieder korfje ; de korfjes dan in een war- me broeibak naast malkanderen plaatzende, en de ruimte tusfehen in met aarde vullende: Als dan de opgekoome- ne jonge planten drie of vier bladen verkregen hebben, brengen ze de korfjes met de planten over in een nieuw toegeftelde groote warme broei bak, onder ieder glas een korfje in het midden, dezelve in een gemaakte kuil in- graavende. Deeze manier gebruiken ze , op dat de wor- telen der jonge planten bij het verplanten, of over bren- gen in een andere bak , niet zouden geroert worden, en dat men dezelve aldus ook gemakkelijk in een derdewar- mc bak kan overbrengen, als de warmte der tweede bak verflauwt ; om op deeze wijze vroeger vrugten te ver- krijgen: Dog men kan door ondervinding zeggen, dat, fchoon deeze manier niet kwaad is, dezelve egter wat meer omflag vercischten men daar door weinig uitwint, dewijl de planten die na de gewoone bovengemelde ma- nier gezaàit en verplant worden, even zo vroeg vrug- ten zullen geven , als ze maar wel behandelt worden en voorfpoedig groeijen, want hier van hangt de vroege en goede vrugt-voortbrenging hooftzaakelijk af; of laat ons liever zeggen, dat de voorfpoedige groei veel afhangt van de zon , want hoe meer heldere zonnige dagen de planten in de tijd der vervroeging genieten, gevoegt bij een goede behandelinge en oplettentheid, hoe voorfpoe- diger de groei en vrugtgeeving der planten zijn zal. Ik moet hier ook nog aanmerken, dat de Tros-Concommer zeer bekwaam is tot vervroeging, dewijl ze zeer vroeg begint te bloeijen , als de ranken maar beginnen te fchie- ten , maar ze is hier te lande zeldzaam. Ten laïtftcn moet ik de liefhebbers nog verwittigen
van een zaake, daar dikwils niet om gedagt word; wel- ke is, dat de Muifen zeer greetig naar't Concommer-zaad zijn, en derhalven zeer dikwils in de bak komen, daar men dit zaad in gezaait heeft en 't zelve in eene nagt op eeten en vernielen. Om dit voor te komen, zo is het dienftig, dat men terftond na 't zaaijen twee of meer be- kwaame vallen in de bak zet, en teffens ook eenige kor- rels hier en daar over de grond naar de vallen toedrooit, want de muifen dit zaad vindende, en opeetende, zul- len ze ten laatden bij de vallen koomen en gevangen worden, waar door het gezaaide zaad behouden blijft. De beste vallen hier toe diendig, is de zogenaamde fludente-val , uit twee platte deenen bedaande, en die met drie houten prikjes opgeftelt word; of wel de val met gaatjes, die men met een draatje gaaren-opdelt, dat de muis in dukken bijt: Hier van zal onder het artikel van MUISEN meer gezegt worden; wij moeten nu nog mel- den , hoe men de Concommers in de huishouding ge- bruikt en tot fpijze bereid, dat op verfcheiderhande wij- zen gefchied. Om de Concommers tot Salaad klaar te maaken.
Schilt de Concommers, fnijd ze in heel dunne fchijven en drooit 'er wat zout tusfehen, laat ze dan wat daan, zo zal 'er het nat uittrekken; doet ze dar, in een door- ilag, of op een bort en drukt 'er met een ander bort het nat ter deegen uit, dan op een fchotel of äsßette gedaan en opgedischt; wordende gegeeten met boom-olie, azijn en peper, en men moet de peper niet fpaaren, dewijl dezelve niet alleen 'er goed bij fmaakt, maar ook de koude der Concommers verbetert en dezelve beter doet verduwen. Zommige mengen 'er ook in dunne fchijfjes gefneedene ziepels onder, of leggen ze op de kant van |
||||||
%i%. tsasr,
ken te fchieten, moet men ze met haakjes van rijsjes ge-
fnecden, voorzigtig nederhaaken, zodanig, dat ze in het rond verfprt'id leggen. De planten aldus behandelende, zullen meest doorgaans in het begin of midden van Maart beginnen te bloeijen, en nie: lange daar na bekwaame eetbaare vrugten hebbeu ; dog de eerde bloemen zijn dibwil^ mannelijke of zogenaamde wilde bloemen, dis geen vrugten geeven; egter moet men dezelve niet af- plukken gelijk veele verkeerdelijk doen, of ten minden niet alle, wanneer de planten grooter geworden zijn, en veele van deeze bloemen voortbrengen, dewijl ze tot be- ter groei van de vrouwelijke of vrugtgeevende bloemen dienen, die anders veeltijds niet voortgroeijen en beder- ven. Ook moet men de ranken in 't vervolg niet fnoei- jen, gelijk van onkundigen gedaan word, om de venver- ring der ranken weg te neemen, ten waare maar eenige weinige; maar het is beter, dat men de ranken vroegtij- dig in order rondsom uitfpreid, en ze verders laat groei- jen ; of nog beter is het, dat men bij tijds, als men ziet dat 'er te veel ranken koomen, één of twee plan- ten uittrekt; want als de bak te vol, en verward van ranken is, zullen 'er, behalven de eerde, weinige en geen goede vrugten koomen. De oorzaake van een al te weeldrige groei is meest, als het zaad te versch of van het voorige jaar is, weshalven het beter is, twee- of driejaarig zaad te zaaijen. Indien het gebeurt dat de broeibak koud word, of
zijn warmte verflauwt, zo moet men rondom de bak nieuwe verfche mest brengen, om 'er een nieuwe warm- te aan te geeven; want als de bak te koud word, en de buitenlugt koud is, gelijk het in dat faiföen dikwils ge- beurt, neemen de jonge vrugten geen voortgang, maar bederven en vallen a'f. Dit is de behandeling der vroege Concommers; dog men
zaait ze ook wel laater, omtrent het begin of midden van Maart, het zij als men ze zo vroeg niet begeert, of voor een tweede gewas; en't welk gefchied op de zelfde wijze als de voorgaande ; maar dewijl men dan meer in de tijd gevordert is, behoeft de bak zo warm niet te weezen en kan dus met weiniger mest minder hoog toegedelt wor- den, zo wel de kleine bak daar men ze in zaait als de groote, daar men ze in overplant ; of als men een andere warme bak met ander gewas heeft, zaait men 'tzaad daarin in een hoek, om ze vervolgens daar uit te verplanten. Voorts moet men ze met lugtgeeving, dekking, bevog- tiging enz. behandelen, op dezelfde wijze als de vroeger gezaaide; dog dewijl de zonnewarmte nu derker en de iugt over dag van tijd tot tijd milder -word, zo moet men ze nu ook bij dag veel lugten en befchaduwen, op dat ze niet verbranden ; en wanneer in April, of May een milde regen kwam te vallen, kan men de glazen afnee- men, en ze laaten beregenen, dat haar zeer ververscht, dog de regen moet vooral niet koud zijn: Als veryolgens de bak in de maij-tijd vol ranken begroeid is, kan men de bak op'.igten, dezelve op fteenen zettende, op dat de ranken onder de planken der bak kunnen doorloopen ; ook neemt men als dan, als 'er geen koude vorftigc nag- ten meer voorvallen de glazen geheel van de bak weg, ■en laat de planten vervolgens in vrijheid groeijen, maar men moet niet verzuimen, dezelve bij droogte met water tebefproeijen, als de aarde droog begint te worden ; z'o .zullen de planten niet nalaaten goede en veele vrugten voort te brengen. Ik moet nog aanmerken, dat zommige 't Concommer-
zaad ook wel in los gevlogtene korfjes, van 8 duimen |
||||||
jl ■
CON. de fchotel voor ieders gcrijf; ook fmaakt de dragon 'er
goed onder, of dezelve met dragon-azijn toegemaakt ; men kan 'er ook wat bafilicum over doen als men wil. De concommers moeten niet te oud, nog minder geel geworden zijn, zo wel tot falaad als andere bereidin- gen. Hoe men de Concommers flooft.
De Concommers gefchilt zijnde, kookt ze op, tot dat ze half gaar zijn, mijd ze dan midden door en neemt 'er de korrels uit; maakt dan een faïis van boter, wat goede bouillon en limoen-zap, geltoten befchuit, wat foelie, en een of twee chalotten, met wat fijn geraspt rook-vleesch, dat men te zamen wat laat kaoken ; doet 'er dan de con- commers in, laat het ftooven tot dat bet gaar is ; als dan opgedischt. Gefloofde Concommers op een andere manier.
Schütze, en fnijd ze dan in ronde fchijven ,• .beilrooit
2e voorts met zout en Iaat ze eenige tijd in een gatje pan, om 'er het overtollige vogt te doen uitlekken; fruit ze in de pan met boter, en voegt'er uijen in fchijven gefneden bij, mede in de boter gefruit. Voorts bereid ze toe met zout en peper, en gaar zijnde, zo maakt 'er een faus over van eijerüoo'jeren , met limoen-zap, of zoete room. Anders. De Concommers gefchtld, en als boven ge-
fneden zijnde, flooft men ze tusfchen twee fchotels met boter, zout en wat kruidnagelen; men' kan 'erook gewre- ven korst van brood en klein geüiedexie champignwis bij doen. Wanneer ze bijna gaar zijn, doet 'er wat citroen-zap met dooijren van eijers 'er onder geklopt bij, niet een weinig nootmuskaat ; men kan 'er ook een faus van geftoofde vis, of het nat van gebraaden vleesch over doen. Nog anders. Doet de Concommers, aan dunne fcbijf-
jes gefneden in een taartpan, of tusfchen twee fchotels,. op een ma:itig vuur, om 'er 't water uit te krijgen, laat ze dan afdruppen, en flooft ze met boter, zout, peper en ci- troen-zap ; gaar zijnde, maakt 'er een faus over van eijer* dooijers in een weinig citroen-zap geklopt, en deeze faus moet i.ien met de concommers twee. of drie naaien over't vuur omroerên ; haar dan in een fchotel doen, en warm eeten. Of hakt wat uijen of prei heel klein, flooft die in bo-
ter , en doe 'er wat champignons bij , laat 'er dan de con- commers aan fchijven gefneeden uiecde kooken met wat zout, en wanneer ze bijna gaar zijn, voegt'er een wei- nig azijn of citroen-zap bij, ook kan men 'er wat noot- muscaat over raspen. Als gij uwe concommers te kooken zet, kan men 'er
àzjn, of citroen-zap bij doen, en gaar ziiride wat room , en roer ze eens, of twee reizen in de pan om, en wan- neer ze opgefchept zijn, zo raspt 'er wat zuiker over. Men ftooft ook wel heele concommers,. daar men dan
een, faus over maakt, naar zijn believen. TToe men Concommers bruin flooft.
Neemt de korrels uit de gefchilde concommers en fnijd se in groote do'obelfteentjes; mza\t dan wat boter in een pan bruin , doet 'er do concommers bij en fruit ze bruin; doet 'er vervolgens een weinig meel: met eenige geftoo tene kruidnagelen en wat zout bij, vult 't-met jeu op en laat 't een weinig ftooven ; als gij 't dan aanregt, zo legt een fricadil of gebraden endvogel in de fchotel, en daarom heen de concommers met de faus. |
||||||
CÖSF. 4-rj
Gefarceerde of gevulde Concommtrs.
Schilt de concommers en kookt ze even op, boort'er dan'de korrels aan 't eene end.uit,* vult ze daar na met een. farce van witte-brood , twee of meer eijeren, wat to- ter,, gehakte peterfelie, en wat fijn gefneeden gerookt vleesch, en kookt ze gaar; maakt 'er dan een faus bij als booven ,• of men gebruikt ze ook om te garneeren. Anders. Neemt middelmatig dikke concommers, fchilt-
ze , doet 'er 't zaad uit met een lang dun mesje, of priem zonder'haar aan Hukken te fnijden ; vult ze dan met hak- zel van gekookt of gebraaden kalfsvleesch, van een ka- poen, met opgefruit fpek en champignons, zout, peper en fijne kruiden ; dus gevuld zijnde, laat ze in vleesch- nat kooken, gaar zijnde zo neemt ze 'er uit, fnijd ze aan tweën , en laat ze koud worden ; rolt ze dan in een deeg van meel, eijeren en witte wijn bereid : Maakt klei- ne braadfpitten, rijgt 'er de concommers aan, braad ze dus met reuzel, en zo ze haar koleur hebben, neemt ze 'er af, en zet ze met uw warmoes cp tafel. Nog anders. Maakt een hakzel van kruiden, alsof
gij 'er een taart van wilde maaken, of 'er eijeren meedc vullen; of maakt een vulzel, of hakzel van vleesch, of vis, en kookt het meer dan halfgaar; vult daarmee een,, of twee regte en dikke concommers, na dat gij ze aan een end opgefneeden hebt, om 'er 't binnenfie, zoveel' gij kunt, uit te haaien ; ftopt dan het gat met dat zelve af- gefneeden ftuk weer toe, en iteekt het zaamen vast met een houte pin, en op de concommers eenige kruidnagels ; laat ze dus tusfchen twee fchotels, of in een bedekte- taartpan, met vuur boven en onder,, gaar worden, op dat ze van alle kanten gelijkelijk braaden, en gij niet ge- noodzaakt word, om haar om tekeeren, uit vreeze van ze te breken, doet 'er teffens wat boter en zout, zo 't nodig is, met wat citroen-zap of azijn bij; kijkt'er wel en dikwiis na op dat ze niet aanbranden ; wanneer ze ter degen gaar en de faus goed is, kan men 'er wat vleesch- nat bij doen, en nootemuscaat over raspen met fijn ge- wreeven korst van brood, of befchuit ; wil men hebben' dat de korst zoet zij, doe 'er wat zuiker bij; dat gij doen kunt,, als de concommers met het vulzel van een taart toegemaakt zijn. . In de plaats van de gevulde concommers met boter ta
ftooven, kan men ze in vleeschnat kooken zonder kruid, met heel klein gehakt osfemerg. Als een gevulde concommer gaar is, kan men hem uit
de tos haaien, en fchiehjk in beflagen en nog fchui- menïe eijeren doopen , zonder iets daar bij te doen j dog men kan 'er ook zuiker over raspen, of nootemuscaat'r maar ze moeten warm op tafel worden gebragt. Men kan een concommer met osfemerg, dat wel toebe-
reid is vullen , even gelijk men doet om een taart van merg te maaken ; dan haar toegedaan, en hebbende ha- ten kooken, als of ze met hakzel gevuld was; men.moeS: 'er zuiker bij doen , en ze dus opdisfeii. Gekookte Concommers onder Gebraad.
Schilt de concommers en fnijd ze aan febijfjes, zet zs:
in azijn meteen weinig zout, doet 'èr een in fchijven' gefneedene ziepel bij, en laat 't zamen een half uur ft aan :: Om de faus te maaken, moet men eerst beter bruin braa- den,'dan de coniommers uit de azijn genomen, daar in; een weinig fruiten; voortsdoetmen daarbij watfoelie, jew van vleesch, peper, zouten een weinigje azijn. Deeze.- faus doet men- vervolgens onder een gebrande fchaape bout: of een ig ander gebraad,. :-i Änderst.
|
||||||
CON.
bruik neemt men het vet af, en zo veel concommers'et
uit gekreegen, hebbende, als men nodig heeft, fmelt men het vet, of ander vet, en giet het 'er weer over. In plaats van ioter of vet, kan men ook wat wijn azijn met eert hand vol zout kooken, en koud geworden zijnde, over de concommers gieten, dat ze daar onder bedooftzijn; op welke wijze dezelve langer kunnen duuren ; men gebruikt ze bij ragoûts en bij gebraad. Hoe men de jConcommers droogt.
Schilt de concommers, kookt ze even op in kookend
water, fnijd ze dan in de lengte door, en neemt 'er de korls uit, legt ze daar* na op een horde of teems, zet ze in een warme oven, en keert ze dikwils om ; als ze dan wel droog zijn, doet ze in een doos, en be- waart ze op een drooge plaats ; men gebruikt ze in ra- goûts. CONCOMMER (WILDE); Ezels concommer; in
het latiin Cu-cumis Jijlvtflris, of Afininus ; (Momordica pomis hispidis, cirrhis nullis, Linn. Spec. Plant.} Bejchrijving. Dit is een zoortvan Concommer, of lie-
ver van Momordica, die veel lange ranken fchiet, waar aan groote ruige bladen groeijen, die naar die van de tamme concommers gelijken, maar zijn ruiger en grijsag- tig; de vrugten ziin klein, lang-rond en hairig ruig; de- zelve hebben die eigenfehap , dat, wanneer ze rijp zijn- de aangeroert worden , dezelve van vooren opbers- ten en het zaad 'er met geweld uitvliegt , dat den fianroerder dikwils zeer verfchrtkt ; hoewel ze dit ook zonder aanroering enkel door de riipheid doen. Plaats. Dit ge-as groeit natuurlijk in Zuid-Frankrijk
en Italien , en is éénjaarig; bij ons word het zomtijds uit liefhebberij , inzonderheid wegens de gemelde bij- zonderheid van het uitvliegen des zaads, gekweekt. Kweeking. Men zaait het zaad in het vooriaar hier
of daar pp een warm bed, en verplant de jonge plan- ten daar na elders, daar men begeert, op zes of agt voeten diftantie, beminnende ecn.goede vette losfe grond; dog daar ze eens gezaait zijn, en rijpe vrugten voort- gebragthebben, koomen ze doorgaans jaarlijks weder van zelfs voort. Eigenfchappen. Dit gewas heeft ook zijn gebruik in
de medicijnen ; de wortel word voor verdeelend en rijp« maakend gehouden , en tot d:en einde in pappen ge- bruikt. Het uitgeperste en in de zon geinfpisfeerde of gedroogde zap deezer vrugten, dat in de winkels on- der de naam van elaterium bekent is, heeft een zwart« agtige koleur, een bittere walgagtige fmaak, en is onge- meen lijmig en taai van confidentie: het is een zeer fterk purgeermiddel, driivende de weijagtige vogten en don- den af; dog hoe ouder hef is , hoe zagter en beter het werkt, kunnende wel hondert jaaren goed en in zun kragt blijven. De dofis of gifte is van 3 tot 10 greinen, dog word zelden gebruikt; egter van zommige grootelijks ge« preczen , als het uitterfte middel voor de waterzugtigen. CONCRETIO; ook Sijmpliifis, betekent een zaa-
menwasfing der beenderen , die vast en zonder eenige beweeging is. CONCRETIO ; is ook een woord der Pharmacie,
en betekent zo veel als Coatrulatio of Tnfpisfatio, Dik- maaking. Zie COAGULATI-O en INSPISSATIQ. CONCUSSÏO; ook CondnBio; word die zidderingen
beeving door verdaan, welke nicede de naam van Con- vulßß
|
||||||
4 IS CON.
Anders. Zo gij ' t vleesch in een oven Iaat braaden,
kunt gij 'er de concommers onder leggen, met zout, pe- per , en een klompje boter, of vet, of plat gedrukt merg, zo het vleesch mager is ; en om te beletten, dat het geen concommer-Jmaak aan zig trekke, moet men twee, of drieftokjes in't kruis, in de aarden fchotel leggen, om het vleesch dus van de concommers af te houden ; en wan- neer het vleesch uit den oven is gehaalt, maakt men voorts de concommer-faus, met wat azijn of citroen-zap, en laat dit zaamen kooken. Om kleine Co?icommers of Agurkjes in
Azijn te confijten. Neemt kleine concommers, die niet vlekkig zijn, legt
ze in zout water en laat ze dus een paar uuren ftaan; daar na droogt ze met een fervet af, legt ze vervolgens in een confituur glas, of witte keulfche pot, tusfchen in met wat lauricrs-bladen, en groen venkel- of diizaad, foelie, hee- le peper-korls, in dunne fchijfjes gefiieede pepenvortel, en ook wat coriander-zaad, aïs men wil ; kookt dan goe- de -wijn-azijn , en giet die koud geworden zijnde , over de concommers , dat ze daar mede wel overdekt zijn ; legt 'er ook zuivere ftukjes van leijfteen op, op dat ze on- der de azijn bedoopt blijven; bind het dan digt toe en zet 't weg op een koele plaats ; ongeveer agt dagen ge- daan hebbende, kookt den azijn weer op, en giet hem dan weder over de concommers; 't welke men tot drie- maal herhaalen moet,- en de laatfte maal kan men ver- fchc azijn neemen, indien men wil. Andere kooken de agnrkjes met de azijn de eerfte
reis wat op ; dog de vorige manier is heel goed : Zom- migc kooken den azijn in een koperen onvertint casfi- rol, of ander koperen vat, om de agurkjes een groener koleur te doen hebben ; maar dit is kwaad, dewijl de agurkjes daar door niet alleen een koperagtige fniaak, maar ook een kwaade ongezonde hoedanigheid verkrij- gen, Hoe men de Teekel-concommers inlegt.
Neemt hier toe halfwasfenenmeiwimer.r, en voor al niet grooter, maar wel kleiner; wascht ze af, legt ze in een groote pot of klein zuiver vatje, met laurier-bladen en heele peper daar tusfchen; maakt dan eeh pekel van wa- ter , wat wjjn-az'jn en zout, giet dezelve over de con- commers , en legt 'er een plankje met een fteentje op , dat ze onder de pekel blijven , zo zullen ze zolang goed houden; men eet ze, gelijk de agurkjes, bij ge- braad. Hoe men Concommers inmaakt, om bij Ragouts
te gebruiken. Neemt een goede partij concommers, fchilt ze en fnijd ze in dunne fchijven , ftrooit 'er dan een handje vol zout over, en laat ze één nagt ftaan, dat 'er het nat uittrekt, dat men weg doet ; hangt dan een ketel met water over "het vuur, en als het kookt, doet 'er de concommers \n, laat ze even dooitooken, en doet ze dan op een- ver- gießest, dat ze uitlekken; ter deegen uitge'ekt en koud zijnde, zo neemt een pot, ftrooit wat zout op de bo- dem, en pakt de concommers daar in, legt dan boven opeen doekje, dat in brandewijn nat gemaakt is, ftrooit een hand vol zout op 't doekje ; fmelt vervolgens boter •of vet, giet het over de concommers, en zet de pot, wel toe gemaakt zijnde, in een koele kelder; bij het ge- |
||||||
COI*.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CON.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4*7
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wilßo clonïca draagt, en door koorts of ftuiptrekkïng gevult en gebalzemt., en hior oof voor de bederving
bewaart. Hedendaags gefchied zulks zeer fpaarzaam,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
w
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CONDENSATiU; Verdikking;. betekent het zelfde en word zelden anders dan aan de ftoffelijke' overblijf-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als Coagulitio.
COND IJLODES, zie CORONA.
CUND1TOR; Confiturier; Zuiker-bakker ; Is een
man die zijn werk maakt, en goede kennisfe heeft om allerlei, zo wei natte als drooge confituuren, als meede veelerlei zu'ker-gthak te maaken. In de groote Steeden |
zelen van Vorsten, Koningen, en andere verhevene Per-
zonaadjen verrigt. CONDOR, zie GRIJPVOGEL.
CONDUCTIO, zie COND IJLODES.
COND1JLOMA, zie VIJG WARTEN.
CONDIJLUS; ook Tuberculum-, een Knokkel; Ts een
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vind men doorgaans van zodanige Zuiker-bakkcrs, die van uitfteekzel aan zekere beenderen zittende^ en wei inzon-
alle zoorten van confituuren en ZUiker-gebak tot de verkoop derheid aan 't dij'e-been en jchouder^been , tot de bewee-
gereed maaken : De Koningenen Vorsten hebben door- ging en -fterkmaaking der gewrigten verilrekkende.: Dit
gaans aan de Hoven hunne eigene Coniitors en Condi- woord betekent ook zomtijds een zoort van tegensnatuur-
torie, om allerlei confituuren tot het dejert. te bereiden, lijk uitwas., in deeze zin net Condijlema overeenkoo-
en de tafels daar meede dagelijks op te fchikken; wee- mende.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tende dezelve de tafels heel fraai met allerlei cieraaden
van zuikerwerk en andere dingen van dien aart of daar bij pjsfende, op te pronken: gelijk inzonderheid op Fes- tijnen en andere buitengewoone dagen gefchied : Men heeft dus dikwils gezien, dat de tafel een fraaije tuin |
CONFECTIO; ConfeBum-; Tragema ; gewoonlijk
Confeü genaamt; hier door word verilaan , allerlei met zuiker overtrokkene dingen., inzonderheid zaaden; als amandelen, coriander, anijs- en venkel-zaad, flaartpeper, calmus-wortel, caneel, kruidnagels, enz. De manier , |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met parterre*, bloemen, boomen, heggen, kommen, om de ConfeÜie te maaken , is aldus.: Maakt eerst .een
tergen, grotten., beelden, enz. meestalles van zuiker- geclarificeerde fijroop gereed-, die een weinig dikker moet wei k gemaakt, vertoonde, en tetfens ook met fonteinen zijn, als gewoonlijk tot natte confituuren; hangt dan een Voorzien was; dat buiten tegenfpraak zeer kostbaar is. koperen confituur-pan of bekken, meteen touw, dat aan CONDITUM; Condimentum ; Conditura ; Confijt; de zouder vast is , over een itaand fornuis of wind-kag- Ceconfijte dingen', daar door verftaat men zodanige, die chel, ongeveer een halve voet daar boven.; maakt aan 'in zuiker , honing, azijn of peekei ingemaakt of gecon- het touw, wat boven de ketel, een klein koperen vatje fijt worden, om ze voor de bedervingeenigen tijd tot 't vast, daar ongeveer een pond fijroop kan ingaan , (en gebruiii te bewaaren; als meede ten deele ook voor lek- daar men vervolgens de fijroop ingiet; welk vatje van on- kernij, of om den finaak te verbeteren en aangenaamer deren een klein gat moet hebben, van ongeveer een peti- te maaken : Dezelve beilaan uit verfcheiderhande zoor- nefchagt wijdte, en 't welke men van bovcnen door mid- ten, als uit wortelen, basten, bloemen, vrugten, zaaden, del van een lang ijzeren of koperen pennetje, dat be- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neden kegelförmig is, moet kunnen fluiten, en .min of
meer openen, moetende het pennetje tot dien einde aan |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nooten,/chilien, enz. Dus heeft men.gscönfijte àlands
•wortel, calmus-wortel, cichorei]-wortel, wal-wortel, gern |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter, abricoo/en, kers/en, pruimen, per/iken, appelen., een touwtje of ketentje vast zijn, om als het min of
peeren, quee-peeren, oranje- en citroen-appelen, aal be- meer hoog-opgeligt is, hetzelve aldus vast te hangen ;
fii'n , berberis/en, olijven, cappers , 'enz. van welke dit zo ver gereed zijnde, doet men het geene, dat men
men zommige in de Apotheeken , tot het raedicinaale overziiikeren wil, in de ketel, en laat het al roerende of
gebruik vind , dog die voornaamelijk van de Conditors of omfchuddende, warm worden; dan opent men het gat-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zuiker-bakkers tot het gebruik gereed gemaakt en bewaart
worden. Zie CONFECTIO, CONFITUUREN en CONSERF. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
je van het kleine vatie, aan het touw vast gemaakt, en
daar men de warme fijroop in gegooten heeft, dog niet geheel ; en iaat de fijroop dus van zelven zagtjes daar uit |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar is ook nog een andere zoort van medicinaale loopen in de ketel, geduurende het welke', men de ke-
Conditmn, die in de Apotheeken op ordonnantie klaar tel gefladig en fchielijk , zonder ftü te ft aan , heen en
gemaakt word: 'beftaande uit con/rven, eleïïuaria , /ij- weer en rondsom moet hutzelen , op dat alles wel van
roopen, /appen, en weiruikende /piritus; een zodanig de fijroop geraakt worde ; maar als .'er te veel /ijroop uit-
Conditum verfchilt van een Opiaat alleen daar in , dat liep, dat het werk in de ketel niet haastig genoeg wilde
dit tot verfterking en verbetering der edele deelen word droogen, .zo moet men het gatje fluiten, tot dat 't werk
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geordineert, maar daar en tegen een conditum bijna al-
leen word gebruikt tot een bartverfterking en voor long- kwaaien. Zie hier het voorfchrift van een zodanig krag- tig hartverfterkend Conditum. |
droog is, als wanneer men 't gatje weer opent, en doet
als v.ooren ; moetende altijd een goed koo!en-vuur onder de ketel, in 't fornuis of in de wind-kagchel weezen ; en men houd hier meede zo lange aan, tot dat het werk |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neemt con/er/ van citroen-merg, geconfijte kersfin en omtrent de dikte van een halve mes-rugge overde'«t is,
ierberisfin, van elks een onee; geconfijte okernooten, twee of ook wat meer, naar dat men begeert; dan laat men fluks; geconfijte .citroen-bloemen, een halve once.; confie- het werk op't laatfte wel droogen, de ketel noggeduu- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rig fchnddende ; dan van het vuiu genoomen en koud
geworden zijnde, bewaart men het confie S in doozen of trommels, op een warme drooge plaats. Wil men het Confeü gekartelt hebben, zo moet de fij-
roop wat hooger gezooden weezen, en het gatje van 'e |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rie van alkennes zonder musc, en -van liijacinth, van
elks twee drachma ; fijroop van anjelier-bloemen 'of van voofin, zes drachma ; geest van roo/en, een drachma ; mengt het tot een conditum, waar van men een mes- punt dikwils inneemt |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CONDITURA CORPORUM; Bal/emen der Lijken kleine vatje, daar men de fijroop in gedaan heeft, moet
of doode Lighaamen ; veel pleeg dit bij veiTcheidene maar weinig geopent zijn, dat de füroop maar zeer dun ■oude volkeren, en wel inzonderheid bii de Egijptenaa- loopt; ook moet het vuur wel'zo fter!; weezefi, en 't ■fen in gebruik te zijn ; de Lijken wierden met veelerlei omhutzelen moet ook wel zo neerfHg gefje'sieden: want welriekende gommen, hars/en, kruiden,/pecerijen, enz. dit werk moet haastig droogen, .en afgedaan weezen. G g g . Het
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
418 -CON. . CON.
Het (laat aan te merken, dat men juist geen klein vat- marie ook verftaan, een zeker zoort van verfterkende
je nodig heeft, daar men den fijroop uit laat loopen, ge- Elcttuarium , waar aan de naam van Confeäio eigen ge- lijk gemeld is; men kan de fijroop in verfcheidene maa- worden is; de voornaamfte hier van, zijn de Confeüie len in de ketel op 't werk gieten , en het dan geduurig van kermes befiè'n (Confeäio alkermes),. met of' zonder heen en weder fchokken, als vooren ; dog de voorige muscus, en van de hijacinth-fleen (Çonfe&io de hijacin- manier is beter. tho), die beide zeer hartversterkende zijn; de Confeüi» Wanneer men van wortelen confeil maakenwïl, moe- van anacardien (Confettio a?iacardma), welke zeer maag- ten dezelve eerst week gekookt, en daar na wat gedroogt verfterkende is; en de Confeclio hamech, dat een pur- worden, geermiddel is, dog bij ons, gelijk meede de twee voor- gaande, niet of weinig in gebruik zijn; maar de eerfte Gemaskeerde Confeftie. word dikwils geordineert in flauwtens, zwijmelingen en. Men laat wat muscus in wat roofe-water fmelten , enbe^- andere gebreken der hersfenen. kookt het in de fijroop, doet 'er ook wat fijn gepoeijerde CONFERTUS,- digt bij malkanderen geplaatst, en gezifte caneel bij, het overige gefehied als vooren. CONFERVA ; is een aart van Water-mos, waar van verfcheidene 'zoorten zijn. Zie Linn^us Species Plan-
Gezuikerde amandelen te maaien. tarurn. Neemt goede amandelen, laat ze in warm waterwee- CONFESSIE; is een bekentenis , of belijding van ken en pelt ze, doet ze vervolgens in een confituur-pan fcbuU, of zekere omftandigheid. De confesfien worden en overzuikert ze met geclarificeerde bekwaame dikke fij- ondërfcheiden in bekentenisfen in regten, en buiten reg- roop, die men gereed gemaakt heeft, zo als boven ge- ten. De confefien in regten gedaan, leeveren vol be- leert is. Men kan hier onder de fijroop ook ongeveer wijs uit, en dus behoeven de omftandigheeden, die een zesdepart gefmolte gom doen , waar door de ziii- door een der partijen jn regten beleeden zijn, niet an- ker vaster houd. ders beweezen te worden. Dog confesfien buiten reg- ten gedaan, wanneer ze naderhands in regten weder Camel-Amandelen, werden tegengcfprooken , leveren alleen een fterke pre- Neemt caneel; tot een pond gezuikerde amandelen een fumtie, ten minden niet meer als half bewijs uit. lood, ftoot die zeer fijn; maakt dan de amandelen in een CONFICEEREN ; betekent zaaden,. of andere din- pot nat, dan in de confituur-pan gedaan zijnde, ftrooit gen, met zuiker over te trkken. Zie CONFECTION 'er allengskens de caneel bij, en fcbud ze zo lang meede CONFILIE de GREIN, zie MELISSE, om, dat ze overal met caneel bedekt zijn. CONFITUUREN; in 't Iatijn Condita, zijn allerleij ingemaakte dingen, gelijk in het artikel CONDITUM
Gebrande Amandelen. gezegt is," dog booftzaakelijk verlLiat men daar door die Laat de gefchilde amandelen 'm de pan , al roerende dingen, weike met zuiker, 't zij nat of droog zijn be- ivat geel branden, neemt dan tot een pond amandelen, reid; en dus begrijpt men onder de confituuren, 'm 't al- een pond hroodzuiker, een lood caneel, een half lood gemeen ook zo- wel àe confelten en conferven> als de ei- eardemome , en wat geftooten boras, voor de roodheid; gentlijke natte en drooge zuiker-confituuren, hoewel voor- maakt hier van met wat water een fijroop, van een ftij- naamelijk deeze laatften ; men noemt 't half geconfijc, ven draad, en overtrekt daar meede. de amandelen, als als men 'er minder zuiker bij doet, en men hebben wil, boven. dat de vrugten haaren ûnaak volkomen zullen behouden. |
||||||||
Gezuikerde Erwtjes.
Hier toe neemt men gewoonlijk gedroogt coriander- zaad, dat men overzuikert op de gewoon» wijze, als bo- ven geleert is. Capittel-fiokken te maaken.
Neemt amandelen, laat ze vier-en-twintig uuren in re- genwater weeken, dan gefchilt en in lange reepjes ge- fneeden ziinde, laat ze in de pan droogen en hard wor- den, daar na overzuikert ze op de gewóone wijze. Caneel-flokken te maaken.
Neemt goede gladde caneel, ^breekt ze in ftukjes van een vinger lang, laat ze in water wat meuken, en fnijd ze dan in reepjes ,• overtrekt ze vervolgens met zuiker op de gewoonc wijze; maar die men naderhand kartelt met kartel-zuiktr, op die wijze bereid, als- boven ge- zegt is. Romein Caneel.
Neemt in reepjes gefneedene caneel, als vooren, maakt dezelve met een kleine kwast, die men in de gereed ge- mene fijroop doopt, nat, zulks herhaalende, zo kar- telt het van zelfs. ' CONFECTIO j door deeze naam word iride Phar- |
||||||||
Hoe men de Zuiker-confituuren maakt.
Om met zuiker te confijten, is het voor eerst nood-
zaakelijk, dat men weete, de zuiker-fijroop wel te bereiden, want zonder dat is het onmogelijk goed ge- confijt werk te maaken. -De fijroop hier toe word van verfcheiderhande dikte, naar vereisch van de confituuren, die 'er gemaakt zullen worden,gekookt; zie hier de aan- wijzing der beste manieren , om de zelve te bereiden. I. Neemt beste witte zuiker, die gepoeijert of gebro-
ken is, doet die in een koperenconfituur-of andere pan., voegt 'er wat water bij, zet het op een fornuis met een goed kolen-vuur en Iaat 't fmelten; kookt het dan, tot dat 't drie of viermaal opgekookt heeft, ondertusfehen de fchuim met de fchuimlepel 'er afheemende,, als dan moet men wit van eijeren gereed! hebben , die met wat water, met een eijer-roede van rijsjes, tot fchuim geklopt is, tot elk pond zuiker het wit van twee eijeren nee- mende ; dit doet men in de fijroop en roert het fchielijk ter degen overal onder dc7.elve ; als het dan weer begint te kooken, moet men het met de fchuim-lepel gedurig af- fchuimen, tot dat het zuiver'en'klaar is: Merkt, dat wanneer de fijroop begint op te vliegen, men het door bijgieting van een weinig warm water moet bedaaren; of ais het meermaalen opkoomt, neemt men het voor een korten tijd. van het vuur. Als dan de fijroop klaar is, |
||||||||
CON.
|
|||||||||||
CON.
|
|||||||||||
419
|
|||||||||||
giet "ze door een zi:'g-zak, of nat fervet; deeze kan dus be-
waart en gebruikt worden tot verzoeting van liqueurs en andere diergelijke dingen. II. Dog om de zelve tot confituuren te gebruiken,
moet hij verder op 't effen, zo ais men het noemt, ge- kookt worden; men doet den geclariiiceerden doorge- zijgden fijroop (of ook ondoorgezijgt) d^rbalven weer in de confituur-pan , die wel fchoon gemaakt moet zijn, en kookt hem tot dat hij dik begint te worden, en zo 'er nog fchuim op komt, mpet men die geduurig wegnee- nien; dik genoeg zijnde, giet men hem in een ter dee- gen fchoone en zuivere pot ; als men hem bewaaren wil, bind men de zelve mu fchoon papier toe, waar op men de tijd wanneer hij gemaakt en boe veel 'er in is, fchrijven kan. Of deeze fijroop genoeg gekookt heeft, kan men aan drieè'rleij proeven weeren ; i. als men iets daar van met de fpadel opneemt, dat de zelve daar van als dixkeolie afloopt; ï. als men een drup van de fijroop op den nagel van de duim doet die heel droog is, of op een tinnen bord, dat de zelve niet van malkander loopt; 3. als iets daar van op een bord met de lepel be- wogen word, 't zelve blijft te zaamen hangen. Dit is de ordinaris dikte om de natte confituuren te maaken. III. Gekookt op een parel, of tot een draad; noemt men
de f'jroop , wanneer hij wat langer en dus dikker ge- kookt is, zodanig, dat het kookzel een zoort van ronde en hooge paarlen maakt, of dat dejijroop, als men hem met de vinger'er aftrekt, een kort fijn draadje gefpon- nen word; weshalven men het ook fpinnen noemt; en als het draadje dik en van de lengte van een vinger of hand is, noemt men het een grove draad, of grof fpin- nen : Deeze dikte geeft men de fijroop , wanneer 't gee- ne dat men confijten wil, week is en veel vogtigheid be- vat. IV. Gekookt op pluim, of vefelen , anders ook à fouffle ,
à Vepatule en à rofard genaamt ; zegt men, als de fij- roop tot zodanige dikte gekookt is , dat wanneer men de fpatel daar in fteekt, en de suiker in de lugt daar van affchud, de zelve als drooge veeren of vlokjes daar van afvliegt, zonder kleverigheid ,• of als men een fchuimfpaan in de fijroop fteekt en daar door blaast, de suiker als bladjes afvliegt; of als men de zuiker van de fpatel laat afdruppen, dat na den laarften druppel gelijk als een klein draatje blijft hangen, dat.zig opkrult: Ook zal de fijroop als dan niet meer in 't midden , maar van alle kanten opborlen. Dit is de confiftentie of dikte tot conjerven en koekjes. V. Gekookt om te branden, ook pan-zuiker genaamt ; is
die dikte van de fijroop, wanneer men de vinger of een houtje eerst in koud water fteekt, daar na in de zuiker en dan wçer in koud water, de zuiker als dan in Huk- ken breekt, net als glas ; zijnde de dikte tot gedraaide zuiker en andere dingen. Men kan tot de fijroop gebruiken brood-zuiker, pfbe$-
te casfonade, die,wit, glinfterend, ligt, hard, blinkend en aangenaam van fmaak moet zijn ; de casfonade zoet meer als de zuiker zelfs, en is tot 't confijten heel be- kwaam , als hij van de beste is. Men heeft maar wei nig water tot de fijroop te neemen, bij voorbeeld, tot vier of vijf pond zuiker, ongeveer, een pint of mengelen wa- .ter ; want als men veel water neemt, moet de fijroop ook veel langer kooken om zijne behoorlijke dikte te ver- krijgen , ook gaat dan veel zuiker verlooren. Het water moet helder fontein- of rivier-water zijn , of bij des.zelfs gebrek regen-water: Ook moet men deßjroop in 't begin |
|||||||||||
langzaam, met geen al te fterk vnur kooken, maar dac
men vervolgens vermeerdert , en men moet in 't koo- ken wel opletten, dat de fijroop niet aanbrand; nog op 't laatfte geheel verbrand, als de fijroop dik moet zijn, en hem derhalven dikwils roeren. Wijders ftaat nog aan te merken , dat alle vrugten
daar men natte of drooge confituuren van wil maaken, niet te rijp moeten afgeplukt worden , maar 't best hier toe zijn, als ze beginnen te rijpen, bchalven aalbefien, kruisbeßen , peeren, appelen en quee-peeren, die volko- men dog niet overrijp moeten zijn, en op een fterk vuur gecontijt worden ; egter tot de quee-peeren alleen , ge- bruikt men een flauw vuur. De vrugten die men groen confijt, moet men in wa-
ter week kooken, en men doet 'er wat azijn bij, om ze fchoon groen te doen worden, maar in de zuiker moei men ze lugtig op kooken, met een fterk vuur: Dus moeten de fchillen, wortelen en andere dingen, diehard zijn en geconfijt zullen worden, ook voorheen, na dat ze gezuivert zijn, week gekookt worden. Men doet ook wel op 't laatfte van het kooken,
eenige fpecerijen, als cane el, kruidnagels, of citroen- fchil in de fijroop, om 't confijt nog aangenaamerte maa- ken. Tot ieder pond vrugten enz. is een half of drie vierde pond beste zuiker genoeg, behalven bij kerfen, morellen, aalbeßen en quee-peeren, daar men een pond zuiker of wat meer moet neemen ; en het ftaat wel te letten, dat als men ziet dat de fijroop, na dat de confi- tuuren twee, drie of meer dagen geftaan hebben, dun en waterig word, men dan de fijroop moet afgieten en weer herkooken, tot een behoorlijke dikte, en het welke men zomtijds nog eens en meer maaien herhaalen moet, tot dat de fijroop zijne confiftentie behoud ; want dit ver- zuimende , zoude de confituur door de waterigheid be- derven; dog bij zommige geconfijte dingen is het niet nodig, maar 'wel hooftzakelijk bij die,' welke niet of wei- nig met de fijroop gekookt worden : Men moet ook zorg draagen , dat de confituuren rijkelijk met de fijroop over- dekt zijn , want zonder dit zouden ze ook bederven; weshalven het beter is, wat te veel dan te weinig/i/Yoop te kooken, kunnende de overvloedige altijd weer tot an- dere confituuren gebruikt, of tot op een andere tijd bewaart worden. Alle confituuren moeten op plaatzen bewaart worden,
die niet te koud, nog te warm , en niet te droog nog te vogtig zijn; dan kunnen ze lange duuren. Dit zijn de algemeene waarneemingen die men in agt
te neemen heeft, als men confituuren wil maaken. Wij zullen nu nog eenige, dog maar weinige voorbeelden ge- ven van zommige zuiker-confituuren, tot een nader aan- wijzing; dewijl men overal in dit werk bij ieder zoort van vrugten, die geconfiit kunnen worden , zal vinden, hoedanig zulks op de beste wijze gefchied, en zulks meest op verfcheiderhande manieren. Om Peeren te confijten.
Hier toe zijn alleen maar vier of vijf zoorten bekwaam, of 't beste; naamelijk 'tmuscadel-peertje, de kleine rous- felet, de blanquet of zuikerij, de groote muscaat en de 'oranje-peer: Om deeze te confijten , fchilt men de peeren, die maar even rijp moeten zijn, wel af; krabt ook de fteelen wat af, en fteekt 'er op de kruin een kruid-nagel in ; vervolgens zet men ze met water over 't vuur, en kookt ze tamelijk murf; dan uit 't water genomen zijn- de , laat men ze verlekken, doet ze vervolgens in een G g g 2 coniï- |
|||||||||||
GON.
|
||||||||||
420 CON.
|
||||||||||
confituur-pot, en gïet ds ßjroop, die men gereed gemaakt
heeft, zo heet over de peeren, en laat 't een paar dagen liaan,- moetende de ßjroop op 't effen gekookt, of van de dikte zijn dat hij begint te fpinnen: Na twee dagen giet men de ßjroop af, herkoost dezelve, fchuiint ze vel af en giet hein daar na weder over de peeren ; dit op- kooken herhaalt men nog een of tweemaalen, tot dat de ßjroop dik blijft: De muscadel-peer en rousfilet geeven inzonderheid een aangenaam confijt.. Andere Geconfijte Peeren.
Men fchiltde peeren, daar na doet men ze in een nieu-
we aarden pot; vervolgens doet men 'er zuiker bij, een half vierendeels ponds is genoeg voor een pond peeren ; de zuiker 'er ingedaan zijnde, giet men 'er een vieren- deel pints roode wijn in, neevens zo veel water, dat de peeren .daar in zwemmen ; vervolgens dekt men de pot toe, en laat die op een zagt vuur kooken, mits de peeren van tijd tot tijd omroerende,. ten einde ze niet aanbran- den : Dit kookzel nu half gaar zijnde, doet men 'er ca- neel en kruid-nagden na goedvinden bij, en laat de pee- ren dus op een zagt vuur volkomen gaar kooken,. om ze. te gebruiken. Merkt aan,, dat de peeren düs gcconfijt zijnde,
niet alleen in 't vogt, maar ook droog können bewaart ■worden; zijnde alvorens op fchalen of leijen gelegt, om uit te druppen, en- met zuikerbeftrooit; voorts in een flauw warme oven gedaan en van tijd tot tijd omkeren- de , om ze dies te beter te doen droogen, op dat ze zig beter bewaar«n. Om Appelen te Confijten.
Dit word zeer zelden gedaan , maar wil men ze con- fijten , zo moet men daar toe van de beste appelen nee- men , bij voorbeeld , de vroege paradijs-appel, peppins d'or, reinetten, enz.; om dit dan te doen,, zo fchilt de appelen, fnijd ze in twee of meer (lukken, doet 'er de klokhuizen uit, en werpt de (lukken terftond in fchoon water, dewijl ze anders zwart, worden ; dus ver gereed zijnde, kookt ze in water tamelijk murf, dan daar uit genomen, beilcekt ze met dun gefrieedene citroen-Jchil, en koo^t ze in een gereed gemaakte ßjroop verder be- kwameliik week; dan in een pot gedaan om ze te be- waaren; maar na eenige dagen moet men 'erdejijroopnf- gieten, en weer tot bekwaame dikte opkooken als hij dun geworden is, gelijk meest gefchied;.zo*als.vande peeren gezegt is. Kerfin te confijten.
Snijd de (leelen van' de kerfin half af, neemt tot ieder pond kerfin drie vierde pond zuiker, doet 't zaamen in een pan, en giet 'er eenige lepels vol water, of beeter uitgedrukt kerfin-nat bij ; laat 't dan zagtjes kooken tot dat 't bind, en dan bewaart. Dé volger- of water-kerfen en morellen zijn 't bekwaamst tot't confijten , hoewel men ook andere neemen kan : Dezelve moeten bij droog weer geplukt en niet gekwetst zijn. Zie verder onder het artikel KERSEN. Pruimen te confijten.
Dit gefchied op dezelve wijze- als de abricoofin, zie' aldaar, als meeie onder het artikel; PRUIMEN. Perfiken te confijten.
Zie mecde bier voor ouder het artikel Abricoofin, de- |
.wijl de manier dezelfde is ; als ook het artikel vaü
PERSIKEN. Geconfijte groene Oker-nooten.,
Prikt de nooten eerst rondom met een fpdtnaald een (leekt ze kruisweegs door, legt ze dan 6 à 7 dagen in hc-tii>»- ter, 't zelve drie maal's daags ververl'chende ; doet dan de nooten in water over 't vuur en laat ze een reis of drie opkooken, dan uit 't water genoomon, laat ze droog worden , en lardeert ze met caneel en kruid nagels ; neemt vervolgens tot een pond nooten een pond zuiker en maakt 'er een geclarificeerde ßjroop van ; doet 'er de nooten in en laat 't zaamen kooken tot dat de J'jroop be- gint te kleeven ; doet dan de nooten in potten en giet 'er de ßjroop over, dat de nooten bedekt zijn. Merkt, dat de nooten niet te hard moeten zijn, zo
dat men ze met een fpeknaalde bekwaameiijk dooifteeten kan; zijnde de gewoone tijd om nooten te confijten, in het begin of midden van Julij, men fchilt doorgaans de buitenfte groene bast dunnetjes van de nooten af; dog men kan dezelve daar ook om iaaten, en dan hebben de nooten een zagte purgeerende hoedaanigheid- Hoe men Alands-wortelen confijt.
Neemt verfche alands-wortel, zuivert ze , en fnijd'ze ia
langwerpige flukjes, legt ze dan een paar dagen in wa- ter, 't zelve altemets ververfchende ; vervolgens kookt ze in fchoon water tot dat ze murf geworden zijn; neemt dan tot ieder pond wortelen een pond zuiker, kookt 'er een ßjroop van tot dat hij fpint, en giet die over de wor- telen, in een confituur-glas ofpot gedaan zii>ide,.zodat ze daar van ruim overdekt zijn, en laat 't zo twee of drie dagen daan; als dan giet defijroop af,, kookt hem weder tot een behoorlijke dikte, en giet hem koud geworden ,. weder op de wortelen; het welke men dan nog eens of meermaalen moet herbaaien, tot dat defijroop op de wor- telen zijn behoorlijke dikte behoud. Op dezeldfe wijze worden ook de calmus-, cichoreij-,.
fiorzoneer-, kruisdistel wortelen-, en meer andere, ge- confijt. De geconfiite gengber , musciate-nooten, kruid- nagelen, en-meer andere diergeliike kostelijke geconfijte' fpeceiiien en vrugten , gel'jk onder anderen ook de ge- cor\'ï)\e Ananasfin , worden in de Indien geconfijt envaa daar tot ons over gebragt. Gengber Kier te làndè te confijten.
Neemt fchoone witte gengber, zoveel gij wilt, wascht dezelve zuiver af, maakt dan een fcherpe loog met koud water en wee,>t den gengber in de loog veertien' dagen lang, maar men moet 'er. dagelijks een verfche oog op maaken, wascht hem dan zuiver af en kookt em in water tot dat hij wel murf is ; kookt daar na eu ßjroop van zuiker tot een bekwaame confi;tuur-di-kte,- n giet hem wat verkoelt zijnde, over de gengber, zo àt Hij wel daar meede overdekt zij, en bezwaart hem- et leijen of een houten bord, zet het dan weg; na erloop -,ran een dag of 8, giet de ßjroop af en kookt em weder op, tot behoorlijke dikte; herhaalt dit her- ooken daar na nog. eens.,, tot: dat de ßjroop niet meer- aterig word; Geconfijte Caneel, anders Caneel-fiokjes genaamt'.
Neemt een lood fijn geflooten caneel, mengt het met' ooze-water waar in gom-dragant heeft gekweekt, onder eu-vierde pond witte poeijer-zuikcr, tot een deeg; vormt |
|||||||||
van >
|
||||||||||
CON,
|
|||||||||||
COX.
|
|||||||||||
44-JE-
|
|||||||||||
van decze deeg brokjes als een knikkert groot, die men
voorts tot Hokjes rolt, en 'er flguuren na wel behaagen opdrukt ; plaatst die op een fchoon papier, legt ze in een flauwe oven en laat ze droogen. Om halve Oranje-appelen te confijten.
Laat de oranje appelen vier en-twintig uuren in regen- water ftaan, veiverseht het water'm die tusfchen-tijd drie- maaien; koost ze vervolgenb in zuiver water, tot zo lan- ge dat men 'er onbelemmert een ftroo kan inileeken, als dan moet men ze dwars dooröiijden en 'er alle de pitten met de vliezen fchoon uit neenien; voorts maakt men een Jijroop, necniende tot ieder pond orar.jen vijf vierendeel pond zuiker en het zap uit een citroen, laat dit met bijvoeging van water tot een bekwaame dikte kooken ; legt de oranjen vooits in een nieuwe verglaas- de platte pan of pot, en giet 'er de Jijroop heet over.; dus vier-en-twintig uuren geilaan hebbende, zo laat de tranjen in de Jijroop leggende agt à tien walmen opkoo- ken, neemt dan de oranjen uit de Jijroop, en legt ze in een fchootel om uit te droopen ; waai ua men ze in pot- ten doet, en de jijroop behoorlijk dik gekookt zijnde 'er opgiet, voorts de potten met een biaas bedekt en toebind, en op een diooge plaats weg zet; indien men na ver- loop van eenigen tijd mögt bevinden dat de Jijroop dun wierd, moet dezelve van nieuws opgekookt worden. Citroen-Jnippels te confijten.
Neemt citroenen of limoenen , fnijd ze in vier of meer ftukken , doet 'er hec wit der fchiL meest af, fnijd ze dan verder in fmalle fnippeis, zo groot of klein als het u behaagt, en doet ze in een pot met water, laat ze daar in Haan tot 's anderen dàags r maar ververscht het wa- ter tusfehen beiden eens; vervolgens-doet ze in kosend yriter en laat ze kooken tot dat ze zagt zijn f dan op een doorflag gefchept en koud- laaten worden r- Neemt dan zo veel zuiker als 'er citroen-Jchillen zijn, en maakt daar een Jijroop van, en als die wat verflagen is, doet'er de fnippeis- in, en laaf ze zo-lang kooken tot dat ze klaar wo; den, dan te zaamen in een pot gedaan en bewaart. Op dezelve wijze worden ook de oranje-Jnippels gecon- fijt. Dog men kan ze beide ook terftond , na dat ze in •tvater geilaan hebben/in de zuiker, 'zonder- voor- af in mtey kooken. Hoe men droog Zuiker-confijt maait.
Wil men nu droog confijt van de gemelde en andere
dingen hebben , zo neemt men ze uit de zuiker, laat de- zelve op een vlakke kom of doorflag verlekken-, en fegt ze op vertinde blikken of'leijen, beftrooit ze met zui- Tter, en zet ze op een warme plaats te droogen, dezelve altemets omkeerende en weder wat met zuiker beftrooi- jende; droog zijnde, bewaart men ze in doozen op een drooge plaats. Dog als men de vrugten-alleen tot droog conlijt beftemt heeft, moet de Jijroop niet te dik gekookt zijn, dewijl ze dan niet wel willen droogen en te kleve- rig blijven: Derhalven kan: men' die aldus behandèfen. Neemt tot vier ponden vrugten-een' pond zuiker, wat
meer of min, naar dat de vrugten zuur of zoet zijn,- kookt 'er met wat' water een geclaiificeerde Jijroop van, niet al te dik ; zodanig, dat wanneer men hem- uit de pan feiet, dezelvein de gedaante van groote druppelen, maar- niet draadig 'er uit vloeif, als dan de Jijroop wat verflagen is, doet 'er de vrugten in, laat ze een goedezood 'er in opk.ook.en, eu zet ze dan tol' 's anderen daags: weg, |
giet als dan de Jijroop van de vrugten af, en kookt hem-
weder op; dezelve daar na weder over de vrugten gie- tende ; dit doet men drie dagen na malkanderen , en als ze den derden dag koud zijn geworden, zo doet men ze- uit de jijroop op een doorflag en laat ze verlekken; ver- volgens droogt men ze als boven gezegt is. Merkt, dat als het fteenvrugten zijn, men 'er de fteenen eerst moet uit neemen , en ook moet men dezelve, naar ïnaa«, te dat ze harder zijn, wat langer in de zuiker laaten koo- ken; of men kookt ze eerst in water maatigweek; gelijk de wortelen, enz. ■
Confituuren met Honing. Al 't geene dat men met zuiker nat confijt, kan ook met honing geconfijt worden ; hoewel deeze confituuren, fchoon anders niet onfmakeiijk, egter zo veel niet geagt zijn en derhalven zeldzaamer gemaakt worden : De ma- niere van in honing te confijten , komt geheel met die in zuiker overeen, alleen is 'er onderfcheid in het bereiden- van de koning-Jijroop, 't welke aldus gefchied: Neemt beste klaare honing, die niet te dun is , als zijnde de dikftehier toe't bekwaamst, doet dezelve in een coniituur- pan meteen vierde of zesde part water, kookt hem eenige zooden- op, en doet 'er dan geklopt eij-wit bij, gelijk bij de zuiker-Jijroop ; kookt hem dan ver-der, onder ge- ftaadig roeren, en fchuimt hem wel af tot dat hij een bekwaame dkte gekregen hesft,- die tof't confijten ver- eischt word; 't welke men aldus beproeft, neemt een. versch hoendereij, doet het in de honing,- wanneer dan 't zelve daar op drijft, is het een teeken dat hij behoor- lijk is gekookt, maar zinkt 't eij. dan is de Jijroop nog niet goed, en moet nog langer gekookt worden. Deeze Jijroop dan gereed zijnde, confijt men daar meede gelijk mcbde-zniker-Jijfoopy in agfc neemende, dezelve weer te herkooken, als hij op de confijte dingen dunner ge- worden is, even zo als van de zuiker Jijroop gezegt is, en wat elders in't vervolg bij 't confijten met zuiker ftaat gezegt te geworden.. Confituuren met Wijn-most en- hippel--
oj Peeren-wijn. In plaats van zuiker of honing:, kan= men- de vrug- ten ook conüjten met zoete most, (in de; wijn-landen) of met- zoete verfche appel- of peere-wijn, zijnde deeze bee- ter als de appel wijn, dewijl hij doorgaans zoeter is. Om, zulks tè doen, kookt men de vrugten in de most of wijn, min of meer na den aart- der vrugten, tot dat ze raurf genoeg zijn; dan daar uit genomen zijnde, kookt men den wijn verder tot een bekwaame dikte, en giet hem- dan over- de vrugten, tot dat ze een paar vinger breed hoog daar meede overdekt zijn, maar menmioet geduu- rende het kooken neerftig letten op 't fchuhnen,om het zelve 'er geduurig af te neemen ;. Men doet op 't laatfte van-- 't kooken-gewoonlijk wat caneel en nagels bij dé Jijroop ,. om hem aangenaamer te maaken. Daar na moet men altemets naar het confijt zien, of het ook begint re fchim- melen. en zo draa-men zulks vermerkt, moet men het daar uit doen, zulks op 't vuur herkooken. en fcriuimen,.. en dan in eeivanderepot doen. De appel- of peere-wijn, moet nieuw uitgeperst, door zrjging gezuivert zijn, en hoe zoeter hoe beeter; want anders zou- hij' niet- dik be- kooken, en men moet 'er de'ruimte van gebruiken, de- wijl zeer. veel- wegwaasfemt eer hij eenbekwaame dik- te verkrijgt. Dog deeze manier van confijten word zd-/ den gedaan, dewijl deeze.confituuren niet in vergel.jking; G s g s m |
||||||||||
CON.
op malkanderen fluit; of een redenvoering doet, dienieft
wel gcvolgt is : Het geen die man zegt, heeft geen de minfie connexie met malkanderen, enz. CONNEXIO, zo veel als zaamenhang, zaamenvoi-
ging; het is in deeze zin, dat men zegt, i. Connexio carnofa (Sijsfarcofis), is de zaamenvoeging der beende- ren', door middel van 't vicesch gefchiedende ; het is op deeze wijze, dat het tonge- of tweeboornige been, mei het fchouder-blad word zaamengevoegc. 2. Connexio car- tilaginofa {Sijnchodrofis), is de zaamenvoeging der been- deren , door middel van een braakbeen gefchiedende, enz. 3. Connexio ligamentofa (Sijneurofis), of de zaa- menvoeging der beenderen , door behulp van een band gefchiedende; dusdanig is het fchcenbeen met het heupe- been verbonden. CONN1VENS FLOS , vel Corolla ; Knipoogende
bloem ; word genaamt zodanige, welkers bladen na mal- kanderen toegeboogen en bijna gefloten ziin. CONNIVENTIE; Knipoogend ; Oogluikend ; eigent-
lijk betekent dit woord, de tocgeeventheid, die men voor de gebreken van zijn minderen heeft, dezelve oogluiken- de voorbij laatende gaan, en doende, als of men ze niet zag: Het is in deeze zin, dat 'er gemeenlijk in de be- veelen ofplacaaten van de Hooge Overigheid flaat, dat de Contraventeurs of Overtreeders, zonder eenige conni- ventie , dat is oogluiking, volgens inhoud van 't placaat, of's Lands weiten zullen geftraft worden. CONNOSSEMENT; is een zoort van Acte of Tuig-
fchrift, die de Schipper of Capitein van een Vaartuig aan zijn Bevragter of Bevragters geeft, waar in hij er- kent, dus of zodanige koopmanfchappen aan zijn boord te, hebben ontfangen, met aanneeming om dezelve na de bepaalde plaats, voor zekere bedongene vragtpennin- gen., te bezorgen. Van ieder Connosfement moeten 'er drie gelijkluidende
gefchreeven worden, waar van een voor de Koopman is, wiens goederen in het fchip zijn gelaaden ; de twee- de, om na de Correspondent gezonden te worden, dio de goederen zal ontfangen; en de derde moet onder de Capitein of Schrijver van bet fchip blijven berusten. Een Connosfement is' in deezen -verfcbillende van een
Charte partij, dat dit maar voor een gedeelte der laa- ding van een fchip verflrekt, d<ftr het laatfte voor de geheele laading is ; of wanneer een Koopman, het gehee- le Vaartuig voor zijn eigen rekening bevragt. Zie CHAR- TE-PARTIJEN. Foorbeeld van een Connosfement.
Ik J o c h e m J a Ri g s, Schipper naast God van mijn Schip , genaamt de Juffrouw Elifabeth, als nu ter tijd ge- reed leggende in de haven van Harlingen , om met deneer- ßen goeden wind, die God verkenen zal, te zeilen naar Toulon, alwaar mijn regte ontlaadinge zal zijn; bekenne ontfangen te hebben , onder den overloop van mijn fchip, van uw Jacoeus Buising A. No. 1-7. Zeven Baalen Coffij-boonen,
alle droog en wel geconditioneert, en gemerkt met 't voor-
flaande merk. Al het welke ik beloove te leveren, {indien mij God behoude reize verleent,) met mijn voorfchreeven fchip tot Toulon »an de Heer Louis Clairomant , of aan zijnen FaÜoor of Gedeputeerden, mits mij betaalende voor mijn vragt van dit voorfz. goed, veertig Livres Tour- nois , en 10 per cent ordinaire Avarij, en de Averije na de ufantie der zee, en om dit te voldoen, dat voorschre- ven |
||||||
4ii CÖN.
bij die met ziiiker of honing koomen ; hoe wel men zig
bij gebrek van andere en kostbaarder provifie 'er van kan voorzien ; wordende hooftzaakelijk in 't werk geitelt niet appelen, peeren, quee-peeren en pruimen. Confijtuuren met Azijn en Peekei.
Hoe de kruiden, bloemen en vrugten, als porctlein, concommers enz. met azijn, of met peekei geconiijt of in- gelegt worden, kan op ieders bezonder artikel gezien worden. CONFORM; betekent iets, dat met iets anders ge-
lijk is; daar mecde overeenkoomst heeft, of een gelijke aart en hoedanigheid bezit; hier van het gewoone zeg- gen , deeze copie is volkoomen met het origineele Contract, Testament, enz. conform of geiijï : Alle zodanige leer- flellingen, die niet met Gods voord conform zijn (over- eenkoomen), deugen niet, enz. CONFORTANTIA; Confortativa; Ferfterkende mid-
delen , koomt over een met Analeptica, zie aldaar; dog voornaamelijk worden door Confortantia die middelen verftaarr, welke de verzwakte mannelijke kragten ver- fierken ; hier onder behooren, de zoete amandelen, pin- gels, pistacien , gengber, raket-zaad , kersfe-zaad, fa- tijrion, geconfijte muscaate-noot, amber-grijs, caneel-wa- ter, esfentie van amber, enz. CONFRICATIO; eene Wrijving; als men iets, bij
voorbeeld lood-wit, met de vingeren of op een wrijf- fteen in Hukken wrijft. CONGELATIO; eene Stremming; Dikmaaking ; is
het zelfde als Concretio ; zie aldaar. CONGE; is eene uitdrukking, in de manege of rijd-
fchool gebruikelijk,- en betekent .die lange lijn, welke gewoonlijk aan een pijlaar word vastgemaakt, en waar aan men het paard laat gaan, wanneer men het wil dres- feeren , en de fweep leeren vreezen. CONGER, zie KONGERAAL.
CONGESTIO ; een Zaamenvloeijing, of Ophooping ;
bij voorbeeld van kwaade vogten, in het eene of ander deel des lighaams. - CONGREGATUS,- te zaamen vergadert. CONGLOBATUS; Conglomérats; Bolagtig-rond;
of aldus bij een gevoegr; dus betekent Conglobatus, Conglomeratus, of Glomeratus Flos in de Kruidkunde een bloem, die uit veele bloemen in een digt rond hooft is te zaamen gefielt. CONGRUMATUS; Geronnen; Geflolt; word voor-
naamelijk van het bloed in de Geneeskunde verdaan ; dus zegt men, fanguis congrumatus, geronnen bloed; ge- lijk dit voorvalt in ontfleekingen, pleuris, enz.; waar tegens dienflig zijn oplosfende en uitwazemende midde- len. CONGLUTINATIO.,- Zaamenlijming ; in de Heel-
kunst betekent het eene vereeniging der wonden. CONJECTURA; eene Gisfing, Vermoeding, enz.
CONÏFER; Kegeldraagend.
CONIFORM IS ; Kegelvormig.
CONIOPHIJLI.ON, zie AARD-NOOT.
CONIUM LINNjEI , zie SCHEERLING.
CONJUGATU6"; bij tweën te zaamen gevoegt.
CON'NA ; dus word de Pijp casfic-boom in Indien ge-
naamt; zie CASSEE (PIJP-). CONNATUS,- aan malkanderen gegroeit.
CONNEXIE; dit betekent zo veel als iets, dat .af-
hankelijkheid of verbintenis onder malkanderen heeft; Hier. van het fpreekwoord, als iemand iets zegt, dat niét |
||||||
étffî. 423
water-roofen, leliën van d,a alen y oranje-fchil, cichorei-
wortel, alands-wortel, wal-wortel, enz. De tweede manier van Co.iferven te maaken, die in-
zonderheid bij de Zuiber-bakkers in gebruik is, gefchied 'aldus : Neemt beste witte brood zuiker, in Hukken ge- flagen zijnde, doet men die met wat water in een pan, - laat die fmelten, en kookt htt dan tot een dikke Conferf- fljroop, zo als in het artijkel van Confituuren bij de 4de zuiker fijroop aangeweezen is ; naamelijk, dat hij als vlokjes van de fpatel afvliegt, of van de fpatel afdrup- pende, de laatfte druppel gelijk als een draadje blijft hangen en zig opkrult; dan neemt de fijroop van't vuur, en laat de grootlte hitte wat overgaan ; vervolgens doefr de masfa van de geftamptc bloemen of andere dingen, die voorheen, of terwijl de zuiker kookt, gereedgemaakt word, in de fijroop ; dog eerst maar aan de eene zijde van de pan, en kneed het zagtjes met de fpatel door. vervolgens mengt het met alles in de geheele pan wel on- der malkanderen , al /.oerende en omwentclende , zo- ras gij kunt, tot dat de hitte over is, en de fijroop niet meer opborrelt, nog ook meer wnasfem uit dezelve komt, en dus de water-deelen vervloogen zijn ; doet dan met een lepel een gedeelte in papiere formen , en een gedeelte of .alles, zo gij wilt, op papier, en laat het opdroogan tot- tabletjes of koekjes ;' zo is de Conferf gereed, die men dan .in een doos op "een drooge plaats bewaart. Wat de proportie aangaat, tot vier pond zuiker is een;
klein handje vol van de gedampte bloemen of kruiden ge- noeg. Op deeze wijze maakt men conferf van de bloe- men van roofen, vioolen, bernagie, osfetong, jasmijn, groene venkel, enz, Roofen-confeff te maaken.
Neemt roode provincie-roofen , die maar even open ge- gaan zijn, plukt 'er de bladen af, zuivert ze van de ag- terfte witte eindjes; fiampt ze vervolgens in een vijzel tot pap, en-mengt ze dan ter deegen onder een gereed gemaakte zuiker-fijnop , gelijk boven geleert is ; vervol- gens fchept ,de conferf met een lepel op een fchoon pa- pier in brokjes , en laat het koud en hard woorden. Om de covferfroqder en aanzienlijker te maaken , zo kan men een klein weinig limoen- of citroen-zap, of anders maar azijn , bij de roofen ftampen, waar door ze fraai rood worden-. . ;,,... •,•;.•■-Conferf van drooge Roofen-
Neemt roode provincie-roofen, als boven ; de bladen 'er .afgeplukten gezuivert zijnde, droogt ze in de fchaduwe r floot ze dan tot een fijn poeijer, en weekt ze vervolgens een nagt in wat wtter, dat met bezette of roods lapjes, die men in het water laat trekken, wel geverft is;, doet dan dit water met de gepoeijerde roofen r,'m de.geclariS- ceerde zuiker,- en kookt het vervolgens met m-aikaader.eiï tot de dikte van conferf; is ook heel goed, , Conferf vân Mispelen.
-»\ ■>;•■: ■ ■ ' - ..-.\.* , • •, - • .. ■ ■ , Neemt twee pond mispelen, die ter deegenweekzïfri;
ontdoet dezelve van hun fchil en ileenen, en wrijft het merg door een teems, doet hier dan onder ;eèn.vierde lood geil'ootsn kruid-nagelen, en de belfte zo. veel ge- poeijerde camel,, als meede liet sop uit twee of drie* ci- troenen-, na dat dezelve groot zijn, en ook de dunne af- geraspte geele. ba'st:van dezelve, roert dit aiïcs ter.dee- gen ;oader. malkanderen , en doet bet in geclanïkeerde; zuiker-,
|
||||||
CÖN.
ffen «V, zo ftibbe ik drie Conr.osfementen hier af onder-
teekent met mijn naam, ofte mijnen fchrijver van mijnent weegen, alle van eetier inhoud, het eene voldaan,' het an- dere van geener waarde. In Leeuwarden den i Septem- ber 1768. CONOCARPODENDRON BOERHAVII; is een
geflagt van boomagtige gewasfen \ die aan de Caap de Goede Hoop groeijen , en van Linnjeus onder de geklag- ten van Leucadendron en Protea begreepen worden. CONQUASSATIO ; Kneuzing; in flukken flooting ;
bij voorbeeld, als men groene kruiden of bloemen in een vijzel tot een pap ltampt,* of heteijwit flaat, tot dat het fchuimt. CONSENSUALE; Confenfus; Medc4ijding; Mede-
gevoel; is, wanneer het eene deel van ons lighaam be- fchaadigt of door pijn aangedaan zijnde, een ander deel daar van meede fmerten gevoelt, 't welke door het ver- band der zenuwen en vaten met eikanderen gefchied. Zie ook SIJMPATHIA. CONSERF," in 't Iatijn Conferva; is een zoort van
drooge Confituuren, die van bloemen , vrugten, wortelen of kruiden met zuiker bereid en bewaart worden, .die- nende ten deele tot geneesmiddelen, en ten deele ook voor lekkernij : Dit woord Confrf heeft zijnen oorfprong van confirvare of confervatio, dat is bewaaren of bewaa- ring; -dewijl de gemelde dingen door de zuiker voor het bederf bewaart worden. De Conferven worden op twee- derlei wijzen gemaakt, als enkel met gepoeijerde zuiker, of met een zuiker-ßjroop , tot koekjes of tabletjes; die ook wel enkel z;<ikar genaamt word, met de bijnaam van het geene , daar het van gemaakt is ; bij voorbeeld , roofen- zuiker , vioolen-zuike'r, enz. De eerftc manier van conferveeren is hooftzaakelijk in
de 'Pharmacie of Apothecken in gebruik, en gefchied aldus: Men fnijd het geene men maaken wil, in fluk- ken , ftavnpt het dan in een fbeenen vijzel klein, en mongt 'er op 't laatfte al ftampende zuiker onder, waar van de proportie verfcheiden is ,• want bij kruiden en bloemen, die droog van aart zijn, neemt men maar even zo veel zuiker; en bij die welke vogtiger zijn , tot een deel, twee dcelen zuiker; tot vrugten en flijmagtige zaaken, als mee- de tot wortelen , word ook twee deelen zuiker, maar bij drooge dingen, drie deelen zuiker, benevens een wei- nig van eenig gedistilleert water genoomen ; het vleesch of merg der vrugten word , gedampt zijnde, eerst door een doek geperst, of door een hairen teems gewréeven ; de wortelen moeten eerst week gekookt, daar na'ge- ftainpt, en dan ook, zo men wil, dóór e:n 'teems'ge- daan worden. . ' ' V., , De bloemen onkruiden worden versch genoomen, dog
'its ze eenigzins vogtig zijn, kan men ze een weinig in de fcbaduwelaate.n.dropgen, en ze moeten altijd wel van de ftcelcn en andere onnutte dingen, bij voorbeeld de bloem- bladen, vdh de agterfte''witte eïhdjes gezuivert worden; ; , De gebruikefijkftje Conferven der Apotheeken zijn de TKc-f^èndc ;rafe 'i. :daar men- even- zo' veel M'iker als bloe- Whi neemt; Cö-fèVfvan de bloeijendé toppen van alfeiü, 'h-uifemitnt, melisfe ,' reofemarijn, falie, lavendel, beto- nte , ijfop, duizent-gulden-kruid, chamœdrijs, hondjes- fraf, eeïen-prijs; de bladen van roode en witte roofe-blob- 'meh , ' van góu'd-lloemen, muur-bloemen', roode anjelier "bïöemèn; al'ands-bloemen , osfe-tonge-. en primuh-veris- frl.oemen. 2. Daarnet dübbeld zuiker bij" genomen word,. 'als' dé Conferf vim' iuuring,' 'klaver-ziiuring, lepel-kruid, Muive-kcrvèï, cardeictïedike',-fcórdiumj Vernagk-bloemen, |
||||||
414 CÖN. CON.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
zuiker, die op het vuur (laat, 'er voorts een conferf van hand vol zuiker , en het zap van twee der citrtenen '
|
|||||||||||||||||||||||||||||
weegt zo veel fijne zuiker af, als de masfa weegt;
maakt een fijroop van fijne broodzuiker met wat water ; als de fijroop bijna gereed is, werpt 'er dan de masfa in, en kookt ze, tot dat ze de dikte van een conferf h fr. Deeze conferf is een uitneemend gezond en vermer-
kend maagmiddel. De doßs is nugteren een brok, gelijk een cajianje ; zo de maag «.oud is, kan men ook 's avonds, na bed gaande, 'ei van neeruen. De Autheur hier van heeft meer dan hondert en .twintig jaaren zonder eenig onge- mak geleef't. Zie verder ook ZUIKER-WERK. CONSERF van ANGELIEREN, zie ANGELIER.
CÜ^NSEKVATIO; Bewaaring van iets; bijvoorbeeld
van degeiondheid, of van geneesmiddelen, enz. dat ze niet. bederven. CONSIGNATIE., is een telling van penningen, die
|
|||||||||||||||||||||||||||||
laatende kooken, zo als hier vooren geleeit is
Amandel Conferf.
Neemt beste amandelen, laat ze een nagt over in koud ■water weeken , en pelt ze dan; vervolgens ftampt ze in een vijzel tot pap, ihèt een 'wéinig roofe- óf ■camel-water, neemt dan zo veelgoedewïffe zuiker als amandelen, kookt 'er een dikke fijroop van, en roert op 't laatst de aman- delen wel daar onder ; dan van het vuur genoomen, en koekjes van gemaakt, als boven. Conferf van Oranje-bloesfem.
Neemt een vierendeel pond oranje bloesfem, zijnde wel geplukt en verlcezen, fnijd ze zo ;kort, als gij kunt , en befproeit ze onder het fnijden met een weinig citroen- |
|||||||||||||||||||||||||||||
Zap; kookt onderwijlen twee pond zuiker met wat wa
|
|||||||||||||||||||||||||||||
ter tot een fijroop, zo als boven geleert is, dan van het men fchuldi,
|
en de Crediteur weigert te ontfangen,
|
||||||||||||||||||||||||||||
vuur genoomen,' laat ze voorts een oogenblik Maan , en in handen van den .Rechter. Wanneer een ctmj'ignatis
|
|||||||||||||||||||||||||||||
roert ze vervolgens met een zilvere lepel om, zo aan de wettig géfchiedjs, word een Debiteur daar door ten ee-
kanten , als in 't midden van de pin; werpt dan de bloes- nemaalen van de fchuid ontheven. Zal een confignatie fem, op de voornoemde wijze klein gefneeden en met ei- .wettig géfchieden, zo moet de fchuid alvoorens aan den troen-zap befproeit, in de zuiker, en roert het zaamen Crediteur gercgtelt'k werden g-prefenteert en aangeboo» fchielijk met een lepel om; doet een gedeelte in papiere den, na zulks.in handen van den Rechtergetelt, niet al- |
|||||||||||||||||||||||||||||
leen de hooftzomme., maar ook alle de renthen, en dit
luistert zo naauw, dat als 'er één penning te min Was, geconfigneeit, de confignatie niet voor wettig verklaart zoude kunnen worden. •CONSISTENTIE; ^Confiflens ; Dikte; is de dikte,
die aan een zekere vogtige üoffe eigen is, of aan dezel- ve in de bereiding mo.t gegeven worden; bij voorbeeld, de confiflentie of dikte van een fijroop, van een zalf, pki- fier , of iets anders. Ook verftaat men door Confiflentie, wanneer iets met
vogtvermengt, door uitdamping van dat vogt, van een vloeibaar tot een vast lighaan word,- vet, wasch, enz. gefmoken zijnde, is vloeibaar; koud geworden, verwijft het en word tot confiflentie gebragt. In het bereiden der emfituuren word dit woord meede gebezigt, en zo veel door verftaan, als dat de confituuren wel toebereid ziin, en 'er niets meer aan ontbreekt. Het is ook in gebruik |
|||||||||||||||||||||||||||||
vormen, en maakt van het andere gedeelte tabletten op
papier; en die in de vormen zijn , moet men meteen mes aftekenen , hoe groot men ze wilt hebben, en nu gantsch koud zijnde, kan men ze opneemen, en wegfluiten.,• is uitneemend. Conferf van geraspte citroen-fchil en zuure
oranje-appelen. Zet het buitenfte geele fijn afgeraspte van citroen- en erar.jefchil op een zilvere of ander bord een weinig in de lugt te droogen ; kookt dan een fijroop van zuiker, dog niet zo fterk als de andere, neemt ze van 't vuur, en roert ze vier of vijf maaien om met een lepel, werpt 'er de geraspte citroen- of oranje fchil in„ of wel beide zaa- men , en roert het wel door malkanderen, vervolgens doet het zaamen in de vormen, en maakt 'er tabletten van. |
|||||||||||||||||||||||||||||
Wil men eenig ander f o'i/èr/maaken, kan men zulks op om de dik- óf dunheid der vogten van 't menfeheiijke lig-
dezelve wijze doen, mits agt gevende , op de vqgtigheid of haam meede aan te duiden. droogte der vrugt, van welke men conferf wil maaken; zal CONSOLIDA AQUA l'ICA , vel Cervina ; is het
het van kersfen zijn , dan moet men ze verpletteren, de Eupatorium, of Boetkens-kruid. |
|||||||||||||||||||||||||||||
CONSOLIDA MAJOR, zie WALWORTEL.
CONSOLIDA MEDIA, zie SENEGROËN.
CONSOLIDA MINOR, zie BRUiNELLE.
CONSOLIDA REGALIS, zie RIDDERSPOOR.
CONSOLIDA RUBRA, zie TORMENTJLLE.
CONSOLIDA SARACENICA , zie GIJLDEN'-
ROEDE. ; CONSOLIDANTE; geneezende ,of heelende midde-
len ; zijn zodanige middelen , die de wonden en ver« zweeringen met versch vleesch aanvullen en teô laatfteit eengoed lidteekenmaaken. Opmerkelijk is 't, datgewoon- lijk de ontlasting van het voedende zap door de verwonde fpiervezeltjes, met eene daar op volgende geneezing in da |
|||||||||||||||||||||||||||||
Reenen'er uitdoen , en wat laaten droog worden ; kookt
vervolgens zuiker, na maate dat men veel of weinig' con- ferf wilt maaken, roert het met een lepel veerdig om, en doet 'er verder meede, gelijk met andere conferven. Omtrent framboofen en aalbefiën, moet men het zelfde
doen, mits ze verplettert zijnde, door een teems te wrij- ven, ter eorzaake van haare korlen ; laat ze droogen, en kookt de zujker fnellijk i werpt ze, wel gedroogt zijnde., daar in, roert het met malkanderen met een lepel om , doet het in papiere vormen, of maakt 'er tabletten van. Uitmuntend Conferf voor de Maag, door de wande-
ling Conferf van een lang leeven genaamt. |
|||||||||||||||||||||||||||||
"Raspt de geele bast van vier v'evfcbe citroenen., en houd van malkanderen gefcheidene deelen van zelfs gefchied;
it afzonderlijk; neemt voorts fijn gewreevene falie, me- dog dit niet fchielijk of voorfpoedig genoeg gebeurende,
lisfe en nfemsrijn , van elks even veel, laat het afzon- moet men dit zap door losmaakende middelen te hult»
derlijk tus>'chen twee papieren in de fchaduw droogen, koomen en de .weg baanen;. ziede aanwijzing dier mid-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
C0IT. "Oj
het zij uit fcheurbuit, zenuw-fltek , enz. kan ontftaan.
Zie LEDEN-IN KRIMPING.. CONTRA-FISSURA, zie TEGEN-SPLEET.
CONTRAHENTIA, zie ADSTRINGENTIA.
•CONTRA-IND1CANS; dus noemt men die verhin- dering , welke het gebruik van eenig geneesmiddel, dat anders goed voor eene ziekte is, als dan-in die ziekte verbied ; Zo als bij voorbeeld, een.zwangere vrouw heeft maagpijn, tegens deeze kwaal zijn ontlastende midde- len dienflig, maar dewijl deezen in zulk een toeftand gevaar- lijk zouden zijn te gebruiken, zo is dus de zwangerheid der vrouwe het contra-indicans ; en 't ontlastende mid- del verandert, ten aanzien van de zwangerheid, in het contra indiciitum. CONTRAIJERF-WORTEL ; Draken-wortel; Te-
gengift-wortel; in 't latijn Contraijerva, Drakena radix {Dorjienia fcapis radicatis; LlNN. Spec. Plant.) Dit is de wortel van een gewas dat in America, in de Land- fchappen nieuw Spanjen , Mexico , Peru, Vera Cruce enz. groeit; haar naam Contraijerva is uit't Spaansch ont- leend, zo veel betekenende als tegen't vergift dienend. Dena-am Drakena radix heeft ze van Clusius ontfangen , om dat hij ze van Franctscus Drake, een Engelscli Zee-Capitain, die de geheele waereld rond om gevaaren heeft, als eene zeldzaamheid ontfangen had'de. 'Het is , zo als wij ze in Europa ontfangen , een langagfige , knoe- flige, met takjes en veezeltjes voorziene harde wortel, van een kleine vingers dikte ; zijnde -roodagtig-bruin van. buiten, en groen- of witagtig van-binnen, en heeft een zaamentrekkenden en iets fpecerijagngen reuk en finaak : De beste is die welke nog verse'h, zwaar en dik is, en veele vefelen heeft. Deeze wortel is zweetdrijvend, zaamentrekkend, maag-
verflerkend en een zeer kragtig tegen-gift tegen allerlei venijn , behalven voor dsfublimâat; drijvende 't zelve doox braaking of zweeten uit 't lighaam ; word ook zeer gepree- zen tegen allerlei]' koude enheete, inzonderheid vlek-, en andere kwaadaardige koortzen en pest; als meede tegens de pleuris., leede-pijnen, en roode loop. In plaats van deeze wortel, word ook de zedoar- of zwalu- wen-wortel gebruikt. CONTRAIJERVA GERMANICA; is de Jnthora.
Zie WOLFS-WORTEL. CONTRAIJERVA VIRGINIANA ; is de VirgU
nifche Slangen-wortel. Zie aldaar. CONTRITIO ; Wrijving of Breeking, van harde din-
gen , om ze klein of fiin te maaken. CONTUMACES MORBI; dus noemt men zu'lkeziek-
tens , die of Iangduurende ziin, en ook de naam van Morbi chronici drazgen; of wel de zulken , die bij'herhaaling wederkoomen; deeze is men gewoon recidivi Of weder- inftortende zu-ktens te noemen," ook verftaat men door contumaces morbi zulke z'iektens, die meerder toevallen krijgen, of wel in andere veranderen. CONUS ; een Kegel, Zie STROBILUS.
CONUS-FUSORIUS ; Pijramis ; een Giet kroes ;
Giet-naald; is een vat, uit metaal, ijzer, koper, (teen, of aarde gemaakt, dat beneden puntig, en boven wijd is, geli'k een pijramijde ofkelkje; dienende om de ge-' fmoltene metaalen 'er' in te gieten , 'of als men de re- gulus wil bereiden, dewelke hier in naar de grond zakt, en de flakken (fcjriiv) blijven boven in de wijdte van de kroes; men moet de giet-kroes in 't vuur warm maa- ken , eer men de metaalen of half metaalen 'er ingiet, en ook moet dezelve van binnen met vet of talk een wei-, II h h ni„' |
||||||
CON.
>eel berekenende , dat men die moet beftrooijen, het
zij met fijn geftootene kreefts-oogen, gemaalen zoethout, enz. CONSTANTINOPEL-BLOEM, zie LIJCHNIS.
CONST1PATIO; is zo veel als AdfiriUio; zaamen- trekking, verfiopping. I CÜNSTRICTOR NASI ; ook wel Orbicularis ge-
ïiaamt, is het te zaamentrekkende neus-fpiertje, dat in de lippen geplaatst is. CONSUETUDO; een Gewoonte, Gebruik.
CONSULS; deeze naam droegen de eerfte Magiflraats- perfoonen van het Romeinfche Geineeneiest, na dat de ■Koninglijke waardigheid door de tijrannij der geene, die 'er meede waaren bekleed geweest, aan het volk haate- lijk geworden zijnde, was afgefchaft. Thans noemt men Confias die geene,. welke onder de
Kooplieden verkooren worden, om zonder eenig pleit- geding en op ftaande voet, volgens de aan hun vergunde privilegiën en voorregten , zodanige gefchillen te beileg- ten, die den koophandel betreffen. In de meelte plaat- zen van de Levant zijn zodanige Confuls, zo wei-van de Hollandfche, als zommige andere Natiën. CONSULEEREN,- R- advraagen; Raadpleegen.
CONSULTATIO,- Raadpleeging niet iemand over eene zaake, bijvoorbeeld met een Doftor in de Regten, <ofinde Geneeskunde; of ook het raadpleegen van Art- zen met eikanderen in gewigüae gevallen. 'CONTABESCENTIA , zie'ATROPHIA. CONTAGIUM ; betekent zo veel als Befnetting. Zie aldaar. CONTENTA ; dus noemt men de dingen die in iets
■anders bevat zijn. In de Geneeskunde worden conte?ita die vogtigheden gcnaamt, welke in de vaste deelen, va- ten en holten des lighaams begreepen zijn : Ook wor- den de dingen die zig in de pis bevinden, aldus ge- naamt CONTINENS; Continua-; zoveel als aanhoudende,
geduurig ; dus zegt men, een aanhoudende koorts ( f e. iris continua). Zie op KOORTS. CONTORTUS ; gedraaid .omgedraaid.
CONTRACT; is een overeenkomst van twee of meer perfoonen, waar uit aanfpraak in rechten tegens iemand gefchieden kan. ContraBen kunnen werden aangegaan bij alle die de adminiftratie hunner goederen hebben, en aan welke zulks na rechten niet is verbooden ; hoe- danige zijn die Hom en doof zijn, die niet wel bij haar zinnen zijn, minderjaarige en andere onder Voogden ftaan- de perfoonen, die niet verbonden worden als uit Con- tracten , die zij met toeftemminge van hunne Voogden bebben aangegaan. -Over alle zaaken die eerlijk en in regten nier verbooden zijn , moogen contraiïen aangegaan worden. Onder de verbodene, zijnde contraBen aange- gaan tusfchen een Advocaat en zijn Cliënt, waar bij de eerfte een zeker deel van 't geene bij proces gewonnen -word, voor zig bedingt; as contraden tusfchen een Me- dicus en een Zieke, waarbij de laatfte tot het betaalen van een onbehoorlijk loon verbonden wort ; en de con- •ïra&en over de toekoomende erffenis van iemand, die nos in leeven is, buiten ziine toeftemming -aangegaan* CONTRACTERA; Incurvatio Junfiurarum; Op- trekking of inkrimping der Leden; is, als de jptiniïurce of geledingen , door iets geweldigs of uit eené belediging .der banden of zenuwen omgekromt of krom omgebogen •ffiijn, of dat de leden, zoals men gewoonlijk zegt, krom en lam of centrâtt zijn, dat uit verfchiUende oorzaakea, |
||||||
COP. COQ. COR.
|
|||||||||
jitf CON. COP.
|
|||||||||
Tiig befmeert worden, op dat de floffe 20 veel te ligter
daar uit gaat. CONVALESCENTIA ; dus noemt men de herflel-
ling van eene ziekte ,waar bij doorgaans nog eenige zwak- heid en vermoeitheid gepaart gaat; zijnde het in die 0111- ftandigheid dienftig, voedzaame fpijzen en hartfterkeu- de middelen, dog omzigtelijk en met maaten te gebrui- ken. CONVALLARIA , zie LELIE van DAALEN. CONVEXUS; Convex; Bultig; gelijk de oppervlak- te van een kogel. CONVOLUTUS ; Om- of Tezaamengerolt. CONVOLVULUS, zie KLOKJES-WINDE, TUR- B1TH en SOLDANELLE. CONVULSIO, zie STUIP-TREKKING. CONVULSIO CLONICA; dus word het zidderen en beeven der leden genaamt. CONLJZA, zie DONDER-KRUID. COPAlBA, of Copaivis Baljamus, zie BALSEM van COPAIVA. COPAL; is een wit of geelagtig-wit, hardagtig en
helder doorfchijnend harst, van een aangenaame reuk, Tvelke uit de JFest-Indien gebragt word, alwaar dezelve uit een boom vloeit, die Coparil genaamt word,- het is een zoort van Rhus, doorLiEJssus in zijne Species Tlantarum ; Rhus foliis pinnatis integerrimis , pctiolo tnembranaceo articulato genaamt: Deeze boom groeit in Virginien en elders in America, is een boom van een middelmatige hoogte, zijnde deszelfs bladen lang, ta- jnelijk breed en van gedaante fpits ; deszelfs vrugten, die na onze concommers gelijken, en van binnen een zoort van meel bevatten, dat een goede fmaak heeft, zijn bruin van koleur: Het is door inkervingen aan den (lam van deezen boom, dat 'er die bars of gom uitvloeit; deeze hars moet men in fhikken kiezen, die doorfchijnende en van een fraaije goud-geele koleur zijn, voorts bros, lig- telijk fmeltende, en op het vuur een aangenaame reuk gecvendc. Zij heeft een verwarmende, venveekende , verzagtende en ontbindende kragt. en word uitwendig in de hooftziektens gebruikt. Is voorts van veel nuttig- heid voor de Schilders en Verlakkers, die 'er een heer- lijken lak-vernis vanmaaken; de bereiding daar van zal jnen in het artijkel van VERNIS vinden. COPHOSIS, zie DOOFHFID. COPOS; Vermoeitheid; Traagheid der leden. COPRIEMETOS, ook Merdivomus; dusdanig word een lijder genaamt, die in de akelige toeftand is gebragt van door cene verftopping in de ingewanden, het zij door een zogenaamde knoop of kronkeling in 't gcdarm- ,te, gewoonlijk mijerere mei genaamt ; of wel door eene Lrcuk veroorzaakt, geen afgang kan krijgen , en dus de Exkrementen ten monde uitdringen ,* een akelig en naar toeval, 't welk doorgaans de dood aankondigt, dewijl nis dan gewoonlijk de laatfte middelen, als een gou- den kogel , of een goede dofis levendige kwik den lij- der ia te geeven , rede vrugteloos zijn in .'t werk ge- tfelt. COPROPHORIA; Gedwongen? vuilmaaking, tegens
■Wille. COPROS," Excrtmenta; Fimus, enz. dus worden de
tiitwcrpzelen van 's menfehen lighnam genaamt, waar van ie natuur zig door de ftoelgang ontlast. COPROSTASIA, zie HARDLIJVIGHEID. ÇOPTARIUM ; Galenus neemt dus een koekje te- kens den hoest dienftig. |
|||||||||
COPIJE, is een affchrift van een origineel of princ*.
paal gefchrift; het zelve is of los of authenticq. Losfe copijen zijn bloote affchriften, zonder dat zij door iemand gecoiiationeert of vertekent zijn. Authentique copijen noemt men zulke affchriften , die door een Rechter,. Secretaris of Notaris tegens het origineele zijn gecoiia- tioneert en vergeleeken, en daar meede overeenkomen- de gevonden zijnde, vertekent. Dog zulke authentique affchriften hebben in rechten nog geen kragt van be- wijs, terwijl daar toe vereischt word, dat de copije met overrocping van partij of de geintresfeerden in regten gecoiiationeert is. COQ. Is eene verkorting die veeltijds door de medt-
cijne Doctoren in hunne recepten of voorfchriften gebe- 21'gt word; ais bij voorbeeld, Coq. ad med. conf. voor Coque ad medietatis confumptionem, hetgeen zo veel wil zeggen, als laat't op dehelft verkooken. Coq. in pocul. tril. ad confinnpt. tert. part. voor Coque in poculis tribus ad confumptionem tertiœ partis, 't welk betekent, kookt het in drie maaten vogts, zo lange, tot dat het op een- derde na verkookt is. Coq. inj. q. aq. vel vin. voor Co- que in Jufficiente quantitate aquœ vel vini, 't geen wil zeggen, kookt het in een genoegzaame hoeveelheid wa- ter of wijn. Eindelijk Coq. J. a. voor Coque Jecundutq- artem, kookt het naar de kunst. COQ de BRUIJERE, zie BERG-HOEN. COR, zie HART en CORCULUM. COR AAL, of Koraal ; in 't latijn Corallum of Cordl- Hum; zijnfteenagtige, harde, heefteragtige zee-gewasfen met takken, de grootfte van een voet of wat meer hoog- te, die op de grond der zee groeijen. Of de coraalen eigentlijk tot het rijk der Mineralien , gelijk men eertijds gemeent heeft, dan tot 't rijk der planten behooren, zó als de meefte natuurkundige heuendaagsch gevoelen, fchijnt nog wat onzeeker te zijn; want fchoon de coraa- len in veele dingen met de groei-wijze der planten over- eenkomen , en dezelve ook, volgens de waarneemingen van de groote natuurkundige, de Graaf van Marsicli» bloemen en zaad voortbrengen ,• zo willen egter laatere waameemers, als inzonderheid de Heer Peissonel , dat de coraalen niets anders dan voortbrengzelen van zeekere zee-infeften, en wel van een zoort van Folijpusjcn zou- den zijn, die dezelve tot hunne woonplaatze vormen, zo wel als de Modreporœ, Jpons- en andere fieen-gewas- Jen, en dat 't gecne, 't welke de Heer Marsigli voor bloemen en 't zaad aangezien heeft, de Polijpusjen, be- woonders van de celletjes der coraalen waarcn : Dog wat hier van zij, Iaaten wij zo als het is, hoe wel de mee- ften bet coraal voor een plant houden, en dezelve in de kruidkunde onder de zogenaamde Lithophijta (ileenagtige planten) plaatzen. Het coraal heeft geen wortelen, maar is aan de opper-
vlakte van verfchillende lighaamen, als aan mosjekn, Jïet- nen, Jponjien, en allerlei)' andere zee-gewasfen vast ge- hegt; dog gemeenlijk is het aan de uitfteeken der rotzen en holen der zee geplaatst, en flaut altoos met zijn kruin nederwaarts, daar jn tegendeel de aardgewasfen opwaarts groeijen; Het is onder het water ook hard, en- niet week, gelijk zommige gemeent hebben, maar boven aan de ronde eindens zijn ze weekagtig en opgevuld met een wit vogt naar melk gelijkende, die zommige voor het zaad of voortbrengsel van 't coraal gehouden hebben,. De gemelde boveneinden zijn ook met zeekere celletjes of holletjes overal bezet, die van de Heer Marsiglï en andere voor de bloement maar van de Heer Peissc- |
|||||||||
cor;
gît voor de wooningen der bouwmeesters van 't coraal,
Óaamelijk de polijpusjen, gehouden worden; welke dier- tjes, men zegt, wit, zagt en eenigzins doorfthijnende te zijn, vormende haare armen een ftar met agt ftraalen, en die van zulke, welke 't coraal voor een plant houden, Voor de bladen der bloemen aangezien worden. Men telt gemeenlijk drieërleij coraalen, al« roode, wie
te en zwarte; dog het roode coraal, is het regte coraa- len-geflackt, maar de beide overige behooren onder an- dere gedachten. Het witte coraal, dat in de Apotheeken gevonden en gebruikt tvord, is eigentlijk een zoorr, van Madrepora Tournefortii : Beltaande het onderfebeid van regt coraal en madrepora hooftzaakelijk daar in, dat het coraal digt en niet hol is, nog andere gaatjes boven of beneeden moet hebben ; daar en tegen zijn alla zoorten van madrepora's met gaaten en holtens voorzien; hoewel 'er ook opregt %it coraal gevonden word , maar dit is zeer zeldzaam. . Het zwarte coraal is weer een ander zoort van fteen-
of aardtagtig gewas, zijnde veel taaijer als de voorige, op de wijze als hoorn ; groeit ook langer en regter, zo dat men het voor een ftok kan gebruiken. Door Dios- CORIDES word deeze zoort Antiphates genaamt. Onder de roode coraalen heeft men weer verfcheide-
lie veranderingen, zo ten opzigte van de kolcur als ten aanzien van de groote en gedaante; want men vind fraaij hoogrood, bleekrood, rooferood, bruin-rood , geel- agtig, half rood en half wit coraal, en meer andere; het egte witte is, gelijk gezegt is, heel zeldzaaam. Dog het fraai roode word 't meest geagt, zo wel in de genees- kunde als anders; voorts vind men kleine en lijne coraal- lakken , en ook groote, lange en dikke , als meede frag- menta of (tukken daar van, ' en eindelijk ook gaatig of wormlteekig, breukig en onzuiver coraal, dat oud en van weinig waarde is. Zelden groeit het coraal veel hooger dan een voet, en dikker als een duim. De meefte roode coraalen groeijen in deMiddclandfche
zee, omtrent Sicilien , Sardinien, Corfica, Majoren, 'Minorca, en meer andere plaatzen, als meede ook op zommige Afrikaanfche kusten. Het witte coraal word meede in de Middelandfche zee, en ook in de Oost-zee gevonden. Om het coraal uit de diepte der zee magtig te worden, word het zelve op een zeekere wijze ge- vischt ; 't welk aldus gefchied, en zijnde hier toe degewoo- neüjke tijd van 't begin van April tot in 't laatfte van Julij. De visfehers hegten twee latten kruiswijze aan malkanderen vast, waar aan ze in het midden een kogel of ftuk lood vast maaken, op dat het kruis in het water naar de grond kan zinken; om het kruis winden ze hen- nip , of ander veefelagtig touwerk , heel verwart, en maaken aan deeindens van het kruis ook netten vast ; dan bevestigen zij 't kruis met twee touwen aan de voor- en ag- ter-(teeven van de bark; vervolgens laaten ze het kruis, op plaatzen daar ze coraal vermoeden, zagtjes naar de grond zakken, en vaaren dan met de bark zoetjes heen en weer; door welk middel de hennip zig om de coraal- takken flingert, en dezelve daar aan vast gehegt blijven; 't welke de visfehers gevoelende, feheurenze 't coraal met 't kruis los, en haaien 't eene met 't andere op ; dog de- wiil het veeltijds gebeurt, dat het coraal, en wel zomtijds 't beste, bij het opnaaien van het kruis afraakt, en naar de grond valt, zo word zulks door duikelaars opgevischt; welke duikelaars tot deeze visfeherij zeer noodig zijn, de- wijl zonder of bij gebrek van dezelve, de vangst meest doorgaans maar liegt is. De opgevischte coraalen wor- |
||||||||
den vervolgens geforteert, waar van degrootfte en fchoon-
(te niet alleen dienen, om de cabinetten der liefhebbers van natuurlijke zeldzaamheeden meede te voorzien, maat ook worden dezelve, 't zij zo ruw of gepolijst, of op andere wijze bearbeid en verciert, veel naar Afia, In- dien en Arabien gezonden, dewijl de Indiaanen en in- zonderheid de Arabier s dezelve ongemeen hoog agten, en met goud of andere dingen van groote waarde rijke* lijk betaalen. Men maakt 'er ook veelerleij kleine werk- jes en fnuisterijen van, als knoopen, rotting-knoppenr mes-hegten , deegen-greepen, hals-en arm-banden, roo- fe-kranfen, enz. De ftukken en brokken worden tot de medicijnen bewaart, en zijn daar toe even zo goed als de aanzienlijkfte en duurfte groote ftukken. De coraal-planten uit zee gehaalt wordende, zijn door-
gaans met een wijnfteenige, rood- of grauwagtigt* korst of bast bedekt, die vol geftarnde en grove lugtgaatjes zit, die zig ligtelijk van de coraal-plant laat affcheiden ;. denkelijk komt deeze fchors van eenig zee-fchuim voort, 't welke zig aan 't oppervlakte van 't coraal hegt, en fteen- agtig geworden is ; het zelve bevat olie en een vlug alka- lisch zout in zig, daar word meede een pisagtige geest uitgehaalt. Zelden word het coraal door de worm geknaagt en
doorboort; egter vind men zulks, dewijl in zommige verzaamelingen van natuurkundige zaaken, coraal-takken te zien zijn, die geheel en al van de wormen geknaagt eti. doorboort zijn. Het coraal is verkoelend , iets zaamentrekkend, op-
flurpend, zuur-temperend en bloed-zuiverend, en het lij- ne poeder daar van word zeer gepreezen teegens 't zuur ende fcherpigheeden in de maag en't bloed, en in, toe- vallen , ontftaande uit fchrik en toorn , als meede tegens- de roode loop en andere bloed-vloeijingen, gelijk oofe teegens hitzige opvliegingen in de koortzen; de doßs'n> tot twee fcrupels. Hoewel zommige de coraalen niet hoo- ger agten als andere diergelijke aardagtige middelen, bij' voorbeeld , de kreefts-oogen , mosfelen, eijer-fchillen, enz., die dezelfde uitwerking doen. Voor deezen heeft men ge- looft, dat de roode coraalen ook uitwendig in degemel* de en meer andere gebreken , inzonderheid ook tegens- zinkingen van een groote kragt waaren ; waar van het ge- bruik ontftaan is, dezelve om de hals en handen te draa- gen ; en hier van daan is het ook, dat allerlei andere din- gen die aan een draad gereegen, en van de vrouwen om de hals gedraagen worden, fchoon het geen coraalen zijn, en dikwils geheel andere koleuren hebben , evenwel co- raalen genaamt worden. Uit'de coraalen word ook een fchoone bloed-roode
tinctuur en eenßjroop gemaakt; waarvan de eerfte, wel bereid zijnde, heel dienftig is om het hart te verfterken en't bloed te zuiveren; maar men dwaalt, indien men denkt, dat deeze tinäuur een zodanige panacea zij, die alle andere middelen overtreft en waar meede men wonderen, in de geneezing van allerlei ziektens, zou kunnen uitregten, gelijk voor deezen veele menfehen ge- looft hebben, en nog heeden veele,_ zelfs geleerden, in die waan zijn ; waar toe waarfcbijnlijk de bloed-roode koleur der tinStuur aanleiding gegeeven heeft, fchoon dezelve, gelijk ook haar kragt, niet wezentiijk of alleen van de coraalen, maar hooftzaakelijk van de overige ingre- diënten , inzonderheid van de züiker en het menflruum afhangt, gelijk Neumann zulks door veele opzettelijk gemaakte proeven bevonden heeft, daar hij witte in plaats van roods coraalen, ja ook geen coraalen tot de II h h a tin&iïüi |
||||||||
COR.
|
|||||||||
%& COR.
|
|||||||||
tinUuw genommen hadde ; verkrijgende evenwel een
hoog-roode en even kragtige tinUuur. Dewijl ondertus- fchen deeze tinctuur van veel en hoog geagt word., en de- zelve ook haare nuttigheid in veelerleij gebreeken heeft, zo zal 't niet ondienftig zijn, om de manier van coraal- tiniïuur te maaken, hier aan te wijzen. Hoe men tinEtuur van Coraal maakt.
Deeze tinQuur word op zeer veelerlei wijze bereid-,
dog de gewoonlijkfte is de volgende: Neemt een half pond witte zuiker, doet dezelve in een vertinde of ijzere pan, en laat hem met een weinig roofen-water fmelten, doet 'er dan een half pond klein- gebrokene roode coraalßukken , en een vierde pond wit wasch bij, zet 't over 't vuur en Jaat het met malkanderen, al roe- rende, zo lang zagtjes kooken, tot dat de coraalen haare roodigheid hebben, verlooren ,• neemt het dan van 't vuur en een weinig verkoelt zijnde, giet'er beste brandewijn (fpiritus vint reciificati), of als men wil, roofe-gcest bij, zoveel genoeg is; naamelijk, niet te weinig nog te veel, en laat het nog wat. bij een maatigc warmte -trekken ; dan laat men het koud worden , zo verdikt zig het wasch boven op, de coraalen leggen op de grond en de tincïuur bevind zig in het midden, die men dan door middel van een gat in 't wasch te fteeken, 'ei' laat uit- loopen, vervolgens filtreert en bewaart. De dofis is 40 tot, 50 druppels, met wat wijn of ander vogt 's morgens of avonds te neemen. Andere doen 'er in plaats van brandewijn , klaar wa-
ter op 't laatfte bij ; en dan is de dojis omtrent een lepel vol, Andere Coraalen-tin&uur.
Neemt versch citroen- of limoen-zap een half pond,
minder of meer, na dat men veel tinftuur wil maaken, doet 'er ongeveer een halve once geftootene roode coraa- len bij, zo zal 't zap dezelve terftond aantasten; wan- neer deeze dan meest ontbonden zijn, zo doet 'er we- derom andere coraalen bij, en roert het zomtijds met een houtje om, om zig beter te ontbinden ; dus gaat met meerder coraalen 'erin te werpen voort, totdat'tzap geen coraalen meer wil aantasten, als wanneer het niet meer zuur maar zout van fmaak is, als dan filtreert de folutie door een vloei-papier, zo blijft'er een partij wit- te (toffe in 't filtrum te rug, die men niet behoeft weg te fmijten, maar als een Magisterum uit coraal-met-citroen' zap-kan bewaaren en gebruiken. Het doorgelekte vogt wazemt men in een kolf op het
zand'tot de dikte van honing uit, en giet'er als dan beste brandewijn of eenig andere brandbaare geest, bij voor- beeld, geest van roezen of van daal-lelien op, zo veel genoeg is, zo -verkrijgt men een roode>tin%uur; die ook zeer goed is, zijnde zweetdrijvend en verfterkend ; dien-, ■ftig in allerleij koortzen , pokken , majelen , leedenpijn, enz. Als men deeze tinüuur met geest van hertshoorn bereid, word ze tegens de hartkloppingen zonderling ge- preezen. Sijroop van Coraalen te maaken-.
Neemt geftootene roode coraalen, lost ze met gedistil- leerde azijn op,' op de wijze als vooren met 't citroen- zap ; fikreen dan de folutie en dampt ze in een-kolf in het marien-bad uit, tot dat 't droog is; roert dan bij twee of drie oneen van deeze droog imgewazemde coraal-ftoffe, agt onzen zap van berberisfen, die versch en helder van |
|||||||||
koleur is, en giet dit te zaamen over een pond beste c*;
narie-zuiker, laat het bij de warmte of in balneo zaamen fmelten, zijgt het dan door een fervet of zijgzak, en kookt het vervolgens tot een Jijroop van bekwaame dik- te, zo verkrijgt men een fchoone roode en aangenaam finaakende jijroop van coraalen, die zeer verkoelende, or vervrisfehende, voorts hart- en maag-verfterkende is, dienftig in allerlei koortzen, galziektens, buik- en roo- de loop,, driftig bloed, enz. Dteze Jijroop moet in de herfst bereid worden , wan-
neer de berberisfen rijp zijn ; en men kan hem daarna lang bewaaren. Om welruikende Hals-coraalen te maaken.
Neemt benzoin, 3 lood ; florax, 1 lood; hars van ah- as-hout, 10 grein; gom-labdanum, 25 grein,* muscus, ia grein; amber, 9 grein,- civet, 2 grein; ftoot eerst den florax in eetj maar iets warme vijzel heel fijn ; doet dau de benzoin , gom labdanum en 't hars van aloè's-hout, elk-wel gezuivert en geftooten zijnde daar- bij, en ver- volgens ook de muscus, amber en civet, maar de masfa moet niet te warm zijn, anders vervliegt de kragt ; alsdan alles wel door malkanderen geftooten is, zo mengt 'er heel fijn geftooten en gezift koolen-ftof van linden hout onder, om het een zwarte koleur te geeven, dog niet- te veel, anders word het korlig ; op 't laatfte doet 'er bij wat viscb-lijm, die in wat roofewater geweekt heeft, en vervol- gens op een zagt vuur tot een bekwaame dikte opgelost is, om het te zaamen te houden en ee-n glans te geeven, en ftoot't onder malkanderen tot een-bekwaame dikke masfa of deeg; formeert 'er dan kogeltjes van, zo groot als men begeert,-en van eenerlei groote, waar toe men best een form gebruikt, opzettelijk daar toe gemaakt, en men fteekt 'er dan regt midden door kleine gaatjes; ten laafc. •ften legt men ze in de zon te droogen, dog eerst maat in een matige warme zon, anders krijgen ze fpleeten; droog zijnde rijgt men ze aan een,zijden draat tot 't ge- bruik. Wil men de coraalen niet zwart maar rood heb- ben, zo mengt 'er in plaats van kooien, fijn gepoeijei"! beste roode aards of verniilloen onder. Om 't roode Coraal na te bootzen.
Neemt goede colophonie, een once; fmelt het 'over het
vuur, doet 'er dan bij twee drachma vermiljoen en roert het wel door malkanderen j-neetnt vervolgens-een klei- ne quast, en beftrijkt daar meede gedroogde takjes van de wildepruim-boom of van andere boomen, die de ge- daante van de natuurlijke coraal-takken vertoonen , en waar van men de bast zorgvuldig afgefchraapt heeft; hout vervolgens de takken tegen het vuur en draait ze heen en weder, zo zal zig de koleur overal egaal verfpreiden en als gepolijst worden. Op dezelve wijze kan men ook het witte en zwarte cotaal nabootzen , als men in plaats van vermiljoen,- loodwit of gemeen dooszwartzel gebruikt. Met dit nagebootfte coraal kan men grot-werk en andere dingen verderen. GORAAL-BOOM; Americaanfche Doornboom; in het
ïatijn Corallodendrum; is een Americaansch klein boou> gewas dat fchoone roode vlinterformige bloemen voort- brengt,'waar van het ook zijn naam draagt. Daar zijn hooftzaakelijk drie zoorten van bekent, als 1. De doornige Coraal-boom, met hoog roode bloemen,
(Erijthrina foliis ternatis, caide arboreo aculeato, L'i-nn. Specs Plant.) Deeze is de-gemeenfte zoort, wiens fteng met doornen bezet is- 2. DO
|
|||||||||
?*FT' • --- -• - -" , '
|
|||||
COR. COR. 429.
# ■ ■ '-
2. De Coraal-boom zonder doornen, met puntige bladen naar die van de We/fere»'gelijkende. De wortel is langd-
en lange bloemen; (EHjthrina foliis pinnatis, legtmi- werpig, oneffen en a's getakt, of getand, welk de oor- nibus membranaa-otetragoiiis, Linn. Spec. Plant.) fprong van haar naam tandkruid of dèttturia, gelijk ook 3 De dikworteiige Coraal-boom zonder doornen , met van de naam coraal-kruid is, om dat ze in de gedaante'
geairde fcharlaaken roode bloemen; (Erijthrina foliis ter- eenigzins naar bet wit coraal zweemt. futis f cauleJïmplicisfimo inermi, Linn. Spec. Plant.) Plaats. Dezelve groeijen natuurlijk in Oostenrijk, Plaats. De beide eerste zoorten groeijen in de war- Zwitzerland, Italien en elders, op berg- en boschagtige
me gewesten van America, als méede in Oost-lndiên : plaatzen; ze worden ook wel in de hooven gekweekt. De derde word gevonden in Carolina ; deeze zoort Kweeking. Haare vermeerdering gefchied niet be-' groeit zo hoog niet als de twee voorige, en ook meer zwaarlijk door fcheuring der wortelen in het voorjaar; kruidagtig. De liefhebbers van vreemde planten kwee kan ook door 't zaad gefchieden , dat men in het najaar ken dezelve in Europa ook wel in de tuinen, wegens de of heel vroeg in 't voorjaar op een fchaduwagtige plaats fraaije koleur der bloemen. moet zaaijen, en de ópgèkoomene jonge planten daar na Kweeking. Dezelve worden voortgezet door het verplanten ; beminnende deeze gewasfén, liefst een
zaad, als men zulks uit America verkreegen heeft, de- zandagtige grond en de fchaduwe. wijl in Europa het zaad niet rijp word; 't welke men in CORACO BRACHIÜiUS ; deeze riaam draagt een het voorjaar in een broeibak zaait, en daarna de jon- zekere fpier, onder het getal derJtsf-fpierên behooren- ge planten, als ze 4 of 5 duimen hoogte verkreegen de; zij neemt haaren aanvang bij 't fnavelswijze uitfreek- hebben, elk in een potje verplant, die men vervolgens zei van het fchouderblad, en eindigt in het bovenfte ge- in de runbak zet, en ze daar in koeftert: Anders kan deelte van het fcböuderbeen. men dezelve ook voortkweeken door.jonge takjes, die CORACO-HIJOIDEUS; dus word die tweebuïkigâ
men in de zomer in potten (leekt, en in de run-bak zet, zagte fpier genaamt', koomende van het fnavelswijze uit- dezelve met dekking tegen de zon in het begin, lugtgee- fteekzel des fchouderblads en in het tongebeen eindigen- ving, en bevogtiging weL onderhoudende ; wanneer ze de; dezelve dient meede om de tong na ter zijden te trekken* dan wortelen genoeg gemaakt hebben, verplant men'ze CORALLINÄ, zie CORALLIJN.^. elk in een pot, en koeftert ze verder in de runbak; te- ÇORALLINUM ARCANÜM; dus noemen Para- gens de maand van Qiïober moet men dezelve in de ftook- celsus en van Helmont een zeker geneesmiddel ui£ kas brengen , en dezelve de winter over met een kwik door middel van de liquor- aicalïest bereid , het maatige warmte onderhouden , dewijl ze anders te veel welk ook de naam van mercurhis fublimatus ruh eus non groeijen en daar door geen of weinig bloemen voort- c-orrofivus draagt. brengen, die in de winter of het voorjaar verfebijnen, COIIALLIUM , of Coraltum, zie CORAAL.
als de planten wat groot-geworden zijn. Men moet dee- CORALLODENDRÜM, zie CORAAL-BOOM. ze gewasfén ook 's zomers in de trek- of runkas hou- CORALLOIDES; zie GORAAL-VIOLIER. Ook den; dog de derde zoort, die wat harder is, kan men's worden eenige mos/en , die takkig.als coraal groeijen-,. zomers in de opene lugtop een warme plaats zetten, en bij zommige» aldus-genaamt. deeze heeft ook 's winters zo veel warmte niet noodig CORALL1JN ,/of Coraal-mos ;in 't lat. Comllina-; Mis-
ais de overige. ewr?iian'«wDoDON. ; Muscus corallmus ; (BjA» ^töJ.<tiiii> CORAAL-KRUID; is deasperße, die aldus genaamt Dioscoihd. & Galen.) is een kleine takkige en brosfe word, om dat haar zaad rond en rood is, als roode coraa- zee-plant, die uit verfcheidene geledingen beffiaat, welke len. Zie ook CORAAL-VIOLIER.. onder malkanderen zijnvereeni'gt; deszelfs zelfftandigheid CORAAL-iVlOS, zie CORALLJJN. vertoont zig van buiten als een witâgtig. (lijk, dat zig .CORAAL-VIOLIER; Coraal-kruid; Tandkruid, in- natuurlijk om de plant hegt, die zo hard als fteen is, 't latijn Dentaria; Coralloides. Daar zijn verfcheidene en van verfcheidene koleuren, als wit, roodagtig geel, zoorten van dit gewas-; als asch-koleurig, zwart en zomtijds groenagtig; de reuk is 1. De drie- of negen-bladige coraal-violier; Dentaria alsvanvisch, en de fmaak zout en onaangenaam ; deeze
triphijllos ; (Dentaria foliis temis ternatis, Linn. Spec. plant kraakt tusfehen de tanden als kleine fleentjes, én Plant.) vergruist ligtclijk , dezelve tusfehen de vingers wrijvende ; 2. De vijfbladige Coraal-violier, met zagté b'aden ;Den- nauwelijks heeft dezelve een duim of anderhalf lengte.
taria pentaphyllos, foliis mollibus ; (Dentaria foliis fiim- Men vind de Cór«W«/n menigvuldig aan de oevers van de mis digitatis , Linn. Spec. Plant.) Vun deeze is eene ver- Oceaan en Middelandfche zee op de rotzen, z'g aan kleine andering met rouwe bladen. fleentjes, fchelpen, coraal, of andere zee-gewasfen heg- 3. De zeven -bladige Coraal violier; Dentaria JieptapMjl- tende; zij groeit zónder wortelen.
los ; (Dentaria foliis fummis digitatis, Linn. Spec. Plant.) Dioscorides prijst haar zeer als een bekwaam mid-
4. De zeven-bladige Coraal-violier met bellen of klij- del, om de kwaade vogten uit te drijven, en de hevig-
fters tusfehen de bladen; Dentaria heptaphijllos baccife- heid van het voeteuvel te temperen; ook fchat men de- ra; (Dentaria foliis inferioribiis pinnatis , fummis fimpli- zelve, als een goed middel om de wormen te dooden , cibus, Linn. Spec. Plant.) tot dien einde word zé gepoeijert alleen of wel onder 5. De negen-bladige Coraal-violier, van de gouden andere middelen tegens de wormen dienftig gemengt,
berg (Mont d'or) ; Dentaria enncaphijllos montis atirei. van een halve tot drie-vierde drachma ingegecven. Befchrijving. Deeze gewasfén brengen'bladen voort CORAX, zie iÉGILOPS; betekent meed« een Ho-
op de wijze als die van 't vijfvinger-kruid , drie, vijf, ze- ve ; zie aldaar. ven of negen aân een fteel, zijnde langwerpig, min of' CORCHORUS; Melochia ; Aïçea olitoria; J.ooden<
meer puntig en rondom gckertelt; De bloemen beftaan maluwe; J.ooden-uoes : Daar zijn verfcheidene zoorten van
uit vierbladjcs, gelijken naar die van de- violieren-,..m dit gewas, dat een aart van Alcea of Maluwe is; dog
zijn roodagtig-purper, na welke hauwen volgen, ook wij zullen maareene aanmerken, .die 't geuicenfte. is „
.; HB*o 3 * zijnde
|
|||||
COR'.
Weshalverï men haare wortelen 's winters met ecnfga
ruigte moet overdekken. ^ CORIANDER; ook Koliander en Ktriandergenaamts
in 't latijn Coriandrum; Anethum cinicum; van dit get was zijn twee zoorten; als 1. De gemeene groote Coriander; Coriandrum majus;
(Coriandrum fruSibus globofis, Link. Spec. Plant.) 2. De kleine balzaadige Coriander ; Coriandrum minus
tefiiculatum; (Coriandrumfructibus didijmis, Link. Spec. Plant.) ßejchrijving. Dit gewas, te weeten de eerde zoort,
heeft gefnippelde bladen, waar van de bovenfte fijner ge- fnippeld zijn als de benedenite ; op de toppen van de deng en takken koomen witte bloemtjes in kransjes voort, waar na blootdaand zaad volgt, dat rond en hol is, van kolcur, versch zijnde, groen, maar met 't droogen geel- agtig-wit wordende. Het verfebe kruid geeft een zeer zwaare Hinkende reuk van zig, gelijk ook 't zaad, en worden aldus inwendig gebruikt, voor zeer fehaJelijk, en zelfs doodelijk geagt;_ dog gedroogt zijnde, leggen ze alle flank en fcnadelijkheid af, en worden ten laatllcn niet alleen lieflijk en aangenaam van reuk , maar ook nuttig in de huishouding en geneeskunde; en het is dan niet noodig het zaad in azijn te weeken, gelijk men voor deezen gedaan heeft, om het daar door te ver- beteren. De tweede zoort groeit kleiner, en fijner van bladen
als de voorige, en heeft t'elkens twee ronde zaaden bij malkanc'eren ftaande. Plaats. Deeze gewasfen groeijen in de Bouwlanden
van Zuid-Frankrijk en Italien; de cerlle zoort word ook op veel p/aatzen , wegens 't gebruik van 't zaad, in de booven en velden gezaait; zijnde beide eenjaari- ge planten. Kweeking. Men zaait 't zaad in het voorjaar op
bedden of akkers niet al te dik of digt, op een war- me plaats en in een vette grond, en houd vervolgens de jonge planten door wieden zuiver van onkruid, zo zullen ze niet nalaaten wel te groeijen en rijp zaadi voort te brengen. Eigenfchappen. Het Cor'ander-zaad is zaamentrek-
kend, verwarmend, maag- en hooft-verllerkend en wind- breekend; zijnde een van de vier groote verwarmende zaaden. Wanneer het wel gedroogt is, is het zeer dienflig 0111 de maag en de ingewanden te verllerken en de winden te verdrijven; tot dien einde word het zelve ook met zuiker overtrokken, waar van men zom- tijds iets nuttigt. Men prijst het zeer tcgens de kou- de kooi tzen, inzonderheid tegens dederdedaagze koorts, als men een once daar van geflooten, in vijf of zes oneen goede witte wijn 24 uuren laat trekken, en dan den doorgezijgden wijn 's morgens migreren inneemt, dat men moet herhaalen. Dit zaad met peterßiie-zaad en wat water tot een pap-pleiftcr gedampt en opgelegt, is dienflig voor droopende borden uit overvloed van melk ontdaande, of om de borden op te droogen; voorts word het Coriander-zaad ook in zommige f auf en en con-- fituuren gebruikt. CORIANDER (SWARTE), zie NIGELLE.
CORIANDRUM, zie CORIANDER. CORIARIA, zie SUMAK met mijrte-bladen. COR-1NDUM; Pifum veficarhm; Helicacabus pc> regrinits Dodon/ei ; Hart-erte, Blaas-erte : Daar zijn verfcheidene zoorten of veranderingen van dit buiten- lands eb gewas, als 1. De
|
||||||
43» €0R. j|
zijnde de Corchoms Plinii? of Corchoriis olitor'.a ; (Cor'
chorus capfulis ollongis ventricofis, foliortm infimis fer- raturis fetaceis reflexis, Link. Spec. Fiant.) Het zelve groeit in Afia, Africa en America, zijnde een eenjaa- rig gewas: Men zegt, dat de bladen daar van in Egijp- ten zeer veel gebruikt worden, inzonderheid van de^Joo- den, tot een groen moes, gelijk bij ons de fpinagie en diergelijke. Als men het bij ons kweeken wil, het zaad hebbende, moet men het in de maand April in een war- me broeibak zaaijen, en daar na de jonge planten op een warme plaats verplanten. CORCULUM; Cori Embrio; Gemmafeminis; Pun-
{tum vegetans ; 't 'Laad fpr uitje ; Plant-beginzel, is het fpruitje binnen liet zaad, het welke de beginzelen van een nieuwe plant bevat. CORDATUS; Cordiformis, Hartformig , Hartsge-
-wijze; van gedaante ate het hart. CORDIALE DRANK, zie CANDEEL.
CORDIALIA ; Analeptica ; Hartßerkende middelen :
zijn zodanige die het harte verkwikken, vervrisfehen en verderken; %e\ï}k ah Spaanfche wijn, caneel-water, am- ber, en meer anderen van dien aart. CORDIS INFLAMMATIO ; Hart-ontflseking ; kan
door dezelfde oorzaaken ontdaan , als de ontileekingen van de lever, milt en nieren, en moet ook op dezelfde wijze geneezen worden. Zie ONTSTEEKING B£& INGEWANDEN. CORDIS MOTUS; Tremor; Vermis, zie HART-
KLOPPING. CORDIS PALPITATIO, zie HARTKLOPPING.
CORDOL1UM , is 't zelfde als Cardialgia. Zie
HARTE-PIJN. COREOPSIS LINNiEI, is een Planten-genagt,
een aart van Boelkens-kruid zijnde, waar van verfebei- dene zoorten zijn , die meest in Virginien, Carolina en Canada groeijen ; wij zullen maar vier dor voor- naamlte aanmerken, als 1. De Coreopfis met langwerpige gezaagde bladen, en
goud-geele bloem-bladen ; Hepatorium aquatile , folio di yifo , flore aureis petalis undique radiato ; (Coreopfis fo- liis lanceolatis ferratis oppofitis amplexicaulibus, Link. Spec. Plant.) Dit is een zoon van water-boelkens-kruid (bidens aquatica) , met goudgeele gedarde bloemen, die naast de gragten en flooten, enz. groeit ; zie BOEL- KENS-KRUID. 2. De Virginifche Coreopßs met een gevleugelde (leng;
Chrijfanthemum Canadenfe bidens, alato caule ; (Coreop- fis foliis lanceolatis ferratis alternis petiolatis dscurren- tibus, Luw. Spec. Plant.) groeit in Virginien, Cana-
da, en is langleevend. 3. De Virginifche Coreopfis, met driebladige gladde
bladen als de anagijris; Chrijfanthemum Virginianum trifoliatum glabrum; (Coreopfis foliis fubternatis, inte- gerrimis, Link. Spec. Plant.) groeit in Virginien, en j's langleevend. 4. De Virginifche Coreopßs , met fijn gefnippelde
• bladen ; Ceratccephalus Delphinii foliis ; (Coreopfis fo- liis decompofito-pinnatis linearibus, Link. Spec. Plant.) .groeit meede in Virginien , en is tweejaarig. De vreemde zoorten worden zomtijds bij ons ïn de tui-
ïien der kruidbeminnaaren gekweekt, het welke gefchied door fcheuring der wortelfpruiten in het voorjaar, be- halven de vierde, die van zaad gekweekt word, men jnoet haar een warme plaats gceven , en ze kunnen onze Winterkoude taanjelijk doorftaan,, dog geen llrenge vorst ; |
||||||
COR. 43*
|
||||||||||
COR.
|
||||||||||
i. De ge'meeire Cor-Indum, (Caràiojpémum , LiNîî.
Spec. Plant.) 2. De Cor-Indum, met grooter bladen en vrugten.
3. De Cor-Indum, met kleiner bladen en vrugten.
4. De Cor-Indum, met de kleinfte vrugten.
Befchrijving. Dit is een klimmend gewas, met lang-
werpige getande bladen ; vrugten aan lange (teelen voort- brengende , als driehoekige blaazen, waar in drie ronde zaaden in drie celletjes voortkoomen, die naar erwten gelijken en zwart zijn, hebbende een witte vlek, welke een hart vertoont, dat de oorfprong van haar naam is. Plaats. Het zelve groeit in Oost- en West-Indien, en
word in Europa zomtijds uit liefhebberij , wegens de Zeldzaamheid der zaaden, gekweekt; zijnde eenjaarig. Kweeking. Men zaait het zaad in April, in een ma-
tig warme broeibak, en verplant de jonge planten daar na in Maij, als de koude nagten over zijn, in de tuin in een goede Iosfe grond en op een warme plaats, en als ze beginnen op te fchieten, moet men 'er (tokken bijzetten, om ze daaraan vast te binden, zo zullen ze in het najaar rijp zaad voortbrengen. CORIS LINNJEI; Coris Monfptliaca Lobelii; Sijm-
phijtum petrœum, Camer. Epit. Bastert St. Janskruid; is een Ianglevend gewas, van 1 voet min of meer hoogte, zig met veele deeltjes over de grond verfpreidende als heide, daar het ook met zijne digt bij een (taande kleine bladjes naar gelijkt; heeft gewoonlijk blauwe bloemen in tros- jes bij een ftaande, aangenaam om te zien ; ook word het gevonden met roode en witte bloemen ; groeit na- tuurlijk in Zuid-Frankrijk. CORIUM ; betekent Leer of Leder, dat van de huid
oft vel van dieren bereid is. Zie LEDER. CORIUM MONTANUM, zie BERG-LEER.
CORIUM TERRAE; dus noemen Plinius en Agiu-
cola de bovenfte oppervlakte , of eigcntlijk de zoge- naamde fchors der aarde. CORNALIJN, zie CARNEOL.
CORNEA ,• dew-ze naam word aan de Jioornagtige
luid of het doorzigtig deel van 't oog gegecven, zijn- de als een aanhangzel of vervolg van het harde oog- vlies (fclerotica), die het gantfche oog omvat, en voor- waarts in de gedaante van een volmaakte kring of cirkel, helder en doorfchijnende word ; dit doorfchijnend ge- deelte , is zaïmcngeltelt uit óp malkanderen liggende bladen, waar in zig water aderen, in plaats van bloed- vaten bevinden, en het zelve is min of meer plat ver- heven. CORNICULA; dus noemt Htldakus een klein hol
Chirurgieaal inftrumentje van hoorn vervaardigt. CORNICULATUS; Iloornformig, Gehoornt, of dat
hoornen heeft, of naar hoornen gelijkt, bij voorbeeld de Papaver corniculatum. CORNIGER , Iloorndraagend, dat hoorns voort-
brengt, of dat zodanige gedaante heeft, gelijk de doorns van zommige gewasfen, bij voorbeeld de Acacia corrigera. CORNIX, zie BONTE-KRAAIJ en KRAAIJ.
CORNOELJE-BOOM ; Cornoelj e-kerf en ; Italiaan-
fclie Kerfs-boovi; |n 'tlatijn Cornus; Cornusmas; (Cornus arhorea, unbellis involucrum aquantibus , I.inn. Spec. Plant.); daar zijn verfcheide veranderingen van, als 1. De Comoelje-boom met roode vrugten.
2. De Comoelj e-boom met witte vrugten.
3. De Cornoeijé-bóom met geele vrugten.
4. De Cornoe'lje-boom met bonte bladen.
Mtjchrijving. Deeze boom kaa 10 tot 15 voeten hoog |
||||||||||
opgrocijen, dog groeit ookdikwils heefteragtig, als men
hem niet tot een boom opfnoeit: Deszelfs bladen zijn glad, breed, langwerpig en van vooren puntig, hebben- de* veele aderen of zenuwen: De bloemen die heel vroeg, voor die van meest alle andere boomen voortkoomen, zijn klein, vierbladig en geelagtig, veele bij malkanderen in een inwindzel (involucrum) voortkoomende ; waar na vrugten of befiën volgen die lanwerpig rond zijn,, van k'oieur eerstgroen, maar die met 't rijpen mooi rood, geel of wit worden, dog de roode worden 't meest ge- vonden; haar fmaak is rijp zijnde, eenigzins zoet, maat met cenig wrang-of amperbeiJ vermengt, dog niet onaan- genaam, maar ze moeten wel rijp of week geworden zijn, anders zijn ze zeer trekkende en niet eetbaar ; de fmaa- kelijkfre zijn die, welke afvallen als men de boom wat fchud, want deeze zijn de rijpfte : Dezelve bevatten van binnen een (teen, die langwerpig rond, witenhce! hard ii. Plaats. Deeze boom groeit natuurlijk in het wild , or>
veeleplaatzen van Hoogduitscliland, in de heggen en bos- fchen, inzonderheid omtrent de rivieren de Rhijn en Donauw, in den Elfas, Ooflenrijk en elders,- dog de vrugten van decze worden zo finaakelijk niet, als die, welke men in de hooven kweekt. Kweeking. Deeze boom word vermcenigvuldigt door
inlegging der takken in het voorjaar, op de wijze als de ijpe- en meer andere boomen, willende aldus niet be- zwaarlijk bewortolen ; in het volgende voorjaar fnijd men de bewortelde takken van de moer af en plant ze op een bed in de enterij, om ze verder voort te zetten, of men kan ze ook voorts planten ter plaatze daar ze zullen blij- ven doorgreeijen ; en het (iaat aan te merken, dat wan- neer men 'er boomen op (tam van kweeken wil, men de- zelve in de eerite jaaren, door middel van ze aan regte (lokken te binden, regt op leiden moet; dewijl zz anders ligtelijk krom wasfen, en dus onaanzienlijke (tam- men verkrijgen. Alen kweekt deeze boomen niet alleen weegens de vrugten , maar ook om 'er fchceiheggen van te planten , die in een goede grond zes à zeven voeten hoog kunnen groeijen, en wegens haare digte begrocijing en glanzende bladen heel aangenaam op 't oog (taan ,• men p'ant ze tot dien einde in de rij op twee à twee en een halve voet afftand van malkanderen; dog van zodani- ge heggen moet men geen vrugten verwagten; hier toe- moeten ze haare vrijheid in,het groeijen hebben. Dee- ze boomen willen in allerlei goede gronden beel wel groeijen. Daar zijn ook nog ecnige Amerïcaanfche zoorten van,
die in Virghüen en elders groeijen, dog die bij ons min- der bekent zijn, en niet dan van de liefhebbers van vreemde gewasfen of in de Academie-tuinen gekweekt worden. Ook zijn 'er nog tvree laage kruidagtige meede-zoorten
van dit gewas , de eerite genaamt laage Caperfoelie, in 't latijn Periclijmenumhumile of Norvegicum ; (Cornus her- lacea, ramis binis, Link. Spec. Plant.) De tweede , laage Caperfoelie niet bloemen als hoenderbeeï, in 't la- tijn Pijrola Alpnes flore, Irafiliana ; (Cornus herbacea, ramis milis , Linn. Spec. Plant.) D.e cerfte zoort groeit op de bergen in de noord!ijke landen, als in Noor- wegen, Sweedcn , Rusland en elders; maar de tweedein Canada. Deeze in de tuinen geplant wordende, willen daar in niet we! aarten. Eigenfcluppen. De vrugten , gewoonlijk cornoeljen of
ook Italiaafifclie kerfen genaamt, versch gegeeten, zijn weegens
|
||||||||||
I*.
|
||||||||||
m
|
|||||||||||
COU.
|
|||||||||||
COU-
|
|||||||||||
weegens haar aangenaam zuur dienftig om de maag te
■verfterken. Men kan 'er een rob ofjijroop van maaken, welke bij heete en andere koortzen heel dienftig is ouue verkoelen en te verfteiken ; wordende tot dien einde ook tot juleppen gebruikt. De drooge vrugten verkoelen en -adftringeeren zeer, en zijn dienltig in de buikloop en bloedvloeiingen, als roode loop , overvloedige maand- itonden , enz. waar toe ook de bladen dienen, 't zij in een afkookzel. of tot een poeijef gemaakt. De jonge eerst fpruitendc Maden van deeze boom gedroogt en als thee getrokken, geeven een lieflijken en gezonden drank. De rijpe vrugten kan men ook contijten, op die wijze als de berberisßn , en de bijna rijpe vrugten worden met wat foelie, :heele peper cn^lauriers-bladen in azijn gelegt, om ze als augurkjes bij gebraad te eeten. Het hout van deeze boom is heel bard, en dient aan de draai- jers en zoinmige andere handwerkers 'tot allerlei cierlijk werk. CORNOELJE-BOOM (BASTERT-); Wilde Comoel-
je-boom:, Vrouwelijke Cornoelje; Wielboom; in 't latijn Cornus fismina ; Virga fanguinea Dodon^si ; (Cornus arborea, cijmis midis, Linn. Spec. Plant.) Hier van zijn vier zooiten of veranderingen, als i. De genieene wilde Cornoelje-boonï.
2. De wilde Cornoeljeboom met bonte bladen.
3. De Virginijche wilde Cornoeljeboom met breede
Waden. 4. De Virginifche wilde Cornoelje-boom met f.nalle bla-
den. Befc'hrijving. De gemeenewWs Cornoelje gelijkt zeer
veel naar de tamme Cornoelje, dog groeit- niet zo hoog nog boomagtig, maar heestergewijze ; de jonge takjes zijn knoopagtig ef lidswijze, ter plaatze daar de bladen voortkoomen , en purper-of bloedrood van koleur, ge- lijkende de" bladen zeer wel naar die van de tamme Cor- noelje, zitten aan roode deeltjes, en hebben ook dikwils roode aderen ; de bloemen koomen op de toppen der takken bij malkanderen in trosjes voort, en zijn wit, waar jiakleine ronde befiën volgen, die eerst groen zijn, maar anet het rijpen bruin of zwartagtig worden, hebbende een onaangenaamen fmaak. Plaats. Dit heestergewas groeit in Hoog- en Neder-
PuitscUand , Frankrijk en elders hier en daar in de heggen en bosfehen , word ook wel in de tuinen ge- kweekt : De vreemde zoorten zijn uit Virginien in Eu- ropa gebragt, dog worden niet anders dan bij de lief- hebbers van vreemde gewasfen gevonden, gelijk ook die jnet bonte bladen. Kweeting. Men kan deeze gewasfen voortkweeken
door de wortelfpruiten , of anders door inlegging der takken, op dezelfde wijze als de tamme Cornoelje, en ze willen in allerlei goede gronden niet bezwaarlijk groei- jen, dog liefst in zandagtige. Gebruik. Men plant de gemeene zoort zomtijds in
de tuinen tot laage fcheerheggen, om de verandering 'van gewasfen; of men zet om dezelfde reden, zowel deeze als de overige zoorten in de plaifier-boschies, tusfehen andere heesters en kleine boomai. Het dikke hout van de wilde cornoelje is zeer hard,
en heel dienftig voor de Wieldraaijers, tot fpinwielcn .en allerlei andere dingen. De riipe vrugten, eerst in water gekookt zijnde, geeven door uitpeisfing eene olie .yan zte- CORNU ALCIS, zie ELANDS-HOORN.
PORNU AM MONIS, zie AMMONS HOORN.
|
|||||||||||
CORNU CERVI, zie HERTSHOORN.
CORNU COPIiE LINN.EI; is een zoort van gras.'
dat ontrent Sniirna groeit: Betekent ook een Hoorn van overvloed. CORNUCOPIOIDES ; dus word een zoort van vreem-
de Valériane genaamt, die met haare bloemen een Cor- nu copia vertoont, om dat 'er veel bloemen uit één ko- ker voortkoomen. Zie VALERIANE. CORNU RHINOCEROTIS , zie NEUS-HOORN.
■CORNUA, zie HOORNS.
CORNUS MAS et FAEMINA, zie CORNOEL-
JE-BOOM. CORNUTA; een 'lange kolf, wordende gebruikt tot
fcheiding van goud en zilver , enz. Ook word door Cornuta een zoort van vleugel-hoorns verftaan , die met vijf, zeven of meer takken bezet zijn. CORNUTIA LiNNiËI; is .en heester-gewas, dat
grijsagtige bladen heeft, naar die van de Viorne gelijken- de , en blauwe pijramidaale bloemen voortbrengt, groei- jende op de Carabijche Eilanden , te Canipeche eilei- ders in America CORNUTUS; Gehoomt, of als met hoorns groeijen-
de, geluk bij voorbeeld de Ajlragalus cornutus. CORNUTUS, zie BEEN-ViSSCHEN en ZEE-
KATJE. COROLLA ; Slosm-kfans, betekent in de Kruidkun-
de de bloem - bladen , die de voortteelings-deelen der bloemen omringen , .zijnde van veelerlei gedaante en ko- leur. Zie verder FLOS en PET ALU M. COROLLARIUM , zo veel als aanhangzel of bij-
vnegzel, is een gevolg dat uit eene voorbijgaande (tel- ling of beweezene waarheid natuurlijk volgt en opge- maakt word. .COROLLULA Ligiilata , betekent'een tong-bladjs
dqr bloem, en Corollida tubulata, een pijp-bladje. CORONA, een Kroon; in de Ontleedkunde noemt
men dus het voorße uitfieekzel van 't onderfle kaakeheen, draagende het agterfte de naam van Condijlodis. CORONA FRATRUM, zie DIS IEL.
CORONA IMPERIALIS, zie KEIZERS-KROON.
CORONA MONACH1, zie TARAXICUM,.
CORONA SOLIS, zie ZONNE BLOEM.
CORONA TERR.E, zie HONDJES-DRAF.
COR-ONALIS SUTURA, of Kroon - naad, is die
naad , welke het voorhoof ls-been, met de ziide-been- deren van den hersfer-pan vereenigt. CORONARIA, zie L1JCHN1S.
CORONARIA VASA, dus noemt men die vaten,
welke om het hovende einde , van eenig gedeelte des lighaams omloopen; zo als bij voorbeeld de arteria co- ronata c-ordis, die uit de ftam der aorta ontftaande, zig door de zelfltandigheid van 't harte uitbreid : De aderen en flagaderen om -de boveiifte mond der maage zittende, worden meede coronarice genaamt. CORONATUS; Gekroont, of dat 'er als een kroon
uitziet. CORON1LLE ; Kleine Colutea met Peulcn-An 't latijn
Coronilla : Cokitei fcorpioides : Daar zijn verfebeide zoor- ten van dit gewas, waar van de voomaamfte, die men dikwils in de tuinen kweekt, de volgende zijn ; als ^ . I. De groate Ireflcragtige Coronilc; Colniea fil'quofa
f fcorpioides, of Emerus ; (Coronilla fruticofa , cornlla- rum unguibus calijce duplo longioribur, Linn. Spec. Plant.)"pme\t op bergagtige plaatzen in Oofienrijk , Hon- parijen, Zwitzerland, frankrijk, Italien enz. Daar is 6 ook |
|||||||||||
COR,
«ok eene verandering van, die kleiner of lager groeit.
2. De MarjeiUiJche hetsteragtige Coronille met vijf
oladjes; Coronilla 'masjikotica fungojn; {coronilla fruti- «ija, foliolis quir.is jublauceoiatis, ßipulis lanctotatis, Likn- Spec. fiant.) Deeze groeit in Zuid-Frankrijk en Spanjen. 3. Üu kleine heesteragtige Coronille; Culutea of Polij-
gala vaientina , vulgo; {Coronilla früticpfa, ßipulis J'ub- rotundk-, Linn. Spec. Plant.) Groeit in hauen en Span- jen. Daar-is ook eene verandering van , die wat breeder tladjes heeft en ttraikiger groeit. 4. De Coronille met zilververwige of zee-groene bladen.
Coronilla argentea eretica, vel glauco folio ; {Coronilla frutüoja, fvliolis undenis, extimo majore, Likn. Spec. Plant-); groeit in Candien en .Sicilien : De bloemen van deeze zooi t hebben een fterken aangenaamen reuk. 5. De Kruidagtige ■ Coronille, ook Vogels - wikke ge-
naamt, met purper en wit bonte bloemen ; {Coronilla herbacea , leguminibus ereüis teretibus torojis numerojis; foliis glabris, Linn. Spec. Plant.); groeit in Boheemen Ooflenrijk, Frankrijk en elders, in de heggenen op an- dere plaatzen, - 6. De Kandifche kruidagtige Coronille , met kleine
purperagtige of gcele bloemen; Coronilla eretica herba- eea, flore parva purpu'rascente vel lutto; {Coronilla herba- cea , leguminibus aulnis ereclts ttretibus articulatis, LiKN. Spec. Plant.) ; groeit in Candien, en is e'enjaarig. Deeze gewasfen brengen veele vlinter-vormige bloe-
men bij malkanderen in 't rond kroontjes wijze voort, waar van haar Limnäi/s d.en naam van. coronilla heeft gegee- ven. Jiweeking. De eerde zoort, die ' 7 of '8 voeten hoog
kan groeijen , word vermeerdert door haar zaad,,'t wel- ke bij ons rijp word, en dat men inde Maart op een warm gelegen bedde van. losfe zandagtige aarde, niet te digt zaait, en vervolgens de jonge planten met wieden en 00- fen wel onderhoud: Het volgende voorjaar verplant men de jonge planten op een ander bedde, op ongeveer«een voet diftantie, daar men ze twee of drie jaaren laat groeijen, •om ze daar na te planten, daar ze zullen blijven ftaan; ondertusfehen dezelve gediiurig wel fchoon houdende, en zo men 'er eenigc van tot ftam-boomtjes met kroonen hebben wil, moet men die geduurende die tijd op fnoei- j.en en regt opleiden en fatzoeneeren. Men plant de- zelve hier of daar inde bloenvtuin wegens de bloemen; als meede ook in de plaifinr-bosquets, onder ander hee- fter- en kleine boom-gewasfen, maakende in haar bloei- tijd, die meest de geheele zoomer door duurt, een aan- genaame vertooning; maar om veel bloemen te geeven moeten ze niet of weinig gefnoeit of gekort worden, ten Waarein de herfft- of winter-tijd. Ook kan men 'er laa- ge fcheer-heggen van planten; maar dan.geeven ze geen of weinig bloemen. Men kan dezelve ook niet bezwaarlijk voortzetten door
inlegging der jeugdige takjes., in het voorjaar, die men het volgende voorjaar van de moeder afneemt en verder behandelt als de zaailingen. Zij bemind liefst een drooge zandagtige grond, en kan onze winter-koude tamelijk wel doorftaan , inzonderheid als ze wat warm en voor de fcherpe winden gedekt ftaat. De tweede, derde en vierde zoorten, die 2, g, tot
4' voeten hoog opgroeijen, worden ook vermeerdert door 't zaad, dat men in het voorjaar in potten zaait, met goede losfe, wat zandagtige aarde gevult, die men vervolgens in een matig wariné broei- of. ruu-baJs zet., |
COR. 15^
en daar na de opgekoomene jonge planten,'wanneer zo
een paar duimen hoogte verkreegen hebben, in kleine potten, in elke pot eene verplant, en dezeJve vervol- gens verder in de run-bak koeftert; maar de bak moet niet fterk broeijen en men moet dezelve dagelijks veel lugten, ook het bevogtigen op zijn tijd niet verzuimen: Dog men kan ze ook wel in de pot daar ze in ge^aaif zijn, tot 't volgende voorjaar laaten blijven, indien ze niet al te dik ftaan, en ze als dan verplanten. In het be- gin van Q'äober, moet men de potten uit de bak in het oranje-huis of trek-kas brengen, daar niet anders in ge- ftookt word, dan om 'er de vorst uit te houden, en daar men ze lugtig plaatzen moet: Maar neemt wel in agt om de jonge planten, eer gij ze uit de bak neemt, voor af wel te harden , gelijk in het artikel BROEI-KONST, p. 295 en 298 aangemerkt is, dewijlze anders zeer ligtelijfc zouden bederven. In 't vervolg kan men dezelve 's zoo- mers in deopene lugt op een warme plaats zetten, maar tegens de winter moet men ze wederom in de oranjerij of trek-kas brengen, dewijlze vvel eenige koude, maar geen fterke vorst kunnen uitftaan. Dewijl het zaad van deeze gewasfen bij ons veeltijd*
niet rijp word, zo kan men dezelve ook door inlegging, of door fteeking van jonge takjes in potten aankweeken, die men in de run-bak zet, om de wortel-fpruiting en aan- groei te bevorden; wordende vervolgens verplant, en verder behandelt als vooren van de zaailingen gezegt is. Het zijn cierlijke en aangenaam bloeijende gewasfen, waardig om gekweekt ' te worden ; men kan 'er kleine kroontjes-boomen van fatzoeneeren, als men wil, maar ze willen niet vee! gekort zijn, om wel te bloeijen. De vijfdezoort, die veel bloemen van verfcheidcive ko-
leuren en ook in kroontjes voortbrengt, is een lang-le- vend kruid-gewas., dat met zijne wortelen verre onder de grond kruipt en daar door ligceiijk vermeerdert word : Het brengt groote kruipende ranken voort., die men.zoo- mers aan een ftok moet opbinden, maar die 's winters ver- fterven, en jaarlijks weer uit de wortel fpruiten, en kan onze winterkoude heel wel verdraagen.; dog het is dien- ftig, om het zelve 'Op een warme plaats en in een goede losfe grond te planten, waar door het fraaijer en over- vloediger bloemen geeft. 'De zesde zoort is senjaarig, en moet in het voorjaar
op een warme plaats in kuiltjes gezaait worden, daar ze zal blijven ftaan, dewijl ze het verplanten niet kan vee- len ; als dan zal ze, niet nalaaten wel te groeijen eft rijp zaad voort te brengen. CORONOIDEUS PROCESSUS; deeze naam draagt
het kroonswijze uitfleekzel aan 't onderfie kaakebeen, zijn- de eigentlijk die plaats , alwaar de flaap-fpieren eindi- gen. CORONOPUS, zie HERTSHOORN.
CORONOPUS RUELLII , zie HERTSHOORN
(KRUIPEND). CORONULA SEMINIS ,• Zaad-kroontje \Zaad krans*
je ; dus word in de Kruidkunde het vliesagtige kelkje, dat op de zaaden van zommige planten zit.genaamt; ge- lijk bij voorbeeld van de Scabiofa. CORPORA; hier worden In 't algemeen lighaamen ,
of wel deelen van het zelve door verdaan ,• dus noenvc men bij Voorbeeld Corpora, ghbofa-, de rondagtige lighaa- men van de tong, welke op de oppervlakte derzelve ge- vonden worden, en oorzaake van de gevoeligheid der fmaak zijn : Corpora nervofa de zenuwagtige gedeeltens of lighaamen van het mannelijke teel-lid; Corpora firija- |
||||||||
I i i tat
|
|||||||||
COR.
|
COR,
|
||||||||||
4S4
|
|||||||||||
ta, de genreepte of ftreepagtige lighaamen der bersfe-
nen: Cor/r unguiformia , de vogel-. daauwswijze dee- Itn van Je tong, tusi'chen de klieren leggende; deezen vertoonen zig op de oppervlakte deston0s, en buigen zit; eeiigzins agterwaaus, enz. 'cORPORiiTCAITO, of' Corporifatio , hier verdaan
de Scheikundigen door, Wünneer een gedistilleerde geest op nieuw een lighaam aanneemt. CORP UL.EN TIA i Vetheid', Zwaarlijvigheid; is een
li haams toeitand, die geerongemaKReliik is, en aan fchie lijke en gevaarlijke zielens, als bij voorbeeld beroer- tens, enz. onderhevig is. CORPUS, zie LIGHAAM.
CORPUS ALB.UM, zie ZILVER.
CORPUS CALLOSUM CERl'.BRI ; deeze naam
draagt het celagtige lichaam aer hersjenen* CORPUS PAiVlPiN^PORMK, v*i P jrimidale; het
wijniwiks gewijze of' peer-gedaantige weezen ; zijnde dit zommige bloed en flagideren, welke op een verwon- derenswaardige wijze zijn dooreen gevlogten, en in de ïnanneiuke zaad alien gtp'aatst zim. CORPUS PRO BAi.SAMIS; 't Lighaam tot wei-
ruikende Bajems; ook Mater Balfamorum genaamt; hier toe word gewoonlijk de uitgeperste olie van mitscaa- te-noot gebruikt ; maar dewijl deeze olie haaren bijzon- deren fterke reuk heeft, die veeltijds niet in de bal- fèm, welke men zaamenilellen wil, begeert word, maar dat de balfem alleen de reuk hebben zal, van het geene daar hij van gemaakt word, en zijn naam vân draagt , zo moet men de muscaateiioot olie eerst zijn meelte reuk beneemen, 't welke op de volgende wijze kan gefchie- den: Men distilleert de muscaatenoot-olie met water, zo gaat de esfentieeh die met het water over, die men tot andere dingen bewaart; giet dan 't water, dat nog boven de te rug gebleevene uitgcdistilleerde olie ftaat, weg, en dioogt dezelve in de lugt, vervolgens klein gefneeden zijnde, giet'ér hoog gerectificeerde brandewijn op , zo zal dezelve de nog daar in zijnde reuk uittrekken; dat men,ook door opgieting van nieuwe brandewijn herhaa len kan, zo lange tot dat de olie niet meer ruikt nog fmaakt; die als dan zeer benwaam is, tot het maaien van allerlei balfems en zalven De brandew'jn tot de aftrek- king gebruikt, kan men tot balfandjkeof andereesfentien gebruiken, zo dat hier bij niets verlooren gaat. CORPUS PRO BALSAM1S SULPHUR1S ; is een
2oort van Hepar fulphuris, waar door men ex tempore, of op 't oogenbliK allerlei zwavel-balfems maaken -kan. Zie ZWAVEL. CORPUS PSALLOIDES; dus word dat gedeelte der
fcersfenen genaamt, waar aan de zenawdraaden, gelijk de fraaren aan een harp. geheet zijn. CORPUS QUADRATUM; 'dus is men wel gewoon,,
«en fterk, welgey.oed en gezond lighaam te noemen. CORPUS RET 1CULARE : is de netgedaanfige oppen
Tlakte des'huids, uit veelé kleine gaaties beftaande, en die h-t zigtnaarfte aan de tonge zijn te vermerken. ■ CORPUS VARICOSUM; dus noemt met het wcef- ze! der zaadvsten. , ... , CORRECTOR 1 UM; Corrigens; Corrigcntia ; Verbe-
terende middelen ; worden zodanige di gïn genaamt, die de kragten-* van zommige geneesmiddelen vermerken of aanzetten, om.fchieliiker. te verken, of ook dszelve ver- beteren -, om minder fehaadelijk >te zijn. Dus is de eremor tartan en 'r faltirtarl een conigem van defenés- Hedent en de caßgreum en peper van 't opium. Ook |
|||||||||||
worden Corrigenda genaamt de dingen, die men bij de
geneesmiduclen voegt, welke een uüuangenaamen finaak en reuk hebben , om dezeive te verbeteren ; bij voor. be ld citroen zap, caneel water , zuiker ofjijroopen , enz, CORRESPONDENT; word iemand dooi vérftaan,.
i ie op een andere piaats buis/.ittende is, als men zei ven woont, en met Wien men humde! voeu, bet zij in Wis- felbnever» of Koopmanfchappen. Niettegenltaande 'er eemg g.'i'ing onderfcheid tusfehen
een Correspondent en Comm:sjionaris heerscht, dewijl de laatstgenoemde niet altoos Aojpman of üaiuier is, en de andere gewoonlijk eene , of" oos wel beide die hoe- danigheden bezit, zo hebben egter de verngtingen eu pligten van een Corresponde ut en Cmmnisjwaaris al t8 veel overeenKomst met malkanderen, om zondjr eene vervee'ende herhaaling, 'erbier eene befchnjving van ta geeven. Zie op COMMlSSlONAR;S. CORRESPONDENTIE ; is de keimishouding of brie-
ve wisfeling, die twee per. omen, het zi, uit oorzaai.e van koophandel, of om eern^e andere redenen, met mal- kanderen houden. CORRKT, zie THONIJN.
CORROJORANTiA; betekent zo veel als Confor-
tanüa. CORROSIO; Bijting; Kükmiaking ; welkegefchierj
door mi adel van bijtende, 't zij natte of drooge dingen ; zie CALCINATIE: De hi tende geneesmiddelen wor« den gevvoonliik Caußica genaamt. Zie BlJi'-MiDDE- LEN en CAUSTiCUS. CORRUGA J. OR ; dus word dat ooglidfpierken ge«
naamt, het wekt de wenKbraauwen dojt fronfelen. CORRUPTIE, eene Bederving. ,
CORTEX; ds Schors; Bast; is bet uitwendige 'ek-
zel of als de huid der planten , die van verfchillige dik- te in de verfchillige planten is , na den aart der planten, zimde in de houtagtige het dktte : De Schors word we- der onderfcheiden in vier deelen, als i. in de witte bin* nen fchors (alburaum). ■ 2. De middel fchors (liber). 3. De buitenfehors (cortex). En 4. 't huitje (epidernis), dat de fchors van buiten dekt ; dog deeze deelen hebben maar plaats in de boom- en heefter-gewasfen, bij de krui- den vind men de beiden eerlïe niet. De fchors der boo- men is buiten twijffel met zap buisjes voorzien , waar in het zap zo wel als in het hout opklimt tot voedzel en aangroei; gelijk dit onder anderen blijkt aan oude holle boomen, die fchoon ze alleen man fchors aan de flara en geen hout daar binnen hebben , egter evenwel in de hoogte wel groeijen en bloeiien. De w'tte binnen' fchors is 't geene dat jaarlijks Ün hout verandert, en waardoor de ringen ontdaan , die m m waarneemt, wan- neer een boom dwars doorgefneeden word, en waar aan -men zijn ouderdom ook kan ontdekken, dog het laatlta jaarlüHfche hout is doorgaans eerst nog week en onrijp, en dat geene dat men gewoonlijk fpint noemt, maar word allengskens harder, na maite dat''er jaarlijks nieuwelin- gen over heen koomen. Zie ooi; BOOM. In de Ge- neeskunde heeft de fchors of bast doorgtans grootelii::s meer kragt, als 't hout, gelijk blijkt in defasffras-, gua- j-icum-, vlier-, eiken- en esken basten , enz. M-n noemt ook cortex, de fchil van veelerlei vrug-
ten, als van citntfHett-, orafeaPpelen, en?.. CORTEX KUGfjE; dusdanig word d; bast van dó
jenever-boom penaattUt, CORTEX CAPPARUM- Capperhast; is een dikke
gerimpelde en gaatagtige zuaineugerolde fchil, die van do
|
|||||||||||
COR. COS. COT.
|
|||||||||
COR.
ie wortel (Tes tapper-booms komt, en van Alexandrien
in Egijpten, en uit Apulien gebragt word ; dezelve heeft een fcherpe en bittere fmaak, en word zeer gepree- zen tegens de verftoptheid der milt en miltziekte. CORTEX CEREBRI; is die buitenfte grauwe zelf-
flandigheid der hersfenen , waar in de levensgeesten zig van het bloed afzonderen. CORTEX COCCÜGNIDII, of Mezerei, is de bast
van de wortelen des peper booms of Chamelcea Germani- ca , Dodon/ei; welke even zo bijtend is als de vrugt van dit gewas, of't Coccognidium (zie aldaar), en der- halven hedendaags ook niet meer in gebruik is. CORTEX FEBRIFUG US, zie KINA-KINE.
CORTEX SIMAROUBiE, iseengeelagtig-grijzebast,
van fmaak eenigzins bitteragtig, zonder merkelijken reuk, voortkoomende van een zoort van Piflacie-boom, door Linn^üs genaamt Piflacia foliis pinnatis deciduis, fo- liolis ovatis, die in Carolina en op Jamaica groeit. Dee- ze bast is zaamentrekkend en vermerkend, en word hoog gepreezen tegens de buik-inzonderheid roode loop, en vloeijing der moeder, als meede tegens degal-ziekte. De iofis of gifte is gepoeijert 12 tot ao greinen; of men maakt 'er een drank van, aldus : Neemt twee drachma van deeze bast, laat ze in een mingelen (twee pond) wflferkooken, tot dat'er ruim de helft verkookt is, hier van geeft men den lijder zomtijds een theekopje vol. De Heer Decker, die deeze bast zeer aanprijst als een fpecificum in de roode loop, zegt, dat drie kopjes van deeze drank dikwils dezelve (lillen, en als dit niec vol- doet, dat men 'er als dan zes of meer van neemen moet: Dog deeze bast word zelden opregt gevonden. CORTEX WINTERANUS, ook Cinnamomum Ma-
gellanicum of Magellanifche caneel, anders witte caneel genaamt. Zie CANEEL (WITTE). CORTUSA; Berg-fanikel, Berg-flsutel-bloem; in 't
latijn Cortufa Matthioli ; (Cortufa calijcibus corolla bre- vioribus, Linn. Spec. Plant.) Befchrijvmg. Dit gewas, dat eene aart van aurikcl
of primulaveris is, heeft rondagtige, ruige en gekartelde bladen, op de ivijze als die van de hondsdraf, welke bladen jaarlijks vroeg in 't voorjaar uit de wortel 'fprui- tcn en in de winter weggaan ; de tragterformige bloemen koomen in de maand April in een kroontje op fteelen voort, gelijk de primulaveris, zij zijn aan de kanten ge- fnippelt, rood of purper van koleur, of zomtijds wit, en welruikend ; waar na ronde zaadhuisjes volgen, veel klein hoekig zaad bevattende. Plaats. Het zelve groeit in de gebergtens van Oos-
tenrijk , Zwitzerland, Italien en elders, en word we- gens de bloemen in de tuinen geplant. Kweeking. Word ligtelijk voortgezet door fcheuring,
't welk best gefchied in de maand Augustus. CORU, is een kleine boom in Oost-Indien groeijende,
en die volgens de befchrijving van Acosta , naar een oranje-boom gelijkt, deszelfs bloem is geel en heeft wei- nig reuk, de bladen zijn aan die van den perfik-boom niet ongelijk ; de bast der wortel is dun, glad en van koleur helder-groen , dezelve is met melkagtig, lijmig en bit- leragtig zap vervu't. Men zegt, de bast van deezen boom goed te zijn,
om de maag te verfterken, als meede tot ftuiting van hevige braakingèn, buikloop, roode loop en bloedvloei- jingen. CORVUS, zie RA AVE.
CORJJLUS, zie HAZELNOOT.
|
|||||||||
-433
|
|||||||||
CORIJMBIFER ; Bol-trosfen voortbrengend ; dus zijn.
Corijmbiferw planta zodanige planten, die Boltros-bloe- men draagen. Zie CORIjMBUS. CORiJMBOSUS, Boltros-wijze groeïjend.
CORIJMBUS, een Bolt-ros, betekent in de Kruid-
kunde een zoort van bloem-tros, waar aan de bloemen elk aan een bijzonder fteeltje zitten, en die te zaamen een ronde tros formeeren, gelijk bij voorbeeld de ajui- nen, enz. Dog bij zommige worden daar door ook ver« ftaan de zaamengeftelde bloemen, gelijk de maagdelief- jes, chrijfanthemum, enz. CORIJPHA LINNjEI; is een zoort van palm-boom,
die in Oost-Indien groeit, en in de Hortus Malabari- cus Codda-panna genaamt is. CORIJZA, zie VERKOUDHEID. ! ;
COSMET1CA, zie BLANKETSEL.
COSTA; in de Kruidkunde betekent çofia of ribbe
de middelfte dikke zenuwe, die van de fteel af door 't blad loopt. Ook word de verlengde bladfteel, daar de bladjes der geveerde en gelobde bladen aan zitten, al- dus genaamt. COSTA, zie RIBBEN.
COSTA SARTORIA, is de Balein. Zie aldaar.
COSTUS ; Castus Arabiens ; Cost- of Kost-v.'ortel ; Ara-
bifche Cost-woitel, ook Balfem-wortel; is een lange en dikke wortel van een geelagtige en zomtijds zwartagtige verf; heeft een fcherpe fpecerijagtige fmaak en aange- naame reuk als violen : Men heeft 'er twee .zooiten van in de Apotheeken, als de zoete en bittere costus ; dog men zegt, dat ze beijde van een zelfde plant koo- men; en dat de bitterheid van de tweede zoort alleen door den tijd met de ouderdom komt. Deeze wortel word uit Sijrien, Arabien en Oost-Indien gebragt; ook zegt men, dat ze mede in de West-Indien groeit, dog de Arabifche, en inzonderheid de verschfte en veelruiken- fle is de beste. Dezelve heeft een verwarmende, verdunnende, ope-
nende , zweet- en pis-drijvende, maag-verfterkende en ftonden verwekkende kragt; en word zeer gepreezen voor verftopte ingewanden, en in de flijmziekte of kwaadzap- pighêid (cachexia) en fcheurbuit : Zie ook BALSEM- WORTEL. COSTUS CORTICOSUS, ofFentricofus, hierdoor
word van zommige de witte caneel verdaan. COSTUS (DUITSCHE), dus word de Pestwrtel
ook genaamt. COSTUS HORTENSIS , of Hortorum; ook Costus
major. Zie MUNTE (ROOMSCHE). COSTUS MINOR, zie LEVER-BALSEM.
COSTUS NIGER; dus word de Angelike-wortel ook
genaamt. Zie aldaar. COTELETTEN, zie CARBONADE.
COTiNUS CORIARIA, zie FUSTET-HO UT.
COTIS ; dus noemt Hippocrates het agterhoofd.
CATOEN, zie KATOEN.
COTONEA, zie QUEE-BOOM.
COTONEASTER; Chamce-mespilus; is een aart van
kleine mespel-boom, waar van twee zoorten zijn, de ee- ne met heele en de andere met gezaagde eijronde bladen, brengende kleine vrugten voort, als mespelen , wat groo- ter als die van de haagedoorn : Dezelve groeijen in de Oostenrijkfche, Zwitzerfche, en andere Gebergtens. COTTUS, zieKNORHAAN.
COTTUS SCORPIUS, zie DONDER-PADDE.
COTULA, zie CAMILLE (WILDE-).
I i i 2 CO«
|
|||||||||
4î<? COT. COU,
COTURNIX, zie QUARTEL.
COTIJLEDON, zie VENUS NAVEL, SAXIFRA- GE en WATER-RANUNKKL. Daar zijn ook nog vreemde zoorten van Cotijledon , die ten deele van Lin N-ffius onder 't geflagt van de Crasfula bevat worden, en in Afrika en elders groeijen ; zie L i »-» m v s Species Plantarum. COTIJLEDON; Placenta fcminis; Smd-hbbe, worr
den in de kruidkunde genaamt, de lobben, die het zaad ten grootften deele uitmaaken en't zaad-fpruicje (corcu- lunt) dekken : De meefte zaaden hebben twee lobben ; dog zommige maar eene, en andere 3, 4 en meer.- Deeze zaad-lobben bevatten veele water-, fijne geest- en olie. deelen, v/elke dienen tot voeding en onderhouding van het zaad-fpruitje, tot de tijd van deszelfs uitfpruiting toe. Dat de zaad-lobben veel van zodanige gemelde deelen bevatten, blijkt klaar aan de geesten en oliën, die uit veelerlei zaaden in meenigte, zo wel tot 't huishoude- lijke als medicinaale g bruU, op verfchillige wijze getrok- ken worden; hoe wel de eene zoort van zaad meer van zodaanige deelen bevat als de andere; 't welke ook de oorzaake fchijnt te weezen, dat de eene zoort van zaad langer buiten de grond,duuren ofgced blijven kan .als de ander-e. COTJJLEDONES ; deeze naam word door H-jppo-
grates aan zulke dingen gegeeven, die eene holte heb- ben , als meede ook aan de holligheid zelven. De moe- der-koek (placenta) bij de vrouwen,, word meede.wel Co- tijledon genaamt. COUIS, zie CALBASSE-BOOM.
COULILAWANG, of Coeliawang; is de • fchors ran een fpecerijagrigen boom, die- op de Molukkifche Eilanden groeit; maar men weet bij ons.nog niet zeeker, wat het voor een zoort van boom is, daar deeze fchors van komt; zommige willen, dat het de kruidnagel-boom zelven is ; andere houden hem, en misfchien met meer waarfchijnelijkbeid, voor een zoort van caneel-boom, en zeggen, dat de boom heel groot en dik word, dog een Jileine digt in een gedrongene kroon heeft; dat de bla- den aan de fleelen breed en aan het uit-einde fpits zijn, en drie ribben in de lengte van het blad hebben, gelijk de caneel-boom ; dat de vrugten langwerpig rond en ge- kelkt zijn, gelijk de eikels,- dat de wortel van deeze boom een fmaak heeft als fasfefras, en ook van de heel- meefters te Batavia en op de Oost Indifche Maatfchap- pij-fcheepen in deszelfs plaats gebruikt word. De fchors van de coulilawang is, zo als zegedroogt
in Holland komt, dik en zaamengepakt, uitwendig bruin- en inwendig ligt van koleur; geeft een fterken aangenaa- men reuk van zig en kan gemakkelijk gepoeiiert worden. Men zegt, dat dezelve dienftig is om den fliim der maag en ingewanden te ontbinden , voorts de kooking der maag te hnlpe komt, winden en buik-piin verdrijft, en de ftonden bevordert, enz. Uit deeze fchors,.die rijk van olie is, word in Oost-Indien door dlftillatie een olie ge- trokken, die zeer aangenaam van reuk is; dog andere zeggen, dat deeze olie op Amboina uit de wortel van de kruidnagel-boom of van de muscaate-noot-boom gedistil- leert word; en ook zegt men, dat dezelve in Holland voor kruidnagel olie verkogt word. Zie CiELIBANI OLEUM. COUPEL, Koepel; dus word een groot of klein rond
of agt-kantig dak genaamt, van een rond of agtkantig ge- bouw; dat boven niet puntig maar ook rond is, du"*in ds doorfneede een halve cirkel vettQon.en.de, hebbende |
COU. COX. CRA.
zodanig dak boven op in 't midden dikwils een Zogenaam>
de.ronde.of agtkante lantaarn, die rondom venllers heeft, en-ook met een auf el gedekt is : Dusdanige daken heb- ben gcmeenelijk de ronde of agtkante kerken,, gelij;; die hedendaags veeltijds gebouwt, en doorgaans niet kooper- gedekt worden.- Men bootst dezelve ook in de tuinerij na, op ronde of agtkante zoomeihuizen , of prieeltjes van latwerk, die met groente bekleed worden. COURANT; hier word het geene, dat in de da-
gelijkfche verkeering gangbaar is, door verdaan: Das zegt.men, bij voorbeeTLi, Courant-geld, om daar mee- de zodanig geld te betekenen, dat gangbaar, is, en dagelijks word uitgegeeven: Prijscourant van de eena of de andere koop.nanfcbap, veritaatmen die prijs door, welke zodanige waaren op zulk een tijd door de bank gelden. CÜURBARIL; (Hijmenœa, Lvîsy.Spec. Plant.); h
een groote boom die op de Aatilliji he Eilanden, in Bra~ fil en elders in America groeit; brengende vlinter-vor- mige bloemen voort, waar na groote lange en breede vrugten of peulen volgen, van een eijvormige gedaan- te, die van bi.men verfcheideneharde caftanje-br-uiiie of zwarte nootèn bevatten,, welke de groote.en gedaante als tuin-boonen hebben, met een fponsagtige ftotFe om« ringt zijn, en een rijnsagtige fmaak hebben : Men zegt, dat ze de Indianen gebruiken om brood daar van te maa- ken ; en volgens zommige zoude deeze boom de IVest- Iudijche gom-elemi. voortbrengen ; dog dit fchijnt 011- zeeker... COURBETTE, is een- konstwoord der Rijd-fchool,
betekenende een zeker van vooren verheevene fprona; die het paard teffens in het vooruitg an doet, daar het paard ondertusfehen maar weinig vordert: Elke herhaa- ling van de courbette word gemeenlijk geeindigt op een gelijke linie op 't midden van de pkiats ; 't geene genoemC word,, een regte courbette manken, welker laatfte tempo een pefade is : Men bedient zig van twee manieren , om een paard de courbette te laaten doen , welke ge- naamt worden, de kruis courbttte en de farabande cour- bette. De courbette word gehouden voor een der fraai- fte en meest gebruikelijkïle van alle de zwierige verhef- fingen , die men de paarden op de rijdfchool leert. COURJOINTE; in de Rijd-fchool word dit vaneen
paard gezegt, 't welke de agterfte kniebuigingen te kort heeft; een dusdanig paard is tot de rijd-fchool niet zeer. bekwaam; dog anderzins-fterk en zeer bevoegt, om tot een werk-paard gebruikt te worden. COXA ; Coccendix , de Heup. COXEL OS, zie HRUPE BEENT- COXARIUS DOLOR, of. Morbus, coxendix, is d» Heup jicht. CRABRO, zie WESP. CRACCA; Vicia fijlveftris fpicata ; (Vici.n pedunrulis
multifloris, floribus imhricatis, foliolis lanceolatis pubt' centibus; fiipulis integris, Linn Sjhc. Plant.); wilde Wikke of Krok , waar van verfcheidene zoorten meerziin,. eeze zoort word van de tamme en andere-zoorten on- erfcheiden, dat dezelve de blo.-.men , die blauw of geel- ijn', in een air voortbrengt ; ze groeit in de velden en erden. Zie ook KROK.en WIKKE. CRACCA LINNÜSI ; is een nieuw Pianten-geilagt,
at verfcheidene zoorten van buitenlandfche peul gewas- en bevat; zie Linn. Spec. Plant CRAMA; deeze naam word door zommigenaan wijn,
ie met water verilapt is, gegeeven, |
|||||||
CRAMBE,
|
||||||||
CRA- CRE.
GRAMBE, zie RAPISTRUM en RAKETTE.
CRAMBION; deeze naam pleeg eertijds aan eenze- ker kookzel of moes van kool gegeeven te worden. CRAMPHUS, zie KRAMP. CRANiUM, zie BEKKENEEL. CRANTERES; dusdanig, worden de laatfte bak-tan- den of kiezen genaamt, die na den ouderdom van twin- tig : aai en groeijen. CRAPULA ; Hooft-pijji; door al te veel wijn of an-
dere drank ontftaan. CRASIS; dus noemt Hippocrates de lippen der
vrouwe!iikheid, als mede de buitenfte randen eener wonde.
CRASSA RIVIN1, zie STAPELIA.
CRASSULA LINNüil; is een Plancengeflagt, waai
van veele zooiten ziin, die in Ethiopien groeijen. Ook
word de Smeer wortel, Crasjula genaamt; zie aldaar.
CRATAEGUS LINNjE.!; is een planten-geflagt, daar de
Haag-doom en wilde Sorben boom , ein. onJer behooren. CRATKR; een groutt Drinkfchoal; Drinkbeker. CRATICULA; 'een ijzere Rooster. CRAl]ON; betekent eigenlijk wit krijt, maar 't pot' hot, daar men meeds fchriift of tekent word ook aldus genaamt ; De fchihiers maaien ook craijons van allerlei koleuron , om daar meede niet alleen te tekenen maar ooktefchilderen, inzonderheid Powxraiten, dat mencrai- jomieeren noemt, en welke pourtraiten, als ze wel gedaan zijn, op eeni;;e afftand't aanzien hebben, even als of ze met water- of olieverf gefchildert waaien.. Deeze ge- kolcurde craijonswowien van zolanige ftoffengemaakt die aardagtig zijn , welke op-een wrijflteen heel fijn gewree- ven en met water, waar in maar een weinig gom gefmol- ten is T tot een d-jeg gemaakt worden , uir welke vervol- gens ronde ftokjes of craijons, ongeveer van dikte als een zwaane-fchagt, op de iteen of in vormen gevormt worden, die men vervolgens langzaam moet droogen , op dat ze niet van malkanderen barilen. Men moet veele van deeze craijons van verfchillende koleuren tot 't pour- traiteeren hebben; welke verfchilligheid men ligtelijkver- krijgt, door vermenging der koleuren onder malkander en ook met wit, op diergeliike wfjze als men de wgter- en olie-verwen vermengt. Tot het tafereel gebruikt men meest grauw of blauw papier, dat ftèrk, fijn en effen is, dewijl het craij.on 't best daar op hegten en vast blijven wil: Wegens de fterkte. kan men het papier ook twee of drie-dubbeld op malkander plakken, of men plakt't op glad en effen bort papier of een plankje: Zie verders TEKENEN. CRA1JRACION, zie DOODKIST. CREDITEUR, is iemantdie uit zekere handeling, con- tract, of andere oorzaak, iets van een ander te vorderen Heeft. CREME BRULE', of gebrande Room; is een'aan-
genaam eeten van room , 't welke aldus bereid word: Neemt een half mengelen ,.zoere room' en drie'eijeren klein geklopt; roert 't met wat zuiker onder malkâtiâërëri-jf dan in een koperen fchotel of asfiette gedaan, en: op vuur gezet en van boven met een taam-dekzel daar wat' vuur op is, toegedekt, tot dat't bruin word. In plaats Van het dekzel, kan men een gloeijende aseb-fchep 'er- over houden. Men kan ook een aangenaame cème of room van ci-
troenen of limoenen bereiden, limoen-crime genaamt, 't welke aldus gefchied: Neemt vier limoenen, drukt 'er 't zap uit en zuivert liet van de pitten ; doet dan in dit wp een half of drie vierde pond beste witte brood-suiker, |
' CRE. , 427
agt Iepels vol water en wat fcliil van limoenen ; zet hëe
dan op een kooien vuur tot dat de zuiker gefmolten is, dan neemt 't wit van vier eijeren, roert het wel kleffi geklopt zijnde , daar onder, en laat het dan door een fienelle lap Ioopen; vervolgens zet het weer op 't vuur en roert het, gefladig, tot dat 't tamelijk dik begint te wor- den; dan zet 't van 't vuur af en doet 'er in twee lepels vol oranje-wâter, roert 't om en fchuimt 't, en doet't dan in giasjes. Neemt vervolgens de citroen-Jchillen en kookt ze in water heel gaar, dan in kleine riemtjes ge- fneeden , doet het ook in de kleine giasjes ; is zeer aan- genaam en verfrisfende. Een diergelijke crème vind men in 't laaide van het artikel CITROEN-BOOM. Zie verder op 't artikel ROOM. CREMOR; Dit woord heeft verfcheiderbande betee-
kenislen , als i. beteekent het Melk-room {Cremor of Flos laÜis). 2. Een melk uit geweekte tarwe, gelijk flijf- zel. 3. Een dik gekookte pap uit flijf'zei of ander meel. 4. Een flijm uit gepelde gerst gekookt {Cremor hordei).
5. De Room van Wijn-fleen {Cremor Tartan). 6. De
Room van K-aik, {Cremor Calcis) ; zijnde het vlies bij de bereiding van het kalkwater. 7. De Room van Qitik {Cremor Mercurii), welke is de Mercurius yitce. 8. De Room van Talk {Cremor Talci); dat men verkrijgt, als men talk met azijn in een aarden pot kookt, zijnde een goed Rlanketzel. 9. De Room van Cinnaber {Cremor cinnaboris native) ; zie deeze laatfte onder CINNABER. CREMOR TARTARI; Room van Wijnfleen; is niet
anders, dan van zijne vuiligheden gezuiverde wijnfleen, want dezelve is altijd met aard- en gistagtige dingen ver- mengt. De bereiding van deeze cremor gefchied aldus: Neemt wijnfleen, laat die in warm wate f op een zagt vuur in een pot eerst wat fmelten, dezelve dikwils met een ftfekje omroerende, laat het daar naköoken, totdat bij zig geheel ontbind; als dan neemt het'bovenfte vlies- je of fchuim met een fcfmimlepel 'er af,, en verzaamelt het, vaart dus met het kooken voort, zo lange als 'er fchuim komt, of tot dat gij cremor genoeg hebt, als dan droogt het op een vloeipapier, en maakt het daar na op de wrijffleen tot een ontastbaarpoeijer. Deze cremor drijft de pisfe en laxeert zeer zagtjes, en is een deftig middel, om de taaije rauwighëden en flijmen te doorfnijden en af te voeren, bevordert ook zagteüjk de kraam-zuivering, iren neemt 'er 's daags twee of drie drachma van, in drieën verdeelt, 's morgens, middags en avonds na den eeten, telkens 'een deel, met warm vleesclmat of iets an- ders. Het is een best purgeer- en' hulpmiddel in der roos, a Ist men 'er één once van neemt: Ook is het van- groot nut in de engborstigheid,. lïijpocondrie, fcheurbuiÊ en in meer andere ziektens, uirfiïjmen en verfloppingen voortkoomende. Dog men gebruikt thans in plaats vao de cremor, de gepocijerdé crijflallen van wijnfleen. y dewijl- ze dezelfde kragten hebben. CKENA; Eén Kerf; KerUling; gelijk de bladen van
zommige planten hebben. Crenuh is een. fijne kerf. CKENATUS; Gekerft, Cijïeuft. Crenulatus; fijri
gekerft. CREPIS LINNJEI; is een Planten gedacht, waar
onder Li.HN.3sus veele van die planten bevat, welke bij an- deren de naam van Hieracium drangen. CREP1TUS LUPI,, zie BOVIST. CREPUSCULUM; Schemering; dus noemt men dat flauwe ligt, het geen men eenigen tijd voor en na de^ op en ondergang der Zonne befpeurt;' 't zelve ontftaat it'de weeromkaatamg der zonncffraalën in onzen damp- |
|||||||
1 i i 3 krfcg
|
||||||||
U'S CUE. CRI.
|
|||||||||
CRI. CRO.
|
|||||||||
kring ( Atmofphara). De morgenfchemering draagt de
naam van irepusculum matutinum , en die der avond cre- pusculum vtspertinum. CRESCENTIA, zie CALBASSE-BOOM.
CRETA ; Krijt, is een zoort van witte, kalkagtige aar-
de, die eertijds uit 't Eiland Crcta , nu Catidia genaamt, gebragt wierd ; thans word ze op veele andere plaatzen in de bergen gevonden. Zij beeft een fterke influrpen- de en de overtollige vogtigheeden opdroogende kragt: Men gebruikt ze inzonderheid, met muscaate-noot ge- mengt , tegens de zood of branding van de maag ; dog ze moet in een kleine hoeveelheid genoomen worden, dewijl ze zeer flopt, opdroogt en de maag ligtelijk be- derft; en het is beeter dat men ze geprepareert dan rouw gebruikt. Uitwendig is ze heel dienftig om de vogten der wonden en het fponsagtig vleesch op te droogen, daar in geilrooit, als meede in loopende en ontdooke- ne voeten, met room gemengt. . Preparatie der Krijt, of om dezelv:
wel te zuiveren. Neemt zo veel krijt als gij wilt, dampt ze in een
mortier tot èen poeijer, doet het in een aarde pot, en giet 'er ruim water op, roert het dan met een dokje pm, en giet het water zagtjes in een andere pot, zo zal het zuiverde en fijnde met 't water overgaan : Met dit omroeren en weer in een andere pot gieten, houd zo lange aan, tot dat geen meer zand of andere onzuiverhee- den op de grond blijven leggen; vervolgens laat hetvogt door een grauw papier lekken, zo blijft de krijt terug, die men dan in de zon droogt en tot 't gebruik be- waart. CRETA UMBRIA, bruin Krijt; zie UMBER.
CRETA MARINA , zie ZEE-VENKEL.
CRETISCH SCHAAP, zie SCHAAP.
CRIBRATIO ; Zifting; Doorzifting; namelijk als men
dingen, die in een vijzel klein gedooten zijn , door een doorgaat parkementen of hairen, of ook zijden zeef buidelt of zift, om ze van het grove of onreine te zui- veren, of om ze lijn te hebben; door de zijden zeef worden heel fijne dingen gezift: Ook betekent dit woord de wrijving van het vleesch der vrugten, enz. door een hairen teems. CRIBROSUM OS , zie ZEEFSGEWIJS BEEN.
CRIBRUM ; een Zeef, of Teems; het zij van par-
kement, hair, zijde, of iets anders. CRICETUS, zie HAMSTER.
CRICKRAK, zie KRICKRAK.
CRICO-ARIT/ENOIDEI, zie RING-SPLEET-
SPIEREN. CRICOIDES ; dus word het ring-gcdaantige kraak-
been , bij het beginzel van de lugtpijp genaamt. CRICO-THIJROIDiEI , zie RINGS-SCHILD-
WIJZE KRAKEBEENS-SPIEREN. CRINALE, Schultetus noemt dus een Heelkun-
dig werktuigie, tot de oogen wordende gebruikt. CRINONES, zie DRAAK-WORMEN.
CRISIS; dus word defchsiding etner ziekte, het zij
ten goeden, ofwel ten kwaaden genaamt; ten goeden gefchied zulks i. wanneer de lijder nog van genoegzaa- HiC kragten voorzien is ; 2. als de ziekte in de vloeidof- fen en niet inde vaste deelen huisvest; 3. als de wegen niet gedopt zijn,- en gereedelijk de ziekte-dof kunnen afleiden.; -nimmer is 'er een gelukkige crißs te wagten, indien deeze omdaridigheden ontbeeren. De crißs word |
|||||||||
verders in volmaakte en onvolmaakte ondcrfcheiden $ dóe»
volmaakte crifis word eene volkoomen verandering ver- daan , die den patient ten èenemaaten van de ziekte bevrijd, het zij door de dood, of wel door beterfchap : Onvolmaakte crifis noemt men , wanneer de krankheid nog maar ten deele en niet volkoomen kan beoordeelt worden; deeze crifis is meede tweërlei, of tot beter- fchap, of wel tot verergering,- de eerde kan egter geen- zins volmaakt genoemt worden , dewijl zig de lijder maar een weinig beter bevind ; en de tweede brengt te weege, dat de ziekte maar eenigzins gevaarlijker 'geworden is. In een figuurlijke zin word meede het woord crifis ge- bruikt ; bij voorbeeld wanneer men zegt, die zaak of onderneeming is in zijn crifis, wij zullen 'er de uitkomst wel haast van zien, enz. CR-ISTA GALLI, zie HAANE-KAM.
CRISTA GALLI, zie RATELEN.
CRISTA PAVONIS, zie POINCIANA..
CRISTAL, zie'CRIJSTAL.
CRISTATUS; Gekamt; Gekuift; dat een kam, ge-
lijk een haan, of zulke gedaante heeft, gelijk bij voor- beeld de Amaranthus crißatus. CRITRE,i betekent zo veel als Hordeolum ; zie al-
daar. CRITHMUM MARINUM, zie ZEE-VENKZL.
CROCODIL, zie KROCODIL.
CROCOD1L-WORTEL ; is de kleine zoort van Echi-
nops, of Carduus fphxrocephalus. Zie DISTEL. CROCOD1LUS , >ic KROCODIL.
CROCUS, zie SAFFRAAN.
CROCUS CH1JMICUS; Chijmifche Saffraan; is een
uit mijnftoffen door calcinatie gemaakt poeijer, dat niet wit is, maar een andere, meesttijds geele koleur heeft, waar van bet de naam van crocus of faffraan ve krijgt. Men heeft veffcheidene Chijmifche Saffraanen , waar van wij de vóornaamfte draks zullen befchrijven. CROCUS 1NDICUS; is de Curcuma 1 zie aldaar.
CROCUS MARTIS; Tzer- of Staal-faffraan ; beftaat
uit een aarde van ijzer, waar in 't zwavelagtige vernielt en 'C addringeerende verdei kt is : Men heeft'er tweërlei zoorten van, als Crocus Mortisadßringens; zaamentrekkende ij- zer faffraan , en Crocus Mortis aperitivus, openende ijzer' faffraan. Dezelve worden op veelerlei wijze bereid. . Om zaamentrekkende Yzer-faffraan te bereiden.
Neemt van 't fijnde ijzervijlfel, doet het in een on«
verglaasde kom , zet dezelve vervolgens in een pottebak- kers- of tiggelbranders oven, en laat het daar in zo lan- ge calcineeren tot dat het geheel rood geworden is. Anders. Neemt dukjes ijzer of'ftaal; maakt ze gloei-
jend en bluscht ze in goede wijn-azijn ; droogt ze daar na, gloeit en bluscht ze dan weder in de azijn, en her- haalt zulks zo dikwiis, tot dat het tot een fijne crocM geworden is. Anders. Neemt oud ijzer-blik, bevogtigt het en legt
't in de lugt aan de reegen, dauw en zon bloot; neemt dan de hovende doorgebeetene korst af, en legt het blik, bevogtigt zijnde weer in de lugt; agtervolgt dit zo lan- ge tot dat men bruin poeijer genoeg heeft, dat men ver-.. volgens fijn wrijft en doorzift. Nog anders. Neemt fijn ijzer vijlfel, bevogtigt 't zel-
ve met water en laaft droogen; herhaalt zulks, totdat al- les tot een fijn poeder geworden is. Anders, Vcrgaadert het roode fijne poeder, dat zig
aas
|
|||||||||
CRO.
aan' fterkc ijzere rooflers of andere dikke ijzers, die gs-
duurig aan het vuur ftaan ; is ouk goed. Nog anders, volgens de manier van Kunkel : Neemt
ijzer of Jluat vijijcl, doet het in een groote en (1er,.e Jmeit-kroes, zet het, wel gedekt, in een calciiieer-oven of in een ander heel beet vuur, dat lier.* vlamt; zo zal 't vijlzel opzwellen, en een fchoon rood wrijfbaar poe- der worden, dat den gcheeltn kroes zal vervullen, zo- danig elfs , dat het den deazel veeltijds afwerpt ; üog beneden in de kroes vinamen doorgaans nog een goed ge- deelte ijzer-vijljel, dat men van nieuws in 't vuur zetten en calci,leeren moet, zo zal het opzwellen en rood wor- den als 't voon'ge. Nog anders. Neemt openende ijzer Jajjraan , die met
zwavel bereid is, (gelijk itrakjes geleert word), laat de- zelve twee of driemaal wi:a..en in bestj wijn azijn, tel- kens een paar uuren lang; doet het dan in een J'nelt- kroes, en brand het met een hevig en geftadig vuur uit, tot Jat het-een roudagtig poeder word. Openende Tser-fijfraan te manken.
Neemt ijzer- of fiaal-vijljel, bij voorbeeld twee on-
een , maakt dezelve in een onverglaasae kom, of'jmelt- kroes gloeijehd, en (hooit 'er bij beurten bij, zes oneen Zwavel, roert het geftadig met een ijzere fpatel om , tot dat de zwavel ten etnemaalen verteert is, en 'er een rood- agtig po der overblijft: Andere doen ;en zwavel bij laa gen ttjsfchen het ijzer-vijlzel, maaker het dan te z aam en gioeijtnd en ca'eineeien het, al roerende, als vooren. daders. Nee,i,t een Itaaf ijzer, maaU die aan 't eene
einde gloeiiend, houd dan aan het gloeijende een ftuk Zwavel, zo brand de zwavel en tegelijk- fmelt en drupt ook iets van het ijzer af, dat men in een kow met wat r laat vallen, dit afgedrupte, dat breukig is, wrijft men tot poeijer, 't welke de crocus is. Nog anders. N.enit alcalinijche Hepar of lever van
zwïvél (hoe deeze bereid word, zie op HEPAR, of ZWA WA.) 'drie deelen ; ijzer-v jij'el twee deelen ; mengt het en calclneert het in een Jmeltkroes, loogt het dan Uit, ziigt het door, en reyerbereert het fijne nederge- zakte zagtjes, tot dat ht behoorlijk rood geworden is, zoet h.c dan met water af en droogt het, zo is het gereed. De adflringerende of zaamentrekkende crocus Martis,
is een deftig middel in alle vloeden en bloedfhutingen, als buikloop, roode loop , overvloedige ftonden , onma- tige ambeifen, enz. want hij dopt z gties, zonder dat 'er eenig ongemak op volgt, gelijk wel van andere op- floppende middelen gefchied. De dofis is van o tot 15 çrdn. De openende crocus Martis is een der be-t'- openende"
middelen; hij opent de verftoppingen der inwendige deelen des buiks, en is deihalven zeer dienftig in allerlei tu'ün-ziektens, geel-zugt, verftopte ftonden, enz. De dojis is van 10 tot 20 grein. Een nieuwe minier, om de Crocus Martis of Tzer-
faffraan te b reiden, vborgefleit door den Heer
DE MoNTANi i zie Journal de Medicins,
Chuursrie, &c.-Scpt 1762 ƒ>. 240.
Neemt ijzrvitrïool die ter deegen roo.1 gebrand is , of
't geen 't zelfde is colcothar overgebleven 'van de dis-
tillatie wri vitriool-olie: zoet het wel af door 'er dik wils
heet wat:r op te gieten, en gezakt zijnde 'er weder af
te gieten; al het zoutige hier door wtggenoomen zijnde,
|
|||||||||
CRO.
|
|||||||||
43$
|
|||||||||
het geene men ligtelijk uit de fmaakeloosbeid van't afge»
gooten water kan gewaar worden, droogt men het zelve, vervolgens word h.t in een kapelletje onder de finelt-p.iri van een esfaijeurs fornuis gezet, en men laat het 'ei zo lange (laan , tot dat liet volkoóméo is rood gewurden. Ais dan mengt men dit koud zijnde , met eens zö
veel gewigt van zes-Zout dat op het vuur is uitgeünapt; dit ter deegen onder malkanderen ia een ijzeren vijzel ge- v/reeven zijnde, propt men het jn de loop van een fnap- haan, waar op twee ijzeren floppen zijn te pas gemaakt die ter deegen fluiten, de loop hier meede gellooten heb' bende, zo maakt de enden nog verder met eenig luteerzei dat tegens 't vuur heiland is, digt; dit gedroogt zijnde, zo maakt een groef in de asch en gloeijende kooien, en legt hier de gevulde loop in, dezelve met asch en koo- ien bedekkende, hier dus een haJf uur in gelegen heb- bende, ligt men de loop op, zo dat dezelve midden in de gloeijende kooien kont te leggen; houd de loop ge- -duurende vier uuren lang ter deegen bedoven onder de kooien, na verloop van welken tijd, men hem 'er uit- neemt en laat *oad worden, voorts h t luteerzei met een hamer aan ftukken (laat, en de enden geopent heb- bende 'er met een ijzeren roedje de ftoffe uithaalt, die men bevinden zal aan zwarte klonters te zijn ; ftampe voorts deeze ftoffe in een ijzeren vijj'el tot poeijer , en werpt het als dan in een verglaasde pot, waar op men heet water giet, het zelve ter deegen met een fpatel ontroert, en terftond in een vat dat veel grooter is over- giet, zorgende dat 't geen op de grond legt niet meede overgaat giet dan op dit overblijfzel andermaal heet wa- ter , en vaart hier meede zo lange voort, tot dat zig het water zuiver en zonder eenige koleur vermengt vertoont; vervolgens laat men de ftoffe bezakken die met.afgietirig is overgegaan, hebbende hier vier-en-twintig uuren werk toe,- giet 'er dan het water af dat helder geworden is, en giet 'er nog tot verfcheidene maaien heet water op, ieder keer wanneer het helder is, het zelve 'er afgieten- de, vervolgt hier meede zo lang, tot dat het water ten eenemaalen fmaakeloos is, dan giet men de ftoffe over in een glas of porceleincn kom, en men laat het droog worden. Deeze dus toebereide Crocus Martis; heeft dezelfde
hoedanigheden als de Aethiops martialis van L'Emïrtt., zo wel als deeze laat ze zig in alle zuuren zo wel mi« neraale als plantaartige ontbinden, en deelt ook aan dezelve een fchoone geele koleur meede. CROCUS MARTIS ANTIMONIATUS; J-timo-
niaale Tfr-faffraan ; om deeze te maaken, zo neemt' fl'kken (Sror'a) van de regulus antimonii, ftoot dezelve grofies en ftelt ze in de vrije lugt op een fchaduwagtfge of vögtige plaats, zo zullen ze allengskens van zelfs tot poeder vallen; giet op dit poeder genoegzaam lauwwarm wattr, en roert het met een (lokte om, laat 'iet dan een weinigilil ftaan, dat het grove zinkt, dan giet of ziigt het water, waarin het fijne poeijer n-^g fwent, van het gezonkene af, en giet op het grove weder water, roert het om, en giet het daar na een wrinig gedaan hebben- de, weder af, als vooren; dit opgieten herhaalt met het grove, tot dat het water niet meer troebel word ; het af- gegootene water laat vervolgens ftaan, tot dat het fijne poeder daar uit naar de grond gevallen is, giet dan het water zagt'es daar van af, en filtreert het nog overige wat-r door een vloeipapier van het poeder w :g , als dan het poeder gedroogt is, mengt het zelve met drie-
|
|||||||||
CRO. CRO. CRU.
|
||||||||
driemaal zo veel falpefer , en detoneert het in een fmelt-
kroes, zoet het gedetoneerde ten laatiten met water af, zo is de crocus bereid. Deeze openende antimoniale Crocus Martis word bo-
ven alle de overige gepreezen in veelerlei ziektens, als in hijpocondrie, geel- en waterzugt, wittevloed, enz. Met eenig digestief zout gemengt, roemt irren het ook zeer in de weerfpannige koortzen, en dat hij daar bij meer uitregt als de kina-kine: Hij voorbeeld; neemt ge- vürioolde wijnßeen, ëén drachma; van de gemelde un- timoniale ijzer-fa ffraan , 10 à 15 grein; mengt het-en deelt't in 10 gelijke doelen, en gebruikt dagelijks een deel in drie maaien; maar in de miltziekte of' hypocon- drie, geel- en waterzugt, voegt men 'er nog een drach- ma of meer diagrijdium bij. De Hakken van de regulus aniimonii verkrijgt men op
deeze wijze; Neemt een deel ijzér-vijizel, en twee dee- len gepoeijerde anlimonie, fmett deeze dingen onder mal- k anderen, en doet 'er dan een-agtfte deel vjijnjleen-zout af maar gezuiverde wel gedroogde potasch bij, dekt het dan toe, geeft het een goed vuur, en giet het dan, zo dra het door en door wel dun vloeit, in een befmeerde gietnaaUe, wanneer het dan koud geworden is, zo vind men den regulus met ds flikken, den regulus (laat men af, en bewaart hem tot eenig ander gebruik. CROCUS METALLORUM ; Saffraan der Me-taa-
len\ is een braakmiddel, dat uit antimonie en falpeter be- leid word ; ziet do bereiding en 't gebruik op 't artijkel ANTIMON IE ; dog dit braak-middel is hedendaags , wegens zijne al te fterke werking, weinig meer in ge- bruik ; men bedient zig in deszelfs plaats, meest van de hraakwijnfleeri (tartarus emeticus). CROCUS VENERIS; Koper faffraan; word op ver-
fcheiderhande wijzen bereid, de beste wijze is aldus : Neemt kleine dun geflogene koper-plaatjes, doet ze bij laagen in.een fmeltkrqes, en ftrooit 'er tusfehen beiden zwavel met wat zee zout ; of vermengt koper-vljlzel met zwavel en wat zee-zout, dekt het met een dekzel toe, zet het vervolgens op een koolen-vuur , en calcineert 't eenige uuren lang , tot d.U het breukig geworden is, neemt het dan uit de kroes, maakt 'er een fijn poeijer van, dat men vervolgens met lauw water moet afzoeten , want als bet niet afgezoet word , is het fcherper en word dan Ats ufium oï gebrand koper genaamt, dat een tref- felijk uitwendig middel is , om'het verrotte vleesch uit vuile wonden en gefweeren weg te neemen, en dezel- ve te zuiveren en te droogen : Tiet is ook het voornaam- fle ingrediënt van de pleister Opodeldoch van Felix Würtz. CROISANT; een halve maan, dus word in de. tui-
jierij een fcherp werktuig genaamt, dat als een wasfen Je maan of fickel krom gebogen en aan een min of meer lange fteel vast gemaakt is, dienende om daar meede fcheerheggen en boomen op te flaan. CROTALARIA; Klapper-kruid; is een buitenlands
gewas , met vlinter-bloemen en opgefwollene peulen, daar veele zooiten van zijn ; wij zullen maar eenige der voornaamfte en bekendfte aanmerken , als 1. De Afiatifche Crotalaria met enkelde hartformige
bladen en geele bloemen ; Crotalaria Afiatica , folio fin gulari cordiformt, floribus luteis; (Crotalaria foliis firn- plicibus oblongis cuneifomiibus retufis LiNN. Spec. Plant.) groeit in Aßen, en 'is eeniaarig. .2. De Afiatifche Crotalaria met enkelde wratagtige bla-
Ma en blauwe bloemen; Crotalaria'Afiatic , folio fin- |
gulari venucofo , floribus cœruleis; (Crotalaria foliis flm-
pticibus, ovatis , flipulis feinicordatis , ramis tetragouis, Linn. Spec. Plant,}; groeit meede in Aften, eniseen- jaarig. 3. De Amèrikaanfche Crotalaria met een gevleugelde
fteng , hairige bladen en geairde geele bloemen ; Crota- laria Americana, caule alato, foliis pilofis , floribus in thijrfo luteis-, {Crotalaria foliis Jimplicibus lanceolatis, petiolis decurrentibus foUtariis, Linn. Spec. Plant.); groeit in Virginien en ÊraJ'il, en is cenjaarig. 4. De Amerikaanjbhe Crotalaria met lange gladde pijl.
formige bladen ; Crotalariafagittalis glabra, longioribus foliis Americana : Dit is volgens Linnjeus een verande-
ring van.de voorgaande, zijnde ook eenjaarig. 5. De Bengaalfche Crotalaria , met enkelde lanzen-
formige hairige bladen. Crotalaria Bengalenfis, foliis genijlw hirjutis; (Crotalaria foliis jimplicibus lanceolatis peti'olato-fisj'ilibus, caule flriato, Linn. Spec. Plant.); groeit in Indien, omtrent Bengalen en elders ,en is een- jaarig. 6. De Africaanfche heesteragtige Crotalaria^ met grij-
ze eïjfoi mige bladen en blauwe bloemen ; Crotalaria, Aj'ricana, Jtijracis folio, flore c&ruleo; (Crotalaria foliis implicibus ovatis villojis, Linn. Spec. Plant.); groeit
in Ethiopien. 7. De Afiatifche hsesteragtige driebladige Crotalaria,
met groote gee'e bloemen; Crotalaria Ajiatica , frute- ens ,floribus luteis amplis, trifolia ; (Crotalaria foliis ter- natis ovatis acuminatis , flipulif nullis, leguminibus pe- dicsllatis , Linn. Spec. Plant.) ; groeit in Indien. Kweeking. De vijf eerfte zoorten , die zomtijds van
de liefhebbers in de bloem-tuinen gekweekt worden , moeten in Maart of April in een broeibak gezaait, en de jonge planten daar na in potten verplant worden, die en in een warme runbak moet zetten en daar in koes- teren , anders hoomt 'er weinig en nog minder rijp zaad an ; de 6 Je en 7de zooiten worden mede door 't zaad p de voorige wijze vermenigvuldigt, maar moeten 's win- ers , dewijl het langleevende planten zijn , in een -war- e ftookkas bj waait worden, dan bloeijen ze bij ons, en rengen rijp zaad voort. CROTALOPHOSA VIPERA, is de Indiianfche
atelflmg. Zie aldaar. CRUTAPHITES ; deeze naam draagen de flaap-
pierkens, en zulks om dat ze de 'hollighcden van den aap vullen, en de (laap-beenderen bedek en. CROTON LINNiEI, is de Ricinoides bij anderen.
CROUPÄDE; is een zwierige yerheffin.e, die 'veri
en paard op de rijdfchool leert, van de Bolotade daar in nderfcheiden zijnde, dat het paard bij de eerfte. Je gterheenen onder de buik trekt en haalt, zonder de izers te vertrionen, maar in de Balotade laat het de ijzers an de agfer-voeten zien , even als of het agter uit wilde aan , zo als bij de Kapriole gefchieden moet. CROUPE, dus word het kruis des paards op de rijd:
chool en anders genaamt. CRUCES TRQPHJEORUM, zie DARMEN.
CRUCIANELLA, zie KRAPPE (KLEINE).
CRUCIATA, zie KRUIS-VOGEL.
CRUCIATA, zie KRUIS-KRUID.
CRUCIBULUM; Een fmelt-kroes, dient tot fmelting
ermetaalen, calcineering en andere dingen: Dcfmelt- roezen moeten uit goede aarde en andere ftofïen ge- aakt zijn, om 't fterkfle vuur te kunnen ukftaan, zon* er te breeken of te toeken, ze woeden na de bodem |
|||||||
toe
|
||||||||
CRU. CRIJ.
■toe gewoonlijk nauwer en puntiger, en na boven toe drie-
kantig gemaakt, en men heeft kleine en groote, vaneen halve once tot 50 en meer ponden. CRUCIFORMIS ; Kruisformig, dat de gedaante van
ten kruis heeft. CRUD1TAS, zie RAAUWHEID,
CRUDITAS ACIDA, Biliofa en Nidorofa; zuure,
bittere, galagtige en fiinkende rauwigheeden der maag.; zie MAAG en OPRISPINGEN. CRUDITAS MORBORUM ; dit word van het bloed
gezegt, wanneer het in aanhoudende koortzen, door gisten en opborrelingen, niet tot zijn behoorlijken ftand koomt. CRUDITAS PITULTOSA ; flnotterige of flijmige
rauwigheeden der Maag; zie MAAG. CRUOR; hier word in 't algemeen het bloed doorver-
•itaan, dat nog in de aderen vloeit; of wel .'t geene dat uit de bloed-vaten is gekoomen. CRUPINA, zie CHONDRILLÄ.
CRURA MEDULLjE OBLONGAT.E ; oï fchen-
iels van 't ronde of verlengde merg, dus word de oor- fprong van de onmiddelbaare zenuwen der hersfenen genaamt. CRURALES .VENJE en ARTERIE ; zijn de bloed-
en flag-aderen des fchenkel-beens. CRUREUS; of Musculus Crurceus vel cruralis; is
die (pier welke gewoonlijk Been/pier genaamt word, zijn- de onder de regte fpier (inusculus re&us) gelegen ; neemt .zijn begin in het geheele voorfte deel van het dijebeen , en eindigt in de verheventheid die van vooren en boven in 't fcheenbeen onder de knie-fchijf is. CRUS , zie SCHENKEL.
CRUSTA; de korst van iets; inzonderheid ziet dit
*£ meefte op die van brood. CRUSTA, ook Efchara ; de harde korst van een
.wonde, daar ze onder geneest; dog dit heeft niet in al- le zoorten van wonden plaats, maar alleen in zommige,. .gelijk in de verbt■andheid, 't koud vuur, enz. CRUSTA LACTEA, zie KWAAD-ZEER.
CRUSTA MUCOSA ; hier door verftaat men een
flijm-agtige korst, voornaamenttijk van de.Xîalblaas. CRUSTA VILLOSA ; is het ruigagtige .vlies der
jnaage, darmen en flokdarmen. CRIJPTANTHiE ; of Crijptanthce Planta^ Crij-
iogamia ; worden genaamt de planten , waar aan de bloemen en vrugten niet of bezwaarlijk te zien zijn ; zo- .danige zijn de Mosfen, Vaaren., Wieren {Algcei) en. Cam- .pernoeljen (Fungi). CRIJSTAL; Berg-ofRots crijflal;Crijflallus; Chrijflal-
lusmontana ; is een witte, heldere en doorfchijnende fteen, dieopverfcheiden.eplaatzenvan Europa, als in Boheemen, Hongarijen, op de Alpifçhe gebergtens, enz. gevonden word.; de bekentfrc zoorten hiervan zijn de volgende, als .1. de heel doorfchijnende Crijflal als ijs, of de ei- gentlijke Berg-crijßal (Crijflallus montàna); 2. de zes- Tioékige, die Iris genaamt word ; .3. de geelagtige; 4.. de halfronde, die beneden plat en van boven con- vex is, en daar door tot een brandglas kan dienen; dee- EC is ook harder dan de anderen, en word derhalven voor de beste gehouden en valjche Diamant (j>feudo-Adamas~) ge- naamt. Op wat .wijze de crijflal voortkomt, kan incn.niet
wel nagaan; maar dit fchijnt egter zeeker, dat ze in het liegin een vloeibaare ftoffe geweest is, dewijl men in de- zelve vreemde lighaainen,, als water-druppels, infekten, |
||||||
CR1J. Uf
■planten, metaalen, enz. befloten vind; gelijk men 'er
zodanige in de cabinetten der liefhebbers van natuurlij- ke zeldzaamheeden ziet. Het is waarfchijnelijk, dat deeze fteen uit 't water gebooren word ; het welke in de aarde zeekere mineraale deelen ontmoetende,. daar door tot eene hardigheid ftreint ; gelijk op deeze wijze ook al- le de edele gefteentens fchijnen te ontftaan.- ZieEDEL- GESTEENTENS. Buiten Romen, worden onder de grond zekere kleine
crijfiallen gevonden, de groote van hazelnooten hebben- de; van gedaante zijn zij twaalf-kantig of door vijf hoe- ken bepaalt., de koleur is zwartagtig; deeze kleine crij- fiallen , zijn de eene bij de andere in aders gefchikt. Volgens aanmerking van de Heer Homberg, laat zig
de rots-crijflal door geen vuur nog brand-fpiegel fmel- ten, ten zij met kalk vermengt; egter fmelt de kalk al- leen-zo min door deeze vuuren, als de crijflal zonder dit bijvoegzel; dewijl de vuurdeelen die zig 'm de kalk bevinden, door de crijflal moeten heen dringen, om het te doen fmelten. Aan derots-crijfial kan men verfcheidene zoorten van
koleuren mededeelen; dezelve in een afverfzel of fmel- ting van draaken bloed in korlenmet brandewijn gemaakt, laatende weeken , zal de crijflal rondsomme met kleine onzigtbaare openingen fplijten , en het afverfzel van 't draaken-lUed daar indringende , zal aan de gantfche crijflal eene roode koleur doen aanneemen^- Op de zelf-> de wijze kan men hem ook andere koleuren bijzetten ; mits het afverfzel maar .met brandewijn bereid zij. De crijflal heeft -een verkoelende , zaamentrekkende
,en opflurpende kragt; en word derhal-ven in heete koort- zen onder de tong tegens de dorst, en-in de hand tegen de hitte .gehouden. Men prijst dezelve, als hij wel be- reid is-, in de ziektens daar een galagtigzuur en een bij- tende feberpigbeid in de darmen plaats heeft, zijnde der- halven zeer dienftig in gal-koortzen en andere gal-ziek- 'tens, als mede in de buik- en roode-loopen,, enz. Men gebruikt hein ook met veel baat bij de kleine kinderen, inzonderheid die nog zuigen, daar men -rauwe fcherpig- heeden bij befpeurt. Om dezelve te bereiden, moet men hem-gloeijend maaken en dan in koud water blus-' fchen, waar door hij bros word; daar na op een wrijf- fteen tot een fijn ontastbaar poeijer wrijven.; de dofls is van -S tot 10 greinen. Een zeeker helder glas word ook crijflal otcrijflal-glas
genaamt. Zie GLAS. CRIJSTALLINUS ; van Crijflal, of naar Crijflal
gelijkende. CRIJSTALLINUS HUMOR; is het zogenaamde
Crijflallen vogt in 't oog, zijnde doorzigtig, en ook voor en agter, als een gefleepen glas verheeven ; de zelfftandigheid van dit vogt is een weinig dunder dan wasch ; het zelve is in 't midden van 't oog tusfehen het waterig en glasagtig vogt, humor aqueus en vitreus ge- plaatst,- rondsomme word het door de procesfus ciliares, zijnde zwarte fijne vezeltjes .aan de eog-vliesjes vast ge- maakt. CRIJSTALLISATIO ; Crijftallifeering-, Krijftal-
maaking ; word van de zouten of zodanige dingen ge- zegt die zouten bevatten, als men dezelve in crïjflallen ; doet febieten; 't welke gefchied, als men van het gefil- treerde vogt, waar in het zout gefolveert is , over het vuur zo veel uitdampt, tot dat men ziet, dat 'er een huid ofvliesje boven op het vogt komt, en het dan zon- der roering op een koele plaats zet, zo zullen de crijftaU Kkk • km |
||||||
14* CRIJ.
Jen in korten tijd in het vogt gemaakt worden, die men
dan, na afgieting des vogts, vergadert en droogt : Het afgegootene vogt kookt men vervolgens weer, tot dat 't een vlies verkrijgt, en het dan weer weggezet hebben- de, zullen 'er- op 't nieuw nog eenige crijflallen aan- fchieten ; en welk opkookeh men herbaaien kan ; dog in de eerfte crijflallifatie komen de meeste en ook doorgaans de beste crijflallen. De crijflallifatie word bevordert, öls men in het uitgedampte warme vogt een weinig hoog gerectificeerde brandewijn of alcohol giet, dewijl zulks de zouten, ter neder flaat en wegens de warmte uitrooken- de, iets van het overtollige water meede neemt: Dog men kan niet uit alle zoupen zonder onderfchied crijflal- len verkrijgen ; want die welke vast (fix ) en alkalinisch genaamt worden, geven nooit crijflallen; het zijn al- leen de zuure en middel-zouten (falia acida en neutra ), en de niet al te fterk gecalcineerde vaste minerale zouten, ■ gelijk de vitriool, falpeter en aluin, die zig in crijflallen^ aanzetten. Hoe meer zuur 'er bij het zout is, zo veel' te groter zijn ook de. crijflallen ; daar in tegendeel de akalia maar korte en hoekige crijflallen geeven. De crijflalli- fatie dient om de zouten van haare onreinigheeden te zui- veren, als meede uit zommige dingen, die zout bevat- ten , het zout te verkrijgen. CRIJSTALLI MKIS, vel Mruginis, or Veneris, ook
Flores ceruginis of Veneris genaamt; Spaansch-groen-crij- ' fiallen, of gediftilleerde Spaansch-groen \ hoe deeze be- reid worden: Zie op 't artikel SPAANSCH-GROEN. CRIJSTALLI LUNjE, of Lunares; ook Vitriolum
ILuwb genaamt ; Silver-criftallen ; worden op de volgen- de wijze gemaakt: Neemt tot dunne'blikjes geflagen Jil- ver, gloeit ze in het vuur uit, en fnijd ze dan met een zuivere fcheer in kleine ftukjes, doet ze in een glas en giet 'er falpeter-geest op, zo veel genoeg is, om het te folveeren; giet dan bij de folutie wat water, filtreert het vervolgens, en crijftallifeert het: Deeze crijflallen zijn zeer corrofjf, worden egter zo wel in- als uitwendig ge- bruikt; men prijst ze bij uitnementheid tegens de water- augt, dewijl ze het overnatuurlijke water overvloedig af- drijven ; men geeft ze tot twee grein, gemengt met versch brood in pilletjes of met iets anders. Uitwendig dienen ze tot een bijt-middel, om fontanellen te zetten, gelijk de van zilver gemaakte lapis infernalis. CRIJSTALLI MARTIS RüBRI; Roode Yzer-crij-
flallen ; worden aldus bereid : Neemt zout-geest, een half pond, en g 'distilleerde azijn, anderhalf pond ; mengt dit en doet 'er een weinig ijzervijlfel bij, laat het op een ■warme plaats ftaan, zo zal 'er een fchoone roode folutie 'van koomen ; zet dezelve op 't zand, rookt 'er het over- tollige vogt van af, en laat het tot crijflallen aanfchie- ten : Wil men ze nog rooder hebben, zo ontbind ze nog eens in gedistilleerde azijn , dampt 't af en laat het weer aanfchieten. Deeze roode crijflallen dienen in de Al- ihijmie tot een uitneemend tingens of verf zei, die ze maar wel weet te gebruiken of te flratificeeren. CRIJSTALLI TARTARI ; ook Acidum Tartari ge-
naamt; Wijnfteen-cri)'flallen; is niets anders als een van ■zijne vuiligheeden en ander ontuig gezuiverde wijnfleen; men bereid dezelve op de volgende wijze : Neemt witte mjnfleen; de witte rijnfche is de beste, floot hem heel klein , en wascht hem zo lang, tot dat 'er een klaar wa- ter afgaat; als dan kookt hem in een aarden vat-in ge- noegzaam water een tijd lang, tot dat hij zig ontbind, giet 'er dan meer water bij en clanficeert het vogt met geklopt wit van. eiferen, dat men 'er onder roert en het |
' CRIJ. CTE. CÜA. CUB.
affchuitnt ; daar na warm doot een wollen lap gezijgt
zijnde, giet 't in een zuiver houten vat, en fiele het een nagt over of langer op een koele plaats, zo zullen de crijflallen, aan de kant van het vat aanfchieten, die men dan, het water weggegooten zijnde, moet vergaderen, droogen en vervolgens bewaaren. Indien de wijnfleen nog niet alle ontbonden was, giet
men 'er weder een tamelijke kwantiteit water op en kookt ze als vooren, clarificeert het, zijgt het door, en kookt het dan tot dat 'er een vlies opkomt, het welke de Cre- mor is, die men afneemt en het vogt dan weg zet te crij- ftallifeeren; dog het clarificeeren met eijwit is juist niet, nodig. Deeze wijnfleen-crijflallen hebben eene verkoelende,
ontbindende, pisdrijvende en laxeerende kragt, losfen de flijmen in de darmen op, en maaken de drooge vui- ligheeden week; worden derhalven met veel nut's avonds, van te vooren ingenomen, als men den volgenden mor- gen een purgatie gebruiken wil, of benevens dezelve ; ook zijn ze aan de hijpocondriake, engborftige en water- zugtige. zeer dienftig, als meede aan die welke met de ander- en derdedaagfche koorts gekwelt zijn : Kort om , ze hebben dezelfde kragt als de Cremor Tartari, en wor- den hedendaags ook in deszelfs plaats, fijn gepotijerd zijnde, en dikwils onder dezelve benaming gebruikt; de doßs of gifte is daar meede gelijk : Zie CREMOR TAR- TARI. Deeze crijflallen van wijnfleen worden hier te lande weinig, maar veel in de wijnlandenaIsini<V«?i&ryfc, Italien, Duitschland en elders gemaakt, en van daar over- al verzonden ; daar men ook, door een zeekere weetsm- fchap, meer en witter crijflallen uit de wijnfleen weet te verkrijgen als hier te lande: En men zegt, dat die weetenfehap daar in beftaat, dat ze den wijnfleen eerst eenige uuren lang in een oven op tinnen of aarden fcho- telen zagtjes calcineeren, of liever fterk uitdroogen. CRIJSTALLUS MiNERALIS ; is het Sal Pm-
nellœ. CTEIS; Pe&en; ook Pubis; dus worden de haairen
aan de fchaamelheid in beide de Kunnen genaamt. CUAMBU, is een Americaanfche plant, 't meest op
de Antillifche Eilanden groeijende; zijnde een zoort van Carijophijllate of Nagel-kruid, welke ter hoogte van 3 of 4 voeten opgroeit, een vierkantig hoekige, regte dun- ne, geftreepte fteel fchiet, die zig in verfcheidene tak- ken verdeelt ; deszelfs bladen zijn langwerpig, fpits, wor» dende in 't midden eenigzints breeder, voorts een wei- nig ruig, de kanten getand, en bij vijven langs eene rib gefchikt, zijnde't eene blad grooter als't andere, voorts donker-groen van koleur ; de bloemen, die bosjeswijzo op de toppen der takken groeijen, zijn geel-koleurig; deeze afgevallen zijnde, verfchijnen in derzelver plaats, kleine ronde bolletjes, met twee haakjes voorzien, die zig als de klisfen aan de kleedcren vasthegten , in deeze hoofdjes zijn langagtige zaaden befloten ; de wortels zijnvezelig, takkig en dun, en gekneust zijnde een reuk als van kruidnagelen verfpreidende; 't liefst groeit deeze plant aan de water-kanten, en dezelve bevat veel vlug zout en olie in zig. Zij bezit een afveegende, infnijdende en verdunnende
hoedanigheid, is diensvolgens goed voor de hooftziek- tens, vervolgens wondheelende , en zeer goed om 't ge- flol'd bloed te ontbinden, in een af kookzel gebruikt zijnde. Op het Eiland Martinique word dezelve door de In-
woonders als bij ons de thee gedronken. CUBEBE ; Staart -peper ; zijn ronde drooge gerimpel-
de |
|||||
CUC. CUJ. CUL. CUM. 44$
heeft een ronden buik met een langen hals', dienend©
om dingen daar uit in het bad ( Balneum Marice ) te dis- tilleeren : Men heelt 'er kleine en ook zeer groote , in welke wel 20 en meer ponden gaan. Zie ook BOCIA. CUCURBITA, zie CALBAS.
CUCURBITA FOLIIS MULTIPARTITIS , zie
CITRULLE. CUCURBITA ; Cucurbitula ; zie KOPPEN.
CUJETTE, zie CALBAS-BOOM.
CULEX, zie MUG.
CULMIFER; Hahn-draagend ; Culmiferœ plantte, halnt'
draagende planten, zijn zodanige, die met een holle'fteng opfenieten, waar op ze haare bloemen en't zaad , meest in airen voortbrengen, gelijk de gras- en graan-gewasfen. CULMUS ; een Halm ; is de fteng der gras- en graan-
gewasfen; dezelve is van drieërleij zoorten, als 1. ge- knoopt of met leeden (nodofus of articulatüs) ; 2. zonder knoopen (enodis) , en 3. fchubbig (fquamofus). CULTURA ; beteekent in het algemeen eene oefFe-
ning, onderhouding of voortzetting en bearbeiding van een zaake; bij voorbeeld van een konst of weetenfehap; hier van zegt men,- de fludie, of een weetenfehap culti- veeren. CULTURA PLANTARUM; Cultuur, Oefening of
Kweeking der Planten ; dit leert de planten elk in zijn zoort, meteen goede kennisfe, niet alleen volgens de ondervinding maar ook volgens goede natuurkundige gronden te bou- wen, dat is te zaaijen , te planten, te onderhouden, te vermeerderen, en voorfpoedig te doen groeijen : Hier van zullen we op het artikel KWEEKING meer zeggen, en de gronden en manieren van kweeking en behandeling der planten in het algemeen naukeurig aanwijzen : Voor het overige vind men de bezondere cultuur van de mee- fte planten onder ieders artijkel. CUMINOIDES, zie CUMIJN.
CUMINUM, zie CUMIJN.
CUMINUM iETHIOPICUM, zie AMEOS.
CUMINUM PRATENSE; Sijlvsflre; zie CAR-
WE1J. CUMINUM SILIQUOSUM, zie HIJPECOON.
CUMIJN; Comijn ; Roomfche- of Tuin-kummel ; in het
latijn Cuminum of Cijminum; hier van zijn twee zoor- ten, als 1. De gemeerie Cumijn; Cuminum fativum; Cijminum;
{Cuminum, Linn. Spec. Plant.) Groeit natuurlijk in Africa, Egijpten, enz. en word ook in meenigte gebouwt in. Italien, Maltha en elders in die warme gewesten ; het zelve fchiet een fteng van omtrent een voet hoogte,, die in verfcheidene takken is verdeelt ; de bladen zijn als die der venckel fijn gefneeden, dog klein en bij paaren langs een rib gefchikt; de bloemen groeijen als zonne- fchermen aan de toppen der takken, zijn wit-koleurig en van maakzel als leliën ; hier op volgen de zaaden, die twee aan twee bij een gevoegt, langwerpig, en als het venkel-zaad geftreept zijn, dog het zelve is kleinder, aan de beide eindens fpits, en geel of groenagtig van ko-, leur; de wortel is dun en langagtig, en vergaat wan- neer het zaad rijp is. In het Eiland Maltha word dee- ze plant, die eenjaarig is , even gelijk als bij ons het; koorn op akkers en velden gekweekt, en het zaad word, gedroogt zijnde, tot ons overgebragt. Men kiest het comijn-zaad versch, wel gevoed, zui-
ver, groenagtig van koleür, en van een fterke onaange- naame reuk. Het zelve bevat veel half fijne olie, en wezentlijke en vlugge zouten in zig. K k k 2 ' 2. De
|
||||||
eus. coc
«fe korrels als péper, met een kleine fteel, dog zomtijds
iets grooter en niet zo zwart maar grijsagtig ; zijnde van binnen iets hol en met een kleine ronde witte korrel voor- zien; haar fmaak is wat fcherp , bitteragtig en bijtend, dog niet zo fterk als de peper, en hebben een eigene fpe- cerijagtigen reuk, weshalven ze ook van zommige onder de fpecerijen getelt word. Men brengt ze uit Oost- Indiën, daar ze op 't Eiland Java en elders in over- vloed groeit ; egter is men bij ons onkundig, van wat voor eene zoon van planten deeze befiën eigentlijk koo- men; dog men denkt, dat het een zoort van peper is. Deeze befiën bevatten veele esfentieele olie benevens
gom- en harfige dcelen,- en hebben een verwarmende, opdroogende, openende, winddrijvende en verfterkende kragt; ze verfterken alle de ingewanden, inzonderheid het hooft, de herzenen , en zenuwen , en zijn der- halven zeer dienftig voor een zwakke maag , winden, duizeling en draaijng des hoofts, zwakke memorie, flaauw- tens, enz. Men gebruikt ze gepoeijert, tot 12 grein, '«morgens en 's avonds; of men kauwt eenige korrels van de met zuiker overtrokkene cubeben. De cubeben wor. «ien ook onder veelerlei andere geneesmiddelen gemengt. CUB1CUS, zie DOODKIST.
CUBITUS, zie ELLEBOOG. Beteekent ook een
maat van een en een halve voet .'engte. CUBOIDES , betekend een vierkant been, zo als
'er in de voorhand (carpus) en in de voorvoet (tarfus) gevonden worden. CUCUBALUS, zie HOENERBEET.
CUCULI FLOS; Koekoeks-bloem, zie LIJCHNIS.
CUCULLARIS MUSCULUS, zie MONNIKE-
KAPS-SPIER. CUCULLATA, zie DUIVEN.
CUCULLATUS ; gekapt of'er dat dusdanig uitziet :
Hiervan daan Cucullatus f los ; kap- ofgekapti bloem, ge- lijk de munniks-kap, enz. CUCULLUS, een Kap.
CUCULLUS; of Cuculus, zie KOEKOEK.
CUCULUS, zie CAUDA.
CUCUMIS, zieCONCOMMER.
CUCUMIS ASININUS, zieCONCOMMER
(WILDE-). CUCUPHA; eenKruidmuts; is een zakje of dubbelde lin-
nen doek , waar tusfehen hooft-middelen gelegt en egaal verfprèid zijn, dat vervo'gens met garen kruiswijze door naait word, op dat de middelen aldus verfprèid, leggen blijven ; wordende vervolgens op 't hooft geplaatst , tegens hooftpijn, tot verfterking des hoofts en dé memo- rie en veelerleij andere hooft-gebreken : Deeze hooft- middelen beftaan uit allerleij zoorten van weiruikende en fpecerijagtige kruiden , bloemen , vrugten , wortelen , harzen, enz. als rozemarijn, lavendel, falie, fpijke-nar- de, th;jm, quendel, fatureij , kruifemunt ; bloemen van Roomfche catnillen, van roozen, violen, anjelieren, oran- gen , citroenen, daallelien, primulaveris, Arabifche ßoe- thas, cijper-wortel, calmus-wortel, lawier-befiën , cube- ben , cardemome , kruid-nagelen., muscate-noot, foelie, caneel, paradij s hout, bevergeil, florax, enz. van wel- ke fpecies, grofias klein gefneeden of geftooten, men on- der malkanderen mengt. Men kan 'er ook weiruikende en kragtige esfentien, tin&uuren, fpiritus, en gedistilleerde Men bij doen: Een zodanig zakje word ook wel op het hart gelegt, en dan draagt het den naam van hart-zakje. CUCURBITA; een Kolf of Zijp-glas; is een glas dat
in de Chijmie gebruikt word, zijnde van beneden rond en |
||||||
444 CUM. CUN. CUP. CUR.
|
|||||||||
CUK.
|
|||||||||
2. De wilde Cumijn; Cuminwn fijlveßre câpitulis glo-
boßs, of Cuminoides, is eigentlijk een bijzonder planten- geflacht; vanLiNNJEUs in zijne Spec. Plant. Lagoecia ge- naamt ; groeit in Candia, Klein Afia, enz. Deeze plant Diaakt een takagtigc fteel van omtrent een voet hoogte, die met een wit merg is vervult, • deszelfs bladen zijn klein, tegens malkanderen als bij paaren langs eene rib overftaande gelijk aan die van de pimpernel, en tamelijk diep uitgekerft of getand ; de bloemen koomen aan de toppen der takken voort, op kleine ronde,, witte zagte hoofdjes; eïke bloem is uit veele bladjes zamengefteld, die gewoonlijk rooswijze zijn gefchikt en als met franjen bezet; de bloemen worden dooreen langwerpig, ruig of wollig zaad opgevolgd : Deeze plant die eenjaarig is, groeit in bovengemelde Landfcbappen, in vette gronden en op heuvels, dezelve bevat veel wezendiijk zout en fijne olie in zig. Kweeking. Men kweekt de eerffe zoort ook wel hier
te lande ; 't welke gcfchied door het zaad in bet voor- jaar in een broeibak te zaaijen, en de jonge planten daar na in een losfe vette grond en op een warme zonnige plaats te- verplanten , dezelve, vervolgens met wieden, enz. wel onderhoudende, zo zullen ze in goede war- me zomers rijp= zaad' voortbrengen ; dog het zelve is 20. goed niet, als 't geene dat in Italien en andere war- me gewesten groeit, daar we het zelve van daan. ont- fangen. *- De tweede zoort, zaait men in het na- of voorjaar
in kuiltjes, of op een bedde, als dan wil't niet bezwaar- lijk groeijen-; koomt ook dikwils van het gevallene, rijp zaad van zelven voort. Eigenfchappen. Het zaad van- de eerfle zoort,. dat
een, fcherpe fpecerijagtige fmaak , en een flerke on- aangename reuk heeft ; heeft zijn gebruik in de me- dicijnen ; 't zelve is verwarmend, verdunnend, oplos- iend en winddrijvend ; verflerkt de maag en ingewan- den , en i's heefdienilig om de winden te verdrijven , ook tegens de maag-, buik-, moeder- T borst- en lenden-pijn, kolijk , windzugt, moeder-opflijging en draaijing des fioofts; bevordert mede de maand'-irondën, baaring en kraam-zuivering : In bier gekookt en gedronken, vermin- dert het de melk der zoogende vrouwen. Daar word eene olie uit dit zaadgedistilleert, dat in alle de voorge- melde gebreken' uitneemend is : Men neemt daar van tot io druppels met eenig warm vogt. Uitwendig word dit zaad gepreezen tegens zuifing en pijn der ooren , als men het in water kookt, en de damp- daar van. door een tràgter in de ooren ontfangt: CUMIJN,. (ZWARTE) zie NIGELLE.
CUNEIFORMIA OSSÄ, zie GROND J3EEN- CUNICULUS, zie KONIJN. CUNILA, zie SATUREIJ. CUN1LA LINN.ŒI, zie SIDERITIS. CUPELLA, zie CAPELLA. CUPEROSA, beteekent het gebrande Kooper (Jes ttflum. ) CUPRESSUS ARBOR, zie CIJPRESSE-BOOM.
CUPRESSUS HERBA, zie CIJ PRE S SE- KRUID. CUPRUM, zie KOOPER.
CURATOR, of Voogd, is iemant die'topzigt en be-
wind der goederen van minderjaarige, uitzinnige of an- deren is aanbevolen. De Curatoren worden of bij de wet of bij de Regter genoemt. Volgens de wet worden de Moeder en Groot-Qudeis totCmatoren over haare Kin- |
|||||||||
deren en Kinds-kindercn geroepen ; ook zijn in zoinmig»
Landen de mannen wettige Curatoren over haare vrou- wen. Het Curatorfchap is een publice] aiript, en dus is elk daar toegenoemt zijnde,verpligt, 't zelve aan teneemen. Zommigen egter werden na regten goëXcufeert om Curato- ren te zijn ; als die de hoogite eerampten beklseden, zo als- de Staaten des Lands, Burgemeelleren , enz. ook de Pro- fesforen en Predikanten ; die welke om lands zaaken af. weezig zijn ; die vijf kinderen hebben,- die reeds met drie voogdij fchappen belast zijn; die met der kinderen ouders in groote vijandfehap geleeft hebben; die boveii de zeven- tig jaaren oudzijn, en voorts alle die door armoede, ziekte of onkunde belet zijn., om de voögdije te kunnen waar- neemetL. Andere 2ijn 'er die na regten verbooden wor- den om Curatoren te zijn, als de vrouwen, (uitgeno- men moeder en groot-moeder) , minderjaarige, doove , ftomme, uitzinnige, ook krijgslieden, en de zulke die aan of van de minderjaarige iets fchuldig zijn of te vor- deren hebben, en te meer. wanneer des wegens verfchit isi CURATOR BONORUM, of boedels Curator; is
zulk een die door den Regter gefielt is in 't bewint var» een boedel, die infolvent zijnde, door den debiteur is geabandonneert of verlaaten, of die debiteur overleeden zijnde , door deszelfs erfgenaamen is gerepudieert e« afgeftaan. Het zelve is geen publicq pligt-ampt, (niunus publicum) dus kan niemant genoodzaakt worden 't zelve aan te neemen. Zoortgelijke Curatoren worden-ook ge- field over boedels- die litigieus zijn; over erfenisfen en derzelver goederen van iemant die aftveezig is; ook van boedels waar van geen erfgenaamen bekend' zijn. CURATOR AD LITES, is iemant, die volgens d<i
heedendaagfche praktijk over iemant gefield word tot Curator, in zekere proceduuren die hij tegens zijn Voogd of iemant onder wiens magt hij flaat moet fuflineeren. CURCULIO , zie KALANDER- CURCUMA ; Crocus Indicus; Cijperus Indiens; Ter- ra mérita-, Ihdiaanfche Saffraan of Cijper-wortel ; Geel- zugt-wortel; Pupurij; is een langagtige r ronde, knoe- flige wortel, naar degember'm gedaante gelijkende, maar deszelfs kolèuris uit- en inwendig geel, hebbende een fcher- pe fmaak en tamelijk aangename reuk; zeworduh Arabien; Perfien en Oost-Indiên gebragt, alwaar ze van een plant komt, die ook den naam van Curcuma draagt, en waar van twee zoorten zijn, als i. De Curcuma met rondo" wortelen; Curcuma radice rotunda (Curcuma foliis lan- ceolato-ovatis ; nervis latemlibus rarisfimis, Linn. Spec; Plantar.), i. De Curcuma met lange wortelen j Curcu- ma radice longa, (Curcuma fèliis lanceolatis; nervis la- teralibus numerofisfimis, Linn. Spec. Plant.) De bes- te Curcuma moet zwaar, versch, harsagtig,. en nie» wormfleekig zijn. De Curcuma heeft een openende, verdunnende op»
losfende, pis- en flonden-drijvende kragt, en is inzon- derheid zeer dicnflig in de verftoppingen der ingewan> den, wordende zeer gepreezen als een fpecifijk middel in de geer-zugt,,als meede in dé nier-kwaaien en lende- pijn, uit graveel en fïeen'voortkomende;' gelijk ook tee* gens zugt, water-zugt, en andere kwijn-ziektens. De doßs of gifte van de gepoeijerde wortel is van een half tot anderhalf-fcrupel: Dit poeijer zal zo veel te beetec werken, als men 'er wat openende ijzer-Jaffraan of an» dere ijzer middelen bij-mengt. CURCUMA ARABUM ; is de groote Gouwe.- CUREEREN; beteekent za veel als geneezen, het* Ie ii}
|
|||||||||
CüS. CUT., CIJNv CIJA. CIJC. • CIJD. CIJE. CIJF. CIJG. CIJL. C1JM. CIJN. 445
|
|||||||
Un\ dog heeft hooftzaakelijk zijne betrekking op de heel-
kunde , als een Wond-arts iemand van een wonde of an- der gebrek cureert of geneest. CUSCUTA; Schorfie ; Wrange; Vilt-kruid; Casfu-
»AaDonowjEi; {Cuseutafloribusfesfilibus,Linn.Sp.Pl.) Daar zijn twee zoorten van dit kruid, een groote en een kleine zoort. Dit kruid is-eigentlij keen Herba Parafitica, 'twelkwil zeggen, dat het uitde poriën vaneen andere plant groeit of daar uit zijn voedzel haalt; het maakt lange dunne, ronde veezeltjes, zonder bladen ; de bloe- men wasfen bij kleine bolletjes , aan vezelen vast- gehegt; zijnde ieder van dezelve, volgens waarneeming van de Heet Tournefort een klein kommetje in de grond met een gat doorboort, vanboven wijd open, en in vier of vijf punten ingefneeden ; deeze bloem afge- vallen zijnde,- komt een bijna ronde en vleefchige vrugt te voorfchijn , die met drie of vier rondagtige ribben verheeven is, welke eenige kleine bruine zaaden bevat- ten ; door middel van de voorgemelde vezelen hegt en flingert het zig om-de nabijflaande planten, alwaar het zig op wortelt en zijn voedzel uittrekt; men vind het op verfcheiderhande kruiden inzonderheid op de netel, vlas , hennip, hoppe, enz. dog meer inde warme landen, dan bij ons; en tot de medicijnen word inzonderheid't geene dat in Zuid-Frankrijk en elders op de tbijm groeit, en een kleine zoorü isr die ook de naam van Epithijmum draagt, voor de beste gehouden. De cuscuta bevat weinige water-deelen , tamelijk olie
en wezentlijk zout in zig. Dit gewas is maatig verwarmend , openende r op-
losfend, afvagend en iets laxeerend, en is uitneemend in de verdoptheid der ingewanden, als lever, milt en darmfcheil ; voert de wijnfteenige flijmen uit 't lighaam af, zijnde derhalven van veel nut in de hijpocondrie of miltziekte, mélancolie, geele en zwarte ziekte,. flijirP augt (cahexia)., fchurft, enz. zet ook 't graveel en zand uit de nieren en pisweegen- af. Men gebruikt het in de laxeerende wijnen of af kookzels, met andere din- gen van dien aart vermengt.- Over de bijzondere groeiwijze enz. der jcTwrfie vind
men een fraaije verhandeling in de Memoires de l'Aca- demie Roijale- des fciences, van 't jaar i74+> befebree- ven door den Heer Guettard. CUÏICULA, zie OPPERHUID. In de Kruidkun-
de beteekent het 't buitende dunne huidje, dat de fchors der planten dekt: Zie ook EPIDERMIS. CUTIS, zie HUID. GIJANOIDES FLOS DODONiEI, zie JACEA.
eiJ-ANUS, zie KOORN-BLOEM. GIJ ANUS GEMMA, of Cijanus Plinii ; is de Sa- phierjleen. CIJATHIFÖRMIS ; Beekerformïg; dat de gedaante,
van een Cijlinder-vormige beeker heeft,- die naar boven toe wat wijder word. • CIJATHUS; een Steker of kleine Kan. CIJCEON ; dit woord word door Hippocrates gé- bezigt om een gemengde drank meede te beteekenen. CIJCLAMEN, zie "VEKKENS-BROOD. CIJCL1SCI; deeze naamen draagen de halfronde mesfen die in de Heelkunde gebruikt worden. CIJCLOPIONj hier word 't wit van 't Oag door
verdaan. CIJDONIA , zie QUEE-PEEREN. Cl'JDONIATUM ; iets dat van ÇMae-peeren bereid' is, bij voorbeeld Qiiee-vleesch, enz. |
CIJJÎMA, is het zelfde als Embrijo en Foetus ; zie
VRUGT in 's MOEDERS LIGHAAM. CIJFFER-KONST, zie REKEN-KONST. CIjGNUS, zie ZWAAN. CljLlNDRACEUS; Cijlindriformis ; Cijlinder- of Rol-
vormig. CIJLINDRANTHERiE PLANTJE ; zijn planten dier
cijlindervormige helmtjes in haare bloemen hebben. CIJLINDRICA VASA ; dus worden die bloed- of
watervaten van's menfehen en dieren lighaamen genaamt , die overal even wijd zijn; aan de dunne darmen word meede deezen naam gegeeven. CIJLINDRUS-; een rol-rond lighaam, dat overal even
dik is. Clj-M A ; een Bheï-tros ; hier door word door de Heer
LiNNffius een Bloem-tros verdaan, waar van de eerde bloem-deelen uiteen punt, maar de aan deeze zittende gedeeltelijke deelen ongeregelt en verdrooit voortkoo- men ; gelijk bij voorbeeld aan de vlier, water-vlier, enz- Anderen verdaan hier door de eerde fpruit of knop van' een kruid of wortel ; bij voorbeeld van hop , aspergie , bramboos, enz. CIJMBALARIÄ ; Linaria. hederce folio ; (Anthirri-
numfoliis cordatis quinquelobis alternis, Lihk. Spec. Plant.) Is een zoort van Leeuwebek of Lijn-kruid met bladen als Hondjesdraf en purpere bloemen., dat in Hol- land r Duitschland, Frankrijk en elders in oude muuren en rotzen groeit; deszelfs deelen zijn zo dun als vezelen,, voorts rond, lang, hangende en purper-koleurig, zig ia veele andere dunne vezelen verdeelende, waar aan bla- den zitten, die gelijk de klimop hoekig zijn; 'donker- groen van bovenen en van onderen purperverwig, voorts teder, vol zap en eenigzins bitteragtig vanfmaak; deeze: bladen worden door lange deeltjes onderdeunt, uit wel- kers oxel zig de bloemfteeltjës verheffen, draagendèeens ieder van dezelve een purpere bloem > deeze bloem af- gevallen zijnde, vertoont zig een vrugt in twee huisjes-' verdeelt, vol klein plat zaad zittende. Dit gewas bevat veele waterdeelen ,. taainelijk olie,,
en een weinig wezentlijk zout in zig; men zegt, dat het zelve verkoelend en zaamentrekkend is, en diendig om de witte vloed te fluiten, als het met boom-olie en azijn als falaad versch gegeeten word". Wil men het kweeken,. zo heefi men het zaad in de1
herfst of vroeg, in het voorjaar ergens te zaaijen, zo zal et ligtelijk voortkoomen ; maar begeert een zandagtige- chraale grond, en daar 't eens gezaait is, komt het door- aans in een zodanige grond jaarlijks van zelven voort j et zelve is een éënjaarig gewas;. CIJMEX, zie WEEGLUIS. CIJMOLIÄ,. zie CATÈCHOU. CIJMOSUS' ; een Bloeiiros-bloem draagend. Zie IJMÄ. CIJNiEDUS, zie STEEN-VISCH. CIJNAGROSTIS', zie HOND-GRAS. CIJNAMOLGOS, zie GESTÄARTE AAP. CÏÏNANCHE, zie KEEL-ZIEKTE. CIJNANCHUM LINNJEI; is de Apocijnum. CIJNANTROPHIA; ia het zelfde als■ HijdrophopicK ie WATERVREES. CIJNARA, zie ARTISCHOK. CIJNAROCEPHALUS; dat hoofden voorbrengt als e Artifclwkken. CIJNOCEPHALUS ; dus word een Visfcben-geflagt
enaamt, die koppen als honden , en een flerk gebit |
||||||
Kkk 3, laebbeji
|
|||||||
*4<* CIJN. CIJF. CIJP.
|
||||||
hebben , als meede drie à vier regels tanden in de
bek. CIJNOCRAMBE, zie BINGEL-KRUID.
CIJNODESMON ; deeze naam word aan de band
gegeeven , welke het hoofdje aan de mannelijke roede vasthegt. CIJNODONTES , zie OOG-TANDEN.
CIJNOGLOSSUM, zie HQNDS-TONGE. .
CIJNOGLOSSUM MONTANUM , zie CERIN-
THE. CIJNOREXIA , zie HONDS-HONGER.
CIJNORRHODON, zie HONDS-ROOSE.
C1JNOSBATOS , zie HONDS-ROOSE.
C1JNOSURA; een Leidfier; Handleiding.
CIJPEROIDES ; deeze naam draagen verfcheidene
zoorten van Gras, als een' bijnaam. CIJPERUS, zie AARD-AMANDELEN.
CIJPER-WORTEL (LANGE); Wilde lange Galan-
ge- of Galigan-wortel ; in 't latijn Cijpertis longus; is een lange dunne knoestagtige en in leden verdeelde wortel, van buiten zwartagtig en van binnen witagtig, van een aangenaame fcherpe fpecerijagtige reuk en (maak, koo- inende van een rietagtig water-gewas, dat in 't latijn de naam van Cijpertis longus odoratus draagt; (Cijperus cul- mo triquetro foliofo , umbella foliofa fupradeconpofita, pe- dunculis nudis, ■ fpicis alternis, Linn. Spec. Plantar.) Dit gewas groeit in Italien en Zuid-Frankrijk in wate- rige moerasfige plaatzen ; wordende de drooge wortel veel van Ferons, gebragt. De liefhebbers van vreemde gewasfen kweeken het bij ons ook wel in de tuinen. Kweeking. Men kweekt dit gewas voort door fcheu-
ring der wortelen, maar moet in een goede losfe zand- en wateragdge of vogtige grond en op een warme zonni- ge plaats geplaatst worden; ook moet men de wortels 's winters met losfe ftrooagtige mest overdekken, dewijl' ze onze wintervorst niet kan verdraagen. Eigenfchap. Deeze wortel is verwarmend , openend,
verdunnend , pis- en ftonden-drijvend en maag-verfter- kend ; word inzonderheid gepreezen tegens de winden, buik-pijn, kolijk, duizelingen, üijmzugt (cache x ia), als meede tegens de gezweeren der blaas en moeder : Men kookt ze tot dien einde in wijn, of men geeft ze ge- poeijert tot één drachma : Uitwendig verfterkt ze de ze- nuwen in ftoovingen gebruikt ; in de mond gekauwt, maakt ze de tanden vast, en geeft een aangenaamen adem. CIJPER-WORTEL (RONDE); Wilde ronde Ga-
lange- of Galingan-wortel; in 't latijn Cijperus rotiindus, is een wortel die uit veele aan malkanderen zittende dikke knobbels is zaamengeftelt ; deszelfs koleur is van buiten bruin en van binnen grauw, en heeft een iets zaatnen- trekkende fmaak en aangenaame reuk, koomende van een rietagtig gewas, dat niet veel van 't vorige verfchüt, en genaamt word Cijperus rotundus odoratus Orientalis; (Cijperus culmo triquetro fubnudo , umbella decompofita ; fpicis alternis linearibus, Linn. Spec. Plantar.) Deeze zooitgroeit in Egijpten, Sijrien en elders, van waar ze tot ons gebragt word. Eigenfchappen. Dezelve koomt in kragten overeen
met de lange Cijper-wortel ; maar men wil, dat ze krag- tiger werkt. Zommige denken , dat ze beide van de voo- rige lange zoort koomen, ten minften die, welke in Europa gebruikt, worden. Daar zijn nog verfcheidene in- en uitlandfche zoorten
Tan Cijperus, onnodig hier alle te melden. |
CIJPERUS, zje CIJPER-WORTEL.
CIJPERUS DULC1S ESCULENTUS, of Trafi :
zie AARD-AMANDELEN. CIJPERUS INDICUS, zie CURCUMA.
CIJPERUS LONGUS INODORUS, zie CON-
TRAIJERVA. CIJPERUS PAPIJRACEUS, zie PAPIER-RIET.
CIJPHOSIS ; Bochel; is een ongemak door cene krom-
me verwasfing der ruggegraad ontftaande. CIJPRES-BOOM, of Cupresfe; in 't latijn Cupres-
fus; Cijpresfus. Daar zijn drie zoorten van dit uitland- fche boom-gewas, als i. De Pijramidaalc Cijpresfe-boom, 't wijfje genaamt;
Cupresfus, fmmina', (Cupresfus foliis imbricatis, frondi- bus quadrangulis, Linn. Spec. Plant.) > 2. De uitgebreide Cijpresfe-boom, 't mannetje genaamt £
Cupresfus, Mas : Dit is eigentlijk eene verandering van de voorgaande. 3. De Virginifche Cijpresfe-boom" met Acacia-bladen ,
die in de winter afvallen ; Cijpresfus Virginiana , foliis acacia deciduis ; (Cupresfus foliis diflichis patentibus, Linn. Spec. Plant.) Befihrijving. De eerfte zoort word een heel hooge j
boom, die met fijne takken van beneeden tot boven pij-
ramijds-wijze opgroeit; dat is, dat de takken rondom de ftam verfpreid ftaan , en naar bovenwaarts geduurig kor- ter worden, waar door ze een pijramijde vertoonen. De bladen zijn langwerpig-rond en digt aan de takken gedrukt, gelijkende naar die van de Tamarisken-boom; zijn altijd groen , engeeven, met de vingeren gewreeven wordende, een fterken en tamelijk aangenaamen reuk van zig. Deeze boom brengt tweërlei bloemen voort, als mannelijke en vrouwelijke; de eerfte zijn kleine eij- ronde katjes , die met haar fhiifmeel de helmftijitjcs der vrouwelijke bloemen in het voorjaar bevrugten, welke uit een kleine ronde gefchubde kegel voortkoo- men, die rijp wordende het zaad bevat, dat plat en hoekig is. De tweede zoort komt met de eerfte in alles volkomen
overeen , bebaiven dat haare takken meer uitgebreid groeijen en een kroon vormen. De derde of Virginifche zoort, heeft bladen van een
geheel andere gedaante, gelijkende naar die van de Aca- cia, en vallen in de winter af. Plaats. De twee eerfte zoorten groeijen" natuurlijk in Gm*
dia , Griekenland en andere Oosterfche landen, maar worden nu ook veel in Italien, Zuid-Frankrijk en Spanjen gevonden en gekweekt, waar heen ze eertijds uit de voorgemelde landen gebragt zijn ; de derde zoort is eigen aan Virginien en Carolina. Men kweekt dee- ze boomen, inzonderheid de eerfte zoort, ook in Hoog- en Neder-duitsdüand, wegens haare aangenaame groen- te en cierlijke gedaante, tot opfehikking van de tuinen en oranjerijen. Kweeking. Om deeze boomen aan te fokken, ge-'
fchied zulks door het zaad, het welke men in het voor- jaar in houten bakjes, met goede losfe zandagtige aar- de gevult, niet al te digt zaait, en het zaad met een kleine vingerdikte aarde overdekt; daar na zet men de bakjes in een matig warme broei- of run-bak , en houd de aarde bekwaam vogtig, zo zullen de jonge planten, als 't zaad goed is, binnen vier of vijf weeken opkoo- men, die men dan vervolgens met oozen en veel lugtgee- ving over dag, naar maate van het weer, enz. wel moet behandelen, zo 'zullen ze niet nalaaten wel te groei-
|
|||||
t
|
|||||||
CIJP.
groeijen ; en bij aldien de planten of jonge boomtjes
te digt ftonden, moet men ze door uittrekking van de flegtfte verdunnen ; daar na in het najaar, als het be- gint koud te worden , brengt men ze met de bak- jes in het oranje-huis of in een lugtig vertrek binnens huis, daar niet dan om de vorst 'er uit te keeren in ge- ftookt word, om ze daar in te overwinteren ; maar men moet zorge draagen, dat men dezelve voor af al- lengskens, door ruimer lugtgeeving en afneeming der glazen overdag bij goed weer, verhard heeft; ook moet men ze in 't oranje-huis lugtig plaatzen, en bij zagt en droog weer veel lugt, door opftelling der glazen, laaten genieten, en dezelve, als ze droog worden, 't noodige vogt, dog niet veel te gelijk geeven. In 't volgende voorjaar zet men de bakjes met de jonge boomtjes weer in de run-bak, die maar maatig warn moet zijn, of anders maar in een trek-kas, agter glazen, en daar na in 't najaar brengt men ze weer in het oranje-huis, en men behandelt ze even zo gelijk in het vooiïge jaar; dog men kan ze in de zomer ook wel in de opene lugt, op een warme plaats zetten, maar da,n zullen ze zo veel voortgang niet maaken : Vervolgens in het twee- de volgende vooijaar, verplant men de jonge boom- tjes, elk in een kleine pot, 't welke zo veel doenlijk, zonder kwetzing der wortel en dat de aarde om dezelve vast blijve, moet gefchieden; men plaatst dezelve als dan weer in een trek-kas, en befchaduwt ze voor eerst, tot dat ze wortel gevat hebben ,• dezelve vorders met iugt-en vogt-geeving behoorlijk behandelende: Dog de verplanting in potten kan ook wel 't eerst-volgende voor- jaar na de zaailing gefchieden, inzonderheid als ze te digt bijeen mogten ftaan : In't vervolg kan men de jonge boomtjes, als ze a of 3 jaaren oud geworden zijn, zo- mers in de opene lugt plaatzen, dezelve 's winters in het oranje-huis bergende, en na maate dat dezelve groo- ter worden, of de pot met wortelen gevult hebben, moet men ze in grooter potten, en heel groot geworden zijn- de in ronde houten tobben verplanten, en verder onder- houden als gezegt is. Het zaad van de beide eerfte zoorten, moet men in
de keegels uit Zuid-Frankrijk of Italien zien te verkrij- gen, als men ze kweeken wil; en dat van de derde zoort uit America'. Men kan ze ook wel door fteeking van takken voortkweeken, in de run-bak, maar dit gaat bezwaarlijker toe, en geeft geen zo goede boomen. Gebruik. Het gebruik dat men hier te lande van dee-
2e boomen maakt, is om dezelve , inzonderheid de eerfte zoort, in de plaifier-tuinen hier en daar voor 't gezigt tot cieraad te plaatzen ,• bij voorbeeld, aan weer- zijden van een prieel of van de ingang van de tuin, en elders, want ze maaken, als ze wat groot geworden zijn een fraaije vertooning door haare aangenaame groen- te en pijramidale gedaante. Indien de grond van de tuin een goede warme zand- of zwavelagtige grond is, kan men dezelve ook wel, als ze een jaar 3, 4 of meer oud zijn, in de opene grond planten, dewijl ze als dan on- ze winter-koude tamelijk kunnen doorftaan, mits dat zulks op een warme en voor de fcherpe winden gedekte plaats ge'fcbiede; in een zodanige grond kan men ze ook in de plaifier-boschies tusfchen andere boom-gewasfen planten , inzonderheid de tweede en derde zoort, die ook wat harder van natuur zijn ; daar ze een zeer goe- de vertooning maaken. In . klïiagtige en vette gron- den willen ze geenzins tieren, maar beminnen van na- tuuren een. gemeene zand- of fteenagtigs aarde. |
CIJP, 44?
In de Oosterfche en andere warme landen, gelijk te
Conflantinopelen, als meedein Italien, Zuid-Frankrijken elders, plant men allées of laanen en hooge fcheerheg- gen van de eerfte zoort, die een pragtig gezigt maa- ken. Men kan 'er ook wel bij ons, in een goede zan- dige grond en op een bekwaame warme plaats , Jaage fcheerheggen van planten, maar ze kunnen het knip- pen niet wel verdraagen, dewijl ze daar door niet al- leen niet wel kunnen groeijen, als willende liefst haare vrijheid in de groei hebben, maar ook de winterkou- de minder kunnen tegenftaan; ten waare het knippen in het voorjaar gefchiede, of dat men de heggen 's win- ters met matten voor de koude befchermde. Het hout van de beide eerfte zoorten van cijpres-boo-
men is zeer hard, roodagtig-geel van koleur, met don- , kere aderen doorftreept, aangenaam ruikend, zeer lan- ge duurend en geen bederf van wormen en rotting on- derhevig. Dat dit hout zeer lange duurenkan, getui- gen verfcheide oude fchrijvers, onder anderen fpreekt Pli- nius daar van in zijn XVI Boek, Cap. 40., daar hij zegt, dat de groote deuren van de Tempel van Diana te Ephefen, van dit hout gemaakt zijnde, in zijne tijd 400 jaaren oud en evenwel nog heel gaaf en als nieuw waaren; als mede, dat het beeld van Jupiter te Romen van dit hout gemaakt, in zijn tijd. den ouderdom van 660 jaaren bereikt hadde. Men zegt ook, dat de groote deu- ren van St. Pieters-kerk te Romen eertijds van dit hout gemaakt waaren, en duurden van de tijd van Constan- tijn den Groeten af tot die van Paus Eugenius de IVde, dat een tijdperk van 1100 jaaren bevat; en dat toen de deuren nog gaaf en goed waaren, maar dat ze dien Paus met koperen deuren verwisfelde. Nog heedendaags word dit hout in de Oosterfche landen veel tot timmerhout ge- bruikt, en men maakt 'er aldaar en elders, daar dit hout naar toegevoert word, allerlei fraaije huisgeraaden, als ta- fels, floelen, cabinet-werken, beelden, doozen, enz. van, ■die door de bezitters hier te lande in hooge waarde gehouden worden. Het fchaafzel of defpaanders van dit hout bij de kleederen gelegt, bewaart dezelve voor de mot ; 't welke ook doet 't hars, dat in de v/arme landen uit deeze boomen door infnijding vloeit, maar dat bij ons zeldzaam is. De Oosterfche cijpres'-boomen hebben ook haare nuttig-
heid in de medicijnen, want deszelfs bladen en vrugten of nooten, die in de Apotheeken Nuces Cupresfi, en Gabulce of Gabuli genaamt worden, zijn dienftig tegens het bloedfpouwen , bloed-pisfen, buik-en roode loop en breuken, als meede voor de derdedaagfche koorts, als men een paar drachma van de gepoeijerde nooten in wijn laat trekken. CIJPRES-KRUID; Cijpresfe ; Santoline; in 't latijn
Cupresfus herba; Chamte-Cijparisfus: Abrotanum fcemi' nea; Santolina. Daar zijn verfcheidene zoorten of veran-. deringen vim dit heefteragtige kruid-gewas, als 1. Het Gemeene Cijpres-kruid ; Santolina I. Dodo-
njei ; {Santolina pedunculis unifloris ,foliis quadriformuiip dentatis, Likn. Spec. Plant). 2. Het Cijpres-kruid met minder grijze bladen.
3. Het Cijpres-kruid met grijze hairige bladen en
grootere bloemen ; Santolina II. Dodon/ei. 4. Het Cijpres-kruid met donker-groene bladen en
goudgeele bloemen. 5. Het Cijpres-kruid met rozemarijn-bladen; (Santolina
pedunculis unifloris, foliis Unearibus, Likn. Species Plantar.) Befchrij,
|
||||||
CIJT,
|
||||||||||
44? CIJP. CIJS. CIJT.
|
||||||||||
Befchrijving. Deeze planten groeijcn laag en heefter-
■egtig, met veele rijsjes uit de wortel; hebben fijne al- tijd groenende gekercelde grijsagtige bladen, behalven de vierde zoort, die donker-groen is, en zij brengen veel geele ■bloemen, als camillc-bloeinen voort. Het geheele ge- was heeft een ilerke ztvaare, dog niet zeer onaange- naame reuk ; de eerfte zoort word bij ons het meefte gevonden en gekweekt, en maakt geen onaangenaame vertoning door de fijn- en grijsheid der bladen onder de andere gewasfen in de tuin en oranjerijen. Plaats. Dezelve gvoeijen natuurlijk in Zuid-Frankrijk.,
italien en Spanjen. Kweeking. Om dezelve bij ons voort te zetten, ge-
fchied zulks, door fcheuring der wortel-fpruiten of door fteeking van takjes in het voorjaat : Men fteekt de -takjes In een goede losfe wat zandagtige grond, dien ze liefst ■beminnen, of in potten, die men in een maarig warme run-bak plaatst, om de (lekken wat meer voort te zet- ten , moetende men dezelve in lt eerst wat befchaduwen en niet verzuimen haar op zijn tijd 't nodige vogt te gee- ven, ook de bak dagelijks lugten, zo zullen ze niet na- laaten wortelen te maaken en tot jonge boomtjes voort te groeijen; die men daar na tegens het najaar, elk in een potje verplant: Tegens de winter als 't begint te -vriezen, moet men deeze gewasfen iu bet oranje-huis of in een andere plaats bergen daar het niet in vriest, pp de wijze als de roofemarijn, alleen maar om ze voor de vorst te bewaaten , dewijl ze tamelijk hard zijn , dog onze winter-vorst niet kunnen doorftaan: En om deeze gewasfen cierlijk te doen vertoonen, moet men ze mot een tlam opfnoeijen en 'er kroontjes op vormen, die men door befnoeijing der takken kort en in het fatzoen moet houden, anders groeijen ze te wild en fleHten'g: Ook kan men 'er kleine pijramljdjes van vormen, die men door knippen met de fchaar in haar gedaante onder- houd. Eigenfc'hap. Deeze gewasfen hebben ook haare nut-
tigheid'in de geneeskunde; men houd ze voor zweet- drijvend, zenuw-verfterkend, wind-drijvend en dienftig tegens ds wormen. Het kruid in een boschje gebonden en met een draatje om de hals op de borst der kleine kinderen gehangen , word zeer gepieezen als dezelve fchrikken in de flaap hebben, van welk middel zig veele huismoeders in Duitschland en elders bedienen : Het zelve tusfehen de -kleederen gelegt, 'bewaart die voor de mot. CIJPRINUS, zie KARPER. CIJPRIPEDIUM LINNiEI, zie PAPE-SCHOEN. CIJSJE, zie SIJSJE. CIJSTEOLITHUS ; de Spons-fleen; zie SPONSJE.
Ook. noemt men dus dikwils een fleen, die in de gal- blaas word gevonden. CIJSTICA MEDICAMENTA , zijn zulke genees-
middelen , die tegens de 'ziekte van de blaas dienftig zijn. . CIJSTIOE ARTERIE et VENTE, zie GAL-
BLAAS-ADEREN en SLAG-ADEREN. CIJSTICAPNOS, zie DUIVEKERVEL. CrjSTIS ; dit woord betekent in het algemeen een Blaas, wordende hier meede zo wel de gal-a.\spis-blaas •verftaan. CIJSTIS CHOLEDOCHIA, zie GAL-BLAAS.
•CIJTISO- GENIST A Scoparia vulgaris, is de ge- trieene Genista of Brem. Zie BREM. jCIJTISUS; Geite-klaver; daar zijn veele zoorten van |
dit heefter-geWas-, die alle met driebladies bij malkander
aan een fleel groeijen , gelijk de klaver ; en vlintervormige bloemen draagen, die meerendeels al geel zijn , waai- op peulen volgen, daar niervormige zaaden in beflotenzijn: Wij zullen 'er maar eenige van aanmerken, diezomtijds in de plaifier-tuinen gekweekt worden , als i. De gladde zwarte Cijtifus; Cijtifus glaber nigri-
cansi Fj'e-udo-Cijtifus I. Dodon^ei ; (Cijtifus racemis fimplicibus ereüis , foliolis ovato-oblongis, Linn. Spec. Plant.) groeit in Oostenrijk, Boheemen, Hongarijen, Italien, enz. 2. De gladde rondbladige Cijtifus met korte fteelen;
Cijtifus glabris foliis fubrotundis, pedicülis brevisjïmis; {Cijtifus racemis ereltis, caiijcibus braliea triphei au- üis, Limn. Spec. Plant.) groeit in Zuid-Frankrijk, Ita- lien, enz, 3. De gladde groene Cijtifus:, Cijtifus glaber viridis;
groeit meede in Zuid-Frankrijk , enz. 4. De grijze Cijtifus., met lange peulen.; Cijtifus in-
canus, filiqiia longiore ; (Cijtifus pcdunculis fimplicibus lateralibus, caiijcibus hirfutis trifidis obtufis ventricofo- oblongis, Lmh, Spec. Plant.) groeit in Oostenrijk, Ita- lien, enz. 5. De Cijtifus met ruige bladen als 't Bourgondisch-hooi ;
Cijtifus Monfpesfulamis, viedica folio , jiliquis denfs congeflis £f villofis; ( Cijtifus jloribus lateralibus, fo- liis hirfutis, caule ereBo firiato, Likst. Spec. PUnt.) groeit in Zuid-Frankrijk, omtrent Montpelier, en el- ders. 6. De grijze altijd groenende Canarifcbé Cijtifus; Cij-
tifus Canarienßs fempervirens £f incanus; (Gtnifla fo- liis tematis, Limn. Spec. Plant.) groeit in Spanjen, en op de Canarifche Eilanden. Kweeking. De vier eerfte zoorten wotden door bet
zaad vQortgekweekt, dat men iu het voorjaar op een klein bed in een losfe zandige grond , en op een voor de fcherpe winden gedekte plaats, zaait, en 't zaad dan met een kleine vinger dik aarde overdekt : Als vervolgens de planten opkoomen, houd men het bedde van onkruid zui- ver, en geeft haar bij droog weer het nodige vogt, zo zullen ze niet nalaaten, wel te groeijen: Op dit bedde laat men ze dan liaan, tot het volgende voorjaar, als wanneer men ze op een ander bedde in tijen plaatst, om haar meer ruimte te geeven, de rijen .twee en een half à 3 voeten, en de planten in de rij 2 voeten van malkan- deren ; na het verplanten moet men dezelve wat bevogti- genj, hier laat men ze zo langftaan, tot dat ze grooteren bekwaam geworden zijn, om ze elders te planten, daar ze zullen blijven voortgroeijen, 't welke vóornaameüjk in de plaifier-boscbjes is, of ook op andere plaatzen in de tuin, want ze maaken zo wel door haare groente, alï door de bloemen, in haar bloeitijd, een goede vertoo- ning tusfehen andere heester-gewasfen of kleine boo- men , en men kan ze ook op (lammetjes met kroonen teelen ; maar de grond daar ze in geplant worden,, moet een losfe goede zandgrond zijn, want in zwaars gronden willen ze niet wel voortgang maaken. Dog de 3de en 4de zoorten zijn wat tederder als de beide eerfte, en kunnen de ftrenge winters niet al te wel doorftaan, inzonderheid als ze nog jong zijn ; weshalven het ook best is, dat men ze in de eerfte jaaren in potten houd, en 's winters in de oranjerij, of op een andere plaats, daar et 's winters niet of weinig vriest, voor de vorst be- aart , op dezelfde wijze als men met de roofemarijn han- elt, nwar men. moetzelugtigplaatzen, ook als het niet |
|||||||||
vriest,
|
||||||||||
J
|
||||||||||
• t*frr::*%£%s*-
|
||||||||
CIJT. \
Vriest, haar veele verfche lugt, door openflelling der
glazen lanten genieten , want anders groeijen ze te fpil- lig, en bederven ligtelijk. De 5de en 6de zoorten zijn nog wat tederder als de
voorige ; derhalven moet haar zaad in 't voorjaar in een maatig warme broeibak gezaait, en de opgekomene jon- ge planten daar na in kleine potjes verplant worden, die men voor eerst wat voor de zon dekt, tot dat ze gevat hebben, als wanneer men ze op een warme en voor de winden gedekte plaats moet zetten, niet verzuimende, haar bij droogte het nodige vogt te geeven ,• tegens de winter brengt men ze binnens huis, om ze voor de vorst te bewaaren, maar dezelve, als 't niet vriest., veel lug- tende, gelijk boven gezegt is, dewijl ze anders te geil groeijende, geen bloemen voortbrengen. Men kan alle deeze zoorten ook vermenigvuldigen door
inlegging of fteeking der takken in het voorjaar , die niet nalaaten zullen wortelen te maaken , en dus jon- ge planten te worden, als men niet verzuimt dezelve be- hoorlijk vogtig te houden ; die men daar na op zig zelfs verplant: Maar de ftekken van de beide laatfte zoorten. moet men Mn potten fteeken, en dezelve in een maatig warme run bak zetten, om ze te beter te doen bewer- teten en groeijen; en men moet ze vooral tegens de zon befchaduwen, tot dat ze gevat hebben of wortelen be- ginnen te maaken, tot dien einde ook niet verzuimende, haar op zijn tijd het nodige vogt te geeven , en wijders de bak behoorlijk te iugten. CIJTISUS INCANUS, zie JUP1TERS-BAARD.
CIJTISUS LUNATUS , zie CIJTISUS MARAN-
THiE. CIJTISUS MARANTILK ; Cijtifus of Geite-klaver
van Marantha ; in 't latijn ook Cijtijus lunatus en Cij- tifus incanus, ßliquis falcatis; {Cijtifus leguminibus lu- natis margine integerrimis, caule arboreo, Linn. Spec. fiant.) Dit heester of kleine boomgewas, dat de hoogte van
536 voeten kan verkrijgen, is een zoort van Cijtifus, hoewel het van de hedendaagfche Botanisten, wegens deszelfs halve maanvormige peulen, tot het geflacht der Medicago gcrekent word : Dodonjeus en veele ande- ren, houden het voor de opregte Cijtifus, waar van de Ouden gemeld, en zulks voor een zeergoed voedzel der beesten geagt hebben , dog dit is zeer onzeker, want uit hunne onduidelijke befchrijvingen, is het ondoen- lijk om na te gaan en vast te bepaalen, wat ze eigeiitlijk voor een zoort van gewas door de Cijtifus verftaan heb- ben ; hoewel de meesten dit gewas daar voor houden. Befchrijving. Het zelvs groeit heesteragtig op met veele takken ; heeft bladen die uit drie bladjes beftaan , gelijk de klaver, en grijsagtig zijn, gelijk ook de takken , op welkers toppen trosjes voortkoomen, uit goudgeele vlinter-bloemen beftaande, waar na platte peukjes vol- gen, die op de wijze als een wasfende maan gekromt zijn , en het zaad bevatten. Plants. Dit gewas groeit veel in Napels, Sicilien ,
Candia, Griekenland, en op meer andere Oosterfche plaatzen , en word in Hoog- en Neder-Duitschland veel geWeekt, wegens de aardigheid van zijn groente en bloemen. Kweeking. Deeze gefchied bij ons door fteeking van
takjes in potten in het voorjaar, die men vervolgens in een maatig warme runbak koestert, en verders behandelt op dezelfde wijze als boven van de 5de en 6de zoorten Van Cijtijus gezegt is, en met andere gewasfen van dien |
DAA. DAC. DAD. AM
aart moet gefchieden. 's Winters plaatst men dezelve in
de oranjerij, op een lugtige plaats, niet verre van de gla- zen, haar veel verfche lugt geevende; maar in de zo- mer zet men ze met andere diergelijke planten op een warme voor winden gedekte plaats ; zijnde dit gewas an- ders niet heel teder, en kan de koude tamelijk verdraa- gen, maar geen fterke vorst. Om dit gewas cierlijk te doen vertoonen, moet men van de jonge planten ftatn- boointjes met kroonen teelen ; en op dat de kroonen in 't vervolg niet verwilderen, zo moet men de takken in 't voorjaar tamelijk kort fnoeijen, zo zullen 'er nieuwe tak- ken fpruiten, die in\het najaar bleemen voortbrengen, en dik wils tot in de winter duuren. Eiginfchappen. Men houd de bladen voor verkoe-
lend, verdeelend, verteerend en pisdrijvend, dienftig tegens de heup- en ledenpijn , als meede tegens ontftee- kingen en beginnende zwelling; dog zijn bij ons niet o£ weinig in gebruik. |
|||||||
D.
DAADELIJK, zie ACTUEEL.
DAAGL1JKSCHE KOORTS, zie KOORTS.
DAAL-LELIE, zie LELIE van DAALEN.
' DACRIJOIDES ; dus worden zekere gezweeren ge« naamt, waar uit geftadig dunne etter vloeit. DACTIJLI, zie DADEL BOOM.
DACT1ILI ACIDI, zie TAMARINDE.
DACTIJLIFER, Dadelen voortbrengend.
DACTIJLIS LINNiEI; is een geflacht van Gras.
DACTIJLON ; is de bijnaam van een zoort van Gras,
waar van verfcheidene zoorten zijn. DACTIJLUS, zie DADEL-BOOM.
DACT1JLUS IDiEUS, zie BELEMNITES.
DADEL-BOOM,- in 't latijn Palma Dqdon'jei;
Palma major ; Palma daclijlifera; (Phœnix frondibus pin- natis, foliolis complicatis , Linn. Spec. Plant..') Befchrijving. Dit is eene zoort van Palmboom; dezel-
ve fchict met een regte dikke ftam op, die met de tijd hoog worden kan, en met een dikke fchub- en vefelag- tige bast bekleed is, 't welke ontftaat uit de ovcrblijf- zelen van de oude en afgefneedene bladen; op welks top veele lange geveerde bladen, in plaats-van takken, in 't ronde voortkoomen, uit fmalle lange bladjes als riet-bla- den beftaande, die aan een heel lange ribbe vast zijn ; tusfehen deeze bladen koomen witte welruikende bloe- men uit een hoos of fcheede voort, heel veele en zorn- tijds wel tot twee honderd bij een , in een lange tros vergadert; waar na vrugten volgen als pruimen, die lang- àgtig-rond, rosagtig van koleur en vleefchig zijn, heb- bende een zoete aangenaame fmaak, en bevatten van binnen een langagtige harde zaad-fteen. Deeze boom is van tweederlei fexe, als van de mannelijke en vrouwelijke ; deeze laatfte draagt bloemen en vrugten, maar de eerfte al- leen bloemen en nooit vrugten, dienende enkel om door het vrugtbaarmaakende ftuif-mcel der helmftijltjes in de bloemen, de bloemen van de vrouwelijke zoort te be- vrugten , zonder het welke dezelve geene of weinige en onvolmaakte vrugten voortbrengen, die ook niet fprui- ten s als ze gezaait worden ; dit ftuif-meel word aan de L 11 vrouwe- |
||||||||
DAD.
de maaken. Men maakt 'er ook een geestige drank of
wijn van, door middel van 'er water op te gieten, het te laaten gisten, en dan de wijn 'er af te trekken, die in het eerfte aangenaam is, maar daar na een goede azijn word; ook word'er eene brandewijn uit gedistilleêrt. De zaad-fteenen worden in Spanjen en elders tot een zwart poeijer gebrand, voor verfitoft'en, en andere dingen ge- bruikt. Het hout van de ftam der dadel-boomen verftrekt in
AJia en Africa voor timmerhout ; deszelfs bladen die- nen om de gemeene huizen en hutten ineede te dekken, als meede om 'er beezemen, waai;ers, korven en man- den van te maaken ; ook maaken ze 'er fterk touw- en kabel-werk van, gelijk meede van de vezelagtige bast des booms. Het merg uit de jonge boomen of uit de top der oude boomen, is wit, teder, vlecfchig, zoet- agtig en welfmaakende, en word zo wel rauw, als bij vieesch.of anders gekookt, gegeeten; waar van inzon- derheid de Perßanen en Arabieren groote liefhebbers zijn ; maar als men de toppen der booincn affnijd, fterft de boom, weshalven 'er geen andere afgefneeden wor- den dan die onvrugtbaar zijn, of die men uittoeijen wil i men zegt, dat de jonge vrugttrosfen meede zeer goed om te eeten zijn. Uit de hoos of bloem-fcheede, bij hen Elate genaamt, maakt men vaten, fehotelen, en diergelijke dingen. Bij ons heeft anders geen gebruik van deeze boom
plaats, dan de vrugten, die we gedroogt uit Egijpten en de Levant ontvangen, welke zo wel wegens haare aan- genaamheid dus gegeeten , als ook in de medicijnen ge- bruikt worden: Dezelve hebben een voedende, verzag- tende en iets zamentrekkende kragt: Men gebruikt ze tegens fcherpe zinkingen , rauwe keel, hoest,borst-kwaa- ien, nieren-en blaas pijn, uit fcherpigheid der pis ont- lTaande ; als meede tegens buik-loop en buikpijn. Daar word ook in de Apotheeken van zommige plaat-
zen een confirf van gemaakt, die den naam van Diaphce- nicon draagt, en anders ook Confeiïio, ofEleBuarium de Daclijlis genaamt word; 't welke gefchied op de vol- gende wijze. Neemt goede dadels, zes oneen ; penidie-zuiker,
twee oneen; turbith, een en een halve once; bittere amandelen , een once ; fcammonie, een halve oncei gengber, lange peper, ruite-bladen, caneel, foelie, pa- radijs-hout, anijs-en venkel-zaad en galange-wortel, vaa elks tweeen een halve fcrupel; afgefchuimde honing, twee en een half pond : De dadels klein gefneeden zijn- de, weekt ze 8 of 9 uuren lang in azijn, ftampt ze daar na met de amandelen in een. fteenen vijzel, en wrijft baar merg door een haire teems, tot dat alles, be- halven het ontuig, door de teems is ; doet dit merg in cenig vat en voegt 'er alle de andere dingen, behalven da fcam- monte, fijn gepoeijert bij, roert 'er dan de gefchuimde ho- ning onder en mengt 't wel, vervolgens kookt het al roerende op dat't niet aanbrande, tot dat 't de vereisch. te dikte van een eleäuarium heeft; ten laatften als het verkoelt is, zo roert 'er de gepoeïjerdefcammonie wel onder; want als men dezelve in de heeteßjroop deed, zoude dezelve, wegens zijne gomagtighcid , in kruimels en brokjes te gaar loopen ; 't welke men ook in allerlei andere confeSien, daar gommen in koomen, waarneemen moet. Dit is een zagt laxcer- of purgeer-middel, dat der flijmen uit 't geheels lighaam zuivert, en verfterkt tef- fens de maag, ingewanden en levensgeesten ; de dofis b> tot ó drachma. D^MO.
|
|||||||
45t DAD'
Trouwelijke bloemen toegebragt door de wind : Dog de
inwoonders van veele piaatzen daar de Dadel-boomen groeijen, plukken dikwils in de maand Februarij eenige bloem-fcheeden van de top der mannetjes Dadel-boomen af, die met opengaande bloemen vervult zijn, en hangen dezelve op ilokjes tusfchen de wijtjes-bloeinen, 't wel- ke inzonderheid gefchied, als de mannetjes van de wijf- jes te ver afftaan, om aldus de vrugtbaarwordüig der wijf- jes te bevorderen. Plaats. Deeze boom groeit veel in de Oosterfche
landen, in Africa, Egijpten, Sijrien, Judea, Perfi- tn, Arabien, Oost-Indien, en elders, alwaar inen de vrugten , die in de herfst rijp worden, in de zon droogt, om beter te kunnen bewaart en verzonden worden ; men kweekt ze ook veel in Griekenland, Italien en Zuid- Frankrijk , dog de vrugten worden daar zo goed niet, als in de warmere landen ; men kweekt ze zo wel van de 2aadfteenen, als van de uitfpruitzels der wortelen voort ; de- zelve word ook wel bij ons door de liefhebbers van vreem- de gewasfen gekweekt, maar hij groeit langzaam, en geeft in deeze landen nooit biocm nog vrugt. Kweeking Om de Dadel-boom bij ons te vermenig-
vuldigen , gefchied zulks door het zaad of de fteenen der vrugten, die versch moeten zijn, welke men in 't voor- jaar in potten, gevuld met een ligte zandagtige aarde, plant, en de potten vervolgens in een wanne run-bak zet; als dan de jonge planten zijn opgekoomen, verplant men elk in een klein potje, en zet ze weder in de run- bak, dezelve vervolgens met water en lugtgeeving, naai- de ornftandigheid van het weer, wel onderhoudende ; wanneer het dan in het najaar begint koud te worden, zet men de jonge planten, omtrent het begin van Oäo- ler, uit de bak in de ftookkas, en onderhoud ze de winter over met warmte en vogt, tot in het voorjaar; als wanneer men ze weder in eene run-bak plaatst, en behandelt gelijk in de voorige zomer ; dezelve in het najaar weder in de ftookkas brengende, het welke men. dus in de volgende jaaren waarneemt. Wanneer de plan- ten de pot met wortels gevult hebben, moet men de- zelve in wat grooter potten in 't voorjaar verplanten, maar nooit in heelgroote, dewijl ze daar in zo wel niet tie- ren willen : Het verplanten moet met de aarde om de wortels gefchieden , en men moet alleen de buitenfte hairwortelen wegfnoeijen ,• de aarde, waar in men de- zelve plant, moet niet al te vet, maar los en zandagtig zijn , die ze liefst beminnen: Wanneer deeze boomen eenige jaaren oud geworden zijn, kan men ze 's zomers in de opene lugt op een warme plaats, en 's winters in de oranjerij plaatzen , dog dan zullen ze maar weinig voortgang in de groei maaken, dewijl ze zelfs in haare natuurlijke groeiplaatzen zeer langzaam aangroeijen; wes- halven 't beter is, als men ze wat fchielijker wil doen aangroeijen , dat men ze 's zomers in de trek-kas , en 's winters in de ftook-kas onderhoud. Eigenfchappen. De vrugten van deeze boom, ot de
Dadels, vertrekken in die landfehappen , daar ze na- tuurlijk groeijen, voor een gewoonlijk en gezond voed- zel voor armen en rijken ; dog die op verfchillige tijden en wijzen ingezamelt en gedroogt worden , als half, bijna, of geheel rijp, waarvan delaatfte de beste en die gcenczijn, die in 't latijn de naam van Carijoti of Carijota draagen. Uit de rijpe Dadels word ook een zoort vanfijroop
geperst, die vet en zoet is, >en aan de inwoonders voor boter veiftrekt, daar ze hunne fpijzen wel finaakendince- |
|||||||
<X
|
|||||||
DJËM. DAG. DAL. DAM.
DJEMÖNIACi; Bezetene; dus noemt men zodanige
Jnenfchen , die in de hoogtie trap met dolheid oi' razer- riije aangedaan zijn; dog bij tusfchenpoozingen, met ver- mindering en verheffing; 't welke uit veelerlei oorzaaken kan ontftaan, als uit eenige ziekte , milt-verftopping, hijpocondrie, mélancolie, hooft- en harte-pijn, enz. of ook uit liefde, toorn, geleden ongelijk of fchaade, zor- ge, en diergelijke gemoeds-aandoeningen; middelen hier tegens dienftig, moeten naar tijds-ouiftandigheden door een ervaaren Medicus voorgefchreeven worden. DAG-en NAGT-BLOEM; dus word de driekoleuri-
ge Fiole ook genaamt. DAG-LELIE, zie AFFODIL-LELIE.
DAG-SLAAPER, zie GEITENMELKER.
DAL, zie VALEIJE.
DAMA, zie STEENBOK.
DAMASONIUM ; is de IVater-weeglree. Zie WEEG-
EREE (WATER-)- DAMASONIUM NOTHUM ; is ds Pape-fchoen-,
zie aldaar. DAMASONIUM RIVJNI; ie de Helleborine.
DAMAST-BLOEM; Bloem van Damast; Jufftou-
wen of Juffers-Violiere ; Winter-Violiere of Violet- te; in 't latijn Hesperis horten/is; Viola, matronalis, vul' go; (Hesperis caule Jimplici ereUo, foliis cvato-lanceo- latis denticulatis, petulis macrone emarginatis, Linn. Spec. Plant.) Daar zijn twee veranderingen van dit ge- was, als 1. De enkelde Damast-bloem, met witte, roode, pur-
pere ot' bonte bloemen. 2. De dubbelde Damast-Hoer,!, met witte, purpere of
bonte bloemen. Befchrijving. Dit gewas fpruit uit zijne wortel, lan-
ge, maatig breede, donkergroene en fijn getande bla- den; waar tusfehen ftengen voortkoomen, van anderhalf tot twee voeten hoogte, die met diergelijke maar klei- ner bladen bezet zijn ,• op de top der ftengen en zijdtak- jes koomen veel witte of zomtijds rood-of purperagtige, of ook wel bonte weiruikende bloemen voort, welke uit Vier bladjes beftaan, en naar die van de violieren fwee- tnen, waar na ronde langwerpige hauwtjes volgen, die een klein langagtig bruin zaad bevatten. De dubbelde zoorten zijn veranderingen, die gevallig
uit het zaad der enkelde voortgekoomen , en heel fraai- je bloemen van aanzien en reukzijn, waardig om in een bloem-tuin gekweekt te worden , inzonderheid de witte, die, als ze wel groeit, heel groote lange bloem-trosfen Voortbrengt ; de gekoieurde zoorten geeven kleiner tros- fen en bloemen. Plaats. De eerfte zoort groeit natuurlijk in Italien,
Napels en elders , en is tweejaarig. Kweeking. De enkelde zoort word voortgezet door
haar zaad, dat men in het voorjaar op een maatig war- me broeibak of maar op een warm gelegen bedde zaait, en de jonge planten daar na verplant, daar men be- geert. De dubbelde zoorten worden vermeerdert door middel
van fcheuring der planten, in de maand augustus, of in het voorjaar,- dog als dan hoe vroeger hoe beter, de- wijl ze anders, iaat geplant wordende, zo wel niet bloei- jen ; en om groote bloemen te hebben, moet men de planten ook niet in al te kleine fpruiten verdeden ; maar deeze fraaiie bloemen begeeren , zullen ze wel groeijen, een lijvige kleijagtige grond en die niet be- mest is, want in ligte zand- of zandagtige gronden wil- |
DAM. $$
Ien ze geheel niet tieren, maar vergaan allengskens,
gelijk ook niet in bemeste of met mest vermengde gron- den , daar ze in aan 't rotten raaken en bederven ; dog als men wat oude vergaane mest, met wat blad-of woud« aarde gemengt, voor het planten onder in de grond be- graaft , daar men de planten zetten wil, zo dat alleen de ein- den der wortelen in 't aangroeijen daar bij kunnen komen,, zo zullen de planten bij uitftek groeijen, en fchoone groo- te trosfen met bloemen voortbrengen : Ook beminnenf deeze bloemen liefst een wat fchaduwagtige plaats, of daar de zon niet door fterke reflexie een groote hitte e» branding veroorzaakt. Men kan de dubbelde zoorten ook niet zeer bezwaar-
lijk door fteeking voortkweeken, aldus : In de zomer, wanneer de bloemen bijna gedaan hebben, fnijd men de bloei-'ftengen bij de wortel af, en fnijd dezelve tusfehen de leden in ftukken, zo dat elk ftuk één of twee leden bevat ; deeze ftukken fteekt men vervolgens op een bed- de, van zodanige aarde als boven gezegt is, op 3 à 4 duimen afftand, en zodanig, dat het lid maar even in de grond komt; zo zullen de ftekken uit het lid worte- len en ook fcheuten fpruiten, en dus jonge planten wor- den, die dikwils in het volgende jaar goede Bloemen voortbrengen, als ze wel aangroeijen ; maai- men moet deeze ftekken op een wat befchaduwde plaats fteeken, of daar ze niet als de voormiddags-zon tot omtrent tien of elf uur genieten ; of anders moet men ze een tijd lang over dag in de fterkfte zon iets befchaduwen; ook moet men niet verzuimen, dezelve bij droog weer 's avonds of 's morgens vroeg te befproeijen, en van het on- kruid fchoon te houden, zo zullen ze niet nalaaten, zo niet alle, althans de meefte, te bewortelen en te groei- jen. In de Geneeskunde of ook anders is dit gewas vas
geen gebruik. DAMBESIE-BOOM, zie JENEVER-BOOM.
DAMHERT; ook Dein genaamt, in 't latijn Dame,
en in 't fransch Daim; (Cervus cornibus ramofis com- prejfis ; fummitatibus palmatis, Linn. Sijß. Natur.) Aan den naam van dit dier befpeurt men ligtelijk dat het tot 't geflagt der Herten behoort; en zo wel ten aanzien van zijn ligbaams-geftalte als ten opzigte van zijn inwen- dige deelen gelijkt het. 'er ook volkomen na; behalven dat het Damhert veel kleinder is, en het naukeurig be- fchouwende van poftuur veel naar dat der Koeijen zweemt ; ook nog gemakkelijk door de lengte van den hals, klein- te van den kop en hoogte der pooten van het Hert is te onderfcheiden ; daar bij is nog een voornaam kenmerk ter onderfcheiding de hoornen ,die meer naar Elands dan naar Hertshoornen gelijken ; van den kop af aan beginnen zij plat te worden en verbreiden zig naar het einde toe; zijnde egter getakt, of met uitfteekende fpitzen aan den agterrand en zomtijds ook wel van vooren voorzien : In volwasfene Damherten is de lengte der hoornen veel- tijds over de twee voeten, en men heeft 'er gevonden die tot negen fpitzen of takken aan hunne hoornen had- den : Insgelijks als de Herten verliezen zij jaarlijks dog laater hunne hoornen. De Damherten zijn gewoonlijk van koleur als de Herten,
dat is te zeggen rosagtig of bleek kaftanje-bruin ; men vind 'er cgter ook die een witte vagt hebben, en de meesten fchoon bruin van koleur, zijn aan het onderlijf geheel bleek na den witten hellende; De bronstijd van deeze dieren koomt gemeenlijk tusfehen de twee en drie weeken na die der Herten, als wanneer zij ook brullen, Lila dog y. '
|
|||||||||
DAM.
|
|||||||||
4 ei DAM.
|
|||||||||
den tegens zijn 's gelijken ; is egter in andere opzigten
niet minder vreesagdg dan het Hert; volgens getuigenis van de Heer Link^ïus , is een touwtje langs den gtond gefpannen , bekwaam om hun uit de bouw-landen te wee- ren : Als iets opmerkelijks vind men nog aaiigetekeiH, dat het Damhert nooit meteenige andere zoon van Herten zal paaren. In Spanjen ziet men nog behalven de gemeene en wit-
te Damherten, een zoort die zeer veel in gedaante van deezen verfchillen; hun groote is bijkans als die van een Hert, egter dunder van hals, en van koleur veel donker- der , ook aan den buik niet witagtig zo als deeze ,• de ftaart die ook veel langer is, als van de gewoone Dam- herten is zwartverwig. De Virginifche kooinen in groo- te met deeze zoort van Spaavjche overeen, en zijn bui- ten dat nog aanmerkelijk door de groote van hunne teel- deelen. Volgens berigt van zommige reizigers zijn 'er een groot
aantal Damherten in Africa, die bij troepen van drie, vier, ja tot vijf hondert toe, omdoolen en zeer ontem- baar en wild van aart zijn: Om hun te vangen gaan de Negers heen, en verbergen zig bij de bronnen en bee- ken daar deeze dieren gewoon zijn zig te kooinen laa- ven, en dooden 'er dus een meenigte met hunne pij- len. Zo als redehebbe aangemerkt, is het vleesch der-Dawi-
herten fmakelijker als dat van eenig ander wild zijner zoort. De hoornen van dit dier gefchaafd zijnde en in dranken gekookt, zetten een hartfterkende kragt bij; de huid word eveneens als die der Herten bereid , en is tot de- zelfde gebruiken^ dienftig. DAMP,- UitwaasJ'eming ; m het latijn Vapor ; Ex-
halatie ; word van de Natuurkundigen begreepen uit zeer fijne deelen, die van allerlei, zo wel vogtige als drooge lighaamen, door de werking van de zon of ee- nig ander vuur en de lugt afgefcheiden, en overal ver- fpreid worden, te- beftaan : Dezelve kunnen derhalven waterige, zoute, zuure, falpeterige, zwavel ige, mercu- riaale en meer andere mineraale en mogelijk ook metaa« lige deelen zijn,- maar de aardagtige en vuurvaste zout- en metaaüge deelen kunnen op zig zelven niet in dam- pen opgeheven worden, ten zij door nauwe vereeniging met andere vlugge zuure, zoute of zwavelagtige deelen, die dezelve als omvatten en dus meede voeren. Dog het is voornaamelijk het water en de waterige of vogtige din- gen , waar uit verre de meefte deelen uitdampen en in de lugt overgaan, dewijl dezelve het ligtst en door maar weinig warmte te fcheiden^ en van elkanderen af te zon- deren ziin; dus waafemen 'er geduurig en onophoudelijk dampen uit de zee, meiren , poelen, rivieren en vogti- ge gronden, die de lugt geftadig vervullen, fchoon de- zelve niet altijd zigtbaar zijn; dog dit gefchied op de' eene tijd meer als op de andere, na maate dat de vog- tige en andere lighaamen min of meer door de warmte aangedaan worden.. Zommige ftellcn een onderfcheid tusl'chen de dampen en uitwaasfemingen, noemende dam- pen die opgehevene deelen welke uit vogtige lighaamen voortkoomen; maar uitwaasfemingen die uit. drooge lig- haamen ontftaan. Dat de vogten door de warmte uitdampen, ziet men
klaar aan het kookend water , want het zelve door het kooken niet alleen vermindert, maar men ziet ook den damp daar van af, en in de lugt overgaan. Dus ook wanneer men eenig vat met water aan de lugt bloot ftelt, inzonderheid in warme dagen, zo zal men zien, dat het zelve
|
|||||||||
dog met een afgebrooken en zagter geluid, ook Ioopen
zij de wijfjes zo driftig niet na, dog veeltijds vegten zij 'er egter op een verwoede wijze, om: Ds Dein zo wel als de Hinde draagt agt maanden en eenige dagen, en brengt gewoonlijk ook maareen Kalf ter waereld, zom- tijds egter twee, en zelden als nooit drie : Van het tweede tot het vijftiende jaar zijn de Damherten tot de voortteeling bekwaam, en de duuring van hun leeftijd, word op twintig jaaren bepaalt. Zeer gemakkelijk laaten zig deeze dieren temmen ;
nuttigen veel voedzel , dat 't Hert niet wil aanraakeri, en behouden ook beter hun vleesch, dewijl ze in de winter nauwelijks mager worden, en het geheele jaar door in een en dezelfde toeftand blijven ; zij zijn veel fchaadelijkèr voor het kreupel-bosch dan de Herten, de- wijl zij het geboomte langer afknabbelen , dat dus met moeite weder uitfprait,- ook zijn de ouden zo greetig in het eeten niet dan de jongen. Het Damhert is een gezellig dier, en bemint diensvol-
gens om in gezel fchap te leeven; tot dien einde voegen zij ' zig bij troepen te zaamen, en verwijderen zig zelden van malkanderen : Wanneer 'er zig een groot aantal in een landftreek of park bevind, fcheiden zij zig doorgaans in twee boopen, en worden binnen korten tijd vijandig; dewijl beide dezelfde plaats van het park of terrein wil bezitten ; als dan fchikken zij zig ten ftrijde, hebbende een ieder troep zijn hoofd dat gewoonlijk eene van de oudfte en fterkften is, deeze is het die hun aanvoerd, en daar op vallen zij aan om hunne tegenftreevers uit de beste weide te verjaagen ; vinnig gaan deeze gevegten in zijn werk, en als iets zeer zonderlings kan men aanmer- ken met wat juiste order de aanval gcfchied , met wat dapperheid 'er gevogten word, en hoe moedig zij mal- kanderen onderfteunen; ook flooren zij zig aan geen neerlaag, en dagelijks word betgevegt weder aangevan- gen, tot 'er tijd toe dat de eene partij een volkoomen zeege behaald, zijne vijanden het veld doet ruimen en naar een andere hoek verdrijft. In 't wild loopende, bemint het Damhert hooge landen,
met kleine heuveltjes bezaait; gejangt wordende zoekt het door allerlei listen , wenden en draaijingen de honden te ontkoomen en zig voor hun te verbergen ; ten laatften verhit, benauwt en afgeflooft, begeeft het zig eveneens als een Hert te water, dog durft zig niet zo als deeze op breede ftroomen en fnelvlietende beeken waagen : Door de kromme rn ziifprongen die dit dier alle ogenblikken maakt, ontkoomt het veeltijds de honden en fiuipt heen ; daar bij, dewijl door de ligtheid van dit dier zijne voet- ftappen niet diep in de grond drukken , heeft men moei- te om zijn prent na te fpooren , en dit maakt deszelfs jagt veel moeijelijker als die der Herten. De Heer Buffon merkt aap , dat de Dim-herten zo al-
gemeen niet als de Herten over den aard-kloot verfpreid zijn ; zelden vind men ze ook anders dan in gemaatigde lugtftreeken, en nimmer worden ze in zeer koude ge- westen vernoomen, wat moeite men ook wel heeft aan- gewend om ze 'er aan te fokken : Het is voornaament- lijk in Frankrijk , Spanjen , Engeland, een gedeelte van Duitschland, als ineede in America, daar zij 't veelvul- digfte zijn en in 't wilde gevonden worden ; 't meest worden zij egter in diergaarden aangekweekt, en hun vleesch word voor eene der beste zoorten van wild- braad gehouden, verre weg dat der Herten overtreffen- de. Het Damhert hoe moedigen onverzaagt ook in het ftrij-
|
|||||||||
DAM.
zelve gcduurig vermindert, en ten laatften geheel weg
gaat, 't welke door niets anders gefchied, dan door de onmerkbaare uitdamping der door de warmte afgefchei- dene lijne waterdeeltjes, die zig in de lugt verfpreiden ; maar dat men deeze deeltjes niet altijd kan zien, komt niét alleen van derzelver fijnheid, maar ook van haar ijle verfpreiding van daan, want zo dra dezelve in een groo- te menigte diguer bijeen vergadert zijn, worden ze zigt- baar, gelijk in kookend water, de misten wolken gefchied. Dog de lighaamen waasfemen niet alle even veel en fchielijk uit, want daar zijn 'er die geheel niet uitwaas- femen, gelijk de vaste zouten en de metaalen , enz. ; an- deren kunnen een langen tijd in een getemperde lugt ftaan, zonder dat ze iets in 't gewigt verliezen, maar die in een warmer lugt volkomen in een zigtbaare damp uitwaasfe- men en vervliegen, gelijk het kwikzilver, vitriool-olie , harfige gommen, of die onder de gedaante van een vlam vervliegen, gelijk de oliën en harsagtige lighaanien; we- derom andere verminderen maar ten deele , fchoon ze in een groote hitte gebragt worden, gelijk de fteenen en meer dusdanige lighaamen. Maar als men nu vraagt, wat de eigentlijke oorzaake
mag zijn, dat 'er zodanige fijne deelen van. de aardfebe lighaamen afgefcheiden worden, en in de dampkring om hoog klimmen'? zo kan men in het algemeen zeggen, dat dezelve verfcheiden kunnen zijn, die zomtijds geza- mentlijk en op andere tijden gedeeltelijk tot dat einde werkzaam worden , als I. De werking der zonnewarmte of van eenig ander
vuur, en misfebien ook een onderaardsch vuur, waar door de lighaamen verdunt, en 'er zeer fijne deelen van afgefcheiden worden, die zig in de lugt verhelfen en vervliegen, dog 't welke hooftzaakelijk op de opper- vlakte der lighaamen gefchied. 2. Een groote aantrek- kings-en vervolgens wegftootingskragtder deeltjes, waar- door ze van eikanderen wegwijken, gelijk in alle opbrui- zingen, verrottingen, gistingen, enz. gefchied. 3. De beweeging der lugt en werking der winden, die de deel- tjes opneemen en opwaarts voeren, gelijk men ziet, dat „bij windig weer de vogtige gronden en lighaamen veel rasfer op jroogen, als op andere even warme tijden, zon- der wind. 4. De aantrekking der lugt, of van de deelen die in de lugt omdrijven, waar door het gefchieden kan ,. -dat deligter deelen met de zwaardere vereenigt worden- de, dezelve te zaamen evenwel een niasfa uitmaaken, die zoorteiijk ligter is als de lugt, en de zwaare dus met, de ligte opgevoert worden. 5. Kan het zeer waar- fchijnelijk ook gefchieden, dat zommige deelen, inzon- derheid waterige, door de koude afgefcheiden worden en oprijzen. Alle deeze omftandigheden zijn buiten twijffel of ten
deele of gezaamehtlijk de oorzaaken van de ©pklimming der dampen in de lugt, dog wel voornaamelijk 't vuur of de warmte en de lugt, gelijk de ondervinding zulks leeraart en bevestigt. Maar word 'er nu verder gevraagt naar de wijze, op
welke het gefchied ,. dat de fijne deelen der lighaamen, die merkelijk zwaarder zijn als de lugt, in dezelve kun- nen opklimmen ? is zulks niet zeer gemakkelijk om-te ver- klaaren , weshalvcn ook de Natuurkundigen daar in ver- fchillig van gevoelen zijn ; Zommige zeggen met Nieu- wentijt, dat de vuurdeeltjes, ligter als de lugt zijnde, zig aan de door 't vuur afgefcheidene water- en andere deeltjes vast hegten, en,daar door kleine lighaamtjes uit- maaken, die minder eigen zwaarte hebben, als de lugt,. |
DAM. 4-S3
en derhalven volgens de wetten der water-weegkunde,-,
daar in moeten om hoog klimmen. Anderen willen, dat zulks enkel door de verdunningen:
roote veerkragtder lugt en dampen gefchied, die ze door et vuur of de warmte verkrijgen; gelijk door proeven evonden is, dat het water door kooking in een damp an verdunt en uitgebreid worden tot een ruimte die ten inden 14000 maal grooteris, als voorheen; en dus de amp, in vergelijking metdeeçgsn of zoortelijke zwaar- te der lugt wel zestien maal ligter word als de lugt; ook de damp door de uitbreiding een zeer groote veerkragt verkrijgt; dat derhalven een damp, fchoon door veel mmder warmte verdunt zijnde , als door kookend wa- ter, egter ligter als de lugt geworden zijnde , en aan- edreeven wordende door zijne veer;;ragt, in de lu&t kan oprijzen. Nog anderen ftellen, dat door de werking der zonne-
warmte, of van ecnig ander vuur, op het water; niet alleen zeer kleine deeltjes daar van afgefcheiden, maar dezelve ook tot holle bolletjes gemaakt worden, die met een zeer fijne verdunde lugt (aura) vervult zijn, waar door de bolletjes een minder eige of zoortelijke zwaar- te hebben als de lugt, en derhalven volgens de water- weegkunde (liijdrofiatica), 'm de lugt of dampkring, dis na bovenwaarts geduurig dunner en ligter'word, moeten opklimmen, tot zodanige hoogte, daar ze in evenwigt. met de lugt zijn; op diergeiijke wijze als men ziet, dat een holle kogel van 't een of ander dun metaal vervaar- digt, in bet water zal opklimmen, fchoon het metaal zwaarder is als het water. Dit gevoelen is van de mee- ften aangenomen , en heeft ook zeer veel waarfchijn- lijkheid. ' Maar de Heer Neumann is wegens de ontftaaning en
oprijzing der dampen wederom van een andere gedagten T 't welke hier op uitkoomt: Hij fielt voor eerst vast ,. dat de lighaamen, die in dampen kunnen verandert wor- den , door de vuurdeeltjes noodzaakelijk in zeer kleine fijne deeltjes, die bijna ais niets te rekenen zijn , opge- lost en zodanig verdeelt worden, dat ze met de overige-- deelen en onder malkanderen 'niet te zaamen hangen; of a's dit niet of niet volkoomen gefchieden kan, dat dan de grover deeltjes met andere ligter deeltjes vereenigt wor- den ; en dat dus 't vuur de lighaamen bekwaam tot de uitdam- ping maakt: Maar dat de van een-gefcheidene deeltjes, oprijzen, fchrijft hij hooftzaakelijk aan. twee oorzaaken- toe, uaamelijk aan de lugt en het vuur, fchoon hij niet ontkent, dat de deeltjes moogelijk holle klootjes kunnen zijn ; want her vuur, zegt hij, hegt zig aan de losgemaakt te deelen vast, zo wei als ook de lugt. Dewijl bet nu eene ergenfehap der vuurdeeitjes is, dat ze uiteen warm gemaakt lighaam in een nabuurig kouder lighaam oveiv •gaan, zo verfpreiden ze zig. uit het warm gewordene- lighaam , dat ze tot de uitdamping aangedaan en be« kwaam gemaakt hebben,, in de omringende kouder lugt en neemen de losgemaakte deeltjes, daar ze zig aan ge? 'hegt hebben , met zig, dog fcheuren zig bij de overgang; in de kouder lugt weder daar van af; op de wijze ais de- ,-vuurdeelen uit een gloeijend ijzer, dat men uit het vuur neemt, in de gedaante van vonken zig in de koudei- lugt verfpreiden, en afgefcheurde ijzer-deeltjes medevoe- ren.. Dewijl nu ook de lugt, zo wel die tusfehen dedeeï- tjes in het lighaam is,- ais de buitenlugt-, door devuiir- deeltjes verdunt word, zo wijkt ze geduurig weg,, ter- wijl de andere niet verdunde lugt tertlond de piaats-dèr weggeweekene inneemt, en deeze wegwijking gefchied! |
|||||
L.llj. massa
|
||||||
DAM.
|
||||||||||
DAM.
|
||||||||||
45+
|
||||||||||
dehooge, drooge en bergagtige landen, en die ver van de
zee afleggen, doorgaans meer aan drooge zwavel-, zoutag- tige en andere mineraale uitwaasfeminge n onderhevig zijn. Dat 'er onophoudelijke dampen en uitwaazemingen uit de aarde, zee en andere wateren, in de lugt oprijzen, daar aan behoeft men niet te twijffelen, als meede niet dat zulks in een groote meenigte gefchied; hoewel op de eene tijd zeekerüjk meer dan op een andere, naar de grootheid van de warmte en wind, enz. Onder anderen heeft de HeerHAtLEij over dit onder-
werp proeven aangeftek , om de hoeveelheid van het water die 'er in een zeekere tijd uit de zee uitdampen kaï jCenigzins te ontdekken : Hij bevond door eene proef, dat een gedeelte water , niet warmer dan de lugt in do zomer, in de tijd van twaalf uuren, door damp niet min- der dan een drienvijftigfte van een duim in de diepte ver- loor; maar hiervoor, om gemakkelijker te reekenen, cen-zestigde ftellende, zo zal 'er in 12 uuren, dat 'er de zon dagelijks op is, een-tiende van een duim diepte van de oppervlakte der zee opklimmen, en dus zullen elke tien vierkante duimen van de oppervlakte des waters in een dag aan damp een cubifche duim wa- ter uitlecveren ; vier vierkante voeten twee ftoop , een vierkante (Engelfche) mijl 6914. tonnen; en dus een vierkante graad (gereekent op óo lingelfche mij- len) 33 millioenen tonnen water: Nu de Middeland- fche zee delJende 40 graaden lang, eu 4 breed , de breeder en nauwer plaatzen t;gen malkander vereffenen- de , zo zal de oppervlakte deezcr zee 160 vierkante mij- len bedraagen, en gevolglijk moet de geheele Midde- landfche zee, in een zomerfche dag ten minften 5289 millioenen tonnen aan water uitdampen. Dog dit is maar eene calculatie uit den ruwen; de uitwaazeiningkan bij zo- daanige warmte zomtijds nog veel grooter zijn, door de winden, die het vogt fchielijker en meer opneemen, dan het door de hitte der zon uitwaafemt ; dog die men tot geene regel kan brengen. Maar men ziet hier uit klaarlijk, dat men wegens den oorfprong der fonteinen , beeken en rivieren zijn toevlugt niet behoeft te neemen tot onderaardfche gangen of aderen, die van verre uit de zee zouden voortkoomen en de oorzaake van de fon- teinen, die dikwils op de bergen en veele hondert voe- ten hooger ontfpringen dan de oppervlakte der zee legt, zouden zijn, waar uit de beeken en rivieren ontftaan, ge- lijk veele voor deezen getneent hebben. Want de mee- nigvuldigewaterige dampen, die'er onophoudelijk uit de zee en andere wateren oprijzen, vervolgens door de wolken overal naar verre plaatzen overgevoert en op zijn tijd weer in regen, fneeuw, dauw, enz. veran- dert worden, fchijnen overvloedig genoeg te zijn, tot voortkooming van de fonteinen, waar uit eerst kleine besken en uit de zaamenvloejing van ^eele beeken de ri- vieren ontdaan ; en waar uit men teffens ook de groo- te nuttigheid der vogtige dampen ziet. Dog fchoon deeze dampen veel nuttigheid aanbren-
gen , zo kunneri ze egter op zommige tijden en plaatzen ook nadeelig worden , namelijk wanneer de lugt over- vloedig met dezelve vervult is, en zij een langen tijd om- trent de oppervlakte der aarde blijven hangen , want dan maaken ze de lagt ongezond en onbekwaam tot de inademing'zo wel van de planten als menfehen en dieren, inzonderheid als ze met veele zoute, zwavel, agtige en vuile deelen, uit moerasfen of andere dui- kende wateren vervult, of door het lange ftildaan vuil geworden zijn, waar door dieren en planten kunnen befmet
|
||||||||||
meest naar bovenwaart«, om dat de lugt des dampkrings
naar bovenwaarts geduurig dunner en minder veerkrag- tig word ; waar door dan een geduurige beweeging der lugt naar bovenwaarts gefchied, en dus de losgemaakte deeltjes des lighaams of de dampen door de lugt om hoog gevoert worden, tot een zekere hoogte, naar de verfchillige hoedanigheid der dampen en bovenhigt. Dit pevoelen van de Heer Neumann heeft meede veel waar- schijnlijkheid; dog tegens alle de gemelde gevoelens wor- den van anderen wederom, verfcheidene tegenwerpingen en zwaarigheden ingebragt en tegenftrijdige gevoelens voorgeftelt, die wij egternutteloos agten.hier bij te brengen. Dat de vuur-deeltjes tot de uitdamping nodig zijn, blijkt niet alleen klaar bij de kooking van water, ge- lijk we boven aangeroert hebben, maar ook daar uit, dat de lighaamen die koud zijn , minder uitwaasfemen a's de warme,- als meede dat-de uitwaasfeming bij koude minder is, dan bij hitte. Dog dat de beweeging der lugt meede zeer veel tot de uitdamping toebrengt, of de- zelve merkelijk vermeerdert, blijkt, behalven aan de winden, ook uit deeze proef, naamelijk, als men een breed ondiep vat neemt en daar in water kookt-, ter- wijl men de lugt rondsom het water, door middel van een waaijer in een geduurige beweeging brengt ; want dan zal het water veel fchielijker wegkooken, als wan- neer de lugt niet bewoogen word : Het is egter zeer waar- fchijneiijk, dat de bovengemelde overige omdandigbe- den, inzonderheid de onderlingfche wegftooting , aan- trekking en vereenigir.g , enz. der deelen van de lugt en van het uitdampende lighaam meede tot de opkhm- ming der dampen veel toebrengen. Wat verder het hangen blijven der damp-deelen in de
lugt betreft , en zulks op verfchiilende boogtens , dit fchijnt af te hangen zo wel van de verfchiilende dikte of digtheid der lugt, en haare daar uit ontdaande zoortelij- ke zwaarte, die niet alleen op verfchiilende afftanden van de aarde, maar ook op verfchiilende tijden verfchei- den is, als van de verfchiilende zwaarte der damp-dee- len zelfs ; waar door het gefchied, dat zommige dampen heel hoog tot een zekere hoogte, andere minder hoog en maar weinig boven de aarde opklimmen, en in de lugt opgehouden of als gedragen worden; want hoe digterde lugt naar bovenwaarts is, höe de dampen minder hoog opklimmen, en dus klimmen de zwaardere dampen ook minder hoog op, als de ligtcre : Hier van daan is het, dat men dikwils de eene wolk hoogcr en boven andere wolken ziet heen drijven ; want de wolken zijn niet an- ders als in de bovenlugt vergaderde dampen ,• of dat de dauw en mist niet hoog oprijst, enz. Een dikker lugt, die bij gevolg ook zwaarder is, kan
ook meer dampen draagen als een dunner ligter lugt, waar het ook van daan komt, dat de lugt in de herfst* en winter met meer dampen vervult is, en dezelve als dan ook laager kan hangen, dan in de zomer; aange- zien de benedenlugt in de eerde tijd door de koude veel digter en zwaarder is", als in de laatfte: Uit dezelfde re- denen is het ook, dat de koude noord'ijke gewesten te- gen de Poolen toe, aan meer dampen en uitwaasfemin- gan onderhevig en daar meede dikwijler opgevist zijn, dan de zuidelijker gelegene gewesten ; hoewel de eene landftreek meer aan dampen onderhevig is, als de ande- re; het zijn doorgaans de laage waterige Iandfchappen, en die met vcele meiren, flooten en moerasfen vervult zijn, als meede die omtrent de zee leggen, daar men veele vogtige dampen gewaar word.; daar in tegendeel |
||||||||||
DAM.;: DAN. 455
Indien de kwaal zeer hevig en hoogdringend is, neemt -
men zuivere azijn in plaats van water. Deeze waafem. heeft dikwils lijders gered, die op 't punt fcheenen van te ftikken ; maar men behoort 'er veele uuren meede aan te houden. Tot heeling der winter-handen en winter- voeten, zijn de bewaafemingen van verwarmende afkoök- zels en van warme azijn ook zomtijds van groot nut. Ir» ver2worene of fprouwagtige keelziekte (angina ulcerofa of aphtofa ) , ook wel veritor/ene keelziekte ( angina gangrsnofa), heeft mennefFens andere middelen met vrugt den warmen waafem van azijn, mijrrhe en honing laa-< ten inademen. r Het bad of do damp van warme asfche, en die van
een warme mesthoop, kan ook van nut zijn, om dren- kelingen door verwarming op te wekken. Zie 00I5 ROOKWERK. DAMP-KRING ; Jtmofphœra ; bier door word ver-
ftaan de geheele masfa of verzameling der lugt, of van die dunne vlocibaare ftofFe, die den geheelen aardkloot omringt, dog zig maar eenigc weinige mijlen hoog bo- ven dezelve uitftrekt , en naar bovenwaarts geduurig dunner of ijler word: De ruimtens, die hooger boven dezelve zijn , worden SLther of Hemelfloffe genaanït, zünde met een fijner ftoffe bezet. Zie' H1ÎMEL- STOFFE. De Damp-kring draagt deezen naam, om dat ze met
dampen en üitwaasfemingèn vervult is, die onophoude- lijk uit allerlei aardfche lighaamen uitwaasfemen en op- ftijgen, en waar uit de vernevelingen van dauw, mist, regen, fiiesuw, donder, blixem, enz. ontftaan: Deeze Damp-kring dringt zig in alle Jedige ruimtens der lighaa- men , en is de oorzaake van de verfchijnzelen en veran- deringen der lighaamen , als ademhaaling der dieren, omloop der vogten en voeding, groeijing der planten, haare voortteeling, bederving en ontbinding, enz. Zie. verder op de artiikels DAMP en LUCHT. DANDALION, is de TARAXICUM. DANSEN ; 't welk door Bochart van het arabifche %voord Tanza word afgeleid ; is eene beweeging des lig- haams, die door fprongen, ofpasfen op de maat, onder het geluid van één, of wel verfchcidenc muzijk-inftru- menten, tot verlustiging en uitfpanning door beide de kunnen word verrigt. Geenzins is ons doelwit hier, om alle de verfcheidene
zoorten van Danfcn op te noemen en te befchrijven ; wij; zullen ons enkel vergenoegen met aan te merken, da£ deeze oeftening rede van ouds bij de befchaafde volke- ren als een geoorloofde uitfpanning is aangemerkt gewor- den, en fchoon men tegens dit gezegde zoude kunnen opwerpen, dat onder da tijden van DomitiaAjt, zom- mige Ilaadsheeren, o;n dat dezelve gedanst.hadden, uit den Roomfchcn raad wierden gezet; behoeft men flegts tot de regeering van Tiberius op te klimmen, om te' zien, dat dit anderzins zo onfchuldige vermaak, enkel om de fchandclijke levenswijs, onbetaamelijkeen .wulp- fe beweegingen en gebaarden van die Danfers, welke 'er opentlijk hunne profesfie van maakten, in veragting was geraakt, en zelfs tot zo verre, dat zij door den voornoemden Tihertüs uit Romen wierden gejaagt. Het is insgelijks uit oorzaake der buitenfpoorigheden,
dat het Danlen in onze dagen, door-zommige menfcheii als eene oefFening die ten hoogften zondig is, word aangemerkt; en wanneer men ook hot misbruik gadeflaat, dat van deeze anderzins zo nuttige Hghaams-oefFening- gemaakt wordjbdweft men zig geenzins te verwonderen, das
|
||||||
DAM.
befmet en ziek worden, offen minden niet wel tieren,
gelijk de ondervinding zulks genoegzaam aantoont; want alles zo wel in de huishouding der dieren als planten, zal het wel tieren, vereischt een verfche lugt, of dat dezelve geduurig bewogen en daar door ververscht wor- de. Gelijk nu de vogtige dampen niet alleen groote voor-
deden, maar ook nadeden kunnen aanbrengen , zo heb- ben ■ ook de drooge dampen of de uitwaafemingen van allerlei mineralifche lighamen , zo wel haare nuttigheid als nadeden; want hier door ontftaan de vuurige ver- fchijnzelen als donder, bli::ein, 'weerligt, enz., welke fchoon ze ons aandoenlijk en vrcefelijk toe fchijnen en ook wel nadeel en fchade veroorzaaken , daar zé treilen ; egter nuttig en noodig zijn, vermits daar door de lugt van haar overtollige zout-, fwavel-, en andere broeijen- de declen gezuivert en getempert word, die anders aan nienfchen, beesten en planten fchadelijk zouden kunnen worden; gelijk men veeltijds ziet, dat 'er na een benauw- de onverdraaglijke hitte, die benevens de zon meede door in do lugt verfpreide broeijende deden voortkoomt, donder-buijen en na de donder koelte volgt; ook bevind men, dat do regen die doorgaans met de donder vergo- zelfchapt gaat, van veel vrugtbaarheid voor de planten is ; zeer waarfchijnlijk, om dat hij met veele faipeteri- ge, zwavelagtige en andere, vrugtbàarmaakende deden bezwangert is. Zie verder op de artikels VER LIEVE- LINGEN, DAUW, REGEN, SNEEUW, enz. DAMP-BAD; in't latijn Balneum Vaporis of Vapo-
rarium ; is een Chijmifche terra, betekenende, dat men de kolf, waar in men iets aftrekken of 'er uit diftillec- ren wil, in de damp van kookend water zet; zie ook op 't artijkel BAD en DISTILLATIE. Men bedient zig zomtijds van het Damp-bad , als men uit dierlijke ftofFen , of die van dieren afkoomen , als meede uit kruiden en bloemen enkelde wateren distilleeren wil, waar toe men anders het marienbad gebruikt, welke beide daar toe kragtig genoeg en het dienstigfte zijn ; ora dat men dan geen aan brand ing te vreezen , nog ook veel vogt, waar door de kragt van het destillatum verzwakt word, 'er bij te voegen heeft, gelijk bij de distillatic uit de blaas noodzaakelijk gefchieden moet. DAMP- of WAASEM-BAD; in'thtijn Faporarium;
Vaporatio; is, wanneer het geheelc lighaam des lijders, óf maar her. lijdende deel daar van, door de waafem van kookend water of afkoökzels, enz. berookt, of de waa- fem aan 't zelve gebragt word,- het welke ligtelijk door verfcheiderhande eenvoudige middelen kan gefchieden, en die men naar de omftandigheden verandert : Zodanige bcwaafemingen zijn dikwils van een groote nuttigheid; bij voorbeeld ,. hevige zinkings-piinen willen niet dul- den , dat men 'er iets oplegge; in welk geval men ge- bruik maakt van de damp-baden, alleen van kookend wa- ter; die meest doorgaans zeer merkelijk verligten., mits dat men ze dikwils herhaalt, en 'erlang meede aanhoud. In long ontfteeking, keel-ziektens en aanvallen van ver- dikking, wanneer de benauwtbeid te groot en de hoest te droog is, laat men den lijder de waafem van heet water inademen , waar in men een weinig azijn gedaan heeft, 't welke op tweederlei wijzen kan gefchieden, naa- melijk of een pot met heet water te zetten onder het aan- gezigt des lijders, die zitten moet met een doek om het hooft en de pot; of men houd hem een fpons voor de mond, die in het hecte water gedoopt is, welke wijze wd niet zo kragtig is, maar den lijder minder vermoeit ; |
||||||
m DAN, DAP. DAR. DAR.
dat veele Leeraars zo hevig tegens het Danfen uitvaa- 2. De leegeof nugteren darm, in 't latijn Jejunium;
ren, als of het eene zonde was, die ons land drukte; is onder het navel-gedeelte o{regio umbilicalis geleegen; laaten wij llegts onze oogen voor een oogenblik op de zij ftrekt zig zo verre uit, als de darmbuisgeene klap- fpeelhuizen en andere gelijkzoortige bijeenkomften en vliezen heeft ; is niet gelijk zommige andere darmen gezelfchappen , die een voorzigtige ftaatkunde vordert doorzichtig , maar roodagtig vleesch-koleurig van aan- toe te laaten, doen weiden; en wij zullen wel haast zien, deeze word meer dan de overige darmen door zij- moeten toeitaan, dat het Danfen in geen ander dagligt ne wormsgewijze beweeging zaam.engedrukt, en men befcbouwt, niet alleen voor menfehen van eenig fatzoen vind de melk-vaten ook in overvloed in dezelve, onbctaamclijk, maar zelfs voor een ieder ongeoorlooft 3. De gekartelde of kromme Darm, in 't latijn Ileum; en zondig is. dus genaamt , om dat dezelve de meeste buigingen Dog het Danfen op zig zelven genoomen, en zonder en halve cirkels maakt; zij neemt haaren aanvang daar de
misbruik gepleegt, houden wij niet alleen voor geoor- klapvliezen ophouden, en perst het overfchot der chijl
looft, maar is zelfs een nuttige lighaams-oefl'ening en ver- die zig nog in den drek mogce bevinden uit; zij heeft
maakelijke uitfpanning: Niets is ook beter in ftaat, om ook veele melk vaten die allengskens na het einde toe
het lighaam van een kind te vormen, en het zelve een nauwer worden;deeze darm is aan de regter zijde eenig-
goede houding en bevallige zwier te geeven; ziet een zints rugwaarts na boven gerigt , en word in den dik-
kir.d van tien jàareri ineen kamer koomen, en zijn com- keren darm , niet verre van deszelfs begin ter zijden
pliment m aak en, fluks zal men 'er aan kunnen vermer- ingeplant.
ken, of hij heeft leeren danfen, dan niet, en de hou- De oefïening of 't werk der dunne darmen, beftaat
ding daar door vcrkreegen , blijft hem gewoonlijk bij. eigentiijk daar in, om de chijl te mengen; deszelfs ei-
Dus zal een ieder Huisvader, wiens middelen zulks toe- gen zap gevoegt bij dat van haare ruige bekleedzelen en
laaten, wel doen, ziine kinderen in de kunst van Dan- klier-blaasjes tot in de melk-vaten (yafea laSea) persfen-
fen te laaten onderwijzen, al was 't zelfs maar, gelijk re- de, die alleen het heldere en melkagtige indrinkcn ; loo-
de gezegt is, om een goede houding en bevallige zwier pende deeze melkvaten in een groote menigte om de
te verkrijgen. darmbuis heen, tot in den lenden-zak {cifttrna lumba-
Meede word het woord Danfen in eene figuurlijke of ris); de wormsgewijze beweeging der darmen, 't welke
leenfpreukige zin gcbezigt ; bij voorbeeld als iemand eene beweeging der fpierhuid in de ingewanden is ,
in de eene of andere gelegentheid van krakeel of pro- waar door de darmbuis beurtelings verwijdert, zaainen-
ceduuren den aanvaller is, zegt men wel , Hij is de getrokken, of op en nedergefchud word , tot zo lange,
Dans begonnen; of om te betekenen , dat iemand eenig dat de chijl van alle overtollige foeces is afgezondert,
gevaar wel is ontkoomen, of zig gelukkig uit een ne- brengt veel tolde bevordering der loop van dit vogt toe,"
telige omftandigheid heeft gered, Hij is de Dans wel de vier bekleedzels der darmen, die nieede zo wel tot
ontfprongen, enz. de dunne als dikke darmen behooren, en in eene ruige
DANSENDE of HUPPELENDE GEIT, is een (villofa), een vaatagtige ( vajcularis), een fpieragtige
zoort van verheveling of lugt-vcrfchijnzel, dat zig als een (muscularis), en in een vliesagtige (membranacea) be- op en neder bewegend of huppelend lichtend vuur ver- • ftaan ; brengen meede door haare bijzondere werkingen, toont, en een zoort van dwaal-licht fchijnt te zijn; voort- tot de bevordering van de gemelde beweeging toe. 'koomende uit zwavelige en vuurige uitwaazemingen der De dikke Darmen, die insgelijks haare eigene werkin- aarde , gelijk meer andere diergelijke verzaamelingen. gen hebben, zijn veel ruimer; zij dienen inzonderheid Ze worden in veele Landfchappen waargenomen , dog om de vuiligheden op te zaamelen, die ze van de regte inzonderheid in moerasfige, veenige met zwavel en zou- plaats van de kromme dann, tot op de flinker-zijde en ten vervulde plaaizen. naar 't bekken toevoert ; en niet tegenfiaande dezelve ei- > DAPHNE; deeze naam draagt de Muize-doorn. Bij gentlijk maar eene darm uitmaaken, zo worden ze eg- de Heer Linnäus is het een bijzonder planten-geflacht, ter, gelijk rede gezegt is, in drieën verdeelt, als waar onder de laureola en thijmelcea , enz. begreepen 1. De Blinde Darm, in 't latijn Inteflinum Coecum; Zijn. zijnde een zoort van zak, die agter twee verheevens DAPHNOIDES , zie PEPERBOOM. klapvliezen, de klapvliezen des kartel-darms (yalvulœ co- DARMEN; in 't latijn Inteflina; Chordœ ; Cruces li) genaamt, aan het laatfte gedeelte van den nugteren Trophceorum ; is dat gedeelte der ingewanden, zig van darm vast zit. 't onderfte einde der maage tot aan den aars uitflrekken- 2. De Kronkel-darm, in 't latijn Colon; deeze benee-
de, en dienende om de voedende zappen verder op te vens den blinden darm, zijn om derzelver zwaarte van voeren, en de foeces of 't onnutte, door de ftoelgang alle kanten door banden aan de pens-zak (peritonceum) buiten het lighaam te leiden: Eigentiijk zijn de darmen vastgehegt; deeze darm is van binnen met eenige hol- vliesagtigebuizen, diegints en weer kromgeflingert zijn; ligheden bezet, die door de te zaamen getrokkene vlie- en op dat dezelve niet onder malkanderen zouden ver- zen veroorzaakt worden ; dezelve is door twee klapvlic- warren , zitten ze aan het darm-fcheil (mefenterium) zen aan 't end der nugteren-darm zittende, gedekt; wor- vast; zij beftaan uit even zo veel vliezen als de maag, dende door deezen belet, dat niets uit de onderdarmen en hebben een wormswijze beweeging (motttsperisflalti- opwaarts te rug kan keeren ; voorts omringt zij de overige eus): Men verdeelt gewoonlijk de darmen in tweezoor- darmen, en legt eveneens als een band of gordel onder tige, als dikke (cras/a) en dunne (tenua); van ieder dee- het middel-rif'. zer zooi ten zijn'er drie; beftaande de dunne darmen 3. De Aars., Regter- of Endeldarm; in 't latijn Intefli-
I. Indetwaalvingerigendarm, in 't lat. Duodenum, wel- num reBum; deeze die als de verzamelplaats der drek kan
ke haaraanvang aan deonderfte mond der maage neemt, aangemerkt worden , bezit het vermoogen, om dezelve
wordende agterwaarts na den rug toegeboogen , en in door te persfen, of op te houden,* hebbende hier toe
de flinkere ziide daar de darmen beginnen te krommen, zijne bijzondere fpierhuid , als meede twee ophef en
gen einde neemende. onder-
|
||||
CAR. DAS,
mderfleunjphren Welke aan de binnenfte rand van den
fluit eindigen ; deeze rand word zo wel van binnen als van buiten door een fluit-fpier verzekert en bewaart; ftrekkende zig bij de Mannen, door de fpitswijze fpier des onderbuiks (musculus pyramidalis abdominis) tot aan de blaas uit, waar door beide de persfingen tot afgang en wateriosfing teffens veroorzaakt worden. Den geheelen omtrek der dikke darmen, is dooreen
vette huid, het darm-fcheils-vlies der dikke darmen (me- focolori) genaamt, bekleed, en hier inne loopen veele aderen en ilag-aderen: Behalven dat ze geen klieren nog melk-vaten heeft, koomt ze in alle deelen met het darm- fcheil overeen. Alle de darmen zijn in de pens-zak gelegen , en vullen
voor een groot gedeelte de holte des onderbuiks, zijnde voorts door de buikspieren omringt. DARM-BREUK, zie BREUK.
DARM-JIGT, zie KRONKEL-DARM.
DARM-KRONKEL, zie KRONKEL-DARM.
DARM-PIJN, zie BUIK-PIJN.'
DARM-SCHEIL; in 't latijn Mefenterium ; is een
breed en vliezig lighaam, de darmen bij malkanderen houdende; het zelve is uit een tweevoudig vlies zaamen- geftelt, daar veele zenuwen, Rag en bloed-aderen en melk-vaten • als door geweeven zijn.; daar te boven is het met klieren en vfiel vet bazàt. DARM-SCHEILS BLOED ADER; ïn 't laïiju Ve-
na Mejenterica; dezelve beftaat uit den regten tak der poort-ader, die zig in drie groote darm-fcheils-aderen, tusfehen de dubbelde huid des darm-Jcheils tegens de darmen loopende, en allengskens kleindere takken maa- feende , verdeelt. DARM-SCHEILS SLAG-ADER; in 't latijn Jtfte-
ria Mefaraica; deeze word in eene .bovenfte en bene- denfte onderfcheiden ,• de bovenfte die in verfcheidene takken verdeelt word,, neemt haaren weg door het darm- fcheil tot alle de kleine darmen; integendeel verdeelt de benedenfte haare takken, tot aan de dikke darmen. DARM-SCHEILS-VLIES der DIKKE DARMEN;
in 'rt latijn Mefocolon; is dat vlies, 't welke de dikke darmen tot een band verftrekt, om dezelve bij malkan- deren te houden. DARSIS ; Afvelling; of affebeiding der huid, door
middel van een mes van de onderleggende deelen. DARTUS, dus word de huid-vlies ofwel het tweede
vlies van het mannelijk-zakje, uit een vleescbagtige zelf- ftandigheid beftaande, genaamt: Het is door dit vlies, dat het zakje, inzonderheid wanneer het koud is, zig fronzelt. DAS ; ïn 't latijn Meles, ook Melo; Melotus; Melo-
fum animal*, en Taxus genaamt ; (Meles ungurbus anticis. lungisfimis Linn. Sijfl. Nat.) Is een dier tot het göflagt der Beeren beboorende, waar aan hij in den.eerden op flag, behalven de groote, ook veel gelijkt; hij is-gewoon- lijk van het uiteinde der fnoet tot aan de' punt van de ftaart gerekent, drie voeten lang; volwasfen zijnde, re- kent men deszelfs zwaarte van vijf-en-twintig tot dertig ponden; hij heeft een korte hals, hreede rug en die al- lengskens na de billen toe breeder word; het hair heeft hij lang en hard, niet kwalijk na varkens-borstelén gelij- kende ; van kolcur is hij op de rug grijs, dog onder aan de buik bruinagtig; deeze grijze koleur zo tegenftrijdig met den aart van de meeste andere dieren, heeft aan de Das den bijnaam van Grijsaart doen verkrijgen; zijn kop •die zeer veel na die van een Vos gelijkt, is zo als deeze |
||||||
•DAS. 45J
aan den fnoet puntig; door de dikte der kaak-fpïeren,
die het gebit van de Das zo veel fterkte bijzet, zijn des- zelfs wangen als opgeblaazen ; de kop is met zwarte en witte ftreepen gebandeert, en naar evenredigheid van het dier zijn lighaam, zijn de oogen klein ; deszelfs "oo- ren zijn kort en gelijken niet kwalijk na die van de Rot; zijn tong, neus en tanden hebben veel overeenkomst met die der Honden.; de voorpooten die eenigzinskorter dan de agterfte, zijn, zijn dik, van onderen breed, en zo wel als de agterften in vijf toonen gefcheiden; voorts met fterke bruine nagelen voorzien, verleenende deeze aan de Das de'bekwaamheid om holen in de aarde ta graaven; zijn ftaart is dik, kort, aan het end ftoinp, aan de onderkant plat en met geel-koleurig hair bewas- fen: Een groote opening die dit dier'tusfehen de ftaart en den aars heeft, van maakzel als een ondiep zakje óf beurs, onderfcheid hem 't meeste van.de Beeren; dit beursjeis van binnen ruig, met hairen bezet, en uit deszelfs zijden zweet insgelijks als uit die van de Sivet- kat een witte ftoffe, die tusfehen de vingeren gewreeven zijnde, de zelfftandigheid van kalver-herjenen en ook der- zelver koleur heeft; de Heer Brisson zegt dat hij geen reuk van eenig belang in deeze ftoffe heeft bevonden; in tegendeel getuigen de Heeren Nübleville en Sa- lerne (dans Ie fupplement de l'hifioire médicale de Mr. GEOFFRorj) dat zij in den aanvang van de winter eea Das ontleedende, de reuk van dit vogt zeer onaange- naam en fterk bevonden, eveneens ruikende als de groe- ne bladen van het groote Speenkruid : Volgens getui- genis van Raijus is de oppervlakte van die holügheid of buis rondsomme met zamengehoopte klieren bezet,' en boven dien zitten digt bij den aars, twee klieren die iets grooter zijn, eene wijde holte hebben, en met een zooit van fterk-ruikend fmeer vervuld zijn , zig van dee- ze ftoffe door twee oogzienlijke gaten in den darm ont- ladende. Men vind Schrijvers, welke ftellen, ■ dat de Das in deeze beurs zijn fnoet fteekt, wanneer het zig even eens als een kloot zamenrolt, en dat hij hier uit gelijk als de Beeren uit hunne pooteu, 's winters zijn voedzel zuigt; dit dus zijnde, zoude het een gevolg wee- zen, dat de Das gelijk eenige andere dieren de winter met flaapen doorbrengt; dog met grond mag hief aan getwijffelt worden, dewijl men ze niet zelden in den winter ziet loopen. De Dasfen woonen door geheel Europa, op de eene
plaats egter menigvuldiger dan- op de andere, in de ge- bergten van Switjerland zijn zij 't meest, en in Swee- den en andere noordelijke landen worden zij zeldzaam ontmoet: Tot hun veiligheid en verblijf niet alleen, maar ook om de kost te zoeken, is 'hef dat zij holen in de grond graaven; dewijl hun gewoone voedzel in wespen, torren, wormen, en andèie infeften beftaat; ook ip wortelen van planten; insgelijks 'mkonijneni mui- zen,'kikybr f ch en, hoenderen, eenden,-'en al het andere gevogelte dat zij,maar in hunne magt kunnen krijgen ; en kunnen zij er bijj komen dan is in de herfat, appe- ' len, peeren, pruimen en zelfs druiven hun aangenaamfte kost. P Zij zijn ook zeer fcbadelijk voor de wildbaanen en in
mcenigte verflinden zij jonge konijnen; derzelver hoo- ien ontdekt hebbende Bottrop zij er van bovenen in, en haaien er die dieren uit; 7;Uigbiggetjes zijn zij zeer op verlekkert, wanneer zij deeze weeten te betrappen, flee- pen zij ze levendig in hunne holen ; bij gebrek van ■ voedzel randen zij zelfs krengen aan en verflinden dezel- M mm ve« |
||||||
r
|
||||||||
* - * i
45* DAS.
ve: Hunne holen weeten zij op een wonderlijk rasfe wijze
te vervaardigen, zij helpen malkandcrentrouw in deezen arbeid, de eene graait met- zijne voorpooten de grond los, de andere laad deeze los gewroete aarde, op het onderlijf van een derde makker, die tot dien einde op zijn rug gaat leggen, en fluks word deeze dus belaa- den, door anderen zijner medezoort naar buiten ge- fleept; en deezen arbeid itaaken zij niet, voor dat de ■wc-oiiing in geieedheid is, en de nodige ruimte heeft be- koomen; huisvestende zotutijds tot agt à tien bij mal- fcanderen. Men heeft waargenomen dat -de Dasjen hun- ne vuilig' eid buiten de holen brengen, e'n die op dezelf- de wijze als de Kutten met hunne voorste pooten onder de grond krabben ; niet zelden inaakên zig de Vosfen meester van een Daste-hol eiùel met er hunne drek in te brengen die onverdraaglijk ltinkende , deeze Dieren door deszelfs vunze reuk verdrijven. . Zelden koomt dit Dier voor zonnen ondergang uit zijn bol als wanneer gewoonlijk de honger hem roept om op loof uit te gaan, den geheelen dag brengt hij genoeg- zaam met üaapen door, en zijn legerltée vervaardigt hij van ltroo, bladen en andere ruigte, 't welk hij verzaa welt hebbende, zulk een meenigie door behulp van zijn pooten en kop op eenmaaien weet in zijn hol te bren- gen, als een man ordentelijk in zijne armen zoude kun- nen draagen ; zelden gaat hij ver van zijn hol, en kruipt er ijlings weder in wanneer hij maar het minste gerügt hoort ; indien het fneeuwt, of flegt winderig en ree- genagtig weer is, koomt hij er altemets in geen twee of drie dagen uit,* en door de Das-hoildjes gejaagt en ver- volgt wordende , weet hij de opening van zijn ver- blijfplaats te fluiten, en er twee of driemaalen kort ag- ter een ontrust zijnde, verlaat bij het zelve, en zoekt tiders een woonplaats. Dit dier is zeer fcherp van gehoor, zijn ftem is fijn,
dog knorrende en min of meer na dat der Verkens zwee- ïnende; zij paaren gewoonlijk in het laatst van Augus- tus , en bet wijfje brengt 't meelt drie â vier jongen tef- fens in 't einde van November of begin van December ter weereld: Hun leeftijd word gezegt 'angduurende te zijn zonder egter de meenigte der jaaren te bepaalen ; en niet zelden maakt de ouderdom hun zo blind, dat zij niet uit hunne holen kunnen koomen, en dus van ge- brek zouden moeten vergaan, indien zij niet door de liefdaadigheid en trouw van hun kroost of jongere meede - makkers rijkelijk van vocdzel wierden voor- zien. De Dasßn worden met kleine Hondjes gejaagt, die
om deeze reden de naam van Das-hondjes draagen, ook worden ze met vallen en ftiikken gevangen, zodaanig tougeftek als onder 't artikel UUNTSING is aangewee- zen. Verwoed vcgten zy tegens de Honden die hun in het jaagen aanranden, tot dien einde gaan zij op de rug leggen, en verweeren zig op een moedige wijze met hunne fcherpe tanden en vreezelijke nagelen , en nimmer gesven zij 't kamp; ja men zegt dat zij zig niet zelden •wanneer hun de darmen reeds uit het lijf hangen, nog verweeren, en ongelukkig is Menfch of Hond die zij tusfehen hunne tanden krijgen, dewijl men verzeekert dat hun beet in die woedende toeftand niet alleen ge- vaarlijk, maar zelfs ongeneeslijk is: Hoe taaij deeze «.lieren anders ook zijn, is egter een geringe (lag met een ftok op de neus, voor hun doodelijk. Jong g.-vangen zijnde, en huisfelijk opgevoed, zegt men, dat de Dasfen goedaardig ea Ysruiaakelijk zijn, zonder wie het |
DAS. DAT.: î
ook mag zijn te beledigen, of te bijten, gaarne mes
kleine honden fpeelende, en een groot gedeelte van den dag met ïlaapeh doorbrengende ; zelfs kan men ze ge- wennen, om eveneens ais ue honden, hunnen meester te volgen, dien zij ook i'chijuen genegentheid toe te draa- gen; zij beminnen zeer de warmte, en in een vertrek komende daar geilooüt word, kruipen zij zo digt bij 't vuur, dat zij zig niet zelden beicliadigen; van alles eeten zij dog 't lie.st vrugteu, kraak-beentjes en witte- brood. Het vleesch van den Das is eetbaar ; zelfs worden de
jonge wel gemeste Das/en in Swiczerland en Italien als een lekker wildwaad voorgedilcht, en men zegt dat de fmaak min of meer met die van een wild zwijn overeen- komt. De huid word op verfeheidene manieien doov de Zadelmakers gebruikt ; en van het haair worden ten dien- lte der fchilders penceelen gemaakt. Van het geheele dier, word in de Geneeskunde niets anders dan het bloed en vet gebezigt: Het gedroogde en gep'ulveriieerdc bloed tot een fcrupel of halve draciima ingenooinen, zegt men een goed middel te zijn om de melaatsheid en andjre fchurftige huid-kwaaien te geneezen, als meede om de kwaade vogten door middel van doorwaasfeming uit te drijven ; het vet in de klijfteeren gemengt is dienftig te- gens de graveel pijn; het zelve word meede uitwendig gebruikt , tegens de kiooven dar vrouwen teepeleuj heup-jicht en om de zenuwen te verlterken. DAS-HOND, zie HOND. DAS-LOOK ; Berg-look ; Serpent-look ; Viüorie-wor-
tel; inhetlatijn AUium montanum; Allium alpinum Do- don^i ; Fitïorialis ; (AUium caule plani folio umbellifero, ■umbeilcigloboja, jiaminibus lanceolatis corolla longioribus, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit gewas, dat een zoort van Look is,
heeft langwerpige klijjier-wortelen, met een netsgewijze en als ruig velletje gedekt, waar uit Hengen voonkoo^ men van ongeveer anderhalf voet hoogte, aan welke drie. of vier lange breede en gezenuwde bladen groeijen; op de top der ftengen koomen veele zesbladige bloemen voort, in een rond hooft bij een gevoegt, waar na drie- kantige zaadhuisjes volgen met zwart zaad. Plaats. Het zelve groeit op de Alpen en andere hoo-
ge bergen van Duitscbland, Boheemen, Switzerla?id, en elders ; word ook wel in de Turnen gekweekt. Kvi/eeking. Men vermeerdert 't zelve Iigtelijk door
middel van de wortel in de zomer, als de bladen begin- nen te vergaan, uit de grond te neemen, dezelve te vcrdeelen, en de wortelen of klijsters voorts weder te herplanten, begeerende liefst een Iosfezand3gtige grond. Êigenjchappen. De wortelen of klijiters van dit ge- was koomen genoegzaam in kragten overeen met de knof- look, dog men.prijst ze inzonderheid zeer tegen befmet- telijke ziektens. De kwakzalvers in Duhschland en el- ders maaken veel geroep van deeze wortel , en gebrui- kenze tot veelerlei bijgeloovigbeden of beuzelingen, die ze hét gemeen wijs maalien. DAXURA ,• Doorn-appel ; in 't latijn Stramonium of
Datum. 'Er zijn verfcheidé zoorten van dit vreemde buitenlandfche gewas, als i. De Datura met ronde fteekelige vrugten, en wit-
te bloemen; Stramonia Dodonjei; (Datura ptricarpiis ' fpiuofis ereïïis ovatis, Link. Spec. Plant.) 2. De Datura met lang ronde doornige vrugten, en
witte of violette bloemen; Datura fruÜu Jpinojo oblow go, flore albo vel violaceo* 3. D5
|
|||||||
--------jsasf
|
||||||||
DAT.
3. De Daturd met ronde zeer doornige vrugten; Datum of Sramonium ferox.
4. De Datura, met ronde doornige vrugten en groote witte of violette enkelde bloemen ; Datura f ruètufpinofi rotundo , flore ßmplici albo vel violaceo; (Datura
pericarpiis fptnofis nutantibus globofis , Linn. SpecPlantar.) 5. De Datura met ronde doornige vrugten en groote
Witte of violette twee- of drie-dubbelde bloemen ; Da- tura fruclu fpinofo rotundo, flore albo vel violaceo dupli- ci aut triplici ; deeze is alleen eene verandering van de voorgaande. 6. De Datura met ronde gladde vrugten en groote
witte of violette enkelde bloemen ; Datura f ruiïu rotun- do glabro, flore ßmplici violaceo. 7. De Datura met ronde gladde vrugten en groote witte
of violette twee- of drie-dubbelde bloemen ; Datura fruQu rotundo glabro, flore albo vel violaceo duplici vel triplici; zijnde eene verandering van de voorgaande. 8. De Americaanfche kleine Datura, met Jooden ker-
fe-bladcn; Datura Americana minor, alkekengi folio. O. De Americaanfche bocmagtige Datura met gladde
vrugten ; Datura Americana arborea, fru&u glabro ; (Da- tura pericarpiis inermibus, caule arioreo, Linn. Sp. PI.') Befchrijving. De eerfte zoort, fchiet een fteng op van anderhalve tot twee voeten hoogte, met weinig zijd- takjes ; waar aan bleekgroene bladen grocijen, die breed, na vooren toe puntig en aan de zijden gefneeden of uit- gehaalt zijn ; uit de oxels der bladen koomen groote lan- ge witte beeker- of klok-förmige bloemen uit lange bo- ven getande kelkjes, aan dunne fteeltjes voort, die bo- ven uitgebreid, en hoekig zijn ; waarna groene ronde vrugten volgen, met korte dikke onfeherpe doorns be- zet, omtrent zo groot als een groote okernoot, die veel plat- en bruinagtig zaad in celletjes bevatten. De tweede zoort gelijkt na de voorige, maar groeit veel
hooger en dikker, kunnende de hoogte van 6 tot 7 voe- ten verkrijgen, en is naar boven meer getakt, zo dat ze een kleine boom vertoont ; haare bladen zijn ook veel meer gefneeden , op die wijze als die van de Ganze- voet; maar de bloemen zijn wat kleiner en koomen bo- ven aan de ftam en takken voort; dezelve zijn ook meeft wit van koleur, dog daar is ook eene verandering van met violette bloemen , die egter bij ons zeldzaamer is ; de vrugten zijn langwerpig-rond en met korte doorens be- zet, en van groote als de voorige, hebbende vier voor- en naar de lengte , in welke ze opfpringen als ze rijp zijn en dan agt celletjes met bruinagtig plat zaad vertoo- nen. Dit geheele gewas heeft, zo wel als 't voorgaande, een flinken de onaangenaame reuk, inzonderheid als het gekwetst word ; dog de reuk der bloemen is zoet. De derde zoort komt in gedaante veel over een met
de voorgaande, maar de vrugt is kleinder en bezet met lange fcherpe doorns. De 4de, 5de, 6de en 7de zoorten gelijken ook in al-
le deelen naar de tweede zoort , maar groeijen niet zo hoog en haare bloemen zijn veel grooter, geheel wit van koleur, of alleen wit aan de binnenkant maar violet- koleurig van buiten; en die van de vijfde en zevende zoort hebben twee of drie bloemen in malkanderen, even als of ze in malkanderen geftooken waaren, of op de wijze van zommijge Primula veris ; de vrugten zijn klein, rond, en aan de vierde en vijfde zoort, met korte wee- kè en onfeherpe doorntjes bezet. De bloemen van dee- ze vier zoorten maaken een fraaje vertoning, inzonder- |
DAT; 4?i>
héid de violet-koleurige, hebben ook een zoete en aan-
genaame reuk, en men moet aanmerken, dat alle de zoorten die violet-koleurige bloemen draagen, ook vio- letagtige Hengen en takken hebben. De agtfte zoort komt meede in de gedaante veel over-
een met de voorgaande, maar heeft kleiner bladen, ge- lijk de alkekengi of Joode-kerfen en de bloemen zijn wit lang en pijpagtig. De negende zoort groeit boomagtig, heeft langwerpige
heele bladen en gladde vrugten, dog is bij ons minder bekent. Plaats. De eerfte en tweede zoort van deeze gewas-
fen groeijen natuurlijk in Afia en Africa; maar koomen nu ook in de warme gewesten van Europa, als in Hoog- duitschland, Frankrijk, Italien en elders, hier en daar in de hoven door het gevallene zaad van zelfs voort, op plaatzen daar ze voor deezen eerst van het vreemde zaad gekweekt zijn. De derde zoort groeit in Indien omtrent Cochin en el-
ders. De vierde en vijfde zoorten worden in Afia, Afri'
ca , E gijpten en Indien gevonden. . De zesde en zevende, koomen hooftzakelijk op Ma-
labar ook elders in Oost-Indien voort. De agtfte zoort groeit in de warme gewesten van
America, gelijk ook de negende zoort, die voornaame- lijk in Peru huisvest; zijnde alle eenjaarige planten, behalven de laatfte zoort. Men kweekt deeze zoorten ook veeltijds in Europa, dog inzonderheid de vierde, vijfde, zesde en zevende zoort, wegens haare bloemen. Eigenfchappen. Deeze gewas fen hebben een verdoo- vende , dommaakende en flaap-verwekkende kragt, in- zonderheid de vrugten en het zaad, en veel daar van in het Iighaam gekomen , is doodelijk. De tweede zoort word voor de Dutroa der Indianen, ook voor de Tatu- la of Datuia der Turken en Perfiaanen, en voor de Nux methei der Arabieren gehouden; hoewel andere meenen dat de derde of vierde zoort de regte Dutroa zoude zijn, die in geheel Indien bekent is, en waar van zig de Indi- aanen veel bedienen, zo wel tot gebruik in de genees« of heel-konst als tot misbruik; want men zegt, datwan-"- neer de Indiaanfche vrouwen een vermaak en vrije toe- gang willen hebben, zij aan haare mannen een zeekere dofis van het gepoeijerde zaad met de fpijze of drank in- geeven, waar op dezelve niet lange daar na als ontroert van herzenen, lustig en vrolijk worden, en al zingende en lachende allerlei apenfpel bedrijven, 't welke eenige uu- ren duurt, waar op ze in een diepen flaap vallen, en we- der ontwaakende, niet weeten wat 'er omgegaan is; deeze poets word de vrouwen ook wel van de mannen gefpeelt : Dog wat veel van dat zaad ingegeeven, ver- wekt eene flaap, zonder weder te ontwaaken : Middelen tegen dit vergif zijn eene braking en äetheriaak: Anders zegt men , dat deeze gewasfen van buiten gebruikt, dezelve kragt hebben als de mandragora, of de nagt- fchaje. Kweeking. De twee eerste zoorten zaait men in het
voorjaar in een maatig warme broeibak of maar op een warm rabat, en men verplant daar na de jonge planten in de tuin daar men begeert ; dog best is het, dat het op een goede warme plaats gefchiede, om beter te grocijen en rijp zaad te verkrijgen. De overige zoorten moet men in de Maart of begin
van April in een warme bak zaaijen, en daar na de jon- ge planten in potten in goede vette zandagtige aarde Mm m 2 planten, |
|||||||
46m DAU.
|
|||||||||
. DAU.
|
|||||||||
planten, en dezelve vervolgens in een warme run-bak
in broeijende run zetten , om ze te koefteren en door de warmte voort te"zetten, anders zoude 'er bij ons niets van komen, 't begieten en lugtgeeving op zijn tijd niet ver- zuimende; zo zullen ze niet nalaaten goede bloemen en in't najaar rijp zaad voort te brengen; maar men moet de run der bak, wanneer dezelve haare warmte, verliest, -weder met nieuwe run vermengen en dus aan zetten, dewijl deeze zoorten veele warmte omtrent haare worte- len begeeren: Dog als dezelve in de bloei ftaan , kan men ze wel buiten Je bak hier of daar tot cieraad plaat- zen, maar o:n rijp zaad • te verkrijgen , moet men nood- zaakelijk eenige in de bak houden. De negende zoort moet's winters in de ftook-kas in
broeijende run overgehouden worden... DAUBE, zie A LA DAUBE...
« DAUGUS, zie PEEN. . DAUCUS CRETICUS, zie PEEN (CANDISCHE).
DAUCUS GERMANICUS, zie PEEN (WILDE).
DAUCUS. MONTANUS, zie. BERG-PETERSE-
L1E. DAUW ; in 't latijn Ros ; is niets andersdan dampen,
die over dag, inzonderheid tegens den avond, door de zon niet zeer hoog opgeheven, 'en door de volgende nagt'koelte allengskens verdikt worden, waar door-ze in heel fi ne onzigtbaare druppels te zaamen Joopen, eneven als de mist allangzaamerhand naar beneden vallen; dog dit gefchied niet anders dan bij windftille lugt, om dat de dampen door de winden verllrooit of opgedroogtworr den. De dauw is in de lente en zomer overvloediger, dan in de overige jaars faizoenen; ook valt 'er mest dauw in de warme,, dan in de koude gewesten. De dauw verfchilt derhalven weinig van de regen,, dan alleen daar in, dat dezelve op zommigebijzondere tijden en in zeer kleine druppels valt, zo dat men hem. niet ziet, nog merkt, dan wanneer hij gevallen is, daar de regen op al- le tijden en in grooter druppels valt. D g zomtijds ziet men den dauw des avonds en's nagts niet verre boven de oppervlakte der aarde of wateren in de gedaante van een verdeelde mist of nevel hangen, 't welke daar door ver. oorzaakt word dewijl de warmte die de aarde over dag door de zon ontfangen heeft, in en omtrent haar, geduuren-' de de nagt langer behouden blijft,, als wat hooger boven dëzelve-in de lugt, invoegen dat'er in de avond-en nagt Honden geduurig dampen uitvvaasfemen, maar die in de koude lugtr koomende, verdikt worden en zig als een mist' vertoonen, dog geduurende welke tijd , veele der verdikte fiine deelen nedervallen, terwijl andere uit de nog warme aarde oprijzen en den mist en het vallen van de dauw. onderhouden;- maar zo, dra de zon 's morgens ©pkoomt, of dat 'er een wind 'ontftaat , verdwijnt da dauw. Nog tnoet men aanmerken , dat het 'vogt of de druppels, diemen zomtilds- 's'morgens vroeg op de bla- den du-planten ziet, niet altijd een uit de lua/gevallene dauw is, dit vogrontftaat veeltijds van de uitw aas fem in- gen der planten, die door de nagtkoelte niet hoogerkun- nen oprijzen, maaromtrent-dezelve verdikken en 'erwe- der op nedervallen. - ■ ,.- ■ !. De dauw is van een groóte nuttigheid voor de groei- jïng der planten,, het welke klaariijk blükt in zommige Warme en drooge zomers, ia welke veel dauw. valt, ver- mits dezelve dikwils even zo vrugtbaar,. ja vrugtbaarder- zijn , als de regeriagtïgc-jaaren , of in welke veele regens vallen. Dog dit word nog openbaarder in die landfchap- $en, daar. het. nooit of zeer zelden regent, maar een |
|||||||||
overvloedige dauw valt, dat het eenigfte.vogt is, dat dè-
planten aldaar uit de lagt ontfangen; gelijk m. Araoien-t Egij[iten!,. dfrica., en elders meer gebeurt. Dat de dauw zeer vrugtbaar, zeit-vrugtoaarder als de
regen is,kan men daar aan toefebrijven, dewijl dezelve in de koele nagt-uuren en langzaam valt, waar door de plan- ten gelegentheid hebben, om't vogt van de dau)¥, bene- vens de voedende deelen die zemeedevoert, allengskena zo ..wel door de bladen en takken , als door de worte- len in te drinken, waar door haar 't^elve meer tot voed» zei en aangroei kan verftrekken,, als-de regen , die zom* tiids zeer ftelpig valt, en daar door ten grootften deels fchieUjk weder.wegloopt, inzonderheid in bergagtige en andere oneffene„landen : Of als "er te veel regen bij aan- houdentheid valt, zo dat de lugten aarde te vogtigblijven, en de warmte vermindert, waar dóór de planten te veel vogt, en geen genoegzaame warmte in een gevoeglijke proportie verkrijgende, niet bekwaamelijk kunnen groei- jen, en derhalven of in het gewas, of in de viugten onvolmaakt worden,,.gelijk men doorgaans bevind, dat de graan- en andere vrugten in natte iaaren minder ge» voed, ligter en onkragüger zijn, dan wel in drooge zon- nige jaaren, waar in veel dauw valt. Öndertusfchen is het zeker, dat de. hoeveelheid van
dauw niet genpeg is, -tot voeding der planten in drouge jaaren en landftreeken, dewijl de aarde en planten in één dag doorgaans weer uitwaasfemen, dan 'er 's nagts dauw valt, gelijk de Heer Hai.es door proefneemingen ondervonden heeft,-, en deezen Heer zegt, dat men der- halven zijn toevlugt moet neemen tot de natte laagen van aarde, die naast onder die leggen, waar in de wortelen - zijn; naameJijk dat de vogtigheid daar. uit optrekt in de boven-aarde , het welke bevordert word, door do warmte der zon, die tot een aanmerkelijke diepte in de aarde kan dringen,* (zie Hales Groeijende Wtegkuide.) Ma.ir deeze natte laage aarde ontfangt haare vogtigheid in de wintertijd, van .de regen en gefmoltene fnseuwj die als dan tot een zekere diepte naar beneden zakken, min of meer diep , naar de veelheid van het gevallene vogt, en den aart des gronds. Eigenjchappm. De dauw heeft'veele zuure falpeter»
en fwavelagtige deelen bij zig, waar door hij een ope* nende kragt heeft; men gebruikt hem als een middel voor de lenden- of nieren (leen en-voor verftoppingen. Uit« wendig is hij dienftig voor zeere pijnlijke, oogen, en maakt het gezigt helder, als men.'er de ongen meede uitwascht. Men vangt hem in-de Meij oi Jmij op,. met zuivere linnen doeken, die men in de op^ne lugt uit'preid , en men distilleert hem.,, om hem.langer te bep.-aaren; .- DAUW. (HONING-); dus word een.vette kleverige
wit- ofgeelagtige ftoiFegenaamt, die men zo.ntijds-'s mor- gens op de bladen'der planten vind.; en die.een zoet», agtige fmaak heeft, naar honing fweemende, waar, van deeze dauw zijnen naam draagt. Waar deeze Honing dauw uit ontftaat, daar over zijn-
het debegiippen nieteens ; zommige zeggen, dar.hij voort- koomt uit een witte kleeverige damp, die in het voor- jaar en in de zomer-uit de aarde, of. uit de planten , of mt beide nitwaasfemt,-, en wegens gebrek van warmte,. niet hoog genoeg op-dimt, om in de lugt verfpreid te worden ,-niaar laag in de benedcn-lugt hangen blijven- de,: en door de nagtkoelte verdikt wordende,, op de planten valt, -en zig; daar op, inzonderheid op. de. bla-; den, als een kleevcrig vogt vast zet. Ander«
|
|||||||||
mm m
|
|||||||||
DAÜ.
|
|||||||||
'An'dère willen, dat het-alleen de uftwàasféminge'n der
{ilanttnii it haare poriën zijn, die door een drooge of fc:;raa!e gefteltneid der lugt niet kunnende oprijzen , Op' de oppervlakte der planten te zaamen ftremmen tot een lijnng vogt van een zoetagtige fmaak, het welke ons ook 't «raaifcbijnelijkite voorkeómt; dewijl men deeze Honing dauw wel 't meeste verneemt, wanneer men een fthraale lugt of oostlijke wind heeft, in de tijd dat de gewasfen haar voorriaamftè groei maaken ,• hoewel 'er ook wel uit de aarde vettedampen kunnen uitwaasfeinen, die niet genoegzaam in de bovenlugt opgeheeven wor- dende, door de nagt-koelte tot een lijmige itoffe op de planten'-kunncn te- zaamen ftremmen. Maar het is aan- merKelijk, dat de Honihg-dauw niet doorgaans overal, en aan alle planten gevonden word, maar een zekeren' ftreek fchijnt ce houden, zo dat zomtijds d* eene zijde van de tuin daar van aangedaan is,- en de andere niet ; 't; welke uit de fchraalhéid des-winds-, die de eene plaats meer treft, als de andere , ontftaan kan. Dog-wat ook de oorzaak van de Honing dauw wezen mag,
zo is dit zeker , dat hij zeer nadeelig voor de. planten is, en zulks op tweër-le-i wijze ; want in de eerite plaats, zo worden door deszeifs dikke kleverigheid de poriën der plan- ten verftopt, waar door de door.vaazeming verhindert en't zap belet worJ om op te klimmen-, tot voetzel van de plant; 't welke dezelve doet \'wijnen en onvolmaakt gi'oeijen : In de tweede plaats- worden door de zoetig- heid van deeze Dauw kleine ongediercens derwaarts ge- lokt, die aldaar bewaam voetzel vindende, hunne eije- ren neerleggen, en zig binnen een koiten tiid zo over- vloedig vermenigvuldigen, dat ze de giheele oppsivlak- te der plant-of takken bedekken; en dewijl ze de kleine vaten in (lukken bijten, zo raaken de planten daar door, zo wel als door-de veiïtopping der poriën van deeze Dauw aan't kwiinen; de bladen krimpen te zaamen en beder- ven , endeplant Icomt veeltijds geheel te verfterven, of raakt ten minlten, als zeniet te jong en van een hnrden- aart is, aan lut zukke'en , dat ze het zomtijds in twee of drie jaaren niet te boven haaien kan; gelijk men dit gebrek en bederf veeltijds in het vooijaar-of zomer aan de jonge takken van allerleii vrugtboomen waarneemt; hoewel in het eene jaar meer dan in het andere; wor- dende deeze kleine onge .Hertens die groen of zwart zijn, gewoonlijk ds groene of zwarte luis van de Tuiniers genaamt. ■On dit gebrek eenigzins tè hulpe te koornen; want
geheel kan men het -niet beletten' of wegneeaien, zo is het dtenftig, dat men de jonge takken der boomen waar aan zig dit ongedierte hooftzaakelijk vaft zet, en wel Weeft op de jonge-bladen van derzelver- uiteinden-, .zo dra men het 'er aan verneemt,: met het ongedierte wegfnoeit of inkdrt',. tot'omtrent aan het'oude hout; want hier door de'boomen vàn dé plaag ontlaft worden- de, zullen ze weer andere nieuwe en gezonder looten uitfehiéten, en niet'of minder aan het kwiinen raaken. Niet zelden gebeurt het ook, dat men dit ongedierte,
in de ftookkasfin aan boom-gewasfen, welkers bloemen of vrugten men tragt te vervroegen, en aan meer ande- re waarneemt; 't welk uit dezelfde oorzaak fchijnt te ontftaan, te weeten dat de.'Uftwaasfeming der gewasfen, door de eene of de andere verhinderingë, belet en daar door een zoortvan Honing-dauw op de-'plänten ontftaan is, die de oorzaake van het ongedierte is-, en het wel-- ke dikvvils voortkomt, als de kas lange digt geflooten Wijlt, en geen genoegzaame ververfching van de lugt ont- |
|||||||||
fangt, 't welke een ftilftand der Ingt in de bak- veroor-
zaakt, die de genoegzaame uitwaasfeming der daar in op- geflootene planten verhindert. Dit is een groot ongemak; aan zoodanige kas-planten, .'t welke dikwils de verwagi tinge van fehoone vroege bloemen of vrugten te Verkrij- gen, te leurftelt, of ten minften veroorzaakt dat dezel- ve maar onvolmaakt worden. Om dit te verhelpen, moet men daar meede handelen*
gelijk boven gezegt is; maaar om dat men veeltijds de takken niet wegfnijden of inkorten kan,, zo is het dien- ftig dat men de, bladen en'takken der gewasfen met een fponfie of zagte lap, die men in vyater gedoopt heeft^ zagtjes afwascht," en dezelve- dus van het ongedierte en de vettigheid en fmeerigheid , die 'er zig opgezet heeft-, wel zuivert, en hoe eer zulks gefchied, hoe beter het zijn zal. -, Tegens het ongedierte ishet ook nuttig,, dat meri
de kasN's morgens vroeg, een paar- uuren van. te/vóo- ren eer men ze lugt, met tabak berookt „ die men-op een test met gloeijende kooien-ftrooit en in dé kas zet: Om dit ongemak in de kasfen zo veel doenlijk is vooï te koomen , zo moet men dezelve dikwils, door op- ftelling der glazen over dag lugten , zo veel als het maar de koude buirenlugt toelaaten wil- : Maar kan men-,- wegens de koude , de glazen niet openen, zo moet men de lugt in de kas trachten té. verver- fchen, door openzetting van de binnen-deur der kas, enz. ■ ■,-..' De Honing-dauw is niet alleen fchadelijk voor de tuin-
en boom gewasfen, maar ook voor de graanen, die daar door misgroeijen, en zommige denken dat ciit de oorzaak van de koorn brand is. Ook zegt men dat deze Dauw zeer fchadelijk voor- de Jchapen is, en haar doet ziek of gal- lig'.worden,- ais dezelve op 't gras*gevallen is,,, dat ze eeten : misfehien is dezelve ook niet minder fchadelijk voor het rund- en ander vee. ■ ■>_.. ., , DAUW (MEEL-); dus word' een zekere witagtigê
drooge ftofFe, als-meel'of fijn gepoeijert zout 'er uit ziende, genaamt, die men zomtijds op de-bladen der planten in het voorjaar of in de zomer vind , en die van een fcherpe bijtende hoedanigheid is ; de-zelve; fchijnt te ontftaan uit- drooge zout- en fwavelagtige- deelen , .die uit'de aarde in-de lugt ukgewaasfemt, en daar na op de planten neder gevallen zijn.-. Deeze Meel-dauw'iS'Ook,, zo wel als de honing-dauw,. fchaadeliïk voor de planten r dewijl hij door zijne fcherpigheid de bladen der planten, inzonderheid die jong-en teder zijn, aantast, dezelve doet- bruine vlekken verkrijgen, of te zaamen krimpen en.bederven,., zo dat de gewasfen daar door aan't kwij- nen raaken, zo ip niet geheel' verfterven.. Men zoekt dit-gebrek te verhelpen, even zo als dat van de Jiouipg-- dfiuw ,'.naamelijk door wegfnijding of inkorting der. talc? ken,, die met deeze danw bezet zijn,\ook is het affpoe- ■lën der gewasfen met water- nuttig, als bet-bij tijds ge-- fchied. DAUW-DISTEL; is de Sonclius, of tiaazen-lntuwsx
zie aldaar. DAUW-WORM; ook Hairworm, en de 'Wolf ge-
naamt; jn 't lat'ijn Herpes; Ctnchrias; Serpigo-t is een- gezwel, : of- een puistagtige ontfteeking der huid, zon- der een ige hoogte, met roodigheid en jeukte, of is eert zoon van voortkruipende fchurft, beftaande uit kleine bij malkanderen gcplaatfte vuurige piiistes, die meest- tijds maar op zommige plaatzen des lighaams voortkoo- men, inzonderheid in 't aangezigt, agter de ooren, off M m m 3' $C |
|||||||||
DAU. .DEA.
zijnde, met een fpatel of plat ftukje hout ïn ,■. en be-
ftrijkt daar meede de. plaatzcn, die met Dauw worm aan- gedaan zijn, zo zal men fpoedige hulpe erlangen. Of men bereid deeze Juffer-melk ; neemt alands-wor-
tel en witte nies wortel, van elk cen half once; merg van coloquint, een draçhma ; zevenboom, twee drachmen , aluin, een halve once; goudglit, twee oneen; klein gefneeden en geftooten zijnde, kookt het in twee min- gelen water tot de helft-, dan doorgezijgt zijnde, doet 'er drie oneen wijn-azijn bij, en gebruikt het om het zeer meede te wasfchen ; dit is ook een zeer goed middel, inzonderheid voor de invreetende Dauw-worm. Maar het is nuttig en nodig, dat de patient voor af midJelen gebruike, die het bloed zuiveren en de fchcr- pe kwaade ftoffe uit het lighaam afvoeren , inzonderheid in de invreetende zoort van dauw warm, als dezelve kwaad- aartlg is en verzweert. Hier toe kan't volgende dienen. Neemt wijnfleen-crijflallen, drie drachmen; gevitri- oolde wïjnfleen, 25 grein; diagrijdium, een half drach- ma ; mengt het tot een poeijer , en deelt het in zes dofisfen, waar van de lijder dagelijks of om den ande- ren dag ééne neemt, met wat foup of eenig ander warm nat. Dog aan kinderen moet men maar de helft, of nog minder geeven, naar den ouderdom. Of neemt fpaanders van fasfafras, 3 oneen ; fasfaparil en
alands-wortel, van elks 2 oneen ; duive-kervel en agrimonie,, van elk een handvol ; Jenés-bladen, zes drachma; zoet- hout, drie drachma; anijs-zaad, een drachma; klein ge- fneeden zijnde, laat daar van een vingergreep een half uur trekken of kooken in een groote trekpoj of thee-ke- teltje, 't zoethout 'er op het laatste in doende; en daar van de Lijder een of twee maal 's daags te drinken gege- ven , als thee. Of neemt alands-wortel, eikenvaaren-wortel, van elk
drie drachma; duivekervel en boelkens-kruid, van elk twee 'drachma; gomagtige turbith en Jenés-bladen , twee drach- ma; carweij-zaad, een drachma; klein gemaakt zijnde, bind het tusfehen een linnen doekje, en hangt 't in vier pond (twee mingelen) goede witte Franfche wijn , waar van dé Lijder dagelijks een goede roomer vol van moet drinken. Als het zuigende kinderen zijn, die dit ongemak over-
koomen , kan men haar wat fijroop van rhabarber of fij- roop van cichoreij met rhabarber ingeeven, waar bij men een weinig geprepareerde kreefts-oogen voegen kan ; en dewijl zodanige kinderen dit gebrek meest doorgaans ver- krijgen van het kwaad gefielde bloed der zuig-moeder, zo is het zeer dienftig dat dezelve eenige bloed-zuivering gebruike ; bij voorbeeld, laat ze 's morgens en avonds een goede mespunt vol geprepareerde kreeftsoogen of een hal- ve fcrupel vlug zout van herts-hoorn, of 10 à ia drup- pels geest van herts-hoorn inneemen ; voorts moet men de kinderen het krabben beletten zo veel doenlijk is, om het zeer niet open te fcheuren. Daar is ook nog een ander kwaad of zoort van fchurfe
die zomtijds dauw-worm (achor) genaamt word, dog te onregte; want deeze komt meest op het hooft, en wel voornaamentlijk bij de kinderen voort, en is eigentlijk de zogenaamde hair-worm of 't kwaad-zeer; Zie H AIR- WORM. Zommige noemen ook dauw-wormen, datgee- ne dat anderen draak-wormtjes noemen. DEALBAÏIO ; Witmaaking ; dit woord kan toege-
past worden op veelerlei dingen ; bij voorbeeld , als men linnen wit wascht of bleekt ; of de tanden door bekwaamc middeleu wit en fchoon maakt. Dog word in 't
|
||||||
46! DAÜ.
de armen en borst, dog zomtijds ook bijna over het gc-
heele lïgbaain, met een ongemeene jeukte en persfing tot krabben, maar waar door het kwaad erger, en de huid open en rauw word, en rooven verkrijgt, of aan het bembd vast kleeft ; aan dit kwaad zijn inzonder- heid de kleine kinderen onderhevig. Daar zijn twee zoortcn van dit ongemak; als r. de voortkruipende Dair.v- worm, ook 't Springend Vuur geheeten, (Herpes milia- #={;),' deeze kruipt verder voort, en maakt de huid rauw; en 2. de ineetende Dauwworm, (Herpes excede-.u), deeze kruipt niet alleen voort, maar bijt ook in en doet de huid verzweeren. De oorzaak van dit kwaad is een fcherp zuurzoutig
en teffens lijmig vogt, dat van het bloed afgïfcheiden en naar de kliertjes der huid gcdreeven word , alwaar het wegens zijne lijmigheid blijvende iteeken en gedua- rig meer bedervende, eene jcuking, knaaging, pijn en invreeting veroorzaakt, minder of meer , naar de icher- pigheid des vogts. Om dit kwaad te geneezen , zijn de volgende mid-
delen dienftig. Neemt fpeekzel van een nugteren gezond mensch , en
beftrijkt het daar meede. Of wascht het dikwils met witte Franfche lek-wijn. Oflegt 'er eenig wijn moer tusfehen twee linnen doekjes op. Of neemt maar pis/e en wascht het 'er meede. Of neemt een mingelen regen-water, ftnelt 'er een
halve once zout en twee drachmen witte vitriool in , en gebruikt het, om'er meede te wasfchen. Of neemt water , waar in kalk uitgebluscht is , en gebruikt het als 't voorige. Of neemt patich-wortel en alandswortel, van elks één
once ; klimop en wcegbree-bladen , van elks een halve hand vol, kookt dif in ruim een half mingelen water, dog beter in witte wijn, tot op de helfte, dan doorgezijgt zijnde, gebruikt het als 't voorige. Of neemt zee-water. Of mengt bij pekel wat zwavel en
Salpeter, het zelve gebruikende als vooren. Of neemt fijn geftooten wit krijt, alleen of met wat
'ceruis , mengt het met zoete room tot een zalfje, en fineert het zeer daar meede; dit is een zeer goed middel, in- zonderheid als men het zelve eerst met een der voori- ge gemeene dingen gewasfehen heeft ; droogt ook fchic- iijk de rooven op, als 'er zulke opgekoomen zijn. Of neemt verfche alands-wortel en patich-wortel, klein
gefneeden zijnde, fruit die wel in verfche ongezoutenc boter, dan door een doekje gezijgt en uitgedrukt zijnde, gebruikt het om meede té fmeeren; dit is een deftige zalf voor dit gebrek, maar ze zal nog beter werken, als men 'er wat mercurius of kwik in mengt en dood. Of neemt rooje zalf, twee oneen; witte priecipitaat,
. twee drachmen, mengt het wel tot een fmeering. Of wil men de zalf meer zaamengeftelt hebben, zo
neemt uitgebraaden boter, nutritums- en pcpulier-zalf', van elk een halve once; fijn gepoeijerde zwavel, an- derhalf drachma; wit krijt, een half drachma; mengt het tot een zalf; daar men ook één of twee drachmen vitte precipitaat onder mengen kan. Of neemt een-vierde pond boom olie ; twee lood geel
wasch; een-vierde lood precipitaat; twee lood ceruis, een-vierde lood farcocolla; een agtfte lood menie; een- agtfte lood mastik ; en een-agtfte lood wierook ; laat het wasch en de boom olie te zaamen fmelten, ter deegen zorgende, dat het niet aan de kook raake ; roert 'er -dan al het voorfchreevene, ter deegen fijn gewreeven |
||||||
DEC -4è.
|
|||||||||
DEA. DEB. DEC.
|
|||||||||
De ingrediënten cf medicinaale dingen tot een De-
coUum of afziedztl; kunnen daarloe genoomen worden uit alle drie natuur-rijken , naar de omftandigheeden der ziekte, en zijn uit't rijk der planten, houten, baßen, wortelen, bladen, bloemen, vrugten, zaaden en zouten; uit't dieren-rijk, hertshoorn, ij voor, 't vieesch en long enz. van os/en, kalven , lammen , kapoenen enz.,- en int't rijk der mineraalien, ijzer, lood, kwik-zilver en antimonie; boe wel ze hoofdzaakelijk uit 't planten-rijk genoomen worden. Men maakt veelerleij af kookzeis, als purgeer- of lax-
eer-, hoefl-, borst-, maag-, milt- en lever - verflerkende alkookzels, en meer andere ; dog men onderfcheid ze in 't algemeen in altereerende of veranderende en purgecren- de of buikzuiverende afkookzels, in welke laatfte purgee- rende dingen komen,- dog ze zijn hedendaags bij de Ge- nees-heeren zo veel niet meer in gebruik als bij de ouden; dewijl men thans veelerleij andere preparatien in de win- kels heeft, die veel gereeder of met minder omflag op ordonnantie toegemaakt of gemengt worden, en de ge- neezende kragten in een korter begrip bij malkander be- vatten , zo dat ze het lighaam niet door een overvloed van water overlaaden en bezwaaren,- hoewel de af- kookzels egter in veelerleij ziektens , en als men geen andere middelen bij de hand heeft, van veel nut kunnen zijn. Een infuße of afweekzel is verfcheiden van een De-
coüum in graaJen van hitte, en'langduurigheid van koo- ken. Een infuße gefchied dikwils zonder vuur; en als ze het zelve ai nodig heeft, meet het zo matig zijn, dat de infuße niet dan na verloop van een geruimen tijd gereed is; zomwijlen na verloop van verfcheide uuren, en zomwijlen na verloop van veele dagen ,• daar in te- gendeel een Decoüum dikwiis in' een vierendeel van een uur, kan gereed zijn ; ten hoogden vereifcht een DecoElum vijf of zes uuren, indien het vafte Hoffen zijn. Wij voegen hier de infuße bij, ter oorzaake der groote overeenkomft tuflehen beiden; en om.dat zeer dik- wijls de infuße het DecoBum voor af gaat, van het gce- ne men kooken wil. Ingeval de ftoffen van een vafte zaamen gepaiue fubftantie zijn, kan men 'er agt of nee- gen maal meer vogt aan gewigt bij doen. Het eene DscoSum verfchilt van het ander, ten op-
zigt van het mengzel, dat men -kooken wil, want diö digt zamen gepakt zijn, en niet gemakkelijk können door- getrokken worden, moeten langer worden gekookt, als die Iugtig van fubftantie zijn. En deeze verfcheidenheid vari fubftantie vereifcht ook meer of minder vogt; want geneesmiddelen, die lang moeten gekookt worden, wil- len meer vogt hebben, om dat hetf af kooken, als het lange duurt, meer vogt wegneemt'. De gewoone pro- portie moet zijn van zesmaal zo veer vogt aan gewigt ,- en zo de geneesmiddelen geheel digt van fubftantie zijn, kan men tot een twaalf-dubbeld gewigt van vogt nemen ; ja zelfs tot een zeftien-dubbeld, of men laat de digte ftof- fen een nagt te vooren in warm vogt weeken en trek- ken. Wij hebben reets aangemerkt, dat de geneesmiddelen
die van een digte fubftantie zijn, een langer en fterker kooking können verdraagen , als. andere; zelfs zijn'er, die onmiddelijk voor. dat het Decodutn van het vuur ge- nomen word, daar eerft bij gedaan moeten worden: daar zijn 'er bok, die maar een enkele infuße noodig heb- ben, cm bare■kragten aan het vogtniede te deelen; bij' gevolg moet een Apotheeker de natuur en kragten der kruiden
|
|||||||||
in 't bijzondere van het koper verftaan, als men zulks
■wit maakt. DEARUENTARE; Deargentatio; Verzilveren, Ver-
zilvering. Zie DEAURARE. DEARTICUi^ATIO ; ook Dearthrofis genaanit, is
die zaamenvoeging d.r beenderen, welke hun een zigt- baare beweeging bijzet, zo ais men bij voorbeeld in de vingeren befpeurt. DE AURA RE;' Deauratio; Vergulden; Vergulding;
hier door verftaat msn, als men iets met geflagene goud- bladen na de konft overdekt en dus verhult, zo dat het vergulde 't aanzien heeft, al; of het altemaal of door en door goud was : Dit is het werk van zilver- en kooper_- fmids, en van andere konftenaars ; als meeJe van fchil- ders, vergulders, enz. Men zal hier van fraaije aanwij- zingen vinden op't artijkel van VERGULDEN, als me- de ook op dat van VERZILVEREN. 't Vergulden en verzilveren heeft ook plaats in de Genees-
kunde of Pharmacie, dewijl zomtijds de pillen met goud- of zilver bladen overtrokken , en ook poeijers en fpecies met gepoeijerde goud-bladen vermengt werden, 't welk gefchied, niet om dat deeze medicinaalc dingen daardoor meer kragt zouden verkrijgen, maar om ze aanzienlijk te maaken, of liever om daar door een grooter verbeel- ding van de kragten des geneesmiddels bij de onkundige te verwekken; want het gojd of vergulden weezentlijk niets in de Geneeskunde Kan toebrengen ; waar van op hit artijkel van GOUD verder zal gefprooken worden. DEBITEUR; is iemand die uit de een of de andere
oorzaak aan een ander iets fchuldig is. DKCAG1JNIA; worden volgens de Kruidkunde van
den Heer Lina'jEus , de planten genaamt, die bloemen met io ftampéftjes (piflilla) vooitbrengen. DECANDRIA; word-n, volgens het zelve fijftema
zodanige bloemen genaamt, die tien helmflijltjes ( an- tlwr.cj voortbrengen. DÉCANTATIO; Decantare; Af gieten; Afgieting ,
is, als men een vogt van het ueergezakte of gepreci- piteerde afgLt, of door een filtrum laat lekken, om het klaare van het troebele af te fcheiden. DECAPHiJLLUS; Tienbladig.
DECEMBER, zie WINTER-MAAND.
DECEMFIDUS ; in tienen gefplist of gedeelt. •
DECEMLOCQLARIS; Tien-vakkig ; dat tien vak-
jes of kasjes heeft. . ' • • DECIDENTIA; is men gewoon eene gefteltheid des
gezondheids te noemen , die allengskens na eenige ziek- te overhelt; en dus het tegengeftelde van Convalefcen- tia is. DECIDUUS; dat afvalt, en niet geftadig vast blijft.
' DECL1NATIO; eene vermindering of af'ne'eming van een zaak; ook Afwijking. DECLINEERÉN; Verminderen; ook Afwijken.
; DF.COCTIO; Kooking; als men het eene'of ander in water of eenig ander vogt kookt. DECOCTUM; Apozema; Deco&ie; Afkooksel; Af-
siedzel ; Kookzel. Is in het algemeen een gekookte drank of een dun vogt, waar in iets gekookt word, 't Zij om 't zelve te verinurven of het zijne kwaade höédaanigbe- den te beneemen. Dog men verftaat daar door gewoon- lijk een medicinaale drank, beftaande in cenig vogt,. w.i- *->, wijn, meede, bier of vleeschnnt, dog voornamelijk in water, waar in deeze of gecne medicinaale dingen meer of min gekookt worden, om dcrzclvcr kragt aan liet vogt meede te deelen, tot gencezing van eenige ziekte of ongemak. |
|||||||||
DEC.
|
|||||||||||
4«*
|
-DEC
|
||||||||||
kruiden-en anderegenees-middelen nauwkeurig kennen;
Jioe.'er een Duoüim of een Inf'ujïe .van te maaken; om ■dat zulks ia de ordonnantien en recepten zelden of nooit gezegt, maar aan de ervarenheid van den Apotheeker .word overgelaaten. Om ordentelijk te werk te gaan, als men een De-
cotlum moet maaken., beftaande uit verfcheidene genees- middelen, dient men van de digtfte te beginnen, van welken aart de bouten.zijn; daar navolgen de wortelen onfchorflén; voorts devrugten, kruiden, befie'n en zaa- den ; eneindeiijk.de bloemen : De houten raspt, ftampt, of mijd men zéér fijn, ,als mede de wortelen en fchors- fen; de vrugten worden doorfneeden ; de kruiden ge- kerft; de hepen en zaaden verplettert; dog men laat de bloemen zo ze zijn, en werpt ze in 't vogt, om 'er een jDecoclum van te maaken. Hoewel deeze .reegel zo alge- meen niet is , dat ze geene uitzondeling of exceptie zou- de lijden ;, dewijl een fponsagtig hout minder kookens yereifchtj, als .een digte en harde wortel-; en gerfte-koo- ïen zo lange willen gekookt zijn, als hout. Dog fpece- rijen van hout en wortelen moeten zo lange niet gekookt worden, of .haare befte dcelen vervliegen; en de fpece- rijen beftaande in fchorffen, vrugten en zaaden, eiflehen maar een enkele Infufie.; Het zoelhout word 'er tegen 't laat- fte van 'tkooken bijgedaan , om dat't lang gekookt worden- de, 't afkookzel'flijmig maakt,- kruiden die veel vlugge gee- ften bezitten, als lepel-bladen,■water-kers, klayerfuuring en diergelijke', moeten niet mede gekookt, maar op 't laatfte 'er ingedaan worden , om maar in 'theete af kookzel wel toege- dekt te trekken. Dit zelve moet men waarneemen omtrent gen Deco&um, beftaande uit dingen die van dieren genomen zijn.; want hoornen en beenderen moeten langer gekookt worden, als 't vleesçh ; fcbapen-.vleesch langer, als dat van een kapoen; dog beide wederom langer, dan. van een hoen. ' Dog -het ftaat nog aan te merken, dat men van de me-
dicihaale afkookzels niet te veel te gelijk moet maaken, dewijl zé niet lang kunnen duuren, maar ras aan het ges- fen raaken, zuur worden en bederven, inzonderheid in warme tijden en plaatzen; weshalven men dezelve ook altijd op een koele plaats geduurende het gebruik weg petten en in dé. vies wel digt fluiten moet. Men ge- bruikt daar van dagelijks twee, drie of meer thee-kopjes pf roomers -vol, naar dat ze kragtig zijn, of het geor- dineert word. Een Cordiaal of Hartfierkend Decotlum, ';
Tot dit DecoÜum behoort, voor eerst geheele gerst,
wortelen van fcarzontere, bernajie en ojjetong, van-elks een once; ten andéren , de.bladen van Jc-orzoneere :i ber- na] ie, ojjetong, ehdivie, cichoreij, alleluja of klaver-zuu- ring ,' yaiï ,elks een handvol; ten derden , een halve handvol vxmw.enhair'; ten vierden , twee vierendeels loods zoet-hout.; ,teri vijfden, een half vierendeels Joods van ieder der vier koude en wel gezuiverde zaaden,;.. ten zesden, een halve vingcr-greep van ieder der drie cordi- aals bloemen ; kookt dit te zaamen in drie of ruim twee rrimgelen helder water tot op een derde af, zo gelijk als boven gemeld is. , Pe gerst moet zuiver gewasfeben, en .een quartier-
nurs in water gekookt worden,- vervolgens doet.men 'er de wortelen, ook w.el afgewasfehen zijnde, bij-; zijnde de middelfte neyensde buiterifte fehors daar afgenomen, en vervolgens wel gekorven. Men doet ze met de gerst. -een goed quartier'uur lang kooken. 'Dan dotjt-men 'er. de bladen van fcorftmere, bernajie, ojjetong , 'en'divie en : dßkorei) wel gewasfeben en wel gpkorven, bij; en een |
klein quartier gekookt hebbende, word 'er het zoet-boui
ter- deegen gefchaaft en klein geftampt, bij gedaan, ne- verts âe klaïer-zuuring en 't vrouwenhair een weinig ge- korven ; daar na voegt men 'er de koude zaaden, wel geftampt bij, als meede de cordiale blocnvm ; na dat de- zelve wel in het decoBum zijn .gedompelt, neemt men de kom of bekken, van 't vuur,, en. zo dra het half koud geworden is, zijgt men het door een doek. . Een D&coBum voor de Borst en Hoest.
- Om .dit decoEtum te maaken, -neemt men een halve on-, cc gepelde gerst; febesten en jitjuben of borst-hefié'n, van elks een douzijn; zes drachmen lange-rozijnen, gezuivett van derzelver korlen ; goede vleesfige vijgen, en dadelen, de fteenen daar uitgenomen zijnde, van elks een half douzijn ; bladen vanfeabiofa of fchurfdkruid, en pulmo- naria-of longenkruid, van elks een handvol; ijzqp , politri- chum en hoef blad, van elks een y-inger-greep ; twee vie- rendeel loots zoet-hout; maakt 'er een decoäum van-mot vier pond of twee mengelen water., en laat het over; een helder vuur tot twee derde af kooken. Men laat de gepelde gerst een goed quartier in water
kooken; als dan doet men 'er de dadelen, waar uit de fteenen genomen zijn, henevens de rojijmn zonder kor- len, de vijgen, borst-befiè'n, enjebesten die ingekorven moeten zijn, bij; men laat.dit alies wederom'een quar- tier met de gepelde gerst kooken;; wanneer men 'er de fcabiofa, longenkmid en ijzopgekorven, bij doet; en laat het nog een quartier zaamen kooken. Eindelijk doet men 'er/ ook het zoet-hout, wel afgefchaaft en geftampt, het polijtrichum en hoef blad bij ; en na dat dit zaamen een weinig gekookt heeft, neemt men het decoüum van het vuur, en zijgt het door, half koud geworden zijnde. Een openend DecoQum voor de Lever- en Milt-ziekte. Om dit decoclum te maaken, neemt men voor eerst van de vijf openende wortelen, dardbefié'-bladen en osfetong, van elk zes drachmen ,• voorts endiyie-bladen, cichoreij, hop, agrimonie., pimpernel, kervel , en taraxicum, van elks een handvol ,• vrouwenhair en wederdood, van elks een halve handvol ; zaad van eppe en peerlkruid, van elks twee vierendeel loots ; van ieder der vier koude zaaden een vierendeel loots; twee vierendeel loots zoet- hout ; bloesfem van.çsfetong en bernajie , van elks een vin- gergreep; maakt het decoüum van dit alles in vier goede pinten, qf drie mengelen water, en kookt het op een hel- der vuur tot twee derden af. , De wortelen moeten wel gewasfehen worden, de bui'
tenfte fehil en het middelfte daar uit neemende; dan wel gekorven en geftampt zijnde, moeten ze, een half uur in het water worden gekookt. Vervolgens doet men 'ér de hop, endivie, cichoreij, agrimonie, taraxicum, pimper- nel en kervel, gekorven zijnde bij; en men/laat het zaa- men nog omtrent een quartier met de wortelen kooken; dit gefchied'zijnde, moet'er het zaad van eppe en peerl- zaad, geftampt bijgévoegt worden; en zijnde maar een weinig opgekookt, het zoet-hout, klein gefnippert en ge> ftooten; een ogenblik daar na werpt men de gekneusde koude zaaden en bloemen in het decoüum, en neemt het ter zelver tijd van 't vuur; half koud geworden zijnde, zijgt men het door, om het te gebruik'en, vooral eer het bederft. , ,.,V • ,',- Een Hoofdflerkend Decoüum.- rWil men dit deco&im maaken, zo neemt wortelen van valériane of fpeerkruid , lisch van flore nee , calmus en boomvaren, van elks een halve once,- bladen van betonic, falie, marjoleme,-kattekruid, chamedrijs of laage-eijke, va»
|
||||||||||
DEC.
Tan elks eert handvol ; zaad van wijnruit, peonïe-, en
jenever-befiën, van elks twee vierendeel Joots; bloesfem vanroofemarijn, floechas, lavendel, wedrik en leitender daten, van elks een vinger-greep , en een once wijnßeen ; laat dit zaamen met vier pond zuiver water, tot een vie- jrendeel op een helder vuur afkooken. De wijnßeen word in dit decoBum geordonneert, eens-
deels om aan het water de kragt der voornoemde genees- middelen mcede te deelen, anderendeels om derzelver vliegende deeltjes te bewaaren, ten einde ze onder het iooken niet en vervliegen. De wortelen van de peonïe, Valeriana of fpeerkruid,
lisch en cahnus^ nevens de boomvaren en wijnßeen , moe- ten wel vergruist \vorden, men doet ze in een verglaas- de pot, met de bovengemelde maat van water; en men laat ze een klein quartier op een zagt vuur kooken; ver- volgens doet men 'er de kort gefneeden kruiden bij ; men dekt den pot toe, en laat het zaamen nog een quartier uurs kooken ; als dan doet men 'er de jenever-befiën en de zaaden bij ; na dat het dus vier of vijf maaien is opge- kookt , dekt men de pot wederom toe ; eindelijk werpt men 'er de bloemen bij, dekt de pot nogmaal toe, en neemt hem van 't vuur; het decoiïum half koud zijnde, zijgt men het door, en perst het uit. Gm een enkelde Gersten-drank te kooken.
Neemt gepelde of rouwe gerst, twee of drie oneen , doet ze in een fchoone pot met 4 of s mingelen wa- ter, en kookt het tot dat een-derde verkookt is, zijgt liet dan door en bewaart het tot het gebruik ; men geeft dit aan de zieken, in plaats van andere dratjk. Een zamengeflelde Gersten-drank-,
Neemt gepelde of rouwe gerst, twee oneen; geraspt hertshoorn en fcorzeneer-wortel, van elks een once, met een weinig korinthen; kookt dit in. twee mingelen (vier pond) water, tot op twee-derde, dan doorgezijgt zijn- de, bewaart het : Men geeft deeze gersten-drank in heé- te en andere koortzen en in andere heete ziektens, in plaats van andere drank te drinken ; dezelve verkwikt een zieke zeer, ftilt den dorst en bevordert het zwee- ten; men kan 'er ook meer andere» bekwaame kruiden bij mengen, als duive-kervel, zuurings-wortel, enz. Afkookzel tegens de Koorts.
Neemt zuuring-wortel, één once; fcorzeneer-wortel, zes drachmen ; geraspt hertshoorn, drie drachmen ; rou- we gerst, anderhalf once; venkel-zaad en gedroogde ci- troen-fchil, van ieder een drachma ; klein gefneeden en geftooten zijnde, neemt de helft daar van, en kookt het in vier mingelen water in een digt gefloten pot een half uur lang,- dan doorgezijgt zijnde, laat men de lijder daar van altemets lauw-warm drinken : Men prijst deeze drank tegens de koude voorjaars-koortzen, want hij doet zwceten , en ftilt ook tefFens de dorst ; dog het is beter, als men 'er wat kina-kine bijvoegt. Andere Koorts-drank.
Neemt beste rauwe antimonie enfalpeter, van ieder drie drachmen; gemeen zout en wijnßeen-crijflauen, van ieder twee drachmen ; ftoot het klein, en kookt het met ruim een half mingelen witte wijn tot een drank, waar van de lijder 's morgens en 's avonds een romer vol aeemt, buiten de koorts. |
DEC it$
. Afkookzel tegens de koudi Scheurbuit.
Neemt alands- of peper-wortel, één once, kookt de»', zelve in anderhalf mingelen water, tot dat 'er een-der- de verkookt is, voegt 'er dan wat geftootene lepelbla- • den bij, beeke-boom, water-klaver en water-kers, van elks een halve hand vol; neemt het van 't vuur, dekt het wel toe, en laat het koud worden , dan doorge- zijgt zijnde, doet 'er bij fijroop van alsfem, een once; O, hier van drinkt de lijder viermaal 's daags een thee- kopje vol lauw-warm. ... ï
Afkookzel in de heete Scheurbuit.
Neemt cichoreij-wortel en zuuring-wortel, van elks een halve once ; duive-kervel en beeke-boom, van elks een hand vol; oranje- en citroen-fchil, van elk een drach- ma ; venkelzaad, een halve drachma, kookt dit, klein gefneeden zijnde, in anderhalf mingelen water, tot op twee-derde, dan doorgezijgt zijnde, gebruikt het als 't voorige. Men kan ook een paar drachmen gezui- verde falpeter bij deeze drank voegen, als de lijder veel hitte en drift in het bloed heeft. Men maakt ook we\Afkookzels met vleesch of vleesch~
foepen, die behalven de geneezende , ook teffetis een verfterkende en voedende kragt hebben , en dienftig zijn voor teeringzugtige en tedere menfehen; zie hiec een paar voorbeelden, Vleesch-afkookzel tegens de Long-kwaaien
en Hoest. >
Neemt een kalf's-long, twaalf kleine raapen of radijs''
zen , ronde kools-bladen en gevlekt longen-kruid -of ber- nagie-bladen, van elk twee hand vol ; kookt dit in drie mingelen water, tot dat 'er een-derde verkookt is, dan doorgezijgt zijnde, gebruikt den lijder de helft op een dag, altemets wat daar van warm neémende; maar men moet de long niet aan (lukken fn'ijdert, maar de long-- pijp buiten de pot laaten hangen, op dat de dikke en flijmige ftofFe, die in de longe is, zig onder het kooken daar van'ontlaste , want anders word het vleesch nat dik en onaangenaam : Dit is een deftig middel in long- kwaaien, verzagt de feberpte der vogten, ftilt zeer de hoest, en zuivert de beginnende zweeren. Vleesch-afkookzel tegens de ziektens der Huid, alf
puisten, vuurigheid, uitflig, jeukte , enz. als meede tegens de verfiopte ingewan- den, milt-ziekte, fcheurbuit, enz. Neemt patich - wortel en klisfe - wortel, van elks een
once; kookt ze in anderhalf mingelen water, meteen half pond van een kalfs-fchijf, tot dat 'er omtrent een derde van verkookt is; op 't laatft doet 'er bii, kervel en toppen van hop, van elks een handvol ; duive-kervel en wa- ter-kers , van elks een halve handvol , en laat 't nog een weinig kooken ; zijgt 't dan met een zagte uitperzing door; hier van neemt de lijder de eene helft 's morgens en de andere 's avonds , bij elke helft een drachma van het wonder-zout (fal mirabile) van Glauber voegende. Dit is een der zekerfte middelen tegens de ziekten of
onzuiverbeden der huid , 't maakt_ het bloed vloeibaar- der en zuivert het. zelve door de piswegen ; het is ook zeer nuttig voor de verftoppïiïgen der ingewanden, in- > zonderheid der lever en milt, teegen hijpochondrie en fcheurbuit, enz.; maar men moet het veele dagen gebrui- Nnn ken, |
|||||
tf$ DEC. DEC. DEE.
|
|||||||
ken, en tusfchen beiden een zaj,t purgeer-middel van ra-
barber , of iets anders neemen. Meer andere 'afkookzels zal men vinden onder de ziek-
tens, daar ze toedienen. Zie ook KOOL DRANK. DECOMPOS1TUS; Dubbeld te zaamen geflelt; als
het zaamcngeftelde weder zaamengefteltis; bij voorbeeld een dubbeld zaamengeflelde bloem (flos decompofltus'), be- vat in de gemeenzaame kelk kleine kelken niet veele bloemen, gelijk de Sphœranthus. DECORTICATIO ; AfJ'chilling; als men iets van
zijne fchil of bast berooft. DECORUM ; betekent zo veel' als het uitterlijke ge-
drag; of-eigentlijk dat geene, 'twelke onderwijst, hoe- danig men zig met andere menfehen, en in alle andere gevallen van de zaamenleeving moet gedragen. DECREET; werd genaamt een befluit,, toeflemming
of permisfie van den Regter na een voorafgegaan onder- zoek genomen of verleent; gemeenlijk word 't genomen voor des Rechters toeltemming in 't verkoopen of be- zwaaien van goederen die buiten dat niet verkogt of be- zwaart kunnen worden, hoedaanige zijn de onvoerlijke goederen , aan Weezen of Minderjaarige behoorende , ook de onroerlijkegoederen aan Steeden, Kerken, Gast- huizen, Weeshuizen, Armehuizen en zoortgelijke ge- meenfehappen toebehoorende. De redenen waarom de Rechter zulke verkoopingen
kan decreteren, of daar aan zijn toeftemniing geeven, zijnnoodzaukelijkheid of groote nuttigheid; noodzaqkelijk- beid rekent men 'er te zijn, wanneer 't goed met hijpo- theeaire fchulden belast is , de Crediteuren betaaling eis- fchen, en de betaaling buiten verkoop niet gevonden kan worden. Nattigheid heeft plaats, wanneer 't goed door het zwaar onderhoud of andeizints fchadelijk is, en zo hoog kan worden verkogt,. dat men door de. verkoop den jaarlijkzen inkomst merkelijk vermeerdert. Tot de verkoop van Wees- en Minderjaarige goederen , word. be- zwaarlijk buiten noodzaakelijkheid decreet ver'eent; dog in Kerke-, Arme- en zoortgelijke goederen word zo nauw niet gezien, en dikwils uit oorzaake van enkele nuttig- heid confent tot verkooping gegeven. Na 't Roomfche regt, was 't confent of Decreet van
den Rechter alleen genoeg, zonder dat 'nodig was dat zulke verkoopingen in 't openbaar en aan de meestbie- dende gefchieden ; maar in de meefte Nederlandfche Provinciën, is bij de particuliere Lands wetten vastge- ftelt, dat zulke verkoopingen in 't openbaar op zekere bepaalde en folemneele wijze moeten gefchieden. Wanneer goederen, die Decreet vereifchen, zonder
Decreet worden verkogt, is de verkooping van geener waarde, gelijk meede wanneer de folernniteiten, na de particuliere Lands wetten, in diergelijke verkoopingen vereischt, niet zijn waargenomen. Eenige gevallen zijn 'er ook ,_waar in Wees- en Minder-
jaarige goederen, zonder Decreet verkogt mogen wor- den; de voornaamften zijn, wanneer een Vader de goe- deren der kinderen, onder zijn magt ftaande, verkoopt, tot betaaling van der kinderen fchulden, en dat een Va- derbij zijn Testament of Codicil aan de Curator zijner kinderen , de verkooping bevoolen heeft, of daar toe den Curator gemagtigt heeft Onder verkooping moet in deezen verftaan worden,
' alle zoort van vervreemding van wat aart die ook zoude jnogen weezen. DECREMENTUM; Afneming; Vermindering; bij
|
|||||||
voorbeeld van eene ziekte ; en betekent dus het zelf-
de als Declinatio. DECREP1TAT10; Kraaking; Prasfeli?tg; wanneet
men iets in het vuur brand en het zelve Kraakt ; ge- lijk het gemeene zout doet, als men het in het vuur zo lange cal ein eert, tot dat het niet meer kraakt. DECREPITEEREN ; Afkraaken; betekent de verrig-
ting van de Kraaking. DECUMBENS; Nederwaarts hangend of leggend.
DECUPELATIO ,• is zo veel als Decantatio, Af-
gieting. DECURRENS; Nederwaarts aan iets afloopend; bij
voorbeeld, Folium decurrens , betekent in de Kruidkun- de een blad, dat aan de fteng aan beide kanten ne- derwaarts loopt ; word anders ook een gevleugelde fleng (caulis alatus') genaamt. DECURTATUS ; dus word detoeftand van een mensch
genaamt, wanneer de pols reeds zeer flauw zijnde, al gertadig meer en meer afneemt, tot dat dezelve ten laatften geheel en al ophoud. DECUSSA.TUS; Kruiswijze bij tweën tegen malkan,"
deren over ßaande. DECUSSORlUM;is een Heelkundig inftrument, dal
ook Neer-druktuig genaamt word , en 't welk men ge- bruikt , wanneer het harde hersfen-vlies (dura mater") door eenige flag of val neergedrukt zijnde, weder te regt moet gebiagt worden, op dat de etter, die zig tusfchen de viiefen en het bekkeneel heeft vergadert, door een tot dien eindï geboort of getrepaneert gat, behoorlijk kan uitgeiaaten worden. DEEG; Deesjem; in 't lattin Pafia; betekent een ftij-
ve vogtige masj'a, die uit meel en water, en zomtijds met bijvoeging van andere dingen, ais boter, honing, enz. te zaamen gekneed is , om 'er brood, koek, en an- dere dingen van te backen ; of het is een diergelijke dikke mosja, die uit fijne poeijers met water of ander vogt gemengt is. On het Deeg tot Pasteij-korflen te vervaardigen.
Dit deeg onderfcheid men behoorlijk in drie zoorten ; als i. grotdeeg; werdende niet anders gebruikt dan tot venezoeu-paßeijen ; ten 2. fijn deeg, dat tot allerhande- andere zoorten van pafleijen verftrekt; en ten 3. blad- deeg, 't welke enkel tot pafleijen, maar doorgaans tot het vervaardigen van taarten word gebezigt. 1. Het grof deeg bereid men van roggen-meel, water,
zout, en een of twee eijeren, na de hoeveelheid van dee§ die men nodig is, en die 'er om het zo veel te beter aan malkanderen te doen hegten, bijgevoegd worden; na dat dit te zaamen tot een behoorlijke diwte ter deegen is doorkneyd , rolt men het met een daar toe expres ge- maakte rolflok (zijnde gewoonlijk van esfchen-liout ge- draait en waar aan twee handvatzeis zitten) op de dikte die men begeert, zijnde gemeenlijk eenagtfte duim; dee- ze korst is niet eetbaar. 2. Tot fijn deeg, neemt men bij voorbeeld, een pond
best tarwen-meel of zogenaamde blom ; dit legt men aan een hoop op een fchoon aanregt, 'er een paar hândvol- len afneemende en ter zijden leggende, voorts maakt men een kuiltje in het meel, en doet 'er zo veel water in als men oordeelt genoeg te zijn , om het meel aan malkande- ren te hegten ; tot een pond meel neemt men circa drie' vierde pond boter , daar voor al geen de minste misfinaak vafi fterkte, enz. moet aan zijn ; decze boter bekneed men
|
|||||||
DEF. DEG; DES. DEJ. DEL.' «<5$
DEFLORATIE ; Maagde-fchending ; is zo veel als-
een Meisje of Vrijfler haar maagdom te beneemen : Indien de Defloratie met geweld gepaart gaat, word de Daader, volgens wetten van de meefte. Landen, met de dood geftraft. DEFLUVIUM; Jfvalling; Uitvalling; bij voorbeeld
Defluvium capillortm, uitvalling van het hair. DEFLUXIO; dus noemt men, wanneer 'er eenige
nadeelige ftofFe, van bovenen, benedenwaarts uit- of inwendig aan eenig gedeelte des Iighaams nedervloeit ; het zij zulks te gelijk met het bloed, zenuw-zap, of wel met de waterige gedeeltens (lijmpha) gefchiede. DEGENER ; Ontaard; Verbastert; iemand die zijn
Geboorte of Ouders fchande aandoet. Dit zegt men ook ten aanzien van dieren of planten , wanneer dezelve uit het zaad in eenige deelen of hoedanigheden anders voortgekoomen zijn, als het geflacht of de zeort mee- debrengt. DEGLUTITIO, zie DOORZWELGING.
DEGMOS ; dus noemt Hippocrates de knaaging
en bijting, die door de fcherpte en gisting der vogtig- heden, in de mond der maage befpeurt word. DEGUIDER; is eene fpreekmanier in de lijdfchool
gebruikelijk, en betekenende , dat een paard op de volte gebragt zijnde, met de voorde fchenkels al te fchie- lijk voortgaat, en niet met de croupe volgt; zo dat het zelve maar eene hoefflag doet, daar het twee behoor- de te verrigten. De oorzaak hier van, moet of in de wederfpannigheid van het paard zelven, of wel in een misflag van den berijder gezogt worden. DEHISCENS; Openfpringend; van malkander fprin-
gend ; word in de Kruidkunde gezegt van rijpe zaad- huizen , die open fpringen. DEJECTORIA ; Uitwerp-middelen ; zijn de midde-
len , welke doen purgeeren of braaken. DELACHRIJMATIVA ; dus worden die middelen
genaamt, welke tegens traanende oogen dienftig zijn. DELETERIUS,- door dit woord begrijpt men al het
geen dat ongezond, of voor 's menfehen lighaam nadee- lig ''s.
DELF-STOFFEN ; Mijnfiofen; Mineraalien ; dus
worden in 't algemeen die ftoffen genaamt., die uit den boezem der aarde gegraaven of op haar oppervlakte ge- vonden worden ,• waar toe behooren de metaalen (metalla) ; halve metaalen (femi-metalla ) ; zommige zouten (falia)i zwavels (fulphura), en aard-floffen (terra) ; waar van de voomaamfte en meest bekendfte de volgende zijn. 1. Van de volkomene metaalen zijn 'er zes ; als het
goud (aurum), het zilver (argentum), het tin (flannum), het koper (cuprum), het ijzer (f arum), en bet lood (plum- bum). Men noemt ze volkoomene metaalen , om dat ze van de allerzwaarfte ftoffen zijn,- die uit de aarde komen , in 't vuur fmelten, en door "de koude weder ftremmen, onder de hamer zig laaten uitbreiden en rek- baar zijn. De oude Wijsgeeren telden 'er de levendige kwik (argentum vivum) meede onder, en wilden dat 'er zo veele metaalen in de aarde waaren, als planeeten aan den hemel; gaven ook aan dezelve even gelijke merk- teekenen (caraiters) als aan de planeeten; maar de kwik is eigentlijk een half metaal. Zommige rekenen ook de metaalen niet meede onder de delfftoffen of mineraalien, maar ftellen ze op zig zelfs. IL Halve metaalen, of'onvolkoomene metaalen ; zijn zo-
danige, die niet fmecd- nog rekbaar zijn , of die maar ten deçle uit metaal beftaan, en nevens 't zelve nog an- N n n 2 dere |
||||||
DEF.
jgieii allengskens in net deeg, 'er van tijd tor tijd van het
drooge meel op en onder ftrooijende, op dat het niet aan de handtn en 't aanregt gaat zitten ; de boter 'er ter dee- gen in bekneed zijnde, bewrijft inen de rol-ftok met droog meel, en rolt het deeg tot de behoorlijke dikte uit; zom- migen doen op ieder pond meel wel een of twee eijeren, dog dit keure il: geheel niet goed, dewijl mij de onder- vinding heeft geleert, dat dit de korst dor maakt en veel ipoeuiger doet uitdroogen. . 3. Het blad-deeg word in den aanvang op dezelve wij-
ze behandelt als bet.fijne, dog in plaats van. drie vierde pond boter, neemt men een pond, en kneed 'er van de boter niets onder, moetende het meel te vooren zo ftijf als doenlijk in water tot een klomp gekneed worden; als dan word het met de itok uitgerolt, en 'er kleine kluitjes boter opgelegt, waar na men het zo dikwils toevouwdals maar doenlijk is, voorts weder uitgerold, en 'er weder- om klompjes boter opgedaan, op nieuw toegeflagen en uitgerolt," hier vervolgt men tot vier of vijf maaien mee- de, als wanneer 't eindelijk tot de bekwaame dikte word gebragt, om tot een pafteij of taarte - korst te dienen : Heet weer zijnde, heeft mén veel moeite om dit Iaatfte deeg behoorlijk te maaken , dewijl de boter als dan te week word en zig niet wil laaten behandelen ; wil men egter deeze korst zomers bereiden, moet men het in een kelder of andere koele plaats doen. Deeze deeg gebakken zijnde, is zeer lekker, en even ,
gelijk als van fijne bladjes papier zamengeftelt. Houd men van dit deeg wat over kan men 'er wel fmaakende koekjes van bakken, bij de Franfchen des gâteaux feuil- letés genaamt ; tot dien einde rolt men het deeg maar ter dikte van een gulden, fnijd het aan zodanige figuuren als men begeert, doet die in een taartepan, met weinig vuur onder en tamelijk veel van bovenen , laat het dus een quartiers uur bakken, als dan zullen zij meer als twee-derde in de dikte gewonnen hebben en een lugtig en aangenaam gebak zijn. DEFENSIVA (SC. MEDICAMENTA); Befcherm.
of Behoed-middelen ; dus worden die middelen van de Heelmeesters genaamt, die de wonden voor ontfieeking, roos en andere toevallen bcwaaren, of ontftooken zijnde daar van weder bevrijden; waar toe de .adflringeerende dienftig zijn, als gemeene bolus, wit krijt, draakenbloed, gezegelde aarde, gemeene en roofen- of vlier-azijn, gra- naat-bloemen of'/chilien, witte camfer-falf, defenfief-plei- fter, enz. Dog een voornaam behoedmiddel is, dat men de wonde voor aandoening van de lugt, koude en wrij- ving wel bewaare ; want dit doende, zal 'er niet ligt een kwaad toeval bij de wonde koomen, welverftaan- de, als de overige middelen, die'er gebruikt worden, goed en heilzaam zijn. DEFINITIO; eens Bepaaling; is een verklaaring der
kunstwoorden en zaaken: Deeze is in allerlei weten- schappen ten hoogften nodig, want zonder verklaaring der lcunst-woorden , is alles duister, of onveiftaanbaar en verwart. DEFINITIO GENERIS ; Geflachts-bepaaling; bij
voorbeeld in de Kruidkunde,- koomt overeen met Ca- ratïer. TAe aldaar. DEFLAGRATIO ; Ontvlamming ; Aan-brandflee-
king; is een Scheikundige werking, als men eenige ftof- fe op 't vuur in een fmeltkroes doet, dezelve met een koole vuur of gloeijend ijzer in de brand fteekt en laat afbranden, om ze te zuiveren; bij voorbeeld falpeter met zwavel, antimonie of fal alcali met falpeter; komt «eest overeen met Detonatio; zie aldaar. |
||||||
dei;.
-gen, overweegen; een zaak- of vóorftel van alle kanteh'
befchouwen, voor-dezelve te beoordeelen en te be* flisfen. Hier van het zeggen : Een vreesagtig en onbe^ raaden mensch delibereert altoos, zonder tot einig befiuit te koomen. Wanneer de nood dringt, moet men tot de uitvoering overgaan, en de deliberutien aan een kant fiellen ,■ enz. DELIBRATIO ; Enting der Boomen tusfefien di
Bast. DELIGATIO; hier door worden alle de Heelkun-
dige verbanden van wonden , been-breuken en leed- ontwrigtingen verftaan. DELIQUIUM ; Smelting door de lugt; ook Deli-
quium in aère , en Defiillatio per inferiora genaamt, betekent in de Chijmie een zoort van fmelting of ont- binding van zommige ItofFen, die door een vogtige lugt gefchied, waar door dezelve tot een- liquor of vogt wor- den, en heeft hooftzaakelijk zijne betrekking op eeni- ge gealcalifeerde en middel-zouten , bij voorbeeld- de potasch, vast wijnfteen- en zalpeter-zout, enz,; menftelÈ deeze zouten, na dat ze voorheen behoorlijk gezuiverd en toebereid zijn, op glas-fchijven in de kelder of op- een andere vogtige plaats, en zet 'er- een glas onder, zo trekken ze de vogtige lugt aan- en fmelten tot een liquorr Men kan dezelve ook in een filtrum van vloei-papier of in een puntig flenellen lek-zakje doen, met een glas? daar onder, zo vloeit het klaare door; op diergelijke. wijze word ook de liquor van mijrrhe, en meer andç» ren van dien aart gemaakt. Zie LIQUOR. DELIQUIUM ANIMI , zie FLAUWTE. DELIRIUM, zie IJLHOOFDIGHEID. DELPHAX, zie DOLPHIJN. DELPH1NIUM, zie RIDDERSPOOR. ' DELPHINUS, zie DOLPHIJN. DELPHIJS ; dusdanig word zomtijds de Uterus o£ Lijfmoeder genaamt. DELTOÏDES '; Driehoekig; of als de griekfche let-
ter delta (A) DELTOIDEUS MUSCULUS , zie DRIEHOOF-
DIGE SPIER; DELVEN; is een-woord dertuinerij; en beteekent
zo veel als de grond van een bedde, akker of grootér-ftuk veld. dieper- als gewoonlijk met de lep of ploeg, ge- fchied , namelijk 2,3 of meer voeten diep, te roeren én het onderde boven te keeren , welke manier van grond-roering voornamelijk in -het werk gefteld word bij het aanleg van nieuwe tuinen en plantagien , inzonder- heid als de grond door onderzoek bevonden word in dfe diepte uit flegteen kwaadeftoffen, als leem-, zand, oer of vels, enz.tebeftaan-, of ais de grond lange jaaren tot tee- ling van gewasfèn, inzonderheid booin-gewasfen , gedient heeft", en daar door als verfleeten ofuitgeteelt is. Deeze delving of diepe grond roering1 is van een groote
nuttigheid, en bij het aanleg van-nieuwe tuinen, en plantagien, voornamelijk in zodanige gemelde gronden, ten eenemaalen noodzakelijk, indien men wenscht,dat het geplante wel en voorfpoedig groeijen zal; gelijk de ondervinding zulks genoegzaam beveftigt, nademaal men doorgaans ziet, dat de gewasfen, inzonderheid boomen, in de gedolven gronden veel fleuriger, voorfpoediger en fchielijker groeijen dan in gronden die niet gedolven zijn, fchoon de gronden beide van een; zelfde aart en natuur zijn: Indien iemand hier aan mogte twijfelen en den- ken, dat een gewoonlijke diepe omfpitting genoeg was en dezelve dienft zoude doen als de delving, en dat daar |
||||||
$É .Md- .V:■: i3EL.
dere deelen bij zig hebben;, hetzij zoute, gelijk alle- de
zoorten van vitriool, of.zwavelagtige deelen , gelijk het fpiesglas (antimonie), berg-cinnaber* (cinnabaris. nativa) en zijn inhoud, namelijk de.kwik, natuurlijk wit en geel rottekruid (arjenicum nativum, album &.flavwri), potlood (plumbago) : Bij welke halve metaalen nog getelt wor- den, de calmeij-fteen (lapis .calaminaris), zeilfieeh (mag- nes), btoédfleen (lapis hiematides); eenige marcafiten, als cobalt (cobalthum)., bismuth (bismuthum),. zink.offpiaw- ther (zincum), quarts (quarjwn)enjpat. (jpntwn);, vervol- gens eenige gebrekkige ofwatiordige-metaalen,.als bruin- ßcen (magnefia) , bastert-tin (Jlannum Jpicium), cad-r mia (cadmia metallica). III. Eenige zuivere een voudige of gegravene Zcmtew (falia
fosjili»), als het zee-zout (fal marinum),. berg- of cHj- ßal-ZouP (fal gemmes) , falpeter (nitrum), aluin (aluinen), goudlijm (borax) ; de metalifche vitrioolen,. als ijfir-vi- triool (vitriolum martisvel ferri) en koper-vitriool (vitriolum veneris vel cupri), enz. IV. Gegraavene zwavel en zijn zwavel-keij (fulphur na-
tivmmejusque pijrites); benevens andere dingen die met de zwavel veel gemeenfchap hebben, als de fieen-olie (petroleum), aard-olie (oleum terne), en de naphta, enz. V. De. fleer.en (lapides), waar door verftaan worden
die ftoffen welke meest hard, verbreekbaar, niet buig- zaam , nog in 't water fmeltbaar zijn, en teffens nog me- taal,, nog half métaal, nog zwavel, nog.zout in zig,heb- ben; die of geraeene fteenen, in kleine ftukken zijn, of rotsfieenen (Jaxa) die een fteen-berg uitmaaken, en in groote ftukken. gebroken worden, gelijk de iouw-fiee- nen en marmer, keijfteen (filex), kalkfieen, enz. of het zijn gebeelde fteenen. (émmorphi), of ongebeelde fteenen (amorphi), of geverfde fieenen (lapides colorati) ; deeza Iäatften zijn of edel-gefteenftns (lapides pretiofi; gemmœ), of fteenen van minder waarde, diegezaamentlijkonder- fcheiden worden , in glinfterende en. doorfchijnende , enigzins doorfchijnende en donkere of niet doorfchijnen- de^ i. Tot de glinfterende en doorfchijnende behooren y/it berg-crifial (crijßallus albus) y opregte diamant, (ada- mas vertts),fafier (J'aphijrus),topaas (topafias) , hijacinth (hijacinthus).,. enz» -2-, De minder doorfchijnende zijn »gaat. (acliates)', opregte armenié-fteen (lapis armenius vê- tus)-, Jardonix (fardius) , enz. 3. De donkere en niet doorfchijnende zijn , albaster (alabastrum) , joden-fteen (lapis judaicus), magneet QÎ zeilfteen (magnes), beenlijm (osftiocoUa). VI. De aardftoffèn (terne), van veelerlei zoorten, als
ï. De-geneeskragrige, gelijk de armenij"che bolus (bolus nrmeniœ) , aarde vanlemnos, gefegeideaardens (terra figil- htœ), enz. 2. De bouw-aardens, als kalk (calx)„ gips af pleifler (gipfum) ,. krijt, leem, kleij, enz. 2. Verf- aardens, als oker-geel (ochra), umber (timbra), enz. 4. Walk- ot w.asch-aardens„ dienftig tot het walken en was- chen» Daarzijn ook Delf ftoffen, diè vreemd aan de aarde zijn,
Meteromorphi genaamt, die van dieren en planten afkoo- jnen, en dooreen plaatzcliike omwenteling min of meer diep onder de aarde bedolven zijn,- waar'van zommige nog 'm haare eerftea ftaat,. andere min of meer befcha- digt gevonden worden ; andere zijn aardagtig err zo hard ais fteen geworden.; wederom andere zijn in de zouten of in de bitumen befloten , enz. Gelijk bij voorbeeldde dbnder-fisen, ferpentfteen, delf bare fchelpen , enz. Zie* ook MIJN STOFFEN. ÊELiBEfiJEEREN ; betekent zo veel als raadplee-
|
||||||
DEL.
door düs veele koften befpaart zouden kunnen wor-
den ,- die heeft maar een gedeelte van zijn grond te laa- ien oml'pitten en het ander gedeelte te delven; zo zal hij in het vervolg het onderfcheid aan de groeij der daar In gepoote gewasfen genoegzaam ontdekken. Vraagt men, wat de redenen zijn, dat de gewasfen in
een diep gedolven grond beter groeijen dan in een naar gewoonte oingefpitte of geploegde grond; dit kan mem aan niets anders toefchrijven dan aan de volgende, als i. Om dat door de roering en verplaatzing der aarde, de
bovengrond naar beneden, en de beneden-grond boven of niet diep onder de boven grond gebragt wordende, de vrugtbaarheid des gronds daar door verbeter: word; dewijl men de boven-grond aanmerken kan, als een Terfleteue of uitgeputte aarde , die door lange teeling ran gewasfen haare Kragt of vrugtbaarheid, voor zo verre dezelve van de aarde afhangt, ten grootften deele ver- looren heeft; en daarintegen de benedenfte aarde kan aangezien worden als een nieuwe aarde, die geruft heeft en nooit of ten minften in lange jaaren niet tot voeding der planten heeft gedient, waar door ze in ftaat is, de gewasfen beter te voeden als de uitgeputte boven-aarde, nâ dat ze maar een korten tijd aan de opene lugt, zon en reegen bloot geftelt geweeft en daar door als bezielt is; dog dit moet men verftaan van een losfe, en lijvige benedengrond; want dorre zand-, veen-, fteenagtige- én dier- gelijke gronden, die uit de diepte naar boven komen, meest doorgaans uit de natuur onvrugtbaar zijn; hoewel veele evenwel door de omkeeringen aandoening van de lugt enz. vrugbaarder en beter worden als de boven-aarde voorheen was. 2. Om dat degrond, die lang gelegen heeft en mo-
gelijk nooit naar benedenwaarts geroert is, door lang- heid van tijd zeer hard of vaft op een gepakt geworden zijnde, door de delving in de diepte geroert en los ge- maaKt word, 't welke dan niet alleen die nuttigheid aan-, brengt, dat de wortelen der booin- en andere gewasfen, welke diep naar beneden gaan, de aarde beter kunnen doorbooren, en daar door de gewasfen zekerlijk beter in de groeij zullen toeneemen; maar ook brengt de die- pe roering te weege, dat het overvloedige winter-vogf van regen en fneeuw, enz; in de grond naar beneden kan wegzinken ,• waar door de gewasfen in natte tijden en gronden niet aJleen van het overvloedige water , dat haar nr.deeüg is, ontlaft worden, maar ook dient het ne- dergezakte water grootelijks tot voeding der ;;ewasfen in drooge voorjaaren en zomers, inzonderheid in dorre gronden , vermits dezelve als dan door het nedergezakte vogt, dat door de aantrekkings-kragt der drooge boven- aarde, geholpen door de warmte der zon, naar boven klimt, gevoed en in de groeij en leven onderhouden wor- den, daar ze-anders in zodanige drooge tijden, veel ko- men te lijden en weinig voortgang in de groeij maaken, zo ze niet geheel koomen te verderven. 3. Om dat, indien 'er flegteftoffen , als leem, katte-
Ueij, zand, oer, enz.' zig in de beneden-grond bevin- den , dezelve door het delven geroerr, gebrooken en verplaats worden; het welke aldus dezelfde nuttigheid te weege brengt als in het voorgaande geval ; gelijk dan zodanige ftoffe zeer dikwils om bovengemelde redenen de oorzaake van een (legte groeij der gewasfen zijn, fclioon de grond van bovenen goed, of'tamelijk goed was. _ 4- Daar en boven is de diepe omkeering des gronds
«fenftig en dikwils noodig , wanneer de boven - grond |
DEL. 469
met onkruid vervult is , welkers wortelen min of meer
diep in de grond voortkruipen, en anders niet te verdel- gen zijn ; want dezelve door de omkeering des gronds in de diepte gebragt wordende,. koomen ze te verftikken en te vergaan. . Wij durven het derhalven aan de aanleggers van nieu-
we tuinen, plantagien en vrugt-hoven wel aanraaden* om hunne daar toe bepnalde gronden vooraf eerft behoor- lijk te laaten delven, en in deezen geen koften te ontzien ; want de volgende goede groei der gewasfen zal degedaa- ne koften rijkelijk vergoeden: En wat kan het helpen, in den beginne koften te fpaaren en daar door in het vervolg fehaade en ongenoegen te hebben ; want het kwaalijk groeijen der jonge gewasfen in een nieuw aan- gelegde plantagie en hec gemis van verwagt wordende goede vrugten, kan niet anders als onvermaak en fehaa- de verwekken,. Het zal dus ook niet onnuttig zijn, om hier kortelijk
aan te wijzen, op wat wijze het delven 't beft dient te gefchieden : Voor eerft moet 'er een greppel gegraavea worden in een regte linie, dwars over de akker of an- der terrein, van 4 a 5 voeten breete en van zodanige diepte als door onderzoek noodig bevonden word ; de aarde word voor uitgeworpen, en als deeze gieppel op zijn vereifchte diepte uitgegraaven is,, word 'er een twee- de greppel naaft de eerfte van dezelve breete begonnen en daar uit de aarde van boven af in de eerfte greppel gefmeeten, tot dat deeze tweede greppel de diepte heeft als de eerfte, als wanneer dezelve met aarde ruim ver- vult zal zijn; daar na Word 'er een derde greppel naaft de tweede begonnen en uit deeze de aarde in de tweede greppel, als vooren geworpen : Op welke wijze met de greppels de eene naaft de andere te graaven voort ge- vaaren word, tot dat het geheele terrein gedolven is: Op 't laatfte moet de aarde die in het begin voor uit ge- geworpen was naar 't einde van het werk met eenig voer- tuig, 't zij kroodwaagen of karre gebragt worden om de laatfte greppel te vullen; waar meede het werk dan ge- daan is : Maar het dient aangemerkt, dat de aarde, indien ze hard van aart is, bij 'tuitgraaven moet in (luk- ken geilagen worden, als meede,. zo de grond fteenag- tig is, moeten de fteenen geduurende den arbeid zoveel doenlijk uitgezogt worden, althans de grootfte;, gelijk ook gefchieden moet met de wortelen, als 'er boomen uitgeroeit zijn. Dit is de gewoone manier van de gronden te delvenr als de aarde in de diepte goed of tfc meiijk goed is.. Maar indien de aarde in de beneden-grond geheeï
(legt en ondeugend mogte zijn, gelijk witte- en roode- zand offavel, keijzel, fleen, leem, enz. dan moet de delving cenigzints anders in 't werk gefteld'worden, ea wel zodanig,, dat de kwaade (toffe in de diepte blijft, en alleen geroer-ten los gemaakt'word ,• want als zoda.- nige dorre en geheel onvrugtbaare doffen boven op g«<- bragt wierden , zoude men den grond in plaats van te., verbeteren, flegter maaken, of wel geheel bederven ; dewijl zodanige dorre ftoffen geen vrugtbaarheid bezit- ten , nog ook geen hoedanigheid bevatten, om door de aandoening van de zon, lugt, enz. verbetert en vrugf> baar te worden: Dog daar word zomwijlen een zoort van min of meer harde fteenagtige doffe beneden ia de gronden, inzonderheid in-zand-gronden gevonden T gewoonlijk oer genaamt, die dikwilszo hard is, dat mea ze met houweelen breeken moet, dewelke, fchoon'ze- daar'door onvrugtbaar fchijnt, egter gebrooken,. in ds N n n 3 boven- |
|||||
47» DEL. ©EL.
boven.grond gébrtgt en daar meede vermerkt wor" den *» no3 ^iart' én fleen" °f velsagtig was, zo dient
dende, verbetert en eenigzins vrugtbaar word of ten dezelve noodzaakelijk geroert en gebroken te worden, minden de aarde niet bederft. Om dan deeze tweede d\>g alleen door losmaaking en omkeering, zonder de- wijze van (ielving behoorlijk te verrigten, zo werd eerft zélve te verplaatzcn ; want anders zoude deeze harde een greppel dwars over het land uitgegraven op de noo- ftófFe ongeroert blijvende , het geheele delven kunnen aïge diepte, als boven, dog maar alleen van 3 à 3 en een nutteloos, of ten minften van veel minder vrugt maa- faalve voeten breete (zie de volgende Figuur.) ken , en zulks om redenen bovengemeld, ten zij die harde ftoffe vrij diep lag.
4321 Hoe diep'ergedolven moet worden, is geen vaste bepaa- ling in te maaken, want dit hangt af van de hoedanig-
heid des beneden-gronds, als meede van het oogmerk, waar toe de grond zal dienen , het ztj tot een vrugthof of plantagie , of tot een moes- of bloem-tuin. Indien be- vonden word, dat de grond in de diepte tamelijk goed en los, en met geen flegte ftoffe bezet is, of dat die ftoffen laager als 435 voeten leggen, dan is het door- gaans genoeg, den grond tot boomplanting ruim 3 ftee> ken , dat is ongeveer ruim 3 voeten diep te delven; Dit gedaan zijnde word daar naaft weer een tweede dewijl de wortelen der boomen zelden dieper in de aar- greppel van dezelve breete begonnen, dog maar op twee de booren : Maar zo 'er op 4 à 5 voeten diepte ileg- derde der diepte van de eerfte greppel uitgegraaven, zo te, inzonderheid harde ftoffe gevonden wierde , dan is dat 'er een derde aarde bij A voor eerft zitten blijft: het noodzaakelijk , dat de delving dieper gefchiede, Daar na word een derde greppel naaft de voorige twee- of die harde ftoffe gebrooken werde, gelijk boven ge- de begonnen, maar alleen op een derde der diepte van zegt is. dé eerfte greppel uitgegraaven: De aarde zo wel uitdee- Gronden die tot inoes- of bloem-tuinen zullen die-
ze als uit de eerfte en tweede greppel moet voor uit op nen , behoeven doorgaans niet meer als 'twee fteeken de boven-grond geworpen worden, of als 'er geen diep gedolven te worden, dewijl de wortelen van moes- plaats is, kan dezelve voorts met krui-wagens of karren en bloem-gewasfen niet zeer diep naar beneden groei- agter uit naar't eind van de grond gebragt worden, ge- jen, ten wa.are 'er vels, our, of andere vaste fpecie lijk anders dog op 't laatfte gefchieden moet, om de laat- niet verre daar beneden zat, die het water niet laat (te greppels daar meede te vullen. doorzakken. De drie ongelijk diepe greppels beneden decijffers 1, 2, Betreffende de tijd van het delven, zo gefchied zulks
3, gegraaven zijnde, word weer in de twede greppel be- best van het najaar af, de geheele winter door, indien gönnen, en de daar in gebfevene een derde aarde A de regen, fneeuw of barde vorst zulks niet verhindert : uitgefpit en op de bodem van de eerfte greppel a ge- De zomer-tijd is tot dat werk niet zeer bekwaam, oin worpen; daar na word uit de derde greppel de helft van dat de grond dan te fterk uitdroogt, daarentegen zulks in de daar in geblevene twee derde aarde of de laag B 'het najaar en winter gefchiedende, de boven opgebrag- geworpen op de benedenfte laag aarde a in de eerfte te grond door het volgende winter-vogt van regen en greppel , als in b ; vervolgens word uit een vierde fneeuw , en door de vorst vrugtbaar en los gemaakt nieuw begonnen greppel beneeden 4 , van breete als word. Ook kan men in de gemelde faizoenen het delven de voorige, de bovenfte een derde aarde C in de eer- doorgaans goedkooper verkrijgen , dewijl de arbeiders fte greppel boven op naar c geworpen, waar door dan dan zo veel werk niet vindende, als in de zomer, voor de eerfte greppel gevult en de" daar naaft zijnde tot op een minder dagloon willen arbeiden, de bepaalde diepte ledig geworden is. Dit begin gemaakt Men beftelt zodanig werk meest aan, het zij over't zijnde, word'er aldus met het geheele terrein tot aan geheele ftuk land, of bij de vierkante roede; waarvoor het einde toe voortgevaaren, waar door dan de flegte men minder of meerder betaalt, naar dat de grond min aarde in de diepte blijft en alleen maar geroert, los ge- of meer diep zal gedolven worden, of ligter of zwaar- maakt en verplaatst word. der te bearbeiden is : Hier te lande word voor een vier« Indien de aarde in de laag B taamelijk goed is, zo kan kante roede (of 12 voeten in lengte en breete) en drie goe- tnen die boven op plaatzen in c, na dat te vooren de de fteeken of voeten diep, dikwils 8 ftuivers betaalt, laag aarde C uit de vierde begönne greppel naar b ge- te weeten, als de grond ligt en in de diepte ook rede; .worpen is ; naamelijk men werpt eerst de laag A naar lijk wel te bearbeiden is ; maar is de grond, het zij «, dan de laag C naar b, en vervolgens B naar c, zo is overal of in de diepte hard en zwaar te bearbeiden, of de eerfte greppel als vooren gevult, en dus word'er dan als 'er boomen in geroeit zijn, en de zwaare wortelen geduurig voortgewerkt. Deeze manier van delven zoude 'er moeten uitgearbeid worden; als meede als 'er dieper voor de beste van allen oordeelen, indien 'er diep moet moet gedolven worden, dan bezwaart zulks den arbeid gedolven worden, en de beneden-aarde heel flegt, maar en bij gevolg ook de kosten : Als men derhalven weet, de aarde in het midden taamelijk goed was, want daar hoe veel men voor een vierkante roede zal betaalen, door komt de boven-aarde, die veeltijds goed kan zijn, en hoe veel vierkante roeden het ftuk land , dat ge- niet te diep naar beneeden , zo dat de wortelen der ge- dolven zal worden, groot is, zo kan men ligtelijk voor plante gewasfen, inzonderheid boomen , in haare aan- af een overflag maaken, hoe veel het delven zal komen groei een goede grond ontmoeten ; terwijl de middel- te kosten. Ik ftel tot een voorbeeld, dat het ftuk land fte aarde naar boven gebragt zijnde, verbetert. 50 roeden lang, en 20 roeden breed was, dit zoude iooo Indien 'er bevonden wierde , dat de aarde in meer- vierkante roeden bedraagen , derhalveh als men 8 flui- der diepte als de eerfte greppel uitgegraaven is, bene- vers voor de roede te delven moefte betaalen, zo zou |
||||
DEM. DEN.
|
|||||||||
DEiW 47*
|
|||||||||
,2ulks over het geheel 400 guldens komen fe kosten ,•
'dog verfcbeiderhatide omftandigbeeden kunnen , gelijk voorheen gezegt is, de kosten veeltijds grooter doen worden. Ten laatften moet ik nog aanmerken, dat ichoon men
de gedolvene grond, die tot een plaifier-tuin , vrugt-hof of plantagie bepaalt is, het volgende voorjaar wel met boom- en andere gewasfen kan beplanten en in or- der maaken ; zo is het egter beter, dat men hem een jaar overlaat leggen, dewijl hij daar door van de invloed der lugt en zon vrugtbaarderzal worden : Dog men kan dezelve ondertusfchen wel, om hem niet vru;;teloos te laaten leggen, met deeze of geene grove keuken-gewas- fen, als kool, raupen, enz. of met ligte veld-vrugten, nis haver, erwten, boonen, enz., dog niet al tedigt, be- bouwen, mits 'er wat mest overbrengende; want dit be- bouwen zal de grond niet verminderen, maar eerder ver- beteren. DEMANUS; deeze naam word aan een zulke gege-
ven, die kleine handen heeft. DEMENTIA; betekent dwaasheid, of ook een zoort
van ijlhoofdigheid. DEMERSIO; eene indompeling; bij voorbeeld fri wa-
ter; in de Scheijkunde gefchied het als een metaal in een fcheivogt gedaan zijnde , daar door gefolveert word. DEMERSUS; In of onder het water gedompelt. DEMULCENTIA; maatigende Geneesmiddelen, uit vogten beftaande, die de fcherpigheden betemperen DENDRACHAT^Ïi ; is een zoort van Agaat, de
naam van Boom-agaat draaiende, dewijl men 'er veel- tijds als takjes van boomen en andere figuuren in ziet. Zie BOOMS I'EENEN. DENDRITES, zie BOOM STEUNEN. DENDROLIHANUM, is"de fPferook. DENDROf-OGlA ; dus word de Befchrijving der Boomen genaa.ut. DENTGRATIO: Hippocrates noemt dus, wanneer
eenig lid van's menfchen lighaam , uit oorzaake van fel- le koude, of ftilftaan in het bloed, zwart word; zijn- de deeze zwartwording gewoonlijk de voorlooper van het Koud vuur. DENNE-BOOM; in het latijn Abies ; Picea: Daar
ziin verfcheidene zoorten van deeze altijd groene boom ; dog wij zullen maar eenige der voorriaamfte en bekend- fte aanmerken, als 1. De witte Denne-boom of Mast-boom; Abies alba;
Abies alba vel fmmina Dodon^i. 2. De witte Denne-boom, met opwaartsftaande ke-
gels ; Abies alba II vel Mas DontizuEi; (Pinus foliis folitariis Jubulatis mucronatis leevibus biforium verßs , Linn. Spec. Plant.) 3. De roode Dcnne boom , ook Pik-boom genaamt ;
Abies rubra; Picea Dodon/EI ; (Pinus foliis folitariis emarginatis, Linn. Spec. Plant.) 4. De Balfem-Dennehoom; Abies Taxi folio, odore
Balfami Gileadis , Raji. Bebalven deeze gesnelde zooiten, zijn 'er ook nog
Verfcheidene Americaanfihe zoorten , die zomtijds in Europa van de liefhebbers door het uit America ge- bragte zaad gekweekt worden , en ook taamelijk' hard van aart zijn. Befchrijving. De eerstgemelde witte Denne-boom
fcbiet een regte ftam op, die heel hoog kan worden, zijnde bcnedenwaarts glad en effen, maar naaf boven- waarts knoopagtig; uit deeze ftam koornen naar boven- |
|||||||||
waart« takken als bij leden voort', vief teff'ens bij ieder
lid, die kruis-wijze ftaan, dat is twee en twee tegens- malkanderen over, zijnde deftam aldus met takken, die geduurig korter worden, tot in de top bekleed, zo dat de kroon de gedaante van een pijramide vertoont; uit welke takken weer andere kleiner takken voortkoomen, dog maar twee tegens malkanderen over; de bladen zijn klein, final, rondagtig en van vooren puntig en fcherp, bekleedende de zijd-takjes rondom overal heel digt, er» zijn ligt- of geelagtig-groen van koleur ; de vrugten zijn langwerpige fchubagtige kegels (ßrobili), die aan deeze zoorten van boomen eigen zijn , en aan de einden der zijd-takjes nederwaarts hangen, zijnde grooter en langer r dan die van de overige medezoorten ; tuffchen de fchub- ben der vrugten komt het zaad voort, twee zaaden t& zaamen onder ieder fchub, die eijrond en aan elke zijde met een dun vliesje als gevleugeld zijn, van groote als een kleine kerfe-fteen. De tweede zoort is eene verandering van de eerite en
daar van onderfcheiden, niet alleen dat de vrugten, die kleiner zijn, langs de takjes voortkomen en opwaarts ftaan; maar ook de bladen wat fcherper en fteekender zijn en niet rond om de takjes, maar naar twee kanten uitge- breid ftaan ,• voor 't overige groeit' de boom ook heel hoog en regt ; dog het hout is zo wit niet als dat van de eerfte, maar roodagtig en ook harder ; egter is deezs zoon zeldzaamer. De derde zoort of roode Demie-boom, groeit ook met
een regte ftam heel hoog op, en is net veele takken be- zet , die wat nederwaarts hangen, en ook bij leden, kruiswijze tegens malkanderen over voortkoomen; de bladen zijn final langwerpig, dog wat breeder als die van de witte Denne-boom, aan het einde niet puntig, maar afgeknot en uitgehold en ftaan niet rondom aan de takjes, maar naar twee kanten uitgebreid, gelijk die van de taxus -boom, en zijn donkergroen van verf,' de vrugten of kegels gelijken naar die van ds witte Demie' boom maar zijn kleiner en wat buikagtiger in het midden, en hangen niet, maar ftaan aan de takken opwaarts,, eri bevatten meede diergelijk zaad. De vierde zoort heeft heel korte bladen aan de takjes ,
die plat groeijen; haare kegels zijn lang en puntig, ftaan opwaarts op de takken , en laaten een meenigte van bars- agtige ftofte uitloopen. De bladen tusfchen de vinge- ren gekneusd wordende , geeven een zeer fterke balfa- mijke reuk van zig, waar van deeze boom zijn naam draagt, maar niet, om dat'er de vermaarde Joodfche balfera--zou- de uitvloeijen , gelijk zommige gelooft hebben. Plaats. De drie eerfte zoorten groeijen natuurlijk in
de koude gewesten en koude gebergtens, als in Noorwe- gen, Zweeden r Lijfland, Pruisfen, Poolen, Mosco~ vien, Hoogduitsland, Zwitzerland, Frankrijk, en in de Tij'rolj"che, Trentfehe en Italiaanfclte gebergtens, enz. De vierde zoort groeit natuurlijk in America, in het landfchap Canada. Men kweekt deeze boomen, inzonderheid de eerst©
en derde zoort, ook in Neder- en Hoog- duitscMand en elders voort, niet alleen tot het gebruik in de tuinen , maar ook tot plantagien of bosfchen, om in het vervolg groo^ geworden zijnde, tot timmerhout te dienen,. Kweeking der Denne-boomen,
Deeze boomen worden door haar zaad" voortge- kweekt, dat men uit Duitschland, Noerweege?i of van elders, daar deeze boomen natuurlijk groeijen en rijp zaad VWïS-
|
|||||||||
DEN.
|
||||||||||||||
DEN.
|
||||||||||||||
«7*
|
||||||||||||||
voeten, zo wel in de lengte als breete, en in het ver-
band gemaakt zijn, welke afftand voor plantagien ge- noeg , en zelfs beeter is, dan dezelve wijder te planten ; vermits de boomen daar door minder takken maaken, maar de (tam, waar aan bet meeste gelegen is, dan ïchielij- ker en regter opgroeit; ook hier door Het terrein in het vervolg meer hout .uitlcevercn zal : Men kan zelfs op minder afftand of de helft digter planten, mits dat men de boomen daar na, als ze eenige hoogte verkregen heb- ben , tot op de helft kapt, om de overige meer lugt te geeven ; welke gekapte boomen tot gebruik kunnen die- nen. Men legt twee of drie korrels zaad in elke kuil, die men vervolgens met aarde overdekt; maar als de zaa- den alle opkoomen, Iaat men maar eene plant, die het best groeit, ftaan, de overige uittrekkende, of die men elders planten kan ; Vervolgens behandelt men de jonge boomen als boven gezegt is. Wij hebben boven ook gezegt, dat men deeze Den-
nekcomen jong verplanten moet; maar wij moeten nog aanmerken, hoe men deeze boomen met eenige toeftel verplanten kan, als ze reeds eenige ouderdom en groote verkreegen hebben, indien zulks noodzaakelijk is; bij voorbeeld} als 'er in een plaifier-tuin een of meer jon- ge boomen of pijramiden van tamelijke groote dood ge- gaan w.aaren, en men de plaats gaarne met een an- dere vervullen wilde , die ook reeds .wat groot was: In zodanig geval moet men de verplanting in de winter bij vorstig weer onderneemen, op deeze wijze; men graaft als dan rondom de boom met voorzigtigheid een diepe kuil, zodanig, dar 'er een tamelijke Homp aarde aan de wortels blijft, die men verder van boven en onder fchuins affteekt, zo dat de klomp rond als een kloot word,- de groote wortelen die men ontmoet, moet men zeer voorzigtig doorfnijden, op dat de aarde van da klomp niet geroert en los worde; als dan oost men dee- ze ronde klomp aarde dikwils rondom met water, op dat de aarde geheel vast bevriefe, en niet van de wortelen afvallen kan; dit gedaan zijnde fnijd men de beneden- fte wortelen door, als ze zulks nog niet zijn , op dat de boom geheel los worde, en brengt dan de boom met de klomp aarde ter plaatze, daar hij zal koomen te ftaan in een gemaakte kuil, en plant hem gelijk men anders ge- woon is de boomen te planten: Maar dewijl aan een zo- danige verplante boom , de volgende zomer - warmte zeer nadeelig is, om in de groeij te raaken , zo moet men dezelve door middel van een fcherm van ftroo- of riet-matten, aan ftaaken vast gemaakt, op de zuid-, oost- en west-kanten van onderen tot bovenen beftbaduwen ; ook moet men hem bij droogte altemets begieten, zo zal het nooit of zeer zelden misfen of de boom zal in het gewas koomen , gelijk men meer als eens gezien heeft ; daar anders de boom zonder deeze behandeling en voorzorg onfeilbaar gaat verderven. Maar zullen deeze boomen wel groeijen, zo moeten
ze in een grond geplant worden , die droog, los en -zan- dig, of ftéenagtig is; want in een (lijve, klciagtige en waterige grond willen dezelve niet aarten , inzonder- heid de derde zoort, dewijl die met een pen-wortel diep naar bcnedenwaarts groeit; daarentegen de wobeien vaji de eerfte en tweede zoorten zig meer zijdwaarrs veifprei- den , en niet heel diep in de grond gaan , welke derhal- ven ook best voegen in zodanige gronde,« die beneden« waarts ftéenagtig of anderzins hard zijn; mits dat dezel- ve evenwel van bovenen genoegzaams losfe groud heb- ben. Nu£< ,
|
||||||||||||||
voortbrengen, moet doen koomen, -en zulks in de ke-
gels, om dat het daarin,, langer, .zelfs veele jaaren Jang kan gosd blijven; daar het in teegendcel uit de ke- gels gedaan zijnde, ras bederft en tot de fpruittng onbe- kwaam word; en'om het zaad, dat zeer vast tusfehen de fchubben der kegels zit, 'er gemakkelijk uit te -haaien, zo moet men de kegels kort voor de zaaijing in de Maart oïji^ril, tegens een maatig vuur leggen, of de- zelve een nagt over in water weeken, waar door de febubbige zaadhuizen zig openen, dat 'er hot zaad kan uitgehaaït worden.: Het zaad dan gereed hebbende, zaait men het zelve op een wel omgefpitte en losge- maakte akker of bedde uit de volle hand , dog niet al te dik of digt, en men overdekt het een .halve vinger dik met losfe fijne aarde. . Of men kan het in greppelties zaaijen, die men dwars over het bedde , een voet breed van malkanderen maakt, en zodanig de zaadkorrels in de greppels 4 à 5 vinger breed van elkander op gemelde diepte te leggen koomen : Als dan de planten of jonge boomtjes opgekoomen zijn , moet men dezelve door wieden, van het onkruid fchoon houden, op datze daar door niet verftikt worden, waar bij men zorgvuldig let- ten moet, dat 'er de jonge planten niet mcede uitraaken ; ook moet men niet verzuimen dezelve bij aanhoudende droogte altemets voorzigtig te oofenj maar nog beeter is het, dat men eenige ruigte , bij voorbeeld half verrot los ftroo of run, enz. op de grond tusfehen de jonge planten -legt, 't welke niet alleen de grond in de zomer zal vogtig houden, maar ook de planten in de winter te- gens de harde vorst befchermen : Dog indien de hitte en droogte in de zomer lang aanhoud, moet men het dekzel zomtijds wat bevogtigen. Op deeze wijze onderhoud men de jonge planten tot dat ze 4 à 5 jaaren oud gewor- den zijn, als wanneer men dezelve kan verplanten daar men begeert, het welke best in het voorjaar, in de Maart of April gefchied ; ouder moet men ze niet ligt verplanten, dewijl ze als dan ligtelijk verderven; en bij het verplanten moet zorg gedraagen worden, dat zulks gefchiede met zo veel aarde om de wortel als het doen- lijk is, en dat de wortels niet befchaadigt worden, dewijl meanders bezwaarlijk wortel vatten,- ook moet men voor al geen takken, nog minder de toppen affnoeijen, 't welke aan deeze en alle andere harstagtige boomen zeer nadeclig is. Geplant zijnde, bevogtigt men ze een weinig, om de wortels in de aarde te bevestigen, en men (leekt 'er kleine Hokjes bij, om ze 'er aan vast te binden en daar door voor het los fcheuren van de wind te bewaaren; ook moet men niet verzuimen, om de Wortels rondom met eenige ruigte, als boven gezegt is, te overdekken, en dezelve bij fterke droogte nu en dan te bevogtigen; deeze dekking is van groote dienst bij het planten van allerlei jonge boomen. Veeltijds zullen ook deeze jonge boomen na de planting wel 2 of meer |aaren als ilil ftaan of weinig gewas maaken, maar daar na aan~-de groeri raakende, zullen ze vergoeden, 't geen ze voor heen verzuimt hebben, door jaaarlijks goede fcheuten te maaken. Ondertusfehen is het zeker, dat deeze boomen 't best -en volmaaktst groenen als ze niet verplant worden in? ar op de gezaaide plaats blijven voort- wasfen : Het welke men ligtelijk in het werk (lellen kan, als men van deeze boomen alleen plaijier-bosquets toeftellen, of p^magien -aanleggen wil, 'waar van het bout in het vervolg to* werkhout dienen zal ; want dan kan men het zaad na dit het terrein behoorlijk geroert is., iü kuiltjes leggen, die op de afftand van 8 à 10 |
||||||||||||||
—rJ
|
||||||||||||||
.-
|
||||||||||||||
.'DEN.
Nuttigheid der Dénne-boömén; , ■"
. T)e Denne-boomen zouden derhalven, zeer waarfchijnelijk 'gunnen dienen tot aanlegging van wilde boi.fchen.in eenige. van onze Nederlandfche Provinciën, daar veele fchraale izand-en veenagtige heilanden, en woefteplaatzengevonden -worden, die onbekwaam zijn, 'om graan- of andere ge- gasten voort te brengen, en der-halven woest en on- bebouwt leggen blijven; welke men met deeze boomen -zoude kunnen beplanten., om daar door in het vervolg ■voordeel te hebben,- gelijk ook reeds verfcheide Heeren in Friesland, in navolging van zommige Heeren in En- geland, zedert eenige jaaren hier van proeven genomen, en van deeze boomen op hunne Buitenplaatzen in zoda- nige ófdiergelijke gronden, als boven gemeld is, gezaait hebben, welke tot hier toe, zo wij bcrigt zijn, wel groeijen en met de tijd voordeel belooven. Her is wel waar, dat deeze boomen, veertig en zomtijds meer jaaren -moeten fl-aan, eer ze groot en dik. genoeg zijn , om tot' het gebruik te dienen:, en dat men dus lange wagten moet, eer men eenig, voordeel daar van voor zijn ar- beid en kosten genieten kan: Maar hier tegen kan men aanmerken ,. i. dat zodanige gronden , niet bebouwt nog beplant wordende,, geheel geen voordeel aanbrengen, nog 'er eenig van te .erwagten is; 2. dat men deeze boomen heel gemakkelijk en zonder groote kosten kan aankweeken ; 3. dat men na de eerfte vijf of zes jaa- ren geen kosten nog moeite meer aan de boomen behoeft te doen, dewijl dezelve in 't vervolg zpnder menfchelij- ke hulp opgroeijen ; 4. dat de boomen groot geworden zijnde, het voordeel te grooter zal zijn,, het zij voor den planter, of deszelfs erfgenaamen, winnende de waarde der boomen aan , naar maate dat dezelve grooter of dikker worden; 5. dat men in de gemelde fusfehen- tijd van de groei der boomen, evenwel nog eenig voor- deel kan trekken, als men de boomen digt zaait, of plant, en daar na de helft uitroeit, om de overige, die ftaan blijven, meer lugt en ruimte te geeven ; en 6. dat fchoon ook de planter zelfs geen of weinig voordeel van deboo- aien mogte beleeven, egter niets billijker is, darj dat men ook voor zijne nakomelingen zorgc. Deeze redenen, dunkt ons, zijn gewigtig genoeg, om de kweeking dee- 2er boomen in de gemeide gronden aan te prijzen, ge- lijk ook de Heer HALLEijin zijne Wijsgeerige Verhande- lingen cap- XV. aan de Engelfche Edellieden, en meer andere fchrandere Mannen gedaan hebben. Maar dat deeze planting zo hier als elders niet of weinig in 't werk geftelt word, hier van is zeer waarfchijnelijk de reden, om dat men aan de goede uitflag'van de onderneeming twijffelt, of onzeker is. Dog het zal egter veeltijds nodig zijn, dat de grond voor de planting gedolven wor- de , inzonderheid als dezelve benedenwaarts liegt of met een harde fpecie bezet is., die gebroken dient te wor- den, want anders zullen de boomen zomtijds in de eer- 41e jaaren wel groeijen, maar daar na, wanneerde wor- telen dieper in de grond booren , aan het ftilflaan en kwijnen raaken, of wel geheel verderven. Zie DEL- VEN. Het gebruik dat men van deeze boomen in de tuinen
maakt, is, om daar van allées te planten, wordendede boomen tot dien einde 16 à 20 voeten in de rij van malkanderen geplant : Ook plant men dezelve tot groote pijramiden hier of daar in groote tuinen , op de hoeken van perken, en groote parterres of elders, daar 't tot cieraad kan verilrekken ; die, als men ze wel behandelt, van beneden tot boven.cn heel digt liumen word.cn, en |
||||||
DEK. jfc
hoog opgroeijen ; maakende in groote lusthoven .wegens
haare fchoone gedaante en altijdduureude groente, 'eenè fraaije en pragtige vertooning: Men kan ze op veelerléi wijze, rond, vier- of agt-kant, enz. op dè wijze als de taxis fatzoeneer.cn ; dog hier toe is de eerfte zoort, of witte Dtnne-boom het bekwaamde. Men plant van deeze zoort ook hooge en 'laage fcheer-
heggen, die heel digt kunnen worden, en meede fraai ftaan: Maar men moet deeze boomen, zo wel die tot pijramiden als heggen zullen dienen, niet terftónd in haa- re jeugd met de fcheer knippen , maar aan dezelve alleea met het mes, door inkorting der takken hier en. daar , (je ronde, platte of andere gedaante, die ze zullen heb- ben, beginnen te geeven ; want als. men ze vroegtijdig knipt, en daar door meest alle de uiteindens der takken gekort worden, willen ze zo wel nog digt niet begroel- jen, maar. als dezelve vervolgens digt begroeit zijn, karr men ze met de fcheer knippen. Ook worden deeze boomen in de plaifïer-bosquets ge-
plant, het zij alleen , om 'er een altijd groenend bosch- je op zig zelfs van te hebben, of tusfehen andere bosch- gewasfen, zo wel altijd groene als andere. Betreffende verder de nuttigheid deezer boomen, in 'C
huishoudelijke, die is niet gering; want deeze boomen leveren voor eerst Dennen-hout uit; en men wil, dat het greenen hout , 't welke veel duurzaamer is dan 't dennen-hout, van de roode Denne-boom voortkoomt ; of ten minden dat het beste van dit hout, datfubftantieufer en harder als hetdenne-.hout, ook rosagtiger is, dikwils voor greenen-hout doorgaat, dat eigentlijk van de wilde pijn- boomen koomt; want men moet aanmerken, dat de min of meerder deugd of hardigheid van deeze houten meest afhangt van hetclimaat, de grond en ftandplaats daar't gegroeit is ; als meede van de min of meer-der fchieüjke aangroei; dus is het hout, dat in .de koude noordelijke landen en op koude ftandplaatzen , als meede 'm fchraa- le gronden langzaam aangroeit, veel vaster en fubftan- tieufer, dan het geene dat in de zuidelijker gelegene lan- den, of op warmer ftandplaatzen en in vetter gronden fchielijker aangroeit ; gelijk het ook met allerlei ander hout gelegen is. Het meefte van dit hout, dat men hier te lande ge-
bruikt, word in groote, en kleinére'ftukken of blokken uit Noorweegen, en uit de Oostzee van Riga, Reval, Ner- va, enz. gehaalt; waar, neen. het zelve u't Poolen,, Li- thaitwen , Pruisfen en aangrenzende landfchappen,. langs de rivieren gebragt, en vervolgens met de fcheepën' naai- de Nederlanden, Frankrijk, Spanjen, Engeland en el- ders in menigte gevoert word; inzonderheid is de mée- nigte zeer groot, die in Holland en Friesland kooirit, en een zeer aanmerkelijk getal van Houtzaag-moolens aan de .gang houd. Het zelve word niet alleen tot boüwèragie, .maar ook.tot masten, pompen, wtfer-buizen, 'paai wer- ken, vaten, tmmen, enz. verbruikt ; het kleine dient yoorfparren, kapraben, enz. Dog het hout van deeze boomen is van geen of wei-
nig nut tot branding, want fchoon het droog zijnde, fterk genoeg brand en vlamt, zo is het egter van korten duur: daarenboven fpat het fterk, inzonderheid het witte dèn-> ntn-hout, geeft ook een (linkende hàrs jgtige'feuk van zig, en maakt alles binnen het vertrek, indien het zelve maar eenigzins aan rooken onderhevig is, zwart. Van de witte Demie- of Mastboom, word dè terpentijn
verzamelt, die de naam van Veneetfche terpentijn draagt, hoewel die ook uit.de Lorken-boom getrokken word, maar O o o dia
|
||||||
r*7% DEN.
|
||||||||||
. DEN.
|
||||||||||
die iets minder geagt is ; dog de flegtfte is die welke
van depijn-boomen koomt; hètis 't werk Van de Italiaan- fche Boeren, welke in de nabuurfchap van de Alpen woonen, om de inzameling van de terpentijn, in de Alp- en Zwitfetfche gebergtens in hst voorjaar en in de maand van Augustus te verrigten ; tot dien einde klauteren ze door behulp van fchoenen die met kromme fcherpe ijze- re haaken voorzien zijn, welke in de fchors des (tams indringen, met een groote behendigheid tot in de top- pen der boomen, daar dezelve met kleine knobbeltjes of blaasjes met terpentijn vervult, bezet zijn; deeze knop- jes openen ze en laaten den terpentijn daar uit in een blik- ken höorntje, of ook wel in een osfehoorn vloeijen; en wanneer de hoorn vol is, maaken ze denzelven ledig in een blikken vies die ze aan hunnen gordel hebben hangen : Deeze vlesfen ledigen ze vervolgens in zakken van bokke-vellen gemaakt, om dezelve naar elders te vervoeren en te verkoopen ; maar om dat de terpentijn veeltijds met onzuiverhedeh gemengt is, zo zuiveren ze dezelve op een zeer eenvoudige wijze ; namentlijk zij rollen een ftük van de fchors deezes booms zaamen tot een tregter, en leggen in deszelfs nauwe gedeelte eenige botten der takken van deeze boom en laaten den terpen- tijn 'er door loopen. Deeze boomen brengen alleen blaasjes voort aan het bovenfte van de (lam, en men kan 'er terpentijn uit trekken van de tijd af dat ze 2 à 3 duimen dik geworden zijn, tot dat ze ongeveer een voet dikte verkregen hebben ; als wanneer ze wegens de dikte der fchors geen blaasjes meer geeven. Deeze terpentijn moet, om goed te zijn, wit, zuiver,
klaar en doorfchijnende zijn, de dikte van een fljroop of dikke olie , een ftcrken reuk en eenigzints bitteren fmaak hebben : Uit deeze terpentijn word ook eene olie gedistilleert, die veel, zo wel in de medicijnen als van de fchilders gebruikt word. ; Uit de fchors van deeze Denne-boom, vloeit ook: van
zelfs zomtijds een witte harst in traanen, die hard geworden zijnde, wit en doorfchijnende is als de ma- ßix , en ook wel daar voor verkogt en gebruikt word , dewijl hij na genoeg dezelfde reuk en kragt heeft," hij draagt de naam van Denne-harst in 't latijn Refina abiete- na, hoewel de terpentijn, die uit deeze boom vloeit, ook Veeltijds dus genaamt word, en van dezelfde aart is. '. De roode Denneboom geeft geen terpentijn, maar levert "door infnijding der fchors een geele harst uit, dat de naam van gèfneenpifcof Burgondisch pik,, ook pijn-harst, in 't latijn refina, pini draagt. Daar vloeijen ook natuur- lijk van zelfs uit de fchors deezer boomen traanen van harst, die zig verdikken, hard en ondoorfehijnend wor- den , en veel naar, de wierook zweemeh ; ook wel in 'deszelfs plaats of tot vervalfcbmg van de wierook ge* bruikt worden. Om het harst uit deeze boom te verzaa- jneien, néemen de boeren in de landen, !da;ïr dezel- ve" veel groeijenV' inzonderheid in Bnrgondiëii, ■ een ftrook uit de fchors der boom, aan de zuid-zijdé van boven naar benedenwaarts! yoorzigtig weg ' zonder het hout te befchaadigen, waar op het harst, dat tusfehen de .fchors en't hout zit, 'eruit vloeit en hard word; het ■welke zij dan.na omtrent veertien dagen, met een zeker fcherp ijzer wé-gneemeh en te gelijkertijd, de wonde ver- verfch'én ; het vergaderde harst, 'doen ze in zakken ; én te huis koomende, fmelten ze 'het, zijgen het door een, ijl linnen doek en gieten het in tonnen , of ook wel in korven, die van de bast van linde-boomen gemaakt zijn, oai het aldus te verkoopen; het welke het gemelde
s*ö ■ - -
|
geele Harst of Bm'gundisch Pik is; dog daar word ook
een diergelijk hattst uit de, wilde pijn-bomnen vergadert. Ook word 'er wel Jchoorjieen-roet onder dit harst of
pik gemengt, en dan is het die itofFc, welKe. zwart pik genaamt word; hoewel men een ander zoort van zwart pik uit de Nuordfche Landen, inzonderheid uit ZweeJen verkrijgt, dat van hét weke teer, hard gekookt is. De inzaameling van dit geele harst gefchied van het voorjaar af, tot in het najaar; geevende de boom na elke veer- tien dagen, dat het harst weggenomen, en de wonde ver- verschtis, weder van nieuws harst--mt ; en men zegt, dat een kragtige boom in een goede grond ftaande, jaar- lijks wel 30 à 40 ponden harst uitleveren kan, en dat 't harst in warme en drooge jaaren van een beter hoedanig- heid en overvloediger is, dan in koele en vogtige jaaren. Uit dit harst word ook eene olie gedistilleert, die zeer na de opregte terpentijn-olie fweemt, en dikwils daar voor verkogt word, dog zo goed niet is, zo wel in de Ge- neeskunde , als voor de fchilders en verlakkers. Ook kan 'er een diergelijkc olie gedistilleert worden uit de bast, takken en vrugten van deezen boom. Uit de boom van de vierde of Canadaafche Demie-
hoorn, vloeit een zoort van heldere witte terpentijn, dié de naam van witte Canadaafche Balfem draagt, en veel overeenkomst in kragt en citroen-reuk met de opregte Joodfche Balfem heeft ; en dezelfde fchijnt te zijn, die de Engelfchen Balfem van Gilead noemen ; dog is bij ons niet zeer bekent. ■ Eigenfchappen en gebruik deezer Boomen.
Deeze boomen bevatten veele olie en wezentlijk zout,'
maar weinige waterdeelen,- dezelve zijn in alle haare deelen pisdrijvend , afvagend , zuiverend en heelend ; dog de bast en vrugten of. kegels zijn meer zaamentrek- kende ; de toppen der takken of de kegels in bier gekookt, of als thee fterk getrokken, of ook in wijn laaten trekken, %orden voor een deftig of wel voor eender beste genees- middelen aangepreezen tegens de febeurbuie, alsineede tegen de milt-ziekte, jicht, graveel en andere gebreken der nieren en blaas. Een plankje vandennen-houtwarm gemaakt en tegens de uitgezakte endeldarm aangelegt of daar op gezeten, doet dezelve weder te rug in zijne plaats wijken ; dog dit doet ook de rook van de terpentijn of't dennen-harst. Men zegt dat men in de Noordfchs lan- den als meede in Canada, een drank van de jeugdige tak- ken of toppen deezes booms maakt, door middel van de- zelve in water te kooken , welke men vooreen dageitjkfe drank gebruikt, en waar bij de menfehen gezond leeven en oud worden. De terpentijn heeft eene verwarmende, verweekende,
oplosfende , zuiverende , -pisdrijvende , laxeerende en zeer wóiidheelende kragt, en is dienftig voor een belec digde long , long-ontfteeking, beginnende Iong-zugt en eering, bloed-fpuwing, graveel en fteen-fmeiten, kou> de pisfe, pijn in de eendenen en leden of gewrigten, aad-loop, -enz. men neemt 'er dagelijks een of twee aaien een brok van als een kaftanje groot, met wat hotiing emengt of in een week gekookt warm eijgedaan; de olie aar van heeft dezelfde kragt, waar van men to- tot 20 ruppels inneemt; en' het is aanmerkelijk, dat het in- endige gebruik van de terpentijn of deszelfs olie aan de is- een vioolen-reuk geeft ; uitwendig is de terpentijn en heerlijk-middel in allerleij wonden en gezweeren, ant hij zuivert en heelt dezelve, is ook dienftig tegens e fchurft en andere onzuiverheden der huid,- weshal- |
|||||||||
ven
|
||||||||||
DEN*.
Ven'ook deHeelmeefters 'er veel gebruik van maaken in
allerlei zalven en pleifters > gelijk ook de Hoef-lmids of Paarden Artfen. . _ ' Voorts is de terpentijn en deszelfs olie van veel ge-
bruik bij de Schilders en Verl akkers, die ze tot hunne olie-verwen gebruiken ," om dezelve vloeibaarder te maa- ken en 'er vernisten meede te bereiden. Men zegt ook, dat men met de terpentijn, de bam-
fleen nabootzen kan, wanneer men dezelve met gedistil- leerde- olie van àsphalt in een geel koperen vat door een zagte warmte vermengt, 'tvuur allengskens vermeerdert,tot dat dit niengzel twee of driemaal opgewaimt .heeft, als wanneer men het uitgiet in vormen; en dat men 'er dus fchoone fnuiftabaks doozen en andere dingen van gieten kan. Wat hier van zij', ftaat niet bezwaarlijk te onderzoeken:, zie verder wegens de terpentijn, enz. in het vervolg op zijn artijkél, ais meede PIJNBOOM. ; Het geele harst heeft een verwarmende rijpmaakende én heelende kragt, en word derhalven meedê veel in zal- ven en pleiiters gebezigt, behalven veelerleij andere ge- bruiken, die het zelve in de économie en handwerken heeft. DENS; Dentés, zie TANDEN. DENS CANINUS, zie HONDS-TAND. DENS LEONIS, zie, TARAXICUM. DENTAGRA ; Odontagra ; ' Odoritagogum ; Denti- âucum ; Dentarpago ; Forfex dentaria ; een Tand-trek- ker ; is een werktuig , om tanden meede uit te trek- ken , het zij een Pelicaan of eenig ander. DENTARIA , zie CORAAL-VIOLIEREN. DENTARiA is ook een zooit van Orobanche. Zie TAND-WORTEL. DENTATUS; Getant; dat tanden heeft, of aldus
uitziet; 'dus is Folium dentatum, een getand blad, dat I aan de kanten tandsgewijze.uitgefneeden is. Dentricula- (us betekent fijn getand. DENTERITES, zie BOOM-STEENEN. DENTES, zie TANDEN. DENTES FOSSILES ELEPHANTIS; Ebur fosf.le;
Vnicornufosfile; Gegraavcne Oliphants-baktanden, of T- voor; Gegraaven Eenhoorn, zijn zekere beenderen, de ge- daante van tanden hebbende, die op zommige plaatzen, en welinzonderheid in Sibérien langs de oevers van eeni- ge rivieren in menigte , op verfchillige diepte in dé -grond» gevonden, en van de Rusfeti, Momotovakost genaamt wor- cfen; men' vind zé. ook in het:Canton Bafel, in de Pij- reneefche gebergteris■', in het Markgraaffchap Bareuih , eh elders. Dezelve zijn meer ofmin bedorven, en zom- tijds nog zo hard, dat men ze als ijvoor gebruiken kan ; of ze hebben dé zelfftandigheid als-verhard krijt; -dog Veeltijds zijn ze van-een ongeregelde gedaante en week- agtig, vérdeelende zig in min of meer dikke plaatjes, ch geproeft wordende kleven ze aan de tong ; haare ko- lé'ur is meest Avit of geelag'tig, maar zomtijds van bui- ten bruiri- } grauw-, of zwartagtig: Men weet niét, wat men vari deze ftoffen maaken zal, of het wezentlijke. tanden van de Olifant of eenig ander dier zijn, dan of het een mineraale ftoffe is; zegt men, dat het wezent- lijke tanden van Olifanten zijn, dan valt de vraag,, li'oe die tanden gekomen zijn op plaatzen daar nooit Oli'» fanten zig onthielden,- dog dit meent men dat bij de alge- riieene zond-vloe , heeft kunnen gefchieden, en dat ze' zedert dien tijd in de grond hebben gelegen en min of meer' vergaan of verandert zijn : Dog het is ook niet onwaar-" fthijnelijk, dat het een mineraale ftoffe kan zijn, die in |
DEN, f* 4?$
een Zéekere zoört van aarde ontftaan is, en zig zodanig
gevormt heeft , als dezelve gevonden word ; men kan, hier over ook nazien de Mem. deVAcad. Rojale desfeiences, de l'année 1727. en Morton Hist. of Northamptonshi- re. Deeze ftoffe word in Nederland, dog'inzonderheid; veel inDuitschland en Italien in degeneeskonst gebruikt, en gepreezen tegen de buik- en roode-loop, het vergift te wederftaan en tegens de vallende ziekte ; als mede uit- wendig om oude verfweeringen te zuiveren en 't gezigt te verfterken ; hoewel ze anderen flegts maar voor een abj forbens-, ofJt overtollige vogtindrinkendiniddel, en geert- zins zo kragtig in veelerleij ziektens houden, gelijk zonw mige daar van hebben opgegeven. • DENTES LAPIDE!, of Odontopetra ; Verfteend'é
Tanden ; worden van veelerlei zoorten en groote, meest in de bergen en mijnen gevonden , zittende eenigen nog gedeeltelijk in derzelver kinnebakkens, en anderen 'er- buiten. -.- ■ .1 . [li :; ■ i; 1 ■-,-'■ , ; )«•■ , ■■■ S( j ! DENTEX, zie TAND VIS.CH. : ;
• DENTIDUCUM ; een . Tandtrekkcr. Zie DENTA-
GRA. ■ -■ ; ' i ;■ . f .' DENTIFRICIUM ; een Tandpoeder; is een poeder
öm de tanden wit en fchoon te maaken, als meedû die te bevestigen : Hier toe dienen de volgende dingen, als gebrande aluin, gebrand hertshoorn, wijnfleen of wijn? fleen-crijflauen, roode coraalen ,zee-fchuim , mastix, barjtf fleen, zwart gebrande brood-korst, wilge-bladen, falie.y granaat-bloemen en granaat-Jchillen,.. enz.; en om't poer der welruikend te maaken, voegtinen'er bij Florentijns fche lisch-wortel of cijper-wortel , amber- of caneel-tin», uuur, roofen hout- of caneel-olie, enz. ; van deeze din- gen kan men het eene of andere gepoeijert alleen gebrui- ken, of men mengt 'er verfcheidene onder malkanderenj bij voorbeeld . Neemt gebrande aluin en muscaate-noot, van elks één
drachma ,• mjnfleen-crijflallen , twee oneen; Florentijns fche lisch-wortel, twee drachmen ; maakt ieder lijzonder tot een poeder, en mengt het tot een tand-poeder. Of neemt gebrand hertshoorn en roode çoraalen, van ie-
der twee drachma; gevitrioolde wijnfleen, twee fcrupelsj Cijper- en Fkrentijnfche liseh-wortel, van. ieder een drach- ma; tinüuur van amber en muscus, tien druppels,- maakt 'er een poeijer van, als v'ooren. Of neemt zee-fchuim, anderhalve once; mastix, barn^
fleen, roode roofen en Fforeniijvfthe lisch-wortel, van elks één drachma; olie van roofen-hout, agt druppels; tot een poeder gemaakt, en gemengt .als^vooren. ,; ] Het beste middel voor zwarte en vuile tanden , is de
rouwe wijnfleen 'met mastix tot een poeder gemaakt : Met .deeze poeders wrijft men de tanden 's morgens, en fpqelc de mond weder uit met water. Zie ook op;.het artijkél' TANDEN. - - ) -' - : :■..-! Vv lus t n3} : ■ ■ ', DENTILLARIA , zie PLUMBAGO. DENTISCALPIUM; een Tmdftookery waar meedd men de tanden zuivert ; men gebruikt daar toe een fcherp^ gefneeden taai houtie of pen. DENTIUM CARIES, zie TANDEN-BEDERF.
DENTIUM DOLOR, zie TAND PIJN. DENTIUM MOBILITAS, zie TANDEN (WAG-i GELENDE); -:-..'-';,. ,r ■ DENTIUM NIGRITIES, zie TANDEN (ZWAR-:
TE). . ■ ; DENTIUM VERMIS ; Warm der Tanden. Zie
TANDPIJN. • DENUDATUS ; Naakt % Ontbloot; Deiwdate plan-
Q o o 2 ta*$ |
|||||
:
|
|||||
DEP. DER; DES.
fchiedêny naamelijk meri-.zjst de .gemelde vogten, in da
winter als het vriest in een fterk^vat,, Ln de buitenlugt aan de vorst bloot, zo "zal het water der vogten bevriezen-, maar de" zuivere geest óf de geestige kragcige deelen midden, in het ijs onbevroozen blijven, dia man dan , het ijs gebrooken of .doorgeboort hebbende,, daar uithaalt. :, :r .:■■:■ ■ DEPILATORIA; Hair-wegneemende Middelen. Zie
HAIR.- ; . 'i.& ; .-•-.■■ rt- <■'■ : ■ DEPQSITIO GATARACTiE, zie STAAR-LIGv
TiNG..- :•.-, ■.,.■■:■•,. ' -■' m, , - n«,": ,;
, DEPRESSION NederdrukMng;. in de .Geneeskunde,
word dit verftaan van het Bekkeneel (Craniuin), als het. zelve door vallen of ilagen neergedrukt is. DEPRESS US ; Nedergedrukt ; Zamengedrukt. .
D-EPURATiO;, Zuivering; .betekent in'.t algemeen,
als.men iets van zijne onreinigheden zuivert. In da Chijmie en Pharmacie noemt.men het zuiveren, als men bij voorbeeld'eenig zout in water ontbind, filtreert ea, weder infpisfeert, of tot een bekwaame hardheid brengt ^ zo als het, te vooren was. Dus heeft men gezuiverde pot- asch, falpeter, wijnfleeu-zout, manna, enz. Of als men iets in het vuur laat uitbranden, om het van zijne ver-" brandbaare, deelen , die 'er nog in fchuilen, te zuivq-. ren. , \\ < '.■ . " -■' -" DERIVATIO,- eene Afleiding;.'m de Geneeskunde*
betekent het.wanneer 't bloed of eenig ander vogt, 't welke in eenig deel gevloeit en nog niet vermengt of vast ge- pakt is, door de naast gelegene plaats uit- of afgeleid! word. Ook betekent Derivatio eene afleiding, van ftee- kende, zappen. DERMA, of Dermis; is zo veel als Cutis en Corium g
naamehtlijk-'de Huid. Zie-aldaar. i DERMATODES; is zo veel als Dura mater. :
- DESCENQENS; Nederwaarts flijgend. DefcendenS. caudex, Nederwaarts flijgend.p fleng ; worden van Lin? njevs de wortelen genaamt, die in de aarde, nederwaarts' groeijen. DESGENSORIUM; een Oven, daar men mede naar
beneden distilleert; welke distiUeering tweederlei is, als warm of koud. . DESCRIPT10 ,• Sefchrijvïng, van iets om.het teken«
nen,.en van andere medezoortige dingen te onderfchei-.. den ; bij voorbeeld der planten. Hoe korter eene befchrij- vinggefchjed door gevoeglijke kunst- eh andere woorden, boe. beter ze is ; mits dat zulks egter nietonvólmaakt-ge? fchiede, en de kunst-woorden vooraf verklaart zijn. DESERT,' Nageregt; is het geene dat bij een aan?
zienlijke maaltijd op 't Iaatfte, of v«or de tweede of der- de opdisfebing op de tafel gebragt word;-beftaan.de in al- lerlei taarten, zuiker~ en ander gebalt, creme,, geleijenr: banquet',- confituuren, ansjovis,, kaviaar,, boter,, kaas.,. enz. voorts inzonderheid.ook allerlei aard- en boom-vrug* Uni die de jaarstijd opgeeft;- welke alle cierlijk en mei, order, het voornaamfte in bet, midden, en voorts gelij- ke of gelijkzoortige. tegens maikauderen over,. geplaatst worden, en die men kan vermeerderen en verminderen naar de omftandigbeden of goedvinden. Men bedient zig tpt het DeJ'ert meest Yan porceleine kommen, asfietten, e-Oz., dewijl het-Defeft-de cierlijkfte opfehikking van al- le, de opdisfehingen behoort te verwonen.- Aan de Ho« ven'der 'Vorsten' en van andere groote Heeren is het 't..werlc .van de Gonditor*, die liet Defert gereed maaken, en fit order fchikken ;- zie CONDITOR. Bij een ordi- naris maaltijd beftaat het Defert gewoonlijk uit boter en. kaasj
|
|||||
#* DEO/DEP. ,
tat1; naakte'Planten-, daar door worden inde:Kmidklift-
dë verftaan die planten, welke bloeijen-, voor dat ze bladen verkrijgen ; gelijk de'Saffraan, Colchicum, enz., DeOPPILANTIA ; Deobflruentia ; O-itftuitende oïope-
nende middelen; koomen overeen met Aperientia. DEPASCENS; ook Phagaedena; betekent ten i, ee-
ne. verzweering die rondsom zig vreet en mede de naam; van uhus Chirohium, als mede Telephium draagt; en- ten 2. een zodanige verzweering, die diep^invreet',^en,- van tijd tot tijd al grooter word. - :;: ■ 'DEPENDENS; Afhangend ; Nederwaarts hängend;,
bij voorbeeld Ramus dépendons^ een nederwaards:han-:' gende tak. ' DEPHLEGMÄTIO ; Waters-affcheiding; Zuivering
van het water; word gezegt van de geesten, als men deT zelve van baar overtollig phlegmn or water door herbaal-- &e distillatie zuivert, eniseigentlijkzo.v.eelalsreffjyjcatie; dog is tweëiieij, wanneer men naamelijk I. de brand?, baare en vlugge geesten, als brandewijn:; je'nev'er, geest tmn Iterts - hoorn ,■ yan aardwormen enz- wederom uit de kolf tot op de helft, min of meer afdistiileert; want dan, gaat de beste geest of kragt eerst over en het water .of onkragtige blijft in de kolf te rug; of 2. als men ziiure. mineraale geesten, als van falpeter, vitriool,- zout .enZi, herdistflleer't, 't welke gefch'ied uit de kolf of retort in; het zand ,■ waar bij het water eerst overgaat, en zo draa 'er zuure druppels overkomen, dat men met de tong' proeven kan, houd men op, en de geest.blijft agtev ; dog bet isbeeter, dat men een ander recipiënt voorlegt en de geest overhaald. Op dezelfde wijze handelt men ook. met de azijn. • Men kan de brandbaare geesten ook nog op een ande-
re wijze, zonder distillatie. dephleg?necrm of van't water zuiveren, gefchiedende aldus; men neemt gezuiverde en bij 't vuur fterk gedroogde pot-asch, doet 'die in de geest, bij voorbeeld- een-pond -in een mingelen geest,\ en laat het ëendagof langer ftaan, het zelve altemets-omfehudden- de; giet dan de geest klaar af,-, droogt, de pot-asch bij 't' vuur wederom fterk uit, doet ze op 't nieuw in de geest, enhand el t daar mede als vooren, dat men ook wel nog eens herhaalen kan, zo zal de geest daar door van zijn phleg- w4 gezuivert worden, dewijl de pot-asch het water na zig trekt, maar geen geest; dog de geest,-neemt eenige ùlkàïinifche deelenvan de pot-asihtotz\g^ en is derhalven iiet geheel zuiver. Men kan in plaats van pot-asch ook i/njiifieen zout\ nëemen, maar dit kost meer. Deeze dingen zijn na de drooging, weer even zo goed als te voo- ren. Ook kan het phlegmn of water uit de brandbaare gee-
Ren, als meede uit wijn ,- bier , azijn,. en andere vog- ten die g eest bevatten, gehaalt worden op de volgende wijze: Men neemt van het wonder*zout van'GlaUber.x. bij voorbeeld eëii pond, dit doét men ïhéeh fterk;gla- zen vat, en giet 'er 2 pond geconcentreerdefdlpeter-geest, anders ook dracofortificans genaamt, bij trappen of drup-- pels-wijze bij , zo word het te zaamen tot ijs, dit vat-, zet' men 's winters in de fneeuw of op een andere kou- de plaats, hoe kouder hoebeeter, laat het-eenige uuren 20 ftaan ; daar na hangt men het in de brandewijn,, wijn, iier.,,oïazijn, enz. zo flaat zig het water uit'de vogtem até4îs';wd het'glas, het welke men afneemen en weer irihangen ; an, tot dat het vogt van al het water gezuii' vëi> i ? want het'water bevriest-alléén viinHëi'koude, jnaar niet het geestige. ■■ . ■ "■" jDog dit kan ook nog anders, met minder oinflagge-
|
|||||
■
DES. DETv DEU. DIA. 4.77
is met de ziiterfié behendigheid en flilte ter uitvoer ge-
bragt, enz. DESTILLATIO, zie DISTILLEERING. -
DESTILLATIO SERI; is zo vee! als 'Catarrhus of.
Zinking. 'Lie aldaar. DESTILLATUM ;■ het gedistilleerde of overgehaalde,
is dat geene, het welke door de distilleering o'vergekoo- men is. DESTRUCTIO; Bederving; als eene zaake,. zoals
ze van natùuren is, geheel verandert en bedorven word. DETERGEN Ti A ; betekent 't zelfde als Abßergentia, '
of Abluentia, Diluentia, Saponacea_, mzaiclïjk af voegende . geneesmiddelen; zijnde zodanige, die door haare losmaa- kende, ontbindende, afvcegeiide en zeepagtige deelen de taaije en verdikte vogten , of de half bedorvene vas- te ftofFen, zonder beleediging der deelen daar ze in zijn,. uit het lighaam voeren, inzonderheid als ze laxeerende , of met laxeerende dingen vermengt worden >. die meede ook de fchurpe zoutdeelen in het bloed verbeteren en als afwasfehen; Vanditzoort zijn, hst zoet-hout, dehiemst- wortel, eikenvaren-wortel, klis/en wortel, farfaparille- en china- wortel, enz. ; de duive kervel, eerenprijs, agrimo- nie, baelkens-kruid, rijnvaar, hmv'jesdraf, enz. daar men aftrekzeis of afkookzels van maakt ; als ook de af- kookzels van hertshoorn, gerst of raapen, gemengt mer het zap van citroen, aalbefiè'n, fuuring of porcelein, waar bij men ook wel een weinig zoete geest van falpeter, of varr vitriool voegt : Alle welke dranken, nevens meer ande- ren, met veel nut in flijvnige lighaams-gefteltens of flijm- zugt, als mede in fcorbuit, jicht, onzuiverheid der huid, als jeukte, fthurft, enz. gebruikt worden Ook zijn tot verbetering van het taaije en feberpe bloed dienftig, de zoete weij, thee, coffee dikwils gedronken; als meede de minerâale bron-wateren. DETERSIO ; Afdrooging ; Afveeging , of Afwas-
fching. DETONA TI O ; Ontploffing ; koomt overeen met De-'
flaçratio of Ontflamming, en is een Chijmifche opera-, tie , wanneer men naamelijk jets dat vlugge deelen be- vat, bij beetjes in een gloeijende tegel- of fmelt-kroes werpt, gelijk bij voorbeeld bij de bereiding van'tantimo- nium diaphoreticura gefchied, zo vaart het met geweld en, een geluid uit en vlamt, dat men Ontploffing of Ontvlam- ming, ook wel Afbranding noemt: Het zelve gefchied. mede , als men falpeter met wijnfleenzout vermengt, of gepoeijerdekooien met zwavel, enz. DEURBLAD en DEURWAS, zie DOORWAS.
DIABETES , zie PISVLOED.
DIABROS1S," door dit woord begreepen de Oude Me-
dici een ongemak der vaten of longen, wanneer dezelve door fcherpe vogtigbeden van fpijs, drank, geneesirnd-, delen, enz. worden aangevreeten. D1ACARIJON; deeze naam word aan bet verdikte '
zap gegeeven, 't welk uit de groene basten der okemooten,. geperst zijnde, met honing tot een fijroop of rob is ge- kookt; wordende het zelve als een dienftig middel 'te- gens de ontfteekingen aan den hals, amandelen en het lelietje, enz. gepreezen. DIACATHOLICON ; is een algemeen purgeereni
eleBmrie: zie E.LECTUARIE. . DIACHORESIS ; in't algemeen worden doorditwoori alle de uitdijgzelen van 's menfehen lighaam, dog in 't bijzonder die der buik door verftaan. DIACHRIJSUM; is de bijnaam van een pleifter, die '
Oooj ook. |
||||||||
des;
tât&V eénig gilàk en tonfitimren, benevens aard- eri
soft-vrugten, naar liet jaargetijde. Zie verder op het ar- tijkel TAFEL. DESICCATIO; Opdrooging of Uitdrooging, naame-
lijk als de vogtigheid uit een ige Hoffe, het zij door de warmte der zon of van 't vuur uiigedroogt, en weggedampt word. - DESPOTICQ ; betekent zo- veel als een onbepaalde
magt en gezag voeren : Van dien aait is de Keizer- of Koninglijke waardigheid der meeste Ooflerfche Vorsten. Door een Despoticque Regeering word een zulke ver-, ftaan, waar in een Vorst alles na zijn eigen welgevallen beltiert en behandelt, zonder'er aan iemand ter waereld rede van te geeven. DESPUMATIO; Affchuiming; is als men onder het
kooken van eenig vogt ; de vuiligheden», die 'er in de gedaante van een fchuim opkoomen, met een fchuimle- pel affchuimt, waar door het kookzel gezuivert word : Om zulks nog klaarder te doen worden, word 'er zom- tijds geklopt 'eijw-it bijgevoegt, gelijk men onder anderen bij de eonfiji-jijroopen gewoonlijk doet. DESSEIN, Ontwerp; Schets; beteekend in de Bouw-
kunde , enz. een tekening van een gebouw of tuin, enz. vertoonende , hoedanig dezelve kunnen gebouwt of aangelegt worden; welke tekening vervolgens ook als ze van den Eigenaar of Bouwheer goedgekeurt is , tot rigtfnoer dient voor de werklieden, om daar na te wer- ken ; weshalven ook een tekening van de ArchiteB nauwkeurig in alle baare deelen naar een fchaal moet vervaardigt zijn. Daar worden dikwils misflagen van de Eigenaars begaan, te weeten daar in, dat ze bij het bou- wen van een capitaai Huis , zig tot het ordineeren en het maaken van een tekening, bedienen van deeze of geeneTimmerman ofMetzelaar,die de eigentlicheBouw- kunde niet grondig verftaat; waar door het dan gebeurt, dat'er veeltijds wanfchepzels van gebouwen opgetimmert worden, die in veele deelen, inzonderheid wat de or- donnantie en cieraaden betreft, met een goede bouw- kunde ft-rijdig zijn,' daar in tegendeel een zodanig ge- bouw, indien het van een ervaren ArchiteB geordineert was, met dezelfde kosten veel gereegelder of meer bouwkundig zoude zijn , en zig veel cierlijker en fraaijer vertoonen. Es even zo is bet ook geleegen met 't aan- leggen van nieuwe tuinen, als dezelve van onervaarene Tuiniers geordineert worden, fchoon dezelve zig dikwils verbeelden , kennisfe in deezen te bezitten : Want om een goed ArchiteB van gebouwen en tuinen te zijn,, is geenzins 't werk van ieder Timmerman of Metzelaar, nog van een gemeene Hovenier; inzonderheid wat de fmaak en cieraaden betreft; daar word, behalven de ge- nie, een be?ondere ftudie en veel oeffening toe ver- eifcht, om daar in ervaaren te worden: En men kan zeggen,, dat volmaakte huis- en tvin-ArchiteBen al vrij wat zeldzaam zijn : Een eigenaar, die voorneemens is een nieuw capitaai huis of fiot te. doen opbouwen of een oierlijke tuin aan te leggen, zal derhalven wel doen, om een goede'ArchiteB zien te verkrijgen en daar toe eenige kos- ten niet te ontzien," aangezien de misflagen na het voltrok- ken werk, niet of zeer bezwaarlijk weer te veranderen zijn. Zie ook TEKENING. DESSEIN ; betekent ook in een figuurlijke zin, zo veel
als een voornoemen of ontwerp, dat iemand genoomen of gemaakt heeft, om dit of dat te verrigten, of in 't werk te Hellen : Dus zegt men bij voorbeeld, dat desfein |
||||||||
DIA.'
|
|||||||
47fr * ■ EIA;
|
|||||||
ook emtlastrum aureum genaamt word. Zie PLE1- dene eenigheid der vaten; en ten tweeden, die Heel«'
STER. kundige handgreep, wanneer iets, hetzij door booren, t" DIACHIJLON; is mede de bijnaam van een bekends zaagen , raspen, fnijden of branden, weggenoomen of.
pleifter. Zie PLEISTER. afgefcbeiden word; of eigentlijk word 'er eene van een- DIACINEMA, pleeg men te noemen, wanneer dee- fcheuring, van kwalijk aaneengebegte deelen, die door
2e of geene beenderen van 's menfchen lighaam, min of eene handgreep der Heelkunde moeten te hulpe gekoo- meer uit haare natuurlijke plaats wijken. men worden , door verftaan ; als bij voorb., wanneer 't wit DIACLIJSMA ; Çollutioris; een Mondfpoeling, die van't oog aan de oogleden, het tandvleesch aan de lip-
mede onder de Gorgel-wateren (Gargarismata) gerekent pen , en de vingeren aan malkanderen gegroeit zijn. Word. DIAETA ; Dieet ; Leevens-regcl, Leevens-wet ; word. DIACODION, ofSirupusdiacodii, ook Sirupuspapave- genaamt zekere wet of regel, weike leert hoe men lee-;
ris albi; J'ijroop van maaan-koppen; is een borst-Jïjroop, ven moet, om in een gezonden ftaat de gezondheid te waar van 2 zooiten zijn, als enkelde en dubbelde (fimplex bewaaren; en in een zieke, om dezelve weer te verkrij- & compofitus). De eerste word aldus gemaakt; neemt gen: Het komt hier bij hoofdzaaKelijk op aan, dat men wel gedroogde witte maan ■ koppen , veertien oneen, wel agt flaan moet op de zogenaamde zes niet natuurlij- f nijd ze klein en laat ze 24 uuren weeken in 4 mingenen ke dingen, (res non naturales); als 1. dat men in' (8 pond) fchoon water, kookt ze daar na tot op een fpijs en drank een gemaatigtheid en goede order moet derde, vervolgens met fterke uitperlinge doorgezijgt houden, en dat de voedzels moeten gefchikt zijn naar den- zijnde, doet bij't doorgézijgde witte J'uiker, twee pond, ouderdom, de levenswijze en kragten; een zoberc lee- en kookt 't tot de 'dikte van een Jij'roop ; deeze Jljroop vens-wijze vermag zeer veel in deezen; 2. dat men in de tijd is heel dienllig tegens fcherpe catarrhen of zinkingen op en verwisfelingen van bezigheden of bewegingen en rust, de borst, zwaare hoest, vuurige keel, en allerlei andere en 3. in waaken en flaapen, altoos eene gepaste even- pijnen , verwekt ook het flaapen ; men flikt daar van reedigheid moet houden, en het eene het ander niet laa- ' altemets wat, tot zes drachma. ten overtreffen ; 4, dat men zig van de gemoeds-bewe- De bereiding van de zaamengeftelde Diacodion of gingen als droefheid, blijdfo ap , toorn, gramfchap.;
borst-fijroop is aldus; neemt welgedroogde witte maan- liefde, enz. moet onthouden , of dezelve door goe-: Koppen zonder korls en St. Jans-brood van elks drie oneen, de redenen moet breidelen of maatigen ; 5. dat de heemst-wortel en zoet-hout van elks, twee oneen, kookt gewoonlijke reinigingen, zo die welke de beide fexenon- dit, klein gefneeden zijnde, in ßmingelen water tot op derling gemeen hebben, als die welke aan ieder in 't be-: een derde, zijgt het dan door, doet'er bij witte zuiker, zonder eigen zijn, als de ftoelgang, waterlosfing, on- anderhalf pond en kookt het tot een fijroop; deeze Jij- gevoelijke doorwaazeming, enz. behoorlijk gefchieden, roop heeft't zelfde gebruik als de voorgaande, dog is invoegen dat'er niets in 't iighaatn te rug blijve van't nog eenigzins beeter tegens de hoest. geene dat 'er behoort uitgezuivert te worden, en 'er ook' DIACOPE; Hippo.crates noemt dus diepe wonden, niets uitvloeije, dat'er in behoorde te blijven; 6. dat een-
en wel inzonderheid dezulken, die aan het hoofd zit- frisfe gezonde lugt oris omringe, en onze lighaam te- jaa, , . gen derzelver aanvallen door kleederen gewapent zijn. " DIACOPRiEGlA ; is de naam van een zeker genees- Deeze dingen brengen grootelijks toe tot een ongehinderde
middel, uit geiten-drek beftaande ; en het welk als zeer bewaaring van 's menfchen gezondheid, en dat hij de- dienftig tegens de zwellingen agter de ooren word aan- zelve, als hem niets uiterlijks nog geweldigs ontmoet gepreezen. of beleedigt, gelijk vallen, ftoeten, houwen, flaan, be-. DIACORUM; is een zekere Confeftie, die uit AcG- fmetting, enz. onder des hemels invloed tot een hoo-
rus of Cnlmus-wortel bereid word. gen ouderdom uitrekken kan. , DIACRISIS ; betekent eene fcheiding , of oplosfmg Ten opzigte van de Dieet of Levens-regel der kranken,
der lighaamen. In de Geneeskunde is Diacrifis of Dia- (Diata JEgroti) deeze beflaat ; behalven de boven ge- ttitica eene cuderfcheiding en beoordeeling der ziektens melde dingen , in de order of regel volgens wehe zij.' en toevallen. . . Zekere fpijfen en dranken mogen nuttigen, en andere niet DIACROCUM, of Species Diacroci, is een zeker nuttigen, 't zij dat men in het voorzien of begin der-
maag-poeder; aldus genaamt, om dat 'er de Crocus o? ziekte, door 't onthouden van zekere fpiifen, en door; Saffraan de bafis van uitmaakt. Zie SPECIES. ftilte en ruste, het kwaad afwende, (dat Diata pro- DIACUPvCUMiE SPECIES; is een poeder, waar phijlattica of bewaarende Levensregel genaamt word) -o£
van de Cimuma de bafis is ; zijnde een goed middel in zelfs daar door de geneezing volbrmge;' of darmen die: de Gedzugt. Zie SPECIES. welke van een waterig en zugtig temperament zijn, door. ,: DIACIJDONIUM GALENI ; is een toebereid Ouee- bewceging en drinken tragt te herftellen ; of de volbioe-:
zap; een treffelijk maag-middel zijnde'.■"' dige door de onthouding of maatiging. va" 'fpijzen; err " DIADAPHNIDION ; is de biinaam van een pleifter, een zuure en verflijinde maag, door de keuze van zulk»
uit laurier-befiën gemaakt, dienftig om de rijpmaaking fpijzen die het kwaad niet vermeerderen of geheel weg-' des etters te bevorderen. ' neemen ; of ook dat men bij het gebruik van genees- -. DIADELPHIA ; bevat de, dasje der planten , in wel- middelen te gelijk een goede levens- reg<-l voorfchriift;.
kers bloemen de helmïtijltjes in twee cijlinderforroige lig- want zonder een, zodanige , zijn de genees - middelen ïiaamen zaamengegroeit zijn. - ; dikwils vragteloos. IDIADEMA; 'èenKonivglijke Kroon; maarindelieel- DIAETA SUDORIFERA ; Leevens-re?d onder het
. kunde betekent het een zéker verband.des hooft s, die- zweeten, is deregel die'er gehouden moet worden als npnde, wanneer men eene zeer hevige pijn gevoelt. men een Hout -drank (DecoFlmn Lignarwn) of ander- DIAERESIS ; aan dit woord worden tweederlei bete- zweetmidde! gebruikt-, tot geneezim; van een ige ziekte,
kenisfen gegeeven ; als 1. de afgezonderde en gefchei- DIAETETICA; delevinsrcgehnde Geneeskunst; is een deel
|
|||||||
rag»:T'y-«'wï «»f isijsc^
|
|||||||
DIA. <f$çgt
In de Geneeskunde is de Diamant van geen nut; men
zegt dat het zelve tot fijn poeder gemaakt en ingenoo- men zijnde, tot een vergif verftrekt, dewijl het zig aan de vliezen der maag en darmen vast zet, en die door des~ zelfs punten en hardigheid doorfnijd. Het werktuig dat de Glazemaakersgebruiken, om het
glasmeede te fnijden, is een klein diamantje in een hand- vatzeltje van hout of eenige andere ftoffe gezet. -.. ! De Juweliers koopen en verkoopen de Diamanten bij
caraaten, zijnde een zeker gewigt, dat vier greinen houd» DIAM ARMA TUM ; dus word een zeeker genees-
middel, uit het zap van zuure kersfen met zuiker en fpe- cerijen, eveneens als geleij bereid, genaamt. DIAMOSTEMA; is zo veel als Masticatoriwn of
Kauw-middel. Zie aldaar. DIAMETER; Haifmeeter; dus word de regte linie
genaamt, die in een rituel door 't centrum van de eene rand des omu-eks, tot de andere getrokken word ; deelen- deden cirkel in twee gelijke deelen, of halve cirkels. In- de Genees- en Ontleedkunde, noemt men dus de vatbaar- heid of wijdte van een rol- of kegelförmig vat, in ons Iighaam. ■ DIAMNES ; is een zoort van Diabetes of pisvloed,,
dog daar nog eenigzints van ondérfcheiden. Zie P1S- LOOP. DIAMORON; is het zap van onrijpe moer-lefiSn 'v
dat men in de Apotheeken bewaart. Zie MÜER-HE- SIE-BOOM. DIANA; was bij de oude Heidenen de naam van d&-
Godinne der Bosfchen en Jagt. Het betekent bij de Chij- misten ook gecapelleert of gezuivert zilver. DIANA ; (Simia caudata barbata ; fronte barbaque'
fastigiatt. ASt. Stokh. 1754. p. 210.) is een Aap in Gui- nea te huis hoórende, en wat grooter zijnde dan een- gewoone kat, die om de witte maan, die hij op deszelfs; voorhoofd draagt, door LiNNasus Diana is genaamt ? over het geheele lijfis zijn koleur zwart, met kleine wit- te Itippeltjes bezaaid, 't welke voortfpruit om dat de-' hairtjes aan de punten wit zijn; van 't midden der rugge egter tot aan de ftaart toe is hij bruin, en van de ftaart af langs de dije tot de knie toe, is aan de binnenkant het haair roodagtig vaal; van de ftaart af aan de knie toe,, loopt aan de buiten zijde een witte ftreek ; van de ooren- af tot aan het, buigen der voeten toe, is hij insgelijks wit; zijnde meede zijn borst en keel van dezelfde, ko.- leur, als ook een gedeelte zijnex baard, dat hij. ziJGi zwarte aangezigt gèvoegt, geen onaardige vertooning, maakt; op zijn voorhoofd zit een toupet'van .witbanv •niet kwalijk naar een wasfende maan: gelijkende,-, zijne- pooten die zeer wel naar menfehen handen zweemen ^ zijn geven als die met vingeren en nagelen bezet :,,j «jj . De Heer Linnjeus, die een wijfjes aap van deezezoort in de Koninglijke Sweedfche tuin boven de orangeriy huisvestende, heeft waargenomen ; zegt, dat dit dier behalt ven vleesch, allerlei fpijfen nuttigt, en gelijk de andere" poorten van aapen boven al boomvrugten, nootcn aman»- deien en rofijnen bemint; bij het nuttigen van nattefpijV zen, zo als foup, brij, enz. tragt bij naukeurig zijn baarif fchoon te houden, en is tegens de gewoonte der-.andere- aapen'zeer geneigt tot zindelijkheid,- hij fchijnt een' Be^- minnaar van beweeging te zijn, en.vermaak te fchepperf met ftoelen , tafels en al wat maar over huis ftaat t' 'om- derfte hoven te fmijten ; gaarne fpeelt hij met de kindev ren, en uit zig zelven zal hij niemant kwaad doen „ dans 'alleen vrouws-peszoonen ,- za als. de .eigenfehap .der |
|||||||
©IA.
jee! der Geneeskunst, wdke het gebruik leert van fpijs
en drank, ais mede ue kennis van de zes niet natuurlijke dingeöi * DIAGNOSIS; ooi. de naam van Diagnotica figna
draagende, verftaat uien de kenteekenen door, waar uit gemerkt word dat dce^e of geene ziekte de mensch heeft aangegreepen: Men onderfcheid dezelve in drie zoorten, waar van de eerfte die Diagnojis morbi genaamt word, te kennen geeft, dat men de ^ziekte die den Lijder heeft aangetast, kent en hehoorlijk van andere ziektens weet te ondei'lcheiden ,• ten tweeden in Diagnofis cauftx , als wanneer de oorfpronk der ziekte gekent word en derzel- ver zitplaats aangeweezen ,• ten derden in Dingnoßs fimp- tvmatum, wanneer de toevallen eener ziekte van den eer- fte of voornaamite die den Lijder heeft aangetast onder- fchciden worden. DïAGRIJDIUM; dus word het verbeterde fcammo-
nium genaamt, dat 't gedroogde zap is, uit de wortel van een plant van gelijke naam, welke in Egijpten en Sij- rien groeit, en een zoort van klokjes winde (convohulus) is; wordende dit zap, verbetert of bereid, om dat des- zelfs pnrgeerende kragt anders al te fcherp is, en daar door nadeel doen kan. De verbetering gefchied op verfchei- derhande wijze, als met quee-zap, citroen-zap, enz., dog wel meest met zwavel aldus ; neemt zo veel fcammoniwn als gij wilt, legt het duntjes op een papier, dat met een fpeld op veel plaatzen doorftooken is, en houd het over gloeijende kooien, beftrooit het dan al- lengskens en al roerende met gepoeijerde zwavel en laat het afrooken tot dat het witagtig word, en bewaart het vervolgens. Dit is een deftig purgeer-middel, dat de •weij-,flijm-en inzonderheid de galagtige vogten uit 't lig- haam voert, en met veel nut gebruikt word, in allerlei ziektens daar het purgeeren nodig is, de dofis is een 'halve fcrupel, meer of min , naar de gefteitheid der lig- haamen en ziektens; dog ze purgeert nog fterk, maar werkt zagter, als men 'er wat gevitrioolde wijnfleen of wijnfi'een-zout bij doet, of ze word met andere zagtèr purgeer-middelen en andere dingen vermengt. Zie ver- der op het artikel SCAMMONIUM. DIALIJSIS , zie OPLOSSING. Ook word dus ee-
ïie zwakheid of onvermoogen van het Iighaam, om zijne nodige verrigtingeii waar te neemen , genaamt. "DIA M ANNA; 'is eeri confeüie .met Manna bereid. DIAMANT; in 't.Jatiin Mamas; is van alle de Ede-
le-gefteentehs de zwaarfte en kostbaarfte ,• voorts hard, doorfebijnend an helder-blinkend,; zonder geen de minste koleur vermengt, en'er even eens moetende uitzien, als helder zuiver water, dewijl de. zulken die zwart of geelagtig zijn niet geacht worden. De Oost-Indifche en Terfifche worden voor.de: besten geacht,, én inen houd äie geene welkeen Mrijptcn, Armenien, Bokeemen en 'Hongarijeii- gevonden worden'vóór veel flegter. .Ook zijn 'er veele fteenen die de naam van valfche Diamanten draagen, en die men werk heeft op het gezigt van de waare te onlerfcheiden; van dien aart is de Medoc-fleen •en verfebeidene anderen. De zekerfte proef, om te ont- 'dekkén of een -Diamant egt dan valsch.. is, beftaat hier in dat mep dezelve Ih'het vuur gloeijend gemaakt heb- feialä? én vervolgens in koud water gebluscht, dezelve niet fcheuren of barsten. •"Volgens waarneemingen van den Heere PIomberg, is
geen vuur in (laat om de Diamanttc fmelten, en dat zulks zelfs niet door middel van een brand-fpiegel kan gefchie- den , ten zij 'dezelve met fmaragd gemengd worden. ! |
|||||||
DIA.
veel fijn zilver, dat tot ftof gemaakt is, in, als hef wil
folveeren; voegt 'er dan allengskens zo veel/ai armonkk bij, tot dat het vogt de begeerde boom vertoont. D1ANARIA; deeze naam word ook aan de Bijvoeö
gegeeven. DIANDRIA; bevat in de Kriiidkutide de clasfe det
planten, welkers bloemen twee helinftijltjes hebben. DIANGIA ; bevat de clasfe der planten, welkers zaad«
huis (ovarium) in twee vakjes gedeelt is; gelijk bij voor« beeld: de eerenprijs (yeronica) , motten-kruid (blattaria) t enz. DIANGIOSPERMJE; koomt over een met't voor-
gaande. DIANTUS LINNjEI; is de Anjelier en haare me«
de-zoorten. D1ANUCUM, of Roob Nucum; is Roob oîGeleijvàït
Oker-nooten. Zie aldaar. DIAPALMA; is de bijnaam van een zeer goede HeeU
pleifier. Zie PLEISTER. DIAPASMA; Sijmpasma; een welruikcnd Strooi-poe-
der, dat tusfehen de kleederen, in 'thair of paruik, op het lighaam en elders kan geftrooit worden, om een aan- genaame reuk te maaken; bij voorbeeld Neemt Fiorentijnfclu lisch-wortel, Indiaanfche fpike-
narde , lavendel bloemen, ladanum, benzoin, roojenlwut, van ieder even veel, en zo veel gij wilt ; ftoot elk bij- zonder in een vijzel fijn, en mengt dan alles wel onder' malkanderen. Of neemt Florentijnfcke lisch-wortel en drooge roofen,
van elks twee oneen ; florax en benzoin , van elks één once; geel fandel-hout, een half once; kruidnagels, twee drachmen, en een weinig drooge citroenfcltil; maakt al- les tot een fijn poeijer, en mengt het als vooren. Men kan van deeze poeijers ook ond"r het hair-poeder men- gen, om het zelve aangenaam van .?uk te maaken, maar dan moet het door een fijne teems heel fijn gezift zijn. DIAPEDESIS ; dus word eene uitberfting of uitzwee- ting des bloeds, door de opengemaakte mondjes der bloed- vaten , genaamt. DIAPENSIA; dus word ook de Sanikel genaamt. Zie
aldaar. DIAPENSIA LINNiEI; is een plant daar twee zoor-'
ten van zijn , als 1. De Diapenfia met gedeelde bloemen ; Diapenfia
floribus pedunculatis, Linn. Spec. Fiant. 1. De Diapenfia met fteellooze bloemen ; Diapenfia
floribus fubfesfilibus, Linn. Spec. Plant. De eerlte zoort groeit in Lapland, de tweede in de
hooge Zwitzerfche gebergtens, en zijn bij ons niet be- kent. DIAPHAAN ; Diaphanes; Diaphatium; Doorfchif-
ntnd, Worden genaamt alle die dingen , daar men door heen zien kan; gelijk het glas, zommige edel-gefleen* tens, het water, enz.; gelijk ook de vogtén der 00gen î de tunica cornea of't hoornvlies, het fiptum Lucidum of het doorfchijnend fpiegelvlies, enz. Daar zijn ook din- gen die maar half diaphaan of dwfehijnende ( femi dia* ■phanum) zijnj gelijk de agaat fleen , en roetr anfcra dingen. DIAPHOENICON, of Confe&io de DaPiijUs; Com
ferf van Dadelen. Zie onder DADEL BOOM. DIAPHORESIS; Uitwaasfeming; naamelijk uit'smen-
fchen lighaam, door de onzigtbaare zweet gaten. Zie DOORWAASSEMING. DIAPHORETICA ; Uit- of Poorwaasfmende Mid- delen', |
||||||
• 48« DIA. i
'meeste äapen is; inzonderheid wanneer 'er mansperzoo.
nen bij zijn, fpn'ngt hij de eerstgenoemde op't lijf en bijt htm in de armen of beenen;, dog deszeifs beeten, zijn van weinig belang, dewijl 'er ter nauwer nood een blauwe plek van koomt;- met weinig moeite kan men hem egter boos en kwaad maaken, als hij bij voor- beeld op de armen of fchootvan een perzoon zitdien hem bekendis, en een ander fielt zig aan als of hij die per- soon kwaad wilde doen, als dan beweegt hij zijn kaa- ken eeven eens als of hij kaauwde, en flaat de tanden verfcheidene maaien op malkanderen, waar na hij zijn bek zo wijd openfpalkt, als hij maar kan , en dezelven in die toeftand wei een minuit houd, even als of hij zijn partij wilde verflinden; en deeze beweeging en op- fpalking der kaaken herhaalt hij verfcheidene maaien , teffens zijn partij, als hij die kan bereiken, na vermoo- gen bijtende ; dog anderzins is dit dier altoos vrolijk, goedaardig en zagtzinnig van humeur. DIANA-BOOM; of Boom van Diana ; in 't latijn Ar-
bor Diana, ook Arbor Plrilofophica genaamt; is eene zamengroeijing van crijstallen of zouten in eenig volgens de kunst der Chijmie toebereid vogt, die een boom met takken, of ook wel een geheel bosch vertoont, en tel- kens het vogt omgefchud zijnde, verdwijnt, dog als het daar na eenigen tijd gerust heeft, wederom te voorfchijn koomt; dit is enkelijk eene liefhebberij ter befpiegeling, en word op diverfe wijzen vervaardigt, zijnde de volgen- de wel van 't minfte omflug. Neemt een once fijn zilver, folvcert dat in drie oneen
fpiritus nitri ; doet dan deeze folutie in een matras, waar in agtien à twintig oneen water zijn gedaan, met 2011- ■cen kwikzilver; de matras moet tot aan de hals toe gevuit zijn, en plaatst dezelve op een ftroo-hoep ; een groote maand dus geftaan hebbende, zal men 'er als een boom in zien groeijen met takken bezet , aan wiens einden kleine bolletjes even als vrugten zitten. Dewijl deeze werking eigentlijk eene crijstallifatie is,
zo is een koele plaats het dienftiglïe, om deeze uitwer- king voort te brengen. Begeert men het zilver en kwikzilver weder van een te
fcheiden , zo gefchied zulks door de volgende behande- ling; fchud het mengzcl ter deegen in de matras om, giet het dan in een vlakke aarden panne, en laat het een half uur fterk kooken, waar na men het van 't vuur zet ; lauw geworden zijnde , giet men 'er allengskens een pint of mingelen water bij, waar in twee oneen zee-zout is gefmolten; als dan verkrijgt men een witte praecipitaat; het water hier zoetjes afgegooten zijnde, droogt men de- zelve, en doet ze in een retort, die men in een zand- oven zet, en 'er een ontfanger aan Inteert, die vol wa- ter is ; in den beginne ilookt men met weinig vuur,- dog men vermeerdert het zelve bij trappen, tot dat deretor- te gloeijend is, als dan klimt de kwik allengskens op, en gaat in de met water gevulde ontfanger over; vaart zo lange met kooken voort, tot dat 'er geen kwik meer over- gaat ; laat dan de vaten koud worden , giet het water uit de ontfanger, en na dat men het kwikzilver afgewasfehen heeft, droogt men het zelve met een doek of kruim van oud witte-brood af, en bewaart het. Het zilver zal men op de grond van de retort vinden,
fjet welkmen tot een masfa kan brengen, wanneer men het met een weinig f alpeter in een kroes gedaan zijnde, in een fterk vuur laat fmelten. . Ook kan men de Diana-boom op de Volgende wijze
veel fpoediger maaken; neemt fterk-water, doet 'er zo |
||||||
fDW *8fc
de vliezen welke van binnen de borst bekleeden, en 'G
middel-fchot (mediastinum) maaken. DIÄPHTORA ; deeze naam word aan eenige beder-
ving, van 't een of 't ander deel des lighaams geg&fven. DIAPLASIS:; dus noemt men de herftelling van eenig
verrekt lid. DIAPLASMA ,• nier word door verftaan , wanneer
het geheele lighaam gefmeert of geftooft word. DIAPNOE; betekent het zelfde als Transpiratio of
Doorwaasfeming. ' DIÀPRUNUM ; Is een EleBuarie, of nat Conferf
v,an pruimen, die uit het vleeseh of merg van pruimen, met fenés-bhden , fcammonie, enz. 2aamengeftelt word» Zie PRUIM-BOOM. DIAPIJEMA ; betekent zo veel als Empijema. Zie
ETTER-BORST. DIAPIJETICA ; Etter-maahnde middelen. Zie al-
daar. . ' DIARIA (FEBRIS) ; de Eendaagfche Koorts.
DIARRHODON ; een zeker in de Apotheeken bekeni
poeder. Zie onder SPECIES. DIARRHOEA , zie BUIKLOOP.
DIARRHOEA ASSUMTORUM , zie SPIJS'
LOOP. DIARRHOEA in URINA, zie PISVLOED.
DIARTHROSIS; Articulatie of Geleding. ZieSIJN-
TAXIS OSS1ÜM. DIASATIJRION; is een zéér verfterkend EleBuarie.
7Ae ELECTUARIE. DIASCINCI ; is de naam van een geneesmiddel ,
wiens uitvinding aan Mithrïdates Eupator wordtoe- gefchreeven, en dat hij als een algemeen geneesmiddel tegens alle vergiftige ziektens gebruikte. De Scincus, 't welk bet voornaamfte ingrediënt van dit middel is, heeft 'er den naam aan gegeeven. DIASCORDIUM; is een zeer goed pijnfiillenden
zweetdrijvend EleBuarie, dat op verfcheiderbande wijzen bereid word; de volgende is de gemeende. TXeemtfcordiums^bladen, vier oneen; everwortel, pest-
wortel, tormentil-wortel en zedoar-wortel, van eks een on- ce; muscaate-noot en beste caneel, van elks een halve on- ce; beste faffraan, twee drachmen ; maakt alles tot een fijn poeder, en mengt het; wijders bestegefchuirnJe ho- ning, derdehalf pond; beste opium in brandewijn gefinol- ten en van zijne vuiligheid gezuivert, Vierdehalf drach- ma; de honing wel gezuivert zijnde, doet'er de poei- jers in, roert het wel door malkanderen, en kookt het al roerende, tot de dikte van een ele&uarie, als het dan wat verkoelt is, zo roert 'er de gefmolte opium wel on- der, en bewaart het. Dit is een deftig middel tegens buik- en andere pijnen, loslijvigheid, buik- en roode- loop, braaking, verbetert de zuure fcherpevogten, ver- wekt de flaap, doet eenigzins zweeten, en is zeer goed in kwaadaartige koortzen; maar het moet niet te oud en bedorven ï\]n ; de dofts is tot anderhalf drachma. Diascordium Fracastorii word uit de volgende dingen
bereid : Neemt fcordiums bladen, twee oneen ; Candi- fche di&um, tormentil wortel, bistorte wortel, gentiaan- wortel, canetl, hout-casfie, galbaan, fiijrax, Arahfche gom (deeze drie laatfte in warme wijn gefmolten) , van elks een halve once; zaad van zuuring, anderhalf drach- ma; Armenifche bolus, anderhalve once; aarde vanhem- nos, een halve once: lange peper en gengber, van elks twee drachmen ; .conferf van roo.de roofen, een pond ; opi. umin wijn ontbonden'en gezuivert, anderhalf'drachma; P p p beste |
||||||
telen; zwet-middelen; zijn zodanige, die de overvloe-
dige en ondeugende weij uit 't geheele lighaam, door de giers't-daantïge Mieren der huid, uitvoeren. Men on- ferfch'eid ze in uit en inwendige. De uitwendige zijn zul-
en, die vän buiten geappliceert worden, en door de tvarmte het zweet verwekken ; zo als warme dekens, be- weeging des lighaams, warme baden, en zweet-kamers, zweet-kasfen, enz. De inwendige zijn die welke ingenoo- Oien worden, en van veelerlei zoort zijn, als uit het plan- ten-rrjk angelijke-wortel, meester-wortel, gentiaan-wortel, fchorzenter-worcel, reinette-wortel, klisfe-wortel, China- wortel, contr*ijerv-wortel,farfaparil-wortel, cardebenedic- <te, duij'endgutden-kruid, gamander, kervel, duive-kervel, Jcorzeneere, fcabiofe , falie, Jcurdium, wijnruit, vlier- bloemen , vlier-befienenjejicver-bejien ; of wel de rooi daar Van; pok-hout, jenever-, palm- en esfchen-hout • wij- ders kreefts-oogen, baars-fieen, Jhoek-kaaken, gebrand "hertshoorn , gebrand ij voor, opregt en gegraaven eenhoorn, gezegelde en lemnos-aarde , witte en Armenische bolus, oost- en IVest-ïndijche bezoar, enz. Voorts heeft men veele zweet-middelen, die door de konst der Chijmie bereid zijn, als i. de vaste alkalifche zouten, als 't zout van elfen , van cardebenediBe, van duifentguldcn-kruid, van duive-kervel, van de esch, wijnfleen-zout, enz. 2. vlug- e zouten, vlug zout van hertshoorn, van inenfchen-bek- eneel, van pis, geest van herts-hoorn., van ammoniak- Zout,. van roet, van adderen , van menfehen-bloed ; 3. Vlugge zoutagtige dingen, als bcsnar tinUuur. bezaar- gtest, enkeld-e mixtuur, gebamfleende liquor van herts- hoorn i 4. vaste zoutagtige, als getartarifeerde en gevi- triolifeerde wïjnflèen, arcanum duplicatum, en ten 5. de aardagtige, jiis zweetdrijvende antimonie, mineraalebezo- «r, bezoardicum viperinum of flangenpoeder, antiheEii- sum Poterii,cinnaber van antimonie,berg-cinnaber, zwa- •»el-bloemen, en meer andere; waar bij .men voegen kan den 'theriaak, mithridaat en diafcordium, dat mede goede «weetmiddelen zijn ; over alle welke dingen men verder nazien kan, zo aangaande het gebruik als dofis op ieder bezonder artikel; ook worden 'er uit de gemelde en an- dere dingen zamengeftelde zweetmiddelen bereid, van Welke zoort het volgende is. DIAPHORETICÜM COMPOSITUM KNOEFFE-
Lll ; of zamengcfield Zweetpoeder van Knoiffel ,' dat als een uitmuntend zweet-middel gepreezen en in de Miscell. JNatur. (juriof. aldus befchreeven word. Neemt zweet- tirijvènde antimonie, twee oneen; minerale bezoar, vier ©neen; gepveijerd hart en lever van Adders en goud-faffraan, Van elks een fcrupel; maakt 'er een fijn poeder van, elk bezonder poeijerende, en doet 'er bij opregte 'citneri- Of hergamot-olie > vijftien druppels ; bewaart het tot't gebruik. DIAPHORETICÜM JOVIALE, is het Antihe&icum
Poterii, zie aldaar. Andere bereiden het heel beknopt ' op deeze wijze ; neemt zeer fijn gepoeijerde antimonie, een deel ; engelscb tin, «en half deel; falpeter, drie deelen ; maakt 'er een fijn poeijer van, en gemengt zijn- de, detoneert fiet in een fmeltkroes, zoet het daar na met warm water af, en bewaart het. Dit middel word niet alleen zeer grpreezen 'tegens de teering QieBica), maar ook tegens de krawagie, en andere onzuiverheden ' 'des bloeds : Hoewel het zommige eerder na- als voordce- lig achten, wegens het tin, dat fchaadelijk binnen het lichaam is. DIAPHRAGMA , zie MIDDEL-RIF.
DIAPHRAGTONTES ,• Middelfchots-vliezsn; zijn
|
||||||
tft DIA. DIC.
d'esté honing, derdehalf pond; beste witte irijn, een half
pond: Deeze dingen fijn gepoeijert zijnde, behalven die ontbonden worden-, roert men ze in de gefchuimdu ho- ning, en dezelve vervolgens tot de behoorlijke dikte ge- kookt zijnde, doet men op 't laatst, als het verkoelt is, de ontbonde gommen en 't opium 'er bij, alles wel mengen- de. Dit meer zamengeftelde Diascordium is eenigzins kragtiger als het voorige, hoewel 't eerfte genoegzaam dezelfde uitwerking doet. DIASMIJRNON; noemt men zulke geneesmiddelen,
die veel mijrrhe bevatten. DIASFERMATON ; deeze naam geeft Gai.enus
aan ieder geneesmiddel, daar veel zaaden in gebruikt worden. D1ASPHAGE; Herophijlus noemt dus de plaats,
alwaar de navel-ader zijn aanvang neemt. DIASTASIS , zie LEDEN-VERSTU1KING;
DIASTOLE, word de beweeging van het hart door
verdaan , wanneer het bloed uit de holle ader in de reg- iere , en uit de long-ader in de linkere holligheid vloeit. DIASTOMOTRIS ; door deeze naam worden alle
Heelkundige werktuigen begreepen, die dienftig zijn em eene opening te maaken, of wel om die te verwij- den. DIASTREMMA; dus word bij Hippocrates de Le-
ien-verfluiking genaamt. DIASULPHURIS, deeze naam draagen zommige,
zo wel in- als uitwendige geneesmiddelen, daar zwavel onder komt, en van Marten Ruland uitgevonden zijn ; gelijk bij voorbeeld , debalf&müs fulphuris ; het emplaitrum diafulphuris , enz. DIATESSERON, is de bijnaam van een Theridak,
die uit vier ingrediënten , als gentiaan-wortel, laurier- beften, mijrrhe en ronde hol-wortel beftaat, die met ho- ning tot een eleSuarie gemaakt worden. Zie ook THE- RIAAK. DIATHjETICA, zijn zodanige geneesmiddelen, die
de conßßentie der vogten verbeteren. DIATHESIS , hier word eene natuurlijke, en ook te-
gen-natuurlijke gefteltheid des lighaams door begreepen ; of als wanneer het zelve,wel of kwalijk gefielt is, om deszelfs natuurlijke werkingen te verrigten. - DIATRAGACANTHI SPECIES, zie SPECIES. DIATRION PIPEREON; een Poeder, aldus ge-
naamt, om dat 'er drie zoorten van peper onder koo- rnen; bij voorbeeld, neemt lange, witte en zwarte pe- ter, witts gember, toppen van thijm en anijs-zaad, van elks een halve once; maakt het tot een poeder: Het is een goed maagmiddel, en kan ook in de zaufen der fpij- zen gebruikt worden. DIATRITARII; dus pleeg men de Geneesmeesters te
noemen, die het voetfpoor van hunnen Meester Thes- Sa.lus. volgende, alle ziektens met honger zogten te ver- drijven ; het was niet voor dea derden dag, dat zij den lijder toelieten, om eenige fpijze te nuttigen, en lieten Éem dus drie dagen vasten. DIAZOMÄ, is. het zelfde als Diaphragma of Mid-
i'el-rift.. DIAZOSTER , deeze naam word aan het twaalfde
wervelbeen van den rug gegeven, dewijl men-gewoonjs zig-, omtrent op die hoogte te gorden. DICARFÜS, Twee-korrelig,, dat twee korrels of zaa-
een. bevat. DICHASTERES,. door dit woord verftaat men de
feiï-tanden der diereru. |
||||||
DIC. DID.
\ DICHÖKnjÄ ; deeze naam word aan die ziekte vâ|
het hair gegeeven, wanneer het zelve van een fpiijt. DICHOTOMÜS ; in tween gedeelt of verfpreid.
DICOTIJLEDONES ; Twee-lobbige Planten, zijl*
zulke, welker zaaden twee lobben hebben. " D1CROTUS , dus word een tweemaal llaande pols genaamt. DICTAM; Diptam; 'm'thtïjnDiiïamnus. Men heeft
twee zoorten van deeze plant ; als i. De Candifche DiEtam, ook Kraam-kruid genaamtj
Diiïa.mnus c'reticus; Diiïammum verum DodOiN'^i; (Ori- fdnum foliis hiferioribas tomentofis, fpicis nutantibust
,inn. Spec. Plant.) i. -De DiBam met gladde' marjoleine-bladen ; Diftam* nus montis Sipijli, foliis majorante ; (Origanum foliis om- nibus glabris, fpicis nutantibus, Linn. Spec. Plant.) ' .Befchrijving. De eerfte zoort fehlet verfcheidene dun- ne Hengen uit de wortel op met eenige zijd-takjes, aan welke rondagtige na vooren iets puntige bladen, twee en twee tegen malkanderen overgroeijen , die geheel wol- agtig én grijs zijn, en een fcherpe fpecerijagtige reuk ea fmaak hebben ; op de toppen der ftengen en takkea koomen langwerpige fchubagtige hooftjes of airen voort, die krom omgebogen nederwaarts hangen ,• waar tusfehen kleine bloemen uitkijken, op welke het zaad tusfehen de ichubben volgt. De tweede gelijkt veel naar de eerfte, maar heeft glad-
de bladen, die naar die van de Imrjohine of dosten fwee-i men, en de fchubagtige airen. zijn langer. Plaats. De eerfte zoort groeit op 't eiland Candia,.
inzonderheid op de berg Ida. De tweede word gevonden op de berg Sipijlus in Phrijgien ; men kweekt ze beide ook hier te lande en elders in de tuinen voort. Kweeking. Dezelve gefchied door fcheuring, of an-
ders door middel van jonge takjes, die men in 't voor- jaar of zomer in een goede vette zandagtige aarde fteekt, dezelve befchaduwt en vogtig houd, zo zullen ze wor- telen fpruiten en jonge planten worden, welke men 'm het najaar in potten plant, om ze de winter over in het oranjehuis of andere plaats, daar het niet vriest, te be- waaren, dewijl ze wel eenige koude , maar geen harde vorst kunnen verdraagen : In het voorjaar kan men ze wederom in de opene grond planten, als men wil, op die wijze, als men met de roofemarijn handelt; maaken- de met haare bladen en airen een aardige vertooning in de bloem-tuinen, inzonderheid de tweede zoort. Eigenfehappen. De eerfte zoort word in de Genees-
kunde gebruikt, hebbende een openende, verdunnende, afveegeiïde en ftonden-verwekkeude krogt, en word in- zonderheid zeer gepreezen om de baaring eu ftouden te bevorderen ; zij drijft ook, volgens Hoffmann, alle doorn- of fteekagtige dingen zeer fpoedig uit het lig- haam, en wederftaat het vergift, weshalven die ook me- de onder de theriaak gebruikt word. DICTAM (WITTE), Dittammus albus, zie FRAXI-
NELLA. DICTAM (BASTÈRT- of VALS CHE) , Pfeudi-
DiUamnus. Zie MARRUBIUM. D1CTAMNUS, zie DICTAM.
DICTIOIJDES ; dus word van zommige bet zogenaam-
de wonderlijke net (rete mirabile), zijnde een zamenvleg- tingdcrbloed-aderen met: de flag-aderen, aan de flijmklier in de hersfenen, genaamt. r -..- DIDIJMiEA; bij Galenus draagt een zekere pleis*
'ter, dienftig tcgens hoofdpijn, deczen naam. Dl-
|
||||||
®m m
gen' de zodanige Dienstbooden, Dienstmaagden, Minne-
moers en Bakermoers in het weder verhuuren behulp- zaam te zijn ofte asfifteeren, op pœne van gelijke twin- tig guldens te verbeuren, en daar en boven arbitralijk te werden geftraft. II. Dat riieede de befteedfters, voorloopers, behul-
pers of andere, van Koetziers, Knegts, Meisjes, Min- nemoers en Bakermoers in dienst te brengen, dezelve tegens eens befteed hebbende, daar na en voor dat ze haren tijd behoorlijk hebben uitgedient en voldaan zullen hebben, niet vermoogen en zullen eenige van de voor- noemde Dienstbooden, Dienstmaagden, Minnemoers en Bakermoers op een ander weeder te befteeden, daar toe te raaden, loopen of helpen, directelijk of indireclelijk, nog haar te onderwinden eenige van de voornoemde Dienstbooden, Dienstmaagden, Minnemoers en Baker- moers , onder beloften van grooter of meerder loon, uit haaren dienst.te lokken, daar toe te raaden , of teweeg te brengen, dat zij haaren voorigen dienst niet behoorlijk uit- en dienen, op poene en correctie als voren; nogte ook zodanige Dienstbooden, Dienstmaagden, Minnemoers en Bakermoers voor den tijd uit haaren dienst geloopen zijn- de , of door anderen gedebaucheert en gefuborneert, haar Godspenning wederom brengende en haar aangenomen dienst verlatende, eenige asfiftentie te ver]eenen, hui- zen of hoven, op pœne en correftie als voorfz. III. Dat alle Dienstbooden, Koetziers, Knegts, Meis-
jes, Minnemoers en Bakermoers, die haar bij iemand in den Hage , of binnen den bedrijven van dien , jegen- woordig verbonden hebben, of hier na verbinden zullen voor zeekeren tijd, het zij dat ze daar toe eenigen Gods- penning ontvangen zullen hebben, of niet, gehouden zul- len weezen inden zelven dienst te gaan, die presteeren, en den geftelden tijd getrouwelijk, eerlijk en na behoo- ren uit te dienen, waar te nemen en voldoen tot .conten- tement en genoegen van haare Heeren, Meesters en Vrouwen, zonder buiten wettige reedenen, daar uit te mogen blijven, fcheiden of haren dienst verlaaten , of voortaan zullen mogen opzeggen, of den Godspenning wederbrengen, of voor den tijd daar uit te mogen loopen, en haar in haaren dienst weerfpannig, onbetamelijk, bal- daadig, en ongetrouwelijk te draagen tegens haare Heeren, Meesters en Vrouwen, op verbeurte van twintig guldens, en dat zij daarenboven na gelegenheid en exigentie van zaa- ken op de aanklagte van hare Heeren, Meesters en Vrou- wen, met het Spin-, Tugthuis of anders arbitralijk zul- len werden gcftiaft; en zullen, boven en behalven de voorfz. pœnen, nog evenwel gehouden weezen en ver- bonden zijn, de voorfz. dienst te presteeren, zonder haar, binnen den tijd, aan andere te mogen verbinden, op pœne, dat zij bij de Officiers, tot haaren kosten, da- delijk daar uit de huizen gehaald en tot haaren eersten of voorigen aangenomen dienst geconftringeert zullen wor- den, zonder dat zij haar in dezelve haaren voorigen dienst daar over onbetaamelijk, wederfpannig, baldaa- dig, of ontrouwelijk met woorden of werken, tegens haare Heeren, Meesters, Vrouwen of iemand van het huisgezin zullen vermogen te draagen, op pœne van twin- tig gelijke guldens, en daar en boven gebragt te worden in liet Spin- of Tugthuis van den Hage, of anderzins ter abitragievan deezen Hove, of van den Gerechte dee- zer plaatze. IV. Dat alle de voorfz. Dienstbooden, Dienstmeisjes,
Minnemoers en Bakermoers, gehouden zullen wezen binnen den derden dag, of voor het expireeren van de. P p p a zelve,
|
||||||
»ID. DIE.
DlDlJMI; bij oude Sclirijvers vind men dit woord
gebezigt, om 'er Tweelingen mede te betekenen. De mannelijke zaad-ballen worden mede dus genaamt. PIDIJNAM1A ; is volgens het fijfleina van Linnjbvs
een Clasfe van Planten, welker bloemen twee helmftijl- tjes langer hebben, als de overige. DIEF; in 'tlatijn.F«r; (Cerainbijx tkorace fpinofo gib-
liofo; coleoptris ovatis, fuscia duplici albida ; ant'ennis filiformibus mediocribus, Linn. Sijfl. Nat.) Is een klein toodagtig Torretje, onder het geflagt der Éok-torren be- lioorende j het zelve heeft een gedoomd en bogchelagtig borstftuk; ovaale dekfcbilden, met een dubbelde witag- tlge band, en draadswijze fprieten, die een middelmaa- tige lengte hebben ,* even gelijk de Knaag-torretjes, kan het de kop omgekromt binnen het borstftuk intrekken ; liet is een fchrikkelijke verwoester voor de verzamelaars van gedroogde planten, infeften en vogelen, die niet beter kunnen doen, dit ongedierte vermerkende, dat bin- nen korten hun gehcele liefhebberij bederft, als 'er rotte- kruid met gebrande aluin gemengt, tusfehen teftrooijen; roeede vernielen-zij de kleederen, bonte vagten, en ver- blinden met greetigheid allerlei eet-waaren, en zelfs ta- bak. DIENSTBOODEN; zijn diegeene, welke anderen
voor de kost en een zekere bedungene loon, dienstbaar zijn, en het werk,, waar voor men hun aangenoomen heeft, moeten verrigten ; bij ons, daar geen flavernije plaats heeft, worden geen andeic Ji t>*irthaoAen als vrijü menfehen gebruikt ; en deeze vrijheid, die hun inzon- derheid hier te lande gegunt word, is niet zelden oor- zaak, dat wel verre van hun werk behoorlijk te doen en hun pligt te betragten ; zij die verwaarloozen, en dik- Wils daar te boven hunne Broodheerenen Vrouwen kwa- lijk bejegenen, fmaadelijk behandelen, en in andere ver- sreßaanu; buitenfpoorigheden vervallen; welke excesfen 's Lalids Vaderen door heilzaame Ordonnantien en Wet- ten hebben zoeken te keer te gaan, en te beteugelen : Wij zullen hier eenige der voornaamfte, die hooftzaake- lijk met alle de andere overeenkoomen, te berde bren- gen: Zie hier't geen op den 29 November 157p door dtn Heere Erfftadhouder, benevens den Prœfident en Kaaden over Holland, Zeeland en Vriesland, daarom- trent is geftatueert en vastgeftek. I. Dat alle befteedfters, voorloopers of behulpers van
Koetziers, Knegts, Meisjes, Minnemoers en Baker- aioers, haar alvorens behoorlijk zullen moogen infor- ïneeren van het comportement en gelegenheid der gee- nen die zij in het verhuuren zullen willen asfifteeren, en in het bijzonder (indien dezelve hier ter plaatze die- nen of hebben gedient) bij die geene die zij laatst heb- ben gedient, onderdaan, of zij na behooren den tijd van baaren dienst hebben uitgediend, en of zij in den zelven fcaaren dienst getrouw, eerbaarlijk en betaamelijk haar fcebben gedraagen tegens haare Heeren, Meesters en Vrouwen, op pœne van bij nalatigheid van het voorfz. onderzoek, te verbeuren een zomma van twintig guldens, tot veertig grooten het ftuk; dat de voornoemde befteed- fters, voorloopers, behulpers of andere, in cas zij mog- Een hebben verftaan, dat iemand van de voornoemde Dienstbooden, Dienstmaagden, Minnemoers en Baker- moers, hem of haar niet trouw, eerlijk en betamelijk in fcaaren dienst teegens hare Heeren, Meesters en Vrou- wen hadden gedragen, of haaren tijd niet hadden uitge- dient, maar voor het expireeren van den zelven haaren dienst daar uit waren geloopen, niet en zullen veimoo. |
||||||
4&4 £>IË«
zelve, dat haai e dienst of huuren ingaan zullen, tekoo-
men in haare huure of dienst, op pœne van te ver- beuren eene gulden daags, voor zo veel dagen als zij ïaater in haare huure of dienst komen zullen, te korten bij haare rcfpective Heeren, Meesters en Vrouwen, van haar luider bedongen loon. V. En, op dat de voorfz. Dienstbooden, Dienstmeis-
jes , Minnemoers en Bakermöers daar inne geen belet werde gedaan, zo zullen die geene, die zij luiden die* nen , gehouden zijn, binnen den derden dag van Meij of November, dezelve Dienstbooden te laten gaan, op pœne van insgelijks te verbeuren eene guide daags, en. dat zij des niet te min zullen gehouden zijn, de voorfz- haare Dienstbooden, Meisjes, Minnemoers en Baker- möers te licentieeren en hiaten gaan, om binnen den voorfz. tijd haare nieuwe dienst of huure te gaan be» kleeden. VI. Dat ook de voorfz. Dienstbooden, Meisjes, Min-
nemoers en Bakennoers, eens in haar huur of dienst getreeden zijnde, dezelve haar huur of diensten, zon- der wettige reeden, niet en zullen mogen verlaaten, of voor den tijd daar uit loopen, of haar daar in weder* fpannig, rebellig, baldaadig, onbetamelijk enontrouwe- lijk draagen, het zij met v/oorden, werken of gebeer- deri, tegen haare Heeren, Meesters, Vrouwen of ver- der huisgezin, op pœne van twintig guldens en' arbitrale correctie als voeren , en daar en boven nog evenwel te moeten presteeren den aangenomen tijd van hun huu- re of dienfte, of te verbeuren hun geheele bedongen huure of loon. VII. Dat insgelijk alle de voorfz, Dienstbooden, Koet-
ziers, Knegts, Meisjes, Minnemoers 'en Bakennoers, gehouden zullen zijn drie maanden voor het expireeren van haar huur of dienfte, met behoorlijk refpecl, haare Heeren, Meesters en Vrouwen aan te fpreeken, en hen luiden te verklaaren of zij van meeninge zijn te blijven ©f te gaan, en bij faute van dien zullen de ftilzwijgen- de Dienstbooden, Dienstmaagden, Minnemoers en Ba- fcermoers, haare Heeren, Meesters en Vrouwen, zulks fcegeerende, gehouden zijn als nog tot gelijke prijzen te dienen den tijd van een half jaar, boven den tijd daar toe zij haar verbonden hadden. VIII. Voorts, dat voortaan niemant, binnen den Hage
ofden bedrij ve van dien, eenige van de voorfz. Dienst*- looden, Dienstmaagden, Minnnemoers en Bakermöers, en zal mogen in huur of dienfte nedmen, zelfs met den behoorlijken tijd, zonder alvoorens wel te onderzoe- ken, of 2ïï aan niemand anders, in dezelve tijd, met belofte vsn dienst te doen, zijn verbonden, en ook niet buiten trjds zonder gelijk onderzoek te doen,.en dat hen blijke dat ze ontflagen zijn van de dienfte.van huur van haare laatße Heeren, Meesters-en Vrouwen, op pœne, dat die geene, die iemand anders zal aanneemen, meede verbeuren zal een boete'van gelijke twintig, gul- dens, en al evenwel'niet mogen genieten den dienfte van dezelve Dienstbooden, Dienstmaagden, Minnemoers en Bakennoers. IX. Dat niemant, van wat ftaat en conditie hij zij,
hem zal vervorderen eenige Dienstbooden, het zij Koet- ziers, Knegts,. Meisjes, Minnemoers, Bakermöers of anderen, ten dienfte gebruikt, buiten weeten,"wille en tocftaan van de Heeren, Meesters en Vrouwen van; dien, uit haare dienften te debauclieeren, fuborneeren, en verleiden , omme die te verlaaten en voor den tijd iaar uit te fcheiden, of in haar of andere dienften over |
||||||
te gaan, onder wat pretext het ook zij,, al waar het mét
belofte van meerder loon„ emolumenten, avancement of anders, op pœne van twintig gelijke guldens te ver- beuren, zo wel bij de geene die dezelve alzo gedebaiK cheert, gefuborneert en uit den dienst van haaren voo- rigen Heer, Meester of Vrouw getroond zullen hebben, als bij de geene die op zulke fubornatien en verlok- kingen, hnnne dienften en huuren binnen de beloofde tijden zullen hebben verlaaten , en ook de geene die zul- ke gedebaucheerde, gefuborneerde en verleide perzoo- nen in hunne dienften of huuren hebben aangenoomen. X. Dat verders, bij aldien eenige Heeren, Meester» of Vrouwen , in den dienil of comportement van des- zelfs Koetziers,. Knegts, Dienstmaagden, Minnemoers- Bakermöers, geen contentement maar misgenoegen. hebben, in zulken gevallen den voornoemden Heer» Meester of Vrouw vermogen zal de huur van zodanig© Koetziers, Knegts, Dienstmeiden, Minnemoers of Ba- kermöers op te zeggen, en haar te laaten gaan, mits als dan betaalende den tijd die zij aireede gedient hebben, te rekenen na beloop van den bedongen loon of huur- penning, waar meede de voornoemde Heeren, Mees- ters of Vrouwen zullen mogen voütaan , en de voor- noemde Dienstbooden. ook dadelijk zullen moeten ver* trekken, zonder dat haare Heeren , Meesters of Vrou* wen gehouden zullen weezen daar van reeden te gee- ven; blijvende evenwel zodanige gecasfeérde Koetziers,. Knegto, Meicjec, iviiniiemocrs en Bakermöers -, in cas zij haar moetwillig'ftellen, of eenige infolentié met woor- den, daaden of werken omtrent haare Heeren, Mees- ters, Vrouwen of derzelver huisgezin pleegen, fubjecT de ftraffe en pœne hier boven gemeld; dog indien het kwame te gebeuren, dat de voornoemde Heeren, Mees- ters of Vrouwen, door de onverdraagelijke baldadig- heid, infolentié', moet willigheid, ftoutheid en ongehoor« zaamheid der voornoemde Dienstbooden, wierden gene- cesfiteert of gedwongen,. zodanig eenen, voor den tijd, de huur op te zeggen en te laaten gaan, en dat daar van den Rechter kwaame te blijken, dat in zulke gevallen, de voornoemde Heeren, Meesters of Vrouwen zullen mo- gen volftaan met de zodanige Dienstbooden aanftonds te laaten gaan,- zonder gehouden te zijn aan dezelve ietwets te öetäalen van huur of bedongen loon , over den « tijd die zij airede gedient heboen ; en zullen daar en bo- ven mede' de zodanige gecasfeérde Ditnstbooden fub- jecT: zijn de pœne en ftraffe hier vooren geëxpresfeert, na bevindinge en exigentie van zaaken, in cas de voor- noemde Heeren, Msesters en Vrouwen, o ver zodanige- Dienstbooden kwaamen te.klaagun. XI. Alle welke boeten wij verftaan en ordonneeren,'.
dat bekeerd zullen worden, een derdendee! tot profijt© van den aanbrenger, en resteerende twee derden deelen. ten profïjte van den-Officier die de klagte van dien ver- volgen en de correctie doen zal; te weeten, den Procu- reur Generaalover alle de Dienstbooden, Dienstmaag- den , Minnemoers en Bakermöers, den Edelen fuppoo- ften dienende, en ook over alle de fuppooften van dën Hove, haare Vrouwen en huisgezinnen, deeze Ordon- nantie contravenierendej en den Bailluw van den Hage over alle Dienstbooden, Dienstmaagden, Minneraoer» Bakermöers van andere perzoonen geen fuppooften zijnde, die meede tegens deeze Ordonnantie zullen mis« doen', die wij zulks wel ernftig belasten en beveelen, in den naameen van weegende Hooge Overigheid, me6 alle vlijt CW rwiuftiäheid. toe te zien,, dat deeze Ordon- nantie |
||||||
DIE.'
nantie ffiptelijk of punclueelijk werde onderhouden, en
de con traven t„urs van dien zonder eenige conniventie en disiimuiatie geftraft werden. In de vernieuwde Lands Ordonnantie van Friesland
van den jaare ifi's, Eerfle Boek, Tit. XX. vsnDienst- iooden vind men dit volgende geftatueert. Art. I. Dat alle Dienstbooden en Arbeiders, zo ten
platten lande als in de fteéden, die haar in ijmands dienst gaan begeeven, 't zij de zelve daar eenige hand- of ortel- penning hebben ontfangen, of niet, gehouden zullen we- zen, op den gewoonlijk en en befprooken tijdt effective- lijk in haar huur te treeden, zonder haaren dienst te ver- laaten, op te zeggen, ofte buiten wettige reeden de or- felpenoing wederom te brengen, veel min haar binnen den zelven tijdt aan anderen te verhuuren, bij poene van vijf en twintig Caroli guldens,- zullende zij niettemin gehouden weezen haaren eerst gecontracleerden huure of- te dienst te pralleren, en bij weigeringe van zulks, de Meeiters of Vrouwen vermogen haar, totdenzelverdienst- booden kosten door des Gerechts Dienaars, uit den an- deren huize te haaien en tot het betrachten van haar de- voir ende eerst aangenomen dienst te conitringeeren. Art. II. Ende of h_tgebeurde, dat zodanigeKnegts,
©f Dienstmeiden meennaalen haare hnuren quamen op te 2eggen, ofte reede daar inne getreeden zijnde, ontijdig daar uit te loopen, ende die zonder wettige redenen te verlaaten, 20 zullen dezelve daar over , boven voorige boete, nog onderworpen wemen . omme in 't publijc- que Tucht- en Werkhuis te werken beitelt te w-orden, ter aibitragie ende discretie van de refpective Rechters' ter plaatze. Art. III. Des zullen ook de Meefters ende Vrouwen
niet vermoogen, hunne Dienstbooden, na-dat zij die in dienst hebben aangenoomen, ende een ortelpenning ge- geven, de huur zonder wettige reedenen op te zeggen, maar dezelve volgens. accoord: op den beftemden tijdt in dienst moeten.ontfangen, ende aanneemen,. bij pcene van een half vierendeel j aars huure, bij voorfz. Meefters en Vrouwen in kas van contraveniie aan haare Dienstbooden te geeven. Art. IV. Alle Knegts ende Dienstmeiden,'t zij dezel-
ve pandt- ofte ortelpenning up de handt hebben ontfan- gen ofte niet, zullen.gehouden weezen, binnen den der- den dag na den 12 Maij en November, ofte anderen zo- danigen tijdt ais haare huur ingaat, in dienst te treeden, bij pcene van een gulden voor ieder dag, die zij na dien tijdt in dienst zullen koomen te verbeuren, welke boe- te bij haare Meeiters en Vrouwen van't bedongen loon zal worden gekort en ingehouden.- Art. V. Ook zullen zodanige Knegts en Ivf eiden. ge-
houden weezen, de dienst', waar inne zij eenmaal haar begeeven hebben, met alle gehoorzaamheid;; neerftigheid ende getrouwigheid té betrogten , ten einde' haare refpec- tive Broodbeeren, ende Vrouwen haar over Naaren on- trouwen of onéerbaaren handel en Wandel niet hebben' te beklaagerr, bij.pœne van viif-en-twintig gelijke gul- dens , ende arbitraale correctie na toedrachte en gelegent- beid van zaaken, Art. VI. Ende of't gäbeurde, dat eenig'Meefter of-
,1e- Vrouw geen volkomene genoegen in den dienst van baare Dienstbooden mogte koomen te rlèemeri, zo zul- len dezelve in zodanige« gevalle vermoogen de huur aan' zodanige Dienstbooden op te zeggen., ende haar' aan- ilondts te laaien-gaan, niidts betàafende baat' Verdienden Joon, tot den uiteinde van 't half vierendeels jaar daar |
||||||
DIE. Ü*£
innè zij zullen getreeden zijn, boven de vcrloopene huur
van de vooren uitgediende tijdt, alles te reekenen na proportie van de bedungene huur penningen, waar mee- de de voorfz. Meefter ofte Vrouw zal moogen volftaan, zonder gehouden te weezen haar reeden daar af te ge- ven , ende zullen zodanige Dienstbooden zig daar op dr- delijk hebben te vertrekken, of in kas van moetwil ofte infolentie daar tegens, te verbeuren twintig Caroli gul- dens; ofte fubject zijn, omme in't Landtfchaps Tugt- ende Werk-huis gebragt te worden, na gelegentheid van zaaken. Art. VII. Niemaflt zal hem vervorderen om mefî
fchoone woorden , belofte van meerder loon, ofte an- derzints, ijmants Dienstbooden buiten wille ofte kennis- fe van haare Meeiters ofte Vrouwen te debauchieren ende verlokken uit haare dienften, omme die buiten tljds te verlaaten ende in haaren ofte anderen dienst over te gaan T bij pcene van vijf en twintig Caroli guldens, bij die gee- ne te verbeuren welke die verleidinge gedaan heeft, van wat conditie of qualiteit hij ook zij, mitsgaders die zig al zo heeft laaten verleiden , ende die zulke" verleide' perzoonen in dienst zal hebben aangenomen. Art. VIII. Al het welke wij meede verftaan ftandt
te moeten grijpen ten refpefte van de Tichelaars, Slatters,. Maijers ende andere Arbeiders, die een Ituk werks, ofte' lauds te ploegen, flehten, dorfchen, ende wat dies meer is, bij jaar of dag, te bearbeiden hebben aangenomen,- zullende niemandt vermogen, dezelve uit's anderen diensr in de haare over te neemen, voor en al eer des eerden dienst ofte aangenomen werk, bij voorfz. Dienaars, en-- de Arbeiders zal weezen voltrokken, op pcene, zo voor de deferteur als overneemex, in voorige artikel geëxpri- meert. Art. IX. Ende om in dit ft uk te zekerder te pro-
cedeeren, zo zal geen Brood-heer, Vrouw, of Meefter,- eenig Knegt, Dienstmeid ofte Arbeider, binnen of buiten-; tijds, in dienst'mogen aan-, ofte ovérneemen, zonder eersten alvoorens wel te onderzoeken, of zij ook nog: a'an dé; dienst van haar voorige Meeiters, ofte Vrou- wen zijn verbonden, op verbeurte van twintig Caroli' guldens, ende dat zij nogtans den dienst van zodanige Dienst-booden niet zuiïen mogen genieten.' Art. X. Dog op dat een ieder Hier af in tijds kan
worden geinformeert, zo zullen de Brood-heeren, Vrou- wen, ende Meefters, aan de eene zijde, midtsgaders de; Dienstbooden aan de andere zijde, in kas hun' over de- huure ende dienst, reciproquelijk aietwel genoegt, ge- houden weezen, omme tön -minften zes wecken voor' den 12 May en 11 November, malkanderen te fom- meeren, end'e onderftaan nopens de continuatie of dis- continuatie van den dienst', zullende bij gebreeke van- verklaaringe, en ftilzwijgtn van partijen , de inhutv- ringe gehouden worden op de oude voet gerenoveert te~ weezen'. Art. XI. AI Waaromme ook geen B'efteedérs of Be-
fteedfters van Dienstbooden, zullen vermogen, dezelver- eerder, als na gebiijke van zodanige opzegginge, aan- een ander tè'befteeden, ofte te verhuuren,. daar toe te- raaden ofte te helpen, dircétèlfjk of ifidirettelijk, nog. dezelve, uit haare huuregeloopen weezende bij reffiaan, ofte te loogeren , maar haar bij dcrzelver Heeren ende' Vrouwen te iiiforiiiecren , of baare huure ende dienst met den uitgang van het jaar, half jaar', ofte zodanige: tijd, als dezelve gehuurt zijn, koomt te. eindigen r end"e- al in tijds van-de eene ofte- andere zijde is opgezet;,; Ppp-3, sÜ«fc |
||||||
DIE.
en 't volgende articul vermeld, gefchieden door de Com-'
misfarisfen van Huwelijkze zaaken. III. Maar indien de voornoemde Dienstbooden weige-
rig zijn, in hun dienst te koomen, of in den dienst ge- koomen zijnde, dezelve voor den tijd verlaaten of uit hun dienst loop en, buiten wettige reedenen, zullen de- zelve verbeuren een vierde jaars van hun bedongen loon, ten behoeve van hune Heeren, Meesters of Vrou- wen , en des niet tegenftaande (des gerequireerd worden- de) hun verbonden tijd getrouwelijk moeten uitdienen, waar toe dezelve door den Heer Hoofd Officier zullen worden geconftringeert, die zodanige onwillige en onge- hoorzaamc Dienstbooden door de Dienaars van de Jufti- tie, ten hunnen kosten, zal laaten haaien, en in hun dienst laaten brengen; en in gevalle dezelve Dienstbooden zig vervolgens weder uit den dienst begaaven of wegliepen , zullen dezelve met het Spin of Tugthuis, of anders na, gelegenheit van zaaken worden geftraft. IV. Alle huisdieverijen , bij de voornoemde Dienst-
booden , Bakers, Naaifters, of andere gedaan, of de- welke door hun toedoen of mcdewecien bedreeven wor- den, 't zij veel of weinig, zullen zonder eenige verfcho- ning, naar exigentie vau zaaken , ftrengelijk worden ge- ftraft. V. Zo wanneer eenige Kameniers, Meiden, Minne-
moers , Bakers of Naaifters , zig met iemant van het huisgezin, daar zij woonen of in dienst zijn, in hoererij koomen te verloopen, zullen dezelve worden gezet voor den tijd van zes luuMiden, in het Spinhuis deezer ftee-; de. VI. De Dir-isibosdm zullen gehouden zijn, drie maan-
den na 't eindigen of" uitgaan van hun dienst of huur, dat is, voor den eerften Maij of November, hun Hee- ren, Meefters of Vrouwen te verklaaren, of zij van mee» ning zijn te vertrekken, en bij naiaatigheid van dien, zuU len zij gehouden zijn (indien de Heeren, Meefterc, of Vrouwen zulks begeerenj nog een halfjaar booven deij verbonden tijd in de dienst of huur te blijven, tot de- zelve prijs en op de voorige condition. VIL Nicrnant zal eenige Dienstbooden uit hun dienst
of huur moogen troon en, op wat pretext zulks ook zou moogen zijn, Oy een boete van hondert guldens, te ap- pliceereiï als na rechten. VIII. Alle Heeren, Mcefters of Vrouwen, vermoo-
gen hunne Dienstbooden, binnen tijds , de huur op te zeggen en aanuonds te doen vertrekken, mits dezelve betaalende hun loon tot den dag der opzegging toe, zon- der meer, en zonder gehouden te zijn aan de Dienstboo- den, of andere, daar van eenige redcneiijte geven; en zullen de Dienstbooden zonder eenig geraas of gewe'd, daar tegen te maaken, aanftonds moeten vertrekken, en in gevalle van kwaadaardigheid, of onwilligheid , zal hee de Heeren, Meefters of Vrouwen gepermitteerd zijn, zodanige Dienstbooden, door een van 's Heeren dienaars, ten huizen te doen uitleiden, zullende zelfs de weder- fpannige Dienstbooden, na gelegenheid van zaaken, daar over worden geftraft, en zal ditaiticul ook meede plaats hebben ten opzigte van de Bakers en Naaifters IX. De Heeren, Meefters of Vrouwen, zullen hun
Dientsbooden moeten laaten gaan den derden d.:g na het eindigen van den dienst of huur. X. DeHéerén , Meefters of Vrouwen, welkers Dienst-
booden den huur behoorlijk (zo sis bier vooren articul VI. is georJonneert) hebban ppgeze.çt,. of wanneer de Heeren, Meefters of Vrouwen, huu JOknstboodm tegen |
||||||
■•&S. DIE.
a.lles op verbeurte van vijf-en twintig Caroli guldens,
bij voorfz. Befteeders of Befteedfters, in kas van con- traventie of verzuim, te betaalen. Art. XII. Ende zullen alle vooren gefpecificeerde
■breuken koomen ten behoeve van de armen ter plaat- je voor.twee derde parten, ende de refteerende derde .part ten profijte van den Aanbrenger, en Exploiteur. Om verders de Dienstmaagden , Scboonmaaktters , _ Naaifters, Minnen, enz. te beletten, om zig in geen .geheime en ongeoorloofde minnehandel met hunne Brood- heeren of derzelzer Kinderen, enz. te begeeven, heeft de wijze Wetgever in dezelfde Ordonnantie ijle Boek, Tit. IV. van Defloratie , Art. 3. het volgende bepaalt. Dat geen Dienstbooden, haar laatende beflaapen van ïhaar Broodheeren , vau haar Broodheeren of Brood- vrouwen Kinderen, of van jonge Lieden, die onder der- Zèlver opzigt flaan, en bij haar iavvoonen, 't zij zulke ■die haar bij 't jaar verhuuren, of die geene, die bij dag in de huizen gaan werken , eenige aüie van dotatie , Braam-kosten, of alimentatie-penningen, van Kinderen, door zodanige beflaapinge voortgekcomeu, gefchaapen ■.zijn. De engeregeltheid der Dienstbooden , zo wel als de
ïflinkze wegen van de zogenaamde Befteedfters , om de- zelve uit de huuren te lokken; hebben de Heeren van .den Geivchte der Stad Amllerdam bewoogen, op den 28 Januarij 1758 't volgende dien aangaande te ordon- iieeren en te ftatueeren. I. Dat alle Befieeders, Befteedflers of anderen; die
.zig met het befteeden of verhuuren van Dienstbooden serneeren , zullen gehouden zijn, alvoorens zij eenige Dienstbooden in het befteeden of verhuuren behulpzaam .zijn, zig zo veel mogelijk te informeeren na der zelver .gedrag, als meede of zij hun tijd behoorlijk hebben uit- jgedient of met confent der geenen bij wien zij hebben gedient, uit den dienst zijn gegaan of zullen gaan, ea ■bij aldien zij geen genoegzaame informatie kunnen beko- men , of bevinden, dat de Dienstbooden zig in den voo- rigen dienst onbehoorlijk hebben gedraagen, of buiten stijds, buiten de wille der geenen bij wien zij hebben ge- dient, hun dienst hebben verlaaten, zullen zij zodani- ge Dienstbooden niet vermogen te adfifteeren of behulp- zaam te zijn, op een boete vanvijf-en-twintig gulden,te appliceeren als na regten, en t' elkens te verbeuren wan- neer zij lieden contrarie dezes hebben gedaan, en zul- len boven dien zelfs na bevinding van zaaken worden gecorrigeert. II. Alle Knegts, Kameniers, Meiden, Minnemoers,
«ofandere, zig hebbende verhuurd ('t zij een Godspen- rjing -gegeeven zij of niet) om in hun dienst te koomen tegen de ordinaire verhuis-tijd, naamelijk, den eersten Jvleij of eersten November, zullen gehouden zijn, den zesden dag na den eersten Meij of November refpefti- ve, in hun dienst of huur te koomen, (ten zij 'er wetti- tige reedenen van belet zijn) op de verbeurte van een vierde jaars van hun bedongen huur of loon, ten behoe- de van. de Heeren, Meesters of Vrouwen, en ten opzigt van de Dienstbooden die buiten tijds gebuurd worden, sullen dezelve gehouden zijn, in hun dienst te koomen iten tijde bij de befteeding of verhuuring is bepaald; op gjœne als boven is gemeld; desgelijks zullen de Bakers gehouden zijn op de behoorlijke ti|d in haar dienst te treeden,, op een boete van vijf en twintig guldens, ten, abéhoevevan de Heeren, Meesters of Vrouwen; en zal és adjudi.catie der boetens, in alle de gevallen bij dit |
||||||
/ * __.__.
|
||||||
DIE.
Maîj en November uit hun dienst zullen laaten gaan,
zuilen gehouden zijn, (mits daar toe wordende verzogt) |
||||||||||||||||||||||||
Ram (Aries), is het eerfte; v de 'Mei (Taums^ til
$S?fc£ d\TrlI^n (Gemini), hVÄ;'i*8 |
||||||||||||||||||||||||
noegc;) is voivoerd, of niet
|
tf^^/T?TO^W-WW-* de
|
|||||||||||||||||||||||
- , >■-«--------- en ta geval van ongenoe- S ÏÏCTsJrf/T^V ? de £w,w ^0. het
gen, te kennen te geeven, waar in het ongenoegen is SS.iVr»^(^ het zesde; -, de Wfr
beftaandei , de Hferen ,Meeftei"ofv2wS^- ^^^iJZ^^^^Senf^^^ |
||||||||||||||||||||||||
gerende, zodaanig een verklaring te geeven, zullen ver-
|
2g de Steenbok (Capricornius), het tiende; «s de. ZFa^
«raa?J (Aquarius) , het elfde ,• en X de Visjchen (Pisces) t, het twaalfde. Men kan ze gemakkelijk in de geheugenis prenten, door het navolgende vers van twee regelen : Sunt Artes, Taurus, Gemini, Cancer, Leo,.
Virgo,
Libraque , Scorpius, Arcitenens , Caper ,- Amphora; Pisces.
In 't nederduitsch aldus:
Ram, Stier, en Tweeling, Kreeft, LeeuW,
Maagd en Weegefchaalen,
Scorpioen, en Wildfchut, Bok» de Kruik, en Visfche-ftraalen.
|
|||||||||||||||||||||||
beuren honderd guldens, te appiiceeren ais na rechten;
en bij aldien de Dknstloodtn , wegens diergelijk een verklaanng, of over welke zaak het ook zou moogen weezen, hun Heeren, Meefters of Vrouwen, metwoor- ?«L°i WC- n ^"^tats kwalijk bejegenen , of door andere eenige overlast aandoen, zullen dezelve zes wee- Si J ?eijen deczer flede> te water en te brood
gezet, 01 anders na exigentie van zaaken geftraft wor- tïi?nSCVan5aIOrdonnantien van Wjzondere Provin-
hS n« rbeeHPraJlgiTde geëmaneert' zouden w«
ne Äl??îe>kunn,en brengen j dog dewijl dat geei ne, t welke het zaakelike betreft, genoegzaam met S?Snnn °Vereen,k°omt> achten wij zulk! onnodig vader en 2" ^ aa™erken ; dathet aan een Hui*. ffinW' fe'egen is, om goede Dienstbooden |
||||||||||||||||||||||||
Ä ^/ezelve bezittend!, alles ^ het wWHnî iSi ? f°-, een g0ede behandeling, en o
fchoon d?Sf fe,e?' dezelve te behouden; enlchoon de buitenfpoongheden „a„ 7nmmieen, de Wgevers heeft genoodzaakt, ftrenge Ordonnant en ter tgehng van onwillige en kwaadaardige Diensbooden te ernZ-leP"n; 'S!" a,ltoosi,et« d0£t. de zulke te laaten vrcewniendhoudde°n.r ^ ^7^ ^ ta dieDIER; in'tlatijn Animsl; word al het geene d
teffee?n?h;dat,-eTn7hfft'van de» M'™& SeS
mDlEREE e "fea indllis- 2ie verder RI
|
Men moet de tekenen, of bsare oude plaatzen in de-
Ecliptica 01 Dier.kring, wel onderfcheiden van de Com fiellatten of Gefterntens : In de tijd der inftelling van de Confiellatien, door de oude Sterrekundigen voor onge- veer aooojaaren, waaren deeze en de Dierkrings-teke- nen een en het zelve; maar dewiil de Herren eene lang- zaame beweeging hebben, van het westen tegens't ooi- ten, zo zijn de Confiellatien van plaats verandert, maar de oude tekenen gebleven ; zo dat de Ram tegenwoor- dig bijna ftaat, daar in 't begin de Stier ftond : Derbal- ven als er.gezegt word, dat de Zon ofeenig Planeet in; dit of dat Hemels-teken is, of in de zo menigfle graad I daar van zo moet zulks verftaan worden van de oude. /.ie teüenen of plaatzen der Confiellatien , welke de St-rre- - ^kundigen m hunne waarneemingen en calculatien behou- den hebben. |
|||||||||||||||||||||||
DIEREN ; die Jchaadelijk in 4e tuinen zun.
ONGEDIERTE. DIEREN-KRING, zie ECUrTICA.
|
||||||||||||||||||||||||
DIERENRIEM; Zodiak; in 't latijn Zodiacus; is
een verbeelde Riem of Gordel aan den hemel, tusfchen twee kringen bevat, die evenwijdig met de Ecliptica of Tamkring rondom den hemel gaan, en elk tien graaden van den Taankring afïlaan , zo dat deeze Kring net in het midden is. Hij wordDfcfêB-rwmgenaamt, om dat de XII Confiellatien of Hemels -tekenen der Dieren-riems, waar door de zon jaarlijks pasfeert, in dezelve geplaatst ftaan, aan welke de oude Sterrekundigen meest de rraa- men van dieren hebben gegeeven ; en men heeft hem op de breete van 20 graaden bepaalt, om dat men waar- neemt, dat de planeeten, die zig niet, gelijk de zon, in de Ecliptica beweegen, egter nooit meer als 10 graa- den, de eene minder de andere meer, buiten de Eclip- tica afwijken. Deeze Dieren-riem word door cirkels, die door de poolen der Ecliptica en het begin van elk der twaalf bemels-tekenen gaan in twaalf gelijke deelen, gelijk mede ook de geheele holle hem el vlakte in even zo veele deelen gedeelt ; behelzende elk deel in de Eclipti- ca en de concentiifche kringen 30 graaden. Het eerfte teken begint daar de Écliptics den Aequa-
tor, dat is, de Taankring den Evenaar doorfnijd, wan- neer de Zon in het AequinoBium vsrnum is, of wan- neer dag en nagt in de lente even lang zijn, naamentlijk den 22 Maart. Wif vertoonen ze hier alle volgens or- der, en met haar afzonderlijke figuuren verbeeld; r de |
||||||||||||||||||||||||
De order deezer Tekenen h van bet westen naar hei';
oosten; de Sterrekundigen hebben aan deeze Die rkrings- tekenen verfcheidene eigenfehappen toegefchreeven, ver- deelende dezelve in tekenen van de Lente, tekenen van- de Zomer, tekenen van de Herfst, en tekenen van de Winter. Dierkrings-tekenen van de Lente.
T Ram (Aries); dit teken is oostelijk, warm en droog,'. ga lag tig, oploopend, mannelijk. .
y Stier (Tàurus); dit teken is zuidelijk, koud, droogr,, aardagtig, droefgeestig, vrouwelijk. •
n Tweelingen (Gemini); dit teken is gemeen,, dubbel,;, westelijk, warm en vogtig, mannelijk..
Dierkrings-tekenen van de Zomer.'
22 Kreeft (Cancer); dit teken is nooj-delijk, koud en > vogtig, wateragtig, vrouwelijk.
SI Leeuw (Leo) ; dit teken is oostelijk, warm en droog,", oploopend, vuurig.
■ty Maagd (Virgo); dit teken is zuidelijk, koud en droog,, -aardagtig en droefgeestig. Dierkrings-tekefien van de Herfst.
•*û. Weegjchaal (Libra); dit teken is oostelijk, warm erj'i vog:ig, luchtig, bloedig., mannelijk... «t. Scwv-
|
||||||||||||||||||||||||
PIA»,
Aangaande de ftap van de wilde Kat, ftaat alleen t4
bemerken, dat hij ook gelijk is aan die van de tamme, be* halven dat hij de agterfte pooten zo fteik met indrukt Die van een Wezel is als een van de allerklemfte Hond-
jes behalven dat hij wat langer is, en de teenen digter in éen ftaan. Het is eene algeraeene aanmerking, dat alle wilde Dieren de hiel van den voet niet zo fterk in- drukken, als de tamme Dieren, die omtrent van t zeil- de zoort zijn, en dat de wijfjes dit nog minder doen, dan de mannetjes. ,, , DIER G A ARDEN ; Dierpark; Wild-baan; word ge.
naamt.een min of meer groote ruime befloten plaats ot bosch, waar in Vorsten en andere groote Heeren, al- Sei wild Gedierte, hetzij van inlandfche of vreemde Sten, als Berten, Reen, Damherten, Oost-Indifche Herten 'ot Ret», Haazen, ^.m^^m^cno^ derhouden ■ dos wel voornaamelijk in die Landftreeken, £ "óf weinig groote bosfehen of «jjjjjo^ zeen Herten, Reen, enz. in dezelve gevonden woi- den Eenzodanige.Dier-gaarde is tot dien einde rond, om Xbefl" en of onfheind, het zij met een muur, onLtdigt »an malkanderen geplaatfte Hisfaden^- ke omheining tamelijk hoog moet zun om J»tOTg dieren, inzonderheid de Herten, hee.hoOgkjmKn fprin een ■ of *er word rondom een taamehjk bieede en diepe ! eV'pei üven , en de pdif&fe, worden op d« Legte van°de %££*»"£ EFS£t'm& 7iin 73 -el van hooge opgaande eiken- of andere boo-
mt ak kleTn Itruit-gewas, dewijl deeze dieren de bosfehea va 1 ««uuren niet alleen beminnen , maar Ouk SS hebben, om wel te tieren; dog deeze bosfehen moeten allées- en fterbosch - wijze beplant of doorge- Een zin, om bij het wandelen, het ** voet o te paard . overal een ruimen tut en dooizigt te heb- ben dat geen gering min«* geert, door het ontdek- ken 'voto Jk, ^ en indien 'er hier en daar oP ds uitziet in de'verte pijnraiden en andere cieraaden ge- plaatst zijn, zal zulks de aangenaamheid nog veel ver- meerderen; dog ook moeten 'er ledige plaatsen in zijn, welke dienen zo wel /ot gras-weidej a£ tot bouw-Ia«. der. om 'er deeze en geene veld-vrugten te znatiën, tt voedsel en onderhoud der dieren ,. dewijl cez.lve -niet in de verheid kunnende uitweiden, anders veeltij* peen voedzel genoeg zouden kunnen vinden, ten waare de Dier-gzarde zeer uitgeftrekt ware of 'er maar wei- nip Dieren in gehuisvest wierden: Om die reden is het ook, dat 'er in de Dier-garden: febuuren moeten zun, die in de zomer met hooi en flroo voorzien worden » op dat de opgellotene Dieren, in de winter het nodigfl voedzel daarin zouden kunnen vinden: Behalven dee- ze ëemèide noödzaakdijkhèdén, moet er ook geen wa- ter in de Dier-gaarden ontbreeken, tot welken einde ■er hier en daar, daar het gevoeglijk is en teffens tot cieraad of vermaak kan ftrekken , kommen en vijvers ulrgegraaven worden; en is het, dat de gelegentheid het medebrengt, dat 'er een beek of kleine rivier door da Dier-gaarde loopt, zo zal zulks de Dier-gaarde zo veel te nuttiger'et) vermaakelijker maaken, inzonderheid als de beek'met Visjchen of Kreeften voorzien is: Er wor- den ook wel Lust gebouwen, of zogenaamde %nm> iSiel (zie onder dit woord,) in de Dier-gaarden op gevoegelijke plaat7.en opgttiththert; waar m den Evenaar op zijn tijd/het zij alleen in 't afgetrokkene, of*« |
||||||||||||
DIE.
|
||||||||||||
438
|
||||||||||||
-m Scorpioen (Scorpio); dit teken is noordelijk, koud en
wateragtig. ** BoogJ'chutter (Sagittarius) ; dit teken is oostelijk,
warm en droog , dubbeld, oploopend, manne- lijk. Dierkrings-tehenen van de Winter.
*)o Steenbok (Capricomius); dit teken is zuidelijk, koud en droog, droefgeestig, aardagtig.
■*t Waterman (Aquarius); uit teken is westelijk, warm en vogtig, luchtig, bloedig, mannelijk.
X Viijchen (Pisces); dit teken is noordelijk, koud en vogtig, wateragtig en flijmering. DIEREN-RIJK, zie RIJK der DIEREN. D1EREN-SPOOR ; Dieren-prent ; Dieren voetfiap of Dieren-poot; is een term der Jagt, waar door verftaan word, de gedaante of'het afdrukzel, dat de Dieren met hunne pooten of ioopers, bij het gaan of loopen in een weeke aarde of in de fneeuw, enz. maaken; 't v/elke verfchillig is, na den aart der Dieren. Middel, om te onderscheiden, wat Dier oven
een plaats geioopen heeft. Het is zeer noodzaakelijk , dat een liefhebber van
de Jagt, het fpoor of de voetftappen der Dieren leere fernen , die langs den -weg of over het veld geioopen hebben ; en dewelke heel kenbaar zijn, als de aarde met fneeuw bedekt, en week is, of als het wat gere- gent heeft , en zulks wel vooral des morgens vroeg , eer de menfehen of tamme beesten over den weg gegaan hebben , welke de voetftappen der wilde Dieren weder toetrappen ; ten dien einde heeft men op Plaat 13. de aftekening van verfcheklene voetftappen gegeeven, als van den Wolf, Hond, Vos, Das, Haas, Kat en Konijn, zo als zij ze in de aarde drukken, en hun prent maaken ; de poot van den Wolf is ligt genoeg te onderfebaiden, van die van den Hond, om dat een hond altijd niet ijver en rasfe fchreeden gaat, of op een draf loopt, zo dat hij de klauwen verder van een fpant, en dieper indrukt, dan de Wolf, die langzaam en met vreeze gaat, en de voeten niet diep indrukt, voornaamelijk de hiel ; maal- ais hij gejaagt word, en genoodzaakt is om te vlugten, dan fplijt hij de teenen der voeten verder van malkanderen, om dat hij 'er dan met meerder kragt op (leunt. De voetftap van den Vos is zeer gelijk aan die van
een Jagt-hond , maar kan onderkend worden , om dat hij de klauwen niet zo verre van eikanderen zet, en de hie- len heel los in den grond flaat, zo hij niet gejaagt word.
De poot van de Das is zeer ligt te kennen, om dat die
çeel van die van andere dieren verfchiit ; zijnde de tee- nen zijner voeten eikanderen alle gelijk , en de hiel heel groot ;• hij zet den voet zeer zwaar in de grond, en al- tijd even eens. De ftap vat] den Otter is bijna even eens als die van
een Das, behalven dat de teenen of klauwen zijner voe- ten niet gelijk, maar de eene meer vooruit ftaat als de andere, en trap !jzc voortgaan, gelijk de teenen van «en mensen , en dat men zijn fpoor niet vind, dan langs de wateren, alwaar hij zijn voedzel zoekt. De prent van den Haas en Konijn zijn eikanderen ge-
lijk , behalven dat de cerfte wat grooter is ; dog oin 'er «iet in bedrogen te worden, moet men aanmerken, dat een Haas den eenen voet voor den anderen zet, als hij IjâaK maar het Konijn zet zo wel de agterfte als voorftc pooten naast alkandere». |
||||||||||||
taK- •'- die. ms. r>ra • lp
♦gîjfie vrienden eß gezelfchap', cen uitfpannihg of ver- Meine diertjes zoude hebben,' maar dit gevoelen wordt
maak neemt. van anderen ten eenemaalen verworpen ; misfcbien ka»
'JDusdanige Dier-gaarden zijn geen nieuwe uitvinding, de- zulks wel in eenige waar zijn, gelijk in de fchurft ert
ferijlmenaangetékent vind, dat,omnietboogerop-te klim- diergelijke, maar geenzins in alle.ziektens; dog hoe het feian', de oude Grieken en Romeinen zodanige Dier-gaar- ook daar mede gelegen mag zijn, dit is zeker, dat 'et den tot hun vermaak gehad hebben, welke zij, naar in de natuur een groote menigte van oneindige klein© den aart der Dieren, die ze elk bijzonder of verfchei- Diertjes van allerlei zoort zija, die het gezigt ontwij« derhande teffens daar in onderhielden, vcrfchillige naa- ken en niet kunnen gezien worden , dan door behulp jnen■ gaven, als Fivaria in 't algemeen , vervolgens van de zo nuttige uitgevondene vergroot-glazen,- en meit Cervicaria, Depwaria-, Aviaria-, Apiaria, enz. waar moet verbaast ftaan, ja zïg zelfs verliezen, als men zij- Over men onder anderen kan nazien Gellius Mb. 2. ne opmerking en overdenking deegelijk laat gaan, over tap. 20: MenMnddeeze Dier-gaarden inzonderheid veel de onmeetelijke grootheid en onbegrijpelijke kleinheid bij de Duitfche Vorsten, als meede ook in Frankrijk -, der dingen , die in de natuur gevonden worden, en waar Engeland en elders, voornamentlijk-daar veel bosfehen van de eindpaalen voor janze verbeelding onbeyattelijk gijn ; en .ze worden veeltijds .op zodanige boschrijke zijn. ' 1 piaatzen aangelegt .naast of niet verre afgelegen van de -DIER VILLA, .is een Amerïcwnsch gewas,.uit Ca*-. Lust- en Jagt-plaatzen en Plaifier-tuinen, die de Vors- nada van daan gebragt, dat Linnjeus onder de Caper- ïen en andere aanzienlijke Heeren hier en daar in het foelies-ftelt, en in zijne Species Plantarum, Lonicera re.- land hebben; gelijk onder anderen de Buitenplaats van cemis terminalibus, foliisferraüs. noemt,; bfct is een laag, £ijn Doorl. Hoogh. den Heere Prince Erfîtadhouder te heester-gewas, dat heel boschagtig of met veele fpruitqn Soesdijk een zodanige, met een fraaije Dier-gaarde voor- uit de wortel groeit, en kleine geele eenbladige pijpag- ziene Plaats is, en meer andere diergelijke, van min- tige bloemen voortbrengt, dié in vijven gedeelt zijn- der of meerder omtrek, die in de Nederlanden gevon- Het zelve word zomtijds van de liefhebbers van vreem- dsn worden. Dit moet ik ten laatflen nog aanmerken, de planten gekweekt, en door de wprtelfpruiten• ligte- dat 'er, om in een zodanige groote Dier-gaarde het no- lijk vermenigvuldigt; .groeijende-in allerlei goede gron-j dige te bezorgen, en dezelve voor wild roof-gedierte.te den heel wel, en kan.onze winterkoude-niet bezwaar-, befchermen, een kundige Jager of andere Boschwach- lijk doorftaan. . .-• •»■/ :. - ; •■' t .-■ ;■,<.; ter daar over in 't .bijzondere, dient ■ geftelt. te worden, DIFFORMIS ; Onvormig ; .Ongefihikt;-\Qngereg'eti.,~ ten zij men op kleine of middelmaatige Buitenplaatzen, DIFFUSUS ; Verfpreid, of Uitgejpreid. '.' tuet een Dier-gaarde voorzien, den Hovenier daar me- DIGASTRICUS., ook.Biventer ênGraphoides ge- de wilde belasten., dog dit zoude dikwils de ook nood- naamt ; is de zogenaamde tweebuikige fpier, welke uit- «aakeiijke hoveniers-bezigheden kunnen doen verwaar- werkt, dat door de aftrekking van'het onderkaakebeeii i'oozen; ten waare dat de Hovenier een genoegzaame de mond geopent word; dezelve,öntftaat van, hetborsi- jboeveclbeid knechts tot ■• zijn hulpe haddé. ,■, : '■: ■' I q{ mamswij ze uitfieekzel (pmesfus mastpideus) van het DIERTJES; in ',t latijn-Animalcula; .daar doorwoiv Jhap-becn (os temporum) , ,en boort door de hand dek-
den in het algemeen verilaan zulke Dieren, die-heel Jpier van het tongbeen ■ QJgamentuvi fitjlohijoideum), ea
klein zijn; gelijk bij voorbeeld veele kleine infeEten; eindigt voor aan bij de kim
'dog wel inzonderheid dezulken, die men niet anders DIGEREEREN, zie DIGES;TIO.
dan met gewapende oogen, naainelijk door behulp van DIGERENTIA ;Digestiva; Preparantia; Losmaaken-
hêt microscoop of vergrootglas, ontdekken kan. Door de of Toebereidende middelen ,• deeze zijn tweërleij, als
deeze glazen heeft men verbaazende ontdekkingen van in- en uitwendige: De eerste zijn. zulke, die de rau-
Diertjes, in allerlei vogten'en andere ■ dingen gedaan, we vogten in het ligbaam verbeéteren ; als meede-yoor
Leeuwenhoek zag daar door in een druppel water een' of nevens een purgatie.ingenomen wordende, de vogten
oneindige menigte kleine Diertjes zwemmen, waar van toebereiden en, tot de uitlediging of afzondering bekwaam
hij duizend millioenen zo groot niet rekent als een zand- maaken ; van deeze zoort zijn :de:-cre;,w en crijstallen
"korl ; en Malezieu heeft door het vergroot-glas Dier- van wijnfleen, kreefts-oogen, gebrand herts-hown, gevi-
tjes gezien, die zeven-en-twinttg millioenen maal klei- trioolde wijnfleen, aljem-zout, openende ßaaltin&uur,
Her waaren dan een Mijt. wijnfieen-tiri&uw, el{xir proprictat-is zonder zuur bereid,
Dus heeft Leeuwenhoek , Hartsoeker en anderen, en gejmolten wijnfleen-zout enz. De uitwendige digesti-
óok in 't zaad der Menfchen,en Dieren cen overgroo- ven~zijn die, welke door baar zagte feberpte in de wonden te menigte zeer kleine Diertjes waargenoomen, doorwei- den .toevloed van.goede vogten verhaasten, en doorhaal k'c men veronderftelt,' dat de. voorttceling zoude ge- rellijmagtigheidderauweenaldetewateragtigevogtenver- fchieden., of ieder het beginzel van een Dier zoude beteren , en in een goeden etter veranderen, zodanig zijn j gelijk de groote Boerhave mede van ditgevoe- zijn de balfems, als balfem van Pent, de, tolu, enz. ter- ]en geweest is,- dog de Heeren Buffon, Needham pentijn, honing, roofen-honing, eijerdoojer, mijrrhe, harn- en anderen, houden deeze zig beweegendeHofjes voor fieen, bafdicums-zalf,digestiv-zalf,apostel-zalf, gulden- geen wezentlijke leevende dieren, maar alleen voor me- zalf, en meer andere. Dog hier bij öaat aan te merken, chanifche of tuigwerkelijke klompjes of lighaamtjes, be- dat deeze dingen niet zonder onderfcheid in alle wonden kwaam om nieuwe tuigwerkelijke lighaamen voort te kunnen gebruikt worden, dewijlzammige deelen zo te- brengen , die van dezelfde aart zijn als die, daar ze van der zijn, dat-ze geen fcherpe middelen kunnen verdrâa- koomen. Dus heeft men-ook een oneindige menigte van gen, gelijk bij voorbeeld 't been- vlies (periostium), 'dg Diertjes, zo men meent, in het bloed en andere vog- harftnen (cerebrum); het harde een weehe harfen-vlies ïen der lighaamen waargenoomen; en zommigezijn van (méninges) , en de. beenderen, maar men ,most ze eerft gevoelen, dat ieder ziekte.haaren.oorfprong uit allerlei gebruiken, 'als men befpeurt, dat de doorzijging van !t - Q q q voedenä
|
||||
Die. mm dik;
Het vat,- vies öf phiool * waar in men dig'ereert, moet
wel gefloten zijn, op dat de fijnftö en beste deeleç- niet vervliegen; dog in zommige gevallen, als de ftof- fe , die gedigereert word, zeer zwavelagtig en elastijk is, moet het vat eenige opening hebben , dewijl het anders wel gebeuren kan, dat het vat daar door in Huk- ken fpringt, dog inzonderheid als de warmte te groot is. Hoe langö een ftoffe. gedigereert moet worden, hangt; af van de hoedanigheid, der ftoffe , ,als meede van het oogmerk, dat men daar bij heeft,- een harde ftoffe ver» eischt langer tijd als een zagte, en dus kan de Digen tie zomtijds ras gedaan zijn, en ook wel eèn half jaar en langer daar toe nodig weezen. DIGESTIO ; Digestie ; betekent in het natuurlijke)
ook de verteering der fpijzen in de maag., dat men ge* woonlijk kooking der maag noemt , en waar door d# chijl ojjtftaat. Zie CHIJL. DIGITALIS, zie.VINGERHOED, betekent mede-
een vingers lengte, ■• DIGITATUS; Gevingerf, dus noemt men inzonder?
heid in de Kruidkunde, de bladen die bij vijven, min of meer, aan een fteel ftaan, of in verfcheidene deelea gedeelt zijn; gelijk de bladen van de hennip , wonder* boom,, enz. DIGITUS , zie VINGER. ■. i.
DIGITORUM COALITU5 ,• betekent eene zadmen*
groeijing. der vingeren, waar toe geen ander middel van geneezing is , als om dezelve van malkanderen te fnij« den. - DIGONUS ; Tweekantig , -Tweehoekig ; bij voor»
beeld Caulis digonus, tweekantige fteng. DIGT-KRUID; dus word mede het plant-gewas Gods»
genade genaamt; zie aldaar. . DIGIJMNQSPERMjE PLANTA; Planten die rut
de bloemen twee ongedekte zaaden voortbrengen. DIGIJNIA; Planten welkers bloemen twee ftamper*
tjes hebben. . DIGIJNUS ; met twee ftampertjes voorzien , bij'
voorbeeld Digijnus Flos, bloem met twee ftampertjes. DIHALON ; Aegijneta noemt dusdanig een pleis-
ter, tegens onzuivere zweeren dienftig, en welke uit Jalpeter en Zout word bereid. ,;.'-•: .V' DIKBEK,* in't latijn Coccnthraufies;(Loxia linea ala~
rum, fimplici alba, rettricibus latere tenuiore bafios al' bis, Linn. Sijfi. Nat.) Is een Vogel onder hetgeflagt der Kemhijters behoorende; zijnde een weinig kleinder dan den Spreeuw ; deszelfs bek is naar mâate van het lighaam groot, breed, hard en fterk; van bovenen is zijn koleur kaftanje bruin , dog van onderen bruinrood met een wit- te buik, op de wieken en aan den ftaart heeft hij een •witte vlak y zijn keel'en Oogkringen zijn zwart, de ein- dens zijner vleugelen zijn geélagtig-groen, en't uiterfte. van zijn ftaart is wit ; de borst van het wijfje is 'veel blceker als dat'van't mannetje, en in veele andereiop* zigten verfchilt liet 'ei' mede van; Deeze vogel word in de meeste zuidelijke gedeeltcns-
van 'Europa gevonden; in Engeland word hij niet dan tegens den winter vernoomen, van waar hij in den aan- vang van't voorjaar vertrekt;- veel' fchijnt hij Van kersfe- fteenen te houden', 'die bij met zijn bek vreet: te broe- ken, hij voed 'zig mede met verfcheidene'zoorten van befiën; zijn woonplaats is voornaamentlijk iii de bôsfchen, alwaar hij zijn nest in'holle boomen maakt; men zegt dat hij van-ko'cur veranderd naar.in.aate dat hij oUdword. Deeze
|
||||||
<$» .d: '" biœ. .:. ::i
roedènddp; door de vïeesagtige deel en der wonde ,•; door
wtwendig'geweld, kneuzing of opkrulling: der yezeltje9 voortgekoomen, geftuit word. . iiv aiu DIGESTIO; Digerens; Uittrekking; is eene operatie
der Chijmie, wanneer men naamelijk ecnig lighaam in éen bekwaam fcheivogt (menflruum), met een maatige warmte eenigen. tijd laat weeken of trekken, om de deeltjes des lighaams los te maaken en af te fcheiden, óp' dat ze zig met het vogc zouden vereenigen ; het welke gefchied door de inwendige beweeging des vogts, die door de warmte veroorzaakt, of aangezet ea ver- meerdert word ; dog dit gefchied wederom op verfcheidene wijzen, of door een verfchillige trap van warmte, als in de zon , bij het vuur, in warm zand of asch, of in het marienbad : Indien de ftofFen, die uitgetrokken zullen worden, niet hard zijn ) heeft men maar een zagte warm- te nodig, en de hitte der zon is dan voldoende;, maar zijn ze hard, word daar toe-dé'zand- of asck-capel ver- eischtr, of zo 'er niet veel vogt bij is, moet men zig van het bàlneum of bad bedienen,- en deeze operatie of arbeid noemt men gewoonlijk digereeren; dienende, of om eenige ftoffe te folveeren, of om extracten, es- fintien, tinüuv.rsn, elixirs, enz. te maaken, en tot meer andere zaaken ; waar bij nog eenige dingen aan te mer- ken ftaan, 'als dat-wanneer men in het zand of de asch digereert, men dan deeze dingen: meesttijds even zo hoog om het vat legt, ■ waar in gedigereert word:, als. de'daar in 'zijnde ftoffe hoog lbat; bchalvcn m zom- mige gevallen, daar men het geheele vat met zand of asch overdekt ; het vuur dat men onder de capel maakt, daar het zand of asch in is, moet geftadig even gelijk gehouden worden,. op dat het zand geduurig egaal warm zij : Word het bad gebruikt, zo moet het vat in 't water gedömpelt, en het zelve maatig heet geftookt worden.,, maar nooit moet het kooken; in het water word de ftof- fe; di'e' men .digereert* zagter en door en door even gelijk van de warmte aangedaan,- daar in tegendeel in het zand en asch' het beneedenfte der ftoffe eerder en meer als het bovenfte verwarmt word. Men kan ook in de paards-buik (in ventreeqiiino), dat is, in ver- fche brpeijende paauleinest digcreeren, waar van de Ou- den veel gefprooken hebben; maar hier bij is de warm- te niet altijd even gelijk, want ift den beginne broeit d'eèze mest doorgaans te fterk, en de warmte verflauwt ülengskens en te fchielijk; veel beter is de broei jende run, inzonderheid tot langduurende digestien, want dee- ze broeit niet,alleen met een zagte warmte, die de na- tuurlijke bloed-warmte evenaart, maar houd langer aan en is geftacïïger , kunnende wel een vierendeel.^ jaar- en langer eenpaarig warm blijven , inzonderheid als ze tusfehen beiden eens omgeroert-, ert 'er wat nieu- we- rim tusfehen gemengt word; dog men. moet ze' niette dun, maar tén minften twee-à drie voeten dik leggen-, het welke best gefchied in een houten bak zonder- bodem,, die niet te klein moet zijn, volkomen ®pde- wiize als- men een runbak toefteit (zie aldaar), met een glas-raam 'er over heen, om de warmte 'er bin- aen en bij een-te houden. In de huishoudingen kan men Kg-vergenoegen, als men'het eene of andere Uittrek- ken,, of" deeze ofgeéne tinSuur of elixir, enzi maa- Äerr -wff, roet de vies- bij het vuur 'of naast een war- me- kagcfiël' te zetten-, en 'dezelve zomti/ds om te kee- rfc» en: oin te. fèhudden,. zo zal het genoegzaam trek- IffiB. ' :,'-,-
|
||||||
mh.:pw^~prö*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EIK. DIL,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ceeze-vogel bevat wel vlug zout en olie j gekookt,,-olieiseen,yan 4evierwmdbrfekeude alien. .,..-..
'gegeeten.of in eeu afziedzef gebruikt wordende, verze-.;. Jfëgp j^|^:4i.t.Kriudi'o^^.'4e':keu^pri.,'ji^3ef gr^ea . fcert men zulks dienftig te. .zijn tegens de vallende ziekte, ( inoés „ en iijéjgrpéhë z^adrkrûon'tjé^ met ff zaad^ wórden Bij |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jen om de pis af te drijven..
. DIK-KOP, ook Munne genaamt, in 't fransen Meu- .vlier, en in 't latijn Cephalus Flwitialis; (Cijprinus pin- ■M ani radiis.undecim, caudce intégra, corpore Jubcijlin- irico, Linn. Sijfi. Nat.) Is een rivier-of zoete waters- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het confijten van augürkjes gebruikt.
DILLE (HONDS-, KÖÉ-en PADDEN-), £ie CA-
MILLE (WILDE)... DILUENTIA; of Abluentia; verdrijvende en affpoe-
lende middelen, ,zijri,zpdanige, die het. taaijp bloed yer- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
visch, onder het geflagt' der Karpers behoorendej en dunnpnj,. dé fchérpjgheid der zoute» iri.de vógtenverbc-
•wiens gewoone. lengte ten naasten bij een ellen is; paar teren, eri de oipuiyet'e deelen affpoelen; bier tóe'diè- deszeifs dikte, is zijn lijf langer dan die van een .Kaf- nen yoprnamplijk dé dunne dranken, als water, 'weij,
fer; zijn kop is groot,'dik .en zwart koleurig ; de buik thee, çoffiçe ,;. af kookzels.'of aftrekzeis van pJtina-wsrtei, en zijden jong zijnde , zilver-, dog oud wordende goud- jarfaparil^enjdisfi^ wortel,_eerenprijs, 'duivekervel, enz.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DILUTUM; is het zelfde als Infufio; zie aldaar.
DIN OS ; is zo veel als Swijmel of Duifeling. Zie |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koleurig met zwarteftippels; de rug is donker groen; bij
heeft groote fchubben; een kleine taadelooze bek j en |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
n| (13*11'
DINGEN (NATUURLIJKE) , "zie NATUURLIT-
KE .-DINGEN,•. , ;. ,g .,. ...■ . - ,-,'.. ! • DIÖECIA,- zijn, volgens de Heer Linnœds,:Plan- •ten«: | welke of alleen mannelijke .bloemen -, die, geen vrugten geeven, of alleen vrouwelijke, vrugtgèevende bloemen voortbrengen; zo dat'de mannelijke en vrou- welijke bloemen, elk op een bijzondere plant van de- .zeilde zoort voortkoomen ; gelijk men in de hennip,fpi- nagie ,-eike- en kaftaiije-boom, enz. bevind," wordende D1KMAAKING; Stremming. Zie COAGULATIO, .de vrouwelijke .bloemen door,lM fiuifmeel der helai- CONCRETIO , CONDENSATIO, en INSPISSA- tjesintde mannelijke bloemen bezwangert en vrugtbaaar TlOw ü. -.-',, ,;„::: .gemaakt, .'t welke -door middel, v.än de wind gefchied, DIKTE, zie CONSISTENTIE. >v die dat meel gins en weder, 'en .dus in : de Vrouwelijke
DILATATIO ; dus noemt men eene verwijding of bloemen voert; de palm-boom levert hier van'een klaar
uitbreiding van vaten of buizen, in" 's menfchén lig- bewijs uit; zie aldaar. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-•.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DIOMEDEA, of DIOMEDES-VOGELEN; dda
noemt de Heer Linneus een vogelen-geflagt ; waar van : hij; twee zoorten opnoemt, en tot deszeifs : kenmerke'n fielt, een .regte bek, de .bovenkaak aan 't eind haakig, en/de onderkaak geknot offtomp,- de neusgaten,, die ovaai of langwerpig rond zijn, daar bij wijd open ilaau |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haam,
DILATGRIUM, zie VERWIJDERAAR.
DILLE; DU, in't latijn Anethum; (Anethim. fructi-
bus compra/is,. Linn. .Spec.. Plantar.) Befchrijving. Dit bekende gewas heeft fijne gefnip-
;pelde bladen, gelijkende zpernaar de venkel-bladen, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar zijn bleek-green; uit de wortels;fehlet een ileng ,en uitpuilen, op de zijden van den bek geplaatst.:
..op van anderhalf â twee voeten hoogte, op welks top i. Albatrofs of Diomedes-vogel met gevederde vleu- en zijd-takken bloem-kranzen yoortkoomen, met kleine gelen en diïevingerige pooten ; in 't latijn Ëxulans; (Diome - géele bloemtjes, waar na eijronde platte zaaden volgen, dea alis pinnatis , pedibus tridaäijlis , Linn. Sijfi, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.Nat.y zie de-befchrijving van deezen vogel onder AL-
BATROS. ■; 2. Magellanijche Gans ook Penguijn, of Diomedes-
vogel'_, . met ongevederde vleugelen en viervingerige poo- ten; in 't latijn Demerfa; {Diomedea alis impennibus, pe- dibus tetradaiïijlis, Linn. Sijfi. Nat.) Deeze vogel, die bij na de groote van onze Ganfen heeft, is het boven- fte des lighaams, namentlijk kop, rug, bovengedeelte der vleugtien en ftuit, van een vuile bruinagtigekoleur, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•twee uit elke bloem bij zaamen voort komende.
Plaats. Het zelve groeit natuurlijk van zelfs In 'Luid-
Frankrijk, Italien, Spanjen en Portugal, tusfehen de ,graan-gewasfen, en is eenjaarig; Hier te lande word het
in de moes-tninen gekweekt. Kweeking. Men zaait 't zaad in het voorjaar op een
bedde niet al te digt, of men verdunt de jonge opkoo- .jnendeplantendaarzetedigtftaan. Men kan 'took tusfehen
andere planten zaaijen, als tusfehen krop-flaad of op de |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-afpergie-bedden, enz. en daar het eens gezaait is , komt met eenig zwart gefpikkeld, het onderfte des hals, buik
het jaarlijks doorgaans weer van zelfs voort, als men en borst zijn wit, behalven een .bruine ftreep, welke het zaad laat rijp worden en uitvallen; anders verzaa- op de borst met een halve cirkel begint, en zig weder- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijds tot aan de pooten uitftrekt; het binnenfie gedeelte
der vleugelen is bruin met een weinig witïen zwart ge- fpikkelt, de bek wiens bovenfte gedeelte krom ftaat, is zwart, loopende 'er digt aan het eind een geele ftreep dwars over ; de pooten die hun ver agterwaards ftaan zijn meede zwart, ieder met vier toonen bezet, waar van 'erdrie door een vlies aan malkanderen gehegt zijn, en feder toon is met een fterke naagel gewapent ; in plaats van wieken, bebben zij maar kleine vliezige vleu- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
;meltmen het zaad zo dra het rijp is, tot het gebruik.,
Eigenfchappen. De gcheele plant is verwarmend,
openend, pijnftillcnd, windbreekend en pisdrijvend, en is heel dienftig tegens winden en daar uit ontftaande op- • blazingen en pijn der ingewanden, als mede tegens de bra- king en hik, vermeerdert ook 't zog der zoogende vrou- wen; men gebruikt tot dien einde het .af kookzel van het kruid of zaad , of het gedistilleerde water ,v of eenige druppels van.de gedistilleerde olie uit 't zaad ; het ge |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
distilleerde water is ook een treffelijk pijnftillend middel, geitjes, die geenzints bekwaam zijn hun lomp en log
en dienftig tegens flapeloosbeid en moedigheid ; waar toe Jighaam te torfchen of te onderfchraagen ; de vederen sok dient een voetbad van het kruid en zaad bereid. De van hun bovenlijf z$n wreed en boritclagtig, dog hier Q g q 2 jjj onder
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t>IÖ. Dil*,
|
|||||||||
dip. DïR,;ms.
DlFSAS-SLANG ; in 't-latijri Serpehs Surinamenßi*,
Coerulea See. TheJ'. ; (Coluier-Dipfas, Linn. Amoenit. Academ.); Is een Slangetje of Adder in Surinamin huiV vestende ,. van koleur blauwagtig , i met witte gerand« fchubben, en de Haart van onderen met een blauwag- tige naad; deszelfs beet is zeer vergiftig-, en men zegt, dat hij een brandende dorst en brand in de ingewanden veroorzaakt ■ • ' . ■ ' ■ •■ < DIPTAM,'zie DICTÄM.
[ .DIPTERIS; dus word àe Boomvaaren ook genaamt; "zie aldaar." '- ■■■ > DIPIJRÈNON j is bet zelfde als Specilium; zif
PROEF-IJZERl DIRECTEUR; een Bewindhebber, die het bewind
of beftier- over zaaken van belang heeft î gelijk bij voor- beeld de Heeren Directeurs van de Oost- en West-Ia1» diiche "Compagnien, dog die meest Bewindhebbers ge« naamt' worden. DIRIGENTIA ; deeze naam worden aan zulke ge»
neesmiddelen gegeeven , welke in eene ziekte de beste boven alle anderen zijn. DISCOIDE AE PLANTAE; zijn de planten die fchijf-
bloemen draagen. Discoideus Flos, een Schijf-bloeni, die geen getierde rand heeft. DISCONTO; Discohteeren; is zo veel als afkorten,
afrekenen: Ook-word 'er het voordeel of de intresfen door verftaan, die iemand geniet, wanneer hij een fchuld be- taalt, voor dat de vcrval-dag verfcheenen is : Het meeste egter word dit woord ten- aanzien van ' Wisfel-brieverj gebezigt. DISCRETORIUM; is het zelfde als Diaphragma.
DISCUS; Umbo; Schijf; Bloem-fchijf ; betekent het
middelde deel van de fchijf- of gefterde bloemen, het welke uit kleine bijzondere bloemtjes beftaat, gelijk bij voorbeeld van 't Sterre-kruid (AJler), Zonne-bloem(Co-> rona Solls}, enz. DISCUS SOLIS, vel LUNiE ; betekent de fchijf dm
Zon oïMaan ; zo als ze zig plat vertoonen , fchoon ze klootronde lighaamen zijn , dat door de verre afiland voortkomt. DIS CUTIENTIA ; Infnïjdende of verdeelende Midde-
len; zijn de zulke , die de taalje en fliimagtige ftofferu, als- ook het dikke en geftremde bioed verdeden, dun maaken' en in goede order brengen; zodanige zijn to8 -het inwendige gebruik ,. agrimonie, aandoorn , melisfe, marjoleine, fcordium, kervel, bloemen van St. Jans-kruid, van wolkruid, venkel- en carweij-zaad , laurier- en jene ver-befiè'n, draakenbloed, mijrrhe, zwavel-bloemen, herts<i hoorn, kreefts-oogen, berg-cinnaber, en van antiinonie, zweetdrijvend fpies-glâs, arcanum duplicatum , bezoar- tinStuur, enkelde mixtuur ,'bezoar-geest, geest van herts- hoorn, van elpenbeen, f al volatile oleofum-, enz. Tot -het uitwendige gebruik dienen mede de voorgemelde krui- den en zaaden; vervolgens de' goinmèn ammniak ; bdcii Ui, elemi, tnemnahaca, pleifier van laurier-befiën, van melilote, van zwavel (diafalphuris) , oxijcroceums-plei- fier, fcorpioen-olie, laurier-olie, tigchelfieen-olie, petro~ lie, pijnftillende zalf, bever-vet, camfer, camfer-geest, w*rme wijn , en meer andere. :■ DISLOCATIO, zie LEDEN-VERSTUIKING.' DISPENSARE; Dispenfatio; Di'spenfeeren; Gereed-
maaken, ' Gereedmaaking ; betekent zo veel als iets ge- reed maaken en uitgéeven; gelijk bij voorbeeld in de Apothekers winkels. Ook betekent het een ontflag of vrijgceving van iets, dat anders verboden is. DIS»
|
|||||||||
&
|
|||||||||
onder zit een. fijne dons ; ' meestijds huppelen zij in ,'twV-
"ter;.én op 't' land loopende, hangen hun deeze vleugel- "
-tjes bij 't lijf; door het veragtèr uitftaan der pooten, •■
kunnen zij.hun lighaam niét irr evenwigt: houden, dan
met regt overend te gaan.
Zo wel als de Noordfche Penguijns in het Noorden
' hun verblijf hebben ; zo onthouden deeze zig aan de kus- ten van den Zuid-pool;voornamentlijkomtrent Ae firaat "van'Magellaan;. men vind ze egter ook in't-land der " Patagonen, aan de Kaap de Goede Hoop enz. Zij'maa« • ken aan den oever diepe gaaten;, waâr in zij niét 'hun-., drie of vieren eïjeren leggen, die voorts door eeneuit- gebroed worden. Niet tegenftaande deeze vogel van visch leeft, dat gewoonlijk een fterke fmaak aan het 'rleesch bijzet, zo is hij egter niet alleen eetbaar, maar word voor een .lekker en. geenzjnts ongezond voedzel 'gehouden. . .. .• , l - *-'.,-. DIONIJSUS; dus noemt Aetius het [oogwater,
'tiit tutia en roofewater zaïriengeffek; '' ' DIOPTRA, zie MOEDER-SPIEGEL. ; Betekent ' ook dé Vifieren op een Astrolabium, én diergeiijlcé 18- itrumenten. DIOPTRICA; ook wel Me/op trie a genaamt, is dat
'gedeelte der Optica of Gezigtkunde, 't welke leeraart,
hoedanig men brillen, vergroot- en brand-glazen, 'verre*
'kijkers, microscoopen, enz. moet flijpen en behandelen,
DIORTHROSIS; deeze naam wordaän die Heelkun-
dige operatie gegeeven , welke kromme en óntwrigte :leden weder in haar voorige ftaat herfielt. DIORIJX; betekent een Buis of Pijp,- als inede ee-
Tie Waterleiding. DIOSCUROS; is hetzelfde als Parotis. Zie OOR-
KLIEREN. DIOSPOLITICUM ; deeze naam draagt een zeker
blaartrekkend middel, door Galenus befcbreeveir. DIOSPIJROS LINN&I, zie LOTUS-BOOM.n
DIPCADI, zie HIACINTH (DRUIFJES-).
DIPETÄLUS; TweebUem-bladig. Dipetalus Flor,
'een Tweebladige-bloem. DIPHIJLLUS ; betekent Twee-bladig ; zo als bij
voorbeeld verfcheidene planten hebben'. DIPLASIASMUS ,• aan dit woord'zijn twee beteke-
nisfen gehegt; als ten eerften worden'erde twee armfpie- ren door verftaan, welke dienen'.om de arm te doen 'emdraaijen; enten tweeden,' de verdubbeling der ziek- tens. DIPLOE; betekent het mergagtige deel fusfehén. bei-
de' de tafels van 't bekkeneel; hef zelve fs met flag-ade- ren doorweevefl, met veele kleine kliertjes bezet, en bevat een roodagtig merg. Diploë betekent in de Schei- kunde ook zo veel ah Diploma. DIPLOMA ; is zo veel als een Magt-brief, een open
'ofbefioten Brief van een Vorst;.- een Patent, Bulle, enz. In de Heelkunde betekent Diploma een opgerolde band of windzel, of een zaamengeroudene Cbmpres. In de Scheikunde draagt deeze naam een dubbeld vat, waar uit men distilleert, gelijk het marien-bad', de zand- en «sch-capelle zijn. Betekent ook een toegedekt vat, om pen Deco&um in te kooken. ' ' • - DIPLOSANTHERiE ; zijn de planten die bloemeh
Toortbrengen, welke tweemaal zo veel belmftijltjes, als bloembladen hebben. ,r" - '; DIPSACUS; word ook de Diabetes of Pisvloed ge-
raamt , om dat de lijders daar 'bij een 'hevige dorst hebben; zie aldaar. DIPSACUS, zie KAARDE.
|
|||||||||
DIS.
, DISPENSATORIUM ; betekent een -Apotheek of
'rfpotheekers-winkel, daar men allerlei geneesmiddelen ge- reed maakt, en uitgeeft. Ook een Apotheekers-boek , Vaar in alle de enkelden (fimplicia), met dezamengeßel- de dingen ( compofita ) en preparaaten , die in de Ge- neeskunde gebruikelijk zijn, aangetekcnt en befchreeven Maan. DISPENSIER; betekent een Uitgeevervan iets; dog
inzonderheid word aan de Hoven aldus een perzoon ge- naamt, die de provifien tot de-keuken bezorgt, in be- waaring houd en uitgeeft; anders ook de naam van Keu- %en-fchrijver draagende. DISPERMUS, Twee-zaadigivrugt met twee zaaden.
DISSECTIO , zie ONTLÈED-KUNDE.
DISSECTUS; Gefnippelt; bij voorbeeld Foltim dis-
■fe&um, een gefnippelt blad. DISSEMINATIO; zaai]'ing of flrooij'ing der zaaden,
inzonderheid die natuurlijk door de planten van zelfs gefcbied, en waar door dezelve overal verfpreid wor- den; waar toe verfcheidene natuurlijke dingen mede- werken , als het water en de wind, die de zaaden naar verre plaatzen kunnen overbrengen; of door de aanhan- ging van zommige zaaden aan de kleederen en huid der dieren, enz. DISSEPIMENTUM; Middel-rift; Middelfchot ; be-
tekent in deKriiidkunde, het vlies dat de zaadhuisjes in twee of meer vakjes fcheid, het zij naar de lengte, ge- lijk dit meest gebeurt, of overdwars. DISSIMILARES PARTES ; Ongelijke deekn; zijn
zulke deelen , welke in verfcheidene ongelijke deelen verdeelt worden, als bij voorbeeld, de aderen, han- den , heenen , ena. DISSOLUTIO ; betekent zo veel als Solutio , na-
mentlijk eene ontbinding, oplosfing of fmelting van iets ; bij voorbeeld, de ontbinding van metaalen in een be- kwaam fcheivogt; of als men gommen en harzen in ee- nig vogt oplost, of zout in het water doet fmeUen, enz. DISTEL; in 't latijn Carduus; daar zijn zeer veele
zoorten van dit zo bekende Mcekende gewas, die dik- wils de tuinen en velden als een onkruid inneemen, en veel nadeel doen, als ze de overhand verkrijgen, waar .van'ook zommige zoorten bezwaarlijk uit te roeijen zijn ; dog daar zijn eenige minder gemeene en vreem- de zoorten , die men wegens haare bloemen of andere bijzonderheden, zomtijds in de tuinen kweekt, en waar van wij hier alleen zullen fpreeken ,. dezelve zijn de volgende. i. Egel - distel, ook Roomfche Distel genaamt, met
blauwe, witte of bonte bloemen ,• Echinopus; Carduus Jphœroceplmlus Dodon^i ; (ßchinops calijculis unifloris, caule mnltifloro , foliis fpinofis jupra nudis , Linn. Spec. Plant.) . 2. De kleine Egel- of Roomfche Distel, met blauwo
of witte bloemen; Echinopus minor; Carduus fpheero- cephalus II. Dodon/ei ; Ritro Lob.klii ; (Echinops (alijculis unifloris-, cauleunicapitato, Linn. Spec. Plant.') 3. De Monniks-distel ; Carduus eriocephalus Dono-
smi; Carona fratrum; (Carduus foliis j'esfilibus bifari- ain pinnattfidis, laciniis alternis créais, calijcibus globo- fis villofis, Linn. Spec. Plant.) 4. De Marien-distel, ook Vrouwen distel; Melk-dis-
'el en Heilige Distel genaamt, met paarfe of witte bloe- men; Carduus lafîeus five leucographus; Carduus Ma- ria, vulgo; (Carduus foliis amplexicaulibus haflato-pin- |
||||||
ms. 423
naüfidis fpinofif, calicijnis aphiplis ; fpinis canalkuh,
tis duplicato-fpinofis, Linn. "Spec. Plant.) 5. De vreemde Marien-distel', metpaarfe of witte bloe*
men; Carduus Maria exoticus ; (Carduus foliis amplexi- caulibus angulato-fpinofis , floribus folitariis fubfesfili- bus, obvallatis foliolis fub-quinis, Linn. Spec* Phn< tarum.) 6. De Sterre-distel niet kleine maankops-bladen en
purpere of witte bloemen ; Carduus flellatus ; Calcitra- pa; (Centauren, calij.cibus fub-fpinofis, foliis fesfilibus lateralibus pinnatifidis, Linn. Spec. Plant.) 7. De geele Zomer-distel, met cijanus-bladen ; Spirm
foljlitialis Dodonjei ; (Centaurea calijcibus duplicato- fpinofis, foliis rameis decurrehtibus ïnermibus lanceola- tis, caulinis lijrato-pinnatis,. LrNN. Spec. Plant.) 8. De groote geele Zomer-distel, met gefnippelde bla-
den ; Spina, folßßtialis II. Dodon^îi ; (Centaurea calij- cibus ciliatis fpinofis, foliis bipinnatifidis, Linn. Spec* Plantar.) Befchrijvitig. De eerde zoort fchiet Mengen''uit' de
wortel, die dikwils meer als vijf voeten hoog worden; aan welke lange, brcede diep ingcfneedene en gefnip- pelde bladen groeijen, die boven donkergroen maar van onderen witagtig en wat doornagtig zijn ; op de toppen der Mengen en zijdtakken , koomen volkoomen kloot- rpnde rouwe hoofden voort, waar uit kleine blauwe of witte bloemtjes. fpruiten, daar langwerpig ruigagtig zaad na volgt De tweede zoort gelijkt naai" de eerMe , maar groeis
niet zo groot nog hoog; de bladen zijn kleiner en doorn- agtiger maar de hoofden grooter en Mcekeliger; de bloe^ men zijn blauw ; dog men vind ze ook met witte bloe- men. De derde zoort,, fchiet ook heel hooge Mengen uit da
wortel, met zijdtakken, waar aan bladen groeijen dia lang , veers-wijze gefnippeld, met doorntjes aan de uit- hoeken gewapent en van boven groen , maar van beheçien grijsagtig zijn; de bloem-hoofdjes, die op de Mengen en, takken voortkoomen , zijn rondom, behalven boven op, met doornen bezet, dog die maar een weinig uit de dik- ke wolagtignéid uitkijken; uit welke hoofdje bovenwaarts de bloem voortkomt, uit paarsagtige vergaderde draaé- jes beMaande ; waar na langwergig blinkend zaad volgt. De naam van Monniks-distel febijnt; ze verkreegen te heb- ben, om dat de bloemhoofden, als ze niet in.de bloei Maan, boven kaal zijn. De vierde zoort, of'Marien-distel ; heeft groote bree-
ds puntige gladde bladen , die aan beide kanten diep ingefneeden , gefnippelt en met fcherpe Meekende doorns aan de uithoeken bezet zijn, hebbende deeze bladen dit bezonders, dat ze met veele witte melkagtige vlekken en Mreepen gevlekt zijn, even als of 'er melk op geMore was, en dat geen onaardige vertooning maakt, waarvan ook de plant de naam van Melk-distel draagt,- uit'do wortel fchieten Mengen met takjes en kleiner bladen op, van drie à vier voeten hoogte, waar op rondagtige hoof- den groeijen, die lange zeer fcherpe doorns hebben, en waar uit bovenwaarts de bloem, uitpurperverwige draat- jes beMaande:, voortkomt; waar na 't zaad in de hoofd- jes beflbten, volgt,- dat deeze distel Marien of Heilige distel genaamt word, komt van de oudheid af, daar zom- mige menfehen gewaant hebben, als of 'er melk uit de borMen van demoeder Maria op geMort waare, en dit - gewas daar door die eigenfehap behouden hadde ; daar , Qqq 3 > onder- |
||||||
■BIS;
|
|||||||||||
494 "ßß*
|
|||||||||||
bndértùsïchen "dit de natuurlijke groei-wijze deezer plant
„De vijfde zoort is een vreemde zoort van Melk-distel,
"die veel naar de voorige gelijkt, hebbende ook wit-ge- vlekte bladen ; maar de bloei-hooftjes zijn kortfteelig en met eenige kleine bladjes omwonden. Daar is ook eene verandering van , die in plaats van witte, zwartagtige Vlekken heeft; dog deeze is zeldzaamer. .,' De zesde zoort oïSterre-distel heeft langwerpige veers- wijze diep ingefneedene bladen, die met een zagte wol- agtigheid bedekt zijn; tusfchen dezelve fpruiten uit de wortel, (lengen van ongeveer anderhalf voeten of wat meer hoogte, en met vcele zijdtakken, en met bladen bij Het begin der takken bezet, op welke kleine langwerpi- ge hooftjes gróeijen, die overal bezet zijn, met lange fcherpe doornen of ftikels , welke rondom fters-wijze (laan en eerst groen zijn, maar daar na bruinroodagtig, en op 't laatfte wit worden ; uit deeze hooftjes koomen boven-waarts purperc bloemen voort, uit draatjes be- ftaande, gelijk aan alle -de zooiten van distels eigen is, en waar na klein rondagf ig plat zaad in de hooftjes volgt : Zijnde deeze zoort. gelijk ook de twee volgenden, an- ders niet doornig dan alleen aan de hooftjes. De zevende zoort of Zomer-distel gelijkt veel naar de
voorige, 'maar is niet zo veel getakt ; hebbende langwerpi- ge veers-wijze gefnippelde grijsagtige bladen, dog de bla- den der takken zijn niet gefnippelt , maar geheel , en loopen van de takken af; de bloemhoofden zijn lang* rond , en mét doorns rondom bezet, en de bloemen zijn geel:, waar na klein zaad volgt.. . De agtfte zoort komt ook in de gedaante veel met de
voorgaande over een, maar groeit grootsr, en de hooft- jes zijn ronder en doornagtigcr. Plaats. De eerde en tweede zoorten gróeijen in Zuid-
Frankrijk en Italien on zijn langlcevend. De derde zoort word gevonden in Engeland, Frank-
rijk en Italien, enz. en is tweejaarig. De vierde zoort groeit in Engeland, Frankrijk en
'Italien, op de akkers en vervallene p'aatzen; maar de vijfde zoort komt voort in Candiën, Spanjen, Maltlia en .Sijrii'n-, en zijn beide eenjaarig. De zesde zoort groeit in Zeeland, Braband , Hoog-
duitschland, Frankrijk, Engeland, enz. en is tweejaarig. De zevende zoort word gevonden in Engeland, Zuid- Frankrijk en Italien ; en de agtfte zoort in Italien en Spanjen, enz. Kweeking. De eerde zoort word niet bezwaarlijk
yoortgekweekt, door fcheuring der wortel-fpruiten in ■het voorjaar; dezelve is hard van aart, en kan onze win» ?ter-koude vrij wel tegendaan; men plant ze gewoonlijk hier: ;en daar in groote bloem-tuinen op de rabatten of «lders op het gezigt, tusfchen andere groote planten, •want ze groeit heel hoog. Alle de overige een en twee- jaarige zoorten zaait men in het voorjaar in kuiltjes, eenige zaaden bij malkanderen, ter plaatze daar ze zullen blijven vcortgroeijen, dewijl ze niet willen verplant zijn; maar als de zaaden alle opkoomen, moet men maar een of twee planten (laan laaten , de overige uittrekkende. Deeze planten koomen ook veeltijds van her. gevallene rijpe zaad van zelfs op , inzonderheid de Marien-distel ; waar van men zomtijds planten in tuinen Ziet voortkoo- men, daar in vier of zes en meer jaaren geene gegroeit hebben ; 't welke daar uit voortkoomt, dat 't gevallene zaad door omfpitting des gronds te diep in de grond ge- tait tó, om te kunnen fpruiten., maar naderhand door |
omroaring der aarde gevallig weder hoogef ' kôômende,
en van de warmte aangedaan wordende, het zelve als dan uitfprui-: en groeit. Eigenfchappen. In de Geneeskunde zijn de Dis-
tels van geen gebruik, behalvcn de Marien-distel, die een verwarmende, openende fweet- en pisdrijvende kragt heeft; dog waar van noodzakelijk 't zaad in gebruik is., dat zeer aangepreezen word in de pleuris, long-ontftee- king en heete koortzen , als méede ook in de kinder-pok- jes en mazelen; men maakt 'er tot dien einde ernulfien van; 't zap uit het kruid of 't poeijer van het drooge kruid, is heel dienftig om vuile kankeragtige gefweeren te zuiveren en te geneezen. De Sterre-distel word gezegt zeer dienftig te zijn, in
nier- en graveel-pijnen. DISTEL (GEZEGENDE), zie CARDE-BENE-
DICTE. DISTEL (GOUD-), zie SCOLIJMUS. DISTEL (KRUIS-), zie KRU1S-DISTEL. Meet andere zoorten van Distels kan men nazien op DRIE- DISTEL , EZELS - DISTEL, HAVER - DISTEL , SAUW-DISTEL, WEG-DISTEL en WILDE DIS- TEL. DJSTELVINK; ook Putter genaamt, in 't latijn Car;
diielis; {Fringilla remigibus antrorfum luteis, extima Im- maculata';, retlricibus duabus extimis medio , reliquisque apice albis, Linn. Sijfl. Nat.) Is een Vogeltje onder .het geflagt der Finken behoorende, aan wien de naam van Distelvink is gegeeven om dat hij 's winters in vrijheid zijnde, op 't zaad der distelen aast; en de naam van Putter draagt hij, dewijl men hem in een kouwtje of doekje plaatzende, de konst kan leeren om te putten., of zijn benodigde drank door middel van een klein em- mertje of vingerhoed op te haaien, fchoon'er ook.nog andere kleine vogeltjes zijn , die dit willen doen. " De Distelvink heeft de groote van een ordinaare./^BÜr,
en iscierlijk met véelerlei koleuren gefchakeert, zodanig dat Aldrovandus hem in fchoonheid de eerste rang onder de vogelen geeft, en in het zingen plaatst hij hem naast de Nagtegaal; de koleuren van zommige deezer vogeltjes verfchïllen egtcr merkelijk, dewijl men 'ermet een witte, met een zwarte en ook met een geftreepta kop ontmoet; men vind'er ook die geheel wit of zwart zijn ; dog de bruinen houd men voor de -beste, voor- namentlijk die geene, wiens rood van de kop, zwart der wieken en de geele band op dezelve 't meeste af- deekt; het mannetie dat door de zwarte koleur zijner wieken van het wijfje onderfcheiden is, zingt ook zeef ieffelijk. Deeze vogeltjes maakenhun nest in klein geboomte
n haagen , en tot .driemaal toe lp een jaar broeden ij, namentlijk inMeij, Junij en Augustus gewoonlijk even of agt eijeren teffens uitbroedende ; en men houd e jongen van de laatfte teelt voor de beste. Men kan eeze vogeltjes ook even gelijk Kanarien in een daar oe bereide vingt laaten teelen, zelfs willen zij wel met e Kanarij-vogeltjes paaren, waar uit zogenaamde bas- aarden voortkoömen die een lieffelijk gezang hebben, n aangenaam kunnen kweelen : Dit vogeltje is van art zeer gezellig en tam, wanneer men de Ouden met e Jongen teffens vangt en ze zaamen in een bekwaa- e kooij plaatst, voeden ze hun kroost op, even alsof e in vrijheid waaren; de jongen daar toe gewennende, ullen hun meester of meesteresfe navliegen, op het houder gaan zitten en uit de hand eeten, en niet ligt |
||||||||||
weg-
|
|||||||||||
dis. dis: $n
, weg-vliegen-, al wierd hun de gelegentbeid daar tos aan ftoffen, welke bij wijze van dcOTzijging gedlstillcert woiv-
gebooden,- dog' om hun dit te lceren, moet men ze in den; te weeten, als de zuiverfte deeien van eenig wa- flen beginne de flag-wieken van tijd tot tijd een weinig ter of vogt van de taaije en aardagtige deeien worden inkorten, en ze zorgvuldig voor de fcheurzieke klau- afgefcheiden, door middel van een vilt, haken of'vloei- wen der katten bewaaren, dat hun gevaarlijkfte vijanden papier, of ook van grof zand, of een ongelukken pot, of gijn. een vat van eiloofhout gemaakt, of van grof glas. Zom- De Distelvinken leeven lang; zijnde, zo als men zegt, tijds distilleert meii ook zonder hitte, of veel liever
hun gewoone leeftijd in vrijheid zijnde, vijftien a agtien door koude, te weeten, als het geene men distilleeren jaaren; fchoon 'er voorbeelden zijn dat zij in een kouw- wil, op koude of vogtige piaatzen gelegt is, 'bij voor- tjeopgeflooten tot twee-en-twintig jaaren geleefthebben, beeld, olie van wijnfieen, mijnhe, bloed van dieren, zo 'als het geval dat in de Ephem-. Nat. cdriofor. torn. II enz. An. 1761. pag. 339. Maat aangeteekent, bevestigt; dit Dog hier zal hooftzaakelijk gefprooken worden van
vogeltje bijna twee-en-twintig jaaren ineen kouwtje g-e- de Distillatie , welke door de hitte gefchied , en zulks naar leeft hebbende, verloor al zijn vederen, en bragt dus vcreisch der ftoffen r die gedistilleert moeten worden ; kaal zijnde, een jaar lang door, huppelende en kwee- want zommige willen een helder vuur hebben, ofwel ïende als of hem niets deerde, ten einde van dat jaar kooien, of de zon, of heete asck, of fijn heet zand , begonden de veertjes op nieuw te groeijen, dog. toen of vijlzel van ijzer; andere willen hebben 'heete paar~. ßierf het heesje van ouderdom. de-mest, of kookend water, of de waasfem y an kookend DISTENSIOj de uitrekking van iets, waardoor het water.
zelve verwijd, en dikwils verflapt word ; gelijk bij voor- Men moet derhalven vier trappen van hitte aanmer- beeld, de darmen zomtijds door gisting en winden op- ken, van welko de eerfte lauw, of gelijk als half wara- geblaazen en flap worden. water is, of de waasfem van kookend water. DISTICHIASIS, zie DITRICHIASIS. De tweede trap is een weinig warmer, zo dat men
DISTICHUS, betekent iets dat naar twee zijden te- ze verdraagen kan, gelijk de warmte van den asch.
gens malkanderen overftaat of uitgefpreid is ; gelijk de De derde is nog al warmer,. zo dat men 'er de hand takken of bladen van zommige planten; bij voorbeeld zonder ongemak niet in kan houden, hoedanig warm van de taxus, enz. fijn zand is, DISTILLATIE ,• Distilleering ; Distilleertn; in het De vierde is zo heet, dat men ze in 't geheel niet kan
latijn Defiillatio ; Deflillare; is een kunst, leerende door verdraagen, gelijk heet gemaakt ijzer-vijlzel. - middel van vuur en hitte, de zwavelagtige, geestige of De eerfte graad van warmte is bekwaam, om fijne en wateragtige deeien van eenftoffe, hoedanig dezelve ook vogtige ftoffen te distilleeren, gelijk bloemen, endivie, zij, te fchciden. De Scheikundigen (Chijmiste?i), onder- latouw, enz.; de tweede graad is bekwaam, om fijne fcheiden vier zoorten van ftoffen in het zamenftel van en drooge ftoffen te distilleeren, bij voorbeeld, peper, eenlighaam, te weeten het zout, zwavel of olie, water caneel, gember , kruidnagelen, alsfem-kruid, falie, enz.; of phlegma, en aarde; andere voegen'er nog een vijfde de derde graad is bekwaam om .te.distilleeren ftoffen, zoort bij, die ze geesten noemen; maar als men de zaa- die digtcr in een gedrongen en zappiger zijn,-- hoedanigs-. ke wel onderzoekt, ontdekt men, dat die geesten, ge- zijn veele wortelen; de vierde eindelijk is gefchikt, trokken uit plant-gewasfen, niets anderszijn, dan een tot metaalen en minimalen, als aluin, rotte kruid, en dier- zwavel of olie in 't water ontbonden, en uit dierlijke lig- gelijke; door dit middel is 'er gee.ne ftoffe, uit welke haamen , niets anders, dan een zout, 'm 't water-ont- men geene wateragtige deeien zou kunnen trekken en laatenj de zoute, zwavel- of olieagtige en wateragtige distilleeren. ■{ deeien, worden door de kragt des vuurs, verdunt, ge- Men geeft verfcheidene benaamingenaan 'tDiflillatum
fcheiden en om hoog gevoert ; maar de aardfche deeien of bet geene dat van allerleij dingen uit de helm over- blijven op de grond leggen, zonder door eenigerlei kragt komt, als geesten, esfentien, enkele wateren en phlegma. van vuur naar boven te kunnen gedreeven worden. De De geesten zijn de allerfijnste en allerügtfte deel.en der Chijmisten volgen door de kunst na, het geene men da- plantftoffen enz. die men distilleert. Celijks door de natuur ziet verrigten ; de dampen der De esfentien zijn de olieagtige deeien daarvan, en' aarde worden door de kragt der zon, of van het'on- formeeren een zoete en balfemagtige zelfftandigheid, deraardfche vuur naar boven getrokken, en tot een zekc- voornamelijk van de kruiden. re hoogte zijnde gekomen , verdikken ze zig door een De enkele wateren, zijn de druppelen zelven ,. ;Van,bpP
koude, die ze aldaar ontmoeten ; waar van daan ze als wateragtige dat men bij de kruiden gevoegt, of de water- regen en dauw wederom nedervallen. Dus is het ook agtige deeien die men uit de lighaamen trekt, bezwan- met de Distilleering gelegen ; de deeien der gedistilleer- geit met eenige olieagtige deeien der lighamen. de ftoffen worden In de gedaante van dampen- door de Het phlegma zijn de wateragtige deeien , die een gs* hitte van 't vuur om hoog gedreeven , tot in de nauw- deelte van het zamenftel der lighaamen, zelfs voor de: Je van de Distilleer-kolf,. alwaar ze zig zaamen verdik- distillatie uitmaakt. . "" ken, zijnde zomwijlen geholpen door een verkoelend Wanneer men brandende geesten of wijn, over welrui-
Middel, en vallen druppelswijze in den recipiënt. kende vegetabiliën of planten aftrekt,zo trekken ze der-. i Het vuur. is het voornaamfte middel, waar van men 7,elver reuk en kragt na zig., en ncemen die bij de distilla-
sjg in het fcheiden der veelerlei gemengde ftoffen bc- tie mede over, die men gewoonlijk,afgetrokkene geesten, fient.; Ondertusfchen heeft het woord van distilleeren (fpiritus abfiraSitiijnoemt; dog dit zijn geen cigantlijke zomwijlen een ruimer betekenis, wordende niet alleen eige geesten der vegetabiliën,, fchoon ze de geesten der gebruikt ten aanzien van ftoffen, die door kragt van vuur ge- planten meede overgenomen hebben, maar worden het Mieiden worden, maar ook van zulke, tot welker fcheiding dan eerst, wanneer de opgegotene geest weer .word af- fieer.e hitte vereischt word ; gelijk men ziet omirent de getokken. De e igentlijke geesten dei' vegetabiliën zijn dier wdk«:
|
||||
y
|
|||||||
496 DIS.
welke uit dezelve, na voorafgegaane/t,'rae;!S.<.£ji? door de
distillatie verkreegen worden; maar uit de ïr.ineralien en andere harde dingen tëèornea de geesten enkel door Dis- tiUatie voort. ï)e tijd, wanneer men de Wateten kan
distilleeren. 1 Alle Moffen moeten op haar tijd gedistüleert worden,
én wanneer ze in haare beste gefteltheid zijn, bij voor- beeld, de wortelen, kruiden, bloemen en zsaden, als ze lijp zijn; de dieren, of derzelver deelen, wanneer ze in het beste' hunner jaaren zijn ; gelijk wij op zijn plaats zullen zeggen. * Men moet aanmerken, dat men dikwils genoodzaakt
is, drooge plantgewasfen te distilleeren ; maar dan moet men dezelve alvoorens in water of eenig ander vogt, over- eenkoomende met derzelver aart en natuur, laaten wce- ken , om hen dus eenigermaaten hunne frisfche jeugd weder te doen erlangen. "; Maar wat de gedistilleerde wateren aangaat , het is
zeker, dat die geene, die door een waterßoof zijn ge- distilleert, haar geur, reuk en andere hoedanigheden der Hoffen, uit welke zij getrokken zijn, behouden ; en dee- ze wateren hebben niet alleen een kragt ovcreenkoo- mende met de planten eu ftoffen, uit welke ze zijn ge- trokken , maar -zij zijn nog veel aangenaamer van fmâak, en 'van gezigt, als het zap en decoBum van haare ftof- fen. Hét is wel waar, dat de gedistilleerde wateren, de beste en fijnfte deelen hunner fubitantic verliezen, welke in de lugt vervliegen , en dat ze zo veel kr-ägt niet hébben, als haare planten*, des niet te min zijn de gedistilleerde wateren veel aangenaameer voor den lij- tier, en veel gereeder tot het gebruik, betere oogrnid- delen, en om een ftooving (epithema) voor 't hert, en voor de lever te maaken ; om blanketzel te maaken, en aangenaam reukwerk, zo voor de medicijnen, als an- derzins, waarom men ze ook naukeuriger moet distil- leeren. -Het is insgelijks waar, dat de wateren door een w&ter-floof gedistüleert, voornaameijk door waasfemvan kookend water, van geen langen duur zijn, en zig niet langer, dan een jaar kunnen goed houden; waarom ze ieder jaar met bijvoeging van nieuwe ingrediënten moe- ten herdistilleert worden. Dog hiervan in 't vervolg meer. 'Van de verfekeidene gewoone manieren van
Distillatie. 1 . De Distillatie gefchied in het algemeen op drieërlei
Wijze, als r. per Defcenfum of nederwaarts ; waarbij de recipiënt of ontvanger onder het distilleer vat ftaat en het vutir om het bovenfte vat gelegt word , dat de dam- pen benedenwaarts drijft. 2. ad Latus of zijdwaarts, déeze gefchied door een morte of cornute , 't zij dat die in een vrij open vuur legt of in een capel, en uit tvelke de dampen zijdwaarts gedreeven worden? en 3. per Âfcenfum, of door opklimming, gefchiedonde door middel van een kolf of blaas. ' . • De eerste zoort of nederwaarts distilleering word al-
,6us in 't werk gefteld; men zet twee aarden potten op inalkanderen, en yoegtdaar tusfcheneenblik of aarden plaat die met gaatjes als een zeef doorftooken is ; de ftoffe die gedistillecrt zal worden, word eerst in de bovenfte pot gedaan, en dan de zaamenvocging der beide potten met een luteerzel wel digt gefloten; vervolgens graaft men de benedenfte pot in de aarde, en legt vuur rondom de fcoveufte pot, die men ooi; wel geheel met gloeijende |
|||||||
kooien overdekt., zo gefchied de distillatie van binnel
nederwaarts naar de benedenfte pot. Deeze manier is van de ouden meer gepreezen dan dezelve van de nieu- we gebruikt word ; dog zommige prijzen ze nog aan, tot distillatie der ftoffen die niet gemakkelijk om hoog klimmen, bij voorbeeld om veel olie van vitriool te dis- tilleeren, als meede om de msreurius van de antimonis: te trekken. De distillatie zijdwaards of uit deretort, gefcheid weef
op drieërlei wijze, als 1. uit een glaafen retort, 1. uit een aarde retort, en 3. uit een tubulaat- of buis-retort. Als men de glaafen retort gebruikt , word daar meede meest uit 't zand of ascb gedistüleert ; wordende dezelve zo diep in de capel in 't wel gezifte zand gefteld als dp ftoffe in de retort hoog ftaat, indien het een vloeibaa- re ftoffe {liquidum') is ; maar is het een drooge ftoffe, of dat de distillatie anders'fterk moet gaan, dan moet de retort geheel met het gezifte zand overdekt worden, en'bij aldien de- distillatie nog fterker moet gefchieden, zo neemt men in plaats van zand, ijz-er-vijlzel j 't welke veel meer hitte geeft en ook kan doorftaan, om zo ligte- lijk niet te fmelten als 't zand: Maar wanneer 'er maar een zagte warmte nodig is, word gezifte afch in plaats van zand gebruikt, ■ De aarden .retort word gemeenlijk gebruikt bij het dis-
tilleeren van de. zuure mineraale geesten, als meede to.c de urijnagtige geesten, als geesten van herts-lioom, van wijnjleen, aardwormen, mieren, enz. in het open vuur'. Dog wat ftoffe het ook zijn mag, zo moet de retort, 't. zij van aarde of glas, op eene bekwaame wijze met een goed luteerfel beflaan worden, (zie pag. 499.) op dajS het vuur, of geest of't zuure zout deretorte zo ligtelijk niet doorboore enverbraeke; ais dan vult mende re.orM met de ftoffe die men distilleeren wil, en zet dezelve in een reverbereer-oven, zodanig , dat ze op een of t'.vea ijzere roeden boven het vuur rust, en dat ze met de hals niet te hoog nog te laag legt; waar door, indien ze te laag lag, eenige lekking zou kunnen ontftaan, of iets van de inhoudende ftoffe kunnen uitloopen, daar in tegen als de hals te hoog lag, 'er niets zou kunnen uit distillee- ren; vervolgens maakt men den oven van boven digt, ( egter zo, dat het vuur , rondom bp de retort kan fpeelen) en men laat de hals 'er uiiftecken en boven een of twee lugt-gaten ', waar door de rook kan gaan ; al« dan lut eert men de recipiënt aan ds retort vast, cli men begmt het vuur allcngskens aan te ftooken. De tubulaat- retort, of met een lange buis; die maaf
hoofdzaakelijk tot eenige operatien, als tot 't distillee- ren van fpiritus carminativus de tribus, clijsfus antimo- niij enz, gebruikt wórd ; word ingelegt als vooren, met dat verfchil, dat men de retort leeg in legt en bij het in- metzelen haare buis boven laat uitfteeken, waar doof men daar na, als alles droog,. de ontvanger aangelegt en de retort gloeijend is ; .de ftoffe, die men distilleeren wil, lepelswijze 'er in werpt, en den daar toe pasfende prop, zo dra 'er maar een lepelvol in gegooit is, .ter- ftond weer daar op ftopt, dewelke met leem beflagen moet worden., op dat hij wel pasfe of fluite; met dit inwerpen word zo lange aangehouden, als men iets te distilleeren heeft. De Distillitie uit de kolf gefchied ten 1. uit het zand,
2. uit de asch, en 3. uit het marien- of damp-bad. Op wat wijze dezelve gefchiede, zo dient aangemerkt, dat men de kolf zo diep of iets meer in het zand, asch of water uioet zetten, als d.e ftoffe daar in hoog ftaat, dog-,
|
|||||||
cas. vas. w
Sog onder de kolf op de.bodem van de capel, moet een water geftadig uit en in het koel-vat vloeit, op diergelij-
weinig zand of asch.zijn ;.en als het in een water-bad is, wijze als op Plaat IX beneden vertoont w.ord, en waajf .moet men de.kolf met .een .looden. ring omheen verzwaa- van, reeds voorheen gé'fprooken is. ren, op Jat ze niet van het water opgeligt worde., ook J)e blaas is een der voornaamfte distilleer-vaten, waaf .moet 'er. wat los.ftroo of rijfen, ,of een looden ring op de uit men-alles distilleeren kan,, dat niet fcherp en ïrijtenü bodem van het water-bad leggen, daar de retort op rust, is, en.derhalven.volftrekt glafe of aarde vaten vereischt, om vaster te ftaan en geen gevaar van breeken te heb- weshalven ook de meeste distilleeringen, zo wél in do ben. Het damp-bad gebruikende, word de kolf boven Apotbeeken als van de Distillateurs daar door. gefchieden; jhetkookende water,gezet, zqdanigdat.ze ook op iets fte- want men distilleert daar door in het opene vuur; i. 'de vigs rust; men dekt vervolgens de retort met .een glafen wateren; 2. de oliën; 3, de geestenjiit planten; 4. ,dc helm , en zo dezelve niet wel fluit of te wijd is, zo om- zamengeßelde wateren ; 5. de wijn- en koorn brandewijnen , wind men de kolf met een 2, 3 of meer dubheld geplooit en 6. de aqua vite of liqueurs. Men.kan deeze blaafen jpapier, dat men alvorens natgemaakt heeft, en omgeflagen groot en klein doen maaken, en insgelijks daar door ook zijnde, de helm'er vast qp drukt, en de voegen toe plakt heel wel.in hét marien-bad distilleeren, namelijk zo.da- met een osfin-blaas, in langagtige ftreepen gefneeden , nige dingen.die niet heel.noodzaakelijk uit glàfen of aar- en in eijwit of'm lijm, nat gemaakt, waardoor ze beter den vaten moeten ;gedistilleert worden; waar bij men houden; of men neemt maar papier, op dezelfde, wijze nog die nuttigheid'heeft, dat het .gedistilleerde teffens gefneeden en nat gemaakt; (zie hier over verder pag. afgekoeld word, en dus niet zo ligtelijk wat van de. geest 499 en 500, daar van de luteerj'els in 't bijzonder ge.fproken vervliegt. word) ; daar na legt men den recipiënt aan, en begint Het. hoofdpunt van de. gemelde verfchillende manie-
te distilleeren met een zagt vuur, op dat de glafen niet ren van distilleeren, is, dat men weete welke manier ^bringen, de beste tot elke ftoffe zij ; 't geen van de volgende op- * Bij de distilleering met de kopere Haas in het opene merkingen afhangt., als .1. dat de manier om per ascen- vuur, dient men aan te merken, dat dezelve zo wel als fium of door de kolf ,ofblaas te distilleeren., de beste de helm, van.binnen wel behoort vertint te zijn; inzon- is voor doffen, die zig ligtelijk bij de distillatie opheffen .derheid de helm, dog nog heeter is het ; dat men geheel of veel fchuim geeven ; maar dat de distillatie ad latus tinne helmen gebruike : Hier nevens is 'er een lange ko- of door de retort 't beste dient, voor zulke ftoffen die peren van binnen vtrtinde pijp nodjg, die door een vat zig bezwaarlijk verheffen. 2. dat men de ftoffen, die een met koud water (refrigeratorium ofkoelvat genaamt) groote hitte noodig hebben om_zig te verheffen, in ït jheen gaat, in welkers boveneind defnuitvan de helm, opene vuur moet distilleeren. 3. dat men de ftoffen die en aan haar benedenfle einde de recipiënt vast gemaakt ligtelijk aanbranden, en daar door een kwaade reuk of en gelu'teert word, (zie op Plaat Villen IX.) dienende.het fmaak. verkrijgen , zo als bijna alle de dingen doen die water in .het vat om de dampen die door de pijp gaan .te van de vegetabiliën en dieren koomen, als ze qp 't zand verdikken, op dat ze tot druppels te zaamen loopen en tot de droogte uitgedampt worden, in het marien- of ■in de recipiënt vergaderen ; omtrent 't midden des vats, wat flfa?pp-ferf moetengedistilleert worden. 4. dat 't zand een beneden de pijp, moet een kraan zijn, om het water dat grooter warmte geeft als de asch; maar dat het ook de van de warme dampen, die door de pijp gaan verwarmt glàfen vaten eerder doet breeken; derhalven ditonge- word, af te tappen , en weer ander koud water in 't vat. mak hebbende te vreefen, gelijk bijvoorbeeld, wanneer te doen- Dog fchoon men gewoonlijk een koperen van eenige vloeibaare ftoffe, inzonderheid zoutagtige, tot binnen vertindq pijp gebruikt, zo is het egter beter, zig de droogte zal afgetrokken worden ,.zo kan men zig van de .van een pijp te bedienen die geheel van tin is,, .dewijl asch bedienen, of anders van tiet mafien-bdd; of ook van men vertinde pijp zeer ligtelijk en ras het vertinzel "kwijt het damp-bad, als de warmte niet groot behoeft te zijn. .raakt :. Wanneer een zodanige pijp met bogten.heen en Dus is men gewoon dezuure mincraale geefltn, de fat. weder gebogen is, dan word ze gemeenelijk een ßang peter-geest, 'tflerk-water, de zout-geest, de geest en olie genaamt; maar men bediend'er zig heedendaags niet of van vitriool, de geeften uit 't pokhout, eiken-hout-, enz. 'zelden meer van,, dewijl zegeen meer dienst doen dan de g«.rt.van wijnfieen, [pik, hertsho.orn, enz. in 't ope- de regte pijpen, ne vuur te distilleeren: Maar men distilleert., fubli- Dog in, plaats van dit toeftel met de pijp en"koeI-vat, meert..en.rectificeert in'het zandbad .gewoonlijk, de bo- kan men zig van een andere manier bedienen, om de ter en.cinnaber van antimon'ie, de opgeheevene corrofivc dampen te verkoelen, die wat gemakkelijker is; naame- kwik,'ds zoete opgeheevene kwik , en de g'e'barnßeende lijk men laat rondom de kopere of tinne helm een kopere liguer van hertshoorn, enz. water digte kom of bekken maaken ; (zie een afbeelding De,welruikende wateren van bloemen, distilleert men best
daarvan aan dehelm op Plaat VIII boven, enPlaatIX.be- in' het damp- .of marienbad; ook kunnen de urijnagtige
Beeden), dat men.met koud water vult, moetende dee- en brandende geeften in het marijenbad overgèhaak en
,ze kom of refrigeratorium ben.eeden een kraan hebben gere&ifkeert worden, en de geeften uit de houten, uit de
om_het water, als het warm word af te tappen en 'er wijn-ßeen, uit herts-hoom, als' mede ook degeeften van
W.eer koud water in te doen: Deeze manier heeft min- f alpeter en zeut, kan men door't zandbad distilleeren: Het
der ruimte noodig en geeft minder omflag, zijnde in- is bijna alleen de geest van -vitriool die het opene vuur
zonderheid dienftig als men in't; klein met een kleine vereischt. De urijnagtige en brandende geeften, als me-
blaas distilleert : Dog welk zoort v,an koel-vaten men de de gedistilleerde Men kunnen meëde ook door het
ook gebruike, zo is 't egter dienftig, 'inzonderheid ingroo- zandbad gedistilleert worden.
,te ftookerijen, dat men 't zo fchikke, dat men het wa- De glafen en aarden vaten, die men gebruikt; moe-
ter door middel van een pomp en goot of pijp gemakke- ten fterk en van de beste ftoffe gemaakt zijn, zo dat ze Jijk in het koel vat kan leiden, en nog beeter of minder niet ligt barften nog fmelten; en het dient aangemerkt, JSQeizaam is bet,, als het zodanig gefchikt is, dat bet dat de glafen vaten wel altoos de beste zijn., maar als Rr.r men
|
||||
+# 'DIS.
men_ genoodzaakt is een fice! fterk vuur te gebruiken;
dan kan'men de glafen met wel gebruiken; fchoon men ze geluteert beeft, dewijl ze dan ligtelijk fpringen; maar men bedient zig als dan van aarden vaten, inzonderheid tot de'kolven, die Van een goede aard-ftoffe moeten beftaan, en die men dan gewoonlijk ook nog luteèrt. ; Vsfderb befchrijying van de vaten , en verfchillige
manieren van distilleering. De glafen en aarden kolven en kopere Maas met haare
helmen, zijn de vaten die wel het meefte gebruikt wor- den ; zijnde.de blaas-een werktuig dat 't gemakkelijk- fte en beste'is tot allerleij distillatien, behalven tot de ftoffen die fcherp zijn, want deeze het koper aantasten- de, zo neemen ze daar van eenige deelen meede over, en Hiaaken het distillatum Of afgedistilleerde niet alleen önfmakelijk maar ook ongezond. Yletvsaterbad ol dewaterfloof, is een wel uitgevonden en
zeer bekwaam werktuig, om daar door de fijne geurige planten en haare deelen te distilleercn ; o.m dat daar door, niet alleen de fijne deelen beter behouden worden zonder te vervliegen, maar ook de gedistilleert worden- de ftoffe, van wat zoort die ook zijn mag, niet ligt aan- brand, en een kwaade reuk of fmaak verkrijgt, gelijk men wel ziet gebeuren, als'er in het op ene vuur of in het zand of ijzer-vijlzel gedistilleert word. Deeze waterfloof beftaat uit twee ftukken, het eene is
de capel of een groot vat van koper of ijzer , hebbende de gedaante van een eetens-pot, vrij hoog en groot, voorzien met een dekzel; dit ftaat in den oven met het kookend water. Het tweede is de kolf, wiens dikke lig- haam vang/s-r, aarde of koper is; die in het water ge? zet word; de helm is van glas, koper of aarde ; in het dekzel.is een gat, aan de eene zijde of hoek, wei - toegeflooten, hier door laat men wederom heet water in de ketel loopen, wanneer namentlijk 'het water uitge- waasfêmt en vermindert is. Men ftelt ook waterßooven toe, waar in men met drie,
vier'öf meer.kolven te gelijk in dezelfde water-ketel dis- tilleercn, en dus met 't zelve werk en moeite meer en öök veifcnillige dingen distilleeren kan ; zie eene af beel- ding hier van op Plaat IX. Daar Is nog een andere fraaije zoort van waterßooven,
waar van het vat dik en van tin is, gelijk een groot pis- gtas ÇiiriiiàQÏ), ruim drie voet lang, en beneden zeer ■wijd,' maar boven een weinig nauwer; de grond en buik hebben' ruim twee voet hoog kookend water van buiten rond om.; men zet'er een tinnen foi;« op,'bedekt en omringt'van een ander vat; zijnde ook van tin, en veel wijder,- bevattende het koude water,- het welk men door een tinne pijp laat loopen uit een ander vat, zijnde lang, en-ftaande boven op een kolom; zie Plaat VIII.be- needen;.dit water dient, om- de kolf geftadig te ver- • verfchen, ten einde de dampen, 'die derwaarts opgevloo- geiizijn,. diefté eerder.tot druppelen te" doen w;ofden"; en aah- gezien het; Bezwaarlijk is „te'. b'el.çtÇef)., dät'^t'water ,het welk in het vat is, en zig rondom dëri helni bevind, niet heet zoude worden , door de aanhoudende warmte, van de'nüolf; ..zo is 'er een pijp boven aan liet- vat, waar dóór nët'water geftadig weg loopt., terwijl:het kraantje van ,de.' fontein geopent word , .en 't vat'aanftönds met koud'-water weder 'vult, dat.men uit' het', bovénfte'vat laat\lóo.pen.'; Maar' ten eindc.'nien zó'vç'erm'oéîr.e niet zou Hébben„ om-het warm' wajeTzö "djkVils'.'af te Iaateri Iöö- sen», 'cni'er koud in de plaats te:döen.komen,, kan men |
||||||
DIS.
het dus fchikken , dat uit het vat, ftaande boven op de,
colom, geftadig door het min of meer openen van de kraan- der pijp, zo veel koud water ïn het vat rondom den helm loopt, als uit 't zelve door zijne pijp weg loopt. En ten einde de pot of ketel van de water-floof altoos even vol water zij, dat anderzins door de hevige hitte van den oven zou verminderen , ftaat 'er beneden aan de colom eenander vat vol heet water, lóopende in de wa- ter-fioof, door een pijp, in welke een kraan is; dit wa- ter word heet, naar maate de colom hol en lecdig is, tot aan de grond van dat vat : Deeze zoort van water- ftooven zijn bekwaam om veel water te distilleeren, ter oorzaake van het koude water, waar door de dampen aan- ftonds verdikken -, en tot druppels gemaakt worden ; be» halven nog meer andere nuttige uitwerkzelen. De T'enetiaanen distilleeren hunne wateren aldus ; hunne
oven is rond, en heeft aan alle kanten rondom een me- nigte aarden vaten, van binnen verglaast, in gedaante van urinalen of pisglafen , wel beftreken met leem, en elk met een kolf of kap van glas of gebakken aarde bedekt, van wiens bek of fnuit een fles aan een dik fnoer afhangt, om het gedistilleerd water daar in te ontfangen, zie op PI. VIII. beneden; indien't gebeurt, dat't vuur indenow« al te fterk is , moet 'er niets in 't vat gedaan worden, tot dat de hitte een weinig over is, ten einde planten , bloemen, en andere ftoffen niet verbranden ; de opening van den oven moet altijd wel geflootcn zijn, om 'er de hitte in te bewaaren, die tot zo vcele vaten vereischt word: Tot dien oven moeten verfcheidene menfehen ge- bruikt worden ; waar van de eene het opzigt over het vuur heeft, de-andere de kruiden in de vaten werpt, en nog een ander de dekzels en kappen daar op zet ,• door dit middel kan men in vier - en - twintig uuren omtrent hondert pond gedistilleerd water hebben. Daar zijn nog andere werktuigen, wier dikke vaten of
van koper of van ijzer, of eenig ander ertzzijn; heb- bende voorts een dikke, maar zeer nauwe hals, met een kopere kap, inde gedaante van een pijramijde, om- ringt gelijk als met een emmer, vol versch water, ten einde de dampen zig te fneller tot druppels verdikken, en het water geene kragt van 't vuur houd ; zommigen hebben in plaats van deezen langen "hals en.helm, eert pijp van blik of eenig ander metaal , zeer lang, ende flangswijze gckronkelt, of uit verfcheide ftukken door regte hoeken zaamengeftelt, welke door een emmer, "of ander diergelijk vat met water vervult, gaan! . Men heeft nog meer andere zoorten van werktuigen, 'om'te distilleeren ; waar van de afbeeldingen in. de plaa-, ten gezien en hier verklaart worden ; als Eerfie Verklaaring der afbeeldingen.
A. is de Oven, om brandewijn te distilleeren (zie Plaai IX. van boven). B. Een blaas van vertind'koper',: waar in de brandewijn is beflootcn. C. Een flangswijze-gekrori- kelde pijp van koper-, aan een .colom Vast. ,.D. DeMraJ) van.de flangswijze gekronkelde pijp.,,- E.'IJét 'refrjgera- iorinm of koçlvat. ' 'P. Een andere oven tot, het zeiyS ge- bruik, G. Een blaas van vertind koper, waar in de bran- dewijn bcflooten is. 'FI. Een'tinne flangswijze gekronkel- de pijp, I.-Een glaze kap. K., Een recipiënt. L.Een lliiidt kap. 'M- Een trechter. 'M O. Twee glaze-kap,- peri o,p m'a'ikanderen , van.'welke de. onderfte boven pjêJ^'tóVt 5 P-' Een kolf met 'een\ fcnconter-glas. ..Q q. Een .wijder kolf, van een korter hals, met een.rencqnter' glas.' 'R; r. Een ijzer,, om 'den. liais Van den recipiënt door
|
||||||
DIS.
*
flcor te fnijden. S. Het flopzel van de opening des
ovens. 'i. Een glaze kom. V. Een hevel of kromme pijp, om het water uit een vat te tappen. Tweede Verklaaring.
A. is de oven (zie Plaat IX. beneden). B. eén koperen Haas, van binnen vertind. C. een ezels-hoofd. D. een vat met water, om het distilleerend vogt te verkoelen, en de pijp, waar door het vogt in den recipiënt geleid word. E. de recipiënt. F. een ijzer- en gietnaalde voor den regulus. G. een flaale moolen. H. een <wfi, om vier kromme fco/wï te gelijk te doen distilleeren. IIII. Vier groote recipiënten. II. een vat, om de olie van de gedistilleerde wateren te fcheiden. L. een fmelt- vorm. Derde Verklaaring.
A. een weerfluit-oven (zie Plaat X. bovenaan). B. een kom. C. een oven om kruiden in een zand-fioof te distilleeren. . D. een vat van vertind koper van binnen, bevattende de kruiden. E. een boven van binnen ver- tinde helm. F. een koperen vat voor een water-floof. G. een glazen vies, voorzien met een tregter om te fil- treeren. H. een recipiënt. I. een glafen hel. K. Twee- lingen tot het circuleeren. L. een aarde kap. M. het flopzel van de holligheid der kap. N. een «tort met een langen hals. O. de helm van de retort. P. de re- cipiënt. Q. Philofophisck eij. R. een glafen vat, om de oliën te fcheiden. S. een ander vat van glas., tot het zelve gebruik. Vierde Verklaaring.
A. de toore« van Athanor (zie Plaat X. beneden). BC. twee ovens, geftookt doorliet vuur van den tooren. DD. twee pijpen, waar in de kooien zijn. EE. de twee bo- venfte openingen deezer pijpen. FF. de openingen der twee ovens. G. een wind-oven. H. opening van den oven. I. het uitterfte der pijp, waar door de wind in den oven gebragt word. K. de pijp, daar de wind door gaat. L. de blaasbalgen. M. ftokken , dienende om de blaasbalgen te gebruiken. 00. de fchoorjleen. P. een vierkant ijzer , dienende tot een rooster voor den oven. Q. een ijzere plaat, om op het vierkant te leggen. KR. fiopzels der pijpen van den tooren. ST. twee fmelt- kroezen. V. ijzere nijptang. X. een ijzere tang. Vijfde Verklaaring.
A. de oven voor een fublimeer-glas (zie Plaat X. be-
neden). B. een fublimeer-glas. Ccccc. potten van fu- blimeer-gLifen. D. een kap van een fublimeer-glas. EE. groote aarden potten, om zwavel-geesten te distilleeren. FF'. ijzere klokken. GG. fmeltkroezen met zwavel. HHH. drie groote glafe plaaten. III. drie fmeltkroezen met zwavel. KKK. drie ijzere klokjes. LLL. drie helmen. M. een glajen vat voor de circulatie. N. een gia/è distilleer-koif uit een ftuk. O. een pelicaan. Behalven de gemelde manieren van distilleeren , zijn
'er nog eenige besondere manieren, als bij voorbeeld in paarde-mest, dat de philofofen de buik des paards (venter cauinus) of philofoophisch vuur (ignis philofophicus) noe- men ; men zet de kolf met de daar op vast geluteerde helm in een hoop verfche broeijende paarde mest, zo "word den kolf daar door verwarmt, en 't water uit de llofFen overgcdistilleert: Dog nog beter zoude hiertoe dienen de broeijende run, dewijl die eene eenpariger warm- |
||||||
DIS. #s*
te geeft; Waar van we op het artikel D'igestie gefproo-
ken hebben , en deeze warmte zouw overeenkoomen met die van het damp-bad ; zo dat men door middel van de run, bloemen en andere dingen zouw kunnen distil- leeren , die men anders in het damp- of ook in het water- bad distilleert. Dog de mest zo wel als de run worden hedendaags tot het distilleeren weinig gebezigt, maar nog wel tot het circuleeren en digereeren, waar toe inzon- derheid de run zeer bekwaam is. Men kan ook op andere eenvoudiger manieren bloe-
men en fijne kruiden distilleeren; bij voorbeeld in de zon op deeze wijze; neemt twee gelijke urinaal-glafen, vult het eene met de klein gefneedene bloemen of kruiden die gij distilleeren wilt, zet dan het ander glas'er boven op, maar voegt 'er een fterk fijn linnen tusfchen , en luteert de beide glafen wel en digt op malkanderen, met een natte blaas en leem, dat 'er geen lugt in of uit kan gaan; keert dan de glafen om, dat het glas met de bloemen boven en het ledige glas beneden komt ; en zet het op een plaats daar de zon 'er den geheelen dag op fchijnen kan , zo zal het water uit hst bovenfte glas in het benedenfte distilleeren. Of neemt twee van binnen verglaasde potten, die wel
op malkanderen pasfen; doet in de eene de bloemen of kruiden, en zet de andere boven op, met een zuivere linnen doek daar tusfchen, gelijk boven gezegt is, en verluteert de voegen wel met een luteerfel dat tegen het vuur kan; graaft dan de eene pot in de grond, en maakt om de bovenfte een matig vuur van kooien, of van heete asch , waar van men de warmte door tusfeben- legging van gloeijende kooien onderhouden moet, zo zal het water uit de bovenfte pot in de onderfte drup- pen. Of men neemt maar een pot, bind 'er een lin • nen doek over, zodanig, dat zulks wat bol of .diep legt, legt dan de gefneedene kruiden of bloemen op de doek, en zet op de kruiden een platte aardene pan met gloeijende kooien , zo drupt'er insgelijks water uit de kruiden naaï beneden in de pot, dog de voorige manier is beter. Nog kan men ook ineen bak-oven distilleeren, aldus^
men vult een vies met de gekurvene bloemen of an- dere wecke dingen, die men distilleeren wik, en maakt dezelve met een kork wel digt;daar na flaat men meel- deeg rondom de vies, dat ze overal daar mede wel be- dekt zij, en 'er als een brood uitziet ; en zet het dan me- de in de oven, wanneer het brood'er ingefchooten word-, het zelve zo lange daar in laatende, tot dat het gaar ge- bakkene brood 'er weder uitgehaalt word; als dan maakt men 'er de deeg af, opent de vies, en giet't water af in een ander glas, en indien bet niet klaar genoeg is, kan men het door een lekzakje of vloeipapier filtreeren. Van de Leem of 't Luteerfel (Lutum).
Door leem of luteerfel word hier vei(taan, een zekere taaije ftoffe ,• welke dient, niet alleen om de openingen of zamenvoegingen der vaten digt te maaken, op dat de fijne geesten niet daar door kunnen uitwaasfemen en ver- vliegen, maar ook om de vaten zelfs, zo wel die van aarde als glas zijn, daarmede te harnafclien, dat is, van buiten omkleeden , dat men ook btfl:ian noemt, om de hitte des vuurs beter te kunnen doorftaan, waar door ze anders, als bet'vuur fterk zijn moet, ligtelijk koomen te fmelten ofte barden. Deeze kernen of luteerfds moeten gefchikt zijn, naar de verfcheidentheid der ftofFen, die gedistilleert worden, en men kan ze ondeifcheiden in vier zoorten, als l. luteerfel tot waterige dingen^ ^ tot >R v * e -geestigs |
||||||
DIS.
vaten ea-werktuigen nodig heeft,, zo moet men ook één of
meer ovens hebben ; om de vaten, waaruit men distilleert, bekwaamd ijk te kunnen gebruiken, welke ovens van ver- fcheiderhande gedaante en toeftel moeten zijn, naar dat het vat, waar uit men wil distilleeren, of de ftoffe tot disülleermg zulks vereis cht ; dog. het is niet nodig,, om alle zoorten van ovens, waar van de Chijmisten gewoon zijn.zig.te bedienen, hier te befchiijven,, wij zullen al' leen maar fpreeken van eenige, waar. meede alle distilla- tien kunnen gefebieden , en het voornaamfte. daar va» aanmerken.. Voor eerst moeten we iets zeggen-, van delioedanighe-
den, die een goede-oven vereischt, om bekwaam en goed te zijn,, welke hier in beftaan; 1. dat de oven vast en hegt moet gemaakt zijn ; 2. dat dezelve met weinig kosten voor brandftoffe kan geftookt worden; 3. dat het vuur in dezelve wel branden wil, en 4, dat hij 't vuui of de hitte lange,houd- Het eerfte word verkrecgen door middel van goed®
ftofFen tot het opmetzelen. des ovens te gebruiken , die de hkte des vuurs kunnen tegenftaan, om niet raste ver- branden ofte bersten-; men moet derhalven daar toe ge- bruiken wel gebakkens fleenen; of men bedient zig ook, wel van ongebakkene en alleen wel gedroogde fteenen , die van goede kleij gev-ormt zijn,, en van veelen voor beter.gehouden worden,, dan de gebakkene fteenen, om dat; ze. het vuur, wel kunnen tegenftaan,. en ook geduu- rende het distilleeren harder worden : Deeae fteenen worden niet. opgemetzelt met kalk , gelijk andere muu-> ren, maar men gebruikt daar toe een bijzondere leem-, dietegens het vuur beftendig is, beftaande uiteen deel kleij, even zo veel paardemest, en twee deelen zand , dat men met water tot een deeg van bskwaame dikte toemaakt: Of men neemt kleij,, koe-hairen-oï-fcheer-wol en zand,,.dit'maakt men toe met water, waar in zout gefmolten is, of met zee-water, daar men zulks verkrijg gen kan; als men ftukken van gébwkene. fmelt-kroezen , en van'Keulfche of andere- potten heeft.,. die tegen het vuur beftendig, zijn, en dezelve, fijn -geftooten en ge.- zift zijnde, mede onder de leem mengt, zal dezelve nog fterker worden, en men kan 'er dan wat minder zand toe neemen : Dit metzelwerk des ovens moet -voor des- zelfs gebruik eerst wel .droog zijn. Om het tweede oogmerk te bereiken ; te weeten, dat
de oven-met minder brandftoffe , en dus met minder kos* ten kan geftookt worden, en egter de vaten de nodige trap van warmte verkrijgen ; ■ word ten de'ele daar door verkreegen,- dat de oven zodanig toegeftelt zij, -dat 'er weinig-hitte verlooren gaat; en ten deele, dat de .brandftoffe langzaam brand en verteert word; ten dien einde is het--nod.ig7- dat-de oven overal en rondom het vat',- behalven- het- asch- en vuur-gat* digt zij,. en deeze gaten zelfs' met ijzere draai- of febuif-duurtjes voorzien zijn'; ook brengt tot genoegzaaine verwarming des dis.- tilleer-vats veel toe, inzonderheid als-de hittegrootmoet- z'ijri, dat het;.vuur of-hitte nïeralleen onder tegen het ingezette vat,, maar ook van ter zijde, tusfehen de muur en het vat,-- daar tegen aanfpeelen kan, moetende'er du» eenige ruimte ter zijden tusfehen bet -vat en de muurblij.- ven , en de oven alleen maar van bovcnen digt zijn. Maar om teffens het derde oogmerk te bereiken, na- mentlijk dat het vuur behoorlijk-wel brande, zo moeten de monden-van -het asch- en vuur-gat- niet-alleen naarde Kigt gekesrt. ftaan, maar men maakt ook boven in de oven, ter zijden van het,disülleer.-vat of iahet, dekzel» twee
|
|||||
*öa DIS.
geestige dingen ; 3. tot urijnagtige fiejfien ; en 4.. tot
zuure fioffen. Tot waterige dingen; als-tot enkele wateren en esjen-
tisele oliën, kan een meel-pap, of klijster van witte flijf- %el gekookt, voldoen ; die men metfirooken papier of linnen op-de voegen plakt. Tot geestige wateren, als wijnagtige en andere brand-
taare geesten, neemt men nat gemaakte ftrooken van een os/e- of verkens-bluas, die men op de voegen plakt., en die heel vast-kleev.cn,. dog nog beter is het, dat men ze in eijwit bevogtigt; of anders neemt men maar ftrooken papier in eijwit o£ lijm-water mt gemaakt. Of. men neemt maar lijn-olie-koeken, die men fijn gepoeijert en met wa- ter of eijwit tot een deeg.' maakt,, en met ftrooken pa- pier- of linnen op de voegen plakt. Tot urijnagtige geesten, kan men neemen kalk en eij-
wit; oï meel, kalk en eijwit; of kalk, menie oïroode bo- lus en eijwit, onder malkanderen tot een deeg gemengt. Tot- zuure fiofferü, zo wel om de voegen digt te maa-
ken, als tot het beflaau der vaten, word het luteerfel op veclcrlci wijzen bereid, waar van de volgende zeer goed zijn. . 1. Tot luteering van glafen retorten-en kolven,- neemt
men gemeens olie-vernis ,. gelijk, de Verwers gebruiken, en gepoeijerde oven-leem of roede bolus, dat men tot een deeg mengt; dit luteerfel word altijdduurend Luteerfel van Dippel (Lutum perpetuum Dippelii) genaamt,.otn dat het van Dippel uitgevonden is, en altijd weder ge* bruikt kan worden, als het fijn geftooten-en met watver- nis op nieuw toegemaakt word. 2. Totluteering van aardene retorten, enz. neemt men
gemeenlijk maar pottebakkers-klei en paardemest, dog daar men-ook bolus, ongcbluscke kalk, ijzer flakken en koe- hairen kan bij mengen ; of men. maakt het aldus j neemt fijn zand, immerfiag van ijzeren gefiootene.klei', van elks bij voorbeeld vijf pond, paardemest of klein gefneeden fiheerzel van wol, een pond; geftöofcen glas en zeezout, van elks- vier oneen, en maakt 'er met water een deeg van; dit luteerfel dient ook tot het beflaan der vaten. 3. Of neemt fijn zand, geftootene ijzer-flakken, ta-
bakspij pen-aarde, van elks een pond ; klein gefneeden oud fcheeps-touw of hennip, een half pond j geflooten glas en vaste f alpeter oîpotàsch, van elke. een-vierendeels pond; mengt-'het met water tot een deeg; dient mede. tot het beflaan. 4. Of neemt tabakspijpen-aarde,.roode bolus, menie;
tngelescJcte-kalk en olie-vernis ,- dat men gebruikt als het voorgaande: Wanneer men de glafen , en?,, harnaschr of'beflaat,
gefchied zulks geheel tot aan denhals toe, als ze in 't opene vuur koomen, of anders maar wat hooger, dan ze in het zand of ijzer-Vijlzel koomen te ftaan.■ Tot het lappen van geborstene glafen kunnen tot'wa-
terige, geestige en urijnagtige dingen, dezelfde boven1 gemelde'Juteerfels dienen ,-ßiaar tôt zuure gebrurktmen :het luteerfel met olie-Vernis bereid; welke luteerfels men •mét natte ftrooken vau een blaas over- de bersten plakt', 20'wokI hot vat digt. Maar- alle deeze luteerfels moeten ,. voor dat men uit
<Je vaten distilleert-, tri de febaduwe wél'droogrgs-worden -zijn-, dog niet in de- zon gedroogt worden;'. Aanmerkingen omtrent de Ovens, tot het
distilleeren nodig. Behalven dat men tot het distilleeren verfcheiderhande |
|||||
BI&
|
|||||||||
dis» §§» ;
|
|||||||||
twee of meer togt-gaten, die men, gelijk rfïede de" deu-
ren van het asch- of- vuur-gat, naar believen, min of meer iluiten of openen kan, om de nodige togt aan het vuur t'e geeven ; welke togt gaten mede veel toebrengen, om door min of meerder opening van dezelve, bet vuur te rcgeeren, en in de nodige graad- van warmte te onder- houden; Eindelijk om aan het vierde oogmerk te voldoen, te
weeten, dat de oven de hitte lang bewaare, hier toe brengt, behalven de voorige dingen, inzonderheid de digt gefloctentheit des ovens, veel meede bij ,. dat het irretzelwerk des ovens bekwaamelijk dik zij, aangezien een muur die dik is, de hitte langer kan-behouden, als een dunne. Een Distiileer-oven moet dus beftaan uit drie deelen,
als eerftelijk uit een asch-haard, dat het laagfte deel of de laagfte ruimte des ovens is, en ongeveer één voet hoog moet zijn, dienende niet alleen om de asch der brand- floffete ontvangen,-maar ook, op dat delugt daar door kan- fpeelen, om het vuur aan te blaafen ; dit asch-gat moet niet te groot en alleen eene handbreed van de grond af hoog, maar wat breeder als hoog zijn, waar- door de oven beter trekt: Boven deeze asch-haard komt het twee- de deel des ovens of de vuur-haard , die door een- rooster, uit ijzere ftaaven beftaande, welke dwars dooi- de oven en tamelijk digt naast malkanderen gelegt zijn , van de asch-haard afgefcheklen is, en waar op 't vuur komt te leggen ,•- deeze vuur-haard moet niet te hoog zijn, een kleine voet hoogte is genoeg; het vuur-gat, waar door de brandftofFe in de oven gedaan word, word met de rooster gelijk en boven het asch-gat gemaakt, maar. moet wat grooter als het asch-gat zijn, om de brandftof- fe bekwaamelijk daar door te: kunnen fteeken ,. en bei- de, het asch- en vuur-gat, moeten elk een ijzeren deurtje, hebben, dat men opendraaijea of fchuiven kan, zijnde de fchuif- deurtjes wel zo gemakkelijk : Vervolgens' koomt bweff de- vuur-haard het derde of 1-aatfte deel,. te weeten de vaPkamer of hals,, die van de vuur4>aard door twee dwars- leggende ftaaven afgefcheiden is-, die- nende om het distilleer-vat, dat men gebruikt,- het zij retort, kolf of blaas, enz* daar- op te doem rusten, en deeze rat-kamer word zo boog; opgemctzelt,. als- de ge- daante of hoogte des vats- zulks vereischt; zo datj-ata men een retort gebruikt, dezelve bekwaamelijk daar in kan leggen, en de oven daar boven gefloten kan worden met een rond wat hol en dik aarden dekzel ; dog wan« neer 'er een kolf omblaas gebruikt word, moet 'er in het midden des dekzels een gat zijn, daar dé kolf of 'blaas door- heen fteekt; dit dekzel moet van goede -aar- de gemaaktzijn, die het vuur kan tegenftaan, of men bereid ze van dezelfde leem , daar-de oven mede opge- metzelt word, of van een deel geftootene oude fmeltkroe- %en en wat pottebakkers-kleij, dat men met water tot een dikke-deeg^ mengt, f ervólgens-het dekzel daarvan vormt en wel laat droogen; daar na bij het- gebruik op de oven gelegt zijnde*-, word het dekzel met dezelfde leem rondom'digt geftreêken ,' maar daar moeten-boven in de muur van de oven , of in het dekzel, drie of vier togt-gaten ' zijn ,^ welke men naar believen, door middel van proppen min of meer fluiten en-openen kan , om1 het vuur te regeeren. Dog als- een blaas onder en "boven even wijd is, en wat boven de oven uitfteekt-, dan is 'er geen dekzel nodig, maar de opening rondom- de blaas word met leem digt gemetzelt, zo dat 'er maar «enige togt gaten in blijven» en voor't overige de warm- |
|||||||||
te' van 't vuur rondom de blaas gaat,' zie'op Plaat IX.
beneden. Wat de gedaante des ovens betreft; die kan van bui-
ten vier-, agtkantig of rond zijn; gelijk men uit de Figuu- ren in de plaaten zien kan, maar van binnen is de ion- de gedaante de beste; dog als de oven alleen tot-een re- tort dient,- kan die ook, na- derzelver langwerpige ge- daante,- ovaal gemaakt en boven overwulft worden, met togtgaten- daar in, en men laat ter zijden in de muur van de vat-kamer een gat, waar door men de retort bij het gebruik naar- binnen fteekt en dan het- gat digt metzelt, zo dat 'er alleen de bek van de retort uitfteekt, voorts moet de groote der ovens naar de groote- der vaten, die men denkt te gebruiken,. of deeze naar de groote des ovens, of liever na deszelfs binnen wijdte gefchikt zijn, en daar moet altijd iets fpatie-tusfehen het vat en de muur zijn, dat het vuur wel om het vat fpeelen kan; en de oven moet van binnen over al wel effen en glad met de leem beftreeken zijn. Een zodanige oven, die men gewoonlijk reverbereer-
of weer-fluit--oven noemt, is niet alleen bekwaam, om- met een open vuur te distilleeren, maar kan ook gevoeg- lijk dienen,- tot distilleering in het zand-, asch- en ma- rien-bad;., want om in het zand of asch te distilleeren,. zet men een capel of pot van aarde of ijzer in de oven op de twee ijzere ftaven boven de vuurhaard; of-tot't ma-- rien-badeen kopere capel of ketel: En men kan in dee- ze oven bijna alle operatien volbrengen, die in de Chijmie- verrigt-worden ; als men teffens van-de overige noodige- werktuigen en gereedfehappen voorzien is» Hoewel nu uit' 't gezegde de gedaante en toeftelling van-
een zodanige ftook-oven wel kan begreepen worden,, zo zullen we egter-de afbeeldingen van een paar ovens nog hier bij voegen en dezelve verklaaren. De oven L N- (plaat. XI. beneden Fig. i.) zo grooe
maakende als men wil of het nodig-is s zo komt ter plaat- ze P Q de rooster des vuur-haards boven de asch-haard, om 'er de kooien of 't hout op. te leggen, zijnde P O en- Q-N' de hoogte of ruimte van de vuur-haard ; bij B. word het vuur-gat op de hoogte van de rooster gemaakt,. om 'er de branditoffe'door te fteeken ; L Q is de hoogte des, asch-hâards- en-S-het asch'gat, op de grond des asch- haards, beneden het-vuur-gat; dienende-niet alleen, ge-- lijk boven gezegtis, om 'er de asch door uit te haaien, maar ook tot «en togt-gat, om het vuur wel te doea. branden, welke openingen ijzere deurtjes moeten heb- ben, die men naar believen open draaijenof open fchuiven, kan : O N is de plaats boven de vuurhaard , - daar d& twee ijzere flaven koomen te leggen, om bet distilleer- vat te onderfebraagen > en boven N- en O- is de vat-ka- mer o£ hals waar- in-de retort op de-twee ftaaven komt. te leggen, die met-een rond verheeven dekzel M G Hl" geflooten word; I G enz. zijn de gaten die in het dek.- zei moeten zijn, en met-proppen L min of meer.kunnen geflooten worden; maar als 'er een kolf of blaas gebruikt word, dan isH-'tgat, inhet midden van het dekzel,daar de kolf door heen fteekt, dat bij het gebruik rondom de; kolf-of blaas met leem digt gefmeert word, gelijk ook '6 dekzel rond om de kant; Mis de- plaats daar de bek der. »•«fori--door de kant des dekzels gaat, en Z is de recipi- ënt, die met een luteeïfel aan - de bek der retort digt ge- luteert word. D& tweede Figuur plaat XL vertoont7 een oven mes
een kolf E,- voorzien met> het dekzel en de ontfamret G Hv Krr 3 Op
|
|||||||||
>ge& DIS.
|
|||||||||
DIS.
|
|||||||||
Op deeze wijze kan men ook kleine portatüi ovens,
of die men verzetten kan, van dezelfde ftoffe en leem toeftellen, die om de vastigheid van buiten met ijzerwerk en ijzere ringen voorzien zijn ; en deeze ovens, het zij vaste of portatile, kunnen ook zodaanig toegeiïelt wor- den, dat men de ijzere ftaaven, boven de vuurhaard kan uittrekken en weer in doen, om de oven tot 't fmelten en gieten te kunnen gebruiken : Anders word Jiier toe een bijzondere oven van dezelfde ftoiTen ge- maakt, en tot groote fmelterijeti zodanig toegeftclt, dat men het vuur door midel van een blaasbalg en pijp aan- blaazen kan ,• zie een fchets daar van op Plaat X. bene- den, en de vijfde verklaaring hier vooren. De Chijmisten gebruiken veeltijds ook een bijzondere
zoort van distilleer-oven , die Luije Henrik (Figer Henricus) genaamt word, en zeer gemakkelijk is, om dat hij met kooien aangevult zijnde, 12 uuren en lan- ger brand en het vuur houd, zonder dat het nodig is, uaar't vuur re zien of 'tzelve aan te ftooken ; geevende ook altijd een egaale trap van warmte. De toeftel van deeze oven beftaat daar in , dat de oven ter zijden een lange regt op ilaandep(//»van ijzer-of koper-blik heeft, die tot eer»veinig boven de rooftergaat, welk pijp met kooien tot boven toe gevult en boven geflooten word, want dan branden al- leen de kooien op de haard en naar maate dat die ver- teeren , en de asch door de roofter weg valt , vallen 'er allengskens meer kooien uit de pijp op de haard; maar de pijp moet wijd genoeg zijn, en naar beneden- waards allengskens eeiv weinig wijder worden , op dat de kolen zig niet verftóppen. Deeze oven is zeer ge- makkelijk, dog geeft geen heel fterke hitte, zo dat 'er met de zandcapel alleen maar een heel vlugge geest kan overgehaalt worden ; maar in 't opene vuur en marienbad geeft hij hitte genoeg, 0:11 'er allerlei] dingen mede te dittilleeren, ten zij zulke die een heel fterk vuur vcrei- fchen. Men maakt deeze ovens ook wel zodanig, dat 'er twee pijpen naast malkanderen opgemetzelt zijn, welke .de kooien in twee daarnaast op gemetzelde ovens leve- ren; zie een fchets daar van op de Xde plaat en de vier- de verklaaring hier vooren. Wil men meer ondérrigt zijn , van andere konfiige ovens
en werktuigen der Chijmisten, zo wijzen we de liefheb- bers tot de Laboratorien of ftook-plaatzen der Chijmisten; in deeze te doorfnufielen zullen ze meer kunnen zien en vorderen, dan men 'in de boeken befchrijven kan ; het gezegde, en het geenc 'er nog ftaat gezegt te worden, zal meer als genoeg zijn, om aanieijding aan Huisvaders, Huismoeders of andere te geeven , hoe zij deeze en gee- ne dingen, ah wateren, geefien en oliën tot medicijnen of andere huishoudelijke gebruiken, zelfs kunnen distillée- ren. Wij zullen egter hier nog bij voegen, wat voor werktuigen 'er nog bij de distilieeringen nodig zijn , ais 'er niets ontbrecken zal. JBehalven de oven, capellen, retorten, kolven, helmen,
en recipiënten van verfcheidc groote, dient men nog in gereedheid te hebben, groote en kleine matrasfen, phio- len, vlesfen en andere glafen, glafene tregt'ers, metaa- len en fteenen mortier, koperen, ijzeren en aarden potten, pannen, en kommen, vuur-tang, asclifcliop, blaas-balk, filtreer-gereedfchap , feefien , ksrvén , 'wit en grauw-pa- pier, enz. als hisedü fmelt-kroezen , testen en gietnaal- den, die men meest alle op de plaaten afgebeeld ziet. De fmelt-kroezen kan men zelfs maaken, van fijn geflo- ten ftukken van keulfche potten en fransch-zand , met S'ater tot een ftijve deeg gemaakt, en dan gevorrat en |
|||||||||
gedroogt, die het vuur wel tegengaan , zo dat men
'er koper en andere metaalen in fmelten kan; capellen en testen kan men'er insgelijks van maaken; men maakt ze ook van uitgeloogde asch met wat kieij vermengt ; ook kun- nen daartoe de doffen dienen daar men de oven mede opmet- zelt, hier van maakt men een ftijven deeg en vormt 'er ronde capellen van , van bekwaams groote en diepte , of men laat ze van een pottebakker vormen en droogen ; dog men kan zig ook tot zand- en asch capellen gemak- kelijk bedienen van ijzere capellen, 't zij van dik ijzer- blik, of gegooten. Wil men de bek van een retort of helm, of een ander
glas afkorten , zo bind men 'er een zwavel-draat om, ter plaatze daar het afgekort zal worden, fteekt die in de brand, en als het afgebrand is , fteekt men het glas in koud water, zo zal het glad affpringen ter plaatze daal- de draat was. Om de hals of mond van een glas Hermeticé te zege-
len , dat is, digt te fluiten; zo houd men de hals van verre tegens het vuur, en nadert het zelve allengskens, houdende de hals eindelijk in het vuur, en vermeer- dert het zelve ö.jox aanpoesting, tot dat het glas begint te fmelten , dan knijpt men de mond van het glas met een platte gloeijende tang toe, en maakt het dus digt. Dit moet ik ten laatften hier nog zeggen, dat een Huis-
vader of ander liefhebber van distilleeren, zig, om dee- ze en geene wateren, geesten of oliën, enz. over te haa- ien en te bereiden, zeer gemakkelijk kan behelpen met een kleine oven en kleine blaas met een koperen of tin- nen helm, die een koel bekken rondom heeft, om daar mede in het opene vuur of in het water-bad te distillee- ren ,- of anders maar met een aarden kolf met een glafen helm daar op , om dezelve, het zij in 't opene vuur, of in het zand , asch, of water te gebruiken. Zelfs kan men zonder oven distilleeren, als men de
blaas of kolf op een treeft zet, en 'er een vuurtje onder ftookt, of onder de ketel in een water-bad, daar de blaas in ftaat, het ^uur egaal onderhoudende; of men kan een comfoir met weinig kooien vuur in een kleine vierkante beflotene houten ftoof zetten, endaar over, of in warme asch een kleine kolf plaatzen , zodanig, dat de hals der kolf met haar helm buiten de ftoof uitfteekt : Ook kan men een water-bad op diergelijke wijze in het klein toeftellen ; en met deeze kleine werktuigen kan men zelfs in zijne kamer distilleeren. Algemeens regelen, bij het Distilleeren waai'
te neemen. Voor eerst moet de ftook-oven op een zodanige plaats
gezet worden, daar hij aan het huis geen nadeel door brand kan toebrengen, als mede dat'er niets opvallen kan, en daar de dampen en rook van de brandbaare Hof- fen, enz. kunnen uittrekken. Indien men eenige ftoffc distilleert, die een febaade-
lijke of ongezonde hoedanigheid of Hinkende reuk heeft, gelijk bij voorbeeld kwikzilver en de zwavelagtige din- gen, zo moet zulks op een lugtige plaats gefchieden, en men moet 'er niet te digt bij ftaan', aangezien de uit- waasfemingen daar van nadeel aan de long of herslenen kunnen doen. De vaten moeten dik, fterk, glad en digt, en te voo-
ren beproeft, ook wel zuiver zijn ; maar zo het g'beur- de , dat een ghfen vat over het vuur kwam te bersten, kan men, om het uitloopen des vogts t : beletten, een van de luteerfels gebruiken, waar van boven gefproken |
|||||||||
dis;
ft, die men 'met'ftroöken van een blaas of linnen doek
op de barst plakt, zo kan men voort disülleeren, als het luteerfil droog is. De brandßoffe moet goed en droog zijn, en wel wil-
len branden, de kooien zijn het beste daar toe ; dog kan men ook wel turf en hout onder de blaas en capellen ge- bruiken, mits dat'er egaal gellookt worde. De trap des vuurs of der warmte, die tot ieder zoort I van vaten en ftofFen behoort, moet wel in agt genomen worden , dat dezelve niet te zwak , rog ook te fterk zij ; want het kan heel ligt gefcbieden, inzonderheid als de ftofFe die gedistilleert word, veel geestige en veerkragti- ge deelen bezit, en de warmte te fterk is, dat de gees- ten het vat doen bersten; gelijk de vitriool, f alpeter, antimonie , cinnaber , enz. kunnen doen , als ze geen lugt hebben ; weshalven men ook veeltijds bij het distil- leeren van zodanige geestrijke ftofFen, gaatjes in de za- menvoeging der vaten fteeken moet, om wat lugt aan de ftofFen te laaten ; ook branden de wateren, als het vuur te fterk is, ligtelijk aan, en verkrijgen een lelijke fmaak. Men onderfchcid de warmte gewoonlijk in vier trap-
pen; de eerfte trap is als lauw-warm water , waarin men de vinger houden kan, zonder veel aandoening of eenig letzel van de warmte, en dit is de trap der warmte,- die het water in het marienbad moet hebben , of een weinig I grooter, maar de trap van het damp-bad is iets minder. De tweede trap van warmte is, daar. men de vinger nog gemakkelijk zonder branding in houden kan ; dit is de warmte van de asch in de asch-capel. De derde trap is, daar men de vinger nauwelijks zonder branding in hou- den kan, zijnde de naaste trap voor de kooking van wa- ter en zo als het zand in de zaml-capel is. De vierde. Jtrap der warmte is die van het opene vuur, of als het water met geweld kookt, gelijk ook die van het ijzer- yijlzel in de cdpel ; deeze trap dient niet tot distilleeren , behalven in zommige gevallen, gelijk tot de vitriool-olie, maar is gefebikt tot fmelting der rnetaalen. Wanneer men begint te distilleeren, inzonderheid met
glafen en aarden vaten, moet men eerst een klein vuur riiaaken ,' van een à twee kooien , opdat de vaten niet te fcbielijk .van de warmte aangedaan worden, en daar door koomen te bersten, maar deeze vaten allengskens verwarmt zijnde, kan men het vuur fterker maaken , tot de trap die deDistillatic vereischt; deeze trap moet men vervolgens e'gfial honden, zo lang de Distillatie duurt, en op het laatfté de vaten-weder van zelfs al- lengskens laaten koud' worden;- om dezelfde reden moet men ook bjj het inleggen van koude kooien in de 'oven zorge drâ8geh ,: dat men' daar'mede niet aan de heète vaten, raake ,■ want daar door-zullen ze anders, zo ze van glas zijn, insgelijks ligtelijk' bersten. ,"' ■ 'Of de'trap def; warmte bij bet distilleeren van water en' geesten' bekwäam':ftei%:is;, --lîafi,mén daar' aan zien, ."als- het Jistllleerfc'! •b'ëkwaameili|k--ïn de!ontvanger'vloeit; 'M niet te weinig of langzaam .druipt,, ji.og ook te fterk jöopt'; tôt dien' éindè moet' rjoîç -borg 'gêdraagen worden , .daf het koeï-v'at,,' da-ar mën'Z'àlfe'getirûikt, 'dikwïls met koud water v.erverscbt'worde: ,« Het zand of dè'asch die men in de capellen gebruikt,
moet vooraf wel gezift, < en daar door Vari de fteenen , enz'.' gezim'crt zijrrj, -v/dlks'anders' Jverhit zïjndé, dé' va- fcn''kunnen dóéh'-ibersterr.'1 -'■■•''■ <••-' .'_• •-'' ., .Men moet bok--BcdH weezeïh..,'' datjvannccr men in het bad -disßileer-ty SS'eapéi of kdej'^die bekwaam diep |
DIS' 5Ö$
moet" zijn, niette vol water-gegooten worde, op dat
wanneer het bij geval kwam te kooken, het niet over- loopt en het vuur bederft; en dewijl het water door de armte geduurig uitwaasfemten vermindert, zo moetmen van tijd tot tijd weder water bijgieten, om bet zelve .op de nodige hoogte te houden,- hoe veel of hoe hoog zand, sch of water 'er om de vaten zijn moet, is voorheen' angeweezen. De vaten waar in men distilleert, moeten nooit'met
e ftofFe geheel vol, maar alleen op ongeveer twee-der- e deelen van de hoogte des vatsaangevuk zijn , om dat et anders niet alleen niet.wel distilleert, maar ook als et geestrijke of zodanige ftofFen zijn, welkers dampen ig zeer uitzetten, dezelve het vat kunnen doen fprin- gen. Ook moet men de planten en animalitn niet tot het droogc afdistilleeren, want anders branden ze ligte- lijk aan, en het distiileerfel (Deflillatum) verkrijgt een branderigen fmaak, inzonderheid in het opene vuur en zand. Dewijl zommige enkele wateren zig niet lange houden
of goed blijven, zo is het dienftig, dat men dezelve in een circuleer-glas doet, dog het zelve maar half vol vult, vervolgens aan het glas eenige wecken in de zon zet en 't water Iaat circuleeren, zo zal het zui- verder en beeter worden en zig langer houden ; of men giet het water weer op de in het vat te rug geblevene ftofFe en herdistileert het, dat nog beeter is, inzonder- heid als men het water niet geheel weer aftrekt. Enkele wateren, die een jaar oud geworden zijn, zijn
meest doorgaans niet meer goed, maar bedorven; in- zonderheid als ze niet gecoholeert of herdistilleert zijn, maar men behoeft ze niet weg te werpen, men kan de-, zelve over verfche kruiden van dezelve zoort overhaa* len, zo zullen ze weer goed en zelfs beter zijn als voorheen. Als men enkele wateren, die eenjaar oud zijn, onder nieuwe doet, of ook anders twee of meer zoorten van wateren onder malkander mengt, zo word het meng- zel gemeenlijk troebel of witagtig als weij, maar als men 'er eenige druppels, bij voorbeeld onder een min- gelèn water, ,3 of 4 druppels beste wijnazijn drupt, zo flaat zig het troebele naar. de bodem en het water word hel- der en khar. De gedistilleerde geesten hebben doorgaans nog veel
phlegma bij zig, weshalven dezelve, om ze zuiverder en kragtiger. te hebben, nog eens ofmeermaalen moeten herdistilleert, en telkens maar tot ongeveer de helft over- gehaait worden ; .waar door men wel minder geest ver- krijgt, maar deeze zal-zo veel te fterker en kragtiger zijn, dewijl hctphlegma of onkragtige daarvan afgeschei- den word. Dog hier bij moet men letten op de zoort . van de geest, naamelijk of't phlegma 't eerst of op 't laatst overgaat; want bij de vegetabilifche en andere ylngge bmndbaare. geesten, als wijn en-Jioonp-ïrande- 'w.ijn,' Seest. vaH htàs-hoorn enz. gaât de gee.st 'teersçover,- maar bij de zmre mineralifche geesten, ,al$. van falpe~ ter, vitriool en zou't, als mede vàn'de azijnen, honing,• , .enz...komt. eerst, 't phlegma over, en de geest op fhet Màatfte:. 2ie hier over ook de Artikels van BRAN- DEWIJN en. DEPHLEGMATIE. ... ,. Wil men dat de gedistilleerde wateren, en geeften, de |réuk '^jCenige hoedanigheid zullen, hebben., van eenige ruiKçnae jftpiFe, bij voorbeeld \]ap:çanseï,, tßinfer^am- per-, "miLscitfo -enz.-; 't.,zfj,.om Jer, ^en-...-aaßg«naaimes geur aan te geevenTor de geur van. kwaadruikende, ;te ver?-. beteren , zo moet men de helm van binnen met deeze |
|||||||
ftofFe.
|
||||||||
W
|
||||||||
DIS.
.HeeftrnengJa/èrt diegebroken zijn, enwilmendezelrc
gaarne weder heel en .digt. hebben; zo neemt geklopt eijwit , mengt 'er ongeleschte kalk onder,.en maakt 'er een deeg of lijm van ; hier meede beftrijkt de kanten der ftukken daar ze gebrooken zijn en zet ze wel aaa malkander, dan zal het droog geworden zijnde, heel vast houden en digt zijn, zelfs dat men 'er heete vogten in doen kan ; ,en op deeze wijze kan men ook fotcelein en andere aarden vaten ie zaanien lijmen : Of neemt ia plaats,;van eijwit, oude.goede olie-vernis met ongelesch. te kalk- Is het glas alleen .geborftcn , zo moet men fmallc ftrooken van een natgemaakte blaas of van papier met een der gemelde lijmen heilrijken en over de barst of barften leggen, zo zal het vat water-digt worden. Dewijl het nodig is, de glafen, vlesfen en kannen,
enz. daar men de gedistilleerde wateren , geeflen en vee- lerleij andere dingen in bewaart, niet alieen^met kurken en blaafen digt,te fluiten, pp dat ze de geeftenqf kragten niet zouden vervliegen pn bederven , maar zelfs -.dikwils ook de mond der vlesfen nog met eenig fmeerfel te.be- fhijken , om de zeer doordringende vlugge dingen nog beter voor Yhet uitwaasfem.cn te bewaaren , zo kan men hier toe de volgende mastik bereiden ; neemt wasch twee deelen, ,hars een deel, terpentijn en fijn gepoejerde tig- chel-ftsenen, van elksanderhalf deel ; doet het in een ver- glaasde pan, fmelt en roert het over een zagt vuur wel onder malkanderen, maar 't moet niet kooken; hier mee- de beftrijkt men het bovenfteof de mond van het glas of vies , enz. ca dat de prop 'er opgedaan is., rondom wel digt- Mec deeze mastik kan men ook de glafen , vlesfen of kannen digt maaken., die men -naar afgele- gene plaatzen verzend. Voorts moet men de vaten met gedistilleerde wateren
gevult, op een plaats zetten en bewaaren die.niette koud nog te warm is, want op een warme plaats veranderen er» bederven ze heelljgt. 'Moe men-de enkele Meiicinaale Wateren
"distilleer,t. Door enkele gedistilleerde wateren word verftaan, -een,
water dat maar van een ftuk gedistilleert is, in tegen- stelling van de zaamengeftelde wateren , die van twee, drie of meer verfchillende ftukken gedistilleert zijn. Dee- ze beide gedistilleerde wateren beftaan uit water en ee- nige geeften of olie-dee!en , benevens een weinig vlug zout, die uit de ftoffe daar ze uit gedistilleert zijn., voort gekoomen, en zéér nauw met eikanderen -veree- nigtzijn. De enkele wateren kunnen van veelerlei ftoffen, uit al-
le de drie natuur-rijken gedistilleert worden. 1. Uit het mineralifche rijk is alleen het fontein- en
rivier-water dat men distilleert, waar bij men het regen-, fneeuw-water en de dauw rekenen kan, welke gedistil- leerde wateren hopfdzaakelijk haar gebruik iüde€hijmit hebben. 2. Uit het animdlifc'he rijk word gedistilleert water
van melk, Hoed, eijwit, kalfs-long, de herfenen en na- geboorte van menfehen ; vorders van vorfchen-zaad, kapoenen, fwaluwen, oijevaars, kreeften, flakken, har gedisfen, herten-hart, honing, en meer andere. 3. Dqg het planten-rijk, namelijk de planten en haare
bijzondere deelen, leveren de meeste ja een ontalligc menigte gedistilleerde wateren uit, die hier en daar in gebruik zijn; want 'er bij na geen kruid is, daar "iet hel
|
||||||
5»4- 'MS.
ftoffe wrijven, of dezelve in een popje gedaan zijnde, in
de mond van de bek des helms leggen, dog zo, dat de bek niet verftopt worde, zo zullen de gedistilleerde wa- teren, door deeze ftoffen gaande ; den reuk en eenige hoedanigheid daar van aanneemen en behouden, zo dat men op deeze wijze de wateren en geeften weiruikende inaaken kan. De gedistilleerde oliën kunnen van allerleij ftoffen uit
de drie.natuur-rjjken overgehaald worden , dog gefchied voornaamelijk uit de planten of haare deelen, te wée- ten, die min of meer olje-deelèn bij haar voeren, v/el- ke olie als dan met het water overgaat en op het zelve drijft, waar van ze vervolgens moet afgefcheiden wor- den , gelijk in het vervolg ftaat nader gezegt te wprdep. De wateren, geeflen en oliën aie men distilleert, zijn
alle hooftzaakelijk, ten pRzigte van de toebereiding der ftoffen, daar ze uit voortkoomen, voor de distillatie van twee zoorten., als die enkel ,van de {toffe gedistilleert worden zo als die is, of daar de ftoffe voor af eerst door fermentatie moet toebereid worden ; en het is be- kent, dat men de gedistilleerde dingen niet alleen bereid tot 't gebruik in de medicijnen, maar ook tot veelerleij huishoudelijke gebruiken. De voorafgaande toebereiding en andere nog noodige dingen, zal hier na bij ieder ma- nier van distilleering, 't zij water, geest of olie, aange- weezen worden; wij moeten eerst nog iets zeggen van ße behandeling, en .zuivering der vaten» Moe vien de Qiafen behandelt en fchoon
maakt, enz. ■Men heeft bij het distilleeren allerleij glafen, vaten
en vlesfen, enz. nodig, en het is niet onbekent, dat als men ze in de winter met eenig vogt meer of min aange- vult, in de koude zet en 'het vogt laat bevriezen., de- zelve komen te bersten ; gelijk ook gefchied, als men kou- de glafen in het vuur of heet water doet, of als men een heet glas fchielijk ïn de ko.ud.e brengt, of 'er iets kouds daar aan komt ; weshaiven men zig daar voor- heeft te wagten; maai" laat men de glafen allengskens warm en heet worden, zo kunnen ze .pp't laatfte een hevig vuur verdraagen , zonder te bersten, ja zullen op 't laatfte fmelten; dog de eene zoort van glas barst •pf fmelt ligter dan de andere ; zijnde de witlle glafen doorgaans de fterkfte., behalven dat ze ook de fraaifte zijn. Dat men de glafen, vlesfen j enz. zuiver en fchoon
houden meet, is niet alleen noodzaakelijk wegens de zinlijkheid, maar ook op dat 't geene men daar in be- reid of bewaart, niet onzuiver worde of bederve. Maar zijn de glafen door het.eene of andere vuil ge- worden , zo kan men dezelve best zuiver en fchoon inaaken op de volgende manieren j men neemt zemels en fijn zand, doet het in de vies met een weinig wann water en fwenkt het glas braaf om ; vervolgens fpoelt uien het met fchoon water uit, zo zal het heel zuiver worden; of neemt -fijne hagel en gebruikt het als het vorige. Of doet gezifte asch in een ketel, en giet 'er water
bij, legt dan de glafen daar in, zet 'tover vuur en laat het allengskens warm worden, en eindelijk kooken ; daar na laat't water of de /oog allengskens.koud worden., en fpoelt dan de glafen met zuiver water af, zo zullen zezo -fchoon en fraai zijn als nieuwe; op dezelve wijze, kan .men ook aarde verglaasde kannen, kroeken en andere vaten ïuiveren. |
||||||
BIS.
het water van begeert -word, fchoon Tiet dïkwils nog
xeuk nog fmaak heeft. Want men moet voor eerst wegens het distilleeren
Van water uit -planten wel aanmerken, dat alle de ve- getabilkn , 't zij wortelen, kruiden, bloemen, vrugten, oïhouten , enz. die geen reuk nog fmaak hebben, onbe- kwaam tot de distillatie zijn ; ja ook zijn 't de zodanige die wel een fmaak maar geheel geen reuk hebben, gelijk allerleij zoete, zuure en wrange vrugten, als appelen, peeren, vijgen, dadelen, borstbefiè'n, aalbefiën, berbe- fisfen, amandelen, enz. verder de tot het eeten dienende planten, als latuw, endivie, pastelein, enz., en de fap- pige ilijmige vegetabiliën, als heemst, maluwe, walwor- tel, zoethout, b r and-net el s, tormentil en meer anderen. Daar in tegen zijn alle die plantenen haare deelen,
die een reuk hebben, fchoon die ook maar zwak is, tot de distilleering nuttig en bekwaam , om dat ze aan het water een reuk , fmaak , en kragt meede deelen ; daar in tegendeel een niet ruikend en fmaakeloos gedis- tilleert water nietanders dan een gemeen onkragtig phleg- ma is ,• weshalven ook vcele verftandige Geneesheeren hebben geoordeelt, dat men de zeer talrijke menigte van gedistilleerde-vvateren, die in de Apotheeken (inzonderheid in Duitschland en elders,) ingevoert zijn, wel koste misfen, zonder nadeel der zieken, en zig alleen bepaa- len aan eenige van verfchillige kragten ; om welke ree- den men ook indeNederlandfche Apotheeken, inzonder- heid te Leeuwarden, de wateren tot een heel klein ge- tal heeft vermindert, die egter genoeg kunnen zijn om in allerlei ziektens dienft te doen ; dewijl de wateren bij de Geneesheeren 'dog hoofdzaakelijk tot een vehiculum van de overige daar meede gemengde geneesmiddelen dienen. Aangaande de preeparatie en distillatie der planten
en haare deelen, ftaan de volgende dingen aan te nier- ken. i. Dat dezelve 't beste en kragtigfte in het damp- en
mmrien-bad gedistilleert worden, dewijl men de verfche en zappige planten daar'in, zonder bijvoeging van water en gevaar van aanbranding distilleeren kan : Dog kan 2iilks ook heel wel in een blaas 'm 't opene vuur gefchie- den, als men maar voorzigtig met het vuur handelt. 2. Dat het beetcr is, dat men de wateren uit de ge-
heele planten zelfs, dan uit derzelver zappen distilleert, dewijl geduurende het ftooten en uitparfen veele van de vlugge en beste deelen kunnen vervliegen. 3. Maar dat men zodanige planten, die droog van aart
zijn, en wel inzonderheid ook de gedroogde kruiden, met water moet bevogtigen, of wel geheel met water over- gieten , en in een maatig warme plaats eenigen tijd moet lasten ftaan weeken of digereeren. 4. Dat men de fpecerijen en andere fterk ruiken-
de dingen gewoonlijk, na dat ze grofjes klein gefne- den of geftooten zijn, met wat wijn befproeit en dan in het vat, waar uit men ze distilleeren wil, laat weeken , of ook in de warmte wat digereeren. 5. Dat men zommige kruiden en bloemen, vooraf met
wat wijn of water en zuiker of gest eenige dagen voor de distilleering, op een warme plaats kan zetten om te fermenteeren, totdat ze een zuure wijnagtige reuk ver- krijgen , waar door de reuk een begeerde kragt der plant, zig gemeeniglijk veel beter met het water vereen igt. V. Dat om kragtige wateren te verkrijgen, men de-
zelve moet coholeerèn , dat is, een of meeraiaalen we- |
||||||
DIS. $0?
der over de overgebleevene ftoffe, of beter over nieu-
we planten van dezelfde zoort, moet herdistilleeren, ea het water niet geheel overhaalen ; waar door de wate- ren veel kragtiger en nuttiger worden, dan die, welke op de gewoone wijze maar eens gedistilleert zijn. Alle wateren kunnen op de eene of de andere van de
gemelde wijzen gedistilleert worden; maar 'er behoort een goed oordeel bij, om voor de distilleering te weeten., of men de ftoffe met of zonder inweeking of fermentatis distilleeren moet; en of men ze beter met of zonder bijvoegzel, enz. distilleeren kan. De kruiden die men versch tot't distilleeren gebruikt,
moeten in het best van haar groei, eer ze bloemen en zaad geeven, geplukt worden,- de bloemen plukt men, wanneer ze 't fterkst ruiken, 't welke is 's morgens vroeg met de dauw, en de fchillen neemt men versch en van rijpe vrugten. Als men water uit het eene of andere van deeze
ftoffen distilleeren wil, zo kan men dus te werk gaan ; men fnijd dezelve grofjes klein, vult daar mede het dis- tilleer-vat tot op een derde, en doet 'er zo veel water- bij, als de ftoffe nodig heeft, gelijk boven gezegt is-; dan de helm 'er opgezet, en wel digt gemaakt hebben- de, laat men. het vier-en-twintig uuren trekken, vervol- gens de ontvanger aangeiegt en geluteert zijnde, maakt men het vuur aan de gang en begint te ftooken , zorge dïaagende, dat het vuur bij trappen tot de vereischtetrap vermeerdert, en het water in het koel-vat of koel-bek- ken (als men zodanige gebruikt,) dikwils ververscht en verkoelt worde,- dog het vuur moet niet te fterk wezen., en daar door deeze wateren niet te fchielijk overgehaalt worden, want dan kunnen ze niet alleen fchielijk aan- branden, dat men vooral verhoeden moet, maar ze nee- men dan ook gemeeniglijk eenige flijmigheid mede over den helm, waar door ze na een korten tijd geheel bederven; ook zijn zodanige wateren meest van korte duuring , daar eenige druppelen olie op drijven , duu- rende zelden langer dan een maand of drie ; maar men- kan de olie van het water a'ffcheiden, en als deeze in ge- rectificeerde brandewijn gedaan word, zal dezelve zig daar mede vereenigen, en 'er een zeer goede geest uit ontftaan, die de kragt en reuk bezit, van 't geene daar de olie uit voortgekoomen is. Het water dat in de Distillatie hét eerste overgaat,
is van de meefte planten of haare deelen altijd het bes- te'en geurigfte; derhalven, om kragtige wateren te heb- ben, moet men niet te veel water van de distilleerende ftoffe, tot 't laatfte toe overhaalen, of men moet het water coholeerèn en reclificceren. Dus gaat bij voor* beeld in de Distillatie van de cardebenediÜe in den be- ginne een water over , dat een zagte zweetdrijvende kragt heeft, maar het geene daar op volgt, befit reuk, fmaak, nog eenige kragt; en is een enkel onnut pheg- ma;" op de zelfde wijze is het ook met de Jcordium en meer andere gelegen. Dàar zijn zommige kruiden, gelijk boven reeds aange-
merkt is, die om een goed water te geeven , eerst moeten gefermenteert worden ; van deeze zoort zijn bij voorbeeld de eere-prijs , betonie , fcorzeneere, enz. , men gaat derhalven met zodanige te distilleeren, op deeze wij- ze te werk; na het kruid klein gefneeden te hebben, giet men 'er goede wijn op, en Iaat 't 10 of r'4.dagen opeen maatig warme plaats ftaan te weeken, tot dat 't zuur be- gint te worden, als dan haalt men het in een blaas overs -S s s gelijk |
||||||
DIS.
|
|||||||||||
BIS.
|
|||||||||||
yof
|
|||||||||||
Om goed Roofe-water te distilleeren.
Omgoedfterkruikend roofe-water te verkrijgen, dat eeia; aangenaam ruikend water en van veel gebruik is, zo moet men tot 't distilleeren necmen rooferi, die de fterkfte reute hebben; zodanige zijn de roode provincie-roofen, witte roofen en wilde roofen, hmds roofen genaanit. Deeze roofen plukt men op een heldere inorg;n eer de zon op- gaat en de dauw 'er nog oplegt, en pluist de bladen zui- ver van de knop af, vervolgens kneust dezelve een wei- nig, en doet ze in het distilleer-vatj voegt'er dan uit- geperst zap van andere diergelijke roofen bij, zo dat de bladen daar mede wel doorvogtigt worden ; zet 'er de. helm wel digt op en laat 't een of twee nagten ftaan wee- ken; daar na de recipiënt aangevoegt hebbende, begint te distilleeren met een matig vuur, en haalt 'er het water af, dog niet tot op de laatfte druppel ; maar fcheid met het distilleeren uit, als 'er ruim de helft of twee derde afge- trokken is, en men moet voor al zorg draagen dat het vuur niet te flerk zij, en daar door de roof e bladen 'm het vat aanbranden, want daar door zoude het water, een bran- derige reuk en fmaak verkrijgen, en ondeugend zijn. Men kan bet in de blaas distilleeren, dog best gefchied het'in het Marien bad uit een glafen of aarden kolf. Het is aan de roofen en aan meer andere welruï-
kende kruiden en bloemen eigen, dat het daar van gedis- tilleerde water in het begin, voorts na de distilleering,. geen of weinig reuk heeft, maar deeze reuk komt allengs- kens, naar dat het water eenige weeken iii weïgeilootene vlesfeu geftaan heeft; dog zal nog vroeger koomen en be- ter weezen, als men de vlesfcn met 't water eenigea tijd in de zon fielt; of dat men het water in circuleer-glazen doet, dezelve wel fluit, en in de zon of op een zagte warmte laat circuleeren. Aangaande de nuttigheid en het gebruik van het roofe-
water ; het zelve is zeer hart- en maag-verfterkend en verkwikkende, dog daar is eenig onderfcheid tusfehen 't gene dat van roode en bleeke of witte roofen gedistillèert is, want het water van de eerfte of roode roofen is meer ad- ftringeerende, en derhalven meer hart- en maag verfter- kend en dienftig in buik- en bloed-loopen, bloedfpuwing, braaking, witte-loop, enz. maar 't water van bleeke en witte roofen is meer ververfchend , verkoelend en laxee- rend; dus dienftig in verftopte ingewanden, hijpochon- drij of milt-ziekte. Het water van roode roofen is ook heel dienftig en van veel gebruik in de oog-gebreken, als. voor ontftookene en roode als mede druipende oogen,. inzonderheid als men 'er wat weegbree-water onder- mengt , wordende anders ook veel gebezigt tot zaa- mengeftelde oog-wateren , waar van men verfcheidene zeer nuttige voorfchriften vinden zal, op 't artikel van oogge- breken. Behalven alle deeze gebruiken, dient 't roofe-wa- ter , inzonderheid dat van roode roofen, weegens zijn aan- genaame reuk, en zuiverende kragt ook veel tot blanket- zel-wateren bij deaangmaame fexe, want het neemt we- gens zijne zagte adftringeerende kragt alle puistjes en rou- wigheid uit 't aangezigt en van de handen , enz. weg, en maakt de huid fchoon en blank; het word ten dien einde ook veeltijds nog met andere blanketzel middelen vermengt; bij voorbeeld met water van boone-bloeizel, fpaansch-wit, gcfmolten olie van wijnfleen, enz. (Ziet op- liet artikel AÀNGESIGT en BLANKETSEL.) Als men het geene, dat van de roofe-liaden na de dis-
tillatie in het distilleer-vat te rug blijft, doorzijgt en uit- perst, en het doorgezijgde op eenmaatigvuur,'t zij in het. zand
|
|||||||||||
gelijk een ander gedistillèert water ; op deeze wijze zal
men van de eerenprijs een geelagtig welruikend en fmaa- keiijk water bekoomen, waar van een lepel vol,. bij voor- beeld in de borst-kwaaien meer uitwerkt, dan een geheel pintje van het water dat op de gemeene wijze uit deeze plant gedistillèert is. . In plaats van wijn, kan men oogwater, of water en wijn
met zuiker of zuurdeefem 'er bij doen, en laaten hes daar door fermenteeren als vooren. Nog zijn 'er kruiden en bloemen, enz. welke nog door
<wijn, nog door brandewijn of azijn de kragt en reuk van zig laaten aftrekken; gelijk bij voorbeeld van de alfem, duizent-gulden-kruid, enz. haar bittere weezen, waarin anders haar maag-verfterkende kragt beftaat, met geen water over gaat, en de olie die mede overkomt, vermengt of vereenigt zig op geenerlei wijze met't water , maar drijft boven, weshalven zodanige wateren van geen nut kunnen zijn. Dus geeven ook de witte leliën, blauwe violen, narcis/en en meer andere, geen ruikend water; met wat zoort van vogt zij ook gedistillèert mogen worden. Alsfem moet gedistillèert worden met een waterßoof, om 'er een water van dezelve reuk en fmaak uit te trek- ken j dog het is beter, die plant niet versch daar toe te gebruiken, maar ze een weinig gedroogt zijnde, alvoo- rens in wijn te laaten weeken, en vervolgens of door een waterfloof, of op heete aschte distilleeren. Op deeze wijze distilleert men ook bijvoet, agrimonie, zuuring, en diergelijke planten meer, mits waarneemende , 'tgeene boven gezegt is ; ook distilleert men even eens de alke- liengo of kriekjes van over zee, zijnde een middel voor fieen en graveel. De buiten fie fchors van okemooten, het zij ze zig zelfs
van de nooten afoolfteren , of niet, kan in de maand van September gedistillèert worden ; het water daar uit ge- trokken , in goede menigte met een-derde wijn-azijn ge- dronken wordende, is een goed middel voor de pest, mits men zig doet aderlaaten, alvoorens daar van te drinken. Ook is het een beproeft middel, om 'er een gorgeldrank van te maaken, voor de verzweering in de mond ; insge- lijks voor de jicht, om handen en voeten daar meede te ftooven, en om het hair zwart te maaken. Noottboomen-bladen in de maand van Maij gedistillèert,
is een goed middel om zweeren te doen opdroogen, als men 's morgens en 's avonds dezelve met een linnen doek daar in nat gemaakt, bet. Om aal-befiën te distilleeren, moet men dezelve al-
voorens in een vat zetten te fermenteeren, doende daar een weinig zout of zuiker bij; vervolgens trekt men 'er het water af ; zijnde dit een beproeft middel voor vergift, insgelijk om vlekken weg te necmen, de maandftonden te bevorderen , en druipende oogen te droogen ; en wan- neer men hier een weinig" brandewijn bij voegt, zijn de gemelde kragten wonderbaarlijk. De binnefclior.s van een esfehe-boom gedistillèert, geeft
oen zonderling middel voor de pest, als men dit gedis- tillèert water met een gelijke maate van brandewijn drinkt» bij voorbeeld, drie oneen van elks, voornaamelijk als men drie uuren daar na deezén drank herhaalt; het is ook een goed middel voor het zuifen der ooren , als 'er eenige druppelen van in gedaan worden. Defleenen van morelle-kersfen geftampt, of het vleesch
alleen gedistillèert, geeven een water, dat een beproeft middel voor de vallende ziekte der kinderen is, als men dezelve een halve once daar van ingeeft. |
|||||||||||
DIS. 507
|
||||||||
DIS.
|
||||||||
,2snd of anders, zagtjes uitdampt, tot een 'bekwaam dik
cxtraä, zal dezelve zeer dienftig zijn, tot verfterking van de maag en ingewanden ; en als het van bleeke-roofen is, zal het zagtjes laxeeren en in bovengemelde gebreken van verftopping der ingewanden heel dienftig zijn, als men 'er ongeveer een paar drachma van neemt : Dog nog beter zal het werken, als men 'er eenige laxierende din- gen bij .het gebruik, teweetenbij de dofis ondermengt, bij voorbeeld een drachma crijstallen van wijnfieen, of een halve fchrupel diagrijdium, of wat gepoeijerde rha- harber, enz. Op deeze of diergelijke wijze kan men allerleij andere
enkele y/atereu uit kruiden , bloemen, enz. distilleeren ; •waar van de volgende de voornaamfte' en beste zijn , of die tot allerlei)''ziektens en gebrekens kunnen dienen, zonder een omflag en belemmering van wateren uit bij- na alle vegetabiliën-te hebben; als 1. Uit de hartjlerkeruk, (ex Analepticis):, het water
van roofen, van caneel, vanflee-pruimbloemen, van leli- ën van de daalen, lavendel-bloemen, van oranje- en ci- troen-blosfem, en oranje- of citroen-fchillen. 2. Uit de gift- en zweet-uitdrijvende vegetabiliën, (ex
Alexipharmacis) ; het water van duivs-ksrvel, cardebtne- diSle, duifent-gitlden-kruid , wijn-ruit e , fcordium, fca- biofe, en inzonderheid ook van vlier-bloefem. 3. Uit de windbretkende wateren, (ex Carminativis);
het water van munte,melisfe, rofemarijn, marjolsine, fa- iie, quendel en zedoar-wortel. 4. Uit de borts- en pleuris-middelen., (ex PeEioralibus
£? Pleuriticis); het water van eerenprijs, ijzop, hoef- bladen, betonie, kervel, fanikel, taraxcium , en wald- meefier. 5. Uit de pisdrijvende (ex Diureticis); het water van
feterfelie, anijs en ßeenbrek. 6. Uit de vloed'- of ßonden-verwekkende, (ex Emmenago-
gis) ; het water van Camille , poleij en fevenboom. 7. Uit dezamentrekkende , (ex Adflringer.tibu.^het wa-
ter van weegbree en tormentille. 8. Uit de pijnflillende, (ex Anodinis) ; het water van
dille, koorn-roofen en linde-bloeizels. 9. Uit de oog-wateren, (ex Opthalmicis) ; het water
uit de wortel en 't kruid van valériane, venkel, oogentroofi en fchel-kriïid. De kragten van elk deezer wateren kan men breeder
vinden onder de plant daar ze uit getrokken zijn : Wij zullen de volgende geestrijke nuttige wateren nog tot voorbeelden 'er bij voegen. Geestig water van 'Rofemarijn.
Neemt van de toppen en bloemen van roofemârijn als dezelve in de bloei flaat, bijvoorbeeld een half pond, en goede witte franfche wijn, vier pond; doet het zamen in een kolf en laat het een paar dagen ftaan weeken, distilleert 'er dan het kragtige af. Dit water is heerlijk tcgens ziektens die uit koude waterige en flijmige- vogten ontftaan, voornamelijk die in de moeder en het hoofd vast zitten; het verdeeld en verdrijft dezelve, verfterkt ook de maag en het hart, en verbetert de ftinkende adem. Goed Oranje-water.
Neemt de buitenfte geele verfche fchil van oranje-ap- "pelen, zes oneen, en beste witte wijn, drie pond ; doet 't in een kolf, en na dat 't een paar dagen geftaan heeft te freuten, distilleert 't als 't voorgaande. |
||||||||
'Op dezelve wijze distilleert men ook cttroen--wftei~\ zijn-
de deëze beide zeer dienstig tegens ziekten die uit zuu- re flijir» ontftaan; zij verfterken het harte, de maag, het gedarmte enfcheil-klieren, enz. Geurig water van Qranje-bloefem (Aqua Naphtz).
Neemt Oranje-bloefem, van de fteelen enz. gezuivert,
doet ze in een glafen kolf, giet 'er wat goede witte wijn bij, en na een paar dagen geweekt te hebben, zo distilleert het behoorlijk; en bewaart het in wel geflootene vle's- fen; dit is een aangenaam ruikend water, en dat zeer hoofd- en maagverfterkend is. Op deeze wijze kan men veelerléij.. andere geest-rijke
wateren uit welriekende kruiden, en bloemen enz. distil- leeren. Wat aangaat om de enkele wateren uit Dieren te dis-
tilleeren , als van Kapoenen, Zvsaluwen enz. ; moet men dezelve eerst verftikken, op dat ze haar bloed behou- den , daar na moet men alle de ingewanden en het vet 'er uitneemen , en het vleesch klein hakken, dat men met wat zout beftrooit ; vervolgens distilleert men het in het water- of asch-bad, gelijk de bloemen : Men laat het ook wel voor af met eenige fpecerijen rotten of gis- ten. Dog deeze wateren, die van de o uden zeer gepreezen wierden, worden hedendaags zelden meer gedistilleert, de- wijl haare kragt en werking in de inbeelding beftaat., zijnde meer vcedzaam dan medicinaal; en zo ze al iets in de geneezing uitwerken, zulks komt voort van de fpe- cerijen en andere kiagt hebbende dingen, die men 'er gewoonlijk bijvoegt; dog de volgende twee geestrijke wateren uit het dierenrijk, zijn van veel nut,- als '^Geestig water van Aard-wormen
Om dit water te maaken ; neemt aardwormen zo veel gij wilt ; doet dezelve in een wijde glafen kolf en laat ze daar in zaamen rotten, zullende dezelve in het be« gin van de rotting geweldig fchuimen ; zo dra dit fchui- men geëindigt is, of de febuim zig heeft nedergezet, dan distilleert men dezelve voorts in het marienbad, zo ver- krijgt men een vlug-zoutigen geest, die zeer pisdrijvend en daar en boven treffelijk pijnftillendis, zijnde van groot nut zo wel in de buik- als leden-waterzugt (ascitis £? a?iafarca) : Ook is het zeer dienftig in de flijmzugt of kwaadzappigheid (cachexia), als meede in de ftuiptrek- kingen, kramp, pijnen in de leden, en de gebreken der .zenuwen, zo wel in- als uitwendig gebruikt. Geestig water van Mieren.
"Neemt van de groote paarde -mieren (die zig-in as
bosfehen onthouden) , verdrinkt dezelve in wijn- of hoorn brandewijn, en distilleert dezelve dan over, zover- krijgt men een fterke geest die een fterke zuure reuk en finaak bezit. Maar om deeze geest nog kragtiger te heb- ben , zo moet men hem weer op dezelve mieren gieten en herdistilleeren.. Deeze geest is een heerlijk nervyium of middel in de
gebreken der zenuwen, en dus zeer dienftig in jigt, pijnlijke zinkingen, kramp, ftuipen, verlammingen, enz. zo wel in als uitwendig gebruikt. Wil men deezen geest niet aanftonds distilleeren, zo
kan men de mieren in de wijn oïkoom brandewijn gedood., met dezelve wegzetten, en den geest distilleeren wanneer men het goedvind, Sss a Fan
|
||||||||
5of DIS.
Fan de saâmengeflelde gedistilleerde Wateren.
Zaamengeflelde wateren zijn, gelijk in het begin aan-
geroert is; zodanige die niet alleen uit een enkele ftoffe, maar uit verfcheidene te zaamengemengde Hoffen gedistil- leerd zijn : Dezelve zijn ook daar in van de enkele wa- ten onderfcheiden-, dat ze nooit zonder bijvoegzel, gelijk de enkele wateren, maar 't zij met wijn, wijn en water te zaamen, oï" met brandewijn, azijn ,. dog zelden met water alleen gedistilleerd worden. Die welke met wijn of bra?idewjjn gedistilleerd wor-
den,, behqoren voor af eenige dagen wel geflooten ge- weekt of in een zagte warmte gedigereerd, en vervol- gens in het marien- of zand-bad gedistilleerd te worden; hoewel zulks ook in de blaas gefchieden kan. De zamengeftelde wateren, daar men weiruikende kruiden
en bloemen toe gebruikt, gelijk ook woud-kruiden., behoort men van verfche kruiden en bloemen te distilleeren, weshalven zulks in't voorjaar en in de zomer gefchieden moet,- dog zo het wateren zijn daar teffens ook fpece- rijen en andere drooge dingen bij koomen, zo kan men dezelve daar na altijd, 't zij in de herfst of winter bij het voorheen gedistilleerde water der kruiden en bloemea, in behoorige proportie voegen, vervolgens het te zaamen herdistilleeren , en dus- de voorgefchreevene zaamen- geftelde wateren vervaardigen , in welke jaarstijd het zij. Wanner'er veelc verfche kruiden tot liet water nodig
zijn, gelijk bijvoorbeeld tot het wond water, en dezel- ve moeten fermentecren of gesten <, zo is het beter-, dat men ze tot de gesting niet alle zaamen mengt, maar lie- ver die kruiden zaamen neemt, die te gelijk beginnen te gesten, dewijl de kruiden daar ontrent niet alle van eener- lei aart zijn, maar zommige vroeger anderen langzaamer tot.de.gesting overgaan. Hier volgen nu de bereidingen v.an verfcheiderbande heerlijke zaamengeftelde wate-; ren, die in't algemeen veel kragtiger zijn als de meeste, enkele, wateren.. Anhaltsch Water te distilleeren, (Aqua, Anhaltina).
Neemt beste terpentijn, een half pond ; wierook, één
once" paradijshout, muscaate-noot, kruidnagels, cube- ben, roofemarijnbloemen, galanga-wortel en mastix , van elks zes drachma ; beste faffraan, één en een half drachr ma; venkel-zaad en laurier-beften, van elks een half on- ce ,' grof geftootcn zijnde, dat geftooten kan worden, doet 'er zes pond (drie mingelen) brandewijn op, en laat het zes dagen wel gefloten wecken, daar na distilleert het op een zagt vuur over, en bewaart het: Men kan ook vijftien grein muscus in de pijp van de helm. doen , als men wil. Dit water is pijsdrijvend, zuivert de piswegen, en Î3
zeer hooft-, hart- en maag-verfterkend, verdrijft de flauw- tens, en is 'uitwendig dienftig tegens de jicht en beeven- de leden, enz. Dog dat met muscus gemaakt, kunnen de vrouwen niet wel verdraagen ; de dofis inwendig is zonder muscus tot omtrent één once ; maar met muscus, een half once, met eenig ander vogt vermengt. Jicht-water, (Aqua arthritica).
Neemt peonie wortel, ronde cijper wortol, Florenlijnfche lisch-wortd en hertram-wortel, van elks twee drachmen ; betov.ie, veld-cijpres, lavendel, mar]'oléine , poleij enroo- femarijn, van elks een handvol; lavendel-bloemen, fpij- ke-bloemen en Arabifche floechas, van elks drie vihgergree- jpen ; Roomfche camille-bloemm,wolkruid-bloemen en vlier* |
||||||
DIS.
bloemen, van elks twee vingergreepen; kruidnagels, c&
neel, cardemome, cubeben en muscaate-noot, van elks an» derbalf drachma ; laurier-beften, zes drachmen; aardwor- men, 2. handvol; alles klein gefneeden en geflooten zijn- de , laat het zes ofagt dagen in beste brandewijn wee- ken, en distilleert het dan als 't vooiige. Dit water is inzonderheid dienftig in de jicht, en meer andere gcv breken van dien aart. Water tegens-de Aamborstigheid, (Aqua Asthmatica).
Neemt aland's-wortel, twee oneen ; Florentijnfche lisch* wortel, een half once ,• ij/op, longen-kruid en falie, van . elks een handvol; anijs- en venkel-zaad, van elks een half once; caneel en cardamome, van elks twee drachr men; beste faffraan , twee . fcrupels ; . brandewijn, één pond,- water van fcabiofe, hoef'bladen en eerenprij's, van elks een half pond ; laat het drie of vier dagen digereer ren, en distilleert het dan over; is zeer dienftig tegens de aairjborstigheid , en andere , diergelijke. kwaaien , hpes.t, enz. Windbreckend Water, (Aqua carminaticd).
Neemt Roomfche camille-bloemen, vlier-bloemen, krui-
fe-munte en wijnndte, van ieder drie handen vol ; jene* ver-befiën, twee en een half once,* laurier-beften, zes drachmen; cumijn-, .anijs- en venkel-zaad, van ieder een half once,- oranje-fchil, drie oneen; caneel, zes drach- men; zedoar-woitel, drie drachmen ; grpfjes gcfneedea en geflooten zijnde, befproeit het met zes drachmen gc- reftificcerde Jalpeter-geest, en laat het dan 24 uuren lang in beste wijngeest oibrandewijn digereeren, vervolgens haalt het over. Dit water'is zeer windbreekende, dus dienftig tegens
de winden en krimpingen des buiks, het colijk uit ver- koudheid en flijmen, verfterkt de hersfenen, harten maag, enz. men gebruikt het tot een once. Zamengefleld Zedoar-water, ( Aqua Zedoaria
comp of t&). Neemt zeioar-wortel, vier oneen;galanga-wortel en't
geele van oranje-appelen , van elks een. once; kruifemun- te , een hand vol ; zaad van geele peen , zes drachmen; grofjes gefneeden en geflooten zijnde, giet 'er. vier pond brandewijn op, en haalt het vervolgens over... Dit water is deftig tegens de wringingen en krimpingen
in de buik, het col ijk,, hevig braaken, en pijnen, ver- drijft alle zuure, vuile en fcherpe flijmen in de maag, fcheikiieren, enz. en verfterkt de maag, de mik, het hart, en het.hooft. De.dafis is van één.tot anderhalf once. Mastix-water, (Aqua Mastichina).
Neemt mastix, drie oneen ; kruidnagels en cardamome ^
van elks een half once; caneel, één once,- muscaate-noot en foelie, galanga- en zedoar-wortel, van elks drie drach- men ; grofjes geftooten zijnde, giet 'er drie pond beste Franfche wijn op, en laat het vier dagen wecken, en distilleert het dan over. Dit water is zeer goed voor de maag, verfterkt dezel-
ve, als mede het hooft en harte, ftilt het braaken ende losjijvigbeid, enz., . Water tegens de Sclieurbuit, (Aqua antifiorbutica).,
Neemt peper-wortel, beekboom en water-klaver, van elks een half pond ; lepelbladen en waterkersfe „ van elks één pond;
|
||||||
'•■
|
|||||||
DIS.
pond ; deeze kruiden moeten aile versch zijn ; ftoot ze
klein, giet 'er zes pond goede Franfche wijn op, en dis- tilleert bet zonder voorafgaande gisting. Dit water is pisdrijvcnd, verdunt de flijmige vogten,
opent de veiiioppingen , en is zeer dienftig tegens de fcheurbuit, en meer andere gebreken der ingewanden. Een ander Scheurbüii-water, {Aqua antifcorbutica),
Neemt zuuring., agrimonie, beekboom, kleine gouwe , cichorei], lepelbladen, wrange, duive-kervel, waterkla- ver en eerenprijs, alle versch, van elks drie handen vol'; klein gefneeden en onder malkanderen gemengt zijnde , giet 'er het gedistilleerde water van deeze kruiden, of maar van zommigen op, van elks zo veel genoeg is, en distilleert het in 't Marienbad. Water tegens de Beroerte,. {Aqua apopletlica).
Neemt lavendel-bloemen, roofemarijn-bloemen, leliën jan daalcn, marum verum,falie, quendel, melisfe en marjo- leine, van elks een handvol ; alles klein gefneeden zijnde, zo giet 'er goede wijn en geestvan rooj'en, van elk even veel, op, en zo veel als genoeg is; laat het dus 6 dagen in een warme plaats ftaan, distilleert het vervolgens af', en doet in de overgehaalde geest 'grof geftooten caneel, cardamome, foelie, muscaate-noot, fiaàrtpeper, kruidna- gels, galanga- en zedoar-wortel, van elks een once; ee- nige dagen gedaan hebbende, haalt het door de blaas of kolf over- Dit water is goed in de beroerte, en ook dienftig te ■
gens andere hooft- en zenuw-ziektens, zo wel uit- als inwendig gebruikt. Water tegens dé vallende ziekte, {Aqua antepi-
leptica). Neemt verfche peonie-wortel 't mannetje, twee oneen;
witte diptain-wortel, een once; mar]'oléine en falie, van elks anderhalf handvol; toppen van mite, een handvol; leliën van daalen, roocle anjelier-bloemen en liude-bloeizel, van elks anderhalf once; lavendel-bloemen , een half on- ce ; roofemarijn-bloemen , een once ,• caneel, zes drachmen ; muscaate-noot, een half once; gefneeden en geftooten zijnde, giet 'er agt pond goede brandewijn op, laat het eenige dagen ftaan wecken, en haalt het daar na over. Dit water is niet alleen zeer dienftig tegens de vallen-
de ziekte, maarook in de beroerte en andere hooftziek- tens, als hooftpijn, duizelingen en draaijngen des hoofts, koude zinkingen, en meer andere gebreken die uit koude , taaije en flijmige vogten ontfpruiten, het zii in de maag of anders; het is ook zeer dienftig in de fhn'pen der kin- deren ; men geeft daar van aan bejaarde tot een once, en aan kinderen maar een drachma, wat minder of meer', Daar. den ouderdom. ...
Water tegens de Lammigheid, (Aqua anti- parali]tica~).
Neemt meester-wortel, twee oneen ■ geraspt fasfafras-
Jiout, vier oneen; calaminte, dosten, roofemarijn, falie, quendel enthijm, van ieder een handvol; jenever-bej'ié'n, zes drachmen; zaad van Candifchepeen, vmfefeli en kruid- nagels, van elks een halve once,- caneel, zes drachmen; gefneeden en geftooten zijnde, laat het in agt pond wijn- geest of brandewijn wat ftaan wecken , en distilleert het dan over. Dit is goed tegens de lammigheid , van beroerte of an-
ders, en tegens andere hooft- en zenuw-gebreken, opent |
|||||||
de verftoppingèn uit koude taaije flijmen, verfterkt do
maag, het harte en de milt, enz;; men gebruikt liet als 't voorgaande. Wond-water, {Aqua vulneraria).
Neemt van de volgende kruiden, alle vers,ch ; als/a-
lie , agrimonie, betonte', kruifsmunt, weegbree, fcabiofï, eerenprijs , alchimilla , kervel , duizend blad , winter- groen , fcordium, tabaks-bladen, alsfem, bijvoet, mar- joleine, St. Jans-hiiid, rooj'en , fpeenkndd, taraxicum', hondjesdraf, waldmetfter, ijj'op ffanikel, ijzerkruid en wal- wortel, van elks een hand vol ; fnijd deeze kruiden klein, en giet 'er goede wijn op, zo veel genoeg is, laat het dan op een warme plaats wel gefloten eenigen tijd ftaan-, tot dat het gist en begint zuur te ruiken , als dan haait het langzaam in. het water-bad over. Dit water zuivert en heelt de wonden, als men *ze
daar mede wascht; men geeft het ook inwendig tot een once; is ook dienftig voor inwendige wonden en ver- zweeringen, enz. Pisdrijvend water uit pitten van vrugten , (Aqua
diuretica ex nucleis). Neemt vlier-bloemen, zes oneen; bittere amandelen,
vier oneen ; perfik-pitten , twaalf oneen ; kersfe-pitten, drie oneen ; de pitten grof geftooten zijnde, giet'er vier mingelen goede witte wijn op, laat het eenige dagen wee- ken, en na 'er nog twee mingelen water bij gedaan heb- bende , haalt het over, zo lang het kragtig is. Dit water drijft de pis, en is heel dienftig in graveel
en lende-pijnen, verfterkt ook de maag en ingewanden. Men kan 'er ook wel pitten van abricoofen en pruimen
toeneemen; ook kan men uit deeze pitten, zonder dis- tillatie, alleen door uittrekking met brandewijn, eenige fpecenjen en zaiker, een aangenaam maag-water maakery dog dit behoort onder de Liqueurs; zie aldaar. Wclruikend Engel-water (Aqua ■ Angelica).
Neemt benzoin, vier oneen ; fiorax , twee oneens
kruidnagels, twee drachmen ; caneel', een half once ; twee muscaaté-nooten ; het buitenfte geele van een halve citroen ; roofe-water, anderhalf mingelen ; oranje-water , een half mingelen , doet het zaamen in een kolf en dis- tilleert het in het bad; Dit water dient hooftzaakelijk tot reuk-water voor de
vrouwen , en om het aangezigt en de handen mede te wasfehen , of iets re parfumeeren, want het heeft een zeer lieflijken reuk. Zaniengejlelt theriaak-water, (Aqua tlieriacalis
compofita). Neemt gemeene goede theriaak, agt oneen ; beste mij?-
rhe, twee oneen ; 'camfer , eeivha'lf once ; beste brande* wijn , twee pond ; Iaat dit zamen wat meuken, en haalt het dan over. Dit water is uitneemend goed rrf pcstilentiaale en andere
kwaadaartigeziektens, pijn in de lenden , en verbetert de zuure, fcherpe en ziltige vogten,* doet ook wel zweeten, enz. De dofis is tot een halve once, met eenig vogt vermengt. ïlet ia een goed prefervatief 'm pest-tijden', als men 'er 's morgens een lepel vol van neemt. Zamengeflele Maag- of Levens-water, (Aqua vitce ;
' • compofita'). Neemtangelike-wortel en calmus-wortel, van slis twee
S s s 3 drach- |
|||||||
«IS.
|
DIS.
|
|||||||||||||||||||||||
Si»
|
||||||||||||||||||||||||
drachmen; bet geel van oranje- en citroen-fchillcn, van geperste zap; maar zo het niet zappig is, word'het klein
«elks een once,- bloemen van roofemârijn en falie, van elks gelheeden en 'er na goedvinden, maar gemeen water op- een half once ; caneel, twee oneen; cardamome ta kruid- gegooten, en dit eenige dagen weggezet om te gisten, |
||||||||||||||||||||||||
totdat de fchuim die onder de gisting opkomt weerneer-
flaat: Dog men doet'er dikwils wat zuur-deeg, gestt zuiker of wijnfleen-zoùt bij, om de gisting te bevorde- ren , hoewel het doorgaans van zelfs begint te gisten, als men het maar wat tijd geelt.; als het dan bekwaa- melijk gist, word het in een kolf of blaas overgehailt ■op dezelfde wijze als andere wateren., en gelijk boven aangeweezen is. Men moet voor al zorge draagen, dat men de ftoffe niet te weinig nog te voel laate fermentee- ren, want te weinig of niet genoeg gefennenteert heb- bende, geeft het maar weinig geest, daar in tegen als men het te lange en in een niet wel beflooten vat laan gisten , zo -vervliegen veele fijne vlugge deelen en het heeft insgelijks maar weinig geest,-of als men al te lan- ge wagt, zo bederft het geheel of word kiemagtïg, en geeft, gedistilleert wordende, in plaats van een bran- dende geest, een onfmaakelijk zuur of urijnagtig vogt : Weshalven het ook beeter is, dat men de geesten van zodaanige planten, die zeer vlugge deelen bezitten, gelijk àe peper-wortel, lepelkruid, water-kers en meer andere dicrgelijke tegen-fcheurbuitige kruiden , door af- trekking bereid, gelijk alle andere afgetrokkene geesten. De gefermenteerde geesten', kunnen anders uit allerlei vegetabiliën bereid worden,,' als, uitgraan-vrugten, en alle zaaden die een rneelagtigheid bezitten ; uit de ooft- vrugten en befiè'n, en uit veele geestrijke kruiden enbloe- men, als mede uit zuiker, manna, honing; insgelijks uit de reeds gegist hebbende dingen , als uit wijn, bier, mee de, cijder, azijn, en uit de gisten van wijn en bier zelfs, enz. Maar dewijl degedistilleerdegewf^ï, na de eerfte dis*
tillatie nog veel phlegma bij zig hebben, zo moeten ze gereBificeert worden, om ze van haar overtollig phleg- ma te zuiveren : Dit kan gefchieden door een hooge kolf met een maatigvuur, opdat de ftreepen in de helm mogen gevat worden.; want zo lange men een maatig vqjjr heeft, zal het phlegma niet ligt te gelijk mede op klimmen; maar als de ftreepen ontbreeken, en de wate- rige druppels in de helm of ontvanger gezien worden, dan is het tijd, dat men de ontvanger met de geest weg- neemt, en het volgende distilleerzel, als een geest- |
||||||||||||||||||||||||
nagels, van elks twee drachmen ; foelie, een halve on- ce; alles tot een grof poeijer gemaakt zijnde, giet'er vijf
■of zes pond brandewijn op, çn haalt het, na wat gemeukt |
||||||||||||||||||||||||
te hebben., over.
Dit is een aangenaam maag-water, verfierkt de maag,
hart en hersfenen; is goed tegens de zuure oprispingen,, winden, fiauwteos, enz. Dit zijn de beste en meest gebmikelijkfte zamenge-
Sftelde gedistilleerde wateren ; men vind nog meer andere -voorfeïmften van diergelijk-zoorüge wateren , dog on- nodig, om ze hier alle aan te haaien. Behalven deeze ge- distilleerde wateren, heeft men in de Genees- en Heel- kunde ook verfcheiderhande niet gedistilleerde wateren m gebruik, die op vierderl.ei manieren bereid worden ; als j. Door uitblusfehing.gelijk hstgeflaalde weiter, {aqua
elmlijbeata); het fmids water, (aqua fabroruni) ; kalk-wa- ter , (aqua cakis) , enz. 2. Door oplosfmg, als liet aqua phagadœmca', aqua
ßijptka; aqua divina, cnz. 3. Door inweeking, gelijk het aqua bcnediHica Ru-
landi ; aqua laxativa , verfcheiderhande aqua vite , enz. 4. Door kooking, gelijk als het aluin-water, (aqua alu-
miiiofa); aqua grijfea; aqua ad ulcéra Cijpriani, en meer andere van deeze vier zoortcn, dog die niet bij het dis- itilleeren behooren, maar men .vind daar van op andere
laatzen van dit werk berigt. |
||||||||||||||||||||||||
Van de Distilletring der Geesten.
Geest word in de Chijmie genaamt, al het gcenc na zeer fubtijl, vlug, zuiver, doordringend en beweeglijk is ; voorts onderfcheid men de geesten in drie booft- zoorten ; als 1. In brandbaare geesten, (fpiritus ardentes vel Inflam-
wahiles"). 2. In urijn- of pisagtige geesten, (fpiritus urihoß) ;
en 3. In zuure geesten, (fpiritus acidi ).
I. De eerfte zoort of brandbaare geest., beftaatuit een
zeer vlug zwavel- of oUcagtig weezen, dat zeer ligt door het vuur kan aangeftooken worden en branden, waar van |
||||||||||||||||||||||||
het ook de naam draagt. Geheel alleen koomen aeev.egees- rijk water, in een glas afzonderlijk verzamelt. Op deeze
ten uit de vegetabiliën of planten en haare deelen voort, wijze met een zagt vuur en wel gearbeid hebbende; is dog nooit anders dan na voorafgegaane fermentatie of ecne arbeid genoeg, om hoog gereBificeerde of gealcao- gisting, waar door de beflaandeelen der plant gefcheiden lifeerde geest te verkrijgen : Dog gewoonlijk haalt men en de fijne geestige deden afgezondert worden, en op den eerft verkreegene geest, nog maar eens tot op de zig zelf blijven; of liever door de gisting worden de helft , of wat meer over , om een gerectifkeerden. oliedeelen der plant verdunt en met het water, door geest te verkrijgen ; maar als men hoog gereBificeerde middel van een zeer fubtiel zuur nauw vereenigt, dat geest begeert moet men dezelve op bovengemelde wijze den geest uitmaakt. mcermaalen distilleeren , of de herdistilleering meer al« Maar daar is nog een ander zoort van brandbaare gee- eens hervatten, telkens maar tot op de helft des geests,
-ilen , afgetrokkene^geesten (fpiritus abfiraüitii) genaamt; tot dat de geest de proef van alcohol houd. Bij groote dis |
||||||||||||||||||||||||
tillatien bediend men zig gewoonlijk van de blaas met
een koelvat. Wat aangaat de afgetrokkene geesten, is'er geen ander
onderfcheid tusfehen de distilleering van deeze en de ge- distilleerde geestrijke wateren, dan dat de geesten niets phlegmatisch behooren bij zig te hebben , en uit louter geest te beftaan, daar in tegendeel de geestrijke enkel© of zamengeftelde wateren met opzet min of meer phleg- ma nevens de olie deelen moeten bij zig hebben; en om welke reden de geesten altijd met wijn- of koorn • brande- wijn, |
||||||||||||||||||||||||
zijnde zodanige, daar men eenige geest over planten of
haare deelen afdistilleerd, om daar door haare ruikende rfiine olie en andere deelen , en mits dien haare beste
kragt en weezen uit te trekken, met de geest te veree- nigen en over de helm te haaien ; en deeze' afgetrokke- ne geesten beftaan weder in twee zoorten, als enkele en zaamingefiehle. Om de gefermenteerde geesten te bereiden en te distil- vïceren, zo neemt men van de plant of haar deel, waar
cSJjt tuen dp geest haaien wil, als het zap-rijk is, het uit-
|
||||||||||||||||||||||||
dis; 0
|
|||||||||
DJS.
|
|||||||||
wijn moeten afgetrokken worden. Maar het ftaat aan tmerken, dat zommige planten niet al te bekwaam tot dabllractie zijn; namelijk zodanige, die haare olie-deeleal te fterk ingewikkeld hebben, en niet ligt willen baten vaaren ; gelijk bij voorbeeld de roozen, leliën van
claalen, oranje-an citroen-bloeizel, vlier-bloemen, enz.; odie een zwaare olie hebben, dat ook door aardfche dee- len nog gebonden is, zo dat ze niet bekwaam zijn mede vlugge geest, gelijk brandewijn is, zig te vereenigen en op te klimmen; van dien aart zijn de fterk-ruikendefpecerijen, als kruid-nagels en caneel, als mededeiterk- riükende houten, als roofen-hout,fasfefras-hout, enz. ; kort om alle zodanige dingen die een zwaarder en dikker olie hebben als andere vegetabiliën. Om derhalven van de eerstgemclde zoort, een weiruikende kragtige geest te verkrijgen , zo is hst beter dat men tot de abftractie geen hoog gerectificeerde geest gebruike; maar dezelve met water vermengt, of maar een zwakke phlegmatïke en nog niet gerectificeerde geest neemt, en dan bij de distillatie zelfs niet het puure geestige alleen, maar ook iets van het phlegtnatijke mede overhaalt.' Anders haalt men zodanige dingen enkel met wijn over : En wat aangaat zulke dingen die een zwaare olie hebben,, is het beter, dat men 'er geen geest van distilleert; maar een geest van hebben willende, zo kan men van de gedistil- leerde esfentieele olie van die dingen neemen en daar van- in hoog gerectificeerde brandewijn folveeren, zo veel de- zelve aanneemen wil, zo zal men wezentlijk een veel kragtiger geest verkrijgen, dan die van diergelijke din- gen afgetrokken is ; en men heeft hier bij teffens ook dat voordeel, dat men zulke geesten aldus zeer, ras vervaar- digen kan. Op dezelfde wijze kan men ook alierieij an- dere geesten van vegetabiliën door de esfentieele olie gereed Eiaaken. Anderzins is het best, om kragtige geesten te hebben,.
dat men den afgetrokken geest herdis.tilleert en eenige reizen over verfche ftoffe aftrekt; want op deeze wijze kan het gefchieden, dat bij voorbeeld over lepel-bladen overgehaalde geest van jeneverbeflèn, zo vuurig word, dat hij nauweüijks, zonder vrees van belediging met de tong kan geproefd worden. Dus verkrijgt ook de door gisting toebereide geest van roofen een veel' aangenaa- mer reuk, als hij over verfche bloemen eenige reizen overgehaald is. Hoc veel brandewijn men bij de vegetabiliën tot de af-
trekking voegen moet, koomt meest overeen met de en- kele geestrijke wateren , en hangt hooftzaakelijk daar van af, na dat men den geest, rterker of zwakker met de reuk en kragt der ingrediënten wil geinprœgneert heb- ben. Bij de aftrekking der geeflen van harfien of harstagtige
dingen, als bij voorbeeld van mastix, mijrrhe, lada- H«m , bamfteen , ftorux , gom, demi, anime, Janda- fach, benzoë, peniviaanfclie balzein , enz. doet men "er ook wel een zuiver loog zout, als wijnfi'een-zout, of gezuiverdepot-asih, enz. bij, en trekt het af met hoog- gerecth'icec-rde b randewijn. Ten laatflen ftaat aangaande de bewaaring deezer gee-
flen , nog aan te merken ; dat het glns of de vies nooit vol, maaralleen tot op de helft of twee derde deel en moet aangevalt worden, want anders kan het ligt gebeuren, dat wanneer de geeflen, zig door een geringe hitte of eeni- ge aanftaandc beweeging uitzetten, en de opening van het glas te digt geflooten is, 't glas' koomt te bellten; weshalven men ze ook op een koele plaats moet bewaa- r.-n; |
Men maakt ook veclcrïeij zaamengeflelde afgetrokken
ne geeflen, waar van onder de titel GEES'Ï zal ge- fprooken worden. II. De urijnagtlge geeflen , ook vlugge loogagtige gee-
flen genaavnt, kunnen zo wel uit de vegetabiliën als ani- malien bereid worden ; dog zulks gefchied meest uit de laatften; deeze geeften bellaan uitét phlegma oï 't water, waar in iets vlug zout opgelost is, dog waarvan de e'ene zoort van geest meer bevat als de andere, uit. een andere zoort van ftofte. De aniinalifche ftoffen waar uit deeze geest getrokken word, kunnen zijn, zommige dieren in hun geheel, als wormen, padden,- Jlangen, enz.;' van'pvi dere neemt men de harde, zagte, of vloeibaars, dee- len. De deelen die men hooftzaakelijk gebruikt, zijn van de
harde gemecniglijk de beenderen , herts-hoorn , ijvoor, elands-klauwen r enz.; de weeke zijn het herten-hart, be- ver-geil, de nageboorte, enz.; de vloeibaare of 2aprijke zijn gemeenlijk, 't bloed van menfehen en dieren en de pis. Om de geest uit de zaprijke en vloeibaare, gelijk uit de wonnen, nageboorte, bloed en pis te distilleeren, zo moeten dezelve eerst rotten , waar na ze met een zagt vuur de geest overgeeven; dog dewijl dit niet al- leen een Hinkenden arbeid is, maar ook de verrotte ftof- fen , inzonderheid als 'er te vee! van in het distilleer- vat gedaan is, of't vuur te fterk word, zig onder he£ distilleeren dikwils geweldig en in een fchuim opwer- pen , dus in de ontvanger klimmen en de geheele distil- latie bederven, zo is het beter dat men 'er alle vogtig» heid uitdroogt, zo veel en daar men kan, 't zij 'szo' mers in de zon of opene lagt, of door een zagte warm- te in de oven, dat in alle tijden gefchieden kan ; want hier door zullen ze hun vlug zoutgeenzints verliezen, vermits 't zelve door de olieagtige en taaijc deelen zeer vast gehouden word : Vervolgeus distilleert men ze uit een glafen retort in het zand, het vuur bij trappen tot een middelbaar-e hitte vermeerderende, zo gaat eerst hec phlegma , daar na de geest en ten laatften het vluge zout en de flinkende olie over ; het vlug zout zig als- fneeuw aan de zijden des ontvangers aanzettende. Om harde dingen; bij voorbeeld herts-Jioom, te distil-
leeren, zo maakt men het zelve in kleine ftukken, doec het in een retort en distilleert het in een reverbereer- oven, eerst bij een zagt vuur ; zo gaat het phlegma, geest, zout en olie, na malkanderen over, als vooren ; en wan- neer de olie niet meer druipt, is de distillatie gedaan; waar na men het geene dat in de ontvanger is, om ert onder malkanderen fchud, en dan de olie door behulp van een tregter of doorlekking van de geest fchcid ': Dog deeze geest moet vervolgens, 't zij alleen, of met bijvoeging van gebrande beenderen, of levendige kalk, of veel wa- ter of wijngeest gerectificeert worden, om hem van de nog overige olie te bevrijden ; 't welke gefchieden kan door een glafen retort met een zagt vuur ; dog a!s men in plaats van de retort een hooge kolf neemt, zo fubli- meert zig het vlugge zout in een drooge gedaante, hef welke men daar na alleen kan bewaaren, of onder de ' geest mengen. Maar zulke rectificatie' heeft de geest' van ammoniak'
Zout (fpiritus Jalisamnioniact) niet nodig, deeze word ge- woonlijk aldus bereid; neemt bij voorbeeld, ammoniak- %out en wijnjleen, van el!:s een pond, ieder bezonder klein geftooten en dan gemengt zijnde, doet het in een glafen wel gefterkte kolf, giet 'er 32 oneen regen-water bij, en distilleert'er dan met een idein vuur, in't zand,. 10' on-
|
||||||||
&i 'DIS.
15 oneen van af; bewaart dit als deflefkße geest bezon-
der ; het overige verder in een andere ontfanger afgedis- tilleert zijnde, bewaart men ook alleen, als een zwak- ker geest. Men kan in plaats van wijnfteen ook gezui- verde potasch, of levende kalk of eenig ander diergehjk abforbens tot een bijvoegzel neemen, het is 't zelve, want dit dient alleen om de zuurigheid des zonts , die bij bet ommoniak-zout is, te verzadigen of op te flurpen : Dog als men leevende kalk neemt, kan't ligt gebeuren, dat het distilleer-vat fpringt;maar deeze geest met kalk bereid, is veel fijner, vluggeren doordringender, vermengt zig ook ligtelijk, zonder cmgulatie, met de hoog gerectificeerde wijn geest, en bruischt niet zo heevig met de zunre dingen op , als die met een vast loog-zout gedistilleert word. Op dezelfde wijze kan men ook hetglinfterende en har-
de fchoorßeen-reet distilleercn, dat veel vlug-zout geeft ; dog deeze geest moet eenige reizen gerectiikeert, endaar door geheel van zijn zwarte en emptjrewnatifche olie be- vrijd worden, anders word hij met een galvhïge rook- fmaak wederom zwart: Bij deeze distillatie flaat ook nog aan te merken, dat bet distilleer-vat groot en ruim moet zijn, maar nauwelijks half vol met 't roet moet gevult worden, als mede dat men voorzigtig met 't vuur zijn moet , dewijl het roet gemeenlijk fterfc opzwelt en heel ligt overklimt , of anders ook wel het vat in Hukken doet fpringen. Daar word ook wel uit drooge wijn-moer , öfuitwf/n-
ßeen met bijvoeging van wijnfieen-zout of gezuiverde pot-asch een urijnagtigi geest en vlug zout, uit een aar- den retort gedistilleert ; behaivcn meer andere : Dog de voornaamfte die 't meest in gebruik zijn, zijn de geesten van herts-hoorn, van ammoniak-zout, van roet, van aard-wor- men, en van groote-mieren; dog hooftzaakelijk de beijde eerften. De eigenfehappen en proeven van een zuivere urijn-
agtige geest zijn i. Datdezelve, als een loog-zout, met alle zuure dingen
êjfervesceert of opbruist. 2. Dat hij alle de oplosfingen, die met een zuur ge-
maakt .zijn, precipiteert. 3. Dat hij den violen-fijroop groen maakt. '
4. Dat hij van het minfte ftofje kooper treffelijk fraai
ßiphijr-blauw word , en alle kooper-rijke oplosfingen blauw precipiteert. 5. Dat hij, als 'er f alpeter-geest bij koomt, een ne-
velagtigen rook veroorzaakt. III. Wat aanbetreft de zuure geefien, deeze kunnen
zo wel uit de animalien als vegetabiliën en mineralien be- reid worden , dog zulks gefchied hooftzakelijk uit de beide laatftc. Deeze geefien beftaan meest uit eenplegma of'water, dat met eenig zuur zout bezwangert en verbonden is, en de fterkfte komen uit de mineralien, gelijk daar zijn de geefien van zout, f alpeter , vitriool, zwavel en aluin, alle de overige zuure geefien die uit de vegetabiliën koo- men , kunnen uit allerlei deelen der planten en daar uit ■voortkomende dingen gemaakt worden, als 1. Uit allerlei houten , eiken-, boeken-, berken-, esfin-,
pok-, fasfofras-hout, enz.; 2. uit wortelen, fiengen, takken, kruiden, en bloemen; 3. uit zanden en viug- ten, inzonderheid ooft-vrugten, als mede uit wijn en bier; 4. uit allerlei] eetbaare graanen, en mede uit de daar uit bereide of gebakkene dingen, als roggen-, weiten-, ,fpel- te-, en meer ander brood; 5. uit de basten en fchülen; ,6, .uit dikke zappen en harstagtige gommen , als .gom |
||||||
DIS.
ammoniak, galbaan, mijrrhe, pik, enz; ^. uit zuiker,
honing, manna, en was; 8- uit alle harden, als gemeen harst, Terpentijn , mastix en wierook; en 9. zelfs ook uit de bamftcen, hoewel ze van de meefte dingen juist niet gemaakt worden nog in het gebruik zijn ; ook zom- mige maar weinig geest geven. Maar wil men egter een zuure geest uit die dingen,
hebben, zo gefchied de distillatie op dezelfde wijze als die van de urijnagtige geefien; namentlijk men doet de ftoffen in een retorte, voegt 'er de recipiënt aan, en na de voegen wel geluteert te hebben, distilleert men in het zand, eerst met een zagt vuur dat men allcngskens ver- meerdert; vervolgens moet deftinkende olie van de zuu- re geest gefcheiden en deeze eenige reizen gerecrifieeert worden, om hem geheel van de olie te bevrijden. Maar de- wijl zonimige dingen , als de terpentijn , honing, wasch en dïergelijke bij het distilleercn, zig zeer uitbreiden en lig- telijk overkliuimen, zo kan men, om zulks te beletten, 'er zand, -klei, of eenige andere aardftoffen ondermen- gen , hoe wel als men voorzigtig met 't vuur omgaat en het distilleer-vat niet te vol aanvult, zo kunnen die ftof- fen ook heel wel zonder bijvoeging van zand, enz. ge- distilleert worden ,• ook moet men de voegen niet al te digt luteeren of men moet een groote ruime recipiënt ge- bruiken , op dat de vaten niet door de fterke uitzetting der dampen van de ftoffen in duizent ftukken fpringen., en daar door fchade en nadeel aanbrengen. Men moet ook indagtig zijn , dat gelijk meermaalen voorheen gezegt is, hetphlegma ofonkragtige 't eerste overgaat. Wat aangaat de distilleering van de zuure miniralife gees-
ten , bij voorb. van 't zout enjalpeter, zo neemt men tot 2 de- len van die zouten,drie of vierdeelenbolusot'pottebakkers- klei, vermengt zulks in de gedaante van een poeder, of, dat becter is, maakt 'er koge'ties of koekjes van, die men wel buiten de zon moet droogen ; doet het dan in een aarden retort, zo dat dezelve maar tot de helft vol word, en 'er een wijde ontvanger aangevoegt zijnde, zo legt ze in de reverbercer-oven, en maakt eerst maar een zeer klein vuurtje, dat men allengskens,als het phlegma of flijmige water weg is, vermeerdert tot dat de geest van het zout als een witte nevel, maar die van defal- peter als een roode nevel over komt ; dus met de distiU latie aanhoudende, tot dat de nevels allcngskens ver- minderen, fchoon ook de hoogfte trap des vuurs daar toe gebruikt worde : Weshalven deeze distillatie ook niet in een dag kan uitgevoert worden, maar ze ver- eifcht wel drie of vier dagen, inzonderheid als men te veel ftoffe daar toe genomen, of uit vreeze een al te zwak vuur heeft. De geest dan overgehaalt zijnde, moet dezelve van zijn nog bij zig hebbend phlegma of andere aard- en zwavelagtige onreinigheeden door reüificatis gezuivert worden ; 't welke gefchied uit de retorte in het zand, zodanig, dat als het phlegma over is, men zulks wegneemt en dan het overige in een andere ontvan- ger af distilleert tot op het drooge, zo verkrijgt men den zuiveren geest. De geest van vitriool word op de- zelfde wijze, dog zonder bijvoegzel en maar alleen op zig zelven gedistilleert, na dat hij tot witheid toe gebrand is, en hier van gaat de geest als een witte nevel over ; maar om de geest van vitriool te distilleercn, is meer voorzigtigheid nodig , want de retorte moet maar met weinig vitriool aangevuld , en de voegen niet geheel digt geluteert zijn, maar'eenige opening blijven, want anders flaan de eerfte dampen alles in ftukken: Ook gefchied de reUificatie .om die reede best of in het wa- terbad |
||||||
DIS. jij
met een zagt vuur af, gelijk de brandewijn, zorg draa-
gende dat het niet aanbrande, of distilleert ze in het zand door een kolf: Deeze geest haalt men vervolgens nog eens of meermaalen over, na dat men hem fterk wil heb- ben. Dit zogenaamde kers/e water is aangenaam en ge- zond; het verlterkt de maag en vervrischt 't harte, enz. Men maakt het veel in Zwitzertand, Franche-Comtè en elders daar veel kleine zoete kers/en o£ kriekenin hgt wild groeijen, en men gebruikt 't aldaar in plaats van wijn- of koorn-brandewijn : Aangaande het distilleeren van koom-brandewijn, zie op 't artikel van STOOKEN. Om wijn - azijn te distilleeren.
Vult een glafen of aarden kolf tot op een derde na
vol met beste wijn-azijn, als dan de helm 'er op gezet, en de recipiënt aangelegt is; distilleert in het zand (dog beeter in het marien-bad, om niet aan te branden) eerst met een zagt vuur hetphlegma (dat eerst overgaat) af, tot dat de zuurigheid komt, dat men proeven kan; dan het vuur allengskens vermeerderende, haalt men den zuuren geest over, tot dat het begint rood en dik te worden; die men wel geflooten moet bewaaren : Het geene in de kolf te rug blijft, is zo dik als honing. Om heel fter- ke gidistilleerden azijn, die ook wel azijn-geest (fpiri- tus aceti) genaamt word, te hebben; moet men dezelve rectificeeren , door middel van eerst 't zwakke op de voo- rige wijze daar van over te haaien, en afzonderlijk te be- waaren , vervolgens het overige af te distilleeren , en ook als het fterkst, alken te houden. De gedistilleerde azijn is niet alleen nuttig in de Ge-
neeskunde, want een leepel vol met eenig bekwaam vogt vermengt , verfterkt 't harte, dient mede om 't zweeten te verwekken in befmettelijke en kwaadaardige koortzen, en weerftaat de verrotting ; maar hij is ook van veel ge- bruik in de chijmie tot preparatie van veelerlcij dingen ; als bij voorbeeld , 1. tot folutie of ontbinding van kreefts-oogen, mos/el- en oester Jchelpen, coralen, paarlen enpairle-niosr, enz. 2. tot precipitatie van zommige me- dicinaale folutien. 3. met lood tot bereiding van het lood-wit, menie, lood-zuiker, enz. 4. met koper, tot bereiding van fpaans-groen en gedistilleert fpaans- groen, enz. 5. met ijzer, tot de ftaal-Jolutie cnftaal- tintluureu; en tot meer andere bereidingen. Hoe men de pis distilleert.
Neemt tien of twaalf pinten of meer gezonde kinder- pis, doet dezelve in een glafen of aarden kolf en dampt ze op een zand-vuurtje uit, tot dat 'er een itoffe over- blijft die de dikte van honing heeft; zet'er dan een helm op, en legt de ontvanger aan, alles toegelijmt zijnde, ftookt met een zagt vuurtje de overige phlegma daar uit; dan vermeerdet het vuur allengskens, tot dat 'er witte dampen verfchijnen, zo komt als dan de geest meteen weinig olie, daar na het vlug-zout, dat onder de gedaan- te van vlintertjes aan de helm blijft hangen; vaart met het vuur zo lange voort, tot dat'er niets meer overgaat; als dan alles losgemaakt zijnde, doet het vlugge zout met de geest in een langhalzige kolf, zet'er de helm op en luteert alles met een natte blaas toe, dan de kolf in het zand gezet zijnde, distilleert met een zagt vuurtje , zo zal de geest overgaan en het vlugge zout aan de helm en 't opperfte der kolf blijven hangen ; fcheid dan dit vlugge zout af, en bewaart het in éen digt geflooten glas afzonderlijk. Deezegeert en 't vlugge zout zijn deftige middelen, in de- T t t derde |
||||||
DIS.
terbad of in een ledige capelle, inzonderheid als men lou-
ter viriool-olie rectificeeren wil. Wil men een zeer vluggen vitriool - geest hebben ; zo
moet men een retort neemen, die een barst in de bo- dem heeft, zo verkrijgt men een geest die niet alleen zeer vlug, maar ook geheel niet zuur, en veel zwakker als de zout- enfalpeter-geest, egter fterker dan de azijn- geest is : Maar men moet hem wel digt geflootcn bewaa- Ten, want anders't vlugge weezen wegwaazemende, zo word hij allengskens weer zuur, en zo ïterk als ordinaris vitriool geest. De geesten, inzonderheid van 't zout en defalpeter, wor-
den ook tot het medicinaale gebruik gedulcifieert of zoet gemaakt, 't welke aldus gefchied: Men neemt tot een deel geest drie of vier doelen gerectificeerde wijn- geest; laat het te zaamen eenigen tijd digereeren, en haalt het dan door een glafen helm over; zo verkrijgt men den zoeten geest; die van veel nut en gebruikin de Ge- neeskunde is. De eigenfehappen en proeven der zuure geesten in het
algemeen, zijn i. Dat ze met een loog-zout (fal alcali) opbruifchen.
2. Dat ze alle oplosfingen die met een loog-zout ge-
braakt zijn, precipiteeren. 3. Dat ze den vioolen-fijroop rood maakt.
Maar behalven deeze algemeene eigenfehappen, heeft
elk bezondere zuure geest, nog zijne bezondere eigenfehap- pen en hoedanigheden, Wij moeten nu nog eenige voorbeelden, van geesten
Uit vegetabilifche en animalifche dingen te bereiden, geven. Om wijn geefi uit wijn te distilleeren.
Vult een koperen blaas of ketel half of wat meer met
wijn, zet daar de helm op, en legt 'er de ontvanger aan, maakt dan de voegen over al met een natte en met ge- flopt eijwit bevogtigde blaas digt, en distilleert het met •een zagt vuur tot op omtrent een vierde af, zo is het overgehaalde in de ontvanger de wijn-geest of brandewijn : Maar wil men dezelve fterker hebben, zo moet men maar de helft of nog minder overhaalen. Als men dee- ze wijn geest daar na nog eens of meermaalen in een hoo- ge kolf op een zagt 'vuur tot op de helft overhaalt, zo yerkrijgt men gereiïificeerde wijn-geeft en alcohol ; waar over, als mede over de proeven, het gebruik en de nut- tigheid des wijn-geests, men verder nazien kan op 't artij- kel BRANDEWIJN. Alle wijnen het zij witte of roode, die niet zuur of
anders bedorven zijn; geeven," als een gegest vogt een brandbaare geest of brandewijn , maar niet alle even •veel ,• het zijn de zoetfte wijnen en die niet te veel wijn- fteen bij haar hebben, welke de meeste geest geeven. Daar word ook brandewijn gedistilleert uit wijn-moer,
die heel fterk is , maar is niet zo aangenaam van ■reuk en fmaak, als de wezentlijke, dog is anders in kragten daar mede over een komende. Dus kan men ook een brandewijn uit bier en bier-gest, als mede uit cijder dis- tilleeren ; maar die zijn zo geurig niet dan die van wijn getrokken word. Hoe men kersfe-water distilleert.
Neemt kers/en , zuivert ze van de fteelen , kneust ze en breekt de fteenen in een mortier aan Hukken ,• Iaat ze vervolgens in een gefloten vat zo lang ftaan , tot dat ze gesten en een zuure wijnagtige reuk verkrijgen , doet ze als dan in een blaas en distilleert de geest |
||||||
DIS.
|
DIS.
|
||||||||||
S*4-
|
|||||||||||
derdedaagfe en kwaadaardigekoortzen, openen de verfèop-
pingeu. doen zweeten en pis drijven, zijn voorts dlenftig in moederziekte, beroettens, geraaktheid, enz. Men geeft van de geest 8 tot i o droppels, en van het vlugge zout van 6 tot 15 grein. Dog in plaats van deeze geest en zout te maa- ken, bereid en gebruikt men meest den geest van ammoniak-: zout, die niet anders als een urijn geest is, en dezelfde krag- ten heeft. Twee drachma van deeze urijn-geest onder tweeancenbraniewijn gemengt zijnde, is het een heerlijk middel tegens verlamde leden, jigt, en andere pijnen uit een koude oorzaak voortkoomende. Als men de ftoffe, die in de kolf over is, calcineert,
dan met water uitloogt, en de loog uitdampt, zo ver- krijgt men een weinig vast zout, dat dezelfde kragten heeft als het gemeene /al alcali. Methetgcene dat in de kolf over is, kan men ook de
phosphorus bereiden; hiervan ziet op-'t artikel PHOS- PHÜllUS. Manier om Honing te disïilleeren.
Neemt vier pond beste zuivere honing , doet die
in een wijde aarden kolf, dat dezelve maar tot twee derde vol zij, distilleert't met een zagt vuur, tot dat'er zuure druppelen beginnen uit teloopen; dit water, honing- water (aqua meilis) genaatnt, bewaart in een vies ; is zeer goed , om liet hair te doen groeijen, als men de kam dagelijks daar mede nat maakt, of een fpons, om de wortelen van het hair daar mede te bevogtigen; en als men daar wat zap van ajuin ondermengt,. is het nog beter. De ftoffe die in de kolf te rug gebleven is, doet die
vervolgens in een aarden of glafen beflaagene wijde kolf, dog dat 'er maar een-der Je van gevult zij ,• zet die in een reverberecr-oven , legt 'er den recipiënt aan, en alles wel digt geluteert zijnde, begint de distiilatie met een zagt vuur op dat de retort langzaam warm worde, zo zullen de gceften langzaam met een weinig zwarte olie als wolken in den ontvanger over gaan, distilleert zo lang tot dat 'er niet meer uit komt; alsdan de ontfanger los gemaakt hebbende, fcheid den flinkenden olie en geest door een vloeipapier van eikanderen, en bewaart elk bezon- der ; dog daar koomt weinig olie over. Den geest kan men uit een glafen retort in het zand rcéHficeeren, zo word hij zuiverder; en dat het laatst overgaat is kragti- ger , dat men alleen bewaaren kan. Deeze zuure geest, is dienftig om oude gezweeren en
wonden te zuiveren, en het wilde of fpongictis vlecsch weg te doen gaan. De olie is zeer goed tot-geneezing van een been-ecter (caries osfis). Merkt aan, dat men tot distiilatie van de honing f voor-
al wijde vaten moet gebruiken, en de kolf maar weinig moet aanvullen ; dewijl hij zig zeer uitbreid, en het an- ders nadeel kan veroorzaaken. Van het distilleeren der Oliën.
Men heeft verfcheiderhande zoorten van oliën, als 1. gedistilleerde of' es/entieele oliën; 2. uitgep er/l e dien; 3. tiitgetrokksne of door itiweeking gemaakte oliën ; en 4. gekookte oliën; hier zullen we enkel het voornaamfte zeg- gen van de cerfte zoort ; die alleen uit de vegetabiliën voortkomen, en in baar mengzel beftaan uit wat wts,-, »arde en de verdunde olie- of harsagtige deden der ve- getabiliën, benevens'eenig vlug zout, diezeer nauw met elkander vcreenigt zijn. . •'•£>'<% dairaijn twetirleïj zoortea van gedistilleerde oli- |
|||||||||||
ën , als vlugge of atherl/chi, en dikke' zwaars dien; waar«
van 't onderfcheid en kenmerk is, dat de 1 te zoort boven op 't water drijft, maar de'2de na da grond zinkt ; dog van dezen aart zijn 'er maar heel weinige, die meest van buiten- landfe vegetabiliën komen, als de caneelolie, kruidnagel- olie en zasfafras-olie, enz. de meefte drijven gelijk ge- zegt is op het water, hoewel deeze ook wederom ten opzigte van haare zwaarte en confidentie onderfcheider» zijn, als mede ook ten aanzien van haare koleur; want zommige zijn wit, andere geel, gcelagtig, of groenag- tig-geel, of buiinagtig, wederom andere zijn eerst wit, maar worden allengskens geel en op 't laatfte bruin-rood, gelijk de caneel-, nagel-, enJas/af'ras-olie; de als/em-olis is groenagtig zwart, de camiile-olie blauw, enz. Als men derhalven esfentiele-oliën distilleeren wil, zo
heeft men eerst te letten op haar natuurlijke aart en ver- fchillende zwaarten, om zig in de regeering des vuurs .daar na te fchikken, vermits het zeker is, dat eenligte, fijne en vlugge olie mindei vuur nodig heeft om op te klim- men als een z waardere olie ; gefchiedende anders de distiila- tie op dezelfde wijze, gelijk men de enkele wateren distiU leert, en men heeft hier bij in 't bezondere op de vol- gende aanmerkingen te letten , als 1. Dat men uit allerleij planten of uit haare deelen,
als uit wortelen, hout, fchors, bladen, bloemen, vrugten, /chilien, pitten, zaadsn, olie distilleeren kan. ■ 2. Dat egter de vegetabiliën niet alle zonder onder- fcheid olie geeven, maar alleen zodanige die een door- dringenden reuk hebben; hoewel'erook dingen zijn, die fchoon ze fterk en aangenaam ruiken, evenwel geen es- fentieele olie geeven, gelijk bij voorbeeld de witte leliën, leliën vandaalen, blauwe violen, muur-bloemen, tubero- zen , hijacintlven, enz. 3. Dat deeze olie of van verfche of droogc vegetabili-
ën gedistilleert kunnen worden; maar dat men de aller- fijnfte, tederst ruikende en vlugtigite oliën best van ver- fche , en de grovere meer fubftantieele uit droogc ve- getabiliën distilleert ; hoewel ze meest alle 't best van ge- droogde kruiden overgehaalt worden. 4. Dat men de verfche vegetabiliën zonder voorafgaan-
de maceratie of inweeking distilleert, maar dat de droo- ge eenigen tijd in water moeten geweekt worden, en zulks min of meer lang, naar dat deftoffen zagter of harder zijn, dog zonder dat dezelve aan het rotten of fermenteeren, gaan. 5. Dat men deeze oliën met of zonder bijvoeging van wa-
ter distilleert : Zonder water kan men allerleij verfche kruiden, bloemen- en /chilien distilleeren , die met een vlugge esfentieele olie voorzien zijn, mits dat het met een zagte warmte in het damp- of marienbad gefchiede ; hoewel 'er van zodanige maar weinige zijn, en de mees- ten met bijvoeging van water overgehaalt moeten worden; 't welke tot een véhiculant dient, om de olie-dcelen op- waarts te voeren , enz. ; de kwantiteit des waters die 'er bijgevoegt word , kan zijn 4 of 5 maal zo veel, als het geeue waar uit men de olie trekken wil; hoc wel men ook wel meer noemen kan, na dat men goed vind, of naar den aard des fubjefts,' want het in deezen 'er zo nauw niet op aankoomt, maar hoe meer water men 'er bijvoegt, hoe langer de distiilatie duurt. 6. Benevens het water word 'er bij zommige dingen
ook nog wat zout bij het water gedaan, ongeveer 4 on- een zont tot 1 pond water, dienende dit om de olie-deslen die in de flijmige en kleeverige deelen der vegetabiliën inge- wikkek zijn, te belpen los maaken, als mede om de fex-
|
|||||||||||
DIS.
fermentatie of gisting bij zulke dingen te beletten, die lang
geweckt worden; zommigen neemen in plaats van zoutof benevens het zelve, wijn-fleen of wtjnflsen-gout, dog dit word van anderen afgekeurt, dewijl het meer na- als voordeelig fchijnt; maar men prijst het, om vitriool-olie offalpe:er-geest 'er bij te doen, en men zegt, dat men daar door meer olie verkrijgt; dog het beste is, dat men maar zout gebruike, hoewel zulks ook bij alle vegetabi' Hen niet nodig is. 7. Zommige voegen ook, om meer olie te verkrijgen,
peter-olie, of terpentijn-olie , of de terpentijn zelven 'er bij, of beter ben-olie, daar zulks te Verkrijgen is, inzon- derheid bij die kruiden of bloemen die weinig olie geeven, als bij voorbeeld , kmizemunte , mélisje, zalie, ca- mille, enz.; deeze oliën zijn wel geen opregte o/im, dog als men dezelve wederom verfchcide maaien op verfche kruiden giet, en over dezelve weder afdistilleert, zal ze genoeg met derzelver reuk en kragt bezwangert wor- den, gelijk aan de alsfem-olie te zien is, want dezelve word geheel donkergroen, als ze maar eenige reizen over liet verfche kruid gecoholeert of herdistilleert word : Ins- gelijks word de camille-olie zo fjaai blauw als of het zui- vere olie was , gelijk ook de olie van duizentblad, en kunnen van andere oliën door de reuk en fmaak genoeg- zaam onderfcheiden worden: Dog het is zeeker, dat de Zuivere oliën beeter en in hooger agting zijn. Maar om kragtige zuivere oliën te hebben, kan men het overge- haalde wederom in de distilleer-blaas over het te rugge- bleevene gieten, 'er verfche kruiden met wat zout en asch olkalk , enz. bijvoegende, en het herdistilleeren, met een weinig fterker vuur, om het te beter uit te haa- ien, dat men ook nog wel eens herhaalt ; waar na men de overgehaalde olie van het water affcheid. Men distilleert alle deeze oliën gewoonlijk met een ko-
peren van binnen vertinde blaas, met een diergelijke helm, in 't opene vuur; behalven die uit verfche dingen, wel- ke men best in het marien-bad distilleert, gelijk vooren gezegt is, hoewel het met deezen ook in de blaas gefchie- den kan, met een zagt vuur; dog men kan ze alle ook uit glafen of fteenen kolven in het zand distilleeren, met een matig vuur ; de oven behoeft niet anders te zijn, dan van zulk maakzel als voorheen befchreeven is, Zommige hebben een bezondere zoort van vaten, tot
distilleering van esfentieele oliën voorgefteld , gelijk in de 16de Plaat boven aan vertoont word, en hier de ver- klaaring van volgt. A. Is een kopere van binnen vertinde blaas, van ge-
daante rond of gelijk een vlesfen-calbas, bevattende de ftoffe, waar uit de olie gedistilleert word. ■ B. Is de opening of hals der blaas . zijnde gevoegt aan de pijp, welke van de helm na beneden gaat. C. De pijp, ten minften een voet lang ; anderzins
de hals van de kolf, fluitende met de opening en hals van de blaas. D. De ronde en boven niet fpitze helm, zijnde van
koper en van binnen vertind; of geheel van tin. E. Het bekken of kuipje rondom de helm van ko-
per of tin, waar in men verfch water giet, om de helm te verkoelen. • F. De recipiënt of ontvanger. G. De pijp van de helm, waar door het vogt met de
olie in de recipiënt druipt. H. De kraan om het water uit 't kuipje te tappen.
Dog men beeft een zodanige gedaante van blaas juist
«iet noodig; een gemeene blaas met een koelvat is vol- |
DIS. sïj
doende ; 't zij dat de pijp van de helm afkoomende door
het koelvat gaat, ofwel dat'er een koel-bekken om de helm. is; hoewel het eerfte beter is in alle de distillatien; en zommige keuren het koel - bekken geheel af bij allerlei] distillatien ; om dat de dampen daar door te fchiclijk verkoelt worden, eer ze dikwils geheel naar boven ge- klommen zijn, en daar door niet kunnen in druppels te zamen loopen, maar weer nederwaarts gedreeveu worden,. tot dat het water in het koel-bekken wat verwarmt is; dog om zulks voor te komen , kan men water in het bek- ken gieten, dat niet geheel koud maar een weinig ver- warmt is. Het ftaat ook aangaande het distilleeren in 't algemeen
aan te merken, dat wanneer men iets, 't zij wat het wil, water, geest of olie distilleert, zonder eenig koel-vat, men dan van tijd tot tijd een natte doek 9111 de helm of deszelfs bek flaan kan, 't welke van zeer goede uitwer- king is, om de dampen in de helm zo veef te eer en be- ter in druppels te vereenigen en in de ontvanger te doen vergaderen. Manier om de Olie van het Water af te fcheiden.
Dit kan op verfcheiderhande manieren gefchieden, waar van de volgende de bekwaamde zijn; als eerfteiijk, men giet de olie met 't overgehaalde water in een glafen vies, bij voorbeeld in een nonnen-glas of recipiënt, tot dat de vies geheel vol word; aan de hals van deeze vies bind men een andere vies, zo dat de monden van bei- den te zaamen fluiten; dan maakt men een pit van katoen, fteekt het eene einde daar van in de olie en het andere in de vies , zodanig, dat het een weinig laag daar in hangt, zo zal de olie door middel van het pit in de leege vies overgaan : Indien de olie, als 'er veel is, in de recipiënt vermindert, moet men 'er van 't overgehaalde wa- ter bij gieten, op dat ze hoog genoeg ftaa, tot dat alle olie over is; en als de olie zig aan de recipiënt zet, kan men zulks door beweeging los maaken. Of zet een tregter AB (zie op plaat 12 beneeden) in
eenig vat CD ; fteekt in de tregter twee van grauw vloei- papier gemaakte peperhuisjes, die in malkanderen pasfen, in de tregter fluiten, en over al wel digt zijn; maakt zé met het gedistilleerde water nat, en giet 'er dan het wa- ter met de olie allengskens in, zo zal het water door het papier lekken, maar de olie zal in het grauwe papier blij-' en; deeze manier dient inzonderheid ook als de olie naar den grond zinkt. De fcheiding kan ook gefchieden , door middelvan een
glafen tregter, daar men.het water beneden de olie laat uit wegloopen;' of ook door een glafen fpuit of fuiger, daar men 'twaPr door afzuigt; alsook door meer andere erktuigen, dog die meer tot groote als kleine porden olie dienen ; zie SCHEI-WERKTUIG. De vegetabilifche ftofFen, daar men gewoonlijk de es-
entieele oliën uittrekt, zijn de volgende. En dewijl 'er eenig verfchil bij zommige omtrent de distillatie is, vol- gens 't bovengezegde, zo zullen wij de distillatie van elke zoort in 't kort hier bijvoegen, en daar mede dit artikel efluiten. Olie van Alsfem te distilleeren.
Neemt toppen van alfem als het zaad bijna riip is, roogt het een weinig in de fchaduwe, voorts gekurven zijn- e , laat het drie of vier daagen in genoegzaam water eeken, namelijk in zo veel water, dat de toppen gemak- kelijk daar in kunnen „zwemmen, of tot vier ponden ai- em ongeveer 20 à 24 ponden water, doet 'er zee-zout |
||||||
T 11 2 bij,,
|
|||||||
fris.
|
|||||||||||
DIS. DIT. DIU. D1V. DOC. DOD.
|
|||||||||||
5rt
|
|||||||||||
bij, zo veel dat het water een maatige zoutigheid ver-
krijgt; distilleert bet daar na uit de blaas met een wei- nig fterker vuur dan men bij het overhaalen van enkele Wateren moet gebruiken,- fcheid na gedaane distillatie de olie van het water en bewaart dezelve. Op de zelfde wijze distilleert men de olie van kruife-
munt, melisfe, marjoleine, rofemarijn mot de bloemen, pnleij , falie , thijm, quendel, fatureij, dosten, dille, ker- vel, peterfelie , feveaboom , wijnruite nut 't zaad, enz. Olie van Anijs te distilleeren. Neemt bij voorbeeld vier pond goed verfch anijs-
zaad, kneust het, doet'er vier en twintig pond regenwa- ter, en vier oneen zout bij ; laat 't zaamen eenige da- gen weeken, dan gedistilleert als vooren. Deeze olie word onder meest allegedistilieerdeo&n alleen in de win- ter dik. Op dezelfde wijze distilleert men olie uit de volgende
zaaden, als van angelike , carweij , cumijn , coriander, venkel, nigelle, jencver-befiè'n enz. die hoe verfcher boe beeter zijn. Olie uit Oranje f chilien te distilleeren.
Neemt de buitenfle verfche fehillen van oranje-appe-
len , zo veel gij wilt; dezelve klein gefneeden zijnde, giet 'er genoegzaam water op en distilleert het zonder voorafgaande weeking of gesting : Op dezelfde wijze word ook de olie van citroen-fchillen gedistilleert. Olie van Camüien te distilleeren. Neemt bloemen van gimeene of Roomfchecamillen, zo
veel gij wilt, droogt ze in de fchaduwe, ftampt ze dan klein en laat ze in warm water een weinig tijds weeken, distilleert ze vervolgens op de gewoone wijze. Op dezelfde wijze distilleert men de bloemen vanla-
vendel, fpijke, marjoléine en roofen enz. Olie van Kruidnagels te distilleeren*
Neemt kruidnagels zo veel gij wilt, ftoot ze grofjes
en giet 'er genoegzaam water op als vooren, laat het dan vijf of zes dagen warm ftaan trekken, dan gedistilleert: Even zo worden gedistilleert canetl,muscatenoot, foelie, eubeben, cardamome, peper enz. Dog de oliën van kruid- nagelen, caneel, museaat en foelie verkrijgt men meest, uit Indien. Olie van Sasfafras te distilleeren.
Neemt fasfafras-hout-, dat fijn geraspt is, naar belie-
ven, giet 'er zout-water op en laat't veertien dagen lang. warm weeken ; distilleert het dan af,, als vooren. Dus word ook de olie van pok-hout, roofen-lwut, hafelnooten- hout (oleum heracleoticwn) en palm-hout gedistilleert. De oliën van het water afgefcheiden zijnde., moet men
in glafen vlesjes wel gedopt en met een blaas toegebon- den bewaaren , en zulks op een: koele en drooge plaats, dewijl ze anders, als zeer vlug van aart zijnde, ligtelijk vervliegen en haar reuk verliezen , of ook dik worden, en anders bederven; kunnende anders wel bewaart, lang duuren. Daar zijn ook nog zaamengeflelde esfentieele oliën, dog
die men meest als bij geval verkrijgt; wanneer men geest- lijke wateren distilleert, als bij voorbeeld , water- tegen de beroerte, vallende ziekte, aqua vite enz., waar van voorheen gefprooken is, en waar van men de olie die -'erbij 't distilleeren van die wateren overkomt, affcheid en bewaart, zijnde. in diergelijke ziektens,, waar toe die wateren dienen, ook dienftig; en in meer andere. DISTORTURA; betekent zo veel als Luxatio; zie
XEDEN-VERSTU1K1NG. DISTRIBDTIO; eene Uitdeeling, Fcr-decling, of
|
|||||||||||
Schikking van zaaken. In de Kruidkunde betekent Dis-
tributio vegetabiiium vel plantarum, de in order of rang- fchikking der planten, waar door ze, volgens een aan- genoomen grondbeginzel, in clasjhi, ordens, geflagten,. zoorten en veranderingen verdeelt worden ; welke ver- deeling ook in andere natuurlijke dingen, plaats heeft. In de Phijßoiogie der lighaamen, betekent Distribution chijli, de uitvioeijing of omdeeling van de c/nj'hiitdemaag na de melkvaten ; voorts van deeze na de chijl-geleiders of buizen, en eindelijk na de ßiutel-beens bioed-aderen (venœ fubclavia), om verders met het bloed omgevoert te worden. DISTIJLUS; Twee-ßijlig; dus is Distijlus flos een.
bloem die twee ftijlen heeft. DITRICHIOSIS; dus word eene dubbelde rije van
hairen om de oogleden genaamt. DIUM ; word de ruime en vrije lugt door verdaan,
wiens genot in verfcheidene ongemakken heilzaam, en ia zommrgen niet te ontbeeren is. DIURES1S ; Waterlosfing, is de ontlediging van het
water, of de pis, na dat dezelve door de nieren is af- gefcheiden. DIURETICA; Pisdrijvende middelen; zie aldaar.
DIVAR1CATUS; betekent zo veel als uit malkan-
deren verfpreid. DIVERGENTIA VASAj deeze naam word aan zul-
ke vaten gegeeven, die een hairgewijs beginzel hebben.,, en allengskens verwijden en grooter worden. DIVERTICÜLA NUCK1I ; dus noemt men de fchee-
. den, waar in de ronde banden der lijfmoeder door de riiv- gen, aan 't onderlijf van de vrouwen uitloopen. DIVINUM in MORBIS; of bet Goddelijke in de-.
Ziekte; is dat geene , 't welke door H.ipeocrates f &»T»v genaamt wordj en beftaat in dat vermoogen of kragt, het welk door den Qpperbeftierder aan de lighaamen is. gefchonken, om die ftofFen welke de ziektens veroor- zaaken, in eenige gevallen af te leiden en uit te drijven,. en dus als van zelven te geneezen. DIVIDiEUS; is een zoort van Bandagie aan de hals,,
in gevalle van gebrandheid. DOCIMASIA ,• is dat gedeelte, ofdie tak der Schei-
kunde (fihijmié), welke de konst bevat om proeven oF eï/ayerctedoen, of om duidelijker te fpreeken, de voort- brengzelen van den arbeid in. 't klein te.waardeeren; na- mentlijk om door de proef op een kleine hoeveelheid, de voordeden van een grooten arbeid te kunnen berekenen. Dit gedeelte van de fcheijkunde , is onontbeerlijk in
den arbeid der mijnen en fmelterijen, indien men dezel- ve met voordeel wil w.erkftellig maaken. DOCUMENTEN;.deezen naam geeft men aan alle
zulke ftukken, fchriften , charters en andere bewijzen,, welke eenig licjit aan een zaak kunnen bijzetten. DOD-AARS ; ookDronte , Gekaperde Zwaan, of Mon*
niks-zwaangenaamt, in 't latijn Struthio cucullatus; (Stru.- thio pedibus tetradaüijlis, omnibus unguiculatis, LiKW. Sijfl. Nat.) Is een vogel tot het geflagt der Struisvogels behoorenJe, en op Visie de France, of St. Mauritius eijland, Rodrigue* enz. woonende; deszelfs grootc be^ paald men tusfeben die van een Struisvogel en een Kal- koenfche Haan; hij heeft een grootc kop, die niet een zeker vlies is bedekt,, niet kwalijk naar een hangende kap of kaper zweemende; zijn oogen zijn groot en zwart, en hij heeft een lange fterke bek, die cenigzins haakswijze omgekromt is ; het lijf is dik, rond en gcheellijk met grijze densagtige veeren bedekt; zijn vlerken gijn klein, van
|
|||||||||||
■-- ""-'~ ■ - -■ IJ'--
|
||||||||
DOD. DOE. DOG.
van koleiU" gcelagtig; en de fluit is met een bös of dod
van gekrulde vederen bezet; aan 't end zijner beenen, die kort dik en geelagtig zijn, zitten vier lange gefchub- de vingeren , wiens uitterften met zwarte nagels zijn voorzien. Deeze vogel willende broeden, zoekt een zindelijke
plaats uit, om zijn nest temaaken, en verheft het, door opftapeling van Palm-booms bladen gewoonlijk ander-■ half voet van den grond; hier in legt het wijfje maar een eij, dat veel grooter is, dan dat van een Gans; ge- duurende zeven weeken word het beurtelings door het mannetje en wijfje bezeten en gebroed, na verloop van welken tijd het Jong te voorfchijn koomt; hebbende dee- 2e ook de bijftand zijner Ouden verfebeidene maanden nodig, eer het door zig zelven kan beftaan en de kost 20ekenj men zegt dat het vleesch van deezen vogel een aangenaam en gezond voedzel is. DODARTJA; is een bukenhndsch gewas;- waar van
twee zoorten zijn, als i. DoJartia met purperagtige bloemen; in'tlatijn Do-
dartia Orienialisflore purpurafcente ; (Dodartia foliis line- aribus integerrimis glabris, Likn. Spec. Fiant.) groeit in Tartarijen. a. Dodartia met maagdeliefjes-bladen, en witte bloe-
men ; Dodaitia hellidis folio flore albo fpicato; (Dodar- tia foliis ovatisferratis viihfis , Linn. Spec. Plantar.) deeze groeit in Indien. Het zijn twee- en meerjaarige planten, die zomtijds
van de plant beminnaaren gekweekt worden; het welke gefebied door het zaad, dat men in bet voorjaar in een maatig warme broeibak of op een warm rabat zaait, en de jonge planten daar na op een warme plaats verplant;, maar in de maand Augustus of September moet men de planten uit de grondin potten planten, om ze 's winters in de oranjerij op een lugtige plaats voor de vorst te bewaaren, zo zullen ze het volgende jaar bloeijen en rijp zaad geeven , en daar na verdorren. DODDEN, zie LI5CH-DODDEN. DODECADACTIJLUM, is hetzelfde als Duode- num; zijnde de cerfte der dunne darmen, gemeenlijk twaalfvingerigendarm genaamt; dezelve neemt zijn aan- vang bij de poortier der maage (pijlorus), en eindigt bij den riugttt'en-dam (jéjunum). Zie ook DARMEN. DODECAGONUS ; Twaalf kantig. DODECANDRIA; bevat in de Kraidkunde de clasfe der planten, welkers bloemen twaalf-helmflijltjes heb- ben. . DODECATTIEON; is de naam van een zeker tegen-
gengift-middel, bij A ETI us lit. FIL cap. 2. befehree- ven ; en 't welke uit Cwaalfderlei zoorten van enkelden (ßmplicia) beflaat. DOEKE-BLADEN, zie PEST-WORTEL. DOG, in 't latijn Molosfus ; (Scarabceus thorace iner- mi retufo, capite lunato unicorni, margine integro ; celij- tris lœvibus, Linn. Sijfl. Nat.); dit Torretje 't welk in Oost-Indiën huisvest, is langwerpig eijrond van lijf, het agterlijf dikker dan 't voorfte, meteen halfmaanswijze kop die meteen hoorn is gewapent,dèszelfs fchilden zijn glad. DOGGA ; dus word een zeker lelijk gezweer, en pijn- lijke ontfreekLng aan de vinger genaamt. Zie VJJT. DOGGE , zie HOND. DOGGEVAART, oïkleine Flsfcherij. Zie KABEL-
JAUW. DOGMATIJK; betcekent de leerwijze en oeffening,
om de ziektens van 's menfehen lighaam, door die konst |
||||||||
DOK.. DOL. Stt
of wetenfehapte geneezen, welke op de reden en on-
dervinding fteunt, of gegrondvest is. HiprocßATEs word als de eerfte infteHer, vandeDo^-
matijke of redelijke Geneeskonst aangemerkt; om dar hij de eerfte is geweest, die deeze tweegrondbeginzelen heeft vereenigt, en waar van hij een bijzondere leerwijze heeft gevormt, die voor zijnen tijd niet bekend was. DOKKE-BLADEN, zie PEST-WORTEL.
DOKTOR van de VISSCHEN, zie ZEELT.
DOL-APPEL , zie EIJER-PLANT en GULDEN*
APPEL. DOLHEID , zie RASERNIJ.
DOLICHUS LINNJEI, zie. 13 O ON (TURKS CHE).
DOLIK, zie LOLIK.
DOL-KRüID, zie NAGT-SCHAAJE.
DOLLE BESIEN, zie EELLADONA.
DOLLE HONDSBEET , zie DULLE HONDS-
BEET. DOLLE - KERVEL , zie DULLE-KERVEL en
SCHEERLING. DOLOR; Pijn; Smerte; is een gevoelige en fmertelijke
gewaarwording.; zijnde de deelen die de pijn ondervin- den , voornaamentiijk de fpiritus of geesten , en vervol- gens de vefel-draaden ; dog de pijn is veélerlei, naar hef onderfcheid der oorzaaken en deelen , die aangedaan worden. Zie PIJN- DOLOR ARTICULORUM; Pijn in ie Leden; zie"
JICHT. DOLOR AURIUM, zie OOR-PIJN.
DOLOR CAPITIS , zie HOOFT-PIJN.
DOLOR DENTIUM, zie TAND-PIjN.
DOLOR NEPHRITICUS , zie GRAVEEL.
DOLOR POST PARTUM, zie NA-WEEN.
DOLPHIJN; in 't Jatijn Delphinus; ook Delphax;
is een geflagt van Visfchen, dat door de Heer Linmïus' 'tlaatfre, in zijne afdeeling der zoogende Dieren' word opgeteld; de kenmerken van dit geflagt zijn, de beide kaa'- ken met tanden bezet; een rond blaasgat in den kop, en in de mecsten twee zwemvïnnen op zijde, en nog een derde vin op den rug. Drie zoorten van dit geflagt wor- den door de Heer Linkäus opgeteld; als tsn 1. De Bruinvifcli, of de D'olpliijn met een bijna ke-
gelvormig lijf, een brede rug, en een eenigzints ftom- pe fnoct, in 't latijn Phoccena; (Delphinus corpore fub- canifèrmi,dorß lato, rostro fulnbtufo, Lïnn, Sijfl. Niit.)' zie de befchrijving hier van , onder JUIUINVISCH. 2. De eigentlijk genaamde DólpTiijn ook Tuimelaar,
of de Dolphijn met een langwerpig lighaam, dat omtrent: rolrond is, en een dunne en fcherpe fnoet heeft, in 't latijn Delphis ; (Delphinus corpore oblongo fubtereti , rostro attcuüato acuto, Linn Sijfl. Nat.); deéze viscrr is volwasfen zijnde, negen of tien voeten lang, en de middellijn der dikfie plaats van zijn lighaam is gewoon- lijk twee voeten ; naar den itaart toe word het iijfal- lengskens dunner; hij heeft een gladde flibberige huid, zonder eenig hair of fchubben, zijnde de rug zwart dog- de buik Wit; in plaats van ooren , heeft hij agter de oogen twee kleine gatjes die men ter nauwer nood kan- zien , en waar door hij een fcherp gehoor heeft; fchoon fcherp van reuk zijnde, heeft hij geen neusgaten ; maar ruikt door fjet verhemelte van den mond; bebn!- ven de twee zwem-vinnen, heeft hij 'er nog eene op de- rtig zitten, die anderhalf voet lang en dertien duim breed is; de breedte van de flaart is twee voeten; zijn fhöet is lang en puntig, en beide de kaafcen zijn met kleine T 11 3 zeer
|
||||||||
\
|
||||||||
DOM.
|
DOM.
|
||||||||||
-S f8
|
|||||||||||
zeer fcherpe tanden voorzien ; debek;opfpaIkehde, maakt
zulks, ecne opening van veertien of vijftien duimen, hij heeft tamelijke groote oogen; en zijn kop is met een blaas-gatvoorzien, waar uit hij insgelijks als deKazilot- .t'er water werpt. De Dolphijn word even gelijk de Bruin-visch in de
meefte zeen van den aard-bol gevonden, en niet zelden ziet men ze aan onze kusten ; ongemeen vlug is hij in het zwemmen , zijnde zijn gezigt teffens ongemeen. fcherp, en waare het niet dat zijn bek min of meer als onder den kop geplaatst itond, zo zoude geen vischhem kunnen ontkoomen ; zijn opgefpoorde aas vervolgt hij ook zo vinnig, dat hij 'er zomtijds wel door op 't droo- : ge vervalt en gevangen word ; gebeurende dit mede wel, ivanneeer hij door een zeker zoort van kleine vischjes gejaagten vervolgt word ; zijnde deezen zijne gedugtfle vijanden, dewijl zij hem onophoudelijk kwellen , en met hunne feherpe doorns vinnig Iteeken ; in de wateren tus- fchen de keerkringen, zijn devliegende vischjes zijn gclieffte voedzel; uit het water zijnde, lleenen en zug- ten zij insgelijks als de Bruin -visfehm, en dat geluid .jkoomt niet kwalijk over een, met dat van een mensch die in angst of benauwdheid is. De Dolphijnen zijn gewoon tropswijze te zwemmen ;
hunne voortteeling gefchied even eens als die der Bruin- yisfthcn ; men zegt dat zij lien jaaren noodig hebben om hun volkomen wasdom te verkrijgen , en dat zij gewoon- lijk dertig jaaren oud worden. Volgens getuigenis van Kolbe {IieJ'chr. van ds Kaap de goede Hoop iße Deel p. 231) worden de Dolphijnen, aldaar met fterke angels aan een dun touw vast gemaakt, en aan welke angel een ftuk pekel-fpek gedaan is, gevangen. Deczc Dieren volgen gewoonlijk de fcheepen ; aazen-
de op den afval die in zee geworpen word ; dit heeft tot de verbeelding aanleiding gegeven, als dat de Dolphij- nen gezellig zijn, het bijweezen der menfehen en inzon- derheid de muzijk beminnen ; waar uit denkelijk ook het verdichtzel van Arion is gefprooten, die, om hem van zijn geld te berooven, door de matroozen in zee wierde geworpen , fluks door eenc der Dolphijnen die door de lieflijkheid van zijn fnaaren-fpel om het fchip gelokt waa- ien , op de rug wierde genoomen en veilig aan land ge- bragt; dit wonderlijke denkbeeld huisvest nog bij zom- mige volkeren, en wel inzonderheid aan de Oostzee, daar de inwoonden zig voor verzeekert houden , dat deeze Visfchen zig door 't geluid van muzijk-Inftrumen- ten na den oever laaten lokken. Het vlcesch der Dolphijnen is eetbaar, en men zegt dat
het gezonder en aangenaamer van fmaak, dan dat der Bruin- yisfchenls ; deszelfs fpek word eveneens als dat der yer- kens gezouten en gerookt, ook word'er thraan van ge- kookt. L'Emerij zegt, dat de gedroogde maag van den Dol-
phijn tot poeder gebragt, dienftig is voor de mild-ziek- tens ,• als mede de gepoeijerde en gedroogde lever voor de afgaande kooitzen , zijn vet word voor ontbindende en week maakende gehouden. 3. De Botskop of Dolphijn met een fnoet die opge-
wipt ftaat, en wiens tanden breed en zaagswijzezijn; in't }at. Orca; (Delphinusrosiro furjum repando, dentibus latis Jerratis', Link. Sijß. Nat.), zie de befchrijving hier van onder het artijkel BOTSKOP. DOM, zie BRUTUS.
. DOMEIN; in 't latijn Dominium; betekend gemeen- lijk de eigendom van een zaak. Het word ook zomtijds |
voor alle de vaste goederen genoomen, die iemand be-
zit; en in 't bijzonder vooreen Hoeve, Boere Plaats of Landgoed. In zo verre Domein voor de eigendom van een zaak
word genoomen; is het een regt dat ten deele van het natuurlijk regt, ten deeb van het regt der volkeren en ten deele van het burgerlijk regt afllamt, dewijl deeze drie zoorten van regten , elke hunne verfcheidene ma- nieren vastgeftelt hebben, om het Domein of de eigen- dom van een zaak te bekoomen. Volgens het natuurlijk regt; zijn 'er zekere dingen ,
waar van het Domein aan alle menfehen gemeen is ; als' bij voorbeeld de lugt, het zee-water en haare oevers, enz. ; anderea weke maar alleen aan een bijzonder ge- noodfehap behooren ; en nog een derde zoort, waarvan de eeri'te aanvaarder enkel de bezitting heeft. De overwinningen en de buit, die men op Vijanden
maakt; Krijgsgevangenen; de meeste onzer Contraften, als ruilingen, koopen, .verhuuringen, enz.; zijn de ver- rigtingen waar door men het Domein van een zaak, vol- gens 't regt der volkeren verkrijgt. Daar zijn eindelijk andere manieren van verkrijgen,
door het Burgerlijk regt ingevoert ; als bij voorbeeld, donatien, prœfcriptien, confiscatien of verbeurdverklarin- gen, enz. DOM HEER , zie GOUDVINK. DOMICELLA, zie PAPPEGAAIJ. DOMINICAAN VOGELTJE; in 't latijn Rubicilla Americana ; ( Cardinalis Dom.inica.nus r Edwards Hiß. Nat. des oij'eaux Tab. CXXVII) ,• is een vogeltjé.onder 't geflagt der Kernbijters behoorende ; (dog door Brisson onder dat der Mosfchen geplaatst) ; het zelve heeft de groote van een Vink; is van koleur op het lijf zwart, kop en keel zijn fchoon donkerrood ; Borst, buik en de randen der flag-pennen zijn wit; inzonderheid woid het zelve in Brazil gevonden, alwaar het de naam van Tijg Guacu Paroura draagt. DOMINIUM EMINENS; 't geen men door Opper-
Heerfchappije , of Heerfchappije bij iiitnementheid zoude kunnen verklaaren ; is dat regt, 't welk den Souverain heeft, . om tot algemeen welzijn in een dringende nood , van de goederen en bezittingen zijner Onderdaanen gebruik te maaken, mits het zelve op een redelijke wijze vergoe- dende. Zo als bij voorbeeld, wanneer de noodzaakelijkheid
van het algemeene welzijn eischt, dat een ftad met for- tificaïien voorzien en verfterkt moet worden ; zo is aan den Souverainde magt gefchaapen., om de huizen, tuinen en gronden der particulieren , die op zulke plaatzen ftaan,' .daar de wrallen, gragten en andere werken die 't belang van den Staat eisfehen, moeten geplaatst worden , weg te neemen; het is ook daarom , dat de Souverain in eene be- legering , dikwils de gebouwen en landhuizen van zijne eigene Onderdaanen afbreekt en vernielt ; om daar door de Vijand te beletten 'er eenig voordeel mede te doen. Het is onbetwistelijk, .dat de aart zelve van de Sou;
verainiteit een Vorst of Oppermacht wettigt, om zig in gevallen'van dringende noodzaak, van de goederente bedienen die deszelfs Onderdaanen bezitten ; dewijl men aan hen het Souveraine gezag verleenende , teffens de magt heeft gegeeven , om zocknig te handelen als het be- houd van den Staat en^deszelfs nut het vercischt. Men moet nog aanmerken, dat het een ftel-regel van
de natuurlijke of ingefchaapeae billijkheid is," dat wan- neer |
||||||||||
Derc dok
|
|||||||||||||||||||||||
DOM.
|
|||||||||||||||||||||||
5W
|
|||||||||||||||||||||||
heer het noodzaakeüjke aaneen Staat moet verfchaft 'er toe gedrongen word; 'en na maate dat die geene,
|
|||||||||||||||||||||||
welke vcriooren heeft, 't geene hem toekwam, op de
een of d'andere wiize fchadeloos gefielt zij; xvant aan de eene kant vordert het Burgerlijk regt, dewelke het Pal- ladium van de eigendom is, en aan de andere kant hec regt der natuure, dat niemand, zonder redenen van het alderuitterfte gew/gt en belang, van de eigendom zijner goederen, of van eenig auder wettelijk verkreegen regt zal berooft worden. Indien een. Vorst of de ziilkcn aan wien het Oppergezag vertrouwt is , anders ten aanzien van eenige hunner Onderdaanen of Ingezetenen te werk |
|||||||||||||||||||||||
worden, en 'er tot on dei houd van een zaak dient ge
Zorgt die aan veeleh onder malkandercn gemeen is, dat als dan een ieder 'er moet toebrengen, na maate van het belang dat hij 'er bij heeft ; maar dewijl het zomtijds ge- beurt, dat febielijk opkoomende benoodigheden van den Staat, en bijzondere omftandigheden, niet toelaaten om volftrekt, enten ecneniaalen na deezen rigtfnocr te han- delen ; zo is het eene noodzaakelijkheid, dat den Souve- rain 'er van kan afwijken, en dat hij in zulke.gevallen het regt heeft om aan particulieren, of bijzondere per- |
|||||||||||||||||||||||
zoonen dat geene te beneemen, dat voor het algemee- gaan; zijn zij zonder de minfte tegenfpraak verpligt, om-
ne welzijn in dringende omftandigheden, tot behoud of de febaade te vergoeden, die zij hem daar door aange-
welweezen van den Staat nodig is. daan hebben, dewijl daar door een zeker en onbetwist-
Laaten wij voorts met de Heer Montesquieu tot baar regt van zijn evenmensen gefchonden word; zelfs
eene grondregel ftellen ; dat wanneer het algemeene be- is een Vorst zulks in een ■ regerings-form verpligt die- lang eischt, om een particulier Ingezeten deszelfs bezit- fchoon dezelve alleen heerfchende of monarchicq , egter ting te beneemen; men nooit met degeftrengheid van de niet onbepaald of despoticq is ; en bij gevolg aan geen fiaatkundige of politijke wet moet te werk gaan,- maar Vorst het zelfde gezag en magt over zijne Onderdaa-» het is in dit geval, dat de burgerlijke wet moet zege- hen verleent, als een Meester zig over zijne Slaaven praalen ; die met oogen van een ontfermende en mede- aanmatigt. - doogende moeder, een ieder Ingezeeten op zig zelven 3. Volgt hier nog uit, dat geen Vorst uit kragte van
genoomen, als het geheel genoodfehap of gemeenebcst het Dominium eminens met regt, ooit eenige van zijne met malkanderen vereen igt, befchouwt. Onderdaanen of Ingezetenen van lasten kan bevrijden r „ Indien de Wetgevei eenig algemeen gebouw wil op- waaraan allede overigen onderworpen zijn; want alle
„ rigten, of dat dezelve goedvind een nieuwe weg aan privilegiën bevatten een ftilzwiigende uitzondering der „ te leggen, of een vaart te graaven, moet dezelve op gevallen van noodzaak ; en het fchijnt tegenftrijdig te „ een rijkelijke en edelmoedige wijze de Ingezetenen zijn, Burger van een Staat te willen weezen, en egter „ vergoeden of fchadeloos ftellen; het algemeen is in eenige regt of voordeelte begeeren , waar van men „ deezen opïigteals een bijzonder perzoon, die met zijn ten nadeele van het algemeene welzijn gebruik kan maa- 's gelijken handelt : Het is waarlijk genoeg dat men een ken.
|
|||||||||||||||||||||||
,, Burger kan dringen om zijne bezitting te verkoopen ,
,, en dat hem't groote voorregt benoomen word, het „ welke hem 't burgerlijke regt gunt, om niet gedrongen ,, te zijn, deszelfs goederen tegens wil en dank te-ver- „ vreemden. ,, Beaumanoir, een fchriiver van de twaalfde eeuw,
„ zegt, "dat wanneer 'er in zijn tijd een pubheque weg „ zodanig was vervallen dat ze niet koste herftelt worden, ,, 'er als dan een andere anngelegt en gemaakt wierde, ,, zo na bij de oude als maar iets doenlijk was, en dat ,,.. de eijgenaars fchadeloos gefielt wierden, ten koste der ,, geenen,. die eenig voordeel van deeze'nieuw aangeleg- „ de weg trokken. Het is dan billijk en regtmatig, dat in de zelden voor--
|
|||||||||||||||||||||||
4. Dewijl eindelijk het regt dat hier verhandelt is ,■
tot een ongelukkig en lastig regt, voor de Ingezetenen verftrekt ; moet men zig wel wagten , om 'er al te veel uitgeftrektbeid aan te-verleenen ; maar in tegendeel altoos de voorregten van ait verlievsne-regt, door de regelen,der billijkheid maatigen; en hét is na die regelen, dat men'f. grootfte gedeelte der gefcbilen, die tusfehen de Staat- kundigen ten aanzien van het Dominium eminens ge- heerfcht hebben, kan uitwijzen. Dog dewijl bet on- derzoek deezer gefchillen ons at te ver zoude doen uit- weiden, en dat het behalyen dat een al te tedere itoffe voor-die werk is ; wijzen wij .'den Leezgr na de oordeel- kundige Regts-geleerden en Staatkundigen' die 'er over gehandelt hebben ; muntende hier onder anderen in uit, |
|||||||||||||||||||||||
vallende gelegentheden , wannéér'de Staat gedrongen Büddjeus in zijne Hiftor. fur. Civ. Boeiimes. Hifi'.
is, om aan zommige Particulieren-hunne bezittingen te Jur. univ. Grotius de Jure Bell, ac Pacis. Puf- beneemen ;' a!s dan 1. de eijgenaars, door hunne mede- fendorff de jure Natures' £5? Gentium, &c. b'u'gcren of wel uit de algemeene febatkist fchadeloos " " ' ' .......
gefteit worden. Dog indien de Ingezetenen, zig zelven ,
door het bouwen van huizen of aanleggen'van hoven, Op plsatzen daar zij in tijd van 'oorlog ommógelijk kun- nen blijven ftaan, aan't gevaar van dit verlies blootge- fielt hebben ; is de Staat ten ftrengtten genomen, niet v'erp'igt hun eenige vergoeding tegeeven; en zonder on- billijkheid , kunnen zij aangemerkt worden, zig zelven aan de fchaade der gevaaren' gewasgt te hebben , die zij in een dusdanige omftandigheid ondergaan. - - 2.- Het Dominium eminens geen plaats vindende, dan
in een dringende Star.ts of algemeene noodzaak, zoude |
|||||||||||||||||||||||
"
|
|||||||||||||||||||||||
het enregtvaarriig zijn , zig 'er in eenig ander geval van zijne uicwerkzc'en, is verkeerdelijk van veelen gehouden
wat aart het ook mogtc veezen, van te willen bedie.- voor een onwrankbaar bewijs van Gods toorn; daarliet, ncn; bij gevolg moet de Vorst, of die de opperfte magt gelijk blijken zal, een natuurlijk gevolg is van de zwa- in handen heeft, zig nimmer van dit voorregt bedienen,-, velagtigc en andere uitvloeijingen, welke zig in dendamp- dan wanneer hij tot behoud van het algemeene welzijn , kring verfpreiden, op den eenen tijd meerder, op den anderen.
|
|||||||||||||||||||||||
$2D PON.
|
|||||||||
DON.
|
|||||||||
.anderen minder; zodanig, dat 'er landen ge-vonden wor-
den , welke in het geheel aan dit verfchijnzel niet onder- hevig zijn. Overmits de Donder een gevolg is van de blixem, kun-
ïien wij niet van den een zonder den anderen fpreeken. De groote Musschenisroek , welken wij hier in vol-
gen zullen, om dat niemand onzes bedunkens beknopter nog duidelijker over dit onderwerp gefchreevcn heeft, de Meteoris ignibus edit. 2. in 4to. pag. 1069. §. 2522. & feqq. deelt de ßlixsm en daar op volgende Donder met legt in drie zoorten. 1. Neemen zij hunnen oorfprong uit eene zwavelagti-
geftoffe, welke binnen in de ingewanden der aarde ont- ftooken , opwaarts rijst ; 2. uit een brandende (toffe , -welke boven uit de lugt op de aarde nederdaalt ; ofwel ten 3. uit de eleärifche uitvloetjingen , die. door den •dampkring verfpreid, en op een gezakt zîjn. Die van hel eerfle zoort word men gewaar bij de bran-
dende bergen, bij de Ilecla., den Fefuvius en Aetna., welkers vuurvlammcn , dikwerf als blixemftraalen tus- fchen zwarte damp opvliegen, verzeld van donder, dan >eens enkel, dan door weerkaatzing verdubbeld. Wan- neer het aardrijk hier of daar door zwaare aardbeevin- gen gefchokt word; barst vuur en damp, gepaart met -oncleraardfch gedonder, dikwerf uit, en maakt nieuwe vuurkolken, zo dat het niet te verwonderen is, dat de .oude Keidenen , de helle geplaatst hébben in het midden der aarde. Ju de Mijnen gebeurt het niet zeldzaam , dat de zwa-
velagtigé dampen' door lampen of toortzen in de duiste- je holen volftrekt noodzaakelijk, aangeftookcn een flag ,a!s van kruid geeven, welke de Mijn doorgalmt, zom- (wijlen de Mijnwerkers nederfmakt, en doet omkomen , •of het omgeleegen. land doet beeven, terwijl de Holen fteenen, kooien en andere zwaare lighaamen uitwerpen. Zomwijlen dringen deeze dampen door het water heen,
■gelijk in zommige bronnen gebeurt, welkers water door het aanvoeren van eene kaars in den brand vliegt, zo dat de vlam als op het water blijft zweeven. In ds Koolmijnen word de lugt dikwils zodanig brand-
baar gevonden , dat men 'er blaazen mede vullen , en ••jer dezelfde proeven mede doen kan, als in den Mijn, -aïs mon de damp door een klein gaatje in de vlam van «een kaars geleid. Maudius Phil. Tranf. No. 442. maakte zulk eene
lugt door kunst, uit twee drachmen olie van vitriool, daar hij agt drachmen of één once water bij goot, en twee drachmen vijlzel vanflaal; hij vulde'er eene blaas me- de , welker lugt vervolgens in de vlam van de kaars ge- leid, mede vlam vatte, dog onverwagt als hij de blaas los liet, floop de vlam binnen in de blaas, en deed de- zelve met zulk een' geweld (lukken barsten, als of 'er «en ft uk kanon gelost wierd. Men moet echter niet denken , dat dit alleen van de
•zwaveldampen afhangt, waarfchijnelijk koomen 'er an- dere ftofEen bij, gelijk naphta, petroleum, oleum terne, ■enz. Het. joodenlijm welt dikwerf uit de doode zee (lacus
asphaltües) opwaarts , onder de gedaante van bollen, welke, zo dra ze in de lugt koomen, in den brand ge- ■raaken, en met hevig gekraak in ilukken vliegen. De .Scheijkunstenaars maaken vcelerleije mèngzelen , met goud, lood, ijzer en zuur e geesten, enz., welke bijna dezelfde uitwerkzelen hebben. Alle landen., welke deeze ftoifen in. overvloed bezit-
|
|||||||||
ten, zijn derhalven mede aan dit toeval onderhevig, ea
integendeel. Het kan nogthans gebeuren, dat deuitvioei- zelen door de wind opgenoomen en verdreeven, 'op ee- ne afgelcegene plaatze uitbarsten. Het tweede zoort, bevat de vuurballen , welke uit de
lugt op de aarde vallen, of geheel, of in Hukken ver- fpreid , dikwils met hevig gekraak uitbarstende, en de al- lerijsfelijkile gevolgen metzig (kepende. Zomwijlen heb- ben deeze vuur-verfehijnzelen de gedaante van colom- men, en zijn van allen tijden, en op veele plaatzen, zelfs den 10Maart 1750 te Hoorn gezien. (Mussciien- broek ut fupra pag. 1073. § 2526.) Het is meer dan waarfchijnelijk, dat deeze (loffeeerst
onder de gedaante van een wolk hoog in den dampkring zweevende, door uitwendig drukkende oorzaaken tot een bal gevormd , even als vloedftoffen in vloeiftoffen mede gedaantens aanneemen, door haare zwaarte nederwaarts daalt, eindelijk vlam vat, en alles wat 'er omtrent is, om verre werpt en verbrijzelt. -, Ook zijn deeze vuurballen en colommen niet altoos
even eens, nog van den zelfden aart, zomtijds immers verfchijnen ze bij helder weder, en breeken uit in de lugt met één of meer (lagen, of vallen in het water ne- der met een verfchrikkelijk gedruis; zomwijlen dringen ze in huizen , en loopen langs de muuren, de eene ka- mer in, de andere uit, meest al zwavel-lugt en.damp na zig laatende. Het derde zoort , is, 't welk wij doorgaans Donder
noemen, en nimmer voorvalt, dan na dat de lugt door wolken, die tegens eikanderen gedreeveu worden, be- zet word, zo dat de buijen meestentijds tcgens den wind oploopen ; deeze zijn bij wijlen flegts uit kleine wolkeii beftaande, bij wijlen uit zeer groote; uit deeze fchiet een blixemftraal, enkel, dubbeld, febitterende heen en we- der, op .welke een groot gekraak gehoort word, eerder of laater, namaate de nabijheid der in den brand gevloö- gene deelen. Dit gebulder word.door de wederomkaat- zing van bergen, gebouwen, bosfehen, en zelfs don- der-wolken vermenigvuldigt. De buij laat of een enkele flag uit, of meer, kort of
langzaam op elkander, na de gefteltheid dier vuurdee- len. . Thans weeten wij, dat deeze wolken zeer eleürijk
zijn , en dat de inwendige werking der donder-wolken zo lange duurt, tot dat deeze uitvloeizelen gelijkvormig verdeelt zijn, en als een evenwigt uitmaaken. De (lag zelf is enkel, wanneer men 'er digte bij is,'
dog word van verre zomwijlen tot 30 of 40 fecunden lang gehoort, gelijk wij gezegt hebben, door wederom- kaatzing. Deeze uitbarstingen fchudden de lugt gewel- dig, gelijk* ook meest al hevige wind word waargenoo- men bij onweder; dikwils maaken zij wervelwinden, die evenwel van korten duur zijn; onderwijlen florten de wolken, na eenige blixem-flagen, zwaare regens ; ofgee- ven , wanneer deeze buijen hoog in de lugt omgaan, ha- gel fteenen van verfchillcnde groote; ook febijnt het, dat als dan de donder-flagen heviger worden. Alle lighaamen nu, die van het onweder geraakt wor-
den , geeven een zwavelagtige reuk van zig, even als 't elictrijke vuur. De oude Wijsgeeren, als Aristoteles , Lucretius
en Seneca oordeelden, dat hec met een heldere lugt donderenkonde ; Homerus integendeel ; Anaximander , Cicero, Plinius en Julius 03S?quens zeggen, dat het enkele reizen gebeurt ; Scheuchziïr. zelf heeft dat bij-
|
|||||||||
DON.
fojgewoont; deeze voorbeelden zijn egter zeldzaam ,
evenwel niet onmoogelijk; want bij mooi weder en hel- 'dere 'lugt zweeven 'er veele eleclrijke uitvloeijingen., 20 dat ze door middel van een papiere vlieger of'draak, in welker gouw een metaale draad; bij voorbeeld, een goud- of zilver-draad.geviogten is, ^kunnen verzamelt wordeu, en vuur geeven, gelijk men uit de eleclrijke proefncemingen gewaar word; het zeive kan men doen door een metaale draad hoog boven het dak uit te ftee- fcen, en dus de uitvloeiselen te verzamelen. Op deeze wijze dcrbalven kunnen tooien.) en masten van fcbeepen ook bij helder weder in brand geraaken, en verbrijzelt worden. Het dondert nogthans over alle gedccltens der aarde
hiet evenveel; in Groenland bij voorbeeld, dondert het bijna nooit, ook niet in de -Baai van HudJ'on, of fchoon des zomers het. weder zes wecken aan een zeer licet', is ; maar als het dondert, woed het onweder geweldig, en Verbrand veele bosfchen. . in Tartafien onweert het'zeld- zaam, maar hevig ; in Tsland dondert het winters meer dan zomers; in ons land dondert het meest zomers; de Heer Mussciienjjro-x verdient hier over nageleezen te w-orden, (tb. pag. 1077. § 2532; Vermits de blixem eene ontlteeking is van zwavelagti-
ge en andere dampen , welke meer of minder uitwaasfe- rtien , na maate het weder hceter of kouder is, of wel de wind drooger is, moet men zig niet ver vondereVi, dat de koude lugtilreeken minder daar aan onderhevig zijn dan de heete. en die meerder, welker ingewanden meer- der brand(lofl'en--bevutten.- . Immers in Ègijpten en Ethiopien , fchoon heete lugt-
ilreeken, dondert het zeldzaam,- ook niet te Peru, om dat de Nijl de uitwerking beier/, en ds overige uit dor zand betlaan. De eleclrijke proeven flaageïi ook 's winters minder,
dan des zomers, en bij '.eene noorde drooge lugt beter] dan als de wind zuid-west is. Uit het geene tot dus verre ter neder geftclt is, blijkt
Jdaar, dat het onweder, hoe vreezelijk ook, niet an- ders dan een natuurlijk verfchijnzcl is, gelijk wij in het begin reeds gezegt hebben. Het is onderwijlen der moeite waard, de uitwerkzeleu
Tan den donder, op menfeben, beesten en vaste lighaa- men te onderzoeken. Menjchen en beesten worden zomwijlen dood gefla-
gen door den blixem , zonder eenige blijk van kwetzing; deeze uitwerkingen worden aan fchrik taegefchrëeven,' of aan vernieling der veerkragt van de lugt, "door de fter- ke uitbarsting van de blixem, of aan't geweld des fcholcs op de bersfenen, gelijk men bij de èleSfijken fchok ge- waar word, waar door men vogelen en viervoetige die' len'dood, en menfeben zodanig treft, dat zij eenigen tijd als beroert zijn. Dat de lugt de veerkragt verliezen, en daar door de
menfeben als in een vacuüm of ledige ruimte dooden kan is jgebleeken, in de lighaamen van menfeben en van die- ren, -door de blixem gedood, door de Heeren Vermeit en Pitcairn geopent, in welken de longen toegevallen gevonden zijn, even als in de zulken, die in eene lu"t- leedige plaatze omgekooraen zün. Zomwijlen zijn de kleedercn onaangeraakt, en het vel
'er onder hevig verbrandde zweeren die 'er op volgen , geneezen zeer langzaam ; zomwijlen vind met het gebeen- te geheel verbrijzelt. Wanneer de biùem langs witte muuren gegaan is., |
||||||
.BON, fr**
Iaat zij vlekken-na, die den geheelen Joop te kennqo
geeven. De blixem raakt gemeenlijk hooge toorens, masten eti
fchuuren, daar windwijzers op ijzere (liften ftaan, van gelijken hooge boomen , om dat zij gebooren word uit eleclrijke ftoffen,, die inde lugt zweevende, deeze ver- beevenheden eerst raaken en langs geleid worden, ge- lijk uit de vliegers, uit opgeftookene draaden, en dier- gelijke proeven thans overvloedig gebleeken is. Even- wel fteekt zij metaltoos deeze gevaarten in brand, maar alleen dun, als de voortloop der vloeifloiFen gefluit word. Het fehijnt om dierede te zijn, dat zeldzaam fchuuren of huizen in .brand raaken, wanneer door de regen het dak nat is, want langs het water Ioopen de electrifche uitvloeizelen fchielijk hcenen, en dus verfpreiden zij zig te veel, om in brand te geraaken ; want de vogtigheid door de regen veroorzaakt, kan op zig zelve het geweld der- doordringende blixems niet beletten of tegenhou- den. Men ondervind dagelijks, en het is reeds door Lü-
CRETius en SENECA.aangetekcnt, dat de kling van een deegen hier dooffmelten kan , zonder kwetzing der fchec de; men beeft geld ineen linnen doek gefmolten gevon- den , zonder dat de doek gezengd was ; ook kan de blixem. door alles heenen dringen, even gelijk de ondervinding leert, dat de eleclrijke kragt of'uitvloeizelen door flee-. nen muuren, door rotsflcen en diergelijken heen dringt; dus heeft men, fchoon zeer zeldzaam gezien , dat de blixem door gewelven, tot in de kelders toe gedrongen is; de fnelheid moet ook verbaazend zijn, dewijl Frank- lin waargenoomen heeft, dat de electrifche kragt längs eenen ijzeren draad van 12000 voeten lang, binnen ééna féconde geloopen is ; daar het geluid flegts iroo voeten in die tusfehentijd aflegt ; de uitwerking van blixem is der- halven 'ruim tienmaal.eerder gedaan, eer het gehoord worden kan. De vraage is nu, of men zig wapenen kan tegens "de
uitwerkzelen van donder? Cäsar Augustus (lak zig in de vacht van een zeekalf; Mussciicncroek merkt op, dat het beter zoude zijn, een rok van bever-vellen aan te trekken, als meer elecTrijk zijnde; of een mantel aan te doen van linnen met zegel-lak, pek, of dierge- lijke bedekt, om dat de eleclrijke kragt daar niet door. dringt ; wanneer de kleedercn met goud of zilver belegd zijn, of men .gedeegend is, loopt men meerder gevaar. 'Ki'.mpfer verhaalt in zijne limoen. Exot,, dat de Kei-
zers van Japan zig verileeken in kelders onder de vij- vers , zig verbeeldende, dat de blixem door het water uitdooven zoude, waar van wij reeds eene andere re- den gegceven hebben. Musschenhroek geeft eene fraaije regel op, om te
weeten, hoe verre de blixem af is, dat is, de plaats daar zij uitbarst, van den geene, die het geluid hoort; men moet eerst zig te binnen brengen, dai het geluid 1100 voeten aflegt in ééne féconde; indien 'er derhalven tus- fchen het zien van de blixem, en het hooren der don- der, 6 fecunden verloopen, zal het afzijn 1100 X. o'.J dat is, 6600 voeten, enz., de 1100 moeten altoos vermenigvuldigt worden met het getal der feconden ,• waar uit volgt, dat het gevaar dan nabij is, wanneer de fiag onmiddelijk volgt op de blixem. De dreun der buizen of muuren is niet altoos een
uitwerkzel van de hevigheid der lugtgolving, om dat al- leen die muuren of lighaamen dreunen, die gelijktoonig zijn met het geluid. V v v Bs
|
||||||
'bok
daar na als het niet meer opbruist af, en als- het goui
nog niet alle gefmolten was, zo fmeit het op nieuw meß Körtings water ; mengt vervolgens de folutten bij malkanr der en giet 'er vijf of zes maal zo veel regen-water 'bij : drupt'er dan allengskens in geest van ammoniak-zout o\' ge- Jmolten wijnfleen-zout, zo veel genoeg! is en niet meer^ zo zal het goud naar de grond van het glas precipitecren; laat het dan een tijdlang zinken, op dat 'er niets ver- looren gaat,- daar na giet het water van boven zagtjes af, en wascht het poeder met warm water tot dat het wa- ter onfmaakelijk word : Droogt dan het poeder op eert papier in een zagte warmte, want anders zoude het in de brand fiaan. Als men een weinig van dit poeder in een ijzeren kope»
ren of tinnen lepel doet, en op kooien laat heet worden, geeft het een verbaazende flag, dog zonder fchaada te doen , dewijl het meest naar beneden werkt, ent een gat door de lepel flaat, als die van koper of tini is. Behalven deeze donderende kragt heeft het ook zij- ne nuttigheid in de Geneeskunde, want het heeft een zweetdrijvende kragt, drijvende alle fchadelijke vogten* uit het lighaam ; men geeft het van twee tot zes grein ira de kinderpokj.es, met eenig bekwaam vogt of firoop, en prijst het ook tegens de pijne en krimpingen der kleine kinderen, van een half tot een heel grein ingegceven. .Als men het donderend goud met wat vitriool- of zwa-
vel- olie bevogtigt, zo verliest het zijn donderende kragt; dog wil men 't die kragt weer geven , zo moet men 'erop nieuw wat falpeter-geest op druipen en het zuur daar me- de fatureeren , vervolgens het poeder afwas fchen als vooren. DONDEREND POEDER ; Slag of Knal-poeder, in '«
latijn Pulvis fulminans velßopetans ; is een zamengefteidi poeder, dat warm vordende een zwaaren flag geeft, ge- lijk het donderend goud, dog niet zo fteçk : Het zelve- word aldus bereid : Neemt gezuiverde falpeter, drie dee- len, wijnfleen-zout, twee deelen, en zwavel, een deel,, maakt elk tot een fijn poeder en mengt het onder mal« kanderen. Een drachma hier van in een lepel gedaan , ent laaten warm worden, geeft een geluid als een canon4: dog doet ook geen fchaade* dewijl het mede meest nà beneeden werkt DONDER-KRUID; ook Flooikruid genaamt , in %
latijn Conijza : Daar zijn veele zoorten van dit kruid, waar van de volgenden de voornaamfteofbekendfte zijn; 1. Het gemeenegroote D'onder-kruid', in't latijn. Co-
nijsa major vulgaris; Conijza major II. DoooiviEt ^Co- nijza foliis lanceolatis acutis, caule annuo corijmbofo „•. LiKN. S'pec. Plant') 2. Het groote zoet ruikende Donder-kruid; C'onijzq
nias Tlieophrasti, major Dioscoridis; Co.njza major \. DoDON.ïir ; (Erigeron pedunculis unifloris lateralibus ca-s lijcibus fquarrofis, Linn. Spec. Plant.) 3. 't MidddftaDonder kruid metgeele iterrekruids-bloe-
men; Conijza media , asteris flore lutea ; Conijza media Dodon^ei , (flnnla foliis ohlongiscaule hirfutv paniculato,.. fquimir calijcinis fetaceis, LiNisr. Spec. Plant.) 4- Het kleine Donder-kruid; Conijza minor, flore glo-
bofo ; Conijza minor Dodonüïi; (Inula foliis undulatiS; amplexicaulibus:, caule prostrato, Likn. Spec. Plant:) Plaats. De eerfte zoort groeit in Hoog- en Neder*
düitscMand op dorre plaatzen , naast de wegen , dij- ken, fnuuren, en elders, en is tweejaarig. De tweede zoort word gevonden in Zuid-Frankrijk, Italien en Spen- jén, en is ook tweejaarig. De derde zoort groeit in Hoog-
|
||||||
P3 BON.
; De donder is nadeelig voor alle zaaken , die door gcs-
ting bereid worden, aan brood, bier, wijn, enz. om dat de eleftrijke lugt de gesting belet; men inoet derhalven de kelders fluiten ; van gelijken op dat de boter, en in- zonderheid de room of de melk niet bederft, dewijl de electrijke dampen alle deeze dingen fchielijk doet zuur worden. Een tweede vraagftuk doet zig op, of bet moogelijk
is, de blixem elders heen te leiden, en af te weeren ; zommige willen, dat het affchieten van canonnen de lugt breeken, en dus de eleclrijko dampen verftrooijen kan ; anderen , dat door het geweldig luiden der klokken dit uitgevoert kan worden, dog zonder grond,- de Abt De jla Pluciij: Spetïacle de la Nat. Tom. 7. pag. 326 £f 327. edit. de Paris ij^óingr. 12. merkt op, dat hij vijf' maal toorens door blixem in den brand geflagen gezien heeft, of fchoon 'er ook alle klokken te gelijk van lui- den. Het zelfde is in ritanjt waargënoomen, om wel- ke redenen Du Hamel dit middel geheel afkeurt; Mus- SCHENBROEK meent, dat de klepels en klokken in be- weeging zijnde, de electrijke dampen nog te eerder na zig trekken. De Heer Winkler die zig door de electrijke proeven
zo beroemd gemaakt heeft, leert, dat men een ftevig ijzerdraad moet (pannen van den fpil der toorens fchuins naar den grond, en dien in een ring, of in het water moet doen uitloopen, om het onweder af te leiden; aan paleizen , enz. moeten 2, 3 of 4 zulke draaden geplaatst worden, dog zo , dat ze nergens tusfehen beiden raa- ken. Hoc zeer ook veele zoeken de waarfchijnelijkheid te
vergrooten, dat het onweder met de eleSrijke wer- kingen overeenkomt, worden 'er egter pmftandigheden gevonden , die deeze Helling niet begunstigen, gelijk Nollet en Mazeas getuigen , want zomwijlen is de lugt weinig electrijk, als het zwaar onweert, en zeer fterk, als het weinig dondert; het zelfde is door La- MONOSOw te Petersburg waargënoomen, zo dat geduu- rende de onweers-wolk , de electrijke kragt dan ver- meerderde, dan verminderde, dan weer of fchoon het regende , vermeerderde. Eindelijk moest 'er iets van de nuttigheid van dit ont-
zagchelijk lugtverfchijnzel gezegt worden : Niemand is 'er, die des zomers, wanneer de geduurige hitte de lugt met dampen vervult, niet verlangt naar onweder, op dat de lugt gezuivert, en zijne adembaaling ruimer en gemakkelijk worde.. Het onweder brengt niet alleen regen, maar de vrugc-
baarfte regen aan, die men kan wcufchen. Het tempert de lugt, en brengt gemaatigde koude aan>
dïe dikwils fchielijk volgt, voornaamelijk als 'er hagel inede vermengd is. -Misfchien zegt Musschenbroek vernielt het de eije-
ïen van duizenderlei infecten, die wanneer voorrgebroeit wierden , het geboomte en de kruiden verdelgen zou- den , even gelijk het de kiekens in de eijeren van het gevogelte doet omkoomen. - DONDERBAARD , zie HUISLOOK. DONDEREND GOUD,- Knal-of Slag-goud; ook
Goud-Jajfraan genaamt ; in 't latijn Aarwn fulmmans; Crocus jolis ; is een door de konst gemaakt goud-poeder, dat, wanneer het warm gemaakt word een flag als een cartouw geeft. Deszelfs bereiding is aldus : Neemt zo veel £evijlt goud als gij wilt, folveert het in een glas met •eier of vijf maal zo veel Kqnings-wnter, giet het water |
||||||
DON. DOO.
|
|||||||||
DON.
|
|||||||||
ffoog- en Neder-duîtscMand, op vogtige plaatzen. naast
de llooten en gragten, en is îangleevend. • De vierde sçport word gevonden naast de wegen en ftraaten, enz. van Hoog - Duitscliland, Frankrijk en Engeland, en i$ eenjaarig. Deze kruiden hebben bleek-groene hairige bladen en een
flinkende reuk ,* behalven de tweede zoort, die zoet- agtig ruikt en zomtijds door de liefhebbers van vreemde gevvasfen in de tuinen gekweekt word; het welke ligte- lijkgefchied, door het zaad te zaaijenkort na dat 't rijp geworden is, zo zullen de jonge planten in de volgende zomer bloeijen. Eigenfchappeii. De bladen en bloemen van de gemee-
»een kleine zoort zijn openende, verwarmende, pis-en flonden-drijvende, dog worden in de Geneeskunde wei- nig gebruikt: Men zegt ook dat de rook daar van de muggen en vlooijen verdrijft, als men de kamers daarmede berookt. De middelltc zoort fchrijft men eengrootekragt toe, tegens de roode loop, met roode wijn ingenoomen, en men prijst ze ook tegen een val, om het geronnen bloed Haar mede te verdeden; men maakt tot dien einde een af kookzel 'er van, of geeft de bladen gepoeijerd in. DONDER-PADDE, ook Potshoest; in'tM.Cottusen
Schorpius marinus genaamtj (Cottus Jpinis pluribus,max- ille Juperiore paulo langiore, Linn. Sijst. Nat.) Is een vischje door de Heer Linkjeus en anderen onder het ge- ilagt der Knorhaanen geplaatst; deszelfs lengte is gewoon- lijk van agt tot tien duimen ; de kop die groot is en bree- -der dan het lijf is gedoornt; zijnde 'er wederzijds drie zeer regelmaatig aan de kanten van een wijde groef of holte tusfehen de oogen geplaatst; de gaaping zijner bek faeflaat meer dan twee duimen, en deszelfs bovenkaak is mede, een weinig langer dan de onderfte; de koleur van zijn buik is wit, dog het overig gedeelte van zijn lighaam rosagtig met vuil wit gegolfd; dit vischje word bei- de in de Noord- en Oost-zeen gevangen , en zijn vleesch is eetbaar. ■ Willougbkij heeft in zijne Ichthiologia tab. X. fol. 15. nog eene zoort befchreeven en afgebeelt die ia Virginien te huis hoort, en door hem Schorpius Virginia- nus word genaamt, vcrfchillende deeze weinig van het boven befchrevene, dan ten aanzien van de rugvinnen. DONDER-PADDETJES; deeze naam draagen de
jongen der Kikvorsfclien als zij kort geleeden uit de eijt- jes zijn gekoomen, hebbende als dan de gedaante van en wormpje, met een dikke kop. Zie K1KVOIISCH. DONDERSTEEN, zie BELEMNITES en LINX-
STEEN. DONKERE KAMER ,' zie CAMERA OfiSCU-
EA. . DONKERHEID der OOGEN, zie AMBLIJOPIA
-en OOGEN. DONS , of Pluim , in 't fransen Duvet; zijn de klein-
fte veertjes die het geheele lighaam van een vogel als met wol bedekken., en weder over de andere veeren heen zitten. - Niet tegenftaande 'er weinig vogelen zijn, of men kan
'er Dons van verkrijgen ; inzonderheid de zulken die men huisfelijk gevogelte noemt, zo zijn het egter de Zwaanen 'en Ganzen, die de meeste en beste uitleveren ; alle jaa- 'ïen word het hun zorgvuldig iuitgeplukt, zonder dat hun ■dit eenig nadeel toebrengt, in tegendeel koomt het Dons zagter, en dikker uitpuilen als te vooren. l De Ganzen worden driemaal in ',t jaar van hun Dqns berooft; -als jn 't laatste van Maij, na hun cerfte legging, |
|||||||||
te St. Jan en op het einde van Augustus, dog de tijd.
daar omtrent kan eenigzins verfchillen ; dewijl men akoos, zo lange moet wagten, tot dat men ziet dat de Dons rijp-; is, 't welk wil zeggen , tot dat zij van zelven begint' uit te vallen. De Dons van dood gevogelte is minder geagt, om dat
het bloed 't welk in de buisjes zit bedervende, een kwaa- de reuk aan de Dons geeft, die niet ligtelijk en eerst nâ- verloop van een langen tijd verdwijnt ,• het is ook om. deeze reden, dat men wagt om de levendige vogelen het Dons te beneemen tot dat het ter deegen rijp is, dewijl, het anderzints aan dezelfde kvvaade reuk onderhevig is; en veeltijds komen 'er in beijde gevallen door de beder- ving wel kleine wormtjes voort, die 'er veel nadeel aan toebrengen. Het is voornamelijk Duitsland, zommige gedceltens van
Frankrijk, de meeste Noordjclis landen , als ook Oost- vriesland en de Provintie van Groningen die veel Dons opleveren. Hooftzaakelijk word het zelve gebruikt om bedden, dek-bedden, hoofd-peulen, kusfens , enz. van te maaken ; zijnde hier toe veel beter als de overige vee- ren. Daar is nog een zoort van Dons de naam van Edrs-
dons draagende, die meest uit Denemarken, Sweeden en andere Noordfche landen gebragt word ; deeze overtreft verre alle andere zoorten, door deszelfs ligtheid, warm- te en fijnte, is mede ook zeer kostbaar, en fchaars ; zelden gebruikt men die anders, dan tot dekbedden. DONSEN, zie LISCH-DODDEN.
DOOD ; in 't latijn, behalven eene oneindige menig-
te uitdrukkingen, die het zelfde betekenen, Mors ge- naamt," is de fcheiding van ziel en lighaam, door de flilftand van 't harte, en ophouding van alle andere lig- haamelijke werkingen veroorzaakt ; dit kan heel fchie- lijk als door een geweldige dood of beroerte te wege gebragt worden , en ook langzaam door uittecrende ziek- tens of allengskens afneemendekragten gebeuren; na de omftandigheden is dezelve ook min of meer fmertelijk, DOÜDE-KOP, zie CAPUT MORTUUM.
DOODE-NETEL, zie NETEL.
DOODING ; Verfierving , of Verdooving van eenig
beweeglijk Ding ; in 't latijn Mortificatio; betekent in de Cbijmie, als men iets dat vloeijend is zijne beweeging be- neemt ; bij voorbeeld , als de levendige kwik in vet of terpentijn gedood, of aan dezelve op andere wijzen zij-, • ne beweeglijkheid benoomen word, waar van ziet op 't artijkel KWIK-SiLVER; dus worden ook de fcherpe geesten 'en zouten eenigzins gedood , door ze te men- gen , vermits het eene fcherp de fcherpigheid van het andere maatigt. Anderzins betekent het in't natuurlijke,, wanneer de natuurlijke warmte uit een lighaam, of uit een lid verdwijnt, of op een tegennatuurlijke wijze, verdreeven word , gelijk zulks in het koude vuur ge- fchicd, dat ook wel Sideratio genaamt word. DOODKIST, in't latijn Cubicus en ook Craijracion;
(Ostracion tetragonusmuticuslateribus planiusculis Linn. Sijst. Nat.) Deeze visch tot het geflagt der Beenvisfchem behoorende, is gelijk alle de anderen van zijn zoort, als geheellijk met een beenagtige zelfftandigheid.overdekt; zijn gedaante is bijna vierkant; de koleur zwartagtig met witte vlakken gefprenkelt, en deszeis flaart is bont ; hij; word in de meeste zeen gevonden. DOOD-KRAMP; in '.t latijn Tetanus; is een onbe-
weegbaarheid aller ledemaaten, door ee.n.gelijke.wery
king van alle fpieren te zaamen, en in deeze hevige
V v v 2 toevallen
|
|||||||||
fr| DOÓ.
toevallen zijn de uit- en inwendige zintuigen des lij-
ders bedwelmt , waar bij dezelve fchijnt te flaapen,' fchoon hij werkt. Zie LEDEN-VANG. DOOD LICHTJES, of Rankende Lichtjes; worden
genaamt Lichtjes, die men zomtijds om en omtrent het hoofd van jonge kinderen, ook wel van bejaarde men- fchen, en aan de maanen der paarden , enz. ontwaar word : Deeze Lichtjes hebben- haaren oorfprong van een vette, olieagtige, of liever phosphorifche doffe, die uit de lighaamen uitwaasfemen, daar ze-aan. gezien wor- den , en in een zooit van zeer dunne vlam overgaan. Men heeft deeze Lichtjes door bijgeloof als voorr.ee- kcns van een haast volgenden dood der kinderen, of ouder lieden gehouden, dog dit is door de ondervin- ding onwaar bevonden. / DOOD LIGUA AM, zie CADAVER:
DOODSHOOFJE , ook Mohkjeen door Biusson het-
rooch kolturige Meerkatje met een roUenftaart genaamt; in 't latijn Mirta ; ( Cercopithtcus Americanus minor , Monkje dictus Seba Thef. torn. 1. p. 52. tab. XXXIII. fig. 1.) Is een klein zoort van Meerkatje, en dus onder het gefragt der Japen behoorende; deszelfs gedalte ge- lijkt niet kwaiijk na die van een jong kind; het hooft is van vooren rond, dog agterwaart-s cenigzints fcherp-; van vooren met rood, en van agteren met zwart haair bezet; het aangezigt is witagtig; de neus die kort is en opgewipt ftaat, is-aan 'e einde zwart, zo als mede de omtrek van den bek; de oogen liaan hem diep-in 't hoofd,, en de ooren gelijken bijzonder wel na die van een Mensch; de da-art: die veel overeenkomst met die van een rot heeft, is lang, dik en kaal; de buik is mede kaal, dog de poo- ten aan wiens uiterften korte en dikke nagelen zitten, zijn met dun geélagtig haair bezet; bet.haair van zijn rug is mede rood, dbg bleeker dan dat van het voorhoofd ; voorts is zijn geheele huid vol rimpels ; dk diertje word in Amerika gevonden. 'DOODSLAAT', zie SLAAPZIEKTE.
DOOFHEID; Hardhoorigheid, in 't latijn Surditas;
word in het algemeen gezegt, wanneer iemand het ge- luid van andere menfehen niet kan hooien, of gewaar worden : Om een goed begrip te hebben van dit onge- mak , behoort men een denkbeeld te hebben van hei oor , of zintuig van het gehoor. Het oer beftaat uit- liet uitwendige oor, den gehoor-weg, trommel-vlies, de drie gehoor-beenties, de trommel, en haar kraakbee- nige buis, welke agter in de mond uitkoomt; en altoos1 opénftaande , behalven in de doorflikking , gelegentheid geeft, dat men met de mond open beter hoort, om dat de golving hier door zig verfpreid , en op het trom- mel vlies werkt , even als die door den gehoor-weg koomt; ten anderen, uit het portaal, de drie halfronde buizen, en het flakkenhuis; alle welke deeleir om der-- zelver kunstige inéénvoeging, het doolhof genaamt wor- den; en eindelijk uit de gehoor-zenuwen. Al wat nu één van die deelen onnut maakt, veroor-
zaakt doofheid ; de meest voorvallende doofheid echter, hangt veeltijds af ; 1. Van eene verftopping van den gehoor-weg, door
ópfhpeling en verharding-van het fmeer der ooren; of van e'enig ingebragt of ingevallen Iighaam in dien g'e.- Jioor-weg. 2. Van te groote verflapping van het trommel-vlies.
3'. Van de vernietiging van het trommel-vlies door
verzweeringea. |
||||||
•Î500.
4. 'Door vastgroeijing, uitvallen, en diergelijke va»
de kleine-gehoor-beenderen ageer het trommel-vlies. 5. Van eene verftopping van de buis van Eußachius£
die- in de mond uitkoomt. • •. 6. Van de kwaade gedeltenis, toevallen, enz. vaa'.
de deelen die het doolhof uitmaaken. 7. lui eindelijk van toevallen op de zenuwen, zo var*
het uit- als inwendig gehoor. Vermits de geneesmiddelen niet verder kunnen gebragt-
worden , dan tot het trommel-vlies, is het zeker, dat alle geiteltenis agter- het zelve, nimmer door kunst kar* herfielt worden. Het eerde zoorf, tweede, vijfde en zevende kunnen
derhalven alleenlijk of geheel herftelt, of ten deelen,. ofwel zodanig geholpen worden, dat een doof mensch in de zaamenleeving gemakkelijk verkeeren,. en het aan* genaame der muziek gewaar, worden kan. . Doofheid dûor verflopping van den gehoor iveg ; hoe- '
gekent word , en geneezen. Wanneer-iemand zonder eemge voorafgaande reden o?
oorzaak, langzaamerhand in het best van zijiïleeven doo£ word, en met den mond open berer hoort, moet men in het oor hiaten zien; het best word gehouden bij zon- nefehijn , om de doorfchijnentheid van den gehoor-weg, hoewel dikwerf dit middel om de.diepte en kromme loop van dien weg bnnüt is. Ëfct zij men gewaar word, dat het oor-fineer verdikt
en opeengepakt is; hetzij men om de waarfcbijneliik- , heid dit onderzoeken wil ; zo (leekt men 's avonds, naar bed gaande, of eerder, een wolletje gedoopt in warms- melk in 't oor, dit herhaalt men den volgenden dag, om. de drie of vier-uuren telkens een nieuw wolletje even., eens nat gemaakt-, 'er in brengende; hier door weekt langzaamerhand de verharde doffe, en word ontbonden; vervolgens neemt men eene kleine tinnen fpuit, en men fpuit 'er laauwe melk mede in het oor, zo lang, tot dat- alle vuiligheid ontlast- is ; zo. dra dit gewerkt is v deekt men een droog wolletje in het.oor, om dat andera de aandoening van het geluid ondraagelijk is, even als het ligt van eene kaars ons fmertelijk aandoet, na eeni-> gen tijd in donker gezeeten te hebben. Kinderen, en oude-menfehen zelfs, decken zomtijds
erwetên, boonen, enz.-in het oor, welke uitzwellende,'- het geluid beletten door te dringen tot het trommelvlies 5" zomtijds flippen ze diep'in, en-veroorzaaken eene-ver», zweering, die gevaarlijk is ; wanneer men 'er bij kan koomen, is het- best, het ingevallen Iighaam 'er uit te neemen met een tangetje, of zulks om de zwelling on- moogelijk zünde, den erwet, enz. zagt door tebooren, en bij gedeeitens te verminderen, tot dat men, door in* fpuiting dezelve buitenwaarts brengen kan. , -1 Doofheid, door verflipping vnn het trom-
mel ■ vlies. Dit ongemak koomt zeer dikwils voor, en heeft me* nigvuldige oorzaaken ; in koper moolens, bij grof ge» fchut, en diergelijke worden veelen doof, om dat hel trommel vlies door het geduurig en zwaar geraas als bui- ten zijn toon-gerekt word; de zulke hooren.best on lef het (laan van de hamers, het gedruis van trommels of op-rijtuigen , wanneer dezelve op de flraatwegen groot gera:is verwekken. Wilus de Anim, Hist. c. 12. p. 69. verhaalt van
eens
|
||||||
D0&
fcerie Vrouwe die niet hooren kon, dan terwijl 'er op Je
trommel geilagen wierd ; haar Man huurde om gemakke- lijk met haar te kunnen fpreeken, een Tamboer tot Huis- knegt. ■Het fchijnt, dat zulk hevig geluid vereischt word om
het trommel vlies te fpannen ; en oin dezelfde redenen kan men door 't geluid te vermeerderen, zig verftaan- baar maaken bij de lieden ; welk laatfte gemakkelijkst is. Het trommel-vlies fchijnt ook zijne kragt te verliezen door de uitwaasfemingen van kwikzilver; om die reden wor- den Barometer- en Spiegel-maakérs dikwils zeer doof, ook die in het vuur vergulden. Vermits de ingefpootehe middelen zeer zeldzaam-, ja
zelfs bijna nooit eenige uitwerking doen op deeze ver- flapte deelen, is het best, dat de Doove gebruik maake, van een hoorntje, of van de Engelfche trommel, ofee- nig ander werktuig , het welk a^n het oor geplaatst, de golving der lugt fterker doet werken op het trommel- vlies; dceze hoorns en trommels zijn thans overal te koop; dog hebben dit ongemak , 'dat ze 'met de hand aan het oor gehouden , of met den arm gefteunt moeten worden. De Kngeücne.'i hebben in leningltoelen hoorns op.de züde zo kunstig bedek e , dat men ze niet zien kan, willende, dat de Doove (legts niet het oor daar re- gen leunen zal, om gemakkelijk te boorens' dog nie- mand kan altoos een (loei 'na zig fléepen. Het is. niet onmoogelijk, een.klein hol werktuig van metaal te'maa- ken, en dat aan het oor vast te lugten, om alle die voor- gemelde ongemakken voor te koottien. Zeker is het ook , dat'de Werktuigkundigen nog lang niet alle hunne kragr ten uitgeput hebben , om-, deeze werktuigen te verbe- teren. Doofheid , door 'verflopping vmi de 'Buis van-Euft-a-
chius, die tigter in de mond uitkoomt. Deeze word dikwerf veroorzaakt door ontfteekingen
Tan de keel én mond, dikwerf is venusziektè 'er de re- den van, zomtijds een polijpus van den neus ; men heeft getracht , die ziekte, wanneer zij a-lleen inwendig, en niet-van de aangehaalde oorzaaken-afhing-, door infpûi- tfng te geneezen , in het begin deezer eeuw door de - mond, en hedendaagsch door den neus, om. dat men- dan gemakkelijker in die holte koomt, dog men is zel- deirgeflaa;;t, om dat haast nimmer de doofheid -van. en-, kele verftopping van die buis afhangt ; ontfteekingen', polijpus of ftijrnprop, venusziektè, enz. moeten door andere middelen geneezen' worden. Doofheid, door toevallen op de "enwwen.
Het gebeurt niet zeldzaam, dat nlenfchen'na hevige
ïjieHens, geheel doof worden , eenige'toevallen op de zenuwen kunnen dit veroorzaaken-; het ongelukkigst is,- dat'er geene middelen zijn, om zulk eene doofheid te geneezen. Onderwijlen is ons lighaams-geftel zo kunstig gefcha-
pen , dat wij horen kunnen, als ftegts de drillingen van het geluid evenredig gebragt worden binnen in eins oor. Een Schrijfmeester te Leeuwarden Baar ent Wasse-
STAFR' genaamt , die ook. op de clavecijmbaal gewoon' Was te fpeelen; wier.l zo doof, dat hiigeen geluid, hoe genaamt, koride gewaarworden; geleezen hebbende in Ntfuwentijt Wercldbefch ph'g', 21 r. g 7, ir. van het. Gehoor, dat men, doop middel van een ftokie hooren fonde, maakte hij 'er gebruik van, en nam (zie Prof. |
||||||
DOO. **$
CaMpeR' Verkand. over hit Gehoor .der gefchubde Vis*
fchen, Haarlem Verh. Tom. VIL pag. 106.) een ftok- je van Hrie voeten lang, hield het eene einde tusfehen de tanden, of fteide het tegens een kies aan de .boven- kaak, en plaatite het ander einde op de keel'van'den geencn, waar meede hij fprak, of op den knoop van do rok, of das, enz., op welke wijze hij zeer wel hoorde, dat is, verftond wat men fprak, zelfs zagt; hij lag het- einde van. het flokje op een clavecijmbaal , en hoorde dus volmaakt het geluid, enz. Het zelfde word beves- tigt door Prof. Winkler -Nov. A3. Erudi Ao. 176a. pag. 37. de ratioiïe audendi perdantes; hij baalt aan het geval van den Vader van Doctor Janssen te Wezel, enz. die door een tabakspijpop 't clavecijmbaal te plaatzen, en de tanden tegens het ander einde te zetten, fchoon an- derzins zeer doof, volkoomen het muziek hoorde ; hij. onderhield vervolgens gefprek met zijne vrienden, door een ftokje van zes voeten lang, tusfehen zijne tanden te houden, en te verzoeken , dat die fprak, het ander ein- de op gelijke wijze vattede, en fprak. Dit middel zou- de van uitgeftrekter nut kunnen gemaakt worden, dan men. in- den eerften opflag denken kan. Zie ook op het artijke' OOR. DOOLHOF; Labijrinth. Is een Hof of bezonder
deel van een PlaifiuMuin,. dat uit veele heen- en weder- lopende gangen of paden befèaat,; daar men ingaande verdwaalt, en niet of bezwaarlijk \veer uit kan geraa- ken, zo men niet kundig in de gangen en wegen is,, want 't heeft maar eenen ingang, en daar men ingaat moet men ook weder uitgaan. De .gangen en paden van dit hof worden met heggen digt beplant en loopen of naast malkanderen, zo dat de heggen alleen de paden affchei- den ; of het doolhof maakt tefFens een bosquet uit,, wor- dende van binnen .tusfehen de paden 1 met- allérleij wild plantagic-gejvas, gelijk, andere bosquets: beplant, en is-, hier en daar met cabinets,prieelen Jbercehux, eremitagss» boulingrins, of graswerk , fonteine-n , .beelden, enz.' ver- ciert;-dat de verdwaaling of wandeling te aangenaa'mer- maakt, en heeft dikwils in het midden eengroot basfin, met fonteinen; of een konftig- plaifier-bergje met een* zomerhuis of prieel van latwerk 'er bo.ven op. Dog deeze zoort vercifcht een groore ruimte, want zonder dat;,; zouden de padert fedigt aan malkanderen komen,, eiïdiis geene ruimte'genoeg van'binnen tusfehen de paden,.blij-; ven,. om genoegzaam bosch te kunnen planten , waar: door, deeze zoort. van doolhof de fraaifte hoedanigheid'1 en aangenaamheid zoude komen te .rnisfen ; weshalven een zodanigen doolhof niet anders voegt, dan op groote en uitgeftrekïe Buitenplaatzen. De heggen dezer doolhoven, kan men planten van ijpe of haag-boeken, 'of ook van- haag-eiken, en zulks "dient tamelijk: digt te gefch'iederi :' Tot het bosçli-gewas van binnen kan-men neemen aller,-?..' lei wild gewas gelijk tot andere- bosquets. Ziet een-: voorbeeld, van een gemeen doolhof vzw de eerstgem'elde- zoort, op de 32de plaat, boven aan; maar men kan ze ook van veelerlei andere gedaaritens inventeeren. DOOLHOF der OOR'EN; in "t lattin Labijrinthm
attrium; dus word in de Ontleedkunde, uit oorzaakc vän deszelfs gekromde dradiiing, de gehoorgang genaamt; dezelve is op de zijde der trommelholte gelegen, Iûo-". pende naarde bovenfte deelen. ' DOOM-PA AP; dus word ook de Goud-vink ge-
naamt: zie aldaar. . DOOP; Dus word een zeekers pipgfcighetd gemamt,:
die op een langen tog-; omtrent de Koopvaardij-Schee-,
V v v 3 pea
|
||||||
/
|
|||||||||
£20 ©QO..
pen gefchied, en diegeenen, 'welke voor de cerftemaal
de Linie pasferen. ;■;;; . ..
.-D&Doop der Scheepen zelve is eenvoudig; en beftaat
•daar in, dat dezelve rondom met zee-water overflort
worden; maar die der Pasfagiers gefchied met meer om-
meflag en plegtigheeden; dog geen van beiden gebeurt,
zonder een drinkpemiing aan het Bootsvolk te geeven ;
de Bootsgezellen, menende bij gelegentheid van het doo-
fen van 'fc.Scbip geregtigt te zijn, om de voortleven daar af te kappen , laten zig van den Capitein of Stuurman
jnet eenige vlesfen brandewijn en geld afkoopen : Dee- ze vereering raakt de Bevragters van het Schip niet, maar den Eigenaar alleen.
Wat den Doop der Menfchen betreft, deeze gefchied
aldus : De oudfte Bootsgezel, die de Linie voor heenen reeds gepasfeerd is, misfelijk toegetaakelt zijnde, en savait in't aangezigt, een koddige muts op't hoofd, een graad- of wel eenig ander zee boek in de hand, heb- ende een menigte andere Bootsgezellen, op dezelve wijze uitgedoscht, agter hem, die alle het een of her ander. keuken-gcreedfehap in de hand hebben , koomt met een flaande trom en gemaakte deftigheid zig op een geftoeite, voor hem op het verdek beneden aan de hoo- ge mast geplaatst, nederzetten. ■ In'de banden van die koddige Overheid z weeren de
andere J'asfagiers, Uat ze dezelfde plegtigheid willen on- derhouden, zodra ze inliet zelfde geval zijn; zo nu de ï,asïagier> een contante vereering geeft of belooft, raakt lui: .met eenigo. druppelen waters vrij; de anderen in te- gendeel, zowel als de gemeene Bootsgezellen, worden met een volle'emmer overflort; de Kajuit-boeven of 2wabbers worden onder en korf gezet, en willekeurig beftort. Het geld word in een bekken gelegt, en of onder de
Bootsgezellen .verdeelt, of bewaard, om'er ververfchin- gen ter eerftc gelegene plaats voor te koopen. ■ DOORBOORING; in 't latijn Per/oratio; daardoor word in het algemeen verdaan, als men met een boor een gat boort ; maar in de Heelkunde betekent het voornaamehjk de Trepaneering. DOORGIETEN , Doorzijgen ; zie COLARE en
FILTREEREN. DOORN; in 't latijn Spina; word in de Kruidkun-
de van een flikkel. (aculeus) daar in onderfcheiden, dat. ze direct uit het hout voortkomt, maar èmfiikkel, dat ook een zoort van doom is , alleen .op de fchors der planten vast zit : De Doornen kunnen voorts zijn een- of meer puntig. DOORN; door deeze naam word dikwils de Haa-
gedoorn verftaan., DOORNAAIJEN; in't latijn Interpasfare; word in
de Genees- en Heelkunde genaamt, als men een kruid- zakje of kruid muts doornaait, na dat de fpecien daar tusfeben overal even gelijk verfpreid zijn, op dat ze .aldus zouden leggen biiiveri. DOORN AAL, zie SLANGEVISCH.
DOORNAGTIGE BREM, zie BREM.
DOORNAPPEL, zie DATURA.
DOORN-BESIE-BOOM, zie KRUIS-BE-
SLE. DOORN (EGIJPTISCHE) , 2ie EGITPTISCHE
DOORN. DOORN-HAAI};in'tlat. Acantliias; (Squaluspimia ani
nulla, dor/o fpinofo, corporé teretiusculo Arte». Gen. &6. Sijn. 94. Spec. 102,) De geftalte van deezen Xloof- |
poo.
vi'sch- zijnde eigentlijk de gewpone Haai] of Zee-honi-
die zig zo menigvuldig in de Noord-zee, aan de Holland-, fchs , Engeljche en Ierfche kusten bevind en gevangen word, is langwerpig van lijf, gemeenlijk drie voeten iets minder of meer lang , voorts rondagtig en hooger dan breed; de kop is tamelijk lang, van gelijke dikte als het lijf, en aan deszelfs einde zit een kegelvormige fnuit, aan wiens voorste en onderfte gedeelte de neusgaten zit- ten ; de bek zit onder aan den kop geplaatst, en is met, fcherpe breede tanden voorzien, die met verfcheidene rijen in beide de kaaken zitten; de oogen aan de onder- fte zijde van den kop ftaande, zijn digter bij de bek dan aan 't einde van den fnoet ; van onderen effen voor de borst vinnen, heeft hij wederzijds vijf kieuwgaten; aan rug borst en buik heeft hij ieder twree vinnen, en ecne aan de Haart, zo dat hij 'er in 't geheel zeven heeft.; de koleur van dit dier is op de rug asch-graauw, dog aan de. buik witagtig ; de geheele huid is ruw eu fcherp in het aanraaken. 1 Dccze Haaij is zo wel als de anderen zijner zoort, een
grbote Visch-jaager ; gantfche fchoolen van Haringen drijft hij uit de diepte des waters, na de kusten van En- geland en anderen van de Noord-zee, als mede na die van de Zuider-zee; hij verftrekt dus in deezen tot veel nut van deeze visfeherij ; dog in een al te groote menigte koo- mende is dezelve hinderlijk voor de Kabeljaauw-vangst, dewijl men als'dan niet zeldzaam Haaijen in plaats, varjT Kabeljaauwén aan de hoeken krijgt Het vleesch van deezen Haai), is eetbaar, egter doren
droog, van 'koleur zeer wit; de lever gekookt zijnde geeft goede thraan; de huid word tot 't bekleeden van. allerlei fnuisterijen, als mesfe-kokers, doozen, enz. ge- bezigt ; de Timmerlieden en Schrijnwerkers gebruiken het' ook tot polijsten van 't hout. DOORN-KARPER, zie RUISCH.
■ DOORN (PURGEER-), zie RHIJN-BESIE. DOORN (RHODISCHE), zie RHODISCHE.
DOORN. DOORN-SLUIPER , zie GRIEL. DOORN-UI'fTETREKKEN, zie SPLINTER. DOORN WIEK; in't latijn Charadrius fpinofus ; (Cka- radrius remigibus pe&ore abdomine pedibusque atris, rec- tricibus dimidiato albis, hic ineris fpinofis, Linn. Sijst. Nat.) Is een vogel behoorende tot het geflagt der Ple- vieren ; heeft de groote van een Tortel-duif, zijn koleur is van bovenen grijs, en van onderen vaal wit; zijn kopi die gekuifd is, is zo wel als de keel zwart; op 't midden van den buik heeft hij mede een zwarte vlak na een hoef- ijzer gelijkende ; zijn flaart-pennen zijn wit vaal-koleurig met zwarte tippen, zijnde ook zijn bek en pooten zwart; op de kant der wieken heeft hij een zoort van doorn, of fpoor, die fcherp is en de lengte van een half duim heeft, hebbende deezen vogel hier ook zijnen naam van ontleend; dezelve woont in Egijpien, en aan de rivier van Senegal, enz. DOORN CZILVER-) , zie JUPITERS-BAARD.
DOORSCHIJNEND, zie DIAPHAAN. DOORSIFTINGL zie CR1BRATIO. DOORSWELGING, in'ttetïm Degluvitio; hier word het inftokken van al 't geen tot onderhoud van 's men- fchen leven vereischtword , door verftaan; als bij voor- beeld fpijs en drank, in ziektens geneesmiddelen, enz. Zes oeffeningen of verrigtingen worden hier toe ver- eischt; als 1. dat de tong tegens het gehemelte aandruk- e; 2. dan zig het lelietje in de keel tegens de agterfte |
||||||||
upèniijgeij
|
|||||||||
bÖQ.
openingen Van de neus voegen, om te beletten, dat'er
iuets in de neus koome; 3, dat de fpleet van de Iugtpijp gedrukt worde, ter zelver tijd als het hoofd der lugt- b Li is tot aan het tongebeen naar boven getrokken word, op dat 'er niets in de Iugtpijp geraake ; 4. dat de bin- pentte gehoorweg, uit den gdioor-trommel na 't agter- fle gedeelte van den mond gaande, door het vlies van't àgterile neusgat (elaujirum Palati) gefloten worde; 5. dat de zak van den llok:darm, door deszeifs verwijde- lende fpieren', uit eikanderen worden getrokken; 6.dat eindelijk de tong, het vlies van 't agterfte neusgat; het tongbeen, als mede het hoofd van de Iugtpijp nederge- laaten worden, en de zaamentrekkende fpieren van 't ftrottenhoofd, benevens de cir'.elswijze draaden van den flokdarm alleen werken ; gaande hier de fpijzen , enz. op eën gemakkelijke wijze door de borst, en de opening van het imddelrii't, wordende voorts door de bovenfte mond van de maag, tot in de maag zclven geduwd; DOORWAASSEMING ; in 't latijn Tranfpiratk ;
hier door verftaat men wanneer de wei uit de lighaa- men van menfehen en dieren, door de zweetgaten der huid ongevoelig uitdampt: Men is aan Sanctorius de uitvinding verfcbulJigt, om door middel van een weeg- fchaal te kunnen weef en, hoe vee! een mensch dagelijks door de onzigtbaarc doorvvaasfeming verliest, en op de- ze zijne proeven vestigt hij veele nuttige gezondheids- i'egelcn: Zeer veiTcheiden is egter deeze doorwaasfe- Hiing, dewijl dezelve na maate van de beweeging des lighaams , gelleltheid van lugt, jaar-getijden of vloei- baare fpijzen, enz., min of meerder is. DOOR-WAS, of Deur-was; Door-blad; Navel-
kruid ; in 't latijn Perfoliata. Daar zijn veeie zoorten van dit gewas, waar onder ook de Bupleurum of Hafen- oor gereekent word,, dog wij zullen hier alleen drie zoorten aanmerken, die het bekendst zijn, als 1. De gemeene rondbladige Doorwas ; Perfoliata Do-
BON.EI; (Bubleurum involucns univerfalibus nullis , f q. Uii perfoliatis, Likn. Spec. Plantar.) Van deeze is ook een kleine ?oort, met omgebögené takjes. 2. De Doorwas met langronde puntige gefteelde bla-
den; Perfoliata foliofubrot'undo feu vulgatisj'ima ; {Bup- leurum involncelHs pentapliijllis acutis, univerfali di- phijllo; foliis hnceblatis qltußs petiolatis, Likn. Spêc. Plantar.) 3 3. De breedbladige Berg- Doorwas; Perfoliata monta-
na latifolia; (Bupleurum involucellis pentapliijllisovatis, univerfdi fubpentaphijllo, foliis amplexlcaulibus, Linn.. Spec. Plantar.) Bfclirijving. De eerfte zoort fchiê't uit de wortel
çen dunne gladde fteel met zijd takken, waar aan bree- de, gladde rondagtige, na vooren toe iets puntige, bleek- groene, en geaderde bladen voortkomen, in diervoegen dat de fteng en takken 'er fchijnen door heen gegroeit te zijn; op de top der takken komen kroontjes met vee- Ie kleine vierbladigegeelagtige bloemtjcs voort; waarna klein zwartagtig zaad volgt. De overige twee zoorten gelijken veel na deeze, maar de bladen zijn niet door- was Ten. Plaats. De eerfte zoort groeit in Hoog-Duitschland',.
Frankrijk en elders, tusfehen de graan-gewasfen; word ook gevonden in. Nederland omtrent de Maas en op' meer andere .plaatzen, en is cenjaarig. De tweede zoort komt in Hoog Duitschhni, Zwitzerland , enz. in de peggen en elders voort. De 3de zooit word gevonden in de |
||||||
DOQr-*83Rv |^
JJoog-D-üitfche ; Zwitzerfche, Jtaliaànfcke en;ande.rç:
gebergtens; en deeze beide zijn tweejaarig.. .,; ; . .„.-•; Men kweekt ze ook zomtij.ds in de tuinen voort', int zonderheid de eerfte zoort, tot het medicinaale gebruik * 't welke'ligt gefchied, door middel van het zaad in de herfst of in het voorjaar te zaaijen in een goede losfa grond en op' een wat fchaduwagtige plaats; de.opgekö? mené jonge planten- moet men vervolgens verdunnenj, als ze te dik ftaan^ en dezelve van het onkruid fchoon houden; zo zullen ze niet nalaaten wel te groeijen, eS ze kunnen onze winter-koude gemakkelijk verdraa'gen; Eigenfchappen. De eerfte.zoort, die medicinaal 'is ,.
is verwarmend, zaamentrekkend en wondheelend; de- bladen en het zaad zijn zo wel in- als uitwendig heel dienftig in wonden en gezweeren, beenbreuken,. darm-; en navel-breuken , kropgezwellen en pees-knoopen; me» maakt :'er ten-dien einde pappen, en afkookzels van, of gebruikt het gepaeijerde-gedroogde kruid :. Tot krop*. pen en pees knoopen'moet men het in azijn kookea> zo verdeelt het dezelve fpoedig. ' joj DOORZIGTKUNDE, zie PERSPECTIEF.
DOOS-V1SCH; in 't latijn Gibbojus; (Oftracion ti- tragonus muticiw gibbofus , Ltnn. Sijfi. Nat.) deeze- Visch onder de Been-visfchen behoorende, is zo. wel als de anderen'van zijirzobrt, met 'een been om .'.het' geheele lijf bedekt; ;van- gïftalte is dezelve driekantigc. dit visebje gelijkt.niet kwalijk-na een doos, en 't zei* ve onthoud zig in de Indifche zee. DOOVE NETEL, zie NETEL (DOOVE). DORADO, Of Goud-visch; in'het latijn Hippurïsf. (Corijphœna cauda bificta, radiis dorfalihts fexagint0 Linjv. Sijst. Nat.) Is een visch onder het geilagt der Oranje-visfclien-behóofènde,. en wel een der fraaijfte die in de zilte wateren zwemt; deszeifs lengte is doorgaans van vier tot vijf voeten, en hij heeft van de'kop tot aan? de fb.art toe ééne vin die zig op de wijze van een kam» verheft; esn dusdanige tweede vin, dog zmaller, loope van de navel mede ten einde uit; de kieuw-vinnen zijn* kort, breed en niet kwalijk na ooren gelijkende; de buik* v'innen zijn langer, van koleur zwart, en bereiken om- trent de 'navel, die in 't midden -van het lijf geplaatst is.£ de bek is middelmaatig Van groote, delvàaken en het gsi hemélte zijn met kleine fcherpe tanden gewapéut; deszeifs oogen-zijn groot, rood en fchitterende;,de fcbubben'on? zijn lijf zijn klein; hij is buitengemeene vlug en zeergul4 zig; deszeifs koleur is glinfterend goudverwig op een- groene grond; het vleesch van deezen visch is zoet, vast en aangenaam- van fmaak en verftrekt tot een goed voed- zel. " " ' .1 Mi,i De Dorado's- zijn de hevigffe' vijanden' van de vlier
ge'h'de visfeherr, zij vervolgen dezelve met een groote woede en onbegrijpelijke frielheidj en fpringen zomtijds". eenige voeten hoog uit het water om dezelve magtig te- worden ; in ftil weder ziet men ze aan de kusten van stfrika bij geheele fchoolen op de ondieptens leggen , en 'zij zwemmen veeltijds bij menigte agter- aan de fcheepen ,, laatende zig gemakkelijk met 't een-of ander aas aan- hoeken geflaagen , verlokken en; vangen. •..; DOR CAS ; ÇCaprà cprnibustefetibüspe)feWe amulätis'
contortisl Linn. Sijst. Nat.) is een dier tot hét geflagi; der Geiten behoorende, dat omtrent-de groote van een jong'Hert heeft; zijn geheele 'lijf; is met - kort hair, dafe naar de ft aart toe eenigzints langer word en kaftanje-bruin i's, bedekt ; hij heeft groote ooren ; en bleek zwarte hoor- nen „ |
||||||
DOR.
en andere dingen als.aalbejien, .kers/en, pruimen, appei
len,peeren, vijgen, corinthen, amandelen., amandel-melk, melk uit de vier koude zaaden, als cohcommers- en me- loen-zaad, enz. diendig om de dorst te lesfeheh. -, « Niet minder -dienen ook in overmaatige dorst, in-
zonderheid bij koortzen en andere ziekteus, de geconfi- te aalbejien, kerjen, frambozen, moer■ bellen , berberis- jen, limoenen, enz. en.de geleij offijroop van die din- gen, waar van men van tijd tot tijd wat flikt, en die nooit hinderlijk in allerleij ziektens zijn, en ook tefïons zeer ■ verkwikken ; of men kan van deeze Jijroop met an- dere dingen een aangenaam julep of koel-drank bereiden; bij voorbeeld Neemt goed zuiver water of gedistilleert water van
bernagie, zes oneen; caneel-water, een once; fijroop van aalbejien, zes drachma ;. zoete geest .van J'alptter , een drachma, mengt het tot een julep, waar van men nu en dan een lepel vol neemt. ■ Of neemt goed watir oïwatér van bermgie, zes oneen ;:
fijroop van aalbejien, en zap van groot huislook, van elk: drie drachma; tinüuur van roofen of van caneel, twee drachma ; zoete jalpeter-gecst zo veel geuoe.^ is , om het een aangenaaide zuurte tegecven; mengten gebruikt het als 't voorige. 'Nuttig verkoelend poeder.
Dewijl het gebeuren kan , dat Reizigers 's zomers dik wils met een gioote dent gekweld wórden', en om- tijds.geen dram; tot verkwikking kunnen vinden; zo word hen aangepreezen bet volgende poeder bij zig te voeren, waar meade zij aanftonds een aangenaamen en véikwik- kelijken drank kunnen maaken. . Neemt ejjentieel zout van .frambofen of gejalpeterde
wijn fieen, caneel, venkelzaad, en de fruitende geel« drooge J'cliil van citroenen of limoenen, van elks een half lood; beste witte zuiker, y oneen, of meer na believen, maakt ieder bezonder tot een zeer fijn ontastbaar poeder, en mengt 't dan-wel onder malkanderen. Hier vm doet/ men een paar Iepeis vol of meer in een mingelen zuiver water en mengt het wel, door middel van het uit de eene.pot.of kan in de and.'re te.gieten, zo heeft men een aangenaame verko.el-Jrank. _.Öf neemt wijn-azijn, een half pond; jap van berbe-
ris jen , een onee; 'rotje water, zes drachma; rhijnjewijn, anderhalf once,. laat dit op een zagt vuurtje kooken , er» drooit 'er dan in zes oneen of meer witte zuiker, kookt het verder tot dat het dik en bijna droog word, maar zorg draagende dat het niet aanbrand ; droogt het dan er» maakt 'er een;poeder -va;j; dit gebruikt men ais het voor- gaande. Dog dewijl het gebeuren "kan, dat men ook geen wa«'
ter kan krijgen, dan zal het goed weezen, dat men wat tamarinde mede voert, waar van men van tijd tot tijd iets kauwende, zulks de dorst zeer'dilt : Een looden kogel, ft uk jiiver of goud, crijfial, of keij-fleentje in de mond gehouden, ftilt ook den dorst voor een tijd lang, totdat het fp eek fel overvloediger toevloeit. Maar men moet wel op zijn'hoede weezen , dat wanneer men zeer ver- hit en dorftig is , niet te fchielijk, en nog minder koude drank drinke; want hier door kan een fchielijke dpod of doodelijke kwijnziekte ontdaan, gelijk men daar droevige voorbeelden van gez'en heeft: Het is beeter, dat men eerst de mond fripelt met wat warm water, wijn of azijn met water gemengt ; of men neemt een flokje
|
||||||
$zi dor:
nen, die rond in 't midden.geboogen, en tot,aan de bogt
toe flangswijze gegroeft.zijn; menigvuldig worden dee- ze diören op de roezen' en hooge .bergen van. Nieuw- Sptnjtn gevonden, ■ DORIA; dus noemen .zommige Kruidkundigen .een
zoort van Guldenroede {Firga aurea), van deeze ver- feindende, .dat ze de bloemen, niet in. een air, maar bondelswijee bij zaanien.voortbrengt, n i DORONICUM, zie ARNICA en ÖEMSEN-WOR- TEU .:-■■;. - t>: ;,:.V DORSCH, zie KABELJAUW. :[■„ •.
DORS UM, zie RUG.
DORSIFERiE , vei Epiphijlojperma Plant ce ; zijn zo-
danige planten, die de bloemen en het zaad op de rug derbladen voortbrengen, gelijk de Fßaren, Ilertstong, en meer andere. DORST; in 1 at-ij n $itis\ deeze'is natuurlijk of onna-
tuurlijk; àe natuurlijke dorst as een begeerte ;tot .drin, ke,n, 'tjvelk de mensch, even zo noodig op zijn tijd tot's lighaams onderhoud heeft, als de fpijze; ontdaan- de de dorst uit een gebrek van fpeekzel, voortgebragt door een vertecring en gebrek der wei (J'eri) ; waar door de monden tong droog worden en 'ereen verjangen ontftaat, óm dit gebrek te harde lien. • Onnatuurlijks of evermaatige dorst is ,., als dezelve zeer
groot en fmertelijk, en bij na onverdraaglijk is,- . deeze kan ontdaan uit veelerleij oorzaak-en,.als' door de zon- ne-hitte, derk arbeiden of andere gïootc-iighaams-bewe- gingeii, hartzeer, fchreeuwen, weenen, drinken van bee- te dranken, 't eeten van drooge, of zoute fpijzen, veel ip&cerijen, koortzen en andere ziektens enz. :. . 'Middelen tfgens de Dorst.
'Daar is zeekeriijk am den dorst te dillen, niets be-
terdan allerleijgezonde dranken,.als water, bier, wijn, liememelk, weij, thee, enz.'dog als de .dorst ovennaa- tig. is, dan zijn de aangenaame zuuragüge dingen zeer diendig, om den dorst te eerder te doen dillen ; bij voor- beeld, Neemt een citreen of limoen, fnüd 'er eenige dunne
fchijfjesvan àf en laat ze.in bier, wijn ofwater wat trek- ken, en drinkt 'er -damyan naar believen: Men moet ook aanmerken,.dat de dunne dranken,als dun-hier,wijn Biet water gemengt enz. de dorst beter dillen als de der- kere dranken. Of neemt bladen van gemeene zuuring of van klaver-
zuuring, kookt die in water, weij, -of dun-bier, dan doorgezijgt zijnde drinkt daar van; of kauwt, maar de ge- melde bladen in de mond ; of perst 'er het zap uit, mengt het met wat zuiker, zo. gij wilt, en flikt rer al te mqts wat van ; of kauwt wat zoet-hout in de mond ; of neemt merg van tamarinde, laat daar van in bier of wijn met wat er gemengt, wattrekken, en drinkt'er van; dit geeft een aangename drank, die zeer dorst dillende is. Of neemt gezuiverde jajpeter, of gejalpcterde wijn-
fieen, Iaat daar van iets in bier, wijn of water fmëlten, tot dat het aangenaam zuuragtig is., en drinkt 'er dan van ;jiaar believen. .. -.._, . Of bij gebrek van andere dingen, neemt maar water
gn doet'er wat goede wijn- of andere azijn bij, tot. dat't
een maatige zuurte: verkregen'heeft;'daar men ook, om
de aangenaamheid, wat witte zuiker bij mengen kan, dit
;is zeer goed. , . ; '•*•<■'
JVoor-ts zijn ook allerlei-zoete en verkoelende vrugten
r
|
||||||
DOR. DOS. DOT,
flokje wijn- of hom-brandewijn dat zeer goed is en den
4orst matigt; als dan de hitte een weinig over is , kan Uien eenige drank bij beetjes neeinen, die niet geheel koud of .iets verwarmt is, zo zal de hitte en dorst al- lengskens over gaan. Het is ook goed, als men zeer ver- hit en doritig is ,Jdat men zig met een ander, bembd ver- fchoone, en den zweet afdrooge; dog niet inde koude, maar bij een helder vuur., daar de togt van wind'niet. kanbijKoo.iien; want men kan in zodanige gevallen niet te vooiv.igtig weezen, om zijne gezondheid tebewaaren. DORSTENIA, zie CONTRAIJERF-WORTEL. DORTMANNA,zieZWAARD KRUID(WATER). DORIJCNjUM van MONTPEL1ER, in't latijn JDonjcniiUH Monjpelienjium, Loüelii; (Lotus capitulis aphijilis-, foliis jesfilibus quinutis, Linn. Spec. Plant.) Bej'chrijving. Dit heesteragtige gewas fchiet uit de wor- tel veele dunne getakkelde grijsagtige rijsjes op, van vier à vijf voeten hoogte, waar aan grijsagtige iteelloo- ze bladen groeijen, naar die van de olijf boom gelijken- de ; op de toppen der takjes komen trosjes voort met veele kleine witagtige bloemijes; waar na eenige peulen volgen, die vijf of zes zwartagtige zaaden bevatten. Plaats. ^Het /.elve groeit in Oostenrijk , Zuid-Frank-
rijk , Italien en Spanjen, op bergagtige plaatzen in en ontrent de heggen : Word ook bij ons en elders zom- tijds van de kruid-beminnaars, alleen wegens de veran- dering van gewasfen in de hoven gekweekt, dewijl 'er anders weinig fraaijigheid aan is. Kweeking. De vermeerdering van dit gewas gefchied
door het zaad, dat men in het voorjaar in een maatig warme broeijbak, of in de grond op een warme plaats zaait, en de jonge planten vervolgens in potten plant, om dezelve daar na in het oranje-huis of koude kas te overwinteren, dewijl het onze winter-koude niet kan doorflaan, ten waare die niet heel flreng was, als wan- neer het in een drooge grond en warme plaats dikwils in de koude grond overblijven kan. DORIJCNIUM van PLATEAU, zie KLOKJES-
WINDE. DOSIS ; dus noemtmen, een zekere doorgewigtofmaat
bepaalde hoeveelheid, van verfcheidene ingrediënten; waar van wekere geneesmiddelen zijn zaamengcltelc. Dit woord word mede gebezigt, om de hoeveelheid
uit te drukken, die een zieke van eenig geneesmiddel moet neemen. De manier om de Dofisvm de geneesmiddelen te be-
paalen, is zomtijds wat vrij algemeen, dog egter voldoen de ten aanzien van middelen, waar van men geen te fterke uitwerking heeft te vreezen; zo als de gewoone alternerende, zagte ontlastende of evacuerende middelen; dus woiden, bij voorbeeld de fijroopen van deezen aart bij lepels vol gegeeven ; de decoBums of iiifußen bij bier- glazen of kopjes vol ; van een opiaat word gemeenlijk de groote eener hazel- of muscaate-noot teff'ens gebruikt; de hoeveelheid die men van zommige poeijers moet nee- men, word veeltijds v.o veel 'er op een mespunt kan leg- gen of een vingerhoed vol, die egter veel in groote kun- nen vcrfcheelen , -voorgefchreeven, enz. Dog wat krag- tiger middelen betreft, zo als emetifche, purgeerende en narcot'Jche middelen , moet volftrekteiijk de dofis door het gewigt bepaalt worden, ten miniten is zulks de voor- zigticfle en naukeurigfte handelwijze. POSTEN, zie OREGO. DOTTER.-BLOEM; Weide -bloem; Smeer- of Koe-
JzUem; Water-goudblotm ; in 't latijn Caltha palusflris; |
||||||
DOU, ,Jt- j*#
Populogo;. (Caltha, Linn. Spec, Plantar.) daar zijn
twee zoorten of veianderingen van, als' ■'-<0. i. De enkelde Dotter-bloem; waarvan ook een zoort
is met kleiner bloemen, en 2. De dubbelde Dotter-bloem; of met dubbelde bloe-
men. Befchrijving. Dit gewas heeft taametijk groote rond-
agtige, vette , gladde, donker groene bladen, die aan de i:anten een weinig gekerteld zijn; tusfehen welke ver- fcheide Hengen met zijd takjes opgroeijen , van een tot twee voeten hoogte, aan welke fchoone goud-geele blin- kende vijfbladige bloemen op langagtige fteeleivvoort- koomen, naar die van de geele ranunkel of boterbloem gelijkende, maar grooter; waar na drie of vier klei- ne zaäühuisjes bij een voortkoomen. De tweede zoort verfchilt'van de eerfte zoort niet dan dat ze mooije dub- belde bloemen draagt, weshalven ze ook in bloem-tul- nen gekweekt word. - . Plaats. Dit gewas groeit in Neder- en Hoog-Duitsch-
land, Frankrijk , enz. op moerasfige plaatzen , en' in de wateragtige weiden en beemden ; ja zomtijds in de on- diepe wateren ze;fs, daar het ook hooger groeit dan in drooge plaatzen. Kweeking. De dubbelde zoort, die men in de hoven
onderhoud, word, ligtelijk voortgezet door fcheuring in het voorjaar; maar men moet haar een vogtige grond of- ten minflen een lommeragtige plaats geeven, dewijl'ze. in een drooge grond en op fterke zon ftaande, flegt ge- was maakt, en geen of weinig bloemen geeft: Ze bloeit gewoonlijk vroeg in de Meij - tijd, en ook 'nog wel we- derom laat in het najaar, Eigeiifchappen, Dit gewas is verkoelend, zuiverend
en wondheelend, dog van geen gebruik in de Genees- kunde; maar men kan de bloemen,, eer ze open zijn, in zout water en azijn inleggen als cappers, en op dezelf- de wijze bij de fpijzen .gebruiken,' DOUAïRIE, een woord van. het latijnfche Dotarium
afftammende , en die goederen betekenende waar van een Mansperzobn trouwende, aan zijn Vrouw geduurende haar weduwen-ftaat , het vrugt gebruik toewijst ,• mits na haar dood die goederen weder op zijne kinderen koo- mende. DOUP)LETTEr^, deeze naam worden aan va! fchc,
of nagebootfte edelgeftcentens gegeeven ; wordende van twee Hukken fijn geflecpen glas of crijstal, -tusfehen het welk men een bladie, of koleuren met mastik en'terpen- ti]'n vermengt befluit, gemaakt,- zie hier de manier om Doubletten te vervaardigen. Laat in een zilveren of geel koperen bekken, zuivere
mastik en terpentijn fmeiten ; neemt dan een dusdanige gekoleurde ftoffe als gij wilt, bij voorbeeld fpaansch- groen , indigo, draaken-bioed , florentijiisch-lak, enz. moetende de koleur genoomen worden, na de edelge-. fteentens die men. wil nabootzen; deeze koleuren moet men door triturall tot een fijn ontastbaar poeder maa- ken j-men zal die geeae welke men heeft uitgekoozen, onder de gefmoltene mastik eri- terpentijn vefrnengen : Om dee- ze koleuren nog in een uitgebreider'ftaat van verdee- ling te brengen raad Kunckel, om zig van een linde- booms-houten doosje te bedienen, dat de vorm of ge- daante van een cirkel heeft, en wiens benedenfte zo dun is uitgedraait dat het bijna doorfchijnende is'; in dit doos- je doet men't mengzel van kdcu*, mastik en terpentijn, doet het dekzel op 't doosje , hangt het zelve zomers iri de zon en 's winters over gloeijende kooien ; deeze hitte X x x doet |
||||||
53» DOIT. DOZ. DRA.
doet de fijn'fte en meest ontbondene dcelen' Van het
Diengzel door 't doosje heen zweeten, dat men 'er als dan tot gebruik afneemt: De koleur dus bereid zijnde, zal men twee (lukken ter deegen gepolijst crijftal, die wel op malkanderen fluiten in gereedheid hebben; als dan warmt men 't voorfchreevcn mengzel, als mede de chrijftallen , zo dat het alles een gelijke trap van warmte heeft; de koleur fbrijkt men dan met een klein pcnceeltje op de gepolijfte kant van ecne der crijftallen, en men moet'er als dan fchielijk 't andere opleggen, en ter déegen zo lange zij warm zijn tcgens malkanderen aan- drukken ; koud geworden zijnde, fliipt en maakt men déeze Doubletten op, zodanig men goedvind. Om de Doubletten van de egte edel-gefteenfens te on-
derfcheiden, heeft men maar een van de hoeken der- zelve tusfehen het ligt en 't oog te houden; is het een Doublet, zal men zien dat de fteen wit en doorfchijnen- de^isjin plaats dat een egte fteen overal dezelfde koleur heeft. DOUCHE; is de val van een mineraalc water-firaal,
die of natuurlijk of door konst gewrogt is, en zodanig word beftiert dat hij op eenig gedeelte van 's menfehen lighaam frort; om de geneezing van de een of de ande- re kwaal uit te werken, en te wege te brengen. De Douchen zijn hcilzaame middelen, voor zinkingen,
jigt,: kramptrekkingen en beginzelen van verlammingen, als mede bin de verdikking van het lede-water (fijnovia) te beletten, waar door de hoofden der beenderen in de hollighcden, waar in zij gclijft zijn, zomtijds als vast gefoldcert worden. Douchen , vind men op de meefte , of wel alle de
plaatzen daar baden gevonden worden : Die welke in on- ze Nederlandfehe Provintien verpligt zijn om 'er ge- bruik van te maaken, gaan gemeenlijk na Jaken of Spa. De val van het water, deszeifs hitte en de zoute dee- lcn , waar mede de bronwateren vervult zijn , brengt alles te zaamen tot hunne uitwerking voort ; dikwiis moet met het gebruik lange aangehouden worden ; en niet zelden is men verpligt verfcheidene jaaren agter een na de baden te gaan om geneezingen te voltooijen, waar van deeerfte pogingen maardegrond gelegt hadden. DOZIJN; is een getal van twaalf; maar Groot Dou- z-ijn, is een getal van 12 maal 12 of 144 , dat anders ook cen Gros genaamt word. BR&AT)-SLA'NG-,(ColuberfiliformiïMuf.Jcad.Frid.')
is een Indiaansch flangetje, onder het gefhgt der Adders behoorende; deszeifs kop is dikker als liet lijf; hij heeft 165 birtk-fchilden , en'zijn ftaart is met 158 fchubben be- zet; van bovenen is hij zwart-koJeurig, dog van onde- ren wit. DRAADSTAART, zie HARNAS-MANNEN. DR A A KEN; is de geflagtnaam van een zecker zoort van dieren, die volgens de gedagten van veele Natuur- kundigen nier dan in de verbeelding \san zommige won- der-fchrijvers beftaan: Dewijl dit gevoelen ten eenemaa- len met het onze overeenkoomt ; zo zullen wij alle die ingebeelde wangedrogten daar laaten, en ons vergenoe- gen met de befchrijving van het diertje door de Heer LiTJNiEus in zijn Sijst. Nat. Draco genaamt,- en dat in het nederduitsch de naam van Draakje of vliegende Ha- 0äh°'dis$Q', waarvan ook verfcheidene zoorten zijn, die in groote van lighaam en geftalte genoegzaam met malkanderen overeenkoomen, zijnde de koleur cgter ee- nigzints verfchiliende. Die welke in de meeste gewesten van Qost-lniisn huisvesten. kopaienzew wel van jnaak- |
MA.
zei met ofise gewoone Europifche Haagdisjen overden}
de'groote van deszeifs lijf met de kop 'er bij gereekent, is zo wel als van deeze, circa een kleine vinger lang, efi in zommigen de ftaart driemaal langer als het lijf; al. lengskens word het lijf na den ftaart toe fmaller, zijnde bij de vooipooten op het breedfte, 't welk geen halven duim te boven gar.t; de ftaart loopt zeer dun uit, en is met eenige rijen, fchubbetjes bezet, die zig met de pun' ten naar onderen ftrekken, veruorzaakende dat dezelve overlangs ingegroefd, en wel inzonderheid aan het end zeer hoekig zijn; de kop heeft bijna de breedte van een vierde duim, is van bovenen platagtig, en niet zeer fpits ; de oogen, wiens.kringcn zwart zijn, hebben een ring van kleine witte fchubbetjes, die tot oogleeden verftrek- ken; de plaatzen die tot het gehoor dienen, zijn niet duidelijk te vinden ; de kop is min of meer knobbelagtig en fraaij gefchubd; de bovenkaak is tandeloos, dog da onderkaak is met eenige tanden bezet, die dik zijn, on- gelijk van lengte en niet zeer fcherp ; de tong die aan het einde rond is, is dik en vleesfig; van onderen rs ds huid aan de keel, ruim en rimpelig, en loopt in een pun- tige zak uit, die mee een middelgioefje binnen in de on- derkaak zittende, gemeenfehap heeft, en die zig op de zijde als tot twee blaasjes verwijd; deeze zak raakt mee zijn tip of punt voor aan de borst ; de agterpootcn zijn circa anderhalf duim lang, dog de voorpooten bijna de helft korter ; alle de vier pooten hebben elk vijf vinge- ren; de zogenaamde vleugels van dit diertje, flaan zig ter brecte van bijna derde haif duim uit, en (trekken zig langs het lijf van de voor- tot de agtetpooten heen; zij worden door vijf dunne ribbeties onderfteunt, die als ftraalen uitloopen , en waar van de agterfte merkelijk ag- terwaarts zijn gcloopen; deeze vleugeltjes, die over het geheel zeer dunvliezig, doorfchijnende, en even gelijk het lijf ongemeene fijn gefchubd zijn, zijn op de kant aan deenden van de ribbetjes eenigermaaten hoekig; aan de kop op het lijf en aan de beenen is dit diertje herneisch blauw gckoleurt, en voor 't overige keurlijk blauagtig zwart en wit gcmarmeld ; onder aan de kop is het met wit gefpikkeld, en pooten en ftaart zijn evenredig ge- bandeert; de vleugels zijn met een meenigte verheeven ftrecpen bezet, die in verdeelingen bruin en wit zijn* aan malkanderen evenwijdig, en met de gezegde ribbe- tjes , hoeken maakende ; de grond is tusfehen deeze ftreepjes aschgrauw. Deeze diertjes doen menfehen nog beerten eenig
leed; zij voeden zig met vliegen, vlinders, mieren en andere infeclen ; en vliegen door middel van hunne uit- gefpannene .vlerken, ran den eenen boom in den'ande- re, en deeze vlerken tocgeflaagen zijnde, kan men nau- welijks zien , dat zij vleugelen hebben ; of zij hunne jongen levendig baaren, of eijeren leggen, is iets daar wij met zekerheid niets van kunnen zeggen. Het Draakje of'vliegende Hagedisje in America woo
nende , koomt genoegzaam met dit befchreevene over een, behalven dat de koleur en 'tmaakzel der vleugelen, cenïgzints verfchiliende zijn. DRAAKEN-BLOED; in 't latijn Sanguis Draconis;
Cinnabaris vegetabilis ; is een harstagtigc bloed-roode om, vaneen harstagtige zambntrekkènde finaak, die lig-. eüjk bij het vuur fmelt en in vlam raakt; laat zig ook n brandewijn ontbinden: Het is de harst of gom uit een ekere boom; maar men weet niet wel, wat voor een zoort van boomgewas het is , daar dezelve uitvloeit,- og de meeste zeggen, dat hst een zoort van çalm-boom |
|||||
DRA.
|
|||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||
is : die in het latîjn genaamt word Palma prunifera foliis ten , en kunnen dan met iets fcherps, bij-voorbeeld met
ÎWC0, ot an. cis gewoonlijk &egtslrfrbor Dïaconis ; Wel4 een korst van brood' weggewreeven worden ; maar mea
■fee boom ook in Europa in de Acadetuie- Tuinen en bij moet dit op.dezelfde wijze, verfebeidene maaien herhaa-
voornaame liet hebbers van vreemde gewasfe.ri onderhou- len; dog om het wederkoomen geheel te beletten, is 't
den word, maar in deeze kouae gewesten geen gom dienftig, aat men het kind, na het afvvrijven der wor-
gi.eft. Andere t'chrijvers gèeven nog andere boomen op, men, met water of afkooksel van nlsfem wascht,, daar wat
|
|||||||||||||||||||||||||||
waar uit het zogenaamde draaken-bloed zoude vloeijen,
als 2. de Dracu ar bor Indien ftliquofa, Populi folio; 'jtngjana vel Angjava Jàvanenfiwus , die op 't Eiland |
|||||||||||||||||||||||||||
aloë' in gefmolten is. Zoramigen hebben gewilt, dat dee-
ze Draak wormen eigentlijk geen. wormen zouden zijn , maar alleen eenige vuiligheden in de fmeer-klieren der |
|||||||||||||||||||||||||||
^fava en zelfs omtrent ßatavja groeit; 3. de Palmt Am- huid, waardoor.de onzigtbaare doorwaasfeming belet
"boinenfis, fànguinerh Dracov.isfundens, altera; op'tEi- wierd , en zulks de kinderen deed kwijnen en verma- 'land Amboina groeijeriUe; 4. de boom genaamt Erqua- geren; dog de ondervinding door middel van het vergroot- Huitli, feu Jangüinis arbór; die in America, in Nieuw glas heeft zulks anders geleert: Daar is ook nog een an- Spanjen groeit: Dog hot waare en regte draaken-bloed, der zoort van Dtaak-wormen , die tusfclien vel en vleesch dat nien in de winkels vind, zegt men dat uit de eerst- bij menfehen en dieren , inzonderheid in de warme lan- gemelde boom voortkoomt, die op de Canarijchi Eilan- den , voortkoomen , door de fteek van een zeker zoort den, inzonderheid veel op Porto SanSo, nabij Madera van fteekende vlieg, die haare eitjes in de wonde legt, groeit: Dog men vind in de winkels verfcheidene zoor- waar uit wormen groeijen. Zie op het artijkel SIRQ- |
|||||||||||||||||||||||||||
ten van Draaken-bloed, ais gegranuleerd of in graanen; NES
|
|||||||||||||||||||||||||||
daar na dat fijn genoemt word en gezuivert is; en ein-delijk ook een flegter zoort dat in brooden geformeert
en dikwils met Arabijcht gom, enz. vermengt en ver- fälscht is : Ook is 'er een valsch of gemaakt draaken- ilocd, dat uit gommen en roode verffto'ffen bereid is. 'Het beste draaken-bloed móet in korrels en met bla- |
zie CONTRAITERF-
WORTEL. DRAAIJ-BANK , zie KUNST-BANK,
DRAAIJ-HALSEN ; is een Voçelen -gefiagt door Brisson en Linn-zeus Torquilla en fy'nx genaamt; des- zelfs kenmerken zijn, een rondagtige fpitze bek, inge- |
||||||||||||||||||||||||||
en omwonden, klaar en dooffchijnend, murf en hel- dookene neusgaten, een rolronde tong, die wormswijze,
er bloedrood zijn , maar. dewijl dit zeldzaam is, zo en bij uitftek lang is, en een fcherpe punt heeft,
moet men die zoort kiezen die daar het naast bijkoomt, Van dit gefiagt is maar eene zooit bekend, zig in Eu~
en helder, klaar en hoogrood is/ de andere zijn te ropa onthoudende, en die men Vöorjaars 't meest in dei-
verwerpen. ' zelvernoordelijkftegedeeltens ziet; Link. in zijne ifa«».
Het regte draaken bloed heeft een verkoelende, op- Suec noemt hem Cuculus fubgrifeus maculatus, reclrici-
|
|||||||||||||||||||||||||||
bus nigris fasciis widulatis; dit vogeltje heeft de groote
van een1 Leeuwrik, en is wegens derzelvcr fchoone ko- |
|||||||||||||||||||||||||||
droogende en zaamentrekkende kragt , weshaiven het
inwendig zeer dienttig istegens de buik- en roode-loopen , |
|||||||||||||||||||||||||||
bloedfpouwingen en Merke bloedvloeiingen; en uitwen- leuren eene der fraaijfte van Europa; boven op het lijf
dig tegens alle verwondingen; maakt ook, onder tandpoe--is het grijs met bruin en zwart overdwars, en als met ders gemengt, de losfe. tanden vast en verfterkt het golven gemengeld; van onderen is het lijf roskoleurig', tandvleesch. Het word ook van de fchilders en verlak- met zwarte dwarsftreepen bezet, en zijn buik is vuil kei s gebruikt tot verlakte werken. -rosagiig wit, met zwart gefpikkeld; zijn flaartpennen zijn Zie hier een voorfchrift hoe het draaken-bloed kan na- bleekagtig grijs, met hreede zwarte banden , gelijkko-
gebootst worden Neemt draganth in het afkookzel van leurige vlakken en golfswijze ftreepjes ,• deszelfs oogkrin- xood brafilien-hout gewee'et, cenhalfoncc; Arab'fche gom, gen zijn geelagtig-bruin : de bek is lood koleurig, ende in 't zelfde af kookzel gefmolten , ook een half once; pootcn bleek-rood. Het wijfje is in alle opzigten eenig- heel rijn gepoeijerde meekrap, twee drachma, en rood zints bleeker van koleui als het mannetje. Dit vogeltje Jantelhuut, een drachma; mengt het warm en droogt nuttigt tot zijn gewoone voedzel Mieren, die hij even |
|||||||||||||||||||||||||||
gelijk den Misren-eeter door het uitfteeken zijner tong
vangt, zij kleeven aan een üjmig vogt vast dat 'er opzit, en hier door kan hij ze inflokken zonder dat ze aan zijn bekraaken : Zijn nest maakt hij gemeenlijk in oude boo- men of aan de huizen, en broeid meest agt .of negen' eije- ren tefféns uit; zijn geluid koomt zeer wel met zommi- ge toonen van de dwars fluit overeen ; zeer woest en wild van aart is dit vogeltje, en al word het jong'uit ne hairtjes iteeken , en dikwils de oorzaak zijn van de zijn nest genoomen , heeft men 'veel moeite om het te Jtwijning, en vermagering der kinderen , en dat ze onrustig temmen: Hem in de hand houdende, wend hij altoos enflaapeloos zijn, en geftadig fchreeuwen, doordien 2e zijn kop na agteren toe , en wringt zijn hals op zulk gfoote jeukingen veroorzaaken : Deeze wormtjes door .een vreemde wijze, dat hij. daar door den naam van een vergrootglas befchouwt, zijn affchuweliik; ze heb- Draaij hals heeft verkreegen, ook kan hij de vederen van ben twee hoornen, ronde oogen, en een lange ftaart, zijn kop even eens als een kuif overeind zetten. Het vleesch die aan het einde ruig is : Dezelve onthouden zig meest van den Draaijhals word voor fmakelijk en lekker gehou- in het vleefchige van de rug en fchouderen, en in het den; enzommigen agtenhem ter deegen vet zijnde, met- dikke der beenen. minder dan de Ortolans. Om de kinderen daarvan te geneezen, 2et men ze in DRABA DODONiEI, zie KERSSE (ROERE).
een bad van warm water met wat Timing gemengt, of 'DRACHMA; is het vierdedeel van een lood, of het in warme zoete melk, en wrijft ze met honing, zo ftee- agtfte van een once, en bevat drie fcrupels, of zestig fcen de wormen hunne zwarte koppen uit de zweet-ga- greinen, ■ Xîxî DRA.CO,
|
|||||||||||||||||||||||||||
«ft* DRA'/
' DRACO, zie DRAAKEN..^' n ! . ->
r DRACO ARBOR,- zie DRA AKEN-BLOED'.
DRACOCEPHALUM? Draakenhooft; de Heer Lir^
KJEus bevat veele zoorten, en onder anderen ook, de Turkjihe melis/e onder dit planten -geflagt ; dog wij zullen hier alleen van twee zoorten gewaagen, die men zomtijds in de bloem tuinen cultiveert; als ■ i. De Americaanfche Dracocephàlum; Dracocephàlum jfmçHcàhum Breiniï; (Dracocephàlum jioribus fpica- tis, f'oliis lanceolatis ferratis,. Lijmn. Spec. Plant.) 2. De driebladige Canarijche Dracocephàlum of Me-
'lisfe , heel fterk naar camfer ruikende ; Cedronella.Cana- rienfis viscofa, foliis plerumque ex eodem pediccllo ter- ms, Hort. Amstel. ( Dracocephàlum floribus jpica- tis, foliis compofitis , Link. Spsc. Plant.") Befchrijving. De eerfte zoort, heeft fmalle langwerpi-
ge gladde gezaagde bladen, naar perfik-bladen gelijkende, en brengt ftengèn met geairde purper-blauwe-bloemen voort, welke naar die van de viugerhoed zweemen; waar op vier naakte zaaden Volgen, De tweede zoort brengt bladen aan de ftengen voort,
die meest bij driëh, bij malkanderen aaneen deeltje ftaan; en de bloemen koomen ook airswijze voort. De gehee- ]e plant heeft-een zeer doordringende fterke reuk ,. wel- ke naar de reuk van camfer of terpentijn zweemt. Plaats: De eerfte zoort groeit in Noord-America ,
Canada, en elders aldaar. De tweede zoort word in de Canarijche Eilanden gevonden, en zijn beide lang- leevend. Kweeking. De eerfte zoort word vermeerdert door
fcheuring vroeg in het voorjaar; maar men moet ze in potten in goede aarde planten, om ze 's winters in huis voor de vorst te bewaaren , dewijl ze. dezelve niet door- ilaan kan; dog men kan ze ook wel in de opene grond op een warme en drooge plaats planten, en haare wor- telen 's winters met los ftroo-of lange ftrooagtige paarde- mest overdekken , die men bij dooi-weer weder weg- neemt, om de plant te verlugtigen, want dezelve ver- fterft in het najaar tot aan de wortel toe. De tweede zoort word ook door fcheuring in het voorjaar vermeer- dert, maar deeze meet in potten gehouden, en 's win- ters in een warme ftook-kas bewaart worden, maar in de zomer kan men ze in de opene lugt op een warme plaats zetten. DRACO FI GENS DOLjEI; of de bindende Draak
tan DoLffius ; is een poeder , dat voor een voortreffelijk middel tegens de vallende ziekte gehouden, en aldus be- reid word. • Neemt muscaatenooT, anderhalf drachma; de tsch van
een verbrande mol, twee drachmen ; drie haaze-koo- Hn; gepoeijerde cardebenediüe , vier fcrupels ; elands- klauw, witte barnfleen-en eiken mistel, van elks derde- half fcrupel j geprepareerde paârlen, één drachma; ge- brand hertshoorn, een half drachma; van't regte een- hoorn, één fcrupel,- menfehen-bckkeneel, drie drachmen ,• ■peonie zaad, anderhalf drachma; apnarie-zuiker,. twee oneen; goud-bladen , twee ftnkj maakt alles bijzonder tot een ontastbaar poeder, en mengt het. DRACO FORTIFICATüS,- de verfierkte Braak,
word van Schröder de Salpeter genaamt, die met zijn «igen geest ge concentreert of verfterkt is. DRACO'heRBA, zie DRAGON.
DRACO M1TIGATUS ; 'de verzagte Draak ; is
Je Mercurius dulcis, of zoetgemaakte kwik. DRACONTIUM, sie SPEER-WORTEL.
|
||||||
.DRA.
DRACUNCULI, zie DRAAK-WORMEN,
DRACUNCULUS , zie PIT VISCH. DRACUNCULUS AQUATILIS , zie CALLA LINNiEI
DRACUNCULUS HORTENSIS,. vel Esculentus}
zie DRAGON. DRACUNCULUS POLIJPHIJLLUS, zie SPEER-
WORTEL.. DRACUNCULUS SYLVESTRIS, zie DRAGON
(WILDE.) DRAF ; in 'l fransch Trot; dus noemt men zeker bek-
kende natuurlijke gang van een Paard „ die meer verhe- ven en fterker dan de ftap is ; want wanneer het zelve draaft, dan ligt het twee beenen, het ééne voor, en'C andere agter,. te gelijk op; dat. is, als het zelve hetreg- ter voorheen opligt, zo. heft het mede te gelijker tijdi het linker agter-been van de grond, waar op het linker voor- en het regtet agter-been onmiddelijk volgen ; be- ftaande dus de draf uit twee beurtelings op malkanderen volgende beweegingen. De draf aan de longe of lijn js de eerfte les, waar door men de jonge paarden op de rijdfchool, met een enkel gebit of trens in de mond, co- de capezoen op de neus, het draaven. leert., z.onder 'er op te zitten, en hen voor de kastijding met de chambrière doet vreezen. De draf van een paard , fchoon meer vorderende als de ftap, bezwaart den ruiter zeer, als liet lang duurt. Dusdanige Draf doen ook veele andere Die- ren , als Honden, enz. DRAF ,• een zoort van Verkens-eeten. Zie SPOE-
LING en MASCH DRAGANTIi, oïTraganth-boom; Boks-doom ; in't lat.
Tragacantha; Spina Hirci; daar zijn veele zoorten of veranderingen van dit gewas , dog.de volgende, twee ziin de bekendfte,. als 1. De Dragaiith-boom van Marfeüle ; Tragacantha
Masfilienfis, (Astragalus caudice arborefcente, petiolis fpi?iefcentibus, Linn. Spec. Plant.) 2. De grijze Draganth.boom van Candien , met klei-
ne purper geftreepte bloemen; Tragacantha cretica in- cana, flore parva , lineis purpureis Jlriato. Befchrijving. Dit boomagtige gewas, dat echter nicê
hoog op, maar meer heestcragtig groeit, maakt eenfteng met takken,. waar aan gevederde bladen groeijen, veele kleine langwerpige bladies aan een hooft fteel of ribbe tegens malkanderen overftaande, en wanneer deeze blad- jes van de ouJfte bladen afvallen , zo vertoonen de hooft-fteelen, welke-aan de takken zitten blijven, lange doornen, dog waar tusfehen ook kleine wezentlijke door- nen aan de takken zitten; aan 't opperfte der takken koo- men xvittc of geehigtige vlinter-bloemen voort, waar op kleine witte hauwtjes met klein wit. kantig zaad volgen. De tweede zoort verfchilt weinig anders'^van de vöorige, dan datzc.grijsagtig is, en de bloemen met purpere ftree- pen geftreept zijn. Plaats. De eerfte zoort groeit in Zuid Frankrijk om-
trent Mfirfeille, en elders aldaar, als mede in Napels en Sicilien. ■ De tweede word gevonden ia Cdnd'ièn ,. op de berg Ida, enmeer andere piaatzen; dog. ze groeijen bei- de ook, benevens meer andere veranderingen daar van, in Griekenland en veel e.andere Ojsterfche L'andfchappen. Bij ons worden ze in de Academie tuinen en bij voor- naame liefhebbers van zeldzaame gewasfen gekweekt. Kweeking. De kweeking en vermeerdering van. deeze
gewasfen gefchied bij ons door.fteeking van jonge takjes, die men in het voorjaar in potten,. met goede,, wat zand- ... agtïgs
|
||||||
MÄ. jgj
niet affnijden, maar tot in 'c volgende voorjaar zitten
laaten, waar door het als dan beter fpruit en groeit. Eigenfchappen. In de medicijnen heeft dit kruid geen
gebruik, ten minften niet in deeze gewesten, fchoon zijne feherpe fmaak en geur aantoont, dat het kragten heeft en mogelijk in deeze of geene ziektens van veel uut zoude kunnen zijn : Men gebruikt 't hoofdzaake- lijk in de keuken als een toekrnid bij krop-, concom- mer- en andere falaaden, daar het een heel aangenaams fmaak en geur aan geeft: Ook gebruikt men het in fauzen, en men conrijt het in azijn, om bij gebraad ta eeten: Men maakt 'er ook dragon-azijn van, door middel van het kruid in een glafen vies in azijn ta doen en 't eenigen tijd in de zon te laaten trekken; en het is goed als men eens of meermaalen versch kruid in de azijn doet, waar door dezele veel kragtiger en aai> genaamer word; dienende deeze dragon -azijn tot toe- maaking van falaad, fauzen, enz. DRAGON (WILDE); in 't iatijn Ptarmica; Dm-
cunculus fijlvestris vel pratenfis ; daar zijn veele zoortea van dit planten-geflacht; wij zullen 'er maar eenige van aanmerken, die menzomtijdsin debloem-tuinenkweekt; als 1. De enkelde wilde DYagm ; Ptarmica vulgaris';
(Achilllea fuliis lanceolatis acuminatis argute ferratis-, Linn. Spec. Plantar.) 2. De dubbelde wilde Dragon , gewoonlijk bij ons
zilvtre knovpjes genaamt ; Ptarmica vulgaris flore pleno. 3. De grijze wilde Dragon met gekamde bladen;
Ptarmica incano pinnulis cristatis ; Ahfinthiwn Mgijptiar cum DonoNffii; {Achillea foliis pinnatis , foliolis obtufe- lanceolatis, Linn. Spec. Plant.) 4. De wilde Dragon van de Alpen met moederkruids-
of fcabiofe-bladen; Ptarmica Alpina, matricariœ vel fcas- biofœ foliis; (Aehillea foliis pinnatis planis incifo ferra- tis, extïmis majoribus, Linn. Spec. Plant.)- 5; De grijze wilde Dragon van de Aipen met gefnip*
pelde alfem-bladen -; Aijfiuthium alpinum umbelliferumf vulgo ; (Achillea foliis pinnatifidis planis obtufis iomento>- fis, Linn. Spec. Plant.) 6, De Orientaalfclte wilde Dragon roet fantoline-bla-
den; Ptarmica Orientalis, fantelincs foliis, flore majors; (Achillea foliis fetaceis dentatis , denticulis fubintegris- fubulatis rsflexis, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerde zoort heeft lange fmalle fijn
gezaagde puntige bladen, tuiTchen welke getakte (lengen opfcbicten van anderhalf tot twee voeten hoogte, aan't opperde déezer (lengen en takken, komen veele- kleine witte vcelbladige bloemen op- deeltjes voort, die in 't, midden geel zijn ; de wortel kruipt heel verre onder de grond voorr, en maakt een menigte uitCprukzels.-. De tweede zoorr gelijkt geheel na de voorige, befral-
ven dat de bloemen fraaij dubbeld'wit zijn. De overige ge- melde zoorten, kan men niet bezwaarlijk door haare be- naamingen van eikanderen onderfebeiden; dog die bren- gen alle enkelde bloemen voort. Plaats. Dé eerde zoort groeit in Hoog- en Neder-
Duitschland, Engeland, enz. op de heiden, in de-beem- den en elders op fcbraalèen fchaduwagtige plaatzen: Maar dé tweede zoort, diegevallig uit de eerde voort- gekomen is-, word alleen in de hoven gevonden en on- derhouden. Dè derde zoort groeit in Egijpten en in de Obsterfche Banden. De vierde zoort komt voort-in de Zwitflrfche en Itatiaanfche Alpen, De vijfde-zoorj, Xxxj gicsit |
||||||
DRA.
.«gtige aarde-gcvult, (leekt, en dezelve in een maatig
warme broei- of run-bak zet, zorg draagende, dat men ze bekwaamclijk vogtig houd, en in liet begin een tijd lang tegens de zon befchaduwt, tot dat ze aan het wor- tel-maaken zijn en beginnen tegroeijen;. de bak ook op zijn tijd behoorlijk lugt geevende , daar na verplant men dezelve in de maand augustus elk in een bijzondere pot, dog men kan ook daar mede wagten tot in het volgende voorjaar: De aarde waar in men ze plant „ moet niet te vetT maar wat dor of zandagtig weezen, daar ze liefst in willen groeijen ; 's winters*moet men ze in het oranje- huis of getemperde kas voor de vorst bewaaren, dewijl ze weleen ligte, maar geen ftrenge aanhoudende vorst kunnen verdraagen; in het voorjaar zet men ze weder uit het huis in de opene lugt op een warme voorde win- den gedekte plaats. Eigenfchappen, Het is uit dit gewas, dat de Gom-dra-
gant in de warme gewesten voortkoomt, vloeijende na- tuurlijk uit de poriën der fteng en takken, en droogt op ■ in een langwerpige gedraaide gedaante , als witagtige wormtjes ; dog het is zeer waarfchijnlijk , dat deeze gom uit verfcbeideihande zoorten van dit gewas voort- koomt. Men vind drie zoorten van Gom-dragant bij de Drogisten, als beste, fijne en gemene : De beste be- ftaat uit de allerwitfte lange vezelen ,• de fijne is 'witag- tig grijs y maar de gemeene is roodagtig-zwart, en word van de Drogisten Misfana genaamt. De beste Dra- gant is klaar, doorfchijnend, glad, final, teder en zoet van fmaak; dezelve heeft een verkoelende, verdikken- de , en de feherpe vogten verzagtende kragt, en is der- halven zeer nuttig tegens feherpe zinkingen, fterke hoest, rouwe keel, heesehheid, longziekte,, enz. als mede te- gens de heete gebreken der nieren en blaas,, graveel en brandende pisfe, enz.; ook is ze Heerlijk in buikloopen ,• men gebruikt de (lijm of het poeder daar van tot ander- half drachma ; of de daar mede bereide fpecies diatfaga- cantlri: Word mede veel gebruikt voor de kinderen, die Glijdende pijnen in het lighaam hebben ; uitwendig dient ze, in roofewater gefinoltea, voor roode brandende en traanende oogen. DRAGON; Keizers-falaad; in 't Iatijn Draco herba;
Dracuncuius Iiortsnfis vel esculentus ; Abrotanwn Uni f o- Ho acriori & oiorato ; (Aftemifia fóliis. lanceolatis gla- bris- integerrhnis, Linn. Spec. Plant.) Bffchrijvi?ig. Dit kruid kruipt, met zijne, dunne wor-
telen ver onder de grond, hier en daar jaarlijks nieuwe fpruitenen bladen daar uit voortbrengende, uit welke dun- ne ronde (lengen , van anderhalf voeten of wat meer hoogte met kleine zijdfteeltjes en bladen opfehieten;'de blsden zijn klein, lang, final en donker -groen, en heb- ben een fcherpen aromatiken a'angenaamen fmaak; aan de ziid-takies wasfen veele kleine ronde knopjes die open gaande, kleine goudgecle bloemtjes vertoonen ; dog komen bij ons nooit of zelden tot 't open gaan, veel minder tot 't zaad. Plants. Het zelve groeit natuurlijk in Tartarijen , Si-
bérien en elders ; bij ons onderhoud men het in de moes- tuinen, tot't'keuken-gebruik. Kweeking. Men kweekt dit gewas heel ligtelijk voort,
door fcheuring der wortel-fpruiten, vroeg in het voor- jaar, in de Maart, of beginvan April: Men plant het hier of daar in de moes-tuin op een bedde of elders, en men kan het 3 of 4 jaaren zonder verplanten làaten daan.;, maar het bemind een goede vette en liefst wat »ogüige grond, en inen moet de dorre (lengen in de Herfst |
||||||
534 "Dsa;
groeit in de CarlnlUfche mJHongarifihi gebeTgtens' ; dog de
zesdezoort is uit de Oosterfche Landen gebragt. Kweeking. Het is hoofJzaakelijk de tweede zoort,
die men wegens haare fraaije en langdiuirende bloemen, in de bloem tuinen kweekt en voortzet; 't welke ligte- lijk gefchicd door fcheuring der wortelen in het na- of voorjaar , en ze wil in allerlei goede gronden zeer wel groeijen, verdraagt ook onze ftrengfte winter - vorst zon- der letzei; maar ze breid zig met haare wortel-fpruiten fchieUjk zeer verre uit en benadeelt daar door de plan- ten welke daar naast ftaan ; om dit te beletten, zo is het dienitig, dat men ze in potten plant, en dezelve ver- volgens in de grond graaft, ter plaatze daar men ze ne- vens andere bloemen wil ftaan hebben, waar door ze ook beter of aanzienlijker bloeit, dewijl de opfehietende bloeaiftengen dan niet zo verre van malkanderen verfpreid itaan. ■ De overige zoorten worden ook door fcheuring, of
anders daar zulks niet gefchieden kan,door (leeking van tikjes voortgezet, die men op een bed in goede losfe grond fteekt, en zorgdraagt, dezelve te befchaduwen en vogtig tehouden, totdat ze wortel gevat hebben ; daar na verplant men ze m September ter plaatze daar men begeert , maar de grond moet niet vogtig nog vet, maar liever droog en fchraal of puinngtig zijn, om dat ze an- ders de winter-vorst, als dieflreng is, niet kunnen door- flaan : Dog men vind deeze zoorten zelden in de bloem- tuinen, fchoon ze wel waardig zijn in groote tuinen, wegens de aardigheid van haare grijze bladen en veran- dering van bloemen, geplant te worden. DKAKENA, zie CONTRAIJERV-WORTEL. DRANK; in 't latijn Pdtus ; daar door verltaat men ■gemeenlijk allerlei vogtcn, die bekwaam zijn om den dorst te (tillen ,• dezelve kunnen beftaan uit eenvoudige en dooi- de natuur bereide middelen, als water, wijn, melk, wcij, enz.; of uit dingen die door de kunst te zaamen geftelt en gemaakt zijn, als daar is bier, of dranken van waf er Inet gerst of haver , enz. gekookt, Tijaan genaamt, en meer andere ; dog fchoon 'er nu veelerlei Dranken te- kens de dorst zijn en kunnen bereid worden ; zo zijn ze egter aan alle, zo wel gezonden, als inzonderheid zie- ken niet even nuten dienftigj want bij voorbeeld, in -de bloedrijkbeid of dikbloedigheid dienen verdunnende -en pisdrijvende dranken en wateren, zuur-bronnen, enz.; in »de koude koortzen dient een dunne en lauw-warme drank; de heete koortzen vereifehen, om de hitte te maatigen en de taaije fcherpe (lorren te verbeteren, affpoelende dranken ( diluentia ) , gelijk zijn de dunne waterige ■dranken, bij voorbeeld water waar in de korst van ge- roost brood gedaan is; of water gekookt met brood, gerst -of haver, en een weinig hertshoorn, daar bij doende fchijfjes van een verfche citroen ; of men doet 'er cenige druppels van een bekwaame zuure geest bij, bij voor- beeld van zoete falpetcr of vitriool geest, benevens een weinig van een aangenaam zap of fijroop, als van aalbe- fiên , framhoozen, enz. Door een Drank word ook dikwils verftaan een Jf-
ikooksel (DecoBuin), of Jftrekzel (Infußo), dat tcgens ■deeze of gcene ziekte bereid is. DRANKJE ; Genees-drankje; Mixtuur, in't latijn Po-
$io; Mixtura; is een vloeibaar, geneesmiddel., dat uit verfchciderhande dingen, als uit gedistilleerde wateren , Jappen, esfentien, tinäuureii, geesten, oliën, exiraUcn, ■zouten, poeders, fijroopm, enz. te zaamen geftelt is , !eu tot vcelerlei ziektens teer dikwils door de Gcnces- |
||||||
DRA. DRE. '
hecren rocrgefcnrcevcn word, dewijl het een der be-
kwaamde formùlen is, om in te neemen; maar daar be- hoort een behoorlijke proportie in agt genomen , hoe veel men van ieder deezer dingen neemen moet : Een zoda- nig Drankje word gewoonlijk bij één, twee, of meer lepels vol op zekere uuren, volgens de ordonnantie, in- genoomen ; waar bij in agt te neemen is, dat wanneer 'er poeders of andere dingen in het Drankje gemengt zijn, die naar de grond zinken , men zulks dan'telkens bij hetingeeven wel omfchgdden moet; Indien een zo- danig Drankje in ééns moePIngenoomen worden, dan word het gewoonlijk Haußus genaamt; en wanneer het een gemengt koel-drankje is, draagt het meest de naam van 'Julep. Men zal oveial in dit werk bij de ziektens, daar ze te pasfe koomen, de bereiding van diergelijke Dra kjss vinden. DRASTJCA, worden genaamt de purgeer-middelen,
dis 't allerhevigst purgeeren. Zie BU1KS UI VERENDE MIDDELEN. DRAV1K; Drespe , Rogge-gras; in 't latijn Gramen
avenaciwn Jegetale majus ; Festuca altera Dodonäi; Atgikps, (Bromus panicula patente , fpiculis ovatis, art- fiis rcâis , Linn. Spec. Plant.) Befclirijving. Dit gewas is van bladen en halmen zeer
nabij de rogge gelijk ; op 't opperde der halmen koomen kleine wijd uitgefpreide hangende airen , als riet-pluimen voort, waar in langwerpige grauwe graauen groeijen , gelijkende zeer veel naar de rogge, maar zijn dunner en veel ligter. Plaats. De Dravik groeit in Hoog- en N^dtr-Duitsck-
land, en elders tusfehen de graan-gewasfen, dog inzon- derheid tusfehen de rogge, en we! voornaameliik in febraa- le zandagtige akkers, daar hij dikwils in groote menigte tusfehen de rogge gevonden wórd. Eigenfchsppen. Ais dit gewas veel onder de rogge
groeit, en vervolgens met de.rogge uitgeJorscht word, vermindert het de rogge: zo dat het brood, dat daarvan gebakken word, veel fchraaler en flegter is , dan van zuivere rogge, hoewel het niet fchaadelijk of ongezond is, gelijk de klik : Men kan dit onkruid niet -vel uit- roeijen en de akkers daar van zuiveren, dewijl het los- fer in de airen zit, als de ngge, en derhalven geJuuren- de de inoogsting van de rogge 'er veel van uitvalt, dat daar na weder opkoomt: Ook kan men het zaad daar van niet wel uit de rogçe, enz. ziften, en deeze vermengde rogge weder gezaait wordende , zaait men het onkruid tefFens mede; derhalven moet men zodanige met Drivik vermengde rogge , niet weder tot de zaailing gebruiken, maar andere rogge die zuiver is, van elders doen koomen. DRAIJER, zie DUIF.
DREEF, dus noemt men een groote en lange Laan,
die meesttijds aan weerzijden , met dubbelde rijen boomen voorzien is , waar van de buitenfte half zo breed zijn, als de middelde : Men plant zevan ijpe-, linde-, tssh-, eik e boomen , enz. DREG-DOLPHIJN ; door de Braftliaancn Tamoata
en door de Portugeezen Soldido genaamt; in 't latijn Cal- liähijs; (Silurus pinna dorfali postied uniradiatâ , fq na- mis ordine duplici, cirris quatuor, Ltnn. Sijst. Nat.') Is een rivier-visehie, .onder bctgefhgt der Meirvalhn be- hoorende, ter lengte van drie en een halve duim,- de f'op die een weinig breeder als het lijfis, is een duim lang en gelijkt zeer wel naar die van een K'k-vorsch, zijnde de bek tandeloos, en aan ieder zijde meteen baardje van cen duims lengte bezet ; de oogen zijn klein en met goud- geels |
||||||
DRÉ. BRI.
|
DRF.'
|
||||||||||
S3S
|
|||||||||||
geelekringen omzet; een harde fchil bedekt van bovenen
de kop, en het lijfis met een bekleedzel van langwerpi- ge fchubagtige lighaamen vgcwapent , zijnde deezen in den omtrek zeer fijn getand, en op vier rijen gefcbikt, loopende in het midden van ieder zijde, op de rug en onder de buik deeze fchubben te zaamen ; de koieur van het gautfche vischje is ijzergraauw : Hetzelve word in de beekjes van Amerika gevonden. DREK, Mest; in 't latijn Stercus; is de afgang van
Mcnfchen en Dieren; die», hoe lelijk ook, egter van veele nuttigheid in het huishoudelijke,_ tot de tuin- en veld- bouwis; ook die van zommige Dieren een zeer goed gebruik in de medicijnen heeft. DREK-BRAAKING , zie KRONKEL-DARM. DREK-TORRETJE ; in 't latijn Stercoreus ; {Dermes- tes oblongus glaber testaceus, oculis nigris, Linn. Sijst. Nat.) is een Torretje langwerpig van gedaante, en zeer klein, de groote van een luis niet overtreffende; het zel- ve heeft zwarte oogen, en is verder rood koleurig over zijn gehecle lijf; het word veel in de paarde-drek aan de wegen gevonden, waar van het ook zijn naam heeft ontleend; ook werd het egter, inzonderheid voc-r- jâars, wel in de huizen ontmoet. DRENKELING, zie DRINKELING. DR1ÎSPE, zie DRAVIK. DRESSEEREN , Afrigten ; betekent als men een
Dier deeze en geene dingen leert, of tot iets bekwaam maakt, bij voorbeeld een Paard op de rijd-fchool, tot liet rijden en allerlei fraaije gangen en postuuren; een Hond tot de jagt, enz. DRIAKEL, dus word de Thtriaak van de gemeene
man genaatnt. Zie THERIAK. de DRIE ALOES , Tres Aloës, zijn de Aloe fuc-
cotrina , Hejiatica en Caballina. DRIEBLAD, zie KLAVER. DRIEBLAD (SLAKKEN-), zie MEDICA. DRÏEBLAD (WATER.), zie KLAVER. DRIEBLAD ( WELRUIKEND ) , zie ZEVEN- GETIJ. DRÎEDISTEL, zie EVER-WORTEL (WILDE.) de DRIE HARTSTERKENDE BLOEMEN, Tres Flores cordiales, zjjn de bloemen van Vlooien, Bema- gie en Osje-tong; {Flores yiolarum, Borraginis & Bu- ghsjœ.) DRIEHOEK; in 't latijn Triangulum; is een figuur,
die drie zijden en drie hoeken heeft, en word in de Ge- ometrie bepaalt, inpiatte Driehoek en fphterifche of klootfe Driehoek {Triangulum planum & fphtzricum) , welke laatilc op een kloot door de doorïhijding van drie cir- kels ontdaan. De Driehoeken zijn vorders regt- offiheef hoekig, enz. DRIEHOEKIGE BORST-SPIER; in 't latijn Mus-
culus Triangularis Tlioracis; deeze fpier neemt haaren aanvang van 't onderfte en inwendige deel des borstbcens, en word wederzijds in de kraak-leenderen van de vierde, vijfde, zesde en zevende tvaare ribben ingeplant. DRIEHOEKIGE of DRIEHOOFDIGE SPIER
vak r>2ï! ARM ; in 't latijn Musculus Deltoïdes; deeze fpier begint in 't midden van 'tßeutsl-been, van 't hoofd en de doorn des fchouderllads, en eindigt circa een klei- ne handbreed beneden de hals van het opper-annbeen. DRIEHOEKSREKENING; in 't latijn Trigonome-
tria ; is een rekening, daar men door behulp van de hoek • meeting met een Astrolabium, Compas, enz., en zekere tafels, tabula Sinuwn, Tangentium & Secantiun, en |
tabulas Logarithmorum genaatnt, groote afftanden cal-
culeeren kan; maar ze is tweederlei, als platte en kloot- fe Driehoeks-rekening { Trigonometria plana £ƒ fphae- rica). Deeze rekening is van een zeer groot nat in de Landmeet-kunst, Stuurmanskunst, Sternkunde, enz., welke weetenfchappcn zonder dezelve niet volkoomen kunnen uitgevoert worden, en die ook zedert haare via- ding merkelijk verbetert zijn. DRIEHOOFDIGE HEUPEBEENS-SPIER,- in het
latijn Musculus triceps; deeze fpier neemt haaren aan* vang van 't fc haam- en darmbeen, wordende voorts in de ruwe linie van 't dijebeen ingeplant, DRIEKOLEURIGE VIOLE, zie VIOLE. DRIELING-SPIEREN der HEUPE; in het latijn! Musculi Trigemini; zijn die fpieren, welke hun begin van 't heilig- en darm-been neemen, en voorts in den groeten draaijer ingeplant worden. de DRIE PEPERS ; Tria Pipera , zijn de langt
Peper, {Piper longum of Macropiper) ; de zv/arte Pe- per {Piper jiigrum of Melanopiper), en de witte Peper {Piper album of Leucopiper.} de DRIE SANTEL-HOUTEN; Tria Sant al a ; zijn
het geele, witte en roode Sintel-hout {Santalum citrinum ,- album £ƒ rubrum.') DRIESLAG , 'word genaamt een zeker gebrekkige
gang van een' Paard, zijnde een zoort van gebrooken Tel of Pas, welke de meeste paarden aanneemen, die last gedragen, of veel en zwaar getrokken hebben, wan- neer ze geen gcnoegzaame kragt meer hebben, om de beweeging tot den draf te kunnen goed maaken. DR1FF HELMONTII ; deeze naam word aan een
zeker Geneesmiddel gegeeven , 't welk uit het vluggemaak- te vitriool {vitriolum volatilifat.) benevens de geest van ammoniak-zout {fp. faits ammoniaci) word bereid. Daar zijn 'er egter die willen dat Van Helmont door Drijf, de ßeen van Butler heeft begreepen, en. aan dezelve me- de de naam van Periapton falutis magneticum gegeeven ; deeze flcen word uit mosch op doods hoofden groeijen- de, zee-zout, en koper-vitriool met huizenblas vermengt, zamcngeftelt ; en een verregaand belachgelijk bijgeloof verleende haar de kragt, dat flegts een zieke, met hef uiterfle zijner tong dezelve bebpefde aan te raaken , om ogenblikkelijk van de zwaarlle krankheden verlost te zijn. DRIFT ; deeze naam geeft men aan kudden viervoe-
tig gedierte, zo als Koeijen, Osfcn, Schaapen, enz.die ergens na toe worden gedreeven : Ook wordt deeze uit- drukking wel ten aanzien van groote vogelen gebezigt, zo als Zwaan en , Ganzen, enz. Zie ZWAANE- DRIFT. DRIFT des BLOEDS , zie BLOED (GISTEND
of VERHIT). DRIL-VISCH ; is een visch onder het geflagt der
Blootruggen behoorende, en hetzelfde als Be f-aal; zie ldiar. DRINKELING, of Drenkeling; word een volwasfen
Mensch of Kind door verftaan, die in 't water gevallen zijn- de „daar eenigen tijd in heeft gelegen, en'er vervolgens ood, of ten eenemaalen bedwelmt word uitgehaalt. Da Hr. Tïssot, (zie deszelfs Raadgeylng voor de ge-
ondheid van den gemecnen Man, Rott. IJ65. gr. Svo. it werk dat uitmuntend is, en in een ieders handen iende te zijn, is volkoomen na de gefteldheid van ons and verandert, en met keurige aantekeningen en invocg- elen vermeerdert door deszelfs Vertaalder, dm kundi- |
||||||||||
gen
|
|||||||||||
*
53tf Bäl-
gen Heere Lambertus Bikker Med. DoBor te Rotter-
dam) zegt; ,, dat wanneer een verdronkene langer dan „ een kwartier uurs onder water is geweest, men niet ,, veel hoop moet hebben om hem op te wekken; en „ dat hij 'er dik wils maar twee of drie minuten, behoeft ,, onder geweest te zijn, om voldrekt dood te weezen; „ niet te min dewijl 'er veele omftandigheden zijn, die „ het leven buiten den gemeenen term kunnen verlengd ,, hebben; moet men hun altoos de vermogende h'ulp- „ middelen fragten toe te brengen, en men moet hen in ,, die gevallen niet te fchiclijk vérlaaten ; vermits het „ dikwiis niet dan na twee of drie uuren is, dat zij ee- „ nige ontwijffelbaare tekenen van leeven geeven. De meeste hedendaagfche proef-ondei vindingen beves-
tigen , -dat de zulken die in het water hun leeven laa- ten, bij gebrek van lugt verdikken en dus de overdel- ping of overvloed van water in de maag, geenzints de oor- zaak van hun dood is ; zie hier 't geen de Heer Tissot daar omtrent zegt. ,, Men 'heeft zomtijds water gevonden, in de maag van
„ verdronkenen; dog meestentijds is 'er niets in; daar ,, en boven de grootde hoeveelheid, die men 'er ooit „ m gevonden heeft, beloopt niet boven het geen men ,, zonder ongemak drinken kan, weshalven het geenzints j, de oorzaak der dood is; het is zelfs niet gemakkelijk „ te zeggen, hoe zij dat water indikken. Het geen hun „ de dood aanbrengt, is de verdikking bij gebrek van ,, lucht, endoor het water dat in de long komt, en dat „ daar gebragt word door de beweegingen, die zij nood- „ zakelijk en onwillig maaken, om in te ademen, zo „ dra zij onder water zijn ; want daar dringt voldrekt t, geen water in de maag, nog in de long van hen, die „ men na de dood onder het water houd. Dat water ,, innerlijk vermengd met de lucht, welke in de long is, „ maakt een flijmig fchuim, zonder veerkragt, 't geen ,, de bedieningen der long ten eenemaalen verhindert,- en „ hier door verdikt niet alleen de Lijder, maar daar en „ boven het bloed van 't hoofd niet kunnende te rug ,, koomen, raaken de vaten der hersfenen vervuld , en ,, de beroerdheid voegt zig bij de verdikking. Deeze „ tweede oorzaak, te weeten het water dat in de long „ komt, is niet algemeen; en men vind vcele Drinke- „ lingen, waar in zij geen plaats fchijnt gehad te heb- ,, ben. Hier uit begrijpt men ligtelijk, dat alle die middelen
te werk geftelt, om het wnter als met geweld uit het lig- haam te drijven, van weinig of geen vrugt en zelfs dik- wiis zeer nadeelig kunnen zijn; dus is het rollen op een ton met het hoofd na beneden van weinig of geen nut; en het ophangen bij de beenen is voldrektelijk, met ge- vaar verzeld , zonder 't minde goed te kunnen uitwer- ken, dewijl het fchuim, dat door de mengeling van het water en lucht is gevormt en de longen bezet, al te derk kkeft om door zijn geringe eige zwaarte te kunnen ont- lasten; en dit is nogtans de eenigde hulpe die men van deeze behandeling kan verwagten ; want gelijk reede ge- zeigt is, is zij anderzints ten uiteiden nadeelig, dewijl door deeze plaatzing van het lighaam, hoofd en longen beiile opgevult worden. De beste middelen , waar van veele teffens eenvoudig
zijn ; en door een ieder in 't werk kunnen gedelt wor- den , om Driiikelingen , indien 'er nog iets op is, te hul- pe te koomen, en als tot het leven te herroepen; die ook teffens door proefneemingen en getuigenisfen van ervaarene <5enees- en Heelmeesters worden bekragtigt, stijU de volgende. |
||||||
DRI.
r. Moet men zo dra iemand uit bet water gehaalt is,'
zijne natte klederen uittrekken , hem het warme hembd en. onder-klederen van een der omdandeis aantrekken ; in- dien 't doenlijk is hein in een warm bed leggen , en hem. met drooge of wel in brandewijn of jenever nat gemaakte warme doeken derk wrijven , voornaamentijk langs den geheelen ruggengraat van het hoofd af, tot aan het on- derlijf toe ; met deeze wrijving een geruimen tijd aan- houdende: Is 'er een ervaaren Heelmeester tegenswoor- dig, zo is het zeer dienstig den Lijder de krop-ader (ye- na jugularïs) te openen; en hem daar door, na maate van zijn ouderdom, van zes tot twaalf oneen bloed af te tappen. 2. Moet een gezond en derk Mensch, den verdronkene
zijnen warmen adem in de neus of mond blaazen, en hier mede eenen geruimen tijd aanhouden, zorgende om wan- neer 'er in de neus geblaazen word de mond toe te hou- den ; en wcerkecrig in de mond , de neus : Nog beter is het, door middel van een tabaks-pijp, wijnproever of eenige andere buis den Lijder in de mond geftooken, tabaks-rook in te blaazen ; dit dringt in de long, de lucht die gelijk rede gezegt is door haare vermenging met het water het fchuim verwekt , word daar door verdunt, fcheid zig van het water, neemt haare natuurlijke veer- kragt weder aan, verwijdert de long, en zo 'er nog ee- nig beginzel van leven overig is , begint op nieuws in dit ogenblik, de omloop van het bloed. ,, En dus zegt de „ HeerBiKKER (zie boven aangehaalde werk van Tis- „ sot, psg. 326 de noot (0)) wekt men de inademing ,, op, waar toe men ook kan medewerken , door een ,, zuigleer op de borst te plaatzcn , om dezelve op te ,, ligten, 't welk veel toebrengt , vermits de uitzetting ,, der long, de voorafgaande uitfpanning der borst volgt. ,, Ondertusfchen kan men ook de uitademing eenigzints ,, nabootzen, door den bovenbuik en borst zagtjes met ,, een platte hand beurtelings te persfen, op en neer te< „ drukken en iri den aars-darin te blaazen. 3. Moet men door middel van een pi'p, of wel door
de fcheede van een mes, daar de punt is afgefneeden, zo veel tabaks-rook in den aars blaazen, als maar iets doenlijk is; met de pijp kan men ook dus te werk gaan, men neemt een aangcdookene tabaks -pi ip , deekt dezel- ve in den aars, bedekt voorts de ketel met een papier, waar in verfcheidene gaten zijn geftóoken, men neemt hem dus in de mond, en blaast uit al zijn magt. Men begrijpt ligtelijk, dat een tabaks clisteer-Jpuit van eenveel fpoediger en kragtdaadiger uitwerking" is: dog deeze on- gelukken meestentijds op zulke plaatzen gebeuren ie, daar men nauwelijks de naam van dit indrument kent ; heeft men zulke eenvoudige in de plaats gedelt, die al« omme te bekoomen zijn; dog een piip gebruikende, moet men met de uitter.te voorzigtigheid te werk gaan , dewijl die ligtelijk in het fondament kan breeken , en daar door hevige ongemakken aan den Lijder vcroorzaa- ken, al waaromme het altoos best is, eenig ander buis- agtig middel, zo als de fcheed van een mes, enz. te ver- kiezen. 4. Moet men vlugge geesten, a's fal volatile, eau de
la Reine, of een weinig brandewijn, jenever of azijn in de mond en neus blaazen; ofwel men neen.t gedroogde en fijn gewreevene falie, roofemarijn, kruizemunte, of eenig ander kruid van dien aart, fnuiftahak is 'nede dien- dig, en blaast zulks in de neus op ; no» d;ent aange- merkt , dat deeze laatfte midJeien , het veiligde worden gebruikt, wanneer 'er te vooren eene laating is werkdel- lig
|
||||||
DRI.
|
DRI. 537
|
||||||||
„ een goede behandeling weder tot 21'g zelven gebragt te
,, hebben. „ 2. Dat die premie in een gouden medaille zal be-
, ftaan, op de kant van welke de naam des geenen, die , door zijne wel aangelegde hulp, een ongelukkigen ge- ., red heeft, geftelt zal worden, en zal zig dit overal- , Ie de zeven Provintien uititrekken; en bij aldien dee- , ze perzoon, in plaats van den gemelden penning, lie- , ver zes gouden ducaten wil ontfangen, zal zulks ter , zijner keuze ftaan. „ 3. En gelijk het meermaalen gebeuren moet, dat
. 'er meer dan een in de behoudenis van den Drinkeling , hebben medegewerkt, welke dus aanfpraak op de blij- , ken der achting van 't Genoodfchap hebben ; zo zal , in dit geval, de medaille, of dezes ducaten aan hun , allen gegeeven worden, om daar omtrent eene billij- , ke fchikking onder malkanderen te maaken. ,, 4. Word 'er vereischt, datdiegeene, welke deeze
, prasmie geheel, of ten deele ontfangen, valable be- , wijzen bijbrengen, dat zij tot het ontfangen daar van , geregtigt zijn. „ 5. Zullen deeze bewijzen beftaan, in eene verklaa-
, ring, 't zij mondelijk of fchriftelijk, bij de Boekver- , kooper Pieter Meijer te Amflerdam te bezorgen , , van twee braave menfchen, van onbefprooken naam , en faam, die geen belang hebben in het trekken van , de prsmie, en als ooggetuigen bevestigen, dat vol- , gens het oogmerk deezer inftelling, dezelve aan zoda- , nig een perzoon of perzoonen behoort uitgedeelt te , worden ; dit berigt zal onderzogt worden, en indien , het zelve echt is, zal de uitdeeling een maand daar , na gefchieden. „ 6. Dewijl 'er in de behandeling der Drinkelingen
, een bekwaam Genees- of Heelmeester ten uiterften , dienftig, en zelfs nodiggeoordeelt word,- zokandee- , ze, bij aldien hij door de belanghebbende perzoonen, , 't zij uit onvermoogen of anderzins, niet rijkelijk voor , zijn tijd en zorgen gerecompenfeert mogte zijn, of , worden , t zij dan dat de perzoon, omtrent welken , hij zijn moeite heeft aangewend, in 't leeven behou- , den is, of niet; zijne rekening insgelijks bij den voor- , noemden Boekverkooper bezorgen, die dezelve, als , ze goed bevonden is, een maand daar na, op eene , onbekrompene wijze "zal betaalen ; zo de Genees- of , Heelmeester buiten de ftad woont, kan hij bepaalen, , waar hij begeert, dat het geld bezorgt worde. „ 7. En bij aldien 'er eenige onkosten, in een herberg
, of ander huis gemaakt hebben moeten worden, zullen , dezelve niet boven vier ducaaten Ioopende, boven de , prœmie door de Maatfchappij voldaan worden, 't zij , de Verdronkene al of niet gered ïs, bij aldien men , flegts behoorlijk kan bewijzen, dat die onkosten we- , zentlijk allen ten nutte van de Drinkelingen zijn ge» , maakt. „ 8. Om een ieder gerust te ftellen, dat de pramie
, wel betaalt, en de verdere beloften wel nagekoomen , zullen worden, verzekert deezen Menfçhenvriend op , zijn woord van eer, dat hij een inftrument in handen , heeft, waar op reeds eenige duizenden ten dien, einde , zijn ingefchreeven. Voorts bfctuigt dit edelmoedige Genoodfchap; „ dat
, zij in der daad meerder vreezen, dat men, in weerwil , van hunne welmeenende poogingen, nog al met geen , genoegzaamen ijver handen aan 't werk zal flaan, en , dat zij meerder bedagt zijn , dat men bun niet genoeg, Y y y » daa |
|||||||||
lig .gemaakt ; die het beste, gelijk rede is aangemerkt, op
den grootenader van den hals, anders den krop-ader ge- naam [, gelchied; dewijl deeze ader zomtijds de eenig- fte is, die in geval van verdrinking, bloed oplevert. 5. Is het ten eenemaalen vrugteloos, en zelfs gevaar-
lijk , om de Verdronkene zo lange hij geen teken van lee- ven heeft gegeeven, veel vogten in den mond te doen ; dewijl dezelve niet in ftaat zijnde, die door te zwelgen, het vogt noodwendig niet anders kan uitwerken , dan om de'verdikking te ondei houden; het voldoet om de Lij- dertot verleevendiging eenige druppelen prikkelend vogt in de mond te doen,- Dog zo dra men eenige beweeging in hein befpeurt, moet men hem in de tijd van één uur , vijf of zes lepels vol van den zee-ajuins honing-azijn (oxij- mel JciUiticum), die met water is verlengd ingeeven; dog dit middel niet bij der hand hebbende, kan men ih des- zelfs plaats een fterk afkookzel van de gezegende distel (carduus bemdiüus), of wel van zalie of van camillen met honing gezoet neemen ; anders niets bij der hand hebbsnde, neemt men flegts warm water, waar in een weinig keuken-zout is gefmolten. 6. Niet tegenftaande men zomtijds eenige tekenen van
leeven aan de lijders b^fpeur-t, moet men egter geenzins met het toebrengen van hulpmiddelen uitfcheiden; want niet zelden ziet men hun na die eerfte beweegingen den geest geeven; en al zijn zij reedegehcelbijgekoomen, zo blijft 'er egter een moeijelijke adem-haaling , hoest en koorts na ; en veeltijds is het nodig eene aderlaating op den arm te doen, intusfchen veel gersten drank te drin- ken geevende, of bij gebrek van dat, gedroogde vlier- bloemen , als thee getrokken. Zomtijds worden de Drinkelingen ook op andere wij-
jzen gered; dog de befchreevene zijnde veiligfte, min kostbaarfte, en die met weinig omilag kunnen werkftel- lig gemaakt worden. De menigvuldige wateren, waar mede onze Nederland-
fche Provintien bezet zijn, is oorzaak, dat'er jaarlijks Vsele menfchen verdrinken; dit heeft een zeker Genood- fchap, door waare menfchen-liefde bezielt, aangeipoort; om was het moogelfjk , zo'mmige deezer ongelukki- gen, diedikwils bij gebrek van hulpe omkoornen, ih het leeven te behouden ,• ten dien einde 'hebben zij door het Hellen van eene pramie een ieder zoeken uit te lokken, om in dusdanige gevallen handen aan 't werk te flaan, en alles in te fpannen , wat tot redding hunner mede-men- fchen kan verftrekken. Het ontwerp van deeze zo edelmoedige als menschlie-
Vende onderneeming ; die een ieder wel denkende, het harte met eerbied en liefde voor deszelfs uitvoerders jnoet vervullen ; is in het 2de deel van de Philosooph No. 86, 58 en 04 dpentlijk bekent gemaakt: Wij oor- deelen het volftrekt nodig, om hst hier mede als tot een gedenkzuil van waare menfchenliefde , en tot aanfpoo- ring om dit heilzaam doelwit te helpen bevorderen, te plaatzen. Na dat de Philosooph in naame van het Genoodfchap
de middelen heeft voorgefchreeven, die tot behoud der Drinkelingen moeten werkftellig gemaakt worden, en wel- ke hooftzaakeliik met onze aangeweezene overeenkoo- men ; gaat hij tot de voorwaarden zelven over, hier in beftaande. „ 1. Dat 'ex eene pramie gefteït word , voor allen
j, den geenen, die met goede bewijzen kan aantoonen, j, een mensch of kind, 't welk zondereenige beweeging ^ of teken van leeven, uit het water is gehaalt, door |
|||||||||
+38 DEL
„ dan te veel'pranuen zal koomen afvraagen; want(ver-
„ volgen zij,) indien het gevolg van.ons project aan „ onze hartelijke wensch beantwoord , en dat men dus „ kan hoopen, (zodanig immers is de aart eener blij- „ moedige liefde) dat 'er meer geld nodig zal zijn, zo „ vleij en wij ons ook met eene volmaakte gerustheid, dat „ 'er onder Christenen en Nederlanders eene menigte „ welgeplaatfte harten zullen gevonden worden, waar ,, in eene genoegzaame edelmoedigheid en menfchenlief- „ de- gloeit, om een gering, een zeer gering gedeelte „ flegts van hunnen overvloed te willen befteeden, om „ het leven hunner Medemenfchen, hunner Landgenoo- „ ten, hunner Broederen te behouden ,• en in dit geval „ het welk wij nogmaals wenfehen dat gebeuren mag, ,, zullen wij onze Maatfchappije verder uitftrekken, en „ in tijds nadere fchikkirigen beraamen. „ Mogten wij nu flegts zo gelukkig zijn, van door
,, een gedeelte onzer middelen tot zo heilzaam een oog- ,, merk aan te bieden, alle ongevoelige zielen te treffen! ,, mogten wij die dwaaze fchaamte, dat gewaande laa- „ ge, 't welke ik vrees, dat niet zelden deeze en geene „ wederhouden heeft, om tot hulp der ongelukkigen toe- ,, tefchieten, verbannen ! mogten wij eene edele naijver ,, in het hart onzer Landgenooten opwekken, om hunne „ medemenfchen te behouden! mogten wij zo veele , „ welke door dien verhaasten dood , de middelen van „ overdenking en boete worden afgefneeden, uit dit ge- „ vaar, door onze poogingen gered, voortaan op hun „ einde doen letten, en werktuigen, ter hunner eeu- „ wige behoudenisfe zijn ! mogten wij elk Nederlander „ beweegen, zig boven alles op eene deugd toe te. leg- „ gen, die boven eenig andere, ons aangenaam in de oogen „ van onze Schepper rnaaken moet ! en mogten wij dus, „ gezamentlijk toonen Christenen te zijn, door de hoofd- „ wet van onzen Godsdienst te betragten. Deeze zo nuttige inftelling ontmoet egter in onze Pro-
vintien eene belemmering, die van veel gewigt is ; en niet zelden de oorzaak, dat die geene, welke uit het water gehaalt worden, en nog in ftaat zijn, hulpe te ontvan- gen, egter bij gebrek van deeze het leeven verliezen; ik bedoele hier die vooroordeelen , dat men een Ver- dronkene uit het water gehaalt zijnde , niet mag aanraa- ken, voor dat het Gerecht 'er bij is geweest; het geval op den 4 Febr. 1768 bij Workum in Friesland gebeurt, bevestigt dit mijn gezegde : Zie hier de zaak , zodanig als die door den Heer N. Belkmeer , Stads Med. Doüor te Bolsward is öpgegeeven, die dezelve kort na de ge- beurtenis door iemand is verhaalt, die 'er zelven is bij geweest. , „ Twee Boere Meisjes, komende van Hishim, zoü-
„ den naar Workum rijden langs het vliet, en komende „ digtaan de rolpaal,, vielen zij door het ijs, het welk ,, aldaar maar van een'nagt vriezens was; een Vrouw ,, welke op Waanvliet woonde, en den trekweg langs „ liep, miste die Meisjes op het ogenblik , en fpoede s, zig derwaards, dog zag 'te gelijk twee Mannen van „ Workum komende, fchielijk tot die Meisjes naderen ; „ en aanftonds de eene, welke de grootfte was, daar ,, uitbaalen , welke zij op het oude ijs, tegen den wal j,.*aan op.haar rug neder leiden, wanneer zij zo men zegt t, nog geznikt zoude hebben ; vervolgens liepen deeze „ Mannen, na het naaste huis om een kau te haaien, „ waar mede te rijg gekeert zijnde , zij -de andere Vrij- „fier gezogt, en eindelijk ook gevonden, en bij de „ .vorige geplaatst hebben; terwijl 'er nu meer Volk be- |
||||||
DRI.
„ gon zaamen te vloeijen, reed een der bovengemelde
„ twee, een Boere Knegt van Santvoort, na Parrega, „ om aldaar berigt van het ongeluk te geven; terwijl de „ andere van Nijliuizum , aldaar nog vertoefde, of ken- „ nis aan 't Geregt gaf ; ondertusfehen zegt men , dat „ 'er iemand was, welke meteen der verdronkenen, na „ een naastgeleegen huis gaan wilde , 't welk hem egter, „ om in geen moeite met het Geregt te raken, wierd af- „ geraden, en hij ftaakte het; eindelijk na verloop van, ,, anderhalf uur, koomt een Chirurgijn aan loopen , wel- „ ke zo veel bij de Omftanders te weege bragt, dat men „ deeze Ongelukkigen na een huis droeg, en terwijl dee- ,, ze de handen aan het werk begon te flaan, kwamen „ 'er Doftoren en andere ook daar bij, en wierd alles „ vergeefs in het werk gefteld, hetwelk anderhalfuur „ vroeger, zeer waarfchijnlijk deeze Ongelukkigen in „ het leeven zou hebben behouden. . Dusdanige' gelijkzoortige gevallen hebben de Regeering van de Stad Utrecht bewoogen , om op den 2 September 1768 bij Publicatie te doen af kondigen ; Dat het aan 't Chirurgijns Gilde in 't algemeen , en aan ieder Chirurgijn in 't bijzonder gepsrmltteert word, om wanneer zij eenig berigt krijgen, dat iemand in het water is gevallen of ge- vonden, het zelve lighaam , 't zij het zelve leevenloos ge- oordeelt word, of niet, uit het water te moogen laaten ver- voeren naar 't naast bijgelegen huis of herberg, en aldaar aan het Zelve zodanige hulpmiddelen tot weder opwekkin- ge der gedeeltelijk verhoren leevensgeesten te attribueeren„ als zij gevoeglijkst en gejehiktst zullen oordeelen, mits van't gebeurde ten fpoedigflen aan den Heere Hoofd-Of- ficier doende kennis geeven , bij eene pœne in cas vanna' laatigheid van 25 Car. guldens:. Dat hunne Groot Acht- baarheden goedgevonden en verfiaan hebben, om van het geene voorfchreeven is, aan een ieder behoorlijke kennis te geeven. En wijders aan alle Herbergiers binnen de fiad Utrecht
eaderzelver Vrijheid, het naast woonende bij die plaatst alwaar zodanig lighaam in het water gevonden en uitge- toogenword, te ordonneeren; omme te gehengen en te ge- doogen, dat het zelve uit 't water getoogen lighaam in hun* ne huizen werde ovsrgebragt, en ten fijne voorfchreeven daar inne aan te neemen, mede op verbeurte van gelijki 25 Guldens, ingevalle zij zig daar tegens mogten koo- men te verzetten , ofte können goedvinden, het zelve te weigeren. Permitteerende niet te min aan alle Borgers en Ingeze-
tenen deezer Stad en Vrijheid van dien, dewelke ter liefde en behoud van hunne evenmenschgenegen mogten weezen, derzelver huizingen en wooningen daar toe gewillig aan te bieden, om insgelijks zodanige in het water gevallene of gevondene ligJiaamen daar inne te laaten overvoeren, ende te moogen huisvesten , ten einde de meergemelde hulpmiddelen daar aan zouden kunnen worden geappli- ceert. Wij zullen dit artijkel met de wensch befluiten, dat de
overige onzer Lands Vaderen , wiens zugt tot het alge- meene.nut en weiweezen hunner Ingezetenen dagelijks blijkt, dit verhandelde van zulk een. belang moogen vin- den , dat zii aan het algemeen doen bekent maaken , als dat de redding van de Verdronkenen aan een ieder vrij ftaat, en men geenzins verpligt is, een dusdanige zo lange hulpeloos te laaten leggen, tot dat het' Gerecht 'er bij is geweest : Tot 'er tijd toe, dat dit vooroordeel zo algemeen blijft heerfchen , als'het tot nu toe doet, zul- len 'er alle jaaren een ruim aantal van menfehen derven , dia
|
||||||
DRI. DRO.
die anderzins uit het water gehaalt zijnde, en fpoedige
hulp erlangende , inisfchien gered zouden zijn gewor- den. Zie ook GENOODSCHAP TOT BEHOUD VAN DRINKELINGEN. DRINK-SP1ER ; in 't Jatijn Musculus bibitorius, is
het toevoerende oog-fpierken ,- wordende het zelve drink- fpier genaamt, dewijl het 't meeste bij de zulken werkt, die veel drinken, en in het glas zien. DROEFGEESTIGHEID , zie MELANCOLIE.
DROES , word genaamt, wanneer de Paarden geduu-
rig cene taaije, geele of groenagtige ftoffe door de beide neusgaten uitloopt, of door één al'.een. Deeze ziekte heeft verfchillende zitplaatzen, of fchoon de ontlasting door dezelfde wegen gefchied; zij huisvest in de holte vanden neus en opperkaak, ofwel in de longen; dog waar zij ook geplaatst zij, zo moet de doffe zig noodwendig ont- lasten door den neus; om dat in de Paarden , gelijk in veele andere dieren, het ilappe verhemelte altoos agter op de tonge legt, en de holte van de mond affluit, waar door de etter of andere ftoffe uit de longen voortkoomen- de, onmiddelijk door den fpléet van de lugtpijp in het agterfte gedeelte van den neus gedreeven word , en ver- volgens de neusgaten uitloopt. Deeze gemeene ontlasting is oorzaak , dat de voor-
naamfte Schrijvers over de ziektens der Paarden, waar onder wij Soleijssel (Parfait Maréchal) met regt moogen tellen , alle Droes, zelfs de kwaade Droes (pag. 48. van hec zo even aangehaalde werk), tot de ziektens der ingewanden brengen. Carlo Ruiki Delle infimi- tndi dei Cavalli, handelt zeer naukeurig over aile deeze en andere ziektens der Paarden ; en onder de tegens- woordige Schrijvers is onder de Franfchen Bourgelat Elemeiis d'Hippiatrique 3 Tom. in 12. Lijon 1753.) die en mees ten roem verdient. En onder de Engelfcheir- Mr. GiBSON Shortpraüical metlwd of cunefor Hirfes.ij$5. De Droes verfchilt derhalven zeer aanmerkelijk; zij
koomt voort 1. uit verkoudheid binnen in' den geheelen neus, welkers holtens niet alleen tot in de opper-kaak, maar langs de voorhoofds-beenderen tot boven de oogen voortloopen, gelijk La Fosse Traité fur le véritable fiege de la morve des Chevaux, en welke Verhandeling in het nederduitsch vertaald is, zeer wel aantoont, als mede RutNi Tom. IV. lib. 1. pag. 59. Dit zoort is derhalven eene ligte ontfteeking in 't ge-
heele fnot-vlies, het welke uit duizenden klieren beftaan- de, eerst dunne ftoffe geeft, dan dikkere, taaije en et- ter gelijkende, even als in ons; zonder dat men uit de koleur en gedaante befluiten mag, dat dit eene etterag- tige verzweeringe is ; in tegendeel, zij geneest en ver- eischt geene middelen, ook kunnen dezelve niet gebragt worden ter plaatze daar ze benodigt zijn; Het is waar, dat waasfem van verzagtende kruiden niet kwaad zijn , ook worden die van veelen aangepreezen, maar het is bijna onmoogelijk, dat menfehen daar van niet nut ge- bruik maaken, laat ftaan de ftomme dieren; ook is in 't begin, waneeer de geneesmiddelen de meefte dienstdoen kunnen ; de neus zo verftopt, dat het volftrekt onmoo- geliik is, eenig middel aan te brengen. De Paarden zijn in het begin , wanneer hun dit onge-
mak aangrijpt, lusteloos en flaaperig; om dat het gehee- le hoofd, of liever de neus., die onbegrijpelijk ruim en groot is in die dieren, rondsom verftopt is, en de ze- nuwen der neus, welke zo nauw verbonden zijn met de hersfenen, fterk aangedaan worden. Dikwerf gebeurt het, dat 'er eene kleine hoest opvol-
|
||||||
DRO. 539
ge, dog de aandoening is alleen eene ligte ontfteeking
voor aan in de lugtpijp; zij geneest door warmte, door zagt voedzel, voornaamelijk door zemelen met warm water en melk gemengt, in te geeven. De tweede zoort is eene ontlasting van eene dikke,
geele, of bruinagtige Hinkende ftoffe, uit één of beide de neusgaten ; maakende een korst in en rondsom dezel- ve, welke het roode en levendige der neusgaten bedekt. De klieren aan den onderkaak worden dik en hard ; het welke teffens een zeker kenmerk is, om ze van andere Droes te onderfcheiden ; men noemt die kwaade Droes, de P'ranfchen la Morve, van Muornio, het welk van Morbusafftamt, dat is, ziekte bij uitneementheid. Over deeze ziekte heeft Carlo Ruini zeer verftandig ge- fchreeven, hij noeirrt ze Ozene , lib. 1. pag. io(5. c. 43. van zijn voornoemde werk. Bourgelat heeft 'er niets duidelijks over; maar La Fosse in zijne verhandeling fur la Morve des Chevaux, heeft zeer duidelijk den aart en zitplaats van dit vreesfelijk ongemak befchreeven. De Heer Profesfor Camper heeft 'er mede eene treffelijke Verhandeling over in het licht gegeeven, zie Nieuwe wijze van Landbouwen, ide fluk, Amfl. bij Houttuin 1763- pag. 321- enz. Deeze ziekte is een geduurig voortloopende verzwee-
ring, welke in het fnotviies der beide neusgaten, of een alleen huisvest; veroorzaakende eindelijk een becn-be- derf in de dunne neus beenderen ; door de aandoening der zenuwen , word de onderkaaks-klier aangedaan, en zwelt; zomtijds gaat ze over tot verzwceringen ,• zij is volgens het oordeel van den Heer Camper volftrekt on- geneesfelijk, maar niet befmettelijk, het welke hij met verfcheidene drangredenen bevestigt, die te meerder op- lettcnheid verdienen, om dat men hier door groote. en on- ' nodige onkosten zoude kunnen voortkoomen, die thans, inzonderheid onder de Cavallerije onnut verfpild wordeii ten kosten der Officieren. Het is wel waar, dat men in Frankrijk nog heden ftelt, dat dit ongemak zeer befmet- telijk is ; dog de wetten, om de paarden terftond te doo-, den , zijn zo geftreng, dat 'er geene proeven met zeker- heid van hebben kunnen genoomen worden , zelf niet door La Fosse onder het opzigt van de Koninglijke Aca- demie der Weetenfchappen van Parijs. La Fosse meent, dat ze veel overeenkomst heeft met
de lues venerea (vems-ziekte), dog verkeerdelijk; ook luistert ze niet naar kwikzilver, gelijk uit de proeven door den Heere Camper gedaan, gebleeken is ,• zie Nieuws wijze van Landbouwen, ide fluk, pag. 327. Zij koomt overeen met de waare Ozaena in de men-
fehen, die dezelfde uitwerkingen heeft, en volftrekt on- geneesfelijk is , zonder befmettelijk te zijn. Het middel door La Fosse voorgeftelt, om twee ope-
ningen te booren in den neus, ééne vooraan het hoofd, tusfehen het midden der neus en ooghoek in; en de twee- de in het opperkaak-been, laager; om door de bovenfte infpuitingen te doen, en door de onderfte te ontlasten; dog ook hier door kan men tot de zitplaats dier kwaaie niet koomen, om dat de fponsagtige beenderen der neus zodanig ineengekronkelt zijn, dat zij alle middelen af- keeren ; ook brengt hij geene proeven bij tot ftaaving, dan alleen dat die geboorde gaten in het hoofd ligt genee- zen worden, maar niet dat de kwaade Droes zelve door die behandeling verdweenen is. De Heer Maloüni geeft in de' Mem. de l'Acad. des
fciences de l'année 1761. pag. 176. een middel op, als
zeer voldoende, ts iveeten de pervenche, dat is, de
Y y y 2 maag*
|
||||||
(.-■■■
|
||||||||
•
|
||||||||
540 DRO.
maagde-palm inwendig ,• hij ftelt, dat de ziekte nie» al-
leen den neus, maar ook de Iongen en lever, dog nim- mer de bersfenen aandoet; hij heeft ook gebruikgemaakt van de doorbooiingen gelijk La Fosse . als1 mede van de Aethiops antimonii ib. pag. 181. De Paarde-tuisfchers fnijden de verdikte klieren weg,
dog dit is geene geneezing. De Profesfor Camper ein- digt zijne Verhandeling met deeze waarfchouwing pag. 329. „ Eerst, zegt dien Heer, fnijden ze de gezwollen „ klier weg, en het paard daar van geneezen zijnde, „" wasfchen ze met een fpons het neusgat, of wel beide „ fchoon uit; wanneer het paard niet lang gemonftert „ word, blijft het neusgat fchoon en levendig van ko- j, leur; dog een kwartier of half uur geoeffent zijnde, „ loopt de etter van vooren af aan. Die dieren zijn droefgeestig van aart, en tieren niet,
of fchoon zommige vet blijven; de etterloop verzwakt hun geweldig, zo dat ze eindelijk tot alles onbekwaam wor- den. De derde zoort koomt uit de longen, op drieërlei wij-
zen voort; of door eene flijmerige doffe, welke in de longen vergadert zijnde , dampigheid veroorzaakt, die ongeneesfelijk is ; of door eenè verzweering, welke in de longe op eene ontfteeking of pleuris volgt ; of ten der- den , om dat zommige vuile doften van andere ligbaams- deelen, door overbrenging (per Metastafia) naar de longen worden overgevoerd. Droes die in dampigheid overgaat, maakt de paarden
zeer benauwt, voornaamelijk als zij op de ftalle, ofbe- flootene plaatzen zijn; zij veroorzaakt met'er tijd eene drooge hoest, die meer of minder hevig is, na maate het paard korter of langer beflooten blijft, of flegt hooi of haver gebruikt heeft; de hoest op zig zelve is hevig, en zij brengen de kop zeer laag neder, om te dieper in te ademen, waar door de buik altoos geweldig flaat ; wanneer men ze in de weide brengt, verdwijnt de hoest in het geheel, zodanig, dat zij zelfs geheele dagen lang niet hoesten ; in den beginne evenwel, en wanneer men ze lang op ftal houd, ontlasten ze door de neusgaten ee- ne flijmerige taaije doffe ; deeze ziekte noemen de Fran- fchen Morve de poulx. De paarden hier door aangetast , zijn droefgeestig,
en kunnen nog boonen, nog haver, nog gemeen hooi verdraagen; ligt voedzel en aderlaating is noodzaakelijk van tijd tot tijd, voornaamelijk als een hevig toeval van benauwtbeid plaats heeft. Men houd die ziekte voldrekt ongeneesfelijk ; de paar-
den kunnen van geen dienst zijn, dan bij de poeren op bet land; temmeer, dewijl zij winters en zomers in het veld graazen moeten. Droes welke uit de longen voortkoomt, is eene ver-
zweering in een of andere long, of in beiden tegelijk; afkomftig van eene ontfteeking, welke het gevolg is van groote verhitting, wanneer ze na hevig geloopen te heb- ben, fcbielijk veel koud water drinken, of in de koude daan ; het is die ziekte, welke met onze pleuris over- eenkoomt, en in een etter-gezwel overgegaan zijnde borstteering maakt. De ontlasting van etter gaat door de neus, om redenen in het begin gemeld. Zagt voedzel en herhaalde aderlaatingen geneezen dee-
ze ziekte, zonvwijlen barst zij buitenwaarts uit, en ver- oorzaakt eerst een etterborst, daar na een pijpzweer of fistel, welke lang duuren kan. Door zagt voedzel moet men verftaan , gras in de zo-
mer, goed hooi in de winter, weinig haver, en vooral |
||||||||
DRO.
geen boonen, nog boonen ftroo; warm drinken is ten ui-
terften noodzaakelijk en voordeefig. Het is 'zeer twijffélagtig, of wel de geneesmiddelen,
die in menfchen goede uitwerkingen hebben ; m paaiden. op dezelfde wijze gedijen. Het gebrek aan gal, doet ons denken, dat 'er zeer veel verfchü moet plaats heb- ben ; het roggen-brood ten voorbeeld, daar de Voerlie- den en Koetziers gemeenlijk zo veel mede op hebben op lange togten, veroorzaaken gemeenlijk dunne afgang, ten bewijze, dat het niet genoeg kookt. De haver zeifs word fchielijk uitgeworpen, zonder voedzel te geeven, wanneer zij te veel tefFens gebruiken. Vermits de mee- fte geneesmiddelen van de menfchen overgebragt zijn tot de paarden, is hét waarfchijnelijk , dat vooroordeel meer dan ondervinding dezelve geregeld hebbe; waaruit volgt, dat 'er weinig ftaat tu inaaken is , op de geheimen der Paarde-docrors, en niet veel meer op de Schrijvers, oin dat de een den ander uitfchrijft, zonder genoegzaame proeven gedaan te hebben. De Droes, die uit overbrenging of metastafia zijne
oorfprong heeft, kan dooreen diagt geholpen worden;, dog het is niet gemakkelijk, deeze zoort te onderken- nen, en gekent zijnde, niet ligt te geneezen. DROESEM ; in 't latijn Fceces; beteekent de vuilig-
heeden , die zig uit de dunne vogten affcheiden en naar de grond zakken. Van zommige vogten noemt men het ook demoer, gelijk wijn-moer, enz. De droefem van olie word Amurca genaamt» DROEVIGE BOOM; in 't latijn Arbor trifiis; (NÏj-
Banthes caule tretragono f.oliis ovatis acuminatis, peri- carpiis membranaceis compresfis, Linn. Spec. Plantar."). Dit is een Boom op de Malabaarjche kusten en elders in
Indien groei jende, die van aanzien wel naar de Mirtus met groote bladen gelijkt; hij brengt witte dubbelde bloemen voort, vier of meer bij een, die de Jasmijn bloemen wat gelijken, en een zeer aangenaame reuk hebben, maar die des avonds na zonnen-ondergang open gaan, en's morgens met zons-opgang afvallen ; ook zegt men, dat hij zijne bladen over dag als heel verflenst laat hangen, maar de- zelve's avonds na zonne-ondergang weer fleurig wor- den, waar van hij de naam van droevige boom verkree- gen heeft ; de vrugten zijn kleine peulen , bevattende zes faaden, na het faad van de datura.gelijkende. De. Indianen noemen hem patizataco, mogli, Jingadi en pul. . DROGERIJEN; is de naam van allerleij enkelde din-
gen , die uit de drie Rijken der Natuur voortkomen, en tot het gebruik in de Genees- en Heelkunde en veelerleij andere konften en wetenfehappen , uit alle de werelds- deelen verzaamelt, en in de Drogisten winkels, tot ver- koop bewaart worden. Onder de Drogerijen uit 't Rijk der Dieren begrijpt men
geheele dieren en derzeiver deelen, of al wat 'er van komt, als hair, klauwen, hoornen, melk, bloed, drek, muscus, eivet, enz. Onder die uit't Rijk der Planten be- vat men, boomen, flruiken, planten en al wat daar van afkoomt, als wortelen, hout, fchors, bladen, bloemen, vrugten, faaden, gommen, har/en, balj'em, pik, enz. Onderde Drogerijen uit het Mineralifche Rijk xvorden begrepen, de metaalen, en halve metalen, allerlei aar- dens, zwavel, vitriool, marcafiet, bismuth, zink, enz. De Natuurkundigen verzamelen de verfchillige droge-
rijen of voortbrengaels en zeldzaamheeden der natuur in haare drie Rijken, en vullen hunne natuur-cabinetten daar mede op ; hoofdzaakelijk tot befpiegeüng en ver- maak, |
||||||||
DRO.
maak , of om dezelve in rangen, order, geilagten en
zoorten te fchikken : Dit is ook geen van de minlte nog onnutfle vermaaken en befpiegelingen; dewijl men daar door niet alleen de werken der natuur leert kennen, cn in haare zoorten onderfcheiden, maar ook de behoef- tens, voortbrengzelen en bijzonderheden van ieder land ontdekt ; 't welke ook de beweegreden is, dat thans- de Vorften en andere Grooten, 'er zig meer als wel eer- tijds aan laaten gelegen zijn, om diergelijke talrij- ke verzaamelingen met vecle kosten bij een te vergade- ren. Dog wat aangaat het medicinaale gebruik van een menigte
vreemde buiteniandfcbe drogerijen, zijn veele Genees- heeren van oordeel, dat men dezelve wel zoude kun- nen misfen ; dewijl ieder Landfchap genoegzaame droge- rijen voortbrengt tot geneezing van allerieij ziektens en gebreken , en die zelfs beter gefchikt en gepropouio- neert zijn, naar den aart der Landfchappen en derzelver Inwoonderen. Dus heeft men in Europa drogerijen die 't zelfde, ja beter dienst In de Genees- en Heelkunde doen als die uit andere wcrelds-deelen gebragt v/orden, of die men in derzelver plaats gebruiken kan : Dus kan men bij voorbeeld in plaats van den Peruaan/eken Bal- zen, enz.gebruiken terpentijn, olie- van St. Jans-kruid, enz. Het esfehen- en bosboom- J/out is zweetdrijvend en ruim zo goed als pokhout; jenever-hout overtreft de fas- fafras: De calmus kan dienen in plaats van de gember, galanga , enz. De fpecerijagtige zaaden van carweij, cumijn en venkel, enz. zijn beter als de vreemde fpece- rijen, welkers fcherpigheid en hitte dikwils nadeelig voor de ingewanden is ; en zo voorts. Een gemeen kruidje in het veld gezogt, en dat dikwils met de voeten ge- trapt word, overtreft veeltijds in de geneezing het beste middel uit Turk/e , Afiatifche of Indiaanfche drogerijen bereid. Daar en boven zijn de vreemde drogerijen veel- tijds vervalscht of niet zuiver, of ze zijn te oud en be- dorven , zo dat men 'er geert ftaat in de Geneeskunde op maaken kan. Egter moet men de vreemde medici- naale drogerijen niet geheel verwerpen, ze hebben ze- kerlijk haare nuttigheid, wanneer ze wel gekoozen en bereid, gebruikt worden ; en het is zeeker, dat men yer veele in de konden en wetenfehappen, bijvoorbeeld in de verf- eafchilderkonst, enz. niet zou kunnen mis- fen. DROGIST; Materialist; is een Koopman die aller-
ieij drogerijen in de winkel te'koop boud: Een zodaa- nige dient zorg te" draagen,. dar hij goede, onvervalsch- te en verfche waar houde. DROMEDARIS, zie KEMEL.
DRONKEN-BESIEN ,• in 't latijn Erica baccifera ,
is een zoort van Heijde die beßSn draagt, welke ge- geeten wordende, dronken en onzinnig maaken. DRONKENHEID ; Dronkenfchap, in 't latijn Ebrie-
tas; Temulentia; is een drift des bloeds of der levens- geesten en een daar uit voortkomende verwarring der gedagten, ontdaande door een overmaatig gebruik van fterke geestrijke dranken ; als mede van verdoovende en bedwelmende dingen, als van opium ,faffraan ,flerke tabak, fcheerling, enz. Dog de dronkenfchap van eenige drank heeft verfcheide trappen, want de eerde trap kan men reekenen te zijn, als iemandbij voorbeeld van een glas wijn eenigzins vrolijk word, zonder buitenrpoorigheid tebcprmn; gelijk Sai.omon zegt, de wijn vervroolijkt 'smenfehen hart. De tweede trap is, als iemands zinnen door de drank verward zijn, egter nog weetende wat hij |
|||||||||
DR0>.
|
|||||||||
54-*
|
|||||||||
doet: Maar de derde trap is de ergfte van allcD,name-
lijk', daar iemand van zijn zinnen geheel als beroofd is, en niet weet wat hij doet, of veelerlei buitenfpoorigbee- den begaat. Het is aanmerkelijk, dat de drank iemand op de eene
tijd fchielijker en meer aandoet, dan op een andere tijd; afhangende van de gefteltheid des menfehen lighaams op verfchillende tijden. Ook is het iets bezonders, dat iemand dronken kan worden , zonder eenige drank te nuttigen : Bij voorbeeld in een kelder koomen- de, daar veel wijn in legt, en'er wat in vertoevende, zal hij, weer daar buiten komende, dronken zijn, fchoon hij geen wijn geproeft heeft; dit word veroor- zaakt door de uitwaasfeming der vlugge geesten uit de wijn, enz. die men inademt, en de hersfenen aandoen. Middelen tegens de Dronkenfchap.
Om de dronkenfchap voor te komen, prijst men zeer
om 's morgens veel zoete melk te drinken, of eenige bit- tere amandelen te eeten ; of een paar lepels vol zoete amandel-olie of beste boomolie in te nemen. Maar om de dronkenfchap weg ts neemen of te ver-
minderen , is het goed veel thee te drinken of wat kool fop te eeten, of wat extraU van alfem te neemen. Of neemt goed zuiver water, waar in men wat f alpeter hut fmelten; ook zijn allerlei] zuure fpijzen, dranken, fau- fen, en fappen, bij voorbeeld een falaad, zuur ragout, fap offijroop van citroenen, aalbejiè'n , enz. heel dien- dig om de dronkenfchap, zo niet geheel weg te nemen ,, egter merkelijk te verbeteren ; voorts is de rust en flaap nodig. En dewijl het doorgaans gebeurt, dat iemand die de
voorige dag of avond wat te veel fterke of geestrijke dranken genooten heeft, den volgenden morgen hoofd- pijn, of een berooid hoofd heeft; dog wel meest als men geen genosg-^aame rust daar opgehad heeft, of dat de drank niet goed of niet zuiver geweest is ; zo is het dien (tig, dat men 's morgens een glas alfem-wijn of ex- traut van alfem of een goed maag - verflerkend elixer neeme ; waar door men weer te regt komt, en de mid- dags-maaltijd 'er goed op fmaaken zal. Dog het beue middel van allen, om de dronkenfchap te beletten, is,dar. men niet te veel geestrijke drank gebruike, DRONTE, zie DOD-AARS.
DROOGE AZIJN, zie AZIJN.
DROOGEN van VRUGTEN, zie op ABRICOO-
SEN, APPELEN, KERSSEN, PEEREN, PERSI- KEN, PRUIMEN, WIJN-DRUIVEN, enz. DROOM ; dus noemt men de gezigten en verbeer-
dingen , die men in den flaap ziet, en die zig aan de in- nerlijke zinnen vertoonen ; daar zijn tweederlei Drao- men , Natuurlijke en Goddelijke of Bovennatuurlijke. De Natuurlijke Dï'oomen neemen hunnen oorfprong,"
uit de natuurlijke gefteltheid, gemoeds-driften en dage» lijkfche bezigheden; daar zijn 'er, die den mensch ver- genoegt maaken en verblijden; daar zijn 'er in tegendeel, die hem zwaarmoedig en bedroeft maaken. De meefte Droomen ontdaan uit het geene ons bij dag ontmoet is, waar van zig een flauwe en verwarde verbeelding in den Droom vertoont; want de ziele geduurende den flaap nog eenige oplettentbeid behoudende omttent het gebeurde, vertegenwoordigt het haar zelve; en om dat ze niet an- ders als door werktuigen werkt, welke werktuigen ia de flaap belemmert zijn, zo kan ze zig de voorwerpen niet anders als verward vertegenwoordigen ; doet hier Yyy3 bi^ |
|||||||||
DRO.
|
|||||||||||
DRÜ.
|
|||||||||||
54*
|
|||||||||||
bij, dat'er verfcheidene zoorten Van-vleesch zijn, die
den flaap bezwaaren, en ongemakkelijke Droomen ver- wekken , als dat van een wild zwijn , van een oude haas, rund, gans, end, en diergelijke, die zwaar om te verduwen zijn ; insgelijks de peul-vruglen ; fpijzen die ligt verduwt worden, hebben een tegengeftelde uit- werking. De vermaakelijke of droevige voorwerpen , omtrent welke men bij dag is bezig geweest, geeven aan de zinnen ftoffe tot aangenaame of onaangenaame Droo- men. Wat de beduiding der Droomen aangaat, ze zijn met
regt te berispen, die 'er op een losfen voet voorzeggin- gen uit trekken ; hoewel men 'er zomtijds gisfingen van een goede ofkwaadeligbaams-gefteltheid uit trekken kan; dus bij voorbeeld, die gecnen, die veel van vuur, veg- ten en krakeelen droomen, hebben een overvloed van gal. Droefgeestigheid word te kennen gegeeven door zwaar-
moedige 'Droomen; gelijk droomenvan water, regen, ri- vieren en visfcherij, een overvloed van (lijm en flui- men betekenen ; ziet iemand in den droom roode en fchit- terende voorwerpen, het is een teken, dat hij te veel bloed heeft ; op dezelfde wijze kan men een gisfing maa- ken van deugden en lasteren, hebbende haaren eerften oor- fprong in de gcftekheid des ligbaams, hoewel ze vol- ftrekt van de ziele afhangen. Hier van daan moet men niet twijffelen, of het ontftaat uit de gefteltbeid of tem- perament van iemand, zo hij dikwils van een en dezel- ve zaake droomt; maar in geval een Droom maar eens gebeurt, kan men nietonderfcheiden, of dezelve uit een dagelijkfche bezigheid, dan uit de geileltheid des men- fchen ontftaat,- immers zo iemand maatig leeft, en zig met goede en Godvrugtige gedagten te flaapen legt, hij 2al doorgaans goede Droomen hebben. Onder de Goddelijke Droomen worden getelt, die God
of onmiddelijk, of door den dienst der goede Engelen toezend ; om toekoomende dingen, het zij goede, het zij kwaade, te openbaaren ; van welke beide zoorten de .Heilige Schriftuur voorbeelden verhaalt. DROOP of DROP der VROUWEN BORSTEN;
word gezegt, wanneer in zuigende Vrouwen de melk in de mam zelveftolt, klonterten verhardingen voortbrengt; welke dikwerf verdwijnen door warmte, en warme ftoo- vingen, of wel in verzweeringen overgaan ; deeze ver- zweeringen breeken zomwijlen agter den fchijf van de 'borst door, en brengen fistelen te wege, dje op ver- fcheidene plaatzen doorbreekende, eenige maanden kun- Oen duuren, zonder nogthans gevaarlijk te zijn. Middelen tegens den Droop.
Wanneer eene Vrouwe voorneemens is, haar kind niet
te zuigen, gelijk bij de Rijken zomwijlen gebeurt,- of wel om zwakheden in het zenuwgeftel verpligt is, haar kind aan eene Minne te vertrouwen, of wel de borsten op moet droogen, om dat het kind kort na, of in de ge- boorte geftorven is ; moet men niet wagten met opdroo- :gen, tot dat het zog naar de borsten gevoerd is door ,3e melk-koorts ; maar zo als de verlosfing bered is, plei- fteren opleggen van de Empl. e fapone; of, gelijk best is, van het Empl. Rustingii, met de voorige gemengt. Deeze zelfde pleifters verdrijven ook de klonters,
als ze zeer hard geworden zijn, en lang geduurt heb- ben. Indien men in het begin ftoovingen van wolle doeken
|
gedoopt in warme zoete-melk, met een weinig Spàanfche
zeep gemengt, op de borst legt, flaagt men vrij wel. Ook is een pap van kruim van oudbakken witte-hrood, of haver gort, of dieigelijke , met een weinig J al am- mo7iiacum, en bij de rijken met een weinig witte wijn gemengt, warm 'er opgelcgt, een uitneemend middel. Dog men verkiest meest al pleifters, om dat de ftoo-
vingen en pappen het linnen te veel bemorfchen, en dik- wils geheele verfchooningen vereifchen, waar door de zuigende Vrouwen, nog korts gekraamt hebbende, in ons land, daar geene kagchcls geftookt worden, teveel koude vatten. Deeze klonters, of fchoon in verzweeringen overgaan-
de en fistels, geeven zeer zeldzaam en bijna nooit ge- legentheid tot kanker; een enkele reize gebeurt het, dat 'er funs,us uit voortkoomt. Zie FUN GUS en ook BORSTEN (DROOPENDE). DROP; is het uitgekookte zap uit de wortelen van
Calisfen- of zoet-hmt, bet welke onder de gedaante van zwarte rollen of Hokken, tiit Frankrijk, Spanjen en Duitschland verkrecgen word; zij persfen de wortelen, doen het zap in vertinde bekkens, en kooken het toe die dikte, waar in wij het ontfangen. Men kiest dezwaarfte, glanfigfte en minst verbrande,
welke zoet van fmaak is, en in de mond ten eenemaa- len fmelt. Geel zap van zoet-hout, of geele drop, hoe ts
mauken. Neemt een half pond van bet gcelfte en verschte zoet-hout, gezuivert van de buitenfte fchors ; klopt die plat met een hamer , en fnijd ze in ftukken met een fchaar; giet 'er op in een verglaasde aarden pot vijf pond kookend water, of zo veel nodig is; laat dit even opgekookt ftaan tot 's anderen daags ; giet het zap door een zeef, clarificeerc het met wit van een eij, en giet dit door een wollen doek ; dus gezuivert laat het uit- dampen op een zagt vuur, tot hef de dikte van fijroop heeft ; neemt vervolgens het wit en dooir van een eij door een geklopt, en mengt het in een mortier niet een half lood gepoeijerde gom-dragant, tot dat het een dikke pap word ; wrijft die door een teems met een lepel, en mengt 'er onder twee oneen van het geele zap van ca- lisfen-hoiit, en twee pond beste brood-zuiker, of zo veel nodig is ; ilampt dit alles in een mortier tot een deeg , die men kan handelen, zonder de handen te befuieeren; ilrooit 'er telkens wat zuiker tusfehen , en maakt 'er langwerpige ronde ftokjes van, en fnijd die in (tukjes. Ook maakt men 'er tabletjes van, dat is, eerst ronde balletjes, die men plat drukt, of met vormtjes allerlei gedaanten geeft, en daar na op de oven, of op eene warme plaatze droogt. Anijs-drop , hoe best gemaakt word.
Neemt drie lood maan-koppen, van de zaaden gezui-
vert ; bloemen of wortel van tusfilago, of hoefblads-wor- tel, twee lood; geparelde gerst, één lood; kookt die tot de helft, en zuivert dit afkookzel door een teems, daar bijvoegende zwarte drop, witte zuiker en arabifche gom , van ieder vijf oneen; kookt dit alles tot de dikte van dik of ftijf extract ; doet 'er bij olie van anijs , twintig droppen , en maakt 'er tabletten of koekjes van ; de veelheid kan evenredig vermindert worden. Alle deeze koekjes zijn uitneemend goed in verkoud-
heden |
||||||||||
DRÜ.' 543
|
|||||||||
DRO. DRU.
|
|||||||||
heden en zinkingen, welke op de borst en longen-pijp
vallen ; zommige doen 'er een weinig catechou onderanderen een weinig muscus. DROPACISMUS; Dropax; Picatum; een Pik-plei-
fier; 't welke gemaakt word wwapik gemengt'met peper, gember en bertram-woitel, enz., dienende om het hair uit te trekken, in kwaadzeer: Ook maakt men ze van fik en mostert-zaad, enz. tegen de verdorring of drooge uitteering der leeden (atrophia.) DROP-STEEN, in'tlatijn StalaBites; is een fleen die
uiteen vallend, of druppend water ontftaat, en waar van vielerlei)' zoorten zijn ; zommige hebben de gedaante van coraalen , en zijn takkig, gelijk die welke uit de ijzerhutten van den harts komen; andere hebben weel- een andere vreemde gedaante," gelijkookhier en daar in onderaardfche grotten veele deezer fteenen, door de doorzijping en drupping van het water ontdaan , gevon- den worden. DROSERA, zie ZONNEDAUW. DROSOMEL; Mei roscidum, is een bijnaam van de Manna. DRUIFJES-HIÏACINTH, zie HIJACINTH. DRUIFTES-WILGE, zie SPIRtEA. DRUIPÈRT, zie ZAAD-LOOP. DRUIP-LOOP; Per/ing; in 't Jat. Tenesmus; iseenge- duurige aanprikkelingtot den afgang, zonder dat 'er iets van belang afgaat, of alleen maarflijm-, gal-, bloed- of etterag- tige ftoiFe, met pijn verzeld ; zomtijds is 'er alleen ook maar jeukte bij, en daar volgt ook wel een ontlteeking in de endeldarm op. Dog de« druip-loop word onderfcheiden in twee zoorten, als in regte en in valjclw druip-loop: De regte, die zomtijds met eene verzweering des endel- darms verzeld is, kan uit verfchillige oorzaakenontftaan; dikwils is, 'er een fcherpe ftoiFe de oorzaak van, die ge- duurig tot afgang prikkelt en eindelijk verwond maakt: Ook volgt die wel op fcherpe purgeer-middeleh ; kan ook voortkomen door aars wormen (ascarides) en door verkouding van den aars, of door verharde drek, door gebrek of ziekte der ga!, gebrek van drank, enz. De valfche word veroorzaakt, dooreen medelijding
der darmen, en als er geen etterftoffe door de afgang gelost fltord; gebeurt mede dikwils bij de zwangere vrou- wen, als de lijfmoeder den endeldarm drukt. Ook kan de flrangurie, een fteen of verzweering der blaas of maar eene knaaging der uitfehietende klieren (prostates) de oor- zaake daar van zijn. Om derbalven dit gebrek te geneezen, is tot verbete-
ring der fcherpe humeuren een verzagtend klijfteer uit maluwe, heemst, bingel-kruid, walkruid s-bloemen , camil- le-bloemen, roofen, dil-zaad, femig reek-zaad , geweekte die van camille, witte leliën , St. janskruid, als mede hokke-vet, eijerdoojir, enz. toebereid, zeer nuttig ; bij voorbeeld Neemt wolkruids-hloemen, een handvol; roode roofen,
een halve handvol; dil- en fenugreek-zaad, van elk twee drachma; aardwormen klein'gefneeden, een halve once; kookt het wat in een half mingelen me/fe, dandoor- gezijgt zijnde, doet bij het doorzijgzel olie van camille , en van witte leliën, van elk zes drachma; en gebruikt het warm tot een klijfteer in twee of drie reizen. Of neemt maar wolkruids-hloemen een handvol ; ge-
kneusd lijn-zaad, twee vinger-greepen; laat het in een halfmingelen kookend water of melk toegedekt ftaan te trekken, tot dat het lauw-warm geworden is, dan doorge- zijgt zijude ; doet 'er bij een eijerdoojer, dat met wat warm |
water geklopt is, en gebruikt het tot een klijfteer in
twee reizen. Of neemt maar een half mingelen warm.pens-nat, en
gebruikt het als het voorige. Dikwils zijn ook de volgende middelen van veel nut,
inzonderheid als 'er geen of weinig verzweering bij is. Neemt geroost wiite-brood, doopt het in witte booni-
olie en eet 'er altemets een ftukje van; dit is een zeer goed middel. Of neemt wierook of terpentijn, legt die op gloeijende
kooien en ontvangt den rook daar van , van onderen te- gen het fondament. Of neemt zeven-boom, kookt-die \nwijn met wat azijn
en ontvangt den damp daar van van onderen, als voo- ren. Voorts moet men zig wagten voor harde fcherpe en zoute fpijzen en dranken. Ontftaat dit lastig ongemak uit aarswormen; moet men
dezelve verdrijven doormiddel van eenzet-pil van fpek of kaas gemaakt, in het fondament te fteeken, of door eene infpuiting van water daar kwikfilver in gekookt is. Komt het zelve voort uit verkouding van den aars, dan word het geneezen door oplegging van Warme doeken, of een warm zakje gevuld met camille-bloemen, wolkruids.-bloe- men, St. y ans-kruid-bloemen, dilzaad, enz. Maar zijnde zwangere Vrouwen daar mede behebt,dan is'er niet wel mid- del tegen, maar na de verlosfing zal het van zelfs op- houden : En is het graveel of fteen-fmerten enz. de oor- zaak daar van, zo moeten 'er bezondere middelen te- gen gebruikt worden. DRU1VE-BOOM, zie WIJNGAARD. DRUIVE-KRUID ; TurkfeBijvoet; Padde-kruid.; Pi- ment; in'tlatijn Botrijs; Ambrofia; Artemifia Turcica. Daar zijn twee zoorten van, als i. Het gemeene Druive-kruid; Botrijs ambrofioides
vulgaris; (Chenopodium foliis oblongis finuatis , racemis nudis multifidis, Linn. Spec. Plantar.) 2. Het Americaanfche Druive-kruid; Botrijs ambrofi-
oides Mexicana ; (Chenopodium foliis lanceolatis denta,- tis; racemis f oliatis Jimplicibus, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort, die het bekendfte is,
heeft diep gefneedene hoekige en bogtige bladen ; uit de wortel febiet een fteng met zijdtakken op van ongeveer een voet hoogte, en bekleed met diergelijke maar klei- ner bladen; langs het bovenfte der takken koomen kleine bloemen en 't zaad in lange tros/en voort, dat druifswij- ze bij malkander zit ,• waar van dit kruid zijn naam draagt, en 't zelve heeft een aangenaame reuk. De tweede zoort heeft langwerpige getande bladen ,
en de bloeitrosfen zijn enkeld en met bladjes doorgroeit ; daar de vorige verdeelde trosfen geen bladjes heeft; zij heeft ook een fterken maar onaangenaamen reuk. Plaats. De eerfte zoort groeit in Hoog-Duitschland,
Frankrijk en Italien enz. op zandagtige grazige plaat- zen. De tweede zoort word gevonden in Portugal en America , en ze zijn beide eenjaarig. Men kweekt ze bij ons zomtijds in de hoven, inzonderheid de eerfte zoort, tot 't medicinaale gebruik. Daar is ook nog een Americaanfche hecsteragtige zoort, maar die hier te Lande zeldzaamer is. Kweeking. Men zaait haar zaad in het voorjaar op
een bedde, ineen goede losfe grond en warme plaats; daar na verdunt men de opgekomene jonge planten« als ze te dik ftaan, en boud ze van het onkruid fchoon; zo zullen ze niet nalaaten wel te groeijen en in het najaar rijp zaad te geeven , dat men verzaainelt en bewaart: Zij
|
||||||||
DRU. DRIJ. DUB. DUC.
|
|||||||||||
534
|
|||||||||||
DRU.
|
|||||||||||
■Zij komen ook veeltijds van het gevallene zaad van
zelfs weer voort : Ook kan de wortel van de tweede •zoort de winter over behouden blijven, als men ze met lange drooagtige mest tegens de vorst dekt, fpruitende dan in het voorjaar op nieuw uit. Eigenfchappen. Dit kruid heeft een verwarmende,
verdunnende, openende, oplosfende en winddrijvende kragt, en word inzonderheid gepreezen voor borst-kwaa- ien, moeijelijke ademhaaling, duipige hoest, teering, longe-zugt, pijn en krimpingen des buiks, enz., dog word zelden gebruikt. 'DRUK-DOEK, zie COMPRESSEN. DR UK-IN KT, zie INKT.
DRUK-KONST; Boekdrukken, is eene deredelde
en nuttigde wetenfchappen die'er immer is uitgevonden; dewijl dezelve in daat Helt, om niet alleen üods dier- baar woord, voor een maatigen prijs een ieder in handen te doen hebben ,• maar ook daar door de konden en we- tenfchappen bevordert worden , en de nuttige voortbreng- zelen en befpiegelingen van verhevene verdanden , aan een ieder die leezenslust heeft worden medegedeek. Het is egter ook zeker dat deeze edele konst tot verfpreiding van veele ondeugende gefchriften word misbruikt; maar welke wetenfehap hoeedel ook op zig zelven befchouvvt, is hier niet aan onderhevig? een ieder zal egter gerede- lijk moeten toeftemmen , dat het misbruik 't welk 'er van .gemaakt word, geenzints terens de voordeelen en Jt nut 't welk men 'er van geniet, op te weegen zijn. Niettegenftaande Montanus in deszelfs befchrljving
van Japan ons zoekt wijs te maaken dat deeze konst rede voor iooo jaaren in het Tartarifche gewest Tanaut is bekent geweest; en dat N. Trigantius beweert, dat 'er voor ruim 500 jaaren boeken in China zijn ge- drukt ; zo zijn egter deeze beide verhaalen zeer ver- dagt, dewijl ze met geen de minfte geloofwaardige bewij- zen onderfteunt, nog bevestigt worden; met veel meer reden en het volmaakfte gezag kunnen wij de uitvinding van deeze nuttige wetenfehap aan Laurens Janszoon bijgenaamt Koster toefchrijven ; deeze een man van een aanzienlijke geboorte en Scheepen der Stad Haarlem, daar bij veel geest en vernuft bezittende, vond omtrent 't jaar 1430 deeze wetenfehap uit. Ligtelijk begrijpt men dat zulks in den eerften aanvang, zeer onvolmaakt was; volgens verhaal van Junius in zijne Batavia gaf hier toe aanleiding dat Laurens in het Haarlemmer bosch wan- delende , eenige letters in de bast van beuken hout had gefneeden, dien hij vervo gens verkeert op een duk pa- pier drukte, en zulks hem aanfpoorde om verder onder- zoek te doen : Die van Mentz , betwisten den lauwer- kroon deezer uitvinding aan onzen Haarlemfen Regent; dog met welke fchijnbaare redenen zij dit voorgeeven ook zoeken te bekleeden , vervalt dit ten eenemaalen, zedert dat den Heere en Mr. G. Meerman , zo onver- moeit en geoeffent in hetnafpooren van al het geen kon- ften en wetenfchappen, eenige luider en opheldering kan bijzetten; ons in zijn doorwrogt werk,getijteld Origines Tijpographijete 'er de alderfterkfte bewijzen van heeft bijgebragt; de zulken die in de latijnfche taaie niet zijn geoeffent, kunnen hunnen weetlust dienaangaande vol- komen vergenoegen, met het Nederduitfche uittrekzel, 't welk bij P. van Dammend Amflerdam in den jaare 1767 is gedrukt, te doorbladeren : Dit ftuk zijn wij aan den niivren arbeid van den Wel Eerw. zeer Gel. Heere H. Gockinga Predikant, te Ontfiuizen en Wilni: ver- ^chuldigt, die 'er zijne aa'nteekeningen heeft bijgevoegt ; |
|||||||||||
en waar agter eene lijst der boeken in de Nederlanden
voor 't jaar 1500 gedrukt, geplaatst is ; met aanwijzing waar dezelve zijn te vinden ; 4>pgeftelt door den Heere J. Visser Advocaat, en beroemt liefhebber der Oudheid- kunde in 's liage. Geenzints agten wij het van dienst, om eene optelling
van alle de Gereedfchappen te doen die tot het Boek- drukken vereifcht worden; dewijl den leezer dog daar door geen juist en net denkbeeld van de beoeffening deezer edele konst kan verkrijgen, wordende hier toe volftrekt het zien van de behandeling zelven ver- eifcht. Enkel zullen wij nog aanmerken, dat deeze konst met
alle overigen dit gemeen heeft gehad; dat dezelve in den beginne onvolmaakt is geweest, en niet dan bij trappen tot die volkomentheid is gebragt, waar in wij dezelve thans zien bloeijen ; Dog dit moet men eenpaarig toe- demmen, dat ze door het vernuft van haare befchaavers minder tijd heeft nodig gehad om zig te volinaaken als wel andere wetenfchappen van minder belang; dewijl 'er reeds in 't laatfte van de vijftiende eeuw dus nog korte jaaren na de uitvinding, boeken zijn gedrukt, die veele van onze hedendaagiche drukken, verre in cie- raad en zindelijkheid overtreffen.- DRUK-KONST, zie KATOEN en PLAAT-DRUK-
KEN. DRUKKING van 't HARTE, zie SIJSTOLE. DRUP A ; een Steenvrugt, betekent volgens Linn/B- us, een vrugtdie een noot ofzaaddeen van binnenheeft, gelijk Pruimen, Kers/en, Amandelen, enz. DR1JETES ; is de naam welke zommige Natuurkun-
digen am het verfteende Eiken-hout geeven. DR1J*-KONST, zie CAELATURA. DRIJF-STEEN, zie TUFSTEEN. DR1JMOPOGON, dus word ook de Reinette (UI- maria) genaamt. DRIJOPTERIS NIGRA, zie VROUWEN-HAIR.
• DRIJVEN; Afdrijven ; betekent bij de Bergwerkers
het onzuivere en ondeugende van bet zuivere metaal,
door middel van lood , enz. in het- vuur af te fchei-
den.
DRIJVEN , betekent ook bij de Zilver- en Goud-
fmeden, uiteen dunne zilveren of gouden plaat, door middel van bekwaame beiteltjes, allerlei verheven loof- en beeldwerk te drijven, en te figureeren ; dat een mee- fterftuk van zodanige Konstenaars uitmaakt, en zulk werk draagt gewoonlijk de naam van gedreeven -werk; gelijk men zulks onder anderen zomtüds ziet op borlo« gie-kasfen, enz. ; dog meest is 'tgegooten of gedampt werk. DUBBELDE BLOEMEN te winnen; zie op 't arti- kel BLOEMEN, pag. 210. DUCTILITAS, zie REKBAARHEID. DUCTUS , betekent gemeenlijk een Gang of Pijp , waar door water of eenig ander vogt geleid word; zie ook CANAAL. In de Ontleedkunde merkt men veele zulke Leiders (DuClus) aan. Als DUCTUS BILIARES , dus worden de Gal leiders
genaamt. DUCTUS CHOLEDOCHUS vel CIJSTICHUS,
betekent mede de gal blaas gang- of galleider. DUCTUS CHIJLIFERI , dit zijn de chijl-leidert
of gangen, welke door BiDi.00 ïn de navel-ftreng zijn ontdekt; deezen zijn het welke het voedzel van de moe- der naar de vrugt, of ten minden in de ruimte van het lams-vlies voeren. ' DUCTUS
|
|||||||||||
'DÜC. DUO, DUE. DUI.
DUCTUS HEPATICUS, de Lever-gang i en door
T>uäus Hepatico-Cïjsticus, word beide de Lever- en Qal-blaas-gang begreepen. DUCTUS PANCREATICUS, zie GAL-VLEES-
BUIS. DUCTUS SALIVALIS, zie SPEEKSEL -BUI-
SEN. DUCTUS THORACICUS, Borst- of Ckijl-buis ,
ook Chijl-Mder genaarht, is de weg Avaar door de Chijl en Lijmpha , van de nieren of door de borst, tot aan de onder-fleutelbeens-aderen vloeit. Deeze buis of ca- naal eveneens als de aderen gevormt, is zeer dun en zagt van zelfftandigheid, en heeft geene eigene bewee- ging, dezelve gaat tusfehen de beide fchenkelen van het middelrif, en koonit benevens de groote flag-ader Car- ttria aorta) in de borst , klimt voorts langs de wer- vel-beenderen van den rug-graad tot bij den flok-darm, en verkrijgt in de borst gemeenfehap met de water-vaten {va/a lijmphatica thoracica) door Barthqlinus de melk- wegen van de borst genaamt. Het gebruik van deeze buis beftaat daar in, om het water uit de water-vaten en de chijl uit de chijl-bak te ontfangen , en die tot het bloed over te voeren. Men fchrijft dé ontdekking van deeze buis toe, aan Joh. Pecquet, die in 't midden 4er zeventiende eeuw heeft geleeft. DUCTUS VENOSI; hier door worden de Bloed-
gangen of Aderen verdaan. . DUDA1M, zie MUSA. DUE LECH; deeze naam geeft Van He lm ont
aan de Steen, die zig in de blaas van de menfehen zet. " DUIF, zie DUIVEN. DUIFJE, ?ie EGEL-VISSCHEN.
DUIF-SPERWER ; in 't latijn Columbarius; (Falco
cera lutea, corpore fusco fubtus albido , caudafusca, fa- fciis linearibus quatuor albis, Linn. Sijfl. Nat.) Is een Vogel onder het geflagt der balken behoorencle; wiens bovenlijf bruin-koleuiig is , de borst wit, een bruine ftaart met vier witte fmalle ftreepen gebandeert; dezelve woont in America. DUIF-VISCH, zie STEKEL-BUIK.
DUIKER-GANS, ook Giervalk en Zeeraave genaamt;
zijn twee zoorten van ,• de eerfts in 't latijn Mergo-anfer ; (Mergus crißa globofa utrimque alba, corpore Jupra f 'us- (0, fubtus alba, Link. Sijfl. Nat.) is een water-vogel onder het geflagt der Zaag-bekken behoorende; deszelfs groote verfchilt weinig van die van een Hok-eend ; zijn £iig is breed en plat, de kop vertoont zig dikker als hij Cigentlijk is; wordende dit door de losheid der vederen veroorzaakt, die als een kuif vormen , fchoon het geen regte kuif is ; bet mannetje is van bovenen zwartagtig gekoleurt, dog het wijfje aschgrauw; beide zijn zij van onderen wit, en om de hals een witte kraag; de bek is rood en zwart, en de pootcn rood; zij worden aan de zee-kustcn, als mede aan de moerasfen en rivieren van Europa gevonden; wonderlijk fnel kunnen deeze vogelen met hunne kleine wieken, langs de oppervlakte van het water vliegen ; hun vleesch is niet wel eetbaar, zijnde fterk en van een onaarigenaamen fmaak, dag ter decgen gezouten en gerookt zijnde vermindert deeze fterkte veel, en worden aldus menigvuldig in Zweeden door de bevvoon- ders der zee-kusten gegeetcn. De tweede zoort ook Langbekkige Duiker, en in 't la-
tijn Senator genaamt; (Mergus en'fta dependente , capite nigro maculisferrugineis, Linn. Faun. Suec); verfchilt «veinig in groote met de voorgaande,- zijnkoleur koomt |
||||||
PUI. »KT,
'er ook zeer wel mede overeen, dog hij heeft langer bek,
en een wezendlijke kuif op het hoofd, en de tandje« die de anderen regt in de bek liaan, zijn in deezen om« ; gekroait. Wonderlijk wel weet men zig in Zweeden van de ban»
delwijze der Duiker-ganzen te bedienen, om een menig- te visfehen te betrappen; welke vangst op de volgendo wijze gefchied. Tegens den winter, wanneer de zee met ijs begint be-
zet te worden ; gaan de Duiker-ganzen derwaarts, en koomen niet te rug; als in het voorjaar, zijnde als dan geheel mager; twee of drie wecken aan de kusten door-- gebragt hebbende, vertrekken, zij op nieuw, om hun geflagt voort te planten, en wanneer zij tegens de herfst met hunne jongen te rug keeren, is het de tijdt dat zij ' om zo te fpreeken tot deeze jagt bekwaam zijn ; deeze vogels plaatzen zig dan dagelijks over de zee in ecne li- nie, hebbende een ige der oudftcn als aanvoeders voor- aan; in die tusfehentijd dat een gedeelte gcduurig on- der water duiken, maaken de overigen een verbaazend geraas en gekletter, met door hunne wieken of vleuge- len op het water te flaan, welk geraas niet kwalijk na 't gerommel van. verre af zijnde donder-flagen gelijkent; en zodanig de visch verfchrikt, dat zij hun heul in de vlugt zoeken en zig in het diepe van een inham of zee- boezem verfchoolen ,• indien als dan een visch-hut op die plaats gebouwt is, kruipt de visch daar onder, en men is in (iaat een groote menigte te vangen. Deeze vischhutten worden op de volgende wijze ge-
maakt; men kiest een plaats in den inham of boezem uit daar de grond effen is; flaat hier agt paaien in, die 5 of 6 voeten boven het water moeten blijven uitftee- ken, op dat zij bovenwaarts zamen kunnen verbonden worden, als het hok is nedergelaaten; ftaande als dan de eene binnen en de andere buiten ieder hoekjgefchieden- de dit door middel van vier Hukken hout met een gat' aan ieder eind voorzien , wordende deezen in hun ver- band om de paaien nederwaarts geJreeven ; de wijdte der paaien van malkanderen, word geregelt, na maate men de hut lang en breed wil hebben : De winter aan- koomende, en de zee met ijs bedekt zijnde, tijgt men aan 't werk om de hut te vervaardigen; tot dien einde word 'er rondsomme de paaien, ter breedte van ander- half voet in het vierkant het ijs open gehakt, deeze. opening word met planken bedekt, hierop timmert men een zoort van hok uit dikke planken op hun .kant gezet en redelijk wijd van malkanderen af, dog na onderen toe het wijdtfte; dit hok word door middel van de planken die 'er onder leggen weg tè neemen , neergelaaten, en men timmert het verder met een dak en geve! tot zulk een hoogte op, dat men 'er de netten gemakkelijk kan onderwerpen; hoe donkerder het binnen in dit hok- is hoe beter om een goede vangst te kunnen doen ; in de hok- ken worden fuiken gelegt, die met de openinge na de wanden zijn geplaatst ; zijnde deeze fuiken van bazel- nooten , .wilgen of jenever-boom takken zamen gevlog- ten. De Duiker-ganzen zich in het voorjaar verwonende,
worden de fuiken uitgezet, blijvende gewoonlijk van St. Laurens af tot dat het ijs begint te fchieten, buiten ; als dan wordenze opgenoomen en tot het volgende jaar be- waart: Het is nauwelijks te gelooven welk een groote menigte, en welk eene verfcheidentheid van zee-visch zomtijds in deeze hutten word gevangen. Met de uiterfte naukeurigheid moet men zorgen , dat
Z z z deeze |
||||||
DUT.
|
|||||||||||
DUt
|
|||||||||||
5?*
|
|||||||||||
deeze vogels die Ychoon tot verfcbrikkers der visch die-
nen, egter zelven angftig en ligt te verfchrikken zijn, niet verftoort of verjaagd worden; tot dien einde ver- mijd men het fchieten , en men gaat niet na het visch- hok om de fuiken te ledigen, dan 's avonds of op zulke tijden over dag, wanneer men vermerkt dat de voge- len vertrokken zijn; en 't best gefchied zulks om den anderen dag : Die een zodanig vlsch-hok in eigendom heeft, kan 'er gewoonlijk een goede voorraad gezoute visch voor den winter bekoomen. Wanneer 'er plaatzen zijn , daar de visch zig niet kan
verbergen, als dan gastereeren deeze vogels buitenge- meen en als op een vrolijke wijze; een groote meenigte visch bij een gedreeven hebbende, gaan zij aan het fchaf- fen , en worden niet zelden-over den buit oneenig, febcurende malkandercn de visfehen uit de bek ; mees- tentijds moeten de jongen voor de ouden zwigten en hun de keuze laatcn, dewijl deezen ook behendiger en rasfer in 't vangen zijn ; alle dus verzaadigt zijnde, zwemmen zij langzaam naar de diepte te rug ,• deeze handelwijze houden zij geduurende den geheelen herfst tot dat alles met ijs bezet word ; de lieffle tijd die zij hier toe kiezen, is, wanneer de lugt met wolken is be- zet, of wanneer het fneeuwt: Niet zelden ziet men ze ook halve maans-wijzc als met een zeeg of zeine hunne visfeherij inrichten , en zij hebben nog meer andere ma- nieren om zig van de visch meester te maaken, welkers befchouwing een befpiegelend natuur-onderzoeker niet weinig vermaakt. De vederen en 't vleesch der Duiker-ganzen brengen
ook geen gering voordeel aan de ingezetenen toe ; zij worden voorjaars in meenigte, beide met netten en fchiet- geweer in de Zweedfche fcheeren gevangen; voorts in- gezouten, gcdroogt en gerookt, en zijn dus geen onfmaa- kelijk eeten; dog egtcr te veel genuttigt, verwekken zij fchcurbuit. DUIKERS, is een water-vogel en-geflagt, in 't Ia-
tijn de naam van Colijmbus dragende. Derzelver ken- merken zijn een tandelooze , elsformige regte fcherpe bek, de pooten ftaan verder agterwaarts als het punt van cvenwigt, de agterfte vinger is van de drie voorften afgezóndert en met geen vlies aangehegr. De Heer Linnäus noemt vier zoorten van dit vo-
gelen-geflagt op, als i. De Lamms of de Duiker met onverdeelde palmpoO'
ten ; de keel purperagtig zwart ; in 't latijn Articus ; (Colijmbus,pedibus pulmatis indivißs, gutture nigra pur- pirascente, Linn. Sijfi. Nat.) zie deszelfs befchrijving op LOM ME. 2. Fuut of Duiker met lobswijze gefpktme voeten, ëen
fosfe kop, zwarte halskraag, en de Jla g-pennen van den tweeden rang wit, in 't latijn Colijmbus criflatus; (Co- lijmbus pedibus lobato-fisfis , capite ruf o, collari nigra , remigibus fecündariis albis, Lihn. Faun. Suec.) zie op FUUT. 3. Geoorde Duiker, of Duiker met gelobde voeten , een
zwarts hip en gekuifde roestkoleurige ooren, in 't latijn Colijmbus auritus; (Colijmbus pedibus lobatis, capite ni- gra, ainibus criflata fermgineis -, Linn. Faun. Suec.) 21e GEOORDE DUIKER. 4. .Klein-Duikertie , of Duiker met gelobde voeten,
een bruin lijf, en anderhalve band om ds bek, in 't la- tijn Podiceps; (Colijmbus pedibus lobatis , corpore fusço , rostre fascia fssqui altera } LiMN. Siifi. Arat.) zie KLEIN DUIKERTJE. |
DUIK-MEEUW, zie ZEE-ZWALUW.
DUIM ; in-'t latijn Pollex; betekent de duim aan dt -
hand, of groote toon aan den voet. DUIM, is ook een zekere maat, die het twaalfde deel
van een Voet is, en ongeveer de lengte van een vinger- duims breedte bedraagt, daar ze den naam van draagt j Hij word gewoonlijk weder in twaalf deelen gedeelt, die Linien genaamt worden. DUIMELING , zie WINTER-KONINGJE.
DUIMS-PALM-SPIER, of ook afvoerende Spier ge
naamt; in 't latijn Musculus Thcnar; dezelve neemt zijn begin van 't been der voorhand, en vormt het vieesch- agtige deel, het welk den naam van Venus-berg draagt, vooits in de zogenaamde eerfle en tweede Jlag-ordsT eindigende. DUIM-SPIER; in 't latijn- Musculus Antithenar ge«
naamt; is die fpier welke dezelve een weinig buigt, zijn aanvang neemende van het been der agterhand, dat den middelften vinger onderfteunt, en eindigt voorts in het eerfte been van den duim. DUIM-SPIER , of Duigfpier van den Duim , in 't la«
tijn Musculusflexor pollicis manus; is die fpier, welke zijn begin van het voorde gedeelte des kleinen ander- arm-betns neemt, loopende over den kleinen vinger, en wordende onder de band van de voorhand, in het der- de deel van den duim ingeplant. DUIMSTOK, word genaamt een zeker vierkant ftok-
je, Jat net één, twee of meer voeten lang; en in dui- men, haive en vierde duimen, en ook één duim op een der einden in twaalf linien gedeelt is, waar van zig de Metzetaars, Timmerlieden, en andere, tot het mceten bedienen. Dit ftokje is gewoonlijk metkopere charnieren zodanig toegeftelt, dat men het zelve te zaamen leggen, en dus korter maaken kan, om het gemakkelijker te kun- nen bü zig draagen. DUIMS-UITSTREKKENDE SPIEREN, in't latijn
Musculi extenfores pollicis manus; hier van zijn 'ertwee, als 1. de lange, deeze is uit het bovenfteen uitwendig- fte deel des fchouderbecn? voortkoomende, en word in de twee eerfte beenderen van den duim, met een lang- agtige ronde pees ingeplant ; 2. de korte, die onder ds lange zijn begin neemt, en in 't derde been des duiins eindigt. DUIN-BESIE ; Schijtbefie ; in 't latijn Rhamnoidcs',
Daar zijn twee zooiten van, als 1. De Duinbefic met wilge bladen ; Rhamnoides falï-
cis folio; Rhamnus III. Dodo>t;ei ; (Bippophaè'foliis lanceolatis , Link. Spec. Plant.) 2. De Americaanfche Duinbefie, met eijronde bladen;
Rhamnoides Amerkana; (Hippophaë foliis ovatis, Linn. Spec. Plantar.) Befchrijving. De eerfte zoort van dit heester-gewas
fchiet uit de wortel vceletaaiie witagtige getakkelde (len- gen, die met kleine fcherpe doorns en lange fmalle wit- agtige bladen bezet zijn; zijne bloemen zijn klein , gras- verwig en komen bij trosfen langs de takken voort, waar na ronde geele of oranje-geele bellen volgen, die een geel zap en maar een zwart zaad bevatten ; zijnde kleinder dan de afpergië-befiê'n , en hebben een zuuren of rijnfehen finaak. Maar daar zijn twee veranderingen van , als 't mannetje -, dat geen vrugten draagt, en 't wijfje, dat vrugten voortbrengt. De tweede,vreemde zoort, zweemt vee! naar de eer-
fte in haar groeiwijze, nianr heeft brceder, kort:r , lang ronde bladen. Plaats.
|
||||||||||
DUI,
|
|||||||
'Plaats. De eerfte zoort groeit veel in de Zeeduinen
'van Holland, Zeeland, Flaandercn, enwordookin Hoog■duitschland, Engeland, Frankrijk, en elders op zand■en bergagtige plaatzen, inzonderheid omtrent de 2ee . 'en waterftroomen gevonden. De tweede zoort hoort in Canada te huis. Men plant ze zomtijds in de tuinen, in de bosquets en elders, inzonderheid de eerfte zoort, om de verandering van gewasfen, daar ze geen onaardi- ge vertooning maakt, inzonderheid als de befiën in het najaar rijp zijn. Eigetifchappen: Dit gewas is van geen gebruik in de
medicijnen; maar men zegt, dat men in Frankrijk de "Vnigten tot verjus gebruikt. Men kan 'er ook een geele verf tot het fchilderen van maaken. DUIN-KEVER, of Bonte-kever , ook Voller genaamt,
in 't latijn Fulio; (Scarabsus muticus, 'antennarum la- mellis feptenis aqualibus, corpore nigra albedïne irrora- to, LiNN. Faun. SuecJ); is een Tor, of Kever die veel grooter dan de Meij-kever is ; deszelfs kop en borstftuk zijn zwart, de fchiiden zijn zo donker niet en bruinag- tig, voorts geheel met witte vlakken zo konstig gefcha- keert, als of'er bloemen op geboiduurt waaren ; zijnde deeze ook de fraaijfte van zijn geflagt. In veele Torren is het knarfen een kenteeken van de mannelijke kunne,- dog zo wel wijfje als mannetje van deeze zoort knar- fen zeer ilerk; de mannetjes hebben veel grooter fprie- ten als de wijfjes, en deeze laatften kruipen in de grond om haare eijeren te leggen ; de wonntjes hier van uitkoo- Biende, zoeken hun voedzel aan de wortelen der plan- ten, en wanneer zij wat menigvuldig zijn, kunnen zij heel fpoedig een groot gedeelte gronds kaal vreeten : Deeze Tor word in Zweden, Hoog- en Neder-Duitsch- land, enz. en wel inzonderheid op de Holland/ehe dui- nen, als mede op die van de Eijhndcn Ameland, Schier- "monikoog, enz. gevonden. DU1SEL-OF S WINDEL-KRUID, zie GEMSEN-
WORTEL. DUISELING; Draaijing d'.s hoodfs; Zuizeling; in't
latijn Vertigo ; is een ziekte of ongemak, waar bij het de lijder toefchijnt als of zijn hoofd en ook de voorwer- pen buiten hem omgedraait of bewogen worden ; zo dat hij dikwils, indien hij niet fchielijk ergens regens aan- leunt of onderfteunt word, ter aarde zou vallen. Zom- ÏTiige verneemen in plaats van draaijing eene verduifte- ling, of flikkering, of donkere koleuren voor de oogen jnet vreeze van ter neer te vallen ; deeze zoort van duifeling, die in het latijn fcotomia genaamt word, is dikwils gevaarlijk, dewijl ze een groote zwijming of be- roerte dreigt, indien 'er niet bij tijds goede middelen tegen in het werk gefteld worden. De duifeling beftaac in een zwakheid en omdraaijing der leevens-geesten , of in eene terugwijking dier geesten uit de oogen, bij de tweede zoort : De oorzaak daar van kan veelerleij zijn, als rauwigheeden in de maag, zinkingen, overvloedig bloeden, hevige gemoeds-beweegingen, honger, over- ïnaatig itudeeren en bijflaapen, kneuzingen des hoofds, andere ziektens, en eindelijk de ouderdom , enz. De geneezing moet derhalven gefchikt worden naar de
oorzaak dcezer ziekte: Ontftaat dezelve uit de maag, gelijk veeltijds gebeurt, dat namelijk dezelve vcrflijmt, onzuiver of overlaaden is ; dan zijn de braak- en pur- geer-iniddelen benevens de mnagverflerkende, als maag- elixir , elixir proprietatis, extra6t en tinÜuur vanalsfem, enz. heel dienftig. Is een zwakheid of gebrek van gees- ten de oorzaak, dan zijn de Jtart-ßerkende middelen_als |
omber, muscus, caneei-water, enz. 'nuttig : Maar indien de
duijeligheid voortkomt uit zinkingen ; dan worden mee nut gebruikt de hoofd-kruiden, als bijvoet, falie, rofe- marijn, betonte, quendel,lavendel-bloemen, ftoechas-bloe» men, leliën van daalen, linde-bloeijel, cardamome, cube- ben, jenever-beßen , carweijzaad, venkel-zaad, enz. ©f de preparaaten van deeze dingen. Bij voorbeeld Neemt alsfem, drie vingergreepen ; falie en rooft-'
marijn, van elks een halve handvol; jenevtr-befiè'n en venkel-zaad, van elks twee drachma; klein gefneedenen de zaaden gekneust zijnde, giet 'er. een goed halfminge- len wijn op en laat het trekken; hier van drinkt men 's morgens en avonds een roomertje vol. Of neemt water van linde-bloeizel en melisfs , van
elks twee oneen; geest van rofemarijn, een once; tin- Buur van bevergeil en vanbarnfleen , van elks een drach- ma; vlug-zout van herts-hoorn, twee fcrupels ; olie van m-arjoléine, vier of zes druppels ; fijroop van peonie- bloemen of van calmus-wort el, een halve once ; mengt het tot een drankje, "waar van men om de drie uuren een of twee lepelsvol neemt. Of neemt water van kruifemunt en quendel , van
elks anderhalf once ; geest van rofemarijn, een halve once; gebarnfieende liquor van herts hoorn, een drach- ma ; tinttuur van bevergeil, een fcrupel; fijroop van peonie-bloemen, een half once ; mengt 't tot een drankje , en gebruikt het als 't voorige. Of neemt conferf van rofemarijn en zalie-bloemsn , van
elks een once," kleine cardamome en caneel, van elks een drachma; geconfjte calmus-wortel, een once; olie van kruidnagels, 4 druppels; mengt het tot een brok, waar ,van de lijder 's morgens en 's avonds na bed gaande tel- kens een brok neemt, als een muscate-noot groot, 't Opregte eau de la reine is ook een goed middel, als men daarvan altemets een lepel vol met eenig andervogt vermengt, in- neemt , en 'er het hooft.mede wascht. In alle gevallen van duifeling, word de calmus-wortel
en gemfen-wortel (doronicum) gepreezen , als een arcanum of fpecifieum, op wat wijze het zij, dat dezelve ge- bruikt worden. Bij voorbeeld neemt calmus- wortel of gemfen-wortel, maakt ze tot een fijne poeijer en neemt daar van 's morgens en 's avonds een goede mespunt vol in. Of eet 's morgens en 's avonds wat geconfijte calmus-
wortel. Of neemt calmus-wortelenpeonie-'wortel, van elks een
half once; rofemarijn- en zalie-bloemen, van elks een vingergreep, laat dit op een mingelen wijn trekken, en drinkt 'er dagelijks twee à drie roomertjes vol van. Of neemt pauwen-drek, twee drachma; gemfen-wortel (ofcalmus-wortel), vier fcrupel ; kruidnagels, twee fcrupel ; cinnaber van antimonie , anderhalf fcrupel ; maakt 'et- een poeder van, waar van men 's morgens en 's avonds een mespunt vol neemt. Komt dit ongemak voort door al te veel ftudeeren, of
andere verzwakking der herzenen en levensgeesten1; zo is, bebalven het gebruik der voorgemelde middelen, voor- al dienftig, dat men zulks maatigt, en een uitfpanning neemt, benevens een maatig gebruik van verfterkende fpijzen en dranken : En fpruit de duifeling voort uit andere ziektens, zo moeten bezondere middelen daar tegens in 't werk geftelt worden. , . DUISEND-BEEN ,* eeninfecb, het welke om de veel-
heid zijner pooten zo genaamt word, bij de Ouden Sco- lopendra, bij de Franfchen Centpiès, ook Afalfaifant; Z z z 2 het |
||||||
/
|
|||||||
■mt
|
|||||||||
-5$ BUL
|
|||||||||
liet word gehouden voor zeer vergiftig; LïstiMvs geeft
'er negen zooiten van op, waar van de agtftê, van de ■West-Indien egter aan beide zijden niet meer dan 123 'Voeten, en dus 'm het geheel 210" voeten heeft. Zij houden zig meest op in vogtige plaatzen, tusfehen
■muuren , gefpleeten hout, onder fteenen, zelfs in de bedfteeden, enz.; in ons land zijn ze zeer klein, rank en dun j dog in de West-Indien tot zes , zelfs tot agt duimen lang; de Heek, word gezegt, eene hevige pijn, en daar op volgende ontfteeking te veroorzaaken. DUISEND-BLAD; Gerwve; Schaaps-gerwe ; Schaaps-
ribbe ; in het latijn Millefolium : Verfcheide zoorten wor- den'er van dit kruid gevonden. I. Het gemeene Duifend-blad, in't latijn Millefolium
vulgare album; {Achillea f'oliishipinnatis nudis; laciniis linearibus dentatis, Link. Spec. Plantar.) 1. Het gemeene Duifind-blad met purpere bloemen;
Milhfolium purpureum. Dit is maar een verandering van de voorgaande, en- daar is ook een kleiner fijner zoort van. 3. Het sfbote breed -bXaiigQ-Duifend-blad met gecle
bloemen ; Millefolium majus luteum. 4. Het kleine grijze Duifend-blad, met gcelebloemen;
Millefolium minus luteum ;{Jchillea fol-iis pinnatis hirfu- tis ; pinnis linearibus dentatis, Linw. Spec. Plant.) 5. Het edele Duifend-blad, ook kleine Rijnvaar ge-
noemt, met weiruikende bladen, en witte of purpere bloemen; Millefolium nobile; Tanacetum minus Dodo- tei ; {Achiliea. f oliis hipinnatis; pinnis dißantibus, istrinque fubfeptenis obtufiuscidis , Linn. Spec. Plant.) Het zelfde (No 5J zonder reuk; zijnde eenverandering
van de voorgaande. ■ Befchrijving. De eerde gemeene zoort heeft kleine
langwerpige dubbeld geveerde donker-groene bladen ; tusfehen welke dunne ftepgen opfehieten van anderhalf voeten hoogte, met eenige kleiner bladen bekleed; op welkers top kroontjes voortkomen, van veele kleine wit- te bloemen zaamengefield , na welke het zaad volgt. De overige zoorten gelijken veel naar deeze, en
zijn niet bezwaarlijk door haare benaming te onderfchei- dcn. Plaats. De eerfte en tweede zoort groeijen in Hoog-
en Nsder-Duitschland, enz. in de weiden en op andere flraazige plaatzen, dog de tweede word zeldzaamer ge- vonden. De derde, vierde en vijfde zoorten komen voort in Hoog-Duitsc hland, Zwitzsrland , Zuid Frankrijk , en Italien, enz. op bergagtige plaatzen en elders. Men kweekt dezelve ook behalven de eerfte of gemeene zoort, in'de bloem-tuinen, wegens de verandering. Kweeking. Deeze gewas fen worden zeer ligt gekweekt,
en vermenigvuldigt door fchcuring of deeling der wor- tclfpruiten in het voorjaar; beminnende alle liefst een goede losfe wat zandagtige grond, en zij verdraagen on- ze winter-koude zeer wel. Eigenfchappen. De eerfte zoort heeft in '£ bezondere
haar gebruik in de Gences- en Heel-kunde: Dezelve bevat een olie in zig, inzonderheid in de bloemen, en heeft,een verwarmende, afveegende, zaamentrekkende verfterkende en wondheelendc kragt ; is derhalven van zeer. veel nut in allcrleij bloed-vloefjingen uit de buik en moeder enz. als buik- en roode-loop,. bloed fpuwing, bloed-braaking, bloed-pisfing, overmatige vloeijing der jnaan-ftonden en ambeijen, witte-vloed en zaad-loop. Men gebruikt hot in-afkooksels of getrokken a!s thee; of het |
poeder'van het gedroogde kruid onder andere-din-
gen gemengt : Uitwendig is het insgelijks deftig om he« bloeden der wonden en uit de neus te flillen, allerleij wonden en gezweeren te geneezen , voor bloedig en vuil tand-vleeseh, enz. als mede tegens ontfteekingen, zwel- lingen en tand-pijn; het zap, afkookzel of poeder daar van gebruikt. Maar het is aanmerkelijk, dat dit kruid in de neusgaten geltooken , neusbloeding verwekt. DUiSEND-JJLAD (WATER), zie WATER-D Ul-
SEND-BLAD. DU1SEND-GULDEN-KRUID; kleine Santoreij;
Koorts-kruid; in't latijn Centaurium minus; Febri fuga'; (Gentiana corollis quinquefidis infundihuliformibus, cail- le dkhotomo , -Linn. S[>ec. Plant.) Befchrijving. Dit kleine kruidgewas fchiet uit de
wortel dunne* tedere ftengetjes , van ongeveer eert halve voet, of iets meer hoogte, begroeit met kleine langwerpige puntige gladde bladen, die bovenwaarts me- nige takjes hebben, en op welkers toppen veele kleine pijp-bloemen bij zaamen groeijen, welke boven in vij- ven gedeeltzijn, en zig 's morgens.bij het opengaan uit- breiden , van koleur bleek purperagtig-rood of lijf-koleu- rig, of ook wel wit, dog zelden; waar na kleine langr werpige zaad-huisjes volgen, die heel klein zaad bevat- ten. Plaats. Het groeit in Hoog- en Neder-Duitschland,
Engeland en elders , op dorre heuvel- en grasagtige plaatzen, in de zaudige weiden, enz., zijnde éénjaarig. Daar is ook eene verandering van, die heel laag en zee» getakt groeit, wordende op vogtige plaatzen gevonden. Ook is 'er een mede-zoort van met witte geairde bloe- men, en nog.een andere met geele bloemen, die in Zuid-Frankrijk, Engeland, en elders groeijen. Eigenfchappen. Dit kruid (naamelijk de toppen met
de bloemen ) is zeer openend, verdunnend, verwar- mend, afvagend en laxeerend, voerende heel zagtjes de gal, het flijm en water uit het lighaam ; gelijk ook doet de esfentie daar van, met geest van lep-l-bladen be- reid ; en is een deftig middel in de maag-geDreken, ver- loorene eetlust, veritopping der lever, milt en lijfmoe- der; dient ook tegens allerlei koude koortzen en wor- men ; men gebruikt het afkookzel of aftrekzel van de bloci-toppen, maar is zeer bitter, of dezelve gepoedert; In de Apotheeken bereid men 'er water, esfentie, ex- trait en zout van ; uitwendig dient het afkooksel van dit kruid tegens de zomer-fproeten en andere vlekken. DUISEND - KNOOP ; Knoop -gras ; Kreupel - gras ;
Verkens-gras; Weg-gras; in 't latijn Centinodia. of Ce«. tumnodia ; Polijgonum majus ; Sanguinea ; (Pvlijgomim jlorihus lanceolatis, caule pracumbente herbaceo, Lmifc. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit kruid kruipt met veel dunne lange
rijsagtige getakte Hengen langs de aarde, die in.veele le- den of knoopen gedeeit zijn, aan welke langwerpige groene of grijsagtige bladen wasfen; uit de leden koo- roen veele kleine witte of roodagtige bloemen bijeen voort, v/aar na driekantige zaaden volgen. Daar zijn verfcheidene veranderingen van, als meï
fmaller, langer of kleinder bladen. VÏaats. Het zelve groeit meest langs de wegen eD
ftraaten, en op andere dorre onbebouwde plaatzen van Hoog- en Neder-Duitschland, enz. en is éénjaarig. Eigenfchappen. Dit kruid heeft eene verkoelende,'
opdroogende, matig zaameaüekkende en wondheelende 'hragtj
|
||||||||
DÜÏ. 54P-
, en bleeke met roode of purpere dippen of ftreepen, enz.
en daar is een bijzondere zoort van,'die in dezèlve'tros ■ bloemen van allerlei koleuren voortbrengt, heel aartigom. te zien; de bloemen bloeijen meest doorgaans alle te ge- lijk , en hebben , gelijk ook de voorige zoorten,. een aan- genaamen kruidnagel-reuk; na de bioemen volgt het zaad, gelijk in de eerde zoort. De vierde zoort is van de voorige derde alleen on«
derfcheiden, dat ze dubbelde bloemen draagt, en geeft ooks,zaad.' De vijfde zoort verfchilt ook. weinig van de derde-,
dan dat ze fmaller bladen heeft, de fchubben aan. de kelk hairig, en de bloemen gekertelt en purper-rood van koleur zijn. De zesde zoort fehlet dengen op , waar aan hier en
daar verfcheidene roode bloemen bij zaamen in hooft- jes voortkoomen, die de een na de andere bloeijen. De zevende zoort is een heel kleine plant, heeft fmal-
le platte bladen , en kleine gekertelde purpere bloe- men. Plaats. De eerde zoort groeit in Hoog-Duitschiand,
Frankrijk, Italien, enz. De derde zoort word gevon- den in Oostenrijk, Hongarijen, en elders ; deeze en de voorige zoort, met de dubbelde daar van, zijn langlee- vende planten. De vijfde zoort groeit in Braband , Hoog-Duitschland, Zwitzerland, Frankrijk, enz. De zesde zoort koomt voort in dezelfde gewesten, in dor- re weiden en befgagtige plaatzen. De zevende zoort word mede aldaar gevonden , groeijende naast de we- gen, muuren, en elders ; en deeze drie laatden zijn éér> jaarig. Kweeking. De eerde zoort word zelden in de tutV
nen gekweekt, maar de tweede dubbelde is een fraaije bloem, die niet bezwaarlijk door fchcuring in het na- of voorjaar voortgezet word; dog het welke ook. gefchie- den kan door inlegging der looteh, even. zoals de- an- jelieren; men kan ze ook van zaad aankweeken, als het: zaad rijp word , gelijk de volgende zoorten,, dog de daar uit voortkoomendc planten geeven niet altijd dubbelde bloemen. De derde en vierde zoorten worden vermeer- dert door het zaad, dat men vroeg in het voorjaar in een goede losfe grond zaait, e'n de jonge planten daar na in de Maij-tijd op bedden of rabatten verplant, daar men begeert,' zo zullen ze het Volgende jaar bloeijen,-: Men kan ze ook door fcheuring of inlegging der looten voortzetten; gelijk men gewoonlijk doet met die plan- ten , welke de fraaide bloemen uit het zaad voortgebragt hebben, hoewel de eerde bloemen der zaailingen'altijd hèt grootst en menigvuldigst aan de plant zijn ; weshal- •ven het ook best is, dat men jaarlijks van deeze zoorten ' zaait, om dus alle jaaren nieuwe fraaije bloemen te heb-, ben ; moetende men het zaad uit de fchoonde bloemen winnen : Dezelve beminnen alle- liefst een goede losfe , wat zandagtige grond, die vrugrbaar en niet te vogtig is ; maar dezelve moet niet versch bemest zijn, waar door ze meest doorgaans aan 't kankeren raaken en. ba- derven ; zij kunnen onze winter-vorst zeer wel door- daan , dog het is goed, dat men de beste zoorten, die doorgaans van alle bloem-gewasfen het tederftezijn, op een warme voor de fcherpe winden gedekte plaats zette. De overige zoorten, éénjaarig zijnde; word.cn in het
voorjaar gezaait, en daar na verplant, gelijk andere jaar- lijk fe gewasfen; dog de beide laatfte zoorten tieren best, als ze niet veiplant worden, maar dat men dezelve laac voortgroeijen, ter plaatze daar men ze gezaait heeft." Z z z 3 DUI. |
||||||
BUI.
'kragt, en is zeer nut om allerlei bloed-vloeijingen en
buik-loopen te floppen, als mede de zaad-loop en witte- vloed te doen ophouden, in een afkookzel of aftrekzel gebruikt; men prijst het ook zeer in de koortzen , en wil het bijna de kragt toefchiïjven van de kina-kine; uitwen- dig is het diënftig in allerlei heete ontdeekingen, wou- den en gez weeren. DUÏSEND-KOORN, zie BREUK-KRUID.
DUiSEND-KRUID, zie PENNING-KRUID.
DUISEND-SCHOON , of Keikens; in 't latijn Ca-
riophijllus; daar zijn verfcheidene zoorten van dit fraaije IMoein gewas, als i. De Duifend-fchoon met fmalle bladen, ook Anjt-
Uer-Duifendfchom gerwiamt, met purper-roode bloemen;
Carijophijilus fijlvejlris vulgaris angustifolius; Armeri-
no flos I. Dûnoxai; (Dianthus florihus fubaggregatis,
fquamis çaLijcinis ovatis ariftatis tubum fubcequantibus ,
foliis linearibus, Linn. Spec. Plant.)
Daar is ook eene verandering van met witte bloemen,
maar die zeldzaam is, 2. De Anjelier-Duifendfchoon met purper-roode of
witte dubbelde bloemen; de witte is zeldzaam. 3. De Duifend-fchoon met breede bladen en gebaar-
de bloemen; Carijophijilus barbatus hortenfis latifolius; Avnerius flos II. Dodonjji ; ( Carijophijilus florihus aggregatis fascitulatis, fquamis calijcinis ovato fubulatis tùbum œquantibus, foliis lanceolatis, Linn. Species Plantar.) 4. De Duifend-fchoon met gebaarde dubbelde bloe-
men. 5. De wilde Duifend-fchoon met fmalle bladen eïi ge-
baarde donker-purpere bloemen ; Carijophijilus barbatus fijhestris angustifolius, flore purpureo; (Dianthus flori- hus aggregatis fasciculatis, fquamis calijcinis lanceola- tis villofis tubum œquantibus, Linn. Spec. Plant.) 6. De wilde Duifend-fchoon met kinderkens; Carijo-
phijilus fijlveflrisprolif'er; (Dianthus florihus aggrega- tis capitatis, fquamis calijcinis ovatis obtufis muticis , tubum fuperantibus, Linn. Spet. Plant.) 7. De kleine Muur-duifendfehoon met roode of witte
bloemen; Carijophijilus minimus muralis ; (Gijpfophila foliis linearibus planis, cauls dichotomo , phalis crena- tis, Linn. Spec. Plant.) .'■ Befchrijying. De eerde zoort heeft langwerpige fmal-
le donker-groane wat nederwaards gekromde bladen ; uit de wortel-fpruiten fchieten ronde geknoopte dengen op, van anderhalf voet hoogte, met twee bladen aan de knoo- pen voorzien," aan het opperde der dengen koomen ver- fcheidene bloemen uit kookers, op bijzondere min of meer lange deelen boven malkanderen voort, die naar de««- jelier-bloemen gelijken, maar kleiner en purper -rood van koleur zijn , en de eene na de andere bloeijen; waar na zaadhuisjes in de kookers volgen , welke zwartagtig-plat ,zaad bevatten, De tweede zoort is een verandering van de eerde, en
verfchilt daar van niet, dan dat ze fraaije dubbelde bloe- men heeft. De derde zoort heeft bre'edcr, langer en puntiger bla-
den, die ook niet zo donker, maar ligt-gvoen zijn ; haa- re bloemen wasfen op de top der dengen veel en heel digt bijeen in een tros, op bijna een zelfde hoogte, en haare kookers zijn gebaart, welke baarden tusfehen de bloemen uitdeeken ;( de bloemen zijn dikwils purper- rood; maar uit het zaad koomen veeltijds veelerlei zeer >crfchillende koleuren voort, als witte, roode, purpere |
||||||
DDL
|
||||||||||||
•DUT.
|
||||||||||||
35*
|
||||||||||||
DUISTERHEID der OOGEN, zie AMBLIJO
PIA. en OOGEN. DüfTSCHE BEEREN-KLAUW, zie SFHONDIJLIUM.
DUITSCHE CAPPERS, zie BREM. DUITS CHE COCHENILJE , zie COCHENILLE (POOLSCHE-). DUITSCHE GEMBER, zie KALFS-VOET. DUITSCHE PAPPEGAAIJ, ook Roller, en in.'t la- tijn Garrulus genaamt ; (Coracias caerulea, dorfo rubre, remigibus nigris, Linn. Sijfi.Nat.); is een vogel onder het gelingt der Scharlaaren behoorende, deszelfs lengte van de bek af tot het uiterfte der kaart toegerekent is gewoonlijk agt duim; zijn koleur is van bovenen bleek vaal , en van onderen zeegroenagtig blauw, de zijde- liugze ftaartpennen zijn boven op donker en van onde- Teu zeegroen met bleek* blauwe randen en de tippen zwart; de flagpenncn zijn zwartagtig met blauwe ran- den, de pooten zijn vuil geel, de bek als mede de na- gelen zijn zwarfagtig : Deeze vogel is een trek- vogel , die zomers uit Africa overkoomt, en in de herfst weder uit Europa gaat, blijvende in de zui- delijke gcdeeltcns ook wel eens over ; hun voedzel be- ftaat 't meest in torren en andere infekten, en ten tijde ■dat de graanen en boomvrugten ingeoogst worden, ee- ten zij veel van dezelven. DUITSCHE RHUS, zie OLEASTER.
DUIVE-KERVEL; Aard-roek; Grijficom; Normen- kruid'; in 't latijn Fumaria ; 'er zijn verfcheidene zoorten van Duive -kervel , waar van de voornaamfte de vol- gende zijn, als I. Degcmeene Duive-kervel; Fumaria vulgaris; (Fu-
maria pericarpiis moiwspermis racimoßs, caule diffufo, Linn. Spec. Plant.) a. De kleine fijn-bladigé Duive-kervel; Fumaria mi-
nor tenuifolia ; (Fumaria pericarpiis monos/permis fpica- 'tis, caille ereüo , foliolis filiforniibus, Linn. Species •Plant.) 3. De Duivekervel met peukjes; Fumaria ßliquofa;
Capnoides; (Fumaria fiiiquis linearibus paniculatis, cau- le ereßo, Linn. Spec. Plant.) 4. De Duive-kervel met blaasagtige hauwen ; Fumaria
'jeficaria cirrhifera ; Cijfiicapnos Af ricana fcandens ; (Fu- maria fiiiquis globofis inflatis, Linn. Spec. Plant.) 5. De altijd groenende en bloeijende-Diave-fcerveZmet
witte bloemen; Fumaria fempervirens & fiorens, flore albo. 6. De Duive-kervel met gecle bloemen; Fumaria lu-
tea mantana; (Fumaria fiiiquis linearibus tetragonis, cau>- iibus diffufis acutangulis, Linn. Spec. Plant.) 7. De Duive-kervel met knobbelagtige wortelen; Fu-
maria tvberofa infipida; Capnorchis; (Fumaria fcapo nu- do, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort fchiet uit een dunne
•wortel tedere gstakte ftengetjes op, die nederwaarts leg- ten , aan welke witagtig groene bladen groeijen, die uit kleine gefnippeldc bladjes beftaan; aan het boyenfte der takjes koorcen de bloemen airswijze voort, welke rood- purperagtig zijn ; waarna kleine peukjes of zaadhuisjes •volgen , die elk een zaad bevatten. De tweede zoort is kleiner als de voorgaande, ftaat
-regt op , en heeft fmalle fijn gefnippelde bladjes als draadjes. De derde zoort gelijkt geheel naarde eerfte zoort,
«aar brengt lange dunne puntige peulen voort, die veel |
De vierde gelijkt ook genoegzaam na de gemcene dui-
ve-kervel, maar brengt na de bloemen eijronde blaafen voort, die van binnen ronde zaaden, aan een as zitten- de, bevatten. De vijfde zoort, die ook naar de eerfte zoort fweemt,
js van die natuur, dat ze bijna het geheele jaar door groeit en bloeit, met witte bloemen. De zesde zoort verjcbilt van de voorige zoorten daar
, in, dat ze geele bloemen voortbrengt, die tamelijk groot zijn, dog haare bladen zijn wat grooter, en gelijken veel naar de hol-wortel, behalven dat ze grijsagtig zijn. De zevende zoort heeft een bol- of knobbelagtige wor-
tel , en bijna .naakte fteng. . Plaats. De eerfte zoort groeit in Hoog- en Neder-
Duitschland, Engeland, Frankrijk, enz. op de bouw- landen, in de moestuinen en elders op bebouwde plaat- zen. De tweede zoort word gevonden in Zuid-Frank- rijk, Italien en Spanjen. De derde zoort hoort in 't Amte ricaansch Canada en Vlrginien te huis. De vierde zoort is uit Africâ van omtrent de Caap de Goede Hoop ge- bragt; deeze vier zoorten zijn éénjaarig. De vijfde en zesde zoorten groeijen in Frankrijk, Italien, enz. De zevende zoort word gevonden in Virginien en Canada. De eerfte zoort is medicinaal, en word tot het gebruik in het wild gezogt en verzamelt; maar de overige zoor- ten worden zomtijds van de kruidbeminnaars inde hoven gekweekt. Kweeking. De tweede, derde en vierde zoorten wor-
den van het zaad voortgezet, dat men in het voorjaar op een-warme plaats zaait, en de jonge opgekoomenc plan- ten daar na verdunt, als ze te digt ftaan, en verder van het onkruid fchoon houd ; men kan ze ook verplanten, daar men begeert ; zij brengen in, het najaar rijp zaad voort, en gaan daar na verderven. De overige drie zoorten kan men ook door het zaad
op dezelfde wijze aanwinnen , of ook door fcheuring in het voorjaar voortzetten ; maar zij beminnen alle liefst een goede losfe zandagtige grond, en 's winters.een droo- ge voor winden gedekte plaats, anders gaan ze ligtelijk verderven ; dog de zevende zoort kan de winter-vorsj: niet doorftaan, en moet derhalven in potten geplant zijn- de , 's winters in het oranje huis overgehouden worden. Eigenfcbappcn. De eerfte medicinaale zoort is voor- zien van veele harstagtige gommeufe deelen, en heeft een verdunnende, openende, verkerken de , zeerbloed- zuiverende en laxeerende kragt; voert de flijm- en galag- tige zogenaamde melancolijke vogten uit het lighaam, en is een der beste middelen in verftopte ingewanden, en zeer dienftig tegens de fcheurbuit, hijpocondrie, mélan- colie, geele ziekte , kwaadzappighcid(cac7;exfa), jicht, podagra, allerlei fchurft en jeukte der huid, enz. ; men kan het op allerlei wijzen gebruiken, het zij 't zap van het verfehe kruid , het afkookzel, het aftrekzel op wijn of als thee, of gepoedert, of de preparaaten daar van, die men in de Apotheeken bereid, als deconferf, 't verdik- te zap , ßjroop , txtratl, esfentie , water, enz. ; de con- ferf kan men ook ligtelijk zelfs bereiden, zo als op het artijkel CONSEPvF aangeweezen is, voor een altijd ge- reed huismiddel; of nog beter is het de esfentie te berei- den, door middel van het iets gedroogde kruid met de bloemen op goede brandewijn, of beter op geest van le- pel-bladen te laaten trekken -, men gebruikt daar van 40, 50 of meer druppels, 's daags twecmaalen. DUIVELS-BEET; Duivels-afbeet; St, Pieters kruid;
in 't latijn Succifa; Morfus Diaboli; (Scaiiofa corollu- iis
|
|||||||||||
fond gknller.end zaad bevatten.
|
||||||||||||
Btîî. 553
|
||||||||||||||
DUI.
|
||||||||||||||
daar van, de wilde-dieren, als Herten, Reen, enz. var*
het jonge koorn der bezaaide akkers afhoud. DUIVELS-MELK, [zie CHAMiESIJCE en WOLFS*
MELK. DUIVELS NAA1GAARN; dus word de discuta of
Schurft ook genaamt; zie CUSCUTA. DUIVELS-VISCH, zie ZEE-HAANEN.
DUIVELS VIJG; Helfche Vijg; is een doornige
plant die in America groeit, en van de Spanjaards Fico del Inferno genaamt word, dat Plelfche Vijg betekent ; het is een zoort van Papaver of Argemone, en word in het latijn Argemone Mexicana genaamt. Zie ook MAAN- KOP. DUIVEL van JAVA, zie SCHUB-DIER.
DUIVEN , is een vogelen-geflagt, 't welk in 't latijn
de naam van Columba draagt. Derzelver merktekenen \vorden gefielt te zijn; een regte bek die aan de punt nederdaalende is,- langwerpige neusgaaten , ten halven-, met een zagt gezwollen vlies gedekt, en de tong niet verdeeld. De Heer Linn^us telt twee-en-twintig zoorten, of
verfcheidentheden van deeze vogelen op; wij zullen de- zelve eerst opnoemen, en als dan tot de Pluis- en Veld- duif wederkeren, derzelver huishouding nagaan , de middelen,aan de hand geeven , hoedanig dezelve met het meeste voordeel te kweeken en op'te voeden, als roede- boedanig men dezelve op verfcheiderhande wijzen zeer |
||||||||||||||
lis quadrifidis aeqmlibus, caitle fimplici, ramis approxi-
vnatis, foliis lanceolatoovatis, Likn. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit kruid is een zoort van fcabiofa ,
met langwerpige, gladde, wat gekartelde bladen; een Heng met takken opfchietcnde van anderhalf à twee voe- ten hoogte , op welkers toppen plai-rondagtige bollen voortkoomen', die uit veel -kleine bloemtjes beftaan, van kolem blauwagtig paars, of zomtijds wit; de wortel is dik, kort, en fchijnt ais afgebeeten te zijn , waar van dit kruid zijn naain draagt ; dog heeft ter zijden dunne vezel-wortelen. Plaats. Het zelve groeit in de vogtige weiden, en op
andere grasagtige plaatzen van Hoog. en Neder-Duitsch- land, enz. Eigenfchappen. Dit kruid koomt in kragten overeen
met de jcabiofe ; het is zweetdrijvend an wondheelend , en word gepreezen tegens in- en uitwendige verzwee- ringen. DUIVELS-BOOM, in 't latijn Ficus Malabarenfis ;
is een zoort van groote Indiaanfche Vijgeboom, diè op Malabar groeit. DUIVELS-BROOD ; dus worden de Kampernoeljes
genaamt, inzonderheid die niet eetbaar zijn. DUIVELS-DREK ; in 't latijn Asfa faetida; Stercus
üiaboli ,• is eene harstagtige gom, van koleur roodagtig, |
||||||||||||||
dog veeltijds ook uit deelen van verfcheiderhande koleu-
ren, als wit, geel en roodagu'g beftaande, onder welke |
||||||||||||||
fmaakelijk tot fpijzen kan bereiden.
I. Blaauwe Duif; Veld-vheger ; Gib; Romeinfche Duif;
Oenas; (Columba coerulescens, collo fupra viridi-nitente, fosciaalarum apiceque cauda nigricante, Link. Sijfl. Nat.) Dit is de gewoone tamme en -wilde Duif, die tot het huishoudelijk gebruik verftrekt; zijnde doorgaans blau- agtig van koleur, de hals van bovenen glimmend-groen, een band over de wieken , als mede de tippen van de ftaar.t zwartagtig.. .. II. Krapper; in 'tlat. Columba gutturofa ; (Columba peEtore
wflato,Lj-NN. Sijfl. Nat.) Deeze heeft de groote van de gewoone Duiven, en draagt de naam van Krapper, de- Wijl veeltijds zijn borst is opgezwollen ; doorgaans is- deeze Duif roodagtig, bont van koleur. - : JIJ, Kapper, of Gekapte Non, ook Jacobijn- Duif'ge- naamt; in'tlat. Columba cucullata ; (Columba pennis occipi- tis reflexo ereiïis, Lisn. Sijfl. Nat.) Heeft mede de groote van de voorgaande ; en zijn naams-oorfprong is hij verfchuldigt, aan een kuif dien hij van agter over ge~ boogene veeren op 't hoofd draagt, en die eeniger maa- ten na een Monniks-kap gelijkt. IV. Meeuwtje ; in 't lat. Columba turbita ; (Columba penms
in peüore recurvatis , Linn. Sijfl. Nat.) Heeft mede dè groote van de andere zoort van Duiven; deszelfs ko- leur is blauwagtig aschgrauw, met een witte hals en kop., en op de wieken een dubbelde zwarte vlak , op de- borst zitten hun de veeren orogekromt, bun kop is van bovenen platagtig, en zij hebben een korte bek. V. Pauw-ftaart ; in 't lat. Columba tremula ; (Columba cau-
da ereBa multi penni patuia, Linn. Sijfl. Nat.) Veel- tijds worden deeze zoort witkoleurig gevonden, en zij drangen de naairi van Paauwflaart, om dat zij hun ftaart overend wçten te zetten en uit te fpreiden als een Kalkoen-of Paauw; de latijnfche naam tremula, en de engelfcbe .van- quakers of fcliakcrs, 't welk beever of fcJiudder betekend ; heeft men hun gegeeven , dewijl zij
elkandcren ftreelende , onophoudelijk de kop en hals in een trillende beweging hebben. VI. Brief.
|
||||||||||||||
eenige günfterende zijn; zijn finaak is bijtend , taaien
vies, en zijn reuk fierk en onaangenaam, zweemende na die van de knoflook ; maar als hij op kooien gelegt word, ftinkt hij afgi ijzel ijk, waar van hij zijn naam fchijnt verkreegen te hebben: Hij xvord uit Sijrien en.Perjïen gebragt, daar-hij uit de wortel van eene iplant vloeit , die op.de bergen groeit,' en volgens de Heer LinnjEus een zoort van Ferula is:, van hem genaamt wordende , Ferula'foliolis altermthnjimiatis obtuj'is, Linn. Spec. Plant. Door Kempfsr, die 'er in zijne Amœnitates de befchrijving en eene afbeelding van gegeeven.heeft,. word, deeze plant genaamt Asfa faetida disgunenfis, umbellife- m , Ligtistico affhiis ; hij befchr.ijft ook- de.. manier ,: hoe deeze gom aldaar uit- de wortel verkreegen en verza- melt word,,'daar zig veele van de .inwoonders im bet voorjaar mede bezig houden\ dewijl deezegom in Indien. een fterke negotie-uitmaakt,-; aangezien dezelve van de Indiaancn en andere Oosteifche Volkeren veel gebruikt word, zelfs in de fpijzeu.of zaufen , hoe onaangenaam dezelve ook ruikt emfm'aakf... :.,<.'.. i ... . De beste zoort,- die tot ons gebragt word, moetversch, niet alte vet, vol van korltjes, doorfebijnende en ftin- fcendezijn; zij heeft een vlug en oüeagtig zout bij haar, en is infriijdendj verdunnend, oplosfënd , zeer verdee- lend , en bevordert de uitwaasfeming," dog ze word meest tegens de moeder-kwaaien en colijk in-en uitwendig ge- bruikt; men geeft ze inwendig van één tot twee fcru- pcls, met eenige fijroop vermengt ; men kan 'er ook een esfentie of tin&imr van maaken met bmidnvijn ; men prijst de berooking daar mede ook zeer/in de aanval der vallende ziekte. Plet is waarfchijnclijk', dat deeze gom goede kragten heeft in veelerlei ziektens oi gebreken , maar het fchijnt, dat die nog niet genoegzaam onderzogt en bekent.zijn, of dat men dezelve wegens zijn ftank riict liefst gebruiken wil. De Hoeffmeden of Paarde-Artzen gebruiken deeze gom
ook veel tot de ziektens en gebreken der paarden, in- «ondaheid tot gezwellen; men zegt ook, dat de reuk |
||||||||||||||
DUI.
|
|||||||||
552 DU!.
|
|||||||||
t
XI. Ring-duif; in 't fransch Ramier, en lii't latijn
Palumbus genaamt; (Columba rèllricibus pofiice atris , remigibus primoribus margine exteriore albidis, colla utrimque albo, Linn. Stjjt. Nat.) Deeze zoort die de groote van een gewoone Duif heeft, is van bovenen asch-grauw koleurig, en van onueren bruin rood; om den hals heeft bij een zoort van witte kring, zijnde dit. de reden dat dezelve ■ Ring-duif word genaamt ; men vind ze in Europa- en Afien, alwaar zij zig in de bos- fchen onthouden, hunne nesten in de boomen maaken- de ; zij vliegen bij geheele troppen , en verftrekken tot, geen geringe fchaade aan de kooren-landen. XII. Blaauw-kop ; in't latijn Cijanocephala; (Colum-
ba capito caerulea, Linn. Sijfi. Nat.) De groote van dee- ze zoort, koomt volkoomeh met de Europifche overeen; deszelfs koleur is van bovenen bruin naar het bllj-rpods trekkende,' van onderen iets rosfer; de borst blij-rood;. kop en keel cierüjk blauw, met een witte Mreek onder, dé oogen; hun natuurlijke woonplaats is Jamaika en eenige andere West-Indifche plaatzen. XIII. Witkop, ook Rots-Duif genaamt; in't latijn
Leucocephala : (Columba coeruiescens, vertice deprejja albo, Linn; Sijfi. Nat.) Deeze Duif die met de ge- woone Duiven in groote overeenkoomt, is blaiiwagtig van koleur; de kop die wit is .heeft een purperen weerfchijn; flag- en ftaart-penhen zijn.beide bruin; zij woonen op Jamaika en meer andere West-Indifche Eijlanden, al- waar zij gewoon zijn in de rotzen te nestelen. XIV. Witvlerk; in 't latijn Leucottera; (Columba pil-
pebris nudis cotruUis, iridibus oculorum fulvis, LlNN. Sijfi. Nat.) Deeze heeft mede de groote van de voor- gaande, is ook blauv/agtig van koleur; de wieken aan 't einde wit; heeft, gond-geele oogkringen, en blauwe kaale oogleden; woont \r\- Ameriüa, XV.Nicoinbaardfihe-Duif, ,in !t latjin. Columba Ni-
combarica; {Columba cauda alba -, corpore nigra , remigi- bus -coeruleis, dorfo viridi nitente , pennis colli dongatis, Linn. "Sijfi-, Nat.) Deeze die grooter is dan onze ge- meene Duif, is overhet geheele lijf «zwart-kóteurig, be- halven dat de rug glimmend groen is; hij heeft blauwa flag pennen en een witte ftaart,-dezelve woont op een Eilaud aan de kust van Pegu ia- Oost-Indien■',, Nïcom- tafgebaarnts, van waar hij ook zijn naaai heeft ontleend. •-ÎXVI. Langfiaartige-Düif,- ook Macroura genaamt; {Coluhba leauda cun'eiforini longa, peçlore purpurascente,' Linn. Sijfi. Nat..) Dée^e duif dje ons door Edwards. Tom. I. Tab. XV. in zijn..natuurlijke, groote is afge* beelt; heeft'epn'ftaart die veel langer is dan het overige gedeelte van zijn ligbaam,; deszeljs. koleur is op de rug en vlerken bruin; boven pp de kop blauwagtig grijs, als mede de ftaart,, wiens punten van zomrnige zwart en van anderen wit zijn; volgens Catesbij broeijen zi} • aan den oever van de rivier Sc. Laiirens ; in een groot aantal koomen zij uit de Noordelijke gedeeltens van Ame- rika in Carolina en Virginien, trekken voorts na 't Zui- den , alwaar zij in overvloed bellen tot hun voedzel vinden , wanneer de Noordelijke deelen bevrooren en met fneeuw bedekt zijn ; zij koomen in zulk eene ver- baazende meenige teffens dat men ze bij hunnen door- togt, 's nagts met lange ftokken uit de boomen flaat, daar ze zitten te roesten. XVII. Chineefche Duif: in't latijn Columba Sinica;
{Columba reBricibus dorfoque f usais, abdtmine fangui- neo, alis flavis, remigibus nigris, Linn. Sijfi. Nut.) Deeze duif die van grpotezeer wel met de Tortel-duifoveï- eenkoomt.
|
|||||||||
'VT. Brief drager, ook Bagadetten ; in 'tlat. Columba tabel"
laria ; {Columba cera lata verrucosa, palpebris nudis, Linn. Sijfi'. Nat.) Deeze zoort van Duiven zijn over't geheele lijf do'nker-blauw of zwartagtig van koleur ; hunne oogen Haan ïn een kaale witagtige, pukkelige en meel ige huid; de neusgaten zijn met dikke vliezen gedekt, en die ztg tot aan het midden van den bek uitftrekken, zijnde van een zelfde hoedanigheid als de huid waar in de oo- gen zitten; de bek is zwartkoleurig en toomt in leng- te genoegzaam met die der andere Duiven overeen. Men heeft aan deeze zoort de naam van Brievedraager gegeeven, om dat hij, hoe verre ook van huis gebragt en verwijdert zijnde, niet rust tot dat hij het weder gevonden heeft ; wordende hier om voor deezen wel gebruikt om brieven te heitellen, zo als men bij ver- jfcheidene gefchicht-fchrijvers vind aangetekent : Onder anderen verhaalt Tavernier, dat zulks in de Staaten 'van den Grooten Mogol veel gefchied. VII. V/estIndifche Duif, ook Berg-duif en Berg-
Jatrrj'j-.genaamt; in 't latijn Columba montana ; {Columba ebjeure rufa, fubtus flava, orbite oculorum nuda fangui- nea, Linn. Sijfi: Nat.) Men vind dezelve zeer natuur- lijk bij Edwards Hijloire naturelle des Oifeaux Tom. lil. Fig. 119 afgebeelt, en onder de naam van Perdrix ■ie Montagne befchreeven. Zie de befchrijving van :deeze zoort onder het artijkel BERG-FATRIJS. VIII. Oost-Indifike Duif; in 't latijn Columba Afiati-
■ca; {Columba reBricibus cinereis apice albis, intermediis ftiscis, orbita oculorum nuda carulea , Linn. Sijfi. Nat.) „Edwards geeft hier ©ene afbeelding en befchrijving van , onder de naam van Pigeon brun des Indes\ zie het 2de deel van deszelfs Hifi: Nat. des Oif. Tab. 76". Hij is iets kleinder als onze gewoone Duiven; hét voor- •fle van zijn kop, hals en borst, zijn ligt bruinagtig geel ; liet agterfte van zijn kop en hals zijn donkerder bruin, met een purpere weerfchijn ; het hovende van de rug,' als mede dat der vleugelen, zijn rosagtig donker-bruin ; de ftaartpennen aschgrauw, aan de tippen wit ; de oog- kringen levendig-rood , na de goud-koleur hellende ; verders zijn de oogen door een zoort van een blauw vel omringt, dat met zijne uiteindens aan de bek ^koomt ;> de bek 'is zwart en de pooten r.ijn rood met zwarte1 ha- gelen ; hij woont in Oost-Indien. • 'IX. Guineefche Duif; in 't latijn Columba Guinea ;{Có-
iumbareBricibus cinereis apice'nigris, orbita oculorum nuda rut ra,.Li Nw. Sijfi. Nat.) Edwards ade deel Tab'. 75. beelt hem af en noemt hem Pigeon aux taches trian- gulaires, {Duif met driehoekige vlekken.) Deeze is van jgroote zo als onze Duiven; van novenen is deszelfs ko- leur purperagtig- bruin met een paarfe weerfchijn , van onderen bleek asch-grauw, de ftuit is wit; de beide vleu- gels of wieken van bovenen bruinagtig rood , met drie- hoekige witte vlakken bezet; de ftaartpennen zijn asch- grauw inet zwarte tippen ; rondsommc de Oogen heeft hij een rood vel dat met de beide eindens aan ieder kant •van de bek eindigt, zijnde d;eze zwart; de pooten rood niet zwarte nagelen; zij worden in de zuidelijke gé« «keltens van Guinea gevonden. ' X. Spaanfche Duif; in 't latijn Columba Tlispanica;
(Columba cinerea remigibus reBricibus , phpnis pedum .rostroque albis.) Deeze Duif die in verfchcideiie ge- .■deeltcns van Europa word gevonden ; heeft de groote \'an ds gewoone Duiven ; hij is over zijn geheele lijf •aschgrauw, roet witte (lag- en ltaart-pennen, alsmede idiergelijkP vederen aan.de pooten. |
|||||||||
'bui m
2. ï)e Tuimelaar; in 't engelsch'Tumbor; heeft deeze
naam verkreegen, wegens zijn tuimelen onder't vlie- gen , dat hij buitengemeen hoog doet. ■ 3. üe Paggadei, in 't latijn Equiiis ; is mëdë eene vér«
andering van degemeene zoort, word ook vvel Turkfihth Duif genaamt; dezelve is zwartagtig van koleur,zijnde de oogen met een roode kring bezet, en de vliezen dia de neusgaten bedekken zijn dik en met roode tepeltjes- bezet ; de bek' is geelyerwig en de pooten zijn bleekagtig rood. •'•» : ' . '• : 4. De Heimei- of Harnas-duif ; in't fransch Pigeon cui-
rasjé; is niet anders van dë gemeene Duiven onderfchei- den, dan dat zijn kop,; als mede de groote flag en llaart- pennen, altijd anders gekoleurt zijn dan het overige van't lighaam. ..... •■-- ■ Dus de zoorten met haare verfcheidenthceden, ge-
fchetst hebbende, treeden wij tot de befebrijving van de gemëene Duif die men gewoonlijk Huis- ot' Hokdui- ven noemt. De groote en maakzel van de gemeene Duiven is al te
wel bekend, om 'er hier eene omfchrijving van te doen; enkel zullen wij melden dat dezelve zeer in koleur ver- fchillen ,• zijnde zommigen wit, anderen zwart, of ros, egter de meesten aschgrauwagtig blau, met een glim- mende goudgroene hals, die naar de opvalling der ligt- ftraalen een weerfchijn van geel koper heeft. Men vind ook Duiven wiens keleur uit alle de opgenoemden is za- mengeftelt, alleen zijn zij egter aan het ondcrfte van dë rugwit, hebben roode pooten, een bruinebek, en het vlies dat de neusgaten bedekt, als met een aart van meel beftrooit. Onder de gemeene Duiven telt men tot eene veran-
dering, een zoort, die behalven dat dezelve veel groo- ter zijn , anderzints volkoomen met de voorige- over- eenkoomen, en de naam van Roomfche of Romeinfche Duiven draagen ; hier van heeft men met gevederde poo- ten , als mede met kuiven. t De Duiven zo wel wilde als tammme broeden nirn-
mer, meer als twee eijeren teffens uit, komende gewoon- lijk bij ieder broedzel een duif en dofFert voort; en tot ■ het leggen van ieder eij zal 't vrugtbaar zijn , moet de
duif op nieuw getreeden worden; vijftien dagen worden 'er vcreischt om de jongen uit te broeden, zittende de duif gewoonlijk van 's nademiddags te drie of vier uuren, tot 's morgens te negen of tien uuren tot dien einde op'8 nest, als wanneer de doffert haar koomt aflosfen, en zij gaat zig in die tusfehentijd vervrisfen en eet; won- derlijk net weeten zij de tijd om malkanderen tot het broeden te vervangen, en een van beiden hier in nalatig zijnde, worden zij de een door den anderen daar toe opgezogt en aangezet ; de jongen uitgebroed zijnde, worden alleen door de duifgekoestert, en deeze jongen gebruiken de eerfte drie of vier dagen geen voedzel ; voorts word hun door beide de ouden, drie à viermaa- len daags ten eeten gegeeven ; zo dra de jongen zelfs eeten, worden zij door de doffert het nest uitgejaagt. Niet tegenftaande, gelijk rede gezegt is, de Dui-.
ven maar twee eijeren teffens broeden, zouden zij eg- ter buitengemeen vermenigvuldigen, indien 'er jaarlijks' niet een merkelijk aantal door roof-dieren en menfehen wierden verflonden en tot fpijze gebruikt; dewijl goede Duiven gewoonlijk zes of agt maaien in 't jaar broeden; en deezen teelt binnen het jaar, zelvenwederom jon- gen voortbrengt. ■> Verfçheidene bijzonderheden kan men ontrent de
A a a a Duiven |
||||||
BUT.
.eenkoofflC, is met heerlijk gekoleutde vederen bezet,
.en om deeze redenen door Klein Je cieriijke Chinée- fche Duif genaamt ; deszeifs rug en ilaart pennen zijn glanzend bruin; de buik is helder bloed-rood ; de wie- gen fchitterend geel met zwarte flag-pennen. -i XVIII. Groenvlerkte Duif ; in 't lat:jn Columba Indi- en; (Columba purpurea, humeris viridibus , fuperciliis flbis, Linn. Sijfli Nat.) 'Edwards die in zijn Voge- 'hn-werh Tom. I. Tab. XIV. een heerlijke af beelding van- deozen vogel geeft, befchrijft hem als de fcboonfte en ftaaijfte van .zijn geflagt; derzelver groote overtreft wei- nig die van onzen Leeurik; zijn lighaam heeft meerder, lengte als dikte; de vleugelen, en ftaart'zijn mede'zo iang niet, als in de meeste zijner medezoorten ; de bek die dun is, heeft omtrent de lengte van een duim, en is van het fpits af tot aan de neusgaten toe fcharlaaken- itoleurig, dog hier van af tot aan de kop toe bleek blauw; het voortte gedeelte van 't hoofd is wit, dog het agter- <le donker-blauw; de zijden van het hoofd, hals en borst yijn roos-verwig ; de buik is dof oranje-koleurig zig al-' lengskens verzagtende , en zig met de roozen-koleur Tan de borst vereenigende ; de zijden der vlerken zijn ichoon groen met een fchitterende koper-koleurige weer- schijn; de boorden of bovenfte zoomen van de vleugels zijn met witte driehoekige vlakjes bezaait; het middelfte van den rug is dof bruin, en .het benedenfte van 't zel- ve zo wel als de ftaart-pennen zijn grijsagtig uit den bhiauwen, met zwarte tippen ; de pooten en vingeren gijn rood-koleiirig, met zwarte nagelen bezet. XIX. Ruige-Duif , ook IVollige-Duif genaamt; in
't latijn Columba hispida; (Columba piumis minimis ere- &is per dorfum alasque disperjis, Linn. Sijfl.Nat.) Dee- %e duif, die geheel wit-koleurig is, heeft zeer kleine çp'laande veertjes door de rug en wieken verfpreid; na gisfing huisvest dezelve in Africa. :■ XX. Tortel-Duif; in 't latijn Tortur ; {Columba re-
(tricibus apice albis, dorfo grijeo , peBore incarnato, macula lattrali colli, Linn. Sijfi, Nat.) Zie de befchrij- ving hier van onder TORTEL-DUIF. . XXL Gekraagde Tortel duif; in 't latijn Columba rifo-
tia; (Columba Jupra laBescens, lunulà cervicali nigra, LrNN. Sijfi. Nat.) Zie TORTEL-DUIF. ' XXII. Mosch-Duif ; in 't latijn Columba Pasferina , en door de Brafiliaanen Picuipinimn genaamt ; (Colum- Va reüricibus remigibusque obfcurioribus, corpore pur- furascente, roflro pedibusque flavis, Linn. Sijfi. Nat.) De groote van dit Duifje, dat meer van den aart der Kwartels, dan van dat der Dut ven heeft; is ongeveer zo groot als een Leeurik ; de koleur van zijn bovenlijf is aschgrauw uit den bruinen ; het onderlijf wijnagtig rood ; borst en keel zijn zwartagtig bruin met vlakken, zo als mede de flag-pennen uitwaarts zijn, dog inwaarts aan de tippen ros ,• de vlerken zijn met bruine vlakjes bezet. Het wijfje is van onderen veel bleeker dan het man- netje. Behalven deeze opgenoemde XXII zoorten, waar van de
lieer Linnjeus gewaagt, heeft men nog eenige veran- deringen of verfcheidendheden onder de gewoone Dui- ven, als i. De Draaij'er; in't engelsch Tumor, als mede S mi-
ter genaamt,- zijnde deeze laatfte naam hem gegeeven, om dat hij zomtijds zo fterk en aanhoudent met de wie- ken flaat, dat 'er niet zelden de flag-pennen -van bree- ken ,• en de eerfte, dewijl de doffen willende treçden, zonderling aardig om den duif draait. |
||||||
Mm,
.zijnde gekomen ,:daar ze. niet tegen" opkorinenkfeutéren,
•moeten nao.dzaflkeiijk.naar heneden up de grond vallen» j Voorts, .moet een. duivenkoek.niet nabij het water ge- plaatst worden*; ten .einde het water, dat de Duivel voor haare jongen haaien, midlerwijle in haaren bek wann, kan worden; het welk veel gezonder voor de jonge Dui- ven is , als koud water. - De zoldering van het duivenhok -moet zeer digt zijn;
als mede het dak; ten einde .nog Rotten , nog winden of regen hen niet befchadigen ; voor al moet het op een vaste grond liaan -, om. door de duivemest riiet bedorven te. worden. Het moet van binnen <ün van buiten gewit zijn; welke kleur de Duiven meest beminnen ; het hok? moet in 't oosten geene opening hebben , maar altijd in'è zuiden , om dat.de Duiven de zon graag lijnregt hebben,, voornamentlijk 's winters ; ingeval mtn wegens den ftand yan het duivenhok noodzaakelijk een venfter na 't noor- den heeft moeten-maakan, moet mön het zelve in een fel- le koude gedopten houden, maar's;zomers openen, oirt 'er een frjsfo'higt door te laaten, waardoor de Duiveri in dat faizoen verkwikt worden., Wat de nesten aangaat, zommigen maaken dezelve
langwerpig vierkant van fteenen in de muur, en bij ge- volg donker , hoedanige nesten de Duiven beminnen; en. deeze nesten, zijn voor de besten gehouden, tot dat men de. aarde potten daar toe- uitgevonden heeft; want da eerstgemeldengeeven niet zelden door de eene of andera fcheure de rotten een toegang; het welk de potten, zijn- de uit een ft uk gemaakt, niet doen, tûn waare ze dooir den mond van de pot daar in kwaamen : Andere gebrui- ken ronde pannen, de eene op de andere, verwonende de gedaante van een water-goot ; fchikkende de eene een- halve voet van de andere, op tichel fteenen, daar tos van onderen en van boven bekwaam gemaakt, naar da- rondheid der pannen; dienende teffens, om de nesterf. te onderfcheiden; déeze nesten moeten veel eer te ruim als te nauw gemaakt worden, zo dat 'er een doffert eh- duive in ftaan können ; of anderzints zouden ze dezelve verlaaten. De eerfte of hoogfte deezer neffien moeten ten min-
ften vier voeten van de aarde ziin, ten einde het met- zelwerk beneden wel gevoegt zijnde de rotten daar bui- ten gehouden worden ; maar men moet aanmerken , 1. dat als men deeze nesten van aarde potten of gaten in de muur maakt, ze in 't verband moeten geplaatst worden en niet in't vierkant, het eene boven het ander; 2. dat men de nesten niet minder dan drie vo:t hoog van den top van't duivenhok plaatst,- 3.dat men op de hoogfte rije der nesten, een afbellende plank van anderhalve voet breed vast maakt, ten einde de rotten door dat af hellen belet worden bii de neften te komen: Eindelijk moeten de nesten naar het rigtfnoer tegens een gladde en wel gewitte muur geplaatst worden; ook kan men voor ieder nest een uitfr.ee. ende fteen van drie of vier duim maa- ken , om de Duiven uit het nest komende, en wegens- het (legte weeder niet könnende uitvliegen, daar op te. doen rusten. Het duivenhok op vooïfchrceven wijze toegeftelt zijn-
de , moet men zorgen, om het zelve te bevolken: Het aantal van duiven die men 'er op plaatst, moet na des- zelfs groote geregelt worden: Gewoonlijk doet men'er in den aanvang, veertig of vijftig paar in , en dit getal voldoet, indien zij wel gevoed zijn, om 't zelve fpoedig- te bevolken; in-plaats, dat indien men 'er minder hv doet,'
|
||||||
,J)uivm aanmerkend-zo «ils voor eprst-tiet bekken pft welk
inen in geen'anders -zoortvan vogels waarneemt; ten anderen een zoort: vanmmnenijd, dewijl de duif zig, van pen- andere'û'a$>r£d-an die baar behoort lautende treeden, hij:'er,een afkeer voor toont, en dezelve niet nadert dan om te bijtçn; Nogtans gebeurt bet ook wel dat twee doffert} als met accoord hunne duiven verwisfelen, en eg- ter in vrcede met malkanderenjeeven; veel houden dee- ze vogelen.-pok om zig.tot zuiveringyan 'congédie«, in 't water te dompelen én zig te pluizen : Zeer fchrikag- tig en beangst zijn de Duiven voor ^-atten'en Roof-vo- gelen , dog met Menfchen gaan zij-zeer gemeenzaam om ; gewoonlijk word hunnen leeftijd , op f;agt'pi; tien jaaren bepaalt, fchoon Aldrovamdus van ;een duif verhaalt die twee en twintig jaaren met een en dezelfde doffert is gepaart geweest en geduurig jongen heeft voortgebragt, behalven de zes laatfie maanden, wanneer de duffert het treeden, moed fchijnenJe, de duif verliet,, De'meeste zoorten van graanen, als mede erwten en veldbponen, verftrekken -hun tot vpeuzel-, dog bovenaf beminnen zij boekweit en hennipzaad; h^t vieesch van.de Duiven is fmaakelijk, vast, dog egter zwaar om te ver-teeren ; het bevat vlug zout en olie. L'Emürij zegt dat een Duifle- vendig geopent en dus op 't hoofd gelegt, na dat 'er het bair is afgefchoorcn,-de zweetgaatjes opent, en de dam- pen der bersfenen doet doorwaasfemen ,. en dus een goed middel is tegens ijlhóofdigheid door kwaadaardige koort- zen veroorzaakt, als mede in krankzinnigheid, beroerte en flaapzugt: Ook zegt .men, dat het versch afgetapte bloed van een Duif,H welk nog lauw is , de fcherpheden der oogen verzagt, en derzelver verlche wonden ge- neest: De drek van de Duiven is ontbindende, ver- drijvende en vermerkende; en word onder de pappen ge- bruikt.- - . ; Op wat wijze het Duivenhok of, Kot word vervaar-
digt,en wat'er dient in agi genoomente worden.. 3' Omtrent dit (tuk der huishouding valt veel te zeggen,
en aantemerken , want zonder dat zal men 'er weinig of geen profijt van hebben. Vooreerst moet men 'er een bekwaame plaats toe uitkiezen, en daar is geen beter plaats voor een duivenhok, als midden op het voorplein Vaneen huis, op dat de Duiven fchuw van aart zijn- de, door het minrte geraas binnens huis niet en verfchrik- ken ; om dezelve reden moet hst duivenhok omtrent geen geboomte geplaatst zijn , om door het geruisen der boo- men niet vervaart gemaakt te worden. De grootheid en ruimte kan niet juist bepaalt worden ; hoewel het beter is ruim te zijn als nauw; een rond duivenhok is ook be- ier dan een vierkantig ; om dat de rotten minder toegang tot een rond, als tot een vierkant hebben; behalven dat een rond gemakkelijker is, dan vierkant, om dat men met een ladder op een fpil draaiiende ,. gemakkelijk het duivenhok van binnen kan doorfnuffclen, endeDui ven uit het nest nemen,. het welk omtrent een vierkant duivenhok niet kan gefchieden. Om te beletten, dat de Rotten, Buntfingen, We-
zeltjes, enz. niet van buiten naar een duivenhok klim- men, maakt men op een zekere hoogte , en ter plaats, alwaar men voorziet dat dit ongedierte zoude komen, blikken platen vast, bij voorbeeld, aan debuitenltehoe- ken van een vierkant duivenhok ; deeze platen moeten «mtrent een voet hoog zijn,.en omtrent een halve voet kosreu de hoeken gaan r de Rotten nu tot aan die platen |
||||||
•DUI, flöß . çSJ-
döet, men aï te lang fià:het genoegen móet wagten onv duivenhok niet :ôér aïs' 's' naim^äg^btii ^ieP'mîréh'op'ëii
jonge duiven te kunnen:eeten; want men moet wel zor- nën, op dat de Duiven die va-na;ârt:-vr:ëézëh 'ömnattë-l ge draagen-, geen; jonge duiven uit het hok te neemen,- worden, en merkende dat'de'tijd'vatf-'rtót eh''de: nagt«;; voor dat 'er een genoegzaam aantal in huisvesten. naderen, zig niet te VërverVrèemdën, >en fpoedig weder.'•■' De Duiven die men gemeenlijk tot bevolking van een na binnen gaan. - De ërv'aréntlieid doet 'öns' dagelijkse
duivenkot neemt, zijnde grijs-koleurige, of wel de wit zien, dat dusdanig'dë-ëèrfté itiÖaatingën'dëëzëf vögëlëtf- en rood gemengelde; de witten moet men 'er niet toe beftierende, zij 'maar r0h'ds©mtne-feS-;7w£-h'een en wëé&:: ïtiezen, dewijl meedenkt, dat dezelve minder vrugtbaaf' vfiegeii, alsof hun- vob'rhëemeA!èrikëTd'bLei$b'ndt. orri lucht-' zijn, én meerder onderheevig om door de roof-vogeleiv' te fcbeppen ; en d;iu'ster\vibrdénde,:-éaah zij weder-na: ' genomen te worden. » - ■-•. '-' binnen, èrï begeëvén, zig tot-rusten; ' ;"; .-: -:;'-^ ?(8# 'Daar zijn maar twee faizoenen -, om-het duivenhok te JVlen moet egtër-geëhzmts :vërw0ridert zijny'dat.'er -MS
bevolken ; de eerfte en beste tijd daar toe is in de maand- den beginne ecnlga Duiven verdwaalen ; maar na verloop Mai], om dat de eerfte Duiven zig veel gedüurende de van twee' o-F 'drie dagen , blijven zij 'zelden in gebreke zomer verwerkende, in ftaat zijn om met korten goed! om weder t'huis te kbomen. -Zommigen geeven aan voordeel aan te brengen; de tweede tijd is in de'maand hunne nieuwe Duiven ,gëen vrijheid' om uit te Vliegen , Augustus, dewijl als dan de ingeoogst wordende graa- d'an nadat zijjongen-hébbéii', oftten 'rairtfl-cn niötvoör: ifen aan de oude Duiven middel'geeft,' om hunne1 jongen dat zij;érjeïert gélegt hebben ,; -en -broeden- ; anderen om; j'ijkelijk te voorzien. , (U!»b.ij : :. ; \... i hstgevaar 'niet'; önderBëévig te zijriV dMt-zij zullen' vèr- • Dè gedagten zijn verfcheiden, over den ouderdom die dwaalen-en te rug biijvën * korten'.hun'voor dat zij baar
de Duiven moeten hebben ; zommigen zijn van dënkbeelt,- de - Vrijheid ' gunnen óiri -uit te vliegen, - de flagrveeren,,;, dat ze niet eerder tot bevolking moeten gebruikt wor- op-dat zij dus maar lieël bezwaarlijk kunnende' vliegen, - den, dan wanneer zij eenmaat jongen hebben vbortge- in de ommogelijkheid gebrs-gt zijn, om verre van-hua bragt, voor reeden geevende, dat zij als dan aal* het woonplaats af te wijken; dog bet-beste middel om 'er nieuwe duivenhok gehegt blijven ; anderen beweeren dat hun aan te-gewennen, is:, 'Van.ze'erin den beginne wel tóen zé moet kiezen, wanneer ze 6 maanden oud ;zijn,; én té voedert: :i'! .•"-' '■'•■■;■ _-•" '-' -Js ' zulke van de Maart of Julij teelt,* dog de meesten zijtf -Oudtijds "'-wicrflen *eï veelé zogenaamde geheimen era i
van .gedagten dat men ze veel jonger moet neemen; middelen in 't werk geftelt/-'die alle even vrrigtëlbos én Gewoonlijk haalt men ze onder de ouden weg, wanneer- bëlaggëlijk zijn<,óm 'Vhok wel' te: bevolken -, de 'duivehte zij veertien dagen of drie weeken oud zijn, op datze' beletten :oiri 'er Zig niee-van te venVijdcreny'als mede-' ■nogniet fterk genoeg mogen zijn om na hunne vorige ver- om 'er vreemden ;op" te lókkenv Het'beste middel hier i blijfplaats weder te keeren, nog te zwak om zonder behulp: toe is, om goede uitgezogte-en geen andere-als jonge : der ouden opgevoed te kunnen worden; en men befluit duiven të hebben,- dezelve wel te voeden, en behoor-- ze drie of vier weeken in het duivenhok, zorg draagende i lijfc-na vereisch der jaar-gètijd'en op'te pasfen," ook-' om het venster toe te houden ;: of men plaatst ze ort-' moét men hét' eerfte-jaar, en zelfs niét* voor de;iriaand i dër ßulp-kooijen. - ■'■■ '■ ■■ • ■ '■'.....-:: julij-van het volgende jaar, hèt'Aofe van de jonge Duiven I Dewijl de Duiven zo jong uit de nesten-genomen zijn- beroovëh; na die tijd kan men 'er zo veel van vérköo-
dë, niet alleen kunnen' eeten of drinken, eh dafzij dë' pen en<eeten-als meri-goed-vind.-- ...:.. : .. ir: / . : bek niet open doen nog .fchreeuwen om hun voedzel te ■ De jonge duiven dus opgekweekt en aan het hok ge-1 hebben , moet men ze hun operten en 't voedzel 'ér in- wend'zijnde, gaart met de nabüürigert hun kost' in höt duwen; of 't geen nog beter is, hun'eeten en drinken veld zoeken , zijeeten allerlei] zoort van graanen enz.,'- in de keel blaazen, op dat zij niet van honger fterven; en hoe beter zij zig-voeden, en vetter worden, hoe en om hun het alloen eetèn tëleërén, doet men eenige meerder vobrdeel zij ook aanbrengen. ; - >: jonge kuikens bij huö -, -Wëlkè'natuurlijk-van-zölven te-; -.Mén-moet hun te huis geen eeten geeven, wanneer;
ténde, de Duiven döói' hurt* voorbeeld ónderrigtért. :: zij hun kost op het veld kunnen zoeken j dog. liet is^ok > Deeze dus opgefloorene -jó'nge !.D«'i>«7z, moeten met; zeer' nadeelig hun 'er niet vaa te Voorzien, wanneer zij
Wikken of boekweit., en tusfeliën beiden met wat hentiip- daarniets meer Runnen vintten"; met 'c mïddert!van Novem- z&ad gevoed worden^; zómwijlen geeft mèn hun eènige- her, moet men hun beginnen te voedert; en hier mede tot in handen vol weit, en van tijd tot tijd een weinig cumijn- het begin of omtrent 't midden van Maan aanhouden,- zaad, als een lok-äas dat-hun ten eenemaalen aan het als wanneer zommrge zomer-vrugtën gezaait worden, en hok of kot doet gewennen ; men moet zorge draagen-om dan van,'temidden van April tot 't ëirtde van Jmiij-toe. i %ë zorgvuldig, geduurörtdè tw'ée of drie wèëken'te'-voe- Gemeenlijk voed men hun met boekweit-, ha'aver, bbö- \ dén, totdat men ziet dat zij zelvert; 't graani beginnen'ter nën of "andere' zoorteh van graanen , dia men 't'göéd- pikken; als dan is het tijd öm hun in'vrijheid te laatert kóopfte kan beköpmen; boven al beminnen zij 't bennip-'- ëh het duivenliok open te doen, op" dat zij de kost kun- zaad; het is ook -dienstig hun 'er van tijd tot tijd waC lieri zoeken. van te geeven, en men zegt dat niets beter is, om hun i Dog het is niet genoeg het hok maar open te doen, bij huis te houden ; ook kan men ze op zulke plaatzen daar
en de Duiven maar eensklaps de vrijheid te gunnen om; veel eijken boomen groeijen, met aan ftükken gebroo- üit te vliegen ; men giöet een zeekere tijd en uur waar- kene eijkels voedert, die men hier toe tot inden wintet ■ neemen , op dat zij bij hunne eerfte uitvlugt niet te ver bewaart. ' van honk geraaken ; want nog maar ter nauwernood hun De plaats 'àîe men kiest öm'de Duiven te voeden y
verblijfplaats kennende, zouden zij zig elders na töe kun- moet-digt bij het hok zijn , voorts effen'ën vooral fchoon «en begeevcn , en niet te rug koomen. ■ en- zindelijk gehoudeil worden ; om 'er hun- na toe. te' Om dit voor te koomen, moet men wanneer riien zij- Jokken, fluit men , wanneer men 'er eeten werpt: De-'
ticDuiven voor de eerftemaal wil uitlaaten ,een donkere1 tijd der voeding, is 's morgens eh 'säVonds, en'nimmer eu regenagtige. dag waameemen, en de deur-van het' op-den middag, dewijl deeze dieren op -dien tijd géwoora É A a a a a «ja'
|
|||
DÜL
volgens in honing; "daar na beftrijkt men'er denesten £»"■
andere plaatzen mede, alwaar de Duiven,hunne pootea ep vlerken kunnen bezoedelen; die hier de proef van ge- noomen hebben , verzekeren , dat door dit middel niet alleen de Duiven aan haar eigen hok worden gewent„ maar ook andere Duiven derwaards lokken. anders. Neemt tarwe, en werpt die in water, in het
welk anijs gekookt is; laat het dus drie dagen lang liaan, weeken, en geeft het de duiven in het hok te eeten ; Titrkjche boontjes in water gekookt, naderband in ha- ning geweekt, en met komijn befprengt, hebben dezelf- de kragt. Of neemt één once oude leem, in een oven gebakken,'„p
tot dat het rood word ; vier drachmen ijzerkruid, en even zo veel tarwe in wijn geweekt, en tot gruis ge- maalen; een halve drachma camfer, drie drachmen ka- mijn,, en een halve once overgehaalde wijn; mengt dit onder malkanderen, en kneed het tot een deeg, fnij'dhet. in Hukken, en maakt 'er kleine balletjes van als erw-; ten, en geeft die aan de Duiven te eeten. Manier oi\ het Duivenhok te reinigen en van «ngi*
dierte zuiver te houden, als mede verscheidene andere ■ zaaken, de Duiven betreffende. - Dewijl.'er wéinig-gedierte van aart zuidelijker is dan. Duiven, moet men ter deegen zorgen, om hun ver- • blijfpiaats zuiver te houden ; tot dien einde moet men vier maaien in 't jaar het duivenhok fchoon maaken ; als voor de eerftemaal in 't begin van de winter, de twee-. demaal voort wanneer de winter voorbij is, de derde- maal als het eerfte brocdzel gedaan is, en voor de vier- de of laatfte maal in de maand van September; nimmer moet men de duiven ftooren, wanneet zij zitten te broe- den, dat verhalt hun dikwils tot zo verre, dat zij de. eijeren verlaaten, en nimmer te rug koomen; de dong die men 'er afneemt, moet zo zagt mogelijk geroerc worden, 'uit vreeze dat het ilof, 't welk zeer fchaadelijk tot de voortteeling der duiven is, niet te veel op de eije- ren in de nesten vliege; vooral moet men zig ook met dit fchoonmaaken haasten, dewijl anders.de eijeren, die* gebroed worden, ligtelijk koud worden. Ook moet men ieder keer dat men de jonge duiven uit
de nesten haalt,, die ter deegen en.zorgvuldig fchoon- maaken; want zonder dit koomen 'er mijten envlooijen in, voornaamelijk geduurende de zomer , en dit onge- dierte kwelt dusdanig de broedende duiven, dat zij 'ei mager door worden, en dikwils hunne eijeren verlaaten; en alle de duiven die men kwijnende of dood vind, 'er uitwerpen, dewijl zij door hunnen flank in ftaat zijn, het duivenhok te. bennetten. Men.vind zomtijds jonge duiven op de zouder, die uH
hun nest gevallen zijn, men moet ze als dan opraapen,. en ze 'er weder indoen, zonder egter veel hoop te heb- ben , dat zij zullen opgevoed worden ; dewijl de duiven gemeenlijk hunne jongen verlaaten, wanneer men zeit» de handen genomen heeft, zo dat men zig hier zo veel als doenlijk is, moet voor wagten. Het meeste dat hier van de duiym is gezegt, die men
op 't land in groote duivenhokken of kotten houd , vind ook plaats ten aanzien van duiven die men in de ftee.' den tot zijn vermaak , het zij op een afgefchut zouder- tje, 't welk gewoonlijk de naam vax\duive-',mt draagt, of wel in een daar toe expres gemaakt hok kweekt. Dog hier toe worden gemeenlijk de fraaiifte zoorten gekop- zcnttiiPQauw-JlaartentMeeuwties,Ka$pers,l Kroppers, Draqi*
|
||||||
zLjrj,tó flaapeHj 't welk-hunne fplis--verteering bevordert:'
Dpgde voedtijd moet niet -altoos een en dezelfde zijn, en zulks om voor te, .komen dat de,nabuurige Duiven ',t vopdz,e] . VÉuYzijne eigen -Djiiven niet kpornep. rooven , 't geen zij niet in gebreke zouden blijven te doen,, indien zij aan een vast uur gewend wierden \ men moet 't hun dus de eene dag wat vroeger.;.en.:de;andere wat laater uitdeden, en vooral; zorge.draagen «m-ze geduurendë .zulke tijden dajjzij niets op het vehikunnen -vinden, rijkelijk te voe- den; dewijl'zij anders ligtelijk een mjldadiger eigenaar, ga^rii opzoeken;^- errdaar huji verblijf neemen. :. : Middelen om te beletten, dat de Duiven hun
; hok met verlaaten. Neemt het hoofd en de'voeten van een Bok, en laat
het zaamenkooken, totdat, het vleesch van de been de- ien valt.; kookt daar ,-na het vleesch afzonderlijk in het zelye nat, • tot dat het geheel en al verteert is ; in deeze dikke; faus wrijft men potaarde, zijnde van alle-ftcentjes geztvjyert, hier onder mengt men zout, grquwe erwten en hennip ; men kneed het onder, malkanderen :tot ^en deeg , maakt 'er broodjes van, ■ en laat ze iri: de zon droogen , of wel in een. oven; dog zo, dat ze niet ver- branden. Deeze broodjes .legt* men opyerfe.heidene plaat- zen van 't Duivenhok, de Duiven zullen 'er aänilonds op aazen, en 'er zo veel vermag, in -vinden, > >dat ze,'t hok in.'t vervolg niet graag zullen verlaaten-,-.-- f r.'< ;r bi ■ Anderen neemen.een klomp,- zout,- 'van. omtrent een
handvol, en leggen die in 't Duivenhok ; daar zijn'er, dig een geite-hoafd neemen, het zelve in zout water laa- ten kooken , daar comijn en hennip-zaad bijvoegende, en het in 't Duivenhok leggen, om de duiven een tijdkor- ting en vermaak te geeven. Wederom zijn 'er, ä diegeers in' honing laaten fnerkeu, doende 'er een weinig water bij, om het aanbranden te beletten; dit is een lekkernij voor de Duiven, en maakt, dat ze haar hak;niet alleen ' niet verlaaten , maar zelfs vreemde Duiven derwaards lokken. Men zegt, dat als men de vensters en opening van een
duivenhok met balfem-olie wrijft, zulks een middel is, om ze niet te doen uitvliegen. Nog neemen tot dien einde zommigen linzen en komijn, weeken die in honing-wa- : ter, en geeven ze de Duiven als een lekkernije teeeten, om ze dus in het duivenhok te houden. Anderen neemen,gersten-i}}?el met honing, van elks
even veel, mengen het onder-^nalkanderen, en geeven het de duiven te eeten. Nog anderen geeven hen zodra ze uit het hok koomen, komijn ; beweerende dat ze dus doende niet alleen niet weg blijven , maar ook, dat ze met een aangenaame geur zijnde beftreeken, andere Dui- ven met zig lokken. , ... . Daar zijn 'er, die een tichel-fleen vergruizen en zif-
ten,, doende peper-kruid daar bij, en laatendehetzaamen -in oude geurige wijn weeken,, gee vende daar van de Dui- ven, als ze ftaan om -uit te vliegen. Anderen zijn van gedagten, dat als men ijzer kruid op
de grond van 't duivenh&k ftrooit, de Duiven daar op aazende ,, gewend worden niet verre weg te vliegen, of immers niet weg te vliegen. Ook kneed men \ve\leem met zout ;of men neemt het- geene
uit een zoute kaas druipt, en men loutert het zelve, en vyerpt het in 't duivelwk,; de duiven beminnen het zil- In plaatzen daar de geers gemeen is, kookt men ze in
lycAtf, men laat gein de lucht droogen, çukookue ver- |
||||||
DUt.
Draaijers, Tuimelaars en Pagedetten. "Een mat met dui-
ven willende voorzien, moet men de duiven die men voorneemens is 'er te plaatzen , bijzonderlijk doen paa- ren ,• tot dien einde fluit men mannetje en wijfje, geduurende veertien dagen lang van de overige duiven afgezonden op, hun van noodig eeten en drinken voor- ziende, het is goed hun in deezen tijd de ruimte van hennip-zaad te geeven, dit maakt hun hitzig en tot de teeling geneegen; na verloop van deezen tijd, laat men ze zonder bekommering van weg te blijven, met de an- deren uitvliegen ; egter moet men wel oppasfen hun rij- kelijk van eeten op de mat te voorzien, en dezelve ter deegen zindelijk te houden. Gemeenlijk doet men hun eeten in een tregter-bak,
(zijnde een langwerpige bak, van bodenen tot aan de helft toe als een tregter van hout gemaakt, waar op een dekzel; het onderde gedeelte is met latjes bezet, waar door de duiven het graan kunnen pikken,) op deeze wijze valt het graan na maate de duiven 'er van eeten, allengskens onder in de bak, en blijft altoos zuiver en fchoon, ook gaat 'er op deeze wijze niets van veilooren ; nog moet men wel zorgen, dat 'er altijd bakken met fris water op de mat zijn, dewijl de duiven zig gaarne baaden, tot dien einde moet het voor^ naamentli'k zomers, dik wils verversebt worden , en 's winters moet men wel agt geeven, om het, wanneer't bevrooren is, te vernieuwen. . Het is in zommige Provintien van ons Gcmeenebest,
aan een ieder niet geoorlooft , om op het land duive- kotten te houden. In de Provintie van Gelderland en in het Graaffcbap Zutphen, mag volgens het vernieuwde Jagt-reglemenc van Zijne' Doorl. Hoogheid den Heere Erfftadhouder van den jaare 1750 , niemant duiven hou- den of'er ten minften eigenaar van zijn, die geen tien morgens land bij zijne woonfteede heeft, en zulks op eene boete van vier daalders. In het Placaat de Hout- vesterij en Jagt betreffende, door Hun Ed. Mog. de Hee- ren Staaten van Holland in den jaare 1684 geëmaneert, word aan een ieder die niet tot de Jagt isgeregtigt, het fchieten van allerlei zoort van duiven, enz. bij eene boe- te van tien pond voor ieder vogel en verbeurte van het fchiet-geweer, verboden. In Zeeland mag niemand meer dan een duif-huis hebben, en zulks is hem nog niet ge- oorlooft ten zij hij Heer van 't Ambagt is, en twee hondert gemeeten lands (zijnde hondert morgen) in ei- gendom bezitte. Bij eene boete van veertig guldens, is 't in de Provincie van Utrecht aan een ieder verboden, om dui- ven te houden die in 't veld vliegen, of een duif huis te zet- ten, dan de zulken die 24 morgen lands aan den berg- kam onder een geregt geleegen; of twaalf morgen in de kleij, bezitten. In de Lands-ordonnantie van Friesland, als mede in het vernieuwde Jagt-reglement vaii Zijne Doorl. Hoogheid den Heere Erflladbouder van den jaare i 760, vind men niets ten aanzien van duiven bepaalt. Vàn de Mest der Duiven.
De Duivemest is beeter dan alle de andere zoorten van niesten : Indien men die versch gebruikte, zoude ae boomen en zaaden verbranden ; daarom vermengt men ze met andere die minder heet is, of men wagt tot dat ze uitgebroeit heeft ; als dan is dezelve uitnemend om hen- nip landen als mede vogtige gronden te bemesten ; deeze tuest vernielt 't honds-gras, en is boven gemeen dienftig om een nieuwe fleur aan de boomen tegeeven. In de tijd «n î jaaren verliest dezelve ten eenemaalen haar kragt, |
||||||
OUT. 557
en verandert rn modder; in de raaand van November kan
men dezelve twee duim dik om oude boomen ftrooijen, nogthans wel zorgende datze niet te na aan de ftam koo- me , en voor al niet dan na de vorst ondergegraaven worde , om dus haare hitte door de fneeuvv en winter- reegens te temperen. In die gedeeltens der Provintien van Gelderland en Ut-
recht, alwaar veel tabak gekweekt word, is de duive-mest zeer graag , dewijl dezelve inzonderheid tot kweeking. van dit gewas dienftig is; veel word die uit de Provintie van Overijsfel enz. daar na toe gezonden. Uit Frieslatui mag geen mest, hoe ook genaamt, gevoert worden, bij pœne van verbeurt-verklaring der mest en voertuigen waar in dezelve geladen is, en boven dat nog eene boe- te van twee-hondert car. guld.; wordende in cas van in* folventie den delinkwant op het blokhuis gebragt, en na vereisch van zaaken geftraft. Gelijk rede te vooren is aangemerkt, is bet vlecsch van-
de Duiven fmaakelijk, en word zelfs bij veele voor een lekkernije gehouden.. Zie hier'de gewoonlijkfte en finaa- kelijkfte manieren om dezelve te bereiden. Gekookte Duiven met een zuure faus en mierik-wortei
gegeeten,is zeer fmakelijk: Met ander vleesch tot bouil- lon gekookt zet bet dezelve een aangenaame kragt bij ; gelardeerde en op zijn pas aan het fpit gebraadene jonge Duiven , worden bij zommige niet minder als Patrijfen gehouden. In een pot of casferol eerft boter bruin ge- braaden, daar na jonge Duiven 'er in gefruit, tot dat ze bekwaamelijk bruin en gaar zijn, de faus voorts met een weinig weiten meel in goed citroenzap ontlaaten, ge? bonden ; is mede geen onfmaakelijke fchotel. Geßoofde Duiven-
De Duiven wel gepluist, uitgehaalt en gereinigt zijn- de, wascht men dezelve; waar na ze in vieren gefnee- den worden, voorts in een pan of casferol gedaan, met- behoorlijk zout, boter, een weinig foelie en zo veel kookend water dat'dezelve rijkelijk bedooven zijn, iaat zeduszolangezagtjesftooven, tot dat ze gaar zijn., 'tgeen gemeenlijk binnen anderhalf uurikan gefchieden ; een kwar- tier voor dat dezelve opgedischt worden, kan men 'er wat fijn gehakte petercelie bijvoegen, en gereed zijnde om, ze op te doen, neemt men eeiiige eijer-doijers (voor twee Duiven een eijer-doijer gereekenr) klopt dezelve met citroenzap, en roert het' in de faus, waar door die gebonden , en zeer fmaakelijk word. Geßoofde Duiven op een andere manier.
De Duiven, op vooren aangeweezene wijze gereed gemaakt zijnde om te ftooven, voegt men 'er kleine fri- cadelletjes van kalfs-vleesch, dunne verkens-foucijsjes te vooren bijna gaar gekookt en aan fchijfjes gefneeden; fe- bieten mede omtrent gaar gekookt aan plakken ,. voorts morilfes, truffels, floelen van artifchokken, enz. bij,'en handelt'er op een en dezelfde wijze mede, als zo even geleerd is. Is men geneigt hier een fchotel-pafieij van te maaken, zo heeft men niets anders te doen als de geftoofdc Duiven met 't geen 'er bij is, gaar zijnde, dog voor en al eer de eijeren in de faus geroert zijn, in een holle tinnen of verlinde koperen fchotel te vlijen; legt 'erdan eenige citroen-fchijven op, en houd de faus apart zonder die bij de Duiven enz. te gieten; maakt bier dan. een fijne of blad-korst naar believen over, zo als onder. het artijkel DEEG p. 46^ en 467 is geleert te bereiden ; voorts een taartcJekzcl met kooien vuur op de fchotel A a a a 3 gelegt, |
||||||
558 'BUI.
gelegt, zonder eenig vuur'er onder te. doen -, Iaat men
dus de korst gaar bakken; waar na men 'erin 't midden een rond Huk uitfnijd, en hier de faus, waar in gelijk als vooren geleerd is, eijer-dooijers met citroen-zap ge- jnengt, ingeroert is om te binden, gsgooten zijnde, legt trien het uitgenoome iluk korst weder op zijn plaats, en discbt de'patleij warm voor : Men kan in deze paiteij pok oesters doen, die men als dan een half kwartier met de faus, voor dat 'er de eijer dooijers zijn ingedaan, laat opkooken, en ze dan tefTens met de faus in de pafteij 4oet. Om een Duiven-Pafleij te bereiden.
Neemt 4, 6 of 8 jonge Duiven, na maate men de Pa- fleij groot begeert ; dezelve wel gepluist, gewasfehen en ■opgemaakt zijnde , zo doet ze in kookend water dat van 't vuur afgenomen is ; neemt voorts een Huk f pek hakt dit zo fijn als doenlijk is, voegt 'er een gelijke hoeveel- heid osfe-inerg bij als 'er fpek is, en ftampt het te zaa- men in een fceenen mortier tot een deeg ; hebt dan uw taartpan in gereedheid, en legt'er het deeg tot fijne korst in (ziepag. 460. No. 2.) hierop legt men het geftampte fpek en merg, vlijt hier dan uw duiven in hun geheel op •en de maagen, levers, enz. van dezelve tusfehen bei- den, als mede eenige Hukken febïeten; floelen van erti- Jchokken, moriijes, enz. maakt het voorts fmaakelijk met ■peper, zout, laurier-bladen, gehakte cHalatten, fijn gewree- ven tijmiaan, marjoleine, fchijven citroen, enz. doet 'er dan Iieter na goedvinden bij, als mede wat bouillon van eenig vieeseh, daar het vet te vooren moet afgenomen zijn, •bedekt dan dit alles met de bovenkom, die men aan de •enderkorstvastnijpt; neemt nog geklopt e ij-wit, enbeftrijkt daar mede de pafleij, verkrijgende dezelve hier dooreen fraaijekoleur en glans ; ook moet men in 't midden van de bovenkorst een klein rond gatje maaken van een duim in zijn omtrek, om wiens rand men een fiukje deeg legt, op de wijze van een fchoorfteentje ; indien men deeze opening niet in de korst maakte , zoude dezelve geheel van een berden j voors laat men 't twee uuren lang met vuur onder en boven bakken, als wanneer het warm word ifoorgedischt. Gevulde Duiven.
De Duiven wel geplukt, opgemaakt en gewasfehen zijnde, maakt men 't volgende vulzel; namentlijk tot zes Duiven, neemt men't kruim van een oud Huivers wittebrood en laat het in zoete melk weeken , voegt 'er dan zes dooijren van eijeren bij, voorts zout, een weinig geraspte notenuscaat, gehakte peterzelie en cha- louen, mengt dit alles ter deegen onder malkanderen, en vurt 'er de Duiven tusfehen vel en vleesch mede, zulks 'er bij de hals induwende ; naait het vel toe, of üeekt 'er een dun houten pennetje in, op dat 'er van1 liet vulzel niets uitdringe; braad ze dan aan 't fpit voor geen al te heet vuur, en bedroqpt ze gefladig met boter ,en citroenzap. Duiven op een wijze toebereid, die zeer ge-
funkt is om op reis mede te neemen. De Duivsv, wel gewasfehen zijnde, zo fpo.uwd dezel- •tfe midden door, neemt dan fijn gehakte peterzelie, cha- lètten^ .peper, zout en geflooten biscuit, wentelt ze hier ïter deegen in om, rolt of draait dan ieder halve Duif in een blad fchopn papier1, dat met boter is beHveeken, en âaaî het dus op de rooster gaar braaden. |
DUI. DUL.
DUIVEN-HOK, zie DUIVEN.
DUIVE-STEEN, zie TUF-STEEN» DUIVE-VALK, zie HAVIK. DUL-APPEL, zie EIJER-PLANT. DULCAMARA, zie ALFRANKE. DULCEDO , zie ZOETIGHEID. DULCIF1CATIO, zie ZOETMAAKING. DULLE-BESIEN, zie BELLA DONNA. DULLE HONDS-ZIEKTE , of beeter Hondi-doh heid ; in 't latijn Rabies canina ; is oorfpronkelijk eena ziekte van het bonden-geflagt, en dus van natuuren al* leen aan Honden, Vosfen en Wolven eigen. De eerste oor- zaak deezer vreesfelijke ziekte, in bovengemelde dieren, word aan gebrek van drank of water toegefchreeven ; en wanneer 'er een door aangetast is, bijt die dikwerf an- deren, zo wel Menfchen als Dieren; die veeltijds, dog egter niet altoos door deeze beet befmet wordende, zonder tijdig gebruik Van bekwaame geneesmiddelen, mede door die vreesfelijke kwaal worden aangetast, die dus op deeze wijze word voortgeplant. De kentekenen waar aan men befpeurt, dat een Hond
deeze ziekte onder de leden heeft, zijn de volgende. Het Dier te vooren vrolijk en fpeelziek, word knorrig
en neerflagtig ; krijgt een afkeer van voedzel ; heeft iets verbijflerts in zijne oogen ; loopt als verlegen en. zeer ongefladig heen en weder ; in dien toeiland zijnde, moet men niet draalen om hem op te fluiten en vast te. binden, voorts hem de nodige hulpmiddelen toereiken ; en zo deeze van geen goeden uitflagzijn en zijne dolheid' zig openbaart, hem als dan dooden; fchoon ik met de' Heer Tissot en andere oordeelkundige Schrijvers van gedagten zoude zijn, dat het beter ware , eenige dier bo- ven aangehaalde tekenen in het Dier befpeurende , hem ogenblikkelijk te dooden, dan door hem in een onzeker leven te Iaaten, anderen die hem ongelukkelijk te n& mogten koomen, in gevaar te Hellen van door deeze allervreesfelijkfle kwaal aangetast te worden. Het Dier te laat of gecne bekwaame hulpmiddelen ge-
geeven zijnde, worden de merktekenen duidelijker; hij wil bijna geen fpijze meer nuttigen, en inzonderheid is hij af keerig voor al 't geen dat vloeibaar is ; zijnen Mees- ter dien hij te vooren liefkoosde kent hij niet meer; zijn Hem verandert ten ecnemaalen , en word dof; dien hem willen naderen bijt hij ; hij loopt de tong half uit den bek met fchuim bezet, als mede met een hangende kop en Haart; andere Honden hem ruikende, loopen vervaart van hem âf; meestentijds bijt hij maar na 't geen digt bij hem is ; dog zomtijds verwoeder zijnde, valt hij ï'egts en links aan en bijt alle Menfchen en Dieren, dien hij maar onder zijn bereik kan krijgen ; met fchrik ont- vlied hij al het water, dat hem op zijn weg ontmoet; eindelijk zijgt hij afgemat ter neder en fmakt tegens de grond; zomtijds rijst hij voor een ogenblik weder op, enkruipt nog eenige fchreeden voort, waar na hij flerft;: gebeurende dit gewoonlijk den derden en op 't langfte den vierden dag na de zwaare toevallen, ook veeltijds wel eerder. Een Mensch door zulk een Dier gebeeten zijnde, fluit
de wonde daar door veroorzaakt, gemeenlijk zeer ge-: makkelijk, en eveneens als of'er geen vergif huisveste- de; egter begint men na verloop van eenigen tijd, dan eens vroeger en dan eens laatef ,■ dog doorgaans tusfehen de drie weeken na de beet tot de Jrie maanden daar na, meestentijds egter na dat 'er zes weeken verloopen zijn, een doffe pijn te gevoelen op die plaats daar de wonde |
|||||||
gewcesi?
|
||||||||
DUL,
■geweest is; het'lidteeken zwelt, öntiïeekf, "breekt open
en daar vloeit een roodagtig, Hinkend en fcherp vogt uit ; de Lijder word als dan mede zorgeloos en verfla- gen, een kille koude en al.emeene veritijving beklem- men zijne leden, zijne ademhaaling word bezwaarlijk, en een onophoudelijke benauwtheid beknelt hem; hij voelt pijn in de darmen; zijn pois is ongeregelt en zwak; 21'jn llaap die onrustig is, en door angttige droomen., ichrikkén en óplprir.gingen word verzelt, verfchaft hem weinig of geuie verkwikking; zijn afgang is veeltijds ontltéit; een koud zweet dringt hem van.tijd tot tijd uit de ponen, en zomtijds gevoelt hij in de keel een ligte pijn. ■ Na deeze toevallen komen de volgende hevige tevoor-
fchijn; een geweldige dorst kwelt den Lijder, en egter pijnigt hem het drinken, een poos daar na haat hij den drank, inzonderheid het water, en na verloop van wei- nige uuren fchrikt hij 'er voor ; zijnde deeze afkeer zo verregaande, dat het brengen van water aan zijne lip- pen, het zien, ja het noemen van 't zelve en van alle andere dranken, het gezigi van dingen, die wegens hun- ne doorfchijnentheid met het water eenige overeenkoomst hebben , zo als het ligt, hem een onbefchrijfelijken angst, en niet zelden ftuiptrekkingen veroorzaakt; egter zwelgt hij, fchoon als met geweld een weinig vleesch of brood door, zomtijds vleeschnat', en veelen zelfs wel de dranken, die men hun tot geneesmiddelen voordient, inits men zorge dat er op dien tijd niet van water ge- fprooken worde; de pis word brandig, dik en zomtijds raakt die verftopt; de Hem word heeach , of wel hij ver- liest die ten eenemaalen ; het gebas der honden is voor hem onverdraagelijk ; van tijd tot tijd grijpt hem eene verbijllering van zinnen aan, die veeltijds met woe- de gepaart gaat r en het is in deeze ten uiterften naare en'angstvallige ogenblkken, dat hij na de geenediebij hem zijn fpuwcn, dezelve zoekt te bijten ,. en het ook wezendiijk die geene doen, welke onder zijn bereik koomen ; het aangezigt van deeze deerniswaardige Men- fchen is veeltijds rood,, en hun uitkijk ten eenemaalen verwilderten met woede gemcngelr; veeltijds voelen zij het vooraf wanneer hun die woedende ftuipen zullen overkoomen, en als dan verzoeken zij de geenen die bij hun zijn op hunne hoede te-weezen; dog men vind ^er ook veele, die deeze woede om te bijten niet heb- ben; allervraesfelijk'st zijn depiinen en behauwtheeden waar meede deeze ongel ukkigen gefblt.rt- worden,- de meeste verlangen ook naar bunnen dood als een einde hunner fiuanen; en voor iemand die eenig mededoogen in zijn boezem voed, zoude het onmogelijk zijn om 'er aanfchöuwer van te weezen, ware 't niet dat de barm- h'ertigheid en menfchenliefde hem fterktp, om zijn naas- ten in dieiv akeligen toeftand, zo veel doenlijk is, te hulpe te koomen. ( Deeze.kwaal zo iisfelijk en gedugt, wegens deszelfs
uitkoniften ; is egter hulpmiddelen voor, die men in tjids gebruikende, eene onfeilbaare geneezing te wege bren- gen ; en zelfs worden zij wel met een goeden uitflhg be- kroond, wanneer de ziekte reeds is gevordert: Verre dus van ons die wreede en ontmensebte gewoonte, die nog kort geleeden tot fchande van het Christendom in zwang ging; o in lijders van deezen aart, als- de ziekte tót een ze'ekére hoogte gefte-igert was, 'van 't Ieeven te beroovcn , met hun tusfehen bedden te fmooren, of wel -, door het openen van aderen dood te laaten bloe- den.: Een niet mindere ongeoorloofde wreedheid is het, |
uur. j&K
om deeze elendige menfehen- zonder toebreng'm'g van
hulp, aan de akelige woede van hun kwaal over te laa- ien; als was'er zelfs geen hoop meer om hun te kun- nen heipen, zoude dit egter met de liefde en't mede- doogen die wij onze medemenfehen altoos, en wel in- zonderheid in zulk eene deern is waardigen toeitand ver» fchuldigt zijn, ftrijden; en nu zo veel te meer dewijl 'es in onze dagen middelen gevonden worden, om hun te kunnen behouden. Die geene welke deeze Lijders oppas» fen: en bezorgen, behoeven niet te vreezen, dat zij door dit bijzijn van deeze kwaal zullen aangetast worden; veele in dien toeftand, gelijk reeds gezegt nebbe, krij- gen niet eens de woedende razernij om te bijten; en de geenen die dit al overkomt waarfcb'ouwen gewoonlijk te vooren : Het zij nogthans verre van mij,, om hiermede zorgeloosheid te willen inboezemen; integendeel, ik agv te het zelfs rcukeloos voor de zulken die den Lijder geen hulpe kunnen toebrengen 'ergeftadig bij om te gaan, ïchoor» zij het egter zonder vreeze kunnen doen, indien zij van dezelfde behoedmiddelen gebruik mnaken, die die geene verpligt zijn te neemen, welke bij den zieke tot deszelfs hulpe en oppnsiing vereischt worden , en die wij zo da- deiijk zullen voorfchrijven. Het is enkelijk mededoogen , tedere liefde en vader-
lijke zorge voor hunne Ingezetenen, en voor alle andere Ménfchen, die de Heeren Staaten van Friesland hebben bewoogen, om 't volgende middel dat tot nu toe altijd vanr een gezegenden uitflag is geweest, door het geeven van een jaarlijks penfioen aan de uitvinderfche, eene Hijcke; Botes in den dorpe Ferwert'm Eriesland woonagtig-, aan het algemeen bekend te maaken ; zie hier de wijzer hoedanig het zelve word bereid. Neemt bladen of kruiden van wilde kaarden (dipftt'
eus), hands-ribbe (plantago major), wijnruit (ruta), ave~ ruit (abrotanum), waalwortel (cnnfolida major), huislook (feditm major) en ßeenruit (rura muraria), of anders dui~ zendblad (miliefclium) in de plaats.. Van deeze kruiden neemt men min of meer, naar maa--
te men veelof weinig drank gedenkt te maaken ; Bij, voorbeeld , men neemt van ieder, derzelve een kleine handvol, en indien 'er een van deeze kruiden mogte ont- breeken, neemt men van de anderen wat meer, bijzon- der van de wilde kaarden of huislook ; men doet deeze kruiden, groen en versch zijnde,, in een vijzel, of't geen nog beter is, in een mortier, en ftoot ze tot dat het zap 'er uitkomt, het geen men vervolgens door een fchoone linnen doek uitwringt, welk zap dan met zo veel' beste wijn - azijn vermengt word ; dat 'er twee deelen- zijn en een deel zap gebruikt word, men moet dit ter eegen onder malkanderen mengen, en neemen dan zes- rdinaire lepels vol van dit gemengde nat, waar onder en een lood fijne theriaak roert. Dit middel dusdaanig toebereid, moet in twee op mal-
anderen volgende dagen, in deezervoegen worden ge- ruikt; 's avonds te vooren moet men vasten en geen de? infte fpijze gebruiken, en neemen 's- anderendaags mor- ens drie lepels van het voorfchreeven middel koud in, s daags daar aan wederom drie lepels vol, na dat meir nsgelijks 's avonds te vooren zal gevast hebben ,- een alf uur na het nuttigen van dit middel mag men wef en halve roemer brandewijn, jenever of anijswater ebruiken, en 's middags, telkens ook matig eeten ; de este fpijs als dan, is een goede kalver foep", waar in een amelijke dofi's cremor tartari of wijnfleen is gemengt; ■ n deegen beftaat de geheels cuur voor het inwendige;; |
||||||
do-
|
|||||||
dul; v
Wat de levens-rfigeling betreft, die dient zeer gemaa-
tigt te zijn ; men moet weinig voedzei gebruiken, en inzonderheid vleesch , zig voorts onthouden van wijn, fijne wateren, fpecerijen, en van alie heete dingen; niets drinken dan een gerlten-drank met Inidebloeizef; door losmaakende voedzeis of klijileeren een open lijf houden, en dagelijks met de beenen in warm water zit- ten^, om den derden dag kan men eenen dofis van het poeder neemen, zamengtltelt uit 24 greinen berg-tin- naber en vermilioen, en 16 greinen muscus. Wanneer zig de ziekte reede heeft geopenbaart, en
de Lijder fterk en bloedrijk is, zoude men hem een ruime aderlating moeten doen, die men tot twee, drie, ja viermaalen herhaalt, indien de omflandigheden zulks fchijnen te vorderen. Men moet zo dra het mogelijk is, den lijder in een
warm bad doen gaan, en dit eens, en zelfs tweemaalen daags herhaalen. Zijnde hier bij gebrek van natuurlijke baden zeer toe gevoegt, het bad tot zuivering van het lighaam pag. 127 befchreeven. * Dagelijks moet den Lijder twee of drie weekmaaken-
de klijfteeren gezet worden ; van een handvol bladen en bloemen van kaasjes huid (malva), die fijn gehakt zijn- de, in een pint of mengelen kookend water worden ge- daan, voorts door een doek Iaaten loopen, en in dit nat * dan een once honing gefaiolten : Bij gebrek van kaasjes-, kruid kan men ook bingel-kruid (mercurialis) of glas- kruid (parittarid) , heemst (althéa) , flok-rooze (malva ro- fea) , latouw (la&uca) , of wel fpinagie (fpinachia ) in deszelfs plaats neemen. Dagelijks moet de opene xvonde met deszelfs omtrek
met de kwik-zalf hier boven befchreeven, gefmeert wor- den. Voorts moet het gantfche gebetene lid met olie be-
fmeert worden, en het zelve met een geolijde flenej*. len lap omwonden. .; Alle drie uuren een gift van een geneesmiddel uit
cinnaber, vermilioen en muscus beftaande, gebruiken; en • zo het eenigzints doenlijk is, eenige kopjes vàn het af- trekzel van linde- en vlier-bloemen. Laat de lijder alle avonden het volgende geneesmid-
del inneemen, en zulks zelfs 's.morgens herhaalen, in« dien hij niet bedaart is , en 'er het aftrekzel van lin- de- en vlier-bloemen op toedrinken ; kruid van verkens* brood (cijclamen~) en toppen van camille , ran ieder een hand vol, doet ze in een aarden kom met een drachma Spaanfche zeep, en even zo veel ammoniak- zout ; giet 'er voorts drie pinten of mengelen kookend water op. Indien 'er groote pogingen tot braaking zijn, en do
mond bitter is, kan men den Lijder eene dofis van vijf- en-dertig cot vijftig grein toe gepoeijerde braak-wortel (radix ipecacuanha) geeven, dit doet veel flijm en gat ontlasten. 1 Wat het voedzel van den Lijder betreft, daar om-
trent behoeft men weinig bezorgt te zijn, begeert hij egter iets, kan men hem een witte-broods-fopie dun vleesch-nat, brood, bloempap, grutte, rijst en melk toe- ftaan. Wanneer men (vervolgt de Heer Tissot) van deeze
geneesmiddelen gebruikmaakt, zal men alle toevallen allengskens zien verdwijnen, en de gezonhcid volkomen zigherftellen;dog indien dén Lijder langen tijd zwak en vreesagtig blijft, moet men hem driemaalçij 's daags een vierde loods gepoeijerde kina ingeeven. |
||||||
S«* DÜL.
dog de wonde zelver, moet met wijn-azijn van tijd
lot tijd uitgevvasfchen en zuiver gehouden worden, en •daar na met een pleister van Diachijlum cum gummi bedekt. Indien een Vrouwsperzoon door een dullen hond of ander
^voedend dier gebeeten zijnde , dit middel zal gebruiken ; moet men iets minder theriaak onder het vogt mengen, dog voor het overige in alles dezelfde behandeling waarnee- jnen ; dit v ind mede plaats, indien het door een Jongeling of Kind gebruikt word, danzal men na zijne jaaren of gefielt- fceid van het lighaam, zo wel van het een als van het ander, minder kwantiteit geeven. ' Ditzelfde middel word ook aan Koeijen, Paarden, Hon-
den en andere Dieren die voorfz. ongemak hebben, mee een gewenschten oitflag ingegeven; voor een Koe mengt men onder de drank een en een-tweede lood, voor een Paard een lood , voor een Windhond een-cweede lood, dog voor een groote zwaare Hond of Dogge een lood theriaak, en men geeft aan die beesten na het inneemen van het middel zuur bier te drinken. Dient te worden aangemerkt, dat dit middel het best
en met het meeste fucces word gebruikt voor de negen dagen, van het begin van de beet afgereekent ; en dat die geene welke bij dusdanigen Lijder omgaan, en dezelve oppasfen , het zelve noodwendig tot een behoed- middel moeten neemen. Dewijl men 's winters onmoogelijk de verfche kruiden
kan bekoomen , wiens zap noodwendig tot dit middel ver- eischt word ; moet men zorge draagen het zelve altijd in voorraad te hebben , 't geen op de voorfchreevene manier met azijn gemengt zijnde, twee jaaren, ja langer kanduu- "üsen en goed blijven. "Voor een onfeilbaar middel voor de dulle hondsbeet
word nog het onderftaande opgegeeven: Smelt een pond .gemeen zout in een mengelen regen-water ; wascht, bet en knijpt het gebetene deel hier een uur lang mede, zon- der iets van het vogt inwendig te nuttigen , en legt ver- volgens eenig droog zout, geduurende 12 uuren lang op de wonde. Dit middel is door eenen Heer Figg te Londen voor
eenige jaaren in de engelfche nieuwspapieren, bekend gemaakt. Gemelde Figg was zo overtuigt van de on- feilbaarheid van dit middel, dat hij zig om zijne landge- nooten te overtuigen, aanbood voorbedagtelijk dooreen dullen hond te Iaaten bijten -, 't geen ook tot zesmaalen ■toe met een gewenscht gevolg is gefchied. Wij zullen dit artijkel befluiten met nog eenige midde-
len te melden die de Heer Tissot in zijne ruadgeeving ter gezondheid enz. (welk werk wij in het befchrijven deezer akelige ziekte ook meerendeels hebben gevolge) aan de hand geeft, en in de volgende beftaan. Daadelijk na den beet moet men indien dezelve tot in
îiet vleesch is doorgegaan, alles v/at aangeraakt is, zo zulks zonder gevaar kan gefchicden, uitfnijden; voorts moet de wonde lang met lauw water waar in eenig keuken- zout isgefmolten, uitgewasfehen worden, befmeert daar na deszelfs kanten en omtrek tot op twee duimen af- ftand met de volgende zalf, die men in de Apotheek jnoet Iaaten bereiden : Neemt een once wel gezuiverde Jevendige kwikzilver ; een half drzchma Fenetiaanfche ter- pentijn ;twee oneen verkens-reuzel, die ter deegen versch. moet zijn, en maakt dit alles tot een zalf; verbind het dan tweemaalen daags met bafilicum- of' koningszalfV (zie deszelfs bereiding pag. 146". op Bafilicum vnguentum) om verettering voort te brengen, dog van de kwik -zalf iediend men zig maai eenmaalen 's daags. |
||||||
DUL,
|
|||||||||||
DUK
|
|||||||||||
S6l
|
|||||||||||
ïfe Honden worden geneezen, doof hen met driemaal
go veel zalve te wrijven als voor menfchen gebruikt word, en hun teffens een ilik-brok te geeven, uit ze- ven grein mineraals Turbith en zo veel kruim van brood als 't noodig is, bereid ; en deeze geneesmiddelen die- nen ten hunnen opzigte aangewend te worden , zo dra zij gebeeten zijn,- wanheer dolheid zig begint te open- baaren is het te gevaarlijk om hen te behandelen , en men moet ze als dan liever op ftaande voet dooden ; hoewel men heproeven kan, of zij den ilikbrokdie men hun toewerpt, willen dooiflikken. Zie ook H1JDR0PH0BIA. Zo dra zij gebeeten zijn, moet men hun beflooten hou-
den en niet loslaaten, dan na drie of vier maanden. DULLE-KERVEL; Doüe-kervel, of groote Water-
fcheerling ; is een gewas , het welk overal in Europa , en bijzonder in Nederland in groote menigte yoorkoomt, en genuttigt, van doodelijkegevolgen is. Deeze zelfde fiant is zedert het jaar 1760. door den beroemden Hee- jre A. Stork, Keizerlijke Hof raad, en Hof medicus, $nz. enz. te Weenen, als een fpecifica of zeker genees- ,;middel van de kanker, en kankeragtige gezwellen, ver- zweeringen en diergelijken roorgeftelt, en overal in ge- thruik gebragt, dog met een zeer twijffelagtigen uitflag ; om derhalven het gevaar van ditafgrijsfelijk vergifte ken- nen aan den eenen, en aan den anderen kant een goed •oordeel te kunnen vellen , over de deugden van deeze plant in gemelde ziektens, zullen wij dezelve een wei- ,nig breeder behandelen, dan anders wel ons bellek fchijnt »toe te laaten. De plant zelve word Chuta, genaamt van de voornaam-
&e Kruidkundigen; Conium bij den Grieken; Cicutama- jj>r bij Bauhinus in Pinace 160 ; den beroemden Van Hoijen Prodr. Flor. L. B. 107 Conium, en bij Lin- jujEvs-Conium,ed. 1754.01 Cicutagen. 354. erf. 17C4. Spec, 3>lantarumT. Of fchoon Wepferus zeer naukeurig is ge- weest in het befchrijven der doodelijke eigenfcbappen Tan deeze plant, heeft de nog heden zeer beroemde Heer •M. W. Schwencke Profesfor in de Botanie in den Haag, in den jaare 1756 eene uitmuntende Verhandeling uitge. geeven over de waare gedaante , aart en uitwerkinge der Cicuta Aquatica Gesneri, of groote Waterfcheeding, fwelke bijna een ieder die op het land woont, behoor- de te bezitten, om zig zelven , zijne kinderen, en ge- huuren daar tegens te hoeden ; zijn Ed. heeft met zeer net gefneedeneplaaten, de wortel Fig. III., en de fteng lïg. IV. afgebeeld. Zij groeit bijna overal, zo wel op drooge als vogtige
plaatzen, meest nogthans langs de kanten van flooten, 4n het water, op veen-en zandgrond; Schwencke merkt op, dat zij (pag. 35.) niet in ftilftaande of moeraslïge poelen , of ftinkfiooten groeit; de door zijne bijzondere kundigheden in de Botanie zeer vermaarde D. Meese, zegt in zijne Flora Frißca pag. 18. dit gewas in Fries- land nergens dan buiten Tietjerk in een floot aan den lijdweg, en omtrent Wolvega gevonden te hebben; wij oordeelen , dat de zoutbeidvan het water, welke door de zee-fluizen inzijpelt, die plant in het overige gedeel- te van Friesltnd verdelgt. Het was, gelijk ook de Heer Schwencke aanmerkt
jiag. 49. üe wenfehen, dat de Hooge Overigheid tot het uitroeijen van dit vergif eene prœmieftelde, gelijk dezel- ve doet op het roofgedierte, het welke de vrugten en het wild verdelgt. De wortel is dik, eenigzins eijvormig, met ronde krin-
gen voorzien, even als banden, uit welke de wortelen |
|||||||||||
•uitfehieten ; zo dat" de onderde de meeste, de bovenßc
of weinige, of geheel geene hebben, maar in derzèlver plaats kleine petjes of holletjes, die niet dieper gaan dan de uitwendige fchil overlaaten; hij is ook met knob- bels voorzien, welke van gelijken geringd, in jonge plam- ten overgaan. De koleur van buiten is geelagtig-wit, het gedeelte,!
welke aan de lucht blootgeftelt is, word gelijk dat der geele peenen en knollen groen; van onderen is de wor- tel gemeenlijk aangeftooken, door het affterven van de moer-wortel, die in het najaar verrot; hierom verandert de wortel 's winters, als los geraakt door deeze verrot- ting , dikwerf van piaats , daar dezelve des zomers mee veelvuldige hair-wortelen in de modder zig vast houd ; van binnen is de koleur wit, gelijkvormig van zelfftan- digheid, en vleefchig ; de reuk is als die van een wïtt* peen, dog walgagtig, ende finaak zoet, zonder het min- fte bitter; zij is derhalven, gelijk de ondervinding zo dik- werf geleert heeft, en de Heer Schwencke wel aan- merkt pag. 37. zeer aanlokkelijk en aangenaam , maar teffens zeer doodelijk. Stork nogthans, die zelfde wortel geproeft en ge-
bruikt heeft, zQgtpag.g. Libell. de Cicuta. Vindob. 1769. dat hij doorgefneeden, een melk geeft, die bitter va» fmaak en fcherp is, zo dat een enkele drop daar va» zijne tong verftijfde, en zo-deed zwellen , dat hij gee» woord kon de fpreeken. Midden uit de kruin, zo wel van den grooten wortel,
als van den kleinen aanhangenden kuobbe!, fpruiten in het voorjaar wortel-bladeren , die met lange ronde holle fteelen voorzien, in de rondte met hun uitgebreid vïies de een over den anderen zitten : De fteng wast twee of drie voeten hoog tusfehen deeze bladeren, midden.uit de kruin ; zij is van onderen glad , blinkend-groen, zeer bros, en hol van binnen, hier en daar met leden of knoopen , waar aan de bladeren zitten, die de fteng van onderen met een uitgehold vlies omvatten ; de bladeren zijn langwerpig, puntig, en getand, en hier door alleefi ligt te onderfcheiden van andere diergelijke gewasfen; de fteng geeft vervolgens zijtakken , en deeze eindigen inkroonen , zie Fig. IV. van Schwenckes Verhandeling, welker bloemen wit zijn; deeze beftaan wederom uit kleinder kroonen, waar van ieder bloemtje vijfbladjes, vijf mannelijke ftengetjes, en twee vrouwelijke ftijltjes heeft ; de zaaden zijn langwerpig, geftreept, twee aan twee ; zo dra deeze rijp zijn, fterft de geheele plant, en de wortel-bladeren , en de moer-wortel rot af van de nieuws uitgegroeide bijwortels of knobbels. Het voornaamfte vergif zit in den wortel ; het groene
kruid in het voorjaar, en de zaaden in het najaar, zijn mede zeer doodelijk; de plant zelve uitgeperst, en de zap uitgewaasfemt tot extrait, is door Stork totoogrein of 3 drachmen (j>ag. 12.) daags gegeeven één jaar en een half lang zondereenig ongemak; het is niet onmoogelijk» dat de kooking het vergif doet wegvliegen of verminde- ren, gelijk bij veele planten waargenoomen word, en bijzonder in de Casfave of Casfavi,. welkers wortel rauw een doodelijk vergift, dog geperst, gedroogt en gebak- ken , een zeer goed fmaakelijk brood en gebak geeft. De toevallen der geenen, die ongelukkig van.den wor-
tel gegeeten hebben, zijn braaking, hevige ftuiptrekkin- gen over het geheele lighaam, opzwelling van bet ge- heele gedarmte, ontfteeking van dezelven, en verrotting of verfterving van het inwendig vlies, zelfs van het darm- fcheil; hier koomen bij draaijingen in het hoofd, pijn Bbbb voor |
|||||||||||
5<54 DUL.
|
|||||||||
DDL.
|
|||||||||
voor het hart, de hik, de Idem in de mond, het bloed
loopt de ooren uit'bij zommigen; en dus iterven zij zeer fchielijk, eerder of laater, na de hoeveelheid van het gegeetene, en fchielijke ontlasting; dervende loopteen groenagtige doffe de mond uit; gelijk ook dusdanige gevonden is in de maagen der drie kinderen door den WeEenv. zeer beroemden Heere W. Box onder Delfland gefchouwt (zie Schwencke ib.) ; die Heer ontdekte ook dehersfenen zeer aangedaan , en derzelver vaten als ver- brijzelt, enz. pag. 23. De doodelijke uitwerking heeft bij zommigen minder
dan in een half uur plaats gehad. Gelijk deeze plant den menfchen wegrukt, zo doet zij
ook het Hoornvee en ander gedierte met dezelfde toeval- len, gelijk uit de Flora Suecica van den grootcn Natuur- kundigen Linn^us blijkt, vier Osfen en hun Hoeder van de wortelen gegecten hebbende, dierven allen. De plant werkt voomaamelijk op den maag-, en het
zenuw-geitel;, dat is, op het agtfte paar en de tusfehen- ribbige1 zenuw,, die met alle de leden en deelen onzes lighaams gemeenfehap hebbende , die algemeene duip- trekkingen te wege brengen. Het uitloopen van het bloed door de ooren, hangt waar-
fchijnelijk af van de geweldige braaking, en misfehien is ■ daar van het hersfengeftel zo aangedaan geworden door den Heer Box. Hoe het ook zij, de eerde werking gëfchied' in de maag ;
waar uit volgt, dat men hóe eerder hoe liever dezelve ontlasten zal, en tot bëdaarén brengen. Men zal derhalvcn , om dat het fpccificq tegengift niet
bekend is, aanftonds den geklemden niond des Lijders openbreeken, lamv water met veel olie , met boter of met honing gemengt, als die bij der hand is,, in den hals gieten , tot dat de Lijder braakt. Boerhave gaf aan agt kinderen die van deeze plant
gegceten hebbende, ij delhoofdig waaren, braakten, en onder duiptrekking lagen, witte vitriool, en zij genazen' allen door braaking. Hij raad zelf in geval zij niet doorzweigen kunnen ,
dat men een metaale buis door de keel in de flok-darm, zal brengen , en het dan ingieten. ■ Zuure middelen nogthans fchijnen zekere deugd te heb- ben, om het geweld des vergifts te temperen, daarom »atn Stork zap van citroenen, welke terftond zijne tong en keel bedaarde, ib. p. 10; op dezelfde voet kan men of zulk iets, of oxijmel fcilliticum, of azijn 'er bijvoe- gen. Wanneer men zo veel moogelijk de maag ontlast heeft,
zal men dranken ingeevën, die door haare olieagtige en teffens ziiurcn aart, het boven gedarmte als uitwusfehen; ook elij'steeren infpniten eerst om het dikke gcdarmte te zuiveren, daarna om het als uit te wasfehen en te bevei- ligen tegents de onideeking,. wanneer bij geval iets van het vergift mögt doorgedrongen zijn. Wanneer men de uitwerking van dit vergif niet kan
voorkoomen, door deeze fppedig werkende middelen, jis alles hoopeloos; en te regt zegt de Heer Schwencke datais dan de theriaca , orvietaan, diascordium, zap van wijnruit, castoreum, het zout van hartshoorn, azijn en •wijn niet helpen können-. De bcrugte dood van Socratf.s door Plato zo om-
Handig hefebreevtm, doet ons zien, dat het vergif der Ouden, het welke zij Cicuta en Cicutam bibere (Dulle- ferveldrinken^ noemen, niet afhing van dit kruid; want •»oJgeps de hefchrijving., welke Tx.ato ons geeft van de |
uitwerking des vergifts op Socrates m de 'Pkaedo' op
het einde p. 117. Tom. Led. Stephani; vroeg Socra- tes den beker met het vergift zullende drinken, den Stokbewaarder als ondervinding hebbende van dien doo- delijken drank, hoe hij zig gedraageh moest? niet an- ders antwoorde deeze,. dan dat gij naar gedronken te hebben , op en neder wandelt ; vervolgens voelende dat zijne dijen zwaar wierden, lag bij zig neder; de Stok- bewaarder bezag zijne beenen en voeten, drukte dien , en vroeg, of hij zulks gewaar wierd; Socrates ant- woorde neen ,• daar na drukte hij zijne kuiten, zeggende aan de omltanders, dat hij reeds ftïjf wierd ,• en aan Sir- CRATEs dat hij iterven zoude, als het vergift het hart bereikte, en toen waaren zijne zijden reeds dijf; egter,. want dit waaren zijne laatfte woorden, beval hij nog, dat men aan Aesculapius eenen Haan zoude offeren :. Al het welke een bewijs is, dat de uitwerking van dit gif zeer verfehillend was van die van onze Water-' fcheerling, welke klem, angst, en behalven andere toevallen, zulke ftuipen te wege brengt, dat die onge- lukkigen, die 'er van gegeeten hebben buiten hun zel- ven , en buiten itaat zijn een enkel woord te fpree- ken. De Cicuta evenwel, hoe doodelijk ook voor veelen,
is in den jaare 1760 door den beroemden Heere Stork allereerst voorgeftelt als een inwendig geneesmiddel te-- gens de kanker, onderden tijtel van Libellus, quo de- monflratur Cicutam,. nonfolum ufu inferno tutisfime ex- hiber!, fed&esje fimul remedium, vaille utile in multis thorbis , qui hucusque curatis imposfibile dicebantur. Vindobonae 1760. Ao. 1761 is dit gevolgt dooreen Li- bellus fecundus; en nog in het zelfde jaar, door een Supplementum necesfarium de Cicuta, met een afbeelding-, van' de Cicuta , die verre beneden die van den Heera Schwencke te achten is. In het jaar 1765 heeft dia zelfde Heer, voor de vierdemaal een Tractaat hierover gefehreeven, onder den tijtel van Libellus quo continu- antur expérimenta £*? obfervationes circa nova fua inedi- camenta, en wel over de Cicuta , Aconitum, Hijojcij- amus ■£? Colchicum autumnale. De poogingen van dien beroemden Man waaren zeer
prijsfelijk , hij tragtede te geneezen de kanker, die tot nog toe ongeneesfelijk gehouden was, en op welke men» bevonden hadde, dat de Belladonna, hoe gunstig ook voorgeftelt, geene de minde uitwerking deed. Alle Ge- neesheeren hebben fpeeifieque kragten gezogt in de ver- giften, de opium, de kwik , om van andere niet te fpree- ken, die door den afgang of braaking werken, alle dee- zen zijn vergiften, en veroorzaaken de dood, wanneer ze in te groot eene dofis of veelheid gebruikt worden. Stork onderzogt eerst op zig zelven de uitwerking, daar na op zijne lijders , edelmoediger konde hij niet te werk gaan ; bij gaf het geneesmiddel op deeze. wijze :-. Neemt van het verfehl kruid van Cicuta, zo veel nodig is, perst 'er de zap uit, en kookt dien tot de dikte van- een extraSt', ftrooit 'er wat poeder van de bladen tus- fchen om 'er pillen van te maaken van twee grein,* dee- ze kunnen verguld of verzilvert, of in eenige welrieken- de poeders omgewentelt, gegeeven worden. Dit extract kan ook onder de gedaante van conferf ge-
bruikt worden, of anders; 's morgens en's avonds een pilletje, den derden dag drie daags, en zo voorts op. klimmende tot een-vierde lood, of drie-agtfte, datisan-- derhalf draebma; Sto-rk verkiest echter, dat men tel- kens een kop vol thee, of kalfsnat 'er bij geeve. Eindelijk
|
||||||||
pui;
Eindelijk zegt hij?. 13. dat wanneer men vanden wor-
tel der Cicuta of Dulle-kervel met gom-dragant tot pillen gemaakt, gebruik maakt; het een zeer kragtig middel is, maar het welke zeer omzigtig moet gegeeven wor- den. Of fchoon de Heer Stork dit vergif in kleine hoe-
veelheid , voornaamelijk tegens de kanker, aangepree- zen heeft; zijn zommige verder gegaan, gelijk blijkt uit de Tentamina de Cicuta van Joseph Quarni , Vind. 1761. die 'er niet alleen in de kanker , maar in zwee- ren , zelfs verouderde venus-zweeren, in kwaadaardige wittevloed, in venus feburft, in fistels, in maag pijnen, en in de Colica piäavienßs (Colique de poitou) volkoo- mene geneezing zegt bewerkt te hebben met de Dulle- Jfervel. De Heer Stork heeft reeds in het jaar 1761 zig na-
der geuit, zie Libell Secund. pag. 287. dat men hem kwalijk verdaan hadde, indien men meende, dat hij de Dulle-kervel als een aigemeen middel opgaf; maar dat bet de kanker genas, fchoon niet alle kanker ; ook niet dat de geneezing alleen door de Cicuta moest bewerkt "worden; dat men de harde kanten van den kanker zom- tijds met het poeder van de plant der Cicuta en ho- ning van rooj'en, bij voorbeeld pulv. herb. Cimtae der- dehalf drachma, melk rof. drie oneen , op plumafooien gefmeeit, moeste verzagten; dog dat'er geen naauwe levenswijze bij vereischt wierd , dat zelfs de wijn en azijn maatig gebruikt, geen beletzels gaven aan de uit- • Werking. In het Suppiementum Ao. 1761. fchrijft hij 'er zeer
veel meerder kragten aan toe, naamelijk dat de Dulle- luervel de ziel bedaart, onvrugtbaare mannen doet kin- deren teelen, Coroll. IV. p. 36"., de Engelfchc ziekte in de kinderen geneest ; de amaurofis of zwarte ftar , en doofheid, zelfs de domheid wegneemt; dat alle ver- hardingen en verfloptheden, waar ze ook geplaatst zijn, in het lighaam 'er door losgemaakt worden ; dat zij de cataratten of fchellen of vliezen der oogen fmelt en doet verdwijnen, en alle deziektens uit Quarni reeds aangehaalt j dat zij de Jpina ventofa, dat is, de been- eeter geneest, en alle die ziektens wegneemt, die na kwaadaardige kinderpokjes voorkoomen, pag. 41. zelfs meent hij, dat men 'er nut van zoude hebben in de kinderziekte, met oordeel gegeeven. Om aan zo veele wonderen niet te twijffelen, ver-
éoekt hij dat men den grooten Van Zwieten raad- pleege, dat die alle de zieken door hem geneezen kent, en hunne woonplaatzen. Zo groot nu was de lof van dit vergif nu in een ge-
neesmiddel verandert, top dat de beroemde De Haen inede Hof raad en Archiàter van het Keizerlijke Hof, in den jaare 1765. in eenen Brief aan Taalles, alle' die waarneemingen en eigenfehappen ,om verre werpt, met te betuigen pag. 7. dat van allen, dien hij de Cicu- 'fa gegeeven hadde, zelfs tot anderhalfjaar lang niemand, geneezen was', maar flimmer geworden, en dat de. één voor, de andere na geftorven waaren, zo dat hij door 'de klagten van anderen gefterkt, 'er niet meer van gee- ven dorste. Zie daar nu een oorlog ontdaan onder de Weener Medici, over de kragten van dit 'doodclijke ver- gif ! De H«er De Haen getuigt uit alle oorden van de waereld dezelfde klagten gekreegen te hebben. Hier tégen is een bitter gefchrift uitgekoomen'., onder den çaara van. Alethophüorwm guonmdatn Vimnenjiuvi elu- |
DUM. DUN. DUO. DU?. DUR', sQ:
cidatio necesfaria , Epifiolae de Cicuta, quam Celeb.
HAENiuzkJß'pßt ad Celeb. Traller. Amfi. 1766. Stor:: had ook al klagten uit Engeland, Holland,
Frankrijk , Italien, Pruisjen , Silefien, zelfs uit Oos- tenrijk; dog hij ruimt die allen uit den weg, met te zeggen , dat zij eigentlijk de regte Cicuta niet gehad hebben, zie Libellus £?f. 1765. pag. 7. cap. 2. Hij voegt 'er eenige nieuwe toebereidzelen bij, te weeten- een Jijroop van Cicuta en olie. Eer De Haen zo openlijk in zijn Brief de nutheid
van dat vergift beftreeden hadde, was reeds door der» beroemden Jacob van der Haar in den jaare i76r. eene verhandeling over de Kanker en de Cicuta als des- zelfs geneesmiddel uitgekoomen, en gedrukt te Amfier- dam ; waar in hij beweert, dat de Cicuta de voorgc wendde deugden, door den Heer Stork zo hoog op- gegeeven, niet heeft; hij neemt het gezag van den Pro- fesfor Camper te baat pag. 70. die van gelijken ge- tuigt hadde op zijne openbaare Lesfen te Amfterdam, 'er geene uitwerkingen ten goede van gezien te heb- ben: Daar na dat van den beroemde Thom. Schwenc- ke, die pag. 71. mede betuigde, nog in den kanker, nog in de waare knoestgezwellen offcirrhi daar van ee- nig nut ondervonden te hebben. Om niet van dezelfde getuigenisfen uit Rotterdam, door den Heer ten Haaf medegedeelt , te fpreeken, zullen wij fluiten met de verklaaring van den grooten Astruc Traite des Mal. des Femmes, Tom. 3. pag. 332. in een noot, ,, Dat mèa „ te Parijs het extraü der Cicuta wel niet met kwaade „ gevolgen gegeeven hadde, maar ook niet metdatvoor- ,, deel, 't welke men 'er van hoopte. V. D. Ha Aa tb. pag. 73. Het geene alles afdoet, is, dat hedendaags van gee-
ne ervaarene Geneesheeren of Heelmeesters de Cicuta inwendig meerder word voorgefchree\7en , om dat het publijk wel in het begin door hoop gevleit kan misleid worden , maar eindelijk door de ondervinding geleid, de waarheid ontdekt; nimmer'is een geneesmiddel, waar van de kragten beproeft zijn , weggeworpen, en nooit zoude de Cicuta dat lot ondergaan hebben, had de uit- koomst aan de verwagting voldaan. Uiterlijk kan men 'er het gebruik van toedaan, als
onder pappen, bij wijze van fmeering, of.olie; inwen- dig, of fchoon niet gevaarlijk, behoort ze.egter niet gegeeven te worden, om datmisfehien zommige geftelt- heden 'er zo tegen zijn können, dat eèn grein, zwaare toevallen die nimmer weg te neemen waren, veroor- zaaken zoude. Zie ook SCHEERLING. DUMOSUS ; Struikagtig, Strouwelagtig , zo als 'tveel-
tijds in een kreupelboscn is. .., . DUN-STAART, zie SCHERP-STAARTEN. DUODENUM; is de eerde'der dunne darmen, ge- meenlijk twaalf vingert gen-darm genaamt. ZieDA RMEN. DUPONDIUM , is het gewigt van een lood, of hal- ve once, dat vier drachmen. bevat. DURA MATER,' ook Meniiix genaamt, in 'tneder-
duitsch de naairi van "dik, hersfen-vlies draagende ; is een fterk, dik en hard vlies, welke de gantfche inwendige holte, van het cranjum bekleed , en waar in de geheeie hersfehen,' het ruggemerg en de groote zenuwen befloo- tep zijn. Overal is dit vlies dubbeld met fterke vezelen dóor'wee'ven,'die men'duidelijk aan deszelfs binnenkant an zien; zijnde bet-buitende gedeelte derzelver dat te- ens het bekkeneel kdomt, veel ruigeren harder, dan |
|||||||||
Bb bb 2 het'
|
||||||||||
5.64 DUR. DUT. DWA.
hc-t binnenfte, 't welk veel glibberiger, gladder en wcc-
ker is : In deeze verdubbeling vind men groote holten-, fchijnendc dezelve de gangen der bloed-aderen Je zijn , 'vcreenigt zijnde met cle vliezen die deeze verdubbeling maaken. DURATIO; de Duuring; beteekent ook zoveel als
Induration Verharding, Hardmaaking ; bij voorbeeld, van genees-middelen, 't welke gcfchied of door vermen- ging met poeders, gelijk de pillen en beim; of door koo- king, gelijk de verdikte zappen, koekjes, fijroop en plei- fiers; of door koude, gelijk als olie, falven, zuiker en honing daar door hard worden. DURIO; Durione; is een groote veel getakte Boom ,
die in Indien op Malacca, Malabar en elders groeit ; wiens hout hard, vast en met een dikke grauwe fchors bedekt is à zijne bladen zijn een halve voet lang en tw.ee dui- men breed ; aan de eene zijde bleekgroen en aan de an- dere donker-groen of wat rosagtig ; zijne bloemen zijn witagtig-geel; waar na groene vrugten volgen die hobbe- lig zijn als de pijnappels, van groote als een meloen. en met korte dikke ftikkels bezet: Van binnen zijn dee- ze vrugten in vier celletjes verdeelt, die ieder in drie of vier andere celletjes zeer wittej vrugten of pitten be- vatten , van groote als een hoender-eij en ieder een harde noot of pit van binnen hebbende. Men zegt dat deeze vrugten in 't eerft aan die, welken'ze 'nooit ge- proeft hebben, zeer onfmaakelijk en als naar verrotte ajuinen ruikende, voorkomen, maar'er wat aan gewent zijnde, dezelve beter van fmaak als veele andere vrug- ten agtcn. De Indianen noemen deezen boom Batam; de bloemen Buaa , en de vrugt Durijaoen. DUÏROA, zie DATURA.
D WAAL-HOF, zie DOOLHOF.
DWA AL- LICHT ; Wilde Lantaarn; in 't latijrt
Anxbulones; is een vuur of licht dat men in de lucht digt bij de aarde in de nagt gins en weer zietbeweegen , zig ver- toonende als eene flauwe brandende toerts of lantaarn. Deeze Dwaal-lichten worden inzonderheid vernoomen op moerasiige en veenagtigeplaatzen, en zulks meest in de zomer en herfst, dog wel voomaamentlijk in de war- me landen. Dezeive febijnen niets anders te zijn , dan zwavelagtige zoute uitwaazemingen uit de aarde, diç zig in een dunne vlam ontfteeken en digt bij de aarde door de lucht gins en weer gedreeven worden; zo dat men dezelve niet als iets kwaads te vreezen heeft, ge- lijk wel van de Landlieden gefchied ; maar ze kunnen toevalliger wijze gevaarlijk worden ; namelijk, wanneer iemand in een duiftere nagt in het veld verdwaalt is, kan hij door een zodanig Dwaallicht, meenende dat het iemand is die met een lantaarn voor hem uitgaat, en het zelve volgende, verleid worden, naar gevaarlijke plaat- zen, bij voorbeeld in een water, moeras, op fteile hoogtens of ftcen-groeven, enz., gelijk men daar van vee- Je voorbeelden heeft; want een Dwaül-licht, zal altijd voor die geene uitgaan, die het volgt, en die geene vol- gen, welke het onvlugt ; 't geen egter niet anders als natuurlijk is, ontftaande door dezamen gedrukt worden- de lucht, van die: welke agter het' licht is., die deeze; ligte vlam vooruitdrijft; daar op. de andere kant; het: zelve den ontwijker, volgt, ''ont' dar 'het door ' de .togr der lucht, die van de ontwijker gemaakt.wofd,' ineuV gevoert wórd. '* i! , m.".v. 7'f-.• • DWAAL-STER, zie PLANEET.,:
DWAASHEID, zie ZOTHEID. • :' ' ' '•'' P ".
• 'ÄWARL-WIND, zie WARL-WIND, |
||||||
DWA. DWE. DIJK.
DWARS CUE HALS -SPIER; in'tlatijn Musculus
transverfalis Cœti; is eene uitllrckkende /pier van dca hals, neenicnJe zijn begin van omtrent vijf of zes over- dwarfche ditfleekzelen van de wervelbeenderen van «ij borst, en wordende in de overdwarfche uitileekzelen vari de wervelbeenderen van den hals ingeplant. DWARSCIIE SPIER van dek ONDERBUrK;
in 't Iatrjrj Musculus transverjus abdominis ; deeze fpieï neemt zijn begin van de dwarfche uitfleekzelen der len- denen, als mede van de ongenaamde beenderen, en neems in de witte linie zijn einde. DWERG ; in 't latijn Nanus; dus word een mensch
genaamt, die volwasfchen zijnde ongemeen klein is ; van dien aart heeft men 'er gezien die geen drie voet hoog waaren ; zo als het Poolsch Edelmannetje dat in den jaa- re 1760 heeft gereist en twee en twintig jaaren oud zijn- de ,- maar dertig en een halve duimen hoog was : Het Friesch Boertje dat voor eenigen tijd is te zien geweest, was doen hij zes en twintig jaaren oud was, niet groo* ter dan negen en twintig Ämfterdamfche duimen. Zeeï zelden vind men Dwergen wiens ledemaaten wel gepro- portioneerd zijn, hebbende veeltijds een zwaar hooi$ en lompen korte dikke beenen. DWERG-BOOM; Naantje-boom; dus noemt'men ia
de Tuincrij gewoonlijk een Vrugt-boom, die geen ftam heeft, en ook door fnoeijing klein gehouden word, ZQ wel wegens de cierlijke vertooning, als om goede vrug- terr te verkrijgen. Zie ook op het artijbel BQOM, pag, 248. DWERGJE, zie MEST-KEVERTJE.
DIJK; is in her algemeen een opgeworpene hoogte
van fteen, aarde, rijswerlc, of z.üifs zeewier,, welke dient tot afkeering van het wate.r. Wanneer deeze hoog,- te gering is , en fiegts om eenig land gelegt word, noemt men dezelve Kande of Kaa-dijk. Bij een ftüftaand water behoeft hij fiegts dik en -vast
genoeg te zijn, üm de zijdelingfe persling van het wa- ter te wederftaan, in eene rivier-is deeze zijdelingfe druk- king en fchuuring teffens ; en wanneer dezelve breed zijn, nog daarenboven de kabbeling. Eenkleij-, aarde- of zand-dijk is derhalven niet genoeg, om dat de ftroern, en de golving den. Dijk afflijt , welke derhaiven met takke-bosfehen, twijnen, krebben,. paaien, fteenen, en diergel ijken moet. befchut worden.; de ftroom „moet oofe worden afgeleid, het welk door uithoofden, kaaden , enz. zeer kunstig kan bewerkt worden. Aan dé zeekant werkt alles geweldiger, voofnaame-
lijk aan de laager wal, de golven door de wind een» groote fiielheid verkreegen hebbende , botfen op des. Dijk aan, en beuken, bij verwisfeling zo lang den Dijk, ' tot dat die afkabbelt en doorbreekt. Geftelt,, dat door paaien en andere middelen,,de.DijJs
aan de zeekant genoeg befçhermt is, zo flaan egter de golven over,' en üijten- dé kruin des Dijks .agter af, ój: wel neemen , agter het paalwerk de grond weg , ^vaai door de paaien los raaken, en. fpoedig onnut worden; om dit tegen, te gaan, flaat men niet alleen paaien', maar kisten voor en agter de paaien,-, men noemt de agter-kisten,1 een rij korte paaien die. aati.de zee- kant eén voet van de Jgfoote paaien afftaaride,! met eéri gording vereeriigt., een zoort van kist maaken,. welkej niet fteerien geyujt word; zomwijlen heeft men alleen^ lijk. agter. kisten'•:; zomwijlen ook voor-kïsteiï ? die der« halven op'-gelnkë' wijze' aan dé binneakant'der'paafén* ecplaatst worden. Oi*
|
||||||
DIJK. DIJO. DIJP. ÖIJS. ' '0;
* ~ 't ' "'
Öm tfe beletten dat de fchuuring den gi-ond agter de DÏJONIJSIAS ; is ëen- Steen'waar van Pi,tNT:tj?g.e-
Joaalen, dat is aan de zeekant niet wegneemt, legt men waagt, hij zegt dat deszelfs koleur zwart is met roode
groote fteenen, dog ook deeze zinken weg, of rollen, vlekken gefpikkelt; en dat in water getrokken, zij aan
zeewaards in , wanneer niet bezorgt word, dat men dezelve een wijnfmaak mededeelt, en voorts de deugd
grond aanwint, het welke men bewerkt door lange hoof- bezit om het dronken worden te beletten. Lud.Dol-
den, kist- ofpaal-werk, kaaden bij zommige genaamt, ce beweert, dat dezelve in 't Oosten gevonden word,
of regt- of febumshoekig op den Dijk zeewaarts of ri- en dat zij ijzerkoleurig is, met witte vlekken. Zie
Vierwaarts in te leggen, waar door de fiibbe aanwast, Pli ni os Lib. XXXVII. cap. io. en Boetius de-
«n dus den voet van den Dijk verzekert word. Boot pag. 556".
Dezeewormen onze paaien zo vreesfelijk verflinden- DIJPREXIA; dus word* cenè traage of verkoren eet-
Ac tusfehen water en wind, is men gevallen op keij- lust genaamt, veroorzaakt dooreen kwaade gefteltheid fteenen, die men uit Noorweegen en andere plaatzen dermaage, en "deszelfs Vögten.' haalt, dog deeze zijn zeer kostbaar; en in het algemeen DIJSENTERIA, zie IIOODE-LOOP. genoomen , wanneer dit ongedierte niet te veel ver- DIJSODMIA, IVanruiking. menigvuldigt, kan men uiü de ihteresfen van het capi- DIJSPEPSIA , is een zwakke, langzaame bedorvene
taal tot fteen nodig, de Dijken met paaien onderhou- verteering , gewoonlijk door een bederf in de vogten
den. ' '", • veroorzaakt, of door gebrek—van kragten in die werk-
De paaien wederftaan beter de golving der zee, om tuigen, die tot de kooking der fpijzen dienen,
dat die afbreekt op het paalwerk ; onze Dijken, inzon- De hooftoorzaaken daar van, zijn een gebrek van gees-
derhetd in Friesland, zijn niet febuins genoeg, en heb- teTf, bTeen terugtrekking-derzelven uit de maag, hefi
ben derhalven geen breedte genoeg, om met voordeel welke ontllaan kan uit veelerlei bijzondere oorzaaken,
belegt te worden met fteen. als uit groote bloed(lortingen,_ fterke beweegingen, he-
Dog wanneer men de Dijken agter even glooijende vigepijn, fterke gemoeds-beweegingen, veel ftudeeren,
als voor konde maaken, den voet zonder vrees van als mede kwaade en fchaadelijke, of ook te veel fpijzen
fchuuring en wegzinking konde beveiligen, was 'er niets en dranken, enz. ; de geneezing moet deihalven gefchikt
te ftelien boven fteenwerk; vooral als de Contributien worden na de oorzaake der ziekte. Zie op het artijkel
der Dijken genoeg bij casfa zijn, om dit te bekostigen MAAG (ZWAKKE), en SP1JS-VERTEERING.
zonder negotiatie. "DIJSPNOEA, zie MOEILIJKE ADEMHAALING.
Men zoude zeer veel kunnen zeggen over dit gewig- DIJSTIIERAPEUTA; dus. pleeg men zulke ziektens
tig ftük, dog niet genoeg om in alles te voldoen, wij te.noemen, wiens geneezing zeer bezwaarlijk zijn.
wijzen den leezer naar de fraaije Verhandeling de Theo- DIJSTOCHIA, in de Vroedkunde verftaat men hiel
ria Jggerum van den zeer fchranderen Heere en Mr. door, een moeijelijke werkzaame, of wel volftrekt on-
P. vak Bleijswijk, thans Raad-Penfionaris der find meogelijke verlos/ing-.- 2rè-KINDER-B AAREN en
Delft; en het uitmuntend werk van Belidor Arehit. VERLOSSING.
Mijdraulique féconde partie , Tome fécond. 1753. 4to. DIJSURIA, koomt af van de griekfche woorden
het IV Boek, waar in hij zeer breedvoerig over dit on- #■>< bezwaarlijk of moêijelifk',' en Sfs» pisfen; dus bete-
derwerp handelt; als medewet Antwoord van M. Bol- kent Dijfuria bezwaarlijk pisfen, ofwel eene fmerte-
STRA om het Strand bij Petten te bewaarm, enz. Haarl. lijke en moeiielijke uitloozing van de pis. Zie HEK,-
Verh. 2de Deel, pag. 647. TE en KOUDE PIS , en PIS-OPSTOPPJNG.
|
||||
Bericht aan den Binder wegens het piaatzen der
Plaaten.
Plaat Ï regens over Pag, 2
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Jj W*r ------ ------ 215
III . ----- —--- ------ 215
jy ,----., —_ -----, 2I^ •
VI ------ -----. ,—- 218
VII —— —~ ;~—— 220
y III ----- __— _^_. qgy IX ----- ------ ------ 497
X —-- '----- 'T*---- 499
XI ——~ :*----- —--501
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XII — — —- 515
Het Wit moet in 't geheel aan de Plaaten gelaaten worden 5 om
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
»4. '...,* *£■■
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behoorlijk te kunnen uitflaan»
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 M»*& pf.ii jËfjiiittSuBk
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te LEEUWARDEN,
Ter Drukkerije van H. A. de C H A L M O T, 1768.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
<£« Hai.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||