l>ùutt
|
||||||||||
FAISANT.
|
||||||||||
Ji.J&.trtr Jcl.
|
||||||||||
FONTEIN.
|
||||||||||
•'2).%utiiï>&ó
|
||||||||||||||||
c>bu-" s<9?4
|
||||||||||||||||
A LG EM EEN
HUISHOUDELIJK-, NATUUR-, ZEDEKUNDIG- en KONST-
|
||||||||||||||||
wo
|
||||||||||||||||
Vervattende veels middelen om zijn
|
||||||||||||||||
G O E D TE V ER M EER D EREN,
EN Z IJ N E '
GEZONDHEID TE BEHOUDEN,
Met verfcheidene wisfe en beproefde Middelen voor een groot getal van Ziekten:; en fchoone Geheimen,
om tot een hoogen en gelukkigen ouderdom te geraaken. Een menigte van manieren, om LAMMEREN, SCHAAPEN, KOEIJEN, PAARDEN, MUIL-EZELS,
HOENDEREN, DUIVEN. HONING-BIJEN, ZIJDE-WÖRMEN te kweeken,
voeden, geneezen, en winst te doen met die Dieren.
Eene Natuurkundige Befchrijving van HUISHOUDELIJK- en WILD.GEDIERTE, VOGELEN en
VISSCHEN, en de middelen om dezelve te jaagen en te vangen. Een groot aantal van geheimen in den TUINBOUW, KRUIDKUNDE, AKKERBOUW, LAND»
BOUW, WIJNGAARD- en BOOMGAARDBOUW; gelijk ook de kennisfe van VREEMDE
GEWASSEN, en haare EIGENAARTIGE KRACHTEN, enz.
Met de voordeden van het DISTILLEEREN, VERWEN, ZEEPZIEDEN, STIJFSELMAAKEN,
SCHILDEREN met Water- en Olie-verf; het maaken van BAAIJEN en STOFFEN
voor deeze en andere Landen; van TURF, STEEN, enz.
Al het geen een bekwaame HUISHOUDSTER dient te weeten ; als het bereiden van allerlei zoon van
SPIJZEN, DRANKEN. GEBAKKEN, CONFITUUREN; het inmaaken van
GROENTENS voor de Winter, enz.
Om CHITSEN en KANTEN in 't nieuw te wasfchen, enz.
Wat er in de SLACHTTIJD moet verricht worden. Het bereiden van MEED, CIJDER, AAL-
BESIEN-WIJN, RATAFIA, veelerlei zoorten van LIQUEURS, enz. De middelen , waar van zich KOOPLIEDEN bedienen, om grooten Handelte drijven.
Een korte fchets van de meeste KUNSTEN, WEETENSCHAPPEN en HANDWERKEN.
Voorts alles, wat HANDWERKSLIEDEN, TUINIERS, WIJNGAARDENIERS, KOOPLIEDEN,
WINKELIERS, BANKIERS , COMMISSARISSEN, OVERHEEDEN, OFFICIERS van't
Gerecht, EDELLIEDEN, GEESTELIJKEN en andere Luiden van aanzien, inde
eerfte Bedieningen doen moeten, om zig weivaarende te maaken.
D^ O O R
M. NO E L C H O M E L.
Tweede Druk geheel verbetert, en meer als de hel/te vermeerdert door
J. A. de C H A L M O. T, enz.
TWEEDE D E R L>
Verrijkt met Kunstplaaten.
|
||||||||||||||||
g«
|
||||||||||||||||
Ti. LETDEN' bij JOH. le MAIR, en te LEEUWARDENb\) j. A.ot CHALMOT.
MDCCLXXVIII. |
||||||||||||||||
;
|
||||||||||||||||
DESTILLEERHST&.
|
||||||||||||||||||||
HAAS.
|
||||||||||||||||||||
TLiaà J.S.
|
||||||||||||||||||||
g Sß^^yr^%
|
||||||||||||||||||||
-'.....Câ?"
|
||||||||||||||||||||
mm^äämem&Mß^
|
||||||||||||||||||||
"""" m '■•"■■ ■"..........I!l~"^ -U JJiämen .
|
||||||||||||||||||||
;-.~.n;,7; ■;;: — z-czzz—z.
|
||||||||||||||||||||
_£ W<tf-
|
||||||||||||||||||||
J-T^- JiaAker dct. et/culp. 274z.
|
||||||||||||||||||||
HOEN".
|
||||||||||||||||||||
.: '.' * • ...is.
|
||||||||||||||||||||
■ ■
|
||||||||||||||||||||
HUISHOUDELIJK
DEI
|
||||||||||||||||||||
TWEEDE
|
||||||||||||||||||||
D E
|
||||||||||||||||||||
L.
|
||||||||||||||||||||
E.
AU D'ARQUEBUSADE ; Wond'- water ;
in 't latijn Aqua vulneraria. Om dit water ie bereiden, zo neemt van de volgende krui- den alle versch , falie , agrimonie, betonie , |
||||||||||||||||||||
loog vervolgens filtreeren en het gefiltreerde vogt uit-
dampen , om het zout te verkrijgen, dat men in het ge- distilleerde water moet fmelten. Men kan in plaats van wijn ook wel brandewijn nee-
men , dog dan dient het beter in verouderde gezweeren, en om wild vleesch weg te neemen, dan in verfche won- den. Dit water is zeer dierXlig om gefchootene en andere
wonden te geneezen : Wanneer men zig daar van wil bedienen, maakt men een weinig daar van lauw-warm , men zuivert 'er de wonde mede, of zo de wonde diep is, fpuit men het 'er in, dan legt men 'er een compres, daar in natgemaakt, op, zonder wiek of plukzel, 'en vervolgens het vasthoudende verband daar omheen. In- dien de kwetzuur tot in de voornaamfte holligheden door- gaat , laat men 'er den Lijder een half wijnglas vol van drin- ken , en dekt hem wel toe, omtezweeten, dat vaneene goede uitwerking is. Dit water ftilt ook kragtig hetbloed- braaken enhloedfpouwen. Heeft iemand eene verzweering inwendig, zo laat men
den Lijder negen dagen agter een de hoogte van drie vin- gerbreed in een glas gebruiken , waar in men elke reis het flijm fmelt, dat men van 20 of 25 pisfebedden met wijn bereid heeft. Dit water wel warm gemaakt, als dan doeken daarin
bevogtigt en op de gewrigten gelegt, ftilt zeer de pijnen der jigt en podagra. Een glasjen van dit water aan de vrouwen gegeeven,
die in den arbeid zitten, bevordert de ween, drijft ook de nageboorte af. EAU de BARBADES. Om dit aangenaame water
te maaken, bereid men zulks als volgt: Neemt ia beste verfche citroenen-, fchilt ze zeer dunt-
jes af, doet de fchillen in een kolf, met twee handvol leliën van daal en en hondert druppels Italiaanfche ber- gamot-olie ; giet 'er vijf pinten beste brandewijn op en laat het te zaamen drie dagen trekken ; vervolgens distil- leert het zagtjes, tot dat 'er omtrent tweederde van de A ; geest |
||||||||||||||||||||
E
|
||||||||||||||||||||
aS
|
||||||||||||||||||||
graote weegbree , kruifemunte ,fcabivfe, eeren-
prijs, duifendblad, -kervel, finnauw , wintergroen, fcor- dium, bijvoet, marjoleine, St. Janskruid, roofen , fpeen- kruid, taraxkum, hondjes-draf, waldmeesler, ijfop, fa- nikel , alsfem, duifend-guldenkruid,. kleine maagdelie- ven, bugula , walwortel, lange holwortel, van elks een handvol. Snijd deeze kruiden klein en ftoot ze een weinig in
een fteenen vijzel, doet ze dan in een kolf en giet 'er zes pinten beste oude witte Franfche-wijn op, en laat het drie dagen ftaan trekken , daar na distilleert het zagtjes door een helm op ruim de helft, en bewaart het overgehaalde in wel geflootene vlesfen. ■ Andere manier om Eau d' Arquebufade te maaken.
Neemt falie drie handvol, bijvoet, betonie , fanikel,
kleine maagdelieven, heidens wondkruid, groote weegbree, agrimonie, ijzerkruid, duivekervel, alsfem, venkel, de bladen en wortelen van wal wortel van elks twee hand- vol ; St. Janskruid, lange holwortel, fmeerwortel, vàn elks een handvol. Alle deeze planten klein gefneeden en in een fteene
vijzel wat geftampt zijnde, doet ze in een kolf en giet 'er beste oude witte Franfche wijn op, zo, veel dat de kruiden daar mede bedekc zijn , als men 'er met de hand op drukt, laat het een paar dagen ftaan trekken en dis- tilleert 't dan in het marien-bad tot op ruim de helft, of tot dat het overkomende begint fmaakeloos te worden ; doet dan het gedistilleerde water in glafen vlesfen wel geflooten, en zet ze veertig dagen lang over dag in de zon, tnaar 's nagts binnen huis, zo zal het zeer krag- tig worden ; en om dit water nog beter te hebben, moet men na het distilleeren het overfchot van de krui- den droogen,' dan verbranden, de asch uitloogen, de // Deel, |
||||||||||||||||||||
5J* EAU.
geest overgekomen is ; daar na neemt helder water', zo
veel als.'er overgehaalde geest is, doet het in een koo- pere kasferol en laat 'er een pond beste witte broodzuiker in fmelten ; kookt het dan over een koolen-vuur zo lang tot dat het niet meerfchuimt, de fchuim geduurig met een fchuim-fpaan 'er afneemende; laat het dan koud worden, en giet den overgehaalden geest daar bij, ver- volgens het wel door elkander geroert hebbende, laat het door een vloeipapier lekken ; ten laatlten het door- gelekte in vlesfen gedaan hebbende, werpt in ieder vies twee of drie oranje - blocfems en bewaart het wel toe- geflooten ; is een zeer aangenaame drank, die het hart en de levensgeesten verkwikt en verflerkt. Op diergelijke wijze kan men ook bereiden Eau de
eanelle, de citron, d'orange, d'angelique, de filletie, de carve ; deeze twee laatste uit 't zaad , en meer an- dere; dog welke alle eigentlijk zogenaamde liqueurs zijn3 waar van men op 't artijkel LIQUEUR en R0S3O- LIS meer nazien kan. EAU de CARMES , in 't Iatijn Aqua melisfis magis-
tralis. Dit word op verfcheiderhande wijzen gemaakt, als Neemt gemeene witte zuiker, een pond, finelt dezel-
ve in zes pond water en giet bet dan op vier handvol verfche of in de fchaduwe zagt gedroogde melisfe, maar het vat moet niet geheel vol zijn; laat 't dan wat warm wordenen daar na weer verkoelen, zo dat men de warm- te nauwelijks aan het glas met de hand kan befpeuren , als dan doet 'er eenige lepelsvol verfche bier-gist in, en laat het op een maatig warme plaats Haan, bij voor- beeld's winters in de kamer daar men vuur (lookt, en 's zomers in een ander vertrek, zo zal het beginnen te gisten en 'er een vliesjemet fchuim boven op komen; wanneer dan de gisting gcëindigt is en de waterblaasjes zakken, dat ongeveer binnen driemaal 24. uuren gefchied, zo distilleert het; met de distillatie zo lang vooitvaaren- de, als 'erolieagtige flreepen zig in de helm vertoonen; zo verkrijgt men een geest, die diergelijke reuk, fmaak en kragt bevat, als het kruid zelfs daar't uit gedistilleert is; en als deeze geest eenigen tijd geftaan heeft, of dat men hem over versch kruid herdistilleert,. word hij nog kragtiger. Op deeze wijze kan men ook geest van falie, Hruife-munt, fevenboom , enz» bereiden. Andere manier om Eau de Cannes te maaken.
Zommige vervaardigen dit Melisfe-water aldus : Neemt verfche Turkfçhe melisfe, tien handvol ; ge- droogde citroen-fchil, vier oneen , muscatenoot en corian- üer-ziad, van elks een once; caneel en kruidnagels, van elks drie drachma; brandewijn, drie pinten ; franfche wijn, anderhalf pint; Iaat dit, de fpecien grofies klein gemaakt zijnde, zaamen drie dagen lang digereeren, of op een maatig wanne plaats trekken , en distil- leert het dan tot op ruim de helft over. Nog anders.
Neemt verfche melisfe, vier handvol;- gedroogde ci- troenfchil, twee oneen ; muscaatenoot en cori and er-zaad,_ van.elks een once; beste caneel en kruidnagels, van elks een lood; beste brandewijn, drie pinten ; witte oude wijn, een pint; deeze fpecien klein gemaakt zijnde, laat ze op de brandewijn en wijn drie dagen lang trekken, en distilleert het dan langzaam tot op ruim de helft over ; doet vervolgens op dit overgehaalde de helft van de bo- vengemelde fpecien of ingrediënten met het uitgeperste |
||||||
EAU.
zap, dat in de kolf overgebleeven is, en herdistillee^f.
het over. Deeze Eaux de Carmes zijn zeer hart-, hooft- en maag-
vermerkende ; dienftig in flauwtens , ontfteltenis, duize- ling des hoofts , droefgeestigeid, beroerte, verftopte maandftonden, enz. Men neemt 'er een,. twee of meer lepelsvol van in, naarde omftandigheden, met eenig an- der vogt, als water, wijn oïbier vermengt. EAU de la REINE; of Hongarisch Water; in't Ia-
tijn Aqua Regince Hungaria. Dit beroemde Watet word ook op verfcheiderhande wijze bereid. Men kan het zelve uit de toppen met de bloemen van
roofemarijn op dezelfde wijze, door fermentatie of gis- ting distilleeren als boven van het eerfte Eau de Carmes gezegt is ; en aldus verkrijgt men den veritabelen geest, of het regte Eau de la Reine, dat zeer kragtig is. Anders- word het op de volgende wijze bereid. Andere manier om Eau de la Reine te distilleeren.
Neemt verfche toppen van roofemarijn met de bloemen^
zo veel als't nodig is om een kolf daar mede half vol ta. vullen, giet 'er dan brandewijn op, tot dat de kolf toe twee-derde toe vol is; laathct dan, wel geflooten, twee. of drie dagen lang digereeren of warm trekken ; als dan- distilleert 'er ongeveer twee derde van over.,- en be* waart het.. Nog anders.
Neemt verfche bloemen of de toppen met de bloemea-
van roofemarijn, alleen twee pond ; of beeter met ver« fche lavendel-bloemen, van elks een pond ; gerectificeerde- brandewijn, drie pond ; distilleert het uit een kolf bijna tot op 't drooge; daar na giet het overgehaalde weer op een pond verfche bloemen van roofemarijn, en doet 'ec nog een half pond gere£tificeerde brandewijn bij, als me- de het uitgeperste vogt der bloemen, dat na de distillee- ring in de kolf te rug gebleven is , en herdistilleert het niet geheel af, zo zultge een zeergoed Eau de la Rein&- verkrijgen. Wil men het Eau de la Reine groeriagtig hebben,
voor de aangenaamheid van het gezigt, zo legt me» boven in de rand van de helm. eenige verfche groene bladen van roofemarijn, eer men de helm toe doet, zo> zal het onder 't distilleeren uit den groenen overkomen ; 't welke geen onaardig nog zeer bekent kunstje is. Het Eau de la Reine is dienstig tegen ziektens die uit-
koude, waterige enflijmige vogten voortkomen, voorna- melijk die in 't hooft en moeder geleegen zijn ; het ver« fterkt 't hooft, de herzenen,. zenuwen, maag en moe- der; en dient in flauwtens, hoofdpijn, duizeling , beroer- te, lammigheid, kramp, jigt, enz. Men gebruikt heft inwendig van een tot twee lepels vol of toreen drachma, met eenig ander vogt vermengt ; en uitwendig om daar me- de te wasfehen en aan te ruiken, enz. EAU de LAVANDE; Lavendel-geest; in 't Iatijn-
Spiritus Lavendulœ. Om deeze te bereiden, neemt verfche Lavendcl-Moe-
men, twee oricen, ofdrie lood gedroogde dito bloemen; en brandewijn twee pinten ;. doet het zamen in een kolf* en laat het drie dagen ftaan te trekken, als dan distilleert het langzaam tot op ruim de helft; zo heeft men 't Eau de Lavande, of de Lavendel-geest. Maar om deezen geest kragtiger te hebben; zo zijgt al
het in de kolf te rug gebleven vogt door, en perst de af- getrokken bloemen uit, die men daarna wegwerpt; doet bij dit vogt nog een half pint verfche brandewijn, met. een
|
||||||
EAU.
|
|||||||||
EBB. m
|
|||||||||
«en once verfche of anderhalf lood drooge layindel-bloemtn;
«n distilleert het tot op ruim de helft, bewaart dit afzon- derlijk, als een kn-gtige Lavendel geest ; distilleert dan Ijet overige verder tot op de hilft en bewaart het onder de naam van Eau de Lavande of Lavendel-water. Dit Eau de -Lavande is goed om de herzenen en ze-
nuwen te verfterken, en dus zeer dienftig in beroerte, lammigheid , flaapzugt, vallende-ziekte en zinkingen enz. Men gebruikt het uit en inwendig als het voorige. andere manier van een zaamengefield Eau de Lavande,
Neemt verfche lavendel - bloemen, een pond ,• roojema-
rijn-bloemen, een half pond ,• de buitenfte fchil van ei- troenen of limoenen, anderhalf once; beste brandewijn, zeven pond of drie en een tweede mingelen ; distilleert dit alles uit een kolf in het marienbad tot droog wordens toe. Laat dan in de overgehaalde geest drie dagen lang
ftaan trekken, caneel, anderhalf once; kruidnagels en cubeben, van elks een iialve once; geraspt rood'fandel- hout, een once ,• zijgt het daar na door en bewaart het. Dit is een aangenaam en kragtig Eau de Lavande, dat niet alleen in bovengemelde ziektens maar ook in de maag-gebrekens, verftopte Honden , enz. heel nuttig is: Het verfterkt't hooft, hart, en ingewanden; men gebruikt daar van inwendig een lepel vol, met iets ver- mengt, en uitwendig om ^er mede te wasfcheti. Merkt, als men geen bloemen genoeg heeft van de la-
vendel en roofemarijn, kan men 'er wat bladen van die planten mede bij neemen. EAU de LUCE, is een melkagtig, zeer vlug, en
Beer doordringend vogt, welke gemaakt word door ver- eeniging van de vlugge geestvan/«/ ammoniac, meteen Jxlein weinig olie van Carabé of barnfleen. Een Apotheeker Du Balen te Parijs heeft hier van
langen tijd alleen het geheim bezeeten, en de nieuws- gierigheid van alle de Scheikunstenaaren gaande gemaakt; "Seelen nogthans hebben dit middel verkeerdelijk verward roet een ander vlug vogt van eene blauwe koleur, welke mede te Parijs onder den naam van zekeren Biabant- Ifchen Apotheeker Luce veel gerügt gemaakt heefr. Het grootst geheim legt hier in, om een middel te
Vinden, welke de olie van barnfleen of Carabé vereen igt met den geest van fal ammoniak. De Heer Machi heeft :aig bedient van de geest van brandewijn, om dit uit te werken ; dog het kan eenvoudiger gefchieden. Zie daar hoe het gemaakt word : Doet in een crijstal-
ie flesje eenige druppelen van witte olie van barnfleen, wel overgehaald, giet daar op eene dubbelde veelheid van goede vlugge geest van fal ammoniak , fluit 'tvles- je wel toe met zijn glafe ftop, draagt het eenige dagen in uw zak, hoe warmer hoe beter, en het grootfte ge- deelte van de olie zal zig ontbinden; doet 'er dan nog ■eens zo veel vlugge geest bij, en wanneer gij het vlesje nog zo veele dagen als de voorige reize gedraagen hebt, *al al de olie gemengt zijn met het vlugge alkalisch zout, onder de gedaante en dikte van heldere melk-, dog van geelagtige koleur. Dit mengzel is eigentlijk niet anders fan een zoort van zeep, welke in een welgeflooten vles- je bewaart moet worden ; vooral moet men zorgen van «iet meer dan drie of vier droppen van de barnfleen-olie tenens te mengen, of de toebereiding gelukt niet. urn nu het Eau de Luce op de wijze van de Heer
«ETHEDERvan Bourdeaux te maaken, behoort men ^egts eenige droppen Tan de gemelde leep te gieten op |
ie vlugge gtistvanfäl ammottiak, die wel toebereid is;
men doet 'er meerder of minder bij naar maaten der melk- koleur, en barnfteen-reuk, welke men begeert. De Heer Machi maakt dit water als volgt: Hij neemt
een-vierde lood olie van barnfleen, die zeer wit is, doet die oplosfen in eene genoegzaame veelheid, ten minftea. twee oneen geest van brandewijn, < maakende vervolgens gebruik van deeze brandewijn, om de geest van fal am- moniak te maaken ; dit toebereidzel is van dienst om do vlugge geest van ammoniac, die met levendige kalk ge- maakt is, zeer blank te houden, en voor verandering te bewaaren ; in tegendeel, hij zal altoos melk-wit blijven, en geen zctzel geeven, maar goed gevonden worden. Eenige droppen van het eerfte vogt gemengt met de
vlugge geest van fal ammoniac zijn genoeg, de veelheid echfcr fchaad niet; de vogt word 'er alleenlijk dikker e« witter door, even als goede koe-melk, en zonder dat 'et ooit eenige drabbigheid bijkoomt. Het Eau de Luce heeft geen meerder kragt, nog
deugd dan de vlugge geest van het ammoniakzout, zo wel in- als uitwendig ; de kleine veelheid immers van de olie van barnfleen, welke 'er onder koomt, kan geea merkelijk verfchil maaken in zo kragtig eenen geest, als die van bet fal ammoniak. EBBE en VLOED. Over dit zonderling verfchijnzel
hebben de Schrijvers der DiQ. Encyclopédique in hec jaar 1756. Tom. VI. uitmuntend gehandelt , en in on- ze moedertaal heeft de groote Pbüofooph en Starrekun- dige J. Lulofs , welkers ontijdig verlies het Leidsch Atheen met zo veel regt betreurt, in zijne Inleiding tot eene Natuur- en Wisktmdige Befchouwing des Aardkloots, in den jaare 1750 hier over geen minder roem behaalt; wij zullen hem zo veel moogelijk volgen, en alleen ag- ter wege laaten het geene minder tot het oogmerk vandit Woordenboek fchijnt te behooren. Ebbe en Vloed word genoemt de beweeging, waaraan
de zeen in den tijd van ruim 24 uuren tweemaal onder- hevig zijn, loopende tweemaal van de ftranden af, en vloeijende 'er beurtelings twee maaien naar toe; men noemt deeze vervvisfelingen de Getijen. Omtrent de Getijen neemt men in het algemeen waar.
r. Dat de zee in den tijd, die'er verloopt tusfehen hes
tijdftip, waar in de maan onder een middag-cirkel is, en tusfehen dat tijdftip waar in zij tot dien zelfden middag- cirkel wederkeert, dat is in omtrent 24 uuren en 50mi- nuten volgens Lulofs twee maal ebt en vloeit, en vol- gens de Schrijvers der Encijclop. twee maal in 24 uure» 49 minuten. 2. Als het heden op een bepaalt uur ebt, of vloeit,
zal het morgen op dezelfde plaats omtrent 50 minuten las- ter ebben of vloeijen. 3. Dat de getijen altoos grooter zijn, als de maa»
het naaste bij de aarde is, en kleiner als de maan hec verfte van ons af ftaat. 4. Dat deeze beweegingen grooter zijn ten tijde der
nieuwe of volle maan, en kleiner ten tijde van het eerfte en laatfte kwartier. 5. Dat de getijen het grootfte zijn als de maan te ge-
lijk met de zon het naast bij de evennagtlijn zig bevind, dat is ten tijde der nieuwe en volle maan, die omtrenc de nagteveningen voorvalt. 6. Dat het hooge water aan de Oosterfche rheeden eer-
der plaats heeft, dan aan de Westerfche. 7. Dat de wateren tusfehen de keerkringen van hes
oosten naar het westen vloeijen. A a f. Dat
|
||||||||
EBB-
|
||||||||||||||
EBB.
Stel a, l. c, d de aarde, C het middelpunt, en van
A B D E de oppervlakte der zee; de maan zij in haar middel-afiland in M. Vermits nu het water naar de maan tracht te naderen,
gelijk de maan tot haar het zelfde zoekt te doen, zo moet de kracht, waar mede het water naar het middel- punt der aarde tracht te naderen , voor een gedeelte ver- nietigt worden ; en wel op deeze wijze. De aarde behelst 40 maal meer ftoffe dan de maan ,
en haar middelpunt is bijna 60 maaien nader bij de zee, dari bij het middelpunt der maane, zo móet het water oprijzen uit D naar e, als nader bij de maan dan B en E, en dan het middel- en tefFen zwaartens punt C. Hier uit volgt, dat de wateren niet in evenwigt kön-
nen zijn, ten zij de hoogte in B en E kleiner is dan in D; dewijl nu 't geene de pijlaar c D van zijne zwaarte verlooren heeft, door de werking der maan , moet her- fielt worden door eene grooter hoogte, moet het water in D oprijzen. Om dezelfde rede moet het ook oprijzen in A ,. want
A is een halve aardkloots middellijn verder van de maan; dan het middelpunt G ; derhalven beeft het water in A min- der neiging om tot de maan te naderen, dan C, en veel minder dan het water in D ; dewijl nu de neiging van het ftip A naar de maan in dit geval naar dezelfde kant werkt, met deszelfs neiging naar het middelpunt der aarde ; zo dat doordien de neiging naar de maan vermindert word , ook de neiging naar het middelpunt der aarde moet klei- ner worden; zo dat bet water in A, als agtergelaate» word in A a ; waarom het als fpecifik ligter in evenwigt moet ftaan met een kleiner colom B b, en E d ; het wel- ke verder bij Desagulier kan onderzogt worden. Indien de aarde niet om haar as draaide, en de maan
fteeds boven een en het zelfde ftip van den aardkloot bleef ftaan, bij voorbeeld boven D zoude men altoos in D en A hoog, en in B en C laag water hebben, en het water zoude eene Elliptifche gedaante houden, E ƒ B e : Maar dewijl de maan, zo wel wegens haare voort- gaande beweeging in haaren maandelijkfchen weg, en wegens de omwenteling des aardkloots om zijnen as in den tijd van bijna 24 uuren en 50 minuten tot den zelf- den middag-cirkel ivederkeert, waar van zij was afge- weeken, zo koomt zij van tijd tot tijd boven anderen, en wederom boven andere deelen van de zee te ftaan, derhalven moet het water onder ieder middag-cirkel in den tijd van 24 uuren en omtrent 50 minnten tweemaal oprijzen, dat is als de maan onder dien middag-cirkel is , het zij boven of beneden de gezigt-cinder, en tweemaal nederzakken, naamelijk als de maan 90 graaden van den middag cirkel af is. Het ftip D dat nu regt onder de maan is, zal na ver-
loop van 6 uuren door de omwenteling des aardkloots van het westen naar bet oosten in B zijn , zo dat men op dien tijd daar ter plaatze laag water zal hebben ; zes uur daar na is het in A, daar bet weder oprijst, en na zes uur in E, alwaar het wederom gezakt is ; en einde- lijk keert het ftip D. tot zijne voorige plaatze. Dog de maan koomt ieder dag bijna 50 minuten laater
onder den middag-cirkel van een bepaalde plaats, dan daags te vooren; derhalven vind het ftip D , als het na verloop van 24 uuren in zijn voorgaande ftand ten op- zigte der zonne gekoomen is , de maan niet op dezelfde plaats ; maar moet nog omtrent 50 minuten voortgaan, om dezelve onder haar middag-cirkel te zien; zodat bet punt D omtrent 50. minuten laater oprijst tot in e. .. Indien.
|
||||||||||||||
572
|
||||||||||||||
8. Dat onder dé'heete lugtftreeken, het hooge water
ter gelijker tijd invalt op die plaatzen die onder dezelfde middaglijn zijn; daar in tegendeel onder de getemperde het eerder aan eene digtere, dan. grootere lengte voor- valt; en op een afftand van 65 graaden breedte geheel geen vloed bemerkt word. Vermits deeze getijen zo geregeld van de maans ver-
wisfelingen, en derzelver ftand tot deezen afhangen, zal men in geen twijffel trekken , of die twee bemellieh- ten zijn 'er de oorzaaken van, en wel inzonderheid de maan, welker loop zij geregeld volgen. . Wij zullen geen tijd flijten met aan te toonen, dat Plinius , Galilaeus en Kepler reeds de maan en de zon als oorzaak daar van begroet hebben ; maar aanmer- ken , dat inzonderheid Descartes een geestig uitlegger geworden is van dit verfchijnzel ; daar na heeft New- ton, die de draaikolken van Descartes verwierp, het uit de zwaartens-kracht der maane op de aarde, of aan- trekkingskracht-uitgelegt; wijders verdienen zeer aange- preezen te worden de Heeren Bernoulli , Euler, Desagulier, Buffon en Belidor. Het is eene beweezene waarheid, dat de geheelc Aard-
kloot zwaar is op de maan, dat is tot de maan zoekt te naderen, dog dewijl beide deeze lighaamen door een middelpunt vliedende kragt worden voortgedreeven , ziet men geene uitwerking van deezen , maar wel van het water, om dat die, of fchoon werkende door zijne zwaar- te op het center der aarde, beweeglijk is. |
||||||||||||||
B
|
||||||||||||||
V.:. H
: ■ ' ,!
|
||||||||||||||
EBB.
|
||||||||||||||||||
EBB. • 573
|
||||||||||||||||||
Y„4ipn het waar was dat de lange as van het Iangwer- Wij (tellen onzen leezer bekend te zijn, dat de zon
lUUlC"_r ,- r. - J__» J„ m„«„ „:nrr nol.'.'lr mr.' ïr. Ja fl !„ J„ „-:„.._____J__U:: J„ ___J_ Ik J___________.•_.__J___
|
||||||||||||||||||
cis ronTi? B>e door de maan ging, gelijk wij in de fi- in de"winter nader bij de aarde is dan op éenige andere
|
||||||||||||||||||
cuur geftelt hebben , zo zoude het water bij ons in e de
|
tijden van het jaar, en derhalven zoude de zon,, zo zij
alleen het water deed oprijzen, de grootfte getijen ver- oorzaaken een weinig na den Winterferien zonneftand ; of in het algemeen als zij zig ophoud in de zuidelijke hemeltekenen, . , Dog als men de werking der maan in taar middel-af-
ftand op haar zelf befchouwt, moet zij de grootfte ge- tijen veroorzaaken op dien tijd, waar in zij zig omtrent de evennagtlijn onthoud, en teffens nieuw of vol is ; dewijl nu de zon in den winter de grootfte kragt oefFent, zo zijn de getijen in de winterfche volle en nieuwe maa- nen een weinig grooter, en in de winterfche kwartieren een weinig kleinerer dan in de zomerfchen ; en om de- zelfde redenen vallen de grootfte fpringtijden niet altijd voor op den tijd der nagteveningen, maar veeltijds een weinig voor de nagtevening in de lente, en een weinig, na de nagtevening in den herfst; dog dewijl de loopkring der maan geduurig van ftand en gedaante verandert, en, daarenboven de nieuwe en volle maanen niet even nabij- de nagteveningen voorvallen, zo volgt dat men iederj jaar niet juist dezelfde verfchijnzels hier omtrent moet waarneemen. Dewijl de maan zomtijds nader bij de aarde, zomtijds
verder daar van afwijkt, zo moet haare werking zeer verfchillende zijn; als bij voorbeeld, wanneer zij ten tij- de van de nieuwe maan naaste bij ons is, ftaat zij na 15 dagen het verfte van ons af, en derhalven moeten de fpringtijen die onmiddelijk op malkander volgen, van elkander in groote verfchillen. De Heeren Newton en Bernoulli hebben wijders»
beweezen , dat het water in eene bepaalde plaats tot de grootfte hoogte oprijst, als de maan omtrent drie uuren te vooren door- den middag cirkel van die plaats gegaan is, zo lang de maan aan dezelfde kant van de evennagfc- lijn met die plaats is ; dog als de plaats aan den eenen, en de maan aan den anderen kant van den evennagtlijn is, rijst het water dagelijks tot de grootfte hoogte op, als de maan drie uuren te vooren- door den tegenover- |
|||||||||||||||||
Irootfte hoogte hebben, als de maan onder onze middag-
cirkel was, of in het overgeftelt punt/; maar het tegen- ceftelde is waar, het is hoog water als de maan reeds f of 3 uuren te vooren door den middag-cirkel gegaan is • het welke veroorzaakt word door de omwenteling van den aardkloot om zijn as, waar door het water geduurig van het westen naar het oosten word voortgefleept. Indien wij dit toepasfen op de zonne, moet het zelf-
de plaats hebben, en Ebbe en Vloed zoude tweemaal in 24 uuren voorvallen -, al was 'er geen maan. De beweegingen nu welke beide zon en maan veroor-
zaaken, können niet afzonderlijk befpeurt worden, dog om dat het verfchil omtrent so minuten groot is, zo moet de werking der zonne ieder dag verfchillende zijn, minder of meerder naar maate deeze twee lighaamen te gelijk werken, of tegen elkander ftrijden. Uit het voorige volgt tefFens, dat het water hooger
rijzen moet omtrent den tijd der nieuwe en volle maan , dan wanneer zij in de kwartieren is, waar door men in het eerfte geval fpringtijen, in het laatfte , zo als wij dit noemen, doode tijen heeft; want als de maan nieuw is,' dan is zij met de zon in zaamenftand , zo dat zij beide aan een en dezelfde zijde des aardkloots gevon- den worden, en met gelijke kragten de zee doen oprij- zen ; waar uit van zelfs volgt, dat het water na ver- loop van ruim zes uuren hooger tegens de ftranden op- loopen moet. Ten twedefi, als het volle maan is, ftaan zon en maan
tegens elkander regtftreeks over, derhalven word het wa- ter, dat door zijne mindere zwaarte op de maan als ag- tergelaaten wierd , nog hooger opgeheeven door de wer- kinge der zonne ; en beide doen de groote as van het langwerpig rond E ƒ B e , dat is ƒ « langer worden, dat is D eh A grooter hoogte verkrijgen. Ten derden, als de maan in de kwartieren is, word
de werking der zorine niet geholpen door de maan, nog deeze door die der zonne. |
||||||||||||||||||
geftelden halven middag-cirkel gegaan
Wijders, dat- in de noordelijke gewesten omtrent den
zomerfchen zonneftand, de vloed bij dag hooger is dan bij nagt, en in de winterfchen zonneftand bij nagt hoo- ger dan bij den dag ;• en in tegendeel in die landen die ten zuiden van den evennagtlijn gelegen zijn. Vermits het oogmerk van dit Boek niet is eene wee-
tenfehap als deeze volleedig te behandelen, maar al- leen een kort vertoog moet opgeeven van dezelve, en het voornaamfte aanwijzen , zullen wij de uitreeke- ningen der hoogtens, tot welke de zon en de maan 't water afzonderlijk of teffens können doen oprijzen , voorbij gaan , en enkel aanmerken ; dat op zomniige plaatzen, gelijk bij Briflol en St. Malo de zee tot 30, 40, zelft tot 50 voeten oprijst ; dog dit heeft nooit plaats in ftraajten en zeeboezems of havens , alwaar wegens de engtem, het geweld van het nederzakkende water niet aan het bedaaren kan gebragt worden , dan door het oprijzen tot een grooter hoogte; maar in de ftille zee, en in die deelen van den Athlantifchen en Ethiopi- fchen Oceaan, die buiten de keerkringen zijn gelegen, rijst het water tot 6, 9, 12 en 15 voeten; in de ftille zee nogthans hooger dan in de anderen, waarfchijne- lijk om dat het water aldaar vrijer beweeging heeft ; ook bevind men,, dat bij de eijlanden de zee minder op- A 3 rijst, |
||||||||||||||||||
De getijen derhalven worden van de nieuwe maan
tot het eerfte kwartier, geduurig kleiner, om dat 'er tel- kens minder zaamenwerking van zon en maan,, en groo- ter tegenftrijdigheid. tusfehen dezelven gevonden word^ van het eerfte kwartier tot de volle maan, -worden ze grooter om de overeenftemming der werking dier beide hemellichten ; in tegendeel van de volle maan tot het laatfte kwartier kleiner, en weder grooter van daar na de nieuwe maan. Onderwijlen leert de ondervinding, dat de grootfte
en kleinfte getijen twee dagen laater voorvallen, dan zij volgens deeze befpiegelingen moesten , het welke men toefchrijft aan de hindernisfen welke de fchuiringe en de logheid van het water veroorzaaken. : Uit deeze zelfde gronden volgt, dat de getijen in het algemeen grooter zijn, als de maan en de zon de klein- fte afwijking hebben, of het naast, bij de evennagtlijn zig verwonen , en kleiner als de afwijking grooter is. De getijen zijn derhalven allergrootst, wanneer de zon en de maan beide boven of omtrent de evennagtlijn »aan, dat is omtrent de nieuwe of volle maanen, die omtrent de nagteveningen voorvallen ; en dat de getijen de klemite zijn , als de volle of nieuwe maan voorvalt ten tij-den der zomerftanden : Deeze regel evenwel moet met zekere bepaaling aangenpomen worden. |
||||||||||||||||||
£BB.
die de maan oud is, als men het zelve vermenigvuldigt
door haar dagelijkfcbe wegwijkinge van den middag-cir- kel , weeten, hoe veel laater het op een bepaalde plaat- ze op een voorgeftelden dag hoog water is, dan ten tij- de der volle of nieuwe maan; de getijen immers vol' gen na genoeg de middel-beweeging der maan. Dewijl nu de maan ieder dag 12 graaden, 11 mini
en 27" van de zon gaat, moet zij van dag tot dag 48'. 45". 48'". laater onder den middag cirkel koomen; ea derhalven zal men na genoeg den juisten tijd van de vloed vinden, tals men het getal der dagen, die de ouderdom der maan uitdrukken, vermenigvuldigt door 48'. 45". 48'". en de uitkoomst deelt door 60 ; want als men het hoeveelfte met de overgefchootene minuten, feconden en tertien voegt bij den tijd , op welken het ten tijde der volle of nieuwe maan op voorgefteldo plaatze hoog water is, zal de zomme den tijd aanwij- zen , op welke het op den voorgeftelden dag daar ter plaatze hoogwater is. De Heer Lulofs geeft dit voor- beeld ; men wilde uitrekenen wanneer het hoog water was te Rotterdam of Amfterdam op den. 21 Decemb. 1749, moet men bij 3 uur (welke de tijd is waar op men daar hoog water heeft bij nieuwe of volle maan,) doen 13 maal 48*. 45". 48"'. en derhalven is het hoog water den 22 's morgens ten 1 uur 34'. 5'. 24'". Dog als men op de waare beweeginge der maan zoude wil- len voortgaan , moet men den tijd van den doorgang der maan door den middag-cirkel zoeken , die gefchiedde dien dag ten 10 uur 8'. 's avonds ,• derhalven als men dit doet bij de 3 uuren , heeft men voor den tijd van het hooge water op den 22. rs morgens ten 1 uur 18'. en dus ruim 16 minuten vroeger dan volgens de mid- del-beweeging. Om nu hier uit het hooge water voor den 2iften te vinden, is 'er niets nodig, dan dat men 12 uur 24'. 42". 54'". van den gevonden middeltijd af- trekt, waar door men vind, den 2iften 1 uur 9' 22". 30'". na den middag. De Heer Belidor heeft in de ide verdeeling, het
tde Boekdeel, 3de Boek zeer uitmuntend gehandelt over het zelfde onderwerp, en 'er eene Tafel van hoog wa- ter der voornaamfte Plaatzen van Frankrijk, Spanjen, Portugal, Engeland, en de Nederlanden biigevoegt; en men vind in de DiEi. Encijclop. eene fraaije Tafel van de bijzondere hoogtens , tot welken de zeen in de voornaamfte deelen van America, Afla en Africa op- rijzen. EBBENHOUT ; in 't latijn Ebenns ; Lignum ebe-
nun ; is een zoort van hout dat uit de Indien gebragt word, van aart zeer hard en zwaar, en in 't water gewor- pen na de grond zinkende. Daar zijn drie zoorten van Ebbenhouten, het meeste
bij ons in gebruik is hetzwarte, enkel het groene en nog zeldzaamer het roode ; men ziet van alle deeze zoorten op 't Eijland Madagascar, alwaar de inwoon- ders het zelve onverfchillig Hazon mainthi, het welk zwart hout betekent, noemen; en men zegt, dat't ook op 't Eijland St. Helena, als mede op het Eijland St. Mau- ritius een der Antillifche Eij'landen, Tabago en elders meer groeit. Het/elve komt, zo als 'er gezegt word, van een groote dikke boom, die een zwarte fchors heeft en bladen welke naar de mirte- of laurier-bladen gelijken; zijne vrugt is een eikel met een korte fteel. Zommige willen, dat het een zoort van pokhout zoude zijn; of' komt ten minften in aart en kragten veel daar mede over een, want het heeft veel olie-deelea bij zig , en mea
|
||||||
57* ®BB«
:rijst, waaffchijnelijk óm den tegenftand der wrijvingen
yan het water tegens de ondiepe gronden en ftranden. Of fchoon nu de zon en maan alle deeze verfchijn- :zelen veroorzaakt, en deeze derhalvên altoos ftandvas- ;tig zijn moesten, zo zijn'er v.eelegeheime oorzaaken, als gronden, naauwtens, bijzondere winden, enz. wel- ke hier inverfchil te wege brengen, 't welke alleenlijk uit waarneemingen kan gevonden worden ; waar over in 't bijzonder Vareniüs en Ricciolus moeten geraad- pleegt worden,- dus ziet men in de meeste gedeeltens der Middellandfche zee geene getijen , uitgezondert bij Marseille, op de Barbaarfche kusten , bij Venetien, en «enige weinige andere plaatzen. Deeze zee heeft wel gemeenfchap met den Oceaan, dog die gemeenfchap is te eng, en de zee te wijd uitgeftrekt, om in de getijen eene merkelijke veelheid water te ontfangen ; ook zou- de de trekkinge daar toe helpen, indien zij van het zuiden noordwaarts was ; ook is de werking der beide Ihemellichten te gering op kleine zeen, om zigtbaar te zijn, en hier van daan is 'er geene Ebbe of Vloed in •de Caspifche zee, en in verfcheidene binne-zeën, zee- boezems en meiren. Volgens de algemeene regels zoude men overal Jaag
water moeten hebben, als de maan omtrent drie uuren ■te vooren onder den middag-cirkel geweest is ; dog men vind dit geheel anders op plaatzen die niet verre van •elkander leggen; bij voorbeeld, als het op den dag der tolle of nieuwe maan ten 12 uur te Vlisfmgen hoog water is, krijgt men het eerst 3 uuren daar na te Rot- terdam, te Dordrecht, en te Amflerdam, enz. Vareniüs en Ricciolus geeven hier van nader be-
licht ; hoe zeer deeze oorzaaken als nog duister zijn, is het nogthans waarfchijnelijk , dat de plaatzing der ftranden , de openingen waar door deeze plaatzen ge- jneenfchap hebben met de zeen hier veel aan toebren- gen. Indien 'er geene uiterlijke verhinderingen plaats had-
den, moest het water overal geduurende 6 uuren en bijna 12 minuten oprijzen, en even zo veel tijds ne- derzakken ; dog hier omtrent vind men veele ongere- geltheden," te Macao vloeit het water 9 uuren, en ebt ftegts 3 uuren ,* in den mond van de Garonne heeft men geduurende zeven uuren hoog, en geduurende 5 uuren Jaag water ; in den mond van de rivier de Senegal in Afried, geduurende 4 uuren hoog, en % uuren laag wa- ter, en diergelijken; gelijk bij Vareniüs, Ricciolus, Kircherus, G assendus en Herbinius worden aan- getekent. Te Tunkin in China ftaat het water eenen dag ftil
»a dat de maan door den evennagtlijn gaat, en als zij noordelijk afwijkt, befpeurt men flegts eeneebbe'en vloed in 24 uuren. Wij gaan meerder voorbeelden van dien aart voorbij, en wijzen den leezer naar den te voo- ren aangehaalden Schrijvers. Om het hooge water te berekenen op eene bepaal-
de plaats, moet men voor eerst weeten, op welk uur ten tijde der nieuwe of volle maan de vloed daar ter plaatze voorvalt; vervolgens moet men den ouderdom der maan op den voorgeftelden tijd zoeken te ontdek- ken, het welke de Stuurlieden doorgaans door de Epaéta of door de Mechanifche Werktuigen volvoeren ; dog om dit nauwkeuriger te doen , moet men de Sterre- kundige tafelen gebruiken, dewijl men nu weet, hoe •veel laater de maan ieder dag onder den middag-cirkel .koomt, kan men gemakkelijk uit het getal der dagen, |
||||||
■ ,
|
||||||||||||||||||
■■«-■■:
|
||||||||||||||||||
.EBB". EBB. EBE. EBB,.- EKK EBU. ECB. 57$;
«en houd het voor- fterk zweetdrijvend en opdroo- EBBENHOUT (GEGR A AVEN); in 't latijn Ehenum -
eend kunnende eveneens gelijk het pokhout in hout-dran- fosfile; is een zoort van zwarte harde Aluin-aarde, die
ken eebruikt worden- Od 't vuur eeworoen . seeft het od het aeziat eeniszints naar zwart Ebbenhout zweerm.
|
||||||||||||||||||
EBENUS; Ehenum, zie EBBENHOUT.
EBRETAS, zie DRONKENHEID. EBSON-ZOUT; Engels Laxeer-zout; in't latijn Saï Ebeshamenfe; Sal Anglicum;Sal catharticum amarum ,'19 een middel-zout en zoort van/a/ mirabile, dat eerdjds- uit't water van de Gezondbron te Eb/on, 15 mijlen van- Londen, door evaporatie en crijftallifatie, gelijk meer an- dere fontein-zouten,, bereid is, hoewel in een kleine hoeveelheid ; maar na dat hetzelve door de aanprijzing, van Nehemias Grew in een Traclaatje, in veel agting-; geraakt was, en van elk begeerd wierde, egter 't ge- melde water geen genegzaam zout uitleveren konde, om ieder daar mede te gerieven, zo hebben de Engelfche Chij— misten gezogt, dit Ebfon-zout door de konst na te boot- zen, 't welke hen ■■in zo verre gelukt is, dat men het al- daar een langen tijd jaarlijks in groote menigte gemaakt: en buitenEngeland verzonden, heeft ,eermen beeft gewee- ten, dat bet een nagebootst zout was; dog 't welke te*- genwordig niet alleen in Engeland, maar 00^ in Lotliariiir- gen en op meer andere plàatzen gemaakt word. De manier, volgens welke het in Engeland bereidt
word, zegt de Heer Neumann aldus te zijn : Zij nee- men van de zogenaamde moer-loog, welke overblijft na; de raffineering van het grove Spaan fche of Portugalfch©; hoij-zout, deeze gieten zij bij de doode-kop, die na de- distilleering van de vitriool-olie te rug blijft, (welke beiden dingen in Engeland veel gemaakt worden),; dan dampen' ze deeze gemengde en doorgezijgde loog tot de droogte- uit en calcineeren het verkreegene zout een weinig; of dampen ieder bezonder uit,, vermengen de drooge zout- ten en calcineeren het ; vervolgens. fmelten ze het ge- calcineerde in water, en laaten het op de gewoone wijze; crijftallifeeren,. zo verkrijgen ze het.Ebfon-zout*. Volgens andere word het aldus gemaakt; Men neemtt-
zee-water, laat daar in genoegzaam grof onbereid zee- zout fmelten, en dampt het uit tot 't drooge zout, dit ont- bind "men in water, zijgt het door, laat't dan uitdampen». tot dat het een huidje verkrijgt en vervolgens crijstalli-, feeren, zo zijn de fchoonfte van de eerfte crijstallen her zout van Glau3ek; het vogt dan weer tot een- huidje: uitgedampt zijnde, verkrijgt men bij de tweede crijstallifa- cie het Ebfon-zout; dog aan dit voorfchrift fchijnt iets» en wel het vitrioohzuur te ontbreeken, want de zouten- die men verkrijgt, zijn nog 'txegte f al mirabile van Gikxf- ber nog het; regte Ebfsn-zout; maar de voorgaande eer- fte befebrijving is beeter. Het regte Ebfon-zout heeft eene zagt laxeerende kragt,.,
alsmen 'ertot twee oneen of meer van , in eenig vogt ge»- fmolten, inneemt.' Van dezelfde aart zijn ook de Ssdlitzer-,,. Egerfche-, Cärels-badfe-, Wisbadfe- zouten, en meer- andere , die uit de bron-wateren op de plaatzen van dier naam door de uitdampingverkreegen worden.: Inzonder- heid', word bet Sedlitzer-zout. geroemt, dat in aange* naamheid het Engelfche verre overtreft. EBULLITIO",. zie OPBORRELING. EBULLITIO'STOMACHI, zie ZOODE-.. EBÜLUS , zie HADIK. EBUR, zie IJVOOR. EBUR FOSSILE; Gegraaven Elpen-been, zfé-DETES-
TES "-FOSSILES. ; ■ ECBOLIA; worden genöemt zodanige Gbneesmfd*
delen,. welke de baaring bevorderen,. en de vrugt in eene^ zwaai«:
|
||||||||||||||||||
beste een lieflijken reuk van zig, en moet zonder fchors
en aderen zijn , voorts van een zatnentrekkende en fcherpe fmaak. Dog dit hout word in de Geneeskunde nooit of zelden gebruikt, maar dient hoofdzaakelijk voor de Schrijnwerkers , Lijstmaakers , en andere Konfte- naars, 0111 'er allerlei ingeleide en verdere fraaije werken »an té maaken, waar toe het veel geagt is-; te meer om dat het glad kan gepolijst worden; hoewel veele de ge- koleurde en geaderde vreemde harde houten meer tot in- gelegde werken agten, dewijl ze het oog meer ftreelen. Het Ebbenhout word ook door middel van inlandsch ef- fen en glad hout, bij voorbeeld peereboomen- of haagboe- ken-hout, enz. zwart te verwen, nagebootst; inzonder- heid tot gladde lijst-werken ; ziet hier over op 't artijkel HOUT. Tavernier getuigt, dat de bewoonders der Eijlan-
den de boomen daar het Ebbenhoiit vankoomt, in de grond begraaven, zo dra zij afgehouwen of uitgeroeit zijn. Vader Plumier fpreekt nog van een andere zwart Eb- Senhouteti'boom dien hij op St. Domingo ontdekt heeft, en Spartium portulacce foiiis aculeatum ebeni materice noemt. Het Eijland Candia brengt ook een klein boomt- je voort, bij de Kruidkundigen onder de naam van Ebenus Qretica bekent. Zie EBBENHOUT (CANDISCH). Plinius- en Dioscorides zeggen dat het beste Eb- SenhoM uit Ethiopien koomt, en het flegtflc uit de In- dien ; integendeel verkiest Theophrastus 't geene dat in de Indien groeit. Van de verfchülende koleuren van Ebbenhout, word het zwarte 't meeste geagt. Deszeifs fchors of bast in water geweekt, zegt men
een goed middel te zijn tegens (lijmen en venerifche kwaa- ien, en dit is de reden dat Matthiolus de Gua'tac voor een zoort van Ebbenhout heeft aangezien. Het groene Ebbenhout word door een boom voortge-
bragt die zeer digt met takken is bewasfen , deszeifs bla- den zijn glad en van een fchoone groene koleur; onder deszeifs eerfte of buitenfte fchors, zit een tweede, die wit is en de dikte van twee duimen heeft, het overige tot aan't hert toe is donker groen na het zwart hellende,, en zomtijds ziet men 'er eenige geele aderen in; dit 20ort van Ebbenhout vat ligtelijk vlam , dewijl het harzig en vetagtig van aart is : Het is van dit hout dat de In- diaanen de beelden van hunne Goden, en de Scepters voor hunne Koningen maaken. Pömpejus is de eerfte geweest die dit hout te Romen heeft gebragt, na dat hij de zege over Mithridates behaalt hadde. V/at-het mde Ebbenhout, ook GrenadUle genaamt
betreft; is 'er weinig anders dan de naam van bekend. EB BEN-HO UT (BASTERT-), zie ANAGIJ- •tv i- o.
EBBENHOUT (CANDISCH), in 't latijn Ebenus
Qretica ; Alp. Exot. Cijtifus incanus creticus ; (Ebenus , J-.INN. Spec. Plant.) ; is een heefter gewas, van zeven hl f1 Vu°eten ho°Ste> dat drie of vijf grijze lang-ronde ■ "i«cien bijzamen aan de takken voortbrengt,- de bloemen buiken naar de klaver-bloemen, zijn rood van koleur, wittpen !" lanS-ronde trosjes voort , waar tusfehen n;f7?nnag!e "rtjes llit(leeken, die de trosjes hairig doen i^Vbfeï-* Eaad geliJkt naar het klaver-zaad ; het hout LnVvra Tl0T is 2wart en hard> Wïna als het Indi-' |
||||||||||||||||||
hooge
|
||||||||||||||||||
E
|
bergen in Candiin.
|
het zelve groeit:VecU-op-.de
|
||||||||||||||||
576 ECB. ECC. ECH.
zwaare baaring uitdrijven; ook de zulke die een mis-
kraam kunnen veroorzaaken. ECBOLIUM; Adhatoda; Nux Malabarica; Mala-
baarclie noot; is een Boom-gewas dat in Indien groeit, helm-bloemen en nooten voortbrengende ; waar van ver- fcheiden zoorten zijn, die de Heer Linnäus onder de naam van Justicia bevat; dog de twee volgende zijn de bekendfte. i. De gemcene Malabaarfche-noot ; Adhatoda Zeijla-
nè'nfium ; (Justicia arborea ,foiiis lanceolato-ovatis, braSteis avatis perj'iflentibus, corollarum galea concava, Linn. Spec. Plantar.*) i. De Malabaarfche noot met wilge bladen, ook klap-
boom genaamt ; Adhatoda Indica, folio faligno , flore al- lo; (Justicia arborea, foliis lanceolato-ovatis, braäeis ovatis deciduis mucronalis , corollarum galea reflexa, Linn. Spec. Plantar.) Plaats. Deeze boomen groeijen beide op Malabar,
dog de eerfte meer ;op 't Eijland Ceijlon; ze worden ook in Europa zomtijds van de liefhebbers gekweekt daar ze wel bloeijen , maar geen vrugten of nooten voort- brengen. Kweeking. Deeze gefchied door middel van fteeking
van jonge takjes in potten , die men in de run-bak zet, en met vogt en fchaduwe enz. onderhoud, gelijk andere diergelijke ftekken, tot datze wortelen gemaakt hebben, als wanneer men elke plant in een bezondere pot ver- plant ; 's winters moet men dezelve in een warm oran- jehuis voor de vorst bewaaren, maar'szomers zet men ze in de opene lugt, dog op een warme voor de winden gedekte plaats ECCH-IJMOSIS, zie KNEUSING.
ECCLAMPSIA ; het fchitteren des bloeds; als het
bloed hier of daar in de aderen drilt. ECCLISIS ; betekent zo veel als de afwijking van
eenig been uit deszelfs natuurlijke plaats. ECCOPE ; is eene Uitfnijding , naamelijk wanneer
verftorven vleesch door uitfnijding van het gezonde word afgefcheiden. ECCOPROTICA ,• door dit woord worden allerhan-
de zagt-werkende purgeermiddelen vcrftaan. ECHINATUS,- Steekelig; dat rondom:met ftikkels of
doorns bezet is, op de wijze ais een Egei; gelijk bij voorbeeld de Cochleata fruEtu echinato. ECH1NITES, zie EGEL-STEEN.
ECHINO-MELOCACTUS , zie MELOEN-DIS-
TEL. " ' ECHINOPHORA ; Caucalis ecMnophora ; zieKLIS-
SEN-KERVEL. ?, ECHINOPHTHALMIA; 'deeze naam word aan eene
ontfteeking der oogleden genaamt. ECHINOPUS; Echinops; zie DISTEL.
ECHINUS; Steekei -hooft ;. is in de Kruidkunde de
naam van ieder döornagttge vrugt; of zaadhuis. Ook betekent het een zeker zoort van met ftikkels bezette viscb, Steekel-visch {Orbis echinatus) genaamt'. Zie STEE-1 KEL-VISCH. . • ■. - ■ - ECHINUS, zie E G EU. O '■ . . ï -
ECHINUS MARINUS, zie ZEE-EGEL.
ECHIUM ; Slangen-hooft ; Slangen-kruid ; wrfde Os-
fen-tong ; in 't latijn Echiwn. Verfcheide zoorten zijn 'er van deeze plant, waar van de voornaamfte zijn I. Gemeen Echiwn of Slangen-hooft ; Echium vulgare ;■*
{Echiwn caule Jimplici ereüo, foliis caulinis lanceolatis hiffidis, fl.oribus fpicatis lateralibus, Link. Spec Plant.) . |
||||||
ECH.
2. Groot ruig Echium * met witte en bleek-purpere
bloemen; Echium majus £p asperius flore albo £f dila- te purpureo; (Echium corotlis vix calicem excedentibus, margine villofis, Linn. Spec. Plantar.) 3. Portugalsch Echium, met groote bladen ; Echium
amplisfimo folio, Lufitanicum ; (Echium corollis flami' ne longioribus ; Linn. Spec. Plantar.) : 4. Breedbladig Candisch Echium, met roode bloemen ;
Echium Creticum latifolium rubrum; (Echium calijcibus fruïïescentibus diflantibus , caule procumbente, Linn»
Spec. Plantar.) Van deeze zoort is ook een verande- ring met fmalle bladen. 5. Orientaalfche Echium , met wolkruids - bladen en
groote klok-formige bloemen ; Echium orientale , verbafci folio, flore maxima campanulato ; (Echium caule ramofo, fo- liis caulinis ovatis ; floribus jolitariis lateralibus, LiUN. Spec, Plantar.) . . Befchrijving. De eerfte zoort heeft lange rouwe hair-
agtige bladen, op de aarde verfpreid leggende ; waar tusfchen uit.de wortel ronde ftengen opfchieten, met diergelijke rouwe bladen bekleed, aan welkers opperfte omgekromde takjes voortkomen, die aan beide zijden' met veele kleine fmalle bladjes en kleine holletbloemen na bovenwaarts ziende, bezet zijn, van koleur eerst paarsagtig-rood, maar met het open gaan hemels-blauw wordende, met vijf paarze draatjes in het midden; dog men vind 'er ook veranderingen van met roode en witte bloemen, maar die zeldzaam zijn; na de bloemen volgt klein, kantig, fpits en zwart zaad, dat eenigzints de gedaante van een flangen-hoofdje heeft ,• en dit is de naams-oorfpronk van deeze plant. De tweede zoort gelijkt genoegzaam naar devoorige;
behalven dat ze grooter en rouwer ftengen en bladen en witte of ligt purpere bloemen voortbrengt. De overige zoorten zweemen ook veel naar de eer-
fte , en verfchillen daar van hooftzaakelijk in het geene dat door de benaamingen aangetoont word. Plaats. De eerfte zoort groeit in Hoog- en Neder-
Duitschland, .enz., naast de wegen, akkers, heggen, dijken, en op andere onbebouwde woefte plaatzen. De tweede zoort word gevonden in Hoog-DuitSch-
lund , Engeland, Frankrijk, en Italien ; beide zijn ze tweejaarig. De derde zoort komt voort in Spanjen, Portugal en
elders, en is langleevende. De vierde zoort, met haare verandering groeijen op
't Eijland Candien en zijn tweejaarig. De vijfde zoort word gevonden in de Oosterfche
Landen. Kweeking. Zelden worden deeze gewasfen in de ho-
ven gekweekt, ten waare de vreemde zoorten bij zom- mige liefhebbers van vreemde planten; gefchiedende de vermeerdering door het zaad, dat men in het voorjaar op een warme plaats zaait', en de jonge planten daar na verplant, daar men begeert, zo zullen ze het volgende jaar bloeijen; maar ze beminnen liefst, om wel te groeijen, een zand-, fteen-of puinagtigen grond; dewijl ze ,in een vette en ftijve niet wel tieren. Eigenfchappen. Deeze gewasfen zijn hier te lande
van geen gebruik in de Geneeskunde; men prijst egter de wortel van de eerfte zoort in de vallende ziekte en hitte in het bloed , als mede het af kookzel van het ge- heele kruid met wijn tegen de pijn der lendenen, van buiten opgeleid: D e fijroop uit 't zap van dit kruid, of de conferf van de bloemen, worden in Italien geroemt, |
||||||
ECH.
|
|||||||||
..: -ECH,
«m 't bene te verfteiken, de zwaarmoedigheid te ver-
dri ven, hst bloed te zuiveren, en de hitte en brand .in Je koor'tzen te verzagten. - > ECHO ; is een weeromkoomend geluid, dat tegens
«en vast lîghaam heeft aangeftuit, en zig daar door her- taalt en aan onze ooren vernieuwt word; dit woord is afkomftig van het giïekfche »*«, het welke geluid betekent. . Dit reluid word door de weeromkaatzmg der in be-
ureeging gebragt zijnde luchtdeeltjes herhaalt; dog de •nkelde weeromkaatzing van de klinkende lucht voldoet niet om de echo voort te brengen; want zulks veron- derftelt, zoude daar uit volgen, dat de oppervlakte van ieder vast en hard lighaam in ftaat zoude zijn , em de ftem -of het geluid te verdubbelen, om 'dat de- zelve in ftaat is, die weerom te kaatzen, het geen de «rvarenheid ander« leert ; het fchijnt dan dat 'er tot voortbrenging van den Echo, een zoort van wulfr ver- eischt word, die dezelve kan verzamelen en vervolgens doen weeromftuiten, omtrent eveneens als met de ver- gaderde licht-ftraalen ia een hol-fpiegel gebeurt. Zie SPIEGEL. Wanneer eenig geluid tegens een muur aanftuit ,
waar agter eenig wuift of boog, enz. geplaatst is, zal dat zelfde geluid in dezelfde , of in eenige naastgele- gene linien weeromkoomen. Dit geftelt zijnde, om een Echo te kunnen hooren ,
go volgt , dat het oor noodwendig in de linie van weeromftuiting of reflexie moet geplaatst zijn ; en op dat de perzoon , die het geraas heeft gemaakt , zelfs zijn eigen geluid zal konpen hooren, word 'er nog vereischt, dat die zelfde linie zig perpendiculair oflood- regt met de weeromftuitende oppervlakte bevinde ; en om een Echo te vormen , die verfcheidene maaien het zelfde woord herhaalt, moeten 'er verfcheidene wulften, muuren of bolh'gheden , de eene agter de an- dere, of wel nevens malkanderen geplaatst zijn. Eenige fchrijvers hebben .met veel oplettentheid, ver-
fcheidene uitwcrkzelen van de Echo waargenoomen ; kortelijk zullen wij dien aangaande hunne gedagten bij- brengen : Zij merken aan, dat alle geluid., hetwelk lijnregt, of wel fchuins en bogtig, op een digt in mal- kanderen gedrongen en tefFens effen lighaam valt, het zij het zelve regt of.krom is, weeromftuit, en een min- der of meerder fterke Echo vormt ; maar tot dien einde Eeggen zij, moet de oppervlakte effen zijn, dewijl zon- der dat de reverberatie of weerftuiting v.an die -opper- vlakte de • régulière of evenredige beweeging van de lucht zoude vernielen, en daar door het geluid verdoo- ven en wegneemen ; wanneer alle de omftandigheden die hier biigebragt zijn, zig vereenigen, is 'er altijd een Echo, fchoon men hem niet altoos hoort; het zij dat het gemaakt geluid al te .zwak.zij, om tot die geene, wel- ke hetzelve gemaajet heeft, weder te keeren ; of wel dat «et zo flauwelijk tot hem koomt, dat hij het niet kan onderfcheiden; ook kan toteene oorzaak verftrekken, 5at ,?.''ghaam, die het geluid doet weeromftuiten, al. w nabij is, om het eerfte geluid met het weeromge- «aatlte te kunnen onderfcheiden ; of dat de perzoon., die «geluid maakt, niet wel is geplaatst, om het weerom- Ind^"2 te rug tc kunnen ontfangen.
'Van de -de hin.dei'Paal of het weeromftuitende lighaam,
. Seen,e die fpreekt, vijf-en-veertig roeden afgelee-
fpriil ' Z? ,s één ßconde de tiid\ welke tusfehen het
JlDeel Weexomkaat2ende e^uid verloopt., dewijl
|
|||||||||
57:7
|
|||||||||
"het geluid negentig roeden verte in de tijd van één ft ■
conde aflegt ; zo dat de Echo alle de woorden óf fijlla- ben herhaalt, welke in de tijd van één féconde zullen uitgefprooken zijn; bijgevolg, wanneer de geene dis fpreekt , met fpreeken ophoud , zal de Echo alle de woorden die men heeft geuit , fchijnen te herhaalen : Dog indien de weeromftuitende oorzaak al te nabij is, zal de Echo niet dan de laatfte fijllaben van het gefpro- kene laaten hooren. Zie hier het geen de geleerde Musschenbroek i*
zijne Beginzelen der Natuurkunde , nederd. druk va» 1739. in tfo. pag. 711—724 onder anderen omtrent de» Echo aanmerkt. „ Onze ziel kan door middel van het gehoor
„ niet veele geluiden onderfcheiden, welke na rnalkan- ,, deren met eene zeer groote fnelheid volgen ; maar het „ is nodig, wanneer men ze ondeifcheiden zal hooren« „ dat 'er eenige tusfehentijd tusfehen twee geluiden in „ zij: Hier uic ziet men, dat, fchoon een muur of eeni- „ ge andere oorzaak het geluid naar ons weerom kaatst» „ men evenwel geen Echo zal hooren: Wanneer zeer ,, bedreeve fpeelders zo ras op hunne viool fpeelen als „ mogelijk is, hel; geen prestisfimo genoemt word, kun-* „ nen zij maar o of 10 toonen in den tijd van eene fe- „ cunde fpeelen, welke men onderfcbeidentlijk hooren ,, kan, gelijk ik ondervonden heb: Derhalven zou een „ zeer bedreeven fpeelder maar een Echo onderfcheiden ,, kunnen, wanneer het gegeeve geluid van de Echo even ,,'fnel, als de eene toon van den anderen in de prestis- „ fimo gevolgt wierd. Het geluid leopt in den tijd vaa ,, eene fecunde 114.2 Engelfche voeten, in den zei ven „ lijd worden 'er 10 onderfcheide toonen gemaakt., „ waar van de een op den ander volgde, zo dat de eerfto „ 114 en een-vijfde voeten voortliep, eer dat de tweede ge- „ maakt werd, en zij dus malkanderen opvolgden -op „ eenen afftant van 114 en een vijfde voeten* Maar ais ,, men ftelt, dat het geluid weerom fluit, en dat de „ weerom kaatzende oorzaak in het midden van deezen „ weg ftaat, dat is, op 57 voeten, dan zal de Echo in ,, dezelve fnelheid den eersten toon volgen, als anders ,', twee toonen eikanderen zouden gevolgt hebben : „ ïvïaaT als men 10 toonen ftelt in eene fecunde, moe- „ ten zij gefleept worden, anders kan men'er maar 9 „ met ftrijken op een viool maaken ; en men kan zeer ., bezwaarlijk de opvolging van gefleepte toonen hoorend „ waarom men liever moet (tellen 9 toonen in den tijd „ van eene fecunde ,• deeze zullen dan zo fnel malkan- „ deren volgen, als een Echo weerom koomende van „ eene oorzaak, welke 63 en een vijfde voeten van het ,. eerfte geluid afftaat. Indien iemand in de fpeelkonst ,, min ervaren is, moet hij verder afzijn van den weer- -„ fluit, zal hij een onderfcheiden Echo hooren. Hieruit „ leertmen waarom men in groote verwulfte kamers en kel- „ ders wel een'grooten weerklank hoort, als men fpreekt, „ maar geen Echo, fchoon de weerklank en het gebrom „ niets anders dan een Echo is, maar het koömt van ,,. muuren, welke te digt bij ons zijn, dan dat men de „ geluiden van hun weeromgekaatst, kan onderfchei- „ den. - [i ,, Indien het geluid tegens eenige wanden fluit*
„ van malkanderen op zeekere afftanden ftaande , „ dog waar van de digtfte bij het 'geluid, de laagfte „zijn, de'verdere altoos hoe langer hoe hooger, zo „ kan het geluid van deeze wanden weerom fluitende, „ in verfcheide tijden op dezelve plaats te rug keeren, & waar ,
|
|||||||||
ECH. ECL.
die de beide toorens verbind > en men met luider fier»
een woord uitfpreekt, hoort men het zelve twaalf of dertien maaien met gelijke tusfehenpoozingen herhaa- 1'en, dog telkens flauwer; verwijdert men zig tot op een zekere didantie van deeze linie, hoort men geen Echo meer, en dit om dezelfde reden, dat men geen beeld meer zoude zien, indien men zig. al te ver van het middelpunt des fpiegels begaf: Indien men op een regte linie tusfchen het middel-gebouw, en een der.bei- de toorens ftaat, hoort men maar eene herhaaling van het gemaakte geluid , en zulks word veroorzaakt, de- wijl de beide Echo's niet meer te zaamen, maar alleen de eene werkt, ten aanzien van de geene die fpreekt. Dus kan ook daar een Echo door de plaatzing van ver- fcheidene gebouwen of zelfs boomen meermaalen een flem herhaalt, gedeeltelijk , ja geheel weggenoomen worden , door het afbreeken van eene der gebouwen of wegkappen der boomen; getuige hier van de Echo te Diepenveen,. een Gehucht of Dorp nabij Deventer in de Provintie van Overijsfel gelegen ; wanneer men hier op een gepaste'linie tusfehende kerke tooren en eengroo- te zwaare boom geplaatst ftond, en men met een ver- heven dem' ëenig woord uitede, hoorde m'en het zelve duidelijk tot, zeven maaien toe herbaaien ; dog naderhand deezen- boom- weggekapt zijnde, is de Echo medevooc het grootde gedeelte verdweenen:.. ECHT, zie HUWELITK. ECLEGMA, zie LIKKING. ECLIPS , Verduistering , Taaning ; is eene voorbij-
gaande, het zij wezendlijke of fchijnbaare beroöving van licht, in de een of d' ander der Hemelfche lighaamen , door de tusfehenkomst van eenig duister of ondoorfchij- nend lighaam, tusfchen het Hemelfche lighaam en't oog, of tusfchen dat zelfde lighaam en de zon. De Zon-eclip- fen zijn in het eerde geval, en die der M'aane en Satel- lieten in het tweede ; want de Zon is door hem zelvert verlicht, en de andere Planeetei van aart duister, heb- ben geen ander licht dan 't geen zij van de zon ontfan- gen. Het woord Eclips is afkomdig van het Griekfche,
ïxhu^is afneemen; de Romeinen bedienden zig ook van het woord Deficere, om de Eclipfen mede te beteke- nen. De onwetenheid in alle de deelen der Natuurkunde,
heeft in alle plaatzen en van alle tijden, aan beweegen- de oorzaaken de uitwerkzelen toegefchreeven, waar van men de eerde beginzelen of oorfprongen niet kende; dus maakten in Griekenland de Pricsteis aan het gemeen wijs, dat Diana-.op Endimion was verlieft geworden, en dat de Eclipfen aan de nagtbezoeken die deeze Go- dinne bij haaren Minnaar in het Carifche gebergte aflei- de, moesten werden toegefchreeven ; dog dewijl deezen liefdehandel niet altoos duurde, moest 'er een ander« oorzaak (zegt den Heere Abt Banier) van de Eclipfen gezogt worden. Men verbreide doen dat de Toveresfen, inzonderheid die
van Thesfalia, door haare betoveringen de magt had- den, om de Maan na onzen aardkloot te trekken, daar- om maakte men een groot geraas met ketels en andere werktuigen, om ze weder na haar plaats te doen klim- men ,• ,ondor anderen volgden de Romeinen dit gebruik,, en ontdaaken teffens een groote menigte toortzen en fakkels, die zij na den hemel hielden, om het licht van het verduisterde gedemte weder te roepen. Jovena- Lia zinfpeelt op het groote geraas, dat liet Rpmeinfcho |
||||||
573 ECH.
i ■ ' '
„ waar door de Echo dikwijls herhaald zal fchijnen,
„ kommende de een na den anderen. En dewijl het ge- „ luid gemeenlijk zwakker is, hoe het van verderpiaats t. koomt,- zal de eexüeEcho, keerende van de naaste „ bijliggende, de fterkde zijn, en de volgende hoe lan- j, ger hoe zwakker: Indien men dan uitfprak het woord „ Ach, zal het door den Echo de laatste woorden van „ eenftervend mensch verbeelden, wordende het woord „ Âch hoe langer hoe flauwer gehoord. Hooge, maar », eevenwijdige muuren, geeven ook dikwijls herhaalde „ Echo's, gelijk in 't kasteel Simonette geweest zijn, „ befchreeven van Kircherus , Schottus , en Misson ; „ in een deeze muuren was.een venfter, wanneer men „ daar in liggende fprak, hoorde meii zijne woorden 40 „ maaien herhaald. .. „ Dewijl het geluid zijnen gantfchen weg over
„ eeven fnel voortloopt, zo moet 'er ook tusfchen ,, alle herhaalingen van diergelijke^c/zoV een eevenlan- „ ge tijd tusfchen beide zijn ,• het welk De Lanis en Der- „ ham bevestigen van'hun waargenomen te zijn. „ Al het geen het geluid kan weerom kaatzen naar
„ dezelve plaats van waar het kwam , kan de oor- „ zaak van een Echo zijn: Hier om zijn muuren, où' i,, de ftads wallen , digte bosfchen, kerken, huizen, ber- „ gen; en fleenrotzen, heuvels aan de overzijde eener ,., rivière, landen waar op hooge kruiden daan, holle „ rotzen, wolken, waare oorzaaken van Echo's, dewijl „ zij het geluid van zig doen weerom fluiten: Van daar „ koomt al het loeien en herhaald fcbateren van den don- „ der : Het welk ligt bevestigt kan worden, om dat, als „ men een ftuk gefchut bij helder weer affchiet, gemee- .„ nelijk maar een flag gehoortword ;dog als de lucht vol ,, wolken is, hoort men den flag dikwijls behaald. In de Memoires de l'Academie des Sciences de Paris,
pour l'année 1692. vind men van een Echo gewaagt, die dit bijzonders heeft, dat de perzoon die zingt, en- kelijk zijn eigen flem, en geenzins de herhaaling van de Echo hport;. daar in tegendeel de geenen die toeluiste- ren, niet anders dan de herhaaling van de Echo hoo- ien , met wonderlijke variatien of veranderingen ver- zeltj want op het eene oogenbük fchijnt de Echo te na- deren, en op een ander oogenbük weder weg te wijken; zointijds hoort men de fitem zeer onderfcheiden, en een weinig tijds daar na geheel flauwelijk ; de eene hoort maar één flem, en de andere verfcheidene; deeze be- fpeurt de Echo aan de regter , en geene aan de linker- hand; in een woord, na de verfchillende plaatzingen , daar die geene daan, welke toeluisteren, en de gee- ne die zingt, hoort men de Echo op een verfcheidene manier. De zo beroemde Echo van Verdun, zie Hifioire de
VAcademie de Sciences, de l'année 1710. is door twee dikke toorens gevormt, die niet aan het middelgebouw iaaken , en dertien roeden van malkanderen gelegen aijn ; de eene heeft,een hartfteenen beneden-vertrek dat verwulft is, dog de andere niet anders als een verwulft portaal, beide zijn zij "egter met fleencn trappen voor-' zien:.En dewijl het geene tot de Echo's behoort, dé' Spiegelkunde (Catoptrica) van het geluid kan gehaamt worden, zo kan men die beide toorens' aanmerken als twee fpiegels die over malkanderen g'cplaatst zijnde,' zig onderling de draaien ,van een. zelfde voorwerp te' rug' z'endçn , het beeïd vermeerderende, Tchoon tefl'é'ns' het zelve altoos verflauwende en verder af doende fchij-' nen; bij gevolg wanneer men op de régte linie fiaat, |
||||||
■i ECL.:
|
||||||||||||||
ecl;
|
||||||||||||||
..a:.
|
||||||||||||||
,579
|
||||||||||||||
de.zo», 't zij in 't geheel of voor een gedeelte bedekt
en ons van zijn licht voor eenige tijd berooft, welke zon-eclipfen derhalven altijd met de nieuwe maan voor- vallen. Een Maa?i-eclips gebeurt daar door, wanneer onze aarde
door de beweging der maane, regt tusfehen de 20» en maan komt, en aldus de draaien der 20» belet worden om de maane, die een donker lighaam is, te verlich- ten , waar door dezelve 't zij in 't geheel of ten deele verduistert word; 't welke derhalven altijd met een vol- le Maan gefchied. Maar dat 'er nu niet in alle nieuwe- en volle-maanen,
20/1- en maan-Eclipfen voorvallen, zulks komt daar van daan ; dat in het eerfte geval de maan niet in alle nieu- we-maanen net lijnregt tusfehen de 20» en aarde, of on- ze oog doorgaat, zo dat de zon nog voorbij de maan, 't zij geheel of voor een gedeelte, verlicht kan gezien wor- den: In het tweede geval," gebeurt het niet in alle vol- le mannen, dat de aarde net lijnregt tusfehen de zon en maonköomt, invoegen dat de fchaduwe van de aarde, 't zij geheel of ten deele voorbij de maan valt, en dus de- ^eh'ö geheel niet of maar ten deele verduistert word : Deeze maan-Eclipfen zijn wezentlijke verduisteringen ; daarintegen de zon-Eclipfen maar zons-bedekkingen en wezenlijke min of meer groote aardverduisteringen zijn. Indien de zon of maan geheel verduistert worden, noemt men het gewoonlijk een totaalezon- of maan-eclips, maar worden ze alleen voor een gedeelte verduistert , dan word het een partiaale zon- of maan-eclips genoemt: Dog de zon kan maar eenige weinige minuiten totaal ver- duistert zijn, maar daarintegen kan een totaak maan- eclips wel vier uaren duuren. /. Zedert dat de zo nuttige Telescoopen of Verrekijkers
(tw&i) uitgevonden zijn. en men daar door waargeno- men heeft, dat zig om de Planeeten Jupiter en Satumus verfcheidene maanen, Satellieten of Trawanten genoemt, beweegen, heeft men bevonden, dat die Planeeten zo wel als haare fatellieten ook Eclipfen ondergaan ; naamelijk wanneer een der fatelliten in zijn loop regt tusfehen de" planeet en onze oog komt door te gaan , zo word 'er een zwarte voortgaande vlek op de planeet waargenoo- men; maar koomt de planeet in een regte linie tusfehen een van zijne fatellieten en de zon, dan verdwijnt de fatelliet voor een tijd lang voor ons oog, dewijl hij dan , als een donker lighaam zijnde en door de zon niet kun- nende beftraalt worden, duister en onzigtbaar word :. Dog dit kan wegens de verre afftant der(planeeten ,, niet'an- ders dan door een goede verrekijker waargenomen wor- den, en wel inzonderheid duidelijk van Jupiter, maar onduidelijk van Satumus en zijue fatellieten , dewijl Satumus het verfte, en wel zeer verre van onze aarde afftaat. Verre hebben het de Aslronomisten 'm de nafpeuring
en bepaaling van de beweging of loop der hem el-lichten allengskens gebragt; aangezien dezelve het begin en ein- de der Eclipfen, de grootheid, en plaatzen daar dezelve zig zullen vertoonen, door behulp van tafelen der beweeging van de liemel-lichten, zo naukeurig weeten uit te reeke- nen , of ook in een astronomifche figuur uit te pasfen, zelfs 100 en meer jaaren vooraf, dat haar begin en einde dikwils geen minuit zal misfen. Om de groote der zon- en maan-eclipfen te bepaalen , zo verdeden de Astro- nomisten den diameter der zon en maan gewoonlijk in twaalf gelijke deelen, die ze duimen noemen ; zo dat wanneer bij voorbeeld agt of tien duimen van de diame- E 2 ter |
||||||||||||||
îrMlr'fpn dien op2îgte door het Haan op kopere bekkens
Ste wanneer hij van een rabbelzugtige of kakelag- w Vrouw fpreekende, zegt, dat zij geraas genoeg maakt, om de Maan in arbeid te hulpe tekoomen: Una iajjoranti potent fuccurrere Lunœ. ■ indien men na de oorfprong van deeze gewoonte wil- de opklimmen, zoude men bevinden, dat zij uit Egijpten af komïlig is ; alwaar^ Isis, het zinnebeeld der Maan, met een diergelijk geraas van ketels en trommelen geëert wierde.
'" Het gevoelen der andere volkeren was, dat de Eclip-
fen de boodfehappers vangroote ongelukken waaren, of Êet leeven van Koningen en Vorsten dreigden ; langen tijd heeft men 't zelfde denkte'.ld van ds Eomeeten ge- had. De Mexicaanen over dit verfcbijnzel verschrikt, vasteden gedutirende de Eclipjer., als wanneer de Vrou- wen zig ook zelven mishandelden, en do Meisjes zig door infnijdingen bloed uit d.e armen ceeden vloeijen ; die Menfchen verbeelden zig, dat de Maan door de Zon was gewond geworden , om eeaijj twist die tusfehen hun beiden zoude zijn gercezen. De Indiaanen, uit kragte van dit zelfde grondbeginzel,
gelooven ook, dat de oorzaak der Eclipfen aan een kwaaddoende Draak moet toegefchreeven worden, die de Maan wil verflinden ; daarom maaken zommigen groot geraas om hem zijnen prooij te doen loslaaten, terwijl anderen tot aan den hals toe in'het water gaan, om de Draak te fmeeken, die Planeet niet ten eenemaalen te verflinden ; leest hier in Vader Le Coaite , over de Wonderlijke en vreemde denkbeelden der Chineefen. Anaxagoras , tijdgenoot van Perjcles , en die in het
eerste jaar van de agt-en-zestigfte Olijmpiade ftierf, was deeeifte die zeer duidelijk enteffens zeer ftoutelijk over verfcheidene fchijnzeien (phafes) der Maam en des- zelfs Eclipfen heeft gefchreeven; met Plutarchug zeg- ge ik zeer Jlcutelijk, dewijl de waereld als doen nog niet wel de Natuur-onderzoekers mögt lijden nog dezelve dulden; de vijanden van Socrates wisten dit maar al te wel, en zij wrogten het bederf van dienbraaven Wijs- geer uit, met hém te.befchuldigen, door een ongeoor- loofde nieuwsgierigheid te willen gewaar worden , wat 'er in de Hemelen omging, als of de reden en het vernuft zig te hoog kosten verheffen; zedert die tijd heeft men maar al te dikwils door dezelfde list, gelijksoortige be- fdmldigingerr tegens Mannen van de verhevenfte ver- dienden vernieuwt. . De Romeinfche Vekl-Heeren hebben zig zomtijds met
Voordeel van de Eclipjen bedient, om hunne onder zig hebbende krijgslieden in toom te houden, of om hun in ge- regentheden van belang aan te moedigen. Tacitüs in zij- ne Jaarboeken lib. i. Cap. XXXVIII. fpreekt van een ±.chps, waar van zig Drusus bediende, om een hevig oproer, dat in zijn Heir ontftaan was, tedoenbedaaren. ■ &F1tLlvius verhaalt, dat Sulp. Gallus, Onder-be- velhebber van Paulus Emilius, in den Oorlog tegens f ERSEus aan zijn Krijgs-volk een Eclips voorfpelde, die s anderendaags gebeurde , en hier door kwam hij de icnriK voor, die dezelve anders, volgens de bijgeloovig- fcebben "' aa" Zijne benden zoude veroorzaakt we?esdeT\da^S is dewere]d meerder verlicht, en ieder zo
|
||||||||||||||
J?rUfire,i~Z~, . ulJ5oeuerae is van ae oorzaaKen aer
Œ?A; ¥\weet > 'dat ee" Zonne-eclips ontftaat tasfdieri nn**^ door haare dageHjkze beweeging regt tBsteben onze aarde en $ d*orgaat en daVdow |
||||||||||||||
îê* ÈCL; ECL. ECP. ECS. ECT7
|
|||||||
ter der zon of maan verduistert zijn, zegt trien dat de
':Zon of maan agt of tien duimen verduistert is. De Maan-Eclipfen zijn van een zeer groot nut in de
Geographie, naamelijk om daar door de lengte van een plaats des Aardkloots te vinden, en vervolgens tefFens door de waargenomene breite oîpools-lioogte van die plaats, deszelfs legging op de Aardkloot en in de kaarten te be- paalen : Dog zedert de vinding der telescoopen ,. bedient mei) zig hedendaags daar toe meer en beter van de eclip- sen der Satellieten van ƒ upiter, dewijl die dikwijler voor- vallen en ook naukeuriger waarteneemen zijn. De leng- te van een plaats word gevonden , door de nauwkeuri- ge waarneemeng van het begin of einde van een .£d!>r* op de plaats waar van men de lengte begeert te weeten, en door de waarneeming van het begin of einde van dezelfde eclips, door een ander op een verfchillende plaats, die oostlijker of westlijker. legt, en waar van de lengte bekent is ; want zo veel als 'er gevonden word, dat de eclips op eene plaats vroeger of laater begint of ein» _ digt dan op de andere plaats, zo veel legt de eene plaats oostlijker of westlijker, inuur rijdgereekent; dat men ver- volgens in graaden en œûiuiten reduceert, 15.graaden voor en uur re.ekenende: . Öm ,een Zon • eclips waar te neemen ofte befchou-
wen,. 'dewijl men niet direft in het zonne- licht zien kan, zonder krenking der oogen, zomoet men een vel 'of groot fluk papier neemen, daar iri met een fpeld een gatje fteeken en daardoor naar de zon zien, zo zal het geen hinder aan de oogèn doen. Of vult een tobbe met fchoon water, en zet die. in de op ene lugt, zo zal zig 't beeld der zon en derzon bedekkende manne daar in ver.- toonen, zo dat men het begin en voortgang der eclips daar in, zonder hinder aan de oogen kan befchouwen ; Ret zelfde gefchied ook door middel van een fpiegel. Of men maakt een kamer, die op de zonftaat, donker, door middelvan de blinden der venfters te fluiten, of anders, zo dat'er alleen- een klein rond gatje in een der blinden ij, waar door heen de zon haar beeld op een wit papier in de donkere kamer werpt, zo zal men- de eclips naur keurig kunnen obferveeren : Hier bij bedienen zig de Astronomisten van een lange telescoop oi.tubus, dien zij door een gat in de blinde fteeken en daar door het beeld der zon ontfangen ; en zij neemen zeer naukeurig den 'in- en uitgang der maane'm de zon, of't begin eneinde ^der Eclips waar, benevens de tijd, volgens een pendul- •orlógie, dat naukeurig naar de zon of fterren geftelt is, 'pp welke zulks gefchied,; als.mede de groote. en phafen 'der ecHps, enz. - i !v.! Het'begin'.én einde', grootheid', enz. vande-Maan-
' ,éj3fP' word door een telescoop naukeurig waargenoo- men ; gelijk mede ook die van Jupiter en zijne Satellie- ten, die men zonder behulp van het telescoop geheel niet zien kan. ■ ECLIPTICA- Taan-kring, Taan-rend; Dier-kring,
'Zons-weg \ 'is'een groote cirkel in het groote wereld- ■jgebó'iiw-, waar in zig dé zon fchijnbaariijk door de XII Kemels-teekehs beweegt, en Haar omloop in dezelve ineen 'jaar tijd; afin Jösdagen, 6 uuren 49 minuten volbrengt;' Deeze cirkel of'deszelfs' vlakte maakt met de vlakte van •den equator of'equiiiótfiaal-cirkel, een fchuinte-of hoek van 'so graaden en 29"of'3*0. m'iriiiitèn ,• ' hijidoorfntjd derhal- yèrf dun ëqüinoft-ïaul-cïrkeï]ïb' twee-regt tegen-elkander bverftaande flippen; 'en Heeft zijne' -twee bezonder« poolen , die 'er'overal een quadrant 'of: 90 graadémvata. âfftaan. Dezelve- werd, gelijk aie- àndeire oir-kcls.,,. jjv |
360 graaden gedeelt, dog met dat onderfdieïd, datmë$
deeze graaden niet in eens voorttelt, maar uit een dei flippen daar hij den equator doorfnijd, en wel uit 't flip waar in de zon het lente-equinoxium maakt,, beginnen- de, dezelve in XII gelijke deelen verdeelt, en ieder deel weer in 30 deelen, datte zaamen 360 graaden uitmaakt; gefchiedende de telling van het westen tegens het oosten pm, dewijl zig de zon aldus fchijnbaar beweegt, en' elk der XII deelen voert den naam van den der XII conflellatien of hemels-tekenen, die in de dieren-riem (laan, en waar door heen dus de zon jaarlijks haaren loop vo£ brengt; zie ook op DIEREN-RIEM". Dog als men fielt, dat de zon flil (laat en de aard-klooi
een beweeging heeft, zo als de meeste bedendaagfe Philofo- phen na Copernicus aldus van gevoelen zijn, zo is de Ecliptica, een kring, waar in de aarde jaarlijks haaren om- loop door de XII hemels-teekens des Dieren-riems 'in de bovengemelde tijd volbrengt. Deeze cirkel word Eckpttïa, Taan-cirkel of Taan-
nmi genaamt, om dat 'er geen' z<m«ofmaah-éclips getchle- den-Jian , of de maan moet in dezelve of niet verre daar van af zijn, gelijk ten tijde van de nieuwe en volle maaneivgebèurt;- want is dç.muàn, volgens haar loop,- wiat van de Ecliptica verwijdert, zo dat hij eenfge mer- kelijke breedte heeft,, zo kunnen de zon, maan en aarde niet in een regte linie:koomente fia'an; zieop ECLIPS. ECLIJSIS; betekent* zo. veel als flauwte ,, die den mensch ïchielijk overkoomt,. dog;ook haast weder over- gaat: ECPHRAXlS'jdiuvoord betekent de opening en flui-
ting der zweetgaten. . ÈCPHIJAS ; wil het zelfde zeggen !als Appendix of
Aanhangzel, en door dit woord, word zomtijds den'blin- den darm verdaan., ECPHIJSESIS ; hier door word eene fïerke uitade-
ming betekent, wanneer men met geweld den adem uifc- floot; het geen zomtijds door die geenen'gedaan moes. worden,, die op blaas-inftrumenten fpeelen,. om zommi- ge hooge toonen te krijgen. ECPHIJSIS; betekent zo veel aXs'P roe esfiis of Voorts
gang ; ook word de twaalf■vingerigen-darm {.duodénum^ dus genaamt.. ,, ECPIESMA,ziè SPLINTER-BREUK; - ,
ECPLEXIS ; hier word een zport van verfclirikkihg. door verflaan, naamelijk wanneer eenig Lijder van de- fpraak en. overige zintuigen 'berooft, met openè oogen legt, en jets angstvallig? enverfchrikkends' ïn zijn wee-- zen vertoont. ECPTOMA ; dus word door Hippocrates dé uit-
wijking van eenig been uit zijn gelederen, zonder breufc verzelt, genaamt. ECPIJEMA; Hippocrates verdaat door dit woord,,
wanneer zig bij een. verzweering eene. verzaamelingva« etter bevind.. . ',., '...',.....
ECSTASIS; hief door word de. hoogde graad' van,
onmagt verdaan, in welk een Lijder "zomwijlen ver« febeidene dagen lang buiten zig zelven en als dood kan liggen. ECSTASIS; betekent meede èen uitdijing der huid,
wanneer die in de lengte of breedte word uitgerekt. '•
ECTHLIMM'A; Gai.e-j;üs -noemt dus een gezwel,'
dat in de oppervlakte der huid door een.geweldige
drukking of knijping is ontftaap. -'■ - -,
EC'fRQPlON • -is de naam'die aan eene ziekte van't
onderde'ogglid.word gegeeveji. ' ECTKOSIS\
|
||||||
um
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ECT. . ECZ. EDE.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'ÇSï
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
STTROSIS • betekent het zelfde als abortus, een daan, haar elders vloeyen, én in zo verre verandering on-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dergaan.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wrriTLOTlCA; dus worden die geneesmiddelen ge- Men vind de hardde en .fraaifte Gefteentens in heC
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V welke de harde huid en exteroogen verdrijven,
|
osten, op het Eijland van Bomeo, in Bengalen, Gol-
condo, Vijiipour en het Rijk van Pegu , ook op 't Eij- land Ceijlon;- men vind evenwel ook in Europa en Ame* rica Edele gefteentens, die gelijke deugden hebben, dog over het geheel zijn de Oosterfche de fraaifte. Vermits het crijftalleri zijn , gelijk boven gezegt is,
vind men hunne gedaanten prismattk, of puntig,, of vier- kant, of langwerpig vierkant. De grootte geeft voornaamelijk de buitenfpoorigé waarv
de aan de Edele gefteentens,' de Groote Mogöl bezit j volgens het getuigenis van Tavérnier Tom. 2. j>. 3.72, een Diamant als een roos gefleepen , zwaar 279 negen- zestiende karaaten, welkers-waarde op elf millioen, ze- venmaal honderd drie-eatwintig duizend, twee honderd en agt-en-zeventig franfche livres gefchat word, en- dus omtrent 5 . 682 .000 hollandfche guldens; deeze fteen is van zeer fraai water, dat is zonder eenige koleur, daar is fl'egts' een hoekje af. De Groothertog vais Toscanen-heeft de tweede van waarde, dog een wei- nig geel, zwaar 139 en een-tweede-karaaten-, Tavèr- nier ftelt het karaat van deeze: op 135 livres,, om do koleurs wille, daar hij die van den Mogol op 150 re- kent ; de waarde' van deezeh fteen word gefchat op 2'. 608 .335 livres;'degrootte is volgens Argenville's getuigenis als- een duive-eij ; hij word te Florence bcr- waart, en. alleen in crijstal nagefleepen vertoont. De twee overige, bezit de Koning van Frankrijk-,
de een word genoemt de Sancij r de ander de Regent* De Sancij heeft de gedaante van een dubbele roos,
zwaar 226 grein,, en-is van zuiver water; de Ambasfa- deur Harleij Baron de Sancij.heefrdeezen te Con- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
naamt, welke
alsmede de hairen doen uitvallen.
ECZEMA; door dit woord word een vuurige puist
verftaan, die met geen etter nog pijn verzelt, te voor- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fchijn koomt.
EDELE VALK, zie VALK- EDELE RAKETTE, zie HEES CH-KRUID.
EDEL-GESTEENTE, noemt men de zulke , welker
hardheid, doorfchijnenheid, luister, koleur en raarheid derzelver prijs merkelijk hoog hebben doen Hijgen ; de fpecifi.que zwaarte koomt hier nog bij, de Diamant is on- der dezelfde oppervlakte de allemvaarfte, en tot het wa- ter als 3 .4.00 tot 1 . 000, de Hijacinth 1 .631, Jas- pis 2 .666, Turkois 2 .508, Agaat 2.512; de zui- verheid van koleur vermeerdert de waarde ,\ men noemt dit bij de Juweliers het water, en daarenboven de groot- te en gercgeldheid. De waare Edele-gefteentens zijn: De Diamant , de
Robijn, de Saphir, de Topaas, de Emcraud, de Chrij- folit, .de Amethist, de Hijacinth, de Rendot, de Gra- naat, de Berillus; alle deeze fteen'en zijn zooften van Crijstalkn, welke in de aarde verfchoolen leggen, of wel los geraaken endoor de rivieren van de matrice of moederiteenen gezuivert te voorfchijn koomen. JBehalven een groot getal Schrijvers over Mineraalen,
is inzonderheid de Heer D'Argenville in zijne Hifi. Naturelle £jV. L'Orijtlologie &c- pag. 152 £fc. zeer pmftandig en duidelijk in het-aanwijzen , befchrijven en afbeelden der edele en fraaije Gefteentens, en derzel- ver matricen. Tab. 2, 3, 4 .tot 11. Het is meer dan waarfchiinelijk, dat deeze fteenen wel. eer in bijzondere |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vloeiftofFen opgelost, van de vermenging met zommige ftantimpelen gekogt voor 600.000 livres.,, dog men fchaC
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
metaalen hunne koleuren gekreegen hebben, gelijk de
Heer Kunkel.zeer duidelijk getoont heeft, die beter dan iemand geflaagt heeft, in het nabootzen der Edele ge- fteentens, daar toe gebruikende glas gemaakt, van wit zand, en flint-fteen; bij voorbeeld glas en crijfial tot poeder gemaakt met een weinig menie, geeft Smaragden ; met ßffraan van koper, en een weinig aurum fulminans, Robijnen; Chrijfolicen met menie, en Jaffraan vanijzer; met lood, Amethisten enz. zie Ne~b.iI'Art de laVererie avec les notes de Kunkel. Ook kan men door kunst ver- scheidene boompjes en andere figuuren maaken op Mar- ier, Crijfial, Jaspis en Agaat, door middel van zilver in geest van Jalpeter opgelost,, gelijk bij Argenville pag. 183 verder gezien kan worden. Het is genoeg, dat wij hier uit zien , dat alle die bijzondere koleuren- van de metaalen afhangen , die wel eer min of meer gefmol- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem. hooger.
De Regent is gekogt door den Hertog Regent, en
weegt-547 greinen,'of 137, karaaten min één grein, en heeftgekost 2 .500.000 livres ; dees word de fchoonft© van de waereld gehouden ; bij is bijna vierkant, 14' ea .een half lijnen breed, en 9: lijnen dik, en alseen brilT lant gefleepen; deeze fchoone Diamant diéntom de Kroon in groote ceremoniën te verderen, zo wei-voor de Ko- ningin , als den Koning. . . De figuuren van deeze vier beroemde Diamanten wor-
den gevonden bij D'Argenvilük pag. 157."V De prijs- der Diamanten en Edele gefteentens is tegroof,
om 'er Scheikundige proeven mede -te- dóen , ook: past hef alleen aan Vorsten, Om dit uit te voeren : De voor- maals regeerende Keizer-Franciscus dsL heeft te Wet- -nen tot het voortzetten deezer weetenfehap, verfcheide- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■ - - - nc proeven laaten doen met Diamanten, Robijnen, en
iteentens teffens ge.fmolten waaren., en dat de geelheid andere Edele Gefteentens in kroezen; die wél geflootén van een Diamant van ijzer, de groenheid van koper: af- -vvaaren, in hevig vuur te zetten ; men bevond na 24 ua- nangt, enz.; eindelijk zijn die mengzelen hard geworden ' ren, dat de Diamant 'geheel vervlöogen, en de Robijn î!LPf^J!-al''',e^lt' <rven a's a"e andere crijstallen, en unverändert was ; - de Diamant verloor eerst zijn glans, bladderde en vervloog; dé Smaragd' fmolt en hegte zig-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan den kroes; zommige-'veranderden in kalk,. anderen,
bleeven de zelfden; De Groot-Hertog van-Toscanen had al te*vooren met
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
;juer bapaaleu, het fchiint lang voor de zondvloed ge-
beurt te zijn,, en' waaifchijnelijk voor dat de aarde mét -mwoonders. en dieren bevolkt was; dit is zeker, dat die |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-ïen • au ! Z° """ ■ ^S metaaIen ' °fandere fteenen. groei- de Spiegel van Tsmfrshausen op de Edele gefteentens
Scheppcvr zo a'S:Ze.;^rÇl'eer door he.r.wijs heftier des -verfcheidene proeven Jaaferr. doen ; waar in men vond, -verborn-en e^-ormt: z'in .'volgens natuurwetten die ons: dat de Diamant mindertegeris het vuur der zonne ftond, HiteenoomnnZ1Jn' ' b!iJveir' fonder einige verandering, 'dan de andere gefteentens. >ia - ö ' n WaMeej:.zij ,dpoï. zi^ure'vIpeiftoiTen ont- De.Diamant vermengde ;2ig'. niet met-gêfüioïten glai, B 3. jnaai-'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• EDË.
|
|||||||||
•EDE-
|
|||||||||
MAN heeft 'er eene fraaije befebrijving van gegeeven iit
de Mem. de l'Acad. de Berlin 1755. pag. 202. Hij zegt» dat de naam van ChrijJ'opratus 'er best aan past, die van een zee groene koleur is, en eene fraaije polijstzel aanneemt; men vind deezen gemeenlijk in de Asbestus ; dog zeld- zaam is de fteen zuiver. De Grenaat krijgt zijn naam van de overeenkoomst
met de zaaden der Grenaat-appel, de fraaifte trekt naar het purper , en valt in Sijrie ; hij is zo hard als de Hij- acinth, maar verliest zijne koleur in het vuur niet; men vind deezen fteen in grijze en zwarte vuurfteenen in groote veelheid omtrent Praag ; deeze fteen heeft geeri luister dan bij den dag. De Berillus of Beril is van eene zee-groene koleur,
en word dikwerf vermengt met de Augites of Aiguz marine ; als deeze eenige geele ftraalen affcheld, noemt men hem Chrijfob e rillus ; men vind deezen fteen omtrent den Taurus, den 'Euphraat en in Boheemen. In het 3§fte hoofdftuk van Exodus vinden wij den
Borstlap , gefchikt voor den Hoogenpriester, befchree- ven als beftaande uit vier rijen, die ieder drie Edel-ge* ftcentens bevatteden, vers 8. enz. Koleuren.
De eerfte De Sardis - - bleekrood. Topaas - - citroen-geel. Carbonkel of Robijn - hoog-rood. De tweede Een Smaragd - groen. Een Saphir - • hemels blaauw.
Een Diamant - - zonder koleur. De derde Een Hijacinth - rood , hellende naar Een Agaath - - graauw. (oranje, en Amethist - - purper.
De vierde Een Türkeis - - .hemels-blaauw. Een Sardonix. - drie-kolcurig, wit, bloed-
en een Jaspis - - onbepaalt. (rood, zwart Wij vinden derhalven nodig te fpreeken van den Sar- dis, de Agaath, de Turkois, Sardonix en Jaspis. De Sardis, Sardoine, van Sardes een Stad in Afie;
is eene half doorfchijnende fteen, en'word Cornalijnge- noemt, hij is bleek-rood in het algemeen , zomtijds wit, dog dan word hij Chalcedonie genoemt, de geele zijn zeer zeldzaam ; deeze fteen glinftert niet, maar is zeer goed voor ring-fteenen , om 'er wapens of andere figuuren in te flijpen, om dat het lak 'er niet aan kleeft. Agaath, deeze is een vuurfteen van zeer verfchillen-
de koleur, en kringen ; de Oosterf che is meest met boomp- jes voorzien; voor het grootfte gedeelte half doorfchij- nend, dikwerf geheel duister ; na de bijzondere eigen- fchappen en koleuren verkrijgt hij verfcheidene naamen, D'Argenville noemt 'er dertigerleij op, ib. pag. 167. De Onix en Jaspis behooren mede tot dit geflagt; ge- lijk D'Argenville zeer naauwkeurig is in de befchrij- ving, zo is hij ook in de veelvuldige gedaantens, die hij in twee plaaten 4. en .5. afbeeld; het is waarfchijnelijk, dat de Agaath tot de Borstlap bovengemeld behoorende, Oostersc'h en half doorfchijnende geweest is, dat is uit den graauwe trekkende naar het geele. - - De Turkois is de eerfte fteen in de vierde rije; deeze is een hemels-blaauwe ondoorfchijnende fteen, welke de Ouden Callais noemden, en uit Turkijen en Perfienver- kreegen; men heeft in Languedoc verfcheidene mijnen van witte en geele Turkoifen ontdekt, die niet blaam? worden, dan wanneer ze in het vuur gebragt worden. De Sardonix is fraaijer dan de Sardis, en beftaat uit deezen en den Onix, beftaande uit drie koleuren, wit, zwart
|
|||||||||
maar dreef'er op, en vervloog eindelijk; de Diamant,
om kort te zijn, vermengt zig met geen een lighaam, nog metaal, nog zout, nog fteen, en finelt nimmer, maar vervliegt. , De Robijn verloor alleen zijne koleur, en wierd zagt-,
zonder zijn gewigt te doen verminderen. De Smarag- den wierden wit, en met blaasjes, eindelijk zeer breek- baar en bros. , De Robijn, wanneer volmaakten groot is, word hij
edeler gefchat, dan de Diamant, men houd hem voor den Karbonkel der Ouden ; hij word gevonden in de Rivier van Ceilon, op den Berg Capelan, in het Koning- rijk Avaen Pegu, te Bisnagar en Calicout ; de Mijnen van Boheemen en Hongarijen leeveren mede eenige op. Daar zijn vier zoorten ; de Oosterf che die boog-rood
is;: van Spinel, die een vuur-koleur heeft, een weinig naar bet oranje hellende; de Robijn van Balais, welke eene roozen-koleur heeft; en ten vierden den Robijn Alabanàine of Almandine, welke met de Grenaat het Hieest overeenkoomt. De Saphir, die na de Diamant de hardde is, word
evonden op de zelfde plaatzen als de Robijntr.i zijne koleur is hemels-blaauw, violet, of witagtig ; de laatfte \yorden in Boheemen en Silefien gevonden ,• de witte kan somtijds voor Diamant aangezien worden,- men kan de^ koleur wegneemen door het vuur. De Topaas die in het Oosten valt, is citroen-geel, even
ftard als de voorigen ; die van Pérou is meerder oranje- geel ; die van Brafilien is harder,* die van Boheemen , ISileßen, Arabie en Aethiopie verfchillen weinig van de anderen ; allen hebben de glans van goud, en den luisr fer der zonneftraalen. De Emaraud of Smaragdus is groen ; donker naar bij
het zwarte zijn die van het Oosten ; die van Pérou aan- genaamer en ligter; het gebrek van den Smaragd is van geen luister te hebben, dan bij den dag, bij kaarslicht is hij zwartagtig. De Chrijfolit is van eene groene koleur met een geele
of gouden weerfchijn, en word van verfcheidene gehou- den voor den Topaas der Ouden, zomtijds voorde Chrij- foprafus; hij is van hardte als de Berillus of Augites; men vind ze van eene aanmerkelijke grootte, zo zelfs, dat men eene Arsinoe, vrouwe van Ptolem^eus Phi- ladelphus , van vier cubiten hoog daar van gemaakt heeft. De Amethist trekt zeer naar het purper, hij word on-
derfcheiden in Orientaalfche en Occidentaalfche ; de eer- fte is eene waare Robijn, de andere als de koleur van een violier; daar is nog een derde zoort geheel violet; men Vind ze overal daar crijstal is. De Amethist even als de Saphir verbleekt in 't vuur,
en word gelijk aan den Diamant; zeer zelden vind men 'er die natuurlijk wit, dat is zonder koleur zijn; ze zijn Zeldzaam zeer zuiver. De Hiacinth is van koleur als een Robijn, hellende
naar het oranje; deeze fteen word ons gebragt van Ca- nanor , Calecout en Cambaije; hij heeft de hardte van den Grenaat ; zommigen houden hem voor den Chrijfo- pattis der Ouden; als de koleur wit is, noemt men hem foupe de lait ; Europa geeft 'er eene menigte van op, dog die uit Auvergne koomt, van een bruin-roode ko- leur, en met gladde zijden als crijstal, noemen de Fran- fchen Jargon of valfche. Hiacinth. De Pendot is van eene groenagtige koleur ; men meent
liij is de Prafius der Ouden; de beroemde Chijmist Lek- |
|||||||||
È0& £DL
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ï$S
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EDE.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Woed-rood in het midden; somtijds uit andere vatten: Als de bloemen omtrent "gedaart hebben; fprui-
T"\ gelijk de Agaatben ondoorfchijnend zijnde, ten een menigte jonge-bladen uit de wortel, die in't Koleuren, h .g ^^ fteen zeer gefchikE tot wa- vervolg een aardig rond boscbje Van bladen vertoonen.'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en niet kleevende, is
„ens en andere figuuren. P De jaspis is een zoort van Agaath , maar donkerer,
en grover, minder hard, en minder zuiver; hij is dan cenl rood, dan groen, dan blaaifw , dan purper dan roosverwig, even als de Agaathen verfchillen; D Ar- genville telt'er meer dan 27 zoorten van op, en ver- beelfer één waar in een fchelp zeer duidelijk te zienis, plaat 4. M. lp '. '"■
Bebalven deeze kan men de verfchiliende zoorten van
Crijstallen ook tot de Edele gefieentens brengen, inzon- derheid de Rots-krijstal, die 5, 6 of 7zijden heeft; men vind 'er zomwijlen amiant.li, zaadkorls, fiukjes hout, liair en bladjes in van kruiden; bijna de geheele aarde |
Plaats. De enkelde zoort word gevonden in Hoog-
Duitschland , Zwitzerland, Frankrijk en Italien oji berg-, fteen- en lommeragtige plaatzen. Hier te lan- en elders plant men de- verfchillige veranderingen, in- zonderheid de dubbelde, veel in de bloem-tuinen, dewijl ze heel vroeg beginnen te bloeijen , te weeten in ds maand Maart of April, en met haare fraaije bloemen de bloem-tuin als dan verderen, te meer dewijl ze tamelijk; lange bloeijen, inzonderheid de dubbelde zoorten. Kweeking. Men kweekt alle deeze veranderingen
voort door middel van fcheuring of deeling der bos« fchen, in het voor-jaar, terwijl ze bloeijen of voorts daar na; dog men-moet ze niet in al te kleine :deeleri |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•*eeft crijstal, zomdjds in ronde keijen, gelijk in Schot- verdeden, als waar door ze niet'weL aan de gang wil-
land geineen'is, dog meestentijds in vuurfieenen, en tus- len ; bok moet men haar geen al te vette gemeste, maar eeri
' fchende reitender rotzin, gelijkte Brifiol, neemende gemeene goede wat zandagtige grond geeven; enzewil-
verfcheidene koleuren aan naar het metaal 't welke'er bij len ook best tieren op een wat fchaduwagtige plaats of
is- D'Argenville geeft 'er zeer fraaije figuuren van daar ze hoofdzaakelijk de morgen-zon genieten ; zij ver-
. piàat 3, " draagen de ftrengfte koude zonder hinder.
Wij 'zouden geen einde vinden, indien wij alle de ge- Men kan dezelve.ook vermenigvuldigen door het zaad
koleurde, 'doorfchijnende en ondoorfchijnende fteenen der enkelde zoorten; dat men in de maanden September
wilden verhandelen, en dit beftek te buiten gaan. oWBober zaait, op een maatig ter zon gelegene plaatsr
Onderwijlen können wij niet voorbij, iets te moeten zo zal het zelve inhet volgende voor-jaar opkoömén;
zeggen omtrent het Diamant-flijpen, als bchoorende tot waar namen de jonge planten in de maand Augustus op
de Edele gefteentens in het algemeen: Deeze kunst is een bed verplant, op vijf â zes vingerbreed afftand -r
bii aevai uitgevonden over omtrent 300 jaaren, te wee- zo zullen ze het volgende jaar bloeijen, hoewel nog maar
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weinig ; men laat ze dus twee â drie jaaren ftaan, als
dan kan men de beste zooiten hier en daar in de bloem- tuin plaatzen ; want uit 't zaad köomèn zo wel enkelde als dubbelde, en verfchillige koleuren voort. EDERA, zie HEDERA. ....• EDIK ; Eek, Azijn , in 't latijn Acetum : Wij heb-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten in den jaare 14.56, door eenen edelen Jongeling Louis
van Berçhjen, geboortig van Brugge; hij wreef twee ruwe Diamanten tegens eikanderen, en bevond, dat zij facetten kreegen, naderhand fleep hij ze op ijzere fchij- ven, bewaarde het ftof dat 'er afkwam, en fleep dus verfcheidene Diamanten |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Diamanten zijn natuurlijk crijstallen die punten ben op het artijkel Azijn reeds van dit zuure vogt, dog.
hebben , men noemt deeze ruwe Diamanten; de Ouden hoofdzaakelijk van de Wijn- en Cijder-Azijngefprooken ; hebben echter de kunst gehad, om Diamanten tot Poe- wij moeten derhalven hier nog iets melden van de Bier- der te maaken, anders hadden zij niet können in de Ede- azijn, die in de bier-landen veel in gebruik is, en ten Ie gefteentens graveeren; men kan ze ook fplijten, eerst dien einde hier en daar in de groote fteeden bezondére maakt men 'er een kerfje op, en daar n'a zet men'er een groote Azijn-makerijen gevonden worden, daar men deri fcherp mes op, en flaat ze in eens door. Zie verders Bier-azijn in menigte van een daar toe opzettelijk ge- GRAVEEREN van EDELE GESTEENTENS , brouwen bier tot de verkoop bereid " " " |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SLIJPEN en STEENEN.
|
Daar zijn verfcheiderhande 'manieren om Azijn te
maaken, waar bij het hoofdzaakelijk 'er op aankoomt, ôm het bier tot de azijn-gesiing te brengen. Glaûbër heeft de volgende zeer goede manier aangèweezen. Men moet, om Azijn te maaken, twee even groots
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EDEL-LEVERKRUID; Gulden-Leverkruid; in't la-
tijn Hepatica nobilis ; Trifolium hepaticum; Herba trini- tatis; (Anemone foliis trilobisintegerrimis, Linn. Spec. Plantar.) Daar zijn verfcheide veranderingen van dit |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bloem-gewas, inzonderheid betreffende de Bloemen , kuipen hebben die met dekzels voorzien zijn; in dé&
als ze kuipen moet ongeveer een voet van de bodem' een
1. Het Edel-leverkruid met enkelde blauwe, purpere of losfe bodem gelegt worden, die! met gaten doorbeóre
roode bloemen. is; op deeze losfe bodems legt inen een hoop wijn-
■ 2. Het Edel-leverkruid met. dubbelde roode, blauwe of gaards-ranken met de bladen en-op deeze een partij
witte bloemen. , fteelen van rozijnen, ' dan giet men de eene lurijr'ivol
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Befchrijving.. Ditldeine gewas fchiet uit veelë .vezel-, bier en de andere half vol; de half volle kuip ddit-tfienr
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
agt:,
den |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e wortelen, veele breede gladde donker-groene bla met zijn dekzeltoe, maar de volle kuip laat men o'penr
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en op lange fteelen, die in driën ingefneeden zijn, en Als het bier dus vier en twintig' uurene' langer of kor-"
L's a'snklaver-bladen vertonen; welke bladen in de win- ter geftaan heeft, naar dat de lügt of plaats min óf meer*
W„V„ enzen en dor worden,, waar na elk voorjaar heel warm. is; of naar dat het bier zwaar is, zal hét zelve
e e?,vee'e fteeltjes van een kleine fpan lang, elk met in de half volle kuip aan 't fermenteeren of gesten raaken
t'oem uiE de wortel fpruiten, die de groote en ge- met een merkelijke warmte ; zo ras men dit gewaar
van I V\m .?"il(ie ranunkeloïboterrbloem hebben, maar. word3 maakt men de halve kuip vol uit de volle kuip,
dtil i uÜ- - als b°ven:gemelt-iS', eudie enkeld ofi en men dekt de halfvol gewordene kuip toe, dit dóet
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men'vervolgens dagelijks, zodat de kuip die den eene
dag half völ is, den anderen'.dag uit de tweede :vol ge-: maaks
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dubbeld zijn;,waar na' kleine zaadhuisjes volgen- tcwee-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SBii na.de enkelde bloemen, die klein wita
|
"öuÄ '
|
&Q&i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
58* .i :JEDJ. 1
maakt word., op welke wijze in de halfvolle kuip dage-
lijks een nieuwe gesting ontftaat, maar in de volie kuip de gesting vermindert»' hier mede houd men zo lang aan tot dat de gesting met warmte, in de half volie kuip geheel ophoud , als wanneer het bier in Azijn zal ver- andert zijn , die men vervolgens in vaten bewaart. Het bier hier toe behoeft juist niet heel fterk te zijn,
maar hoe beter het is, hoe kragtiger de Azijn zal wor- den^ en men moet niet denken, gelijk zommige meenen, dat half of heel bedorven, en nog minder verfchaalt en üaamigbier, of ook zodanige wijn, goeden Azijnkan gee- ven, hier van word niet anders als een geheel bedor- ven onfmaakelijk weezen. Het bier dat opzettelijk daar toe bereid word,, word gebrouwen gelijk ander matig fterk bier, dog het behoeft niet lang te kooken, nog ook gehopt te worden; maar wat gekookt hebbende, yirorà het door de los kuip van zijn masch gezuivert, daar na in de koelvatten verkoelt, (ziet op het artijkel ï3IER)eu vervolgens op de gemelde wijze tot Azijn ge- ïuaakt, ., ■ andere manier om Azijn te maaken.
Zet het zonder hop versch gebrouwene bier, in kui-
pen • te gesten op de gewoone wijze, als het dan bjina uitgegest heeft, zo doet 'er genoegzaam zuur-deefem in die met zuiker, geftooten peper .en bertrams-wortel, en wat wijnjieen gemengt is, en Iaat het te zaamen liaan, tot dat het zuur en tot een bekwaame Azijn geworden is; en bewaart het in vatjes. . Men kan ook wel ander oud bier, dat goed is, daar
toe neemen., maar dan moet men het in een ketel heet maaken, het vervolgens in eengestvat doen en als bet ■verkoelt en lauw warm geworden is, met genoegzaarae gest tot de fermentatie aanzetten ; en daarna de zuurdeeg^ çnz. daar in doen, gelijk boven gezegt is. Nog een andete manier om Azijn te maaken.
Neemt drie of vier pinten van de fterkfte Bier- of Wijn - azijn, kookt dezelve en gietze kookend heet in een vatje dat nieuw of anders we! fchoon is, of daar goede Azijnoï wijn in geweest is, fluit het wel digt, rok en foert het dikwijls, eenige uuren lang, tot dat de Azijn koud is geworden ; giet vervolgens den Azijn 'er uit, legt het op een warme plaats, en giet 'er zes of agt pin- ten beste Azijn in ; laat het dus van bovenen losjes gefloo- ten, agt dagen lang leggen; als dan giet 'er twee of drie pinten goed-bier in, en als dat-te zamen na ongeveer agt «Jagen zo fterk geworden is„ als de eerft ingegootené A- aijn, dan doet 'er nog twee-of drie pinten bkr bij; met dit bijgieten van bier blijft men van agt tot agt dagen aan- houden, tot dat het vatje meer dan halfvol is.; daar na kan men het van vijf tot vijf dagen opvullen, en als het vatje bijna vol is, kan men 'er voor zijn gebruik wat aftappen, en het vatje weder met bier opvullen; ver- trojgens. 'kan men, als de Azijn goed is* daar itwee- deJttte^ uituppen in een ander groot vat, en men vult het kleine vat allengskens weder met bier aan -, -als doorheen ; en op die wijze doet men ook met 't groote vat, zo zal-men al geduurig meer Azijn bekoomen; dog om de zuurwording in het groote vat te hulp te koomen, zo doet men in het groote vat zuur-deeg , ongeveer als een vuist groot, die met wat geftooten peper en honing gemengt is, zo zal het haast zuur werden. Als het groo- ts vat vervolgens vol geworden is., kan men de helft van de Edik in een ander groot vat doen en daar mede han- delen gelijk met het voorige, op ,w<eJke. wijze, men zo |
•EDI.
veel Azijn maaken kan als men begeert î Maar men moeÉ
wel agt liaan op 't aanvullen, naamelijk dat men niet ta vroeg nog ook te veel ofte weinig te gelijk opvult ,• wanc word't te vroeg opgevult, eer liet voorige fterk genoeg geworden is, of'er te veel bij gedaan, zo kan het nieC werken en bederft, gelijk ookgefchied als 'er te weinig opgegooten is. . . Nog rtaat aan te merken, dat men boven op't vat,
een handbreed van de bodem, voor en agter een klein gat booren moet, op dat het lugt hebbe; want de lugC moet't doen werken; maar het fpondgat dekt men meteen plattefteen toe, op dat 'er niets in valle: Anderen hou- den het nog beeter, dat men de .gatjes in de bodema boort, drie â vier vingerbreed van de grond, die men vervolgens, als 't vat tot daar aan toe opgevult is, met een prop digt maakt; ook is het dienftig, dat het dagelijks eens of meermaalen met een lange roer - (tok door het fpond-gat tot op de grond toe, omgeroert, en daar na het fpond-gat weer toegedekt worde. Men kan hier toe wel bier neemen dat zuur is of be-
gint te worden, maar verfchaalt of kaamig bier, of dat an- ders bedurven is, dient daar geheel niet toe; dog goei fmaaklijk bier geeft altijd de beste Azijn. Als men goeden Azijn bewaaren wil moet het vat niet
geheel vol, maar 't zelve voor al wel geflooten zijn. Nog anders.
Neemt tot een vat van groote als een oxhoofd, dri« ponden roggen meel, agt lood gemeen zout, langepeper, bcrtram-wortel, gember, van elks twee lood ; deeze laat- fte dingen klein geftooten zijnde, mengt alles met besta Azijn tot een deeg, en maakt'er een koek van, die men in de, oven laat bakken; doet dan deeze koek, in (tuk- ken gebrooken, met zes pinten beste heete wijn- of bier- azijn in een zuiver oxhoofd, maakt het dan digt en rolt het verfcheide reizen heen en weer; vervolgens legt heC vat op een warme plaats en giet'er den volgenden dag 12 pinten goed bier 'm ; als dit agt dagen geleegen heeft, en zuur geworden is, giet'er weer iz of 15 pinten bier bij; dus met opvullen van agt tot agt dagen vervolgende, tot dat het vat bijna vol is : Maar men moet niet verzuimen een paar gatjes in hervatte booren en open te houden, ge- lijk in de voorige manier gezegt is ; en wil men daar naar meer azijn maaken , zo kan zulks gefchieden met de helft van deeze azijn in een .ander vat, te doen, op de voor- heen gezegde wijze. . Op dezelfde-manier als hier van het bier gezegt is, kan
men ook azijn of edik van wijn en cijder of appel- en peere drank maaken, en wij moeten hier tenopzigte van het huishoudelijke aanmerken, dat men in deeze en ande» Provinciën, daar veele appelen en peeren groeijen, in goe- de vrugtjaaren van den overvloed deezer vrugten zou kun- nen profiteerefi, om, wilde men 'er geen cijder van be» reiden, ten minften 'er edik van te maaken, 't zij voot zijne eigen huishouding of tor verkoop, gelijk men'in Duitschland, Normandien en elders doet; want als 'er overvloed van appelen en peeren zijn, kan men dezelve op groote plaaczen dikwijls niet alle verorberen, nog ook mee eenig voordeel verkoopen; en men moet een menigte zien verrotten en bederven, die men daar toe zoude kunnen gebruiken. Men heeft als dan het geperste appel- o? peer- zap niet noodig voorheen, eerst tot cijder te laaten gesten, maar men kan het aanftónds op een der bovengemelde twee eerste manieren tot azijn maaken, en men zal een goede azijn verkrijgen : Hoe Bien het zap best kan uit-
|
|||||
EW. EDI. .EDU. EEK. EEL. • 58$
|
|||||||
•flïtriersfeff, 'Zie onde* Appeldrank op 't artijlel van AP,
VEL pag. IQ2- Om ras Azijn te maaken.
Neemt bier of wijn, zoveel gij wilt, kookt't zelve en
als het bijna koud geworden is, legt 'er wat zuur-deeg en bruin gerooste erwetsn in, zo zal 't haast Edik worden. Of doet een weinig van de moer van goede Azijn, met
wat Azijn in het bier of wijn. . Of neemtgcroost brood, legt het in Azijn en laat het
weer droog worden, herhaalt dit verfcheide maaien na mal- kander; daar na legt dit brood in bier of wijn, zo zal het goede Azijn worden. Of neemt bertram-wortel, mijd ze klein en legt ze 24
euren in Herken wijn-azijn, droogt ze daar na weer en floot ze tot een poeder, mengt 'er dan even zo veel ge- poederde wijn-fleen bij en maakt 'er met wat zuur-deeg koekjes van; legt dezelve in bieroïwijn, zo word 'er in weinig dagen goede Azijn van. Of neemt zuur-deeg, mengt 'er zout en peper onder,
werpt het in bier of wijn, en roert het wel door malkan- deren. Om den Azijn fierk te maaken.
Hier toe bedienen zig de Azijn-maakers van verfchei-
derhande middelen; zij doen bij voorbeeld gemeenepeper, oïfpaanfche peper, of bertram-wortel, of van alle drie te gelijk in de Azijn, waar door dezelve veel fcherper word. Als de Azijn niet fterk maar flap is, moet men ecnige
ßukken versch gersten-brood daar in werpen, min of meer naar maate dat 'er Azijn is, zo word hij binnen weinig da- genfeherp. Of men gooit'erbruin gerooste erweten in. Of men lescht eenige reizen een gloeijend ijzer oïflaal daar in uit. Of doet 'er onrijpe druive-trosfen met de fteelen wat ge-
dampt zijnde, in ; of rozijnen met de lteelen. Azijn van Honing te maaken.
- Neemt een kan Honing en agt kannen regen - water, finelt het te zaamen op een zagt vuur, als het daar naar wederom wat verkoelt is, doet'er 10 lepels,vol bier-gest in en Iaat 't te zaamen op een matig warme plaats gesten ; wanneer dan de gesting haast gedaan is, doet 'er in een pond zuur-deeg, met een half pond zuiker en twee drach ■ magepoeijerde wijnfleen: en laat het dan te zaamen ftaan Werken, tot dat het een bekwaamc Azijn geworden is. Om drooge Azijn te maaken.
Neemt cornoelje - kersfen, en moerbefien. of Irambe- pen, alle als ze eerst beginnen te verkoleuren en rijp te worden, en nog zuur zijn ; droogt dezelve, en floot ze daar na tot een fijn poeder, maakt'er dan met beste a- zyn een deeg en vervolgens koekjes of broodjes van en «oogt ze in de zon wek, Als men dan Azijn hebben wil, zo Imelt men van deoie kqekies in wijn , water of bier, zo heeft men een goeden, Azijn of verjus voor het keu- ken-gebruik. Of neemt onrijpe groene druiven, flampt dezelve met
wat goede Azijn tot een deeg en maakt'er broodjes van, 1 mik™ '" zon laat dr0°gen, en vervolgens bij het ge- /èn ^n7at,wy'n' enz- Iaat trekken, zo verkrijgt men een goede Azijn, als vooren. is mJnn^Z'in' die 'van S°ed hier bereid en %oe'd is,
lih,f~? S even z0 goed tot allerlei] gebruik , als de
■ H Del CVen20> gelijk'er tusfehen de wijn-enkoom-
|
|||||||
brandewijn, als ze beide goed zijn, weinig onderfcheid
isj hoewel de wijn-azijn gelijk de wijn-brandewijnen eg- ter de voorrang behouden. De Azijn, is een zeer nuttige zaake, zo wel in de
medicijne als huis-houding : Hij is zeer fijn van deelen, doordringend, verdunnend; en weerftaat't venijn en ds verrotting, wesbalven hij in depest, pokjes, mazelen en andere befmettelijke ziektens, als mede in de beeten van dolle honden, flangen en adderen, enz., met the- riaak terftont ingegeeven, van zeer veel nut is, zo wel in- als uitwendig gebruikt ; -ook is hij van veel nut om al- lerleij gezwellen te verdeelen en te verdrijven; is mede ook van veel gebruik in de chijmie. Men kan hier over verdernazienop't artijkel AZIJN en GEDISTILLEER- DE AZIJN, pag. s 13. EDIKT; is eene algemeens Infielling, die de Vorst of
Souverain, uit zijn eigen beweeging maakt, waar door hij iets verbied, of eenige nieuwe algemeene wet maakt, om in alle zijne Staaten, ofwel een gedeelte daar van waargenoomen en agtervolgt te worden. Het woord Edikt ftamt van het latijnfche edicere, het
welk betekent de zaaken voor af te gaan, en in voorraad 'er beveelen over tegeeven; dit is de betekenis dieTüEO- philus ad Infi. lib. I. tit. 2. §. 6. 'er aan geeft. De Edikten zijn van de Ordonnantien daar in verfohil-
lende, dat deeze Iaatflen in het algemeen verfcbJJene bevoelen tefFens behelzen, daar de Edikten gewoonlijk maar eene zaak tot onderwerp hebben. EDUCATIE, zie OPVOEDING.
EDULCORATIO; Edulcoreeren; Verzoeten; Afzot-
ten; heeft verfcheiderhande beteekenisfen; want 1. bc- teekent het, wanneer men eenlg drankje of iets anders met zuiker, honing, fijr-oop enz. zoeten fmaakelijk maakt; 2. beteekent bet in de Chijmie, de wegneem ing van de fcherpe, zoute of zuure doelen uit een\g poeder, kalk of magijlerium ; 't welke gefchied door middel van dikwijls lauw-warm water op de floffe te gieten en weer af te gie- ten , tot dat het water 'er weer afkomt zo als het opge- gootcn was; gelijk men bij voorbeeld.met het eerst ge- ■maakte Antimonium diaphoreticum doet; of 3. als. men fpiritus vini op eenige chijmifche kalk of ander poeder giet en dezelve daar op laat afbranden, het weke men zo dik- wils herhaalt, tot dat de kalk in 't geheel van zijn fcherpte beroofd en 'er geen fcheipe fmaak meer in is. EDULCORATIO PHILOSOPHICA; Philofoophs
edulcoreeren of verzoeten , is wanneer de falinifche gees- ten, gelijk de geest van zout, falpeter en vitriool, door bijmenging van wijn-geest en vervolgens overhaaling, verzoet of getempert worden, om in een bekwaame dofis te kunnen : ingenoomen worden. Of wanneer gedistilleert water of gedistilleerde azijn of geest van wijn of ook wel van pis van een falinifche floffe zo dikwijls gecohobeert en afgetrokken woorden, tot dat het zelve daar door zijne fcherpte vetlooren heeft ; gelijk de mineralien 't best door verdubbelde wijn-geest en naderhand door een dubbelde geest uit pis, ajdus pkilofophisch kunnen geê'dulcoreert worden. EEK,-zie EDIK.
EEK-HOORN, zie INK-HOORN.
EELT-j in't lat. Callus; is eene verharding van het vel,
welke door wrijving gebooren word ; allermeest koomt het- aan de voetzooien , rondom den hiel, voornaamelijk in die geenen , welke veel op muilen gaan; in de handen van wer- kenden door het houden der fteelen van hamers, of andere gereedfehappen. Dit Eelt is geene ziekte, maar afleen- C • lij'k
|
|||||||
5M EEL. EEN,
lijk eene voorzieninge der wijze natuur, welke de op-
perhuid meer en meer verdikt om de gevoelige zenuwte- peltjes te befchermen tegens de groote uitwendige druk- king. Dat het Eelt beilaat uit eene vermeerderinge van plaa-
ten of vliezen van de huid , blijkt, wanneer men het vel met eelt bezet van verftorvenen in het water weekt. Daar is Eelt welke- binnenin de handen koomt van lie-
den die fchurftziekte hebben, zonder dat zij gearbeid heb- ben met de handen ; in zommige venus-ziekten, in kwaad- aardige vel-ziektens, waardoor zommige als hoorn uit- wasten hier en daar, en zomtijds het geheele lighaam óver gehad hebben ; in deeze gevallen koomen bijzondere mid- delen te pasfe, en de kwikmiddelen doen 'er over het ge- heel de meeste dienst in. Eelt in tegendeel door drukking veroorzaakt, kan niet
geneezen worden dan door wegneeming der drukkende oorzaak : Exter-oogen bij voorbeeld, zijn vereelt vel op de knokkels der toonen, veroorzaakt door al te korte en te naauwe, of te wijde fchoenen, wanneer de hielen hoog zijn, en de zwaarte van het lighaam op de toonen alleen aankoomt. Dit Eelt dagelijks dikker wordende, drukt eindelijk de
banden-der geledingen, enwerwektdan ondraagelijkepijn. Het weginijden helpt daarom niet, omdat de oorzaak fieeds aanhoudende, de eelt fpoedig de voorige dikte ver- krijgt ; het beste middel is galbanum in azijn opgelost, en 'er op gelegt, en de toon te omwinden, of liever te be- naaijen met zeem-leder; ondertusfchen moet de fchoen ver- andert worden. Zomwijlen koomt de Eelt als Exter-oogen. onder de bal
der voet, het welke zeer ongemakkelijk, en haast niette verhelpen is. Dit Eelt koomt uit eene kwaade geftelte- nis van het vef ; het best zal bevonden worden t£ zijn, met een gloeijend ijzer het ongemak weg te branden. Zie ook LID-DOORN, EELTAGTIG, zie CALLOSUS'.
EEN-BLAD; dus wordeen kleine zoort van Lelie van iir.Dalen gcnoemfr zie aldaar. Qok word van zommige het Parnas-gras aldus geheeten. EENT>E-DOODER„ zie VISCH-AS.END: EENDE KROOST, zie WATER-LINSEN. EENDELINSEN, zie WATER-LINSEN. EENDEN; is-een Water-vogelen geflagt, waaronder ie Heer LinNjEiis mede deZwaanen en Ganzen betrekt; dog wij 'zullen ons hier enkel aan de eigentlijk genoemde Eenden, met derzelver mede-zoorten bepaalen ; - en op hunne bijzondere naamen de Zwaanenen Gangen befchrij- ven.,. De kenmerken van het Eenden-geflagt zijn ; een bek
<3ie breeder is dan dik, van onderea'plat, en met tandjes op de wijze van een vijl voorzien , die aan het end ge- nagelt, dog ftomp zijn; voorts hebben zij een agter-vin- ger, die van de drie voor-vingeren is afgefcheiden , en aan de binnenkant van den inwaardfehen vinger een vliesje; hunne fcbenkelen zijn ongevedert. 'Zie, hier eene optelling der verfcheidene zoorten , waar on- der wij mede de Spiienten, P'ijlfiaarten, Slobben, Taa- Ungen, enz. bevatten. I. De gewoone Eend, in "t latijn Bofchas, ook Anas
Domeflka; (AnaS re&ricibus intermediis(Maris) recur- yatis, rofl'ro reUo, Link. Sijß.Nat.) deeze is al te wel bekent, om'er hier eene omftandige befchrijvinge van te; geevenr wij zullen enkel aanmerken, dat het mannetje gemeenlijk in het nederduitsch woard oïerk genaamt, door* |
||||||
EEN.
gaans zwaarder dan het wijfje is, daar bij de kop, hafc
en een gedeelte der borst met groenagtig-glimmende ve« deren bezet heeft die een violetten weerfchijn hebben. IL Krombek ; in 't lat. Anas Adunca {(Anas re&ricibm
intermediis (Maris) recurvaüs, roflro incurvato, Linn. Sijft. Nat.) is eene verandering of verfcheidentheid van de voorgaande; zijnde een.weinig kleinder en fcbraaldeE van lijf; de naam van Krombek is hun gegeeven, dewijl hunnen bek haakswijze krom is ; men vind. ze mede ge- lijk de voorgaande, van verfcheiderlei koleuren,, en veel- tijds bont, en zijn beide tamme eenden. HL Winter-eend; in 't latijn Anas hijemalis; (Anal
cauda cuneata ; reiïricibus intermediis .longis , cor' pore grifeo, Link. Faun. Suec.) deeze eend, die de groote van de Pijtflanrt heeft, is over het lighaam- graauw van koleur, en heeft de twee middelde ftaartpen- nen bij uitftek lang; men zegt, dat hun eigentlijke woon- plaats Tsland en Hudfons-baaij is, alwaar zij Havella) genaamt worden, en van waar zij 's winters na Zweedem en meer andere noordelijke gedeeltens van Europa over- koomen.. IV. Kosfe Eend',. ook Roodkop, en graauwe of bruine
Eend genaamt; in 't latijn Anas ferina; (Anas alis eine- r.eis. immaculutis, uropijgio ?ügro ,. Linn. Faun. Suec') de Franfchen noemen hem Millouin, de Engelfchen Po* chard, en de D uitleners Rot-endt; hij word door geheel Europa, dog meest in derzelver noordelijkite gedeeltens gevonden ; deszelfs kop en hals zijn roodagtig kaftanje- bruin; de wieken asch-graauw zonder vlakken,, en de fluit zwart; zijn bek en pooten zijn na den. blaauwer» hellende, en hij is iets kleinder dan de gewoone eend. V. Kwaker-eend, ook Breed-bek, Zee- en Duikel-eenê
genaamt; in. 't latijn Columba clangula; (Anas nigra al- boqrue varia,, capite tumido nigra viridi, finu oris maculœ alba, Linn. Faun. Suec.) deeze eend, die kleinder. dan de gewoone is, heeft een dikke kop, is kort en dik van lijf; over het lijfis zijn koleur genoegzaam zwart-bont, met een witte vlek aan de hoek van de bek ; de kop ie donker of purperagtig-groen ; de oog-kringen zijn goud- geel; borst, buik en onderhals, alsmede de middelfte flagpennen zijn wit, de ftaartpennen zwart, de bek vat» dezelfde koleur, en de pooten oranje-verwig. Deeze vogel, die aan de ftranden van Europa woont»
dog ook wel in de zoete wateren word gevonden, nes- telt gemeenlijk in hooge boomen; op een rasfe en be« hendige wijze weeten zij te duikelen, en de fchulp- vischjes tot hun voedzel uit de diepte te haaien. VI. Turkfche ofMuskaat-eend, na de franfche naam Canari
musqué; in 't lat. Anas mofchata ; (Aias facie nüda papil- lof a , Li NN. Fàun'. Suec.) deeze die veel grooteris, dan de gewoone eenden , is doorgaans zwartagtig paarsch van koleur, fchoon men 'er mede wel van andere koleuren ziet ;'bij de neusgaten en oogen hebben zij roode vleesch- knobbeltjes : Hét wijfje is merkel-ijk kleinder dan 't man netje, hun geluid is fchor en nâliwèlijks hoorbaar, uitge zondert wannéér ze getergt worden; men zegt, dat ze een fterke muscus-reuk hebben, en dat dit bun naams-oor- fpröng is; hun natuurlijke woonplaats is de Indien, Tür- kijen, enz. VIL Toppertje; in 't latijn Anas Fuliguh, endoorde
Franfchen petit Morillon genaamt ; (Anas crifla depen- dente, corpore nigro, ventre maculaque alarum albis, Li NN. Faun. Suec.) deeze draagt de naam van Toppertje , dewijl het deeenigfte van zijn geflagt onder de Europifcbe Een- den is, dié een kuif heeft ; deszelfs grootte koomt vrij nabij
|
||||||
ÈÈN. Sl>
|
|||||||||
EEff.
|
|||||||||
fan het mannetje, dewijl het zelve geheel bruin is; dee*
ze eenden overwinteren in Karolina. XII. Bril-eend; in 't latijn Anasperfpicillata; (Ana&
nigra, vertice nuchaque, macula nigra rofiri pone na* res) ; zie hier van de befchrijving op het artijkel BRIL« EEND. XIII. Bruinet-eend, in 't hoogduitsch Schilt-ent; in 'C
fransch Morillon, en in'tlatijnG/aucïowgenaamt; (Anas iridibusflavis, capite grifeo, collari albo, Linn. Faun. Suec.) deeze eend is over het gehcele lighaam bruin, mee een graauwe kop, geele oogkringen, en een witte kraag om den hals. XIV. Bruine Eend ; in 't latijn Anas fufca, en in 't
fransch la grande Macreufe genaamt ; (Anas nigricans, macula pone oculos lineaque alarum albis, Linn. Sijfi. Nat.) van deeze eend, die bijna de groote van een gans heeft, is het mannetje zwart van koleur , met een bult aan 'tgrondftuk van de bovenkaak; het wijfje is bruin ; zij worden in de meeste gedeeltens van Europa gevonden. XV. Zwarte Eend, in 't latijn Anas nigra, en in 't franscli
Macreufe; (Anas tota nigra, baß rofiri gibba, Link. Sijft. Nat.) deeze eend, een weinig grooter dan de gemee- ne eenden, verfchilt van alle andere zijner mede-zoorten, door dien deszelfs bovenkaak aan het end niet genagelt is, en hij een groote bult boven de neusgaten beeft, wor- dende deeze door een geele ftreep van een gefcheiden; het mannetje is geheel zwart, en het wijfje bruin; zij ont- houden zig in Engeland, Lapland, en aan verfcheidcne kusten van de Noord-zee. XVI. Eend van Kanada; in 't latijn AnasfpeÜabilis;
(Anas roftro bafi gibbo compresfo , carina pennacea nigra, capite canefcente, Mus. Acad. Fr.) Edwards in zijne Hiftoire nat. Tom. III. Tab. 154. geeft 'er een fraaije af- beelding van ; hij is veel grooter dan de gemeene eend , zijn koleur is zwartagtig bruin, opwaarts naarpurper trek- kende ; zijn kop is van bovenen blaauwagtig-aschgraauw ; op het voorhoofd heeft hij drie zwarte ftreepen, twee dier- gelijke aan de keel; om de oogen zwarte kringen, de zij- den van de kop bleek groenagtig, borst, hals en keel fneeuw-wit, als mede een diergelijke vlak op de wieken, en wederzijds aan de fluit ; deszelfs flaartpennen zijn don- ker-bruin ; deeze eend word voornaamelijk in Canada en Hudfons baaij gevonden. XVII. Gekraagde Americaanfche Eend, of Jan potta >
gie-eend; in't latijn Hiftrionica; (Anasfusca, albo cm. ruleoque varia, auribus, temporibusque linea, collarifa- fciaque pe&orali aibis, Linn. Sijft. Nat.) Ebwards ut fupra Tom. II. Tab. 09. geeft 'er een fraaije afbeelding van, én zegt, dat deeze eend circa de groote vandege- woone eenden heeft, de bek omtrent een-derde korter dan deeze, donkeren zwartagtig van koleur, en aan beide de kaaken met kleinetandjes voorzien ; de neusgaten zijndig- te bij malkanderen Op het bovenfle gedeelte van den bek geplaatst, het welke aan zijn uiteinde een weinig omge- kromt is ; de zijden van de kop, tusfchen den bek en de oogen zijn wit-, waar van zig wederzijds een witte ftreep boven de oogen uitflrekt, aïlengskens in een roodagtige oranje-koleur verfmelt, en zig tot aan het agterfte gedeel ■ te van het hoofd verlengt ; ook heeft bij een witte plek aan ieder kant van de kop; de kruin van de kop is zwart; de zijden derzelve van de oogen af, isdonker-blaauwna het purper hellende; de geheelehals, voor en agter tus• fchen de witte ftreepen , is zwart, tusfchen het uitterfle van den hals en borst heeft hij een kraag of cirkel van wit- te vederen; aan ieder zijde tusfchen de bals-band en de C- 2 vleu-
|
|||||||||
.,;; met jie der andere eenden overeen; vanhovenen is
Sewells koleur zwartagtig-bruin, en van onderen zilver- aeriirwif kop en hals zijn van bovenen donker-violet ; ftuit en rtaartpennen glanzende bruin; op ieder vlerk beeft hij een witte dwarsftreep; hij kan veerdig duikelen, en gig ook een geruirnen poos onder water houden; zijn ver- blijf is de zeekusten van Europa. VIII. Bahamafche-eend, door Raitus Mareca, in En-
geland llateraDuck, en in't latijn Anas Bahamenßs ge- naamt; {Anas grifea, roftro plumbeo; macula lateraliful- tra, macula alarum viridi luteaque , Linn. Sijfi. Nat.) de koleur van deeze eend, die na genoeg van groote met onzegemeene eend overeenkoomt, is boven aan de kop graauw, de zijden onder de oogen wit; buik en borst in ?t geheel bruinagtig-geel, na doorgezaagt eiken-hout zwee- mende, met zwarte flippen gefprenkelt; de bek is bruin, en aan ieder kant van deszelfs wortel zit een roode vlek; de wieken zijn gedeeltelijk zwart, .geel en groen; zijn na- tuurlijk vaderland is Bahama. IX. Roep-eend of Roeper ; in 't latijn Anas ftrepara ;
(Anas macula alarum rufa, nigra, alba, Linn. Faun. $uec.) deeze eend, die de groote van de gewoone eenden heek, is van bovenen bruin-koleurig , met boogswijze witagtige ftreepjes ; van onderen is dezelve wit met grau- we vlekken ; de fluit is zwart ; de ftaart wit en zeer kort, uit zestien pennen beftaande, waar van de twee middel« ften bruin zijn, en langer dan deanderen, welkeallengs- kens korter wordende, de ftaart fpits maaken ; op de wieken zit een glimmende zwarte vlek, die van onderen met een witte, en van bovenen met een rosfe ftreep ge- zoomt is; van -boyenen is zijn bek bruin, en van onderen bleek-rood, zijnde dusdanig ook de pooten ; zij onthouden aig in de zoete wateren van Europa. Het is deeze zoon van eenden, waar van de Ouden reeds
gewaagt hebben, dat gebruikt wierden, om door hun ge- fcwak wilde eenden bij de netten te lokken; hedendaagsch worden ze nog afgerigt, om de wilde eenden op te zoe- ken, en na de kooijen te leiden. IX. Het Witterije, in 't latijn Anas albeola; (Anas
alba, dor/o remigibusque nigris, capite cœrulefcente, oc- eipite albo, Linn, Sijft. Nat.) Edwards die'er in zijne Hifi- Nat. des Oifeaux, Tom. II. Tab. C. een cierlijke afbeelding van geeft, noemt hem le petit Canard noir £f blanc: Deeze vogel, wiens hooft koleur wit is, waarvan hij ook de naam van Wittertje heeft verkreegen, is op de rug glimmend-zwart; zijn kop en hals zijn goud groen, met een violette weerfchijn op de top van het hoofd, ais mede aan de wangen en keel ; het agter-hoofd is wit ; de fluit vuilagtig-wit na het aschgraauw hellende; deftaart- pennen zijn een weinig donkerder, en de drie buitenften uitwaarts met wit gezoomt ; zijn bek, die van onderen groenagtig is, is van bovenen zwart ; de pooten zijn hoog oranje-koleurig, met zwarte nagelen; hij woont in ver- fcheidene gedeeltens van America. XI. Dik-kep ; in 't latijn Anas bucephala ; {Anas albi-
*.», dorfo remigibusque nigris, capite fupra infraque tu. mido fericeo nitente, Linn. Sijfi. Nat.) deeze eend koomt • m groote, tusfchen de gemeene eendenen Talingen; des- zelfs koleur is boven op.'tlijf wit, en van onderen zwart ; 2ijnkop is goudgroen-glanzig, met een heldere blaauwe T1 vr™ette weerfchijn; wangen , hals en de dek-vederen oer tchouderen zijn wit ; over zijne wieken heeft hij in "Ta teecnwi«e ftreep; allezijne flagpennen zijn zwart, ae itaartpetmen graauw; de bek lood verwig, ende poo- ien rood-: Het wijfje verfcbilt in koleur ten eenemaalen |
|||||||||
588 EEÉT.
vleugelen, heeft hij een witte ftreep ; de rug bij den hals
is donker purperagtig-bruin, en in 't midden duister-bruin, na het zwarte hellende ; de fluit en de bedekzelen van den ftaart zijn donker zwart met een blaauwe weerfchijn ; de groote ilag- en ftaartpennen zijn morsfig-zwart of bruin ; de zoomen der vleugels zijn roodagtig bruin, enhetbin- nenfte donkerder; de borst onder de kraag is aschgraauw- agtig-blaauw ; de buik en billen van een donkerder koleur na het zwarte hellende ; de vederen aan de zijde zijn rood- agtig-bruin of donker oranje, die gedeeltelijk de vleugelen bedekken, wanneer zij niet uitgefpreid zijn ,• aan elke kant der ftaart is een wit vlekje ; depooten, vingeren en nagels zijn blaauwagtig'zwart ; deeze eend onthoud zig in America, en de Pleer Edwards zegt, dat dezelve uit Newfotmdland naar Engeland overgebragt is. XVIII. Slobbe, ook Lepel eend en Schild-eend genaamt ;
in 't latijn Anas clijp.eata ; (Anas roßri extremo dilatato rotundato, ungue incurvo, Linn. Faun. Suec.) deeze vo- gel is een weinig kleirider dan de gemeene eend ; het man- netje is zeer onderfcheiden vankoleur met het wijfje; zijn- de het eerstgenoemde vanbovenen groenagtig-zwart,. en van onderen kastanie-bruin ; kop en hals zijn goud-groen, met een violet-koleuren weerfchijn; de borst, die vanbo- venen wit is, is met zwartagtige halfmaanswijze vlekken gefprenkelt ,• de bovenfte dekvederen van de wieken zijn blaauwagtig-ascbgraauw, en op de wieken heeft het een 'goudgroene vlak met een zuiver koper-koleurige weer- fchijn, en boven met een witte ftreep; de middclfte agt ftaartpennen zijn aan de randen witagtig, en in 't midden bruin: Het wijfje is van bovenen bruin, en heeft aan de vede- ren ros-koleurige randen; van onderen zijn zij vaal, met bruine vlakken, en voor het overige aan het mannetje ge- lijk; beide hebben zij de bek aan het einde breed, uitge- hold als een lepel, en met kleine tandjes, niet kwalijk na die van een kam gelijkende, voorzien; d'e koleur van den bek is zwart, en die der pooten, welke-korter zijn dan in degewoone eenden, oranje-koleurig,- men vind ze in de meeste moerasièn» en veel aan de Zee-kusten van Europa. \ XIX. Pijlfiaart;. door de Engelfchen Zee-faifant ge-
noemt, in 't latijn Anas acuta; (Anas cauda àcuminatd eUngatafubtus nigra, occipite utrimque linea alba, Linn. Sijfl. Nat.) deeze vogel die wat kleinder dan de gemee- ne zoort is, heeft zijn naam van de lengte van zijn ftaart gekregen, 't geen wel inzonderheid in 't mannetje plaats vind.; het wijfje is ook anders: gekoleurd dan het manne- tje:, .zijnde het eerstgenoemde van boven zwart en rosag- tig bont,, en van onderen witagtig met graauwe vlekken ;• in het mannetje zijn alle deeze kolauren veel hooger en daar te boven is hij op de rug nog cierüjk met verfebeide- rie koleuren gefchakeert;zij worden aan de meeste ftran- den en kusten van Europa gevonden. XX. Smient; door de Ouden Pénélope en Bofchas ge-
Boenit,' (Anas cauda aaitiuscula Jubtus nigra, capite brun- wo, fronte alba, Linn. Faun. Suec.) deeze vogel is kleinder dan de gemeene eend ; het mannetje zijn kop is - kastanie-bruih , en die van het wijfje rosagtig, dog beide met zwart gevlakt,, van onderen zijn zij beide wit; het • mannetje is van bovenen witagtig graauw met zwarte dwarsftreepen, het wijfje bruin-graauw, de randen der vederen rosagtig; op de wieken heeft het mannetje een goudgroene vlak; in beiden zijn de.ftaartpennen bruin- koleurig met witte randen,. bek en pooten zijn blauwag- tig zwart. Menigvuldig word deezen vogel in de moeras- sen en aan de zee-kusten -van Europa gevonden;- en |
|||||
•een;
dikwils in grooten overvloed in de kooijen geVaj*
gen.
Daar is ook nog eene verandering van deeze vogel mej
een kuif, en daar door de naam van gekuifde Smient draa» gende ; deeze is mede roodagtig van kop kuif en keel ; hals en borst, buik en ftuit zijn zwart, zijnde verder» over het geheeie lijf ligt asebgrauw, hij word mede ia overvloed bij de andere zoorten gezien. XXI. Boom -fmient ; in 't latijn Anas Arborea ; (Anc&
grifea, capite fubcristato, abdomine albo nigroque macu<- lato, Linn. Sijfl. Nat.) zie de befchrijving van-deeze» vogel onder BOOM-SMIENT. XXII. Americaanfche Smient, in 't latijn Anas auturfr
nalis; (Anas grifea, remigibus, cauda, ventreque nigris, areâ alarumfulva albaque, Linn. Sijfl. Nat.) Edwards in zijn Hiß. Naturelle Tom. IV. Tab. CXCIV. geeft'ei4 eene fraaije afbeelding van, en noemt hem Ie Canard fi* fiant au bec rouge; deeze vogel is een weinig-kleinder als de gemeene eend, dog zijne pooten en hals zijn na evenredigheid langer; deszslfs bek is aan't einde min o£ meer haakswijze, blij rood van koleur en de bovenfna- vel aan't einde zwarlr; de oogen zijn donker-bruin; do zijden van de kop, rondsoraine de oogenen de keel zijn ligt grauw; het bovenfte en agterfte der kop zijn zwart; de hals-,, borst en rug ligt bruin, op de borst ügter dan op de rug, de uittërlijklle flag-pennen zijn zwart ; het overi* ge der wieken of vleugelen is wit, bovenwaarts met een groote oranje vlek, boven dec?e vlek zijn kleine zwarte vedertjes ,• het geheeie onderlijf en de billen zijn mede zwart; de ftaart is Van boven even eens gekoleurt-, dog- van onderen wit met kleine zwarte flippen; de pooten en vingeren zijn vleesch-koleurig en de nagelen zwart; deeze vogelen huisvesten in Noord-America. XXIII. Zomer-taling ; in 't latijn Anas circia ; en door
de Franfchen Cercelleen Sarcelle genaamt; (Anas macules alarum varia, linea alba fupra oculos, rostropedibusqueci- nereis, Linn. Faun. Suec.) deeze vogel die veel kleinder dan degewooneeewifc, koomt in maakzel volkomen fne6 dezelve overeen; de wangen en keel van het mannetje zijn kastanie-bruin, dog die van het wijfje met wit gèfprenkeld s in beiden is het lijf vanbovenen bruin, en van onderen geelagtig wit met grauwe Vlakken; de borst is ros-verwig; op de vvieken is een goud groene vlak in 't wijfje van onderen, met een witte ftreek, dog in het mannetje van bovenen; in beiden is de bek zwartagtig, en de pooten lood-koleurig. Menigvuldig worden de Talingen in de moerasfen, en aan de Europifche zeekusten gevonden en in de kooijen gevan- gen : Een Taling die jong en vet is, word verre in fmaafc. boven een Eend-vogel gehouden. XXIV. Winter-taling; in 't lat. Querquedula; (Anasmaafr
la alarum vïridi, linea alba fupra oculos, Linn. Faun.Suec.") is de.grootfte zoort van Taling, dieookwe\middel-eené genoemt word ; in koleur koomt hij genoegzaam met de voo> rige overeen ; deeze word in de zoete wateren van Europa 'gevonden.. XXV. Schijf-taling ; in't latijn.Créera; (Anasmacuî*
alarum viridi,. linea alba fupra infraqjie oculos, Linn. Faun. Suec. ) deeze word om deszelfS kleinheid door de Fran- fchen petite Sarcelle genoemt, en koomt genoegzaam meC de beide voorige in koleur overeen; dezelve onthoud'zig ook in de zoete wateren. XXVI. Kleine Americaanfche Taling; in 'tlat. Anas minu*
ta ; (Anasgrifea, auribus albis remigibus primoribus nigric antibus, Linn.Sijfl.Nat.) Edwards tom.ïll.p-i57-noemC hem k petit Canard bruri& blanc; deszelfs groote koornS ge»-
|
|||||
•EEN.
-pnoeezaam, met de gewoone Taling overeen, enge-
life van eeftalte ook volkoomen na dezelve,dog de ko- leur verfchilt 'er ten eenemaalen van ; zijn bek is zwart op de boorden getand; het einde derboven-fnavel, »min of meer omgeboogen of gehaakt, de vederen welke de bek aan zijne wortel omringen, zijn zwart; de kop is-bruin, aan ieder zijde meteen witte vlak; insgelijks is de hals en •tbeginzel van de borst; de rug, vleugelen en ftaart zijn donker-bruin ; het grootfte gedeelte van de borst is- witag- tig met ligt bruin gemengelt, de bouten en vederen onder de ftaart zijn beurtelings ligt en donker-bruin geftreept ; de pootenen vingeren zijn zwartagtig, met een donker-roo- de weerfchijn, de nagelen_ ziju zwart; zijn natuurlijke woonplaats is Hudzons- haai]. XXVII. Allerkleinfle Taling ; wordende het manne-
tje hier vari door de Mexicaanen CMlcanauthli, en het wijfje Colcamuthli, 't welk wil zeggen, eend die de. ko- leur der Kwartelenheeft, genoemt; BRissoNzegt dat des- zelfs lengte van de bek af tot aan de ftaart toe nauwelijks twaalf duimen kan haaien, zijnde dus de allerkieinfte van zijn geheele zoort; van vooren is zijn kop roet-koleurig ,• het onderfte van de buik is. bleek-ros met bruin-graauwe vlakken; de ftaart-pennen zijn zwartagtig met pik-zwarte fchaften; voorts is hij van boven geheel ros, en van on- deren bruin graauw met wit gemengeld; öp ieder vleugel heeft hij een witte vlek; zijn bek is zwart, en de pooten bruin; hij word in Nieuw-Spanjen, op het eijland i'J. Do- mingo , enz. gevonden. XXVIII. Graauwe Taling; in'tlatijn Anas Rustica;
(Anasfusco-oinerea, macula auriii-nalanimque alba, Linn. Sijft. Nat.) deezeis een weinigkleinder dan de kleinfte on- zer 'hierlandfche Talingen ; het mannetje is over 't geheele lijfViten zwart-bont, en het wijfje van boVenen donker- bruin en van onderen bleek-grauw ; zij worden in Karolina, aan de monden der rivieren menigvuldig gezien. XXIX. Faro- Taling ; door de Ingezetenen van de Faro-
eijlanden, O Edel genoemt ,• deeze word door de Heer Brisson voor de fraaifte van zijn geflagt gehouden ; hij is iets mannelijker als onze grootfte Taling; van boven Is hij zwart-bruin, en van onderen wit, hebbende een zwartag- tigeffreep overlangs op- den kop, die aan de zijden bleek is, dog om de oogen wit; deszelfs agter-hoofd is wit en. zwart-bont; de keel en onderhals met bruine vlakken; op ieder zijner wieken heeft hij een bruinagtige rosfe vlak, en zijn vijf uitterfte ftaart-pennen zijn wederzijds graauw, met wit gerande uiteindens ; de bek is zwartagtig, en de pooten lood koleurig na't bruine hellende; de naam van Fan-taling geeft genoegzaam zijne woonplaats te ken- nen. XXX. Gehapte Taling ; in 't latijn Anas Galericulata ;
(Anas crista dependente, dorfoque postico utrimque penna recuryata, compresfa elevata, Linn. Sijfi. Nat.) door Edwards torn. II. tab. CIL natuurlijk.afgebeeld en onder de naam van Cercelle delà Chine befchreeven ; deeze won- derlijke vogel is van groote zo als onze gewoone Taling^ en deszelfs koleuren zijn alzo fraay als het maakzel zijner vleugelen zeldzaam is; de bek is als die van degemeene Jaling, vm een donker rosagtigekoleur ,• de oogen zijn orumagtig,- de zijden van de kop, van de wortel der bek tot aan de ooren toe, zijn. wit in 't midden van welke de oogen geplaatst zijn ; de kruin van het hoofd is fraai) groen ; van boven de ooren af na agteren toe is aan ieder kant een «reep van purpère vederen; onder deeze ftreepen zijn de Teaeren op het agterfte van 't hoofd groen, en. alle deeze |
|||||||||||
vederen zeer lang zijnde, vormen een zoon van kap cf
kuif, die hij een weinig kan oprigten ;. de. vederen van het agterfte gedeelte der hak en een weinig van vooren, zijn fmal en puntig, zo als die van een haan om de hals, van koleur fraaij rood eenigzints na den geelen hellende;- cfe borst is bleek purpcragtig; aan 'tbenedenfte gedeelte dei hals van ieder kant der borst is een vlak uit twee zwar- te en een witte ftreepbeftaandeV de rug en dék-vede« 'ren der vleugels, zijn donker-bruin met een weerfchijn' van blauw en groen; de flagpennen zijn zwart met wit- te boorden; 't geen deeze vogel aanmerkelijk en vreemd maakt, zijn twee regt opftaande vederen tusfehen diö van ieder vleugel geplaatst, deeze zijn van een don- ker oranje koleur aan de einden met zwart geboord; de ftaart is bruin, met een blauwe weerfchijn ; de buik 'en het opperfte der ftuit zijn ligt blauw met gebogene wit en zwarte ftreepen die beurtelings verwisfelen.; de pooten en vingeren zijn oranjé-koleurig ; de vliezen tus- fehen de vingeren aard-koleurig en de nagelen zwart; dee- ze fraaije vogel word in China gevonden. De verfchillende zoorten van het Eenden-geflagt' dus?
befchreeven hebbende ; treeden wij tot de gewoone Hok-eenden te rug; en zullen de manier, hoe dezelve- aan te fokken, op te voeden, .'er het meeste voordeel mede te doen ; als mede om de;-mIde eenden te. van- gen, en op Verfcheidene wijzen fmaakelijk tot (pijze te bereiden ,• na ons vermoogen aan den leezer mededee* lei:. ''" De eenden zijn zeer gulzig en onverzaadelijk," ze Hok-
ken altes op, wat hun bijna voorkoomt,, kikvorfchen, padden, muizen, /pinnen, wornien, visfehen, enz. ; ' zi| eeten alle orrzuiverhedén, die men wegwerpt ; anders is haar kost ook gras en kruiden, graanen, haver, gerst, gort, brood, enz. ; in het flijk en water te fnateren, is haar vermaak , en zonder water kunnen ze niet wel aar- ten ,• zij hebben een- loome of zwakke .gang , maar zijns goede vliegers, zwemmers en duikers, want ze duiken fchielijk onder water, als hunne vervolgers hen te na koomen ; wanneer 'er verandering, van weer, regen1 of onftuimige lugt op handen is, febreeuwén ze meer als na gewoonte, klappen met' de vleugelen, duiken en fpee- len in het water. De eenden beginnen heel vroeg eijeren te leggen, en
leggen alle dagen een langen tijd, als men hen dagelijks de eijers uit denesten neemt, en'er maar één of twee in leggen Iaat, of'er maar een witgeverft houten eij in legtl De.eende-eijeren zijn doorgaans een weinig grooter en dik-fchilliger, ato die der gemeene hoenderen ; ook is de dooijer grooter en roodagtiger ; haare koleur is; ^Ömtijds witagtig, zomtijds en wel meest groen- of blaaüwngtig; maar haar finaak is, uit de dop gegeeten, zo goed niet als die der hoenders, dog in zaufen, koeken, enz, zijn . ze evengoed, en zelfs beter, dewijl ze niet alleen groo^ ter, maar ook vettelljker en nog voedzaamer zijn. Wat het vleesch der eenden betreft, het .zelve fs
fmaakelijk, als het wel bereid is, en voedzaam, maai: vereischt een goede maag', dewijl het wat hard te vèrte»«- ren is; dog de vilde eenden zijn van een beter fmaak ',. als dè tamme; maar men moet geen eenden totfpijze be- reiden , die ouder dan één jaar zijn, want zulke zijn taai en onfmaakelijk. De lever gedroogt of gebraaden en ge- geeten, word zeer gepreezen in de leverloop; het vet is weekmaakend, verzagtend, en ftilt de pijnen. |
|||||||||||
C3
|
|||||||||||
f
|
Hot
|
||||||||||
EEN.
verfcheidene dagen of weeken weg, eer men ze wed«
ziet; ook gebeurt het in deeze en andere waterrijke Pro- vintien dikwils, daar men veele eenden houd, datdeeen- den hunne eijeren buiten de nesten verre weg hier of daar in het riet leggen , dezelve aldaar uitbroeden, en dan met een geheele fwerm jonge eenden te huis koomen. Hier te lande maaken de Landlieden de nesten der een'
den van ftroo gevlogten, dierondsom digt zijn, hebben- de een ronde buik van anderhalf voeten wijdte, en daar aan een hals, welke van vooren open is, daar de eenden door in het holle nest kruipen,- zijnde de gedaante dee- zer nesten als een leggende ampulet-vles ; deeze nesten maaken ze aan ftaaken .even boven het water vast, die ze in het water niet verre van de oevers geflagen hebben, op dat 'er geene ongeditrtens zoude kunnen bijkoomen, en in welke de eenden haare eijeren leggen en uitbroe- den, vervolgens met de jongen terftond te water gaan, zo dat de Landlieden 'er niets of weinig mede te doen hebben,- anders ais 'er geen of weinig water omtrent is, maakt men haar, om te leggen en te broeden, een nest hier of daar in het huis, of Hal, of in haar nagt-hok, van los ftroo. Het voeder dat men aan de oude eenden geeft, is ha-
ver, gerst, paarde-boonen, of zemels en masch, m watet geweekt; ook wel kools- en Jalaads-bladen , en andere groente; men kan ze ook met eikels voeden, op plaat- 'zen daar men dezelve heeft, die ze gaarne lusten; dog in de zomer heeft men ze weinig te voeren, inzonder- heid als 'er water omtrent is, want dan zoeken ze in 'C water en flijk haare kost, en gaan ook buiten het wate* op "het land te weiden ; is 'er geen water, of als 't wa. ter in de winter digt gevrooren is, dan moeten ze's nijgts een hok ergens op de grond binnen huis hebben, daar ze 's avonds ingaan, en dat men alle avonden moet flui- ten , om ze voor het ongedierte te beveiligen ; want alt 'er water is, blijven ze doorgaans nagt en dag op het water , zelfs in de fhengfte koude, zo lange het water niet digt gevrooren is; dog men kan ze gewennen , om 's avonds tehuis te koomen, door middel van haar tegen den avond wat eeten te geeven. Geduurende den tijd dat de wijfjes-eenden broeden ,
en de jongen opvoeden, worden ze zeer mager, inzon- derheid in de eerstgenieidetijd, dewijl ze als dan weinig eeten, gelijk ook de erken of mannetjes in het voorjaar in de teeltijd zeer vermageren ; maar ze herftellen zig daar na wel ras wederom in haare voorige kragten en vetheid, en zijn in het najaar en den winter het vetfle ; in het laatst van Maij beginnen de mannetjes te ruijen of hunne vederen te verliezen, maar de wijfjes niet eerder dan omtrent het einde van Junij, na dat ze haare jon- gen groot gemaakt hebben; in welke ruitijd dezelve nieü kunnen vliegen, tot dat ze weder nieuwe vederen ver- kreegen hebben. Het mannetje of de waard word gekent daar aan, da6
hij op de ftaart eenige omgekrulde vederen heeft, ook is hij doorgaans iets grooter, als het wijfje, anders ge- koleurt, en roept niet zo veel, heeft ook een doffer ftem, hij bemoeit zig niets met het broeden, gelijk de haanen, maar Iaat zulks het wijfje alleen verrigten. Nuttigheid der Eenden.
De nuttigheid der eenden beftaat ten dèelein haar« eijeren, ten deele ook in de eenden zelve, om ze tot fpijze te gebruiken ; dezelve kunnen derhalven van veel »ut
|
||||||
,,$» -EEN,
Hot mm de tamme Eenden aanvokt ty,
onderhoud. Men kan niet wel eenden houden., als 'er geen water
omtrent de woonplaats is, want zonder dat tieren ze niet, maar kwijnen, worden ruig, onaanzienlijk en ma- ger , leggen ook weinig eijeren ; maar hebben ze water, daar ze zig in kunnen wasfchen en baden, zijn ze fleu- rig en glad; daarenboven zijn ze gaarne in wateren daar veel riet.en biefen groeijen., daar ze zig in kunnen ver- bergen , als mede daar veel water-linzen voortkoomen, die ze gaarne eeten ; daarentegen zijn de Turkfche een- den (No. VI.), die men dikwils uit liefhebberij houd, lie- ver op het drooge, dan in het water, als waar in dce- !Ze niet wel kunnen te regte koomen, of lange duuren. Om jonge eenden aan te fokken, zo moet men de een-
He , zo dra menlziet dat ze broeds is, het welke men daar aan ontdekt, als zij op het nest zitten blijft, om te wil- jen broeden, 12 of 15 goede verfche eijeren onderleggen, ad zal ze dezelve wel uitbroeden , want ze zitten door- gaans heel vast en verlaaten de eijeren niet, gelijk wel de hennen doen. Dog men kan de eende-eijeren ook door hennen of kalkoenen laaten uitbroeden, zijnde de laatfte bier toe het best, dewijl die ook vier wecken zitten te broeden, gelijk de eenden, en daarenboven heel vastzit- ten ; maar de hoenderen haare jongen in drie weeken uit- broedende, zo verlaaten ze veeltijds de eende-eijeren, •alvoorens ze uitgebroeid zijn. Aldus kan men jonge tenden aonfokken, zonder eenden te hebben, naamelijk als men de eijers van elders koopt ; zo dra de jonge eenden uitgekoomen en wat droog geworden zijn, loo- pen ze tot het naaste water, om daar in te zwemmen cd te baden ; laatende haare'ftief-mocder, de hen of ■kalkoen, op de kant van het water zeer verleegen roe- pen en fchreeuwen, zo lange ze wil en kan , tot dat ee van zelfs weder uit het water naar het eetens-bakje koomen ; het welke niet onaartig en fpeculatief te zien 4S.
Men geeft de eerst uitgëkoomene jonge eenden in het
begin wat gekookte en gehakte eijeren met wat fijne gort van haver of gerst of brood-kruimels gemengt, en met water bevogtigt, en men zet haar een vierkant of rond Jaag water bakje voor, dat men tot aan de boven-kant in de aarde graaft, en met water vult, om daarin te zwem- men; 't zij dat 'er anders water omtrent is of niet, om ze eerst wat bij huis en aan het eeten te gewennen ; daar «a kan men haar gort, zemels of brood'm iv<ztergeweekt, geeven, waar onder men wat fijn gehakte heete of kleine netels mengt, die voor haar gezond zijn, en dezelve doen groeijen ; ook wel gehakte kool-bladen met zemels en masch of wat brood en water gemengt; ook doet men haar wat water-linzen in de waterbak, als men die bekoomen kan ; vervolgens laat men ze, als ze verfcheide dagen oud ge- worden zijn , te water gaan, zo zullen ze van tijd tot tijd wederuit het water bij het eeten koomen; ondertusfehen moet men zorgvuldig acht op dezelve flaan, dat ze niet van roofvogels en ander ongedierte gerooft en vernielt worden, weshalven men ze ook 's nagts in een digt hok opfluiten en bewaaren moet. Hebben de eende-hiikens een eend tot haar moeder,
en dat 'er water genoeg bij 't woonhuis is, dan hebben .zozo veele moeite en kosten niet nodig, omze op te kwee- ken ; want dan zal de moeder den geheelen dag met liaar op het water blijven , en ze zullen aldaar haar kost zoekenj ja ze blijven dikwils, als 'er ruime waterenzijn., '■ . ..
|
||||||
'EÉN.
*iut2iînop plaatzen daar veele wateren omtrent zijn, om
dat ze dan weinig kosten en moeite van onderhoud nodig hebben ; maar ontbreekt het water , en dat men ze het .«jeheele'jaar door met voedzel onderhouden moet, dan zijn dezelve meer na- dan voordeelig, en men zal dan beter doen, als men evenwel eenden houden wil, alleen 0m ze tot fpijze te gebruiken, dat men ze in de herfst flagt, en in het voorjaar weder andere, door middelvan hennen of kalkoenen en gekogte eende-eijeren aankweekt, 20 als boven gezegt is; want de kosten en moeite,, om ze het geheele jaar te onderhouden, zoude meer bedraa- gen, als de eijeren waardig zijn ; dog ontziet men de kosten voor het voeder niet, zo moet men op waterloo- ze plaatzen Turkfche eenden houden, aangezien die ook veele eijeren leggen, en veel grooter in de pot zijn j heb- bende daarenboven ook een zeer fmaakelijk vleesch, dat eenigzins na muscus fmaakt ; dog ze zijn zeer gulzig, en hebben veel voeder nodig. Men heeft van de geflagte zo wel tamme als wilde een-
den ook de nuttigheid van de kleine vederen of dons, hoe- wel dezelve zo goed niet zijn, als die van ganzen, en men kan ze ook niet wel aldus levendig plukken. De mest der eenden is fcherp , als die der ganzen , en
Van geen of weinig nut tot bemesting der landen. Hoe men de Eenden mest. .
Om de eenden vet te maaken, heeft men niets anders- te doen, dan hen veel haver, gerst, of ander graan in het najaar te geeven, met in dobbelfteentjes gefneedene geele peen , zo zullen ze binnen korten heel vet worden ; maar men moet ze op geen hok vast zetten, gelijk men de ganzen doet, want dan neemen ze meer af als toe, dewijl ze de vrijheid beminnen, om iu het water „ ilijk <Ki mest, enz. te fnaateren. Verjcheide manieren, om wild» Eenden te-
vangen. De netten , om eenden te vangen, hebben maazeH van drie duimbreed. Hetbovenfte van dit net moet van vijf en dertig tot veertig maazen zijn ; de lengte moet zijn ■ van vijf tot zes roeden. De draad moet dubbeld zijn, «n fterk gedraait, om fterk genoeg voor het water te zijn ; voorts bruin geverft, en met olie doorgetrokken, om minder in het water te verrotten. Eerfie manier, om Eenden met Netten te vangen.
Liefhebbers van eenden met flag-netten te vangen, nouden 'er opzettelijk levende eenden toe, om de andere ie verftrikken, waar toe men zig van de zogenaamde roep-eenden bedient, die zeer na de wilde gelijken; want mlde-eenden willen tot de tamme niet naderen, .en' zig dus laaten vangen. Men moet zeven of agt eenden en zo veel waarden in voorraad hebben ; om bij vermin- dering of verlies van zommige, ten minften vier gereed- te hebben. b De netten können niet gefpannen worden, als in wa-
:r Yan te.n hoogften een voet diep, niet meer. O'm'die de -4Z1]n 'cr de ZF,nci-°evei'ï S°ed toe, en zomwijlen den v^ ' flG 0nder water ftaan- Men vangt de een- Plaàr t de pluvieren. De Figuuren op de veertiende at tooneri, hoe de netten gefpannen worden. Vast t^r 'ang aIs he£ net ls ' loode' k°getó aan de grand
&.<& . Î m-ec een tusfchen-ruimte van een voet, ter
SwVan de koorde Q.S.:(zie.de rfte Figuur) om het
5 aiefi te uieiaerte-doen zinken; ch ten einde de em-
|
KEN
|
||||||||
*fc
|
|||||||||
ife» , zijnde onder het net gevangen, het aan die zij-
de niet können ontfnappen. Gij ziet deeze loode kogelä in de Figuur langs de koorde Q. S. Men fteekt ook verfcheide houten haakjes langs den
rand van 't net A. B. C. D. tegen over hem, die de koor- de houd, om dezelve gefpannen te houden ; of men maake 'er ook fluides lood vast, ten einde de gevange eendcft niet opvliegen. De katrol V. enX. moet onder't water verborgen zijn,'
om van de eenden niet gezien te worden. Het hutje moet van eenige kleine takken, met ftroo of riet gedekt - gelijk dat van de pluvieren zijn, ftaande aan de zijde van 't water. Als men nu het net wil fpannen, móet men eenden en waarden nemen, en de eenden aan de pooten vast maaken, zettende zommige voor de koorde S. en do andere agter, afgetekent door Y. die zwemmen, en de voorgeworpe 'graanen opzoeken. De waarden laat men in het hutje. Wanneer nu een troep wilde eenden voor bij vliegt, laat men een der waarden vliegen en zig bij dezelve voegen, in méninge, zijn wijfje daar onder te zullen vinden; het welk hij daar niet vindende, het zei« ve al roepende lokt. Het wijfje vast gebonden zijnde, en de ftem van den waard m delugthoorende, fcbreeuwt; de waard wederkeerende, werpt zig in 't water bij zij» wijfje; welk voorbeeld de andere volgen, zig bij de ove- rige wijfjes voegende : Zo dra men dat bemerkt,, haalc men het net met de koorde toe, om ze te vangen én te dooden, laatende de waarden alleen. Vervolgens fpaaû men het nel andermaal, gelijk te vooren. Het gebeurt dikwils „ dat de waard zijn wijfje niet hoort *
het zij door een contrarie wind, of dat het zelve nie* haastig is, om hem te antwoorden; in welk geval me» een waard moet laaten vliegen, of wél twee zaamen, e» gij zult den geheelen troep zien mede koomen-. Als het water onklaar is, of dat het eenigzins regent,'
of mistig is, is het de beste tijd, om eetiden met nein ten te vangen. Tweede monter, om Eenden met Netten te vangen.
Werpt uw oog op de tweede Figuur, Plaat 14. vertoeft
nende twee netten, welke beide zijn gefpannen terplaats van min of meer een hafve voet water, om daar door. bedekt te zijn. Waarom zij, die met deezé netten om- gaan , en daar mede de eenden vangen,- doorgaans gelaarst zijn. Deeze netten worden gefpannen op dezelve wijze, gelijk de leeuweriks- of zogenaamde ortolans - net- ten; en men heeft 'er het navolgende maar bij in agt'tg neemen. ■■ '■'-.' '- ■' r:'' -; »ij De ftokken B..G.E. G. moeten-van ijzer zijn,, en ze-
ven of zeven en een halve voet;lahg, maar de diktÊ' naar proportie; de pennen Ä.F. moeten fterk en lang zijn anderhalf voet ; de andere pennen D. H even fterk,1' hebbende iedereen koord D. C. lang drie roeden ; ende andere G. H. eene van drie voet minder. Het net M. 0~ • moet ftokken hebben, zijnde drie duim, of een halve voeft langer, als, de andere r het hutje K. moet agt of negen roeden yan de netten zijn,- dèknoop N. van dé koord, aan welke twee andere koorden N. G. en N- O. vast zijn,. is'van de eerste ftokken vijf'of zes roeden,'; énnaârmaate dat alle deeze koorden der netten fterk gefpannen zijn,, fteekt men de houte pennen, anderhalf voet lang, aan- de zijde van I. L. ën M; O. om de ftokken daar onder vast te houden, welke anderzins niet onder water zouf den blijven ; men laat ze daar onder van daan koomen, als men de koorden K.N. trekt of ophaalt. ' Me»
|
|||||||||
Mg*
ter plaatze, daarzïg de eenden veeltijds onthouden ; fteektf
het eind V in de grond, zo dat de ftokken daar de flrik- ken aan vast zijn, bedekt worden , en de flrikken gantsch open op het water drijven; werpt vervolgens graanen rondsom boven .de kruisfeling fteekende ftokken; en zo 'er kruiden of eenige groente op de grond van het wa- ter is, waardoor dit gevogelte belet word, de graanen te zien, moet men eenige tegelen of fchalien in 't rond leggen,' en daar het aas op werpen , zo dat de eender» willende eeten, in de grond van het waterflobberen, er» het hoofd in de flrikken Ileekende, vast gehouden wor- den en geworgt. Vijfde manier; om Eenden met Viseh-haaken te
vangen. Veele Landlieden en Schippers, die de eenden door-
gaans in broekland en moerasfen zien, ftellen zeven o£ agt douzijn visch-angels met aas daar aan vast gemaakt; men gebruikt hier toe verfcheidene zoorten van aas, als' eikels, honen, flukken vleesch, kleine vischjes, kikvor- fchen en pieren. Neemt zo veel flerke fhoeren, en vier of vijf voeten
lang, als gij visch-hoeken hebt; maakt aan elk één vast, gelijk die met de letter G. Plaat 14..onder aan te zien is^ gij moet ze aan weerzijden in de grond van het water ftellen, doende de visch-angel H. in de eikel of booneF. - de visch of kikvorsch C. de pier V. of eenig ander aas ; werpt 'er eenige dagen agter een graanen, om ze der- waarts te lokken; zo dra als ze op het watervallen, en aldaar het aas vinden, zullen ze het zelve gretig opflok- ken; en als ze van plaats meenen te veranderen, en ge- voelen dat ze vast zijn., .worden ze zo veel fterker door den visch-angel te rug gehouden, hoe ze meer moeite doen om weg te vliegen; men moet deeze plaats's morgens en' 's avonds bezoeken, om 'er die geene, die reeds gevan- gen zijn, van daan te haaien. Zesde manier; om wilde Eenden te vangen.
In deeze Nederlanden , inzonderheid in de Provincie».
die:aan de zee paaien, worden jaarlijks een overgroote menigte van wilde eenden gevangen in de zogenaamde eénde-kooijen, het welke op de volgende wijze gefchied. Voor eerst moet men weeten , dat de kooijen een wa-
ter of ruime vijver hebben, die met een heining omringt en verder met boomen en bosfehaagie rondsom beplant is f hebbende ook een huis digt bij de vijver inhetboscb, waar in de Kooiker of Vogelvanger woont, en waar uit hij het water in het verborgene overzien.kan ; op deeze vijver houd de Kooiker een partij roep -eenden (No. IX.), dje na de wilde eenden zweemen , maar bijna . geduurig ' roepen en fchreeuwen; waardoor de voorbijvliegende wilde eenden' aangelokt worden, om bij deezelok-eenden indevij- , ver. neder te vallen; ook vliegen zbmmige van deeze een- den uit, en leiden de wilde eenden met haar tot deeze vij- ver ;''wanneer dan de Kooiker bemerkt, dat 'er wilde een- -den .zijn, laat -hij een klein hondje,.dat daar toe af- gerigt is, en daar de eenden vrees voor hebben, rondsom de. vijver lóopen, wâar door de wilde eenden in gezel-; fchap van de roep-eenden, allengskens vooruit gedreeven worden, naar een zekere plaats , daar een overdekte gang van netten gefpannen is ; als dan de Kooiker ziet dat de wilde eenden door de tamme tot onder het net ge- leid zijn, word het zélve door middel van een ander net aan een touw gefloten,' en men jaagt ze vervolgens, in groote fuikenj die san het eind van de overdekte gang. • ffljni |
||||||
«9*
, Men maakt de.wijfjes dei,eenden in den ingangvan Y.
Vast, houdende de waards- in het hutken, om 'er zig van te bedienen, gelijk boven in de eerste manier gezegt is. Het is niet noodig dat de wilde eenden zig in 't water gezet hebben , om de netten ts trekken, aangezien men ze. ter zelver tijd vangt, als ze zig daar zetten: Men aieet de tamme eenden en waards tekenen, met hen een lapje aan de fchenkelen te binden, om ze met de ande- ren-', die onder het tiet zijn, niet te dooden. Een derde manier; om Eenden met VogelUjm
te vangen. Deeze jagt word op de 13 Plaat,in het hovende van't
jjencedenfte deel vertoont. Neemt 3 of 4 pond goede ou- de yogèi-lijm; werpt-op iedei;pond 2 handvol fijngeftooteii houts-keol^, asch van verbrande kalk, en een nootedop vol tqomïfl/wj'inerjgthet en roert het een vierendeel uurs on- der malkander, en ftrijkt 'er een of meer koorden me- de., ieder van tien of twaalf roeden ; brengt 2e ter plaat* ze, alwaar zig de wilde eenden-gemeenlijk onthouden, fin fpant ze op- de navolgende wijze; Neemt een fchuit, in geval gij zelfs Jn ,het water niet
wilt gaan., en draagt de koord tusfehen de .biezen, of andere groente, daar zig de- eenden onthouden ; fteekt twee ftokken A. B. zo dat de opperfte einden waterpas Jçopmen te_ ftaan , en bind daar de koord ftijf aan , de- welke op het waterzal drijven dóór de biesbosjes C. D. É. F. G., wanneer de eenden tusfehen de kruiden zijn, zónder ophouden voortgaande tot aan de koorde, diehaar zal ophouden; en wanneer ze zullen willen vervliegen , zullen .hunne-vlerken worden tegengehouden, en zij al fladderende en. zig; afmattende verdrinken; dit kan ge-. fçljieden ter plaatze, alwaar een overvloed van dit ge- vogelte is, yoprnaameüjk als men veele deezer koorden. *e gelijk fpant; ■ 9'3 • ", - \' V-i-',", : *, 'I i ■■. tj& ■■-■j 1. .s --j ùî\ i
Vierde manier; om Eenden in 't water met Strikken
of Valflrikken te vangen. 'Eenden 'laaien ..zig gemakkelijk met .flrikken vangen,
aijnde gemaakt;'ter.-plaats, alwaar maareen halve voet water is,; als bij voorbeeld op een overgeftroomde wei-- de.; men moet opmerken, waar dat gevogelte wel meest. pleeg te koomen, en aldaar drie dagen agter een graancn- flrooijen, om ze derwaarts te lokken,' want als zij daar eens .van gegeeten hebben , zullen ze dagelijks ter zel- ver .plaats wederkeeren. - $\$ gij ze dan daar ter plaatze vernoomen hebt, :zo_
fpant zes of agt douzijn flrikken van paarde-hairgemaakt, twee of drie aan malkanderen, .gelijk in de eerfte F;iguii'r' op Plaat 1-3., beneden; -knoopt ze: vast aan de uiterftc ein- dens der ftokken I. K.L. M. N. O. en fteekt ze dusiü. dp . aarde, ,dat het. uiterfte einde, der flrikken eenigzïns. njet water bedekt zij; werpt graanen onder de flrikken,,' en ziet 's morgens en.'savonds daar na; wegneemende die «l zwemmende bij de poot en-, of flobberende. en ,ee- tendfi. bijrden hals gevangeivzijn. '. ". u ,:,-.' ■■'.' ,Menff»ant ook flrikken op'die wijze, .gelijk'als'.in dé
tweede Figuur vertoont word ; neemt een .paal.ï. V. lang ' omtrent twee voeten, naar de diepte van het water, door-: bport hem niet verre van het opperfte einde van T.,fteekt: een ilok P. S. door deeze gaten,, en een ander. kruisfe_- lingQ. R. ; deeze twee flpkkeji moeten omtrent'één duim, dik .zijn; fteekt ze 'er fterkJn, maakt aan_qlkein.de dee^. zer ftokken drie of vier flrikken van paarde hairen Ps Q.< ft„ S. vast; deezé, ftokken dus zijnde, geftbikt",; draa'gjt.ze''.J; |
||||||
J
|
||||||
EEN1.
|
EEN. I
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
»I.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
?"n • aldus dezelve gevangen-zijnde, gaat het dan fchie- 'er een paar bosfen^or««/, en eenige Rruiketi endfoh bij,
ï'kàan het omdraaijen der halzen van de wilde eenden, fruiten het gekerftzijnde, zaamen in boter,- als dan doen
' beo maakt daar na alles voorts weder in ordre, om ze de eenden, die in een koek-pan in boter bruin gefruit
en, , w,;itje eenden te verwagten. en op de borst met wat heele kruidnagels beftooken zijn ,
'"noch bij deeze iacht of vangst moet 3lles zeer ftil toe- daarbij, metgenoegzaame bouillon en haten het zaamen
eaan want als de wilde eenden maar het minfte gedruis gaar kooken, 'er wat zout, peper en broodkruim, ofge-
vernéemen, of maar eenige rook ruiken, gaan ze wel itooten biscuit bijvoegende; gaar genoeg zijnde, word
Iiaast ihiikèn; om deeze redenen is het ook, dat de kooi- het opgedischt.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.-. dewijl ze voordeel aan
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Soup van Eenden met Ajuin.
Neemt een bord vol kleine ajuinen, fchilt ze en fnijd ■ c ,;, A.r, !ü;., inzonderheid in de vang-tijd, dat in de ze in fchijven, doet ze dan in een pan met heete boter.
herfst en winter tot in het voorjaar is ; dog in de winter en fruit ze tot dat ze geel worden ; daar na doet ze in
zijn de eenden doorgaans het vetst. een casjerol met goede jeu, en wat petercelie in een bos«
Het is zeer aanmerkelijk, en men moet zig waarlijk je gebonden , en laat ze week of gaar kooken , 'er een
verwonderen, van waaralle die eenden vandaan koo- weinig zout, geflooten peper en kruidnagels bijvoegende; ■
men, die 'er jaarlijks in deeze Nederlandfche Provintien als gij dan wilt aanrigten, zo neemt de eenden, die aan
in eèn ongelooflijke menigte op de laatstgemelde wijze het (pit of anders moeten gebraaden zijn, legt ze in de
gevangen worden; temeer, dewijl men 's zomers geene fchotel met wat geroost vitte-brood, en doet de ajuinen
of maar zeer weinige, dat bijzondere zoorten zijn, in met het nat daar over.
deeze landen verneemt; en wat word 'er ook niet al een overvloed in meer andere noordfche Landfchappen gevan- Wilde Eenden toe te rigten.
gen. Zommige zijn van gedagten, dat de wilde eenden De eenden wel uitgenoomen en wel gezuivert zijnde,
(te^weeten die van de vangst overgebleven .zijn) tegen doet 'er wat petercelie, eenige lauriers-bladen, en ééa :
het voorjaar en zomer naar de heel noordelijk gelegene ziepel in, kookt ze in wateren zout gaar; maakt dan een :
landen, als, naar Groenland, Island en andere in het zaus op de volgende wijze: Neemt goede peper-wortel,.
.noorden gelegene landen en eijlanden gaan, om aldaar wrijft die klein , doet ze in een pannetje met een glas vol
te broeden en jongen te teelen , en vervolgens tegen het half water en half wijn azijn , een goed iluk boter, wat
najaar, wanneer het water aldaar begint digt te vriezen , gewreeven witte-brood of tweebak, zuiker naar believen,
van daar met de jongen weer om koomen , om in de en eenige citroen-fchijven, zaamen helder doorgeftopft I
zuidelijker gelegene warme landen en opene wateren haa- hebbende, rigt de,eenden aan, doet'er het vulzel uit.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gr
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
re kost te zoeken , die ze als dan in het koude Noorden
niet langer kunnen vinden; deeze gedagten fchijnen ook geheel niet onwaarfchijn lijk, wammen weet onder anderen van de groenlands-vaarders, dat 'er in de zomer een over- groote menigte van allerleij wilde eenden in Groenland gevonden worden te broeden, zo dat 'er aldaar op de zee-kusten bijna het eene nest digt bij het andere gevon- den word, en de verfche eijeren tot een goede verver- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de zaus overheen.
Men doet 'er ook wel een eijer-zaus over, gelijk men
bij visch maakt. Zie op het artijkel BAARS , pag. 126.; ook eet men ze wel met een goede mostertrfaus. Op een andere manier, zeer fmaakelijk.
Neemt fpek inriemtjes gefneeden, wentelt het in wat zout, geftooten peper en kruidnagels om , en lardeert 'er |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•fching voor de zee-lieden dienen. Maar wat is de ree- de wel fchoongemaakte eenden mede; vult dezelve van
den, zouw iemand kunnen vraagen, dat deeze eenden in binnen met wat thijm, petercelie, 5 à 6 laurier-bladen,
het voorjaar wederom na die noordelijke gewesten kee- en in ieder vogel een ziepel; doet ze dan in een pan of"
ren? mogelijk is het, om dat ze aldaar geruster kunnen casfcrol, giet 'er half roede" wijn en half water bij, zo
zijn en in haar teeling niet geftoort worden, of om dat veel dat ze niet geheel daaronder leggen, en laat ze gaar
ze als dan aldaar tellens een haar gevoeglijker voedzel vin- kooken; dan maakt men een faus van beste boomolie en.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verfcheidene manieren om de Eenden tot fmaakelijke
fpijzen te bereiden.
Soup van Eenden.
|
mustert, door malkanderen geklopt, daar men een ci-
troen in drukt, doet 'er gehakte ziepels of chalotten met peper en zout bij, en klopt hei- om te binden; wanneer men dan aanrigt, doet men het vulzel uit de eenden , legt |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neemt heel kleine zoete raupen of knollen, fchilt ze, ze op een fchotel, raspt 'er wat muscaat overheen, legt
of fnijd uit groote raapen met een bijzonder'daar toe de laurier-bladen boven op, en geeft de faus 'erbij; dog gemaakt klein hol-rond fcherp ijzer, ronde raapjes , men kan 'er ook wel een andere faus bij maaken, als |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mm die in boter, giet dan goede bouillon of jeu op de boven.,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bruine raapen, en laat het kooken tot dat de raapen gaar Nog anders.
zijn, een weinig peper, zout, foelie en kruidnagels, met Kookt de eenden in water half gaar, legt ze dan in een
wat krutm y,an witte-breod o?geflooten tweebak tegen het casferol of pan, en doet 'er een paar ansjovisj'm bij, een de Cr, J voeSende; ondertusfehen moet men de een- glas verjus of citroen-zap, wat moriljes en boter in meel we' v lMi ' °f in de pan braaden , en dezelve een omgewentélt, voortsmuscatenoot, kruidnagels en peper, ^ igvoor het aanrigten in de foup bij de raapjes doen, een boschje thijm, wat zout en bouillon of jeu, zo veel fnnn^ft 1 e even 'aaten doorkooken , anders zou de genoeg is,-, dekt het dan wel toe, en iaathet zaamen gaar |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZT™ lterk naar de eenden fmaaken; als dan legt men ltooven. .n -:
|
ttt
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ri4 de founW!"e"ÄMwrr0ndsom in de-fchotel, en men
jen. aSn ' men kan 'er ook wat caPPers overftrooi- ' Nog op een andere wijze. - Anderen fniïdp Braad de eenden aap het fpit half gaar, -en fnijd in de
II Deel raapen in dobbellTeentjej;, doen lengte over'de borst een diepe kerf, doet ze dan van't
D < fpit
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EEN.
je!, ffoclen van artifchokken, wat geftooten peper, müs-
catenoot, kruid-nagels, thijm, klein gehakte chalotten,. een glas wijn, limoen-zap, boter, geftooten biscuit, en wat bouillon of water; laat het te zaamen gaar ftooven, en dan opgedischt. Hoi men de Eenden braad. <■
De eenden fchoon gemaakt ,"t ingewand'er uitgeno-
men en fchoon gewasfchen zijnde, doet'er eenige jent- ver-befiè'n van binnen in en zet ze in een pot over koo- ien te braaden, met boter en wat water, en een dekzel 'er op, tot dat ze gaar zijn; maar men moet ze geduurig bedruipen, en ook eens of meermaalen omkeeren ; ook onder in de pot nog eenige jenever-befiën leggen. Andere kooken ze eerst half gaar in water en braaden
ze dan vervolgens gaar en bruin in een pot: Als men ze wel bruin begeert, moet men'er op het laatste een weinig meel of fijn geftooten biscuit overftrooijeh. Men kan ze ook in een braad-pan, in een bak-oven
braaden, dat wel de beste wijze is; of men braad ze aan 't fpit, dog men lardeert ze zelden, en men moet ze niet te gaar braaden, nog ook te gaar kooken, want dan is 'er de beste kragt en fmaak uit : Men eet ze met versch ci- troen-zap of azijn, peper en zout; zij fmaaken ook heel goed bij geftoofde witte, roode of boere-kool gegeeten ; gelijk ook 't eende-vet de roode en inzonderheid boere- kool heel fmaakelijk maakt. Men kan de eenden ook eer men ze braad, vullen met
witte-brood of kastanjen, appelen en corinthen; of maakt het volgende vulzel : Neemt goede zuure appelen, fchilt ze en fnijd ze in kleine ftukken, hakt dan wa^ ziepels klein , mengt ze onder de appelen met wat corinthen, ge- poederde kruid -nagels, thijm, witte zuiker of fijroop, naar believen, een weinig zout en wat boter, vult hier mede de eenden en naait ze met een naaide en draad wel toe. In plaats van zuure appelen kan men ook zoete ap- pelen neemen , maar dan moet men ze wat hakken. Om Eenden zeer fpoedig op een fmaakelijke wijze
te braaden.
Hier toe moet men een koperen van binnen vertinde pan laaten maaken , waar op ecu dekzel terdeegen fluite; in de pan twee vingerbreed van den bodem moeten rondomme vijf of zes knopjes gefoldeert worden, waar op men de vogels willende braaden , een van blik gemaakt rond roostertje legt en op die knopjes doet rus- ten , of men kan aan het roostertje drie of vier pootjes - ter hoogte van twee vingerbreed laaten maaken , op dat het dus in de pan kan ftaan, 't geen op't zelfde uitkoomt; de vogels wel geplukt en gewasfehen zijnde, doet men 'er van binnen een weinig peper en zout in, naait hun ter deegen de ftuit en hals toe, fielt dan de pan op een goed kooien vuur met kookend water 'er in tot aan 't blik- ken roostertje toe of even daar boven, legt hier de een- den met het vleesfchige of de borst bovenwaarts op, en fluit de pan met het dekzel toe,, waar op een gloed van kooien of doorgebrand vuur nioet gelegt worden, een half uur dus gébraaden hebbende zonder dat men 'er na behoeft te zien, zo zijn de eenden gaar, men neemt ze uit de pan, en discht dezelve zonder de zaus die 'er in de pan is bij te doen ; wanneer men deeze vogels op ' dusdanige wijze bereid open fnijd, zal 'er een menigte fjeu. uitloopen , men ftroort 'er voorts fijn gewrecven peper en zout op, en drukt 'er een cit> oen over uit, is zeer fmaake- lijk, en veel ligter te vertceren als anders de eenden ge« meenlijk.zijn». . • |
||||||
5P& EEN: :.
fpit af, en-legt ze in een c cerf e rol; neemt vervolgens wat
Jpek, cltalotten, en de lever, de gal 'er afgedaan zijnde, hakt het klein met een ansjovis en wat fijn, geftooten bis- cuit , kruiderijen als vooren, zout en een e ij, en maakt 'er een farce van, doet het in de kerven, die over de borst gelneeden zijn, en giet 'er wat bouillon bij , met een glas wijn, kruiderijen, zout, citroen en wat boter, laat het zaamen gaar ilooven , en dan opgedischt. Op dezelfde manieren, als gemeld is, kan men aller-
lei eenden , zo wel tamme als wilde, groote en kleine toebereiden. Eenden à la glace, hoe hereid worden.
Neemt kalfsvet, wat grof gefneeden en in zout en -pe-
per omgewentclt, hier mede lardeert de gezuiverde een- den; fnijd haar de pooten af en kookt ze met de maag en levers apart; legt de eenden in een casferol met koo- kend water en Rijn]che wijn, wat foelie, kruidnagels, heele peper , zout en twee lams-pootjes, kookt het gaai- en neemt 'er dan de eenden uit, vervolgens doet 5 à 6 laiiwriers-bladen in het'zap en kookt het, tot dat het als een geleij word ; giet het dan door een hair-teems en klaart het met geklopt wit van een eij op de bekende wij- ze; als dan giet het nog eens door de teems en laat het zo ftaan, tot dat men het vet 'er kan affebeppen ; hangt het dan in een glas te lekken over een witte fchotel, dàar de pooten, maagen en Ievei s van de eenden in leggen, dan legt dit bij de eenden in een tinnen fchotel en boven op fchijfjes van citroen , eenige bladjes foelie en eenige fchijfjes van het geleij, dat men.apart op een bordheeft laaten lekken , en discht het te zaamen op. ■Wanneer men een bodem van geleij over de eenden
wil maaken, zo giet men het warme zap in een andere fchotel en men legt 'er de eenden in tot 's anderen daags, als dan keert men alles om in een tinnen fchotel ; maar dan gebruikt men de voeten niet, en de maagen en levers kookt men met de vogels en doet ze dan binnen in dezelve. Is een fmaakelijk eeten. 'f, . • Hoe men de Eenden ßooft.
De eenden wel fchoon gemaakt zijnde, doet ze in een
casferol met een lepel vol of drie gehakte ajuin, wat zout, peper, muscate-noot, een weinig kruid-nageh, twee of drie Icmwriers-bladen, 7 of 8 roofenarijn-bladen, een ro- mervol azijn, geftooten biscuit, en een weinig boter als de eenden inaager zijn, anders niet, water oïbouil- iont zo veel genoeg is om de zaus te maaken; laat het wel toegedekt ilooven, tot dat het gaar is. Ragout of Salmi van Eenden,
Neemt gébraaden eenden, fnijd ze in ftukken, en in een casferol of pot gedaan zijnde, doet 'er bij wat zout, ge- ftooten peper, muscate-noot, kruid-nagels, fijn gefnee- den chalotten en citroen fchil, een glas wijn, wat water of bouillon, fijn geftooten biscuit, 't *zap van een citroen en boter, laat het te zaamen een kwartiers-uur helder ftooven, dan opgedischt. .Men kan in plaats van boter ook een thee-kopje vol
beste witte boomolie neemen, die men'er op het laatst, even voor dat men't aanrigt kan bij doen, en het dan wel onder een hutzelen. Ragout van Eenden op de Franfólie wijze.
-Neemt halfgaar gébraaden eenden, fnijd ze in ftukken,
dóet 'er.bi] kalfs-febietén, truffels, champignons ofmoril-
|
||||||
EEN.
|
EEN- EER.
|
||||||||||||
:5S5
|
|||||||||||||
'■r Men móet hier toe eenden kiezen die jong en vet zijn ; ■ eenpaarig op uït, dat hij door zijne vlugheid nauwelijks
„„ A„vpMe wijze kan men ook talingen en meer gelijk- is te betrappen. -' .'.......:
°y l,(: L'A..„.,„,fo K„a,^n EEMJAARIGE PLANTEN; Plantai, annuœ; zijnde
zulke, die maar één jaar in hèt leeven blijven, en na
bloemen en zaad gegeeven hebbende, verfterven. EENZAAME VOGEL, of Solitaire; dus noemtFit.
Leguat (zie de nederduitfche druk van deszelfs reizen in 4to. Utr. 1708. pag. 50.) een zekere vogel doorhem op het eijland Rodriguez gezien, en bij ons onder, de naam van DOD-AARS befchreeven; zie aldaar. EERENPRIJS; in 't latijn Veronica. Daar zijn veele
planten die onder de geilachtsnaam van Veronica bevat worden; maar wij zullen bier op dit artijkel alleen van drie zoorten fpreeken , die het bekendfte zijn, en waar van de eerste grootelijks medicinaal is; dezelve zijn: 1. De leggende Eerenprijs , of Eerenprijs 't mannetje;
ook Europijche Thee genaamt 5 in't latijn Veronicamas; Veronica mas Jupina £? vulgatisfima ; Betonica Pauli ; (ve- ronica fpicis lateralibus pedunculatis , fohis oppofitis, caule procumbente, Linn. Spec. Plantar.) 1. De regtopflaande mannetjes-Eerenprijs, Veronica mat
ereïïa ; Veronica mas asj'urgens Dodon/ei ; (Veronicafpi- cis terminalibus, foliis oppofitis obtufe f errat is f cabris, caule ereBo, Linn. Spec Plantare) 3. De Veld-Eerenprijs; Veronica praten/is Dodonä:i;
Veronica pratenfis ferpijllifolia; (Veronica racemo termi- nali, fubfpicato, foliis ovatis glabris crenatis, Linn;. Spec. Plantar.) Befchrijving. De eerste zoort groeit uit de wortel met
ftengetjes van een fpans lengte, die tegen de aarde leggen en dikwils uit de leden wortelen fpruiten; haare bladen koomen aan de ftengen en takjes voort, twee en twee tegen elkander over, zijn van een groote vingers breed- te, langwerpig en rondom gekertelt, van koleur licht- groen en met hairtjes bezet, die ze iets wit- of grijs-ag- tig doet fchijnen ; de bloemen koomen boven aan de ftengen aan fteelen airs-wijze voort, zijn klein en licht- blauw van koleur; waarna platte korte zaadhuisjes als beursjes volgen, die klein rond zwarfagtig zaad bevat- ten. > De tweede zoort gelijkt genoegzaam na de voorige, maar groeit niet haare ftengen meer regt opwaarts, en heeft rouwer ftomp gezaagde bladen. De derde zoort is klein, heeft kleine eijformigeglad-
de bladjes en klein licht-blauwe bloemen in airen. Plaats. De beide eerfte zooiten groeijen in Hoog-
en Ned';r- Duitschland, enz. in dorre zand- en bosch-ag- tige plaatzen , naast de heggen en elders; en men wil, dat die welke omtrent en op de wortelen der eiken boo- men groeit de kragtigfte zij ; dog de tweede zoort word zeldzaamer gevonden. De derde zoort koomt voort op grasagtige vogtige
plaatzen in de tuinen, velden en naast de wegen," zijnde alle langlevend. De eerfte zoort word ook wel in de tui- nen tot het gebruik gekweekt, hoewel men de wilde be- ter agt. Kweeking. Deeze gefchied zeer ligt door de bewor-
telde fpruiien, die men in het voor- ofnajaaropeen bed- de op een voet afftand plant ,• beminnende liefst een losfe zandagtige grond en niet al te heete zonnige plaats. Eigenfchappen. Dit kruid, te Weeten de eerstgemel-
de zoort, heeft een infnijdende, openende, verdunnen- |
|||||||||||||
gochngewgihag■ zhj
oLiEzm
eTotojetfrtnzln
M
|
|||||||||||||
e groenlanders merken hem aan als een voorlooperder de, afvegende, zweet- en pisdrijvende, bloedzuiveren-
cnen, en<teberigten der Reizigers koomen daar de, wondheelende en pijnftülendé kragt; en word als Da zeer
|
|||||||||||||
59« EER.:
|
|||||||||
EER.
|
|||||||||
zeer heilzaam in veelerleij ziektens, gfootelijks aange-
preezen ; dienende inzonderheid voor borst ziekte, long- zugt, teering, 'hoest, engborstigbeid, bloed-fpuwing, . in- en uitwendige wonden en verzweeringen, kwaadzap-
pigheid (cachexia) en fchurft : Als mede tegens verllop- ping der ingewanden, graveel, geelzugt, miltzugt, hoofükwaalen , enz. , men gebruikt de gedroogde bladen even als 'thee, bekwaamelijk fterk getrokken , twee of driemaal 's daags ; waar bij men wel zuiker en melk ge- bruiken mag. Of men neemt dezelve fijn gepoedert, met eenige bc-
kwaame ßjroop of met honing gemengt. Het aftrekzel als thee is ook een uitfteekend middel tegen jicht en al- le ziektens van zinkingen, als. mede tegens hooftpijn en duifeling, als den Lijder daar van alle morgens drinkt, ■tqt dat hij verligting gevoelt ; men kan 'er ook wat veld-
cijpres (chamœpijtis) teffens mede laaten trekken ; dit beeft veele géneezen. Het zelfde aftrekzel in plaats van thee of coilij gebruikt, is ook zeer nuttig voor die gee- ne, welke veel moeten zitten, en het hoofd met de Stu- die lastig vallen, want het maakt het hoofd veel luchti- ger , en bekwaamer tot de oeffeningen , maatigt ook de drift des bloeds ,• kortom, het is een heerlijk kruid in veelerlei kwaaien; en dewijl het in veele opzigten, zo in gedaante, als finaak en kragt, v/el met de thee der Chineefen overeenkoomt, zo heeft men het zelve de naam van Europifche thee gegeeven ; uitwendig is het zap of afkoookzel daar van zeer dienftig oin vuile wonden en : gezweeren te zuiveren en te géneezen , en de fchurft op
te droogen. Francüs, eertijds Geneesheer te Ulm in Duitschland, heeft'er een geheel tractaatje.overgefcbree- vèn, veronica theefans genoemt ■ waar in hij de krag- ten van. dit kruid zeer hoog en bijna voor alle ziektens ■ aanprijst, en veele voorbeelden van menfehen en ziek-
tens geeft, die daar door. géneezen zijn : Dog het is een gebrek der oude Schrijvers, dat ze aan de planten dik- -wijls een groot getal van kragten toefchrijven voor allcr-
; lei verfchillige ziektens, die ze niet bezitten , of onbe- -proeft zijn: Deiiedendaagfcbe Geneesheeren achten het derhalven met reden beter, maar zodanige kragten van ,de planten op te geeven, die door de ondervinding be- ; vestigt zijn; hoewel men van dit kruid bij ondervinding zeggen kan , dat het wezentlijk groote kragten in de ge- melde ziektens bezit., en het te wenfehen ware, dat het meer tot dien einde in de geneeskunde tot hulpe van -veele Lijders gebruikt wierde., als wel gefebied; oude beproefde en geringe middelen moeten dikwijls wijken , en agterftaan, voor hedendaagfche en kostbaarc, fchoon ■ deeze veeltijds veel minder in kragt, of onzeker zijn.
j ïn de ap.otheeken van zommige larjdfchappen, word
'er gedistilleert water, conferf, fijroop en rob van ge- smaakt , die in de bovengemelde gebreken van veel nut ziin : Wanneer men dit kruid met wijn laat gesten, (zie op DISTILLATIE. pag. 506.) en het dan distilleert, -.zo verkrijgt men een deftig water, dat inzonderheid tref- felijk voor de borstziektens, bloedfpuwen en teêring is. . Zie hier'een zaamengeftelt aftrekzel, dat in dezelfde ge- breken van veel; dienst is. : Neemt eerenprifs, twee handen vol; hondjesdraf, één
handvol; lengen-kruid, hoef bladen en netelbladen, van elks een halve hand vol ;. alandswortel, een halve once; .'zoethouty één pnee;? alles.grofjes gefneeden zijnde-,, laat -meneen vingergreep,(daar van:fterk trekken als thee, en .drinkt daar van eenige kopjes vol:, twee of'drie maaien •'s daags, naamelijk 's morgens, nademiddag, en 's avonds |
|||||||||
na het eeten ; dit middel heeft veele géneezen die aan do
longezugt of teering en kuch waren, maar het moet in bet begin der ziekte gebrukt. worden, eer de ziekte da overhand heeft. Zaamengeflelde Sijroop tegens de Teering, enz.
Neemt eerenprijs, twee goede handen vol; hondjes*
draf, hoef blad, longenkruid, ijj'op en walwortel, van elks één hand vol, bloemen van beniagie en vlooien, van elks een half once, alle droog; grofjes gefneeden zijnde, kookt het in vier pinten water tot op de helft; wringt het afkookzel dan door een wollen doek, doet 'er één pond honing of zuiker bij, en kookt het langzaam tot een ßj- roop , na dat men het met eijwit geclariüceert heeft, en bewaart het. anders.
Neemt de gemelde kruiden, alle vers'ch, ftampt de-
zelve en mengt ze niet wat wijn, perst ze daar na uit, en Iaat het uitgeperste een nagt (laan, om zig te zetten, en het dus te zuiveren; dan het klaare 'er afgegooten hebbende, doet het in een glazen vat, voegt'er bij even zo veel gewigt of wat meer witte zuiker, en laat het in een dubbeld vat, dat is in het waterbad , wel gefloten, tot een fijroop fmelt'en, zonder dat het kookt. Deeze fijroop is kntgtiger als de voorige , dewijl door de koo- king veele der beste kragten vervliegen EERENPRIJS (J3ASTERT-); BastertCUamcedris\ln
't latijn Veronica; Chamœdrisfpuria, Deeze behooren tot 't geflacht van de Veronica ; waar van veele zoorten zijn, zo wel in als buitenlandfchc; wij zullen 'er maar eenige van melden, die door de. liefhebbers van bloemen in de bloemtuinen gekweekt worden,- dezelve zijn 1. Defmalbladige geairde Bastert-E'erenprijs, ook Bas-
tert-wederik genoemt, met blauwe of witte bloemen; in't latijn Veronica fpicata angustifolia; Pseudolijfima- chium cœruleum Dodonäi; (Veronica fpicis terminait- bus, foliis ternis œqitaliter ferratis, Lijnn. Spec. Plan- tarem.) 2. De breedbladige geairde Basiert - Eerenprijs , 'met
blauwe-of incarnate, bloemen ; Veronica fpicata latifo- lia ; (Veronica fpicis teniiinalibus , foliis oppofitis lance- olatis Jerratis acuminatis, Linn. Spec. Plant.) 3. De kleine geairde ftompbladige B.astert-Eerenprij"s,
met blauwe bloemen; Veronica fpicata minor; (Veroni- ca jpica terminait, foliis oppofitis crenatis obtufis, caule adfeendente ßmplicisßmo,. Linn. Spec. Plant.) 4. De langbladige hoogde Virginifciie geairde Baster-
Eerenprijs met witte of blauwe bloemen; Veronica Vir- giniana altisjiim, fpica multiplici, fl'oribus candidis vel cœruleis; (Veronica fpicis termimlibus , foliis ternis, quaternis quinisve, Linn. Spx. Plant.) Befchrijving. De eerste zoort groeit met veele ften-
gen uit de wortel, van twee en een half â drie voeten hoogte, Jie met lange puntige gezaagde bladen bezet zijn, bij driën om de fteng ftaan , en van boven, groen maar beneden 'witagtig. of' bleekcr zijn, nevens welke .fpruitjes of takjes met kleiner bladjes voortkoomen : Aan .het hovende-der iTengen koomen veele gebl'ade takjes ■voort met lange bloei-airen, die met veele kleine licht- blauwe bloemtjes bezet zijn, waar na kleine ronde zaad- huisjes volgen, die" heel klein zaad bevatten. Het is zeer waarfchiinelijk dat deeze zoort. dezelfde is, ~die Toim- KEFO.RT Veronica '■ multicualis pannonica noemt, of ze . zal. weinig daar van verfchillen; ze word ook gevonden met .witte bloemen, maar zeldzaam.. |
|||||||||
EER. EET.
|
|||||||||
ÏÈR.
De tweede zoort heeft gezaagde puntige bladen , bi-
twcën tegen malkander overllaande , en brengt hcht-blau- we of ook incarnate bloemen in airen voort. De vierde zoort groeit hoog op tot 4 â 5 voeten,
heeft drie, vier of vijf gezaagde bladen bijzaamen om de Hengen (taan, en brengt fraaije airen met witte of hel- der-blauwe bloemen voort. Plaats. De eerste en tweede zoort groeijen in Oos-
tenrijk, Stirien, Hongarijen, enz. De derde zoort word gevonden in Hoog en Neder-Duitschland, enz. in de zandige weiden , naast de heggen , flooten en elders. De vierde zoort is uit Virginien gebragt. Het zijn aar. dige bloem-gewasfen , die met haare blauwe of witte bloemen een goede vertooning maaken, inzonderheid de beide eerste èn vierde zoorten, temeer dewijl ze lang bloeijcn , vermits de bloemen na malkanderen open gaan. Kweeking. De vermenigvuldiging gefchied niet be-
zwaarlijk door fcheuring in het na- of voorjaar : Men plaatst ze op de rabatten van de bloem-tuinen tusfehen andere bloemge was fen, daar men ze drie of vier jaaren kan laaten ftaan eer men ze verplant, gelijk andere plant - gewasfen , en ze willen in allerlei goede losfe gronden heel wel groeijen, dog beminnen liefst een zandagtigc : Maar de vierde zoort kan onze wintervorst niet wel door- ftaan als die ftreng is, weshalven de wortel als dan met wat ftroo of ftrooagtige mest dient gedekt te worden. EERENPRIJS, 't WIJFJE, of Wijfjes Evenprijs;
in 't latijn Veronica fœmina; Elatine; deze plant is van een-geheel ander gcflagt als de voorgaanden, wordende door de groote kruidkenner Linnäüs onder de Antirrhi- na geplaatst ,• op zig zelve worden 'er twee zoorten van gevonden, als 1. Het Wijfjes Eerenprijs met eijronde bladen ; Vero-
iiica fetmina vel Elatine Dodoktei (Antirrhinum foliis ovatis alt rnis, caule' flaccido , Linn. Spec. Plant.) 1. Het Wijfjes-Eerenpijs met fpiesformige bladen;
Veronica fcemina II. DonoNiEr (Antirrhinum foliis lia- Jlatis alternis, caule'flaccido , Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerste zoort, fpruit met een of meer
fteelen uit de wortel, van een voet hoogte, die veele lange takken hebben, tegen de aarde gedrukt en beurtè- * Imgs met kleine bleek groene wollige zagte bladen bezet
■ zijn , van een lang ronde gedaante,-'' uit de oxels der
bladen langs de takken, koomen kleine bloemen op lang- agtige fteeltjes voort met een fpoortje, die de gedaante van het vlas-kruid of leeuwebek hebben , en van koleur geel zijn, waar na ronde zaadhuisjes volgen, dooreen middelfchot in twee vakjes gedeelt, waar'in kleine zaa- den opgeflooten zijn. De tweede zoort groeit ook op diergelijke wijze als de
voorige, met veele lange nederwaards gedrukte ftenge- tjes maar heeft minder takken en bladen, welke laatste • een fp.esfotmige gedaante hebben , dat is, die aan 't uit-
I einde puntig en beneeden aan weerzijden hoekig zijn ; I Zl, oe,men ko°mcn op lange dunne fteelen voort en zijn :• Moemei ""^ V'"d °°k Ce" veranderin8 "iet blauwe ■ frhJnV:', Deeze P,ai1ten groeijen op de akkers, tus-
'S, n •00,r?' ifl de kochen en elders, in Hoog- en ' fLD'r"tHhland ' enz- e* »in eenjaarig. ' eer J)ilrl1PPen- Mm houd--dezelTC, inzonderheid de
ztèr wnnX'PiVT ?Penend> oplosfend, zuiverend en ÏanCnlA^ Men gebruikt bet afkookzcl daar van tegeude fchiuft, jigtj bulk. en roode.l00p; uiwea. |
|||||||||
597
|
|||||||||
dig dient het zelfde af kookzel om de wonden en gezwee-
ren te zuiverenen te heelen, alsmede tegens de wonden en gezweeren in de mond en keel. EERSTELINGEN der VRUGTEN; in het latijn
Primitiœ; hierdoor verftaat men gewoonlijk de eerste
- vrugten of voortbrengzelen van een plant of dier; dog in
de Geneeskunde betekent zulks 't water, dat in de geboorte
het eerst voor, of ook te gelijk met het kind koomt.
EERSTE WEGEN ; in 't latijn Primes vice ; hief
■ door word in de Geneeskunde ve'fftaan de maag en dar- men ; hier op dient in de meeste zicktens bij het genee- zen acht gegeeven, dewijl derzelver kwaade gefteltheid of de kwaade verteering der maag dikwijls de eerfte oor- zaak der ziektens is Zie SPIJS-VERTEERING. EETBAARË PLANTEN; Planta tsculentce ; noemt
men die, welke gegeeten worden, het zij haare worte- len of bladen; zo ah peen, aardappelen, ajuin, look, ra- dijs, latuwe, peterfelie, enz. EETLUST; Appetijt; in 't latijn Appetitus, is een
lust of trek tot eeten en drinken: Dog door het woord Appetitus, Appetijt worden ook andere begeertens der natuur verftaan, als lust tot flaapen, wandelen, enz. De eetlust ontftaat daaruit, als in een ledige maag,
de vogtcn of het zap dat in de maag is, deszelfs binnen- fte vlies begint te knaagen; of volgens andere,'als de ledige riiupels der maag tegens eikanderen wrijven en fchuuren. Veeltijds \vord de eetlust of honger verwekt door een uitwendige toevallige oorzaak, als door kou- de , arbeid, vermoeidheid, waaken, vasten , enz. ; ook verwekken de zuure en fcherpe dingen, gelijk de azijn, of met azijn en andere zuure dingen toebereide fpijzen r mostett., enz. de eetlust; Zo lang de eetlust behoorlijk gaande blijft", is de gezondheid in een goede ftaat, maar zo dra ze vermindert of geheel weggaat, is het een te- ken van ziekte of kwaade gefteltheid des lighaams. EETLUST (BEDORVENE), of Verkeerde Estlust;
in'tlatiin Appetitus depravatus; Malacia ; Pica; is eene gebrekketijkheid of liever dwaaling in het eeten, daan iemand lust verkrijgt, om niet betaamelijke of oneetbaa- re dingen , als bij voorbeeld krijt, kalk, fiecn , aarde r drek, leer, rauw vleesch of visch, ja hond.eït en meer- derlei verkeerde dingen te eeten. Men onderfcheid deeze ziekte in twee zoorten , aîs
r. die de Vrouwen overkoomt, dog hooftzaakelijk zorn- mige zwangere vrouwen , waar aan-ze van het begin der bevrugtiging tot in de vjerd'e maand onderhevig zijn, ea wel met die bijzondere eigenfchap , dat dezelve, wan- neer ze het begeerde niet verkrijgen , miskraamen, of een kind baaren dat een moeder-maal heeft ; dezelve koomt ook wel de vrouwen en maagden over, als haare maandftonden niet wel gaan ; en deeze ziekte bij de vrouwen word Malacia genocmt; maar als de.zelve çfe mansperzoonen, het zij jong of oud', overkoomt, word ze Pica genoemt; dog bij deeze is ze zeldzaamer en minder nadeclkr. De hooft-oorzaaken deezér ziekte is wat duister, maar
■word aan-een verkeerde dwaaze impresfie der leevens- gecsten, en de natuurlijke neiging tot zulke buitenge- woone dingen toegefchreevcn , waar door ze iets zo- hardnekkig begeeren., dat Je geesten bij de zwangere vrouwen van de huishouding der vrugt, het zij in 't geheel afwijken, .waar door een miskraam ontftaat; of die dwaaze verkeerde verbeelding en begeerte in de te- dere vrugt als in. een zagt wa^cb indrukken,, waar door een moeder-maal ontftaat. De tot deeze ziekte aanleiding D 3 geevencfe |
|||||||||
MS*
■jlëert', 'dat 'dingen die op andere tijden en bij andere men.
-fchen nadeelig zouden zijn , aan de beluste zwangere vrouwen geen hinder doen; dog als ze niet te verkrijgen of volftrekt fchaadelijk zijn, moet men haar, zo -wel als andere, het zij mans- of vrouws-perzoonen, be- nevens het gebruik van gemelde middelen, de vreemde ettlust zoeken uit de zin te praaten, en tot andere of betere gedagten te brengen; en als het kinderen oftnin- derjaarigen zijn, door fcherpe bedreigingen en ftiarTea: Zijn bij de vrouwen of maagden de verilopte (tonden de oorzaak van deeze ziekte, zo moeten 'er teffens midde- len tegens in het werk geftelt worden. EETLUST (OVERMAATIGE), zie HONDS-
H ONGEIL EETLUST (VERLOORENE); Verloorene of ver-
minderde appetijt; Hóngenoosheid; in 't Iatijn Appetf- tusamisfio; Anorexia; is een gebrek van eetlust, als men geheel geen óf maar weinig trek tot het eeten heelt, of een walging voor de fpijzen verkrijgt, en reeds verza- digt is, als dezelve ter tafel gebragt worden : De oor- zaak daar van kan veelerlei zijn, dog als de eetlust ont- breekt, zonder merkelijke ziekte, hapert het meest door- gaans aan de maag, dat die of verflapt, of met rauwig- heden, flijm en gal opgevult is; Kan egter ook voort- koomen door gebrek van medewerking der andere inge- wanden, als lever, milt, darmen, enz., of door over- daad in eeten en drinken, waar door de maag ontftelt en verflap- word; ook Kan het gebrek of verlies van levens- geesten de oorzaak daar van zijn, als deze!ve doorover- maatig ftudceren , waaken , bijflaapen en andere ver- moeidheden, of door ouderdom uitgeput zijn. Middelen om de verloorene eetlust te herfiellen.
Indien de appetijt ontbreekt door een verzwakte of ver-
flijmde maag , of bedorvene chijlmaaking, dan zijn de maag-verfturkende en fpecerijagtige dingen zeer dien- ftig, als daar zijn alsfem, duizendgulden-kruid, calmus, gentiaan-wortel, alands-wortel, zcdàar-wortël,- galanga, gengber , peper, peper-wortel, kalfsvoet, enz. op allerlei wijze gebruikt, 't zij gepoedert, of inwijnof brandewijn getrokken, enz. of de preparaaten daar van; als ook het zout van alsfem , van duizendgulden-kruid, van wijn- ßeen, geest of de bloemen van ammoniak zout, vlug zout van hertshoorn, gevitrioolue wijnßeen, arcanum duplica- tmiK, liquor terrrp foliatœ tartari , enz. Of neemt maar van het uitgeperste zap van alsfem,
's morgens nugteren of 's avonds na bed gaande , een lepel vol in, met eemg warm vogt; of wat extract van alsfem, elixir proprietatis , of maag-elixir, 30 à 50 druppels ; of een glas alsfem-wijn. Of als iemand die dingen te bitter zijn, die neems
's morgens en 's avonds een halve lepel vol gepoederde calmus- of zedoar wortel, of gengber; of eete wat ge- confijte calmus , alajids-wortel of gengber , , en dierge- lijk'e. Of neemt kleine galange-wortel, zedoar wortel, anijs
en venkel-zaad , gedroogde citroenfehil en wijnfieeii' crijßallen, van elks een halve once, maakt'er een poe- der van , waar van men 's morgens en 's avonds een .paar mes-punten vol of een half drachma inneemt ; men kan 'er ook met wat honing een brok van maaken, en 'er 's morgens en 's avonds een muscaat groot, van , neemen. Of Neemt een goede vingerpreep jenever-bef'én, laat ze, j
gekneust zijnde, één nagt in een glas vol goede wij* waru» ;
|
||||||
"igeevende dingen," zijn dil^wïjjs raiiwigiiedeH', óf een'b'e-
dofvéh "gaiagtig vogt in de maag eii darmen ; hoewel het :bij de zwangere vrouwen veeltijds alleen een verkeerde verbeelding en begeerte is, zonder dat iiien zeggen kan, dat haar iets aan het lichaam of gezondheid fchort. Indien decze verkeerde eetlust opkoomr ha eene'ziek-
:te, mag men wel voor een inftbfting vreezen;'duurt ze Jang bij vrouwen en maagden', dan.ffiaat'te äugten, dat ze dé teering daar van zetten , of het water laaden ,■ of .zwaare veritoppingen der ingewanden verkrijgen, waar uit veelcrlei ziektens kunnen ontftaan. Is het, dat deeze lust valt op zuure of fcherpe dingen,
of andere die niet zeer fchaadelijk zijn, dan kan het zo veel kwaad niet, dan wanneer de begeerte zig uitftrekt tot allerlei ongediertens, of andere buicenfpoorige din- gen. '-■': ; -, Middelen tegens de verkeerde Eetlust,
Deeze dwaaze lust wórd zo wel bij de vrouwen als
■mannen op bijna dezelfde wiize geneezen ; zijnde dik- wils een braak- of purgeer-middel van veel nuttigheid ; dog aan de zwangere vrouwen moet men .niet ligt een braak-middel geeven , en geeft men haar een purgeer-mid- del, zo moet zulks insgelijks zagt ziin , bij voorbeeld een maatige -dufis van de Frankfurter pillen, of van de pillulœ rujfi, of rhabar'ier, of manna; vervolgens zijn de Jpecerijen , als calmus- en galanga-wortel, caneel, kruidnagels , cardamome, enz., of de preparaaten daar van, zeer dienftig; als mede de zuure dingen, inzon- derheid als 'er galagtige rauwigheden in de maag zijn, •dat men aan een bittere mond béfpeurt, ais citroen- of Mmoen-zap, of ßj roop, rob oï vleest & van quee-peeren , ,enz. Of Neemt water van oranje f chilien en van roofemarijn ,
van ieder twee oneen ; esfens vanoranje-fchillen, gefmol- te olie van wijnßeen, van ieder een drachma ; fijroop van ■citroen-fchilien, een once; mengt het tot een drankje, waar van de Lijder om de twee of drie uuren een lepel vol neemt'. Of neemt wat er van caneel, kruifemunt en mafiix, van
ieder een once; limoen-zap, twee drachmen; geest van vitriool philofiophisch bereid, een drachma; fijroop van Manje-J"chilien , zo veel genoeg is, mengt het tot een drankje, en gebruikt het als 't voorige. Of neemt conjerf vanroode roofen, en van kruifemunt,
yan elks een once ; gepoeijerde drooge oranjefchil en klei- ne cardamome , van elks een drachma ; geconfijte calmus- portel en fijroop van limoen-zap of van quee-peeren, Van -elks een halve once ; mengt het tot een brok, waarvan den lijder om de drie uuren zo veel neemt als een mus- .caate-noot groot. Indien 'er een zuure rauwigheid in de maag is, dan
■zijn de zuur-opQorpende dingen (abforbentia) dienstig, .als geprepareerde kreefts-oogen, paarlemoer , roode co taaien, gefmo'.te wijnßeen zout, enz.; als mede kappers en olijven geeecten. 'Voorts zijn ook de geconfijte oranje- en limoenfchil-
len, cahnus-wortel, en inzonderheid geconfijte queepee- reen, 'Of het qnee-vleesch en marmelade daar van, de beluste zwangere vrouwen zeer dienftig, als mede beste Rhijnfche of Spaanfche wijn : men prijst ook zeer haar "het zap van wijngaardf-knoppen in te geeven : Is hetgee- sis dat ze begeeren niet geheel fchaadelijk of venijnig, zo rnoet men het haar geeven, al was't ook nog zo vreemd, ■indien het maar te verkrijgen is ; want de ondervinding |
||||||
£EÜ. EFP..
|
|||||||||||||||||||||||||||||
EÉUV
|
|||||||||||||||||||||||||||||
599F
|
|||||||||||||||||||||||||||||
danige:, welke" droogeftropagtige bloembladen' hebbenr.
en zig laaten opdroogen en aldus -haare koleuren behou- den, zelfs verfeheidene jaaren lang,-- van zodanigen aarfc zijn veele zoorten van witte en geele giiaphal'i- ums, elijchrijjums, Oostenrijksch ptsrniea of xeranthe- n\um, amaranthus-haanekammen, pluhn-amaranth, vosje-- fkert en amaranth met bolagtige bloemen, enz. ; men- maakt 'er (maiie, bouquets van tot borst- en hoofd-vefeier-' fels der Juffers, weke de gemaakte bloemen verre over- treffen ; ook dienen ze tot verciering der kamers of meu- belen, als fpiegeis, enz. ,^ en de/ lioomfchen gebruiken-; ze veel, inzonderheid in Spanjen en elders, tot opfehik- king van hunne kerken; hoe men dezelve droogt, zie"" op het artijkel BLOEM, pag. 211. EEUWIGHEID ; in 't latijn Aetemitas, is die duu-
ring, of volftrekt beftaan, welke door geen tijd kanbe.. paalt worden, en begin nog einde heeft. In een ver-, gelijkende zin, word dit v/oord mede wel gebezigt, oup een langen tijd mede te betekenen, en het is dus, dat men de woorden van Cicero D. 1. 14. Aeternitatem ali- cui denare, iemand onfterffelijk maaken of vereeuwigen ;.. maaken dat men altoos aan- hem denkt, of van hem fpreekt, enz. moet opvatten. . ;■ -.., ; ...... ,-;■; • .• . EFFERVESCENTIE; Opbruijching; Opjieding ; Op-
welling; is de opfieding van eenig vogt, zonder fcheij-- ding der deelen : Bij voorbeeld als men melk of iets an- ders op het vuur kookt, en het na 't kooken zo b-lijft als-- het te vooren was : Of als 'er een vlam ontftaat door een- hevige en fnelle beweeging der inwendige deelen, ge-- lijk vogtig op een gepakt hooij in vuur en vlam raakt,- enz. In de Cliijmie word deEjJerveJcentie of Opbruißngbe--,
paalt, dat.ze is een fchielijke en inwendige beweeging: en dikwils met een gedruis, in alle de voorheen rusten- de deelen van twee tegenftrijdige vogten, die tezaamen geftort worden ; of als een fcheijvogt ( menflruum ) bij-, een tegenftrijdig lighaaam gegooten word; waar door eene wrijving der deelen, verdunning, warmte, voort- kooming van eene veerkragtige vloeiftoffe die naar de; lucht zweemt, en wegvlieging der deelen van de overige- masfa, ontftaat, tot dat alles verbrooken zijnde in rust koomt. De lighaamen tusfehen welke eene effervejemie on-
ftaan kan; zijn 1. alle zuure dingen (acida) , als";, citroen- en oranje-Jap, azijn, gedistileerde azijn, geest] van zee-zout, van Jalpeter, van vitriool, en van zwavel- door de klok bereid; ten 2. alle alcalia als geest vvmpis, van lurts-hoom én van wijnfleen zouf; 3.: alle aardagtiVe lighaamen,.als kreefts-oogen, allerleij Jchelpen, cpraaleii, krijt, bolus; enz. 4. allemetaalen, als goud, zilver, tin,:- lood, ijzer, enz. calamint-fieen. De zuure dingen effer- I vefceeren of bruifchen das op met de alcalia, en ook met .' de aardachtige lighaamen, tot zo lang dat haare geest ge- heel in de aarde ingedrongen en daar mede gefatureerf- of'verzadigt is: Insgelijks.bruifchen ze met de metaalen op en zulks dikwils nog veel heviger, want als 'er geest ï- van Jalpeter, of ßerkwater bij een weinig ijzer-vijlzel ge- gooten word, ontftaat 'er effervejeentie met hitte,- zwak- ke geest van Jalpeter bij vijlzel van tin gegooten , komt - 'ereenopbrüizing met geruisch, dog veel zwakker als de voorige. De olie van vitriool bruischt op met de gedistil- leerde wateren der planten met haare oliën en zouten.. Als men- geest: van Jalpeter fik een hoog glasvdoet en? • er-allengskens alcohol of terpentijn-olie indfuipt, ontftaat |
|||||||||||||||||||||||||||||
warm trekken, dan doorgèzljgt zijnde drinkt Iiet'smor-
Ss nSteren- dat men eenige «agen lang moet herhaa- feri ; dit voert de flijin uit de maag en ingewanden door ^oïntln^rob'vanjenever-befien, fmelt'die in wat goe-
de brandewijn, en neemt 'er 's morgens een paar lepels vol eenige dagen lang. Is een overvloedige gal de oorzaak van de verhorsne
appetijt, zo zijn de zu ure dingen nuttigr als citroen- of- limoen-zap, berberis/en, quee peeren, zuuring, tamarin- de enz., of de preparaaten daar van; of neemt goed versch citroen-zap, mengt 'er witte zuikef bij naar be- lieven; of gebruikt bet elixir vitrioli inijnjichti, of elixir proprittatis met zuur bereid, die zeer nuttig zijn; ook is het bovengemelde poeder of de bolus hier in heel dienstig. |
|||||||||||||||||||||||||||||
Tegens de zuure rauwigheden moet men abjorbentia
gebruiken, als geprepareerde kreeftsoogen , eurasien, paar- lemoer, gebrand en zonder vuur bereid hertshoorn, zee- Jchuim', geprepareert ijzer, enz. die men met maagver- lterkende dingen vermengt. ' Koomt de verkoren eetlust uit gebrek of verlies der ., geesten, dan zijn de verfrisfende en verfterkende midde- len (analeptica) zeer dienstig ,• bij voorbeeld een glas | Rhijnjche, Spaan/die of andere kragtige wijn', als me- : de de geestige wateren, als caneel-water, maßik-water, ! water van kruijemunte, melisfe, of eau de carmes, rooje- ! marijn of eau delà Reine, van oranje- of' citroen Jchil, enz.; ook elixir vitte , Jpecerij-olieagtige geest, tinBuur ; van caneel, amber, enz.; hier nevens moet men hetflaa- ; pen en waaken in een goede order brengen, zig voor ; hevige beweegingen des lighaams wagten, en vooral dat j geene mijden, dat tot de ontfteltenis aanleiding heeftr I gegeeven. Wanneer alle deeze dingen niet helpen, dan moet
; men een Braak- of Purgeer-middel gebruiken, (zie op 1 het artijkel van EUIKSUIVERENDE MIDDELEN,) : dat dikwijls goede uitwerking doet, waar na men een I der gemelde maagverfierkende middelen neemt. ' Indien de verloorene Eetlust met een ziekte gepaart
I gaat , gelijk meest doorgaans gebeurt, dan heeft men | alleen middelen tegens de ziekte te gebruiken ; want- ■pa uiaate dat dezelve weder geneest, koomt ook de I «■erkorene appetijt allengskens weder ,• dog men moet zig »wagten, om als dan niette veel te gelijk, nog harde of | grove fpijzen te ecten , dewijl Jaar door de ziekte veeltijds wederom koomt, of'er een kwaaderop volgen zoude. Als de eetlust na eenige ziekte langagter blijft, voorfpek het niet veel goeds ; als mede zo ze geheel weggaat in langduurige ziektens , of in de foode loop en andere bloedftortingen. Zie op het artijkel MAAG. -EEUW; in 't latijn Seculum, word een tijdftip van hondert jaaren door begreepen , dus leeven wij in de agtiende eeuw na de geboorte van Jesus Christus. Het woord Eeuw word ook gebezigt, om de voorlee- -ne en tegenswoordige tijden te betekenen , het is in £ezen zin dat men zegt: De Christenen van de eerfte - »««*& waaren veel ijveriger in het waarneemen van den odsdienst, dan die van den tegenswoordigen eeuw. De Konftèn en weetenfehappen bloeijen in onze; eeuw , |
|||||||||||||||||||||||||||||
enz.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
EEUWIGDUURENDE BLOEM ,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
zie op. GNÂ-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
■
|
|||||||||||||||||||||||||||||
PHAL1UM.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Men noemt ook in het algemeen eèuwigdmftende of
|
|||||||||||||||||||||||||||||
immerduurende bloemen; in-'{ ù&nscblmmrtelks,. ze-;.'er.ook eene ejfervejeentie en taamélijke groote hitte
|
|||||||||||||||||||||||||||||
do&;
|
|||||||||||||||||||||||||||||
_________________1^1
|
|||||||||||||||||||||||||||||
tfod. EFF. EGE. EGE.'
|
||||||||
dog de grootfte opbruifching 'met vuur en vlam, koómt
voort door de rookende of flerke geest van falpeter en kruidnagel-olie, naamelijkals men twee drachina van die geest, bij een drachma opregte nagel-olie giet ,• want dan ontdaat 'erin een ogenblikeene opbruifching met vuur en vlam, als door kruid, weshalven het ook niet veilig is, deze proefneeming in een groote kwantiteit in 't werk te Hellen. Uit deze profneemingen blijkt ook, dat/er geen zekere tekenen van een tegenwoordig alcali en zuur iri de lighaamen zijn, dewijl de ocida of zuuren zowel met-a/ca/w als met andere zuuren en metaalen, en tef- fens ook met oliën en 'aardngtige dingen opbruifchen. Daar is ook nog een vogtige vn koude effervefientie;
want als men het zuiver vlug alcalinifche zout in water ontbint, dat het tot een alcalinifche geest word, en bij de zuuren, Uitgezonden vitriool-olie, mengt, ontftaat'er eene geweldige opbruifching, maar met groote koude ;' ge- lijk ook het ammoniak-zout een groote koude verwekt; waar uit men ziet, dat 'er groote inwendige beweegin- gen tusfchen tegendrijdige zoute vogten kunnen ontdaan, en 'er evenwel geen hitte maar een koude op volgen. i De oorzaak van de inwendige beweeging der deelties,
moet men toefchrijven aan de aantrekkings- en veerkragt der deeltjes ; want wanneer de deeltjes of lighaamtjes die in eene vloei-doffe drijven en elkander aantrekken, met eene veerkragt {vis elastica) voorzien zijn, zullen ze na hunne zaamenkomst te rug fpringen, en van daar weder- om tegens andere lighaamtjes aanbotzende, weer te rug gedooten worden ; ondertiisfchcu geduurig op 't nieuw aangetrokken wordende en weerte rug duitende, zal de beweeging daar door vermeerderen en 'er ten laatsten een groote fnelheid en inwendige beweeging der deeltjes ontdaan, waar uit hitte voortkomt; dognamaate, dat de lighaamtjes elkander min of meer aantrekken , en naar de verfchillende veerkragt , die ze bezitten , zal de beweeging verfchillende en grooter of kleinder zijn, ook fchielijker of langzaamer gcfchieden. Doch het is aanmerkelijk, dat de inwendige beweeging tusfchen zommige tegendrijdige zoute vogten, gelijk boven ge- meld is , kunnen vermeerdert worden, en dat 'er even wel koude op volgt; waar van de reden nog onbekend fchijnt. EFFLORESCENTJA; Bloei-tijd , is in de Kruidkun-
de de tijd des jaars, in welke de planten haare bloemen voortbrengen. EFFLORESCENTIA SCORBUTICA, zie NETEL-
ZIEKTE. EFFLUENTIA; Uitvloei]ingen, xvorden genaamt de
allerfijnde lighaamtjes of deeltjes , die uit verfcheider- hande lighaamen uitvloeijen of uitwaasfemen , en aan de lucht medegedeelt ; ook van menfchen , dieren en andere lighaamen dikwijls weder ingeademt worden. - EFFRACTURA; een wonde des hoofts, met bele-
diging van het bekkeneel. EFFUSIÓ : eene uitgieting, bij voorbeeld als men
water of cenig ander vogt van eenige doffe door neiging of anders afgiet. - Betekent ooi: zo veel als Juffujio of blauwe'vlekken. Zie KNEUSiNG. , ; EGEL ■ LandEgel; Tzer-varfccn ; in't latijn Echinus ;
Erinaceus teneflris; ( Erinaceu?, Link. Sijß. Nat) is een viervoetig dier, wiens gewoone lengte van het uiterde der fnoet, tot het begin van de daart negen dui- men is ■ de oogen ziin klein-en uitpuilende, en hebben dit bijzonders, dat van de drie vogten, die in de men- fchen en de meeste viervoetige dieren op die plaats zijn, |
||||||||
enkel het krijdallijne', zonder eenige fpoor van het wa«.
terige of glasagtige vogt, word gevonden ; het netvlies raakt onmiddelijk aan het krijdallijne vogt, en is als op de bodem van het oog geplakt, en word door het hoorn- vlies bedekt; het druiveuvlies is overal zwart, zonder netswijs geweefzel, maakt van vooren ook geen plooij om den regenboog te vormen, dus de oogleden open- daande, het oog niet anders dan zwart vertoont; deoo- ren daan overend, zijn breed en rond ; de neusgaten zijn aan den buitenden rand met een vliesagtig vleesfig gekrult bijhangzel voorzien, het welk eveneens als de kam van een haan is getand ; aan ieder poot zitten vijf toonen, zijnde de uiterde of duim korter dan de overi- gen , en alle met nagels voorzien; de top van't hoofd, zijden en rug zijn met dijve fcherp-puntige dekels be- zet, van kolcur wit en bruin gémerigelt, en waar van da grootden nabij anderhalf duim zijn; het overige van het ligbaam is met witagtig of bruin hair voorzien ; in ieder kaak hebben zij twee fnijtanden die langer zijn dan de overigen en bovenwaarts van malkanderen afdaan; inde bovenkaak zitten wederzijds vier honds-tanden aan paa- ren geplaatst, in de onder-kaak aan ieder kant drie , die malkanderen raaken , en fchuins na vooren hellen; met de kiezen is het getal der tanden in dit dier zes-en der- tig- Als eene bijzonderheid merkt men in de Egelen aan,
dat dezelve de eenigde onder alle de viervoetige dieren zijn, die hunne jongen levendig ter waereld brengende, eveneens als de vogelen , de zaadballen binnen in het lijf beflooten draagen. Verfcheidene Schrijvers berich- ten , dat de Egelen paarende, malkanderen buik tegens buik omarmen; dog tot nu toe fchijnt het niet bekent te zijn, hoe veele jongen teffens ter waereld gebragt wor- den, en hoe lange'de dragt duurt. Den Egel is een vreesagtig, dog teffens flim en geflee-
pen dier ; vervolgt wordende en geen kans ziende om te ontkoomen, rolt hij zig onder het bekleedzel zijner huid als een kloot in een, en blijft dusdanig, zo lange de tijd van het gevaar over is als leevenloos leggen,- in deezen toedand heeft hij geen de minde gelijkenis naar eenig dier, en is wegens de fcherpte zijner pennen, voorden aanvaller beveiligt • behalven dat de pennen, waarmee- de hij bezet is, hem tot verdediging tegens zijne vijan- den verdrekt, weet hij 'er nog een ander nuttig ge- bruik voor hem van te maaken, 's nagts, 't welke zijn gewoone tijd is om uit te gaan; klautert hij op de vrugtboomen, plukt de vrugten af, en laat die vallen, waar na hij zig onder dien boom op den grond heen en weder rolt, en dus de vrugten in zijne pennen blijven decken , dien hij als dan tot voorraad naar zijn hol brengt. De Egelen worden door geheel Europa gevonden,
dog op de eene plaats minder en op de andere meer; hun gewoone yoedzel bedaat in allerlei boom- en veld- vrugten, als mede muizen, en meer ander ongedierte; het meest onthouden zij zig in kreupelbosch, in wijn* gaarden, en in ruigte onder de haagen, en 's winters nee- men zij hun verblijf gemeenlijk in de holligheid van een boom, waar in zij zig een legerdcede van mos of droo ge bladen maaken, en hier inne den winter even gelp de mollen met flaapen doorbrengen , fchijnende door het flaapen vet te worden, en kunnende ook een geruimea tijd zonder eeten doorbrengen. . Zomrijds worden zij wel uit liefhebberij opgevoed,
en-huisfelijk gewend; kunnende dit zeer gemakkelijk gefchieden,
|
||||||||
\
|
||||||||
EGE.
|
|||||||||
«^
|
|||||||||
EGE.
gefchieden, dewijl zij heeï zagt van.aart-zijn', niemand
beleedig-n, en genoegzaam alle fpijzen eeten, daar bij Zijn het goede muizevangers / De Heer Seba in z.jne Ihef. Vol. I. pag. 79. Tab.
XLIX. fig- 4 Ê? 5- geeft ons de afbeelding en befchrij- ving van 2 Sibsrifche Egelen, (zijnde figuur 5.'t manne- tje, en 4.'t wijfje), die korte platte ooren hebben, en het'lijf met donker-roode pennen of ftekels bezet, wiens toppen of punten op de rug goud-geel, ja als verguld zijn; derzelver buik is enkel met wollig hair bezet, me- de met een goudgeelen glans. Op dezelfde Tab. fig. 3. in het evengemelde werk is nog de afbeelding van een Jmericaanfchen Egel; deeze is door den Heere Lin- hjeus Erimceus Jubaurkulatus, of Egel zonder ooren genoemt, dewijl deszelfs ooren van buitenen naauwe- lijks te zien zijn. Eertijds pleeg men zig van de huid der Egelen totbor-
ftels te bedienen, om de kleederen fchoon te maaken, dog dewijl de ondervinding geleert heeft, dat dit na- deelig was, en niet zelden gaten veroorzaakte, is het in onbruik geraakt; het vleeschvan deeze dieren, zegt rnen weinig voedende, zwaar te verteeren, aardagtig en floppende te zijn. De asch. van een verbrande Egel word zeer ge-
I preezen als eenfpecifik middel tegens de pisvloed; men
maakt 'er tot dien einde ook de volgende zaamengeftel- I de zalf van:
Neemt de asch van een verbrande Egel; het inwendi-
. ge gedroogde velletje uit de maag van hennen en zaad
Ivan agrimonie , van elks twee drachmen; hier van maakt
men een poeder, waar van àedofîs of gifte is één drach- ma met eenig vleeschnat. ^ Het vet van den Egel is dienstig tegens de breuken ;
I men maakt 'er ook een fmeerzel van tegens de vallende ziekte der jonge kinderen, op deeze wijze: Neemt egel-vet, vier deelen, en olie uit het zaad van
de wonderboom (ricimis major), een deel; mengt het tot een fmeerzel. EGELANTIER, zie op het artijkel ROOS. EGEL-KRUID; dus word ook het Penning-kruid genaamt; zie aldaar. EGEL-STEEN ; Krijt-fteen, in 't latijn Echinites ,
is de naam van een gebeelde fteen, die in de krijtgroe- ven gevonden word ; hij is wit, glasagtig en een eigen zoort van krijt-fteen. Daar is ook nog een aader zoort, die men in de fteen-groeven vind, deeze is van een harde keijfteenige zelfftandigheid : Men acht den krijt- fieen dienstig tegens de fteen; dog meest word hij ge- bruikt om de vliezen uit de oogen der paarden weg te neemen. EGEL-VISSCHEN, ook Penne-Fisfchen, door de
lieer Linnïeus in 't algemeen Diodon genaamt ; de ken- merken van dit zonderling visfehen-geflagt zijn ftekels die net geheele lijf omringen , en in de levendige visfehen 15 1 'jr Zljn' de kaaken ziin meestentijds been ig en
wuteekenac; dog on verdeelt ; zij hebben eene ftreeps- , wijze opening voor de kieuwen, en geen buikvinnen.
frliP,e n LlNNffius telt zeven zoorten van dit vis- SSI- % °P ' waar van W'J' de befchrijving zo kort ooenhik zullen laaten volgen. rJ,'J;°nde ESe^isch, in 't latijn Atmga ; (Diodon
ÏieZZ*' *cukis tr'1^tris, Linn. Sijfl. Nu) deeze
tel °Jlimy0]li00meaè ëeliJ'kheid met den\ Land-
■ rfr/'JSf, f °0k de naam van Zee-egeltje draagt, is
iFd 7 daneenëeoieeng kaatsbal, fond, beeft geen
|
|||||||||
ftaait en is over 't geheele lijf fijn gedoomd; hij heeft
een klein hoofd en bek, met twee vinnetjes bij de kop; zo wel als de overige vijf zoörten, word deeze in dea Oceaan gevonden. II. Duifjes Egel-visch, in 't latijn Diodon reticulatus;
(Diodon fubrotundus, aculeis triquetris , Linn, Sijfl. Nat.) in deeze zijn de wortels der fteekelen op de huid als netswijzegeweeven, en dit onderfebeidhem voor- namentlijk van den voorgaanden ; de gedaante zijner fnoet of bek heeft zommige aanleiding gegeeven, om hein't Duif- je te noemen. III. Stekelige Egel-visch, in 't latijn Diodon échina-
tus; (Diodon fubrotundus, aculeis bafis triquetris, Linn. Sijfl. Nat.) dit is eigentlijk die van zijn geflagt, welke door de meeste Schrijvers de met voetangels of mink-ij- zers gewaapende Egel-visch genaamt word , om reede dat zijne fteekels met driebeenige wortels niet kwalijk na driepuntige voetangels gelijken. IV. Gedoomde Egel-visch, in 't latijn Diodon fpins-
fus ; (Diodon fubrotundus, aculeis planis, abdomine lœvi, Linn. Sijfl. Nat.) Clusius noemt hem de gedoomde khot-visch ; hij is mede van gedaante rondagtig, met een gladde buik, en de fteekels zijn niet rond of drie- kantig , gelijk in de meeste andere zoorten, maar plat- agtig. V'. Pcnne-visch, of Penne-varken; in'thtilnHijflrix;
(Diodonoblongus, aculeis teretibur, Linn. Sijfl.Nat.) door Clusius Exot Libr. II. cap.11. Hijftrix piscis genoemt, is na genoeg kegel-rond van gedaante, en gemeenlijk be- halven de ftaart een voet lang; deszelfs ftekels zijn fpil- rond op de rug ten naasten bij een duim lang, dog op de zijden wel twee duimen, en gelijkt volkoomen na ee» Penne-varken. VI. Gekraagde Egel-visch in 't latijn Diodon holocan-
thus, door Artedus Gen. LX. fijn. 86. Oftracion oblongus holocanthus, aculeis longisj'imis teretiformibus, incapite inprimis &? in collo , genoemt; (Diodon aculeis capitis col- lique longioribus Linn. Sijfl. Nat.) Het lighaam van dee- ze Egel-visch is klootrond ; de fteekels van zijn kop aan de zijden van 't lijf en van agteren op de rug, zijn veel langer als die in 't midden van den rug en onder aan den buik, en vormen door haare lengte een zoort van kraag, waar door hij de naam van Gekraagde heeft verkreegen ; alle deeze ftekels zijn rondagtig , els-vormig en aan de punten een weinig geboogen. VII. Noordjche Egelvisch in 't latijn Ranius door Ar-
tedus Gen. LIX. fijn. 86. Oftracion roiundo-oblongus, tuberculis utrinque, pinna dorfi longisfima, en door Clu- sius Exot. lib. V. cap. 25. Orbis rante riiïu, genoemt; (Diodonpinna dorfi longisfima, Linn. Sijft. Nat.) Dee- ze Egel-visch, die een kikvorfchen bek heeft, en een zeer langen rug-vin boven de'ftekels uitftaande, koointin me- nigte aan deoevers van Sweeden en Denemarken, wordende in 't voorjaar te Koppenhagen veelvuldig gevangen en op de markt geveilt; het mannetje noemen de Deenen fteed- biid en en wijfje quapfoe; het wijfje dat 't grootste en dikfte is, heeft een bruinagtige huid, met vuil witte knob- bels bezet, en is week van vleesch, wordende niet dan door het gemeene volk gegeeten ; daar in tegendeel het mannetje pp de huid roodagtig, met een hoogroode le- ver en vast van vleesch zijnde, op de tafels der aan- zienlijkften, als een lekkernije word voorgedischt. Bartholinus verhaalt in zijne Hifi. anatom. rari-
or. cent. II. hifi. I. dat de darmen en de overige om- balling van deeze visch beginnende te rotten, een E , glans |
|||||||||
E'GIJ.
|
||||||||||
EG if.
4. DeMexicaanfchegehoornde Acacia; Acacia Mext*.
cana, jpinis cornu jimiiiùus; (Mimoja Jpinis axillaribut geminis connatis, f oiiis bipinnatis, Linn. Spec. Plant.) ßejchrijviug. De eerlle ot opregte Acacia , is een' boouiagtige takkige heester, die dubbeld geveerde bladen draagt, veele kleine lang wergige bladjes aan een ribbe te* gen malkanderen overzittende , en meest doorgaans de geheele bladen bij tweën aan de takken tegen malkande- ren ftaande, in welkers oxels twee langagtige harde fcherpe doorns, in ieder oxel ééne, geplaatst zijn ; de bloemen die aan de takjes voortkoomen, zijn klein, wit of geel, en in een rond hooftje bijeen vergadert ; na welke korte peulen volgen op de wijze als die der lupijnen, naa- melijk lidswijze gevormt, die twee of drie zaaden be« vatten. ...■•. De weede zoort gelijkt veel naar de eerfte, maar heeft
drie doornen bij de oxels der bladen, waar van de mid- delde omgeboogen is; heeft ook niet zo veele kleine bladjes aan de ribben ; de bloemen groeijen airswijze, en de peulen zijn lang plat en hairig ; daarenboven is de fchors vandeeze zoort witagtig, maar die van de voori- ge zwartagtig. De derde zoort heeft ook twee doorns bij het begin
der bladen, die bruin-rood zijn, en dubbeld geveerde bladen, met agt bladjes aan de ribben. De vierde zoort, die mede dubbeld geveerde bladen
heeft, is kenbaar aan haare twee doorns bij de oxels der takjes en bladen, die zeer groot, krom, en witagtig van koleur zijn , vertoonende de gedaante van koe- hoorns. Plaats. De eerfte zoort groeit veel in Egijpten, Ara-
bien en elders. De tweede zoort word mede aldaar ge- vonden, dog wel meestin Guinea in Aftica. De der- de zoort groeit in Oost-Indien, als mede ook in de West- Indien, op het Eijland St. Domingo en elders, ze word ook hedendaagsch veel gekweekt in de warme landen van Europa, als in Italien, Spanjen en Portugal, we- gens de aangenaamheid van haai'e bloemen. De vierde zoort groeit in Mexico, en op het eijland Cuba, enz., men kweekt ze ook wel in Hoog-en Neder-Duitschland, met andere mede-zoorten in de academie- en andere tui- nen van voornaame beminnaars der vreemde planten. Kweeking. De voortzetting gefchied door het verfcho
zaad, dat men uit haare natuurlijke groeiplaatzen ver- krecgen heeft, het welke men in een heel wanne broei- bak moet zaaijen, en daar na de opgekoomene jonge planten in kleine potjes, met goede losfe zandagtige aar- de gevult, planten, die men vervolgens .in een warme runbak moet zetten, om de jonge planten te koesteren; maar tegen de winter moeten ze in de ftook-kas gebragÉ worden ; op deeze wijze moet men ze behandelen , tot dat ze eenige jaaren oud en harder geworden zijn, als wanneer men ze 's zomers in de open lugt, en 's winters in een goed warm oranjehuis kanplaatzen; de eerftft zoort is de hardfte. Eigenfehappen. Het is de eerfte zoort, die het ver-
dikte zap uitlevert, het welke den naam vam Acacia vera draagt, en in de Geneeskunde gebruikt word, om de vogten te verdikken, en de buik- en bloed-loopen te- floppen, wordende, zo men zegt, uit de, peulen ge- perst,- het beste zap moet zig ligt laaten breeken, zwart- of donkev-rood van koleur , en van binnen zuiver e» glinfterend zijn. Uit deeze eerfte zoort vloeit ook door infnijding, of
van zelve, de opregte Arabifche gom, die meest uit .' kleine
|
||||||||||
«>2
|
||||||||||
glans in de duisternis van zi.^ geeft, 't welk zig aan de
vingeren hegt, en zijnen iäJegt tot een lantaarn hadde veritrekt. EG1JPTISCHE ADDER, in'tlatijn Vipera Aegtjp-
liaca , (Coluber Vipera , Linn. Sijjl. Nat). De Heer Has- selquist heeft deeze Adder zeer nauwkeurig belehrest ven, zie Aü. Upfal. 1750. pag. 24. Itin. 314. n. 60. deszelfs kop (zegt dien Heerj is boven op weinig, dog tusfehen de oogen zeer plat, aan de zijden fterk uitpui- lende, en boven't lighaam verheven; de bek is ftomp en kort; de neusgaten itaan overdwars, digt bij de rand van de bek; een weinig daar boven zijn de oogen ge- plaatst, die een lange fmalle zwarte appel hebben, met een vuilgeele kring gezoomd; in de beide kaaken heeft hij kleine ruwe tandjes, als mede nog in 't bovenfte van den bek twee langere in een fcheede, zijnde fcherp en krom, en regt voor de oogen ui tkoomen de ; de tong heeft aan deszelfs uiteinde een dubbeld fpits; bij den kop is het lijf rolrond , en dunner dan in het midden, alwaar het bijna vierkant is; naar de ftaart toe wederom dun- ner, beneden den aars, kort kegelvormig een weinig ge- kromt , en in een gedoomde punt uitloopende ; de fchil- den van zijn buik zijn langwerpig, aan de tippen rond en in plaatjes deelbaar; alle deftaart-febubben zijn rond- agtig en gefchalied, en die welke den kop en 't lijf bedek- ken ovaal ; een overlangze naad welke de fchilden plooi- baar maakt , loopt door 't midden van den buik; in de langte zit aan de keel een diepe groef; boven op het lijf zijn deeze adders ijzer-graauw van koleur, naar het wit- te hellende met bruin'dere vlakken ; van onderen is het lijf bleeker, de ftaart is aan 't end met drie zwartagtige ringen gteekend ; de lengte van deeze adder is ruim een half elle; de dikte van het lijf twee duimen, dog die van den hais maar een halve zo alsdebreete van den kop is, de ftaart die een duim lang is, heeft de dikte van eenge- meene fchrijf-pen. Men zegt dat deeze adders ruim zo vergiftig zijn als
de Europifche , en het is van deeze zoort dat men het yiper-vleesch voor de theriaak en het opregte vlugge zout bekoomt. De Heer Hasselquist berigt, dat hjj zig te Kairo
bevindende, menigmaalen hee'ft gezien, dat dusdanige adders levendig en frisch, met groote tanden gewapent, door de flangen-vangers met de bloote handen uit een zak wierden gelïaalt, zonder fchroom behandelt, enten laats ten gedood. EGIJPTISCHE BALSEM, is de Balfein van Ju-
icea. Zie op BALSEM. EGIJPTISCHE BERG-VALK, zie AREND-
GIER. EGIJPTI-SCHE BOON, zie LABLAB.
EGIJPTISCHE DOORN; in 't latijn Acacia; daar
zijn zeer veele zoorten van dit boom-gewas, waar van wij maar eenige zullen aanmerken, als 1. De Egijptifche Doorn of opregte Acacia; Acacia
jiegijptiaca vel vera ; (Mimoja Jpinis geminis approxi- matifs , foliis bipinnatis, partialibus bijugaiis, Linn. Spec. Plant.) / 2. De Africaanfche Acacia; Acacia^ altera vera, fi-
llqua longa compresfa villofa; Acacia Alpini ; (Mimo- fa Jpinis ternis, intermedia reflexo , foliis bipinnatis., jhribus fpicatis, Linn. Spec. Plant.)
3. De IndiaanJ'che Acacia; Acacia Indica farnefiana ;
{Mimofa fpinis geminis diflinüis, foliis bipinnatis, par- tialibus »àojugatis, Linn. Spec. Flank) |
||||||||||
EGÏJV EIC.
kleine dunne fiukjes beftaat, of die worms-gewijze ge-
draait zijn, dog deeze is zeldzaam,- de meeste aldus ge- noemde gom koomt van de tweede gemelde zoort , die ook den naam van Senegalfche gom draagt, om dat bij veel van de rivier Senegal in Africa gebragt word , welke grooter van ftukken en dikwijls rosfer van koleur en onzuiverder valt. Zie verder op de artijkels ACA. CIA en ARABISCHE GOM. EGIJPTISCHE RALFS-VOET, is de Cokcafia; zie EGIJPTISCHE RAAF , zie KAAUWTJES.
EGIJPTISCHE SPRINGER, zie MUISEN.
EGIJPïISCHE VIJGEBOOM, dus word vanzom-
ïnige genaamt een zoort van Berg-eschdoom, in 't la- tijn Acer montanum candidum. Zie ESCHDOORN. EGIJPTISCHE SALF, zie ^GIJPTION.
EICKE; Eicken-boom, in't latijn Quercus; daarzijn
zeer veele zoorten of veranderingen van deeze zedert alle tijden zeer vermaarde en nuttige boom; dog wijïzul- len hier maar eenige van de voornaamde en nuttigde zoorten, en die bij ons het bekendde zijn, vermelden on verhandelen; dezelve zijn i. De gemeens Eicke; in 't latijn Quercus vulgaris;
[Quercus foliis deciduis oblongis fupeme latioribus, ßnu- üus acutioribus, angulis obtußs, Linn. Spec. Plant.) van deeze gemeene of meest bekende zoort vind men er die grooter of kleiner eickels of akers voortbrengen, en dezelve aan langer of korter ftéelen hebben zitten ; S ook die in de bladen eenigzins verfchillen ; dog welke ■ veranderingen uit het zaad voortkoomen.
2. De gemeene Eicke met fraaije wit-bonte bladen; I Quercus foliis eleganter variegatis. 3. De altijd-groene Eicke; Quercus latifolia perpétua
1 pirens.- 4. De kleine of laage Eicke, ook Haag-eicke en Spaan-
■ Ifche Aker genoemt; Quercus parva feu Fagus grteco- mium £? Efculus; Aefculus Plinii; (Quercus foliis pin- ■ nato-finuQtis leevibus, fructibusfesßlibus, Linn. Sp.Pl.)
Befchrijving. De eerde of gemeene zoort is een over- ';% al wel bekende boom, die zeer groot en hoog kan wor- den, als hij in een grond ftaat, dien hij bemint,- hij heeft veele groote takken, die zig verre in het ronde ver- . fpreiden, als hij wel groeit; zijne bladen zijn aan de %voorkant breeder als tegen de deel, en aan de randen met bogten van verfchillige gedaante, voorts fraai groen en glad: Hij brengt mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde boom voort, waar van de eerden in lange rosjes of kattelteertjes wijze groeijen , en met vrugtbaar- naakende helmdijltjes voorzien.zijn ; maar de vrouwe- lijke bloemen bedaan uit een dikke vleefcbige kelk, met een dampertje voorzien, dat door het vrugtbaarmaakende duif-meel derhelmtjes van de mannetjes-bloemen bevrugt pvord, om de vrugten of akers voort te brengen : De prugt heeft een langwerpig-ronde gedaante, als een olijf, ten is met eene dunne harde fchil gedekt, zittende in een Ikokertje of kelkje (in 't latijn capula,) aan de beneden- l*ft Vast ; maar de binnende pit, die uit twee deelen Kn • ' en g^agt'g'S» is wrang en wreed van fmaak, en niet eetbaar van deeze zoort. De bast der oude boo- men is van buiten niet glad, maar rouw en als geborsten. . -üe tweede zoort is maar een verandering van de voo- *Jp' die gevallig uit het zaad voortgekoomen is, heb- bende fraaije geel-bonte bladen; maar deeze word nooit zo groot als de voorige, en enkel om de aartigheid der bladen voortgeteelt. |
|||||||||||
EIC
|
|||||||||||
S93
|
|||||||||||
De derde zoort koomt in gedaante met de eerde over-
een, behalven dat ze haare bladen in de-winter behoud, welke eerst ia de volgende zomer allengskens afvallen, wanneer andere in haar plaats groeijen. De vierde zoort groeit laag en heesteragtig, welkers
bladen kleinder als die van de voorige zeorten, en mee bogten veerswijze gefneeden zijn, op de wijze als de* hagedoorns-bladen, maar grooter en dieper gefneeden j dezelve brengt vrugten voort, die zoet en eetbaar zijn,' dog hier te lande nooit of zelden. Plaats. De eerde zoort groeit natuurlijk in veele ge-
westen van Europa en Aßa : dog ze koomt meer en be- ter voort in de getemperde, dan in heel heete en koude lugtdreeken ; inzonderheid worden 'er in Hoog-Duitsch- land , Switzerland en aangrenzende Rijken veele groote boomen, en zelfs groote bosfehen van gevonden, die zig op veele mijlweegs uitdrekken, en welke bosfche» nog overblijfzelen fchijnen te zijn van het groote woud, dat bij ouds geheel Duitschland overdekt heeft. De tweede zoort is maar een verandering van de eer-
de, en uit derzelver zaad gevallig voortgekoomen,- ge- lijk boven gezegt is. ' <■ De derde zoort word in Spanjen gevonden.
De vierde zoort groeit natuurlijk in Zuid-Frankrijk,
Italien, Spanjen en Portugal , en word in Hoog- ea Neder-Duitsshland alleen door de cultuur tot het tuin- gebruik voortgekweekt. Kweeking der Eicke-boomen.
Om deeze boomen voort te kweeken en te vermeer- deren , gefchied zulks door de vrugten of akers , die men in het voorjaar, na dat ze de winter over in vogtig zand te meuken gedaan hebben , of ook zonder meu- king, op een akker of bedde in greppels , die op de afdand van 1 à 1 en een half voet dwars over het bed- de gemaakt zijn, legt, twee of drie duimen van elkan- der, en 1 à 2 duimen diep; als dan de jongeplanten opgekoomen zijn, moet men ze zorgvuldig door wie- ding van het onkruid fchoon houden, op dat ze daar door niet verdikt worden, dezelve ook bij droog weer met het nodige vogt voorzien en verders aldus laaten groeijen, tot'teerde of tweede volgende jaar, als wan- neer men dezelve Vroeg in het voorjaar op andere ak- kers of bedden in de-enterij of kweekhof moet verplan», ten , in rijen als boven, deeze rijen moeten drie à vier-' - voeten van malkanderen dwars over het bedde gemaakt zijn, en men moet de jonge boomtjes in dezelve 2 tot 3 voeten van malkanderen planten, in agt neemende, dat men bij het verplanten de pen-wortel inkorte; hier laat men de boomen zes, agt of meer jaaren groeijen, tot dat ze groot genoeg geworden zijn \ om ze tot opgaande of dam-boomen te planten , daar men zulks begeert ; ondertusfehen moet men dezelve geduurig van het on- kruid fchoon houden , en de grond tusfehen de rijen al- le voorjaaren omfpitten, dog vooral zonder de wortelen der jonge boomen te roeren ; waar bij verder als een zeer nodige zaakè aan te merken daat, dat men geen takken van de dam moet affnoeijen, gelijk onkundige doen, behalven alleen de zogenaamde zuigers, die veel' derker als de overige groeijen ; en nog veel minder moet Inen de top, nog ook de k,ioon-fakken inkorten, want zulks benadeelt haar grootelijks in de groei, dewijl ze haare vrijheid in het groeijen willen hebben, en van de zijdtakken berooft wordende, flenterig en onvolmaakt epwasfen; maar als dezelve een bekwaame hoogte en E 2 dikte |
|||||||||||
SIC,
|
|||||||||
<jö4 EI G «flj
|
|||||||||
dikte verkreegen hebben, zo dat ze ftevig op haar zel-
ve beginnen te ftaan , als dan kan men de zijdtakken tot aan de kroon allengskens wegfnoeijen, om een zuivere ftam te verkrijgen. Indien' het gebeurt, dat de jonge boomtjes na de ver-
planting krom of kreupelagtig groeijen, dan kan men ze één à twee duimen boven de wortel met een fchuinfe fneede afkorten, zo zullen ze één of meer regte fcheu- ten uitfchieten , dog waar van men maar één, die het best groeit, moet houden, de overige wegfnoeijende; hoe- wel het de aart deezer boomen is, dat ze in haar jeugd met een kreupel- of knobbelagtige ftam groeijen, maar die met de aangroei regter en effener word, indien die niet geheel krom is : Het is ook goed, dat men de jon-> ge boomen met ftokken voorziet, om dezelve daar aan vast te binden, en ze dus voor het flingcrcn door de wind te bevrijden, dat haar grootelijks in de groei be- nadeelt, en veel langzaamer doet groeijen ; aan -welke ftokken men de kromme ook regt binden kan. Indien de Ekke-boomen in het vervolg alleen zullen
dienen tot timmerhout, dan is het veel beter en natuur- lijker, dat men dezelve zaait ter plaatze daar ze zullen blijven voortgroeijen , zonder dezelve te verplanten; tot dien einde graaft men over het geheele veld, dat men met deeze boomen bepootcn wil, ronde of vierkante ga- ten in rijen, naar de linie, op 8 à io voeten afftand, en de rijen even zo.ver van raalkanderen, de gaten op twee of drie voeten wijdte, en ook van dezelfde diepte maa- kende, dog die men met de uitgegraavene aarde weder vult, gefebiedende alleen maar om den grond te roeren en los te maaken voor de toekoomende aangroeijende wortelen van de jonge boomen ; dit gedaan zijnde, legt men in het voorjaar in 't midden van ieder gevuld gat vier of vijf ter déegea rijpe eikels, een paar duimen diep, en iets van malkanderen : Wanneer dairde jonge plan- ten opgekoomen zijn, is liet nodig, dat men bij elke plaats of plek, wat kleine doornen fteekt, om de plan- ten voor het vee en andere nadeelen te befchermen, en men moet dezelve zorgvuldig van het onkruid fchoon hou- den , dat haar anders wel ras vernielen zoude ; ook is het dienftig, de jonge boomtjes in de winter met wat ruigte van los ftroo of rijzen voor de vorst en fcherpe winden te omdekken, dat hun veel bewaaït, en beter doet groeijen: Het volgende voorjaar neemt men van de opgekoomene jonge planten zo veele weg, dat 'er maar twee van de best groeijende in de plaats blijven, (de weg- genoomene kan men elders planten, als men wil,) en men roert de grond rondsom de gebleevene planten, het welke, gelijk mede het fchoon houden van het onkruid en het vernieuwen van de doornen , jaarlijks moet ver- volgt worden,* wanneer deeze planten of jonge boomen dus drie of vier jaaren gegroeit hebben, dan neemt men één van de twee nog bij eikanderen gebleevene jonge boomen voorzigtig weg, laatende van beide die geene flaan , die het fterkst en fleurigst groeit , en waar van men daardoor de verwagting heeft, dat hij een goede boom zal worden ; maar indien het gebeurde, dat ze beide krom of kreupelagtig groeiden, dan moet men die welke men flaan laat, ontrent de wortel inkorten, om een nieuwe regte fcheut te maaken, dat zelden misfen zal, dog zo het hier of daar mist, kan men een ander in zijn plaats planten ; voorts moet men de jonge boo- men behandelen , 'gelijk boven gezegt is, naamentiijk menmoet de kleine takjes aan de ftam laatén, en niets «äaar van wegfnoeijen, dan alleen de zuigers; en na maa- |
|||||||||
te dat ze aangröeijen, moet men ze met ftokken vocft>'
zien, dat haar niet alleen tegens het nadeel van de wit» den, . maar ook voor het vee, en meer andere ongemak- ken ■befchermt ; dog niets is beter tegens het vee en an- dere dieren , als- de doornen , die men derhalven niet verzuimen moet, om'er van onderen tot bovenen aan vast te maaken , tot dat ze wat groot geworden zijn ; als wanneer ze geen verdere oppasfing en moeite meer nodig hebben. Boven is gezegt, dat men deeze jonge boomen tot
bosfehen op 8 à io voeten afftand planten moet; maar dit is te verdaan, dat.zulks gefchiedmet dat oogmerk, om na verloop van tijd, wanneer de boomen wat oud en groot geworden zijn, de helft daar van, te weeten een boom om de andere , te roeijen en weg te nee- men; dewijl ze anders, als ze groot worden, te diebtr zouden ftaan, en eikanderen in de groei verhinderen ; en deeze geroeijde boomen kunnen als dan tot voordeel dienen voor den eigenaar van het bosch, het zij om't zelve tot brand- of timmerhout te verkoopen, of zelf te. gebruiken,. Maar men moet hier' nevens aanmerken, dat deeze
boomen^niet in allerlei gronden even goed willen groei- jen ; dezelve beminnen van natuuren liefst een hooge,. drooge , zand- of iteenagtige grond ; hier van daan is het, dat men ze zeer veel in Duitschland, en in an- dere landfebappen op bergen , of berg. en fteenagtige plaatzen, of die-onder de bovengrond fteenagtig zijn r vind,- daar ze zeer wel groeijen ; want ze maaken wel groote en lange wortelen, dog die niet zeer diep in de grond booren ; in de kleij-gronden willen ze geenzints aarten, ten zij die hoog en droog leggen-, en niet al te taai, maargebrooken en bros zijn, ook in de diepte geen. kwaade ftoffen, als oer, knip-aarde of kaUe-klei hebben ; ' gelijk ze ook niet wel tieren in zand-gronden, die met zodanige kwaade ftoffen in de diepte bezet zijn ; want fchoon de jonge boomen daar in dikwils in de eerfte jaa- ren wel en zelfs fleurig groeijen, zo zullen ze egter na verloop van 20, 30 of meer jaaren aan het kwijnen raa- ken, en weinig voorfpoed in de groei maaken, of van bovenen verderven, gelijk men dikwils ontdekt aan. de bovenfte takken deezer boomen, welke gaan verfterven en verdorren ; de reden daar van kan men zien op het artijkel DELVEN. Het zoude,derhalven weigoed wee- zen, dat de grond, die in de diepte met kwaade ftof- febezet is, en daar men Eicken-boomen tot voordeel van het hout in het toekoomende denkt te planten , voor de zaaijing of planting gedolven wierde, maar dit zoude vee- le kosten veroorzaaken , inzonderheid tot groote bos- fehen , weshalven de eigenaars der gronden daar toe be- zwaarlijk zullen overgaan, te meer om dat het genot van deeze boomen tot timmerhout, wegens haare langzaams groei, zeer langwijlig aankoomt, en niet dan voor- de nakoomelingen is," egter behoorde het zelve niet ver- zuimt te worden in zodanige gronden , waar van men een piaifier-tuin denkt te maaken, om daar in van deezS en andere boomen te planten, te weeten in zulke gron- den , waar van boven gefprooken is, die het delven vol- ftrekt nodig hebben , wil men een goede groei van ds geplante boomen verwagten. Deeze boomen groeijen zeer langzaam, hoewel op as.
eene plaats wat fchielijker of langzaamer, ais op de aii' dere, na dat de grond losfer en yrugtbaarder, of harder en oii.vrugtbaarder is, maar dezelve kunnen zeer groot en oud worden: De leevens-tijd der eieke-boomen worà doorgaans
|
|||||||||
EIC.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EIC.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ÉöJ
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•dooroaansop3oojaarenbepar.lt, êngezegtden taaren groeijen, daar na hondert jaar•en dan hondert jaaren weder afneemeri en veis zeer waarfcbijnelijk , dat deeze boom idie met zijn natuur overeenkoomt, om dacroeijen, nog veel ouder kan worden; waandere boomen, die minder vast van fubveel ouder als 300 jaaren kunnen worden,de dan deEicke-boom niet ook een hooger ounen bereiken; gelijk de HeerßRADLEij inrige Verhandelingen pag. 269. van een heelgelfche Kafianje-boom ineld, die als toen noworthin Glocefler-fchire groeide, waarvangemaakt vind in een oud boek, het welk aanJohan opgedraagen is, daar die boom de gde Kaflanje-boom van Tartworth genoemt wo*daar uit kan opgemaakt worden, dat die boduizend jaaren oud moeste zijn : Men leestrien ook van twee zeer oude Platams-boomDelplios, daar Athen. Lib. XV.Cap. 20 vade tweede te Caphij'a in het landfchap arcadrea gelegen , door Agamemnon gepoot, wabij Plinius Lib. XVI. Cap. 44. leest, enboomen ten tijde van Theophrastus Eresweezen waarcn, behalven van meer andere;zulke boomen een zo hoogen ouderdom bereom zouden dan niet ook de Eicken-boomen mjaaren oud kunnen worden F Het is meer alnelijk, dat 'er in het Hartz-woud, Thuringeheemerwoud, Zwarte-woud en elders, het wblijfselen zijn van 't oude woud Sijiva Hercijniyoorleeden tijden geheel Germania overdekte,vonden worden, die zo oud zijn als de eerfte oodie wouden zelf is : Menfchen'dietagtig en meezijn, weeten te zeggen , dat ze de oude eickhunne jonge jaaren even zo gekent hebben,ne oude dagen, naamelijk dat ze in die tusfehverandert zijn; het ontbreekt aan aantekehiftorien, om de waare ouderdom van dieweeten. Dat de ekke-boomen ook ongemehoog kunnen worden, zulks betuigen mede dgelijk ook de ondervinding in de gemelde enden.
De tweede gemelde zoort, met bonte blaeen door zaaijing gevallig vooitgekoomenesoort van de eerfte zijnde, word alleen uit liefhgens de fraaije met wit en groen gemarmevoortgekweekt; dog deeze groeit enkel maartig groote boom ; de voortkweeking gefchiedgmg van jonge takken op dezelfde wijze alsvien, zie aldaar; of door enting, zuiging en
De derde zoort word voortgekweekt zo al
or anders ook door inlegging der takken.
. Dc vierde zoort of kleins eicke word ook
|»ig vermenigvuldigt, dewijl 'er hier te la
^rl-V,™ vo°rtkoomen ; maar heeft men
|
alle deszelfs deelen kunnen tot veelerlei verfchillende
dingen gebruikt worden, gelijk we in het vervolg zul- len zeggen ; wij moeten eerst aanmerken ,- dat dezelve ook zijn gebruik in de tuinerij heeft, om daar van groo- te allées of cingels op groote buitenplaatzen te planten ; niet alleen dewijl dezelve groot geworden zijnde, fraai ftaan, maar na verloop van tijd ook voordeel van het hout aanbrengen; en dewijl deeze boomen met 'er tijd groot worden, en zig met haare takken ver uitbreiden , zo moeten ze ten minlten op 25 à 30 voeten afftahd in de rijen geplant worden; men plant 'er ook wel groote bosfehen van, alleen om het voordeel van het hout in- het toekoomende, waar van voorheen gefprooken is ; dog dit is hooftzaakelijk voor de nakoomelingen of erfge- naamen van de plaatzen ; egter behoord zulks daarom niet nagelaaten te worden op plaatzen, daar de grond bekwaam daar toe is, om diergelijke redenen op het ar- tijkel van de DENNEBOOM gemeld. De gemeene eicke word ook wel gebruikt om 'er hoo-
ge en laage fcheerheggen in de groote piaifier-tuinen van te planten, die heel digt begroeijen en cierlijk ftaan; dog hier toe dient nog beter de kleine of haag-eicke, die zig met haare kleine cierlijke bladen nog fraaijer vertoont, deeze heggen kunnen tot de hoogte van 12 tot 15 voe- ten opgroeijen, maar als ze hooger moeten zijn, gebruikt men de gemeene zoort : Dc jonge plantzoenen tot de- - heggen plant men op 2 à 3 voeten afftand , naar dat ze groot zijn. Men gebruikt de kleine eicke, als- mede de altifd-groene eicke ook wel tot beplanting van plaifier- boschjes, dezelve ftruikswijze laatende groeijen , daar ze aangenaame groente en vertooning in maaken : Maar bij alle deeze plantingen moet men acht flaanop degrond, of dezelve naamelijk bekwaam is-, tot de groei der eicke- bomnen, om geen vrugteloos werk te- doen. Men plant in dc zandagtige fchraale landsdouwen, ge-
lijk in de Provincie van Friesland in het kwartier van Zevenwouden, de genieene eicke ook wel, dog maar alleen tot kap-hout, rondsoin groote akkers en weij landen; het wel- ke aldaar veeltijds gefchied op opgeworpene kleine wal- len, en waar van het hout om de 8 à 10 jaaren, of wan- neer '.t een bekwaame dikte verkreegen heeft, die merr begeert, tot brand-of zogenaamd tal-hout bij de wortel afgekapt word;' waar na weder' nieuwe takken weeldrig uitfpruiten , die na verloop van eenige jaaren op nieuw weder gekapt worden, en zo voorts van tijd tot tijd, dae goed voordeel geeven kan. Wat het gebruik van het eicke-lwut betreft, het zei'
ve is-, gelijk bekent is, een der b*rdfte en langstduuren- de houten , dat buiten de aandoening van de lucht of bin- nens huis, zes hondert en meer jaaren duuren kan, als; het wel droog en uitgeloogt is ; dog in bet water is hel: onvergangelijk,' ja word daar in tot Heen, of liever zo hard als fteen.- Het is derhalven een der beste houten tot de huis- en fcheeps-bouwerij, en tot andere zo wei- fijne als grove timmeragie ; dog- het word hedendaagsch |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrugten, zo niet meer zo veel tot huis timmeragie, inzonderheid toe
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fesichied de ve
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de grove werken , als balken en dakwerken gebruikt, als
wel bij ouds; men bedient zig tegenswoordigtothetgro- ve timmerwerk meest van het dennen en greinen hout, niet alleen om dat het zelve meer en beter koop te bekoornen is, maar zulks ook minder zwaar zijnde, de gebouwen die men tegenswoordig veelligter vanmuuren optimmer*' daar door zo veel lasten drukking niet koomen te lijden; kunnende het zelve in de droogte ook heel lang duuren „ all het. wel droog is. E 3 Heï
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerdering op dezelfde wijze als boven
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de
|
eerfte
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^^ond^b^
|
wel groeijen-; bemind egter ook
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
' fa-iijR de voorgaande, de zandgronden.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NLttigheid
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en huishoudelijk gebruik der
Eicke bomnen: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Danr is bti
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t» ka'' 'S r^"? geen boom-gewas "dat zo veelenuttigheid
ffl netmenfcheüjkeleeven aanbrengt, dan deezen boom; |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
s
|
||||||||
EIC.
op malkander eh laat het dus in de opene lucht alleng».
kens droog worden, dewijl het in 't water zijn koleur ver- liest en onaanzienlijk word, ook in de lucht heel wel kas droogen en van de eick ontbloot worden. Het eicken-hout, heeft ook doorgaans veel Jpint, dog
de eene zoort meer als de andere, naar dat het fchielii« ker of langzaamer gegroeit is; dit fpint is zeer vergan- kelijk , want in de opene lugt flurpt het water in, en rot haastig, daarintegen in de droogte word het eerlang van de wormen doorboort en verteert,- weshalven deeze Jpint nooit aan het hout behoort gelaaten te worden, als men duurzaam werk begeert : Men zegt, dat wanneer men de bast van deeze boomen, die men denkt te kappen, in het voorjaar affchilt en dan de boomen, die daar na nog ee- nige bladen zullen uitfchieten, tot de volgende winter ftaan laat, eer men ze kapt, dat dan niet alleen 't hout harder word, maar ook 't fpint zo hard als het hout zelfs, en dat 't gekapte hout dan ook niet zo veel eick of zap heeft : Voorts is het ook een zaake van belang, dat men het hout op de regte tijd kapt, namelijk in de wintertijd, dewijl het anders minder duurzaam is, en ras van de wor- men aangetast word. Het eicken-hout is ook, wanneer het wel droog is, een
zeer goed brandhout, geevende goede hitte van zig ea duurt lang, maar vlamt niet veel, ten zij het in dunne ftukken gekloofd is en 'er veel bij malkander legt ; is der- halven tot brand zo goed niet als het boekenhout; de kooien daar van zijn ook maar taamelijk goed. De bast der eicken-boomen, op bezondere moolens klein
gemaalen zijnde, en als dan gewoonlijk run genaamt» is van zeer veel nuttigheid en gebruik tot de leerbereiding; en wanneer dezelve deezen dienst gedaan heeft, dan is ze eenheel nuttige ftoffe voorde tuiniers, om 'er broei- of run-bakken van te maaken, tot 't kweeken en voortzetten van allerleij vreemde en andere tedere gewasfen ; waar van men op de artijkels BROEI-KONST en RUN- BAKKEN , enz. nazien kan. De bladen van deeze boomen kunnen dienen tot ftrooi-
jing voor 't vee, al mede tot 't mesten der aarde. De vrugten of eickels zijn zeer dienstig om de varkens
mede te'mesten : Men jaagt derhalven in die landen daar veele eicken bosfchen zijn, de maagere varkens van veele eigenaars in communie, m tegens de tijd dat de eickels rijp worden in de bosfchen, 'die door een Harder gehoed wor- den , en waar in men ze 6 of 8 weeken dag en nagt laat loopen, in welke tijd dezelve fchielijk in vettigheid aan- groeiden , en de eigenaars dezelve fpek-vet te huis krij- gen, zonder veel kosten te doen, betaalende alleen aan den heer van 't bosch zekere inaatige regten en voorts de kosten van het hoeden : Op andere plaatzen daar geen groote bosfchen zijn, verzamelt men de gevallene eickels^ van onder de boomen en mest de verkens daar mede op de ftal : Het fpek van zodanige met eickels gemeste ver- kens , word voor het beste gehouden, want het is vast, wit en zeer fmaakelijk, duurt ook lang, zonder in de zomer te druipen of ranzig te worden, gelijk veel an- der fpek doet ; I van deszelfs geurige fmaak kunnen de vermaarde IVestphaalfche hammen en Bronswijkfe metwor- flen getuigen, die meest van zodanig fpek zijn, dewijl men in die Landfchappen veele eicke-bosfehen heeft; hoe wel het zeer waarfchijnelijk is, dat 't climaat en de ftof tot rooking, dat meest eicken-hout is, ook veel tot de geurigheid van die worften enz. toebrengt. De eickels heb- ben in zommige duure tijden aan de arme menfchen ook wel gedient, om 'er meel en brood vaa te bereiden ; maar die
|
||||||||
€oi EIC.
Het ekktn-Ttout -word in deeze Nederlanden, dewijl het
aldaar weinig groeit, veel uit de noordelijke gewesten, als uit de Oost-zee van Riga, Revel en Nerva, en uit Noorweegen enz. gehaalt, dog daar koomt ook veel uit Duitseiland met groote vlooten den Rhijn af, die zoni- tijds zo groot en lang zijn, dat'er 2©otot 300 menfchen gebruikt worden, om die vlooten te regeeren en te be- ftleren; zijnde dezelve met keuken en kelder en aller- lei inond-behoeftens tot de reis voorzien. Ook komt 'er van dit hout de Elbe en Wee/er af na Hamburg en Bree- men, van waar het vervolgens verder naar de Nederlan- den en elders over zee vervoert word; en dit Duitfche eicken-hout word voor het beste gehouden, voorname- lijk tot fijn werk. Het zelve word in verfcheiderhande gedaante overge-
bragt, als in heele ftammen of in blokken van verfchü- 'lige lengte en dikte, waar uit allerleij balken, ribben, planken en latten op de hout- zaagmoolens gezaagt wor- den : Ook brengt men korte gekloofde Hukken, dat wa- genfchot genoemt word; als mede zo genoemt klap- of Jlaf-hout, zijnde korte dunne platte gekloofde (tukken van allerleij lengte, dienende voor de kuipers tot 'tmaa- ken van allerleij vat-werk. Nog word 'er krom-hout tot de fcbeeps-timmeragie overgebragt en ook berkoenen, van allerleij dikte en lengte, 't welke regte takken van eic- kenboomen zijn, dienende tot paalwerk en andere din- gen. Dog fchoon't eicken-hout hard en vast is, zo is het eg-
ter van verfchilljge hoedanigheid en deugd, 't welk af- hangt van den aait desgronds, ftandplaats en min of meer fchielijke groei. Het hout dat in een goede, laage en vogtige grond en op een warme ftandplaats fchielijk groeit is veel regter van draad en minder hard, heeft ook meer fpint dan het geene dat in een hooge, drooge en fchraale grond of op de bergen en in een koude ftand- plaats langzaam groeit, 't welk doorgaans harder en van binnen warriger en niet zo regt-draadig, maar 't fterkst cnlangstduurende is: Volgens dit onderfcheid in de hoe- danigheid, maakt ook een kundig archited: of timmer- man enz. onderfcheid in deszelfs gebruik tot verfchillige werken ; want het warrige hout, fchoon het 't hardst is, is niet bekwaam tot fijn en cierlijk werk, voornamelijk als het op de zon moetftaan, bij voorbeeld tot venfter. raamen, deur-, venfter-of fchoorfteen-bekleedingen, ta- fels , cabinetten, enz. dewijl het door de zon doorgaans krom getrokken word of berst, maar zodanig warrig hout is heel dienstig tot paal-werk en andere groove dingen ; tot cierlijk werk moet 'er zodanig hout gebruikt worden dat regtdraadig is : Daar en boven moet dit hout voor het gebruik wel droog en van zijn zap, gewoonlijk eick ge- noemt, geheel ontbloot zijn, inzonderheid als het opbe- floteneplaatzen gebruikt zal worden, dewijl het anders door't zap of de eick, die een zuuragtige icherpe hoe- danigheid heeft, vuurig word of gelijk als verftikt en daar doorras vergaat, en ook van de wonnen aangetast word. De beste wijze om dat hout van zijn zap te berooven,
is, dat men hetzelve in hetwater legt, waar in men het een of twee tot drie jaaren moet laaten leggen, naar maa- te dat het dik is, waar door zijn zap alfengskens uitge- trokken word; dog dit doet men hoofdzaakelijk met het zwaare hout, als geheele böomen of blokken en dikke planken , of balken; het kleine gekloofde hout als wagen' fehot, flafhout, en ander klein of dun hout, word niet £n het water gelegt, maar men ftapelt het hol en lugtig |
||||||||
ÈIG.
|
||||||||||||||||||||||||||||
EIC.
|
||||||||||||||||||||||||||||
tfe?
|
||||||||||||||||||||||||||||
dit brood is van een flegte (maak, en weinig voedzaam, ken, weshalven 't zelve duitschpoHout, in 't latijn lighwii
Dok de eickels kooinen niet alle jaaren voort, dewijl de Guajacum velfan&um Germanorum, genoemt word ; de |
||||||||||||||||||||||||||||
. ° ■_ t„>,p,(i. vnniinarmi kunnen misbloeiien en geen
|
bladen zijn inzonderhied dienstig tegens de tandpijn , be-
dorven tandvleesch, en zinkingen ; de eickels dienen te- gen de fieen en het bloedwateren : Van de overige dee- len Ziet verder op zijn plaats. Daar zijn ook nog veele Ameficaanjche zoorten van
eicken, met gefneedene en ook ongefneedene bladen, die in Virginien, Marijland en elders aldaar natuurlijk groei- jen , en dewelke ook in Europa kunnen gekweekt worden en onze winter-koude vrij wel doorftaan ; groeijende ook fchielijker aan als de Europejche, maar haar hout is veel zagter en dus van minder waarde : Onder dezelve word ook een zoort gevonden die zoete, fmaakelijke vrugten voortbrengt. Ook worden in Afia of in de Oosterfche landen verfcheide zooi ten of veranderingen van eicken- boomen gevonden, dit' mede in Europa kunnen tieren en gekweekt worden; gelijk mede ook Noord - Af rica of Barbarijen bijzondere zoorten van eicken heeft. Dog alle die vreemde eicken worden hier te lande zelden gezien, dan alleen maar zommige zoorten bij deeze of geene voor- naame liefhebbers van vreemde planten, die dezelve uiC 't zaad, dat uit haare natuurlijke groeiplaatzen over ge- bragt is, voortgekweekt hebben ; maar het dient gewee- ten, dat de eickels (gelijk meer andere diergelijke zaa-- den) die uit vreemde landen gebragt worden, heel ligte- liik bederven en daarna niet opkoomen, inzonderheid als ze lang onder weeg zijn; maar als men dezelve in droog zand pakt, zullen ze lang goed en tot de zaaijing bekwaam blijven ; 't welke derhalven dient in agt geno- men te worden. Wij moeten hier ten laatsten nog aanmerken , dat vol-
gens de gedenkfchriften de eicken-boom in aloude tijden bij de Grieken en Romeinen in hooge achting geweest is, en aan dewelke zij groote eer beweezen ; zij gebruikten hemzelfs, volgens deHeidenfche bijgeloovige wijze, tot een orakel,' om dezelve om raad te vraagen en daar uit een antwoord te ontfangen, ja deeze orakel-boomwas bij hen zo geheiligt, dat zo iemand hem kwam te fchenden , de- zelve met de dood geftraft wierde; gelijk men daar van leezen kan in Virgil. Georg. 2. vs. 16. en bij Ovm. I. 7. fab. 25. vs. 630. Dat^ deeze boom ook reeds in de eerste eeuwen geagt en in groote waarde gehouden is, blijkt uit veele plaatzen der heilige bladeren, daarvan de- |
|||||||||||||||||||||||||||
ï.oomenin'koude voörjaaren kunnen misbioeijen en geen
Truutti) zetten.
De eickels van de haag-eicke, zegt men, dat zoet van finaak en eetbaar zijn: Daar word ook in Spanjen een
Ëoort van eicke gevonden, die groote zoete eickels voort- ïbreugt, welke als kastanjes kunnen gegeeten worden, f maar dit is een zoort van Jteen-eicke, waar van hier I na-
De eicken-boomen brengen ook de galnoten voort, dog niet in Europa maar ze groeijen aan de jonge en dunne
»akjes van de eicken-boomen in de Oosterfchelanden, om- irent Aleppo, Tripoli en elders, van waar ze over Smir- I na tot ons gebragt worden : Doch daar koomen op de : bladen van de Europifche eicke boomon in de najaars-tijd : ronde fponfieufe nooten voort, die de gedaante van gal- î Booten hebben, dog kleinder zijn, welke van onkun- ; dige voor gal nooten gehouden worden, maar dit zijn geen egte gal-nooten; hoewel ze beide op eenerlei wijze voort- 'koomen, namelijk door de beet offteek van een Infett, - 't welke in de beet zijn zaad legt, waar omheen een kloot- ; iond uitwas, wegens de gekwetste vezeltjes des bladjes > enhettoevloeijendezap, groeit, waarin vervolgens'tzaad uitbroeiten 'er een wormen hier uit vervolgens een mug- ge ontftaat, die op zijn tijd daar uit verhuist, door een gaatje dat de worm in de noot gemaakt heeft : Het is be- kent dat de gal-nooten dienen tot 't zwart verwen, als ! mede om de ftoffen te bereiden tot het aanneemen van ' verfcheide zoorten van koleuren. Daar groeit op de dikke takken der eicken boomen ook
zomtijds een bezondere zoorte van befiëndraagend ge- was , dat miflel- of maren takken (visais) genoemt word, , 't welke van veel nuttigheid in de Geneeskunst is, en in- zonderheid zeer gepreezen word tegens de vallende ziekte, ; ftuipen, enz. ook word 'er een vogellijm van gemaakt : Dog dit gewas word mede ook op meer andere zoorten van boomen gevonden ; men kan hier over, en over meer an- t dere deelen die deeze boom uitlevert, nazien op de bezondere artijkels. De oude-eicke-boomen zijn ook dikwils begroeit met een
! zoort van mos (muscus quercinus), dat dun en lang is
| en van de groote takken nederwaarts afhangt, zijnde
meest grijsagtig van koleur ,• dit mos beeft ook zijn ge-
|
||||||||||||||||||||||||||||
bruikin de medicijnen. Ook word 'er aan de oude eicke- zelve gewag gemaakt word, als onder anderen Genef. Cap.
|
||||||||||||||||||||||||||||
b
co
|
XII. vs. 6. XIII. vs. 18. XVIII. vs. 1. XXXV. vs. 4. 8.
?of. Cap. XXIV. vs. 26. II Samuel Cap. XVIII. vs. 9.
udic. Cap. VI. vs. 11. Jefaia Cap. LXI. vs. 3. enz. |
|||||||||||||||||||||||||||
■™rje nuttigheid in de Heelkunde; zie EICKEN-SWAM.
Nog groeit 'er aan de wortel der eicken-boomen in het g,voorjaar onder de aarde, een gewas dat eicken-druif (uva Wbuerctn") genoemt word, zijnde van buiten rood van WDKTTTKiaai" Van binnen wit en melkagtig ,• zie EICKEN- • IeA!!.t' -de PÇmelde deelen van de eirke-boom hebben haa-
■ nuttigheid in de Geneeskunde , zijnde in 't algemeen £ samentrekkend, verkoelend, bloedftillendenopdroo- h™il: Ie "%voor buik- en roodeloop.bloedfpouwing, |
||||||||||||||||||||||||||||
EICKE (KERMES), zie KERMES BESIE-BOOM.
EICKE (KORK-), zie KORK-BOOM. EICKE (LAAGE); in't latijn Qiiercula; deeze naam draagt de Chamcedrijs ; zie aldaar. EICKE (STEEN-); Steen-palm; in't latijn Ilex; dee-
ze boom behoort tot het geflagt der eike boomen, waar van verfcheidene zoorten zijn ; de gemeende en bekend- fte zijn de twee volgende : 1. De Steen-eicke met langwerpige gezaagde bladen ;
Ilex foliis oblonge ferrato ; Ilex major Dovonjei ; (Qtier- |
||||||||||||||||||||||||||||
tandn !r'ë e" a"derebloedvloeiingen : uitwendig voor ais foliis ovato-oblongis indivißs ferratisque, cortice inte-
E* ,,'q",6'1 vuil tandvleesch , 't uitgaan van de endeldarm gro, Likn. Spec. Plant.'). prulk'f tl enz-" 'n afr'?ookze's °f °P andere wijzen ge- 2. De Steen-eicke met fmalle ongezaagde bladen; Ilex
" ^"et 'ieken-hout oï de fpaanders met water ge- folio angufto nonferrato; Smilax Dalechampii;(£«£/■- - e:.:: ..>,,.«„,7J25 £n daar van "gedronken, is dien- eus foliis oblongo-ovatis fubtus tomentoßs integerrimis , |
||||||||||||||||||||||||||||
^{
|
||||||||||||||||||||||||||||
s '* >tns geivvollene Toeten ,waterzugt en fpaanfchepok- Linn. Spec. Plant.)
|
||||||||||||||||||||||||||||
m-
|
||||||||||||||||||||||||||||
Sài . EIC,
Befchrijving. De eerlle zoort heeft lange ronde bla-
den , die aan de kanten wijd gezaagt zijn , dog zomtijds ook niet gezaagt, zo wel aan dezelfde als aan verfchil- lige boomen, gelijkende zeer wel aan die van de korkboom, maar zijn grooter, van bovenen groen , en beneden wit- agtig; zijne eickels of akers zijn van gedaante als die der eicke-boomen, maar het kokertje daar ze in zitten, is rouw öffcherp, en de koieur is op zommige plaatzen zwart- àgtig, dog de binnenite korrel is wit en aangenaam van fiïiaak; de boom kan heel groot en hoog worden, dog blijft zomtijds ook klein. De tweede zoort heeft langer en fuialler bladen, die
Kiet gezaagt en aan de benedenkant wollig zijn, anders naar deolijf-bladen gelijkende, brengende ook eickels voort, gelijk andere eicke boomen; beide deeze zoorten behou- den haare bladen in de winter, en blijven dus altijd groen; vallende dezelve eerst de volgende zomer allengskens af, terwijl andere jonge bladen voortkoomen. ■ ■ Plaats. Deeze boomen groeij'en natuurlijk in Zuid- Frankrijk, Italien, Spanjen en elders, op bergagtige en andere plaatzen; en men zegt, dat in Spanjen geheele groote bosfchen van de eerfte zoort gevonden worden ; De tweede is meer eigen aan Italien. Kweeking. Deeze boomen worden, gelijk andere vreem-
de zoorten van eicken, hier te lande zelden gezien en ge- kweekt; maar wil men zulks doen , zomoet men 't zaad of de 'akers uit haare natuurlijke groei-plaatzen doen koo- men, «n zulke hebbende, worden ze gekweekt op de- zelfde wijze als voorheen van de gemeene eicke-boomen ge- zegt is ; dog ze kunnen de ftrenge winterkoude van ons climaat niet wel doorftaan, 'inzonderheid terwijl ze nog jong zijn; weshalven het beter is, dezelve in potten te zaaijen, en de jonge boomen daar uit in 't vervolg in ande- re grootere potten wat ruimer te planten, om ze 's win- ters binnen huis voor de fterkfte vorst te bewaaren, tot dat ze eenige jaaren oud en aldus v/at harder geworden zijn; als wanneer men ze in de opene grond planten kan, daar men beg'eert; moetende men ondertusfehen niet ver- zuimen , om dezelve, zo lange ze in potten liaan, op zijn tijd behoorlijk te bcvogtigen, want anders zoude'er wei- nig van koomen. Eigenfchappen. De eickels van de eer/Ie zoort zijn zoet
en aangenaam vanfinaak, gelijk de kaftanjen, en worden in Spanjen op dezelfde wijze na de maaltijd, en op andere tijden gegeeten; ten welken einde men ze te Salamanca en in andere fteeden in de herfst- en winter-maanden veel te koop brengt. Dit zijn zeer waarfchijneüjk die eickels, welke volgens de gedenkfchriften in aloude tijden tot fpij- ze gedient hebben, en waar van Plinius in het 5de Cap. van zijn XVIde Boek zegt, dat as eickels hedendaags door geheel Spanjen in 'tlaatfte van de maaltijd op de ta- fels gebragt worden. Het hout van deeze boomen is zeer hard, en word in
Spanjen en elders daar het veel groeit, gebruikt tot al- lerlei timmeragie en andere dingen : De kooien die daar van gebrand worden, zegt men , dat bij uitftek goed zijn, voor zilver- en andere fmids, en tot fmelting der metaalen, dewijl ze een fterke hitte geeven, het vuur lang houden, en het hooft met geen dampen bezwaaren. In de Geneeskunde komen de kragten van alle de deelen
deezer boomen, behalven de vrugten van de eerfte zoort, meest overeen met de gemeene eicke-boom. Daar zijn ook nog twee andere mede-zoorten van de
èicken-boom, de eene in het latijn aegilops , en de ande-
r- ze cerris genoemt, die in Spanjen en Italien groeijen.,
|
||||||
gelijkende ook genoegzaam aan de gemeene eicke, man,
haare eickels zitten in kelken (capulœ), die heel fteeke« lig zijn. EICKE (ZEE-); in 't latijn Quercus marina; Fucus
marinus; is een zoort van fucus of wier, welks bladen in de gedaante eenigzins na die der eicke-boomen gelijken, maar kleiner zijn , waar van het den naam van zee-eich draagt ; daar zijn verfcheidene zoorten of verande- ringen van , naar de gedaante der bladen en groeiwijze; het zijn kleine heesters die aan de zeekant op de fteenen, fchelpen, paaien en andere harde dingen groeijen. Ziç FUCUS. EICKEL-AAKSTER, zie VLAAMSCHE GAAIJ.
EICKELS , of Akers, zijn de vrugten van de Eic-
ken-boom, waar van.'er in Spanjen en elders een zoort gevonden word, aefculus Plinii genoemt, die heel zoet en fmaakelijk als kaftanien is. Zie EICKEN-BOOM. EICKEN-DRUIF ; in 't latijn Uva quercina; is een
gewas, dat zomtijds in het voorjaar aan de wortels der eicke-boomen onder de grond in de gedaante van een druif zaïnengroeit, en van buiten rood van koieur, maar van binnen wit en melkagtig is : Dezelve word zeer gepreezen tegens alle zoorten van loopen , inzonderheid tegens den rooden loop, als dezelve gedroogtzijnde, tot poeder ge- maakt en gebruikt word ; uitwendig word het zap van dee- ze druif tegens het podagra opgeilreeken. EICKENHOUT STEEN; in't latijn Lijthoxilon;
Drijites; dit is een verfteend hout offteen.naar 't eicken- hout gelijkende, en die in groote ftukken in de fteen- groeven bij Leipzig gevonden worden. EICKEN MAREN-TAK of MISTEL, zie MA-
RENTAK. EICKEN-MOS, zie MOS.
EICKEN-S WAM ; Tondel -fwam ; in 't latijn FungW
quercinus; Fungus igniarius; Agaricus pedis tquini fa- cie ; (Boletus acaulis pulvinatus leevis, poris tenutffimis, L1N N. Spec. Plant.) Dit is een zoort van kampernoelje, die niet alleen op de oude eicke-ftammen en takken , maar ook op meer andere oude boomen , als boeken-, berken- en nèoie-boomen, enz.groeit; dezelve wast aan de fchon zonderfteel, in veelerlei onformlijke dikke gedaantens en veeltijds als een paarde-hoef, en ook wel van bovenen bol ; haar koieur is witagtig , en haar ftoffe van binnen v/eek- en leeragtig. • Het zijn deeze /wammen, waar van men veel gebruik
maakt, inzonderheid in Hoog-Duitschland, om daarvan tondel te bereiden tot vuurflag ; waar toe dezelve zeer bekwaam is, en behoorlijk bereid zijnde, ligtelijk vivuf vat; welke bereiding op de volgende wijze gefchied. Bereiding van de tondel -/wam.
Snijd het buitenfte harde en taaije gedeelte van deezs /wammen af, en deelt ze in dunne ftukken; legt ze ver- volgens eenige dagen te weelben in een loog van asch , en kookt ze daar na helder in die loog; gekookt en wel gedroogt zijnde, klopt -ze ter deegen met een houten ha- mer,, zo zal ze heel zagt worden, en een ftukje daar van door een vonk van 't vuurflag terftond vuur vatten : Anderen kooken ze in een loog vanfalpeter; en nog an- deren in pisfe, het welke ook goed is; het koomt'ermaar hooftzaakelijk op aan, dat de /wam door kooking en klop- ping wel zagt gemaakt zij : Deeze bereide /wam heeft doorgaans een bruinagtige koieur, en is heel zagt. Nuttigheid
|
||||||
ETC
Nuttigheid van de Eiken-fwam.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
• BIC. EID,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
*o$
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
•£ÏCKË-VAARËN (WIT en S WART) ; Drijopteris
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
■nehalven het voorgemelde gebruik, heeft de eichen- alba ê? nigra DoDONiEi ;; zie VROUWEN-HAÏR.
riL.I Mnor zijne groote adftringeerende kragt, ook die EIDER-VOGEL, of Berg -eend; is een vogel, die- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hp-enfcbap , het bloed kragtig te ftempen in groote won- door de meeste Schrijvers met regt onder het geflagt der-
den flagader-breuken, en andere bloedftortingen ; men Eenden is geplaatst, dewijl hij 'er genoegzaam alle de eteid deze fwam hier toe op de volgende wijze; men kenmerken van heeft; de Engelfchen noemen hem St. -fcheid het buitenfte harde gedeelte daar van af, fnijdde-" Kutberts-eend; de Duitfchers Eijder-ente ; de Noorwee- iLelve in min of meer dikke .platte ftukken, en klopt ze gers Edder-fugl, en de IJslanders Aedder-fugl; {Anas meteen hamer, om ze zagt te maaken., en bewaart ze roflro cijlindrico ,cera poflica bifida rugofâ , LmN.Faun. aldus ; bij het gebruik legt men een ftuk van deeze Suec.) Edwards die Tom. II. Tab. XCVIII. eenfraai- bereide fwam op de wonde, van groote als het de won- je afbeelding zo, wel van het mannetje, als wijfje geeft, : de vereischt, om dezelve wel te dekken ; over dit fluk noemt hem daar Ie grand Canard noir £f blanc. Degroo- : legt men een ander dat grooter is, en hier over vervol- te van deeze vogel is tusfchen de eenden en ganzen ï'n ,• ■"gens een gevoeglijk verband : Men prijst dit middel zeer, op de rug is het mannetje wit, insgelijks aan de halsen
en als bijna het beste in zwaare wonden, afzettingen der borst, op de buik is het zwart, en de kop is van bove-
■ leden, enz. ; in fterke neus-bloedingen fnijd men een nen glimmend-zwart ,• aan het agterhoofd heeft hij een
1 lang rond dik brokje, en fteekt het in de neus op; dog witte dwarsftreep; het bovenfte van den hals is bleek'
;!» fchoon tot deeze bloedftempingen hooftzaakelijk de eic- groen,- de ftaartpennen zwartagf.ig, waar van de buiten-
1 hen-fwam aangepreezen word, zo heeft men egter bevon- ften wederzijds met een witte ib'p ; bek en pooten zijn
den, dat de fwam van'de boeken-, berken-, ijpen- en meer zwart: Het wijfje is bruin uit den rosfen, met zwarte
| andere boomen dezelfde eigenfehap heeft; indien men geen dwars-vlakken gefprenkeltj de kop en het bovenfte van
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de rauwe fwam bij de hand heeft, kan men van de
|
den hals met langwerpige zwarte vlakken ; de buik en de
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot tondel bereide fwam neemen, die bijna dezelfde dien
ft m doet, hoewel de rauwe onbereide fwam beter is ; en heeft men geen van beiden, zo gebruikt men een ftuk van de gemeene/pMu, die van zommigen even zo goed tegens de meeste bloedftortingen geacht word , als de eicken- fwam. EICKEN-VAAREN; Boom-vaaren ; Engel-zoet ; Veel-
. voit; Krop-wortel ; in't latijn Polijpodium; Filix arborea
vel petrcea; Polijrhifon; Drijpoteris ; {P olijpodiumfrondibus
pinnatifidis ;pinnis ollongis•fiibferratis obtufis, radicefqua-
m*ta, Linn. Spec. Plantar.)
Befchrijving. Dit kruid is uit het geflagt van die gec-
ne, welke geen zigtbare bloemen hebben {epipliijllofper- mee), maar haar zaad op de rug der bladen in de gedaan- te als ftof draagen ; heeft lange veerswijze en tot om- trent aan de ribbe toe ingefneedene gladde bladen, die : altijd groen blijven; maar verkrijgt in April nieuwe bladen j de wortel is lang, dunner als een kleine vin- ger en iets knobbelagtig, kruipt over de grond voort en • is met veele vezelwortelen bezet; liebbende een zoetag- ■ tigen en enigzints adftringeerende fmaak. Daar zijn drie Eoorten of veranderingen van ; als eene groote zoort met I gezaagde bladen ,■ een middelzoort, 't welke de befchree- | vene is, en een kleinder zoort; dog de middelzoort is de gemeenfte en bekendfte. Plaats. Dit kruid groeit in Hoog- en Neder-Duitsch-
land, Frankrijk, enz. in de bosfehen op de wortelen van oude eiçke- en andere boomen, als inedeop eudemuu- ren en tusfchen de fteenen. Eigenfchappen. De wortel van de Boom-vaaren heeft
. cea openende , bloedzuiverende en zagt purgeerende of fclaxeerende kracht ; voerende de gal-, ilijm en me- 1 lancolijke vogten met gemak uit '.t lighaam ; zij opend de wLl i°? en der lever' miIt en darmfcheil, en is een
|«eerlljk mddel t£gcn dß )1iJ-pochondrie> meiancoüe eIJ |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ftaartpennen bruin; bek en pooten iets lichter van ko-
Ieur-, als die van het mannetje. Deeze vogelen worden langs de zeekusten van Noor-
weegen, 'm Groenland, op Tsland, en de Faro-eijlanden 'm groote menigte gevonden ; en het is waar fch ij nelijk , dat zij zig aldaar 's winters, alwaar het tusfchen de eij- landjes en klippen, door de fterke beweeging, altijd open water is, onthouden; van mosfelen , vischjes, wier en zee-gras leevende ; om hun aas te grijpen, kunnen zij wel tien of twaalf vademen diep onder water duiken. Het voorjaar verfchijnende, koomen zij in eengroot aantal op de oevers, en maaken hunne nesten op de cijlandjes ofrotzeo, tusfchen fteenen of in de ftruiken; hier legt het wijfje op zijn meest zes eijeren, dog gemeenlijk vijf, zijnde groenagrig van fchil, van groote als ganzc-eijeren, dog iets langwerpiger ; die eerfte vijf weggenoomen wor- dende, legt zij'er op nieuw drie , dog in een ander nest, en deeze haar mede ontrooft wordende, legt zij 'er voor de laatftemaal nog één ; de post om de jongen uit te broeden, neemt het wijfje getrouwelijk alleen te wagt, houdende dit vier weeken aan ,■ geduurende al dien tijd is het mannetje de wagt bevoolen, en eenig mensch of dier haar naderende, waarfchouwt hij haar met huhu te fchreeu- wen; hier op bedekt zij ijlings de eijeren met mos of vee- ren , en begeeft zig bij het mannetje te water; indien, niet tegenftaande deeze haare voorzorgen, de eijeren ge- rooft worden, word zij deerlijk van het mannetje geflagen, en veeltijds zelfs verlaufen ; als dan voegt zij zig bij een troep andere wijfjes, die het zelfde ongeval heeft, be- jegend. Korte dagen na dat de jongen zijn uitgekoonren , leid
de moer dezelve naar zee , en met hun weggaan- de , kijkt zij nooit om naar het land ; zij verlaat ze nimmer, zelfs niet in het alleruiterfte gevaar, ja men heeft gezien, dat de moer hun op de rug nam, om dus |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
fci,p. ,...... vvfev.« uw iiij}jui.nuuuiic, ïiieiauuune cu
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge j "rbuit ,_a's mede tegen de jigt, borst-ziektens en droo- zo veel te fneller te kunnen voortzwemmen of loopen,
'- '"«t. Die welke op de wortelen der eicke-boomen en het gevaar ontkoomen. Volgens getuigenis van den |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
afkooW I f V0°' de besteêeggt : Men gebruikt ze in Heeïe Pontoppidans in.zijne Naturl. Hifi. von Nor-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere r :i 7 "l""-"t<"i' Wi&h w gepoeijert en ook met wegen HJ.li. pag. 1,35. heeft men waargenoomen, dat
/i„„1„_ _._gen gemengt : met maluwe of lever-balfem ge- deeze vogelen, om zig voor de ravens. en kràaijen te hoe- den, die zeer gretig zijn, om de eijeren uit te flurpenof |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ft
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
- JI Deel.
|
de jongen te verflinden, zig zomtijds wel een halve mijl
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
F hoogex
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
,_________
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ELJK
|
||||||||||||
EIL.' EKS: ELA.
|
||||||||||||
6to
|
||||||||||||
tot hartfterking, "en in flaauwten , ,eén lepeltje vol ; mét
kan 'er ook een enkel bladje goud onder doen,- daftdè aangenaamheid. -,r h Men begrijpt ligt uit de middelen die hier bij een ge^
voegt worden, dat dit poeder niet meer doen kan, dan door prikkelingen verwarming, de lieden die flaauw zijn,' tot zig te brengen. ELAEOSACHARÜM SASSAFRAS; Geoliede
zuiker van Sas/of ras; is een heerlijk middel tegens de vogte verkoudheid, en catharren of zinkingen op de keel en borst, enz.; dezelve word gemaakt uit twee fcrupels gedistilleerde olie van fasfafras, en zes drachmen witte zuiker, dat men in een mortier wel onder malkande- ren wrijft, en waar van men altemets iets neemt. ELAND; in't tetïjnAlces; (Cervus cornibus acaulibus
palmatis, çariincula gutturali, Linn. Sijfl. Nat.) is een herkauwend dier onder het geflagt der Herten behooren- de; deszelfs hoogte overtreft die van een paard, en het lighaam- heeft omtrent de geftalte van een hert, dog veel dikker : De Heer Brisson zegt dat zijn kop langwer- pig is; een korte hals; de lippen dog inzonderheid debo* ventte groot en dik; lange ooren na die van een ezel ge- lijkende, en een zeer korten ftaart; het heefteen wijden fmoel; van agïeren is het lijf hooger dan van vooren, en over zijn geheel met lang grijs-vaal of bruinagtig hairbedekt; deszelfs hoornen, die korter zijn dan die der herten,;dewijl ze zelden langer dan twee voeten groeijen, zijn in de jonge elanden met een zagte wollige huid be- zet, dienende om hun voor de koude te befchutten, tot dat zij genoegzaam hard zijn geworden ; aan hunne wor- telen zijn zij van een ronde of cijlindrifchs gedaante, dog verder (trekken zij zig wederzijds als platte vleugels uit, die aan de kanten eenige uitfteekende punten heb- I ben, en welke zomtijds wel de dikte van twee vinger- breedten verkrijgen ; het uiteinde deezer hoornen over- treft veeltijds twee handpalmen in breedte; de waarde van beezé hoornen die niet zeldzaam bij Vorsten eri Grooten tot annblaakers worden gebruikt, hangt af van derzelver groote; men heeft 'er gezien die tot twintig hoorntjes of knoppen hadden, en wiens breedte buiten gemeen waaren; jaarlijks vallen deeze hoornen in het voorjaar af, en in de herfst ziet men 't dier met nieuwe hoornen weder te voorfchijn koomen; de wijfjes even- eens als de hinden, zijn ongehoornt; gelijk het rund-vee hebben zij gefpleeten klauwen. Den eland onthoud zig in de noordelijke gedeeltens van |
Europa en Afia, en wel inzonderheid in de bosfehenvan Moskovien, Poolen en Rusland; eertijds pleeg in't woud bij Fischhaufen in 't Koningrijk Pruisfen de ftapel van elanden te zijn; volgens getuigenis van de Heer Lin- NjEUS (Faun. Suecica pag. 13) is dit dier in Zweedöft tegenswoordig veel zeldzaanier dan wel eer. De elanden worden als de nuttigde dieren aangemerkt
welke in de noordfche bosfehen gevonden worden : Zij beminnen vogtige lommerige plaatzen, inzonderheid die met eicken en beuken boomen enz. begroeit zijn; dewijl zij aldaar in overvloed hun voedzel vinden, dat niet al- leen in groen kruid beftaat, maar ook in mos, als mede in de bladen en fchorfen der boomen, inzonderheid die van elzen, birken, populieren en'wilgen; nu en dan veran- deren ze ook we! van voedzel, naar vereisch het vogti- ge met 't drooge vermengende : Wanneer het aardrijk 's-winters met fneeuw is bedekt, zegt men dût de elanden |
||||||||||||
hooger'in'het land op begeeven, om een beferéS'vei-
liger, hol tot hunne broedplaats te zoeken. ' De eijeren van deeze zo wel als van andere ftrand-yo- gels worden menigvuldig door de Boeren te Bergen in Noorweegenen elders te koop geve il t; hetvleeschiseen liegte en onfmaakelijke fpijs ,. dewijl het zeer thraa- nig is;'men zegt nogthans, dat het die fterkte kan af- genoomen worden , met het eerstin azijn op te'koo- ken, en vervolgens te braaden. Het zijn deeze vogelen , welke de zo beroemde en
kostbaarepluimen uitleveren, onder den naam van Eder- of Eider-dons bekent ; de ongemeene fijn- en zagtheid hiervan, heeft Worjviius in zijn Muf. Lib. III. p. 310. den vogel die ze voortbrengt, Anas plumis mollisfimis doen noemen : Deeze pluimen worden door de Noordfche Boe- ren van de gedoode vogelen geplukt ; egter zijn deeze op Terre na zo goed niet, nog geacht, dan die welke van de nesten ingezamelt worden, alwaar het fijnfte dons in word gevonden, dat deeze vogelen zig tot een zagtelegerfteê voor hunne jongen zelven uit de borst plukken ; dit als dan van zijne onzuiverheden gereinigt zijnde, geld ge- meenlijk In Noorweegen tot twee rijksdaalders het pond ; van dit dons worden inzonderheid dekke-bedden vervaar- digt, die ongemeen ligt zijn, en teftens verwarmende. Zie ook DONS. EILEMA; ditwoordbetekent een hevige pijn en krim-
ping in de darmen, zijnen oorfprong van winden hebbende. EILOOF, zie KLIMOP. EKSTER , zie AAKSTER. ELABORATIO; eene Uitarbeiding ; is als men een
2aak geheel voltooit en tot zijn einde brengt; kunnende zijne betrekking hebben op allerlei dingen, die men'on- derneemt te vervaardigen. ■ ■ ■ ELAEAGNUS, zie OLEASTER. ELAEON; is de griekfcha, naam van de Olie. ELAEOSACHARÜM ; dfx woord betekent in het grieksch olie met zuiker gemengt ; elaion is olie , en facharum zuiker. De Scheikonstenaars hebben zig van dit middel bedient, om de fijne gedistilleerde, oliën te be- waaren , en te mengen met andere vogten : Boerhave handelt hier over zeer uitmuntende Oper. Chem.proc. 38. zeggende dat de zuiker een zeepagtig middel is, om de olie te verdeden , en mengbaar te maaken ; men moet de oliën dus gemengt, in een fles die wel gefloten is, be- waaren, anders vervliegen de oliën ; intusfchenkanmen op deeze wijze de fijnfte oliën oplosfenin water of wijn, on dus gebruiken. Farvacques bepaalt omtrent tien droppen van aroma-
tóke oliën op een once zuiker, het zij olie van citroen- [chilien, van oranje-bloemen, van venkel, van nagelen, toneel, barnfleen, enz., zie deszelh Schatkamer der droog bereidende Geneeskonst, ide Deelpag. 235.; men kan o/ie van campher, van cajaput, enz. op gelijke wijze bij zig (iraagen,en tot windbreeking, verfterking of anders fpoe- dig gebruiken. Het goud-poeder, poeder van Dresden, volgens Cru*
■ras Pharm. Royale Tom. 1. p. 206. ; of van Zelle, vol- gens de Cod. med. Parij. p. 67. word dus bereid : Neemt artificieele cinnaber, één once; cinnaber van
tntimoni.e, een half draebma ; kandij zuiker , twee on- een,; wrijft die wel te zaamen op een porphijrfteen ; voegt 'er bij grijze amber, een-vierde lood ; olie van cancel, een-vierde lood; men bewaart deeze poeder zeer zorg- |
||||||||||||
viildig in een fles met een glaze ilop, en gebruikt'er van het vernuft hebben, om agter malkanderen in een fpoor
'■•■ '\ v.t»
|
||||||||||||
J
|
||||||||||||||||||||||
fiLÄ. ''-
|
||||||||||||||||||||||
EL A,
|
||||||||||||||||||||||
*x*
|
||||||||||||||||||||||
de Jàagers krönv buigen en met touwen fpannen, zo dal
de eland wanner bij daar komt weiden door 't ios.fprjn- gen van den ftrik gevangen raakt ; ook worden ze wel 19 zogenaamde wolfskuilen betrapt, (waar van men de af- beelding op Plaat 78 kan zien) of met daar toçafgerigte honden, in gefpannen netten gejaagd. Niet tegenftaande de eland van aart vreesagtig is, ver-
weert hij zig egter met veel moed tegens de roofdiere* die op hem aanvallen : In de noordfche wildernisfen, daar veel wolven huishouden, die in den winter door honger aangezet, alles verfcheuren wat zij kunnen m'agcig wor- den, laaten zij mede de elanden niet ongemoeit ,• deezëa door het vreeslijk gehuil van deeze roofdieren, van hun- nen komst verwittigt, wijken op het ijs, als zijnde voor hun het voordeeligfte flagveld, dewijl zij 'er door middel van hunne platte hoeven en ftijve beenen, tamelijk vast op kunnen ftaan, hier wagten zij in flagordre gefchaart hunne vijanden af, die zij dapperlijk met't fchoppen der pooten en ftooten der hoornen afweeren, zo dat 'er niet zelden' van de wolven fneuvelen; dog in de bosfchen of op het land daar de fneeuw diep legt, helt zomtljds dd overwinning wel aan de kant der wolven over. De Heer Denijs in de Histoire naturelle de V Ameyï-
que feptentrionale, fpreekt van een dier door de Inwoon- ders Orignac genoemt dat door de befebrijving die 'er van gedaan word den eigentlijk genoemden eland of 'er ten min- ften eene verfcheidentheid van is. Inrgelijks getuige» zommige Reizigers dat 'er elanden in de bosfchen van Zuid- America gevonden worden. Het vleesch van den eland word door de Laplandenen
andere noordfche Volkeren met veel fmaak gegeeten ; jong zijnde komt het genoegzaam met dat der herten over een, dog het vleesch der oude elanden is verbaazend taaij en geil. Het haair dat zeer ftijf is, word door de Inwoonders
wel gebruikt, om kusfens, matrasfen en zadels mede te vullen. 1 De bijzonderheid die men van de elanden verhaalt, dat
zij veeltijds aan de vallende ziekte onderhevig zijn, ea zig daar van geneezen met de poot in hun oor te fteé- ken; heeft zekerlijk aanleiding gegeeven, om aan de klauw van dat dier de deugd toe te fchrijven van een goed middel tegens deeze ziekte, als mede tegens convulfien of ftuiptrekkingen te zijn ; tot dien einde wórd 'er van als een amuletum gedraagen, men maakt 'er tot het zelfde oogmerk ook ringen van, om ze aan de vingers te draa- gen, als mede doozen enz., inwendig word het ook ge- poeijerd iugegeeven; En fchoon de uitwendige kragt van deeze klauw van veelen maar voor een verdigtzel gehou- den word ; zo berigten egter verfcheidene Schrijvers, dat 'er voorbeelden zijn, dat deeze klauw bij de kinde- ren gelegt, die geweldig van de ftuipen of termijnen aan- getast waaren-, ofeen ftuk Jer van op de borst gehangen \ dezelve volkoomen geneezen heeft, daar andere midde- len vrugteloos gebruikt waaren ; gelijk men ook onder- vindingen van 't nuttige inwendige gebruik deezer klauw in de gemelde en andere ziektens heeft, welke kragt zommi- ge hoofdzaakelijk toefchrijven âan het vlugge zout en de olie dat deeze klauwen, gelijk meer andere, in overvloed bezitten. De Schrijvers van de Diiï. Encyclopédique torn. 5. pag.
441.zeggen, dat 'er te Parijs van deeze klauw tot een
ingrediënt in het Pulvis antispasmodicus word'gebruikt;
dog zïj voegen 'er bij dat bet zonder twijffel gefchied, om
F 2 zig
|
||||||||||||||||||||||
£*i-**** " *à dat m'en zonde kunnen denken dat maat
* Sa* dien weg betreeden had; doorgaans trek-
f611 e ,'pf »eheele troepen voort; zij zijn zeer bekwaam
klemmen en blijven voor geen rivier of meir ftaan,
n S die ook mag hebben ; in 't loopen zijn zij bui-
1 „Tmeen feel, en overtreffen hier in alle alle andere
*JnJn uitgezonden het rendier; dit maakt dat zij wei-
weevaariyden, om door wilde dieren of honden en nog
Cmder door Jaager* agterhaalt te worden; en deonge-
■•; m'ene fterkte van hun lighaam is oorzaak dat zij in het
Iioopen onvermoeid zijn, kunnende volgens getuigenis van
zommige Schrijvers vijftig mijlen wegs op eenen dag af- |
||||||||||||||||||||||
[leggen.
|
||||||||||||||||||||||
Voorts is het een vreesagtïgen teffens zagtzinnig dier,
I zullende niemand beledigen indien men hem geen kwaad
doet: In de bronstijd, 't welk in 't laatst van de maand Augustus is:, maakt bet mannetje zomwijlen eenig geluid, , klopt dikwils met de voorpooten op den grond; zijnde de ^ pooten geheel als ftijf, 't welk zonder twijffel aan eeni- ■ ge Schrijvers aanleiding heeft gegeeven om te zeggen dat
den eland geen gewrigten in.de beenen heeft; deeze ftijf- heid der pooten waaren deeze dieren nodig om zonder- ■ ftruikelen en uit te glijden langs het ijs te kunnen loopen,
en het is mede-deeze llijfheid die hun zo fterk in't fchop- pen maakt, waarmede zij een ieder afkeeren die hun wil aanranden: Het wijfje kalft in 't laast van Meij of be- ; gin van Junij, en het brengt doorgaans een of twee en
zeer zeldzaam drie jongen teffens ter wereld: Een groote liefde heerscht'er tus fchen de moer en haare jongen; overal volgen zij haar, en zij zouden zig eerder doen dooden dan er van te fcheiden; de moer eenig mensch gewaar wordende, geeft door een gebulk aan haare jongen ken- nis van 't gevaar; deeze vlugten als dan niet haar, of zijn zij daar toe nog niet in ftaat, gaan zij op de grond leg- gen, zoekende dus 't gezigt des vervolgers te ontwijken. Geheel jong moeten de elanden gevangen worden om ze tam te maaken en op te voeden; tot dien einde jaagt men ze naar de kant van eenig water, waar voor, zij nog niet kunnende zwemmen , blijven ftaan, en zig met de hand laaten grijpen ; vervolgens laat men ze koeijen zoûgen, die zulks gewillig toelaaten, en ze als hun eigen kalf op- bengen; door dit middel, als mede door dé geduurige omgang met men fchen, worden zij ten eenemaalen tam; zelfs zodanig, dat zij zonder de minfte bevreestheid het voeder uit handen van hunnen oppasfer neemen. Zelden als nooit, ziet men deeze dieren op het open
Veld of in luchtige wouden ; de ver afgelegenfte wilder- nissen en digtstbregroeide bosfchen zijn hun lieffte ver- blijf; dit brengt ook veel toe om hunne vangst gevaarlijk «n moeijelijk te maaken ; daar bij heel fijn van reuk zijn- de ontdekt het ligtelijk den Jaager die op hem afkomt; Sn indien deeze zijn geweer op een van deeze dieren lost ja en de kogel misgaat of hem geen doodelijke wonde toe- Ttbrengt, dat veelmaalen gebeurt, dewijl de huid zo hard »s dat er niet zelden de kogel op affluit, als dan loopt ijöe jaager groot gevaar van zijn leven, dewijl het dier Iven Vltterfte woede op hem los gaat, en hem tragt te m A ' 0f met de hool'nen i" de lucht te fmijten ; fden ",00rdrche landen mangelt het aan geen voorbeel-
den' 1 menfcnen dusdanig hun leeven verlooren heb- |
||||||||||||||||||||||
i , -. ---vuucii, is agter een boom te fchuilen.
^m.J'i^B6110^0111 Litthauwen worden deeze dieren |
||||||||||||||||||||||
zpmwijlen gevangen door middel van jonge boomen, die
|
||||||||||||||||||||||
__>___: i"-:-"-; -
|
||||||||||||||||||||||
__._
|
||||||||||||||||||||||
tÜ
|
||||||||||
ELÂ.ELE.
zien, dat het' een zagt water uitdrijvend (Jiijdrdg-ogUni)
purgeer-middel was, daar.van 2.4 tot 30 greinen genoo.
men. ' ■. -:
, i De. proefneemingen van den Heere Boulduc hebben
hem geleert, dat de. wilde concommers weinig harsfigc dee-
len bevatten.
■ 's De Ouden gaven'het elaterium van 4 tot 12 greinen,
en deeze dofis deed afgaan of braaken. Zie ook op
CONCOMMER (WILDE). ■ .-.''■
: ELAT1NE, zie ALSINASTRUM en EEREN-
PRIJS 't WIJFJE.
-. ELECTRICITEIT ;, word heden genoemt die kracht,
welke veelerlei ligbaamen bezitten, om andere na,zig t«
trekken, en weder af te ftooten, dikwijls vuur of licht-
ftraalen van zig geevende met een ligc geraas, en eem
zwavelagtigen reuk. De naam ftamtaf van het griekfche
woord elektron, bamfieen; bij de Hollandfche Wijsgee-
ren aanlokkige kracht genoemt.
Indien men ; eene wijdioopige befchrijving wilde gee-
ven van dit yerfchijnzel, zoude men eene gt.opte. verhan- deling moeten toeftellen; wij zullen flegts-de voornaam- fie eigen fchappen aanhaalen,. enden leezer aanraaden te raadpieegen het uitmuntend werk van den grooten Leidt fchen Pbilqfppph P. van Musschekbroek, zijne laat? fte druk in het latijn in +to. 176a gedrukt, ïntrodÜfii't ad Philofopluaiji . naturalem Tom. I. cap. 18. van pag. 251; tot.317.- en. van gelijken het Recueil de traites fur 1'EkQrkité, Paris So. 1748^ waarin men inzonderheid de Proeven van Winkler en Watson vind. Christ. Gottlieb .Kratzenstein korte verhandeling over di Eleclriciieit, en derzelver nut in de Geneeskunde, 's Ha: ge 1745. 89. en Proeve over de Aanhkkings-kracht dooi den Abt Nollet en Allamand , te Leiden bij E. Lu- zak gedrukt Ao. 1748. So. en verders de Mem.del'acad. dei1 Sciences ende Philo/. Tranfad:. De proeven over deeze zonderlinge kracht zijn zédeit
de jaaren 1,744. en Wé voornaamelijk zeden i74ö;zeer vermenigvuldigt, en de eigenfehappen daar van zoo aan- merkelijk ontdekt, dat men , of fchoon men 'er al. veel van wist, zeggen kan, zedert twintig jaaren de grootftc ontdekkingen daar omtrent gedaan te zijn. De aanlokkings-kracht word niet bij alle ligbaamen ge-
vonden, en niet onder dezelfde omftandigheden ; zomnii- ge.hebben.uit zig zelyen die kracht, gelijk de drilvisê en de beef aal, zelfs onder water ; anderen moeten warm gemaakt worden, gelijk de meesten,, inzonderheid de tourmalus of asçhfteen., ;dog de meesten moeten gewfee- -ven worden, gel ijle de bamfieen, glas, porcelein, edele gefteentens en diergelijken. De dampkring zelf is zeel eleccrijk,, het welke men gewaar word door metaaledraa- den langs hooge Jruizen of toorens op te fteeken, en 'er onder een buis aan vast te maaken, of wel door middel van papiere vliegers of draaken hoog te laaten opgaan, a: een goud- of zilverdraadje langs het koord te vlech- ten; ;•■;-! .;',", ■ ; ■ Dedonder zelf en bükzem zijn de uitwerkingen- van
die kracht, en om die redenen verdient zij dè opmerking zo wel als verwondering der redelijke fchepzelen, in het algemeen,, en der Wijsgeeren en Geneesheeren in-bet bijzonder; wij moeten den ijver der Jaatften roemen, offl 4at zij niets ontzien hebben, om tot de geneczing.van .veelerlei zenuw-ziektens den eleftrijken fchok veelvul' digmaalen, fchoon niet altoos., met eenen gelukkige" liitflag te gebruiken. |
||||||||||
ELA.
|
||||||||||
feig aan het oude gebruik te houden, 't' «reik mede bïagt
dat 'er van. deeze klauw in alle de kramptrekkende ziek- tens moeste'worden voprgefchreeven. -, i , i De huidvan dit dier was eertijds zeer kostbaar en gewild.;
men gebruikte die hoofdzaakelijk om 'er kolders van te maa- ken, dewijl het door zijn hardigheid en dikte bijna een musque't-kogel konde weerftaan; dog zeden dat de osfe- en paarde-huiden mede. tot zeemleer worden.bereid; is het geheel in onbruik geraakt, en gevoJgelijk zeer in prijs vermindert. ..';; ■■> ' ,: , i ELAPHUS, zie HERT.
ELASTIJKHEID ; Veerkragt; in het latijn Elafiici-
tas; is^die natuurlijke kragt van een.lighaam, waardoor, het zig, als het zamengedrukt word, vanzelf weder uit- breid of te rug fpringt, als de drukkende kragt ophoud of vermindert; gelijk men zulks aaneen ftaalen zogenaamde veer, bij voorbeeld van een fnaphaan, ziet,, diegefpan- nen zijnde, van zelf met kragt te rug fpringt, als ze los getrokken word ; daar zijn zeer veele ligbaamen in de natuur, die een elaftijkheid. of veerkragt hebben ; dus heeft ook de lucht een groote veerkragt, als ze in een naauwe plaats te zaamen gedrukt word, ' gelijk men aan de luchtbusfen zien kan. Zie ook VEER- KRAGT. Mi,....... ELATERIUM; dit woord, 't welk van het griekfche
«Vat/'«, «'M« , ik jaage of drijve met geweld uit af komftig is, heeft Hipfocrat.es gebruikt, om heftig werkende purgeermiddelen mede te betekenen;.naderhand gaf men deeze naam aan de -wilde concommers, en eindelijk wierd die gebruikt , om het uitgeperste en verdikte zap van die plant te betekenen ; eene bereiding die oudtijds veel in gebruik was., en waar van Hippocrates zelve melding maakt. Het fchijnt dat men eertijds veel nauwkeurigheid waar-
nam in het bereiden van dit.middel; fchoon de verfchei- deneiauth'euren, die het befchreeven hebben, zulks zo duisteren verward hebben gedaap , dat men 'er niet regt uit heeft kunnen opmaaken,, wat het eigentlijk was. ! Dioscorides die 'er het duidelijkfte over fchijnt ge- fprooken te hebben , zegt , dat men- ter plaatze moet gaan , daar de wilde concommers groeijen , en dan de vrug- ten afplukken, als ze bijna volkoornen rijp zijn, voorts 'wanneer ze afgeplukt zijn-, terftond op een teems -leg- gen, ze.dan in de lengte open fnijden, en in een.bekken dat. onder de teems geplaatst is, het zap ontfëngen dat'er uitloopt, hier van het drabbige affcheiden, voorts het •klaare verdikken, 't welk als. dan de ppregte. elaterium zou- de z-ijn; '.: :'■ u.-..< ïjfjrriï ïiuyyj, ii ! Galenus, of ten mihften de fchrijver van het werk
getijtelt, de Dijnamidiis ,■ geeft een voorfchrift om het elaterium te bereiden op navolgende wijze; perst,, zegt hij, het zap uit de wilde concommers, wanneer die nog niet ter deegen rijp zijn, doet dan dit zap in een pot of vat met water, fchept 'eraf 't geen-boven pp drijft, en iaat het in de zon dik worden:. iïiii ■■ '. :i.: i : i Maar hoedanig de manier der bereiding van het' elate-
rium geweest zij ; word het legenswoordig niet meer ge- bruikt; niet' tegenftaandeal het geen de Heer Boulduç heeft werkftel lig gemaakt, om 'er eene te vervaardigen, die dezelfde uitwerkzelen koste voortbrengen, welke de Ouden'erzieh van beloofden, (zieMem: de i'Acad. Ro- yale des Sciences de l'année ±7 T$.) hij maakte ;h.et, .met de gedroogde wortel-plänt in -water te kooken, en naderhand tot een extract temaaken; bij ondervinding heeft' hij ge- |
||||||||||
ELE.
|
|||||||||||||||||||||||
ELE.
|
|||||||||||||||||||||||
en
|
|||||||||||||||||||||||
"TV-Ti^ianien nu welke dceze kracht hebben, of'er
™ h not zun ; worden genoemt, uit zig zelven ek-
|
en lang naar believen, op bïaauwe zijdene koorden, zo
dat die niet raakt aan den bol , dan docr middel van goud- of zilverdraad, of andere gaarne draaden, dog me- taal is best. Men hangt daar aan allerlei werktuigjes ; fielt, dat
men een enkele koperdraad gebruikt, wanneer men den bol draait, en op zekeren afftand 'er met de vinger aan nadert, dan koomt 'er een groote vonk van verfchillen- de koleur uit met een flag,. die in eens voor dat oogen- blik al de eleftrijke kracht wegneemt; trekt men geen vonk , maar let men op het einde van dien draad, dan koomt'er een vuur-kegel uit, of vuur-pluim, met zeker gezis en wind, welke zwavelagtig ruikt. Plaats nu een mensch op een pikbak, of hars, of zwa*
vel, of lak,, of glas, dat is een lighaam 't welke zelf eleftrijk zijnde, de uitvloeizelen niet Iaat overloopen; laat dat mensch door middel van een kettingje of cijther- draad aan den blikken buis vast gemaakt, gceleftrifecrt worden, zo zal hij, als iemand hem aanraaken wil, cf eenig ander lighaam tot opdien affiand gebragt word, binnen den dampkring van de eleftrijke kracht, een vonk afgeeven even als de buis; wanneer men hem de hand laat houden boven een bort, waar op leggen, veders, of papier, of goud blad, zullen de lighaamtjes af- en aan- vliegen naar zijne hand, dat is aangelokt en afgeftooten worden; en zie daar hoe men papiere poppetjes heeft laaten dansfen , klokjes fpeelen, enz. ; alle kinderagtige proeven, gefchikt om het gemeen te doen verwondert zijn, dog die in der daad niet zijn als dezelfde proeven., welke aanlokking en afflooting bewijzen. Wanneer men nu een weinig warm gemaakte voorloop-
brengt bij den dampkring van den buis, dan word die in brand geftooken ; een bewijs, dat deeze eleclrijke kracht vuur in zig heeft; onderwijlen houd deeze kracht met ter tijd op , als de hol niet geduurig gewreeven word; aiïe vogtige lucht vermindert, of vernietigt deeze kracht. Als men een flesje half vol water neemt, daar in een
koperdraad fleekt, en met laktoefluit, en dit zeer lang el eftri Teert, of liever zeer eleftrijk maakt, en weg zet, kan men na 36 uuren 'er nog een vonk uitrekken, -die geweldig floot, als men het flesje in eene hand houd., en met de andere de vonk trekt; dat zelfde gebeurt', als men de draad in kwik, vijlzelvan koper, ijzer, lood, oleum tart. perdeliq. pis,, inkt, of diergelijke fleekt. De eleclrijke kracht loopt niet alleenlijk langs de op-
pervlaktens der lighaamen., maar- dringt, 'er door heen, zo-wel door vlóeiftoffen', als vaste-lighaamen." De ftielheid, waarmede deeze uitvloeizelen langs een
draad loopen, is door Watson, Le MoNNiERenMus- scHENBROEK zo groot bevonden , dat zij in een- vierde van eene féconde, een draad van 5700 voeten af- liepen; langs een ketting evenwel loopen zij langzaamer. Het luiden'van klokken,.dat is de luehtgolving.ver-
traagt,nog vermindert de voortgang en kracht niet der eleclrijke tiitvioeizelen ; deeze proef toont aan, darmen dó uitwerking van den donder om die reden niet kan af- kceren door'luiden, maar veel eer aantrekt. In het jaar 1745 vond de Heer Cunjeus te Leiden bij
geval uit, als hij een koperdraad hong aan den blikken buis-, en het ander einde liet zakken in een flesje met water, en dit flesje in de hand houdende, een vonk trok uit de blikke buis, of draad van het vlesje, dat hij zeer geweldig g'efchokt wierd. Dit experiment wierd door Musschenbroek.nage-
daan, en met grooter krachtuitgevoert, zo dat hij'ervan F 3 'bevreest |
||||||||||||||||||||||
•v
|
'an ontbloot zij'
|
leBrijk, dat is zelf eleftrijk, de overige
|
|||||||||||||||||||||
TJ%l\?itfr0, oUneleclrijk, of onelettrijh
til idioekSrijke zijn bijna alle edele gefteentens, zo
inoffcbijnen'de, half dooifchijnende, als duistere; gelijk ■ diamant, da faphir, de karbonkel, de iris-, de opa- |
|||||||||||||||||||||||
Jus,
|
de amethijst, beril, Bristols kristal, enz.; onder
|
||||||||||||||||||||||
defteenen, de giips, en belemnites ; onder de harde
Faardagtigs harsten', het barnfteen, joodenlijm, zwavel, Kodde arfenicum; onder de zouten, het aluin, bet berg- hout, allerlei glas, zo wel gekoleurd, als ongekoleurd, •geëmailleerd goud en koper, glas van antimonie , en porcelein. ' Onder de plant-gewasfen , telt men droog-hout, tou-
wen van hennip en vlas gemaakt, katoen, papier, bla- den van boomen, zo wel groene als drooge; onder de harstagtige voortbrengzcls der planten, dethus, mastix, § hars van pokhout, carabe, elemi, pik, en zuiker ge- Kä' iristallifeert.
: De dieren zelven zijn 'er niet van uitgezonderr, de ve- _ ders, hethair, hoorn, been, ijvoor, balein, leder, per- I gament, fchelpen, zijde, fnaaren, wasch, enz. ; dekat- I tan, honden, konijnen en hoenders; verfcheidene vis- 1 fehen; zommige menfeben zelven hebben licht van zich | gegeeven , als zij langs hunne beenen ftreeken. Non eleürike, a?iele&rijks of oveleBnke zijn de zulken
I welk e gewree ven, geflooten, geflagcnof warm gemaakt, I nimmer die eigenfehap verkrijgen of toonen ; gelijk alle § dieren die nog hair, nog veders hebben, devisfehenuit-, I 'gezonden ; alle metaalen, halve metaalen, alabast, toet-
| fteen, vuurfteen, rood coraal, granaat-fteen, agaaten, :| lazuur-fleen , jaspis-, enz: ; alle wateragtige gommen, als | aloë, afa foctida, enz., lijm, ijs, met alle welke de II Hertog de Notj.a veele proeven genoomen heeft.
De edele gefteentens worden wel eleftrijk door wrij-
f ving, maar niet door vuur of warmwording; de toiirma- lus of aseb-fteen moet of fterk gewreeven, of heet ge- maakt worden. _ Deaanlokkings-kracht fchijnt te beftaan uit zeer fub-
tile uitvloeizelen, die in de ideo-eleBrike lighaamen be- vat worden, en welke langs de oppervlakten der non-ele- Brike lighaamen zeer gezwind loopen können ; wel te verftaan, dat ze niet loopen langs- lighaamen die zelf elecbiik zijn ; zomtijds gebeurt het, dat men enkele men- fchen niet eleftrifeeren kan; Musschenbroek getuigt, erzulke drie ontmoette hebben, tb. pag.255. een ge- zond man van sojaaren; een jongeling die 23jaaren °ud zijnde, lam was ; de- derde was eene fchoone vrou- we van 40 jaaren, die zeer gezond en moeder van twee zoonen was. Deeze anele&tïjkâ lighaamen worden eleftrijk door me- edeeltng, 0ffijmperiekftrica genoemt, dat is zooveel
»is eleftrijk in oppervlakte. e v, Fn °f tuigen om te electrifeeren, zijn thans zo
BiJs?ü§'S> dat wiigeenen net befchrijvenzullen, maar P'ieenhjk het zaakelifke aanroeren. *ond " "f™1 censn dikken S,£lzen bo1 ' langwerpig of
£eeft'd>ai:l ^roen of: flnder glas , het groene duitfche glas
'men Ja f" meerder uitwerking dan het beste engelfche ;
I tegen c °f Cen leder kus("entJe met krijt befmeert 'er
^men wriift" ^ draai't" met een rad de bol om; of wel
^dat alles welV6 hand en kri)£' vooral zorS dagende
^tslin^f ,„ «loog en niet bewaasfemd is; vervolgens
'• "" ut «Mn een blikkene buis-, hoe wijder hoe beter ,
|
|||||||||||||||||||||||
Éàt ULE.
|
|||||||||
ÈLB.
|
|||||||||
bevrcest wierd ; hijjleelde deGzê verfchrikkende proef
njede aan |w gggf De Reaumur , die den brief in Ja- nuari] 1746 mededeelde aan de Academie van Weten- fchappen te Parijs, zie les mem. de l'jicad.\desScienc. de 1746. p. 1. deeze proef heeft hier door den naam verkree- gen van het Expit iment van Musschenbroek; Nollet echter getuigt met een brief van Profesfor Allamand ib. pag. 4. tuit. a. dat de Heer Cuneus 'er de vinder van is geweest ; zedert noemt men deeze proef, het expert- inent van Leiden. Men heeft zedert op verfcheidene plaatzen de proef
Verandert ; grooter flesfen, dikker daaven , en zwaarder buizen gebruikt, ook meerder bollen teffens gedraait, om de kracht grooter te maaken; men heeft die flesfen in glaze of metaale fchoteb gezet , met water gevuld, enz. en dan een draad 'er onder vast gemaakt, die vast gehouden met de hand , of 'ei' opgedaan met den voet, en dan een vonk of zelf getrokken uit den buis, of een metaale bout vast gemaakt aan den buis, en die door zijdene draaden gebragt naar dien geenen, welke den draad der flesfen vast hield, dus bijna onuitftaanbaare flootingen, in de armen bijzonder, ook door het gehee- le lighaam veroorzaakte. Deeze proeven hebben dus de eerde gelegenheid gegeeven, om verdoppingen van ze- nuwen, lamheid, blindheid, doof- en domheid te gc- neezen. Deeze zelfde uitwerkzelen, zelfs heviger, word men
gewaar, als drie, vier, vijf, ja twintig of hondertmenfehen eikanderen de hand geeven, en de eerde op den draad daat, of dien vast houd, en de laatde de vonk trekt, alle gelijk gevoelen den zelfden fchok, zelfs derker , hoe 'er meer menfehen zijn ,• even\vel niet altoos gere- geld eveneens ; Nollet deed deeze proef te Verfailles in bijzijn des Konings, met 240 perzoonen. Wanneer men in plaats van water, een draad deckt
in koper- of ijzervijlzel, of in een rolletje lood, of pot- lood, of in een fles met vertind papier, of diergelijke, heeft men volftrekt dezelfde fchok; men kan die door deeze flesfen te verdubbelen, zodanig vermeerderen , dat men ze niet kan uitrtaan ; ook heeft men 'er zornmi- .ge dieren mede gedood. De ele&rijke kracht is'verfcbillende gehouden vanzotn-
migen,. en verdeelt in glas , en hardige elektriciteit ; Franklin heeft ze négatif en pofitif geaoernt 5 die van harst word vernietigt door die van glas , zie Canton j>hil. Transaü. Vol, 48. pag. 356. Musschenbroek merkt op met reden, dat 'er ver-
fcheidene zoorten van eleclxijke krachten zijn, of fchoon aij in het algemeen overeenkoomen ; bij voorbeeld, die *an den tourmalus is grooter, wanneer de deen heet ge- maakt word, geeft evenwel geen lucht, werkt zelfs in het water leggende, 't welk nog het glas, nog het lak doen; zijne kracht word door die van glas niet vernie- tigt; in het jaar 1717 is de klacht van dien deen, die op <C(ijlon valt, door Gp.offroi befchreeven in do Mem. de Vacad.pag. 7.; vervolgens zijn 'er door den Hertog de Noija, zie Musschenbroek ibid. pag. 280. £f feqq. en anderen zeer veele proeven mede gedaan. Deeleftrijkekracht van de torpedo of drilvischeen zoort
Van rog, en van de gijmnotus of beef aal verfchilt van alle de anderen, want zij werkt in het diepfte water ; 'wanneer men 'den visch onder water met een dok van zegel-lak aanraakt, voelt men geene werking, anders ge- lijk de Heer Laur. Theod. Gronovius getuigt, bc ïjoeft de gijmnetus iemands voet flegts te raaken onder |
|||||||||
vrater in de rivier, en het is genoeg om hem zodanig
neder te flaan, dat hij in gevaar is te verdrinken ; men kan verder over de zonderlinge eigenfehappen van dee- zen beef aal leezen de verhandeling door ckn Heere Ai* lamand in het ide deel der Haarl. Verband, pag. 372. gegeeven, en over den fiddervis of torpedo door den Hee- re Reaumur Mem. de l'acad.des fcienc. 1714. p. 447, edit. d'Amfl, Behalven deeze krachten, is die van de lucht zeer aan-
merkelijk ; dog men moet die zeer hoog beproeven, ge- lijk Musschenbroek zeer naauwkeurig befchrijft ib. p, 291. dat is hooger dan 40 of 50 voeten, op 100 voeu hoogte verkreeg hij ele&rijke kracht en vonken door mid- del van. een vlieger of draak* De Heer Franklin (zie Phil. Transatl. Vol. ^j.pag. 565. daar Frank- lins vlieger zeer net befchreeven word) volgens het getuigenis van Musschenbroek uitvinder om met den papieren draak electrifche proeven te doen, ib: pag. 295. het welke beter is dan met opgehevene draaden langs huizen en toorens, die dikwerf niet geluk- ken. Musschenbroek heeft 'er te Warmond en te Noordwijk veele proeven mede gedaan, eens met eea draad van 700 voeten, aan welker einde men een buis van blik, of ijzeren bout vast maakte, wanneer men on- der aan den bout een vonk trok, hoorde men teffens een groot gekraak, ea gevoelde een flag, die den ge- heelenarm aandeed, wanneer men meteene hand den ijze- ren bout, met de andere een boom vast hield , wierden beide de armen gedooten, en men hjoordè het geraas wel hondert voeten verre, en men wierd een fulphur- agtigen reuk gewaar, dog geen fmaak; hoe de draak hoo-1 gerdeeg, hoe de vonken derker wierden. Men deed in het zelfde jaar 1757 den 20 Julij deeze ■
proeven als het donderde ; dog toen waaren de vonken I zeer pijnelijk, voornaamelijk als de blixem uitbarstede , '• zo dra de donder gehoort wierde, hield het op; de die- ren konden dit geweld niet uitdaan, als honden, gei- ten , hokkelingen ; evenwel dierven zij 'er niet van. Wanneer verfcheidene eikanderen vast hielden, voel- I
den allen te gelijk den fchok ; zomwijlen nogthans is ds I lucht veel laager eleftrijk ; de beroemde Lomonsow M I Petersburg deed proeven met een onweders-wolk, de 1 vuurpluimen die hij verkreeg, waaren drie voeten lang I en één voet breed. In Vra?ikrijk heeft Le Monnier, !ï en te Florence De la Garde , enz. met dezelfde uit-1 koomst dezelfde proeven gedaan; als het regent is de lucht van gelijken min of meerder eleóhijk,' in dé win-;j; ter minder, zomtijds in het geheel niet; als de zon on-, dergaat flaauwer,' dan bij dag ; 'snagts word men in he!ix geheel niets op deeze wijze gewaar. '. ■ I Door een eleftrijk vuurpluimtje kan men volgens hVI
getuigenis van Musschenbroek p. 310. in de brand fteé-S* ken, phofphorus van pis, fpiritus vini aethereni, caw phora , Jemen lijcopodii, aurum fulminans , alle koud I zijnde ; dog warm gemaakt zijnde, naphta, gemeenege«* van brandewijn, was, pik, eenuitgeblaazenkaars,chiti en kruid, enz.; dog in een luchtledige plaats kan men geen fpiritus vini aandeeken ; het electrijke vuur fnielt zelfs goud- en zilver-bladjes, en doet ze diep in hetg'ai indringen ; en met dit alles kan men 'er geen thermome- ter mede doen rijzen, of fchoon men 'er een uur lang na een de vuur-pluim op laat werken, ib. pag. 310. Uit deeze korte befchrijving }van de eleftrijke kracht
in 't algemeen, en die der lucht in het bijzonder, zaInrtD ligt können afleiden, waarom het onweder toorens, bf><?"l |
|||||||||
ELÉ.
|
||||||||||||||||
mm.
«huizen toppen van fchuuren, masten van fcheepcn,
hoose boomen meest aandoet -, ten 2den, dat alle de
-- van metaal op ijzere ftiften de blixëm meer
|
||||||||||||||||
9rs.
|
||||||||||||||||
is van deeze laatften, dat wij in dit artijkel zullen han-
delen. Het eleBuarie is een zeer oude formula van Genees-,
|
||||||||||||||||
[
|
||||||||||||||||
^"trekken!'dan" wanneer 'zij' van iets anders gemaakt
•■ • ten 3den, waarom de uileborden in Friesland op S'i'Vcnuuren zo gemeen af te keuren zijn ,* ten 4den, daarom het onweder zeldzaam brand veroorzaakt, als kes nat van den regen is, om dat dan de eleftrijke uit- Jvloeijingen van de donder-wolken zig overal langs ver- spreiden, en in het algemeen werken ; zie hier over het Ktijkel DONDER.
' Het is der moeite waard hier bij te voegen wat te ge-
ooven zij van deeze kracht in verfcheidene ziektens , alsjigt, verlamming, doofheid, enz. ; De Heer Nollet, De la Sone en Morand dee- ! den de eerfte proeven, op verfcheidene menfchen van > beide fexen met het Leidfche Experiment,- dog men on-
dervond te Parijs geen hulpe; de beroemde Le Cat ■ 'te Rouaan genas eenen lammen met de elektriciteit; hier
door wierd alles weder levendig, dit geval moedigde anderen aan; de Heer Jalabert te Genève genas ee-
Inen lammen en uitgeteerden arm ; de Hr. Sauvage te %Montpelier had mede eenen gewenschten uitflag. De Heer
Nollet herhaalde de proeven op de manier als Jala- Husrt gedaan hadde, dog zonder uitwerking.
!' Te Leiden, te Amfterdam, en inzonderheid te Gro- Sniiigcn gaf men veel op van geneezingen, hier door be-
ISwcrkt; de beroemde Musschenïsroek: ib. pag. 316" ge
.tuigt, dat hij 'er nog beroerte, nog lamheid, nog blind, fpiog doofheid mede heeft können geneezen; de Profes-
for Arktzenius die wegens eene beroerte genoegzaam ftom was, wierd 1755 te Franeker door den Profes for Camper met het Groningfche toeftel zeer lang en zeer lijvig tegens den tong geeleBrifeert, dog zonder het rnin- Jfte voordeel. I Nollet ging naar Turin, om met den beroemden Ge-
neesheer Bianchi proeven te doen, dog geene geluk- ten; hij reisde naar Venetien, om Pivati , die zeer pochte op den uitflag zijner eleftrijke geneezingen, te • zien werken ; dog deeze dorst geen woord fpreeken als
Nollet te Venetien was, die alle de opvijzelingen on- tvaar bevond ; Nollet trok naar Bologne, om M. Ve- i/vTji, mede ingcnoömen met die geneezingen, ver- .rcheidene lijders te zien eleBrifeeren, dog hij was niet ge- lukkiger dan Pivati ,• evenwel is ds ijver te prijzen, |aar veelen mede gewerkt hebben. I Eindelijk geloof ik , dat de beste proef van de onnut- heid deezer elechïjke werkingen hier in beftaat.dat men -fledendaagscb 'er niet meer van hoort fpreeken, en in <£ allerwannoopendfte gevallen 'er geen gebruik van maakt, het welke niet zoude gebeurt zijn, wanneermen frec" genoegzaam voordeel van gezien hadde. ■■^•E£',rRüM> is de Bamfleen; zie aldaar. -JLLFCfUARIE, is een zaamengefteld geneesmiddel,
jgt iet inwendig gebruik gefchikt, en uit conferven, con- PulnA'fep0Clierde dinSen> zuiker, honing, extraclen, bereid J100Peri en zomtijds zoete wijnen, wordende 28b bétéf?ri'e" Zijn vast of week: De eerstgenoemden
W zelfs ™ f■t?d onder tie naam van tabletten, en het eieftnor;», ! jk 0,n ze t1oor die naam van de weeke Seedemoe,n0nderfcheiden; zie TABLETTEN. De Zboll rfTi anJ?en confiftentie zijn, die dunder is als iïmaZrlL Cn dikker a,s aeßjroopen, en zeer nabij 0 mamda*™ van wclgekookte vrugten 1 oomende j he |
middel ; Galenus heeft 'er reeds eenige befchreeven ;
de confeBien, de theriaak van Andromachus, het be- roemde tegengift aan Mitiiridates toegefchreevenr alle zeer oude middelen, zijn eleBuarien. Dog de naam zelven van eleBuarie, kan niet op de
zelfde oudheid roemen, als het gebruik van de middelen waar aan wij dezelve hedendaags geeven; de jirabieren en Grieken hebben dezelve altoos antidoti genoemt, wad bijzondere Geneeskundige kragt zij ook mogien bezitten.. Aelius Aurelianus is de eerste geweest, diehet woordï eleBuarie, eleBuarium heeft gebezigt. Door de verregaande onwetentheid, en onbefchaamd-
fte kwakzalverij, is het aantal van eleBuarien tot een zeer groote meenigte gebragt. Mijrepsus alleen heeft 'er in zijn antidotarium vijf hondert en elf verfcheiderhande zoor- ten befchreeven, en de eleBuarien vermeerderden dage- lijks , tot 'er tijd dat de chijmie geliikkiglijk de pharmacie overmeesterde, 't welk wil zeggen, tot dat men in ftaat v/as om te kunnen ontdekken en betoogen, dat de mees- te der eleBuarien wanfehapene bereidingen waaren, dik- wils onnut, zomwijlen gevaarlijk, en voor de zieken al- toos ren uiterften walgelijk. Men bereid en bewaard in de Apotheeken veelerleij
eleBuarien, die of purgeerend of verfterkend zijn, van welke laatste de meeste tot de confeBien of opiaten be- hooren. De purgeerende zijn, 'teleBuarium lenitivum; eleBu>
arium benediBum laxativum ; carijocostinum of eleBiiarie van nagel- en cost-wortel enz. bereid ; de confeBie ha- mech; eleBuarium diacatholicon-, diaprunum folutivum; hierapicra galeni; eleBuarium fucci rofarum; diaphes' nicum; eleBuarium hijdragogum fijlvii, enz. Tot de verfterkende eleBuarien behooren de zamenge-
ftelde conferven, tegengiften {antidata) en opiaten ofrust- middelen (opiata); dXsconfeBio alkesmes en de hijacintho, enz.; het eleBuarium japonicmn; diafcordium; mitliri- daat; orviétan; philonium mefue; requies nicolai; theri- aca atidromachi; theriaca diatesferon, en meer andere soorten van theriaak, enz. Wij zullen de bereiding van eenige der nuttigde en
voornaamfte purgeerende en verfterkende eleBuarien hier gaan aanwijzen, tot dienst van die welke ze zelfs willen toeftellen. Zagt purgeerend EleBuarie {EleBuarium lenitivum.') Neemt heemst-wortel en vette vijgen, van elks een half pond; laat dit, klein gefneeden, in twee mingelenof4 pond water kooken, tot op de helft, zijgt dan het af- kookzel met een ligte uitperzing door ; kookt ook af- zonderlijk goede pruimen, zoveel om 'er een vierde pond zuiver vleeschvan te verkrijgen, na dat het over een klein vuur wat gedroogd is ; vervolgens laat in het af kookzel anderhalf pond witte suz'A-c-rfmelten,enkookt'top een zagt vuur, tot dat het de dikte van honing of'dikkeJ'ij'roop heeft, dezelve behoorlijk affchuimende ; als dan neemt het van het vuur en mengt 'er een vierde pond van het vleesch der pruimen, als mede een vierde pond bereid merg van casfiemet eenfpatel onder; ten» laatsten voegt'er nog bij fenès-bladen, een vierde pond; zaad y an vlooien, an- derhalf once; anijs-zaad, een drachma, en tartarus folu- bilis een half once; alle fijn gepoedert, roert het wel door malkander en bewaart het: Dit purgeert heel zagt- es, allerlei kwaade vogten, en is van veel gebruik in de |
|||||||||||||||
Genees-
|
||||||||||||||||
ELjE.
|
ELE.
|
||||||||||
fci'5
|
|||||||||||
Geneeskunde ; de doßs of gifte daar van is, als men het
alleen geeft, van een half once tot anderhalf once; maar het word ook wel met andere fterkepurgeer-middelen ge- mengt, welkers werking het maatigt, als dan is de doßs van een half lood tot anderhalf lood. Het gezegend laxeer-eleüuarie (benediiïum
laxativum.') Neemt diagridium , hermodaBijlenen roofen, van elks
vijf drachmen ; zaad van amomtim, van peterfelie, van eppe, van afpergies, van carveij , van-venkel,. van paarl- kruid, van muifedoorn, kleine cardamome, kruid-na- gels, foelie, faffraan, galange , lange peper, gember, indiaanjche fpijke-mrde, van elks een drachma; witte thomas zuiker, tien drachmen ; alles tot een iijn poeder gemaakt zijnde, mengt het met gefchuimde beste honing, zo veel genoeg is, tot een eleüuarie. Dit purgeert zagtjes de flijm- en galagtige vogten uit
de maag en 't geheele ligbaaih; vcrflerkt de maag en in- gewanden ; de gifte is tot twee drachmen. Algemeen luikzuiverend EleOluarie (Eleäuarium
dia catholicon.') ' Neemt verfche wortels van eicken-vaaren en verfche ha- zel-wortel, van ieder twee oneen; dilzaad en witte wijn- ßeen, van ieder een half once; klein gemaakt zijnde, kookt het in anderhalf mingelen of dertig oneen regen- water tot op zestien oneen ; dan met zagte uitperzing doorgezijgt zijnde , doet bij het doorzijgzel twintig oneen vitte zuiker en kookt het behoorlijk tot een bekwaame dikke fijroop ; laat hier in fmelten merg van pijp-casfie en van tama-rinde, beide verscb doorgezift, van elks andeihalf once; dit gefmolten zijnde, mengt'er bij beste rjiabarber, jalappe, turbith-wortel en diagridium, van elks zes drachmen; gezuiverde fenés-bladen, gepeld zaad van basterd-fajfraan (carthamus), van elks een once ; anijs- en carweij-zaad, van elk een half once; alles fijn gepoedert, en maakt'er dus een eleftuarie van. Dit is een heel goed purgeer-middel ; het zelve pur-
geert allerlei) kwaade vogten des lighaams ; de doßs is tot anderhalf lood. Andere manier van bereiding.
■ Neemt eicken-vaaren, een vierde pond; fnijd ze klein en kookt ze in twee maaten water tot op omtrerit de helft, dan doorgezijgt zijnde, doet bij 't doorzijgzel, doorgezijgt merg van pijp-casfie en van tamarinde, van elks twee on- een , en kookt het tot de dikte van honing ; mengt 'er dan bij de volgende fijn gepoeijerde ingrediënten, witte zuiker, twee pond; eiken vaaren-wortel, beste rhabarber, viole-bloemen enanijs-zaad , van elks een once; fenés-bla- den, twee oneen; zoethout, een drachma; en laat'teen ekSuarie worden. 'Zaamengefield galzuivev/nd Ele&uarie vanpruimèn*,
(Diaprunum folutivum of Eleäuarium Cholagogum.) Neemt beste rhabarber , tien drachmen; fcherpe caneel, een half once; diagridium en wijnfteen-crij stallen, van elks twee oneen; anijs-zaad, een hàlf once; allestoteen fijn poeder gemaakt zijnde, fhooit het in zestien oneen geclarificeerde witte zuiker, doet 'er dan nog bij, tien oneen zuiver merg van gekookte klooster-pruimen of van andere zoete vleefchige pruimen, en maakt het tot een ele&uarie. Dit purgeert voornamelijk de zuure galagtige onzuiver- |
heden; opent de verfloptheden, en is dienstig inlever«
en milt-ziektens, enz. ; de dofis is tot een lood. Water afzettend EleBuarie (Eleäuarium
hijdragogum.) Neemt jenever-befiën, kookt dezelve, gekneust zijnde,"
in een genoegzaame hoeveelheid peterfelie- of regen- water , perst ze dan door een doek en kookt het doorge- perste tot de dikte van een pap of fijroop; doet dan van deeze pap vier oneen in tien oneen geclaiüiccerde witte zuiker, met vier oneen merg van tamarinde en de volgen- de fijn gepoederde dingen ; jalappe-wortel, anderhalf on- ce; beste fcammonie, een once; caneel, venkel-en anijs- zaad, van elks twee drachmen ; mengt het en maakt 't tot een eleÜuarie. Dit electuarie purgeert voornaamelijk de overtollige wa-
terige en flijmige vogten, en drijft ook de winden uit, enz. ,• de gifte ia tot een lood. Het Goddelijk Electuarie (Electuarium Divinum.')
Neemt witte zuiker, vier oneen; fmelt die in een wei- nig roofen- en caneel-w-ater ,* wijders fijn gepoederde ca- neel , een drachma ; beste rhabarber , twee drachmen ; extract van rhabarber en zap van bleeke roofen, van elks een drachma, en een weinig conferf van roofen; mengt't tot een electuarie, of dat beter is, maakt 'er koekjes van en droogt ze. Dit electuarie maakt de buik zagtjes los, en voert zo
wel de flijm- als galagtige en verbrande ftofFen uit 't lig- haam ; men prijst het zeer tegens de graveel- en fteen- finerten, podagra, zinkingen, allerleije koortzen, gezwol- lenebeenen, duizelingen andere hooftgebreken ; men neemt 'er een drachma van, 2 â 3 uuren voor de maal- tijd, twee, drie of viermaal in de maand, naar dat men het noodig vind. Verfierkend Electuarie (Electuarium confortans).
Neemt caneel, anderhalf once ; cardamome, één on-
ce; gember, een halve once, maakt elk tot een zeer fijn poeder, en mengt het met twee pond beste zuivere honing tot een electuarie. Dit electuarie verfterkt de maag zeer, en is dienftigals
men van de tusfehenpoozige koortzen en andere ziekten» herfielt is ; men neemt 'ér's morgens vroeg,'s middags en 's avonds een uur voor den eeten een brok als een ka- flanje groot, of een lepel vol van. Als men bij twee oneen van dit electuarie een halvS
once fijn gepoederde kina-kine mengt , en dagelijks tot een half once in vier maaien daarvan gebruikt, geneest het veele afgaande koortzen. Twee oneen van dit electuarie met een half oncfl
flaal-vijlzel gemengt, en in dezelfde veelheid als voo- ren gebruikt, is een groot middel in de bleek-, water- en hardnekkige geelzugt. Een once van dit electuarie met één drachma gepoei-,
jerde aloë gemengt, en van één tot twee drachmen twe3 à drie. maaien op een dag ingenoomen, is een heel goesl maag-, darmzuiverend en verfierkend middel. Twee drachmen daar van met 10 à 15 druppels hu' \
elantan liquidum, en tien greinen zout van hertshoorn , of camfer gemengt, en 's avonds ingegceven , is een goed rust- en zweet-verwekkend middel, en misfehien beter als de berugte theriaak. - ~ , Ferfierksé,
|
||||||||||
ELE.
Verllerhnd electuarie van Rolfinck {Electuarium
corroborans Rolfinckii). Neemt conferf van melisfe, en van bernagie-bloemen , van élks één once; geconfijte Indiaanjche nooten, zes drachme"» geprepareerde roode coraalen en kermes-con- fectie, van elles twee drachmen,- maakt 'er metßjroop van anjelier-bloemen , zo veel genoeg is, een electuarie I van.
Daar van dikwils als een kaftanje groot te neemen ;
I dit electuarie verfterkt kragtig, en dient in flaauwtens of zwijmingen, en andere groote zwakbeden. Maag-verflerkend Electuarie {Electuarium
flomachicwin). Neemt geconfijte calmus -wortel, anderhalf once ; con-
ferf van melisfe en van kruifemunte, van ieder één on- ce ; van roode roofen, twee oneen ; fijn gepoederde kruid- nagels , twee drachmen ; caneel en witte gengber, van elks een halve "once;, witte zuiker, drie oneen; fmelt de zuiker in een weinig roofewater , en mengt 'er de conferven en poeders wel onder. Dit electuarie is zeer dienstig voor een zwakke en on-
geftelde maag, en de gebreken die daar uit yoortkomen, als hoofdpijn, duifeling, enz., bevordert de kooking; men neemt 'er 's morgens vroeg, 's middags'en 's avonds een uur voor de maaltijd zo veel van als een muscaate- Eoot groot. Electuarie tegen defcorbuit {Electuarium
antifcorbuticum). Neemt conferf van lepel bladen, van chamadrijs , van
bleeke roofen, en van 't binnenfte van citroenen, van elks zes drachmen ; klein gefneedene geconfijte citroen- /chilien en geconfijte gengber, van elks een halve once; geest van lepel-bladen, twee drachmen; gerectificeerde geest van ijzer-vitriool, en enkelde mixtuur, vanelkseen half dvachma; fijroop van het zuur vancitroenen, zoveel genoegJs ; mengt het tot een electuarie. Dit is zeer goed regens de fcheurbuit, en daar uit
voortkoomende gebreken ; men gebruikt het als 't voor- gaande. Electuarie van fatijxion {Electuarium dia-
fatijrion.~) Neemt veifche fatijrions-wortel, kruisdistel-wortel , wlae pastinaak-wortel, Indiaanfche nooten, gepelde pin- gels en pistacien, van elks een halve once; anijszaad, nkette-zud, netel-zaad, fmxinelle-zaad, kruid-nagels , Kaneel en witte gengber, van elks vijf drachmen ; de ftaart ^ enden van de zee-hagedis {fcincus marinus) , twee fcL . j13'^ draebma ; mus eus, zeven greinen ; beste ge- ee'-ooi ninS' drie pond,- de wortelen moeten week genoe \ Cn t0t een pap Çéftmhpt, maar het overige fijn den •' Cn dan met de h°ning wel vermengt wor- filR selktCtmrie word voor de verzwakte mannen dien-
li pn-ï.°m hunne mannelijke kragten te verfterken.
artükel n,Ä DIAPH2ENICUM ,• zie op het reiding .AD.EL-BOOM; aldaar moet NB. in de be- gels; w" p,aats van penidie-zuiker ftaan gefchilde pin- ELFPtttaVS Word Repreezen tegens darm-weè'n.
CORDIümARIUM DIASCORDIUM , zie DIAS- -PlCRACTüAaiUM HIER^ PICR.E, zie HIERA
H Deel. |
|||||||||
ELE.
|
|||||||||
Ö17
|
|||||||||
ELEMENTEN; Eerst? Beginselen', Hooft - Beginse-
len; in 't latijn Elementa ; Principia: hier door worden verftaan de enkelvoudige, zuivere, in 't eerste begin ge- fchapene allerkleinfte zelfsftandïgbeeden, waar uit de na* tuurlijke lighaamcn zaamen geftelt zijn enjjeftaan, en waar in ze weer door de natuur of konst "kunnen ont- bonden worden ; hoewel het niet zeer waarfchijnelijk is, dat de konst vermoogend zij, in deezen te volbrengen het geene dat de natuur doen kan,- en derhalven onder- fcheiden ook de hedendaagfche verftandigfte natuurkun- digen de elementen in twee zöorten, als in phijßcaalfche of natuurlijke en chijmifche of fcheikimdige 'elementen : Door de eerste verftaan ze de bovengemelde oorfpronke- lijke kleinfte deelen der ïïgbaamen, waar uit ze natuur- lijk beftaan; maar door de tweede, zodanige kleine dee- len , waar in een lighaam, bij voosbeeld een metaal, door de konst der chijmie wel kan ontbonden en gedeelt wor- den, dog diegeenzins de allerkleinfte deelen, maar wer- kelijk nog uit de eerste of natuurlijke deelen zaamenge- fteld zijn: Wat de natuurlijke deelen nu eigentlijk voor deelen zijn, hier over zijn het de natuurkundigen geheel niet eens, en geen wonder, dewijl ze door de konst niet kunnen ontdekt en te voorfchijn gebragt worden. De Ouden, aanklevers van Democritps en Eprcu-
rus, en de laatere van Gassendus, wilden beweeren, dat alle lighaamen uit ondeelbaare, onbegrijpelijke fijne en in de groote, gedaante, zwaarte en andere eigenfehap- pen van elkander onderfcheidene deelen, die ze atomt noemen, zaamengefteld waaren. Zommige der Ouden hebben maar een element of eer-
fie beginzel geftelt, waar uit ze geloofden dat alle ver- fchillige lighaamen voortkwamen, > naar de verfchillige aart en wijze der zaamenftelling {modificatio), en dat al- dus bij voorbeeld een klomp goud en een klomp lood, of een brok fieen en een ftuk hout, enz. uit dezelfde oorfpron- kelijke zaamenftellende deelen beftond. Homerus en Thales, ftelden het eerste beginzel't water te z\]n, welk gevoelen in laatertijden vakHelmont en Junken op- gevolgt hebben. Anaximenes ftelde de lucht ; Hera- clitus 't vuur en Pherecides de aarde, tot eerste be- ginzelen. Daar zijn 'er ook geweest, die een algemecne werelds-
geest {fpiritus mundi) benevens de aard-ftofFe voor de twee eerste beginzelen hebben gehouden ; welke geest, overal doordringbaar zijnde, alle natuurlijke din- gen haare verfchilligegedaante en hoedanigheden door zou- den ontvangen, naar dat dezelve zig verfchillig in de aardftoffe verfpreid of in dezelve verfchillige aandoenin- gen en modificatien te weege brengt; en dit dwaalende gevoelen heeft aanleiding tot nog meer andere grooter dwaal ingen gegeeven. Aristoteles ftelde vier eerste beginzelen, namentlijk
het water, de aarde, lucht en't vuur: Naderhand heeft men in de Aristotelifche fchoolen geleert, dat de lighaa- men beftaan uit drie elementen of eerfte beginzelen; twee ten opzigte van het beftaan {conflitutio) en een ten aan- zien der verandering {mutatio), naamelijk defloffe, ge- daante en wegneemingfmateria, forma & privatio) ; maar dit wil weinig anders zeggen in de grondige befchouwing der natuurlijke dingen, dan't wezen tlijke beftaan of niet beftaan der natuurlijke lighaamen, vermits deeze zonder ftoffe en gedaante niet kunnen in weezen zijn, en zo dit weezen weggenoomen is, zo kan 'er zekerlijk ook geen ftoffe nog gedaante meer zijn ; 't welke in de hedendaag- fche, op de mathefis fteunende, pliijßca uitgedrukt word G door |
|||||||||
.6:8. ELE.
-door de woorden pofitiéfen privatief of negatief, pofiti-
ve en privative of negative ftaat. v Cartesius , de reformateur van de oude Aristoteli- sche philofophie, ftelde ook drie eerste beginzelen, als de
eerste, tweede en derde ßoffe (materia prima, fecunda £? tertio); dog welke immers zo duister en onver- slaanbaar zijn als de voorige. Onder de chijmisten hebben zommigen ook drie eerste
leginzelengeftelt, dog wederom van de voorige onderfchei- den, naamelijk 't zout, zwavel en quikzilver (fal, ful- phur&mercurius) ; dog door de quik verftaande meeste, niet het gemeene quikfilver, maar een zeekeren vluggen overal doordringenden geest. Daar na heeft Willisius in Engeland, bij deeze drie beginzelen nog twee ge- voegt, naamentlijk 't water en de aarde, van welke vijf beginzelen de drie eerste, werkende (activa) en de twee •laatste lijdende (pasfiva) genoemt worden: Nog ande- re hebben zeven elementen ofkooft-beginzelen gefielt, als het vuur, lucht, water, aarde, zout, zwavel en mercu- rius. ■■ _, ■ Vervolgens heeft de vermaarde chijmist B e c h e r ,
door een diepe ncerilige nafpeuring en proefneemingen , gedacht gevonden te hebben, dat water en aarde de Hof- fen zijn , die met regt voor de natuurlijke beginzelen van allen zaamengeftelde natuurlijke lighaamen kunnen aan- gezien en gehouden worden ; maar hij onderfcheid de aarde in driederleij zoorten ; als i. in een glas-foor- tige (terra vitrescibilis) ; 2. een brandbaare (terra inflam- mabilis vel fulphurea), en 3. een mercurialifhe of meta- lifche aarde (terra mercurialis vel metallica) ; waar van de eerste, volgens zijn meening, de moeder oïbafisvan de overige is ; in diervoegen, dat de overige zonder de eer- fte geen mengzel (mixtum) kunnen uitmaaken. Wanneer nu, volgens Becher, de eerste of glasfoor-
tige aarde mét het water op 't nauwfte vereenigt word, zo ontftaat hier uit een zuur of zuur beginzel (acidum), en wel een zodanig zuur, gelijk in de vitriool, zwavel en aluin gevonden word; 't welke Becher 't eerstgeboore- ne zuur (acidum primordiale vel primigenium) noemt; naa- melijk, terwijl het nog op zig zelfs in zijne zuiverheid beftaat, alvoorcns het in de vitriool, zwavel, of aluin vermengt is. Roomt nu dit eerstgeboorene zuur bij iets brandbaars, gelijk in het mengzel van de zwavel, of bij iets ijzer- of koper-agtigs, gelijk in het mengzel van de vitriool, of bij iets krijtagtigs, gelijk in 't mengzel van de aluin gefchied , zo noemt men het daar na gemeenlijk het vitriolifche of zwavelagtige zuur (acidum vitriolicum vel fulphureim), in welke drie compofitien het eener- leij is. Maar word het eerstgeboorene zuur met de tweede of
brandbaare aarde op het allernaauwfte vereenigt, gelijk in de ontftaaning des falpeters gefchied , zo word deeze falinifche menging als dan het falpeteragtige zuur ( aci- dum nitrofitm) genoemt ; koomt het eindelijk in plaats van de tweede tot de derde of mercurialifche aarde, zo word het't falinifche zuur oft zuur des gemeenen zouts (acidum falinum vel falis communis) genoemt ; voorts fielt Becher, dat deeze drie hoofd-zuur en, naamentlijk 't vitriolifthe, falpeteragtige en falinifche, die van elkan- der gefpecificeert en geheel onderfcheiden zijn, de wor- tel of grond uitmaaken van alle de overige zouten en fa-, linifche mengzelen; en dat, gelijk deeze zouten in de vegetabilifche en animalifche lighaamen'overgenomen wor- den, dezelve ook weer uit 't eene lighaam in het andere te rug gaan en aldus geftadig circuieeren, of een geduu- |
||||||
ELE.
rige omloop volbrengen, egter allerlei ontelbaare ver-
anderingen' ondergaan en nieuwe bijmengingen ontvangen ; waar bij de drie zogenaamde werktuiglijke elementen, de lucht, water en de zonne of warmte onophoudelijk mede- werken. Dus ontvangen de vegetabiliën uit het anima- lifche rijk, de animalien ten deele uit 't vegetabilifche rijk, en ten'deele uit het mede-animalifche en't mineralifche rijk hun voedzel. Gelijic nu de falinifche beginzelen in het mineralifche
rijk op de bovengemelde wijze ontdaan, zo koomen ook alleen uit de drie hoofd-aardens wederom allerlei ande- re nieuwe mengzels, door haare verfchillige vermenging en naar dat ze zuiverder of onzuiverder zijn, voort; als metaalen-, ertzen, fieenen, berg.harsten, enz. ; waar over men, begeerig zijnde meer te weeten , inzien kan de phijfica fubterrinea van Becher, of de fchriften van de vermaarde Hof-raad Stahl, die de gedagtenvan Becher over de eerste beginzelen nader opgebeïdert en door een menigte van ondervindingen en proeven klaar- der in den dag gefielt heeft : Gelijk dan ook deeze eerste beginzelen der gemengde lighaamen van Becher en Stahl, hedendaags door de meeste Natuurkundigen aan- genoomen worden. Men ziet dus uit de in 't kort bijgebragte verfchillige
meningen , aangaande de phijficaalfche elementen of eerste beginzelen der zaamengeftelde of gemengde natuurlijke lighaamen, dat men daar in nog in 't onzeekere is, of'er naamelijk maar een algemeen beginzel in de natuur is, dan of 'er meer zijn en welke dezelve zijn : Dog om dit volkoomen te ontdekken, zulks fchijnt niet doenlijk en zal moogelijk voor altoos een verborgene zaake blij- ven , dewijl de natuur in haare geheimen ondoorgrondelijk is, fchoon men door neerftige nafpeuringen en proef- neemingen de zaake wel wat nader koomen kan ; en als men overdenkt de deelbaarheid der ftoffe in het oneindi- ge, gelijk die van veele vermaarde Philofophen geftelt word, en door verfcheide proeven en wiskonstige bewij > zen niet onwaarfchijnelijk is, hoe zal de menscb een be- grip kunnen maaken van de eerste oorfpronkelijke kleine ftof-deelen of elementen, waar uit de lighaamen beftaaii en waar in ze door de natuur, maar niet door de konst, weer ontbonden kunnen worden ? want de boven maa- ten kleinheid en verbaazende grootheid der natuudijke dingen, zijn voor 's menfehen verftand onbe^atbaar, en de mensch verliest zig daar zelven. De chijmisten zul- len zig kunnen te vreeden ftellen, wanneer ze maar de mengzels kunnen leeren kennen, en haare beftaan-dee- len, die egter altoos nog mengzels blijven, behooriijk af te fcheiden. Ondertusfchen zijn 'er hedendaags nog veele natuur-
kundige, die zig, zonder verder diepgaand onderzoek, aan de vier oude beginzelen, 't water, aarde, lucht en vuur bepaalen, dewijl men bevind, dat de zaamenge- ftelde lighaamen weezentlijk uit die beginzelen beftaan: Maar de chijmisten houden zig aan hun zout, zwavel ,of olie en geest of mercurius, enz., of aan de■ Beçherjche eerste beginzelen. Om de vier Elementen der ouden in een Glas
te vertoonen. Neemt petrolie, Iaat die eenige maanden in de zon ftaaii distilleeren en verft ze vuur-koleun'g met alcanet-wortel 01 Jaffraan, door dezelve daar op te laaten trekken," verft ook gerectificeerde brandewijn blauw met lakmoes; dan doet in een phiool-glas of andere lange ronde witte vies,
|
||||||
ELE.
. eerst erofgeit°°te" granaatfleen, dat de aarde ver-
toon 't • hier °P giet gejmolten wijnfleen-olie, die met iZ Lmeert/paansclt-groen water-groen geverft en met wat water verdunt is, welke het water vertoont ; dan giet ]>r op de blauw geverfde brandewijn, die de lugt uit- beeld en eindelijk giet op deeze de geel geverfdepetro- He «'eilte 't vuur vertoont : Men moet van elk zoort I zo Veel in de vies doen, dat ze alle even hoog ftaan en fde vies omtrent vol word: Als men dan de vies fterk lomfchud, zo dat alles door malkander raakt, en de vies fweer neerzet, zo zal elk van deeze ftoffen, door zijn eigen- aartige zwaarte fpoedig weer op zijn natuurlijke plaats keeren, gelijk ze voorheen waaien. Anders. Doet in een vies als vooren, grofgepoeijerde zwarteof roodefteen of (lukken van aarden potten ; giet hier op met water gefmólten y/ijn-fieen - zout ofpot-asch , die, om het klaar te hebben , doorgelekt en met gedistilleert fpaans- groen, water-groen geverft is ; dan giet hier op met lak- moes hemels-blaauw geverfde gerectificeerde wijn-geest, en op deeze met Jaffraan of alkanet-wortel roodagtig ge- verfde terpentijn-olie, zo zal het zig op dezelfde wijze vertoonen als vooren. ELEMI GUMMI; Gom-Elemi; Ethiopifche olijf -
looms-hars; is een geelagtig- witte, iets naar't groen f-trekkende, vette en doorfchijnende gom, of liever hars : waar van de beste droog en een weinig weekagtig van binnen moeten zijn ; als dezelve in de brand geftooken word , geeft ze een heel aangenaamen reuk van zig. Dee- ze gom word in groote (lukken, van 3 â 4 ponden zwaar en in de bladen van't Indiaanfche riet gerolt, uit Ethio- pien gebragt : Het is een gom die aldaar uit een zeekere boom door infnijding vloeit; maar die tot nog toe bij ons onbekend is : Zommige zeggen, dat het een zcort van olijf boom van een middelmaatige hoogte is, wiens bladen final en lang zijn en een witagtig - groene of zilver- verwige koleur hebben ; dat de bloemen klein en rood zijn, en de vrtigten naar olijven gelijken ; dog dit is on- zeker. Daar word ook een g-om onder denaam van gom-elemi
uit de West-Indien gebragt, vloeijende uit een boom die van de Braßlianen, icicariba genoemtword, wiens bla- den naar die van de peereboom gelijken, brengende geel- : agtige bloemen voort, en vrugten van groote en gedaan- te als een olijf; groeijende dezelve in verfcheidene ge- lwesten van America, als in Brafil, Nieuw Spanjen en ;op de Americaanjche Eilanden. 1 .Peeze- gom is geelagtig en doorfchijnend, veel naar
|piin-hars gelijkende; voorts gemeenlijk zagt, vet, en Hj- "troeng, mag,. word door den tijd droog en wrijfbaar; Ire-?5^0"'elmi is velre weg z0 Soed niet a's de v00n'ge°P-
|iebte, dog die ook veeltijds, zo men zegt, vervalscht word. |
|||||||||||
ELE. ELF.
|
|||||||||||
6ip
|
|||||||||||
heel aangenaam ruikende esfentieele olie, die in bovenge-
melde omftandigheeden nuttig zijn. ELEOMELI; is eene olie zoet van,fmaak en dikker
als honing; volgens getuigenis vanDioscoRiDES, vloeit die uit de ftam van een boom op Palmijra in Sijriengwei- jende ; deeze olie met water ingenoomen , drijft de rau- we en gallige vogten door den iloelgang na buiten. ELEOSELINUM, zie EPPE.
ELEPHANT, zie OLIPHANT.
ELEPHANTIASIS ; Lepra Arabum ; is een zoort
van Melaatsheid ; zie aldaar. ELEPHANTOPUS ,• Oliphants-voet ; daar zijn drie
zoorten van dit buitenlandsch gewas; als 1. De Elephantopus, of Oliphants-voet, met donder-
kruids-bladen ; Elephantopus conijcee folio ; (Elephanto- pus f olii s oblongis fcabris, LiNN.Spec. Plant.) 2. De Oliphants-voet, met langagtige bladen; Ele-
phantopus folio finuato. 3. Èe'-Qliphants-voet met alandswortel-bladen, enpur-
pere bloemen ; Elephantopus helcnii folio, flore purpura- fcente ; Scabiofa indica Bontii. Plaats. De eerde zoort van deeze planten groeit in
Zuid-Carolina, en in Oost-Indien; en de beide overige op Jamaica, en in de Spaanfche West-Indièn. Kweeking. Ze worden zömtijds van de liefhebbers
der vreemde planten in Europa gekweekt, en inzonder- heid de derde zoort; het welke gefchied door het zaad, dat men in het voorjaar in een warme broei-bak zaait, en 'de jonge planten daar na in potten met goede ligte aarde gevult, plant, die men in een run-bak moet zet- ten, om de planten te koesteren, zo zullen ze in de' na-zomer bloeijen , én vervolgens rijp zaad geeven ; daar na moet men de beide eerde zoorten in de ftook- kas brengen, 'om ze daar in te overwinteren; maar de derde zoort die in het najaar tot aan de wortel toe ver. fterft, en in het volgende voorjaar weder uit de wortel fpruit, is harder en kan gemakkelijk in het oranje-huis overblijven, ook 's zomers in de opene lucht gezet wor- den, maar dan bloeit ze niet, (en zii met zeer warm w.eer. ELEPHANTS-LUIS;- dus word de Anacardium ge-
noemt. Zie aldaar. ' ELEPHAS, zie OLIPHANT.
ELEPHAS HERBA, zie RATELEN.
ELEVATIO ; Opheffing ; in de Chijmie betekent dit
woord eene bewerking , waar door het fijne van het grove, het geestige van het Iighaamlijke, het ligte van 't zwaare, en het vloeibaarè van 't vaste word afgefchei- den ; gefchied dit ontrent drooge ftoffen , zo word 't gër woonlijk fublimatie genoemt; maar zo het in vogtigeftof- fen verrigt word, dan noemt 'men het distillatie. ELEVATORIUM; een Heftuig; Opheffer; bete-
kent in het algemeen een werktuig daar men iets met in de hoogte opheft; dog in de Heelkunde is het een Chi- rurgkaal inflrument, waar mede de nedergedrukte hers- fen-pan opgeligt word. ELF-RANK, zie ALFS-RANK.
ELFT; in 't latijn Alofa; door de Spanjaards Sacco-
los, en Engelfchen Shad genoemt; {Clupea lateribus ni- gra maculatis, roßro bifida, Linn. Sijfl. Nat.) is een zee-visch , onder het geflagt der haringen behobrqmde, die even eens als de zalm , fleur en meer anderen, in zommige jaartijden de rivieren koomt opzwemmen, om zijn kuit te fchieten en jongen voort te brengen; dezelve is grooter, breeder en dunner, en op de zij- den platter dan de haring, zijnde zömtijds eenellelang, G 2 vier |
|||||||||||
.V:, ,.-;..« --«..... Deeze gom is verwarmend, oplosfend,
»ppm j ' riJPmaakend, zenuw-verfterkend, en eenuit-
Wrf w'ondbalsfem' inzonderheid in de wonden des
Weil6" zenuwen ; men gebruikt hem onder de
Een ti]lmAlceus en onder andere balsfems en pleisters :
het on ^in daar van gemaakt ftilt detand-pijn, als men
is ook A-l-V van die ziJde ie&- daar de pijn is ; 't zelve
■Als men h g tegen de heev>ge pijn in de fchouderen.
ke uitwendig" ?ijn ontbind> geeft het een treffelij-
ïfioed n/imlnÜ ,ond-esfents. Hij is ook inwendig een
Iftillend n ePn -"d middel («/»«»"»«O, als mede pijn-
twater dlstilleerPnerJler"doo{jer ontbonden : Dezelve met
tuieerende, verkrijgt men een goed water en een
|
|||||||||||
ELG. ELI.
|
|||||||||||||
ELF.
|
|||||||||||||
$20
|
|||||||||||||
vier duimen .bveed, en vier'ponden zwaar; de kiel van
den buik is fcherp of dun en zaagswijze getand; defchub- ben zijn fchildvormig , en op de zijden heeft deeze visch zwarte vlakken, welker getal zeer verfehillende is ; de koleur van de rug is wit en geelagtig, en de buik en zij- den zilververwig. ■ In de maanden Maart en April zwemt de elft de ri-
vieren op , en voor dat zij hom en kuit gcfchooten heb- ben, is het een fiimkelijke en aangenaame fpijs ; dog wanneer zij dit in het Jaatfte van JVlaij gedaan hebben , worden zij mager en zwemmen bij groote fchoolen langs de oppervlakte van het water, zo dat hunne rug-vinnen boven uitfteeken , maakende in dien tijd ook een geluid en geknor , als of het een drift varkens waaren ; in de maand Julij zakken ze de rivieren weder af, en gaan zeewaards in. Artedius zegt, dat de elft'm het begin van Junij, of het laatfte van Maij paart, terwijl dezel- ve de rivier fchoolswijze opzweuitj dog Gronovius Zoöph. Fafc. I. pag. 3. beweert het tegendeel; zeggen- de dat deeze visch in het voorjaar langs onze ftranden ftrijkt, en iu de Kroos-zee voortteelt (Parit in mari fit- cojo). Even zo als in andere rivieren van Europa,, koomtde
elft ook zommige van onze Nederlandfche vlietende wa- teren opzwemmen, en wel het menigvuldigfte in de zul- ken, daar zig veel zalm en fleur onthoud. In de Be- fchrijving van Dordrecht door Beverwijk Cap. VIII. pag. 123. vind men aangetekent, dat 'erin zijn tijd om- ftreeks die ftad zulk een groote menigte van elft, zalm en fleur wierde gevangen , dat de Dienstbooden zich verhuurende, een bedingst maakten, niet meer als twee maaien weeks verplicht te zijn, roode visch te eeten. De Heer Hasselquist zegt in zijne reizen, dat hij de
elft in de Middelandfche zee bij Smit na, als mede aan de oevers van Egijpten ontrent Rofette vond; en dat deeze visch in December en Januarij de Nijl tot aan Kairo opzwemt, wordende aldaar door de Arabieren Sagboga, en door de Franfchen Sardaine genoemt. Albertus en Rondeletos berichten bij eigen on-
dervinding beproeft te hebben , dat deeze visfchen door het geluid van fpeeltuigen kunnen gelokt worden; en het is om deeze redenen, dat 'er door de visfchers een fchelletje aan het touw van 't net word gedaan ; op de meeste plaatzen word den elft tegens de ftroom aan ge- vischt. In d'e maanden van Maart en April, wanneer de elft
vet is en vol kuit, is het een lekker eeten, mits versch gevangen zijnde, dewijl hij anders niet alleen fcherp van fmaak word, maar ook het tandvleesch der geenen aan- doet, die hem eeten : Eveneens als As zalm, word de- zelve gekookt, geftooft en gebraaden toebereid; ook word 'er wel warmoes met. veelerlei zoort van jonge groentens, als kervel, zuuring , bete, petercelie, por- celein , enz. van gekookt; in Holland en elders worden ze ook gerookt, en gelijk de gerookte zalm geveilt, zijn- de ook weinig minder van fmaak; dog de menigvuldig- heid van graaten, maakt het. nuttigen van deeze visch wat lastig; nog dient aangemerkt, dat dezelve versch wordende gegeeten, de ruimte van zout begeert, om wel te fmaaken; zijnde ook ligt te verteeren, indien hij met maatigheid genuttigt word. Het fteenagtig beentje in het hoofd van den elft ge-
tuigt L'Emerij, dat uit oorzaake van deszelfs alcali- . fche of loogagtige hoedanigheid, openende, zuur-ver- teerende,. en goed voor den fteen en het graveel is; als |
|||||||||||||
mede dat de maag van deezen visch, gedroogt en tot
een poeijer ingenoomen, de maag verfterkt. ELGEIl; in 'tfransch Fouine ; is een.visch-tuig, waar
van men de befchrijving kan vinden op het artijkel AAL, pag. 2. en de af beelding zien op Plaat I. ELICHRIJSUM ; Gnaphalium; Rhijn - bloem ; daar
zijn veele zoorten van dit gewas , waar van de volgen- de, die men dikwils in de tuinen plant, de voornaam- fte zijn : 1. De gemeene Elichrijfum of Rhijn-bhem, met ge-
fnippelde bladen; Elichrijfumfoliisabrotani; Elichrijfum DoDONffii; (Tanacetum foiiis bipinnatifidis linearibus acu- tis, corijmbis tommtofis, Linn. Spec. Plantar.) 1. De Elichrijfum, Stœchas-kndd of Motten-krüid ge-
noemt met fmalle bladen ,• Elichrijfum f. Stœchas citrina an- gustifolia ; Gnaphilium luteum ; Stœchas citrina Dodonäi; (Gnàphalium foliis linearibus, caule fruticofo ramofo, co- rijmbo compofito, Linn. Spec. Plantar.') 3. De Elichrijfummet heel fmalle bladen ; Elichrijfum
angustisfimo folio. 4. De Elichrijfum of duitschStœchas-kruid met breede
bladen; Elichrijfum f. Stœchas citrina latifolia; (Gnaphalium foliis lanceolatis, hiferioribus obtufis, caule herbaceo firn- plicisfnuo, corijmbo compofito , Linn. Spec. Plant.) Daar zijn nog twee veranderingen van , de eene bloemen met hoog goud- of rood-geele, en de andere met bloed-roode kelken voortbrengende. 5. De Elichrijfum meteen lieflijke roode bloem ; Eli-
chrijfum flore fuaverubente ; (Gnaphalium foliis linearibus tomentofls integerrimis fesfilibus ; corijmbis alternis con- globatis, floribus globofls, Linn. Spec. Plant.) 6. De Oosterfe Elichrijfum met goud-geele bloemen ; Eli-
chrijfum orientale; (Elichrijfumfoliis confertis angusto-lan- ceolatis, caule fruticofo, corijmbo compofito, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerste zoort fchiet uit de wortel veel
dunne ftengen met eenige zijdtakjes, van ongeveer an- derhalf voet hoog, aan welke bladen voortkoomen., die klein en fijn gefnippelt zijn, naar die van de averuit gelijkende en grijsagtig van koleur, op de top der ften- gen en takjes kooinen goud-geele blinkende bloemtjes. krans-wijze bij een, voort; het geheele gewas heeft een fterken reuk. De tweede zoort heeft ronde grijze wolagtige getakte
ftengen, van een voet hoogte, die met fmalle langwer- pige flegte grijs-en wolagtige bladen bezet zijn; op ds top van de ftengen en takken kooinen kleine ronde gee- Ie blinkende bloemtjes in losfe vergaderde trosfen voort, die niet onaangenaam ruiken. De derde zoort heeft heel fmalle grijsagtige bladen,
anders de voorgaande in gedaante en bloemen zeer ge- lijkende. De vierde zoort heeft breeder bladen als de tweede zoort,
die wolagtig zijn ; de bloemen zijn bleek-geel en koo- men ook in trosfen voort. De boven gemelde verande- ringen verfchillen daar van niet of weinig, dan alleen dat de eene goudgeele en de andere bloedroode kelken heeft,'waar door zig de bloem-trosfen van zodanige k°' leur vertoonen. De vijfde zoort, gelijkt ook naarde voorige ; hee't;
fmalle wollige bladen, en ronde bloemen in ronde tros'; fen voortkoomende, die aangenaam helder rood van k<J' Jèiii zijn , en een fchoone vertooninge maaken. '. De zesde zoort heeft fmalle, lange en grijze digt M
malkander ftaande bladen, en brengt groote trosfen van heldef'
|
|||||||||||||
ELI. C2ï
|
|||||||||
ELI.
|
|||||||||
'Ider-ofgoud-geele bloemen voort; zijnde mede eene
der fraâifte van deeze zoon van planten. plaats. De eerste.zoolt groeit in Italien en Spanjen
en is eenjàa'rig. De tweede en derde zoort, die heesferag- tiegrosi/en, worden gevonden in Hoog-duitschlandontrent ÀRhijnea elders, als mede in Frankrijk, Italien en Spanjcn. De vierde zoort groeit in Hoog-duitschland, /■«toni en Frankrijk op zandagtige dorre plaatzen en is eenjaarig. De vijfde zoort, heesteragtig groeijende, word gevonden in Spanjen- De zesde zoort, ook heesteragtig groeijende, komt vport in rffricth ■ _ Kweeking. De eenjaarige deezer zoorten, als de eer-
fle en vierde zoort, worden voortgezet door 't zaad, dat men in het voorjaar in een maat ig warmen broei-bak zaait, en de opgekomene jonge planten, daar na verplant daar men begeert ; maar de eerste zoort wil een goede warme plaats hebben, om rijp zaad voort te brengen. De overige langleevende zoortcn worden vermeerdert door wortelfpruiten, of door lleeking van takjes, die men in de zomer in potten met goede losfe wat zandagtige aarde fteekt en de potten in een maatig warme run-bak zet, om de wortel-fpruiting te bevorderen ; daar na verplant men elke bewortelde jonge plant in een bezondere pot, en zet ze in de tuin op een warme plaats ; maar 's win- ters moeten ze in het oranje-huis of anders binnen huis daar het niet vriest, op een lugtige plaats, overgehou- den worden, dewijl ze onze harde winter-vorst niet kunnen doorftaan. Eigenschappen. Alle deeze bloemen kan men droogen,
behoudende dezelve aldus haare natuurlijke koleuren ver- fcheide jaaren lang, en kunnen dienen tot allerleij vei*- cierzels en winter-bouquets enz. gelijk op de artijkels BLOEM pag. 211. en EEU WIGDUUREND E BLOEM gezegt is. De tweede zoort heeft ook haar gebruik in de Genees-
kunde; men houd de bloemen daar van, voor verwar- mend , infnijdend , openend , zweet-, pis- en ftonden- drijvend en wondheelend, en prijst ze tegen de verftop- pingen der lever, eerst beginnende waterzugt, en ge- ilremt bloed in het lighaam, als mede in rooking tegen de jigt. De vierde zoort word gezegt dezelfde kragt te hebben: Men prijst deeze bloemen ook tegensde mot- ten , als men ze tusfehen 't linnen en de kleederen legt. ELIXATIE; is in de pharmacie eene werking, waar door men eenig geneesmiddel in een .bekwaam vogt op een zagt vuur doet kooken. Dit woord is van het latijnfche elixare, het welk koo-
ien, of in water kooken betekent, gevormt. Het vogt waar van men zig gemeenlijk in de elixatien bedient , is zuiver water, dog ook zomtijds wel melk, karne- melK, en andere diergelijke dingen. Het doelwit dat men zig van de elixatien voorftelt ,
is,om de kragt uit het geneesmiddel'te trekken, en de- ze ve aan het vogt te doen aanneemen, fchoon men het 001c zomtijds in het werk (lelt, om deelen van dieren,
Item - enZ' hunne rauwheki te beneemen of die week * len p^Cn ' a!s mede'om aan de fP'Jzen en geneesmidde-
! hoed™ °naanSenaame fmaak of eenige andere kwaade * erovp !S , te beneemen > en om 'er de aardagtige en
El S" Van te fcheüen, enz.
het mirt-r i; .dlt wovd v0,gens zommige Schrijvers van bereid word r"' Jk trekke' afgeIeid ; dewiJ' de elixir
len uit de taWß , medicamenteufe of geneezende dee- ftammen' van ■» ? ^mplicia) te trekken; andere doen 't
rammen van «»,f, ikhelpe om reden v d |
|||||||||
hulpe, die men zich van dit middel belooft; daar zijn
'er eindelijk ook die het tot 't arabifche woord al-ecfir of ai-ekfir t'huis brengen ,. 't welk chijmie of Jcheijkundc wii leggen; volgens deeze laatste afleiding, zoude het woord elixir een chijmifefte bereiding, of wel een genees- middel dat op een chijmijche wijze is zamengefielt, bete- kenen. Door elixir verftaat men een geestig vogt, het zij bij
extractie of door distillatie met de geneezende deelen van verfcheidene middelen belaaden , en tot het inwendige gebruik gefchikt ; zijnde van een donkere koleur. Men heeft geen blijken dat de Grieken of arabieren
de ff/iVn'rgekent hebben ; men vind nog het woord, nog de zaak zelve in hunne werken gemeld, ten zij bij de Alchimisten welke de naam van elixir, aan dephilofo- phifchefleen gaven, aangemerkt als een algemeen genees- middel; dit doet ons hellen om tegelooven, dat de elixir niet uitgevonden is, dan na dat Arnaud de Villeneu- ve, de wijn-geest heeft doen kennen, of na dat Rai- MOND Lullius dezelve in verfcheidene werkingen op de vegetabilia gebruikt hadde. Daar zijn verfcheiderhande elixirs, die in de Apofhee-
ken bereid worden, waar van de volgende de voornaam- ite of meest gebruikelijkfte zijn. Elixir proprietatis van Paracelfus.
De uitvinder van dit elixir is geweest de vermaarde Theophr. Paracelsus , die het hoog gepreezen heeft, tegens bijna alle ziektens en gebreken des menfehen, ja als een balfem , om het menfchelijke lighaam in een jeugdigen ftaat te onderhouden, den ouderdom lang uit te itellen en zelfs 't leeven over een eeuwe te verlengen. Ondertusfchen heeft het korte leeven van de uitvinder zelfs, zijne groote beloften niet beantwoord; zo dat men op 't zeggen van Paracelsus en zijnen verdeediger Hel- mokt in deezen geen ftaat kan maaken ; hoewel het an- ders wezentlijk een zeer goed geneesmiddel in veelerlei gebreken is. Men weet behalven de ingrediënten niet wel, op wat
wijze Paracelsus dit elixir bereid heeft, maar heeden- daags word het meest op de volgende wijze gemaakt. Neemt aloë en mijrrhe, van elks een once; faffraan
een halve once; deeze ftoffen klein geftooten zijnde, maakt de mijrrhe vogtig met geest van zwavel, mengt dan alles onder elkander, doet 't in een vies, en giet 'erge- rectificeerde wijn-gtest of beste witte brandewijn op, zoveel. dat dezelve drie vingerbreed daar boven ftaat, zet bet dan 8dagen in warm zand of opeen andere warmeplaats, om te digereeren of te trekken, zulks altemets om- febuddende ; als dan giet 'er den geverfden geest zagtjes af en 'er xveer half zo veel nieuwe geest op, als voorheen, en laat 't trekken als vooren ; giet ten laats- ten deeze twee geverfde vogten bij een, en bewaart ze tot 't gebruik. ■ Dit elixir is een zeer goed maag- en boofd-middel,
verfterkt de maag en alle ingewanden, en is dienstig in de fcheuibuit, koude koortzen en pest-tijd; doet ook wel zweeten en verdrijft de wormen,- de dofis is 30 tol 50 druppels met eenig ander vogt. Andere voegen in plaats van zwavel-geest, twee drach- ■ men gefmolten wijnfieen-zont bij de klein geilootene Mof- fen en laaten het zaameni 24 uuren lang meuken; als dan gieten ze den wijn-geest 'er bij en laaten bet trek- ken als boven. Dit elixir noemt men elixir proprietatis cum alcali, of met een alcalisch zout, en 't eerste cum acid» of met zuur. G 3 Alg,
|
|||||||||
ELL
|
|||||||||||||||||||
ELL
|
|||||||||||||||||||
€îâ
|
|||||||||||||||||||
maar de eerste geest, en zo veel dat 't drie vingerbreed.
hoog boven ftaat, laat't dan op een warme plaats trek« ken tot een elixir : Wil men het niet bitter hebben, zo kan men de alsfem 'er uit laaten, zullende even zo goed zijn, en is in de fcheurbuit heel dienstig. Borst-elixir [elixir asthmaticum vel pectorale).
Neemt alands-wortel, een hals once ; florentijnfche
lisch-wortel en ronde holwortel, van elks drie drachmen ;
hij/op en hoef bladen , van elks een halve handvol ; mijt*
rhe, benzoin en zap van zoet-hout, van elk drie drachmen ;
|
|||||||||||||||||||
Als men dit elixir alleen uit de drie hoofd-ingredien-
ten bereid, zonder bijvoeging van de zwavel-geest of 't wijnfteen-zout, dan is het ook een heel goed middel om allerlei uit- en inwendige wonden en gezweeren te zui- veren en te geneezen. Men heeft ook nog eenige andere elixirs proprietatis
uitgedagt; gelijk de volgende zijn. Ander Elixir Proprietatis.
Neemt aloë en beste mijnhe, van ieder een once ; maakt het tot een heel fijn poeder en mengt 'er twee on- |
|||||||||||||||||||
een osfen-gal nauwkeurig onder, doet het dan zagtjes op- faffraan , twee drachmen ; cardemome, caneel, van elks
|
|||||||||||||||||||
een half drachma ; anijs-zaad , een halve once; witte
zuiker, twee oneen; klein gefneeden en geftooten zijn- de , maakt het vogtig met zwavel-geest, giet 'er dan geest van ijfop , of anders maar gereUificeerde wijn-geest bij, zo veel als boven, en laat het warm trekken tot een elixir. Dit elixir is heel dienstig in aamborstigheid en andere
borstziektens ; het verfterkt de ingewanden enz. ; men kan het neemen tot drie drachmen. Maag-elixir (elixir fiomachicutn).
Neemt alands-wortel, calmus-wortel , galange- en zi'
doar-wortel, van elks een halve once; kruifemunt, een handvol; melisfe en falie, van elks een halve handvol; caneel, kruidnagels en cubeben, van elks twee drach- men ; foelie, een drachma, coriander-zaad en anijs zaad, van elks drie drachmen, mastix-korrels,een halve once; alles klein gefneeden en geftooten zijnde, giet 'er geest van kruife-munt of maar beste wijn-geest of brandewijn op en laat het warm trekken, dan gedistilleerd zijnde, doet'er wat exraü van calmuswortel in, en bewaart het tot't gebruik. Dit is een deftig maag-elixir ; het verfterkt de maag,
bevordert de kooking, verdrijft de winden; verteert de lijmen, opent de verftoppingen, enz.; de dofis is tot een halve once.
■ ' .-.' 1 .-I
, Moeder-elixir (elixir uterinum).
Neemt gentiaan- wortel, zedoar- wortel, zeve?iboomen
beste mijnhe, van elks een half once; bevergeil, een once; lavas zaad en faffraan , van elks drie drachmen; foelie, anderhalf drachma; camfér, een drachma; alles tot een grof poeder gemaakt zijnde, doet het in een glas, giet 'er 6 drachmen liquor van wijnfieen en twee pond fterke wijn-geest over , en laat het op een warme plaats trekken. Dit elixir is zeer dienstig tegen de moeder-ziektens,'
verdrijft de opkoomende benauwtheeden, opent de ver- ftoppingen, bevordert ook de baaring, enz.; men geeft het tot een drachma. - |
|||||||||||||||||||
droogen, en wrijft de masfa weer klein; als dan in een
kolf of vies gedaan zijnde, doet 'er bij gebladde wijnfleen. aarde, een once; faffraan, een halve once; en giet 'er •wijn-geest bij, tot de hoogte van vier vingerbreed ; laat liet vervolgens in 't water-bad of op een warme plaats ftaan digereeren of trekken, en als dan filtreeren en bewaart het. Op deeze wijze word dit elixir op zommige plaatzen
bereid , en aldus beter als de voorige manier geagt : Men prijst het zeer in de maag- en hoofd - gebreken ; daar en boven ontbind het, volgens de Heer Boerhave, uitnee- mend de (lijm, die zig in de maag of darmen en 't hoofd vastgezet-heeft, en voert dezelve af; met'honing verdikt, maakt 't de buik week, dood de wormen en verwekt hon- ger ; de dofis is tot 30 druppels. Zoet elixir proprietatis ( elixir proprietatis
dulce, ook elixir polijchrestum vel ro-
manorum genoemt).
Neemt aloë en mijnhe, van elks een once; faffraan
twee drachmen ; deeze dingen gepoedert zijnde, giet 'er
liquor van vaste falpeter op , zo veel genoeg is, laat het
eenige dagen digereeren tot dat het droog word ; als dan
giet 'er op beste brandewijn , zo veel dat hij drie vin-
gerbreed boven de ingrediënten ftaat, en laat het warm
trekken ; vervolgens giet den geverfden geest of 't elixir
af en bewaart het.
Dit elixir word nog kragtiger gehouden als het voori-
ge en is in veelerleij ziekten nuttig , inzonderheid die uit een kwaade maag ontdaan. Elixir proprietatis tegen de fcheurbuit (elixir
proprietatis antifcorbuticwn). Neemt beste aloë en mijnhe, van elks een half once;
faffraan twee drachmen; tot een poeder gemaakt zijnde, giet 'er bij getartarifeerde wijn-geest, agt oneen ; zoete geest van zout, vier oneen ; en geest van lepel-bladen, twee oneen , laat het op een warme plaats trekken en filtreert het daar na. Dit elixir proprietatis is uitneemend dienftig tegens de
fcheurbuit en daar uit ontftaande gebreken ; als mede tegens de venerifche toevallen, graveel-en fteenfmerten, verftopte ftonden , enz., men neemt 'er 30 â 50 drop- pels 's morgens en's avonds van in, met eenig vogt. Ander elixir tegen de fcheurbuit (elixir anti-
fcorbutkuin). Neemt alsfem, water-kérs, beekboom, lepelbladen, dui- vekervel , bertiagie en osfetong ; van elks drie drachmen ; aland-wortel, twee drachmen ; vaaren-mortel , een half once ; oranje-jchillen, 1 drachmen ; tamariske, 6 drachmen ; maakt,alles grofjes klein , giet 'er 'geest van lepel-bladen en van water-kersfe op, van ieder even veel, of alleen |
|||||||||||||||||||
Ander moeder-elixir.
Neemt peonie-wortel 't mannetje ; geele bamfleen, bes-
te mijnhe en bevergeil, van elks een halve once ; ze' doar- en galange-wortel en kandifche diptam , van elks twee drachmen ; Jaurier-befiën en kruidnagels, van elks een drachma ; camfer en faffraan, van elks een half drachma; alles grofjes klein geftooten en gefneeden zijn* de, giet 'er geest van roofemarijn, of van wijn op, zo veel dat hij twee à 'drie vingerbreed hoog daar boven ftaat, en Iaat het op een warme plaats trekken. Dit elixir heeft dezelfde kragt als het voorige.
pest*
|
|||||||||||||||||||
^T
|
|||||||||||||||||||
■ \ ^iiïJ^-i Ü' 'j: -)..U
|
|||||||||||||||||||
ELI.
|
|||||||||||||||||||
ELI.
|
|||||||||||||||||||
.623
|
|||||||||||||||||||
Pest- en maag-elixir.
|
|||||||||||||||||||
na eenige maaien, en verft dan den overgehaalden geest
met een drachma/aifraa/ï. Dit is een treffelijk middel om te zweeten, en de koorts
te verdrijven'; verfterkt ook het harte en de hersfenen, wederftaat het venijn , en is zeer dienftig in pest-en an- dere bcfmettelijke tijden ; men neemt 'er tot 20 drup- pels van mee wijn of iets anders. Koorts-elixir (Elixir febrile D. Krucks).
Neemt angelike-wortel, een once; gentiaan-wortel en
contraijerv-wortel, van elks twee drachmen; zedoar-wor- tel, een drachma; kruidnagels, twee drachmen ; jene- ver-befiè'n, een drachma; vlug zout vtn hertshoorn en camfer, van elks twee drachmen- ; ftoot deeze dingen klein, en laat ze op anderhalf pond flerke koom-brande- wijn, wel geflooten, warm trekken; laat ook 2 oncen kina-kine en 2 drachmen wijnfieen-zout, beide heel fijn geflo- ten , op negen oncen wijnagtige geest van ammoniak- zout drie dagen lang in het bijzonder trekken ;. mengt als dan beide te zaamen, en laat het nog een paar da- gen trekken, dan filtreert en bewaart het voor het ge- bruik. Dit elixir is uitneemend tegens de tusfehenpoozige
koortzen, verdrijft dezelve dikwils , als men'er's mor- gens , middags en avonds, buiten de koorts , 30 tot 40 druppels van inneemt, met eenig vogt; is ook een goed zweetmiddel, tot een drachma ingenoomen. Elixir van vitriool (Elixir vitrioli Mijnfichtï).
Neemt kleine galanga, zes drachmen; calmus-wortel',-
een halve once ; kruifemunte en fnalle falie , van elks twee drachmen; beste caneel, kruidnagels en witte geng' ber, van elks anderhalf once; muscaatenoot en cubeben,. van elks een drachma ; paradijshout en citroenfehil, van elks een halve drachma, en witteTtiiker, twee oneen; brengt alles tot een-poeder, en maakt het vogtig met wijngeest ; giet 'er dan op vlugge vitriool-geest of geest van ijzer-vitriool, zo veel genoeg is, en laat het eenige weeken warm ttekken, filtreert daar na het elixir, en bewaart het ; op het te rug gebleevene kan men wijn- geest gieten, en de kracht 'er wel uitgetrokken, zijn- de, kan men deeze extractie bij de voorige mengen, en het zaamen in 't marienbad veertien dagen laaten cir- culeeren, en dan tot het gebruik bewaaren. Dit elixir word zeer gepreezen als een der beste
maag-elixirs tegen de gebreken der maag, moeijelijke verteering der fpijze , en andere uit een bedorvene maag voortkoomende ziektens; de dofis is tot 25 druppels. Citroen-elixir (Elixir citri).
Neemt verfche citroen-fchilien, een pond; doet ze in
een kolf, en giet 'er zes pond beste brandewijn op, laat het een paar dagen ftaan te trekken, en distilleert het vervolgens in het marienhad ; mengt dan bij het overge- haalde een pond fijroop van 't citroen-zap- en geclarifi- ceerde zuiker, zo veel genoeg is, om het zoet te maa- ken, en verft het met wat faffraan, waar na men het kan filtreeren, om het klaarder te hebben; indien men wil, zo kan men 'er ook een weinig tinSuur van amber en mus eus bij doen., Dit is een aangenaam en heerlijk hart- en maag-ver-
fterkend elixir, het vervrischt het bloed en de leevens- geesten, verdrijft de flaauwtens, winden en baikloop , enz.; men neemt 'er een tot twee lepels vol van met wat wijn, of iets anders gemengt. Men
|
|||||||||||||||||||
Neemt aknds- en zedoar-wortel, van elks twee drach-
men • lange Iiolwortel en angelike-wortel, van elks een drachma; tormentU-wortel, anderhalf once; witte dip'am, een drachma; aloë, vier drachmen; mijrrhe en rhabar- jjer t van elks twee drachmen ; faffraan , anderhalf drachma; lorken-fwam, een drachma; gezegelde aarde, een halve drachma; bevergeil en beste theriaak, van elks anderhalf drachma ; geest van fwavel en van falpeter , van elks twee drachmen; alles großes klein gefneeden en geftooten zijnde, maakt het vogtig met de gemelde geesten, giet 'er dan ruim twee mengelen fterke koorn- Irandewijn bij, en laat het op een warme plaats trek- ken,, dan doorgezijgt zijnde, bewaart het. Dit is een zeer goed maag-elixir, en dient in pest-
tijden tot een prefervatijf; men neemt 'er 30 tot 50 en meer druppels van. Engelsch elixir.
Neemt beste rhabarber, een once ; fenés-bladen die Wel gezuivert zijn,twee oneen; a?iijs-en coriander-zaad, van elks een once; zoethout en alands-wortel, van elks een once; peterfelie en venkel zaad, van elks een half once; pokhout, een once ; faffraan , een half lood, en lange rozijnen, zes oneen; de zaaden geftooten, en 't overige klein gefneeden zijnde, doet men het in,een ma- tras of vies, giet 'er twee mengelen beste brandewijn op, en laat het dus 3 à 4 weeken in de zon, of van verre bij het vuur trekken, filtreert het daar na, en bewaart het tot 't gebruik. Dit elixir is wind-breekende , maag-verfterkende ,
flijm-Iosmaakende, enz. , drijft ook de kwaade ftoffën door den ftoelgang zagtjes het ligbaam uit; de dofis is tot een halve once. |
|||||||||||||||||||
I
|
Levens elixir (Elixir vitce~).
Neemt leste caneel, zes drachmen; muscaate-noot en foelie, van elks een half once; kruidnagels, tweedrach- ten; faffraan, een drachma; 't geele van citroen en oran» je-fihil, van elks twee drachmen,- klein geftooten enge- |
||||||||||||||||||
fneeden zijnde, giet 'er 18 oneen of drie-vierde menge-
I len wijngeest op, en laat het op een warme plaats trek- Iken.
Dit is een aangenaam elixir, het verfterkt het harte, het hoofd en de maag, en is dienftig in flaauwtens en andere zwakheden, opent de verftoppingen, uit koude taaije flijm, verdrijft de winden , en ruimt de borst, enz.; men gebruikt het tot een halve once. Heilzaam elixir (Elixir falutis). Neemt fenés-bladen, twee oneen; rhabarber en heilig hout (ligni fan&iy, drooge alandswortel, anijszaad, car- mgei.zaad, coriander-zaad en geraspt zoethout, van elks ■een once; beste rozijnen, daar de korrels uitgenoomen KrV Vle.r oncen; alles grofjes klein gefneeden en ge- • ooten zijnde, giet 'er anderhalf mengelen aqua vitce op, uat het 4 à s dagen op een warme plaats trekken , ™tthetdaarna, en bewaart het. 'en blarrg?ertzagtJ'es' en is dienftl'g in àe lever-, nier-
as-gebrekenl4 men neemt 'er tot een drachma van. Noemt r*t van camfer (Elixir camplma).
drachmen- t ecn ha,vc once; w'Jnfiee?yzout, twee tien druDDcl« •»dn,a8eiolie' zes d™ppels; anijs-olie , In HÎQtii lil«u .nel;o°rn-bvandewijn, vijf oncen; mengt xn distilleert het m een kleine kolf, cohobeeit het daar |
|||||||||||||||||||
«524 ELI. ELL.
|
ELL. ELM. ELS.
|
||||||||
Men kan dit elixir ook zonder distillatie bereiden ,
door de citroen /chilien alleen op beste brandewijn op een warme plaats telaaten trekken, en dan de overige dingen 'er bij te voegen, als boven ; het zal niet min- der goed zijn. • Merkt , dat men bij het laaten trekken, zo wel van
dit, als allerlei andere elixirs, het glas wel moet flui- ten , op dat de geesten en kragten 'er niet van vervlie- gen ; en om dezelve reden, moet men de geprepareerde tlixirs ook in wel geflootene vlesfen bewaaren. ELIXIVATIO; Uitlooging; is in de Chijmie, wan-
neer men op de asch der verbrande vegetabiliën warm water giet, ora 'er een loog uit te trekken , en hier uit vervolgens een vast zout (fal fixant) te maaken. • ELLE; in 't latijn Ulna\ is een zekere zeer gebruike-
lijke maat in lengte, om 'er allerlei wollen en zijden ftoffen, lakens, linten, enz. mede af te meetcn; en welke derhalven alle kooplieden in diergelijke waaren noodzaake- Jijk moeten hebben , en die behoort geijtigt te zijn; de lengte van een elle is ongeveer twee voeten , die in vier gelijke vierendeelen , en een der vierendeelen op het einde wederom in vier vierendeelen gedeelt word , waarvan ieder dus een zestiendedeel uitmaakt; ze word doorgaans van een dun vierkant (luk hout of ijzer ge- maakt , met een bijzondere fteel of handvatzel op het eene einde, en als ze van hout. is, behoort ze aan't onderfte einde met ijzer of koper beflagen te zijn, om niet af te flijten. Dog de elle is niet overal gelijk van lengte ; de
'Parijfche, Lijonfche en Rouaanfche elle houd drie voet, zeven duim en agt Ünien, fran'fche maat ; de Champa- gner houd twee voet, zes duim en één linie. Zeven Amflerdamfche ellen, doen maar vier ellen te
Parijs. In andere landen hebben de ellen weder andere naa-
men en lengte; in Engeland rekent men met gardes; in Toscaanen met brasfes; te Genua met palmes, en te Na- pels met cannes. Het isnoodig, dateen koopman de proportie der ellen
van dieplaatzen, daar hij de waaren vandaan ontfangt, met die van zijn woon- of verkoop plaats weete, en de prijs der waaren daar na te fchikken ; men kan hier van onderrigt vinden in Lod. Bruins threfior van gewig- ten, maaten, ellen , munten , enz. te Amfierdam ge- drukt. Zie ook op bet artijkel MAAT. ELLEBOOG ; Foor-arm; in 't latijn Cubitus; Facile
majus ; Oiecranon; Propigion; Ulm; deeze neemt haa- ren aanvang bij de buiging des annbeens, en flrekt zig tot aan den voorhand uit; de elleboog is uit twee been- deren zaamengeftelt, die in het einde aan malkanderen, dog in het midden tot plaatzing der fpieren van malkan- deren zijn geboogen ; deeze twee beenderen noemt men het groote en kleine yoorarms-been ; het onderfte , 't wel- ke veel langer en dikker is, als het andere, draagt ei- gentlijk de naam van elle. ELLEBOOGS-PUNT ; Hiel-punt; in 't latijn An-
conceus procesfus ; is de uitfteekende punt van de elle- boog , of ook van de hiel. ELLEBOOGS-SPIER; in 't latijn Musculus cubi-
tceus; deeze is tweeleedig, en word de inwendige en de uitwendige genaamt; de inwendige neemt zijn begin van den binnenflen knokkel des fchouderbeens, en eindigt in 't eerfie been van de nahand, die onder den tweeden of wijsvinger ingeplant is, dezelve buigt door behulp van de uitflrekkende fpicr der hand (musculus radiœus inter- |
nus) de voorhand ; de uitwendige neemt zijn begin van
den uitwendigen knokkel des Jchouderbeens, en plant zig in de beenderen van de nahand ; verftrekkende om met den buigfpür van de hand {musculus radialis externus) de voorhand uit te ftrekken. ELLEBOOGS-SP1ER (KORTE); in 't latijn Mus-
culus brevis cubiti; deeze fpier, die in den radius of het buitenfte gedeelte van den kleinen elle-pijp word inge- plant , neemt zijn aanvang van de buitenfte kant de» Jchouderbeens. ELLEBORINE, of Helleborine; zie NIESWOR»
TEL. ELLIPS; Lang-rond; is een lang-ronde figuur, die
langer als breed is, en dus een lange en korte diameter heeft; men noemt ze ook wel een ovaal of eij-rond; maar een eigentlijk ovaal is aan de eene kant wat dun- ner of puntiger, dan aan de andere, op de wijze als de meeste eijeren. ELMOOS-VUUR (ST.); zijn kleine lichtjes of vlam.
metjes, die men bij itorinweer op zee dikwils aan de masten, touwen, vlaggen, en andere verheve deelen der fcheepen -ziet; inzonderheid worden ze veel in de Indifche oceaan bij onweer waargenoomen ; men noemt deeze lichtjes ook zedert ouds Castor en Pollux, en fchoon Plinius en Cardanus gefchreeven hebben, dat ze de fcheepen zoudeu kunnen in den brand fteeken, zo is zulks egter onwaar ; maar zommige ervaarene zee- lieden hebben verzekert, dat die lichtjes niets anders zijn, dan kleine flijmige en lichtende vischjes, welke bij itorm met het water tegens de masten, enz. aan- gefiingert worden, en daaraan hangen blijven. ELS; Elfen-boom; in't latijn Alnus ; {Betuia pedun-
culis ramofis , Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De els word een groote hoog en regt
opfehietende boom, en is met bladen bekleed, die rond- agtig-,. glad , rondom gekerfd, en in 't aantasten wat lijmagtig en kleevende zijn ; de bloemen zijn niet an- ders dan langwerpig-ronde fchilferagtige katjes (amonta), gelijk de berken voortbrengen , waar na het zaad voortkomt, dat heel klein en bruinagtig eu in de herfst rijp is ; de fchors der oude boomen is rouw, oneffen, bros en zwartagtig; maar 't hout is rosagtig , effen en zagt of week. Plaats. De els groeit natuurlijk in vochtige moeras-
fige plaatzen van Hoog-Duitschland , Frankrijk en el- ders, word ook op veel plaatzen, inzonderbeit in de Nederlanden gekweekt, tot het gebruik in de tuinen en velden, en wegens het hout. Daar zijn ook nog twee mede-zoorten of verande«
ringen van ; als r. de Els met groene bladen , die wat ligt-groener en langwerpiger zijn ; 2. de Els met grijzt bladen, die wat langer, puntagtiger, meer gefnippeld en.niet kleverig maar met eene zeer fijne wolligheid ge* dekt zijn en daar door grijsagtig fchijnen ; deeze zoort is hier te lande vreemd, maar word gevonden in Hoog' Duitschland, Boheemen, Plongarijen, Zweedeu, Noorwe- gen ; enz. 3. De Berg-els, die klein en heesteragtiggroeit, anders met de genieene els in gedaante overeenkomen- de , koomt voort in de gebergtens van Hoog-Duitseb land, Hongarijen en elders. Ook zijn 'er nog driederlei andere Berg-elfen , waar van Boccone in zijn mufeu® , meld, dog die hier te lande mede onbekend zijn , WMt : veel in Italien op de bergagtige plaatzen groeijen. |
||||||||
ELS. ELU,
|
|||||||||||||||
XLS.-:
•Kweeking der Elfen 'lomeni-
Tie voortkweeking der elfen-boomen gefchied door het
1.Ta dat men in het voorjaar op een wel bearbeide voeti'ge akker of bedde uit de volle hand niet al te digt yJjt • of de jonge opkoomende boomtjes daar na ver- dunt,'op de afftand van ongeveer een voet; daar men „e 2 â 3 jaare'n laat ftaan , als wanneer men ze kan ver- p/anten daar men begeert; ondertusfchen zorg draagen- cje, den akker van het onkruid wel fchoon te houden. Ouder als 3 of 4 jaaren moet men de jonge boomen niet ligtelijk verplanten , dewijl de oudere zo wel geen groei willen vatten , en bij de verplanting moet men ze niet of weinig aan haare takken -befnoeijen en nog min- der den top inkorten, want anders willen ze niet op- fchieten, maar blijven laag en kreupelagtig ; maar men Ijoit.alleen de wortelen een weinig in. Het zaaijen en kweeken der elfen is in onze Pro-
Tintien veel het werk van de veen- en woud-boeren, die de jonge boomen vervolgens in de voorjaars- tijd in menigte ter markt brengen, om dat ze niet alleen in de laage veen- en woud-plaatzen zeer wel groeijen en fchielijk aangroeijen, maar ook in Nederland veel ge- plant worden. Men kan de ils ook voortkweefeen door inlegging, op
de zelfde wijze, als de ijpen-boomen ; of ook door poo- tenofgroote takken, gelijk men met de wilge-boomen gewoon is te doen , die men ter plaatze fteekt daar ze zullen blijven voortgroeijen , dog dit word hier te lande zelden of nooit gedaan, dewijl de els gemakkelijker door 't zaad aangekweekt word, en zulks ook beter boo- men geeft. De elfen willen in allerlei goede losfe, zo wel klei- als
zand-gronden heel wel groeijen ; dog beminnen liefst een vogtige grond, zelfs als de wortelen in't water koomen te groeijen, tieren ze zo veel te beter en wasfen febieiijker. Gebruik der Êlfen-boomen.
Dewijl de els het vogt bemint en fchielijk opgroeit, ook niet ligt breekbaar en dus beftendig tegens de win- den is, zo zijn dezelve heel dienftig om ze in vogtige gronden rondsom moes-, vrugt- en andere tuinen, naast deflooten of gragten, of ook van binnen in, tusfehen ver- deelingen tot mantelingen tegen de winden te planten, cm het ander gewas daar voor te dekken. Ook worden ze om dezelfde reden, als mede om het hout, veel ge- plant rondsom groote akkers of velden die van een vog- tige aart zijn ; gelijk in Friesland in de zogenaamde wouden veel gefchied : Dog wegens het hout alleen, plant men er m de vogtige gronden, daar anders geen gewas groei- jen wil, ook wel geheele bosfehen van; tot dien einde set men de jonge boomen op 5 k 6 voeten afiiand, dog met die inzigt, om, als de boomen groot en hoog zullen opgroeijen, na verloop van eenige jaaren, als de noomen te digt toornen te ftaan, de helft teroeijen; wen zullen de geplante boomen alleen tot kap-hout die- |
|||||||||||||||
£*$
|
|||||||||||||||
ge plaatzen,- daar om de vogtigheid van de grond geen
ander gewas wel groeijen kan. Het hout vàn de els is een tamelijk goed brand-hout,
geeft een goede vlam, en tamelijke hitte, dog duurt zo lang niet in het vuur als het berken-, eiken-, boeken- of ijpen-hout, dewijl het weeker van aart is, egter is het in Friesland en nabuurige Pro vin tien het voornaamfte klei- ne brand-hout, dewijl het in deezelaage vogtige grondea best groeijen wil. De kooien van dit hout worden tamelijk goed geagt
voor de zilver- en andere finids, maar zijn zo goed niet als die van berken- of boeken-hout. Tot timmeragie word dit hout niet gebruikt, dewijl
het te week is, en in de droogte en lucht haastig bederft of van de wonnen verteert word, maar in het water of in waterige en moerasfige gronden is het zelve onver- gankelijk, en men zegt, dat het daar in met de tijd in fteen verandert; gelijk 'er bier en daar in de cabinetten van zeldzaamheden der voornaame liefhebbers, ftuk- ken van dit tot fteen gewordene hout vertoont worden. Men gebruikte derhalven dit hout voor deezen veel tot paal- en rooster-werken in onvaste en waterige gronden, om een vast fondament te verkrijgen, tot't bouwen van huizen, gelijk men te Amßerdavi , Venetien en elders genoodzaakt is te doen: Dog hedendaags word het zel- den meer daar toe gebruikt, 't zij om dat het fchaars en duur is , of, om dat men het niet dik en lang ge- noeg verkrijgen kan; men bedient zig thans in deszelfs plaats meest van demie- of greinen masten, welke be- vonden worden in het water even gelijk onvergankelijk te zijn of zeer lang te kunnen duuren; maar men ge- bruikt het nog wel tot pompen en water-buizen ,• hoe- wel die nu ook meest van greinen masten gemaakt wor- den. Voorts word dit hout van de lijstmaakers gebruikt, om
'er zwarte lijsten van te maaken, dewijl het zig wel 'zwart laat Verwen en glad polijsten , en dus bet ebben- hout in 't aanzien evenaart : Dog het meeste gebruik daar van word van de hol- en wieldraaijers gemaakt, om 'er houten kommen, fchotels en andere dingen van te maaken, dewijl het droog geworden zijnde, niet ligt berst ; om welke reden het ook van de klomp-maakers gebczigt word. Defchors en vrugten of zaad-knoppen met Wat oud roe-
ftig ijzer eenige dagen in water, of in water met wat edik gelegt, geeft een goede zwarte verf, om daar leer^ hout en andere dingen mede zwart te verwen .• Men kan ze ook gebruiken in plaats van galnooten tot 't maa- ken van inkt. In de Geneeskunde is dit boom-gewas van geen of
weinig gebruik, maar de fchors, die zaamentrekkende is, word gezegt dienftig te zijn in de ontfteeking der keel, als men 'er een gorgel-drank van kookt ; de groe- ne bladen wórden opgelegt tegen de gezwellen en ont- fteekingen , als mede tegen de pijnen van 't podagra. ELS (1 WARTE), zie PIJLHOUT.
ELUTREEREN; Wasfchen; Afwasfchen; Afiijmen;
Afzwemmen; betekent als men van een aardagtig poeder de allerfijnfte deelen afwascht, om dus een zeer fijn poeder te verkrijgen; het welke gefchied door middel van het poeder in ruim water te doen, en het om te roe- ren , vervolgens het water een korte tijd ftil ftaan te laaten, zo zal hetgroffte en zwaarfte van het poeder naar de grond zinken ; als dan giet men het troebele wa- ter zagtjes af, en Iaat het zig weder zetten, zo zal dit H -, tweeds |
|||||||||||||||
en
meer |
dan kan men ze op gemelde afftand laaten ftaan
en kapt zodanig hout gewoonlijk om de 6, 8 of |
||||||||||||||
worteW6"' "a at men hec dik begeert, omtrent de
ibruren 1- Waar "a het ze,ve wee)" met veele nieuwe ianhont i'] e wortel uitschiet, en dus lange jaaren tot Mpnout dienen kan. - ■ fcbeerheX a f d\?°k wf % Ie P'aiüer-tuinen tot
begroeüen fzeIden' dewiJ' deze,ve "'« wel digt dende £ Il T u ,s niet zeer aanzienlijk: zijn ,• gefchie-
; II Weef œrtolven al]«e" °P heel vogtige of wateri- |
|||||||||||||||
* <fefe BLIJ."- EMA;
tweede nedergezakte poeder fijner en van de grove deelen gezuivert zijn; en als men dit afgieten verfcheidene
maaien herhaalt,- eer het poeder Uit het water geheeaedergezakt is, zal men verfchillige fijne poeders verkrijgen, waar van het laatile het fijnfte is; welke poeders men ten laatften opeen vloeipapier of anders droogen bewaart. De fchiiders bedienen 'erzig veeltijds vanom zommige aardagtige vevfitdiFen, gelijk bij voorbeeld de engelfche asch,. enz. op deeze wijze te zuiveren en fijn te maaken. ELIJTHROIDES , zie SCHEDE-VLIES. EMAIL, is eene bijzondere toebereiding van glas, aan het welke men verfcheidene koleuren geeft, dan eens doorfchijnende, dan eens ondoörfchijnende ; met dit gekoleurd glas dekt men goud en koper ; de horlogie- plaaten, deszelfs kasten, fnuifdoozen en juweelen worden hier mede verciert. Men onderfcheid drie manieren van email; de eerfte,
welke allerlei edele gelteentens nabootst, waar over wij reeds gehandelt hebben , zie EDEL-GESTEENTE ; de tweede, het ema.il zo even bepaalt; de derde, is het email waar van men met de lamp allerlei beestjes en cieraaden maakt voor het kapzel der vrouwen, Cartefï-aanfche mannetjes voor de Philofoofen, en de oogen nabootst voor die het ongeluk hebben gehad, o;n 'er een te verliezen. Men heeft zeer lang gedagt dat de Pi&urae encavflicae
der ouden, door Plinius befchreeven, dezelfde waa- ren, als onze gefchilderde emailleerfels, dog gelijk de Graaf Caijlus aangetoont heeft met weinig recht; want de encaußike fchilderijen fchijnen op muuren en op hout in wasch gefchied te zijn ,• zij befchilderden 'er hunne fchepcn mede, gelijk bij Ovidius blijkt ; deeze manier wederftond de lucht en het zoute water; Vitru- vius handelt 'er in zijn *]de boek gde hooftd. zeer duide- lijk over, inzonderheid om het over muuren te doen; het was het fchilderen in wasch, waar van de Heer Catj- lus verfcheidene manieren opgeeft; zie SCHILDEREN in WASCH. EMAILLEEREN; deeze konst is het allerbest door
Np.ri en Kunkel befchreeven ; de Baron Holbach heeft dit werk overgezet , gelijk ook de nooten van Merret in het fransch in'4to. Men maakt eerst eene algemeene ftoffe voor alle
20orten van email, naamelijk Neemt 30 pond lood, en 30 pond tin, beide zuiver;
laat die calcineeren en ziften, en Iaat deeze kalk kooken met fchoon water in een aarden verglaasde pot, giet 'er het water af, het welke de fijnfte deelcn met zig fleept; doet dit zo dikwils tot dat 'er geene ftoffe meerder zig mengt met het water, en calcineert wederom het over- gebleevene, op dezelfde wijze, wascht de kalk af, tot dat'er niets weder overblijft ; dampt dan dit water uit, dog met een zagt vuur, anders verliest deeze asch of kalk zijne koleur ; neemt van deeze fijne kalk en frit van Tarfits of witte vuurfleen, (frit, in het latijn fritta ; in het italiaansch bolitto) wrijft die zeer fijn, en zeeft die zeer zorgvuldig, van ieder 50 pond witte wijnßeen 8 on- een ; zet deezen te zaamen in een nieuwe aarden pot in het vuur tien uuren lang, en maakt alles te zaamen tot poeder; bewaart 'dcêze poeijer zeer zorgvuldig, dit is de bafis voor alle zoörten van email, en word amaus, ook frit genoemt, '.'.;' Kunkel verkiest in plaats van wijnßeen, agt oneen
welgezuiverdc potascB. ' " 9 'J- |
emä;
Om melkwit Email te maakëiï
Neemt van de poeder zo even befchreeven ff-poirj? en magnefia 48 greinen, doet die te zaamen in eeu \Vi\ verglaasde pot in het furnuis met eickenhouts- kooien zonder rook, zo zal deeze ftoffe fchielijk fmelten; al» de fmelting volkoomen is, zo giet het uit in zuiver wa« ter, welke deeze ItofFe bluscht en zuivert ;' doet dit drie- maal agter een ; wanneer het voor de vierde reize ge« fchied, ziet dan wel toe dat zij wit is, en geene groens zweem heeft, doet'er anders een weinig magnefia bij, en gij zult eene koleur als melk verkrijgen. Libaviijs en Porta neeinen van het lood een deel,
van tin twee deelen, en tweemaal zo veel glas; Kunkel raad vooral de magnefia, 'er bij kleine gedeelten bij tô doen. Wit Email, of Amaus, op eene andere wijze. ,
Neemt van antimonie enfalpeter, wel gemengt en ge» wreeven , van elks ia pond ; gemeen glas, 176 pond; laat dit calcineeren in hst furnuis, en maakt het tot frit 1 of fritta ; dit zal u wit email geeven. Kunkel wil, dat men dit wel fijn moet Wrijven , 24. uuren lang met wijn* azijn, en dat het dus gemakkelijk fmelt; dog om het te gebruiken, moet men eerst met g ontwater overftrijken,, en daar op de andere koleuren leggen. Om blaauw Email te maaken.
Neemt van de algemeene ftofFe 6 pond, laat die fmel- ten in. een wit verglaasde pot, wascht die fchoon in wa- ter , doet 'er bij 3 oneen koper hamerflag, driemaal ge- calcineert; neemt 36 grein J"afre, Jaff'ara,, dat is cobali oïfmalt, en 48 grein magnefia ; maakt deeze laatften tot I poeder, mengt de poeders wel onder een, dog in vier I partijen; als de koleur u fchoon toefchijnt; indien ds I koleur te flaauw of te donker is, moet men 'er wat meer- \ der van het algemeen email bij doen , of cobalt naai i believen. Om Hemels-blaauw of azuur Email te maaken.
Neemt wit email, 4 pond ; 2 oneen cobalt ; 40 grei'B |
gebrand-koper , drie maal gecalcineert ; mengt deeze I
poeders wel onder een, zet-dit in een wit verglaasde I
pot in een glasblaazers-oven of furnuis, bluscht het uis I
met het te gieten in zuiver water, als het wel gefmolten I
is. Kunkel merkt op, datzomtijds de koleur verfchilt, I
om dat het finalt verfchilt, en dat men om de regte ko« I
leur te verkrijgen, verfcheidene proeven moet doen. I
Om groen Emailje maaken.
Neemt 4 pond frit of amaus, laat die fmelten in eeö I wit verglaasde pot, 10 of 12 uuren lang, tot die wel I zuiver is , bluscht het uit in water , en fmelt het weder* I om; doet 'er dan bij 2 oneen gebrand koper, en48grein | hamerflag van ijzer, alles wel gewteeven ; mengt alle» I ondereen in drie keeren, een weinig teffens ; dit geeft I een fchoon groen email om op goud te leggen. Op een andere wijze groen Email te maaken.
Neemt 6 pond amaus, doet 'er bij 3 oneen Spaanse* I ferrtt, dat is wel gebrand koper , en 28 grein faffraa.9 I van.ijzer of mars; behandelt dit even als liet voorige- Nog op een andere wijze.
Smelt 4 pond amaus, bluscht die uit, en fmeltzenOg I eensi doet 'er dan in drie rtken bij de volgende p°el" I |
||||||
^ ar:-
|
|||||||
h e-hoor ende, tot J^M A !!,£:£ JtJi IST
|
|||||||||||||
■2%-<gy.-.
|
|||||||||||||
£>Umt . A
|
|||||||||||||
i 'ó.-./
|
|||||||||||||
a.Vö^i
|
|||||||||||||
JJi Tz,Quanta
jFio.i Oven orrvTiet aeëmailleeviLe in te jßaJLken, aart de vovrAant, net bovenzie, w
7i£t Viedrtje of •Slut.t Ö't/MA om het nat voor in het ÏÓeJiötuJt. te, 'Sluiten . __Z. de Oven van linnen en X,ydeZLna<s àoarae-sneeden inet het ocuKje er m.
----3. het hcvenMi'iJi., ivaar van de platte aronjd te Zun z,r benede?i (2"iq.5-
-—4. de lAaterdLa-rtb van den Ov&tv
— S. de Çrorw
— 6~. de sÉodent van, Tia.a.
—7p.8éq hjtt y'ÊaÂre van voorerv van aateren en pan ter Zijden-
|
|||||||||||||
■' -■-•■ »4 m .«■-..-,; - "
|
|||||||||||||
EMA;
|
|||||||||
ema;
jër, gemaakt vrn.gebrand koper z oncen ; en 48 grein
[jaffraan van mars. Om zwart Email te mitaient
Neemt 4 pond amaus , cobalt en magneßa van
•„ -pienont, van ieder 2 oncen ; fmelt dit in een verglaas-
^ An pot in het fornuis ; neemt vooral de pot groot ge-
feoeg, om het opbruifchen en overloopen voor te koo-
ffenV gefmolten zijnde, giet het uit in water, fmelt het
lover', en maakt 'er koeken van.
Op eene andere manier.
Neemt frit of aw.aus , 6 pond ; colalt en faffraan [van mars met azijn gemaakt, en Spaansch ferret ofwel oebrand koper, van ieder twee oncen ; en handelt 'er uede als het voorige. Nog eene andere manier.
Neemt van de algemeene amaus, 4 pond ; roode m/ijnfieen, 4.oncen; magneßa van Piémont wel bereid, ff:2 oneen,- maakt alles tot poeijer, en mengt ze met de Iamaus, gelijk in de voorige manieren gezegt is.
Om purper Email te '.naaien. Neemt frit of amaus, 4 pond ; magneßa, 1 oncen ; ggdoet dit in een groote pot, finelt die te zaamen; doch EKunkel merkt op, dat men over de koleur niet oor- Hdeelen kan, dan door proeven, want dat niet alleen de ■^erfcbillende magneßa, maar ook de kragt van het vuur de koleur min of meer donker maakt. Op eene andere wijze. '
I Neemt <5 pond amaus ; magneßa, 3 oncen; gebrand ^'tltoper, driemaal gecalcineert, 6 oneen; alles wel gepoe- dert, en in een gefmolten ; te veel vuur dooft de ko- :-ieur. BOm geel Email te maaken.
Neemt van de gemeene amaus, 6 pond; wijnßeen, MB oneen; magneßa, 72 grein, en fmelt die wel te zaa- Hpen; deeze koleur is goed voor alle metaaien, behal- ;-0'en vo°r goud; men moet vooral dit niette fterkyuu- ■fcen, of te lang in het vuur laaten, dan vervliegt het .geel. ■ :■» -
IOm blaauw Email te maaken.
Hier toe neemt men gecalcineerde auripigment, 2 on- en; cobalt, 48 grein ; men maakt die tot poeijer, en lengt ze met 4 pond gemeene amaus. ■ fj 0ïn Violet te maaken. JNeemt5pond amaus; magneßa, 2 oncen; gebrand
mper, driemaal gecalcineert, 48 grein ; alles als boven Wieer gemeld is, bij een gevoegt. »De cobalt is alleen genoeg tot het blaauw; de màg-
"eJ' geeft het violet. ■ 1(SN"".M van ?"erIe' Meuren , koomt meest uit
Cenevll: ■ W?rd ook in Holland gemaakt, thans te te koel-in 'n andcre Plaatzen: het beftaat uit kleine plat duim dik Va" °mtrent 4 duim diameter', en een halve eene zon ? 'terzet gemeenlijk de maaker zijn merk; ■' EMAlLLEpte'-?^ of a»der teken. tmilleeren t N '', de ko,)st 0,n °P aarde-werk te %onin/dl TM" °Ud '. '?'" ten tijde van PoRSenna sa" iosçaanen, had men reeds vaten met ver- |
|||||||||
fch'eidene'figuilren geëmailleert,* echter bleef zij zeer on«
voll;oomen , tot dat zij te Faenza en te Càstel durant te, in het Hertogdom van Urbino, ten tijde van Mi- chel Ange en Raphaël greote voortgang maakte ; het colorit evenwel was nog niet zeer fraai, men ge- bruikte llegts zwart, met een weinig rood in de aanzig- ten, handen, enz. der beelden; men noemt dit, email- van Limoges; al wat men ten tijde van François de I. deed, was met heldere en doorfchijnende amaus; dog de konst zo als die nu word geoeffent, om op gouden en koperen plasten te emailleeren , en van beide de zij- den was geheel onbekent ; men fchrijft de uitvinding den Franfchen toe, die de eerfte geweest zijn, die pour- traiten met levendige koleuren, en zelfs historie-ftukken geëmailleert hebben, even als in miniatuur. De juweliers maakten'er eerst gebruik vanagter deju-
weelen, maakten 'er bloemen en andere cieraadjen van ; eindelijk wierden zij fchilders, en copieerden eerst het werk van anderen , 'daar na het leeven. In den jaare 1632 bragt een Jean Toutin van Cha-
iandun , de konst zo verre, dat bij op een witten grond emailleerde met verfcheidene koleuren ; Petitot van Genève, die in het jaar 1607 gebooren wierd, en in het jaar 1601 te Veraij ftierf, muntte uit in die konst, en copieerde de pourtraiten der voornaamfte meesters ; zo dat Van Dijk zelf nu en dan zijne werken overtoetfle. Lodewjjk de XIV. en zijn geheele hof pronkte met zijne konstftukken ; hij werkte altoos met zijn fchoon- broeder Bord1er, die de kleederen en het haair, en bijwerken fchilderde;zij wonnen bijna één millioen fran- fche livres, die zij te zaamen vreedig deelden; zedert heeft een Mr. Zink uitZweedenuitgemunt, en onlangs M. Rouquet, L10TARD en Durand, het is te wen- fchen, dat de tegenswoordige groote meesters hunne konst niet geheim zullen houden, gelijk Petitot en Zink gedaan hebben. Door dien hedendaags veele cieraadjen op allerlei
wijzen geëmailleert worden, zo wel van de Franfchen, Zwitzers , als Engelfchen, vind men overal goede mee- fters, of fchoon men zeggen kan , dat men nog nim- mer de fchoone koleuren van Petitot [nog van Zink heeft können namaaken. |
|||||||||
Emailleeren, hoe gefchied.
Een goudfmid maakt de plaat daar men op émailleeren
zal, wanneefzij voor doozen gefchikt is, moet het goud zijn van 22Caraaten, minder dan heeft het geen kragt, meerder dan fmelt het; de alliage moet zijn half zilver, en half koper ; het. email loopt dan minder gevaar om groen te worden ; het moet zuiver, zonder bladden of fcheuren zijn; men maakt 'er een randje om, ten ein- de het email te houden, als men het email 'er met een fp.ateltje oplegt; men zal, als de plaat aan beide kanten niet geëmailleert word, het niet te dik leggen, anders trekken de plaatjes krom. Wanneer het email de geheele plaat niet overkoomt,
zal men eene holte maaken, op dat het niet wegvloeije; men trekt als dan eerst een omtrek, met een graveer- ijzer, en men maakt de bodem klaar, dat is vlak; zom- mige graveeren 'er fijne ruitjes over , op dat het email beter zoude houden; men moet vooral het werk wel wasfehen met aqua Regia, dat is Konings-water , en verfcheidene maaien met versch water overwasfehen, dat zuiver is ; ook moet men alle vettigheid 'er afnee- men met een hand vol potasch in een pint water te koo. H 2 ken, |
|||||||||
EMA.
|
|||||||||
62i
|
|||||||||
raaken ; de tweede laag legt men in de holtens der cëfc:
fte, en ook deeze moeten elkander raaken; de derde legt men op de tweede, gelijk de tweede op de eerite, voor al beeft men rechte ftukken., op dat 'er geene ope- ningen, tusfehen beide blijven; de einden der ftukken moeten vlak naar vooren leggen,. om. 'er nieuwe in te können fteekenj vervolgens heeft men een zoort van kistje van gebakke kleij of aardewerk, Plaat A. fig. 7, $, 9. met een rond dekzel 'er op vast, welker voorkane open is, hebbende zijdelings twee gaatjes, en agter van. gelijken ; dit kistje of bakje plaatst men zo net als moo-' gelijk in het furnuis, voor in den mond; daar na vult mem de zijden en agter met houts-kool, tot boven dit fteene kistje of bakje , dog niet hooger dan eene laag j dit gedaan zijnde, neemt men kleine ftukken houts-kool, en dekt 'er die over vier duim dik ; bier na zet men. Het dekftuk fig. 3. op het furnuis, en men fmijt door het gat of mond van den oven, glimmende houts-kool in heq bakje fig. 7..; een voorftuk van aardewerk, als een deur, zet men voor het gat of mond der oven, ter hoogte valt den bodem van 'tkistjeof bakje,,dit fteuntde houts-kool, waar mede men den mund geheel vervult ; vervolgens geeft men tijd dat de geheele oven in brand geraakc , 'en alles wel gloeije ; men blaast met een blaasbalg in het kistje, om het vuur aan te wakkeren, men ligt het dek- zel-nu en dan geheel op-, om op alles te letten en in or- dre, te houden; wanneer het kistje gebeel gloeijend is, en bleek-rood, dan is het, tijd om het werk in het vuur te zetten; ten..welken einde.men het kistje wel fchoon maakt, en uitblaast-,., en men.plaatst met de lange krom.- me knijptang het werk zo diep ais het kan in het bak< je ; indien het nog niet. warm is, moet men het lang- zaamerband warm maaken, eer. men het 'er in zet,. het geene. gefchieden kan voorbij den mond van den oven ^ wanneer het 'er in is, plaatst men weder houts-kool' voor. het gat, om 'er door te können zien; op deeze wijze, dan fmèlt het amaus gelijkelijk over de plaat,,, en men moet de plaat dan eens over de regterkant laaten over- hellen, dan over de flinker, op dat het zig egaal ver- fpreidde; men neemt ten, tweede maale zeer fijn gewree-- ven amaus, en dekt het 'er over,, tot een weinig boven, het randje, en doet het ten t.wee.de maale fmelten met dezelfde naauwkeurigbeid; blijft'er dan een holletje over dat niet regt gevat heeft, ftrooit men *er een weinig, over, en laat het nog eens fmelten in het vuur ; is het koper, moet het.driemaal gefchieden;. op zilver kan men met geen goeden üitïlag emailleeren, betverbrant of welt op. Onderwijlen dient men wel op te merken , dat men alle oppervlakten die men ten vollen emailleertom te befchilderen, aan de agterkant ook moeten geëmail- leert worden, maar met half zo veel amaus, als de op- pervlakte bol,is, dog indien plat met even veel;, op het-wel uit te voeren,, moet men het amaus wat vogtig- maaken, zo loopt het niet af; dit gedaan zijnde, .moet men het werk afflijpen met een goede flijpfteen , en als 'er zig gaatjes ontdekken, moet men die vullen, en beS werk weder in het vuur zetten, als te vooren gezegt is. De emailleerder moet zijne koleuren wel beproeven en optekenen; om die reden neemt hij een geëmailleerde plaat, veegt 'er met een penceel zijne koleuren op,. e* plaatst die in het vuur; vervolgens fineert hij 'er tel tweede maal de-verf over, en onderzoekt dus de krag' zijner verwen; zijn-palet beftaat derhalven uit verwen, welke hij niet kent dau uit de nommers, enuitdeproet' koleuren; zijn geheugen.,, onderviodiog. en verbeeldings-. |
|||||||||
ten, of asch van gemeen hout, dog^otecÄ is best;'daaï
na wascht men het werk in ichoon "Water, daar een wei- nig wijn-azijn in is, daar na weder met fchoon,water. Wanneer men om de kosten te fpaaren, kop^r neemt
fn plaats van goud, moet de plaat hol geflagen worden, dat is bol zijn aan de zijde daar men op wil fchilderen, en hol om te contre-emaüleeren, anders krimpende plaa- ten; 'eer men begint-, het koper wel affchrappen.en zui- veren. Vervolgens neemt men goed amaus, niet, te bard*
niet te.zagt, en het welke aifpringende, eene gladde op- pervlakte behoud ; men- flaat met eene kleine hamer zagt- jes op het hoekje amaus, en vangt dit gruis op een hand- doek , daar na wrijft men het in een agaate mortier of vijzel met een agaate fteel, met een weinig water, nim- mer droog ; in een 'kwartier uur kan men genoeg voor een doos wrijven. Daar na wascht men het amaus in fchoon water , tot dat het water 'er zo zuiver afloopt, als het'er opkoomt; bij ieder afwasfehing laat men het geene-'er mede gemengt is, zinken, en'bewaart het voor de contre-emaik, of tegen-emailleerfels ; terwijl men hier mede bezig is, zal men de plaat in het water leg- gen, den geheelen nagt, om haar nog zuiverder te kön- nen bezigen ;- het amaus dus toebereid , word onder water bewaart tot dat men het gebruikt ; men heeft een klein lesfenaartje van koper, het welke.van een plaat gemaakt is, welkers zijden nedergeboogen zijn, en fchuins afgefneeden om een fchuins vlak boven te maaken, hier ep legt men met een fpatel het amaus.,. op dat het wa- ter zoude können afloopen, men neemt een weinig tef- fens ; vervolgens legt men het amaus met een klein- fpa- teltje over de geheele plaat, of het champlever, dat is op het- vlak- 't geene man emailleeren wil , over bet goud heen , gelijk met het randje; anderen gebruiken van wit aardewerk, een plat potje, het welke zij fchuins zetten, om he.t water te doen afloopen ; in Holland laat men zulke-langwerpige'lesfenaartjes ook voor wa- terverwen te Delft maaken, en deezezijnuitneemende, met een opftaande rand rondom. Wanneer het amaus overal egaal overgebragt is, houd men de goude plaat op zijne vingers, en flaat zagtjes tegens den rand met het fpateltje, om het te beter te doen in een mengen* en effen worden ; daar na legt men de plaat op eene droo- ge fijne linnen lap, om bet vogt naar zig te trekken ; ook ïegt men voorzigtig een plooi 'er dwars over heen, om overal gelijkelijk het water uit te trekken ; als. het. op deeze wiize droog geworden is, legt men het op een ijzer plaatje, welke- twee opftaande randen heeft, en •welker bodem met gaten is, over heete asch v op dat al- le vogtigheid1 uitwaasfeme-, çn alles warm worde, want men moet nimmer de plaat koud in den oven zetten „ want dan barst bet amaus; deezeijzere plaat, welke van ôMnfibit-, in 't fransclï taule oîtûle-, gemaakt is, moet eerst gegloeid en gehamerd worden, op dat het geen fchüfers afgeeve ,• men heeft vervolgens, een Jaoge dun- ne knijptang met ooren , als die van een fchaar, waar mede men de goudü of koperen plaat vast houxten aan- grijpt- om in den oven te plaatzen ; „eindelijk zet men bet ftuk in het.furnuis, waar van. wij de gedaante op Plaat- A. fig. i, 1, 3, 4, 5, 6. aanwijzen; de kooien welke best dienen, zijn die-van haag beuken, of bij-ge- brek van deezen, de kooien van eicken-hout; men vult den bodem van het furnuis met drie laagen hout, wan een duims dikte, -welke men affnijd tot dat ze pasfen ,• Bien legt deezen-naast elkander zo date® elkanderen |
|||||||||
L^
|
|||||||||
■1, «*•■; *£:*..- ■ I—I !
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
ïma:"-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
EMä.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Suf
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
[
|
h» «maten hem bekwaam en uitmuntend m zijne Verwen,- anders Verliezen zij haaren glans; onderwijlen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
hoe ver-
over- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
moet hij de tederfte verwen voor het laatst houden, alg
ten voorbeeld het rood, enz. ,• wanneer een koleur ge
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
re tu, >;<JI«"-,___^ k;! ^pf en 2jjn£ kojeuren biy^en
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
heel vervliegt, zal men die plaats wederom fchilderen ;
wanneer door te veel olie gebruikt te worden , de verf rijst en bladdert, zal men ze met een diamant affchrap-- pen , en van nieuws behandelen ; als het groen te- don- ker is, zal men het met licht-geel verhelpen r de ander» koleuren vereifchen wit om verlicht te worden. De Leezer begrijpt ligt, dat het nietmoogelijk is, ak "
Ie kleine omftandigheden te melden; ondervinding en een groote moed, gepaart met zeer veel gedult , moeten' een groot Schilder in email maaken; en- wanneer wij" alle kleinigheden nagaan, die den arbeid van een gehee- lenmaand können vernielen, kan men zig niet genoeg verwonderen , hoe 'er nog gevonden worden, die iiï deeze verrukkende konst uitgemunt hebben!' Deeze regelen können niet alleen-dienen om te email-
keren, maar teffensom porcelein te fchilderen; wijvoe* gen 'er nog eenige waarneemingen- bij. i-, Alle tinUuuren of quint esfentien können van nut
zijn in het email, men fpreekt met zeer veel ophef van die van amber, maar zij is zeer duur. 2, Alle koleuren worden genoomen uit metaalen, of vcrfchillende aarde,. die het vuur können uitftaan, deeze ontleenen haare ko- leuren van de metaalen- zelve: 3. Men trekt uit de Jaffera een zeer- fraai blaauw;- maar de cobalt is beter, doch raarer en duurder; de faffcra is vervalschte co~- balt. 4. AI het groen koomt van het koper, het zij door fmelting, het zij door calcineering. 5. Alle dekoleuren uit het ijzer getrokken, zijn viugtig en vervliegen, of worden zware 6. Het ijzer geeft verfchillende koleu- ren, na maate men het ijzer op'bijzondere wijzen fine!t, 7. De fraaifte koleur van het ijzer is het rood, alle de overige hangen af van fmeltftöffén. 8. Het goud geeft het purper, 'het carmijn en violet ; deeze tinctuur is zo^ fterk, dat een grein goud 400 maal de zwaarte van zij- ne fmeltftoffe kan koleuren. 9. Het bruin, het geene van het goud koomt, is mislukt purper, dog ook dit beeft zijn gebruik. 10. Over het algemeen zijn alle-de koleuren. die van- het goud kooinen, zeer ffandvastigi können een hevig vuur verdraagen, het violet word fraaijer door het geweldig vuur. ir. Mèn kan ook vio- let trekken uit de magnefia, maar-het is niet zo fraai, als dat uit het goud gemaakt word. 12. Het geel is ge- meenlijk een donker amans, het welke men in koeken koopt> en zeer fijn' wrijft;; men maakt een donkerder geel uit het Napels geel. 13. De donkere glas-koeken- geeven ook groen, maar het is te hard , daarom moe8' het met fmelt-flof verlengt worden , waar door het lich- ter word. 14. Tin geeft wit. 15. Men trekt zwart uit het ijzer. 16: Lood of"menie geeft ûnelt-ftof', dog niet zonder gebreken1; evenwel-bedient men'er zig van, om dat het ligt gemaakt word. 17. Fënetiaansch glas, het flras, het rocaille van Holland, donkere vuurßeenen, bet glas van Nevers, Boheemsch kristal, zand, en alle ftof- fen die in glas veranderen, mits zij geene koleurhebben, geeven fmeltfloften, dog de allerbeste is van gecalci- neerde vuurfieen. 18. De konstenaar moet tot ieder koleur eene bijzondere fmeltfloffe gebruiken. 19. Al- le ftofTen die zig laaten calcineeren-, en koleur houden,, zijn goed in het email/ 20. Zômmige koleuren hebben eene tegenftrijdigheid- tot elkanderen. . 2r. Het groen',, geel en blaauw verdraagen geene mars of ijzer, hetiizer H 3 ' vliegt! |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
ïf <vC HpeTziet wat hij doet,
j ifile- eeene fchildert met koleuren, welke het vuur
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
verandeit,
,/irHpelen kan aau wj ïui*.v..um.i,
Ennef men zijne koleuren gefcbikt heeft, bezorgt |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
o
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
„v.ëén weinig lavendel-olie , van de opregtfte, men
kat die in een glas met gaas gedekt dik worden in de lucht door de zon ; om deeze te gebriuken , houd men opzeüelijk een groot penceel;- dog om te fchilderen klei- nere van hermelijne-ftaarten gemaakt, deeze losfen de verf en de olie ligter ;■ de verwen moeten met een wei- nig van de lavendel-olie gemengt, gewreeven worden op kristal of agaat, dat men geene korrels gewaar word; tot palet neemt men een (lukglas, waar op men de-koleu- ren fchikt, en dooreen wit papier 'er onder te leggen, onderfcheid men de verwen; onderwijlen kan men niet "dan metgroote voorzorge de gemengde verwen op het palet tot 's anderen daags bewaaren, om dat de olie ver- dikt; de omtrek van de tekening maakt men met rood van ijzer, deeze verhindert de kracht der koleuren met die men 'er vervolgens opbrengt; dog vooral moet de om- trek zeer net zijn, want men kan 'er niet aan herdoen ; in geene konst word zekerer hand vereischt.. De fchilJer heeft -altoos, een vuurftoof of kleinkagcbel-
tie naast zig met een zagt vuur, om als hij uitfpreid zijn werk op te droogen, leggende het op het ijzer plaatje, het welk doorgellaagen is , tusfehen beide en ook dan dekt hij het geheel met een dekzel van dun bortpapier ; wanneer zijne omtrek geheel afgedaan is, met het rood van ijzer of mars,. laat hij zijn werk droogen, gelijk zo even gezegt is; dan begint, hij te kleuren , leggende dun- netjes de koleuren ieder op-zijne plaatze; dit laat hij weder droogen , dan brengt hij 'er de fchaduwen over, 'en laat het weder droogen; dit gedaan zijnde, laat hij het. 't eerfte vuur ondergaan ; om het eerfte vuur te geeven aan het werk, zal men het eerst langzaam droo- gen,. en heet maaken,. totdat de fijne olie wegvliegt, en door de overblijvende dikke olie de gebeele- plaat zwart word ; dan brengt hij het: in den oven , en laat he.t;gloeijen tot dat het wart weg is., en-de koleuren haare kracht verkreegen hebben; dog zo dra de opper- vlakte glinftert, moec men het uit den oven neemen ; terwijl ditgefchied, ondergaat de konstenaar. de grootfte napuwtheid , verliezende dikwils in dit oogenblik al Zijne voonge arbeid ; vooral moet men zorgen, dat nie- mand ademt over het werk, die kwikzilver behandelt, (tjpgenoomen heeft, alles luistert zeer naauw, en ee- negennge omftandigheid doet-dikwerf van een beeldbet mtüdcn.of kliederen vervliegen , en niets dan handen of voeten overolijvsn; als het-werk in het eerfte vuur is, Tilt n,!kwerfSckee'-t worden, en niet al te glanzig alle. n"-' t,aar,M fcbildelt men voor-de tweede maal de ee/ft!"' Cn ,iragt'Ser - op dezelfde wijze als omtrent deom'-M- Ze',gezcgt is; mcn 'egt de grond, en doet A™ Je -tergrond in een fmelten, en met de de bronof li0,earer>; gewärmt en heet gemaakt zijn- hetdoe \iivee', '"L^ ^«„^eede vuur, waarin men dert vervolsens 'aille "at a"eS W°J glinftert ' men Cch[l leid het tott," dé X°Ver VTle derde reize' en bc' berhaalen mLrl , vuur; dit kan men tot vi'f re'zen * fflaar wel zeker zijnde van de deugd zijner |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
_______________:___1----------------------
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
EMA. EMBi
Daar is tweederlei groen, gras- en Zeegroen ; tweei
derlei geel, licht en donker ; tweederlei blaauw, don. ker en zwart; violet, roozen-koleur en rood; het pur, per en violet word zeer fchoon op het zilver , maar het hegt zig niet gemakkelijk, Hoe te emailleeren bij de lamp. :
Dit is eene zeer aangenaame konst; om te beginnen;
dient men zig eerst te bezorgen allerlei buizen , en van allerlei koleuren van glas, als mede allerlei ftokjes van verfchillende koleur en dikte; men heeft van nooden eene groote en tamelijk hooge tafel, waar op en om men verfcheidene lampen, en verfcheidene werklieden kan plaatzen ; als mede eene groote dubbelde blaasbalg om de vlam op te wakkeren, het welk door een der werklieden gefchied ; de Jucht koomt in eene laade, en die is gefloo- ten met pergament, waar in zo veele hollen, als lampen zijn, waar in men glaze kromme pijpen zet; op dat de vlam niet het gezigt aandoe, plaatst men fchermtjes van hout of blik op de tafel, in welker fchaduwe het gezigt van den Emailleerder koomt; de lamp word gevult met raap-olie, en de pit is van dik dubbeld katoen ; boven de lamp heeft men eene blikke tregter om de rook te van- gen , en naar buiten te leiden ; de werkkamer moet don- ker zijn, anders zoude het daglicht den werkman zeer belemmeren ; wanneer hij een mannetje, paard , of iels diergelijks wil maaken , van eenige grootte, vormt hij van koperdraad een klein fceletje, neemt dit in eene hand, en met de andere een ftokje glas, en brengt het in de lamp, doet het fmelten, en woelt het om het fce- letje, en vormt het met fcherpe, ronde knijptangetjes, met puntijzers en mes, naar believen; want het amaus laat zig vormen even als wasch op deeze wijze ; daar na neemt hij andere koleuren, en brengt die daar hij ze noodig oordeelt; moet het mannetje of paard hol zijn, zo behoeft hij geen fceletje, maar neemt eene holle buis, doet die fmelten, en blaast 'er een bol van, aan welke hij met behulp zijner werktuigen, de gedaante geeft van borst en buik, enz., hij hegt'er de beenen aan, of wel trekt die uit, maakt fchoenen, knoopen, hoed, enz. van verfchillende koleur, enz.; een klein fneedje met het diamant, of met de vijl daar de blaaspijp gehegt is, of met de lamp, en een tikje, doet het ftuk ligt af- zonderen van den bla.aspijp ; men maakt op deeze wijze bloemen op de allerkonstigfte wijze. Het verfchillend gekoleurt glinftcrend zand, zo als ::
men het noemt, word ook op deeze wijze gemaakt; men blaast van gekoleurt glas een bol die zeer dun is, laat die koud worden, en breekt vervolgens dezelve aan ftukken tot gruis. De gitten, waar van men in de borduur-werken g£'
bruik maakt, worden mede op deeze wijze gemaakt; men trekt een holle buis op de dikte die men noodig heeft; men maakt dus pennen daar men mede fchrijven kan, knoopen, en?.',* konst-oogen, horlogie-plaaten e11 valfche peerlen, oor-cierzels, enz. EMARGINATUS, Uitranding, Uitgerand; is een
term der kruidkunds bij de gedaante der bladen gebrui- keiijk; betekenende'folium emarginatum of uitrandig blad, een zodanig blad , dat op 't uiteinde [inwaarts uïtgefneeden is. EMBAMMA, een Saufe; is een vloeibaar aanga'
naam fniaakénd toebereidzel, dat bij de fpijzen gebruik I word, 't zij om dezelve fmaakclijk te maaken , of o"1 I |
||||||
p0 EMAÎ
vliegt weg; het blijft wanneer eerst het groen, geel
cf blaauw in het vuur geweest is. 22.. Het wit is de vriend van alle koleuren ; gemengt met carmijn, geeft het roozen-koleur, min of meer fterk na het mengzel. 2.3. Het wit en purper geeft ligt-violet, gelijk dat van de firinge-bloem ; door 'er blaauw bij te doen, word het violet helderer. • 24. Blaauw en geel geeven groen. 25. Violet bij het zwart gedaan, maakt liet fraaijer en fmeltende; en belet het fcheuren, 't welk altoos gebeurt, wanneer het zwart alleen gebruikt word, a5. Het blaauw verliest nimmer zijne fchoonheid, hoe fterk't ook gevuurt word. 27. Het groen, geel, purper en carmin vervliegen niet, maar worden zwakker door het vuur, en verllenzen. 28. Al wat van ijzer komt, is volatil of viugtig, om dat het met de rook aanfconds zig vereenigt, en herfchaapeu word. Men kan zo wel met water, als met olie fchilderen ;
ieder heeft zijn voordeel, men kan het palet met water lang bewaaren, en het werk met minder vuur, ender- halven met minder gevaar uitvoeren ; want al de olie moet eerst verbranden, eer de koleuren te voorfchijn koomen; ook fchiltlert men fchielijker met water; de olie Iaat zig beter pointilleeren, en beter verzagten en in een fmelten ; onder het water doet men een weinig gom; maar die gom droogt altoos op de oppervlakte , daarom moet men ze eerst afwasfchen met een pen- ceel , en dan de verf opneemen ; vooral moet men wei- nig water gebruiken , anders vloeit de verf; men moet voor al wagten, tot dat de onderfte verf droog is, eer men 'er ten tweedemaalen overfchildert, anders neemt men de onderfte weg; als de omtrekken moeten verbetert worden, neemtmen een pennetje van ijvoor of van palm- hout; voor al moet men niet te veel gom neemen, of de verf fplijt in het bakken; als 'er bij geval veel gom In de verf gekoomen is, moet 'er meer drooge verf bij gedaan, of met fchoon water overgewreeven worden. Om met doorfchijnende koleuren te
emailleeren. Dit kan niet gefchieden als op het goud ; dog als men het doen wil, op koper, moet men eerst wat zwzn amaus leggen ter plaatze daar het nodig is, en daar op een plaatje goud leggen, waar op vervolgens het doorfchij- nend amaus gebragt word; men tekent eerst de figuur, en daar na werkt men deeze grond op in basrelief, want het invallende licht moet de fchaduwe geeven ; voor al zal men zeer fijn goud gebruiken ; als de grond klaarge- maakt is , moet men de verf wrijven, dog niet fijn, hoe grover die is, hoe aangenaamer de koleuren zig toonen ; men brengt 'erde verf op , gelijk bij het emailteeren reeds gezegt is, met een penceel ; wanneer het werk afgedaan is, laat men het in de open lucht droogen ; eer men het in den oven brengt, laat men het eerst warm en heet worden bij den mond van den oven ; vervolgens brengt men het diep in het vuurbakje, gelijk te vooren gemeld is, tot dat het amaus gefmolten is ; voor het tweede vuur verbetert men het nodige , daar het te laag is, of weg gevioeit is, „dan brengt men het in hettweedevuur ; vervolgens flijpt men het effen, gelijk bij het wit amaus gezegt is ; als het gefleepen is, brengt men het ten der- den maale in 't vuur, welke het fmelt, en'er de luister aan geeft; dit flijpen kan gefchieden met het werktuig, het welke tot het gravecren van edele gcileentens ge- bruikt word. |
||||||
. ---. .-._ --
|
|||||||||||||||||||
EMB. EME.
|
|||||||||||||||||||
(frt
|
|||||||||||||||||||
Ie eetlust te vertrekken , of ook om de rauwigheden
WA^^K-VOGEL^'is een vogel onder het geflagt der
'■T f behöorende, en een medezóort van de Lomme; J'nJitfchers noemen hem grosfir zee-Fluder; hij is cfnorer als een Ga/w ; van bovenen zwartagtig bruin, en Sn onderen wit; om de hals heeft hij een zwarte nngs- |
vrugt (foetus) en bezigen bet woord emlrijo nie!
meer.
Rui se h cur. renov, verhaalt in een vrouw die kort
te vooren had ontvangen een embrijo te hebben gezien, die niet grooter was dan een gemeene fpelds-kop: Hart- man ephimen. nat. cur. zegt 'er eene.gezien te hebben , die met de dikte van een maankops zaad-korl over een kwam: Mattmugham comp. obfl. verzekert, dat een emlrijo van zes dagen de omtrek eener gersten-koorn heeft: Dodart histoire de l'academie desTciéacés 1701. maakt van een embrijo melding die zeven lijnen lengte •had, en in wien men reeds een begin van de onderfchei- d.'ng der ledemaaten koste befpeuren; bij Meauriceau in zijn waarneemingen vind men aangeteekent, dat hij een embrijo in de wateren van het eij beeft gezien, die bijna de groote van een boon had. Men vind in de Schrijvers een groot aantal waarneemingen van dien aart, welke: niet met malkanderen over een koomen; en tot een bewijs verftrekken dat 'er groote verfebeidentheid in de uitzettingen van den embrijo, geduurende de eerfte beginzelen van haaren aangroei plaats vind, dewijl Meauriceau de waarneem ing van een vrugt (foetus) bij brengt die na een zwangerfchap van twee maanden, niet grooter als een gersten-koorn was : Men kan dus niets zekers dien aangaande bepaalen, om dat de voortgroeijing van de embrijo zig niet altoos regelt na het getal der dagen, die zedert de ontvangenis verloopen zijn ; die voortgangen hangen waarfcbijnelijker af van den aarB der voedende ftoffe die haar toegevoert word ; zie VRUGT, en lees hier mede over de eerfte geleerde aanteekening van den beroemden Hall er over de 675 J van Boerhaave Inflitut. med. Aristoteles geeft dikwils aan de ongehoorene vrugë
(foetus) der dieren, en Theophrastus aan de zaaden der planten de naam van embrijo; waar in zij dooi" de meeste hedendaagfche -Schrijvers zijn gev'olgt gewor- den, EMBRIO; Plantafeminalis; Plantbeginzel, Zaad'
fpndtje of zaad-plantje ; is in de kruid kunde het fpruit- je in het zaad, dat de beginzelen van eennieuwe plant bevat, en als nog ongebooren is, gelijk men in een boon of erwte duidelijk zien kan ; zie ook CORCULUM. Dog Toürnefort en andere verftaan in haare fchrif- ten daar door het beginzcl der vrugt in de bloem- kelk. EMBRIJOTOMIA ; ditwoord 't welke van 'c griekfche
ifißnitifœtus, en tipm, ikfnijde, afkoomt; is eene heel« kundige operatie, welke beftaat om het navel-ftreng van een nieuw-gebooren-kind af te binden. Buiten dat beeft het woord embrijotomia nog verfebei-
dene betekenisfen; als de anatomifche ontlediging van een embrijo ; ook de operatie wanneer een doode vrugt in de baarmoeder word aan Hukken gefneeden, om 'er dus- de moeder van te kunnnen verlosfen, enz. EMBRIJULCIA ; ftamt van het griekfche faß?™, foe-
tus, en 6*axj/i', trekken, zijnde die operatie, waar door'C kind uit 's moeders lighaam word getrokken. Zie KEl~ SERLIJKE SNEEDE. ', EMBRIJULCUS; Embrothlastes ; is de naam van-
een heelmeesters werktuig, in de gedaante van een haakt- en wordende gebruikt, om' de beenderen van een doode- vrugt in 's moeders lijf te breeken, eii uit te haaien. EMERAUDE, zie EDELGESTEENTE en-SMA-
RAGD. EMERUS, zie CORONILLE. EME.
|
||||||||||||||||||
wiiz-
fle vlcugeli
■oinp ligiia !'!i |
de ftaartpennen zijn aan de tippen wit;
an dit dier zijn zo klein , dat zij 'er hun niet mede kunnen opheffen ; onder de |
||||||||||||||||||
virils "hebben zij-twéé holligheden die redelijk diep
Win ö en waar in men zegt dat zij hunne eïjëren uitbroe- den' dog aan dit wonder kan men met alzo veel reden twijfelen , als aan 't zeggen van de Noorweegers, dat zij nooit op 't land gezien worden, dan alleen 's weeks voor kerstijd, en dit zoude de reden zijn waarom daar te lande de vierde advends zondag, onder het gemeen 'door de wandeling immer- of ommer-Jonntagh geheeten %ierd. Het dons deezer vogelen maakt dat zij zeer begeeng
zijn, en om cuereden gejaagt worden, dog zelden gevan- gen ,' dewijl zij zeer bebendiglijk den fchoot weeten te 'ontduiken, koomende een goedftukwegs, van de eerde plaats, daar men ze gezien heeft, weder boven. * EMI3110CATIO ; Irrigatie; Inwrijving; Wrijving; Js een zoon van vlocijend enmeestalverweekend of ver- 'zagtend uitwendig geneesmiddel, dat allengskens op een ze- ker deel gedrupt word, om de pijn te verzagten, het deel te verfterken en de contraftuuren of zaamentrekkingen "te verflappen. Hier toe dienen allerleij geesten , esfen- tlen of tinctuuren, balfems, gedistilleerde oliën, enz. als 'gfst van ammoniak-zout, van aardwormen, van mieren, va i hertshoorn, carbunkel-water, hongarisch witer, wa- ter tegen; de beroerte, vallende ziekte ; effents van roof e- ymrijn bloemen, van melisfe, vanbevergeil, enz. Deeze ■dingen gebruikt men alleen of maakt 'er zaamengeftelde •middelen van; bij voorbeeld ■ Neemt hongarisch water (eau de la reine) , geest van
'aardwormen , halfen van angelike , van elks een once ; fme igt het. Dit is dienftig in 't leden-water en jigt, uit- ■eidig allengskens in te wrijven. B Of neemt witte petrolie , twee drachmen; gedistileer-
\fe roojenarijn- en jeneverbefien-olie , van elks'twee fcru- *pei : mengt het. ',, EMBRIJO, dit woord't welk van het griekfche w
$•> e" &*'<'> groeijen afftamt; "is de naam die door de
EriCMlcie Geneesmeesters aan de vrugt in 's moeders
.jjgnaatrns gegeeven, omdat dezelve in de baarmoeder be-
«ooten is, en daar aangroeit; men is het niet eens over
e tijd hoe lange de vrugt met deezen naam word ge-
noernt ; eenigen 20 als Marcellus , iib. de foetura ho-
-™"/ bcwccren dat hem deeze naam toekoomt geduu-
■[,. f dcn tijd dat dezelve in dit ingewand beflooten
kenab-Cren Z0, als D»klikcoürt, perioch. 25. gebrui-
vormini V'°° einh'ii° niet anders, dan om de eerfte
eij beQoot"' tC dmkken van een dierlijk lighaam in een
gefchooten'h ' fr'aar ,!an df P^nta nog geen wortelen
en zo dra 1 1 aiG ln de baarmoeder uit te planten ,
|
|||||||||||||||||||
ven zij
''•'-'r:s ffiyife^M Iuß- med- «4 en M-
het woord emhrUSSne-rah exer"tat'0^. gebruiken ook waar van de vonL"'"-- da" t0t de eerfte forming'
TdradezelveZiSuiJm3"in de baarmoeder begint;
aezelve ter «Jeega, ontwimpelt is, noemen zij het
|
|||||||||||||||||||
jfS» 'EME. EMI. EMM. • EM O. EMP.
|
|||||||||
£MP.
|
|||||||||
van anderhalfs voet hoogte, die met keine dikke bruine
bladen bezet zijn, drie bladjes bij een ftaande; de be- fiën zijn wit, doorfchijnend en volzappig, naar paar- len gelijkende, bevattende drie korrels van binnen, en zijn aangenaam en zuuragtig van fmaak ; wordende in de herfst rijp. Plaats. De eerste zoort groeit in Hoog-Duitschland,
Boheemen, Zweeden en elders ; word ook wel in de dui- nen van Holland gevonden ; mosfige, onvrugtbaare en vogtige gronden, zijn die waar in dit gewas het beste wil tieren ; het is zo hard van aart, dat men het gemeenlijk op de hooglte bergen in Zweeden vind ; al- waar de Heer Linn^us heeft waargenoomen , dat om- ftreeks de kopermijn te Falhun, alwaar bijna geen gewas, uit oorzaake van de zwavelige dampen der mijn, die zo na- deelig aan het groeijende rijk zijn , dit heester 'er egter weelig tiert : Om het zelve te vermenigvuldigen, moet men de befiën kort na dat ze rijp zijn, op een fchaduw- agtige plaats in een vogtige grond zaaijen , de planten koomen egter niet op voor de maand April van het tweede jaar, kunnende als dan in het najaar verplant worden. De tweede zoort komt voort in Portugal, al- waar het zeer menigvuldig is, gefchiedende de vermeer- dering op dezelfde wijze als de voorige zoort, behaïven •ven dat zij minder fchaduw en vogt begeert, en liefst een zandagtige grond hebben. EMPHRAXIS ; eene Verftopping; in wat deel de-
zelve zijn mag. EMPHljTSEMA;P/;((/orfej ,- Ooglids-opzwelling, is
eene opblaazing of opzwelling der oog-leeden; 't welke door wind of eene beflooten lucht kan voortkoomen. • Hier tegen zijn inwendig dienftig vlugge zweet- en wind- drijvende middelen, als zoete salpeter-geest, winddrij- vende esfents ,esfents van oranje]'chilien, olie van carweij, tinctuur van caneel, van foelie, geest van anijs, van angeiike, van ammoniak-zout met anijs, enz.; uitwendig gebruikt men een zakje metcamille-bloemen, vlier-bloemen, anijs-zaad, carweij-zaad, wijnruit, fcordium , malu- we, laurier-befiën; welke dingen men in wijn kan koo- ken: Of Neemt water van vlier-bloezem enkalk-water, van elks
■twee oneen; camfer-brandewijn, geest van angeiike en moeder geest, van elks een once ; mengt het, hier mede maakt men een vier dubbeld linnen doekje nat, en legt het op. Of men kan gebruiken 't ceraat van cumijn; 't pleister
van laurier-befiën, of labdanum, enz. Indien deeze opzwelling ontftaan is door fcherpe din-
gen of door 't fteeken van bijen, waar door zig onder 't opperhuidje overvloedige winden zetten, dan zijn in- wendig de zweetdrijvende middelen nuttig ; als gebarn- fieende liquor van hertshoorn, zaamengeflelde tin&uur van ivijnfieen, bezoardifche tinUuur van dntimonie ; en uit- wendig kan men de plaats beftrijken met gecamferde geest van tkeriaek, of met geest van pis, peruviaanfche balfeni, zenuw-balfem, kramp-balfem van mijnficht, ammoniak- pleister, enz. EMP1RIA; Empeiria; is een handelwijze die alleen
op de ondervinding en eigen begrip fteunt, of om iets te doen of te maak'en naar eigen goeddunken, zonder eenige gronden of goede regels te volgen. EMPIRICA MEDICINA; is een Geneezings-wijze.
die alleen op de ondervinding berust zonder kennisfe van de natuur- en ontleed-kunde, nog de reeden bij de be- vinding te paaren; gelijk ten tijde van Celsus en Ga- |
|||||||||
EMETOLOGIA, dus noemt inen de Verhandeling
van de Braakmiddelen. EMISSARIS ; word zulk een .perzoon door verflaan
die men vertrouwt, veel bekwaamheid heeft en loos is, ■en welke bedektelijk word gezonden, om de gevoelens en voornemens van een ander te peilen en te doorgron- den , of hem eenig voorftel of opening te doen, gerüg- ten uitftrooijen, de daadcn of houding van een vijand befpieden enz. om uit dit alles voordeel te trekken. EMMENAGOGA; Maandflonden drijvende of be-
vorderende middelen; betekent ook zadanige die de baaring bevorderen en de nageboorte afdrijven. Zie MAANDSTONDEN en NAGEBOORTE. EMMENALOGIA ; is eene griekfche uitdrukking,
Eaamengeftelt door de woorden tft//.'m*, menflrua en tiycs, ferma ; bij gevolg word het gebruikt om een ver- handeling over de ftonden of maandelijkfche ontlastingen •der vrouwelijke kunne mede te betekenen : Het beste werk onder die tijtel bekend is dat van den beroemden Freind medicus aan het Londenfche Hof. EMMORPHI ; betekent fteenen die aan andere na-
tuurlijke of door konft gemaakte dingen eenige gelijkheid hebben ; gelijk daar zijn de mosjel- en fchelp-fieenen, tro* «shiten, ( conchitœ, carcinites, trochitœ), enz. die men hier en daar in de natuur-cabinctten der liefhebbers vind. Meer hier van begeerende te weeten kan men nazien het Mufceum van den Hr. Richter , die 'er al- daar wel XIII zoorten van opgetekent heeft. EMOLLIENTIA , Verzagtende of Verweekende Ce-
Meesmiddelen, zijn zodanige, door welkers zagte warm- te en vogtigheid de harde en opgezwoliene deelen week gemaakt worden : Dezelve worden gebruikt in de ge- daante van eenftoving, pap of afkookzel, enz. De en- •kelde verweekende dingen zijn de volgende ; heemst- 'ivortel ,witte lelie wortel, brijonie-wortel, maluwe-wortel, hiemst-bladen , beeren-klauw, maluwe, melilote , bingel- kruid, betonte, quee-zaad, fenugreeh-zaad, lijn-zaad, arlooikruid-zaad, mastix, boom-oolie, lijn-olie, witte Ie- lien-olie, St.janskruid-olie, zevengetij-olie, diachijlums- f leister, melilote-pleister, enz. EMOLUMENTEN, hier worden de voordeden
door verftaan, die iemand van zijn ampt of bediening trekt. EMPASMA, is zo veel als Catapasma ; zie al-
daar. EMPETRUM; Erica baccifera; Befiendragende Hei-
c; twee zaorten worden 'er van dit gewas gevonden
als i. De zwarte leggende Befiendragende Heide ; Erica
taccifera procumbens nigra; (Empetrum procumbens, Linn. Spec. Plant.) 2. De witte regtopflaande Befiendragende Heide ; Ca-
marigna; Erica eretta baccis candidis; (Empetrum ere- Bwn , LiNN. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort fchiet tegen de aarde
'leggende getakte ftengen uit de wortel, waar aan kleine dikke bladen groeijen; de bloemen die in Julij te voor- fchijn komen, en tot 't einde van Augustus duurcn, zijn driebladig waar na ronde zwarte befiën, als jeneverbe- fiën volgen, die veele korrels bevatten en vol zap 2'tjn, en tot het lieffte voedzel van de kor-hoenders ver- ftrekken ; zo dat men verzekert kan zijn, dat overal «raar dit heester groeit, ook die zoort van vogels gevon- den worden. De tweede zoort groeit met haare ftengetjes regt op,
|
|||||||||
EMU.
|
||||||||||||||
EMP.'
leNuS een zoorte van ongeleerde Artzen Waaren , wel-
ke flegts blindelings dat geene deeden, dat ze van ande- re gezien of gehoort, en geleezen of zelfs gedaan had- den , en gelijk nog hedendaags van de kwakzalvers ge- fchied, voornaameüjk als geen kennisfe of reden bij de ondervinding gevoegt is. Dog wat de ondervinding in de Geneeskunde op zig
zelfs betreft; deeze word van verflandige Geneesheeren çeenzins verworpen , mits dat die bij de reden ge- paait worde : Want fchoon enkele gevolgen uit de reden getrokken altijd agtenswaard zijn, zo zijn ze egter niet altijd toereikende, om een deugdelijk en krag- tig middel ter geneezing te beraamen, of uit te vinden. Het herhaalt gebruik van een Geneesmiddel met nauw-
keurige opmerking op deszelfs uitwerking, ten nutte of nadeel in deeze en geene gevallen, maakt den Genees- meester des te zekerder in zijne doeningen, en geeft hem gelegentheid om zijne misflageii te verbeteren , en eene veilige verkiezing onder de Geneesmiddelen te doen ; EO dat hij zijne Lijders niet geeft dan dat hij kent, en welks werking hij weet dat met hunne natuur en geftelt- heid best overeenkomftig is : Deeze geneezingswijze word derhalven met regten reden voor de fteun der Ge- neeskunde gehouden, dewijl ze zig grond op een geleer- de kennisfe van de gelijkheid of overeenftcmming, die 'er in de voormaalige en tegenwoordige gevallen te befpeu- ren is, en bijzonder op de kennisfe der kragten en uitwerking van de Geneesmiddelen, door ondervinding verkrecgen. EMPIRICUS; noemt men iemand, die iets doet of
verrigt naar zijn eigen begrip, zonder eenige gronden der zaake of goede regels te volgen ; gelijk bij voor- beeld een ArchiteB, die de regels van een goede bouw- kunde niet verftaat, of dezelve verwaarloost, waardoor hij wanfchepzels in de bouwkunde en derzelver cieraa- den, enz. ter waereld brengt ; gelijk men niet zelden ziet gebeuren. Dus word ook in de Geneeskunde een zodanige Artz
Empiricus genoemt, die de wijze van geneezing flegts bij ondervinding verrigt, zonder kennisfe van de natuur- en ontleedkunde te hebben; fchoon anders de ondervin- |
||||||||||||||
0$
|
||||||||||||||
fpreekwijs, welke zo veel wil zeggen, als reuk van "brandy
en koomt af van het griekfche woord «>TupWm, 't welk; ontvlammen of branden betekent. Empijreuma word niet gebezigt dan ten aanzien van
de onaangenaame reuk die het vuur kan geeven, zo dac het geen brandig ruikt zonder onaangenaam te zijn , als bij voorbeeld gebraaden amandelen , gebrande zuiker „. co'ff'ij, enz. niet empijreumatisch genaamt worden. Empijreumatisch is dan wanneer bij het kooken ofdis-
tilleeren , de vloeibaare of harde gedeeltens der dieren , of de zoete en harsagtige lighaamen aanbranden; dit ge- fchied onvermijdelijk aan alle hoorns, beenen, klauwen, bloed en andere zappen van dieren, als ze overgehaalt worden, om 'er de olie van te verkrijgen, welke olie daarom ook oleum empijreumaticum, aangebrande of'[lin- kende olie genoemt word ,• gelijk de olie van hertshoorn, van ij voor, van menjchen-bloed, enz.; maar bij het dis« tilleeren van honing en hars/en, als mede van v/atere\% en bij het kooken van oliën en fijroopen, enz., moet de aanbranding vermijd worden, zo veel doenlijk is, de- wijl dezelve daar door anders een onaangeuaamen reuk en fmaak verkrijgen. EMULGENTIA VAS Ai uitzuigende- of nier-vaten,
dus is men gewoon de bloed- en flag-aderen der nieren te noemen ; deeze zig in 't midden der nieren inplanten- de, verfpreiden zig voorts in derzelver holligheden. EMULSIO; Amijgdalatum; een Emulfie of Melk-
drank; Amandel -melk; Zaad-melk; is een door konst gemaakte melkagtige drank of een vloeijend geneesmiddel,, het welke in koleur en fmaak de melk niet zeer ongelijk is, en gemaakt word uit merg- en melkagtige zaaden , welke in een marmere of andere vijzel worden geïtoo- ten, waar bij men allengskens gekookt water of cenig ander vogt giet, en het dan zamen door eon doek drukt; vervolgens witte zuiker of eenige fijroop 'erbij voegt: De zaaden waar uit de Emulfien meest gemaakt worden, zijn zoete amandelen, zaad van calbasfen, concommers, meloenen, cardebencdicie, marien-distel, fiek rapen, peo- nie, kuischboom, vioolen, maankop, enz.; daar worden ook we\'witte poeders bij gemengt, als zweetdrij'vende antimonie , zonder vuur bereid hertshoorn, geprepareerde kreeftsoogen: Ookkan me« uit de hars/en en uitgeperste oliën dusdanige emulfien bereiden, wanneer ze alvoorens met het geel van eijeren ontbonden, en vervolgens met water vermengt worden : De meeste melk-dranken worden bereid tot borst- en flaap-middelen, als mede om de fcher- pigheid en hitte des bloeds te verzoeten en te maatigen. Een gemeene Amandel-melk te bereiden.
- Neemt een vierde pond zoete amandelen, fchilt dezel- ve, na dat ze in warm water geweekt hebben, en floot ze in een vijzel klein, doet ze dan in een aarden pot, giet 'er wat gekookt water op, en roert het tot een pap, vervolgens giet 'er nog meer kookend vtater bij, tot on- trent een mingelen, min of meer , na dat men het dun- ■ ner of dikker hebben wil, en dekt het digt toe, laat het dus een paar uuren flaan trekken , maar roert het on- dertusfehen eens om, en doet 'er een lepel vol of vier, vijf witte zuiker in, na dat men het zoet begeert, met wat roofewater, als dan laat het door een doek loopen , maakt het weder heet en in een coffij-kangedaan zijnde, drinkt het warm als chocolade; is een aangenaame, ge- zonde en voedzaame drank, die men in plaats van cho- colade drinken kan ; Men kan deze amandel-melk ook met half water en half zoetemelk bereiden, en dan is ze nog I voed- |
||||||||||||||
ding van veel nuttigheid in de geneeskunde
|
||||||||||||||
gelijk
|
||||||||||||||
we op het voorige artiikel aangemerkt hebben.
EMPLASTRUM , zie PLEISTER.
EMPNEUMATOSIS, zie INADEMEN.
EMPROSTOTHONUS ; dit woord word zeldzaam
gebezigt, en-betekent een zoort van kramp-trekking, wanneer alle de leden voorwaarts worden getrokken ; zie KRAMP. EMPIJEMA; is een heelkundige fpreekwijs, die voor
cetie ziekte, en ook voor eene operatie gebezigt word, zijnde eigentlijk een grieksch woord, zamengeftelt uit " in, en rf«; etter; «>•»■</>«, colleSlo puris, verzame- ««# van etter. De Empijema-ziekte is in het algemeen eene verzame-
ling van etter in eenige holligheid van het Iighaam, in 't noc-fd, onderbuik, of elders; maar dewijl deeze verza- meling lrieer ;n ^e torst, dan in een ig ander gedeelte van het Iighaam voorvalt, heeft men inzonderheid de jla?,lT1 ,v^n Empijema aan de verzameling van etter in de lolligheid dei- borst gegeeven. De Empijema-operatie is eene opening die tusfehende beide ribben gemaakt word, °jn aan de ftofFen die in de borst zamengevloeit zijn, l,lt|anS te verleenen. Zie ETTERBORST. »'-"^JREUMA ; Aanbranding; is eene Chijmifchc
|
||||||||||||||
Hf ËMU. ENA.
voedzaamer ; zommïge doen 'er ook wel wat esfents. van
amber of caneel bij. Amandel-melk voor zieke menfchen.
Deeze word bereid als de voorige, behalven dat men in plaats van enkel water, gekookt gerstewate f neemt, uaameüjk tot een-vierde pond amandelen, een paar bou- teilles of wat meerder water, waar in een paai" lood goede gepelde gerst, 'een uur of anderhalf gekookt heeft, hier van laat men den zieken altemets lauwwarm drinken, dat hem zeer verkwikt en verfterkt : Deeze melk moet men in vlesfen op een koele plaats bewaaren, de- wijl ze niet lang kan duuren. Emulfie of melk-drank tegens de teering.
Neemt van de vier groote verkoelende zaaden, ander-
half once; gepelde zoete amandelen, tweeftuks, ftoot dit in een marinere vijzel, en roert 'er bij beetjes onder een bier-glas vol aftrekzel van de volgende kruiden; man netjes eerenprijs, een vingergreep; hondjesdraf of bloemen van hoef bladen, een halve vingergreep ; dan doorgezijgt zijnde, doet 'er bij fijroop van vioolen of van heemst, een halve once. Deeze melk-drank neemt den lijder 's morgens nugte-
ren in eens, lauwwarm, en 's avonds na bed gaande , kan hij het herhaalen ; dezelve is zeer dicnftig in de tee- ring te gebruiken, bij gebrek van melk, of als de lijder- de melk niet wel verdraagen kan. Rustmaakende Meljt-drank.
Neemt vier gepelde zoete amandelen ; van. de vier
groote verkoelende zaaden, twee drachmen; witmankops. zaad, anderhalf drachma; ftoot het in een marinere vij- zel, en doet'er bij beetjes, onder omroeringc, een groot glas vol gekookt water bij, en voegt bij het door- zijgzel fijroop van maankoppen,- een half ónce , of zes drachmen , of laudanum liquidum van Sijdenham, 12 & 15 druppels,- dit neemt men op éénmaal in, naar bed gaande; men kan 'erook een fcrupel geprepareerde kreefts- oogen bijvoegen. Aangenaame purgeerende Melk-drank.
Neemt vier gepelde zoete amandelen, van de vier groo-
te verkoelende zaaden, een drachma ,• ftoot ze in een marmere vijzel, en giet 'er allengskens bij een groot glas vol gekookt water, waar in twee oneen manna gefmoken is; dan doorgezijgt zijnde, doet'er bij Markgravinne- poeder, een fcrupel, en water van oranje-bloesfem, twee fcrupels. Dit neemt men in eens 's morgens nugteren in.
Andere' aangenaame purgeerende Melk-drank.
Neemt hars van jalappe, oïvanfeammonie, vijftien
grein, ontbind het al roerende in het geel van een eij en roert 'er dan bij beetjes een glas vol water van bingel- kruid, of van venkel onder, voegt 'er bij witte zv.iker, zo veel genoeg is, om het te verzoeten. "Men gebruikt ze als de voorgaande. -
EMÜNCTORIA ; dus worden die vaten genaamt,
welke dienen om de overtollige vogten enfœces , enz. uit het lighaam te ontlasten. ENAEMON; is een bloedftoppend middel, dat door
tegenhouden, verkoelen of uïtdroogen de wegen van opene vaten fluit, en d'e vloeibaarheid en .hevige bewe- ging des bloeds vermindert en ftempt. Zie BLOED- VLOEIING uit WONDEN. |
||||||
ENA. ENC.
ENAEOREMA ; deeze naam word aan het dikke ó>
wolkagtige gegeevcn, dat men zomtijds in 't midden van de pis, drijvende ziet. ENARTHllOSrS ; eene anatomifche fpreekmanier^
zijnde eene der drie zoorten van Diarthrofis, het welli wil zeggen becnige gewrichting met beweeging ; de beide anderen zijn de arthrufis en de ginglijnus. Men zegt, <<lat de enarthrofis word verwekt, wanneei
het dikke hoofd van een been in een diepe holligbeiï of pan word ingehjft of ontfangen, zo als het hoofd van het heupebeen in de pan der ongenaamde beenderen, enz. ENAULIA ; dus noemt Hifpocrates de hals van de lijfmoeder. ENCANTHIS ; grieksch woord , zamengeftelt uit
«"», in en »«S-»'f) hoek van 't oog; betekent een gezwel aan de oogen, enz., is tweederlei, het eerfte beftaat in een gezwel in de binnenfte of groote ooghoeken; het tweede in een gezwel aan de traan-klier, als dee- ze over de oog-leden hangt, zo dat ze zig niet kunnen fluiten ; deeze zwelling is zomtijds niet kwaadaartig en zonder pijn ; maar zomtijds is ze heel kwaadaartig, en met fteekende pijn verzelt. Dienstige middelen hier tegen zijn inwendig; de es*
fents en 't vlugge zout van adderen, de esfents van groo- te gouwe, de gebarnfisende liquor van hertshoorn , de geest van ammoniak-zout ; uitwendig kan men middelen gebrui- ken, die de vogten beteugelen {diseutientia) , als vale- riaan-wortel, groote gouwe of fchelkruid, wijnruit, po- lei], ijzerkruifl, vlier-blpemen, lavendel-bloemen, betonie- blosmen, venkelzaad en aloë, die men in wijn kookt, een weinig camfer daar bij doende, en daar mede wascht; of men gebruikt roefenwater, waar in tutia of loodzuU ker, of een weinig ijzer-vitriool ontbonden is. Dog als men hier mede zijn oogmerk niet bereikt,
dan worden de 'caiiteria gepreezen , als het kalk-water , waar in een klein weinig corrofive fublimaat ontdaan is, in welk vogt men kleine doekjes nat maakt en oplegt ; dog als de geneezing ook hier door niet kan volbrag! worden, dan is 'er niets als de affnijding over; waartoe een bekwaam Chirurgijn vereischt word ; de affnijding gedaan zijnde , gebruikt men adfiringentia ; bij voor- beeld een oogwater, uit water van blauwe koombioemen, groote gouwe en weegbree, met candijzuiker, aloë, mijt- rhe en witte vitriool. ENCARDIA; is een fteen, waar van Plikius fpreekt,
en in drie zoorten onderfcheid ; in de eerfte ziet men dé gedaante van een hart, dat zwart van koJeur is, en boven de fteen verheven uit zit; het tweede verbeeld een groen hart; en in het derde ziet men een zwart hart, terwijl.het overig gedeelte der fteen wit is. Boetius dj» 13oor de lapid & gemmis. ENCARPOS; betekent een vrugt, die veele zaadeB
in zig bevat. •• - ENCANTHISMA ; is zo veel als Semicupium qf
half-bad, daar men maar met het onderlijf in zit. ENCAUMA; Oog-appels gezweer ; is eene verzweff"
ring van het hoornvites (cornea) des oog-appels, dat uit verfchillige oorzaaken kan ontftaan , als van puistjes, ftootcn , flaan , fcherpe geneesmiddelen , of van een fcherp toevloeijend vogt, het welk de vliezen en der. zelver zeer dunne vaatjes doorknaagende, eerst een« ontfteeking verwekt, waar ' op dan eene verzweering volgt. Dienstige middelen zijn voor eerst eene laating, °'
het koppen, en bleintrekkende middelen; en als 'er ee- . .na
|
||||||
H
ENC.
1 ga ontfteeking des óogs bij is, moet 'guïks eerst wegge-
§ «oomen worden, het welke kan gefchieden door middel S van eijwü met wat roofewattr, of bij deszelfs gebrek met I Tcmeen water, en een weinig gepoederde aluin.„onder ! liatanderen te kloppen, en op het oog te leggen; of | gebruikt een pap van kruimels van wittebrood in wijn of 1 gaai melk gekookt, waar bij men wat faffraan en een ■ (ijeidooijer voegen kan, die men tusfcheh twee linnen
M doekjes oplegt ; daar na legt men zuiverende en opdroo- ■ gende middelen op het oog; bij voorbeeld
Neemt roofewater, anderhalf once ; oogentroost-water
I en fchelkruid-water, van elks een once; gefchuimde juf- mfer-honing., een halve once; mengt het tot een vog-wa- Mter, waar mede men het oog altemets wascht. Of Neemt roofewater , oogentroost-. en Jchelkruid-water ,
Ë fan elks een once ; zeer fijn gepoederde witte koekjes van S rhafis en geprepareerde tutte, van elks een half once ; I witte candij-zuiker, twee fcrupels; mengt het, en ge- I bruikt het als 't voorgaande. Of Neemt verfche ongezoutene boter, die wel gewasfehen
Bi«, een halve once; geprepareerde tutte , vier fcrupels, ■ en gepoederde witte vitriool, agt grein; mengt het wel tot
efin zalfje, waar van men wat in de groota oog-hoek ■ ftrijkt, en twee maaien 's daags op de verzweering zelve
■ legt.
Of neemt geprepareerde tutie, en wit oog-niet, van
I elks twee drachmen ; camfer, een halve fcrupel, en rao- mfe-zalf, twee oneen; mengt het wel in een fteenen mor- M tier tot een zalf je, dat men gebruikt als het voorige. Als dan de verzweering genoeg gezuivert en afgevaagt
I is, kan men, om dezelve te fluiten, het volgende gebrui- I ken : Neemt roofewater, drie oneen; gebrand lood, vltesch-
I lijm en lood-zuiker, van elks een halve fcrupel; maakt 1 'er een oog water van , waar mede men het altemets ■ wascht.
Maar het gebeurt dikwils, dat 'er na het geneezen van
!| de verzweering een wit uitfleekend lidteken overblijft, 'm dat zomtijds het hoorn vlies in het geheel of voor een ge- il deelte bedekkende, het gezigt of wegneemt, vermin- 3 dert of verduistert,- en zodanige lidtekens zijn bezwaar- 1 lijk weg te neemen ; dog zomtijds zijn de volgende mid- ! delen van een goede uitwerking, als het lidteken alleen 3 op de oppervlakte en klein is, inzonderheid bij jonge S lieden. . * Neemt geprepareerde tutie en witte candij-zuiker, van
1 elks een drachma; witte vitriool, vier grein ; camfer, ï twee grein, en geprepareerde witte coraalen, een halve I fcrupel ; maakt alles tot een ontastbaar poeder, waar | Van men 's daags twee of driemaalen in het oog ftrooit. IDe witte candij-zuiker alleen, zo fijn als het fijnfte
bloem-meel geftooten, en op'de voorige wijze gebruikt, beeft veeltijds zodanige witte vlekken en lidtekens weg- Senoomen. ENCAUSTUM; Encauma; is eene geneezing, die door eenige branding, het zij door wezentlijk vuur , of | een ander brandmiddel gefchied ; gelijk bij voorbeeld in een cartes oîbeen-eeter, en andere verouderde ongemak- ken. Deeze naam word ook gegeeven aan een lidteken, dat van het branden overgebleeven is. ENCAUSTUM ; dus word ook in 't latijn het émail
ot Jmeü-glas genoemt; zie aldaar. ENCEPHALA,- is een grieksch woord, zamengeftclt
«it * v m, en «»<*» hoofd , het kan dan toepasfelijk zijn eP ai het geene in het hoofd beftooten is ; dog het ge- |
|||||||||
ENC. Wb.
|
|||||||||
<*35
|
|||||||||
bruik dat men 'ervan maakt, is wel voornaamelijk om
de verfchillende zoort van wormen mede te betekenen, die in de verfcheidene deelen van het hoofd geboore» worden. Ethmuller over de cephalalgza of hoofd-pijnen han«
delende, maakt van verfcheidene waarneemingen gewag, waar door hij oordeelt, dat dezelve kan voortkoomen door wormen, die in dehersfenengeteelt zijn, ofwaar- fchijnelijk in de holligheden van het zeefswijze been (W ethmoides), dewijl men 'er tot groote verlichting der zie- ken uit de neusgaten heeft zien uitkoomen; dis is het geen Schenkius de febre hicugaritd menigmaalen zegt waargenooinen te hebben, in koortzen die in Hongarijen. heerschten, en welke men worm-hooftdpijn Çcephaialgia vermicularis) noemde; om dat de hoofdpijn, die het zwaarfte en heerfchende toeval deezer koorts was, door wonnen veroorzaakt wierde; Bartholinus, cent. 6. otf, 3, gewaagt ook van een felle en aanhoudende hoofd- pijn , die geneezen wierd door het losfen van eenige wor- men door de neusgaten ; men vind een gelijkzoortige waarneeming bij Forestus , lib. XXI. obf. 28. Hij rekent egter dat 'er befmettelijke ziektens zijn ge-
weest, in welke wormen in de hersfenen zelve voortge- bragt wierden, zonder andere oorzaaken dan de geneigt- heid tot die voortbrenging; ziet hier over de DiEt. de Trévoux op het artijkel ENCEPHALE; als mede ver- fcheidene zonderlinge en zeer nuttige dingen in de ver- handeling van de Heer Andrij/mj- la génération des Ven dans Ie corps humain. Door zommige fchrijvers word ook door encephala zo-
danige neusmiddelen verdaan, die zonder nieten te ver- wekken, haare uitwerking doen. ENCEPHALOLITHES; is een Coraal-gewas, het
welke eenigzins naar hersfenen gelijkt ; waar van zeer waarfchijnelijk het verdichtzel is ontdaan van verfieende osfen-hersfenen. , ENCEPHALON ; de hersfenen, het brein; zie op
HERSSENEN. ENCHARAXIS ; betekent ze veel als het koppen (fca-
rificatio). ENCHEIRESIS; een konstige handgreep; beteke-
nende, om het geene dat met de handen moet gedaan worden, op een beknopte en vaardige wijze te volbren- gen. ENCHRASICHELUS, zie ANSJOVIS.
ENCHIJTA; een Tregter; dienende om daar door
vloeibdare dingen in de neus, oogen en ooren te gie- ten. ENCLIJSMA; betekent een Clijfleer.
ENCOPE; betekent eene infnijding in eenig deel,
gelijk in het koude vuur of verfterving gefchied. ENCRANIUM; is het zelfde als Cranium of Bekkc
neel. ENCRINUS; deeze naam draagt een zekeren fteen,
die naar de wijze der zee-fterren uit vijf ftraalen beftaat, welke uit een lighaam voortkoomen, en die op een fteng itaat;-wordende dezelve ook naar zijne verfchillige ge- daante afleria of trochites genoemt. - ENDÈIXIS ; is een aanwijzing der ziekte, en wat ,
daar bij te doen ftaat. . ENDEL-DARM ; Aars-darm ; in 't latijn Intestinum
rettum; is die darm, waar door àa faces uit het lig, haam ontlast worden. Zie DARMEN. ENDELDARMS UITZAKKING; in 't latijn pro-
cidenpia vel prolap/us ani ; is / als een gedeelte des 'en- ■ - I 2 del* •> |
|||||||||
635 END.
deldarms, onder het losfen van den afgang, uitfchiet,
en daar na niet weder na binnen gaat; welk ongemak ge- meenlijk ontftaat door eene verlamming of verflapping van de ophef/pieren van den aars (musculi levatores anï), dat uit verfchillige oorzaaken voortkoomen kan, als door uitwendige koude, of door den toevloed van een taaije wateragtige vogtigheid , of door fterke pers- fing bij den afgang, of bij een moeijelijke baaring, enz. ; ook word men het zelve zomtijds gewaar bij hardlijvig- heid, na genoomene fterke purgatie , of na de roode loop, persiïng na het fteen-fnijden, enz. Om dit ongemak te geneezen, moet men den uitge -
zakten endel-darm ten eerften, alvoorens dezelve zwelt, weder naar binnen in zijn plaats brengen , en denzelven vervolgens aldaar bevestigen; de inbrenging gefchied met de vingers, dezelve met een zagt doekje om winden-de, dat men, gelijk mede den weg, met warme fihaape-on- gel; verfche boter, of Camille olie glibberig gemaakt heeft; hetwelk den lijder zelf kan verrigten , als'er geen zwel- ling bii is, dog anders moet het door een Heelmeester ge- fchieden, en als dan is het nodig, dat de zwelling eerst weggenoomen worde; het welke door de volgende mid- delen géfchieden Jkan: Neemt camillc-bloemen, vlier-bloemen én toppen van
alsfem, van elks een halve hand vol, en anijs-zaad, een once ; kookt dit in wijn of zoetemelk, en ftooft den darm daar mede warm. Of neemt gekookte camille-olie , bevogtigt 'er linnen
doekjes mede, en gebruikt ze tot een ftooving. Wanneer dan de darm weder binnen gebragt is, ge-
bruikt men tot bevestiging, van de volgende midde- len. Neemt wal-wortel, ftampt ze klein,, en maakt 'er met
even veel boonen-meel en roode wijn of fmids-waier, zo veel genoeg is, een pap van, en legt die warm op. Of neemt eicken-bladen of akers of galnooten, kookt
die met weegbree in roode wijn, oCmfmids-water; maakt 'er dan een fpongie of te zaamen gerolt linnen doekje in vogtig, en ftcekt het in 't fondament. Óf neemt maar wrange roode wijn of azijn, mengt die
met even zo veel water, daar roode roojen in gekookt zrjn, en gebruikt het als 't voorige. Of neemt mastix of terpentijn , of pik, werpt daar
iets van op gloeijende kooien, en iaat den rook daar van , van onderen ontfangen. l:t . •- Of neemt mastix, wolkruids-toppen en camille bloemen,
van elks een halve hand vol., en gebruikt het als 't voo- rige: Deezetweelaatfte middelen zijn inzonderheid dicn- flig, als'er eene fcherpe flijmagtigheidde oorzaake van is. ENDEMIUS MORBUS; eene Landziekte; is een
zodanige ziekte, die maar aan een zeker Landfchap of Natie eigen is; gelijk ds longzugt -aan de Engelfchen; de fcorbu'.t aan de Nederlanders ; de hairvlecht aan de Polakken ; de kroppen aan de Carinthievs, enz. ENDIVTE; Andivie; Winter-Endivie ; in 't latijn".
Endivia; Cichorium dorne st i cum ; Seris domestica; Scariola; Intijbumfativw.n DoDOWiEi; (Cichorium caille fiinplici, foliis integris crenatls, Linn. Spec. Plant.) Daar zijn eenige veranderingen van dit keuken-gewas; ais i. De brcedbladige endivie.
i- De fmalb ladig e endivie'. ■.-' .
3. De krul-endivie. ■ ,
4. De fmalbladige krul-ttidi vie.
Bifchripmg. De eerste gemeenfte zoort heeft lange
en breede bladen, die aan de randen g«and"zijn, en op de |
||||||
END;
aarde in 't rond verfpreid leggen, uit welkere midden eëü
gladde, holle getakte fteng uit de wortel opfehiet, vaa anderhalf â twee voeten hoogte, die met een melkagtig zap voorzien en met kleine bladjes bezet is, uit welkers oxels blauwe bloemen voortkoomen, waar op klein hoe- kig zaad volgt, dat in langwerpige opene zaadhuisjes be> flooten is. De tweede zoort is van de overige onderfcheiden daar
in, dat ze final 1er bladen heeft, en die wat meer gefnip- pelt zijn ; ook is de fteng meer getakt, als eenige deg andere zoorten. De derde zoort heeft breede bladen, maar die diejj
gefnippelt, en gekrult of gekronkelt zijn. De vierde zoort heeft fmalle bladen, die fijner gefnip-
pelt en gekruld zijn als de voorige, groeit ook niet zo groot van ftruik ; dog van deeze zo wel als van de voo- rige koomen uit 't zaad veeltijds planten voort, die mia of meer gefnippelt en gekrult zijn. Plaats. Het is onbekent waar de Endivie eigentlijk
natuurlijk in het wild groeit, maar dezelve word veel ia ' de moestuinen tot 't keuken-gebruik gekweekt, en do krul-endivie word het meest geagt, inzonderheid tot zala- de; hoewel hier te lande wel meest van de eerfte en tweede zoort door de warmoefieren gebouwt word. Het zijn alle een- of tweejaarige planten. Kweeking. De endivie word door het zaad voortge-«
kweekt, 't welke op verfchillige tijden moet gezaait wor- den : Het eerfte zaad zaait men gewoonlijk: in 't begin of midden van Junius, om dat de vroeger gezaaide plan- ten meesttijds in 't zaad fchieten en dus tot't gebruik onnut worden, inzonderheid als de nazomer warm en droog is : Vervolgens zaait men weer in 't laatste van Junius en ontrent 't midden van Julius, voor de winterprovifie; van 't laater gezaai komt zelden iets goeds , ten waara dat 'er een zagte herfst en voorwinter op volgde. Mea zaait't zaad op bedden in een losfe vette grond, niet al te digt, en men moet niet verzuimen , het bedde bij. droog weer, 's avonds, of's morgens vroeg te bevogti- gen, dewijl anders het zaad niet wel zou kunnen fprui- ten en opkoomen. Wanneer dan de jonge planten om- trent een vingers lengte verkreegen hebben , verplane men dezelve op andere bedden of akkers in rijen, op een voet afftand van malkander, in het verband, in een vette wel bemeste grond, die hij bemind, om voorfpoe- dig te groeij'en, en men oost dezelve na de verplanting» om beter wortel te vatten : Kan de verplanting géfchie- den bij een vogtige of donkere lugt,zo is"tdeste beter, anders moet men daar toe de avondftonden te wagt nee- men: Maar de vroeg gezaaide endivie moet men niet op fterke zon, maar in de fchaduwe, en ook in geen heel vette- grond planten, om daar door het doorfchieten eenigzins- te beletten. Vervolgens heeft men niets an- ders te doen, dan den grond van het onkruid fchoon tß houden. Wanneer dan de endivie bekwaam groot geworden is,
bind men dezelve van tijd tot tijd op, om tot 't gebruik van binnen wit of geel te worden en men kiest hieß toe altijd de grootfte bosfehen; terwijl de overige onop- gebundene vervolgens nog kunnen aangroeijen; het op- binden gefchied met dunne wijge teenen of met mosco- vifche mat, op deeze wijze; men vat de bladen met de hand.rondom en legt ze in een goede order na boven tee te zaamen, zodanig als ze gegroeit zijn, als dan doet men 'er in het midden en boven een band om, om de bladen aldus te zaamen te houden;, dog men moet ds bandéq
|
||||||
ENG.
tanden JMet te veel toehaalen of de bosfchen te digt zaameri
binden, inzonderheid in het midden, want anders ber- fteo de binnenfte aangroeijende bladen dikwiis ter zijden uit, voornaamentlijk bij warm weer, waar door het bosch bedelft: Men moet ook zorg draagen, dat het opbinden gefcbied als deplanten droog en niet door reegen of dauw bevogtigt zijn, dewijl ze anders ligtelijk van binnen zou- jen rotten. Deeze opgebondene planten worden vroe- ger of laater.'van binnen geel , na dat het vroeger of jaater in de tijd, en het dus min of meer warm is; gemeenlijk gefchicd zulks bij warm weer binnen twee % drie wecken ; en wanneer ze geel geworden zijn kun- nen ze niet veel over de 14 dagen du uren zonder te be- derven , inzonderheid als het zagt weer is. liet is ook nodig, dat men de planten die men op een bedde het eerst opgebonden heeft, merkt, het welke niet bezwaar- lijk door het eene of andere merkteeken aan de band of anders gefchieden kan, om dus niet abufivclijk de 'Iaatfte voor de eerfte tot 't gebruik af'te fnijden. Wanneer het in 't najaar fterk begint te vriezen ,
moet uien de planten met de wortel uit de grond graaven en binnenshuis op een plaats daar het njet of weinig vriest, 't zij in een kelder of elders, in vogtig zand digt aan malkander planten, maar de plaats moet droog' en luchtig zijn, want anders gaan de planten aan het rotten en bederven ras; maar als zulks gefchiet, moet men ze van tijd tot tijd van de rottige bladen zuiveren en fchoon inaaken; aldus kan men ze lang tot't gebruik bewaaren. Dog als men de laaie endivie opbind wanneer het begint te vriezen, kan die de vorst.lauge tegenftaan, want fchoon de buitenfte bladen bevriezen en bederven,. zo blijven egtev de binnenfte bladen behouden, en worden allengs- kens geel, ten waare de vorst ïtreng was en lange duur- de ,• in zodanig geval is het ooi; heel dienltig, als men de planten met los erwte- of ander ftroo omdekt : Dog de planten die men lang en tot het winter-gebruik bewaa- ren wil, moeten noodzakelijk binnens huis gebragt worden. Om 't zaad van de endivie te verkrijgen, moet men
van de planten, die men door de winter overgehouden heeft, en zulks van de beste meest gekrulde , in hec voorjaar op een bed op een warme plaats planten, op anderhalf â twee voeten afftant, zo zullen ze in zaad- ftengen opfehieten , waar bij men vervolgens ftokken fteeken en de ftengen daar aan vast binden moet, om niet door de windgebrooken te.worden, en men moet het bed van het onkruid wel fchoon houden. Als ver- volgens 't zaad bijna of ten deele rijp is , fnijd men de flengen met het zaad af en laat het op een linnen kleed ten vollen droog en rijp worden ; want als men wagt, tot dat 't zaad geheel rijp was, zoude 'er veel uitvallen en ver- loorengaan; droog en rijp zijnde, klopt men het uit, maakt 't fchoon, en bewaart het in zakjes op een droo- ge plaats. v Eigenfchappen. De endivie heeft eenen verkoelende,
openende, afvaagende en pisdrijvende kragt, en is in- zonderheid dienftig voor verhitte en verftopte lever en milt, hypochondrie of milt-ziekte, en heete galagtige koortzen. Men bereid 'er in de A'potbeeken gedistilleert water, als mede enkelde en zaamengeftelde fijroop, van. Het zaad is een van de vier kleine verkoelende zanden, en word in verkoelende emulfien of melkdranken ge- bruikt; dog't meeste gebruik van dit kruid is in de keu- ken; men maakt'er fmaakelijkczalaade van , en men ge- bruikt 't ook in zoppen en geüooft ; zijnde, op allerlei wijze bereid heel gezond. |
|||||
END. *J7
Hoe men de Endivie tot zalaai bereid.
Neemt degeele wel fchoongemaakte bladen,: fnijd ze kort of lang, zo als gij begeert, wascht ze wel.flaat ze uit en eet ze met boom-olie, azijn en peper, of met bo- ter en azijn : Men eet ze ook veel met warme of kou- de in fchijven gefneedene bete-wortels , daar men ds fchootel rondom mede garneert, dat niet onaangenaam fmaakt; als mede ook met felderij , tot dien einde zee men een bosch toegemaakte witte felderij 'm 't middent van de fchotef, daar men de gekerfde endivie om heen legt ; of men mengt de fijn gefneedene fslderij onder de - endivie ; zommigen mengen 'er ook gekerfde jonge ajuin onder, of leggen die 'er bij. voor de liefheb- bers. Gefioofde Endivie.
Neemt de endivie, zuivert ze van de groene bladen ei* wascht ze wel ; bind dan 4 â 5 boschjes zaamen, doet ze ia kookend water met een handvol zout, en laat zegaarkoo- ken, en daar na op een doorflag uitlekken ; maakt dan een faus van bouillon of goed vleeschiiat met boter, mus- catenoot, geltooten Z)z\r««'f en 't zap uiteen citroen; fnijd de endivie ter lengte van twee vingerbreed door, ran- geert ze zo in de faus en laatze wat ilooven, dan is hec goed orn op te disfehen. .. Anders.
Neemt de gezuiverde endivie , wascht ze wel en-laar ze in kookend water eens opkooken en daar na verlek- ken; doet ze dan met wat vleesch nat, boter, foelie en wat zout in een casferol of pan en ftooft ze daar in gaar; als men het dan op doen zal, doet men'er nog wat kou- de boter in en men fchud het om, zo word de faus ge- bonden. Hoe men de Endivie inmaakt.
Neemt geele'endivie, zuivert ze van de groene bla- den, maar laat ze aan de ftronk vast, dan gewasfehen zijnde, doetze in kookend water en laat ze half gaar koo. ken,' en daar na verlekken ; koud geworden zijnde , neemt een keulfe pot, ftrooit 'er wat zout en peperkorls op de bo- dem en legt dan de endivie bij iaagen in de pot met wat foelie en zout tusfehen beiden ; legt 'er een plankjen bo- ven op met een fteen en laat het een of twee dagen daar op ftaan, als dan giet het nat af, en legt 'er een doekje over, dat in brandewijn nat gemaakt is, fmelt 'er vervol- gens een bodem van gezouten vet of boter op, bind de- pot met een blaas toe, en zetze op een koele plaats, zo- zal ze goed blijven : Bij het gebruik, doet men de bo- dem met 't doekje 'er af en neemt 'er met een lepel zo veel uit als men ftooven wil; vervolgens légt men een ander doekje in brandewijn bevogtigt 'er over, en frhelfr 'er een nieuwe bodem van het afgenoomene of ander vet op : Dog het is beter dat men ieder kookzel, of zo voel als men elke reis kooken wil, in een bijzondere pot in- legt. Hoe men ingemaakte Endivie flooft.
Men zet dezelve eenige uuren in fchoon water, om 'er* het zout.uit te trekken,- daar na verlekt zijnde, ftooft men ze in de faus, als boven, zonder dezelve voor af op te kooken, en als men ze aanrigt, dan neemt men een hard gekookt eij, hakt het heel klein en ftrooit'er dat over heen. IS Endmi
|
|||||
ENG.
|
|||||||||
«S« END. ENE. ENG.
|
|||||||||
&io; Éefpirationis impèdimentum; Spîràndi äifficultas%
Morbus caducus pulmonum ; is een moeijelijke en te ge- lijk geluidmaakende ademhaaling ; de borst is benaauwd, de ademhaaling kort, menigvuldig en fchielijk, en in- dien de lijder zig meer als gewoonlijk beweegt , is het als of hij zig buiten adem geloopen hadde ; hij gevoelt ook pijn in de borst en bovenbuiks zijde, en zomtijds ook met tusfchenpoozingen in de fchouders; dog de meeste lijders gevoelende engborstigheid niet altijd, of niet al- toos even fterk, maar zekoomt met tusfchenpoozingen, en meest als de luchukoud en vogtig is ; voornaamelijk als men een ongeregelde levenswijze in eeten en drinken houd. Het lighaam te doen rusten, een gemaatigde leevens-
wijzc, en mooi weer, zijn de engborstigen altijd voor- deelig ; dog deeze ziekte koomt wel meest die menfehen over, welke een engen borst hebben, of aan hoest en zinkingen onderhevig zijn, en wel inzonderheid aan da oude lieden : Ook dient aangemerkt, dat deeze ziekte bezwaarlijk geheel weggenoornen word , inzonderheid als ze veroudert is, en bij oude lieden; de lijders zullen zig derhalven kunnen vergenoegen, als deeze ziekte door de hulpmiddelen vooreen tijd land weggenoornen, en der- zelver aanvallen verzagt worden. Men onderfcheid de engborstigheid doorgaans in twee
zoorten ; als in drooge en vogtige : In de eerfte is een ge- duurige ongemakkelijke hoest en ademhaaling, met geen of weinig fluimen, die ook kuch genoemt word ; deeze zoort fchijnt hooftzaakelijk te ontiraan uit een fcherpa ftoffe of knobbels, die zig in de long en ontrent het mid- delfchot vast gezet hebben; in de tweede zoort zijn de vlicsagtige blaasjes of celletjes der long, en de takken van de longpijp of luchtader van een overvloed van taaije flijm of fnot opgevult. De oorzaak deezer ziekte kan verfchillig zijn ; zom-
tijds is het een gebrek der zenuwen in de trekkingen; zomtijds een volbloedigbeid, of kwaade gerteltheid des bloeds (cacochijmia) en fcorbuit, of een long-gezweer (vomica); zomtijds kan de oorzaak ook een kwaade ge- fteltheid van het harte zijn, als het zelve al te groot, of te vet is,- of een kwalijk gevormde borst, of als de- zelve met kwaade vogten opgevult is," of als hetmiddel- fchot, long, lever of milt met verharde knoestgezwellen bezet zijn, enz. Middelen tegens de vogtige engborstigheid.
Indien de engborstigheid voortkoomt uit overvloed des
bloeds, zo is een aderlaating voor eerst nodig, inzon- derheid als 'er gevaar van verftikking is; vervolgens zijn ineen vogtige engborstigheid, die uit een taaije flijm ont- ftaat, de infnijdende en borstzuiverende middelen zeer dienftig, alsyzop, eerenprijs, hoef-bladen, hondjesdraf, heeschkruid , tongen-kruid ffcordium , roofemarijn, aLtnd- wortel, lavas-wortel, angeïike-wortel, hol-wortel, lisch- wortel, zoethout, gom ammoniak, balfem de Copaiva en Tolu, florax, geest van ammoniak-zout met gom-ammo- niak bereid, borst-water, borst-elixir, borst-fijroop. Of neemt alands-wortel, een halve once ,• kookt die in
anderhalf mingelen (drie pond) water, tot op een minge- len, doet 'er op het laatfte bij ijzop , eerenprijs en hond- jesdraf, van clks een vingergreep; honing, anderhalf on- ce; laat het te zaamen een weinig opkooken, om de honing te fchuimen; dan doorgezijgt zijnde, gebruikt het den lijder als gewoone drank, lauwwarm; hier nevens moet hij de volgende likking gebruiken. Neem«
|
|||||||||
Endivie op een ander manier ingemaakt.
Snijd de endfvie aan ftukkén van een vinger lang, hebt dan een grauwe of keulfcbe kruik gereed, doet op des- zelfs bodem een laag zout, hier op een laag endivie, voorts weer een laag zout, vaart hier dus mede voort tot dat de kruik vol is, zorg draagende dat de bovenfte laag zout zij, legt hier en plankje op met een fteen die het neerdrukke, en zet het in de kelder, hier van wil- lende gebruiken , zet men het 's avonds te vooren in ruim water om te verfchen, kookt het 's anderen daags mede in ruim water op, doet het voorts verlekken, en op die wijze flooven als boven is aangeweezen. ENDOS1S ; door dit woord verftaat men , het agtcr-
blijven van, of tusfchenpoozingen in geduurige koort- zen. ENDOSSEMENT; hier word het fchrift door ver-
Itaan, dat agter op een atle of contract word gefchree- ven, en betrekking tot den inhoud heeft; dus noemt men -endosfement, de quitancie die een fchuld-eisfcher indorfo of op de rug van de obligatie fielt, wanneer hij door den debiteur, in het geheel of gedeeltelijk word voldaan. Egter gebruikt men meest het woord endosfement voor de order die iemand ten voordeele van een ander agter op een wisfelbrief ofasfignatie ftelt; dus kunnen op ééne wis Cel- brief verfcheidene endosfementen gefteit worden ; dat is te zeggen, dat die geene, tot wiens profijt de wisfelbrief geëndosfeert is, 'erzelven zijn endosfement kanopplaat- zen ten voordeele van een derde ; deeze weder voor een vierde, enz. Het endosfement gefchied gemeenelijk in deeze bewoordingen : Foor mij aan de Heer N. N. ofte q?dre, en dan ftelt 'er de endosfeur zijn naam onder.. ENEMA , zie KLISTEER. ENEOSTIS LAPIS ; fteenen welke na verfteende
beenderen gelijken ; Boetiüs de Boot merkt dezelve als eeirzoort van fteen aan, dieosfifraguslapis genoemt word; daar zijn 'etvan een buitengemeene grootte, en die men denkt dat oliphants-beendcren zijn , die zig on- der de grond tot fteen gezet hebben. ENERGEIA. ; hier word de werking of de kracht
Van iets door verftaan. ENERVIUS ; Ader-oïZcnuwe-loos; word in de kruid-
kunde gebruikt ; bij voorbecld/o/z'wn enervium, ader- of zenuwe-loos blad, daar men geen aderen op ziet. ENGASTREMITHA; Engafliimijthus, of Engaflre-
mandûs; iylaçpipvScç, iemand die met een geßooten mond, zonder de lippen open te doen, fpreekt, zo dat het geluid der woorden in de holligheid der buik fchijnt te klinken, e,n 'er uit te koomen. Het woord van engaftremitha is zamengeftelt van het
griekfche i't in, yù»( buik, en /«8« woord ; de Iatijnen zeggen om dezelfde reden ; Ventriloquus, quaß ex ventre loquens. De oude wijsgeeren zijn het geheel niet eens, ten aan-
zien van de engaflremithen; Hippocrates fpreekt van hun toeftand, als van cene ziekte. De Pijthii of Priesteresfen van Apollo zijn de beroem- ; fte engaflremithen geweest; deeze uiteden de orakels uit het binnenfte van hunnen borst, zonder één woord te fpree- ken, nog mond of lippen te beweegen. Leon Allatius heefteene afzonderlijke verhandeling
over de engaflremithen gefchreeven, tot-tijtel voerende, de Engaßremitkis fijntagma. ■ ENGBORSTIGHEID ; Naârborstigheid; Aambors-
tigheid; Kortaamigheid; Benaauwde borst; Kuch; in't iatijn Asthma; Anhelitus fuspiriofus ; Pulmonum conflri- |
|||||||||
■
|
|||||||
/
ENG. -Çty
cum), geeft bier van de lijder alfe 24 miren van één tot
anderhalf once ; of beter, mengt ze met een half pint water,-en neemt daar van alle drie uuren een theekopje vol ; dit word ook zeer geroemt. Of bereid de volgende borst-azijn-honing ; neemt alands-
wortel, een once, en Florentijnfche lisch-wortel, een half once; klein gefneeden en geftootcn zijnde, kookt het met drie pond water tot op twee pond ; dan door neerzakking en doorzijging gezuivert zijnde, doet 'er bij gefchuhnde honing, een pond; gom-ammoniak, in azijn opgelost, een once, en wijn-azijn , een half pond; mengt het en laat 't een weinig zaamen opkooken ; dit is ook zeer goed in de engborstigheid, uit ilijmen voortkoomende. Indien een taai bloed, vermengt met een dikke gal,
de oorzaake van deeze ziekte is, dan zijnde verdunnen- de en vogtmaakende middelen dienftig, als aftrekzeis van thee, eerenprijs, ijfop, fcordium, enz., inzonderheid als men daar fasfafras bijvoegt. _, Ontftaat deeze ziekte uitfcheurbuit, gelijk niet zelden
gebeurt, dan moet men tegen-fcheurbuitige middelen ge- bruiken, of bij de borst-middelen mengen; zijnde in dit geval de bovengemelde wijn van zee-ajuin bereid, eeu deftig middel ; of geraspte peper-wortel en alands-wortel op wijn of goed-H«-getrokken; zie verderop SCHEUR- BUIT. Maar indien 'er een long-gezweer (vomica) is, dan
word die geneezen door oplosfende en afleidende midde- len; als eickenvaaren-wortel, ronde holwortel, eerenprijs, hondjesdraf, witte andoorn, vrouwenhair, wijnzout , barnfleen, rivier-kreeften, enz. Men moet ook tusfehen het gebruik der middelen zom-
tijds eens zagtjes den buik zuiveren; bij voorbeeld met een paar oncen manna, en een of twee drachmen wijn- fieen-crijfiallen, dat men in warm vleeschnat of eenig ander warm vogt laat fmelten ; waar bij men ook wat walfchot voegen kan. Of Neemt fwavel-bloem , eenfcrupel; diagrijdium, zes
grein, en mineraale kermes, een grein ; mengt het mét een weinig ßjroop van cichoreij met rhabarber , tot een brok, die men 's morgens nugteren inneemt, en 'er een kopjç thee op drinkt. Of neemt aloë, een once, en ammoniak-gom, een hal-
ve once; ontbind het in zeeajuin-azijn, (of bij deszelfs gebrek in wijn-azijn,) en maakt het tot een pillen-masfa^ mengt 'er dan bij gevitrioolde wijnfieen, een en een half drachma, en gepoeijerde gutte-gom, een drachma; maakt van deeze masfa-pillen, ieder van zes greinen; hier van neemt de lijder twee pillen of twaalf grein, 's avonds na bed gaande, twee uuren na het avond-eeten : Deeze pil- len zijn niet alleen nuttig, om in deeze ziekte te pur- geeren, maar ook om dezelve te verdrijven, en het we- derom koomen af te weeren ; tot dien einde 'moeten dis geene, welke aan deeze ziekte onderhevig zijn, 'ervan tijd tot tijd gebruik van maaken, inzonderheid in vogtige tij- den en 's winters, als de overgaande eetlust, de opzet- tende maag en beginnende benaauwtheid hem de weerom- kooming der ziekte voorfpellen,- indien de twee pillen, welke men deneerften avond genoomen heeft, geen voor- deel doen, moet men den volgenden avond yier neemen , en dan weder op twee koomen, indien het noodig is, dog een dag tusfehen beiden laaten verioopen ; hier nevens moet men 's avonds weinig en vroeg eeten, en zig ont- houden van rouwe en fcherpe ipijzen. Middcht)
|
|||||||
ENG.
Neemt ßjroop vân heeschkruid of lor st ßjroop en gezee-
(thiinde honing-azijn, van elks een once; walfchot in 2octe amandel-olie ontbonden, een drachma; gom am- moniak in wijn ontbonden, vier fcrupels, en ijfop-watcr, Joe oncen ; mengt het tot een likking, waar van den lijdei" alle uuren een lepel vol moet neemen. Of neemt zwavel-bloemen , zes drachmen ; walfchot,
twee drachmen, en gepoeijerde Florentijnfche lischwor- tel, een drachma,- maakt het met witte honing, zoveel »enoeg is, tot een opiaat; waar van de lijder 's morgens nachteren zo veel neemt als een'muscaate-noot groot; en daar op een goed glas vol van voorgemelde ma-drank gebruikt, Deeze middelen zijn zeer goed tegens deeze ziekte ;
of gebruikt van de volgende. Neemt alands-wortel en Florentijnfche lischwortel, van
elks een halve once,- ijzop, een hand vol; hoef bladen, eerenprijs en roofemarijn, van elks'een halve handvol, en zoethout,een drachma; kleingefneeden zijnde, kookt het in een mingelen wijn of goed oud bier, het zouthout 'er op het laatste van 't kooken in doende, dan doorge- zijgt zijnde, drinkt de lijder daar van een glas vol, twee of driemaal 's daags. Men kan deeze kruiden ook als thee fterk laaten trek-
ken, elke reis een vingergreep daar van neemende, en 's daags twee of drie maaien eenige kopjes vol van drin- ken , met zuiker als men wil. Of neemt lavas-wortel, een once, maakt ze tot een
fijn poeder, en laat den lijder daar van 's morgens en 's avonds een halve lepel vol neemen, met wijn of iets anders. Men kan 'er ook wat gepoederde ulands-wortel bijvoegen ; of ook dit poeder met wat honing mengen, en 'er altemets iets van flikken. Of neemt radijzen of ramelatzen, kookt ze in water,
en drinkt van het afkookzel 's morgens nugteren eenige glazen vol ; waar bij men ook wel wat zuiker voegen mag; dit fchoon geringe middel word zeer gepreezen, om dit ongemak geheel te verdrijven ; maar men moet 'er eenige weeken mede aanhouden. Of neemt ijzop-water, zes oncen; poleij-water, twee
oneen, gezeeajuinde azijn, drie drachmen; ammoniak- gom in wijn ontbonden, ^ewee drachmen ,• elixir tegens 3e engborsUgheid, drie drachmen, en ßjroop van heesch- kruid o? borst ßjroop, een once"; mengt het tot een drank- je; waar van de lijder om de twee uuren een of twee lepels vol neemt. Of neemt een pond of wat meer geprepareerde zee-ajuin,
doet ze in een pot of kruik met een wijde mond, waar in_ zes pond of drie mingelen water gaan, giet 'er twee mingelen goede witte wijn op, en maakt depotmetdees- fem wel digt; laat bet aldus twaalf uuren op heete asch üaan ; als dan neemt de ajuin uit de wijn, drukt hem daar in door een doek fterk uit, en bewaart de wijn in geflootene vlesfen tot het gebruik ; hier van neemt den lijder's daags drie of viermaal, telkens een of twee le- pels vol ; die middel word zeer, en als een der beste, gepreezen tegens deeze ziekte, want het verteertde (lijm, en ruimt de borst kragtig. De preparatie van de verfche wortel gefchied aldus ;
men fchiltde ajuin met een bouten, zilveren of ijvooren Nies, maar met geen ijzeren, dan doet men hem in brood- jwg, en laat hem negen of tien uuren in de oven bak- ken, dan uit bet brood genoomen zijnde, doet men bij liet gebruik de korst af. Of neemt gezeeajuinde azijn-honing (oximel fcijlliti- |
|||||||
ENG,
|
|||||||||||
ENG.
|
|||||||||||
«4*
|
|||||||||||
zig wagten voor zoute, fcherpe en rouwe fpijzen, kouda
en vogtige lucht. Zie ook op BORSTMIDDELEN ea KUCH. ENGEL-KRUID ; dus word de gemeene Gnaphaliuta
of Roerkruid ook genoemt; zie GNAPHALIUM. ENGELS ; is een deel van het munt- of goud-gewigc,
anders ook Troijs-gewigt genoemt, zijnde het twintigfte deel van een once, en bevat vier quartjes oftwee-en- dertig greinen. ENGELSCH BRUIN; Engelsch Rood, Roode Oker;
Berg-rood, Oker-rood; is eene aardftofFe die uit Engeland gebragt word, zijnde van een fraaije bruinagtig-roodeko- leur ; ze word veel van de olie-verwers en fchilders ge- bruikt, zo wel tot water- als olie-verf. ENGELSCHE ASCII; Engelsch blauw; Smelt-blâuw\-
o? Blauwe Asch; is een zoort van hemels-blauwe aarde, die uit Engeland gebragt en tot 't fchilderen met water- verf gebruikt word : Men heeft 'er verfcheidene zoortcn van, van min of meerder fijn- en fchoonheid ; ze is veel- tijds met zand vermengt, weshalven men dezelve voor het gebruik door een hairen teems moet ziften ; dog nog beter is het, dat men ze afzwemt en wascht, het welke op de volgende wijze gefchied : Doet de asch in een glas, giet 'er ruim water op, roert het wel om , en laat het dan een klein weinig (lil ftaan, zo zal het grove zig op de grond zetten ; als dan giet het troebel water daar van af in een ander glas, laat het wederom een weing ftil liaan en zig zetten, en dan het water weer zagtjes afgegooten hebbende in een ander glas, laat het weer een tijd lang ftaan tot dat zig alles.op de grond gezet heeft, giet dan het water weer af, maakt het tweede en derde nederzetzel droog en bewaart ieder afzonder- lijk, tot't gebruik, waar van het laatste het fijnfte en beste is. Als men vervolgens daar meede fchilderen wil wrijft men het op een wrijffteen met gom-w;iter. Het is een fchoone blauwe verf, als men ze wel weet te ge- bruiken. ENGELSCH ZOUT, zie EBSONS-ZOUT.
ENGELSCHE ZIEKTE; in't latijn Rhachitis; is
eene algemeene zwakheid in het kraakbeenig en beenig gefiel der kinderen; eene nieuwe ziekte, die inhetmid- der der zestiende eeuwe, inzonderheid zig allereerst in het wester-gedeelte van Engeland geopenbaart heeft, en thans met den naam van rhachitis of zwakheid in de rug« graat, om dat zij deeze dikwerf veroorzaakt, genoemt word ; de Franfchen noemen die kinderen enfans noués, om dat inzonderheid de kraakbejnige eindens der been- deren van de hand, arm en ribben zig zeer dik en als met knoopen vertoonen; wij noemen dit ongemak En- gelfche ziekte , om dat wij haar uit Engeland niet alleen fchijnen verkreegen - te hebben, maar ook teffens, om dat zij door Glisson en Majow, twee beroemde Engel- fche fchrijvers allereerst befchreeven is. Hedendaagsch is die ziekte zeer algemeen, en wel voor«
naamelijk in de groote fteeden, en in het bijzonder on- der lieden welke door wulpfche overdaad hunne lighaa« men verzwakken, en daar door zulk een nakoomeling- fchap verwekken, welke in onze koude en vogtige lucht- ftreek naauwlijks aarten kan, dan wanneer het lighaam meerder kragt gekreegen heeft. De arme lieden , offchoon gezonde kinderen voortbrengende, könnendezelvendaar niet tegen wapenen, om het flegte voedzel, en gebrek aan frisfche lucht, tot welke beide de groote fteeden de meeste gelegenheid geeven ; om die redenen is men op het land, zelfs in Holland, Noordholland en Friesland. enZ'
|
|||||||||||
Middelen tegens de drooge engborstigheld.
Neemt heetnst-wortel, een halve once ; hoef-bladen, ma-
luwe-bladen en gekneust lijnzaad-, van elks een vinger- greep, en zoetlwut, twee drachmen ; klein gefneeden zijnde, giet'er een mingelen kookend water op, en laat het een halfuur toegedekt trekken , dan doorgezijgt zijn- de, gebruikt het den lijdei: voor zijn gewoone drank, al- temets 'er iets lauwwarm van drinkende. Of neemt gepelde gerst, een halve once; bemagie,
hoef bladen, vrouwenhair en gevlekt longen-kruid , van elks-een halve hand vol; of indien men maar twee zoor- ten van de kruiden heeft, van elks een hand vol ; kookt dit in twee mingelen water tot op anderhalf mingelen; doet 'er dan bij heemst-wortel, twee drachmen ; bloemen van malve en van hoef bladen, van elks een vingergrecp ; zet het van het vuur af, en laat het een kwartiers-uur trek- ken, dan zonder uitpersfing doorgezijgt zijnde, mengt *er bij fijroop van heemst, ofvan vrouwenhair, anderhalf once ; hier van moet de lijder alle twee uuren een thee- topje vol lauwwarm drinken. Maar dewijl de drooge engborstigheid of kuch dikwils
ontftaat uit knobbels of knoestagtige gezwellen in de long, en andere ingewanden, zo moet den lijder benevens de voorgaande dranken, het volgende gebruiken, inzonder- heid als hij bij dezelve alleen geen baat vond. Neemt ton/erf van hoef bladen of van rcofen, een once ;
halfemagtige'pillen van Morton, twee drachmen; zwa- vel-bloemcn en walfchot, van elks anderhalf drachma; czoete kwik en geprepareerde kreeftsoogen, van elks een drachma;'mengt dit met geterpentijnde zwavel balsfem, zo veel genoeg is, tot een opiaat ; waar van de lijder 's morgens nugteren en's avonds na bed gaande, telkens een half drachma neemt. Als de balfemagtige pillen van Morton niet te verkrij-
gen zijn, kan men ze weg laaten , of in haar plaats voe- gen, twee drachmen balfem van Copaiva. •O f gebruikt in plaats van het voorige middel, het vol-
gende opmat; neemt verfche wortel van kaarden-distel, een once ; wascht ze zuiver af, en ftampt ze klein ,• maakt'er dan met genoegzaaine witte honing een opiaat van, waar van de lijder tweemaal's daags anderhalf drach- ma inneemt, en daar op van bovengemelde drank drinkt. Dewijl bij de drooge kuch ook doorgaans een kramp-
agtige trekking in het middel fchot is, zo is het nuttig te- geu-krampmiddelen te gebruiken ; als fcliaafzel van elands- klauw, opregt eenhoorn, barnfieen, bevergeil, berg-cinna- ber en cinnaber van antimonie , fpecificum cephalicum, markgraaven-poeder, gebarnfleende liquor van hertshoorn, en geest van ammoniak-zout met lavendel bereid ; wan wel- ke dingen men onder de voorige opiaaten mengen kan; bij voorbeeld markgraven-poeder, een drachma ; of men neemt 20 à 25 druppels van de tinüuur van barnfieen en bever- geil , van elks even veel, onder malkanderen gemengt, 's morgens en 's avonds. De ezelinne- ofgeite-melk gebruikt, zoals ze warm van
die dieren koomt, is ook zeer nuttig in de drooge engbor- fligheid, inzonderheid de eerfte. Maar zo de moeijelijke ademhaaling ontftaat van te rug
gedreevene pokken, mazelen, fchurft, heete koortzen of verkoudheden, dan zijn de fterke zweetdrijvende midde- len nuttig; als theriaak, bezoar-tinttuur, geestvanherts- hoorn, gecamf erde geest van theriaak, zweetdrijvende an- timonie, kreefts oogen, zwavel-bloemen, cinnaber van an- timonie, enz. "Voorts moet men een goede levens regel opvolgen, en
|
|||||||||||
Em.
enz daar dé grond laag en wateragtig is, onder de böe-
iehbevrijd5van'die ziekte, om de beweeging en frisfche lucht, welke men op het land ademt; om die zelfde re- denen', geneezen zulke kinderen, welkemenopdehooge Yeluff'c in. Gelderland zend, of tegens de duinen van Holland, daar de zon, de frisfche lucht, en de hoogte zaan)6'1 werken, om deeze zwakheid te' geneezen. rjeeze ziekte is zeer fraai door Boerhave befcbree-
rsn.'en onlangs door Petit en Du Verneij ; Van Püventer heeft mede naauwkeurige aanmerkingen 'er over gemaakt; weinige fchijnen de ziekte in haaren aart nagegaan té hebben, en ieder heeft eene oorzaak opge- gèeVen naar de onderftelling waar op hij zijne genees- kunde bouwt; bij voorbeeld, Glisson Helt, dat het I been niet gelijkvormig gevoed word, en daarom debee- I nen, armen, enz., maar voornaamelijk de beenen krom I worden. Majow integendeel, dat het been wel gelijke- i lijk gevoed word, maar niet de fpieren , en derlialven I dat deeze korter wordende, de beenderen krom trekken. H Dit gevoelen word door Petit en Du Verneij omhelst, I gelijk ook in zeker opzigt door Van Deventer , fchoon I deeze eigentlijk de inkrimping der fpieren en trekkers be- I fchuldigt. Het is nogthans zeker, dat de kwaal beftaat in fcherp-
| heid der vogten, en gebrek van genoegzaame vaste dee- 1 len ; het been van het hoofd van zulke, welke 'er aan I geftorven zijn, is zeer los van zelfftandigheid ; het is I derhalven niet te verwonderen, dat de beenen, welke I den tronk van het lighaam draagen, in fchuinfe trekkin- 1 gen, krom worden; en van gelijken de ruggraat; dit is I zo blijkbaar, dat niemand, die een groot getal zulke I beenderen in doode kinderen gezien, en die ziekte veel- I maaien behandelt heeft, daar aan kan twijffelen. iHier uit volgt dan, dat het uitwerkzel deezer ziekte
beftaat in te groote zagtheid van het beengeflel, en der kraakbeenderen , welke langzaamerhand in been veran- deren ; en dat de oorzaak moet gezogt worden in de I vogten des lighaams, en deeze können niet wel bereid | worden, wanneer de ingewanden hunne werking niet ■ doen; en zie daarliet begin der ziekte!
Onderwijlen kan het zijn, gelijk Sijdenham opmerkt, | dat de tusfcbenpoozende koortzen 'er gelegenheid toe g geeven ; ook können voor een gedeelte de oorzaaken I door Boerhave g 1482. aangehaalt, plaats hebben , als I het zwak gefiel der ouderen ; hun lui en vadzig leeven ; S wellustig eeten ; fpijzen die veten met veel zuiker toe- I bereid zijn; het eeten van weinig brood; zoete wijnen; f Vee' warm water; of wanneer hunne lighaamen door I venus-ziektens uitgeniergelt zijn; door veele vuile drui- I perts, en door andere buitenfpoorigheden. I Ik hebbe reden te twijffelen, of deeze oorzaaken wel I algemeen zijn, ik hebvan de-zelfde ouders zeer fterke, e en zeer zwakke kinderen zien gebooren worden, en zelfs I j.an dezulken, welkers vaders bij mijn zeker weeten , I ™!wel'f venus ziektens gehad hadden; ik kan met zcker- I ileidzeggen van de zelfde ouders, het eerflekind flerk, I ^n zeor gezond ; bet tweede zeer zwak van gefiel, en s onderhevig aan deeze ziekte ; het derde wederom flerk, ! S ^ >vijf"e en zesde toe gezien te hebben. De in- I 'oed der moeders op het gefiel der kinderen fchijnt mij oe grooter te zijn, dan dat der vaders; waarom kan een "n<lDlct verfchillende gevoed worden door de zelfde «loeder Kn de zwangernis? indien de ziekte niet anders » aan zwakheid ; waarom moet men dan zulke verre- baand^oorzaakenbijhaaien, die dikwerf de ailereerJijkfte |
||||||||
ENG.-
|
||||||||
6K
|
||||||||
en 'deugdzaamfte ouders te onrecht zouden- bczwalken,
indien alleen venus-ziektens en diergelijken de bronwaa- ren van deeze fmertelijke ziekte? Boerhave is zig zei- : ven niet gelijk hij wil g 1481. dat de kinderen 'er niet" mede gebooren worden ; en onderwijlen zegt hij $1485. n. 3. dat men ze kennen kan uit de broeders en zusters, wanneer die door de zelfde ziektens aangedaan zijn. Ik kenne huishoudingen , daar de vader en kinderen
alle de zelfde ziektens, of derzelver blijkbaare tekenen draagen ; het gefiel, daar wij mede gebooren worden, kan 'er oorzaak toe geeven. , .. . Veelen zijn van gedagten, dat men in Duitschland en
Denemarken die ziekte niet kent, even als of-men aldaar niet zo wel als hier in de fleeden, wulpsch en wellustig leefde, en de venus-ziektens door de zee-vaarenden en krijgslieden in het oneindige voortplantte ! De ziekte openbaart zig zelden dan op de agt maan-,
den, en laater.tot twee of de drie jaaren toe, gelijk Boerhave wel opmerkt; edog niet om dat zij niet al te vooren plaats gehad heeft, maar zo lang het kind niet aan het zitten of gaan gebragt word, ontdekt men het niet; de bakers, de minnen letten niet op de buik, die veeltijds al dik opzwelt kort na de geboorte. Indien de ziekte als dan eerst moest beginnen, hoe
können dan de najaars koortzen, enz. oorzaaken zijn ,. daar zij dikwerf dan eerst agt maanden oud zijn, of ne- gen , wanneer die voor het eerst op hun werken kon« nen ? Dit is zeker, dat de zwakheid van de ingewanden
fcherpe vogten geeft, en dat die de longen, de klieren en andere deelen aandoen ; wanneer de kinderen daauw- worm, of zeere hoofden, of loopende ooren krijgen , blijven ze bevrijd van de fchrikkelijke toevallen dier ziekte; en om dié rede, moet men die nimmer inflaan, maar bevorderen, anders vervallenze in beenvreeters, die ik nog nimmer heb zien voortkoomen in de zulke , welke immer daauwworm, zeere hoofden, of ooren ge- had hebben, of ze moesten, gelijk veele moeders uit ver- keerde zinnelijkheid doen, door kwikmiddelen ingeflaa- gen zijn. Boerhave befchuldigt de kak/loeien in ons land in ge-
bruik, en het gaan met een naakt lighaam van ouderen; maar ik vraage, hoe zullen het burgerlijke ouders, en arme lieden maaken ? die floelen, en het gaan zonder broek is noodig tot fpaaring van het linnen, welker rein- houding zeer kostbaar is ; ik vraage, waarom hebben de boere-kinderen dan die ziekte niet meerder, dan in de fleeden, daar hunne kinderen allen zo opgetoogen wor- den? Laaten wij dan onze arme lieden dubbeld beklaagen,
hunne wooningén z'ijneng, agteraf, laag,'vogtig, zon- der dat de zon, of maan, zelfs de verfrisfende winden 'er in fpeelen ; laaten wij ze beklaagen, dat zij hunne kinderen geen verfchooning geeven können , nog voed- zel ! Laat ons befcbuldigen, berispen, en beflraffen de rijke lieden, welke uiteen verkeerd mededoogen, mal- le liefde en redeloos gedrag, hunne tedere kinderen aan flegte minnen overgeeven, in de flegtfle kamer vap hun huis opvoeden, ofwel, gelijk veelen doen, ter min be- " Hellen buitens huis, om die tedere wichten aan alle de ziektens der arme lieden bloot te ftelien, en al hun lee- ven te doen kwijnen! De kentekens zijn aan het hoofd, opzetting, vaneen-
wijking der naaden, het lang openblijven der fontanel, groote aderen die blaauw zijn, aan den hals flerke klop- K ping |
||||||||
042 ENG. ENG.
ping der halsflagaderen; aan de borst is het kortademig- BóerhaVe prijst dik-bier aan, de mom word'bier.
heid, knobbels aan de ribben , en het puntig vooruitftee- om veel voorgefchreeven, dog mijns oordeel te onrecht kendcsborstbeens, is een overtuigend teken; de buik word om dat 'er teveel voedzel in is; ik' heb zommige der dik en hard, de navel puilt uit; als zij den buik intrek- kinderen kromme beenen zien fineeren met mom. J]j ken, ziet men de rechte buikfpieren van een wijken, en moet den leezer verwijzen tot de Haarlemfche Maat- hét gedarmte tusfchcn uitpuilen; veeltijds is'er een zoort fchappije , welke omtrent de phijfique opvoeding der van koek in den buik te voelen; de boenen en armen zijn kinderen twee verhandelingen van Ballaxerd en Cam- teder, flap, en het vel ruim en rimpelig; in tegendeel per uitgegeeven hebben, welke in ieder huishouding puilen alle de geledingen geweldig uit; het hoofd is flap , dienden geleezen te worden, daar ouders hunne plicht en de rug, zij vallen in een; en de afgang is altoos ge- leeren wilden. weldigdun, groen, gekappelt en (linkende. Boerhave vraagt § 1489. eindelijk, of koude baden
In dezulke die reeds wandelen können, word de zwak- niet voordeelig zijn zouden! ik geloof van ja, en liet-
heid zo groot, dat zij van de beenen geraaken; zij wor- ke mijne meening met het gevoelen van Jer. Wain- den nog vadziger, verkiezen te leggen , en hebben dik- wright à mechani account, of the naturals &c. p,- werf een zeer heller blaauw oog, en fnug verftand. 118. en het gezach van Sanctorius ,• de -eerde wil, . De bejaarden, dat is, die van vier, vijf, zes jaaren, dat de koude baden een fpecifkq middel zijn tegens de
hebben het hoofd groot, een puntige borst, kromme Engelfche ziekte, en dat niet alleen het lighaam, maar fchenkels of dijen, ook gaan zij dikwerf waggelende en ook het hoofd ondergedompelt moet worden, p. 123. mank door de uitdrukking der halzen van de dijbeende- Ik heb niet veel gedagten van de fmeeringen , waan ren, welke nog lang kraakbeenig blijven. omtrent Boerhave de zelfde vraag doet. De eerfte tanden bederven fchielijk, ja zijn zomwij- Majow prijst aan cauterien in den nek, mijns oor-
. len reeds gecarieert eer ze voor den dag koomen; de deels können die de fcherpe vogten aftrekken; fpaan-l meesten hebben wormen uit zwakheid. fche vliegen op het hoofd, om dat te doen uitloopen, Uit dit alles blijkt, dat de ziekte beftaat in zwakheid hebben dikwerfvoordeelen toegebragt; onderwijlen zijn
der eerfte wegen, waar uit fcherpheid in het bloed, en poeders van kreeftsoogen, met bast van oran]e-fchilien, in de vaste deelen zwakheid ontftaat. rhabarber en witte vitriool uitneemende, voornaamclijk Boerhave, die de kwaal zo gaarne brengen wil op daar goed voedzel, dekzel, beweeging en fri'sfe lucht
venus ziekte, fchrijft nogthans geene kwikmiddelen voor, bij koomen. gelijk blijkt uit g 1489-; ook geneest zij- 'er niet door, ENGELSCHE ZWEET, is eene ziekte, welke flegts
even zo weinig als de been-eeters, welke mij tot nog voor een tijd in Engeland, dog verfebeidene Teizen ge- toe ongeneesfelijk toefchijnen , en iets bijzonders heb- woed heeft; volgens Willis begon zij 1585 omtrent ben; bij voorbeeld, meest al word flegts eene zijde van Augustus, en duurde tot October; evenwel had zij 1500, het hoofd tot de voeten toe aangedaan, de fcherpe vog- 1517, 1528 en 1551 gewoed, dog flegts drie, zeldzaam ten maaken etterbuilen tusfeben vel en vleescb , en doen tot zes maanden , en altoos had 'er voorgegaan eene meest de vingers, hand, enkel en fernen aan ; dog dee- zeer natte zomer ; veelmaalen ilierf 'er een-derde der ze ziekte vereischte eene omftandiger verhandeling; wij inwoonders aan; in den beginne ontkwam naauwelijks zullen tot de geneesmiddelen overgaan, en Boerhaves één uit de honderd. uitmuntende (telling g 1489. volgen. De geneezing, .De ziekte begon met verval van krachten, hoofd- I
zegt hij, word best bevordert, door ligte, drooge, en pijn, hartkloppingen, enz., welke niet ophielden, voor I niet veel aangezette fpijzen, dikwils daags, en maatig dat de zieken begonnen te zweeten-, het welke meest I gegeeven, met weinig, dog voedzaame dranken , voor- al binnen vier-en-twintig uuren gefchiedde; alle die del naamelijk bier, dat versch en dik is; met drooge en koude lucht verkoozen, flierven ; zelfs die niet zeer I warme lucht; drooge, warmeen wolle kleeding; door zorgvuldig onder de dekens bleeven , het uitfteeken van I te flaapen op bedden van verwarmende kruiden, en bo- een hand of voet tot verkoeling , was doodeüjk ; ooä I ven in het huis, op plankc vloeren; door gedraagen, ge- verviel men tot twee, drie reizen in dezelfde ziekte.» fchud , en in een-wagentje gereeden te worden, over Freind handelt'er zeer naauwkeurig over Torn. 2.^.333. I deftraaten; door wrijving, met drooge wolle doeken , zeggende, dat' zij begonnen is 1483 in het leger van ■ mét verwarmende rookzels, vooral langs den rug en Hendrik de VIL, en telkens zomers 1485, 1506,1 buik; met fpaanfche vliegen aan te leggen, door braak- 1517 en 1528. ten vierdemaalen wanneer de zieken» middelen met voorzigtigheid gegeeven; zagte purgatien,* binnen zes .uuren (Kerven; het leeven zelf van Hendrik I door gebruik van verfterkende middelen, die tegens de ds VUL liep groot gevaar, en 'erilierven veele zijne? E fcheuvbuit goed zijn , en diergelijke gedistilleerde gees- hovelingen; 1529 he^ft het eens in Nederland en Duitsch- [ ten, als van lepelblad, enz. land gewoed ; eindelijk 1551 weder in Engeland," hij ! Boerhaves gencezing koomt alleen den rijken te pas- noemt deezen zweet, eene pest-ziekte van eenen dag.
fe, en zonder ds middelen van hem voorgefchreeven, De ziekte was gepaart met ongeloofelijke hitte en geneest men nimmer die ziekte; beklaagelijke ouders , dorst, benaauwtheid , hoofdpijn en ijlhoofdigheid; hier inzonderheid van onze fteeden , welkers armoede niet op volgde zwakheiden flaapcrigheid, eene fnelle pols, I alleen uw leeven onlijdelijk maakt, maar ook uw hart en benaauwde zo wel als fchielijke ademhaaling; kin- I doet bezwijken, om de gecluurige en hulpelooze fmèrt deren, oude lieden, en armen wierden 'er minst van I uwer kinderen! 'aangetast; de vreemdelingen, in Engeland hun verblijf De Magiftraaten behoorden te zorgen, dat de fteeden houdende, wierden niet aangedaan ; en die Eugelfclien I
niet te digt bebouwd, en de tuinen agter de huizen die over zee gingen, om het gevaar te ontwijken, ftier' I niet weg genoomen wierden, door de meer vermoogen- ven'er aan in vreemde gewesten, den; daar behoorde openc plaatzen te zijn voor de kin- De Genceshcercn verzet door de vreemdheid en fpC>' I
deren om te fpcelcn; de lucht doet meer dan alle ge- heid dier ziekte, hebben geleert; dat zij best beha11' I neesmiddelcn ! ds'i I |
||||
f
|
||||||||||||
ENS.
|
||||||||||||
ENG.-ENK. ENS.
|
||||||||||||
«43
|
||||||||||||
ken, of de lighaamen te vernieuwen, waar aan M.
BoijLE, hoe geneigt hij ook was om aan chijmifche dingen te twijifelen, egter geloof fchijnt gegeeven te hebben, maar waar omtrent wij hedendaags in tegendeel onze ongeloovigheid zo verre hebben laaten gaan, dat die misfehien alzo min verftandig is, als het blinde ver- trouwen der Philofophen. ENS MARTIS; Flores falisammoniaci martiati ; ijzer*
agtige f al ammoniaks-bloemen; zijn niets anders dan met ijzerdeeltjes bezwangert ammoniak-zout ; om dit te maa- ken gefchied als volgt. Neemt een deel ijzer-vijlzel en twee deelen gepoederd
ammoniak-zout, mengt het onder malkander, doet het in een plat aarden vat, bevogtigt het met een weinig water, en zet het eenige dagen in de kelder: Daar na doet deeze papagtige ftofFe in een groote aarden of gla- zen niet al te hooge kolf, dekt ze met een helm en lu- teert het; maakt 'er dan eerst een zagt vuur onder, zo lange tot dat 't phlegma met het daar mede losgegaane weinige vlugge urijnagtige zout over gedistilleert en het mengzel in de kolf droog geworden ïs : Daar na ver- meerdert't vuur allengskens bij trappen, zo Lullen de hloemen zig geduurig meer en meer opheffen , waar mede men aanhoud tot dat'ermet'tfteikfte vuur zig niets meer opheft : Wanneer dan de vaten koud geworden en de voegen los gemaakt zijn, zal men oranje - verwige bloe- men of 't ens mattis aan de helm vinden, die men in een wel geflootene vies bewaart. Men kan de bloemen met het in de kolf te ruggebleve-
ne van nieuws onder elkander wrijven en dan defublima- tie als vooren herhaalen, gelijk zominige doen ; waar door de bloemen dikwils wat roodagtiger en met meer ijzer-deeltjes bezwangert worden ; dog dit is juist niet nodig. Deeze bloemen worden van anderen, in plaats van ijzer-
vijlzel, ook met andere bijvoegzeis, die ijzerdeclcnbe- vatten, bereid, als met bloed-fleen Çiœmatites'), ijzer- vitriool, doode kop van ijzer-vitriool, adflringerende ijfer-faffraitn, of met zeilfleen, dog de daar uit voort- koomende flores of bloemen zijn alle van eenerlei aart en hoedanigheid. Dezelve hebben een zeer doordringende, verdunnende,
openende en zweetdrijvende kragt, openen de verfiop- pingen der ingewanden, en worden zeer gepreezen in de hijpochondrij of milt-ziekte en fcorbuit, als mede in allerlei koortzen, enz. ; men geeft ze tot een fcrupel, met iets anders vermengt. ENS VENERIS ; Florisfalis ammoniaci venerei; ko-
peragtige fal ammoniaks-bloemen ; is een met koperagtige deelen begaaft ammoniak-zout, dat op de volgende wijze gemaakt word. Neemt twee of drie ponden koperagtige Hongarijche of
beter Cijperje vitriool, calcineertdezelve in een verglaas- de pot op een fterk vuur , zo lange tot dat ze een donker-roode koleur heeft, giet dan den gecalcineerden vitriool in warm water , en laat hem eenige uuren ftaan ; als dan giet het vogt zagtjes af, en wascht de te rug gebleevene (toffe eenige reizen af met warm water, tot dat dezelve zo veel mogelijk, afgezoet en van het zout berooft is; droogt het ten laarsten, maakt ze tot een fijn poeder, en doet 'er even veel in zwaarte ge- poederd ammoniak-zout bij ,• wel gemengt zijnde, dóet 't zaamen in een groote kolf, zo dat maar een-derde van de kolf aangevult is, zet er een blinde helm op en dezelve wel geluteert zijnde, fublimeert de bloemen door K-2 eea |
||||||||||||
Mt wierd door zweetmiddelen en die lang te mderliou-
1 5 ,. Want het.zweeten ingeflaagen zijnde, ftierven al- 1 len ' zij moesten derhalven wel gedekt worden, en hun- I re krachten met hartverfterkende middelen, en wijn op- gehouden worden ; de ziekte rees in vijftien uuren tot op | £aar|)OOgfte, dog was niet buiten gevaar, dan in vier- I pn.tivintlg uuren ; die niet genoeg gezweet hadden, ver- Ïvjelen in kwaadaardige koortzen.
£NGELSCH-ZOUT, zie EBSONS-ZOUT. ENGEL-WATER, zie DISITLLATIE, pag. 509. ENGEL-WORÏEL , zie ANGELIKE. ENGEL-ZOET, zie EICKEN-VAAREN. ENGISOMA ; is een zoort van hersfenpan-breuk , ■ waar in het eehe end van het gebrookene been innerlijk I de dura mater drukt, en met het ander einde buitenwaarts § uitlteekt. ENGOMPHOSIS, zie GOMPHOSIS.
ENGIJSCOOP ; is een werktuig, dat beter onder de I naam van Microscoop bekent is ,• dit woord, dat weinig I meer in gebruik is, is van de griekfche woorden o-xîttt»^«* I ik zie, en i'îî-o'' nabij afkomftig, dewijl de engijscoop I of microscoop dient, om zeer kleine voorwerpen, die I men met het bloote oog niet zoude kunnen zien, door 1 dit middel als nader bij het gezigt te brengen. Het fchijnt dat de telescoop of verrekijker, welke de
I voorwerpen na het gezigt trekt en doet naderen, beter ;^ de naam van engijscoop zoude pasfen , dan wel- de mi- 1 croscoop. Zie MICROSCOOP en TELESCOOP. ENKELEN; in 't Latijn Sinplicia, worden genoemt
I de kruiden van welke men zig in de Geneeskonst be- i dient ; hoewel in een breede zin, alle Geneesmiddelen I daar door verdaan worden, die niet door konst zaarnen- ■'■. gefteltzijn ; als wortelen, kruiden, bloemen, zaaden, houten, I basten, zappen, gommen, en de deelen der dieren; als I mede mineraiien, enz. ENKLAUW; Enkel; Koot; in 't latijn Astragalus;
;| Astrius; Osbalistce; Talus; Quatrio ; is bet eerfte been I van de wortel des voets, 't welke uit zeven beenderen I beftaat: Dit been is tot de beweeging heel nuttig, heb- I bende een rond en verheeven hoofd, daar in het mid- I den een vlakke holte in is, op dat het des te beter met I 't fcheen-been zou vereenigt worden. De enklauwen der haazen , gewoonlijk haazen-koot of
I haazen-fprong (astragali leporum^., als mede de verkens- \ of zwijne-kooten (astragali porcoruni) , zijn kleine been- 'i deren in de agterfte beenen deezer dieren, tiet poeder ■3 Van de haazen-koot word gepreezen als een fpecifik mid- I del tegen de pis-verftoppinge (ifchuria), en de verkens- a koot agc men dienftig in de bcen-breuken. • _ENS, aan dit woord hebben Paracelsus en zijne discipelen verfcheidene betekenisfen gegeeven ; zij \ hebben het inzonderheid gebruikt om de kragt en 't ver- I moogen van een werkende oorzaak mede uit te druk- ! ken, enz., of om zulke deelen vaneen lighaam mede aan I te duiden, waar in eigentlijk deszelfs kragt of medicinaa- I Ie deugd huisvest : Het is in de eerfte zin dat Para- I celsus dat woord in de volgende uitdrukkingen gebruikt, ins Dei, ens astrorum, ens naturale , enz. die aan deezen fcnrijver zo eigen zijn ; en in het tweede, datmen het ens prttmim der mineraalen , dieren en planten moet neemen, I aie mede het ens appropriatum van dit laatste. I Het is aan dit ens primum der planten, dat de disci- pelen van Paracelsus en wel inzonderheid den beroem- den Le Febvre,zo veel deugden toegefchreeven heb- ; »en> engender anderen die om iemand jeugdiger te maa- |
||||||||||||
'?ff-' :>'
|
|||||
ENT.
vroeg aan het draagen koomen; en om deeze reden I
moet men voor al ook geen water- looten tot't enten ge. 1 bruiken : Het is ook best dat men de. entrijfen niet uft I 'tbinnehfte van een getakte boom, maar van het buiten- I fte en van de middags-zijde desbooms neemt, daarze't I meest van de lucht en zon aangedaan wordende, het krag. I tigst en volmaaktst zijn ; hoewel het juist zo veel niet I fcheelen kan, waar men ze van de boom weg neemt, E als ze maar luchtig genoeg en niet met al te weinig aan- E doening van de lucht en zon gegroeit zijn : Voort is het g van belang, dat men de entrijfen neemt van boomen die E gezond en fleurig en niet ziek of kankeragtig zijn; de> I wijl anders de geënte boom met het kwaad bezmeteafP insgelijks ongezond of kankerig word. Zommige willen, dat men de entrijfen niet affnijden
maar afbrecken moet, en Hellen 'er zelfs ook onder- fcheid in't breeken, te weeten, dat -men ze altijd naar bovenwaarts afbreeken moet, om dat wanneer ze haat benedenwaards afgebrooken worden, de daar van voort« gekoomene boomen de vrugten zouden laaten vallen; maar dit is ongegrond en ftrijdig met de reden en on- dervinding.; want 't zij dat men ze affnijd, of dus of zo afbreekt, de uitkomst zal altijd dezelfde zijn; en dus is het ook geleegen met de maane-fchijn i:i welke men de- zelve van de boom neemt, gelijk zomraige daar in ook onderfcheid Hellen, willende dat zulks eenige dagen voor, de nieuwe maan moet gefchieden. Maar daar men aangaande de tijd op te letten heeft,
is, dat men ze vroeg eenige weeken voor deent-tijd af- neemen, en dezelve tot de tijd van 't enten met de afge- fnee.dene of gebrookene einden in maatig vogtige aarde of zand in de opene lucht, dog buiten veel aandoening van fterkezon, zetten moet; welke vroege affnijding en be- waaring men fpeenen noemt, en gefchied, om dat de on- dervinding leert, dat zodanige gefpeende enten beter en zekerder groei vatten ; zelfs kan men met zulke entrijfm nog vrij laat tot in 't laatst van Maij enten, inzonder- heid dekorrel-vrugten , als appel en peer, enz., mits dat ze wel bewaart en niet bedorven zijn, 't welke befliat daar in, "dat ze in een drooge aarde en door de zon niet al te fterk uitgedroogt en gerimpelt, nog ook in een al te vog- tige aarde of in een beflotene plaats (gelijk in een kelder, daar ze zommige ten onregte in bewanren) verftikt en van binnen zwart geworden zijn : Hoewel men ze ook in de ent-tijd van de boom neemen en zo voorts enta kan. Het zal niet nodig zijn met veel woorden te zeggen,
dat men de entrijfen van ieder zoort van vrugt, in bosjes ge- bonden , afzonderlijk bewaaren en dezelve met de naam of een nommer merken, moet, om bii het enten niet ge' I abufeert in de zoorten te weezen. Men kan, ook van I de entrijfen, indien ze wat lang zijn, zomtijds twee of wel drie enten maaken , want het is genoeg, als het ent I maar 3 ;V4 oogen of botten, behoud,, ja. zelfs maar twee, als die ongekwetst zijn. Moet men de enten naar een ver afgeleegene plaats e
verzenden, kan men ze, in bosjes gebonden zijnde, met ds I einden.daar ze af gefneeden zijn, in vogte leem fteeken E en dezelve met boom-mos in een. doos pakken , zo dat • ze daar in vast beflooten leggen. ENTEN: Griffelen; verftaat men in het algemeen j
die konst of weetenfehap door,'om wilde boomen ia tamme te veranderen , of een boom , die natuurlijk flegte I onfmaakelijkevrugten voorbrengt, in een andere te ver- I anderen welke fmaakelijke en aangenaame vrugten I draagtj I
|
|||||
-641 ENS. ENT.
■ een fterk vuur ; welke fublimatie ontrent zeven of agt
' uuren moetduuren, zo zullen'er geele bloemen zig aan de helm gezet hebben , die in een welgeüoten glas móe-
ten bewaard worden. Zommige fublimeeren de bloemen van nieuws nog een, twee of meermaalen, met 't in de kolf te rug geblevene, dat ze onder malkander wrijven. In plaats van den vitriool te calcineeren , kan men ook eerst den geest daar van af distilleeren, als men die ■ begeert, en dun den te rug gebleven doeden kop gebrui-
ken, dien men vervolgens uitwascht en verzoet als bo- ven. Deeze bloemen hebben een verdunnende en zweet-
drijvende kragt, en men agt ze in 't bijzonder dienstig tegen de vallende ziekte , fcheurbuit en kwaadaardige koortzen: De dofis daar van is van zes grein tot een fcrupel. Dog zommigen zijn van gedagten, dat ze niet heel veilig te gebruiken zijn, dewijl het koper, waar uit deeze bloemen ten deele beitaan^nadeelig in 's menfcben lighaam is. ENSADA, of Enzanda, is een groote Boom die in
Ethiopien en Ooft-Indien groeit waar van men zegt, dat de takken, vezelen of andere dunne takken nederwaarts na de grond fchieten, die daar in bewortelen en een nieu- [- . we boom voortbrengen, en op deeze wijze een geheel bofch vormen; het fchijnt dezelfde boom te weezen, die
de Portugeefen Arbre de raiz noemen ; anders de naam van • Indiaanfche Vijgeboom draagende ; zie aldaar.
ENSATUS, of Enfifomïs.; Zwaard-vormig ; dat de
gedaante van een zwaard heeft- ENSIFORMIS CARTILAGO; deeze naam word aan
het zweerdagtige kraake-been. van het borst-been gegee- ven. : ENTALIA; Shngen.koppen , zijn kleine witte mos-
fels , uit het geflagt der porcelein-mosfcls , die van de in- woonders op de kust van Guinea aan draaden gereegen en als paarlen gedraagen worden. De Europianen bezi- gen ze aldaar in plaats van geld, om daar voor andere waaren te ruilen of in te koopen: Ze warden ook wel in Europa gebragt en aldaar tot vercierzel van deeze en geene dingen, als. paarde toornen enz gebruikt, en on- kundige houden ze^teonregte voor waare beenderen uit de hoofden der flangen, waar van ze haare naam draa- gen. In de Geneeskunde doen ze dezelfde uitwerking als andere aardagtige dingen, (terrestria), kreefts-oogen, oester-fchelpen, enz. naamelijk om 't zuur in de maag ! op te flurpen of te verzoeten. I
ENTEN; Entrijfen; noemt men in de Tuinerij de
jonge takjes of lootjes, die tot 't enten of griffelen ge- bruikt worden ; zie op 't woord ENTEN, hier aan vol- gende: Deeze ent-rijfen moeten eenjaarig , dat is in het voorige jaar gegroeit zijn, behalven tot 't enten van eranje-, citroen en limoen-boomen, waar toe men, indien men dezelve enten wil, dat egter zelden gefchied, meest • tweeiaarige fcheuten verkiest. Men moet de entrijfen
nooit van een onvrugtbaare of jonge, nog niet draagbaa- re. maar van een vrugtdraagende boom neemen ; dewijl anders de boomen die met zodanige entrijfen van een onvrugtbaare boom geënt worden, in 't vervolg zeer- on- . vrugtbaar zijn, of langzaam aan het vrugtdraagen koo-
men. Wijders moet men altijd zodanige rijfen verkiezen :die kortledig zijn, dat is welkers oogen of botten niet
verre van malkanderen (laan , en welke botten bekwaam dik en niet plat nog fpits zijn,, dewijl zodanige niet al- ken altijd de vrugtbaarfte boomengeeven, maar die ook |
|||||
,'ENT.
draagt; 't welke gefchied door middel van een takje of
ander 'klein gedeelte van de tamme boom in de wilde in 'te lijven en daar in te doen groeijen , dat vervolgens tot een boom word , die in 'ttoekoomendediergelijkevrug- ten voortbrengt als de boom waar van 't entrijs of kleine gedeelte genomen is. Dit is een fchrandere en voortreffelijke uitvinding, in
de tuin-oeffening, hoe bekent en gemeen dezelve nu ter mei ook is; dewijl wij zonder dezelve van veele aange- jiaame vrugten zouden ontbloot of ten minsten niet zo overvloedig daar van voorzien weezen, als wij thans zijn; want aangezien de vrugtboomen die uit't zaad ver- kreegen worden, als appel, peer, kers, pruim, enz. meest doorgaans flegte onfmaakelijke vrugten voortbren- gen, gelijk de ondervinding leert, en niet dan bij geval en zeer zeldzaam een goede zoort uit de zaaijing voort- komt, zo zoude die goede zoort, zo wij de weetenfchap van 't enten niet en hadden^ niet langer in weezen blij- ven dan de leevenstijd van de boom duurt :Daar en bo- ven zoude ieder zig moeten vergenoegen met de uit 't zaad verkreegene boom alleen , die de goede vrugten voortbrengt; daar wij nu door de entkonsv dezelve niet alleen kunnen vermeerderen tot ons eigen overvloed, maar ook daar van kunnen medeaeelen aan onze vrien- den : Hier nevens hebben wij door deeze konst nog 't genoegen en vermaak, om deel te kunnen hebben van die goede zoorten van vrugten. die in andere ver afgelee- gene landen uit 't zaad voortgekoomen zijn, dewijl wij daar van daan entrijfen of jonge geënte boomen kunnen ontbieden; en zij in tegendeel, in andere gewesten, kunnen op dezelfde wijze weer profiteeren van die goede zooiten die door onze neerftigheid bij ons voortgekoo- men zijn : Was het dat men de ooft-boomen konde voonkweeken door "fleeking of inlegging der takken, ge- lijk veel wild boomgewas, wij zouden dan het enten niet nodig hebben ; maar dit kan met de meeste ooft-boomen niet gefchieden, dewijl haare takken bezwaarlijk willen bewortelen', en indien zommige nog al Wortelen maa- ken, zo vorderen ze egter weinig in de groei, maar blijven kreupel en onvolmaakt. Wanneer deeze wetenfehap van het enten uitgevonden
.is, en wie de uitvinder daar van geweest zij, kan men niet wel nagaan nog grondig weeten ; maar dit is zeker, dat ze reeds veel meer als 2000 jaaren bekent en geoef- fent geweest is, gelijk blijkt uit de fchriften van Theo- -PHRüstus Eresius , diï 350 jaar voor Christi ge- boorte geleeft, en van het enten en deszelfs oorfpronk ge- fprooken heeft. Ooi (preekt Virgilius, hoewel inlaa- ter tijden , in zijne Georgicà L. II. vs. 49. 73. en op meer andere plaatzen van het enten, welke voortreffe- lijke Poëet en Schrijver over de landbomv, volgens de gedenkfehriften 15 jaaren voor Christi geboorte geftor- ven is. Is nu ten tijde van Theophrastus het enten rede bekent en in gebruik geweest, zo hebben wij re- oen te vermoeden , dat die weetenfchap ook lang voor zijne tijd uitgevonden en heel oud is. Dog hoe het aan- gaande de uitvinding en tijd van vinding gcleegen zijn wag, dat hebben wij juist niet nodig te weeten; genoeg is het ons, en wij hebben- ons te verheugen ,1 dat deeze zo nuttige weetenfchap in de tuin-oftening, bezonder in de teeling van ooft-boomen, van de Ouden uitgevonden en tot ons gekoomen is; alleen moet ik nog zeggen, dat de- zelve ten allen tijde van de Ouden niet alleen hoog ge- agt geweest is, maar dat zij'er ook veel vermaak in fchep. "ttj, gelijk onder anderen blijkt uit Cicero, wanneer |
|||||||||||
ENT.
|
|||||||||||
«H
|
|||||||||||
hij zegt, Nee confitiones modo deleUant, fed etiam infiti-
mies, quibus nihil invznit AgricvXtura folertius ; dat is: Niet alleen het pooten of planten is vermaakelijk, maar ook het enten der boomen, zijnde in de geheele land- bouw geen ding uitgevonden dat febranderder is. Nog . heden is deeze wetenfehap in veel agting, want fchoon het enten hooftzaakelijk 't werk der enteniers en tuiniers is, zo fcheppen egter veele liefhebbers van tuinen en de tuin-oeffening vermaak, om het enten zelfs inet eigen handen te verrigten, en te zien, hoedanig de eene boom de fpruit van een andere, als voor haar eigen kind aan- neemt, gelijk Ovidius, van het enten fpreekenlè^ zich aldus niet onaardig uitdrukt : Fac ramum ra- mus adoptet, ßstque peregrinis arbor apert a comis, fisjk- que adoptivas accipit arbor opes. Dn remediis amoris, Lib. I. Het woord enten is eigentlijk een algemeen naam-
woord , waar door verfcheide zooiten of manieren vas enten verdaan worden, die ijder weer tot onderfcheiding. zijn bezondere bijnaam heeft; als 1. Het ente» in de kloove of fpleet.
2. Het enten tusfehen de fchors of bast.
3. Het enten door inlegging, of't zuigen.
4. Het enten met 't oog, of 't oculeeren.
Behalven deeze zijn 'er nog eenige andere manieren
van het enten, maar die niet zeer practicabel en derhaN ven weinig in gebruik zijn; wij zullen daar egter ook iets op 't laatste van zeggen. jËgemeene aanmerkingen over het Enten.
Voor eerst dient bij allerlei enten aangemerkt, dat
zulks altijd moet gefchieden op plantfoenen of boomen die van gelijk geilagt en' natuur zijn ais- het entrijs, dat is, die eenerlei zoorten van bloemen- en vrugten'dran- gen : Dus worden geënt appel op appel of op quee-ap- pel; peer op- peer of quee-peer; kers op kers; pruim op> pruim; apricoos op apricoos of pruim; perfik op pruim of op apricoos, die eerst op pruim geoculeert is ,■ nooten op nooten; me spel op mespel of hagedoom ; oranje op oranje ; citroen of limoen; citroen op citroen of limoen, enz. De Ouden hebben wel gefchre.wen, dat men vcrfchil*-'
lige zoorten van boom-gewasfen op malkander zouw kun- nen enten, en daar door ook allerleij verandering van vrugten kunnen te voorfchijn brengen.r Bij voorbeeld', dat men op een appel- of andere-boom, appelen, peeren, kerfen, pruimen, enz. kan enten. Druiven op kerfenge- ënt, zoude dezelve vroeger doen rijp worden. Pruimen - op kruis -beften geënt, zoude te wege brengen, dat men ze het geheele jaar--door konde hebben, en veele andera - diergelijke ; dog dit zijn. alle maar hersfenfebimmen-, die. van onkundige op het papier gefielt, en van an- dere geduurig , zonder ondervinding, na gefchreeven zijn, maar in de practijk geen proef houden ; en fchoon het nog al eens gelukt, dat bij voorbeeld een entrijs van een peer-boom op een appel -hoorn , die-na met elkander vennaagdfehap zijn, beklijft; zo zal'er nogtans een fleg- te boom van groeijen, die ook met der haast wedei verfterft; en word een entrijs op' een geheel vreemd- flagtig gewas*gezet, zal het geheel niet beklijven nog groeijen. Hoe nader derhalven bet entrijs en de boom waar op het gezet word, met elkander in de aart en na- tuur over een koomen, boe beter ze zig met elkander zullen vereenigen en op malkander groeijen. Wijders'dient bij allerlei e?iting in agt genoomen,
dat zulks gefchisde bij helder, en droog weer;, vermits
K 3 eeu-
|
|||||||||||
2
|
|||||||||||
X
|
|||||||||||
ENT.
bekwaame en goede vrugten ti draagen en bejaard te I
worden. .Daar zijn 'er ook, die willen, dat men de jonge uit I
zaad gewonnen plantfoenen, inzonderheid van appel en f peer, zo lange ongeënt moet laaten groeijen, tot dat | ze vrugten gedragen hebben , om als dan op ieder plant- I zoen zodanige zoort te enten die 't naast met de wilde I zoort overeenkomt , dat is te zeggen zuur op zuur, I zoet op zoet, vroeg op vroeg enz. maar fchoon het waar I is, dat hoe nader de aart des booms met die van 't'entrijr, § dat men daar op zetten wil, overeenkomt, hoe het be- I ter is, gelijk we boven aangeroert hebben; zo is het eg- I ter ook waar, dat het enten op'deeze wijze zeer langzaam f zoude toegaan, en men wel 15 en meerjaarenzoude moe- I ten wagten, eer men uit't zaadgwite draagbaare boomen I zou hebben; dewijl de uit zaad gekweekte boomen dik- I wils niet voor dat ze 8 â xo jaaren oud zijn, vrugten ge- ven , en als dan geënt wordende, 't nog eenige jaaren aan- houd eer de entrijfen of geënte boomen vrugtbaar wor- den; weshalven deeze tijd aan veele te lang zoude val- len; daar men de plantfoenen, naar de gewoone wijze, vroeg entende zo ras ze bekwaam dik zijn, in veei kor- ter tijd vrugtbaare jonge boomen hebben kan : Daar en boven is het zeker, dat men door het enten op de jong- fte plantfoenen, de beste, fleurigfte en langst-leevende boomen verkrijgt. Onze enteniers zouden 'er in 't geheel haare rekening niet bij vinden, even zo weinig als bij het dubbeld enten, bovengemeld. Maar om jonge vrugt- boomen te zaaijen en zonder enting te laaten opgroeijen en vrugten draagen, is goed, als men nieuwe goede zoor- ten van vrugten verlangt te verkrijgen. Ten laatsten dient men te weeten , dat alle manieren
van enting aan alle zoorten van boom-gewasfen niet even wel llaagen of practicabel zijn, maar dat| de eene dikwils om wel te groeijen, liever wil geënt zijn in de klove, de ander door inlegging of zuiging, de derda door oculatie, enz. waar op wel dient gelet, en waar van onder ieder artijkel der bezondere boomen nader bericht gegeeven word. Wij zullen nu gaan aanwijzen, hoe het enten in de I
klove en tusfehen de bast verrigt word , en wat daar bij I verder in agt te neemen ftaat. Het zuigen en oculee* I ren zal men in't vervolg op deeze artijkels vinden. Van het Enten in de kloove. • I
Om hier van met order te fpreeken , zo heeft men MI
letten op de volgende dingen. 1. Op de Gereedfchappen tot 't enten.
2. De tijd van het enten.
3. De flam om 'er op te enten.
4. De entrijfen. j
5. De wijze van het enten; en !
6. Wat.na het enten in agt te neemen flaut.
Tot 't enten heeft men de volgende Gereedfchappen I
noodig; als 1. Eenfcherp/noewiej-. 2. Een fcherp pe* ne-mes, tot 't fnijden der enten. 3. Een fijn hand-zaag- je, om 'er de ftainmen of takken mede af te zaagen. I 4. Een ent-mes met een dikke rug, om'er de klove of fpleetin de ftainmen of takken mede te maaken. 5. Een fmalle ijzeren beitel of wigge, om'er de klove mede van malkander te buigen. 6. Een houten hamer. 7. Ent- kern of entwas. 8. Willige tienen of Moscovifche flWf" te, tot vastbinding der enten. • Betreffende de tijd van het enten, zulks is het voor-
jaar, van de tijd af dat de zappen der boomen beginne» |
|||||
«*£ 'ENT.
een vogtige, dampïge of mistige lucht en nog veel meer
•regenagtig weer, daar toe zeer nadeelig is , om dat wanneer het ent nat of vogtig word, het zelve gevaar loopt te bederven, inzonderheid de oculatien; maar een vogtige tijd voor en na de oculeering is voordeelig, de- wijl daar door de zappen meer rijzende , de fchil zig beter van het hout laat losfen, dat bij 't oculeeren nood- zaakelijk is, en dus de geftelde oculatie daar na beter vat en groeit. Men moet ook, zo veel doenlijk is, zig wachten om
allerlei enting te verrigten bij een fcherpe oost- of noord- lijkewind, om dat de toebereide enten of oculatien, daar door dikwils fchielijk opgedroogt worden, en vervolgens .geen groei vatten. De tijd van't jaar. waarin men ente« moet, zal hier na bij ieder maniere aangeweezen wor- den, in 't. algemeen kan men hier aanmerken , dat zulks te regter tijd behoort te gefchieden, waar aan veel gele- gen is, om allerlei enting wel te doen gelukken. De Ouden hebben ook veel gefchreeven, dat men het
tnten in deeze of geenc maandflond of confielktie moet verrigten , om dat zulks, volgens baar%meening , veel zoude toebrengen tot beter groei en meerder yrugtbaar- jheid der geënte boomen, als mede om fchooner en groo- ter vrugten te verkrijgen : Dog de ondervinding, heeft geleért, dat deeze waarneeming van de maan en confiel- Jatienvzn geen of weinig belang bij het enten is'; de uit- komst zal altijd goed zijn, als maar de overige, bij het enten waar te neemene dingen wel in agt genoomen wor- den: Het zoude ook dikwils ondoenlijk zijn, om die be- paalde tijdflippen waar te neemen, dewijl veelerleij om- -ltandigheden, als bij voorbeeld regen, mist, droogte, .■enz. zulks kunnen verhinderen. Maar het is een zaak van belang, dat men altijd goe-
,de en fleurige plantfoenen (dat is jonge boomen) tot het enten moet verkiezen, want die zig wilde ophouden met plantfoenen te enten', die van jongs op dor, maager, 'kankerig of anderzins gebrekkig zijn, niet tegenftaande dezelve in een bekwaame grond ftaan, zoude zijn tijd en moeite vrugteloos verfpillen, om dat van zodanige plantfoenen, geënt wordende, zelden esn goede of lang- durende boom komt. Het is ook noodig, dat die geene welke feburfde han-
den hebben, zig van het enten onthouden, dewijl de ge- ënte boomen daar door fchurftig of kankerig worden, of liet zogenaamde vuur verkrijgen ; gelijk zulks ook ge- fchied als iemand onzuivere dingen behandelt heeft; in dit geval is dcrhalven het wasfehen der handen voor de ,enti7ig noodig. Zommige hebben verzekert, dat wanneer men een
plantfoen meer als eens ent, dat is, dat men op 't be- groeide ent rij s, daar na wederom ent of oculeert, de vrugten fmaakelijker worden; dog dit leert de ondervin- -ding niet, maar wel dat de boomen daar door vrugtbaar- der worden , om dat door de twee- of meermaalige ■enting de poriën als verwart, en de overvloedige door- ilraaling der zappen belemmert word, 't welke den boom minder weelig doet groeijen, en zig dus beter en vrocgertot de vrugtdraaging fchikt. Men kan zich derhalven van deeze dubbelde enting bedienen , als de jonge boo- men al te weeldriggroeijen, om ze daardoor , gelijk ge- zegt is, te betemperen en vrugtbaarder te maaken ; maar wilde men zulks aan zwakke of matig groeijende boomen doen , zo zoude het meer na- als voordeel aanbrengen, dewijl zulks de boomen zoude verzwak- jsen, en kragteloos entgewas doen voortbrengen, om |
|||||
ENT.
|
|||||||||
ENT.
te rijzen, tot dat de botten der boomen beginnen te
,e\\en en uit te loopen ; zijnde dus van de maand Februa- ri tot't midden of laatste van April: Maar men moet JL hier bij fchikken naar den aart der boomen die men e^sn vf il, naamelijk naar dat derzel ver zappen vroeger of hater 'm beweeging koomen ; dus moet men de kers/en het eerst en vroeg enten, weike anders, gelijk de onder- vinding leert, niet of zeer bezwaarlijk groei vatten, daar pa ent mende pruimen, peeren en vervolgens de appe- lai. Ten opzigte van de fiam of bet plantfoen, waar op
men enten wil, ftaat aan te merken, dat 't zelve ge- I zond en fleurig zijn moet; dewijl anders de moeite van I enten onnut zoude zijn, gelijk boven gezegtis. Als men jonge boomen ent, moeten dezelve niet al
§ te oud en dik zijn, de bekwaamde dikte is van een hal- | ve tot een heele duim of iets meer in diameter : Al te I dikke flammen zijn niet zeer bekwaam tot het enten in de I klove", om dat de opening of wonde bezwaarlijk toegroeit, ? en dikwils door bijkoomend vogt van regen, enz. aan ; her rotten en kankeren gaat: Oude dikke boomen wor- ; den, indien men zulke verenten wil, op de takken geënt, ■ waar toe men als dan de bekwaamde uitkiest en de ove- i rige glad wegfnoeit; of men ent ze tusfchen de fchors - ; fe, gelijk hier na geleert word. Dog men heeft weinig j voordeel, als men oude boomen verent, dewijl dezelve : meest doorgaans weinig gewas en een flegte kroon maa- i ken; hoe jonger de flammen zijn, hoe beter tot het j enten. Indien de ftammetjes jong en dun zijn , zet men 'er
I doorgaans maar één entrijs op, dewijl 'er niet wel twee ! op geplaatst kunnen worden, en men fnijd de (lam te- ; gen over het ent fchuins af, waar door de wonde of fnesde beter over^.oomt ; maar is de flam omtrent een duim of meer dik, dan moet men 'er twee entrijzen te- gens malkanderen over opzetten, om zekerder van de goede uitflag der enting te zijn, dewijl het zomtijds wel gebeuren kan, dat een ent, door deeze of geene toeval- ; len geen groei vat ; dog indien de entrijzen beide aan de groei raakeri , moet men daar na maar één, dat het best groeit,'ervan behouden , 't anderein het volgende voor- jaar wegfnoeijende, en men fnijd dan ook de flam op die kant fchuins af, om bovengemelde redenen. _ Men ent de jonge plantzoenen doorgaans laag, naame- lijk twee à drie duimen boven, de wortel, zo wel tot hoog- als laag-flamde boomen, dewijl zulks regt-fcheu- I tiger en fraaijer flammen geeft, en 'er geen knobbel van de enting aan de flam blijft; dog heeft men wilde plant- zoenen,, die een bekwaame hooge, regte en - Hevige flam hebben , zo kan men die ook wel boven op de be- geerde hoogte tot flam-boomen enten. Het geene wegens de enten of entrijzen in acht 'te nee-
men ftaat, is in'het voorgaande artijkel van de ENTEN gezegt ; wij moeten hier alleen 'er nog bijvoegen, dat men tot de dikfte flammen -of takken , ook de dikfte ent- rijzen neemen moet: Wij koomen nu tot de doening van het enten zelf.. Om het enten te verrigten, zasgt men de flam of tak
°P de bepaalde hoogte met het boomzaagje plat af, en 'naakt de fneede met het fnoei-mes effen en glad ; indien de ftain of ^tak maar dun is , kan de affnijding ook ge- makkelijk met het fnoei-mes gefebieden,- men fnijd de "am als dan eerst fchuins af, en fnijd vervolgens de «ïerpe kant boven op wat weg, en maakt ze plat voor |
|||||||||
Off
|
|||||||||
één entrijs; daar na klooft men de flam, ter plaatze daal-
de bast het gladst en effenst is, met het fnoei-mes , .of als hij dik is, met hetent-mes, door middel van met cîe houten hamer daar op te flaan, net midden door, zoda- . nig, dat de kloove alleen maar zo diep worde, dat het ent bekwaamelijk daar in kan gezet worden, en de kloo- ve het entrijs niet te ilerk te zaamen nijpt; vervolgens neemt men het entrijs, fnijd het zelve met het penne- mes een vinger- of duim-breed onder het benedenite oog. af, en dan ter wederzijden van dit oog een weinig plat v en naar benedenwaarts wat dunner, in de gedaante van. een wigge, en in diervoegen, dat het ent in de kloove fluit ; maar men moet het ent boven bij het oog maar weinig en niet al te diep tot op het merg infnijden, de- wijl zulks het ent zoude bederven, en de groei-vatting, verhinderen. Het entrijs dus toebereid zijnde , opent men de kloo»-
ve. met de beitel, zo veel het noodig is , en zet het ent- rijs in de kloove; waar bij als een zaake van belang-, daar de groei-vatting veel van afhangt, in agt te neemen ftaat, dat men het entrijs niet zodanig inzetten moet, dat de bast van het ent, en de bast van de flam aan de buitenkant gelijk zijn, maar in diervoegen, dat de plaats daar de zappen het meest vloeijen, het welke is tusfchen de bast en het hout, in beide , zo ent als Ham, op mal- kanderen pasfen, fchoon de buiten-bast van het ent wat meer binnenwaarts koomt dan die van de flam ; welke- doorgaans merkelijk dikker is; dit gedaan zijnde, be. reid men nog een entrijs als vooren, en zet het zel- ve op de andere kant van de kloove, op de voorige wij. ze, te weeten als de flam dik genoeg is, om 'er twee enten te kunnen opzetten ; daar na trekt men den bei- tel voorzigtig uit, invoegen dat de enten in haare be- hoorlijke plaats flaan blijven ; vervolgens omwind ment' den flam beneden de gezette entrijzen met gefpoudene- wilge tienen, of nat gemaakte mosco\ifclie matte, om de enten vastte doen flaan, wel verftaande, voomaamelijk in jonge dunne boomen , om dat die dikwils te zwak zijn, om de kloove toe te drukken , en het ent behoor- lijk vast te houden , of ook als de kloove te diep gemaakt is; maar als daar en tegen de kloove te fterk nijpt, ge- lijk m dikke flammen en takken gebeurt, en waar door- de entrijzen te flerk geneepen of verplettert zouden worden , is men dikwils genoodzaakt, één of twee hou- ten wiggen in de kloove te flaan, na dat deenten gezet zijn, en behoorlijk vast flaan, eer men den ijzeren bei- tel uittrekt ; want als men de kloove zo groot of diep wilde maaken, tot dat ze haare kragt van flerk te druk- ken verlooren heeft, zulks zoude zeer nadeeligweezen, dewijl de kloove dan bezwaarlijker zoude digt groeijen,. of het zoude rotting en bederf veroorzaaken. Hier mede is dan het enten verrigt ; maar om den boom
te beveiligen , dat 'er geen vogt in de kloove kan koomen, dat hem zon kunnen, doen bederven, zo be- ftrijkt men de kloove ten laatften rondsom met ent-war of ent-leem, (zie op het artijkel ENT-WAS ,) en men' bind 'er wat mos boven over heen , om het zelve voor- de aandoening en verteering van de lucht en zon te be^ waaren. Wat 'er verder na het enten in agt te neemen ftaat,.
beftaat in het volgende ; men moet voor eerst zorg draa- gen, dat het ongedierte', als rupzen , mieren, boom-lui-' zen, flakken, enz., de entrijzen niet door afeeting van de uitfpruitende bladen, of anders vernielen; weshalve« . uien. |
|||||||||
N
|
|||||||||
Ut ENT.
|
|||||||||
ENT.
|
|||||||||
men dikwfls daar na 'zien, en dezelve afzoeken, of an-
dere middelen daar tegens in het werk. Hellen moet, gelijk op zijn plaats ftaat aangeweezen te worden. Men moet de enten ook voor het afdooten befcher-
men , inzonderheid als ze niet in een enterij bij zaa- men, maar enkel hier of daar, of op plantzoenen itaan, daar veel doorgang is; dit kan ligtelijk gefchieden, door middel van 'er {lokken digt bij te Hecken, het zij bij elk laag geënt pïantzoen een (lok alleen, of drie (lokken diiehoeksgewijze rondsom het ent, en met de boven- einden bij zaamen. Voorts moet men zorgvuldig alle de wilde uitfpruit-
zels, die dikwils uit het verent pïantzoen voortkomen, wcgfnoeijen , dewijl dezelve de entrijzen van het op- klimmende zap berooven ,' en in derzelvcr aangroei merkelijk nadeelig zijn; maar zijn het oude boomen , die op de takken geënt zijn, dan is het anders gele- gen, want dan moet men dezelve niet van alle uitfpruj,t- 2els berooven, maar eenige laaten houden, om dat die tiitfpruitzels niet alleen dienen tot opvoering van het zap ; maar ook de entrijzen , door den overvloed van het opklimmende zap, dat ze niet alle kunnen ver- zwelgen , zouden verdikken of vuurig worden en be- derven ; deeze overgelaatene uitfpruitzels neemt men daar na het eerde of tweede volgende jaar weg , wan- neer de entrijzen eenige groote takken verkreegen heb- ben. Men moet ook van de enten , die tot dam-booinen
sullen opfehicten , in het vervolg bij haar aangroei , niet alle de zijd-fprtiitzels , maar alleen die, welke te overvloedig, en het grootst of langst zijn, vooral de zuigers wcgfnoeijen, en de overige klcinderevoor eerst blijven laaten; want indien men die alle ten eerden weg- fnoeit, gaat alle kragt naar de top toe , waar door de boom veel langzaamer in dikte toeneemt, endunenflen- terig blijft; deeze behoudene zijd-fpruitzels worden ver- volgens weg gefneeden, ais de boom zijn hoogte en ee- nige dikte verkreegen heeft, zo dat hij op zig zelf over- einde daan kan; dog men moet de zijd-fpruiten ook niet al te lang aan de dam behouden , en te dik laaten wor- den, om dat 'er anders ter plaatze daar ze weg gefnoeit worden, knobbels groeijen , die den dam onaanzien- lijk maaken, ten minden voor eeriigen tijd. jonge boomen of enten , die niet regt opfehieten ,
maar icheef groeijen, daar moet men bij tijds regte dok- ken bij deeken , om ze daar aan -vast en regt te bin- den," hier van daan het fpreekwoord, men moet den boom buigen, terwijl hij nog.jong is. Wanneer het entrijs, of de jonge geënte boom, ruim
de hoogte verkreegen heeft, die men begeert ; te wee- ren, als het een dam-boom zal worden , dan kort men hem boven op de begeerde hoogte af, om boven de zijdtakken töt de kroon uit te fcb.ier.en ; maar zal 'er een naantjes-boom van wórden, dan moeten de eerde uit- fpruitendc takken van het entrijs tot de zijd-takken be- houden en gefebikt worden ; hoe men de kroon der naan- tjes verder door het fnoeijen moet formeeren, word aangeweezen op het artijkel SNOEIJEN. Van het enten tusfehen de hast.
■ Het enten tusfehen de bast of fchors en hout, anders
ôok enten in de ktoon, of kroon-enten genoemt, word
niet anders verrigt, dan op dikke 'dammen en takken,
die door het opfpouden zouden bederven, of de kloo-
i
|
|||||||||
ve bezwaarlijk weder toegroeijen ; dog deeze manier,
is weinig in gebruik, om dat men thans zelden oude en dikke boomen ent; . en zo men dit egter doen wil, zo verrigt men zulks in de kloove, op bekwaame niet al te dikke takken des booms. Daar is geen onderfcheid tusfehen de enting in de
hast en kloove , dan alleen aangaande de toebereiding der entrijzen en haare inzetting, het welke aldus ge- fchied; men fhijd de dam of tak, die men enten wil, met de boom-zaag plat af, en maakt vervolgens de fnee- de met het fnoei-mes wel glad en effen; daarna neemt I men het entrijs, fnijd het zelve tegen over een bot of I knop beginnende, benedenwaarts ter lengte van onge- I veer één duimbreed, wat fchuins af; zodat het naar 1 beneden toe dunner word, en zulks boven tegen over f de bot een weinig dwars inkeepende ; maakt dan met I een bijzonder werktuig van ijzer, of hard hout, of van f ijvoor, dat ten naasten bij de gedaante van het fcherp § gefneedene entrijs moet hebben, £en opening tusfchen 1 de bast en het hout van de dam, daar die afgefneeden Ë is , door middel"van het werktuig daar zagtjes tus- I fchen in te (laan, op dat de bast niet berste; zet dan I het gefneeden entrijs in de opening, zodanig, dat des- I zelfs plat gefneedene kant tegens het hout van de dam I of tak en zo diep te daan koomt, dat de boven dwars I gefneedene keep op de afgefcheideue vlakte fluit ; op I deeze wijze zet vervolgens nog één, twee of meer en-1 ten, na dat de dam of tak dik is, tusfehen de barst; I omwind vervolgens de dam beneden de enten met ge- I fpoudene lange tienen oï moscovijche matte, om de bast § beter aan de enten te doen fluiten en vast te (laan , en % bedrijk het plat van de dam met ent-was , zo is het en- I ten verrigt; na het enten neemt men dezelfde dingen in f agt, die voorheen bij het enten in de kloove gezegt I zijn, voor zo verre ze hier te pasfe koomen. Wij hebben boven gezegt, dat 'er nog meer zoorteti E
van enting uitgevonden zijn, deeze zijn hooftzaakelijk I het zogenaamde palmen en bet lasfehen. Het palmen is van het .enten in de klQpve niet on- I
derfcheiden, dan alleen daar in , dat de dam niet opge- I fpouden word , maar dat men in de plat afgefneedene E boom een lange kerf fnijd, dat naar beneden puntig ein- I digt, en vervolgens het entrijs beneden het oog hoekig I en naar beneden waars puntig, naar de gedaante van de | kerf, fnijd , en het zelve in de kerf voegt, zodanig, dat I het ent wel in de kerf fluite , en de plaats tusfehen de E bast en dam , daar de zappen het meest rijzen , op mal- kanderen pasfen ; dan bind men het ent met moscovifihi matte vast, en bedrijkt de wonde met ent-was. Het lasfehen gefchied op de volgende wijze; men ver-
kiest een jong (lammetje, dat nog heel dun is, of eeü takje , fnijd het zelve met een lange fchuinfe fneede af, zodanig, dat de fneede wel effen en glad is ; neemt da« een jeugdig rijsje of takje van een boom, daar gij van enten wilt, dat even zo dik als het afgfneedene dam- metje is, fnijd het zelve net in die gedaante en lengto fchuins af als het dammetje ; voegt dan de twee fchuin- fe fneeden van het takje en dammetje op malkanderen, tn diervoegen, dat de basten van beide op malkanderen pasfen, -en het één dammetje fchijnt te zijn, en bind ze met matte wel aan malkanderen vast, zo zullen ze te zaamen groeijen ; de tijd om het palmen en lasfeheiï te verrigten, is in.-het voorjaar; dog het palmen gaa£ zekerder ; maar het lasfçhen kan dikwils misfen, als |
|||||||||
. ENT. h. <H»
volgende jaaren openbaart; gelijk bij voorbeeld, in de
ooft-boomen dikwils gebeurt, dat men in plaats van een goede zoort van vrugt, die men begeert en gekogtheeft, een geheel andere, verkeerde, en dikwils zeer flegte zoort verkrijgt, en dus in meer andere gevaflen ; door welke fauten de Nederlandfche entenien , die ze- den eene groote eeuw, den roem van de beste en kun- digfte enteniers van geheel Europa te zijn, veel ver- looren hebben. ENTERINEMENT, zie INTERINENENT. ENTEROCELE; is eene breuk of uitzakking der in- gewanden in de plooi van de liesch ,* het woord is ge- vormt van het griekfche hv»(» ingewand, en *»'>•» dikte. Het is gemeenlijk de gekartelde of korte darm (ileum) die de breuk vormt, waar van hier gewaagt word. De nabij zijnde oorzaak van de enteroceie is de ver-
flapping of uitzetting, van het benedenfte gedeelte der pens-zak {Peritoneum), welke als dan door de ring van de uitwendige fchuinfe-buikfpier (musculus obliquns ab- dominis exttmus vel de/condens) dringt ; de toevallige oorzaaken zijn, al te zwaaien arbeid en lighaams-oeffe- ningen, een geweldigeiioest, menigvuldige braakmgen, fchreeuwen , enz., het geen oorzaak is, dat de jonge kinderen 'er meer dan anderen aan onderhevig zijn. Zie BREUK. ENTEROEPIPLOCELE; is eene dikte in de plooi
van de liesch , door den darm en het net (epiploon vel Omentum) gevormt; de oorzaaken hier van zijn dezelfde als die van de enteroceie. ENTEROEPLIPLOMPHALE ; is een zoort vaa
navel-breuk, waar in de darmen , en het net, eene dikte bij den navel vormen. Dit woord is zaamengeftelt .van «mfor ingewand,
ittsri'ifhon epliploon oï net, en o',«<p<**°'c navel. ENTERO-HIJDROMPHALE ; is mede een zoort
van navel-breuk, waar in, behalven de uitzakking van het ingewand, nog een verzameling van wateragtig vogt plaats heefc. Dit woord is gevormt van het griekfche smpov inge-
wand, » fa aqua of water, en van »>fA»'t navel. ENTEROLOGIA; dit woord, het welk is zaamen-
geftelt van'''«f»1' ingewand, en *°y»i fermo redenvoering; betekent eigentlijk eene algemeene verhandeling over de ingewanden der drie holligheden, als van''t hoofd, van de borst, en van den onderbuik. ENTEROMPHALE; is eene zoort van navel-breuk,
wanneer de ingewanden uit hunne plaats wijkende, een dikte aan de navel veroorzaaken. Dit woord is zaamengeftelt van het griekfche sVrip«,
ingewand, en o'y.fahot navel. ENTEROTOMIA ; is eene heelkundige operatie, be-
ftâande in de opening door infnijding vaiï eenig gedarm- te, om'er niet behoorende lighaamen uit te haaien. Dee- ze operatie is een alleruiterst hulpmiddel, dat men nim- mer moet werkftellig maaken, dan wanneer de dood an- derzints zeker zijnde, men hier door nog eenige hoop beeft om den lijder het Ieeven te doen behouden. In het geneezen van de darm-wonden, verfchaft ons
de'ervarenheid een bewijs van de moogelijkheid deezer operatie. De enterotomie kan in verfcheidene omftandig- heden zeer noodzaakel ijk zijn, en wei inzonderheid inde operatie van de breuken (hernia), wanneer vreemde lig. haainen in het uitgezakt gedeelte der darmen gegleeden zijn , die 'er de inbrenging van verhinderen. De Hr. He vin heeft inde Mem. de Vacad.de Chirurgie, L torn. |
||||||
(ÇNT.
te op malkander voeging niet zeer naauwkeurig gedaan
Enting in de worteh
Dr. Agricola heeft een nieuwe manier van enting aangeweezen, om boomen in de wortelen te enten, en op deeze wijze allerlei ooft- en andere boomen, als tranje-, citroen- en laurier-boomen, enz. fchielijk en in jnenigte te vermeerderen ; wat hier van zij, laaten we aan de liefhebbers over, om het te onderzoeken; deeze manier van- ent ing gefchied als volgt: Men verkiest een boom die gezond en fleurig, en niet
zeer oud is ; men graaft dien met alle zijne wortelen uit den grond, wascht en zuivert dezelve van alle vuilig- heden ; daar na zaagt men ze voorzigtig zonder fcheuring des basts, van de ftam af, en verdeelt ze ver- der door affnoeijing der zijdwortelen in bijzondere wor- telen , en men kan ook de lange wortelen in twee of meer ftukken deelen ; de wortelen dus gereed zijnde, neemt men tot entrijzen jonge fleurige twee- of meerjaarigc tak- jes van de boom, waar van men enten wil, (mits van het zelve geflagt zijnde, als de boom is, daar de wor- telen van genoomen zijn,)men fnijd dezelve wigsgewijze, even. zo als bij het enten in de klooven ; men klooft ver- volgens de wortelen aan de bovenfte of dikke kant op, en zet het ent in de kloove, op dezelfde wijze als bij 't gemelde enten, en zodanig, dat het wel in de kloove fluit; daar na omwind men de ktoove met moscovifche matte, om het ent of ent-takje vast te doen ftaan, en men befmeert de wonde overal met ent-wasch;het enten dus verrigt zijnde, word de wortel vervolgens in de aarde geplant- tot aan of een weinig boven de geënte plaats ; zo zal de geënte tak door de aangevoegde wor- tel haar voedzel ontfangen , zig met dezelve vereeni- gen, en zaamen tot een boom aangroeijen : Als men het werk in een dag niet af kan, moet men de overige wor- telen in de grond leggen, en dezelve voor de lucht be- waaren ; ook kan men de groei der geënte en geplante wortelen, vervolgens door bevogtiging bij droogte en bedekking van de grond te hulp koomen. Het ftaat ook nog aan te merken, dat als men , om
wortelen tot dit enten te verkrijgen, een boom niet ge- heel uitroeijen wil, men de aarde van de wortelen van een of meer boomen kan weg graaven , en 'er zo vee- Ie wortelen van afneemen, als ze zonder bederving kunhen misfen ; de overige wortelen dan weder met de Weg gegraavene aarde overdekkende. ENTENIER ; Boom-kweeker ; verftaat men een man
door, die zijn werk maakt en goede kennisfe heeft, om •allerlei tamme en wilde boom-gewasfen tot de verkoop aan te kweeken; een zodanige moet derhalven het zaai- jen en planten van boomen, de maniere van voorttee- üng oï vermeerdering van wilde plantagie-boomen, al- jerlei^ manier van enting der ooft-boomen , derzelver fnoeijing, kortom, al wat in een enterij voorkoomen kan, grondig verftaan ; en zulks niet alleen tot zijn eigen voordeel, maar ook tot nut van het algemeen, om ie- der een, die boomen tot zijne, het zij min of meer groote plantagie, noodig heeft met goede boomen te voorzien, aangezien veele planters zelf geen kennisfe in de keuze der boomen, het zij ooft- of wilde planta- gie boomen hebben; als derhalven een zodanige plan- ter geen ftaat op de kundigheid of trouw van den en- •tenier maaken kan, zal hij dikwils grootelijks in de Ver- tagung van zijne planting misleid zijn, en veel onge- noegen hebben,- dog het welke zig dikwils eerst in de II Dee'L |
||||||
fß . N ENT.
|
|||||||||
ENT.
|
|||||||||
torn. r. eerie verhandeling geplaatst, waar in hijdèmoge-
lijkheid en noodzaak van deeze operatie bewijst. ENTERIJ, of Kweek-fchool van Boomgewasfen, ook
Kweek-tuin , Kweek-hof, en Boom-fchool genoeint; is een zodanige plaats of tuin , of gedeelte van een groote tuin, welke alleen dient, om daar in allerleij zo wel tamme ooft- als wilde plamógie-gewasfen voort te teelen, te kweeken en te vermeerderen. Onder de naam van kweek-hof of kweek-tuin , kan men ook een zodanige 'tuin bevatten, waar in, benevens boom-gewasfen, ook allerlei kruid-, bloem-, medicinùateen Snaérégeivasfeti aangekweekt en vermeerdert; worden; dog't woord enterij of kweek-fchool, heeft hoofdzaakelijk zijne betrekking op de aankweeking van loom- en heëster-gewasfen van aller- leij geflagt en zoort. De Frànfchen zeer kundig, en met.de khraiidcveNe-
derlanders mEngelfchen veel'hun'werk maakende, in de be- vordering der kunden en weetenfcbappen; verdeelen de enterij of kweek-fchool'm twee zoorten, als in pépinière en batardiere ; pepinere noemen ze de entsrij of plaats, daar men de boom- en andere gewasfen zaait, ent, of anders aankweekt en aldaar laat groeijen, tot dat ze in 't gewas geraakt en grooter geworden zjjn, waar na ze op een ander plaats verplant en aldaar onderhouden worden, tot'er tijd toe, dat ze elders kunnen dienen, of dat men dezelve hier of daar noodig heeft ; welke plaats batar- diere van de Franfchen genoemt word. Bij ons gebruikt men dit onderfcheid in de benaaming niet, maar men kan die woorden anders gevoeglijk vertaaien door kleine en groote enterij of kweek hof. Het zijn hoofdzaakelijk de ehteniers die een zodanig
hveekhof moeten hebben; dog dezelve zijn ook nuttig en noodig bij groote tuinen en plantagien, dewelke met veele zo vrugt- als andere boomen beplant zijn, en zulks om de volgende redenen. i. Om dat als de boomen van allerleij zoort aange-
kweekt worden in de zelfde grond, daar ze in het ver- volg in zullen geplant worden, dezelve doorgaans beter groeijen, dan die welke in een andere zoort van aarde aangekweekt zijn : Inzonderheid moet meninagt neemen , dat de grond, daar de boomen gekweekt worden niet beter zij, dan die waar in ze daar na voor goed zullen geplant worden en voortgroeijen ; dewijl ze anders dik- wils aan het dildaan en kwijnen raaken , bezwaarlijk aan de gang komen , en zelden regt goede boomen worden :. Beter is het derhalvcn, de boomen uit flegte gronden in goede vrugtbaare, dan uit vrugtbaare in ilegte of fchraa- le gronden te planten. 2. Om dat men dan de boomen altijd gereed en bij de
hand heeft, zo dat dezelve, wanneer ze opgenoomen •zijn, aanftonds kunnen herplant worden, -waar door ze geen ongemakken van uitdrooging, vorst, kwalijke uit- roeijing en fcheuring der wortelen, enz. hebben te lij— ■den , gelijk dikwils die overkoomt , welke van verre moeten gehaak worden , en uwielve dus beter in de groei zullen raaken. 3. Om dat men dan niet genoodzaakt is, de boomen
t'elkens te koopen, en men dezelve ook beter koop heb- ben kan. 4. Om dat, als men de ooft-boomen koopen moet,
men veeltijds niet wel verzekert is, om'de regte zoor- ten van vrugten te verkrijgen, die men begeert; als me- de of de boomen op goede plantfoenen geënt zijn, om in het vervolg wel te groejjen, goede vrugten voort té brengen en van lange duur te zijn, of oud te worden. |
|||||||||
Bij de aanlegging van een enterij heeft men agt te
flaan op de volgende dingen; als 1. op de expofitie; 2i 1 op ds grond; 3. op de grootheid ; en 4. op de manier van kweeking. Betreffende het eerde, zo moet de plaats daar men
een enterij toeftellen wil, welgeexponeert, dat is wel op de zon geleegen zijn en de vrije lucht genieten ; ook is het diendig en noodzaakelijk, dat dezelve rondsotn of ten minften aan die kanten, daar de derkfte winden van daan waaijen, met een manteling van boomen of huizen gedekt zij , waar door de winden afgekeert of gebrooken worden, die anders veel nadeel en veragte- ring aan het jonge boom-gewas kunnen toebrengen; maar van binnen moeten 'er geen groote boomen flaan, want daar door zouden de jonge boomen onderdrukt I worden. Indien'er nu geen manteling is, dient'er nood- I zaakelijk eene voor het aanleg der enterij geplant te wor- j> den; waar toe men gewoonlijk boom-gewas verkiest, I dat fchielijk aangroeit, als wilge, populier, ijpen, enz;| om dus fpoedig een goede manteling te verkrijgen. ' Op groote aanzienlijke buiten-plaatzen verkiest menl doorgaans een plaats tot de enterij, die wat van het huis I ter zijden afgeleegen is, op dat dezelve geen misdandl vcroorzaake, of de uit'zigt floppen zoude ; dewijl de- I zelve meer dient tot nuttigheid als tot cieraad: Maar bij E welke verkiezing men inzonderheid ook letten moet, om I een goede vrugtbaare grond uit te kippen,- dewijl de goe- f de groei en voorfpoed van jonge boomen zekerlijk wel I meest van de deugd des gronds afhangt; Gronden waar [ in boomen geftaan hebben en geroeit zijn , zijn niet f dienftig tot enterijen , dewijl ze uitgeput en kragteloos 1 voor jonge boomen zijn ; dog indien men die even wel I daar toe wilde gebruiken, als men geen andere hadde, I dan moet die voorheen twee ä drie voeten diep gedolven I en vervolgens bemest wordende, twee, drie of meerjaa- renmet grove moes-kruiden, als kool, wortels, raapen, enz. of met ander gewas bebouwd en aldus bekwaam ge- maakt worden. Egter is 't altijd beter, een verfche grond ! te verkiezen, daar in een lange tijd geen boomen in ge- E groeit hebben, en wel inzonderheid van die zoorten wel- I ke men daar in denkt te kweeken. De gronden die tot moes ■ teeling gedient hebben en |
met mesting wel onderhouden zijn, zijn zeer bekwaam \ tot enterijen, als mede goede veldbouw-landen ; daar de jonge boomen doorgaans bij uitftek in willen groeijen; maar men dient te weeten dat men geen kersje-boomen in onlangs bemeste aarde aankweekeu of planten moet, dewijl dezelve daar in niet willen tieren, maar aan het kwijnen raaken èn gaan verderven. Verkiest men een duk weij-land tot een enterij, zo moet het zelve een paar voeten, min of meer diep, naar dé aart des gronds in de diepte, gedolven worden, dog zo, dat de beste aar- de naar hoven komt ; en het is diendig, dat de gedolven grond voor af een paar jaaren met moes kruiden bebouwd worde. Dit bebouwen met moes-kruiden, is oóli nut- tig , als men de boomen uit eenig deel der enterij gehaalt heeft, omhein te verveifchen, eer men'er weer boomen in plant.' Wijders behoort de grond tot de enterij.niet te nat nog te droog te weezen ; dog het is beter wat droog ^als al te nat, dewijl de boomen doorgaans in de eerde gezonder'en vrugtbaarder zijn dan in een natte grond; fchoon ze in de eerde minder voortgang manken. H'er bij dient ook aangemerkt, dat boomen-die in een vog' tige of inéén fponsagtige moerige grond fchielijk aangroei' jen, van korter leeftijd zijn, als die in een drooger |
|||||||||
■■■ ■■" ■ ■
|
||||||||
ENT, -<sp
inzonderheid de grauwe enherfsv-zttiker-peer, de gezee-
'genie pur en cuisfe - madame enz. heel bekwaam zijn. Deeze pitten worden gezaaid en verder behandelt even zo als van de appel-pitten gezegt is: Maar tot het enten van naantjespeerboomen, kweekt men uitloopers of Hek- ken van de Portugalfche quee-boom.'- Wanneer dan de zaailingen, zo wel van de appels als
peeren een óf twee jaaren gegroeit hebben, zo worden dezelve gelijk ook de uitloopers en ftekken yan de para- dijs-appel en quee-boom, in het voorjaar op andere bed- den ordentelijk in rijen dwars over het bedde ge- maakt, verplant, ieder rij 3 â 4 voeten, en de plant- foenen in de rij 1 â r en een tweede voet in de rij', van elkander; men moet als dan de pen-wortel inkorten om bekwaame zijd-wortels te fpruiten , en men bemoeit de fijne wortelen ook iets : Veele korten ook de (lam- metjes die ze laag enten willen, gelijk wel meest ge- fchiet, bij de planting, als hoog genoeg zijn, of't vol- gende eerfle of tweede jaar daar na, op een voet boven de grond af, en houden ze vervolgens, door jaarlijks de looten te korten, op die hoogte, tot dat ze geënt wor- den; welk inkorten dient, om de ftammetjes daar door vroeger een bekwaame dikte tot 't enten te doen verkrij- gen. Maar wil men hooge regt opgaande ftammetjes kweeken om dezelve boven te enten, dan moet men bij de verplanting niets van de top wegfnoeijen ; maar als mén ziet dat deeze of geene ftammetjes niet wel fchoot willen maaken of niet regt fpiliig opgroeijen, zo kan men ze 't volgende voorjaar een duim of twee boven de grond fchuins affnoeijen, zo zullen ze niet na laaten met kragt uit te fpruiten en een nieuwe regte fcheut te maa- ken; maar als 'er dan meer als een fcheut uitfpruiten , moet men de beste behouden, de overige wegfnoeijende of inkortende , en men laat dezelve vervolgens in vrij- heid opgroeijen, zonder 'er veel aan te fnoeijen, be- halven alleen de zuigers, tot dat ze bekwaam hoog en dik geworden zijn, om ze te enten of te oculeeren ; hoewel de appel- en peer boomen meest geënt worden. Ouee-boomen kan men voortkweeken door't zaad, op
dezelfde wijze als van de appel- en peer-boomen gezegt is ; en waar toe men de pitten uit de groote Portugal/e quee verkiest; dog men kweekt ze meest van jonge uit- loopers of wortel-fpruiten der oude boomen , dewijl z3 wel wortelen willen fpruiten, en de oude boomen veel- tijds een meenigte jonge fpruiten uit de wortel fchieten, die men na dat ze een â twee voeten lang geworden zijn, niet goede aarde een halve voet hoog om de ftam aanhoogt, om daar in wortelen te maaken: Of men legt ze op de gewoon e wijze in : Ook kan men quee- boomen gèriipkkèlijk doordek, die ligtelijk bewortelen, voortkweeken ; ziet(op QUEE-BOOM ; en deeze van flek aangekweekte jonge quee-flammstjes, worden beter geagt als de iwortel-fpruiten , dewijl ze beter wortelen verkrijgen en niet zo onderhevig zijn, om uitloopers voort te brengen, welke niet alleen den boom berooven van een gedeelte van zijn voedzel, maar ook lastig zijn, om ze geduurig uit te foeijen. Kers/en, worden op ftammetjes geënt die uit fteenen
van zoete kersfen voortgeteelt zijn; waar toeinzonderheieï dienen de fteenen uit de zoete tamme afwilde kriek. Men kan de kersfen ook enten op uitloopers van tamme of wilde zoete kersfen : Ook kan men ze heel wel enten op jonge cornoelje kerfi-boomtjes, inzonderheiJ.als men wil dat ze niet heel wild groeijen maar klein blijven zullen, dewijl ze op cornoelje geënt, betemperder gewas maa' en, L 2 gelijk |
||||||||
etond laugzaamer toeneemen; ook koomen de fchielijk
^"roeide boomen uit zodanige vogtige en inzonderheid Josfc moerige gronden, in andere gronden geplant wor- dende, dik wils bezwaarlijk aan de gang, maaken flegt oewas, en worden niet oud. b De grond tot een nieuwe enterij dan gereed gemaakt
zijnde, moet irien dezelve verdeelen in kwaïtieren of perken met paden tusfchen beiden, gefchikt na deszclfe groote : De perken kunnen vervolgens verdeelt worden in bedden of akkers, om 'er het zaad der boomen op te zaaijen, en ftekken te fteeken , enz. Wat de omtrek der enterij betreft, die heeft geen
vaste bepaaling, maar hangt af van de menigte der boo- men die men van noden is , en teelen wil : De enteniers hebben zekerlijk een grooter enterij noodig als een bui- tenplaats , om van allerleij tamme en wilde boomen tot ; verkoop te teelen, voornamentlijk indien ze veel aftrek hebben. Voorts moet men bedagt zijn, om de enterij rond:-
om te omheinen , dat'er geen tam of wild gedierte kan 'in koomen, dat anders de boomen grootelijks vernielt; inzonderheid zijn de haazen en konijnen in de wintertijd zeer fchaadelijk aan de jonge boomen, om dat ze als dan , wegens gebrek van ander vbedzel , al de bast van de boomen af eeten, en dezelve daar door doen verfter- ven. Hoe men de jonge boomen zo wel tamme als wilde,
in de enterij aankweekt, word in het werk op 't artijkel van ieder zoort aangeweezen ; dog wij zullen hier een algemeene fchets geevcn van de kwseking der zoorten, die gewoonlijk in de enterijen der boom-kweekers tot ver- koop voortgezet, en vermeerdert worden. Om jonge appel-boom'en tot 't enten aan tekwecken,
verkiest men korrels of pitten uit de beste en draagbaar- fle zoorten van appels, als van belle fleurs, renetten, pigeons, kroonen, herfst- en winter parmains, en meer ande- re, die men bij het gebruik der appels bewaart en ver- zamelt:' Deeze pitten legt men 'in het laatste van de maand November of in December in vogtig zand te meuken of te kiemen , en men zaait dezelve daar na in 't volgende voorjaar in de Maart, of zo dra als de vorst uit de grond en ^ezelve droog en handelbaar is, opeen of meer bedden van 3 en een tweede à 4 voeten bree- te, niet.te dik of te dun; of men legt ze in greppels, die rijwijze dwars over het bedde, ongeveer een groote halve voet van malkander, gemaakt-zijn, en men bedekt 2e met een duim dik aarde, zo zullen ze niet lang daar ria opkoomen ; ftaan ze dan hier of daar te digt , zo moet men de overvloedige uittrekken , en men moet het bedde vervolgens van het onkruid wel fchoon houden. Deeze zaailing in het voorjaar , die ook wel zonder meuking gcfchieden kan , is beter dan wanneer men zulks laat in de herfst verrigt; dewijl de korrels dan dik- wils in de winter van de muizen vernielt worden, die er zeer greetig na zijn, en dezelve wel haast weeten te vinden. Tot naantjes-boonten , 't zij bonisfons of espnlier-boo-
men, kweekt men uitloopers van het paradijs-appeltje , om dat de appels daar op geënt wordende , zo wild of fterk niet groeijen, en zo groot niet worden -als op de wilde flammen , naamentlijk die uit het zaad gekweekt zijn. _ Tot plantfoenen van peer-hoornen, neemt men pitten
«w zodanige zoorten van peeren die goed houtgewas maa- ien, vrugtbaar zijn en vroeg rijp worden; onder'welko |
||||||||
--' /
|
||||||||
■ ■-•»»,
|
|||||||
• ËNT.
uitloopers even zulke goede vrugten voort als de moe»
derboom. De Druive-boomen of wijngaarden worden door inlegging
of door lteeking van eeujaarige ranken of looten in het na- of voorjaar vermeerdert, waar toe,, gelijk ook tot ftekken of inleggers van andere ooft- gewasfen men altijd dezwaarfte, welgevoedfte en koitieedigfte looten kie- zen moet, aangezien die de vrugtbaarfte boomen wor- den. Men kort de ftekken tot op 5 â 6 oogen of botten in, en kan 'er zomtijds twee van eene rank maaken, die men zo diep in de grond zet, dat 'er maar een â twee .botten boven de grond blijven. Men kan de wijngaarden ook door zaaijing der korrels uit wel rijpe druiven voort- kweeken , maar dewijl het langzaam toegaat, eer daar vrugten van koomen, en zulke meesttijds maar ilegt zijn, zo word zulks zelden , en niet anders gedaan dan door de liefhebbers, om nieuwe zoorten van vrugten te ver- krijgen. Vijgebomnen, worden ligtelijk door de uitloopers ver-
meerdert, die ze meesttijds jaarlijks in overvloed voort- brengen; anders kan zuiks ook door fteeking.van jonge takken gefchieden. De Aalbefiën en Kruis-hefiën kweekt men van eeu-
jaarige groote wel gevoede looten voort, die men in het na- of vroeg in het voorjaar op een bedde in een goede losfe grond, en op een wat fchaduwagtige plaats , een goede handbreed diep en op een halve of kleine voet afftand, zonder inkorting van het topeind, fteekt, om ze daar na het volgende jaar, als ze bewortelt zijn, te planten daar men begeert ; dog men kan ze ook fteeken ter plaatze'daar ze onverplant zullen voortgroeijen. Wat de kweeking en vermeerdering der wilde Plan-
tagie -gewasfen, het zij boomen of heesters, betreft, hier van kan men in het algemeen aanmerken, dat zoni- mige alleen door zaad, andere zo wel door het zaad als door uitloopers , of inlegging en fteeking kunnen ver- meerdert worden ; dog dat de eene manier van ver- meerdering, dikwiis beter en voorfpoediger is als de an- dere. Dus worden uit 't zaad voortgekweekt, eicken , boe-
ken, haag-boeken, linden, ijpen, berken,, els, esch,ka- flanje-equine, haag-doorn, esch doom, mespel-boom , lij- fier-lefien, forben-boom, taxis, hulst, jenever-boom , lor-- ken-boom, demie-, vuuren- en pijn-boomen, liguster, cornoelje, peper-Boom, verfcheide zoorten van brem, en meer andere; waar van men het zaad, na dat men het de winter over in vogtig zand heeft laaten meuken, vroeg in het voorjaar op bedden of akkers zaait, het zij in greppels of uit de volle hand, naar dat het zaad groot of klein is; als vervolgens de opgekoomene jonge boomt- jes 1, 2 of meer jaaren Oud geworden zijn, verplant men dezelve op andere bedden in de groote enterij oï elders, op een bekwaame afftand, om ze aldaar tot het bepaalde;oogmerk verder te kweeken, 't zij tot opgaan- de ftam-boomen.of tot frheerheggen. Bij het verplan- ten der jonge boomen, moet men altijd de pen-wortel wat inkorten, waar door ze beter zijdwortels fpruiten ; dog aan de ftammetjes moet men"weinig fnoeijen en geheel niet aan de top; maar om van zommige boom-gewasfen., als van linden en ijpen, enz. mooije regtfeheutige ftaffl' men te verkrijgen, zo kan men dezelve het volgende voorjaar na de verplanting, wanneer ze bewortelt zijn, digt omtrent de wortel affnijden , zo zullen ze met een regt fcheutige fpruit en met kragt opfehieten , en een fchoone regte, ftam verkrijgen ; wil men egter dit afkoi- |
|||||||
tii ENT.
gelijk de appelen op paradïjs-flammetjes, ende peeren op
quee. Dog de kersfen worden meest gezoogen, dewijl't oculeeren en enten in de kloove zo wei niet gelukKen wil, en de oculatien.of entrijfen dikwiis niet vatten:, in- zonderheid als de ftammetjes te dik zijn of de regte tijd niet nauwkeurig waargenoomen word. De Pruimen ent men oppruimflammetjes, die mede uit
de fteenen der pruimen gekweekt zijn; hier toe neemt 'men fteenen uit wel draagende en wel groeijende prui- men, dienende daar toe voornaamelijk de enkele boere •pitte pruim en de kroos-pruimen, enz. De pniimen wil- len ook, gelijk de kersfen, best flaagen als ze gezoogen.. worden : Om de kersfe- en pruime-ftammetjes uit de fteenen te kweeken, gefchied zulks, na dat dezelve de winter over in vogtig zand te meuken geilaan hebben ; op dezelfde wijze als met de appel- en peer-pitten; men legt ze in greppeltjes op een bekwaame afftand, en ver- plant de jonge boomtjes daar na op andere bedden, enz. Uitloopers van pruimen moet men niet ligt tot ent- plantfoenen gebruiken, om dat ze zelden goede flammen maaken en niet vast bewortelen ; ook maaken ze meest doorgaans veele uitloopers uit haare wortels, die niet alleen den boom veel benadeelen, maar ook lastig val- len, met ze uit te roeijen. De Apricoofen en Perfiken oculeert men op pruime-
ftammetjes ; dog de perfiken worden ook op aprikoos ge- oculeert , die eerst op pruim geociileert is ; om dat ze dan zo weeldrig niet groeijen, en betemperder gewas maaken, ook meer en beter vrugten geeven, als ze ver- volgens in een kleijagtige fterke grond geplant worden ; maar perfiken op pruim geociileert, dienen beter in een zandgrond. De Oker-noote- en Kaflanje-boomen worden ook van't
zaad of de vrugten voortgelaveekt, maar niet geënt : Men laat de vrugten de ,vinter over in vogtig zand meu- ken en legt dezelve daarna in het voorjaar in greppels, op bedden of akkers, op een voet afftand , en de rijen op even zo veel tusfchenwijdte : Wanneer dan de jonge boomen dus drie â vier jaaren geftaan hebben, verplant men dezelve in de groote enterij op akkers in rijen op vier â vijf voeten tusfchenwijdte, én de boomen in dé rij ep 2 â 3 voeten afftand, alwaar men ze laat ftaan tot dat ze groot genoeg zijn om geplant te worden daar men ze nodig heeft,' bij het verplanten moet men de pen- wortel korten en de overige wat befnoeijen, maar niets boven affnijden ; en als ze haare hoogte hebben moet men de kroon van de zijd-takken beginnen te for- meeren. Tot de zaaijing van de okernoote-boomen, moet men altijd van die zoorten verkiezen welke 't grootst, dunst van fßhil , 't volst en het fmaakelijkfte van pit zijn. De Hazel-nooten, worden op dezelfde wijze gelegt,
en daar na verplant als de kersfen en pruimen, enz. om daar na op de jonge ftammetjes, als ze dik genoeg ge- worden zijn, andere goede zoorten van hazel-nooten te zuigen , dewijl de gezaaide boomen meest doorgaans maar flegte nooten voortbrengen; men moet ze ten dien einde bij de boomen planten daar men van zuigen wil. Men kan tot 't zuigen ook uitloopers uit de wortel van wilde of tamme hazelnooten gebruiken, die men van de oude afneemt .en afzonderlijk op een bed plant, en- on- derhoud tot dat ze tot 't zuigen groot en dik genoeg ge- worden ' zijn : Dog als de nooteboomen niet verent zijn, kunnen dezelve ook van de uitloopers zonder zuiging, vermeerdert worden,;, want dan biengen de |
|||||||
. ENT.
ten nîeé p.an alle jonge boomen verrigten, zo doét men
zulks afin die welke men ziet, dat niet wel regt ópfchie-
I ten maar krèüpetagtig groeijen , die men tot dien einde
; 00j{ bij malkander afgèzondert plant: Dog de demie- en
pijn-boomen,en in 't algemeen alle de barsgeeveride boom-
I gewasfen kunnen dit affnijden niet verdraagen..
Veele van de gemeldegewasfen en meer andere, kun-
I nen ook door uitloopers en inlegging vermeerdert wor- I den , °P welke wijze het ook dikwils bet gemakkelijkst I en fpoedigst is ; of zulks moet daar door gefchieden , om I dat uit 't zaad veeltijds veranderde en flegter zoorten , I hetzij in het gewas of bladen, enz. voortkomen. Dus ö worden door uitloopers en inlegging vefmeerdertt, popu- I lieren, abeelen, fpaanfche aaker, linden, ijpen , haag- I toeken, eschdeom, mespel, forben-boom, hulst, boom des li levens, judas-boom, liguster, caperfoelk, boumagtige f heemst, fijringe, cornoelje, peper-boom , enz. Wijders moerbefiën,fram- enbram-befiè'n , berberis/en,
\ platanus, palm- of' bux-lwom, kers-laurier, roofen, jas- I mijn van Per/ten , honing-bloem, anagijris, coronille, gelderfe roos, nagel-kers, naantjes-kers, wildepimpernoo- I ten, boheemfche olijf-boom, Jpirïea en meer andere ; waar bij aan te merken ftaat, dat als deeze gewasfen I zomtijds geen uitloopers gecven, men zulke kan doen I voortkomen, door middel van een bejaarde dog fleu- rige boom of ftruik niet verre boven de wortel in de I winter of vroeg in het voorjaar af te zaagen, zo zal I dezelve doorgaans min of meer uitloopers uit de wor- I tel fpruiten, die dikwils eigen jonge wortelen maaken, 1 als men ze met aarde aanhoogt.; of men legt dezelve I in het vervolg in, om te bewortëlen ; en als men deeze I bewortelde uitloopers daar na van de moeder-boom af- ; fnoeit en wegneemt, zullen 'er weer nieuwe uitfpruitzels I voortkomen, tot een nieuwe inlegging en vermeerdering. I Deeze manier om uitloopers of wortel-fpruiten tot de I voortkweeking te verkrijgen is zeer practicabel, inzon- | derheid bij weekhoutige gewasfen, en bij de entcniers veel I in gebruik tot kweeking van linde, ijpe, platanus, esch^ I doom en meer andere boomen. Wilge -boomen, worden gewoonlijk'van min of meer
1 dikke takken, op 2, 4, â 6 voeten gekort zijnde, die I men ponten noemt, in het na- of voorjaar ten â twee I voeten diep geftooken, ter plaatze daar "ze zullen blij- I ven ftaan, en die in vogtige gronden aldus Iigtelijk I bewortëlen ,• op welke wijze men ook de abeelen en po- I pulieren voortkweeken kan. Veelerleij van deeze boom-~en heester-gewasfen worden
I P.?11 li?or miJdel van takjes te fteeken voortgezet, ge- ' 'ijk bij voorbeeld de taxis, hulst, fevenboom, boom des I levens, judas-boom, liguster, fijringe, caperfoelie, boom- I ?£ti'ge heemst, roofemarijn, enz. waar van'men de tak-' I jes of looten in het na- of voorjaar op een wat fcha- I ouwagdge plaats moet fteeken, en de ftekken vervol- I gens bij droog weer moet vogtig houden. Ij. Voorts heeft men in een enterij nog op de' volgende
dingen zorgvuldig agt te flaan ,• als voor eerst, dat men I oen grond der enterij tusfehen de boomen ,. inzonderheid I j°nSe - geduurig zorgvuldig van het onkruid moet feboon I ^?..ei?> hst welke anders de boomen verftikt, of groo- I $8, 'xn <?eh groei verhindert en veragtert. 1 ^en moet °°k agt geeven,. om de groote of groot I wordende zoorten van boomen, op zig zelven afgefchei- «en van de jonge of laag groeijende, te planten;:an- eers overfchaduwen de groote dé kleine,, en veihinderen |
|||||||||||
ENT.
|
|||||||||||
■Hf
|
|||||||||||
Om de groei der jonge boomen te bevorderen, is het *
ook zeer dienstig en nodig, dat de grond jaariijks door fpitting geroert worde , het welke naar den aart des gronds op tweedeilei tijden behoort te gefchieden, te wceten als de grond kleijagtig en vast is , dan word de grondroering best in het voorjaar, even na de vorst ver- rigt ; maar is 'teen losfe zandagtige grond ,'dan is de herfst- tijd daar toe het bekwaamst, hoewel het in zodanige gronden ook in het voorjaar gefchieden kan ; bij welke roering men zorgvuldig letten moet, dat de grond niet te diep omgefpit, en de wortels der boomgewasfeii daardoor niet los gefcheurt of befchadigt worden, dat haar in de groei nadeelig zoude zijn ; en indien de grond niet. al te vrugtbaar was, is het dienftig, om wat mest tus- fehen de boomen onder te fpitten ; dog het welke hooft- zaakelijk dient te gefchieden op akkers, daar de boo- men reeds eenigen tijd geftaan hebben , en nog langer moeten blijven ftaan ; maar de mest moet oud en meest vergaan zijn, anders is die nadeelig aan de wortelen , en kerfe-boomen moet men in het geheel geen mest gee-, ven. De jonge boomen die men tot ftam-boomen laat op-
fchieten, het zij tamme of wilde, moet men in-de eer- fte jaaren weinig aan haare zijdtakken befnoeijen , en. alleen maar de zwaarfte takken en zuigers of water- looten, die al te veel zappen na zig trekken, wegnee- inen ,• om dat de boomen daar door beter opwaarts groeijen, en de flammen fteviger worden ; egter moet men ook niet al te lang met het affnoeijen der zijd" takken wagten, want dit zoude daar na al te groote won- den en knobbels veroorzaaken,. en- dus den ftam on- aanzienlijk maaken: Nooit moet men de top van jonge boomen, die ftam-boomen zullen worden,- affnoeijen , waar door de ftam met zo regtfeheutig word; maar als de jonge boom ruim de hoogte verkreegen heeft, die de ftam hebben zal , dan kort men de top boven af, om kroon-takken tot de kroon des booms te formée- ren. Naantjes-boomen daarentegen kort- men vroeg in , om takken tot de kroon te maaken. Noch ftaat wegens de ooftr-bomen aan te merken,
dat men een' register van de zoorten houden moet , die men ent, en dat men daar in een goede order waarneemen en nauwkeurig weezen moet, om daar na geen abuis in de zooiten te hebben; men fteekt der- halven gewoonlijk een nommer op een ftok gefneeden, bij ieder plantzoen, dat men ent, of een nommer aan het end van de rij der- plantzoenen, als die alle in de rij van één zoort zijn, en men tekent de nommer der zoort in het" register aan; maar men moet zorg draa- , gen , dat de nommer niet van de boomen op-de eene of andere wijze, het zij door verrotting, of door fchaa-> delijke dieren of menfehen, wegraakt; om dit voor te koomen, karr men in-groote enterijen de zoorten vol-, gens de rijen op de bedden regißreeren, te weeten , als men geheele rijen van één zoort ent ; bij voor- beeld, rij 1, 2, enz. deeze zoort; rij 3, 4, 5, enz. die zoort, en zo voorts, dan heeft men het verlies derbij- geftookene nommers niet te vreezen ; en aangezien het gebeurenkan, dat men een register verliest, zo is-het voorzigtig gedaan, dat" men een net contra-register houd en opfluit, om in zodanig geval van verlies-, niet ver- leegen te zijn. Ten laatften moet ik nog aanmerken , dat fchoon men
thans veele zeer goede zoorten van allerlei ooft vrug-
ten heeft, die alle door den tijd uit het zaad gevalli'g
L 3 voorn
|
|||||||||||
flaaï door derzelver groei.
|
|||||||||||
ENU. ENIJ. EPÄ-
vloeijend zij, want anders zou het den boom of't ent I
verbranden. Of neemt hars, een pond; wqsch, vier oneen, en I
kaars-ongel, een once ; frnëtt dit onder malkanderen, I en gebruikt het als 'tvoorige; deeze of diergelijke fineer- I zeis, zijn beter als het eerstgemelde entwasch, om dat I ze de wonde overal beter dekken, en vaster houden, I ook gemakkelijker in het gebruik zijn; dog men kan het I entwasch bij het gebruik ook finelten, en met een kwast. I je overltrijken. Als men de minde kosten doen wil, zo kan men het 1
volgende fmeerzel bereiden ; neemt verfche vette leem, 1 of klcij, vermengt die mee verfche paardemest, en kneed I het met wat water wel door malkanderen tot een deeg, I en bedekt hier mede de wonde des booms -bij het enten m of andere wonden; het zal even dienftig zijn, als betI ent-r.'osch; hoewel dit zindel ijker in het gebruik is; men kan onder de k'.eij ook wat koet- of ander kort hair, of rijn gefneeden flroo of hooi mede mengen, zo zal het nog vaster houden. ENULA CAMPANA, zie ALANT-WORTEL.
EN1JUR1S, zie WATER-SLANG.
EPACTEN, in 't latijn Epa&a ; word in de Sterre-
kunde genoemt, het verfchil der dagen tusfehen een ge- meen jaar van 365 dagen , en een maane-jaar van twaalf geheele màane-fchijnen, die circa 354 dagen uit- maaken; dewijl ieder maanefchijn, of de tijd tusfehen de eene.middel-nieuwe-maan tot de andere, 29 dagen, 12 uuren en 44 minuten bedraagt; zijnde dus de epa- Üc-n circa 11 dagen ; en waar van hetJs, dat de nieu- we en volle maanen in elk volgende jaar 11 dagen vroe- ger koomen, als in het voorgaande jaar; bijvoorbeeld, wanneer de nieuwe maan koomt te vallen op den iften Januarii, zo zal de dertiende nieuwe maan 11 dagen voor het uitgaan van een gemeen jaar, naamelijk den aoften December koomen ; in het daar aan volgende jaar, 11 dagen; het jaar 33 dagen voor het uitgaan , maar dewijl dit laatfte meer als één maanefchijn, of 30 dagen is, zo trekt men 30 van 33 dagen af, zo rest 'er 3 voor de epa- E Ben van dat derdejaar, enz. Deeze epa&en dienen, I om daar door den ouderdom van de maan, en de dagen I te vinden , op welke de nieuwe en volle-maanen van ie- I der maand invallen ; als mede de Paasch volle maan en Paasch-termijn. j Om de Epa&cn van een gegeeven jaar
te vinden. Om dit te calculeeren, moet men eerst het guldcn-gi-
Ui van het gegeeven jaar zoeken, (ziet op het artijkel GULDEN GETAL,) dit multipliceert meb met n, als dan het product minder is als 30, zo is zulks debf geerde epa&en ; maar meerder zijnde, zo divideerc het produft door 30, zo is de rest van de divifie de epa&etit voor het oude Juliaanfche jaar; als men dan het Vfl' fchil der dagen tusfehen de Juliaanfche en nieuwe Gti' goriaanfche flijl , bedra?gende van het jaar 1700 tot het jaar 1800, 11 dagen ,• maat van 1800 tot 2000, 12 dagen, van de oude epa&en aftrekt, zo is de rest ds epa&en voor de nieuwe ftijl; dog a's men niet aftrekken kan, moet men eerst 30 dagen bij de oude epa&en at»' dceren, en dan aftrekken; bij voorbeeld, 1. Men begeert de epa&en te weeten in het jaar 1768;
in dit jaar is het gulden-getal 2, derhalven 2 bet
|
|||||||
:*54 ENT.
-voortgekoomen zijn, en door de ent-konst voortgezet
kunnen worden, lief hebbers van oofc-vrugten, die veel terrein bezitten, om 'er plantagien van te'kunnen maa- ken, egter wel zullen doen, om plantagien van oofc- vrugten, inzonderheid van app l- en peere boomen , wel- ke de meeste-veranderde vrugten geeven, aan te leg- gen , en de jonge_ boomen in het wild. zonder veren- ting te laaten opgroeijen, om dus nieuwe zoorten van vrugten te verkrijgen ; want het zeer verwagtelijk is, dat onder een menigte van boomen. ten minlren eeni- ge zoorten van vrugten zullen voörtkoomen, die zeer goed en misfchien uitfteekend zijn , en de moeite van kweeking, die niet over groot is, wel zullen be- loonen; deeze vrugten zouden ook beter met ons cli- maat overeenkoomen , en hunne volkoomene rijpheid verkriigen , in tegenllelling van veele uitlandfche zoor- ten, inzonderheid onderde peeren , die bij ons dikwils niet wel rijp worden, en daar door die verhevene geur ■en fmaak niet verkrijgen , als in de warmer landen , daar ze uit het zaad haaren oorfprong hébben of ge- kweekt worden. De overige boomen , welke maar ge- ringe of onfnaakelijke vrugten voortbrengen , zal men kunnen gebruiken gelijk ander wild boom-gewas, het zij tot klein ot groot brandhout, of, als men ze groot en dik laat worden, tot wevkhout voor de draaijers, Schrijnwerkers', enz., te meer, om dat ze in een rede- lijk goede grond fehielijk genoeg aangroeijen , en tot 'liet gemelde gebruik ook heel dienftig zijn. ' ENTROCHI; worden de Hengen of fteelen der En- zrini genoemt. ENTROPIUM; is een ongemak aan de oog-leden,
als de hairtjes naar binnenwaarts in het wit van het oog groeijen, het welke groote pijn en traaning veroorzaakt; om dit tegeneezen, moet men de hairtjes wegknippen, 'en het oog-wit bewaaren door eene wasfching metflijm van quee-korrels , uitgetrokken met roofewatér. ENT-WASCH; is een zoortvan toebereid wasch, het
•welke dient, om de wonden der geënte en andere boo- men mede te heilrijken , op dat ze voor de aan- doening van de zon, lucht en regen zouden gedekt zijn, ■en daar toe des te beter met een nieuwe fcbors begroei- jen, en toeheelen. Men vind veelerlei voorfchiiften om dit entwasch te
maaken, dog we zullen alleen eenige aanwijzen, die 't ■best en gereedst te maaken zijn ; als volgt. Neemt wasch en harst, van elks een half pond, en
gemeene terpentijn, vier oneen; laat deeze dingen op een zagt koolen-vuur onder malkanderen fmelten, giet het dan op koud water, en vormt 'er met de handen , ■die men met olie befmeeft heeft, rollen van; die men "bewaart ; dit wasch word bij het gebruik wat warm ge- maakt, hetzij door warme handen en adem, of boven een Voolen-vuur, dan fcheurt nier 'er een ftukje af, legt het op de wonde , en breid het daar op met de duim en vingers uit, zo dat de wonde wel bedekt wor- de. Andere bedienen zig van het volgende fmeerzel ;
■neemt harpuis, een half pond, en raap- of'lijn-olie, twee oneen ;"fmelt dit in een potje op een zagt vuur onder malkanderen, en bewaart het in de pot ; bij het gebruik •maakt men dit fmeerzel op een klein koolen-vuur warm en vloeibaar, en befriijkt dan de wonde daar mede over- val , door middel van een kwastje ; maar men moet zorg drangen, dat het fmeerzel niet te heet, en alleen maar |
|||||||
f
|
|||||||
EPA.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EPA.
2 het guldengetal.
"ii .-------(muit.
komt 22 de oude epaiïeti.
11 -----(fübflr.
komt ir de nieuAve epaBen in het jaar 1768.
2. Men vraagt na de epaBen in het jaar 1775 ? in dit jaar is het gulden-getal 9 ; derhalven 9 het gulden-getal. 11 -------(muit.. 99
divid.) 30 (3
90 • komt 9 de oude epaBen.
30 -------(ató. 39
—(fubfi. _
komt 28 de nieuwe epaBen. Dus met andere jaaren. Maar zonder de epaBen te berekenen, kan men dezelve vinden uit het volgende Tafeltje; mits dat men het gulden-getal van het voor- geltelt jaar weet, of berekent heeft; in welk tafeltje de eerfte colom de gulden getallen; de tweede colom de daar op pasfende oude flijls epaBen, en de derde colom de nieir.ve ft ij I s epaBen aanwijst, tot het jaar 1800 incluis, maar daar na tot het jaar iooo zijn de nieuwe flijls epa- Ben 1 minder als in de tafel. Tafel van de oude en nieuwe flijls EpaBen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•«**-,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Men begeert de ouderdom der maane te weeten
in het jaar 1768. den 18 Junij ;in dit jaar zijn de epaBen boven gevonden 11. De epaBen - - 11
Verloopene maanden - 4 Dagen - - - 18 ---------(add. '
33 '
30 ----------(fubflr.
Komt 3 dagen, de ouderdom der
nieuwe maan. 3. Word gevraagt na de maans ouderdom in het jaar
1775. den 23 Augustij? de epaBen van dit jaar beeft |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men boven gevonden 28 ;
De epaBen Verloopene maanden Dagen |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ergo
28
6
23
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
;
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-(add.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
57
•30 -----(fuhflr.
27 dagen de
maane. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Komt
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ouderdom der
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om de dag van de nieuwe en volle maan in
ieder maand te vinden. Addeert bij de epaBen van het voorgeftelde, jaar de
verloopene maanden van Maart incluis, als dan de zom net 30 is, zo is het op de eerfte dag van de voorgeftel- de maand nieuwe maan ; dog die zom minder zijnde , zo trekt ze van 30, maar meerder zijnde, van 60 af, zo is de rest de dag der maand, op welke de nieuwer maan valt. Als men dan hier bij een halve maanefchijn of 15 da-
gen addeert, als de nieuwe maan voor den isden der' maand komt, maar anders na den isden koomende , daar van aftrekt, zo is het koomende, de dag der volle maa- ne; bi]' voorbeeld 1. Word gevraagt, op wat dag de nieuwe en voll®:
maan zullen koomen in het jaar 1768 , in de maand Jiv* nij ? de epaBen zijn als dan 11 ; derhalven |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
N. flijls
EpaBen. O. XXX XI XXII III
XIV
XXV
VI
XVII
XXVIII
IX
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De epaBen . . 11
Vcrloopene maanden . 4 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-(add.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15
30-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-Cfubflr.
Junij nieuwe maan. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Komt den 15
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om de maans ouderdom te vinden.
Zoekt eerst de nieuwe ftijls epaBen a!s boven, en ad- deert bij dezelve de verloopene maanden van Maart in- cluis, en de dag der maand, ,x>p welke men den ou- derdom begeert te weeten, als de zom dan minder is a's 30, zo is die de ouderdom dermaane, dog meerder ziinde, zo trekt 30 daar van af, zo is de rest de ouder- dom; bij voorbeeld, 1. Men vraagt na den ouderdom der maane in "t jaar
!7ö8. den 12 April? in welk jaar de epaBen boven ge- vonden is 11; derhalven De epaBen - ir Verloopene maanden - 2
Dagen - ... i2 ------{adi.
Komt 25 dagen , de nieuwe maans
ouderdom. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagen 15
—--------(add.
Den 30 Junij volle maan.
2. Men vraagt na de dag van de nieuwe en volle maan, in de maand December 1775? in welk jaar da |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
epaBen boven gevonden zijn
De epaBen . . 28 Verloopene maanden . 10 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-(add-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
38
60 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-(fubflr.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Komt dep 22 December nieuwe- maan;
15 ---------(fübfi.
Den 7 December volle maan-,
Vm
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6$<f EM.'
|
||||||||||
EPA.
|
||||||||||
Van deeze manier van calculatie door de spatten, be-
dienen ^zig de fchippers en ftierlieden gewoonlijk oui den ouderdom der maane, en nieuwe en volle maanen te berekenen, en daar door het getij ; of de tijd van laag en hoog water te vinden, dat zig na de maans af- en toeneeming fchikt, (zie EBBE en VLOED,) maar deeze rekening is zeer ruw, die zomtijds wel een dag in de tijd van de ouderdom der maane, en dus in die van het getij wel ruim 48 misfen kan , om dat de epa- ilen niet net 11 dagen zijn. De nieuwe en volle maan en deszelfs ouderdom kan wel op eene andere as- tronomifche wijze naauwkeurig berekent worden, maar zulks gefchied zeer wijdloopig en met veele moeite ; en jkan derhalven in de getij rekening niet wel gebruikt worden. Zie verder op het artijkel EBBE en VLOED. Om de tijd van het Paasch-feest uit te rekenen.
Hier omtrent dient voor eerst aangemerkt, dat de
Kerkvaderen, na vsel verfcbillen onder de Oosterfche en Westerfche Christenen in de eerfte eeuwen na Chris- ti geboorte, over de bepaaling van den tijd om't Paasch- feest te houden, in het Concilie te Niceen, omtrent net jaar Chrifti 323 hebben beflooten, dat men Paas- jchen voortaan zoude vieren op den eerden zondag na de volle maan, welke het eerst valt na het Lente-equi- noxium, of na den 20 Maart; (op welke dag als toen dat equinoxiwn inviel, en het welke zij meenden , dat in het vervolg altijd op die dag zoude gefchieden,) maar als deeze Paasch volle maan op een Zondag kwam te vallen, dat het Paasch-feest dan een week laater, dat is op den naast volgende Zondag zoude gehouden wor- den; om dus het Paasch-feest niet met de Jooden te ge- lijk te vieren , welke inftelling ook als nog onder de Christenen ftand grijpt ,• zijnde de Paasch-termijn dus bepaalt op de eerde Zondag na de volle maan , die val- len zal .van den 21 Maart, tot den 18 April; zo dat Paasjchen niet vroeger kan "invallen, dan den 22 Maart, en niet laater dan den 25 April. Om derhalven Paasch-dag naar den Gregoriaanfchen
of.nieuwen ftijl te vinden, zo zoekt eerst door de nieu- we 'ftijls tpa&en, op wat dag de volle maan in de Maart valt, als zuikslsna den 20 Maart, zo is het de Paasch volle maan; zoekt vervolgens door de Zondags letter , wat dag der weeke het is ; is het geen Zondag, zo is het de daar op volgende Zondag Paasjchen ; dog een Zondag zijnde, zo word Paasjchen een week verfchoo- ven tot den volgenden Zondag; bij voorbeeld, 1. In het jaar 1768 begeert men te weeten, op wat
dag het Paasjchen zal zijn? de epaiten van dat jaar zijn boven gevonden 11 ; zoekt nu de volle maan in Maart. De epaêten . . n
yerloopene maanden . 1
-----------(add.
12
|
||||||||||
Vrijdag valt; ergo den A April op een Saturdag; en bi)
gevolg is het op den 3 April van dit jaar Paasjchen , naar den nieuwen ftijl. 2. Word gevraagt, op wat dag het In het jaar 1775
Paasjchen zal zijn? de epaUen van dit jaar zijn 28 ; hier door de volle maan in Maart gezogt. De epaïïen . . 28 Verloopene maand . 1 ----------(add.
29
30 --------(Jubfir.
Komt den 1 Maart nieuwe maan.
IS -----------(add.
Den 16 Maart volle maan.
Een maanfehijn 30 dagen. ---------(add.
46
Maart heeft 31 dagen. --------(fubfi.
Komt den 15 April volle maan.
Of, dewijl de Paasch volle maan in April valt, ïli dus : De epa&en . . 28
Verloopene maanden . 2 -----------(add.
3"
30 ---------(fubfir.
o dagen nieuwe maan.
15
■----------(add.
Komt den 15 April nieuwe maan, als
vooren. De Zondags-letter van dit jaar is A, hierdoor vind men, dat den eerden April.' en dus ook den 8ften, en I5den op een Saturdag vak; ergo is de volgende Zon- dag, zijnde den i<5den April, Paasch dag, in het jaar. 1775.
Om deeze dingen nader te bevatten, moet men in-
zien de artijkels GULDEN GETAL, ZONDAGS- LETTER en ZONS CIRKEL , alwaar aangeweezen word , hoe men dezelve vind. Het Pinxterfeest komt altijd 49 dagen, of 7 wee
ken na Paasjchen , en Vasten-avond 7 weeken voor Paasjchen. Wil men de tijd van het Paaschjeest na den ouden
Juliaanfchen ftijl weeten, zo zoekt de volle maan, die van den 21 Maart tot den 18 April, door de oude ftijls epaQen, dan is het de eerfte Zondag, die drie dagen na deeze volle maan valt, Paasch; dat is, men moet drie dagen bij de volle maan doen, en zoeken de eerfte Zon- dag daar na, dan zal het na den ouden ftijl PaasJcltM zijn. ij ".,.-
aanmerking.
Dewijl de vinding van de Paasch volle maan door cis epaBen niet naauwkeurig is, en in de nette tijd kan mis* fen; zo hebben de Duitfche Proteftantfche Moogenthe; den bij de aanneeming en verbetering van de Gregon' aanjche of nieuwe flijl in het jaar 1700 beflooten en vast- geftelt, dat in de verbeterde jilmanach de nette tijd, & wel van het Lente-equinoxiwn, als van de Paasch v»j* |
||||||||||
Komt den 18 Maart nieuwe maan.
*-■ 15 -----------(add.
33
.Maart heeft 31 dagen. ---------(fubfir. ,
Komt den 2 April volle maan.
Nu vind men door de tweede der Zondags-letters van dit fohxikkeljaar, zijnde C, B, dat de eerfte April op een |
||||||||||
EPA. EP£ EPH.
dAaH door ïlerrekiindigé càlculafien, ëfi Wel naar de
Rudolphinißhe■ astronomifche Tafelen , jaarlijks vooraf
I zouden berekent worden ; waar door het dan gebeuren
i karii (gelijk het zedert het jaar 1700 verfcheide maa-
I len gebeurt is,) dat de Protestanten het Paasch-feest één
% ^rgek, of ook wel vier weeken laater vieren , als de
Room'schgezinden, welke den Paasch-dag door de epa-
Ben rekenen ; want het kan bij voorbeeld gebeuren, dat
I de Paasch volle maan door de epatten op een Saturdag
I gevonden word; maar door de tafelen, volgens de waa-
re loop van de zon en maar*, op een Zondag_; derhal-
I ven moet in het eerfte geval, Paasfchen op de daar op
f volgende Zondag, maar in het tweede geval, een week
f laster geviert worden.
RDus kan het ook gebeuren , dat de Paasch volle maan,
folgens de epatten, wel na denioilen, of op den 2iften f Maart valt ; maar dat het equinoxium nog iets laater komt, in welk geval dan de gevondene volle maan, niet I de waare Paasch volle maan zijn kan; maar die, wel- 1 ke vier weeken, of een maanefchijn laater komt. EPAR, of Hepar; zie LEVER. EPARMATA ; zonder uitzondering noemt Gale- I suS dus allerlei uitflag van de huid; dog in het bijzon- ! der worden hier de tegen-natuurlijke zwellingen der klie- . ren ageer de ooren, door verftaan. EPATICA , zie HEPATICA. EPATICA MEDICAMENTA, zie HEPATICA, EPERLANUS, zie SPIERING. EPHALIS, zie ZOMER SPROETEN. EPHANTASMATA ; is zo veel als Es/ere. Zie I NETEL-ZUGT. EPHEDRA, zie ZEE-DRUIVE.
EPHEMERA; dceze uitdrukking is grieksch, t^Sju« ; I zatnengeitelt uit in-« in, en »^ts'f« dag; dus word het ge- , bruikt ; om 'er mede te betekenen, al wat 'er in een I dag, of geduurende de tijd van vier-en-twintig uuren I omgaat dit zelfde is ook de naams oorfprong van het I woord Ephemerides, die dezelfde betekenis heeft, en I zomtijds wel jn plaats van dat van Calender in de me- I dicijnen gebezigt word. Zie EPHEMERIDES. EPHEMERA; Musea-ephemera; Haft; Osveraas;is
I een infect, 't welk bijna zo ras als het in een vh'eg is - verandert fterft; de meesten leeven nauwelijks een half I uur in die ftaat; de zulken die 'er in blijven van zon- nen ondergang tot den eerstkomenden dageraad , agt men zeer lang geleeft te hebben. Daar worden een groot aantal zoorten van dit infect onderfcheiden: Zij gelij- ; ken veel na vlinders, dog zij hebben geen ftof op hun- i ne vleugelen zo als deezen ; zij zijn zeer doorfebijnen- de en dun : De Ephemera's nebben vier vleugelen , twee van bovenen en twee van onderen; de bovenden zijn veel grooter dan de benedenfte; het lighaam is lang, en uit tien ringen zamengeftelt ; welke agterfte in een (leert eindigt, die langer is, als het overige van 't diertje, en ! gevormt uit twee of drie draatjes, die buitengemeene bros ; 2i'ji'; zie meerder over dit infeftop het artijkel HAFT. EPPIEMERA ; is een bijnaam, die de Geneesheeren ; aan een zoort van koorts geeven, die zijnen loop in den ; omtrek van eenen dag, volbrengt: Het is die welke Ga- ! Lenus s>i,MÉp3rai/fiT3c noemt, en de latijnenfebris diaria. Deeze zoort van koorts word 't meeste veroorzaakt, I door 't misbruiken der dingen die men ni et-natuurlijk noemt; zo als bij voorbeeld, wanneer iemand geduuren- i « eenigen tijd aan de hitte van eene brandende zon is [ wootgeftelt; een al te fierke Iighaams-Qeffeningè of in- */ Deel. |
||||||||||
EPH.
|
||||||||||
fpanninge van geest ; te veel gegeeren of gedronken;
het lighaam met waaken afgemat, of wel het het zelve door een heftige gemoeds-beweeging, als toorn, fchrik, enz. ontrust heeft : Eene deezer gefielde oorzaken versch gebeurt zijnde, en de masfa der vogten niet merkelijk aangedaan hebbende, en 'er dus maar eene verdikking, of zamentrekking, van eenige van weining belang zijnde vatjes plaats heeft ; het bloed gevolgelijk een weinig tegenftand vindende om de uiterften der aders te doorloo- pen, zo ontftaat 'er door de algemeene oorzaak, welke allo koortzen, van wat aart zij ook moogen zijn, bepaalt, een koortsagtige beweeging, wiens poging is om de hin- derpaal uit den weg te ruimen, en het heerfchende gebrek te doen ophouden ; en aangezien dezelve van geen aart is om lang tegenftand te kunnen bieden, zwigt die wel haast, en de koorts neemt een einde. De ephemerifche koorts, zodanig die hier befchreeven
Is, is nimmer met eenig gevaar verzeld: De Heer Van Swieten zegt,menfchen gezien te hebben, welke twee of driemaalen 's jaars door een ephemerifche koorts aange- tast wierden, zonder 'er eenige oorzaak toe te geeven ; maar waaifchijuelijk dooreen overvloed van galle voort- koomende, wiens ontlasting door een zagte braaking be- vordert zijnde, alle koortsagtige beweeging ophield, en zij weder gezond wierden. Hier uit blijkt, dat de ephemerifche koorts als heilzaam
kan aangemerkt worden, en. dat de geneezing'er van ge- makkelijk is ; zij verdwijnt zelfs dikwils, zonder de min- fte hulpe , en word fpoedig door haar eigen aart be- paalt , ten zij men ze door een flechte behandeling verandere, en haar in een andere zoort van kwaadaarti- ge koorts, doe ontaarten. Om deeze koorst .te geneezen, voldoet het, dat de zie-
ke, ziggeduurende vier-en-tvvintig uuren, van alle ande- re voedzel, behalven een weinig i\:ip vleeschnat, onthou- de ; daar bij de ruimte gerste-water, of weij van zoe- te- of karnemelk drinke; dit verdunt de vogten; voorts moet bii zijn lighaam en geest behoorlijk doen rusten. EPHEMERA PLUR1UM DIERUM ; Sijnochus ■
Zevendaagfche koorts ; is een korte, heete, 'dog hevige koorts, die binnen zeven dagen eindigt. EPHEMERIDEN, Ephemerides; deeze naam wor-
den aan tafelen gegeeven welke door Sterrekundigen be- reekent zijn, en de tegenswoordige ftaat of toeftand van het hemel-geftel dagelijks aanwijzen. Het is door deeze tafelen, dat men de eclipfen , con-
junctien en afpecten der planeeten bepaalt ; de uur der op- en ondergang van zon en maan voor elke dag; nieu- ween volle maanen, enz.; wij hebben dusdanige bereekende tafelen of Ephemeridenvan Kepler, Argolus, Mezza- vacha, la Hire, la Caille en verfcheide anderen meer. lïPHEMERUM ; word de tijdelooze genoemt.
EPHEMERUM vanTRADESCANT, oïVirginisch
Phalangium ; in 't latijn Ehemerum vel Phalangium Vir- ginianum; (Tradefcantia, Linn. Spec. Plant.) Daar zijn twee zoorten-van, flls 1. De Ephemerum met groote blaatiwe, purpere,
azuur-blaauwe, wit- en violet-bonte en witte bloemen. 2. De Ephemerum met kleiner blaauwe, purpere of
witte bloemen. Befchrijving. Deeze planten hebben veele lange fmal-
legras-of rietagtige bladen, waar tusfehen een fteng op- fchiet, die boven bloemen voortbrengt, uit drie bloem' bladjesbeftaande, van koleur verfchillende, gelijk boven gezegt is, en waar m 't zaad volgt, in een drie-vakkige M vrugt. |
||||||||||
T\
|
||||||||||||||
EPH. EPI.
|
||||||||||||||
<58
|
||||||||||||||
de uitterfte fchubben der nagels, maar ze is met on
eindig veele damp-, zweet- en zuig-buisjes of poriën voorzien , van welke de grootste met kleine haartjes bezet zijn. De nuttigheid deezer opperhuid beftaat in het matigen van het gevoel; want daar de huid geen opperhuidje heeft, daar veroorzaakt alles dat men aan- raakt , fmert; daar dezelve door de arbeid verhard en tot eelt geworden is, word ook alle gevoel verlooren. Bij de Mooren fchijnt deeze opperhuid zwart te zijn
't welke egter maar enkel fchijn is ; want die zwartheid komt van de verf des netwijzen weefzels, dat daar. onder legt. De planten hebben ook haar epidermis of opperhuid-
je, zo wel aan de bast als bladen en andere deelen, dat ook met een groote meenigte poriën doorboort is, dienendezo wel tot de uitwaazemingc als indrinking van lucht," vogt, enz. Ook zijn deeze poriën van veele ge- wasfen met hairtjes bezet; inzonderheid op de bladen, Zie ook op 't artijkel CORTEX. EPIGASTRIUM ; dit woord, 't welk van de griekfche
M op, en van >äV»,« buik is .zaamengeftelt; is de naam, welke men aan 't bovenfte gedeelte van den onderbuik geeft; en welke zig van het zwaard-gedaantige krat\ kebesn (xiphoides) tot aan den navel uitllrekt. Men verdeelt dezelve gewooneiijk in tweën; de zij-
delingfe gedeekcus worden hijpocondriuin genoemt, en het middelfte epigaslru.n. EPIGLOTTIS, zie STROT-LAPJE.
|
||||||||||||||
vrugt, dat naar tarwe-korrels gelijkt, maar hier te lande
niet rijp word. Plaats. Dezelve groeijen natuurlijk in Virginien, maar
worden in Europa wegens de bloemen in de bloem-tuinen voortgekweekt. Kweeking. Dezelvegefchied ligtelijk door fcheuring
der wortel-fpruiten in het voorjaar ; men moet haar een goede losfe,watvogtigegrond,en wat fchaduwagtige, als mede warme plaats geeven; zij kunnen onze winter-koude vrij wel tegcnftaan, maar als de winter ftreng en lang is, gaan ze verlterven, weshalven het als dan dienftig is, dat men de wortels met lange ftrooagtige paarde-mest over- dekt; EPHIALTES, zie NAGT-MERRIE.
EPHIPPIUM, zie ZADEL-BEEN.
EP1ALA ; zommige oude fchrij vers, noemen dus eene
heete enboosaartige koorts, waar in eene geduurige ver- wisfeling van koude en hitte word befpeurt; zijnde van korten duur, egter zeer gevaarlijk. EPICARPIUM; een Pols-middel; Pols-plsister; dat
tegens de koortzen op de pols gebonden word. EPICEDION ; in de griekfche en latijnfche dichtkun-
de, betekent dit woord, een gedicht dat op de dood van iemand is gemaakt. Bij de begraaffenisfen der aanzienclij- ken onder de Ouden, wierden 'er gemeenlijk drie zoor- ten van redevoeringen gedaan; de eene gefchiede bij de hout-mijt en droeg de naam van naenia; die welke op hoc graf wierde gehouwen epitaphium ; en die welke bij de plegtigheidder begraaffenisfen in tcgenswoordigheid van het lijk gefchiede, noemde men epicedion. Dit wordhe- dendaagsch bij ons lijkrede genaamt. EPICERASTICA (feil. remédia), .'rmps-i»'. van
xifitrjyi mengen , temperen, is een uit- of inwendig geneesmiddel, het welk defcherpheid der vogten ver- betert en tempert. EPIDEMIJKE ZIEKTE ; Land-ziekte ; in 't lat. Epide-
mïus morbus ; betekent eene ziekte die ter zelver tijd., en op dezelfde plaats, allerlei] zoort van menfchèn, jong en oud , met dezeiide wezentlijke toevallen aantast, en wiens oorzaak veeltijds huisvest in die dingen, welke men tot noodruft van 't leeven niet kan_misfen ; wordende de be- handeling van zulk een ziekte op een en dezelfde wijze -geregelt. Hetsriekfebe woord t'W»/««» epidemia, is ge- vormt van «>> in of onder, en fift« volk; bijgevolg is 't gebruikt om te betekenen, dat in of onder het volk, ge- meen is. Het gebruik heeft'er de zin van gevestigt, wanneer men het enkeld bezigt, om 'er een volks-ziek- te mede te betekenen , die eenige fchrij vers, zo als Boer- .have, zomtijds algemeene ziekte, morbus epidemicus, popularis universalis noemen. De naam van cpidemique ziekte word dus aan de
roode loop, kwaadaartige koortzen, kinderpokken, enz. gegeeven. EP1DENDRUM LINNjEI, zie VANILTES.
EPIDERMIS; Cuticula; de Opperhuid; 'is de uit-
wendige gefronzelde dunne huid, die de dikke huid of het vel bedekt, en na geleedene ziektens, of ongemak van branden, ontvelt. Op zommige plaatzen des ligbaams is ze zeer zagten doorfchijnend, gelijk aan de lippen: Ze is niets anders dan een weefzel van vliefen die de uitterfte eindens der huid-flagaderen bedekken; daar •bet van daan komt, dat als de huid door brand of door blaartrekkende middelen gekwetst is, 'er water uitloopt, liet geene de blaaren vult. Zij heeft geen zenuwen, of andere vaten in zig, en verlengt zig aan de vingeren in |
||||||||||||||
::■
|
||||||||||||||
EPILEPSIA; is zoort van ftuiptrekkende ziekte, wel-
ke . alle de deelen van het lighaam aandoet, of eenige derzelver in 't bijzondere, door onregelmaatige en met tus- fchenpoozingen verzekie aanvallen; geduurende'welken tijd de zieke, eene beroovinsof ten minden een kenne- lijke vermindering , der oeffening van alle zijne zinnen, en vrijwillige beweegingen ondervind. Het woord epilepfia, 1*11*41*, im^ts ftamt van het I
griekfche «tj^C««»*' , het welk overvallen , ver- f ras jen betekent; dewijl de geene die 'er aan onderhe-1 vig zijn, 'er eensklaps van worden overvallen: De la-| tijnen hebben deeze ziekte comitialis morbus genoemt, om dat de Romeinen hunne vergaderingen fcheideden, zo dra 'er iemand in dezelve van die kwaal wierde aan- getast; het geen zij als een noodlottig voorteken aan- merkten: In 't nederduitsch draagt het de naam van %a\- lende ziekte, om dat wanneer deeze kwaal iemand liaan- de ontmoet, hit plotzeüng tegens de grond valt. Zie VALLENDE ZIEKTE. EPILEPSIA INFANTILIS, zie STUIPEN.
EPILEPSIA UTERINA, zie MOEDER-ZIEKTE-
EPILEPTICA ; Antepilcptica ; zijn geneesmiddelen
die tegen de vallende ziekte dienen; om dezelve, z" mogelijk, weg te neemen,- deeze zijn of heelkundigi als laatm, koppen en Maar-trekken ; of geneeskundig, als water van peonie-bloemen, van iinde-bloeizels, W zwarte kersj'en,, geest van menjchen-bloed , van menfcW nageboorte, van herts-hoorn, van elands hoorn, van roet, esfentie van bevergeil, zaad van lavendel, van peonid roode coraalen, elands klauw , marentakken, pauwsndrdt cinnaber van antimonie, markgraven-poeder, en?..' ■ EPILOBIUM LINN^II, zie WEDERRIJK (BAS-
TERT-). EPIMEDIUM; een Plant; in't iatijn bij alle kruid-
kundige fchrijvers aldus genoemt ; maar heeft geen be- kende duitfche naam. Befchrijving. Dit gewas fchiet uit de wortel dunns
ö ' flens«! |
||||||||||||||
api' .
(lengen van een paar voeten hoogte , die op het opper-
de in drie takken verdeelt zijn ; waar aan drje, en dus te zaamen negen bladen op ieder fteng , aan tedere ftefe jen groeijen, die langwerpig, hartformig, effen, glad, en aan de benedenile kant witagtig zijn, en aan de kanten doornagtige tanden hebben ; gelijkende van grootte, koleur en gladheid veel na de bladen van klimop ; de : bloemen koomen aan een opfchietende Meng aan bijzon- I dere fteelen voort, beftaande uit vier bolle puntige I bloein-biadjes, en zijn rood van koleur. pliais. Het zelve groeit in de Savqijfche, Italiaan-
(che en SlavoniJ'che gebergtens e.n elders, op fchaduwag- tige plaatzen ; het word 'ook wegens zija bloemen zom- tijds in de tuinen gekweekt. Kweeking. Dezelve gefchied niet bezwaarlijk in het I voorjaar, door fcheuring der wortel-fpruiten ; inaar het I bemint, om wel te groeijen, liefst een lommer ige plaats en wat vogtige grond. EP1NIJCTIDES , i'rirwTit, zaamengeftelt uit «Vi \th, en ruf"» 'fwm'i nagt; is een zoort van etterbuil I ter groote van een kleine boon, die ter gelegentheid dat hij 's nagts door de" hevige pijnen groote ongerustheid baart, bovengemelde griekfche naam heeft verkreegen, : en om dezelfde oorzaak in 't nederduitsch de naam van ' nagi-blaarsn draagt. Zie op NAGT-BLAAREN. EPIPHENOMENES ,• deeze uitdrukking is grieksch, zaamengeftelt uit «WÎ fuper, en paiio'/tnn appanns. De I ouden bedienden 'er zig van, om der ziektenstoevallen I mede te betekenen, die zig behalven de gewoone fçhijn- I zelen (fijmptoma), welke haar eigen zijn, in een ziek- I te vertoonden ; en van een verfcbillende oorzaak moe- ten afgeleid worden, als die welke de ßjmptoma's voort- • brengt. EPIPHORA; is eene uitdrukking koomende van het
grieksch 'wwf«. , van 'nrttipn, cum impetu ferre, niet I hevigheid draagen : Het word in verfcheidene beteke- I Cisfcn gebruikt, als i. Verftaat men 'er in 't algemeen door, alle tcgc-ns-
I natuurlijke verzamelingen van vogten, in wat gedeelte I van het lighaam, dat het ook mag zijn, en volgens Sciu- I soNius Largus ». 243. inzonderheid van het bloed ; I bij gevolg kan het zelve op alle gezwellen, of ontftoo- kene builen, toegepast worden. 2. In een bijzonderder zin, noemt men dus volgens
Galenus /. IV. de G. M. S. Ç. cap. 7. enz. een ont- ;: fteeking op de oogen, het welk het zelfde alsde Op- thalmia is. Zie OOG-ONTSTEEKING. 3- Word het .woord Epiphora het meest gebezigt, om I eene oogtraaning mede te betekenen, door eene ver- slapping van de buizen der traan-klieren. Zie OOG- TRAANING. ; EPIPH1JLLANTES PLANTJE; zijn zulke planten, - welkers bloemen uit haar bladen groeijen, of het blad I de bloemkelk is, gelijk in de caperfoelie en bitter-zoet enig- ; Önts gefchied. ; EPIPHIJLLOCARPÄ PLANTJE ; zijn planten die
, uedën op haare bladen draagen, gelijk in eenige zoorten Van de muifedoom (ruscus) te zien is. EPlPHlJLLOSPERMiE PLANTJE , zie CAP1L- ;>ARES en DORSIFER-fë PLANTJE. EPIPHIJS1S, zie ADNASCENTIA. ; EP1PLOCELE; een zoort van breuk , wordende ver- ! tä&Wt door het zakken van 't net in de lies. Zie ^ET-BREUK. EPIPLOMPHALOS ; dit woord zamengeftelt van het
|
EPI,
|
||||||||
ë$9
|
|||||||||
griekfche .«i**»'« epiploon, eapfel, en »«mx.i navel,
is een zoort van navel-breuk, welke beftaat in eene dik- te aan dat deel ; en door de ontplaatzing van het net wordende veroorzaakt. EPIPLO-OCOMISTJE; betekent dikbuikige men-
fcben. EPIPLOON ; dit woord, 't welk van het griekfche,
tviTriim , boven op drijven af komftig is , word ook Omentum genoemt, en in 't nederduitsch net. Zie op NET EPIPLOSARCONPHALOS ; dit woord, dat uit de' drie griekfche, mivifi» epiploon, ei£ vleesch, en o'fi<p«>.c'f navel is zamengeftelt ; betekent een zoort van navel-breuk, die door het net word gevormt, en met eea vleesfig uitwas is aangegroeit. EPISARCIDIUM; is zo veel als Anafarca of Le-
den-water. Zie WATER-ZUGT. EPISEMASIA; dus word door zommigen den aan-
val der ziekte genoemt, of eigentlijk die tijd, waar in de ziekte bet eerfte word befpeurt. EPISPASTICA; Extrahentia ; Helüica; uittrekken-
de middelen; worden die geenè genoemt, die alle vreemde dingen, a!s fplinters, wol, papier, enz. uit da wonde trekken ; zodanig zijn, knoflook, wortel van ver- kensbrood, van ranunkel, bladen van diptam, wijnruit, look, netels, kersfe-zaad, mostert-zaad, gom-galbaan, ammoniak, fagapeen, opopannax, honing , pik , haazen- vet, wilde kotten-vet, beeren-vet, diachijlums-pleister met gommen, oxijcroceums-pleistcr, magneet-pleister, enz. Zie ook op SPLINTER. EPISTAPHIJLIN; is de naam eener fpier van het
keel-lelletje, die men ook wel Staphijlin en Azigos noemt. Zie LELLETJE- . EPISTRITES, of Hephistrites ; is een fteen vaneen
zeer fraaije roode koleur, in welke Lud. Dolce een menigte deugden gevonden heeft, die men zoude bloo> zen te verhaalen. Boetius de Boot de lapidibus £ƒ gewnis. EPISTOMIUM; een Kraan; betekent een werktuig,
waar door de opening van eenig vat na believen, mede kan geopenten geflooten worden ; van dien aart zijn ook de zui- gers der pompen en fpuiten, welke hunneholligheid vervul- len , en na willekeur uitgetrokken en weder ingeftooten worden. EPISTROPHEUS ; is een woord van het griekfche
t'nis-fîqu converto, ik draaije 'er om heen , afkomftig; wordende deeze naam aan het tweede wervel-been van den hals gegeeven. EPITAPHIUM; •Vt* ?«y , is gevormt van iV op,
en Wïi-tw ik begraave, en betekent in het neder- duitsch een Graffchrift ; een gefchrift, dat ter gedag- tenisfe eener verftorvene is gemaakt. Zie ook EPICE- DION. EPITHEMA; Stooving; Oplegzel; is een uitwendig
vloeijend geneesmiddel, dat met een fpons, linnen doek; laaken 'of zakje op de uitwendige leden , inzonderheid op de pols, voorhoofd, hart, borst of lever tot verfter- king gelegt word; dog het verkrijgt verfchillige benaa- ïningen , naar de plaats waar op het gelegt word : Dus noemt men het een pols-water of pols-middel (epicarpi- urn), als't op de pols gelegt word, een hoofdomßag(frontale), als men het op 't voorhoofd plaatst, enz. De middelen hiet toe dienstig, zijn de geesten en geestrijke wateren, zappen en uittrekzels, enz., als de geest van melisfe, lavendel, leliën van daalen, roofen, zwarte kersfen, van avimomahzout, water tegen de beroerte, vallende ziekte, M 2 car- |
|||||||||
'èèà EPI. EPO; EPP.
».
carbonkel-water, tinctuur van bevergeil, roojen-azijn,
vlier-azijn, ruit-azijn, lavendel-azijn, enz. Van welke dingen men een zaamengefteld epithema maaken kan, als bij voorbeeld, Neemt muisje-water met wijn bereid, een once;
geest van roof en, van leliën van dalen, van lavendel, "van ammoniak zout, van elks een drachma; mengt het, om op de polfen en het voorhoofd te leggen; dit ver- fterkt zeer 't harte en het hoofd. EPITHIJMUM; Thijm-zijde; Kwendel wolle; is een
zoort van kleine Jchorfte of wrange (cuscnta minor), die in de warme landen, als in Zuid-Frankrijk, Italien, Candien, enz. op de thijm en kwetidel groeit : Dezelve beftaat, zo als ze tot ons uit Candien en Italien gebragt word, uit heel dunne bruinagtige harde vezeltjes, die een zeer aangenaame fpecerijagtige reuk hebben, als ze verschzijn, gelijk het tot't gebruik behoort. Dethijm- zijde heeft een zagte purgeerende kragt en voert alle flijm uit de ingewanden, word derhalven, met Jenes- bladen gebruikt, zeer gepreezen tegen de hijpocondrie, mélancolie, fcheurbuit en duizelingen, enz., maar ze moet alleen geinfundeert of geweekt en niet gekookt worden ; en dewijl dit middel hitte en dorst verwekt, zo is het raadzaam, dat men 'er corinthen of violen- fijroop bij voegt. Zie ook op 't artijkel CUSCUTA. EPOMPHAION; een Navel-middel; 't zij pleister
of zmeerzel, enz. dat op de navel gelegt word. EPOREXIA; Groote of'buitengemeen? eetlust.
EPPE ; Gemeene of Boeren - Eppe ; Juffrouw - merk ;
wilde Selderij ; in 't latijn Apiwn paluflre , Dodo- Kffii 6? vulgo; (Apium foliis caulinis cuneiformibus , Linn. Spec. Plant.) Bejchrijving. Deeze eppe heeft gladde, blinkende en
gefnippelde bladen , gelijk de peterfelie, maar die veel .grooter zijn; de fteeïen zijn rond, geftreept en in zijd- takken verdeelt, op welkers toppen kleine kroontjes groeijen met veele witte bloemtjes, waar na klein zaad 'volgt, naar dat van de peterfelie gelijkende, maar wat kïeinder zijnde. Plaats. Dezelve groeit in vogtige plaatzen naast de
gragten, floaten en andere wateren in Hoog- en Neder- duitschland, enz., zijnde tweejaarig. Men kan ze ook wel in de hoven kweeken tot het medicinaalegebruik, dog dit gefchied zelden. Kweeking. Wil men de eppe kweeken, zo gefchied
'zulks door middel van het zaad in het voorjaar te zaai- jen, en de jonge planten daar na op een vogtige plaats, 'op een kleine voet afftand te verplanten, zo zullen üé het volgende jaar bloeijen, en rijp zaad voortbren- gen. Eigenjchap. Deeze plant heeft een verwarmende,
openende, pis-, zweet-en ftonden-drijvende kragt, en is heel dienftig tegen de verftoppingen der ingewanden, maandftonden en naween. De wortel is eene van de V groote openende wortelen ; en het zaad een van de IV kleine verwarmende zaaden. De Kruidkundigen houden dit gewas en de Jelderij
voor een zoort, en dat de Jelderij alleen door de cul- tuur wat verandert of verbetert is. Zie SELDERIJ. EPPE (BERG-), zie BERG-PETERSELIE.
EPPE (TUJN-), zie PETERSELIE.
EPPE van MACEDONIEN , zie PERERSELIE.
' EPPE (WATER-) ; in 't lat. Cicutarüpalujtris tenuifo- lia ; Paludapium; Phellandrium Dodon;ei ; (Phellan- drium foliorum ramificationibus dïvaricatis,. Linn. Spec. Flaut.) |
||||||
EPP. EPT. EPIT.
Bejchrijving. Dit gewas fchiet uit de wortel een dik.
ke holle fteng, met veele zijd-takken, van twee tot dtie voeten hoogte, die bij de oorfpronk der takken heen en weer gebogen is en aldaar bladen heeft, welke na die van eppe of peterfelie gelijken, dog fijner gefnippelt en bleek, groener zijn ; aan het opperfte der takken koomen kroon- tjes voort met kleine witte bloemtjes, daar bruin of zwartagtig zaad navolgt, grooter dan anijs-zaad en dat welruikend is; de wortelen zijn zwarte vezelen, die aan het benedenite der fteng uit derzelver leden voort, fpruiten. Plaats. Groeit naast en in deflootenen anderewateren.
Eigenjchappen. Dit kruid en zijn zaad zijn verwar- mend., openend, pis- en ftonden-drijvend, en word dien- ftig geagt tegen het graveel en (leen. Uitwendig word het kruid ook zeer gepreezen, in het heete vuur en kan- keragtige gezwellen. Van dit gewas is 'er nog een medezoort, in 't latijn
genoemt Meumalpinum, umbella purpurascente ; Mittel- Una; (Phellandrium cauie Jubnudo, foliis pinnatis', Linn. Spec. Plant.) Deeze word gevonden in Zipit- zerland. EPPE (WILDE); Apiwn Jijlvsstre Dodonjei; Thijs-
Jelinum Plinii Lojïelii; (Selinum radke fufi-formi multiplici, Linn. Spec. Plant.) Bejchrijving. Dit gewas fchiet uit de wortel, verfchei-
dene ronde holle geftrcepte en getakte ftengen op, van twee tot drie voeten hoogte , die dikwils beneden bij de grond bruin-rood en met fijn gefnippelde bladen te- zet zijn , gelijkende na de bladen van de voorgaande zoort ; op 't opperfte van dezelve koomen ronde kroon tjes voort mét kleine witte bloemtjes, waar na plat-roml zaad volgt, niet zeer ongelijk aan het dille-zaad. De wortel beftâat uit verfcheide dikke, lange en regte wor- telen , die niet na beneden maar meest zijdwaarts groeijen en van binnen wit zijn. De geheeleplant geeft, wanneer ze gekwetst word ,- een wit melkagtig zap van zig; waar door ze van andere medezoorten kan on- "derfcheiden worden. Plaats. Het zelve groeit in Holland , Braband,
Duitschland, Frankrijk, enz. op vogtige plaatzen en naast de wateren. Eigenjchappen. Dit gewas komt in de kragten over
een met de voorige water-eppe, en word van zommigs te onregt voor die zoort gehouden. Daar is ook nog een medezoort van, 'm't\at.Sejsli palurtrt
latïejcensgenoemt; (Selinum fublaftesfens, radice unict< Linn. Spec. Plant.) deeze heeft maar eene lange wor- tel en dunne gefnippelde bladen , geeft ook minder melk ; groeijende in moerasfige en andere vogtige plaatzen- EPTAGONUM , zie HEPTAGONUM. , I EPULIS; Tandvleesch-uitwas; is een vleeschagtiü I
voos uitwas van het tand-vleesch, dat zomtijds zeer aan- groeijen en zo groot als een hoendereij worden kan> waar door als dan het fpreeken en kauwen belet word; het werpt een flijmig en ftinkend fpeekzel uit, cn word veeltijds kraakbcenig of kwaadaardig en kan- kerig. De oorzaaken van dit gebrek fpruit altijd uit"* fcheurbuit, of een taai en dik fcheurbuitig bloed voort; en 't komt in weezen over een, met de Polijpus nariv® of neus-prop; word ook meest op dezelfde wijze ge»ee' zen. , Om dit gebrek te verdrijven, zo kan men het volgen"'
gebruiken: Neemt .weegbree-water, falie-water, tegi»'^ fcheurbuitig water en witte Franjche wijn, van elks- f\ |
||||||
EPU. EQÜ. 'ERA. ERE.
derhalf orice; '.rauwe aluin gepöedért, twee. drach-
men ; caneel-water, drie drachmen ; mengt hét tot een mond-water; waar mede men den mond,al te mets fpoelt. ■..; ,' .'.'..'
Of neemt uitgeperst zap van weeg-uree en van water-
Iers of van lepel-blad, mengt het met wat roofen- oïge- meens honing, en een weinig fijn gepoederde aluin; hier mede bcitrijkt men het uitwas altemets; hier nevens moet men ook inwendige middelen tegens de fcheurbuit gebruiken. Maar zo dit vuil uitwas voer geen middel wil wijken,
dan moet het ten eerften meteen draad afgebonden, ofte met een mes afgefneeden worden , op dat het niet heel iard en kwaadaardig worde, of in een kanker veranderd : Na dat het kwaad dus weggenoomen is , moet men de plaats noodzaakelijk met vitriool-olie f of een ander brand- middel aanraaken , anders komt het ongemak ligtelijk weer; of men gebruikt de bovengemelde middelen dik- wils, om het weer aangroeijen te beletten , benevens inwendige tegen fcheurbuitige middelen. EPULOTICA; Cicatrifantia ; Lidteeken maakende
middelen; zijn de zulke, welke van de Heelmeesters bij 't fluiten van een wonde gekruikt worden , om daardoor een huid en goed lidteeken te weege te brengen : Hier toe dienen zodanige middelen> die de vogtigheid abfor- leeren en conflringeeren ; zodanige zijn de Armenische lolus, draaken-bloed, krijt, granaat-fchillen en bloemen; roode roofen, galnooten, gewasjchen kalk, gebrand lood, loodwit, goud- of zilvsr-glette, tutia, calamintßeen, ge- hand koper, roomfche vitriool, ijzer-flakken, grijfeums- pleister, diapalm-pleister, diapopomplwligos-zalf en pleis- ter, enz. Zie ook CICATR1SANS. EQUATOR, zie EVENAAR.
EQUINOCTIAAL , zie EVENAGTS-LI-
N1E. EQUINOCTIUM , zie EVENNAGT.
EQU1SETUM, zie PAARDE STAART..
EQUITIS, zie DUIVEN, pag. 553.
EQUIVALENT, zie AEQUIVALENT.
EOUUS, zie PAARD.
ERANTHEMUM, zie BRUINETTE.
EREMIET ; Kluifenaan ook Soldaat ; Schildwagt; in 't
lat. Eremita; Cancellus; Pinnother; is een zoort van kleine Kreeft, die in oude verlatene fchelpen alleen woont, waar van hij de naam van eremiet draagt : liet is het zelfde diertje, te vooren onder de naam van COEMAN befchreeven ; zie aldaar. EREMITA, zie BERG-HOPPE.
EREMIETAGIEj Eenßedelarij ; Kluifenàarij ; aldus
noemt men een eenzaame plaats in een groote plaifier- tuiri van Vorsten en andere groote Heeren, die in een natuurlijk bosch toegefïelt of met bosch beplant is, op as wijze als een wandel-bosquet, dog wilder of irregu- leerdet'; ook worden in dit bosch, kluifenarijen toege- ftelt en gebouwt ; dat is zodanige gebouwen en.- holen of grotten, die een wild woest aanzien hebben , om de wooningen der eremieten en kluifenaars in dewildemis- fen na te.bootzenj dezelve worden derhalven dikwils door de konst opzettelijk van buiten toegeftelt, alsof ze uit oude (legte nmuren of uit rotzen en over malkander leggende groote fteenen beflonden, en fchijnen als te willen omvallen ; of die van buiten een groote houthoop vart groote flukken gekloofd hout vertoonen, en even wel van binnen koomende , allerleij gerij f daar in ge- , vonden word.- Als de gelegendheid bergagtig is,, wor- |
||||||||||
ERE. ERF.
|
||||||||||
.Ofl
|
||||||||||
den 'er i ook onderaardfehe Muife>\ of\grotten toegeftelt,
die. in plaats .van cabinttten in ..andere bosquets dienen, en men maakt 'er fonteinen .'en, watervallen," enz.,; kort om, men zoekt een zodanige;-.eriyiietagie, op allerleij wijze dus toe te Hellen, dat ze een wildernisfe vertoont, | en nogtans allerleij vermaak en gerijf op een eenvoudige wijze daar in gevonden word, die de na- tuur evenaart. Deeze eremietagien dienen, gelijk atir dere bosquets, om 'er in de aangenaame zomerdagen in te wandelen, en zig tot een uitfpanning in te ver- lustigen; ten welken einde de Vorsten en andere voor- naame Heeren en Dames, ook wel het vermaak neemen, zig op een zekere dag of dagen met.haar Hofgezin in eremiets-gewaad te verkleeden , en 't eenvoudige leeven der eremieten na te bootzen. ERESIJPELAS ; ipTim-wnt, afkomftig van «'/"■
Tfo{ , ruber , en van »é*« , pnpé, bijna rood ; is eene. ontfteekende ziekte, . die gemeenlijk zijn zetel op de oppervlakte des iighaams x vestigt ; zij beftaat in eene uitgeftrekte zwelling , die zig maar weinig boven het gezonde verheft, zonder inerkeiijke fpanning., en met pijne ; waar bij een fterke jeuking koomt., als mede met een fcherpe hitte verzelt ; van koleur is deeze zwel- ling rood, naar het geele trekkende; wanneer men 'er met de vinger op drukt, word het wit, eri vervolgens rood , zo dra de drukking ophoud ;.. het zekerfle merk- teken van dit ongemak is-, dat: dezelve veeltijds van de eene plaats naar de andere loopt ; dit ongemak word in 't nederduitsch roos genoemt. .Zie ROOS. ERESIJPELATODES FEBRIS , zie ROOS-
KOORTS. , . '-. ■ ERFENIS ; is een opvolging in al het recht, dat een
overfóedene gehad heeft,- ook word het woord erfenis wel gebruikt voor het recht en het goed dat een over- leedene heeft nagelaaten, en bevat dan in zig niet al- leen het voor- maar ook het nadeelige van den boedel. De middelen, om erfenisfen te verkrijgen,, zijn of
door testament, of door de wet. Door testament gefchied zulks, wanneer iemand'door
de overleedene bij uiterfte wille tot zijn erfgenaam ge- fielt is; gelijk breeder op het artijkel TESTAMENT gezien kan worden. Door de wet werden de erfenisfen verkreegen bij die
geene, welke, bij mankement van een testament, door de wet tot de erfenisfe geroepen worden ; die wetten zijn in verfchillende landen zeer verfcheiden; zullende hier na op het artijkel- VERSTERF-RECHT gevonden worden, de verfchillende erfvolgingen, die op de mea- fie plaatzen van deeze Republijk ftand grijpen. Wanneer kinders eenige erfenisfe van hunne ouders
te beurt valt, zo verkrijgen ze dezelve door de onmiJ- deliike kragt van de wet; dog andere erfgenaamen ver- krijgen dezelve niet eerder , als na dat zij bij monde of met 'er daad verklaaren, de op haar vervallen erféius aan te neemen ; verfcheiden zijn na rechten de uitwerk- zels van- dit onderfcheid ; deeze eene zal men egter af- Jeen hier tér onderrigting opgeeven ; wanneer een kinä na zijn vader overlijd , zonder geweeten te hebben, dat zijn vader overleeden was, ZO' krijgen egter zijne erfgenaamen ook de.erfenis, die hem van zijn vader , fchoon buiten zijn weeten, isaangekoomen; maar flerft een ander,, voor dat hij van een op hem vervallen erfe- nis kennis heeft bekoomen, of verklaart heeft, dezel- ve aan te neemen , zo hebben zijne eifgenaamcn daar van niets.te eisfehen. M 3 ERF-
|
||||||||||
y .1
|
||||||||||
bai ERF. ERH. ERI. ËRK. ERM. ERO.
' ERFGENAAM ; is iemant, die een overleedene in
Zijn recht en nagelaatene goederen opvolgt; zie breeder op het artijkel ERFENIS. ERHINA, zie ERRHINA.
ERICA, zie HEIDE.
ERICA BACCIFERA, zie DRONKEN-BESIEN.
ERIGERON LINN.EI; is een planten-geflagt, dat
verfcheiderhande planten bevat, die bij andere verfchil- lende naamen draagen, als Aster, Conijza, Senecio, enz.
ERIGERUM DODONiEI, zie KRUIS-KRUID.
ERINACEUS, zie EGEL.
ERINUS, zie KLOKJES-BLOEM.
ERIOCEPHALUS ; betekent Wolhoofdig.
ERIOPHORUM LINNjEI, zie KATOEN-GRAS.
ERIOPHORUS BULBUS DODONiËI, zie HIJA-
CINTH van PERU. ERISTICUS , hier door verflaat -men iemand die
over eene zaake met een ander geredentwist heeft, in- zonderheid in fchriften. E1UTH/EUS , zie PAPPEGAIJ.
ERK, 'Word het mannetje van de eendvogel genoemt;
anders ook waard. ERKENNEN, zie AGNOSCEEREN.
ERMINIA , zie HERMELIJN-WEZEL.
ERODENTIA ; Bijtende dingen , zijn de zulke ,
die met haare puntagtige deelen het vleesch doorknaa- gen. EROSUS ; Afgeknaagt, Afgeknabbelt, gelijk de
muizen doen; of dat dusdanig uitziet; dus word in de kruidkunde folium erofum genoemt, een blad wiens ran- den van gedaante als afgeknaagt fchijnen. EROTIMANIA ; Liefde-drift ; alkomftig van V<" liefde,
waarvan «'c»'7'*« gevormt is; word toegepast op al't geen tot de liefde der beide kunnen eenige betrekking heeft ; dog inzonderheid word het gcbezigt, om de uitzinnig- heid mede te betekenen , waar mede de drift gepaart gaat, om de lighaamelijke lust met het voorwerp zijner liefde te voldoen ; of in een gemaatigder zin genomen , dat vierige verlangen , dat een minnaar of minnares heeft, om met zijn of haar geliefde vereenigt te wor- den , befchouwende zulks als het grootile en volmaakt- Re geluk, dat hen kan bejegenen ; het is een zoort van melancolifche aandoening, eene waarc -ziekte ; wordende door Willis erotimania, en door Sennertus amor in/arms genoemt. Men onderfcheid de uitzinnige of verregaande liefde
Van de raazende moer, en de fatijriafis ; welke mede verregaande driften of buitenfpoorigheden van die harts- tocht zijn"; zelfs zodanig, dat de geene, die'er me- de gekwelt zijn, alle fchaamte verliezen ; in plaats dat de verliefden van de eerfte zoort, meestentijds op eene eerbaare wijze bij malkanderen omgaan, en verkeeren. De verregaande of'uitzinnige liefde heeft verfcheidene
trappen ; zommigen der geene die 'er van aangedaan zijn, beminnen vuuriglijk een woorwerp , waar van zij zig het genot niet kunnen verfchaffen ; egter behouden zij hun verftand in zoverre, dat zij op eene voldoende wijze, de onmoogelijkheid der opvolging van hunnen drift begrijpen ; zelfs ftemmen zij hunne dwaaling toe, zonder egter in (laat te zijn, om het te kunnen over- winnen ; zij worden als door eene ftroom weggerukt, «n hunne verliefde droefgeestigheid dringt hun als te- gens wil en dank, zig met het voorwerp hunner begeer- $ens te bezigen ; krijgen zij in deezen toeftand geen hoop, |
ERO. :■•■-
om nog eens vroeg of laat in hunne ondemeeming te
zullen gelukken ; als dan beproeven zij alle de gevolgen
die deeze geweldige hartstocht na zig ileept ; om eeten nog drinken word nijna niet meer gedagc, zij weigeren zig de allerdringenfte nooddruftigheden, vergaan en tee- ren uit, en fchoon zij zulks zelven wel verinerken, zijn zij egter niet inftaat, de gemoeds-aandoening te vermee- Iteren, die hun ten grave Ileept. Anderen gevoelen de uitwerkzelen deezer ziekte op een nog veel angstvalliger wijze; zij zijn ontroert, worden nagt en dag door on- gerustheden, verdriet, droefheid,traanen enmin-ijver, ja toorn en razernij gefoltert en gekwelt ; deeze -ver- fcheidene aandoeningen fungeren hun, en zij worden 'et door als weggerukt, wanneer zij aan hunne noodlotti- ge liefde denken; ja veeltijds gebeurt het wel, dat zij geheel zinneloos worden, en zig zelven het Ieeven be- neemcn , wanneer in den toeftand gebragt zijn, dat zij aan het volbrengen hunner begeerte wanhoopen ; integen- deel zijn zij uitgelaaten van vreugde, wanneer in ds verbeelding geraaken, dat zij gelukkig zullen worden, en hunne begeertens vervult zien ; veeltijds bedrijven zij dan alleen zijnde, uitgelaatene blijken van vreugde'; en zig in gezclfchap bevindende, fpreeken zij op de bui- tenfpoorigfte wijze van hunne liefde ; men heeft 'er ook gezien, die zig aan de verregaanfte gevaaren heb< ben blootgeftelt, enkel door de hoop aangedreeven, van hier door hun geluk te zullen bevorderen. Men vind in Plautus in Cistell. aU. 2. fcen. 1. een
verrukkende befchrijving der uitwerkzelen eener over- maatige liefde; verfcheidene fchrijvers hebben dezelve ook naauwkeurig verhandelt; zie onder anderen Paul. Eginetus lib. III. de re imdiea , c. 17. GalenuS lib. de prœcogn. ad posth. cap. 6. Val. Maximus , Amatus Lusitanus, Valeriola , Sennisrtus, enz. In Tulp vind men een voorbeeld van erotomania, waar door de zieke in een zinvaag (_catalepfia) verviel. Maw- getus gewaagt van een duslanige verliefde, die door de overmaat zijner drift, in een geweldige koorts (lorte. De hevige of uitzinnige liefde vertoont zig egter niet altoos door blijkbaare tekenen , zoimvijien houd zij zig in het hart verborgen ; het vuur waar mede zij woed, verteert de leevens zappen der geene, die door die drift is aangedaan , en doet hem eindelijk in eene volkoo'ne- ne uitdrooging vervallen ; het is bezwaarlijk, de oor- zaak van alle de kwaade uitwerkzelen te leeren kennen, die deeze heftige hartstocht door het ftilzwijgen veroor- zaakt. Een geval voor weinig jaaren gebeurt, zie Neu er-
o ff ente fclnd von kunsten und wisfenfehafften , 2 th. pag. 316. bevestigt; dat 'er geen beter hulpmiddel ter genee- zing van deeze ziekte, tot dien trap gefleigert zijnde, is, dan den lijder hoop te geeven, dat deszelfs begeerte zal worden voldaan ; en meestentijds verftrekt het tot een heilzaam geneesmiddel , dat het voorwerp zijner liefde bij hem koome, en met hem fpreeke : Zie hier het geval, zodanig wij het vinden aangetekent. Een jongman viel het oog op een meisje; de geduurige
gelegentheid die de jonge lieden hadden om zig te zien, wakkerde deeze genegentheid zodanig aan, dat ze na verloop van eenigen tijd aan weerskanten in een hsvige liefde ontbranden; dog dit een poos geduurt hebbende, wier- den de ouders zulks gewaar, tragteden de converfatie te be- letten, en wilden volftrekt het huwelijk niet bewilligen; het meisje word hier op tot zulken trap ziek, dat de Ge- neesheeren, na alles uitgeput te hebben, wat de kunst |
|||||
M ERR.;; ERTV, / ; -
|
|||||||||||||||||||
f<53
|
|||||||||||||||||||
hen aan de hand gaf, befluiten dat 'er een verborgene een ftrenge leevens-regel onderhouden worden; 3e laa-
|
|||||||||||||||||||
tingen èn purgeermiddelen kunnen ook in de behande-
ling plaats vinden ; dog ajies dient door een ervaaren Geneesheer, na de omftandighedeh, jaaren, gemoeds- geftel, en kragten der zieke beftiert en geregelt te wor- den. Zie ook RAASENDE MOER. ERRATICUS ;. betekent in-de kruidkunde, dat
hier en daar in het wild groet ; bijvoorbeeld, Papa- ner erraticùm, kleine wilde maankop, enz. ERRH1NA, afkomftig van i> in, en f'» neus; zijn
zulke middelen die door de neus naar't hoofd gebragt wor- den , om het hoofd of de herzenen en de levensgeesten te verkwikken en te verflerken, en derhalven zeer dien-' flig zijn in fiauwtens, en allerlei andere ongevallen van zwakheid ; want dewijl ze door de influrpende vaten der reuk-zenuwen onmiddelijk op de herzenen werken, zo brengen ze de in onmagt gevallene fcbielijk weer te regte, en tot zig zelven ; zodanige middelen zijn de geest en het vlugge zout van ammoniak, de vlugge olieagtige geest, eau de la reine, lavendel-geest, flag-balfem, enz. die men derhalven altijd behoorde in huis, of bij der hand te hebben. Daar zijn ook errhina of neus-middelen, die men tegen
de neus-gewasfen (polipi narium) gebruikt, als zagte bijt-middelen ; hoewel de exßirpatie daar bij het beste middel is. Men gebruikt ook errhina, tot veifterking van het
gezigt, die veeltijds van een goede uitwerking zijn; als gepoederde valeriaan-wortel, Florentijnjche lisch-wortel, meester-wortel, lawas-wortel, enz. ■ Het opderfcheid tusfehen een errhinum of neus-middel en ptarnicitm of nies-middel, beftaat daar in; dat het eerfte boofdzaakelijk dient, om het hoofd en de hersfenen te verflerken ; maar het tweede, om niezen te verwek- ken, en daar door de verflopte neus te openen en het hoofd te zuiveren. Zie NIES-MIDDEL. '.. ERTS ; Mijnfloffe ; in 't latijrt JE s ; Minera; dus Word
genoemt veelerleij aard- of fteenagtige berg-floffen, die metaal of metaalagtigefloffen be vatten, als lood, tin, ijzer, koper, zilver, goud, kwikzilver, zwavel, antimonie, cinnaber,- cobalt, arfenicum, calmeij, enz., welke ertfen meest min of meer diep uit de gebergtens gebrooljen, of ook wel op en in de boven-grond gevonden worden , maar in gedaante, koleur en fubflantie veel van elkan- der verfcbillen ; waar uit vervolgens de metaalen door de fmeltkonst getrokken worden ; dog daar worden ook gedeegen ertfen of metaalen van koper, zilver, goud, enz. gevonden, welke zo als ze uit de mijnen gehaalt wor- den , ten eerflen zuiver en volmaakt goed zijn , hoewel |
|||||||||||||||||||
hartstocht moet weezen, die haar verteert; zij winnen
haar vertrouwen, en zij bekent, dat het gezigt van haar geliefde alleen in ftaat zoude zijn, haar te geneezen ; lit word de ouders aangekondigt, ontroert hen, en verwekt een geweldige flrijd in hunne harten; het ge- ZK van een geliefde dochter aan den oever des doods , die zij misfchien in ftaat zijn te redden, doet een bron van medelijden in hunne ouderlijke boezemen opwellen, en alle de redenen, die men dagt te hebhen , om dee- zen jongman te weeren, aan een zijde ftellen; men ontbied hem , hij nadert al beevende het ziek-bedde , en naauwiijks is hij onder het bereik zijner beminde ge- Itoomen, of zij grijpt hem de hand , drukt die teder- lijk, kust hem met een reeds half beklemde mond; de oogen,' die verbijstert en dof ftonden, worden leeven- dig en gliniterende, en een diepe zucht, die uit haar boezem vlucht, fchijnt de boodfchapfter van de zetting Urifis) der ziekte te zijn,- het bloed, dat te vooren als in de aderen droogde , raakt op nieuw aan 't vlieten ,• van droefgeestig en naar, word zij vrolijk; en het denkbeeld van nu eerlang met haaren getrouwen min- naar vereenigt te zijn, het geen ook kort daar na vol- bragt wierd, deed haar hand over hand in kragten toe- heetnen. Wij hebben dit gevaï niet enkeld hier geplaatst, om te
toonen, hoe Merk een hevige liefde op de dierlijke huishou- ding van 's menfehen lighaam werkt; maar ook om aan zommige ouders tot eene waarfchouwing te verftrekken, dat wanneer zij eene hartstocht van dien aart in hunne kinderen bemerken , die met zagtheid en drang van re- den moeten zoeken te keer te gaan ; en vooral niet oog- luikende toelaaten, dat het gezigt en bijzijn van het be- minde voorwerp de ontftookene vlam koestere ; als dan worden de hinderpaalen en beletzelen, die men nader- hand te werk fielt, zo veele banden, die hunne liefde hoe langs hoe naamver vereenigt, en- die eindelijk- in ongelukkige buitenfpoorigheden, of akelige en benaauw- de ziektens uitbarsten ; gelukkig dan nog, als zul- ke ouderen, het voorbeeld van die braave vader en moeder volgen , in het zo even gemelde geval aange- roert. Zijn 'er egter verregaande oorzaaken, die de ouders
volftrektelijk beletten, om dit middel niet bij der hand te kunnen neeinen ,• en de liefdens-drift tot een zodanig uiterfte is geraakt, dat de zedelijke middelen , naame- üjk reden, overdenking en Godsdienst, niets kunnenuit- wogten; dan zullen alle andere middelen tot -helping dec-zer kwaal te werk gefielt, van weinig vrugt .zijn ; en aliernaarfte toevallen' zullen deeze ongelnkkigen fol- teren , wiens ophouding gemeenlijk met de dood be- paalt word. Men kan egter de uitwerking dei midde- len beproeven , die de apotheek het bekwaamde verr fenaft, om de onfluimigheid der vogten in flilte zoe- tende te brengen , daar door de geest wederom te doen bedaaven; van dien aart zijn, de verfrisfende en ver- zagtende middelen , zo als melk , emulfie van koude zaaden, dranken van verkoelende kruiden , 'het gebruik van veel citroenen en andere zuuragtigc vrugten , in- zonderheid aal-befiën, en het geene 'er van bereid word., vports baden, enz.; de bereidingen uit lood met voorr Zigdgheid te werk gefielt, kunnen ook heilzaame uit- |
|||||||||||||||||||
deeze zeldzaam zijn. Zie ook DELF-STOFFEN en
MIJN-STOFFEN. ERTS-GROEF ; .Mijne ; word genoemt een diepe
groef, die in bergagtige plaatzen van de bergliedeh na beneeden in de boezem der aarde gegraaven word, om de ertfen van allerleij metaalen en andere berg-floffen, die natuurlijk in de bergen voortkoomen , daar uit te haaien : Dezelve zijn dikwils zeer diep loot regtneder- waarts , en hebben in de diepte veele onderaardfche gangen , ,die door het uithaalen van het erts,ontüaan zijn, en nog geduurig vermeerdert worden. In de meeste landfcbappen daar bergen zijn, worden ook erts-groeien of berg-werken van een of andere bergftofFen, gevonden; in het eene Jandfchap meer als in het an- |
|||||||||||||||||||
|verkZelen voortbrengen , als dienfti'g zünde, om de
|
|||||||||||||||||||
""dens-lusten te verdooven ; bij ,deeze middelen moet derc, dewijl alle bergen juist niet van ertfen of bergflof-
|
|||||||||||||||||||
* j.>
|
fen
|
||||||||||||||||||
\
|
|||||||||
ERT. ER'tJ. ERV.'- ERW.
|
ERW.
10. De kroon-zuiker-erwt, met witte bloemen.
11. De laage Franfche zuiker-erwt.
12. De laage kruip-ol flam-erwt, ook erwtjesvangtitit
.genoemt. . - II. Dop-Erwten.
1. De vroege geele of witte dop-erwt, heete dop-erwt genoemt. , . 2. De Engelfche vroege dop-erwt.
3. De gemeene dop-erwt, groote en kleiner zoort.
4. De geele dop-erwt met opgeblaazene peulen, blaas*
erwt genoemt. 5. De groote blaas-erwt.
6. De geele dop-erwt, met eenzwarte vlek op 't zaadj
zwartgat dop-erwt genoemt. 7. De groene dop-erwt, groote en kleine zoort.
8. De groote geele vierkante dop-erwt.
9. De groene groote vierkante dop-erwt.
10. De grauwe vierkante dop-erwt, doorgaans flegtf
grauwe-erwt of ook oude wijven genoemt. 11. De bleek-grauwe vierkante dop-erwt, gewoonlijk
capucijner-erwt genoemt. 12. De kroon dop-erwt, met witte bloemen.
13. De laage Franfche dop-erwt.
14. De gemeene veld-enyt, met witte, geele, groen?
en grauwe vrugten of zaaden. 15. De wilde veld-erwt.
iö. De wilde zee-erwt. Befchrijving. Van de eerfte hoofdzoort of zuiker-
erwten , worden de vier eerfte zoorten het meeste tot 't keuken-gebruik gebouwt: Deesrfle zoort groeit niet heel hoog en brengt kleine peulen voort, die plat en weinig krom zijn, maar vroeg aankoomen, weshalven ze in agting is. De tweede zoort heeft peulen die heel krom groeijen en grooter, als die van de voorige zijn; groei- jende ook niet heel hoog, dog hooger als de voorgaan- de. De derde zoort brengt peulen voort , die niet zo krom als de voorige groeijen , maar heel draagbaar is, veele peulen voortbrengende, en derhaiven veel gebouw! word.. De vierde zoort heeft ook groote kromme peu-, len, en de rijpe erwten zijn met een zwarte vlek bij de kiem getekent, die ze van andere erwten onderfcheid; ze draagt wel, en is van een harde natuur, maar niei zeer gemeen. De vijfde zoort brengt heel groote kronv me peulen voort, die heel vleesfig zijn, dog die in 't kooken pappig worden, en niet zo fmaakelijk als (te voorige zijn; dat haare achting, wegens de groote der peulen, zeer vermindert. De zesde zoort koomt met de vierde veel overeen, behalven dat de drooge erf ten niet glad en rond, maar wat gerimpeld en hoekig zijl en geen vlek hebben. De zevende zoort is van de ove- rige onderfcheiden door de groenigheid der rijpe «ne«»> die ook yrij groot worden. De agtfle zoort door fa grauwagtigheid der erwten, zijnde bruinagtig gevlekt en ook wat hoekig, gelijk de gemeene grauwe erwten. De negende zoort heeft fraaijc roofenkoleurige bloemen en 't zaad of de erwten zijn bruin caneelverwig gevlekt,_eH rond. De tiende"zoort verfchilt van de voorige daar In, dat ze witte bloemen en geelagtige erwten voortbrengt' De elfde of Franfche laage zoort, groeit maar ongevee' anderhalf voeten hoog. De twaalfde zoort of de fiof, erwt word maar ruim een voet hoog en is van de overige onderfcheiden, daar in, dat ze vast op de ftruik over- eind ftaat en met geen rijfen behoeft onderfteuntte v/* den, gelijk alle de overige zoorten; zij maakt veele ziP
ti&F
|
||||||||
fen voorzien zijn; ook is het ontwijffelbaar, dat'er nog
Veele bergen zijn , die in haar boezem ertfen of andere HiijnftofFen bevatten, maar die nog niet ontdekt zijn. Zie ook MIJNE. - ' ERTE, zie ERWTE. ERUCAGO, zie RAKETTE en RESEDE.
ERUCTATIO, zie OPRISPING.
ERVILIA, zie OCHRUS.
ERVEN; Krok; ronde Cictrs; in 't latijn Ervum ve-
rum; Orobus filiquis articulatis; Cicer fativum Dodo- tfJEi; (Ervum geminibus undato-plicatis, Linn. Spec. Plant.)' Befchrijving. Dit gewas, een zoort van peul gewas
zijnde, fchiet lange hardagtige tegen de aarde neigende Hengen op, waar aan geveerde bladen groeijen die na de linfen gelijken, uit veele kleine bladjes, die aan een lange ribbe vast zijn beftaande ; uit de oxels der bladen koomen heel kleine witagtige vlinter-bloemen aan deeltjes voort, waar na ronde lidformige peulen volgen, die drie of vier ronde witagtige zaaden bevatten, vanfmaak als de erwten, maar kleinder zijnde. Plaats. Het zelve groeit in Zuid-Frankrijk , Italien
en Spanjen, alwaar men ze ook tot fpijze, gelijk de erw- ten, in de velden bouwt; en is eenjaarig. Hier te lande word het zomtijds in de tuinen gekweekt, 't zij uit liefhebberij voor vreemde kruiden, of tot het medici- naale gebruik. Kweeling. Deeze gefchied op dezelfde wijze als die
der erwten ; maar men moet haar een warme grond en flandplaats geeven, anders word het zaad niet rijp. Eigenfchqppen. Het zaad heeft eene opdroogende en
oplosfende kragt, en het meel daar van word gebruikt tot allerleij gezwellen ; dog bij ons zelden. ERWTEN; Erweten; Erten; in 't latijn Pifum,
'{Pifum fiipulis inferne rotundatis crenatis, petiolis tere- tibus , pedunculis multifloris, Linn. Spec. Plant.) Daar zijn veele zoorten of veranderingen van erwten ,
20 ten opzigte van de peulen als ten aanzien van de bloemen, zaaden en gewas, die ten deele in de velden gebouwt worden, en die men in het algemeen onderfcheid in twee hoofdzoorten , als in zuiker-erwten en in dop-erwten ; de eerfte zijn zodanige zoorten die weeke zagte fchillen heb- ben en met de fchil' kunnen gegeeten worden, zijnde zoet van fmaak: De tweede hebben een taaije fchil die "in hetkooken niet week worden, en derhalven uit de peulen moeten gedopt word. Men noemt gewoonlijk vierkante erwten zodanige, die na dat ze droog zijn ,niet rond en effen maar hoekig en met groeven zijn. De 'hier te lande bekende zoorten, zijn de volgende. 11. Peul- of Zuiker■■Erwten.
• ï. Be kleine vroege peul-oï zuiker-erwt, ook heete zuiker-erwt genoemt. 2. De gemeene krombekte zuiker-erwt.
3. De bastert krombekte zuiker-erwt, ook fixeren ge-
noemt. 4. De groote krombekte zuiker-erwt, met een zwarte
vlek op 't zaad, zwartgat zuiker-erwt genoemt. 5. De groote vleefchige zuiker-erwt, merg-erwt of
admiraal.-erwt genoemt. . 6. De groote vierkante zuiker-erwt.
7. De groene zuiker-erwt.
8. De grauwe zuiker-erwt.
p. De grauwe kroon-zuiker-erwt, met loofe koleurde
bloemen, ook roofen-erwt genoemt. |
|||||||||
ERW.
|
|||||||||
C65
|
|||||||||
takjes en draagt heel wel, dog de peulen zijn niet van
■de fmaakelijkfte. Van de dop-erwten worden de vier eerfte zoorten insge-
lijks bij ons het meest gekweekt. De eerfle zoort groeit niet heel hoog , en draagt tamelijk. De tweede zoort groeit mede niet heel hoog, laad heel fterk en komt vroeg aan, wesbalven ze in agtin'g is. De derde zoort groeit hooger als de beide voorige, en draagt tamelijk, maar komt laater aan. De vierde zoort heeft dikke opge- blaazene peulen, hoewel de erwten daar van niet grooter dan andere zijn. De vijfde zoort brengt nog grooter op- geblaazene peulen voort dan de voorige, maar heeft weinig, en na proportie der peulen kleine erwten in de peulen. De zesde zoort heeft een zwarte vlek op de , erwt, gelijk de voorige zoort van de zuiker-erwten. De overige zes zoorten (No. 7--12.) kan men uit haare be- naamingen genoegzaam onderfcheiden. De tiende zoort of grauwe erwte komt over een met de grauwe erwten, welke in de velden gebouwt worden ; maar ze word in de. tuinen veel mooijer van koleur en fmaakelijker. De elfde zoort of de capucijner-erwten koomen over een met de voorige, behalven dat ze met bleeke caneelverwige vlekken gevlekt zijn. De laage Franfche dop-erwt (No. i3.)groeit maar ongeveer anderhalf voet hoog, en is van de laage Franfche zuiker-erwt weinig onderfcheiden, dan alleen dat de peulen rond en niet eetbaar zijn, maar moeten uitgedopt worden. De veld-erwten (No. 14 en 15.) I zijn, gelijk de tuin-erwten, van verfcbillige koleur, als : wit, geel, groen of blauwagtig, grijs en grauw,en ver- ; fchillen hoofdzaadelijk van de tuin-erwten, dat ze klein- ! der en minder fmaakelijk zijn, hoewel de groote, fmaak ' en deugd der erwten in het algemeen veel afhangt, van de hoedanigheid des gronds, daar ze in gebouwt wor- : den. Hoedanig àe erwten groeijen, is bekent genoeg; zal
; slleen maar aanmerken, dat de erwten meest maar twee ; bloemen en peulen aan een langagtige dunne fleel voort- ( brengen, behalven de kroon-erwten die meer bloemen en : peulen aan een Heel draagen , welke kroontjes-wijze I rondom het bovenfte van de fteel gefchikt zijn : De •'bloemen der erwten zijn meest doorgaans wit; alleen hebben de gekoleurde of zogenaamde grauwe etwten, I gekoleurde bloemen, die meest paarsagtig zijn ; daar is ook onderfcheid in de peulen, want ào\dop-erwten bren- I gen dikke rondagtige , maar de zuiker-erwten platagtigepeu- I len voort, die hoekig of gegroeft en van zommigezoor- I ten omgekromt,ookvleeschagtiger zijn. Allede zoorten I van erwten, behalven de laage flam-erwt (No. 12.), heb- ■■ ben flappe ter aarde leggende ftengen, en moeten door rijfen onderfteunt worden , te weetcn de tuin-erwten, . zullen ze opwaarts groeijen; welke onderiteuning nuttig I £n n°°dzaakelijk is, om dat ze daar door luchtiger en I beter kunnen groeijen, en aldus meer vrugten geeven. ' I _ Plaats. Nergens vind men de tamme erwten van zelfs in het wild groeijen ; maar daar groeit hier en daar in europa een zoort van erwten (boven onder de dop erwten ■No. 15. genoemt,) tusfehen de graan gewasfen, die zeer wel naar de tamme erwten gelijken : Ook word 'er in En- geland,. Zweeden, enz. een ander zoort van wilde erw- .«"(No. 16.) omtrent de zee in dorre zandgronden groei- ende, gevonden; hoewel ze ook in andere Landfchap- l»en verre van de zee afgeleegen, als in Duitsçhland on- «jent de Main en Donauw, in Hongarifen, en elders in «orre zandige gronden voortkoomt; deeze heeft kantige dengenen £heuterj, brengt bruinagtige erwten voort, en J-i -Deel, |
|||||||||
is lailgleevende, daar in tegendeel alle de overige een-
jaarig zijn. Het is zeer waarfchljnelijk, dat eene deezer zoorten, en misfehien de eerfte, de grootmoeder is van alle de tamme zoorten of veranderingen van erwten, die door den tijd, door zaaijing,daar uit gevallig veran- dert voortgekoomen zijn, volgens den aart van de grond en luchtftreek; gelijk de ondervinding leert, dat de erw- ten uit de eene grond en luchtftreek in een andere ver- fchillige gebragt wordende, dikwils zeer veranderen, zo dat bij voorbeeld, uit groene of grauwe erwten, geele, witte of grijze erwten worden. Eigtnfchappen. De groene e.rwten, het zij de zuiker-
peulen of de uitgedopte erwten, zijn gekookt een aan- genaam en niet ongezond eeten, dat ligt verteert word, en een goed voedzel geeft: De drooge erwten geeven ook als ze goed zijn, een heel goed voedzel en zijn een goe- de winterkost, maar veroorzaken zomtijds wat winden, dog inzonderheid als ze niet wel gaar gekookt zijn. De deugd der drooge erwten beftaat hoofdzaakeiijk
daar in, dat ze dunfchillig zijn en wel willen breeken, dat is, in 't kooken week worden ; waar bij men de groo- te voegen kan ; hoewel deeze meest tot vergenoeging van het oog dient; dog de groote erwten hebben doorgaans meer merg en minder febil; leeveren ook meer in de maat, als de planten wel draagen, en zijn derhalven al- tijd, zo wel wegens het aanzien als uitlevering, de bes- te en voordeeligfte in het gebruik en de negotie, mits de beide eerstgemelde hoedanigheden bezittende : On- der allen zijn de witte erwten de flegtfte van fmaak, die meest doorgaans ook wat dikfchillig en wat vuurig van aart zijn , en niet dienen voor menfehen die tot de roos en koortzen geneegen zijn : Om de kwaade boedaiiig;- heid der erwten te verbeteren, is het dienstig, dat men wat peper bij de erwten gebruike : Peterfelie , falie, marjokine, felderij of uijen met de drooge erwten ge- kookt, verbetert ook niet alleen haare winderige hoe- danigheid , maar maakt ze ook aangenaamer van fmaak. Kweeking der Tuin-erwten.
De gemeen? wijze om de tuin-erwten in deeze Neder- landen in de moestuinen te bouwen, is, dat men dezel- ve vroeg in het voorjaar, zo dra de vorst uit de grond en dezelve droog en handelbaar is, op wel omgefpitte akkers of bedden, van. 5 â 6 voeten breedte, in breede met de hak gemaakte greppels legt, die op 3 à 3 en een tweede voeten afftand dwars over het bedde gemaakt zijn; in deeze greppels ftrooit men de erwten lugtig, zó danig dat ze op ongeveer een duimbreed van malkander koomen te leggen , en men overdekt ze daar na met een paar duim dik van de uit de greppel gehaalde aarde, zo is de zaaijing verrigt: Als vervolgens de erwten op- gekoomen en omtrent een .handbreed hoog geworden zijn, moet men dezelve aanaarden, dat is, de aarde met een hak wat tegen de planten opnaaien, dat haare groei bevordert; niet lang hier na moet men de ert-rijfen 'erbij brengen, welkers lengte na de toekoomende hoogte der erwten moet gefchikt zijn , en die men op een bekwaame afftand op beide zijden, een om het andere , daar bij" fteekt, om (daar bij, zig met haare klawicrtjés aan vast hegtende , te kunnen opgroeijen ; met dit bijfteekeii van rijfen moet men niet te lang wagten, tot dat de erw- ten lang worden en tegen de grond vallen, want dit zou- de haar in de groei en opklimming zeer verhinderen ; ver- volgens moet men de grond van hef onkruid wel zuiver houden, op dat ze daar door niet verdikt worden. N Wü
|
|||||||||
ERW.
ze die.gaarne eeten', en dus yeeleipeulen in de zomst
vernielen, of bederven, dewijl ze doorgaans maareen ge- deelte en dikwils maar weinig van de peulen opeeten, en dan weer andere peulen aantasten , waar door ee'n groot gedeelte daar van bedorven word. Men kan dce- ze vogels niet wel anders verdrijven, dan dezelve door middel van een ratel of ander geraas en door daar onder te fchieten, geduurig te verjaagen ; want fchoon men een zogenaamde J'jam ol' ftrooijen man met oude vodden be- kleed, op een ftok tusfchen de erwten plaatst, of dat men 'er wind-ratels bij zet, zal dit weinig helpen, om dat de musfehen dit bedrog wel haast bemerken, en'er daar na geen de minste vrees voor hebben. Om rijpe erwten tot weer-zaijing te winnen, moet men
van de vroeg gezaaide erwten een bedde , of verfcheide regels daar van , naar dat men min of meer zaad noodig heeft of winnen wil, zonder afplukking ftaan laaten tot dat de peulen beginnen rijp en droog te worden ,, als wanneer men ze bij droog weer moet uittrekken en uit de rij.fen doen, vervolgens eenïge dagen op de rij Ten laaten droogen ; maar men moet ze ook niet te lang laa- ten leggen en te droog worden, want dan bersten de peu- len op en veele erwten vallen 'er uit en gaan verlooren; dog het welke hoofdzaakelijk gefchied, als de peulen door regen nat worden, en 'er dan weer fterke zonnefchijn en hitte op komt, en blijft het regen-weer lange aanhou- den , zo gaan ze ras aan het rotten of uitwasfen ; men kan ze derhalven ook wel, als men regen te geinoet ziet, binnen huis brengen en aldaar op een luchtigeplaats laaten droog worden ; droog zijnde, dorscht men ds erwten 'er uit, maakt ze fchoon en bewaart ze in zakjes of doozen op een drooge plaats, en daar de muifen 'er niet kunnen bijkoomen. . ■ •■ Men moet ook jaarlijks van grond veranderen, èn geen-
erwten weer zaaijen daar het voorige jaar erwten gegroeit hebben, dewijl ze daar in niet wel flaagen, en nog min- der, als men ze geduurig in. dezelfde plaats en grond kweekt. Inligte zandgronden aarten-ze ook zo goed niet als in kleiagtige of andere lijvige gronden: maar in de zand-gronden koomen de peulen wat vroeger aan tot het keuken-gebruik. -. 1 ; Hoe men de Tuin-erwten kan vervroegen. '
Om de erwte-peulen vroeger te verkrijgen , dan van zulke planten , die naar de gewoone bovengetiielde wijze gelegt zijn, bedient men zig van verfcheide raa' nieren; als voor eerst, zo legt men de-erwten tot dien einde in het laatst van OStober op een warme aan de zon wel geëxponeerde, en voor de winden gedekte plaats, tegen een. ftaket of muur, 't-zij langs dezelve in een rij en een voet daar van af:, of in korte dwars - rijen tegen het ftaket of de muur aan, en de rijen op 1 en een tweede â 2 voeten afftand van malkander, dat wel de bestcwijze is; als dan de plantenopgekoomenzijn, aard men de ftengen van tijd tot tijd bij" droog weer wat aan« -na maate dat ze hoogcr worden , het welk haar voor dp koude voor eerst zeer befchermt,- maar als het daar na begint fterk te vriezen, moet men dezelve dekken- met erwten of ander los ftroo of met eenigc andere ruigte, n* dat men oude'crwte-rijfen of andere rijfige taken tusfchen en naast de erwten gelegt heeft, daar- men de ruigte op •lejjt;-. maar het h noodzaakclijk om deeze dekking nu cd dan over dag 'er af te heemen, en 's avonds weer op te leggen, zelfs'in de fterkfte'vorst, waar toe men alsdan een: heldere.-- zonnige- en wind-fülle dag ^waarneemt. |
||||||
€66 ERW.
Wij hebben boven gezcgc, dat men de erwten op 3 -â
3 en een tweede voeten afftand, van elkander moet leg- gen , maar dit gefchied met die intentie niet alleen, om ze lugtiger te doengrocijen, waar door ze meer vrugten geeven, maar ook om tusfchen de rijen erwten nog an- der vroeg-aankoomend laag keuken-gewas, als fleek- zalaad, fpinagie, kervel, enz. te zaaijen', en dus meer voordeel van de grond te trekken ; dewijl zodanige laage gewasfen geen hinder aan de groei der -erwten doen, en vroegtijdig verbruikt worden; waar na men de grond fchoon maakt, en dan ook het aanaarden der erwten ver- ligt. Dog wil men geen van gemelde gewasfen tusfchen de erwten zaaijen, gelijk gewoonlijk gefchied met die welke laatcr gelegt worden , dan kan men dezelve wel wat digter leggen, bij voorbeeld op 2 â 2 en een tweede voeten of iets meer, waar bij men zig altijd fchikken moet naar de groote of hoogte, die de erwten in 't vervolg ihan te verkrijgen. Na dit cerfte voorjaars-gezaai, legt men vervolgens
om de drie wecken wederom andere erwten, om van tijd tot tijd de keuken met groene erwten te voorzien : Dog hater als tot het midden of laatst van Junij moet men geen er/s/ten.zaaijen, dewijl van de laater gezaaide door- gaans geen of maar weinig vrugten koomen ; inzonder- heid-als het najaar liegt is: De meeste vrugten verkrijgt men van die, welke vroeg in het voorjaar gezaait worden en langzaam aan de groei koomen. De erwten beminnen , om wel te groeijen en goed te
worden, liefst een losfe lijvige vrugtbaare, niet al te vog- tige nog ook te drooge grond; maar geene die versch be- mest is, wantr in zulke gronden groeijen ze te geil en brengen daar door maar weinige vrugten voort; een zo- danige die het voorige jaar bemest is en andere vrugten, bij voorbeeld , kool, wortelen, raapen, enz. gegecven heeft, is heel bekwaam tot erwten; ook worden de erw- ten bij uitftek goed in een nieuwe grond, daar nooit of in lange jaaren geen keuken-gewasfen in gekweekt zijn. - Voorts moet men, zo veel mogelijk is, zorg draagen te-
gen het ongedierte, die veeltijds de erwtengrootelijks kun- nen vernielen: De fchadeh'jkftc der ongediertens voor de erwten en meer andere gewasfen, zijn de flakken, die zig.over dag inde kleine gatjes der aarde yerfchuilen-, en bij nagt voor den dag koomen , en een groote verwoefting maaken; dog het ovcrvloedigst zijn dezelve in de voor- jaars-tijd, inzonderheid in vogtige gronden en tijden, en .als, de grond niet wel fchoon gehouden word van het onkruid. Om hier middelen tegen te gebruiken, zomoet men.fcaJfc blusfeben, en dezelve daar na heel vroeg in de morgenftond omtrent de erwten tamelijk dik ftrooijen , 't welke de flakken vernielt, maar aan de erwten geen hinder doet, mits dat de kalk niet heel digt aan de plan- - ten geftrooit worde. Dit is een der beste middelen
tegen dit zecr.fchadelijke ongedierte; want fchoon men dé moeite ;doet,. om de flakken des morgens vroeg op te moeken en te vernielen, zal dit egter weinig helpen, dcwijl'er geduurig weer an.icrczig terfchuij:gebundene yoor den dag koomen. - Bij. het .leggen der erwten moet men ook zorgvuldig
weezen , om geen-erwten te-ftrooijen of. anders boven de grond ongedekt te laaten leggen, dewijl daardoor hraajen , duiven en muifen f gelokt worden , om de plaats der gezaaide erwten gemakkelijk te kunnen vinden, die ze vervolgens uit de grond krabben en vernielen. .; De musfehen zijn ook fchadelijke vogels voor de erwte- peulen, inzonderheid als dezelve in menigte zijn, dewijl |
||||||
ERW.
|
•ERW.
|
||||||||||
m
|
|||||||||||
ïant anders, indien-de erwten lang gefloöten bleeven,
touden ze verftikken, of te fpillig en teder opgroeijen , n daar na door de minile koude lucht bederven : Wan- neer dan de vorst in het voorjaar over is, ontdekt men ze geheel, en zuivert ze van het onkruid, enz., aard ze ook nog wat aan; zo zullen ze met de aankoomende warmte in meerder groei raak en, en vervolgens wel een ihaand vroeger peulen voortbrengen, dan de naar de ge- woone wijze gezaaide erwten; maar men moet hier toe van de vroegile zoorten , 't zij zuiker- of dop-erwten-ver- kiezen : Dog om de vervroeging nog meer te bevorde- ren, zo is het goed, dat men de erwten na de vorst met groote glafen overdekt, die men Termins tegen bet fla- ket of de muur aanlegt, en 'er dus een zoort van broei- kas van toeftelt; waar bij als dan verder in agt te neemen (laat, dat men de glafen over dag veel moet luchten, op dat de erwten niet te geil groeijen, waar door ze auders minder vrugten geeven: Deeze manier om glafen te ge- bruiken , bevordert de vroege aankooming der erwte-peu- Un zeer veel, en is zeer aan te prijzen, als men vroege erwte-pmlen begeert, en 'er geen kosten wegens de gla- fen ontzien worden ; en hier toe dienen best die zoorten van erwten die niet hoog groeijen, gelijk de laage Fran- fche en andere laage vroege zuiker- en dop-erwten. Men kan de erwten ook op de volgende wijze vervroe-
gen; men legt dezelve in de maand van Januari] of be- gin van Februari] in potten, of houten bakjes met aarde gevalt, en zet dezelve in het oranje-huis of op een andere luchtige plaats van het huis , niet ver van de glafen; als vervolgens de erwten opgekoomen zijn , zet men dezelve, 20 niet dagelijks, egter dikwils over dag buiten huis op een warme zonnige plaats, om niet te fchielijk en teder op tewasfen, maar hard en tegen de koude lucht beflendig te worden ; niet verzuimende haar te bevogtigen, als men ziet dat ze vogt noodig hebben, en dezelve bij het aan- groeijen wat aan te aarden : Op decze wijze koestert en bewaart men dezelve tot dat de wintervorst over is'; als wanneer men ze uit de potten of bakken in de tuin op een warme plaats tegen een flaket of elders in rijen, plant, en verder behandelt op de zelfde wijze als'te vooren bij de eerfte manier gezegt is, zo zal men hier van ook veel vroeger vrugten verkrijgen , als van de na de gewoone wijze gezaaide erwten: Deeze manier gaat zekerder als de eerfte, dewijl de in de koude grond gelegde tryien bij lang aanhoudende flerke winters, wel kunnen vervriezen of door de dekking bederven. In plaats van de erwten in potten of bakken te zaaijen, kan men zulks Ook wel in een kleine koude broeibak doen, en het zelve bij flerke vorst met ftroo overdekken en rondsom he- ftoppen, om ze voor de vorst te bewaaren ; mits de dek- king nu en dan over dag weg te neemen, gelijk boveh gezegt is. Nog j;an men je erwten vervroegen in een warme
M'oeibak, het welke gefchicd op de volgende wijze; legt van" de laage erwtjes van gratie , of van de laage Fran- fcfe erwtjes in de maand Oclober in potten of bakjes, of in eene kleine koude broeibak ; behandelt, en bewaart ze op de bovengemelde wijze zorgvuldig , in diervoe- get], dat ze niet te geil en fpillig opgroeijen, maar kort Wijven , nog ook door de vorst vernielt worden : De erwtjes van gratie moet men niet al te digt, maar wat wijd leggen , dog de franfche erwtjes kan men digter «rooijen; legt dan in het begin of midden van Februarij een broeiberg aan , van verfche ßrooagtige paardemest, (.zie BROEIBERG,) vaneen paar voeten hoogte, en |
lang naar maate dat men min of meer erwten kweeken
wil; de berg,behoorlijk gemaakt zijnde, legt men 'er ruim een halve voet dik aarde op, die ligt en niet te vet zijn moet; op decze aarde zet men vervolgens de bak of bakken, die van agtcren ten minflen 2 en een half voe- ten , en van vooren 1 en' een half voet hoogte moeten hebben, en men dekt dezelve met de glazen; daar na laat men de bak eenige dagen uitwaasfemen , en wat verkoelen, tot dien einde de glazen een weinig open zet- tende, op dat de waasfem kan uittrekken; wanneer men dan bevind, dat de waasfem en hitte der aarde ver- mindert, en gematigt geworden is, neemt men de plan- ten voorzigtig met wat aarde aan de wortels uit de pot- ten of bakjes, en plant ze in de warme bak in rijen, die ongeveer een voet van malkanderen moeten zijn, en de planten in de rij op een paar duimen afftand ,• de flam-erwtjes moet men enkeld planten , maar van de Franfche erwten kan men twee , drie of meer bij zaa- men opneemen en planten , zo als ze gezaait en opge- koomen zijn , dewijl deeze niet zo bosfehig groeijen, gelijk de flam-erwtjes ; na het verplanten moet men niet verzuimen, om de planten te bevogtigen en te befcha-, duwen, tot dat ze wortel gevat hebben ; vervolgens moet men zeer zorgvuldig weezen, om ze dagelijks, en zelfs ook 'snagts, als de koude het maar eenigzins toe- laat , door min of meer opzetting der glazen te luch- ten, en dezelve ook bij flerke zonnefchijn, door dek- king der glazen met matten op het hectfte van den dag, te befchaduwen ; want anders fchieten ze te fpillig op, verflenzen en bederven, zonder vrugtgeeving ; of als ze van al te fierfee zon aangedaan worden, verwelken ze, en laaten de bloemen vallen ; 's nagts moet men ze voor de vorst van bovcnen en voor regen en fneeuw dek- ken ; bij de franfche zoort moet men ook, zo dra de planten beginnen op te fchieten, kleine rijsjes lleeken, om daar bij op te klimmen; maar de flam-erwtjes heb- ben geen onderileuning nodig : Als de aarde droog word, moet men haar wat water geeven, dog niet te veel, waar door ze te fpillig groeijen, en ligtelijk om- trent de grond verrotten, maar wanneer ze peulen be- ginnen te zetten, dan kan men ze wat meer bevogti- gen , dewijl daar door de peulen beter aangroeijen, en 'er ook meer voortkoomen ; op deezewijze, alles wel in agt neemende, kan men vroeg in April of Maij srw te-peulen hebben ; maar als men de Franfche erwten ge- bruikt, moet het van de regte 'zoort zijn , te weeten, die maar 1 en een half à 2 voeten hoog opgroeit, hoe- wel men zig meest van de flam-erwtjes tot het broeijen bedient; alle andere zoortcn, buiten de gemelde Fran- che en flam-erwtjes groeijen te hoog en wild, om ze in broeibakken te kweeken; ten waare men groote e« hooge kostbaare broeikasfen toeflellen wilde, waar van e kosten en moeite egter het genot niet zoude cvenaa- en: Het is ook om de weeligheid en hooge opfehieting te beletten, dat men de gemelde laage zoorten eerst bui- en de warme bak aankweekt, en dezelve naderhand aar in plant; want als ze terflond in de warme broei- ak gezaait worden , fchieten ze al te geil en hoog op ,' n geeven geen of weinig vrugten, of ze verflenzen en ederven' geheel, inzonderheid als de broeibak te warm s, en men wegens de koude geen genoegzaams lucht eeven kan. Kweeking der Veld-erwten.
Wat de kweeking of bouwing van de Veld-erwten be^ |
||||||||||
N 2 trefti
|
|||||||||||
Böï ~ ERW.
treft; men zaait dezelve gewoonlijk în het voorjaar, in
Maart Of April op omgeploegde akkers, in de vooren'j dog niet al te dik, en daar na worden ze door de egge met aarde overdekt, waar toe men droog weer te wagt neemen moet, op dat de aarde handelbaar zij ; de grond daar men ze in zaait, moet van zulke hoedanigheid zijn, als boven van de tuin - erwten gezegt is ; te weeten , hij moet niet te vet, of in hst zelfde jaar bemest, nog ook in verfcheidene voorige jaaren met erwten be- bouwt geweest zijn ; want in vette bemejte gronden was- fen ze te geil, bloeijen veel, maar geeven weinig vrug- ten; het best willen dezelve aarten in goede losfe kleij- agtige gronden, die van natuur vrugtbaar zijn ; in de Provincie van Friesland flagen ze uitneemend, op de zogenaamde terpen, dat ruime boogtens zijn, die de inwoonders in de voorige oude tijden tot hunne bevei- liging tegcns de overftroomingen der zee opgeworpen hebben : Als men de erwten in een ligte zandgrond wil bouwen, zullen ze daar in het best worden, als men de akkers een jaar braak laat leggen, en dezelve met vet- te flijk wel bemest ; dog men kan ondertusfchen in het braakjaar wel wat ligte vrugten, als veld-raapen o? kooi, enz. 'er in bouwen. Wanneer de erwten opgekoomen zijn, laat men ze ge-
woonlijk aldus, zonder rijzen 'er bij te fteeken, voort- groeijen; maar indien men de moeite en kosten doen wil- de, om de erwten in greppels te leggen, en dezelve daar na met rijzen te voorzien, zoude dat haar veel beter doen groeijen, en meer vrugten voortbrengen, die ook fmaakelijker zouden zijn; maar dit zoude den landman te kostbaar en lastig vallen, wegens zijne veelvuldige andere veldbezigheden , of hij zoude zijne moeite en kosten dikwils niet betaalt krijgen : Dog om het meeste voordeel van de gezaaide velderwten te verwagten, behoort men ten minften de moeite te doen, om dezelve in de eerfte aangroei van het onkruid te zuiveren , inzonderheid als het zelve de overhand heeft; het welk best en fchielijkst gefchieden kan, door middel van het onkruid bij droog weer los te hakken ; als de erwten vervolgens wat aan- gegroeit zijn, hebben ze zo veel niet meer van het on- kruid te lijden, dewijl zulks als dan door de erwte-plan- ten zelve onderdrukt en verdikt word ; wanneer het veel regent, of nat weer is, in de tijd dat de erwten be- ginnen te bloeijen, dan heeft men een (legte oogst te verwagten , dewijl ze dan wel veel bloeijen , maar wéinig vrugten zetten. . Zo dra vervolgens,de meeste erwte-fmlen rijp en geel
beginnen te worden, trekt men ze bij droog weer met de wortel uit de grond , of fnijd ze met een krom mes bij de grond af, hoewel de eerfte wijze de gemakkelijkfte en fchieüjkfte is ; of men maait ze ook wel met een fei- zen af, en men Iaat ze dan eenige dagen ongebonden op het land leggen om te droogen; daar na worden- ze met ftroo-zcelen in bosfehen gebonden, en in de-koovnfehuu- ren gebragt, om vervolgens- op zijn tiid uitgedorscht te worden; blijft het bij de inoogfting goed droog weer, 20 zal het voordeelig zijn; maar volgt 'er nat weer, na dat de erwten afgefueeden of uitgetrokken zijn, dan heeft men dezelfde nadeelen te verwagten, die boven bij de tuin-erwten gemelt zijn ; naameüjk dat de peulen opbars- teu, en de erwten 'er uit vallen, of de erwten zwellen bij aanhoudend nat weer op, en wasfen uit, en 'tftroo gaat met de erwten aan het rotten. Als de erwten uitgedorscht zijn •, behooren dezelve
vaji de kleine onrijpe etwten en ander ontaigwel ge- |
||||||
ERW.
zuivert te worden; want hoe zuiverder ep egaaler de«
zelve van grootte en koleur zijn, hoe ze oogzienhjker zijn, en hoe voordeeliger men ze zal kunnen verkoo- pen, en tot het zaaijen moet men altijd de beste bewaa- ren ; de uitgezifte kleine en andere ondeugende erwten kan men aan de hoenders en duiven geeven, en 't etw te-firoo kan dienen, tot voeder voor de paarden, koei- jen en fchaapen in de winter-tijd, bij gebrek van hooi;, dog ze eten het niet zeer gaarne, en de paarden krij- gen 'er de buikloop van. Tenlaatften dient 'er bij de kweeking, zo wei van de
tuin- als veid-erwten een zaake aangemerkt, die van geen gering belang is, welke hier in beftaat ; dat, dewijl de erwten, wanneer ze drie, vier of meer jaaren in de- zelfde grond gebouwt worden , meest doorgaans ver- anderen- en verbasteren, in diervoegen, dat bij voor- beeld de peul-erwten dikhuidig worden , of een taaije on- eetbaare fchil verkrijgen, en de dop-erwten worden dik- fchillig en minder breekbaar, ook kleinder of anderzins gebrekkig; men moet derhalven ten minften om de drie à vier jaaren de zaai-envten veranderen , en andere vau afgeleegene plaatzen, het zij door ruiling of anderzins, zien te verkrijgen, die in een andere grond enluchtftreek gegroeit zijn , en het is altijd beter, zodanige te ver- kiezen, als men de keur heeft, die in een kouder lucht- ftreek en fchraaler grond gewonnen zijn, dan die is, waar in men ze denkt te zaaijen ; men zal zig bij uitftek wel bij deeze verandering bevinden : Wat de breekbaar- heid en dikfchilligheid der erwten betreft, deeze dingen hangen ook veel af van de aart en deugd des gronds ; want men bevind, dat wanneer men erwten van een zelf- de gewas in verfchillige gronden zaait, dezelve in de eene grond breekbaar en dunfchillig worden , en in de andere niet. Zie hier een middel, dat men zegt, dat de erwten breekbaar, en ook dunfchillig doet worden ; neemt een pond min of meer falpeter, na de hoeveelheid van erwten, die gij zaaijen wilt, laat die in een emmer vol water fmelten, doet 'er ook een weinig gebluschte kalk bij ; laat vervolgens in dit water de zaai-erwten wee- ken , tot dat ze wat opgezwollen zijn; neemt ze dan uit het water, en laat ze, uitgebreid zijnde, watdroogeu, en zaait ze vervolgens. Of beftrooit de grond na de fpitting of ploeging der
bedden of akkers duntjes, bij wijze van zaaijing , met fijne kalk , daar wat fijn geßootene falpeter en asch onder gemengt is, en, zaait vervolgens uwe erwten daar in ; dit doet ze niet alleen wel groeijen, en groot, maar ook breekbaar, dunfchilligenfmaakelijk worden; dit doende zult gij wonderen zien. Laat ons nu nog iets zeggen, hoedanig men de erwten,
het zij groen of droog, fmaakelijk toebereid. Om een fmaakelijke fonp van drooge Erwten
te bereiden. Neemt goede groene of geele erwten, kookt ze in w»' ter met ivat zout week, als dan kan men ze door een fijne doorflag doen, of ook niet, zo als men wil; neemt dan peterfelie en uijen, of zuuring en pastelein,. fo'i* het klein, fruit het in ruim boter gaar, en doet het bi) de erwten, laat het dan te zaamen nog wat ftooven , elJ tegen dat gij aanregten wilt, doet 'er nog bij gerasf'1 muscaat, en fijn gepoeijerde drooge thijm, mar]'oléine & falie, ook wat citroen-fchil, zo gij wilt: Als bet bij de Roomscbgezinden geen vastea-dag is „ zo doet men 'c: bij het aanrigten, gekookt fpek, ham of worst in, ot
andC"
|
||||||
ERW.
anders een gebraaden en gefarceerde visch ; of een
'gevuld wittebioodje; of men legt gebraaden bokking op % rand van de fchotel; ook fnijd men wel een wit- te-brood; in dobbelfteentjes , en doet.het in de fcho- tel. Op de ordinaire wijze worden de erwten gewoonlijk
met/pik oïfoucijzen gaar gekookt; daar bij voegende, 0m de fmaak,- klein gefneedene peterfelie of peterfelie - y/ortelen, felderij oïuijen, met wat geflooten peper ; of men doet 'er alleen wat verfche of gepoeijerde drooge narjoleine of falie bij, met wat peper en muscaate-noot, als men wil, welke dingen 'er een heel aangenaame fmaak aan geeven. Soup van groene drooge Erwten, op eene
andere manier.
Kookt de erwten met kruiderijen, enz. als boven week,
en flaat ze dan door, of laat ze heel, zo als gij wilt;
neemt dan gewreévén wittebrood, 'drie à vier eijers, wat
foelie, njn gehakte citroen -Je kil, peterfelie en zout, en
: maakt daar een fricadil van ; als dan de erwten met de
groente bijna gaarzijn, zo legt 'er de fricadil in, en laat
het zaamen gaar kooken, zo zal het een fmaakedjke/owp
worden.;' ■' ■ , :.
Hoe men de groene Peul- of Zuiker-
erwten flooft. Trekt de erwt e peulen wei af; laat dan wat water in een casjerol of pan kaoken , en doet 'er de peulen in, met ml boter en zout, en laat bet gaar ftooven ; gaar zijnde, doet 'er wat fijn gehakte peterfelie, en een weinig noote- museaal of foelie bij, met een weinig boter in meel omge- wentelt, en wat zuiker, en hutzelt het wel doormalkan- deren, dan aangerigt: Men kan ze ook wel te gelijk met het water op het vuur zetten, dog dan worden ze zo ligt niet gaar; men moet ook zorg draagen, dat 'er niet te Teel water bij blijft, en dezelve te nat worden; men kan de zaus ook gebonden maaken met wat room van melk ; het is in alle manieren een fmaakelijk eeten. Hoe men de groene Dop-erwten flooft.
Neemt groene peulen van dop-erwten, die niet tegroot
nog te oud moeten zijn , dopt ze uit, en kookt ze in water gaar; neemt ze dan daar uit, en laat het water'er wel van aflekken ; doet ze vervolgens in een casferol met wat verfche boter en gehakte peterfelie, en hutzelt ze eventjes door malkanderen, dat ze wat gebonden wor- den , maar zo ze niet genoeg gebonden,*-:ijn, dan ftrooit men 'er een mes-punt vol meel over, fchud het om, en dan aangerigt. Anders doet men de in water met een weinig zout gaar
gekookte en doorgegootene heete erwten op de fchotel, en men eet ze met eea zaus van gefmoltén boter en mus- caat. Op een andere manier.
Doet de uitgepéulde erwten in een casferol, met een
paar handen vol fijn gefneedene jonge geele wortelen ; jaat het zaamen met wat water en zout gaar kooken, en *ort afftooven ; als gij dan wilt aanrigten, zodoet'ereen »uk verfche boter met wat gehakte peterfelie bij, en roert ""door een, zo is het goed. Men eet bij deeze erwtjes ook wel gaar gekookte droo-
ge jcharretjes, die men rondsom in de fchotel legt.,, en oaar de erwten overheen, dat niet onfinaakelijk. is. |
|||||||||
ERW.
|
|||||||||
ÖÖ>
|
|||||||||
Nog anders. , : ■ , ,- -
Doet de nitgepeulde erwtjes droog.in een. casferol met wat boter, fijn gehakte peterfelie,. zout, pepert, een wei- nig Suite»-, en een mes-punt vol gehakte ajuin, Jaat hee zagtjes zaamen ftooven, tot dat de erwtjes gaar zijn, dan doet men 'er, een weinig voor het aanrigten, één of twee Iepels vol verfche room bij,. en fchud het fchielijk en wel om, anders zoude het fchiften; dan aangerigt. Hoe men. de graauwe Erwten kookt. . '.
Deeze kookt men alleen in ruim water met wat zout
gaar; als dan giet men het water geheel daar van af, doet ze op een fchotel, en doet 'er met een lepel genoegzaam heete jeu of braadvet van gebraaden vleesch, of vet van pekel-vleesch over, en als de erwten of het vet niet zout genoeg zijn, ftrooit men 'er nog wat fijn zout over: Dte vet is eigen aan de 'graauwe erwten', dewijl ze met ge- fmolten boter op verre na zo goed niet fmaaken; als men geen van het gemelde vet heeft, kan men watfpek uit- braaden, en het vet daar bij doen, dat ook vrij wel fmaakt ; men ftrooit 'er ook wel1 wat geflooten peper of kruidna- gels over. . . Men kan 'er ook een chalotte-xaus bij maaken, aldus;
neemt chalotten , en na dat ze gefchilt zijn, fnijd ze in dobbelfteentjes of fchijfjes, doet ze dan in een pantje met het vet, dat gij over de graauwe erwten wilt gebruiken, en kookt ze daar in gaar ,• giet het vervolgens over de erw- ten ; deeze zaus is zeer aangenaam voor menfehen, dis liefhebbers van chalotten zijn ; anders kan men ook wafr foja in de f jeu of het vet doen, dat mede wel. fmaakt. Hoe men de Erwten inlegt, cm ze groeiu
te bewaaren. Neemt erwte-peulendie jongzijn,endoptze uit; neemt
dan één of meer potten, legt 'er wat gedroogt zout op de bodem, doet 'er dan de drooge erwtjes in, en ftrooit'er wat zout tusfehen; legt 'er vervolgens een fchoon doekje boven op, dat in brandewijn nat gemaakt is, en op do doek een dun plankje; dan fmelt 'er een bodem van bo- ter of vet over, bind de pot vervolgens wel toe, en zet hem op een koele plaats; als men 'er daar na wat uit- neemt, zo moet men den bodem laaten fmelten, eenan- der fchoon doekje op de erwten leggen, en dan het ge. fmoltene vet daarover gieten, om een nieuwe bodem t» worden. Andere manier van inlegging.
Legt de uitgedopf.e erwten een dag in de lucht, enkeerl
ze dikwils om, op dat ze niet bruin worden ; ook kan men ze in een droog-kasje zetten,; als ze wat gedroogt zijn , zo doet ze in ichoone drooge vlesfen, ftopt ze wel tos, en bind 'er een blaas-of papier over; fmelt danwatpik'y fteekt de hals van de vlesfen eenftuk weegs daar in, maar het fik moet niet te heet, en maar even vloeibaar, en de hals der vies niet koud zijn; legt vervolgens de vies* fen t' onderfte boven in een hoek van de kelder in zand, zo zullen ze goed blijven. Andere petten de wel digtge- ftopte vlesfen in een ketel mét koud water, brengen het- zelve allengskens aan de kook, en laaten het wat koo- ken, dan liet water verkoelt zijnde, neemen ze de vies- fen daar uit, en bewaaren ze in-de kelder; dogdevoo- rige manier, zonder kooking, word voor beter gehou- den , is ook minder moeizaam. -, . Hoe men de Ingeleide Erwtjes. flooft.
Indien de erwtjes gezouten zijn, dan zet ze 's avond"« N 3 vaD |
|||||||||
ESC.
ES CH-DO ORN ; Ahorn-boom ; Balder-bomn ; Boog.
hout ; Luit-hout ; Schotjche linde ; in't iatijn Acer. Daar zijn veele zoorten van esch-doorn, die in verfculltgege^ -westen groeijen, : waar van de voornaamfte de volgende zijn. :' i. De groote Esch-doorn ; Acer montanum candidum;
Acermajus Dodon/ei ; (Acer foiiis quinquelobis itiàqua? liter-ferratis , floribus racemofis, Linn. Spec. Plantar.) Daar is ook een verandering van, met fraaije bonte bla- den. . ..'. . 2. De groote Noorweegfche of Berg-Eschdoorn, of
Esch-doorn met Platanus-bladen., ook Egijptijche Vijge. boom, dog t'onregte, genoemt ; Acer major Camerarii; Acer montanum, xenuisfimis §f acutisfimis foiiis; (Acer foiiis quinquelobis âcuminatis acute dentatis glabris, flo- ribus corijmbofis, Linn. Spec. Plant.) Van deeze zoort heeft men ook een verandering, met fehéone'bonte bla- den. ■" " ;:,.:;;.; '■' 3. De Virginifche bloeijende Esch-doorn; Acer Virgi-
nianum folioviajore , fubtus argentso fupra 'viridi fplenden- te, 'Plu k, aluiàg. ; ( Acer foiiis quinquelobis Jubden* tatis fubtusglaucis, pedunculis fimplicisjimis aggregatis, Link. Spec. Plant.) 4. De Virginifche Bloeijende Esch-doorn, mct.fcharla«
ken roode bloomen en vrugten. 5. De Virginifche ziiiker-Eschdoorn; Acer Virgi ni annm
facharinum; (Acerfoiiis quinquepartito-palmatis acuminato- 'dentatis, Ltnn. Spec Plant.) j 6. De Virginifche Esch-doorn., -met Esfchebooms bla«
den; ook Negundo genoemt ; Acer maximum, foiiis trifi- dis £? quinquef.dis , Virginianum ; (Acer foiiis compofl* tis, floribus racemofis, Linn. Spec. Plant.) 7. De Tartarifche Esch-doorn; AcerTartaricum;(Acer
foiiis cordatis indivifis ferratis, Jobis obfoletis,, Linn. Spec. Plant.) 8. De kleine Esch-doorn, ook Masholder genoemt;
Acer campestre y minus ; Acer minus Dodonjei ; (Acer foiiis lobatis obtufis emarginatis, Linn. Spec. Plant.)
9. De kleine Esch-doorn, met drie lobbige bladen;
Acer trifolium; (Acer foiiis trilobis integ;rrimis, Linn, Spec. Plant.) Daar is ook een verandering van, die bla- den als de klimop heeft, in't Iatijn Acer Cretica, Al- pin.- ezot. 10.' De Penfijlvaanfche Esch-doorn\ met drie lobbige
bladen ; Acer trifolium penfijlvanicum ; (Acer foiiis tri' lobis acuminatis ferridatis , floribus racemofis , Linit. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfle zoort die in Hoog- en Neder-
duitschlaiid 't bekendst is ; kan een heel groote hoogc boom worden, met een groote uitgebreide takkige kroon; zijne Tenors is effen, glad en roodagtig bruin; zijne bla- den zijn groot, breed met hoeken ingefneeden en ge- zaagt y op 'de wijze-als de wijngaards-bladen, maar glad- der, van'koleur donker-groen, en aan de benedenkant grijsagtig, zittende aan lange roodagtige fteelcn aan de de takken bij paaren tegen malkander over. De bloemen k'oomen in lange hangende trosfen voort, zijn' roosvor- mig en groenagtig.wit, waar na platte, dunne gevleugel- de viugten voortkoomen, die bij tweën aan en tegen malkander over aan de fteel vast gehegt zijn, welke van binnen'kien wit'zaad bevatten.:'• <• . <■'.:' ■• De tweede zoort gelijkt inde groeiwijzc en groote vol-
koomen na de eerfté , behalven dat de bladen grooter, dunner en meer getand of gefnippelt, ook ann dekene- den kant niet grijsagtig zijn, gelijkende veel na die van |
||||||
'$?o ERW. .•:ERIJ. ESC.
van te vooren in zoetemelk te wecken ; hangt dan wa-
ker over het vuur, en als het kookt,-,doet 'er de erwt- jes'm, mot wat verfche zoetemelk , die.haar wit doet blij- ven, en kookt ze gaar; gaar zijnde, doet ze in een pot metfchoon water, en laat 'er daar.na het water op een vergiet-test van afloopen; vervolgens doet ze in een cas- fcrol, met wat boter , gehakte peterfelie en een weinig peper en foelie, .met wat zuiker, ais men wil, .en laat ze wat ftooven, dan opgedisebt : Zijn de erwten in vlcs- fen geweest, dan .is het niet nodig , dezelve vooraf te ■wecken, maar voor het overige worden ze even eens behandelt., ERWTEN (HERT-), zie COR-INDUM. ERWTEN (PLATTE), zie LATHIJRUS. ERWTEN (ROOD.E INDIAANSCHE), zie AB- Ê&JS. .-...<•.:.. . ;. - -ERWTEN (SPAANSCHE), zie CICER;:^ .,
"■ ERWTEN-TORRETJE j in 'tlat. Dermestss'Pifontm'ï X_Dehnestes'tbmentofUsgrifeus, antennis filiformibus, clijtris, abbreviatis, podice albo , macitlis düabus nigtis., UïhhI :Sijfi. Nat.); dit torretje, wiens naams-oorfprongfcfïtnmt ftig is, om dat zij inzonderheid op erwten aazen, endaar -ééns inkooméndo , dikwerf zo vermenigvuldigen ,' dat een goede partij erwten binnen kort door'hen verflon- den worden; koomt van groote Xicc 'den vohvasfene weeg-luis over" een; zijn" lijf is bruin,'1 hier en daar met witte (lippen befprengt; de dekfchiklen zijn zeer Homp, veel korter dan het agterlij f, en aan de tippen zwart ; Éèt borstituk is overdwars ovaal; aan de kop, die klein en fpits is, zitten knoclsagtigo fprietcn, bruin van koleur; van agteren, daar de tip bloot koomt, is het agter-lijf met een witte driekwabbige vlak getekent ; de pooten .zijn aschgraauw. ERIJGERUM, zie KRUIS-KR.ÜID. '
ERIJNGIUM, zie KRUIS-WORTEL. ERIJSIMUM, zie HEESCH-KRUID. ERIJSIMUM CEREALE, zie BOEKWEIT. . ERITSIPELAS , zie ERESIJPELAS en ROOS. ERIJTHACUS , zie ROOD STAART. - t ERIJTHRINA LINN/EI, zie CORAAL-BOOM. ERIJTHRINUS, zie ZEE BRAASEM. ERI'ITHRONIUM, zie HONDS-TAND. ERIJTHROIDES, of het roode Bal-vlies ; is de naam, welke de ontlcedkundigcn aan het binnenfte vlies gee- ven, het welk de zaad-ballen omvat ; het zelve; is niet anders dan cene verlenging of uitbreiding der vezelen Van de musculus cremaster. ■ ERIJTHRIJA TERRA; is zo veel als roode Bolus.
ESCH, zie ESSCHEN-BOOM. ESCHARA; van het grieksch trX<i\*, Korst; Roof; is de korst die op een gebrande wonde of verzwoóren kanker groeit, en onder welke een goede huid aangroeit; wesbalvenmen dezelve niet moet wegneemen, m'aarftil iâatén zitten, tot dat ze van zelf afvalt. • ESCHAROTICA ; Cauftica ; Pijrotica ; Korst- oï
Roofmaakcnde middelen; zijn de zul'<e, die een roof inaaken , of de huid doorbranden of doorbijten i en de zappen onder dezelve doen verdikken, waar door een loof ontflaat : Deezc middelen zijn of brandend vuur zelf, of de alcalia eti acida (zuuren) ; onder de alcalia zijn defcli4rpe zeep-ioogen,, zwarte Zeep, gebrand wijn- fleen-zout, zout van wijnmoer, van de zeven-boom ,■ van de esfehen-boom, duiven-mest, enz.; onder de zuuren zijn het flerk-water, falpeter- en vitriool-geest, vitriool- êlie, enz. Zie ook op het artijkel CAUSTICUS. |
||||||
r----
|
|||||||||||||||||||||||||
ESC.
|
|||||||||||||||||||||||||
ESC.
|
|||||||||||||||||||||||||
fn
|
|||||||||||||||||||||||||
àéphtanuf-Tfoom, .waar voor. hij voor r.deezen van. yeele het, zaad ;goed- is > tenvoofchijn koomen -, en in het eerfte
|
|||||||||||||||||||||||||
jaar.,wel een voet of: meer hoogte opgroeijen, rriits dat
Denderde zoort gelijkt ook genoegzaam naaar deeer-fte men ze,van het onkruid wel'fchoon houd : Of jnen laat hetzaadiden winter over-iniinatigvogtig zand meiiken,
en zaait het in het voorjaar na de vorst met het zand, - op de voojige wijze. In hst eerfte of tweede volgende voorjaar moet men de jonge boomen in degroote entern' op andere akkers, verplanten, in.rijen dwars over het bed» die drie â vier voet van malkander zijii, en de boomen in de rij op drie voeten afftand, cn-inen .kort bij het plan- ten de pen-wortel wat in.;, hier. laatiiieri.ze ftaan.tQt.dat ze groot genoeg zijn, p;n ze te,.planten daar ze .zuilen hlijven voortgroeijen , ondertusfcïien zorg. draagende, dat de grond van het onkruid fchoon gehouden word, en de ftam regt op-groeijq, ,,, ,;_ Dog dewijl 't zaad bij ons veeltijds niet wel rijp word,
inzonderheid.van de vreemde zoorten, of dat het zaad bedorven :en ondeugend is, zo-kan men dçzelve ook heel welj en gelijk van de enteniers of boom-kweekers meest gefchied, door inlegging van de wortel-fpruiten voortkweeken, op deselfde wijze als men gewoon is de linde- en ijpen-boomen voort te kweeken, (ziet aldaar). De bonte zoorten kan men ook door oculeering op de groene van haare zoort voortzetten; en het is .aan- merkelijk, dat't zaad van degemeene bonte zoort (No. i. gemeld) ook wederom jonge boomen geeft,, die meest alle fraaije bonte bladen hebben; 't welke van de meeste andere bonte planten niet gefchied;, maar of het zaad van de bonte: Noorweegfche zoort (No. "2.) zulks ook doet ; dit fehij!)trnpgonbeproeft en onzeker te,zijn. '■■ ",.'.'' De eschdoom-boomen verzmaaden geen grond en willen
in alierlgij, 't zij kleijagtige of zand-gronden, heel wel groeijen, als die maar bekwaam vrugtbaar, en niet ten eenemaal ondeugend is ; dog tieren beter in een losfo zandagtige ei; wat drboge, dan in een ftijye.en vogtige: aarde; ze. fchieten febiejijk op_ en. worden behalycn de kleine of heesteragtige zoorten,,-groote aanzicnelijke boo- men;, kunnen pok onze winter-koude;zeer wel-verdraa- |
|||||||||||||||||||||||||
t'o
|
|||||||||||||||||||||||||
\oglabloom
Dengelkeioog
Dendiegeerende nVirïer• Ddeebloenien, Dlijkzijn
Dkleinen ghoekaanagtigna vgelij
D'en,jend
|
|||||||||||||||||||||||||
De tiende zoort heeft ook bladen met drie punten die gen en de winden tegenftaan, hoewel de Anmkaanfihs
heel fcherp en aan de kanten zeer fijn en ongelijk ge- zoorten wat tederder zijn, dog 't meest in haare jeugd,' die men derhalven op een warme voor de .fcherpe win-
|
|||||||||||||||||||||||||
' Plaats, De beide eerfle zoorten groeijen natuurliik.in den gedekte plaats kweeken en planten moet,
do gebergten.s van lloog-duitschland-, Oostenrijk, Zwit-
|
|||||||||||||||||||||||||
fcrlumd, enz.; dog de tweede zoort wort 't meest in de.
|
•; Nut.en gebruik der Escfldoorn-hoomen.
: JDeeze boomen,-. inzonderheid, Je-beide eerfte zoor-
ten, zijn zeer:bekwaam oiii; daar van, a/%j-en angels-te- planten , dewijl zgnietalieen.in allerlei goede gronden wél ilaagen en fchielijk aaijgroeijen, maar ook een fraaije ver- tooning met haar groeii loof en.kroonen maaken,, even zo goed als de linderboomen ;. dog de tweede zoort word' hier toe. het- .meest geagty. zo, wel wegens, haar fraaije vertopnmg.i- als.opk om .dat de eerfte .jzpqrt onderhevig is, êen,zoet; zap.>uit de poriën der:bladenr..te zweete,n , dat zig op .de.-bladen verdikt en. lijmigAyord, waar-door pen menigte van kleine ongediei;tens aangelokt worden , die de bfaden vol gaten:bijten,, dat-jlezelve zeer «naan-t zienlijk maakt;; daar in .tegendeel de tweede zoort'of Noonveegfchi cschdcûni'een melkagtig fcherp zap heeft, het welk veroorzaakt d;;t zijne,bladen zelden van' onge? dierleris aangetast; woi;de.n;;deccrft.e zport beeft ook dat gebrek,'dat ze .in het .najaar: haare' bladen vrqcger laaÇ vallen,.;als,:de.tweede zogrt.,:■:•.';'-,> f;; ■: ... 1, .;"•' .:• "Inzonderheid zijn deeze boomen ook dienstig-tot plan-
|
||||||||||||||||||||||||
noordelijke landen,','als in Noonveegeii, Zweeden', en
*izohderheid veel in Schotland gevonden, ' waarvan hij in'tbezonder de-naam van Schotjche. linde draagt.: De; ierde, vierde} vijfde en zesde zoorten behooren in Vir- ginien, Canada en Penfljlvanien te huis,, De zevende 2°ort is onlangs ontdekt in Tartarijen. De agtfie zoort ^gemeen- in lloog-duitscliland, daan ze .veel'in de ber- Sen, bosfehen ér« heggen omtrent de- tuinen en bebouw- de akkers groeit;, en ook in de Nederlanden gevonden word. De negende zoort word gevonden in Zuid+Frankxijk-i.en àidaér inzonderheid veel omtrent Montpellier;' ook groeit de negende zoort en de verandering daar van veel in Can~-. men. De tiende- zoort groeit natuurlijk in Penfljlvanien; Wen kweekt deeze zoorten bij ons en elders ook in-de tui- nen voort, tot beplanting van plantagien en heg-werken, dog hoofdzaakeliik de belde eerfte zoorten. ' Xweekhg. ■■ /.He deeze zoorten kunnen .voorgekweekt worden door,haar.zaad, dat men in.het,najaar op een wfil orrigeroert böddé of akker niet al te dik zaait, en met |
|||||||||||||||||||||||||
ce" halve duim dik.Hgte zandagtige "aarde ^verdekt:;; tagieh digt hij.-de.zee gelegene;om dat:2<e;beter afs.de"
?ozullen de jongcboomendiet volgende voorjaar, als jEeesteauderezoortenvanboomenitEgen^dezee-dampenj kunnen:
|
|||||||||||||||||||||||||
■ -■■ ■______. ' - .„--
|
|||||||||||||||||||||||||
ESC. ESË.ESO. ESP.
De bladen kunnen dienen tot ftrooijing voor het vee, de*,
wijl het niet fchielijk rot, en een goede mesting geeft. •. In Virginien, Canada en elders, word, gelijk boven
aangeroert is, uit het zap van de zuiker eschdoom (No. 5.), als mede uit andere zoorten , een zoort van zuiker I bereid, die een rosfe koleur, heel zoete fmaak, en lief- I lijke reuk heeft, en een weinig doorfchijnendis, als hij goed is ; en men zegt, dat men 'er in Canada jaarlijks I wel twaalf tot vijftien duizend ponden van maakt. Het zap word uit de boomen getapt, door middel van een eij- ronde diepe infnijding in het benedenfte van de ftam te I maaken, waar in men een pijpje of gootje fteekt; dog I de infnijding moet wel drie of vier duimen diep gemaakt zijn, dewijl het zap uit het hout, en niet uit de fchors f voortkoomt, en het welke men zegt, bij gunstig zagt» weer zo overvloedig uit te vloeijen, dat het een draal t van een ftroohalms dikte vormt, of een maat vaneen I pint in een kwartiers-uur vullen kan ; dbg dat de oude I boomen minder zap geeven als de jonge, maar dat zul I keragtiger is ; en om de boomen in kragt te behouden, I zo word 'er maar een of twee infnijdingen in gemaakt; I want als 'er meer in gemaakt worden, zo neemen de boo; | men af, en geeven het volgende jaar veel minder zap ; De tijd om dit zap af te tappen , is van half Maart tot half Maij; daar na geeven de boomen weinig zap meer, óf het is onfmaakelijk en onbekwaam tot het zuiker maai ken : Om dit zap tot zuiker te brengen, word het op 't vuur uitgedampt, tot de confidentie van een dikke fij- I roop, die vervolgens in vormen van aarde of van fchor- fen van berke-boomen gegooten word ; bij het koud wor- den , word .de fijroop hard, en men verkrijgt rosfe en wat doorzigtige zuiker-brooden ; dog bij het kooken van de fijroop moet de regte trap ïr agt genoomen worden, want zo hij te veel gekookt heeft, verkrijgt de zuikej die aangenaame fmaak en geur niet als anders: Uit twee hondert pond van dit zap, verkrijgen ze in Canada ge- woonlijk 10 pond zuiker ; Wij voegen hier deeze korte be« fchrijving van het bereiden van de eschdoom-zuiker bij, of 'er iemand ware, die het in Europa nadoen wilde, met het zap van de gemeene groote zoort (No. 1.), die een zoet zap uitlevert, dat daar toe bekwaam fchijnt ; en waar uit ook, volgens het zeggen van de Heeren Mil- ler , Raij, en Dr. Lister , een vrij goede zoort van zuiker bereid kan worden. ESCH-KRUID, zie FRAXINELLE.
ESCULENTUS ; Eetbaar; dat bekwaam tot fpijzs
is. ■ Esçulentœ planta ; eetbaare planten. ESCULUS LINNJEI, zie KASTANJE EQUIN&
ESCULUS PLINII, zie EICKE-BOOM.
ESEL, zie EZEL.
ESOCHE; dus noemt men het heuveltje of uitwasi
het welk zig binnen in den regter darm bevind: ESOX; is de bijnaam eener zoort van de Naati'
visch; zie NAALD-VISCH. ESPALIER; Latwerk ; hier door verftaat men in^e
tuinerij een rij van laagftamde vrugtboomen,- welkers takken tegen een muur, houten ftaket of fchutting, plat' op de wijze als eenwaaijer, uitgebreid, en daar aan vast gebonden zijn ; en zodanige boomen noemt men gewoon' lijk espalier-boomen, om ze van andere met kroonén te onderfcheiden. Dog in het bijzondere heeft dit woord espalier zijne betrekking op boomen die aan lat-werken« welke los op zig zelve ftaan, uitgebreit en vast $' hegt zijn. In zommige plaatzen noemt men ook F fcheerheggen espaliers, dewijl haare takken ookplatU1:J |
|||||
Kunne n: Dog niet tegenftaande alle de goede hoedanig-
heden deezer boomen, zo worden ze evenwel in deeze Nederlandfche Provinciën tot hier toe nog weinig ge- kweekt, en in de cuinen geplant; misfchien is het, om dat ze daar in nog niet zeer bekent, en in het gebruik geraakt zijn ; of om dat haare takken wat bros, en niet zo taal als die van andere boomen zijnde, derhalven bij ftcrke winden wel hier en daar gebrooken, ofgefcheurt worden. ' Óe Jmericaanfche en andere vreemde zoorten van esch-
doom, Worden bij ons meest alJeen om de verandering van gewasfen door de liefhebbers van vreemde planten ge- kweekt , en in de bosquets of op andere plaatzen hier en 5aar geplant, daar ze tegen de fcherpe winden gedekt zijn, hoewel ze op een warme voor de winden niet bloot ge- fielde plaats ook tot allées kunnen geplant worden. De - vierde zoort is wegens haare fraaije roode bloemen en vrugten , die een aangenaam? vertooning maaken, in 't bijzondere waardig gekweekt te worden; hoewel tegens- woordig zeldzaam in Europa is. De gemeene kleine eschdoom (No. 8.) kan dienen om
'er fcheerheggen van te planten, inzonderheid op plaat- zen die door hooge boomen overfchaduwt worden , daar weinig ander heg gewas tieren kan, om dat hij in de lom- mer onder de boomgewasfen voor andere groeijen wil; dog dewijl hij van natuur zeer los of open van takken groeit, en dus de heggen niet digt geflooten en oogzien- lijk worden, zo word hij daar toe weinig gebruikt De kleine Franfche eschdoom (No. 9.) word alleen uit lief- hebberij ergens in de tuinen geplant, maar dewijl ze onze winter-koude niet wel kan doorftaan, zo moet ze op een warme voor de winden gedekte plaats, en in een drooge grond geplant worden, anders gaat ze ligt ver- fterven. Het ftaat nog aan te merken, dat als men het zaad van
de vreemde zoorten uit ver afgeleegene plaatzen ontbied, het zelve in een pot of doos met aarde of zand moet ge- pakt worden, anders zal het, zonder deeze voorzorg , meest doorgaans bederven, en niet opkoomen. Wat het huishoudelijke gebruik van het hout deezer
boomen betreft ; het zelve word , om dat het zeer wit, effen en taai is, niet ligt berst,' nog krimpt, en zagt te bearbeiden valt, zeer geagt en veel gebruikt van de mu- iicaale inftrument-maakers, tot het vervaardigen van lui- ten, fioolen en harpen, enz., waar van het ook de naam van luithoitt op zommige plaatzen verkreegen heeft ; tiiet minder dienstig is het ook voor de fchrijnwerkers, beeldhouwers en draaijers , om 'er cabinetten, tafels , floelen, lijsten, beelden, kommen, en vee Ie andere klei- ne huisgeraaden van te vervaardigen : Daar groeijen aan de flammen van deeze boomen , dog hooftzaakelijk aan die van de Meine zoort (No. 9.), dikwils groote knoes- ten of kwasten, die inzonderheid van de fchrijnwerkers hoog geagt worden, tot fraaije ingelegde werken, dewijl dezelve, wanneer ze in dunne bladjes gezaagt zijn , zeer aangenaame aderen en wolken of vlammen verwo- nen ; ook worden de knoestagtige wortelen op dezelfde wijze gebruikt : Dit hout, en inzonderheid de gemelde kwasten , zijn ook reeds in de oude tijden bij de Romei- nen in een hoogen,prijs geweest, gelijk blijkt uit Pli* hius Lib. XVI. cap. 43. Martial. Lib. XIV. epigr. 90. ViKGiL. 2. en 5, 112. Ovid. Lib. Amor. Eleg. « i'i. vs. 16. Tot branding is dit hout van weinig waarde, dewijl
iet weinig vlam en hitte geeft, en van korten duur'!is. |
|||||
ESP.
|
||||||||||||||
ESP.
|
||||||||||||||
tf?4
|
||||||||||||||
gebreid ea aan paaien met dwsrs -Jatten , inzonderl
terwijl ze nog jong zijn, vast gebonden worden , |
eid
om |
|||||||||||||
zijn, en het zelve van tijd tot tijd mee verf onderhouden
word. Maar het ftaat aan te merken, dat men zo wei de hooge als laage losfe espaliers niet terftond bij of voor de planting der boomen behoeft te laaten maaken, om daar door de kosten wat uit te ftellen, en het espalier daar door langer te doen duuren; maar men kan de takken der jonge boomen in de eerfte 3 of 4 jaaren leiden en tot de platte gedaante gewennen, doormiddel van 'er ftokken of dunne ftaaken bij te fteeken, om ze daar aan vast te bin- den , en vervolgens eerst het espalier doen maaken, wan- neer de jonge boomen wât groot en takkig geworden zijn. Dog als men op de cierlijkheid ziet, gelijk ia plaifier-tuinén, zo word het espalier doorgaans gemaakt voor dat de boomen daar aan geplant worden ; het wel- ke ook dient, dm bij het planten de fcbikkïng en order der boomen beter te kunnen in agt neemen ; ook Ioopeà de boomen aldus geen gevaar, om bij het maaken van het espalier geroert of gekneust en gebrooken te wor- den , gelijk veeltijds gefebiet, als 'er bij het maakea geen voorzigtigheid gebruikt word. , De espaliers- dienen niet alleen tot verciering van ee» plaifier-tuin, gelijk ze wezentlijk veel doen, als ze wel geordineert zijn, maar inzonderheid ook om goede vrug- ten te verkrijgen , of zommige vreemde zoorten van vrugten, die bij ons op ftam niet wel rijp worden en dus haare natuurlijke aangenaame fmaak niet bekoomen, gelijk bij voorbeeld zommige fijne franfche zoorten van pee- ren , pruimen, druiven, enz., tot meerder rijpheid te bren- gen;- want dewijl de takken aan de espaliers uitgebreid vvorden, zo worden de vrugten daar door, als de espa- liers wel tegen de zon blootgeftelt zijn, meer van de zon en lucht aangedaan, als aan kroon-boomen, het welke haar tot meerder rijp- en volmaaktheid brengt ; zelfs zijn dee- ze espaliers voor zommige zoorten van peeren en pruimen beter als de muuren en houten ftaketten, als welke dik- wils te heet voor dezelve zijn, zo dat ze daar aan koo- men te verbranden en af te vallgn, of dikhuidig worden, inzonderheid in heete zomers en climaaten. Daar en boven zo dienen de espalier-boomen ook, om meer voor- deel van een tuin te trekken, gelijk we boven van de moes- tuinen aangeroert hebben, dewijl ze weinig plaats be- flaan en den grond niet gelijk de groote boomen met kroonen , te veel overfchaduwen, zo dat men nog an- dere gewasfen daamaastïnde perken of kwartieren, enz. kweeken kan. 'Indien men het aan zijn keuze heeft, zo moet men de espaliers zodanig febikken en planten, dat ze de beste expojitie op de zon hebben, welke de zuider, zuid-ooste- lijke en oostelijke expofitien zijn; zie EXPOSITIE. Dog dewijl dit niet altijd gefebieden kan, zo moet men in agt neemen, om aan die zoorten van vrugten, welke om goed te worden , de meeste zon begeeren, ook de beste expofitie te geeven. De boomen die men voornaamelijk tegen losfe espaliers
plant, zijn fijne appelen, peeren, pruimen, abricoofen, kerfen , perziken, en druiven, dog meest de beide eer- fte. De appelen welke hier toe't. best dienen zijn de goud-pepping, zomer- en winter-parmain, pomme-madame of ronde bellefleur, pomme de palefiine, oranje-appel, roo- de zomer- en winter-calville, pomme d'apis, cuißnot, princesj~e^noble, framboos-appel, geele en grauwe renette, gulderling en meer andere; inzonderheid kan men niet te ,-veel pepping d'ors of goud-peppingen aan de espaliers planten, dewijl dezelve een der fmaakelijkfte appelen is / en aan 't espalier zeer fchoon worden. O Oac-?ï
|
||||||||||||||
haare gedaante te vormen, en ze eerder digt te doen
worden; dog in onze Nederlanden verftaat men door espaliers', doorgaans die, welke met vrugt-boomen be- plant zijn. Contre- espaher of tege- latwerk , noemt men een los
espalier van latwerk gemaakt, dat in het midden van een breed en lang pad, en meest doorgaans tegen over een inuur, ftaket ofhegftaat, waarvan het de naam draagt, en aan beide zijden met boomen beplant is, ten dieii einde met een dubbelde rij latten voorzien zijnde. Dee- ze tweederleij zoorten van espaliers worden hoog of laag ■ gemaakt, de hooge van 7, 8 of 9 en meer voeten, en
■ de laage van 4 â 5 voeten hoogte ; dog de hooge espaliers
\ lijn weinig meer in gebruik, dewijl ze veel kosten, en jj het voordeel dat men 'er van geniet, de kosten veel- I tijds niet evenaart. De los/e espaliers zijn zeer bekwaam , om rondom de
I kwartieren van een groote moestuin gezet te worden ; want
I ze maaken niet alleen de moes-tuin veel aangenaamer en
bekoorlijker, door dien ze de groote moes-kruiden en de
ruigte voor het gezigt bedekken, maar ze befchermen
■- ook de moes-kruiden veel voor de winden, waar door
dezelve .dus beter kunnen groeijen ; daar en boven die-
I een ze nog om meer voordeel van de moes tuin, door
I de ooft-vrugten te verkrijgen ; maar men moet bedagt wee-
I zen, dat de paden tusfeben de espaliers niet te final of
I nauw gemaakt worden, bezonder als de espaliers hoog zul-
I len zijn, op dat het eene 'tanderde zon niet beneemt.
De laage espaliers gebruikt men veel in groote en in-
zonderheid kleine plaifier-tuinen, 't zij rondsom de per- 'ï ken en verdeelingen of op weerzijden van een pad, en ; elders daar het, volgens een goede ordonnantie van den I aanlegger, te pasfe komt; dewijl ze een goede vertooning I in een tuin maaken en het gezigt niet ftremmen ; tot I meerder cieraad maakt men ze ook dikwils van bovenen I niet regtüjrag, maar zodanig, dat de latten aan malkan- I der fluitende vlakke boegen of holtens, of een andere I aangenaame uitgefneedene figuur vertoonen. Ook maakt I men wel, cieraadshalven, enkelde espaliers van min of I meerder hoogte, alleen voor een boom, in de gedaante I vaneen waaijer en van boven figuurs wijze ge vormt, in I 't fransch éventails genoemt, die men hier of daar in de I tuin, waar het voegt, enkeld of in een rij naast malkau- I der plaatst, en in 't midden van elks een boom plant, I om dezelve te bekleeden. I Deeze losfe espaliers en contre-espaliers worden meest
I doorgaans van dunne gefebaafde latten gemaakt, die aan ; twee dikke dwars latten, de eene beneden ongeveer een I voet van de grond en de andere boven, vast gefpijkert I worden ; welke dwarslatten aan bekwaame dikke vierkan- I te paaien, die op de .afftand van 6 â 8 voeten loot-regt I m de grond gezet zijn, op dezelfde wijze lijn-regt vast I Seniaakt zijn. Maar worden de boomen tegen een muur I of ftaket geplant, dan worden de latten tegen dezelve I f'Jffi en °P de gemelde afftand van malkanderen, vast I Se;P'Jkert, in dier voegen, dat de latten omtrent een I du,m van de muur 0f bet ftaket af ftaan ; dog hier van I 'a.op 'tartijkel van MUU11EN meer gezegt worden. 1 f'jdit hout-werk word daar na met witte olie-verf twee I »f driemaal overgeverft, niet alleen tot meerder cieraad, I maar ook tot langer bewaaring van het hout ; en een zo- ; "amg espalier kan Jange jaaren duuren,, als de paaien fterk ï jjefj*n, bfinevens de Jatten, van goed greinen hout |
||||||||||||||
ESP. ESS.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
ESP.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
*74
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Onderdeel?«« zijn de volgende dë beste aan de ei- ESPION, zie SPION. ■• , ,
paliers, als de kleine muscadel-peer, cher â dames, mus- ESPLANADE; betekent een ruime vlakke plaats voor.
Cat robert, St. Magdalene, orange musqué, poire fans eeneftad, die met böomen allées-wijze beplant is, die.
peau,grauwe zuikereij, zomer-bónchretien, beurè blanc, nende tot een algemeene wandel-plaats voor een ieder k
doijonné, beurè grife 0 rouge, roiisfelet , mesfire jean, en is doorgaans met zit-banken voorzien, om'er op te
erafane, zonder zieltjes, la marquife, colmar, enz. kunnen rusten.
Indien de appelen en peeren aan een hoog espalier ESSA1J , of Asfaij; Esfaiftren, is het onderzoek I
zullen geplant worden, moeten ze op wilde Hammen van eenig mineraal; waar in men tot doelwit heeft,
geënt zijn; maar aan làage espaliers, de 'eerfte op .pa- om de verfchillende zelfsftandigheden gewaar te wor-
radijs en de peeren op quee, dewijl ze anders te- wild den, die deszelfs zamenftel uitmaaken, als mede de hoe-
zoudengroeijen. De afftandwaarop men deeze boomen veelheid van ieder (toffe die hetzelve bevat: Dusdanig
plant, moet gefchikt worden na de groeijing der boomen word dit woord in een afgetrokken zin in de chijmie of
en deugd des gronds, dus moet men ze aan hooge espa- Scheikunde aangenoomen; waar in men het ook in een
Uers wijder planten als aan laage, dog die zoorten die uitgeftrekter bezigt, om eene proefneemingmede tebe-
minder fterk en laag hout gewas maaken, digter als an- tekenen, die op eene der drie natuurrijken is gewrogt;
dere, om dé plaats aan het espalier te kunnen bekleeden r het zij om de hoedanigheid der ftoffen te leeren kennen
Degewoone afftand die men aan de appelen en peerenop waar van betzaamengeftelt is, of om de hoeveelheid van I
"Wild geënt, aan hooge espaliers geeft, is in goede" vette, een ieder dier ftoffen gewaar te worden; en dit is eigent-1
gronden 18 à 20 en meer voeten, maar in ligte gronden lijk't geen men esfaij der mhieralien noemt, en het zei- '
14 à 18 voeten: doch aan laage espaliers fielt men ze in ve van alle andere Scheikundige werkingen onderfcheid,
2waare gronden op 14 â 18, en in ligte gronden op 12 behalven evenwel van die der metalhlrgia , met welke
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
hij zig eenigermaaten zoude verwerd vinden, indien men
'er niet bijvoegde, dat het op een zeer geringe hoeveel- heid- van ftoffen gefchied, en met 'een toeftel, die ter zelver tijd dat het zo klein is als iets doenlijk, egter |
|||||||||||||||||||||||||||||||
. ä 16 voeten, Dewijl de verfchillige zoorten dikwils on-
gelijk in de groeiwijze zijn, de eene zwaarder en lan- ger takken maakende dan de andere, zo is het ook dien- ftig, dat men die zoorten, welke even fterk en hoog |
|||||||||||||||||||||||||||||||
groeijen bij malkander, aaneen zelfde daartoe gefebikte het voorn eemen dat men heeft, beantwoord, om met de
espalier plant, op dat dezelve overal bekleed; worde, ùitcrfte nauwkeurigheid de proportien der zelfftandig- dewijl het wat misfelijk ftaat, als een lang geltaan heb- heden van het ónderzogte lighaam te kennen ; in plaats bend espalier .op de eene plaats met de boomen bekleed dat in de metallurgie de werkingen in het groot genoo- is, en op de andere niet ; of men moet zodanige kort groei- men worden , om 'er voordeel mede te doen : Uit het jende zoorten, wat digter planten,- want doorgaans wil- gezegde volgt, dat de operatien der esfaijen niet anders |
|||||||||||||||||||||||||||||||
len de boomen meer in de hoogte regt opfehieten dan zig
ter zijden uitbreiden , inzonderheid de gemelde kort groeijende zoorten. De pruimen die men aan espaliers planten kan , en
daar aan best willen tieren, zijn hier te lande de abri- |
zijn als een fcheikundige ontbinding {analijfis thijmica)
van zekere lighaamen, Wiens evenredigheid men voorts be- rekent. Agricolaïs de eerfte geweest,die hier over heeft ge-
handelt ,• de Schrijvers die na hem zijn gekoomen, heb |
||||||||||||||||||||||||||||||
coos-pruimen, enkelde en dubbelde witte boere pruimen, ben voltooit, 't geen hij maar had gefchetst. Voornaa-
yroege blauwe damas-pruim, drap d' or, groene mirabelle mentUjk heeft men de trap van volmaaktheid, waar in
of groene dailias, oranje-pruim , witte enroode ei]'er-pruim , die konsc thans gefteegen is, aan de Heeren Cramer', I
en de quets. De pruimen moeten altijd, dewijl ze fterk en Gellest zijn Hoogduitfche vertaalder, L. Ercker,
hout-gewas maaken, aan een hoog espalier gefielt M.Fachs, aan Shindler die den beroemden Stahl met
worden , en men plant ze op de afftand van 16 â 20 regt vernuftig noemt, aan Stahl zelven, aan Jusc-
voeten. • ker,Riesling enSchlutter te danken: Wij maaken
Àbricoofen plant men meest aan muuren en ftaketten, van de andere Schrijvers, die over deeze ftoffe gefchree-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
cn zelden aan losfe espaliers;, maar wil men 'er eenige
aanplanten, zo zijn daar toe de vroege princesfeabricoos, hosfche abricoos en oranje-abricoos, de bekwaamde : Dee- ze abricoofen worden aan de espaliers met warme zo- |
ve.n hebben, fchoon in een ruim aantal zijnde, geen
melding om dat zij niets hebben voortgebragt, of het word reeds in de opgenoemde gevonden. Erckbr was eerfte esfaijeur van het Duitfche Rijck; M. Fachs was |
||||||||||||||||||||||||||||||
mers heel wel rijp en fmaakelijk, en dikwils fmaakelij- esfaijeur dei Princen van Anhalt in Saxen ; zijn werk is
her als aan muuren enz.; maar men moet haar een war- te Leipfich in 1597. voor de eerftemaal gedrukt: Bet me voor fchei'pe winden gedekte flandplaats, en een werk van Shindler voert tot tijtel verhandeling overat goede expofitie geeven ; gelijk ook de pruimen : Wil men esfaijen; en dat van Ktesling relatiopraaka.de arte iersfer, aan espaliers planten, dat ook weinig gefchied, probaiorid mineralium' & metallorwn, Leipfich 1742. dee- zo zijn daar toe de beste de vroege maij-kers, vroege en zeheefrniet anders gedaan, dan de lesfen van J. SciiMiE- laate praagfche muscadel, brusfelfche bruine en dubbelde der, Profesfor inhet laboratorium'van zijn Poolfche Ma- morel. De druiven vereifchen in deeze gewesten een Jkftèhf, in order te brengen, te vermeerderen en dezelve muur offtaket,' om rijp en fmaakelijk te worden, dewijl op eigen ondervindingen te bevestigen; het werk van ze_aan een los e'spalier bezwaarlijk haare rijpheid ver- Gellest voert tot tijtel, chijmka meiallurgica, Leipfich krijgen, ten zij in een gunftig najaar, en zulks maar 1750.; even a's dat van Cramer is het naukeurig in twee eenige vroege zoorten , gelijk de kleine blauwe raus- deelen verdeelt, waar vän het eenë de theorie en bs* qité, blauwe avant-druif, paarl-druif', envrosge van der andere de prattijk bevat ; ' dé verhandeling van Stahl Laan. over dit onderwerp',, word in zijne opuscula gevonden, i Hoe men.deeze boomen moet planten, fnoeijen , aan- en dat van Juncker in zijne chijmifche tafelen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Voor en al eer wij tot de befchrijving overgaan, hoe'
danig de proef word gedaan en berekent, agten wij het • dienstig»
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
binden en verder behandelen , kan men zien op de arti-
kels MUU11EN, PLANTEN en SNOEIJEN. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
ms.
|
|||||||||||||||||||||||||
ESS.
|
|||||||||||||||||||||||||
vi
|
|||||||||||||||||||||||||
dienstig, de verfchillende werktuigen 'die hier toe ver- haaien, wedtfr regt en nevens malkanderen zetten, ten
|
|||||||||||||||||||||||||
einde dezelve egaal heet blijven; vervolgens het reine-
en tot de proef gefchikte lood, welker hoeveelheid hier na word aangeweezen , op ieder der- capellen gebragt |
|||||||||||||||||||||||||
cischt worden, op te noemen en zo kort doenlijk te
befchrijven; dezelve beftaan in de navolgende: Als |
|||||||||||||||||||||||||
{. Een, proefgehuis ; zijnde dit een houten kasje, zijnde, wel laaten drijven, en dan ieder helft van de in
I ïondsomme met glafen bezet, waar in de proef-fchaalen dun lood gewondene proef, op zijn cape! in het vloei- | werden gehangen, ten einde dezelve voor ftof en wind te jende lood brengen. |
|||||||||||||||||||||||||
bevrijden.
2. Een nauwkeurige esfaij-balans met zijne fchaaltjes.
3. Tkfc haaltj es ; zijnde dit zeer kleine, holle, ronde
evenwigtige zilveren fchaaltjes, die beneftens het zilver |
De mond van den oven geflooten'_zijnde, en het lucht-
gat beneden een weinig geopent, 'zal men deftoffe of materie egaal, dog'op het laatste wat heeter laaten drij- ven ; zo onverhoopt egter de eene capel wat heeter word |
||||||||||||||||||||||||
0f goud in de proef-fchaalen worden gezet, om dus met ?.ls de andere, dan zal men de koudfte wat agterwaarts
|
|||||||||||||||||||||||||
fchuiven, of de heetfte wat na vooren haaien , na dat
men oordeelt de eene wat te heet, of de andere wat te koud te zijn ; zo beide de capellen te heet of te koud zijn., moet men zulks verhelpen, met de benedenfte of iuchtmond des ovens na vereisch te openen, of te fluiten. Tot een teken dat de proef te koud gaat, verftrekt,
wanneer zich een zwarte rook van de capelie een weinig veheffende", weder neerflaat, en de capelie zo verre 'er hét lood is ingetrokken, zwart, het werk donker word en begint te gletten. De proef te heet gaande, ziet men die in 't geheel
niet rooken, ze ftaat als dan klaar op de capel, en be- gint eindelijk te huppelen en te fpatten, kunnende men 'er als dan geen de minfte ftaat op maaken. De proef wel gaande , geeft een klein dun rooksken
van zich, en als zij afgaat, 't welk wil zeggen als zij van zijn mengzel of toezet geheel word ontdaan, dan ziet men dezelve verdekt met een vlies, 'twelkverfchei- dene zeer fraaije koleuren te voorfchijn brengt, dewelke heel fchielijk door malkanderen bewoogen zijnde, ras- wederom verdwijnen, als dan begint de proef te blin- ken, en ftaat daar op terftond ftil, zijnde dit het teken dat dezelve is afgegaan. De proef dus afgegaan zijnde, moet men dezelve nog
een weinig in de oven laaten ftaan, om geene gelegent. heid tot opfpatten te geeven, 't geen ligtelijk "door de fchieüjke koude, indien dezelve nog niet regt ftijf is, gebeurt,- vervolgens moet men met oplettentheid en oor- deel dezelve uit het vuur neemen, de fijn gebrande kor- rels met de koorentang van de capel afligten; en indien 'er eenige klaar mogte zijn aangebleeven, zal men het zelve, de broodjes of korrels op de kant tusfehen de plat- tanggezet zijnde, 'er afdrukken. De broodjes van bovenen wit, glanzig, en zonder
eenige vlek of rimpel zijnde, en van onderen wit met zeer kleine gatjes breed uitgezet, en dezelve onder- ling in,zwaarte niets het minfte verfchillende, kan men op de echtheid van zulk een proef volkoomen ftaat maaken. - Om voorts te weeten hoe veel koper of toezet in het
geprobeerde zilver is geweest, legt men beide de brood- jes in de fchaal, men weegt ze tegens het ingefneede- ne esfaij-mark ; zo veel ze dan minder weegen, is 'er aan koper in geweest: Bij voorbeeld de fijn gebrande korrels weegen tien penningen en twaalf greinen, zo is 'er een penningen twaalf greinen aan koper in geweest, maakende dit zaamen een mark uit. Zo de voorfz. proef we! en na behooren zal worden
gemaakt, zo dient men de hoeveelheid van zuiver lood te Weeten, dat men bij ieder helftvan de proef moet toezetten. 't Neemt derhalven, totzilver, 't welk men oordeelt dooi- de ftreek op de toetfteen te houden. O 2 lï?.
|
|||||||||||||||||||||||||
i meerder gemak te kunnen omfcbaalen
4. Een penning-gewigt, of een gewigt waar van het
I mark, gemeenlijk 1 en een tweede engels trooijs zwaar I js, en in 12 penningen, en ieder penning in 24 greinen, en f: de greinen wederom in een-tweede , een vierde en een- I agtfte worden verdeelt : Dit gewigt wiens groote gedeeltens I om de zuiverheid van zilver, en de drie kleinften van Ipapier moeten gemaakt worden, kan men ook voor een
caraat-gewigt, na welke de gehalte van 't goud gere- kent word , gebruiken ; mits dat men voor een pen- ning , twee caraaten rekene, om reden dat dit laatste gewigt in 24 caraaten, en ieder caraat in 12 greinen word verdeelt. ■ , Het mark esfaij-gewigt, hier gefielt op anderhalf engels (W trooijs, kan wel, indien de Esfaijeur het goedvind, een I weinig ligter of zwaarder genoomen worden ; om dat dit I gewigt maar alleen dient ter ontdekking met wat gedeel- I te van 't geheel aan toezet, het beproefde metaal is ver- I mengt, en dus de gedeeltens van zwaarder of ligter in I deezen onverfchillig is, en op 't zelfde uitkoomt. 5. Een esfaij of proef'-oven, zijnde een van ijzer ge-
I maakte oven, waar in het zilver door middel van vuur I word zuiver gebrand. 6. Een moffel, wordende dus een • van franfchs aarde
I gebakken oventje genoemt, dat op de rooster of fpillen I van de proef-oven word geplaatst, om de capellen voor B ftof en kooien te bewaaren. 7. Eindelijk heeft men goede capellen nodig , zijnde
I dit van been-asch toebereide bakjes, die van bovenen I een glad gcflagen holletje hebben ; waar op de Esfaijeur I het vermengde zilver, benevens een bepaalde iioeveel- I heid zuiver lood, in de gloeijende oven zet, en daar I in zo lang laat ftaan, tot dat het lood door de hitte van I het vuur is verteert ; dit lood dringt voor het groötfte gedeelte-in de fpongieufe capellen, en fleept alle toezet
des zilvers daar mede in, en de zuivere of reine zilver- korl blijft 'er alleen op ftaan. De Esfaijeur van deeze werktuigen voorzien zijnde,
moet den oven op een eenigzins donkere ftand plaatzen, en daar het vooral niet tocht, om dus het vuur wel te kunnen pnderfcheiden en beftuuren. Den oven aangeftookt zijnde, zal men de capellen
omgekeert, onder de moffel wel laaten doorgloeijen, intus- lchen de proef infnijden , dezelve zeer nauwkeurig wee- gen tegen s het mark esfaij-wigt, en vervolgens op de helft verdeelt hebbende , ieder helft tot fecuriteit tegens ! L?es Permings gewigt vergelijken, ! . Dit alles op 't nauwkeurigfte verrigt zijnde; zal men, ! »eder helft van de proef apart, in een geheel dun.loo- ;• oen peperhuisje winden, op dat 'er bij het brengen in de «pellen, niets werde verlooren; wijders zal men de ca- io ,' -die omSekee« agter in de moffel ter deegen ooigloeid, en uitgeademt zijn, een weinig na voofen |
|||||||||||||||||||||||||
Wjê ESS.
ii* penn, en daar boven 4 eng. lood.
11...... . S • • ,..'.!.."
loi ....... 6 ... .
10.......7 . . . .
ci.......8 . . . .
9.......9 . . . •
8« ... . . .- . "10 , . . ..'
&.......11 ... .
en zo vervolgens; dog nadien men van zilver, be-
needen de agt penningen, tot de- proef maar een half mark moet infnijden, zo zal rnen ook daar toe neemen de helfte van 't gedagte lood. Fan de Goud-proef.
Dewijl genoegzaam alle het in de handel gebruikt wor-
dende goud , zo wel met zilver als koper is gemengt ,• dient men ook te weeten, hoedanig het zelve van deeze twee mengzels zal kunnen zuiveren,- zulks moet door twee ondetfcheidene middelen gefchiedenj als 1. door het vuur, ter ontdoening van het met zig vereen igde kop jr; en ten tweeden met fterkwater, tot zuiveringe van het bij zig hebbend zilver: En dewijl geen fisrk- of zoge- naamd esfaij-ivater'w Haat is, om goud dat niet met ruim 2 en een tweede maal zo veel zilver is vermengt, als na den alloij te rekenen het fijn goud weegt, zodanig te doordringen, dat 't zig van het zilver kan meester maa- ken, zo zal men tot goud, boven de zeven caraat hou- dende, zo veel fijn zilver, waar van men verzekert is, dat geen goud in zich heeft, tot de hier vooren bepaal- de kwantiteit bij de goud-proef toezetten, het geen men door de ftreek op de toetfteen zo na als doenlijk is zal onderzoeken ; moogcnde egter bij dit onderzoek vrije- lijk onderftelt worden, dat het te esfaijeerene goud, gealloijeert is met zilver van agt of negen pennin- gen , vermits het in deezen op een kleinigheid niet aankomt. Dit vooraf aangemerkt hebbende, gaat men op de
volgende wijze tot het tnaaken van de proef zelve over ; men fnijd zeer accuraat, een. tweede of de helfte van het bij de zilver-proef gefielde esfaij-mark in, (zijnde 12 karaat) van het te proevene goud, en wind het in een looden peperhuisje ; voorts weegt men daar toe zijn behoorlijk zilver, welk gewigt na den alloij van't goud, vervolgens nader zal worden aangeweezen : Dit beide in gereedheid zijnde,zal men op deinde oven onder de mof- fel wel doorgloeide, en ter deegen uit geademde capel tot goud van 23 caraat en daar bßven 5; van 22, 7 en een half; van 2-1 â 20 en daar beneeden, 15 engels zui- ver lood, zetten, en als het wel aan't drijven is, eerst 'er het zilver indoen, en vervolgens immediaat hetgoud ; en dewijl deeze wat beeter moet gaan als de zilver proef, zo moeten de capellen ook wat verder na agteren gefchoo- ven worden ; de proef in 't vuur afgegaan zijnde , en het broodje van de klaar gezuivert hebbende, zal men het zelve weegen, om te ontdekken, hoe veel koper 'er me- de vermengt is geweest ; voorts fmeed men het broodje op een zuiver aanbeeld op- zijn dunte, en om hier. in het barsten te beletten , gloeit men het eenige reizen;, op de behoorlijke dunte zijnde, zal-men het met duim-en vin- ger oprollen van weerskanten, in de gedaante van twee aan malkanderen zittende gehegte buisjes, zodanig egter dat 'er overal het fterkwater kan bijkoomen ; voorts, laat men het nogmaals in een gloeij-tesje gloeijen, om het Tan alle vettigheid, waar mede iïec door de behan- |
||||||||||
ËSS.
deling môgte-zijn bevlekt, te zuiveren; na welk men %
opgerold proefje nog eens in de fehaal legt,- om- te zien of'er door 'tuitfmeeden, niet iets is afgefpat, en dus mog. te zijn vermindert; zo niet, doet men 't zelve dan ineen es- faij-glasje, en giet'er zo veel fterkwater bij, dat 't ruim be- dekt is, en voor deeze eerstemaal met een-derde regen-wa- ter is verflapt, gefchiedende zulks, dewijl de proef, ingeval. Ie men voor de eerstemaal onvermengt esfaij-water nam, te fterk zoude aangedaan en door de kragt van 't water ver- brijzelt worden , tvaar door eene onetfentheid koste te wege gebragt worden : Zommigecrvaareneesfaijeurs nee- men tot het eerfte water het tweede of laatste water van een voorige proef, hebbende dit door de kookinge zo veel van zijne kragt verlooren, dat het voor een eerfte water bekwaam fterk is : Met het geftelde water zal men de proef op een koolenvuur, geduurendede tijd van een kwartier-uur laaten kooken ; vervolgens dit wa- I ter, 'twelk bijna al het zilverinzig heeft verilonden, af I gegooten zijnde, 'er nieuw onvermengd esfaij- offlerk- •water, dat in een ander glasje een weinig warm gemaakt I is, opgieten, om de proef van het weinigje zilver, dat't I eerfte water aan dezelve mogte hebben laaten- behouden, I volkomen te zuiveren ,• de proef hier mede ten tweede-1 maal een kwartiers-uur gekookt hebbende; zal men'tl laatste water, 't welk nog veel van zijne kracht heeft behouden, ineen apart flesje afgieten, en bewaaren het I zelve voor 't eerfte water van een volgende proef; voorts I zal men met heet zuiver regen-water, de proef tot drie-1 maaien toe afzoeten, en dit afzoet-water telkens bij het I eerfte zilverige water doen ; dan zal men nog met een I weinig van 't gezegde regen-water, de proef affpoelen, I de mond van het glasje ter deegen met de duim of een I kurkje lluitende op dat 'er niets kan uitf-aaken; voorts I giet men 'er het water zoetjes af, en doet de proef in I een gloei-tesje, die men dan langzaamerband doet gloei-1 jen ; koud geworden zijnde-, weegt men ze accuraat, I het gewigt verdubbelende * dewijl maar de helft van I een mark is ingefneeden. Tafeltje om te weeten , ïwe veel zilver men tot de
goud-proef moet toezetten, na de gehalte van het goud uitgerekent, en bepaalt. |
Tot goud van 24 caraat, neemt 30 car. zilver.
.....23.....29 ... .
. -. . . ; 22.....27 . .. . .
..... 21 ..... 26 ... •
. . ^ .. 20 ....... 24 ... . .....if.....13 ... .
. .... 18 ...... 22 ... .
. .... 17 ..... 20 ... . 'I
, :,'%%-; . iö -. . ; . . 18 . - .. .
... v . IJ ..... 17 ... .
.....14.....15 ... .
.....13.....14 ... * l
» " . » *.'--.■•' I* ..... 12 ... ..
Voorbeeld, hoedanig men zeer nauwkeurig zalhen-
nen berekenen , met wat gedeelte zilver en koper, het geè'sfaijeerdè goud is vermengt geweest. Ik onderftelle, 12 caraat of 6" penn. goud te hebbs3 I ingefneeden, en hier 12 penn. zilver te hebben bijge' I zet', maakt zaamen 18 penn.; het broodje uit het viru* I koomende, weegt 17 penn. 15 grein, bijgevolg- 9 ffef verlooren ; van deeze o grein trekt men. het koper aj < I |
||||||||||
J
|
||||||||||
-------------- - . ..„ ...
|
||||||||||
ESS.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'm--
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ESS.
dat in het bijgezette zilver was, en het welke 6" grein
bedraagt, dewijl dit zilver bij aparte esjaij bevonden is li penn.'iß grein te houden , blijft dus 3 grein ; deeze - „rein aioetmen verdubbelen, dewijl'er maar een half mark is ingefneeden, gevolgelijk was 'er 6 grein koper |n het geësfaijeerde goud. De Proef uü ket water weegt ri car. \ gr.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een koperen bekken laaten kooken, dan zal hefc daar
in zijnde zilver, het water verlaaten r en zig aan 't ko- per, en vervolgens door het kookea bij malkanderen voegen ; dan zes uuren ftil gedaan en wel bezonken zijrri de , zal men 'er het vogt voorzigtig a^ieten, en de op de bodem liggende ftoffe , op het vuur gedroogt, in een fmeltkroes met potasch te zaamen fmelten, zijnde als dan bijna fijn zilver. Manier koe men rekenen zàl om naauwkeu'
rig Je alloijeeren. Bijvoorbeeld, ik hebbe 16 mark goud van 23. car.? fijn, 8 grein wit, en 4 grein rood; om dat te veranderen op de voet van de Nederlandfcbe gouden rijder, hou- dende 22 car. fijn, 16 grein wit, en 8 grein rood, zo moet, onder ieder van de 16 mark, aan wit en rood te zaamen, een caraat worden bijgezet; dus bij de 16* mark 16 caraaten, dit rood en wit kan met behoud van haar twee caraat mededeelen, ieder mark 22 caraat. Dan zeg ik 22 car. geeven 8 oneen, hoe veel geeven 16 caraat? 20
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit verdubbeld, maakt
Het koper was
Ergo het zilver »
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22 car. 1 gr.
0 . . 6 . .
1 . . si- •
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maakt te zaamen 24 caraat.
Tweede voorbeeld, waar bij veronderflelt word,
mede tot de opfneed, zilver van 11 penn. , 18 grein genoomen te zijn. ter quantiteit van 10 penn.
Hier bij 12 car. of \ mark goud, is . 6 . . . |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dus te zaamen . .16 penn.
Het broodje uit het vuur, weegt 15 . . . 10 gr.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
160 eng.
icT muit. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Is derhalven vermindert . « . . - 14 gr.
Hier aPt koper, dat in dei op. zilver was o . . . 5 . . |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2560
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22)-
komt ii|6ï! 5 onc. iff-l of T« eng.
12 gr. rood en wk, geeven 116_4 eng., hoe veel geeveo
4 grein rood? -ir |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijft dus
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o .
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deeze 9 gr. koper verdubbeld, maaken o .
|
18 ,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De proef uit het water verdubbeld
zijnde, weegt . .. 18 caraat.
Ergo is in de proef aan zilver geweest 4 . . . 6 gr.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
120
11* |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maakt wederom
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24 caraat.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Verguld-proef.
Na dat men de verguld-proef in alle deelen, als een zilver-proef behandelt heeft, moet men de fijn gebrande broodjes, indien ze v/at zwaar van goud zijn , na de- zelve gewoogen te hebben , een weinig pletten, ver- volgens gloeijen , en in een esfaij-glasje met wat zui- ver en onvermengt esfaij-water doen ; hier een groot kwartiers-uur mede gekookt hebbende, moet men 'er het water afgieten, en het goud, het welk als een bruin poeijer op de bodem van het glasje legt, met de ruimte heet regen water, tot driemaalen toe afzoeten, en voor- lig affpoelen, daar. na het zelve in een gloeitesje ge- gloeit hebbende, weegt men het, en dit gewigt trekt rnen af, van het geen 't broodje uit het vuur koomen- de, gewoogen heeft. Bij voorbeeld, -
•"et broodje uit het vuur, weegt 10 penn. 12 gr. Het goud weegt . o ... 10 . . 2o houj deeze proef aan zilver io- . . . 2' gr.
Hoe men hét zilver uit ketfieriwater Zilte voor-
Jchijn brengen, en 'weder vergaderen.
♦„• } ^et zilver in aig hebbende fterkwater, zal men-
s «Wig maal zo veel zuiver regen-water toedoen, en in
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1280
4 muit.
-(8 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12(5120(426(318
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 ionc. 18*5 eng rood.
dus . 3 . . I7i2 . . Wit.
,--■ 33
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dus te zaamen als boven 5 onc. i6r* engels.
71 lood zilver van 10 penn. te maaken, op
10 penn. 12 grein. Dit zilver is dus te ilegt 12 grein, en het fijn kar> mede deelen 36 grein. Zo zegt men 36 geeven 71 hoe veel ia
12 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36(852(23}^ of 1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of dus, 24
3 geeven 71, hoe veel r, facit als boven 23|
De vraage is, om de onderftaande haaren te Brengen
op n penn. 6 grein , hoe veel koper men 'er zal: on- derzetten. o 3 Een
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ESS.
utrinque acumhiatîs f enduits; (Fraxinus folioHs integer,
rimis, petiolis teretibus, Linn. Spec. Plant») Befchrijving. De eerfte zoort is een bekende boom
die regt, tamelijk dik, en vrij hoog opgroeit, en boverï met takken bezet is; zijne bladen zijn lang engeveêrt: uit veele kleine langwerpige, gezaagde, puntige, helder, groene bladen beftaande, die behalven het uiterfte aan een ribbe tegen malkanderen over vast zijn ; zijne bloe- men , die voor de bladen te voorfchijn koomen, koomen in hangende trosfen voort-, hebben geene bloem-bladen, maar beftaan alleen uithelmftijltjes ; waar na langwerpige, vliesagtige, dunne en platte v,rugten volgen , die. de ge- daante van een vogels-tong hebben, en aan haar begin, dat wat dikker is, van binnen een zaad bevatten, dat bijna eijrond, wit en mergagtig is : Dog daar zijn twee- derlei csfehen-boomen, zommige bloeijen en geeven vrugt, en andere niet ; zijne wortelen zijn groot en lang, en fprei- den zig naar alle kanten in de oppervlakte van den grond uit; de ftam is met een gladde aschverwige fchors be- kleed. De tweede zoort verfcbiJt hooftzaakelijk van de eerfte,
dat ze in alle deelen kleinder groeit, ende bloemen met bloem-bladjcs voorzien zijn, en men wil, dat van dee- I ze zoort de opregte Calabrifche manna voortkoomt. I De derde zoort-febijnt maar eene verandering van de
voorige. te zijn , hebbende korter en rondagtiger bladen. De vierde zoort groeit laag en meest heesteragtig, en
heeft ronder, glanzende en gegolfde bladen. De vijfde zoort heeft fmalle bladen , die naar de bei-
de einden puntig zijn, en nederwaaids hangen. Plaats. Deeerße zoort groeit in Hoog- en Neder- Duitscb
land, Frankrijk, enz. naast de wegen, velden, in de heggen en elders, daar de grond wat vogtig is ; word ook dikwils gekweekt tot het huishoudelijk gebruik. De tweedeen derde zoorten worden gevonden inZuid-Fr-ank- rijk, Italien, Napels, Sicilien, enz. De vierde zoort koomt voortin Italien, Sijrien, en elders; en de vijf- de zoort hoort in Carolina te huis. Eigenfchappen. Het hout, de fchors en bladen van
de eerfte gemeene zoort, hebben een zamentrekkende, zweet-, pis- en ftonden-drijvende kragt, en zijn wond- beelende ; wordende gepreezen tegens graveel-, nie- ren- en blaazen-fteen, als mede tegens de tusfehenpoo- zige koortzen, een afkookze! daar van gemaakt: Men zegt ook, dat het afkookzel van het hout, even als het pok-hout, van een zeer goede uitwerking is tegens ds vuile ziekte ; wesbalven het ook Gnajaciim Germ&w rum, pidisch Pok-hout genoemt word: Het zaad, dat in de Pharmacie lingua avis, ornitho-glosfum vel pasßd na, vogels tong genoemt word, verwekt lust tot bijflaa- pen, en maakt de vette mentenen mager; word ook ge- preezen tegens de waterzugt, fteen' en fteekingen dei zijde. De ouden hebben veel gefchreeven van de antipathii'
die de flangen voor den esfehen boom zouden hebben, i" diervoegen, dat wanneer ze in een kring beflooten ffor- den, die half van de esfchen-bladen , en half van bran- dend vuur gemaakt is, zij liever zouden verkiezen, door het vuur, dan door de esfchen-bladen te vlugten ; g^ lijk onder andere Plinius in het 15de Boek, cap. 'S- verhaalt; dog dit heeft men door onderzoek onwaar M" vonden; en dus is het ook gelegen met de groote kragt. die deeze boom, of deszelfs zap, zoude hebben, tefp de beet en het venijn der (langen, en andere veniiw, diere111
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ESS.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-5.7&
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een baar à 33 mark van ir p. 22 gr. is 9438 grein
Een ... à 63 • . • n . 12 . 17388 . . Een . . .à 89 . . . n.. 4 • 23852 . . Een . . .à 99 . . . 11 . 13 • 27423 • • |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(78101)289^
284 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
284 Mark
Een mark van 11 penn. 6" gr. maakt 270 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5#
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb 30 lood zilver van 10 penn. 12 grein, om dat
■te maaken op 11 penn., de vraag is hoe veel fijn'er on- der moet? 24 geeven 30 hoe veel 12
12)--------- 1 12)---------■ |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2(30(15 lood.
Zilver hebbende van 12, 11, 10 en van 8 penn. fijn
in 't mark ,. en men daar uit willende formeeren een bäar van 40 mark zwaar, houdende 10 penn. en 12gr., ,de vraag is, hoe veel men van elks daar toe neemen zal ? |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
?20
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
100
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
different . 100
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deeze werking is als volgt, men fubftraheert het ge*
ïingile, dat is de 8 penn. van de 12, rest 4; van de 11 arest 3; van de 10 rest 2 ; dan ziet men hoe veel penn. •fijfr 'er zijn in de 40 mark van 10 en een-tweede penn. is 420 penn. ; als mede hoe veel 'er zijn in de 40 mark van 8 penn. is 320; ergo heeft de 40mark van ioeneen- tweede penn. 100 penn. meer in zig, als de 40 mark van .8 penn. Deeze 100 penn. kan men verdeelen eeniger- maaten zo men wil, hier is genoomen 40 voor 't zil- ver van 12; 30 voor dat van 11, en 30 voor dat van 10 penn., deeze 40 en tweemaal 30 moeten gedivideert werden door 4, 3, en 2 penn., bet/acit daar van, zijnde marken die men van elks neemen moet; de fuppletie tot 3e 40 mark moet genoomen werden van het gering.le , dat is 5 mark van 8 penn. ESSAIJEUR; is die bediende der munt, aan wien
■de esfaij of het proeven van de fpecie der ftofFe, waar van het geld zal gemunt worden, is toevertrouwt. , ESS.CHEN-BOOM; Esc h ; in't latijn Fraxinus; ' Arbor limicum. Verfcheidene zoorten worden van dit groote boom-gewas gevonden; als 1. De gémeene of'groote Èsch; Fraxinus vulgaris ;
Fraxinus DoDONa:r ; (Fraxinus foliolis ferratis, flori- ins apetalis, Linn. Spec. Plant.) ; daar is ook een ver- andering van met geel-bontc bladen. 2. De kleine of Steen-esch, of Manna-boom; Fraxi-
nus humilior f. altera Theophrafli, minore £f tenuiore fo- lio ; Fraxinus florifera botryoides ; Ornus Luodun. ; (Fraxinus foliolis ferratis , floribus corollatis, Linn. Spec. Plant.) 3. De kleine of Steen-esch, met ronder bladen; Fraxi-
nus folio rotundiore; Ornus quorundam. ' <-. 4. De laage Esch , met ronde bladen ; Fraxinus mi-
,tw, foliis rotundioribus \, Fraxinus Aleppenfis. 5. De Carolijnfche Esch, met fmalle puntige hangen-
■de bladen; Fraxinus Carolinienßs, foliis angustioribus (fia . i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ESS.
|
|||||||||||||||||||||||||||
ESS.
|
|||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||
anderingen men bevonden heeft,- dat die boomen welke
geen zaad geeven, en geen fterk blinkende bladen heb- ben, de grootfte worden, en de beste effende dammerr verkrijgen; daarentegen die welke vrugtbaar zijn , e«- fterk blinkende bladen hebben, nooit zulke groote boef- men worden , en dikwils met knobbelagtige (lammert groeijen ; ook zegt men , dat onder de vrugtdraagende die welkers vrugten of zaad-fchillen digt bij malkanderen in boschjes groeijen, flegter gewas maaken; dan zulke,, welke de vrugten in lange trosfen wijd van malkanderen hebben (taan. De bonte zoort kan door middel van oculeering op de
gemeene zoort, of ook dooor inlegging der takken voort- gekweekt en vermeerdert worden. Deeze boomen willen in allerlei gronden, die niec
geheel dor en mager zijn, zeer wel groeijen, dog be- minnen liefst een lijvige, kleijagtige, losfe en wat vog- tige grond, daar ze het grootst en zwaarst in worden ,. en zekunnen alle, onze winterkoude zeer wel tegendaan ; hoewel de vreemde zoorten weinig in deeze gewesten gevonden, en niet anders dan zomtijds van de liefheb- bers gekweekt worden. JVwt en gebruik der Esfchen-boomen in de tat-
nen en huishoud in ge. De eerde zoort of gemeene esch, word dikwils ge»
plant rondsom tuinen, vrugt hoven, buitenpfaatzen en hornlegers, tot manteling en windbreeking,- het zij in enkelde of dubbelde rijen, om dac ze fpoedig opgroei- jen, fterk en vast bewortelen , en taai van takken"zijn, en dus niet ligt van de winden gebrooken worden ; tot cierlijke allées zijn ze niet bekwaam , dewijl ze meest doorgaans geen digt geflootene aanzienlijke kroonen 'maa- ken , maar de takken los en verfpreid groeijen , en tot fcheerheggen deugen ze geheel niet : Men moet zig wag- ten , deeze boomen omtrent ander gewas te planten, want dewijl haare groote wortelen zig ver onder den grond uit- breiden , en dezelve ook veele vezel-wortelen maaken,. zo berooven ze het nabijdaande gewas van al het voed- zei, en doen het bederven of kwijnen ; ook is de fcha- duwe deezer boomen nadeelig aan de meeste andere ge- wasfen : Het is egter aanmerkelijk, dat evenwel aller- lei planten in de grond daar esfchen-boomen gedaan heb-> ben en geroeit zijn', zeer wel groeijen willen. Men plant de esfehen ook wel, om bovengemelde re-
den , als ook wegens het toekoomende voordeel van het hout, rondsom velden of groote akkers en weiden, naast de gragten, flopten, wegen en elders, daar de grond watvogtig is ;iriaakende dezelve ook aan de kanten der wa- teren een vasten wal : Zelden plantmen van deeze boomen hier ie lande bosfehen, gelijk wel elders gefehied ; om re- den dat men de gronden, die eenigzins vrugtbaar zijn, tot ander.beter of nóodzaakelijker gewas bedeed, en nodig heeft, en dezelve in dorre fchraale zand- en veen-gron- den niet wel tieren willen; maar zo iemand een vogti- |
|||||||||||||||||||||||||||
dieren; hetwelk zeer waarfchijnelijk uit de gemelde ge-
waande antipathie kwalijk opgemaakt is, maar niet al- dus bevonden word. Vceleoude fchrijvers, hebben ook veel opmet het hout,
dat op St. Jansdag van deeze boom gehakt word ; wil- lende, dat zulks een deftig heelmiddel zoude zijn, om alle verlchè wonden op een fijmpdthetifche wijze fpoedig te eeneezen, als men de wonde maar met een fpaan van Zulk hout beftrijkt; waar bij zommige nog voegen, dat zulk hout pracijs op den middag als de klok twaalf uur flaat, moet gehakt worden ; maar wie ziet hier niet uit, dat zulks bijgelovigheden of fpreukjes zijn, die van de oudheid affpruiten , toen de bijgelovigheden de waereld ingenoomen hadden ; het kan zijn, dat dit hout eenige uitwerking tot het heelcn der wonden door zijne uit- vloeizels toebrengt, en misfehien ook niet,- wantmenziet dikwils, dat een wonde zeer fpoedig van zelf, door de lijmagtigheid der bloed-deeltjes geneest, inzonderheid bij i gezonde menfehen, zonder eenig ander middel tégebrui-
ken, dan dezelve maar met windzels toe te binden, en voor de aandoening van de lucht, enz. te befchermen; want bet is de natuur, die hooftzaakelijk het beledigde weder van zelve tracht te herftellen, dienende de hulp- middelen meest alleen om de natuur te hulp te koomen, en kwaade toevallen af te weeren ; en niet zelden wor- | den de wonden door verkeerde of ondeugende middelen
|
|||||||||||||||||||||||||||
i ejrder bedorven, dan verbetert: Men vind ook nog veele
Ie andere kragten van deezen boom tegen deeze en geene ziektens in oude fchrijvers aangeteként, maar die onzeker zijn; ondertusfeben komt 't mij zeer waarfchijnüjk voor, dat j Aeesfcheii-boom zeer goede kragten in veelerlei ziektens kan ( bezitten, maar die nog niet genoegzaam onderzogt, en nog onbekent zijn. Kweeking der Esfchen-boomen.
De kweeking deczer boomen gefebied door het zaad,
\ dat men in de maand Oftober of November op een wel jomgeroert bedde bekwaameüjk digt moet zaaijen ; want als men zulks in het voorjaar doet, koomt het eerst het i volgende jaar op , ten zij men het de winter over in vogtigzand heeft laatcn meuken; de opgekoomene jonge boomties moet men vervolgens van het onkruid wel ïehoon houden , en één of twee jaaren op de gezaaide plaats laaten groeijen, waar na men dezelve op andere bedden of akkers in rijen verplant, de rijen op 3 à 4 voe- ten, en de boomen in de rij op ia 3'voeten aflland ; bij het verplanten kort men de pen-wortel wat af, maar de Weine wortelen moet men 'er aan laaten, en vooral aan ce top niet roeren, dewijl ze anders, gelijk meer ande- re boomen, dog inzonderheid deeze, geen mooije regte jiam, nog goede kroon verkrijgen; hier laat menzever- dcr opgroeijen enftaan, tot dat men ze elders nodig heeft, .aar ze zullen blijven voortgrocijen ; ondertusfehen den ftam van de zi'idtakken ontblootende. Deeze boomen, inzonderheid de eerde zoort, koo
|
|||||||||||||||||||||||||||
!?en °°k dikwils omtrent de plaats, daar oude boomen ge grond hadde, onbekwaam tot teeling van eenig ander
|
|||||||||||||||||||||||||||
taan
men, |
|||||||||||||||||||||||||||
van zelve, van bet gevallene zaad voort ; die
nog jong en klein zijnde, uitgraaven en in de en- |
gewas, hij zoude zijne kosten en moeite niet vergeefsch
befteeden , als hij dezelve met esfehen-boomen tot een |
||||||||||||||||||||||||||
,. ; P'anten kan, om ze een bekwaame groote te laaten bosch deed beplanten, aangezien dit hout van veel nut
erkrijgen. en gebruik is, en derhalven veel geagt, en wel betaalt
|
|||||||||||||||||||||||||||
ifest doo
|
het zaad daa,t nog aan te merken, dat zulks word;
|
||||||||||||||||||||||||||
'"" 'gaans verfcheiderbande zoorten voortbrengt; Men plant deeze boomen, als men ze tot een man-
|
|||||||||||||||||||||||||||
ZaV' 2odaniSe boomen die zaad , en andere die geen teling in enkelde of dubbelde rijen ftelt, maar op 10 à
pe voortbrengen; en 2. die blinkende, en andere die 12 voeten afdand , om ze vroeger en beter digt te doen «'■en. of minder blinkende bladen hebben; bij'welke ver- fluiten-, dewijl de kroonen zig maar weinig uitbreiden ; wij
|
|||||||||||||||||||||||||||
ESS.
tegen andere dé naam van esfentie draagen, die met
meerder reden de naam van tin&uur toekwam, gelijk bij voorbeeld de coraalen-esfents, barnfleen-esfents, rht- barber - esfents , citroenfchilien- esfents, enz. ; De esfentien zijn of enkelde (Jimplices), die maar uit
een ingrediënt bedaan, of zamengeflelde (compojitce), die uit verfcheidene ingrediënten bereid worden. Het j/jeK/ïraumoffcheijvogt is meest gerectificeerde wijn-geest^ of een ige andere gedistilleerde brandbaare geest; dogdaat I worden ook esfentien met water en wijn bereid, hoewel I weinige, die ook niet lange kunnen duuren. Men maakt esfentien van doffen uit alle de drie na. I
tuur-rijken , dog voornamentlijk uit het vegetabilifch« rijk , en zulks uit de bladen, bloemen, wortelen, houten, I basten, befiè'n, vrugten, zanden, harfen en harsagtigt I gommen, verdikte zappen, extraüen, enz. Uit het animalifche rijk worden bereid esfentien van |
adderen, regenwormen, mumie en bever-geil, welke | laatste het gebruikelijkst is. Uit het mineralifche rijk I maakt men amber- en bam-fleen- esfents, en men kan de I tinäuuren van ijzer en ftaal , dewijl ze dikker als tint- tuuren zijn, ook als esfentien aanmerken, gelijk mede de zwavel-balfems. Daar zijn ook vogten die esfentien genoemt worden,
dog eigentlijk geen csfentien zijn, gelijk .bij voorbeeld, de fleen esfents (esfeniia lithontriptica) , dat een liauor is; I de falpeter-esfents, zijnde de bekende zoete falpetir-wL geest; de drooge amber-esfents, dat een droog poeder is, De hal Lianen noemen ook alle fijne welriekende olicn,B
esfentien., en niet zonder reden , dewijl ze het fijnde eal kragtigde weezen uit eenig fubject bevatten, hoewel dit bij ons niet gebruikelijk is. Alle fubjeften die hars of olie en gom bevatten en eenB
reuk en fmaak, of ten minden reuk hebben, zijn be-B kwaam om 'er een esfents door middel van een branden-B de geest uit te trekken, die alle de kragten des fubjefts, welke hoofdzaakelijk in de ruikende en fmaakende deelen bedaan, in zig bevat De manier om esfentien te bereiden, is volgens ds
gewoonc wijze aldus.- Men fnijd of doot het fubjectof de doffen waar van men eene esfentie maaken wil.grofjes klein, doet het in een kolf, phiool of andere hooge vies, giet 'er derke wijn- of hoorn ■ brandewijn op , (want de koorn- brandewijn is hier toe even zo goed , als wijn-brandewijn , indien hij maar zuiver en derk genoeg is,) ter hoogte van drie â vier vingeren breed boven ds doffe; laat het eenige dagen in een zand capel of op een andere zagte warme plaats, bij voorbeeld, bij een haard-vuur , naast of op een bakkers oven, of in zagte I broeijende run, verfcheidene dagen daan , tot dat hetW I uitgetrokken is, het altemets omfchuddende ; perst hst I naderhand door een fijn linnen zakje derk uit, en ff I treert het door een vloeipapier, zo is de esfents bereid: Maar om de esfentie kragtiger te maaken, zo kan men de uitgetrokken esfents op nieuwe doffen gieten, en het van nieuws laaten trekken, en verder daar mede hande- len als boven, zo zal men een kragtiger esfents verknj- gen. Indien het fubjeft van zodanigen aart is , dat het door gisting een brandbaaren geest geeft, zo kan men deëzen geest eerst daar van distilleeren , en- deze'7* vervolgens in plaats van brandewijn tot de uittrekkj"? van de esfents gebruiken, zo zal ze nog kragtiger zijn: Nog voortreffelijker zal de esfents worden, als het 'w jeft daar ze van gemaakt is, olie geeft, en men dan wat yan de olie met zuiker tot een elsofacharum of p'. |
|||||||
<jjg0 ESS.
tjç-il men 'er bosfchen van planten , kan men ze op 7 à
8 voeten un het vierkant dellen; dog met dat oogmerk, om, na dat ze eenjaar of twee gedaan hebben, een boom om de andere 5 à 6 duim boven den grond af te kappen ; want dan zullen deeze gekapte boomen veelefterke fcheu- fen maaken, die in vier of vijf jaaren bekwaam zijn tot paaien of ftaaken, hoepels, brandhout en andere din- gen, en na deeze gekapte fcheuten zullen 'er weer an- dere uitfchieten j zo dat men 'er geduurig voordeel van kan hebben, terwijl men de overige boomen tot timmer- hout laat opgroeijen ; welker getal men ook verminderen kan, nadat ze in groote en dikte toeneemen, laaiende de best groeijende en meest beloovende verder groeijen, tot grooter timmerhout. Het esfchen-hout is wit, glad en hard, zeer taai en
buigzaam; en derhalven een uitdeekend hout voor de wagenmaakers, tot het maaken van wagens, koetzen , chaifen en andere dingen ; dienende inzonderheid -tot zoda- nige dingen, die taai en buigzaam moeten zijn, als asfön ., disfel-boomen, wielringen, enz., -en wegens zijn raai- jigheid word het ook gebruikt tot allerlei gereedfchappen, hegten, dokken, hellebaarden en espontons der officie- ren , enz. ; de draaijers gebruiken het tot deelen , ka- trollen., fpjnwielen en meer andere dingen ; dog in geda- dige droogte is dit hout, inzonderheid als het weinig be- handelt word, ras verganglijk, dewijl het dan ligtelijk door de wormen aangetast word, inzonderheid als't niet te -regter tijd gekapt is; welk kappen in de winter-tijd -gefchieden moet. Dit hout is ook-een goed brandhout, beter dan het
elfen-hout, dog minder als het boeken-hout; het is een aanmerkelijke eigenfchap van dit hout, dat het brand en vlam geeft, zo dra het maar gekapt en nog zappig is, dat geen ander zoort van hout doet. De asch van dit hout en het daar uit geloogde zout, zijn cauflik of brandend, en bijten de huid door, als ze daar op gelegt worden. Wegens de manne,., die van de tweede zooit koomt,
kan men nazien op het artijkel MANNA. ESSCHEN-BOOM (BERG-), zie SORBEN-
BOOM. ESSCHEN-BOOM (HAVER-), zie SORBEN-
SOOM. ESSCHEN KRUID, zie FRAXINELLE.
ESENTIA QUINTA; Quint-esfents; betekent een
esfentie of wezen, die bij uitftek alle de werkende krag- ten uit een lighaam bevat; gelijk bij voorbeeld, wanneer men uit eenig zaad of kruid, enz., het zout, de olie en geest vereenigt, en in een lighaam brengt. ESSENTIE; Esfents; betekent het Wezen , den
Fit of het kragtigde van iets. In de Chijmie word hier door verdaan een vogt of fchei-vogt (menflruum), het welke door zijn vermoogen de fijnde deelen of kragten ■uit de eene of andere Hoffen getrokken heeft, en in zig bevat, veel overeenkomst hebbende met een tiniïuur en elixir ; en welkers onderfcheid hoofdzaakelijk beftaat in de confidentie en het uitterlijk aanzien; want een eigen t- jijke esfentie moet meer geverft, met meer extract, voor- eien en ondoorzigtiger zijn als een tinttuur, zo dat men '«r of geheel niet of nauwelijks doorzien kan ; maar een ■tlixir moet, zal het deezen naam met regt draagen , ^reel dikker en donkerder van verf als een esfentie en ge- heel ondoorzigtbaar zijn Hoewel 'er hedendaags wei- nig onderfcheid tusfchen een tinÜuur en esfentie geftelt word ; zo dat veele dingen tinBuuren genoemt worden, jiie esfentien ofwel elixirs moesten Jheeten, en daar in |
|||||||
M
|
||||||||||
/ ess.
oliede ruiker maakt, en dezelve bij de een of twee-
maal geëxtraheerde esjents mengt, eer men;ze filtreert. " Maar het ftaat aan te merken, dat wanheer de ftof- fe tot het maaken van een esjentie, benevens de harsag- 'tige deelen, ookgomagtige bevat; gelijk bijvoorbeeld de 'rhdbarber, jalappe, turbith, lorkenjwam, kina-kine, enz., de wijn-geest als dan niet al te fterk, maar wat phleg- 'g&aiijk dient te zijn, om dat de fterke geest alleen de 'liarsagtige deelen folveert en niet de gomagtige: Of men extraheert zodanige ftoffen eerst met heel fterke wijngeest, en na de afgieting der extractie vervolgens het te rug aeblevene met een zwakke waterige geest of met water, en men giet daar na de beide extraéten bij malkander, Jiet welke in zodanig geval de beste manier is. Ook wor- den de ftoffen zomttjds, om zo beter uit te trekken en 'ile extraitien der esjentien te vermeerderen, eerst met gtßnolten wijnßeen-zout of liquor van vaste J'alpeter be- vogtigt : Ook dient in agt genoomen, als men een za- mengeftelde esjents uit verfcheiden zeer verfcbillige din- gen , bij voorbeeld uit dikke zappen, extraüen, harfige balfems,gommen en andere taaije dingen, teffens met wor- telen , bladen, bloemen, fpecerijen, enz. zal maaken , dat het heter 'is, dat men deeze dingen niet alle onder .een geuiengt en te gelijk, maar zommige die van eener- leij aart zijn , bij voorbeeld de dikke harfige en taaije, enz. bezonder uittrekt, en vervolgens de extracten bij malkander giet, en het dan nog wat laat digereeren en circuleeren. Hoe veel geest men tot de ftoffen neemen moet, heeft
juist geen vaste bepaaling, dewijl de eene ftoffe meer extractie uitlevert, als de andere : Zommige rekenen tot een half of geheel drachma van de ingrediënten, een .once geest; dog gewoonlijk giet men zo veel geest op de ingrediënten, dat dezelve 3 â 4 vingerbreed daar over ftaat : Het komt 'er hoofdzaakelijk op aan, om de es- .fentsv.se) extraitie te doen hebben en. kragtig te maaken: Hieruit volgt,datmen niet te veel geest moet neemen; want het is niet de geest die aan de Lijder dienst doet ende ziekte geneest, maar de extractie moet het doen," wesbalven.de esjentien iterk moeten zijn, anders helpen ,2e niet; daar en tegen als ze fterk en kragtig zijn, zijn ze dikwilsvan veel nut.; dewijl ze het kragtigfte uit de medicinale ftoffe bevatten. Men kan ook ex tempore of in zeer korte tijd esjentien
maaken, als men dikke zogenaamde extracten van de ftof- fen heeft, daar men een esjents van begeert ; want'dan heeft men maar wat brandewijn te neemen en dezelve met zo veel extrait te mengen, tot dat 't de confiftentie van eene esjents verkrijgt, en op het laatst doet men 'er wat 'gedistilleerde olie van dezelfde ftoffe waar van het ex- tract gemaakt is, (indien dezelve olie geeft) met zuiker tot een eleojacharum gemaakt, bij ; zo is de esjents tot op het filtrceren. na vaardig. De Heer Neumann leert ons de esjentien op de vol-
gende wijze bereiden: Men doet de klein gefneedene ofgeftootene ftoffen in een kolf, of rctorte, giet'er beste wijn- of koom-brandewijn, of eenigc andere brand- •baare geest op, digereert het een ige dagen zagtjes en be- waart den geest die 'ervan afdistilleert, waar na men de extractie afgiet en de te rug blijvende -afgetrokkene itoffe uitperst; dit uitgeperste trekt men in hetmanenbad a<> tot de dikte van een extract, die men voor eerst be- waart , en men giet den afgetrokkene geest bij de eerfte overgekoomene bewaarden geest; met deeze bij zaamen Segootene geest maakt men een tweede extractie, over nieuwe ftoffen, bij een matige en geftadige warmte, en ** Deel.
|
||||||||||
m$.
|
||||||||||
dezelve cfaaf na gelijk de eerfte afgegooten en uitgedrukt
hebbende, doet men ze in een kolf, en hier bij de bovengemelde dikke extrait van de eerfte uittrekking-, zet het dan in een zagte digestie en Iaat het met elkander maar zo lange circuleeren, tot dat de dikke extrait 'er geheel in ontbonden is, zulks altemets eens omfchud- dende, waar namen het filtreert: zo verkrijgt men, vol- gen dé Hr. Neumann , een behoorlijk goede esjents. Maar wanneer het fubjeit of de ftoffe tot de esjents een dikag- tige en zwaare olie bevat, die zig niet gaarne met de geest wil vereenigen, zo raad de Heer Neumann, dat men wat van de uit die ftoffe voorheen gedistilleerde olie met zuiker moet mengen, dezelve met de uitgetrokkene esjents allengskens moet zaamen wrijven, en het dan be- nevens de dikke extrait, gelijk gezegt is, zagtjes laatert digereeren en circuleeren , het welke dan een heerlijke esjents geeft. Dog deeze manier van de Heer Neu- mann is wat wijdioopiger en moeizaaraer : Meest wor- den de esjeutien gemaakt op de bovengemelde eerfte ma- nier; die ook heel goed is , inzonderheid als men ze door dubbelde aftrekking of bijvoeging van de gedistil- leerde olie, enz. wat fterk en kragtig maakt. Daar worden zeer veele voorfchrifteu van enkele esjenti-
en gevonden; en dewijl dezelve heel nuttig tot geneezing van vcelerlei ziektens, ~en ook niet bezwaarlijk te be- reiden zijn, als men ze zelf maaken wil; zozullenwij ten dienfte van de huisvaders en andste, eenige van de beste en gebruikeiijkfte hier gaan befchrijven. Bitter Esjents (Esjentia amar.i) te maaken,
. Neemt toppen van aljem, een en een halve handvol; cardebenediüe , duizend gulden-kruid en herts-tong, van elks een handvol ; lepel-bladen, een halve handvol; je- neverbefiè'n, een en een halve handvol; gentiaan- en ze- doar-wortel, beste aloë, vüjrrhe en oranjeJchillen, van elks een drachma; alles grof gefneeden en geftooten en in een glas gedaan zijnde, giet 'er twee pond goede wijn- geest of brandewijn op, laat het 8 dagen of langer op een warme.plaats trekken, het al te mets omfchuddende, en gfet het dan door. Deeze esjents is dienstig voor een .zwakke maag, verloorene appetijt en andere gebreken die uit de maagvoortkoomen. De dofis is van 40 tot öo druppels, h ; Hailijche Bitter - Esjents (Esjentia amara Hallenßs').
Neemt rhijnvaaren en water-klaver , van elks twee
oneen ; pimpinel-wortel, angelike-wortcl, patich-wortel en barnßeen, van elks een once; klein gefneeden en ge- ftooten zijnde, giet 'er 20 oneen brandewijn op, en laat't eenige dagen warm trekken , dan gefUtreert ; maar het is betcr-dat men de barnfteen, en het overige elks alleen laat trekken , en dan de extraitien te zaamen giet. Deeze esjents is kostelijk in een zwrakke maag, en als
dezelve niet wel kookt, als mede tegen de rauwigheden in de buik,of fcheurbuïtige vuiligheden, fchurft, enz.; de doßs is van 40 tot 5o druppels. Zamengeflelde Esjents van alje\n (ßsjentia ab-
fintliii coinpofità). Ncemttoppen van aljem , drie handvol; cardebenedi&e., een handvol; didzendgulden-kriild, een halve handvol; calmus' en zedoar-wortel, van elks een half once,- oran- je-en citroen-Jchillen, van elks een drachma; caneel , twee drachmen, en kruidnagels, een half drachma; alles klein gefneeden en geftooten zijnde, giet'er anderhalf pond wijngeest op, en laat het eenigen tijd warm trek- ken, dan gefiltreerr. Dit is een heerlijk maagmiddel, en in allerlei maag- P gebreken |
||||||||||
T.,
|
||||||||||
V
|
|||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||
'm
|
|||||||||||||||||||
ESS,
|
|||||||||||||||||||
gtWIV.IWii «.--------•(-,,----------------■------------ - -- -
appetijt; men gebruikt ze als de voorige;
|
ing, eh maakt oî brandewijn, 20 veèl nodig is, mengt dan de afgè-
trokkene esfents met een heel flerke esfents van fiat.
|
||||||||||||||||||
dium.
Deeze esfents bevordert de ongevoelige uitwaasfeming,
en brengt een zagte zwecting te wege, is derhalven zeer dienftig in allerlei heete, kwaadaartige en andere koort- zen, in ïngeflagene'fchurft, en meer andere ziektens, daar eene zagte zweeting vereischt word ; de dofis g van 25 tot 40 druppels. |
|||||||||||||||||||
Maag-esfents (Esfentia ßomachica Dolcei).
Neemt geest van natuurlijk ammoniak-zout, en gerecti- ficeerde wijngeest, van elks vier oneen ; kruidnagels , 'drie drachmen; caneel, een half drachma, en zw~arte pe- per, een half once; digereert het te zaamen, en filtreert het. |
|||||||||||||||||||
Dit is ook een zeer goed maagmiddel; de dofis is tot
c;cn drachma. Ander Maag-esfents {Esfentia flomachalis
polijchresta). Nemt lange, zwarte en witte peper , gengber, en car-
demome, van elks een half once; Spaanfehe peper, twee oneen; liquor tan geblade wijnfleen-aarde, en wijnagtigo geest van ammoniak zout, van elks een pond; de fpecies "klein gemaakt zijnde , giet 'er de vogten bij, en-laat het weyrm trekken, dan gefiltreert. Deeze esfents is zeer dienftig in een kwalijk gefielde
rouwe niet wel kookende maag, en allerlei ziektens die daar uit voortkoomen , als duizeling, winden, enz., bevordert de kooking, en maakt appetijt. Windbreekende Esfents (Esfentia carmina-
" '' tiva Wedelii). Neemt zedoar-wortel, een once; everwortel en galan-
ge-wortel, van elks een half once; oranje fchil, anijs-en carweij-zxad, en roomfchi camille-hloemen, van elks twee drachmen, kruidnagels, laurier-befiè'n en cahnus-wortel, van elks anderhalf drachma, en foelie , een drachma ; alles grofjes kiein gefneeden en geftooten, laat het met genoegzaame 'geest van citroenfehü extraheeren, en doet 'er dan* wat falpeter-geest bij, zo veel tot dat het wat zuuragtig is. Deeze esfents is zeer dienftig voor winden , en buik-
krimpingen , verfterkt ook de maag en ingewanden, en bevordert de kooking en eetlust ; de dofis is tot. een drachma. Borst-esfents (Esfentia astlvnatha vel Pe8o-
ralis Ie Mortii). Neemt gefchuimde honing, en zoethout, van elks twee
oneen; benzoin-bloemen, en opium, van elks een drach- ma; camfer, een fcrupel; gedistilleerde anijs-olie, 24 druppels; w ij nfl een-zout, cenNpnce, en brandewijn, zo veel genoeg is ; neemt ongeveer de helft van de bran- dewijn, en van het wijnfleeivzout, hiermede trekteerst het zoethout uit, en met de andere helft van beide, fol- veert het opium; de camfer vereenigt met de anijs-olie; als dan neemt de uitgedrukte extracten van het zoethout en opium, doet 'er de benzoin-bloemen, de vermengde ■anijs-olie, en op het laatst de honing bij^ digereert en circuleert het eenige tijd te zaamen , tot dat alles wel vereenigt is, en filtreert het ten laaiden.. ,Deeze esfents word gepreezen in de borst-ziektens ,
hoest,-aamborstigheid, enz. . Vergif-weerfiqande Esfents (Esfentia aleXi- '
pharmaca Stahlü).
Neemt meester-wortel, angelike-wortel, alands-wortcl,
ever-wortel, pimpernel wortel, fwahiwe-wortcl, en witte
'diptain-wortel, van elks een once ,' fnijd en ftampt deeze
wortelen grofjes, en extraheert ze met flerke wijngeest
|
|||||||||||||||||||
Esfents van fcordium (Esfentia fcordiï).
Neemt in de fchaduwe gedroogde fcordium, zo veel
gij wilt, extraheert het met hoog gerectificeerde wijn- geest, of flerke brandewijn, zo veel genoeg is; waai door alle reuk, fmaak en kragt uit de fcordium getrokken, en de esfents zodanig zat-groen geverft word, dat ze te- gens de zon gehouden, 'er gelijk als zWart-groen uitziet. Deeze esfents doet zweetcn , en is in kwaadaartige
koortzen een heerlijk middel ; gelijk ook in de verftop- ping der leveren milt, als mede in verzwoorene etter- \ agtige long, en andere inwendige gezweeren. Esfents van de houten (Esfentia lignorum).
Neemt heilig- of pok-hout, drie oneen; J'asfafras, twee
oneen; rhodisch hout, een half once; rood en geel fan- iel-bom , china wortel en farfeparille, van elks een once; alles klein gefneeden zijnde, giet 'er op lïquor van vaste faipeter, ongeveer drie oneen , laat het dan 8 dagen warrii itaan digereeren , daar na giet 'er bij geest van duive-ker- vel ., of anders beste brandewijn, zo- veel dat de;:elve \te fpecies drie of vier vingerbreed overdekt , en laat het wederom 8 dagen in een zagte warmte digereeren, eil dan filtreeren. Andere necmen in plaats van de liquor van vaste faipeter , liquor van de geblade aarde van wijn- fteen. Deeze esjents drijft bet zweet, en zuivert kragtig het
bloed; is derhalven zeer dienftig in de fchurft en rou- wigheden der huid , en andere onzuivfcrheden des bloeds. ' Moeder-esfents (Esfentia Hijsterica).
Neemt angelike-wortel, en candifche dipt am , van elks
twee drachmen; brijonie-en zedoar-wortel, van elks eet) halve once, toppen van moederkruid, rofemarijn en wijn- ruit, van eiks twee vingergreepen ; lavas--en pastinaak- zaad , van elks een en een half drachma ; laurier be'fiën, bevergeil en duivels-drek, van elks twee drachmen, en beste faffraan, een drachma; alles klein gefneeden en geftooten, maakt het tot een pap met geest van ammo- niak-zout , giet 'er vervolgens agt oneen beste bran- dewijn op, en laat het warm trekken., daar na gefil- treert. Deeze êsfivitteXi in moeder-gebreken en ver/tikkingen
zeer dienftig, ftiltde opkooinende benaauwtheden e'1 pijnen ; men geeft ze tot 40 à 50 druppels in mslisß' water , of iets anders. Jicht-esfents (Esfentia arthritica).
Neemt ronde holwortel, witte gentiaan-wortel, alani- wortel, en farfeparil-wortel, van elks een once; chtr madrijs met de bloemen, betonte met de bloemen, i'sW' cijpres, en water-klaver, van elks anderhalf -handvoh blauwe guichelheil bloemen, duizendgulden-kruid en •>'• Janskruid bloemen , van elks een handvol; Jieilig-houte° J'asfafras, van elks een half once, en arabifche cost-wofteU twee drachmen; alles klein gefneeden zijnde,, gïèt-<* |
|||||||||||||||||||
r
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ä
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
JESS.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
<f?3
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ÎO
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ftest van aardwormen.op, zo vee! genoeg is, naameh'jk zelve, en .vrederftaat dp verrotting, weshalven ze ook
drie à vier vingerbreed hoog over de fpecies, laat het van een groot nut is , in het heete en beginnende koud-
agt dagen warm trekken, en gefiltreert zijnde, voegt'er vuur, na de gedaane fcarificatie, als men ze'met war
hii vlug zout vanadderen, twee drachmen. „ camfer-geest mengt ; niet minder dienftig is'ze ook in
Deeze esfentie is een deftig middel in allerlei jicht en opengefneedene of opgebrookene gezwellen en vuile ge-
podagra, kramp, enz.; men neemt 'er 30 à 50 druppels zwecren, enz., enmet^mf van lepel-bladen vermengt,
twee maal van in ; ook kan men de pijnlijke plaats daar tegen het vuil of verrot fcheurbuitig tandvleesch ; iri-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wendig is ze dienftig om de inaandftonden te bevorde-
ien. Zie MIJRRHE. Esfentie van Boerhave, zeer dienßig voor het gra-
veel, en kwaaien die uit de maag en koude fiijmen ontflaan. Neemt alands-wortel, zoethout en calmus-wortel, van- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inede.warm beftrijken, en het inwrijven
Goede Purgeer-esfents {Esfentia catha&ica).
Neemt alandy/ortel en zoethout, van elks drie drach- men; van de fteelen gezuiverde fenés-Uaden, anderhalf once; anijs-en coriander-zaad, van elks drie drachmen; fhabarber, twee drachmen , en uitgezogte corinthen , |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i lood; alles klein gefnceden en gckneust zijnde, giet elks een once; coriander-, petcrfelie-, 'anijs- encarweij-
'er twee mingelen beste Franfche brandev/ijn op, en Iaat zaad, van eks een half once; jenever-befiën, een once;
het wel toegeftopt, 10 à 14 dagen op een warme plaats gedroogde oranje-/chilien, een halve once; beste wrih-
trekken, het altemets omfchuddende; daar na giet de then, 8 oneen; vijgen, 6 oneen; fajfraan, een half
esfents zagtjes : af in een ander fles, of filtreert ze, om lood; rhabarber, a oneen; fenés-bladen, naauwkeurig
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zï klaar te hebben
Hier van neemt men 's morgens, of 's avonds eer men |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de fteelen gezuivert, 4 oneen ; dit alles klein ge-
fneeden of geftooten zijnde, giet men'erzes mingelen |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te bedde gaat, een lepel vol^ min of meer, naar den gemeene carweij-jenevcr op, laat het dus veertien dagen
ouderdom-, waar van men een gemakkelijke ftóelgang in de zon, of van verre bij het vuur trekken, het zei- verkrijgt; ze zuivert het lighaam, en yerfterkt ook tef- ve dagelijks ter deegen omfchuddende,- voorts giet men |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fens de maag en ingewanden.
rfndere algemeene Purgeer esfents.
Neemt jàlappe, drie oneen; zwarte niesworteï, een
halve once; fcammonie, zes drachmen; caneel, twee
drachmen , en citroen-fchil, drie drachmen; alles tot
een grof poeder gemaakt zijnde, giet 'er een half minge-
|
net zelve zagtjes af, en laat het filtreeren, waar na het
in ter deegen toegeftopte flesfen tot het gebruik bewaart word. Deeze esfents verfterkt en onderhoud de levcns-krag-
ten, geneest veelerlei ziekten? en gebreken, die uit da maag of koude liijmen voortfpruiten ; is mede dienftig tegens het graveel ; men moet dezelve dagelijks ge- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len goede brandewijn, of beste jene ver op, en laat het bruiken; de gewoonc dofis is 's morgens en's avonds een
10 à 12 dagen op een warme plaats trekken, giet daar ordinair theekopje vol, kunnende egter na de omftan-
nahetklaare af, filtreert het, en bewaart het in eenwel digheden vermeerdert, en ten aanzien van kinderen ver-
gefboten fl.es. mindert worden.
Deeze esfents purgeert allerlei kwaade ftofFen uit het |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pârnfiren-esfents {Esfentia ficcini).
Neemt fijn gepoederde barnjleen, een once; van het Ccberpiïealçalifche zout, dat uit potasch en levendige kalk geloogt is, een half once ; mengt en wrijft het een tijd lang wel onder malkander, dan in een kolf gedaan zijn- de, giet 'er wijngeest of brand; wijn over, ter hoogte van drie à vier vingerbreed, maakt ze met een ftop of |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lighaam ; men neemt 'er 's morgens nugteren 30 of 40
druppels van in, met thee , cojfij of vkeschnat, en zo liet binnen een uur of twee niet, of niét genoeg werkt, kan men 'er nog cenige druppels van neemen. Esfents van ijzer-vitriool {Esfentia vitrioli mar-
tis aperitiva Ludovicï). |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neemt groene ijzer-vitriool en crijstallen van wijn- blaas wel toe, en laat het eenige dagen digereeren, tot
fteen , van elks zes oneen ; giet 'er^ drie pond water dat de geest wel geverft en rood js ; andere weeken de bij, en laat het op een zagt vuur, onder geduurig om- larnfïeen, in plaats van 'er het gemelde zout bij te voe- deren, kooken, tot dat het de dikte van honing ver- gen, vier-en-twintig uuren in een half once liquor van kreegen heeft, en de derde- of vierde-part vermindert vast wijnfleen-zout, en gieten 'er dan de brandewijn bij. is; als het dan koud geworden is, doet het in een fles, Deeze esfentie opent de verftoppingen , bevordert het en giet 'er twee pond wijngeest of brandewijn op, en wateren, de baaring, en den omloop des bloeds ; ver- laat het op een warme plaats 10 à 14 dagen trekken, fterktook de zenuwen, is deihalven zeer dienftig in he- dan afgegooten en gefiltreert. roerte, Iammigheid, vallende ziekteen moederkwaaien; Deeze esfents verfterkt de maag, als dezelve vcrflapt ook is het een treffelijk middel in de zaadloop,, als me-
iSi en herfielt de verloorene appetijt; is mede zeer dien- de in de wittevloed, met rofemarijn-water gebruikt ;- de
"ig in de miltziekte; men geeft ze van 40 tot 50 drup- doßs is 20 tot 30 druppels,
pels. '
Balfamijke Bamßeen-esfents {Esfentia fuc-
. Esfentie van mijrrht {Esfentia mijrrhœ). cini balfamica). Neemt beste mijrrhe en canarie zuiker, van elks een Neemtbamfieen, en van het J'cherpfle zout dat uit pot- halve oncè; giet 'er beste brandewijn op, ter hoogte asch en levendige kalk bereid is, ftampt het wel onder van vier vingerbreed, en Iaat het cenige dagen zagtjes malkander ; doet 'er dan bij balfem van Peru, twee digereeren , tot dat de brandewijn wel geverft is; giet drachmen, en wrijft het dan één of twee uuren ; ver- clan de esfents zagtjes af. volgens giet 'er geest van bamßeen , of van de balfem Deeze esfentsword meest uitwendig gebruikt, zefcheid van Perubl], en Iaat het in het marienbad eenige dagen T fe-Pare«t de kanten tij opene wonden, zuivert de- digereeren, tot dat de geest genoegzaam geverft is. P 2 Deeäe ,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ESS. EST. ESÜ.
doen moet; giet dan de esfents zagtjes af, en EltreèHf
ze. Deeze esfents is zeer aangenaam-,'verkwikt het har-
te, verfterkt de maag, moeder en leevens geesten, ver. vrolijkt en verwarmt, enz.; de dofis is 20 à 30 drup- pels. t-i ' ■ Zamengeflelde Caneel-esftnts- (Esfentia cinna- i .....
inomi compofita). Neemt beste caneel, een once; kruidnagels, een half-
once ; foelie , twee drachmen ; lange peper en coriander- I zaad, van elks een drachma; alles klein geftooten zijfl. I de, giet 'er beste brandewijn op, ter hoogte van drts I vingerbreed; dan laaten trekken, en behandelt het ajs de voorige. Deeze heeft dezelfde kragten als de voorige, en is
inzonderheid zeer dienftig voor een gebrekkige maag, enz. Wij zouden geen einde hebben, indien we alle de
enkele en. zamengeflelde esfentien, die men bij de fehrij- vers hier en daar opgetekent vind, wilden befchrijven de gemelde zijn de heilzaamfte; wij zullen alleen maar nog eenige van de voornaamfte enkele esfentien niet naame opnoemen , die het meest gebruikelijk zijn, en op de bovengemelde wijze bereid worden, en welkers H kragten men op het artijkel van ieder fpecies vinden kan ; dezelve zijn esfents van agrimonie, van alandwor- tel, van akeleij-bloemen, aloë, alfem , ammoniak-gom, angelike, anijs, balfem van Peru, bast van winter, bit- ter-zoet, bijvoet, cahmis-wort:l, camille-bloemen, car- damome, cardebenediUe, cascarille, catevhu, cochenilje, duizendblad, duizsndgulden-kruid, duive-kervel, èeren- prijs, euphorbium, galange-wortel, galbaan-gom , genti- aan-wortel, hoef- bladen , hol-wortel, St. Jans-kruid, ju- lappe, jenever-beflïn, kina-kine, krappe, kruidnagels, kruifemunt, lavas , lepelbladen , kleine maankops-blas- men, mastix, meester-wortel, moeder-kruid , nagel-wor- tel y. zwart nieskruid-wortel, pareira brava, phnpinel' wortel, pokhout, quendel , rhabarber, rhijnvaar, roß' marijn , falfaparilie, flalkruid, tormentil-wortel, veil- cijpres, vlier-befiën, walwortel, water-klaver, wijnrui- te, en meer andere; ziet ook op't artijkel TINCTUUR; want de esfentien worden, gelijk boven aaugeroert ft, zomtijds tiniluuren, en de tinEluuren daar en tegen esfentien genoemt. ESSENTIE van AMBER, zie AMBER, t><is;.6S.
ESSENTIE van ANGELIKE , zie ANGELIKE-
WORTEL, pag.,$2. ESSENTIE van ANIJS , zie ANIJS, pag. or.
ESSENTIFICARE; Esfemificeeren; betekent in de
Chijmie, aan de gedistilleerde alcalifche geesten, W"1 eigen fal volatile of vlug zout, datdaar van gefublimeert is, weder te geeven, dat is, daar in op re losfén : T>ai zegt men bij voorbeeld , geësfemficeerde geest van hertt- Hoorn (fphïtus C. C. esfentlficatits). Men noemt ook esfentien, geësfentificserde esfentien,
wanneer de uitgetrokkene esfents nog eens op nieuwe fpecies gegooten en uitgetrokken word, om ze kragtigeI te doen worden. ESS'ERE, zie NETELZUGT.
ESTERLING; is een-zoort van TVit-visch, onder M
geflagt der Karpers behoorende ; zie NESTELING. ESTHIOM.ENES ; deeze naam wonTwel aarr een
invreetende zweer gegeeven. ESULA, zie WOLFS-MELK, ■"
|
||||||
Deeze esfents koomt met de voorfge wel veel ôvef-
een, maar is nog kragtiger en nuttiger; zij tempert alle zuure vogteri, en is ook dienftig tegen het graveel, en om de ftonden af te drijven ; als mede om den zaadïoop te geneezen. . u^mber esfents (Esfentia ambro)*
Neemt amber, twee fcrupels ; wrijft ze met een drach- ma canarie-zuiker, tot dat het wél vereenigt is, doer'èt dan bij drie oneen goede roofen-geest, of gerectificeerde wijngeest, en laat het een paar dagen in een zagte warm- te trekken , dan zagtjes afgegooten ; men kan 'er ook wel een fcrupel muscus, of dat beter is, eenige druppels ca- mel olie bij doen. Deeze es/mts heeft een heerlijke reuk,-ze vervrischt
het bloed, verfterkt de hersfenen en leevens-geesten , en vcrvrolijkt het gemoed; is deihalven een zeer goed iinalepthwn o?xerReïkend'middel, 'inzenderheid bij ou- de lieden, of na eene ziekte, om de verloorene kragten weder te verkrijgen ; de dofis is 10 à 20 druppels-; ze geeft ook aan alles daar men 'er eenige druppels van bij- mengt, een ^eer aangenaams geur. Esfints van bevergeil (Esfentia castorei).
Neemt gepoederde bevergeil, een once; doet ze in
een phiool of fles, en giet 'er een half once liquor van wijnjlcen of van vaste falpeter op , op dat het poeder ma- tig vogtig worde; Iaat het dan 24 uuren warm meuken; giet 'er vervolgens vijf oneen beste brandewijn op, en laat het 20 dagen warm digereeren, als dan giet dè es- fents zagtjes af. Dezelve verfterkt de moeder, en verdrijft de benauw-
.de ^mocders-opftijgingen en verftikkingen ; dient ook in de bcroertheid, jicht en vallende ziekte; de dofis is tot 30 druppels ; word ook onder de neus gehouden, en aan de neus, flaapen en pols- gewreeven. De esfents van duivels-drek word op dezelfde wijze be-
reid, en is indezelfde gebreken dienftig. Citroen-esfents (Esfentia citri).
Neemt beste citroenen, fchiltze duntjes, doetdefchil-
len in een fles, en giet 'er afgetrokkene citroen-geest, of anders beste brandewijn op, ter hoogte van 334 vin- gerbreed, laat het vervolgens op een warme plaats trek- ken , daar na giet het af, en perst het uit ; om deeze esfents flerker en kragtiger te hebben , kan men de es- fents weder 'op nieuwe fchillen gieten, en behandelen als vooren; op het laatfte filtreert men ze; men doet 'er ook wel het vierdedeel fchil van China's appels bij, .dat ze nog aangenaamer maakt. Deeze esfents verfterkt het harte, de hersfenen, maag,
gcdarmte en fchei-klieren, enz., verdrijft de winden , en is dienftig in ziektens, die uit een zuure (lijm ont- ïtaan ; de Éejts is tot een drachma, of 60 druppels. Oranje-esfents (Esfentia aiirantiorum),.
Deeze word van oranje-J'chilien met afgetrokkene geest van oranje-fchillen, op de zelfde wijze ais de vo.ojige bereid, en heeft ook het zelfde gebruik. . ' Esfentie van caneel (Esfentia cinnamomi):
Neemt beste fcherpe caneel, een once; giet 'er ff of
S oneen beste brandewijn op , „en Iaat het eenige -da- gen warm ftaan trekken, de fles zomtijds eens pmfebud- Ldende, gelijk men -altijd hij het bereiden van esfentien
|
||||||
ÈTS.
|
|||||||||||||||
ESU. ETH. : ETI. ETS.
■ f 'ESÜLA.VUJtPINAji.is het kleine fpringkruid ; zïe 'T ETHÏNÓIDES, zie.ZEEFSWIJZE-BEÉN.
ETHIOPISCHE OU JFJJ OOM-HARS:., zie ËLE-
3V11 GUMMI.: . ETHIOPISCHE PEPER-; zaad van .Zelim ; in 't
latijn Piper JEthiopicum ; is e.en zoort van zwarte peper die in een ronde zwartagtigepeal voortkomt, van drie â vier duimen lengte, en van dikte als een pennefchagt, waar in vericbeidcne zaaden of peper-korls in celletjes bevat zijn, welke de gedaante van een eij en de grooie van een kleine boon hebben, uitwendig zwartagtig en blinkende, e_n inwendig roodagtjg zijnde : De finaak van de peul en het zaad is fcherp, gelijk die van de zwarte peper. Men zegt dat deeze peper in Ethiopien aan een kruipende plant groeit, die nog bladen nog bloemen voortbrengt, maar dat de peulen voortkoomen uit kleine hooftjes die met een korte fteel aan ;de ftam zitten, 6, 8 en meer peulen uit een hoofdje: Dog deeze peper is zeer ,.zeldzaam in Europa, en weinig bekend. • ETHRON ; dit woord vind men bij eenige fchrijvers'ge ■
bniikt, om het onderfte gedeelte-van. den buik mede te betekenen. ETHUSA LÏNNJEI, zie SCHEERLING.
ETIQUETTE; dit woord, wiens oorfprong wij.niet
dan op gisfingen zouden kunnen bepaalen , word in de eerfie plaats een zoort van ceremonieel door begrëepen, v/elke de uiterlijke plichtspieegingen, ten aanzien van |
|||||||||||||||
vinge van, dat zij niemand, dan die r.ee.ds de konst ver-
Haan, verlichten kan.." ',..'.' '/'„'','; ' ." V • Omtrent .den oorfprong aéezer.aangénaameeti nuttig«
konst, kan ik 'niet veel zeggen; alleen geloof'ik , ait zij in het begin en midden van- de voorleedene eeuwé tot volkoomenheid gebragt is, gelijk blijken kan uit de P olïjgraphies , or the art of drawing , eiïgraving, etc hing,, liiriningy painting , ..&C. bij W.-Salmon, te.'Londen in den jaare ;i673 uitgëgeeven; ënyoornaamelijk uit A. Bos- SE, die In 1645 deeze konst'befchreeyen, en toegeëigent heeft aaneenen Simon Erjsiüs,. dié een'Hollander Was. KoTtelijk be'ftaat zij hier m,' men.ftrijkt óver eene wel-
gefleepene plaat eengrond of vernis.van wasch, hars en pik, enz. gemengt, ' deezen maakt men zwart met de vlam. vaneene dikke kaars; op deezen grond brengt men den omtrek der tekening, die men wil na-etfen; en deezen. omtrek, gemeenlijk door. overdrukkirig met roodaard ge« maakt, trekt men door. met ftaale naalden, op verfchiî- .lende wijzen gefteëjjeri, tot.'op het koper;, vervolgens- giet men'er fterkwater op, 'na eerst 'e.ene rand van groe- ne wasch om de plaat gemaakt te hebben', het welke het koper in de gemaakte groeven in de wasch wegbijt, min- der of meerder in evenredigheid van den tijd, en kragt van het fterkwater; dit gedaan zijnde, trekt men eene proef .vali deeze plaat, en verbetert, en verdiept'heç nodigemet het graveer-ijzer, I. Wij zullen nu eerst àantoqnen, hoe de plaat be-
reid en gefleepen moet worden ; 2. hoe de vernis of grond gemaakt; 3. hoe de tekening overgetrokken;'.4. hoe de naalden geileepen ; 5.- Hóe de.plaats moet gefchikt zijn ~ en 6. hoe het fterkwater gebruikt moet worden; dit is- de eerfte manier. 1. Hedend'aagsch heeft men eene andere manier in'
Frankrijk uitgevonden, welke de tekeningen zo nabij koomt, wanneer die met zwart of rood krijt gedaan zijn,, dat het alles overtreft; over deeze zullen wij ten twee- den handelen, te-meef, om. dat in'Holland, en onze Pr.ovintien dezelve geheel önbekent is'; niet tegenftaandc wij zeggen können, dat dé beroemde Heer Ploos vaït Amstel C. Z. Lid der Haarl. Maatfch. van Weten- schappen,, en 'Directeur van de Academie van Tekenkonst- te Amfierdam, eene veel heerlijker' manier uitgevonden 'heeft, welke niet alleen in zwart en rood-, maar in ver- fcheidene. koleuren teffens allerlei konst-tekeningéh ver- wonderlijk nabootst; wij- verwagten dat de uitvinder cleeze fraaije könstgreep binnen kort àan den dag zal leg- gen ,.' vermits zijn Êd.'er een'geheim van maakt, welke- aan niet dan zeer weinigen van zijne vrienden bekent is. De plaat word een koper genoemt door de Graveerders,
e'n moet zijn van zagt, best, rood Zwecdscb koper, wel- kenoggaten, nog barsten heeft; en welke eerst met het graveer-ijzer moét beproeft worden, of de fneede welef- . feu,,! en zagt vloeit ; het geele koper, is te bard', en door de ongelijke vermenging met de klamei-ftecn , onbekwaam om voor koristft'ukken te dienen, en vooral niet om ge- fitst te worden, om dat het fterkwater zeer ongelijk op- dit gemengt metaaf werkt; de dikte moet evenredigzijni aan de grootte; eene plaat van 12 duim hoog, en 9 breed,, mag wel een-twaalfde Rbijiil. duim tot'dikte hebben; der gr.ootérer meerder, en koudgeflagen zijn, dog droog ;• ■Men.lTijpt de, plaaten op verfcbillende wijze', of metëe- ne grove flijpfteen en water«, tot dat al de indrukken van- den hamer verdweenen zijn; .of wel, gelijk men thans te- .Amfteïdam dóet, men fchaaft ze gelijk ; vervolgens het- zij gefleepen,, het zij gefchaaft, polijstmen dezelve nat. P' X mét
|
|||||||||||||||
rang, geboorte en ftaat, regelt, en dewelke gemeenlijk
in ieder land verfcheiden zijn. Ten tweeden, word 'er eenoud gebruik of gewoonte door verftaan , en het is zo v/el ten aanzien van dit, als van het ceremonieel, dat men gewoon is te zeggen ; Dit is reeds van ouds een eti- |
|||||||||||||||
quette geweest. Ten dei-den, word dus het ftulïje papier
of parkement genoemt, het welk men op de zakken, daar de procesfen in gedaan worden, hegt, en waar. op de naamen- van de pleitende partijen, en die van hunne Advocaaten of Procureurs geftelt worden. ETSEN", Etzen oï Edzen ; is "een woord, welke ons
fchijnt aangebragt van de Hoogduitfchers, van Es/en ofeeten, om dat in de Graveerkonst die met fterkwa- ter.gefchied, h<-t koper weggegeeten, weggeknaagt, of weggebeeten word, zo als het onze Plaatlhijders noe- men. .' ; ,.' v Het Etjep, of de konst van met fterkwater te gravee-
ren, behoorde onder de algemeene befchrijving van Gra- veeren behandelt te worden, om dat zij 'er een deel van JS> en niet wel zonder behulp van het graveer-ijzer ten einde gebragt kan worden. Uit de aantekeningen van de Acad. Royale desfeien-
eesvan Parijs 1703. p. 175. en 1704. />. 152.' >tn, Svo. bjijkt, dat Mr. des Billettes over deeze konst,. .gé- »h als ook over het Graveeren, en Plaatdrukken ge- fchreeven heeft ,■ v/elke ik niet heb können magtig wor- deii ; thans zal ik mij bedienen van het uitmuntend' ver- » toog hier over te vinden in de Dicï.. Encijc. 'art. Gra- vure. Ik bekenne, dat G. Laieesse in zijn Groot Schilderboek 13de Boek, cap. 4.pag. 3(5.9.. en vervolgens, over de Etskonst, gelijk, ook pver.de.Graveerkonsthan- ue.t; dog niet als plnatfnijder, maar als beoordeeier;'waar & de eene te prijzen zij. boven de andere, en wat.'er in waargenoomeu moet worden, zonder opzettelijk van de «onst te fpreeken. De. beroemde Ranauw'geeft.'er in ijn Kabinet der natuurlijke historien, konsten 'en weten- -Mappen.,£d_e deel p. 51. 5..53.zulke.eeoe.i;orte.befchrij- |
|||||||||||||||
"EtS.
Mhét liöutsktsófvarl willigen hbut,:i wàarv¥rï de^aVrzorg-
„'yuldfe afgedaan moet worden, . toti dat de plaat fpicgel .glad i's ;;uaar na polijst men ze over met zeer fijn gewrec- ','vcn' eri gezifte Engetfche fteen, 'met een weinig olie ; an- ,dercn bruineeien de plaat geheel over, het welk eene 'kundige hand vereischt, anders laat ook het brui neer-ijzer 'ftrecpbn; na " Naauwkeurigq Plaa.tfriijders Liaten de plaat eerst door
'8cn drukker proeven, waar door men de allcrgeringfte -laut ontdekken kan. De plaat dus gepolijst, moet zeer naauwkeürig fchoon
':gemaakt, " ëh gezuivert worden, om geene krasfen te,
'änaaken, 't is best hier toe een lapje fatijn te gebruiken.
, i2.Dc plaat gezuivert zijnde, word vernist op deeze
jwijzc :
De eerfte etfers, gelijk A. Bosse leert f. o.,'gebruik-
-ïten Burgondifche ƒ>?!',, vijf oneen, en harst, vijf oneen, lieten dit tezaamen fmelten in een niéuwe verglaasde pot, en dceden 'er bij nooten- 'of lijnzaad-olie, tot vier on- Veen ; hatende dit te zaamenkooketi, tot dat deeze ver- nis tusfehen de' vingers getrokken' draaden fpon; daarna flensden zij deeze vernis dooreene fchoonedoek, goo- ten ze in eene fchoone verglaasde pot, maakten ze tot Hokken, welke zij in eene glaze fles wel toegettopt met 'een' blaas 'er over, tot twintig jähren toe bewaarden. . Callot bediende zig van een ander, welkegenoemt
word vernis van Florence; deeze was dun, en beftond iiiit goede, heldere' lijnzaad-olie, welke men laat heet worden in eene verglaasde aarden pot, v/aar in men even. veel inastik doet fmelten; het.gefmoltcne doet men in ee- ne fles met een wijden hals, op dat die zig wel bowàarp. Veelerlei zcoiten van vernis worden 'er gemaakt, on-
der welke deeze de beste is. Neemt witte wasch, twee oneen ; pik van Burgondie, een
once, en fpaat of asphalt, in 't fransch fpnlt, die zeer fijn gewreeven is ,. twee oneen; laat dit alles kooken in eene fchoone pot, tot dat een drop 'er van op de plaat .gevallen, en koud geworden zijnde, na drie of viermaal geboogen te zijn, hegt;, giet vervolgens allesuit in ee- ne pot met laauw water, en maakt 'er van kleine ft'ok- jes, van een pink dik, en omkleed die met nieuwe zij- den taf, en bewaart ze tot het gebruik; men omwoelt altoos deeze ftokjes, ook de bovengemelden. Onze kunstenaars zijn zeer geheim met hunne compo-
Tiden, en maaken'er tweeërlei, voor de zomer en win- ter ; geevende de eerfte wat meerder hardheid, de laat- fte wat minder; de leezer zal ligt met de oliën te voo- ren opgenoemd, zijn oogmerk hier in bereiken., en dui |
||||||||||||
'die'zeer dun is, van een patrijs, ofan'a'er'ïg'eV'ógèlte.
of met. de palm van de hand, of met een popje taf' waar in een-weinig fijne plukzel gèvult is ,'■ de vernis «gaal overal heen ftrijkeri, en weghedmen het geenë ta dik is; de ondervinding leert egter, dat een popje'taf hét beste middel is; de veder laat ftreeken' na, en de hand veegt zomtijds het vernis ongelijk af; wanneer dit wel gedaan, en de vernis egaal gefmolten is, neemt men de plaat van het vuur; af',' op dat de vernis.niet '■verbrand, of te hard word: Dit gedaan zijnde, neemt ; men eene kaars'van fme«rj of wasch, men koert mét de handfehroef de plaat t'onderfte boven, en maakt met de punt der vlarnmc, of rook , het Vernis zwart; wél I zorg draagende, dat de pit. het vernis niet raakt; dit vet. nis bedekt dan de gehcele plaat, en fterkwater 'er op gegooten, zoude nimmer het koper aandoen, -ten waare men 'er met de 'naald de vernis aftrok, zo dât het ko- per bloot kwam, hier op-werkt dan het fterkwater ; en zie diarwaat-in het ctfen beiiaat. 3. Het .ctfen is niet alleen gemakkelijker om uit te vos.
ren, dan het gravceren, maar de tekening word'ernct- ter in gehouden, en hier toe gebruikt men verfebeidene middelen. Men beftrijkt de tekening, die mennamaaken zal, van ag.
ter met fijn krijt, rood aard, of potlood; men legt ze op de plaat. en men haalt met een ftompe naald de omtrekken zeet 'zorgvuldigom, en op dat de tekening niét vcrglijdö,'plakt- men dezelve met een weinig wasch aan de vier hoeken vast;-'dus verkrijgt men zigtbaare omtrekken, dog dan is de figuur omgekeert als de plaat gedrukt word , en dik- wils heeft dit gelegenheid gegeeven, dat de degen aan de rechterhand, en de feepter in de (linkerhand van ko- ninglijke pourtraiten gevonden word; men heeft, om dii voor te koomen , als de tekeningen met oost-indifcln inkt gedaan waaren, de omtrekken met rood aarde om- getrokken , en dan op de plaat overgedrukt; dog dit kan niet gefchieden aan rood aard, potlood, en andere teke- ningen ; men heeft diarom zig toegelegt, om de tekening altoos te bewaaren, en nogthans de nette omtrek te be- houden; neemt dan zeer fijn postpapier, dat wel droog is, vernist het met terpentijn-olie, of venetiaanfebe terpeiuijn, of andere dunne vernis, over het vuur, zo dun als inoogelijk is., laat het koud worden; op dit pa- pier kan men met rood aard tekenen , en met potlood, ook met inkt, en zeer doorfchijnend zijnde, zonder kle- verig te zijn, laat het de figuuren die men aftekenen wil, ligt doorzien, en overtrekken; vervolgens legt meu da- ze omtrek op deplaat, be waas fem teerst de plaat met zij» |
||||||||||||
delijk zien, dat de ondervinding hem fchielijk te rech- adem, en drukt met de vinger of nagel agter op 't vet-
te zal brengen; wil hij eene grootere hardheid hebben, nist papier, tot dat de omtrek overal geraakt heeft; wan- zonder 'er olie bij te doen, laat hij de vernis een weinig neer de plaat lang werks vereischt, eer ze afgedaan is, , langer uitdampen, of doet 'er een weinig meer pik, of moet men de plaat nog eens warm maaken, tot dat de //>aat bij: Het vernis klaarzijnde, Icgtmen dewel fchoon- vernis fmelt, als dan is de omtrek als ingedooken, en Iaat. zig niet afwrijven, al moest het een geheel jaar
duuren; daar anders door de zagte doek, die men 'f' over legt, om door de hand het vernis niet te kwetzen( |
||||||||||||
de omtrek zeer fchielijk a f dijt, en verlooren word.
Wij hebben reeds aangemerkt, dat de figuur omgö*
keert gedrukt word , wanneer men ze recht etst op de .plaat; dog als men de omtrek omgekeert etst, gelijk no- dig is, valt het moeijelijk de tekening te volgen; om dit .te verhelpen, zet men een ftuk fpiegelglas voor zig, cn daar onder de tekening, dan is die omgekeert, en zeer ligt te volgen. 4. Om het werk te volvoeren, heeft men naai*"
(Bossï
|
||||||||||||
doen rusten, en warm worden over de kooien die over-
al eene maatige, dog gelijke hitte verfpreiden moeten ; .men beknijpt eerst de plaat tusfehen eene handfehroef, •of tusfehen twee, wanneer dezelve zeer groot is, om ze te beter te behandelen ,• daar na ftrijkt men het vernis Jangs de plaat, * volgens verfcheidene ftrekkingen, de . warmte van de plaat dóet het fmelten en door de taf heen gaan; wanneer, naar uw oordeel, genoeg vernis "«over de plaat geftreeken is, zult gij of met eene yeder, |
||||||||||||
___________
|
||||||||||||
Eï-S.
|
|||||||||||||||||||
ETS.
|
|||||||||||||||||||
Wr
|
|||||||||||||||||||
fw'^E fi. s.'en 50 "van verfcbillende diktehs, die'men
L laii^s houtjes zet van 5 du im, ter dikte van een febrijf- pen;; van c'eezc fulp* men zommige geheel rond, ande-. ren fchuins af; om de omtrek, of lijnen te verdikken; veele meesters werken flegts'met ronde punten, andere niet platte, of febopjes, dat is fchuins afgefleépene naal- den die hier door eene ovaale oppervlakte krijgen, (ßossE pi. 5-'fig.I; en 2.) met deezen volvoert mende seheele tekening op de plaat, zorgvuldig oplettende dat de "rond of het vernis niet bij te groote ftukken 'er af- ipringt, als men veele fchaduwe te maaken heeft. 5, Men vind de manier, hoc men zijnen winkel moet
tocüellen, zeer naauwkeurig afgebeeld in de Dia. Encijc, tsc. des planches 5 vol. Gravure pi. 1. en vrij wel bij Felibien p. 285. ook bij Luijken menfchelijk bedrijf *. 171. : De glans van het koper te flerk zijnde, hangt men een raam met geolied of met vet, reuzel, enz. door- trokken papier , het welk de fchaduwe van de hand weg- neemt, en volmaakter alles op de plaat doet zien; men zit zijdelings, zo dat' het licht op de rechterhand valt ; zommige zitten, en hebben eene beweegelijke lesfenaaf, y.-nar op zij de plaat lei |
de het terFgns met «ene veder langs- dé. plaat, om der
lucbt-bellctjes 'er af te neemen ; '.een ieder kan hier ia- zijne verkiezing volgen. Vermits nu-niet alle deelen even diep gebe'etefi moe;
ten worden, voornaamelijk in landfehappen, en bijwer- ken;, laat men het fterkwater'er na verloop van één of meerder uuren afioopen, men wascht de plaat fchoon af' met \vater, droogt ze langzaam, en men veegt of krabt met een houtskooltje de vernis een weinig af, om tè zien of het genoeg gebecten is ; dit zo zijnde, ftopt méij al warmen noodig oordeelt, met een vernis, bekent oar der den naam van ftopgrond. Stopgrond, hoe te maaken.
Neemt Venetiaanfche fchilderij-vcmis, mengt daar in- lamp-zwart, en ftrijkt met een penceel dit vernis over alle de deelen, die gij wilt bedekt hebben; daar na lege men de plaat als te vooren in het fterkwater, en laat ze? ■weder eenigen tijd bijten, floppende als het noodig is.,, nog eens bet tweede verfcniet, en zo dikwerf als men- het goed oordeelt, ten-einde toe; de tijd kan niet be- paalt worden, als afhangende van de natuur van het ko- per, van de kracht van het water, de lucht, en.de wij- ze van bewerking met de naald; deondervinding móet dien. bepaalen; alles gedaan zijnde, maakt men de plaatfchoon met water, en warm, wrijvende zeer voorzigtig al.bèe vernis weg, en gebruikende hier en daar een houtskool;.- daar na-laat men 'er eene proef op drukken, men noemt- dit een fterkwater-druk ; «hier na verbetert men de plaat- met het graveer-ijzer, tot dat zij volkoomen is. Wanneer men in plaats van azijn fpiritus nitri neemt,,
oïfierktvater met olie van vitriool en falpeter gemaakt,. dan moet men de plaat met zagter vernis beftrijken, an- ders fpringt het vernis. • . II. De tweede manier van etfen, word bij deFrari--
fchen Gravure en maniere de Crayon genoemt , welke gantsch nieuw, en over v/e in ige jaaren door den Heer François in Frankrijk wierd uitgevonden, die met een. jaarwedde deswegen van den Koning begiftigt is; tegens- woordig munt de beroemde Graveerder De Marteau daar in uit. Louis Bonket heeft van gelijken verfchei- dene fraaije ftukken gemaakt, onder andere eene tête de Vernis, die zeer zagt behandelt is. Mr. Chaei>entie.r.. heeft zommige tekeningen met roet getekent, dus nage- maakt, welke mij toefchiinen, eerder op de manier van Ploos van Amstel., dan van François gedaan te zijn. Wanneer men niet weet hoe zij uitgeyoert word, zou-
de mén meenen, het was.'zwarte konst, dog niet ge- fchraapt, maar enkel hier en daar gegrond, en dan af- gefchraapt; daar het waarlijk etfen is, gelijk nu zal blij- ken. 1. Voor eerst bereid menhetkoper, a!s tevoorenge-
zegt is, en;men vernist als in de eerfte manier; men trekt de omtrek over alles gelijk boven gezegt is. 2.'In plaats van naalden , heeft men 'er een met eene
enkele punt, met twee punten, met. drie, vervolgens grootei' én grover, om a's de plaat gebecten is, te re- tourfieeren.; men! beeft een rond matijzer,. oïmastoir,. welker-ftift pi'atagtig zijnde met grove en kleine grijnen, als eene digte hout-rasp voorzien is ; nog zuik een om de plaat te retoticheeren , met een bautehundyat; einde- lijk lolletjes van een -half duim, over kruis, en een-agtfte reed, van gelijken met grein geflagen, om lange ftree- ken te.maaken op-de cttgroùd;. als mede. een goed gra- veer» |
||||||||||||||||||
BI overzitten te vermijden, plaatzen de plant op een fchil-
■ dersezel, en werken even als de fchiklcrs, geevende
■ fteun aan de'hand met een ftok; deeze laatlïe manier is
'M voor de gezondheid gefchikter, dog de eerfte beter voor H de konst. Het zoude ons beftek te buiten gaan , alles zo te be-
■ fchrijven, als of men niets dan met deeze konst dit boek
M te vullen hadde; wij gaan derhalven over tot het bijten, H en gebruik van fterkwater. 16. Om het fterkwater te maaken; neemt drie pinten
vïjn-itzijn, van de beste; zes oneen wip zee-zout; zes oneen ammoniak-zout, en vier oneen Spaansçh groen; floot eerst alles wel fijn, en mengt het vervolgens ia Seen gvoote verglaasde pot,, met een dekzel, laat het ■ twee of driemaal opwalmen in hetkooken, en niet meer;
II daar na giet men het over in eene fles,, en gebruikt het op zijn tijd; dog te fterk zijnde, moet men 'er een wei-
nig water op doen : Men moet vooral zorgen, dat men de waasfem niet te veel inadem©, als gevaarlijk voor de borst zijnde. Men befmeerde de plaat 'ook van agteren met eenig
.grof vernis van vet en wasch, of iets diergelijks, piaat- ftede plaat fchuins, en goot 'er het fterkwater over, tot dat het genoeg gebecten hadde; vangende het afloopen- de water, enz. ; deeze manier befchrijft Bosse pi. 6. h 3i., dog is tharfs niet meer in gebruik. De Heer Le Clerc heeft de plaat plat nedergelegt,
mnnen in een bak waar in hij het fterkwater goot, be- legende dus alles te gelijk heen en weder, op dat het "erkwater overal egaal zoude werken. De Hr. W&XE- ^ET, de'fchrijver van de uitmuntende verhandeling over deeze konstin de Dit}.. Encijchp. zegt, dat hij eene klikke bak neemt, die wei vernistis, zo dat'er het fterk- water niet op kan werken, en vervolgens deeze fluit Meteen dekzel van,glas, in een blik raam vast gezet ; Wanneer de plaat 'er in legt, plaatst men deeze bak op tyiïe knien , terwijl men niet de handen de beide hand- |
|||||||||||||||||||
duurt
|
hou Jende, henvh.een en weder beweegt; dog dit
|
||||||||||||||||||
wer lang, en vereisçht een man die dit uitvoert;
|
|||||||||||||||||||
jji] beeft, om tijd te winnen, hier toe een uurwerk-uit-
Seuagt, zie ,-j. pi 6. welker befchrijying torn. 7. p. 886". e vinden is. Dog anderen maaken eene rand van wasch !'m oplaat, en^gietcn daar in het fterkwatery roeren- |
|||||||||||||||||||
ETT;-
weVals;het bloed, waar bij ligt de vetrok koomt; deezs
ftoffe is derhalven 'zeer verfchillende van die van wond- etter, en vereischt eene bijzondere behandeling ; te weeten verwarming, ftooving met pappen, waar toe al- les dienen kan , het geene flegts warmte behouden'kan,' als kruiden, bloemen, meel, gort, enz. ; de zindelijk- fte zijn, die van kruim van brood met melk gemaakt worden ; de melk behoud de warmte langer dan water, olie langer dan melk ; zie -daar, waar van men deeze pappen naar bevind van zaaken maaken kan. Met deeze. geneesmiddelen moet men flegts aanhou-
den, tot dat de buil doorgebrooken zijnde en ontledigt, de wonden zig op eenplakken en fluiten. Etter f/j fcorbutijke zweeren. van defiheen en enhlA
is. van eenen anderen aart, geeft nimmer voordeel, al ontlast zig die; kan ook door fontenelien niet afgetrok-1 ken worden , daarom moet men hem ten eeriten te ! gaan; en door droogende middelen dwingen; het welke| nogthans niet zeer gemakkelijk gaat, gelijk in ons Land, en in Engeland blijkt, daar deeze zweeren voor 1 ziekte gehouden worden, terwijl de Grieken dezelve| gekent, en Ulcéra Chironia genoemt hebben, dat is, zweeren die.Chiron den Centaur, welke aan'AESCt-| LAPius-dc Geneeskunde leerde, noodig hadden. Etter in kanker is zeldzaam dik , meest 'dunagtig,I
fcherp, knaa'gende alles in den omtrek weg, en zodaœjl ftinkende, dat men dikwerf reeds op eenen afftandd' ziekte uit dcezen bijzonderen ftank kan gewaar wot| den.' ii Etter in beeneeters verfchilt hier in , dat hij dunner,|
geeler, en taaijer is ; dog wanneer het beenzeef aange daan is, voornaainelijk aan de kaak in jongeren, of el ders anders bij bejaarden,-ftinkt hij ondraagelijk, zot-l der daarom de pleisters aan te doen , gelijk zommigcl verkeerdelijk waänen ; deeze etter hoad niet op te looi pen voor dat het verftorven been geheel los geraafct| en afgefcheiden is van het gezonde ; waar toe ook Î1 konst zeer weinig voordeel brengt, dewijl uitfpuitingesl en fcherpe middelen de verfterving van het been ver-i meerderen. Zie BEENEETER. Etterin.de kinderziekte is bijzonder van aart, enver-i
giftig; een drop etter immers uit eene pok is genoeg öm vijftig menfehen door inenting deeze ziekte mede 8 deelen. Zie INENTING 'der KINDERZIEKTE. Etter in Venuskwaalen is van gelijken aart als die va I
•de kinderziekte, want fteekt alle menfehen aan, wl neer hij onmiddelijk in het bloed koomt; het wet*| rede is, dat niet alleen door onkuifche en vuile *| menging, dezelve bezmet, maar door zoenen ; zelfsaia I kinderen medegedeelt wórd, aan de tepels van èffl min, door. een aangeftooketi kind,, enz. -• Etter, in fontanellen, en fêtons, is eene ftoffe , V®?. .van gelijken uit de weij van het bloed gemaakt wor»> en daarom zo veel aftrekt, of fchoon'er weinig*' loopt, Om dat 'er zeer veel van het bloed door weg«*' fenit. ,J Ettermaakende middelen zijn 'er eigentlijk niet Ml
natuur, dan alleenlijk de zodanige, welke door OTÏ ge warmte deeze natuurlijke gefteltenisfe van het 1#J behulpzaam zijn, of wel door eene vettigen aart, : loop- van etter aan den gang houden , om dat de^^l vaten belet worden in hunne toegroeijtng en g01"1 zing. - , ■ ,:.. In een fontanel of feton word van gelijken aetoej?w,|
jing belet, mede door fteek-middelen, en dergeuj^j |
||||||||||
••ETT.
|
||||||||||
m
|
||||||||||
veer-ijzer met twcê'puntén, dm hier 'en 'daar te «können
îoetzen, als de plaat reeds gebeeten is; 3. De tekening overgetrokken zijnde, zal men den
'omtrek met de dubbeld gepuritte riaald' riamaaken,. en fijner of grover neemen, na den aart van de tekening; .men maakt de eerde tint, en gebruikt de rolletjes, wan- neer de arceringen breed en groot zijn ; om de duide- lijkheid der arceringen wég te neenien, zal men met het inatijzer alles overwerken, en vo veel als moogelijk, den verf van het papier tragteh te volgen ; op deeze wijze "ës door M. DÉFERTHpi. 8; Gravure ib: zeer uitmun- tend getoont is. • 4. Wanneer de tekening af is, brengt men 'er het
fterkwater op,' en laat het,- gelijk te vooren gemeld is, "bijten; gebeeten zijnde, zuivert mén de plaat van het 'vernis, en men laat eene proef 'trekken, welke men ver- betert' met de reeds befchreevene werktuigen. '■ Met deeze manier bootstmen allerlei tekeningen na,met
Toodaard, zwart krijt, met twee, en meer koleuren ge- tekent; dus Vertoont men de meesterlijke hand derkons- tenaars, en men hééft de ftijvc manier van arceringen «iet noodig; zommigen' hebben de omtrekken met het 'gemeen graveer-ijzer, of in het vernis met den naald omgetrokken , al het welke geoorloofd is, als men flegts de natuur volgen kan. , . Deeze manier evenwel koomt niet te pasfe in gebou-
wwen , inftrumenten, anatomifche of dergelijke afbeeldin- gen; zij is nogthans beter dan de zwarte konst; en ver- •fdhilt hier in van de manier van Ploos van Amsjel , dat die wel etst, maar geene naalden gebruikt, of mat- 'ijzers. • Wanneer wij over het Graveeren handelen, zullen
'wij gelegenheid hebben , om te fpreeken van hetgravee- jentot pjaaten met twee, drie, of meerder koleuren ;
zie GRAVEEREN en PLAATDRUKKEN. f
ETTER; in 'tlatijn Pus. Wanneer het bloed ergens
in de uiteindens der bloedvaten zodanig verdikt, en^ver- •ftopt raakt, dat het niet weder los kan , en in den om- loop van het bloed gebragt word, gaat het over te gelijk met rotten der kleine bloedvaten tot eene witag- tige, taaije ftoffe, die men etter noemt. Deeze ftoffe doet zigvan gelijken zien in wonden die
•aanmerkelijk zijn, en op de oppervlakte van zweeren ; ' -waar uit blijkt, dat allerlei etter, fchoun uitwendig ge-
lijk, niet van den zelfden aart is; hij verfchilt van gelijken na den aart van de verzweering, in zweeren aan de bee- ilen, die men fcorbuitige noemt, in been-eeters, in kan- ter,, in de kinder-ziekte, venus-kwaalen, enz. in fêtons, fontanellen, en dergelijken. Etter die op wonden koomt, is eene natuurlijke bal- 'fem, welke de geneezing meerder bevordert, dan alle
.uitwendige zalven, en pleisters; deeze etter fchijnt al- ' 'lcenlïjk van de weij van het bloed gemaakt, en door
-uitwaasfeming tot die dikte te koomen; het is om die re- de, dat «Wer, -fchoon weinig vloeijende, het lighaam • zo zeer verzwakt ; de groote Pringle toont aan Append.
'-p. 82. in irto. dat één once wei] van bloed, niet meer ' geeft dan het geene dagelijks bij een fontenel zig ont- last, zo veel waasfemt 'er weg van het bloed; waaruit men ligt afleiden kan , hoe het koomt, dat borst-teering de menfehen zo verzwakt, en al het vet, en bloed Weg- neemt; waarom alle Joöpende verzweeringen, den lij- ders kragtcloos maakt, en zagtjes naar hun einde brengt. Etter door verftopping, verdikking, kneuzing, enz.
veroorzaakt, is een mengzel van de bloedvaten.,. zo |
||||||||||
■
|
||||||||||
ETT,
|
||||||||||
ETT.
as bijtende middelen, en al wat de oppervlakte weg-
I ETTER-BORST,- wanneer etter binnen in de hollig-
I . ei(j der borst, dat is tusfchen de longen en het borst- I vlies (pleura) vergadert word, noemt men het etterborst, I 0{empijema, dus etter bij uitneemeiiheid ; want Hippo- I CRATes noemde empijema allerlei etter wording, zie Foes. ! Oecnn.HipP- p. 125.
Deeze vergadering van etter kan geen plaats hebben,
I dan wanneer een ettergezwel der longen doorbreekt, of
I wel dat 'er over de oppervlakte der longen, etter door
omfteeking gemaakt, in de holte der borst bijeen zakt,
en in deezer voegen dit ongemak veroorzaakt.
Ook is het moogelijk, dat de etter bij verplaatzing in
I de holte der borst valt, en eene etterborst maakt.
De etterborst, hoe ook gebooren, drukt de Iongen ,
I en van gelijken het middenrif nederwaarts, zodanig', dat het in den buik uitpuilt, daar het hoog op in de borst if zijn moest; hier door word moeijelijke ademhaaling ver- I oorzaakt, en de lijder kan niet leggen dan op die zijde, l| in welke de etter vergadert is ; ftel op de flinker, want 1 ingevalle hij zig op de rechter wilde te ruste leggen , 1 drukt de etter het hart, en het middenfchot te fterk, dan 1 dat hij dit zoude können verdraagen ; wanneer hij zig -| begeeft op de flinker zijde , fteunen de ribben dit ge- ■ wrigt, en hij rust gemakkelijker. Deeze etter-verzameling word zeer moeijelijk gekent,
M dan uit voorafgegaane toevallen, als pleuris, long-ont- ij fteeking, enz., uit de koleur van het wezen, die even *| als in de teering-kwaaie helder-rood is, de oogen groot, I het wit ligt-blaauw, enz.: Hippocrates de morbis, zie <f Chart, torn. 7. p. 568. zegt, dat men-den lijder bij het " fchouder moet fchudden , om dus met het gehoor ie be- I paaien, waar de etter zig ophoud; Boerhave heeft dit ï S 1187. n. 4.'woordelijk overgenoomen; of fchoon het I zeker is, dat men nimmer dit geluid, of dien flrepitus I kan gewaar worden. I De etter boort dikwerf het middenrif door, en valt in
; de holte van den buik, daar het ontfteeking over het ge- datmte, en fpoedigden dood veroorzaakt: Van gelijken f gebeurt het, dat de lever verzweert op die plaats, welke I tegens het middenrif in de rechter zijde aanlegt, hetwel- I ke doorgeknaagt wordende , eene etterborst maakt van Ioe gevaarlijkfte zoort, Boerh. g 1185. 11. 3.
De etter word door uitzettinge der longen, telkensnaar onder, en boven, en zijdelings gedrukt, en door het lang Jeggen, en de warmte fcherp, knaagende langzaamerhand het borstvlies, en fpieren door, tot dat 'er eene door- brecking gefchied buitenwaarts, dog meest naar vooren, g en naar boven, omtrent de mam in beide de fexen ; of I J" > gelijk gezegt is, doorliet middenrif in den buik, E "et welke volftrekt doodelijk is. I zeldzaam geneest eene etterborst; enkelereizen even-
I wel zijn deeze kwaaien door uitwendige fistels van zel- ! en geneezen; wanneer de lijders inelk, en allerlei zag- I tevoedzels gebruikten, en balfamike middelen, die tef- ! 'ens hcelende zijn. 1 ko Z0 *Poec^8 a's moogelijk deeze kwaaie te hulpe te
I doe™6"' •:ee^t men voorgefteIt, eene doorfnijdinge te I ont|n tUsCchen de ribben, tot in de borst, om de etter te I Va' a,sten' en gelegenheid te hebben, tot het infpuiten I dö™waame middelen,- Hippocrates («'t.) heeft reeds f 2el;r Werking voorgefteIt, en heden gefchied zij, fchoon f fceicj .aam' °P gelijke wijze ; derede van deeze zeldzaam- 11 ß yc «len de zitplaats te laat, en zoaitijds in het |
619
|
|||||||||
geheel n!et gewaar word, voor dat de dood reeds voor
oogen, en de lijder weinig hulpe daar van te wagten heeft; het welke van den beroemden Sharp critical Eugiuiij. pag. 219. geftaaft word; hoewel men niet ontkennen kan, dat zij eene enkele reize met voordeel gedaan zij. De plaats waar de opening te maaken, is moeijelijk
te bepaalen ,• Hippocrates zegt, dat men doorfteeken zal, daar de etter gevoelt, of gehoort word ; intietver- volg heeft men de doorbooring willen doen zo laag als moogelijk was, om dat men onderftelde, dat de etter door haare zwaarte altoos zoude nederwaarts zakken, het welke om de vastgroeijingen der longen zeer dikwils niet gebeurt: Sharp tb. p. 234. merkt te recht op, dat het'er niet op aan koomt, om dat de long zig uitzettende, de etter naar alle kanten gedrukt word: Hippocrates wil liever dat het hooger, dan laager gefchiede : Wanneer wijde natuur als den wegwijzende aanmerken, behoort de doorfteeking omtrent het midden, en voorwaarts te gefchieden. Deeze konstbewerking gefchied, volgens Hippocra-
tes , meteen lancet, het welk breed is, waar mede eerst de bekleedzelen geopent, daar na door een fmaller, waar mede de doorbooring gefchied ; thans doet men het met een gemeen fcalpel, men fnijd de huid door tot op de fpieren, men plaatst den voorvinger van de flinkerband in de wond, tusfchen de ribben in, en fnijd dan langs het midden van den nagel tot in de holte der borst; zo 'er etter is, behoeft men niet te vreezen, al flipt het mes ter diepte yan een duim in de holte , want de long word agterwaarts geftooten , en ontwijkt de kwetzing. Anderen hebben een troicart gebruikt, welke de voor-
keur verdient, om dat men 'er de pijp in kan laaten, om de etter of eensklaps, of bij gedeeltens te ontlasten. Hippocrates wilde, 'dat men dagelijks een weinig moest ontlasten , en niet voor den tienden dag het geheel. Le Dran prijst ook die wijze aan, zie opérations de chirurgie, p. 41. Boerhave volgt Hippocrates, en gebied van gelijken , dat men infpuitingen doen zal met afkookzels van balfamike kruiden. Wanneer de lijder niet lang aan een deeze ziekte ge-
had heeft, is 'er geene rede, waarom men al de etter niet te gelijk ontlasten zal, voornaamelijk wanneer hij geduu- rende de ontlasting verligting gevoelt ; men houd onder- wijlen de pijp in de wonde, of men brengt 'er een in van zilver, goud, tin, of lood, na gelegenheid, tot dat de geneezing bewerkt is. Wanneer de etterborst aan beide de zijden plaatsheeft,
zal men eenige dagen tusfchen beide neenien, eer men de doorbooringe wederzijds in het werk ftelle. Tot de «tferhörst behoort inzonderheid uitgeftort bloed,
wanheer iemand met een degen gekwetst word, of mes, of kogel, zo dat de longe doorgefneeden, het bloed ont- last inde hoiligheid der berst; bij Dionis vind men daar van zeer veele voorbeelden, en van den gelukkigen uit- fiag, welke gevolgt is op de doorfnijding, of pa race n- thefis thoracis, van de borst; in dit geval móet de won- Je ruim gemaakt worden , op dat het geftolt bloed zig ontlasten zoude können, en al het bloed te gelijk weg- getapt worden. Deeze etterborst, want het bloed uitge- ftort blijvende, gaat over tot etter, word eerder gekent, en de aangedaane zijde ligter bepaalt. Dezelfde bewerking heeft ook plaats in eene water-
borst , daar op haare plaafze van gehandelt zal wor- den. Zie ook LONG-ONTSTEEKING. ETTER-BUIL, zie ETTER-GEZWEL.
Q ETTER-
|
||||||||||
EUN. EUT.
EUNUCHUS ; een Gefneedene; Gelulde*, eiiis-2o
veel als Caflratus ; zie aldaar. EUNUCHI FLORES; gelubde Bloemen; worden
volgens LiNN.ffius die geene genoemt, welke geen helm- ftijltjes nog ftampertjes voortbrengen; dewijl in die dee, Len de bevrugting en vrugt-voortbrenging gelegen is • zodanige zijn bij voorbeeld de dubbelde violieren en muu* hlQ£'!116Tl CnZ*
EUPATORIUM CANNANIBUM, zie BOEI,
KENS-KRUID. EUPATORIUM GR^CORUM; is de Agrimonit;
zie aldaar. EUPATORIUM MESUJE; is de Lever-balfem; zfc
aldaar. EUPATORIUM VETERUM, zie AGRIMONIE.
EUPEPSIA ; dus word een goedq kooking, of gemak-
kelijke fpijsverteering genoemt. EUPHLECTOS ; aan al het geene ligtelijk vlam vat,
word deezen naam gegeeven. EUPHORBIUM; Euforbium; Toerts-zap ; is, een
geel- en hars-agtige verdikte zap of gom; beftaande uit langagtige ftukjes, van verfcheiderhande groote en ge- daante, die eenzeerheeteenonaangenaamefmaakengecri of weinig reuk hebben: De plant daar deeze gom of zap van komt, is een zoort van vreemde wolfs-melk, in het latijn genaamt Tithijmalus Mauritaniens ; Euphorbium DoDONJEi ; (Euphorbia aculeata nuda multangularis ; aculeis geminacis, Linn Spec. Plant.) ; maar daar is nog een medezoort van, genoemt Euphorbium antiquorum |
||||||||||||||
ETT. ETZ. EÜL;
|
||||||||||||||
€90
|
||||||||||||||
ETTER-GEZWEL ; in 't lat. Abjcesjus ; is in 't algemeen
eene dikte, welke eenen zak vormt, waar in zig etter verga- dert; daar is geen eenig deel van ons lighaam bevrijd van dit gezwel; meest evenwel valt het voor onder de huid. De oorzaaken zijn of verftopping, waar op ontftee-
fcing volgt, welke niet opgelost wordende, in etter over- gaat; 2. kneuzing van buiten veroorzaakt, met verbree- Uing der bloedvaten ; 3. uitftorting van etter, inwendig gebooren ; of op een of ander plaats der uiterfte deelen, en bij verplaatzing uitgeftort in den vetrok. De etter-gezwellen door de twee eerde oorzaaken ge-
maakt , vereifchen rijpinaakende pappen, en volftrekt geene opening , dan wanneer de etter rijp is, en door het vel doorfchijnende de plaats aanwijst, die doorge- fneeden moet worden ; alleenlijk moet men uitzonderen dó gezwellen aan den aars, en hoek van het oog ; om dat deeze door hunne diepte niet ligt uiterlijk koomen, en eerder eene fistel of pijpzweer veroorzaaken ; om welke rede men terftond die gezwellen moet openfbij- den volgens de lengte der dikte. Indien de etter door verplaatzing elders zig opdoet,
moet men terftond het gezwel openen,- dit ziet men dik- werf in been-eeters, in borst-teering, enz. Etter-gezwellen die in het hoofd plaats hebben, ver-
eifchen doorbooring van het hoofd. Zie TREPAAN. Etter-gezwellen in de keel moeten behandelt worden
als de uitwendige. Dog die van kwaade kiezen afhan- gen , vereifchen dat ze uitgetrokken worden ; voornaa- melijk aan de onderkaak, hoe eerder hoe beter, of ze gaan over in fistels, die niet geneezen, voor dat de kies getrokken is, laatende altoos een zeer lelijk lidteken na zig. Etter-gezwellen in de long , en andere plaatzen- diep
verfchoolen leggende, zijn buiten het bereik der konst; evenwel zijn die van de lever dikwerf met een goeden uitüag ontlast, en geneezen. Die van de'nieren, veel- tijds door ftecn veroorzaakt, hebben droeviger gevolgen, en geneezen zeer zeldzaam, en meest al red zig de na- tuur door eenen weg te maaken naar buiten, door mid- del van eene fistel of piipzwer, welke zo lang duurt, tot dat de kwaal geheel geneezen zij. Een etter-gezwel in het oog, word hijpopium ge-
noemt, en geneest zeer dikwerf. Zie voorts GEZWEL. ETTER HOLTE, of Etter-pijp ; zie FISTEL.
ETTERMAKENDE MIDDELEN; in het latijn
Suppurantia ; zijn zodanige, welke door haare glibberig- ■ held de poriën verfloppen en de ongevoelige doorwaasfe- ming beletten, waar door de vogten meer en meer te" zaamen gehoopt , rijp en tot etter gemaakt worden; van dien aart zijn de wortelen en bladen van heemst- en maluwe, Camille- en mdilote-lloemen, witte leliën, faf- fraan, meel van boonen, lijn mfenugreekzaad; onder de asch gebraadene idjen en witte lelie-wortel, vijgen, honing, duivedrek, olie van St.Jans-kndd, \xn witte le- iten, v&nfcorpioenen, hazen-vet, fnoek-vet. en andere vet- ten ; voorts van depleifters, de bafilicumspleiflcr, dia* ëhijlons-pleifler met gommen, ammoniak-pleißer, melilote- pleißer, enz. Zie ook op GEZWEL. - ÈTZEN, zie ETSEN. EULE ; deeze naam word aan een zel'.ere worm ge-
geeven, die zig m zommige wondenen gezwceren ver- toont. ■ EULITOS ; dus noemt men zulke dingen, die zig ge-
• makkelijk laaten oplosfen -, als bij voorbeeld, zommige gommen, harsfcn , enz. |
||||||||||||||
verum ;Schadidacalli ; (Euphorbia aculeata fubnuda trian-
gularis articulata; ramis patentibus, Linn. Spec. Plant,)! |
||||||||||||||
van welke men zegt, dat 'er insgelijks euphorbium ver-
zamelt word, zo dat men niet zeker weet , van welke zoort het eigentlijke euphorbium komt;,dog men gelooft meest van de eèrfte zoort. Beschrijving. Deeerfte zoort groeit met een dikke groe- I
ne vleefcnige en veel hoekige (lam regt opwaarts, op de wijze als de ceréus, maakt hier of daar eenige diergelij- ke uitfpruitzels als takken en is met doorns, telkens weel bij malkander, bezet, zie Dodon^i Kruidboek. De| tweede zoort heeft een driekantige groene vleefcbige fteng, die met leden groeit, en ookdiergelijke uitgebreide | takken heeft, met doorns bezet; deeze plant vind men naukeurig afgebeeld in Comnelini Ho.rt. AmfleL P. l< pag. 13. Tab. 12. Wanneer deeze planten gewond wor- den, geeven ze veel wit melkagtig zap van zig, 't welkt vervolgens dik en hard word, en het euphorbium del winkels, is.- Plaats. Deeze planten en meer andere medezoorte?
daarvan, groeijen in Africa en Oost-Indien; worde ook in Europa in de tuinen der Academiën, en van vo» naame plant-beminnaars, door de konst in warme kasfel gekweekt, op diergelijke wijze als de cereus. Eigenjchappen. Men heeft twee zoorten van dit goffl'
en hars-agtie zap ; als in graanen en in witte brokken 01 ftukken : Plet beste moet zijn geelagtig wit, beel droog en breukig, zuiver in graanen, zonder ft o f en zand, e" met geen rietjes,of doornen vermengt : Het is zeer heet en brand zeer geweldig en lang op de. tong, als roe'] het zelve daar mede maar effen aanroert, en op de huw gelegt, bijt het'er gaten in: Het bevat een fcherpvH zout, en veele doordringende olie in zig, en heeft ceji zeer fterke purgeerendc kragt, zijnde een der allerfto* fte purgeer-middelen, zo dat het niet zonder gevaar val- |
||||||||||||||
inflammatie k- de maag en darmen h en derhalvcn E
|
||||||||||||||
EUS. EUT. EÜW. EVA.
|
|||||||||
EÜP. EUR. EÜS.
I ten daar toe gebruikt word; dog men prijst het tegen de
I waterzugt en opgezwollene beenen, in een kleine dofis, I teweeten, een halve grein, gebruikt; maar beter is het, I zulks te mengen met andere middelen, om zijn fcherpte I daar door te temperen. Uitwendig is het ook het hevig- I fte niesmidde! dat bekend is; want een klein weinig, bij I voorbeeld, een half grein daarvan, werkt zoderk, dat I 'er zomtijds een bloeddorting uit de neus op volgt ; wes- I halven het nooit alleen en zeer voorzigtig in de hoofd- I en nies-poeders moet gebruikt worden ; en om deeze I jeden is het ook, dat men bij deszelfs pulverifeering zig I wel in ag£ te neemen heeft, dat 'er niets in de mond en reusituift, en men derhalven den vijzel wel moet over-
; dekken, en de neus en mond met dikke doeken toebin- , den : Maar het is een zeer nuttig middel in het I uitteeren en vermaageren der leden (atrophia) en lam- I migheid (paralijßs), als dezelve met de olie van eu- ' phorhium en brandewijnbevogtigt en gewreeven worden; I alsmede in de zenuwe-fteek (punttura nervi); ook is het I een deftig middel in de been-eeter (caries osfium), in- sonderheid 't poeder daar van; de olie op de flaapen ge-
I ftreeken, doet de flaapzugtige ontwaaken. Men maakt ; 'er in de Apotheeken esfents en olie van, en het komt Û ook onder eenige zamengeftelde middelen', als onder het I fhiltniuni-roinanum & perficum , bevergeil-olie , apostel- U sa//, enz. Men zegt, dat het door kooking in azijn, zijn kragt verliest,
Esfents van Euphorbium te manken.
Neemt euphorbium zo veel gij wilt, doet het in een H vies en giet 'er fterke wijn-geest of brandewijn op, g ter hoogte van drievingerbreed, en laat het pp een war- I sne plaats trekken, dan zagtjes afgegooten en gefïïtreert. Deeze esfents kan gevoeglijk tot vier greinen gebruikt l worden, om te purgeeren, en is veel beter als 'c euphtr- Mum in fubdantie.
Ti.
De olie van Euphorbium te maaien.
: Neemt gepoederde euphorbium een half drachma, ter- h pmtijn-olie, een once, en brandewijn, een drachma; 1t laat dit op een matige warme plaats zaamen Tmelten. An-
dere laaten het euphorbium in olie van muurbloemen of van narjoleine fmelten, zo veel daar in folveeren wil, en ÏOMien het gecorrigeerde olie van euphorbium. Zalf van Euphorbium.
I Neemt euphorbium, een deel ; bomn-olie, twaalf dee-
'pn; geel wasch, zo veel genoeg is, om'er op een zagt 'uur een zalf van te maaken. Deeze zalf is zeer dien- «ig tegen de uitteering der leden en lammigheid. EöPHRASIA, zie OOGENTROOST. EUPNOEA; hier word een gemakkelijke en natuur- lijke ademhaaling mede uitgedrukt. EUPORIA ; de vaardigheid in het operieren.
EUPORISTA; betekent een middel, dat ligtelijk te perkrijgen, en gemakkelijk te bereiden is; gelijk dezo- benoemde huismiddelen zijn. I EUROS; betekent de fchiminel, die zig op bedorven
r°gtzet. S„3VRIJTHMIA ; dus word een welgeregelde gedalte,
En« anheid Tan een üghaara door verdaan,
vlee h • C^^' noemt men een zu^e» die wel in het fctaF^'' ditwo°rd betekent, -een goçde ?oor-
|
|||||||||
Cgt
|
|||||||||
EUSITIA ; word een goede eetlust door verdaan.
EUSPLANCHNOS ; word een zulke door begree- pen , die goede en gezonde ingewanden heeft. EUSTACHIANA TUBA, zie GEHOOR-GANG
van EUSTACHIUS. EUSTATIUS, zie KAMPERNOELIE - TORRE-
TJE. EUSTOMACHUS; aan dit woord worden twee bc*
tekenisfen gehegt ; als i. een welgedelde maag; en 2. zodanige fpijzen, die voor de maag dienftig zijn. EUTHANASIA; zagtelijk, gemakkelijk derven; ee-
ne dood die zonder pijnlijke trekkingen verzeld gaat. EUTHENIA ; betekent eene goede gezondheid. EUTHIJMÏA; word de gemoeds-rust door verdaan. EUTOCHOS ; is het zelfde als fcecundus of vrugt* baar. EUTONÖS; word iemand door verdaan, die derke
en ineengedrongene ledemaaten heeft. EUTROPHIA ,• betekent eene goede en betamelijks
voeding des lighaams. EÜW, zie EEUW. EUWIGHEID, zie EEUWIGHEID. EVACUATIO; Ontlediging ; Ledigmaaking ; Ont- lasting; in de Geneeskunde is dezelve tweederlei; ge- fchiedende of door de natuur, of door de konst; natuur- lijk gefchied ze door de doeigang, het waterloozen, ongevoelige doorwaas fem ing, blouden uit de neus, en door de maandftonden der vrouwen ; door de konst word ze te wege gebragt door middel van purgeeren, bran- den , zweeten, laaten en koppen. EVACUATIO CRITICA; is eene ontlasting, die
voor de zieken heilzaam is ; gelijk de buikloop in de ga'.-koortzen ; het braaken in koude koortzen ; de pis- vloed in de waterzugt, enz. EVACUANTIA UNIVERSALIA ; algemeens ontlas-
tende middelen; zijn zodanige geneesmiddelen, die al het nadeelige uit het bloed door bijzondere wegen voert; gelijk daar zijn de zweetdrijvende (diaphoretica), pisdrij- vende (diuretica), kwijl-verwekkende (falivantia), enz. EVACUATORIA INDICATIO ; is de aanwijzing
of het befluit des Geneesmeesters, uit de omdandigheid en tekens der ziekte, hoe en op wat wijze de ziekte- dofFen, door zuiverende en uitdrijvende middelen kun- nen en moeten ontlast worden. EVAPORATIO; Exhalatio; Uitdamping; is in het
algemeen de afzondering der vogtigheid van een lighaam, als dezelve door middel van de zon- of vuur-warmte, in de gedaante van een damp in de lucht uitgedreven wor- den. In de Pharmacie of Apotheek gefchied deeze eva- poratie 1. bij het maaken van dikke extratten, wanneer - men het overtollige vogtvan de door't filtreeren gezui- verde zappen of andere vogten, door de warmte weg- drijft, om dezelve tot de vereischte gedaante en confi- dentie te brengen; 't welke gefchied in een zand-capel, of, als het diagen zijn die ligt aanbranden , in het water- bad, of maar in potten, ketels, enz. over een koolen-vuur ; zijndehetonverfchillig, als maar't vat waar in de evaporatie gedaan woord, ruim genoeg is. 2. Gefchied de evapo- ratie bij 't maaken van zouten, daar de waterdeelen over een langzaam vuur zo lang moeten uitgedampt worden, tot dat 'er een vlies op het vogt komt, ten einde als dan op een koele plaats gezet zijnde, 'er crijflallen aanfehie- ten. 3. Heeft de evaporatie plaats bij het droogen van allerleij rogtige dingen, doormiddel van warmte, daar de rostige deelenallengskensuitwaasfemen, ende vogr'çe Q a ftoffei |
|||||||||
«a .. EVE.
doffen op 't laatst droog worden. Men kan over de uit-
damping en op wat wijze dezelve gefchied, verder na- fcien op het artijkel DAMP. Zommige. maaken onderfcheid in de woorden evapora-
tie enexhalalie; en geeven het de eerfte naam, als men vogtige lighaamen laat uitdampen, maar de tweede wan- neer men drooge lighaamen laat uitwaazemen ; bij voor- beeld , als men een metalisch lighaam door amalgamatie tot een kalk of poeder maaken wil, iaat men den mercu- rius van het amalgama exhaleeren, zo blijft de kalk van 't metaal op de grond van de fineltkroes leggen : Insgelijks als men eenig erts met zwavel tot een kalk wil maaken ; calcineert men zulks met elkander, en men laat de zwa- vel exhaleeren of uitwaazemen : Wordende door exhala- tie meest verftaan de drooge geesten, die door middel van het vuur uit een ftoffe genoodzaakt worden op te vliegen. EVENAAR; Evennagt-cirkel, of Evennagt-linie; in
bet latijn Mquator; Circalus vel Linea JEquinoUialis ; is een groote cirkel,.aan den hemel en op de aard-kloot, (of op de hemel- en aard globen), . die net midden tus- fchen de Noord- en Zuidpool doorgaat, en dus van ie- der overal 90 graaden afftaat; zo dat de poolen de cen- trum's daar van zijn. Hij word evenaar genoemt , om dat hij den hemel zo wel als den aard-kloot (of globen) in twee gelijke deelen deelt. Maar de naam van even- nagt s cirkel draagt hij, om dat wanneer de zon (of aarde) volgens haar jaarlijkfche omloop in de ecliptica, in dee- ze kring koomt, als dan dag en nagt in de geheele wie- reld even lang zijn; het welke tweemaal in het jaar ge- fchied , als 1. wanneer de zon in Arles (v) treed, of om- trent den 21 Maart, en wederom als de zon in de Waag (=Q=)komt, omtrent den 23 September; want dewijl de zon a's dan haare dagelijkfchen omloop in de evenaar ver- ligt, en de horizont den evenaar altijd in twee gelijke deelen verdeelt, zo is de zon als dan de halve tijd van haare dagelijkfche omloop, boven, en de andere helft be- needen den horizont, en gaat derhalven 's morgens te 5 uuren net in het oosten op, en 's avonds te 6 uuren net in het westen onder de horizont; maakende dus dag en nagt even gelijk. . De menfchen die onder deeze cirkel woonen,hebben al-
tijd dag en nagt gelijk, want de zon gaat dagelijks bij haar te 6 uuren op en onder : Deeze cirkel dient ook, om daar van de aardkioots-breette of pools-hoogte af.te tel- len; zie LATITUDO. De zeevaarende noemen deeze eyennagts-cirkel of linie, flegts linie ; dus betekent de li- nie pasfeeren,, zo veel als op zee net onder deeze cir- kel aan de hemel of over dezelve op de aardkloot door- vaaren. Dog men moet weeten, dat deeze even-nagts- cirkel of linie niet wezentlijk aan de hemel, nog op de aardkloot is, maar zijn plaats of ftreek bij verbeelding in de fierrekunde aangemerkt word. EVENAAR; betekent ook aan de weegfchaal het ton-
getje , dat net in het midden van de balk, en regthoekig op dezelve ftaat, en door zijn loodregte (tand in het huisje te kennen geeft, wanneer het gewigt met-de waa- ren, of 't geene men weegt, in evenwigt is. EVENAGTS-CIRKEL , of Linie; zie EVENAAR.
EVENNAGTSTfJD; Nagt - evening ; in het latijn
JEauinoüium; is die tijd des jaars wanneer dag en nagt even gelijk of lang zijn; en dewijl zulks tweemaal in't jaar gebeurt, zo onderfcheid mendie tijd in lente-even- i;agtsijd, œquinoBium vénale en herfit-evennigtstijd,. aquinoUium autumnale; zie verder op.'t artijkel EVE- NAAR. |
,EVE. -j
EVENTAIL, zie ESPALIER. . • .
EVENWIGT; in het latijn Mquilibrium, betekent
de verhouding van twee zaaken tegen malkander, zo dat de eenen niet zwaarder is als den andere ; gelijk in het weegen met een weegfchaal, het geene dat gewogen word met het gewigt in evenwigt moet zijn. Dus moet ook inde mechanica eene kragt met de last in evenwigt zijn zal ze de last ophouden; maar iets fterker moet de kragt I zijn dan de last, als ze dezelve in beweeging zal bren- I gen. Dus hebben ook de zon, maan en fterren een evin- I ivigt onder elkander, en weegen op malkanderen. In de Geneeskunde betekemevenwigt, de bepaalde ver- I
houding der vaste en vloeibaare deelen onder elkander, I zo dat van het eene en andere niet te veel ofte weinig zij I die de gezontheid uitmaakt, voor zo verre die in deon> I belemmerde omloop des bloeds beftaat. [ .. In de Staatkunde heeft het woord evenwigt mede op een I
leenfpreukige wijze plaats, daar de Mogentheden onder I elkander zorg draagen, dat de eene of de andere Mq. I gentheid niet al te magtig, e'ndaar door het evenwigt on-1 derbouden worde, op dat .de eene de andere dikwils niet I zoude onderdrukken, 't welke gednurige onrust, oorlog I en rampen te wege brengt 1 en dus word dit woord em I wikt in meer andere opzigten leenfpreukig gebruikt. ' I EVER-SWIJN ; dus word de Beer, of het vm I
netje der wilde zwijnen genoemt. EVERWORTEL ; Carlijns , in het. latijn Carlin; I
Cardopalhim ; Chamäleon albus vel verus. Twee zoorta worden hoofdzaakelijk hier van gevonden; als 1'. De Everworzel zonder fteng, met een groote witte
of purpere bloem; Carlina acaidos magno flore alboitl purpureo;Carlin-a II. DorjONffii; (Carlina caule uniflm breviore, Linn. Spec Plant.) - 2. De geftengde Everwortel, met een groote witte o! I
roodagtige bloem," Carlina caulefcens magno flore üUil vel rubente ; Carlina I. Dodon^i. Befchrijving, De eerfte zoort hesft lange rouwe diep I
gefnippelde en gekerfde bladen, die aan de punten dal fnippelinge met harde fcherpe doorns bezet zijn, en op I de aarde in het rond verfpreid leggen , tusfchen welke I in het midden boven de wortel een plat-rond d'oornif I hoofje of bloem-kelk zonder fteel ten voorfcbijh kom!, I welke open gaande een groote platte bloem word, wei' I kers fchijf boven op met veele kleine draatjes bezet, ei I aan de kant rondom met'veele kleine langwerpige bloem- I bladjes omcingelt is, die wit of zomtijds, dog zelden, I purper- of roodagtig van koleur zijn , op welke veele I witte zaadkorrels volgen; de wortel is lang, eénvingel I dik, van koleur bruin of zwartagtig van buiten, en val I binnen wit, heeft een fcherpe wat bitter- en fpscerijag- I tige fmaak, en aangenaame reuk. 2. De tweede zoort, komt niet de eerfte in allen $ I
noegzaam otfer een, behalven dat de bloem op een fteng, I voortkomt, van 8.of 10 duimen hoogte, en de bloem I is veeltijds wat kleinder; deeze fchijnt maar een veran- I dering van de voorige te zijn, voortkoomende door ee» I verfchillige grond en ftandplaats ; 'er is ook nog een I mede zoort of verandering van, welkers wortel eeng00 I van zig geeft. • ' Plaats. Dit gewas word gevonden in Hoog-duitsc»'
land, Zwitzcrland, Frankrijk en elders, op rouwe dot' rebergagtigeplaatzen. . Kweeking. Men kweekt ze zelden in de tuinen, "in I
alLeen uit liefhebberij, of voor 't medicinaale gebruik;!1" I welke kan gefchieden door het zaad, dat men in het vo.oP,| |
|||||
■EVE.
ïaar opeen bedde duntjes zaait, of de öpgekómene jonge
planten daar na op ioài2 duimen afftarid verdunt; ver- volgens moet men dezelve van het Onkruid wel fchoon houderi, zo zullen ze in het volgende jaar bloeijen, als. (Je zomer warm is ; maar men moet haar een fteen- of zandagtige onbemeste grond en warine wel op de zon ge- legene itandplaats geeven, anders zal 'er weinig van koo- men, of ze geeven geen bloemen; ze willen ook niet gaarne verplant weezen, of zulks moet gefchieden ter- wijl de planten nog klein en de wortels kort zijn. Om deeze planten een fteng te doen opfchieten > moet men zein nauwe potten kweeken, anders bloeijen ze door- gaans zonder fteel ; ook geeven ze in potten eerder bloe- men als in de opene grond , dog het zaad word bij ons bezwaarlijk rijp; en men kan ze ook door de wortel- fpruiten vermeerderen. ■■ Eigenjchappen.. Deeze wortel, die.meest uit Zwit-
zirland gebragt word, en tot 't gebruik wel gedroogren versch zijn moet ; is openend, verwarmerid, pis-', zweet- en ftonden-drijvend, hart-, maag- en moeder-verfterkend en gift-weerftaand ; men prijst ze zeer tegens de pest en andere befmettelijke ziektens, als mede in flauwtens, op- geftopte pis, lenden-pijn, hijpochondrie , opblaazinge der darmen, verftopte ftonden, enz. Alen geeft ze ge- poederd , tot een drachma , en ze word in verfcheider- hande zaamengeftelde middelen gebezigt : Men zegt, dat ze den naam carlina draagt, om dat ze aan Keizer Ca- kel den Gkooten op een wonderdaadige wijze zoude ontdekt zijn, ter geneezing van de pest, die op een ze- keren tijd in zijn leger geweldig woedde. EVER WORTEL (WILDE) ; kleine Everwortel;
vilde of kleine Carline ; Brie-distel; in het latijn Carlina fijlvestris; Acarna; verfcheide zoorten zijn 'er van dit gewas, dat van het geflagt der voorige is ;; deeze twee volgende zijn de bekendfte. I. Degemeene wilde Everwortel of Drie-distel; Carlina
ftjlvestris vulgaris; Carlina fijlvestris major Dodonjei ; {Carlina caale multtfloro corijmbofo, floribus terminal!- litis, LiNN. Spec. Plant.) • 2. Pe kleine Spaanfche wilde Everwortel of Drie-dis-
tel; Carlina fijlvestris minor hijpanica; Carlina filjvestris minor Dodokät ; (Carlina floribus fesfilibus lateralibus paucisfums, Linn. Spec. Plant.) Bejchrijving. De eerfte zoort heeft langwerpige fmalle
diep ingefnedene of gefnippelde bladen, die aan de kan- ten zeer doornig zijn ; tusfehen welke uit de wortel een fteng opfebiet, van 8 â 10 duimen hoogte, diemetdier- gelijke kleiner, bladen bezet en boven in eenige zijd-tak- jes verdeelt is, op welkers toppen een doornagtige kelk voortkoomt, die open gaande, een bloem word, zeer. Wel naar die van de in 't voorige artijkel gemelde regte <• wwortel gelijkende, maar in alles veel kleiner, en van. xoleiir bleek geel is. ■De tweede zoort gelijkt van bladen en hloemen , ook
genoegzaam na.de eerfte zoort;maar de bladen en fteng 2:jn wolagtig-grijs, de bloemen zijn in het midden bleek- jjee', maar de bloem bladjes heel geel en ftijfagtig,- en dezelve zitl en digtna de fteng tusfehen de bladen, meest wee bij een , dog de plant heeft maar weinig bloemen. ■Maats, De eerfte zoort. groeit in Hoog-Duitschland,
iinhijk, enz. op dorre zand en berg agtige plaatzen,'
aast de wegen en elders; : De'tweede'zoort word ge-
°Men in Spanjen op diergelijke plaatzen-. j -• :. ;■
i&weeking. Wil men ze kweeken ; zo gefchied zn!ksv
,. 2a?d hebbende,. ' op dezelfde, wijze als van de. evtr-
ymu in het voorige artijkel gezegt is.
|
:evi. evd.'EXA..;EXC..::;::- ^
, EVIDENS CAUSA; klaarblijkelijke, oorzaak; in de
Geneeskunde betekent het een bekende uiterlijke oor- zaak van eene ziekte; word ook caufaprocathceretica ge- noemt. EVIGILATIO ; wakkerwording of ontwaaking, na de
flaap, waar door het geheele lighaam een nieuwen in- vloed van leevens-geesten of zenuw-zappen verkrijgt , en daar door verkwikt en verfterkt word. EVONIMUS , zie PAPENMUTS. EXACERBATIO : is in de Geneeskunde het zelfde als Paroxismus, of aanval van eene ziekte; of eigen dijk als dezelve verergert. EXACINATIO; Uitkorreling; als men de korrels ui&
een vrugt neemt. : ■ EXALTATIO; Verheffing; Verbetering ; in de Chij'
mie beduid het een fcheijkundige operatie , waar i door de gewoone. e'genfchappen van een zaake verandert en verbetert, en tot een hooger kragt of trap van deugd gebragt worden': Men verdeelt ze gewoonlijk in vier- derleij zoorten; als i. fublimatio, ofopheffing ; i; di- gestio , of uitrekking door warmte ; 3. circulatio, of krings- wijze omloop; 4. fermentatio, of gesting; waar van men op elks zijn artijkel verder nazien kan. EXANTHEMATA ; Eßorefcentta ; Uitfiag der
huid; ontftaat uit onzuiver bloed, en gefchied met of zonder koorts ; in het eerfte geval is de huid met roode vlekken en- puisten bezet, gelijk in de purper- en vlek- koortzen , of etteragtig ; daar is een goed- of kwaad- aardige uitfiag van beide zoorten. De uitfiag zonder merkelijke koorts is ook verfcheiden, als puisten in het aangezigt, blöedvinnen, drooge en natte fchurft, lang- duurigezweeren, melaatsheid, enz. Het Oogmerk der natuur bij de uitfiag is wel heilzaam,- maar de bezonde- re onftandigbeden, wanneer de binnenfte ingewanden 'er mede lijden, dulden niet dat men dat oogmerk, iti-: zonderheid bij heete en afgaandekoortzen fterk bevorde- re; men moet derhalven bij''t uitfiag van zodanige koort- zen een zagt zweeten fragten te bezorgen, door warme en dunne dranken en aardagtige dingen (terrea), air de gezegelde aardens, kreeftsoogen, zweetdrijvende an-- timonie, enz., want alle alexipharmaca of heete middelen- zijn als dan nadeelig ; maar als de uitfiag naar binnen, wijkt, dan.kunnen 'er fterker middelen gebruikt worden ; als gebarnftèende liquor van hertshoorn, giftweerflaande- esfents van Stahl, bezoar-esfintswan Wedel, enz.In kwaad- aardige feburft en langduurige uitfiag zijn de afkookzels' v-an de km/ten, en een matig gebruik van'de- zoete quik. van veel nut. EXARTHROMÄ; is zo veel als Luxatio; 21e LE-
DEN VERSTUIKING. EXCEPTIO ; Vermenging ;- betekent in de Pharmacie'
wanneer drooge poeders onder deeze of geene vogtige- dingen,. als honing, fijroop, zappen, enz. gemengt wor- den; gelijk, men de eleïïuarien pleeg te-maaken. ; EXC1PULUM,-. een Ontfanger; is een glazen vat.,/ waar in het vogt uit de helm of retort druipende, ont- fangen word. EXCISIO; eene üitfnijding; als men bij voorbeeld-
in de Heelkunde verftorven vleesch ergens uitfnijd , err. van het gezonde fcheid. . EXCORIATIO; Ontvelling; Smerting-, dat is, afe
de huid ergens afgefcheurt word, en men zig dus ver- wond ; gelijk- in de blik-aars- gebeurt ; zie ook BLIK-- AARS. - .• EXCORTICATIO'; Decorticatio y Qntbasting; be-,
Q 3 tekent |
|||||
$2* EXC'EXE. EXH.. EXI. .EXO EXP.
tekent de bast «f fchil Van vtügten, zaaden, wortelen ,
enz. wegneemen, om de kern of pit alleen te hebben ; ook word de reiniging der wortelen, basten, kruiden,bloemen en zaaden aldus genoemt. EXCREMENTUM; Excrementa; Uitdijzeh Af-
gang ; Drek ; word genoemt het geene , dat door de Hoelgang ontlast word ; zie ook CO PROS. EXCRESCÉNTIA; eene Uitgroeijing; Uitwas; dat
ergens buiten de natuur of gewoonte uitgroeit ; gelijkbij
voorbeeld hét wild vleesch {hijperfarcofis), wratten, enz.
EXCRESCÉNTIA GLANDULARUM COLLI.,
Sie KROP-GEZWEL.
EXCRETIO; Uitkdiging; Ontlasting', is als iets
ledig gemaakt word. EXCUBITOR; deeze naam word aan een vogel ge-
^eeven, onder het geflagt der Klauwieren bchoorende , en in het nederduitsch mede de naam van IVagter draa- iende; zie KLAUWIEREN. -EXEDENTIA ; zijn Brand- of Bijt-middelen; zie
BIJT-üMIDDELEN en CAUSTICA. EXELCISMUS; betekent het zelfde als Depresfw.
. EXERRHOSIS ; word het zelfde als Effluxus door verftaan. ' EXERIJTHROS; is een woord van het grieksch af-
komftig, en betekent iets dat zeer rood is. .EXHALATIO, zie EVAPORATIO. EXIPOTICA ; zijn Digerentia remédia; -zie aldaar.
• EXOMPHALOS ; Navel-breuk ; zie BREUK- en. «JAVELS-ÜITGANG. EXOPHTHALMIA, zie OOG-ONTSTEEKING.
EXOSIS , zie UITDRIJVING. EXOSTOSIS, zie BEEN-GEZVVEL. EXOTICUS; Vreemd; Uitlandsch; dus betekent Exotica, vreemde of uitlandfche zaaken, en kan zijne betrekking hebben op allerlei dingen uit de drie natuur- rijken, als dieren, planten, fleenen, ertzen, geneesmid- delen , enz. EXPECTORANTIA, zie BORST MIDDELEN.
EXPELLENTIA; uitdrijvende middelen, zijn inwen- dig de alexipharmaca of vergifiweerfiaande , en fudori- fera of zweetdrijvende, en uitwendig de epispastica; zie aldaar. EXPERIENTIA ; de Ondervinding; is eene door veel
oeffening en behandeling verkregene kennisfe , van het gene of andere., In alie konsten, wetenfehappen en am- bagtenis de oeffening endaar doorverkreegeneondervin- ding volftrekt nodig, zonder welke dezelve nooit vol- maakt kunnen uitgevoert worden; want of fchoon van een zaake alles, 't zij mondeling, of in gefchrift aange- weezen word, hoe men doen of handelen moet, zo word 'er egter min of meer oeffening der zaaken vereischt; waar uit eene ondervinding vloeit, om de zaaken naar den eisch en vaardig te kunnen verrigten ; en hoe meer een zaak geoefFent word , hoe vaardiger men in derzel- ver kennisfe en behandeling worden zal. In de Geneeskunde word bij voorbeeld door de oef-
fening en ondervinding, de kennisfe en 't goede gebruik van een geneesmiddel verkreegen, namelijk als doorzulk een middel nfeteen, maar verfebeide maaien aan den Lijder ineen zekere ziekte of ongemak, veel voordeel is toe- gebragr; waar door men zig van de deugd desgeneesmid- dels verzekert houden kan : Maar hier bij moet nauw- keurig agt gegeven worden op de voorleedene en tegen- woordige gevallen, zo dat 'er een volkomene analogie of overeenkomst moet befpeurt worden, tusfehende thana |
EXP.
yoorkomende en voorheen plaats gehad hebbende geval*
len : Ook moet 'er geen blind nog een al te pnberaa- den geloof, op het gezag van den een of ander Arts plaats hebben, en men moet zig zelfs ook niet al te vee! betrouwen: Voorts maakt het ook een deel der on- dervindingein de Geneeskunde uit, dat men de naukeuri- ge kennisfe des Lijders, welke men behandelt, zig trage ci^cn te iH3ak.cn EXPER1MENTUM ; eene \Ondervinding of Proef,
neeming; deeze zijn van veele nuttigheden in allerleija wetenfehappen , om daar-door de eigenfehappen of hoe- danigheden van eenige zaake te ontdekken. De he^ dendaagfche natuurkunde, op proefnemingen en ondervin- ding lleunende, heeft een veel grooter licht verkreegen, zedert dat de Philofophen de-proefneemingen neerftig in het werk gefielt hebben , in tegenftelling van de natuur* kennisfe der Ouden, die hoofdzaakelijk op onderftellin- gen bcrustede. EXPLOSIO; Ontploffing, Ontlosßng ;fchielijke Vlam*
vatting, met een daar op volgende flag en verbreeking van het geene 'er omtrent of nabij is ; gelijk bij voor- beeld met het buskruid -gefchied; als ook met falpeut en zwavelige vermengingen. EXPOSITIE ; Zonntßand ; deze uitdrukking word in da
tuineiïj gebruikt, om daar door de ftrekking of legging van een tuin aan te toonen, of eigentlijk, hoedanig een tuin op de zon geleegen is en daar van min of meer befcheenen word; dog hoofdzaakelijk heeft dit woord zijn betrek king op vmuren, fchuttingen en espaliers, waar' tegen» vrugtboomen geplant worden; aantoonendederzelver ftrek- king, of hoe ze op de zon ftaan en daar van min of meer, over de geheele dag kunnen befcheenen worden. Dus zegt men van een muur of espalier, dat 't een goede expofnie heeft of wel geè'xponeert is, als het wel op de zon ftaat en daar door den geheelen dag, qf't meeste daar van , kan beftraalt worden. De expoßtie der irinuren enz. kan derhalven veelderleij
zijn, en verandert zo dikwils als de muur enz. een an- dere verfchillige ftreek loopt; dog men onderfcheid ze gewoonlijk in 8 zoorten, volgens de 4 hoofd- en 4Jmid- delftreeken van het compas ; als De eerfte is de expoßtie op't oosten, of die regt op 't
oosten ziet, en van de zon beftraalt word, van haar opgang tot den middag. De tweede is die welke op't zuid-oosten ziet, en van
de zon befcheenen word, van haar opgang tot ongeveeï te drie uur 's nadeiniddags. De derde ziet vlak op 't zuiden, en waar tegen de zon
op den middag regthoekig ftaat : Deeze ontfangt de fterk- fte zonnewarmte. De vierde ziet op't zuid-westen, en geniet de zon van
omtrent o uuren 's morgens, tot haar ondergang. De vijfde ziet vlak op 't westen, en word van de zou
befcheenen van de middag tot haar ondergang. |
|||||||||||
De zesde op het noord-westen ziende, geniet de zon
maar een paar uuren, voor haar ondergang. De zevende ziet op 't noorden, ontfangt zeer wefnifi
zon, want ze word daar van niet befcheenen, dan om- trent 2 â 3 uuren des morgens, na haar opgang, eneven zo veel 's avonds voor haar ondergang , en zulks allee" |
||||||||||||
inde zomertijd. "
De agtfte en laatste ziet op't noord-oosten, en gem«
de zon van haar opgang tot omtrent tien, uuren 's mor- gens.' Maai'gelijk nu de muuren of esptblierr, enz. zelden de$ |
||||||||||||
EXP.
|
||||||||||||||||||||||||
. EXP.,
|
||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||
SkiXpapîert völkoomen hebben, maar min of meer daar zaakelijk plaats in heete zomers en dropge gronden,
|
||||||||||||||||||||||||
van afwijken, na mate,genieten ze ook min of meer zon;
en gevolgelijk is ook de eene expofitie voordeeliger als de
andere, in hetftuk van goede vrugtvoortbrengi |
en bezonderin wanne climaten en ftandplaatzen ; in ge-
matigde zomers en climaten zal deeze expofitie daar en tegen van een goede dienst kunnen zijn, om 'er allerleij fijne vrugten op te planten, die veel warmte:tpt haare rijpwording noodig hebben ; als perfiken , abricoofen 3 pruimen, laate druiven en vijgen. Om in heete zomers de gemelde ongemakken van ver-
branding, enz. af te keeren, zo is't nuttig, dat men dö boomen geduurende de fterkfle zomerhitte, welke door- gaans in de maanden Junius en Julius voorvalt, bij zonnefchijn op 't heetfte van den dag (zijnde, van" onge- veer il uuren des voordemiddags tot 2 â 3 uuren nade- middag) met het eene of ander dekzel, bij voorbeeld met riet-matten of linnen befchaduwt ; dog men moef het dekzel niet digt aan de boomen, maar iets daar van of fchuins daar voor, op de wijze als een venßter-pa» rafol, plaatzen , om alleen fchaduwe op de boomen te geeven en de lucht tusfchen beiden een vrije fpeelingf te laaten, dewijl het anders aan de groeij der boomen en vrugten nadeel zoude doen; om de zelfde reden moet men ook in het heetfte van de zomer geen takken of jonge looten der boomen aanbinden, om de muuren , espaliers, enz. daar door meer cieraad te'willen bij- zetten , gelijk het anders weezentlijk doet, dewijl de* losfe takken de vrugten veel bedekken en befchaduwen, en dezelve dus voor het verbrander^ bewaaren : Nog veel minder moet men takken of bladen wegfnoeijen, gelijk onkundige doen, uit die verkeerde verbeelding, dat hoe fterker of meer de vrugten door de zon aangedaan worden , hoe ze volmaakter en fmaakelijker worden .- Maar deeze aanbinding of wegfnoeijing kan dienftig- zijn in de nazomer, als de kragt der zon vermindert en de warmte afneemt, inzonderheid voor vrugten die Iaat rijpen en veel warmte tot rijpwording noodig hebben. Bij aanhoudende droogte is het ook nuttig, dat men
de aarde, daar de boomen in geplant (laan, zo wel aar» deeze als alle andere expofitien, voor bet uitdroogen zoekt te bewaaren, het welke gefchieden kan door mid- del van de aarde naast de muuren enz. met run , ftroo- agtige mest, of kroost te overdekken, dat de uitdrooging der grond veel verhindert; als de droogte lang duurt, is het niet minder nuttig, de grond omtrent de wortelen al te mets. in de avondiionden wel te bevogtigen, en ook de boomen van boven te overfproeijen. f De winden die. deeze expofitie het meeste kunnen aan- doen , zijn de zuidoostelijke, zuidelijke en zuid-weste- lijke,* dog dewijl de eerfte niet zeer dikwils waàijen en. de beijde laatfte niet zeer koud zijn, zo doen ze zelden veel nadeel aan deeze expofitie ,, ten waare als ze fterk waaijen inde bloeitijd. De zuidwester- en wester expofitie , genieten de zon
juist even zo lang als die op het zuid-oosten en oosten,, maar ze verfchillen egter daar van veel in het voordeel, want in plaats dat deeze de zon vroeg ontvangen , en met een opklimmende zon en toeneemende* warmte al- lengskens aangedaan worden, zo worden die op het zuid- westen en westen door een af klimmende zon, en afnee* mende warmte aangedaan; waar door de fijne vrugten» ' inzonderheid die laat rijpen , als perfiken , druiven en laate peeren , dewijl ze te weinig warmte verkrijgen, en |
|||||||||||||||||||||||
dewijl ook de eene zoort van vrugt meer -warmte begeert
a]s de andere , zo moet men dezelve verfcheidentlijk
plaatzen, en aan zodanige die, om goed te worden, de
I meeste warmte noodig hebben, de beste expofitie geeven,
. omdus het meeste voordeel van de expofitie-te genieten.
qet zal niet onnut weezen, om ons hier over nog een
I weinig uit te breiden, en de voornaamfte voor- en nadee-
I ]en && expofitien aan te wijzen.
De expofitien op 't oosten en zuid-oosten zijn boven
• andere zeer bekwaam , voor allerleij zoorten van tedere
vrugten, als perfiken, abricoofen, pruimen, fijne peeren,
I enz. om dat ze de vroege morgen-zon genieten, die, ge-
I lijk de ondervinding leert, na een korte afweezentheid
alles verkwikt, en dus ook zeer veel toebrengt tot de
I deugden volmaaktheid der vrugten; temeer, dewijl ze
door de zon'van de laagfte trappen af allengskens aange-
I daan en doordrongen worden, en 'er dus geen fchielijke
I verandering van koude in warmte, en omgekeerd, plaats
I heeft; nog ook dezelve door een al te brandende zon,
I gelijk dé middags - zon is, regtftreeks aangedaan wor-
I den : Zo dat deeze expofitien heel voordeelig zijn , en
I wel inzonderheid die op 't zuid-oosten , dewijl dezelve
I nog eenige uuren langer door de zon beflraalt word.
Dog niet tegenftaande de gemelde gunstige voordee«
I len deezer twee expofitien , zo zijn dezelve egter niet I vrij van nadeelen op zommige tijden; want dewijl ze op I hetoosten en zuid-oosten uitzien, waaruit in het voorjaar § dikwils fcherpe en koude winden koomen te waaijen, zo I kan het gebeuren, dat de bloeizels der boomen of de reeds È gefielde jonge vrugten daar door koomen te verfchroeijen H of te vervriezen ; hoewel dit ook de boomen .op andere I txpofiiien bij zeer fcherpe winden en vorstige nagten on- 8 derhevig zijn; daar en boven hebben ze dat ongemak, I dat de boomen daar op ftaande , niet door de regen, zo !«' wel aan haare wortelen als van boven , kunnen gevoed ■ worden, aangezien de regen, die bij ons wel meest uit |:- den zuid-westen en westen komt, van agteren tegen de ïj muuren enz. aanftuit, en gevolgüjk zonder veel aandoe- : ning der boomen, ten waarc bij lange aanhouding ,• want net is een zekere zaak, dat allerleij planten niet alleen door het vogt van de regen die de wortelen ontvangen, siaar ook door de bevogtiging van boven aan haare tak- ken , bladen en vrugten, veel verkwikt en gevoed wor- den. De zuider expofitie volgt op de voorgaande, zo wel in
order als voordceligheid : In 't algemeen word deeze ex- pofitie voor de be'ste en voordeeligfte van allen gehou- den > om dat ze het flerkst, van de zou of als dezelve ds meeste kragt op den dag heeft, daar door aangedaan en beflraalt word; maar de ondervinding leert, dat zulks ïietj altijd waar isj want dewijl de zonneftraalen al te *eriJ daar op weerom fluiten, en zulks op 't heetfte van e dag, te weeten op de muuren en houtene ftaketten, en ƒ" iletSeDeuren> dat de jonge vrugten als verbranden, |v de grond droogt te fterk op ; waar door de jonge v ,V^ten afvallen, opbarsten, taai-huidig of anderzins on- _ 'maakt worden ; ja de hitte kan zodanig fterk op de |
||||||||||||||||||||||||
l'en a 6n "a'*'elteri - die op deeze expofitien Haan, wer- dus niet volkomen rijp worden, onfmaakelijk blijven ; do'
fch ' • daar door ze"~s de bladen en jonge takken'ver- welk hooftzaakeljjk plaats heeft op de wester expofitie, zijn |
||||||||||||||||||||||||
fchroi
/««en |
't en gezengt worden, terwijl ze op andere expo- de die op bet zuid-westen merkelijk voordeeliger : Men
|
|||||||||||||||||||||||
zuiksnietkcomentegevoclcn. Dog dit heeft hoofd- dient derhalveu geen vrugten op deeze expofitie te ftet-
|
||||||||||||||||||||||||
v_
|
||||||||||||||||||||||||
___la
|
||||||||||||||||||||||||
EXS, EXT,
! EXSPIREEPvEN; Uitademen; betekent ook zo veel '
als de laatfte uitademing geeven, dat is verfterven. . EXSICCATIO; Opdrooging ; Uitdrooging; gefchied
als de vogtige deelen van een ftoffe door middel van de zonne- of vuur-warmte uitwaasfemen ; zie EVAPORA- TIO. EXSTA ; betekent het zelfde als Viscera, of Inge-
wanden , wordende inzonderheid die van den onderbuik hier door verftaan. ■ . ! EXSTAS1S; Zinnen-verwarring; gelijk bij zwaars
mélancolie en ijlhoofdigheid, enz. EXSTER, zie AAKSTER. !
EXSTERGENTIA; betekent zo veel als Detergen-
tia; zie aldaar. | EXTENDE SUPRA ALUTAM in FORMA SCU- I
TI ; word door de Geneesheeren wel in het recept tot I voorfchrijving van een pleister gebezigt, en betekent I dat een dusdanige pleister, in fchildgedaante-op een zeemleeren lap moet uitgeftreeken worden. EXTENSIO-; eene Uitrekking; is als men tets uit-
rekt en uitbreid of uitfpant. In de Heelkunde betekent het de uitrekking van een uit 't lid zijnde been door een Heelmeester, om het hoofd van een uitgeweeken been weer in zijn pan te brengen. EXTENSIO LIGAMENTORUM ARTICULI;
dus word de geweldige uitrekking der banden eener ge- leding genoemt, als zijnde de eerfte graad der verrek- king ; dewijl het hoofd des beens als dan nog in de pan iß gebleeven,' "en dit word door zommigen wel verkeer- delijk voor eene verftuiking, verrekking of ontwrigting gehouden: Zulk eene uitrekking der banden, gaat met hevige pijn, zwelling en ontfteeking gepaart ; en des- zelfs toevallen zijn menigmaalen eveneens, als die van een wezentlijke verrekking. Zie LEDEN-VERSTUIKING. EXTENTOR1UM ; een Raam, om 'er iets op te fpan-
nen, bij voorbeeld linnen of wollen laaken, om tot het doorziigen te dienen. EXT ENUATIO ; eene Verdunning; in de Genees-
kunde betekent het de verdunning en vermaagering, of uitteering van het lighaam, of van eenig lid aan 't zelve. EXTINCTIO; Uitblusfing ; Verkoeling of Afkoeling;
word genoemt, als dingen in 't vuur heet en gloeijende gemaakt, daar na in water of eenige andere vogt ge- dompelt en verkoelt worden ; dit word om verfcheidenä redenen gedaan, als i. om ijzer en fiadl hard te maa- ken ; want dezelve gegloeit en daar na in water of eenig ander vogt gebluscht wordende, verkrijgen ze meer han- digheid; 2. om zommige dingen inurf en breekbaar w maaken , gelijk gefchied, als men keizel-ßeenen, joodeit fieen, luxfieen, crijstallen, coraalen, enz. dikwils gloei' en in water of azijn uitbluscht, waar door ze een breek' baar weezen verkrijgen; 3. oin de medicinaale kragt va» iets aan eenig vogt mede te deelen, gelijk men gewaar W<"» in de uitblusfching vznßaal in water of melk, dat fit*?- melk genoemt word ; van het goud in water van bernag'^ bloemen en van roofen ; van het lood in gemeen w<ïKr ' 4. om zommige geneesmiddelen daar door te zuivere11' Daar is ook nog een oneigentlijk genoemde extinftw °' uitblusfching die zonder vuur gefchied, namelijk alsine» het quikzih er met fpeekzel, vet of terpemijn enz. ^a' mengt en uitbluscht; 't geen anders dooden.gcnoetnnvor • EXTIRPATIO ; Uitroeijing ; geheele Wegnsenun^
in de Heelkunde betekent het de uitroeijing van ee kwaad, bij voorbeeld van de kanker, eenig gezVie^ |
||||||
-696 EXP. EXQ. EXS.
ièh, -dan die vroeg rijp worden, als abrièoofen , vroege
•peïfiken, vroege zomer- of herfst - peeren ; appelen, prui- men, praagfcke kers/enen morellen. ; ;< 'De drie overige expoßtien, naamelijk die op 't noord- westen ,' noorden en noordoosten, zijn de ilegtfte van alle en van weinig voordeel, om dat ze te weinig zon ont- fangen, en gevolgelijk de vrugten daaraan haar behoorlijke rijpheid niet kunnen verkrijgen, en onfmaakelijk blijven, in- -dien zommige nog al rijp worden : 't Is derhalven niet waar- dig dezelve met boomen te beplanten , ten zij alleen om <le..muuren en fchuttingen te bekleeden, en dezelve niet geheel ledigte laaten; moetende men geen andere daar 'aanzetten, als kers, morel, vroege peeren of appelen: Dôg de boomen zijn aan deeze expoßtien ook zeer oq- vrugtbaar. Üit het gezegde kan men dan n iet bezwaarlijk oordee-
1 4en, welk de beste of voordeeligfte expoßtien zijn ; naa- melijk dieop't oosten en zuid-oosten, ofdie daar't naaste hijkoomen, zijnde inzonderheid de oost-en zuid-oostelij- ke expoßtie "wel de beste van allen voor allerlei]" fijne ;vrugten; waar aan de: zuidelijke expofitie volgt : Dog 'het is zeker , dat men niet altijd een expofitie na wensch hebben kan , en men zig veeltijds moet onderwerpen aan defitiiatie offchikking van deplaats: Ondertusfchen is het ook waar , dat bij 't aanleggen van eene nieuwe plaats of tuin dikwils niet hier aan gedagt word, om de fgebóuWen, muuren, ftaketten, enz. zodanig te ordinee- Ten en te fcbikken, dat ze de beste expofitie voor vrug- ten verkrijgen , het welke als dan veeltijds wel te doen ftond , maar door onkunde of verzuim van den architect in deezen, niet in agt genoomen word. Schoon nu alle expofitien niet even voordeelig voor de
vrugten zijn, zo is het ondertusfchen niet kwalijk ge- daan, als 'er veele verfcbiliig geëxponeerde muuren of ftaketten in een tuin zijn, dat men van een zelfde zoort van vrugten op verfcbillige expofitieji plaatst, te wceten op zodanige die niet geheel van alle voordeelen ontbloot •zijn; om dat de ondervinding leert, dat een zelfde zoort van vrugt nu op de eene, dan op de andere ftand beter ■flaagt, en rijkelijker voortkoomt ; waar van veelderleij toevatlen de oorzaak kunnen zijn, dog voornaamentlijk koude, fcherpe en fterke winden, die nu van de eene en dan van de andere kant 't fterkst waaijen ; heete of koude zomers enz.: Ook kan men de vroege vrugten, door dezelve op minder warme expofitie te ftellen, eenigzins vertraagen, om ze wat laater te hebben. Wat verder de muuren en flaketzels betreft; zie op'tartijkel MUUREN. EXPRESSIO; Uitdrukking; Uitpers/mg; betekent
als men iets dat vogtig is uitdrukt, om daar door het vogtige van het drooge, of het dikke van het dunne te fcheiden ; bij voorbeeld, als het zap uit de kruiden, de olie uit zaaden enz. gedrukt of geperst word; gelcbie- <3ende deuitdrukking met de*handen of een pars, enz., doch de uitperzing door middel van een pars. EXPULTRIX FACULTAS ; dus word het ver-
moogen genoemt, om door aangeweezene werktuigen , fcbaadelijke dingen uit de ligbaamen te drijven. EXQÙISITA FEBRIS ; is men gewoon een koorts
te noemen, die een geregelden loop houd, zonder an- dere als gewoone toevallen te veroorzaaken, en waar in de lijder geen volkoomene verzwakking van kragten endergaat, en de gewoone ontlastingen onderhoud. EXSPIRATIO, zie UITADEMING.
|
||||||
.' EXT.
of utfflaA; enz. , door uit- of wegihijdlng met Wortel
■en al.
EXTRACT; Uittrekzel; word genoemt, wanneerde
inhoud en 't wezentlijke eener zaak, uit een Gefchrift in-een kort begrip getrokken en gebragt word. EXTRACT van ALSSEM, zie ALSSEM, pag. 60.
EXTRACTIO ; Uittrekking ; hier door word verftaan,
de uittrekking en afzondering der fïjijfte en edelde dee- len eener (toffe, van de grove en aardfche ; het welke gelchied door een bekwaam menflrum, dat de fijne dee- len uittrekt en tot zig neemt : In een breede zin word onder extradie ook begreepen de distillatie, fublimatie, fermentatie, putrefadie , circulatie en coagulatie ; of om daar door de fijaflre deelen uit af te trekken, of af te zonderen. EXTRACT UM; een Extrad; Uittrekzrf; word in
de chijmie en pharmacie genoemt, iets dat door middel van een menflrum of vogt uitgetrokken is, en de fijnfle deelen daar van bevat: Daar zijn veclerleije extrait en, dog die men gewoonlijk onderfcheid in twee zoorten, als in dunne of vloeijende, en dikke extraden ; de eerde zijn die welke de bezondere naamen van esfentien, tinc- tuuren en elixirs draagen ,• de tweede zoort of dikke ex- traden ontdaan uit de dunne, en verkrijgen die naam eerst na de uitdamping of distillatie van het menftruum of vogt, wanneer 't extrad of geëxtraheerde op de grond in de gedaante van een dikke fijroop te mg gebleeven is. Men zoude de aftrekzeis en afkookzels ( infufa & décoda ) ook wel extraden kunnen noemen, maar dewijl dezelve doorgaans maar weinig van de uitgetrokkene doffe in zig bevatten , en meest uit het menflrum bedaan , zo heeft men haar tot onderfcheiding de gemelde naamen van afkookzels en aftrekzeis gegeven. Het woord extrad heeft dus eigentlijk zijne betrekking op de dikke extrac- 'ten, daar in dit artijkel van gefprooken word, en niet op de dunne vloeibaare esfentien, tinduuren , aftrekzeis, enz. zo dat wanneer men dat woord extrad hoort fpree- ken, of'er in de fchriften of recepten van leest, 'er altijd de verdikte extraden door verftaan worden ; .hoe- wel het wel gebeurt, dat de esfentien , bij voorbeeld de esfents van alsfem, extrad van alsfem, dog kwalijk, ge- noemt word. De extraden worden meest alle uit vegetabiliën, als uit
wortelen, kruiden, bloemen, zaaien, basten, harsßn, enz. bereid; en uit alle kan men dunne extraden of es- fentien en tinduuren maaken, maar alle zijn ze niet be- kwaam tot dikke extraden, naamelijk zodanige niet, die *'eele vlugge fijne en fterkruikende deelen bevatten, of wel- kers voornaamfte kragt in de vlugge deelen beftaat, gelijk fpecerijen en fpecerijagtige fterkruikende kruiden, bloemen, zaaden, enz. om dat die fijne deelen bij de evapo- tme of verdikking over het vuurkoomen te vervliegen, en bij gevolg het extrad zijne kragten daar door geheel of ten grootften deele verliest; zijnde derhalven geene andere dingen tot 't maaken van medicinaale extraden M*waam, dan welkers kragten hoofdzaakelijk in dévaste kjknifche, of-flijm- en harsagtige deelen gelecgen zijn: ™en iriaakt enkclde en zaamengeftelde extraden uit cen of meer doffen. "■^menflrum of fchei vogt dat tot de extradie gebruikt
l / H?n vcfcheiderlei zijn , als water, wijn-geest of landemjn, afgetrokkpnegeesten, gedistilleerde wateren,
te«n' a?ßn ' gedistilleerde azijn, zuure geest van plan- ten'- "a'^'1 en ook an^ere uitgeperste zappen van vrug- ; dog de gebruikelijkfte vzijn water en wijngeest of 11 Deeh
|
||||||||||||
Exr.
|
||||||||||||
00?
|
||||||||||||
I
|
||||||||||||
"brandewijn, en nu en dan wijn of azijn: Maar deeze
moeten weder verfchillig gebezigt worden, na den aart of hoedanigheid van het fubject. of ftoffe; want wanneer de ftoffe veele harsagtige deelen bevat, moet het men- flrum tot de uittrekking geestig zijn, maar bevat de ftof- fe flijm- of gom-agtige deelen, dan moet men een water- agtig menflrum gebruiken, en is bet dat de ftoffe zo wel harsagtige als van de overige deelen bevat, dan is een zwakke phiegmatifche geest, of wijn het dienftigst ; of men kan 'er zo wel een harsagtig extrad met brandewijn als een wateragtig extrad met water van maaken. Zie hier welke vegetabiliën met fterke wijn-geest of
brandewijn moeten uitgetrokken worden, om 'er extrad van te maaken; zulke zijn de harsagtige gommen en zap* pen, als ftijrax, fcammonium, gom-gamandra, opium , enz.-; wijders de hars-rijke wortelen en houten, als ja- lappe, pimpinel-wortel, pokhout, enz. ; insgelijks de fcherp en bitter fmaakende en harsagtig ruikende wortelen en kruiden, enz., als aland-wortel, angelike-wortel, meester- wortel, lavas-wortel, gentiaan-wortel, ever-wortel, ber- tram-wortel, zwarte nies-wortel, contraijerf-wortel, cal- mus-wortel, galar.ge- en zedoar-wortel, alsfem , cardebé- nedide, duizendgulden-kruid, duivekervel, fcordium, kina-kine, cascarille, oranje-en citroenfchillen , faf- fraan, enz. Met water worden uitgetrokken en extraden bereid
van agrimonie, alsfem, cardebenedide , duizendgulden- kruid, chammdrijs, veld cijpres, bitter-zoet, herts-tonge, grootegouwe, waldmeester, beekboom, hondjes-draf, eeren- prijs, hoef bladen, heesch kruid, fchurfte, maagdelieveri, bijvoet, moeder-kruid, kleine- of heete-netel, cichorei}, taraxicum, water-klaver, eppe, heemst, fenés-bladen, ta- bak, arnica, enz.; wijders uitzoinmige purgerende wor- telen, enz., als rhabarbèr, zwarte nies-wortel, hazel- wortel, eicke-vaaren-wortel, zoethout, tormentil-wortel, water-lisch-wortel, cascarille, enz. Zommige bepaalen de tot extracten bekwaam zijnde
planten in twee zoorten, als in zodanige die met bran- dewijn of water gedistilleert wordende, niet het minfte van haar weezen of kragt aan het distillatum mededee- Jen, maar alles in het na de distillatie te rug blijvende, opgëflooten blijft, welke de bekwaamde tot extracten zijn,' en dan in zulke die zo wel door de helm als door extractie iets goeds uitleeveren, hoewel deeze zo goed niet tot extracten zijn dan de voorige; daar en tegen zijn alle planten, welke met brandewijn of water gedistilleert wordende, haare beste kragten aan 't distillatum of over- gehaalde mededeelen, en in het terug blijvende niets dat goed is agterlaaten, ten eenemaal onbekwaam tot ex- tracten. Men maakt ook extra&en uit de zappen der kruiden,
dog welk eigentlijk geen extraclen zijn , fchoon ze ge- woonlijk, dus genoemt worden , dewijl ze door geen menflrum geëxtraheert of uitgetrokken worden ; en men zou ze met meerderheden, geinfpisfee'rde of verdikte zap- pen kunnen noemen, waar toe ook behooren de rob van vlier, van jeneverbefiën, aalbefiè'ii, berberisfen, kers- Jen, enz. Ook zijn 'er praparatien die weezentlijke weeke of
harde extracten zijn, en egter volgens degewoonte een an- dere naam draagen; als bij voorbeeld, liet zap van zoet- hout, 't gezuiverde opium, de gewasfehene ongezuiverde aloë, de met het- zap ,. of met het afkookzelvan roofen, of violen, bereide aloë, het zap van acacia, van hijpa- ciftis, het hars (reßna) van jalappe, fcammonie, enz., B. ' waar |
||||||||||||
L
|
||||||||||||
Exr.
'zout, inzonderheid als het wortelen of basten zijn, 0j
dat dezelve beter uitgetrokken worden, dog als men ^ ruimte van (toffe heeft, is ééne of ten hoogften twee kookingen genoeg. 3.Uit 't zap bereid men de extracten, inzonderheidui|
zommige zappige kruiden, door middel van het klein gefneedene en gedampte kruid wel uit te perzen, 'daar na het zap door een doek te zijgen, en het eenige uuren weg te zetten, op dat het dikke aardagtige nederzinke, 'als wanneer men het klaare afgict ; of indien het zap niet al te dik is, kan men het ook filtreeren ; daar na kookt men het op het vuur tot een behoorlijk dik extract ; mei kan ook eerst door de helm het water van het uitgepei. •fte zap afdistilleeren, en daar na het in de ketel te rug gebleevene vogt door een doek zijgen, en indien hei niet helder genoeg is, clarificeert men het met eij-witen dampt het uit als vooren ; dog dit distilleeren heeft wat meer omflag. . De extracten worden gewoonlijk op hetopene vuur,in
een. platte daar toe gefchikte koperen ketel geëvaporeerl en verdikt, en hoe wijder die is, boe rasferde evapora- tie gefchied; waar bij nog aan te merken (laat, "dat hei vuur niet al tefterk zijn moet, inzonderheid op 't laatst, als het extract begint dik te worden, om dat het anders aanbrand, en een onaangenaame fmaak verkrijgt ; en on dit nog meer voor te koomen, zo moet het extract ge- itadig met een fpatel geroert worden ; of men evapo- reert ze in het marien-bad , als waar door ze zo ligteiijk niet aanbranden : Ook moet men zodanige dingen die eenige fijne ruikende deelen bij zich hebben, in een ver dekt vat kooken, om dezelve zo veel mogelijk te I» houden. Wat de zamengeflelde extraüen betreft, deeze wor-
den op dezelfde wijze bereid als de enkelde, behalven dat men bij zommige nogpoeders, oliën of zouten, enz. voegt, het zij voor of meest na de extractie, wanneer het ex- tract begint dik te worden, en welke meest dienen tot pillen. Ziet hier eenige van de voornaamfte, inzonderheid
zamengeftelde extracten en haare bereiding. Extrait van Alsfem (ExtraEtum AbfijnthW) te
maaken. Neemt alsfem, klein gefneeden zijnde , kookt ze me!
genoegzaam water; giet dan het afkookzel door een doek, en Iaat het doorzijgzel vervolgens op een zagt vuur uit- waazemen tot de dikte van een extract. ' Andere neemen drooge alsfem, een pond', en laat ze
heel fijn gefneeden en geïtarapt zijnde, met vier pond ge- distilleert alsfem-water, of maar gemeen water, en een once wijnßeen-zout, agt dagen warm digereeren, en het uitgeperste en doorgezijgde af kookzel vervolgens op een zagt vuurtje ter dikte van een extract kooken. Wil men een geestig extract maaken, zo laat men de alsfem metiM'1' dewijn uittrekken. Anders, van het uitgeperste zap.
Men perst de verfche klein gefneedene en geftampW
alsfem wel uit, zuivert vervolgens het uitgeperste zaP als vooren gezegt is, en dampt het uit, tot een behoor- lijke dikte.' Deeze extracten hebben dezelfde kragten als de aUjP
zelf, en zijn inzonderheid een goed maag-middel, wen geeft het tot een haif drachma, met iets vermengt- Op een van deeze manieren kan men extracten üiij&.
|
|||||
igt EXT.
', -waar bij men ook rekenen kan, deflijmen uit Memst-
wortel, quee-, lijn- en fenugreek-zaad, enz., als mede de geleijen. en lijmen die van de beenen, hoorns, enz. der dieren gemaakt worden; welke alle niets anders als wezentlijke extracten zijn , of op dezelfde wijze door uittrekking, met hulpé van het vuur, gemaakt worden. De extracten zijn uitgevonden in de plaats van de af- trekzeis , " afkookzels, esj'enpien, enz. om de kragt van eenige vegetabiliën te cancentreeren , en in een klein be- grip te brengen , en aldus de Lijders niet met een groo- te menigte van onnut water, waar mede de aftrekzeis enz. gewoonlijk bereid en gebruikt worden, te bezwaa- ren ; die daar door veeltijds in plaats van nuttig, nadee- lig kunnen worden, dewijl 't veelvuldige vogt de maag kan verzwakken ; of't veelvuldig gebruik van aftrekzcls of af- kookzels veroorzaakt dikwils een walging en tegenzin aan de Lijders, inzonderheid als ze bitter of walgelijk ïmaaken, daar en tegen de extracten in een kleine hoe- veelheid en gemakkelijk in de gedaante van pillen of anders , kunnen ingenomen worden. Ook kunnen de extracten, in tegen Meli ing van de aftrekzeis of afkookzels, die ras bederven, leng bewaart worden, en men heeft ze altijd tot 't gebruik gereed ; kunnende ook met andere ex- tracten of medicamenten vermengt, of met eenig me- dicinaal vogt vloeibaar, en tot een esfents, tinctuur, drankje, enz. gemaakt worden , zo als het de Lijder best inneemen kan. De manier om deze extracten, zo wel enkelde als zaa-
tnengeflelde , te bereiden , is aldus; i. met brandewijn: Men neemt 't geene daar men't extract: van maaken wil, ihijd en (toot het klein ; doet het in een verdekte kolf of ander glas, giet 'er wijn geest of brandewijn op, ter hoogte van drie â vier vingerbreed , en laat het eenige dagen op een warme plaats digereeren; daar na ftijf uit- geperst en door een doek geklenst zijnde, doet op het overblijfzel wederom nieuwe brandewijn , en laat het trekken als vooren, om al de kragt uit de ftofFe te trek- ken; doet dan de uitgeperste doorklenzels bij malkan- der en dampt ze op een zagt koolen-vuur uit, tot de dik- te van een dikke honing of pillen-waj;/a. . .Andere neemen tot de tweede extractie, water, waar mede ze het overblijfzel van de eerrt.' extractie kooken, en dan het uitgeperste doorklenzel bij het eerfte voegen, en verder handelen ajs boven; om dus ook de gom- en flijmige deelen uit te trekken, en met het extract teveree- nigen, dewijl de brandewijn alleen de harsagttge deelen" uittrekt," het welk inzonderheid dienftig is bij zodanige iloffen, die benevens de harsfige, ook gom- en flijm-ag- tlge deelen bevatten, gelijk veelerleij wortelen en basten, boven genoemt. Men kan eerst den geest van de doorgeklènsde extrafti-
en door de helm weer aftrekken ; dan klenst men het te ruggebleeve vogt door een doek, en kookt het op 't vuur, tot de behoorlijke dikte ; en indien het doorge- klènsde vogt niet helder genoeg is, moet men het fil- treeren, of men classificeert het met het wit van een eij. 2. Met water worden de extracten aldus bereid ; laat
-'degrofjes klein gefneedene itoffe met genoegzaam zuiver •water kooken ; dan het afkookzel door een doek geklenst zijnde, dampt het op een zagt vuur uit, tot de dikte van een extract: Men kookt het te rug gebleevene van het eerfte doorgeklènsde afkookzel ook wel nog egns of meermaal en op't nieuw met water, zo lang zulks het water verft, om 'er alle kragt uit te haaien; enzom- ' ».ige doen bij de.Jaatfte decoctie een weinig wijn-fieen- |
|||||
'EXT.
frfieiderhande kruiden, boven genoemd,, bereiden,' dog
nn het verfche kruid worden meest alleen de extraften v'an waxicum, cichorei), water-klaver en beekboom be- reid. ExtraB van aland-wortel (ExtraBum helenn.)
Laat de gefchilde en grofjes gedampte aland-wortel,
eenige dagen met brandewijnwarm trekken; dan met-fter- l;e uitpersfing door een doek gezijgt; doet op het ever- blijfzel genoegzaam water, kookt het, en perst het daar na uit, vermengt dan de beide doorzijgzels en laat het op een zogt vuur uitdampen, tot een behoorlijke dikte. Andere trekken de wortel alleen uit m?t.bra?iâewij;i,
dog de gemelde manier ie beter , om rdle de werkende, zowel harzige als flijmi-e deelen 'er uit te verkrijgen: Op deeze wijze worden de extraden uit meer andere bo- vengenoemde wortelen gemaakt. Maar de rhabarber laat men alleen in wsfór warm weeken, of even op- zieden. Het extraft van aland-wortel verfterkt de masg en het
harte, zuivert de ionge van haare wijnfteenige flijmeo, opent de verftopningen der nieren , en is derhalven dien- ilig voor een zwakke maag, verflijmde benauwde borst; als mede tegens kwaadaardige ziektens, en inpest-tijden; | doet ook wel zweeten ; men gebruikt het tot een half drachma. Het extraft van rhabarber purgeert heel zagtjes, en
ïoert de gal- en flijm-agtige kwaads ftoffen uit het Iig- haam ; opent de verflopte lever en milt, en is derhalven van veel dienst in dehijpochondrie, geele ziekte, vrijster- ziekte , verouderde koortzen, enz. ; verfterkt, tefFens de maag en alle de ingewanden ; men gebruikt 't tot twee fcru- pels of een drachma, als pilletjes gerolt, of met eenig vogt vermengt. Purgeer-extraB (ExtraBum folulivum.)
Neemt gezuiverde fenés-bladcn, en beste rhabarber, van elks een drachma, engetartarifeerde wijn-fteen, een en een half drachma j alles tot een fijn poeder gemaakt zijn- de, iaat het in een pond endivie-water , of nrar in ge- meen water warm uittrekken, dan niet uitperzing door- gezijgt en tot een extraft uitgedampt. Dit extraft purgeert heel gemakkelijk , en komt in
kragt genoegzaam met de extract van rhabarber over- een. algemeen Purgeer-extraB (ExtraBum caïholkon.)
Neemt merg van coloquint-appel, zes drachmen ,• zwarts Mes-wortel, witte lorken zwam, jalappe en geprepareert ßammonie, van elks een half once, en beste aloë, een once ; fij.lt tot een poeder gemaakt zijnde, trekt de vier eerfte "tagen warm uit met gemeene of getartarifeerde brande- *V»i en dan met uitperzing doorgezijgt zijnde , doet'er de aloè en fcammonie bij, en kookt het zaamen tot een dikke extrafl: ; veele mengen 'er op het laatste , als de «traft watgekoelt is, nog bij gedistilleerde anijs-olie, 10 druppels, caneel-olie en kruidnagel-olie , van elks 6drup- P^; met witte zuiker tot een elenfacharum gemaakt. Dit is een goed purgeermiddel,dat allerlei kwaade hu-
meuren uit het Iighaam voert; men geeft het tot een crupel, in pilletjes gerolt, of met iets anders gemengt. dnder -algemeen Purgeer-extraB (ExtraBum pan-
chijmagogum; Lemerij).
Neemt merg van coloauint, anderhalf once ; poeder |
||||||||||
EXT.
|
||||||||||
699
|
||||||||||
diarrhodon albatîs, en hrk'enfwam,vs.n elks een orice; zwarte
mes-wortel, twee oneen; maakt't alles tot een grof poe- der, doet het in een matras of vies, en.giet'er dauw of regenwater op , ter hoogte van drie 1 vier vinger- breed; laat het dan, wel toegeftopt, drie â vier dagen warm trekken, zulks altemets omfchuddende, doet dan het aftrekzel door een doek, en giet op het overblijfzel weer zo veel nieuw vogt, en doet daar mede als voo- ren; giet vervolgens de aftrekzeis bij malkander, en laat ze wat ftaan om te zinken, dan het klaare zagtjes af- gegooten zijnde, laat het op een zagt vuur uitdampen, tot de dikte van een extraft. i . Deeze is ook een uitneemend en bijna algemeen pur-
geermiddel ; de doßs is van een tot twee fcrupel, of iets meer. Andere Compofitie.
Neemt rhaberbe-r, jalappe, gomagtige tnrbith, ge.
fchild zaad van bastert-faffraan, diagridium , en koekjes van krken-zwam , van ieder een half once ; zwarte nieswor- tel en gezulvet de fenés-bladcn, van ieder een once; merg xan coloquinte, zes drachma; cäneel, een drachma; car- demome, kruidnagels, Indiaanfche fpij ke-narde, aloê's- hout en r.iastix , van elks een half drachma ,• alles grof geftooten zijnde, giet 'er beste brandewijn op ter hoog« te van vier vingerbreed, en na eenige dagen warm te heb-, ben getrokken, perst het uit en giet op het overblijfzel roofea-,cardebenediBe-, duivekervel- en betonie-water, zo veel genoeg is, daar bij doende zes drachmen wijnflsen- zout; Iaat het twee dagen trekken, daar na giet het af, doet het bij het voorige aftrekzel, en dampt het uit tot de dikte van een extraft. Deeze extraft heeft het zelfde gebruik als de voorgaan-
de, dog word nog kragtiger en beter geagt; maar hij is ook wat kostbaarder. Gal-purgeerend ExtraB (ExtraBum cholagoguni).
Neemt beste rhabarber, drie oneen; beste caneel, geel
fantel-hout, fpijkenarde, van elks 15 greinen, en koekjes van berberisfen, een once; maakt alles, tot een fijn poe- der, giet 'er zap van bleeke roofen op, ter hoogte van drie vingerbreed, en laat het drie dagen lang wann trek- ken, dan met uitperzing doorgezijgt zijnde, daaipt het uit tot de dikte van een extraft ; waar bij men op het laatste, eer het nog geheel koudis, extraft van a loë en fcammonie, van elks twee drachmen mengt. Dit extraft purgeert inzonderheid de galagtige vogten;
men geeft het tot een drachma, in pilletjes of anders. Kooris-verdrijvend ExtraB (ExtraBum febrifugum).
Neemt kina-kinc, vier oneen; duizendgulden kruid,
gentiaan-wortel, van elks twee oneen, en Virginifche flan- gen-wortel, een once j maakt 'er een fijn poeder van, giet 'er brandewijn op, zo veel genoeg is, en.laat het ieni- ge dagen warm trekken , dan afgegooten en op een zagt vuur uitgedampt, tot de dikte van een extraft. Deeze extraft verdrijft de tïisfchenpoozige koortzen,
als men 'er 's morgens en 's avonds een half drachma van inneemt, buiten de koorts, nadat men 't bet lighaara ge- purgeert heeft. Openende ExtraB van ijzer, (ExtraBum martis
aperitivum). Neem ijzer-roest, die door de dauw gemaakt is, agt oneen; doet dezelve in een fchoone ijzeren pot, giet'er ' R 2 zoete |
||||||||||
I
|
|||||||
EXT.
" zout, inzonderheid als het wortelen of basten zijn, 0a
dat dezelve beter uitgetrokken worden, dog als men de ruimte van ftoffe heeft, is ééne of ten hoogden twee kookingen genoeg. 3.Uit 't zap bereid men de extracten, inzonderheidu'|
zommige zappige kruiden, door middel van het klein gefneedene en gedampte kruid wel uit te perzen, daar na het zap door een doek te zijgen, en het eenige uurea weg te zetten, op dat het dikke aardagtige ncderzinke, 'als wanneer men het klaare afgict; of indien het zap niet al te dik is, kan men het ook filtreeren ; daar na kookt men het op het vuur tot een behoorlijk dik extract ; men kan ook eerst door de helm het water van het uitgeper- •de zap afdistilleeren, en daar nahet in de ketel te rug gebleevene vogt door een doek zijgen, en indien hei niet helder genoeg is, clarificeert men het met eij-wit en dampt het uit als vooren ; dog dit distilleeren heeft wat meer omilag. , De extracten worden gewoonlijk op hetopene vuur,in
een. platte daar toe gefchikte koperen ketel geëvaporeeit en verdikt, en hoe wijder die is, boe rasferde évapora-1 tie gefchied; waar bij nog aan te merken daat,"dat ha vuur niet al tefterk zijn moet, inzonderheid op 't laatst, als het extract begint dik te worden, om dat het anders aanbrand, en een onaangenaame finaak verkrijgt; en om dit nog meer voor te koomen, zo moet het extract; ge- ftadig met een fpatel geroert worden ; of men evapo- reert ze in het marien-bad , als waar door ze zo ligtelijk niet aanbranden : Ook moet men zodanige dingen die eenige fijne ruikende deelen bij zich hebben, in een ver- dekt vat kooken, om dezelve zo veel mogelijk te be- houden. • • Wat de zamengeflelde extracten betreft, deeze wor-
den op dezelfde wijze bereid als de enkelde, behalven datmen bij zommige nogpoeders, oliën of zouten, enz. voegt, het zij voor of meest na de extractie, wanneer het ex- tract begint dik te worden, en welke meest dienen tot pillen. Ziet hier eenige van de vooinaamfte, inzonderheid
zamengeflelde extracten en haare bereiding. Extrait van Alsfem (Extra&um Abfijnthiï) te
maaken. Neemt alsfem, klein gefneeden zijnde, kookt ze met
genoegzaam water; giet dan het afkookzel door een doek, en Iaat het doorzijgxel vervolgens op een zagt vuur uit- waazemen tot de dikte van een extract. ' Andere neemen drooge alsfem, een pond', en laat ze
heel fijn gefneeden en gedampt zijnde, met vier pond ge- distilleert alsfem-water, of maar gemeen water, en een once wijnft een-zout, agt dagen warm digereeren, en hef uitgeperste en doorgezijgde afkookzel vervolgens op een zagt vuurtje ter dikte van een extract kooken. Wil men een geestig extract maaken, zo laat men de alsfem mctbraii' dewijn uittrekken. Anders, van het uitgeperste zap.
Men perst de verfche klein gefneedene en gedampte
alsfem wel uit, zuivert vervolgens het uitgeperste zap als vooren gezegt is, en dampt het uit, tot een beho°r' lijke dikte. ' Deeze extracten hebben dezelfde kragten als de alsfi^
zelf, en zijn inzonderheid een goed maag middel, me» geeft het tot een half drachma, met iets vermengt- Op een van deeze manieren kan men extracten uit■**•*
|
|||||||
.* -waar bij men ook rekenen kan, deflijmen uit heemst-
wortel, quee-, lijn- en fenugreek-zaad, enz., als mede de geleijen. en lijmen die van de beenen, hoorns, enz. der dieren gemaakt worden ; welke alle niets andeis als wezentlijke extracten zijn , of op dezelfde wijze door uittrekking, met hulpé van het vuur, gemaakt worden. De extracten zijn uitgevonden in de plaats van de af-
trekzeis, af kookzels, esjenpien, enz. om de kragt van eenige vegetabiliën te concentreeren , en in een klein be- grip te brengen , en aldus de Lijders .niet met een groo- te menigte van onnut water, waai- mede de aftrekzeis enz. gewoonlijk bereiden gebruikt worden, te bezwaa- ren ; die claar door veeltijds in plaats van nuttig, nadee- lig kunnen worden . dcwijl't veelvuldige vogt de maag kan verzwakken ; of 't veelvuldig gebruik van aftrekzeis ofaf- kookzels veroorzaakt dikwils een walging en tegenzin aan de Lijders, inzonderheid als ze bitter of walgelijk fmaaken, daar en tegen de extracten in een kleine hoe- veelheid en gemakkelijk in de gedaante van pillen of anders, kunnen ingenomen worden. Ook kunnen de extracten, in tegendelling van de aftrekzeis of af kookzels, die ras bederven, leng bewaart worden, en men heeft ze altijd tot 't gebruik gereed ; kunnende ook met andere ex- tracten of medicamenten vermengt, of met eenig me- dicinaal vogt vloeibaar, en tot een esfents, tinctuur, drankje, enz. gemaakt worden , zo als het de Lijder best inneemen kan. De manier om deze extraden, zo wel enkelde als zaa-
mengeflelde , te bereiden , is aldus; i. met brandewijn: Men neemt 't geene daar men 't extract van maaken wil, fnijd en ftoot het klein; doet het in een verdekte kolf of ander glas, giet 'er wijn geest of brandewijn op, ter hoogte van drie â vier vingerbreed , en laat het eenige dagen op een warme plaats digereeren ; daar na ftijf uit- geperst en door een doek geklenst zijnde, doet op het overblijfsel wederom nieuwe brandewijn , en laat het trekken als vooreu, om al de kragt uit de ftoffe te trek- ken; doet dan de uitgeperste doorklenzels bij malkan- der en dampt ze op een zagt koolen-vuur uit, tot de dik- te van een dikke honing of pillen-»«aj/a. . Andere neemen tot de tweede extractie, water, waar mede ze het overbüjfzel van de eerft2 extractie kooken, en dan het uitgeperste doorklenzel bij het eerfte voegen, en verder handelen ajs boven; om dus ook de gom- en flijmige deelen uit te trekken , en met het extract tevcree- nigen, dewijl de brandewijn alleen de harsagtige deelen uittrekt,* het welk inzonderheid dienftig is bij zodanige ftoffen, die benevens de harsfige, ook gord- en flijm-ag- tige deelen bevatten, gelijk veeierleij wortelen en basten, boven genoemt. Men kan eerst den geest van de doorgeklènsde extracti-
en door de helm weer aftrekken; dan klenst men het te ruggebleeve vogt door een doek, en kookt het op 't vuur, tot de behoorlijke dikte ; en indien het doorge- klènsde vogt niet helder genoeg is, moet men het fil- treeren, of men clarificeert het met bet wit van een eij. 2. Met water worden de extracten aldus bereid ; laat
. degrofjes klein gefneedene ftoffe met genoegzaam zuiver •water kooken ; dan het afkookzel door een doek geklenst zijnde, dampt het op een zagt vuur uit, tot de dikte vaneen extract: Men kookt het te rug gebleevene van het eerfte doorgeklènsde afkookzel ook wel nog eens of meermaalen op 't nieuw met water, zo lang zulks het water verft, om 'er alle kragt uit te haaien,- enzom- -' ».ige doen bij de laatfte decoétie een weinig wijn-ßeen- |
|||||||
.' ÈXT.
frheiderhande kruiden, boven genoemd, bereiden,' dog
1 het verfche kruid worden meest alleen de extracten van waxicum, cichoreij, water-klaver en beekboom be- reid. ExtraB van aland-wortel (ExtraBum helenii.)
Laat de gefchilde en grofjes geftsmpte aland-wortel, eenige dagen met brandewijnwarm trekken ; dan met fter- lie uitpefsfing door een doek gezijgt; dost op het cver- blijfüêl genoegzaam water, kookt het, en perst het daar na uit, vermengt dan de beide doorziigzels en Iaat het op een zagt vuur uitdampen, tot een. behoorlijke dikte. Andere trekken de wortel alleen uit mtbramewijn,
dog de gemelde manier ie beter, om "11e de werkende, | zowel harzige als (lijmige deelen 'er uit te verkrijgen : I Op deeze wijze worden de extracten uit meer ancj^re bo- I vengsnoemde woi telen gemaakt. Maar de rhabarber I laat men alleen in water warm weeken, of even op- | zieden. ' ■ Het extract van aland-wortel verfterkt de rnasg en het
| harte, zuivert de ionge van haare wijnfteenige flijmeo, |
|||||||||||||||
'EXT.
|
|||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||
dîarrhodon albatis, eh lork'enfwam,ya.n elles éen orfce; zwarte
mes-wortel, twee oneen," maakt't alles tot een grof poe- der, doet het in een matras of vies, en giet'er dauw- of regenwater op , ter hoogte van drie â vier vinger- breed; laat het dan, wel toegeftopt, drie â vier dageii warm trekken, zulks altemets omfchuddende, doet dan het aftrekzel door een doek, en giet op het overblijfzel weer zo veel nieuw vogt, en doet daar mede als voo- ren ; giet vervolgens de aftrekzeis bij malkander, en laat ze wat fiaan om te zinken, dan het Idaare zagtjes af- gegooten zijnde, laat het op een zagt vuur uitdampen j tot de dikte van een extract. .i, i Deeze is ook een uitneemend en bijna algemeen pur-
geermiddel ; de doßs is van een tot twee fcrupel, of iets meer. andere Compofitie.
Neemt rhaberier, jalappe, gomagtige turbith, gg.
fchild zaad van bastert-faffraan, diagridium , en koekjes van lorken-zwam , van ieder een half once ; zwarte nieswor- tel en gezuiverde fenés-bladen, van ieder een once; merg %an coloquinte, zes drachma; càneel, een drachma; car- demome, kruidnagels, bidiaanfche fnjke-narde, aloè's- hout en fiiastsx , van elks een half drachma ,■ alles grof geflooten zijnde, giet 'er beste brandewijn op ter hoog- te van vier vingerbreed, en na eenige dagen warm te héb-. ben getrokken, perst het uit en giet op het overblijfzel roofer.-,cardebenediäe-, duivekervel- en betonie-water, zo veel genoeg is, daar bij doende zes drachmen wijnfleen- zout; laat het twee dagen trekken, daar na giet het af, doet het bij het voorige aftrekzel, en dampt het uit tot de dikte van een extract. Deeze extract heeft het zelfde gebruik als de voorgaan-
de, dog word nog kragtiger en beter geagt; maar hij is ook wat kostbaarder. Galpurgeerend ExtraB (ExtraBum Cholagogum").
Neemt beste rhabarber, drie oneen ,• beste caneel, geel
fantel-hout, fpijkenarde, van elks 15 greinen, en koekjes van berberisfin, een once; maakt alles, tot een fijn poe- der, giet 'er zap van blecke roof en op, ter hoogte van drie vingerbreed, en Iaat het drie dagen lang warm trek- ken, dan met uitperzing doorgezijgt zijnde, da:npt het uit tot de dikte van een extract,- waar bij men op het laatste, eer het nog geheel koudis, extract van aloë en fcammonie, van elks twee drachmen mengt. Dit extract purgeert inzonderheid de galagtige vogten ;
men geeft het tot een drachma, in pilletjes of anders. Koorls-verdrijvend ExtraB (ExtraBum febrifugmi).
Neemt kina-kine, vier oneen; duizendgulden kruid,
gentiaan-wortel, vanelks twee oneen, en Virginifcheflan- gen-wortel, een once ,• maakt 'er een fijn poeder van, giet 'er brandewijn op, zo veel genoeg is, en laat het ^eni- ge dagen warm trekken , dan afgegooten en op een zagt vuur uitgedampt, tot de dikte van een extraft. Deeze extract verdrijft de tïisfchenpoozige koortzen,
als men 'er 's morgens en 's avonds een half drachma van inneemt, buiten de koorts, nadat men 't het lighaam ge- purgeert heeft. Openende ExtraB van ijzer, (ExtraBum martis
aperitivuin). Neem ijzer-roest, die door de dauw gemaakt is, agt oneen; doet dezelve in een fchoone ijzeren pot, giet'er R a zoete |
|||||||||||||||
opent de verftoppingen der nieren , en is derhaiven dien-
|
|||||||||||||||
ftig voor een zwakke maag, verflijmde benauwde borst;
als mede tegens kwaadaardige ziektens, en inpest-tijden; doet ook wel zweeten ; men gebruikt het tot een half drachma. Het extract van rhabarber purgeert heel zagtjes, en
voert de gal- en flijm-agtige kwaade ftoffen uit het Iig- baam; opent de verftopte lever en milt, en is derhalven van veel dienst in dehijpochondrie, geele ziekte, vrijster- ziekte , verouderde koortzen, enz. ; verfterkt, teffens de maag en alle de ingewanden ; men gebruikt 't tot twee fcru- pels of een drachma, als pilletjes gerolt, of met eenig vogt vermengt. Purgeer-extraB (Extraktum folvtivun.)
Neemt gezuiverde fenés-bladen, en beste rhabarber, vanelks een drachma, engetartarifeerde wijn-ßeen, een en een half drachma ,• alles tot een fijn poeder gemaakt zijn- de, iaat het in een pond endïvie-water , of maar in ge- meen water warm uittrekken, dan rriet uitperzing door- gezijgt en tot een extrait uitgedampt. Dit extract purgeert heel gemakkelijk , en komt in
kragt genoegzaam met de extract van rhabarber over- een. algemeen Purgeer-extraB (ExtraBum catholkon.)
Neemt merg vancoloquint-appel, zes drachmen,- zwarts 'Ms-wortel, witte lorkenzwam, jalappe en geprepareert fcammonie, van elks een half once, en beste aloë, een once ; elk tot een poeder gemaakt zijnde, trekt de vier eerile dingen warm uit met gemeene of getartarifeerde brande- ■*(/"> en dan met uitperzing doorgezijgt zijnde , doet'er de aloë en fcammonie bij, en kookt het zaarnen tot een «ikke extract; veele mengen'er op het laatste , als de «traft watgekoelt is, nog bij gedistilleerde anijs-olie, xo «Hippels, caneel-olie en kruidnagel-olie , vanelks 6drup- ïv "let w*tte zuiker tot een eleofacharum gemaakt. Dit is een goed purgeermiddel, dat allerlei kwaade hu- meuren uit het lighaam voert; men geeft het tot een 'crupel, ïn pilletjes gerolt, of met iets anders gemengt. Ander tlgemeen Purgeer-extraB (ExtraBum pan-
K chijmagogum; Lemerij). "cernt merg van coloainnt, anderhalf once ; poeder
|
|||||||||||||||
^L^-~L^.-.-......
|
|||||||||||||||
-?oà (EXT. EXU.
zoete most, dat is zap van rijpe druiven of van zoete
appelen of peeren , of anders honing-water, op ; en zet de pot wel toegedekt in een klein vuurtje, en laat het drie dagen digereeren ; daar na laat het drie of vier uuren kooken , de pot wel geilooten houdende, maar roert het dikwils met een ijzeren fpatel om, en draagt zorg , dat het vogt niet te fchielijk verkookt; wanneer dan het vogt begint zwart te worden , neemt de pot van het vuur, laat hem wat ftil ftaan , en "giet dan het klaare, nog warm zijnde , door een witte doek ; vervolgens laat dit vogt op een zand-vuurtje in een glafen vat uitdampen, tot de dikte van een extract Deeze extract is een uitneemend middel om de ver-
floppingen der mik, lever en darmfcheil te openen, en derhalven zeer dienftig in de ziektens die daar uit ont- ftaan, als hijpocbondrie, milt-ziekte, geelzugt en fcheur- buit, enz. ; de défis is van een halve tot twee fcrupel, met eenig bekwaam vogt vermengt. Stoppende ExtnB van ijzer, (ExtraBum martis
adfiri&ivum). ' Deeze word meest op dezelfde wijze bereid als de vo-
rige : Neemt heel fijn gepoederde ijzer-roest, agt on- een ; doet dezelve in een ijzeren pot en giet 'er dikke roede wijn, vin de teinte genoemt, op ; zet het dan op het vuur en laat't kooken, totdat 'er twee-derde van het vogt vervloogen is , maar men moet het dikwils met een ijzere fpatel omroeren ; zijgt het klaare daar na door- een doek en laat het uitdampen, tot de dikte van een dik- ke extract Deeze is dienftig voor de buikloop, roode locpr over-
vloedige maandilonden, vloeijende aambeijen, enz.; de défis is van tien grein tot twee fcrupel. Men maakt ook zaamengeftelde extracten, door vermenging van verfchei- dene extracten, poeders, oliën, en anderedingen. EXTRAHENTIA, zie EPISPASTICA.
EXTRAVASAT JS ; Uitgevaat ; is iets dat buiten
de vaten geraakt is ; men zegt het van het bloed , wan- neer het uit de bloedvaten gevloeit , en in deeze of geenc holligheid geftort is. EXTUBERATIQ; Apophijfis; Procesfus osfium; Uit-
was of Uitjieekzel van een been; dat een eigen deel des beens uitmaakt, en rond, hol of puntig zijn kan; als bet rondagtig is , word het 't hoofd genoemt; maar als een hol buigzaam deel op het hooft legt, draagt het de naam van hals of nek,. en als het fpits of puntig fs , word bet de bek,- of ook wel doom genoemt. Zie ook APOPHIJSIS. EXULANS, zie ALBATROS.
EXULCERATJO ; dus word die handeling genoemt,
om gezweeren te veroorzaaken, of voort te brengen. Dus cxulcereert het rattenkruid , of de arfenicum de
ingewanden ; bijtende vogten exulcereeren het vel. Zomtijds word dit woord ook voor eene verzweering,
of veretterivg zelve genoomen. Zie GEZWEER, EXUMB1LICATIO, zie NAVEL-BREUK.
EXUSTIO; eene verbranding aan het ligliaam, naa-
roelijk door vuur, of andere brandende ftoife, als heet water ,. olie , enz. ;. dezelve word gewoonlijk verdeelt in drie graaden ; de eerfte is als het opperhuidje (cuti- cula) maar gefchroeit is en blaasjes opwerpt,* de twee- de als de huit ook befchadigt is», en de derde en ergfte als daar en boven ook het onder de huid gelegene ge- brand is ; zie voorts op BRANDING. , . EXU VIM ANGUILLE ; Jalshuid ; Jalsbalg, word
*
|
||||||
EXU. EIJ.
versch of gezouten gepreezen tegens den uitval van de
baarmoeder (uterus), als men dezelve daar mede rookt > als mede tegens de kramp in de beenen ; de gedroogde: aalshuid agt men ook zeer dienftig tegen verftuute leden als men ze daar om heen wind ; zie ook op AAL, p % EXUVliE SERPENTUM; Slangenhuid; Slangen',
halg ; word van de fiaftgen zelve in het voor- of najaar I afgelegt, en men houd ze voor een uitneemend middel tegen de moeijelijke baaring, en om het hair te doen I groeijen ; ze drijft ook de pis, en word derhalven ge. I preezen in opftoppingen van het water, en waterzugt,. EIJ; in't latijn Ovum; noemt men gewoonlijk ds I
bekende meest langwerpig-ronde vaten, die in de lig. I haamen der wijfjes van het vogelen- en visfehen-geflagt I groeijen , en van dezelve gelegt worden ; tot voorttee- ling van ieders geflagt en zoorten dienende: Dog men moet-aanmerken, dat niet alleen de vogelen en visfeheti, maar ook alle dieren en planten uit eijeren voortkomen; die gemeenlijk in de eijerftok van het vrouwelijke lig- haam in min of meerder getal worden gedraagen ; bevat- tende het eij den korten inhoud van alle de deelen des lighaams in eene enge ruimte befloten; zo dat het «ij het beginzel is van het dier of plant, die daar uit ont- ftaan : Bij de planten zijn de zaaden de eijers der plan- ten, en de zaadhuizen derzelver eijerjiokken : De die- ren drangen dezelve in de holte des lighaams, uitgezon- den eenige zeldzaame dieren, die dezelve buiten 't lijf drangen , gelijk de Surinaamfche Kikvorsch of Ripal, die haare eijers op de rug uitbroed. Ten opzigte van den oorfprong der dieren uit de eijers, kan men dezelvege- voeglijk in twee hooft-clasfen verdeden ; als in eijerleg- gende (ovipara), die hunne gelegde eijeren uitbroeden, en in leevendig-baarende (vivipara), die hunne eijeren in de lijfmoeder ontfangen of bewaaren, en uitbroeden, en vervolgens leevendige jongen baaren. Alle eijeren heb- ben dat eigen, dat ze het beeld van het dier of plantin zig fluiten, gelijk Malpighius klaarlijk beweezenheeft, als mede dat ze het werktuig of de ftoffe bevatten, tot voeding van het ongeboorene diertje of plantje, 't welke bij de leevend-baarende dieren de moederkoek of nageboor- te (placenta oïfecundince) ; bij de eijer-leggende het ei-jer- dooijer (vitellum), en bij de planten de zaadlobben («• tijledones) genoemt word. j De eijeren der visfehen worden- gewoonlijk de kuit ge-
noemt : De eijeren van allerlei vogelen, beftaan uit een harde fchaale, die eerst week is, en nog in 'smoedets lighaam hard word, en na den aart der vogelen verfehl!" lig van koleur is, als wit, groen-of blauwagtig, grauw, roodagtig of gefpikkelt, enz. ; van binnen, digt op de fchil is een dun vliesje; vervolgens het eij wit -(albumen), het welke in een tweede dunner vlies- naast het eerfte bevat is, en in het midden de dooijer (vitellum) ineen bijzonder dun vliesje in zig befluit, en een weinig lucht tusfehen de twee eerfte vliezen aan- het ftompfte einde van het eij. Plet eijwit, dat helder en doorzigtig is, 1S de eigentlijke ftoffe welke in een dierlijk lighaam ger- ändert, en het dooijer dient tot voedzel en aangroei van het kieken, terwijl het allengskens-bij de broeding a3?'_ groeit : Maar geen eij is vrugtbaar en bekwaam om uit' gebroed, en eendier of plant te worden, ten zij het door het zaad van het mannetje bevrugt is, bet welk b'J de vogelen gewoonlijk tredzeloï haanentree genoemt. e" in een bevrugt eij in het eijwit als een kleine wltte_ dikagtige ftoffe ontdekt word; wordende deonvnigtbaaf eijeren der vogelen, als. van hoenderen., (enden,, eBZ'' |
||||||
EIJ.
gewoonlijk wirid-eijeren genoemt, die bij het broeden
vuil en (linkende worden: Het beginzel des leevens in het eij, is derhalven de vrugtbaarmaakende iloft'e die van 't mannetje in de (toffe van het eij of eijwit gebragt word ; en het is ook ter plaatze in het eijwit, daar die mannelijke itoffe geplaatst is, alwaar de deelen van het eijwit bij de broeding zig heteeist beginnen te vormen, tot het beginzel van het kieken , en wel eerst het hart, daar na de long, lever , en andere ingewanden, en zo vervolgens alle overige deelen des ligbaams. Tot de uitbroeding der eijeren word een zagte en geftadige warm- te vereischt, die niet grooter is dan de warmte van een gezond mensch,- want zo ze een weinig grooter is, ver- tust ze het eijwit in een fchilverige, witte gemengelde (toffe, en zo de hitte nog grooter is , gaat het eijwit tot een witte dikke floffe over ,• is daar en tegen de trap der i warmte minder als bloedwarmte, dan ontbind zig het t eijwit allengskens, word dunner, gaat over tot verrot- ''• ting, en word zeer (linkend en alcalisch, zo dat 't met '• het zuur volmaakt opbruischt; daar het verfche eijwit anders zonder reuk en fniaak is, en niets alcalisch, nog | zuurs in zig heeft. Uit het gezegde volgt dar], dat de oorfprong van het
vriigtbeginzel der dieren en planten is in de eijeren der vrouwelijke fexe, en derhalven in weezen eer de be- vrugting gefchied, met alle deszelfs wezentlijke deelen, die bij de broeding allengskens ontzwagtelt worden, eu daardoor haare gedaante, evenredigheid , lijnigheid en plaatzing, enz. verkrijgen: Hier door vervalt dieonder- ftelling, dat de dieren haar begin en oorfprong zouden ontfaiigen uit kleine diertjes, die Leeuwenhoek 'teerst door zijne vergroot glazen in het mannelijke zaad waar- genoomen heeft, welke onderftelling van verfcheidene geleerde mannen , en daar onder ook van degrooteBoEii- hav£ aangenoomen geweest is ,• dog. bedendaagsch word |
||||||||||||||||
Elji.
|
||||||||||||||||
?uï
|
||||||||||||||||
derduitsch uittrekzel vind in de fraaije Verhandeling over
de voortteeling der dieren en planten, door den Heer J. Ba-ster in 8vo. Harri. 1768. zie ook C. Bonnet Co«- fiderationsfur les corps organifés, 8vo. Amfi, 1762. Buf- FON hifloire naturelle; als mede de werken van Mai> fiGHiüS, Grew,. Harv/eus, Linn^eus, enz. Wij zullen nu nog het voornuamlle zeggen ten aan-
zien van de nuttigheid der eijeren ,. zo wel in het rne'- dicinaale, als huishoudelijke. Het verfche eijwit is nog zuur nog, alkalisch , ook
fmaak- en reukeloos, maar lijmagtig van aart, dog met water vermengbaar, en fmelt de gommen en harsfenr fchoon het niet fcherp is. Het heeft eene verweekende en verkoelende kragt ; word ook van de Heer Boerha- ve, dewijl het de poriën fluit, onder de rijp- en etter" maakende middelen geteld ; met een weinig gal der die- ren gemengt, is het een der heerlijkfle middelen om ilijm- agtige en vuile gezweeren te zuiveren. Het word veel' gebruikt in ontileeking der oogen, als een goed middel, in- zonderheid met een weinig aluin gemengt. De Heer Heister prijst het ook zeer in de oogwonden, wanneer de oogappel zelfs gekwetst is, zodanig, dat bet crijflal- line vogt niet uitgeloopen is, als men de wonde dagelijks 3 of 4 maal met het eywit, of anders flijm van quee-zaatf met roofewater bereid , door middel van een fubtijl pen- netje of penceeltje befirijkt, en daar na het volgende? oogwater omgeroert met een fijn plukzeltje op het oog legt : Neemt het wit van twee eyers, roofewater , derde half oneen ; roofen-olie, een half drachma, en camfer, drie1 grein ; wrijft de camfer wel en mengt het. Het eywif met olieagtige dingen en zuiker vermengt, dient het ook' om de (lijmen in de borst los te maaken. Het wit van eeney tot fchuiin gemaakt, en met 12 oneen.
water van honds-gras gemengt, daar een Weinig zuiker bif doende,, en voor een gifte 's morgens en 's avonds eeniger tijd gebruikt, word gepreezen tegen de verouderde geel: zugt. Het wit der eyeren dient voorts ook tot zuivering eff
heldermaaking van verfcheiderhande vogten en bereid- zeis, daar veele vettigheden of dikke ftoffen in zijn f want het tot fchuim geklopte eywit daar onder roerende, zo vereenigen diergelijke vuile ftofFen zig met het eywit,. en drijven daar na onder de gedaante van fchuiin boven op, zo dat ze kunnen afgefchuimt worden; gelijk met' de zappen en. afkookzels van. kruiden,, fijroopen en meer. andere vogten gefchied'. Het eywit heeft ook zijn gebruik in de Schilderkonst,.
want men maakt 'er een goed terperatuur-water van, voor waterverf"; men gebruikt fret ook tot lijmen van papier' en gebrooken pcrcelein, enz.; men glanst 'er ook de fchiU derijen en andere dingen mede op. Het dooijer of geel van eyeren, weèrftaat bet zuur en
degesting, en geeft, met honing gemengt, de beste dige- fiief-zalf, en met terpentijn of terpentijn-olie gemengt,, geneest het, teffens de wonden en gezweeren ; het is ook heel dienftig, met honing geklopt, tot een borstlik- king in pleuris en longontfteeking (peripneumonia), waar: bij men ook 6007»-olie , walfcliot-of'zap van zoet hout men- gen kan; maar men moet zig'wagten anijs-zaad daar on- der" te doen. Het geel van hard gekookte eyeren heeft ook zijne nuttigheid in de buikloop; en men zegt, dat een hard gekookt e y , bij (tukjes in ■roofen-azijn gedoopt en gegeeten, een goed middel tegens de verouderda loop is.. Uu Hard'gekook'te en gerooste eyer dooirs word dé eyre-
R 3 elit |
||||||||||||||||
het bovengemelde gevoelen meest doorgaans omhelst,.
en men gelooft, dat het mannelijke zaad der dieren , |
||||||||||||||||
zo wel als ook het ftuifmeel der helmllijltjes in de bloe-
men , aan het vriigtbeginzel, in het eij reeds opgefloo- ten, alleen een lecvendigmaakende geest of kragt geeft, of bet vermoogen om zig uit te zetten en te ontzwagte- Icö, zonder dat dit zaad iets anders toebrengt,* dog dat deszelfs fijnfte geestige deelen zeer waarfchijnlijk tefFens een invloed op de nog niet ontzwagtelde deelen van het vriigtbeginzel hebben, of op zommige van dien meer als in andere, waar door het kan gefchieden , dat- een kind Naar zijne beide ouders gelijkt; als mede de voortkoo- roiDgvantweeflagtige dieren, gelijk daar zijn de Muilezel VbJumAr, die ten deele de gelijkenisfe van de vader, en ten deele van de moeder hebben; en zo als men ook onder de planten ziet gebeuren , bij voorbeeld dat uit 'jet zaad van "witte kool verbasterde kool voortkoomr, pie nog rood, nog wit, en ook veeltijds anders gevor-mt 131 als het zaad gewonnen is , daar teffens ook zaad vatiiroode kool allernaast gewonnen wierd. Dat-'truan- de ijk zaad invloed op de deelen der dieren, zelfs in jolwasfene heeft, blijkt aan de baard van menfehen, en ue-hoornen bij de herten, die nooit meer-afvallen, als egefneeden worden, of afgevallen zijnde, nooit meer &r°eijen; dog de natuur van dit werk laat niet toe, om wer deeze (toffe hier breeder uit te weiden; die meer aar van begeert te leczen, gelieve in te zien Memoires J" la formation du cœur dans le Poulet, fur l'oeil, fur vfiruäure du jeaune, & fur le développement, par Hal- -**» à Laufane, in 120. 1758. waar van men een ne- |
||||||||||||||||
ETJ.
het welke op veelerhande wijzen gefchied : Zommigeleg.
gen ze bij laagen in zemels of kaf; andere in hakzelvan ftroo of hooi ; dog beter worden ze op de volgen de wij. ze lang goed bewaart : Neemt een vatje, legt 'er op de bodem een handbreed hoog drooge zaag-fpaandeien,(ZQ moeten wel droog sijn en geen kwaade reuk hebben,) bier in fteekt men de eyere,i met de punt naar beneden- waards, zodanig dat 't eene het ander niet roert, dekt dan deeze laag eyeren weer met een handbreed hoog droo- gezaag-fpaandeien, en fteekt hier in weer eyeren alsvoo- ren, op deeze wijze met de laagen eyeren en zaagfpaan- deren voortvaarende, tot dat het vatje vol is, of zo lang men eueren heeft; overdekt ze op het laastste weer met fpaanderen en zet het vatje op eenkoele en drooge plaats, zo zullen de eyers lange en bijna een heel jaar lang goed blijven; inzonderheid die in het laatste van Augustus of begin van September gelegt zijn. Andere prijzen het volgende ;ils het beste middel : Neemt
de versch gelegde eyerer., beftrijkt ze rondsom met de veer van ee^ vogel met boom-Me, en legt ze dan in een korfje af vatje in een kelder, zo zullen ze zig verfcheide maanden zo wel houden, als of ze eerst versch gelegt waaren; dewijl door het fmeerzel de uitwaasfeming der eyers belet word; maar als men deeze eyeren in het ver- vol|t als verfche eyerer. uit ds dop wil eeten, zo moet men eerst van de-olie afwrijven, of met een mes zagt, jes affchrapxn ; om dus de fmaakof reuk van de olie niet te hebben. Of ne :mt geklopt eijwit, beftrijkt ze daar mede, en laat het droegen. Middel om Kievits-eijeren een gsheel jaar goed
te houden, en te bewaaren. Men moet vooral zorge draagen om verfche eijeren te neemen , beftrijkt dezelve rondsomme met boter, en zet ze op hun fpits in zoudens of boekweiten doppen, zo- danig dat ze malkanderen niet raaken, de bovenfte laag moet ten minften met twee duim doppen bedekt worden; plaatst uw vat, waar in ze zijn, in een koele kelder, en gij zult het vermaak kunnen hebben, in de maand De- cember kievits-eijeren op uw tafel te hebben, die even goed zijn, als versch gelegde. Dit heeft mede plaats ten cpzigte van allerhande zoort van .eijeren. Een andere manier , om Eijeren lange te
bewaaren. Beftrijkt versch geleide eijeren met een waterverf, uit
ter deegen fijn gewreeven ceruis en gom-water bereid, droog zijnde, ziet men of alles wel ter deegen van de verf geraakt is, dewijl het hier vooral op aankoomt; men legt ze voorts in drooge boekweiten doppen, zo als boven gezegt is ; dit gaat volftrekt door , en de eijeren kunnen dus een jaar lang goed blijven; wanneer men ze in de dop wil kooken , moet de verf in laauw water 'er afge- wasfehen worden. Op wat wijze de eyeren door middel van een bekwam
me warmte, in een oven kunnen uitgebroed worden, zifl op het-artijkel OVEN. Of een ey versch of goed is, kan gekent worden , a's
het in het water zinkt ; of als het tegen't licht gehouden, helder en klaar is, en de dooir geenzins bleek fchijnt. ook in de band gefchud zijnde, niet klutst. Men bereid van ds eyeren veelerlei aangenaameen zeef
voedzaame fpijzen; waar van we de voornaarafte zulle0 aanwijzen, , ' |
|||||
701 EIJ.
olie gemaakt, wiens deugden in uitwendige bezeeringen
zeer groot zijn; nademaal het de gezweeren van de klei- âgtige deelen bij uitftek zuivert, en is derhalven ook zeer nuttig in de toevallen der huid, verzagt de jeuking in zeere hoofden en geneest dezelve; met de tichelfleen-olieJ(oleum pMiofophorum) vermengt, is ze zeer zuiverende, neemt bij de kinderen en ouden allerlei fchurft en onzuiverheid der huid weg: In een ïóóden mortier gewreeven , is ze ook dienflig .tegen de kanker: Wanneerde kinderpokjes, als ze beginnen op te droogen, daar mede gefmèert wor- den, zo zullen ze fpoedig afvallen, en 'er geene of maar kleine pok-gvoefjes nablijven. Deeze eyer-olie neemt ook alle lid-tekens weg, die door het verbranden agter ge- bleven zijn; ze doet ook het hair groeijen, en geneest •de dauw- en hair worm (achores £f'tinea) ; geneest me- de ook de kloven der handen, vrouwen borsten en kak- hielen. Dezelve word op de volgende wijze bereid : Neemt
hard gekookte eyer-dooirs, zo veel gij wilt, ftamptze in een fteenen mortier, en braad ze daar na over het vuur in een pan , dezelve geftadig voerende , tot dat ze rood zijn, als dan perst 'er met een fchroef-persje de ■olie uit. De eyer-dooir lost ook de harsfen, oliën en balfe;^s
op, en vereenigt zig met dezelve, zo dat de oliën met de dooir vereenigt, met water kan vermengt worden : Ze. isdcihalven ook heel dienflig, om allerlei vlekken vsn olie, fmeer, teer, enz. uit de kleedcren temaaken, als men dezelve met de dooir fineert, en als de vlek hard is, de zelve daar mede wel wrijft en drukt, vervolgens dezelve met warm water uitwascht. De eyer-fchillen, flurpen het zuur op, en zijn dienflig
in de koortzen, als mede in inwendige ontfteekingen en borstkwaaien, en voor de kinderen tegen de zuurheid, die van de melk ontftaat. Gecalcineerde en gepoederde eyer-fchillen , een drachma, 's morgens en 's avonds ge- bruikt, vier maanden lang, en daar bij om de 14dagen eens gepurgeert, word gepreczen tegen de melaatsheid ( lepra ) ; ook worden dezelve voor een der beste midde- len gcagt in allerlei opftopping der pis. De eyer-fchillen, dienen voorts ook tot het bereiden
-van een fijn zand voor zandloopers, als mede om valfche zeefchuimen tabakspijpe-koppen, en meer andere dingen van te maaken. Ais men een ey drie dagen in fcherpe azijn legt, zo verteert hij de fchil, zo dat het ey zonder fchil is : Dus worden ook de eyerfehillen door de azijn opgelost; die men met gefmolten olie van wijnfleen oïpotasch kan precipiteeren, zo verkrijgt men een fijn poeder van eyerfehillen. Betreffende bet huishoudelijk gebruik der eyers, dezel-
ve zijn daar in van zeer veele nuttigheid, inzonderheid die van hoenders en eenden; want ze dienen niet alleen tot voortteeling van jonge kiekens ; maar zijn ook van veel gebruik in de keuken, tot bereiding van allerleije fpijzen , zo dat men de eyers niet wel in de keuken mis- fen kan : De eyers zijn een gezonde en zeer voedzaame ïpijze, inzonderheid de weekgekookte eyers , of in fau- fen en fpijzen, daar ze bij pasfen, ze maaken een goed bloed en verfterken zeer. Hoe men de Eyers lang goed houden kan.
Dewijl de hoenders in de winter niet of weinig leggen, 20 zoekt men om de in de zomer gelegde eyeren 'm de ïjuishoudingen een lange tijd goed en versch te bewaaren; |
|||||
Eij. i
• ' Soup van meel en eyeren.-
Neemt wat bloem-meel van tarwe, twee eijeren , wat fioetemtsçpat en zout, bakt het lijn onder een, dat' het zo fijn word als gepelde gerst, moetende 'er zo veel meel bij zijn, dat het droog word ; doet het dan in een pan met boter, en braad het bruin; als het bruin word, giet *er water of bouillon op, doet 'er een halve citroen, een {tukje caneel, een goed glas wijn, en wat zuiker bij, en laat het zaamen gaar kooken ; dan opgedischt, Eyeren met gefruite zuuring.
Neemt zuuring, wascht ze wel en hakt ze klein, doet 'er wat geraspte nootimuscaat onder, en laat het in boter fruiten, doet 'er klein gehakte harde eijeren onder, en raspt 'er wat nootemuscaat overheen, en wat zouti is een goed en gezond eeten. Gevulde Eyeren.
Neemt verfche eijeren, maakt'er een gatje boven in, doet'er de dooir en het wit uit, en klopt het klein; hier onder doet wat fijn gehakte pêterfelie, met gehakte kreifte- [taarten, champignons, zout en nootemuscaat; vult het dan weder in de eijeren , maakt het gatje toe met een ftukje deeg of papier, en braad ze gaar aan een fpeetje, of op de rooster; men eet ze met een ansjotis-faus. Eyeren met Metworsten.
Men fnijd verfche of gekookte metworsten, zijnde al- voorens op den rooster halfgaar gebraaden , in fcbijv'én , en legt ze in een pan met gefnerkte boter--, men klopt in een pint zoetemelk tien of twaalf eyeren, doet 'er een wei- nig zout bij, en giet ze op de worst en boter ; roert het wel om en door malkander, en laat bet dus behoorlijk zaamen bakken ; waar na men het opdischt. Eyer-brood.
'Neemt eyeren en melk, flaat het wel onder malkande- ren; mengt, 'er gefmolten reuzel onder, mut gist na be- booren; befprenkelt na proportie met fijn tarwen-meel en zout, en kneed 'er een deeg van ; laat die op een warme plaats'rijzen ; kneed hem andermaal,' en Iaat hem weder rijzen ; vervolgens vormt men 'er broodjes van laar welgevallen, en bakt ze vervolgens. Eyeren in Boter.
Snerkt boter in een pan , en flaat 'er eyeren in; laat ze gaar worden; opgedischt zijnde, houd men 'er een gloei- ende ijzere fpatel of asfehop boven, en dus maakt men 2e boven ook gaar, en befprenkelt ze met zout. Eyer-melk.
Neemt bet wit van. twaalf eyeren, en twintig dooiren,
*D roert ze in "een pot om ; zet twee mengelen zoete melk te vuur, en laat ze kooken; men voegt bij de eyeren een vierendeel pond zuiker, nevens een weinig'rooj'ewa- '''! daar na ftort men de gekookte melk ook daar op; en roert bet zonder ophouden, om niet te fchifterï,
*? nogthans dik te worden; tot dien einde druppelt men j1 een weinig koud water in; eindelijk flaat men bet za- rj1™ d°or een vergiet-test, en laat het in een fchorel loo- vn; 'ngeval 'er eenige blaasjes opkoomen, fteekt men |
EIJ.
Geßoofde Eyeren'.
Men fchiltbij voorbeeld twaalf hard gekookte eyeren, en werpt ze in koud water ; daar na fnijd men ze in febij- ven, wanneer ze behoorlijk in een fchotel gelegt, met een weinig gengber en peper beftrooit, en met eenige klompjes boter zo lang op gloeijende kooien gezet wor- den, tot dat de boter gefmolten is; ondertusfehen wor- den ook drie eyer-dooiren met zo veel meel, als men meé het punt van een mes vatten kan, geklutst, en daar bij half edik en half water gedaan, zo veel faus men nodig oordeelt; deeze word gezouten, en'er een weinig boter bijgedaan, en zo lang op heete kooien omgeroert, tot dat ze dik is geworden ; deeze faus word over de eyeren geftort, die men wel laat doortrekken, en opgedischt zijnde, doet men 'er nog een weinig boter over. Eyeren met een mostert-faus, of zogenaamde
Kamper-ßeur. Snijd hard gekookte eyeren in vier of agt kwartieren * en vlijt ze dus in een fchotel, doet 'er 202^ over; maakt dan de faus op deeze wijze; neemt hier toe de ruimte mostert, verdunt" dezelve met zoete-melk, en laat het dus zo lange op een koolen-vuur ftaan , het zelve al geftadig roerende, tot dat het bekwaamelijk dik word, doet 'er dan een goede klomp boter in, en giet deeze zaus heet op de eyeren. , - Gelakkene Eyeren.
Men maakt eenig fmout of reuzel in een pan heet f
men flaat eenay in een fchaal, en beftrooit het meteen weinig zout en meel, men zet het in den heeten reuzel, en bakt het daar in ; hier mede gaat men voort, tot dat 'er eyeren genoeg zijn, om tot fpinagie, kool, en ande- re groene kruiden te eeten. Of men kookt eyeren hard, fchiltze, en fnijd ze door,,
neemt 'er de dooiren uit, die klein gehakt worden, bier doet men in melk geweekt, en wederom uitgeperst fijtv wittebrood, krenten, foelie, een weinig room en boter; men roert het zamen in een ftoofpan op het vuur, gelijk ge- roerde eijeren; na dat 'er alvoorens nog een paar eye ren- zijn bijgeflagen ; ten einde ze nu in de hitte niet al te hard en dik worden, doet men ze 'in een fchotel, rondsom welke alvoorens een krans van deeg is gemaakt; mengiet 'er een weinig room en boter op, zet ze in de bak-oven, en laat ze boven bTuin bakken ; eindelijk maakt men 'er een behoorlijke faus over, en ftrooit 'er konnten en ca* neel over. * Geconfijte Eyeren.
Laateen half pond witte zuiker tot een behoorlijk con*- ferf kooken , roert 'er als dan tien welgeklopfe eyerdooirs~ onder, en voegt 'er een weinig roofewater, het zap van> een citroen, en geftooten caneel bij ; laat liet dus tot een- dikke pap kooken , het zelve geftadig omroerende; doet het, nog warm zijnde, in kleine confituur-glazen, of" porceleine kopjes, en dien het op het nagerecht of de- fert voor. Gecitroende Eyeren, of' Citroen-eyer-\laar.
Neemt vier eyeren, klopt die ter deegen, en raspt''èr het geel of tiebuitenfle bast van een citroen onder, drukt 'er mede het zap van in, doet'er verders een glas Rhijn- |
|||||||||
--nvt met een jpgj.j cj001-] en maakt het voorts met
|
||||||||||
en mes of fpatel gantsch gelijk; bij het opdisfehen kan fche of witte wijn bij, witte zuiker zo veel als-nodigis,.
"aar welgevallen verciert worden.. uni bekwaamelijk te zoeten; laat het dus.in een fchotel' |
||||||||||
?04 ËIJ.
-.op een kooien vuur zonder roering gaar worden, 't geen
in een half kwartiers-uur gefchied, " en discht het warm voor. Eyeren met J"jeu van vleesch bereid.
. X>opt verfche eyeren in kookend water, waar in een weinig azijn en zout is gedaan , gaar zijnde , discht de- zelve zindelijk op een fctaotel; neemt dan f jeu van eenig gebraaden vleesch, of van hoenderen, kalkoenen, enz., maakt dat warm, doet 'er een weinig boter in, zout, noo- temuscaat, en voor die 'er liefhebbers van zijn, fijn ge- Jiakte chalotten. - - ,t. ■..<• •■ / Geroerde Eyeren wet fjeu.
Neemt fjeu «Is boven, doet dat in een tinnen fcho- tel of bord, met een goed duk boter, een weinig zout, wat citroen-zap als men wil, en zo veel welgeklopte eye- ren, als men oordeelt nodig te zijn; fielt het op een com- jbir met vuur, en roert het ter deegen van de bodem of fchotel des bords af, tot dat het bekwaamelijk dik is ; en word warm voorgedischt. Deeze geroerde eyeren kan -men ook zonder fjeu maa-
ien, doende'er dan enkel boter, zout en nootemuscaat bij ; ook doet men 'er wel gehakt kalver-nier in, na dat %e te vooren is gebraaden ; ook gaar gekookte asperfies jaan (lukken gefneeden, enz.. Spivgel-eyerèn,
Een goed duk boter op een bord of fchotel gefmolten" lijnde, zo dopt'er zoveel eyeren in als 'er behoorlijk naast malkanderen kunnen leggen ; doet 'er zout en noo- temuscaat bij, en giet 'er een weinig room of melk over ; iaat het dus met een ander bord of fchotel overdekt zo lange op een comfoir met vuur ftaan, tot dat het wit gaar en ftijf is, en discht het warm voor. Gekookte Eyeren.
Deeze zijn tweederlei, naamelijk hard en zagt gekook-
te; deeze laatstgemelde zijn de gezondfte, iir het bijzon- der als men de middelmaate treffen kan ; men oordeelt, •dat het best is, de eyeren aandonds in het water te leg- gen , en zo dra het (laat te kooken, ze wederom daar uit te neemen. Tot harde eyeren neemen zommigcn derke pekel, en
Naaten ze, alvoorens eenigzins geknakt, eenige uuren lang daar in leggen, wanneer ze na het zout fmaaken» Zommigen hebben de gewoonte, de harde eyeren te
verwen, en ze dus met flerkwater te befchrijven, en te befchilderen ; ze kooken ze in water, bier of azijn, wâar in alvoorens geftooten aluin is gefmolten , en de verf uit een zekere doffe getrokken ; dus gebruiken ze tot de ■%ee\e koleur de buitenfte fchillen van uijcn; totroode, fpaanders van Brafilien-hout; dog deeze verf met een wei- nig loog mengende, maakt het een violet-koleur. Groene Eyeren-
Men hakt alvoorens peterfelie klein, fnerkt die mie- ter , en doet ze in een fchotel ,• vervolgens maakt men onder en boven in de eyeren gaten , en men blaast'tgee- aie daar in is, uit, en .bij de peterfelie, daar na voegt men 'er bij in melk geweekte, en wederom uitgeperste fneed- jes wittebrood, krenten, foelie, met faffraan en zout ; men roert alles door malkander, en vult 'er de eijer- •^cbaalcn mede ; men flopt de gaten met deeg toe, druipt |
||||||
'er boter in, fteekt 'er houten pennen door, en braad
ze dus aan het vuur. Of men gebruikt dit navolgende vulzel; men neemt, gelijk boven, ingeweekte fneedjes wittebrood, een paar lepels vol goede dikke room, ge- fmolten boter, gengber, foelie, zout, merg van runde- ren , en wel gehakte peterfelie ; dit doet men zamen in da uitgeblaaze eijer-doppen , zijnde alvoorens wel onder malkanderen gemengt ; men legt de eijer-fchaalen, dus opgevult zijnde, in kookend water, en laat ze kooken; bard genoeg zijnde gekookt, worden zij 'er weder uit- genoomen , de doppen 'er weder afgedaan, en het vul- zel in een fchotel gefchikt; men giet 'er vleeschnato^, en beftrooit ze met kruimelen van wittebrood en foelie ; waar na ze op een gloed van kooien langzaamerhand te fiooven gezet worden. Zuure Eyeren.
Men neemt zo veel eyeren , als men daar toe noodig heeft,- men (laat ze in een fchotel, en ftort ze vervol- gens in kookende azijn, en laat ze eenigzins ftremmen; daar na klutst men twee dooiren in een weinig koude eek, en giet den gekookten daar bij ; men doet een klomp Je- ter bij de eyeren, nevens een weinig zout; ten laatften doet men 'er ook de geroerde dooiren bij, laat ze eenig- zins zaamen loopen ; discht ze in een fchotel op, en doet 'er zuiker en witte peper over. • Eyer-kaas.
Neemt twee pinten zotte-melk, ïoert 'er foelie en een
weinig roofewater in, (laat 'er twaalf eyeren in , en klutst het wel zaamen ; zet het in een vertinde ftoofpan op het vuur; roert het geduurig om, dat het niet aanbrande, tot dat het als kaas zaamenloopt; doct-het vervolgens in een vorm, zijnde onder hol, om de weij te doen afloo- pen ,• perst het dus in de vorm, en laat het koud wc-f' ken; onderwijlen neemt vijf eyerdooiren, klutst ze in melk, en zet ze op gloeijende kooien, onder een geduu- rig omroeren, om ze niette doen fchiften.en doet 'et gereeven citroenfchillen en zuiker bij ; als nu dit kook- zei gaar, en de eijer-kaasjes koud zijn, worden ze uit de vorm in een fchotel gelegt, men ftrooit 'er krenten over, doet 'er de faus bij, en beftrooit het een met het ander met cancel en gereeve citroenfchillen. Of, om een Eyer-kaas te maak en ; neemt men
twintig eyeren , en room na proportie; men mengt 't' wel door malkanderen, en roert 'ergereeven zuiker in; mei zet het op een matig vuur, onder een geduurig omroS' ren, om het niet .te doen aanbakken ; daar na neemt men een half pond goede gepelde amandelen, dampt ze met zuiker en roofewater gemengt, gantsch klein ; doet hst bij de geroerde eijeren , en mengt het onder malkanderen; als het begint te kooken, word het afgenoomen, endatf omtrent gedaan, geljk boven gezegt is. Eyer-kaas op een andere manier.
Neemt een mengelen melk, en agt welgeklopte ff ren, laat het onder malkanderen geroert zijnde, do°: een hairen zeef of teems loopen ; doet het dan in een p°j> die in kookend water gezet word; hier in laat men 't t» 'ertijd toe daan, dat het dremt ; voorts doet men het in een fchoone teems, om 'er de weij te doen uitloop^1' waar na het koud geworden zijnde, met room, zuiïerC geftooten caneel word gegeeten. 'fyer*&
|
||||||
.. «%z .7?pEijm''EïjavEijE.;:7 .siel—
•' ':• ■■'.''.'■' Eyer-koekend
Men roert een lepel vol meel met een weinig zout on«
der geklopte eyeren, waar bij zommigen ook peterselie, aardveil, bieslook, enz. voegen, zijnde zaamen kort ge- fneeden; vervolgens zet.men een koekpan met boter op het vuur, laat dezelve fnerken, en doet'er de reeds gereed gemaakte eyeren in, en bakt ze; onderwijlen ligt men deeyerkoek met een fpatel of mes op, en als 't nodig is, doet men 'er nog wat "boter onder ; vervolgens keert men hem om, beftrijkt de pan andermaal met boter, doet 'er den eijer-koek t'ondeifte boven wederom in, en laat hem volkoomen gaar bakken. Zomwijlen word nog het een en het ander in deeze
lyer-koeken gebakken, bij voorbeeld ham, gerookte met- worst, bokking , enz., dog dun en langwerpig gefnee- den, en onmiddelijk na de eijeren in de pan gelegt, voor jl eer de koek hard word, en men hem omkeert. E1J-BOKKING, zie BOKKING.
EIJDER-ENTE, zie EIDER-VOGEL.
EIJER-DOOIJER; in 't latijn Vitellum ovi; zie op
het artijkel EIJ. EIJER-LEIDER; Moeder-trompet; Trompet van Fal-
lopius; in het latijn Tuba Fallopiana ; zijn twee buizen onder het eijer-nest geplaatst, en dienende, om de zaad- geest na het eijer-nest te leiden, en het bevrugte eij van het eijer nest in de baarmoeder te voeren. Zie EIJER- NEST. . EIJER-NEST, 'of Eijer-fiok-i- in het latijn Ovarium;
is een woord uit de vogelen overgenoomen, in welke de eijeren langzaamerhand gevormt worden , de eene eerder, de andere laater, tot dat ze rijp zijnde , be- kwaamworden om in de lijfmoeder van een harde fchil voor- zien te worden, en de gedaante van een eij aan te neemen. Zulk een eijer-nest heeft plaats niet alleen in alle vo-
gelen, maar in alle amphibia, als krokodillen, haagdis- fen, fchildpadden, (langen, zelfs in de adders, die lee- vendige jongen baaren, in de padden, en kikvorfchen; de Profesfor Camper heeft zelfs'aangetoont iîasr/. Ver- handeling &ße deel, eerflefluk,p. 2-j2.fig. i.dat de Ame- licaanfche pad, welke de jongen op den rug uitbroed , zo wel eijer ftokken heeft als onze gemeene padden. De leevendbaarende visfehen, als de walvisch, cachelot, de haaijen, en de rochen, hebben de eijer-nesten, in- zonderheid de rochen, volmaaktelijk als de vogelen en fchildpadden, gelijk bij Dr. Collins en Willug3JJ kan gezien worden. De andere visfehen hebben kuit, «n de natuur daar van , gelijk ook de groeijing is minder tekent. Het is waarfchijneliik dat de infeclen, zelfs de 'eevendbaarende dergelijke deelen hebben. In de viervoetige dieren zijn wel eijer-ßokken, maar
onder eene geheel e andere gedaante , naameiijk als bal- letjes, niet ongelijk aan de balletjes der mannetjes, dog inwendig beftaan zij geheel anders, en wel, volgens het Sevoelen van Swammerdam , uit kleine eijertjes, welke °P gelijke wijze als inde vogelen, enz. bevrugt zijnde M de lijfmoeder vallende, aldar voortgroeijen. In de menfehen gefchied de voortteeling gelijk 'm alle
dieren, welke door twee geflagten vermeerderen ; dat ïs, de vrouwen hebben eijer-nesten, of eijer-ßokken, wel- keplatagtig en eij-rond zijn, ter grootte van eenen rhijn- landfthen duim, min of meer nä;de jaaren engiootte der vrouwen, welke gemeenlijk ^vitagtig, en metilidte- iens zijn, die gehouden worden voor oyerblijfzelen van net_uitgefloopen eijtje uit dat gedeelte van het eijer nesU ueezeeijsr-nesten zijn los hangende door middel van
■LI Dseh
|
|||||||||||
m
|
|||||||||||
EÎJE.-
|
|||||||||||
vliezen in,het.onderfte van den buik-, inhetbekkçn, en>
ontfangen flag-aders en aders, even als de zaadballeri der mannen, uit de groote hartliagader, en hojader aaü de rechter, en nierader in de flinker zijde; in zó verre dan is 'er eene groote overeenkoomst, ook in de gedaan- te, gelijk de Ouden reeds opgemerkt hebben, dat da vrouwen ook balletjes hadden, het geene zij waarfchij- nelijk in de aapen hebben opgemerkt, in welke deeze eijer-nesten volkoomen zulk eene gedaante hebben. De eijer-nesten maiken zekerlijk de eijertjes uit, of die
vliezen, waar in de kinderen, en de jongen van alle viervoetige dieren groeijen, en opgeflooten blijven tot de geboorte toe; evenwel geloof ik niet, dat immer ie: mand met zekerheid deeze eijertjes in de vrouwen, voo^ de bevrugting kan zeggen gezien te hebben. Digt bij deeze eijer-nesten zijn in alle viervoetige die-
ren twee buizen, die aan de lijfmoeder vast zijn, en me); haare holte gemeenfehap hebben. De binden van deeze buizen (die trompetten van Fallopius, den ontdekker daar van,genoemtworden,) hebben tusfehen eenige vezelen eene opening, groot genoeg om één of meer van die eijer- tjes onder de bevrugting door te laaten, en naar de hol- te der lijfmoeder te voeren : In de menfehen zijn deeze buizen naauw naar de lijfmoeder, wijd naar het einde ; waar door-dikwerf gebeurt, dat het eij blijft hangen in het midden, daar voortgroeit, en rijp zijnde, in de hol- te des buiks valt, waar uit het kind niet dan door eene fneede in den buik te maaken, kan gebaalt worden, ge- lijk wel eer door Profesfor Cijprianus van Fraheker te Leeuwarden, en door veele anderen gedaan is. In de viervoetige dieren, als koeijen, paarden, varkens, enz. loopt de lijfmoeder uit in twee hoornen, en deeze in de buizen van Fallopius, zo dat deeze van wijd naauwer wordende, zulk een ongeluk, als die der vrouwen, niet onderhevig zijn; het bevrugte eij immers eens opgenoo- men zijnde, glijd van zelve langs den verwijderden weg tot in de lijfmoeder, | Men onder.ftelt mot rede, dat ia de bevrugting het ge-
frazelde «inde van de buis van Fallopius zig tegens het eijer-nest aanzet, en dus onmiddelijk het eij ontfangt; dog in de amphibia-, als kikvorfchen, enz., vallen de eijeren eerst een voor een in de holte van den buik, en worden allerwegen geperst, tot dat zij gedrukt worden tegens de openingen der hoornen der lijfmoeder, welke tegens het middenrif, gelijk ook in de vogelen, aanleg- gen , en dus^fluipen ze een voor een in de lijfmoeder, gelijk Swammerdam zeer klaar heeft aangetoont en af- gebeeld Bibel der Nat. pag. 802. tab. 47. fig. i.en 4., en Camper Haarl. Verh. ibid. in onze padden, fig. 1. en 8. pi. 1. . " Om teffens iets van de bevrugting te zeggen, dient ,,
dat het voortteelingsvogt der mannen , niet koomt tot aan de eijer-nesten toe,.ten minden niet zigtbaar ; ook fchijnt 'er flegts zeer weinig nodig te weezen, om het eij te bevrugten. De Schepper heeft dit zo voor ons verborgen,, dat wij niet weeten , hoe dezelve gefchied. In de planten zien wij in de zaadbuizen, welke aan de - eijer-nesten in de dieren gelijkvormig zijn, dat dezaaden, dat is de eijeren, bevrugt worden door hetilofder man- nelijke bloemdeelen ,• wij zien de eijeren gevormt in de hoenders,; in de fchildpadden, in de kikvorfchen, ende kuit in de visfehen; waarfchijnelijk zit in die zaaden of eijeren reeds de geheele vrugt „ gelijk de groote Hal- les zeer wel betoogt heeft, welke alleenlijk het leeven ©ritfangt van het mannelijke voortteelings vogt; dog dan ..S kan |
|||||||||||
EïJE. EÏJK.EïJR. EIJL. EIJW. EZE.
(Solanum caule inermi. herbaceo, foliis gratis tomentoßs
integris, calijcibus. fpino/is, Linn. Spèc. Plant.) Daar zijn verfcheide veranderingen van dit kruidagtig gewas' inzonderheid in de vrugten, want men heeft 'er die eij! ronde witte, geele of violette, en ook ronde diergelijke gekoieurde vrugten geeven; als mede.ook zoorten dis doornagtige bladen hebben. Befdirijving. De gemeene bovengemelde zoort, fchiet
een ronde fteng uit de wortel met eenige takjes, van an- derhalf à twee voeten hoogte, waar aan groote langwer- pige , eijvormige rouwe bladen groeijen, die donker-groea van koleur zijn, en naar die van de nagtfehaje gelij- ken ; uit de oxels der bladen koomen bloemen aan korte fteelen voort, van een fterswijze gedaante, en wit, geel of violet van koleur ; waar na vrugten volgen, die langwerpig en glad zijn, de groote en gedaante van henne-of ganzeeijeren hebbende, en met het rijpen wit, geel of, violet van verf worden ; dog groeijen zomtijds ook rond of puntig: De witte eijronde vrugten gelijken volkoo- men na ei/eren, zo dat onkundige zouden denken, dat 'er eijeren aan de plant gehangen waaren, waar van deeze plant den naam draagt ; de vrugten zijn vol zaad, dat niervormig en geel- of bruinagtig is. Plaats. Deeze gewasfen groeijen natuurlijk in Aßa,
Africa en de warme gewesten van America : Men kweekt ze ook veel in Italien, Sicilien, Maltha en Spanjen, enz. ; hier te lande vind men ze alleen bij de liefheb-, bers-van vreemde planten: Het is een eenjaariggewas. Kweeking. Deeze gefchied bij ons door middel van het zaad in het voorjaar, in een warme broeibak te zaai- jen, en de jonge planten daar na in potten met goede losfe aarde gevult, te planten; die men dan in een war- me runbak of in een trekkas moet plaatzen, om de plan- ten door vermeerderde warmte aan te zetten; want in de opene lucht zou'er bij ons weinig van koomen, of de vrugten niet volmaakt rijp worden, dewijl ze veel warm- te begeeren, en om dat ze ook het vogt beminnen , zo moet men niet verzuimen om haar zulks op behoorlijke rijd te geeven; zo zal men op deeze wijze ichoone vrug- ten en rijp zaad verkrijgen. Eigenfchappen. De vrugten van dit gewas zijn koud
en vogtig van aart, en hebben in de medicijnen geen ge- bruik ; maar in de warme landen, als in Italien, Spanjen en elders kookt men ze gefchüt zijnde, met vet rund- vleesch: Men legt ze ook-in azijn , om ze voor de win- ter te bewaaren ; andere kooken ze murf en eeten ze dan in fchijven gefneeden, als Jalade met boom olie, azijn en peper; nog andere fruiten de fchijven, met wat meel beflrooit in boter of olie, daar wat peperen zout bij doen- de, enz. Alle deeze bereidingen verwekken lust tot bij- flaapen, maar geeven geen goed voedzel, en veroorzaaken winden, zwaare droom en , en koortzen, enz. EIJER-SCHAALEN, zie EIJ. EIJK-E, zie EICKEN-BOOM. EIJROND; Ovaal; is een langronde figuur, die aan de eene kant wat puntiger rond is, dan aan de an- dere , en de larig-ronde gedaante van een eij vertoont ; men verward dit eijrond dikwils met een ellips of lang' rond, daar het egter in de gemelde pantigheid van ver- fchilt. EIJLOOF, zie KLIMOP. EIJWIT; in 't latijn Albumen ovi; zie EIJ. - ■ 'EZEL, of E/el; in 't latijn Aßnus; is een viervoe- tig Dier, het welk door de meeste Natuur-onderzoekers onder hetgeflagt van de paarden word geplaatst; Liif- |
||||
kan men de wonderbaare gelijkenis tusfchên ouders en
binders niet afleiden, nog de vermenging der wezens- trekken van de mulatten, of kinderen gebooren van ee- ne zwarte moeder, en blanke vader, enz., nog van de muil-ezels, enz. ; zo dat hier uit fchijnt als te volgen , dat 'er eene vermenging van de beide ouders deelen ver- eischt word, om te maaken het beginzel van het kind , het welk vervolgens in het eij opgenoomen, aldaar groeic tot de volkoomene grootte toe. Ondertusfchen zien wij dagelijks, dat de hoenders eije-
ren leggen, zonder getreeden te worden, dog dan koomt 'er geen kieken uit; en wanneer getreeden zijn , zien wij 't voortteelings-vogt van den haan, evenals of het kieken alleenlijk daar uit gebooren wierde. In de kikvorfchen bevrugt het mannetje alle de eije-
ren, terwijl ze uit de lijfmoeder langs den aars uitloo- pén ; het mannetje omhelst het vrouwtje zeer fterk,' jnaar indekuitfehietende visfehen legt het mannetje flegts naast het wijfje, en bevrugt met den hom al de uitvloei- jende kuit. In de bloemen zijn de mannelijke deelen vaii gelijken zeer verre af van de vrouwelijke ; in de bazel- nooten bevrugten de.nederhangende ftaartbloemen de Wijfjes op eene grooten afftand ; de wiilige-boom is man- nelijk en vrouwelijk in eenen afgezonderden boom, even: wel bevrugt hij het vrouwtje, fchoon eenige treeden van hem afftaande, het welke niet te verwonderen is , als men befchouwt, hoe de palmboomen eenige mijlen verre de vrouwtjes met hun mannelijk (lof bevrugten ; hier over moet men Vaillant, Grew, Linnmvs en Job Baster naleezen. De leezer vraagt nu, wat zijn dan de eij'er-nesten ? ze-
kerlijk die werktuigen, waarin de eijeren allereerst ge- vormt worden, en welke niet eerder met een harden fchaal ovcrtoogen worden in de vogelen, krokodillen en fchildpadden, dan in de lijfmoeder, en aldaar krijgen ze reeds de eijvormige gedaante, zodat deeze 'erdoor den aars niet aan gegeeven word; de haan, of het manne- tje, bevrugt het, bevoorens 'er de fchil omkoomt. Het eij bevat dan eigentlijk de nageboorte in de menfehen, en viervoetige dieren, waar in het kleine vrugtje in wa- ter zwemt, op dat het door uiterlijk geweld niet gekwetst zoude worden. Alle dieren, geene uitgezondert, groei- jen in een eij, zelfs de leevendbaarende; dog dit ver- fchil heeft alleenlijk plaats, dat het eij gelegt word, eer de vrugt rijp is, of te gelijk als ze rijp is, gelijk in menfehen , en viervoetige dieren. Dog in deezen breekt het eij gemeenlijk eer, het kind of jong, gebooren word ; niet tegenftaande dit de geregeldile weg der na- tuur is , heeft de onfïerfelijke Harveus wel te recht op- gemerkt, dat de natuurlijkfte geboorte zoude zijn, als het kind nog in het eij beflooten wierd ; het welk enke- le reizen gebeurt, dog dan zijn de kinderen voor zeker dood, indien de moeder, ofbijzijnde vrouwen de vlie- zen van dat eij niet fchielijk openen, gelijk meer dan eens gebeurt is. Daar zijn evenwel dieren die niet uit het eij koomen,
gelijk de polijpen, of water veel-voeten, die door Trem- bleij ontdekt, door Néedham verders nagegaan, en thans door alle natuur-befchouwers befchreeven worden, deeze noemt men plantdieren (zoophijta), waar van de beroemde Pallas in den jaare 1766 eene elenchus uit- aegeeven heeft. EIJEROLIE, zie EIJ. EIJER-PLANT; Dolappel; Melanfane; in het latijn
Solanum pomiferum; Melongena; Mala infana Do don mi; |
||||
.E2B.
|
||||||||||
EZE.
jMfitrs Sijst. Nat. noemt hem Equut eauM extremitate
fetofa ; cruce nigra Jupra humeros ; de geftalte en groot- te van den ezel is al te wel bekent, om 'er hier eene omftandige befchrijving van te geeven ; enkel zullen wij aantekenen, dat zijn lighaam kleinder, zijn ooren lan- cer zijn, en hij korter ftaart en maanen heeft, dan de paarden : Het grootfte gedeelte der ezels zijn muis-grauw, inen vind 'eregter ook rosfe, bruine en van een zilver- grauwe koleur; zij hebben twee zwarte ftreepen, ,die eikanderen tusfchen de fchouderen kruisfen ; hunne tan- den zijn eveneens als die der paarden gefchikt, en der- dchaif jaar oud zijnde, vallen de oude tanden uit, en maaken plaats voor nieuwe; hunnen ouderdom is insge- lijks aan de tanden te befpeuren. Uit den aart is het ezel al zo nedrig, lijdzaam en ftil,
lis het paard moedig, driftig en onrustig is ; hij is fterk en geduldig tot den arbeid, draagt zwaare lasten, na evenredigheid van zijn lighaams-grootte, «n wel inzon- derheid , wanneer men hem op de lendenen belaad, de- wijl dit het fterkfte gedeelte van zijnen rug is ,• mede »erdraagt het met geduld de kastijdingen en flagen ; hij geneert zig met de flegtfte kruiden en bladeren, ja zelfs de zulken die door geen andere dieren willen ge- nuttigt worden ; dog ten aanzien van de drank is hij zeer keurig, willende geen water gebruiken, dan het geen zeer helder is, en uit beeken hem bekent; in het drinken is hij even matig als in het eeten , en hij fteekt zijn neus niet in het water , om dat hij, volgens het zeggen van zommigen , voor zijn groote ooren fchrikt. Veelen noemen hemde toevlugt der landlieden, die geen paard kunnen koopen of voeden ; den ezel ontlast hen van het moeijelijkfte gedeelte van hunnen arbeid; tot alles word hij gebruikt, om te zaaijen, in te oogften, de veld-vrugten ter markt te brengen, enz. ; ook be- hoeven zij minder rust dan de paarden, en gaan niet leg- gen om teflaapen, of moetenten uiterften afgemat zijn; te zwaar belaaden wordende, geeft hij zulks te kennen, met de kop en ooren te laaten hangen, en wanneer hij teveel gekwelt word, opent hij den bek, en haalt de lippen zodanig op, dat zijn gelaat zig als befpottende enveragtende vertoont; zijn geluid of gefchreeuw, dat talken genoemt word , is zeer verfchillende van het triesfchen of hinniken der paarden ; de ftem der ezelin is ook veel fterker en fcheller, dan die van het man- netje ; en die van een gejneeden ezel .is zeer flaauw •; zelden hoort men ze balken, dan wanneer zij minne- driftig zijn, of honger hebben. Dewijl men de moeite niet neemt, om hen te rosfen, rollen zij zig dikwils °p het veld, en doen zulks mede, wanneer men met hun reist, vermijdende egter zorgvuldig, zulks in natte j flioerasfige plaatzen te doen, maakende insgelijks niet i gaarne de pooten nat ; egter gaan zij zeer vast op final- « en glibberige wegen, dog zeer langzaam. Men weet bij ervaring., dat de leeftijd van een ezel
Van vijf-en-twintig tot deitig jaaren bepaalt is; gemeen- lijk leeven de wijfjes langer, dan de mannetjes, fprui- 'ende dit waarfchijnelijk, om dat zij wat meerder ont- 2'en, en niet zo veelvuldig gellagen worden. Dit dier den ouderdom van twee jaaren bereikt beb-
ende, is het ter voortteeling bekwaam, de ezelin ech- tervroeger, dan dmezel: Tot fpring ezels verkiest men j|e grootften en fterkften, niet jonger dan drie, en niet boven de tien jaaren oud; voorts hoog op de pooten, j^igemaakt en lugtig van kop , een weinig lang van *«*j niet fchraal van lijf, kort van ftaart, glad van hair, |
||||||||||
70?
|
||||||||||
in het aanraaken zagt, en dat donker-grïjs van koleur is.
Het gezigt van den ezel is zeer fcherp,'insgelijks zijnge- . hoor, het geen door zommigen aan zijne lange ooren word toegefchreeven ; en zijn vagt gaat in fijnheid, die van veele anderen te boven : Zijne meester weet hfj uit een groote menigte volk te onderfcheiden ; en fchoon het voor een der domfte dieren word gehouden, heeft men 'er echter gezien, die door onderwijs zo verre gekoomen waaren, dat zij verfcheidene fnaakerijen wis- ten uit te voeren. In verfcheidene zuidelijke landen van Europa, als mede in Aßen, Barbarijen en elders, word het ezel, even eens als de paarden, door menfchen beree- den, en gelijk deeze op flappen, draven en galoppee- ren afgerigt; men zegt, dat de Italiaanen, aan hunne ezels de ooren affnijden, om hunne geftalte daar door te verfraaijen. Deeze dieren zijn zodanig geil, en door minnedrift bezeeten, dat het tot een zoort van razemije overflaat, die hen, indien zij geen voorwerp tot boe- ting van hunne lust kunnen bekoomen , zomtijds doet fterven ; het is ook om deeze geilheid te beteugelen, dat de ezelin, na dat zij befprongen is, door flagen en loopen moet afgemat worden, dewijl zij anders zelden ontfangt, en de zaad-ftoffe zonder bevrugtiging weg- vloeit : De gewoone tijd hunner ritzigheid is in Maij en Junij; bevrugt geraakt zijnde, verdwijnt aanftonds haaren drift, en inde tiende maand heeft zij melk in haa- re prammen ; twaalf maanden gedraagen hebbende, werpt zij het veulen , en zeven of agt dagen daar na word zij weder togtig; zo dat zij in ftaat is , alle jaa- ren te werpen ; zelden als ooit brengt zij meer, dan één jong teffens voort: Het jong vijf of zes maanden oud zijnde, kan het van de oude afgenoomen worden,4 en dit is zelfs ten uiterften noodzaakelijk, indien de ezelinne op nieuw bevrugt is, of dat men de melk wil gebruiken ; in den beginne heeft men veel moeite, om het jong van de moer te gewennen, en volgens het zeg- gen van Plinius, zou het zelve door een vuur loo- pen , om 'er weder bij te koomen.- In navolging van Aristoteles en Plinius verzekert
de Heer Bufpon , dat onder alle de dieren , wiens huiden met hair bekleed zijn, den ezel het minfte aan ongedierte onderhevig is, en dat hij nooit met luizen word gekwelt; dog de Heer Redi bewijst door de afbeelding dien hij van de luis des ezels geeft, dat de Ouden hier in heb- ben gedwaalt : In de befchrijving van den ezel door de Heer Paullini word ook wijdloppig van die luizen ge- fprooken; deezen zelfden Schrijver tekent nog aan, dat den ezel van dollekervel te eeten , dusdanig dronken word, dat hij als dood ter nedervalt; dog dat deeze dronkenfehap verdwijnt, wanneer men hem in koud wa- ter dompelt. Schoon de ezelen aan zo menigvuldige kwaaien niet onderhevig zijn als de paarden, worden zij egter zomwijlen door de droes aangetast. De Heer Dau- benton in zijne Defcription de l' Asne, zegt, in de maag van een ezel diergelijke wormen gevonden te hebben, als waar mede dat ingewand van de paarden veelvuldig gekwelt is, dog veel minder in aantal als men gemeen- lijk bij de paarden vind ; ook ontdekje hij in de lever van een ezelin twaalf of veertien zulke platte wormen, die men in zommige jaaren bij menigte in de fchaapen levers ziet, en die doordeFranfchendoava, en door ons botjes genoemt worden. Schoon de Heer UEmerij zegt, dat jonge ezelen
eetbaar zijn, is zulks in Europa ten minften niet in gebruik ;
dewijl deszelfs vlcesch nog taaijer en onfmakelijker, dan dat
S 3 dec
|
||||||||||
FAB.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
FAS.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
f»
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
. Deeze drie dingen moet men onderzoeken, welke hun- plaatzen zijn, daar de doffe en arbeidsloon minder ko»,
•ne bijzondere opmerking verdienen, ten einde jonge lie- men te ftaan, dan in andere; bijvoorbeeld, allerhande' |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
zoort van waaren die te Parijs gemaakt worden, zijn in
het gemeen duurder dan die in de Provintien gemaakt worden ; dewijl men te Parijs aan de werklieden meet voor 't fatzoen moet betaalen, om dat de leevens-mii delen daar duurder zijn dan in de Provintien. Invoegen dat, indien de koopmanfchappen, die men
in zekere plaats maakt, hooger in prijs kwaamen dan de in de andere deeden, die men het nadoet, het zeker is, dat de onderneemer zijne rekening daar niet bij zal vinden : Want men dient te weeten, dat 't de deugde- lijkheid en goede koop is, die de fabrijken moet daando houden , anders vernietigen zij zig van zelfs. Daar zijj veele voorbeelden van fabrijken, die men eenigen tij] herwaarts heeft willen namaaken; maar die aanftondi in haar begin zijn blijven deeken , om dat de ondernee. mers weetnieten waaren, welke voor de onderneeming) niet betragt hadden, wat wij hier aangetoont hebben. De vierde aanmerking, die een koopman, willende eei
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
den zig zo ligt niet inlaaten, om eene fabrijk op te reg-
ten, in dewelke zij niet können flagen, zo ze niet vol-
koomen onderregt zijn, in het geen hun ondergang kan veroorzaaken ; daarom is het, dat wij hier zullen hande- len over de aanmerkingen, die jonge kooplieden moeten |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
maaken over de drie gemelde voordellingen , eer zij
eenige fabrijk opzetten; en in het vervolg zullen we van de opmerkingen fpreeken, raakende hun gedrag , na dat zij ze eens ondernoomen hebben, om 'er goe- •de vorderingen mede te doen. Ten dien einde moet men weeten, dat 'er een groot
tmderfcheid is tusfchen eene fabrijk, die reeds in zwang -gaat, en de deugdelijkheid van wiens maakzel_reeds bij 4ïet gemeen erkent is, door de ondervinding van een goed gebruik , en tusfchen de geene die men wil namaa- ken : Hiet moeten vijf zaaken in agt genomen worden. De eerde is, of de dof in die plaats, daar men de fa-
irijk opregten wil, wel bekwaam is, om 't maakzel uit te |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
leeveren, dat men gedenkt na te volgen; want het is ze- fabrijk opregten, behoort te maaken om voorfpoedigte
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn ,■ is, dat hij verfcheide proeven moet neemen, oia
te zien of het hem gelukken zal, ten einde hij zig nicl in eene fabrijk inlaate, wiens waaren niet al zo goed of dog ten naasten bij za goed zijnde als die, daar ze m gemaakt zijn, hem op den hals mogen blijven leggen, zon. der ze te kunnen verkoopen,sbet welk zijnen onderganj moet verhaasten. Indien men dan uit verfcheide proeven bevind, dathsl
wel gaan zal, moet men daarom in bet begin geen groot getal van arbeidsvolk in het werk dellen; maar alleenlij! vijf of zes, tot men ziet, dat men de volmaaktheid vai de na te maakeiide doffe bereikt hebbe, dan moet met ze van hand tot hand vermeerderen, mits men befpeuJ dat men daar goeden aftrek in heeft; want diergelijk« flag van fabrijken raaken niet met eenen zet in ftaat en daar word een lange tijd toe vereischt, eer mentó gemeen tot een nagemaakte doffe gewent ; om dat het altijd gelooft, dat ze zo goed niet is, als die men in- maakt , en 'er geen ander middel is om ze tot het draa- gen daar van te beweegen, dan de ondervinding van hel goede gebruik, door langduurigheid van tijd. De vijfde aanmerking in deeze onderneeming te ma*
ken, is, dat men werk-volk moet ontbieden uit die plaat' zen, daar de fabrijken in zwang gaan, zelfs de werktui- gen daar zij medewerken; alzo deeze veel eerder tot ds volmaaktheid van het werk zullen koomen, dan anderen die 'er nooit aan gewerkt hebben. Dit is te Lions in het werk gedelt bij de geenen |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
ker, als de doffe niet van dezelve deugd en hoedanig
beid is, als die van de buiten land fche fabrijken gebezigt word, men nooit hun werk ter deeg zal kunnen namaa- fcen, en bij gevolg zal de^bnderneeming vrugteloos zijn. In der daad het is onmogelijk eene doffe na te maaken,
als de doffaafie die men daar toe gebruikt, niet gelijk is aan die geene, die men wil namaaken : Want bij voor- beeld, daar zijn menfchen geweest, die de Londenfche Jergien hier te lande hebben willen namaaken, en die 'er niet mede hebben kunnen te regte koomen, om dat de dof- fe, die ze daar toe bezigden niet was als de engelfche; want al fchoon ze fpaanfche wol daar toe namen , die aonder tegenfpraak beter is dan de engelfche , zo heb- ben ze egter niet tot de volmaaktheid van het werk kun- nen geraaken, om dat men engelfche wol onder de fpaan- fche moest mengen, zo als in Engeland gefchied ,* welke vermenging noodig is, om dat zij hunne wol niet alleen kunnen gebruiken, maar ze noodzaakelijk met de fpaan- fche moeten vermengen, om dat ze te droog zijn: En beeft men zedert de Seignelé daar in geflaagt, het is om ■dat de arbeiders engelfche wol gebruikt hebben. Even zo is het met de engelfche leder fabrijken , wel-
ke men heeft willen namaaken , zonder daar in te flaa- gen; om dat de kalfsvellen, die in Vrankrijk vallen, tiiet zo bekwaam daar toe zijn , als die van Engeland. Ten tweeden is het niet genoeg, dat de doffe gelijk
aij ; maar men dient ook te weeten, of de toeftel en be- reiding der koopmanfchappen, in die plaats daar men de |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
fabrijk gedenkt op te zetten, ook zo wel zal uitvallen die de gebrocheerde of doorgehaalde zijde doffen naarde™
als ter plaatze, daar de fabrijken in zwang gaan, welke Genueefchen en Venetiaanfchen trant hebben nagemaaMi men wil namaaken ,• om dat de goede uitflag daar van want zij deeden zekeren Dangon (hoewel een Fransman |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
afhangt; want daar zijn zommige plaatzen eigen aan de
«en of andere zaak, die op een andere plaats niet willen gelukken, en aan dewelke het water de meeste volmaakt- heid bijzet, zo wel ten opzigte van de verf, als het be- reiden ; waar van men in Vrankrijk en elders ontel- baare voorbeelden heeft. De derde aanmerking, als men een fabrijk wil namaa-
1cen, vooronderdelt zijnde, dat de doffe en het water |
van geboorte^ zijnde een bekwaam werkbaas, van Mi'
laan koomen, en daar na ook den Heer Silvio Rt}' NONO een Milanees, aan Wien Vrankrijk verfchuldigt » de fabrijken van het goud en zilver Iaaken, en zijde-fW' fen in volmaaktheid te Lions gedapelt; zo dat 'ergeel] een Italiaanfche doffe is, dat daar niet volmaaktelp nJ' gemaakt word. De vijf bovengenoemde aanmerkingen zijn de voor
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
naamde die kooplieden moeten maaken, voor het ondel'
neemen van diergelijke vreemde fabrijken, om te PJS of het zal gelukken, en zij moeten het werkvolk W |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
bekwaam zijn, en men in het namaaken zo wel flagen
3un. dat 'er geen verfchil te zien waare tusfchen het na- gemaakte werk, en tusfchen het geene daar het na ge- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
maakt word; bedaat bier in, dat men toeziet, of men ligt gelooven, dat hen aanraad, om het een of ander
ze wel zo goedkoop zal kunnen geeven; om dat'er te maaken; alzo bet grootde gedeelte daar van zig # |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
.....
|
|||||||||||||||||||
FAB.
daar aan kreunt, of het wel uitvalt, of niet, als zij
i^ar hunne rekening eenen tijd lang daar bij vinden. Het is niet het zelfde met de fabrijken, die men van jeuwsuitvind; want niemand kent de deugd der ftofFen, |[jan na dat ze door het goede of kwaade gebruik erkent
,lin en men kan niet veel op een nieuw uitgevonden Hof'verliezen, om dat het gemeen, dat de verandering bemint, niet nalaat van het te koopen, hoe flegt het »ook zij, o»1 met een nieuwe mode voor den dag te koo- lEcn; en 'er geen tegenzin in krijgt, voor dat het de f ilegtigheid daar van in het draagen ondervonden heeft. • Daarom dienen kooplieden, die het maaken van een of | andere nieuwe ftof uitgevonden hebben, vooreerst gee- \ ne iroote menigte daar van te laaten maaken, tot dat zij : bevinden, dat 'er goede aftrek in zij, zo wel wegens de deugdelijkheid als fraaiheid van 't maakzel ; want beide ; deeze hoedanigheden worden 'er vereischt om een nieu- : f envetfche waar wel te doen vertieren ; en men moet al- I tiid met een kleintje beginnen, tot men bemerkt dat het Lwel gaat: Doet men anders, men loopt gevaar van zig H den grond te helpen. ■ De tweede fabrijk is geweest van gefigureerde droget-
n, wiens fcheering van gaaien, en de inflag van wolle as ; waar toe men het arbeids volk liet koomen van arijs en Poitou, om drie of vier weef- touwen van de eevers, die 'er geene kennis van hadden, mede te voor- en: Deeze fabrijk gelukte wel, van wegens de deug- :lijkheid der ftof, en derzelver nieuwigheid, zij wierd Rouaan nagemaakt, dog daar konde men ze zo goed iet maaken ; en deeze mode duurde maar drie of vier aren; men vond 'er in het eerst zijne rekening wel bij, aar daar na wierd 'er veel op verlooren. De derde koopfrianfehap, die men uitgevonden heeft, Kond in goude en zilvere drogetten ; wiens fcheering bdeele in goud- en zilver-draad beftond , 't welk nooit vooren gezien was ; want in het maaken van goude en fere lakens gebruikt men in het genieën goud- en zil- r-draaden in den inflag, niet tot de fcheering, ora tienen hier na te melden. |
|||||||||||||||||||
FAB..
|
|||||||||||||||||||
Vi
|
|||||||||||||||||||
toe dienftiger is ; en daarom moeten zij 2e uit de eerfte
hand koopen, dat is te zeggen, te Marfeille ofte Lions; want de meeste kooplieden van deeze twee fteeden ver- koopen ze in commisfie voor rekening van vreemden die zijde-wormen houden, of in het gros op de markten en kermisfen koopen van de boeren, die daar koophandel in drijven. De beste en deugdzaamfte zijde tot gevulde en vaste
ftofFen, is die welke van Mesfinakomt, dewijl ze een fchoo- nekoleur en glans aanneemt, voornamelijk't zwart, dat eene heerlijke Unster krijgt, en 'er ook zo veel afval niet' van komt, als ze niet met eenige andere van minder alooi vermengt is. De zijde die uit Sijrien komt, en genoemt word zijde
van luges, chouf,en billedun, is mede zeer fraai; gelijk ook die uit Perfien en China gebragt word, en heel wit en fijn valt; maar egter zo fraai niet als de voorgenoemde; dog die van Bologne is al zo goed. Alle deeze zijdens zijn goed tot allerhande zoorten van ftof, zo wel die- te Lions, als die te Tours gewerkt worden. Het tweede daar men dient op te letten, is, dat men
nooit gebrek aan ftof moet hebben, het zij in voorraad in zijn magazijn, ofte onder de handen der werk-lieden,. om ze zonder ophouden aan 't werk te kunnen houden, en geen reden van klagten te geeven, dat ze hun tijd moeten verliezen; behalven dat het ophouden van het werk hen eene ongelijke hand in 't bewerken veroorzaakt, daar veel aan gelegen is, tot de volmaaktheid van de ftofFen. Daarenboven, als zij leedig loopen, kan men zelden
nalaaten, om hen wat loon voor uit te geeven op het volgende werk ; en als zijdmi weder beginnen te werken, zo verhaasten zij zig zodanig, om den verlooren tijd we- derom te wirinen, dat ze dan zelden deugdelijk werk maa- ken; hier uit ontftaat de wrakke waare, die men niet aan den man kan brengen, en 't gevolg daar van is ; dat men ze aan flegte kooplieden moet verpasfen, dewelke ze niet dan met verlies weder kunnen afzetten; de Fabrijkeur ook niet op zijn tijd betaalen ; boven dien zo zal het kwa- lijk bewerkte goed den goeden naam van de fabrijk ten |
|||||||||||||||||||
Fan de order die men in de Fabrijken moet hoiidsn,
en wat men doen moet.
Deeze order beftaat voor eerst in bet naukeurig boekr wen, zonder verwarring, het zij vaa de ftoffafien die 111 doet koomen, en die men in het land inkoopt-, daar vallen; het zij van de geene die men- aan 't volk geeft ' 'e verwerken ; waar toe men dient te hebben boe- W van aanneeminge van werken, van derzelver. ko- 1; "['en> van afzending, journaal van verkoop, casfa-, > en meer andere boeken , tot de fabrijk noodig. «ar om deeze order, en ai wat hier na verder zal -egtworden, wel in agtte neemen, is het noodig, oonCn/enen deelgenoot hebbe, werkelijk ter plaatze | ende, daar defabrijk is, gelijk hier voorens gezegt is, Ite h U S na kehooren 'n z'in vverk ga. Nog beter Ikke eenen goeden Fabrijkeur in zijn belangen te Jj? n. die de behandeling van goed werk-volk reeds do? kt °m ^at z'jn be!an? nem de zaak te beter zijn"1 artiSen » en dc goede voortgang te gewis- |
|||||||||||||||||||
oogften nadeelig zijn.
Het derde aitijkel is, dat men toe^eggen moet, om de
oede en kwaade arbeiders te leeren kennen ; om dat aar de gantfche fabrijk van afhangt. En om hunne ebreken te weeten, zo is noodig, dat men zig bekwaam aakt om hen te kunnen berispen en de misflagen aan te oonen, voor al zo zij agteloos zijn in het weder aan- iioopen der afgebrookene draaden; alzo hier door de eepen ontftaan, die de heele lengte van het ftuk door- open. - En indien zij den kam van het weef touw niet telkens
ven fterk toeflaan, zo word het ftof op de eene plaats eik, op de andere los en onfterk; daar mede veel aan angt, vooral in gevulde ftoffen, daar men alle fauten zien kan. Insgelijks inde gebloemde, alzo het patroon of bloem te
root of te klein word, als het niet over al even vast eflagen is; maar zo het een ftof is, die doorgebaalc ord, moet men oppasfen, of deiigter alle draaden op- |
|||||||||||||||||||
ligt , die tot het fatzoeneeren der tekenen noodig' zijn,
anders zoude het gebeuren, dat het patroon op de eene fteede uitgedrukt was, en op de andere niet, waar door het werk gebrekkig moet worden. Voor al moet men wel toezien, als men gebloemde
ftofFen opzet, dat 't patroon naukeurig opgenoomen worde, op
|
|||||||||||||||||||
en onderftelle eens, dat de fabrijk , dewelke twee
■ ie kooplieden wiJlèö ondemeemen, zij van ftofFen fcw"W' Z0 's de eerfte zorg, de inkoop van de zijde, r a™i tot de ftofFen, die zij voor nebben te maa- I ' alzo de eene zijde hier, en de andere weder elders |
|||||||||||||||||||
L
|
|||||||||||||||||||
FAS.
|
||||||||||||||||||||||
FAB.
|
||||||||||||||||||||||
Ti*
|
||||||||||||||||||||||
. Nog moet men opletten , dat de wijven die de zijd«
haspelen, enfpoelen, geen olie, of ander vet goed ge- bruiken, om te fpoediger te kunnen af haspelen, omdat hier door veroorzaakt word, dat het (lof in het draagen vet word. Aan het meule-werk van de zijde, dat is, het fpinnen
en tweernen, is mede vee! gelegen tot volmaaktheid der doffen, daarom moet men agt geeven, dat ze gelijkgç. fponnen en gedraait worde; met een woord, men moet op alle toebereidingen pasfen, dewelke zij te ondergaan heeft. Voorts geeft de verf ook veel tot de fraaiheid van 't
werk; en eene fchooue koleurdoet dikwils meer tot het wel verkoopen van het (lof, dan de deugd van het maak- zei zelf; daarom behoort een fabrijkeur wel zorg te draa- gen, dat de koleuren niet met plekken en ltreepen val- len , en dat de zijde die men tof? een (lukbezigt, ineen en dezelfde ketel geverft zij, om te vermijden , dat 'tilof niet gevlakt worde met heldere en donkere koleura tevens. Het zevende, daar men op heeft te letten , is, dat, j
als het (tof afgeweeven is, men het eenigen tijd op dea I boom van het weefgetouw moet laaten , om het te vas- ter te maaken, en te beletten , dat het niet krimpe en f fchifte , of op een loope, en rimpelig worde; en als het afgerolt is, dat het dan , eer het opgevouwen word, ter deeg fchoon gemaakt zij, dat is, dat de eindens en de aangehegte knoopen van zijde , dewelke de weever onder het arbeiden daar op gelegt heeft, afgeliagcn m afgeveegt worden, om het werk te aangenaamer voot het gezigt te maaken. Het agtfte, is het vouwen der (loffe, het welk van
de uiterfte nettigheid behoort te zijn; als het trijppm zijn, dat de vouwen niet meer dan een duim van de an- dere verfchillen ; maar zo het taf ten zijn , dat de vouwen dan van binnen en buiten even gelijk zijn, ra de eene niet het minde boven de andere uitlleeke, on dat het anders zeer (legt ftaat, en aan de koopers 't ver- moeden geeft, dat het dof niet wel behandelt is ; want dit is zeker, dat als de kant van een dof niet gelijk isi het dof dan ook niet wel gewerkt is ; en zo is 't ooi: met het vouwen van aile zoorten van v/aar , die gS' vouwen moeten worden, naar het gebruik en de ge- woonte. Dog eer men aan het opvouwen gaat, dient de ar'
beider zijne handen eerst wel en fchoon te wasfehen» om het dof niet vuil te maaken, door zweetende ot anderzins befmette handen, dat voornaameiljk naau" luistert in de witte, blaauwe, groene, en vuur-koleii' ren, of in alle heldere doffen ; want men mag we! '-■'' dagt zijn , dat de minde vlek dikwils den koop van t geheele ftuk belet. .,, Nog is'er veel aan gelegen, dat men het werk4*
waarfchouwe, als zij eenige knoopen of andere fc>llt,e ontmoeten-, dat ze dan zorg draagen , dat zij die m« brengen ter plaatze daar het duk moet vertoont ff°r' den , om dat dit de kooper ook nog zou können a' fchrikken, en hun doen gelooven, dat het geheele iW |
||||||||||||||||||||||
op dat'er niets aan de tekening ontbreeke, die men voor-
genomen heeft te maaken. . Om het werkvolk in zijn pligt te houden, als zij na-
naaten van wel te doen, moet men hun loon verminde- ren, of ze den zak geeven, als 'er geene beterfcbap van te wagten gis j het welk aan de overige werklieden tot ten natuurlijk voorbeeld ftrekt, om zig wel te kwijten, ■uit vreeze van een gelijk lotte ondergaan; want men mag Wel denken, dat het fatzoen, dat de arbeider aan het (lof geeft, meer tot de volmaaktheid van het werk toe- brengt, dan de iloffe waar uit het gemaakt word, gelijk tle ondervinding leert. Het vierde is, dat men moet toeleggen om de ftoffa-
fien te kennen, dewelke dienftig zijn tot zijde doffen , insgelijks de wol, katoen, garen en andere diergeljke dingen, hetzij tot de fcheering of tot den inflag; dewijl 'de deugd en,fraaiheid der waar afhangt van de keur, die men daar omtrent neemt ; want bij voorbeeld, daar is in dofabrijk van zijde doffen, zeker flag van zijde be- kwaam tot gladde taft, het welk niet goed is tot ar- mozijn; en andere bekwaam tot tabis, dat niet deugt ïtot trijp en fluweel, en dus is het met alle andere zoor- ten van werk , zo omtrent de fcheering, als den inflag., insgelijks is het gaaren tot de fcheering veiTcbiliende van dat tot den inflag. Het vijfde; dat men niet alleen moet agt geeven op de
hoedanigheden van de ftoffen ; maar ook uitzoeken, en de fijne van de grove te fcheiden,- alzo men in een baal zijde van een' en het zelve zoort evenwel een flag zal vinden dat heel fijn, en het ander, dat dikwils veel grover is dan de andere; en bij aldien men ze zonder onderfcheid op de fpil bragt, zo zoude het werk het ge- heele (luk door gantsch ongelijk worden. Deeze forteering moet gefchieden eer men de zijde in
de verf (leekt; en wat moeite men ook aanwend, om de fijne van de grave te fcheiden ; ze blijft evenwel ■nog al ongelijk in de ilreenen, daarom moet men nog ■eens oppasfen in het winden of af haspelen, en aan de fpoelfters belasten, dat zij de fijne op bijzondere fpillen ■offpoelen zetten, en de grove op andere fpillen ; met een woord , het geheele geheim omtrent de fraaiheid van het werk beftaat in het wel uitkiezen en bezigen van de zijde, en de afval te verhoeden, om alles tot voordeel aan te wenden, welke afval van verfcheidene oorzaaken voortkoomt, zo als hier na zal gezegt wor- den. Even eens is het ook met de wol, die men in de la-
ken- en fergie-fabrijkenbezigt, alzo de wol-baaien mede niet doorgaans gelijk zijn, maar met fijne en grove door- ■mengt, ja van verfcheiden aart, dat dikwils door be- drog der kooplieden toekoomt, die de kwaade met de goede vermengen ; en daarom moet men ze uitzoeken en fcheiden, want zo men wol van verfcheiden aart en goort tot het draadwerk onder een mengt, zal het werk onvolmaakt worden, alzo de eene meer vult, dan de andere. Het zesde; dat het niet genoeg is, de forteering ge-
daan te hebben, eer men aan het fpinnen gaac ; want men moet de gefponne wol nog eens uitzoeken, nade- inaal 'er fpinfters en fpinners zijn , waar van de een veel grover of fijnder fpint, dan de ander; daarom is het, dat men de fijne zamen moet laaten bewerken, en de çrove bijzonder; en deeze forteering is het, die heton- derfcbeid maakt tusfchen een fijn laken of fergie, en . snsfchen de grovs. |
||||||||||||||||||||||
dus gefielt waare, dewijl men niet in daat was gewe
|
■iè
|
|||||||||||||||||||||
om dat gebrek te verbergen. Om dit beletzel dan W'
|
||||||||||||||||||||||
te neemen , behoort de vouwer eene halve of een "
|
bin'
|
|||||||||||||||||||||
dendeel van een plooi te leggen, op dat de fouten
nen in verborgen worden ; hoewel dit niet moet Se'c ^ den om te bedriegen, in tegendeel, zo is het om de * pers daarna deswegen te waarfchouwen, en ten dien ^ |
||||||||||||||||||||||
FAB. FAC.
|
|||||||||
FAC. |î3
|
|||||||||
hemel gekeert heeft. Brown in het vierde Boek, cap,
1. van zijn werk over de dwaaiingen des volks, heeft daar omtrent fraaije aanmerkingen , zie Brown's JVorçks p. m. 149-151. De Hr. Büffon heeft in het tweede deel van deszelfs
natuurlijke historie-, volmaaktelijk de affchilderende trek- ken of aanduidingen verklaart, welke de fterke hartstog- ten door de verandering van het weezen, of de phijfio- nomie vertoonen. Indien men gadeflaat, hoe veele trap- pen en verfchillende overeenkoomften de hartstogten en gemoeds-driften hebben , en vervolgens aanmerkt, dat elke verandering der ziels beweegingen , door ge- oeffendeoogen gekent word, zal men verwondert (laan, over de verbaazende verfcheidenheid der beweegingen, waar aan de fpieren van het aangezigt onderhe/ig zijn ; zie PHIJSIONOMIE. Door de befchouwing van de rimpelen des voor-
hoofds, 'word mede over het geitel, en bijna zelfs over de zeden en ziels-hoedanigheden geoordcelt. Hetgrond- beginzel van deeze wetenfebap, welks oeftening zeer ijdel en verwaant fchijnt, is op eene zonderlinge wij- ze door M, Lancisius verdedigt geworden, te vinden in eene verhandeling aan het hoofd, van Mangeti Theatrum anatomicum. De Ontleedkundigen , zijn het tamelijk eens, over da
uitlegging der beenderen van het aangezigt; dog zij ver- fchillen oneindig in debefchrijving der fpieren, van dat gedeelte ; die van Santorinus OLJ'erv. anat. cap. 1. is zeer aanmerkelijk. FACIES HIPPOCRATICA; betekent bij de Doéto-
ren in de medicijnen een aangezigt dat mager, met een fcherpe neus, ingevalfene oogen , hard en gerimpelt voorhoofd voorzien is, de oor-lapkens koud en verrim- pelt, en de verf des aangezigts bleek, geel, of zwart- agt'g-
FACTOOR,- is iemand, die voor een koopman, de
zaaken waarneemt, en in commisfïe handelt; hij word ook Commisfionaris genoemt; in zommige gevallen Ma- kelaar, en in de Oosterfcbe landen Coagis. Zie COM- MISSIONARIS en MAKELAAR. De commisfie der Faffooren is om goederen te koopen
of te verkoopen , en zomtijds wel van beiden. Die van de eerfte zoort hebben gemeenlijk hun ver-
blijf in plaatzen, alwaar groote en aanmerkelijke fabrij- ken zijn, of wel in voornaame koopfteeden. Hun werk of functie is, om inkoopen voor zodanige kooplieden te doen, die daar niet ter plaatze woonen , de goederen te laaten inpakken, om ze vervolgens aan die geene te zenden, voor wien zij ze gekogt hebben. De FaEloors tot de verkoop , woonen meest op plaat-
zen daar groote handel gedreevcn word ; de kooplieden en fabrijkeurs zenden hen de goederen , om ze ten prijze en op die voorwaarden te verkoopen, als zij last geeven. FACTUUR ; is een rekening of notitie der koopman-
fchappen, die een Faiïoor aan zijn meester, een Com- misfionaris aan zijn committent, of een koopman aan een ander koopman zend. De faiïuuren worden gewoonlijk aan het flot van de
advijs-brieven gefchrceven, of wel op een los blad pa- pier , het welk 'er in gefloten word. Op de volgende zaaken heeft men te letten, in het [tei-
len van eenfattuur; als i. De datum, wanneerde verzendinge gefchied, de
naam der geene die dezelve doen, de perzoonen aan T wien
|
|||||||||
je moet men een draatje aan de kant rijgen, regt tegen
over daar de fout is, oin aan den koopman de tarra daar- van te laaten genieten ; want men moet in alle zaken ter goeder trouwe te werk gaan. De negende zaak die men waar te neemen heeft, is,
Jat de Hoffen , eer men ze inpakt of oplegt, gemerkt mouten zijn, met 't loode zegel of merk van de plaats, daar ze gemaakt zijn; het geen in de meeite plaatzen door gezwore mannen gefchied, en om twee redenen noodzakelijk is-; naamelijk, om het maakzel te doen ken- nen,^11 om dertol-kantooren wille, die het anders voor vreemde waaren aanziende, prijs verklaarenzouden, als zij het niet gemerkt en geftempelt vonden, met het ii> landfche merk , (altoos in Vrankrijk gefchied het al- dus.) liet zelve heeft ook plaats omtrent de lakens , fer-
gien, kameiotten en andere wolle ftofFen, die insgelijks gemerkt moeten zijn, om de plaats der fabrijk te kun- nen kennen, en te zien of ze wel gewerkt zijn , en of ze d; breedte en lengte, in de plakkaten gemeld, heb- ten. Het tiende is, dat men belette, dat het werkvolk,
door welkers handen de wol of de zijde moet gaan, om ze te bereiden, eer ze geweeven word, niet een gedeelte daar van fteele, gelijk dikwiis gebeurt, als men 'er niet wel agt op geeft. Dit is mede van groot be- lang, want men heeft fabrijkeurs zien te gronde gaan door dieverijen bij het werkvolk gepleegt, en men kan het kwaad ligtelijk voorkoomen, als men wel oppast. FABRIJKEUR; Fabrijk-meester; Drapier; is een man
dieeenige fabrijk onderneemt, en zig des verftaat; de Fabrijkeurs kunnen hun goed bewaaren of vermeerderen, als zij I. Hunne lakens, fergien en andere ftofFen van wol-
Ie, gaaren ef zijde gemaakt hebben naar de wetten, ten opzigte van de lengte en breedte. II. Als zij tot hun werk niet gebruikt hebben eenige
wolle, eer die bezigtigt is door de gezwoore Opzienders hier toe gefielt. III. Als zij de kanten van het laken van gelijke leng-
te als het laken gemaakt hebben, en van de behoorlij- ke fterkte. IV. Als zij de fcheerdraad van de ftofFen op de ge-
ftelde breedte gemaakt hebben. V. Als zij geen fijner wol, draad, of andere ftofFe
aan het eene einde van het ftuk gebezigt hebben , dan doorgaans door de gehecle lengte en breedte van het ftuk. VI. Als dekoopliedendewolnicttekoopgebooden heb-
ben , eer zij door de gezwoore mannen is onderzogt, cm te zien, of zij de hoedanigheid hebbe, die de wetten vereifcben. VIL Als de meesters,'drapiers, en fergie-werkers ,
weevers of volders hunne ftofFen niet zodanig getrok- ken en uitgerekt hebben, dat daar na de lengte te kort lernet, en de breedte inkrimpt. J-ACIES,- Aangezigt; dit gedeelte van 's menfehen
"gnaam , door Gods adem bezielt, volgens Moses zij- ns uitdrukking, Gen. 2: vs. 7. bezit aanmerkelijke voor- 2e!en' boven de gedeeltens der andere dieren, die hier r, , over«:nkoomen , en de naam van bek, fnoet of pnoel draagen. deiSIra?°' 0viDIUS' Siltus Italicus, en verfchei-
Eifft jren hebben aangemerkt, dat de mensch deee-
I/jd" 1 a"e ^e ^eren iS> ^ie hfit aangezigtna den
|
|||||||||
FJEC. RfcM. FAG.
moogen der. leevendige lighaamen," door het Welk ij]
leeven, en de zieke weder gezond worden. Op de Academiën of hooge fchoolen. worden ook de
bijzondere leenvijzen, of de leden die dezelve onder-, wijzen , faculteiten genoemt ; bij voorbeeld, de Theo- logifche faculteit; de Juridijche faculteit ; de Medifclit faculteit, enz. FjECES , zie DROESEM. Faces alvi, word ooê
genoemt de drek, die naar beneden gelost word. F-ZECULiE ; Meel van wortelen; is een poeder vaa
zommige wortelen, dat men in de Apotheeken bereid, als van kalfsvoet (acon), brijonie , bistoita, inheemfcht lisch en tormentil ; wordende aldus bereid ; men ïnijd. de verfche wortel geheel fijn, ftampt ze met wat watet fterk uit, en perst vervolgens het zap door een doek; dan laat men bet dikke zig zetten , giet het water zagt- jes daar van af, en droogt het nedergezonken poeder. FjEMINA ; Vrouw; 't Wijfje; word zo wel onder
de dieren , als planten het wijfje genoemt, dat de vrou- welijke voortteelings-deelen bevat ; dus zegt men in de kruidkunde planta fesmina , fceminea vel fasminina, wijfjes- of vrouwelijke plant; flos famineus vel feemini- mts, vrouwelijke bloem , en is een zodanige die alleen Ham- pertjes of bloem-merken (fligmata) , en geen helmftijl- tjes heeft. F-ffiMINEUS, vel Fœniininus; Vrouwelijk. FAGONIA; is een zoort van doomige klaver, waar van drie zoorten zijn. 1. De doomige Fagonia; in't latijn Trifolium fpino-
firn creticum; Fagonia fpinofa cretica; (Fagonia fpinofa foliolis lanceolatis planis lœvibus; Linn. Spec. Plant.) 2. De Spaanfclie Fagonia, zonder doorns ; Fagonia Hls-
panica non fpinofa ; (Fagonia inermis, LlMN. Spec. Plant.) 3. De Aralifche Fagonia, met heel lange doorns ; Fa-
gonia arabica longisfimis aculeis armata ; (Fagonia fpino- fa, foliolis linearibus convexis, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort die het bekendst is, heeft
veele dunne vierkante zeer getakte flengetjes die ter aarde verfpreid leggen, en veele uit den groenen paarsagtige- knopjes of leden hebben1, aan welke twee bladen tegen malkander over voortkoomen , die uit drie langwerpige, puntige, dikagtige, gladde bladjes, op een lange fleel'zit- tendc, beftaan, en elk knopje is met vier doorntjes be- zet; uit de oxels der zijdtakjes groeijen vijf bladige bloe- men , die paars of blauw van koleu.r zijn, en in het mid- den (lijkjes met geele knopjes (anthera) hebben ; waai na een vijfhoekig zaadknopje volgt, dat vijf zaaden, ia elk celletje een plat zwart zaad , bevat. De tweede zoort gelijkt veel na de eerfte , behalven
dat ze geen doornen heeft. De derde zoort heeft heel fmalle convexe-bladen j en
lange doorns. Plaats. De eerde zoort groeit op 't eijland Candien;
de tweede word in Spanjen gevonden ; en de der- de woont in Arabien; ze zijn tweejaarig, men kweekt ze zomtijds in de bloem-tuinen, inzonderheid de eerfts zoort. Kweeking. Men zaait het zaad in het voorjaar in de
Maart of April, in een matige warme broeibak, of opeen warme zonnige plaats; en verplant daar na de jonge plan* ten op een diergeliil.e plaats, op een bedde of op de ra- batten tusfehen ander bloemgewas, zo zullen ze het vol* gende jaar bloeijen en rijp zaadgeeven; dog kunnen on- ze flrcnge koude niet wel tegenflaan ; wcshalven mcn Z5
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
714
Wien ze gefchied, de tijd der betaaling, de naam der
voerman of fchipper, en de merken en nommers der baaien, pakken, tonnen, kisten, enz., waar in de goe- deren zijn befloten. 2. De zoorten, hoeveelheid en hoedanigheden der
koopmanfchappen, welke in de baaien beflooteu zijn ; als mede hun gewigt, maat of elle. 3. Hun prijs, en de gedaane onkosten, ten aanzien
deezer koopmanfchappen zo als in-en uitgaande rech- ten , indien 'er die van betaalt moeten worden ; de com- misfie of courtage-gelden die men bedongen heeft ; de kosten van pakken, kruijen, enz. Op het (lot der/a- ttuur trekt men alle de uitgefchootene zommen bij mal- kanderen. . Om dit duidelijker te maaken, zie hier een voorbeeld,
hoedanig een Fafcuur-rekening gefielt word, Leeuwarden den 20 Febr. 1769. Jaques du Mas, teRou- aan ' debet aan Joachim
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
N.N.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Pas , voor 't onderftaande,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
aan zijn Ed. volgens zijn
ordre ingekogt, en voor zijn
Ed. rekening geladen in 't
Schip genoemt Vrouw Ca-
tharina, fchipper Pi eter
Feuces ; aart zijn adresfe ,
te weeten 2 vaten gerafi-
neerde zwavel, weegt
No. r. fg 1016 tarra 40 fg
- - 2. - - 1132 tarra 48 - -
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
f82148 tarra 88 po.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
af
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
2060 à 61 de 100
pond. af 2 per cent. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
133 18
2 I 1 131
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Onkosten voor praemie
van asfurantie 33 per cent. en polis - - 5 - 9-0 voor uitgaande rechten en pas- poorten - - 3 - 16* - o voor aan boord brengen - 0-12-0 |
||||||||||||||||||||||||||||||||
17 o
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
1
17
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
141
2 143
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Provifïeapercent
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Goederen op faiïuur te leveren , is zo veel als dezel-
ve prijs-courant te verkoopen. De kooplieden noemen Faïïuur-boek, een boek waar
in zij de factuuren of rekeningen, der verfchillende zoor- ten van koopmanfchappen ftellen , die zij ontfangen , verzenden of verkoopen. Dat boek is onder het getal der geene, die men in den handel hulp- of bij-boeken > noemt. FACULTEIT; Vermogen; Eigenfchap ; in 't latijn
Facultas; dus noemt men in de geneeskunde het ver- |
||||||||||||||||||||||||||||||||
FAI.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
TAG. FAI.
|
ï*5
|
||||||||||||||||||||||||||||||
ge daar voôr moet dekken ; of men plant ze in het najaar
in potten, en bewaart ze de winter over in het oranje- huis, op 'een lugtige plaats ; waar na men ze in het voor- jaar weer iri de grond kan plaatzen. De derde zoort is detederfte, en moet in derunbak of trekkas gekoestert, en 's winters in de ftook-kas overgehouden worden. FAGOPIÏRUM, zie BOEKWEIT.
VAGOTRITICUM, zie BOEKWEIT.
EAGUS, zie BOEKE-BOOM.
FAILLEEREN, is wanneer een koopman zig buiten
ftaat bevind, om aan zijne verbintenisfen te voldoen ; bij voorbeeld, wanneer hij op de vervaltijd zodanige »visfelbrieven niet heeft voldaan, dien hij aangenoomen heeft; ,dat hij het geld niet heeft te rug gegeeven aan die geen, welke hij wisfelbrieven heeft verfchaft, die met protest zijn te rug gekoomen, of wanneer hij zijn briefjes op de bepaalde tijd met heeft betaalt : Bij ge- volg is failkeren , wanneer een koopman in gebreke blijft, op de bepaalde tijd zijne fchuldeifchers te vol- doen. FAISANT,- in 't Iatijn Phafianus: Van dit vogelen-
geflagt, waar onder de Heer Liknäus de tamme /wen- deren mede begrijpt,* zullen wij hier ter plaatze geen andere, dan de eigentlijk genoemde f ai/anten befebrij- ven, die in de zes onderftaande zoorten, ofte verande- ringen beftaan. I. De gemeene Faifant; (Phaßanus rufus, c&pite cos-
ruleo, Li NN. Sijfl. Nat.); is een zeer fchoone vogel , en wel inzonderheid de haan; deszelfs groote koomt vrij wel met die van een kapoen over een, dog het maakzel gelijkt meer na dat van een pappegaaij; door de lengte en wigswijze gedaante zijner ftaart, kan men hem lig- telijk van alle tamme en -wilde hoenderen onderkennen ; zijn ftaart, die veel langer als het lijf is , bereikt om- |
Deeze fchoone Vogel, (ie weeren het mannetje) dis
door Albin torn. 3. n. 36. flegt, dog door Edwards Hiß. nat. £?f. torn. 2. Tab. LXFI. zeer nauwkeurig be- fchreeven en afgebeeld is, koomt genoegzaam van lig. haams geftalte met de gemeene faifant over een, behal. ven dat hij iets kleinder is ; zijn bek is ligt-geel, na de punt een weinig donkerder ; de oogen zijn met een fchit- terend geel omringt ; de zijden van den kop onder de oogen zijn vleesch-koleurig; de kroon van zijnkop.ismet goud-koleurige pluimen bedekt, dien hij zomtijds als een kuif doet overend ftaan ; het bovenfte van den hals is met oranje-vederen voorzien, waar door zwarte dwars- ftreepen loppea ; het onderde gedeelte van den hals en begin van den rug, zijn met fchoone donkergroene ve- deren bedekt ; het overige van de rug tot aan de ftaart pronkt met goud koleurige vederen , waar van eenige fcharlaken-roodefanden hebben; de grootfteflagpenncn, zijn donker of zwart, met geel bruine vlekken; de raid-, delfte zijn duister rood, met zwart gemengelt en gete* kent; eenige der kleinften bij de rug, zijn donker-blauw van een verrukkende fchoonheid; het geheele onderlijf van den bek af tot aan de ftaart toe, is fchoon of fchar- laaken-rood;de bouten zijivleij-koleurig, en de ftaart die lang is, beflaat uit eene mengeling van zwart en rood bruin, en eenige fmalle fcharlaaken-koleurige vederen ; de. pooten ea teenen zijn als die van het hoen , dog een weinig dunder, ^geçlagtig van'koleur, met kleine fpoo- ren. De hen is niet fsaai; deszelfs koleur is van bovenen,
zo wel als die der ftaart rosagtig, en van onderen geel- agtig bruin. Deeze vogels , die zo zeldzaam in Europa plagten te
weezen, worden thans menigvuldig uit China gebragt, en zij fchijnen zeer wel in ons climaat te aarten; voor- |
||||||||||||||||||||||||||||||
trent twee voeten ; het mannetje heeft in de paartijd ter naamentlijk worden zij in de menagerie van Z. D. H. den
wederzijden van de kop, een klein bosje veertjes of Heere Prince van Orange, met zeer goeden uitflag voort- kuifje, als hoornen, goud-groen van koleur; de top der geteelt. kop is donker-groen ; de wangen of zijden derzelve, zijn V. De vitte Faifant uit China , of Zilverlakenfchs
det een kaale hoog-roode wrattige huid bekleed; van Faifant, die ook wel NijBhemerus genoemt word; ( Plia- onderen is zijn koleur purperagdg kaftanie bruin ; de fianus albus, crifia abdominelle ni g ris, Linn. Sijfi. vederen, dié zwart gerand zijn, hebben een violette Nat.) |
|||||||||||||||||||||||||||||||
weerfchijn, het welk mede plaats vind in het goud-groe
ne van den opperhals ; rug, wieken en fluit, zijn met dezelfde koleuren cierlijk gemengelt; de hen, die ee- nigzins kleinder is, is van koleur bruin, grijs, rosag- tig en zwart bont: In beide zijn de ftaaitpennen over- dwars, met zwarte ftreepen getekent; zij hebben geele |
Albin in zijne Hiß. des Oifeaux torn. 3. p. 3 5.
heeft het mannetje van deezen vogel befchreeven, dog zeer gebrekkig; beter is hier Edwards torn. 2.p. 66. in geflasgt, die mede een cierlijke afbeelding van 't manne- tje en wijfje beide, heeft mede gedeelt. Het mannetje is veel groöter als de gemeene faifant, |
||||||||||||||||||||||||||||||
ooi
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
'g-kringen; een hoorn-koleurige bek," de pooten en dog het maakzel komt 'er ten eenemaaicn mede over een:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
De bek is als die van een haan; geelagtig van koleur,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Dagelen zijn na het bruine hellende
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Liknjetjs zegt, de echte woonplaats deezer vogelen maar donker na het fpits ; de oogen zijn mede geel, met
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
,e zijn in Afia en Africa , waar van zij naderhand ze
kerlijk naar Europa verfpreid zijn, dewijl men ze'fie- dendaagsch niet alleen in de bosfehen van Frankrijk cn Engeland, maar ook in de Nederlanden vind; ook borden 'er faifanten in Zwitserland gezien. II- De bonte Faifant, zijnde eene verandering van
oe bovenftaande, waar van hij enkel door een witte grond-koleur onderfcheiden is. III. De West-Indifche Faifant, is" van bovenen bruin-
P'Us, de hals en borst glanzig-blauw, en zwarte ftaart- pennen;-deeze woont, volgens Brisson, op de An- M'ifche eijlanden. , IV. De Chineefche Faifant ; Goudlakcnfche Faifant;
'»t Iatijn Phafianus pi8tus; (Phafianus crifla flava, more coccineo, remigibus fecündarüs caruleis. Llï«J, 'J-mom. Acad, I. pag. 282.) |
een groot fcharlaken koleurig vak geboort, zonder vede-
ren, maar duidelijk zigtbaar met hairtjes bezaait, welks zig aan ieder kant in het bovenfte gedeelte bij wijze van hoorns verheffen ; de top der kop van de bek af na ag- teren toe, is met lange zwarte vederen, die een purpe- ren weerfchijn hebben en agterover vallen, bedekt; de zijden van den kop, 't bovenfte der hals, de rug, vleu- gels en ftaart, zijn met witte vederen bedekt, waar van ieder met drie of vier zwarte linies, die in malkandereii loopen, is getekent; het onderfte van deezen vogel, van den bek af tot aan de bedekzelen der ftaart toe, is zwart met een purperen weerfchijn ; de pooten en teenen, zijn van een fchoone fcharlaaken koleur, en de fpoorert zijn wit. De hen is een weinig kleinder dan het mannetje; haar T 2 bek |
||||||||||||||||||||||||||||||
v_
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
7ÎÔ- VAL
bek is geelagtig-bruïn ; insgelijks zijn de oog'en met'eeil
roode en nakene plek zo als het mannetje, dog in allen zo breed niet; de kruin van de kop is met donker-brui- ne vederen bedekt, die agter over hangen; de keel en de zijden des kops onder de roode vlekken, zijn witag- tig ; de geheele hals, borst, rug, vleugels en de mid- delde ftaartpennen, zijn roodagtig-bruin, de groote ftaartpennen zijn donkerder; de buik en uitterfte ftaart- pennen zijn fmeerig Wttt overdwars, dog zeer verward met donker zwart getekent; de pooten en teenen zijn rood,_dog op verre na zo fraai niet als in het manne- tje ; ook heeft zij geene fpooren. Deeze zeldzaame vogeis, zijn geduurende verfcheide-
nejaaren, door den Ridder Hans Sloane in zijne menagerie te Londen bewaart en opgevoed; zij hebben 'er mede eijeren gelegt, jongen uitgebroed en dezel- ve tot volwasfentheid gebragt, ■ VI. De Gekroonde Faifant, deeze, die op de Moluk-
kifche eijlanden woont, is bijna van grootte als de pauw', zijn bek is twee, en de ftaart tien duim lang; deszelfs kop, hals, borst, buik, zijden, pooten en on- derfte 'dek-veeren van de ftaart, zijn blauwagtig asch- grauw; de'kop pronkt met een cierlijkekuif van dezelfde ko- leur, vier duimen en negen lijnen lang, welker pluim pjes de baardjes van elkander afgezondert hebben ; de rug, fluit, de bovenfte dek-vederen van de ftaart en die der fchouderen zijn donker-aschgrauw, met een weinig paarsagtig kaftanie-bruin op het bovenfte van de rug en de fchouderen, gemengt; dßeze laatfte koleur hebben ook de tippen der dek-veeren van de wieken, dog eenige der grootften zijn aan de buiten-zijden wit; de ftaartpennen aan de tippen asch-grauw ; de oogen ftaan in zwarte plekken , zijnde de pooten en bek mede zwartagtig: Van deeze vogel vind men een fraaije af- beelding in de Natuurlijke Historie volgens het zamenflel van LiNNiEUS ifie deel, $de fiuk, tab. XLVIl. fig. 2. Dus de zoorten befchreeven hebbende, keeren wij tot de
gewoonefaifanten terug, om deszelfs aart, voortkwee- king, opvoeding, de manier om dezelve te vangen »enz. na te gaan. De faifanten zijn zeer gulzig, en aazen zelfs opvleesch;
verfcheidene bij malkanderen opgeflooten zijnde , en een van dezelve ziek wordende of kwijnende, pikken hem de overigen zo lang, tot dat hij fterft, als wanneer zij hem op eeten. Longolius in zijne zaamenfpraak over de vo- gelen, merkt aan , dat zij van aart buitengemeen-kwaad- aardig zijn, ontziende geen hoenderen nog zelfs pauwen, jnaarbijten dezelve dood, en verfcheurenze; voorts dat een faifant tam gemaakt zijnde, debok-hoenderen treed, waar, uit zwart gefpikkelde eijeren voortkomen, en jon- gen die veel na de f'ai/anten gelijken; zo dat men van de hennetjes uit deeze eijeren voortkomende, in de tweede of derde broed volkomen faifanten zoude kunnen teelen r De faifant wil mede wel met andere-vogelen paaren, blijkende oiit den geene die in den iaare 1759. in Ofto- ber, in een bosch in Engeland gefchooten wierde; deeze droeg alle de gemengde kenmerken van een kalkoen en faifa?it, en is door den Heer Edwards- afgetekent, zie fhilof. TranfaB. vol. LI.part. 2.for. 1760.p. 833. De faifanten worden voor het lekkerfte wildbraad on-'
der het gevogelte gehouden , en koomen door hunne zeldzaamheid niet dan op de tafels van Vorften en groots Heeren : Hun vleesch is ligt te verteeren en zeer voed zaain; de eijeren zijn meede gezond, en uitneemend van" |
||||||
FAi;
fmaak. Dezelve is teder, inzonderheid in zijne jeugd»
en bezwaarlijk op te voeden,, dewijl hij, gelijk rede.ge- zegt is,- zijnen oorfpronk uit de warme landen heeft. Om deeze vogelen aan te fokken, hebben de Vorften
en andere Grooten gewoonlijk een bezonder zogenoem- de faifanten] of faifanten-hof, zijnde een groote plaats of hof, dat rondom bèmuurd, of ten minften met een goed ftaket omheint, en van binnen ten deele met laag kreu- pel-bosch, van allerleij wild heester-gewas, en met hooge boomen, allées-wijze beplant is; welke allées het best is fters-wijze, of als een fier-bosch te planten, waat door men het vermaak heeft, om , als men in het cen- trum der allées Haat, de faifanten, die in de allées gaan weiden of daar over pasfeeren , en andere dingen te ont- dekketr: Daar moet ook veel gras in de faifant e rij zijn, dat men vrijelijk laat groeijen ; ook heeft men 'er wel eenige bouwlanden in, die men met deeze en geene graanen, als boekweit, haver en weite bezaait, en dezel- ve meest tot het vermaak deezer vogelen overlaat; het water moet'er ook niet ontbreeken.: De muur of het ftaket tot de omheining, kan , om meerder voordeel, zeer gevoeglijk dienen, om daar aan espalier-boomen van al- lerleij zoortén van vrugten te planten, na dat de exp- fitie is„ Voorts moet 'er een huis in zijn, dat niet alleen dient
voor de wooning van de aanfokker en oppasfer der fai- fanten, dat veeltijds een jager is, of een ander perzoon, die het aanfokken der faifanten wel verflaat ; als ook om de faifanten in de winter te bewaaren, en tot meet .anderedingen. Indien de faifanterij groot is, word'er ook wel een lustgebouw voor den Heer eigenaar, op een gevoeglijke plaats ingezet; en dankunnen.de allen en hetlust-gebouw zodaniggefchikt en geplaatst worden, dat de meeste allées op 't gebouw correspondeeren, om daar van het uitzigt in de allées te hebben. Het werk des jagers is ook om de faifanten, inzonderheid de jongen, voor een menigte van vijanden, welke voornaameiijk zijn, vosfen, bunfings, wezels en veelerleij roofvogels, die de eijeren of vogelen zelfs vernielen, door fchietge- weer en allerlei) vallen , te befchennen en te vangen. Men ordineert ook in het bosch op bekwaams oorden
voeder-plaatzen , daar men de faifanten in de winter en andere tijden , als haar voedzel ontbreekt, met voeder voorziet; welke plaatzen ook dienen om dezelve gemak- keiijk te vangen.. Op plaatzen daar men geen faifante- rij heeft, fluit men de faifanten in groote volleren ofte vogelhuizen, die van vooren met trailie-werk van draad voorzien z-i in, omhetgezigt op de vogelen te hebben, d?S naast de vollere moet een digt hok zijn , daar de vogelen kunnen ingaan te fchuilen, en daar ze haare eijersö leggen. Maniere om de Faifanten aan te fokken en op
te voeden. Om de faifanten aan te fokken, moet men het geheel' jaar door, een zeker getal wijfjes en eenige mannetjes of haanen voeden ; vervolgens fluit men hier van in ^ begin van de Maart, vijf of zeven wijfjes met een haan in kleine affchutzels op, die lugtig en voor het ongedie1' te beveiligt zijn; of men plaatst ze in kleine tuintjes-» die. naast malkanderen gemaakt, en-door ftaketzelî va*| elkander gefcheiden zijn ; moetende ieder tuintje een h° hebben, daar de vogels in kunnen gaan fchuilen en.'*" re-eijeren leggen; deeze affchutzels of tuintjes P^,j |
||||||
TJSU
we\ van eikanderen afgefcheiden zijn, op dat de haanen
elkander niet kunen zien, vermits zulks hen jaloers doet wórden en ontrusten, dat aan de voortteeling nadeelig kan zijn; en om de vogels voor de ïoofvogels te be- fchermen, worden de tuintjes van boven met netten over- fpannen : Hier in onderhoud men deeze vogels met voe- der om 'er eueren van te verkrijgen, die ze in April be- ginnen te leggen, en welke men alle avonden wegneemt, uii voorzorg dat ze niet gebrooken of van de hennen (jpaégeeten worden, gelijk wel gebeurt: Men geeft dee- ze vogels in het begin wat weit en boekweit, om ze te verhitten en beter tot de paaring aan te zetten ; dog jnen moet ze niet te vet voeden , want hier door leggen ze minder, en de eijeren die ze leggen zijn dikwils zo zagt, dat ze gevaar loopen bij de broeding te breeken; het getal der eijeren die een hen legt is 15 à 20, welke bleek- rood gefprenkeltzijn, gelijk die der kalkoenen. Deeze eijeren laat men vervolgens niet door defaifan-
ten, maar doorgemeene broedfche hennen uitbroeden, die goede broedfters zijn en dus vast blijven zitten ; dog be- ter zijn hier toe de kalkoen/diehennen, dewijl die om- trent even zo Isng als de faijanten broeden, en door- gaans heel vast zitten ; ook vervolgens de jongen beter leiden en koefteren; men legt gewoonlijk 12 of 15 eijeren onderde ben: Als dan de jongen uitgekoomen zijn,. hetwelk na 24 â 25 dagen gefchied , fluit men dezelve met de hen in een bekwaam groot draagbaar of op rollen flaand kuiken-hok op, dat van planken.te zaamengeilelt, en van vooren met traliewerk van dunne latten , of ijzer-draad voorzien is ; dienende dit hok om de jongen daarmede te kunnen plaatzen daar men wil, als, 's daags buiten huis in de zon, en 's nagts of bij guur weer in een vertrek binnen huis; want dewijl de jongen zeer te- der zijn, zo moet men ze zorgvuldig voor koude lucht en regen bewaaren, dog men kan de jongen ook in een luchtig vertrek houden: Het voeder dat men de jongen in de eerfte drie weeken geeven moet, beftaat uit hard ge- kookte eijeren, die men klein hakt en met wat kruhn- van witte-bood vermengt; maar het beste en noodzaake- lijkfte voeder voor haar, zijn mieren-eijeren, die men in de nesten der groote bosch-mieren vind; zonder deeze kan men ze bezwaarlijk opvoeden, welke men ten dien einde moet laaten opzoeken ; men geeft haar hier van met wat geha'-te harde eijeren gemengt, en na mate dat ze ouder worden , mengt men 'er wat kruim van witte-brood of in melk geweekte tweebak, of boekweiten-gort onder; ookt vermengt men het voeder wel met wat fijn gehakte peterj'elie of kleine netels, dat voor haar gezond is : Voor al moet men zorg draagen, dat men deeze jonge vogelen geen zuur geworden eeten geeft, want hier door zouden ze onveilbaar ziek worden en verfterven ; men zet haar ook een vlak bakje met .vater voor om te drinken : ■Deeze vogelen zijn ook, gelijk meer andere vogelen, on- derhevig aan een zoort van-luizen, waardoor ze zeer vet'jnaageren en dikwils verfterven ; bet beste middel hier teSen is, dat men ze zindelijk houd. Wanner de jongen een of twee weeken oud geworden
z'jn, laat men ze met de hen over dag bij goed weer Wat uit het bok loopen te weiden , dat haar zeer verkwikt, door dien ze dan allerlei wornjtjes en infeeten opzoeken , die ze gretig beminnen; maar dit moet in een kleine be- llooten plaats of beflooten tuintje zijn ,* want anders ver- daten zommige, uit een ingeboorene wilde aart, veeltijds de moeder, en kruipen in de bosfehen en ftruikenweg, 20 dat men ze niet weer vinden kan ; dog wat ouder ge- |
|||||||||
FAI.
|
|||||||||
m
|
|||||||||
worden zijnde, doen ze dit minder, en als dan laat men
ze met de oude hen over dag meer uitgaan, dog niet anders dan bij goed weer, men brengt ze daar na 's nagts weer in een hok dat wel voor de ongediertens bewaart is ; maar het is noodig dat'er over dag bij het uit!oqpenr door de jager of een ander op gepast worde. Als ze ruim twee maanden oud geworden zijn, ruijen
ze van hunne ftaart-veeren en verkrijgen weer andere; in welke tijd ze zeer ziekelijk zijn, en dikwils komen te ver- fterven; het beste middel hier tegen, zijn voor al de mieren-eijeren, voorts hun zindelijk en 's nagts warm te hou- den; ook moet men hun dagelijks versch water geeven, want vuil water is hun zeer fchaadelijk, en fielt hun bloot voor nog een andere algemeene hoender-ziekte, name- lijk de pip, die aan een wit vliesje op het voor-eind der tong kenbaar en bijna altijd doodelïjk voor de jonge fat- [anten is: Men zoekt die te geneezen op dezelfde wijze als op het artijkel HOEN aangeweezen word. Wanner de jongen dan twee en een halve of drie maan-
den oud zijn, laat men ze'haare vrijheid in de f ai f ante- rij genieten, zonder dezelve verder te bewaaren en op te fluiten, bebalven die men tot de voortteeling of an- der gebruik opgeflooten bewaaren wil ; welke men in een bezondere plaats, met gras en ftruiken> als mede fchuil- hoeken voorzien,, laat loopen en met voeder onder- houd; maar deeze moeten gefnuikt zijn,om niet te ver- vliegen , dat ze anders ras zouden doen ; het welke ge- fchied terwijl ze nog jong zijn, als wanneer men hun t eerfte lid van een der vleugelen geheel wegfnijd, waar door ze nooit weer kunnen vliegen , en dit doet hun geen hinder in de fchoönheid , nog anderzins. Het voeder dat men de f ai/anten geeft is haver met wat boekweit of weit; maar om ze vet te maaken, geeft men haar alleen weit. Dcfaifantcndiehaai'e vrijheidgenieten, zetten zig'snagts
uit vreeze voor de roofdieren , op de takken der groote boomen, maar over dag onthouden ze zig in het lange gras en in de ilruiken,. of gaan hier en daar in de ffilte weiden , om haar kost te zoeken ,- zij hebben een zeef fnelle loop , en daar ze fchuilen (laan ze fchielijk. en met gedruis op, dog niet eerder dan wanneer men 'er digt bij is, en dezelve met gewelt opgejaagt worden, geliifc de patrijfen : Hunne nesten maaken ze op de grond in de ilruiken, en broeden aldaar hunne jongen uit. Maar'men moet aanmerken, dat de ƒ'ai/anten, die
men, hunne vrijheid laat, niet alle in de faifante- rij blijven , fchoon de meeste , * aangelokt door het voeder zulks doen,- veele vliegen buiten de• faifanterij ■ en zoeken hunne kost elders in de bosfehen en velden, dog die koomen ook dikwils in het najaar weer te rug, wanneer hen het voedzcl begint te ömbreeken; wantde- ze vogel tot de groote jagt behoorende, zo "is het nie- mand geoorlooft, dezelve te vangen of te fchieten, dan die daar toe geregtigt is ; gelijk men kan Zien in de bij- zondere Jagt-Reglementen, van'onze Nederlandfche ProA vinticn, onder het artijkel JAGT. Hoe men de Faifanten vangt.
Wanneer men de fa ifantin , 'die in de faifanterij in. vrijheid, of anders in het wild zijn, begeert te hebben; z.o worden dezelve gevangen doormiddel van een tame- lijk groot net,, dat boven devoerplaats in het bosch in een vierkante raam gefpanncn is, zijnde rondsom deeze raam,, op de vier zi'den , vier andere netten , van onge- veer één en een Kalf à twee voeten breedte, aan vier(li> T 3. feu. |
|||||||||
lift ;.w'$ÄI. -
Jen, die Op 'de vier hoeken regt nederwaarts gaan, ge-
- fpannen , zo dat dit vang-tuig een vierkante ftulp uit- maakt, die een-paar voeten hoog is, zig vertoonende 'als ds ifie figuur op plaat 39. beneden: Deeze ftulp word '-op de eene zijde met een ftokje opgeftelt, daar aan het boveneinde een lange lijn aan vast gemaakt is, welke door 'het boschnaar een zeker plaats geleid word, daarzigde vogel-vanger verborgen houd, en de lijn, zo dra hij weet, of vermoed, dat 'er faifanten op het voeder onder het net aazen, fterk na zig, en dus het ftokje onder het net los trekt, waar door het zelve nedervalt, en aldus de faifanten onder het net gevangen zijn. Debeste'fijd van deeze vangst is's morgens zeer vroeg,
dewijl deeze vogels dan de meeste honger hebben, en men vangt 'er dan dikwils een geheele partij te gelijk , die men vervolgens in een beflooten hok opfiuit. Men kan de faifanten ook door ditftulpnet, of andere
ftulp vangen,gelijk op het artijkel PATRIJS aangewee- zen, en beneden op plaat 40. vertoont word. Daar zijn ook nog meer andere manieren, om de wilde
faifanten te vangen, gelijk hier volgt. Andere manier, om Faifanten te vangen.
Men vangt de faifanten ook met gefpanne netten, zo dat men óf een rok -om hoog boven 't hoofd houd, en dien fterk fchud, ten einde de faifant, buiten dien een vreesagtige vogel, daar fchuw voor zijnde, in 't net loopt ; of de jager bedekt zig met een kleed of laken, waar op een faifant gefcbildert is, zig dus den lecvenden faifant vertoonende; die hem daar op gerust volgt, tot dat hij eindelijk in 't net geraakt; of men gaat met een witte doek in eenraam gefpanncn, waar op ook een fai- fant gefchildert is, en gaat dus op den leevenden faijant los, die daar op verfcbrikt zijnde, van zelf na het net loopt, en verftrikt word. Nog een ander manier , om Faifanten in een hasch te
vangen, zonder ze te kwetzen, en om ze
elders aan te fokken.
Zoekt een plaats in het bosch uit, alwaar zig de fai-
fanten doorgaans onthouden; het welk men kan ontdek- ken , als men ze 's ochtens hoort zingen, of aan den drek, als 't gedauwt heeft ; dit hebbende ontdekt, zo klimt op een boom, om een vrij gezigt te hebben langs het pad, op het welk zij gewend zijn te loopen ; ftrooit vervolgens graanen langs het pad, om ze nog meer derwaarts te lok- ken , en ter plaatze, alwaar deze paden zatnen loo- pen , legt een hoopje van vijf of zes handvol tarw; wan- neer men bemerkt, dat 'er de faifanten op aazen , moet Dien met 't krieken van den dag het net op de navolgende wijze fpannen. Onderftelt, dat de twee linien B C. en E F. de twee
zijden van het pad zijn, zie plaat 15.; plant dwars over't pad eenige ftrik-netten, gelijk in de 1 fte figuur aldaar te zien is, bij de letteren BQE; laat deze netten vijf of 2eu voeten hoog zijn ; doet het zelve op alle paden .wel- ke zamen loopen ter plaatze, alwaar het gemelde hoopje gelegt is; en klimt vervolgens op den boom, gemerkt door de letter M, dog zonder het minfte gedruis te maaken; zo dra men ziet, dat 'er een faifant gevangen is, moet-men hem wegneemen ; want bemerkende, dat hij vast ïs, maakt hij een ijsfelijk gefchreeüw, waar door de an- deren van het net worden afgefchrikt. De eerfte faifant, die het begin der graanen langs
ïjet pad geftrooit, zal vinden, zal de andere tot zig lok- |
|||||
FAI.
ken, «m met hem te eeten, en deeze Zullen dus ziaiej
onder het net gevangen worden. Of neemt veele val-ftrikken van paarde-hair gemaakt
en maakt ze vast, gelijk gij ziet aan den ftok I F. ; maa'« kleine heggen C G F. alle dwars over de paden, dog laat in 't midden een ruimte G., dienende tot doorgang voor de faifant; fteektaan de zijde van deeze doorgang een ftok F. in diervoegen, dat de ftrik, daar aan vast zijnde gemaakt, plat op de grond legt, rondom open ; legt 'er een ftokje e. onder, om het eenigzins boven dé de aarde te doen zijn, zo dat de faifant daar niet kan doorgaan , zonder de ftrik met zijn poot mede te fiee, pen. Deeze ftrikken moeten zes, ten hoogden negen duimen wijd zijn. Het is zeker, dat de eerfte faifant, die graanen zoe-
kende . door deeze hegging zal willen gaan ,~zig van zelfs aan zijn poot zal vast houden ; dog men moet hem 'et fnel van daan haaien, op dat hij, maar aan eene poot vast zittende, zig ligtelijk door zijn fpartelen kwetzen zoude. I Zo men het maaken of fpannen der netten al te lastig
vind, kan men kleine zak-netjes neemen, en een roede I tot ieder netje ; deeze roeden moeten vijf of zes voeten I lang zijn, en zo dun als een pink; fpant die, gelijk in I de figuur vertoont word ; maakt beide de einden der roede fpits, en fteekt ze op beide zijden van het pad 4, 3., invoegen de roede de gedaante van een ronde poorte heeft ; fpant het net dwars over den weg of het pad; neemt ver- volgens het bindgaarn, gaande door den knoop 4, en bind het aan de roede gelijks de aarde vast ; doet insgelijks aan de andere zijde vanhetpad3, gaande door den knoop 5 ; neemt de boord van het net 6, of 7, ligt het op , en legt het op 1. van den boog, zonder het zeer vast te maa- ken; zo dra een faifant daar in koomt, zal hij gemakke- lijker gevangen worden , als in de ftrikken ; dog de eerst- gemelde manier, is wel de beste, om de faifanten te van- gen. Men vangt de faifanten ook met valken en havikken;
en ook worden ze met fnaphaanen gedood. Wij moeten nu nog kortelijk aanwijzen , hoe mende
faifanten tot fpijze bereid, hoewel dezelve in deeze lan- I den zeldzaam en kostbaar zijn ; wordende die egfer j meest gebraaden genuttigt, of anders als de patrijzeti, of jonge hoenderen toegemaakt. Hoe men ten Faifant toericht4
De faifant gezuivert zijnde, doet hem in een casferol met wat boter, en laat hem fruiten tot dat hij koleur heeft, doet'er dan bij wat fijn geftoote moriljes of truf- fels, citroen, kruidnagels en foelie, kleine fricadilli'it goede bouillon of jeu, en ook, zo men wil, eenige ftuk- jes kam, die men bij 't aanrichten'er weer uitneemt; dekt dan de casferol wel toe, en laat het zamen gaar ftooven, en als men aanricht, doet men 'er wat citroen-zap bij: Men kan 'er ook pistacies, of wat olijven bij doen, DJ ieders fmaak. ■ ■ / Op eene andere manier.
Als de faifant gezuivert is, pent hem netjes op, en
blancheert hem in water af, dat is, kookt ze in water halfgaar; neemt dan 50of meerrhier-kreeften, kooktz« maar zo lang, dat de ftaarten 'er kunnen uitgebrooken worden; neemt dan de kreefteJ"chilien, zuivert dievari binnen, en ftampt ze in een mortier klein, klein zijnde» ftampt 'er wat boter onder, doet deezefghil met de buter |
|||||
FAI. FAK". FAL.
I
é neen casferol, en Iaat ze even braaden; als dan doet'er
\i\korst vanwittebrood, wat pettrfelie-worteh en fel de rij, et wat bouillon, foelie en zout, en laat het zaamen koo-
?eir als dan de peterfelie-wortelen enfelderij week zijn ; Lijft het dan zaamen, en laat het door een teems loopen; doet dan dit coulis in een casferol, en legt'er defaifanten hij met een boschje tuinkruid, eenige citroen-Jchijven, wat foelie en zout, laat het te zaamen ftoovcn, en als het biinagaar is, doet'er àèkmfte-fiaarten bij, met wat fijn «bakte peterfelie ; is de faus te dun, doet men 'er wat fijn leftooten biscuit bij. In plaats van kreeften kan men ook uitgepelde garnaaten
Deernen.
Men kan ook ragout van gebraaden/a(/ants» maaken,
ip dezelfde wijze, als van jonge hoenderen, Gébraaden Faifant.
! De faifant welgezuivert en afgezengt zijnde, Iaat men hem, om de cieraad, de kop en hais behouden, die men opent ; vervolgens wat in kookend water gelegen heb- bende, om ilijf te worden, lardeert men hem met fpek , 01 braad hem aan het fpitgaar, dezelve dikwils bedrui- pende; men doet 'er ook wel een boschje peterfelie van binnen in, dat men bij het aanrichten 'er weder uit- neemt. I Men maakt van de ƒ'aifanttn ook pasteijen, gelijk van
jfmgi hoenderen. FA1SANTEN-OOG, zie BRUINETTE.
.-'FAKKEL; is een zoon van vuurige verheveling , op de wijze als een vimrbalk in de lucht drijvende, dog die niet te gelijk brand , maar als een fakkel eerst aan het Hnc einde ontftooken word, of licht geeft. Dit lucht* verfchijnzel ontfcaat, gelijk andere vuurige verhevelin- gen, uit zwavel- en falpeteragtige uitwaasfemingen der aarde, die in de lucht ontftooken worden. IFAKKEL, zie FLAMBEAU. ■FAKKEL-KRUID, zie WOL-KRUID. 'FALCARIA; Bastert-Erijnghm of Kruisdistel; Sic- kikruid; is een zoort van Ammi of Erijngium ; in 't la- tijn ger.oenu Ammi perenne repens; Erijngium arvenfe ftlùsjerraîis; Erijngium fpurium IV.DovbïiBl ; (Sium mfiolis linearibus decurrentibus connatis, Linn. Spec. Want.) .Bcjchrijving. Dit gewas heeft op een lange fteel drie
y vijf lange fmalle gezaagde hangende bleekgroene bla- ten, waar van de drie bovenfte aan de fteel afioopen; -it de wortel, die lang en witagtïg is, fchiet een getakte <jn knoopte ftengop van anderhalf voet hoogte, welke boven kroontjes voortbrengt met kleine witte of geelag- ,%<*bloemen, waar na klein langwerpig zaad volgt, dat
■welrsekend en feberp van fmaak is,
. "J^ts. Het zelve groeit natuurlijk in Hoog-DuitscJi- ■<Mt, Zwitzerland, Frankrijk, Flaanderen en elders, in
^zandagtige velden en bosfehen; het word ook gevon- n in de Hollandfche duinen; en is langleevende. I {'ALCATUS (PISCIS) , zie ZEISSEN-VISCH.
ï>pn KCINELLUS PAPILIO, zie BOOM-KRUI-
I^TJE, No. HL
!?ALCO. zie VALK. ver-
(1 echts |
FAM. FAN. FAK. FAS;
|
|||||||||
m
|
||||||||||
of flaapbeen is : De zenuw daar uit voortkoomende, is
een voortzetzel van het harde deel der gehoor-zenuw » en breid zig onder de naam van nervus ftjmpatheticus minot, met een aanzienlijke vlechting van bloed-vatea (plexus) over het geheele aangezigt uit. FAMES, zie HONGER. FAMES AUCTA ,• vermeerderde, of overmaatïe&
Honger; zie KOE-HONGER. FAMES CANINA, zie HONDS-HONGER. FAMES DEFICIENS, zie ANOREXIA en EET- LUST (VERLOORENE-). FANATICQ, van het latijnfche Fanaticus afkoom>
ftig, het welk zo veel als dweeper, drijver, enz. bete- kent; is een blinde en verregaande ijver, die uit bijge- loovige gevoelens haaren oorfprong heeft, en belache- lijke, onregtveerdige, en wreede daaden doet pleegen,; niet alleen zonder febaamte en berouw, maar zelfs meD een zoort van vreugde en troost. FAR-CANDIDUM; is de Ameldonk; zie aldaar. FARCEE ; Vulzel ; is een gebruikelijk wo_ord der keuken, en betekent het geene, waar'mede men iets opvult; bij voorbeeld, een gans, eend-vogel, duif, enz., die men wil braaden. FARCEEREN; Opvullen; bij voorbeeld, ganzen,
eenden, enz., voor dat men ze kookt, of braad. FARCIM1NALIS TUNICA , zie ALANTOIS. FARCIRE,- Farcitura; Vullen; Vulling ; Vulzel ; be- tekent zo veel als farceeren enfarcée. FARCTUS; Gevult; dat niet ledig, of hol is. FARFARA, zie HOEFBLAD. FARINA, zie MEEL. FARINA FAECUNDANS,- Pollen; Genitura ; het
fuif meel, ofßuifzaad der planten ; is het zeer fijne poe- der, of meel , dat op de helmtjes der bloemen zit, en de viugtbaarmaakcnde ftoffe is, waar door het vrugt- beginzel, of het zaad der planten, bevrugt word; zieop het artijkel EIJ. Men heeft door het microscoo-p waar- genoomen, dat deeze ftofdeeltjes in verfchillige zoorten van planten van verfchillige gedaante zijn. FARIO, zie FOREL. FARO-TAL1NÖ, zie EENDEN, p. 589. No. XXIX.
FARRAGO; betekent zo veel als Secale, of llog* ge ; zie aldaar. FASCUE, zie BANDAGIE en WINDZELS. FASCIA LATA; is eene derfpieren van het voet- been en deciije, die haare latijnfche naam in onze fpraa- ke heeft behouden ; en dus word genoemt, om dat he8 een zeer breede fpier is ; dezelve omvat alle de fpierea der dije, en koomt met een vleefchig hoofd, uit den rand van het ileum voort ; wordende voorts tot een breede pees, die zig over de fpieren van het middel- fte van den voet, tot aan de kooten of enkelen (mal- leoli) uitftrekt, en den gantfehen voet buitenwaarts be- weegt. FASCIATIO; een Verband, naamelijk het omleggen
van bandagien, ofwindzels. FASCIATUS ; Plat, als een vlakke hand. Fafciata,
planta, platfi'engige plant , betekent in de kruidkunde een plant, die een platte breede Heng of fteel heeft j zo- danige planten zijn meest doorgaans misgewasfen, gelijk men zulks zomtijds aan de aspergies, keizers-kroon, bee- te, en meer' anderen, ziet gebeuren ,• koomende voort als twee of meer ftengen , die in de eerfte fpruiting za- rnengrocijen, en dus één fteng- worden. FASCI-
|
||||||||||
l
|
||||||||||
jen' o -Cene watcVleid'ng is genoemt ; dewijl 't (led
I«"t'M™"-R of doorgang, voor eene zenuw, tusfehen tri«» ■• mlZe uitwas (procesfus mammillaris) , en het 4 w'Jze vtßeekzel (procesfus-fiUoidéi) van het oor, |
||||||||||
TAS. FAT- FAU. FAV. FEB.
|
||||||||||
FES.
|
||||||||||
rao
|
||||||||||
FASCICULATUS; bos-of bundels-wijze; bij zamen
fbaar.de. FASCICULUS; een Bundeltje, of Bosje; in de phar-
macie betekent het zo veel als twaalf handen vol, wanneer men van kruiden fpreekt. FASCICULUS F1BRARUM; verftaat men in de
ontleedkunde door, een bundel kleine, en met een vette huid* omgeevene fpier-draaden of vezelen ; die tot een zekere menigte vergadert zijnde, en als dan met een ge- Hieene huid omzet, eene fpier uitmaaken. FAS CIN Ai 10; Betovering; Faßinatus, Betovert;
Behext* FASTIDIUM , zie SPIJS-VERTEERING.
FASTlGIATüS; vlak of piatagt ig afloopend. Fasti-
giatusjlos, vlak-afloopende bloem; betekent in de kruid- kunde een zodanige bloem-tros, waar aan de vergaderde bloemen van boven even hoog ïtaan; gelijk bij voorbeeld de gebaarde duizenjfchooii. FATUAJSfTIA; zijn dronkenmaakende dingen.
TAUCE£; Faux; zie KEEL-GAT. In de kruid-
.kunde betekent het de opening of gaaping van de lip- bloemen. FAUFFËL, zie ARECA.
FAUNUS, zie MEER-KAT.
FA VI; is zo veel als Achor; zie H AIR-WORM.
FAVILLA; is zo veel als Fuligo; zie ROET.
■ ' FAVUS ; deeze naam word aan een klein zweertje on- der de huid gegeeven, wiens dunne invreetende etter, kleine gatjes in de huid bijt. FEBR1FUGA; Antifebrilia; dus worden in het alge-
meen alle middelen genoemt, die, het zij opzettelijk iegens de koorts gebruikt worden , ofwel om'er de oor- zaak en uitwerkzelen van te vernielen. Voor koorts-verdrijvende middelen, worden gehouden
de kina-kine , dtiizendguldenkniid^ cardebenediBe, gen- tiaan-wortel, cichoreij-wortel, colubrijn-Jiout, bloemen.van ammoniak-zout, zmtt van alfem en van duizendgulden- kruid, ditbbeld arcanum, zamengeflelde esfents van alfem, esfents van duizendgulden-kruid, van kina-kine, koorts- elixir, extraB van cardebenediQe, enz. ' FEBRIFUGA ; deeze naam, word mede aan het dui- zendgulden-kruid gegeeven, -omreden^ dat heteengoed Jkoortsmiddel is. FEBRIS, zie KOORTS.
FEBRIS ACUTA, zie KOORTS (HEETE-).
FEBRIS ALBA VIRGINEA ; is de Juffer-ziekte;
zie aldaar. FEBRIS ALGIDA, een koude Koorts.
FEBRIS ARTHRITICA; een Jicht koorts; die van
de pijnen der jicht ontftaat. FEBRIS ANXIOSA, of Azodes; een benaauwde
Koorts; als de lijders groote benauwiheid om het hart hebben , en zeer onrustig in het bed zijn ; gelijk in de heete koortzen gebeurt. ; FEBRIS ASTHMATICA; een Borstkoorts, meteen
"kuch. FEBRIS ATIJPA , zie ATIJPOS.
FEBRIS CACATORIA; de Kahkoorts; is een tus-
fehenpoozige koorts, die met geduurige afgang en met of zonder pijn des buiks vergezelt is , waar door de lijders zeer verzwakt worden. FEBRIS CARDIACA ; een Ha)ts-koorts; is een koorts,
waar bij groote pijn voor bet harte gevoelt word. FEBRIS CASTREWSIS, zie LÉGER-ZIEKTE.
|
||||||||||
FEBRIS CATHARRHALIS ,• Zinkings-koortsj iä
een koorts die uit een zinking ontftaat, en waar bij de lijders afwisfelende hitte en koude hebben, en zulks meest, tijds tegen den avond; dog deeze hitte en koude zijnniet zeer fterk-; .ook is deeze koorts doorgaans vergezelt met hoest, hoofdpijn, pijn in de leden, enz.: Om deeze koorts te verdrijven, is het dienftig, dat men eerst zagt- jes purgeert, en dan middelen tegen de zinking gebruikt, als gebarnßeende liquor van hertshoorn, geest van hert;, hoorn , van ammoniak zout, esj'ents van queiidel met ju. fafras bereid, esj'ents van fasjafras, tinÜuur van ban- fleen, enz. Of neemt /paanders van fasjafras en quendel, laat dit
als thee fterk trekken, en drinkt 'er altemets eenige kop. jes vol van, warm ; zie verder ZINKING. FEBRIS CONTINENS, of Sijnochus; dus worden
de koortzen genoemt, die eenige dagen duuren, zondet tusfehenpoozing, of een nieuwe aanval. FEBRISGONTINUAig-ei/ww/ge Koorts; noemt men
zodanige, die met weinig tusfehenpoozing, en zonder een nieuwen aanval te maaken, de lijders bijblijft. FEBRIS C0LLIQUAT1VA; een uitteerende Koorts;
waar door het geheele lighaam uitgeteert, en als tot een geraamte word. FEBRIS DIARIA, of Ephemera; Eendaagfe Koorts;
zie EPHEMERA. FEBRIS ELODES vel TIJPHODES ; Zweet-hork;
waar bij de lijder geduurig zweet. FEJ3R1S EPIDEMIA; een Land-koorts, een UA
ziekte. FEBRIS ERRATICA; een Spring-koorts; welkes,
aanval geen vaste bepaalde tijd houd. FEBRIS EXANTHEMATICA ; Vlek-koorts.
FEBRIS FAMEL1CA; een Eet- of Fret -koorts ; ù
KOORTS (EET-). FEBRIS HE C TIC A , zie UITTEERENDE
KOORTS. FEBRIS HORRIFICA; Plmcodes; is een koorts,
die met groote hitte en geduurige grillingen gevoelt word. FEBRIS HUNGARICA, zie LEGER-ZIEKTE.
FEBRIS INSANA; een Raas-koorts; zijnde een bef
te koorts, daar den lijder bij raast. FEBRIS INTERMITTENS ; een tusfehenpoovg
Koorts; die om den anderen, derden , of vierden «Jag, enz. weder op het nieuw aanvalt, en daarom de andu' daagfche, derdedaagfche, vierdcdaagfche koorts, e* genoemt word. FEBRIS LACTEUS, zie MELK-KOORTS.
FEBRIS LENTA , een Sluip-koorts ; die ZOtpt«*
tegen den avond met weinig koude vernoomen woWi maar lang aanhoud. FEBRIS LIJMPHATICA; eenffoortmet ziniingM
zie ZINKING. FEBRIS LIJNGODES, of Stngultuofa ; een Z«
koorts ; waar bij een geduurige zwelging is. FEBRIS MALIGNA, zie KOORTS (KWAAI*
AARTIGE). FEBRIS MILIARIS , zie BLUTS-KOORTS e»
PURPER-KOORTS. ' FEBRIS PESTILENTIALIS , zie PEST. ^ FEBRIS PETECHIALE, zie BLUTS-KOOR'*
FEBRIS PHRICODES, zie FEBRIS HORR11*
CA' FEBRtf
|
||||||||||
FEB. FEC. FOË. SEI» EEM. FEN.
FEBRIS PRJEFOCANS; Stihkoorts; bij welke de
i-vw« peduurie fchijnen te flikken. ,1J Îje IRIS PURPURATA, zie P U R P E R- KFEBRriS PUTRIDA, zie ROT-KOORTS,
FEBRIS QUARTANA ; derdedaagfche Koorts ; zie FEBRIS QUOTIDIANA; de alledaagfche Koorts;
zie KOORTS. . f :. ., FEBRIS SCORBUTICA , zie SCHEÜRBUITS-
FEBRIS SEMITERTIANA , Half anderdaagfche
Koorts.
FEBRIS SPUTATORIA; Spouw-koorts.
FEBRIS SIJNCOPHALIS ; Koorts met flauwtens.
FEBRIS TERTIANA ; de anderdaagfche Koorts ;
?ie KOORTS. FEBRIS TORMINALIS,- Koorts met Colifk-pijn.
FEBRIS TIJPHODES; Zweet-koorts.
FEBRIS TUSSICULOSA; Hoest-koorts.
FEBRIS URETICA ; Pis - koorts , met geduurig
pisfen. FEBRIS VOMITORIA; Braak-koorts.
FEBRIS VULNERARIA; Wond-koorts; zie WON-
DE. FEBRUARIUS, zie SPROKKEL-MAAND.
FECES, zie PIECES.
FECULA, zie F-fëCULA.
FOEDORA, zie TJERK.
FEL, zie GAL.
[ FEL TAURI, zie OSSE-GAL. FEL TERRiE, zie LUDUS HELMONTII.
FEL VITRI, zie GLAS-GAL.
FELLIFLUA PASSIO ; is de Cholera ; zie het
EORT. FEMUR; Os Femoiis; is de latijnfche naam van het
iijtbeen ; in het grieksch word dezelve pyS,, genoemt. Dit is het grootfte en langfte been van het geheele Ag-
irai, is'merkelijk krom, en heeft aan het bovcnfte | gedeelte drie uitfteekzelen. FENESTRA ; een Fenster. De Ontleedkundigen
noemen Feneflrœ de inwendige gangen des gehoors ; ■als mede de twee gaten in de fchulp, agter het trom- mel-vlies , waar van de eene rond, en het ander ovaal is. FENUGREEK,- Grieks Hooi; Bokshoorn; in 't latijn
*Wi« grcecum ; Bucera f] Trigonella Linnzei. Daar zijneenige zoorten van dit gewas ; als i. De gemeene Fenugreek ; Fœnum grcecum fativum ;
Fvnum grcecum Dodonei ; {Trigonella leguminibus fes- flihs jtri&is ereStiusculis fubfalcatis acuminatis, Linn. %e. Plant.) 2- De wilde Fenugreek ; Fœnum grcecum fijlvestre.
3- De wilde Fenugreek, met veele peulen ; Fœnum
8r&cum fijlvestre alterum Polijceration ; Fœnum grcecum J'l'Vistre II. DoDONiEi ; (Trigonella leguminibus pedun- wlatis congestis ereüis recïis parallelis linearibus, Linn. SPü- Plant.) 4- De Candifche wilde Fenugreek met veele peulen;
«»«m grcecum fijlvestre polijceration creticum majus ; REJJN. centur. (Trigonellaleguminibus pedunculatis con- s ' is declinatis fubfalcatis, pedunculo communi fpinofo fo-
""'"vgiore, Linn. Speç. Plant.) 5- De kleine wilde Fenugreek van Montpelier, metveê-
peuieri; Fctnuni gracum fijlvestre polijceration minus |
|||||||||
FER>'
|
|||||||||
.7*1:
|
|||||||||
monfpeliacum, Breijn. centur. ; (Trigonella leguminibus
pedunculatis congestis declinatis fubfalcatis, pedunculo communi inermifoliis longiore, Linn. Spec. Planp.) Befchrijving. De eerfte zoort fchiet uit de wortel eea
dunne holle getakte fteng, waar aan bladen groeijen , die uit drie langronde bladjes beftaan, gelijk de klaver- bladen , zijnde van boven groen en van onderen grijs- agtig ; aan het bovenfte der fteng en takken koomen uit de oxels der bladen kleine witagtige vlinter-bloemen voorc, waar na lange dunne fcherpe peulen volgen, die eenigzins krom gebogen en puntig zijn, en de gedaante van hoorns vertoonen, in welke kleine langwerpige hoe- kige geelagtige zaaden opgeflooten zijn. De tweede of wilde Fenugreek, gelijkt genoegzaam
na de eerfte zoort en verfchilt daar van weinig, dan dat ze in het wild groeit. . , De derde zoort, fchiet uit de wortel een of meer dun-
ne getakte , nederwaarts gebogene ftengen , waar aan driebladige bladen groeijen, die aan de kanten gekertelt zijn; uitwelkers oxels drie of vier kleine witagtige bloe- men bij zamen, aan een korte hoofd-fteel voortkoomen, waar na even zo veel lange dunne regte ronde peulen volgen, die klein zaad bevatten. De vierde en vijfde zoorten gelijken veel na de voo-
rige, maar de hoofd-fteel der bloemen van de vierde zoort is doornig. Plaats. De eerfte zoort word in de tuinen en velden
gebouwt, inzonderheid in de warme landen, als in Zuid- Frankrijk en Italien, ook in Duitschland omtrent Bam- berg en Neurenberg , tot het medicinaale gebruik. De tweede zoort, die, gelijk gezegt is, weinig van de eerfte verfchilt, word in het wild gevonden in Zuid-Frankrijk-, ontrent Montpelier en elders. De derde zoort groeit na- tuurlijk in Spanjen. De vierde zoort koomt voort op 't eiland Candien; en de vijfde zoort omtrent Montpelier en elders : Het zijn alle eenjaarige planten , maar ze wor- den bij ons zelden gebouwt, ten zij uit liefhebberij. Kweeking. Dezelve gefchied door het zaad, dat men
in het voorjaar op een bedde in een goede losfe wat zandagtige gronden op een warmeplaats, niet al te digt, zaait, of de jonge planten daar na op vier â vijf duimen afftand verdunt; vervolgens moet men ze van het on- kruid wel fchöön houden, zo zullen ze in het najaar rijp zaad voortbrengen, als de zomer warm is, want in nat- te en koude zomers mislukt het zaad dik wil 6 : Het zaad dat wij in de medicijnen gebruiken , word meest uit Zuid-Frankrijk of uit Duitschland van Bamberg, enz. gebragt. Eigenfchappen. Het is alleen het zaad van dit gewas,
het welk een fterke reuk heeft die niet onaangenaanr is, fchoon eenigzins hersfenen bedwelmend, dat in de Ge- nees- en Heelkunde gebruikt word; het zelve is verwar- mend, weekmaakend, verdeelend, rijpmaakend en pijn- ftillend, en word uitwendig gepreezen in de' buik- en roode-löop , inzonderheid als de darmen door fcherpe vogten aangetast zijn, als men het flijm van het zaad met eijerdooijer en zuiker mengt, en daar van flikt , of het meel daar van tot clijfteeren gebruikt; dog het meel word meest uitwendig gebruikt in pappen, om ontfteekingen en gezwellen te verdeelen of te verweeken, te verzagten en rijp te maaken ; het flijm uit 't zaad word »ok gepree- zen tegen zeere en loopende oogen. FERINUS ; betekent zo veel als wild, of dat zig in
het wilde otuhond. FERMENTATIE; Gisting ; is eene beweeging der V inwendige |
|||||||||
FER.
|
|||||||||||
• . EER.
Ten opgehouden 'en vertraagt, waar dóór de ftoffe bpzweft
en luchtig word. ' De rottende fermentatiè, ook-putrèfaBie genoemt, is
onderfcbeiden in drie zoorten; als 1. de volkoomene pu- trefa&ie, is die zoort van -gist ing, daar een dier of plant volkobmen tot de verrotting overgaat; a. defthimmel- agtige rotting>{putrilago), wanneer iets begint te fchim. melen of-muf te worden-; 'en 3. de kaanige rotting {vup. pesce?itia}, wanneer wijn, bier, azijn en andere gegiste vogten kaanig worden, 'of aen huid verkrijgen, den foiaalt verliezen ,, fchaal worden, en eindelijk geheel bedet. vèn. "- ■■■ Alle produften van de eerfte hoofdzoort, feboon geen
brandewijnen, maar wijn, cijder, bier, meed of dierge- lijke zijnde, hebben nogtans altijd iets brandbaar geestigs in zig : Bij de tweede zoort, die tot de zuure fermmtz. tie behooren, is altijd een openbaar fal acidum of zuuï- zoutig weezen ; en bij de derde zoon of door de putre- fa&ie ontflaane dingen, toont-zig altijd tot kenteken een urijnagtig zout en ftinkénde olie; maar bij de geheel verftorvene dingen is alleen een dtiode aarde , en geheel niets meer dat werkt, nog zout- nog olie-deelen ; en da. kaan , fchimmel en diergelijke, die zig na de zuurtror- ding of put refa ft ie vertoonen , maaken hét begin tot è gebeele vernieling.en bederf van het geheele mengzel; ze zijn- de allerlaatste werkingen , na Welkers eindigin; de ftoffe ophoud te zijn, vernielt word, en verder tot niets meer deugt; en dit is-'t natuurlijke einde van alle ve- getabilifche en animalifche dingen. Alle de gemelde eerfte zoorten van fermentatiè, m<
meiijk die tot het maaken vunwijn, cijder, bier ,meeii, enz. als mede tot de azijn-maakerij, broodzuuring, enz. behooren, zijn enkel konflig, die door de natuur al- leen-niet kunnen te wege gebragt worden ; maar daar in. tegen heeft de natuur in de derde zoort of putre' faftie plaats, en werkt daar in. Hoe men 'de verfchil- lige ftoffen tot de fermentatiè of gisting fchikt en toe- fielt, kan men zien op de artijkels BIER, BROOD, EDIK, KOORN - BRANDEWIJN of STOO KEN, enz. ; en die begeerig is meer over de fit- mentatie te leezen, gelieve in te zien de Zijmetech nia fundamentalis van wijlen den Hr. Hofraad StahLi het welke een zeer nuttig werk over deeze ftoift, is. '■'•/ Zommige rekenen tot de fermentatiè ook de tjff'
vefcentie ofopbruifing, maar t'önregte, dewijl dezelvegî' heel van de eerfte verfchilt, zo veel als de nagtv* de dag. FERMENTUM; Gist; word in de fcheikunde f
noemt, elke nog gistende, of gegist hebbende ftoffe, die nog een inwendige beweeging in de rustende àti- leri heeft,, en daar door andere gistbaare ftoffen aan, fermenteeren óf gisten brengen kan; gelijk dâar zijn116 gist van bier, zuurdeeg, most, zuiker, enz. ■ FERMENTUM ACRE; dus word in'hét bijzo» der het zuurdeeg genoemt. FERMENTUM ALBUM;dus word-het zilver*®
de Çhijmisten genoemt; en Fermentim rubrum, " goud. - ■ ' FERMENTUM VENTRfCULI; dus Wórd het g^
tend weezen genoemt, dat in de maag ontllaat, ö'' ter. gisting gefchikte fpijzen, dusdanig beweegt, dat •een edeler zap uit ontftaat-: Het 'is op deeze WP| dat de Scheijkimdigen, volgens hunne denkbeeld^ |
|||||||||||
m
|
|||||||||||
rnwehdigè âeélen van een ligbàam, "eft wël 'vo'orflàme-
lijk in de vtgetabilifche lighaamen, wélkè doormiddel van de lucht en een geproportioneerde warmte veroorzaakt wórd, waar door de zaamenhàtig der deelen gëfcheiden word, en een niéuw zoort van lighaam voortkoomt. Maar alle lighaamën zijn niet bekwaam tot dé fernen-
tatie; het zijn alleen zodanige, die mét zout-, olie-, aard- en waterige deelen voorzien zijn; dog als dé waterige deelen ontbreken, zo kan dit gebrek met bijvoeging van water vervult worden : Alle de gemelde deelen moeten in een gevoeglijke proportie in het lighaam zijn, want zo 'er een van ontbreekt, of van heteene of andere te veel is, zo zal de fermentdtie geen voortgang neemen of ge- fluit worden. Bij voorbeeld, als bij een tot defermeii-. 'tatie gefchikt fubjeft gevoegt word, l. Eenig zoutagtig weezen, het zij-een zuur zout, gelijk
'vitriool-olie, of een fal alcah', gelijk wijnfleen-zout, zo verkrijgt het overmatige zöut-dselen , en/de fermentatiè "word daar door terftont geftremt én houd op; het welk '2. öók gefchied', al men 'er vette dingen bij doét, als olie, vet, boter en diergelijke; 3. ook als 'men vermeng- de dingen 'er bij voegt, als vet en alcalisch zout onder malkander, zo als de zeep is; gelijk mede 4. als 'erté 'veel aardfche deelen of water bij zijn, of bij koomen. En dus is het ook gelegen als de lucht en 'warmte niet
geproportioneert zijn; al te weinig en al te veel lucht çn warmte is onbekwaam tot fermentatiè : In de fterk- 'fte koude en grootfte hitte kan geen fermentatiè gefcbie- "den, nog ook bij al te veel of te weinig lucht in gefioo- 'tene vaten. Men onderfcheid de fermentatiè oï gisting, in drie
hoofd-zoorten ; als 1. In een geestige fermentatiè {fermentatiè fpirituofa.)
2. Een zuure fermentatiè {fermentatio acetofa.)
3. Een rottende fermentatiè {fermentatio putredinofa.)
De geestige fermentatiè word weer onderfcbeiden in drie zoorten , als de eigentlijke geestige {fpirituofaj ,
•wijnaçtigeÇyinofa') , en bieragtige (cerevifiaria) fermcnta- •tie: Door de geestige verflaat men eigentlijk die fermen- tatiè, welke in het werk gefielt word om een brandbaa- Yegeest te verkrijgen, gelijk gefchied als men koom-bran- dewijn en andere brandbarire geesten distilleeren wil: 'Door de wijnagtige fermentatiè word verdaan die gis- ting, welke in het werk geftelt word, als men uit het ^ap van zoete vrugten , als bij voorbeeld , uit'het zap ■van druiven, appelen, peeren, enz. een goede wijn of wijnagtige drank bereiden wil ; en dan word door de Meragtige fermentatiè verdaan , die gisting welke men met gist in 't werk fielt, om de aftrekzeis of afkookzels van gekiemde en weer gedroogde graanen, zuiver/drink- baar, langduurend en voedzaam te maaken. De zuure fermentatiè is tweederlei ,• als 1. die met
Topten gefchied om azijn te maaken , het zij uit wijn of lier, zappen van vrugten >of andere dingen, welke fermentatiè ook azijn-gisting (acetificatio") genoemt word ; •2. die met dik- ofdeegagtige dingen in het werk geftelt word, om zuur-deeg oï gezuurd-brood te verkrijgen; dee- ze word ook in het besonder de zuuring of brood-gis- ting {fermentatio panaria vel pistoria) genoemt, en de- zelve hééft die eigenfehap, dat ze de deegagtige ftoffe niet alleen min óf meer zuur doet wórden, maar ook doet rijzen en los of luchtig maakt; want de geesten der deegagtige ftoffe in beweeging gebragt zijnde en 'er wil- lende uitvliegen, worden door ds grove aardsgtige dee- |
|||||||||||
• ,'
|
|||||||||||
*>
|
||||||||||||||||||
FER.
|
||||||||||||||||||
FER. FES/ FEX. FIB;
|
||||||||||||||||||
•«3
|
||||||||||||||||||
flelîook'ing def maage verklaaren; zij fpreeken dusda-
„iE ook,van eeneziekte-gisting (fermentum morborum), die na de verfcheidenheid der dritten in de menfchen, nnk verfcheiden zoude zijn. FERINA (ANAS), zje ROSSE EEND, p. 588, No IV.
FERNAMBUC, zie BRASILIE-HOUT, FERRARIA, zie SPEENKRUID.
FERREÏ"; word door Neri in de glasblazerij ge- tioemt het gecalcineerde of gebrande koper ( as ustum ), het welk bereid word door flratificatie van dunne ko- per-ilikken, met zwavel in een fmeltkroes, die vervol- gens, wel gcluteert, een paar uuren lang in een fterk. teverbereer-vuur gezet word; waar na men de kroes Iaat verkouden, en men zal als dan het koper als een zwart-roodagtige brosfe wrijfbaare ftoffe op de grond vinden, die men vervolgens wrijft, en door een fijne. ; teems zift. . Andere calcineeren 't koper, in plaats van metzwavel
\ met vitriool, de calcinatie tot zes maaien met vitriool \ herhaalcnde, en achten dezelve beter. De ferret dient bij het glas-maaken, tot het koleu-
I ren der glazen en valfche cdel-gefteentens. Zie hier E irijdloopiger over Art de la Verrière par Neri , Mer- I RET Êf Kunckel, pag. 59. en 61. FERRUGINEUS COLOR ; betekent een roistag-
I tht Meur. FERRUM, zie IJZER.
FERRUM EQUINUM, zie PAARDS-IJZER. .
FERRUMINATRIX, zie GL1D-KRUID. FERULA; daar zijn verfcheidene planten die deeze i naam draagen ; wij zullen maar eénige der bekendfte I çanmerken, als 1. Be gerne ene Ferula ; Ferula f «mina Plik-Ii; Fcru-
I la Dodonjei ; (Ferula foiiolis linearibus lotigisfimis fim- I {Hcibus, Li NN. Spec. Plant.) 2. De Ferula met breeder bladen; Ferula latiore fo-
lk; Ferulago Dodonjei ; (Ferùla foliirpinnatifidis, pin- r<is linearibus planis trifidis, Li NN. Spec. Plant.) 3. De Ferula met zee-groene bladen ; Ferula folio
ghitco, Jemine lato oblongo; (Ferula foliolis multiparti- lis, laciniis linearibus planis, Linn. Spec. Plant.) 4. De Ferula van Tanger, met breede glanzende bla-
den; Ferula tingitana, folio latisßmo lucido; (Ferula fo- B«lw laciniatis, lacinulis tridendatis inaqualibus, Linn. %£• Plant.) Daar is ook een verandering van met fmaile glanzende bladen. Befchrijving. De eerfte zoort fchiet uit de wortel
'6n enkele dikke geknoopte fteng op, die in "een goe- de grond agt tot tien, en meer voeten hoog kan wor- *jen, en boven ia eenigê takken verdeelt is; dë*bla- <jen aan de fteng voortkoomende, zijn groot, en be- ton uit veele kleine lange dunne gefnippelde, bijna hairswijze bladjes, dog dikker en vetter dan de ven- l ™laden zijnde, en hier en daar over malkanderen Regende ; op de top van de fteng en fteelen koomen "'eine geele bloemen in groote kroontjes voort, waar sa 'angwerpig-ronde piatte zaaden volgen , die , rijp 'Wde, bruinagtig zijn; als de fteng in het voorjaar
«(vT u*it de wortel, die groot en lang is en diep regt «derwaarts gaat, begint uit tefpruiten, dan vertoont
uien i^6 gedaantevan een gekookt eijer-dooijer, dat »! net hart van de Ferula (corculum Ferula) pleeg
c noemen. t>e tweede zoort groeit kleine* of laager, als de
|
||||||||||||||||||
v.oongé, maar de bladjes zijn wat breeder, en op het
einde in driè'n gedeelt. De derde zoort heeft zee-groene of grijsagtige ; en
de vierde zoort breeder glanzende bladen, waar'doorzë van de voorige, onderfcheiden zijn, anders daar mede veel overeenkoomende. Plaats. De drie eerfte zoortcn groeijen in Zuid-
Frankrijk, Italien en Sicilien; maar de vierde zoort ia Spanjen en Africa, omtrent Tanger. Ze worden bij ons zomtijds in de tuinen der beminnaars van vreemde planten gekweekt, inzonderheid de eerfte'zoort. . Kweeking. Dezelve gefchied door het zaad, dat
men vro'eg in het voorjaar, na dat'tde winter over te meuken geftaan heeft, (dewijl het anders meest eerst het volgende voorjaar opkoomt,) in een losfe vogtige grond, 'en op een wat fchaduwagtige plaats zaait, en de jonge planten daar na op een bedde, op 2 en eea half à 3 voeten afftand, plant ; ze kunnen veele jaa- ren in leeven blijven, dog als onze winter-vorstftreng is, gaan ze verderven, ten zij men de wortel met lan- ge paardemest, of los ftroo 's winters overdekt. Êigenfchappen. Deeze planten hebben bij ons geen
gebruik ; men zegt, dat de Italiaanen het hart van de eerfte zoort, waar van boven gefprooken is, tot een lekkere fpijze toemaaken, en dezelve dienftig achten , om lust en kragt tot bijflaapen te verwekken ; men legt aidaar ook de weeke fteelen ia pekel, om ze tot fpij- ze te gebruiken : Ook zegt men, dat de Siciliaanea het merg uit de fteng gebruiken tot tondel, om 'er vuur in te flaan. Daar zijn nog verfcheidene andere vreemde zoortea
van Ferula; waar uit men zegt, dat de gommen am- moniak , galbaan, fagapeen, opoponax , bdellium en aft, feetida voortkoomen, waarvan men op de artijkels dee- zer gommen nazien kan. FERULA; een Spalk; waar van men zig bij de breu-
ken der armen en beenen, enz. bedient, en gemaakt word van basten van boomen, dun hout, bord-papier, leer of blik ; men telt ze mede onder de heelkundige inftrumenten. FERULAGO, zïe FERULA.
FERUS ; Wild ; Onhebbelijk ; dus noemt men Fem, de wilde dieren. Linn/eus noemt Fera: planta, zoda- nige planten, die in deeze noordlijke gewesten meest het geheele jaar doof in broei-of ftookkasfen , wegens haare tederheid, moeten opgefloten en gekoestert,wor- den; gelijk de planten uitNie warmfte gewesten van Oost- en West-Indien. FERVOR ; is zo veel als Aestus, of Ardor, een hit-
te of branding, die zig binnen of buiten het lighaam doet gevoelen; gelijk in koortzen, enz. . FERVOR FEBRILIS INFANTUM, zie SIRIA-
SIS.S FERVOR STOMACHI, zie ZOODE. FESTUCA; eenS>H7!£<;r,'tzijvanbeenofhout, enz. FESTUCA, zie IJDEL HAVER. FESTUCA, zie GÉRSTEN-WALCH. . FESTUCA ALTERA DODONjEI , zie DRA- VIK. FEX, zie F.ECES. FIBER, zie BEVER. F1BRA, zie VEZEL. FIBR-fë SPIRALIS ;- dus Worden de gedraaide ve-
zeltjes van het harte genoemt. FIBRATUS; JFibröfus; Vefelagtig; Draadagtig; brf V 2 voör- |
||||||||||||||||||
*■ \
|
||||||||||||||||||
'/■
|
||||||||||||||||||
■-.
|
||||||||||||||||||
L
|
||||||||||||||||||
flC-
deringen van", met bleek-purpere en röoze-koletircia
bloemen. ..;, .4. De doorgewasfene Ficoides, met zee-groene drie.
kantige bladen, en roode bloemen; Ficoides perfoliau folio triangulari glauco brevisfimo ; (Mefembrijanthemum articulis caulinis terminatis in folia acuminata fubtus dentata , Linn. Spec. Ptaqt.) . Hier van is een zoort met grooter, en een andere met kleinder bladen. 5. De Ficoides met dunne half rol-ronde puntigebta
den, en fcharlaken-roode bloemen; Ficoides capenfls kt> milis, teretifolia, flore çoecineo ; (Mefembrijanthemum h. liis fubulatis femiteretibus. glabris intermodio longion- bus, Linn. Spec. Plant.) 6. De Ficoides met dunne driekantige bladen, en
goud-geele van buiten purpere bloemen; Ficëits capenfis fubtriangulari folio viridi, flore intus-, aureo, foris purpureo ; (Mefembrijanthemum foliis fubtriqwtrii f f cabris, corollis bicoloribus, Linn. Spec. Plant.) » 7. De Ficoides met rol-ronde glinfterénde bladen,
en oranje-verwige bloemen ; Ficoides micans teretifolia', floribus aurantiis; .(Mefembrijanthemum foliis fubulatis fubcijlindraceis papillofls diflin&is, caule fcabro, Liot. Spec. Plant.) ...-.■■'
8. De Ficoides met driekantige puntige zee-groene
bladen,.. en groote geele bloemen; Ficoides minor en- Ba, folio.triangulari glauco, flore luteo;~(Mefembrijm- themum foliis fubulatis triquetris ftriUis acutis, puntt'u pellucidis abfoletis fparfis, Linn. Spec. Plant.) q: De leggende Ficoides met driekantige zwaardvor-
mige bladen, groote purpere of geele bloemen, en een groote eetbaare vrugt, doorgaans de Hottentotfck Vijg genoemt; Ficoides major procumbens, folio trim- gulari acinaciformi, fruBu maximo eduli; (Mefembrij- anthemum foliis acinaciformibus connatis, angulo cari- nali fcabris, ramis angulatis, Linn. Spec. Plant.) : 10. De crijftallijne Ficoides met gegolfde weegbree'
bladen, die als met ijs-druppels befproeit zijn, en met witte bloemen, doorgaans Ts-kruid genoemt; Ficoito plantaginis folio undalato, micis argenteis adfperß', (Mefembrijanthemum. foliis alternis oyatis obtufls una' latis, Linn. Spec. Plant.) 11. De crijftallijne Ficoides met groene bladen, die
als met ijs-druppels befproeit zijn (of ijs-kruid),. met fcharlaken-roode bloemen; Ficoides folio yiridi, mirt ,qu.afi glaciatis fplendentibus emato, flore coccineo.
Daar zijn nog wel over de veertig zoorten van dit
gewas , dog de gemelde geeven de fchoonfte bloe- men, of hebben anders iets bijzonders, gelijk de drie laatstgemelde. Befchrijving. Deeze planten hebben alle dikke vlee-
fchige zappige bladen, die verfchillig geformt zijn, als . plat, driekantig, cijlinders- ofrolswijze, puntig,ftompi
getand,, enz.; haare bloemen beftaan uit veele bladen, die zig als de goud-bloemen plat uitbreiden, waar "s 1 zappige- vrugten volgen, die in vijf of meer vakjes vet-
deelt zijn, waar in ze veel klein zaad bevatten; d°» deeze vrugten worden bij ons zelden volkoomen "iP' De tiende en elfde,zooien zijn zeer fpeculatief óffl.w zien* inzonderheid de tiende, dewijl ze fchijnen al met ijs-druppels bevropren te zijn. -• .. .Plaats. Deeze planten groeijen natuurlijk in M'
ca , omtrent deCaap de Goede Hoop ,■ en elders aldiar. men kweekt ze ; ook in Europa, in de tuinen der aß"10 'mien, en van voornaame plant-beminnaars. '
, Kweeking.- De vooitkwccking deezer gewasfertL
|
||||||||||||
FIB. lïC.
|
||||||||||||
mi
|
||||||||||||
voorbeeld, Fibrofa radix, vefelagtigê wortel, ïs een
zodanige, die alleen uit dunne vezel-wortelen beftaat. ,: i FIBULA; Facile minus; Perone; dus word de kleine teen-pijp genoefht.,. die zig met het fcheen-been ter zij- den vereenigt, en. door de tusfehenbeenige band (liga- mentum interosfeum) zaamengevoegt is ; dezelve heeft twee hoofden, wiens onderde of uiterite de naam van malleolus draagt, en het zijdelijke der panne uitmaakt, die de hiel van den voet inneemt. FICAR1A, zie GOUWE (KLEINE-).
FICATIO; Ficofls; zie VIJG-WARTEN, i :i i.lq ,
FICEDULA, zie VITGEN-EETER.
FICOIDEA; Jizoon Linn-si; van dit buitenland-
fche eenjaarige gewas niet zappige bladen, heeft men drie zoorten; als i, De Ficoidea met porcelein-bladen; Ficoidea pro-
cumbens, portulaca folio; (Aizoon foliis cuneiformi-ova- tis, floribus fesfllikus, Linn. Spec. Plant.),. 2. De Spaanfche Ficoidea, met langwerpige blade_n ;
Ficoidea Hispanica annua, folio longiore ; (Aizoon foliis lanceolatis,florjbusfesfilibus, Linn. Spec. Plant) 3. De Spaanfche Ficoidea, met lijchnis-bladen; Fi-
coidea Hispanica Jussieuji ; Catalog. Carolsr. . - ;._ 4. De Afncaaniche Ficoidea met langwerpige bla-
den , en getrosde bloemen ; (Ficoidea foliis lanceolatis, floribus panicülatis, Linn. Spec. Plant.) ,.. .,.. Befihrijving. . Deeze planten hebben zappige bla-
den, en'bloemen met helm-ftijltjes, waar na.een. vijf- hoekige vrugt volgt, die rijp zijnde ,• zig in vijf vak- jes opent, elk met klein zaad gevult. Plaats. De eerfte zoort met porcelein-bladen, groeit
ep de Canarifche-eijlanden ; de tweede en derde zoort in Spanjen, en de vierde zoort in Africa. - Kweeking. Om dezelve bij ons voort te zetten, moet men het rijpe zaad in het voorjaar in een matig warme broeibak zaaijen, en de jonge planten daar na ie- der in een potplanten, die men vervolgens in de runbak moet zetten, om de jonge planten te koesteren; dog daar na kan men'ze in de zomer, als dezelve warm is, in de opene lucht plaatzen, op een warme plaats, zo zullen ze blo-eijen en rijp zaad voortbrengen. FICOIDES; Ficus Aizoides ; Mefembrijanthemum..;
■ Middags-bloem : Zeer veele zoorten worden 'er van dit Africaansch gewas gevonden, waar van de meeste fraai .en lang bloeijen, ,en dus waardig zijn, in een aanzien- lijke tuin gekweekt te worden ; wij zullen hier alleen .de voornaamfte of fraaifte in het bloeijen bijbrengen. 1. De Ficoides met korte driekant ige getande bladen
en roozen-verwige ruikende bloemen; Ficoides deltoï- des dentatis, floribus rofeis odoratis; (Mefembrijanthemum caulefcens, foliis deltoidibus triquetris dentatis, Linn. Spec. Plant.), Daar is een groote en kleine zoort van, en nog ééne, die maar op de rug der bladen getand is. ~ :/■: ■ : fis .»■:'■ •".' ; ' - 2. 'De gebaarde Ficoides met rol-ronde bladen, en
purper-roode bloemen ; Ficoides capenfls, teretifolia , apicibus Jiirtis ; floribus purpureis; (Mefembrijanthemum .foliis apice barbatis, Linn. Spec. Plant.) Daarzijn nog twee veranderingen van, die laag groeijen, de eene met grooter, en de andere met kleiner bladen.., -., 3. De hairige Ficoides, met rol-ronde dunne glinïte-
rende bladen, en purper-roode bloemen;, Ficoides-his- .pida; ■foliis teretibüs micantibus, flore purpureo;, (Me- Jembrijanthemum caule hispido , foliis cijlindricis defle- rxis, Linn. Spec. Plant.) D,aar zijn nog twee veraa- |
||||||||||||
< ».
|
||||||||||||
>*
|
||||||||||||
I
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
TIC FID. FIE'. FIG. FIL.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
FIL.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
m>.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
fchied door jonge takjes in de zomer, die men, nadat FILAMENTUM; Capillamentum; een Draadje; in
ze een paar dagen op een drooge plaats in de fchaduwe de Botanie word daar door in het bijzonder verftaan , hebben gelegen, om dat ze anders ligtelijk rotten, in de dunne draadagtige flijltjes der bloemen, daar de potten met goede, dog ligte zandagtige aarde gevult , helmtjes op vast zijn, en men houd deeze flijltjes voor fteekt en dezelve in de run-bak zet, om de wortel- de zaad-vaten (yafa fpermatica) der voortteeling. fpruit'ing en groei te bevorderen ; men moet dezelve in In de Geneeskunde betekent Filamentum, de zaa- het eerst wat befchaduwen, en aan de zappige zoorten men-geronne ftofFe, die zig zomtijds in de menfchelij- maar weinig water geeven, ook de bak behoorlijk luch- ke pis -als hairen vertoont. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
, »;) • wanneer dezelve dan wortel gevat hebben, en aan
de groei zijn, moet men ze allengskens aan de opene lucht gewennen, om ze te verharden, derhalven geeft men haar van tijd tot tijd meer lucht, en zet ze eindelijk buiten in de opene lucht, op een warme zonnige plaats; als |
FILICES; betekent het geflagt der Vaaren-kruiden.
FILICITES; Lithopteris ; Vaaren-kruid, natuurlijk in
fteen afgebeeld. FILICULA, zie WED ER-DOOD.
FILIFORMIS; Draadformig; van gedaante als een
|
||||||||||||||||||||||||||||||
dan kan men ze ook in andere potten verplanten, in draad.
ieder pot een plant : Als het dan in't najaar begint koud FILIPENDULA; Roode Stee?ibrek, wilde Geruwe-y, te worden, moet men ze in de maand September' of men vind hier van de volgende zoorten. Oäober in de getemperde kas, of in een goed oranje- i. De gemeene Füipendula; Filipendula vulgaris, an huis brengen, daar 's winters niet in geftookt word, Molm Plinii ; (Spirœa foliis- pinnatis, foliolis unifor- dan alleen dm 'er de vorst uit te houden, dewijl ze mibus ferratis; caule herbaceo, floribus cijmofis, Linn. hard genoeg, zijn, om eenige koude, maar geen vorst Spec. Plant.) Daar is ook een verandering van met "te verdraagen ; al te veel vuur-warmte en beflootene bonte bladen. lucht, is haar ook zeer nadeelig, weshalven men niet 2. De gemeene, Steenbrek, met fmalle bladen, maar
verzuimen moet, om ze altijd bij zagt weer, door min in alle deelen grooter groeijehde ; Filipendula omni of meer openzetting der glazen, veel te luchten; men parte major, folio angustiori. moet haar ook in de winter het nodige vogt geeven , 3. De Steenbrek met fraaije dubbelde bloemen; FUi-
dog dezelve niet al te nat maaken, inzonderheid de pendula flore pleno. zappige zoorten, dewijl ze daar door bederven, even > Bejchrijving. De gemeene zoort heeft langwerpige
zo wel als door te veel droogte. In de Maij-tijd, of geveerde bladen, uit veere kleine langronde puntige ge^ vroeger, als men 's nagts geen vorst meer verwagt, zet zaagde bladjes beftaande ; tusfehen de bladen fchieten men dezelve buiten in de tuin, op een warme voor ftengen uit de wortel van twee voeten en meer hoog- winden gedekte plaats, zo zullen ze bijna de geheele te, met diergelijke kleiner bladen bezet, en meest om |
|||||||||||||||||||||||||||||||
hoog eenige zijdtakjes hebbende,-op welke bloemkran
zen van veele witte kleine zes- of zeven-bladige zoetrui- kende bloemtjes voortkoomen , waar na fchelferagtig zaad volgt, dat in een rond hooftje bij een vergadert is. De wortel beftaat uit veele zwartagtige lange ve- zelen , daar uitpuillende rondagtige knobbels aan groei- jen, op de wijze als de wifjes peonie heeft. De tweede zoort gelijkt naar de voorige , maar-
groeit in alle deelen grooter,.dog de bladen zijn fmal- ler en fijnder gezaagt. De derde zoort is een verandering van de voorige, daar
van alleen verfchil lende Hat ze fraaije dubbelde bloemen' geeft. Deeze zoort is nog niet lang in deeze landen bekent, en zal zeer waarfchijnlijk ergens gevallig door de zaad-zaaijing voortgekoomen zijn.. . Plaats. De gemeene zoort groeit in Hoog- en Neder-
duitschland, Engeland, Frankrijk, enz. op dorre zand- en flèen-agtige 'plaatzen. Men kweekt deeze gewas-' fen ook wel in de bloem-tuinen ; zijnde de dubbelde zoort de waardigfle. Kwetking. Deeze gewasfen worden gemakkelijk
voortgezet door fcheuring in het voorjaar, en. willen ......,..... in allerlei goede gronden heel wel groeijen;. kunnen-
FlGENTIA; zijn zulke geneesmiddelen, welke de de onze.winterkoude.zeer wel doorftaan; ,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
zk
gmtildadzpb
W
en
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
overvloedige vlugge deelen in het lighaam onderdruk-
ken, en veranderen ; zodanige zijn de zuttren (jicida), ende opiaaten ' (opiata) : Zomtijds worden daardoor ook verftaan de prœcipitantia ofnederflaande middelen. HGURA; een Figuur; afbeelding; of afgebeelde
RÇuaante van iets ; 'bij voorbeeld , van een plant, '■oem, dier, enz'. FJLA.GO, zie GNÄPHALIUM
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Eigenfchappen. De wortel van de gemeene-zoort
heeft een verwarjnende,,, opdroogende, verdunnende,, openende, iets zarnentrekkende, pisdrijvendeen wond= heelende kragt, en word gepreezen tegen.de fiijrnerr der long, nieren ven', blaas-», graveel- en, ïteen-fnierfjëh', en witte vloed; men maakt'er een ■ decoiïim vaii-.of geeft-ze gepoeijert. Met de wortel van muifedoorn een af kookzel of poeijer van gemaakt, word dienfttg geagt
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
'iLAMENTOSUS ; >Capillaceus ; Draadagtig, of tegen de krop- of klier-gezwellen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
ïdjes voortbrengend.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
tuâ
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
T.'TT IPFTvrnTTT.A AOTTATICA .
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
FILIPENDULA AQUATICA, zie OENANTFIE.
V 3 FI- |
|||||||||||||||||||||||||||||||
I
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
FIM. FIN. FIO. FIS. -
FIMBRIATUS ; gefranjet; gefronztlt ■; dat franj«
heeft, of dus uitziet. FIMUS, zie COPROS.
FINEEREN; betekent zo veel als fijn ma
ken. FINOCHIA, zie VENKEL.
FIOOL, zie PHIOOL. '
FISSURA; een Spleet , of Kloof; betekent in dc
heelkonst ook een Spalk van hout of been, die als een werktuig gebruikt word. FISSUREE CUTIS; Spieeten, of klooven der huif
zie KLOOVEN. FISSURiE OSSIUM; Been-fcheuringe ; Spleet-heit.
ken; zijn zo'danige been - breuken, daar het been in het lang gefcheurt is, welke door geene zekere of vaste kenmerken kunnen befpeurt worden, en gevaarlijk zijn, om dat de daar uit voortkoomende ca/Zr«-zeer ligt tot een been-knobbel (exofiofis) word;gemeenlijk ontftaat 'er tusfehen de plaats der fcheuring en 't been-vlies een ge. zwel van buiten gezijpelt vogt, het welke moet geo. pent worden , dewijL 'er anders ligtelijk gomagtige been-gezwelien uit kunnen ontftaan; voor het overige behandelt men deeze breuken met fpalken als een wa^ re breuk. ! FISTEL; Pijp-zweer ; in 't latijn Fistula; word ia
het algemeen genoemt, eene kleine ronde opening op een of ander plaats van den huid, uit welke eene ej- teragtige iloffe van bijzondere dikte, koleur, en meng' I zei vioeit; heeft gemeenfehap met eene groote diept I verzweeringe, in den vetrok, of ergens in eene na< I tuurlijke holte van het lighaam: Wij hebben 'er al iets I van gezegt in de etterborst, dog thans opzettelijk daai I van handelende, dient opgemerkt te worden, datjj- telen dikwerf been-bederf tot oorzaak hebben, welkt of door been-eeters, of drukking van den rug-graad, gemaakt word. ' - \ Kinderen welkers rug-graad agterwaarts gebogchel! I
word, het welk Cijphoni van Hippocrates genoemt I word, krijgen fistels aan de heupen, en in de liezen, I welker bron te zoeken is hoog op in den borst, of in I de lendenen door het indrukken, en verzweeren dei I wervelen, die als dan nog kraakbeenig zijnde, lig' I verzweeren. Deeze können niet geneezen, ten waa- I re men door goede werktuigen den rug-graad recht maakte, en aldus hield tot dat de kwaaie geneezen was; dog meest al fterven zij, door dien die werktuigen of niet gekent, of niet wel gemaakt worden, of wel dan eerst aangeraaden worden, wanneer hetbloed reeds een etteragtigen aart verkreegen hebbende, algemeene tee> ring maakt. Fistels ßan de hilf pier of dij e worden dikwerf veroof
zaakt in kinderen, welker heup bezeert is, zo dat het kraakbeenig hoofd van hetdijebeen verzweert, en ver- ettert, gelijk zomwijlen gebeurt met verlies van dat geheele hoofd, en hals, zo als te zien is in de verza- meling y,an zieke beenderen van Profesfor Campe** welke daar van verfcheidene voorbeelden bezit : Wan" neer dit p'aats heeft, zijn alle middelen bijna hoope- loos, voornaamelijk wanneer het kind zeer jong, en het been-bederf zeer groot is; het gebeurt dan irnrnsrS) dat de etter of onder de bilfpier een weg zoekt, ot onder de fascia lata, dat is breede trekker-vlies M de dije, maakende eerst een abfees, het welke ni^ gekent word dan te laat; en gcopent zijnde> het g&' |
||||||
7s« PIL. FIM.
FILÏPENDÜLA MONTANA, zie RATELEN.
FILIUS ANTE PATREM , zie WEDERIK en
HOEF-BLAD. FILIUS RUBEUS, of Filius Jolis ; betekent bij de
Alchimisten het goud. FILIX, zie VAAREN-KRUID.
FILIX ARBORUM vel PETRiEUM; Filix quer-
na; zie E1CKEN-VAAREN. FILIX FLORIDA, zie OSMUNDA.
FILOSOPHISCH ZOUT, zie ALEMBROTH.
FILTRATIO; Filtreering; Filtreeren; Lekking of
Doorlekking; Doorzij ging:, Doorklenfing; betekent een vogt. door eenige doffen te laaten lekken, om het zel- ve van zijne onzuiverheden te reinigen, en klaar temaa- ken; dog in 't bezondere heeft het zijne betrekking op de filtreering die door vloei-papier gefchied, de overige manieren worden gewoonlijk coleeren genoemt ; zie COLARE. De manier om door vloei-papier te filtreeren, ge-
fchied door middel van een glafen tregter, die men in cenig vat zet, (zie op plaat 12. beneden,) en dan in de tregter een dubbeld grauw papier fteekt, dat op de wijze van een peperhuiszamengerolt is, en inde treg- ter (luit, waar in men vervolgens het vogt giet, zo zal het allengskens door het papier lekken en zuiver in het vat druppen ; deeze manier zuivert de vogten het klaarst. Heeft men geen glafen tregter, zo kan men eene
Tan vertint blik gebruiken ; of men bedient zig van een zoort van tregter, die van dunne witte wilge teenen, in de gedaante van een tregter, wat luchtig gemaakt is.
Als men eenig wateragtig vogt wil Filtreeren, daar
olie bij is, maakt men het graauwe papier eerst met water nat , zo zal alleen het wateragtige door het papier lekken, en de olie te rug blijven; maar bevog- t igt men't papier met olie, zo lekt alleen de olie door, en het water blijft agter. Men heeft ook een zoort van poreufe fieenen,' daar
het onzuivere water, als door een ƒ'iltrum, doorlekten gezuivert word: Diergelijke fteenen, hier" toe dien- ftig, worden gevonden in de West-Indien, op zommi- ge plaatzen van de Mexicaanfche Zee-boefem, en worden daar van Lapis mexicanus genoemt. Het water kan ook gefiltreert en gezuivert worden
door zuiver zand, dat men in hooge potten doet, ver- volgens de éene pot boven de andere zet, en het wa- ter daar door Iaat lekken, uit de eene pot in de andere. FILTRUM; word genoemt het werktuig, het wel-
ke tot 't doorlekken, of filtreeren gebruikt word, en wel inzonderheid de tregter met het grauwe papier, in het voorige artijkel gemeld. FILUM; een Draad: Men bereid uit de fchors van
het vlas-kruid, na dat het zelve gerot heeft, gedroogt is, voorts gebraakt en gehekelt, een ftoffe die men vlas noemt ; uit dit vlas word , met behulp van een fpinwiel , een klein rondagtig buigzaam lighaam ge- vormt, die de naam van draad draagt; dusdanige draa- den worden ook uit zijde, katoen, wol, paarde-hair , enz. bereid. FIMBRIA; een Franje; geknild Boordzel; Fronfel.
flMBRIATAj is een zoort van een eenfchaalige •
mesfei met omgezoomde randen, tot het geflagt der cas- quetten of ßorm-hoeden behoorende; Rumphius noemt dezelve Zomntjet. |
||||||
#15.
|
|||||||||||||
FIS.
|
|||||||||||||
72?
|
|||||||||||||
V
|
|||||||||||||
^•elke dunder zijnde, te eerder doorgeknaagt word ,
en als dan word de etter uitgeftort in den darm; ofwel, darm en vel worden genoegzaam te gelijk doorgeknaagt ; zie daar de rede van het volgende verfchil van fiste- len. Uitwendig opene, of uitwendig geflootene, en in den
endeldarm opene, die men blinde noemt; enten derde, volkoomene fistels, die niet verre van den rand van den aars, tot in den endeldarm doorgaan. i. De uitwendig opene zijn eerst zeer pijnelijk, heb-
ben een klein rond uitpuilend mondje, zomwijlen groeie het geheel fungeus uit, als een vijgje, of marisca ; als men het peilt, is de zak zeer groot van binnen,en de rand rondom de fistel hardagtig; de etter niet al te maal fchielijk konnende uitloopen, verzakt meer en meer, en knaagt eindelijk den darm door, of maakt nog meer canaalen en pijpen; het is derhalven allerveiligst, deezen beurs, dien kelder waar in de etter vergadert, fpoedig te openen, op dat men door bekwaamemidde- len den bodem geneeze, en de fistel doe fluiten; vee- len waanen , dat de calleufe randen of weg gefneeden, of verzagt, of weg gegeeten moeten worden door bij- tende middelen; dog dit alles is onnut, eene fistel ge- neest, zo dra de lekking ophoud, en deeze houd niet op , zo lang men-den bodem niet bereiken kan. 2. De uitwendig blinde, deeze openen zig in het fon-
dament, men kent ze uit voorafgegaane pijnelijkheid, en de etter die het hembd geduurig bemorst ; als men van buiten op het uitpuilend deel drukt, drijft de etter met geweld in den aarsdarm, en loopt het fondament uit; zomtijds kan men de openingnietgewaarworden, dan door dikke fteekwieken in den aars te brengen, als wanneer de fistels opening zig doet bemerken tegens den wiek; men fielt kromme ftiletten van zilver voor, die haaksgewijs gevormt zijn, en waar mede men in de ope- ning wil geraaken, dog onzes bedunkens met weinig hoop van voordeel ; anderen verwijderen den aars met een bijzonder werktuig, Jpeculum ani, of aars-fpiegel genoemt, dog ook dit middel voldoet niet, om dat de (lukken van den fpiege! veeltijds tegens den fistel aan- koomen; ofwel het invallend licht word belet door de diepte, en langwerpigheid van den verwijderden aars. Het beste is , den darm van binnen op te floppen mee eenen dikken fteekwiek, op dat voor een korten tijd de fistel geflooten blijvende, de etterbuil zig uitwendig klaar vertoone, en doorgefneeden worde : Dog hier door word derhalven de fistel volkoomen, en de geduurige persïingen drukken eenige (toffe,, ook drek door den fis~ tel naar buiten, en vermits dit op geenerlei wijze be- let kan worden, zo volgt, dat de beste wijze, om dit ongemak te geneezen, is, het geheel open te fnijden, tot in den aars. Was het nu moogelijk, den lijder zo kloekmoedig te houden, dat hij de fneede onderging, zonder aandoening, behoefde men alleen met een ge- meen mes de opening te doen ; maar zij trekken meest" al den aars zo diep inwaarts-, dat die bewerking on- moogelijk is ; en daarom moet men • eerst eene kleine opening maaken in -het vel, daar het flilet door- brengen tot in het fondament, en daar op hetmeslaa-. ten volgen, krom (taande; de Grieken hebben reeds een flilet gemaakt aan dit mes-vast,firingotomus,pUpz\veev- mes genoemt, alle welke bij Gakengeot, bij Heister en anderen over.v'oedig afgebeeld gevonden worden. De doorfneede gedaan zijnde, geneest het abfees en de fistel ligt; en of fchoon de ronde fiuitfpier van den aars door-
|
|||||||||||||
ne noethans noodig is, de kragten des lijders doet Ver-
minderen, tot teering, koorts, en den dood toe; zom- wiilen echter geneest het, dog langzaam, met dit ge- volg dat de lijder mank gaat, meer of min na het ver- lies en verfchuïving van het dijebeens-hoofd; ofwel ee- nen (lijven heup overhoud. Been-eeters geeven zonderlinge fistels, in de kinderen
mierendeels aan den enklaauw, aan de hand, vingers, onder het oog, aan de ribben, borst-been, veeltijds aân de knien; deeze hangen af van het bederf van het kraakbeen bij de geledingen; welke daarom van Seve- nuvus ptzdar throcace genoemt is geworden ; eerst word het aangedaane deel pijnelijk, dik, rood, met zigt- baare bloed-aderen, dan breekt het door, geeft eene tol, welke ligt bloed, en niet ligt geneest; en wan- neer de kwaaie al geneest, volgt 'er eene ftijfheidvan het geheele lid, en dcrhalven eene zaamengroeijing der aaneengehegte beenderen, dus aan de knie , hand, yoet, vingers. Deeze/«ïe/.rgeneezenniet eerder, voor dat de kinderen meer jaaren krijgende, teffens in kragt toeneemen, en het geheele lid door verzweering aan- gedaan, (lijf word; veelen fterven om dat zij den et- terloop niet können uitftaan. De ziekte zelve ziet men meest onder de arme lie-
den, die in vogtige plaatzen, en kelders woonen, wel- ker kinderen weinig in de lucht, en in de zon fpeelen können ; zomtijds red zig de natuur door zeere hoof- den,' daauwworm, enz., welke om de onzindelijkheid door de ouders, te vroeg ingeflagen zijnde , deeze ziekte onmiddelijk te wege brengt; in dezelve helpen nog kwikmiddelen, nog kalk-wafer, nog meekrap, nog koókzels'van houten, enz.; de zulke die tegen s de fcorbuit zijn , moeten de beste gehouden worden , drooge en frisfche lucht, zon op de kinder-kamers, raïebooning, goedeeten, enz., alle hulpmiddelen die alleen den rijken te beurt vallen können, en den ar- mén, om dat ze niet verfchaft kunnen worden, onnut ïijn. Fistels aan den kaak : Aan de kiezen van den onder-
kak kooint in ons land dikwerf bederf, en hier door tandpijn, eindelijk een abfees of etter-gezwel aan den önderkaak, welke als de kies niet fchielijk getrokken word, door de zwaarte vanden etter, verzakt en door- weekt, na dat al het vet rondom weg gezwooren is ; hier op volgt eene fistel, die niet eer geneest, voor <tat de kies getrokken- is, en laat als dan na zig een diep wondteken, om dat het. vel vastgroeit aan het kaakebeen; de wang nu door vetheid meerder zwel- lende, vertoont zig dit wondteken te dieper. Aan de bovenkaak loopt men 'er geen gevaar van,
frfi dat die etterbuilen altoos binnen in den monddoor- weeken, en ligt genç,ezen. Het gebeurt echter, dat'er in den oppetkank zelve
.JVW.r koomen.die door het been heen dringen, voort- komende uit verzweeringen van de hokens van het 1Dperkaak-been ; deeze geneezen niet ligt ; dikwils ftopt 'nenze best met een pennetje van wasch, gevormt naar de gedaante, van den fistel. Fistel van den aars, zijn menigvuldiger, en koomen
2Det dikwils voor, om rede, dat om het fondament jpW veel vet zit, het welke ligt verhard, en niet iiieit, of verdreeven word, dan door etterwording; om°,TZen mg is M vel bijna nergens dikker, dan rond- in den aars; om welke rede de etter het vel niet ligt flotboort, of dringt veel eer naar den endel-darm, |
|||||||||||||
■-— , ■■-
|
||||||||||||||||||||||
FIS.
|
EIS.
|
|||||||||||||||||||||
?2§
|
||||||||||||||||||||||
doorgcfneeden word, zo geneest de aars volmaakt ; want
|
het laatst, of in witte wijn gedoopt,- of kalk-mter, of
|
|||||||||||||||||||||
deeze heeft dezelfde eigenfchap als die van den monden groeit aan een, zonder de volkoomene fluiting tbeletten.
3. De doorgaande fistelen, of völkoomene , zijn derhalven of uit zig zei ven zodanig, of door konst gemaaktwant eer de uitwendig blinde geneezen word , maakmen ze volkoomen ; ookvereischt dikwils de geneezing
van de inwendig blinden, als ze digt op den rand van 'fondament zijn, of een vijg, of ander gezwel hebbendat men ze doorboore tot in den darm ; waar uit men ligt begrijpt, dat de voornaamfte bewerking van de verfcheidene manieren om fistelen te fnijden, of te geneezen , op het zelfde uitkoomt. 1. Zie daar de voornaamfte ; men fnijd met een fistelmes, daar een ftilet aan is, welke beweeglijk en ftomp
is, het geheel open; ofwel men boort met eenfcherp ftilet den darm door, en fnijd dan den fistel open, of met een fistel-fchaar of anders ; dit is in een oogenblik gedaan; maar hoe ook deeze wijze overlegt word, is zij zeer pijnelijk, geeft veel bloed, en geneest zeer langzaam, om dat de afgang, en flijm van den darm'er .tusfchen in gaat zitten. 2. De Franfchen hebben, zo als zij meenen, eene
nieuwe wijze voorgeftelt ; men heeft eenen ronden of platten zilveren buigzaamen draad, fteekt dien door den fi'tel, en kromt dien om met de vingers inden aars, het geene voornaamelijk in bejaarden ligt toegaat ; als dan trekt men de twee einden zo fterk naar buiten, als men kan, en men fnijd met een mes of bistouri niet al- leen eene opening, maar eenen klomp vleesch rondom den fistel-weg; men beoogt de calleufe kanten dus ge- heelweg te neemen, en hier door de geneezing te be- vorderen. Echter heeft Celsus reeds deeze manier lib. 7. cap. 4. 54. zeer duidelijk befchreeven, delaatere Grieken, gelijkPAULUs Aegineta vid. Art. med. princ. vol. 1. p. 585. lib. 6. cap. 78. hebben ze van gelijken uitmuntend wel gekent: Dog deeze manier is niet ligt uit te voeren, om dat als men meent de geheelen om- trek des fistels weg te neemen , het ftilet doorfchiet , waar door een gedeelte van den fistel blijft zitten; ook is zij fmertelijk, en geneest zeer traag. 3. De ouden, geljjk wij bij Celsus zien können lib.
7. cap. 4. § 4., bragten eenen draad, door middel van een krom ftiletje, het welk voor een oogje hadde, door den fistel in den aars ; knoopten deeze draaden ftijf toe; hier op volgde als van zelf, eene doorfneede, die geen »bloed gaf, en de calleufe kanten van den fistel eerder ge- nas; de lijders wierden dus geneezen zonder fnijden, en alle deeze voordeelen wierden gretig aangcnoomen; dog in de voorige eeuwen is het mes altoos voorgeftelt ; en Wiseman uitgezondert, zo vind men hedendaagsch bijna geene voorbeelden van die methode ; men gebruikte ech- ter ook wel een paarde-hair, in plaats van een draad ; DiONis opérations de chirurgie p. 411. ö* 412- zeët im- mers , dat Thevenus op deeze wijze fistels genas. Deeze wijze is buiten tegenfpraak pijnelijker, maar
bier in beter, dat 'er geene bloedftorting plaats hebbe, en de lijders de afgang gemakkelijker kwijt worden on- der de geneezing; het is derhalventeverwonderen.dat zij geheel uit het gebruik geraakt is. 4. Het verband is in allen gelijk, men brengt flegts
•een goede dot plukzel in, zonder 'ereen fteekwiekvan te maaken, en befmeert dien met digestief, zomtijds snet een weinigroode précipitant; droog plukzel is op |
een afkookzel van roode roozen, bast van eicken-hut
enz. uitneemende; men houd alle de wieken en druk- doeken, met een enkel of dubbeld T verband, of tee-vir- band; in vrouwen is een dubbeld het best, om te ge- makkelijker te konnen wateren. De fpijze moet niet verhittende zijn, en weinig afgang maaken, dit is al- les wat 'er omtrent in acht genoomen moet worden.de geneezing volgt doorgaans vrij wel, en fchielijk, voor- naamelijk in gezonde ge'ftellen; zo 'er andere kwaaien in het bloed zijn, moeten die met de gefchikte midde. len geneezen worden. 5. Veelen bevreest -voor fnijden en dergeüjken, ver-
kiezen de geneezing door infpuiting-, welke misfehiea in enkele gevallen dienst doen kan, dog meestentijds is zij onnut , voornaamelijk in de volkoomene, om de doorzijpeling van de dunne drek, enz.; men heeft'er gezien, welke een fteentje, of iets anders in zig bevat- tede, ten bewijze dat niet altoos infpuiting kan helpen; ook word 'er veeltijds een geheim van gemaakt, men zoude zekerlijk zo veele eeuwen lang de binding of fnijding niet de voorkeuze gegeeven hebben, indiende infpuiting altoos, of meestentijds wel gelukt hadde. Fistelen koomen aan den aars door uitwendige oor- zaaken, wanneer graaten van visfehen , doorgeflokt,| en het gedarmte langs geloopen zijnde tegens het fon- dament blijven zitten, gelijk zeer dikwerf gebeurt;of fchoon dit inwendig omgaat., moet de oorzaak nogthani alsuitwendig aangemerkt worden. Eindelijk kan ie- mand vallen op fplinters 'hout, of andere fcherpe din- gen, welke diep indringende, zulke toevallen veroor- zaaken : Een matroos viel over tien jaaren uit de mast nederwaarts., en ftorte neder met het onder-lighaarri overeind ftaande gehakt hout, welkers fplinters zo diep indrongen, dat twee door het fondament tot in déblais doorgingen., en. onuitgetrokken bleeven ; hij zukkeldi twee jaaren met dit elendig ongemak, ontlaste het wa- ter langs deeze fistels, en daar groeide eene fteenagtige korst om ; het welk ontdekt zijnde, fneed men langJ |
|||||||||||||||||||||
de punten der fistels,
de de hout-fplinters, |
redde den man, die, na dat bei-
gedeeltelijk met fteen bewasfen |
|||||||||||||||||||||
uitgetrokken waaien, fpoedig van zijne fondament m
blaas-fistel genas. Fistilen hangen dikwerf af van inwendige verftoppii'
gen, die op verfcheidene wijze veroorzaakt worden-' Eene verzweering aan den buik door verftopt gedarm- te in kleine breuken, of door graaten, beentjes, poot' jes van het eeten in eene plooi blijvende zitten, voor- naamelijk in den blinden darm, door wormen, fteeneo van vrugten, van kersfen, pruimen, enz., alle deeze redden zig beter, dan men zoude verwagten, als ntëja de natuur flegts volgen wil. Fistelen door fleen in den nier veroorzaakt, wanntf'
die zig uiterlijk ontlasten , geneezen, zo dra de ver- ftopping, door den fteen gemaakt, los word, of defte^a zelf uitzweert ; echter zijn deeze zeer gevaarlijk- Fistelen onder aan het lighaam, of bilnaald (perinaunji
in mannen'zijn menigvuldig, en hebben of voorafge- gaane venus-ziekte tot oorzaak, of wel uit wendige kne* zingen, welke den waterwegagter de balzak bezeeren; en een enkele reize in. een fteen , blijvende zitten | den waterweg, oorzaake zijnde , dat de pis zl&.f' nen weg baant door eene fistel, of wel verfchejd' ne teffens rondom het fondament, en door den ba' zak. , f. |
||||||||||||||||||||||
.TIS.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
FIS. FIX FLA.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||||||||
In het eerfte geval, wanneer een vîeefchig uitwas
<îen waterweg verftopt, moet men door het inbrengen van flappe cathéters, of holle bougien, of waschkaars- ies op de wijze van Daran gemaakt, en welke te Am- jlerdam (zeer konstig door Mr. Mulder gewrogt) ver- bogt worden, den watergang openhouden, tot dat de I fistel door bekwaame middelen geneezen is. 2. Zo de kneuzinge uitwendig veroorzaakt, dit te wege brengt, moet men door pappen en ftoovingen het I «rezwel tot rijpheid brengen, dog de voorzegging moet I niet gunstig zijn; meer dan eens is het gebeurt, dat de I pis door de geheele verzweeringe van de krop van de I blaas > of waterweg, langs yjsrfcheidené fisielen zig al* I toos ontlastede, zonder hulpe toe te laaten; het inbren- I gen van lougien, of cathéters is onmoogelijk, en de I beste wijze zoude zijn, fpoedig eene opening, op de 1 wijze van Fleurant, door het fondament in de blaas I temaaken, en aldaar den fistel te onderhouden; men I zal zeggen, dat men dus den fistel niet geneest , dit is I waar, maar men brengt den lijder zeer veel gemak toe, E en maakt zijn leeven minder ongelukkig. 3. Indien een fteen den weg opftopt, zal men den
I waterweg opfnijden, het zij de fteen in het perinaum , Ë dat is, tusfchen den balzak en den aars zit, of in de 1 mannelijke roede, om dat de ondervindinge geleert heeft, Ë dat men deeze openingen zeer gelukkig fluiten, en ge- |«eczen kan.
Fistels aan de mannelijke roede worden veroorzaakt B door kanker, ofwel door venus-kwaalen; indien door (■kanker, voornaaraelijk het hoofd van dat deel aandoen-
de, is buiten tegenfpaaak de afbinding van het lid zeer noodzaakelijk, en kan zeer wel gefchieden, ais men eerst een cathéter in den blaas brengt, en dan door afbinding het aangedaane deel doet weg vallen. Dog wanneer door geduurige venus-ziektens en chan- kers de waterweg geheel toegegroeit, en met fistelen doorboort is zijdelings, gelijk gebeurt ; dan is 'er gee- ne geneezing te hoopen, dan door eene dwarfche fnee- ■ de van den waterweg, een weinig onder den fistel, Éfen het daar in brengen van den cathéter, en op deezen
het onnut geworden deel door afbindiug weg te nee- men. üe fistels van liet oog zijn veelerlei, en veroorzaaken
gedmirig traanen , zie derzelver befchrijvinge onder TRAAN-FISTEL. Fistels van de kwijlklier, en water-vaten. Wanneer een
gezwel aan den wang weggcfneeden is , zo dat eene tak ™i den kwijlklier gekwetst word , blijft 'er eene lek- ^'fgvanfpog, die moeijelijk te geneezen is ; men moet °en lijder een ftukje tweebak te kaauwen geeven, dan l00pt de kwijl met een ftraaltje uit den fistel, en houd °P 1 ^0 dra de kaauwing geëindigt is. Het is derhalven nooaig tot bevordering van de geneezing, om zulk voed- «' voor eenigen tijd te geeven, welke geene kaau- "ing noodig heeft, als vleeschmt, confonmées, geleij v'"" «artshoorn, enz., dan met een gloeijend ijzer daar te* £°maa,|it; > den fistel toebranden , en zagtjes druk- " tot de geneezing toe, en onderwijlen nog kaauwen,
f 'S praaten, ten minften zo weinig als doenlijk, is. rrn j^^tingen , of .andere kwetzingen van den
I '»OH het, dat een watervat lang eenig vogt |
FISTÜLA, zie FISTEL.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
■ FISTULA LACHRIJMALIS,
|
zie TRAAN-FIS«
|
|||||||||||||||||||||||||||||
FISTULARIS, zie RATELEN.
FISTULOSUS; Pijpagtig; dat van binnen hol als een pijp is. FIXA; Faste Dingen ; worden van Chijmisten
genoemt die dingen, welke het geweld des vuurs, zonder vermindering, kunnen verdraagen , en niet in de lucht vervliegen , en verftrooit worden ; ge- lijk bij voorbeeld zijn de vaste zouten (falia fixa). Dee- ze vaste dingen ftaan tegen over de vlugge (yolatiiià), die zo wel door de lucht als van het vuur verftrooit worden, gelijk bij voorbeeld de vlugge zouten (fa- lia volatilia). F1XATIO; Vastmaaking; is,"dat men een lighaam,
het welk uit de natuur vlug is, en 't vuur niet kan te- genftaan, door de konst zo verandert, dat het aan 't geweld des vuurs kan tegenftand bieden, zonder te vervliegen ; bij voorbeeld, om het vlugge zout van herts- hoorn te figeeren , Neemt van dit gemelde zout, zo veel gij wilt,doet
het in een glas cn giet 'er druppels wijze geest van vi- triool op, zo lang tot dat het niet meer opbruist, maar het vogt boven op ftil blijft ftaan; doet het dan in een retort en distilleert 'er het vogt weer af, zo blijft het vaste zout op de grond leggen. Dus gaat men ook te werk met andere vlugge zouten; de f alpeter word in het vloeijen met koolen-ftof vast gemaakt, en de wijn- fieen door branding ; zie S ALPETER en WIJN-STEEN. Hoe men de kwik vast maakt, zie op'tartijkel KWLK- SILVER. FLABELLI-FORMIS; Waaijers wijze van gedaante. FLABELLUM; een TVanijer; is een dun. plat uit- gebreid werktuig, 't welke dient om 'er wind mede te maa- ken, tot veelerhande gebruiken verftrekkende ; als van de juffers to,f verkoeling in heete tijden, en van die wel- ke met kooien arbeiden, tot zagte aanblaazing van de- zelve enz. FLABELLUM D. JOHANNIS ; deeze naam draagt
ook de Reinette; zie aldaar. FLACCIDITAS SOLIDORUM; dus word het on-
vermoogen of de zwakheid der grond-deeltjes genoemt, waar uit de vaten en andere holtensbeftaan; zijnde eigent- lijk eene verflapping der vezeltjes, die hunne veerkragt ver- looren hebben; veroorzaakende dit, dat de zappen niet behoorlijk kunnen verandert en bewoogen worden; en dit is deoorfpronk van veele ziektens; als de matte koorts, onmagt, gezwellen, onmaatige vloeijingen , enz; zamen- trekkende enfterkendegeneesmiddelen, benevens eenge- maatigde lighaams-oeffening,zijn de dienftigfte middelen die men kan werkftellig maaken , dewijl ledigheid en ge- brek aan beweeging de voornaamfte oorzaaken van dit on- gemak zijn. FLAGELLA ; dus noemt men de dunne rijfen der
boschagtige boomen, daar men de roeden en rijfene be- zems van maakt, waar toe best dienen de rijfen van de berken-hoornen, dewijl ze taai cn langduurende zijn. Ook worden de rankjes of dunne ^kruipende ftengjes van zommige planten, bij voorbeeld, van de aardbefiën, ardus genoemt, welke meest altijd in de leden wortelen en |
||||||||||||||||||||||||||||||
Cf.ß (istel pntlast, welke door drukking ,7 bran-
|
||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwe fcheuten fpruiten, waardoor de plant vermeer-
|
||||||||||||||||||||||||||||||
fc/' "*" "......
|
||||||||||||||||||||||||||||||
word Cn toeUel^ende'of bijtende middelen geneezen dertword.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
een zoort van Kabeljauw, die in
X ' Koor. |
||||||||||||||||||||||||||||||
FLAK-VISCH; i,
|
||||||||||||||||||||||||||||||
il Llel.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
V
|
||||||||||||||||||||||||||||||
ILA.
een naaktè'bek, die als geknakt is, en omgekroint.
de voeten met vier vingeren bezet, en als zwempoo'. ten gepalmt. De Flamingo is een der fchoonfte vogelen, die zip
aan het oog kan vertoonen; hij heeft een zeer deftig postuur, veel overeenkoomstmetdatvanden Äefgerheb. bende; voorts een langen hals en de blankheid vanden Zwaan, daar bij de fchitterendc gloed der Kakatoès of Westindijche Raave ; zijn pooten en hals zijn langer als die van een Oijevaar, egter is zijn lighaam kleinder; en regt op ftaande, heeft hij bijna de hoogte van viet voeten ; zijn wieken toegeflaagen zijnde, flrekken zij tot aan het uiterfte van den ftaart uit. De j?fl);iz'>!g-0-vei'andert van koleur na--maate hij in jaa-
ren toeneemt; het eerfte jaar is zijn geheele lijf me| wit en grijs gemengelde vederen bedekt, dog de mee* te ilag-pennen zijn zwart-koleurig ; zijn bek is grijs, dog aan het einde zwart ; de pooten, voeten, vinge- ren en derzelver vliezen, zijn mede altcmaal graauw. agtig. In het tweede jaar, is de kop, keel, hals en'( geheelelijfwitagtig, met een rooze-koleur gemengelt, insgelijks zijn de dek-vederen van de ftaart ; dog dieder fchouderen 'en vlerken zijn alle hoog roozen-kolêur, de ftaart-pennen bleek rooze-koleur , en de voornaamile flag-pennen zwart; bek en pooten zijn bleek rood, do» het end van de bek blijft zo als in het eerfte jaar zwart, In't derdejaar ondergaat deeze vogel zijne laatste 1» leur-verandering ; hij word als dan in het geheel fchap laken-rood, meteen fchitterende glans, behalven da: de meesten zijner flag-pennen zwart zijn ; in zominijf is de bek rood, in anderen wederom geel,- dog aank; end altoos zwart ; en de pooten rood. De woonplaats deezer vogelen , is in verfcheideiit
deelen van Africa en America, alwaar ze zo gemees zijn, als bij ons de ganzen en zwaanen ; ook worde» ze op de Wcst-indifche en andere eijlanden in deoceaai gevonden, en zomtijds ziet men ze zelfs aan de zuidelijk! kusten van Frankrijk; over dag onthouden zij zig«? de meiren of rivieren, en 's nagts op de gebergtens ; 1* gewoone voedzel beftaat in fchulp-vischjes, wormene» infecten, die zij met hunne lange krommen bek zee' diep uit het zandenflijk weetcn te wroeten; ook drin- ken zij zout water. Hunne nesten, die ftomp van boven en bijna tffCJ
voeten hoog zijn, ende gedaante van een zuiker-brood hebben, worden op een zonderlinge wijze door hun ver- vaardigt; zij fchiaapen op het ftrand onder water iï> veel klei bijeen, tot dat de hoop tamelijk hoog boven 'tfl* teruitfteekt; en wanneer die aarde dus van-bovenen* nige vastigheid verkreegen heeft, boort de vogelrfl eene kuil in, die de bekwaame wijdte heeft om ziJ"e eijcren, die hij gemeenlijk twee in getal legt, te b1"' nen bevatten ; deeze eijcren legt hij op de bloote gr°™ en zit zodanig te broeden, dat zijn pooten buiten'M nest in het water hangen: De jongen kunnen niet W_ |
|||||||||||||||||
FLA.
|
|||||||||||||||||
'W
|
|||||||||||||||||
Noorweegen in groote meenigte gevangen, en waar
van een zoort van jM-vw/zgedroogt word. Zie STOK- VIS CH. FLAMBOUW ; Flambeau ; is een werktuig om te lich-
ten, uit dikke pitten zamengeftelt, die met wasch be- dekt worden, dienende om 's nagts te lichten, het zij bij iiluminatien,begraaffenisfen, als anderzins. De flambouwenziinvandetoortzen onderfcheiden, de-
wijlde eerstgenoemde van wasch gemaakt worden, en de andere van een min kostbaarder coJirpofitie ; zie ÏO ORT- ZEN. Zij hebben eene vierkantige gedaante, zomtijdszijn
zij van wit,dog meestentijds van geel wasch; gemeen- lijk van vier pitten uit een zoort van hennïp gefpon- nen,endat maar weinig getwecrntword,ieder van een duim dikte zamengeftelt. Om dezelve te vervaardigen gaat men dus te werk ;
men hangt de pitten op Hokken even als de kaarfemakers gewoon zijn te doen ; als dan giet men meteen daar toe bekwaame lepel, gefmolten wasch van boven neder- waarts over die hangende pitten'; waaronder een kope- ren bak (laat, daar het afloopende wasch in gevangen word; dit herhaalt men tot twee maaien; als dan laat men de pitten droogen, na dezelve verfchcidenc maa- ien met wasch overtrokken te hebben; voorts roltmèn ze op een tafel, en men voegt 'er vier bij malkande- ren, dezelve met een geheel gloeijend ijzer zolderen- de ; wanneer zij dus zamengevoegt zijn, giet men 'er zo veel wasch over, tot dat zij hunne behoorlijke zwaar- te hebben, het welk gemeenlijk anderhalf of twee pond is : Om ze te voltoöijen, bedient men zig van een zoort van polijltcr of houten ftrijk-ijzer , waar mede uien ze aan de vier zijden, effen en glad maakt. Middel om Flambouwen te vervaardigen, die bijna
niet te blusfehen zijn. Laat in een koperen ketel, of verniste fteenen pan
op gloeijende kooien, agt oneen falpeter, een pond zwavel, vier oneen colophonie, twee oneen zwart pik, een once wasch, en twee oneen terpentijn fmelten; dee- ze compofitie ter deegen gefmolten en gemengt zijnde, 20 fteekt 'er linnen in dat ter deegen droog en zuiver is ; draait dit linnen 'er zo lange in om, tot dat het volkomen van dit mengzel doorgetrokken zij; hebt dan een taamelijk lange Hok gereed, van ter deegen droog hout vervaardigt, wind hier dit linnen, terwijl het nog warm is, om, en bind het met dun kramdraad ter dee- gen ftijf vast, op dat zig het mengzel te beter aan de ftok hegte: Als dan heeft men een flambouw die eensaan- geftooken zijnde, door geen wind nog regen uit te blus- fehen is; hij zal zelfs in het water kunnen branden; en daar is geen moogelijkheid om hem uit te kriigen, dan door middel van hem in zand of.asch te fmoo- ien. Deezeflamlouwen wierden bij de Ouden veelvuldig ge-
bruikt, niet alleen in hunne huizen, maar ook ten oor- loge; om 's vijands werktuigen in brand te fteeken, als zij'er nabij genoeg waaren,om-ze'er met de handen in te kunnen werpen. FLAMINGO; is een vogel door Gesnerus, Al-
drovjndus, WiLLUGSEij en meer anderen, Phoeni- cepterus genoemt ; ( Phoer.hopterus ruber, remigibus prinwibus nigris, Linu. Sfjj}. JMat.) Linn/eus en Brisson maaken een bijzonder geflagt van deezen vogel ; Hellende de eerstgenoemde tot kenmerken, |
|||||||||||||||||
gen, voor dat zij bijna hunne volkomene wasdom
|
fneli
|
||||||||||||||||
kreegen hebben , dog zij loopen intusfehen zo
|
|||||||||||||||||
dat men moeite heeft om ze te betrappen. Om de j>.
den te vangen vereischt veel werk, dewijl zij °?, minde geraas of risfelingfchrikken, ca zig in de rt'é of ri et-bos i"ch en verbergen. Het beste middelonize vangen, is rondsom hunne nesten (hikken te fpann J daar in vast raakende, dellen zij de geweldigfte P°S'"°ej in het werk om los te koomen; vinniglijk venIe"i» zij zig met hunnen bek, en wanneer men ze bij c'e ^ |
|||||||||||||||||
—!-------_-,
|
|||||||||||||||||
FLA.'
|
|||||||||||||||||
■FLA.
|
|||||||||||||||||
H$t
|
|||||||||||||||||
p-evat heeft, maaketi zij van hunne pooten, die met fchef-
le nagelen zijn bezet, gebruik. Het is niet doenlijk een oude gevangene flamingo te temmen, hij wil eeten noffdrinken; dogjpng zijnde,gefchied zulks gemakke- lijk en worden binnen kort zo tam, dat zij met wei- nige dagen uit de handen van hunnen bezorger willen eeten.
Schoon het vlecsch der flamingo's, inzonderheid dat
der ouden, taai is, zo is het zelve egter eetbaar; deko- ]eur is bruin ; oudtijds wierd de tong voor een groote lekkernij gehouden, en op de tafels der Romeinfche Vor- ften voorgedient. Het dons dat deeze vogelen bedekt, word niet min-
der , als dat der zwaanen geagt, om 'er bedden, enz. me- | de te vullen. FLAMM A ; -de Vlam; deeze beftaat uit de bran-
dende vuüi'deeltjes , die uit een lighaam dat verbrand . vord, door de werking des vuurs fnel uitvliegen, en '•■ een kegelvormige gedaante uitmaaken; eigentlijk is de ylam niet anders als een brandende rook, die uit de I wegvliegende fijnfte brand- en vlam-baare deelen des brandenden lighaams beftaau , en omtrent het vuur het grootfee verhit zijnde, een vlam uitmaakt. Dat de vlam geduurig op en nederflikkert, ontftaat
van de werking en wederwerking der lucht en vlam te- gen malkander : Dog daar is ook vuur zonder vlam, wanneer naamelijk de fijne brandbaare deelen uit 't lig- haam vervioogen zijn, of het zelve geen of weinig zo- danige bevat, of dat de vuurdeelen in de poriën des lighaams zig blijven onthouden, gelijk men in deglcei- jende kooien en metaalen, enz. ziet. FLAMMA, zie ook CALIDUM INNATUM.
FLAMMEUS, betekent vuur-koleurig.
FLAMMULA CORDIS; zo veel als Hart- of Le-
vins-vkm; dus word door zommige de werkende oor- zaak der bloedvorminge genoemt ; zijnde egter de eigent- lijke betekenis , de kevens - geesten van het dierlijke lighaam. FLAMMULA JOVIS, zie VUUR-KRUID.
FLATULENTIA ; Flatus; zie WINDEN.
FLATUOSUS MORBUS, zie WIND ZUGT.
FLAUWHARTIGHEID; in 't latijn Languor ; inde
koorts is de fiauwhartigbeid en ilapheid een teken van zwaarc ziekte; maar de fiapheid die na de koorts en ande- re ziektens overblijft, word meest al overwonnen. FLAUWTE; Kwaalijkheid ; Onmagt; Zwijming;
MZwijking; is tweéiiei, de eerfte in 't latijn Deliqui- nm nimi en Lipothijmia genoemt ; is, als de mensch Week word, ter aarde nederzijgt en onbeweeglijk als een dood lighaam legt, behalven dat men den polsflag ei1 de adcmhaaling, die egter zwak zijn , nog gewaar word: Als nu dit over al in een grooter trap over- 'omt dan word het eigentlijk onmagt of bezwijking, 11 t latijn Sijncope genoemt, daar de mensch, of onvèr- ,75of of na voorgaande pijnen, of ook na een moeije- 'J^e ontmoeting of gewaarwording, van alle uit-enin- endige zinnen berooft, en met een bleek aangezigt,
v°ll zwcet • zinderende koude en ftijve leden over- ilen word, zo dat 'er niets als een zwakke ademhaa-
mS en pols word befpeurt. fchi e,.1.nwcnd'ge hoofd-oorzaak van dit toeval, is een
WliV a verzwakkinS der hersfenen, of eene te rug- jjgjv'n| der leevensgeesten uit de werktuigen, die de zin- en beweeging toegêëigent zijn ; dog zo, dat de toeval- |
|||||||||||||||||
len ZWaafder ïfi de onmagt dan in de flauwte zijn; het
welk uit veelerlei oorzaaken kan ontftaan , als door fter- ke bloedinge, overmaatig zweeten, of purgeeren, he- vige pijnen; bij voorbeeld, bij kolijk, jigt, moeijelijk baaren en naween, harden arbeid, al te fterk ftudee- ren, zorg en gramfchap, hevige toorn, fchrik en vree- ze, misbruik van bijllaapen, lang vasten, zwakheid door ziekte en ouderdom. De geneezing is tweederlei, de eene in de aanval
(paroxismus), en de andere daar na : Wanneer iemand in een flauwte gevallen is, moet men hem, om weer bij te koomen, terftond een fpons of doekje, dat infterke azijn ofongarihh water gedoopt is,onder de neus hou- den of wat daar van in de neus blaazen; of men houd hem geest van ammoniak zout onder de neus; of men be- fproeit hem in het aangezigt met wat koud water ; goe- de flag-halfem of olie van marjoleine, kruidnagels, enz. aan de ilaapen, kruin des hoofts, pols der handen en 't hart-kuiltje geftreeken, is ook zeer goed, dog niet voor vrouwen die de zoete reuk niet kunnen vee- len. Of men berookt den Lijder met op kooien ge- worpene zwavel, veeren, hoorns of klauwen, of'dierge- lijke ftinkende dingen, inzonderheid, bij vrouws-pcr- zoonen. Als dan de Lijder weer wat bij gekomen is, kan men
hem van de volgende dingen tot verfterking der gees- ten, en om de flauwte geheel te doen overgaan, gec- ven; als mastik water, flag-water, (aqua apoplectica vel epileptica), eau de Is reine, eau de carmes, geest of es- fentsvan citroen-fchil, tinctuur van caneel, van cor aalen, elixir vitce, enz .; waar bij men van de vlugge en olie- agtige zouten mengen kan , als vlug zout van herts- hoorn, van roet, van ijvoor, van ammoniak-zout, vlug olieagtig zout, tinctuur van bevergeil, van bamfleen, van amber, enz. Of neemt water van mclisfe, en van roofemarijn, van
elks twee oneen ; alkermes confectie, twee.drachmen; fijroop van kruid-nagels en van limoenen, van elks een half once; mengt het tot een drankje, waar van den Lijder om de uur of paar uuren een lepelvol neemt. Of neemt conferf van roojhnarijn-bkemen, van falie*
bloemen, van ieder anderhalf once ; fpecies van amber, twee fcrupels; tinctuur van caneel, van bevergeil, van elks een fcrupel; olie van marjoleine en van bamfleen, van elks vier druppels; fijroop van calmus of limoenen, zo veel genoeg is, om 'er een brok of electiurie van te maaken, waar van de Lijder om de twee uuren een halve lcpelvol neemt: Deeze dingen verfterken den lijder zeer: Indien de flauwte ontftaat uit hevige pij- nen, bij voorbeeld in het kolijk, jigt, moeijelijke baa- ring, na-weën, enz., dan zijn de opaaten ook dikwils nuttig, als laudanum opiatum, tinctuurvzn opium, pijn- flillende tinctuur,theriaak of diascordium, in behoorige rnaate, het zij alleen of met de voorige dingen ver- mengt, gegeeven. Plet volgende middel word zeer aangepreezen tegen
zwijming en kragteloosheid, inzonderheid der oude luiden: Neemt gepaarlde minus christi-koekjes, drie oneen;
wrijft ze in een fteenen mortier, en doet 'er bij ge- distilleerde olie van caneel, van foelie, en van muscate-noot, van elks tien druppels ;' van kruidnagels, zes druppels ; esfents van amber, en van citroenen, van ieder twintig drup- pels; geest van melisfe, anderhalf fcrupel ; van roofen, |
|||||||||||||||||
X 2
|
|||||||||||||||||
een
|
|||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||
■ 310.
zen, boomèn, bosfeben, enz. heeft geprent; hetroesjj
worden zij in dedeengroeven van het Hertogdom Florin- ce gevonden, waar aan hunne naams-oorfprong ook is toe te fchrijven; egter zijn 'er eenige bergen in Zwitzerlani Tij rol, enz., daar men ze mede vind. FLORES, zie BLOEMEN, pag. 213.
FLORES ANTIMONII; Bloemen van Antimonie;
deeze zijn de zwavelagtige deelen van dn antimonie, fa door het vuur verdunt en om hoog gedreven zijn ; men bereid ze gewoonlijk van gedooten rouwe antimonie, die doormiddel vanatludels,gelijkzwavel-bloemen gefubli- meert word: Men kan ook zuiver zand met de antimonit vermengen, waar door men wat meer bloemen verkrijgt; dog hedendaags worden deeze bloemen bijna niet meet gemaakt nog gebruikt, dewijl ze al te hevig doen braa. ken en daar door kwaade gevolgen kunnen ontdaan, ts meer, dewijl men andere zagter en beter braakmiddelen I heeft, gelijk de braak-ïyij'ijleen en deipecacttanha-woi- I tel ziin. > FLORES BENZOES, zie BLOEMEN van BEN- I
ZOIN, pag. 213. j FLORES CHËIJRI PARACELSI, zie BLOEMEN 1
van CHEIJRI, ib. I FLORES CHIJMICI, zie BLOEMEN. i
FLORES 1NDI, zie BLOEMEN van INDIGO,
pag. 214. FLORES JOVIS , zie BLOEMEN van LOOD a
TIN, ib. FLORES MARCASITiE , zie BLOEMEN vus
MARCASIET en BLANKETSEL (SPAANSCH). ; FLORES MAR.T1S ,ofFerri;Tfer-bloemen; daardoor
word gewoonlijk de ijferfaffraan {crocus martis) verdaan; dog deze naam draagt ook een zeker fnceuwwitte en zom- tijds zilververwige mineralifche deen , die in de mij- nen op zommige mijndoffen, voornaamelijk op_ ijfei- deenen , uitfehiet, in de gedaante als gedweege takjes, I of zo hard als coraale-zink, of als gedreeptecrijstallen, I en in andere gedaantens : Men vind deeze deen of I bloemen in Opper-fliermark, bij een dorp Eifen-ertz ge- I noemt, en _ze worden zeer gepreezen tegen de roods I loop, inwendig gebruikt: De dofis is van een half.diach- I ma tot twee fcrupel ; uitwendig worden zegebruiktte- I gen allerlei zoort vanuitflag, krawagie en boozezw* I ren, kunnen ook dienen tot blanketzel. FLORES SALIS , zie BLOEMEN van ZOUT,
pag. 215. I FLORES SALIS AMMONIACI, zie BLOEMEN
van AMMONIAK ZOUT , pag. 213. FLORES SALIS AMMONIACI MAB.TIATI, »*
ENS MARTIS, pag. 64.3. FLORES SALIS AMMONIACI VENEREI, ^
ENS VENER1S, pag. 643. FLORES SULPHURIS , zie BLOEMEN vak
ZWAVEL, pag. 214. n FLORES VENERIS, zie BLOEMEN van KO-
PER, ib. FLORES VIRIDE 7ERIS, zie BLOEMEN va»
SPAANSCH GROEN, ib. , ., FLORES ZINCI, zie BLOEMEM van ZINK»1*
FLÜRESCENTIA ; betekent in de 'kruidkunde "s
bloeiwijze ; hoedanig de planten bloeijen. FLORIBUNDUS ; Vol-bloemig ; plant die veele»105'
men draagt. FLORIDUS; leevendige, fleurige, of'fraai)'t MB*
|
|||||||
tffft FLA. FLE. FLO.
«en fcriipel, malkermes-confeBie, zoveel genoeg is,
om 'er een eleBuarie van te maaken, waar van de Lij- der altemets eenmespunt vol neemt. Wanneer dan den Lijder weer te regte gekoomen
is, moeten de oorzaaken derflauwtens wel onderzogt, en 'er middelen tegen in het werk gefielt worden , ■om dezelve, indien doenjijk, geheel weg te neemen, op dat de fl auwte niet te eeniger tijd weer koome; wel- ke middelen na de omdandigheden moeten gefchikt worden, en dus verfchillig moeten zijn, want zom- tiids zullen 'er zweetdrijyende,zomtijds openende en dan moeder -middelen , of ook worm -middelen, enz. noodig weezen : Indien de zwakheid en flauwte van overmaa- tige vermoeijing, of al te derk dudeeren, of andere zwaare hoofd-bezigheden, enz. van daan komt, dan is het noodig, zig daar van, ten minden voor eenigen tijd, te fpeenen, en eenaangenaamsuitfpanning te neemen; dit zal de geesten verkwikken en weer herdellen; het matig gebruik van een glas beste wijn , bij of na de maaltijd, is ook van veel nut in dit gebrek. Zie ook ONMAGT. Het gebeurt niet zelden, dat iemand op weg, in't
llerk gaan of marcheeren, fchielijk kragteloos en flauw word, inzonderheid als men niets of weinig gegeeten heeft; hier tegen is niets beter, als een weinigeeten, voornamentlijk brood, te neemen; als mede een mond- je vol brandewijn, of iets anders verderkends, indien men het bekoomen kan, waar door men weer bij en tot kragten geraakt : Het is derhalven goed; dat een reiziger, die aan diergelijke flauwtens onderhevig is, ee- nig eeten, : inzonderheid brood, bij zig draage of me- de vocre, om zig daar van te können bedienen, als hij op het ruime veld is, en niets voor geld bekoomen kan. FLAVEOLA, zie ZUIKER VOGELTJE.
FLAVUS; Geel; Geelverwig.
FLEGMA, zie PHLEGMA.
FLEMEN , of Fiegmen; is een gezwel om de knok-
kels. FLERECIJN; dus word de Jicht ook genoemt.
FLESUS , zie BOTH.
FLEXUOSUS; Bochtig; Heen en wedergeboogen ;
of dat verfchcidene kromtens heeft. FLEXUS; Geboogen; Gekromt; dat krom omgeboo-
gen is. FLORA ; heeft verfcheidenebetekenisfen, a!s i. wierd"
dus de Godimie der Bloemen van de Heidenen genoemt ; •2. hetekent het de achting en liefhebberij voorplanten, inzonderheid voor fraaije bloemen; 3. een lijst of op- telling der planten, die in een zeker landfehap natuurlijk groeijen. FLORALE FOLIUM; Braßhai worden genoemt de
bladen, die omtrent de bloemen van zommige planten voortkoomen, en die meest al van een andere gedaante, ook zomtijds van een andere koleur ,zijn, als de overi- ge bladen der plant, gelijk bij voorbeeld aan de fchar- ieïf (Jwrminum), enz. FLORA LIS ; dat dicht aan , of omtrent de bloem
groeit. FLORENTIjNSCH LAK, zie LAK.
FLORENTIJNSCHE MARMERSTEEN, in het
latijn Lapis Florentinus; is een zoort van fraaije marmer- deen, waar inde fpeelendenatuur, dooreenaangenaame fçhakeering van levendige koleuren, de beeltenisfen van hui- |
|||||||
r\
|
|||||||
ILO.
'ÎTORIFER ; bloemdraagend ; dat bloemen voortbrengt.
FLOBJSTA; Florist; Bloemist; betekent een man ,
die alleen allerlei fraaije bloemen-draagende planten kweekt, of zodanige bemint. De Heer Linnjeus vei- ftaat daar door ook zodanig een, die de planten, welke jn een zeker landfchap van zelf in het wild groeijen , in een lijst of flora optelt. FLOS; Bloem; is de opengegaane knop van een boom
of plant; zijnde verfchillende van koieur, waar uit ver- volgens de vrugten en zaaden voortgebragt worden; zie 00k BLOEMEN. . De bloemen der planten zijn onderfcheiden in drie-
ërlei zoorten ; als mannelijke, vrouwelijke, en dubbel- fltgtige. De mannelijke bloemen (flores mascuhni) zijn zodanige die
alleen helmßijltjes en geen ftampertjes. óf vrugtbegin- zels hebben, en dus geen vrugten draagen ; maar ze maa- ken met hetftuifmeelderhclintjes de vrouwelijke bloe- den vrugtbaar. De vrouwelijke bloemen (floresfcemincet) zijn zulke, die
alleen ftampertjes of bloem-merhn (Jiigmata') en geen klm-ftijltjes hebben. Tweeflagtige bloemen (flores h-rraqphroiitce), zijn die
welke van beiderlei fexe zijn, dat is die te gelijk helm- fiijltjes en ook ftampertjes (oïbloem-merken) hebben, ge- lijk de meeste planten voortbrengen. De bloemen koomen weer verfchillig aan de plan-
ten voort, want zommige planten hebbende manne- lijke en vrouwelijke bloemen op een en dezelfde plant, gelijk okemooten, hafelnooten, eicke-boom, con- taminer, enz.; andere zoorten hebben op de eene plant maar louter mannelijke, en op een ander plant louter vrouwelijke bloemen, gelijk de fpinagie,hennip,taxis, enz., en dan zijn 'er geflagten die tweeflagtigc en man- nelijke en vrouwelijke bloemen, alle drie op eene plant hebben, gelijk de esfehen-boom, glaskruid, p'fang, enz. De bloemen zijn van veelerlei gedaante en maaksel,
inde verfchillige geflagten; men onderfcheid ze voor- naamelijk in de volgende, als in • Flos amentaceus, katte ftaartje. • - apetalus, bloem-bladelooze bloem.
- - bipetalus, tweebladige bloem.
• - calijculatus vel complétas, gekelkte bloem.
• - campaniformis, klokformige bloem.
-- carijophijlleus, anjelierwijze bloem. - - compofitus, zamengeflelde bloem.
- - cruciformis, kruisformige bloem,
• - cijtiniformis, granaat appels bloem.
■ -. discojus, fcbijf-bloem. " - fistulofus, pijpngtige bloem. • - flosculofus vel tubulofus, bloem met pijp-bloem-
tjes.
• • hexapitalus, zes-bladige bloem.
" • infundibuliformis , tregterformige bloem. " * lahiatus, gelipte of lip-bloem. • - lileaceus,. lelieformige bloem.
|
||||||||||||||||||
FLO.
|
||||||||||||||||||
733.
|
||||||||||||||||||
Flosrofaems, roozenformige bloem; ..• , ... ,. ,,-.
- - fcorpioides, fcorpioen-bloem.
- - Jemiflosculofus , bloem met halve pijp-bloemtjea*
- - fpicatus, airswijze-bloem.
- - fiamineus, is zo veel als apetalus,
- - fterilis, onvrugtbaare of looze bloem.
- - tetrapetalus, vierbladige bloem.
-----tripetalus, diïebladige bloem. - - umbellatus, kroon- of kroontjes-bloem.
> h urceolatus, kruikformige bloem. - - verticillatus, wervel-bloem.
Wij achten het niet ondiênftig voor de liefhebbers der bloem-kweekerij, hier eene alphabedfche lijst van
de Schrijvers, die inzonderheid opzettelijk over de bloemen gehandelt hebben, mede te deelen. Agricola (G. A.) Nieuwe en ongehoorde queek-konst van boomen, heesters en bloem-gewasfen, met plaaten, Amfi. 1724. in-4to. Besleri (Basilii) Hortus.Eijtfletttnfis, Nerimb. 1613-, 2 Tom. in folio chart. imp. cumfig.
BoijM (Mich.) Flora Sinenßs, Viennœ Aufirice 1656. ia folio.
Brij (Joh. Tiieod. de) Florilegium renovatüm, pars I. Franc, i6i2.pars II. 1614. pars III. 161%.cumfig, dit boek is zedert in het licht gekoomen , onder de tijtel van Antholùgia magna, Francof, 1626 en 164.1. gemeenlijk in een deel gebonden. Bijzondere aanmerkingen , ever het aanleggen van Lust- ho\en, enz., de druk van 1766 te Amfi. groot 4t«. zijnde hier agter eene fraaije verhandeling over de cultuur der bloemen, die aan J. H. Knoop word toegefchreeven. Cause (H.) Koninglijke Hovenier, en J. Commelin Nederlandfche Hesperides met plat. Amfi. 1684. in folio. Commelin Befchrijving en çurieufe afbeeldingen van raa- re, vreemde, Africaanfche, Oostindifche en andere Gewasfen, 2 deelen, Amfl. i'/oi. in folio. DiLLENii (Joh Jac.) Hortus Elthamenfis , Lond. 1732. fol. mag. tab. an. 324.,
Dodonäus (R.) Kruidboek met f ig. Antv. lóiSen 1644. folio.
Ferrarii (Gio. Bast.) Flor overo, cultura di fiori , Romœ 1633. in 4to. £? 1638. dit is het zelfde werk, als het geen te Amfl. in 1646 en 1664 in 4to. met plaaten, onder de tijtel van Ferrarius de flonmt cultura, gedrukt is. Florilegium renovatüm £? auiïum cum CLXXIX f ig, Francof. 1641. in folio.
Flower-garden displaijd in above 400 curious reprefenta- tions of the most beautiful, in folio.
Jardin de la Hollande. Jardinier Fleuriste, Paris 1705. Knoop (J. H.) Befchouwende en werkdadige Hoveniers- konst, met plaaten, Leeuw. 1753. gr. 410.
........Beknopte Huishoudelijke Hovenier, 3 dee- len, Leeuw. 1754. gr. 8vo. Laurembergius (Petr.) deplantis bulbofis £? tuberofis, Francof. 1654. >n 4t0- cumfig.
LiNNffii (Caroli) Hortus Clijfortiqms, Amfi. 1737. in fol. cum fig.
Miller (P.) Groot en algemeen Kruidkundig Hoveniers
en Bloemisten Woordenboek, 2 deelen met plaaten,
Leid. 1745. in folio.
Morin Trait? de la Culture des fleurs, Paris 1658.
X 2 tp
|
||||||||||||||||||
eenbladi.
|
e bloem.
eenbladige ongeregelde
|
|||||||||||||||||
' - monopetalus
|
||||||||||||||||||
• monopetalus anèmaius
|
||||||||||||||||||
bloem.
; ; papilionaceus, vlinder-bloem.
" ■ pentapetalus, vijf-bladige bloem. ' " perfonatus, getroniede bloem. " petalodes, bloem met bloem-bladen.
■ Polijpetalus, veelbladige bloem.
■ radiatus, geflraalde of itraal-bloem..
|
||||||||||||||||||
73* FL°;
in ïimo. zijnde zedert dien tijd verfcheidene maa-
ien herdrukt. i - • Morlandi Qbfervationes de ufu partibusque f lorum, waar van een uittrekzel is te vinden ,• in de Acta Lipfienfia van Januarij 1705. pag.'275. Munting (A.) Befchrijving der Aardgewasfen, Leid. 1696. met planten in folio. -........waare Oejfening der Planten, met plaa-
ten, Leeuw. 1671. afio. • •
, . . .-----------Ptijtographia curiofa, Amfl. 1711. in
f pi. cum f ig.
Parkinson (John) 'a choife garden of all forts of rarest f lovers &c. Lond. 1656. cwnfig. in folio.
Pas (C. v. r>.) den Bloemhof, inhoudende de raare of on- gemeene bloemen, die in estimatiegehouden worden, volplaaten, Utr. 1614. 4^0. Pontederä (Juni) Anthol'ogia, Petavii■i'jio.cumfig. in 4to.
Recueil de plantes orientales, occidentales £ƒ autres, zijn- de een getal van 250 piaaten, gefneeden door Ro- bert, CiuTiLï-A en Bosse ; deeze verzaameling van bloemen is zeer zeldzaam , en van een groote waar- de. * Recueil de diverfes fleurs mips au jour par J. H. Paris 1653. infolio.
Rossr (G. D.) Nuova'ricolta di fiori cavati di naturale, in Ro-.na 164.5. infolio.
Sloane (Hans) zie déséelfs reis na Jamaica , in 't en- gel s ch , Lond. 1707 en 1725. met piaaten. Sweertius (Em.) Fiorilegium, Francof. 1612. Amfl. 1647. infolio. Antwerp. 1651 &f 1657. infolio, de piaaten van dit werk zijn uitmuntende fraai. Theatrum Flora , in quo ex toto orbe venustiorss flores ,ceri incifi pFoferentur, Paris 16-22. infolio.
Toulouse (Guilleaume) Livres de fleurs, feuilles, £? oifeaux, inventé & desflné d'après le naturel, avec fig. Montpellier 1656. fol. Weiman (J. W.) Duidelijke vertooning eeniger duizend in alle de vier waerelds-deelen wasfende boomen , flammen, kruiden, bloemen, vrugten, uitwasfen , enz., naar het leeven met haare Meuren gedrukt, en met een talrijk register voorzien door J. Burman , 8 deelen, Amfl. 1739. enz. infolio. Niet tegengaande wij rede op het. artijkel BLOEM pag. 211. eenige middelen hebben aan de hand gegeeven, om de bloemen met behoud van haare natuurlijke koleu- jrei) te kunnen droogen enbewaaren, zo zullen wij ech- ter dit volgende hier nog plaatzen , dewijl het de beste manier is; zijnde de liefhebbers dit verfchuldigtaanden vindrijken geest van den Ridder Robert Southwel, die het wel aan het gemeen heeft willen openbaa- ïen. ' Laat twee ijzeren piaaten maaken, ter lengte van 8
i, 10 duimen, en de breedte na evenredigheid; voorts van een genoegzaame dikte om niet te kunnen inbm'gen ; <3eeze ijzeren piaaten worden aan de vier hoeken zoda- nig doorboort, dat men 'er fchroeven in kan Iteekenom se na welgevallen op malkanderen te kunnen doen fluiten; men plukt op de middag van een drooge dag, de bloem die men zal willen bewaaren, deeze legt men op een blad pa. pier dat in het midden is toegevouwen, behendeliik alle de bladen en bloemtjes uitfpreidende, vooral zonder die te kwetzen; indien de ftal van de bloen te dikis, moet men hem verdunnen, op dat dieplatkan gemaakt worden, ver- volgene legt men eenige bladen papier on'der en boven de |
||||||
FLO. FLU.
bloem tusfehen de twee piaaten, en men fchroeft dezel-
ve toe,- deeze piaaten worden dus geduurende de tijd van twee uuren, in een niet al te warme oven gezet j De bloemen groot en dik zijnde, moet men 'er voorzig.' telijk al het onnutte van agteren affnijden, en de bloem, bladjes in hunne natuurlijke ordre fchikken. Na de piaaten uit de oven genoomen te hebben, be-
reid men een mengzel van brandewijn en flerk-water, van elkseven veel; hier mede beilrijkt men met een penccel van kerasls-haair gemaskt, behendelijk de bloemen; ver- volgens drukt men ze zagtjes tusfehen .een linnen doek; om 'er alle devogtigheid van. weg te neemen; voorts heeft rnen een gomagtig water in gereedheid , zamengeftelt uit een weinig draaken Hoed, het welk in water is gefmol- ten ; neemt dan een fijn penceel en beftrijkt met dit gom- water, dat vooral niet te dik moet zijn, de geheele bloem, bedekt hem onder en boven met fchoon papier, en doet hem voor de tweede maal in de pers tusfehen de twee ij- zeren p'aaten ; laat 'er hem dus eenigen tijd in ftaan , waar na hij uit de pers word genoomen, en dus is de gênée!« zaak verrigt. « :■ j FLOS ADONIS, zie BRUINETTE.
FLOS AFRICANUS , zie TÜNIS-BLOEM,
FLOS AMORIS ; dus word de Amaranth ook ge-
noemt; FLOS ARMERIUS , zie DUISENDSCHOON.
• FLOS CARIJOPHIJLLORUM, zie ANJELIER. FLOS CRANII ; word het mos genoemt, dat op bet
bekkeneel van doode menfehen groeit. FLOS CARDINALIS,zieKARDINAALS-BLOEMj
FLOS CASSLE, zie CASSIE (PIJP-)-
FLOS CLITORIDIS , zie CL1TORIA.
FLOS CUCULI, zieLIJCHNIS.
FLOS CONPLETUS, zie CALIJCULATüS-
FLOS. FLOS CONSTANTINOPOLITANUS, zie LIJCH-
NIS. FLOS FARINA; Bloem-meel; Bloem; is het fijnffe
van het meel. FLOS GRANATORUM, zie GRANAAT-BLOEM.
FLOS MARIS, is de Walfchot.
FLOS MIRABILIS , zie JALAPPE.
FLOS MUSCATUS; dus word de Abelmosch «*
genoemt; zie aldaar. ' FLOS NITRI, zie APHRONITRUM.
FLOS PASSIONIS, zie PASSIE-BLOEM.
FLOS PAVONIS, zie POINCIANA. .
FLOS PLEURITICüS ; is de kleine maankop-, «I
roode koomhioem. FLOS SILIGINIS, zie ROGGE-BLOEM.
FLOS SOLIS, zie ZONNE-BLOEM.
FLOS TINCTORIUS , zie BREM (AKKER-) e»
SERRATÜLA. FLOS TRINITATIS, zie VIOLE.
FLOS TUNETANUS , zie TUNIS-BLOEM.
FLOS VENTI, zie ANEMONE.
FLOS VITELLINUS ; is de Taraxkum.
FLOS ZACHARLE; word de gemeeneRoggè-W®
genoemt. FLOSCULOSTJS, zie TÜBULOSUS. ,v
FLOSCULUS, betekent in het algemeen eenp'*
Bloem; dog in het bezonder worden daar door ■t" . kruidkunde verdaan, de bloemtjes der zaamengeft6 bloemen, die men ookpijp-bloemtjesnoemt. ..-i |,FLUIMEN.' worden gcizoemt, die taaije door^
|
||||||
.' ; .Kt7.-.7;;r' :Vp.
zijde gaarn, en de andere van • vîos-21'jde, de inflag
■van zijden-gaarn ; de vlas-ketting word telkens over eenen koperdraad geflaagen, in welker midden eene fijne groef is ; op deeze wijze dan word ijder mflag een door- gaande lus van vlos-zijde, welke met een mes, of lan- cet daar toe in een koper werktuig vast gehegt, op het koperdraad doorgefneeden word, als dan maakt de vlos- zijde, zo veele opftaande draadjes,: of poolen uit, welke minder of meerder lang zijn naar de dikte van. het koper- draad. Deeze ftoffe word op veele plaatzen geweeven, voor-
naamelijkte Genua, welke als nog voor de beste gehou- den word; te Lions die minder fterk is; te Amfterdam, ook te Leeuwarden: De effene fluweelen vereisfeheu, zoveel konst niet, of können o,veral daar men zijde kan verkrijgen, geweeven worden. Men maakt gtfrifeert fluweel, gefneeden en gefrifeéit
fluweel à la Reine, gefchooren fluweel , gecamelleert en ingeflooten, dat is chiné; men heeft deeze konst zo ver uitgeftrekt, dat men fluweel aan twee kanten, zelfs van twee flrijdige koleuren tegens elkander over gewee- ven heeft, bet welk echter geen grooten aftrek gehad hebbende, nagelaaten is. De fchn'jvers der Encijclopedie zijn 'er zeer wijdloopig
en net over, dog dit is buiten ons bellek; wij zullen 'er flegts bijvoegen, dat alle trijpen, fluweelen zijn; dog de inflag en eene ketting is gaaren, en de andere ketting ke.- mels-haïr; het word derhalven ijler, om dat de tuschen.- ruimte van de pool grooter is. Fluweel van Manchester in Engeland, beftaat uit eene
ketting van linnen gaaren, en één van katoen; de in- flag is gaaren; men heeft dit zedert het jaar 1748 eerst aldaar begonnen, en is drie jaarendaar na te Lions door Mr. FoRosBEKT in 1751 mede uitgevonden en gefabn'ceeit. De Engelfchen hebben dit fluweel wit geweeven, en daar na blaauw, zwart, enz. geverft. Mr. Foronbert heeft eerst het katoen geverft, en het gaaren, en dus beften- diger koleuren verkreegen. Bedelaars fluweel verfchilt hier in van het Manches-
ter, dat de ketting van grof katoen, en de inflag van linnen is ; daar het Manchester, gelijk gezegt is, uit twee kettingen beftaat. Uit deeze befchrijving begrijpt men ligt, wat chenille
en peluee van Amiens, wat wolle pluis enz. is; de weeving ge- fchied even eens, alleenlijk verfchilt de ftoffe, en de leng- te van den pool. De tapijten die uit Perfien en Turkijen koomen, wor-
den even eens gemaakt, dog met uitftecking, en dus be- grijpt men wat point à la chine, en velours chiné te zeggen is; teweeten, dat men , gelijk in de gebloemde fluwee- len., en gebloemde zijde floffen, liier en daar met fiuwee- le bloemen inftcekt, gelijk men in de gebloemde ftoffen. enkele koleuren infteekt. Eenvoudig middel om het Fluweel fihoon te maaken, -
en vaal zijnde, zwart te doen worden. Neemt een fpek-zwaard, wrijft hier mede hetpiakki- ge of vaal ge wordene.fluweel, en het zal wederom zwart worden, als of het nieuw was.: FLUWEEL-BLOEM, zie AMARANTH. FLUWEELE« ROE,- in het latijn Tunica Tillofa, word genoemt het binnenfte vlies van ons gedarmte, en van zoramigc dieren,, om dat het even als flinveel uit poolen beftaat, waar van ieder in een lepeltje, het welf kc in zig bevat een ilag-adcr, en water- of melk-vat, èh, eene
|
||||||||
'FLU.
|
||||||||
pende Moffen', welke wij door hoesten uit de luchtpijp
op^eeven; deeze zijn een vergadering van dat lijmerig voet', h'et welke de Schepper gefchikt heeft tot glad- en 2agth'oùding van den luchtpijp, en welke afgefcheiden word door kliertjes, die overal in dat vlies verfpreid, door Morgaönh allerduidelijkst zijn befchreeven en af- -gebeeld. Deeze ftoffe befcbermt van gelijken den lucht- pijp tegens alle fcherpc deelen, welke met de lucht ver- mengt» prikkeling en nadeel veroorzaaken können. Zo dra wij verkouwd zijn op den borst, word deeze
lijmerige ftoffe in meerder veelheid afgefcheiden, even als het fnot in den neus, en is eerst dun , wateragtig, en min of meerder fcherp; daarna word zij dikker, ge- bonden, en ligter opgebragt door hoesten. De fluimen zijn dikwerf zwartagtig, voornaamelijkdes
morgens, inzonderheid als men geflaapen heeft in eene kamer daar eene nagtkaars, en nog meer als 'er eene lamp gebrand heeft; het gebeurt ook, dat 'er zonder , zulk iets, zwartheid in befpeurt word, waar van geene rede te geeven is, dan dat de klieren van den borstzeer veelmaalen zwart, en wel diep zwart in zig bevatten, even als het zwart in de tweede kamer van ons oog; dit toeval is derhalven niet nadeelig. Fluimen zijn zomwijlen taai, en in groote veelheid den
gamfchen dag door, en zijn een teken van ongefteltheid in de longen ; wanneer ze etteragtig zijn gelijk in de waare borst -teering, dan bevestigen zij die ziekte, en Ibeklcen tot een teken vnn den ftaat derzelve. Fluimen met een ftreepje bloed in borstpleuris, wor-
den voor een goed teken gehouden. | Goede middelen om.de fluimen los temaaken, en ge- makkelijker te doen uitwerpen, zijn de volgende. ■ Neemt walfchot, een drachma ; ontbind die in wat zoe- j li mandel-olie , of beste witte boom olie; wijders ammo- j xià-gmn in ie//Vi ontbonden, vier fcrupels; gepoeijer- [ de Flwentijnjche lisch-wortel, twee fcrupels ; borst-ßj- Irwp, twee oneen, mengt het tot een likking, waarvan [ dra lijder aitemets iets flikt. Of neemt zoete amandel-olie, of beste witte boom-olie,
ten half once; walfchot, een drachma, ontbind't inde "'is; mengt 'er dan nog bij gepoeijetdegom^drâgant, een drachma, en beste honing, twee oneen; en gebruikt't als liet voorige. FLUID A ; vloeiende of vloeibaare dingen: Dus wor-
den in de geneeskunde , de vloeijende of vlietende dee- len des ligh.iams genoemt, zijnde dus van de vaste (fo- liila) onderfcheiden, met wien zij nogfbans een evenwigt uitrnaaken, en onophoudelijk eene nette evenredigheid Devvaaren: Zommige deczer vloeibaare deelen bewee- §en zig van zei ven, drijvende de vaste deelen tot werk- i^ambcid aan ; anderen in tegendeel worden langzaam oewoogen, en mét meer of min tégenitand, door der- ' zc'ver vaten aan het gaan geholpen en voortgeftuwt. FLUIT E-B O OM, zie HONING-BLOEM. *LUOR ALBUS, zie WITTE-VLOED. H-UOR SICCUS, zie QU1KZILVER. FLUORES METALLIC! ; Berg- of Mijn-vloeijin- sf»> dus noemt men de valfebe edel-gefteentcns, hetzij le .welke uit de natuur in de mijnen groeijen, ofdoor varier • Van cr'!sta' en blas gemaakt worden; zijnde 1 de echte edel geiteentens gemakkelijk te onderfebei- 1 > em dat ze door het vuur vloeibaar gemaakt kun- den worden. ' timJjUk%nREL' is een zijde ftoffe, welke uit twee ket-
sen beftaat en eenen inflag; ds eeiftc ketting is~ van |
||||||||
FOg,
|
|||||||||||||
ELU. FOC. FOE.
|
|||||||||||||
HS
|
|||||||||||||
, s'' ' ■
eene zenuwe, misfchien een adertje; ijder pool, welke vuiligheidtusfchen belde koome; is een blad blad-ailvef
|
|||||||||||||
niet genoeg, zo neemt men 'er meerder, zo veel als •£
behooren'tot dekking van het glas. Wanneer 'erhetglaj overgelegt is, legt men gewigten van fteen of ijzer over- al op het glas, op dat het glas ftevig en egaal gedrukt worde op de foelij, en de overvloedige kwik 'er afe. perst worde; dan beweegt men den fteen een weinig fchuins, en tapt de kwik zagtjes afin hout e kommen. De kwik maakt terftond met het tin eene naauwe vereel niging, of amalgama, en om de fterke aantrekkings-kragt welke tusfchen 't glas en de kwik is, blijft het 'er vrij vast aankleeven ; hier door kaatst het glas de ftraalen volmaakt terug, evenwel met eenigewanltraalen, na de dik te van het fpiegel-glas ; vervolgens zet men den fpiegel uit te. druppen, in eenen houten bak. Vermits men het glas met veel gewigt moet drukken op de foelij, is het vrij klaar, dat men holle en bolle fpiegels niet dan met zeet veel moeite van foelij voorzien kan. Boijle nam tin en lood, van ieder een deel, en, van
bismuth, twee deelen, fmolt het in een kroes, en goot 'er, eer de ftof koud geworden was tien deelen kwil zilver bij, liet dit amalgameeren , dat is zig vereenigen, en bewaarde het doorgegooten zijnde in een Aas; dit goot hij zagtjes in eenen hollen glazen bol, draaide dien om, en verfoclied.e op deeze wijze , allerlei zoort vas fpiegels, en van allerlei gedaante. Agter diamanten, crijftallen, en gcfleepene edele ge-
fteentens, legt men foelie of een goud-bladje van zilver of koper, het welke de licht-ftraalen wonderlijk doet affchitteren. FOENICULUM, zie VENCKEL. FOENICULUM AQUAT1CUM, is de Phelknirl urn ; zie EPPE (WATER-). FOENICULUM MARINUM, zie ZEE-VEN«
CEEL. FOENICULUM PETRvEUM vel TORTüO-
SUM, zie SESELI. FOENICULUM PORCINUM, zie VERKENS-
VENCKEL. FOENUM BURGUNDICUM , zie BURGUN'
DISCH HOOI. FOENUM GRiECUM, zie FENUGREEK. FOET, zie FUUT. FOETOR ; Stank, of kwaade reuk ; zie STANK.
FOETOR ALARUM; Stinkend fweet onder den ar- men. FOETOR ORIS ; Stinkende mond ; zie MOND
(STINKENDE-). FOETUS; Vrugt; in'dedierlijke huishouding, verftaat
men door foetus ofvrugt, het dier 't welk in.'s moede« lighaara door de vereeniging van 't mannetje en wijfjel! gevormt, diensvolgens behoort hier mede het kind on- der, het welk in de baarmoeder van de vrouwe fB!i. voortgebragt; het is van dit laatfte, dat wij voorneenieDS zijnhier te handelen. ,, De Heelmeesters, Vroedmeesters en Ontleedkun*
gen hebben waargenomen, dat drie of vier dagen na d bevrugting, 'er zig een eijrond bolletje in de baarmoetó bevind , en dat men zeven dagen na de bevrugting duide- lijk zonder behulp van eenig vergrootglas de eerste/"1 ' amenten of trekken van de vrugt kan befpeuren : Die ' neamenten fchijnen egter niets anders te zijn, dan e klomp van bijna doorfebijnende geleij, dewelke^al ee Veertien dagen daar na begint
|
|||||||||||||
de voedende zappen opflorpt uit het ingenoomen voed-
zel , brengt het langs de melk-of chijl-vaten , tot in den chijl-buis ; in zommige dieren is dit vlies zeer ver- rchillende , dog in allen heeft dit nuttig zamenftel plaats. FLUXUS CHIJLOSUS, of Coeliacus; zie SPIJS- LOOP. FLUXUS HEPATICUS, zie LEVER-LOOP. . FOCILE MAJUS, zie ELLEBOOG. .::>.: FOCILE MINUS , zie FIBULA. FOCUS; een Haard; Vuurhaard; betekent ook het brandpunt, daar de ftraalen der zon door een convex gcQeepen brandglas gaande en gebrooken wordende , of in een holle fpiegel te rug fluitende, te zaaraen koo- tnen, en brand veroorzaaken. FOECULiE, zie FECULE. FOECUNDATtO; Bevrugting; Prugtbaarmaaking ; zie EIJ. FOELIE, koomt vmfolium, een blad; het betekent
doorgaans die aangenaame fpecerije, welke onder de ge- daante van roodagtig-geele bladen, op de harde bast der muscaat-nooten zit, en aldaar eene indrukkinge maakt ; over deeze fchil zit de weeke bast, welke even als die der amandelen hardagtig, ten minften vaster is, dan die der perfikken: De geheele noot zien wij nimmer in ons land, dan geconfijt. T)e foelie geeft eene zeer aangenaame olie , welke uitge.
perst en oleum macis genoemt word ; deeze is zeer verwar- mende, en word in- en uitwendig gebruikt ; uitwendig aan de flaapen des hoofds, tegens beroerte, en tot ver- warming der zenuwen , tegens hoofd- en tandpijn ; ook op den buik tegens kolijken uit eene koude oorzaak, en tegens wormen. Zie ook MUSCAATE-NOOT. FOELIJ ; word van de fpiegelmaakers genoemt, het
mengzel van kwik en tin , het welke agter de fpiegels ge- legt word : Eene uitvinding van laatere tijden, want de ouden hadden geene glaze, maar metaale fpiegels, van geel koper, gelijk blijkt uit het 28fie hoofdfluk van Exo- dus vs. 8.; misfehien moet daar door een mengzel van koper verftaan worden ; waar zij ook van gemaakt wor- den , zo hebben de metaale fpiegels, als donker zijnde , nief nodig, dat 'er iets agter gehegt worde, om ftraalen wederom te kaatzen. De glaze fpiegels in tegendeel ,• in het begin fchilder-
de men ze van agteren zwart, men plakte 'er papier, of iets anders agter, dog dit voldeed weinig; thans heeft men deeze konst zeer verre gebragt, en men verfoeliet allerlei fpiegels, zelfs de zulke, welke om haare uitnee- mende grootheid daar toe niet gefchikt fchijnen. Foclij hoe te maaken, en agter glazen te brengen.
Men neemt eenegrootelangwerpig-vierkanle zeer glad
gemaakte fteen, met eenen houten rand rondom voorzien, welker drie zijden een gootje hebben, met twee gatjes in de hoeken; deeze fteen moet dusdanig op eenen voet ge- plaatst worden, dat men hem kan evenwijdig aan den grond, of horizontaal ftellen, en fchuins, om de kwik te ontlasten door de gatjes in de hoeken van het raam. Men maakt eerst het glas wel fchoon, plaatst de tafel
horizontaal, en men fpreid een blad tin, of blad-zilver, zeer glad, en effen uit; men giet vervolgens kwikzilver over het blad-zilver, men legt een Vel papier op den rand van de tafel, daar geen gootje is, tot aan het plaat-
zilver; dan glijd men het glas eerst op het papier, en gVervolgens over de kwik, wel toeziende, dat 'er geen r
|
|||||||||||||
i
|
|||||||||||||
r
|
|||||||||||||||||
FOE.
|
|||||||||||||||||
FOE. .
|
|||||||||||||||||
737
|
|||||||||||||||||
en het hoofd beter te 'onderfcheiden, en de meest ken-
"eliikfte trekken van het aangezigt te bemerken ; de neus à nos maar een klein uitfteekend draadje, hetwelk per- \endiculairftaat, met een linie die de fcheiding der lip- pen aantoont ; men ziet. twee zwarte flippen in plaats van Laen, en twÉe kieine gatjes daar.de ooien behooren; aan de twee zijden van het bovenfte gedeelte der romp, »iet men kleine uitfleekzels, welke.de eerste fchetzen van de armen en beenen zijn. Na verloop van drie wee- ken is het lighaam der vrugt een weinig aangewonnen; de armen en beenen, handen en voeten worden duide- lijk befpeurt : De aangroei der armen gefchied fpoediger als die der beenen; en de vingeren der handen fcheiden ma eerder van malkanderen als die der voeten. De vrugt een maand oud zijnde, verkrijgt meerder leng-
te; de menfchelijke gedaante is volkoomen bepaalt, alle de gcdeeltens van het aangezigt zijn reeds te erkennen ; het lighaam is getekent, de heupen en de buik zijn ver- heven, de leden zijn gevormt, de vingers van handen en voeten van malkanderen gefcheiden, en de ingewan- den worden-reeds vertoont door op een gepakte vezeltjes. Na verloop van zes weeken is de vrugt langer, de men- fchelijke gedaante begint zig te volmaaken; enkel is het hoofd na evenredigheid dikker als de overige deelen van het lighaam; dus neemt de lengte en zwaarte der vrugt van dag tot dag toe; vijfdehalf maand na de bevrugting, zijn alle de deelen van het Jighaamtje zodanig toegenoo- men, dat men ze volmaaktelijk alle de e-en na de andere kan onderfcheiden; de nagelen zelfs worden aan de vin geren der handen en voeten "gezien. Dus groeit zij al- lengskcns meer en meer aan tot de negen maanden toe, zonder dat 't mogelijk is de juiste lengte, breedte, nog dikte van derzelver deelen te bepaalen ; zeker is 't, dat de vrugt geduurig in lengte toeneemt, en dat zij na haar geboorte |
tijds ziet dat de eene vrugt in de andere is gegroeit ; en
dat het dieren-rijk ons voorbeelden verfchaft, dat een'eij zomtijds een ander eij befluit, ja dat zelfs volgens getui- genis 'van Bartholinus ratten jongen voortgebragt heb- ben,'die met andere jongen bezwangert waaren ; en dat men in Spanjen een merrije heek gezien 't welk eenmuil- ezel'wierp, die een gelijk dier in zig beflooten had; zo zal het egter altoos ten hoogften verwonderlijk fchijnen, dat menfchelijke vrugten zig rede in hun moeders lijf vrugt- baar hebben bevonden, en dat zij leevende kinderen kor- te dagen na hunne geboorte gebaart hebben; het is egter iets het welk Bartholinus, Clauder, de Misceil. na- tur. cur i of a, de Journal desfpavans enz. fchijnen te be- vestigen; fchoon deezegevallen van de uiterfte zeldzaam- heid zijn, zo vind ik egter de gisfing van Bartholinus niet vreemd, welke van gedagten is, dat de natuur van zins zijnde tweelingen voort te brengen, om zekere omftan- digheden de eene in d' andere heeft beflooten, en dat zij zig in dat geval even eens gedraagt, als in de voortbren- ging van kinderen met twee hoofden, twee lighaamen, vier armen, enz. Zie MONSTER. De vrugt in de baarmoeder geplaatst, is 'er als een/visch
in het midden der wateren; 't welk wil zeggen, dat men haar in zijn geheel kan aanmerken, als een zoort van eij, met een vogtvervult, waar ifi de vrugt zwemt, en aan de innerlijke wanden van welke zij aan dè eene kant door een zoort van ftreng dat uit den navel voortkoomt, op- gehouden word; zijnde dit ftreng uit vaten zamengeitelt, die zig verdeefen, en welke verdeelingen zig mede ineen groote menigte als takagtige vezelen van een fcheiden, om die zijden der wanden van het eij te doordringen, en - zig in de baarmoeder te gaan inplanten, waar uit de vrugt door dit middel haar voedzel trekt. Zeven of agt dagen na de bevrugting, indien het niet
eerder gefchied, begint de foetus door deeze zoort van band of ftreng opgehouden te worden; zij groeit allengs- kens aan, geeft geen tekenen van leeven, dan meer als een maand na de bevrugting, gewoonlijk na vier of vijf- dehalf maand, zelden eerder of laater; onderwijlen groeit die aan, en is gemeenlijk alles in een behoorlijke toeftand, of zo men het noemt wel zijnde, met de voeten na bene- den geplaatst, het agterfte of de billen op de hielen rus- tende , het hoofd op de knijen geboogen, de handen op den_ mond, en zij drijft als een zoort van vaartuig in het water, 't welke door de vliezen beflooten word welke hem omvatten, zonder dat de moeder 'er eenig ongemak van gevoelt ; maar wanneer bet hoofd tot die dikte is ge- groeit , om dit evenwigt te verbreeken, buitelt zij om, het gezigt na het heilige-been (osfacrum) gekeert,en de kruin na de mond van de baarmoeder ; deeza buiteling of wending, gebeurt gemeenlijk vier, vijf, zes, zeven of agt weeken min of meer voor de bevalling, en dit is het geen de vroedvrouwen kind-keeren noemen. De eerfte der vliezen welke aan het uitwendige van 't
eij befpeurt word, draagt de naam vm adervlies (chori- on); ende plaats van dat vlies welke die ontelbaareme- nigte vaten bevat, die Zig in de baarmoeder planten-, noemt men nageboorte (placenta) ; zie NAGEBOORTE. Het vlies chorion affcheidende, ontdekt men een ander of tweede vlies, lam-vlies (amnios) geheeten,het welk bij gevolg de chorion en placenta overdekt, de navel -ftreng bekleed, zig over het lighaam van de vrugt uitftrekt, en de wateren befluit, in welke de vrugt zwemt. Zie LAM- VLIES. De ftreng is door tweeflag-aderen, en een ader zamen-
' ' Y gefielt |
||||||||||||||||
veel meerder in de eerste jaaren
|
dan in de volgende
|
||||||||||||||||
groeit.
Wij neemen negen maanden voor de gewoone tijd, dat
het kind in's moeders lighaam blijft; want verfcheidene waarneemingen hebben ons geleert, dat kinderen met 6, ?>8, 9, io, il en 13 maanden gebooren, geleeft heb- ben; en dat anderen gefiorven zijnde, zonder bederf 4 tn 6 maanden bij de moeders gebleeven zijn; ja zelfs verfcheidene jaaren,- na egter eenige verandering onder- gaan te hebben, maar zonder nogtans dat de gezontheid van de moeder, 'er febeen door gekrenkt te zijn ; Schenc- Jpw, Bartholinus en meer andere geloofwaardige Schrijvers, hebben veele dusdanige gevallen opgemerkt, en in hunne werken aangerekent. , wij merken ook de baarmoeder als de plaats aan, waar
in àc vrugt zig het gemeenlijkfte beflooten vind, in wat plaats van dat gedeelte de placenta oïnageboone zig ook ^gevast hegten; de ondervinding heeft egter geleert, «at de vrugt zomtijds in het eijemest, trompet van Fal- 'opius, ja zelfs in de onderbuik geraakt zijnde, aldaar aan- gtoeit en tot volmaaktheid kankoomen; zie Memoires de academie royale desfeiences; Du Verneij oeuvres ana- «mauej- de Misceil. natur. citriof. enz., als rriede ditWoor- «nboek op EIJERNEST. tolv '3 Vee^ §emeener dat dè vrouwen maar één kind
kens ter wereld brengen, als verfcheidene teffens; en
anneer zij'er twee, drie, vier of vijf draagen, vind
, n ze f eer zeldzaam onder een bekleedzel, en hunne
{;.".Ce"5a s °f nageboorten*, fchoon aan malkanderen vast
den a °f 'iIeeventfc - z'in egter bijna altijd onderfchei-
Ù .LV f' te2enftaaI1de men in het groeijend rijk zom-
|
|||||||||||||||||
POL
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FOI. FOL.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
73*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
seftelc die men umbilicales noemt, als mede nog van een bijvoorb. caulisfoliatus, geblade ftengoffteel met bknm
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.. i .. ___,f. i___________..........- J_„„,... _„ .!:„ :„ .4=
|
FOLIO; is eene uitdrukking a» 7;rt fcoeft/lott-ifin behoo*
rende, en betekent zo veel als de pagina, of bladzijde" Dus betekent folio 7., en bij verkorting f o. 7. de zl
vende pagina , of bladzijde, -enz. .Fo/io reSfo, of /o. j$ verftaat men de eetfle pagina
van een blad door. •-■ ■-->■■ Folio verfo, of/o. v. de tegenzijde, of tweede pagina
van het blad, ö |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vat bet welk de naam van ouraque draagt', en die in de
mensch zonder holte is, dog in koeijers, fchaapen, gei- ten , enz. met een holte voorzien ; deeze koomt uit de grond der blaas voort, en llrekt zig tot aan den navel uit, alwaar zij zig fchijnt te bepaalen ; zij lascht zig in de ftreng, loopt tusfchen de beide flag-aderen door, ver- laat voorts de ilreng, om zig regts en links uit te fprei- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, en aan ieder kant een groote zak te vormen, die
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een geheele hoorn van de baarmoeder bezet, aan welke
zij door een zoort van aanhangzel gehegt is, die de ge- |
FOLIO, is mede een fpreekwijs tot de Boekhandel
behoorende; dus is men gewoon te zeggen, een boek ia |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daante van een dikke worst heeft; diensvolgens kan men folio, of enkel een in folio, om daar mede een boek* 'te
niet twijffelen, of dit is de vergader-plaats der pis van de betekenen, wiens uitgeftrektheid het geheele blad papier vrugt, en men noemt het ook pis- of worsten-vlies der on- enkel in tweën gevouden beilaat, of waar van elke blad geboorens vrugt (membram alantoida vel tunica farcimi- ds_helfte van het geheele vel is. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De boek-deelen die kleinderzijn als de in folio's, wor*
denZ»4fo., inSvo., in nmo., en in 240. enz. genoemd zie ook BOEKEN, pag. 227. FOLIOLUM; een Bladje, klein Blad; dog'm ie
Kruidkimde worden de kleine bladjes der geveerde of zaamengeilelde bladen, daar door verftaan. FO LI UM, een Blad; is het groene bekleedzel en ver-
cierzel der planten, want de bladen afgevallen zijnde, liaan de boomen als naakt. . . De bladen zijn, ten opzigte vanhaar ftoffe enzamat
weefzel, voorzien van een groote menigte grootere kleinder getakte aderen of zenuwen, die .op verfchillige wijze in de verfchillige zoorten van planten door de bladen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nalis)
Ten aanzien van het water, 't welk het lam vlies of •de amnios bevat, en waar in de vrugt zwemt, heeft men
^tot nu toe met geen zekerheid ontdekt, waar van daan 't
'zelve zijnoorfpronk heeft; zekerder is het, dat dit natuur-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk bad, de vrugt voor uitterlijke aandoeningenbefchut,
het geweld der flagen of ftooten afkeerende , die een zwangere vrouw door vallen als anderzins op de buik zoude kunnen krijgen ; en teffens bewaart het door dezelf- de reden, de baarmoeder voor de fchuddingen en wrij- vingen , die de beweeging der vrugt veroorzaakt.; eindelijk dienen die wateren, om de uitgang van het kind in de tijd der baaring te bevorderen, dewijl zij de wegen bevogti- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-loopen, en aan de meeste met het bloote oog of a
ders door het microscoop of in een fcelcton kunnen gezien |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gende, dezelve gl ibbiger en rekbaarder maakt.
Gewoonlijk is het in de laatste maand, dat is te zeg-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen op het laatst van de agtfte, dat de vrugt gelijk rede worden; tusfchen welke zenuwen een groot getal
gezegt is zig keert, en dat haar hoofd na de innerlijke mond jes of kliertjes aan malkander geplaatst zijn, die het lig- vän de baarmoeder zakt. In deeze toefland, welke de haam der bladen en de merg- of fponsagtige fubftantiï |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laatste trap der zwangerheid is, werkt zij zo wel door
haar gewigt als beweegingen op de mond van de baarmoe- der, en geeft daardoor aan dezelve gelegentheidom zig -in te trekken; deeze intrekking, gevoegt bij die der fpie- ïen van den onderbuik, bij de fnelle oververhaaste be- weging van het middelrif, en bij nog andere oorzaaken, |
uitmaaken, en van buiten met een zeer dun vliesje
of huitje gedekt is ; dit huitje is met een groote me- nigte kleine gatjes of poriën doorboord, welke in zom- mige zoorten van bladen , als in de oranje-, citroen-, k moen- enSt. fans-kruid-bladen, enz. zelfs zigtbaar zijn, en tot uitwaazeming dienen. Op het artijkel BLAD hebben wij aangemerkt, dat de bladen niets flegts die- nen tot verciering der planten , maar, dat ze daar benevens van zeer veel nut en noodzaakelijkheid in het werk da groeijing zijn, welke zonder dezelve niet kan gefchie- den : Want . - | 1. Voeren ze de zappen der planten, die de wortelen in-
zuigen , en in de (lam opklimmen , verder op tot de biso- en vrugt-knoppen, om nieuwe fpruiten, bladen, bloe- men en vugten te geeven ; want ze zijn als zo veele bo- ven malkander geplaatste werktuigen , die, geholpen door de warmte, het zap in elks bereik van aantrekking bre*1" gen, en dus het zelve van 't eene tot het ander blad om hoog voeren, tot het bovenfte van de top ; gelijk men dit bewaarheid ziet in de herfst- en winter-tijd, daar da meeste planten hunne bladen wegens gebrek van warm- te, hebbende verlooren, als dan derzelver groei ook in.ee>' fliltlaat. 2. De bladen dienen ook, om het voedend zap n°»
meer dan het te vooren was. te zuiveren en te bereiden' en de fiinfle deelen daar van op te voeTen tot voedze van de edelfte deelen der plant, als bloem, vrügt, c zaad; het welke ook de reden fchijnt, dat 'er omtren de vrugtknoppen dikwils meer bladen, en dezelve «'S' ter bij een geplaatst zijn , dan aan de takken. 3. Dienen de bladen mede, om de grove enonnu ■-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-die niet al te wel b'.-kent zijn, veroorzaakt de uitgang
van het kind uit zijne gevangenis, en doet dit hoogmoe- dig fchepzeltje het daglicht aanfehouwen, dat nu van ia tot 24 pond wegende, voor negen maanden niet an- ders dan een klein bolletje of eijtje v/as, door een wel- lustig ogenblik ontwimpelt, en aan het groeijen gebragt. Zie ook BAARENSNOOD. FOIN de BOURGOGNE, zie BURGUNDISCH
HOOIJ. FOLIA ACMELL^ , zie ACMELLA. FOLIA ORIENTALIA , of Senœ ; zie SENES- BOOM. FOLIA THEE, zie THEE-BOOM.
FOL1ATIÖ, Blad-vouwing; betekent bij de Heer XiNNiEus die zaamenvouwing der bladen of b'adbegin- -zels, wanneer ze nog'in de blad-knoppen of wortel- fpruiten opgeflooten zijn, en die zeer vcrfchillig inde verfchillige zoorten van planten is ; als 1. ingewanden (in- yoluta); 2. zamengerolt (convoluïa); 3. omgewonden (ob- yoluta); 4. opgewonden (convohita) ; 5. vlak over malkan- der leggend (imbricata); 6-zmnengeboogen (cquitans); 7. digt zaamengevoegd (conduplicata) ; 8. çevouden (plica- ta) ; 9 terug geboogen (reclinuta) : 10. jlakswijze omge- boogen (circinata). Deeze gedaantens ziet men afgebeeld in Li NN. Philojbphia botan. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FOL1ATUS, vel Folinfus ; Geblaad, dat bladen heeft j deelen van de fijne en beste deelen des voedendens
|
afge-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FOI«' - .
,r heiden zijnde, af te voeren; her. Welke gèfcbied
a middelvan de uitwaazeming der bladen door haare '*00'en diemenin derzelver opperhuid gewaar word, op P?rl ij,-ke wijze als uit het lighaam der dieren door de hn van haare opperhuid gebeurt. Dat de bladen we- ?°ntlük uitwaazemen en zulks zeer flerk, daar aan heeft 'li niet te twijfTelen, want hier over heeft de Hr. n es zeerveele proeven genomen , die zulks klaarlijk aantoonen en bevestigen, ziet zijne groeijende weegkunde. Doa deeze uitwaazeming of zweeting, bevind men ook duidelijk aan zommige boomen, bij voorbeeld aan de linde- en ijpe-boomen, op welkers bladen men dikwils een taaiie lijmige ftoftf vind, die niet anders als een ophee- tc'dagen uitgewaazemt, en door de volgende koele nag- ten verdikt zap is. De druppels die men in de zomer in de morgenftorid, dikwils op de bladen der planten ziet, zijn niet altijd van de uit de lucht gevallene dauw, gelijk vee^e menfchen denken , maar veeltijds uitwaaze- mingender planten, die wegens de nagt-koelte niet kun- nen oprijzen, en dus op de bladen verzamelt, en in druppels vereenigt zijn* 4. Dog de bladen waazemen niet alleen uit,maar ze
(jrinken ook fterk in; de dauw, regen en lucht, en met deeze de fijnfte, zwavelagtige, zoute, zuure en meer andere deelen ,'waar mede de lucht overvloedig bezwan- gert is, en die tot degroeijing zeernoodzaakelijkfchij- nen; welke indrinking hoofdzaakelijk inde koele nag- ten, en op andere koele tijden gefchied, als wanneerde buisjes en zappen der planten, die door de dag-warmte uitgezet worden, wederom nauwer te zaamen gaan en dus eenigzins te rug wijken, waar door de bladen een zuigend vermogen krijgen. Dit alles heeft de fchrande- re en nauwkeurige Hr. Hales, door veele proeven be- vonden, te wijdloopig om dezelve hier bij te brengen, maai die men in zijn bovengemelde werk nazien kan; en hij vermeent, dat de fijnfte en zuiverde deelen dei- lucht, door de bladen ingedronken wordende, de ftofFe Zijn,waar uit de fijnfte en edelfte deelen der planten ge- voed en geformt worden, even zo als dezelve in de lucht bereid zijnde, van daar in de long en waarfchijnlijk ver- der in het bloed der dieren gevoert worden : " En dat » wij derhalven (zijn zijne woorden) met reden moogen » befiuiten, dat een groot gebruik der bladen is, het » geene zommige airede vermoed hebben, te weeten, » dat ze eenigermaaten dezelfde dienst doen tot onder- I » hond van het groeijend leeven, als de long der die- » lentot het onderhoud van het dierlijk leeven : Dog [ » om dat de bladen geen uitzettende en uitrekkende » borst hebben, gelijk de dieren, zo zullen hunne in- » en uitademingen zo veelvuldig niet zijn als die der » dieren, maar ten eenemaal afhangen van de beur- » telingze veranderingen van heet tot koud voor de in- » ademing, en omgekeert voor de uitademing: En het » isnietonwaarfchijnlijk, dat planten van edeler en krag- » (iger zap, meer van dit lucht-voedzel indrinken, en 11 aan haare zelfsftandigeid gelijk maaken, dan andere die »> nauwer en wateragtiger zap hebben : Wij kunnen den » wijn-ßok als een goed bewijs Wer van aanmerken, ). welke in de derde ondervinding (ziet zijn werk) min- » Qprdoorwaazemdeis ah de appel-boom; want dewijl hij » n.letgaarne veel wateragtigvoedzel door zijne wortels »» jnt de aarde optrekt, moet hij derhalvcn daar door »• snagts tot een fterkerindrinkende ftaat gebragt wor- » den, dan andere boomen, die meer wateragtig voed- » zel krijgen; hij zal bij gevolg meer lucht indrinken. En |
|||||||||
FOL.
|
|||||||||
?3>
|
|||||||||
„ en dit is een fchijnbaare reden, waarom de planten ia
„ warme landen voller zijn van fijne fpecerijagtige bV „ ginzelen, dan noordelijke planten; want ze diïnkea „ ongetwijfelt meer dauw in, - „ En indien deeze gisfing de waarheid niet mis loopt,.
„ geeft ze ons eene verdere reden aan de hand, waarom „ boomen die vol vogt zijn, 't zij dooreen fchaduwagtïgen „ ftand, of te weeligen ftaat, onvrugtbaar zijn, te wee- „ ten, omdat ze in deeze gevallen voller zijnde van vog- „ tigheid, zo fterk niet kunnen indrinken als" andere, dien „ grooten zeegen, den dauw des Hemels. „ En gelijk de kragtigfte en edelfte fmaaken der vrug-
„ ten, en de aangenaamfte reuken der bloemen, niet on- „ waarfchijnlijk voortkoomen van deeze gezuiverde lucht- ;, beginzels, zo kunnen de fchoone koleuren der bloe- „ men, wel voor een groot gedeelte mede uit dezelfde „ bron oorfpronkelijk zijn; want het is een bekende waar- „ nceming, dat een drooge grond meer toebrengt tot haa- „ re bontigheid, dan een heel vogtige. „ En kan desgelijks bet licht, door viijelijk inde uit-
„ gebreide oppervlaktens der bladen en bloemen te drin« „ gen, niet veel doen tot verbetering der beginzels der „ gewasfen? want de Ridder Isaak Newton ftelt het „ als een zeer waarfchijnlijk vraagftuk ter neder : Kun' ,, nen (vraagt hij) grove lighaamen en licht niet in eltande- ,, ren veranderen? En kunnen de lighaamen niet veel van, „ hunne werkzaamheid ontleenen, van de deeltjes des lichts, „ die in hunne zamenflelling kcomen ? De verandering van ,, lighaamen in licht, en van licht in lighaamen , is zeer .„ overeenkomflig met de hop der natuur. Optie, vraagfl. ,, 30. dus ver Hales. Dat de planten de verfche zuivere lucht geftadignoo-
dig hebben, en even zo zeer na verlangen als de dieren, zo dat ze beide ziek of gebrekkig worden, indien ze de- zelve lang* koomen te misfen ; blijkt onder anderen ook aan die planten , welke onder of tusfehen andere groo- ter, en zig uibreidendeplanten bedrukt ftaan, of in oran- je-huizen , kasfen en bakken opgeflooten worden , en geen genoegzaame vrije lucht genieten ; want deeze zullen door. gaans geen tier hebben, maar flenterig en onvolmaakt groeijen, ja dikwils ziek worden en geheel verfterven, om dat haare vrije uit- en in-ademing door het grooterge- was, of de digt gellootentieid der kasfen, enz. verhin- dert word. 5. Eindelijk kan men ook zeggen, dat de bladen nog
die dienst aan de planten doen, dat ze detakken, bloemen envrugten, en elkander zelfs voor allerlei toevallen en aandoeningen befchermen, die aan dezelve zoude kunnen hinderlijk zijn, bij voorbeeld, voor hitte, koude, win- den, enz. - Dus bevind men onder anderen, dat wanneer men zommige vrugtboomen, bij voorbeeld dewijn-flok, in de heete zomer-dagen , van hunne jonge takken of bla- den te veel ontbloot, haare vrugten door al te veel aan- doening der zon verfchroeit worden en bederven; of hun- ne regte hoedanigheid niet vekrijgen, en dikwils taai en onfmaakelijk of anderzins gebrekkig worden, inzonder- heid als de boomen op fterke zön tegen een muur of fta- ket geplant ftaan. Dat de bladen van de meeste planten ia de winter
afvallen, maar van andere niet , zulks hangt af van haare natuurlijke gefteltheid ; want de planten , die- hunne bladen altijd behouden en groen blijven, ge. lijk de denne- en pijn-boomen, taxis, hulst, maarentak- ken enz., zijn doorgaans voorzien met veele hars- en olie. of lijmagtige deelen, welke niet zo ligt uitwaazemen als Y 2 ,, waterige |
|||||||||
Foi: ;
(patins), als het met de fteel maar even een fcherpe e!
wat kleinder als regten hoek maakt ; waterpas (horizori: tale), wanneer het een regte hoek met de ileel maakt- ■nederwaarts geboogen (reclinatum), als de top laager han*t' als de oorfprongj nederwaarts omgerolt (revolutum), enz. Schiet het blad aan zijn top een wortel uit, word het wonel-maakend (radicans) genoemt, gelijk zommige zoor- ten van vaaren doen ; maar fchiet het uit zijn onderde oppervlakte wortelen uit, dan word het wortel-fchieteni (radicatum) genoemt. ' l 2. De'plaats word bepaalt door de plaatzing, daar het'
blad aan de plant vast is ; dus is een zaad-blad (folium feminale), hetgeene dat eerst van het zaad voortkoomt, wordende ook cotijledon genoemt. Een wortel-blad (ra- dicale) is, dat onmiddelijk uit de wortel voortfpruit. Steng-blad (caulinum), dat aan de fteng vast is. Een té. blad (rameum), is vast aan de takken. De bladen die 011. der de knoppen of botten aan de fteng of takken zijn, wor- den fubalatia; en het blad dat digt aan de bloem zit, Mo;i- blad (florale oi~brqiïea) genoemt. 3. De inzetting, bepaalt de wijze, hoe een blad aan ds
plant vast is; deeze kan zijn peltatum, peliotatum, Jts- file, decurrens , amplexkaule, perfoliatum, connatwn, n-
ginans ; zie hier.onder in de lijst. 4. De fihikking (fitus) der bladen, ten opzigtèvat
elkander,- onderfcheid de bladen in foliafidlata, endee- ze wederom in terna, quaterna, qinna, fena , enz.; ƒ'• lia oppofita, alterna, Jparfa , conferia,imbricata,fasi\- culata, enz.. Het zal niet onnut zijn, voor de liefhebbers- van de
Botanie , dat wij hier alle de latijnfche met de duitfdiï benaamingen der bladen, zo aangaande haare gedaante, randen, inhammen, oppervlakte, punt, fubftantie,be- loop, plaats, enz., hier in een alphabetifche order te zaa- menvoegen en kortelijk verkiaaren, daar het nodig is; om daar door deeze konstwoorden te kunnen verftaaii.ii)- zondeiheid voor die welke daar in niet zeer kundig zijn; te meer,. dewijl het kan dienen tot beter begrip vanïebe- naamingen der planten, volgens de Hr. Linn^eus, in dit werk gemeld. abrupte pinnatum , zie Pinnatum.
Acerofum, feil. folium, naaldformigblad, gelijkdievau
de pijn-boom. , Acinacvforvte,. krom zabelfor-mig vleefchig blad. \
Aculeatum-, fteekelig blad.
Acuminatum velcuspidatum, fcherp- of fpits-puntigW3^
Acutum, els puntig blad.
Adpendiculatum, blad met aanhangzels van kleine blad-
jes , of lobben , aan beide zijden van de bladrfteel. Adpresfum, tegens de fteng gedrukt blad.
Aiifcendens , regt opftijgend-blad.
Aüernata folia, beurtwijze,"of een om het ander fta^'
de bladen. Altematum pinnatum, zie 'Pinnatum.
A'riplexicaule, fteng- of fteel-omvattendblad.
Auceps, tweefnijdend blad, dat op beide zijden fclierP.
is. Angulatum, hoekig blad. .*
ArreÜum , zie- Erehum.
Articulâtè pinnatum,. zie Pinnatum. «..
Artieii'atitm, lidformig blad.
Asperum, zie Scabrum-,,
Asfurgens, krom opwaarts geboogen. *.
Avinïum, ongeadert, aderloos, dat geen zenuwen h~c *•
|
||||||
ffö TOL.*
waterige deelen ; daar en boven zo beletten dië vette of
Jijmagtige deelen den indrang der vriesdeelen bij vorftig weer, even eens gelijk olie in de winter door de koude wel dik word, maar niet bevriest, ook vette lijmige ftoffe. minder van de vorst aangedaan word als waterige; 't wel- ke dus te wege brengt, dat de altijd groenende boomen, hunne bladen in de winter behouden, en als dan bij zagt weer zelfs nog eenigzins groeijen : Daar en tegen de wa- terige deelen der planten die hunne bladen verliezen, fterk uitwaazemcnde,en door de geringe of verflauwde warmte in de herfst-tijd geen genoegzaame zappen kunnende opklim- men, zomoeten de bladen of haare pijpjes als dan nood- zaakelijk verfebroeijen, verdorren, en de bladen eindelijk afvallen. Het kan egter wel gebeuren, dat de altijd groenende
planten evenwel in de winter, als de vorst zeer ftreng is, daardoor zo fterk aangedaan en gekrenkt worden, dat ze haare bladen laaten vallen en daar door ook verfterven; dog dit gebeurt meest doorgaans aan die welke met een lijmagtig zap voorzien zijn , gelijk ds taxis, hulst, enz. Wat de buitenlandfche altijd groenende gewasfen be-
treft, die uit zeer wanne gewesten, als uit Oost-en West; Indien gebragt worden ; de meeste van deeze behouden hunne bladen altoos, of dezelve blijven's winters groen, om dat ze in haare natuurlijke groeiplaatzen geen koude gevoelen, maar de warmte aldaar het geheele jaar door bijna even gelijk is, waar door haare zappen in een ge- duurige beweeging zijn, en gevolgelijk de bladen aldaar het geheele jaar door (en dus ook bij ons door vermeer- derde warmte in broei-bakken. ftook-kasfen, enz.) be- houden en altijd groen blijven : Hoewel de bladen van de altijd groene gewasfen niet altoos, maar meest zo lang duuren tot dat 'er eerst weer andere- jonge bladen voortgekoomen-zijn. De bladen der planten zijn zeer verfcheiden in haar ge-
daante en eigenfehappen, enz. Men onderfebeid ze he- dendaags alle, in drie hooftzoorten ofte clasfen ; als i. in enkelde bladen; i. zaamen gefiel de bladen; 3. bepaalde bla- den. Een enkel blad (folium fimplex) is, als 'er maar een
eenig blad op een fteel zit : Men onderfchcid zeven zooiten van enkelde bladen; als, Volgens haar omtrek, rand, inhammen, oppervlakte, top of punt, zijden en Jukflantie. Een zaamengefield blad (folium compofitum) is weer
tweërlei; als enkeld, dubbeld, en meer als dubbeld zaamen- geßeld. Een enkeld zaamengefield blad beftaat uit ver- fcheidene kleinder bladjes, die aan een gemeenzaamc hoofd-fteel vast zitten. Een dubbeld zaamengefield blad (f'olnnn decompofitium) is, als de gemeenzaame fteel zig verdeelt, eer die met bladjes bezet is; gelijk hij voor- heeld de wijnruit. Een meer als dubbeld zaamengefield blad (folium fupra decompofitum) is, dat zig verfebeide maaien verdeelt, eer het met kleine bladjes bezet is. Een bepaald blad (folium determinatum), of de btpaa-
ling (determinatio) der bladen, beftaat in haar verfchil, zonder agtgeeving op haar gedaante of maakzel, en is vierderiei, als het beloop van het blad (diretlio), de plaats (heus), de inzetting (infertio) , de fihikking (fitus) der bladen met elkander. 1, Hei beloop van het blad, is de ftrekking die het heeft
van ziin begin tot de top: Dus noemt men hetingeboo- gen (infkxum of' incurvum), als het blad tegen de fte'ng of tak omgebogen is ; regtopßaande '(ereÜum), als hef «en zeer fcherpe hoek met de fteel maakt ; Jchuins ftaanti |
||||||
FÖL;
|
||||||||||||||||
7<i
|
||||||||||||||||
axillare y Sub-akre, , oxel.-blad, dat tusfchen' de oxels
<<er' zijd-takken voortkoomt. ■--....
Mitium, in tween gedeelt,. of gefplist blad, aan het
boveneinde.; • - . 'f ;
■Dfceminatum, tweemaal bij tweên ftaand blad. ;
jjilobnm, twee-lobbig blad; zie Lobatum. .,.'\ \\ ■ Einatum, bij tweën aan een fteng ftaand blad. Sipattitum, in tweën tot beneden gedeelt blad. . ßipinnitcum, of Duplicaio-pinnatum, zie' Pinnatum. ' Biternatum , Duplicata ternatutn , tweemaal: bij driën ftaand blad.
Bulhtum, blaar- óf puistagtig blad. ■ Cawliculatum, gegroeft blad, dat in zijn lengte groeven heeft. . . , r. .. 'T:
Carimtum, kielformig blad.
Camofum, vel Succulentum, vleefchig of zappig blad..
Cartilagineum, kraakbeenig blad. Caulinum, fténg-blad. ,...,,, Ciliatum, gewinkbrauwt blad, datmet vlak leggende hair- tjes aan de rand bezet is.-
Cinhofum, blad met klawiertjes. Coadunata; zaamengegroeide bladen. Ctkratum, ge verft blad. |
||||||||||||||||
Duplicäto-pinnafüm, zie Pinnatum. ':' .-.'V'"'"' -' t»0
Duplicato-ternatum, zie 'Biternatum.' ' '•'■ Ellipticùm of ovale, elliptisch 'of lang-rond; blad. ' Emarginatum, uitrandig blad , dat maar eerié infnijding aan de top heeft'.'';-'" .;'t:A'.
Enervium, ongezenuwt of ongeadert blad. Enfiforme, zwaard- ofdegen-formigblad, in het midden ■ dik,-'en aan' dekariten fcherp zijnde.
EreStum, regt opftaànd blad, dat een zeer fcherpe hoek . mee de fteng of tak maakt.
Erofum, afgeknabbeJd-blad, wiens rand als van muizen ongelijk afgeknabbeld is.' '
Fariïum; vol of gevult blad, dat niet pijpagtig hol is. '■■■ Fisfuin, gefplist of geklooft blad. * .',:... Fistulofum, zie Tubulofum.
Florale, bloei-blad, dat"omtrent de bloem zit. C-ibbum , gebógchelt blad, dat in het midden verheven is. ;'»'' • v%'. Glabrum,. effen of glad blad, . . . ' '.
Chndulofum, blad met Miertjes'. I ' »' Hastatum, fpeer- of piek-form ig blad , is driehoekig met
ingeboogene zijden en bafis.
Hirfutum, zie Villofum. ^ : Hispidum vel Strigofum, borstelig of fteekelig blad, dat
met kleine fcherpe borftels bezet is.
Horizontale, waterpas-blad. Jmbricata folia., over malkanderen leggende bladen, op de wijze als visch-fchiibben, of liak-pa-nnen.^ -
Impari-pinmtum, zie Pinnatum.' ' Incanum, grijsagtig blad, Incifum, zie Laciniatmn. Indivifum, zie Integrum. hiflexum vel incurvimy bövenwaarts omgeboogen-blad.
Integerrimiim, volkoomen geheel blad, wiens rand'gei heel geen kertels, enz. heeft. • "'
Integrum; indivifum, geheel blad, dat ongedeelt,- zon- der kertels, tanden, enz.,is. Interruptè-pinnatuvi, zie Pinnatum. Lacerum, gefcheurd h!ad,dat met veelerl'ei ongelijke fnippels aan de rand als gefcheurt is.
Lacinia'um, Incifum, gefnippelt blad, dat in groote deelen gefnippelt of ingefneeden is, welke weder in kleiner gefnippelt zijn. Lunatum, wolagtig blad; Lanèeolatum,' lanfenformig blad, dat in het midden bree- der, en naar de einden fmaller'en puntiger is.
Laiïiger, wol draag end of wollig blad ; zie ook- Lana- tum.
Lineare , final Iijnregt bhd, wiens beide zijden regt en' evenwijdig uitlooperi, behalven aan de einden.
Linguiforme, tongformig blad. Lobätum, gelobt blad, dat tot in het midden in ver-
■j -.'fchelderie'rondagtige van-eikanderen ftaande d'eeleu. '-" gedeelt is; Lunatum . Lunulatum, halve maaßs-formig blad.
Lijratum, Iier-ifbrmig bfacï, dat in rondagtigc ongelijk . ^groote fnippejs gedeelt is; zodanig, 'dat de boven- fte het gróotftezijn.'» Menibranaçetim, dun vliesagtig blad. MiiÜipartiïwn, iiï.vçel deelen gedeelt blad; Natans, .zwemmend; blad, dat op het water drijft. Nervofum'j;gézemiwt; blad, ' datader.en zónder takken in • • de-lengte heeft. - ■'■ ' '. Nitldum, glad en blinkend blad., .
Niulum, naakt blad, dat gcene aderen heeft.: - ■ Y 3 Ob,
|
||||||||||||||||
zaamengeftelt blad.
|
||||||||||||||||
Compofitum.
|
||||||||||||||||
CempresJ'um, zaamengedrukt blad, aan zijne twee zij-
den. 'ùncinwt, hol-blad, dat in het midden hol is.
Ccnferta folia, 'digt te zaamen ftaande bladen. Cmjugatum, uit twee tegen malkanderen over flaande bladjes zaamengeftelt blad.
lünnatafolia , twee aan het voeten eind zaamengegroei- de bladen. Cmvexum, convex of bultig blad, dat in het midden hooger of verheven is.
onnlutum, zaamengerold blad. j UrhtQ-hastnttitn, hartformig piek-blad. : Ctrdatum hartformig blad. j Cmmurn, gekertelt blad. Crispum, gekrult blad. Cucullatum, gekapt of kapformig blad. \Cvneiforme, wig form ig blad, dat boven ftomp is, en j naar de fteel toe fmaller word. l^uspUatum, puntig blad. \C:jlindraceimi, cijlinder- of rolformig blad. Vedindfén, nederwaarts geboogen blad. Decidumn, afvallend blad. uecmpofitmn, tweemaal zaamengeftelt. Recurrens, nederwaarts aan de fteng of takafioopend blad.
victlrfi\'i piündikni, zie pinnatum. Ueltoidn, driekantig dik-vleefchig blad. parfum, onder het water groeijend blad. "Maiuin, getand'blad. ■ " "' : ^nticulatu:» , fijn .getand blad. .....
^pt'ndens, regt nederwaarts hangend blad. ; '
^î/iiîB, in het midden ingeduwt blad. '
jjfjormia folia, ongelijk- of wan-formige bladen. 'gnafUM', gevingert blad, dat uit verfcheidene "kleine kladjes beftaat, die.aan het boveneinde van de ge- ö. r"?eeri2aame fteclals vingers zitten. . jjffßhfti, zie Laciniatmn: JticJia folia, in twee rijen aan de tak tegen malkande- ren over groeijende bladen , 'geiïjk aan de demie- ■ 'Jkhi-ff>nnti, bijlformig vleefchig blad; ;
|
||||||||||||||||
TOL.
|
|||||||||||||||||||
fol;
|
|||||||||||||||||||
Î4f
|
|||||||||||||||||||
Plicatum, gevouden blad.,
Pram'oijum, afgebeéten blad, dat op het eind als afre
, beeten fchijnt. , " ■ «*' Fubêfcens, fijn: of zagt-hairig blad. .: .T.
Puntlatum, geftippeld blad.
Quadrangulare, vierhoekig blad. Quadrifidum; in vieren gefplist blad, aan het boven einde.
Qjiadiilobum , vierlobbig blad ; zie Lobatum. Quaàripartitum, in vieren gedeelt blad; zie Partitun Ouaterna, vier bladen rondom de fteng of tak fterswij.' ze ftaande.
Ouaternatum, met vier bladen gevingerd blad; zieD;. gitatum.
Qjdna, vijf bladen rondom de fteng en tak fterswifo ftaande.
Qjthiatum, bij vijven gevingert blad, als vijf bladjesoj een fteel ftaan. ' Qjiinquangulare, vijfhoekig blad.
(Juinquefidum, in vijven gefplist blad, aan het bove,> einde.
Qjiinque'lobum, vijflobbig blad ; zie Lobatum. Ouinqiienerve, vijfaderig blad. (Juivquepartitwn, in vijven gedeelt blad. Radicale., wortel-blad, dat uit de wortel fpruit. Radicans, aan zijn eind wortel-fchietend blad. Radicatum, tegen de fteel wortel-maakend' blad. Ramcum, tak-blad, dat aan de takken zit. Reclinatum, nederwaarts geboogen blad. Reviforme, nierformig blad. Repandum, krom-bogtig blad, met in-enuitgeboogent . ronde bogten aan de rand.
Rctufum, ftomp blad, met een bogt binnenwaarts» Revolutwn, nederwaarts omgekrult blad. Rotundum, rond blad. Rug of um, rimpelig blad. Sagittatum, pijlformig blad. Scabrum of Asperum, rouw blad, dat oneffen is. Semi-amplexicaule, de halve fteng omvattend blad. Semi-cijliyidraceum of Semiteres, half cijlinder- of rol formig blad, dat aan de eene zijde in de lengte platagtig is. Séminale, zaad-blad, zaad-lobbe, die uit het zaadeeis; voortfpruiten.
Senafolià, vijfbladen rondom de fteng of takken fto* wijze ftaande.
Serratum , gezaagt blad, dat tanden heeft als ces zaag. Bi-ferratum, Duplicato-ferratum, dubbeld geÄ'
blad, als de groüte tanden weder gezaagt zijl' Serrulatum, fijn gezaagt blad. Sesfile, fteelloos blad. Setaçeum, borstelijk blad, dat als met borstels &ezet is.
Simplex, cnkeld blad, dat enkel op een fteel zit. Sinuato-dentàtiim, met bogten getand blad. Sinuatum , bogtig blad, wiens rand inhammen hee"U Sparfafolia, verftrooide bladen, die verftrooit zond« |
|||||||||||||||||||
Ob, Ólverje, oT' Verticaliter} betekent averegts omge-*
keert; bij voorbeeld, ob-ovatum of obverfè-ovatum,
onigekeert eijformig., als het ünaller eind des blads
-. bij de'fteeUs. - < v; • i
K)b-cordatiim of Obverß-cordatum, omgekeert hartfor-
mig.
Obliquum, fchuins ftaand blad. Oblongum, langwerpig blad', dac langer als breed is. Qbtufum,,, ftomp blad, dat geen punt heeft. 'Öbtufwi cum achmine , ftomp blad met een punt. Oppoßta folie.,- tegen- malkanderen oveiftaande bladen. Ó ppofitè-pinnatum, zie Pinnatum. Orbiculatum of Rolundum, rond blad, als een cirkel. Ovale, zie Eflipticum. ■Ovatum, eijrond-blad. Falmatum, handpalm blad, is van bovenen tot in het ■midden of laager in verfcheidene deelen gedeelt.
Pandurts forme, fiool-formig' blad, dat in het midden ingeboogen is. jj.;.
Fapillojwn, tepelagtïg blad, dat gelijk als kleine fijne
tepels-of-blaasjes op.de oppervlakte heeft.
Parabolicum, parabel-forrnig blad, dat boven ovaal, en beneden regt is.
Partitum; gedeelt blad, dat tot omtrent de fteel in 2, 3, 4, 5, of meer deelen gedeelt is.
Patens, fchuins ftaand blad, dat met de fleng of tak een groote- fcherpe hoek maakt.
JPedatum vel, Ramofum, getakt blad, als de fteel in ver- fcheidene deelen gedeelt, en elk deel met een blad voorzien is. iPeltatum, fchildformig blad, als de fteel in het mid- den van de oppervlakte des blads, en niet aan de rand vast is. Perenns, langleevend blad, dat de winter over duurt. Perfoliatum , doorgewasfen blad, dat de tak of fteng omringt.
Petiolatum, gefteelt blad. JPilofum, fijn hairig blad. Pinnatifidum, veerswijze gedeelt blad. Pinnatum, geveert blad, dat verfcheidene kleine blad- jes aan een hooftfteeltegenmalkanderenoverheeft, en is van verfcheidene zoorten, als abrupte-pinnatum, afgefcheurt geveert blad, dat
geen enkel bladje op bet einde heeft. ';..., 'j .jflternatim-pitmatum, beurtwijze geveert, als de ; bladjes een om het ander ftaan. fArtïcuhtè pinnatum ; lidwijze geveert, als de gemeenzaameblad-fteel lidformig is.
Bi-pinnatum of D.uplicato-pinnatum, dubbeld ge- veert blad , als het geveerde blad geveerde zijd- bladjes heeft. ,,Cirrhofo-pinnatum, geveert blad met klawiertjes of draaden- op het eind , gelijk de wikken. Decurfivè pinnatum, afloopend geveert, als de bladjes langs de fteel afloopen. -':• Impari-pinnatum , oneven geveert, met een en- kel bladje op het eind.. Interrupts pinnatum, als debladjesbeurtclinggroo- ter en kleiner zijn.
Öppofitè-pinnatum, met tegen malkanderen over- .-. ftaande bladj'cs geveert blad. Tri-pinnatum of Triplicato-pinnatiim, driemaal ge- veert blad, als de geveerde zijd-b'ladjes, ook geveerd zijn. Planum^ een vlak blad. |
|||||||||||||||||||
:*-.■■ ...... ■■'/..■
|
|||||||||||||||||||
order aan de fteng of tak ftaan.
SpaUilatum, fpatelformig blad, dat boven rond , |
daar
af- |
||||||||||||||||||
na wat ingeboogen is, en vervolgens lijnregt
■j . loopt. Spinoftim, dcornig blad. ^
Stellata veWertitillatafolia, gefterde bladen, alsiw
dan zes bladen -rondom de fteng fterswijzc fta? • |
|||||||||||||||||||
MOWMfz
|
||||||||||||||||||||||||||
TOL.
|
||||||||||||||||||||||||||
Wfe'
|
||||||||||||||||||||||||||
»• '•-* f* eeftreept of gevoort blad, dat evenwijdige mits dien de meeste zochten der pltmtërrte onderfcbeiden :
StoaJam,^s le jfreepën [n de-, lengte beeft. Men vind deeze'gedaan tens afgebeeld in: de Botaniaphi- |
||||||||||||||||||||||||||
Strï'j»
|
rb'~ ,;~p Wirtiïdum - '■'• '"" -M"piika van de HeerLiNN-iEus, als rriede in Milieus
|
|||||||||||||||||||||||||
maandelijkfche tuin-oeffeninge n, .uit het engelsen, vee-
taalt door den geleerden Hr. J. Bastve-ä. : Hoe men ten Scehton. af Ger.aamt van een Mai m i '
vrugtkan maaken.
Wil men uit-liefhebberij een'geraamte van een blad' maaken, datnietonvermaakelLjk om te zien is, ïendaar .men ook het beloop der aderen riaukeurig in befpiegelen kan; zo neemt een partij bladen, die volgroeit dog niec dor zijn, legt ze in een open vat met water te rotten,, verfebeidene weeken laDg, en na mate dat het water weg waasfemt, giet 'er weer water op, op dat de bladen altijd met water overdekt blijven; wanneer ze dus een maand of twee geftaan hebben, zullen ze zagt worden en men zal het buiten-vlies 'er kunnen affcheiden ,• fpoelt ze dan in een kom met warm water zagtjes en voorzigtig een tijd lang heen en weder, zo zal de moesagtige zelfsftandigheid tus- fchen de aderen of zenuwen zig koomen af te fcheiden,. en op het laatste niet- anders dan een geraamte van het- blad, dat de aderen of zenuwen uitmaaken, overblijven. De goede uitflag van deeze verrigting hangt hoofdzaake- ; lijk af van een bekwaame rotting, waar in men geen vaste bepaalde tijd Hellen kan, wegens het verfchil der bladen, en om dat dezelve in de eene tijd eer genoeg- zaam gerot hebben dan in een andere; best is het der- halven , dat men nu en dan eens beproeft, of de bladen genoeg gerot hebben. Als, het blad net van pas gerot, heeft, kan men het mergagtige veeltijds ook van het ge- raamt fcheiden, na dat eerst het buitenvlies afgeftroopt is, door middel van-het blad op een papier vlak neer te leggen, en een weing te laaten droogen, daar na't zelve bij defteel aan te vatten en zagtjes op te ligten, waar door zig het geraamte van de weeke ftoffe-affeheid, |
||||||||||||||||||||||||||
Sub-alare, zie axillare
Subyotuwtwn, rondagtigblad. - . ■ Stibulaft"n> els-formig blad, dat heel fma! of dun , en naar de top fcherppuntig is.
■gnlcitnm, gevoort blad, dat evenwijdige vooren in de lengte heeft.
Sufra-decompoßtum, meer als tweemaal zaamengeftelt Rbiad._
f eres of Cijlindraceum, rol- of cijlinder-formig blad. Terminale, eind-blad, 'dat op het einde zit. Tema f'olia, drie bladen rondom de fteng of tak fters- vrijze liaand.e. ,
Ternatw, met drie bladen gevingert blad; zie Digita- tim.
Tesfelatum, met vier kantjes gevlekt blad. Ttmentofum vel incanum, fcheerwollig blad, waar door het zelve witagtig is ; grijs blad. ; ;
Trianguläre, driehoekig blad. S
Tricitfpidatum, driepuntig blad.
Tridentatum , drietandig blad. Trißdum, in drië.n gefplist blad, aan het boven-einde.
Trigonum, driekantig vleefchig blad, dat drie gevoor- de zijden in de lengte heeft.
Trihbwh, drielobbig blad; zie Lobatum. Trinerve, drie-aderig blad, dat drie aderen of zenuwen heeft.
Tripartitum, in driën gedeelt blad, dat tot beneden in driëri gedeelt is.
Tripinnafum, zie Pinnàtum. '[\qustrmn, driekantig vleefchig blad, dat in zijn leng-
te drie vlakke zijden en drie kanten heeft. Tritiviatum vel Triplicato-tematum, driemaal bij driën ftaand blad.
|
||||||||||||||||||||||||||
Tmncatum, afgeknot blad, dat boven in een regte fi-_ welke op 't papier blijft hangen.
|
||||||||||||||||||||||||||
Op diergelijke wijze kan men ook uit vrugten , als
appelen, peeren, perfiken, enz. fceletons bereiden; ge- lijk ook uit veelerlei wortelen, die mergagtig en niet: houtig zijn : Zij moeten gezond en gaaf wezen ; men fchilt- ze dan duntjes af, (dog de wortelen niet) en.kookt zo zagtjes in water tot dnt ze door. week zijn, daar na uit- liet water genomen en in een kom met koud. water ge- daan zijnde, vat men defteel met de eene hand-, en 'ftrijkt met de vinger en duim van de andere hand het. moes-of-merg-agtige zeer zagtjes af, en fpoelthet ver- der af. Deeze geraamtens droogt men vervolgens, of bewas; t ze 'mfpiritus vini- -Tenlaatste moeten wij nog aanmerken, dat de bla-
den der planten niet alleen dienen tot de werken- der groeijing,maar veele van zeer verfchillige geflachten-; en zoorten van planten hebben ook., gelijk .bekent is,, niet alleen haare grootenuttigheid in de geneeskunde, maar oók in het huishoudelijke, tot fpijze voor menfehen en dieren, en nndere huislijke dingen. FOLIUM; Blad; hier door verftaatmen ook de varr
eenig metaal dun geflagene bladen ; als foliüm auri, goud-blad ; folium argenti, zilver-blad ; folium aurichalci, klater goud; filhmfianni, tuinbladen, gewoonlijk fo- lie of Jpiegel-foelie genoemt, dewijl het tot 't maaken van fpiegels gebruikt word. FOLIÜM FLORALE; BraSea; BIoei-Mad;di\sv.'OP-
|
||||||||||||||||||||||||||
nie afgekort is.
TuMofum', Fistitlofum vel Cavum, pijpagtig blad, dat van binnen hol is.
Vmbiliratïim, genavelt , koomt over een met Pelta- tüm.
Vninktum , gegolft blad, wiens rand op en nederwaarts geboogen is. .
y^imns, fcbsedformig.bIad,dat de fteng of tak bene-
den als een fcheede omvat. Varkgatum, bont blad. E Venojum, geädert blad, dat zeer zigtbaare getakte ade- ren heeft. Vertkaliter, na- bovenwaart? ; bijvoorbeeld Vertica- I liter ovaium ; zie Ob.- ' ïythillatafolia, zie Stellata. ■'"\'^v;; YiUóJim, Birfutum, hairig of'ruig blad-
Wanneer twee benaamingen van bladen te zaamen ge- ! Voegt zijn, bij voorb. cordato-ovatum, of ovato-cordatum , zu'ks betekent dat de gedaante naar beide zweemt, als hier "aar hart-formig en naar ei)-förmig, dog het laatste bijge- voegde woord toont aan de gedaante, daar het blad 't meest n.aar gelijkt, en 'teerfte woord maakt 'er enige uitzondê- rtftfi in : Dus betekent cordato-ovatum, een blad dat meest "J-rond is, maar ovato-cordatum, een blad dat meest hart- ßrffiig is ■; en z0 met anjere. °itzijn devoornaamftekonst-benaamingen derbladen,
|
||||||||||||||||||||||||||
Jaat vadient,
|
den in de kruidkunde genoemt, de- bladen die omtrent
oin daar door dè gedaantens~enz. der bladen, en de bloem van zommige planten voortkoómen, en meest |
|||||||||||||||||||||||||
FQM. .
. derde, do.et dan bij het doorzijgzel vlier- en roofen-aziiH
van ieder .twee oneen', en brandewijn, vier ckaclj! men. Verzagtende fiooving (Fomentum emolliens.)
Neemt maluwe-bladen, glaskruid-bladen,viole-bladtn' en wolkruid-bladen, van ieder een hand vol, of twee' • handen vol, als men. maar twee zoorten neemt; kookt
het in drie pond water, en even zo veel melk, tot ét .een-derde verkookt is, doopt'er-dan een ftukilenelin
en na het weder uitgewrongen te hebben, legt het z'o' heet als het lijdelijk is,,op het zieke deel, dat men dikwils 's daags herhaalt.; deeze ftooving dient om ai. . lerlei uit- en inwendige hardigheden te verzagten, "
_*-;;-,' ' Leden-verficrkende fiooving.
Neemt marjoleiné, thijm, kwendel, en roofeminjn.
van elks een hand vol, angclijke-, galange-, zedottr- ei ■ meester-wortel, van elks een half once ; jenever-hjièn,
twee oneen; laurier-beften, een half once, en vwm te-noot, twee drachmen; klein gefneeden en geftootei zijnde, mengt het, en kookt het in water of wijn, of in half water en wijn, naar vereisch ; waar mede. mei de leden ftooft., V- j Stooving tegens de roos.
Neemt vlier-bloemen, twee handen vol, laat ze trek- ken in twee pinten kookend water, en ftooft'er het roo- zige deel mede; dit middel is uitwendig een der zeker- fte tegen de roos, want het vermindert de brandend: hitte, en bevordert de doorwaasfeming des vogts, à zig in de huid ophoud, en de ziekte veroorzaakt ; Jaar . in tegendeel de fuieeragtige middelen, als zalven,oli-
ën en flijrnen, als mede de zamentrekkende, koudéei te rug drijvende, gelijk 't azijn-water, nadeelig in deeze ziekte zijn, en zelfs het koudvuur kunnen verooffl- ken, dewijl de eerfte de poriën verftoppen, en daa door de uitwaasfeming verhinderen, ende zaamentret kende of te rug drijvende de kwaade voeten ftremmen, cl' binnenwaarts drijven. Bij gebrek, van vlier-bloeMh . kan men zig van laauwe wijn bedienen.
Stooving tegen de zugt der beenen,. en roozi- ■ )
ge gezwellen. ■ Neemt de toppen van lavendel, van orego, alfem, t¥fi\. falie, ij zop enroofemarijn, van elks een halve handvol, klein gefneeden zijnde, giet 'er vier pond kookend lif- ter op, en laat het dus twee uuren lang, wel ge(l°0' ten, trekken, doet dan bij het doorzijgzel een pond f* . de wijn, en ftooft daar mede het deel wel warm, en be-
haalt zulks 's daags dikwils. Bij gebrek van een cleezCi kruiden, kan men de camille en melilote neemen. Dit middel herftelt de vcerkragt der verzwakte e"
verflapte deelen, wekt de flinger-beweegingen &-}l\ nuw-vezclen op, ontbind de verdikte vogten, die m tusfehen de fpieren en de huid ophouden, en kooœ"1 omloop des bloeds te hulp. Indien de roos aanmerkelijk is, en men voor koudvjw . vreest, dan moet men een paar oneen camfer-brr.ndew1^
daar bij doen , en men omwind, benevens 'de ftoovUVj de roozige deelen ook met linnen in deeze Iranaew'J gedoopt, en als ze " droog worden, maakt men 1$ f, nieuws nat.. . . _ Stam
|
||||||
;}« FOL.- FOM.
rvah: een andere gedaante, ook-dikwils van eenandere
-koletir zijn, als de overige bladen; gelijk bij voorbeeld aan! de fcharleij {horminum),. enz. ; dog.men moetdeé- ge bloei-bladen niëtverwarren met debloem-bladen (pe- tala), of met de. bloem-viiezen Çper.ianthia), In de heel- kunde betekent braElea, een blik of uitgeklopte plaat, die de Heelmeesters in verfcheidene toevallen gebrui- ken. .... ;i\uw' l%\ t : 'FOLIUM INDUM,.zie INDIAANSCH BLAD. i FOLLICULQSÜL GLANDULA; Crijpta- mucipa- *rie; Glandula Folliciilofx ; dus worden een klein zoort van klieren genoem't, .die geene vaste ftof, zo als de overige klieren in zig bevatten, maar enkel uit holtens beftaan, wordende om die reden-, ook niet onder de eigentlijke klieren getelt. Brunnerüs en Beijerus .hebben deeze.-zoort van klieren befchreeyen, waar on- !-der zijde.flijm-klie.ren in- den gehoor-gang, uit welke ;het oor-fmeervloeit, en eenige anderen in de ingewan- den rekenen. .:.::. ; ".: r..!.-,.. .' i EOLLICULUS ; Lucht-vatje; zijn de met lucht aangevulde biaasjes op de uitwendige deelen der plan- -ten. Ook betekent het bij zommige een blaasagtfge ..koker, die een vrugt of zaad bevat, gelijk de joode- . kersfin hebben. . . ,;■;, [| FOMENTUM; Fotus;. een.Stooving.; Verwarming; •is een;uijtwendig rwarm. geneesmiddel, waar mede de .leden, verwarmt.,, en de poriën geopent worden, be- - hoorende onder .de verzagtende, . oplosfinde en pijnflil-
lende,, als mede onder de winddrijvende en tegenfeheur- buitige middelen; deeze fioovingen zijn afkookzels (de- .cocia),-.uit yerfcheiderhande wortelen, kruiden, enz.
bereid, naarde omftandigbeid der gebreken ; zomtijds
-.beftaan ze ook uit w-arme wijn, azijn,'water, melk, enz., -waarin* doeken of fïelii nat gemaakt j en weder uitge- wrongen worden., die men vervolgens, zo heet als het , lijdelijk is,. pp het.,-zeere of beledigde lid of deel legt, én zulks dikwils 's daags herhaalt.
i': Zomtijds worden de kruiden losjes in zakjes genaait, -in water of wijn opgekookt, en op de gebrekkige leden -.gelegt, en droog geworden zijnde, wederom nat gemaakt ten opge.legt. r Gemeenlijk worden tot de fioovingen genoomen, de
■verweekendefpecies of'kruiden, als de heemst-bladen en ..wortelen, ,■ maluwe-bladen,- melde, beerenklaauw , glas- ,-kruid en deszelfs wortelen, bloemen-van witte leliën, ca- ■mille, -melilote, vlier, wolkruid, en van lijnkruid; waar - bij men nog deeze en geene aromatijke dingen voegen
.-kan, als. ongelijke-, galange- en zedoar-wortel, laurier- en jenever-beften, anijs-zaad, venkel-zaad, cumijn, krüid- .nagels, muscaate-noot, foelie, enz. Men. gebruikt ook
wel tot ftooving de afkookzels van zwavel, en de fco- ,rim "van de régulas antimonii. 'Lie hier eenige voor- beelden van goede fioovingen. * -- - - * - ■ - .. - .
Cl Pijnftillende ftooving (Fomentum anodijnum.)
Neemt auee-korrels', drie drachmen, on rouzen-water,
■tien oneen; maakt hier van een emulfie, en doet daar, .dooigezijgt zijnde, bij, wijngeest, zes drachmen; tin- Buur van opium, een en een half drachma. andere pijnftillende fiooving.
Neemt» bloemen van bilfen-kruid, melilote, wol-kruid en van vlier,. van elks een vingergreep; laat het koo- \ Jcen in drie pond water, wel geflooten , tot op twee.- |
||||||
r
|
|||||||||||||
FOÎf.
|
|||||||||||||
TON.
|
|||||||||||||
?45T
|
|||||||||||||
Stoeving tegen de blutzingvan het oog, eo,-. ;ic
'".„,' " andere kneuzingen. ■ .Neemt ijfip-bhden., drie.vjngergreepen, doet ze in
een zakje, en laat hetkooken in een pond goede roode wijn, tot dat de helft verkookt is ; ftooft het oog dan met de lauwe wijn, en legt het zakje bij wijze van een nap op, bet alles met een compres en bandagie ' vast maaker.de; het welke men driemaal 's daags, tot aan de Rcneezing, moet vernieuwen. • j . Deeze ftooving is zeer nuttig, om het geklöntertbloed
te ontbinden, dat., het zij tusfchen het wit van het.oog, of tusfchen het hoornvlies uitgevaat is, om het weder met het bloed te doen omloopen; dient ook in kneu- zingen van het oog en andere deelen des lighaams, en zal altijd van een goede uitwerking zijn. Stooving tegen de vloeijing der vrouwen.,: .
Legt op de: fchaamdeelen doeken in koud water ge- doopt, waar bij een vieidedeel azijn gemengt is, en herhaalt zulks vantijd tot-tijd over dag. , Meer andere ftoovingen zal men vinden onder de ziek- tens daar ze tegen dienen ; men maakt ook drooge floo- vingen, bij voorbeeld, van haver,- meel of Zemels, ge- roost en in een linnen doek, of in een zakjegedaan , en heet opgelegt, is dienflig tegen,de jicht : Het glaskruid gebraaden en op de pisgangen gelegt,, dient in het gra- veel-kolijk. . ,. • . -• • FONTANALIS, zie FONTEINKRUID.
FONTANEL;, Zijpgat; in .'t latijn Fmitanella; Fon- jtfea/w; dit-,woord heeft tweederlei betekenisfen;, het [wecke boven op de kinderhoofden, en eene opening ■ door konst in het vel gemaakt, tot aftrekking van fcher-
pe doffe, word even eens genoemt. ; Le fontanel is door laatere fchrijvers geheeten de
[ vierkante of ruitswijze opening tusfchen dé voorhoofds- lenwimdbeenderen pp het .hoofd der kinderen, welke [llegtsdoor vliezen gedekt, den pplsflag der hersfenen [doet gevoelen, als men'er de vinger opzet,fontanella, tfms fulfatilis. Elgentlijk is hetgeen gebrek, de Schepper altoos
wijs en goedertieren, heeft opzettelijk de beenderen te kinderhoofden zo gemaakt, dat zij bij de geboorte log nietvolkoomen zijn,, maar nog doorfchieten ofüit- groeijen moeten, om die reden is de rand van alle de beenderen van het "hoofd , of liever bekkeneel, nog taakbeënig, en dirkraakbeen verandert door den tijd m been, om dat de beenvezelen doorfchieten, tot ze elkander raaken. De groote Aj.binus heeft dit aange- toont in zijn uitmuntend werk over de beenderen van i°nge kinderen ; op dceze wijze dan is de tusfehenruim- te der opgenoemde beenderen kraakbeen, dog gedroogt zijnde, vertoonen zij zig als een enkel vlies, hetwelk net bekkeneel voltooit : De nuttigheid hier van is on- °egrijpelijk groot, want het hoofd van het kind kan door deeze flapheid verkleint, en zodanig vermindert' «'orden, dat het te ligter door de engte van het bek- «n der moeder fchiet. . - In fterke kinderen fluit zig deeze opening binnen het
'jf'.uizonimigc blijft het open, twee, drie, vier, ja jen Jiiaren la"S, gelijk in de kinderen, welke door en - ?liÄ behebt zijn, blijkt. In.hetbeginzelvan naad2' ' en 'm - waterhoofden ; 'wijken alle de fut yan een, en zinken als in, en voornaamelijkde S- -: Wann.ecr het hoofd fchiclijk fluit, is het een "jjlj y?a5 flerkte^ indien niet, doet men voorzigtigst, |
daar een ftukje baat, of dubbel linnen op te leggen, ge-
lijk in onze kinder-kamers gebruikelijk is, het word het fiepje genoemt, dog doet, zo als het thans aange« legt word, weinig nut. Een fontanel olfonticulus, eene dragt, of opening,
is eene geduurige zweer in het vel, welke men open houd.door middel van eenen groenen erwet, of een ij- vooren balletje, waar in een gatje geboortis, om een draadje door den middellijn door te laaten, en gemak- kelijker te können, verbinden ; de natuurlijke erwetea zijn echter bater; zie daar. de behandeling. Men kiest op den arm die plaats aan de buitenkant,
daar de deltoïdes ophoud, endebinnen-armfpier, oïbra-' chialis internus begint; dat punt is derhalven zonder be- weeging, en daar fnijd men met een mes eene kleine fneede door het vel, en de wond ophoudende te bloe- den, fleekt men daar in eene drooge groene erwet, welke door de vqgtigheid zig uitzet, en dus eene ron- de opening maakt; .zulk een erwet word met wat ung. bafilicum, of mixtum, of naar de jDiiiflandigheden, met andere zalf befmeert, en 'er dagelijks op nieuws ingebragt, en overdekt met eene kleefpleister, waar. over eendrukdoekje gelegt,, met een windzel gehouden word ; zo lang dit gefchied, ontlast zig eene fcherpe vogt, en etter, welke eene afdrijving of aftrekkinge maakt van vogten, die anders op deoogen, ooren, klieren, enz, vallen. , De ijvoore balletjes, fchoon zindelijker, zijn daarom njet goed, om. dat zij zig niet laaten uitzetten, en derhalven loopt men gevaar, dat de fontanel zig eer- der fluit. Änderen verkiezen een caußik , dat is, het gat te
branden met een gloeijend ijzer, en 'ei dan den erwet in te brengen ; veele neemen eene pleister, waar in zij een gat fnijden als een bezem-ftuiver, leggen die op de plaatze daar de fontanel vereischt word, en daar op een weinig fublimaat met pomade gemengt, dekkende alles met een algemeene pleister; de fublimaat bijt dan een rond gat tot toelaating van den erwet , en op deeze wijze trekt men de vogten zekerer af, en flaagt te beter dan door infnijding. De fontanellen worden ook boven de knie binnen-
waarts, ook onder de knie gelegt, in vallende ziekte, zenuw-trekkingen, en andere kwaaien ; dog onder de knie moet men opletten, van ze niet te plaatzen op de zenuw , die langs de fapheena loopt, vooral niet in lie- -den, die een zwak zenuw-geftel hebben, om dat de ir- ritatie van die zenuw, hier door gemaakt, dikwerf zwaare ftuipen te wege brengt. Alle /ontane//m verloopen, dat is -verzakken , en ver-
anderen van plaats ; in ortfteekinge der oogert , en in verharde klieren, die men fcropkelen en flrumce noemt, zijn ze uitmuntend; in het algemeen fchrijft men 'er te veel kracht aan toe; in zweerende beencn doen ze nim- mer eenig nut. FONTANELLA INFANTUM; duswordinnieuw-
geboorene of jonge kinderen, die plaatze op hun hoofd genoemt, welke met een huid of vel overtrokken is. Zie FONTANEL. FONTEIN; Bron; in't latijn Fon s; Fontes; de nau-
we betrekking en overeenkoomst tusfchen Bronnen en Fonteinen, heeft gelegenheid gegeeven, dat wij den ieezer ophet woord Bron geweezen hebben tot Fojj- ttin. Een Bron is een uitgang, uitfpuiting, opborrel ing,,
of uitzijpeling van water uit den groad, welke niet Z door
|
||||||||||||
ë oir.
mitteefen, dat Is, loopen bij tusfchenpoozenj anderem
blijven wel loopen, maar fpringen fterker, bij zekere, tijden ,' of verminderen, rrien noemt ze intercaldres qf periodici; men vind 'er die flegtsin de maand Maij fprin- gen, of die eb en vloed onderhevig zijn : In het Ko« ningrijk Cathenire is een fontein, die in de maand vaa Maij, als de fneeuw fmelt, driemaal daags ophoud met fpringen, 's morgens, 's middags, en 's avonds. Andere fonteinen zijn warm, zelfs heet, gelijk men
overal bijna, voornaamelijk in China, vind: Het watet zelve is verfcheiden', want het is of zwavelig, of met ijzer en zout verrijkt, of met vergiften, met koper ia zuur water gefmolten, enz;, met brandfroffen ; alle wel- ke veranderingen afhangen van de bijzondere en verfchil- lende dingen, die in den weg van dieonderaardfchepij, pen, waar langs het water gaat, leggen en opgelost kon, nen worden. "De fonteinen die wij in onze tuinen hebben, worden
in navolging van die der natuur gemaakt, een groots waterbak op het huis, en eene pijp laag nederwaarts loopende , geeft den fprong; of, gelijk men inFranhl\\ bij 'sKonings/onfê/mrn eneldersdoet, men perst het wa- ter op, ofwel pompt het tot eene hoogte, om dus te fterker te fpringen. De Engelfchen drijven het op met vuur ; in onze 'brandfpuiten persfen wij het met geweH opwaarts, en vermeerderen de hoogte varr den fprong naar maate van de persfing. Defoiiteinen die als hevels werken, of door lucht-ver-
mindering van buiten, of anders door inblaazing van lucht in eenen bol, worden bij Nollet enMusschekbxoej zeer breedvoerig verhandelt, en afgebeeld; een ijdet begrijpt ligt, dat men daar geen gebruik van maaken kan, nog tot fonteinen in dorpen of fteeden, nog tot aanvoet van water tegens de hoogte op , gelijk in Londen ver- eischtword, en elders; zij vcrmaaken nogthansenhel» ben veel nut in filofophifche befchouwingen; meerder wil- len wij 'er niet van zeggen, en vergenoegen ons, dei leezer goede bronnen tot het verftand derzelve aange- weezen te hebben. Dewijl egter de natuurlijke fonteinen of bronnen dikwiti
van groot nut zijn, hetzij' om dezelve naar pjaafeea'? leiden, daar water ontbreekt, of naar plaifier-tuinen, tot knnstïgefpring-fonteinen, cascades, enz., zokutinen we hier niet voorbijgaan, nog iets te zeggen, e#n» voornaamfte aan te merken, Van de ontdekking,, afffße' ging, en leiding der wateren, enz. Hoemeti.de verborgene Fonteinen of ónderaari-
fche wateren kan ontdekken. Daar zijn verfcheide natuurlijke tekens, die te W
nen geeven dat'er ergens water onder de aarde vert)0' gen is, welke ten deele ook rede aan de Ouden beke» geweest zijn. . , 1. Ar istoteles,Pltntus en andere heftbengeic!»
ven, dat 'er fijne dampen uit de aarde zig °P'ie „J ter plaatze daar bronnen of wateren, onder de gr verborgen zijn; en Virtuvhjs zegt, dat om de plas s., vinden daar water onder de aarde verborgen is, men '£| een' weinig voor de opgang der zon op de grondn leggen, te weeten op zijn buik, met de kin om P ^ en dan verre rondom over het veld moet zien; a's,y(,n. dan ergens een vogtige damp zig van 'de aarde go ^ de ziet opheffen, doet zulks oordeelen, t'at,e^n daar een fontein of water onder de. grond is; wesl^ ^ men op dieplaa^s door graaving'er na moet zoeken^ |
||||||||||
ÎONi
|
||||||||||
w
|
||||||||||
óoor 'konst, maar door de natuur veroorzaakt wöïd't
Een fontein die natuurlijk fpringt', is eigentlijk een bron door de kbnst een weinig geholpen., ' Fonteinen door konstgemaakt, werken, innavolging der
natuurlijke fonteinen ; dikwils worden ze geholpen door pers-pompen, door vuur, ofin het klein door drukking van lucht ; het zoude in het oneindige loopen, indien wij dit geheeleftuk breedvoerig wilden behandelen. De Heer Lulofs heeft uitneemend in zijne inleiding tot de Aardklootskunde over de bronnen gefchreeven, cap. 16. pog. 308.; gelijk ook de fcbrijvers van het Di&. Ency- clopédique; de 'HeerMusscHENBROEK en Desaguuers , als mede de Heer Nollet; inzonderheid dient over de fonteinen, voor zo verre die door konst gemaakt , tot nut van fleeden moeten dienen, of tot vercieringvan tuinen, en vorstelijke lusthoven, ingezien te worden het lie deel van Belidor's Architecture hijdrauliqtie : Behalven deeze, verdienen een ieders achting de twee volumes, uilgegeevendoor Stephen Switzer Anuni- verfal fijftem of water, and watenvorks philofophical and praiïical, \to. Lond. 1734 en 1719. waar in teffens de aart van brandfpuiten uitgelegt word. Wij zullen volgens gewoonte kort zijn^ en den aart
der bronnen eerst, dan die der fonteinen befchouwen. De aardkloot uit bergen en dalen beftaande, is het
meer dan yaarfchijnelijk, dat regen, fneeuw en hagel op de bergen fmeltende, langs valleijen en holle we- gen nederwaarts dringen, en daar de minfte tegenftand is, uit een gat, offpleet, of door modder opwellen en opwaarts trachten te ftijgen; alle befioten water immers tracht weder op te klimmen tot de hoogte daar het van afvalt, gelijk de Fihfophen bewijzen. Halleij, gelijk uit Lulofs ib.pag. 317. blijkt, heeft
met recht de dampen, die uit de zee opkoomen , als oorzaaken derbnm?ie«befchouwt, deeze door den wind fterk gedrceven tcgens de bergen, dringen in het zand en bergen in , en worden bij kleine droppen vergadert, even als den damp in een distilleer-ketel; behalven dee- ze oorzaaken, is zekerlijk de zee mede voor eene te befchouwen, en zeer waarfchijneüjk perst het onder- aavdfche vuur haare vogten opwaarts , onder de ge- daante van bronnen, zelfs verre boven de oppervlak- te der zee : Ik meene , behalven deeze, nog eene andere oorzaak gezien te hebben, tusfchen Lions en Leijsfel, daar geeft eene fehuins leggende'rots, wel- kers laagen aan elkander parallel, maar hoog oprijzen met een punt, eenen geduurigen bron en wel, boven uit die punt; ik oordecle, dat het water tusfchen de fteen-laagen opklimt door aantrekking, even als tus- fchen twee platte fpiegel-glazen, en even als wij uit een potje het water aan de boomen geeven, door'er een lapje in'te hangen. ' 'De bronnen evenwel, die door'gefniolte fneeuw, of
vergaderd water boven op de bergen in boltens of kom- men vergadert, en laag neder vallende gemaakt wor- den, fpringen het hoogst; in den Rhijn ziet men aan hèt Binger loch, veeltijds het water met dikke ftraalen opbruifcheu tot verre boven de oppervlakte des Rhijn's. Wanneer men op zulk eenen bron eene pijp zet, kan men dooreene kleine konst het water laaten optrekken,, «11 weder doen nederdaalen, onder gedaante van fontei- nen; of wel op-.vaarts laaten fpringen, indien 'er pers- fing genoeg Lij kan koonien. De fonteinen zijn zeerongeluk, daar worden'er ge-
-vonden, die altoos gelijkvormig luopen, anderen inter- |
||||||||||
fojr.
|
|||||||||||||
roir.
|
|||||||||||||
ür
|
|||||||||||||
J
|
|||||||||||||
teken word van vee Ie voor zeker gehouden, mits dat
de grond daar men de damp ontdekt, niet moeragtig of gnderzins vogtig, maar droog zij. 2. Men houd het ook voor een teken van verborgen
water, als men 'm een grond, die niet waterig is', dee- ze en geene planten ziet groeijen, die anders in wate- rige of vogtige gronden voortkoomen, gelijk bij voor- beeld willige > karfe, water-munde, ganferijk, biefen, enz. ....... 3. Andere, gelijk Cassiodorus, enz. zeggen, dat wan-
neei' men een zwarm van kleine muggen geduurig op een en dezelfde plaats nabij de aarde ziet vliegen, zulks centeken zij, dat 'er aldaa* water verborgen is, oft tenininlten dikwils zo is, en men derhalven aldaar, door putten te graaven of met een lange aard-boor, den grond in de diepte onderzoeken moet , zullende de uitge- haalde aarde doen oordeelen, wat'er onder de grond fdmilt. .•< • "• ■ ■ : • 4. Daar zijn 'er ook'geweest, die het onderaardfche
water of de brónwellen hebben willen ontdekken, door middel van een wighel-roede ; maar weinige flaan daar geloof aan, en houden zulks voor een ongerijmdheid ; hoewel 'er egter nog hedendaags zijn, die de mogelijk- heid daar van willen beweeren. Men kan daar over in- zien Vallemonts Phijfiaue occulte, die breedvoerig ever de wighel-roede gefchreeven heeft. 5. Dog zonder zig op te houden met deeze niet heel
ïekere tekenen der Ouden, van het ontdekken van f on- ttinen; zo leert de ondervinding, dat de bêtragting van het terrein dikwils genoeg is, om te oordeelen, of 'er verborgen water in een zeker omflreek zig onthoud, namelijk als men op de fituatie en natuur van de grond welagtflaat; want lettende voor eerst, op de fitua- tie, zo kan men altijd vrij zeker gisfen, dat 'er ver- borgene wateren of brónwellen zijn op de hoogtens, daar min of meer hooge bergen naast of niet verre van daan leggen, of aan het benedenfte deel dier bergen; vermits die plaatzen dikwils de vergader-plaatzen zijn van regen, gefmolten fneeuw, dampen, enz. welke op de bergen vallende, door onderaardfche buifen of aderen "aar deeze laager plaatzen gebragt worden, en de oor- fprong van fonteinen of bronnen enz. zijn : Wat aangaat de natuur of hoedanigheid der aarde, zo geéven de wit- Çfgroenagtige aardens, gelijk de kleiagtigc zijn, die e* op de bergen of beneden gevonden word , veeltijds te kennen, dat 'ex fonteinen daar omtrent zijn : Ja zelfs worden 'er veeltijds brónwellen op de top van bergen, of hoogtens, 'öf niet ver daar beneden gevonden. Als men derhalven, door de eene of andere waarnee-
™"g gist, dat'er ergens een bron of wel onder de grond «n verborgen zijn, zo moet men door middel van min w meer diepe graaving of inbooring, onderzoek daar na °°ra, en zulks dient altijd op de verbevenfte plaatzen ;e gefchieden, voornaamelijk als het water zal dienen tot ^"itigeßnng.fonteinen. ■ ■•■ .. ' tijd welke de beste tot het zoeken van water is, 'J'i de maanden augustus, September en Oïïober, om tn . ,aaru"e als dan meest doorgaans van alle haare vog- u', j .°nt'ast en droog is, zo dat, het water dat 'er „., d'epte gevonden word,als een water-wel kan ami- §e«jerkt worden. Pia f 0nderftel'ende , dat men water op meer als eene
Lps Van een gebergte of hoogte gevonden heeft, zo grop en,hier en daar» op zekere afftanden, putten, of ca ann" J1 °en §raaven> eensdeels om de hoeveelheid, ■ anacrdeels om de diepte des waters te weeten, tot |
|||||||||||||
dat men aan de kleif, of zand, ënz. toekooint, die het
water inhoud; maar dieper moet men niet graaven, Uit vreeze van het water te verliezen : Vervol- gens leid men het water uit de putten te zaamen, door middel van greppels of rioölen , die van fteen los opge- zet worden, en verzaamelt het daar na alle door een ander riool in een groot refervoir of water bak, om 't daar uit verder te leiden ter befremde plaats, 't zij tot fpron- gen, cascaden of ander gebruik. Deeze wat er. bak doet •men maaken niet heel ver van de bron ofwel, en zulks op een vlakke effene plaats; zie hier over op 't artijkel WATER-BAK. Maar het is niet genoeg dat men water gevonden heb-
be, men moet ook onderzoeken, of het gevonden wa- ter hooger legt dan de plaats, daar men het na toewif leiden, dewijl het water niet hooger rijst dan zijn oor- fprong is, en om te weeten hoe veel het hooger legt,, inzonderheid als het dienen zal tot waterfprongen. Dit onderzoek nu gefchied best door middel van een water- pas, uiteen blikken pijp en drie glafen flesfen beftaan- de, gelijk op 't artijkel WATER PAS befebreeven en op dei5dej)laat vertoont word; op de volgende wijze. Zet het waterpas boven op den berg A. als op den
rand van 't water-verlaat B., zet het zo regt als moge- lijk is, en rigt het om laag naar de zijde van C. waar heen. de afpasfing moet gefchieden ; neemt van het water,, en mengt 'er wijn-azijn onder, om 't kleur te doen heb- ben, en het van verre te onderkennen, giet'er de pijp, of buis van vol, zo Jat 't water in de drie vlesfen klimmen- de, dezelve boven een weinig ledig blijven; laat en pijp en vlesfen rusten, tot dat het water zig in evenwigt houd, maar dekt de vlesfen ook met een papier toe, ten einde de wind niet de minfte beweging in het wa- ter maake; neemt vervolgens een lange Haak, doet'er boven een wit en glad bordpapier om, laat dien ftaak door iemand gehouden worden, op een zekeren afftand van het waterpas, bij voorbeeld op D, bewegende het bordpapier om hoog of om laag, tot dat het opperfte daar van lijnregt met het water is ; dit moet op deeze wijze ge- fchieden.,. ftelt uw op een zekeren opftand van het water- pas , mikt met uw oog, "en neemt een lijnregt vizier over de oppervlakte van 't water in de drie vlesfen, in welke linie gij het opperfte van het bordpapier moet brengen. ! Dit gedaan zijnde, moet gij de hoogte neemen, van
de oppervlakte van het water in den verlaat-bak B. tot boven aan't water indevlesfen, 'twelk gij moet vermin- deren , en teikenen deeze vermindering op den ftaak, wiens lengte alleenlijk van dat teiken moet getelt wor- den; neemt voorts een papier, en teikent op't zelve den gemeetenen afftand van de eene afpasfing tot de andere. Neemt den ftaak weg, en brengt ter plaats D. daar
dezelve in de. grond ftond, het waterpas, en doet daar mede als vooren, en dus vervolgens, daalende telkens van D. tot E. en vân E: tot F., van F. tot G. en dus zult gij koomen aan het einde van C. alwaar de fpringen- de fontein zijn zal ; addeert alle aangetekende maaten zaamen, en gij zult ftiptelijk weeten, hoe hoog de top B. van het gebergte, en hoe verre van C. gelegen is; dus ook hoe hoog 't water der fontein zal fpringen, aan- gezien het water omtrent zo hoog fpringt, als deszelfs oorfprong is. . Indien 'er geen natuurlijke bron in de omtrek der
plaatze gevonden word, o£ dat dezelve niet genoeg
verheven lag, om na elders geleid te kunnen worden,
voornamelijk tot de waterfprongen, dan moet men zijn
Z a toe-
|
|||||||||||||
Y4* J?ON,
toevlügt neemën tot de 'konst-water-werken, om daâr
r door het water uit meiren-, rivieren, beekeri, S putten, enz. op een berg of hoogte,. of anders in een yerheeven gebouwde water-bak te brengen-, en het vervolgens daar uit te doen nederdaalen ; waar van op 't artijkel WA- •TER-BAK zal gefprooken worden, als mede van het toeftellen deezer bakken: Tegenswoordig zullen wij •nog iets melden van de leiding des waters uit de water- zak tot de kommen der tuinen, om het.aldaar te doen •fpeelen, het zij in'fprongen, wellen ,- of cascaden, enz. • ■ . ■ ijMh .••;-.•■ '.;. ■ ■ . ■ ■■ Hoe men het water uit de Water-tak leid.
De Ouden hadden drie manieren om het water te lei-
den, als' i. door zogenaamde onderaardfche waterlei- dingen (aqueeduftus) ; 2. door looden buizen of pijpen; en 3. door gebakkens buizen, die alle nog tegenswoor- dig in gebruik zijn ; maar daar men nog twee zoor- ten van buizen ,• : als de houtene enijzere, bijgevoegt -heeft. . : 1. De onderaardfche waterleidingen zijn van ftcen ge-
maakte leidingen, die van gehouwen fteen wel moeten toegeftelt, en van bovenen met een verwulft, of platte fteenen, tegelen genoemt, gedekt zijn, op dat de zon Biet op het water kan fchijnen (daar ze boven de aarde zijn) : Deeze leidingen worden allengskens wat afdragende gemaakt, opdat het water te beter vloeijen kan. Indien het gebeurt, dat men in depasfagieeen rots ontmoet, zo moet 'er een verwulft door heen gehouwen worden>; viriaar koomt 'er een berg in de weg, moet men die door- graaven, of de waterleiding 'er om heen laaten gaan, en men moet op een lange pas fagie, van 25 tot26roeden lucht- gaaten maaken, om een weinig lugt aan het water te geeven. Is ,het, dat'ervalleijen op de pasfagie der waterleiding
: voorkoomen, die de waterpasfe of even afdraagende lei- ding verhinderen, moet dezelve met boqgen en pijlaars 'gevult, en daar door de leidingonderffeunt-worden; ge- ■lijk onder anderen bij de waterleiding vanArcuëil in Frank- rijk aldus te zien is. ' - Door deeze fteenen waterleidingen laat men het wa-
ter op verfcheiderlei wijze loopen, als door buizen van aarde of lood; of door gooten van gehouwen fteen, dat de gemeenite wijze is,- of door gemetzelde gooten van "kalk en ciment,: of ook van kleij, in de landen daar de- zelve gemeen is. Zomtijds worden ook natuurlijke ade- ren in 't zand, kleij of fteen gevonden, daar het water zon- der verlies doorloopt : Deeze waterleidingen behoo- ren altijd zo breedgemaakt te -worden, dat.'er een fmal padjeT aan weerzijüen van de gooten is, om aldaar te •kunnen gaan; als het nodig is; en1 men'moet aan dee- ze leiding en goot altijd een kleine . onmerkbaare af- 'dragt geeven, om het water gemakkelijker te doen loo,- .pen.- ■■ .■■* - Dog deeze zóorten van waterleidingen koomen niet
te pas, dan alleen om het water van een bron bij een te verzamelen, en ergens na toe te leiden , in een re- servoir , kom, enz."; Want dewijl het water daar niet in beflooten is, gelijk in buizenr en geen'val heeft, zo heeft het geen kragt, om zig in de hoogte te verheffen én fonteinen te doen fpringen. ; ' '■-.■■ 2. De looden buizen zijn de bekwaamfte om de wate-
ïèh té leiden, want men kan ze doen daalen of klim- men en draaijen, na dat't terrein op of afloopt, zonder dat zulks aan het loopen van het water hinder doet. |
||||||
Daar'zijn twee zoorten van, als 'gegootene en gefoli.
deerde ; de eerfte worden in formen gegooten, van eene lengte die men begeert, gemeenlijk van 12 voeten lang; Men maakt ze dikker als de gefolideerde , uit vreeze' van blaasjes; ze zijn ook beter en meer geagt, maar kosten meer, om dat ze zwaarder zijn, .-. De gefolideerde buizen, worden gemaakt van looden plaaten, die men hol-rond flaat en de kanten, welke bij een koomen, vast folideert ; men maakt deeze buizen vaj verfchillende wijdte of dikte,' de dikfte zelden boven zes duimen en de kleinfte niet onder zeslinien middellijk; men fteekt de eene buis in de andere, hebbende de ge'. gootenë ten dien einde een dik en verheven hooft aan't eene eind, en men maakt ze met folideerfelaan malkander vast en digt; maar ze zijn onderhevig om in kalkagtige aarde te barsten en zig te wellen. 3. De buizen van gebakken fleen, kosten het mina,
maar hebben meer onderhoud noodig; ze zijn gewoon- lijk twee à drie voeten lang, en na de éenekant toe« nauwer, zo dat men ze in malkander kan fteeken , en m maakt de zam'envoegzels met mastik of fteen-lijm wei digt: Wanneer deeze buizen zullen dienen om gefo ceert water te leiden, zo omkleed men ze rondom met een fmeerzel van cement, van vijf à zes duimen dik; ditbewaart ze een goede tijd, als men maar zorg draagt, voor eerst, dat .men de leiding eenige maanden laat dro» gen eer men'er water in laat, om't cement tijd te gee- ven van hard te worden, en ten tweeden, dat men de bui- zen, dewijl ze zeer breekbaar zijn, op mctzelwerkwel vast legt om niet te verzakken. Deeze buizen zijn dien- ftiger tot afleiding van het water Uit de water-kommen, dan tot aanvoering van het geene tot fpringende waterea dienen zal, waar aan ze niet lang weerftand kunnen bie- den;- daar en boven zijn ze onderheevig, als ze tusfchei .boomen heen en weer gelegt worden ; dat, derzelver worte- Jen door de poriën der buizen of doordefteen-lijm , welke met de tijd onder de grond verrot, heen groeijen, die dom het water gevoed wordende, veeltijds zo dik'er lang kun- nen worden, dat ze de buis geheel verftoppen: - Men heeft van zodanige wortelen, die de Franfchen queussè renard (vosfeftaarten) noemen , gezien, welke twee tot drie roeden lang waaren. Daar zijn menfeben, die willen, dat deeze lange wortelen vooftkoomén van de>heede, waar mede men, benevens de mastik, de zaamënvoegin- gen digt maakt, of van een ig zaad, datmet het water in* buizen komt". '■ ■ ti 1 De gebakkene buizen hebben voor àe fonteinen, ^
water te drinken, een zonderlinge verdienfte, ^ om dat« van binnen verglaast zijnde, 'er zig geen flijmige W 'in aanzet., en het water blijft 'er beter èn vrisfer i"' dan in andere buizen; behalvenook,dat het in het door- gaan geenkwaadehaedanigheid verkrijgt, gelijk van'tM» ijzer en h dut. - : ' ' ■ ' 4.-. De houtene büïzeri tot. waterleidingen, worden!5'
maakt van dikke boomen, die mooi regt zijn-, als van eicken-, ijpe- of ësfehen-boomen, dog'inzonderheid va° elfe-en pijn-of mast-boomen , omdat deeze 't langst in" grond kunnen duufen ; welke men in het lang laat<j°°r; booren ,;met een gat van drie of meer duimen miJdelliP?' men legt 'er aan de einden een ijzere band om , eri ^eC}:L een der einden een ring of pijp van ijzer-blik, tot op de "e der pijp,-. die daar in Wet moet fluiten y en de änderet der pijp word in de daar aan fluitende buis geito^e^'_ en vervolgens kie zaamenvoeging met pik of een "°\. lijm wel digt gemaakt. Deeze zoorten van buife" *L |
||||||
t
|
||||||
FON.
niet goed danïnmoerasfrge en andere natte gronden, want
in droog'e gronden vergaan ze haastig. Het water dat 'er doorraat, is meest doorgaans rood en heelt altijd eenige 5, De ijzere buizen worden in formen gegooten, en
: zijn thans van veel gebruik ; ze hebben beter hoedanig- I heden dan die van lood, ze duuren veel langer en kos- ten wel vijfmaal minder, inzonderheid daar de ijzer-gie- ! terijen niet heel ver van daan zijn ; men maakt ze van ! jrie à vier voeten lengte, en tot agtien duimen middelijns ; op het eene einde hebben ze een verheevene en buiten 't eind der buis uittteekende ring, waarin heteffene eind van de volgende buisgeftooken word, en waar tusfehen [ men lapjes leer en mastik fteekt, om ze digt te maaken : Ook legt men op de kwaad gefchikte plaatzen ronde en halve maan - formige lapjes van lood , gelijk ook in de fcromtens, bij de kraanenen kleppen ,daar men genood- zaakt is, om 'er einden van looden buizen aan te voe- gen. Van de proportie en dikte der water-leidingen of bui- zen, welke tot water-fprongen zullen dienen. Behalven het geene dat wij tot hier toe gefprooken hebben van de verfchillige manieren, om het water door buizen te leiden, dat alleen niet genoeg is, als die wa- terleidingen zullen dienen, om het water in een tuin te doen fpringen , zo moet men ook, als een zaak van veel belang, niet veageeten te fpreeken van de proportie en dikte,die de buizen hebben moeten,naar gelang van de fprongen die men wil doen fpeelen; hier van hangt de fchoonheid der fpringende wateren af; want zo de bui- zen te nauw zijn, of aan te veel kommen water, leveren, zonder dat ze haar juiste proportie hebben, maaken ze niet dan zwakke en kleine fprongen; behalven dat de bui- zen als dan onderhevig zijn, zig ligtelijk met water te over- kioppen en te bersten, om'dat de winden daar in al te zeer beflöoten zijnde , 'er bij na meekunnen uit koo- ffiéiil- T,; :'-'-i ' Zie hier'de beste proportie, die men aan de buizen,
naar gelang van de water fprongen, behoort te geeven; dezelve moeten in een vierdubbelde reden der opzetzels °P Jprong-pijpen zijn, dat is te zeggen, dat de middel- lijn der buis viermaal zo groot zijn moet als de middel- lijn van de fprong-pijp, op dat de water-colom gepropor- .tioneerten de fnelheid in de buizen egaal zijn ; voegt hierbij, 'dat 'er in kleine buizen al te veel wrijving is, naargelang van wijde fprong-pijpën, en aan de rand van kleine fprong-pijpen naar gelang van wijde buizen; dog dit zal door voorbeelden opgeheldert worden. Om een fprongte maaken van vier tot vijf linien dik,
fat is, waar van de fprong-pijp, daar 't water uit fpringt, Mn gat heeft van 4. à^'linien middeliijns, moet de buis der waterleiding anderhalf duim middeliijn hebben; voor eep fprong van zes of zeven linien, moet de buis twee diw.cn middeliijn hebben , en voor een fprong van een duim, vier duimen middellijn : Ora een nog grooter fprong te maaken, als, van 16 à 18 linien, of een water-pijlaar, door verfcheide draaien gemaakt, moet'er een buis zijn ■J'M 6 duimen middelJijn; wij zullen niet fpreeken van buizen die meer dan 6 duimen middellijn hebben , ge- 'ijk men bij de Koningen en Vorsten vind, en die som- tijds i2 tot 18'duimen middellijn bereiken; deeze kot- sen zo groote zommen, dat ze fchijnen boven het be- reik van de'rijkfte particulieren te gaan. •■ Men heeft verfcheide zoorten van fprong-pijpen olop- ïêtssk (hier door ,110et menverftaan het einde der buis;, |
FON. 74.3
daar het water uit fpringt, en het welk doorgaans op de
buis gefchroovenword, en dus verandert kan worden» de Franfchen noemen zsJjoutages), als, tot enkelde fpron- gen, pijlaaren uit verfcheiden fprongen , regens, zonne- waaijers en veelerlei andere gedaantens, die men aan 't water geeft, dog de enkelde, die maar uit een gat koomen, zijn degemeenlte en ook beste, dewijl ze zo ligt niet verftopt raaken dan de plaaten, die met veele naast mal- kander zijnde gaten of fpleeten doorboort zijn , of daar men veel kleine fprongpijpen aan gefolideert heeft, om een water-pijlaar , enz. te ibrmeeren. Men wil, dat de fonteinen beter fpringen, als de fprong
door een rond gat van een plaat gaat, die opeen evenwij- de fprong-pijp waterpas vastgemaakt is, dan wanneer deeze pijp een kegelförmige gedaante heeft, om dat 'er dan minder wrijving en tegenftand aan de kant is. Het is zeker , dat hoe de waterleiding of buizen wij-
der zijn, hoe het water beter gaat, en om't zelve wel te doen fpringen, moet de waterleiding dezelfde wijdte be- houden, van de waterbak af tot aan de fpring-pijp toe, zon- der eenige vermindering ; dit geeft meer water en meer kragt aan de fprong, die zonder dit al te zeer verftikt en verftopt word van verre. Dog zommige zijn van een heel ander begrip, en wil-
len , dat in een waterleiding van 50 roeden lang, men in de eerfte 25 roaden van de waterbak af, wijder buizen moet gebruiken dan in de 2 5 laatste, tot aan de fprong- pijp toe; welke zij ongeveer 1 duim in de middellijn nau- werwillen hebben, en zodanig, dat ze tot aan de uitgang van-het water geduurig wat nauwer worden-, op dat het water, zeggen ze, allengskens van verre wat aange- perst, en een weinig nauwer in de buizen ingeflooten worde; maar dit is een opinie van geringe fontainiers; want het waterkan genoeg gedwongen en aangezet wor- den in de fprong-pijp daar 't uitfpn'ngt, zonder de.wijdte der buizen te verminderen : Dit gaat zo zeker, datais men de fprong-pijp affchroeft, het water niet meer zo hoog gaat, nog dezelfde kragt heeft, en niet anders doet als maar uit de buis op te borlen. Daar is maar een geval, waar in de buizen Van mid-
dellijn moeten verminderen, te weeten, als de water- leiding zeer lang is, bij voorbeeld van anderhalf of twee bonden roeden, want dan gebruikt-men drie zoort-enyan buizen in de wijdte.,, dewijl het water-zonder-dat, dooi- de lange weg zoude flaaperig worden, om zo te fpreer ken; die verfcheidenheid van-wijdte maakt het weer als wakker, en geeft het nieuwe kragten, bijvoorbeeld, in groote waterleidingen van anderhalf bondert roeden lang, gebruikt men in , de eerfte 50roeden buifen van, agt duimen middelliia, in de andere 50roeden, van zes duimen, en rn de 50 laatste, van vier duimen : Maar in de leidingen van 50of 75 roeden,behoud men dezelfde wijdte tot aan de fpVong-pijp toe. ■ > ■ , ' - '■ < ;, ■Wanneer men verfcheiilene fprongen, bij voorbeeld,
vijf of zes, in e.en.tuin moet laaten fpeelen, behoeft men van de wat-erbak af niet ook evenzo'veel waterleidin- gen te maaken, dit zouden overv locd ige kosten zijn ; men maakt maar twee of drie leidingen van buizen, daar men kleiner aanvoegr, die men takken noemt, omalledee. ze fprongen te doen fpeelen; maar het moét met. een zodanige gepaste evenredigheid gefebieden, dat 'er min- der in de kleine buizen zamengaat, .dan in de.-groqte, invoegen dat ze niet. alle het water wegneemendey. de groote buis de kleine aandrijft; 1 bij-voorbeeld, om drie fprongen te doen fpeelen, elk van 6,of ?:ü«ien dihte, Z 3' 'zo |
|||||
- . V-:
f5* - FON.
20 zal ieder tak, volgens de vierdubbelde rede, waar
""van boven gefprooken is, twee duimen middellijnmoe- ten hebben, het welke gequadreert of vierkant gemaakt zijnde, koomt vier vierkante duimen water, dat'er zou doorpasfeeren, en dus door alle drie zamen twaalf dui- men water; weshalven de hooft-Ieiding vier duimen middellijn moet hebben, waar door 16 duimen water gaan, want het quadraat van 4 is 16, dat het vierde- deel meer is als 12, en dus het water der drie buizen een-vierde part forceert. Op deeze wijze zal het water zijne kragt behouden, tot op de laatfte druppel, en deeze fprongcn zullen alle te zaamen fpeelen, zonder datdeeene de andere hinderlijk is, oflaager gaat: Men gaat met dezelfde wijdte der hooft-buis voort, tot te- gen over van de kommen, daar men dan de verdeeling in takken maakt. Dit voorbeeld kaft van andere doen oordeelen; en als de fprongen van verfchiilige dikte zullen zijn, en bij gevolg ook de takken, zoheeftmen niets anders te doen, dan haare geheele bevatting te bepaalen , en altoos de hooft-buis zodanig te inaaken , dat ze de overige een weinig forceert. Men moet in acht neemen, dat in het begin van een
leiding,dat is, bij het uitgaan van de water-bak, de buis een paar duim middellijns meer moet hebben ; bij voor- beeld, als het een buis is van 4 duimen wijdte, moet men haar een klep en opening geeven van 6 duimen , op dat deeze grooter opening voor een tregter aan het water diene, om fchielijker uit te gaan, en meer kragt aan de fprong bij te zetten. De uitgang des waters be- hoort een weinig van de grond af te weezen, op dat, wanneer 'er met de tijd vuiligheid op de grond van de water-bak koomt, zulks niet met het water in de wa- terleiding geraake, en de buizen verftopt ; ten dien ein- de moet 'er ook een met veel kleine gaten doorboorde looden plaat voor de uitgang des waters vast gemaakt wordenj om alle ruige vuilnis, die in de bak raakt, af te keeren. Omtrent de kom, moet 'er een kraan vast gemaakt
worden, van dezelfde wijdte als de buis, op dat'er even veel water kan doorgaan, als door het ronde gat der buis. Men heeft verfchcidene zoorten van kraanen, als met vierkante hoofden, met krukken en met fleu- tels, tot twee of drie wateren. I Men moet een ronde wat breede kring van lood om
de buis folideeren , ter plaatze daar dezelve in de kom gaat, op dat het water door die kring opgehouden wor- de, en niet langs de buis uit de kom zoeke wegte loo- pen; en men moet de buis altijd ongedekt over den bo- dem der bak laaten gaan, en nooit in de grond leggen, om dus de gebreken, die 'erinogten koomen, beter te kun- nen verhelpen. Men folideert regt in het midden van de kom, daar
de fprong zijn zal, een op de buis der waterleiding regt opgaande buis, en op deeze de fchroef van koper, daar jnen 't opzetzel of de fprong-pijp, die doorgaans ook van koper is, opfehroeft; omtrent twee voeten van dee- ze regt opgaande pijp moet men een gat in de buis inaaken, dat men met een houten prop en een ijze- ren kring fluit, die men 'er vast in ilaat, of met een koperen fchroef-prop; hier door kan men de buis, als ■men de prop wegneemt, ontlasten, als 'er vuiligheden in gekooihen zijn. . Men moet in de waterleidingen altijd de bochten,-
draai- en regte hoeken mijden, dewijl zede kragt des «raters verminderen; en als men de leiding niet wel |
||||||
FÖN.
regt kan doen loopen, en 'er noodzaakelijk een krom-
te in moet zijn , zo moet men die kromte wat van verre.neemen, om de fcherpte te verminderen. In waterleidingen, die -vat lang en zeer vol van wa-
ter zijn, maakt men van plaats tot plaats lucht-gaten, of' verkeerde kleppen, om de buizen van de wind te ont- lasten ; en wanneer de leidingen na een fchielijke val weder waterpas beginnen te loopen , moet men op die plaats een kraan vast folideeren, om dien last op te hou- den, anders zal het de buis niet lang uithouden. Men moet de buizen der waterleiding altijd wat diep
in de grond, bij voorbeeld twee à drie voeten diep leggen, zo wel om de vorst, als wegens de dieven: Ook moet men ze in de tuinen altijd door de allées of paden, en nooit door bosfehen of door de parterres, enz. laaten loopen, om 'er dus beter te kunnen bijkoomen , als ze gebrekkig worden. Als de buizen onder terras/en moe- ten doorgaan, moet 'er een klein verwulft over de buis heen gemaakt worden , om ze van tijd tot tijd te kun- nen bezien, want de drukking der muuren en aarde, dis hier altijd werkzaam is, zoude de buizen onveilbaar be- derven, indien ze met geen verwulft gedekt waaren. . FONTEIN; Spring-bron; IVater-fprong; in 't latijn Fons artificialis ; dus noemt men de bronnen en al' lerlei water-fprongen, welke door de konst in de tuinen tot cieraad en vermaak toegeftelt worden , gelijk rede in het voorige artijkel aangeroert is : Deeze •wateren en ƒ«»• teinen zijn gelijk als de ziel van een aanzienelijkc plai- fier-tuin, en maaken 'er zonder tegenfpraak het voornaam- fte vercierzel van uit, want ze maaken dezelve, om zo te fpreeken, leevendig; zo dat een tuin, hoe fraai au- derzins ook, als hij geen water heeft, zig even als dood of treurig vertoont, en van een zijner fchoonftc bekoor- lijkheden ontbloot is. In het voorige artijkel hebben we aangeweezen, hoe
men de nzmm\\%er fonteinen of bronnen vinden, en naar de tuinen of andere plaatzen leiden kan; hier moeten v/e nu aantoonen, hoe de water-werken in de plaifier-tui- nen behooren geordineert te worden ; want het is geen- zins een zo ligte zaake, om de wateren en fonteinen in een tuin wel te verdeelen, op dat ze zig behoorlijk ver- toonen, en cieraad geeven ; hier toe \vord eene bijzon- dere genie en vlijt vereischt, om het zodanig tefchikken, dat een kleine kwantiteit water veel vertoont., en M men het water niet verkwistende in kleine kommetjes of kolken, zulks weet tefpaaren, en'er gebruik van te nwa- ken op de nodige plaatzen, daar het door dikke aan- zienlijke fprongen een goede uitwerking doen kan i ten welken einde feffens ook deverdeelingenvandetuinW« behooren geordineert te zijn, zo dat de allées en paden den tuin gevoeglijk doorfnijden : Bij deeze verdeeling dient acht gegeeven , dat ds fonteinen zodanig gefchikt zijn. dat men ze bijna alle tegelijk ontdekken kan, endatvee- le fprongen in een linie koomen, dat eene aangenaam" vertooning aan het oog geeft, en dezelve meer in §e' tal doet fchijnen, dan ze wezentlijk zijn. Men onderfcheid de wateren op verfchillende W'lze'
want daar zijn natuurlijke en konstige, fpringende e . vlakke, leevendige en flaapende. , ,g Natuurlijke wateren zijn die, welke van zelf uit
aarde voortkoomende, in een refervoir loopen, ffijV fonteinen geduurig doen fpringen ; daar en tegen de^ tige wateren in een verheven refervoir gebragt word ' door middel van water-werdtuigen ; waar van op het tijkei van WATER-BAK zal gefprooken worden. |
||||||
Ï-ON. ^f
doet, want hoe gfooter, hoe ze beter zijn, daar men in
tegendeel in de kleinheid misllagcn begaan kan, want 'er niets mislijker itaat, dan een kleine kom of ander wa- ter in een .groote plaats ; daar zijn twee uiterften die men beide moet mijden, naamelijk, om een kleine'kom ineen groote plaats te inaakgn; of een kleine en de bes- te plaats met een gtoote kom , of andere groote wate- ren te beflaan ; weshalven een architeü of andere, die den tuin ordineert, in deeze proportie een goed oordeel moét gebruiken. Veele menfehen willen, dat de groote van een kom moet
geproportioneert zijn naar de hoogte des fprongs, opdat, zeggen ze, het in de lucht gedreevene water, fchoon het door de wind bewoogen word, niet over de randt van de kom vliegt; dog ze bedriegenzig hier in, wanc hoe laag het water ook mag fpringen in een groote kom, zo zal de wind het water evenwel zeer verre wegdrij- ven, gelijk dit de ondervinding overtuiglijk leert ; men ftemt toe, dat het even zo onbekoorlijk is, een kleine dunne fprong in een groote kom te zien, als een zeer dikke en hooge in een kleine kom; 'er moet altijd, zo veel doenlijk, eenige overeenkoomst tusfehen de fprong en de kom zijn ; maar men kan de juiste proportie van de groote des koms, naargelang van de fprong, nietwel bepaalen, dit hangt af van de val en kragt der wateren, of van de ruimte, die het terrein tot de groote van de kom kan toelaaten. Ten opzigte van de diepte, die men de kommen gee-
ven moet, die is ordinaris 15 à 18 duimen, of ten hoog- ten 20 duimen ; deeze diepte is genoeg, om met de gieter .water te kunnen fcheppen, en'om den grond des koms voor fterke vorst te bewaaren. Als dezelve zullen die- nen tot rcfervoirs, of dat men 'er visfehen in wil onder- houden . gelijk men in de groote kommen ; vijvers, enz. gewoonlijk doet, dan moeten ze dieper zijn , van vier- en vijf voeten diepte; dit is genoeg, om 'er veel water in te houden, zo wel tot referve, als tot behoud en aangroei der visfehen; als mede, om 'er een klein fehuit- je in te kunnen hebben, dat men genoodzaakt is te hou- den , als 'er fprongen midden in een kom of yii'ver zijn om het opzetzel of de fprong pijp af te fchroeven , erj de vuiligheid weg te neemen, die het fpringen belet. Men moet ten opzigte van de diepte, vooral in agt
neemen, om niet over vier of vijf voeten te gaan, het zij dat het een canaal, vijver of refervoir is, want als dezelve dieper, bij voorbeeld agt tot tien voeten diep zijn, zijn ze gevaarlijk, en men heeft voorbeelden, dat menfehen bij het wandelen in zulke diepe kommen bij ongeluk gevallen zijnde, daarin het leeven hebben ver- looren ; zo dat dit eene zaake is, waar op men wel met prost behoort acht te flaan, en zorg te draagen , dat ee- ne zaake, die tot vermaak en' cieraad van de tuin gemaakt is , niet te eeuiger tijd moeijelijkbeid veroorzaake. Hoe men de water-kommen toeftelt, om ze goed en
wel digt te maaken, enz., hier van zal op- het artijkel KOM gefprooken worden. Op plaatzen daar veel water en afdragt van een hoogte
is, maakt men, behal ven de kommen, vijvers en water- fprongen, enz., ook cascades, water-boujf'ets, gouletten , enz., zo wel in de allées, als tusfehen de treppen of rampen en tegen terrasfen; en niets kan 'er aangenaamer en vermaakelijker zijn. De hoog-leggende kommen le- veren het water aan delaagere, endoen deeze fpeelen, 20 dat het ééne werk het anJer aan de gang houd. Daar was nog veel meer te zeggen over de water-
werken, |
||||||
FOtf.
Men noemt fpringende wateren zodanige, die zig in
het midden van een water-kom (basfin) om hoog verhef- fen, in fprongen offtraalen, opborrellingen, enz., tot ondeifcheid van de vlakke wateren, die enkel in canaa- len, vijvers, kommen en water-fpiegels, zondereeni- ge fprong zijn; welke wateren, fchoon een tuin aange- naamer maakende, dan wanneer hij geen water heeft, : egtergeen groote fchoonheid aanbrengen, om datzeal- tijd ftilzijn, en in dezelfde (laatblijvende, dentuinniet animeeren ofleevendigmaaken, gelijk de fpringende wa- teven doen. De leeveiidigè wateren zijn die, welke geduurig loo-
pen, en de fchoonfte van alle, wegens haare klaarheid; deeze gednurige beweeging maakt ze gezond, en zeer zuiver; zodanige zijn de kleine rivieren of beeken, waar van men canaalen en water-werken in de tuinen maakt; hier toe behooren ook de fonteinen die dag en nagt fprin- I gen.
De flaapende of ßilßaatide wateren zijn de onaange-
Tiaamfte van alle; dezelve worden dikwils vuil, groen- tgtig, en bedekt mee mos en vuiligheid, dewijl ze geen beweeging hebben; gelijk in de kommen die zelden fprin- gen, of in de vijvers, meiren en moerasfen; ze zijn ook onderhevig om in de zomer te bederven, en Hinkend te worden. Men kan de plaatzen tot fonteinen en kommen nietwel
vast bepaalen, want ze zijn overal van een goede uit- werking, én zo men ze overal konde plaatzen, zulkszou- de niet te minder zijn ; maar dewijl de onkosten vanbaa- te toeftelling zeer hoog loopen, en dat, hoe veel wa- ler men ook in voorraad hebbe, zulks echter niet genoeg te toe zou zijn, zo vermindert men haar getal veel. Gewoonlijk plaatst men eenkom op het eind of in het
midden van de bloemperken, op het gezigt van 'thuis, en op deeze plaatzen behoort men ook nooit te verzui- men, van ze te maaken, (zie plaat 30. fig. 1.) maar als men het fchikken kan, dat men 'er in de boiquetskm maaken, dit geeft een dubbelde bekoorlijkheid ; want be- iialven de aangenaamheid der groente, zijnde wateren aldaar als in haar middelpunt, en de groente der boomen haar tot grond dienende, doet de witheid des jvaters uit- fteeken; haar aangenaam gedruis en murmureering doen net oor meer aan,- door derusten-ecbo, die in hetbosch fieerfchen. -'. Men moet de fonteinen niet te digt bij het huis plaat
wn, om dat zïg in de zomer bedorvene dampen uit bet water verheffen, die aan de lucht een kwaadaartig- beid mededeelen, het welke aan de gezondheid nadeel d°en kan ; voegt hier bij, dat de dampen de muuren van eeo gebouw zeer vogtig maaken, waar door de behang- ze's, fchilderiien en meubelen van binnen kunnen be feven; men heeft ook dikwils nog het ongenoegen, om snagts de kikvorfchen , padden, enz. te hooien quaa- kev|. Alle deeze redenen zijn ook de oorzaake, dat men 'hans geen water-gragten om de landhuizen maakt, gelijk l'en voor deezen deed; en dat men die vanverfcheidene ™ae floten droog, of geheel digt gemaakt heeft. ■ / De gedaante der basfins of kommen is meest cirkel-rond,
hoewel men ze ook ovaalx agtkantig, langwerpig, en ™n andere gedaanten? maakt. Wanneer deeze kommen een zekere groote te boven gaan, noemt men ze groote Cateren, canaalen, fpiegels, vijvers, ineiren en nfer- Wat de groote der kommen betreft, kan men in het al-
Semeen zeggen, dat men bijna nooit in de groote uiis- |
||||||
FUN.
|
||||||||||||||||||||||||||
FON.
|
||||||||||||||||||||||||||
:fS2
|
||||||||||||||||||||||||||
* I verken, dog het gezegde is het voornaamfte, aangaande of meef buisjes na beneden in een kommetje geleid word
de water-werken tot vercierzel en vermaak der plaider- om daar uit te fpringen; en welke bak kan gemaakt wor'. tuinen:"Iemand begeerigzijnde, hier ©ver meer te wee- den, als men een berg of rots vertoont.dat het daarin •ten , gelieve in te zien Mariotte Traité du mouvement verborgen is ; een ander water-bakje moet beneden op ■des Eaux; en inzonderheid Belidor ArchiteBure hij- de grond zijn, om'c water door middel van een pijp weer draulique-, -en andere, in het voorgaande artijkel ge- 'te ontfangen, uit de kom daar het water uitfpiïngt; dee. meld. ze laage bak moet even zo veel water of beter wat meer kunnen bevatten als de hooge bak, maar men maakt ze °
ïîoe men een kleine Fontein kan vervaardigen. gewoonlijk plat of ondieper, en zo veel te wijder als de Begeert men in een kleine tuin digt aan zijn huis, het bovenfte, zo dat ze niet veel ruimte in de hoogte weg-
Tzij in de ftad of elders, een fontein of •water-fprong te neemt. Deeze bakken kunnen zodanig toegeftelt worden, |
||||||||||||||||||||||||||
hebben , zo kan zulks gefchieden op de volgende wij
;ze; men laat op een boven-kamer een vierkante water- zak maaken van lood of van fteen en cement; hier uit ieid men het water door een looden pijp in of langs de muur naar beneden, en vervolgens een voet of meer diep onder <le g-rond door, tot in een gemaakte kom van de tuin, of elders, daar men wil, dat het water zal fprin- -gen, alles met die waarneemingen en regels, die hier »vooren gezegt zijn , zo zat men aldus het vermaak kön- nen hebben, een fontein bij zijn huis uit zijn kamer te zien "fpringen. Men kan hierbij, als'er geen kosten •gefpaartworden, verfcheidene variatien maaken; bij ■voorbeeld, dat het water uit een beeid fpringt, of dat -het met verfcheidene fprongen fpringt; of dat het ■fpiingende water .in een verhevene kleine kom te rug valt, en dan daar uit in bakjes of fchelpen, uit de ee- ne in de andere ; en op veelerlei andere manieren , dat onze bepaalde kortheid niet toelaat, an het breede befchrijven ; maar men kan zulks bij de fchrijvers, •die opzettelijk over deeze ftofFe handelen, nazien ; en ■ook vind men bij de prent-verkoopers afbeeldingen van -allerlei fraaije vercierzels dei;fonteinen, water-vallen, ■enz.,' wij zullen hier alleen nog de volgende dingen aan- merken, naamelijk, dewijl de water-bak, zo wel alleen |
||||||||||||||||||||||||||
dat zedoor een bijzondere wijdepijp, die uit de beneden.
fte bak tot bijna aan de dekzel van de bovenfte gaat, communicatie van het water hebben, om, wanneer dé bovenfte balc door het fpringen ledig geworden is, het water uit dehenedenftebak weer ras in de bovenfte, door omkeering van de geheele fontein, te laaten loopen, ea dus het water weer te doen fpringen; maar dan moeten de bakken wel digt fluitende dekzels hebben. Of anders laat men het water uit de benedenüe bak, door middel van een kleine.kraan, wegloopen, en vult de bovenfte weer door een pijp aan, dat ras gedaan is : Deeze korte fchets zal hier genoeg zijn, om zig een denkbeeld van dier- gelijke fonteinen te formeeren, en dezelve te kunnen maa- ken , of ordineeren, en door een gefebkte hand doen maa- ken, en aan welke men, gelijk boven gezegt is, verfchei- derhande gedaante geeven, en dezelve ook op allerlei wij- ze verderen "kan. * FONTEIN-KRUID ; in't tatijn Potamogeton ; Font!-
nalis : Daar zijn verfcheidene zoorten van ; wij zullen maar eenigeder voornaamfte en bekendfte opnoemen. 1. Het Fontein-kruid met ronde bladen ; Potamogeton
rotundifolium ; ( Potamogeton foliis oblongo ovatispetioktis natantibus, Li NN. Spec. Plant.) 2. Het Fonteinkruid met hartformige fteng omvatten-
|
||||||||||||||||||||||||||
op zig zelf, als inzonderheid wanneer ze met water de bladen ; Potamogeton rotundifolium alterum; (Potamogi-
gevult is, een groote zwaarte uitmaakt , min of meer ton foliis cordatisamplexicaulibus, Linn. Spec. Plant.) naar dat ze groot is , dat men derhalven verdagt moet 3.-HetFontein-kruid met fmalleblinkende bladen; Po- weezen, dat het fondament , benevens de muuren en tamogeton foliis angustis fplendentibus; (Potamogeton fc- |
||||||||||||||||||||||||||
Uis lanceolatis planis in petiolos definentibus, Linn. Spec.
Plant.) 4. Het Fonteinkruid met langwerpige gekrulde en ge-
zaagde bladen; Potamogeton foliis crijpis ; (Potamogeton foliis lanceolatis altérais undulatis fenatis , Linn. Spe&
Plant.) 5. Het Fontein-kruid met langwerpige gezaagde bla-
den; Potamogeton longo ferrato folio; (Potamogeton feit' |
||||||||||||||||||||||||||
balken, daar ze op rust, fterk genoeg zijn, of zoda-
nig fterk bij het bouwen gemaakt moeten worden , om -dezelve te kunnen draagen. Om de bak met water te vullen moeten 'er een of meer
pompen zijn, om het water van beneden daar in te pom- pen , en weshalven 'er ook geen gebrek van water omtrent zijn moet. Men kan ook bet regen-water van het dak daar inleiden: Een zodanige bak kan ook dienen, om het huis
|
||||||||||||||||||||||||||
overal daar men wil, zo wel boven als beneden, met't is lanceolatis oppofitis fub-undulaLis,. Linn. Spec Plant)
noodige water te voorzien, door middel van pijpen met 6. Het Fontein-kruid met fmalle ftompe gras-bladen en kraanen , die men naar de bsgeerde plaats toe leid ; het platte ftengen ; Potamogetoncaulecompfesfo,foljogri>"ii- welke niet alleen zeer gerijflijk is, maar ook van veel nis canini; (Potamogeton foliis linearibus obtufis, «""'* nut kan weezen in gevalle van brand: Maar indien men compresfo, Linn. Spec. Plant.) |
||||||||||||||||||||||||||
7. Hetgetakte Fontein-kruid metlange fmalle puntige gras*
bladen-; Potamogeton gramineum ramofum; (Potamogeton foliisfetaceisparallelisapproximatisdiftichis, L1 ï^N.Sp11^ |
||||||||||||||||||||||||||
het buis boven met water voorzien wil, dan dient de
water-bak ook in het hoogde gedeelte van het huis te Eijn. |
||||||||||||||||||||||||||
Men mnaakt ook kleineponat'üe fonteintjes; die bij ge- Plant.) En meer andere,
iegentheid op de tafels van Vorsten en andere groote Hee- Befchrijving. Alle zijn ze waterplanten, die in het wa- ren gezet worden, om geduurende de maa'tijd te fprin- ter groeijen en daar in drijven; ze maaken lange dnnns gen, dat-heel vcrmaakelijk is., Deeze fonteintjes kunnen knopagti^e ftengen, waar aan ronde , of langwerpige pp'veelerlei wijze van gedaante en met allerleij vercier- brecdeof fmalle bladen groeijen, naar dezoort, boveng^ zels, als bergs- of rots-wijze, met grot- en mijn-werk. meld; aan de ftengen takken koomen vierbladige b\oj| fpiegels, enz. gemaakt worden ; maar alle moeten ze een men in min of meer lange airen voort, van een witte <^ water-digt vierkant of rond water-bakje, van hout of ko- roockgtige koleur, welke airen, terwijl ze bioeijen,2'o per, in de hoogte hebben, dat op een of meer pijlaars rust u\t het water verheffen, en op de bloemen volgen « en het fpring-water bevat.,-waar uit het-zelve dooi cene ongedekte zaaden. _T-.. :„ .p.-w, |
||||||||||||||||||||||||||
F0Ä. M
|
|||||||||
FON". FOR.
|
|||||||||
FORAMINA TRANSVERSALIA VËÜTEBRA-
RUM; dus worden de twee dwars-gatengenoemt, wel-
ke door de wervel-beenderen, ter plaatze daar zij met hunne uitfteekzels, op elkander fluiten, worden ge- vormt; Ioopende de zenuwen en aderen van het Ien- den-merg hieruit, dog de flag-aderen 'er in. FORAMINA TIJMFANI; dus word de hoornagtige
huid genoemt, welke den gehoor-trommel bekleed ; fchoon men op het uiterlijk aanzien niet zoude zeggen, dat deeze huid doorgaat is, zo is 'er echter zeker eene doortogt, dewijl men ziet, dat menfeben die onder wa- ter duikelen, water doorden buitenften gehoorgang ht den mond loopt ; men vind mede de zulken, die de ta- baks-rook uit de mond, in de ooren kunnen laaten gaan ; het een en ander heeft aanleiding gegeeven om te den- ken, dat 'er een gat in deezen buid moeste zijn; wor- dende dit ook door Teichmeijer en Rivinus ge- fielt. FORBICINA, zie OOR-WORM.
FORCEPS, in eenen ruimen zin genoomen, fs een
Tang, welke naar het bijzonder gebruik eenen verfchil- lenden naam verkrijgt, en om die rede zo verfchillend van gedaante is, dat men geen einde zoude vinden , wanneer men alle de tangen die in verfcheidene kons- ten, als van fmeeden, chijmisten, en diergelijken ge- bruikt worden, wilde befchi ijven. In de heelkonst ia de verfcheidenheid niet minder aanmerkelijk, men ge- bruikt ze tot hetukhaalen van tanden, van polijpi of flijm-proppen, van fieenen uit de blaas, van kogels, enz., waar van de bijzondere naanlen ontleent zijn , als polijpus-tang, fteen-tang, kogel-tang, enz. Forceps word hedendaagsch bij uitneemenhéid genoemt,
een tang waar mede men het geklemde hoofd van een kind in de geboorte vat, en voorthaalt; over het ge» bruik zullen wij handelen onder dat artijkel. De Profesfor Camper is in zijne 5de verband, gevoegt
bij de tweede druk van Mauriceau pag. 56. zeer uit- voerig en net in de befchrijving van dat werktuig, het welke eerst door Chapman in Engeland uitgevon- den, en door hem daar na medegedeelt is: De beroem- de Smellie heeft deezen tang merkelijk verbetert, en bekleed met leder, ook de hand-vatten korter, en de fluiting zo eenvoudig gemaakt, dat men 'er zig niet ge- noeg over kan verwonderen. De tang van Chapman is, fchoon een weinig ver-
fchiilende, echter door Alex. Buttée in de Geneesk. proeven van Edenburg, vol. 3. art. xx. tab. 5. fig. 4. zeer algemeen gemaakt, en merkelijk grooter dan die van, Chapman; de fluiting was met pen en gat, met een fchroef. De beroemde Levret Suite des Obf. fur lei caufes ÊP accidens de plufieurs accouch: laborieux heeft de historie van de forceps 1751. zeer breedvoerig ver- handele, en ook de gedaante verandert, te weeten krom. gemaakt, houdende nogthans de handvatten met ftom." pe haaken. De Heer Camper heeftvan S me ll ie's tang eene zeef
nette figuur gegeeven, ib. tab. 3. daar wij'den leezer .naat toe wijzen, gelijk ook naar het werk van Smel- lie zelven, zo wel den engelfchen druk, alsdeover* zetting. Smellie heeft tab. 17. 5. en tab. 35. in ze- keren zin de kromme gedaante niet verworpen, die'er Levret aan gegeeven hadde: In Londen zelve zijn'er die den tang van Smellie, op die wijze verandert, de voorkeur geeven, en niet te onrecht ; in zommige gevallen immers komt de kromme bogt te ftade, en bet A a perinxum |
|||||||||
- Plaats. Deeze planten groeijen fn Hoog- en Neder-
ßuitschland, enz. in de gragten, flooten, meiren en an- dere ftilftaande wateren , en dikwils in groote menigte ; zommigc zoorten worden ook in de rivieren en beeken gevonden. Eigenfchippen. Deeze planten hebben een verkoelen-
de verdikkende en zaamentrekkende kragt, en men agt ze'uitwendig dienftig tegen de jeukte en fcburft der huid; als mede tegen ontfteekingen, en heete gezwellen. FONTES, zie FONTEIN.
FONTES SOTERII, zie GEZOND-BRONNEN.
FONTINALIS, zie FONTEIN-KRUID.
FORAMEN; betekent in het algemeen, ieder gat
of opening. FORAMEN COECUM VATERI; is die natuur-
lijke opening op de rug der tonge, welke voor eene fpeekzel-gang word gehouden. FORAMEN IRREGULÄRE; is de opening in den
grond van het bekkeneel, waar door de inwendige krop- akr{yena jugularis interna), het bloed uit de holte van het dikke hersfenvlies (dura mater) bekoomt, en door welke ook de zenuwen van het agtfle paar, als mede de umus accesforius gaat. FORAMEN ISCHIATICUM; is een zekere ope-
ning in het bekken, die niet in het geheel door de been- deren , maar voorts door zekere banden (ligamenta) op- gevult is, en waar door ook de zenuwe en de overige vaten van het heupebeen (vafa ifchiatica) loopen. FORAMEN MAXILLARE, Superius, Inferius fcf
Acusticum, dus noemt men die openingen in de grond des bekkeneels , waar door de zenuwen, die zelfde naam voerende, heen loopen. FORAMEN OBTURATORIUM ; is dat groote
gat in het bekken, het welk overal rond en met een band is beilooten; leggende hier voor in- en uitwendig itflop-fpieren (musculi obturatores), en door welke de ßtp-ßagader(arteriaebturatrix), en de flop-zenuwe(ner- ws okuratorius) uitloopen. FORAMEN OCCIPITALE MAGNUM, is die
groote opening in het agterhoofd, waardoor zig het Udemerg in de pijpen der wervel-beenderen uitftort ; mede hebben hier de wervel-beetis-aderen (vents vertebra- Iti) en de nervus accesforius hunnen loop ; .gelijk- zoortige f aramina of openingen heeft men ook alomme over de vlakten van alle de beenderen, verftrekkende tot uit- en ingang der vaten. FORAMEN OPTICUM ; is het gat in het wigge-
foen (os fphcenoides), waar door de gezigt-zenuw in't °°g geleid word. , FORAMEN OVALE; eijwijze of ovaal-rond gat ;
aus noemt men in de ongeboorene vrugt, een bijzon- dere weg, welke tusfchen de benedenftc ftam van de nolle ader gevonden word, Ioopendeomtrent het heu- Je'tje,dat bij derzelver verdeeling is, onmiddelbaar in dezelve; in de long ader is het egter digt aan de lin- .cr kamer van het hart open, en heeft aldaar een vlies- lp. eveneens als een klapje, het welk de terugvloei- llng des bloeds belet, en het welk na de veilosfing dit Pt toefhiit; dewijl dit vliesje na de bevalling door het Woed, het welk door de longs ader vloeit tegens de »anden van het gat word gedrukt, groeijende hier door wn tijd aan vast ; het gebruik van dat gat beftaat om 't oloed , het welk van de benedenfte deelcn koomt, uit «e holle ader, -naar de linkere kamer van het hart door »e laaten. II Deil.
|
|||||||||
.'. lOR.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FOR.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
priiiaum der vrouwen word zo ligt niet beknelt, hôê' de befchrijving van deszelfs gedaante en maakzel, g^
wel dit door eene kundige hindkanvoorgekoornenwor- danig wij dezelve bij Willoughbij , Historia Pisciuta
den. cumfig.Oxon. 1686. ïn folio, vinden aangetekent; de fa.
De Forceps van Levret beftaat uit twee bladen of rel gelijkt veel na de f alm, is eerder lang als breed,
lepels, welke krom oploopen, en open zijn, lang 8 heeft een rondagtige korte kop met een ftompe (huit
duimen tot aan den as, breed 1 en drie-vierde duimen de gaaping van zijn bek is wijd, dekaakenzijn meteen
boven aan, de opening wijd 1 duim, lang 6 en een- enkelde rij tanden_ bezet, en aan het gehemelte zitten
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tweede duimen; deeze bladen zijn vóór rond, en ver
naauwennaar de handvatten, welke nederwaarts gaan,, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede twee evenwijdige rijen kleine tanden, mede ij
de tong meest met zes of tien kromme tanden gewa. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en in eenen haak eindigen, dat is, de punten zijn uit- pent; de oogen, die tamelijk groot zijn, zijn met eea
waarts krom geboqgen; zij zijn lang 7 en een half dui- zilveragtige geele regenboog omzet, hij heeft dubbel |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de neusgaten; zijn lighaam.dat dik is en in een breede
(taart eindigt, is met kleine fchubben, als mede met een huidbedekt, dierimpelagtig zitenzichgemakkeHikvan het vleesch laat affcheiden ; de koleur van'de rug is bruin |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iiien, de omgeboogen punten lang 2 duimen
Een van deeze bladen heeft eenen as, of pen, wel-
ke draaijen kan, met een hals, en boven een plat (luk; het andere blad heeft een gat, en een fchuif, fluitende |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in dien bals, zo dat men de bladen op een leggende , dog de visch groot wordende, is hij hier zo wel als op
dezelve (luiten kan ; de dikte der bladen is bijna een- de kop met veeie zwarte vlakken gefpikkelt ; de zijden vierde duims, de handvatten zijn mede van goed on- zijn met fchoone verrailjoen-rosde vlakken bezet, die eg- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter boven de zijlingze dreepen, welke zig van de kieuwen
tot aan het begin van den ftaai t uieftrekken, geelagtig zijn; op den rug heeft hij twee vinnen, waar van de laatste uit tien of twaalf (Iraalen beftaat, en met een aantal zwar- te vlakken is gefpikkelt; de agterfte vin is klein, zonder ftraalen aan de randen rood; de vinnen der buik, zijn geftraalt en geel of rooiagtig van koleur; de (laait die breeder is dan die van den Jalm, heeft ciïkelswijze to> fnijdingen, eu roode randen. Ds forellen worden hooger opwaarts in deEuropifche |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buigbaar (laai drie-zestiende duim dik
De verbetering van de fluiting is zeer aanmerkelijk,
want Cii/irMAN moest ze op een fchroeven, en dit is niet alleen ongemakkelijk, maar zomtijds ondoenelijk, gelijk Alex. Butter reeds opgemerkt heeft. De tang van Smellie wierd op tweederlei maat ge
biuikt, de een was lang n en drie-vierde, de ander 12 en een half duim, de handvatten van de kleinen 5 duimen, die van den groeten 4 en een half; de bla- den zijn recht, en beide gelijk aan elkander, 1 en drie |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jtgtfte duimen breed; de handvatten niet geheel van daal, en Aflatifche rivieren gevangen dan de Jahnen, zij zijn
hebben een hout-gevest, aan welker einde eene holle ongemeen vlug in het zwemmen tegen den droom aan, en kring is , om tot elkander gebonden te können wor- behoeven Wer in voor àz Jahnen niet te zwigten-, zij be- den, minnen de koude kille wateren, als mede die Iterk vlie« De eigentlijke bladen zijn mede doorgaat, en daan ten, en die welke een fteen of rotsagtige bodem heb- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hol tot eikander geboogen, zo dat de holle zijden vol-
koomen fluiten op de zijden van een eerstgebooren kinds hoefd; waar door ze volmaakt aan het oogmerk voldoen, het welke hier in beftaat, dat men het kinds hoofd hier mede zagtjes aangrljpe, als met twee handen omvatte, en voorttrekke, het welke door de handen zelven, als niet tocgekiaten wordende, onmoogelijk kan gefebie- den. Deeze bladen hebben digt bij het handvat eenen fchuins |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben ; men vind ze ook veel m de koude beeken.
De vangst der forellen gefchied even eens als die der
baarfen; het best is hier toe een betrokken lucht, en de morgenftond hoe vroeger hoe beter te verkie- zen , mits men maar de fteenen op den grond in het water kan zien; men moet in het visfehen tegens den droom opgaan, dewijl de minde troebelheid den visch doet vlugten, fchoon hij fpoedig weer na zijne rust- plaatze te rug keert. Met de hengel zijn kleine worm- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ingevij'.den groef, met een lip van daal, dces groef var. tjes het best, dog in troebel water, moet men groote
liet. andere blad, en dit grijpt het eerde blad , zo dat wormen kiezen ; ook is tot deeze vangst zeer diendig een ze onderling op elkarderen werken ; de bladen zijn met zéker vlieg haft of otvèr-aas genoemt, waar na zij zeeï zcem-leder bekleed, de hand-vatten met honds-leder, gretig zijn; in Ligzr Ncuv.maijonrustique edit.de Pap5 dus is 'er geen,klank, nog kwetzing te wagten ; mis- 1754. in $to. tam. 2. pag. 619. vind men de bereidin? fehien was het nog beter, de bladen met baai te dek- van diverfezoortenvankonst-vliegenbefchreeven,diea ken, op dat ze minder uitglijden, gelijk onder deRoon- bij verzekert zeer dienftig te zijn om deze visch te vangen, huiiiaanen de Heer Abr. Titsisig doet, dog dan is WiLLOuGintj in boven aangehaalde werk, zegt, dat nie» in Engeland zeer dikwils de forellen met de handel)
vangt, wanneer zij onder de wortelen van elz-en en wil- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen-boomen huisvesten; de visfcher'er als dan zo zagt-
jes bij koomende als heni iets doenlijk is, wrijft nul1 'den buik, en terwijl zij vermaak fcheppen dus geftreelt te worden, vat hij ze in de kieuwen. Hun xoeiiy fchijnt inverfcheidene water-infekten, wormen en klei- ne vischjes te bedaan. De tijd der voortteeling van de forellen is volgen»
zommigen in de maand October ; als dan verbergen zu |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijkel van GEKLEMD HOOFD.
Smellie heeft, gelijk gezegt is, zijnen tang ook
krom opwaarts geboogen, gelijk Levret, het welke in vee'c gevallen van nut zijn kan. FORCEPS DECEPTOR1A; zo veel als Bedrieg-
tang, is een heelkundig werktuig , wiens fcherpe dee'len verborgen zijn, om de lijders daar door niet af |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zig in zekere greppels, daar zij 'snagts met een ftk*»
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FOREL
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(ßahno maculis rubris, maxilh inferiore Jublongiore , ligtelijk zijn te ontdekken, en,dan met een fork of WÇ
Linn. Faun. Suec); is een zoete Avaters visch'onder de elger te deeken : Andere zeggen, dat zij in het ßu het gcflagt der Salinen behoorende; volgens Linn.'eus . den van September hun kuit fchieten, en men vint- heeft hij ds lengte van een tot twee voeten: Zie hier ook die hun voortteelings - tijd in de maand Decem" * ' • ' ■ . bepaa»eQj |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
} '
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FOR.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TOR. TOS.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-7SZ
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fcépaalen; waarfchijnîijk fpruit dit onderfcheid u'it de pharmacie, de geftalte der geneesmiddelen, alshetccne
verfchillende landaart ; denkelijk zal dit laatste ook in- vloeibaar, en het ander hard is. vloed op de koleur hebben, niet alleen ten aanzien van FORMICA , zie MIER. hun vleesch, het welk in de winter 't bleekst is , maar FORMICANS PULSUS ; deeze uitdrukking bezi'gü
ook uitwendig; immers ondervind men dagelijks, dat men, om een zeer flauwe ongelijkflaande pols, vaneen jn een helder water met fteen en zandgrond de visch veel ten uitterften verzwakte zieke mede te betekenen, blanker is, dan in flijkerige, möerasfige en turf-gron- FORMICATIO , dus word een zoort van wrat ge- den, daar ze volkoomen als zwart kan zijn. noemt, die de Grieken door /uvpu&ä* uitdrukten, 'tgeeji In een en dezelfde rivier, worden dikwils forellen van zo veel betekent als Verruca formicaria, of kruipende fcifchillende koleur gevangen, egter is dit onderfcheid" mier, hetzelve beftaat in eene verheeveneeneeltagtigc jo gioot niet, of men kan met zommigen van gedagten zwellinge, zwartagtig van koleur. gijn, dat de forellen enfalmen tot eenen dezelfde zoort FORM1X; is zo veel als Nolime tangere, of Esthio- van visch behooren, die waarfchijnelijk door vermen- menés, een kwaadaardig Ge/weer; zie GES WEER. ging in de voortteeling, een kleine verandering in de FORMULA; een Ordonnantie, Voorfchrift ofRecept ; geftalte ondergaan. , is een fchrift of briefje, daar een Geneesmeester de mid- Na het oordeel van de meeste fchrijvers, die over de delen opgeftelt heeft, die dooi\ den apotheeker zullen çisfchen gehandelt hebben, zijn de forellen de edelfte gereed gemaakt worden. onder de rivier-visfehen, ja met regt mag men hem een FORNIX; een Geweift; Welfzel; zie GEWELFT;
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorftelijke visch noemen
Rfize naar de Levant nederd. druk, Atnfi. 1727. in tfo. til deel pag. 103.) verhaalt, dat hij in een dorp aan den arm van den Euphraat gelegen, welke voorbij Elija |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de anatomie is het een mergagtig deel van het bek-
keneel, dat de naam van welfzel draagt, zijn aanvang neemende met twee wortelen bij hetweeragrige Iighaam , alwaar het digt bij de agter-hersfenen met het lange merg |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loopt, op eenige forellen onthaald wierd, die versch vereenigt word, maakende deeze twee met maikande-
gevangen zijnde, in water wierden gekookt, waar ineen ren vereenigde uitfteelszelen (frocesfi) het verwulft der handvol zout was geworpen, en dat niets bij de finaa- hersfenen uit. gelijkheid van deeze visfehen koste haaien : Zij moe- FORNUIS; in 't latijn Fornax ; is een zoort vankleï-
tcn versch gegeeten worden, dewijl zij niet alleen zeer ne oven, waar van men zig in de keukens bedient, tot |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fchielijk ftervcn, maar ook ras bederven; voor alle
zoort van geitellen is het een goede fpijze; en Athe- Kaeus Deinofophistarum noemt hem v^artiir of wel mitnde. Men bereid dezelve even eens als falm, het Ù] gekookt en warm gegeeten met een zuure eijer-faus, of koud met boom olie, azijn en gehakte peterzelie, «Is mede geftooft of gebraaden. |
't kooken of ftooven der fpijzen; ze zijn van gebakken
fleerien opgemetzelt tegens een muur, onder de grooto fchoorfteenen of elders, van 333 en een tweede voeten hoogte, hebbende in 't midden naar beneden een rond cijlindeifonnig gat van ongeveer een voet breedte, waar in de turf of kooien geworpen worden, en waarop men de casferollen, pannen of ketels op een Jaage drie voet |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men zegt, dat het poei*>r van de kaaken en tanden, zet; beneden in het gat, een voet van de grond, is een
iecr dienftig tegen het ujm-graveel is: Het vet van rooster van ijzere roeden die dwars over het gat gaan, te forel is ontbindende en verzagtende, goed voor de waar op de kooien koomen te leggen, en onder deeze llooven der tepelen, lippen en ambeijen. rooster is een klein asch gat in de muur , daar de asch , FORM; Forma, word het werktuig of gereedfehap die door de rooster valt,'er uitgehaalt word, enhetwel-
jenoemt, daar men iets in giet, het zij metaalen, was ke ook dient tot een togt-gat, om de brandfloffe te doen wandere harde fmeltende.dingen; als mede ookdaar men branden. Men maakt doorgaans 2, 3, 4 of meer fornui- ieiï mede afdrukt, of perst, enz. Jen 'm eenzelfde muur naast malkander, naar dat de huis- FORM-AARDE; hoe men dielbereld; zie op 't ar- houding groot is, en dezelve zijn zeer gerijflijk en ge-
tijkel GIETEN en MEDAILLE. makkelijk tot't kooken, dewijl de brandftofren 'er v/e\ in FORMAAT ; dus noemen de Boekverkopers de ver- branden wi!, en men de casferollen enz. 'ergemakkelijk op
fcheidéne groote der boeken ; het blad papier eenmaal, behandelen kan : Dezelve behooren op een heldere t^gevouden maakende vier bladz., is het formaat in plaats, voor de venflcrs gemaakt te zijn, en best is het ('J'!c; het blad in vieren gevouden maakt het formaat dat ze onder een fchoorfteen zijn, inzonderheid.als men '"4{o; en het blad in $to in tweën gevouden, maakt met rookende brandiloffen ftookt. "üformaat in $vo uit; daar is ook nog een ander ma- Men 'maakt ook kleine draagbaare/orm^/m, die van »1er.om het blad in 12e» te vouden, in i6en, in iZcn, fteenenin hout- of ijzer-werk op de hoeken, op de voor- ™ Hen, enz. gaande wijze, met een rooster en aseb-gat gemetzelt , «iökt aan, dat de formanten waar van wij fpreeken, zijn, omzeteplaatzen daar men wil, hebbende ten dien
^groote en kleine f"ormaaten onderfcheiden worden, zo dat einde twee ringen of handvatzeis aan weerzijden : Ook % ^cn zegt in groot folio, 'm klein folio, in groot quarto, heeft men gegootene ijzere fornuifen, in de gedaante van "Zo vervolgens : De groote of kleinte deezer formaa- hooge potten, met drie voeten , of die men op een treeft |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
? hangt van deverfcheidentheidvan het papier "af, de
vrm zeive zeer vee' 'n Sroote verfchilt.
rURMATlO ; Beeldir.g;< Vorming', betekent in het J,??.en> de vorming of gedaante geeving van iets ; ge- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zet: yan we]jre draagbaare fornuifen de C hijmisten en
Apotheekers zig veel bedienen.
FOSSA; betekent een Gragï, Caiiaal, Sloot of diepe
Greppel. FOSSiE SIGMOIDE-E ; zijn die kromme buizen of |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorbeeld een pottebakker de vaten, en een
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eeldh
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
out
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iver de beelden vormt; dus betekentformeeren genten, diein de flaap en agterhoofds-beenderen zijn in-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betel;
|
a's de gedaante gecven. In de Geneeskunde gedrukt, en waar in de f nus laterales, naar het foramen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ent formatie de afbeelding der vrugt in 's moeders lacerum loopen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FOSSILE; Fosßlia; Granf-ßoffen ; De If-fi off en; m
Aai het. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'Ê'ha;
|
ïBl
|
20 wel bij menfche» alp beesten; en in de
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
75* f 0& Jfög;
|
|||||||
het algemeen worden dus alle de zelfftandigheden ge-
noemt , die uit de ingewanden der aarde getrokken wor- den. Men onderfcheid twee zoorten van Fosfilia; i. die in
de aarde gevormt, en dus aan haar eigen zijn ; deeze worden Fosfilia nàtiva genoemt, en beftaan in aarde , fteenen, edel-gefteentens, crijftallen, metaalen , enz. ; 2. die niet aan de aarde eigen zijn, en welke de naam ven vreemde Fosfilia draagen ; deeze zijn lighaamen aan het mineralifche of groeijend rijk toebehoorende ; van dien aart zijn de fchelpen, de beenderen van visfehen en viervoetige dieren, de houten, planten, enz., die men in de ingewanden der aarde, alwaar zij bij toeval na toe- geraakt zijn, begraaven vind. Onder alle de verfchijnzelen welke de natuurlijke his-
torie aanbied, is 'er geene die de oplettenheid van haare onderzoekers meer na zig heeft getrokken, dan de ver- baazende menigte van vreemde lighaamen , die in de in- gewanden der aarde beilooten, en op deszelfs opper- vlakte verfpreid zijn; om te kunnen verklaaren, hoe- danig die zelfftandigheden gemeenlijk aan andere rijken toebehoorende, oa zo te fpreeken, als uit haar huis- gezin zijn gerukt, om naar het mineralifche rijk overge- bragt te worden, hebben zij onderftellingen gemaakt, en gisfingen gevormt, die de eene wel waarfchijnelij- ker als de andere, egtcr de zaak niet beflist : Het geen hunne meeste aandagt trekt en verwondert,is die vrees- felijke menigte fchnlpen en zee-lighaamen , waar van men geheele beddingen en groote hoopen in alle de be- kende deelen van onzen aardkloot vind; dikwils op een zeer verren afitand der zee, en zulks van de toppen der hoogfte bergen af, tot in de diepfte afgronden der aarde toe : In der daad, zonder uit Europa te wijken, leve- ren 'er ons Frankrijk , Engeland, Duit se hl and, Italien, enz. levendige voorbeelden van. De omleggende oor- den van Parijs zelven verfchaffên onuitputbaare groeven van bouw-fteenen , welke-alleenlijk uit fchelpen fchij- nen zamengeftelt te zijn. Men heeft in het algemeen overvloed van redenen om te denken, dat alle de kalk- agtige aardens en fteenen, dat is te zeggen de zulken , die zig door de kragt van het vuur, in kalk laaten ver- anderen , zodanig als de verfcheidene zoorten van mar- mers, de kalk-fieenen, het krijt, en?.., hunnen oorfprong aan fchnlpen verfchuldigt zijn , welke allengskens in de ingewanden der aarde vernielt, en als uit inalkanderen gefmolten zijnde, door een zoort van kleef-fioffe (glu- ten) op nieuw zijn verbonden en als in malkanderen ge- pakt, en het de min of meerdere trap van hardighéid en confidentie heeft doen aanneemen, die wij 'er in ver- merken. Deeze uitgeftrekte beddingen van delfbaare fchnlpen
•zijn altijd evenwijdig (parallel) met den gezigteinder (ho- rizon); zomtijds zijn 'er verfcheidene laagen, de eene van de andere door tusfehen-beddingen van aarde of zand gefcheiden: Het fchijnt niet, dat zij als bij toeval en in het wild op de verfchillende gedeeltens van onzen aard- klootzijn verfpreid, nog geworpen geworden; wantdaar zijn'er, die zig altoos bij malkanderen bevinden, en vreezeliik groote en uitgeftrekte verzamelingen uitmaa- ken. Het lijkt mede als of de dieren, die deeze kal- ken-hutjes bewoont hebben, als in een zooit van huis- gezin leefden , en onder malkanderen eene focieteit uitmaakten. Eene zaak weerdig om op te merken, is, dat volgens de waarneemingen der beste natuurkundigen, de fchelpen en zee-lighaamen, dis in onze landen ge- |
|||||||
vonden worden, geenzins tot de zeen van onze dimaa;
ten behooren, maar hunne leevendige geiijkftaltige niet gevonden worden, dan in de Indifche zeen, en. die van andere warme landen; eenige weinige van die dieren welke men in alle landen ontmoet, en bij deeze fchell pen vind, bewijzen niets tegens deeze algemeenewaar- neeming : Daar zijn 'er verfcheidene, waar van de lee. vende geiijkftaltige, ons ten eenemaalen onbekent zijns dusdanig zijn de ammons-hoorns, de belemniten, anomim enz., insgelijks is het ten aanzien van verfcheidenep/a^ ten , houten en beenderen gelegen, welke men in de boe- zem der aarde gedolven vind, en die insgelijks niet ir» onze climaaten fchijnen t'huis te hooren. In de vroegfte tijden der aloudheid had men al aange-
merkt, dat de aarde een groot aantal zee lighaamen be- iloot; dit gaf oorzaak te denken, dat zij eertijds vooj een bedde der zee moeste verftrekt hebben: Hetfchijnc dat zulks het gevoelen van Xenophanes is geweest ; Herodotus de fchelpen, die indegebergtens vanZsgyp-. ten gevonden wierden, in aanmerking neemende, was van gedagten, dat de zee dit land oudtijds had overftroomt; dit zelfde was ook, volgens Straso , het gevoelen van Eratosthenes , die ten tijde van Ptolom;eus Pui- lopator en Ptolom.ïus Epiphanes leefde: Men ge- loofde zulks ook ten tijde van Ovimus , die- op eens bekende plaats in zijne Herfcheppingen XVde. te^zegtj Vidi ego quod fuerat quondam folidlsfima tellus,.
Esfe f return. Vidi f ait as ex aquore terras, Et procui à pelago conclue jacuêre marina, &c. Dit was mede het gevoelen van Avicenna en anderege-
leerde Arabieren; dog niet tegenftaande hetzelve zoal- gemeen onder de ouden verfpreid was,- wierd het in het vervolg vergeeten, ende waarneemingen omtrent dein- tuurlijke- historie wierden in de volgende eeuwen vanoti' wetenheid, ten'eenemaalen onder ons verwaarloost. Wan- neer de waarneemingen op nieuw een aanvang begosten te noemen; waaren de geleerden, aan wien- de PeripM- tifche wijsgeerte eene vreemde manier van redeneerenhad ingeboezemt, van gedagten, dat de fchelpen en andas vreemde lighaamen , die niet tot de aarde behooren, door eene boetzeerende kragt (vis plastica) of door een a/g'- meen verfpreid zaad (femina £ƒ vis feminalis) geyonnt waaren : Waar uit men ziet, dat zij de gedolvene zsi- lighaamen, niet anders dan voor fpeelingen der natu"' aanmerkten, zonder op de volmaakte overeenkomst_tö letten , welke tusfehen die zelfde lighaamen uit 't biu- nenfte der aarde getrokken, en andere iighaamemder zee> of tot het dieren- of planten-rijk behoorende, heerschtc ; overeenkomst die alleen in ftaat moest geweest zijn oD1 hun de oogen te openen , en hunne dwaaling te doen zien ; men bemerkte egterdat'er fosßlia of gedolvenelig' haamen waaren, aan welke men die forming niet k°s v toefchrijven, dewijl'er duidelijk eenwerktuigeiijk maa»' zei in befpeurt wierde. Reeds in het begin der XVIde eeuw waaren 'er egt »
verfcheidene geleerden , aan wiens hoofd men ^RK^' tor kan plaatzen, die de zelfftandigheden der f0SJ' ' die niet natuurlijk of oorfpronkelijk aan da aarde Del'° ren, inaanmerkingneemende, bevonden, dat zij zw* ne volmaakt« gelijkheid en overeenkomst met an. Sre.i*jj haamen der natuur hadden, dat zijniet meert wijfie'■ . af het was de zee, die ze aldaar gevoert hadde; e wyl men geen waarfchijnelijkcr oorzaak van dit ven« >^ |
|||||||
FÔS,
kloste uitdenken aïs de algemeene zondvloed, zo wier-
i aan dezelve alle de zee-lighaamen toegefchreeven, die „ig op den aardbodem bevinden. Burnet het fijfiema ofgevoelen van Cartesius volgende, heeft getragt te verklaaren, hoedanig deeze groote omkeering is toege- gaan, en van waar die oneindige menigte wateren zijn loortgekoomen die deeze algemeene overftrooming ver- oorzaakt hebben : De Helling van Burnet reden geeven- de op wat wijze de zond-vioed heeft kunnen gebeuren, verKlaarde geenzins hoedanig dezelve de zee-lighaamen had kunnen aanbrengen, die men zo menigvuldig op den aardkloot verfpreid vind : Woodward dagt me: een geestige vinding, dog die bij ongeluk geenzins ftrookt met de waarneemingen, die men gelegentheidheeft ge- had om te doen, te vervullen, het geen aan de befpiege- ling van Burnet ontbrak ; hij beweerde, dat alle de deelen van den aardkloot, die niet werktuigelijk waaren, volkoo- mentlijk door de wateren van den zondvloed, waaren ge- weekt , opgelost, en tot een zoort van pap gemaakt, en dat alle dewerktuigelijke zelfftandigheden na eenigentijdin die wateren opgehouden te zijn geweest, allengskens ge- ijkt waaren, en eindelijk tot de diepte geraakt, als elk 'na de evenredigheid der zwaarte natuurlijk moeste doen: Ditgevoelen wierddoor een groot aantal natuurkundigen gevolgt, en onder anderen door de beroemdeScHEUCiiZER. Egter valt het zeer bezwaarlijk om te begrijpen,, dat de tijd der duuring van de algemeene zondvloed, vol- doende geweest zij, om een klomp van dien aart als den aardkloot is, tot een zodanige trap te verweeken, als het Woodward voorgeeft: Behalven dat, zo bewijst de ondervinding, dat de zee-lighaamen, die men in het binnenfte der aarde vind, 'er geenzins bij geval in ge- worpen zijn, dewijl 'er zoorten zijn, die men altoos ds eene bij de andere ontmoet ; ook vind men die lig- haamen niet zodanig geplaatst, dat zij, namaate van hun- ne innerlijke zwaarte, gezakt zijn; dewijl men dikwils in de bovenfte beddingen van een grond, zee lighaamen ontmoet, die ongelijk veel zwaarder zijn , dan die men in laager beddingen vind : Eindelijk worden ook zomtijds zcemvaare lighaamen gevonden, met anderen-vermengt, die veel ligter zijn. Verfcheide natuurkundigen, zonder de gevoelens van
Burnet over de oorzaake der zondvloed, nog de ftel- ftng van Woodward, te omhelzen, hebben echter die algemeene overftrooming van wateren, als de oorzaak aangemerkt , die de vreemde lighaamen in de ingewan- den der aarde hebben gevoert ; hunne gedagten is, dat door eene verandering in de plaatzing van 'swaerelds be- E'm af, de zee met geweld op het vaste land heeft kun- nen worden geworpen, die zij volkoomentlijk over- woomt heeft, en dat zij op die wijze de voortbrengze- len>t die haar eigen zijn, beeft aangebragt. _ Niet tegenftaande men door de Goddelijke openbaa- rmge volkoomen overtuigt is, over de wezentlijkheid van den algemeenen zondvloed, door wat middel God ait ook mooge uitgewrogt hebben, fchijnt het echter zonuer krenking van de eerbied, die wij aan het getui- fc.eD'i der,.neihgü bladeren verfchuldigt zijn, aan een na- ™urkundige geoorlooft, om te onderzoeken , of de zond- 'oed de weezentlijke oorzaak der verfchünzeleh is , loTlu"1 V,i' fprse!cen' £e meer> dewijl 'erin het ifle
2jg Moses ten deezen opzigtc niets word gezegt, en aardkî" ^ï" |lin^erPaaJen opdoen , omtegisfen, dat den heöle°0t' f!l'?lven de zondvloed, nog meermaalen ge- veranderingen en overftroomingen heeft onder- |
|||||||||
FOS. FÛT. FOU.
|
|||||||||
t&
|
|||||||||
gaan: Dit gefielt, is 'er reden om tegelooven, dat het
niet aan de vloed is, waar van Moses fpreekt, die maar eenigen tijd heeft geduurf, dat men de zee-lighaamen. is verfchuldigt , die in de ingewanden der aarde ge»- vonden worden. In der daad, de verwonderenswaar- dige menigte fcheipen en andere zee-lighaamen, waar mede de aarde vervult is, geheele bergen die 'er bijna eeniglijk van zijn zamengeftelt; de wijduitgeftrelïte en altijd evenwijdige legginge der bedden van deeze fchul- pen,de vreesfelijke groeven van fchelp-fieenen ; dit al- les fchijnt een zeer lang verblijf en zelfs dat van ver» fcheidene eeuwen der zee-wateren aan te kondigen, en niet een voorbijgaande overftrooming van eeniga maanden, zo als wij de zondvloed bij Genesis cap. vu. en vin. befchreeven vinden : Indien buiten dat da delfbaare fcheipen door eene fchielijke en geweldig© overftrooming, zo als die der zondvloed, aangebragü waaren, zo moesten alle die lighaamen ontegenzegge- lijk door malkanderen en verward op de vlakte des aard- bodems geworpen geworden zijn , het geen met de on- dervinding en waarneemingen ftrijd , zo als wij hes rede aangemerkt hebben. Eindelijk, indien zij op zulk een wijze aangebragt waaren, zoude men ze eerder in de dieptens der valleijen , dan in de bergen moeten vinden; onderwijlen befpeurt men bijna altoos het te* gendeel. Uit dit verhandelde ziet men ligtelijk , dat het ge-
voelen-der ouden, die gelooft hebben , dat de zee eer- tijds heeft geftroomt, daar nu het vaste land is, hee geen wij bewoonen, wel het waarfchijnelijkfte en aan* neemelijkfte is: Alle andere Hellingen, zijn aan on- verwinnelijke zwaarigheden onderworpen, die men niet in ftaat is op te losfen, of zig door te redden. Zie ook DELF-STOFFEN, MIJN-STOFFEN en VE&- STEENINGEN. FOSSOR, zie GRAAVER.
FOTUS, zie FOMENTUM.
FOUINE ; ook wel Foitane genoemf; zie ELGER'.
FOURRAGE; Voeder; in een algemeene zin, word
door dit woord alle de kruiden verftaan, die tot voedzel van zulke dieren verftrekken, welke zig met de voort- brengzelen uit het groeijende- rifk geneeren. In een bijzonderder zin, begrijpt men'ér enkelhet
voeder der paarden door, zo als hetgras, iïooij, ftroo, haver, boonen, zemelen, enz. ; het is in deeze laatfta zin, dat wij hier âe fourrage zullen verhandelen, en zulks wel inzonderheid tot de betrekking van de invloed die het zeive op de gezondheid, k-ragten en ziektens der paarden heeft. Goed voedzel matiglijk gegeeven, brengt veel toe om
inempaard, zo als in alle andere dieren, een juiste evenredigheid tusfehen dévaste deelen en de vogten fe onderhouden ; uit deeze overeenftemming volgt een fris^ fche en duurzaame gezondheid; daar in tegendeel hët fiëgte voedzel die onderlinge evenredigheid beroert, waar van eene menigtegevaarlijke en zomtijds doodelif- ke ziektens het'gevolg zijn. Het zijn die ziektens wel- ke-onze naukeurige aandagt hebben gaande gemaakt, om derzelver aart en oorzaaken na te gaan ; en 't is inge- volge hunner verfchijnzelen of toevallen (fijmptomato ), hunne voortgangen, en de aandoeningen dié zij op de in- gewanden van het paard verwekken, dat'vvfj de meeste dier ongevallen aan een zuur,fcherp enzamentrekkend, ineen woord verderflijk voedzel, zomtijds door de ver- menging der fourrage, en ook veeltijds door haare be- A a 3 der. |
|||||||||
FOP1.
juncago, wild vlashuid, groote madelieven, duivels-bect
aardmosch, paardebloemen, polei, rietgras, water-look en wilde klaver. ■ . De derde of laatste clasfis, bevat zodanige planton
die verderfelijk gijn voor de gezondheid van 't paard en die men .als zo veele vergiften moet aanmerken ; die krui. den zijn de wolfs-wortel, alie de zooi ten van wolfs-^M of wratten-kruid, gods-genade, de wilde dragon, per. fik-kruid, thlaspi, thora, duivels-melk, J'ardonia, e„ eindelijk de wetj-hanevoct, welke in het latijn de naam van ranuneulus pratenfis 'draagt. Deeze kwaaddoén. de kruiden met de anderen afgemaait, vermengt, gs. droogten zaamen vergadert zijnde, beneemen aan h« dier't middel om ze te kunnen onderfcheiden, en de keu- ze der goeden van de kwaade te doen ; het bijt onvet. fchillig in de ftapel hooij die het voor hem heeft, met min of meerder gretigheid, ua maate de honger hem dringe Het dier een zekere hoeveelheid van die kwaade kruiden gegeeten hebbende, krijgt fnijdingen in de ingewanden van verfcheidene aart; zijn zij winderig , zo zwelt hem de buik tot een buitengewoone trap, en indien hij de win- den niet loost, fterft hij binnen korten tijd ; zijn deeze fnijdingen ftuiptrekkende , als dan gaan zij gepaart met eene verftopping-die zo geweldig is, dat de lavementen geen de minde vrugt doen, om hem ontlasting te verwek- ken, en deeze toevallen zijn bijna altoos doodelijk, zom- wijlen zijn het nieren-weën die ophouding van watene wege'brengen , ongemak, hetwelk dooreene ontfteekiüg of verzweering aan de krop der blaas, of wel aan des- zelfs fluitfpier word te wege gebragt; voorts ontdaan'et nog andere ongemakken door,- die verfcheiden zijnra den aart der ftoffen die ze voortbrengen. Het firoo is een zoort van founage zeer nuttig voo:
veele huishoudelijke dieren; het dient bun tot twee ge- bruiken, namentlijk tot ftrooijing en voedzel; en zowel in het eene als 't andere is 't van veel nut voor de paar- den : Die welke men 'er het meeste in plaats van hooij mede voed, zijn zulke paarden welke, of om hun geitel, of uit oorzaake van de oeffeningen die zij verrigten,een flapper voedzel als het hooij is, vereifchen ; onder dee- ze behooren de paarden, die van natuuren dik en vet zijn, als mede de zulke die weinig gebruikt en meesttot vermaak dienen ; aan dusdanige paarden moet men maai zeer weinig hooij geeven , en in het geheel geen aan zul- ke die kortademig zijn , en met eene long-ontfteekingg2' dreigt worden. De Spanjaarden en veele andere zuidelijke en ooster-
fche volkeren , geeven aan hunne paarden niets aridersal« ftroo, om reeden dat deeze gewesten weinig hooij ople- veren : Hun ftroo is zeer kort, dewijl het door de?a«r- den en muil - ezels verbrijzelt word, met welke zij ge' woon zijn hunne graanen te dorfchen, op eene daar toe bereide vloer, die in het opene veld vervaardigt word. Het ftroo door onweer tegens de grond geflagcn, °'
in de tijd der inoogfting nat geborgen zijnde , is ecn zeer verderfelijk en onfmaakelijk voeder voor de paat' den. ■ Op verfchillende wijzen word het ftroo aan de paat'
den gegeeven ; de Nederlanders en Duitfchers zijn g^ woon het zelve zeer fijn te fnijden , gebruikende tot dien. einde een werktuig, dat daar toe opzettelijk ' vervaardigt, als dan word dit ftroo met zemelen, Wï , of veld boonen gemengt. De haver is zonder tegenfpraak , het beste en voop
naamfte voedzel der paarden; daar zijn 'er twee z°° ' |
||||||
ftf FOU,
dervinge -hebben toegefchreeven. Tic paarden zij'n.nim-
mer blootgeilelt om kwaad voeder te gebruiken, dan in hun ftaat van bedwang, namentlijk wanneecr zij op ïtallen zijn; hunne vrijheid genietende, en in de velden of bosfchen weidende, wagten zij zig wel om kruiden te giazen, die nadeeligvoor hunne gezondheid kunnen Zijn; hunne natuurlijke ingeeving of neiging (infiinSt) is hunne geleidfter, en beftiert hunne lust na die krui- den,-weike tot hunnen onderhoud dienftig zijn. ' Ge- heel anders is het geleegen 'in de tijd van hunne flaVer- nije; zij zijn verpligt zig te voeden met het geen de blinde beftiering en zuinigheid van den mensch hun be- reid en aanbied: De nooddruft dringt hun meestentijds, het voedzel te nuttigen dat hun nadeeligis, en hun àangeboorenc lust door de honger geprikkelt, heeft geen vrijheid van keuze, bij gevolg hoewel geneigt de mensch ook moeste zijn, tot behoud van dit zo behulpzaam ilier, brengt hij in veele opzigten tot zijne vernieling toe, door de flegte zorg die hij draagt, om hem goed voeder te verfchafFen : De fehaarsheid van fourrage, eene verkeerde zuinigheid, en de vervalfching van het hooij, door de baatzugt der kooplieden, veroorzaaken , dat de paarden veeltijds met muf of verrot hooij gevoed worden , 't zij dat zulks is te wege gebragt door flegt cn.regenagtig weder ten tijde der inzameling, of wel dat het op de zolder bedorven zij ; dit verdorven voedzel verwekt na een zekeren tijd de fchurft, de vaarnen, het vuur, en zomtijds zelfs den kwaaden droes: Die zoort van ziektens welke hunnen eerften oorfpong uit een bederf der vogten trekken, door flegt voedzel te wege gobragt, worden meest befmettelijk , verfprei- . den en vermeerderen zig, en verwekken degrootfte ver- woestingen in de legers, in de fteeden en in de velden. De vermenging van zommige planten met de fourrage is niet minder verderflijk ; van deeze vermenging wor- den ook dikwils kwaadaartige ziektens gebooren. Het hooij is 't gemeenfte voedzel der paarden, entef-
fens ook dat geene, waar op het meeste moet gelet wor- den. De verfchillende zoorten der planten, welke in de velden en weiden groeijen, en tot de zaamenftelling van het hooij behooren, kunnen in drie verfcheidene clasfen gefchikt worden: De cerfte behelst die, welke goed- doende, fmaakelijk, verfrisfende, voedzaam, bevogti- gende en verzagtende zijn; van dien aart is de zwarte Jacea, de veld-grasfette (pinguicula), welke zijne bladen voor de inzaameling van het hooij verliest, maar wiens takken zig onder de fourrage vermengt, en de baßs van het beste hooij is, voorts pimpinel, kleine madelieven, hoef- iladen of paards-klauw, ronde ratels (pedicularis) , -alle zoorten van hondstand, de beide zoortcn van paarde- flaart, geitenbaard of reinette , fcabiofe of fchurftkruid, hanekammetjes, boonkruid of fatureij , kleine cheiidonium en de veld-klaver ; indien het hooij niet als van dusda- nige kruiden zaamengeftelt was, men het zelve op zijne 'juiste rijpheid maaide, dat is te zeggen voor dat het op de fteel gedroo^t is, en dat het mooglijk was, het zelve bij droog weder te zwcelen en in te zamelen, zoude 'er voor het paard geen heilzaamar voeder uit te den- ken zijn. De tweede zoort-of clasfis der planten die in de wei-
,'tïen gevonden worden, geeven hooij dat van minder hoe- danigheid is als het eerfte, dog egter niet fehaadelijk Voor de gezondheid der paarden : Deczc planten zijn de wilde peen, bolkens-kruid, oogentroost^ de verfcheide zcor- fen vzn fentaphijlloides, St.Jacob's-kruid, hals-kruid, |
||||||
f&Bï
ten van , îlâamelijk de witte en de zwarte; de laatstge-
noemde is de beste, inzonderheid , indien de korrel wel gevoed is, blinkende, vaneen goed gewigt, en zonder vermenging van flegte graanen , wiens planten men veel- tijds onder de haver ziet groeijen ; ook moet dezelve ffel gewonnen zijn, en geen bederf', hetzij op het veld 0f op de zouder ondergaan hebben. D» vcld-boonsn worden ook tot voeder der paarden ge-
bruikt, het zij op zig zelf, ofwel, gelijk du Engelfchen doen, grofjes gemaalen zijnde, en 'er brood van gebakken ; dog het veelvuldig gebruik van boonen is voor de paar- den fchaadelijk, dewijl zij 'er dampig en benauwd van worden. Op veele plaatzen in Vrankrijk en elders, verftrekt
het burgundisck hooi, of de rups-klaver tot een goede en voordecligc fourrage voor de paarden ; deeze geeft veel meer als de gewoon e weide, dewijl dezelve drie- maaien in een jaar gemaait word, de eerfte inzameling is uitneemend voor de paarden, de tweede zo goed niet, en de derde is niet te gebruiken, dan voor het hoorn- vee. De zemelen kan men mede tot een aanbangzel van de
fourrage rekenen;, het zelve is het magerfte en aardag- tigfte gedeelte der weit; men geeft het aan zieke paar- den, en aan de zulken die tot purgeerên bereid worden; ook dient het wel tot lavementen. De zemelen zijn bevog- tigende, verfrisfende en verzagtende; niaar oud gewor- den, krijgen ze een kw'aade fmaak, deszelfs wezentlijk spilt vervliegt, en de oüeagtige deelen worden fcberp, ook willen de paarden het als dan geheel niet nutti- gen. Alle versch ingeoogité fourrage deugt volltrektelijk
»iet voor de paarden; dewijl dezelve op de zoudérs hun- ne laatfte trap van rijpheid moeten bekoomen , en die |
||||||||||||||||||
TRA,
|
||||||||||||||||||
W9
|
||||||||||||||||||
voordeelen verfchaffen; dit onderwerp vereischt zo veel
te meerder aandagt, dewijl het van het uiterfte belang is, tot behouding en gezondheid van die onder alle de dieren, waar van de mensch de meeste hulp en verlie- ting trekt. Zie ook WEIDE. • ° FRACTURA OSSIUM; eenFnSuur; Beenbreuk'
is, wanneer eenig been in het menthelijke lighaam ge- brooken is : De beenbreuken zijn zefchbnderfcheiden zo dat men 'er weinige vind, die met maïkanderen volk'oo- men overeenkoomen : Men onderfcheid ze gewoonlijk in 't algemeen, zowel volgens derzelver gedaante, als ten opzigte van de beleedigde plaats en haare toevallen; want ten i. aangaande de gedaante, word een breuk ge- noemt, een regte of fchuinfe of naar de lengte gekloof- de breuk, (ook fisfura en asjeralis ,) of met ver« plettering , als het been in flukken of tot gruis ver- plettert is; ten 2. ten opzigte van de plaats, kunnen dezelve zijn in de arm of been, bekkeneel, ribben, enz. of in verfcheidene deelen te gelijk ; ten 3. ten aanzien der toevallen, zo kan 'er zomtijds bij zijn een wonde t ontwrigting, ontfteeking, zwelling, ftuip-trekking, enz.; op alle welke omftandigheden een Heelmeester nauw- keurig heeft agt te flaan. Men kent de waare breuken zonder wonde, als het
deel ongelijk is, of dat het vooruitfteekingen of holten» heeft, en dat men eene geluidmaaking in dezelve ge- waar word, als men ze met de hand beweegt,- alsme- de wanneer het been zijne natuurlijke gedaante niet heeft, en men niet daar op ftaan, of 'er de natuurlijke beweeging mede maaken kan ; maar als 'er een wonde bij de breuk is, ontdekt men dezelve ügtelijk door her gezigt en gevoel ; dog een breuk of fcheur naar de leng- te, word men bezwaarlijker gewaar, en kan niet dan .'.oor de ongelijkheid des beens naar de lengte, en doo« |
||||||||||||||||||
volniaaking kan niet dan door eene natuurlijke bewee-
jjingworden veroorzaakt; als mede ten aanzien van de kavcr door het roeren met de fchop, om daar door aan deeze graanen de vhigfte deeltjes te benoemen, die fehaa- delijk voor de dierlijke huishouding zouden zijn. Indien de nieuwe haver op de zouder aan het gisten
ofbroeijen raakt, zo broeit zij insgelijks in het lighaam Van het paard; haare vuurdeeltjes gevoegt bij de zuure en viugge loogzouten, verwekken een fcherpte in de jj°2teii, die tot een oorfprong van veele ziektens ver- wekken ; zijnde in waarheid wel zo gevaarlijk niet, a's °e zuften, die dpoi bedorven haver zijn ontitaan, maar' echter altijd te vreezen. Wij hebben gezien , dat «p natuurlijke en door het geval gefchiedende vermen- S'ig van goede en kwaade kruiden, zeer gevaarlijk voor f.P^'rïen is ; men begrijpt buiten dat de groote zwaa- S"e|«, die 'er in is gelegen, om de landen en weiden, »! !enaadelijke kruiden, die 'er in groeijen , te zui- , ren', 'ntusfehen is het menfcbelijk vernuft al zo verre L , '. ^at men in zomrnige plaatzen van Vrankrijk t0J;'*'eiden van burgondisch hooi en haanekammetjes Joen VCn ^ °nS Zlet mCn Ilet z0!nt'i^s van kla\er
belan' , u^e men vlet ™n de geené die een wezentlijk «ai | 'ieDhen tot inzaarneling van zuiver hooij, kun- L,J^?ri*;'!!en . om daar door aan. hunne paarden het ||^™aite voedzel te verfchaffen; dat zij onder de krui- iclasfi-Qie llcc hooij" uitmaaken, geen andere als van die len a:11amen > die wij als de beste en heilzaamfle heb- riüiden ^eWCezen ' en 7'!'S van Scene an.dere zaaden be- im j °m niin|ie weiden te bczaaijen? de keuze zou
|
de daar bij zijnde zwelling en pijn gekent worden.
De oorzaake van een beenbreuk is in het algemeen
een uitwendige kragt on geweld, het zij op wat wijzede- zelve werken, door een flag, val, drukking,enz.: De zwakke gefteltenisfe der beenderen doet 'er veel toe, dat ze door een niet heel flerk geweld ligtelijk gebroo- ken worden; welke zwakheid kan natuurlijk zijn, of voortkoomen uit doorvreeting des beens van fcheur* buit, jicht of vuile ziekte : Dog men meent ondervon- den te hebben, dat een been kan gebrooken worden, niet alleen door uitwendig geweld, maar ook door con- vidfien, gelijk zulks in de Mifcell. nat. curiof. dec. V. ann. II. obferv. -".25. en in Murai.t Chirurg, obfery, 158. pag. 461. & feqf- ge toont word. De gebrookene beenderen worden nooit weder vol-
koomen zaamen vereenigt, ofgroeiien nooit weder te zaamen in haare zelfïïandigheid , gelijk de vleeschwon- den , maar daar groeit uit de einden der gebrooken© beenderen een callus of weer om de breuk, waardoor ze in de uiterfte oppervlakte weder zamen vereenigt worden, zodanig, dat de vereeniging zeer hard'of vast is, en het been eer wederom op een andere plaats .zon- den breeken, dan in de oude breuk. Wat de geneezing betreft, dezelve gefchied niet zee?
bezwaarlijk, als de breuk overdwars en ftomp, of maar een fisfuur is, of als 'er maar kleine beenderen gebroo- ken zijn,, en de tijder jong en gezond is; dog bezwaar- lijker word hij geneezen, als de breuk voorvalt in groo- te beenderen, en zulks te meer , als hij digt aan de ge- wrigten gebeurt, of verzelt is met zwaare kneuzingen- der zenuw- en pcesagtige deelen; of dat 'er te gehjk |
|||||||||||||||||
^bezwaarlijk, nog kostba
|
aar van zijn, en groote
|
|||||||||||||||||
een
|
||||||||||||||||||
L
|
||||||||||||||||||
|Co FRÄ. FRA.
|
||||||||||||||||||||
men legt 'er een pleister op van rams-vel gemaakt, of
een oxijcroceums-pleister, hoewel zommige de pleisters
als onnut en dikwils zeer fchaadelijk, afkeuren, om dat ze de onzigtbaare uitwaasfeming beletten, en daardoor inflammatie en koudvuur kunnen veroorzaaken ; dog als men een pleister gebruikt, moet het zelve zodanig ge. legt worden, dat het deel waar in de breuk is, nietten eenemaalen daar mede bedekt worde, maar dat 'er een tusfehenruimte, van een duim breed, tusfehen de twee einden van den pleister blijve, om de onzigtbaare uit- waasfeming niet te verhinderen: Het verband moet niet al te flap zijn , op dat de beenderen niet weder uit haa- re plaats zouden geraaken ; nog ook te vast, om den toevloed van het voedzel niet te beletten , en pijne te verwekken,- zodat de zwagtels te pasfe vast moeten wee- zen, echter meer drukkende op de breuk zelf, dan el- ders, op dat die "bevrijd worde van de toevloed der vóg- ten. Dog om dat de zwagtels alleen te zwak zijn, om de
beenbreuk vast te houden, zo word het been gejpalh; naamel ijk men ltgt eerst compresfen rondom de breuk, en liet geheele lid overlangs, dog niet digt aan , maar een ■ringerbreed van malkanderen ; en over deeze tompnsjiti legt men fpalken van bord-papier, of van berken-hast, die men naarde gedaante van de breuk ombuigt, endai met bandenbekwaameüjk, dogniet al tefterk,vastbid, zo dat ze het deel geenzins drukken, maar het als onbe- weeglijk en in zijn behoorlijke gedaante bewaaren. Vervolgens moet het verbondene lid wel geplaatst wor-
den , en geduurig zeer ftil rusten in een kusfen, hetzij te bedde leggende, als het een breuk aan het been is, of het lid in een band drängende, indien de breuk a den arm of hand is, enz., op dat de natuur den cëm voortbrenge; en men opent het verband niet voor den derden dag, ten zij de lijder 's anderen daags na 't kg* gen van het verband, groote pijn en drukking gevoelde, het welke aantoont, dat het verband kwalijk gelegt, es 'er daar door zwelling en ontfteeking ontftaat ; in welke» gevalle het verband zonder vertoeven moet los gemaft en op nieuw beter en losfer gelegt worden ; het.twK' de verband op den derden dag, kan men laaten legge™ tot den zevenden dag, ten zij het de jeukte, ontfteekingi pijn, of iets anders verhinderde; dus houd men rrrajet losmaaken en op het nieuws verbinden om den vierden dag aan, tot dat de ce.llus volkoomcn gemaakt, en de beenbreuk geneezen is, het welke vroeger of laster g5" fchied, naar de aart des lids en deomftandigheden; <jos gemeenlijk gefchied zulks binnen den twintigften en"eJ tigften dag, een weinig min of meer : Maar als dan ti»°l |
||||||||||||||||||||
een aitleding bij is ; of als het been ïn ftukken ver-
morzelt is ; of dat 'er een groote wonde bij is ; of als ze bij.zieke of oude lieden voorvalt; of bij zwangere -vrouwen, bij welke kundige Heelmeesters , onder an- dere Hildanus, waargenoomen hebben, dat de ge- brookene beenderen niet weder door een callus zamen- groeijen , zo lang zij zwanger gaan ; waarvan na alle waar- Xchijnelijkheid de reden is, om dat de geheele nituur, bezig zijnde met de maaking van de vrugt, de ftoffe. die anders tot 'het maaken van de callus geëigent is, naar de lijfmoeder zend, en de gebrooken beenderen verzuimt : Voorts worden de been.bmi.ken bezwaarlijker geneezen in de winter, dan in de zomer, als mede wan- neer de herftelling der beenderen niet fchielijkgefchied, maar lang uitgeitelt blijft. De geneezing der beenbreuken in het algemeen, be-
ilaat eensdeels in de zamenvoeging en vereeniging van het gebrookene been, en anderdeels in deszelfs toehee- Jing en zamenlijming; het eerde gefchicd door een kons- tige handgreep van een kundig Heelmeester, het zij met de handen, of met een chirurgieaal inftrument , glosjocomiuin genoemt , om de gebrookene beenderen weder in haar regte plaats en aan malkander te brengen; her tweede gefchied a:leen door de natuur en deszelfs natuurlijke balfem, waar door een callus gemaakt word, die het gebrookene been vast zamenhoud: Echter kan de Heelmeester hier in de natuur te hulpe koomen, het zij door de natuurlijke gemaatigtheid van het deel te be- waaren, en de ontfteeking of andere toevallen, die de natuur in haar werk kunnen ftooren , af te weeren. Het eerlle werk des Heelmeesters is dus, om dege-
irookene beenderen in haare natuurlijke plaatste heiftel- ien; dit gefchied niet bezwaarlijk, wanneer de been- deren niet of weinig uit haare plaats zijn geweeken; dog bezwaarlijker word zulks verrigt, als 'ereeneuitledingbij, oft eene deel van het gebrooken been voorbij het andere gefchooven is ; want in zodanige gevallen moet 'er eene fterke uitrekking met de handen, of door middel van ee- nig werktuig, in het werk gefielt worden, om, het zij voor eerst het uitgeweeken lid (als zulks 'er bij is) we- der in het lid te brengen, of om de over malkander ge- fchoovene beenderen weder te regte te zetten ; en hoe fchielijker de reflauratie of hertelling gefchied, hoe be- ter, omdat 'er anders zwelling en ontfteekingbijkoomt, die de herftelling belet, tot dat dezelve door bekwaame middelen eerst weg genoomen is, waar toe zeer dienftig zijn goede brandewijn, of geest van aard-wormen, van terpentijn, tinäuur van St. Janskruid, enz., waar mede men het wacht. Als 'er eenige ftukken van het been afgefchilfert zijn ,
die met de andere niet kunnen zamengevoegt worden, moet men dezelve aanftonds bij het eerfte verband weg- neemen, en tot dien einde, als 'er geen wonde is, een opening door incifie gemaakt worden ; of, zo 'er eene is, en deKclver lippen niet verre genoeg van malkanderen zijn, moet men dezelve grooter maaken. De beenderen nu vereenigt zijnde, moet men zorg
draagen, dat die wel vereenigt en in een goede legging blijven; hierom word 'er een goed verband van zwag- tels vereischt; dog eer men dezelve om het gebrooke lid legt, is het, om de toevloed van vógten en ontfteeking af te weeren, en het bezeerde deel te verfterken, diens- tig, dat men 'er een dubbelde linnen doek, in wateren azijn, of in roode trekkende wijn bevogtigt, oplegt, of |
||||||||||||||||||||
de lijder het nog maar weinig, en maar allergsk
|
volk»0-
and |
|||||||||||||||||||
beetjes en voorzigtig gebruiken, tot dat bet been
|
||||||||||||||||||||
me
|
||||||||||||||||||||
Tegens de jeukte, welke ontftaat door dat hetverban
|
||||||||||||||||||||
de uitwaasfeming der dampen verhindert, waai''00 ,.
|
||||||||||||||||||||
ang ftil ftaande, fcherp en bijtend worden,en
er dikwils onverdraaglijk valt, is zeel' d'ens f'
ö ' . . . i ...... «ait' |
||||||||||||||||||||
zelve
den lijde |
||||||||||||||||||||
dat men het deel onder hetver binden met laauv ■"'"'
ftooft, het welke de ftoffe, die de jeukte veroorzaa^ doetuitwaasfemen ; of zo het deel deeze ftooving n«' laat, dan moet men het lid over den damp vaD *$. water houden; inmiddels moet men den lijder 'iet,^iai. wen verbieden, vermits zu'ks zeer kwaad is, en j0g ven de afwrijving van het vel, groote piin venr'>,';i;h» zo 'er evenwel door anvoorzigtig krauwen eene;' ßdij |
||||||||||||||||||||
I'RÄ. FRA. 5-^j
|
|||||||
tHaanis, word die ookgeneezen door de ftoo ving met
lauw water, en een fmeering van ceruis-zaif oiwitte cum- fer-zalf, enz. liooint 'er eene zwelling en ontfteeking met pijne bij ,
moet men het verband ten eefften los maaken, en met een vierdubbeld doekje opleggen, water met azijn ge- mengt, oiroode wrange wijn; of eenpijnftiliende en ver- drijvende ftooving uit maluwe-, heemst- en viole-bladen, fcordium, vlier-bloemen, camille-bloemen, roode roozen , enz., in zoete melk of dun-b'iergekookt, en het lijdende deel moet niet, of maar zeer los verbonden worden, tot .dat de ontfteeking verdweenen is, Tegens de kramp is dienllig, eau de la reine,geest, van
aardwormen, olie van lavendel, wijnruite, barnfteen, enz., waar mede men het lid wascht of fineert. Om de callus beter te doen groeijen, Iaaten zommige
Heelmeesters de lijders foupen eeten, daar bladen van agrifiionie en wal-wortel in gekookt zijn ; of ze geeven bemgeßooten been-lijm of watfteen Qofteocolla) met vleesch- zoup in, en leggen 'er die ook van buiten om , gemengt met wasch-pleister: Dog andere verwerpen die dingen als onnut en ijdel, dewijl het maaken van de callus, en de vereenigingen der gebrookene beenen, alleen het werk der natuur is; maar een goede dieet ofleevens- wijze is hier zeer dienstig ennoodig, en den lijder moet :rig inzonderheid onthouden van wijn, fterke dranken en vit vleesch, dewijl bier door niet alleen rouwe zappen, maar ook ontfteeking veroorzaakt word; hoewel na ver- loop van tien dagen de ontfteeking zo zeer niet meer te vreezen is ; flijmagtige fpijzen zijn hier de lijder diens- tig, als van gort, rijst, kalfs-pooten en koppen. Jndien het bloed des lijders niet wel geftelt, of de-
zelve zugtigis,dan zijn inwendig dewonddranken,van roede zuiverende kruiden dienstig, als uit agrimonie , wenprijs, fanikel, fcordium, betonte, gulden-roede, bloe- fti van Si. Janskruid, van walkruid, enz. Men kan den lïaer ook Iaaten gebruiken,geprepareerde kreefis-ocgen, ti'.etdrijvcnd fpies-glas, gebrand hertshoorn , geprepa- ttttde barnfteen, enz. ; of het volgende poeder; neemt gepareerde walfteen, twee drachmen; zweetdrijvend ft'U-glas , geprepareerde barnfteen , van elks twee fcru- pAs,enfaff~raan, een half fcrupel ; maakt'er een poe- der van. Indien de beenbreuk vergezelt is met een fterke kneu-
smg of wonde , of dat 'er het koudvuur gevreest word, Moeten dezelve behandelt en geneezenworden, gelijk °P die artijkels te zien is. Wanneer de gebrookenejbeenderen niet wel zamen-
gevoegt of gezet zijn, zo verkrijgt het lid zijne joori- Se gedaante niet wederom , maar dikwils een wanftalti- ëp°fkromme gedaante, en ook word deszelfs bewee- gmg en gebruik dikwils daar door min of meer belet, of aaar ontftaat een mankheid in het gaan, of de aanvat- tmgworJin de arm belet; hierom moet de Heelmees- ter kundig en oplettend in het zetten en behandelen van . kreuk zijn ; en ook moet de lijder het geneezene lid, niet voorts, voor dat de callus wel hard geworden is, al te veel te laste leggen, met het zelve fterk te be- legen , 0f daar op te ftennen en te gaan, als het een been is ; waar door het lid insgelijks kan mis- t!™t - of krom worden. , uit zij hier genoeg gezegt over de beenbreuken in
'algemeen: Daar zijn nog veele bijzondere breuken, , lalven die aan de armen en beenen, als van de fckou- tr' hand tri voet, kniefchijf, fchenkel, dije, neusteen- li Deel.
|
deren, kâake-been, bekkeneel, borst-been, flentel-bstn,
ribben, rugge-graad, heilig- enftaart-been, enz., wel- kers geneezing wij alle aan de goede kennisfe en op- lettenheid der Heelmeesters aanbeveelen. FRAGARIA; Aard-beften; Aard-beijen; wij hebben
onder deezetitel rede van de aardbeftën gefprooken, maar wij moeten hier nog de bezondere zoorten en e.enige an- dere dingen wat nader melden en befchrijven. Men heeft 'er de volgende zoorten van. 1. De gemeene wilde Aard-befte, Fragaria vulgaris ;
(Fragaria flageüis reptans, Linn. Spec. Plant.) 2. De groote Engeljche Aard-befte; Fragaria fruUu
parva pruni magnitudine. 3. De groote ronde Engeljche Aard-befte ; Fragaria.
friiilu globofo majore favisftmo. 4. De Virginijche of Jcharlaken-roode Aard-befte.
5. De heel groote kantige -Aard-befte, of Aard -befte
van Chili. 6. De heesteragtige Aard-befte; Fragaria arborea , flo-
re herbaceo, Zanoni; {Fragaria caule ereUo fuffritico- fo, foliis hirfutis, Linn. Spec. Plant.) Befchrij ving. Hoedanig deeze planten groeijen, is be-
kent genoeg, ze brengen alle bladen aan lange ftengen voort, die uit drie geaderde bladjes beftaan ; uit de wortel febieten in het voorjaar dunne ftengetjes, waar aan na bovenwaarts witte vijf-bladige bloemtjes op ftee- len voortkoomen , wraar na ronüagtige vlcefchige en zappige vrugten of befiën volgen , die meest rood of ook wit, en volgens de zoort, van verfchillige groote zijn, wel- ke vrugten het zaad op haare oppervlakte draagen. De planten maaken veele over de grond kruipende ranken, die in haare knoopen of leden, wortelen en nieuwe blad- fpruiten maaken, en dus veele nieuwe jonge planten voortbrengen. De wilde aard-befte brengt meesttijds kleine vrug-
ten voort, maar die in de tuinen geplant wordende, veel grooter word, en veele houden deeze 'wilde aard- beften voor de fmaakelijkfte , inzonderheid die in het wild groeijen. De tweede en derde zoort, brengen veel grooter vrugten voort, en zijn derhalven veel in agting,. inzonderheid de derde zoort , die draagbaarder is en fmaakelijker vrugten geeft dan de tweede, welke heel groot kunnen worden, en derhalven waardig zijn voor andere geplant te worden. De vierde zoort brengt ook fchoone vrugten voort,die fcharlaken-rood en fmaakel ijk zijn, wes- halven ze mede ook in agring is. De vijfde zoort geeft heel groote vrugten, die zomtijds de groote van een ooker-noot of klein hoendereij kunnen verkrijgen, maar zijn kantig en zomtijds platagtig van gedaante en bleek- rood van verf; dog nebben geen verheeveneen maareen laffen fmaak, daar en boven is deze zoort zeer onvrugt- baar, en geeft zomtijds geheel geen vrugten, inzonder- heid als ze in een opene plaats op fterke zon ftaat, maar ze draagt beter wanneer ze onder de fehaduwe van boo- men in een kleijagtige grond groeit, en 'er weinig zorg voor gedraagen word, dan alleen om de planten van het onkruid fchoon te houden ; ook is ze draagbaarder, als op een andere vreemde plaats gebragt word, voornaa- melijk in de eerfte jaaren; ze is derhalven weinig waar- dig om gekweekt te worden, dan alleen om haare buiten gemeene grootheid, waar door ze het oog voldoet en de tafels opfehikt; deeze zoort is kenbaar aan haare bla- den, die grooter, dikker en hairiger zijn, dan die van de andere zoorten. De zesde zoort heeft heesteragtige ftengen, waar aan de bloemen en vrugten voortkoomen, B b en |
||||||
m&
|
||||||||||
1&
|
||||||||||
FRÄ.
weer luchtende. Vervolgens graaft men in-de maand V
miarius of begin van Februarius rondom de broeiberg een greppel, van een paar voeten diepte en ook zo veel breedte, 'hierin brengt men verfche ftrooagtige paarde, mest, en zet die ordentelijk op , gelijk men een broei, berg maakt, dezelve behoorlijk trappende, op dat hij niet te veel zakt,' en men zet hem aldus zo hoog, dat hij mefde bovenkant van de houten broei-bak omtrent gelijk is. Deeze mest heet'wordende, zal de aarde van de broeiberg, daar de aardbefie-planten op geplant (laan, aliengskens verwarmen, waar door de planten aan dé groei raaken; maar op dat de mest de aarde zo veelte | beter zou kunnen door-warmen, zo moet de broei-b; niet al te breed zijn, en maar ongeveer drie voeten br< te hebben ,• en als de mest na eenige tijd koud word, moet men dezelve rondom tot aan of een weinig in de grond wegneemen, een gedeelte daar van in de grond laatende zitten, en weer andere verfche mest in de plaats doen brengen en opzetten, zo als de eerfte reis : Voorts moet men de bak met luchtgêeving, vogt en dekking voor de vorst, enz. behandelen, als in de eerfte manier gezegt. is. , De goede uitilag van deeze vervroeging hangt,ge. lijk die van andere vrugten, af, van de bekwaame getem- perde warmte der aarde en bakken, en goede agtllaara; op de luchtgêeving, bevogtiging op zijn tijd,'enz. Zie T hier over het artijkel BROEI-KONST. De zoomiI welke 't bekwaamfte tot de vervroeging zijn, zijni'1 eerfle en derde zoort. Eigenfckappen. Dat de aardbefiën een aangenaameverj
vervrisfehendo en verkoelende vrugt zijn, hebben wijl op het artijkel AARD-EESIEN reeds,gemeld,. als«! de waar toe zo wel de plant als vrugten verder difr nen. FRAGIFER ; Aardbefie draagend, of de vrugten d
na gelijkende ; gelijk bij voorbeeld de fpinachia fn fera ; fpinafie met vrugten als aarbefien. FRAGMENT ; betekent afgebrookene ftukken va
ftofFen ; bij voorbeeld Fragmenta coralliorum, afgebroo- kene ftukken van corallen. Ook word 't woord Frag«» ta gebezigt, om een onvolmaakt gefchrift of manufcripli dat niet voltooit is, daar mede aan te toonen. FRAGMENTA OSSIUM; Splinters van gekoM
Beenderen; deeze moeten bij de geneezing weer in hal' re plaats gezet worden; maar als ze in het geheel ofte' grootften deele van hun been-vlies berooft zijn, w. moeten ze weggenoomenworden; groenende dan in!*1 plaats een callus aan, die door oplegging van dun?' ftaagen lood moet gedrukt worden, ten einde 'er 5* been-biobbel (exostofis) uit ontftaan, gelijk anders 1| gebeurt; en het welke inzonderheid in de breuken* bekkeneels noodig is , wanneer de fpünters op de-* mater leggen, of door dezelve in de heisfenen,gera* zijn ; in welk geval de irepaneering noodig is. t>e si' ettering brengt de verborgene fpünters genoegzaam v° den dag, weshaiven men zig hier nooit moet ovC"1 ft2n- *
FRAGMENTA PRETIOSA; dekostbaareFnS^
ten; hier door verftaan de Drogisten en Ap°*
kers, de ftükjes of brokjes van deèze vijf E^tjs&J
ten, als de Robijn, Saphier, Smaragd of Emeraui, * 8K
en Hijacinlh ; welke ftukjes van deeze fteenen ?jrsy
als ze van de flijpèrs en juweliers tot een rege!'"i! ^
gedaante gebragt worden, en die haare nuttigheid *
Geneeskunde hebben. Zie op ieders artijkel. ,,
mAMBOOSE; Frambtfis; Bmnhos met r«»«"^;
|
||||||||||
fen waar tusfchen bladen groeijen , dog is Wer 'te lande
weinig bekent,■- : Plaats. De eerfle wilde zoort groeit in Hoog- en Ne-
derDuitsshland , Frankrijk , Engeland , in bosch- en zandagtige plaatzen, en is die zoort, welke men ge- woonlijk of meest in-de tuinen kweekt. De tweede en derde zoort zijn uit Engeland gebragt. De vierde zoort groeit natuurlijk 'mVirginien. De vijfde zoort heeft de Heer Fres-ier, .fransen Ingenieur, uit Chili eerst-in "Frankrijk gebragt, van waar ze verder in Europa ver- fpreid is: De groeiplaats van de zesde zoort is onbe- kent, en zal waarfchijnelijk in Italien zijn. Kweeking. -Hoedanig de aardbefiën gekweekt wor-
den is op dat artijkel aangeweezen; wij moeten hier nog iets melden van het vervroegen der aardbefiën, dewijl het aangenaam is, deeze en andere vrugten voor de ge- woonlijke tijd te hebben. |
||||||||||
Hoe men de Aardbefiën kan vervroegen.
Neemt in het begin van de maand Augustus goede
fleurige aardbefie-planten, die eens vrugten gedraagen heb- ben, uit de grond, en plant ze in 'bekwaame groote potten, van ongeveer 10 duimen wijdte, en even zoveel hoogte , twee â drie in een pot ; zet de potten daar rta voor eerst wat in de fchaduwe, tot dat de planten aan de groei zijn, waar na men haar meer zon laat genie- ten , en dezelve met het noodige vogt moet onderhou- den, op dat ze voor de winter wel in de potten bewör- telen : Wanneer het dan fterk begint te vriezen, zet men de potten in huis, dog op een luchtige plaats, om ze alleen voor de ftrengfte vorst en fcherpe winden, fneeuw, enz. te bewaaren, maar zo dra het niet langer vriest , moet men ze weder buiten zetten, of haar ten minften door opftelling der glafen veele verfche lucht geeven; het welke ook bij vorstig weer over dag'ge- schieden moet, als het helder zonnig weer maakt. Vervolgens moet men in het begin van de maand Fe-
Iruarij, een run-bak aanleggen, van verfche run, (zie hoe zulks gefchiet op 't artijkel RÜNBAK en RUN- KAS); waar in men de potten met de planten naast en voor malkander ingraaft, tot op de helft van haar hoog- te, en men beftopt ze rondsom losjes met run, maar naderhand, als de warmte der run vermindert, kan men ze tot boven aan de rand met run digt heftoppen : Al- dus zullen de planten door de warmte van de run met der haast aan de groei koomen, vervolgens bloeijen en vrugten geeven ; maar men moet zorgvuldig agt flaan , om de bak over dag min of meer, naar de gefteltheid des weers , door opzetting der glafen met ftelhouten, te luchten , en dezelve 's nagts voor vorst, regen of fneeuw te dekken; ook moet men de planten op zijn tijd hst noodige vogt geeven, en.'er de ranken, die ze voort- brengen , wegneemen ; op deeze wijze zal men in April en Maij febóone aardbefiën kunnen hebben. Andere manier van vervroeging.
Zet de aardbefie-planten, van zodanige hoedanigheid als ' boven gezegt is, in het begin van Augustus op een kou- de broeiberg, daar reeds vrugten opgeteeltzijn, in rijen, op zes aagt duimen afftand en in het verbandj begiet ze vervolgens en maakt 'er wat fchaduwe over -, tot dat ze bewortelt en aan de groei zijn : Wanneer het dan in de winter begint fterk te vriezen en fnceuwen, zet men 'er de broei-bak met zijn glafen op, en dekt ze wat voor de vorst en fneeuw, dog over dag dezelve bij goed |
||||||||||
r
|
||||||||||||||||
FRA.
ttn • Hinne-leßen ; 'm 't latijn Äu5w idatis : Men vind
je volgende zoorten van dit heesteragtig gewas. i. De roodeFramboos; Rubus idceusJpinojusfruiïum-
Ifo '• (Rubusfoliis quinato-pinnatis tematisque, taule acu- Uato, petiolis canaliculatis, Linn. Spec. Plant.') 2. De roode laate Framboos; Rubus idceus Jpinojus f ru-
ßu rubra Jerotino. 3, De witte Framboos; Rubus idceus Jpinojus Jrutlu al-
to. 4. De Framboos zonder doorns ; Rubus idceus lavis, vel
nimfpinojus.
5, De Americaanjche ruikende Framboos vanCornutus;
Ruins odoratus Cornuti; (Rubus foliis fimplicibus palma- tis, ca.uk inermi multifolio multißoro , Li NN. Specie: Phnt.) Beschrijving. De eerile drie zoorten fchieten jaar-
lijks nieuwe fcheuten uit de wortel, van vier voeten en meer hoog, waaraan bladen aan lange fteelen groei- jen, die uit vijf of drie langwerpige gekertelde bladjes bellaan, veel gelijkende naar die der bramboozen, maar zijn niet zo rouw en ligter-groen van verf; ook zijn de ftengen en takken met geen zo fcherpe, maar zagter doorns tat; aan het bovenfte der takkenkoomen witte vijf- ige bloemen op fteeltjes voort, die aan een hooft- fteel zitten, waar na vrugten volgen, die uit kleine ron- dekorrels te zamengeftelt zijn, en degedaantevanèraira- kozen oïmoerbefiëri hebben, maar rood of wit vankoleur, en zeer aangenaam van fmaak zijn : De tweede zoort verfchilt van de eerfte meest alleen, dat de vrugten laater rijp worden, dog de vrugten zijn iets don- kerder rood. - De vierde zoort verfchilt van de voorige meest al-
leen, dat ze geen doorns heeft. De vijfde zoort heeft ook geen doorns, maar veele ge-
palmde bladen aan de ftengen, en brengt ook veele bloemen voort, die een aangenaame reuk hebben ; dog de vrugt is van geen gebruik. Plaats. De vier eerfte zoorten groeijen natuurlijk in
Hocg-Duitschland, Engeland, Frankrijk,-enz. op berg- 'gtige plaatzen, in de heggen en elders ; dog de derde en vierde zoorten zeldzaamer. De vijfde zoort is uit Cana- <fain Europa gebragt, en word alleen uit liefhebberij in de tuinen gekweekt; maar de drie eerfte zoorten worden Veel in de moes- en andere tuinen voortgezet, wegens de vrugten. Kweeking. Deeze gewasfen worden alle gemakkelijk
vermeerdert door uitloopers of wortelfpruiten, welke jaarlijks uit de wortel in menigte voortkoomen ; die men in het voorjaar los graaft en verplant, daar men begeert. ■™en plant de drie eerfte zoorten gewoonlijk op bedden «tweerijen, op twee voeten afftand vanmalkanderen, °'men zet ze in rijen naast bedden , of op andere plaat- 2en. daar het te paskoomt. In de herfst of vroeg in 't Voorjaar fnijd men alle de oude dorre fcheuten, die den voorgaanden zomer vrugten hebben gegeeven, bij de portel weg, en men behoud 4, 5 tot 6 van de fterkftejon- jje fcheuten, die men tot op omtrent drie voeten inkort, ™ dezelve aan een daar bijgeftookene paal, vab^âVvoè- W hoogte, met wilge tienen vast bind ; de overige zwak- ' fcheuten geheel bij de wortel wegfnijdende : Daar na oet de grond tusfehen de ftruiken omgeroert worden , |
||||||||||||||||
FRA.
|
||||||||||||||||
?Tî
|
||||||||||||||||
of vier Jaaren nieuwe, planten zet, omdat de oude plan-
ten allengskensflegter vrugter geeven : Ze willen best tie- ren in een losfe wat zandagtige grond, die niet te vog- tig is, want in ftijve en natte kleij-gronden aarten ze niet wel. Eigenjchappen. Deeze vrugten, te weef en van de drie
eerfte zoorten, zijn verkoelend, en zeer hartverfter- kend, ze temperen de hitte en drift des bloeds, en zijrt derhalven zeer dienftig in neeteen galagtige kpprtzenen buikloopen, ze ftillen den dorst, verkwikken en ver- fterkenhet harte; men gebruikt ten dien einde de Jijroop of geleij, of andere confituuren daar van, of men bereid 'er een julep van ; men maakt 'er ook een esjentieel zout van, dat zeer verkoelende en dorstftiüende is: Voorts word 'er ook een aangenaame azijn van bereid , welke dienstig is in flauwtens en zwakheden van het hart: De Jijroop en het geleij worden van het zap der f'ramboozen bereid op dezelfde wijze, als die van de aalbeßen; ook maakt men dezelve dikwils van de beide zappen, onder malkanderen gemengt, van elks even veel zäp neemen- de, of wat minder van het framboozen-zap : Voorts wor- den 'er nog meer andere aangenaame dingen van bereid, die we zullen gaan aanwijzen. Een floofzel van f ramboozen te maaken.
Om ze te ftooven met zuiker, neemt een half pond zui* ker, en laat ze in een pannetje kooken, tot dat ze als veeren wegvliet; dat kunt gij weeten, als gij een'weinig zuiker met den fchuimlepel opfehept, en 'er zagtjes van onderen tegen aan blaast, en als gij ziet, dat de zuiker wegvliegt als veeren, gooit 'er ras een pond wel gelee- zene en gantfche f ramboozen in ; neemt terftond de pan van het vuur, laat ze een kleinen tijd dus ftaari, en fchud de framboozen heel zagtjes in de pan om ; laat ze dan , zo gij wilt, nog eens opwellen, en koud geworden zijn- de, brengt ze op tafel; de framboozen zullen dus heel blijven, en'er fmaakelijk uitzien; om ze nog fchoonder te maaken, vergeet ze niet wel te fchuimen, het zij met papier, of met een fchuimlepel. Frambvoze-moes te maaken. •
Neemt tot twee pond beste framboozen, een pond zap van aalbejtën, laat het te zamen kooken tot dat het dik word-; neemt dan vijf vierendeel geraspte broodziiiker, •en roert 'er die onder, en laat het zo kooken, tot dat het wel dik is ; het omroeren niet te verzuimen, op dat het niet aanbrande ; dan doet men het in potjes of thee- kopjes; is zeer fmaakelijk. "Andere laaten de framboozen alleen zo lang zagtjes koo-
ken, tot dat ze dik genoeg zijn ; dan roeren ze ondereen pond framboozen, een half pond poeder-zuiker, zonder het verder te kooken. NB. Men moet de f ramboozen altijd plukken , het zij
om ze rauw te eeten, of om ze te confijten, enz., wan- neer ze maar even bekwaam rijp zijn; want als men ze over rijp laat worden, worden ze niet alleen te week, en verliezen haar fmaak, maar daar groeijen dan ook wor- men in. . Om de Framboozen nat in te maaken.
Neemt vier pond wel geleezene framboozen', de droog- fte en minst gekwetfte, die gij kunt vinden; dan neemt vier pond zuiker, laat ze kooken, tot dat ze grove draa- den fpint; dan zet de pan van het vuur, en legt uwe vier potidframbMZen zagtjes 'in de zuiker; maarzo dra ze van B b 2 de
|
||||||||||||||||
ze zo veel te beter groeijen, en fchooner vrug-
|
||||||||||||||||
zullen
|
||||||||||||||||
vch geeven • vervolgens moet men ze van het onkruid
°on houden; dog het is dienstig, da* uien om de drie |
||||||||||||||||
f', ■
764
|
||||||||||||||||||
fRA'.
'hr, onder geftadige roering, totdat ze wat dik'worden',
dan ltrooit de gepoeijerdezuiker'daar in, en laathet koo' ken tot het dik genoeg is; als wanneer men die meteen klein lepeltje, op het vuur (taande, uitfehept, en op een plank, blik of leij legt, daar eerst wat zuiker op geftrooit is, en dan op een warme plaats zet te droogen; vervol. gens bewaart men ze ineen doos tusfchen papier op een drooge plaats ; zijn zeer aangenaam. Andere doen bij twee pond framboozen een goed glas
vol aalbefiën-zap, en neemen maar een half pond zui- ker. ' Wil men natte geconfijte koekjes hebben, zo doet men over 'de gedroogde koekjes een bekwaame dikke ßjroop. Framboozen-azijn te maaken.
Neemt framboozen, doet ze in een groote fles, engiet 'er goede wifn-azijn over; zet ze vervolgens een tijd lang in de zon om te distilleeren, en giet'er daar na de azijn van af, of giet hem door een filtreer zak, zo is hij ge- reed. Deeze azijn is zeer aangenaam van fmaak, en word in de keuken gebruikt tot fulaade, fauzen, en anders dingen. , |
||||||||||||||||||
FRÄ.
|
||||||||||||||||||
de gekookte zuiker befl'aagen zijn, hebben ze zo ligt geen
nood van te breeken ; fchud ze een weinig om, en wan- neer ze zijn koud geworden , zet ze weder op het vuur, tot dat deßjroop klaar en gekookt is. anders. Neemt f'ramboozen, die niet al te rijp zijn,
doet 'er de (taart of fteel af, en legt ze in een aarde pot ; kookt dan dezuiker als vooren,' engiet'erdie.over, zet ze dan in een warme of drooge plaats een halven dag lang, ' en laat ze daar na op een maatig vuur kooken, tot dat defijroop als paarlen gekookt en goed is. Främiooze-nat te maaken.
Neem zap van f ramboozen en van aalbefiën, van elks even veel, doet het in een nieuwe keulfche pot, met drie- vierde pond suiker tegen één pond zap , bind de pot met een blaas toe, zet hem in een ketel met koud water over. het vuur, en laat het zamen een uur kooken, zijgt het dan door een flenelle lap, en bewaart het in flesfen, wel digt geflopt. Extrafl of zap van Framboozen te maaken,
Neemt/Vamóooze», perst 'er het zap uit door een (tra- mijn, doet het zap in een nieuwe aarden pot, laat het één of twee dagen zinken, dan giet het klaare.af in een ander pot; doet'er even zo veel zwaarte beste gerasp- te (maar niet geflootene) brood-zuiker in, en roert het met een nieuwe houten lepel een geruimen tijdoai, maarniet over het vuur ; doet net dan in een fles, flopt ze digt toe, en zet ze in de zon om te distilleeren ; hoe langer dat het zap in de zon (laat, hoe beter het word." Als men het wil gebruiken, dóet men een halve of heele lepel vol in een goed glas wijn, roert het wel om, en als het niet zoet genoeg is, doet men 'er nog wat zuiker in; is zeer aangenaam. Op eene andere manier.
Neemt het klaarezapvan/raBiboozen, doet het in een fles met ongeveer half zo veel brandewijn, wat heele f ramboozen, zuiker en QenigQktuidnagels, en zet het in de zon te distilleeren; dit zap kan lange duuren. f.,... .. . . . . Om ein aangenaam liqueur of rosfolis van Fram-
boozen te maaken. Neemt f ramboozen, doet ze in een fles, en fchud ze wat om , dat ze wat gekneust v/orden ; doet 'er dan wat witte zuiker bij, na dat men het zoet hebben wil, met eenige kruidnagels; giet 'er dan beste ücAe brandewijn op, vier of vijf vingerbreed hoog; laat het vervolgens eenigen tijd in de zon ftaan 'te distilleeren, en daar na door een vloeipapier loopen , om het feboon klaar te hebben, zo heeft men een zeer lekker liqueur. Op eene andere wijze.
Neemt van h-.t uitgeperste en door zinking klaar ge- wordene zap van framloozen, doet het in een pan, met een-vierde pond canarie-zuiker tegens één pond zap, meer of minder, na dat men het zoet begeert ; laat het zamen een kwartiers-uur zagtjes kooken, dan in een pot ge- gooten , en.koud geworden zijnde, doet 'er bijzo veel goede brandewijn, als 'er zap is, of wat minder, en laat het dan door een fijne doek of vloeipapier lekken. |
||||||||||||||||||
Hoe het esfentieele zout van Framboozen
bereid word. Neemt een goed gedeelte/Va?nï>oozen, perst'er het zap
uit, en laat het een dag en nagt ftaan om te zinken; giet dan het klaare zap zagtjes af, en dampt de overvloedigs vogtigheid over het vuur daar van af, tot dat 'er een vlies- je op verfchijnt ; zet het vervolgens op een koele plaats, zo zullen 'er crijstallen in aanfehieten, die men verza- melt, droogt en bewaart. 'Frdmbooze-poeder, tegens de dorst.
Neemt tvijn-azijn, vier oneen; zap van frambma, twee oneen ; roofewater, zes drachmen, en Rhijnfihe wijs, een halve once; laat dit bij een zagt vuurtje opkooken, doet 'er dan bij witte zuiker, 6 oneen, of meer, totdat de vogtigheid 'er geheel ingetrokken is, en droogt hei dan tot een poeder; hier van doet men iets, na goedvin- den , in bron-water, om den dorst in de zomer, of ai' dere tijden te lesfehen. Ander dito poeder,
Neemt esfentieel f ramboozen-zout, drie drachmen; d' neel, venkel-zaad, drooge citroen-fchil, van elks M'es drachmen, en witte canarie-zuiker, 6 oneen, ofmeeri maakt ieder bijzonder tot een zeer fijn poeder, en mof dan alles wel. Van dit poeijer een of twee lepels voll1 een mingelen goed klaar water gedaan, en wel door* kanderen gefchud , geeft een aangenaame en gezon« koel-drank. Men kan dit poeder ook bij zig voeren0?! reis, om het te gebruiken, daar men geen anjer drani; als water verkrijgen kan. Indien men het esfentieel^101 van fram boozen niet heeft, nog verkrijgen kan, kanme" in deszelfs plaats neemen gefalpeterde wijnßeen,^0^ zeer goed is. Julep of koel-drankje van f ramboozen. .
Neemt gemeen goed water , zes oneen; caneel H* ";|
een half once, en ßjroop van framboozen, zes drachme oï een half once; mengt het tot een drankje, waar\e men nu en dan een lepel vol neemt. In plaats^ van |
||||||||||||||||||
Framhooze-koekjes te maaken.
|
||||||||||||||||||
Neemt tot twee ponàframboozen, één pond of wat min- framhoze-fijroop, kan men ook ßjroop van aalbefiën
|
||||||||||||||||||
der broodzuiker ; kookt de f'ramboozen eerst zonder zui- herisfen, zuure ksrsfen, citroenen, enz. neemen
|
M-
|
|||||||||||||||||
. <■'
|
||||||||||||||||||
_.. ._—■ ■ ■ ■■ ■ ■■
|
||||||||||||
s«H
|
||||||||||||
, FRÄ.
Aangtnàame en verfrisfende fijroop van Fratohozen.
Neemt twee pond framboozen, doet dezelve in een
groote pot of kommetje, giet 'er dan een halve bouteille of zo veel beste wijn-azijn op, dat ze 'er onder bedooven leggen, plaatst ze dus in een koele kelder, daar men ze vier en-twintig uuren laat fcaan, na dat de pot of het kom- metje ter deegen meteen dekzel is gellooten, op dat de seur niecvervliege; na verloop van bovengemelden tijd, flortmen de framboozen met hun nat in een nieuwe hai- ren zeef of teems, en luat het dus,, zonder do framboo- zen te persfen, of uit te drukken, zagtjes doorloopen; voorts Iaat van een pond broodzuiker eene fijroop koo- ken, zodanig ouder het artijkel CONFIT UUREN, pag. ig. No. i. is geleert; als dan het vugt bij de fijroop ge- gooten is, laat men het tezamen een half kwartier op- liooken, onderwijlen op fchuimen pasfende; koud gewor- den zijnde, bewaart men het ineen fles ;deeze fijroop is ongemeen dienstig in heete en dorstige ziek.tens, enz. ; zomers warm zijnde, 2, 3 of 4 lepels vol van deeze fij- roop in een bouteille frisch water gedaan, en dan ter deegen omgefchud, levert eene der aangenaamfte en dorstlesfchenfte dranken uit, die men kan verzinnen. FRANCA, zie FRANKENIA.
FRANCOLIN; (Tetrao pedibus antice pilofis, ab-
imint gulâgue titra, cullari ferrugineo cauda cuneifor- mi, Linn. Sijfi. Nat.) en door H^sselquist It. 278. ». 43. Tetrao orientait* genoemt; is een vogel onder het geflagt der Veldhoenders behoorende ; deszelfs groote koomtzeer wel met die van den rooden patrijs over 'een, vanbovenen is zijn koleur zwart en geelagtig-ros ge- mengelt, en van onderen zwart met witte, vlakken; de hals is met een bleek kastanie bruine rand bezet, dezijdelingze ftaart-pennen zijn zwart, dog hebben aan den wortel witte dwarsllreepen, het wijfje is overliet geheele lijf gekoleurt als het mannetje van bovenen. Menigvuldig word deeze vogel op het à\hnà Samos,
alwaar hij de naam van veld-patrijs draagt, gevonden, als mede op andere eijlanden daar omtrent gelegen ,-en ook in E gijpten en Italien; het zelve is een zeer lekker wildbraad. FRANGULA , zie CORNOELJE-BOOM (BAS-
IERT-). FRANKENIA : Franca ; is een zoort van Polijgo-
"», waarvan Linnjeus, die ze Frankenia noemt,
drie zoorten meld; als I. De Frankenia met quendel-bladen ; Poligonum ma-
fitimumminus, foliis ferpilli ; (Frankenia foliis linearibus Hciliatis, Linn. Spec. Plant.) 2I;üeCandifcheFrankenia met tijm bladen; Poligonum
ttiïicum, thijmi folio; (Frankenia{naulibus hirfutis, flo- r>k'.sfaschulatis terminalibus_, Li NN. Spec. Plant.) • De Frankenia met eijer-rpnde te rug gebogene van
onderen gepoederde bladen ; Anthijllis valentina Clu- '"> (Frankenia foliis ob-ovatis retufis fubtus putyeratis , ^W. Spec. Plant.) ,ezc planten worden gevonden omtrent de oevers der
?c l? de warme landen, als in Zuid-Frankrijk,-Italien, Wen, enZi en zl-jn n;er te lande vreemd. {■MANSCHE RAAPEN, zie RA APEN.
J'RAXINELLE; witte Diptam; Esch-kruid; Harts- eV; if'tlatijn Fraxinella; Diiïamnus albus vel Ger-
wi'cus; (Dittamnus, Linn. Spec. Plant.) Daar zijn j forten van dit gewas,- als
icd- F Sfote Fraxinelle, met purpere of witte bloe- ) fraxinella major,. flore purpureo vel albo.
|
||||||||||||
FRA. FRiE. FR&
|
||||||||||||
705
|
||||||||||||
2. Dë kleine Fraxinelle, met purpere of witte bloe-
men; Fraxinella minor, flore purpureo vel albo. Befchrijving. Dit gewas fehlet uit zijne wortel ver-
fcheidene ronde ftengen, van ongeveer anderhalf voe- tenhoogte, waar aan geveerde bladen groeijen, die veel na die van de esfehen-boom gelijken , waar van dit ge- was den naam van esch-kruid verkreegen heeft, maar zijn, in alle deelen kleiner; op de top van de ftengen koornen de bloemen in een langé tros voort, die ongeregelt vijf-bladig en purperagtig of wit zijn, waar na vijf-hoe- kige rouwe zaad-huizen volgen, wat roodagtig van ko- leur, welke rond,zwart en blinkend zaad,bevatten. De wortelen fpreiden zig van een knobbelagtig beginzel uit en zijn lang, dik en wit van verf, hebbende een bittere en fcherpagtige fmaak. De groote zoort groeit grooter en hooger als de
befchreevene kleiner zoort, heeft donker-groene en ftomper bladjes, en ook wat roodagtiger of witte bloe- men. Plaats. Het zelve word gevonden in Hoog-Duitsch-
land, Frankrijk., Italien, enz., op bergagtige plaatzen. Hier te lande kweekt men het in de hoven, zo wel we- gens de bloemen, als tot het medicinaale gebruik."Het maakt een fchoone vertooning in de bloem-tuinen, in zijne bloeitijd. Kweeking. Dezelve gefchied gemakkelijk door fcheu-
ring der wortelen in het voorjaar, maar men moet ze niet in al te kleine deelen fcheuren, dewijl ze dan niet wel aan de gang wil ; en men moet de planten drie of vier jaaren laaten groeijen, eer men ze verplant. Men kan ze ook door het zaad voortkweeken, dat
men vroeg in het voorjaar ergens op een bedde zaait ; maar men moet het zaad vooraf de-winter.over in vog- tig zand laaten meuken, of men zaait hetzelve in het najaar, anders koomt het zaad meesttijds niet voor het volgende jaar op. De opgekèmene jonge planten houd men van het onkruid fchoon, en men verplant ze het volgende jaar op een ander bedde, op 5 à 6 duimen af- ftand, daar men ze laat ftaan, tot dat ze bloemen draagen, waar .na men ze in de bloem-tuinen of elders kan ver- planten , daar men begeert. Ze willen in allerlei goede losfe liefst wat zandagti-
ge gronden heel wel groeijen,, en leunnén onze flreng- fte koude zonder hinder doorftaan. . .'..'. Eigenfchappen. In de geneeskunde is de wortel van'
dit gewas in gebruik; dezelve heeft eene zweet-, pis- en ftonden-driivende, hoofd- en hart-verfterkende, vergif- weerftaande en worm-doodende kragt, en word inzonder- heid gepreezen tegens hoofd-gebreken, ftuipen en val- lende ziekte ; als mede tegen de wormen en inwendi- ge kwetzuuren en verrottingen : Men gebruikt ze in infufie of decoüie, en geppedert; men kan zeookçon- fijten. FRAXLNUS, zie ESSCHEN-BOOM.
FRJÏNULUM, zie TONGRIEM.
FRENULUM LABIORUM ; -deeze naam word aan
het bandje of de riem gegeeven, die de lippen der vrou- welijkheid te zaamenhegt. FREGAT; is een zoort van Oorlogfchip, laag op 't
water, en fnel van zeilen, het zelve voert van 46 tot 24 Hukken kanon. FREGAT-VOGEL; Zec-gier met een witte kop; in' 'f.
latijn Pelecanus aquilus ; (Pelecanus.caudaforcipata, cor- pore nigro, capite abdomineque albis,LiNN. Amosn. Acad. IV. p. 238.) Is een vogel onder het geflagt der Krop-gan- B b 3 sta |
||||||||||||
•fît - FRE.
zen behoorenae, deszelfs lighaam heeft omtrent de groo
te van een eend ; de vederen van het mannetje zijn zwart als die van een raave;oud zijnde, heeft hij onder de keel een roode lel, zo als die van een haan ; het wijfje heeft zulks niet, en-deszelfs vederen zijn onder de buik wit; de hals is in beiden tamelijk lang, en de kop klein; zij hebben grooteenzwarte oogen die zo doordringend zijn , als die van den arend ; de bek is zes of zeven duimen lang, zwart van koleur, tamelijk dik , regt, dog aan het {pits haakig ; de pooten zijn zeer kort, met zwarte fcherpe kl'auwen voorzien, zo als die der roofvogelen. Volgens vader Labat in deszelfs reisbefchrijving na
de Franfche Eijlanden van America, zijn 'er geen voge- len die hooger in de lucht, langduuriger en met minder vermoeijingvliegen,of zigverder van land begeeven,als de fregat-vogel; zijnen naamsoorfprong fchijnt hijookaan defnelheid zijner vlugt, vergeleeken bij die der fchee- pen, die dezelfde naam voeren, verfchuldigt te zijn; drie ja vier hondert mijlen ver worden zij van land gevon- den; ftrekkende dit tot bewijs van hunne verbaazende kragt en vlugheid, want men moet niet denken, dat zij op het water gaan rusten, gelijk de zwem-vogelen ; de uitgeilrektheidhunner wieken is zo verbaazende groot, dat zij daar zulk een ends weg op kunnen zweeven ; zom- wijlen vliegen zij zo hoog, dat men ze geheel uit 't oog ver- liest , en nogthans is hun gezigt zo fcherp, dat zij in die hooge vlugt, altoos de vliegende visfchen verinerken, die zig buiten het water begeevenom de vervolging der dorades te ontgaan ; als dan daalen deeze vogels zeer fchie- lijk neder tot op een zekere distantie van de oppervlak- te der zee, en grijpen de vliegende visfchen in hunne bek of klauwen. De woonplaats deezcr vogelen , fchijnt 't veelvul-
digst op de eijlanden te zijn , in den ruimen oceaan ge- legen; zeker eijland word zelfs om de meenigte die'er nestelen en broeden, het fregatten eijland genoemt : E- ven gelijk de valken vallen *zij op hunne prooi neder, en men zegt, dat zij een zeker zoort van visfcher-vogelen fous genoemt, dwingen, om hun de visch over te geeven, die zij inde krop hebben, welke als dan inde lucht door hun word gevangen. Alle avonden gaan zij op het ei- land, en wagten'er op de boomen de gemelde visfehers af; ook loeren zij op de fchildpadden, waar van een groo- te meenigte door hun word verflonden ; hunne nesten maaken zij op de boomen. Wanneer deeze vegelen de vaste kust naderen, merkt men zulks aan als een teken dat er een fchip nabij is, dewijl zij gewoonlijk de fchee- pen vooraf gaan , of volgen. Labat in boven aangehaalde werk, verhaalt, dat
fchoon hun vleesch na visch fmäakt, het egter zeer goed en eetbaar is; het vet word gehouden voor een dienftig middel tot verdrijving der jigtpijnen en verftijving der leden, door koude ontdaan. FREQUENS PULSUS; dus word de verandering der
pols , van haaren natuurlijken (laat, tot een rasfer en ongeftadiger, hoewel geduurigen flag, genoemt; welke verandering men bij den aanvang en het afgaan der koortzen gemeenlijk befpeurt. ' FRESCO {Al') SCHILDEREN ; betekent hetfchilde-
ren in natte kalk ; hoedanig zmlks gefchied, ziet op het ürtükel SCHILDEREN. FRET ; in 't latijn Furo of Furuncuius en Viverrà,
door Rajcs Mustela fijlvestris genoemt, is een dier tot het geflagt der vezelen behoorende ; van lighaam is 4iij iets kleinder dan de buntzing of bontfem, dog groo- |
rHE. FRÎ.
ter dan de wesel; zijn koleur is geelagtig of vuil wit«
hij heeft korte ronde ooren, roodagtige oogen en witte fnoet, en is voorts over het geele lijf bedekt met geel- agtige haairen, waar van de langue aan de eindenska- ftanie-bruin zijn : Iets is het wijfje kleinder dan het mannetje ; vooraan de kop is het zelve wit van koleur en over het geheele lijf geelagtig-wit. Afrika fchijnt de regte geboorte-plaats van dit dier te-
zijn, hoewel dezelve thans in Europa menigvuldig voort« geteelt worden ; zijn voedzel is melk en tarwenbrood vleesch van vogelen en viervoetige dieren : Dit dier is zeer woest en wild van aart, durft bijna alle beesten aanvallen , en voed zig, in vrijheid leevende, meet met bloed dan met vleesch. Men houd en draagt de fretten gemeenlijk in hokjes, die met werk belegt zijn, dog het zelve moet voor al na geen pek ruiken : Eea mannetje en wijfje bij malkanderen gezet zijnde, paaien en teelen jongen, die volgens getuigenis van verfchei- dene fchrijvers, drie en dertig dagen oud moeten zijn, eer zij duidelijk kunnen zien. Dit dier word alleen gebruikt tot de konijnen-vangst;
wordende tot dien einde in deszelfs hokn gelaaten, alwaar dan netten voorgefpannen worden, waar in zij ze drijven ; dog de fret is zo fcheurziek en vreetagtig, dat zijn muil met een kettingje moet geflooten werden, om de konijnen niet te befchadigen. FRETTEN ; in 't latijn Viverrce ; is een geflagt van
viervoetige zoogende dieren, waar onder , geenzini de fret hier boven befchreeven, behoort, die wij ooi gezien hebben, dat onder het geflagt der ivezilen is ge> plaatst: De kenmerken van deeze dieren worden dooi de Heer Linhsus geftelt te zijn; zes voortanden, waar van de middelfte korter dan de anderen zijn; meer dan drie kiezen of agter-tanden ; een raapswijze tong, met de puntjes agterwaarts gekeert ; hebbende de wezels in tegendeel een gladde tong , de nagelea fteeken uit. Vijf zoorten van dit dieren-geflagt worden door
Linn/eus opgetelt; waar van wij enkel de naamen zullen opgeeven, om ze voorts onder ieder zijn artijkel te befchrijven. I. Rot van Pharao; Ichneumon; (Mêles unguibus M'
formibus leucophoea, Linn. Sijfi. Nat.) Zie ROT vÀN PHARAO. H. Kwasje; Stink-dier of Fret die een flaart ƒ»«/''
met ringen; door de Heer Seba Ichneumon van §V& patl of Amerikaansch Vosje genoemt, in'tlatijnAf»» mephitis. Zie KWASJE. III. Stink-dier; Arnerikaanj'che Bunzing, in't W
Mustela putorius; (Putorius Americanus firialus.) «* TESB. Carol 2. p. 62. Zie STINK-DIER. IV. Civet-kat of Sivetkat, in't latijn Animal Z»f'
thicum; (Hljana veteribus, nunc Civetta,BelloN! '*" 94.) Zie CIVET-KAT. . , V. Genet-kat of Fret met een gebandeerde ßaart> in
latijn Genetta of Gineita. Zie GENET-KAT. ., FRICADELLEN ; is een fmaakelijke fpijze van g*V
vleesch, in de gedaante van balletjes, die op venctl derhande wijze toebereid worden : Zie hier eenige l de bereidingen daar van. Kalfs'Fricadellen te maaken. .g,
Neemt goed kalfs-vleesch , daar geen velIen,ofƒ .
wen aan zijn, hakt het .heel klein met een goei nier-vet ; neemt dan tot drie pond vleesch een kle>D jjjjj |
|||||
JRI.
♦ers witte-brood of eenige tweebakken, weekt ze in so«»
te meikof nog beter in room, en weer uitgedrukt zijnde, doet ze bij het gehakte vleesch, met vier eijeren, wat ceftooten muscaate-noot-, foelie, peperen zout, en kneed jlles wel door malkander ; maakt 'er dan een groote of Üsinefricadellen (dat is, ronde balletjes) van, en kookt die in een groene foup gaar, het welke, vervolgens te aaainen opgedischt en gegeeten word. Of men kookt ze jn bouillon gaar, fruit ze dan, in boter bruin , en eet ze jnet limoen-zap: De bouillon daar ze jn gekookt zijn, kan dienen tot een kragtige bouillon-zoup, met geroost endaninst muscaate-noot gewreeven wittebrood , of op een andere wijze. Als men ze ftooven wil , zo kookt men ze in
louillon eerst bijna gaar, maakt dan een faus van ansjovis/en (of in haar plaats Jpaanfche kappers) wat boter, fpecerij- en, citroenfchijven en wat bouillon, en laat ze daar in gaar ftooven. Op een andere manier.
Maakt de fricadellen zo als boven gezegt is, legt ze in een taartepan, begiet ze met gefraolten boter, en be- ftrooit ze met geftooten biscuit, zet ze dan op 't vuur, dekt ze toe en doet ook vuur op de dekzel, en laat ze dus gaar braaden, gaar zijnde, doet in de taarte pan bij de fricadellen wat water, een glasje wijn , citroenfchij- Kti, en moriljes, en laat dit dus zaamen tot een faus kooken. Hos men de Fricadellen aan het fpit kan braaden.
Bij drie pond gehakt kalfs-vleesch, neemt een klein of
duivers droog wittebrood , dat gewreeven en niet in melk most geweekt worden, of anders geftootsn tweebak, doet 'afijngefneeden citroen-fchil, en verders kruiderijen bij, als boven gemeld is, benevens drie eijeren met 't wit, en twee zonder wit; mengt alles wel, maakt 'er een lang- werpige bal van, rolt die in een kalis-net, bint het toe en (leekt het aan een fpit , bint het vast en laat't gaar braaden: De f jeu die 'er van komt, doet men opeen as- list, in plaats van faus, daar men ook wel wat citroen- S3p bij kan doen. Men kan ze dus ook in een pan braa- den met vuur onder en boven, of in den oven. Fricadellen op de rooster.
Hakt en bereid het kalfsMeisch als boven, dogzonder wad-kruim; maakt 'er dan kleine koekjes van , en braad 2e '1 geboten papier, op de rooster gaar : Men eet ze ffiet bruin gefruite boter en limoen-zap. Fricadel van een Haas.
Neemt't rauwe vleesch van een haas, dost'er de vlic- Un en vellen af, hakt 't klein met een goed deel kalfs- 15 °f versch fpek , doet 'er dan bij fijn gehakte verfche J SePoederde drooge mar]'oléine, of anders fijngehakte f' paie, wat zout, muscaate-noot, foelie, gewreeven wit- ha'1, 3 * $ eiJeren> a"cs nadat 'er veel is, mengt braM ' ^°ormalkanJer» en maakt'er een fricadel van, en hfl verv°igens in een pan of oven, of aan 't fpit, zoet f °0it llet met geftooten biscuit. Men kan 'er een e faus bij geeven , of zo als men wil.
tta-lf e wijze kan men ook fricadellen van .een ree alsVw' ^omra'ge doen even veel gehakt rund-vleesch fWerv-hel)t,en' on^ dseze fricadel, 't geen mede |
|||||||||
FRI.
|
|||||||||
Ttrr
|
|||||||||
Brood-Fricadellen te maaien.
Weekt witte-brood in melk, dan uitgedrukt zijnde,
doet'er bij wat foelie, zout en een weinigjé peper, ook zo men wil wat fijn gehakte citroen-fchil ; doorkneeddic met een eij, en maakt 'er dan ballen van, fruit dezelve ia boter in een taarte-pan, met een weinig vuur van onderen, maar veel van bovenen, en keert ze van tijd tot tijd eens om, tot dat ze ter degen bruin worden, dog zonder te verbranden. Op zulke dagen , wanneer't aan de Roomscbgezinden,
volgens de geboden hunner Kerke , niet geoorlooft is, vleesch te eeten , kunnen zij insgelijks fricadellen van visch bereiden, en hiertoe is defnoekhet bekwaamfte; men hakt deszelfs vleesch rauw zijnde fijn , doet'erdan hetzelfde in als cï men fricadellen van kalfs-vleesch be- reide , en men eet ze in groen-moes gekookt, geftoofc ofgebraaden, enz. Zommige hakken onder defnoek wel een derde deel aal, 't geen ook wel fmaakt. FRICANDEAUX ; Fricandons; is een fpijze die van in
fchijven gefneeden kalfs- en ook ander vleesch, met een faus toebereid word, en een aangenaam eeten is. Hoe men Fricandons bereid.
Neemt maager kalfs-vleesch uit het bil, fnijd het in fchijvenals carbonade, ongeveer zo dik als een vinger, klopt ze met eenmes uit, en lardeert ze met fijn gefnee- den fpek heel digt, doet dan wat boter in een casferol, en legt ze op de gelardeerde zijde daarin, laat ze zagt- jes fruiten, tot dat ze geel van koleur worden; dan keert ze om, laat ze nog wat ftaan, en doet ze'er vervolgens uit; neemt een lepel vol meel, doet het in de casferol en wrijft het helder door, giet'er een lepel vol bouillon bij, en roert't eerstom, dat'er de koleur afgaat, legt 'er dan 't vleesch weer in, en doet 'er zo veel bouillon bij als't nodig is, met wat géftootene kruidnagels en foelie, een bosje peterfelie, eenige lauriers - bladen, citroen, en andere groene tuin-kruiden, en laat 't zo zaamen gaar ftooven ; is heel fmaakelijk. Fricandons met een amandel-fms.
Maakt ze toe, zo als boven gezegt is, tot dat ze ko- leur hebben, als dan doet in plaats van meel, een vierde: pond gefchilde en géftootene amandelen daar bij, en een hard gekookt dooijer van een eij, ook wat fpeçerijen en citroen, en laat het zaamen gaar ftooven ; dan opge- discht. ■ :■•: Fricandons op een ändert wijze:
Neemt een of twee kalf s-fchijven, niet al te groot, doet 'er het vel af, en fatzoeneert ze met het mes, legt het tusfehen twee doeken, en klopt't met 'tagterfte van een mes; lardeert ze dan met fijn fpek, legt ze vervolgens in een casferol, met de ftukken die daar van afgefneeden zijn, om het te fatzoeneeren, en eenige fneeden ham, ajuin, kruidnagels, doet 'er w&tbouillon bij, en laat het zagtjes ftooven; neemt dan liet vleesch 'eruit, en Iaat'E nat door een teems loopen, doet het vet daar wel af, era dan het nat-weer in de çasfelol op het vuur, en laat liet zo kort afftooven, dat het word als een geleij ; doet dan de kalfs -fchijven en het Jpek daar weer in, zet het op heete asch, op dat zïg de geleij-te beter binde, laat het vet uit de casferol daar wel van afloopen, en doet dan bij de faus wat f jeu of bouillon en het zap van een citroen-, fchept 't vit daar nog wel van af, laat het door een teems loopen,
|
|||||||||
FRI.
|
|||||||||||||
FRI.
eijeren, klopt ze klein met wat fijn gehakte peterfelie en
zap van citroenen;' hier mede bind de faus, als gij w^, aanrigten. *■>■■» Fricasfèe van jonge duiven.
Als de duiven wel gezuivert zijn, kooktze in water tot dat het fchuim 'er af is, legt ze dan in versch wj! ter om wit te blijven; daar na fnijd ze in vier ftukken en doet 'er de rug-graad uit, legt ze in een casferol met wat veifche boter, gehakte chalotten, fpecerijen, enz. ge. lijk van de fricasfèe der hoenderen gezeglis. Andere manier om een Fricasfèe van homderen
en duiven te maaken. Neemt boter, na proportie van het vleesch, laat't in een casferol heel bruin fruiten, dog niet branden, doet de in ftukken gefneedene hoenderen of duiven c in met wat zout; als ze half gefruit zijn, doet'er bij fijn gé*hakte/x?fer/e/ïe en een weinig chalotten, en dan gaar ge- fruit zijnde, doet 'er bij kookend water oïbouillon en laat't | afkooken, tot dat de fausdik genoeg is : Neemt vervol- gens 2 of 3 eijer-dooijeren, klopt ze in een kleine casferol | ofpan met wat koud water, endoet'erwat nootemuscait. kruid-nagels en peperbi]. dan giet allede faus'uit de cas- ferol in de pan bij de eijeren, al roerende, en dan weer- om inde casferol over het vuur, geduurig roerendeosi niet te fchiften; als men dan aanrigt, drukt men het zap van een citroen over het vleesch, eer men de i daar over giet. |
|||||||||||||
7<S8
|
|||||||||||||
loopen, en gjet de fatis dan onder de kalfs-fchijven, die
men in de fchootel gelegt heeft. Gerolde Fricandons of Rolletjes.
Snijd het kalfs-vleesch , zo als boven, in lapjes of fchij- ven, klopt ze meteen mes; neemt dan peper, zout, kruid- nagels, fijn gehakte peterfelie, en ook wat gehakte ei- _' troen-Jchil, zo als het iemand liefst lust, en ftrooit het over de lapjes vleesch ; neemt dan ftukjes maager fpek of ham, van omtrent een vinger lang en dik, tot ieder lap- je een ftuk, (men kan ook kalfs-vet in plaats van fpek nee- men) enberok'tinde lapjes, bind't met een touwtje toe en fruit het in boter als fricadellen, op het laatste als 't gaar is, doet 'er wat bouillon en 't zap van een citroen bij ; menkan'erookwat«n.y"ovù en kappers bij doen; ook kan ■men 'er een zuure faus bij maaken, zo als men wil ; en •als men aanrigt, doet men 'er de touwtjes af; eri is fmaa- kelijk. Gefarceerde Fricandons. ■
Snijd'lapjes van kalfs-vleesch als boven, dog wat dik- ker, klopt ze dan met een fcherp mes, en klooftze nog eens, dog niet geheel door, maar op de wijze als een zak- je ; neemt dan wat kalfs-vleesch, hakt het klein met wat fpek of kalfs-vet, citroen-fchil, kruidnagels, foelie en een of twee eijeren, na dat 'er veel is, en maakt daar aldus emfarcée van, vult het in defricandons, en naait -ze toe ; lardeert ze dan aan weerzijden en fruit ze als an- dere fricandons, maakt ook op dezelfde wijze een faus daar onder; is heel fmaakelijk. . Fricandons van rund-vleesch.
Neemt jong maager rund-vleesch, fnijd het aan fchij- ven, zo dik als een vinger, klopt het en lardeert het dan met fijn gefneeden fpek, legt ze in een casferol, -en fruit ze tot dat 't fpek bruin word; neemt ze dan weder -uit de casferol, ftrooit 'er wat meel in en roert het met êen lepel klein, doet'er dan wat nat bij, en fpecerijen, na uw fmaak, als mede eenige laurier-bladen , citroen-fchij- ven, chalotten, gelijk ook, als gij wilt, champignons, moril- les of kappers; legt'er dan de fricandons weder in, en •laat het zaamen gaar ftooven; is ook heel fmaaklijk. Fricandons van wild.
Deeze worden gelardeert en behandelt als de voorige
van rund-vleesch, behal ven dat men 'er een glas roode wijn tij doet, en wat meerder tuin kruid. FRICASSEE; is een fpijze, die van jonge hoenderen,
duiven en ander gevogelte, enz. door middel van dezel- ve eerst in boter te fricasfeeren ofte fruiten , toebereid word, : * Hoe men een Fricasfèe van jonge hoende-
ren maakt. Neemt jonge hoenderen, plukt en zuivert ze wel, en kookt ze in water op, tot dat 'er het fchuim af is ; fnijd ze dan in vier of meer ftukken , legt ze in een cas- ferol , met wat goede boter,klein gehakte chalotten enzo veel meel als gij tusfehen twee vingeren kunt houden, fruit het even door, doet'er dan wat bouillon bij, met xitroen-fchil, wat noote-muscaat, drie fijn geftootene kruid- nagels, en eenboschje tuin-kruid (dat is peterselie oïthijm) dat men 'er weer uitneemt als men aanrigt; laat hetzaa- tnen gaar ftooven ; seemt dan twee of drie dooijers van |
|||||||||||||
Nog op een andere manier.
Doet 263 hoenderen, gefneeden, rauw in een casfr
rol met een boschje peterfelie en thijm, en 1 à 2 heels ajuinen, met 3 â 4 kruid nagels beftooken , voorts ees klomp boter, wat muscaate-noot, peper en zout, wat ge- hakte peterfelie en chalotten; laat dit zaamen taamelijk lang fruiten, dan de heele ajuinen en het boschje tuin- kruid daar uit genoomen zijnde, doet 'er gekookt n* of bouillon bij, zo veel dat het gaar kan ftooven; neemt dan,om de faus te maaken, 4 â 5 dooijeren van eijtrtn, klopt die wel, en doet 'er bij heel fijn gebakte petetji- lie, en 't zap van een halve citroen, alles wel doormalkait der geklopt; fchept dan van het nat der fricasfèe bij* eijeren en wel zaamen geroerd zijnde, neemt de casferol van 't vuur en roert de eijer-faus daar in, en fchud'theeï en weer; dan is het goed. Op deeze wijze kan men ook ander gevogelte,*
mede ook kalfs- enfchaap-vleesch toebereiden, dat fmaakelijk is. A!st de vogels klein zijn, fnijd men f maar in 't lang door in twee ftukken; of heel klein # de, gelijk vinken, enz. drukt men ze maar plat. Bruine Fricasfèe.
Droogt een gezuivert en in ftukken gefneeden Wjl dat in water wel uitgetrokken is, meteen fcboonecW af , en beftrooit liet met wat meel , laat het zei« m£ eenige fijn gefneedene chalotten in boter bruin en wj trent gaar fruiten, dan doet men 'er 20 veel Wf"c'"' bij, dat het onder legt, met gehakte peterfelie, wat g ftootene nagelen en foelie, ook wat champignons, z0j" wil, en laat het verder zaamen gaar ftooven ; als fffi het aanricht, doet men 'er een eij mztlimoen-ztf geklopt onder, om te binden. |
|||||||||||||
FrW'-y
|
|||||||||||||
*jKfcr.i.....:
friçàsfèe van ganzi-gekroes of ahat. . " •.
Neemt de pooten, vleugels en de hals van een ga«,
met de in ftukken gefneedene lever en ?»a«£, alles wel •"zuivert, kookt het in water halfgaar, hakt dan de/ vleugels-, 'hals en pooten in zulke ftukken als-ge wilt ; doet ze in een casferol met wat toter, meel, citroenen , ftootene kruidnagels, foelie, eenige llukjes peterfelie-
vortel of een boscbje peterj'elie, en laat het gaar ftoo- ven als ge dan aanricht, neemt drie of vier eijerdooije- fen 'gehakte peterfelié, en wat azijn, klopt het zamen Hein, en biûîi àefricasfée daar mede. Anders, met een bruine f aus.
Neemt de pooten, vleugels, enz. als boven, als zege- juivertzijn, kapt ze in Hakjes, kookt ze in water af halfgaar; maakt dan een bruine faus van meel in boter ge- fruit, wat wijn, azijn, water of'bouillon, citroen, fpece- tijen, lauriers bladen, zout en zuiker naar believen, doet 'erde afgekookte ftukken bij, en laat het zaamen gaar ftoo- ven; men kan 'er ook eenigechalotten bij doen, die 'er een liefhebber van is. Fricasfée van verkens-pootjis*
Neemt wel gezuiverde verkens:pootjes, en fnijd ze in
Mjes, fruit ze in boter, of braad ze half gaar op de roos- ter, dan fruit 'er in dunne fchijfjesgefneedene ajuin bij; vervolgens doet 'er bij één of twee glazen wijn, watgeftoo- ueapeperen kruidnagelen, en laat het gaar ftooven_, op't aatfte'er nog een fcheutje wijn-azijn bij doende, en als
[hetgaar is, mengt men 'er mostert onder, om het te bin- ; den ; maar moet wel warmgegeeten worden, en is dan zeer fmaakelijk ; in plaats van wijn, kan men ook wel
| mtir met wat azijn en zuiker gebruiken. |
||||||||||||||||
trt;
|
||||||||||||||||
w*
|
||||||||||||||||
-Joening een aangenaam gevoel en vóodigheïd, Jeukte, kit-,
teling, of zeer zagte ontfleeking verwekt word. Deezo Wrijving gefchied'droog ofvogtig,- de eerftegefchiedmet drooge en warme doeken, hetzij over het geheelelighaam,: of maar óver eenige deelen van het zelve; maar de 2de ge' fchied met wateren, geesten of oliën, enz.: Hetbloote wrij- ven met wollen of andere doeken, is in een ligte kramp der vingeren en kuiten, als mede in j ichtige pijnen, dikwils vaa> veel vrugt, en doet het ftilftaande en fcherpe bloed ver- deden , en tot deszelfs omloop brengen. De wrijving mefr vogtengefchied veel met brandewijn, of met eau de la rei- ne, of geest van roofemarijn, van lavendel, vanaardwor~ men, -mieren, enz. De Heer Vak Zwieten zegt, dat in degeelzugt het
weeke onder de rechter ribben (hijpochondrium dextrum), metwolle doeken gewreeveff, zeer nuttig is. . In de waterzugt de gezwollene deelen dikwils zagtjes
gewreeven /met wolle doeken, doet zeer veel tot derzel- ver geneezing. FRIESEL; dus word de Purper- of Vlck-keórts ook ge-
noemt, inzonderheid van de Hoogduitfchers; zie PUR- PER-KOORTS. X FRIGIDARIUM ; beffekent een koud bad; het zij ia een vat, of in een rivier, enz. Ook ishetdelatijnfche' benaaming van een floof, koude trekkas, of oranje-huis, daar mende vreemde uitlandfcbe gevvasfen, diegeen vorst kunnen verdraagen, in overwintert, om ze voor de vorst te bewaaren ; en daar niet anders in geftookt word, dan alleen bii harde vorst, om dezelve buiten te keeren. Zie ORANJE-HUIS. FRIGIDUS ; dit woord word bij zommige fchrijvers
gebruikt, om ecnonvermoogend man én ten voortteelinge> onbekwaam, mede uit te drukken. FRIGUS, zie KOUDE. t FRINGILLA, zie VINK.
FRINGJLLA SIJLVATICA , zie BOSCH-VINK.
FRITERTJE, zie BR AND-SIJS. FRITTE ; word genoemt het mengzel der ftoffen, waaï uithetglasgemaakt word; deezeftofFenzijnoïzout van de roquette of Alexandrijnfche foude, of van de Spaanfche foude , gemengt metgepoederdew/f£<? keij-fieenen, of mee zand, die op een zekere wijze gemengt en toebereid wor- den , en waaruit het witte crijftal-glas gemaakt word; tot flegterglas word alleen de asch der gemelde fondes, of van andere planten met zand of keijßeen gebruikt; en tot hetge- meene groene glas gebruikt men allerlei asch, zonder 011- derfcheid: Hoe men deeze zoorten van fritte behoorlijk bereid, en daar uit verder het glas gemaakt word. Zie op het artiikel GLAS. FRITILLARIA CRASSA, zie STAPELIA, FRITILLARIE ; Kiewits- bloem ; Kiewits,-eiferen^ Dambords-bloem<; in 't lattin Fritillaria ; Meleagris; daar zijn veele zoorten van dit fraaije bolagtige bloem-gewas ; de volgende zoorten zijn de bekendfte. 1. De gemeene vroege Fritillaria, met purper- en
wit-bonte bloemen ; Fritillariaprœcox purpurea variegata ; Meleagris Dodon.ei ; (Fritillaria foliis omnibus alternis, LiNN. Spec. Plant.) 2. De vroege' Fritillarie, met witte bloemen, Fri-
tillaria precox flore albo. •. 3. De vroege Fritillarie met wit- of geel-bonte bloe*
men ; Fritillaria precox flore albo variegato'. 4. De laate Fritillarie, met donker-purpere bloemen ;
Fritillaria ferotina alro purpurea. f >:. '.5. De kleine purper-bonte FritillarieisFj-itiihriaflo-
Cc re |
||||||||||||||||
Fricasfée van aâL
Wanneerde aal afgetrokken en uitgenoomen is, fnijd sein ftukjes van een duim-bxeed lang,, en dan feboonge- irafchen zijnde, kookt ze maar een weinig met wat zout, liât het fchuim 'er afkomt; doet dan wat verfche boter met een fijn gefneeden chalot in een casferol, legt'er de «albij, en laat ze een weinig fruiten, doet 'er dan een mespunt vol meel in , met een paar laurier-bladen, of een paar falie-bladen, wat gefiootene foelie -en kruidnagels, citroen, een glas water, en een weinig rhijnfehewijn, of een fcheutje azijn, laat het dan zaamen gaar fiooven ; gaar zijnde, neemt twee, drie, of meer eijeren, na dat 'ey Veel aal is, klopt ze klein met citroen-zap en fijngehakte pettrfilie, en als gij wilt aanrichten, dan bind het daar mede. |
||||||||||||||||
Op ecm andere manier.
De ad gezuivert zijnde, fnijd ze, als ze dik is, in lang- werpige febijven, zout ze wat, en droogt ze dan tusfehen «nfeboone doek weder af; vervolgens wentelt ze in meel ^biscuit, eubakt ze in boter gaar met eenige falie-bladen «aar 'tusfehen ; richt ze dan aan op een asfiet of fchotel,
ltror!" |
||||||||||||||||
'Oit'er wat fijn gehaktepeterfelie over; doet dan-in de
Pani■ daar de aal in gefruit is, wat citroen-nat, enfehudhet
raaf om, dat het zig bind, en giet het over de aal; men
i-!r',er 0oli wat tappers oïansjovisfen bij doen ,• iseen finaa-
te"/«eeten. ■ ■:'■!/..
gjCASSEEREN, zie FRUITEN.
*f w- • ^ • ^riJv"'gilseen wederkeerigedrukking eflo VJVinS ^es "fihaams, waar door de buizen nu eens ■JJ°D / en ^anwecïergefpanjnen worden, door weite
|
||||||||||||||||
ïro;:.nxt.
alle rijp en deugdzaam is) en 't zelve met een halve ving«
dik aarde overdekken ; dan zet men de bakjes of pannen o een plaats, daar ze de morgen-zon . tot de middag, kunnen hebben, in agt noemende, de aarde bij droog weer te bevo» tlgen, cnvaiv'het onkruid bijtijds, 'eer het groot wor!' fchoon te houden, zo zullen de planten in de volgende Maij-tijd opkoomen ; - als dan moet men de pannen op een fchaduwagtige plaats zetten, dewijl haar de fterke zon, ter, wijl ze jong zijn, nadeeligis, en men moet haar, zolan' ge ze 'groeijen, hetnoodige vogt geeven; aldus kan men zé in de pannen ftaan laaten, tot het volgende jaar, als wan. neer men de jonge bollen in de maand Julius, of Augustui uit de grond neemt, en voorts weer op een met goede los, fe aarde toebereid bedje plant, op een à twee duimen af. ftand en een duim diepte : Maar indien de jonge planten te dik in de bakjes (tonden, kan men ze het eerfte jaaarop. neemen en verplanten ; men laat ze vervolgens zo lang op hetbedjeftaan, totdatzebloeijen, het welke in't derde ofvierdejaarnadc zaaijingis; als dan kan men die, wel. k'e de fraaifte bloemen drangen , met een ftokje merken om dezelve bczonder te honden en verder voort te kwee- ken. FRONDESCENTIA; Spruit-tijd; betekent ds tijd
wanneer de planten in 't voorjaar de eerfte bladen uitfpnii. ten, dat in de eene zoort vroeger, en in de andere laats gcfehied. FRONDOSUS ; Bladrijk ; plant die met veel bladen
begroeitis. FRONS, zie VOORHOOFT. FRONS ; een Blad-plant ; betekent bij de Heer Lis*
KiEus een plant, die alleen veel bladen, zonder of met geen merkelijke fteng uit 't midden der bladen, voortbrengt; do* word inzonderheid toegepast op de varen-kruiden en/>alffl< of dadel-boomen. FRONTALE; een Foorhoofts-middel; Foorhoofts-m-
flig; is een droog of natmiddal, dat om of op het voor> 'hoofd gelegt word, tegens hoofdpijn, of ijihoofdigheid, of ook in koortzen, om de hitte te verkoelen ; men gebruik! hier toe kruiden, bloemen, csfentien, gedistilleerde vnit- ren, azijnen en geesten, enz.; bijvoorbeeld, melisfii roofemarijn, betonte, ijzer-kruid , wijnruit, bloemeiiv® lavendel, leliën vän dualen, roofen1, eau de la reine, ta» de carmes, ßag-water, geestvan roofen, van melisfi, van ammoniak-zout, rcofen-azijn , ruit-azijn, vlier-azïjn,tm' Buur van bevergeil, enz., waar van men zamengeftelJs middelen kan bereiden ; de drooge dingsri doet men in een zakje tusfchen een dubbelde doek, en bind ze op of om M voorhoofd ; dn de natte maakt men een vierdubbsMe <$» nat, en legt het op, zulks akemets weder bevogtigendej * rooJ'cn-aZ'jn o? roofen in azijn gekookt en opgelegt, isp20 goed middel tegen hoofdpiin. Zie verder op de srtijke- len HOOFDPIJN, KOORTS en IJDELHOOFD^' HEID. ' _. FRONTALIS MUSCULUS, zie VOORHOOH»*
SPI ERKEN. ., FRUCTESCENTIA; betekent in de kruidkumle "«
tijd, wanneer de planten rijp zaad verkrijgen; dieve* fchillig is na de verfehillige geflagten en zoorten. FRUCTIFER; Fru^tdraagend'. "
FRUCTIFICATIO; Frugtmaaking der planten1, |j
el van dezelve, daar de voortteelin? . |
||||||||||
te minore'; (Fritilhrïa foiîis infimis oppofitis, LTNN.Sp«.
Plant.) • 6. De kleinfte veelbloemige Fritillarie ; Fritillaria mi-
nima, Sweertii; ' • Befchrijving. De eerfte zoort fchiet uit een bol een
fteng van omtrent een voet hoogte, Waar aan meesttijds vijf of zes fmalle bladen bij beurten voortkoomen, van een vingers lengte of langer, en die in de lengte uitgeholt ofgoots-wijzc zijn; op de top van de fteng kopmen twee bloemen, of ook wel maar een bloem voort, zelden drie, uit zesbladenbeftaande, die de gedaante van kleine tul- pen hebben-, maar neerwaarts hangen en niet wijdopen' itaan, haar koleur is van buiten violetpurperagtig en met veele kleine bleek-purpere of witagtige-vlekken,-rults- wijze gevlekt of gcichakeert-, óp de wijze als een dam- bord, maar ongeregelder, en dewijl deezc fchakeering der vlekken eënige gelijkenisfe heeft met die dereijeren van dekiewitten, ishethicrvan, datdecze bloemen de naam van iiemts-eijeren verkrcegen hebben ; van binnen is de bloem biet en daar met zwarte (lippen en ftreepen ge- vlekt, heeft zes hclm-ftijltjes met geele helmtjes, en een driehoekig ftampïrtje daar. tusfchen, waar in het vervolg plat zaad voortkoomt,*" bijna gelijk het tulp-zaad. De tweede zoort verfchilt van de eerfte, dat ze wit en zonder vlekken is; de 3de zoort iswit-'ofgeelagtig, en heeft weinigbleek-purpere vlekken; de 4de zoort is met- geel , groen en donker-purper onder malkander gevlekt, en heeft een groenagtige rug op elke blad, bloeit ook wel twee maanden laater als devoorige, die inde Man- maand blocijen; de 5de zoort gelijkt met de bloem veel naar de eerfte, maar de bloemen zijn kleinder ; en de bloe- men van de 6de zoort zijn de kleinfte van allen. Daar worden bij de Hollandfche bloemisten nogveele
rüidere fraaije zoorten ge/onden, die ze uit't zaad ge- wonnen hebben, welkersonderfcheid hoofdzaakelijk be- llaar , in dé verfehillige koleur en groote ; welke m'en in haare lijsten nazien kan, en die alle op eenerlei wijze gecultiveert worden. Plaats. De vier eerfte zoorten groeijen in Frankrijk
en Italien , in gras- en boschagtige plaatzen : De 5de én 6de zoort worden in de Alp- en Pijreneefche gebergten gevonden ; men kweekt ze bij ons en elders ook veel in de hoven. Kweeking. Dit bloem-gewas word ligtelijk vermeerdert
door haare bollen; men neemt ze inde maand Julius, of vroeger op, naamelijkzorasde bladen beginnen tev'e-r- droogen, en plant de groote bollen weer in de bloem-tuin. hier of daar op de rabatten, of elders, daar men begeert, maar de kleine bollen, kan men op een bed bij malkander planten, om aan te groeijen en bloeibaar te worden ; dog men moet ze niet jaarlijks in de bloem-tuin opneeinen, fnaar men laatze 3 of4Jaarenftaan , eer men ze verplant, waar door het grooter boschjes worden, die meer bloemen geeven, en dus beter vertooning maaken; maar om veel en groote bloemen te verkrijgen, is het dienftig, dat men in het najaar den grond boven en rondom de bollen wat om- . roert, dogzonderdebollen te raaken, en dezelve me; ou- de vergaane paarde mest of run vermengt; daar en boven hemmnen ze liefst eenlosfe zandagtige grond. Wil men ze uit het zaad voortkweeken, om nieuwe zoor-
tente winnen, zomoet men het'rijpe zaad, dat uit de fraai- fte bloemen gewonnen is, in de maand Augustus, in hou- ten bakjes of in platte ondiepe ftecnen pannen, die gatjes in de bodem hebben, met goede losfe zandagtige aarde çeyult« 'tairiel'jk dik zaaijen (dewijl het zaad zontfijds niet |
||||||||||
volbragt word , waar door een nieuwe jonge plant '
|
||||||||||
za?ii(fe'men vel avum) geteelt word; dit deel beftaatu'ti> j
hooftdeelen, als de bloem (flos), en vrugt (fruStis) ; van men op ieders artijkel nazien kan. vnüCÏÏ' |
||||||||||
FÜL. FIÏMt Füïf.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f «13
|
UI?; FUß.- ; FÜG. FUk •
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
, f^vCTîFLQRM FL ANTJE; op de vrugt bloeij ende Zoomen kan;, laatftelijk volgt een buik, waarin de ee
flauten; worden die planten genoemt, welke de bloemen vangene visfchen moeten blijven, endeeze eindigt zee*
on het vfugtbeginzel voortbrengen, gelijk bij voorbeeld fpits; men zet ze in. rivieren en meiren enz alwaar
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
£e cöncommers,~meloenen, en meer andere.
FRUCTUS; een Vrugt; is dat deel der planten, dat
pp js bloem volgt, waar. in dezaaden tot voortbrenging »an een nieuwe plant bevat, gevoed, en tot volmaakt- heid gebragt worden, en die van zeer veelerlei gedaante gijn: De hooftdeelen van de vrugt zijn i. het zaadhuis (pcricarpium); 2. het zaad (Jemen vel ovuin), en 3 debe- \vurplaats {receptac"'"'")• Zieop ieders artijkel, en ook m VRUGT. FRUCTUS HOE.iEI ; vroege of rijpe Vrugten ; hier
door worden voornaamentlijk de groote tuin-vrugten, ds appelen, peeren, pruimen, abricoofen, perßken, noo- fin, aalbefiê'n, kruisbefiën, enz. verftaan. FRUCTUS JOVIALIS;dceze latijnfchenaam,word
ml aan de amandelen gcgeeven. FRUCTUS ÜMLILiCATUS ; Genavelde Vrugt;
word zodanige vrugt genoemt, die van .boyenen een hol- te heeft, daar de bloem opgezeten heeft; gelijk de mis- iels3 roofen, granaat-appelen, enz. FRUGES ; Frumenta ; Frumentacece plantte; Koorn- of
Çratin-geiyasfen; daar door worden verftaan de halm-ge- Kcsfin, en wel inzonderheid die, welke aan de men- feben en dieren tot fpijze dienen, als rogge, tarwe, gerst, enz- FRUIT; hier door,verftaat men gewoonlijk allerlei
finaakclijke ooftvmgten, waar mede men de tafels in el- ke tijd tot nafpijze. voorziet, of anderzins nuttigt; als eppden, peeren, kersfen, pruimen, abricoofen, perßken, druiven, aal- en kruis-befiën_, enz. Zie ook VRUGT. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men met weipnetten niet wel visfchen kan; zij'wordea
met de voorfte opening naar het afloopen vandenftroom gelegt, om dat de visfchen doorgaans tegen den ftroora opzwemmen, en dus ligtelijk in de fuik gevangen wor- den; men zet ze doorgaans tegen den avond, enverneemC 's morgens, wat 'er in gevangen is. FULCRA; Steunzels; worden genoemt zekere deeleâ
van een plant, waar door andere deelen in hunne groeï- jing onderlteunt of befchermt worden : Linnjeus telt 'er zeven zoorten van; als 1. het fleel-bladje offchubbetje 0ipula) ; 2. het Uoem-blad (braiïea) ; 3. de doom (fpina) ; 4. deflikkel (aculeus) ; 5. hetklawiertje. of baard (cirrhus vel capreolus) ; 6. de klieren (glandulce) , en 7. het haiv (Pilus); waar bij nog kunnen gevoegt worden de blad- fleel (petiolus}; de bloem- oïvrugt-fteel (pedunculus) ; da bloei-flijl (fcapiis), en defchubben (Jquama). Zie ieder op zijn artijkel. FULCRATUS CAULIS ; onderfieunde Steng-of Struik ;
is zodanig eene, wiens takken nederwaarts tegen dç aarde groeijen , en daar in bewortelen. FULGUR; Blixem; zie BLIXEM en DONDER*-: FULICA, zie VVATER-FIOEN. ...,.; :,=, FULICA ATRA. zie KOET,, . > &Ù FULIGO, zie AETHALE en ROET, FULLO, zie DUIN-KEVER. • FULLONIA, zie ZEE KRUID. FULLONIA TERRA, zie VOLDERS-AARDE. FULMEN, zie WEERLICHT. In de chijmie be- tekent het de flikkering bij het detoneeren, en afdrijvea |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FRUITEN; Snerken; Fricasfeeren; betekent in de van het goud en zilver.'
keuken, iets met weinig vogt, of metboter of ander vet FULMINARIS LAPIS ; is het zelfde als Belemnit's- .mum braaden of gaarmaaken, gelijk bij voorbeeld visch zie aldaar. . " * met.mr, enz. .; ...... FULMINATIO; FÏàkering'ym de chijmie b-tekent
HIUMENTARIUS LAPIS,of Poecihfpemus lapis; het de flikkering en :het donderend .geluid dat op'de de-
nhtiœt£?Â¥' v en >••, flagratie of detonatie van zommige dingen volgc. Ook HtUJVIliNTUM; Koorn of Graan, gelijkvan tarwe, betekent het 't flikkeren van het goud en zilver na deaf-
Zie ESr
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FRUMENTUM INDICUM vel TURCICUM, zie
TORKSCHE WEIT.
FRUMENTUM FATUUM, zie LOLIK. • FRUMENTUM SARACENICUM, zie BOEK- |
SAIJEEREN. ...... '
FULVUS ; betekent roodaçtig-geel.
FUMARIA, zie DUIVE-KÉRVEL. FUMIGATIO; eene Berooking; word in de chijmie |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t„ITr.„ , , genoemt eene doorknaaging (corrofio) door fcherpe en bij.
«toe A ■ ■ Fruticans' Fruilc0Jus> heesteragtig tende dampen, en is tweederlei ; als 1. een vogtige, wan»
PRTvrV^ „ . -, , , ',' neer de opftijgende dampen van eenig fcherp vogt, het
•tivuihX; een Heester; is een Iangleevende plant, ligbaam aantasten en doorknaagen, gelijk op deeze wijze
c met veele houtagtige getakte ftengen uit de wortel, bij voorbeeld het loodwit (cerusfa) van looden plaatjes dis
^ Morgaans veel laager als een boom groeit; gelijk bij over azijn gehangen worden, voortkoomt; 2. een droo-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge, wanneer de dampen uit een drooge ftofFe voortkoo-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tärM% ALEXANDRINA, zie SENES-BOOM, mende, het lighaam aantasten, en doorbijten ; op deeze
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'Tja . x ^THIOPICUS; is een zoon vanCLU-
r-n'r111 éthiopien groeijende.
^U'IEX PAVONINUS, zie POINCIANA.
ittUricuLUS; een kleine Heester.
IffiUS, zie WIER.
*TTn* MARINUS, zie EICKE f ZEE-).
iet ft û DjEMONUM ; Jag den Duivel ; dus word |
wijze word ook het kwikzilver door de damp van gefmol-
te lood hard gemaakt. • FUMUS, zie ROOK.
FUND A GALENI ; dit is de naam, welke aan eea
vierhoofdig windzel word gegeeveh, dienende om dea onderkaak te verbinden, wanneer die beleedigt is. FUNDAMENTUM; het Fundament; Grond; Grond..
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fvii"j-k"lid °0k §enoemt ' zie »Waar. fieun ; bij voorbeeld van een huis of ander gebouw, waar
^a-r van>HltlSee^.uittaaijewilgengevIogtenlangeKorf' op het boven-werk fteunt of rust: liet fundament moet
een naauwp V0?™e °Pen'nE zeer wijd is, maar heeft hegt, fterk en onbeweeglijk zijn, en zulks naarmaate tregter 2' 5' dog in het midden gelijk een van de zwaarte-des gebouws, dat'er op koomt te rusten • ^Vischwpi " areenkleinedoorgang' waardoor f.nders zal het gebouw onvolmaakt zijn, of niet kunne« wei naai binnen, inaar niet weder naar buiten, fceftaan. Men noemt dus ook leenfpreukig, fundament*
C c ^ grondm
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ïütf.'' Ï"üR:-'FU-§.'::FUfC '~FUü;
-" FUNGUS TÙGLANDIS ; Nootebioms-fwam ; 'afe
OKERNOOTE-BOOM. ' - / :•. T FUNGUS MAR1NUS, zie SPONS.
FUNGUS' PETRjEUS, ziè LAC LUNiE. FUNGUS QUERCINUS, zie EICKEN-SVVAM 'FUNGUS SAMBUCI, zie JUDAS-OOREN. FUNICULI UMBILIGALIS DEL1GAT10; M Unding van de Navel-Jheng ; zie op NAVEL.STRENg FUNICULIS UMBILICALIS, zie NAVEL* STRENG. FUR; eenzeker Torretje; zie DIEF. FURCA ; betekent in de Botanie een driepuntin Doorn, of Stikkel. ■ . FURFUR, zie ZEMELEN. FURFURES; Furfuratio; Zemelagtigheid, ZemelM
tige Schurft ; is een zoort van drooge fchurft ; inzonder- heid op het hooft ; zie SCHURFT (ZEMELAGTIGE-), FURNUS; Farnax ; een Oven; deeze zijn van vee» lerlei zoorten , volgens haar gebruik ; zie OVEN. FURO, zie FRET. f FUROR; Rafernij; Woede; zie RASERNIJ.
FUROR UTERINUS , zie RAASENDE MOEfy FURUNCULUS, zie BLOED-VIN. ■ FUSARIA; is de Papen-muts; zie aldaar. FUSCUS ; betekent donker bruin-rood.
: FUSIFORMIS ; Spilformig ; dat rol-rond is, en nasi beneden toe dunner en puntig word ; gelijk bij voo?- beeld een geele wortel of pastinake. •!'■ FUSIO; Liquatio; Colliquatio; Smelting; Giefitià betekent eene fmelting der ertzen of berg-ftoffen, niet het eene of ander bijvoegzel, volgens de konst der* 'tallurg'ie, om 'er het zuivere metaal uit te verkrijgen! Of men verftaat daar door het fmelten van zuivere me- taaien, waar toe een groote trap des vuurs, en allerlei ovens, aarden fmelt-kro'ezen , giet'-kegels, formen, era vereischt worden. Zie ook SMELTEN. Zommige.maaken onderfcheid tusfehen de woord:»
Fufio en Liquatio of LiquefaÜio, en verdaan door I eerde woord de bovengemelde fmelting der metaale» en mineralien ; maar door LiquatioA de fmelting « vtoeijendmaaking van vet- of harsag'tige doften, « wasch, ongel, pik, hars, enz. FUSORIUS CONUS, zie CONUS. ' .
FUST ; deeze naam- word aan een langwerpig r«1
■vat gegeeven , met twee. bodemen , en uit 'hffA^ duigen zamengedelt, die door hoepels worden in ftf kanderen gehouden , en waar in men gewoon is, wil* of brandewijn uit Frankrijk over te voeren. FUSTET-HOUT, zie VËRF-LOOF. FUTUARIA, zie MELDE. -FUUT; Foet; ook gehoornde Duiker, en gekapte! ter-vogel genoemt ; In bet latijn Colijmbus cr/status;^ lijmbus pedibus- lobato 'fisfis, capite ruf o, collari nif° ''■_ migibus fecundariis albis, Linn. Fàun. Suec.) is eellW ' ter-vofgèl," onder het geflagt van de Duikers beho°re^ de; deszelfs grootte koomt met dte van een hoen ove* èen; van bovenen is zijn kolenr donker-bruin, en \ onderen zilver-«;it ; de kop is van bovenen zwartag11?' aaw-de zijden en keel b(eek-vaal; het bovenfte van hals is ros, dog in het midden met lange zwarte veder omringt ; de daart is zeer kort, -en deszelfs pennen,
wel als de vederen der wieken,, zijn 'ten deelewiti kuif, dien hij óp zijn hoofd draagt,- is in tweënverd » om zijn hals- heeft hij een kraag van zwarte vederen, gewoone ver-blijf houd hij in de zeen en meiren van ^%Jq, |
|||||||||||||
.,':n
|
|||||||||||||
tut?;
|
|||||||||||||
M"
|
|||||||||||||
w
|
|||||||||||||
grond, of'voetßeun vkn eene zaake,het geône, Waar'o£
dezelve gegrondvest is. Daar is geen konst of weetenfchap die zonder een goede grond, gevoegt bij de ondervin- ding , wel' kan uitgevoert worden, maar' zal zonder de- zelve gebrekkig zijn ; dus is bij voorbeeld de grond van de geheele mathejis, 'de aritkmetica engeometria elemen- taris ; of dit zijn de'twee waare pijlaaren , daar de wis- fonst met alle-haare deelen op rust, zonder welke wél té verdaan, men niet veel in die vooinaame weetenfchap vorderen, kan. Dus ook bèdaatbet/ï«rfa/«ert£ derGenees- Itonst in de uitvinding der geneesmiddelen en in derzelver regte gebruik tegens de ziektens, waar toe vereischt word de reden, gepaart met de ondervinding; en dus hebben alle andere weetenfchappen haare gronden, ' i FUNDÜLIUS, zie GRONDEL.
* FUNGUS; Lidfwam; is'één fpongieüfe fubftande, die in den beginne week en zagt is, maar door den tijd Verandert en zeer hard word , door welke, hardigheid de nahegelegene deelen vermageren en uitdroogen. Dit ge- zwel koomt meest in de gewrigten, en aan een befcbaa- digt hooft voort, dog ook wel, vojgens Borellus en anderen, aan andere deelen des lighaatns; de oorzaaken van dit gezwel is eene lütftorting van de weij (J'erum), buiten de vaten en vliezen, - waar door de vliesagtige dee- len zodanig gevoed worden, datdeom'eggendeplaatzen, wegens gebrek van voedende vogten, flap.worden;; en in korten tijd vérdroogen; deeze zwelling verkrijgt allengs- kens eene kraakbeenige'bardigheid, waardoor als dan ee- ne trekking in de beleedigdé plaats, én- vervolgens een magtelóosheid in de beweeging ontdaat. r ; Wat de geneezing van dit gebrek betreft, de meeste
Heelmeesters koomen daar in over een, dat hetzelve zeer zeldzaam volkoonien kan weggenoomen worden, en dat het te derk aangetast wordende, ligtelijk in een kanker verandert, zo dat 'er naauwelijks eenig geneesmiddel te- gens het zélve is.' ':':'' Fabritius prijst in den beginne de ftoovingen aan, be-
ftaande uit de bladen en bloemen vunbetonie, Camille, fa- He , melilote , roofemarijn, roofén, anijs- enfenugreek-zaad, talmus-wortel, pek hout, ronde holwortel, enz. in wijn ge- kookt: Of de betonie-pleister met gom demi en mastix; of het ammoniak-pleister, enz.; of de gekneusde wortel van Salomonszegel, of het ceraat van mostert. '■' Voorts kóomen hier de zagte opdroogeridc middelen te pas , als van de beste mijrrhe in wijn ontbonden ; of het kalk-water met water van weeghree, enflijmvan kwee-kor- rels vermengt; vervolgens eene vlijtige oppasfingen zui- vering van het ongemak;, als ook inwendig eenige verzoe- tende en verzagtende middelen, meest uit dunne dranken beöaande. ■ • Indien dit gebrek reeds lang geduurt heeft, eer het be-
kent gemaakt word , kunnen 'er in- en uitwendig kwikmid- delen gebruikt worden ; maar indien deeze ook vrugte- loos zijn , dan fchijnt 'er geen middel meer voor te zijn, want fcherpe bandagien en braakmiddelen zijn niet raad- zaam,' dewijl daar door dikwils hevige toevallen ontdaan, ja die zelfs wel eens den dood verhaasten. Fungus betekent anders ook zo veel als Hijperfarcofis :
aie WILD VLEESCH. • FUNGUS, zie KAMPERNOELIE en SPONS, •
: FUNGUS CERVINUS, zie BOLETUS. ■ FUNGUS CHIRURGORUM, of Arbhularis,, is -de
BOVIST. ; FUNGUS.CIINOSBATI; wilde Roofen-Jpons; wilde
M-oefen-fwam; zie op het artijkel ROOSEN. E |
|||||||||||||
cal;
|
|||||||||||
tip. FIJN. 'FIJT. GAG.
' FITGBOONE , zie LUPIJNE.
: FIJGEBOOM, zie VIJGEBOOM. l<i(NEEB13ER; Rafineur; is een perzoon , die de Jtonst vergaat, om deeze of geene dingen te zuiveren,
én ûjiééi'tè maaken; bij voorbeeld, om de grove zui- ker te zuiveren, en dus te rafineeren. ' Ook om goud" of zilver van zijne bij zig hebbende vreemde metaalen te zuiveren, en fijn te maaken; hier over kan men zien op het artijkel ESSAIJ. FlJNMAAKING; in het latijn Lavigatio ; is eene ar-
beid, waar door men eene harde grove ftoffe tot een on- tastbaar poeder maakt; het welke meest gefchied door hiiddel van de ftoffe op een wrijffteen lang te wrijven; men bevog'tïgt dezelve doorgaans met een weinig water, op dat ze niet zou verftuiven. Het fijnmaaken, ook rafineeren genoemt, heeft mede zïï-
pebetrekking-pp andere dingen, om dezelve zuiverderen ■ fijner te maaken; bij voorbeeld, als men de grove z.ui-
I ker zuivert, en al Jus fijn maakt, of rafineert, enz.
I FIJT, zie VIJT.
|
|||||||||||
m
|
|||||||||||
is, een fterke niet onaangenaamereuk, maar wat krag-
ten het in de Geneeskunde kan hebben, is nog onbekent. Wijlen deDeenfcheZ.y/««#e.«j, Simon Pauli, heeft: dit gewas in zijn Qjtadripart. Botan., en Commenter, de ufu É? abufu tabaci, voor de waare thee-boom der Chi- neefen gehouden , om dat de ftruile en bladen veel, zo men zegt, na de thee-boom gelijken, en hij lachte de Euro- peanen uit, dat ze de thee zo ver gingen haaien ; maar hij heeft daar in groot abuis gehad, dewijl de thee-boom. een gewas van een geheel ander aarten natuur is. Zom- mige brouwers gebruiken de gagel in plaats van hoppe in het bier, om d^hoppe te fpaaren, of om het bier fterk te maaken, maar dit is ondeugend, want het bier word 'er wel fterk van , maar teffens ook zeer koppig, maakt niet alleen ras dronken, maar zelfs razend, en verwek! na de ontnugtering onverdraaglijke hoofdpijn. Drooge takjes van dit gewas in dekleerkasfen tusfehen
de kleeren en linnen gelegt, geeft niet alleen een aan- genaame reuk in de kasfen", maar word ook gepreezeu tegens de mot. GAL; in 't latijn Bilis; Fel; word genoemt het zeep-
agtige vogt, het welk de lever in alle dieren, en de gal- blaas in de meesten affcheid, en in het twaalf-vingeren» gedarmte ontlast, tot beter oplosfing van dé fpijzen ; wel- ke dus beter gekookt, te eerder in goed voedzel over» gaan. De gal is in menfeherr, aapen , koeijen, honden^'
febaapen , geiten, enz. tweërlei; zij word afgefcheiden van de lever, en door eene bijzondere buis geleid naar het gedarmte, deeze heet men lever-gal ; zij is niet groen-, maar in den menfehen geelagtig, in de koeijen dikwerf vrij groen. De gal van de galblaas is in ons donker- groen uit dengeeien, zomwijlen ligter, dan donkerer, naar de gezondheid, en leevens-aart in bijzondere men- fehen ;• dee-;e rot zeer-ligt, zelfs in den gezonden; doch gedroogt zijnde, kan ze zeer lang bewaart worden. De gal uit de galblaas is olieagtig1, en brand gedroogt
zijnde, als wasch; fmelt, en geeft eene reuk van zich ais gebrand hair ; zij is zeer bitter, zeer lijmcrig, ligt finekbaar in water,* zij heeft weinig reukin eerst verftor- venen , dog wanneer zij begint te bederven, verkrijgt zij den reuk van mufclnis, die niet onaangenaam is. Gal van zommige dieren , is altoos als een geneesmiddel
aangepreezen, tegens oog ziektens; Galenüs, Plijvius, Rhazes, Paulus en anderen'maaken veel ophef van der leeuwen, haanen, gieren, fchildpadden, krokodillen era zee honden gal; de gal van den visch Uranojcopium, of Callionimus, word inzonderheid tegens de fchillen der oo- gen aangepreezen, gelijkbliikt.bii Manchart in zijn© Verhandeling over de'oogfchill'en'van Tobias. Halleri Disp. Chir. torn. I. pag. 377. Sijlvius prijst van gelij- " ken de gal van patrijzen en visfehen; indien "men de fterk» fte hebben wil, zegt hij, : nioet men 'zè van leeuwen en honden neemen; indien flapper, van varkens, lamme- ren , enz. ; fnoekèn-gal' houd bij voor de'beste, dog de Geneesheer moet ze zelf in: de oogen druipen, en als'er ontfteekibg op volgt, de oogen met aq, euphrafiae was. fchën; hij roemt haare deugden niet alleen in vlekken op de oogen, maar zelfs in cataraBm of witte ftaar, die mer> vliezen noemt. . 1 Manget is 'erin zijne Biblioth. pharmaceutica, tom. 2v
pag. 188. zeer breedvoerig over, en in zijne Bibl. Chir. torn. 3:pag. 2pi. de ocul. vitri, daar hij teffens Wede- lius aannaait tot ftaaving, of fchoon die nog grooter hulpe verwagte van: de ga! der Hangen.: ,, C c 3. Hf.v&
|
|||||||||||
GAGATES.zic BERG-WASCH en BARNSTEEN
(ZWARTE-).
. GAGEL; Post; Holland/ehe of Brabandfeks Mijr-
|è; in't latijn Gale; Mijrtus Brabantica; Rhus MJjr-
tifdia Belgica ; Chameleagnus DonONiEi ; (Mijrica foliis
hnceolcitis fubferratis, caule J'ujfruticofo, Likn- Spec.
flint.)
Befdirijving. De gagel is een klein heestergewas, dat
ijlden hooger als vier of vijf voeten groeit, eenige bruine takjes hebbende, waar aan kleine langwerpige bladen gro'eijen, na mijrte-bladen gelijkende, maar har- der zijnde, die in de winter afvallen ; tusfehen de oxels der bladen koomen mannelijke naakte bloemen in een 'wgagtige air voort, maar de vrugten die van een kegel- ^igegedaantc en fchubagtigzijn, koomen aan een ander gedeelte des ftruiks voort >çn bevatten inei'ks fchubbe- lJe een zaad-korrel. Het heele gewas heeft in de eerfte opflag't aanzien vari een kleine wilge-boom, en zijne bla- «|i ?-ïïn aangenaam, dog wat zwaar van reuk, gelijk ook M za;iden de olie daar van: Plaats. Dit gewas groeit veel op dorre vogtige en
Moekagtige plaatzen van de Nederlanden, Engelanden el- öcrs inde noordelijke landen. Daar zijn ook ecnig^me- •ßpwhe en Africaanjche zoorten , die zomtijds van .ie liefhebbers van vreemde planten gek weekt worden. Kweeking. Wil men dit gewas in de tuinen voortkwee-
ffn' z? gefchied zulks door de urtloopers of wortel-fpnii- jj > die men vroeg in het voorjaar plant; dog dit- gewas
^'bezwaarlijk in de tuinen groeijen, ten zijde grond Sfju '. 0s e'i zeer vogtig is ; .en als dan maaken ze evenwel in d •'10§ weuilS voortgang. Het gebruik dat men 'er bosÊ tuinen Yan kar> maaken, is, om dezelve in de kleine ,Jfts' of'tot laage fchecr-heggen te planten, als de £{ ^ni6is» als boven gezegt is.
■ ,$enJciMppen. Ditgewas heeft, gelijk boven gezegt |
|||||||||||
\
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
GAL.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
w*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
ftT
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
in het gewigt, weîruikende, fcherp van finaak, en m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
HEURStus in tegendeel geeft den voorkeur äan de gal
Van de mustela of puitaal, die hij zegt, dat op eene mi- raculeufe wijze het gezigt ophelderen zoude. Wij willen ons niet inlaaten, wölke gai Tobias ge
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
wormfteekig zijn, nog eenig ftof van zig gecven
|
all
|
||||||||||||||||||||||||||||||
ze gebrooken worden.
Plaats. De eerde zoortgroeit in Java, Malabar
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
en
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
braikt heeft, de geleerden twisten 'er nog zeer over, of cldersin Oost-Indien; de tweede zoon in China en fo,
het een Callijonimus_, een Silurus of Hippopotamus geweest pan. '"
Eigen/chippen. Deeze wortelen bevatten veel gom- eij
harsagtige deelen met wat olie gemengt, en hebben een in. fnijdende, verdunnende, openende, hoofd-, maag-'S- moeder verderkende kragt ;' zijnde zeer dienftig'voor zwakkehersfehen, diaaijingendes hoofds, hik, zwalk« |
|||||||||||||||||||||||||||||||
lh
m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
koude maag, winden en meer andere gebreken, die uit
de maag ontdaan ; dog de kleine zoort word voor de best« geagt, pndus'tmèestgebruikt. Men kan ze gepoedert, 'of op wijn afgetrokken gebruiken ; ze is ook een ingredi- ënt in verfcheiderhande elixirs en esfentkn, afkeohdst enz.; zie hier een heel goed maag-elixir. Neemt' kleinegalange-wortel, een once ; aland-n-ortel en
calmus-wortel, van elks twee drachmen ; 't geele van «ra* jefclmlen, een halve once; caneel, kruid-nagels, en «< riander-zaad, van elks twee drachmen, enfàffïaàn een fera- pel ; alles grofjes gefneeden en gedooten' zijnde, maakt het vogtig met een weinig geest van vitriool; giet'er dan beste brandewijn of jenever op, ter hoogte van 3 à 4 vinger- breed, en laat het op een warme plaats trekken, daarna filtreert het, en mengt'er wat extract van calmus-mttt^ of van aland-wortel bij. Dit elixir is zeer diendiginbovea« gemelde gebreken. GALANGE (WILDE-), zie CIJPER-WORTEL GAL-APPELEN, zie GAL-NOOTEN. GALAXIA; dus noemen zommige fchrijvers, deweg waar dóór de chijl pasfeert, wanneer dezelve uit d« darmen na het harte vloeit-. GALBANETUM; Galbamt; Gallan-zalf; betekent
bij Paracelsus een balzem of zalf, die uit gaibm-ga met bijvoeging van cenige andere ingrediënten gemaakt is, en tegens de ziektens der zenuwen en banden dient; men vind verfcheidene voorfchriften daarvan, als hel Galbanet van Hartmann, 't welke aldus gemaakt word; neemt galban-gom, een deel, en terpentijn-geest, twej| deelen , laat ze zaamen digereeren, en distilleert ze door de retort. • HetgaJSaneï van Sennertus word gemaakt als bet voo-
rige, behalven dat men 'er nog één once gedistilleerd« lavendel-olie bij doet. GALBAN-GOM; in-'t latijn Galbanum; MetopM
is een harsagtige gom, die altijd week blijft en zig als was™ laatkneeden; het is van buiten geel of roodagtig, maar nog versch zijnde witagtig, heefteen bittere fcherpefmaaken eenderke en aangenaame reuk, bijna als knoflook: Ma« men heeft'ertweederlei zoorten van; als i.hetgegW? leerde (ingranis), 't welke zuiver en doorfchijnende Z'l moet ; 2. in koeken of broeden (in paribus"), dat flegteris* maar 't beste hier van is 't gecne, dat veel van het geST^u[ leerde in zig bevat, en daarbij geelagtig-wit en niet kle- vende is. Deeze gom word uit Sijriengebragt, a^waar,jZ., nit een hoefagtiggewas vloeit, dat Ferula af'ricana gm, nifera, folio & facie ligußici genocmtword, noeweLrj dere deeze plant tot 't gedacht van de anijs, ennogana |
|||||||||||||||||||||||||||||||
pingen van den lever, tegens het zuur in den maag, en
tegens het gebrek van kooking, uok tegens de geelzugt; zij helpt het gebrek der gal, en is in zo verre een uit- neemend middel. Boeriiave prijst de gal van aal tegens de engelfchc
ziekte; en in het noorden gebruikt men de gedroogde gal van zalm tegens verfcheidene uitwendige ongemak- ken , als zwceren, gezwellen, enz. Osji-gal in genoegzaam water ontbonden, ïs uitnee-
mend om allerlei zwarte wolle doffen in te wasfehen. De fchilders maaken gebruik van gal, om de koleu-
ren wel te mengen ; in één woord, gal is eene uitmun- tende zeep , en kan op vcelerlei wijzen ten nutte ge- maakt worden. De gal van zommige visfehenen ampliihia is zeer ver-
giftig; Pito Hist. Brafil. torn. I. pag. 295. verhaalt-, dat de gal van den Visen Guamajacuatinga, en die van den padde Cururu, bij de wilden van Brafilie voor een groot vergif gehouden word. Haller vermoed, dat |
|||||||||||||||||||||||||||||||
de gal van braasfem, om haare fcherpte, zeer nadeel'ig
■zijn moet. Gal moet daar en boven van gezonde djeren genoo-
men worden, anders bcfiiiet zi], of is ten minden ge- vaarlijk; die der zieke koeijendinkt geweldig, endeekt de anderen even zo wel aan, als andere fmetftoffe. Gal waar eigcntlijk afgefcheiden word; zie GAL-
BLAAS. GAL (ZWARTE); Bilis aira; wierd van de ouden
voor de mélancolie, of voor de oorzaaken daar van, ge- houden. GAL (ZWARTE-) UITDRIJVENDE MIDDELEN;
in't latijn Mdanagoga ; zijn zulke purgeermiddelen, die de «warte gal uitdrijven, en derhalven zeer dienftigzijnin ■de hijpoemdrie en mélancolie , zodanige zijn voornaame- lijk de eicken-varenwoortcl,fckurfie,jenés-lladeiienzwar- te nies-wartel, daar men, benevens anderedingen, af- kookzels van maakt, of de preparaaten daar van ge- bruikt. GALACTITES, zie MELK-STEEN.
GALACTOPHORA, zie MELK-MAAKENDE
MIDDELEN. GALACTOPHORI DUCTUS , zie MELK-WE-
GEN. GALANGE", Galigan-wortel; Maag-wortel; Roods
Gengler; in 't latijn Galanga ; (Kempheria, Linh. Spcc. Plant.) ' ' ' , •■. - ■ Men heeft twee zoorten van deeze wor
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
tel in de winkels, als degroote en kleinegalange (Ga-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
langa major £? minor). De eerde zoort is een bultige tot't oreofelinum rekenen, en zeggen dat ze in Eth'W
wortel van een duim dikte, zijnde van buiten bruin en van groeit; Linnjeus noemt ze Bubon foliolis rhombeis }if
binnen bleek, en heeft een fcherpefpecerijagtige en bitte- tisglabris, umbellis paucis: Andere bepaalen een an ■
■srefmaak, en een aangenaame reuk; de kleine zoort heeft zoort van Ferula, waaruit de galban zoude v.|?.ei' jjg
*en kleiner wortel als de voorige, en is van buiten roodag- genoemt Ferula af ricana galbanifera, folio mijrrhtatf, ^
#g. Zerooeten, om goed tot het gebruik te zijn, zwaar van Lijsnjeus genoemt word Bubtn foüclis glaprn>^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
a
|
|||||||||||||||||||||||||
GAL.
|
|||||||||||||||||||||||||
m
Zommigemenichenzijn, volgens het getuigen van ge«
loodvaardige fcbrijvers, zonder galblaas gevonden. De gal-blaas bevat het vogt, het welk wij al genoemt |
|||||||||||||||||||||||||
..'■"■•■ ■: '■■'>. r
iericribus rhomhisfsrràtis, fuperkriluspinnatifidis triden-
Mis- zo dat men nog in 't onzekere is, v^n welke plant ejeentïijk deeze gom komt. Deeze planten worden ook |
|||||||||||||||||||||||||
zonitijds in Europa in de Academie-tuinen en bij de bc- hebben, maar hoe het 'erkoomt, is raoeijelijk af te ïef
minnaars van vreemde gewasfen gekweekt; 't welke ge- den. Vermits de lever een groot lighaam is, en bekwaam |
|||||||||||||||||||||||||
den vervolgens in potten verplant, iniederpoteen, die
meü 's zomers 'n de open lucht op een warmen plaats (lelt, maal' 'm de winter binnens huis voor de vorst moet bewaaren, en op zijn tijd met het noodige vogt vooi- zien.
Eieenfchappen. Deeze gom heeft een verwarmende,
^erweckende, zeer oplosfende en rijpmaakende kragt,
enii'ûrdzeergepreezen om de maandftonden te bevorde- ren, de baaring te verhaasten en tegen de moeder-ziekte, 't zij inwendig gebruikt, tot een en een half fcrupel, of uitwendig de rook daar van van onderen ontvangen ; zij is ook diénflig om den taaijen flijm te verdeden, voor kuch en amborfligheid, enz. ; uitwendig verfterkt ze
de leden,, en is nuttig tegen knoest- en been-gezwel- len, als mede krop-gez wellen envenerifche builen, in- zonderheid als ze in azijn gefmolten, en daar na weer tot een bekwaame dikte uitgedampt word : Ze word. ook van de Heelmeesters tot trek-, moeder-, en meer sndcre pleisters gebruikt. Bij gebrek van galban-gom, tan men fagapcen-gom gebruiken, dog dat zo kragtig tiet is. GALBANUM, zie GALBAN-GOM.
GALBLAAS; is eene blaas, welke langwerpig is,
ffijder aan' den bodem, naamver naar den hals toelocpen- iie; zijbeflaat uit een uitwendig vlies , afkomftig van 'ö algemeens buikvlies, een celluleus vlies, eenen fpier- Egtigen rok, waar onder nog een celluleus vlies, en van teen uit een inwend\g vlies, het welke, veele groote ïlieren in zig heeft,- of klieiagtige blaasjes; de hals heeft zeervcele klap vliezen, en is dikwerf gckronkelt, van loopt ze uit in eene buis, die de gal-buis genoemt w°rd, en zig met eenen fch.erpen hoek vereenigt met Ie lever-buis, welke dan te zaamen , den gemeeiien gaJ- eMer uitmaak en, of du&us chokdochus, die in decapfu- ä van GHsfinius legt', en zig met eene opening in hef waalf-vmgeren-gedarmte ontlast. Deeze gd-blaas legt in de holte van den lever aan de
'echterzijde in menfehen, even onderde korte ribben, ia zeer dikwerf onmiddeiijk tegens de buik fpicren aan, V7elk daar van, gelijk ook liet inwendig buik-vlies, groen EÇverft zijn ; in de rechter zijde, wanneer'er gecne'om- 'aSgiiigder deeleii is, transpoßtio partium, welke zeld- zaam voorvalt.' Alle dieren hebben geen galblaas; hier over is Hal- EP'Zeer uitvoerig in zijne 'Phifiol. lib. 23. Jetl. 2. tom. 6. |
dpgdebefchouwing derklapvliezen in de gal-leider, voor-
naamelijk digt bij den hals derblaaze, maakt dit onge- loofelijk. Anderen meenen, dat degal door bijzondere vaten ,'gelijk als de takken zijn die uit de flagaderen koo- men, in de blaas uitgeftort zoude worden ; fchoon dit onmoogelijk fchijnt, om dat de flagaderen uit de coeliaca koomende, bloed en geene gal-doffe voeren. Eender- de meent, daar zijn buizen welke onmiddelijk uit de zelfltandigheid van den lever, in de gal-hlaas (die in deeze zelfstandigheid als met de helft begraaven legt,) loopen , dog deeze zijn nimmer aangetoont. Eindelijk ontbreekt het niet aan zommigen, die beweeren, dat de gal afgefcheiden word, door de klieiagtige blaasjes die in de blaas gevonden worden , het welk te minder on-' gerijmd fchijnt, om dat wij ondervinden, dat in het oor zoortgelijke ^lieren eene bittere, zeepagtige en taaije doffe affcheiden. GAL-BRAAIUNG, zie 't BORT.
GALBULA, of Americaanfche Scharlaar, door Ca* tesbij Car. upag. 48. tab. 48. IÜerus ex aureo nigro- que varius, en door Klein Lij ster uit goud-geel en zwart gemengelt, genoemt,- {Coracias fulva, capite, dor/o, re- migibusque nigris, Li NN. Sijst. Nat.); deeze vogel ,. door de Heer Linnsus onder het geflagt der Scharlaa- ren geplaatst, koomt van grootte vrij wel met de berg- vink over een ; zijnkoleur is oranje-verwig ; dog dekóp,. het boven fte van den rug, ende flag-pennen zijn zwart, en derzclverbuitenfte randen wit, dog de hovende fchier- witagtig; van de vier buitenfte flaart-pennen , zijn de, bukenden de eerde helft Wit, en de andere licht oranje^ bek , pootenen klauwen zijn loodverwig ; de natuurlijke- woonplaats dcezer vogel is Firginien, Marijland en Ca- nada. GALDERIJ ,• word een gang,in een aanzienlijk ge-
bouw genoemt, die lang en final is, en voor de vertrekken of op een andere plaats langs loopt, en veeltijds overwulff . en met fchilderijcn, of allerlei.andere cieraaden opge- fchikt is: In de tuinerij betekent het zo veel als een. Berceau pf Bogen-gang, van geplante boom-gewasfentoe- gedelt; zie BOOGEN-GANG. G ALEA; een Helm; heeft verfcheiderhande beteke-
nisfen ; want 1. betekent het in de chijmie de helm die bij' het distilleeren op de kolf gezet word; zie ALEMBIÇ; 2. ook een chijmisch vat daar de retort in gezet word, gewoonlijk zand- of asch-capeTgenoemt; zie CAPEL; 3, betekent het de zogenoemde helm, waar mede zommige kinderen gebooren worden, zijnde een gedeelte van 't vlies amnios, waar in het kind in's moeders.lighaam be- flooten legt, en waar mede het hoofd van het kind. in? ' de geboorte bekleed is: Veele menfehen, inzonderheid onder't gemeen, meenen, dat de kinderen d/e met een zodanigen helm gebooren worden, boven al veel geluk in de waereld zoude te beurte vallen, wanneer dezelve bewaart en hun vervolgens gegeeven word, om die wel té- bewaaren; maar dat, wanneer ze deuzelven koojnen te |
||||||||||||||||||||||||
'"■Wel
'ïr, ' klier
|
- ef ßqq. Onder de viervoetige dieren heeft de
^et 'paard, de ezel, het hart, de eland, ren-
manati, geene gnl-Uaas, nog hét varken met |
||||||||||||||||||||||||
1'. er °P den mg, nog de rat, nog defurmulotofiva-
»' 'at nog hctflèkel-vjrken van Canada. |
|||||||||||||||||||||||||
J
|
|fWj nogdcpapegaai, nog de duif, noghet water-
pa ,oeh! r'°g kraan-vogel. ![»,,, visl"chen heeft de mijrus, de kabeljaauw, de MS y de mullut enfaber, geene gal-blaas.
|
||||||||||||||||||||||||
GAL:
GALLICÜS MORBUS; betekent de Spaanfche P0to
ken, of Fuik Ziekte. ' ■ \ -GALLINA CORGLORUM, zie HAZEL-HOEN
GALLIN-fë, zie HOENDERS. "\
GALLINAGO, zie SNEP.
GALLITR1CHUM, zie SCHARLEIJ.
GALLIUM, zie WALDSTROO.
GALLO-PAVO ; een Kalkoenfche Haan ; zie KAli
KOEN. < GALLUS, zie HAAN.
GALLUS, zie MAAN-VISCHJE.
GALME1J, zie CADMIA en CALMEIJ-STEEN
GAL-NOOTEN; Galappelen; in'tlatijn Galice. De'
gal-nooten zijn geen vrugten, nog bastert-vrugten, ge- lijk ze zommige noemen, maar uitwasfen, die op do eicke-boomen gevonden worden, en volgens Malpighius, haaren oorrprong hebben van een zeker zoort van Mit- ten, die in het begin van de zomer in de jonge teders takjes en bladen fteeken , en terftond een eij in de won- de leggen, waar op door het toevloeijende zap een ge- zwel of blaasje ontllaat, die het eijtje in zig befluit, en dus het begin van de gal-noot, en ook de baarmoeder (uterus) van het eij uitmaakt; de blaas word vervolgens allengskensgrooter en harder, het eij word uitgebroed, en eindelijk tot een worm of vlieg, die tot zijne volkoci. menbeid gekoomen zijnde , uit de uterus of gevangenis aan het licht zoekende te koomen, een gat en de noot' maakt, en wegkruipt of wegvliegt; daar het dan van daan koomt, dat men in meest alle gal-nooten een gat in de le- dige plaats ziet, daar het diertje in gehuisvest geweest, en waar door het 'er uitgekoomen is. s Daar zijn in het algemeen twee hooftzoorten van gal- nooten, als 1. Turkfche, die in de Turkfche landfchap- pen van Afia en Africa groeijen, en uit de Levant van Aleppo, Tripoli, S mi ma, enz. gebragt worden ; 2. gemeen» gal-nooten, welke in Europa voortkoomen, dog zcld- zaamer, en die op verrena zogoed in het gebruik niet zijn, als ds Turkfche ; hoewel die in de warme landftree- ken, als, in Zuid-Frankrijk, Italien, Spanjen, enz. groei- jen, altijd wat beter zijn, dan die in de koude Noord-1 fche landQn voortkoomen ; egter ',t in deugd niet bij ds Turkfche haaien, en derhalven ook niet in denegoti» getrokken worden. De gal-nooten groeijen op verfcheide zoorten van eiebt'-1
boomen, dog men zegt, dat de regte en gebruikelijk*I zoorten hoofdzaakelijk op twee zoorten voortkoomen naainelijk die zoorten, welke de Robur I. en III- &v' I su in zijne Historie ziin; hoewel dit onzeker fchijnt-1 Dog de gal-nooten groeijen niet alleen op de eicke-bpo- j men, maar men vind ze ook, hoewel alleen gevallig. °P | andere planten, gelijk bij voorbeeld op de wilg^"' men, zalie, hondjes-draf, enz., die op dezelfde wi.|ze' door de fteek van een infect., voortkoomen als de «'ff' gal-nooten, maarkleinder, en van een andere natuur zjJn- De Turkfche; gal-nooten zijn in de negotie van voeler«
leije zoorten, als kleine, groote,- zwarte, grijze, flt' te, geelagtiges, groenagtige, roodagtige, ^ruinagtip» gladde en knobbelagti.ge, zwaare en ligte; maar de Ktë* ne, zwart- en knobbelagtige, die vol en zwaar»)«• worden voor de beste gehouden; de overige zij" ?' wils maar Europeefche gal-nooten, die in Zuid-Franknj > Italien of Spanien gegroeit zijn. . .- De gal-nooten hebben eene fterk adftringeerendekro»'
die ze van de eicke-boom verkrijgen, en dienender^ |
|||||||||
GAU
|
|||||||||
e>*
|
|||||||||
verliezen, zij ook haar geluk of voorfpoed zouden koo-
men te niisfen ; dog dit fchijnt maar louter bijgeloo- vigheid en beuzelingen te zijn; 4. betekent galea een zoort van hoofd-pijn, die het geheele boven-hoofd, rondsom aantast, en als een muts bezet; 5. word in de' Botanie het bovenfte deel der helm- of lip-bloemen ook galea of helm genoemt. GALEATUS; Gekeimt ; Galeata planta, Helm-plan-
ten, zijn de planten die lip-bloemen draagen. GALEGA; G eiten-ruit ; Geiten-kruid ; in herf latijn
Galega; Ruta capraria: Daar zijn verfcheide zoorten van, waar van de volgende het bekentst zijn. ' 1. De gemeene Ga/egß, met blauwe, blauw:purpere, of witte bloemen ; Galega vulgaris floribus cwruleis, ex cœruleo purpureis, vel albis {Galega, Linn. Spec. Plant.) 2. De Africaanfche Galega met grooter bloemen, en
dikker peulen; Galega Af ricana floribus majoribus £ƒ fdiquis crasfioribus. . Befchrijving. De eerfte zoort fchiet uit de wortel (len- gen op , van twee voeten, min of meer hoog, waar aan bladen groeijen die naar die van de krok gelijken, maar zijn grooter en langer,, uit de oxcls der bladen koomen vlinter-bloemen, op een lange hoofd-Meel, airs-wijze voort, die blauw, blauwagtig-purper of wit zijn; waar na lange ronde dunne houwen volgen, welke klein niervor- mig zaad bevatten. De tweede.zoort verfcbilt van de voorige alleen daar
in, dat ze gfo.oter bladen, bloemen, en peulen,heeft. Plaats. De eerfte zoort groeit in Italien, Spanjen,
en Sijrien, aan de kanten van de akkers, naast de heg- gen, rivieren, beeken en elders ; de tweede zoort hoort in Africa te huis : Men kweekt ze bij ons en elders ook, wegens haare bloemen, in de bloem-tuinen. Kweéking. Dezelve gefchied niet bezwaarlijk, door
fcheuring der wortel-fpmiten in het voorjaar, die men op de rabatten of elders plant : Men kan ze ook door het zaad voortzetten, dat men in het voorjaar op een bedde zaait, en de jonge planten, die eerst het volgen- de jaar bloeijen,vervolgens verplant daar men begeert, dog zijnde best op een warme plaats ; ze beminnen ook liefst een losfe zandagtige grond : Als men 'er geen zaad van winnen wil, moet men de (lengen bij de grond \veg- ûiijdenals de bloemen gedaan hebben, want anders gaan de planten veeltijds., na dat 't zaad rijp is, verderven, kun- nende anders eenigejaaren in leven blijven. Eigenfchappen. Dit kruid word voor zeer zweetdrij-
yend en gift-weerftaande gehouden, en derhalven geprezen voor kwaadaardige en befmettelijke koortzen, pokken en mazelen > enz., hoewelzommige geen zonderlinge uitwer- king van'het zelve in gemelde ziektens hebben kunnen befpeuren, zo dat de.aan het zelve toegefchreevene ei- genfchappen onzeker zijn; misfehien heeft dit kruid in de warme gewesten grooter kragtén , dan bij ons. ■GALEGA NEMOROSA , zie KRÓK (BOSCH-).
GALENA, zie LOOD.
GALEOPSIS, zie NETEL (DOOVE-).
GALER1TA , zie ZEE-LEEUWRIK.
GALGULUS, zie OOST-INDISCH PARKIETTE.
GALIGAN-WORTEL, zie GAL/WNTGE.
GALISSIEN-HOUT, zie ZOET-HOÜT.
GAL-KOORTS, zie GAL-ZIEKTE.
G ALLA, zie GAL-NOOTEN.
GALLI CRISTA, zie HAANEKAM en RATE-
LEN. • |
|||||||||
-mu
|
|||||||
*«n in de Genees-en Heel-kunde, omallerlei loopen en
bloedftortingen te ftempen, zo wel in- als uit-wendig, tot meer andere gebreken, daar de zaamentrekken- de middelen dieüftig^ijn,; gelijk de overige deelenvande eicke-boom. , ■ . • , : ■ ' in Frankrijk heeft men zedert .eenige tijd de gal-noo-
„n a;s een zeer dienftig middel-tegen de koortzen, in 'plaats van kina-kine, ingevoert^ waar over de Hr. Rè- kaüME) een P arijf che Medicus, een Memoire aan devf- cademis des Sciences, in het jaar 1710 heeft overgegee- |
|||||||
en met :2ijn agcei'-geftel den te.1 of draf-gant; cîeeze i»
eigenwaan-de paarden die zwak. van heupen zijn, en het agtergeftel bedorven hebben,.; of die bij een lange ent zwaare. reize boven maat-en, afgereeden zijn;- zul- ke paarden kunnen geen andere galop; goedmaaken , daa deeze, bedorven galop; die derhalven.irizonderheid'zéer eigen is aan de jagt-paardéa, weikërs.'agter-fcheukels me.es t gekraakt zijn, t - ,.,,'■;"■-. ,-,f-> ." ■ . B.ehalyen de .genjel^e ..natuurlijke galop der 'paarden,:
die ook de lange, ren- of jagt-galop genoemt word",. is 'er pok nog. een_ fcjioolrgaloj),, die ,nien de, paarden pp de rijdfehooi leert, en de naam van korte galop of galo- pade draagt; welke veel air,qf bevalligheid geeft, zo wel aan den ruiter of berijder ,J als aan-het.paard ; be- ftaandedaar.in, dat het paard zig,van vooren verheft, even als-,of het de ren galop .xvilde doen,'en egtér.nïet veel voorwaarts avanceert ; behoorende tot een rïaaij'e galopade, dat dezelve door ,'spaards voor-geftel 'verkort, dog door deszelfs heupen vaardiger gefebiede, invoe- gen dat het agter-geftel het voorftej in een gelijkforrni- ge en vaste cadans voortdrijye, zónder de heupen te flee- pèn, ', ...... . - . . ;, ,.'..'. -, '. Het is voor een liefhebberen oeffehaar der rijd-korist
noodzaakelijk, om te kunnen voelen , of zijn paard wel of kwalijk onder hem galoppeert: Dit word op derij'd- fchool en door de, oefferiing niet bezwaarlijk geleert.; waar,over men, ais mede over, het. dresfeeren der paar- den , verder -inzien, kan ,de NederlandJlhe.Stalmeestër, door den Heer van Oeb-schelwitz, die daar.over be- knopt dog zeer duidelijk handelt." GAL-PÜRGEEREND EXTRACT, zie EXTRA C-
TUM, pag. 699: ■ ■ . V" ■ '; ■ ■ GALRËDA,,zie GELFJ'J.,:... '.. • ,'■■.'; '..,'.'
• GALRiJK, zie..ÖILIÖS.US,,/', ■.'-'■ .„' \ \- ; ,ff I GAL-ST-ÊJEN ;_ fn.de gal-blaas oritdekt-mén zeer,dik*
wik fteenen vanvér'fch'ftlcude grootte', -gedaante', veel* heid en koleur;. zorrirpige zijn-rond , andere vierkant, driehoekig, afgeileeten, enkel, dubbel,' tien, 'twin- tig,., tot over dehonderd toe,.ja tot duizend en driedui- zend toe, gelijk Morgagni 'waa'rgenoomen heeft;,ee-f. nige hangen los-, .anderen zitten-in den hals der gal-biàas, veejtijds zijn ze.bleek'-grpen, geel, licht-geel, en als witte wasch, vullénd'e'degehèele blaas pp; deeze'fmel- ten ais wasch in.de vlam der kaarsfe, gelijk Morgagni opgemerkt heeft; de"grootte is niet.minder verfehillén- de, van een grqin af; tot'die van een duive- en hoen- der-eij, zelfs^ ter lengte van vijf en een half duim zijn ze gevonden, zie Haller Phijfiol. lib. 23,. fe&. 2. torn. 6. pag. 555. Deeze fteenen fchjetèn zbmt'ijds door tot in den galleider, en vervolgens tot in het gedartnte,zo dat ze met den afgang gé.loost.worden, of.wel in den blinden darm blijven zitten, doorbekorsting gróót wor- den, en aldaar fmeit veroorzaaken, ofwel ontlast wor- den langs den natuurlijken, weg. ..' , . ; Zommige evenwel die pardagtiger, zijn, branden niet,
nog drijven op he't.water,, maar zinken'veel.eerder.. De gal-fieenen'vari zómrnige dieren,als aapen,geiten,
fiekel-varkens, enz., worden zeer kostbaar gehouden, gelijk lapis bezoar, p'earo del porco, enz., welke op hun- nen beurt,zullen befchreeven worden. ., Gal-fieenen onderwijlen kan men niet dan door gisfing kennen in ons lighaam ; wij zullen derhalven over de. tekenen zeer kort zijn; een fteekende pijn op deplaats^ daar de galleider loopt, die kort duurt, en de'ontlas-'. ting vangalfieentjes door het fondament, zijn de ,ee-, Dd "riigfte" |
|||||||
VC'l, ■■ — - - - .,.-
dat de gal-nooten een zeker middel in de tusfehenpoozige
koortzen zijn ; II. dat ze nog veele voordeelen boven de lina-kine hebben, en zulke daarom; 1. dewijl ze niet zo bitter zijn ; 2. dewijl ze geen hitte veroorzaaken; 3. dgvrijl men ze in kleiner dofis, geeven kan; 4,'dewijl men ze niet zo dikwils, als de kina-kine behoeft .(je-geer ven; en dan ten 5. dewijl ook de gal-nooten veel-iriinder kosten ah de kina-kim. ■ Dog de Heer Reneaume maakt eenige bepaaling, tus-
fchen het gebruik der gal-nooten en kina-kine, en zegt, datmen de gal-nooten moet gebruiken in zodanige tusfehen- poozige koortzen,, die uit liet zuur,van een kwalijk ge- digereerde chijl voortkoomen, dewijl dit zuur, volgens zijnredeneering, uit eene verfiapping der maag-veze- lenen peefcu ontftaande, deeze verslapping door de zaa- mentrekkende kragt der gal-nooten verbetert, en wegge- nomen word ; maar dät daar en tegen de kina-kine veel beter ir, zodanige kooitzen was, daar zig geen genoegzaame gal met de chijl vermengt heeft,, welk gebrek door de bitterheid der kina-kine vervult en verbetert w,ierde : Maar zonimige Geneesheeren merken met reden aah^ dat men met het gebruik, van diergelijke zaamentrèkr kende Jpecifieke koortsverdrijvende middelen voorzigtig moet zijn, jen dezelve voor(al. niet in 't begin „ of in al- le zooiten van tusfehenpoozige koortzeni geeven moet Dog de meeste nuttigheid der gal-nooten, 'beftaat.in
deizelver gebruik tot het maaken-van fchrijf-mekt, (zie INCKT), en tot het zwart verwen van allerlei ftofferj, en tot meer anderedingen. GALOP ; is een term der rijd-fchool, en betekent
een zekere natuurlijke gang der paarden, die fpijongS; wijze gefchicd, en een der fchoonfte, en; gauwfte. van tanne natuurlijke gangen is : In deeze beweeging-,des paatds zijn 'deszelfs vier voeten, voor een ogenblik, te- gelijk van de grond, gelijk men bij een galop duidelijk ontdekt, alzo men a|s dan de vier ijzers te gelijk zien kan. Dog daar zijn tweèïleij zooiten van galop, naame- ''ik de galop op de regter voet, en de galop op de linker ï0«. Op de regter voet galoppeert het paard, als het met de regter voor-en agter-voet meer vooruit avan- ^'t, dan met dé linker voor- en agter-voet, maar op de linkervoet galoppeert het, als het met de beide linkervoe- ten meest avanceert. . -^oinmigç paarden galoppeeren in drie en andere in vier
M'pc's, door het verfchillig opligten der voeten.: In
wgalop van drie tempo's hoort men het geluid door de
oeten in het nederzetten ontftaande, aldus pa-ta-ta;
aar in de galop met vier tempo's op deeze wijze',
JJ*"t4-f«-ia; wanneer 't paard het opligten der voeten 0 lvee]^clijk doet, bij voorbeeld wanneer 't regts gaande', ten kervoet galoppeert, of links gaande, op de reg- j£et.. dan galoppeert het valschi
nasi a^r.'s ookeen gebrooken galop (in'tfransch l'aubhi) Tj^yfc-* wanneer een paard van vooien galoppeert,
|
|||||||
JjKL.
|
||||||||||||||||||||
CAL'.
|
||||||||||||||||||||
y&
|
||||||||||||||||||||
Tiigfte én zekerfte. Geneesmiddelen zijn 'ét "in het ge-
heel niet voor bekent,'teiïminftenïnet geenen'deninin- iten grond van zekerheide '■ GALSTElllGHEID ;' word genoemt, als gerookt
vleesch of'fpek, als hammen, enz., voornaamelijk als het zeer vet is, een.e Merkte in den fmaak krijgt,-wel- ke men In'het hïtfnràncedo ;■ en in onze taal rans of ran- zigheid noemt; zij hanguf van gebrek van genoegzaam zout, bet' welke haâuwlijks' overwonnen kan worden, om dat het zout niet indringen kan in het vet, gelijk het doet inde> vleesch-vezelen,- om die rede is een pater- ftuk meer galfterig, dan eene gerookte ribbe, enz. ; ook is 'er geen middel om het'voor te koomen. Galfterig vtt word'zelden wel verteert in de maag-,
maar verwekt fchielijk oprisping, en de gal, waar van daan bet Woord galflerig zekerlijk ontleent is ^ dé warm- te vermeerdert deeze eigenfehap,' hét is daarom best, het gerookt vleesch op eene koele plaats, daar de wind door fpeelen kan , te bewaaren. Alls vette dingen,, als boter, fineer en olie, worden
ligt ranzig, of galfterig; de olijf-olie eer dan eenige an- dere ; ,rh.en moet daarom geene witte olie kiezen, want het word in de zonneg'eEleëkt, waardoor zijdiekwaa- den fmaak verkrijgt. ,'•' Olie van amandelen en dergelijken, können niet lang
bewaart worden, of vröidcn- galflerig. Dog de boter is'er nie.t minder onderhevig aan , voor-
naamelijk als hét'vatwërk niet'diep is, of van ongelijke duigen gemaakt word : De I Jrfche boter zoude een ca- pitaal in prijs rijzen, indien zij de Hollandfche wetten oveir hèrvàtwerk1 wilden invoeren: De Friezen hebben zedert een jaar of twee het Hoilandsch voqrbeeld g<3- volgt, en zullen 'er eerlang het voordeel van genieten. Het is de warme lucht welke door het dunne; hout heen ciringt'; 'die deêzé'ftèi'kèn finaak geeft, want-'het is' iönd- óffi het vat, daar de fmaak flimst is; ook koomen di'tdé Friefcbe vrouwen voor in hunne huishouding, door de boter in keulfche potten te bewaaren; het welke zeer düiir kooriït té'kosten,' en door dik vatwerk kan ver- mijd, worden. ■ 'Galflerigheid is derhalven een bederf van het vet,
fpek,; boter, 'olie, enz., eene putrefatlie, die voor dé gezondheid zeer nadeeli'g' is. ' GAL-ZIEKT'E; Gal-koms; geene ziekte zoude uit-
gebreider befchrijving vereifchen, dan deeze ; zij is nim'mer'zo, weI befchreeven als door S ij Ds Nham, Hukham en Pri^gLeV alle drie Britten ; is zeer ge- meen in,ons land,' voornaamelijk in Zeeland, in den na- zomer overvalt zij ons bijna alle jaaren, inzonderheid re- geert ze in de légers ; overmaatige hitte, enongeregelt éeten'van migten1, 'geevert 'erVeel gelegenheid toe. De ziekte zelve word verzelt van eenen zeer -beflaa-
gen tong, hitte eri droogte, bittere fmaak, walging , afkeer van allerlei vleesch,' eb lust tot zuure vrugten, en al wat zuur is, maa^pijn, braaking van gal, enz. Zij hangt zekerlijk af van bedorven gal,' en rr.isfchien
teffens van te groots veelheid/ ;- ' ' De beste wijze tot geneezing is,-■ de maag te zuive- ren met zagte braak- en ligte purgeer-middelen ,'de vog- leiuegens het bederf te bewaaren met zuüre geesferi/èta' vqgfen, met af kookzels vanAèkiiia, van de rad.fer-, p'ehtarià, van fl. chimomülte , enz.; zo dïd'dit verricht is. riaar genoegen, dan behoort men de koorts tegen të gaan fnet.'genoegzaame .veelheid' van, 'kina, anders 'ver- loppen de kragten, de ziekte 'word gevaarlijk, of wel |
||||||||||||||||||||
duurt eenige maanden eer de kragteri herftelt'wot*
den.■-■'•'- - ' -'"' •■ ■ GAL-ZIEKTE, of de Cal; dikwerf zegt men de m
te hebben, wanneer kort na het^eten, uit de maag een feberpe vogt, bitter als gal, opwelt, welke in het vuur gefpoogeh, vlamt als olie; dit is'eigentlijk geer» gal, maar gebrek aan gal, en heeft meest plaats wanneer de lijders zwak van maag zijnde, te veel vet eeten, tja vleesch niet genoeg kaauwen, entusfeben het eete'nte veel bier of wijn gebruiken ; voornaamelijk word deeze kwaal hevigst, als kort op den eeten gerookt word, waar door het fpog, anders noodig tot de kooking en menging der fpijze, vergeefsch weggeworpen word : Het fchie- lijk- en veel thee drinken op het eeten, geeft het zelf. de ongemak; het eeten van foupe in ons land is daarom fchaadelijk, om dat Zij de maag verzwakt, en de gallo aanzet; men bevat ligt de geneezing, wanneer men flegts de oorzaaken wegneemt. GAL-ZIEKTE onder de Schaapen, Geiten, Paarden,
Ezelen, Herten, Haazen en Konijnen. Alle deeze die- i ren zijn onderhevig aan zekere platte wormen, welke ónze landlieden botten noemen, en die waarlijk niet on- gelijk zijn aan de. visch van die naam. De Profesfor Camper heeft de historie van deeze ziekte gegeevenin J de Nieuwe'wijze van Landbouw, tweede fluk in eene vir- J handeling over ds botten, of platte lever-wonnen dtr run- ] deren enfehaapen, p. 301.; en in eene nadere verhmi ] ib. vierde Jhik, p. 320. Lusxmvs noemt zefasciokk- patica, Sijst. Nat. 1758. p. 648. § 248. fiüFFóHhwR haar befchreeven Cab. du Roip. 421. torn. 4. ; gelijk ook BiDLOO Obf. anat. chir. decad. II. p. 13. die ze op de Velu we in herten-en wilde zwijnen heeft nagefpoort; Lehowenhoék heeft zeer uitvoerig beweezen, hoe zij inde gâlbuizen koomen; waarfchijnelijk worden ze met hét gras ingeflokt, en tot aan het twaalf-vingeren -gedarm- te gebragt, aldaar kruipen ze langs de opening van den gemeenen galleider gedeeltelijk tot in de galblaas, dog meest inden boezem vanden lever-galleider, en vandaar langs deeze buizen tot diep-op in den lever ; die in 06 galblaaszig ophouden,zijn groen- en zwartagtig vanko- leur, dé andere bleek, dog met aderen; zij hebben ee- nen driekanten bek, even als de bloedzuigers oiiJer-W kopje, zie Campers fig. 4. en 6. tab. IX.; ook hebben ze' voor aan den kop een mondje, ib. e; zommigeheb' ben een krulletje tusfehen de twee mondjes in ib. 'k-H' 2. en 4. . De galbimen en de boezem van den lever wow»
door de menigvuldigheid deczer' dieren zodanig uitgezet,
dat ze tien en meermaalen dikker worden, daiideez^111'
zen natuurlijk zijn; de lever verteert 'er door, en°°_
de gal in de galblaas, zo dat de dieren 'er eerst door«1'
mageren, dan het water krijgen, en eindelijk derven,
meésten hebben zeer dunnen afgang, en bevuil" •
fterk, voornaamelijk de kalveren en fchaapen. -
Deezegal-bótten of lever-wormen verfchülen zeer^„,
--mini"
'ei
|
||||||||||||||||||||
gras gegeeten , nog zulke wohnen hebben,' ftep'f" te.
met dezelfde toevallen aan, als oudekoeijen; mf*cr. genftaande het dikwerf gebeurt, dat ineii in de "JLjj verïe beesten-aan de ziekte teffens die wormen 'inS[ ,-, |
||||||||||||||||||||
veelheid ontdekt; zie hierover P. Camp2R
|
vier i"J'
|
|||||||||||||||||||
over de Hoornvee-pest. ^
|
m
|
|||||||||||||||||||
.Deeze. botten z.ijn van zommige toegcfcbitu.-- ^
zeker bùt:kruid, het welk hier' en daar in laage^la jj |
||||||||||||||||||||
bijzonder óp zandgrond wast; de Heer Cam
|
bewee
|
|||||||||||||||||||
GAM."/>ÖAN".
|
||||||||||
4to
|
||||||||||
-Tiet bloed, heèmen döWerftoppmgefr wög, en helpen du
kookihg; de fpijzen moeten ïrïedewerken ; alle groen- tens, die zeepagtig zijn, koomen te pasfe, als cichorei', jala.de, paarde-Jalade, ent'.;" den 'armen worden fchaa- pe-keutelen voorgefchreeven, en dergelijke dingen. : Spaanjchezeep, driedeelen, gâlvanfnoelien; eendeél, en pil. ruß, twéé deelen/ tot -pillen gemaakt-van drie greinen^ en daarvan' viermaal daags', vier of vijf ge- bruikt, geneèzen de geluwe zeer' veilig-, als'er geenc verftoppingen' van.,uiterlijke-oórzaaken; bij koomen.-: - GAMANDER1, zie CHAMiEDRIS. • :■ - .•;--■ ' i
GAMBETTA;, zie ROODE-RUITER.
GAMBOID'IAGUTTA'i'zie GUTTE-GOMi.: i
GAMMARUS, zie KREEFT. ' «
GANGL-HJM, zie PEES-KNGOP. ",. '.
GANGR-dENA, zie BRAND (HEETE-) en-HEET-
VUUR. ' '■- ', '• " : - ' GANS; in 't latijn -Anjer; (Anas roflro femicijlindrir
co, corpore Jupracinereo fubtus pallidiore, collo flriàto, Littn. Faun. Snee); is een'vogel onder het geflagt der eenden behoorende, dog veel grooter dan den eend, en verfchilt volgens R ai jus van den zwaan, door dien hij kleinder is en den hals korter heeft. De wilde gans is van. novenen aschgrauwagtig-bniia
van koleur, dog de randen der vederen bleeker; van on- deren is hij witagtig, en aan den buik fneemv-wit; de ftaart-pennen -zijn zwârtagtig, aan de tippen en uitwaarts als met witte franjen' bezet, en de buitenften zijn we- derzijds geheel.wit; de bek is van de wortel tothetmid- .den van deszelfs lengte zwartagtig, voorts faffraan-geeli, én àan het end zwart; hef deel der pooten dat ongeve- dért is,' als mede de voeten en vingeren'",'"• zijn oranje- geel, en de nagelen zwarta'gti'g. '! <■ ■- 'Deeze gahfen behooren oiider de'trek-vogelen, en ver-
huizen jaarlijks uit het eene land na 't andere ; volgens LrKNAïus Fauna Suc'cic. onthouden zij'zig inzonderheid in'Lap'ànd, en gaan tcgens'den winter weg. Ve tamme ganfen zijn iets grooter dan de-wilden ; hun-
ne koletrr, zo als die van de meeste tamme vogelen, is ver- fchillende.; men vind 'ex die geheel wit zijn; anderen van bovenen aschgrauw, zoarmige brüinagtig ; weder-, -om anderen bont, dog van onderen witagtig; zommigeri hebben mede kuiven;' in'alle is de bek'en pooten, jong zijnde, geel-, dog in' de vohvasfenen rood, en met zwart- agtige nagelen bezet; het mannetje'is doof zijne lan- ge pooten en hals Irgtelijk van het wijfje te onderfchei- den. De tamme gavjen zijn een Ioome botte vogel, die zig
weinig in het vliegen oefFent en-langzaam voort gaat; dog ze zijn van veele nuttigheid in een huishouding; want behalven dat ze in de zomer ligtelijk, en zonder groote onkosten kunnen onderhouden en aangekweekt worden, zo zijn zé zeer voordeelig wegens de eijeren, jonge ganfen, en vederen. De jonge ganfen verftrekken in de herfst- en winter-tijd voor een aangenaame fpijze, ende vederen dienen ons, 'riaamelijk de kleine, of de dons, om daar op 'snagts, na veele moeite en arbeid, zoetelijk te rusten, en in kragten herfielt te worden; en de groote vederen , om door haar middel allerlei dingen te fchrijveif, en even, als met een ftpmme mond te ïpreeken; ja als men bij deeze vederen, welke de ■gans in haare vleugelen draagt, een weinig wilde ftil îlaan, en derzelver nuttigheid regt overdenken, zoude men ftofFe genoeg hebben, om een fchoone loffpraak ten hunnen aanzien te niaaken. In veele landfehappen van / D d a Vuitsch' |
||||||||||
«ewrtzeln datdeezezogenoeindebotjes,wefïtetus klieft
% fteeltjes van die: plant in grcoteveelheid zitten, ' zijn luisjes met zes pooten, en welke fcbilden hebben, én vleugelen, wanneer ze tot volkoomenheid geköome'n »Ijn; deezezijn derhalven>geeneoorfprongelijke begin- selen der lever-wormen. , ■ :. £)e oorzaak is tot nog toe onbekent, het was te wen-
den , dat zij uitgevonden konde worden ; de!Heef Cam- per twijffe't aan de geneezing, om dat het onmoogelijk jS).de geneesmiddelen tot in die buizen te brengen, -en dit gedierte in de bittere en feberpe gal kan leeveri; hoe fterk zoude de lever- en blaas-gal niet moeten verandert: gorden, eer zij voor die wonnen ondraagelijk wierde? iet vee ftierf door deeze middelen gewisfelijk eerder, dan je ivormen: • Natte jaargangen fchijnen 'er meest gelegenheid toe te çeeven ; bet jaar r 768 is zeer fchaadelijk hierom geweest jan'de landlieden, honderden fchaapen zijn 'er aan ge- iforven, meest door het water, en geen één is 'ei* ge- flacht, dat niet min of meer gallig wa» : De haazen zel- ve, en de konijnen op Schiermonnikoog zijn 'er in veel- bid aan geftorven; waar ui: op te iraaken is, dat ook deeze oorzaak als van het Opperweezen afhangende, niet kanweggenoomen worden; de aart van het land fchijnt 'ermede niet toe te doen,- want in Frankrijk vind men ze zo wel als in Duitscbland, en Holland; het vee op ile kwellers grazende, is 'er onderhevig aan, fchoon minder. Het was der maatfehappije eenen dienst ge- daan, wanneer men zigmet den borst op het doéh van raarneemingen over dit gewigtig ftuk leggen wilde. GAL-ZUCHT ; Geel-zucht, of Konings-ziekte » Mor- ksRegius-vel Arquatus; Aurigo; iseene uitftortirigvan gal in het bloed, welke zig over het geheele lighaam , verfpreid, het, vel, deoogen, 'de pis,"en het zweet jee! verft, even als of 'er faffïaan in getrokken was; terwijl de afgang zijne koleur verliest, en als licbt- paamv papier word, en blijft zo lang, tot dat de gal wederom zig in het gedarmte uitftort. De oorzaaken daar van zijn zeer vcrfchillcndc; een
"een in de galblaas, verftopping in de galleider, door ee" gezwel, of iets anders; hartstochten, een fchrik , 'lontfteltenis kan iemand de geelzucht geeven ; deziek- *evalt voor in kinderen, zo wel als bejaarde, en ou- *menfehen; in de verftorvenen vind men hpt vet, de Pieren, zelfs de hersfencn, en het been geel ; dikwerf '"idmen geen uiterlijk gebrek in de galblaas, en haar °e1?eg2aam opgevult : De geelzucht word zomwijlen uit njk pijnen gebooren, als wanneer purgeer-middelen eest te pasfe koomen; dikwils word zij in de laatfte iiikff • der Zftran§ernis waargenoomen ; de allergevaar- na • 1S' die met ecn veri*°PPmg van de lever gepaart melh Zm.u^ deeze ontftaan waterzucht, en een trom- fclio -Z'ektens welke altoos den dood veroorzaaken, frater "Iet a,toos even i^hiêltjM Deaftapping van het tiff • u'1 den buik, die in andere gevallen zeer diens- delaar e" ra°et noo't Se-"cniec-en • a's 'er geelzucht
ften-ei-Zaak Van is' om daC de ll^exs fP°^%| daar op Uitwerk'imgehucht, en zo verfchillende zijn haare
de Iev-er"^"' dc §eneezin8 volgt $$ Senoeg> wanneer Ie zujijp °naafgedaan is, men moet aan het lighaam al- gernoet ko en ver("Cnaffen> die het gebrek van gälte ftotkJL °men ' a's Spamfibe zeeP > gßlvan »sfen » van !i!W To'et Çf^ampt chelidonium majus, centauriummi- » frhd, ruß, cocJiiee,. enz. ; deeze verdunnen |
||||||||||
1 {
|
||||||||||
\
|
||||||||||
.KäGAü&'AO
|
||||||||||||||||||
*?£>
|
||||||||||||||||||
Duiticklani, [Bohemen, Frankrijk en Brabar\£t ' -trekt
men grobte .voorlieden van de ganjen, t eh men ziet ze aldaar in de oogst-tijd,.bij gantlcbe troepen op de velden, met jonge kalkoenen weiden. Dog brengen de ganjen voordeel aan , in andere op-
zigtenziiu iïj ook veeltijds wederom nadeelig in de ver- fden, weiden en hoven ; want ze eeten niet alleen het -fijnlte en beste gras weg, inaar plukken .het zelve dik- .wils met wortel'en, al uit, zo dat het-bezwaarlijk weer groeijen kan;.ja men zegt, dat zts ganjen in ftaatzij'n,, in een dag zoveel gras op te eeten- als een.koe alleen, want ze eeten den gantfchen dag door;. ,daar en boven haar drek zeen heet en fcherp vanaart zijnde, brand hij het gras weg daar bij valt, en bederft de goede weiden , zo dat de ganjen voor de weiden zeer febaadelijk zijn, 't •we!:, ook" de oorzaak is, dat in zommige Provintien, die uit v'ee-vokkerij en weiden beftaan, de landlieden geen of maar weinig ganfen houden; en in die. land fchap- pen, daar men veele ganfen voed, worden .dezelve, veel- tijds door een hard ;r geweid.. Men kan niet wel ganjen houden op plaatzen daargeen
water bij is, dewijl het een water-vogel is., en dezel- ve gaarne in 't water willen zijn , om daar in' te zwemmen en te baaden , en haar voedzel ten deele daar uit te zoe- ken ; dog zij kunnen beter buiten de wateren ^ als de eenden, als-men rnaarzoi g draagt, dat men altijd hier of uaar water in een vlakke bak' nederzet , dewijl ze dikwiis. drinken : A Is zp dorst en geen water hebben, beginnen ze te fehl eeuwen, en vliegen veeltijds weg, om water op te zoeken, als ze niet gefnuikt zijn. . ,'. . Het mannetje van de 'gans, dat men gewoonlijk gent of ganfer noemt, word al vroeg van het wijfje onder- fcheiden, aan zijne langepooten en hals; ook als men het zelve bij de kop grijpt, maala. het een ijsfelijkge- fchreeuw, maar'de gans zwijgt ftil: Men houd de gan- fen, die korte pooten, breede borst, en een hangende buik hebben, voor de beste leg-ganfen; en wat de koleiir aangaat, verkiezen zommige de witte, andere de grau- we- of grijs -bonte ganfen, die men zegt, dat niet alleen fterker en vrugtbaarder, maar ook haar dons of.pluim- vederen beter zouden zijn; dog men is het hier over niet eens. Men bergt de ganfen, die men bij huishoud, 'snagts
in een bezonder hok, dat men ergens op een afgezon- derde plaats van het huis maakt, en men moet 'er altijd wat lhoo in ftrooijen, op dat ze niet nat of in de drek ftaan of zitten ; ook moet 't zelve wel digt zijn, en 's hagts geflooren worden, tegen allerlei roofdieren, als vosßn", bunfingen en andere, die 'er groote liefhebbers van zijri; maar is'er ruim water, 't zij een rivier, vaart, meir, enz. omtrent het woonhuis, zo blijven ze dikwiis de geheele zomer over, dag en. nagt op't water, en zijn daar op voor het roofgedierte beveiligt; dog men.kan ze door middel van haar dagelijks tegen den avond,wit goed voeder bij.huis tegeeven , gewennen,dat ze 'sa- vond?, of ten minsten nu, en' dan te huis .koomen; De ganfen beginnen te 'leggen, wanneer ze eenjaar
oud zijn', dog het eerfte jaar leggen ze zo' veel eijers niet, als wanneer ze ouder zijn; gewoonlijk beginnen ze in de Maart te leggen, .en leggen, als. men ze niet broe- den Iaat, driemaal, tot in Juni, telkens io,. 1.2, of meer eueren na malkander ; dog men-zegt-, dat als men deeijeren ge'duurig uit'trnest neemt, èn 'er maar één in leggen laat, dat ze dan gcfïadig vobrtleggen, tot 100 en meeifeije? jen toe', zelfs zo lange tot dat ze fterveo. •.. ' '. , j, ■i ■ .ijj.û'. r , r; |
||||||||||||||||||
■ Men rnofetzorg draagén, dar ze de eiferen niet buitei
het hok ergens anders wegleggen, ten dien einde is 't noo.
dig, dat men ze met 't leggen aan 't hokgewenne, wanneet men befpeurt datze willen leggen ; 't welk gefchied,.dout middel van ze's avonds of's morgens vroeg te bevoelen of zeeeneij bij haar hebben, en zulks .bevindende, d% zelve op te fluiten, tot dat ze gelegt hebben ; als men dit eens of tweemaal gedaan heelt, zullen zé vervolgens alle haare eijeren op dezelfde plaats leggen, daar ze eerst hebben begonnen ; men bewaart vervolgens de eijers,dis tot uitbroeding zullen dienen, in een korfje op een ge temperde plaats, daar het niet te koud nog te warm is om dat. ze anders bederven en 'er geen jongen van koo. men.. Eijers van 'maxigeganfin werden tot 't broedenaf gekeurt, en zulke die vanganfen zonderg-enf-gelegtzijj, deugen in't geheel niet; ;Ook moet men altijd tot 't uit- broeden, eijers verkiezen van de grootfte en beste zoori van ganfen. Tot 12 à 14 ganfen is één gent; of manne- .tjegenoeg, maar men bou.d 'er gewoonlijk twee bij, of 't gebeurde-dat eene wegraakte. ,'-;. Hoe men de Ganfen aanfoltt en onderhoud.
Wanneer een gans bijna uitgelegt heeft, fchiktzezig
tot het broeden, maakt haar nest gereed, en laat meet .vederen vallen, waar mede-ze het nest bekleed , engaat eindelijk zitten: Het is,, èen. teken van een goed« broed-gans, 'als ze'het nest met vederen vervult; wan! de eene gans broed dikwiis becer, en brengt ook meerjon- gen voort,, als de andere; Men moet haar. derhalven niet -terftond de eijers onderleggen , als ze gaat zitten, maar een dag of twee wagten, om te zien, of ze ooi vast blijft zitten; dit befpeurende, legt men haard: eijeren onder, min of meer, na dat ze groot is, dog zelden minder alsio, en meer ajs 15; en. toen moet hier Lij' zorg draagen, dat het nest in 't begin dereijer- legging, of daar na, wel van ftroo voorzien worde, op dat de eijers niet op de koude grond koomen te leg' gen, waar door dezelve zouden koorden te bederven, en de broeding te mislukken. Zommige landlieden ge- wennen de ganfen, om haare eijeren in een hoek van hun vertrek of kamer te'leggen, en aldaar ook te broe- den ; daar ook de jongen dikwiis beter voortkooinen.dai op een andere plaats, inzonderheid als het nog vroeg iJ het. jaar enkoudis. Geduurende 't broeden, moeten™ ganfen inaatiglijk gevoed worden , en men moet v.erbin- deren,dat ze niet veel van het nest koomen, wesbalw" men haar het, voeder, en de drank digt bij 't nest zew» moet, op dat ze niet noodig hebben , daar vanaf te ga* Een gans broed gewoonlijk 30 dagen, ook wei-wat«8" ger of korter, nadat het weer koud of warm is, ol o0, na dat de gans een goede of flegte broed heeft. Hoe vroeger men ganfen kan tot bet broeden z£'
ten, hoe beter het is, dewijl ie vioege'jóngcƒ■"![" doorgaans -bet best groeijen ,. en minder ziek worden u & laate' '■ : 'ii-oe-
Het gebeurt wel, dat een gans vom de tijd|W"bl\,
den en op het nest gaat zitten,, als ze naameüj'5 3 ° 1
|
||||||||||||||||||
eijers gelegt heeft; om zulks te beletten, moet nr
|
||||||||||||||||||
een veer door de nelis trekken, zo vergeet ze
|
||||||||||||||||||
't broe-
|
||||||||||||||||||
den ; maar willen ze te laat in de tijd broeden, rnoe J
dat te''1 W|
hoen' zot
|
||||||||||||||||||
z
|
||||||||||||||||||
der- of-beter- eende-eijers. onderleggen , 20 tot 25 > «
broed ze die alle' uit, en brengt ze op, maar men ^ op de tijd pasfen, dat de eijeren uitkoorne», en d' \$ |
||||||||||||||||||
6AN.
|
|||||||||||||||||||||||||||
GAN.
|
|||||||||||||||||||||||||||
W
|
|||||||||||||||||||||||||||
kuikens wegneemert, anders zit de gans dezelve veeltijds de muggen daar voor fchuwen, en niet in de ooren krui.
dood. ' Pcn- Dc gunfen zijn ook aan de pip onderhevig, inzon- Qeeu pluimgedierf is 'er, dat meerder als de ganfen derheid als ze vuil water moeten drinken, die ze ziek
onderievig fciiijnt lc zijn, om wanfchepzels voort te maakt en dikwils doetfterven, hier tegen prijst men de brengen ; de zuiken die dezelve aanfokken , kennen aan wilde pimpernel,, als men die in water laat wecken, en hun de groöte en gedaante der eijeren, waaruitdie inonfters zulks dan in het eeten, en van het water te drinken voorfkoomen, en gebruiken ze nimmer tot broeding, geeft. als daar toe geheel onbekwaam zijnde. Aldrovandus , Wanneer dezelve met luizen gekwelt worden, waat
dit naukeurig de inwendige deelen van den gans heeft door ze niet kunnen groeijen en vermageren, (hooit men Befchrèeven, heeft ook afbeeldingen van verfcheidene. altemets gagel in de ganze-ftal, of hok; of anders vaa- dier misgeboorten medegedeelt, als dat van een gansje renkruid, waarvan het ongedierte weggaat, en men moes- met twee koppen en één hais, voorts vier pootenen vier de (tal dikwils fchoon uiaaken, en wel zuiver houden,, wieken; een ander dat twee halzen en twee lijven had, dewijl de onzuiverheid veeltijds de oorzaak van het on- en een deide met vierpooten voorzien, 't welk verfchei- gedierte is. deriejaaren geleeft had.de, en hij zelfs verzekert, te i/o- Men kan deganfe-eijers ook, gelijk van de eende-eijers
nmien te hebben gezien. _ gezegt is, door kalkoenen laaten uitbroeden , die de Wanneer nude jonge g3«r/eruitgekoomenzijn,neeint jonge ganfen zeer wel koesteren en weiden, enmen heeft
uien ze niet terftond uit het nest, maar laat ze een of verders niets bij de jongen in achtte neemen, dan heC twee dagen onder de moeder, om wel af te droogen,- geene rede van dezelve gezegt is. daarna laat men ze bij de moederin de plaats daar ze uit- Wat het voeder betreft, dat men aan de oude en vol- gebroed 'zijn, of in een andere dïgte of warme plaats, en wasfene jonge ganj'en geeft, zulks kan veeleriei zijn, als geeft haar in het eerst gekookte en fijn gehakte eijeren, haver, gerst, boekweit, kaf van allerlei graanen oizemels,. met weiten-zemels-of brood-kruimels gemengt ; en met met water bevogtigt; ook wasch, of in dobbelfteenen water vogtig gemaakt, en men zet haar een vlak bakje gèfneëden grof brood, ofgeele wortelen; ook kan men haar met water voor, om 'er in te baden en te zwemmen ;. daal allerlei afvallen van groente , gelijk bij voorbeeld bia- naeen week oud geworden zijnde, geeft men haar ze- den van kropfalade, kool, enz., voorwerpen, dat haat- mels met fijne haver- of andere gort in water geweekt: tot een ververfebing dient; dog in de zomer en herfst Als het Vervolgens helder, en droog weer is, brengt men heeft men de ganfen niet of weinig te voeden , want zo ze over dag >n een korf buiten in de lucht, en laat ze met dra in het voorjaar het gras en andere groente voor den- de oude op het, gras weiden, en men vergeet niet, om dag koomt, zo geneeren ze zig van het weiden, als men hen water voor te zetten , als'er geen water bij de plaats ze uit laat loopen, tot in de herfst; maar indicn.ze niet- is, anders laat men ze met de oude daar ingaan, mits kunnen uitgaan te weiden, moet men ze zekerlijk altijd daar op lastende pasfen, dat ze niet te verre wegzwem- met voeder onderhouden, dut men hen in een bakje voor- men, nog van het roofgedierte vernielt worden, en te- zet, met water daar bij. |
|||||||||||||||||||||||||||
gen den avond, of ais't begint te regenen, of koud te
worden, moet men ze weder binnen huis brengen; na maate dat ze ouder worden, laat men ze over dag meer uitgaan te weiden, dog dit behoort 's morgens niet te vroeg te gefchieden, maar ais de dauw van het gras is. Als ze vier wecken oud geworden zün , beginnen ze (top- pet-vederen te verkrijgen , en zijrrals dan het allerzwak- ke; men moet haar in die tijd haver- of gerfte-raout te eeten geeven , dat haar. als dan'heel dieriftig is, en zeer wrfterkt; gekookte engehakte eijeren met gebakte brand- •Weien, en weiten zemelen gemengt, is ook een goed middel tothaare herflelling : Daar na voed men ze met ba- ve' en gerst, gelijk de ouden , en als ze nog wat ouder ge- gorden zijn, geeft men Haar alleen 's morgens voor het uitgaan, en 's avonds na het te huis koomen wat eeten, en Iaat ze vorders haar voedzel in het veld zoeken. Dog ?(s 'ér ruim water bij de plaats is, bii'ven ze dikwils |
De Mosvovifche ganfen, die men zomtijds uit lief heb-
berij houd,, worden op dezelve wijze aLs de gemeens ganfen aangefokt en onderhouden. Hoe de levende Ganfen geplukt worden.
De vederen het geene zijnde, dat het meeste .voor- deel van de ganfen aanbrengt, zo is men gewoon, de- ganfen twee, drie, of meermaalen in het Jaar van haa- re vederen ten deele, door uitplukken, teberooven; ds. eerde reis gefchied zulks in April of Mai},, zo dra hes warm begint te worden, daar na weder in de zomer, en ten laatften in de herfst, tegen St.Michiels-dag; dog indien men wil, kan men ze dikwij'er plukken , te wee- tén zo dra de nieuwe vederen weder voiwasfen en rijp geworden zijn, het welke in omtrent agt weeken tijd gefchied,- de jonge ganfen kan men insgelijks plukken, zo dra ze voiwasfen , en de vederen rijp zijn; dog die ganfen, welke men in de winter niet-wil overhouden, maar mesten, moeten niet geplukt, worden , om dat zo |
||||||||||||||||||||||||||
pst de oude gans, gelijk boven gezegt is, m
|
agt en dag
|
||||||||||||||||||||||||||
W'terj huis.
|
|||||||||||||||||||||||||||
e jonge ganfen hebben ook een kwaade tiid in de anders tegen de tijd van mesting, nieuwe itoppelen ver-
Jouden Juni] en J-ulij, als wanneer ze van de muggen krijgende , niet vet zouden worden. Men plukt de ganfen onder de vlerken,' aan beide zij-
den, aan de buik, op den rug, en rondom de fchen- kelen ; dog onder de vleugelen en op de fchenkelen,. moet men ze niet al teveel plokken, om dat de vlerken ......... daar op rusten, die anderzins zouden nederhangen, tot cn, en als men hen, als ze geftorven zijn, de kop op- dat de pluimen weder gegroeit zijn, het welke mislijk
|
|||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||
vind men 'er een menigte muggen in ,• oin dit on-
|
zoude (laan; Ook moet men ze in het voorjaar, als hef
|
||||||||||||||||||||||||||
t'A a V00r te koomen ' moet men hen in de gemelde nog koud is, en als het in 't najaar koud word, niet al!
de ooren met boom- of lijn-olie-fmeeren, zo .zullen telwal pluUei}, maar zig naar het weer fdiïkkcn ; da
D d 3 hes te
|
|||||||||||||||||||||||||||
GAN".
|
||||||||||
GAN.
decze balletjes floppen ze de ganjen 's daags vier of vijf-
maaien in den hals, na datze in water natgemaakt zijn, tot dat ze genoeg hebben, en zetten hen water om te drinken voor; dog men moet ze niet te veel te gelijk met de balie- tjes floppen, anders verftikken ze. Dejoodcn hebben de naam dat ze zonderlinge meesters
in het mesten der ganjen zijn , zij binden dezelve in een linnen of wollen lap, en hangen ze in een donkere plaats op, of maakenze blind, en floppen hen de ooren met env. ten, of iets anders, dat ze dus niet kunnen zien of hooren; vervolgens floppen ze dezelve met diergelijke balletjes, op die wijze, als vooren gezegt is, en zetten hen water met zand voor ; op deeze wijze verzekert men, dat een gans dikwils een lever verkrijgt, van vier tot vijfponden zwaar : Als een gans wel gemest word, en wel toeneemt, kan ze in veertien dagen, wat min of meer, zeer vet wor- den, want ze neemen fchielijk in vettigheid toe, als ze onbeweeglijk, en m ftilte zitten. De tijd, om de ganjen te mesten, begint tegen St. Mar-
tin, ofwatvroeger, en duurt tot het laatfte van het jaar; want daar na begint de leg-tijd aan te gaan , alswanreerze onbekwaam tot liet mesten zijn ; want als men dezelve als dan ook in de haver, om zo te fpreeken, begraaft, zou- den ze dog niet veel in vettigheid toeneemen, gelijk voor- heen. Men heeft in Duitschland, zo wel onder de burgers, als
boeren, een oude gewoonte, datze naamelijk jaarlijks op St. Mart erts avond, een vette gans braaden , en daar op dikwils hunne vrienden en bekenden te gast nodigen, en zig onder eikanderen vermaaken ; ja die als dan geen St. Martens-gans heeft, als hij het anders maar een weinig doen kan, zoumecnen, dat hij de minfte was : Men weet niet wel, wasr dit gebruik eigentlijk zijnen ooifprongvan heeft ; maai' de Roomschgezinden verbaalen daar van, dat hetvan de Heilige Martinas zoude af koomen ; naamelijk, wanneer men dezelve totBisfchop heeft willen maaken, het welke hij niet wilde weezen, hij zig in een ganje-flil hebbe verborgen; maar als de ganjen hebben beginnente fchreeuwen, en hem daar door hebben verraaden, zou hij, toornig geworden zijnde, de^aii/enverwenschtheb- ben, en dat ze alle op St. Marlens-dag mogten geflacht .worden. Men heeft bij het eeten van de St. Martens-gans ook het
gebruik, om het borstbeen dergans te bekijken, en daaruit te voorfpellen, of'er een harde of zagte winterkomen zal, want als dat been, tegens het licht gehouden, geheel wit- agtigis, ofmaar weinig donkers heeft, zou beteeuz;#s winter voorfpellen; maar heeft het veel van een donke- re koleur, dan een hardewinter; daar en boven zou het voorfte deel des beens de voor-winter, en het agterfle deel den na-winter betekenen ; zodat, .wanneer maar één van die deelen wit of donker is, men daar door van de zagthwi of koude des voor- of na winters oordeclen kan : _Dl' fchijnt wel alleen maar een beuzeling of vertelzeltje te zijn , echter leert de ondervinding, dat dit prognoiW'J' wezentlijk meestal treft; en het welke ook plaats heel in de borstbeenen der wilde eendvogels. Hoe men de Ganjen flacht, of dood. .
Men bind de ganjen gewoonelijk de voeten env ie* gelen zamen, en hangt ze een tijd lang bij de voet op, op dat het bloed naarde kop trekke, dan pluk''®.- hemde veeren agter op de kop weg, daar ze een ku je hebben, in het welke men met 't mes een öe~L* |
||||||||||
782
|
||||||||||
beste en zagtfte pluimen zijn die, welke op en omtrent
de buik zitten,- die onder de vlerken zijn de groffte en flegtfte; zie ook op bet-artijkcl DONS. De fchiïjfpennen worden best in Maart en September
uit de vleugelen gerukt; ook verzamelen de landlieden deeze vederen, die de ganjen in de velden en elders heb- bejj laaten vallen; zie verder VEDEREN. Manier om Ganjen te misten.
Tot het mesten moet menjonge ganjen verkiezen, de-
wijl ze fchielijker en betertoeneemen en vetter worden, dan de oude, bchalven dat deezc harder van vlcesch, en onflnaakelijker zijn. Dezelve moeten ook, om wel vet te worden, in een
naauw en duister hok vastgezet worden, en niet los om- loopen; daarenboven moet men hen vooraf de kleine vet- te vederen op de fluit uitplukkcn, want als dit niet ge- fchicd, zal geen gans vet worden: Men zegt ook, dat men de ganjen met de wasfende maan, naamelijk ais de maan nieuw is, moet zetten te mesten, om datze dan be- ter zouden toenecmen, en vetter worden, dan wanneer men ze met de afneemende maan op het hok zet ; dog wat hier van zij, zal de ondervinding best leeren; maar dit is zeker, dat men altijd twee, drie, of meer g anfen bij mal- kandeienmoetzetten; want als men ééne alleen zet, zal ze treuren, en daar door niet of langzaam in vettigheid toeneemen, dewijl de ganjen van dat zoortvan vogelen . zijn, die altijd in gezeifchap bij malkandeien willen wee- zen. Om dan de ganjen te mesten, zo moet men ze in een hok
naast malkanderen plaateen, dat van latten of planken zo- danig gemaakt is, dat ieder gans daar in een bijzonder hok- je heeft, het welke zo klein is, dat ze zig niet daar in om- draaijen, nog veel roeren kan, en haar drek naar beneden door een gat oft latwerk daar uitvalt ; voor dit hok langs ■word een kleine trog geplaatst, waar in het voedzel en drank gedaan word, en waar uit de ganjen het zelve dooi- de latten, of een fmal hoog gatje in de plank voor ieder hokje, daar ze de kop en hals doorfteeken, kunnen ver- krijgen ,- men fielt dit hok vervolgens met de ganjen op een donkere plaats, en daar geen ander veer-veekan bijkoo- men, dat anders het voeder zoude wegeeten, of men moet. den trog met een plankje fchuins overdekken ; andere maa- ken de ganjen blind, door hen de oogen te branden, en dan kan men ze op een lichte plaats zetten, daar men wil, en ze eeten evenwel. liet voeder daar men ze mede mest, kan veelerlei zijn, dog gewoonlijk is het haver, maar die van de beste zijn moet, anders neemen ze niet wel toe; men geeft hen de haver droog, en zet hen water daarbij, om te drinken ; of men doet water in de trog, en flrooit de ha- ver daar in ; en als men watgeele wortelen, 'm kleine dob- belfteenen gefneeden, daar onder mengt, is het nog beter : Men moet ook wdtgroj zand onder het eeten doen, want dan.neemen zo wel de ganjen, als allerlei ander veder-vee betertoe, dewijl hen zulks de maag zuivert, en aan hun natuur eigen is. Anderen geeven hen gekookte rogge , of grof roggen-meel met zemels en water, tot een dikke pap ge- maakt, te eeten; maar men zegt, datais men de ganjen fchielijk , binnen veertien dagen, zeer vet wil maaken, xnen hen boekweit moet geeven. Anderen neemengroj tarwe- ofgerste-mcel, en maaken
*er met warm water een deeg van, daar een weinig honing bij doende, en maaken dan van de deeg balletjes, die ze ©j) een warme plaats een weinig hard laaten worden,- van |
||||||||||
SÂN\
jnïjding tîoet, om 'er het bloed af te tappen, 't welke
men in een potje met wat zout en azijn opvangt, en omroert tot dat liet koud is, op dat h?t niet dik worde, om het zel- ve te gebruiken bij een zogenoemde ganfe-peper, die van de kop, hals, vleugels, voeten, maag, long en le- ver der ganfen toebereid word, gelijk wij hierna zullen aanwijzen ; maar men moet zorg dra,igen, dat 'er geen fmeerig water uit de hals der gans mede onder het bloed raakt ; andere geeven de ganfen, die ze Aagten, maar een - fneede door de hals. Vervolgens worden de ganfen geplukt, over bet vuur
gezeugt, uitgenoomÉii, gezuivert, gewasfehen en dan toe- bereid, zo als men begeert. Fan de wilde Ganfen.
De gemeene wilde ganfen, die kleiner als de tamme zijn, onthouden zig meest bij troepen aan de zee-kusten, in groote wateren en moerasfige plaatzen, daar geen men- fchen kunnen bij haarkoomen, en daar ze ook hunne eijc- ien uitbroeden ; waar van ze 'er 10 à 12 leggen, want ze zijn zeer fchuw, en zetten zig nergens, dan na dat zeeën en andermaal rondom gevloogen, en bemerkt heb- ben, dat het veilig voor hen is ; 's nagts vliegen ze in de gedaante van een driehoek, of in twee linien, die in een punt zaamenkoomen , en onder veel gefchreeuw, Daar de velden en graslanden: Men meent dat ze daar- om fchre e uwen, op datdiegeene, welke wegens de don- kerheid of mistige lucht zijn agtergebleeven, niet zouden afdraaien; ook zegt men, dat de wilde ganfen, zowel als de tamme, zeer oud kunnen worden; Willugbij brengt een voorbeeld bij van een tamme gans, die tagtig jaaren oud was, en om haare boosaardigheid en het kwaad dat zij aan Je jonge ganfen deed , moeste gedood worden. Men kan de wilde ganfen , wegens haare fchuwbeid, be- zwaarlijk vangen-, want ze laaten zig niet lokken doorfcra- 1»;ganfen, waarmede ze-van natuur geen gemeenfehap maaken ; dog a!s men wilde ganfen van eijers aangefokt en ingemaakt heeft, dan worden ze daar door aangelokt, £n kunnen met netten of ftrikken gevangen worden, op dergelijke wijzeals de wilde eenden; dog alles moet bij't fangen met netten immers'zo verborgen en ff.il toegaan, als met de eende-vangst ; meest worden ze hier te lande en et- te, aan de zee-knnten , of op de ineiren en waterige landen, daar ze gewoon zijn, dikwils om voedzel te women, met een ganfen-roer, dat ver draagt, en met Srpf hagel gelaaden word, gefchootcn, daar men dik- wils verfcheidene te gelijk mede dood. De liefhebbers van deeze jacht maaken ten dien einde op zodanige plaat- seen hutje, ten deele in.de grond, en dat met gras- 2°dens overdekt word, om niet aan de wilde ganfen inbaar te zijn, waar in ze zig verborgen houden, om •e Seifen door een klein gat in het hutje te beloeren, cn te fchieten ; men ftrooit ook wel op zulke plaatzen eflcheidene dagen vooraf hier en daar de ruimte van Ce-]ig graan, om ze daar door aan te lokken. . e rot- en pauw zzar.fen van een fraalïè postuur en aan- C1J zijnde, worden dikwilsora vermaak in de menage- Jcn gezet, en ten dien einde leevendig gevangen en 2».->nni!lt; °flnen la?-t de eijers opzoeken, die ze aan de 0j.\ pfändender eilanden leggen, en door tamme ganfen alkoenen uit broeden,gelijk de eijers vantammegan- XV tNuttigheid en éigenfehappen der Ganfen.
wij nebben voorheen rede van de nuttigheid der gan-
|
||||||||||||
GAN.
|
||||||||||||
?»*'
|
||||||||||||
fen gefprooken, en gezegt.dat bet hooftzakelijk de ve-
deren en't vieeschzijn, die voordeel in de huishoudinge» kunnen aanbrengen, en wel inzonderheid de vederer Het vieesch van eene jonge vette gebradene of op ande- re wijze toebereide gans, is eene aangenaame fpijze, maar het is wat hard te vuteeren, en dient derhalven niet voor menfehen die een zwakke maag hebben, of veel zitten en weinig beweeging hebben; meest worden dezelve ge- braaden gegeten, en daar komt zeer veel vet van een "oe~ de vette gans; dog men acht deganfen, die maatigbvec zijn, doorgaans fmaakelijker, dan die al te vet zijn, en wanneer een gans al te veel uitgebraaden word, is' he6 vieesch dor en niet zeer aangenaam. Het uitgebraaden vet kan dienen tot toemaaking'van andere fpijzen, dog voegt het best tot vetmaakingvanboere-en andere kool, daar het een goede fmaak aan geeft; hoewel zommige menfehen niet ever deszelfs fmaak kunnen, die iets bezon- ders heeft, en het word ook meest maar in de gemeene huishoudingen gebruikt. De eijers der ganfen kunnen in de keuken gebiuikt worden, gelijk de eende- en hoen- der-eijeren, maar ze zijn op veel na zo aangenaam niet,, om te eeten , inzonderheid uit de dep. Voorts hebben .zommige dingen van de gans haare nut-
tigheid in de genees- en heelkunde ; het vet daar van is zeer verzagtend, verdunnend, oplosfend, pijnftillend en zenuw-verfterkendc, en derhalven zeer dienstig, om etter-gezwellen tot rijpheid te brengen, tegen de kloo- ven der huid, bevrooreneen verftuikte ledemaat en, ge- ftremde zenuwen, en verlamde leden, hair-u'tvalling, fuizenderooren, belet de kinderpokjes om diepe lidte- kens te veroorzaaken, verdrijft de vliesjes deroogen, en over de geheele onderbuik meteen doek geflaagen , maakt het open lijf, inzonderheid bij kinderen. Het écrite vel der pooten word gepreezen om aller-
lei zooiten van vloed te doen ophouden; en de mest zegt men, een treffelijk middel te zijn, tegen de geel- zucht , als men 'er één drachma gedroogt van ingeeft : Ook word de in April en Maij vergaderde drek van jon- ge ganfen gebruikt, om 'er het oogwater van Keizer Maxi- MiLiAAN van te bereiden, het welke in Duitschlandop. zommige plaatzen tegen de gebreken der oogen, vliezen en Ilaaren gebezigt word. Nu moeten we ook nog melden, hoe men de ganfen-
op verfcheiderhande wijze fmaakelijk toebereiden kan. Hoe men een Gans kookt en toericht.-
Kookt de gans, na dat ze wel gezuivert is , gaar ia water en zout ; maakt dan eenfaus van peperwortel, op deeze wijze; wrijft de wortel op eenwrijf-ijzer klein ; doet 'er bijgewreeven wittebrood, ofgeftooten biscuit, een goed ftuk boter, en water met half azijn ; Iaat het zaarhen doorftooven , dat het gebonden word, en doei ' er zuiker bij naar uw fmaak ; als dan de gans aangericht is, doet'er de zaus over. Men kan ook, alsinenwil, wat gepelde en geitootene amandelen met onder de zaus ftocven : Ook eet men de gekookte ganfen met eea eijer zaus. Op eene andere manier.
Slaat de gans het borstbeen in, en lardeert de bots* fchuins met eenige (tukjes Turn, dia 'm geftootcne kruid- nagels, peper en fijn gefneedene clmlotten omgewenteffc zijn, kookt ze'm water en zout bijna gaar, en neemt dan de gezuiverde maag en lever, fnijd ze in fchijfjes, doet 'erbij artifcliokke-bodems, moriljes, kalf s zwezertjés,citroen* wat
|
||||||||||||
SI
|
||||||||||||
GAN.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GAN.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■ wat kruidnagels inpeper, een boschje thijm ," en loterîn ze wat fruiten, doet 'er danbij watlouillon^ verjuhv^
meel omgewentelt, laat het zaamen wat ftooven, legt druiven, of versch limoen-zap, geftootene kruidnagels, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muscaat en zout, en laat het zaamen helder doorltoo.
ven ; dan aangericht, met de zaus daar over. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.dan degfiwdaar in, en ftooft het vervolgeus gaar.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een Gans met een bruine fans.
"Lardeert de gM.r met ftukjes citroen-jchil en chalotten, pint ze op, en laat ze aan het fpit gaar braaden ; maakt -dan een zaus van roode wijn, zuiker, geflootcn cancel, «enige kruidnagels, wat bruin gebraaden meet, wat azijn ■en water; laat het zaamen tot een zaus kookcn; dan de gans aangericht zijnde, fnijd 'er eenige fneeden over de borst, en giet 'er de zaus over. Ragout van een Gans, die tot een gebraad
gedient heeft. Snijd het vlecsch, dat nog aan de gans zit, in orden- telijke ftukjes ; legt het in een casferol of pot, doet 'er klein gefneeden chalotten bij, met wat gewreeven wit- te-brood, citroen, zout, boter, kruidnagels , foelie of musc a at, een bierglas vol half wijn en water, en wat tappers, als men wil; laat het fchielijk doorftooven, dat het gebonden is, en dan aangericht. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op eene andere manier.
'De levers wel afgewasfehen zijnde, legt ze tusfehen
een fchooiie doek, dat ze droog worden, en bellrooit ze met zouv, geftooten peper en muscaate-nuot; neemt dan een net van een lam, rolt elke lever bijzonder daar in, en wentelt die rolletjes in boter om, bellrooit za met geflootcn biscuit, en wat fpecerijen, en laat ze in een pan gaar braaden; als men ze dan aanricht, doet 'er het zap van een citroen over, met de boter, daar ze in gebraaden zijn. Op deeze wijze braad men ze ook op de rooster, eu
maakt 'er een zaus van ansjovis onder. Hoe men een wilde Gans toericht.
Als ze wel geplukt, gezuivert, en niet zeer vet is, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zo lardeert ze met grof fpek, en zet ze yier-en-twintig
uuren in azijn, kookt ze dan in water, met een glas azijn, eenige ziepeis, thijm, eenige laurier s-bladen, m wat zout meest gaar; maakt dan een zaus van meel in to- ter bruin gebraaden, een glas roode wijn, water, wat azijn, zuiker, citroen en fpecerijen, naar uw fusaak, als dit zaamen wel doorgekookt heeft, legt 'er dedans in , en laat het nog wat zaamen ftooven ; dan aange- richt. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RagC'ï
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
von een Gans met boom-olie.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neemt ecu koude gebraaden gans
|
fnijd ze in flukken ,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en legt ze in een casferol, doet er bij zout, paper, no-
■temuscaat, drie à vier geüootene kruidnagels, ecnigegc- kerfae chalotten , citroen-j'chl, drie ansjovisfen , een glas- je wijn, wat water, een lijn gellampte biscuit, en ci- troen-zap; laat het helder zaamen ftooven, en als ge aanricht, doet'er een thee kopie vol van de beste boom- olie bij, en hutzelt het wel onder malkander, maar het moet dan met een aangericht worden. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op eene andere manier.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De
|
gans gezuivert zijnde, braad ze aan het fpit gaar;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maakt dan een zaus met ansjovisfen op deeze wijze;
neemt eenige chalotten, als men 'er een liefhebber van is ; fnijd ze.klein, doet ze in een casferol met wat h- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op eene andere manier
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Snijd het vleesch van de gans af in ftukjes j neemt ter, en laat ze wat fruiten, doet 'er dan bij fijn geltoo-
dan de overgebleevene beenen , ftampt ze in een vijzel ten biscuit, de fchil van een citroen , vier ansjovisfen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of verjuis van v/ijndruiven, »vat
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klein, doet ze in een casferol met wat geftootene nagels een glas rhijnfche wij
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zout, peper, nootemuscaat en eenige kruidnagelen, met
wat tuin-kruid; laat het zaamen tot een zaus kooken, doet 'er op het laatfte een lepel vol campers bij; dande gans aangericht, en de zaus 'er over gedaan. Men kan 'er ook een bruine zaus bij maaken met rozij-
nen, pruimen, of kersfen. Hos men een Gans braad.
De gans gezuivert zijnde, pint ze op, en vult ze met fo'
flaniès, en aan flukken gefneedene zuuragtlae appels, Jaar men zuiker onder mengt ; fteekt ze dan aan't fpit, legt ze ia het begin voor een zagtvuur, cnbegiet ze uikwils; half gaar zijnde, moet het vuur wat fterker gemaakt worden i tot dat ze gaar is. Men kan ze ook vullen met pruimen; of maaU ""
volgende vulzel. , Neemt zuure of zoete appelen, fchi't ze, en hakt ze grot'
. ï-t„ï2 i„....... i,.-:„..,... rT~~i r.:------ru___],.-„^r.rpha
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en muscnat, citroen, wat thijm en peterfelie, in fchijven
gefneedene ajuin, en wat knoflook, die 'er voor is, een korst van wittebrood, goede bouillon, wat azijn en boom- olie; laat hef zaamen kooken, en wrijft het dan door een teems, legt 'er het gefneedene vleesch in, en.laat het ftaan; als men dan aanrichten wil,, maakt men het heet, maat moet niet kooken. . Hoe men een zwarte Ganfe-peper van het
gekroes *?naakt. Neemt de hop, hals, vleugels, pooten, maag en le- ver, alles wel gezuivert zijnde, kookt het in water en samt omtrent gaar; neemt danhetWoerf va.n de gans, dat men bewaart heeft, doet het eerst door een fijne teems, en dan in een casferol, met boter in meel omgewentelt, wat azijn, water en roode wijn, geftootene kruidnagels, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
!
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muscaat en ruim peper, citroen-fchijven, een paar lau-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rierbladen, zout, en zuiker. of fijroop, naar uwfmaak, jes klein, doet'er bij even veel fijn gefneedene of gehakte
doet 'er het afgekookte bij, en laat het zaamen gaar ziepeis., wat geftootene kruidnagels, muscaat, drooge"*11'] |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ftooven, dat de* zaus wat dikagtig woide; dan aange- joleine en thijm
|
met witte zuikernazt believen,
|
en v>al
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boter, wel gemengt zijnde, vult hier mede dedans, e
naait deopening toe ; is fmaakeüjk. Men kan 'erook c |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sieht.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe men de levers van ganfen toericht.
Zet de levers eenige uuren in zoete melk, dat ze uit- dijen , befleckt ze dan met c aneel, citt oen fchil en kruid- nagels, en wentelt ze in meelom; niaakt dan wat boter geleezereerrgewasfehenecorinthen,watgeftoorer keet in een casferol, of pan, legt ze daar in, en laat kruidnagels en zuiker, ïnetwatsc/Hfen. boter, oo |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nff-
feno cefnee'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
" Jone
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■4—1—
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GAN.
|
||||||||||||||||||||
**■ BAN.
gene amandelen-, en klein gefneeden fueade, als men Wil,
met een glas wijn, en kneed het door één ; hier mede vult de gans, als vooren. j\Jog anders. Neemt de lever en het 7/art van de gans,
kookt ze bijna gaar, hakt ze dan klein, en doet 'er bij wat geftootene kruidnagels, foelie , peper, zout en vier geklopte eijeren, mengt het onder malkanderen, en doet het in de gans. jVlen kan de ganfin ook braaden zonder vulzel, en
pien eet 'er een appel-moes bij, dat zeer goed (maakt; Dok fleekt men 'er wel bijvoet van binnen in, om de geur. In plaats van de gans aan het fpit te braaden, kan
«ulks ook zeer wel in een bak-oven gefchieden. Hoe men een wilde Gans braad.
Als ze fchoon gemaakt, ente mager is, lardeert ze im, en laat ze één dag (laan, met een doekje 'er om heen, dac in azijn nat gemaakt is ; daar na doet 'er een boschje peterfilie, of jenever-befiën in, en (leekt ze aan het fpit, om te braaden ; legt 'er geroost wittebrood on- der, en bedruipt ze wel ; gaar zijnde, eet men ze aldus met het wittebrood ; of anders met een zaus van azijn in het afgedruipte zap gedaan, daar men ook fijn gefnee- dene chalotten een weinig in fruiten kan. Hoe men de Ganfin inzout, en rooit.
Als men veel ganfin heeft, of dezelve goed koop zijn.,
kan men die ook tegen de maand December inzou- ten, voor de winter, gelijk men inzonderheid gewoon is in de landfehappen te doen, daar men veel ganfin fokt; het welke op de volgende wijze kan gefchieden : Men haalt ze uit, zuivert ze wel en bewaart het vet, vervolgens wrijft men ze, zo wel van binnen als van bul- ten, ter deegen met zout, daar een weiniggeftooten peper, alsmede nagel-gruis., zo men wil, onder gemengt is, en pakt ze dan digt in malkander in een digt vaije van treken-hout, daarmen eerst een Jaag zout op de bodem in gelegt heeft, en men ftrooit 'er op het laatst een laag zout overheen, en dekt het vatje digt toe, zo zullen ze lang £oed blijven. Het vet fnijd men in (tukjes, en fmelt het uit, .gelijk
varkens-reuzel, en bewaart het in een aarden pot, daar Wat zout onder roerende. Dit vet blijft altijd klaar, vloeijende, en doorfchijnende als olie, en men gebruikt het in de keuken bij deezc en geene fpijzen. Men kan de ganfin ook rooken ; ten dien einde be-
drijft men ze , na dat ze wel gezuivert zijn, met zout C|i een weinig peper, gelijk vooren gezegt is, en laat ze war mede een paar dagen ftaan, om te doorbijten, dan hangt men ze in de fchoorfteen op, tot dat ze "bekwaa- tneHjk, maarniet al te droog geworden zijn, en bewaart 2e vervolgens op een drooge plaats. Men kan ze heel tooken, dog het is beter, dat men ze naar de lengte in twee deelen klooft : Wil men ze zuiver en blank be- ivaaren, zo moet men ze in papieren zakjes doen, en al- dus in de rook ophangen. Men kookt en eet de gerook- te gayfingewoonelijk in de wintertijd, bij allerleijkool, *j°g inzonderheid bij boere-kool, daar ze eenheel goe- de fmaak aan geeven. GANSE-BLOEM, is liet zelfde als Koe-oog; zie
™JSANSTHEMUM. GANSE-DISTEL, zie HASEN-LATUWE.
GANSE-MOSSEL, zie MOSSEL.
GANSERIKj Ganfi-kruid; Zilver-kruid; in het Ia-
..? i- Deel. ' |
||||||||||||||||||||
>.8S
|
||||||||||||||||||||
t\]n Anfirka ; Argentine,; Argentllla; Argimomafilvc-
firis; Potentilla; {Potentillafoliispinnatiifirratis, eau- le repente , Linn. Spec. Plant.) Befihrijving. Dit laage kruid-gewas fpruit langs de
grond met dunne rankjes, die in de knopjes wortelen fpruiten, gelijk de aardbefiçn, en waar aan lange geve- derde bladen groeijen, welkers bladjes rondom gezaagt en boven op gras-groen, maar beneden tegen de aarde asch- of zilver-verwig wit zijn; men vind ze ook op zom- mige plaatzen, met geheel witagtige bladen van boven ; uit de oxels der bladen koomen vijfbladige geele bloe- men op lange (leelen voort, zeer gelijkende na die van het vijfvingerkruid. Plaats. Het zelve groeit in Hoog- en Neder-duitsch'
land, enz. op grasagtige plaatzen, naast de wegen, heg- gen, wateren en elders. Eigenfihappen. Dit kruid heeft een openende, zui-
verende, verkoelende, zaamentrekkende en wondhee- lendekragt, en ivord zeer gepreezentegen de koortzen, geel- en water-zugt, als mede ook grooteiijks tegen het graveel en (leen : Met wijn gekookt, en 's avonds en 's mor- gens daar van gedronken, (lilt het'tbioedfpouwen en de wittevlocd der vrouwqn; als mede de roode loop en an- dere buik-vloeden. Zommige houden de volgende drank voor een treflijk
middel of prefervatief tegen hetgraveelen (leen: Neemt groene ga nfirik, vier handvol; groen zaad of airen van rogge, van het veld, twee 'handvol ; groene of verfchs jeneverbefiën , een handvol; wat gedampt zijnde, drukt 'erhet zap uit, en doet 'er even veel roode wijn bij, vervolgens filtreert, of zijgt het door een doek, en ge- bruikt 'erin de Maijmaand, des morgens een goed bierglas van. GANS E-TREKKEN ; word genoemt zeker fpeel-
bediijf, dat de Heerfchappen zomtijds tot vermaak aan- ftellen, en door hunne boeren laaten venigtcn ; bellaande daar in, dat de boeren op ongezadelde paarden , onder |
||||||||||||||||||||
een bij de voeten bekwaamelijk
|
||||||||||||||||||||
opgehangen gans
|
||||||||||||||||||||
roos
|
||||||||||||||||||||
doorrennen, om de gans onder het rennen bij de hals,
die met zeep befmeert is, te vatten, en dezelve af te fcheu- ren, daar het dan dikwils gebeurt, dat de gans de kop te rug trekkende, of dezelve gevat wordende, maar te vast zittende , de boer van het paard tuimelt:; of men heeft het omhoog zodanig toegeftelt, dat als de rijder de gans bij de kop trekt, 'er een tobbe met water zig om- keert, dat de boer over het lijf krijgt, als hij niet fnel voort-rent. Op diergelfjke wijze trekken de jonge boere meisjes ook
de gans,- door middelvan op een chaife zittende, fnel onder de gans door te rijden ; ja zommige heldinnen on- derneemen zulks, dwars op het paard, los, of in een vrouwen zadel zittende; enz. het welk dan aan de aan- fchouwers allerlei vermaak verfchaft ; verkrijgende die., welkedengans de kop affchemt, een prsemre, en voorts het boere gezelfchap een traclement. GANSEVOET; Wilde breedbladige Melde; Verkens-
dood; in het latijn Pes anfirïnus; Artlplexfilvestrislati- folia ; Chenopodium ; (Chenopodlum foliis cordato-triangu* laribusobtufiusculis dentatis; racemis ereeïiscompofitisfub' nudis caille brevioribus, Linn. Spec. Plant.) Befihrijving. Dit gewas, een zoort van melde,'zijn-
de , fchiet uit dè wortel een regte getakte (leng van an- derhalf tot twee voeten hoogte , waar aan bladen groei- jen die breed, glad, blinkend, hoekig, en grof getand zijn; de bloemen die klein enroodagtig zijn, koomen in -E e langagtige |
||||||||||||||||||||
-.
|
||||||||||||||||||||
GAR.
Waad, aluin, 4 lood; wijn-fleen, zó lood; fcherpeloo?
een kan; zet dit zamen op het vuur, en als het be"m't te kooken, legt het garen of linnen daar in, Iaat het vier of vijf uuren daarin leggen, fpoelt het dan in versch water af, en wringt het uit; neemt dan een pond lpaan. deren van blauwprovintie-hout, en drie loodJpaans-grun wijn-fleen en vitriool, van elks 2 lood; giet 'er fcherpé loog op , en roert 'er drie 3 of 4 osfi-gallenbï), laat het dan kooken, en trekt 'er het door versch water getrojj. ken garen of linnen, 1 tot 3 maal warm door. Als men de verf laat koud worden, en 'er dan het garen of linntn doortrekt, word het blauwagtiger. anders.
Kookt het garen, enz. in aluin-water een xveinig, en laat het verder eenige uuren daar in flaan weeken, fpoelt het vervolgens in fchoon water af, en wringt het uit; kookt' dan een pond blauw hout, een half uur in ge- noegzaam water, met twee of drie lood aluin, zijgt dan de verf door, roert een weinig fijn geftooten_/paa«.r-gros/i 'er wel onder, in liet derde deel der verf , maait het natte uitgewrongen doek daar in wel nat, zulks op en neer trekkende; wringt het vervolgens uit, en giet de verf weg; mengt dan het ander derdendeel van de nog wanne verf, roert 'er weder zo veel fpaans-gna onder, en maakt het garen of linnen daar.in wei nar, wringt het weer uit, en giet de verf weg. In geval het doek nog niet blauw genoeg was, zo neemt het overige derde der verf, doct'er wederzoo veel fpaans-groenm, en handelt daar mede als voorheen. Het geverfde en uifgewróngene garen of linnen Inoct men vervolgens in de lucht hangen te droogen, buiten de zon, om dat het anders zou vïekkig worden. Men kan ook de fpaanders met wat aluin en een wei-
nig fpaans-groen kooken, en dan het hetgealuindega«» of linnen daar indoen, en 'er wat in kooken: Op de- ze wijze kan men fchortel-docken, lakens, en andere dingen fchoon blauw verwen. Half linnen en wollen blauw te verwen.
Neemt tot 10 ellen, ongeveer een pond aluin, doet
die in ruim waf er en kookt hetflof daar in een uurlangi dan verkoelt zijnde, trekt het door koud water ,- maakt ver- volgens een verfchc zood van water, en als het weikool;', daar in doendegeftooten fpaans-groen, 2 lood; roert liet wel door malkander , en doet 'er dan het ftof in, laat t een kwartiers uur daar in leggen, dan 'er uitgenomen, en uitgewrongen ; als dan maakt men weder een zooi- van water, doet 'er een pond fpaanders van blauw hout in, laat het een uur kooken , giet 'er dan wat versch viW bij, en zijgt de verf door een fchoon linnen, op dat er de fpaanders uitkoomen; neemt dan het half wollenftoi. doet het in de verf en trekt het fchielij'k eenige re''zeI1 daar in om , agé.geevende dat het niet te donker-blau* worde; want het ftof door 't aluinen de verf zeer ras aanneemt. . Merkt; dat 'er tot deze en allerlei andere venven al-
tijd ruim zop moet wezen, om het ftof toegclijk daar me- de te kunnen bevogtigen, anders word hetplakkig! ™. moet derhalven de hoeveelheid der verf-ftoffen ie''1' ken, na de ^veelheid van het geene dat men verft wil. Garen of tinnen geel te verwen. _ ,
Laat het garen of linnen eerst eenige uuren in ahiin*'^ |
|||||||||||||||
GAR:
|
|||||||||||||||
t?8
|
|||||||||||||||
langagtige trosjes of druifjes wijze, aan de zijde en top-
pen der takken voort, waar na het zaad in die druifjes volgt. Flaats. Dit kruid wast dikwils overvloedig naast de
wegen, oude miiuren en op andere onbebouwde plaatzen, en is eenjaarjg. Daar zijn nog eenige mcdezoorten van, welkers onderfcheid inde verfchillende groeiwijze, ge- daante en fnippcl ing der bladen gelegen is, die ook hier en daar in de gemelde plaatzen groeijen; zijnde de 2, 4, 5, 6, en 7de zoortvan Likn^us. Eigenfchappen. Dit kruid verftrekt veeltijds voor een
lastig onkruid, en heeft geen gebruik inde Geneeskun- de, maar men zegt, dat het een laxeerendc kragt heeft, gelijk melde; en men prijst het afkookzel daarvan tegen de opgeftopte pis. GAREN ;- dus noemt men de draaden die van vlas of
wolle gefponnen, en door middel van een haspel in een ftreng bijzaamen opgchaspelt zijn, om 'er vervolgens linnen of wollen doek van te weeven, of tot 'tnaaijen, en bereiden, en andere dingen te gebruiken : Het is bekent, dat het garen fijner of grover gefponnen word , en naar maate van zijn fijnheid ook fijner linnen of wollen Hof- fen uitleevert: Tot het fijne garen behoort ofahijd het beste en fijnfte vlas, of de iijnfle wolle genoomen te worden, want als 'er uit gering en grof vlas, of flegtc wol, fijne draaden gefponnen worden, dat men uit de |
|||||||||||||||
kragt fpinnen noemt, dan zijn dezelve onfterk ; bij gevolg
worden 'er onfterke en niet langduurende ftofFën uit ge- maakt ; Ook behoort het garen of de draaien wel egaal gefponnen te worden, want anders koomen 'er (legte dof- fen van, die oneffen van diaad, en minder fïerk zijn. Hctvlasfen garen moet, eer het ge weeven word, in loog gekookt werden, om ten deele wie te worden , worden- de het geweeven linnen vervolgens wit gebleekt. Garen fchoon wit te maaken..
Het viasfen garen word gewoonlijk in een loog van
hout-asch gekookt, maar om fchoon wit garen te ver- krijgen , zo gaaf men op de volgende wijze te wCrlc. Neemt een deel kalk, en twee deelen goede hout-asch,
giet 'er genoegzaam warm water op, laat het een nagt ever ftaan , en zijgt dan de loog fchoon klaar daar vanaf; vult dan een ketel met water, doet 'er roggen- of wei- ten • zemels 'm, en laat het wel kooken ; wascht ondei tus- fchen het garen eerst in de gemaakte warme loog, ver- volgens'in fchoon water, en wringt het wel uit; alsdan legt het garen in een ketel, giet het zemel - water heel heet daar op, en laat het zo lang daar in kooken, tot dat men ziet dat het vaal word, als dan giet men het ze- mel-water daar van af, en weer ander water op, roert liet om, tot dat men ziet dat het garen fchoon is ; dan fpoelt men het in fchoon water zuiver af ; neemt dan een vat, dat geen bodem heeft, boort 'er ter zijden ga- ten door, om fpoel- of andere iïokken door te (ieeken, daar men het garen ophangt, en wel van malkander breid ; zet dan onder het garen een test met gloeijende kooien, en ftrooit 'er wat geftootene zwavel- of zwavel-bloemen op , dat de rook daar van langzaam door het garen trekt, en keert het garen dikwils om, dat de rook het zelve overal raakt, zo zal het fchoon wit worden; dog is 't .nog niet wit genoeg, zo moet men meer zwavel op de kooien werpen. Hoe men Garen of linnen blauw kan verwen.
Neemt tot ongeveer'een pond linnen garen, of lijn- |
|||||||||||||||
J
|
|||||||||||||||
.., -
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■GAR.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GAR.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
?87
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
#fweeken; neemt dan op een ponägartn enz. geelelhe- garen half rood te maaken, moet men nog wat krap daar in
men (die men bij de drogisten kan verkrijgen) een half doen; als dan het garen of li nnen half rood geworden is, pond; ftrooit 'er een goede handvol hout-asch op, en moet men zwarte verf in de ketel bij de krap doen, het wel |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laat het een halfuur in water kooken; (leekt het gealuin-
<je garen of linnen daar in, en keert het zo lang met een (lokom, tot dat het fchoon geel is. Wil men het fchoon goud-geel hebben, zo neemt tot een pond garen of lin- nen, geele brafilie-Jpaanders, 2 lood, enpotasch, een boongroot; kookt dit een half uur in goed ftroom-water, doet het dan op voorgemelde wijze geel geverfde garen daar in, hanteert het daarin om, dat het overal egaal ge- yerft en niet plakkig word. v In plaats van geele bloemen, kan men ook curcuma-wor-
trf,entot oranjekoleur, orleane neemen. De bast van ifpelboomen, daar de buitenfte ruwe huid van afgedaan is,klein gefneeden en met een weinig aluin in water ge- kookt, geeft ook een geele verf, om het gealuinde ga- ra, enz mede te verwen. Om garen of linnen groen te verwen.
Men verft het zelve eerst geel, en als het droog is, (leekt men het in blauwe verf, zo zal het groen worden, m naar dat het geel en blaauw lichter of donkerder is, al ook het garen lichter of donkerder, en dus of zo wor- den. Garen ef linnen carmoßjn-rood te verwen.
Neemt tot vier pondgare«, agt lood aluin, en vier lood vijnßeen, doet dit in water, en laat het garen daar in wat ken; neemt dan één lood fmak, en één pond f erna- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door malkanderen roeren, het vuur onder de ketel aan-
ftooken, en als het heet is, het gare« daar in vlijtig om- roeren, tot dat het bruinis; hoe donkerder men het be- geert, hoe meer zwarte verf men'er in doen moet. Men kan hetgarenotlinnen ook donker-bruin verwen,
met debuitenfte/c killen van oker-nooten, die men in water met een weinig aluin kookt, en danhetgare/z of'linnen, nadathetgealuint is, daar in (leekt. Ook kan men met fpiegel-roet uit de fchoorftcen op de
voorige wijze bruin verwen ; en als men bij geele verf wat buine of zwarte verf mengt, kan men allerlei lichte bruin- agtige koleuren verwen. Andere manier, omgaven bruin te verwen.
Neemt één pond wilde o>' bastettfaffraan, doet het 'm een zakje, en legt het één nagt in iti oom-water; wascht het daar na zo lange, tot dat'er geen geelheid meer uit- koomt ; neemt als dan een pot, legt daar de faffraan met kleingewiccvenpot-aschbij laagen in, ais eerst een laag faffraan , niet al te dik, ftrooit daarpof asch op, dan we- der een hagfaffraan, en hier op wederom pot-asch, enz. f maakt de pot digt toe, en laat het aldus zeven uuren lang (laan ; neemt daar na agt potten water, en vier potten azijn; en doet de faffraan met de asch in een puntige wollen lek- zak, en laat het water en de azijn vijftien maaien warm daar doorlekken, het welke de laatfte verfis ; neemt we- derom zo vee! water en azijn, laat het ook warm door de zak loopen , dit is de tweede verf; doet aldus wederom met zo veel water en azijn voor dedcrdemaal, en dit zal de eerde verf zijn ; maakt deeze verf warm, en laat het garen of linnen, nadat het voorheen gealuint en weder gedroogtis, één nagt lang daar in leggen, en hangt het op tedroogen, zonder uitwringing; doet daarna aldus ook met de tweede verf; en laat het vervolgens in de derde verf zes of zeven uuren lang leggen. 'Garen of linnen zwart te verwen.
Neemt ijzer-vijlzel en bast van elzen-hout, kookt het in
een loog, en (leekt betgealuindegare»of/z>me«daar in. Of neemt grof geftootenegaZ-nooten, drie deelen, en
koperrood, een deel ; kookt dit in azijn, en doet 'er ver- volgens het gealuindc garen of linnen in, en laat het'er wat in kooken. GARGAREON; betekent bij de Ahatomisten de/zttjg ■
of het lelietje; .zie aldaar. GARGARISMA, zie GORGEL-WATER.
GARIDELLE ; Kleine Ni geile; in 't latijn Nigella
cretica, folio fosniculi; (Garid lia, LlNN.Spec. Plant.) Befchrijving. Dit klein éénjaarig gewas heeft zeer
fijne bladen, op de wijze als de venkel; de roosformige bloemen koomen op laage ilengctjes voort, beftaande |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kookt ditzaamen een halfuur, of langer,
aar in gedaan, enomgeroeit, tot dat het leurt is.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bk-fpaanders,
dan het garen fraai hoog gekol |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om garen of linnen fchoon hoog-rood te verwen.
Neemt op ongeveer twaalf pond garen of linnen, een
Sfoote handvol weiten-zemels, anderhalf pond aluin, drie- vierde pond wijnfleen, en een paar loodcurcuma wortel; fest alles, klein gellooten zijnde, in water een paar uu- ren-met het garen kooken; giet dan het waterweg, en yp't de ketel wederom met ander versch water ; doet 'er J'i derdehalf pond »zeefcrap, die voorheen in water geweekt Jeeft, en brengt het aan de kook; legt dan het reeds ge- ™ktegarenbf/ï»ne»daarin , en laat het met een weinig %gootene azijn zaamen kooken, tot dat het fchoon '°odis, dan het garen daar uit gedaan, in water omge- 'Poelt, en opgehangen te droogen. Wen kan het garen of linnen ook fchoon-rood verwen,
J s men beste node Brafilie-fpaanderen in water met wat
j'<»» kookt, tot dat het fchoon rood is, en dan het garen
''innen, na dat het voorheen in aluin-water geweekt
ee"> en weder gedroogt is, daar in wat laat kooken.
. Om violet en purper te verwen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men dbet bij de voorige roode verf van Brafilie-fpaan- uit verfcheidene gehoornde bloem bladen , die in tweën
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gefpleeten zijn, waarna een zaad kroontje volgt, uit ver-
fcheidene langwerpige peulen, die vol van rondagtige zijn. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat pot- of weed asch, zo verft ze violet; maar
Jecmen 'er wat kalk bij, zo word het purper, "plaats van Braßlie-fpaanders , kan men ook orkanet- z |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*!f«
|
■ neemen.
|
J J P/„„
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaats. Het zelve groeit in Zuid-Frankrijk, Italien
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Candien, en word bij ons zomtijds in de bloem-tui-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om garen of linnen bruin te verwen,
water in een ketel heet, werpt 'er een paar han- meekrap in, roert het wel door malkanderen, en |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
. Maakt
!* vol |
nen gekweekt.
Kweeking. Dezelve is ligt; men zaait het zaad in het
voorjaar, gelijk andere zaai gewasfen, hier of daar op |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«at het
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
!^l'letee,n weinig (laan, doet dan het gare» daarin, en de rabatten, in een goede Josfe grond, verfcheidene
m^ ziet, dat de yerf niet regt aantasten wil, om het korrels bij malkanderen, om de jonge planten op de be- E e 2 zaaide
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
?8* GAR,
|
GAR. GAS. GAT. GAZ,
|
|||||||||||
zaaide plaats te laaten opgroeijen, zonder dezelve te ver-
planten, het welke ze niet kunnen verdraagen ; en men houd ze vervolgens fchoon van het onkruid, zo zullen ze haare bloemen en rijp zaad voortbrengen ; beminnen- de liefst een wat zandagtige grond, en warme ftand- plaats. GARNAAT; Garneel; in 't latijn Squilla gibba; is
een kleine fchaal-visch , die op de zee-kusten in groote menigte bij zaamen gevangen word, in de gedaante zeer gelijkende naar een rivier-kreeft, maar heeft geen fchee- ren; hij is met lange dunne hoorns voor het hooft voor- zien , en de grootfte hebben de dikte van een kleine vinger ; ze zijn zwartagtig van verf, maar als ze gekookt worden, worden ze roodagt ig, gelijk de kreeften; hun vleesch is zagt en mals, en fmaakt na genoeg als dat der rivier-kreeften ; ze zijn zeer gezond om te eeten, heb- bende eenpisdrîjvende, bloedzuiverende en verwerken- de kragt, en zijn goed in de aamborstigheid en long-tee- ring. De tijd van de gamaate-yangst is meest in Maart of April, naar dat het weer vroeger warm is. Hoe men de Garnaaten kookt.
Hangt water in een ketel over het vuur, zout het, en doet 'er wat azijn bij, als het dan fterk doorkookt, werpt 'er de garnaaten in, en maakt dat het fterk en fchie- lijk kookt; als het dan twee of driemaalen overgekookt heeft, fchept de garnaaten op een vergiettest, en doet 'er vervolgens wat zout over; meteetze, uit defchaal gehaalt, koud met azijn, peper, en fijn gehukte peter- selie. |
GARUM, was bij de ouden eenzoortvanpefo/, di»
een zeer aangenaame finaak hadde, en met de ingewanden van eenkleine visch , gar rus genoemt, toebereid wieid' Men zegt, dat deezepekel nog in Turkijen in gebruik is. ' GAS, word in navolging van Helmo-nt, genoemt d»
zeer fijne nog niet zamenvergaderde geest of damp, wel- ke bij de verlebe in gisting ftaande most van wijn-druiven cnhetzap van andere vrugten, gelijk ook van bieren, bo fpeurt word, en die zeer fchaadelijk, ja fchieliik dooden. de voor de mensch is, als de gistende vogten in een dicht beflootene plaats liaan, en iemand dan daar in koomt ; wes- halven zodanige vogten op een luchtige, of ten miniten niet geheel digtgedooteneplaatsbehooren te ftaan; ziet hier van ook op het artijkel BIER, pae;. 182. GASPELDOORN, zie BREM (STËEKENDE-)
GASTER; dit v/oord, vind men bij zommige ienrij-
vers voor venter of huik. GASTEROPELESUS, zie BIJL-BUIK.
GASTROCCENIUM, zie KUIT.
GASTROCNEMI, zie KUIT-SPIEREN'.
GASTIIOEPIPLOICA ; dus worden de bloed-en (lag.
aderen genoemt, die aan de maag en het net gemeen zijn; en die ten aanzien àcrflag-aderen van de arterla hepatim en linearis afftammen ; en wat de aderen betreft, 2 ig in de linearis, en doorderzclver middel in den ftam derpwrfr ader uitftorten. GASTRORAPHIA ; dus word de naad genoemt, dis
wanneer 'er een wonde in de buik is geweest, doordei' zelver toenaaijing na de geneezing overblijft. GASTROTOMIA; betekent zo veel als epenmgia
buiks, wanneer men in een zwaareen moeijelijke te- ring, genoodzaakt is, de onderbuik en baarmoeder te openen. GAT, zieFORAMEN.
GATEAU; is defranfehenaam die aan zommige koe-
ken gegeeven word. GATTORUG1NE, zie SNOT-VISCH.
GAZELLE; in 't latijn Gazella; (Capra ewnibutb
retibus re&isfimis, hafi annularis, Lisn. Sijst. iW.) '' een herkauwend viervoetig dier, onder 't geflagt derg«'"1 behoorende, gelijkt van groote en gedaante bijzondst wel na een rhee; deszelfs haair is kort, vanboven0 vaal, en onder aan den buik en borst wit; de Haart, f omtrent één voet lang is , is zwartagtig; de ooren W zeer groot en van binnen met eenige fheepen van » haair bezet ; de hoornen die 15 duimen lang zrjn, zijn z»* en overdwars tot op de helft der lengtealsgeclraait,^ overige is glad en effen; zij zijn niet volkomen r6?1 maar omtrent in het midden een weinig buitemvaartsp boogen, en verder naderen zij elkander; aan cierzel»^ wortelen zit een bosje haair, dat langer is dan op'1" overige van het lijf; de woonplaats van dit dier is A' frica. _ , Beadleij zegt, dat het vleesch der gazellen niet a-
leen eetbaar, maar zelfs lekkerder dan dat der da^'.L is ; ziek zijnde, merkt hij aan , dat zij door het nuUfr van drooge tabaks-bladen geneezen worden ; in zeer ve Ie opzigten koomen de gazellen met de geiten ovcrec» uit den aart zijn decze dieren zeer boosaardig, en > maakt hun niet alleen voor andere beesten, n,a.'!r(.o0, voor die van hun eigen geflàgt' gevaarlijk, zij ' 1 ten met hunne lange hoornen, en rigten 'er veel P mede uit. w;. GAZON; noemt men de gras-we rken in de prai»^„jj
nen, die.van gï&enegras-zodens aangeiegtzijn, Sell,(;/, |
|||||||||||
Gamàat-breodjes te maaien.
Laat een ftuk goede boter in een casfero! even fmel-
Ccn, en roert 'er één of twee lepels vol best bloem-meel wel onder, doet 'er bij een geheele uij, een halve ge- wreevene noofemuscaat, en zo veel room, als men ge- noeg oordeelt; zet het dan op het vuur , en roert het braaf, tot dat het eens opkookt , dan doet men de ge- kookte en 'voorheen uitgepelde garnaaten daar bij ; vervolgens neemt men kleine halve Huivers witte-brood- jes, raspt 'er de korst van buiten af, doet 'er de kruim van bovenen uit, en befirijkt ze van buiten met koude iuter, dan doet men het toegemaakte daar in, enbeftrooit het van bovenen met een weinig geffooten biscuit; ver- volgens zet zé in een taarte-pan, en laat ze ongeveer drie kwartiers-uur in een bak-oven, of met kooien on- der en boven de taarte-pan, langzaam gaar bakken, en geeft ze warm op tafel. In plaats van garnaaten,. kan men ook rivier-kreeften
neemen. Men kan de kleinfte garnaaten ook met een goede
-mostert-faus eeten, met fchaalen en al, dat niet onfinaa- kelijk, nog ongezond is. |
||||||||||||
Om Garnaatpàsteitjes te naaien.
Neemt gepelde garnaaten, doet'er in room, boter, pe-
ftr, en gehakte petercelie en chalotten ; maakt een fijn blad-deeg, zo als onder DEEG, pag.67. nom. 3.isaan- geweezen, vormt dan kleine pasteitjes, waar in de gar- naaten met hun toebereidzet worden gedaan, en laat het in een taarte-pan, onder en boven vuur bakken, is in een oogenblik gaar. GARRULUS, zie BEEMER- en DUITSCHE-PÄ-
PEGAA1J. GARST, zie GERSTE.
|
||||||||||||
V ' "
|
||||||||||
GAZ.
|
||||||||||
GAT.
fiffafin, boulingrins, loof- en krul-werken, landen In en.
om parterres en basfins, drooge gras-kommen , enz. : Men moethiçr toe altijd het fijnfte kortgroéijenftegras verkie- zen, en dat met geen andere kruiden doorgroeit is ; dit laat'mcnin vierkante (lukken of zodens van ongeveer een of anderhalf voeten in 't vierkant, en anderhalf à twee dui- men dikte, naar een lijn van de grond afileeken, en zulks zo veel doenlijk is, overal even dik; dog om de zooden regt egaal dik, en effen te verkrijgen, als men zindelijk gazon-iverk zal triaaken ', legt men het zelve op eenbreede bank, daar een paar latten , zo ver van malkanderen op "efpijkert zijn , dat de tngéftookene gras-zoodens even daartiisfchen kunnen leggen, en die zo dik, of hoog boven de plank masten zijn, als de dikte der gras-zoodens zijn zal; hier tusfehen worden dan de geflookene zoodens na vervolg omgekeert gelegt, naauielijk het gras naar bene- den, en de aarde word met een fcherpe fchop overal egaal afgeftöoken , zo dat de zoodens alle even dik worden. Vervolgens worden de. zoodens op de grond in rijen
naast malkanderen gelegt, endigt aan eikanderen gevoegt, volgens de omtrek van de gedaante des gras-werks, die vooraf op ds wel efFen gemaakte grond moet afgetekent zijn, en men (leekt hier en daar kleine flokjes in de trek- ken der tekening om dezelve niet te verliezen ; men klopt de zoodens telkens met een houtene platte klopper van boven wat neer, op dat ze niet alleen wel effen koomen te leggen, maar ook daar door beter grond vateen, en als de grond droog is, moet men dezelve vooraf wat be- vogtigen; ten laatflen fnijd men de kanten rondsommet i een fcherp mes zindelijk af, het zij naar een tuin-lijn,
als het regte linien zijn, of anders naar de trekken der geflookene kleine (lokjes, als het kromme linien, of ' krullen zijn, alles volgens de op de grond getekende fi-
guur en omtrek ; moetende de zoodens derhalven ook een S weinig verder buitenwaars gelegt worden , om de kan-
ten fcherp te kunnen affnijden, dat veel mede tot cie- j raad bijbrengt.
Als men terrasfen gazónnèert, dat is, met zoodens be-
legt, gefchied zulks op dezelfde gemelde wijze, maar dan worden de zoodens met dunne houte pennen , van een kleine voet lengte , vast gehegt,, waar van men 'er één of twee in elke zoode flaat, om de zoodens vaster te doen leggen-, men moet ook zorg draagen, dat de bo- ven kanten van de terras en van de trappen wel fcherp en niet rond worden, het welke mislijk (laat; wesbal- ven men in de zoodens, dfe over de fcherpe kant koo- men, beneden aan de aard-kant, met een mes een fcherpe groef, dog niet alte diep, en nog minder door, moet mijden, om ze te kunnenzaamenbuigen; dan'egt men ze over de fcherpe kant, klopt ze- vervolgens ver- der fcherp, en nagelt ze met pennen vast. - Alle het nieuw gelegde gras-werk moet men eenige
tijd, door begiet ing met water, vogtig houden, inzonder- heid bij droog weer, om dfe zoodens te doen wortelen vatten, en het gras in de groette brengen, dat anders "gteïïjk zoude verdorren ; de beste tijd om de zoodens te leggen , is in het voorjaar, eer het gras nog veel ge- groeit, en het weer niet te heet is. Hoe iijnder en zui- verder gras, hoe fraaijer het gras-werk zig vertoont, t welke men dei hal ven fn het veld moet laaten opzoeken: Het beste word dikwüs gevonden in fchraale gronden, aa|i de kanten der weiden en wegen, en daar de fchaa- pen veel gaan grazen; als dé grond wat lijvig en taai is, war men ze wegfleekt, is het te beter, om dat ze anders w net behandelen ligtelijk breekeu: In de landfehappen |
||||||||||
m
|
||||||||||
■die aan de zee paaien, en op de kleine eijlanden vind men
veeltijds aan de zee-ftranden, die bij hoog water zom- tijds van het zee-water befpoelt worden, een zeer fijn gras, dat zeer bekwaam tot gras-werk in de plaifier-tui^ nen is, en in deeze Nederlanden veel daar toe gebruikC word. Men kan het gason- of gras-werk ook door zaijïngvan
gras-zaad verkrijgen; dog van deze manier bedient men zig niet, dan tot heel groote gras-werken, die vlak leg- gen, als bij voorbeeld, tot gras-paden in allées, groo- te boulingrins, bleekheiden , enz, ; maar men heeft moei- te, om goed zaad te verkrijgen, want het hooij-zaad van de -hooij-zolders deugt daartoe geheel niet, dewijl het te hoog opfehiet, dikke bosfehen en groene fïengen maakt, die vervolgens afgemaait wordende, 'er niets an- ders als grove naakte flruiken agterblijven , en hoe dikwüs het ook gemaait word, blijft hetegter grof, ge- lijkin de weiden, en word nooit fraai gras; daarenbo- ven is het doorgaans met andere grove kruiden of on- kruid vermengt. De beste wijze om goed zaad te verkrijgen, is, dat
men weiden opzoekt, daar het gras natuurlijk fijn en zuiver is, waar van men het wel rijpe hooij bezonder moet laaten bewaaren „en vervolgens-uitdorfchen', om 'er het zaad van te verkrijgen. Om het gras te zaaijen, moet de grond eerst om-
gefpit, daar na wel effen gemaakt en met de klauw zeer lijn overgeharkt worden, vervolgens tekent men 'er de gedaante op af, die het graswerk hebben zal, en men bedekt dan de grond nog een duim dik met goede losfe aarde, tusfehen de aftekening , om de groeijingdes zaads te bevorderen. Dit gedaan zijnde, zaait men het zaad net zo ver als de eerfte aftekening van het gras-werk gaat, en zulks tamelijk dik, op dat het digt en kort zou opkoomen ; men hakt het vervolgens met de klauw on- der, ftrooit 'er nog wat losfe aarde over, om het beter te bedekken y en klauwt ten laatsten den grond-hcel losjes over, zonder de aarde zaamente trekken. De beste tijd, om het gras te zaaijen is in de maand
Augustus of begin van September, want dan zal het door de 'herfst-vogtigheid zeer wel groeijen, en de grond in het volgende jaar vroeg groen zijn : Men kan het ook wel vroeg in .het. voorjaar zaaijen, maar dan heeft men veeltijds te.verwagten,dat het den grond langzaam met groente bekleed , of wel geheel bederft, inzonderheid als de zomer droog is, ten zij men den grond geduurig oost, dat veel moeite veroorzaakt. Zo dra het gras digt is, fnijd men de kanten van'het gras rondom met een fcherp mes netjes af, volgens de gedaante die het gras- werk hebben moet, op diergelijke wijze, als boven van de gras-zoodens gezegt is. Dog het gazon of gras van de gelegde zooden, is altijd veel fraaijer en duurt langer, dan het gezaaide : Maar &\le gazon, het zij gelegt of ge- zaait, vereischt een geduurig .onderhoud-, zal het fraai, lange goed en in order blijven,-want zonder dat maakt het/een (legte vertooning, en zal binnenkorten verande- ren en verwilderen; Dit onderhoudbeftaat hierin, i. dat het dikwils moet afgemaait worden, zo dra, het maai* wederomeenige lengte verkreegen heeft, want hoe meer het gemaait word,, hos digter. en fijner het groeit, en hoe fraaijer het zig ook vertoont-, (indien het niet een heet grove zoort van-gras is); 2. moet het ook dikwils met een houten of (le.enen rolle gerolt worden , waar door het niet alleen effen word,, maar ook fijner groeit; 3. moeten de groene kruiden, of het onk.ru.id dat 'er tus- E e 3 fchen |
||||||||||
**'*»
|
||||||||||||||||||||||||||||
GAZ. GEB.
|
||||||||||||||||||||||||||||
GEB.
|
||||||||||||||||||||||||||||
?oa
|
||||||||||||||||||||||||||||
bree, enz,
|
op een blad papier, dunnetjes met boter beftreeken, ot>
|
|||||||||||||||||||||||||||
féhen het gras voortkomt, als taraxkum,
|
||||||||||||||||||||||||||||
geduurig, zo dra het voor den dag koomt, uitgewied
worden, dewijl het zelve anders, als men het niet uit- roeit, het gras zekerlijk ras bederft ; deeze kruiden hebben in het gelegde zuivere gras doorgaans haare oor- fprongvan'tzaad,dat dikwils van verre plaatzen overge- waait word, en in het gezaaide gras is het zaad daarvan veeltijds mede onder het hooij- of gras-zaad vermengt: Het is ook dienstig, dat men het gras in de winter wat duntjes met asch overftrooit, want hier door word het fijnder en zuiverder van onkruid. Dit onderhoud van het gras, vereischt wel veele zorg en kosten, maar is een nodige en onvermijdelijke zaakc , als men fraaije ga- zon verken begeert te hebben. Wanneer het gras-werk door ouderdom of anders hier
of daar bedorven is, en kaale plaatzen verkreegenheeft, kan men die in het najaar met gras-zaad bezaaijen , om ze weder te vullen ; ook kan men over het gehecle gras- werk, als 't gras dun geworden is, zaadftrooijen, maar men moet zorg draagen, dat zulks met goed zuiver zaad gefchicJe GAZOrHIJLACIUM-, betekent een bewaarplaats
van drooge planten, en andere natuurlijke dingen. Ook geeft men deeze naam aaneen befchrij ving van die dingen. ""»v GEBAARDE EVENE; in het latijn Festuca utricu-
lis lanugine flavefcentibus ; Festuca I. Dodonjei ; {Ave- na panicula patente, calijcibus trißoris, fiosculis baß pi- lofis , Linn Spec. Plant.) Befchrijving. Dit wilde gewas, gelijkt van bladen
veel aan de tarwe, maar de airen of pluimen, koonien met die van de haver veel over een, en het graan is langwerpig, rosagtig en hairig, of ruig, en in velletjes beflooten, die met dunne lange fcherpe haartjes eindi- gen. Plaats. Het zelve groeit in Hoog- en Neder-duisch-
land, enz. hier en daar tusfehen de gerste-, en andere graan-gewasfen. GEBAK; is een woord tot de keukenkunde behoo-
rende, waar door alle die fpijzen worden begreepen, die men, het zij uit deeg, of ecnige andere doffen ver- vaardigt, en in den oven, ofwel over het vuur worden gebakken ; hier onder telt men allerlei zoort van ban- ket, brood, koeken, marjepeinen, pasteijen, taarten en veelvuldige anderen. Wij zullen hier op eenealphabe- tifchc ordre, ten diende der keuken-huishouding, de voornaamde befchrijven; de leezers mede naar de ar- rijkelcn van BROOD, KOEK, PÀSTE1TEN, POD- D1NG, STRUIF én TAARTEN wijzende. Amandel-brokjes; maakt een fijne deeg van tarwen- meel, eijeren, een weinig geraspte brood-zuiker, wat gedooten amandelen, en een weinig citroen-fchil; kneed het ter deegen door en door ; rolt het voorts |
een plaat in een niet al te warme oven laat bakken
Amandel-koek; neemt hier toe twee pond gepelde en' gedampte amandelen, het geel of de dooijers van twintig eijeren, roert en klopt dit ter deegen niet een houten lepel; voegt 'er voorts bij, anderhalf vierendeel fijn geraspte brood zuiker, een weinig oranje- of roofe-water, en de buitenftege;/e/c/«7vail • een citroen, zo dun als doenlijk 'er afgefneedeii' neemt dan de twintig witten van eijeren, klopt dia zo lang, totdat het niet anders dan fchuimgelijkent roert hier drie tafel-lepels weiten-meel in, en mengt het dan al te zaamen wel door malkaiideren ; als dan heeft men een taartepan, koperen tulband, of zodanige andere vorm in gereedheid, als men ver kiest, bedrijkt die van binnen met boter, en laat 't daar in , in een niet al te heete oven , of wel met kooien vuur, onder en boven 'er opgedaan, gaar bakken. Amandel-kraakelingen ; dampt een pond gepelde amandelen, met een half pond fijn geraspte en ge- zifte broodzuiker klein, doet 'er een handvol geweekte gom dragant bij, het halve wit van een eij tot fcliuim geklutst, een \wem\ggspoeijerde caneel, en een halve lepel vol anijs-, coriander- en venkel-zaad; mengt dit alles ter deegen onder een, en laat het op een flaauw koolcn-vuurtje zo lange daan, tot dat het dik word, als dan afgenoomen , op fchoon papier met de roldok ter deegen bearbeid, en vormt'er kraake- lingen van, die men op een papier zeer dunnetje! met amandel olie of boter bedreeken, op een plaat ia den oven laat bakken. Amandel waaffelen ; ftoot gepelde amandelen met roofewater fijn, doet 'er wat fijn gewreeven brooi- zuiker en gepoeijerde caneel onder, als mede eenge- klopt eij-wit, kneed en rolt het tot een deeg, en bakt 'er ijzer-koeken of dunne waaffelen van. Banket-kaaks; neemt één pondtarwen-meel, een vier- de lood foelie, evenzo veel nootemuscaat en caniri, vijf eijeren die ter deegen geklopt zijn, twee lepels vol goede gest, en een weinig wann water, roert dit alles te zaamen ter deegen onder een, en kneed'et voorts drie-vierde pond koude boter aan dukjes on- der; laat dit deeg alsdan een vicrendeels-uur opeen warme plaats daan, wanneer men 'er nog één pond zuiver gewasfehene korenten, en een-vierde pond witte poeijer-zuiker, benevens een weinig roofi-tW' ter onder kneed ; vormt'er voorts kaakfen van, be- drijkt ze van bovenen met geklopte eijerdooijer, en zet die op een bakkers plaat, in een niet al te warme oven, geduurende een goed uur te bakken. Banket-kaaks opeene andere manier; neemt één pondW' wen meel, een half mingelen room, anderhalf vierendeel |
|||||||||||||||||||||||||||
pond gefmolten boter, vijf dooi j er en van eijeren
|
||||||||||||||||||||||||||||
ter
|
||||||||||||||||||||||||||||
langwerpig uit, fnijd het aan dukjes van een half
vingers !id, vormt die even eens als amandel-pitten, en laat ze in kookende boter of'reuzel, die vooralniet te heet moet zijn, gaar bakken. Amandeihïroodjes ; neemt twaalf lood meel, en dezelf- de hoeveelheid geraspte brood zuiker, agt lood fijn gefneeden amandelen, vier lood fucade, vier lood oranje-fnippers , negen ter deegen geklopte eijeren, •waar van zes witten zijn afgenoomen, voorts caneel •en foelie naar believen, mengt het wel onder een toi een deeg, en vormt 'er broodjes van, die men |
||||||||||||||||||||||||||||
deegen geklopt, wat gest, een weinig roofevatet,
wat foelie, nagelen en nootemuscaat, drie vierendeel pond korenten, een half pond klein gefneeden rozij- nen daar de korrels zijn uitgedaan, een-vierde po'w gedampte amandelen, en even zo veel gepoeijew8 witte zuiker, mengt en kneed bet wel onder een( vormt 'er kaakfen van, bedrukt ze met eijerdooijer' en Iaat die een uur lang warm toegedekt legge-> |
||||||||||||||||||||||||||||
fchiet ze voorts op een plaat in een niet al te wa
|
ze m
|
|||||||||||||||||||||||||||
oven, en laat ze een uur bakken ; ook kan men
|
||||||||||||||||||||||||||||
J
|
||||||||||||||||||||||||||||
GEB.
|
|||||||||||
GEB.
|
|||||||||||
70T
|
|||||||||||
een taarte-pan gaar maaken, dog dan moet'er wein ig
vuur onder, en het meeste boven op zijn. Bankbt-kkaakelingen; doet onder twee handen vol
fijn weiten meel , één pond ter deegen fijn geraspte broodzuiker, het wit van twee eijeren, dat wel Is ge- klopt,een vierde mingelen room, een pond geftampte amandelen, een half pond gefmolten ioïer, en een wei- nig roofewater ', kneed dit alles wel tezaamen tot een deeg, maakt 'eikraakelingen van, laat die een weinig droogen, enbaktzefcbielijkin eentaarte pan, of in den oven. Banket-kurken ; neemt één pond fijn geraspte b'-oodzui-
ker, en even zo veel tarwen meel, eenvicrendeels- pondgefmol ten 2>oter, wat zoete melk en twee eijeren, voorts wat gepoeijerdé caneel en kruidnagelen, kneed dit te zaamen tot een deeg, en rolt het ter dikte van een duim uit, ileekt 'er voorts ronde (lukken uit met eendaar toe gemaakt blikje; bakt ze op een ge- boterde plaat in den oven, of in een taarte-pan, dog niet teheet van vuur. Banket-letters ; tot het deeg hier toe, neemt men een-
vierde pond tarwen meel, een-agtfte pon j boter, even zo veel gereeven broodzuiker, 5 eijeren en zo veel zoete melk als noodig is, om 'er een ilijf deeg van te knee- den, van dit deeg alleen kan men letters vormen, en in de taarte-pan bakken ; dog om banket-letter s te maa- ken, bereid men het volgende vulzel; neemt een vie- rendeels-pondgeftqotenrt?M«7!«Wew, doet hier ineen tij fijn geklopt, een weinig geraspte citroen-fchil, en eenvierendeels pond fijn gemaakte broodzuiker; rolt als dan de bovengemelde korst uit, als mede het vul- zel, beide op een zodanige dikte, als men verkiest, de korst moet een weinig nat gemaakt worden, aan de zijde daar men ze wil toeflaan, legt voorts bet vulzel op de korst, die men dan zodanig toeflaat, dat't vul- zel'er in beflooten is, maakt'er dan die zoorten van letters van, welke u behaagen, en zet ze op een ge- boterde plaat te bakken. Behoiles; doet in een vertinde casferol of verglaasde
fteenen pan, een mengelen zoete melk , voegt 'er een klomp boter bij ter dikte van een eij, en een wei- nig geraspte citroen-fchil; Helt de casferol opeen comfoir met vuur; aan de kook zijnde, zo roert 'er twee à drie goede handen vol tarwen-meel in ; men moet zo lang ter deegen roeren, tot dat het deeg zig van de pan afhegt ; als dan neemt men het van het vuur, en roert 'er allengskcns twaalf wel ge- klopte eijeren onder , doet van dit deeg op een icbotel, en hebt onderwijlen kookende reuzel te vuur, vormt dan met de fteel van de fchuim-fpaan , flie men alvoorens in de reuzel flipt, figuuren na goeddunken^, laat die in de reuzel bakken ; gaar zijn- de, neemt men ze 'er uit, en beftro'oit zeaanflonds met zuiker, caneel en een weinig oranje- of roofe- B "»Mer. J
»ets; neemt een half mingelen zoete-melk, Iaat 'er
=6n ftuk boter ter groote van een hoendereij in op- doken , roert 'er dan een half pond tarwen meel, en wn lepel vol witte fijne zuiker onder, roert het dan zo lang tot dat het zig van de pan afhegt, lauw ge- morden zijnde, doet 'er tien wel geklopte eijeren iiuer, waar van zes zonderwit, hebt voortsonge- u.tene boter over het vuur, en wanneer die kookt, iaat dit deeg door een wijde tragter 'er inloopen, |
|||||||||||
gaar gebakken zijnde, neemt het'er uit, enbeftrooït
het met fijne zuiker en caneel. BiGnëts a la Reine; neemt een vierendeel-pond ge- , dampte amandelen, 4 harde dooijers van eijeren, 4 lood bittere amandelkoekjes, een weinig gepoeijerdé caneel en wat oranje water, dit alles wel onder malkande- ren geftqoten hebbende, zo mengt 't onder 't aman- del-deeg; en voegt 'er vier witten van eijeren tot " fchuim gekloptjèen half vierendeel geraspte en gezifte brood-zuikcr, en een wéinig tarwen-meel'bij; maakt van dit alles te zaamen een deeg, dat zig behoor- lijk laat kneeden; indien het te droog mogte zijn, zobevogtigt het met oranje of roof e-water; rolt het voorts uit, en fnijd het aan Hukken van een vinger lang, laat het in kookende reuzel of boter gaar bak- ken , en naar maate men ze opdoet, zo itrooit 'er gepoeijerdé zuiker over. Bignets met Appelen ; fch'ût àe appelen, doet'erde kroos uit, en fnijd ze in ronde fchijvcn; neemt dan een half pond tarwen meel, en vijf eijeren, mengt het met zoete melk, wat dunner als tot waaffelen, doet 'er een lepel vol brandewijn , met wat zuiker en fijnge- (tooten caneel bij, wentelt de appelen daar in, en bakc ze in ongezouten boter gaar. Bignets op vormen; neemt een pond meel, doet 'er in twaalf eijeren, waar onder twee zonder de witten, beflaat dit met zoete melk tot een taamelijk dun be- flag, raspt 'er voorts de ruimte van citroen-fchil in, twee oneen brood-zuiker', een weinig gepoeijerdé ca- neel en wat oranje-water ; voorts een wijn-romer goe- de brandewijn en een weinig zout; hebt als dan een pan of casferol met reuzel of boter te vuur, en het ijzer bij der hand, waar na gij uwe bignets wilt vormen, dat ijzer kan van een zodanige gedaante gemaakt zijn, als men verkiest ; het ijzer in de reuzel ter deegen heet geworden zijnde, flipt men het in het beflag, zorg draagende dat het niet over de kanten loope; vervolgens doet men de vorm in de reuzel of boter, en wanneer hij koleur gevat heeft, maakt men hem van de vorm los, en laat hem aan de andere kant bakken; een ligt bruine koleur verkreegen hebben■ de, neemt hem 'er uit, en beflrooit 't gebak met fijne zuiker; op deeze wijze voortvaarende zo lange men beflag heeft. Biscuit-brood ; neemt hier toe één pond tarwenmeel, en even zo veel ter deegen fijn gezifte broodzuiker, agtien eijeren, waar onder zes zonder dooijers, een hand vol gezuivert karwei-zaad., en een wéinig20a*, kneed dit alles te zaamen tot een deeg, fnijd betaara ftukjes, en laat het op een met boter beflreekene plaat, in een niet al te heete oven gaar bakken. Biscuit van bittere Amandelen;neemt drie-vierde pond bittere, en een-vierdepond zoete amandelen, gc- fehilt en afgewasfehen zijnde, floot ze fijn, met een weinig wstsr'ertusfchen beiden bijvoegende, anders zouden ze olie uitgeeven ; neemt dan agt of negen eijeren, klopt ze wel klein, maar boud en klopt het wit van drie eijeren bijzonder tot fchuim ; kneed de eijeren dan met de amandelen, en een paar pond beste witte zuiker door malkanderen, tot een bekwaa- me dikke deeg, en vormt 'er kleine broodjes van, legt ze op papier, en beflrijkt ze met het geklopte eij- wit, raspt 'er dan wat broodzuiker ova, en bakt ze in de oven gaar. Bit.
|
|||||||||||
v^ ' GEB.
voorts runder-merg, hakt het klein, doet hier bij
corenten, zuiker, een weinig geraspte' nootemuscau en zout, dit alles onder malkanderen geroertzijn.
de, zo legt hier van een laag op het brood, dan we- derom een laag brood, en zo vervolgens tot dat de fchotel bijna vol is, doet.'er dan zo veel zoete melk op, als nodig is om 't wel te doorweeken, zet deeze fcho'. tel in een taartepan, wiens bodem met zout of zant is beftrooid, doet onder en boven vuur, en laat het omtrent een half uur bakken, totdat het bijna droog is, neemt dan na mate uw brood-hek groot is, room van zoetemelk, eneemgcdooijersviMeijeren, klopt dit onder malkanderen met wat poeijerztiiker, cneeti weinig geraspte citroen-fchü, roert het op het vuur ftaande zo lang, tot dat het de dikte van visch-faus heeft bekoomen, giet dit over de koek, zodanig dat die 'er geheel mede bedekt zij, doet 'er het dekzel met vuur weder op, en laat het tot 'er tijd toe bakken, dat bekwaamelijk bruin is. Brood-koekjes (Witte); worden op de zelfde wij.
ze gebakken, van in dunne Hukken gefneeden wifte« brood, als de Koekjes van Biscuit, Caneel-waaffeltjes ; neemt een pond tarwen-nal,
een half pond gefmolten boter, twee lood geftooten caneel, een half vierendcels pond gepoeijerde safer, benevens een eij, kneed het te zaamen ter deegen door malkanderen , maakt 'er kleine balletjes van, en bakt ze in een knijp wafel-ijzertje. Of neemt twee pondtarwen-meel, drie vierde pond
gefmolten boter, een half pond gepoeijerde zuiktt, een lood geftooten caneel, een-vierde loodgengkt, voor een halve ftuiver Jaffraan, een weinig gereve- ne citroenschil, een glas fpaanfche wijn, en wee eijeren; kneed dit te zaamen ter deegen door, ai handelt 'er mede als vooren. Citroen broodjes ; doet drie witten van eijtnn in
een fteenen fchotel, doet 'er het geraspte geel van twee citroenen Gnder, als mede het zap van eene, klopt dit ter deegen, en roert 'er dan zo veel ge- poeijerde brood-zuiker bij, tot dat het de i*ü van een fijn taai deeg heeft, vormt 'er kleine koek- jes van, legt die dan op een blad wie papier, à eerst met zuiker is beftrooit, en doet ze op een plaat ih een niet al te heete oven gaai-bakken ; » bakt ze in een taartepan, met redelijk vuur boven op , maar niet onder. Columbijn koek; neemt twintig dooijers van ei/W";
klopt die zeer fijn , maar het wit apart tot fchuinü mengt en klopt het dan onder malkanderen met t'^ pond witte zuiker, en zo veel tarwen meel, dat" een bekwaam dik beflag of deeg word; daar gij °J hetlaatfte, als gij het lekker begeert, wat -geraspt- citroenfehil, of geftooten caneel moet onder ip" ren ; doet het dan in een taartepan, en laat " |
|||||||||||||||||||||||
e eb,
|
|||||||||||||||||||||||
T9-2
|
|||||||||||||||||||||||
Bitter-vierkant; wordbeieiiz\sletter-hel,mas.tmcn
neemt'er een derde bittere amandelen toe, vervolgens in vierkante vormtjes gedaan, met eenige fteeken daar op. ülaks-kavs; neemt goede zuure appelen, fnijd zedoor,
zonder ze te fchillen, doet 'er de klokhuizen wel uit, en vult de holligheden met zuiker, geftooten caneel, een weinig nagels, en fijn gefneedëneei'ttwn- fchil, onder malkanderen gemengt, legt ze dan in een fchotel, en bakt ze met vuur daar over fchielijk gaar, dat de fehil van boven bruin is, dan opgedaan, en zuiker over heen geraspt. Boere-waaffels ; neemt tien biscuiten, kookt die in zoete
melk , doet 'er dan bij een-agtfte pond tarwe» meel, zo als het van de moolen koomt, een vierendcels pond boter, vier efjeren, een weinig zout, enzoveelgirt als nodig is, om te doen rijzen; mengt'er een beflag van, dat niet al te dik is, en wel gereezen zijnde, zo bakt het in een gewoon wafel-ijzer. JJollebuisjês, of Poffertjes ; neemt een pond tarwen-
miel, een vierde pond korenten, een hand vol ge- ftooten amandelen, een weinig gereeven citroenfehil, vier eijeren, een lepel vol goede gist, beflaat dit met laauw-gemaakte melk, waar in een half vierendeel -gefmolte boter is gedaan, ter dikte van een zuster- beflagj en bakt het in een bollebuisje-pan in boter gaar ; men kan 'er ook de amandelen en korenten uit- baten, is beide zeer goed. Zie ook Poffertjes. .JSoter-gebak, ook Pet de Putain genoemt ; ftelt een
mingelen zoete melk op een kooien vuur, aan de kook zijnde, zo neemt het af., roert 'er een half pond tarwen-meel in, benevens zes welgeklopte eijeren, bijna koud zijnde , zo bakt het in kookende boter of reuzel, het beflag bij kleine lepeltjes vol'er indoen- de , ofwel door het oog van een fleutel laaiende loo- pen. .ßOTER-KOEKjEs ; neemt een pond tinven meel, een pond
korenten, agt lood amandelen, die in heet water ge- pelt zijnde, aan reepjes worden gefneeden, vier lood jucade aan dobbelfteentjcs, vier eijeren, een lepel vol goede gist, en beflaat het met wanne melk, ter dikte van een zuster, wel gereezen zijnde, zo bakt •het in kookende ongezouten boter, even eens als men olij-koeken behandelt. üramel-koekjes ; neemt een pond tarwen meel, tien
eijeren, agt lood zuiker, mengt ditzaamenmet zoe- te melk, als een pofFert ; maakt dan geklaarde of ongezoute boter heet in een vertinde of andere pan, die onder en boven even wijdis, houd 'er een ge- ftadig vuur onder, en laat het beflag dooreen treg- ter daar in heen en weder, en dus met krullen loo- pen, als het koleurkrijgt, moeten ze meteen hou- . . ten pen omgekeert, en als ze rood zijn, daar uit
• genoomen worden. J3rood-koek; neemt een fijn tarwen brood, raspt het,
.mengt het met half water en wijn, en een half pond korenten tot een pap; doet 'er dan bij zes geklopte eijeren, zuiker, geftootençaneelengefmolten Èsfrer, en mengt het wel, maakt 'er een brood-korst om, en daat het in de oven gaar bakken. •Brood-koek in een fchotel ; neemt versch fransch brood,
.-•'; doet 'er de korst af, en fnijd het binnenfte aan
dunne fchijven, befmeeit een tinnen fchotel met buter, en Iegj: 'er een laag van bet brood in, neemt |
|||||||||||||||||||||||
langzaam gaar bakken.
|
|||||||||||||||||||||||
Columbijntjes,- neemt van het voorgaande deeg
het in blikken vormen, die met boter beftr°' |
doet|
ik«
|
||||||||||||||||||||||
Koisl
|
|||||||||||||||||||||||
dat een
|
|||||||||||||||||||||||
zijn, ftrooit 'er wat zuiker over,
maakt, en bakt het niet te hard. ,„ Confituur-taartjes ; maakt een taarte korfrdiig>.
legt daar van in blikken vormen of kleine taartP netjes, die met boter befmeert, en met wat»» ^ beftrooit zijn, vult ze dan met letter-vulzejj^ .met confituuren, bij voorbeeld met moes van |
|||||||||||||||||||||||
GEB.
f eerin, framboozen, enz., zo als men wil, maar
niet geheel vol, dog het letter-vulzel moet men met -eaneel-water wat ilapper maaken ; legt 'er dan reep- jes van de korst-deeg over,,- beftrijkt ze met eijer- dooijer, raspt 'er zuiker over, en bakt ze in een taartepan, met wat vuur onder en boven ; is lek- ker. Men kan ze ook met amandelen, enz. vulJen ,
gelijk de amandel-taarten. Dominees-gebak; neemt en pond turwen-meel, zes lood
lijn gemaakte brood-zuiker; vier lood boter daar het zeut is uitgewasfehen, een lood gepoeijerde caneel, een weinig gedroogde en fijn gemaakte faffraan, drie eijeren, drie lepels vol witte of beter rhijnfchs v/ijn, mengt en kneed dit alles wel door malkande- ren, rolt het dunnetjes uit en fnijd 'er zodanige fi- guuren van a!s gij begeert, die vervolgens in kooken- de ongezoutene boter worden gebakken. ÊCHODEES ; neemt een half pond tarwen meel, drie eije-
ren, een half vierendeel boter, -het zap uit een ci- troen , als mede de fijn gewreevene buitenfte fchi! van dezelve , drie lood zuiker, een bierglas regenwat er dat gekookt heeft, benevens een weinig zuurdeeg, kneed dit ter deegen onder malkanderen, en laat het drie runen lang daan rijzen, rolt het dan uit, en maakt 'er ronde balletjes van, die e(Fen in water dat kookt moeten opgewelt worden, en voorts 'm reuzel of be- ster gaar gebakken. Ïngelsche Banket eiscl'it; neemt eenpondranven-
meel, agt lood tofer, drie eijeren, twaalf lood poeijer~ zuiker, zes lood gedampte amandelen , een vierde lood gepoeijerde caneel, en even zo veel cardamom, doet 'er een lepel vol goede gist bij, en zoveel lau- we zoete melk als nodig is, ó;n tot een bekwaam deeg te kneeden, maakt 'er voorts kleine balletjes van, die op cen.gcboterdc plaat moeten gezet worden te lijzen; ger.eezen zijnde, zo beftxijkt dezelve met geel van eij, en laat ze in den oven gaarbakken; koud geworden zijnde, fnijd men ze door, z'et ze op nieuw in de oven, en laat ze even eens als biscuit droogen. Encelsche Biscuit; neemt een half ponâtarwtnmeel
en even zo veel fijn geraspte brood-zuiker, zes eije- ren , de buitenfte geele fchil van een citroen, en zo veel lauw gemaakte -melk als genoeg is, om het te zaamen tot een ftijf deeg te kiïeeden, en laat het een uur bij het vuur daan rijzen ,• bedrijkt dan een blad papier met boter, legt hier dan kleine ronde hrokjes van uw deeg op, en laat het in een taarte- pan met weinig vuur van onderen, en goed vuur van bovenen bekwaamelijk hard bakken. ^celscheBoter-sprits; mengt een half pond tarwen-
meel, met een vierde pond boter, twee eijeren, een derde pond water, wat geconfijte oranje-fnippels en fcraspte citroen Je Ml, ter deegen onder een; zet het m zodanige formen als gij begeert, in een taartepan met veel vuur vàn bovenen en weinig van onderen te bakken; gaar zijnde, beftrooit het rijkelijk mee _, gepoeijerde zuiker.
P-asELscHE Keeics, neemt een half pond amandelenmet
roofe-water tot een deeg gedampt, een half pond tary/en-meel, agt eijeren die wel geklopt zijn, een half lood caneel, twaalf lood korenten, een vierde Pond boter, agt lood fucade en vier lood oranje-fnip- ilL ? Z2amet> fiJn sebaktj e,en agttle pond gereeveo |
||||||||||
6EB.' 7Pâ
. èmod-suikif, twee Iepels vol gist, en voorts een
weinig lauwe melk zo veel genoeg is, om 'er een be- kwaam deeg vante kneeden; maakt 'erdan koekje» van in de gedaante van harten, legt die in een taarte» pan, en laat ze met weinig vuur van onderen, en wat- meer van bovenen langzaam gaar bakken. Engelsche Krakelingen, neemt een vierde pond tdr-
.wen-meel, agt lood niet al te fijn .gedampte amande- len en even zo veelgefmolten boter, vijf wel geklop- te eijeren , doet hier zo veel waterbi], dat gekookt heeft, als nodig is,om 'er een behoorlijk Seeg van te kneeden ; rolt dit deeg uit, formt het tot .kra- kelingen, en bakt die in een taartepan met een weinig vuur onder , en wat meerder van bove- nen, o-f wel in een niet al te heete ovenopeca plaat. Ekgelsche Kringetjes., neemt een agtde mengelen
water dat gekookt heeft, laat hier in vijf loodtioter fmelten, gefrnolten zijnde, roert 'er dan in twee iood tarwen meel, twee lood fijn gefneeden amandelen, vijf loodpaeijer-zuiker en twee eijeren, die al voorens wel geklopt zijn ; hebt dan kookende.boter over het vuur, en neemt met een zilveren of tinnen lepel van dit teüag, en doet het op eene wijze in de kookende toter, dat 't ror.de kringen -verbeelden; ditgebakmoet voorzigtig uit de boter genomen worden, dewijl het ongemeen bros is. Entjes, hier toe maakt men een deeg en vulzel gelijk
tot banket-letters, maar men geeft haar een ander fatzoen,- want in lange entjes gefneeden, douwt men die dwars toe dat het vulzel ter wederzijden daar uit komt, en men bakt ze op papier. E-gels-ooren ,• is een zoort van Sprits; neemt hier toe 12
lood tarwen bloem,6 eijeren, een half pint zoetemelk. beßaat het zamen en doet het in een platte fchotel die met boter bedreeken is, zet ze op een ketel met heet water, dat het dijf opdroogt ; fnijd ze dan in dukjes van een vingers lengte en een duim breedte of meer.; ook kan men aan weerzijden, en aan de einden twee of drie fneedjes doen, en bakt ze in- ongezouten boter. Men kan het deeg ook heel wel ineen taartepan
opdroogen, dog dan moet 'er weinig of bijna geen vuur onder, en'mede op de dekzel weinig vuur zijn. Evenveeltjes, neemttarwen-meel, eïjers, boter enmelk
van elks een fpoelkommetje vol, doethier bijzo veel gist als men nodig rekent om wei te doen rijzen, waar na het in formen in een taartepan, met weinig vuur onder, en wat meer van bovenen, word gaar ge- bakken. EijeR-sciiotels, neemt eijeren, zoveel gij wilt, of na
dat gij veel fchoteltjes wilt maaken, klopt ze ter deegen een tijd lang, daar na doet 'er allengskensrar- wen-meelbi], met wat gedooten caneel, als men wil, en een weing gist, klopt en kneed het zamen door malkander tot een flappèdeeg; rolt dan deezedeeg duntjes op een plank uit, en zet hem op eea ■koele plaats, zo word hij dijf,- als dan fnijd de deeg in ronde dukken , van min of meer groote, naar dat mendeeijerfchotels groot wil he"bben; dit gedaan zijnde, fmijt ze na vervolg in een gereed hebbende ketel met kookend water, zo zullen ze eerst zinken, maar daar na weer boven koomen en hard zijn ; neemt ze dan terdond uit het water, laat ze verrekken, en Ff , \c& |
||||||||||
=1
|
||||||||||
1
|
||||||||||
©8R.
|
|||||||||||||||||
GEB.
geboterde plaat, in een tamelijke heete oren ga«j
bakken. Gabletten o( Franfche JVaafels; neemt drie vierde pond
tarwen-meel, een half pond zuiker, drieof vierge, klopte eijeien , een flukje beter, zo groot als een eij; hier van maakt, met water een bcflag, daar men drie dozijn waaffclen uit bakken kan; hecwaaffel. ijzer dan heet gemaakt zijnde, doet men'er een le- pel vol loter in en begint te bakken; ook doetmen een ftuk boter in een doekje, om het ijzer daar me» de geduurig te beftrijken. Galette, dit word van het zelfde deeg gemaakt alsde
feuilletées, hier boven befchreeven,men rolt't zel- ve ter dikte van een duim uit, en laat het indeoi'en of in een geboterde taart-pau, met weinig vuur va» onderen, gaar bakken. Gebakken Veldmutsen, maakt een ftijf deeg van een
half pond meel, drie eiferen en zo veel melk als no- dig is, rolt het uit tot dunne bladen, beftrijkt die bladen aan weerskanten met gefmolten boter, en ftrooit dan op de. bovenkant gepoeijerde camel, zuiker en korenten, rolt voorts deeze bladen digt in een, zo dat de korenten enz. flangs-wijze van binnen zitten, fnijd het tot vierkante ftukken, be- ftrooit ze met gepoeijerde zuiker, en laat het in een geboterde taarte-pan , langzaam gaar bakken. Gemelijke Struifkosk, neemt drie vierde pomUanv«.
meel, zeven lood beter, en een half pintje milï, mengt en roert het dan ineen pan als roer-eijers'; neemt dan een fchotel en laat ze heet worden, doet het geroerde daar in, en iaat het fel ïie lijk bak- ken, met veel vuur van onder en boven. Gengiser-brood , fteemt een half mengelen reodewij?,
laat die met vier lood gepoeijerde zuiker drie.dviei minuten kooken, doet'er dan in ter deegen gedoe- ten en gezift anijs-zaad, gengber, caneel, en wat cüroenfcMl, alles na goedvinden; hebt clan fijn ge- zifte biscuit in gereedheid, roert hier van zoveel in de wijn, die onderwijlen op hetvuurmoet fem tekooken, tot dat het dik is ; neemt het dan van het vuur en vormt 'er koekjes en broodjes na believen van, die men naderzelvcr dikte koiteroflanger:11 een geheel flauwe oven, op een geboterde plaat» voor al niet te lang moet laaten bakken. Gekcber-keeks; neemt een mengelen zuivere honingi
laat die kooken tot dat ze geheel bruin is, entediH wordende, zo doet'er wat water bij, als dan van het vuur genoomen, en bijna koud geworden zijn- de, zo doet'ergeftooten en gezifte gengber, krini' nagelen, caneel, anijs-zaad en peper onder, alles'''3 goedvinden, voorts zoveel fijn gemaakt kruif? vf. oud wittebrood 'er ingeroert, dat het behoorlijk»'J is, en 'er mede gehandelt als onder Gengber-brW"1* aan^eweezem , .intih
vier |
|||||||||||||||||
w*
|
|||||||||||||||||
legt ze op de plank ; als dan drukt op ieder rond ftuk
in het midden vier korte flreepen, niet ver van mal- kander, in en over dceze vier andere flreepen net over het kruis ; dog deeze ftreepen moeten niet tot aan de rand toe gaan, maaralleen in het midden zijn; zet de Hukken dan op-een koperen plaat, wat van malkander, en fchuift.dezelve alle fchielijk, in- 'dien gij meer als een plaat vol hebt, in een heete oven, maakt dezelve dan terftond toe, en fineert hem met leem digt, dan zullen de ronde ftukken in de oven rondom opkrimpen en hol worden ; ze bakken fchie- lijk gaar, maar men moetden ovennetvan pasope- nen , want als men dezelve vroeger opent, eer ze gaar zijn, zo vallen ze te zaamen en bederven, als men hem te lang toe laat, verbranden ze aan de kan- ten; om derhalven te weeten, wanneer ze te pas gaar zijn, kan men zulks gewaar worden, als men maar een kleine opening in het ov.engat maakt, en daar uit een aangenaame braad reuk befpeurt, want als die niet vernomen word, zijn ze nog niet gaar,, en men firijkt de opening weder digt; maar is de reuk brandig, dan is het reeds over de tijd en men. moet ze fchielijk uiihaalen. De Eijerfchotels worden veel van onze.bak'.ers
in den tijd der rijpe aardbefien gebakken, om dat men ze veel daarmede eet, na dat ze van binnen met boter befmeert,en dan met aardbefien gevultzijn; is heel aangenaam. Feuilletées , of Blad-gebak, om rondomme de randen van
de fchotel te leggen, neemt zo veel tqrwen-meel als gij denkt nodig te zijn; doet 'er na mate het wit van 2, 3, of 4 eiferen in , ais mede twee of meer lepels vol roo.n, kneed 'er dan een bekwaam dik deeg van, rolt het zelve dunnetjes uit, en belleek het overal met kleine kluitjes boter, ilaat het zo dikwils toe als gij kunt, rolt het op nieuws uit, doet'er we- derom boter op als vooren, en herhaalt dit tot zeven of agt maaien toe ; de laatste maai tot een halve vinger dikte u'tgero't zijnde, zo fnijd het tot zodanige fi- guuren ais gij begeert, en doet bet in een taartepan met matig vuur vooral van onderen, bakken; is fpocdig gaar. Frakckforter Bigxets, neemt eenpond tarmn-meel,
twee eiferen, zes lood boter, even zo veel posijer- zuiker,. een lood fijn gemaakte caneel, en een goed glas Spaanfche, of bij gebrek witte Franfche wijn, kneed dit alles tot een ftijfdeeg, rolt het ter dikte van een halve kleine vinger uit, fnijd het aan kleine ftukies, en laat die in kookende boter of reuzel gaar worden : Dit gebak kan meer als drie maanden in een blikken tromp of glas bewaart worden. .Flansche Wa affels; neemt een vierde pond tarwen-meel
en even zo veeïpoeijer zuiker, 6 lood boter en een wei- nig gist, als mede een weinig oranje- oïrooj'e-water, mengt dit met zoete room tot de dikte van gereezen pannekoek bcflag, bakt't voorts in een waaffel-ij^er, dat niet al te diep moet zijn. Feederikjes ; neemt een half pond fijn geftootene aman-
delen, en even zo veel tarwen-meel en gepoeijerde zuiker, een half lood geftooten kruidnagelen, een vierde lood geftooten foelie, een vierde pond boter en even zo veel korenten; kneed dit met melk tot een niet al te ftijfdeeg, en rolt het uit tot de dik- te van een driegulden, fnijd 'ßr voorts zodanige üguuren van als gij begeert, en laat het op een |
|||||||||||||||||
doet 'er een vierde pond poeij er-zuiker onder,
wel geklopte eiferen, koriander en anijs-zaad nz ° lieven , een lepel vol gist, maakt dit tot een 6 • hoorlijk deeg, en handelt 'er even eens mede. r | |
|||||||||||||||||
hier boven onder Engelfcke Banket biscuit IS a"gewcezen. ,..
|
\
|
||||||||||||||||
Gewend-brood; fnijd een twee ftuivers witte-brM
fneeden, laat het in een fchotel leggende, 'n*°"'t. melk, of nog fmaakelijker in room weeken, n>. dan vier eiferen, klopt die wel, en doet'er vat z;^ |
|||||||||||||||||
GEB.
jh, hebt dan mv fruit- of pannekoeks-pan orer het
yuur met boter, dezelve bruin zijnde, zo doet 'er't geweekt brood in, giet 'er de eijeren over, en laat het bakken; aan de eene kant bruin zijnde, keert het even eens als een pannekoek om, en be- ftrooit het met toofe-water en gepoeijerde zuiker. Ciacee; word van diergelijk deeg gemaakt, daar men ds columhijn-koek of columbijntjes van maakt, alleen. maar dat men 'er wat citroen-fchil onder doet, en het uit de vormen gedaan zijnde, op papieren bakt in de oven of in de taarte-pan. 0xoeweKoekjes, neemt hier toe allerhande zoortvan
groentens, bij voorbeeld kervel, petercelis, zuuring, hts, fpenagie, enz., hakt het wel fijn; maakt dan een beflag van een ftuivers witte-brood en drie bis- ernten in melk geweekt, zes eijeren, twee à drie lepels vol tarwen-meel, en een weinig gist, dit zaamen niet al te dik met melk beflaagen zijnde, roert men 'er de groente onder, fielt het te rijzen en bakt het even eens als pannekoeken in boter; wil men'er een koek of boftert van maaken, zo moet het beflag wat dikker blijven, en men doet'er als dan een vierde pond gefmolten boter in , en laat het in een taarte-pan met matig vuur, inzonderheid van onderen gaar bakken. Guuksche Pannekoekjes, of Struiven; neemt an-
derhalf pond tarwen-meel, tien eijeren ter deegen geklopt, een half vierendeels pond geftooten aman- delen, en een weinig zout, beflaat dit met half room en half melk , tot een niet al te dik beflag, en bakt het in boter, tot (huiven of panne koekjes. Haarlemmer Halletjes; neemt tot een vierendeels
pond tarwen-meel, een pond witte poeijer-zuiker, twee lood toter , een vierendeel lood cane el met eenwei- nigje pot-asck, maakt dit met wel geklopte eijeren tot een deeg dat tamelijk ftijfis, vormt hier kleine bal- letjes van, ieder van fchraag een half lood gewigt, drukt die plat, en zet ze op een geboterde plaat, in een niet al te warme oven te takken. nïEEK-KOEKjES ; nemt een pond tarwen-meel, een half
pond gefchilde en geftootcne amandelen, een pond zuiker, een vierde pond boter, twee geklopte eije- ren, een vierde lood cardemome en een muscaatenoot, fukade en fnippels naar genoegen;mengt en kneed htt wel door malkander, vormt'er koekjes van, niet twee fneeden daar op, en baktze op gebotert papier, of een plaat in de oven gaar. "Oere-drekjes j neemt geharsd witte-brood, vat wijn,
eijeren, gengber en zuiker; mengt het wel onder een, en bakt'er koekjes van in de pan met boter, . en raspt'er z«j'Jterover.
ll°SRE-xoEKj£s ; neemt tot een half pond tarwen-meel,
zo veel gezuiverde korenten als gij goed vind, dog niet te weinig, voorts geftootene amandelen, fuka- de , caneel, noote-muscaat, room, veel boter, en wat S,st'< laat het wat lang rijzen, maakt'er dan kleine koekjes van, beftrooit ze met zuiker en bakt ze in tie taartcpan, met weinig vuur van onderen, maar ,. veel van bovenen.
iWfcN; neemt een half pint melk, een half vierde pond zuiker, en even zo veel met roofe-water geftootene "Kandelen, bloem - meel zo veel genoeg is, en vier geklopte eijeren; mengt eerst de amandelen met de nelk, dat ze niet klonferig worden; dan doet het ver'ge daar bij, en maakt 'er een deeg van, waar |
|||||||||
GEB.
|
|||||||||
Ï>S
|
|||||||||
van men koekjes vormt, die men in de'taartepaa
gaar bakt, met vuur boven en onder. Huberts-nooten ; neemt een half pond met roo-
ze-water fijn gefcampte amandelen, een vierendeels pond boter, 4dooijersvan eijeren, wat gereeveneei- troen-Jchil, en zo veel room als genoeg is, om'er dun deeg of dik beiiag van te maaken, fdiept het dan bij kleine lepeltjes vol in kookeade boter, en' laat het niet al te bruin bakken. Hijugmaaker; laateen en een vierde pond bruine 2««
ker, en drie vierendeels pond honing op het vuur, met een weinig water kooken, en fc'iuimt 't ter dee- gen ; neemt dan twee en een vierde pond tarwen- meel, en kneed zulks met de vermengde honing eri zuiker tot een ftijf deeg wel door malkanderen, voorts twee lood kruid-nagelen, even zo veel noote- muscaat encaneel, eenhalfpondüjngefneedcn/a.tsf/f, even zo veel gedroogde oranje-fnippels, benevens een weinig fijn gemaakte pot-asch, dit alles onder hcé deeg gemengt zijnde, zo rolt het merde rol-itokter dikte van fchraag een kleine vinger, fnij'd'taan lange vierkante (tukken, legt het op plaaten, die dünnet* jes met weiten-zemelen zijn geftrooit, en doet het in den oven bakken ; deeze koek kan langen tijd in in een blikken trommel bewaart, en goed gehouden worden. J00DE Kraxsen; neemt tien eijeren, k'opt de dooijers
en het wit elk apart, een half pond gepelde aman- delen in het lang zeer lijn gefneeden , een pond witte zuiker, even zo veel tarwen meel, en wat oran* je fnippels; mengt en kneed dan alles wel door mal- kanderen tot een deeg, maakt 'er koekjes van, en bakt ze in de oven of taartepan met beter beftree- ken, en met een flap vuur. Kaas-koek; neemt een pond verfchc zoete melhs-kaas,
wrijft die fijn in een glas water, roert hier in drie goe- de handen vol tarwen-meel, drie eijeren, een hand vol poeijer-suiker, een vierendeels pond gefmolten boter, en een weinig zout, laat het in een met boter be- ftreekene taartepan, met vuur onder en boven gaai- bakken. Of neemt een pond kaâs, als boven , vermengten
wrijft het onder een pond koude boter, dit dan be- nevens agt eijeren onder een pond tarwen-meel ge- mengt en ter deegen geklopt, een half uur laaten ftaan te rijzen, voorts ineen taarte-pan, zoalsbo- ven gaar gebakken. Keeics, of Kaaks; neemt een pond tarwen meel, een-
vierdepond boter, twee eijeren, en eenweiniggt'.tfj kneed dit ter deegen door malkanderen ; voorts een half pond met roofewater geftooten amandelen, een half lood geftooten caneel, drie-vierde pond koren- ten, en ecn-agtite pond aan Hukken gefneedene ro- zijnen , na dat 'er de korrels zijn uitgenoomen, vier loodpoeijer-zuiker, en een glas Spaanfche wijn, mengt dit wel onder het voorige deeg, vormt 'er harten of keekfen van, laat het op een warme plaats rijzen, en bakt ze in een met boter beftreekene taartepan, of op een plaat in de oven. Keeks op eene andere manier; neemt eenpondtarwenmeel,
een half pond boter, een half pond zuiker,_ een half pond geleezene korentm, twee geklopte eijeren , een lepel vol geftooten carwei-zaad, en een lepel vol gist, maakt hier van een deeg, en laat die rijzen, ver- volgens vormt 'er koekjes van, en bakt ze als de vorige. F f 2 Kex- |
|||||||||
GEB;
even zo veel fijn geraspte broodzuiker, drie Iobdffijj
gefneeden fucode, twee lood gefneeden orânje-Jnip. pels, een lood gepoeijerde caneel; mengt dit mej eijeren tot een bekwaam ftijf deeg, en maakt 'er iira, kelingen van, die men als vooren behandelt, ofo0£ in een taartepan met zagt vuur kan bakken. Krakeliegen (Italiaansche-) ; neemt 1 pond tarvtn
meel, een vierendeels pond zuiker, en half vierendeel pond boter, en een eij, als mede w&tgist, en een wei- nigzOTtf, maakt hier met laauwemelk een deegvan dat niet al te ftijf is, en vormt het tot krakelingen' die gebakt worden, als hier vooren is geleert. ' Krakelingen (Mus-covische) ; neemt een ponder-
wen meel, even zo veel bastert poeijer-zuiker, eea vierendeels pond korenten, vier lood boter, en twee lood geftooten anijs-zaad, kueedhec tot een deeg, en doet 'er mede als boven. Krakelingen (Princesse); neemt een pond met na.
Je water geltampte amandelen, een half pond witte gezifte zuiker, en twee witten van eijerenwsl ge- klopt,* kneed dit te zaamen tot een deeg, maakt 'er krakelingen van, en behandelt die als vooren. Krakelingen van Autours,- neemt een half poudtar«
wen meel, even zo veel zuiker, drie lood hw, een half vierendeel pond gedampte amandelen, eea vierde lood fijn gemaakte caneel, en een weiuij curcuma, werkt dit ter deegen door malkanderen tot een deeg, en behandelt het als vooren. i Krltdkoek; neemt vier pond honing, laat die in eea
nieuwe verglaasde pan op een niet al te heetkoa- len-vuur zo lange ftaan, tot dat het gefmolten is, roert 'er dan in fijn geftooten kruidnagelen, mus' caatenoot, gengber en peper, van elks evenveel, en te zaamen. twee lood uitmaakende, voorts een- vierde lood caneel, vijf pond geraspte broodzuihr, en een half glas roofewater, roert dit alles geduu- rende een groot half kwartiers-uur ter deegendoor malkanderen, en mengt 'er dan allengskens, vooia! niet te veel te gelijk, fijn tarwen meel onder, di' moet zo lange geroert worden en meel ingedaan, Kt dat het een deeg word, die zïg vandepanafhegt, intusfehenmoet de pan altijd ophetvuuritaan,(icS het moet niet warmer worden, als men 't aan de hand kan verdraagen; kneed vervolgens ditdeegopcPi tafel of aanrecht, geduurende een kwartiers-uu' door malkanderen, en maakt het. zo-ftijf als doen- lijk is ; vervolgens moet het in vormen bet fatzoen gegeeven werden dat. men begeert, geniep |
||||||||||||||
«EB.
|
||||||||||||||
19*
|
||||||||||||||
Keuvel-koekjes; neemt wel gezuiverde kervel, hakt
ze fijn, laat dan kruim van twee oud gebakken hal- ve ftuivers wittebrtoden in wat melk weeken, en doet ze onder de kervel, met vier of vijf lepels vol sui- ker, wat geftooten caneel , gefmolte boter, en vijf of zes geklopte ei] eren, mengten kneed het wel door malkanderen tot een deeg; maar als het van de boter en melk te dun word,. doet 'er wat geftooten biscuit onder ; vormt 'er dan koekjes van, als een groot tbee- fchoteltje, en bakt ze in de taartepan gaar, met vuur onder en boven, en als ze gaar zijn, raspt 'er wat broodzuiker over: Men kan 'er ook wel corentenb'i'j doen, als men wil; en men bakt diergelijkekoekjes ook van onrijpe kruisbefiè'n,en dan noemt men zeKruis- befie-koeken; maax daar moet men meer zuiker bij doen. Klei-brood ; neemt 2.5 dooijers van eijeren , en twee wit-
ten, klopt hier in een pond poeijer zuiker, dit.moet lange geklopt worden, roert'er dan allengskens een half pond tarwen meel in, legt voorts in een taarte- pan een blad papier, doet'er dit beflag of deeg op, en laat het in een niet al te heete oven bakken. Koekjes van Biscuit; neemt vier biscuiten, onder-
korsten zijnde, laat die in in een half mingelen melk, waar in zes eijeren zijn geklopt, als mede een weinig roofewater, zuiker en geftooten caneel, naar goedvin- den is gedaan, weeken, bakt ze voorts in de koek' pan in boter. Koekjes van Biscuit op eine andere manier; neemt tot
ieder biscuit een eij , klopt de eijeren , en roert ze met wat melk, gefmolten boter, korenten, zuiker, geftooten caneel, en zo veel meel, als-genoeg is, tot een bekwaam dik beflag,- laat dan-de biscuiten daar in wat weeken, bakt za vervolgens in de koe- kepan met boter, en raspt 'et daar na wat brood-zui- ker over. Koekjes van Mevr. C.; neemt weiten meel, geftooten
amandelenen corenten, van elks een half pond, zes eijeren, dog de helft maar met bet wz'J, vier lepels vol room, een lood caneel, een halve nootèmuscaat, tien lepels vol gefmolte boter, een halve groene fucade-fchil klein gefneeden, geraspte fchil van een citroen, en wat gist; klopt dit alles v/el onder een tot een dik beflag., en in blikken vormen gebakken ; zijn zeer lekker. 'Kojïïugimwe Biscuit; neemt een pond witte zuiker,
dcet 'er twaalf wel geklopte eijeren bij, maar drie of vier dooijers kan men 'er uitlaaien, om de bis- cuit niet te geel te maaken, anders kan het geen kwaad , voorts zo veel tarwen meel als genoeg is , met wat anijs- en coriander-zaad ; kneed het door malkanderen tot een bekwaam ftijf deeg, en maakt 'er in vormtjes langwerpige of ronde biscuiten van, die men in de oven, of in een taartepan langzaam te bakken zet. Krakelingen,' neemt een half pond tarwen meel, doet
daar in een half pond poeijer-zuiker, een half vie- rendeels-pond boter, een lepel vol geftooten corian- der-zaad, een lepel vol roofewater, twee dooijers van tijeren, enruimeen lepel vol room; kneed dit te zaa* men tot een taai deeg, vormt 'er krakelingen van, legtdie op een geboterde plaat, en laat'ze in den oven bakken, na ze alvoorens met geel van. eij beftree- ken te hebben. Krakelingen (Bagijne); neemt een pond tartrnimefr
|
||||||||||||||
ta
|
||||||||||||||
lijk maaktmen die koeken een pond zwaar; laatz8
|
||||||||||||||
dus-op een warme plaats een nagt overflaan, e0
doet ze op plaaten , die met zemelen beftrooitzijn, in een oven daar het brood is uitgehaalt, laat o« hier in ftaan, tot datmendenkt dat het halfgaar1S' neemt het 'er dan- uit en bewascht de koeken ron^ om met roof e-water, koudgeworden zijnde, doeto'" weder in de oven, om voorts gaar te bakken ; dfiö koek moet op een drooge plaats bewaart woaf" Kuisciie Zuster-koek ; neemt een pintje room, dc-eta2^
vier geklopte eijers in, met wat zuiker, zout, en 6, raspte noote-muscaat; neemt dan een paar kleine on- gebakken witte-brooden, fn-ijd ze in dunne Cneetl ^.» giet 'er de toebereide room o ver, en laat ze een nig daar in weeken, bakt ze dan in de pan me , ter, en beftiooit ze met corenten of gekookte f' ueih Jcff |
||||||||||||||
©EB. $|j
|
|||||||||
GEB.
|
|||||||||
•Jt/NGeETJes; ueeftit "i pond tàrwtHmeeî, ^eiferen, een
paar lepels vol zuiker , een halve lepel vol gist, maakt hier van een beflag, met een pin tje of zo veel genoeg is zoete melk, dit moet men zeer lang klop- pen, en daar na een uur laaten rijzen, wentelt dan gefchilde en in fchijven gefneeden appelen, daar de klokhuiien uit gedaan zijn, in, en bakt ze in boter of reuzel, met wat beilag over heen, dat men van tijd tot tijd rondom de fneeden los maakt, om dezelve elks bezonder te hebben. tussEKTjEs; neemt een pondtarwen-jpeei-, drie eiferen,
drie of vier lepels melk, vier lood boter, en een weinig gist, dit door malkandcren gekneed zijnde, word het in zodanige figuuren gefneeden als men verkiest, te rijzen gezet, en voorts inkookendei«- ter of reuzel gebakken. Litter-koeken; neemt anderhalf pond best weiten
meel, vijf vierde pond drooge en heel fijn gezifte beste poeder-zuiker, zes geklopte e ij'eren, een paar geraspte noote-muscaaten, twee geftootene kruid-na- gels en vrat foelie, fchil van een halve fukade, fijn gefneeden , en een vierde pond gefmolten boter;- »engt eerst de eijeren met de zuiker en kruiderijen, en doet 'er dan het meel met de boter al roerende langzaam in, en kneed het ter deegen door malkan- der tot een dikke deeg, vormt 'er dan letters van in vormen, en laat ze in de oven op een plaat, of in de vormtjes in de taartepan bakken. Men kan het deeg ook in dunne rende ftukjes rollen , 'er kra- kelingen van vormen en in de oven bakken. Letters (Roode); neemt weiten-meel enzuiker, van elks-
een pond, een vierde pond gefmolten boter, een half lood geftooten canesl, een vierde lood kruid-nagels, vier geklopte eijeren, en fijn gepoederde roode bolus zo veel genoeg is, om het een roode koleur te gee- ven ; mengt en kneed alles wel door malkander toe een fijn deeg, en vormt 'er letters van ; of de deeg gerold zijnde, maakt'er kraakelingen van, en bakt ze indeoven, open plaat,ofindetaartpangaar. Limoen-koekjes; neemt tot een citroen een half pond
bnod-zuiker, raspt het geel van de citroen, doet liet bij de geraspte zuiker, met het uitgedrukte zap, en mengt het met 't wit van een eij, dat wel geklopt is, tot een deeg; maakt hier van kleine koekjes, en legt ze op papier in een taartepan, met een weinig vuur-' onder en boven. Ï-imoek-iïoekjes op een andere manier ; seemt 't zap van-
twee limoenen, laat daar een nagt wat gom traganth in wecken, en wringt het dan door een doekje; neemt dan heel fijn geftootene amandelen en brood- zuiker, van elks evenveel, en zo vel genoeg is, om' met het Hmoen-zap een deeg te maaken; waar van men koekjes, vormt en dezelve met vuur in de taar- tepan gaarbakt. Men kan ook, zo men wil, de afgeraspte geele
fibil van de citroenen 'er bij voegen r In plaats van de gom traganth te gebruiken, kan men ook geklop- te eijwhbï} het limoen-zap mengen. **akronnen; neemt een pond amandelen, die met roo-
fe-water zijn fijn geftooten, kneed hier onder drie vierendeels-pond geraspte en lijn gezifte broodzui- k:r, tot een deeg, maakt 'er makronnen van, en zet die op een gebotert papier of ouwel ineentaar« tepan, met niet al te veel vuur van bovenen,. eu sog minder van onderen, te bakken,. |
Makkonnen op eene andere wijze; neemt bij een pond
geftootene amandelen, een pond fijne witte "suiker, het wil van vier eijeren wel geklopt, en een weinig rooj'e- of oranje-water , kneed het wel door malkan- der tot een deeg, vormt 'er makronnen van, en legfi ze op eon met zuiker beftrooit papier, raspt 'er broodzuiker over, en zet ze in de oven om te bakken,, en hard te worden, maar de oven moet niet te heet' zijn,- men kan ze ook in een taarte pan gaar maa- ken. Mannetjes; neemt twee pondtarwenmeel, tweepond fijne poeijer-zuiker, een half pond grof geftooten amandelen, een half lood gepoeijerde caneel, een vierendeels pond boter, drie eijeren, en zo veel zoete melk als noodig is, om. het onder malkande- ren tot een ftijf deeg te kneeden, drukt dit deeg dan in vormen, die mannen, vrouwen, enz. ver- beelden , en bakt dezelve op een geboterde plaat in den oven. Massepain (Confituur); neemt r pond amandelen, en e- ven zo veel zuiker,maakt er een deeg van, rolt 't uit en fnijd het van een, beftrooit dan beide ftukken met fijn geftooten caneel; legt de eene zijde vol van zul- ke f onfituuren als gij wilt, met wat fukade en oranje- fnippels daar over, en alles met geklopte eijwit be- ftreeken zijnde, dekt het met de andere zijde toey en fnijd het zo dubbel in figuuren, die men dan in, de oven bakt, Massepain (Geheene) ; neemt gepelde amandelen, ftoot ze met wat roofe-water, zulks allengskens'er bij doende, heel fijn; doet'er dan even zo veel of meer witte zuiker bij, en ftoot het met wat geklopS eijwit wel door malkander, en formt het in figuu-. ren in formen of andei's, legt ze op. papier met zuiker beftrooit, en bakt ze in de oven op een plaaß langzaam gaar. Massepain (Koninglijke); laat een half pond brood- zuiker, die ter deegen fijngereeven is, ineencon- fituurpan, met een weinig roofe-water op het vuur fmelten, roert hier dan in een pond fijn geftampte amandelen, en defijngereevene buitenfte fchil van een citroen, en laat dit zaamen zo lange zagtjea kooken , al geftadig roerende en onderfte boven keerende, tot dat de zuiker begint te lijmen, en'6 deeg zo droog word , dat het van zelve van de pau losgaat ; dit deeg op een effen plank of tafel, die met zuiker is beftrooit, te koelen gelegt zijnde , kneed men het wel door, rolthetuit, en maakt 'er zodanige figuuren van, als men begeert, het zij in vor- men, alsanderzins; hetdeeg niet ledig genoeg zijn- de, zoftootmen het een weinig in een mortier, en men doet 'er wat eijwit bij ; neemt voorts eijwit., klopt dat in roofe- of oranje-water klein,, doopt hier de ftukken of figuuren van het deeg in, wentelt ze dan in geraspte zuiker om, en legt ze op papier, dat met zuiker beftrooit is, op een plaat in den oven te bakken, die middelmaatig heet moet zijn. assepain-spbits; neemt tot een pondgeftooten aman- delen , drie-vierde pond zuiker, een doir en het wit van twee eiferen, wel geklopt; mengt en kneed het wel tot een taai deeg,, maakt 'er ineen vorm fprit- zen van, beftrooit ze met zuiker, en bakt ze in een heete oven of taarte-pan gaar. Men kan 'er ookfucade en oranje-fpippeh bij doen,
en dan word het Oranje-fprits genoemt. Ff 3 Mc-.
|
||||||||
GES.
|
||||||||||||||
l%»
|
O EB.
|
|||||||||||||
Modtsciie Koekjes j hier toe word het deeg gemaakt
als Letter-koekjes., met wat caneel-water, en op ie- der koekje word een klein ftukje fucade geftoo- ken. Montfoortjes; neemt een pond tarwe?i meel, vijfvie-
rendeels-pond wittepoeijer-zuiker, een vierendeels- pond korentin, vier lood boter, een weinig geraspte citroen-fchil, en een klein ftukje fijn gemaakte pot- asch, kneed dit met zo veel eijeren, a!s nodig is tot een niet al te ftijf deeg, fteekt het uit met een getand blikje aan zodanige figuuren als gij verkiest,_ en laat het op een geboterde plaat in den oven, of in een taarte-pan met meest vuur van bovenen bak- ken. Moppen;- neemt een half-pcmàlioning en een half pond zui-
ker, laat dit met malkanderen aan de kook koomen , en fchuimt het ter deegen, neemt vervolgens een pond tarwenmeel, een vierde pond aan (lukkengefne- dene amandelen, een weinig geftootene kruid-nage- Jen en caneel ; kneed dit te zaamen wel door mal- kanderen tot een taai deeg, en fnijd het langwer- pig tot moppen, die op een geboterde plaat inden oven moeten worden gebakken : Ook kan men in deeze moppen fijn gefneedene/uratf« en oranje fnip- pels na goedvinden doen. Nieuwjaars -koeken; neemt een pond fijn gebuidelt
roggen meel, een-agtfte pond boter, twee lood wel gezuivert en geftooten anijs zaad, en twee eijeren, kneed dit met zoet dikbier tot een niet al te ftijf deeg, maakrcr kogeltjes of balletjes van, en baktdie in het knijp-wafel-ijzer. Nonnen-koeken; neemt een twee ftuivers oudbakken
tarwen broodje, fnijd 'er rondsomme de korst af, en laat het in zoetemelk weeleen, als dan ftijf uitgeperst zijnde, zo mengt hier onder zes welgeklopte eijeren, een vierendeels-pond gefmolten &ot«r, een half lood geftooten caneel, vier lood gepoeijerde zuiker, en wat gerasptecitroen-fchil; ook kan men 'er een half pond met roof e-water gedampte amandelen bijvoegen ; dit alles ter deegen met het kruim van wittebrood ver- mengt zijnde, laatmen het in een taartepan bakken , van onderen en boven vuur, dog van onderen weinig ; zijnde dit iets, hetwelk ten aanzien van het meeste gebak moet waargenoomen worden. Konus veesjes ; neemt een half pond fijn gezifte en ter
deegen gedroogde broodzuiktr, doet hier wat ge- raspte citroen-fchil in, en mengt het met zo veel ter deegen geklopt eij wit, waar in een ige druppels ci- troen-sap ziin gedaan, dat gij het behoorlijk kunt kneeden, maakt 'er voorts balletjes van zo groot als een knikker, en doet die op een fchoon papier in een taartepan, flap vuur onder en boven, dus droog takken, het geen in een klein kwartier gemeenlijk gefchied ; men moet zorg draagen, ze uit de pan te neemen, voor dat ze bruin worden. 0LIJKOEKF.N (Gemeene) ; neemt tarwen meel alleen,
of half boekweiten meel, maakt bier van met lauw ge- maakte melk, tweeof meer geklopte eijeren,watzui- ker offijroop, fijn geftooten caneel, en een paar le- pels vol gist, een ftijf beflag of deeg , daar men ook korenten, naar goed vinden, kan onder mengen; laat het rijzen, en vormt 'er dan koekjes van , of rolt , tietdeeguit, fniiden maakt'er allerlei figuuren van, »Is hertjes, ruitjes, krakelingen, enz., die ge dan, in koekende en met brood gezuiverde raap-olie moet |
||||||||||||||
doen
fmaa
|
a, en daar in laaten gaar bakken ; zijn zeer
ikelijk ; men kan 'er ook geftoote amandel™ |
|||||||||||||
onder mengen.
Olijkoeken op eens andere manier; neemt twee pond
boekweiten meel, een half pond kot enten , en even zo veel rozijnen, een ordentelijk tafelbord vol aan dobbelfteenen gefneedene appelen, die wel willen breeken, twee lepels vol goede gist, en een-vierds pond ßjroop ; roert dit met lauw gemaakt water tot een dik beflag, en Iaat het rijzen; hebt voorts uit in een wijde ijzeren pot over het vuur, ("mijt 'ereen korst roggen-brood in, waar in de groenigheid trekt; een korten poos gekookt hebbende, zo neemt'er de korst uit, en bakt 'er deolij-koeken in; veel voorzig- tigheid word 'er vereischt bij het vervaardigen van dit gebak, dewijl de vlam in de olie flaande, zeer lig. telijk brand kan verwekken. In de plaats van geheel boekweiten, kan men ook de helft weiten, of tarwen meel neemen, alsdan !aatmen'crde_/yYoü/>uit, doet 'er twee eijeren in , en befiaat het in plaats van met water, met laauwe afgeroomde melk. O Li j ko EK en'nog op eene andere manier; neemttweepend
tarwen meel, zes eijeren, anderhalf pond konnten, en even zo veel rozijnen, twee lepels vol goede gist, befiaat dit, zo als vooren met lauwe melk, en han- delt 'er voorts mede als boven. Om dit gebak nog fmaakelijker te hebben, neeœt
agt lood fucade, en een half pond amandelen, aan ftreepjes gefneeden, een half lood gepoeijerde m»mJ en een geraspte nootemuscaat. Oranje-koekjes , worden gemaakt van de afgerasptegcej
horanje-fchil, zonder het uitgedrukte zap, met ge- ftootene amandelen enzuiker, op de wijze als de li- moen-koekjes: Men kan ook geconfijte oranje-Jmp- pels daar toe neemen, die men fijnftampt. Orleaantjes; neemt een pond fijn gezifte broodzuiker,
agt lood met een weinig roofe-water fijn gedampte amandelen, en een lood gepoeijerde c aneel ; mengt dit ter deegen onder malkanderen, en maakt het met ge- klopte witten van eijeren tot een bekwaam ftijfdeeg, vormt'er dan ronde balletjes of vierkante ftukjes va", en Iaat die op een blad papier met fijne zuiker be- ftrooit, in een flauwe oven, of in een taartepsn zagtjes gaar bakken. Ouelten; neemt een pond tarwen meel, en een halfponJ
ter deegen fijn gezifte broodzuiker, vier lepels vol gc- fmolten boter, de docijer vaneen eij, en twee lepel' Tol roofe-v;ater; befiaat dit met gemeen wafórtoteeü niet al te dik beflag, en laat het in een oublie-ijzerbak- ken, is in een oogenblik gaar. Oublien a la Reine;neemteenpondtarwenmeel, eJ'
half pond wel gezifte broodzuiker, een half lood ge- poeüetde caneel, twee lood geftooten mijs-zaad, en vier lepels vol gefmolten vèvfcheboter; befiaat dit al- les met halfweg en half witte of Spaanfc hewijn, eI1 rnaa\'thct beflag zo dun niet, alshetvoorige. , Oublien a la Rotjale; neemt een vierendeels Von.
tarwen meel, zes of agt kruidnagelen, een half looa caneel, en een-vierde loodgengber, alles ter deegsn fijn geftooten, vier of vijfjepels gefmolten boter> een eij, vier lood fijn gemaakte broodzuiker, en tvre roemers vol witte oïSpaanfche wijn ; befiaat 't voor tot op de behoorlijke dikte. . Pannekoeken (Boekweiten); neemt een pond 0°^'
weiten meel, een eij, een lepel vol gist, en wat ?»»• bei«"1.
|
||||||||||||||
GEÄ.
|
|||||||||||
ÖEB.
|
|||||||||||
7*9
|
|||||||||||
teflaat het tôt een ordentelijke dikte met lauw wa-
ter en melk, gereezen zijnde, bakt dezelve in de ]coeke-pan, in boter, reuzel, braad vet of olie, daar olij-koeken in zijn gebakken; ook kan men balftar- )!>£» ;»eei neemen , als dan moeten 'er twee eijeren in, en wat meerder melk, dan of het alleen boek- weiten meel was. De gist 'eruitlaatende, kan men , zo dra het beilag gereed is, pannekoeken bakken , dog dan moet het veel dunner geroert worden, en ook meerder melk in gedaan, als wanneer men ze laat rijzen. f4MDEKO£KEN (Gooische); maakt een beflag van een-
vierde pond tarwen meel, drie, vier of meer geklop- te eijeren naar goedvinden, eenige lepels vol gefmol- ten boter, en melk zo veel genoeg is, bakt 'er dan in een koeke-pan dunne koeken van. PjijmEKOEicEH (Klooster) ; neemt zeven eijeren, klopt
die ter deegen, roert 'er in zes lood gepoeijerde zui- icr, vier lepels tarwen meel, twee lepels brande- wijn, vier lepels vol gefmolten boter, dit zeer dun met zoete melk beilegen, en in de pannekoeks pan gebakken. r.AjfSEKOEKEN (Rijst-); neemt een half pond rijst,
kookt het in water tot een brij, doet het dan in een aardenpot, en dekthetgeheel digt toe,- neemt dan een half mengelen room of'zoete melk, doet die koo- kend heet in de rijst, met tien wel geklopte eije- ren, anderhalf vieiendecis pond gefmolten boter, en een weinig zout, roert het wel door malkande- ren, en doet 'er zo veel meel bij, als u tot het be- flag dunkt nodig te weezen, om ze van de pan te doen g Jan; en bakt ze dan in de pan in boter j's a- voiids van te vooren bellagen, zijn ze best. ïahkekoeken (Taiiwen of Weiten) ; neemt twee
pond weiten meel, roert'er in agt eijeren, een wéi- nig zout, twee lepels vol goede gist, en maakt het verders met lauwe zoetemelk tot een ordentelijk dik beflag, laat het rijzen, en bakt het met boter in de koek pan ,• met de gist 'ér uitte laaten, en dunner tefetflaan, kan men 'er dunne ongereezene koçkcn van bakken, en 'er korenten , appelen, enz. in- doen. riNSEKOEKEN zoKDER Boter; klopt een mengelen
room van zoete melk, en zes verfche eijeren terdee- gen onder een, mengt daar onder agt lood zuiker, een lijn geraspte naotemuscaat, en zo veel tarwen neel, als noodig is, o;n het de dikte van gewoon- lijk beflag te geeven; veegt de koek-pan met een doek fchoon uit, en wanneer die redelijk heet is, 20 doet 'er het beflag, zo dun of dik in, als gij het goedvind, en bakt 'er pannekoeken van. otert," neemt half tarwe- en half boekweiten-mes!, of maar een' zoort alleen, maakt hier van met lauwe ^elk , zo veel genoeg is, twee óf meer eijeren, wat gefmolten boter, korenten naar believen, wat ge- jtooten caneel en kruidnagels, zuiker, en een paar Jcp els vol gist, een dik beflag, en laat het wel rij- zen; daar nadoet het in een taartepan, of ijzcre P°t, die met boter van binnen is befirceken, en laat het gaar bakken, 'met vuur van onderen en bo- ^?0; om te weeten of het gaar is, klopt men met °e vinger daar op, als het dan hol klinkt, is het }0T &aar: Men kan 'er ook de korenten uitlaatcn.
£rtjes ; hier toe maakt men een beflag als tot een
. P»m, maar men bakt ze iu een poiïercjes-pan met 'wer gaar, |
|||||||||||
PöolscheMüts ; neemt een pond met roofe-water fijn ge«'
ftampte amandelen, en twintig loodfijn gezifte brood- zuiker , benevens zes eijeren, wat geraspte ci- troenschil en een weinig caneelwater, beilaat dit als tot een a?nandel-taait, doet het dan in de vorm als een Poofcbe-muts gemaakt, die van binnen met bo- ter moet beftreeken zijn, en bakt het met een matig vuur. Piuncesse-brood; neemt een pond weiten meel, eve#
veel witte zuiker, en vijf of zes wel tot fchuim ge- klopte eijeren, mengt en kneed het tot een ftijf deeg,- en vormt 'er broodjes van, diegeinde oven op papier gaar moet bakken. Prol van Room; neemt een koperen vertindefchotel of
asfiet, beftrijkt die dunnetjes met boter, en ftrooit 'ergeftooten biscuit op, neemt oudbakken/ranjr/jof tarwen-brood, doet 'er de korsten af, en fnijd het in plakken van een halve vinger dik, legt dan eeo laag van dit brood in de fchotel, en voorts korenten, fijngefneedebeste appelen, een weinig fijne zuiker, wat geraspte noote-muscant, citroen-fchillen en wat klein gefneeden fukade ; neemtvoorts een half men- gelen zoete room, waar onder vier geklopte ei' jeren zijn geroert, giet hier van zo veelover de laag witte brood, clat die ordentelijk bedooven is, legt hier dan wederom een hag brood op, en daar de rest der room en eijeren overgegooten ; Jaat het dus met een taarte-dekzel overdekt, en vuur onder en boven fchraag anderhalf uur bakken, tot dat het van bove- nen lichtbruin'is, voorts afgenoomen, en met ge- poeijerde zuiker en caneel beftrooit; is zeer fmaake- kelijk warm gegeeten. RtNG-KOEKjES ; neemt een vierde pond tarwen meel, en
even zo veel fijn gezifte brood-zuiker, vier dooijeren van eijeren, en een wit, benevens een weinig oraii- je-water, kneed dit met zo veel water als nodig is tot een ftijf deeg, maakt hier kleine ronde ringen . van , legt die een weinig in kookend water, en laat ze dan op een geboterde plaat in de oven bak- ken. Rom^keins ; neemt een pond tarwen-meel, een half
pond met roofe water fijn gefiooten amandelen , een half mengelen zoete room, een wijnglas vol rooze-wa- tcr, agt welgeklopt-r eijeren, een half pond gefmol- ten boter, vier lepels vol gepoeijerde zuiker, eea weinig gcreevene citroen-fchil en een lepel vol goe- de'gist, beflaat dit ter deegen een kwartiers-uur lang, hoe meer geklopt hoe beter, doet hef dan in vor- men of blikjes, die met boter zijn beftreken en met fijne biscuit beftrooit, de formen worden half vol gedaan, dan zet men dit' in een taartepan , met vuur boven en weinig van onderen, gaar zijnde, doet men ze uit de vormen en beftrooit ze met gepoeijerde zuiker en ■ caneel. • Roode Letters; neemt een half pond met roofe-water'
fijn gedampte amandelen, een pond wel gezifte brood* zuiker, een vierde pond boter, twee tij eren die wel geklopt zijn, wat geftooten kruidnagels en ca- neel', ert zo veel'roode bolus als genoeg is, orrr 'er een fchoon e roede koleur aan ts geeven; dit al- ' les kneed men met zo veel tarwen-meel als nodig is . om 'er een ftijf deeg van te manken, dit deeg word aan, dunne ftokjesgerolt, tot kraakelingengevorntt,. en op een geboterde plaat in den oven.gebakt. Rvston; neemt vijf vierde pond weiten meel, tien eijt-
■» ren, |
|||||||||||
SEB.
ter deegen fijn geftooten biscuiten,.een-vierde pon|
poeijer-zuiker, en half pond korenten, tien eijeren, met vier lepels vol zoete room ter deegen geklopt, een half pond gefmolten boter, voorts een weinig geftoo, ten kruidnagelen, peper gengbir, gereeven citroen- fchil , fijn gewreeven marjolein en timiaan, beflaat dit ter dikte van een zuster, en Iaat het in een taar- te-pan , vuur van onderen en bovcnen, dog weinig van onderen, gaar bakken. Spaansch Roggen-brood, neemt anderhalf pond mef.
rbofen-water iijn geftooten amandelen, een pond ge- .zifte brood-zuiker, twee lood fijn gebuiddd roggen, meel, een lood caneel, vier wel geklopte eijeren, wat oranjefnippels en gereven citroenfhil, dit te zamen tot een deeg gekneed zijnde, vormt men 'er piatte brood. jes van een vingers lid lengte van., en bakt diu op een geboterde plaat in den oven. Sp.A-eiscuit; neemt vierdehalf pond tarwen-meel, hej
wit van vier eijeren, een half pond verfche htir, vier lood coriander- en even zo veel anijs zaad, bei- de wel gezuivert en fijn geftooten, mengt dit met zoete room tot een bekwaam brood-deeg, vormt'et kleine ronde bollen van, laat die met het witte-brood in de oven bakken, koud geworden zijnde, fnijike door, en laat ze voorts tot biscuiten in den oven droogen. Sprits ; neemt twee pond tarwen meel, agticn welgeklop-
te eijeren, een half pond gefmolten boter, roeit dit met zo veel wan« water dat het een beflag word als dikke brij, doet het dan in een fchotel, opeenniet al te fterk kooien vuur, roert betgeftadig, en bij- na ftijf geworden zijnde, zo doet het met een met in de fpritsvorm, en. fpuit het in kookende boterotm zei. SfRits op eene andere wijze-, neemt een halve kan zotti
melk, laat ze kooken met een pijp caneel, en wrijft 'er een halve nootemuscaat in, neemt 'er dan de pijp caneel wederom uit, en ftrooit 'er al kookende en roe- rende tarwen meel in, dat't heel dik worde, Iaat het onder de roering nog een weinig op het vuur ftan, zet het dan af, en doet het in een mortier met tweege- heeie eijeren, ftoof het helder door maikanderen,« = bet effen word; doet 'erdan nog drie dooijersvio4'' r ren in, en ftampt hef. weder door maikanderen, &' H vooren, ftampt 'er dan weder twee gelieele eijiffli en vervolgens zo veele dooijers onder, dat het aj* bekwaame dunnigheid heeft ; zet dan een goed gs^ deelte&oserofuitgefmolten verkens■-reuzel op 't vuur; maar als gij boter neemt, moet die eerst afgefeto™ fin klaar afgegooten worden ; als dan de boter of reu- zel kookt, fpuit daar van het deeg in, en neemt™ j fprits telkens 'er uit, als zegoed van koleür is._ Stbevels; neemt drie lepels vol tarwen-meel, drie*'./'
ren, eenhalve of heele lepel vol geraspte broodzuwi klopt het braaf lang te zaamen met een weinig v'u' dat het bekwaam dik is, en laat het dan uit een lep > ofdooreentregter langzaam in heet gemaakte W in krulletjes loopen, en daar in gaar bakken. ,* Tarw-koek; neemt een vierde pond tarwen meel, '
eijeren, een agtfte pond gefmolten hater,twee . fijne zuike-r, een lepel gist, twee koffij-kopjes ^ ,en een met water, beflaat en klopt'teen lange» ^ tot dat het geheel effen is, en gereezen WnaeLfr Iaat 't in een taartepan, met vuur boven en ee» rjig onder, gaar bakken. j^ifi |
||||||||||||
GEB.
|
||||||||||||
Saé
|
||||||||||||
ten, de helft inet het wit, en de helft «onder het
wit, en wel geklopt, wat geftooten Zwn«f, een half of heel lood geftooten carcse/, vratzuiker, een glas- je roofe-wat er, een kommetje gefmolten bot er, en wat gut, voorts zo veel lauwe warme roe/£, als het noodig is ; beflaat dan alles wel onder maikanderen, tot een maatig dikke deeg, en Iaat het rijzen., bakt het vervolgens in een taarte-pan gaar, met vuur onder en boven ; is fmaakelijk. ätijST-KOEKjEs ; neemt een half.pond in zoete-melk gaar-
gekookte rijst,een vierde pond tarwen-meel, twee fijn geftooten biscuiten, vier wel geklopte eijeren, een half lood gepoeijerde caneel, twee lepels vol fij- ne zuiker, een lepel vol gist, wat gereevene ci- troen-fchil, een weinig roofe-water te zaamen met Jauwgemaakte melkten dikte van een zuster beflaa- gen, en gereezen zijnde, bakt men ze aan kleine koekjes met boter in de koeke-pan. Savoijsche Biscuit; neemt vier eijeren, klopt eerst bet
wit tot fchuim, doet'er dan dévier dooiren bij, en klopt het op nieuw ter deegen onder een; dan doet 'er een half pond poeijer-zuikerhi]., enklopthetwe- derom wel; als dan doet een weinigje versch bij het vuur gedroogde en gepoederde oranje- of citroen-fchil in het beflag , en klopt het door een ; vervolgens neemt anderhalf vierendeel weiten mee!, of zoveel genoeg is, en roert het allengskens onder het beflag, -en klopt het braaf lang, en maakt het tot een deeg, diezo dikmoetzijn , dat zij even (laanblijft, maakt 'er dan ronde biscuiten van, zogroot als een rijksdaal- der, legt ze op een papier met zwito-beftrooit, raspt 'er brcod-zuiker over heen, en zet ze in een warme even , om mooi bruin,te bakken. Men kan Z2 ook in de taartepan bakken, met meer vuur boven als onder; zijn uitneemend. ^chulfen; maakt een beflag als^-oor dunne tarwen-pan-
nekoekjes, hebt dan kookende boter over het vuur, laat de fchulp, die gemeenlijk van ijzer is gemaakt, en waaraan een fteel zit, in de boter heet worden, houd die dan boven de bcflags-pot en giet 'er aan de ver- keerde kant beflag over, houd het dan in de pan met boter, en wanneer de fchulp van de vorm valt, is die gaar, en moet uit de boter genoomen worden. Sedansche Waaffelen, neemt een half pond rijst in
zoete melk gaar gekookt, een pond tarvun-mieel, zes eijeren, een half pond verfche gefmoltene boter, een weinig zout, goede gist en twee lepels vol roofe-wa- ter, beflaat dit mei zoete melk een weinig dikker dan gewoone waafFelen-beflag, en gereezen zijnde., zo bakt 'er waafFelen-van. ■êoESEN, neemt een pond of half mingelen kookend wa-
ter, doet 'er in een half pond boter, en als die gefmolten is, een half pond tarwen-meel 'er in geroert, dan van het vuur genoomen, neemt agt eijeren, klopt die 'er een voor een door, hoe langer geklopt hoe beter; zet de taartepan op het vuur, Jat ze geheel heet word., doet'er de vormen, die toet een weinig boter moeten zijn beftreeken in, en doet'in ieder een lepeltje beflag, of de vormen maar half vol; bakt het fpoedig, moetin een kwar- tiers uur gaar zijn.; meu kan ze ook in een beete oven gaar bakken. J^jaakscheKoek; neemt een oudbakken Huivers witte*
brood, fnijd 'er de korst af, en wrijft het binnenfte &£ de krnün zo fijn doenlijk is., doet hier bij zes |
||||||||||||
CES,
|
||||||||||||||||||||||
&Ä
|
||||||||||||||||||||||
Tarwe-koekjes ; neemt een pond tarwen meel, vijf of zes
tijeren, geïinolten boter naar goedvinden , vrat gist en zuiker, maakt 'er met half melk en half water een be- kwaam dik wel geklopt beflag van , laat het rijzen, en bakt'er koekjes van in vormen, of in de pan. ' Î"arw£ koekjes op eene andere manier; neemt een-vierde
pond weiten meel, 5 eijeren met het wit, ruim een half kommetje gefmolten boter, een lepel vol gist, wat zui~ 1er, een paar coffij -kopjes vol melk , en een met water, of zo veel genoeg is, beflaat en klopt het wel, en zet het in een taartepan te rijzen, met warme asch onder en boven, dan vuur onder en boven gedaan, en gaai- gebakken, maar moet in een kwartiers-uur gaar zijn. Jeksen; neemtagteijeren, dehelftmet, endehelftzon-
derhetiWt, klopt ze hee! klein, en doet'er onder een halfpintje uitgeperst zapvznjpinagie, en een halve lepel vol zap van te af e (anders w ormkruid gcnaemt), met een halfpintje room. dricgcftooten biscuiten, een half vierendeels-pond zuiker, en een halve gewree- ven nootemuscaat, mengt dit alles wel door malkande- rcn, en wrijft liet door een teems, doét dan het door- gewreevene in een zaus_-pan, met een klein ftukje ba- ter, zet het op een wein ig vuur, en roert het gefta- dig, tot dat het mooi dikbegint te worden ; neemt dan een tinne fehotel, en dezelve met wat boter befmeert hebbende, doet het daar in , en laat het al dus,'- met vuur onder en boven, langzaam gaar bakken; gaar zijnde, legt een ronde plaat over de fchote! heen, en keert ze onderde boven , .en zet ze met de plaat in een fchote!; is zeer gezond en fmaakel ijk; mèn legt rond- om op derand van de fehotel bok wel in vier of agt deelen gefneedene oranje-appelen. Thee-koekjes ; neemt drie vierde pond tarwen meel, een vierde pond gezifte broodsuiker, eene?/, zes lood bo- ter, een vierde lood enncel en wat geraspte citroen- Jchil, -mengt'er een deeg van , gelijk als tot een taart, rolt het dunnetjes uit , neemt dan een bierglas of theekopje en ft eek t 'er ronde koekjes mede uit, laat die in een taarte-pan, met go'éd Vuur'eronder, zon- der deksel 'er op, bakken , aan de de eene kant gaar |
||||||||||||||||||||||
om dunne tarwen pannekoekjes te bakken , Jaat dit
langzaam in een nauw hoogop pannetje , waar in kookende Boter op het vuur ftaat, door-een naaii. we trechter loopen. Tulband ; maakt hier toe een beflag, even als voor een
amandel-taart, met wat geraspte citroenfehil 'erin, en bakt het in een vorm die de gedaante van een tul' band heeft. Tulband a la Moscovite ; neemt een half pond in melk
gaar gekookte rijst, een pond 'tarwen-meel, zes eije- ren we! geklopt, en een vierendeels pond korenten en even zo veel aan ftukken gefneedene rozijnen, daar de korrels zijn uitgenomen, een vierendeels pond gefmoltenc boter, wat geraspte citroenfehil, eeii half lood gepoeijerdè caneel, een goede lepel gist, en voorts zo veellauw-gemaakte melk als nodig is, om 'er een ordentelijk dik beflag van te maaken, dat men gereezen zijnde, in de tulband-vorm doet en laat gaar bakken. Ufeltjes; neemt witte zuiker, 'kookt die mot het af-
trekzel van klapper-rooj'en, en geraspte citroen-fihil, al roerende tot dat hij ftijf begint te worden , doet hem dan op papier in kleine brokjes , en laat zedroogen; als dezuikerwiloverkooken doet'er wat boter 'm. Waaffelen; neemt een pond 'tarwen-meel, zes eijeren
en een vierde pond gefmoltenc boter, beflaat dit in een mengelen zoetemelk, die eerst opgekookt is, doet 'er nog bij een lepel vol gist, waar in een weinig poei- jer-zuiker is gefmolten, voorts een half glas brande- wijn , v/el gereezen zijnde, zo roert 'er een koud glas wat er onder, en bakt waaffelen ; gebakken zijn- de , ftrooit men 'er geraspte broodzuiker metgeftooten caneel vemengt over. Of neemt twee ponden tarwen- meel, zestien eijeren, die ter deegen moeten geklopt zijn, vier fï in gereeven en gezifte biscuit en, een half pond gefmolten beter, en twee lepels vol. verfche gist, beflaat dit te zaamen, en laat het drie a vier uuren rijzen , eer men aan het bakken gaat, roert men een bierglas k-oud water in het beflag, en voorts gebakken. Waaffelen (Boerej) ; men kookt biscuit in wat melk
week, doet'er dan wat meel en gefmolten boter bij, zonder eijeren, en klopt het wel door maikanderen tot een beflag, en bakt'er waaffelen van. Waaffel-koekjes; hiertoe maakt men deeg als tot gemeé-
ne waaffelen, dat men in vormen in de taarte-pan bakt, maar moetlugtig beflagen zijn. Weever-spoelen ; neemt een half pond tarwhi-meel, roere
dat in een half mengelen melk, waar in zes eijeren ter deegen zijn geklopt, doet dit beflag dan in een ko- peren vertind bekken, en laat het met zagt vuur van onderen en bovenen ftijf worden, fhijd het dan in de gedaante van weever-fpoelen, en geeft ieder van bovenen twee of drie fneeden overlangs, enlaatze voorts in kookende Jiöter gaar bakken. Weever spoelen op eene andere manier k neemt een half
pond tarwen-meel, zëvén eijeren, die lang geklopt zijn, een half pintje zoetemelk, twccUellqesregen- water, beflaat dit zaamen , en doet het danin een vertind bekken of tinnen fehotel, die met boter wel gefmeert is, Iaat het met wat vuur van onderen en bovenen ftijf worden, fnijd "er dan weever-fpDelen van als vooren, en laat ze in een pan of casfecol in hcete boter, daar het-giue'uitgcfmolten'is, bakken, G g tot |
||||||||||||||||||||||
Tim
|
zijnde, zo keert dezelve om.
|
|||||||||||||||||||||
pjes; laat tien- lood water en twaalf lood boter zaa-
|
||||||||||||||||||||||
men op het vuur kooken , roeit "er dan eenhalf pond
tarwen-meel onder, met drie wel geklopte .eijeren, wat aan ftakken gefneedene jitcaSë, oranje-fnippels, ■en-een lood gepoeijerdè crnzee/,terdeegenverméngt zijnde, zo maakt 'er timpjes van, en laat die op een geboterde plaat in de oven bakken. 1 durons; neemt zoete amandelen en haazelnooten, bei- de gepelt, en de fchil van verfche citroenen, het eene en ander in langwerpige fijne ftukjes gefnee- den, voorts in een confituurpan met anderhalf pond peijer-zuiker tot een pond, amandelen enz. ge- droogt, klopt dan ter c'eegen zo veel wit van eije- Hn, als men nodig heeft om met de amandelen enz. een bandbaar deeg te maaken, maakt 'er kleine koek- jes van, en zet die op een blad papier in een taarte- To 'Pan °f °Ven IanSzaam te bakken.
■ ver-koek ; neemt een half pond boekweiten-meel enge-
. ^teeijeren, hoe meerder hoe beter ; beflaat Tiétza-
!,len lrx-t lauwe melk, wat zùiker en eenweiniggüt,
"teen bekwaame dikke deeg, iaat het rijzen, en
m het vervolgens in de taartepan gaaï, met vuur
rîs*cb„?rnenw^r..
II Beet~KomïKS'>üeernt beflag zo. als men. gebruikt
|
||||||||||||||||||||||
> f
|
||||||||||||||||||||||
GES.
|
||||||||||||
-t06
|
||||||||||||
een andergeftadig roert, en maakt'er een flijve deA
van ; vormt dan van deeze deeg heel dunne koek? jes of zelten, en legt dezelve op met meel beftrooi. de plaatjes of plankjes, doet ze dan met bet brood in de oven, en lait ze bakken ; gebakken zijnde, doet ze van het meel af, en legt ze weder op de plankjes- neemt dan een eij klopt het zelve wel met geftoo'. ten zuiker, en beftrijkt dezelve daar mede; zet zs dan weder in den oven , tot dat ze droog zij,] zuivert ze ten laatsten wel van het meel; zozijrj ze veerdig. Zuiker-eiscuit; neemt een pond tarwen meel, eneven zo veel fijn gezifte brood zuiker , agt wel geklopt« eijeren, een once geftooten Anijs-en coriander-zaad mengt dit met lauwe zoete melk, tot een bekwaam brood-deeg, maakt'er kleine ronde boiien van, zei die in den oven te bakken, gaar zijnde en koud ge« worden , fnijd ze in den midden door, doet ze op nieuw in den oven, en laat het tot biscuit droq- gen. Zuiker-3rood; neemt een half pond. geftootene enge zifte zuiker, een half pond tarwen meel en vijfeijmn, klopt de eijeren, bet geel en wit zaamen geheel tot fchuim, roert'er dan eerst de zuiker en daar nahet mee! onder, doet'er ook een weinig roofen-waterta brandewijnbij, omhet lugtig te maaken, en bakt't vervolgens in blikken vormtjes in de oven, of ia de taartepan. Zuiker-gejjak,- neemt een half pond zuiker, laat die niet wat water kooken tot dat het begint te lijmen, clan van 't vuur genomen zijnde, doet 'er voorts bij beet- jes bij, een half pond weiten meel, zulks geftaadig roerende, tot dat alles wel vermengd is; legt dan ut deeg op een tafel en raspt 'er braaf zuiker over heen, en laat het dus koud en ftijfworden, ftanipthetdai) fijn in een mortier, met wat oranje-water, ook «ni- ez«- en amber-grijs, zo veel het u behaagt, ra vormt dan van de deeg ronde koekjes,- werpt deeze koekjes vervolgens in een gereedgemaakt hebben- de ketel met kookend water, zo zullen ze aanitoadi na de grond gaan, kookt ze zo lang tot dat ze drijven, enfeheptze danmet een fchuimfpaanuit, en legt ze op een vergiet test te verlokken; vervolgens legt ze op papier en laat ze in de oven gaar bakken, totdat ze een fchoone koleur hebben verkreegen; indien ze als dan te vast aan het papier kleeven, zo neem' een nat fervet, dat men met de hand vlak geklop' heeft, legt daar het papier op, zo gaan ze los. Zuiker-keeks ; neemt een pond tarwen meel, mengt hij» ■ onder een half pond fijn gepoeijerde brood zuiker, "<|e vierde pond boter, twee-dooijers van eijeren, oüe lepels fek of Spaanfclie wijn , kneed dit alles onde» een tot een deeg , en maakt 'erkeekzen van, ^ zodanige form als gij begeert, laat die op eeng£b^ terd papier of plaat in den oven, ofwel ineen taai" tepan gaar bakken. Zuiker-krakel Ingen ; neemt een half pond fcbo°n gezifte brood-zuiker, en'even zo veel best tor*' meel, wat geftooten caneel en nootemuscaat, me% het onder malkander, en maakt'er met drie ofV' geklopte eijeren, en wat roofe-water een ft ij ven o » van; rolt dan dezelve uit, vorint 'er krakeling! van , beftrijkt ze met het geklopte geel van een ]> |
||||||||||||
tot dat ze rood zijn, maar men moet ze geduurig om-
roeren; of bedrupt ze met een lepel, dan rijzen ze meer in de hoogte. Het is ook beter dat men maar een gedeelte van de boter neemt, daar men 4 of s weever-fpoelen te gelijk in bakc , als dan de boter bruin word, zo doet men de overige daarbij. Om het zout uit de boter te verkijgen, zo laat
men dezelve fmelten , en als ze dan een weinig ge- ftaan heeft, fchept men die van 'tgezonkenezoutaf. Wespen nesten; maakt een goede taarte-deeg, neemt dan rozijnen en corenten, wascht ze wel, doet dan de korrels uit de rozijnen, enfnijdze inftukjes, mengt het zaamen met wat zuiker en geftooten caneel, en rok het in de taarte-deeg, fnijd ze dan in ftukjes, zo groot als een lid van de vinger, zet ze op de kant in een taarte-pan, en laat ze langzaam gaar bakken. IJzer-koeken; neemt djkke zoets room, eijeren, en bo- ter van elks even veel, voorts zuiker, caneel ,noote- muscaat en faffraan na goedvinden, tarwen-meel zo veel genoeg is, om 'er een dik beflag van te maa- ken, zet de pot,v/aar in het beflag is,bij 't vuur, op dat hetwarm. blijft; en bakt het in een knijp-waaf- fel-ijzer. Of neemt drie dooijeren van eijeren, roert die in
een half mengelen room, en eenvierendeeltje rhijn- fchewijn, een half lood gepoeijeidecaneel, en roert'er dan zo veel tarwen meel onder, dat het beflag zijne behoorlijke dikte heeft. Zee schuim ; neemt een pond geftooten brood - zuiker, roei t 'er vier geklopte eijeren fterk door, doet 'er dan nog bijvier lood ge&ootsne amandelen en twee koek- jes chocolade zonder zuiker, mengt het we! en bakt 'er op papieren koekjes van in de taartepan met een flap vuur, of in een niet al te warmen oven. Zee-schuim (Bitterwitte); word op dezelfde wijze bereid, maar men neemt daar cos alleen amandelen en geen chocolade. Zelten (Honing-); neemt een half mingelen honing, doet'er bij geftooten caneel, nagels, nootemuscaat, na welgevallen, of na dat men het fterk gefpeceri't hebben wil, en ook wat dunne klein gefneedene ci- troen-en oranje-fchil ; zet het op 't vuur en laat het een zood doen, dan afgenomen en wat verkoelt zijn- de, roert'erbest tarwen meel'va met een vieide pond grof geftooten e broodzuikcr, en maakt het tot een ftij- ve deeg, vormt'er dan dunne koekjes van naar be- lieven; legt ze op kopere plaatjes of plankjes, die dik met meel beftrooit zijn, en bakt ze in de oven , na dat het brood gaar is, of anders in een niet al te warme oven. ÜELTEN (Witte); neemt zuiker en meel, van iedereen half pond, geftooten gengber.2 à 4 lepels vol; wat geftooten nagels, foelie en anijs-zaad, maakt, hier van met een heel eij en twee eij-witten wel geklopt, benevens en weinig roofewater, een deeg , vormt 'er koekjes van na believen, enbaktze indeovcnop een plaat gaar. Zelten (Zuiker); neemt éen Balt pond zuiker, doet 'er een klein half mingelen water bij, laat het koo- ken en fchnimt het wel; daarna neemt wat grof ge- ftooten kruidnagels, nootemuscaat en caneel, ook wat peper als men wil, en geraspte citroen-Jchil, doet't in de zuiker m laat het eens opkooken, als dan van hervuur genoirien zijnde, neemt best tarwen meel, ftrooit het allengskens in de heete zuiker, terwijl |
||||||||||||
cii u^m iw m u^ uvuii ui 111 ui; uaiL^^i'o"— .
Zuster (Kleine); nseaxttwsepondtatwenmeih^
|
||||||||||||
pofli
|
||||||||||||
GEB.
•ond torenten, zes geklopte«;?«», een kommetje
géftnoiteiï boter, een weinig gist; wat geiheedene amandelen en ook eenfucade-Jchil als men wil, mengt en beflaat het zaamen met warm gemaakte zoete melk tot een niet al te dik befiag, laat het rijzen en bakt het in detaartepangaa'r, met vuur onderen boven. «ustek-koek, ook wel Poffert genoemt ; neemt twee pond tarwen-meel, twaalf wel geklopte eijeren, een pond verfche gefmolten boter, en kommetje melk die lauw gemaakt is, een weinig zout, wa: gerasp- te citroenj'chil, een lepel vol goede gist, beflaat dit ter deegen door malkanderen, laat het anderhalfuur lijzen, en bakt het dan in een taarte-pan die met bo- ter is bcftreeken, van bovenen meer vuur als van onderen. Of neemt een pondtarwen-mel, een half pondaan
(tukken gefneede rozijnen daar de korrels zijn uitge- komen, een half pond cerer.ten, een pond gefmol- ten beter, i o wel geklopte eijeren, een half pond fijn ge« poeijerde zuiker, een lood gellooten caneel, en wat gereeveti cïtroenjchil, benevens een lepel vol goede gist, voorts zo veel lauwe melk als noodig is om'er een goed dik beflag van temaaken; dit gereezen zijn- de, doet het in de pan met boter beureeken, en laat het met vuur onder en boven als vooren gaar bakken. Hier hebben dan de liefhebbers van gebak een mec- fligte voorfchriften van allerlei zoorten ; daar zijn buiten twijffel nog veelerlei andere benaamingen van ge- hk, die ons niet alle bekent zijn, maar dezelve zullen cgter in haare toebereiding met het eenc of ander van de ge- melde over een hoornen, of weinig daar van verfchille'n, draagende alleen dikwils maar eenandere naam, naarde lands-wijze of ieders goedvinden. Nog vinden wij dienflig aan te merken, dat men in 't
tlgcmeen moet in agt neemen, dat genoegzaam alle gebak het welk in taarte pannen gebakken word, het meeste vuur Tan bovenen moet hebben. GEBERGTE, noemt men , als veele Bergen en
Rctfen van min of meerder hoogte, digt aan of naast el- fender leggen, met dalen daar tusfehen, gelijk men in jle bergagtige landen ziet. Een keten van gebergte word het geüoemt, wanneer veele aaneengefchakelde ber- 8?n zig in de lengte ver door een of meer landfehappen JJitflrekken. De gebergten s ?Ajngcenz\ns onnutte vcort- orcngzcls of ruwe wanfchepzels der natuur, gelijk ze dommige daar voor gehouden hebben , maar derzelver Nuttigheid is boven maaten groot; want ze zijn de ver- gader plaatzen van de dampen , die geftadig uit de zeen, wieren, (troomen, meiren, moerasfen en andere vog- '^-Plaatzen, door de warmte der zon in de lucht op- sneven worden; deeze dampen, in wolken vereenigt, orden door de winden verre weg gedreeven, en wan- er ze een koude lucht ontmoeten, of tegen de hooge „ r8en aanftuken, verdikken ze en vallen in dauw, re- % n°Vneeuwneder; dit hiervan koomende water dringt in de
|
||||||||||
GEB.
|
||||||||||
vioeijende wateren, een kleine rivier, en uit de zaamen»
vloeijing van deeze, een groote rivier ontftaat, fzieook op DAMPEN, FONTEIN en RIVIER) : Behalve« deeze groote nuttigheid der bergen, is het bekent, da» ze de voortbreng-plaatzen van de metaalen en allerlei mineralien zijn, die in dezelve gegenereert worden g daar en boven geeven ze zo wel van buiten, als binnen ook nog veele andere nuttigheden, tot groot voordeel van menfehen en dieren; zie verder ook op het artijkel BERG. Gebergtens of Rotzen te conterfeiten.
Als men een gebergte, rots of grot werk, in't klei»
nabootzen wil, gelijk men zomtijds uit liefhebberij doe t, zo neemt cud vermolmt hout, breekt het in groote en kleine fcukken, naar de grootheid van het werk, dat ge wilt maaken, en hoe deeze (lukken oncfFener zijn, hoe het berg- of rots-werk fchooner word ; maakt dan deeze (lukken op een bort aan en op malkanderen vast met ge- fmolten colophonie, of een andere hout lijm (zie MAS- TIK), dezelve zo fchikkende en vlijende, dat ze wel aan malkanderen (luiten , en het werk de rotsagtige ge- daante verkrijgt, die men begeert. Dit gedaan, en het werk wel droog en vast zijnde,
oveidrijkt het met Merk Kjm-water, dat nog heet is, eti als dit wel droog is, ftrijkt het tamelijk dik over met ge- kookte olie-vernis, enbeftrooithet voorts overal met grof zuiver zand, of ecnigc andere grof geftootene (toffe, die daar toe bekwaam is, gelijk we hier na zullen zeggen ; hier door word het hout bedekt, en het gezigt bedrogen -, zo datmen het geheel voor weezentlijke berg-flofïezoa aanzien ,• op dcaze wijze kan men aliei lei gedaantens, als bij voorbeeld een mijn werk met zijne mijnen , onder- aardfche grotten, enz. aartig vertoonen, die men ver- volgens vcrciert met beelden en allerlei andere daar bij pasfende dingen, gelijk hier na gezegt word. Stoffe tot Bergwerk.
Hier toe kan dienen rouwe anthnonie, bloedßeen, glans of marcafite , groene, geele en blauwe jeth,fmalte en a- mflKJ'vaudivt'rfe koleuren; crijfial-glas, roode en blauwe glazen en kannen, cinnaber, coraalen, barnfieen, vijlzel van geel koper en tin, en meer berg- en andere doffen; alledeeze dingen (loot men klein, alsgrofzand, datmen het niet onderkennen kan, en men bellrooit daar mede het gemaakte berg- of rots-werk over de vernis, het zij een zoort alleen, of verfcheidene onder malkanderen gemengt, naar dat men begeert, of het te pasfe koomt. Vercierzel tot Bergwerk.
Deeze kunnen veelerlei zijn, als berglieden,kruijers, wagens, karren, jagers, ruiters, haazen, konijnen, herten, honden, fchaapen, hoornen, bosfehen , hui- zen, kasteelen, (teeden, dorpen, moolens,fonteinen, rivieren of meiren, kikvorfchen, rood en zwart coraal, en meer andere. Zommige dingen, als beelden , enz., kan men ook vergulden of verzilveren, of menkoleurtze met olie-verf, en men zet ieder zoort hier en daar, daar het gevoeglijk is, met gefmolten colophonie of lijm vast in dier voegen, dat men door de kunst de natuurzoektna'te bootzen. Daar groeijen op de zand- en veenagtige heidens verfcheidene zoorten van klein mos, van verfchill ige groe- ne koleuren, die in hetdroogen hard worden; deeze zijn zeer bekwaam om de berg-en rotswerken.medete verde- ren-, en eene natuurlijke rouwe gedaante te geeven, als aien dezelve hier en daar plaatst, en vast maakt. G g 3 Op
|
||||||||||
beid! ingewanc,en der bergen, daar het holligheden of
blijft ^ van^een öf leem, enz. vindende, aldaar (laan jjji .'. Q1 vervolgens door deeze of geene onderaardfche Hond'"12'6 °Penin£ °f ader 'er uitvloeijcnde, een kort- af ^ '^e °f altijd- vioeijende fontein of bron vormt, waar -Jenv! "st een k'eine beek, en vervolgens uit dezaa- 'oeijins van verfcheidene bceken en andere toe-' |
||||||||||
v^
|
||||||||||
GEB. GED. GEE.
fterk, nog tezwakgefchieden, want anders zoude het %
glas niet verwen; wordende beide gebruikt, oin aan het glas verfcheiderhande groene koleufen te geeven. In plaats van koper-plaatjes, kan men' 'óók 'fcoriëiivan
koper neemeii, welke van het koper afvallen , terwijl hec beaibeid v/ord, die zuiver en wel ge.w'asfchên moe. ten zijn, en men handelt da-ar mede ais vooren ; deez« fcorien calcineeren zig veyl eer, ,iu maar weinig uuren en men heeft dus veel eer met. de preparatie gedaans- zijnde in het gebruik der glasmaakerij even zo goed-, als het geene van dun gcilagene koper-p laatjes gemaakt word • Kukkél kent deeze manier van Neri ook zeer goed! Men noemt dit tweede gecalculeerde koper gewoonlijk driemaal gebrand keper. GEBRAND IJvDOR, zie IJVOOR.
GEDAANTE; is het zelfde als Figuur, Form, of
ook -Afbeelding van iets ; zijnde de uiterlijke omfchrij- ving en v.ertooning van eene wezentlijke of lighaamelij- ke," het zij lee.vendige of lecvens'.ooze'zaake, die der- halven oneindig veeïeriei zijn kan. In de Wiskufist Word de gedaante (figura) bepaalt te zijn eene platte ruimte die met. regte Knien omïlooten en bepaalt is. In de Natuurkunde is het zaad liet eerde beginze!,
waar uit de lighaamen gebooren worden, en ci'k in-zijn zoort zijne gedaante verkrijgt; dit zaad heeft weder zij- ne deeitjes, dog wat voor gedaante deeze écrite deel- tjeshebben,' en op Welke wijze zij op en aan maikande- ren hangen, hegten ofltrijden, is ten vollen onbekejiü en OHiiàfpeurlijk. GEDENK-PENNING, zie MEDAILLE.
GEDOORNDE EGEL-VISCH , zie-EGEL-V&
SCHEN, pag. 601. n. IV. GEDOORNDE HAAG-DIS, zie HAAG-DIS.
GEDOORNDE ROCH, zie ROCHEN.
GEDROGT*; zie WANSCIIEPSEL.
GEDULD-SPIER ; in 't latijn Musculus patientiir, M
word de oplig'tende fpier des fchouder-biads genoemtj noemende zijn-begin van de dwerfche uitwasfen, van het eerfte, tweede, derde en vierde wèivel-been van den hals, en eindigende in den bovenften hoek vanhci fchouder-blad. GEEBE, zie GEEP.
GEEL-RORSTjE, zie KWIK-STAARTEN.
GEELE AARDE, zie OKER.
GEELE AMBER, zie BARNSTEEN.
GEELE BLOEMEN, zie WOUWE.
GEELE MALUWE, is de Abuttlon; zie aldaar.
' GEELE OKER, zie OKER. GEELE TIJDELOOSE , zie NARCISSE. W
word ook devoorjaars- oflente-colchicum genoemt, z'F de de Bülbocodium foliislaniceolafis, Link. Spsc. P'in'*» zie COLCf-TICUM. GEELE WORTEL, of Geele Peen; zie PEEN-
GEELE ZIEKTE, zie GEEL-ZU/CHT.
GEEL-GORSEN; is een vogelenWflagt, door^n
Heer LiKNiEus Emberzzœ genoemt', <m waar van <w v.eertieri verfcheidène zoorcen optelt, daar Brisson maar tieii onder dit geilagt heeft berekent. De kenmerken van dit vogeien-geflagt zijn; de«a
ken met het gröndftuk van eikanderen afwijkende, onderde aan de zijden door inbuiging vernsauwt, broeder dan de bovenfte. »..;. Zie hier eene optelling en befchrijving der ver ie
|
|||||||||||||||||||
GEB.
|
|||||||||||||||||||
4©4
|
|||||||||||||||||||
Op de gemelde of diergelijke wijze kan men- dus ook
de portatile fonteintjes, waarvan op pag. 752 gefprooken is, met berg-en rots-werken toeftellen en verderen ,• het welk wij verder aan de fpecülatie der liefhebbers van deeze dingen overlaaten , om het ter uitvoer te bren- gen, of te doen brengen. GEBOOGEN, zie FLEXUS,
GEBOORTE, zleBAARENS-NOOD, FOETUS,
KINDERBAARING en VERLOSSING. GEBOORTE (MOÉIJEL1JKE), zie GEKLEMD
HOOFD, KINDERBAARING en VERLOSSING. GEBOORTE-VLIES, zie LAM-VLIES en NAGE-
BOORTE. GEBORSTENE ADER , zie ADER-BREUK.
GEBRANDHEID, zie BRANDEN.
GEBRAND of GECALCINEERT KOPER; in 't
|
|||||||||||||||||||
ustum; dit word op de volgende wijze be-
|
|||||||||||||||||||
latijn
|
|||||||||||||||||||
reid; neemt dun geflagerie en klein gefueedene koper-
plaatjes, legt ze in een bekwaame fm.etekro.es bij laa- gen, met geftootcn zwavel en keuken-zout, van elks evenveel, en onder malkandcren gemengt; eerst een laag van het mengzel, en dam een laag koper-plaatjes, enz.; Inteert de kroes met een dekzel digt toe, maar daar een klein lucht-gatje in moet zijn, zet hem ineen ftexk kooien- of fmelt-vimr, en laat het allengskens traps- gewijze calcineeren, vier, vijf, zes of meer uuren lang, waar door het koper van een gedeelte van zijn grove zwavel gezuivert, en zo bros word, dat het zig gemakkelijk laat'pulverifecrcn: Het beste is, dat zig in vierkante platte brosfe ftukjes, en van buiten zwartagtfg, jnaar in het doorbreeken rood en gjjnftcrend vertoont. Het bijdoen van zout in de bewerking, is eene uitvin- ding onzer landsgeuooten, wesbalven ons gebrand ko- per ook fchooner is dan in Frankrijk en elders,, daar pie-n het zout 'er niet bij gebruikt. Het is een treffelijk uitwendig middel, dat het verrotte
vleesch uit de wonden wegneemt, en ook andere oude
zweeren zuivert en opdroogt : Het word anders ookveel
gebruikt in de glasmaakerijen, tot groen verwing.van 't
. glas, van valfche edeigefteencens, enz.
Wanneer dit gelrande koper uitgewasfehen en verzoet
word, dan word het gcwoonlijk/û$r«a;z van koper (crocus imneïfc) genoem.tr. Andere manier.
Nehi w-ijst in zijne Art de' la Verrerie nog twee an-
dere manieren aan, om gehand koper te maaken, en dat bij tot de glasmaakerij zeer aanprijst, als 1. Neemt dunne koper-plaatjes, doet ze eenigen tijd in
de boog van de oven der glasblaazerij, die door een muur daar van afgefcheiden is, of in een ander caleineer oven , tot dat ze zig van zelf calcineeren, dog zo dat ze niet fraelten; aldus-gecalcincert en dan tot poeder gemaakt zijnde, zal men een rood hebben-, dat tot veele gebruiken in de glasblaazerij dienen kan. 2. De,tweede manier is aldus; men legthetzoevenge-i
melde róode poeder op tichelfteencn, zet' ze tegen het' vuur in de boog van een kleine oven, die naast de'mond öf opening van de oven is, en laat het aldaar vier à vijf dagen' zonder ophouden calcineeren, zözalmcnecJïzwart'poe- der'verkrijgen, dat zig in kruimels vormt; dit poe- der moet men wrijven , en door eenegeflotene fijne teems .ziften; vervolgens zet men het op dezelfde plaats in de', oven, vier of vijf dagen lang, dan zal het' nict'meer tot kruimels worden, en eene aschvenvigckoleur Verkrijgen ; do£ deeze laatfte calcinatie meet net van pas, en züet te |
|||||||||||||||||||
dehe zoorten, zoals deHeer Limk/eus
gefchikt,- |
dezelve
|
||||||||||||||||||
I. SnieM'
|
|||||||||||||||||||
GEE»
|
||||||||||||||||||||||||||
GEE.
' 1.- SneemP^Vogel ,oólcZee-kcuwrik; in't latijn Avis ni-
valis; door Aldrovandus Fringüla albicans, en door TUiius Monpifringilla genoemt; (Emberiza remigibus |
||||||||||||||||||||||||||
«Op
|
||||||||||||||||||||||||||
■
|
||||||||||||||||||||||||||
Bet vleesch van dit vogeltje, het welk voor het lekker-
fte wildbraad word gehouden, en niet dan op de tafels van Vorsten en groote Heeren verfchijnt,' is maisch, zappig en van een uitgeleezen fmaak; men houd het me- de voor voedzaam, en zeer verfterkende. IV. Geelvink, Groening, Gruineling, Haverhieu;
door de Franfchen Verdier genoemt, en door Aldro- |
||||||||||||||||||||||||||
»Ibis, primoribus exirorfum niguralibus tribus albis, Linn.gel die door Bkisson onder de
|
Ç) i - - ------- o j
Sijfi. Nat.) is de zelfde VO-
. van Ortolan ds neige |
|||||||||||||||||||||||||
vrord befchreeyen.
D.eszelfs grootte koomt bijna ra |
||||||||||||||||||||||||||
t die van een m'osçh vandus Lutea elterum genus; (Emberiza re&ricibus ni-
gricantibus, extimis duabus latere interiore macula alba acuta, Linn. Faun. Suec.) Dit vogeltje, heeft de groote |
||||||||||||||||||||||||||
0ver een;
den der vederen wit ; kop, hals en
|
||||||||||||||||||||||||||
iets rosagtigs gemengt ; van onderen is hét lijf geheel
wit, insgelijks de drie buitenfte ftaartpennen aan weers- kanten wit; voorts een lange zwarte vlak uitwaartsaan de tip der ftaart: Men vind ook van deeze vogels, die gevlakt zijn, en een zwarte borat hebben; 's winters zijn zij veel witter, dan in andere jaargetijden. De woonplaats van doezen vogel, is in de koude
fneeuw-gebergtens van Lapland, Spitsbergen , Hudfons- baaij, enz.; hier fchijnen zij zig te voeden met de vrugt der berke-boomen ; Merk beginnende te vriezen, daalen zij van de bergen af, en trekken door Zweeden tot in Pruisfen, alwaar ze in ^root aantal gevangen, en naar Berlijn gezonden worden, om tot een fmaakelijke fpIj- ze voor 's Konings tafel te verflrckken: In het vroege voorjaar trekken deeze vogeltjes door Poolen, en koomen voorts in hunne fneeuwberg'en te rug ; en dewijmen ondervonden heeft, tlat zij allerhande zaaden, en |
van een gewoone mosch, hij is van bovenen zwartag-
tig, rosagtig en wit grijs-bont, van onderen geel, aan.' de borst bleek kastanje bruin, geel en olijf-koleur bont; zijn kop is geel met bruine vlakken ; van agterenzijn des- zelfs oogenmet een bruine band bezet; de twee buiten- fte ftaartpennen zijn met een fchuinfe witte vlak getekent ; de bek is bruin, en de pooten geelagtig. Dit vogeltje het welk in vcele gédeeltens van Europa
word gevonden, maakt zijn nestin de velden, en's zomers aast hij op derupzen van de kool. V. Afrtkaanfclie Geelgors, door Edwards (zie des-
zelfs Historie naturelle torn. IV. pag. 178.) Ie Grenadier genoemt; (Emberiza grifeà, fronte abdomineqüe nigris, collo uropijgioque fulvis, rostronigro, Linn. Sijfl..Nat.) Dit. vogeltje dat de groote van de voorgaande heeft, is f over het grootfte gedeelte van het lijf hoogrood, egter is deszelfs voorhoofd en buik zwart, hals en fluit goud- |
|||||||||||||||||||||||||
geel en den bek zwart ; hij word te Angola, in het
land van Senegal en aan de Kaap de Goede Hoop gevon- den. VI. Indiaanfche Geelgors; irï Plet latijn Quelea; (Em-
beriza dorfo grifio, fronte nigra, rostro coccineo, Linn. Sijfl. Nat.) van deeze is de kop, fchouders en wieken zwart én grijs gevlakt ; de borst en, buik is roodagtig^ wit, fing-en ftaart pennen zijn zwärtagtig , overal mee grijze randen bezet; de pooten en nagelen zijn vlces-ko- leurig-rood; hij heeft een dikke bek als de kernbijters die fcharlaakcn-rood is ; zijn woonplaats is de In- dien. VII. Bruine Kardinaal, door Brisson Tangara, en
Edwards in boven aangehaalde werk, la grande Pivoine of het graate bruine Roodborstje genoemt; heeft de groot- te van een lijfier of fpreemv , van koleur is dezel- ve bruinagtig, met de borst, keel, en fchoudcren bruin- rood; zijn natuurlijke woonplaats is in zommige deelen van Afien en Afrika. VIII. Git-zwarte Geelgors; (Emberiza atra nitens,.
LiïïrT. Sijfi. Nat.) deeze vogel die in groote met de voor- gaande overeenkomt', is over het geheel e lijf, en zelfs den bek pek-zwart, dog van bovenen is hij even als de raaf uit den blaauwen glanzig-groen; zijn woonplaats is de Indien. IX. Gemeenzaame-Geelgors, Emberiza-familiaris; (Em-
beriza grifeo-maculata, apicibus reSricum albis dorfo pos- ticoflavo, Linn. Sijfl. Nat.) deeze die kléinder is als de voorgaande, en maar de grootte van een [ijsje heeft, is" van' koleur grijs gevlakt, de tippen der ftaart pennen wit,' en de rug van agteren geel; hij huisvest m Afl'en. X. Geeltje, Emberiza flaveola ; (Emberiza grifea , facit
flava, Linn. Sijfl,Nat.) deeze die eveneens van groo- te is als de gerneenZaamé, is grijs van koleur, de kop van vooren en keel geel ; hij woont in de heete land- fïreeken. . --. _ ■ . XI. Pappegaaitje; door Seha Bjaflliaanfche Vink, en
door Klein langflaartige Vlasvink genoemt, in het latiin-. Gg 3 - J'M
|
||||||||||||||||||||||||||
zelfs erwten kunnen eeten, vinden zij onderwegen aan
de wegen en op de akkers voed/.el in overvloed, om zig mede te geneeren; 'snagts fchijnen zij niet te flaapen, en zo wel te kunnen zien als over dag; het liefst ont- houden zij zig op dei] grond. IL Gerstvogel, of witte Geelgors; door Aldrovand'us
Alauda congener,. en door Gesnerus , Raijjjs , Wil- LUG3E1J eu Albin,Emberiza alba genoemt; (Emberiza pijen nigro-maculala, LiKN. Faun. .Suec.) verfcfailt wei- nig in groote van' den fneeuvi-vogel; zijn koleur is uit den grijzen zwart gevlakt, deg het wijfje verfchilt groo- telljks in koleur niet het mannetje; zij onthouden zig meest inde noordelijke deelen van Europa en America ; zit- ten op de boomen, en hebben geen onaangenaam gezang. III. Ortolaan, ook Fett-ammer, Regen vogel en Tor-
«»»genoemt, draagt in het latijn denaam van Hortula- nus, als mede uit oorzaake zijner vetheid Miliaria pïn- guescens; (Emberiza rehigibits nigris, prïmis tribus ttaricibus nigris, lateralibus dualms exirorfum albis, "NN. Faun. Suec.) Aldrovandus maakt van zes verfcheidentheden van
urtolaur.en gewag ; en Bsissqn 'telt 'er vier op die in ko- 'eur verichiHen ; namentlijk een witte, witgciïaarte,. Pele en zwarte; de-gewoone heeft'de bek. en pootcn feclverwig, de geel e heeft ze rood, Je zwarte wiens ^ekrooj en de poptên asçh^faauwzijn;, heeft een groen- gtige kop en hals ; allo hebben zij om de oogen kaalegee- rf , pn». en ZÙ' zijn kléinder dan degewoone geel-gor\ J »! alle vier verfcheidentheden worden in Europa ge- bonden. . e HeerHAssELQuiST heeft wr.argenoomen, dat zij.
eptembeï in Egijpten koomen, en van daar weder in zir J°°.rJaar naaï Europatrckke« ; het meest onthouden hee >n '" de wi!nSaai'('cn e" °P de zaaijla'ndeh.j den; ge h jCI\zomei- door worden zii menigvuldig in dezuidciij- tteriiz y-an Vrankj'ijk gezien; omtrent Smïrna vind der?pi,?„0p deterpentijn-baemen, en zij voeden zig met 'uver vrugt. |
||||||||||||||||||||||||||
16? GES.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GE«.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pßtmeai (Emleriza cinerea fufea , alhisfulvh, reiïrl gebragt word, noemt men hem Geep of Gelle, enworii
cibus duabus longisßmis, Linn. Sijft. Nat), deeze die niet dan van het gemeen gegeeten ; ook getuigt Serre- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nevelde, dat het vleesch zeer droog en hard is, enveel
gegeeten wordende, koorts verwekt. De visch word ter lengte van drie voeten gevonden
en is naauwlijks drie of vier vingeren dik; heeft kuit i% de zomer, en fchiet dezelve niet dan zeer laat. De befchrijving van deezen visch zoude overtollig-zijn
indien men 'er geengrooten handel mede dreef; op Texel' en het Vlie, en ook op Terfchelling en Ameland won} hij zeer veel gevangen, en in kleine mooten gefneeden door zout bewaart, en naar Noord-America gezonden, om 'er kabeljauw mede te vangen. 1 GEERS; Geerst of Gierst; Hirße; in'tlatijn Milium}
(Panictm panicula laxa flaceida, foliorum vaginis puin fcentibus, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit eenjaarig graangewas, fchiet uit een
vezclagtige wortel verfcheidene knoopagtige (lengen of halmen, die met lange rietagtige hangende bladen bezet zijn; op de top der (lengen koomt een losfe, verdeelde en nederwaarts geboogene air, als een riet-bloem voort, waar aan vcele tweebladige kleine bloemtjcs gfoeijen, waar na klein, rond, hard, glad en glinilereni zaact volgt, in dunne velagtige zaadhuisjes zittende, daar hei ligtelijkuity'alt; dekoleurdeszaads is geel, wit of zwart, naar de zoort. Plaats. Dit gewas groeit uatuurlijk in het wild ia
Indien, en andere Oosterfche landen , daar het ook veel tot fpijze gebouwt word, gelijk ook hier en daurgefchiei in Hoog. en Neder-Duitschland, Frankrijk, Italien, eo elders. Kweeking. Men zaait het geerst-zaad in de moestui-
nen of velden in het laatst van de maand April, of in Maij, en niet vroeger, dewijl het geen koude kan ver- J draagen; men moet het niet te dik of digt zaaijen, a» ders brengt het weinig voort, en het bemint liefst een goede losfe wat zandagtige en wat vogtige grond, et) warme plaats; in zwaare en koude klèi-gronden kan het |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de groote heeft van een vink, is bruinagtig-grijs van fco-
leur, met de wieken goud-geel; deszelfs twee middelde ftaart pennen zijn zeer lang, het menigvuldigfte word hij in de zuidelijke deelen van America gevonden. . XII. Weeuwtje, door Aldrovandus , Om. I.15. c.
-13. langfiaartige Indiaanfche Mosch genoemt, vind men een fraaije afbeelding van bij Edwards torn. 2. Tab. LXXXVI. en bij denzelven onder de naam van Mosch met een roode borst en lange flaart befchreeven; (Embiriza fuscapeiïore ruin, reärieibus duabus longioribus acumina- tis, intermediis duabus longisßmis, Linn. Sijft. Nat.) zomers is dit vogeltje, het welk de groote en houding van een mosch heeft, van boven glanzig-zwart, en van on- dgren rosagtig-wit, de hals vanbovenen rosagtig, de'oorst glimmend kastanie-bruin, en de (laartpennen zwart ; 's win- ters is hij van bovenen roodagtig,_ met bruine vlakken, van onderen wit, en zijn kop met witte en zwarte ilreo- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
: ran-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen ; de flaart-pennen zijn zwartagtig-bruin , aan
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den roodagtig; zomers, zo wel als winters zijn zijne
pooten vleesch-koleurig ; zijn woonplaats is in In- dien. XIII. Pausfelijke-Geelgors,c\oarEvi\VAViTis, Caïesbij
en anderen driekoleurige Vink genoemt; (Emberiza capi- te coeruleo, abdomne fulvo , dor/o viridi pennis viridi-fu- Jcis, Act. Stokiiolm. 1750. p. 287. torn. 7. flg. 1.) dit vogeltje, dat een bhuwc kop heeft, den buik goudgeel, de rug groen, met bruin-groene vederen ; overwintert in Karoiina, en nestelt op de oranje-boomen. . XIV. Kaapfche Mosch, dus door Albin Av.III.pag. #3. genoemt; (Embiriza capite peüoreque atro, abdomine «lbo, alisrubris Linn. Sijfl. Arat.) is een weinig groo- tcr dan onze bierlandfche mosfehen ; deszelfs kop en borst zijn zwart, de buik wit, en de wieken rood ; men vind ze menigvuldig aan de Kaap de Goede Hoop. GEELGOUDHÀ ANTJE, zie GOUDHAANTJE.
GEEL-HAAIJ, zie ZEE-DRAAK.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moei
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het zaad
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ntet wel Groei
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgekoomen zijne
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEEL-HOUT , zie VERF-LOOF.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men den grond van het onkruid wieden, maar vervol-
gens word het zelve door de opgefchoote geers genoeg' zaam onderdrukt: Als de airen beginnen rijp te worden, moeten dezelve van tijd tot tijd met het rnes kort bene* den dearrafgefneeden worden, want als men wagt, f' dat de airen alle volkoomcn rijp zijn , en men het dante zaarhen afmaaijen wilde, zoude 'er veel, zoniet't mees- te zaad uitvallen; dog wil men het afmaaijen, of met een fickel affnijden, moet zulks gefchieden , als'tz1« begint rijp te worden; want dan zal het zaad, als '^ het afgefnecdene opeen doek of vloer, daar het niet ver- looren gaan kan, uitfpreid , vervolgens rijp worden! dog het is beter, dat het met het mes afgefneedemvord! waarnamen het uitklopt,, fchoon- maakt, en ben'3ar • De kleine vogels zijn zeer gretig naar dit zaad, wesn*' ven men emfiam of molik op de akkers moet p'a^eI'' als het zaad begint te rijpen, anders zouden ze 't vsrfli nde > Eigenfchappen en gebruik. D it zaad heeft een v^_
lende, opdroogende enbuikftoppende kragt; hetaf»0 zei daar van , word vror pis- en zweetdrijvende ge11 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEEL-KOPER, zie KOPER.
GEEL-VINK, zie GEEL-GORSEN, p. 80J. n. IV.
GEEL-VISCH, zie LIP-VISSCHEN.
GEEL-VOGEL, zie SCHARLAREN.
GEELZUCHTS-WORTEL; dus word de Cuniima
aok genoemt, dewijl ze dienstig in de geelzucht geacht word. GEEP; Geibs, Giepeo?Geebe en Gerbe, iseenelang-
agtige groene visch, welkers graaten en vleesch groen f.ijn ,• oudtijds, gelijk bij Plinius lib. 32.cap.13 blijkt, wierd.hij genoemt Acus en Betone, dog na de heden- daagfche wijze van visfehen in fijftema te brengen, is deeze visch geen naaldvisch, maar een fnoek , gelijk uit Artedtus, en thans uit Linnsus blijkt, die de geep brengt tot het zevende zoort vanfnoeken; Rostro,utra~ tue maxïlla, ßibulato, dat is fnoek, welker fnebbe, zo van de boven- als onderkaak fpits is, p. 314. edit.Sijft. Nat. X. ; hij merkt op, dat de graaten des nagts flerk licht van ziggceven. Willugdeij geeft 'ereene fraaije befcl.rijving en tekening van pag. 231. ; de Wel Edele |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, en men acht het zeer dienstig tegen de watert■-
:zen, en in«
wordende dit afkookzel /</w |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geftr. Heer L. Tiieod. Gronovius heeft deezen geep
allernauwkeurigst befchreeven in zijn Mufeum Ichthijol, pag. 30. n. 30. hii noemt hem Geep, of fchoon Schone- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nd
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de H. Ambroßus (ßjrupusD. Ambroßi) ^'^'flrXfi
..... "iààïtj de anderdaag' ' |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•*elde in zijne Ichtijol. pag. 11. denzelven een Giepe
gegt geheeten te worden van de Hollanders. In Fries- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
land, daar dees Tisch zeer veel ^gevangen, enter markt koorts genas.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P4
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CEE.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEE.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pog het meeste gebruik van dit zaad, is in de keu- of als het onfloiTelijkweezen, het welk denkt, wil, on-
ven daar men van het gepelde zaad, met melk verfchei- flerfelijk is, en de ziel genoemt word. Geest word ook derhande fpijzen, inzenderheid pap of brij en gebak genoornen voor het verfland. Geesten noemt men alle van bereid, die aangenaam fmaaken, terwijl ze warm Hoffelijke uitvloeizelen, welke onzigtbaar zijn, alle vloei- en. De, landlieden bakken in zommigc laridfehappen doffen van onslighaam, irïzondeibeid onzer zenuwen k daar andere graanen ontbreken, of in daure tijden, ook welker fijnheid en vlugheid zo groot zijn, dat zij zig' aan wel brood van dit zaad, dat zoet en aangenaam fmaakt, onze zintuigen geheel en al onttrekken, terwijl het warm is; maar koud geworden, word het on- GEEST, of Adein; als Adam door den Schepper ge« fmaakelijker, en hard, en dit brood, gelijk ook andere heel en al gevornit was, word hij begrcepen geweest te jaar van bereide fpijzen, gecven weinig, dog geen on- zijn evenals een dood lighaam, zonder beweeging; God |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jezond vocdzel aan den mensch.
Men kan dit zaad ook aan de kleine vogelen geeven,
fei plaats van kanarie-zaad, die het gaarne eeten. |
blies hem den adem in zijne neusgaten, en ziedaar, hei
beeld van Adam leevendig! De ouden kenden de begin- zelen van bet leeven niet; ook waaren zij onkundig van |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den omloop des bloeds; de ademhaaling befpeurden zij
met het leeven te beginnen, en met den dood te eindi- gen ; het welke genoeg was om het beginzel des leevens daar in te Hellen; zij ondervonden teffens, dat betgee- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geerst-koekjes te lakken.
Kookt een brij van gepelde geerst en melk, roert 'er jan, koud geworden zijnde, diieof meer geklopte eije- Kfj onder, wat gefiooten caneel en zuïker, met zo veel jeftooten biscuit of tarw'en meel, dat het dik genoeg is, en bakt 'er met boter ronde koekjes van. Men kan bij 't beflag ook een lepel vol gist mengen, en het vooraf laaten rijzen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ne in-en uitgeademt wierd, onzigtbaar was, en evenwel
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als zij bliezen, ontdekten zij eenen tegenftand; zij. noem-
den het geest, waar door zij iets verftonden, het welk fubtijler, fijner en verhevener was, dan de grove Hof der lighaamen. Den geest geeven word in die zin ge- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noornen voor het leeven eindigen, en door dien geest
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een géerst-taart te maaken
Neemt een pond gepelde geerst, en een halve kan zoe- temelk, zet het op het vuur, en laat het langzaam koo- ken, als het bijna gaar en verkoelt is, klopt 'er zes ei- |
verftonden zij teffens de ziel. Ook wierd ziel en leeven
veeltijds onder een verward. In de beesten bij voorbeeld welke zij dagelijks flachteden, bemerkten zij dat het lee- ven eindigde, als het bloed wegliep; geen wonder dan,, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jirin ondsr, en doet 'er nog bij twee fijn'geraspte ei- dat zij de zielen der dieren ftclden het bloed te zijn ,
tnmjchillen, een half lood geftooten caneel, suiker naar hier door verftonden zij niets anders, dan dat het leeven de finaak, en wat roofeypater, klopt het braaf door :nal- in het bloed beftond, of daar van afhing. Tegenswoordig hebbeu wij meerder kennisfe van on-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ftooten biscuit beftrooit zijnde, doet 'er het toebereide
toengzel in, flrooir 'er biscuit boven op , in plaats van een korst, en iaat ze bakken. Andere manier.
De geerst met melk tot een pap gekookt zijnde , doet erbij een half pond of meer zuiker, en een half pond |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze ziel, zo door de Heilige bladeren , als geduurige be-
fchoüwingen van groote Wijsgeeren verkreegen, en wee- ten, dat het geene men oudtijds voor geest nam, bete- kent onzeziel, dat onftoffelijk weezen , het welke denkt, oordeelt, wil, enz., welke op zig zelve bcilaan kan , zonder aan een lighaam gehegt te zijn, en welke volgens Gods wil, onfterfelijk is : Het is de ziel, welke ons lig- haam willekeurig beweegt, en doet werken; dog zij is> zeer onderfcheiden van het lighaamelijk leeven ,• dit im- mers können wij niet beoordeelen, dan uit de beweeging; zo lang 'er beweeging in de deelen plaats heeft, welke niet werktuigelijkis, noemen wij haar leeven; bijvoor-' beeld, eenhaan, fchielijk de kop afgefiagen zijnde, loopü voort; men zegt zelfs, dathetmenfehen gedaanhebben in |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geflootene amandelen, als men het lekker heb-
voorts vijf of zes geklopte tijeren, en wat ge- en caneel, mengt het wel, en bakt het gaar als voo- 'en: Wil men het mooi geel hebben , zo kan men 't met »et aftrekzel vanfaffraan of curcuma verwen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
---' -- *■* — J °
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neemt een half kommetje rauwe gepelde geerst, ge- dieomftandigheid; die beweeging hangt af van het leeven
Ziehen zijnde, kookt ze met wat water gaar; neemt der fpieren , en is niet het leeven het welke afhangt van de
?e,dan van het vuur, en laat ze verkoelen; doet'erdan vereeniging onzer ziele met het lighaam. Eenca/ontblooS
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Kop en hart, in verfcheidene Hukken gefneeden, ge-
prikt met een naald, of op het vuur gelegt om te braaden, gevoelt nog die prikkelingen , en krult zig om; men kan niet ontkennen, dat het leeven is. Het ingewand uit een geflacht dier genoornen zijnde, en met een naald ge- prikkelt, trekt zig nog in, en leeft. Een kikvorsch he% hart ontrukt zijnde, fpringt nog weg, en leeft eenige uu- ren; dat hart zelf uitgenoomen engeprikkelt wordende, trekt zig nog toe. Waar uit blijkt, dat het leeven onderfcheiden is; vol-
maakt te leeven, is, wanneerde ziel. of geest met heê lighaam vereenigt, alle wederzijdfche werkingen verrig- ten en ondergaan kan. Het dierlijk leeven duurt zolang de ademhaaling enbloeds-omloop duurt, en het lighaam |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vier geflootene biscuiten, watgefmoite boter, wat ge«
*>te caneel en suiker, en een wijnglas vol roofewater,
■Kt zes geklopte eijeren ; mengt en beflaat het dan wel,
5 ' wat nelk of %'ater, tot een bekwaame dikte ; als dan
jpl het in een kopere fchotel, of op een asfiet, die
tótlerSt P,et b,tcr beftiijkt, en met geflootene bis-
beftrooit, om het aanbranden te beletten ; zet de
et op het vuur, en een dekzel met vuur daar boven
.o en laat het zo een klein uurtje langzaam ftaan bak-
CP! 's zeer fmaakelijk.
ff„fsen lian onder alle decze bereidzelen , ook wat ko-
Séfeh'men8en > a's men wil; maar men moet ze warm
rpT?ï'arit 'i0Uc' f"n'àaken ze geenzins zo goed.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
»i'zeh ' in 't iatijn 5^/r/ftij- ; kan op verfchillende in zijn geheel is ; de beginzels van leeven zijn in de ve-
VjnI°cSrcepenworden, als de adem dermenfehen, waar zel-draaden , waaruit onze zagte deelen beflaan; allé
men- oudtijds meende, dat alleen het leeven afhing; deezen hebben wij met de diereu gelijk ; alleenlijk ver-
fchilï
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«ô$
|
GEë:
|
GEE.
|
|||||||||||||
fchilt onze geest, onzeziel, welke niet alleen grooter
verinoogens heeft van te können denken, maar teffens .onfterfelijk is. De dieren oordeelen, denken, willen van gelijken,
dog zeer onvolmaakt ; hunne geest is derhalven verfchil- lend van de onze, dat is hunne ziel; en voornaamelijk bier in, dat zij met hun ligbaam te gelijk iterft, naar het gevoelen van de allerfchranderfte Godgeleerden en Wijsgeeren. Zie verders ZIEL. GEEST.; Geestig; word genoomen voor die bekwaam-
heid van onze ziel, welke in eenen korten tijd veelerlei denkbeelden, die met eikanderen geen gemeenfehap. .liebben, voortbrengt; die bekwaamheid van verbeelding hebben wij allen niet even groot, in zommige können wij die niet genoeg verwonderen; men noemt zulk een een geestig man, een man van geest ; zij is verfchdiend van vcr- lland, daar dooi' immers verftaan wij gezond oordeel , welke aan geen tijd verbonden is. GEEST (SCHEIKUNDIGE); in't latijn Spiritus
Chijmicus. Geest of Spiritus word in de fcheikunde ge- noemt een zeerfubtijl, vlug, zuiver, doordringend wee- zen of vogt, dat door de komt uit -zommige iighaamen der drie natuur-rijken, en wel hooftzaakelîjk uit het rijk der planten, verkrecgen word; dog dceze geesten zijn verfchillig van aart, niet alleen volgens het natuur-rijk daar ze uit vooitkoomen , en naar den aart van ieders bijzondere ftoffe, maar ook volgens de manier van haa- re toebereiding: Men onderfcheid ze gewoonlijk in drie hooftzoorten, als i. in brandbaaregeesten (fpiritus ardentes vel inflammabiles) ; 2. in wijn- of pisagtige geesten (fpiritus urinofi), en 3. in zuure geesten (fpiri- tus acidi). De vermaarde Chijmist Neumann verdeelt ze in de
volgende drie hooftzoorten of clasfèn en haare onder- zoortcn; als 1. in brandbaare geesten (fpiritus ardentes vel inflammabiles); 1. in Jalinijche geesten (fpiritus fali- ni), en 3. in urijnagtige geesten (fpiritus urinofi). I. De brandbaare Geesten.
Dceze hooftzoort word wederom verdeelt in 4 zoor- ten, als I. In enkelde brandbaare geesten; die ook fpiritus vi-
mfi en fpiritus oleofi gen oemt worden, en die alle uit het rijk der planten, of uit planten en haare deelen, door voorafgegaanefermentatïe vooitkoomen,- en waar toe ook de brandbaare geest van honing (fpiritus ardens Meilis) behoort," want fchoon de honing van diertjes toebereid word, zo heeft dezelve nogthans zijnen oor- fprong uit de planten. II. Door oploskfwg toebereide brandbaare geest; daar ee-
nige ftoffe in gercclhtcecrde wijngeest of brandewijn op- gelost word ; gelijk van decze zoort voornaamelijk is de camfer-geest; vervolgens de gulden leevens-g-eest van Ru- land (fpiritus aureus Rulandi) ; dog die meer voor ee- ne esfents, dan voor. een geest^kan aangezien worden: Hier heen worden ook gerekent de geesten, die door v£rmcnging. van gedistilleerde olie met hoog gereftifi- .çcerde wijngeest gemaakt worden. in. Enkelde afgetrokkene brandbaare geesten ; zijnde zo-
danige, welke on titaan, als men eenige brandbaare geesi óver de eene of andere plant, of een deel daar van, door de helm aftrekt, om deszelfs fijne ruikende deelen en beste kragt üït te trekken, en met de geest te vereeni- gen ; dog waar toe niet alle, mâar àlleeft zodanige vege- pßbilien bekwaam zijn, die van fijne vlugge olicagtige |
|||||||||||||||
deelen voorzien zijn, en daar door een reuk hebben; du»
alle vegetabiliën, die geheel geen reuk hebben, of wek kers ruikende deelen te vee! met falinifche en anderedee- len ingewikkelt, of haare oliën te zwaar zijn , zo wel als de mineralien, en de meeste animalien, daar toe ten deela geheel niet, en ten deele maar op zekere wijze bekwaam zijn. Zie hier eenige voorbeelden van verfchillige dee. len van vegetabiliën, welke bekwaam tot afgetrokkens geesten, en daar toe het meest in gebruik zijn, en tot Haaltjes van alle de overige kunnen dienen ; men maakt bij voorbeeld geesten r. Van -wortelen, welke is de geest van zwarte pimK.
nel-wortel (fpiritus radicis pimpinsllce nigra). 2. Van drooge kruiden, als geest van kruifemunt f M
ritus menthce) , en geest vanmelisfe (fpiritus melisfa); en ook van verf che kruiden, a's geest van lepel-kruid (fpin. tus cochleariœ), en geext van waterkers (fpiritusnajht- tiiaquatici) ; welke laatltc ook door ferment afrV gemaaki word. 3. Van kruid en bloemen zaamen , als de nofematifa
geest (fpiritus aïithos vel rorismarini). 4. Van bloexen aileen , als geest van lavendel-bUmn
(fpiritus florum lavendula) , en geest van vlier-bhemin (fpiritus florumfambitci); waar bij dit'onderfcheid is, dat de lavendel bloemen haaren reuk rijklijker en ope: baarder enkel in zeer vlugge olicagtige deelen, mm de vlier-bloemen niets of weinig in olieagtige, maar inof met falinifche deelen verwikkelt hebben. 5. Uit zaad, en zulks uit rijklijk en openbaar olieag-
•tig zaad, naamelijk de geest van venkel zaad (fpiritus fepiinis fmiiculi), en de geest van lavas-zaad (fpiritus !;■ viflici). 6. Uit befiè'n, en zulks wederom uit rijklijk olieagti-
ge befiën , het welke is de geest van jenever-befiên (/pi- ritus baccarum juniperi). 7. Uit vrugten, of liever dcrzelvcr treffelijk ruiken-
de fchiilen, naamelijk de geest van citroenfchillen " rins corticum citri recentium). 8. Uit hout, maar dat van eene zwaare olie voorzien
en derhalven niet zeer bekwaam tot diergelijkegeestigs abftraclie of overhaaling is , naamelijk de geest i» venkel hout (fpiritus tigni fasfafras). o. Uit harstagtige gom, als geest van mijrrhe (/F1'
tus mijrrhee). Hier bij kan men rekenen
10. De af getrokkene geesten van mieren en regenWtßj
fchoon ze niet uit het ycgetabilifche rijk zijn, egter ai' getrokken worden. iv. Zamengeflelde af'getrokkene brandbaare geesten;!®
onderfcheid tusfehen deeze ende overige, beftaataüeen daar in, dat hier de geest over veele, of meer als een» ftoffe afgetrokken word, gelijk zulks de benaamÄg** aanwijst ; de voornaamfte daar van zijn de kartviij'11" kende geest (fpiritus cordiaals) , de winddrijvsnà g?/ (fpiritus carminativus), de moeder-geest (fpiritus itieiriM lis) , de theriaak-geest (fpiritus theriacalis), enz. |
|||||||||||||||
II. De falinifche Geesten. , .,f
Decze Worden van Neumann onderfcheiden in V1
zooiten, als _ _._ ,^
1. In falinifche geesten (fpiritus falini), die hij Ws
verdeelt in urijnagtige of vlugge loogagtige geestenyù,
ritus urinofi vel volatiles alcalini), en zuure ge e sta L'
|
|||||||||||||||
ritus acidi) : De urijnagtige geesten zijn niets
watier. of .phltgmo, waar in iets vlug zout opge'oi |
«3"
|
||||||||||||||
~r
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEE. I
,nz|]n vatt eikanderen voornaamelijk daarin onderfchei-
den, dat de eenegeest rijker van zout, dan de andere voor- dien is , en dat zommige meer of minder van de empijreu- mtifche of Hinkende olie bevatceri. Alle urijnagtige gees- tin, worden, gelijk de vlugge toogagtige zouten, door de fc'onst voórtgebragt, of bereid, op tweërlei wijze, als door de rotting , of door voorafgaande pikagtige zamen- branding van de olieagtige en falinisch-aardagtige deelen derftoffe. Deeze urijnagtige geesten kunnen alleen uit figitabilifebe en animalifche ftoft'en gemaakt worden, be- lialvt'n eenige weinige uit het mineralifche rijk ; dog de voofliaainfte deezer geesten is de geest van ammoniâk-zout (fpiritus faits ammoniac!), die de plaats van alle andere vervullen kan; egter bedient men zig in de geneeskunde nog van verfcheidene andere diergelijke geesten, waar van reder degebruikelijkfte zijn, de geeit van hertshoorn (Jpi- tituscornu cervi) , de geestvanurijn of pisfe (fpiritus uri- ne), en de geest van roet (fpiritus fuliginis); waar aan volgen de geest van zijde (fpiritus ferici), de geest van Uien wormen (Jpirituslumbricorum) , de geest van mieren (JpHtusformicarum), en de geest van elands-klauw (fpi- ritus ungularum alcis) ; die, welke nooit of zelden gebruikt en meest alleen maar uit curieusbeid gemaakt worden, zijn iigeest van osfebloed, van koelmiren, van oester-fchelpen, Tan visfchen, en van wasch-jponfien. !, De tweede zoon derfalinifchegeesten, zijn de zuu-
rt gessten. De zuurt geesten in het algemeen zijn het tegendeel van de voorige vlugge loog-of urijnagtige,' maar ze hebben dat met dezelve en alle andere geesten gemeen, dat haar meeste deel phlegma of water, en haar wéinig- He en eigentlijke deel,daar ze haar naam van draagen, een zuur zout is; hoewel zommige, daar men 't over- yloedigephlegma, zo veel doenlijk is, van affcheiden fan, tamelijk veel zuur en zout in zig hebben, en zo- danige worden wegens haare meerdere dikte, gewoonlijk oliën genoemt,' gelijk bij voorbeeld de vitriool-olie, die egter niets anders dan een geconcentreerde fpiritus of pat is. Defterkfte zuure geesten koomen eigentlijk uit hetmi-
oeraalifche rijk, en worden ook mineraaUfche geesten genoemt, gelijk de vitriool-, zwavel-, aluin-, falpster- «n Zout geesten zijn, als mede de flerk-wat eren; maaralle de overige zuure geesten hebben haar voortkomst uit het planten-rijk. De zuure geest die uit pisfe gemaakt word, fenijnt wel uit het animalifche rijk voort te koomen, maar. 's in alle eigenfehappen een mineralifche zout-geest, dewijl ty zijnen oorfprong meest heeft uit het keuken-zout dat b|J de fpijzen gebruikt, en van de mensch genuttigt word. De zuure gecstenzijn niet alle van eenerlei inwendige
"tt, gelijk de pisagtige , maar daar in alle van elkander "nderfcheiden, in diervpegen, dat inzonderheid de mi- "»alifche zouten haare bezondere kragt en kenbaar onder- lid in het zuur hebben , zo dat haare zuuren niet eener- -l' maar gefpecificeert zijn ; fchoon ze alle uit een oor- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
GË'Ë.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
809
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
üerk&eztiuregèlst uit het vegetabiÜfche rijk, is de azljn-
geest, of'gedistilleerde azijn, die m de pharmacie en chij* mie alleen iri't gebruik zou kunnen voldoen, egter wor- den 'er ook nog andere zuure geesten uit allerlei vegeta- biliën bereid, die dunner en zwakker als de azijn-geest zijn, en ten deele in de Geneeskundegebezigt worden: Dus kunnen diergelijke zuure geesten gemz^t worden 1. Uit alle zo wel uit- als inlandfche, inzonderheid har-
de houten, als uit pokhout, zasfefras-hout, ebben-, de- ken-, elfen-, boeken-, en herken-hout, enz. 2. Uitallewortelen, houtigeflengenenfleelen, alsme-
de kruiden en bloemen. 3. Uit allevrugten en zaaden, inzonderheid van ooft-
vrugten, wijn en bier. 4. Uit alle van de cetbaare graanen of veld-vrugten
reeds toebereide of gebakkene dingen, als uit roggen-, wei- ten-, en ander Sroad, en uk zemels. 5. Uit alle basten tmfchorfen.
6. Uit alle verdikte harsagtige gommen, als gom-am-
moniak, bdeliium, galbaan, J'agapeen, mijrrhe, pik en diergelijke. 7. Uit zuiker, honing, manna en wasch.
8. Uit alle harfen, als gemeen hars, terpentijn, mat-
tik en wierook. 9. Uit barnfleen.
Bij deeze zuure vegetabiÜfche geesten Maat aan te mer-
ken, dat dezelve, even als de urijnagtigegeesten,geën- zins de hoedanigheid, zo in reuk, finaak, medicinaale kragt, enz. behouden en bezitten , gelijk de vegetabiliën, daar ze uit voórtgebragt zijn, maar welke door de ge- weldige operatie in het vuur of heetezand, die daar bij gebruikt moet worden, verandert, en gelijk als ver- nielt worden. De geesten van alle de zo even gemelde dingen zijn zeer
zagt, en met de Hinkende emp'jreumatifche olie, even zo wel als de urijnagtige geesten , bezwangert, dewijl men ze niet wel geheel daar van kan affcheiden of zui- veren, en derhalven ook niet in dechijmie kunnen ge- bruikt worden. Onder allen geeven de harzen en harst- agtige dingen de rhinfte geest, en weinige van deeze zuure geesten zijn in de apotheeken en geneeskunde in gebruik; de geest van pokhout is de voornaamftc ; naast deeze wor- den zomtijds nog de geesten van honing, zuiker, gom, ammoniak en galbaan gebruikt. Maar gelijkerwijze de verfchillige ftoffen aan zig zelve
zeer veiTcheiden zijn, zo zijn dezelve ook niet eener- lei in de distillatië ; want bij voorbeeld, de hars-of half harsagtige dingen, gelijkgom-ammoniak, galbaan, pik, barnfleen, pokhout, terpentijn en diergelijke, geeven wei- nig zuure geest, maar daar in tegen veel -olie, onderwel- ke de galbaanolie zeer fchoon blaauw is ; zuiker, ho- ning, manna, brood, eicken-hout, enz., geeven daar en tegen weinig en geen regt weezentlijke olie, maar veel geest ; het wasch geeft in de derde distillatië in plaats van een vloeibaare olie, neffens de geest een heel gcftolte vette ftoffe als boter, dog die door de reaificatie vloei- baar genoeg kan gemaakt worden. Bij de distilleering van alle zuure geesten , gaat eerst
het phlegma, en daar na de geest over , zig allengskens iets van het allerfijnfte en vlugfte zuur met hst phlegma, vereenigende, tot dat'er al langzaamerband eenfterkér geest opklimt; derhalven moet men het eerfte overköo- mende cmfmaakelijke phlegma wegdoen, en,dahkan men |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
kJl^"']^ zuur (acidum primigenium) haaren oorfprong
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
■
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
nebben.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ver-gSebruikelijke zuure geesten kunnen in het algemeen
Ji'lif; „W°rc*cn in dunne en dikke, of in zuure vegeta- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ondi
|
en in zuure mineralifche geesten
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
nen nf_r ^e dunne of zuure vcgetabilifche geesten, kun-
(vriiptm ^reIcent morden de zuure zappen van zommige rWfl ' ■ l>ij'vool*'oeel(J c'c zappen van berberisfen, aal- plè«8>7,™f.oene'\> onrijpe wijn-druiven, enz.; als mede |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
te
|
Û ZWê bevatten- ^e voornaamftc, zuiverfte en of men kan dengezamcntlükovergehaalden geest''ïasr'n
|
,
a
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
II h
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
reftifi-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
H
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||
Bio
|
|||||||||||||||
zuur, als het nog in hetgemeene zoutme,tde alcalifch»
deelen verbonden is, enkel door dikwils iblveeren en evaporeeren, geheel in de lucht jaagen kan, zo dat 'et op het luatlte niets dan eene onfmaakelijke aarde te rus blijft. * 3. De zout-geest folveert koper, ijzer, zink, iy»7.
mutk, en allerlei aardagtige dingen, als krceftsoogen,co. rallen, paarlen, mosfel-en oester-fchelpen, balein, tiitf /chilien, kalk, en diergelijke. 4. Hij folveert ook het kwikzilver, fpi e s glas-koning,
{regulus antimoniï), en tin, als hij wel geconeentreert is en maakt met't kwikzilver een der hevigile vergiften, naa- melijk de jublimaat. |
|||||||||||||||
rectificeeren, zo verkrijgt men een regt zuivere en goe-
de azijn-geest, die veel gebruik, zo wel in da pharmacie als chijmie heeft; zie AZIJN, pag. 122. 3. liet derde zoort deifalinifche geesten'; zijn de dikker
geesten, gewoonlijk zuure miner alijche geesten, ook wel corrofisffche geesten genoemt ; deeze zijn ten opzichte van haar zuur zout,veelfterker en zuiverder alsdevoo- rige dunner geesten der vegetabiliën, en in haar inwen: dig mengzel van geheel ander en verfchillïge natuur , gelijk bij ieders zoort ftaat gezegt te worden. In 't al- gemeen zijn van deeze zuure mirteralifche geesten eigent- lijk maar drie zoorten, als vitriool-, falpeter- en zout- geest, die uit drieërlei zuuren, als het vitrioolfche, falpeterige en zoutagtige zuur (aciduih vitriolicum, nitro- tum &falinuin) voortkoomen; want de vitriool-,fivavel- en aluin-geesten zijn in haar inwendig weezen niet van maikanderen onderfcheiden, even zo weinig als de gees- ten van het genieene zout, op verfchillige wijze gedistil- leert, van maikanderen verfchillen. Het allerfierkfte miner alijche zuur , of falinisch-
zuure geest is de geconcenteerde vitriool-geest, of de zo- genoemde vitriool-olie; op deeze volgt de ordinaire vitri- ool-, aluin- en zwavel-geest; na het vitriool zuur volgt het zalpeteragtige zuur of defalpster-gsest, en na deeze het launisch zuur of de zout-geest. Wij moeten van deeze drie zuure mineraalifclu geesten
nog kortelijk iets in het bijzondere zeggen. Van de Zout-geest.
De doffe, waaruit deeze geest gedistilleerd word, is
het bekende gemsene zout; dog daar zijn drieërlei zoor- ten van, als 1. het fiten- oîberg-zout, dat bij groote (lukken uit de boezem der borgen in zommige land- fchappen gegraaven word; 2. hetzee-zout, dat uit het zeewater uitgedampt word; en 3. het bron-zout, dat uit zoute bronnen door uitdamping verkreegen word; uit alle drie kan de zout-geest geleheiden en gedistillccrt worden, onderwelke aegeest van s«>-zout altijd niet regt zuiver, maar gemeenlijk iets falpeteragtig. is, dog waar van dezelve door maar ééne rectificatie geheel kan be- vrijd, en zeer zuiver gemaakt worden. Om deeze zout-Jpirkus te distilleeren, word het zout
gewoonlijk met bolus, pottehakkers kleij, of geftootene .tichelfieenen vermengt, (zie pag. 512.); maar het kan ook het best en best koop door vermenging van gelijke deelen zout engebrande aluin, of beter meteen deel zout cn twee tot drie deelen gebrande aluin , gefebieden ; dog deeze gsest moet men vervolgens reclificeeren, en daar door zuiveren: Insgelijks word dezelve ook nog door vermenging des zouts met andere bijvoegzeis gedistil- leert, als met vitriool-olie of'vitriool-geest, fwavel-gecstoï aluin geest, enz., dog dit is kostbaarder, en word zel- den anders dan uit liefhebberij gedaan. Het dient aangemerkt, dat de ordinaire zout-geest niet
wel op zig zelf door de rectificatie en abiïraclie kan ge- concentcert worden, maar als men dien begeert, moet zulks altoos met een bijvoegzel gefchieden. De zout-geest heeft de volgende eigenfebappen :
1. Hij houd, als een zuure geest, de drie algemecne
hooftproeven der zuuren, naamelijk dat hij met alle loogzoutcn (alcalia) opbruischt; dat hij alle met loog- zouten gemaakte folutienprtecipiteert, en den vioolen- fijroop rood verft. 2. Maar zijne bijzondere eigenfehappen beftaan daar
in, dat hij aan zig zelf zeer vlug is ; gelijk uien dan dit |
|||||||||||||||
5. Hij folveert op zig zelf alleen nog zilver
|
nog
|
||||||||||||||
goud.
6. Maar hij folveert 't goud zeer ligt, zo dra hij maar
met iets van het falpeter-zuur vermengt is. 7. Ondertusfchen hangt hij ook de metallen, die hij
niet ontbind, als zilver en lood, zeer vast aan , zelfs in een poederagtige gedaante, als hij in haare folutien ge- drupt word, het welke in de chijmie cornuificatio (Jtot>rn> maaking) genoemtword; dewijl hetzilverhierdoorniet alleen geheel vlug, maar ook tot die vloeibaarheid en j confidentie, als bijvoorbeeld wit pik, gebragt, endaar en boven haîf doorfchijnend , even als hoorn, gemaakt word; en welk verandert zilver gewoonlijk luna eer- nua word genoemt. 8. Als men eijerfchaalen en dicrgelijke aardfche din-
gen, die geen bitteren fmaak hebben, inde zout-gesst, die ook niets bitters heeft, iolveeit, zoontftaatuicJee- ze dingen eene tamelijk bitter fmaakende folutie. 9. Hij maakt alles tamelijk vloeibaar, zelfs de kalk,
als dezelve daar in gefolveert word. 10. Met demetaalen gaat de zout-geest zelden tot eens
digte confidentie over, uitgezonden bij het kwikzilver, met liet welke hij zelfs in eencrijftallijne droogegeftalte overgaat, naamelijk in de Jublimaat of opgeheevenekwik zilver. 11. Ondertusfchen finelt echter dit heel drooge lighaam
zeer ligteiijk, als men maar iets van 't opgeheeven kwi> zilver op een ijzer-blik legt; waar van de oorzaak is, o'1 dat het zuur des zouts liever het ijzer aantast, en M kwikzilver verlaat. 12. Maar het is wonderlijk, dat ditverfchijnzel in an-
dere bereidingen , weerkeerig en tegenflrijdig gefchiect, bij voorbeeld als men den geest van zout met gebrande vitriool vermengt en distilleert, zo tast het zuur des zon:» het in de vitriool zijnde metaal, hetzij koper ofijzer, aan en vereenigt zig daar mede heel vast.zo dat deezegeestze" bezwaarlijk weder van het ijzer los te brcirgen is ; doga men bij gemelde vermenging van vitriool en zout zilver voegt, zo gaat het ijzer uit de vitriool in hetJswi zilver, en de zout-geest word zuiver; zó dat hier hetz" des zouts van het ijzer in hetkwilzilver overgaat, a.^ het in de voorige bereiding (n,) van het kwikzib'er • het ijzer overging. f 13. De trap der verwandfehap (aßnitas) vanbef 1
deszouts, met de mctaalcnen mineralien ondere »[jjj ren, is anderzins aldus; als men 1. het fcw»'ta7w' ^ zout-geest folveert, en als dan 2.zilver 'er bijvoeg > I verlaat het zuur het kwikzilver, en gaat aan hst z' ^ 3. van het zilver aan het lood; 4. van het lood &> Regulus van antimonie, of aan het tin ; daarna 5- koper, ijzer ofzink. »•„eene8' 14. Voorts zo heeft de ordinaire. zout-geest uit. ^
|
|||||||||||||||
■ "-"■",■..■,' T ■"" "
|
||||||||||||||
. ■■ ■ '
|
||||||||||||||
T ;,..
|
||||||||||||||
GEE.
4é, Oflgeveer een drachma zuur zout, gevolgelijk zijn ds
overige zeven drachma's phlegmaof water. Men bereid in zommige apotheeken nog een anderen,
hoewel veeltijds tamelijk zwakken zoiït-Jpiritus, die den naam van phüofoophifche vitriool-geest (Jpiritus vitrioli phi- lojophicüs) draagt, egter niet hétminfte van vitriool in gig heeft, en niets anders dan een zout-geest is. Voor het overige ftaat aan te merken, dat de zout-geest
op zigzelf weinig in de geneeskunde, maar meer de ver- soete zout-geest (waar van biernagefprooken word,) in gebruik is: Dog hij heeft anders zijn gebruik tot berei- dingvan deezeen geene dingen , ais opgeheevenkwik en zoets kwik (mercuriusfublimatus c? dulcis), de mercuriali- fche panacee (panacea mercurialis), de boter van antimonie ümtijrum antimonii), cinnaber van antimonie (cinnabaris tntimonii), het braakpoeder, witte arend genoemt (mercu- riusvitte), het mineralische tegengift (beztardicummine- täle), eu meer andere dingen. Van de Salpeter-gcst?
Het zuur van deezegeert is fterker \ nis dat des gemee-
cenzouts, maar zwakker als het vitrioWche zuur; de ftoffe, waar uit dezelve bereid word , is de bekende/a/- pcr, waar van men op zijn :riijkel naziénkan. Om deeze geest te distilleeren, gefcliied zulks op de-
zelfde manier, als bij de zout gees: gezegt is, mét ver- fchillige bijvoegzeis, als bolus,potteïaKicrskleij,ofoven- Item, gebrande aluin, vitriool, enz.; met deeze beide laatfte bijvoegzeis word hij het bekwaamst, fchielijkst en overvloedigst gedistilleert ; en fchoon veele voor dee- zen hebben gemeent, dat defalpcter-geest metvitriool ge- failleert, geen zuivere enkelde, maar een zaarnenge- ftelde geest was, zo is zulks 'egter het tegendeel, en de- zelve is niets anders als een weezentlijke enkelde geest van jdpeter, dewijl de geest of olie vande vitriool zwaarder als de geest van falpeter.is, en derhalven een veel fterker vaur noodig heeft; gelijk de zeer ervarene Cbijmist Stahl overtuiglijk heeft aangetoont; mits dat de vite- wl wel gecalcineert, en niet in ovennaat, maar onge- veer even veel daar van , genoomen worde ; of, als men teveel genoomen heeft, dat men de distillatie op bet laatst niet met het alleifterkfte vuur voortzet; daar en Wen, indien het ook gebeurde, dat'er op bet laatfte iets vitïioolagtigs mede overgegaan was, zo kan zulks alleen door eene rectificatie, het zij door bet gedistilleer- de niet weder geheel over te haaien, of, 't welke het zekerde is, door bijvoeging van eeiy weinig zuivere fal- tetet, volkoomen daar vanafgefcheiden worden; welke laatfte manier ook plaats heeft, als men in plaats van ge- calculeerde, ongecalcineer.de vitriool of aluin, gènoo- nien hadde. Op de allerfpoedigftcwijze, word, behalven de ge-
welde distillatie, een regt fterke, geconcentreerde en gediuiiig rockende falpeter-geest gedistilleert; als men op *urvere, het zij drooge geftootene, of in water gefrhol- üwfalpeter, vitriool-olie in een glafen retort giet, half *° veel gewigts als falpeter, de voegen luteert, enver- voj8ens het vuur bij trappen aanftöokt. Wet onderfebeid tusfehen fierkmier, of met vitriool
ç^te&àefelpeter-geest, en met bolus of kleijaarde «distilleerde falpeter geest, beftaat daarin, dat deeze ei zwakker, maar de eerfte veel fterker, fijner en
4 "''"genderis; dewijl dit zuur die eigenfehap heeft,
van h terftond veel fijner word, zo dra 'er maar iets
een zodanig metaal of mineraal bijkoomt, wel-
|
||||||||||||||
GEE.
|
||||||||||||||
ttt
|
||||||||||||||
ke het ligtelijk en met dampen folveert; want terwijl hee
't metaal aantast, word het heet, waar door te gelijk een fijne damp opklimt, die niet anders als de fijnfte en doordnngenü.e f alpeter-geest is. Maar dewijl alle zoorten vàn falpeter-geest en flerk'
■water in roode en zig zomtijds niet al te wel vereeni-. gende dampen overgaan, zo is men gewoon, tamelijke groote en ruime recipiënten voor te leggen, en ook wel een weinig gedistilleert waterdaar in te doen, als in het welke de geestige dampen zo veel te eer ingaan, en zig laaten vangen, wordende dit overvloedige water daar na bij de rectificatie zeer ligt weder afgefcheiden. DereSi/icnn'figcfchicd of in een glafen retort, met een
zagte abftractie en wegdoening van het eerfte overkoo- mende phlegma, of in het marienbad; zo is het na het phlegma overkoomende, de gerectificeerde zuivere fal- peter-geest. Betreffende de eigenfehappen des ftlpeter-geests, zo
gedraagt hij zig « 1. In de algemeene proeven gelijk alle andere zuuien
te vooren bij de zout-geest gemeld. 2. Maar hij toont ook voorts bij.de eerfte algemee-
ne proef (de opbruisfehing) zijne bezondere hoedanig- heid, vermits hij met een vlug of urijnagtig loog-zout (alcali volatile vel urinofum), ja als hij maar digt daar bijkomt en de minste uitwaasfeming daar van gevoelt, zon- der daar mede vermengt te zijn, tamelijk flerk dampt en rookt. 3. Hij ontbind alle alkalifche aardens, en verfcheide
animalifche dcelen, als kreeft-flêenen, oester- en eijer-fchil- len, klauwen, hoorns, boenen, bezoarfieenen, paarten, paar- lemoer, toralen, krijt, kalk en diergelijke; m air is be- zwaarlijk weder daar van af te brengen, inzonderheid van de kalk. 4. Hij folveert bijna alle metaalifche lichaamen en rae-
taalcn, alssi.'ver, koper, ijzer, lood, tin, kwik zilver, wifinuth, zink, en fpiesglas-Jioning ;maar alleen het goud niet. 5. Hij folveert 't tin en fpiesglas-koning wel niet nau-
kcurig, maar maakt ze alleen tot poeder ; ondertusfehen ontbind hij ze nogtaiis geheel, en zelfs ook het goud, als'er maar wat van het zuur des zouts, tot zijne mede- hulp bijkoomt. ó. Dog hoe ligtelijk Hijzömmïge onedele metaalen aan-
tist en folveert, zo folveert hij dezelve egter niet wan- neer haar brandbaar deel (phlogiston) daar vanaf is, en dezelve in kalken (croci) verfchijnen. 7. Bij de meeste folutien verhit hij zig, en geeft ge-
duurende zijne werking, roode dampen of den allerfijn- ftcn geest van zig. 8. Men kan uit fpeculaatje met een goed gedeelte/aJ-
peter-geest, wel agt folutien na elkander maaken , zon- der verfche geest te neemen : Deeze trap der folutien is, dat men eerst zilver in ds geest folveert', daar mkwik- zilver, lood, koper, ijzer, zink, vlugzout, en ten laat- ften vast zout. 9. De Salpeter-geest gaat ook met de gedistilleerde oliën
tot een harsagtige dikte over, gelijk terpentijn. 10. Hij folveert ook de c amfer, en zulks vier lood van
deeze geest, twee loodcamj'er, welke twee lood onge- veer drie en een half drachma van het zuure zout arm zig trekken , zig daar medevereenigen, en als mede tot olie maaken. 11. Twee lood goede falpeter-geest, bevat ongeveer
derdehalf drachma zuur zout , en dus vijf en een half H h 2 drachma
|
||||||||||||||
GEE.
|
||||||||||||
GEE.
Dat dit zuïtr bezwaarlijk uit de Zwavel gefcheiden word
beeft tot oorzaak, dewijl het met het brandbaare deel des zwavels niet alleen op 't allernauwite verbonden is maar zulks word ook, zo dra men den zwavel tot dï distillatie van de geest in brand lteekt, door 't als dan in wer- king koomende phlogiston zodanig verdunt en fubtili- feert, dat het eene met't andere even vlug word, en in ■ de lucht vervliegt; zo dat zig maar een weinig daar van I en zaiks nog met groote moeite, door de geniecne ma' nier, naanielijk door de klok, laat opvangen, dat egter in zijne inwendige kragt niet beter dan een zwakke triool-geest is. Bij de aluin distilleert meest alleen het phlegma en i%
geest, maar nooit alle het zuur over, dat 'er in is, vermits zulks in de daar bij zijnde krijt zeer vast zit en blijft hangen; weshalven men ook met gebrande aluin kan etfen en doen inbijtcn, als mede wegens het nog daat in zijndevitrioolifchezuur, de zwakker mineralifchegee- flsn, als falpctcr- en zout-geest, daar mede distilleeren, Men verkrijgt dus ook van de aluin niet alleen een zwakker, maar ook weiniger geest. Om den vitriool te distilleeren, zo is men gewoon de-
zelve eerst in een groote aarden of ijzeren pot, als list ijzer-vitriool is, te calcineeren, tot dat hij wit ofgeefig- tig is, als men een geest van vitriool hebben wil; maar begeert men louter vitriool-olie, dat is een geconcentreer- de geest, zo moet meafhem branden tot dat hij rooJof ros is. Bij de distillatie moet men de retort maar wei- nig, en.nauwelijks tot op de helft aanvullen , en wan- neer de vitriool niet tot de roodheid toe, of geheel niet gecalcineert was, zomoet de retort een wijde hals heb- ben , met maar weinig vitriool aangevult zijn, en nietge- heel digi geluteert worden , maar met een kleine ope- ning van een iiroohalms dikte voorzien weezen, dewijl anders de eerlle dampen alles in Stukken zouden verbrij- zelen. De rectificatie gefchied of in het marienbad, ge* lijk de falpeter-geest of in een ledige capel, inzonderheid als men louter vitrool-olie wil recüiiceeren,- want als men ze in de ordinaire zand-capcl rectificeert, en 'er niet be- hoorlijk mede weet 0:11 te gaan, fpringt de retortgemw* nclijk in feukken, en alles gaat verlooien. Voorts flaat bij de distillatie van de vitriool, als mede
van de aluin nog aan te merken , dat wanneer men ophoud te ftooken en te distilleeren, men de recipiënt met het gedistilleerde terftond wegneemen moet, om dat zig an- ders een goed deel geest, wederom geheel onuietóbaar na de doodekop in de retort te rug trekt, zo dra inaards oven een weinig verkoelt. Betreffende de eigenfehappen van het vitrioolfchc Stiur,
of vitriool-geest, de voornaamfte zi,'n de volgende. 1. Dit 'zuur is het allerlterkst in de geheele waeieU.
dewijl het ook alle andere zuuren, wanneer ze met vaste alcalifche zouten verbonden zijn, overwint,, hen hpt("- cali ontneemt, zig daar mede vereenigt, en het ziw**£r zuur, dat voorheen daar mede verbonden was, ü ,.; affloot ; daar en tegen kan geen ander zuur hem 't «'m» *'" der afneemen. ... 2. Het is het vastfte en zwaarfle zuur; dswij' al
andere zuuren veel eer het vuur vlieden" en distilleert > of anders in de lucht overgaan, wanneer ze niets v haar vinden, om zig daar mede te vereenigen. 3. Het is van meer aardagtige.natuur, als allean s
zuuren, en heeft derhalven ook meer neiging tot J aardagtige, zoute , vaste, glasagtige, ja ftecnagt'S ._|; vastmaakende di>pofitie, gelijk zulks in dephijj'^^ |
||||||||||||
Si*
|
||||||||||||
drachma phkgma; hij heeft meest zeven drachmen wijn-
fieen-zout noodig, tot zijn volkoomene faturatie. 12. Dient aangemerkt, dat in het zuur of de geest van
zout, alle de gefpccificeerde eigenfcbappen..des Jalpe- ters, inzonderheid het phlogiston ofbrandbaare weezen, wezentlijk tegenwoordig zijn, gelijk daar uit blijkt en beweert word, dewijl het zuur des zouts met elk alcali tot een voikoomenfalpeter word; 2. dewijl het met krijt den bekenden phosplïorUm Balduini maaJct.die in'tdui- lier licht geeft; en 3. dewijl de zout-gecst in het gouden lood, als, mede over hertshoorn en meer andere dingen afgetrokken, of'er mede vermengt, blixem eneenknal veroorzaakt. Voorts is het bekent, dat de falpeter-geest oïhetflerk-
•water, behalven dat hij ook inde Geneeskunst en Chij- mie gebezigt word, van veele nuttigheid voor allerlei konssenaars is, als bij voorbeeld voor goud- , zilver-, ftaal- en ijzer-arbeiders, piaatfnijders, fcbilders, ver- weis en veele andere. De goud- en zilverfmeeden, es- faijeurs, enz. gebruiken het fterkwater, dat niet anders dan falpctcrgeest is, veel tot het fcheiden en esfaijeren of proeven van het zilver en goud; derhalven als ze wee- ten willen, wanneer ze nieuw flerk-water verkreegen hebben , of het regt zuiver is, en nog van het zuur des vitrioois.nogvan't zuur des zoutsbij zig heeft; zo pro- beeren en zuiveren ze het op deeze wijze: Zij werpen maar een klein weinig fijn zilver in het nieuwe fierk wa- ter; is het dan, dat het zilver voorts ontbonden word, en de folntie klaar blijft, zo is de falpeter-geest of't fterk ■ water zuiver; maar als het fterkwater niet zuiver is, en maar het minste deeltje van het vitrioolifcheof falinifehe zuur bij zig heeft, zo word het zilver wel ontbonden, maar 'er volgt terftond weer eene precipitatie op, wegens de daar bij zijnde andere zuuren, de folutie word troe- bel, en men vind het neerg'eilort zilver , ten laaisten als een poeder op de grond leggen. Door deeze behan- deling word dus hetjterkw.itervan hetzuurdes vitriools en zouts volkoomen bevrijd, en is vervolgens lot het gemelde gebruik bekwaam. In de Apotheeken word de falpeter-geest, gebruikt tot
bereiding van zoete falpeter-geest, en tot allerlei foiutien en précipitation. Van de Vitriool-geest.
Het zuur des vitriools is het fterkfte zuur dat'er te vin-
den is,- en de-wijl het zelve in het geheele mineralifche rijk overal, inzonderheid in de bergwerken, ertzen en mineraalifc'ne lighaamen gevonden word, ook ervaarene Natuuikenners en Chijmisten opgemerkt hebben , dat alle andere, of ten minsten de zuure zouten, uithetvi- triolifche zuur haare oorfpong hebben , en dat ook ge- oeffende Laboranten het eene- zout in het andere wecten te veranderen, zo hebben zommige dit vitriolij'che zuur den naam van eerfie of oorfpongelijk zuur (acidum primi- genium vel primordiale]) gegeeven, hoewel deeze naam alleen betrekkelijk is op het zuivere vitriool zuur. Dit zuur word in alle geverfde aardens gevonden, en
is buiten twiifFel in alle mineralifche lighaamen tegens- woordig: Maardewiil het zig allermeest in de zwavel, aluin èn vitriool bevind, en in dezelve ecnerlei is, zo word het gemeenlijk, voor zo verre het tot de Chij- mie gebruikt word, uit deeze drie ftoffen gefcheiden; dog hedendaags wel meest a/leen uit de vitriool, dewijl het uit dezelve het ligtst en best koop te verkrijgen is, en daar in tegen uit de zwavel en aluin met veel meer moei- te verkreegen word. |
||||||||||||
" "
|
|||||||||||||||||||||||||||||
■ "
|
|||||||||||||||||||||||||||||
— y. <jr- , f f ^--ç^
|
|||||||||||||||||||||||||||||
GEE,
jiij'ffl!« menigvuldig kan beweezen, en ook buiten datdui-
dslijk gezien kan worden, als men maar vitriool met jta/fc vermengt. 4. Maar zo dra dit zwirhij andere zouten , als gemeen
zoat en falpeter, of bijderzelver geesten, enbij de met zulke geesten gemaakte folutien en extraction koomt, zo worJen'dezelve terttond veel vlugger, fijner, fter- fcer en dooi dringender. |
GEE.
|
||||||||||||||||||||||||||||
8ï3.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
14. Met ijzer ofkoper, maakt het crijflallijnfche vitri-
ool, met krijtagtige aarde aluin, en met een brandbaare ftofFe zwavel. 15. Met de gedistilleerde oliën gaat het tot een pikagtige
bitumineufe confidentie over ; en eindelijk ook, gelijk met alle andere brandbaare ftoffen , tot een zwavel. i6. Maar het word, hoe fterk en corrofuf het anders
ook is, als'er 't brandbaare weezen (phlogiston) bijkomt, bijna geheel onfmaakelijk en geheel zagt, maar daar en tegen ten hoogften vlug en gvheel onverdraaglijk van reuk, gelijk zulks bij de vlugge vitriool-en zwavel-geest, bij da zoete vitriool-geest, als mede zelfs ook maar bij de vermenging van de vitriool-olie met eenige gedistilleerde olie of ander brandbaar weezen te zien is. 1 7. Hoedanig dttztwzigmet de eene ofandere olieag-
tige of harsagtige llaffe gedraagt, kan men in Hoffman» Objervationes nazien. 18. Het folveert op zekere wijze alle wetaalen en halve
tnetaalen, maar eigeritlijk en het graagfte beteer, ijzer en zink. 19. Het folveert derhalven niet tertlond het kwikzilver,
lood, zilver, fpiesglas, koningentin, maar zommige van deeze door abftraclie en werklijke kooking, en het hangt zig aan deeze alle zeer fterk in de gedaante van een poeder aan, wanneerze voorafin een ander fcheivogt (menflrumn) zijn opgelost, en als danmet bet vitrioolsch zuur worden geprecipiteert. 20. Het folveert zelfs ook het goud, zo dat het mede
door het filtrumgzât, dog insgelijks niet alleen op zig zelf, maar wanneer hetnog in de zwavel zit, en de zwavel ge- alcalifecit is. 21. De vitriool geest folveert wel de zwavel niet, egtqï
trekt hij iets van het in de zwavel zijnde gelijkaartig zuur uit, dewijl deeze geest veel Merker word, als men hem met zwavel digereert en kookt. 22. In het algemeen folveert dit zuur alle zodanige aar-
dens, die door het vuur kalkagtig worden. 23. Het folveert ook wel zand- englasagtige aardens,
gelijk ook zelfs heel dun glas, maar daar is meer konst- behandeling toe nodig. 24. Het ontbind ook de harde deelen der dieren, als
beenen , hoorns, enz. 25. In het vegetabilifche rijk folveert bet allensfehen*
16. De regte trap of verwantfehap (aßnitas) derditf- gen die het van de gemelde in een zelfde menßmum na
malkander het liefst folveert, is, eerst een vast of vuur- tegenfiaandezout, het welke bet allerliefst folveert, daar na een vlug zout, een magere Krijtagtige leemige aarde , calmeij of zink, ijzer, koper, en kwik zilver, waar uit men retrogradu befiuitcn kan, dat bet zig in het vuur zwaarder laat fcheideii van het koper als van het kwik- zilver, zwaarder van het ijzer als van het koper, zwaar- dervan dezink, nog zwaarder van krijtagtige aarde, het zwaarst en door geen vuur van het vlugge zout, en ge- heel niet van het vaste zout. 27. Een once vitriool olie heeft ongeveer een halve |
|||||||||||||||||||||||||||||
'
|
|||||||||||||||||||||||||||||
5. Het is nevens de aardfche neignaar water, gelijk daar uit blijkt,
|
2erig
clat tle vitriool ter,
ge
|
||||||||||||||||||||||||||||
minften de helft puur water in zig be
|
|||||||||||||||||||||||||||||
der zout cioet; alsmede, dewijl de vitriool, wanneer
hem alle waterigheid door de distillatie ontnoomen is, ireä:ro;n veel vogtighcid uit de lucht aantrekt; gelijk zulks aan de doodekop en de vitriool-olie te zien is.', trek- kende inzonderheid de olie, als ze aan de lucht bloot- geile lt word, zo veel vogtigheid aan zig, dat ze wel tweemaal zo veel en meer weegt, als voorheen. 6. En om deeze reden, dat naamehik dit zuur zo wa-
ter-begeerig is, zo verhit zig de vitriool geweldig, als hem al het water ontnoomen i's, en hij zulks in eens, of nogthans een goed gedeelte weder verkrijgt ; op dezelf- de wijze als de.gebrande verfchekalk, vaste falpeter, en |
|||||||||||||||||||||||||||||
Mdere fterk gecalcinêerde en van alle vogtigheid beroof-
kakaiien; wordende de vitriool olie zo wel verhit door' ijs, als door water. 7. Maar hoe meer lucht en water dit zuur verkrijgt,
hoe vlugger en ligtcr het daar door fchijnt te worden ; gelijk men zulks ook daar door op zekere wijze, fchoon het ook met het allervastfte alcali verbonden was, geheel in de lucht jagen kan. 8. Maar het is wonderlijk, dat dit zuur, zo dra het met
een vast alcali vermengt word, zijne bijzondere eigen- fchap van wat er-begeerigheid geheel verliest, en zelfs ook liet water begeerige alcali, daar het mede vermengt is, Word van die eigenfehap berooft, en ze worden beide te zaamen even als meer aardsch', en geheel geen vogt meer aantrekkende, maar blijven altijd droog, ja willen zig zelfs ook niet eens gemakkelijk weer in het water laaten ontbinden, of daar mede vermengen, inzonderheid als |
|||||||||||||||||||||||||||||
lietkoud is; gelijk m
|
iw. I' m de gevitrioolde wijnfleen (tar-
|
||||||||||||||||||||||||||||
tumsvitriolatus) zien kan.
o.Niettegenilaande het vasteloog-zoutin hetvuurnog
zowel vloeit, en tot bereiding van de gevitrioolde wijn- fteen ook een vloeijende vitriool-geest gënoorheri word, zo kan egter daar na het toebereide middelzotit. haamelijk de gevitrioolde wijnfleen, tot geen vloeijing gebragt wor- den. !o. Bij het maaken van 'tgemelde middel-zout metwijii-
ßeen-zout, klimt een onfmaakelijken fijn vogt in dampen °P > dat vanNiEDNER wereld-geest (Jpkitus mimdï) ge- noemt word, en veel fijner als gemeen water is, dewijl het ir' een evengelijke warmte veel eer uitdampt, als het wa- '£• Dit zuur neemt veelerlei zeer verfcbillende gedaan-
tensindecrijflal!enaan, wanneer bét met eenigalcaliver-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
mengten vereenigt word; het welke aantoont, hoe bc- once en 55grein zuurzout'm zig; en een once wijnfleen-
zvaarlijk çnonzeker het is, onuiit degedaantedercriis- zout beeftongeveer 5 drachmen vitriool-olie noodig tot
«Uen te oordeelen, van wat zoort van zout dezelve af- Jaturatie.
0n|ftigziin, gelijk veele te onregte voorgeeven. Daar was wel nog meer van het vitriool-zuur of, de vi..
*2, Het vïtriöoifche zuur wederflaat de rotting niet, triool geest te zeggen, dog het gemelde is het voornaam- st anders zoude de inkt niet fchimmelen. fte, voor zo verre het de pharmaceutifche Chijmie betreft; I3. Da zuur of de zunregeest heeft dezelfde drie alge- waar de vitrool oïdcszeKs geest in de pharmacie verder toe »e^n^igenfchappen, gelijk bij de zout-geest pag. 810. gebruikt word, is voornaainentüjk tot bereiding van dé
uielti is. gevitrioolde wijn-fleeu (t-srtarus vitriolatus) ; het dub*
PI h 3 .leli-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
tu GEE.
|
|||||||||||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||||||||||
beld-zout (arcanum dublicatum), ijzer-vitriool (vitriolum
vmrtis) en dcszelfs tinüuuren. Zoete vitriool-geest (Spiri- tus vitrioli dukis), enkelde mixtuur (mixtum fimpiex) , bezoar-tinüuur (tin&ura hezoardica), mineraalifche tur- bith (turbitb minerale), allerlei tin&uuren van bloemen, als van roojen, madelieven, enz. Item toe bereiding van hetmaag-elixir van Mijnßcht, enz. 4. De vierde zoort van de falinifche geesten, zijnvol-
zaamengefielde
|
|||||||||||||||||||||||
gecne, en min of meer oliën, ex tempore zou Imnnsu
laaten zaamenftcllen, enz. ; wordende deeze zoort »van zaamengeftelde geesten alleen maar in de Geneeskunde gebruikt, en hebben geen nuttigheid in de phij ßeaaljehe chijmie, ten zij alleen, dog zeiden, de wijnagtige get~ flen van ammoniak-zout. 2. De tweede zoort van de olieagtige Jalinijche geesten
zijn de olieagtige zuur-jalinijche geesten, aldus genoemt om dat deeze niet loogagtig-Jalinisch, gelijk de voorgaan- de, maar zuur-Jalinischzijn. Daar zijnverfcheide zoorten van; als 1. de zaamenge-
ßeldegeest van fpaans-groen (Jpiritus aeruginis compoftus, ook jpiritus aschmaticus genoemt) ; 2. de geest tegen ds beroerte en vallende ziekte (Jpiritus antapople&icus £fefi- hpticus); 3. de openende geest (Jpiritus aperitivus Peko- ti) ; 4. defpiritus arthriticus (Brandenburg.) ; 5. de wind- drijvende gesst van drie dingen (Jpiritus carminativus dt tribus); 6.de koorts- enzweetdrijvende geest (Jpiritusft- biifugus £f diaphoreticus); 7. de Jalptter-geest tegen ha colijk (Jpiritus nitri anticolicus) ; 8- de geest van drie din- gen of zogenoemde enkelde mixtuur (Jpiritus de tribut vel mixtum fv.np.lex); 9. de geest van wijnfteen (Jpiritus tartari); 10. de getartarijeerde vitriool-geest (Jpiritusvi- trioli tartarijatus) ; 11, de zoctejalpeter-geest (Jpiritusnitn dulcis); 12. de zoete zout-gcest (Jpiritus Jalis dukis); 13. de zoete vitriool-geest (Jpiritus vitrioli dulcis; 14.e's Jpiritus hijpocondriacus, en meer andere; die alle inde Geneeskunde gebruikt worden, en zelden in de Chij- mie , behalven nu en dan de zoet gemaakte mineralifdie geesten. 3. De derde zoort der oliagtige falinifche geesten zijn
de zaamengefielde olieagtig-Jalinijche geesten: Des^s zoort is een zodanig mengel-moes (zegt Neumaxk), dat men ze nergens kan brengen, maar ondereen bezon- dere titel plaatzen moet ; dezelve zijn nog puur olieagti- ge, nog falinifche, nog olieagtige zuur-falinifche, nog ook olieagtige' loogsgtig-falinifche, maar gelijk dit alte in eens en meest uit veelerlei verfchillende dingen,œ«1 als de voorige, zaamengeftelt. De meest gebruikelijke zijn, 1. debezoardifche gtestth
gen de vallende zoekte (fpiritus bezoardicus £f epil'f^ eus); 1. de vitriool-geest tegen de vallende ziekte (ƒ?'"' tus vitrioli antepilepticus); 3. de gebarnfleende liquor0 hertshoorn (liquor cornu cervi fuccinatus). _ Dus verre van de verfcheide zoorten van chijin»™
geesten in het algemeen gefprooken hebbende, volg* het geene de Heer Neumann, die hedendaags "ieest£ volgt word, daar van gezegt heeft, 20 kan men verë op het artijkel van DISTÏLLATIE pag. Sio-^ff". hoedanig alle die geesten in bet algemeen toebereide den ; maar wij zullen hier nu nog van de voornaaaifte^ flen van allerlei zoort, en haarc bereiding, enz-i« c.. 'zondere fpreckeii, en het voornaamfte daar van aan» zcn' rem
Geest van aardwormen, (Spiritus lumbricorum ut 'A
urn) ; neemt aardwormen zo veel gij wilt, zuivert en «J
|
|||||||||||||||||||||||
zuure mineraalifche geesten, waar door zodanige falini-
fciis geesten verdaan worden, die uit meer als eene van de gemelde mineraalifche geesten, enten deele mëtbij- gemengt water bellaan. Van deeze zijn 'er eigentlijk maar vier zoorten; als
i. het koninglijks water (aqua regis) , dat men geheel niet misfenkan; beftaande uit het zuur des falpeters en gemcenen zouts; 1. de clijsfus van antimonie, die nu en clan nog gebruikt word; 3. debezoardifcheJ'alpeter-geest, (Jpiritus nitri bezoardicus) ; en 4. de geest tegen de h>ortzeu (Jpiritus antifebrilis), welke beijde laatste wei- nig in gebruik zijn. III. Van de olieagtige falinifcke Geesten.
De geesten van deeze derde dasje zijn nog bloote brand-
Tiaare, nog bloote olieagtige, nog ook bloote falinifche geesten, maar beftaan uit zoutagtige en olieagtige dee- ïen zaamen, waarom ze ook deeze naam draagen, en wor- ■den van Neumann weder verdeelt in drie zoorten. 1. Die van de eerfte zoort zijn de olieagtige. l'oogag-
tig-falinifche geesten : Van deeze zoort zijn de voor- ïjaamfte, 1. de fpecerij-olieagtige geest (Jpiritus aromati- co-oleofus, of het vermaarde vlugge olieagtige zout (fal volatile oleojum) ; 2. de hooftverjl erkende geest (Jpiritus cephalicus); 3. de hartverfierkende geest (Jpiritus cardia- cus) ; 4. de geanijsde geest van ammoniak-zout (Jpiritus J'alis ammoiiiaci anifatus); 5. de gebarnfieende geest van ammoniak-zóut (Jpiritus jalis ammoniaci fuccinatus); 6. de wijnagtige geest van ammoniak-zoutmet levendige kalk (jpiritus falls ammoniaci vinojus cum cake yiva) ; en 7. de wijnagtige geest van ammoniak-zout met wijnfieen-zout (Jpiritus jalis ammoniaci cum tartan). Dog bchalven deeze zijn 'er nog eenige andere in ge-
bruik , als de twee geesten tegen hei podagra (Jpiritus anti- iporfog-n'cïuHoFFMA.NNi en Junckeni); de geest voor de maandflonden (Jpiritus ad menfirua Deckeri) , de zenu- we-geest (Jpiritus nervinus) , en de deenjehe borst-geest ^Jpiritus pettoralis hafnienjis, en meer andere. Wegens deeze. zoort van geesten merkt de Ilr. Nëu-
jtiANN aan, 1. dat men nooit hoog gerectificeerde wijn- geest tot dezelve behoorde te neemen, gelijk hier en daar uitdrukkelijk bevoolen word, maar liever een mid- delmatiger) geest ; om reden, dewijl een nog iets plileg- snatîjche geest eer en meer vlug zout inzig en mede over- neemt , ais de hoog gereüificeerde ; daar en boven ook een zodanige rijk falinifcke geest mee? .olie folveeit, en daar in tegen de hoog gerectificeerde wijn-geest gemeen- 'lijk het mëérjigvuldig overkoomende vlugge zout na de grond laat vallen, gevolgelijk maar met weinig daar van bezwangert word, en dus ook tot de äan errin zig nee- ming der gereïlificeerde oliën niet zo bekwaam is; 2. dat het beter was, dat men geheel geene zogenoemde zaa- mengeftelde geesten van ammoniak-zout maakte, maar al- leen den ordinaire' wijnagtige geest van ammoniak-zout vervaardigde; dewijl dan den Medicus dezaamengeftelde olieagtige geesten, na zijn eigen ordonnantie uit deeze of |
|||||||||||||||||||||||
ze met water af, droogt ze dan matig
|
op.
|
||||||||||||||||||||||
en dist
|
|||||||||||||||||||||||
itiew
|
|||||||||||||||||||||||
ze uit de retort, zonder eenig vogt 'er bij te doen ;
dan den overgehaalden geest met het opgeklomnie * _ ™ zout, en distilleert hem wederom uit eene hooge en bewaart dan het vlugge zout en de geest ieder o \" Deeze geest, gelijk ook het vlugge zout, ope fi
verftoppingen, drijven de pis en flijmige vogten a » ^ ook zeer •pijnftilleiide, en dienstig tegens de pij ^ |
|||||||||||||||||||||||
CEE.
leden, jicht, convulfien, enz. Men gebruikt den geen
zo wel in- als uitwendig ; zie ook op pag. 507.
Geest van adderen, (Spiritus viperarum) ; vult een aar-
den of gcharnasde glafen retort half vol met gedroogde adderen, inilukjesgefnccden, luteert'ereen grootewij- de ontvanger aan, en legt ze in het zand, vermeerdert dan het vuur bij trappen, en distilleert bet even zo als't hertshoorn, zo zal 'er eerst een phlegma, daar na de geest, hinkende olie, en vlug zout overkoomen ; die men febeid en rectificeert even zo als bij de geest van hertshoorn ge- zegt word. De geest, zo wel als het vlugge zout, zijn zeer door-
dringende , openende en zweecdrij vende, en van de beste middelen van diezoort, die bekent zijn; zijnde zeer diens- tig in tusfehenpoozige en kwaadaartige koortzen, pok- jes, beroerte, ftuipen, vallende ziekte, lamheid, moe- der-kwaaien , en tegen alle venijnige fteeken en beeten van beesten; men geeft van de geest van 10 tot 30 drup- pels, en van het vlugge zont van 6 tot 16grein, met een bekwaam vogt. De flinkende olieis zeer dienstig onder de neusgeftree-
ken, tegen de moeders-opftijgingen , en lamme leden ; ze kan ook inwendig gegeeven worden tot agt druppels in kwaadaartige koortzen; maar haar ftank is bijna onver- draaglijk. Geest van Alsfem, (Spiritus abfijnthif) ; neemt alsfevi zo
veel gij wilt, giet 'er warm water op met een handvol of twee gemeen zout, en laat het (laan totdat het zuur ruikt, dan gedistillcert; doet vervolgens bij het overge- haalde vogt, versch kruid, en doet hier mede als vooren. Anders. Neemt verfche alsfem, tien pond; heet wa-
ter, vijf pond, en beste honing, één pond; laat het ftaan tot dat het zuur begint te ruiken, en distilleert het dan ; vervolgens haalt het gedistilleerde vogtnog eens over, tot op de helft, en bewaart het. Geest (Zamengeflelde) van Alsfem, (Spiritus abfijnthii
ttmpofitus); neemtdroogealsfem,tien oneen; oranjefchil en talmus-wortel, van ieder één once ; gentiaan-wortelen cardamome, van ieder een half once , en coriander, drie oneen; klein gefnccden c:t geflooten zijnde, giet'er agt mengelen brandewijn op, laat het trekken, en distilleert '«dan de geest van af. Hé geest van alsfem, inzonderheid de zamengeflelde, is
een zeer goed middel voor een bedorvene niet wel tee- rende maag, verwerkende dezelve, en is ook dienftig te- gen allerlei koude koortzen ; men neemt 'er's morgens en s avonds, een uur voor den eeten, een lepel vol van in , met een glasje wijn, of iets anders. Geestvan Aluin, (Spiritusaluviinis); om deeze te be-
erden, neemt vijf pond rots-aluin klein geilooteu, doet ?-e ineen wijde glafen of fteenen kolf, zet de. helm 'er °? ' cn doet ' er een recipiënt aan ; distilleert 'er dan in het j^ndvanaf, het geene dat'er opklimmen kan, zo hebt ge ^t phlegma van de aluin, dat dienstig tot de oog-gebre- eD cnl'a'el-sezwci!cn is, als mede om de vuile wonden en
|
||||||||||
"GEE» 815
ten opklimmen, die den ontvanger met witte wolken ver-
vullen; aldus moctmen het vuur drie dagen lang ilooken , en dan de vaten allengskens laaten verkoelen; in deont- fanger vind men dan den zuuren aluin-geest, die men in een glafen kolf op een zand-vuurtje kan rectifkeeren, om hem des te klaarder te hebben. De retort vervolgens breekende, zult ge daar in een
witte luchtige en uitgebreide ftoffe vinden, welke ge- brande of gecalcineerde aluin (alumen ufium vel calcinatimi) genocmt, en van de Heelmeesters gebezigt word tot weg- bijting van het wilde vleesch der wonden. Het zuur van de aluin geest is zo aangenaam niet, als
dat van de vitriool ; dezelve word gebruikt in de koort- zen en andere hceteziektens, tot verkoeling en dorstles- fching; men geeft hem van vier tot agt druppels, met ee- nig bekwaam vogt vermengt, of maakt'er een julep van. De fprouw word 'er heerlijk mede geneezen, of de kleine kankers die in de mond koomen, als men'er met eenige druppels en gemeen ofwecgbree-water een mond-watervan maakt. Dog deeze geest word thans weiniggedistilleert, om dat hij bezwaarlijker losgaat als de vitriool-geest, daar hij in kragten mede overeenkoomt, en die in zijn plaats gebruikt word; zie pag. 812. Geest of Water tegen de Aamlorstigheid, (Spiritus vet
aqua asthmatica) , zie pag. 508. Geestvan Ammoniak-zout, of Salmiak-geest, (Spiritus
falis ammoniacï) ; neemtammoniak-zout, een pond; wijn- fleen-zout of gezuiverde potasch, twee pond ; klein gclloo- ten en gemengt zijnde, doet het in een glafen kolf, en giet 'er drie pond water op j laat het dan vier-en -twintig uuren ftaan weeken , zet daar na de kolf in het zand, voegt 'er een recipiënt aan, de voegen met een natte blaas digt lu- teerende, en distilleert dègeest 'er af, zo lang als het wit loopen, maar ophoudende , neemt den ontfanger af', en bewaart den geest in een welgeflooten fles : Als men dan at- les met gemeen luteerfel wel digt maakt, en bet vuur tot de derde graad toe vermeerdert, en het aldus houd, zo zullen 'er witte bloemen opklimmen, die aan het onderdeel van de helm blijven hangen , en de bloemen van het animo- niak-zout zijn, welke met een veer verzamelt, en wel ge* ilooten bewaart worden. Deezegwrt, zowelalshet vlugge zout, zijn'zeer fterlt
openende, doordringende, de dikke zappen verdunnen- de, zweet- en pisdrijvende, en de omloop des bloeds bevorderende ; zijnde derhalven uitfteekend in alle zicktens die uit eenige veiftopthcden of verrottingen voortkoomen, gelijk kwaadaartige koortzen, vallende ziekte, lammigheid, zinkingen, pokjes, pest, enz., drijvende deduvaade vogten door het zweet en de piswe- gen uit ; als mede in aamborstigheid , hoest- en andere borst kwaaien, die uit een bijtende en taaijefiijm voort- koomen ; de dofis is van 6 tot 12 druppels, en van 't vlugge zoutwt logreinen, met wijn of eenig ander warm vogt vermengt. Indien men in plaats van water, gemeene wijn-geest of
brandewijn neemt, zo verkrijgt men den wijnagtigen geest van ammoniak-zout; en zo men omtrent half zo veel anijs- zaad als falmiak mede distilleert, zo verkrijgt men den gi- anijsdenfalmiak-geest. . Laat men twee oneen gom ammoniak met vijf oneen
urijnagtigegeest van ammoniak-zout digereeren, tot dat de gom gefmolten is, zo heeft men den wijnagtigen geest van ammoniak-zout met gom ammoniak (fpiritusfalis ammoniacï cum gummi ammoniaco) ; die inzonderheid zeer dienstig voor de borstzielitens is. Ai
|
||||||||||
e overige witte ftoffe klein, doet ze dan in een heel
|
||||||||||
I 'Jde retort, maarniet meer als halfvol, zetze in een be
' aan 1 revei '3ercer ovcn, en legt 'er een wijde ontfanger , luteert alles wel, en ftoukt drie uuren lang met een ttee'JjVUUut)e ' °P ^at ^e retort dóór warm worde ; ver- dort ' U^n het vuur' tot dat <*e retort ^oeit' en z0 met «e uiterlte hitte des vuurs, zozuüen'exgees- |
||||||||||
GEE.
Geestvan Azijn , ofgedistilleerde Azijn, (Spiritusact:
ti vel Acetumdistillatum) ;hoe dezelve gedistilleertenge. rectificeert word, als mede dèszelfs gebruik, zie op pag, 513.
Men kan de gedistilleerde azijn ook reffificeeren door
middel van Spaanschgroen , waar door de geert veel fter- ker word; men neemt tot dien einde zo veel Spaansch groen als men wil, of naar dat men veel overgehaalde azijn heeft te rcctlfkeercn, doet dezelve in een fchoone gla- fen kolf, en giet 'er zo veel overgehaalde azijn op, dat hij 'er tien duimen boven Maat, als het dan in eene ge- noegzaame warmte gedigercert heeft, giet men het ge- koleurde vogt zagtjes af, doet 'er nieuwe overgehaald» azijn op, en laat het weder trekken; dit herhaalt rnen zo "lang, als de azijn groen geverft word ; als dan laat men de aftrekzeis door vloeipapier lekken , doet het in een kolf, en distilleert het met een goed vuur 20 lang tot dat 'er een vlies op het geen in de kolf is, komt; Het overgehaalde vogt zal dan weinig zuur zijn, maar het wezentlijke zuur in de crijftallen van het in de kolf zijn- de vogt zitten ; zet derhalven dit vogt in de kelder, zo zullen 'er terftond crijftallen aanfehieten van een fchoono blaauwagtig-groene , zuivere en doorzichtige koleur, welke het zogenoemde gedistilleerde Spaansch-groen zijn; dampt vervolgens het van de crijftallen overgeblcevene vogt weder uit, tot dat het een vüesje verkrijgt, zo le- vert het als vooren crijftallen uit, welke men alle ver- zamelt, en droogt; zie ook Bloemen van Spaansch-grotn, Neemt dan een genoegzaame hoeveelheid van deeze groene crijftallen, distilleert'ze uit een glafen retort, door een bij trappen vermeerdert vuur; giet heteerfte wate- rige pverkoomende vogt weg, en bewaart de volgende vette, zuure, en met ftriemen nederdaalendeazi/'naf- zonderlijk ; zo hebt ge de fterkfte geconcentreerde azijn- geest, die 'er door de konst gemaakt kan worden, be- halven de azijn-geest uit gebladerde wijnfteen-aarde(ta- ra j'oliata tartari), welks zuur nog Merker is; deeze gt- concentreerde azijn-geest, word ook geest van Spaansch green, of van koper (fpiritus ceruginis vel veneris),® ook geest tegen de vallende ziekte (fpiritus antepUepticH Zwelfferi) genoemt, fchoon hij wczentlijk niets van het Spaansch groen of koper bij zig heeft, en daardoor alleen geconcentreert word; Zwelffer heeft hem te onregte voor een algemeen fcheivogt (menßrum <""' verjale) gehouden, en tcfl'ens voor zulk een zuur, bet welke door geene abjorbeerende, nog alcalinifrhe ding* van zijn zuur zout zou können berooft worden. Men kan ook een geconcentreerde fterke azijnohzifl'
geest, zonder distillatie verkrijgen, als men in de win- ter bij fterke koude, beste azijn, of beste aZijngiM 1" de vorst zet om te bevriezen , als dan het ijs-dat 'erop- komt, en niets anders als puur water is, geduurigdaa van afneemt, tot dat het op het laatMe niet meer t» vriest, zo zal men een Merken geconeehtreerdeazij^ ben. Geest of Water tegen de Beroerte (Spiritus vel aqua'»
tapopleclica), zie Water tegen de Beroerte, pag. S°f' Geest tegens de Beroerte en vallende Ziekte (Sp">f- |
|||||||||||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||||||||||
Si«
|
|||||||||||||||||||||||
Als men de witte Moft'c, die na de distillatie in de kolf
overblijft, in genoegzaam water fmclt, de folutie fil- treert, en dezelve dan uitdampt, zo verkrijgt men een zeer wit zout, dat koerts-vsrJrijveui zout (falfebriftigum) genoeint word, en zeer doordringend, verdunnend, ope- nend, verdeelend, en e.31 der beste middelen tegen de gaande en koomende koortsen is. Geest van Ammoniak-z<mt met Kalk bereid ; neemt
trificoten ammoniak-zout, één pond, en laevendige kalk, beide geftooten en gemengt zijnde, doet het in een ruime retort, die wat warm gemaakt is, en giet'er anderhalf pond •water op, en roert het om, zozal'ereen geweldige op- bruifching of kooking ontdaan; zet dan dehelmfchielijk op, en legt een ruime ontfanger aan, luteert alles met meel van lijnkoeken weid igt, en begint te distilleeren met een zagt vuur twee of drie uuren lang, het vuur allengs- kens vermeerderende , tot dat de geest over is , het phiegma te rug laatende ; doet dan de ontfanger af, en giet de geest terftond in een phiool-glas, maar wagt uw neus voor de fterke en fijne uitwaasfeming, ftopt het glas digt met wasch, en bewaart den geest; men zal ongeveer zes oneen verkrijgen. Deeze falmiak-geest met kalk bereid, verfchilt van
die met wijnfieen-zout Befeide daar in, i. dat hij veel vlugger, fijner en doordringender is; 2.dat hij zig zeer ligtelijk met de hoog gerectificeerde wijngeest of alco- hol vereenigt, en geene geilolte flöfl'e of zogenoemde effa alba Helmontü daar mede maakt , gelijk de met wijnfleen-zout bereide geest doet , en 3. dat hij lang zo Merk of hevig niet met de zuure dingen opbruischt: Dezelve is, behalven in de bovengemelde gebreken , ook dienstig in het podagra, ontMeekingen, roos, kneu- zing van zenuwagtigc deel en , gezwellen der borsten, veroorzaakt door het Mremmcn der melk, enz. Geest vin Ammoniak-zoitt van Mindererus ,• deezc
word, volgens de Heer Boerhave , op de volgende wij- ze gemaakt; neemt fijn geftooten ammoniak-zout, of de geest daar van, met wijnfteen-zout bereid, giet het in een wijde fchoone glafen fles bij kleine gedeeltens in goe- de fterke geest van azijn, fchud de fles telkens om, en •mengt alles ter decgen , tot dat 'er geene opbruisfehing meer gefchied ; laat het dan warm worden, en mengt'er nog iets van àzfalmiak, of z\'\n geest onder; zo'ér dan geen de minde opbruisfehing meer gefchied, ishetveer- dig. Dit zoutagtig vogt is zeer fijn, en werkt zonder de minfte fcherpte, door een zoute, en de bederving te- genstaande eigenfehap , en is een der beste openende, verdunnende, zweet-enpisdrijvende middelen; de dofis js tot een half once, met eenig vogt vermengt ; uitwen- dig als een flooving gebruikt, is het boven alles verdrij- vende en losinaakende ; dient ook kragtig, als het naar behooren gebruikt word , in 003-gebrekens, wanneer in hetboornvlies of in het waterige vogt, eenige duister- heid ontftaat. Geest van Ammoniak-zont (Zoete); neemt een half
pond vast alkalisch zout (wijnfieen-zout of gezuiverde pot- ascli), en vier oneen ammoniàk-zout, maakt elks bijzon- der tot een poeder, en dan gemengt zijnde, doet het in een glafen kolf, giet'erdrie pondbeste brandewijn op, en distilleert'ei de helft van af. Deeze geest drijft de pis, zweet en Monden, en is diens-
tig inde'kramptreklcingen en vallende ziekte, dog moet Voprzigtig gebruikt worden. ' ' Geest vaii Antimonie, Spiritusantimonii; is de Clijsfus
$.an antimoine ; zie CLïJSSUS. |
|||||||||||||||||||||||
antapopleUicus & epilepticus), word aldus bereid; net-
- - - - -ad,
asptfo^
|
|||||||||||||||||||||||
neer't hem tot dat hij geel is; wijders fijn-géras;
hoorn, één pond; wrijft elk op een wrijffteen nf |
|||||||||||||||||||||||
en mengt het, bevogtigt het dan met gereiïificeerde
|
|||||||||||||||||||||||
Je-
|
|||||||||||||||||||||||
geest, en maakt 'er een maatig dik deeg van; "^
|
|||||||||||||||||||||||
er é
wij' |
|||||||||||||||||||||||
zelve in een glafen wel geharnasde retort, legt
|
|||||||||||||||||||||||
.GÉE.
ffi,de ontfanger aan, en doet in dezelve één once klein
.ftootene camfer, ftookt vervolgens het vuur allengs- tëns bij trappen aan, tot de fterkfte trap, en houd daar nede aan, tot dat alle de geesten overgedistilleertzijn : Men kan het ook uit het zand in een ijzere capel dis |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GÈE.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*if
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geestvan drte dingen, zie MIXTUR A SIMPLEX,
Geest van Elajids-hoornen en 'klaauwèn, zie Geestvan Hertshoorn. Geest (Hartflerkende) ; Spiritus cardiacus; neemt het
geel van verfche citroen-J"chilien, een pond; angeiike-wor-- ttl, drie oneen; beste caneel, twee oneen; nooteviiis- caat, anderhalf once; ammoniak-zout en tvijnfieen-zout,. van elks twee drachmen ,• klein gefneecien en geilooten |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eu als dan behoeft de retort niet geharnast te
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijleeren,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ojn.
Deeze geest
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die men in een wel geflootenglas moet
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aaren, word zeer gepreezen in de ziektens, daar zijnde, giet 'er zes pond beste brandewijn op, laat het
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een weinig ftaan weeken, en distilleert 'er ruim de helfc
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bew
|
naam van draagt.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t
|
geestvanBezoar,oï 'Lweetdrijvmdegeest;Spiritusbezo- over, en bewaart den geest, wel geflooten
tfiicus; neemt geest van hertshoorn, drie oneen ; beste Deeze geest is bijzonder hartfterkend, en zeer diens |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ndewijn, agt oneen; barnfieen-olie, een half once; tig in flauwtens, kwaademaag, vuurigeziektens,pest-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iinevir-befièn, tien drachmen; loogzout, twee oneen,
en ammoniak-zout, een half once; mengt deeze dingen, en haalt ze over uit de retort. Geest (Bezoar-~) van Bussius ; Spiritus bezoardicus
jjussn ; neemt geest van jenever-befiën, één pond of 12 oneen; van eiands-klaaUw en van hertshoorn, van elks |
tijden, enz., en doet wel zweeten; men gebruikt hem
tot een half once, met een bekwaam vogt vermengt. Geest van Hertshoorn ; Spiritus cornu cervi ; neemt
klein gezaagde ftukjes en brokjes van hertshoorn, zo veeL gij wilt, vult 'er een aarden of geharnasdeglafen retort mede tot op de helft, legt ze in het zand, en luteert |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oen half pond ; barnfieen-olie, een half once; vlugzout 'er een wijden ontfanger aan; ftookt dan het vuur bij:
funheftshoorti en \nnbamfieen, van elks twee drachmen; trappen tot de hoogfte trap toe, dan zal 'er eerst een. mengt het en distilleert het uit een retort met çen zagt phlegma , daar na de geest enßinkende olie, met veel vlug |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vuur.
Deeze geest doet wel zweeten, en word zeer gepree-
zen tegen deftuip-trekkingen en vallende ziekte; men geeft hem van 20 tot 30 druppels, met eenig vogt. Geest van alle Bloemen; Spiritus feu aquaflorwn om-
i«; neemt in de maand Maij verfche osfe-oïkoedrek, 20 veel ge wilt, distilleert het uit het marienbad, naar- de konst. Dit water word gepreezen in de longezuc'nt, en uit-
wendig tegen de jicht, enz. Geest van Brood; Spiritus panis; neemt twee pond
gre/roggen-brood, fnijd het in kleine ftukjes, en doet ze in een glafen retoit, zet het in het zand, en luteert 'erden ontfanger aan, distilleert dan met een maatig vuur, zo lang 'er eenig vogt overgaat; maakt dan den ontfanger los-, en fcheid het verkreegen vogt door vloei- papier van de olie ; rectificeert vervolgens het vogt in fetwaterbad, om hetpklegma, dat eerst overgaat, van de zuure geest te fcheiden ; zo hebt ge den zuuragügcn hoodgeest; welke bekwaam is om de roodc kojeur ■ : de coraalen en uit de granaaten te trekken. Geest van Camfer, of Camf'er-brandewijn; Spiritus vi-
!» cainphoratus ; neemt beste witte brandewijn, of gere- ftificeerde wijngeest, één pond, en camfer, één once; laat het zaamen op een maatig warme plaats ftaan, zo zal zig de camfer ontbinden, en met de geest vereeni- gen. Hij is doordringend, openend, zweetdrijvend, ver-
wijft de gezwellen, hardigbeden, wringende opgebla- zenthedeh, enz.; zie op CAMFER. Geest van Daal-lelien; Spiritus liliorum convallium ;
Keemt twee handen vol afgeplukte daal-lelien, giet 'er JPr mingelen goede witte wijn op, laat het drie dagen ftaan te trekken, en distilleert het tot op de helft, of |
zout opklimmen, dat zigaan alle kanten aanzet; dedis-
tillatie gedaan, en alles langzaam koud geworden zijn- de, fpoelt het zout in het gedistilleerde; fcheid'er de olie van af door een vloeipapier, of door middel va», een glafen tregter, daar men de vinger tegen hetbene- denfte gat houd, en het vogt zagtjeslaat uitloopen, tori op de olie toe, die boven drijft; doet dan hetafgefebei-. dene vogt alleen, of beter met wat gebrand hertshoorn, oïasch, in een hooge kolf, en distilleert het ander-, maal zagtjes uit het zand, zo zal 'er een heel wit vlug zout en de geest overklimmen, die niet onaangenaam van fmaak is ; het vlug zout kan men afzonderlijk ver« gaderen en bewaaren, of met de geest vermengen: Zoro- mige distilleeren deeze geest nog eens met krijt, om hem zuiverder van de aankleevende olie te verkrijgen, Deeze geest, gelijk ookhet vlugge zout, zijn verdun- nende, openende, zweetdrijvendeen bloedzuiverende, wederfiaan de kwaadaartige koortzen , en zijn mede dienstig in de moeder-ziektens, hoofdpijn, duifeling, lende-pijnen, enz.; men gebruikt ze tot één fcrupel, met iets anders vermengt ; - de geest is ook dienstig om 'er aan te ruiken. De fiinkende olie dient uitwendig om de jicht te ver-
drijven , en tegen het podagra. De geest, olie , en het vlugge zout van elands-hoor-
nen en klauwen word op de zelfde of diergelijke wijze gedistilleeit. Geest of Liquor van Hertshoorn (Gebârnfleende) zie
LIQUOR. Geest (Hcoftverfierkende') ; Spiritus cephalicus WaU-
fchmidii; neemt de bladen en bloemen van lavendel, van roofemarijn, van marjoleine, enfalie , van elks een hand vol; ammoniak-zout, een oncej wijnfieen zout, ander- half once; bevergeil, een once; lavendel-water en beste brandewijn, van elks anderhalf pond; klein gefneeden en |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
giet dcezen geest dan op
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZQ lang het gcesti.
|
is, over ;
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tWche daal leliën, laat het weder drie dagen trekken, geflooten zijnde, doet het ineen kolf, laat het agt dagen
pi haalt den geest op het nieuw over, en bewaart hem warm trekken, en distilleert'tdau tot op de helft af; lost 'O een welgeflootcn fles; hoe langer hij ftaat, hoewel- vervolgens in de gedistilleerde,geest op, ged. ruit-olie een |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er en aangenaamer hij word.
|
half drachma of maar vijftien druppels'; barnfieen-olie tien
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fuik
|
....
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij is zeer hart- en hooft-verfterkend, en zeer diens- 'druppels, olie van foelie en vanjenever-befièn,- van elks'
J>,|njkvallende ziekte, beroerte, lammigheid, enz.; zes druppels. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men geeft 'er een halve lepel vol met wijn of iets an-
Ù Deel. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deeze geest is zeer hooftverfterkende, en dienftig tot
veelerlei hooft-ziektens, die uit zwakheid des hoofts
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I i voorc-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ti$ SEE. ' GEE.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
:lijk is, om de maag te verfterken, het braaken
:en, en de winderige pijnen der maag en ineewJ |
||||||||||||||||||||||||||||||
voortkoomen, als hooftpijn, duizeling, flauwtens, be-
roerte , enz. |
||||||||||||||||||||||||||||||
treffe
belett
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Geesttegende Hijpocondrie ; Spiritus Hijpochondriacus;
deeze koomt meest over een met de mixtum ßmplexbehalven dat 'er geest van lepelbladen in plaats van geest vantheriaak genooinen word; bij voorbeeld, neemt geest van lepelbladen , vijf oneen ; gerectificeerde geest van vi- triool ,een once; mengt het en digereert het drie dagen Deeze geest word zeergepreezen tegen de hijpocondrie
en daaruit voortkoomende gebreken. Geest van Jeneverbefiën; Spiritus baccarum Juniperi;
neemtverfchejeneverlefiSn, drie oneen, en brandewijn, derdehalf pond; distilleert het uit de kolf. Geest van Jeneverbefiën {Brandende}; Spiritus bacca-
rum juniperi ardens ; neemt jeneverbefiën, vier pond; ho- ning , vier oneen, en warm water, twee pond ; laat het in een beflooten vat op een warme plaats ftaan, tot dat het zuur begint te ruiken ; distilleert het dan en. rectificeert het. Deeze jenever-geest is pis-en zweet-drijvend, opent
de yerftoppingen , en is dienftig inde gebreken der nieren en milt, graveel, winden, enz. Geest {fVonderbaare') tegende Jigt ; Spiritus arthriticus
mirabilis ; neemt geest van jeneverbefiën, vijf oneen; vàn aard-wormen,twee oneen; van lavendel-bloemen en, vlier- bloemen, van elks een oncc; van ammoniak zout, een half once; lavendel en falie-water, van elks een once; fol- veert hierin veneetfe zeep, twee en een half oncc; cam- fer, zes drachmen; opium, eendrachma; beste faffraan, twee fcrupels; gedistillerde falie- en lavendel-olie, van elks een icrupel ; mengt het en digereert het eenige da- gen , daar na filtreert het. Men prijst dcezen geest zeer tegen de jigt : Bij het gebruik word hij warm met een |
den te ftillen, enz. Men geeft hem van twee tot vier
drachmen, in eeuig bekwaam vogt, Geestvan Kwendel; Spiritus Serpilli ; neemt de toppen
van bloeijende kwendel, vier oneen; brandewijn, zestien oneen ; kun het wat ftaan trekken, en distilleert vervol, gens de geest over. Deeze geest is zeer dienstig in verkoudheid en zinkit»
gen. Geest van Lavendel; Spiritus Lavenduhs; neemt la.
vendel-bloemen, zes oneen; brandewijn, twee en een half pond; distilleert het uit én glafen kolf. tot op de helft. Of dus, neemt verfche lavendelbloemen, 2 oneen ; ofge-
droogde dito, anderhalf once, en brandewijn, 1 pinten; doet ze in een glafen kolf, en laat het drie dagen ftaan trek. ken, distilleert het daar na langzaam, tot op ruim de helft, zo heeft men een goede lavendel-geest: Mzw on deeze nog kragtiger te hebben, zo neemt nog 1 once verfche bloemen of anderhalf lood drooge , doet ze met de ovet- gehaalde geest , en het geene in de kolf gebleeven is, doorgezijgt en de bloemen uitgeperst zijnde, in een kolf, daar nog een halve pint verfche brandewijn bij doende, en distilleert't tot op de helft, en bewaart dan den geat in een vies, wel gellooten. Deeze geest verfterkt het hooft, hersfenen en zenu-
wen, en is dienftig inde beroerte, lammigheid, vallende ziekte, enz. Men gebruikt hem in en uitwendig. Geestvan Lavas; SpiritusLeviflici; neemtlavas-zad,
gekneust, zes oneen j brandewijn, twee pond; doet het in een kolf en laat het wat wceken, daar na distille«! het in het waterbad, tot op de ruim de helft. Deeze geest is dienftig voor de maag en tegen de win-
den, en treffelijk in de moeder-ziektens. Mengebruütf hem tot een drachma, met eenigvogt vermengt. Geest van Lepelbladen ; Spiritus cochlearia ; neemtver-
fche lepelbladen, drie pond; fnijd ze een weinig klein, doet ze in een kolf, giet 'er twee pond brandewijn "Pi en distilleert het tot op de helft over, of bewaart het eerfte en laatste afzonderlijk, waar van het eerftchci fterkfte is. Deeze geest is een heerlijk middel in de fcheurbuit ffl
miltziekte; hij opent, dringt door, verwarmt en drijf' de zweet en pisfe ; men gebruikt hem tot een drachma, niet iets anders vermengt ; dog is niet dienftig voor heetenS; tuuren, en die eenig gebrek in de long hebben, ten 2U met andere vogten getempert. Geest of Water van Maflix; zie pag 508.
Geest van Melisfe; Spiritus Melisfte j zie EAU »s CARMES. Geest van Mieren; Spiritus formicarum ; ziepag-fi''
Geest {Moeder); Spiritus matricalis; neemt maft'*] mijrrhe, wierook en 'oarnfleen, van elks tvvee oneen ; bes» brandewijn , twee pond; laat het vier dagen warm "aan te onbinden en digereeren ; distilleert het daar na volge'15 de konst, tot-op drie vierde. Deezegeejt verfterkt de moeder, de maag, enhetg«-
darmte, en is dienftig tegen de witte vloed, buikloop» braaken, enz. Men gebruikt ze tot een half oncc. |
|||||||||||||||||||||||||||||
doek omgeflagen. Zie ook Jigt water, pag. 508.
Geest (Konings-); Aqua regis; zie KONINGS-WATER.
Geest van Room of Graanen; Spiritus frumenti; zie op de anijkelsKOORN-BRANDEWIJN en STOOKEN. Geest tegen de kramp; Spiritus antifpafticus ; neemt an- gelike-wortel, een half once; Ulij'rifrite lisch -wortel, an- derhalf OBce; verhens venkel wortel, een once; poleij en veld- cijpres, van elks drie handen vol ; falie en kwendsl, van elks twee hand vol; lepel-bladen, vijf hand vol; caimlle-bloe- men en flev.tel-bloemen , van elks driehandvol; vlier-bloe- menenSt.Jans-kruid-bloemen, van elks twee handvol; roofemarijn-bioemeii, lavendel-bloemen en arabifchs ßoechas- bloemen , van elks een halve hand vol ; geraapte fasfefras en bevergeil, van elks een once; laurier-befiè'n , een half on- ce ; ("nijd en floot alles klein, giet 'er dan geest van aard- wormen over, vier of vijfvingerbreed hoog, en laat het eenige dagen langzaam warm trekken, dan doorgegooten en wel geflopt bewaart. Deeze geest is zeer dienftig tegen de kramp-trekkingen
en jigt, zo wel in- als uitwendig gebruikt, om'er mede te wasfehen. Geest van Kruife-munt ; Spiritus Mentha ; neemt ver-
fche kmifje-mimt, droogt dezelve een weinig in de fcha- duwe, en kneust ze daar na wat; doet ze dan in een kolf of disfilleer-kètel, met 20 maal zoveel brandewijn, en haalt 'er de helft van over, daarna herbaalt de distillarie met half zo-veel nieuwe Versch gedroogde kruif e-munt ^ mee |
||||||||||||||||||||||||||||||
Geest van Oranje- bloemen ; Spiritus /lorum a
|
fche van
tri* |
|||||||||||||||||||||||||||||
bijdoening van de overgehaalde geest en het uitgeperste
zap van het geene in de kolf te rug gebleeven was ; het |
rum, anders AquaNaphce genoemt; neemtver
|
|||||||||||||||||||||||||||||
de fteelen gezuiverde or-anje-bloefem, zes oneen
|
i .,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
welke men aldus ten derdemaal herhaalen kan; zo ver- de
|
derdehalf pond, distilleert't uit een glafen W>
|
|||||||||||||||||||||||||||||
wijn ,
|
||||||||||||||||||||||||||||||
krijgt men een zeer kragtigen kruijemunt-geest, die zeer tot op ruim de helft.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Aü
|
||||||||||||||||||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||||||||||||||
«19
|
|||||||||||||||||||||||||||
Als men de afgetrokken geest nog eens over drie wen ontvanger aan, wel toegeluteert, en kat het wat
een verfche>àranje-Uoefem aftrekt, zal de geefl veel meer als de helft overdistiileerên, zo-heeft, men den |
|||||||||||||||||||||||||||
geefl in de ontvanger, en het geene in de retort over-
|
|||||||||||||||||||||||||||
tragtiger en zeer aangenaam worden
|
|||||||||||||||||||||||||||
Geefl tegen de opftijging; Spiritus Mjftericus Dolcsi; blijft, is maar een zuuragtig phiegma
neemt maflix, mijrrhe, wierook en barnfleen, van elks een Deeze geefl is zeer doordringend, openenden zweet- halfpond; zevenboom, vier oneen; bevergeil, twee on- drijvend, en zeer dienftig in alle zoorten van verftop- rcn; beste Brandewijn, vier pond; doet alles wel ge- pingen: Men kan hem in veelerlei gevallen gebruiken, hij ledert, in een beilooten kolf en distilleert het uit het verkwikt enverfterkt den mensch; de défis is van 20 tot D(j, 50 druppels, naar de (lerkte en ouderdom. Geefl tegen liet Podagra; Spiritus antipodagricus Hojf- Geefl (Rooker.de) ; Spiritus fumans ; neemt levendig«
mimi; deeze word gemaakt uit drie deelen gereüificeer- kalk, zwavel en ammoniak-zout, van elks even veel, en H'ijn-geeft, en een deel zwavelagtige of rookende geeft zo veel gij wilt; maakt dezelve in een fteenen mortier vin arnmoniak-zout, daar men een weinig camfer in fol- tot een fijn poeder , daar na onder een gemengt zijnde, veert; Hoffmann prijst hem zeer tegen het podagra. distilleert het uiteen retort in het zand, zo verkrijgt gij Geeft {Minerale pijnftillende); Spiritus minerahs ano- een roode doordringende liqtior, dien gij in een glas wel fous; neemt gezaiven'antimonie-erts, een half once ; pul- geftopt moet bewaaren, en welke rookt als men de vies verifeert het en doet het in een glafen retort, giet'er dan opendoet. Daar is ook een rockende falpcter-geefl, die jUengskens een once witte gerectificeerde vitriool-olie men in het vervolg zal vinden. op en legt'er terftond een ontvanger aan., waar in zes Geeft (Rookende)vanKukkel; Spiritus fumansKvNKZ-
uQceii gere&ificeerde bf beste brandewijn gedaan is, en lti ; maakt een amalgama van 3 deelen engelsch tin en 5 e voegen wel geluteert zijnde, legt de retort in't zand deelen kwikzilver ; wrijft dit amalgama met even veel en distilleert zo lang, tot dat alle het vogt overgehaale fublitnaat, zo veel doenlijk is, en mengt ze wel door is; als dan distilleert men het overgehaalde vogt nog malkander; doet vervolgens dit mengzel, in een glafen eens, tot op een derde, zo verkrijgt men een zuiveren retort, Inteert 'er een ontvanger aan , en legt ze in het mnelagtigen pijnftillenden geeft : Wil men deeze geeft zand; begint dan met een klein-vuurtje te ftooken , en rog honger in de pijnftillende kragt fcherpen, zo kan vermeerdert het allengskcns, zo zal'er eerst een wit vogt |
|||||||||||||||||||||||||||
hu voor de rectificatie 'er nog wat kruidnagel-olie bij
toen, en terftond overhaalen. Ook kan men een of twee telen water'er bijvoegen, en hem daarover aftrekken, a zal zig het zuur affcheiden, het welke zwaarder zijn- feals het water, agter blijft. De dofis is van 30 tot 50 (rappels. óce/ï en Olie van Roet; Spiritus fuliginis ; neemt van
fezwartfte vetfte en droogde hout-roet, uit een fchoor- teen, bij droog weer vergadert, ftampt hem klein, vult «een retort mede halfvol, en luteert 'er een grooten [«vanger aan , met een luteerzel van lijnzaad-meel, Milleert dan het zand, en vermeerdert het vuur al- Wgskens, zo zal 'er rijkelijk veel water met gedruis ergaan, houd deeze trap des vuurs zo lang als hetwa-
■r overklimt ;. neemt dan het water weg , legt |
cverkoomen, waarop de geeftun volgen; a's men dan
ziet dat'er eenig zout zig begint te fubliinceren , fcheïd, men uit te flooken, en laat alles koud worden; daarna maakt de ontvanger los, giet den geeft fchielijk in een vies, en maakt ze wel digt. Deeze geeft rookt altijd, zo dra men de vies opent, en hout niet op, totdat hij alle inde lucht verrookt is. Maar Kunkel waarfchouwr, dat men hier bij geen ijzer
gebruiken , maar het amalgama in aarden vaten maaken moet, dewijl anders het werk niet gelukt. Deeze geeft precipiteert het goud in een zeer fchoone
hoogroodc koleur, en Kunkel zegt verder, datais men goud-kalk met deeze geeft mengt en't dan distilleert-, dat het goud ook in de gedaante van een bloed-rood hars over gaat, 't welke in de warmte week is, maar in de koude |
||||||||||||||||||||||||||
"een ander ontvanger aan. en geeft meer vuur, zo zal weder hard word; alsmede, datais men maar een ige
5r een melk agtig vet water in overvloed overkoomen ; druppels van deeze geest in een glas! water doet, hetzel- îwater moet men in het bezonder bewaaren, en den ve in een (teen verandert, die aan het crijftal gelijkt. Wvanger voor de derde reis veranderen, en dan het Geeft van Roofen; Spiritusflorum Rofarum; neemt zes aur vermeerderen, zo koomt 'er een geel, vlug zout oneen verfche roofen, die bij helder warm weer geplukt |
|||||||||||||||||||||||||||
! menigte over, dat zig aan alle kanten aan de ontvan-
»aanzet ; eindelijk klimt 'er door her 'ällerfterkfte zand- «ur een grove zwarte olie over ; het tweede melkag- |
|||||||||||||||||||||||||||
zijn, doet ze in een kolf, giet'er twaalf pond zwakke
brandewijn op, en distilleert het,tot dat'er een wit wate- rig vogt voortkoomt; distilleert dan het overgehaalde |
|||||||||||||||||||||||||||
water moet men vervolgens uit een retort reclificeé- vogt weder over drie oneen verfche roofen af; en herhaalt
tot op de helft, zo verkrijgt men den vluggen roet- dit nog eens of meermaalen , zo verkrijgt gij een uitnee- ■'j>> die men in een glas^wel digt geftopt moet bewaa- mende weiruikende en kragtige roofen-geeft, die met de "• weezentlijke olie of quint-esfents van de roofen bezwan- Andere distilleeren hem aldus : De roet in een aarden gert, en zeer hartfterkende is. Op deeze wijze kan men
;0rt Rcdaan zijnde, legt die in een open vuur, dat niet ook geeft uit andere weiruikende bloemen, en andere din- 'ro°t is in het eerst, maar vermeerdert het allengs- gen distilleeren. •™> tot dat 'er een rook begint uit te koomen, en als Geeft van Roofen, door gisting; neemt twee pond roo- mt verdwijnt, doet dan een ruimen ontvanger aan de fe-bladen, die indefchaduwe watgedroogt zijn, en doet ;l0rt> luteert ze wel, enverfterkt het vuur tot de twee- ze ineen ruim vat, giet'er drie pond water op, daar een iii . ' zozal de geeft met de olie overgaan in de ont- half pond gemeene witte zuiker, in gefmolten is; maakt ,^er' a's dan verfterkt het vuur tot den derden graad, deezeinfufielauwwarm, en doet'ereen paar lepels vol perk S' daar mede zo lang, tot dat 'er niets meer verfche bier gist bij; laat het dan op een matige warme |r«e°mV neemt dan den geest met de olie uit den ont- plaats gisten, en wanneerde gisting ophoud, zodat'er Ç{b '.' 'epareert ze door een grauw papier van malkan- geen blaazen meer voortkoomen, het welke gemeenclijk oet dan den geeft in een retort, legt'er een nieu- binnen drie dagen gefchied, zo distilleert de ftoffe zo lang I i 2 alf
|
|||||||||||||||||||||||||||
1
|
|||||||||||||||||||||||||||
C?
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
GEE.
Daar word ooi wel een bezondere zoete vnnd-lrechndi
jalpetcr-geeft (fpiritus nitri dulcis carminativus) bereid die van de voorige in de bereiding niet verfchilt, dan a1! leen dat hij in plaats van wijn-gesfi,swind-breekendeg«eß (fpiritus carminativus) genoomen word. Geefi tegen de Scheurbuit ; Spiritus antifiorbutkut
Dekkeri ; neemt peper-wortel, een once; angelOtt-wot. tel, drie drachmen; lepelbaden, fcordhimenkruifetminte vanieder eenband vol; anijszaad, 'tgeel van feifche cl- troenfchillen, Magelanifche camel, van ieder drie draclï. men; ammoniak-zout, anderhalf drachma; wijnfieen-zout drie drachmen; enFranfchewijnen brandewijn, vanie' der derdehalf pintje; distilleert het met een zagte warui. te uit't marienbad, tot op de helft. Is heeldienfcig in de fchcurbuit,en daar uit ontftaande
gebreken. Geeet van Spaans-groen; Spiritus JEruginis; zkGcefi
van Azijn hier veoren. Geeft (Sterke) ; Aam fortis; zie STERK-WATER.
Geefi tegen de Stuipen; Spiritus antepilepticus; zie
pag. 509. Geeft en Olie van Terpentijn; Spiritus £f Oleumtk-
rebinthince ; neemt drie pond beste terpentijn, doet ze in een aarden of glafen geharnasde wijde retort, zodat ze omtrent de helft ledig blijft; legt dan de retort in een opene oven, doet'er een wijde ontvanger aan , en alles geluteert zijnde, dog niet al tedigt, om minder gevaar van 't fpringen des vats te hebben , ftookt in het begin met een zeer zagt vuurtje, zo koomt 'er eerst de vluggegtefi over, vermeerdert dan het vuur allengskens, dan komt een klaare olie, en vervolgens een roodc; als gij deeze ziet uitknippen , houd met de distillatie op, laat alles verkoelen, maakt de ontvanger los, fciieid den geefinïi de olie, en bewaart ieder bczonder in een glas. De vlugge geefi is zeer openende en pisdrijvende, en
van vier tot twaalf drup'pcls of meer ingenoomen, is dienflig in de nier-colijk, en diijft het graveel uit da nieren en pis-pijpen ,• men gebruikt ze ook in de zaad- loop. De eerfte witte olie is van het zelfde gebruik. Als men 'er de tweede reode olie, door een fterk vuur van |
|||||||||||||||||||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
&20»
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
als 'er ftreepem in de heim verfchijnen ; zo zult gij een
treffelijk ruikende en kragt ige roofen-geefl hebben, die als hij wat geftaan heeft, of als men hem over verfche roo- fen aftrekt, nog beter en aangenaamer van reuk word. Op deeze wijze kan men ook geefi van in de fehaduwe gedroogde melisfe distilleeren, en uit meer andere wei- ruikende kruiden en bloemen. Geefi van Rofemarijn, zie pag. 507. en EAU de la
REINE, -pog. 750. Geefi van Salpeter; Spiritusnitri; neemt gezuiverde
falpeter, een pond ; geuieene bolus of gedroogde klei, drie pond; ftoot en mengt ze wel onder malkander, doet dit mengzel in een groote fteenenof geharnasde glafen re- tort , zo dat 'er maar twee derde van aangevult zijn, zet't dan in een geflooten reverbereer-oven, doet'er een vrij wijde ontvanger aan, en distillât 4 à 5 uuren met een zagt vuurtje, zo zal deplilegma afdistilleeren ; als het dan niet meer drupt, zo fmijt het phlegma uit de recipiënt weg, en doet hem weer voor; alles wel geluteert zijnde , vermeerdert dan 't vuur allengskens tot den tweede graad toe, zo zullen 'er witte dampen in de recipiënt koomen ; houd met dit vuur een paar uuren aan, en vermeerdert daarna 't vuur tot de derde graadtot dat'erroode dampen koomen; v/aar mede gij dan moet aanhouden, totdat de dampen ophouden; houdende de geheele operatie om- trent veertien uuren aan : Alles langzaam koud gewor- denzijndc, doet men den ontvanger af, en bewaart de,geeft ineen vies, die men met wasch flopt. Anderen distil- leeren het ecrfte phlegma en Aangeeft bij malkander, en reclificeeren daar na den geefi van zijn phlegma zagtjes af. Geefi van Salpeter tegen het Colijk; Sphitus nitri anti-
colicus; neemt windbreekende geeft tan Sijlvius , 12 on- een; gerectificeerde falpeter geeft, 6 oneen, en windbreeken- de esfents ,2onçen; mengt het, enlaat'tcen weekdige- reeren, en haalt het daar na tot droog wordens toe over; |
|||||||||||||||||||||||||||||||
w
ff
01
li;
lf ei
ei d v d
û
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
dogzommige agten de overhaaling niet noodig : Dezelve
is dienstig tegen de winden, buikkrimpingen en colijk, enz. Geeft van Salpeter (Rockende') ; Spiritus nitrifumans ;
ook Spiritus nitri Glauseri; Spiritus nitri concentra- is; en Spiritus nitrifiammificus vel iuflammans genaamt. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
olie met de
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
aftrekt, na dat men de eerfte witte of
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
gec.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
geefi weggenoomen heeft, kan dezelve dienen in plaats
vmbalfem, tot heeling van wonden en gezweeren. om
retort, giet 'er dan een gelijke zwaarte vitriool-olie al- gezwellen te doen rijpen, en de zenuwen te verließen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
w
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
lengskens op, legt 'er fcbielijk een heel ruime ontvanger
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
De gemeene terpentijn-olie, die men bij de Drogisten
en in de Apotbeeken vind, is niet anders dan het meng- zel van de geeft en olie. Het in de retort te rug geblcevene, is een zoort van
colophonium of f pie gel hars, dienstig in heel-pleisters, om op te droogen, enz. Het is aanmerkelijk, dat de pis na het gebruik va»
de terpentijn of deszelfs geest en olie, een vioolen rel* verkrijgt. Geefi (Theriakaale); Spiritus Therlacalis; neemtver-
fehe citroenfchU, agt oneen; angelike wortel, zedoar-Wr' tel, candifchediüam-bladenen verfchepimpinelbladen, van elks eeu once ; beste theriaak , drie oneen ; wijnfiem-20. • cenhalfonce; wijnfteen geest, twaalf oneen,- de fpecies klein gefneeden en geftooten zijnde, distilleert het M dekonst. Deeze geeft is zeer zweetdrijvend, verfterkt het: W*
te en de maag, verdrijft de flauwtens, en is ze^r die ft.ig in kwaadaardige ziektens, pest, enz. , Andere manier; neemt theriaak v;mnndromachw>tv!
oneen; beste/«^»wj,eenonc4>; bcste.brandewijn> ^ |
|||||||||||||||||||||||||||||||
ftookt vervolgens het vuur al-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
aan, en luteert hem di
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
lengskens aan tot een bekwaame trap, zo komt'er een
roode zeer vlugge geefi over, die men in een vies met ■wasch geftopt wel bewaart. Deze geeft is vlug en vuurig, en rookt geftadig, zo dra men
de vies opent en 'er lucht bijkoomt; en als men 'er kruid- nagel-olie of diérgelijke bijdoet, gaat hij in brand en geeft een vlam van zig. Geeft van Salpeter (Zoete}; Spiritus nitri dulcis ; neemt
een deel beste gedephlegmeerde falpeter - geeft , en vier deelen hoog gcre&ificeerde wijngeefi ; giet ze in een matras allengskens bij malkander, zo zal het vogt heet worden, en'er veel roode dampen uitkoomen, daar men zig voor wagten moet, laat het dan een dag of zes-onder een fchoorfteen ftaan warm te digereeren, dezelve dagelijks verfcheidemaalen omfchuddende ,• daar na haalt de geeft zagtjes over, en bewaart hem in een vies. Deeze geeft is minder fcherp als de zuure falpeter-
geefi, en word gebruikt tegen de brand en dorst inheete "en kwaadaardige 1; 001 tzen ; bij is ook dienftig tegen de win- den en coiijk, enz. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
gee:
pond, laat het drie dagen in een wel gefioocen vat ftaan
weeken, en distilleert iiet daar na uit de kolf, naar de honst : Wil men deeze geest gecnmfert hebben, zo hangt Bien een half ónce tamfer in de kolf. Geefl van Vitriool; Spiritus Vitrioli} valt de helft of
omtrent twee derde deelcn van een wijde aarden of ge- harnasde glafen retort, met wit gecalcineerde vitriool, legt hem in een geilootene reverbereer-oven, en doet 'er een wijden ontvanger aan, flookt zagtjes vuur, zo zal 'er eenwateragtigvogt uit druppen, en als het dan niet meer drupt, zo doet dit phlegma weg, of bewaart het ineen TJes, zijnde dienftig in de oog-gebreken, en wbtdphkg- uit vitrioli genoemt. Legt de ontvanger weder aan en Inteert de voegen toe,
dog niet heel digt, maar laat een kleine opening tusfchen de voegen, als een ftroohalm dik, anders zal bet gevaar loopen door de eerde dampen in (lukken te fpringen, als men niet voorzigtig in het ftooken is ; dookt dan eerst zagtjes vuur en vemeerdert het allengskens, tot dat'er wolkjes in de ontvanger koomen; hout het vuur dus ee- nige uuren, tot dat de geest over is, daar na vermeer- dert het zelve tot de hoogde trap toe, en houd daar me- de aan tot dat alles over is, dat wel drie en meer dagen aanhouden kan; 't geene in de retort te rug blijft is de ttlcothar. Doet dan het geene uit de retort inde ontvanger over-
gedreeven is, in een-glafen kolf, legt de ontvanger aan, en drijft eerstlijk niet heel zagt vuur, den zwavelagtigen vitriool-geefl (fpiritus fulphureusvitrioli) over, die men afzonderlijk bewaart; als dan vermeerdert den graad des vnurs eenigzins, zo volgt daarop de zuure vitriool geeft (fpiritusacidus vitrioli), die men ook apart bewaart, en ihar na hetzuivere corrofive en zwaare deel des vitriools, dat men oneigentlijk olie noemt, en die vervolgens nog wederom gerectiflceert kan worden. De zwavelagtige geeft is een deftig middel in de asth-
ïïia en kinkhoest, ais mede in borstziektens en lammig- heid: men geeft hem van vier tot tien druppels in ee- nig vogt. De zuure geeft, is dienstig in heete koortzen om de
overtollige hitte te betemperen ; men ordineert hem meest in de koel-dranken, 15 â 18 druppels onder een rhingelen vogt, waar door de drank een aangenaam zuur verkrijgt. Zie wegens Vitriool-geeft en Olie ook oypag. 812. en vervolgens. Geeft van Vitriool {Hooft verfterkende); deeze word be-
reid" van vitriool-olie, beste brandewijn, geest van dal- klien, geest van quendel-bloemen , en geeft tegen de beroer- ti, welke onder malkander gemengt, en gedigereert, ook wel daar na ov'ergehaalt worden; dienende dezelve in de hooft gebreken. Geeft van Vitriool (Wijnagtige) ; neemt hoog gereiïifi*
ceeule wijngeeft vier deelen, en gereftificeerde vitriool- "He een deel, drupt de olie allengskens in de wijn- geest, en drijft het na behooren door de retort; zo ver- ferïjgt gij een doordringend en aangenaam wijnagtig vitri- ool-zuur; als men dit vervolgens over een alcali recti- ficeert, zo heeft men een geeft die zeer pijndillende en dienstig is in krampagtige pijnen,-graveel-pijnen, ftuip- trekkipgen en vallende ziekte, voornaamelijk bij kinde- ren, in pijn voor het hart en maag, in winden oprispin- gen , walging en braaking ; ook in zeer brandende en hee- vige koortzen ; men geeft hem bij kinderen tot zes drup- pels en bijvolwasfene van 20 tof. 30 druppelen toe, met eemg bekwaam vogt. |
||||||
GEE.' 82»-
Wanneer men den gemelden geefl met een derde of
half gedeelte geeft van ammoniak-zout of van herts hoorn, vermengt, zo verkrijgt men een veerkragt-verfterkend- middel (tonicum) of een fpiritus vitrioli tonicus, die in- hooftpijnen, hooftdraaijingen, vallende ziekten en ftui- pen zeer dienstig is. Met levens balfem (halfamus vitte) gemengt, flilt hij
oogenbliklijk den allerhevigfte hik: Met tiniluur van wijn-fteen gemengt, verkrijgt hij terftond eenroodeko- leur, en word een zweetdrijvend middel, dat in de heu- pe-pijncn, in plaats van de mixtum ftmplex kan gebruikt worden. Geeft van Vitriool (Zoete); Spiritus Vitrioli dulcis;
neemt gerectificeerde witte vitriool-olie, twee oneen; of meer na believen ; giet 'er drie of viermaal zo veel ge- distilleerde wijn-azijn op, en trekt 'er door een retort den azijn weder af, tot op de olie; giet dan weder ver- fche gedistilleerde azijn op de olie, en trekt hem wederom daar van af; herhaalt dit tot drie of vier maal toe; daar na giet op de olie drie of vier maal zo veel hoog gerecti- ficeerde wijn-geest, en trekt hem wederom af; herhaalt dit zo dikwils als met de azijn gefchied is, tot dat u de vitriool-olie zoet genoeg voorkomt, zo heeft men den zoeten vitriool-geest, die een trefFelijk medicament zon- der wederga, in veelerlei ziektens is, en maar in een kleine dofis, van een of eenige weinige druppels, in een bekwaam vehiculum ofvoervogtbehoeft gegeeven te worden, koo- mende in kragten veel over een met de voorgemelde wijnagtige vitriool-geest, en waar van men verder nazien kanGlauberi Schediasma de TinUura univerfali, op de 3<5bladzijde, lit. b. Aurea catena Homeri , opde373 bladzij De Heer Kunkel had God gebeden, hem niet te laa-
ten derven, zonder dat diergelijke vitriool-olie in zijn huis te vinden was ,• ziet zijn Laboratorium Chijmi- cum, op de 84 bladzijde. Geest van Vitriool (Pliilofooffche); Spiritus Vitrioli phi-
lofopliicus ; dit is niet anders dan een zekere zout-geest, aan welke die verkeerde en hooge benaaminge gegeeven is , om dat hij met vitriool bereid word. Geest van Plier bloemen; Spiritus Sambuci; men laat
de vlier bloemen niet water en bier-gist fermenteeren , tot dat het goor word of zuur begint te ruiken , dan distil- leert men den geest af, die men vervolgens over verfche bloemen een of meer maal overhaalt, zo verkrijgt men een zeer goede vlier-geest; die zweetdrijvende en heel dienftig is in de roos, zo wel in-als uitwendig. Geest (vlugge fpecerij-olieagtige) ; Spiritus aromatico-
oleofits , of Spiritus volatilis olebjus & aromaticus; ook fai volatile oleofum genoemt : Deeze zeer gebruikelijke geest word, gelijk meer andere, op verfchillige wijze ge- maakt, maar gefchied best aldus: Neemt beste caneel, het geel van citroen- en oranje [chilien, nootcmuscaat en foe- lie, van elks- twee drachmen; kruidnagels en kleinegepel- de cardemome, van elks een fcrupel; beste fafifraan, een half fciupel; wijnfteen zout, een half once; geestvan ammoniak-zout, vier oneen ; laat dit vier-en-twintig uu, ren wel geflooten trekken, giet 'er dan twaalf oneen bes- te brandewijn bij, en laat het andermaal vier-en-twintig uuren trekken, als dan doet het in een glafen kolf, luteert alles wel digt, en distilleert het totrnim de helft over, en bewaart óengeestineen fles, wel digtgeflooten. Hetdigt luteeren der vaten gefchied best met geilootene lijnolie- koeken met water of eijwit tot een deeg gekneed ; of met nrkens-oïosfen-blaas, dieinlauw water doorweekt is. I i 3 Afit
|
||||||
8*Ä" GEE.
Andere maaken deeze geest aldus ; zc ncemen verfehl
/chilien van citroenen en oranje-appelen, van elks twee on- een; noote-muscaat en foelie, van elks anderhalf lood; brandewijn, tweeen een halve pint; de Hoffen kleinge- ftooten en gefneeden zijnde, doet ze met de brandewijn in de kolf en laat het zes dagen lang wel gellooten trek- ken; doet "er dan bij geflooten'aminoniak-zout, drie on- een, en gezuiverdepot-asch, zes oneen; fchud het ter deege om, Inteert het terftond digt en haait het over als vooren. Het zout dat in de helm of recipiënt opklimt, féhud en fmelt men door de overgehaalde geest heen, en bewaart hem wel digt geflooten. / Diegewt verfterkt'het harte, de maag, enklieragtige
deelen , verfrist het bloed , verdrijft de flauwtens, on- magt, en benauwdheid, en is een heerlijk middel in vee- lerlei toevallen ,■ het is cenfpecificum tegen de winden, op- rispingen en andere toevallen; ook is hij heel dienftig in de verkoudheid: Men geeft hem van 20 tot 30 en meer druppels in wijn of thee. Men gebruikt hem ook on- der de neus gehouden in flauwtens, gelijk de 'falpinmisk- geest. Geest Jsr Wereld., of algemene Werelds-geest; Spiri-
tus velfal volitale mundi; Spiritus microcosmtcus; om dee. ze geest ts bereiden, neemt cokothar van vitriool, wrijft dezelve tot een ontastbaar poeder, doet het in een vlak- ke breedé fchotel; en zet ze in de maanden April, Maij, of JunitiSjïsnagtsbij helder weer in de opene lucht, maar 's daags , zo dra de zon begint op te koomen, brengt 't binnen huis, op een verfche en zuivere plaats, en doet zulks zes of agt nagten lang; doet als dan dit poeder in eene lange kolf, en distilleert het uit het water-bad, zo zult gij een zeer fijne geest verkrijgen ; die van zommige Schrijvers zeer hoog aangepreezen word, om 'er de esfents of het weezen der metaalen en mineraakn mede uit te trek- ken ; als ook om de diep en vast aankleevende ziektens, als bij voorbeeld, de vallende ziekte, Iammigheid, jigt, podagra, enz. te gencszen : De dofis is van twee tot twaalf druppels toe; hij is ook heel dienftig inkankerag- tige gezweereri , enz. Andere neemen gerectificeerde vitriool-olie, zettende-
zelve in een wijd glas, bij helder weer'snagts in de ope- ne lucht, agt dagenlang; in welke tijd men waarneemt, dat de hoeveelheid van deeze olie gedtmfig begint' aan te groeijen en to vermeerderen, door de indringende vog- tigheid der lucht, vervolgens word deeze olie uit het wa- ter-bad met een heel zagt vuur gedistillëert, zo verkrijgt men een zuiver en fmaakclijk, dog eenigzins zuurag- tig water of geest, die met de voorige overcenkoomt. De Akhijmisten hebben zeer veel met deezen werelds- geest op. Geest (JVindbreekende) ; Spiritus carminativiis; neemt
angelike wortel, een once ; kleine galange , meesterwerte! en zedoar-wortel, van elks drie drachmen ; roofemaiijn, mar- joléine en kruifimnnte, van elks twee hand vol ; ge'cle peen-Zaad enfilermontein-zaad, van elks een once; beste camel, anderhalf once; het geel van oranje-fchilien, een half once; nootemuscaat en foelie, van elks drie drach- men; kruid-nagels, twee drachmen ; klein gefneeden en gröfjes geftampt zijnde, giet 'er vier pond beste brande- wijn op , laat het dan wat Haan trekken en distilleert dan den geest volgens de konst over. ©eeze geest verfterkt de maag, het hart en de hers-
fenen , en is zeer dienftig tegen de winden en krimpin- gen des buiks, het colijk uit verkonding en flijm, wor- men, en in pest-tijden, enz. Men gebruikt hem tot een. half once met eenig vogt. |
||||||
GEE.
Geest (windbreekende) van drie dingen"; neemt gepoe-
derde wijn-fieen en zalpeter, van elks anderhalf pond- mengt het onder malkander , en doet het in een retort' maakt'er een recipiënt aan vast, zonder verluteering' daar men twee pond beste brandewijn in heeft, en distil- leert den £<?«£ over; die vervolgens nogeens moet gedistil- leert en gerectificeert worden. Andere neemen een retort met een pijp, en doen het
vermengde poeder, als de retort beneden begint gloeijen- deteworden, allengskens bij.lepels vol door de pijp in de- zelve, die telkens terllond met een flop heel digt moet geflooten worden, en reclificecren daar na de geest als vooren. Te Parijs word deeze geest op een korter wijze aldus
bereid; neemt gecamferde geefl van theriaak , vijf oneen; geejl van vitriool, een once ; gerectificeerde geefl vanwijn- fieen, drie oneen; laat het ineen hoog glas wel gefloo- ten ftil Haan, totdat het vereenigt is. Deeze geest is dienftig voor winden, buik-krimping,
en colijk, enz. ,• de dofis is twee fcrupels. Geest (Wondhielende), Spiritus vulneratius; zie EAU
d'ARQUEBUSADE. Geest van Wijn; Spiritus vint; hoe men deeze distil-
leert, refliuceert, en alc ohol maakt; zie op p. 277. en 513. Geest van Wijn{getattarijeerde); Spiritus vint tartari- fatus; neemt witte wijn-fieen, tien oneen ; maakt hem tot een poeder, en giet'er twee pond en een half goede brandewijn op, roerten fchud het al te mets om, zo zal de brandewijn eenige deelen daar van in zig trekken, en dus met de wiinlr.ee!) gefcherpt en verzadigt worden. Andere trekken den brandewijn in een laage kolf over
een klein vuur van de wijnfteen af. Deeze is kragtiger als de gerectificeerde brandewijn, en
word ook gebruikt om de kragt en het weezen uit de enkel- den beter .te trekken. Geest en Olie van Wijn-fieen; Spiritus £ƒ Oleum Tut-
tari; vult een glafen retort ruim halfvol, met grof ge- flooten zuivere wijn-fieen, zet hem in een reverbereer- oven, doet 'er cen ontvanger aan, en begint eerst met een langzaam vuur te distjlleerca, de eerfte drie uuren, zo zal 'er eerst een onfmaakelijk phlegma uit koomen, dat men wegdoet ; legt dan den ontvanger weder aan, en luteert alles toe, dog zo, dat'er een weinig lucht hier of daar blijft, anders zal't glas in Hukken fpringen; ver- meerdert allengskens het. vuur, zo zal de geest in wolken en vervolgens ook in eene olie overgaan; als gi [dan ziet dat'er niets meer overgaat, zo laat het wat verkoelen, doet den ontvanger los, en laat den geest door vloei-ps- pier loopen, zo zal de olie daar op blijven, die men af- zonderlijk bewaart. Giet dan de geest in een glafen kolf, en rectificeert de-
zelve , met 48 oneen of vier pond wijn-Heen; zokoor.it vier oneen phlegma , agt oneen geest, en drie oneen olte> Deeze geest is zweet- èn pisdriivende, en drijft daar door fchadelijke vogten uit het lighaam; zijnde heel dienftig tegensde Iammigheid,benauwde borst, fchcurbuit,moe- der-kwaaien , vallende ziekte, enz. De %'ijnfteen-olie is dienflig in moeder-zicktens, onder
de neus gehouden; als mede in iammigheid, en pijnen uit koude voor (gekoomen , als men de deelen daarmede fmeert; dog wegens haaien ftank, is ze weinig in 6e" bru ik'. . ., ' Geest van Zout; Spiritus Salis; deeze word gedistil-
leert op de wijze als do falpeter-geest ; neemt wel gc' droogde en geüooten keuken-zout, twee pond, enjp*L" |
||||||
GEE. GEF. GEG. GEIL
|
|||||||||||||||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||||||||||||||
«23
|
|||||||||||||||||||||||||||
ftooten bolus, of ;ge droogde klei], zes pond, wel onder ten grootelijks vervrischt en herfielt; want zonder die
malkander vermengt zijnde, doet het in een groote ftèe- kunnen de beste fpijs en drank niets uitwerken; 2. de plaats
n'en ofgêliamàsde glafen retort, dat ze maar deheJft vol waar de geesten herfielt worden, kan niet nauwkeurig
word, legt ze in de reverbereer - oven, en doet'er een bepaalt worden , om dat ze overal in het lighaam huisvest
|
|||||||||||||||||||||||||||
r'iiime'ontvanger zonder toe geluteert te zijn, aan ; ilookt
dan eerst ailengskeiK met een zagt vuur, tot dat't phleg- 111a over is, en 'er witte dampen beginnen op te klimmen ; doet dan bet phlegma uit de recipiënt weg, en legt dé- rive dan wederom aan, alles terdeegen digtluteerende, envermeerdert het vuur tot de uitterlie hitte, zo lang 'er witte wolken in de recipiënt koomen, dat 12 tot 15 uuren zal aanhouden; maakt dan den recipiënt, koud geworden zijnde, los, doet den geest 'm een fles, en (luit ze wel met een wasfen flop. Men kan ook het eerfte phlegma en den geest bij mal-
kander overhaalen, en dan den geest van zijn phlegma rectiSceeren : Deeze zout-geest is openende, itilt den dorst, is verrotting tegenilaande, en geeft een aan- genaame zuurte aan de koel-dranken; is dus dienflig in kwaadaardige en andere koortzen, a's mede ook tegen 't graveel, enz. Mengeeft hem van 4 tot 8 druppels; uit- wendig is hij dienflig, met gemeen- of vlierbloem-wafer gemengt, tegen de vuurige puisten in de mond, gecari- eerde of aangeftookene beenderen, enz. Als men bij de vitriool-olie in plaats van falpeter, keu-
hn-zout voegt, en het op dezelve wiize behandelt en be- reid als de rockende falpeter-geest, hier vooren gemeld, zo verkrijgt men ook een goede zout-geest. Als men ver- volgens den doode kop hier van uitloogt, en het.in crijs- |
|||||||||||||||||||||||||||
ten, en toegang hebben; 3. de eigenfchap~en wijze, hoe
ze herfielt worden ; deeze beflaat daar in, dat onze lee- vens-gecst de geestrijke deelen metzig vefeenigt, en der- zelvervennoogens de zijnen indrukt. GEEU W-HONGER ; dus noemt men een zekere flauw
hartigheid; die iemand overkoomt, als bij drukke bezighe- den verrigt, of over wegreist, en geen of weinig fpijze genuttigt heeft, waardoor hij geheel kragteloos enflaauw word; wij hebben hiervan op het artijkel FLAUWTE, pag. 732. gefprooken , en dienstige middelen daar tegen' aangeweezen; zie aldaar. GEEUWING; Gaaping; 'm't\a.t\}T\Osculatio; Osce-
do ; is eene tegenwillige uitrekking en fpanning van alle de fpieren der onderkaak, in het bijzonder van de musculus abducens; gefchiedendé, volgens' Roerhave, om daar door de fiililaande of traaglijk beweëgende zappen voort tedoenloopen; maar het isaanmerkeliik, dat, wanneer een mensen geeuwt, alle of de meeste andere daar bij zijn- de men fchen zulks ook zullen doen. GEFRANjET, zie FIMBRIATUS.
• GEGOLFT, zie UNDULATUS. GEGRAAVEN ELPENBEEN, of Tvoor; zie EEN-
HOORN (GEGRAAVEN). GEGRAAVEN KURK; in't latijn Suber montamtm
velfosfile; dus word een zoort van ileengenoemt, die |
|||||||||||||||||||||||||||
tëtn laat aanfehieten, zo verkrijgt men langwerpige buitengetneene ligt is, en uit buigzaame vezelen of draa-
crijstallen, die in 't vuur ligt vloeijen, en van de meeste den fchijnt zaamengeftelt te zijn van een fpongieus weef- |
|||||||||||||||||||||||||||
zei, even eens ais de kurk. Wallertus merkt deeze
fleen aan als een zoort van amiant; in bet vuur gewor- pen, fmelt zij, en verandert in een zwaitagtig glas; ■ zie Wai.lerius Mineralogia. , GEGRAAVEN OLIPHANTS-TANDEN, zie DEN-
TES FOSSILES ELEPHANTIS. GEHALTE; betekent de deugdelijkheid der ertzen,-
naamelijk ten aanzien van de waardije der fpecie, die ze behelzen ; mede word 'er de innerlijke waardije van de geld-fpecien door verdaan; zie ALLOIJ en ES- SA IJ. GEHEIM, zie ARCANUM.
GEHEIM van ROONHU1ZEN , beflond in eene
manier om de hoofden van kinderen, wanneer die in" de geboorte geklemd waaren, fpoedig los te maaken, en; de kinderen ter waereld te brengen in zulk eenen kor- ten tijd , dat men 'er zig over verwonderen moest; zie GEKLEMD FIOOFD. Dit geheim was daarom zeer veel waard, om dat bui-
|
|||||||||||||||||||||||||||
heilendaagfcbe het Wonderzout van Glauber (J'ai mira
iile Gi.AUBERi) genoemtword. Geest van Z eut (Zoete) ; Spiritus falls dulcis ; neemt wel
gedt'pblegmeerde zout-geest, drie oneen; gerectificeerde fijn-geest, negen oneen; laat het zaamen eenige dagen zagtjes digcreeien, en distilleert't dan zagtjes door een glafen helm over. Deeze geest is zagter en minder feberp, word derhal-
ven inwendig ook meer gebruikt als de zuure zont-geest, dienende in de zelfde omflandigbeden ; de dojïs is van ™r tot twaalf druppels. _| GEESTDRIJVERIJ; in het latijnFamticimus^En- Üufiasmus; beflaat daarin, dat de menfehen zjgflerk in- ^ee'den , zonder daar aan te twijfl'elen, dat ze onmid- i lelijk door Gods Geest bewerkt, verlicht, en gedree- I Ven worden. Het is als een zoort vanrazernije, die ten I öiterflen gevaarlijk is; want de Geestdrijvers gceven I v- nersfenfebimmen van hun vernuft uit voor openbaa-, Jongen en in fpraaken van den Heiligen Geest, waaruit |
|||||||||||||||||||||||||||
i^pe dwaalingen fpruiten; en zijn doorgaans met een ten deezen Rooniiuizen, en zijne Leerlingen, die m
nie™ jift-' blinden'Jver> en oproerigen geest bezielt, het geheim waaren, niemand dit verrigten konde'op 1 snende insgelijks dat zulks van den Heiligen Geest zulk eene fpoedige wijze.• |
|||||||||||||||||||||||||||
lilT .omt' wa:ar Ult menigmaal zeer verderfelijke oh-
rv m ^cr!: cn St:iat gebooren worden.
^i-EST-IIERSTELLENDE MIDDELEN, zijnde 'yeptica en Confortantla, cn die in de flauwte die-
Cenj,zie aldaar. |
|||||||||||||||||||||||||||
De Ouden immers verbraken de hoofden, omzefluks-
wijze te verlosfen, en de moeder te behouden; de laa- tere Heelkonstenaars deeden het zelfde, men vond irr Engeland uit, de forceps, en de filletof flrik, dog dee- ze middelen voldeeden niet. De waardije derhalven |
|||||||||||||||||||||||||||
ins \»f-^ TELLTNG ' in 'C 'atijn Pn!wmtoßs ! V!ln "et geheim der ' Roonhuiziaanen vermeerderde, en
'érftèrir f'cnoemt de vermeerdering of verbetering en men verkogt het voor grootezommen gelds niet alleen,.
Ag §"er'eevens-geesten: Hierbij komt in aanmer- maar men bedong zelfs voor zijne'weduwe, van iedere
Weif. dn *• Jefloffe , waar door de geesten herfielt wor- verlosfing met het geheim , zekere zomme gelds»
lt!"«inaeeCf0 Z/Jn 'i)Iisen drank, en onder dezelve de voor- De discipel verflond de gebeele konst van vrouwen
i^moet S°ifi rc°d ' wijnQn bier, benevens de/«r//t; hier te verlosfen, zo dra hij de bedongene zomma betaalt
'ook de rust en flaap gebragtwordcn,die onze krag- hadde, en men kan met waarheid zeggen> dat Amfler-
. dam
|
|||||||||||||||||||||||||||
GEH.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEH.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
S24
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
<3am nimmer onbekwaamer Vroedmeesters gehad heeft getrokken, om te beletten, dat-de fpijs niet weder in
dan in die tijden. de mond te rug koome, terwijl de glusfo- en pharingeo- Dit geheim is eindelijk, na veel moeite aan de Regee- palatiwr het zelve weder te rug trekken, zo dra de
ring van Amfterdam gebaart te hebben, na het ailler- doorflikking is verrigt. veii van den Heel-en Vroedmeester Jon. de Bruin, GEHEUGEN; Aandenken; Herdenken; Herinneren •
d.oor de Heeren Jacobus de Vissoher en Hugo van in het latijn Memoria; Reminefcentia ; deeze woorden ' ■BE Poll, Stads Doctoren, op eigene kosten gckogt, drukken alle gelijkelijk, de vernieuwde oplettenheid van" en gemeen gemaakt in den jaare 1753, en vervolgens de geest uit, ten aanzien van denkbeelden, die zij rede . vermeerdert met de werktuigen van R. Boom en Tit- heeft vermerkt.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het geheugen, herdenken, enz. kan behoorlijk twee-
ledig worden aangemerkt; als ten eerden drukt het ee- ne vrije onafhankelijke oplettenheid der geest uit, tea aanzien van denkbeelden, die zij niet heeft vergeeten; fchoon zij heeft opgehouden , om 'er zig mede te bezi- gen j de denkbeelden hadden duurzaamc indfükzélen gg. maakt, men vestigt 'er door keuze op nieuw zijn aandagt op; het is eene werking der ziele. In de tweede plaats betekent het eene gevallige op-
aan ééne zijde, en heeft aan het andere einde een lettenheid, ten aanzien van denkbeelden, die de geest |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- singper vteris e
Dehefboieder
.men.van Rde de
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volkoomen vergeeten, en uit het gezigt had verloorenj
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heel met een ring.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Bruins fpatel is lang ioenncgen-tiende Rhijnland- deeze denkbeelden hadden maar een flauwe indruk gc-
-Xche duimen ; de bogt 3 duimen, en breed zeven-agtfte maakt, die door fterker, of laater voorgevallene, ver- duim. R. Booms is 10 en dric-agtfte duim lang; de dooft, of weiten ecnemaal uitgewischt waaren, of die bogt 4 en een half duim, en breed r en drie-zestiende zig ten minften aan het geheugen vertoonen , zonder duim. A. Titsing's is lang 11 duimen; de bogt 5 en een dat 'er iets van onze kant word toegebragt ; het is een . fcalf, en breed 1 en een-vierde duim. voorval, waar in de ziel enkel lijdelijk is. De afbeeldingen van alle drie zijn te vinden in het Roon- GEHEUGEN (VERZWAKT), of beleedigde Mem,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■ huiziaansch geheim in de Vroedkunde ontdekt, nader opge-
heldert enz. door J. de Visscher en H. v. D. Poll, - 1754. in 8vo. De manier om het te gebruiken ; zie GEKLEMD
HOOFD. GEHEMELTE; in het latijn Palatum ; is riet vleesch
|
rie ; Memoria laf a ; het geheugen kan op drieërlei wijze
beleedigt of verzwakt worden, als 1. dat men iets zeer zwaar overdenkt, dog daar na wel, en zonder te ver- geeten , onthoud; 2. dat men alles zeer fchielijk be- grijpt, en daarentegen ook fchielijk weder vergeet; en 3. dat men niets begrijpen en onthouden kan. De hooft- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-het welk het binnenfte, dat is te zeggen, het hovende oorzaake van dit gebrek is in de geesten gelegen, en wel
en innerlijke gedeelte van den mond uitmaakt. zo, dat ze in het eerile geval te traag en verdrietig, in Het gehemelte is een zoort van klein wuift, of boog; het tweede al te vlug en leevendig, en in het derde ge-
zijnde met een klieragtig vlies of bekleedzcl overtrokken, val of ontbrceken of al te traag zijn; welke verfchillig« onder het welke een groote menigte kleine zigtbaare hoedanigheden der geesten uit veclerlei oorzaaken kuu- jdtertjes zitten, die als op malkanderen gepakt zijn met nen voortkoomen; als uit eene natuurlijke bolle gefielt' •een menigte kleine tusfehenruimtjes, wiens uitwerpen- heid, dronk en fchap, al te lang flaapen, lui en ledig .de buisjes, het bekleedzcl of vlies doorboorendc, zig loopen, overmaatig ftudeeren cnbijQaapen, misbruik in de mond openen ; dog deeze kliertjes zijn het me- van uijen en knoflook, en bij oude lieden de natuurlij' nigvuldigfte aan de grond, en vormen zulk een aanmer- ke vermindering van kragten; als mede ook zinkingen ielijk-e. klomp bij de wortel van het lelietje, dat zij met en verftoppingen des hoofts, zwaare vallen, verwon- eikanderen maar een groote te zaamengevocgde klier dingen en kneuzingen, beroerte, lammigheid, enz. •febijnen uit 'ie maaken,- die door Verheijen glandula In de geneezing dient derhalven gelet te worden op |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.conglomerata Palatino, genoemt word.
Digt aan de grond van het gehemelte agter het lelietje,
is een groot gat, het welk zig digt bijzijn oorfprong in twe.ën verdeelt, waar van elke deel in eene der twee |
de oorzaak, om dezelve te tragten weg te neemen : i<*
verfterking en opwakkering der traage geesten zijn diens' tig, marjoleine, melisfe, calaminthe , orego, marwn vt' rum, bafüicum, daal-lelien, lavendel-bloemen, roofifj' |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neusgaten eindigt. Veelen zijn van gedagten, dat het rijn-bioemen, ßeutel-bloemen, linde bloeizel, am
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fJJO'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Z
d
6
di
'■■■
Ie er &
«I re: te fa ze ?ll |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gehemelte het werktuig der fmaak is. floechas, cubeben, cardemome, camel, kruidnagels,
Het beenig gedeelte van het gehemelte, het welk in temiiscaat, calmus-wortel, zedoar wortel, enz. ; van wel'
liet latijn de naam van palatum osfeum draagt, beftaat uit ke dingen men in water of wijn kooken kan; of men?*
twee beenderen dieaaneengevoegt, en door eene naald, bruikt de preparaaten daarvan , als de conferven, «ïr*
met het vieugclswijs uitftek van.het grondbeen (osfphe- tien, geeflen, gedistilleerde oliën, enz.; men kan00*
soldes), zo wel als met het been der hovende kaak ver- een kruidmuts van bovengemelde kruiden bereiden»
Bonden zijn, maakende door de fcheiding der neusgaten of een hoofc-wasfehing; ais mede elixir cephalicum, J?
(feptum) , de beide bovengemelde gaten van het gehemel- volatile oleofum. Als fpecifta worden aangeprsezen «
te, waar door de lucht naar de iuchtpiip gaat: Het zagte cubeben, cardemome, witte wierook, barnfleen en a«J*'
,of beweeg'oaare gehemelte , in het latijn velumpdlati, Of gebruikt van de volgende zaamengeftelde middeiei1'
her, welk, gelijk wij rede hebben aangemerkt, uit een die zeer dienstig bevonden zijn
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klierig vlies of bekleedzel beftaat, het welk de beide
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neemt zedoar wortel, cubeben, nsntemuscaat, rno.1)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■l
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•amandelen naast zis, en het lelietje met zig verecnigt
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ne en roofemarijn bloemen , van elk- een dn-0'"1'''3' ,fl
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ïiecft, ward onder het flikken door twee fpieren toe- suiker > twee drachmen; maakt hier van een P°" ,}
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ÖEtf.
|
|||||||||
cm ur
|
|||||||||
Wsar van men 's morgens en 's avonds een paar mespun-
ten vol inneemt. Of neemt calaminte, cubeben, maflik, kruidnagels en
nootemuseqat, van elks een half draebma; amber grijs, een halve fcrupel ; maakt hier van , gepoeijert zijnde, met zap van marjolcine, pillen van bekwaame grootte; waai' van de lijder 's avonds na bed gaande, twee , en ij morgens drie of vier inneemt, en een paai' uuren daar pp vast.
Of neemt marjoleine en beste catechu, van elks een
draebma; vanilje, een fcrupel,' cubeben en nootemuscaat, van elks een half draebma; fier anijs, den grein ; amber gras en mus eus, van elks zes grein; gedistilleerde la- vendel-olie, tien druppels; gepoedert zijnde, maakt 'er met ßym van gom-iraganth , in rooj'e-water ontbonden, koekjes van, ieder van ongeveer een fcrupel, die men laat droogen ; waar van den lijder twee of driemaalen 's daags t'elkens drie in de mond neemt, en daar in laat finelten. Of neemt fpecies arem. rofat., een en een half drach-
toa;fpec.diambr<e, twee fcrupels; conjerf vm falie en* van roofemarijn, van elks een half once; geconfijte cal- fius-wortel, zes drachmen; gedistilleerde olie vanlaven- itl, en'van bamfleen, van elks zes druppels ; mengt het tot een brok , waar van den lijder 's morgens nugteren en's avonds naar bed gaande, zo veel neemt, als een noo- temuscaat groo;;. Of neemt melisfe , falie cv. roofemarijn, van elks een
hand vol; cubeben, een draciuna; calmus-wortel en «'- tnen-fchil, van elks twee drachmen; kruidnagels en noo- temscaat, van elks anderhalf drachma, en beyergeil, een draebma; klein geitooten zijnde, doet het in een fles, giet 'er brandewijn op, ter hoogte van drie à vier vinger breed, en laat het warm trekken, dan doorgezijgt; van. deeze esfents neemt den lijder 's morgens nüchteren, en's avonds voor het te bedde gaan, een â twee lepels vol in; en fmeert ook de flaapen, kruin des hoofts, ds rseus'en nek 'er zomtijds mede. Als de geefiin al te ving zijn, word zulks verholpen
door middelen vmifaffraan (crocata) , en de temperan- tia. Voorts moet 'er ook op de gcfteltheid der eerfte we-
gen acht geflagen, enderhalven zomtijds verbeeterende, 'Ptnende, purgeer- of braakmiddelen gebruikt worden, tear de ornfeandigheden : Hier nevens moet den lijder de maatigheid ineeten en drinken, enz. in agtneemen, 'n het hooft niet overmaätig veel te laste leggen. GEHOOR; in 'tht.Auditus ; is dat zintuig door 't welke
demenfehen, alle ademende dieren, zo wel viervoetige, «s mnphibia, de vogelen, en zommige visfehen, de bijzon- .re trillingen en golvingen der lucht gewaar worden. De
*'61 van ijder dier in het bijzonder oordeelt uit die aan- doeningen op de zenuwen van het gehoor, envormtzig 'en denkbeeld vànklanken of geluid. Die zintuigen zijn «oor den Schepper zo verbaazende fraai en fubtijl toe- pltelt, dat kundige en ervaarene in de muzijk, het al- '"Meinfteverfcbil van enkel geluid,ontdekken können, n onderfcheiden ; de verbaazende fchikking van ons
sf«ooi'gaat verder, wij können de harmonie van twin- 8> honderd, ja vierhonderd fpecltuigen tefFens hoo-
: wat zeg ik van vier honderd, hooren wij op ee-
fc. z.°me.rfcben dag niet het gekweel, gezang, en ge-
ïeGeij^an..^u'zende vogelen teffens ? en verwekt dee-
oddelijke harmonie niet in onseene verrukking, die
nVfidding wemeft?
|
|||||||||
De dieren, als fchepzelen van minderen rang, onder-
fcheiden geen e harmonie, geene concerten; ijder heeft een gehoortuig gefchikt tot zijn beftaan, min of. meer voikoomen , maar altoos voldoende aan het geene hij noodig heeft, om de nakende gevaaren af te keeren, zijn ega te verdaan, of jong zijnde, de taal zijner ouderen te bevatten. Het gehoor heeft de grootfte invloed op onze ziel en
hartstogten ; eene historie gehoort, kleeft langer aan, dan wanneer zij tien maal geleezen word ; het gehoor verrukt onze ziel meer dan een ig ander zintuig; een fchilderij'e van Raphaël verrukt ons zo verbaazende niet als een oratoria van Hendel. Het is niet alleen ons oor, het welke onze ziel de kragt des geluids doet ge- voelen, maarons gebeele lighaam, de zagte deeïen zel- ve trillen, en wel overecnllcmmende met het geluid, het welke gemaakt word ; geen wonder dan , dat wij ge- heel opgetoogen, geheel als vervoert worden door een groot concert. Her gehoor is door Profesfor Camper onderfcheiden
in luchtgelioor en wâtergehoor, zie zijne 'waarneemingen over het gehoor der gefchubde visfehen, Haarl. Verhandel, ■jde deel pag. 79. Het luchtgelioor word gevonden aan alle de zo even opgenoemde dieren , en onder de vis- fehen, aan den vaMsch en cachelot, door den zelfden zeer uitvoerig befchreeven, ib. IXdeel, %deflukj pag. IP3- "
Maar degefchubde visfehen hebben een onderfcheiden
gehoor; onder water leevcnde, können en behoeven zij de golvingen en trillingen der lucht niet gewaar te wor- den, maar die van het water, waar in zij leeven. Zij moesten dan een bijzonder en onderfcheiden gehoortuig hebben, ijder naar zijnen aart, en behoefte; evenwel können wij dit verfchil zo niet nafpooren, als in de vier- voetige dieren, vogelen, en luchtgelioor hebbende die- ren. Hoe het ge hoor verdeelt word, en gemaakt is in men-
fchen en dieren ; zie OOR. Betgekoor verfchik nogthans in de visfehen, gelijk in
de luebchoorende dieren ; de Heer Camper heefchetna- gefpoort in den kabeljauw, fnoek, roch, ranapifiatrix of hoosmond, en andere visfehen ; zie Haarl. Verh. ibid. en Mem. de Math. & Phijf. prefentés à l' Acad.de fciences, torn. V. De infe&en ofgekorvene dieren fchijnen gehoor teheb-
'ben, om dat zommige geluid maaken, gelijl; de krekels, en zoortgelijke; dog deeze zintuigen zijn zo uitneemend fijn, zo oneindig fubtijl, dat wij dezeivenniet befchou- wen ,nog ontdekken können ; De Heer Lijonet , zo be- roemt door zijne verbaazende handigheid en kennis in het ontleeden der ailerfijnfte deelen in den rups, heelt dit zintuig niet können ontdekken, nog gewaar worden ; het is nogthans waarfchijneliik, dat zij iets daar aan over- eenkoomïiig hebben ; misfebien hoort hun geheel lig- haam , dat is , drilt gelijkvormig aan de beweegingen van lucht en water; het welk genoeg fchijht om hun een denkbeeld van zeker geluid te doen hebben ; misfebien ontbreekt hun het gchoof ; gelijk aan zommige het ge- zicht. Zie ook GELUID. GEHOOR (VERZWAKT of M O E HE LIJK), zie
DOOFHEID en HARDHOORIGHEID. GEHOOR-GANG; Qßoor-weg; in't latijn Msatm
auditorius; is die krommeiweg; aan het fleenbeen , doo"
I3ARTH0LiNus.de /M' beeptagtige-gnng (Meatus cechlea-
ris), ook de blinde (cœcus^, en de gedraaide gang :>? ■
K k ' jttè»
|
|||||||||
GEÏ.
|
||||||||||||||||||||||||||
8î(j GEH. GEI.
|
||||||||||||||||||||||||||
„ Zagtelijk onder een verhemelte van bloemen ter.
„ gende te rusten , bedelt zij het gezigt van 'smenfehen ,, kinderen, zij fpant hun ftrlkken, en werpt gevaar- „ lijk lokaas uit. „ Haar weezen is aanminnig en teder, haar geitel
,, zwak, haar opfehik infchijn verzuimt,aandoenlijkea „ inneemende ; de wulpsheid fehittert in haar oogen „ en in haar ziele huisvest de verleiding. |
||||||||||||||||||||||||||
freolaris en tortuofus) genoemt; deszelfs gebruik beflaat
om de lucht tot het gehoor op te vangen, en het zelve tot het trommelvlies (tijmpanum), en de daar onder lie- genden trommel zelven over te brengen : Bij kleine kinderen is deeze gang eerst ki'aakbeenig, dog verhard zig naderhand van tijd tot tijd ; van. binnen is der ge- hoorgang met een klierswijze huid bewonden , waar onder zig geele kliertjes of fiheerblaasjes vaneen geel- agtige koleur bevinden , die het oorfmeer bewerken, dat van daar door kleine pijpjes of buisjes in den ge- hoorweg word geleid. Van binnen is deeze gang met fijne hairtjes begroeit, en word door het ooriineer (ce- rumen) glad gehouden,- voorts is dezelve krom en bog- tig, en loopt als een halve cirkel tot aan den trom- mel. GEHOORGANG vanEUSTACHIUS ; in't latijn
Euflachiana Tuba, dus word die gang van het oor ge- noemt, welke uit de gehoortrommel in het agterfte deel van de mond loopt; zijnde van zelffiandigheid tendee- le beenig, en ten deele kraakbeenig; voorts met een klieragtigc huid voorzien : Deeze gang eindigt in d:n voorgang van het gehemelte, en dient tot een even- |
||||||||||||||||||||||||||
„ Vlugt haare bekoorlijkheden! fluit de ooren v
|
ooj
|
|||||||||||||||||||||||||
„ de betovering h.làrer redenen ! indien het zoet g
,, luid van haar ftem tot in uw harte dringt, indienzjj ,, in dat oogenblik haar armen om uw hals ftrengelt „ zo is het gedaan, gij zijt baar flaaf, en zij rukt 11 „ voor altoos wech. ,, Schaamte, fchande, ziektens, elende en berouw,
„ maaken haar gevolg uit. ,, Verzwakt door ongebondentheden , in flaap ge-
,, wiegt door wulpsheid, uitgemergelt-door onkuisch- ,, heden; zult gij in kwijning vervallen ; de kring ,, van uwe dagen zal eng zijn , die van uw fmerten uit- ,, geilrekt; de eerfle zal zonder roem weezen, end« ,, andere geen traanen nog mededoogen verwekken. Om de geilheid, die- uit het temperament of geile!
voortfpruit, te maatigen of te beteugelen, wordgepree- zen camfer bij zig te draagen; als mede kruizemunt,^ ligebladen, kuise hloom , en:-;.; zie ookKUISClIHEID. 'GEILHEID der VROUWEN; Satacitas; is eene
onverzaadeiijke begeerte tot de bijlegging, waar var. |
||||||||||||||||||||||||||
ucht in den gehoortrommel ; en dewijl het
|
||||||||||||||||||||||||||
wigt van de
|
||||||||||||||||||||||||||
in "deszelfs breede gedeelte zekere beweegingen heeft,
zo word het om die reden veeltijds trompet geheeten; ook zoude men het met regt de naam van waterleiding kunnen geeven, dewijl het mede dient om de vog'ten uit den gehoortrommel af te leiden. GEHOOR-MIDDELEN; Acwtica; Otica ; zijn zulke
middelen, die het verzwakt gehoor verfterken ; zodanige zijn camille-bloemen, roofemarijn-bloemen, carwei-zaad, jeneverbefié'n, olie van carweij-, van bevergeil, van ma- fiix, van bamßeen, getorpentijnde balfim-J'ulfer, enz.; zie HARDHOORIGflEID. • GEHOORNDE DUIKER, zie FUUT. GEHOORNDE MAANKOP, zie MAANKOP.
- GEHOORNDE PAD; in't'latijn Ranacornuta;(Ra- na palpebris conicis Mus. Acad. Frid. I. pag. 48.); dee- ze die door Ses a Muf. I. Tab. LXKII. f. 1. 2, gehoorn- de en gedoomde Virginiaanj'che Pad word genoemt, en die mannetje en wijfie beide keurlijk heeft afgebeeld; word echter bij anderen voor een kikvorsen gehouden; zijn maakzel fwëemt nogthans veel meer na een pad; en als iets zeer merkwaardigs kan men in dit dier aanmer- ken, dat zijne oogenin zekere kegelagtige uitpuilingen 'gÈïIOORNT, zie CORNICULATUS.
GEHOOR-ZENUWEN; in't latijn Nervi auditorii;
deeze zijn het zevende paar zenuwen, uit die zijde des vet lengden mergs, alwaar hetzelve tegens de hersfe- fien legt, voortkoomende; en word voorts met twee takken, even als door bijzondere zenuwen, door het gat van het fteenbeen tot de ooren gevoert. GEIDWAR AVICENNiE ; is een zoort van ronde
Zedoar-vsortel; zie aldaar. GEIL, zie GIST.
GEILHEID ; in het latijn Lafcivia ; is eene
zoort van wellust, door de ledigheid, gemak, weel- dri^heid en pragt vöortgebrapt ; het is om die reden, dat Terentius in zijne' Andria, de vermaakèn dergroo- ten , lafrivia-nobilium noemt. E'gentHik is de geilheid «ene ondeugd, die de zuiverheid der zeden kwetst. De VEtfucHTE Kramin fchetst ons met een ving penceel op eene bevalüge en voldoenende wijze deszelfs cara- &er en uitwerkselen aldus : |
||||||||||||||||||||||||||
en geneezing met de RaazetUe, moer over-
|
||||||||||||||||||||||||||
de oon
|
||||||||||||||||||||||||||
eenkoomt ; zie aldaar.
GEITEN; is een dteren-geflacht, waar onderdeHr.
LiNNÄUS twaalf zoorten heeft geplaatst; tot derzelvei kenmerken ftelt hij , agt (nij-tanden in de onderkaak, zonder hoektanden; holle hoornen, die opwaarts ge- keert, optlaande, en ruw of oneffen zijn; voorts ge- hoefde pooten. Het eerfte dier dat ons in dit geflacht voorkoomü'i
I. De Bo\\ 'm 't lattin' Hircus; (Capra eornibusetn-
natis arcuatis, Linn. Faun. Suec') Behalven het geen wij hier van rede onder hetartij-
kel Bok gemeld hebben, zullen wij 'er nog dit volgen- de bijvoegen. Men kan twcërlei zoorten van geiten of bokken onder-
fcheiden , alsdegemeene Europeejchegeiten, endezos*' noemde Engelfche geiten, welke deEngelfchen uitBM* rijen en de Oostcrichelanden gchaalt, en inde feto™ bergagtige plaatzen verfpreid hebben, alwaar de weiden» fchraal zijn voor het rundvee, en groots fchaapen * Barbarijen, gelijk ze op dezelfde wijze met de Sp3a' fche paarden en fchaapen gedaan hebben. Deeze vreemde geiten zijn grooter, als de gcir,ee,1.
geiten, geeven wel drie maak zo veel melk en Ö3'] haar hair is fijner, en bekwaam tot camelotteii, en lok heeft fchoone groote gedraaide hoorns; dog bu' Engeland worden dezelve nog weinig gefokt, tell> hier of daar uit liefhebberij. Van het voedzel en onderhoud der Geitel-
De geilen kosten weinig aan onderhoud, n^ar °J ven evenwel veel voordeel, als ze van een ë°, ^ zijn, inzonderheid in de fchraale en bergagtige lt ftreeken,- het welk. ook ten deele de reden is, s;, in zodanige landftreeken meer gehouden wor ,0^f{ daar goeie vette weijlanden zijn, die men tot ^ van ander vee beftced, dat nog meer voordeel aan ^ |
||||||||||||||||||||||||||
GEI
|
||||||||||
%tf
|
||||||||||
^ffltl.gnthetvoec[zë!koomen de geiten veel over een mét
j fchaapen, want ze eeten gras en kruiden; maarver- (chillen daar in van de fchaapen, dat deeze alleen goed eras eeten, en het zelve digt bij de wortel afplukken , ook itütjes voor zig heen weiden ; daar in tegendeel de reiten niet alleen het gras, maar ook allerlei andere krui- en eeten, dog het zelve alleen boven affeheurt-n, en »liet lang °P een P'aats ^ ftaan j maar geduurig van de écne plaats tot de andere loopen, en derhalven ook «iet wel in een kudde bij eikanderen kunnen gehouden worun; daarenboven zijn ze bijzondere liefhebbers van bladen en jonge takken„van allerlei boomen , en maa- ken een groote verwoesting aan allerlei jong en oud boom- gewas, wanneer ze in tuinen en jong geplante bosichen jtooinen, weshalven ze daar uit zorgvuldig moeten ge- weert worden : Men zegt ook, dat ze de dullekervel , (ckcrling, en andere fchaadelijke kruiden zonder hin- der eeten, die anders doodelijK voor de mensch en an- dere dieren zijn; maar dat daar in tegen het baßßenkruid doodelijk voor haar is. Ze beminnen de droogte en zuiverheid, en zijn vijan-
den van vogtigheid en drek , daar ze ziek van worden ; weshalven men hen de fiai altijd zuiver en fchoon moet Jxmden, en met versch ftroo beftrooijen , immers inde winter, want 'szomers leggen ze al zo lief op de bloote grond. De dauw, zo fchaadelijk voor de fchaapen, is goed
foor de geiten ; en zo men kan, moet men ze vroeg in de weide brengen; maarmen laat ze hier te lande en el- ders in de hei-, veen-en boschagtige kjndftreekengewoon- lijk met de fchaapen uitloopen , diedcor een herder ge- weid worden; anders, als men ze maar enkel houd, laat men ze maar bij het huis om, op de wegen en elders wei- den, mits goede agt geevende, dat ze geen fchaade op zijn eigen of buurmans grond doen ; weshalven men ze ook wel op een grafige plaats aan een lang touw vast maakt,-om in de omtrek te weiden. 's Winters moet men ze op een wa«ne ftal houden,
en niet in de regen, fneeuw of'vorst laaten uitloopen. Men onderhoud ze als dan met hooi en ftroo, of men geeft haar gedroogde boom-bladen en takken, die ze gaarneeeten; maar het is goed, dat men haar zomtijds ook een weinig haver geeft. De geiten zijn gaarne in gezelfchap van de fchaapen ,
s» men heeft dezelve reeds in de aliereerfle tijden , en vervolgens bij de oude Romeinen en Grieken, te zaa- ien gehouden, gelijk zulks uit de Heilige bladeren , en Uit Theociutus, Virgilius en andere fchrijvers dui- «hjk te zien is. Tekenen van een goede Geit en Bok.
d'k r!'1 RC~l ecn Seit Sos^' a's ze Smot:' fterk» vlug,
1 van dijen, en van agter-bouten is, en een dik en ]Bng u,Jer heeft ; zijnde voorts digt en fijn van hair ; Rieni ^n£etfchê, geiten hebben lang krulagtig hair ; l dan ^ °°k meer van geiten die eenbaard hebben, je v,an zu|ke die 'er geene hebben; aangaande de ko- lom • 'la.'ren> daar over zÜn de gevoelens verdeelt ; maarT3 Wl"en> dat de witte <*e meeste melk geeven, do? j. ros'"e of zwartagt ige de beste in hoedanigheid, toQ^^S^t niet altijd door; die geene , welke geen die s vf3ben> worden ook voor beter gehouden, als meer r |,00rns > zo we' om dat ze grooter worden , en lig nj2 .. §eeven, als om dat ze zo wild en krakee- Tfenn zim > als de gehoornde, en zig ook beter ge » om met de fchaapen op de weide te gaan. |
||||||||||
Een gtite-hok moet groot van l/gbääfli, dïlc van bee-
nen, vleefchig en kort, klein van hooft, groot en lang van ooren en hoorns, lang van baard, en vol en zagc van hair zijn; voorts van koleur zwart of bont. De bokken zijn dikwils zeer kwaadaartig met ftooten, in- zonderheid als men ze tergt ; men zegt, 'dat wanneer men ze om den baard ftrijkt, als ze toornig zijn, de- zelve weder te vreeden, en goed vriend worden; ze zijn gaarne omtrent de paarden in de groote Hallen, en ze worden van de paarden bemint ; men wil ook, dat de paarden beter zouden tieren, als 'er een bok in haar gezelfchap is; weshalven men veeltijds een bok in de paarde-ftailen van voornaame Heeren laat omloopen , die overvloedig zijn vocdzel vind, van het op de grond gevallene.hooi, én pok niet febroomt, met de paarde» haver uit de krebbe te eeten. Van de tijd van befpringing der Geiten.
Schoon de geitenen bokken vroegtijdig driftig worden,
zo is het egtcr niet goed, dat men de geiten vroeg laat befpringen, eer ze ten minften anderhalf jaar oud zijn, en hier toe ecn bok gebruikt, die twee of drie jaa- ren oud is, dewijl 'er andcis m;iar zwakke jongen van voortkoornen. Men laat da geiten doorgaans bii de hok in het najaar,
in de maand November , ten einde de jongen in de len- te zouden voor den dag koomen , wanneer het gras be- gint te wasfen, en de boomen te fpruiten, wantzedraa- gen vijf maanden , gelijk de fchaapen , werpende meest één, zomtijds twee, en zelden drie jongen ; hangende zulks af van de natuurlijke vrugtbaarheid der geit, als mede ook van de goede aart des boks; gevoegt bij de vrugtbaarheid des lands. Een geit is zeven of agt jaa- ren vrugtbaar en bekwaam goeje jongen voort te bren- gen, maar daar na moet men ze niet meer laaten bij- koomen. De jonge geiten worden opgevoed, gelijk de jonge
fchaapen of lammeren ; zie op het artijkel SCHAAP. Men begint de geiten te melken, veertien dagen na
da: ze geworpen hebben, en wanneer de jonge geiten een week vier of vijf oud zijn, en zelfs allerlei groente eeten, kan men ze van de moeder afdoen, en de moe- der daar na wel vijf maanden lang voortmelken: Indien het gebeurt, dat de geit na het werpen in het vervolg de melk verliest, moet men ze evenwel laaten voort- melken, of ten minften dagelijks opzijn tijd laaten trek- ken, zo zal de melk weder koomen : De melk kan ook koomen op te droogen door een fterke hitte, inzonder- heid als de geiten geen of weinig drinken over dag kun- nen verkrijgen; in dit geval is het dienstig, dat men ze dagelijks vroeg laat uitloopen, terwijl de dauw nog op het gras en kruid legt, en voorts de opgedroogde uijeren met vette melk of room wrijft. Om de geiten veel melk te doen hebben , moet men
ze in een weide brengen , daar veel vijfvinger-kruid groeit, of zulks laaten zoeken, en haar te eeten gee- ven; ze geeven ook meer melk, als ze de toppen van ftruiken en boomen kunnen verkriigen, dan van gras alleen; men kan haar derhalven zodanige affioejzelster eeten geeven , daar zij dezelve niet zelfs in het wild kunnen plukken. Hoe men do Geiten vet maah.
De geiten worden nooit heel dik en vleefchig van bin- ten, maar kunnen van binnen evenwel vet worden; dog Kk 2 het |
||||||||||
'■■■
|
||||||||||
GEI.
geiten allerlei gezonde kruiden eeten, hoe dienstiger dt
melk zijn zal; men maakt 'er kaasjes van, die voor eeoj lekkernij gehouden worden ; boter kan 'er niet wel van gekernt worden, dewijl ze te dun van aart, en nies vet genoeg is, en zo 'er nog al eenige boter van komt die is wit, en fmaakt als ongel; 2. het vieeschdientm& de tot fpijze; 3. de vellen zijn bij uitftek goed tot bs- reiding op verfcheiderhande wijze, en men maakt 'er ook' goed turksch leer of maroquin van; 4. hethairdee- zer dieren dient in zommige landfehappen om'er garen en ftoffen van te maakcn; 5. het haïr uit de baard word veel gebruikt tot het maakcn van paruiken; 6. het va heeft zijne nuttigheid in de geneeskunde , en word in veele landen ook gebezigt tot het maakcn van kaarzen- behalven het bloed, de pis, en galy die ook haare nut- tigheid hebben ; zie over het eene en andere op 't at- lijkei van BOK. Dog de meeste nuttigheid, die de geiten aanbrengen,
is, gelijk we boven aangeroert hebben, in de fchraale, en bosch- en bergagtige landfehappen, daar de weide voor ander vee fchaars is, dewijl zig da geiten meteen gering voedzel geneeren, en dus ligtelijk te onderhouden zijn. li. Steenbok ; in 't latijn Capricomus; Ihex ; {Capraat-
nibus nodoßs in dorfum reclinatis, Linh. Sijft. Nat.); zie STEENBOK. i.ii. Gems; in het latijn Rupicapra; {Capra corni-
nibus ereitis uncinatis, Lins. Sijfl. Nat.); zie GEMS. IV. Kleine Geit van America . in 't latijn Capra depris*
fa; (Capra cornibxts depresfis, incurvis, minimis, cmm incumbentibus, Linn. Sijft. Nat.); zie KLEINE GEIT. V. Kleine Gems van America; in 't latijn Capra revit'
fa; Capra comibus ereclis, apice recurvis, Liivn. &(/!■ Nat ); zie KLEINE GEMS. VI. Guitieesch Geitje ; in 't latijn Capra pijgmta',
{Capra comibus teretibus canicis, obtufis, curvis; htm incurvato rug of o, Linn. Sijft. Nat.); zieGUINEESCH GEITJE. VIL Gazelle; in't latijn Gazella; {Capra comibus»
retibus reclisfimis, bafi annulatis , Linn. Sijst. Nd.)', zie GAZELLE. VIII. Bezoar-bok; in't latijn Cervi-capra; (Capratft-
nibus teretibus dimidiato annulatis contortis, LiM. SijA Nat.); zie BEZOAR BOK. IX. Dor cas, door Rajus quadr. 80. Gazella dfà*
na comibus brevibus, ab imo ad fummum f ere annulntih circa medium inflexis genoemt; {Capra comibus tereti^ ßerfeäe annulatis c ont ort i s ,.Lïnn. Sijst. Nat.); zie DOS' CAS.. X. Grimmel-disr; Rajus noemt deeze C«pr<j/;'v'-"m'
africana Grimmii.; {Capra. capite fafciculo tophofo, fsvl' täte infra oculas, Likn. Sijst. Nat.) ; zie GRIMMEN DIER. XI. Mamber-dier; in 't latijn Capra mambricai (W?
auribus pendulis longisjimis, Linn. Sijst. Nat.); Zl MAMBER-DIER. XII. Ammon, dus word door LtNN.ïïUS een'dier g
noemt, het welk Gesnerus. de naamtn van Trag"* pkusen Mußmon geeft ; het zelve fchijnt een middelzoo te Zijn tusfehen de geiten en-fchaapen,- Bra.Lowuszeg; dat deszelfs grootte met die van een ram overeens"'" > hij is met langroodagtig h'air bekleed,- zijn bek , w*M billen, onder de ftaart en beenen zijn wit, de neu»8 , ten en ftaart zwart-koJeurig; zijn hals is van ü0V[ene£a onderen met zulke, lange lokken bezet, dat het die'. |
||||||||||
GEI.
|
||||||||||
'f28
|
||||||||||
het vieesch der oude geiten word niet zeer geacht, de-
wijl het hard en onfmaakelijk is, en dat van de bokken is nog veel minder, dewijl het een zeer fterke reuk en imaak heeft; dog het vieesch van jonge geitjes, van zes àagt weeken, tot een halfjaar oud, is geenzins on- fmaakelijk, inzonderheid als ze gemest zijn ; word ook gezonder geacht, als het vieesch van jongs lammeren, voornaamelijk voor zieke menfehen. Als men de jonge bokjes laat mijden, wanneer ze vier
wecken oud zijn , en dan nog een week of twee iaaten zuigen, tot dat ze geneezen zijn, en dezelve daar na in een goede weide brengt; 20 zal haar vieesch bijna even zo geurig zijn, als dat van gefneedene rammen of hamels , het zij dat rnen ze het eerfte of weihet volgen- de jaar flacht. Om de jonge en oude geiten vet temaaken, moet
men haar, behalven goede weide, de ruimte van ha- ver, brood, geele wortelen, raapen en diergelijk te eeten geeven, eenigc weeken lang, zo, zullen ze niet nalaaten, zeer goed te worden; men begint met het mesten in de herfst, wanneer ze buiten weinig meer kunnen vinden, tot aan Kerstijd toe: Ais men ze om- trent St. Michiel flacht,' zijn de vellen 't best, maar om- trent Kerstijd deugen ze niet veel. . Men heeft mij voor zeker bericht, dat om aan het
vieesch van een geitebok, die men wil flachten om teee- ten , de ftinkende geur te beneemen , men hem bij het ilachten eer men hein dood, de ballen moet uitwijden, en het l'aaten uitblosden, waar door het vieesch geheel niet meer fterk zoude fmaaken. Het vieesch der geiten word even zo als dat van de
fchaapen en lammeren , op verfcheiderhande wijze tot Ipijze bereid. Van de ziektens der Geiten.
De geiten zijn meest aan dezelfde ziektens onderhe-
vig , als de fchaapen , en derhalven kunnen 'erde zelfde geneesmiddelen tegen gebruikt worden, als bij de fchaa- pen ; zie op dat artijkel. Als men ziet, dat ze niet eeten willen, het welke
veeltijds voortkoomt, om dat ze dooreen bedorvenheid van de maag, niet kunnen herkauwen, zo is het vol- gende middel dikwils dienstig; geeft acht, wanneer de koeijen of fchaapen zig nedergelegt hebbende, bij het herkauwen het gegeetene weder in den mond brengen ; houd hen dan fchielijk met de hand de keel toe, en neemt hen het eeten uit de mond, en geeft het de geit in , of ftrijkt het haar in de mond , dat zij het eet, 'zo zal ze weder beginnen te herkauwen, en gezond worden. Het is ook nuttig, dat men de geiten, gelijk'de fchaapeïï, zomtijds wat zout geeft te likken, dat haar bij gezond- heid bewaart. Zommigen hebben gefchreeven, dat de geiten nooit
zonder koorts zijn, maar dit is een groot wangevoelen, dal afkomftig fchijnt, om dat mende geiten dikwils ziet trillen en beeven ; maar dit is iets dat natuurlijk eigen aan de geiten is; en hoe zoude ook een geit, die altijd koortzig is, zulks zo lange kunnen wederftaan', zonder te bezwijken, of daar hij zo helder en vrolijk kunnen zijn, en met zo veel graagte kunnen eeten. Van de nuttigheid der Geiten.
De nuttigheid der geiten beftaat ten i. in de melk , weke niet alleen dient tot fpijze, maar ook tot niedi eijne voor teeringzuchtige menfehen, en hoe meer de |
||||||||||
GEI.
|
GEI. GEK.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
U9
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
grooten baard fchijnt te hebben ; zijn fchouders zijn in de West-Indiën woont, koomt in grootte vrij weï
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
mede met lang zwart hair bedekt; ieder zijde van zijn
|
deszelfs koleur is grijs,
zwart en feuille-mort-bont. GEITEN-RU1T, zie GALEGA.
GEK, ook Visfcher ; in 't latijn Pissator; in'tfransch- Fous; door Catesbij en Sloane Anferi basfano affini genoeint; (Pelecanus cauda cuneiformi rofiro ferrató, ré* migibus omnibus nigris. Chin-Lagerst. 8. Obseck. Iter. 85.); is een vogel onder bet geflacht der hropgtnzen behoorende,• zijn naams-oorfprong leid men af, omdat hij zig door denfregat-vogel, (gelijk wij redepag. 766". hebben aangetekent,) laat dwingen, de viseh over te geeven, dien hij heeft gevangen; ais mede, dewijl hij op hetïondhout der fcheepen gaat zitten, die hij in zee ontmoet, en zig met de handen laat vangen; verfchei- dene reizigers verhaalen, dat zij dus lèevendig gevan- gen , in weinige dagen zo tam worden, 'als of zij vau hun jeugd af aan bij de menfehen waaren opgevoed. Volgens Brisson, koomt deeze vogel in grootte met
de Turkfche of Mofchaat eend fiver een ; deszelfs kop, hals en rug zijn bruin; zijn buik en borst wit; de ftaart« pennen uit den bruinen; de oogkringen geel, de bek graauw, en de pooten geel : Volgens Üüseck is'er een groot verfchil in de koleur van het mannetje en wijfje deezer vogelen ; hij beichrijft het mannetje geheel zware met- een grijsagtige buik, en het wijfje ten eenemaalen w.t, met zwarte flagpennen; de woonplaats deezervo- gelen is Oost Indien, de kust van Florida, enz., aan de monden der groote rivieren. Op de kusten van America word mede een gelijkzoor-
tige vogel gevonden , dog die veel grooter is , koomen- de in lijvigheid met een gans over een, en word dooi- de Franfchen grand fou, of groote gek genomnt; deszelfs koleur is van bovenenop het lijfdonker-brm'n, met wit- te vlakken; even eens is hij aan den borst, hals en kop getekent; van onderen is hij vuil-wit; de ftaartpennen, zo als ook de bek, zijn bruin; de kaule plak daar de 00- gen in flaan, zijn zwartagtig, insgelijks zijn mede de pooten. GEKHEID, zie ZOTTERNIJE.
GEKKO ; door Bontius Indiaanfche Salamander ge- noeint; (Lacerta caudd tereti inediocri, digitis fubtus ivibricatis, corpore verrucofo, Linn. Sijfi. Nat.); is een zoort van haagdis, wiens grootte veiTeheiden is; zij worden inde meeste gedeeltens van Indien y inEgijpteu en elders gevonden; degiootfte, die de Heer Seba ge- tuigt, ooit gezien te hebben, was met de ftaart 'er on- der begreepen, circa één Amfterdamfehe voet lang, eg- ter zij" de moesten kleiner; alle zijn ze van koleur graauwagtig geel, of rosagtig asch-graauw, eri het lijf is met witte knobbeltjes bezet, dat het zelve wrattig of oneffen maakt; daar zijn 'er, die de ftaart zo lang als het overig gedeelte van het lighaam hebben, in anderen is die veel korter, en als een dikke ftomp; de kop is na |
||||||||||||||||||||||||||||||||
]jjf is met een aschgraauwe vlak bezet; voorts gelijkt
zijn kop en ooren v^koomen na die van een fchaap of ram.
GEITEN-BAARD, zie REINETTE.
GEITEM-BALLEN, zie GEMS.
GEiTEN-BLAD, zie CAPERl'OELIE.
GEITEN-BÜK; zie BOK en GEIT.
GEITEN-BOK (WILDE), zie GEMS en STEEN-
BOK. GEITEN-HERT, zie CERV1-CAPRA.
GEITEN-KLAVER, zie CIjTISüS.
GEITEN-KRUID, zie GALEGA.
GELTEN-JvlELKER ; Dagfliaper; in'tfransch Téte
iheyre, ook wel Crapaud volant, en in 't lat. Caprimulgus ; is een vogelengeflagt, waar van de Hr. L.iNNiEUS 2 zoor- ten optelt, en tot kenmerken fielt; een kromme, zeer kleine elsvormige bek, aan het grondftuk nedergedrukt ; zijnde zijn bek met een regel hairtjes bezet, even eens sis die der oogleden in de menfehen ; zijn itaart is niet jevorkt, maar enkeld; zijn drie voorfte vingeren zijn I tot aan her eerfte gewrigt, met een viiesje zaamenge- I foegt, en de binnenfte is, aan de binnenzijde even ge- I lijk een zaag getand. De naams-oorfprong van deeze vogels, vind men bij
de ouden aangetekent, hierin te beftaan; dat zij op het ei/land\Creta gewoon zijn, 's nachts fteelswijze in de (lallen te fluipen, en de geiten aan de uijers gaan zit- ten, om 'er melk uit te zuigen, en dat zij dit zo vinnig verrigten, dat de uijer daar van lterft, en de geit blind word; dog dewijl, men hier van bij de bedendaagfebena- tutir-befchrijvers niets vind gemeld, kan men zulks op zijn best genoomen, voor twijffelagtig houden. I. De eerfte van dit vogelen-geflacht, die gewoonlijk
Europifche Giiten-meïker genoemt woid; in het latijn Caprimulgus Europceus ; [Caprimulgus narium tubis obfo- tó', Linn. Sijfi. Nat.); is een vogel, wiens grootte en maakzel, zeer nabij die van de koekoek koomt, dog zijn koleur verfebilt 'er grootelijks van; van bovênen Zijn deszelfs vederen grijs en zwart golfswijze gemen- Se:t, en overdwars geftreept ; van onderen is hij rosag- tig-wit, niet donkerbruine dwarsftreepen; dedrieuiter- 't- flagpennen zijn inwaards met een witte vlak getekent, ende twee buiten'lc ftaarrpennen wederzijds mee witte tippen bezet; zijn bek is zwart, en ter wederzijden van dezelve, loopt een witte band langs de onderkaak, tot "ißt aan het agteihoofd, en zijn pooten zijn bruin. Deeze vogel word veelvuldig in de bosfehen van Vrank-
Jjk. Engeland,'Duitschland, Zweeden, en enkel in Ne- derland gevonden; zijn gewoone aas of voedzel beftaat m vliegen, torren en andere infecten ; zijn nest, dat hij ya" dijk of aarde bereid, maakt hij flegts in eeniggat of of zijn 'er rotzen nabij, verkiest hij derzelver I; loo- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
J
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
'en; zijn eijeren zijn langwerpig, witagtig, gewolkt en evenredigheid vau het lighaam, lang en breed, ,mèt
)W zwarte vlakjes getekent; 's daags rust hij, en houd groote oogen, en een dikke tong voorzien; hij heeft
21S fchuil, dog 's nagt s gaat hij zijn kost zoeken,, en een uitfteekende bek , die van onderen en bovencn met
°Penbaart zig ligtelijkdoorzijn gebrom, datgeenonaan- kleine tandjes is gewapent ; zijne oorgaten kan men
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
fie,1fm "og verfchrikkend gelujd is
|
zigtbaar befpeuren; zijn hals is dun; het lijf van onde-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
['- jamaikâfçhe Geiten-melk
|
Kef,
|
in 't lattin Caprim.nl- ren en bovenen plat, aan de zijden uitpuilende; de
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
»ericanus; door Sloane, NoÜua fijlvatica Ja- klaauwtjes die bijna cene lengte hebben, zijn ongena-
enßs of Jamaikafche Bosch nagtuil genoemt ; (Capri- geit, dog in zommigen met zeer kleinc-magelt jes bezet ; |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
"naic
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
'il!.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
a óu'partum tubulis eminsntibus, Linn. Sijfi. Nat.) ; deeze klaauwtjes zijn ter wederzijden van de tippen met
e2e &c in de zuidelijke deelen van America, alsmede een zoort van lobbetje of kam voorzien, die van onde- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
K k 3.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
ren
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
$3»
|
||||||||||||
GEK.
Indien mi het kinds hoofd natuurlijk groot, en wel ge-
plaatst is, maar het bekken te n'aauw , of de banden dat is de facro iphiadica , of heilig en zitbeensbanden* (Camper tb. ƒ>. 9. tab. I.fig. 1. & 2.) niet rekbaar ge', noeg zijn, zo is het hoofd geklemt , van moeders zij. de ; in tegendeel, wanneer de moeder wel gevormt maar het kinds hoofd te groot is, dan is het geklemdvzn. 's kinds zijde; en, zo deeze beide te zaamenloopen, is het een aliermoeijelijkst geval, om dat geen van beide zonder geweld te lijden, geholpen kan worden; deeze klemming is en word de moeijelijkfte gehouden. . Onderwijlen gebeurt het, dat het kinds hoofd dwars in het bekken fchiet, dat is, met het aangezigt naar een der zitbeenderen gekeert, dan blijft het liaan ge- klemd tusfehen de zitbeenderen, dienaar onderennaau- wer tot een loopen ; of wel bet aangezigt is naar het fchaambeen gekeert, en het agterhoofd gezakt in het hol des darmbeens ; of het is min of meer gedraait, ea gezeeten in een der moogelijke plaatzen tusfehen deal- lernatuurlijkfte, en deeze laatfte in. Dit geval is zeer beklaagelijk, want het kinds hoofd kan flegts op eene wijze door het bekken heen, te v,reeten als het agter- hoofd eerst in het bekken, en vervolgens onder de fchaara- beenderen naar buiten fchiet; en derhalven können zul- ke hoofden niet gebooren worden, zonder kwetzlng, ten waare men een middel hadde, om het zo te wen- den, dat het in de natuurlijke plaatzing gebragt wierde, het geene men met de handen niet doen kan. Zie daar dan de allerzwaarfte gevallen, die moeder,
kind, en heelmeester können overkoomen, en welke van alle tijden braave en gemoedelijke Heelmeesters zeer naauwe aan het harte gegaan hebben. Indien men 'er geene hand aan flaat, en derhalven
de konst niet te baat neemt, dan derven beide voorze- ker, moeder en kind. Indien men het hoofd van het kind geweldig aangrijpt met inflrumenten, zo loopt hst gevaar van fterven; of indien men, gelijk Rousset, lu zedert veele anderen voorgeftelt en gedaan hebben, het ltgbaam der moeder, en de lijfmoeder openfnijd» om 'er het kind door heen te haaien, fterft veeltijds<fe moeder, zonder dat men zeker is, het kind te zullen behouden, om dat men ondanks alle de wijzeredenee- ringen van Boerhave en Van Zwieten, niet oordee- len kan, of het kind dood of leeven.Hg is ; de vraag' is, wat nu gedaan ? laat men het op ziin beloop, w gebeurt het, dog enkel, dat het hoofd van het kind dood zijnde, langzaavneihnnd doorperst, om dat het flapP" is; maar zelden overleeven dit de moeders, De^Ouden, die de kinderen verre beneden de moe-
ders achteden, en welker leeven of dood van dewil"0/ ouders afhing, beflooten aanftonds een haak. te gebrui- ken , om dien in het kinds hoofd te flaan, en het du voort te haaien, het kind ftierf derhalven tot behou van de moeder. Zedert dat wij de Christelijke religieomhelsthebben^
en het grootst gedcehe van Europa Roomsch catho'1
was , en nog is ; ftelde men de ziel van het kind verW
|
||||||||||||
GEK.
|
||||||||||||
ren overlangs in plaatjes is verdeelt, aan den rand ge-
kartelt, en aan de voetzool zijn dezelve door eengroef- je in de lengte van een gefcheiden. Valentijn in deszelfs befcbrijving van Oud en Nieuw
Oost-Indien, getuigt; dat deeze dieren vergiftig zijn, en dat derzelver kwijl, wanneer zij.het in de waterplas- fen laaten vallen, daar zij zig als het regent in vermaa- ken, die wateren in het gebruik zeer gevaarlijk maakt. De Heer Hasselquist is zeer naauwkeurig in het be- fchrijven der gekko's, die zo wel binnen, als buitenshuis te Kairo in Egijpten , zeer menigvuldig.worden gevon- den , (zie deszelfs reisbeschrijving in het boogdüitsch, Pag- 358-) dien Heer verhaalt als iets zonderling;;, dat 'het venijn van dit dier uit de lobtietjes der klaauwen waasfemt; het zoekt plaatzen en'allerlei dingendiemet pekel zijn natgemaakt of doorgedrongen; dezelve gevon- den hebbende, loopt hij 'er verfcheidene maaien over- heen, en laat een zeer fchaadelijk venijn agterzig: ,, Ik ' j, zag (zegt dien Heer ibid.) in de maand Julij des jaars j, 1750 twee vrouwen en één meisje zieltcogsnde , ver- „ oorzaakt door het eeten van versch gezouten kaas, ,, die op de mari;twras gekogt, en door een gtkko vergif- „ tigt : Hoe fcherp de uitwaasfeming van hunneklaauwen .,, zijn (vervolgt hij), heb ik eens te Kairo befpeurt; op ,, het oogenblik na dat hij over de hand van een Gees- ,, telijke geloopen had, die het dier wilde vangen, ree- ,, zen 'er kleine puistjes op , met hitte en eenige pijn ,, veizelt, even als door het aanmaken van brandnete- „ len. GEKLEMD HOOFD; wanneer het hoofd Van het
kind natuurlijk in het bekken gezakt is, zo dat het ag- terhoofd naar het fchaambeen, en het aangezigt naar de holte van het heiligebeen geplaatst is; de mond der lijfmoeder open, en de natuurlijke wegen ruim envog- tig zijn; het zelve onbeweeglijk blijft fiaan, word het gezegt geklemd te zijn;-indien het moogelijk was de twee handen tusfehen de deelen der moeder, en het hoofd des kinds te brengen, zoude men het fchielijk kön- nen voortbrengen; maar hier legt de zwaarigbeid: De Schepper beeft de hoofden der kinderen, en teffens het hol van het bekken der vrouwen zodanig gevormt, dat het kinds hoofd 'er flegts op eene wijze door kan , en nog niet gemakkelijk; de bcenderei\der kinderhoofden zijn los en beweeglijk , waar door zij medegeeven, zig fchikken en kleinder wordende, ltgter gebooren worden; de hetipbeendcren der vrouwen, welke voor de fchaambeenderen uitmaaken, geeven van gelijken mede, zo dat de hoofden door de ween om beide rede- nen doorgeperst, en de kinderen gebooren worden; dog vermits de hoofden niet in eene regte linie , maar in ee- ne kromme voortgeftooten moeten worden, dat is, eerst naar onderen , in de holte van het heilige been , en dan voorwaarts onder de fchaambeenderen, gelijk Profes- sor Camper zeer klaar getoont heeft, in zijne verhan- delingen , gevpegt bij de tweede uitgave van RIauri- ceau tab. I. fig. 8-;zo begrijpt de leezerligt, dat'er van den kant der moeder en het kind zeer groote kragt ver- eücht word, om het hoofd langs dien moeijelijken weg voort te brengen; wanneer nu de vlaagen te kort fchie- tcn, al is het bekken wijd genoeg, het kinds hoofd niet al te groot, en het kind leevendig, zo geeft dit een na- tuurlijk geklemd hoofd, het welke noodwendige hulpe vereischt; waar van wij zo (Iraks kortelijk handelen zul- Jen. |
||||||||||||
ren, wanneer het niet gedoopt was; 'en daaron
de de 'ibeologifche Faculteit te Parijs in den jaarei7:»J dat in dit geval de moeder de zaligheid van haar * boven haar eigen leeven behoorde te fchatten. en Keizerlijke fneede te ondergaan. Bij de Gen'f'ir"J den, en Protestanten in het algemeen, fielt men de zo hoog noodzaakelijk niet, en deihalven kan e'1 ' j |
||||||||||||
GEIT.
wen {teilen , dat het leeven van het kind moet agterge-
fteit v/orden, aan dat van de moeder; en wel temeer, om dat men het kind moot aanmerken , als de ooizaak van 's moeders dood, in gevalle men de moeder opent. Pec.e zo tedere en gewigtige omftandigheden, heb-
ben de eerlijkfte en braaffte Genecsheeren deezer tijd jeer benaauwd, en voornaamelijk den zulken , die zig op eene edelmoedige wijze met het verlosfen van on- gelukkige vrouwen bemoeijen; en met dat alles hebben zijniet können ontwijken, den laster van onkundigen, en kwaadaardige fchrijvers, die aanfionds verdoemen liet gedrag van zulken, wier gemoed en ondervinding nogtbans hun geleert hebben, dat men in zommige ge- vallen den haak, hoe doodelijk ook voor het kind, moet ' gebruiken. De Profesibr Camper getuigt ppentlijk ib. PS- 37- )> Voor mij, ik hebbe nooit zwaarigbeid ge- „ maakt, om in het voorgeftelde geval, wanneer ailes „ vrugteloos was, daar toe over te gaan. De Heeren De Vissciier , V. de Poll en Van Zwie-
ten doemen op eene verregaande wijze het gebruik van den haak ; maar die Heeren hebben nooit zig met het verlosfen van vrouwen beziggehouden; zij hebben in hunne kamer de kinderen verlost in hunne denkbeelden, en blootelijk gefielt , dat alle gevallen gered konden worden door het geheim van Roonhuizen; het welke eg- ter onwaar is, andeis zouden de Roonhuiziaanen geene rouwen met het volle lighaam hebben laaten derven , daar negthans veele voorbeelden van zijn; waarom dan gefcholden, waarom eerlijke en braave mannen gevloekt ? is het betaamelijker, is het christelijker, beide moeder en kind door verzuim te laaten flcrven, dan het kind met den haak te dooden, om de moeder te behouden? Daar zijn nogtbans gevallen , daar de Keizerlijke fnce-
de nooJig is; bij voorbeeld, als het bekken mismaakt, entenaauw is, zodanig, dat het kinds hoofd, of fchoon vermindert, 'er niet door konde, of we! de hand des Vroedmeesters nier. in de lijfmoeder kon koomen. Om weder te keeren tot de middelen om cengeklemd
hoofd te redden, dient, dat men inde voorleedene eeuw gïdagt heeft orn middelen , ten einde de klemoiingen (1er hoofden weg te neemen, zonder het kind te kwet- zen, of de moeder eenig leed ts doen. Deeze zijn het infiniment vanP.ooKHuizEN; de fiilet, ftrik offlingsr, en de tang van Chapman of Smellih. Het geheim van Rookhujzen hebben wij reeds befchreeven, den ftrik zullen wij hier bijvoegen, om dat wij detang van Cn.\?- |
||||||||||||||||||||||||||||||||
GEK.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
8SÎ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
die wij te vooren bepaalt hebben: Wij zouden hier over
langer konnenzijn, dog ons bedek te buiten.gaan, wij bevielen den leezer, die 'er uitvoeriger over°onderrigt Wil zijn, Profesfor Campers aangehaalde verhandeling, en het ontdekte geheim door De Vissciier en Van db Poll. Al is het nu, dat het hoofd een weinig fehiiirià legt, zo kan men echter met cle fpatel van Roonhui- zen het hoofd verlosfen; zelfs kan 'er het hoofd mede verlost -worden, wanneer het aangezigt voorlegt, in welk geval de fpatel over den kin naar hetagterhoofd'gefchoo- ven word; dee,;e waarneeming heeft genoemde Profes- for in ééne zijner lesfen medegedeelt. Dog als het hoofd dwars legt, of al te groot is, of
het bekken te naauw, dan is de fpatel onnut, om dat men'er het hoofd niet mede keeren kan, gelijk als met de tang van Smellie. Nadeelen van Roonhuizens fpatel.
Deeze zijn lekheid, om dat het draaipunt van den hef- boom tegens de waterleider werkt; het welke niet voor- gekoomen kan worden; ten tweeden, eene fcheuring van het perinaeum, dat is van het gedeelte, het welke- tusfehen de vrouwelijke doelen en den aars in legt; het is zomtijds gebeurt, dat de fcheuring tot in den aars doorging; welke nimmer geneest, en alleronaangenaam, ile gevolgen heeft. Hoe te verlosfen met den ftrik.
Deßrik, fiilet of flinger is waarfchijneliik eene uit-
vinding van E. Chapman., of fchoon zommige meenen, dat de arabieren, en wel Avicenna , daar van gebruik gemaakt zoude hebben. Chapman merkt dog te on- recht op, dat zij 'er zig van bedienden, ten einde de beenen te verzekeren, in het keeren van kinderen; bij voegt 'er bij, dat zij dien niet om het hoofd lagen ,' het welke anders blijken zal. Denijs in zijne verhandeling over het ampt van Vroed'
meesters, fpreekt van den ftrik als eene bekende zaak,, en leert 'er het gebruik van pag. 214. £f feqq. W. Smellie beroept zig op Avicenna, die zo wel
den ftrik als de tang aanprijst; het is ook zeker, dat Avicenna beide zeer wel befchrijft, Fen. 21. Tract. 2. Hb. 3. p. 942. torn. I. cap. 28. De regimine ejus, ciiju's parlus fit dijjkilis caufa magnitudinis ejus. „ Indien |
||||||||||||||||||||||||||||||||
M
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
de vroedvrouw het kind niet uitbrengen kan,
het binden met de zelfkant van iaken. of |
||||||||||||||||||||||||||||||||
„ zegt hij
„ moet zi
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
*"», door Smellie verbetert , onder Forceps reeds
verhandelt hebben. &n natuurlijk geklemd hoofd , hoe t-e redden met
Roonhuizens hefkoom of fpatel.
Als de vrouw wel geplaatst is in het bed, of op een tl|stbank of kortbed op drie (loeien, plaatst zig de Heel- meester voor haar, brengt de fpatel in zijdelings tus- n!f-Vle Seelen der moeder, en het hoofd van het kind, |
||||||||||||||||||||||||||||||||
„ ftrik , en het hoofd hier mede naar zig trekken,met
„ verfcheidene zagte trekkingen : Indien ditnietflaagt,. „ moet de tang gebruikt worden, en indien ook dit niet „ helpt, moet het hoofd geopent worden, enz. Chapman heeft zig derhalven zonder recht de uitvin-
ding van den ftrik toegeëïgent. De ftrik word op verfchillende wijzen gemaakt ; 1. van
een enkelen band; 2. van een band met een fpleet; 3, van een zijden koord met een beweeglijken knoop'; 4* met een baJijn 'er in ; 5. met een- Hompen haak of fpa- |
||||||||||||||||||||||||||||||||
3c verecnin--, 1 V, 7 , '""-'^11 loc engt dij
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
'elSele!°'gng d£" fchaambeenderen, als dan is defpa-
|
. --------------_. f-e. 252.; en over
het 3de zoort Denijs ib, p. 214. enz. ; Levret fuite des
accouch. labor.tab. i.fig. 4. p. 210. beelt en befchrijft zulk een fpatel; P. de Wind maakt 'er ook gewag van het geklemde hoofd gered, pag. ioS. Om het te können gebruiken, dient het hoofd laag
inde geboorte gefchooten te zijn; men fpant als dan' den ftrik met de vingers uit, en fchuift ze om het hoofd • dog dit is niet gemakkelijk; om die reden hebben ande- ren |
|||||||||||||||||||||||||||||||
gelegen langs de zijdelingfe kant van hetagterhóofd,
°P den onderrand van de onderkaak; gelijk de Heer
amper duidelijk getoont heeft,- zie zijne vierde verh.
•Pag- 39., en het welke zedeit door A. Titsing en
a«dere„ is toegeftemt.
de an-i list 'lij' het eene einde opwaarts, fteunt met
lre ? 'land d"e natuurlijke deelen der baarendevrou- » en fchuift het hoofd 'er uit in die kromme linie , |
||||||||||||||||||||||||||||||||
-----------------
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
gëk:
zo genoemt, zegt hij, van de kerven, en infn ij dingen-'
welke dan eens in plaats van de hals, van de borst of buik de deelen van een zonderen, zo dat ze door een enkel buisje fchijnen aan een te hangen ,• in zommige gaat de kerf niet door, maar daar blijven op den rug fchilden, die als wervelen beweeglijk zijn ; zo dat de natuur nergens in zo verwonderlijk is, enz. Ed. Hardam p. 591. J we om- ni a infeüa appeilata ab incijum &c. Wij noemen ze infe&en , ook bloedelooze dieren, even als Plinius ib. opmerkt, dat men oudtijds meende, als of zij even als de planten leefden, tadem de caufa nee fanguinem Us esje, qui fit nullis ca-rentibus carde atqus jecore ; en om die rede geen bloed hadden , welke in geene fchepzelen gevonden word , welken het hart, en de lever ontbreekt, De Ouden fielden, dat zij van gelijken niet ademden. Plinius geloofde nogthans , dat zij gehoor, reuk,'en fmaak hadden ; gevoel en gezigt fprak van zelven, be- halven andere gaven, waar mede de Schepper dezelve» verciert heeft. Zeden de uitmuntende ontdekkingen met de vergroot-
glafen, door Malpighi, Leeuwenhoek, Swammer. dam en Lijonet gedaan , twijifelt men niet langer, of zij hebben hart, longen, en andere zintuigen; het ge- zigt is wonderlijk in dit gedierte; maar het gehoor is nog nietbeweezen ; Lijonet heeft het niet können vinden, en deeze is zekerlijk in de ontleedkunde der infectai ver- der gegaan dan Swammerdam of R. Hooicp. ; uit het gezang der krekels meent men te können afleiden, dat zij hooren können; en waarom niet ? misfehien duurt het nog lang, eer men het zintuig ontdekt, dog dat bewijst niets; hoe lang is het gehoortuig der visfehen onbekent geweest )N eer de ontdekking, die wij den Profesfor Cam- per vcrfchuldigt zijn , gedaan is? De infeften hebben voor zeker een hart, en eeten,
dat is, leeven als alle dieren, fchoon op eene oneindig verfchillende wijze; zij zijn derhalven geene planten, dat is, leeven niet op die wijze, ten waare men alleenadit wilde geeven op zommige zee dieren, als de fpons, en derzelver veelvuldige verfcheidenheid , welke de plan- ten gelijk zijn, ten opzigte der groei, en alleen hierin verfchiilen, dat zij gevoel hebben. Verlangt de leezer een naamlijst der infeften, zo moei
hij Linnsus Sijfiema Natura: te baat neemen; wil hij het fchrander uitgebreid, en met veele merkwaardigs waarneemingen verrijkt doorleezen, moet hij de Hol- landfche uitgave doorbladeren , die de beroemde Dr. HouTTUiNopgeftelt heeft. Verlangt hij de ontleeding, zo kan hij de ontdekkingen van Malpighi , van Leeï' wenhoek, van Pv. Hco:ce, van Swammerdam, vö Lijonet , van Trembleij en Bonnet niet ontbeeren. De Reaumur heeft de huishouding best befchreeven. Mouffetus heeft de afbeeldingen in het algemeen
gegeeven; Sebaheeft'er onnoemelijk veele bijgedaan, en dagelijks zien wij werken te voorfchijn koomen, "l8 ons om hunne kostbaarheid verbaazen; gelijk dat van Juffr. Sin, Merian, van L'Admirai. , van den He« Roesel, van Sepp, van Dr. Voet in den Haag, e van De Buffon te Parijs. Ed-varos heeft 'ei va gelijken veelen afgebeeld en befchreeven; ook Catb' |
||||||||||||||||
GEK.
|
||||||||||||||||
63*
|
||||||||||||||||
ren een balijn, en fpatel 'er toe gebruikt, ten einde het
lint, of den band tusfchen het agterhoofd en fchaambeen op te fehuiven, of agtenvaarts langs het voorhoofd en aangezigt om den kin; evenwel is niet alleen denaauw- heid der plaats, maar de vogtigheid zelve een belet- zcl. Zo even is 'er opgemerkt, dat de ftrik langs het aan-
gezigt moet gefchooven-worden, om den kin; indien men deszelfs hoogte wel. befchouwt, moet dikwerf de ftrik halfwegeti zitten blijven, en getrokken wordende het aangezigt kwetzen, of wel het vel doorfnijden tot op het been toe, gelijk Smellie torn. 2. cap. 2. p. 446. zegt bijgewoont te hebben. Denijs heeft ook den ftrik gebruikt, als het aange-
zigt vóór kwam, ib. pag. 214., dog dan flipt hij ligt af. Hot het ook zij, zo blijkt uit de getuigenisfen van
Chapman, Dfnijs en Smellie, datin een enkel ge- val, de ftrik van nut is, dog veeltijds onmoogelijk aan- gebragt kan worden, en uit de waarneeming van Smel- xie, dat hij zomtijds zeer gevaarlijk is. Het geklemde hoofd te verlosfen met de tang
van Smullie. Wanneer het hoofd natuurlijk geklemd (laat, laat men
de vrouwe op den rug, of op de zijde leggen, men brengt een blad der forceps of tang tusfchen de flaap van het kinds hoofd, en de moederlijke deelen in , fchuins opwaarts iangs den as of midJellijn van het bekken; als het hoofd wel vast ftaat, houd dit blad van zelve, en in de op zijde leggende (leunt het op de dije der vrou- we ; daar na brengt men het andere blad aan den ande- ren kant even eens in ; men fluit de handvatten, en om- wint dezelve met een ftrik, zie Camper vijfde verband. ib.pag. 58.; men wagt een wee af, en brengt het hoofd gedeeltelijk nederwaarts, en voorwaarts trekkende, langs de kromme linie, te vooren befchreeven, ter waercid; teffens fteunt men het perinaeum met de vrije hand. Het gebeurt dikwerf, dat het hoofd zijdelings in het
fee k'cn gezakt zijnde ) tusfchen de ijsbeenderen geklemd raakt; in dit geval brengt men het cene blad tusfchen de flaap van het kinds hoofd, en het fchaambeen ; het an- dere van onderen in-tusfchen de flaap van het hoofd, en dat gedeelte der fcheede, welke tegens het fhiitbeen legt ,• men bind als vooren de handvatten, en men drukt zo veel men kan, a's 'er geen wee is, het hoofd op- waarts , en keert het agterhoofd naar het fchaambeen ; dat is, men brengt het dus tot de natuurlijke legging, en werkt a's in dat geval gezegt is. Als het aangezigt voorlegt, gebruikt men de tang, als
'm het écrite geval, dogmen laat als dan de kin draaijen op ,het fchaambeen , gelijk anders de nek doet, zie Camper ib. pag. 60. § 4. Deeze bewerking is nictnadeelig voor de moeder, en
ook niet voor het kind, wanneer wel ingerigt word; het is evenwel gebeurt, dat ecne onkundige hand'ergeweld mede gedaan heeft ; dog het kan zonder infiniment even eens gefchieden. Zijn 'er gevallen, dasr nog fpatel van Roonhuizen, nogfirik, nog tang helpen können, fpreekt het van zelve, dat men alle niet voor onnut moet houden , 't geene daarom ongerijrat is, om dat zo veele kinderen en door de-rang, en de fpatel dage!ijks"gered worden. GEKORVENE DIERTJES; in het latijn InfeUa;
Pi. 1 N 1 us heeft in zijn Xld'e Boek het aüerduidelükst denkbeeld gegeeven van de gekirvene dieren ,• zij worden |
||||||||||||||||
bij, welke' allen met leevendige kol euren afgemaa
|
den
|
|||||||||||||||
meer het oog van eenen onkundigen betoveren, ^n..
geest van eenen phüofóof vergenoegïng geeven- -" hebben nogthans haare nuttigheid; her is een..')ec'erJL,i gegeeven, den Schepper te können verheerlijken a diepe navorfchingen : De mensch vereischt ook uit P |
||||||||||||||||
gek. gel:
J-- en deeze is prijsfelijk, wanneer zij niet alleen het
os; Streelt, maar tefFens den befchouwer tot verheve- ner denkbeelden aanleidinge geeft. Dq leezer begrijpt derhalven dat alle wormen, vlie- çaptllen , kal'uijters, fpinnen, mieren, fcorpioenen, %'ablen, kreeften, peUjpes, Jpons, en veele coraal-ge- wasfen, tQt deivfeâen, dat is gekorven of bloedelooze die- m bebooren; geüjk ook zWeüsi fchdpvisfchen, die daar- om te recht v£.iLihn.eus vormen genoeint worden, of (lakken.
' Onderwijlen hebben onlangs de Heer Bonnet van Ge-
nève, de Heer Ki. i.i s, Dr. Bastek, en Profesfor Pal- las zeer voortreffelijk over bij?;ondere clasfen van dit wijd uitgetoeki gedierte gehandelt. GEKRAAGDE EEà'D, zie KENDEN, pag. 587. A. XVII.
GEKRAAGDE EG£L-VISCH, zie EGEL-VIS-
SCHEN, p'ag. öoi. -. VI. GEKRAAGDE TQRTELDUL7, zie DUIVEN,
tag. 553. n. XXI. GEKROMT. zie, FLEXUS.
GEKROONDE AREND, zie HARPIJ.
GEKUIFDE AREND, zie VALKEN, n. VI.
GEKUIFDE REIGER, zie BLAUW-REIGER.
GEKUIFD-KAAUW'fjE; in het latijn Cristatella;
(Gractila nigra, remigihus primoriZushaß, reBricibusque opice all/is, rosiro flava, LiNN. Sijfl. Nat.) Edwards noemt hem zwarte Chineefche Spreeuw of Merel; hij is een weinig grootcr dan de gewoonc nerel, zijn koleur iszwartagtig naar donker-blauw trekkende: de bek en pooten zijn geel; op het hoofd heeft hij een klein bosch- je pluimtjes die langer dan de anderen zijn, en welke de vogel na believen tot een kuifoverend kan zetten , ivaar door hij ook de naam van gekuifd kaauwtje heeft gekreegen; zijn woonplaats is China. GELASIN1 DENTES; deeze naam worden wel aan
de vier voorfte en middelde tanden gegeevcn , om dat dezelve, wanneer men lacht, gezien worden, ook draagen ie de naam van Incifores. GELAT1NA. of Gelatum; zie GELEIJ.
GELDERSCHE ROOS , zie WATER-VLIER.
GELEDING; in 't latijn Articulatie; betekent de
fonning of gedaante en zamenftel der leden. Zie ook ARTiCULATIO. GELEERTHE1D; in het latijn Eraditio; dezelve
maam geenzins uit een oppervlakkige , al fchoon zeer uitgebreide kennisfe van de weetenfehappen ; ook niet alleen een zeer groote beleezentheid in veele boeken ; maar eigentlijk een grondige kennisfe en door- igt van zaaken, na een voorafgegaan rigid en onpartijdig on- derzoek deizelver ,• inzonderheid (want dit behoort 'er niede toe, volgens het gemeene gebruik van dit woord,) \'arineer men in meer als ééne weetenfehap grondig be- geven is. Hieruit blijkt, dat de Geleertheid niet )3 ij" a."e' we'ke daar na benoemt worden ; bij voor- eeld niet in alle die geene, welke doorgaans getitelt
worden als Zeer Geleerde Heeren. en fi •■ '''•J' 'nnet 'at>'jn Gelatina; Gelatum; is een lijm— j 'Unagtig, gekookt voedend zap var. drieërlei zoort;als • jat uit de harde deelender dieren, als bijvoorbeeld,
|
|||||||||||||||||||
GEL.
|
|||||||||||||||||||
835
|
|||||||||||||||||||
bezonder geneesmiddel zal dienen; men kan'erook geduu-
rende de kooking een weinig geest vanjalpeterofvan vitriool bij doen, om het eer te doen itremmen ; of men doet'er een weinig vischlijm bij, en laat't fchielijk koo- ken; waar door men in het derde der tijd mede klaar is: Ook maakt men geleij van vischlijm alleen, die heel goed is; en uit alle geleiiagtigedeelen der dieren, als uit depeezen, vliezen, ingewanden en darmen kunnen gelei- jen gekookt worden. De tweede zoort vmgeleij is een doórfchijnend, ver-
dikt aangenaam zap, dat Van 't zap van verfebeiderhande zappige vrugten, als aalbefiün, kersjen, framhoofen, quee-peeren, enz. met een derde deel of de helft beste suiker gekookt word, tot de dikte van wecke honing; die men, gelijk ook de voorige zooit, door een weinig op een tinnen bord te gieten, beproeven kan, of't bekwaam dik is : Verfchillende de geleijen der vrugten van de ßjroopen, dat deeze met meer zuiker en dikker gekookt w-orden. De derde zoort van geleij, zijn de uitgetrokkene flij-
men uit meel-en fljmagtigc zaaden, als uit latuwe-zaad, maankop-zaad, lijn-zaad, quee korrels, enz., dog deeze worden meestflijmen (mucilagines) genoemt. De geleijen van de dieren, inzonderheid die uit de peezen,
en vliezen, kalfs- en fchaaps-vpeten, enz. bereid wor- den, zijn affpoelendc of temperende middels (demulcen- tiavel tempérant ia) , waar door veelerleije ziektens, die enkel uit fcherpe vogten ontllaan , kunnen geneezen wor- den ; gelijk ook alleen, door de enkelde afkookzels of zoepen van die dingen. De geleijen uit vrugten, zijn ver ver feh ende, zeer ver-
kwikkende en dorst füllende, in allerlei brandige ziek- tens en bij heet weer. Zie hier eenige van de voomamiïlc geleijen die uit het
dieren-rijk worden bereid. Om witte klaare of doorfchijnende Geleij te maaken.
Neemt rhijnjche-, moe/el- of hijpocras-wijn, twee pond
(of een mingelen); visch-lijm , een once; wit- te zuiker, zes oneen; caneel en witte gengber, vanelks een half lood ; kookt eerst den wijn met de lijm , in klei- ne Rukjes gefneeden zijnde, tot de nette dikte, name- lijk tot dat een druppel op een tinnen bor J of gladde fteen gedaanzijnds, begint dik te worden; als dan doet den zuiker en overige dingen, wat klein geftooten daar bij, en laat het nog een weinig kooken, vervolgens giet en drukt het warm dooreen doek in een fchotel, waaruit men het daar na tvarm in een ander confituur-fchoteltje doen kan, als men wil. Om roode klaare Geleij te maaken.
Deeze word op dezelfde wijze met zoete roode wijn toebereid : Ook kan men de voorige rood verwen, door middel van de wijn eerst met cocheniije of meekrap rood te verwen. Geele, groene en blauwe klaare Geleij.
Deeze worden op de voorige wifze gemaakt, alleen
maar dat men de wijn vooraf verft, als geel met faf- fraan, groen met het zap vmpeterfelie, of met een wei- nigfapgroen, blauw met wzt indigo. Wil men incarnate koleur hebben , zo doet men maar
een weinig rood in den witte geleij- ATota, dat de hij'poeras aan alle de klaare geleijen den
besten fmauk geeft. L1 mm
|
|||||||||||||||||||
geraspte ijvoor, enz. met water ge-
v-m-1 ■■ '"' tot dat het ftijf word a's het koud is, en 71°'' zomtijds |
|||||||||||||||||||
inzonl ■ i:'t'^s oc* wel eenige kruiden, of bloemen ,
|
|||||||||||||||||||
toef
|
en.
|
^l!-, bernagie-, madelieve-, angelier-bloemen,
|
|||||||||||||||||
JI Z>«r*f" ' ellZ' 8eme"St wordcn> als het voor een
|
|||||||||||||||||||
gel;
moet niet al te warm weezen, op dat de koleuren ri'
in malkander verfmelten. Men kan op deeze wijze ook de geheels fchotel al
lengskens met verfchillende koleuren door malkander aai " vullen,endan word't geleij door en door gefpikkelt :Maa op dat de geleij de fchotel of plaat niet verder befpatte als de geleij koomt, zo moet men op de fchotel een ftiif parkament leggen, daar een rond gat in gefneeden is, L de inwendige groote der fchotel. Dog deeze geleij 'ver, toont zig niet zo mooij al<> de gemarmerde. ' Gerimpelde Geleij.
Wilt gij dat uw geleij boven op gerimpelt zal zijn, of
oneffen en als bevroozen ijs. zo zet over de fchotel een.
fchoone nieiuve teems , en blaast van boven daar door mes
een puister of blaas-baig, tot dat de geleij koud en ftijfij,
Geleij van melk te maaken.
"Doet zoete melk in eencasferol over het vuur, met ge- raspte en lijn gefneeden çitroenfciiil en zuiker naar belie- ven, roert het geftadig, dat'er geen vel op komt; als'C dan twee of drie walle opgekookt heeft, neemt het st'; en laat het al roerende verkoelen tot dat het lauw wann is; ais dan doet 'er ftremzel in, roert het wel door, cu dan op een fchotel gedaan. Geleij van hertshoorn te bereiden , op degemeenewijzi,
Neemt geraspt hertshoorn, zo veel gij wilt, kookthe} met genoegzaam water in een ketel, een paar uuren lang, | als dan probeert men 't op een bord of het (lolt, zoniet, 1 moet het langer kooken , totdat het doit ; als dan giet men het door een doek in een kom en laat het koud worden, zo zullen de onzuiverheden, terwijl het nog warmen vloei jend is, na de grond zinken ; waar van men het nadeï- hand kan afzonderen. Aangenaame Geleij van hertshoorn te bereiden.
Neemt een pond geraspt hertshoorn , en drie kannen water, laat het zaamen tot op de helft verkooken; giet danhetwaterzagties afin eencasferol, en doet'er bij een bouteille moezelwijn, het zap van twee of hiecitroeiuii; defhilvm een halve citroen, dun afgefchüt, een p»P caneel, zuiker na de finaak , laat het eens zaa :ien opkoo- ken; neemt dan het wit van vier eijeren , tot fchuhn ge- klopt, doet het in 't nat en braaf door malkan iet aeioert, en laat 't weer op!<oo!< en; als dan neemt een fchoon lervet, j fpoelt die twee à driemaal in water om, bind ze dan op j twee (loeien aan de vier hoeken , en laat het nat da» kookend doorloopen in een kom, en dan in glasjesgs- daan. |
||||||||||||||||
GEL.
|
||||||||||||||||
§34
|
||||||||||||||||
Witte troeble Geleij te màaken.
Neemt verfche koemelk , een pond ; .doet 'er anderhalf lood yisclilijmbi;, met zes lood witte zuiker, en een half lood witte gefehilde£eng£,jr, ook evenzo veel camel als men uni ; kookt het zaamen op de voorige wijze, tot dat hetdikgenoeg is, a!s dan doorgezijgt in een fchotel ; wagt u dat de pot niet fmeerig zij, en de melk niet aan- brand. Roode, incarnate, geele, groene, en blauwe troells
Geleij te maaken. Dit gefchiedop de voorgaande wijze, alleen maar dat
men de melk vooraf verft , met zodanige koleuren als boven gemeld is ; en op diergelijke wijze kan men ze ook met andere koleuren, die niet fchaadelijk zijn, verwen. ' Gefchakeerde Geleij of met figuuren
Wi' men de geleij gefchakeert of met figuuren van ver- fchillige koleuren hebben; zo giet eerst een koleur in uw fchotel, die het u belieft, en laat hem een nagt over liaan om wel te verkoelen en te ftijven, fnijd ais dan met een fcherp penne-mes , na een patroon van ftijf parkement of dik papier, zodanige figuuren in het geleij netjes tot op de grond uit, als gij begeert ; bij voorbeeld, flerren, ruiten, harten, klavers, letters, enz., en giet dan in de uitgefneedene gaten, door een kleine tregter of an- ders , een ander koleur van geleij, dat gefmolten en even lauw-warm is, opdat het de eerfte koleur niet doe fmel- ten ; maar wagt u dat het niet op de eerfle koleur drupt, want men kan het kwalijk weer afkrijgen; ende fchotel moet ook wel waterpas (laan; anders zoude de eene hoek overloopen, als de ander pas vol was: geeft ook wel agt, dat gij daar niet teveel nog te weinig op giet, maar dat het eerfte en laatste met elkander wel ef- fen word, en wil het in dekleinfte hoeken niet wel loo- pen, zo Strijkt het met de punt van een warm gemaakt mes daar in , eer de geleij begint te ftijven. Op deeze wijze kan men ook figuuren van verfcheider-
bande koleuren in de geleij maaken. Ook kan men op de witte geleij allerlei figuuren die men begeert, met wa- ter-verf fchilderen. Gemarmert Geleij te inaaken.
Neemt verfcheiderbande koleuren van geleij, het zij alle k'aare of troeble, ofklaare en troeble zaamen ; giet dezelvezagtjes bij of naast malkander in een fchotel, en roert ze met de vinger, of beter met een ftokje, zagtjes in malkander, dat ze niet gemengt worden, maar flroom- agtig in malkander blijven leggen, en laat zo aldus (lijf worden; maar ze moeten niet heet zijn, en niet te lang geroest worden, opdat zig de koleuren niet geheel ver- mengen. Dit geeft een mooije vertooning. Gefpikkelt Gelej te manken.
Doet in een fchotel witte geleij, zoveel genoeg is, neemt dan een klein (lijf borsteltie gelijk een kleerbörs- tcifc; doopt het in een warme geleij van een andere ko- leur, en ftriikt dan met uw vingers over het hoi stel: ie, het zelve over de geleij in een fchotel houdende, op lat het van de borstel affpattende op het geleij in ds fcho- tel koomt daar na doopt het borsteltie in een ander ko- leur , en doet als vooren ;, het welk men vervolgens weer met andere ! oleur.n op dezelfde wijze doen kan , zo zal het in de fchotel gefpikkelt worden ; maar zo wel het geleij hi de fchotel ais het geene daar uien mede fpikkelt |
||||||||||||||||
Andere goede manier.
Neemt vier oneen hertshoorn, dat gefebaaft, rosj" |
||||||||||||||||
niet
|
||||||||||||||||
geraspt is, doet het in een zilveren of tinnen bak 0IJ,"1j1,:
mete.-npintie rhijnfche wijn en tweepintjes wsff."" . di :t toe, en als men het fchoon wil hebben , zo moet men van 's avonds af de geheèle nagt door laaten (laan opeu vuur, zonder dat het kookt, maar 's morgens laat t «* kooken, dog most ni* t nverkooken, anderhalf uur la-^ of langer, tot 'at h< t half of meer verkoolt is, en tus c^ de vingeren begint te kleeven , of op een tinnen boi^ (lollen; ondertusfehen neemt vier lood goede zw- ^ drukt daar het 3a/) van zes of zeven citroenenop, e 'er een weinig vai het geel der fchil bij, laat het cm]\ia een ftramijn loepen in een tinnen of aarden pa" > |>ffl |
||||||||||||||||
GEL.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEL.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
HS
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervolgens het van pas gekookte nat van het hertshoorn
|
een
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
grooter, dewijl zig de
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
kookend door het zelfde ftramijn in de pan bij de zuiker
het citroen zap, en zomen wil, kan men'er een hal- |
luchtgolven van
van het laatftc; |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
het eerfte zo ver niet uitftrekken , als
en dewijl deeze golven ook geduurig |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
ve lepel vol caneel-watei of oranje-water bij doen, of een
treini" amber-grijs, die eerst met wat zui er klein gewree- vcn is en ,men fchept het dan warm in de confituur-fchaah wj is zeer goed; en deeze geleijen van hertshoorn zijn ier verkwikkende, verfrisfende en hart-verfterkende. Hoc men'degeleijenvnn vrugten maakt, vind men on-
der de vrugten, daar ze gewoonlijk van gemaakt wor- den, als van aalbeßsn, framboofen, kersj'en, moerbcjiè'n, EDZ.
GELION; betekent het zelfde als folium of blad.
GELÜüF; in het Latijn Fides ; dit woord word in 't
«meen gebruikt, en ook in de H. Schrift, in een ver- [cheiden zin genoomen. Wij zullen alleen maar kort iets melden van het Geloof, het welk ons in den Bijbel tord afgevordert tot onze Zaligheid. Dat beftaat ner- gens anders in, als het redelijk zal befchreeven worden, ds in een opregte aanneeminge en omhelzinge van de waarheden, die ons de Chistelijke Godsdienst leert, net een overeenkomfbig leeven en wandel gepaart gaande. GELSEMIJN, zie JASMIJN.
GELUBDE, zie CASTRAAT.
GELUBDE BLOEMEN , zie EUNUCHI FLO-
RES. GELUID; in 't.Iatijn Sonus; heeft tweederlei beteke-
tisf.'ii; als 1 het denkbeeld dat de geest bevat, als de zintuigen des gehoors op eene zekere wijze aangedaan Korden; en 2. zekere hoedanigheden in de lighaamen, ca inde lucht, waar door de zintuigen des gehoors op faze «of geene wijze aangedaan worden, en waar door ie gewaarwording des geluids ontftaat. Deeze hoedanigheden beftaan voornaamelijk hier in,
tat wanneer 'er op een hard geluid geevend lighaam ge- legen, of het zelve op eene andere wijze bewoogen Wird, zo ontdaan 'er drillingen in het lighaam; deeze Mingen veroorzaaken in de lucht eene golfswijze be- weging rondsom het in drilling gebragt zijnde lig- r'am, op diergelijke wijze als 'er golvingen ontftaan °P het water, rondsom een fteen die in het water ge- worpen word; dog met dat onderfcheid, dat de lucht- pK'ingen des geluids kloctswijze rondsom het geluid- Stevende lighaam gaan: Deeze Ilichtgolven nu tot het 6°r gekuonien zijnde, flaan op het trommel-vlies der |
zwakker worden, zomoet het geluid óok noodzaakélijk
digtcr bij het geluidmaakend lighaam Heiler zijn, dan verder van daan, tot dat de galyiiigcn der lucht', en bij" gevolg ook van het geluid, eindelijk geheel ophouden; hebbende bet geluid dus zijne endpaalen; dog hoe ver het geluid zig kan uitftrekken, is onzeker, ir,aar men heeft bevonden, dat een zwaar gefchut over de dertig duitfche mijlen gehoon is. Dewijl de golvingen der lucht een voortgang hebben ,
zo heeft bij gevolg het geluid ook een voortgang , en word geenzins tegelijk met de indruk of flag gchoort, die op het geluidmaakend lighaam gefchied, als men op eenige affland daar van af is ; gelijk men duidelijk zien en hooren kan, als men iemand van verre een harde flag op het eene of andere, bij voorbeeld, bij het hout-hak- ken , ziet doen ; en deeze fnelheid des geluids gaat niet zeer ras voort: De Engelfchen hebben hier over naauw- keurige onderzoeken gedaan en bevonden, dat het ge- lùid in één féconde tijd 1142 Engelfche voeten voortgaat, en dat deeze voortgang met een fterke tegenwind niet of maar zeer weinig vermindert,- als mede dat dezelve 'm groote en kleine gelüidgecvende lighaamen even gelijk is, fehoon het groote geluid verder gaat. Deeze kennisfe van de voortgang of fnelheid des geluids
kan in verfcheiderhande opzigten van nut zijn ; aks onder anderen, om op zee of op't land, de verheid van eenfehip, of van een zekere plaats, daar een kanon afgeftooken word, te kunnen weeten; want als men let op het vuur bij het losbranden van het canon , en dan op een horlo- gic waarneemt, hoe vee! tijd 'er verloopt tusfehen het zien van het vuur, en het hooren van het canon, zo kan men ligtelijkcalculeeren, hoe ver men van de plaats afis: Stelt bij voorbeeld eens, dat'er agt feconden tijds verloopen waaren, dan zou men van de plaats af zijn agtmaaï 1142 of 9136 engelfche voeten. Op diergelij- ke wijze kan men ook ten naasten bij weetcn, hoever een wolk van ons afis, daar de donder uit voortkoomt.' Wanneer eene luchtgolf tegen een vast en ondoor- dringbaar lighaam, als muuren , verwulften, huizen, bergen, enz. aan en wederom fluit, zo word het ge- luid twee, drie of meermaalen gehoort, dat men ge- woonlijk echo of weerklanknoemt ; dog dit gefchied niet overal , maar op zekere daar toe bckwaame plaatzen ; |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
°°ren,' het welke vervolgens door middel van de ge- zie op het artijkel ECHO.
;°or-zenu\ven, daar van als kennisfe geeft aan de ziel Het geluid kan ook verzamelt, en dus vermeerdert, es hoorders, die haare zitplaats in het hoofd heeft ; en naar een begeerde plaats geleid worden, door mid- 'dat de lucht de middelbaare oorzaak van het geluid del van buizen, die een wijde opening hebben, en naar 'Welke weggenoomen of verdunt'zijnde, het geluid een zekere maat of proportie geduurig naauwcr wor. h°. Weëgenoomen of vermindert word ; gelijk zulks den, en van binnen flakkehuis wijze gedraait zijn, daar I 'M, als men een klokje onder den ontfanger van een het geluid door de wijde opening ingaat; zijnde dienftig «itpomp doet, en 'er de lucht uithaalt; als mede op voor hardhoorige menfehen , en worden gehoor-buizen L°Se bergen, daar het geluid veel zwakker is , als' of oor-hoorn genoemt. Zie OOR-HOORN. o'ti -n ^e v'a^te> om1 dat 'er de lucht dunner is: Ook kan het geluid in de verheid vergroot, en daar ;,, 1 evjnd men, dat het geluid in de zomer, veel door te wege gebragt worden, dat men zulks verder kan 'Kkeris, dan in de winter, of in warmere en helde- hooren, door middel van een lange nauwe buis, diete- .
l' ?an in koude en donkere dagen; om dat in de eer- gens het uiteinde allengskens, volgens een zekere pro-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
f!
»vol
|
lucht door de warmte dunner is, dan in de laat- portie, wijder word, en daar men door het nauwe ein-
de in fpreekt of roept; zijnde bekent onder dc naam van,
f de ecrfte 'lichtgolven door de drillingen van het fpreek-trompet, en van een nuttig gebruik op zee en el-
maakend lighaam met een fterker indruk gefchie- ders. Zie SPREEK TROMPET.
noe ze grooter zijn, en zig verder uitftrekken ; bij GELUK; Gelukkig; in het latijn Félicitas. Hetgeen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
S san het geluid van een klein lighaam zo ver niet men geluk noemt, is een afgetrokken denkbeeld, uit
•LI %- eenige
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEL.
|
GEL. GEM.
|
|||||||||||||||
836
|
||||||||||||||||
eenige denkbeelden van vermaak zamengeftelt ; want
die maar een ogenblik vermaak heeft, is geen gelukkig mensch, zo wel als een ogenblik finerte geen ongelukkig mensch uitmaakt. Het vermaak is (helder dan het geluk, en het geluk gaat fpoediger voorbij dan de Gelukzalig- heid. Wanneer men zegt, ik ben op dat ogenblik geluk- kig, misbruikt men het woord, en zulks betekent niets anders, als wat hebbe ik een vermaak; wanneer men ee- nige aaneengcfchakelde vermaaken geniet, kanmenzig geduurende die tijd gelukkig zeggen; wanneer dit geluk wat aanhoudend is, word het een ftaat van tijdelijke gelukzaligheid; zomtijds is het 'er verre van daan, van in voorfpoed gelukkig te zijn, en niet zelden kan men het vergelijken, bij een fmaakclooze zieke die niets van een gastmaal nuttigt het geen voor hem bereid is. Het oucie fpreekwoord , men moet niemand gelukkig
noemen voor zijn dood, fchijnt op valfebe grondbeginze- Jengevestigt tezijn ;"door deeze zeiregel zoude men zeg- gen , dat de naam van gelukkig aan niemand toekomt, dan die het volftandig, van zijne geboorte af, tot aan zijn flerf-uur toe geweeit is ; deeze geciuurigc aaneenfeba- keling van aangenaame ogenblikken, is onmoogelijk, I. door het gefiel van onze zintuigen; 2. doordehoofd- ftofFen of elementen die ons omringen, en 3. wel inzon- derheid door de menfchen waar van wij afhangen : A Itijd gelukkig te willen zijn, is de Philofophifche fteen derzie- le te willen bezitten ,• het is veel dat wij ons niet lang- duurig in een naare en droevige toeftand bevinden. GELUWE, zie GEELE ZIEKTE.
GELIJK; Gelijkheid; in 't latijn Pariter, kan men in
het (luk van redeneeren, bepaalen te zijn, üene gelij- kenis van hoeveelheden, door de werking derjçeest ont- dekt; bij gevolg wanneer de geest het min of meerdere van twee voorwerpen mectende, vind dat de zelfde ge- dagten die hem het min of meerdere van het eene ont- dekt, dat is te zeggen, de trappen van zijn hoeveelheid; hem insgelijks het min of meerdere , dat is te zeg- gen, de hoeveelheid van de andere openbaart ; deeze over- eenkomst van denkbeelden, waar van de geest zig be- dient om ze te meeten, doet aan die beide voorwerpen de naam van gelijk geeven ; dog men moet deeze over- eenkomst niet met de proportie verwarren. GELI JKHEI D ; natuurlijke gelijkheid, is die welke on-
der allede menfchen, enkel doordegefteltheid van hunne natuur plaats vind, en die gelijkheid is het grondbeginzel en de (leun van de vrijheid. De natuurlijke 01 zedelijke gelijkheid, is dus gegrond op
het gefiel van de menfchelijke natuur, die aan aile de re- delijke fchepzelen gemeen is,'die opeen en dezelfde wijze, gebooren worden, opwasfen, beftaan en (Ier- ven. Dewijl die menfchelijke natuur zig in alle menfchen
het zelfde bevind, is het klaar, dat volgens het natuur- lijk recht, een ieder een ander moet achten en behandelen, als zo vcele weezens, die hem natuurlijk gelijk zijn, dat is te zeggen die zo wel menfchen zijn als hij. Uit dit grondbeginzel, van natuurlijke gelijkheid der
menfchen, fpruiten verfclicidene gevolgen voort; ik zal de voornaamften bijbrengen. 1. Volgt uit dit groedbeginzel, dat alle menfchen van
natuuve vrij zijn, en dat de reden hun niet heeft af- hargclijk kunnen maaken, als namaate zulks tot hun ge- in', verstrekt. 2. Dat niet tegenflaande alle de ongelijkheden, doo
het ilaatkundig btflicr ingevoert, als liet onderfcheid in |
||||||||||||||||
de (landen, den adeldom, macht, rijkdommen, enz. •
de geenen die het verhevenfte boven de anderen zijn' hunne minderen, als varfnatuuren hun gelijk zijnde, moe- ten behandelen, en alle wrevel vermijden ; vooral niets meerder van hun eifchen, dan zij verfchuldigt zijn, en met menschlieventhcid vergen, het geen hun onbe- twistbaar toekoomt. 3.'Dat al wie geen bijzonder recht heeft verkreegen
uit kragte van welke hij eenigc voorkeuze kan eifchen' niets meerder moet vergen, als anderen, maar in tegen- deel gelijkelijk hun dezelfde voorrechten doen genieten dien hij voor zig zelven vordert. 4. Dat een zaak, die gemeen is, of waar op een ie-
der even veel recht heeft, ook in het genot moet «• meen blijven, of beurtelings bezeten, of in gelijke nor- tien verdeelt, tusfehen de geene die het zelfde rechtheb< ben, of wel door een billijke en regelmaatige vergoe> ding ; of indien dit alles onmoogelijk is, moet men de uitwijzing 'er van aan het lot overlaaten; zeer gemak- kelijk middel, welke alle agterdochc van verachting in eenzijdigheid beneemt, zonder iets van de achting te verminderen van de zu-lken voor wien hetzig niet guns- tig toont. 5. Eindelijk om meerder te zeggen, zo grondvesteik
met de oordeelkundige Bookrr op het onbetwistbaar grondbeginzel van de natuurlijke gelijkheid, alledeplijj- ten van liefdaadigheid, menschlieventhcid en regtvecr-' digheid, waar toe de menfchen wederzijds verplicht zijn; en het zonde niet bezwaarlijk vallen, om zulks te betoogen. GELIJKE BLOEM, zie 7EQUALIS CORÖLLA.
GEMATIGTHEID; in het latijn Tèmperantiï; te-
tekent in een algemeene zin, een verftandige matiging, die onze begeertens, gevoelens en hartstogten in haare regte paaien befluit; deeze zo zeldzaame- deugd, maakt de mensch bekwaam , om den overvloed te kunnen ont- beeren. Een wijs gematigt mensch veracht de moei.se- lijke middelen, welke de kenst heeft uitgevonden, om zig gemak te verfchaffen, en dat geene het welk men valfchelijk vermaak noemt; hij vergenoegt zig met de natuurlijke eenvoudigheid der dingen ; gematigt in het genot van die zelfde voorwerpen, word' zijn hart met ontroert door begeerlijkheden , tempérât a luxuria rerwn- Dog wij zullen hier de gematigtheid in eenc bepaal-
der betekenis verhandelen, en ais eene deugd, die tot een breidel voor onze h'ghaamelijke lusten verftrekken- de,en dezelve in een bepaalde evenmaat bewaarenJe» zonder na het eene of andere ten eenemaaien tegenp ftelde uiterfte over te hellen , ze niet alleen- oofchuldigi maar zelfs nuttig en prijzenswaardig maakt. Onder de ondeugden , die door de gematigtheid ver'
oordeelt worden, zijn de voornaamften de ongele".' heid en gulzigheid ; zijn 'er andere gebreken aan c gematigtheid tegengefleli, vlieten zij uit de eene 01 ab- ändere deezer bronnen. _ .• .1 Geenzins moet men de onthouding met de kuisenn
verwarren; men kan kuisch zijn, zonder zigaantjs0f|j houding te bepaalen , en geene maakt zig vanditlan,a„, een wet, zonder daarom kuisch tezijn; enkele g; ten kunnen dekuisehheid bennetten, en d'eezenvo niet, om eene inbreuk aan de onthouding te rna^- ' alle menfchen zonder onderfcheid, of uitzondering |
||||||||||||||||
tijd, ouderdom, kunne en hoedanigheden
|
de outnoo-
|
|||||||||||||||
plicht, kuisch te zijn; maar geene zijn aan
dmg verbonden. |
||||||||||||||||
GEM.
|
||||||||||||||||||
GEM.
|
||||||||||||||||||
«■37
|
||||||||||||||||||
t)e onthouding beftaat om de vermaaken der liefde te
derven; de kuischheid om die vermaaken niet te genie- ten als voor zo" verre het de wet der natuur toelaat : Pc'onthouding, fehoon vrijwillig, is door zig zelven „iet te achten , nog roemwaardig; zij verkrijgt enkel die hoedanigheid, wanneer zij toevallig verilrekt tot oeffening van de eerie of de andere deugd, tot vermij- ding van ondeugden, of tot volbrenging van eenig edel- moedig voorneemen; buiten die gevallen, verdient zij dikwils meerder afkeuring, dan roem. Een ieder die dusdanig is tocgeficlt om zijn 's gelij-
ken te kunnen voortbrengen, heeft r.echt om zulks te doen, mits de wetten in acht neemende, die een ge- jegekie zamenleeving vereischt; liet is het recht of het roepen der natuur, en die item verdient ïueer toegee- ventheid, dan menfchelijke inftellingen , en die onder an- deren het zelve aan de Roomfchc geestelijkheid fchijnt te willen betwisten. Ik ken nog weet geene redenen die aan eene altoosdiiurende onthouding verplicht; ja zulfes is ook geenzins het doelwit van den Schepper. GEMBER, zieGENGijER.
GEMEEN; in het latijn Communis; Trivialis; ver-
tot men iets door dat openbaar is en niet zeldzaam, dat men overal vind; ook word dit woord gebezigt om iets laags of veragtelijks mede. te betekenen, en het is in deeze zin dat men zegt; gemeene denkbeelden; gemeene gevoelens; over deugden" ondeugden en Godsdienst als liet gemeen denken en gevoelen , ent. GEMEENE BEST; Republijk; in't latijn Respublica,
is een Regeerings-vorm, daar'de Souverainiteit bij een gedeelte, of wel bij het geheele volk berust. Reipubli- icforma laudari faciliusqmm evenire , &fievenit, haud iiuturna etjepotest, zegt'fAciTus Annal. IV. Wanneer de opperfte magt in een Gemeene best onder
het geheele volk berust, noemt men zulks een Democra- tifche regeering; en wanneer die in handen van een ge- deelte dés volks is , draagt het zelve de naam van ■aristocratie. Wanneer veifcbeidene Provintien, of kleine Staaten,
zigzaamen vereenigen om Burgers van een groot e Staat te worden dien zij vormen, is zulks een vereenigt Ge- neene best.■ Van dien aart zijn de zeven Nederlandfche Provintien , de Zwitzerfehe Cantons, enz. GKMEENE EPPE, zieEPPE.
GEMEENE ESCH, zie ESSCITEN-BOOM,
|
||||||||||||||||||
knoppen voortgezet worden , namelijk door middel
van oculatie. De knoppen of oogen der wortelen van an- dere planten, die den winter overblijven, worden ge- xvoonlijkfprüiten, ot'fpntit-knop (germen)genoemt. Over de knoppen der boomen meerbegeerendete wecten , kan men zien LoEFLiNGii Disfert. de Gemmisarborum. GEMMA SEMINIS , zie CORCULUM.
GEMMjE; Edel-gefleentens ; zie op dit artijkel ; als
mede op STEENEN. GEMMiE SAL,- Steen, zout ; zie ZOUT.
GEMMATIO; Knopvormig; betekent de conftructie
der boom-knoppen; beftaande uit bladen, itecl-bladjes (Jlipuli) , fteelen en fchubben. GEMNIPARUS; Knoppen of Botten voortbrengend.
GEMOED; in 't latijn Animus; word dan eens voor
de gevoeligheid en aandoenelijkheid van ons hart, dan voor geweeten ofgewisfe genoomen, welke wij met het onduitsch woord confeientie uitdrukken. De oude Wijsgeeren erkenden in de ziel drie afzon-
derlijke deelen, het redelijke , het aandoenelijke, en het begeerlijke, aan welken zij teffens drie zitplaatzen toekenden; zij oordeelden uit het geene zij in zig zel- ven gevoelden of gewaar wierden; veel denken gaf hoofd- pijn , kwetzingen van het hoofd deeden het verftand ver- minderen, of het geheugen; "al het welke genoeg was om de redelijke ziel in het hoofd te plaatzen, Vrees, fchrik, liefde, toorn deeden het hart aan,
en gaven beklemtheid aan het zelve, of deeden het ge- weldig kloppen, het hart wierd daarom de zitplaats van deeze driften, de geheele borst wierd 'er teffens door aangedaan ; en van daar koomen de benaamingen va.n ee- ne goede imborst, van gemoed , enz. Vuile begeerten in tegendeel, lusten, en verdere dier-
lijke driften, oordeelden zij uit den buik, uit de lever afkomftig, om welke reden zij er dit deel voor de zit- plaats van hielden. Deeze deelen onderfcheidden zij dikwils als zo veele
zielen, de redelijke, de vertoornende, de begeerlijke ziel; waarvan zij de eerfte onfterfelijk hielden, de an- deren als afhangelijk van het ligbaam, en gelijk aan die der beesten. Thans zijft wij oVeïtuïgt dat wij eene ziel hebben,
Welke in het hoofd vereenigt fchijnt met dat gedeelte der hersfenen, waar van alle zenuwen afdaalen tot ijder bij- zonder deel des lighaams; de eigenfehap van deeze ver- eeniging is deeze, van in droefheid, meest te werken op de zenuwen die naar het hart gaan , enz. ; het is der- halven niet vreemd, dat de oude Wijsgeeren, die de. deelen van ons lighaam zo net niet kenden, als wij te- genswoordig, alleenlijk uit hunne innerlijke bevindingen oordeelden. Gemoed is derhalven dat inwendig aangenaam gevoel,
't.welke edelaartigemenfchen gewaar worden, wanneer zij iets goeds doen, of in anderen befchouwen; of on- aangenaam , wanneer iets kwaads door anderen berok- kent onder hun onderzoek valt: Het is dat gemoed, het welke zig verheugt in de zegeningen van anderen , en overfïelpt word van droefheid, als het onrechtvaardig- heid, ofkwaade dingen in anderen ziet : Het is dat be- ginzel, het welke God ons ingelegt heeft, waaruit vriend- fchap, genegenheid, modelnden en barmhartigheid als uit de ivanre bron van deugd afvlit ten. Het gemoed kent geen eigen voordeel, of fehoon kwaadaartige WTsgeeren die alleen aan de hoven verkeert hebben, gelijk een Ro- CHEFOUCAULT, een Maupcrtlhs , eenBooLiNG3ROiCE, • L 1 3 en |
||||||||||||||||||
'
|
||||||||||||||||||
678. B. I.
|
||||||||||||||||||
GEMEENE FAISANT , zie FAISANT, pag. 715.
|
||||||||||||||||||
GEMEEN ZOUT, zie ZOUT.
GEMELLI; Gemini; Tweelingen; als twee kinderen
j^P éénmaal gebooren worden, in de Aftrönomie bete- kent gemini één der twaalf hemels-tekens, of conftellatien waardqpr de-zon (of aarde) jaarlijks pasfeert. GEMELIJKE STRUIFKOEK, zie GEBAK, tag.
"94. J ' l ù GEMENGT KERSSE WATER, zie CLAIRET.
GEMMA; Ociilus arborum, een Bot, Knop, Oog;
.'n 'ie knoppen der hoornen, waar in de nieuwe toekoo- 3e°T ta!,;en' bladen en bloemen, of deeze laatfte al- te' 'V ^cvorr"t worden , en in een kleinen omtrek opgcflo- fch ,'j^en' tot l'e tiid der uitfpruitine; toe; men onder- h'epi 'f '•US in ht,?d~knoppen (gemmccfolioße) , en in bloei- nJivH '?c'n''la:frugiferœ). Daar komen ook knappenfgem- Ve-ii'' '' j'"''O'-of kü ister gewasfèn voort, waar door ze zig «leerderen : Ook kunnen de boomen door de blad-
|
||||||||||||||||||
GEM.
mentlijk met zeer kort en fijn kroes haair aan de wortels
wordende dit even eens gelijk ais in de bevers , door het langere bedekt, zijnde dt lange haair ev«n eens ais in da geiten een weinig gegolft en gedraait, dog geenzins gelijk de wol dei'J'chaapen gekrult, de ftaart die maar drie duimen lang is, is in zijn geheel bruin of zwart; de ooien zijn vijf duimen lang; de hoornen die zeer laag op het voorhoofd een weinig boven de oogen ftaan , hebbende lengte van agt duimen, zijn zwart .voorts regt, een weinig rimpelig, aan hetendfcheip uitloopende en haakswijze .omgebogen; hij heeft groote oogen , en het oogluikend vlies van het zelve is rood;zijn bovenlip is omtrent als die van een haas, gefpleeten; de hoeven der pooten zijn van onderen hol. De gemfen wooncn op de hoogde gebergtens van Zvvit-
zerlanden Savoijen, alsmede inDauphiné, daarmenze dikwils bij kudden van meer ais vijftig te zaamen ziet weiden. Het is een vrecsagüg dier, enzii hebben altoos eene die vooruit gaat en wagt houd, om wanneer'er onraad of gevaar is, door zeker geluid ofgefehreij, de anderen daar van te verwittigen. Volgens berigt van den Heer Altmann , zijn de gem-
fen in Zwitzerland tweederiei; de zoort die wij hebben berchreevcn, en eene die veel kleinder en roodagtiger van koleur is, en welke nooit in de vaieijen kooaien, blijvende zelfs den winter op de hooge gebergtens over; daar in tegendeel de eerfte zoort zomtijds aan de voeten der bergen nederkoomen, en 's winters de takken der jon- ge uenne-boomen eeten. Veel hebben de gemfen van den aart der fleen-bokken,
egter zijn zij zo handignog vlug niet in het fpringen dan deeze, en dit maakt dat zij geenzins de hoogde toppen der bergen beklauteren ; wanneer zij een nieuwe weide gaan zoeken , en van de eene rots na de andere overgaan, maaken zij gebruik van deuiterlle voorzigtigheid, om niet af te glippen,- zomwiilen verzamelen zij zig rondsomme zandige rotzen, die zij greetig likken, om de zomiajieid die aan dezelve is , en om welke reden deeze plaatzcn door de ingezeetenenyuta« worden genoemt; het is ooi: aan deezeplaatzen dat de jageis hun tragten waartenee- men, en met hun fchietgeweer te vel len ; dog dewijl dee- ze dieren in het algemeen zeer fijn van reuk zijn, moeten de jagers zig altoos onder den wind houden. De grootfte; verdelger der gemfen is de los, een roofzug-
tig dier, dat'er veele vernielt, en welke altoos in dee- ze gebergtens gevonden word , wat zorge men ook draagt om ze uit te roeijen. Behalven deeze heeft'hij nog me' een andere vijand te worstelen, die hem veeltijds door loosheid vermeestert, dezelve is een zoort van arendot grijpvogtl; deeze het beest om zijne lijvigheid niet aan- durvende, en ook te zwaar voor hem zünde om door da luchtte voeren, gebruikt deeze zonderlinge list om 'ei zig meester van te maaken; een geit of gems op een ftcilen berg of rots ziende weiden, neemt iiii zijn vlugt zo digtaan het zelve, dat het dier verfchrikt wordende, niet zelden in den afgrond neder tuimel t en te pletterftort, waar na dogier reet gemak zijnen roof opknapt. De bronstijd der gemfen duurt de geheele maand van
September; de wijfies drnagen 9 maanden , en werpen ge- meenlijk in Junij haare jongen, die zij niet op de hoogs rotzen brengen , voor oat zi i de bekwaamheid hebben ver- |
||||||||||||||||||
GEM.
|
||||||||||||||||||
té«
|
||||||||||||||||||
en nimmer gunsten hebben zien fchenken, dan uit ei-
gen interest, nog vriendichap waargenoomen, dan uit zelfbelang, nog euveldaad toegebragt gezien hebben dan met een oogmerk ; deeze oordeeleri dat niemand een ander weldoet, zonder eerst zijn eigen voordeel daar in berekent te hebben; Cicero heeft het gemoed beter gekent, in zijnzaamenfpraakoverde Vriendichap. Geluk- kig zijn wij, die in ons'gevoelen die gemoedsgeftelche- den, welke zo noodzaakelijk zijn voor onzen evenmensch, en die uit zig zelven fpreeken , eer het oordeel 'er zó ver over geredeneert heeft. Het gemoed beduid dus de aandoening van een of an-
der deel onzes lighaams, waar van de ziel de werkmees- tcresfe is. Het gemoed is vul, wil zeggen, dat de ziel overftelpt is van'droefheid , welke niet geneezen word voor dat men de oorzaak zijner klagte eenen ander me- degedeclt, en als door tiaanen afgewasfehen heeft. De beklemdheid van hst hart beduid omtrent het zelfde, en is mede eene fterke werking der aandoening en van de ziel op het hart, en de borst. Gemoed is ook geweeten , want ais wij kwaad doen,
beeft ons hart, en wij gevoelen inwendig onzen mis- daad; bij voorbeeld, wij ontkennen iets gedaan te heb- ben, terwijl onze hartsaandocningen het tegendeel ge- tuigen ; dikwerf begeeft ons onze item in zulk geval ; de ontleedkundigen leggeo dit af van de takken van het -ngtltc paar zenuwen, die niet alleen het hart, en de longen , maar ook het fpraaktui^ van zenuwen voorzien; dit helpt ons wel uitleggen , hoe het geheele agtlle paar zenuwen aangedaan zijnde, alle de deelen , die 'er tak- jes van krijgen, mede aangedaan worden; maar zede lijk befchouwt zijnde,, leeren deeze toevallen ons, dat God den mensen die verwonderlijke eigenfehap gegee- ven heeft, vanJsalmte te gevoelen, wanneer hij wel- doet, en allerlei fmertelijke aandoeningen, wanneer hij tegen zijn geweeten , tegen zijn gemoed, dat is de ken- nis van goed en kwaad handelt. GEMOEDELIJK , is een woord , dat heden-
•daagsch inzonderheid gebruikt word dooi' menfehen, die alleen behaagen fcheppen in zulke Predikanten en Predikatien, welkegefehiktzijn, om de hartstogten van de toehoorderen voor dien tijd aan te doen, en eens gaande te maaken, 't welk veel afhangt van fterke uit- drukkingen en dreigementen , van de item , uiterlijke ge- baarden, enz., al fchoon de menfehen juist niet de liefde xot de waare deugd word ingefcherpt. Het is genoeg, als de hartstogten maar bewoogen wierden onder het ge- hoor, om te zeggen, wat heeft die man gemoedelijk ge- predikt ! of, wat was dat een gemoedelijke Predikatie! liet is daar van daan, dat menfehen , welke boven an- dere door de hartstogten worden gedreeven, gelijk ziiu eenvoudige en onkundige menfehen, dit woord meest in de mond hebben. GEMOEDS-BEW EEGINGEN, zie HARTSTOCH-
TEN. GEMS; in't Iatiin Rnpicapra; (Capra cornibusereQis
wicinatis, Linn. Sijfi. Nat.) ; is een dier onder het geflagc der ge/ten behoorende, komende van groote ook zeer wel met de geiten overeen, dog depooten zijn langer en het haair grover; over het geheele bovenlijf is de koleur bruin ofroodagtig, dog onder aan den buik vuil wit of vaal ; men zegt, dat 'er ook zomtijds geheel witte zijn gevonden , en dat de meeste in hetguure winter getij geheel grijs wor- den ; aan de buik en de beenen is het haair omtrent vier en een half duim langV op de rug korter en twecderieij, na- |
||||||||||||||||||
kreegen om wel te kunnen klauteren. Zo v/el als de hart
|
het
|
|||||||||||||||||
en rhcen word dit dier onder de kuifche getelt, dewij
mannetje zig bijeen wijfje houd. |
||||||||||||||||||
Het vleesch der gemfen is niet alleen eetbaar, maar
|
||||||||||||||||||
i'
|
||||||||||||||||||
fmaakeiijï
|
||||||||||||||||||
GEM.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEN".
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geduurigweernieuwe bloemen verkrijgende, zo fs het te
waardiger, om in de bloem-tuirien hier of daar geplant te worden. Daar zijn nog eenige medezoorten van, dog. die bij ons zeldzaamer zijn : Zie Linnjeus;. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fhiaakelijk en lekker, en word voor gezond gehouden,
neer het beest tegen den winter vet zijnde word ge- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wan
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
flag
|
1,'EMERtj zegt, dat de lever van de gevisdienltig is
buikloop te itoppen, dat het bloed versch af getrok- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kweekins;.
|
Deeze gefchied
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ligtelijk door de woi tel-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken en nog lauw zijnde gedronken, de draaijingen in het fpruicenin het na- of voor-jaar, wi.lende in allerlei "oe-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de losfe gronden heel wei groeijen , en verdraagr, onzo
fterkfte winterkoude. Eigenfc happen. Van dit gewas is de wortel in gebruik,
die van de vezels gezuivert zijnde uitZwitzerland, Ita- lien en Piémont gebragt word, dewijl die, welke men hier te lande kweekt, zo kragtig niet is, dog is bij ons niet of weinig in gebruik. Dezelve heeft een zoet- agtige zaamentrekkende fmaak, welke op't laatst eene fpecerijagtige bitterheid, en lijmagtigheid nalaat; zij moet om goed te zijn, niet oud, bedorven en wormftee- kigzijn, zijnde degroote ftukkende beste, zij heeftee- ne giftdrijvende kragt, en word als een bezonder dien- ftig middel gepreezen tegen de duizeling of draaijingen des hoofds en bezwijmingen, als mede tegen hait-kiop- ping, colijk, en vallende ziekte : Men gebruikt ze al- leen of in zaamengeftclde middelen. Ettiyiuxler prijst het volgende poeder zeer aan tegen de draaijingen. Neemt gemfen-wortel, die in de maand September voor
zonnen opganggegraaven is, een half once; cardemome, eubeben, florentijnfche lies-wortel, van elks twee drach- men; coriander zaad en peonie-zaad, van elks een drachma; fenugrïek zaad, een half drachma, maakt hier vaneen poeder en mengt 'er dan bij gedistilleerde olie van marjo- lein« en vanrovj'emarijn, van elks zes druppels. Hiervan word de helft tot't inwendige gebruik bewaart, en daar van 's morgens nugteren en 's avonds na bed gaande , een paar mespunten vol genomen ; de andere helft word met gedistilleerde rwft-azy« bevogtigt en in een popje gedaan, om 'er aan te ruiken : Men zegt, dat koordedanzers dier- gelijk poeder in gebruik hebben, om zig voor de draai- jingen te bewaaren. GENADE; in het latijn Gratia; dit woord word he-
dendaags veel gebruikt vooreen voorregt, dat alleen eigen zoude zijn aan zommige menfehen, van eeuwigheid daar toe uitverkooren van God, waar door dezelve met den H. Geest worden vervult, die hen, van zig zelfs gantsch on« magtig, opeen kragtdaadige en onwederftaanbaare wijze tot het gelove en de bekeeringe bewerkt ; en hen ook altoos bijblijft tot aan het einde des leevens. Maar in de geheele Bijbel word dit woord , volgens zommige andere Gezindheden, nog in deeze, nog in diergelij- ke betekehisfe gebruikt; geevende de Genade Gods, na hun gedagten, aldaar altoos, volgens de kragt van bet woord te kennen, een onverdienden gunst van heï Opperweczen ontrent ons. GENA VELT, zie UMBILICATUS.
GENEALOG IA ; Geßachtkunde ; Stam-register; is de kennisfe en befchrijving der gradueele afftamming van een perzoon of gellacht, van oude tijden af, zowel in de rtgt nedergaande, als zijdclingfe linien ; hebben- da hooftzaakelijk haare betrekking op de afframming van Keizers, Koningen, Vorsten, en andere groote Heeren. Hubner heeft goede Gedacht-tafelen der voor- naamfteGeflachten inEuropagegeeven; zie GESLACHT. GENEESBROK, zie BOLUS en BROK. GENEESDRANK, zie DRANKJE. . GENEESHEER; Geneesmeester; Arts; is iemand die |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofd ftilt ; de gal is goed om de wolken en staren der oo-
een af te veegen en te verteeren, en het fineer met de melk van dit dier vermengt, is dienilig voor de long-ver- zweeringen en teering. Het kamoes-leder, dat hedendaags meest van fchaape-
vcllen word vervaardigt, wieid oudtijds niet dan van |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ger,
|
ife vellen bereid.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zeer merkwaardig zijn de ballen die in de maag der gems
gevonden worden, en in't latijn denaam Xdn agrigro- pila drangen; in't nederduitsch worden zij gemfen-ballen of gemfen-bezoar genoemt ; men verzekert, dat zij veel ge- lijkheid en overeenkomst hebben mètde haair-ballen der paaiden en koeijen; ook is men van gedagten geweest, dat deeze dieren door zigzelven te likken, hiairvan hun- nevagtin't lijf kreegen, en dat dit door de (lijm te zaa- rnen kleevende, tot een bal in de maag wierd gjvormt ; dog zedert de waarneemingen vanden oordeelkundigen Scheuchzer, is men van begrip verandert en overtuigt geworden, dat dezelve uit dunne vezeltjes van planten belfern, die door de werking van de maag onder een geftrengelt, en tot een ronde bal gevormt worden. Vol- gens Woijt Gazophilaciwn, zouden deeze ballen hoofd, maag-en zenuw-verfterkend zi n, en tegens de hooft-zwij- nieiing, ftuipen, kwaadaardige koortzen, en om zweet te drijven, tot 20 greinen in wijn, of gekookt water in- gegeeven zeer dienftigzijn ; ook wierden zij oudtijds veel in plaats van den opregten bezoar of pedro del porco ge- bruikt, waar na deeze ballen ook zonderling gelijken, zodat men ten aanzien van droogerijen zeer kundig moet zijn, om het onderfcheid te ontdekken; dog hedendaags word'er geen de minfte kragt meer aan toegefchreeven, en zii dienen enkel tot verciering van de verzamelingen der natuur-minnaars. GEMS E-BALLEN, zie GEMS.
GEMSEN- WORTEL ; Duifel- of Swindelkruid; klei-
ne Zo-.ne-bloem; in't latijn Doronicum, Doronicumradi- tijcorpii; Aconitum pardalianches I. Dodon/ei ; (Do- ronkutnfoliis cordatis obtufis, radicalibus petiolatis, cau- linisamnlexicauiibus, Linn. Spec. Plant ) Befchrijving. Heeft pleine knobbelagtige en lids-wij-
zeverdeelde witte wortelen, die met vezel-wortelen be- z,-t, en met bezondcre dikke vezelen aan malkanderge- le8t zijn, in de gedaante na een doode fcorpioen gelij- ken-du: Uit deeze wortel fchieten Hengen op van vier en meer voeten hoogte, die een vinger dik, ruig en naar "°i'enen toe getakt zijn, waar naa hartformige iets geker- telde bladen groeijen, die de fteng omvatten, maar de JVl>i'ccl-bladen zijn gcfteelt ; op de top der (lengen takken Koomen geele bloemen voort, die zeer wel na een zon- ne-nlo'eni gèliiken, maar zijn veel kleinder, waar na klein ^"'"i'tagtigzaad volgt. Daar is ook cene verandering van , lc'vat kleinder en langer erocit. ..;-,.':{at'- Dit cewas çrocit natuurlijk in de Oosten-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
':rlc'ie,Hongarifche, ZwitferfcheenItaliaanfche*nsï word bij on
|
b
niet zo
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al-lit?t ine^icijnen, als wegens zijne bloemen, die zig
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vç
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iü geheele zomer door, tot in het najaar toe bloeit, een ander van eenige ziekte geneestj een Medicijnen
Doctor,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEN.
dartel, nog met onbezonnen vloeken gemengt zijn •
kleederen en woorden moeten zedig zijn; nimmer 'be'. hoort hij zig in wijn te buiten te gaan. Daar en boven behoort hij de geheimen der huish0lI;
dingen heilig te bewaaren. Een Geneesheer die zig aan de praóliik overgeeft, heeft
geen recht zig des nagts van zijne zieken te onttrekken wel verftaande als hii gezond is; de ziektens overval' len ons zonder waarfchouwcn, hij moet derhalven klaar zijn, zo als hij geroepen word ,• één oogenblik verzuim kan nadeclig voor den lijder zijn; ook ftaat het hem niet vrij te beoordeelen of 'er wcezentlijk gevaar bij is> of niet, wanneer hij geroepen word; het is immers gS. noeg, dat de lijder, zijne maagcn, of huisgcnooten de hulpe der Medicijnmeesters noodig eordeelen; hij vol- doet daar aan genoegzaam als hij fpoedig koomt, a] verrigtede hij niets anders. Zijne practijk moet zonder oogmerken, en zonder in-
zigten zijn ; ik oordeelc evenwel, dat het mendachm ojficiofum of leugen om best wil, hem geoorlooft is, voor- al wanneer het oogmerk daar van het welzijn des lij- ders , of de rust van het huisgezin bedoelt. Hij is verfchuldigï; op alle ziektens naauwe acht te
gecven, niet voor zig zelven alleen, maar betrekkelijk tot het gemeene welzijn; bij voorbeeld , of 'er zekere ziektens in zwang gaan, en welke, en hoe haar aart is; niets is onverfchillig voor hem, het jaargetijd, het we- der, koude, hitte, de ziekte der beesten , voomaame- Hik van het vee, behooren tot zijne befchouwinge, en onderzoek. In pesttijden mag hij zig niet onttrekken; eens een
noodzaakelijk lid der maatfehappije geworden zünde, houd zijne vevplichtinge nooit op. Een man met alle deeze vereischte kundigheden , en gedrag, bekleed der- halven een der gewichtigfte ampten in het Gemeene- best; zijn perzoon word even verheven, a;s zijn anpt, wanneer hij aan zijn plichten voldoet. Nimmer heeft men gezien, dat men den zulken kleine achting bewees. Hij behoort ook om die rede zig nimmer gelijk te Hel- len met kwakzalvers, en dergelijken. Voorzigtig in het voorzeggen te zijn, gecne genees-
middelen voor te fchrijven, dan die van nut zijn kan- nen, ongeneesfelijke ziektens als zulke te verklaarett, weinig in gezelfchap te koomen , en alle publijke fchoirv- fpelen te vermijden, zijn de zekerfte wegen om b-n fchielijk en lang in achting te doen zijn. Zijne Gods; dienst behoort redelijk te zijn, cia vooral vermag nij daar in , ten aanzien van perzoonen , geen verfenu maaken ; bij Gereformeerden koomende, moet hij v'^r hunne religie achting toonen , bij Roomschgezta^11 |
||||||||||||||||||||||||||||||||
GEN.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
8*o
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Doftor, welke thans hier in verfchilt van een Heelmees-
ter, Hand-, Wond-heeler, of VVond-arts, dat dees zig van uiterlijke middelen bedient, gecne van inwendige. Oudtijds, gelijk bij Hippocrates te zien is, oefen- den da Medici, dat is de Geneesmeesters , zo we! de praftijk over in- als uitwendige ziektens, geevende tef- Jens hunne eigene geneesmiddelen; Hippocratks, zo wel als de overige, had een winkel, even als onze Chi- rurgijns , met een rekbank , en werktuigen om leden te zetten , zalfpotten , en andere dingen noodzaakelijk in dat beroep. Daar waaren ook toen ter tijd leeden-zet- ters, kwakzalvers, en operateurs, tusfehen welken en de gezwoorene Geneesheeren, (want die onder hem gc- ftudeer.t hadden, deeden eenen eed als zij van hem af- gingen,) geen minder naarijver enverfchil was,dan he- nendaagsch onder zoortgelijke menfehen. Een Geneesheer is tegenswoordig zulk een , die op ee-
ne geregelde wijze alle de wetenfchappen , betrekke- lijk tot dit beroep, geleert heeft, en op eene of ande- re Academie geëxamincert en bekwaam bevonden is, waar op hij met eene bulle voorzien word, dat is met een getuigfehrift van de plaatze , daar hij zijn onder- zoek ondergaan heeft ; deeze bulle word van het Col- legium Medicum ter plaatze , daar hij zig nederzet, na- gezien, en ais dan verkrijgt hij de vrijheid, om zijne konst te oefenen; mits dat hij zig houde bij de inwendi- ge ziektens, en geneezingen met inwendige middelen. In zommige fteeden kan hij alles onderneemen , en
zelfs de Heelkonst oefenen; dog te Amftcrdam moet zulk een eerst bij het Collegium Cliirurgkura of Chirur- gijns Gilde geëxamineert worden, in de meeste, ik durf zeggen in alle fteeden van de wacreld, kan en mag hii vrouwen in het kraambedde bijftaan, het gcene ech- ter te Amfterdam, zonder voorafgaand examen in die konst, niet geoorlooft is; de Burgemeesteren können jemand daar van ontdaan, en eene authorifatie of ad- roislic verleenen. De Profesfor in de Heel- en Ontlecd- konst, of fchoon hij die konst anderen moet onderwij- zen , is ook daarom verplicht van Burgemeesteren te hebben eene admisße, welke hem gezonden word. Een Geneesheer, Geneesmeester of Medicijnen Doftor
behoort te hebben eene grondige kennis van al wat tot zijne konst betrekkelijk is, van het menfchelijk zamen- ilel, van ziektens zo wel in-als uitwendig, en van de geneesmiddelen en derzelver toeberciding; hij moet den Heelmeester, die in ons land zeldzaam geftudeert hebben, als geleiden; hij moet de geneesmiddelen kön- nen beoordeelen, en derhalven de apotbcek*verftaan ; de Geneeskonst vereischt daarom een oordeelkundig, -een zeer werkzaam, en zeer oplettend man. De ziektens der vrouwen , en de baaringen dient hij
zeer wel te kennen , om dat hij de eerfte is die geroe- pen word, zo dra de natuur te kort fchijnt te fchieten; van hem hangt derhalven lecven en dood van moeder en kind af, eer de Vroedmeester geroepen word, of ■zijne konst in het werk fielt. Geneesheer voor zijnen deur te zetten, is derhalven te zege.cn aan het pub!ijk, hier woont iemand die alle de opgenoemde wetenfehap- -pen bezit. Dog dit alles is niet genoeg, zijn zedelijk gedrag be-
hoort onbevlekt te zijn, want anders können mannen hunne vrouwen, en ouders hunne dochteren niet aan ■hem vertrouwen. Dat zedelijk goed gedrag behoort met eene goede
houding gepaart te gaan3 zijne woorden moeten niet |
||||||||||||||||||||||||||||||||
van gelijken, en bij haarende vrouwen vooral W
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
den
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
vaar
|
der kinderen te kennen gecven, om dat zij
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Doop volftrekt noodig ter zaligheid houden; het'
zijn werk niet , zig met gefchillen hier over te "' moeijen, maar zijn beroep en plicht in overeenkoom van het belang der ouders of vrienden te betrachte • GENEESKONST , is thans zo uitgeftrekt, nis w>J dezelve in eenen Geneesheer hier boven geltelt n ben. Zij vereischt dat iemand eene grondige kenn' hebbe van het gefiel des menfcbelijken lighaams; j" tens immers 'zijn afwijkingen van den gezonden > welke niet anders können gekent worden , dan de-on |
||||||||||||||||||||||||||||||||
gelijking.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
"11;
|
\ de zied-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
nie'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
In de tweede plaats is het nodig, dat iem
tens niet flegts bij naam, maar in haar beloop |
||||||||||||||||||||||||||||||||
en
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
baai«
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
GEN.
haare kentekenen kent; dit is verreweg het voornaam-
fte dierkonst, want te redeneeren uit veronderdellin- n over de oorzaaken, en in fubtijle befchouwingen
uit te weiden, is fchaadelijk in het (luk van geneezen. Dewaare.wegjpm gelukkig te flagen is op de kennisfe der ziektens, en uitwerkingen der geneesmiddelen acht te aeeven. Dit beeft Hippocrates gedaan, Galenus en veele oiiden zijn gevolgt. Sijdenham heeft die ou- de "oede manier weder ingevoert; Huxham en Pringle hebben hem gevolgt. Boerhave heeft wel eenigzins de ftudie der ouden weder ingevoert , maar is te veel blijven hangen in eene theorie , die gefchoeit was naar zijnen tijd , hij bande de onderdellingen der chijmisten , en bragt 'er die van de mechanisten voor in plaats ; zijne werken zijn beter gefchikt om de geneeskunst te onder- wijzen , dan om te leeren geneezen. Men moest evenwel dit zo verre niet trekken , als cf
men de Empijrifche manier de voorkeur wilde geeven. £en Geneesheer moet redeneeren, hij moet waarneemin- gen doen, en leeren uit de uitwerkingen der geneesmid- delen, wat 'er gedaan moet worden. De analogie moet zijn grondflag zijn, en niet eenere-
deneering à priori, dat is van vooren. De oorzaaken der ziektens zijn te fubtijl, dan dat zij
onder onze zinnen vallen zouden; de werking der ge- neesmiddelen te duister, dan dat hij die beoordeelen zoude van nabij. Het is de ondervinding, die ons de kracht der kina geleert heeft, en van het kwikziher, en niet de meditatie van fpitsvindige Geneesheeren. De meeste ziektens zijn ongeneesfelijk, veelen kön-
nen verligt, en' draagelijk gemaakt, zommige geheel ge- neezen worden. De geneeskonst moet alle die verfchil-- len openleggen, en dan is het eene natuurkunde van kwaa- ien, en geneesmiddelen; de zelfde redeneering moet 'er derhalven plaats hebben , als bij de Natuurkunde, Ster- rekunde, enz. De Matheus is daarom nuttig in de Gerieeskonst, om
die rede waarom Hippocrates haar zijnen zoon aanbe- val, naamelijk om zijn verftand te leiden, en hem te leeren redeneeren. Deeze kan minder gemist worden, J»n de Scheikonst, enz., om dat een konstenaar een middel, dat beproeft is, kan« en mag gebruiken , al kent hij den aait niet. Een timmerman fnijd met zijnen bij- tel even gced, of hij weet wat ijzer is, en hoe het uit de ir;jnen koomt, dan of hij het niet weet ; het groote ftnk is te bepaalen wanneer de bijtcl te pasfe koomt. De geneeskonst doet even veel nut met te leeren welke
^ektensongeneesfelijk zijn,als met de geneesmiddelen aan de hand te geeven, van die onder haar bereik vallen. indien het gemeen dit wel begreep, zouden de kwak- Zalveren haast gedaan hebben. Dog dé meesten mee- ncn, dat alles geneesfelijk zijn moet; de valfche Ge- neesheeren zijn Aar zelven oorzaak van ; anderen fpot- •en met de konst, als geheel onnut; deeze zijn nog jwaazer, want-zij dwaalen uit onkunde, en gebrek aan Meneerkunde; de anderen worden door hunne hoop erleid , en door beloften van oneerlijke Genees-
,„ee":n > icc'ei' wil geneezen zijn , en mislukt het, zo 'erptmen den fchuld op den Geneesheer, en niet op de kwaaie. . r » r GENEESMEESTER-, zie GENEESHEER.
door , (FMIDDELEN; in 'l ,atij'" Medicamnta ? hier
2iin V • 3at men alle zodanige doffen, die bekwaam
te v.°m W^e mensc'"1 of dier cenige nuttige verandering
Il Ie te brengen; dat is te zeggen, dienftig om de
|
|||||||||||
GEN.
|
|||||||||||
84*
|
|||||||||||
gezondheid te herftelien, of 'er de ontfehikkingen van
voor tekoomen, het zij men dezelve inwendiggebruike, of uitwendig oplegge. ■. , De geneesmiddelen zijn veelerlei en zeer verfchülen-
de, zo wel in hunne dofte, als hoedanigheden en krag- ten : Zij worden genomen nit alle de drie rijken der na- tuur', als uit het planten-, dieren-, en mineralien-rijk, dog wel verre de meeste uit het eerde , en vervolgens uit 't tweede of dieren-rijk, dewijl die dezagtfte en met de na- tuur des menfehen best overeenkomende zijn, hoewel 'er ook zommige zeer nuttige artzenijeii uit het minera' lien-rijk voortkoomen of bereid worden. De geneesmiddelen zijn in- of uitwendige, en deeze, of
enkelde of' zaamengeflelde : De enkelde beftaan alleen uit eene doffe, of zijn maar uit eene doffe bereid; maar de zaamengeflelde bedaan uit verfcheiderhande doffen, bij zaamen genoomen, en tot een geneesmiddel toebereid. Veelerlei is de bereiding der doden tot'geneesmidde-
len, zommige worden alleen eenvoudig toebereid, bij voorbeeld tot poeders, afkookzels, aftrekzeis, zappen, enz.; andere worden door de konst der Pharmacie en Chijmie gereedgemaakt, gelijk de gedistilleerde M-ateren, geesten en oliën, conferven, confituuren , fijroopen, eleUuarien, opiaten, confe&ien, zaamengeflelde poeders en fpecies, pil- len, trochisken, uitgeperste oliën, balfems, zalven, plei- ners , tintluuren, esjentien, elixirs, extraüen ,. harsfen , vaste en vlugge zouten, flores, croci, en andere, die men. alle elk op zijn plaats befehreeven vind. , Het vergift, dat van veelerleizoort is, is het tegen- gedelde van een geneesmiddel, en vernielt onze natuur: Egter kan het dikwils door de konst tot een heilzaam geneesmiddel toebereid worden, zo wel tot het inwendi- ge als uitwendige gebruik; gelijk aan de fu'ulhnaat en 't arfenicum klaarlijk blijkt. De geneesmiddelen werken op verfchillige wijze, want
zij tasten, of ten eerden, de plaats aan, waar toe zij zijn bedemt, gelijk bij voorbeeld de braak- en purgeermiddelen; of zij worden door bet vermogen van 't harte door 't bloed gedreeven, cnbetoonen aldus hunne kragt op verfchei- de plaatzen teffens, of ook op deeze of geene plaats in het bijzondere; zodat ze min of meer, het zij op de pis of zweet, of op het bloed en fpeekzel, afzonderlijk wer- ken , en daar door de kwaade doffen, die de oorzaaken der ziekte zijn, uit't lighaam voeren. Men is in de Geneeskonst gewoon, de geneesmiddelen
verfchillige benaamingen te geeven, na dat ze eene bezon- dere kragt tegen deeze of geene ziekte hebben, of op de eene of andere doffe of deel des lighaams hpoftzaakelijk werken : Het zal niet onnut zijn, de voomaamde of meest gebruikelijke van die benaamingen hier bij malkan- deren te voegen, om ze met een opflag van het oog te kunnen zien , als volgt. Aanprikkelende middelen, Stimulantia (feil. Remédia.)
Afveegende, Extergentia, alflergentia, detergentia, fa- ponacea.
Algemeen geneesmiddel, Catholicum. Blaartrekkende, Veficatoria. Beroerte, (Tegen de) AntapopleÜica. Befchermings-midddel, Prcefervativum. Blanket-middel, Cosmeticum. Bloeddillende middelen, Encemon, fanguinemfiflentia,.
Bloedzuiverende, Sa?iguinem purificantia. Borstmiddelen, Bechica, thoraica. Braakmiddelen, Expeciorantia, emetica, vomitoria. Braaking dillende middelen, Antemetica. M m Brand.
|
|||||||||||
•ai*
|
|||||||||||
GEN".
|
||||||||||||||||||||||||
GEN.
|
||||||||||||||||||||||||
I*£
|
||||||||||||||||||||||||
Brand middelen, Cauflica ,. cauteria, eßharotica, pijro-
tica.
Bijt middelen, Cathceretica, corrodentia , cortoßva. Doordringende , Penttrantia. Doorknaageride, Ruptoria. Droögmaakènde, Stomatica, ficcantia. Dorstlesfchende, Adipfa, fltimflstentia. Drift of woeling ftilleiule, Paregorka. Engborstigheid , (Tegen de) Antastlmatka. Ettermaakende midddelen, Suppurantia. Gal afvoerende, Chalogoga. Galmaakende, Biliofa. Geest vermerkende, Anahptica. Geheugen verfterkende, Anamnifiica, memoriam confor- tantia.
Graveel-midde'en, Antinephritka. Baitverfterkende middelen, Cardiaca, cordialia. Hoofdverftefkende, Cephalka. Hoofdzuiverende , Apophlcgmatizantia, fliaiagoga. Jigt, (Tegen de) Antarthritica. ïnfnijdende middelen, Incidentia, attenuantia, Kauw middelen, Masticatoria , fialagoga. Koorts verdrijvende, Aniifebrilia, fébrifuge. Korstmaakende, Eßharotica. Kraamzuivering bevorderende, Lochagoga , ariflol'xliia.
Kragt verwekkende, Analeptka, confortantia , roborantia. Kramp, (Tegen de) Antispasmodka. Krop-zweeren, (Tegen de) Antkhoerœdica. Lammigheid , (Tegen de) Antiparalijtka. Laxeerende middelen, Eccoprotica, laxantfa. Lever-middelen, Hepaiica. Long middelen, Pulmonïca. Losmaakende middelen, Digereniia, digestiva. Maag-middelen, Stomachica. Maandftonde verwekkende, Emmenagoga. Maatigende middelen, Dcmulcentia , tempsrântia. Melkmaakende middelen, GalaBofera, laüifera. Melkopdroogende middelen, Latbifuga, lacimminuentia. Milt middelen, Splenka, Jpienetka. Moeder-middelen ,.. Hijßzrica, uterina. Mond-miJdelen, Stomatica . [Neerploffende middelen, Precipitantia. iNiermiddelen, Nephrit ka. Wies-middelen, Errina, ptarmka,,ßernutator-ia. Omwindende middelen, Obvolventia. Qndervïndlijke middelen, Empïrka. Oog-middelen, Ophtalmica. Oor middelen, Acustica, Otica. Opdroogen.de middelen, Exjiccantia, ßccantia. Openende, Aperientià, deobßruentia.! Opîosfende, Refolventia ,.foïventia. Pisdrijven'de, Diuretica. Pleuris middelen, Antiplewitka. 'Podagra, (Tégen't) Antipodagrica. Prikkelende middelen, Stimulantia. Purgeer-middelen, Cathartica , purgantia. FijnlHUende middelen , Anodijna, antifpasmodica. Quijling verwekkende, Salivantia. Kood-bütende of rood-maakende, Rubefacientia,, phceni- gmus.
Wip'mnakende, Maturnntia. Saamentrekkende, Adfiergentia. Scheurbults-middelen, Anti/corbutica. Slaap'verwekkkende. middelen^ Hijpnotica, ßmnifera, ßpor'ftra-,
|
Slaap verminderende, Anthijpnotka.
Slijm afdrijvende, PHkgmagoga*.
Specerijagtige, Aromati'ca.
Steenbreekende, Lithontriptica.
Splinters uittrekkende, Epijpastka.
Stompinaakende, Obtundentia:
Stoppende, Objlruentia, adfiringentia.
Streelmiddelen, Palliativa.
Tandmiddelen , Odontalgica.
Tegen de teering, Antiphtißaca.
Tegen de vallende ziekte, Antepileptka.
Tc rug drijvende, Repellentia.
Twijffelagtige middelen, Ancipitia.
Uitdrijvende, Bezoardica.
Uitwendige opleg-middelen, Topica.
Veelkragtige middelen, Polijchrefla.
Veranderende , verbeterende, Alterantia.
Verdeeleudc , Refolventia.
Verdikkende, Cóndenfantia, incrasfantia, injpi.fanïh,
mucilaginofa.
Verdoovende, Narcotica. Verdunnende , Attenuantia , Incidentia. Vergift-weerftaande, Alexipharmaca, alexiteria, ansi* toda.
Verhardende, Induranüa , fclerotka. Verkoelende, Refrigerantia. Verkwikkende, Analeptica, refiaurantia. Verrotting tegengaande, Balfamica, antiputridinofi, Verfterkende, Confortantia , corroborantia. Verfloppende, Objlruentia , oppilatoria. Verwarmende, Calefacientia. ■ ■ Verweekende, verzagtende , E;mllientior. Verzoetende, Edulcorantia. Vleeschmaakende, Sarcotica. Vlugge, Volatilia. Voedende, Alimentofa, mtrientïa.. Vögten verbeterende, Dicethetka.. Water afdrijvende, Hijdragoga. Welruikende, Odoratifera. Windbreekende, Carminativa. Wonden fluitende, Cicatrijantia, Epuloticd. Vvondheelende, Confolidantia, giutinantia, vulnernrh. Wondzuiverende, Mundificantia, Wormdoodende , Anthshnintka. |
|||||||||||||||||||||||
Zenuw vermerkende, Nervina,
Zuiverende , Mimdificavtia. Zuurbreekende of opfjurpende tantia.
Zuur wederftaande, Antacida. Zweetdrijvende , Diaphoretica |
Tonica.
Abforbentia, precifi perfpirantia, ft™'1"''
|
|||||||||||||||||||||||
fera.
Deeze en meer andere diergelijke benaamingen *i" •
men op ieders duitfche of latilnfche 'artijkcl verklaart, en de voornaamire geneesmiddelen, daar toe beh°oKn' de, aangeweezen. . ■ Dewijl ook de Geneeshceren zedert ouds, verfen^
dene fimplkia, die van eenerlei kragt zijn, on L. tijtel of benaaming begrijpen ; en zommigë ook zamen ^ |
||||||||||||||||||||||||
der die bekende benaaming voerfchrijven; z° z,
|
m
|
|||||||||||||||||||||||
niet ondienstig zijn,, hier ook voor de onk
|
als voigï'
|
|||||||||||||||||||||||
deezen, te melden, welke zodanige zijn;
|
||||||||||||||||||||||||
De V groote 'openende of pisdrijvende wortelei'" ^
Eppe-wortel, Radiées Apii ', oißc. ; of als die ontbrt i Höndgrasrwoitcl, Craminis Canini. nPr»ie- |
||||||||||||||||||||||||
GEN.
|
||||||||||||
GEN..
|
||||||||||||
Chebuli, zijn lang, bijna vijf kantig en de grootfte.'
Citrini, zijn lang en bruinagtig-geel. . • Emblici, zijn in Hukken zonder fteenen. '■■■Jdx
Indi,.zijn langwerpig, bijna agtkantig, zwart,, en de
kleinfte. !.. ^.j i -.. De III zoorten van Peper.
Gemeene zwarte peper, Piper nigrum, feu Meüno-pi»i .per.
Witte peper, Piper album, feu Leuco-piper. Lange peper, Piper lingum , vel Macro-piper. ■•-■■, '/,i
De III zoorten van Santel-hout.. rn
Wit Santel-hout, Santalum album. Geel Santel-hout, Santalum citrinum. Rood Santel-hout, Santalum rubrum. I
De III zoorten van Aloè\ Succotrina, is de beste. Hepatica , koomt de voorige nabij. Caballina, is de ilegtfte en onzuiver. De IV groote Cordiaale ■ Wateren.
Cancel-water, Aqua Cinnamomi. Roofen-water, Rojarum. Anjelier-water, Carijophijllorum hortens, vel Tunicx.
Melis fe-water, Melisfa. De IV kleine Cordiale Wateren.
Bernagie-water, Aqua Borraginis. Cichoreij-water, Cichorin Endivie-water, Endiviœ. Hijfop-water, Hijsfopi. • De IV gemeene verzagtende Oliën,
Roofen-olie, Oleum Rofdrum. , Witte Lelien-olie, Liliorum alborum. Camiile-olie, Camomillœ. Dil-olie , Anethi. De IV Verwarmende Zalven,
Heemst-zalf, Unguentum Aithece. Aregon-zalf, Aregoiu Agrippe zalf, Agrippes. IJzer-zalf, Martiatum. De IV verkoelende Zalven,
Witte zalf, Unguentum album. Nutritums-zalf, Nutritum. Populier-zalf, Populeimi. Verkoelende zalf, Infrigidans. De V kostelijke Fragmenten
Rubiin, Rubinus. Granaat, Grinatus. Hüacinth, Hijacinthus. Smaragd , Smaragdus. "' Saphiir, Suphijrus. _ - GENERATIO; Voort-te eling ; is een nieuw begin der
dingen, die een leven hebben, en heeft derhab'en plaats, zo wei onder de planten als dieren; wordende daar toe ver- eischttwee zigvereenigendeoorzaaken(aïZj/ceƒ»<;<>), na- melijk de mannelijke en vrouwelijke J"exe: Het werk der mannelijke fexe is, om de vrouwelijke te bevrugten, en iiet.werk der vrouwelijke, om't mannelijke zaad, 'of de M m 2 v-rugt. |
||||||||||||
Aspergie-wortel, Asparagi.
Venkel-wortel, Fœnkuh.^
peterfelie wortel, Petrafeiini.
Muizedoorns-wortel, Rujci ; of als deeze ontbreekt,
de,wortelen van Taraxicum of Cichorei] {Taraxici
vel Cichorii).
De V kleine openende wortelen. ■
Mcekrap-wortel, Radiées rubice tinclorum. jîondsgras-wortel, Graminis canini. Stalkruid-worte'1, Ononidis. ){r sdistel-wortel, Erijngü. 'Cappti'-wortel, Capparidis. De V weehnaakende kruiden.
Heemst, Althcea vel ßismalva. Maluwe, Malva. Bingel-kruid, Mercurialis. Glas-kruid, Parietaria. Vioolen,kruid, Violaria ; of in plaats van de twee laat-
fie Bete ea Melde {Beta £f Atriplex). De V Hair-kruiden.
Gemsen Venus- of Vrouwen-hair, C'apillus veneris vel
Adianthum nigrum. Muur of S teenruit, Ruta muraria-vel Adianthum al-
bum. Wederdood, Polijtrichum feu Trichomanes.
Steen-varen, Ceterach vel Asplenium.
Hertstong, Lingila cervina feu Scolopendrium.
De IV hurtßerkende bloemen.
Bernagie bloemen , Fiores Borraginis. Buglosfe- of Osfetongs-bloemen, Buglosfœ. Roode Roofen, Rojarum: Blauwe Vioole-bloemen, Violarum. De IV groote verwarmende zaaden.
Anijszaad, Seinen anifi. Oirweij zaad, Carvi. Coriander-zaad, Coriandri; of in deszelfs plaats Ctimijn- zaad, Cummi.
Venkel-zaad, Faniculi. De IV kleine verwarmende zaaden.
Ammeij-zaad", Semen ammeos. Ronde Nagels of Nagel-koppen, Amomi; of in haar plaats kleine Cardamome, Cardamomi minus.
Eppezaad, Apii offic. leen-of geele woitel-zadd, Dauci. Ds IV groote verkoelende zaaden.
J-°ncommer-zaad, Semen Cucumeris. Meloen zaad, Melonis. Ulbasfe-zaad, Cucurbita. Mtrulle-zaad, Citrulli; of in plaats van dit meer Con-
conimer-zaad. . De IV kleine verkoelende zaaden.
Jfouw-zaad, Semen Laiïucce.
^choreij-zaad, Cichorii. ^Qiviezaad, Endiviœ. f0rcelein-zaad, Portulacce. Soit: • . • -De V zoorten van -Mijrobolanen,
mi:r«h zijn rond. |
||||||||||||
m GEÎT'
|
|||||||||||
CEI*.
|
|||||||||||
vrugtbaannaakende ftoffe, te ontvangen, het vrugtbegin-
zcl tedraagen, te voeden, en te baaren. Zie op EIJ , EIJER STOK en VOORT-TEELING. -GENET-KAT; in tlatijnGs/zetïa; is een dier onder 't
geflagt der/reftoibchoorende; deszelfs grootte is als die van een klein vosje of als een kat, ook gelijken zijne ooren vrij wel na deeze laatfte, het lijf is egter veel dunner, ai de fnoet zeer fmal en puntig ; het hair zijner vagt is donker-bruin met een geele weerfchijn, en met zwarte plakken bezaait; zijn ltaart is met zwarte en witagtige ringen zeer fraaij gefchakeert. De Genet kat onthoud zig het meest in de Oosterfche
landen aan de oevers der meirenen rivieren; zij worden egter ook elders gevonden; dewijl men ze veelvuldig in de huizen U Conltantinopolen ziet die tam gemaakt zijn, en gebruikt worden om ratten en muizen te vangen. GENEVERBOOM, zie JENEVER-BOOM.
GENGBER; Gember; in'tlatijn2«g»7;er; {Amomum
fcapo radicata, fpica ovata, Likn. Spec. Plant.) Bejchrijving. Dit gewas, zegt men, dat met bladen
groeit in de gedaante van riet, of als de water-lisch ; de •wortelen zijn knobbelagtig en verbeelden klauwen, en kruipen onder de grond voort, zijn van verfchciderhan- de dikte, maar hebben meest de dikte van een vinger ; en zijn van buiten wit, ros of zwartagtigenvan binnen wit of geel, hebben een aangenaamen reuk en fcherpe fmaak ; uit de wortel fpruit een fteng voort, met een zoort van air, die kleine'bloemen en't zaad bevat. Offchoon as gengber, ais mannelijk en vrouwelijk on-
derfcheiden word, is 'er in het geflagt geen verfchil, want beide hebben in ieder bloem, een ftijltje of man- nelijk deel, en een vrouwelijk; behoorende dus tothet eerfte geflagt, en verdeeling van Linn/eus. Plaats. De gengber groeide voor deezen alleen op
verfcheidene plaatzen in Oost-Indiën; maar naderhand heeft men ze van daar in de West-lndiën gebragt, daar ze nu veel op de Antillijche eijianden op St. Domingo, "fanwica , en elders gebouwd , en de meeste die in Eu- ropa komt,, van daar gebragt word. Men heeft drie zoorten van gengber, als witte , of grijs-
açtige, roode en zwartagtige : De witte en gmze is bin- nen'geelagtig, en word voor de beste geagt, maar de roode die fraai wit van binnen is , houd men niet zogoed : Hii moet om goed in het gebruikte zijn, niet te oud en geheel weezen, en niet ligtelijk kunnen gehrooken wor- den , oo': van binnen harsagtig uitzien, en een fcherpe fmaak hebhen. Eigenfehappen. De gengber is verwarmend, infnij-
dend, openend ; verwarmt en verfterkt de koude maag en ingewandjn, bevordert de kooking der maag en ver- teert alle rauwigheden en flijmen, en' is zeer dienftig tegen de winden, buikpijn, enkolijk, als mede legen de verkonding , roos, duizeling en hoofd-gebreken, welke uit de maag ontdaan -, met bittere dingen vermengt, is hij zeer dienftig tegen de andere en derdendaagzekoort- zen ; word ook gepreezen om het gezigt te veriterken, en de oogen klaar te manken. Men conflit de West Indifche gengber op deeze manier.
De klaauwen worden vergadert eer zij riip, en nog zeer teder en zagt zijn ; men raspt 'er de buitenfte fchil af, en men fnijd ze naar-believen, en legt ze te weeken tien dagen lang in het water, om 'erde fcherpheid te beteruit te trekken, vernieuwende telkens het water tweemaal d:iags; vervolgens laat men ze in ruim water kooken een halfuur lang, en afgegooten en uitgedroopen zijn- |
|||||||||||
de, legtmen ze nog heet in flappe, maar klaare fijroop *
24 uuren lang; deeze weder afgegooten zijnde, legt tuen |
|||||||||||
- gtmen
ze in een fterker njroop, en dus tot drie reizen, en op deeze wijze bewaart men ze voor conrkuuren; wil men
'ei marmelade vanmaaken, neemt men ze'er uit, en laat
de klaauwen droogen.
De West Indijchegengber dus bereid, heeft een amber
koleur, is zeer helder, en aangenaam, de fijroop is van. gelijken helder. Voorts maakt men er in de apotheeken confectie ,fpeiies
diazingiberis , enz. van, en hij word in veelerlei genees- middelen gemengt, hoewel hij tegenwoordig zo veel niet meer in de geneeskunde gebruikt word , als in voorige tij- den, toen hij eerst in Europa kwam, zeer waarfchijnlijk, 011; dat hij zeer gemeen en overvloedig is; egter kan men'zeg- gen, dat hij in der daad een der beste middelen in bo- vengemelde en meer andere diergelijke gebreken is. De gengber heeft ook zijn gebruik in de keuken, bij
deeze en gecne fpijzen, zauzen, gebak, enz. daar hij bij past , niet alleen om dezelve fmaakelijk te maa- ken , maar doet die ook gezonder worden. GENGBERBROOD, zie GEBAK, pag. 794.
GENGBER (DEUTSCHE), zie KALFS-VOEÏ.
GENGBER-KEEKS, zie GEBAK, pag. 794.
GENICULATÜS, Nodofus, Knoopig , Geknoopt;
Knobbelig, Lidformig; gelijk de ftengen, takken, en wortelen van zommige planten groeijen , dus zegt men caulis geniculatus vel nodofus, geknopte fteng. GENICUEUM, JSIodus; een Knoop, Knobbel ; wor-
den genoemt de knoopen der lidformige planten, als bij voorbeeld van rogge , weit, aardbtfi'èn, enz. GENIOGLOSSI MUSCULI; dus worden die fpre-
ren genoemt, welke van de zijd-declen der onder-Kin af, tot in de tong loopen, en dezelve zijdelings aflei- den. GENIOHIJODEI MUSCULI; deeze fpieren, dis
in het griekseh de naam van geneion draagen , koom'en van de kin af, en eindigen in de grond van het tong- been. GEN4STA, zie AGUL en BREM.
GENJSTA HUMILIS, zie GENISTELLA.
GENISTA SPINOSA, zie BREM (STEEKEN-
DE-). GENISTA TINCTORIA, zie BREM (AKKER).
GENISTELLA; Chamm-genifia; is van verfchefien
zoorten , die raedezoorten van de brun, en zommige door; nig, andere zonder doorns zijn, groeiiende zewntnige W Duitschland, andere in Frankrijk en elders, zie Luw- Sper. Plant. pag. 710, 711. , Daar is ook een kruidagtige zoort van genißa, Heim °}
lange akker brem of aard-brem genoemt ; in 't latii" gM' fiella herbu cca; chamce-genista fagitalis; genista hwnijj DonoN.Ei. (genista ramis ancipitibus articulatis , ß'"s ovata-lanceolatis, Link. Spec. Plant.) , Bejchrijving. Dit kruid-gewas groeit niet hoog, nÇe
platagtige ftengen en takjes, die in leden gedeelt zUn> en de bladen en ftengen of takken te gelijk uitmaaken> zo dat het fchijnt, als of't eene blad boven het andere voortko'omt ; op de top van deeze platagtige fzer}®'~ en takjes koomen verfcheidene geele bloemen bij-e IK der voort, zo als die van de gemeene brem, waarna diergelijke hauwtjes en zaaden volgen, maar kleiner- ' Plaats. Dit kruid groeit in Hoog-en Neder-DuitschW'
enz. op vogtige akkers en grazige plaarzen. • .. ie GENITALlAj de Teel-deelen; in de planten- z-ij"^
|
|||||||||||
GEN.
|
||||||||||||||||||||
GEN,
|
||||||||||||||||||||
US
|
||||||||||||||||||||
helmtjes (anthree) der bloemen de mannelijke, en het
nerk (fligma) de vrouwelijke teel-deelen. GEN1TU11A; Semen masculinum; het voortteelings-
zaad; inde planten is het't fijne itof op de helmtjes der hlo-men, dat de vrou.velijke bloemen bevrugt. Zie ook"-WJ en i-ARINA fOECUNDANS/ GENÜODSCMAP ; Zamenleeving ; Gezelligheid; in 't
lat. Societas, Sociabilités. De menfchen zijn gefchapen om in genoodfchapmet eikanderen te leeven: Indien Gods yoorneemen ware geweest, om ieder redelijk lierveling alleen, en van de anderen afgezondert te doen woonen, zoude hij aan elk van hun dienstige en voldoenende hoe- danigheden tot dat eenzaam leeven gèfchonken hebben ; dit is waarfchijneiijk het doelwit van den Schepper niet geweest, om dat hij wilde, dat de banden van bloed en geboorte tusfchen ds menfchen die uitgeltrekter veree- niging, die hij onder hun bepaalt had in te voeren , begosten te vormen ; de .meeste hoedanigheden van de mensch, zijne natuurlijke geneigl heden, zijne zwakheid ^ zijne nooddruften verftrekken tot zo veele zekere bewij- zen van des Scheppers voorneemen in deezen. Dusda- nig is in der daad den aait en het geitel van den mensch, dat hij buiten genoodfchap of zaamenleeving niet in ftaat is,zijn leeven te bewaaren, zijne hoedanigheden en ver- moogens te ontwimpele'n en te volmaaken, nog zigeen opregt en zeker geluk te verfchaffen. Laaten wij flegts ons oog vestigen op een kind, dat zo even door zijn inoeJer is gebaart, wat zrm'er van worden, indien een goeddoende en behulpzaame hand geen zorge voor hem drojg, en bet onnozet wigthet noodige verfchafte? Het moet vergaan indien niemand voor hem zorgt; en die (laat van zwakheid en nooddruft vergt geen kortltondi- ge, maareen aanhoudende en langduurigê hulpe; volgt hem in zijn jeugd, en gij zult in hem niet anders dan onbe- fchaaftheid, onweetentheid en verwerde denkbeelden vinden; aan hem zclven overgdaaten zijnde, zult gij in plaats van een redelijk fcbcpzel dat met verltand begaaft is, niet anders dan een wild, woest en misfehien ontem- baar dier ontmoeten; onbewust van alle de gemakken des lcevens, door verveelingen gek welt, en door bekomme- ringen en ongerustheden gefoltert, verltrekkcn hem zij- | nezielsvermoogens, waar mede hij boven de redeniooze dieren begaaft is, door gebrek van ontwimpeling en ont- beering van vermoogens om dezelve werkltellig te kün- nen iraaken, tot een ontiiifpreekelijke last, dewijl hij in- neHtjiï gevoelt tot iets verhevenere voortgebragt te zijn, a's hij in uien toeftand geniet ; geraakt men tot hooge jaa- re'i, zo kan die t;np van ons leeven als eene wederkeê- rmS van zwakheden aangemerkt worden, die ons alzo afhankelijk van anderen maakt, als wij bet in de onnoo- Zc'e kindsheid waaren , deeze afhankelijkheid doet zig jjpg (lerker gevoelen in de ongemakken en ziektens , zie ni«op welk eene wijze Seneca de Benef. L. IV. c. 18. °ns dit met een natuurlijk penccel afmaait. „ Waar » (zegthij) hangt onze zekerheid van af, indien het niet » 's in de wederzijdfche dienstbewiizingen? Het isen- " ,.e' die handel van weldaaden die liet leeven gemakke- ••' 'ijk maakt, en in ilaat fteltomons tegens de beleedi- " 8ende en onverwagte aanvallen te verdedigen; welke » zoude het lot van''t menfchelijk gcflagtzijn, indien " eik Wonderlijk woonde? Zo veele menfchen ook zo " V-L' Prooijcn en flagtoffers voor de andere dieren, " ^'^'j'osd dat ligtelijk is te itorten, in een woord de |
moeten zijn, en aan wien hunne woestheid belet trops-
wijze te kunnen leeven,. koomen, om zo te fpreeken,. ge wapent ter weereld, in plaats dat de mensch van alle kanten met zwakheden omringt is, geen tanden nog klauwen tot zijne verdeeding hebbende; dog de krag- ten , die hem ontbreeken wanneer hij alleen is, vind bij, zig met zijns gelijken vereenigende; de natuur heeft hem om zig fchadeloos te Hellen twee zaken geichonken, ,, die hem boven de dieren verheft, ik bedoele de reden en „ de gezelligheid, waar door de gene die alleen aan nie- „ mant koste wederftaan alles word; de zaamenleeving „ met zijns gelijken, geeft hem magt over alle de ande- ,, re dieren ; die zelfde zaamenleeving maakt, dat niet te „ vreeden met het clement, waar op hij gebooren is, „ zijne heerfchappije zig zelfs tot over de zee uitftrekt; „ 't is die zelfde verceniging, welke hem middelen in zij- ,, ne ziektens, hulpe in ziin ouderdom, verligting aart ,, ztjne fmerten en verdriet verfchaft; zij is het die hem ,, in ftaat Helt, om zo te fpreeken , het geluk te trotzee- „ ren. Beneemt de zaamenleeving aan -de menfchen , „ zo zult gij de vereeniging van zijn geflagt vernielen, „ waar van het behoud en al het geluk des leevens af- ,, hangt. De zaamenleeving zo noodzaakelijk voor de mensch
zijnde, heeft God hem een geitel, hoedanigheden eu talenten gegceven, die hem tot die ftaat zeer bekwaam maa- ken ; dusdanig is bij voorbeeld de hoedanigheid der fpraak, welke ons het middel verfchaft, om onze denk- beelden met zo veel gemak en fnelbeid aan andere mede te deelen, en welke hoedanigheid buiten de zaamenleeving van geen't minlte gebruik voor ons zoude zijn : Men kan het zelfde zeggen van de neiging tot de navolging, en van dat verwonderenswaardig werktuigelijke, welke te wege brengt, dar alle de hartstogten en indrukzelen der ziel zig zo ligtelijk van de een aan d'ander mededeelen; het voldoet dat een mensch aangedaan en bedroeft fchijnt r om ons tebeweegen en medelijden met hem te doen heb- ben; homo'Juin, -humani a me nihil alienum puto :. Laat een mensch u aanranden, op wiens gezigt de blijdfcliap gefcheut Haat, hij zal in u een gevoelen van vreugde" verwekken; de traanenvan een onbekende doen ons aan, voor dat er ons zelfs de oorzaak van bewust is ; en het ge- jammer van iemand, met wien wij niets dan de menfehe- Hjkheid gemeen hebben , doet ons door een werktuiglij- ke beweeging, die alle overdenking voorafgaat, tot zijn hulpe loopen. Dog dit is't niet alles, wij. zien dat de natuur de gaven en talenten zeer verfchiilende onder de menfchen heeft uitgedeelt, aan zommigede bekwaam- heid vergunnende, om zekere zaak'en te kunnen doen, die als onmogelijk voor anderen zijn; terwijl deezen op hun beurt een vernuft hebben,. die door dezelfde natuur aan anderen is geweigert ; indien- gevolgelijk de aange- boorene nooddruften der menfchen. dezelve de eene van d'andere doet afhangen, zo maakt dat de vericheident- heidder talenten-waar mede zij begaaft zijn, en dïe hun. in ftaat iteit om zig onderling te helpen, hun verbind en vereenigt : Dat zijn alle zo veel duidelijke merkteke- nen , _ dat de mensch tot de zaamenleeving.' voorbe- fchikt" is. Indien wij daar te boven onze neiging faadpreegen,
zullen wij ook gevoelen, dat ons hart natuurlijk helt om na't gezelfchap van ons gelijken te verlangen, en in te- gendeel eene volkoomene eenzaamheid^, als een ftaat van verlaating en verveeling, vreest; indien men onderzoekt waarvandaan die verbindende en gezellige neiging in ons M m 3 " voort"! |
|||||||||||||||||||
...
|
||||||||||||||||||||
len-
|
||||||||||||||||||||
"
|
||||||||||||||||||||
eid z^lve. De'andere dieren hebben voldoent
|
||||||||||||||||||||
de kra
|
gten om zig te verdedigen, alle die zwervende
|
|||||||||||||||||||
•GËN.
|
GEN,
kiest uit zig zelven Beftierders, en eenen Geheimfchrij.
ver of Secretaris. Te vooren had men geene Maatfchap. pijen, dan die door kooplieden wierden opgerigt ooi winst te doen, dog zedert het laatlte der voorleedene eeuwe, hebben vérfcheidene Geleerden zig vertenigt en een genoodfehap of maatfehappije opgerigt tot hei ge- makkelijker gemeen maaken van hunne uitgewerkte Huk- ken, verhandelingenen waameemingen j zij hebberig zelfs buiten hun land uitgeitrekt , en leden aangenoo- men uit nabuurige, zelfs uit verre afgeleegene landen, en hier door oe wetenfehappen zodanig algemeen ge- maakt, en verbetert, dat men met recht kan zeggen, dat zedert ruim hondert jaaren de konsten en weten- fehappen meerdere vorderingen gemaakt hebben, dan te vooren in duizenden. Deeze Genoodjchappen worden Academiën genoemt,
wanneer de Vorsten zulk eene vergaderinge van Geleer- den aanleggen , en leden beroepen in iedere wetenfehap § én of meerder, met last om hunne fchriften jaarlijks in die vergaderinge te brengen , te onderzoeken, en uit te geeveu; als bij voorbeeld, de Academie van f mail'. Wetenfehappen en Injcriptien te Parijs; die van IViUA- Jehappen; de Acaaemie Ftanpoife; de Academie der Heel- konstenaarin, enz. ; de Academie van Wßtenjchappinvm Petersburg, van Berlijn, enz.; daar en tegen heeft men het Genoodfehap of Maatfehappije van Londen, van Edinburg, van Haaf lern, van Middelburg, welke, oor- fprongelijk uit bijzondere leden opgerigt, zig een Pro- teclor of Befchermer hebben gekoozen, neemende ee- nen Vorstelijken per/.oon, welke daar tegen die Mmt- fchappijen met de tijtel van Kaninglijk vereert hebben, gelijk die Yan' Londen, Edinburg, enz. Deeze Academiën , Bondgenooafchappen of Maatjchf'
pijen, doen niet anders dan vergaderen, en elkanderen hunne ontdekkingen of waarneemingen mededcelcn,on- derzoeken , en gemeen maaken onder den titel van Fer- handelingen of Memoires, Transa&ien of Commentarien; veeien geeven jaarlijks eenig vraagft.uk op om te beant- woorden, en ftellen daar toe eene prijs , die in eene medaille van goud of zilver beitaat, tot aanmoedig«)? van wetenfehappen of konsten. Deeze Academiën moeten niet worden vermengt i"et
de Hooge Schooien, welke Academiën genoemt wor- den van eenen Academus of Hecademüs, die te Athe- nen, ten tijde van TnESEUsden dichter , een Gijti'W ww-of School oprigtede, waar in hij allerlei wetenfchaPj pen en lighaams-oefFeningen aan de jeugd liet onderffif zen. Cicero gaf aan zijne buitenplaats te Ponzole*-» naam van Academie, om dat hij daar met eenige ^P1 vrienden, die Wijsgeeren waaien, omgang hield. |
|||||||||||||||||||||
:$46:
|
||||||||||||||||||||||
voortspruit ;: zal men bevinden, dat zij ons zeer.dienftig
door den oorfprohg van ons weezen is gefchonken , om dat het in de saamenleeving is, dat de mensch de mce- fie middelen tot vervulling zijner nooddruften vind , en de gelcegentheid om de meeste zijner hoedanigheden te oeffench ; het is daar inzonderheid, dat hij die gevoelens kan beproeven en openbaar maaken, waar aan de na- tuur zo vecle bekoorlijkheden gehegt heeft, zo als de ■liefdaadigheid, vrie.ridfcb.ap, mededoogen, edelmoedig- heid, enz., want dusdanig is de bekoorlijkheid van die gezellige neigingen, dat daar uit alle onze zuiverfte ver- maaken opwellen: Niets is in der daad zo vergenoegend en vleijende, als te denken, dat men de agting en vriend- fchapvan een ander verdient; de geletrtheid verkrijgt een nieuwe luister en waarde, wanneer zij zig.opentiijkkan yertoonen; en nooit is de vreugde leevendiger dan op het ogenblik dat men ze voor de oogen van anderen kan doen- Jchitteren, of in de boezem van een geliefde vriend liit- itorten; zij verdubbeld met zig mede te deelen, om dat .bij ons eigen genoegen het aangenaam denkbeeld ge voegt word, dat wij zulks ook aan anderen veroorzaaken , en hén daar' door zo veel te naamver aan ons verbinden; het verdriet in tegendeel vermindert en verzagt, het zel- ve met een ander deelende, even gelijk als een last lig- tcf word, wanneer een gedienftig mensch ons helpt dezelve te torsfehen : Diensvolgens roept en nodigt alles ons tot den ilaat van gezelligheid en zaamenleeving , de hulpe van anderen maakt ze ons noodzaakelijk , de nei- ging vormt er ons een vermaak van, en de helling die wij er van natuure toe hebben., toonen ons, dat het wezent- lijk 't inzigt van onzen Schepper is geweest. ; De geheele huishouding van de menfchelijke zaamsn- .ïeeving fteunt op dit algemeene en eenvoudige grondbe- -gtnzel : Ik wil gelukkig zijn, maar ik leeve met menjehen die insgelijks een ieder aan zijn kant wil gelukkig weezen ; .laat ik dan Jict middel zoeken van mijn geluk te verfchaf- f en met het hunne te bevorderen, of zonder'er ten min- fleti ooit eet'.ig nadeel aan toe te brengen. Wij vinden dit 'grondbeginzel in ons hart gep'renr, en indien de Schepper "er van de eene kant de liefde tot ons zelven in heeft ge- plaatst , zo .heeft hij 'ermet de andere hand een gevoelen om ons gelijken wel te doen ingedrukt; die twee neigin- gen , fchoon de eene van d'andere onderfcheiden , heb- ben nogtans niets tcgenftfijdigs, en God die ze ons heeft Ingeboezemt, heeft-ze voorbefchikt omgezaamentlijker hand te werken, zig onderling te helpen, en geenzins om zig te vernielen; ook fmaaken welgepiaatftc en edel- moedige harten het àllerzutverftegenoegen, met aan an- dere menfchen wel te doen, om dat zij in deezen niet anders daneene neiging volgen, die de natuur hun heeft ingefchapen. De zedekundigen hebben aan die eerlle oorfprong van weldâadtgheid de naam.van gezelligheid, (Jocïahiliteit) gegeeven ; ujt het beginzel der gezelligheid, vloeijenals uit derzelver bron alle de wetten der zaamen- •leeving, en alle onze zo wel algemeene als bijzondere tpiigten ten aanzien van andere menfchen. Dit is de grqnd- iteurt van alle menfchelijke wijsheid, de bron van alle na- .tuurlijl-'e of aangeboore deugden, en het algemeene be- ginzel van de geheele zedeleer en burgerlijke zaamen-< leeving. GENOODSCHAP en MAATSCHAPPIJE, beduid
dezelfde zaak ,• eene overéenkoonist van vérfcheidene leden, tot het vetrigten van zekere zaaken, volgens «wetten,, dooi- hun zelven opgefhelt,-aan welken zij zig iföBdeiliog, "willekeurig verbinden ; zulk een genoodfehap |
||||||||||||||||||||||
renoeait
|
||||||||||||||||||||||
ver-
eert, °? |
||||||||||||||||||||||
worden, om dat demagt,welke men aan derzel
|
||||||||||||||||||||||
gaderingen of Senaaten wegens den Souverain ges
|
ai'"
|
|||||||||||||||||||||
Dotïoren, Licentiaaten of Baccaiauren te maaken,
'verfiel of algemeen is ten opzigte der Republijk, v in zij gevestiet zijn. In deeze vergaderingen wo alleen de werten, aan de Academie gegeeven, p'■ haaft; 'het gedrag der eugd onderzogt, en beftra . ^ de bekwaamheid en deugd met eer bekroont, dajojr daar worden de Do&ores of Meesters gemaakt, en • , eene bulJeofgetuig-febrift, met ondertekeningen26 bekragtigt. Zie HÖÜGE SCHOOLKN. p RI. De Academie Franpife is door den Kardinaal jw ^
•CHELiEUm den jaare 10.35 opgerigt om de 1( i'au'c lw ^ |
||||||||||||||||||||||
CTEtf.
.jat is, de Grammatica, de Poëiie en Welfpreekenheid
te verbeteren ; deeze deelt jaarlijks op de St. Louis uit yvee medailles van goud,, de e^ne wegens welfpreeken- heid , de andere wegens dichtkunde ; haar IpreuK is à l'im- fllOïtuiï e. £ Academie Royale des Infçriptions & belles Lettres,
is door Lodewijk de XiV. opgerigt, in het jaar 1663, en vervolgens in het jaar 1701 weder op nieuws ingc- ij-.-t op den voet van de Acad. des fciences; zijontfangt ijü ordres van den Koning door den Secretaris van Staat; beflaat uit tien loontrekkende , tien asjociés en tien ekvis ; dog deeze clasfe is thans verandert in die der asjociés; zij heeft ook asjociés correspondent; zo wel bianen, als buiten het Rijk; zij heeft één Secretaris., en één Treforier, die altoos blijven; maar de Prajfi- dent en Vice-Prefident worden uit de honoraire leden, en Je Directeur en Onder.-Direcleur uit de loontrekken- de leden gekoozen. De Präsident Dureij de Noin- villïheeft zedert 1736 aan de Academie een legaat tot een jaarlijkfche prijs van een medaille, waardig 400 li- vres, gemaakt; haar fpreuk is Vetat mort. L'Academie Royale des fciences is in het jaar 1666 on-
der het beitier- van M. Colbert door Lodewijk de XIV. opgerigt; zij neemt alle ftukken van wetenfehap tot onderwerp, welke het natuurkundige betreffen; in het jaar 1716 is door den Hertog van Orleans eenige verandering in dezelve gemaakt; zij is onder debefcher- ming van den Koning, maar öntfangt de ordres van deu Secretaris van Staat ; zij heeft twaalf Honoraires; twin- tig l'enfionaires, te weeten drie Wiskon&tenaars , drie Sterrekundige", drie Werktuigkundige, drie Ontleedkun- de, drie Kruidkundige, en drie Scheikonstenaars, één Treforier, en één Secretaris. Deeze moeten jaarlijks eenc verhandel ing of waarneemingmededeelen ; zij heeft twaalf adjoints, emesasfoaiés libres; ook heeft zij jaar- iijks éénPrœfident, Vice-Prœiïdent, Directeur, en On- te-Direfteur, gelijk wij van de Acad. des Ihfcriptions enz. gezegt hebben. M. Rouillie de Meslaij, Con- seiller au Parlement de Pa ris heeft tweeprijzen aan haar gegeeven, één van 2500 livres voorde Aftronomie , i'en Van 2000 livres jaarlijks voor de Zeevaartkunde en Handel; de zinfpreuk is Invenit g? Perfecit. Behalven deeze is te Toiiloufe, l'Academie des Jeux
«mm, die uit veertig leden beftaande, de oudfte van "et llijk is. Eene Academie des fciences & belles lettres te Montpellier, die in 1706met die van Parijs in eengé- finolten is; te Bourdeaux, te Soisfons, te Marfeille , ■e Lions, te Pau, te Mon taub an, Angers, Amiens, ''yefranche, Rouen, enz. L'-dcademie R-vyale dê. Chirurgie is omtrent op de zelf-
»e voet als die van de wetenfehappen ; zij beftaat uit «r'n Prœiident, Vice Prefident, Directeur, Vice-Dire- '• één Secretaris, twee Commisfari'cn, om uittrek- |
|||||||||||||||||
GEN.;
|
|||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||
riekundigc, twee Oppasfers, e'nz. Behalven deeze Ko-
ningiijke Academie, zijn 'es nog .twee, in de Gobelins, en die van St, Lucas, die-door de Schilders.enßeeld- houwers Gilde ondciboudeh word. Daar is 'er nog één der Bouwkunde, welke allen naat-
het zelfde model gefchikt zijn. ' -.- 7 De Koningiijke Sociëteit te Londen, As'ander,CRcm~
wel opgerigt 'door eenige Wijsgeeixn, ren heeft dooï Kakel de Tweede haaren titel ontfangen in het jaar 1660; heeft tot zinfpreuk nullius in verba; zij beiiaat nog, en is aan geen getal leden in of buiten het Rijtc verbonden; ook trekt geen van allen :geld, dan alleen ^ de twee Secretarisfen ; daar is één Prœfidcnt, die door" de leden gekoozen word , en twee Secretarisfen. Die van Edinburgh is omtrent op den zelfden voet
gefchoeit, en is eerst door Mokro in 1730 opgerigt, dog alleen Geneeskundige zaaken bevattende, enzighicr door te bepaalt ziende, heeft dit genoodfehap zig mede tot de Natuurkunde uitgebreid, en algeaieener gemaakt. L'Académie Royale des fciences £? des belles Lettres de
Prusfe of Berlin , is door Frebrik de Eerste onder het beleid van den Grooten Lei3NITs als Praefidentop- gerigt, en gaf haar eerfte werken uit onder den titel van Mijceilanea Beroiinenfia. De groote Fredriic de Tweede heeft haar den titel gegeeven , die zij nog voert, en in het jaar 1745 begon zij haare verhandelin- gen in het fransch -uit te geeven , omtrent op den voet- als de Franfche Academie; zij geeft ook eene prijs van vijftig ducaaten jaarlijks. De Keizerlijke Academie van Petersburg isdoorCzAR
Pieter de Eerste opgerigt, na dat hij in 1717. te • Pariis die der Wetenfehappen bezien hadde; haar zin- fpreuk is Paulatius. De Konivglijke. Academie van Spanjen is opgerigt en
bevestigt in het jaar 1714, zij is alleen tot nutdertaal, en op de wijze als de Academie Franpoife gefchikt. De Academia Natura Curiofnrum is in het": jaac
1CT52 door eenen Medicijnen Doftor Bransch opgerigt,- en door den Keizer Leopold in het jaar17.o~0.in befcher- ming genöomen. De Academiën van Italien zijn bijna niet te noemen ,
daar is naauwiijks eene ftad ,. daar'er niet ten minfte éé- ne is; zomin ige 'hebben tot vijf, tot twintig zelfs, Milaan vijf-en-twintig; het geheele getal beloopt tot vijf hondert en vijftig. , Op het luisterrijk voorbeeld van zo veele Genood-
fchappen en Academiën-, hebben eenige voornaame Hee- ren der Haarlemfcbe Rcgeermge gedagt op het fliehten- van eene Maatfchappije, welke thans den naam voert van Hollandfchc Maatfchappije der Wetenfehappen te Haerlein, en hunne eerfte bijeenkomst gehad den 2i-Maij 1.752,, verzoekende den zeer Geleerden Heere C., C.' W va-n dek Aa tot Mede-licV en Secretaris ,. en droegen den 31 Julij 1753 aan Zijne Doorluchtigfte Hoogheid Wil- lem de V. Prince van Orange, den tijtel van -Protector,' op, het welke door Mevrouwe de Princesfe Gouvernai^, te zeer minnelijk wierd aangenoomen ; zij- heeft tot zin:, fpreuk Deo £f Patrice, en beeft in het jaar 1757 haare wetten overzien, eu afzonderlijk in het licht gegeeven^ zij geeft van gelijken een prijs van een gotide medaille, en eene zilvere aan die het naast bij de eerfte koomt, onder den naam mnde- accesfit tot den prijs.. Dit Genoodfehap .heeft zeder.t zijnen oorfprong .onbe-,
griipelijke vorderingen /gemaakt ;. en overtuigend doen zien , van.hoe. veejf..nük'he.t, voor;een- land; is,. om de. geleerden
|
|||||||||||||||||
s
|
|||||||||||||||||
len nsjociës étrangers, en even
rs. . M. de la Peijronie.heeft een legaat J^kc tot een jaarlijkfche prijs van 500 livres; haar ïlD'Preuk is Apollofalutaris. hv%""ilemie dsr Schilderkunst heeft te Parijs één
cptïL en Vice-ProtecW, één Directeur, één Can- |
|||||||||||||||||
.mrs en toegevoegde Recteurs, één Tre-
Anatomic,
één Histo- |
|||||||||||||||||
ton
|
. veertien• en voor de G
|
||||||||||||||||
.
|
|||||||||||||||||
GEN,
, tal der voorbeelden zo aanmerkelijk wierd, dat wij
, onderfteuning noodig hadden , wij van hunne goed- , willigheid gebruik zouden maaken. ,, Alhoewel wij nu, tot hier toe, met vermaak, aan
, ons ontwerp voldaan, en alle de verelscbte kosten ge- , dragen hebben, namen wij egter in overweeging ; i, , dat, met betrekking tot zodanige edelmoedige lieden' , die ons zedert, ten deezen opzigte, op nieuw en met , meerder nadruk hebben aangezogt, hoe meerder hun , begeerte ons billijk en prijswaardig voorkomt, het , ook te onbetaamelijker en onbillijker zou weezen, hun- , ne aanzoeken langer af te flaan; en 2. dat, dewijl de , uitwerkzelen reeds de groote nuttigheid van deeze , {lichting beweezen hebben, en het algemeen gunftig , wegens dezelve oordeelt, onze ontwerpen niets dan , enkele fchetzen zoude zijn, en wij ten uiterflen oq- „ verfchoonbaar weezen in de oogen van onze nako „ melingen , indien wij niet alles wat in ons vermoogen „ is, te werk ftelden, om het verval, en, moogelijk, den , geheelen ondergang van onze {lichting voor te koo> , men, en indien wij ons niet van de omftandigheden „ bedienden, om dezelve beftendig te maaken, en op „ onwrikbaare gronden te vestigen. „ Zie hierten dien einde twee middelen, welke tot ons
„ oogmerk zaamenloopen, en die wij ieder aanbieden, ,, wien het ter harte gaat de elenden van het menschdotn „ te verminderen, en hoe veel te meer nog die vanzij- , ne medeburgeren; een voorwerp veel te gewigtigom , zijne oplettendheid te ontwijken. „ I. Men zaleen Intekening openen, bij wijze van
, Tontine, in vierhonderd portiën, ieder van tweehon- ,, derd vijftig guldens, bedraagende te zaamen een ka- , pitaal van eenmaal honderd duizend guldens. De , Maatfchappij zal jaarlijks genieten een-vierde in dein- , teresfen , terwijl de overige drie-vierden verdeelt zullen , worden onder de eigenaars der portien, (iederprora- , to zijn aandeel in deeze portiën) gevestigt op Lijven , die als dan in leeven zullen zijn. Hier door zullen , de Interesfen vermeerderen, naar maate het getalder , perzoonen, op wier Lijven is ingetekend, zal vermin* , deren. Wanneer 380 van deeze portiën zijn uitgeftorvea , zullen de eigenaars der overige 20 portiën, ieder pro , rato zijn aandeel in dezelven, onder eikanderen dee- , len een zomme van vijftigduizend guldens, en zank , Maatfchappij erfgenaam blijven van de overige vijftig , duizend guldens, welk kapitaal haar alsdan, ten eeu- , wigen dage, in eigendom zal toebehooien. Het* , gineele Contract van deeze Tontine is ter Intekening , gereed liggende bij den Boekhandelaar Pieter M«Ja , op den Dam, en nader onderrigting deswegen te bc- , koomen bij den Makelaar Óïtö Ciristiaan 1it' , SINGII. ....
„ II. Dog wien verkiezen mögt der Maatfchappij11'
ver op eenige andere wijze door vrijwillige ë^tcl . begunftigen, zal zulks vrij ftaan, en kan hij ten*"1 opzigte zijne gedagten insgelijks aan den boveng' noemden Boekhandelaar P. Meijer te kennen g ven. . ijj „ Dewijl zo lang de Interesfen aan de eigenaars
portiën betaald zullen worden , en moogelijk lang', < de uitgaave der Stichting merkelijk meerder zal be pen dan haare inkomften , verbinden zig dewerkei« tien Direfteuren der Maatfchappij , hier bofen,L |
||||||||||||||||||
GEN.
|
||||||||||||||||||
848
|
||||||||||||||||||
geleerden door de enkele belooning van eer aan te moe-
digen , en onze landslieden tot eerlijke ijverzucht te prikkelen. Die van Zeeland toonen heden geen minder ijver om
de wetenfchappen door eene maatjchappije voort te zet- ten. Te Amfterdam hebben wij onlangs eene academie der
Tekenkonst zien oprigten, of liever hei fcheppen, en tot volmaaktheid brengen. Te Groningen heeft men reeds een ontwerp ge-
geeven tot het oprigten van eene openbaare Teken-Acade- mie, welke men wagt dat haast in weezen gebragt zal worden. Het Groninger Genoodfchap tot het doen van Proeven
tot verbetering der Landbouw; en een ander tot het doen van Proeven om het Rundvee door Inenting tegens de Pestziekte te beveiligen , moeten -alle onze landslieden aanzetten, om mede te werken, niet alleen tot het voort- zetten van konsten en wetenfchappen, maar zelfs tot het verzekeren der bezittingen onzer medeburgeren. Indien men nettere befchrij vingen begeert van ieder
Academie , Genoodfchap of Maatjchappije in het bijzon- der , moet men de werken zelven nazien, in welker voorredèns , de historie en wetten uitvoerig voorge- ftelt worden. GENOODSCHAP tot BEHOUD van DRIN-
KELlNGEN, of Maatjchappije tot redding van Drinke- lingen. Behalven 'tgeen wij op 't artijkel DRINKEUNG bijgebragt hebben, zijn wij thans door 't uitgeeven van het ijle Stukje der verhandelingen van deeze Maatjchap- pije in (laat geftelt, den leezernaukeurigcr verllag te doen, en te berigten, dat de •beftiering van dit allezins lief- daadig en menschlievend genoodfchap, wordwaargenoo- men door tien Directeuren, zijnde de Heeren Claude Noortwijk, Jacob de Clercq, Jean Scipion Ver- nede Bedienaar des Goddelijken woordsinde WalJ'chc ge- meente te Amfierdam, Gijsbert Antwerpen Verbrug- ge VAN FrEIJHOFF , PlETER MEIJER , JOIIAN GoLL van Frankenstein, Cornelis Vollenhoven, Cor-
nelis van Engelen, Joh. Alb. Schlosser Med.Dotï. enz., en Johannes Lublink de Jonge ; deeze na in het genoemde eerfte ftukje verflag te hebben gedaan, van 't doelwit en poogingen die de maatfchappije heeft in het werk geftelt, om in haare Christelijke onderneeming te gelukken, brengt een reeks van negentien gevallen bij, van voor dood gehoudene drinkelingen, die binnen den bepaalden kring van ons Vaderland, in den tijd van veer- tien maanden zijn gered geworden , en alleen hun lee- ve te danken hebben , aan de poogingen die tot hunne behoudenis zijn werkftellig gemaakt : Voorts befluiten zij dit eerfte ftukje met de volgende betuiging en be- kentmaaking, die wij dienltig agtcn hier woordelijk te plaatzen. ,, Wij hebben het genoegen gehad, dat ons ont-
„ werp; zo wel binnen als buiten's kinds , met goed- ,, keuring is ontfangen. Verfcheiden perzoonen, inzon- „ derheid de Heer Hoogleeraar Gaubius , hebben ons „ hunne gedagten hier overgunftiglijk gelieven mede te ,, deel en, en vcele anderen hebben ons, van den bc- ,, ginne af, reeds aangezogt tot dit /roede werk ook het ,, hunne te moogen toebrengen. Wij hebben toen ge- ,, antwoord, dat wij ons gedroegen aan onze verklaaring „ in den Philofooph No. 86", en dat wij ons, voor het „ tegenwoordige , alleenzoüden vergenoegen met hunne „. naameu optetekcnen ; en,-eindelijk, wanneer het ge- |
||||||||||||||||||
i;
|
||||||||||||||||||
noemd, voor hun en hunne Opvolger
|
rfchaffen, mg
|
|||||||||||||||||
het geen 'er te kort mögt koomen te ver
|
||||||||||||||||||
GEIST,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEN.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
»4*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■ 7ii ooit door de Intekenaars en Medehelpers volkoomen ltng binnen de bepaalde kring van ons Getneenebest heb-
" Lemaatigt worden, wanneer de uitgaave minder mog- ben gered. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De voorzijde verbeeld een zodanige ongelukkige op*
de oever van een rivier of graft leggende, uit welke de dood ten voorfchijn koomt, niet een fikkei in den hand, en in een dieigendegeltalte, om dien ongelukkig™ ver- der het leeven te beneemen ; dog bet welke door liefde en mededoogen , afgebeeld door een vrouw-, mctde'lin- kerhand word afgeweert en belet , terwijl ze met Jert rechterband het zieltoogend lighaam , door wrijvingen tracht te redden ; leggende ter zijden van haar de werktui- gen, door gedagte Genoodfchap, tot verkrijging van zulk eea heilzaam oogmerk, aan den band gegeéven. Het op- fchrift is ReDDITUR HIC ENECTUS AQJJIS PaTRIAjEQJJE
suisojje.
Deeze door het water bijna omgeJroomen, word en aan
zijn Vaderland en aan de zijnen wedergegeéven. De tegenziide heefteen eicken krans, met welke door
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te bedraagen dan de ïnkomften, van het overige dier
" penningen zodanig een gebruik te maanen. als zij " zulle" oordeelen ten meesten voordeele der Stichting te " behooren. " Door middel van deeze en andere fchikkingen , zo wel ten opzigte van het algemeene ontwerp, als het
" beftior der bijzonderheden , durven wij ons vleijen, " dat niet alleen het tegenwoordige geflagt, maar ook " de laate nakoomelingfchap ds heilzaams vruchten van " deeze inrichting zullen inzaamelen. " &e .Maatfchappij, die op het vuurigfle den Godde- 'lijken zegen afimeekt over het bedek door haar ont-
" worpen, en tevens over de middelen om het zelve " ter uitvoer te brengen, zal niet in gebreke blijven om " aan't publiek kennis .te geeven, zo wel van de voor- " vallen welken haare oogmerken begunstigen, als van " de gelukkige gevolgen welken dezelven moogen be- „ kroonen. Onder het artijkel Drinkeling hebben wij gemeld,
dat de Regeering der Stad Utrecht tot begunstiging van |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de edelmoedige inzigten deiSociëteiten wegneeming van de Oude Romeinen vereert wierde, die eenen Burger
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij het leeven had bewaart en behouden ;
randfehrifte |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heerfchende vooroordeelen , een Placcaat hebben laaten
afkondigen ; thans kunnen wij berigten , dat zulks mede in de meeste overige Provinti-en en Steeden van onze Repu- I blijk is gefchied; in zotnmige zelfs met belofte van pramien I door de hooge Overigheid voor zodanigen, die drinke-
lingcn uit het water haaien, -als mede voor die-, welke het eerfte aanbrengen dat iemand in het water is geval- - len.of'er uit getrokken; de Heeren Staaten van Friesland altoos zo bereid, in het bevorderen van het welzijn hun- ner Ingezetenen, hebben tot meerder aanmoediging bij Placcaat van hunne Ed. Mog. Gedeputeerden , van den it Maart 1769 een pramie van tien zilveren Ducatons belooft, voor een iegelijk Ingezeten van de Provintie, die met geregtelijke atteftatien kan aantoonen , iemand voor dood uit het water te hebben gered, en door hun- ne aangewende zorgen bij het leeven behouden, en daar tn boven de kosten te vergoeden, die zij verplicht zijn geweest daar omtrent te maaken, Aanmerkelijk is het dat deeze vooroordeelen zo alge-
meen geheerscht hebben, niet tcgenftaande dezelve zo vroegtijdig zijn tegengegaan ; blijkbaar uit de verklaaring £an Graaf Hendrik van Stolberg , Stadhouder van «iesiand in het Jaar 1507. gegeéven, op de Statuten desflertogs Georg van Saxen; zie Martena Land- "efcMfs. op het jaar 1507, alwaar woordelijk gezegc Word. 'Wantet oeck vaecke gefcheet, dat die luijden verdrenc-
f'f en die onderfaeten wuijt forge dan de int waeter he- ßilenis, nijgt daer wuijt daruen nemen, of te hem te hel- f'i) waeromme begheren wij to oepenbaeren, wànthetalzo Sychedt, dat ijemandeint waeter ghevallen is, jonckofte «*i deen mach ijegelijck fonder forghe well helpen ofte
wytenemen, ende allen vlijt dom, oft hij bij den lenen t'ft jen waere; doch sali dat alzo balde den Grietman, j '■ dendat ghehoert van rechts weghen, angebracht wor- ét'J:e dnn Wttt ZIC gehoert, oerlejf gheuen zal, op tite gerecht nijet veraftert worde , daer to zall die ■dl,mn zelfsfien, ende bewaeren, ho die fchaede ge-
il wet is. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binnen dit
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OflSERVATUM CIVEM EX DONO SöCTETÄTIS ÄM"
-STELAEDAMENSIS CIO. 10. CC. LXVII. Door gifte van het Genoodfchap binnen Amflerdam om
het behouden vaneen Burger, 1767. Wordende binnen den krans, op het plat der pen-
ning, gegraveert den naam van die deeze liefdenpligt, met een gewenscht gevolg aan zijnen evenmensch heeft be weezen. GENTIANA , zie GENTIANE en KRUIS-WOR-
TEL. GENTIANE; Roode Gentiane; Gentiaan-wortel,
Groote Kruis wortel ; Koorts wortel, in 't latijn Gentïa- na: Geritiana major lutea; (Geritiana coroliis quinquéfidis rotatisverticillatis, calijcibusfpalhaceis, Linn. Sp. Plant.) ■ Befchrijving. Dit kruid-ge vas brengt uit zijne wor- tel eenige groote lange en breede bladen voort, die na de weegbree-bladcn gelijken, maar grooter /.in; tus- fchen de bladen koomen gladde, holle, dikke ftetigen zonder takken voort, van drie of meer voeten hoogte, die als in leden verdeelt zijn; aan wei ,e twee bladen tegen malkander over groei jen, die na boven waai ts al- lengskens kleiner worden, en zomtijds twee en twee kruis- wijze ftaan; rondom de bovenfte leden der Hengen, koo- men veelc geele bloemen voort, de in vi<f of zes firialle deelen gedeelt zin, en een rad-of (1er förmige gedaante hebben, voortkoomende uil langwerpige kookeis, waar in na 'tbloeijen , pla" dun en glad zaad, na violier-zaad gelijkende , groeit, dat met het rijpen donker bruin ' word : De wortel is dik en lang en meesttijds in verfebeï- dene deelen gedeelt, geel van verf, en boven maaten bitter. Plaats. Het zelve groeit in de Hong Duitfche, Zwït-
zerfche , Tirolfche , Italiaanfche, en andere gebergtens. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier te lande word het zomtijds inde hoven gekweekt,
tot het medjcinaale gebruik ; dog de wortel die uit boven- gemelde natuurlijke groei-piaatzen gebragt word, is |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu zuil
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cn wij den leezer nog een korte befchrijving
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'•ededeel
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e'i van de Gedenkpenning, die het Genoodfchap
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ais
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
y/^î^mie uitreikt, aan de zulken die een drinkc- kragtiger.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KW«_
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEN.
|
|||||||||||
GEN.
|
|||||||||||
• Kweeking. Om dit gewas voort te kweeken, gefchied
zulks best door 't zaad, dat men in September, in een groo- t'e pot in goede ligte aarde zaait, en met een halve vin- gers dikte aarde overdekt, de pot vervolgens in de fcba- .duwe zettende, tot in November, als wanneer men hem in de morgen-zon plaatst, en aldus laat (taan tot in de Maart of April; wanneer de jongeplanten opkoo- men , moet men ze weder in een fchaduwagtige plaats zetten tot aan de winter, daar men haar weder- om meer zonne laat genieten; ondertusfehen niet verzui- mende haar in droog weer te bevogtigen, en van 't onkruid te zuiveren ; daar na in het volgende voorjaar verplant men ze uit de pot op een bedde, in een wat fchaduw- agtige plaats, op 12 à 14 duimen afftand, en men houd ze in 't vervolg van het onkruid fchoon, zo zullen ze heel wel groeijen, maar niet voor het vijfde of zesde jaar beginnen te blocijen. Ook kan men ze van de wor- tel-fpruiten vcortkweeken. Eigenfchappen. Decze wortel heeft een openen-
de , verdunnende, zweet- en pis - drijvende , hart- en moeder - verfterkende , pijn - (tillende , het ver- gift en de bederving tegenftaand e, ën worm-doodende kragt; zijnde inzonderheid zeerdienftig voor een zwak- ke maag, ander- en derdendaagze koortzen, flijmzucht (eachexia) , gccle ziekte, podagra en (teen (inerten. Men gebruikt ze gepoeijert, van een half tot een heel drachma; men maakt :erook csfents en extract van : De dofis van de extrait is tot een half drachma, met iets anders vermengt; voorts word deezenwortel ook in veelerlei compofltien, en mede ook onder de theriaak en mithridaat, gebruikt. ' GENTIANE, zie ook GENTIANELLE. GENTJANE (WITTE-); witte Herte-wortel; in 't
Iatijn Gentiana alba ; Cervaria alba; Sefeli atliiopicum II. vil herba Dodonjei; (Laferpitium folioliscor.iatis, incifo-ferratis, Linn. Spec. Plant.') Befclirijving. Dit is een zoort van Libanotis ; heeft
groote bladen aan lange in driëngedeelde hooftfleelen, aan elk deel vijf groote bladjes veersvvijze aan deeltjes zittende, die hartformig en aan de kanten wat gekettelt ziin; uit de wortel, die van buiten zwattagtig, maar van binnen wit is, fchiet een regte, getakte (leng op, van drie voeten hoogte, die na bovenwaatts met kleiner bla- den bezet is, en op de toppen kroontjes met kleine witte bloemen draagt, waar na zaad volgt dat kafagtig, breed, langwerpig en witagtig is, en van reuk en fmaak als dat van de ongelijke : De wortel is zoetagcig, maar heeft een bit- teragtigen rjafmaak. Plaats. Dit gewas groeit in Oostenrijk, Hongarijen,
Stirien, Italien, en elders op fchraale bergagtigc plaat- zen. Eigenfchappen. De wortel is verwarmende, infnijdend,
pis- en (tonden-drijvend, en maag-veriterkend ; dog is bij ons niet in gebruik. GENTIANELLE; Kleine Gentiane ; in 't Iatijn Gen-
tiana minor; Gentianella : Veele zoorten zijn'er van dit gewas, die tothet gcflagtvan de gentiane behooren ,' wij zullen maar eenige der voornaamfte melden , die zom- tijds in de bloem-tuinen, wegens haare fraaije blaauwe of paarsagtige bloemen,gekweekt worden. 1. De Gentianelle met zwaluwe-wortel- offteng-om-
vattende bladen , Gentiana asclepiadis folio ; (Gentiana corollis quinquefidis campanulatis oppofltis fesfllibus, foliis tmplexica'ilibus, Linn Spec. Plant.) 2. De groote voorjaars Gentianelle, met fraaije blau-
|
we lange bloemen, Gentiana vel Gentianella alpha vir.
na major; (Gentiana corolla quinquefida infundibuiifor- mi caulcm excedente, foliis radicalibus conféras majori. bus, Linn. Spec. Plant.) Daar is ook een kleine zoort van, Gentianella alpina verna minor genoenu. 3. De breed-bladige Gentianellc, met groote blauwe
bloemen, Gentiana rel Gentianella alpina latifolia, mag- no flore; (Gentiana corolla quinquefida campanulata caulem exceder.de, Linn. Spec. Plant.) Daar is ook eene veran- dering van met (maller bladen. 4. De zomerfche getakte Gentianelle, met lange blau-
we bloemen en dnizent gulden kruids-bladen; Gentianelk alpina astiva, centaureœ minoris folio ; (Gentianacorollis quinquefidis infundibuliformibus, ramis unifions alter- nis, Linn. Spec. Plant.) 5. De fnalbladige groote herfst Gentianelle, met blau-
we of purper-blauwe bioemen ; Gentiana angustifolia au- tumnalis major; Campanula autumnalis Dodonäi; (Gre- tiana corollis quinquefidis, campanulatis oppofltispeduma- latis, foliis Unearibus, Linn. Spec. Plant.) 6. De fmalbladige kleine herfst Gentianelle, met blauwe
aan de kanten hairige bloemen ; G;ntiana angustifolia au- tummtilis minor; (Gentiana corollis quadrifidismargiwci> liatis, Linn. Spec. Plant.) 7. De getakte herfst Gentianelle met bleekblauwe, pur-
per-blauwe of witte bloemen; Gentiana autumnalis m- mofa; (Gentiana corollis quinquefidis hijpocrateriformihs faucc barbatis, Linn. Spec. Plant.) 8. De Beijerfche laage Gentianelle, met fraaije blauwe
bloemen ; Gentianella elegantisfima bavarica ; (GentkM corolla quinquefida infundibuliformi , foliis obtufis, LrNN. Spec. Plant.) Plaats. Deeze zoorten groeijen meest alle op deberg-
agtige plaatzcn van IIoog-Duitscliland, Zwitserland, Om- tenrijk, Italien, enz. De 5de zoort word gevonden in de vogtige weiden en andere grazige plaatzen, en de 81K zoort inzonderheid veel in de weiden van Beijerhnâ. ^ Kweeking. Alle deeze zoorten worden voortgekwee«
door fcheuring in het najaar of in de lente ; befninnend; een goede losfe, lijvige, wat vogtige grond, en een fchaduwagtige (tandplaats ,• want op (lerke zon willen ze niet wel tieren, en verdorren veeltijds, of brengen gcen bloemen voort: Het is de 2de zoort, die bijons't mee« in de bloem-tuinen gekweekt word, zijnde de overig zeldzaamer, fchoon ze in haare zoorten niet min* fraai blauw van kolcur zijn. GENTILIS(FALCO), zie VALK.
GENUEESCHE BISCUIT, zie GEBAK, P-W
GENUS; Geflagt; Stam; noemt men onder de M^
fehen alle die gecne, welke van een paar Vooroud - affpruiten: Dus fpruit in het algemeen hetgebeele:W (cheVijk geflagt, volgens de II. Schriftuur, van AP- en Eva af; dog in een bepaalde zin, wordgeflj'ê K noemt, alle die geenc welke van een paar rneiifene laater tijden afgefprooten zijn, of nog in het ver kunnen affpruiten , en dus zaamen één fiàm l}} 1 ken, en een zelfde geflagts -naam draagen; Se^JH QDeïi beeld de twaalf Stammender Jooden, die van dsz0-1 van Jacob en Joseph affpruiten. vo:. In de nauurlijke Historie der dieren en plants«) \
den de zulke onder eencrlei geflagt bepaalt, °}e ^ algemeene kentekens met elkander over een k° ,£[, maar die vervolgens, tot beter onderfcheiding» . ;j( om verdeelt worden in clasfen (clasfes), ordens^ |
||||||||||
en zoorten (fpecies); zie op die artijkels.
|
G0®
|
||||||||||
GEN. GEO.
GENUS SUBALTERNUM, vd Medium', betekent
In de verdeeling der geflachten van dieren en planten, 70 veel als ordo of orden. GENUS SUMMUM, zie CLASSIS.
GEODES,.zie ADELAAR-STEEN.
GEOGRAPHIE ; fVaerelds-befchrijying; Aardrijks-
kunde; iseene wcetcnfchap, welke tot voorwerp heeft de betragting van de oppervlakte des aardkloots; dezel- ve word onderfcheiden in drie zoorten, als in Natuur- Umdt'ge , Staatkundige en Mathematifche Geographie; i, in de natuurkundige Geographie (Geographiaphijflca) word aangeweezen en geleert, op wat wijze de opper- vlakte des aardkloot in vaste landen, zeen en eijlanden onderfcheiden is; hoe de bijzondere landfchappen en zeen, enz. tot elkander gelegen zijn ; vervolgens de nichts- en gronds-gefleldheid van ieder landfchap, der- zelver voortbrengzelen; de rivieren die er doorvloei- jen; de meiren, bergen en dalen; de wildernisfen en andere bijzonderheden r Wijders de inwoonders, hun- nen imborst, leevenswijze, bedrijf en Godsdienst ; de aanmerkelijk fte fteeden, vlekken en dorpen, met der- zelver gelegentheid, grootheid, enz., en al wat ver- der aanmerkelijk is. 2. De flaatkundige Geographie (Geographia politica')
handelt van de verfchillige heerfchappijen en regeerin- gen der landfchappen, die in het algemeen twecderlei zijn, als waereldlijk en geestelijk ; welke wederom in veelerlei zoort. zo in titels, als macht en rang van el- kander onderfcheiden zijn. De wereldlijke heerfchappijen zijn de keizerrijken,
koningrijken, Reurvorstendommen, vorstendommen , hertogdommen, markgraaffchappen, landgraaffchappen, burggraaffchappen, graaffchappen, baronijen, en min- dere heerlijkheden,- gelijk ook de repu.blijken of gemee- ne-besten. De geestelijke heerfchappijen zijn het Pausfelijke ge-
bied in Italien, en voorts de aarts-bisdommen, bisdom- men, abdijen, proosdijen, enz. Ze befchrijft de regceringsforin, en wijst de grenzen
der landfchappen aan , die 'tot de heerfchappijen bchoo- ren, en wat verder daar toe betrekkelijk is. 3; De mathematifche Geographie (Geographia mathe-
matica) leert de aardkloot, met alle haare landfchappen, zeën, eilanden, rivieren, fteeden, enz. niet alleen op esn kleine kloot of bol (globus) in haare waarc gedaante v.'iskonstig voor te ftellen, maar ook zo wel de geheele aardkloot, als de bijzondere deelen of landfchappen , itecden, enz. in het plat op een kaart te vertoonen ; l0'gens haare waare legging en ftrekking naar de graa- Jje,uler lengte (longitudo) , en breedte of pools-hoogte \Witudo vH elevatie poli); verklaarende de tot dienein- aeop de aard-globen en in de kaarten gebruikelijke flip- ÏÏ-' dienen cirkel-kringen, overeenkomftigmetdier- s^lijke cirkels aan den hemel of op de hemelglobe; waar '.?,. cv°ornaanrftenzijn de poolen, dcwerelds-asfe, de me- |
|||||||||||||||
©BÖ.
|
|||||||||||||||
ÜK
|
|||||||||||||||
ondergang def zon, en lengte dei- dagen in verfchil-
lende plaatzen en tijden, en op wat uur de zon op een voorgeftelde plaatsen jaartijd op- en ondergaat, en vee- Ie andere. De géographie is een zeer vermaakelijke, en teffens-
nuttige weetenfehap : Vermaakelijk is ze, om dat men door derzelver befchrijving niet alleen een. kennis van- de waereld in hetalgemeen , en van derzelver landfchap- pen en plaatzen in het bijzondere, met alle het merk- waardige in dezeIve kan verkrijgen , maar ook doormid- del van de kaarten, die onvermijdelijk bij de befchrij- ving behooren, de geheele waereld, of de bijzondere landfchappen en zeen, al ftil en gerust in zijn kamer of . cabinet zittende, kan doorreizen en befpiegelen; het welke in der daad voor een regt liefhebber derwaereld- befchouwing, niet anders dan aangenaam en vermaake- lijk zijn kan. Maar behalven het vermaak, is de géographie ook van
eene groote nuttigheid in verfcheiderhande weeten- fchappen en bedrijven ; als onder anderen in de Histo- rie of Gefchiedeniskunde, Staatkunde, Geßachtkunde , Tijdrekenkunde, Koophandel, Oorlogs-bedrijven, Reizen, enz. ; want daar kan bij voorbeeld, geen goed histori- cus, geen grootfiaatsman, geen nijverig koophandelaar naar vreemde landen , geen dapper opperhooft vân krijgs- legers, enz. zijn, zonder kennisfe van de natuurkundi- ge en flaatkundige grographie te hebben. Het zoude te wijdloopig zijn, otn ons hier over, als
mede over de oorfprong, voortgang en verbetering dee- zcr nuttige wcetcnfchap uit te breiden; wij zullen al- leen nog maar zeggen, dat deeze wcetcnfchap van jon- ge Heden van geboorte niet behoorde verzuimt te wor- den te leeren, het welke ook zo zwaar niet te doen Haat, inzonderheid wat het natuur- en flaatkundige deel aangaat, nog ook zo kostbaar niet is, als zig veele ver- beelden ; want een weinig onderwijs in het begin, zal genoeg zijn , om door oeffening verder daar in te kun- nen vorderen, als men er maar lust toe heeft; en wat- de kosten betreft, met een aardglobe, en een atlas van 40 of 50 goede landkaarten , benevens de eene of an- dere goede aardrijks-befchrijving, kan iemand het zeer wel ftellen, die van deeze weetenfehap zo veel begeert te kennen, als hij nodig heeft, om de gefchiedboeken te verdaan, en over de publijke zaaken, die in de wae- reld omgaan , te kunnen redeneeren en oordeelen. De aard-globe heeft men hooftzaakelijk nodig, om een klaar- der denkbeeld van de natuurlijke legging en bolrondig- heid der waereldsdeelen en groote landfchappen, als mede van het toeftel der kaarten te verkrijgen , en als men wiskundige voorftellen oplosfen, of %'erklaaren zal. Men vind hedendaagsch veele goede fchrijvers over
de Aardrijkskunde, waar onder Joh. Hubner kort be- grip der oude en nieuwe flaatkundige Geographie, de 6de druk, 1758; als mede deszelfs volkomene Geogra- phie, van 1756. wel mede de beste, en aan te prijzen zijn; Bussching's Geographie, uit het hoogduitsch ver- taalt, en bij A. v. Paddenhurg te Utrecht gedrukt, verdient mede de eerfte rang onder de goede aardrijks- befchrijvers. GEOLIEDE ZUIKER van SASSAFRAS, zie
ELAEOSACCHARUM SASSAFRAS. GEOMETRIE, of Wiskonst; is eene weetenfehap
van de eigenfehappen der uitgebreidheid, voor zo verre
men haar befchouwt als enkel uitgebreid, en van eene
N n 2 zekere
|
|||||||||||||||
ds,
|
|||||||||||||||
, ,;-'*> «^ equator, de ecliptica en zodiaks,tropici of
Wringen, depoolkringen en horizont. oorts wijst ze het regt gebruik van degloben en kaar- n" aan' en om, inzonderheid op de globe, den invloed k e,6aan, die de jaarlijkfche en dagelijkfche (fchijii- en c< oeweeging en omloop der zon op de aarde heeft, dér S verfclieident!ijk naar de verfchillende legging iutti?aatZen ' en ver*"chillige jaarstijden, en leert veele Èaalj|e vj?aSftakken oplosfen; bij voorbeeld, de oor- an de jaars-faizoenen; van de verfchillige op- en |
|||||||||||||||
6E0-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GE0.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*5*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zekere gedaante: De oorfprong van het woord is y%, of om dat zij er geheel onkundig in waaren; gelijk ookuit
y«.« , aarde,, en hStj«», maat, dat is aardemeeting; Cicero, en anderen blijkt, aie de Wiskunstenaars v,or
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de noodzaakelijkheid om de aarde te können ineeten, tovenaars hielden, gelijk ons gemeene volk nog do,
|
t;
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft alleen gelegenheid gtgeeven tot deeze weeten- Tacitus wist er mede niet van.
fchap. Teiwijl de Romeinen diékonst verwaarloosden,bra^.
Zij is herkomftig vanEgiipten; Herodotus en Stra- ten de Grieiten nog al geduurig groote mannen uit de-
ïo vernaaien ons, dat iie Egijptenaaren de fcheidingen zelve voort. Ptolomlus ten voorbeeld, die ten tijde
van hunne erflanden niet konnendeb.paalen door de ge- van Marc. Aurelius leefde; Pappus van Alexandrie
duurige overltroomingen van den Nid , de konst uit- die ten tijde van Theodosius ademde; Eutochius As-
vonden, om dit door vaste regels te doen, teffeus de colonites die omtrent het jaar 540 van deeze tijdre-
gedaante en groothei i van hunne landen uitrekenden; kening eene uitlegging gaf van den juinen maat des cir.
zo gering waaien de beginzelen van deeze thans zo uit- kels, door Archimedes opgegeeven; Proclus, dis
geftrekte en verhevene weetenfehap ! Verwonder u even- omtrent de vijfde en zesde eeuw onder de heerfchappije
wel niet, dat JosrpHts baar liefst den Israeliten toe van Anastasius leefde , heeft de proportien van Eu-
.fchreef, even als de Heidenen dezelve aan Mercurius clides uitgeiegt, die wij nog hebben behouden : Die
toeëigenden. Uit EgHpten ging zij over naar Grieken- Proclus is nog meerder beroemd door zijne fpiegels,
land, daar ïhales dezelve niet alleen bragt, maar waar mede hij de vloot van Vitalius, die C.onftanti-
merkeliik verbeterde. Ka hem kwam Pijthaüoras , nopolen belegerde, verbrandde; vervolgens verfcheen
dicdetffieprop. van EucLirasifle boek uitvond, te wee- Diocles, die wegens de kromme linie cklois zeer be<
ten, dat het 'quadraat van de Mjpothenufa van eenen roemt is, over deeze linie heeft de lieer Guisxee ge-
j-echthoe.igen triangel gelijk was aan de beide quadraa- fchreeven , en Newton.
ten der zijden van dien hoek. Hij was zo verheugt Zedert overfchaduwde eene fchrikkelijlce onlair.deds
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geheele waereld; Vitellius was de eenigfte tot inde
dertiende eeuw, die naam verdiende; hij was een Pool van geboorte, en fchreef een fraai ft uk voor dien tijd over de optica. Een eeuw te vooren evenwel, was et een Arabier Alhazen , die in die weetenfehap zig veel naam verworven hadde. Terwijl de Christenen in on- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over Jeeze ontdekking, dat hij, volgens de meening
van zommigen, hondert osfen aan de Zaï^ggodinnen of- ferde; het welk evenwel niet best ftrookt met zijne ftelling van de zielsverhuizing. Plutarchus leert ons , dat rtwAXAGORAS van Clazomenf. over de quadratuur des ciiKels gewerkt heeft in zijne gevangenis, waar in |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij gehouden wïerd , om dat hij van Ongodisterij be- kunde leefden, muntteden de Arabieren uit in de Sterre.'
fchuldta was, en veroordeelt zoude geweest zijn, in- kunde,- Aardrijkskunde, Wiskonst, Scheikonst, enz.; dien Pekicles hem het lecven niet behouden hadde ; waarfchijnelijk zijn wij aan hun verplicht de beginzelen der Algebra, of fchoon hunne fchriften niet tot ons ge?
koomen zijn.
Descartes eindelijk, die groote man, deed in het |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ho
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
çoras in groote waarde , en was zelfs een liefhebber jaar 1637 de Wiskonst fierleeven, en begon met deop
der geometrie ; hij noemde God den Eeuwigen 1-Viskons- losfing van een vraagftuk , daar Pappus zegt, dat |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ouden bij gebleeven waaren ; hij voegde de Algebra bij
de Geometrie, en aan deeze gelukkige vinding zijn wij den verbaazenden voortgang verfchuldigt , die deeze weetenfehap zedert gemaakt heeft; aan dien zelfden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lenaar, een tijtel, die zeer waardig was aan bet Opper-
weezen; ook ftelde hij deeze weetenfehap zo nuttig dat hij voor zijn fchool dit opfehrift fleide : Dat nie mand onbeJreeven in de Wiskonst hier inkoome ! |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tusfchen deezen in moetmenHirrocRATEsplaatzen, man zijn wij verfchuldigt de aaneenfchakeling van ds
die zig beroemt gemaakt heeft met de quadratuur van Wiskonst aan de Natuurkunde, gelijk in zijne Door- de Lwiula, en aan ziine kennis in deeze weetenfehap zichtkunde en elders blijkt; het was te wenfehengt- toefehrijven de grootfte naam die hijzig door zijne fchrif- weest, dat zijne Natuurkunde minder denkbeeldig ge' |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten verkieegen heeft. Eucl i d es die omtrent vijftig weest waare, dog d;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
:ijn wij zeer
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
s niet tegenftaande
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaar na Plato leefde, (en niet moet verward v/orden veel aan de grootheid van dien onfterftelijken Wij^gc£r
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verfchuldigt.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met Euclides van Megäre, die een tijdgenoot van
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
;iinre!l
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl Descartes aan de geometrie eenen ni
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plato was ,) verzamelde al war over de géométrie uit-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevonden was, bij een, en maakte er de twaalf boeken luister bijzettede v werkten andere Wiskunstenaars ^f1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oorbereiJ^!en
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van, die wij nog voor de beste houden ; hij befchouwt aan eenen nieuwen weg, en maakten v
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar in alleenlijk de oppervlaktens van rechtlinifche (i- tot de rekeningen van het oneindige, die wel ha3:t
guuren, en van cirkels, en ook van rechtlinifche en door de Algebra grooteren voortgang moest maaleji' klootfchelighaamen: Men kende evenwel ook anderen, Bonaventure Cavai.erids , een Geestelijke .van iee en men wist, dat de kegel op verfchillende wijzen gc- Ineeden,' ook andere geregelde gedaantens uitleverde, alle welke Apollonius van Perga, die 250 iaar voor Christus leefde, bij een gezamelt, befchreeven, en |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den naam gegeeven heeft van Ellipßs , Parabenen Hij- de, gebruikte hij de term van jiidrfini, onbepaaldegw0
jitrhali. Omtrent gelijktijdig met deezen bloeide Ar- heden,- hij vond tegenftreevers, maar ook voordan ' er r |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«hvmedes, die zulke fchoone (lukken over de klootfche men bragt zijne linien en vlakken tot oneindige
|
'oneiii'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
üg,uuran en cijlinders, over de fpiraal, over het gewigt
■der lighaamen, en de waterweegkunde nagelaaten heeft. Verfcht'idene anderen, te lang te noemen, volgden dee- zen, of leefden ter gelijl er tijd |
paralellogrammen, en tot Joli de ligh'aamen van otjc
dig kleine dikte, enz. Gregorius van Saint' » * |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cent, en in het bijzonder Pascal muntten
|
rilt, _
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerfte in zijn werk, de quadrature circu-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
it
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geometrie was bij den Romeinen nist zeer geacht., ite . 1647.; de andere over ds rollijn of cijclotsi ,J
1 **
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEO.
|
|||||||||||||||||
GEO;- CEQ.
|
|||||||||||||||||
63*
|
|||||||||||||||||
tiac! toen nog de manier niet uitgevonden om de nitre- hoort van allen, die zig op weetenfchappen toeleggen,
|
|||||||||||||||||
, ,ingen van het oneindige te heipen door de Algebra, geleert en geoeffent te worden. Alle mannen van ver-
Fermât dagt het eerst op de raaklmien, en Bahrouw nuft hebben in de bijzondere weetenfchappen, daar zij .........'••■ '.....* .......-' ■■'•■" •'•'""..... in uitgemunt hebben, hunne roem te danken aan de
Wiskonst ; ik zwijge van Borellüs en Pitcairn;
wat heeft Boerhave niet gedaan door het toepasfen van deeze fchoonc weetenfehap op de Schei- en Ge- neeskunst? De eenvoudige order die zo fterk fchittert in zijne werken, is bet gevolg van zijne grootc kennis in deeze weetenfehap ,• zij koomt derhalven een koop- man even zo wel te pasfe, als eenen krijgskundigen, of anderen , welker geheele weetenfehap gegrond is , of ilegts eene uitbreiding is der Wiskonst. GEOORDE-DUIKER, ook Oor fuut; in het làtijn
Colijmbus auritus; (Coiijmbus pedïbus lobatis, capite ni- gra, auribus cristato ferrugineis, Li NN. Faun. Suec.) is een watervogel onder het gefragt der duikers behoo- rende, die omtrent een-derde kleinder is dan de gemeene taling; in het mannetje is de kop en hals zwart; van de oogen nederwaarts loopt een roest-koteurige flreep, die uic lange vederen beftaat; zijn rug is zwanagtig; deflag"- pennen van de eerftenrang zijn zwart, en die van de twee- de wit ; het lijf onder de wieken is vaal, en de bek zwart : Het wijfje is bijna geheel graauw, dog de flagpennen een weinig zwartagtiger; beide hebben ze de ftaart zeer kort; bruine oogen in de kop, en een fpitze fcherpe bek. De woonplaats van deeze watervogel is in de hooge-
nieiren van Europa en America, hier maaken zij een drij- vend nest in de inhammen van de zee, waar op zij hun* ne jongen uitbroeden. GEOQB.T; Auriculatus; dat een oor heeft, ofdaarnage*- lijkende : Dus is Geoort blad (Foliumauricalatum), een zcr- danig blad , dat aan beide zijden van de fteel, daar 't' blad begint, ingefneeden is, of twee kleine bladjësheefti die aldus de gedaante van ooren vertooncn, GEOPONICUS ; betekent een Veld- of Tuin-bouwer,.
die zig met kweeken van planten bemoeit. GEQUETSTE MAJESTEIT'; in 'tlatijn Crimen Lefè '
Majestatis;\s een dergrootftemisdaaden; en word verdeelt in Goddelijke Gequetste Majesteit', en in Menfchelijhe Ge- quetste Majesteit. De misdaad van Goddelijke gequetste majesteit, is eene:
|
|||||||||||||||||
t
vgjet
gkivttde
BtdsEg
vwraZ
|
|||||||||||||||||
heid, welke zij niet hebhen; daar is, bij voorbeeld,
151 de natuur geen cirkel zo volmaakt, als die door den wiskunstenaars begreeperi word; en of fchoon deeze Waarheden in de natuur niet gevonden worden, zo hel- Pe" zij nogthans onbegrijpelijk veel, om naauwkerjrig 'e zijn; het is derhalven bslagchelijk te ftellen, dat "eezekonsr eene ingebeelde weetenfehap , en eene nut- telooze befchouwing is ; niemand dan een onkundige »an dit immer dusdanig befchouwen. De Wiskunde kan verdeelt worden in die geene ,
eke de beginzelen leert, allede rechtiinifche figmi-
en> de cirkels, en rechthoekige vaste gedaantens, enz., n de verhevene, welke eigentlijk allerlei zoorten van wmme linien, de kegeifneeden, en alle de overige tot ,jÜ!.fnvefP heeft; zómmige noeaicn deeze de tranfeen en de verhevene offublime, welke allede nieu , eningen bevat.
Und'
|
|||||||||||||||||
beleediging die regtftrëeks jegens God is; van dien aart
is de God-lochening, God-lastering, afvalling van den- Chnstelijken Godsdienst , Simonie, Heilig-fchending, enz. Deeze misdaad is zekerlijk varrdfe alfervcTfóciielijlc-
fte, ook word dezelve fhengelijk geftraft, enzomtijds-s zelfs na de omftandigheden, met de dood. Menfchelijke gequetste majesteit is een misdaad, tegens-
een Koning of andere Sóuvereiri gcpleegt; zijnde.me-- de een zeer zwaare misdaad, dewijl'de Souvereinen Gods beeld op .aarde veitoonen, en alle magtvan Gor>= koomt. In Engeland noemt men boog verraad, hetgeen elders-
de naam van gequetste majesteit draagt. Men onderfebeid, ten aanzien der misdaad van men^
feitelijke gequetste majesteit, verfcheidene trappen die de. misdaad min of meet verzwaaven.. De-eerste trap-van doezen misdaad, die het zwaarftfe
is, beftaat in eene zaamenzweering tegens den Staat of' S-ouverein, om hem op de een of andere wijze van kann te helpen; het is iri dit geval dat de daaders met regt de: zwaarfte.en pjjnlijkfte dood-ftrafl'eiï moeten ondergaan. N'n 3 D*z |
|||||||||||||||||
^ -_-Cf,vijlen leert de geometrie, zo als die bij de ou-
w vejC's hekent was, ons geregelt denken, en de Wü n ^er zaak en ontdekken, befchouwen en be- au ^"' neezij onmiddelijk, het zij door het abfurde ; ie'st ds beste Lvg-Ua of Redeaeerkonst, en.be- |
|||||||||||||||||
m
|
|||||||||||
ger;
ge toorn, verftoppinge des hoofds door een dik bloedof
ilijm, door vallen, zwaare kneuzingen en wonden des hoofds, door de rook en damp van kooien, en andere fchaadelijkeuitwaasfemingcn van mineralien, enz. Dq volbloedige, heel dikke en vette menfeben, als mede ds ilijmzugtige menfehen , zijn het meest aan deeze ziekte onderhevig; en dezelve word dikwils voorfpeld doorcea groote flaaperigheid, loomigheid en luiheid tot allerlei beweegingen, vermoeitheid en bezwaarlijke ademhaa- ling bij de minfte beweeging, hartbeeving, draaijiiigen des hoofds, dikwijlige nagt-merrie , veelvuldige braa- king van (lijmen, bleeke , vogtige en uitpuilende oogen enz. De geneezing is tweè'rlei, de eene in de aanval, de
andere daarna : In de aanval moet men alleen den lijder zoeken wakker te maaken; 't welk gefchiedenkan op ver- fcheiderhande wijze, als door den lijder over einde te zet- ten en te houden; door het wrij ven met een fcherpc doek; of door het vastbinden, en trekken bij de hairen; of door het iublaazen van een fterk niespoeder in de neus, bij voorbeeld vmpeper , witte nieswo>tel, enz.; of door de neus, flaapen en pols met een kragtige en fterk rui- kende balfem , zalf of water te beftrijken, enz. Daarna is in de bloedige beroerte, het rijkelijk aderlaa-
ten bijna het eenigfte middel, indien er eenige herltel- iing te hoopen is; hier nevens moetjmsn terftond ook buikzuiverende klijsteeren of zetpillen gebruiken, waar op men een braak-middel ingeeft, en indien dan het ge- voel nog niet wederom gekoomen is, moet er een trek- I pleister tusfehen de fchouder-bladen of op de dijë gelegt worden ; als dan de lijder weder wat te regte gekoo- men is, gebruikt men fpecifieke middelen tegen de geraakt- heid. In de flljmige beroerte is het aderlaaten nadeelig, maar
men moet terftond, benevens de bovengemelde wakker- maakende middelen, een buikzuiverendclijsteerzetten, en als de lijder weder wat bijgekoomen is, moctmenhem koppen zetten of een groote trekpleister tusfehen de fchou-1 derbladen leggen ; vervolgens geeft men hem een braak- middel , en voorts daar na een maatige purgatie: Als de lijder dan weder wakker geworden en wat te regte ge- koomen is, zijn de mineraale wateren van Spa en Pi)r' mont zeer dienftig; of men gebruikt andere middelen te- gen deeze ziekte; waar toe inzonderheid dienen dev^r- flerkende en opwakkerende middelen en de vlugge zoutin; om de geesten de natuurlijke beweeging weder te doen verkrijgen, en de (lijm te ontbinden; gelijk van zodani- ge de volgende zijn, welke niet alleen bekwaam zijf)_t°' geneezing, maar ook tot prefervatie,- falie, roofe;mn}''>j mar}'oléine, orego, calaminthe, poleij, wijtiruit, nngW" ke-wortel, valeriaan-wortel, nagel-wortel, zwaluve-vf' tel, ckamedrijs, veld-cijpres, rakette-za/td, koriawff zaad, witte mostert-zaad, carweij-zaad, venkel-entnip' zaad, lavendel bloemen, roofemarifn-bloeinen , arahifi'" floechas-bloemen ,ßeuiel-bloemen, daal-lelien, cubeben, ttö' démonte, geest van ammoniak-zoitt, van pisfe, van iw» fchen'bloed, van de nageboorte, van de harzen-pan, gW tegen de beroerte; gebamfleende liquorvan herts-luorn,^ f ent s vgn bevergeil, van roofemarijn, van lavendel, n fpijke, tinUuur van barnfleen, van corallen, zuure gi ■ van mieren, vlug zout van hens-hoorn, vanbarnflee>t> i regt eenhoorn, berg cinnaber, cinnaber van antimonte,g prepareerde corallen, enz. ; van deeze dingen kan men z mengefteldegeneesmiddelen bereiden, bij voorbee ^ Neemt fwaluwe-wortel en nagel-wortel, van elksee" e; |
|||||||||||
ger;
|
|||||||||||
De tweede (rap is, wanneer iemand tÔgettS den Sott-
vcrein ofte de Regeering pasquillcn heeft gemaakt enver- fpreid, het zij dezelve ingerigt zijn om hunne eere te bevlekken, of wel om het gemeen tot oproer aan te hit- Zeh. Het valfche munten, duëlleeren, het fchenden van vrij-
geleiden door den Vorst of hooge Regcering aan de vij- and gegeeven,enz., worden mede als misdaaden vange- quetste majesteit aangemerkt. Alle zoorten van menfehen worden als befehuldigers
in de eerfte en tweede gefielde trappen van deczen mis- daad aangenomen; ja zelfs zulke perzoonen die voor eer- loos worden gehouden ; een zoon kan in. dit geval zijn vader befchuldïgen, en den vader zijn zoon. Tot bewijs van deeze misdaad word ook het getuige-
nis van allerlei zoort van menfehen aangenoomen, zelfs van de zodanige die voor openbaare vijanden vau debe- fehuldigde bekent ftaan ; maar in zulk een geval neemt men hunne getuigenisfen in gecne aanmerking , dan na mate de reden en't regt zulks billijken. De belijdenis of verklaaring van een befchuldigde vol-
doet inditgeval,om hem re vcroordeelen. Alle die handdaadig zijn aan misdaad van gequetste mijes-
teit worden geftraft; en zelfs de zulken die van de zaak wecten, en het niet aanbrengen, worden gehouden fchul- dig te zijn aan die misdaad. Het enkelde voorneemen om iets tegen den Staat of Vorst
te onderneemen ; word, beweczen zijnde, met de dood ge- uraft. GERAAKTHEID; Beroerte ; Popelf ij; in het latijn
Apoplexia; is een fchiclijke beroering of verlies van alle bewecging en gebruik der zintuigen; dezelve word lig- telijk gekent daar aan, dat de lijderplotzelijk ongevoe- lig word, en defpraak verliest, de oogen worden gefloo- ten en alles wat men doet om hem wakker te maaken, is bijna vergeefsch; dog de polsflag, ademhaaling, ende koleur des gezigts veranderen niet, gelijk men gewaar word aan die welke in een flauwte vallen. Daar is nog een zwaarder zoort vangeraaktheid, naa-
ïnelijk als den lijder zonder eenige voorafgaande toeval- len , als bezwijkingen, hoofdpijn, duizelingen, enz. .door dezelve overvallen word. De Geneesheeren onderfcheiden de gcraa' theid door-
gaans in twee zoorten , als in bloedig: znflijmigegeraakt- heid ; de eerfte is de gcvaarlijfte en meesttijds doodelijk ; wordende gekent daar aan , dat den lijder rood en bloe- zend van aangezigt is ; zijne po's is fterker en harder dan na gewoonte; zijne aderen zijn opgezwollen en de uiter- fte leden zijn zeer warm. Deflijmige beroerte neemt insgelijks het gevoel en de
fpraak weg, maar in deezen is het aangezigt bleek, de lippen zijn blauw, de pols is zwak, langzaam en uit ge- trokken, en de oppervlakte des lighaams zo wel als de ui- terfte leden ziin koud. - Menonderfcheid deeze ziekte ook nogin twee andere
zoorten, naameliik, i. als maar de eene zijde van het hoofd af, tot aan den voet geraakt is, het welke femiple- gia offemiplexia genoemt word; en 2. als 't geheele lig- haam, buiten of zonder het hoofd, geraakt is, 't welke den naam van paraplegla draagt. De oorzaaken van deeze droevige ziekte is in het al-
gemeen de fcbielijke ophoudende invloeijingder dierlij- ke geesten in de deelen des lighaams; 't welke door ver- fchciderhande voorafgaande aandoeningen kan veroor- £.aïlctworden; als door overmaatigebeweegingen, hevi- |
|||||||||||
:
|
|||||||||||
GER.
once ; roofemarijn en mttrjoleine, van eîks een halve, hand
vol ■ 'arabifche ßeechas, falie en lavendel-bloemen, van elks gen'vingergreep; laurierbefiën, een half once; venkel- zaad en cubeben, van elks twee drachmen; klein gefnee- den en geftooten zijnde, zet het op een mingelen bes- te brandewijn of'jenever, daar bij voegende een half on- ce gepoedert ammmiah-zout, en laat het op een warme plaats trekken, daarna doorgegooten; hier van geeft ^en de lijder 's morgens en 's avonds na bed gaande een à twee lepels vol. Men kan de gemelde ingrediënten ook op anderhalf mingelen wijn laaten trekken, en daar van des jnorgens en 's avonds een roomertie vol neemen. Of neemt water van wijn ruit en van lavendel, van elks
vier oneen ; tinBuur van bevergeil en van larnfieen , van elks een drachma ; geest van ammoniak-zout, en van herts- htmn, van elks twee fcrupels; berg-cinnaber,een fcru- rß\; roofemarijn- en lavendel-olie, van elks zes druppels; fij'ri/O/; van de vijf'openende wortelen-, een half once ; mengt 't tot een drankje, waar van de lijder om de twee à drie uuren een paar lepels vol neemt. 01'neemt conferf van falie- cnroofemarijn-bloemen, van
elks een half once ; geconfijte calmus, zes drachmen,- fpec. Manthos en aroinat. rofat. ,van elks twee fcrupel; bever- mi, een drachma,- lavendel-olie en barnfleen - olie , van elks vier druppels ; mengt 't tot een brok, waar van de lijder twee of driemaal 's daags zo veel neemt als een kastanje groot. Of neemt mostert ■ zaad, tuin kers-zaad en raket-zaad ,
van elks twee drachmen ; drooge bladen van orsgo en van munte, van elks zes drachmen, maakt 't tot een poedel- en mengt't mctßjroop van peonie zo veel genoeg is, tot een opiaat; waar van de lijder des morgens nugteren en 's avonds te vijf uur een drachma neemt, in een ouwel omwonden, of anders. Zowel tot prefervatie als om dewederkeering te ver-
hoeden, moeten de voorafgaande oorzaaken wel onder- zogt, en op de geftelthcid der eerfte wegen, die meest- tijds de hoofd-oorzaak is, nauwkeurig acht geflagen worden; wes'ralven de purgeer- en braak-midden, benevens ('e sweet-middelen zeer nuttig zijn. De zweetdrijvende middelen kunnen zijn, het nfkookzel van de houten, de esfints van de houten, de geest van hsrts-hoorn , de enkel- de mixtuur, de bezoar-tinüuur; hec zweetdrijvend fpies- £•'■", zwavelbloemen, enz. Zie ook BEROERTE. Daar blijft dikwils na de deezeziekte een lammigheid,
in het eene of ander lid, of aan dehalvezijde over; hier overziet op't artijkel LAMMIGHEID. GERAAMTE ; in 't latijn Sceleton; word genoemt eene
sonstige bijeer,fchikking van alle de beenderen eenes li^haams, of gedierte, van een mensch, kameel, ko lijn, enz. .Men verdeelt ze in'natuurlijke en konst-geraamtens ;
*ij worden natuurlijke genoemt, wanneer men de been- deren van bloedvaten, vleesch en zenuwen ontbloot, |
|||||||||||||||||||||||||||
GER.
|
|||||||||||||||||||||||||||
«53
|
|||||||||||||||||||||||||||
fchied, evenwel op verre na niet opweegt tegens de
voordeden van het natuurlijke geraamte , daar nogthans wat op te zeggen blijft; maar wie kan de natuur zelve zodanig volgen, of liever bewaaren, dat er niet iets verlooren word? Indien men evenwel dit wilde doen, was er niet op-, of men moest het geheele geraamte in fpiritus bewaaren, in een glas, of vat, het welke, in- dien al moogelijk, echter aan zeer veele ongemakken onderhevig zijn zoude. Men moet, om een natuurlijk geraamte fraai te heb-
ben, het beenvlies zeer net wegfehrappen, gelijk ook de beursbanden der geledingen; de hersfenen uitfpuiten, en het ruggemerg; vooral een jong lighaam, hoe ver- fcher hoe beter, daartoe neemen, anders loopt men gevaar, dat de beenderen druipen, het welk de ouden bijna allen doen , en het welke door geene konst voor te koomen is ; als het geraamte geheel bereid is , legt men het in water te weeken, het geene dikwils ver- verscht moet worden, om er het bloed uit te trekken ; het kan ook zonder dit gefchieden, dog dan moeten de lighaamen door eene uitteerende ziekte geftorven , en zeer jong zijn. De gcvoegelijkfte tijd daar toe isFebruarij, Maart, en
het beginvan April, omdat de wind alsdan meest noor- delijk, en oostelijk waaijende, zeer droogende is; de drooging moet altoos buiten de zonne gefchicden ; de zomer is hierom nadeelig, omdat men er de vliegen, en derhalven de wormen niet kan afhouden. Als het geraamte wel uitgetrokken is, zet men het
te droogen, in zulk een postuur als men wil; en ver- nist het niet alleen om glans aan de beenderen te gee- ven , maar ook om de ligamenten en kraakbeenderen te bewaaren. Een konst-geraamte bellaat uit beenderen, welkemen.
heeft laaten door rotting zuiver worden,- nu behoort men eerst het borstbeen af te neemen met de kraak- beenderen der ribben, en die op een plankje net naai- de gedaante van de binnenborst gefneeden, laaten droo- gen; zeer net de maat te neemen van de kraakbeende- ren der wervelen, fchaambeen, enz., en er die van fijne kurk of Ieder tusfehen inzetten ; de geledingen moet men dwars doorbooren , en met fijn citherdraad, of witte katten-fnaaren aaneenhechten ; de doorbooring gefchied met een dunne boor, die men zeer fijn neemt, of naar believen afvijlt, of wel men gebruikt een els, •die dun, en fcherp is. -Het moeijelijkst is de gedaante van de ruggraat te houden, het geene best door zommigen gefchied met een ijzer in de holtens der wervelbcenderen te bren- gen, welke de gedaante naar behooren heeft. De beenderen moeten gebleekt zijn, het welk ge-
voegelijkst is in Februarij, Maart, April en Maij ; draag zorg evenwel, dat zij niet in het noorden leg- gen, of in Juni; enjulij aan den regen blootgcfteltzijn; want dan loont men gevaar, dat zij groen worden, het welke er nimmer, afgaat. Het tongebeen moet afzonderlijk fchoon gemaakt en
gebleekt worden. Ceraamtens van dieren maakt men even eens ; dog
van grooten kookt men de beenderen , als men een konst-geraamte wil hebben ; de kleinen laat men door de wormen afknaagen ; altoos wel denkende op het tongebeen , en het beentje van het mannelijk , of vrouwelijk lid, als er zulke zijn: In het algemeen is het beter natuurlijke fcektten van dieren te maaken , want
|
|||||||||||||||||||||||||||
Ie de 1
|
|||||||||||||||||||||||||||
e" aüeen de band
|
en overlaat, waarmed
|
||||||||||||||||||||||||||
eaen aan-
|
|||||||||||||||||||||||||||
eenre'--.
|
|||||||||||||||||||||||||||
.. koppelt zijn :
«aakbeendéren, zo
den,i
|
In dit geval bewaart men alle de
van de ribben, als tusfehen delen-
|
||||||||||||||||||||||||||
, ■ ervelen en febaambeenderen , enz. ; het is waar,
•jatdeeze inkrimpen, en derhalven dat hier door dege-
aante van de borst, ruggraat, en het bekken eenwei-
"gverandert ; maar evenwel zo vee! niet, dan wanneer
Mn een kovst-fcelet of geraamte maakt; want dan moet
jnen tusfehen rJc wervelen, van kurk of Ieder, fchijven
ben 'V en ',f;t kraakbeen der fchaambeendcren en rib-
|
|||||||||||||||||||||||||||
nnab°otzcn, 't welke, of fchoon als nog vrij
|
j wel ge-
|
||||||||||||||||||||||||||
GEH,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
«5$
|
ger;
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
-want daar is geene moogelijkheid, cm de kleine been- men zig hier beftiptehjk aan houd, het een en andere*
.tjes zo bij een te brengen, dat zij de gedaante van het gelijkelijk aan de naasten verfchuldigt zijnde ; zo zoud«
dier niet veranderen. het zeker gaan, dat de liefdaadigheid geregtigheid> en
Wanneer de beenderen druipen, dat is, wanneer het de geregtigheid liefdaadigheid waare : Ondertusfchën al
merg er door dringt, zo is dit door geene konst tot nog kan men volgens de aangenomene kenmerken, de gereg-
toe te .helpen; gekookte beenderen druipen wel niet, tigheid niet kwetzen, zonder insgelijks de liefdaadi ;heid
maar zijn nooit wit, en hebben geen glans,1 daar is te beleedigen., zo kan men egter een inbreuk aan de lief.
tot nog toe geen één boek over dit onderwerp naar be- daadigheid doen, zonder in het minste de geregtigheid te
hooreu gefchreeven. Het opzetten is de grootfte konst, beleedigen ; bij voorbeeld wanneer men een aalmoes aan.
en uit de plaaten van Coïter, Cheselden en Buf- een arm mensch, die men overtuigd is, dat het van noo.
fön kan men afleiden, hoe veel konst er vereischtword den heelt, weigert; zo word men niet gehouden de ge-
om een fcelet wel te zetten, dat het de gedaante van regtigheid, maar^nkel de liefdaadigheid te fchenden-
het dier behoud. Die van Cheselden zijn wel gegra- in plaats dat in gebreke te blijven oin zijne fchulderï
veert. De aap van Coïter doet ons genoegzaam zien, te voldoen, beide de pligten der geregtigheid en liefdaa-
hoe ongelukkig men Haagt, als men de beenderen kookt, digheid is te verzuimen.
want de heupbeenjeren zijn verkeert geplaatst; de fee- 2. Een ieder (laat tpe dat de gebreken of zonden te-
lette?! in het cabinet van onzen Erfftadhoudcr zijn zeer gens de geregtigheid ^eylecgt, eene vergoeding of fchaa-
uitvoerig en konstig zaamengeltet. deloosltelling eisfehen; waar toe de zonden of gebreken
GERAAMTE van EEN BLAD, zie FGL1UM , tcgens de liefdaadigheid niet verpligten ? Waar op ge.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
vraagt word, of men wel ooit de liefdaadigheid kan quet-
zen , zonder zijne naasten te beleedigen, en waarom men |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Jag. 743.
GERANIUM, zie OIJEVAÄRS BEK.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
GERARDA LINNiEl is een buitenlandsch plan- niet in het algemeen zegt, dat men verpligt is al het
"tcn-geflacht, waar van Linn/eus in zijne Species Plan- kwaad te vergoeden, dat men hem heeft aangedaan, ea jtarum vijf zoorten optelt, die van anderen onder de al het goed dat men hem had kunnen doen. Digitalis gerekentzün ; groei;ende meest alle in Virgi- Men antwoord in't algemeen, dat men geen najeelaan nier en Canada , en één zoort in China. zijne naasten toebrengt, dan in zaaken waar op hij regt GERARÜS KRULD, zie ANGELIJKE (KLEINE heeft; maar het is de zelfde zwaarigheid, ondereenan-
WILDË-). der aanzien , weder te opperen; men zal inderdaad- GEREEDSCPIAPPEN; in het latijn Utenfdia; dus vraagen, of hii geen regt heeft ten zijnen aanzien het
worden eenofimtde werktuigen, die men in allerlei kons- goede te verwagten dat men hem verfchuldigt is, en datme« .ten, weetènfchappen en hanteeringen, tot derzelveroef- het kwaade agterwege laate , dat men hem niet moet fening en uitvoering onvermijdelijk noodig heeft, en die doen? Wat is dan het regt des naasten, en hoe draaft lia het gebruik daar ze toe zullen dienen, moeten gefchikt het zig toe, dat men zijn naasten door het niet oeffe- en bekwaam zijn 5 want zonder de noodige werktuigen nen van liefdaadigheid en geregtigheid beleedigende, of gereedfehappen, de hanteeringen of geheel niet, of maar men zijn regt in het eerlie en niet in het tweedever- gebrekkig kunnen uitgevoert worden, en boe beter de kort? Zie bier eenige gedagten daaromtrent, die met gereeedjeha-ppen, ieder in zijn zoort toegeftelt zijn, hoe de regels der billijkheid en rechtender zaamenleeving beter en'gemakkelijker het werk kan verrigt en volmaakt fchijnen over een te koomen. worden, volgens het oude fpreekwoord , goed gereed- In al het geen waar in wij onze naasten beleedigen,
Jchap verligt den arbeid en maakt goed werk; 't welk door en waar in men in gebreke blijft, om ten zijnen aanzien ' de ondervinding genoegzaam bewaarheid word : Dog in te doen, het geen men verfchuldigt is , het zij of men de eene konst of'hanteering zijn veel meer en kostbaar- dit een faut tegens de liefdaadigheid of tegens de gereg*' der gereedfehappen noodig. dan in andere. tigheid noemt, zo beleedigt men hem zekerlijk, en dus GEREGTIGHEID; Regtveerdigheid; in het latijn is men hem eenige vergoeding of herftelling fchuldig; eti
'Jitftitia; in het algemeen h de geregtigheid eene deugd, indien men hem er geene verfchuldigt is, zo heeft men die ons aan God , aan onz6 naasten , en aan ons zelven , ook in niets zijn regt gefchonden, men heeft hem geen |
||||||||||||||||||||||||||||||||
i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
tminfte ongel i ik gedaan, waar klaagt hij over, enwaar
door is hij beleedigt? Laaten wij ons alle de fauten herinneren die men ge-
woon is, als tegenftrijdig met de lifJaadigheid am_K |
||||||||||||||||||||||||||||||||
dat gene doet geeven , 't welke wij aan een ieder der ze
ver verfchuldigd zijn ; zij bevat a'le onze pligten, en op decze wijze regtveerdig te zijn of deugdzaam te wee- zen , hetc'kcnt een en het zelfde. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij zullen hier de geregtigheid als eeh gevoelen van merken , zonder dezelve tegenftrijdig met de geregtig-
"billijkheid befchrijven, welke ons ongeveinsd doethan- heid te veronderflellen ; iemand zonder reden fchamperW
delen, en aan ons gelijken geeven, 't geen wij hun ver- bejegenen, dezelve te hoonen, tcveragten of onvcrp'8'
fchuldigt zijn. tende woorden toe te duwen , iemand in nood zi;nJe.!
De eerde en voornaamfte der nooddruftenzijnde,om weigeren hulpe toe te rei1,en, een elendige , die «"1
geen kwaad, nog beleediging te dulden; is ook de eer- kosten redden, in zijn iammerfraat te laaten; z0
ftepligtom niemand zulks aan te doen, inzonderheid ten vraag ik , of die fauten geene vergoeding of hérite-
aanzien van het geen de menfehen het dierbaaiTte ling ei'fehen ? Maar welke vergoeding zal men he™
is, naamentlijk bun leeven, goederen en eer; zulkszou- doen, indien men hem zi|ne eer^nog goederen niet o*
rooft heeft; dog deeze twee zoorten van goederen zi)
aan een derde algemeener en wezentlijker te wecte. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
•niaarwaar in beftaatetgentlijk de onderfcheiding van die de vergenoeging ondervornen: Want indien men <
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
daan of te vreeden koste gefielt worden , zijn eer en
de ce" en
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
twee deugden? i- Men (Temt overeen, dat de liefdaa-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
digheid en geregtigheid gelijkelijk hun bea;inzel trekken deren veilie7cnde, zo zoude het verlies va"
•uixJbet geenemen-aan zijnenaasteii verfchuldigt is; indien andere in eenige opzigten ophouden, een kwaad te W ■ |
||||||||||||||||||||||||||||||||
GER.
|
||||||||||||||||||||||||
GER.
|
||||||||||||||||||||||||
& Het kwaad dat men aan zijn naasten doet, befteat dan Sro-LTE-te Zwolle, heeft hier over efine uitmuntend©
•11 het geen met zijn wettig genoegen of vermaak, het verhandelinge gefehreeven, de morte fuspenfarum , als
neen hij'konde eisfehen , ftrijd, en wanneer men hem te- hij te Groningen tot Doctor gepromoveert wierd 1767,
eens de wetten der menfchelijke zaamenleeving daar van daar wij den leezer toe wijzen.
berooft; waarom zoude men dan niet verpligt zijn, Geronnen bloei word ook uitgeftort gevonden in ons
hem na raaate der berooving, vergoeding te doen ? lighaara , bij voorbeeld in het hoofd, in de borst, ifi
Indien ik in gebreke ben gebleeven 0111 agting en toe- den buik, en in het vlies om den bal; zulk bloed moet
seeventheid te betoonen, aan iemand dien ik het ver- zo fpoedig als moogeh'jk is, ontlast worden, door be-
fchuldigt was ; zo is het hem het vergenoegen weder kwaame openingen te maaken; waar over men TRE-
|
||||||||||||||||||||||||
te geeven, waar van ik hem op eene onbetaamelijke
wijze berooft hcbbe, van hem in zodanige zaaken voor te toornen, dien hij op een ander tijd van mij zoude binnen verwagten : Indien ik met veragting en trotsheid |
PAAN, EMPIJEMA of ETTER-BORST , WON-
DEN van den BUIK , en WATER-BREUK moet nazien. Wanneer het bloed door kwetzing van ccne flagader |
|||||||||||||||||||||||
tegcns hem gefprooken hcbbe, zai ik zijn gegeeven ge- diep gelegen uitgeftort en geronnen is, dan' veroorzaakt
j joegen herftellen, hem bij een ander gelegentheid met het eene ancurisma fpurium, of onwaarc flagader-brcuk;
i meerderbefchaaftheid en minzaamer fpreekende als naar welke zeer gevaarlijk gehouden word, om dat dit ge-
|
||||||||||||||||||||||||
; gewoonte; deeze behandeling een regte he
! ongelijk zijnde, fchijnt bet dat men ze aan niemand, wie liet ook mag zijn , zoudo moeten weigeren, en dat men se ten minsten op een ftilzwijgende wijze verpligt is I te doen. GERINGDE BICEPS-SLANG, zie ZWAR1 -BON-
TE SLANG. GERMEN; Qvarium, Eijerfiok, is in deKruidkunde
I liet eerde kleine bcginzel der vrugt in de bloemen, daar het zaad in voortkoomt. Zie Elj en EIJERSTOK. Anders betekent het ook eenjonge fpruit uit het zaad,
of ook uit een brad-knop. GERMINATIO; betekent bij de Heer Linnäus de
Spndt-tijd der zaaden , of de tijd binnen welke de zaa- den gewoonlijk uitfpruiten , en boven de grond verfchij- Jien, dat bij de eene zoert van zaad vroeger, en bij de andere laater gefchied;dog deeze tijd kan zomtijds ver- traagt worden, wanneer de zaaden bij droogte het noo- dige vogt niet verkrijgen; ook fpruiten de verfche zaa- den vroeger en beter uit als de oude , en zommigc zaa- den blijven een geheel jaar lang in de grond, als ze in 't voorjaar gezaait worden , daar ze anders, in het najaar inde grond koomende, meesttijds in het volgende voor- jaar opkoomen. GEROCOMIA; dus word dat deel der Geneeskunde
|
||||||||||||||||||||||||
rönnen bloed fchiclijk bederft, en de ofngelegene dee-
|
||||||||||||||||||||||||
len met koudvuur aandoet, welke-niet dan door eene
wijde opening, of de afzetting van het afgedaane deel kan geneezen, of'voorgekoomen worden. Geronnen bloed is ook zomwijlen door kneuzing of
anders, uitgeftort in het vetvlies, het welke vrij ge- makkelijk verdwijnt, en word ecckijmoßs genoemt ; zomtijds gebeurt dit onder het wit van het oog , en verdwijnt van gelijken. Indien het evenwel te groo- ten plaats beflaat onder het vel, moet 'er eene opening gemaakt worden , om het bederf voor te koomen. Geronnen bloed gedroogt, en tot poeder gemaakt, en
opgefnooven, als men fterk uit den neus bloed, is een goed middel, om dat bet te eerder eene korst maakt, en de natuur het naast bijkoomt, die veeltijds door een. klont geronnen bloed, alle bloedingen ftilt, en doet ophouden. GERS A ; betekent zo veel als Cerusja t>f Faculté ; zie
aldaar. GERST, of Garst; in het latijnHordeum; is een be-
kent graau-gewas, daar verfcheidene zoorten van zijn; als 1. De gemcerie Winter-gerst, met veel rijen korrels
of zaaden ; Hordeum polijflichüm Mjbernum. 2. De Winter-gerst met twee rijen korrels ; Hordeum
|
||||||||||||||||||||||||
;enocmt, het welke onderwijst hoedanig de gezondheid difliclium Mjbernum.
|
||||||||||||||||||||||||
De gemecne Zomer-gerst met veel rijen korrels;
Hordeum polijfiijchum vimum, 4. De Zomer-gerst met twee rijen korrels ; Hordeum
diflichum vernum. 5. De vroege Zomer-gerst ; Hordeum trimeflre.
6. De naakte Gerst, of Gerst zonder fchil; Franfcliï
Gerst; Hemels-koom; Hordeum midum. Befchrijving. Dit graan-gewas is zo bekent, dat het
bijna geen befchrijving noodig heeft, ik zal derhalven kortelijk zeggen, dat deeze zoorten alle verfcheideri halmen uit de wortel, die vezelagtig is, fpruiten, gelijk de weit, dog zijn korter en niet zo fterk, hebbende ge- meenlijk 5 of öknoopen; de bladen der halmen zijn wat breeder dan die van de weit, enrouwer inliet aantasten; de airen zijn met lange, rouwe en fcherpe baarden be- zet, en de graanen of korrels zitten in dezelve in twee, vier, zes of meer rijen, van beneden na bovenwaarrs, die langwerpig en aan beide einden puntig en geclagtig van koleur zijn. De 'winter - gerst, aldus genoemt, om dat ze in d,e
herfst gezaait word, heeft doorgaans_ vier'rijen korrels in de airen, dog men vind ze ook die zes en meer rii- |
||||||||||||||||||||||||
oeroude lieden , moet onderhouden worden.
GERONNEN, zie CONGRUMATUS.
GERONNEN BLOED,- het bloed beflaat, zoals
wtuit eene ader getrokken is, uit drieërlei onderfchei- •tene doelen, de weij, het geftolde of geronnen bloed, en eenige zwaare roode dcelcn, die op den bodem van ptt vat zinken ; de weij is zwaarer dan het geronnen '"■i-, want dit drijft in de weij; een bewijs, dat de
'°ode bloeddeelen, gelijk Boerhave meende, niet af- nangen van de meerdere opeenpakking. Het bloed uit eene ader ftolt even als dat uit eene
Wigader, maar het laatfte is helder-rood, het eerfte don- jer;wnnnecrcen klont bloed, fchoon donker-rood, aan c '"cht blootgeftclt word, verkrijgt het eene aange- name licht roode koleur.' ~°S het is zeer zonderling, dat bloed van een lee-
ndig opgehangen mensch, of beest, nooit ftolt, maar
dit°°S v'°?.'l3aar blijft, zonder zigin weij te verdeelen; Vei"hijnzel verdient zeer veel opmerking bij de Ge- omfI j!'en ' ^ic ':et Gerechte dienen ; want uit deeze moo^r ^e^ a"een kan men bepaalen, of een ver- (X a "S^a.nm dood opgehangen is, dan of het door |
||||||||||||||||||||||||
L
|
■ '"op is omgekoomen. De beroemde Doctor T. H. en, of ook maar twee rijen heeft., maar deeze is de flegtfi e.
' ü"l. Od, De |
|||||||||||||||||||||||
feER.
en er dan, na dat het op nieuw omgeploegt is, raapen in
te zaaijen, weiae ten dede nunncn dienen voor het >r> bruik der keuken, en het overige om er in het najaar eh winter de fchaapen op te laaten weiden , want dan word de grond door de mest,die de fchaapen laaten vallen, veel verbetert; daar na word het land in het voorjaar weder omgeploegt, en met gern het zij winter- of zomer-gerst bezaait, die aldus meest doorgaans zeer welflaagt. Indien de grond nat is, moet men de akkers in 't mid-
den wat hoog verheven ploegen , en diepe vooren of greppels rondom de akkers maaken, op dat ze zouden kunnen afwateren in de greppels ; maar als de grond droog is, moet men de akkers vlak ploegen. Men moet de gerst niet te dun zaaijen , dewijl ze
veeltijts niet alle wel voortkoomt ; ook moet men van de beste, zwaaiftezoort daar toe neemen; en de verfchs gerst van het voorige jaar is altijd de beste tot zaaijing. Is het, dat men van de ouderdom en deugd der gent, niet wel verzekert is, zo kan men dezelve voor de zaaijing in water werpen , dan zullen de ondeugende korrels boven drijven, en de goede na de grond zinken, die men vervolgens afzonderlijk bewaart en een weinig opdroogt tot de zaaijing; de overige bovendrijvende gerst kan men aan de hoenders, varkens, enz. geeven: Deweekingdcrsomer-g'en'Sis zelfs ook dienftig als'cinde zaad-tijd heel droog weer is ; dewijl ze daar door beter fpruiten aan de gang raakt ; anderzins is droog weer bij de 1 zaaijing het best, en volgt er een zagte vrugtbaare regen weer, met warmte op, geeft het verwagting |
||||||||||||||||
ێk;
|
||||||||||||||||
Is*
|
||||||||||||||||
De gemeene zomer-gerst is mede van twee zoorten,
hebbende de eene vier en de andere twee rijen korrels Sn dé airen; ma.:r deairen vau beide zijn korter en dik- ker , en de korrels kleinder en platter dan die van de winter gerst : Deeze zoorten kunnen ook de koude niet zo wel verdrängen, a's de winter-gerst, weshalvcn ze in het Voorjaar moeten gezaait worden , en derhalven zo- mer-gerst genoeint worden. De vroege zomer-gerst , is een bezondere zoort die
vroeg, binnen 9 à 10 weeken na de zaaijing rijp word. De naakte gerst verCchilt van de voorige zoorten daar
in, dat haare korrels bloot zijn en van zelfs uit het kaf vallen, als ze volkoomen rijp zijn ; daar en boven is ze fniaakelijkei als de overige zoorten ; dog is hier te lan- de niet bekent. Plaats. De gerst word overal in Europa en Afia,
enz. in de velden gebouwt., dog de zesde zoort of naak- te gi.rst word inzonderheid in Braband , Frankrijk en Italien gevonden. Kweeking. De winter gerst word in het najaar, ge-
lijk ander winter-koorn , in wel geploegt land, tame- lijk dik gezaait; ook zaait men wel winter-gerst vroeg in het voorjaar, in de maand Maart, zodra maar de .grond handelbaar is, dat heel wel gefchieden kan , en die doorgaans met de rogge , gelijk de in het najaar ge- zaaide gerst, rijp word; maar het graan word zo zwaar niet als van de in de herfst gezaaide ; ten waare ze hee vroeg in de grond koomt, en er goed vrugtbaar weer op |
||||||||||||||||
1
|
||||||||||||||||
volgt.
De zomer-gerst moet niet te vroeg in het voorjaar ge-
zaait worden, als de lucht nog koud en fcherp is, want anders zal ze, dewijl ?.e geen koude verdrängen kan, niet wel fpruiten en bederven: Men zaait ze derhalven gewoonlijk in het laatfte van April of begin van Maij, en zelfs nog laater, dog als er dan een koude zomer op komt, word ze bezwaarlijk en zeer laat in de herfst rijp : Maar de vroege zoort komt fpoedig , binnen 8 à 10 weeken tot rijpheid; veele landlieden ïegulceren zig met het zaaijen der zomer-gerst na de zwahiwe, oijevaar, of kikvorfchen, namelijk om zulks niet eer te verrigten dan wanneer ze de beide eerden wederom in het land , verneemen, of de kikvorfchen des nagts beginnen te kwakken, want dit betekent doorgaans, dat de lucht en grond begint warm en groeizaam te worden; anders fchikken ze de zaaijing ook na de haver, zaaijende deeze ferst en daar na de gerst. De gerst vereischt een goede lijvige, vette en drooge
grond, dog die niet zo vet behoeft te zijn, als tot de tarwe; in losfe en fchraale zand-gronden wil hij niet tieren, en in natte gronden bederft hij ligtelijk, inzon- derheid de winier-gerst. In Duitsch'and, Frankrijk en elders, heelt men de
gewoonte, dat men de gerst, het zij winter- of zomer- gerst, zaait op landen die in de voorige oogst weit ge- geeven hebben; dog de zomer-gerst flaagtop deeze wijze het best, inzonderheid als de grond voor de winter wel gebrooken, of met diepe vooren geploegt word, om wel door te vriezen, dat dezelve vrugtbaar maal;t, en op deeze wijze kan men ook zomer-gerst, in het voor- jaar zaaijen op goede akkers, die in het voorige jaar winter gerst gedraagen hebben. Wanneer men gerst op nieuw gebroken land wil zaaijen,
is het best, het land vroeg in het voorjaar om te ploe- gen , vervolgens tot in Junius braak te laaten leggen, |
van een goede en rijke oogst.
Een teken van een goede groei, der gerst is, als dezel-
ve mooi groen opkoomt, en aangroeit; maar koomt zs geelagtig voor den dag, is het een teken dat de grond te nat of te koud is. Na de zaaijmg is het dienftig, dat de grond, als hij
kluitagtig is, na de eerfte regenvlaag gerolt worde, om de kluiten te broeken en de aarde effen en digt te maa- ken , dat veel toebrengt tot beter groei dei gerst, inzon- derheid bij een volgende droogte. Zo dra de gerst rijp word, dat men ziet aan de geel-
heid van de airen en halmen, moet ze ten eerden ge- fneeden worden, want men houd het daar voor, dat ds gerst die niet te rijp gefneeden word, beter tot 't mou- ten en bier-brouwen is : En is er veel onkruid onder, zo moet ze op de zwade, om te droogen, gel egt worden, to! dat het onkruid verdort is; maar als 'er regen kwM1' moet ze dagelijks gefchud en gekeert worden, omnfl uitwasfen en muf worden te beletten, dewijl ze and«' geen zogoed mout en gepelde gerst geeft; vervolgensw droog zijnde, word ze in fchooven gebonden, in J1U' gebragt, endaar na op zijn tijd uitgedorscht en v.relgc' zuivert. j Men rekent doorgaans, dat de gezaaide gent °
ia maal zo veel wederom geeft, als de grond go^'1 het weer gunftig is. Nattigheid en gebruik der Gerst. ,. .
De ge-st is van veele nuttigheid in de huishoud
tot veelerlei gebruik ; dog dient wel 't meest tot tm maaken, om er bier van te brouwen; als mede ook maaken van bier-azijn en't ftooken van koorn bran1* Tot brood is ze niet dienftig, dewijl het brood aai gersten meel gebakken word, onaangenaam en wra °v£p frnaak is, dog als de gerst met de helft weit of r°gt ; mengt word, dan geeft het een fmaakelijker en ne B^ |
|||||||||||||||
ÖER;
eetbaar brood ; hoewel de gerst weinig aldus gebruikt
«rord: Maar men zegt, dat de bovengemelde naakte gerst alleen, zonder vermenging met ander graan, eenheel fmaakelijk brood uitlevert. Voorts dient de gerst in de keuken tot verfcheiderhan-
je fpijs bereiding, wordende tot dien einde daar van ge- telde eerst, gepaarlde of parel-gerst en fijne gort of grut 'cinaa'kt, die alle zeer gezond en voedzaam zijn. De %pelde gerst is niets anders dan gerst die van haare bui- lenfte bast op een pelde-moolen ontbloot en gezuiveit is. De parel-gerst is gerst die niet alleen van haare bast ont- bloot , maar ook onder de fteenen kleiner en tot ronde kor- reltjes, wat grooter als degeerst, gebragt is; dog men heeft ze van verfcheiderhande grootte, wordende de klein- fte, die veel en 't best in Holland bereid word, 't meest geagt. De fijne of gebrooken gort, is gepelde en daar na in kleine korrels gebrookene gort : Tot deeze drie- derlei zoorten van gort is de winter-gerst beter dan de zomergerst, om dat ze fmaakelijk tot fpijze is, en tot parel-gerst word inzonderheid de beste gerst vereischt; daar in tegen word de zomcr-gerst het best tot het bier- brouwen geagt. Fan de parel-gerst, inzonderheid r.7an de kleine Hol-
landfche zoort, worden met goed vleesch-nat, of met rtmd-, jcliaop-, lams-, of kalf's-vleesch, of met jonge herderen, en wat heele peper en foelie, of noote mus- eaal, heerlijke zoepen gekookt, die niet alleen heel fmaakelijk, maar zeer voedzaam en gezond zijn , zowel voor zieke als gezonde menfehen, daar men ook wat ttlderij, bloem-kool, fcorzeneer- , haver- of peterfelie- nrtel of gehakte peterfelie, poreij, pastelein, enz. bijkoo- knkan, dat de finaak niet vermindert. Men maakt er ook orgeade van, die zeer verkoelend, verkwikkenden veriterkend is ; zie ORGEADE. De grove gepelde gerst en de fijne gebrookene gort,
Korden in deeze landen en elders veel gebruikt, inzon- r derheid van de gemeene man, tot melk- en andere fpij-
zen, die alle heel gezond zijn en wel voeden. De gerst heeft ook haar gebruik in de Geneeskunde,
hebbende dezelve een verkoelende en verfterkende kragt: Men maakt er hoofdzaakelijk iifaanen of gerste- iïranken van, zo wel van de rouwe ongepelde als gepelde Ss''st; waar van de eerfte zeer dienftig is in heete ge- breken des hoofds en lever, in heete koortzen, pleu- rs, long-ontfteeking, enz., want ze verkoelt; maar de t'ßah of flijmagtige afkookzel van gepelde gerst, is cen goed verzagtend borst-middel en heel dienftig, met ffat ztdker gebruikt, in verkoudheid, rouwe keel , en zwaare hoest, om de fcherpigheden, die op de keel en de wst vallen te verzagten , als mede in de longzugt, ■wkloopen, enz. Men kan met deeze dranken ook nog nel andere dingen, als geraspt herts-hoom, fcorzeneer- J'ortelen. boom-varen-wortel, zuuting, corinthen, zoet- *"*-, enz kooken. naar de omftandigheden der ziekte. Ut °P DECOCTUM en ÏISAAN. i l gersten-me el is verzagtende , ontbindende en rijp-
aakende, en dienftig, tegen heete ontfteekingen en
8 zwellen, tusfehen twee doeken of in een zakje, op- b iF ' word ook in pappen gebruikt. tot jk Z0 is 'iet bckent' <kt de Serst °°k dient
den V°j^?r voor hoenderen , kalkoenen, ganzen, een-
(te ' duiyen, enz., dog waar toe doorgaans de fleg- m £*ru'kt word. Men mest er ook verkens mede, ik-j fCr toe moet men g°ede zwaare gerst neemen, 6r°f gemaalen moet worden, en 't meel vervolgens |
|||||||||
GER;
|
|||||||||
«5*
|
|||||||||
met warm water of beter met kernemelk gemengt; gee*
vende zulks vette verkens en goed fpek GERSTEN-BRAND, zie BRAND , KOORN-
BRAND. GERSTEN-DRANK, of Gersten-water, zie DE-
COCTUM en TISAAN. GERSTEN-KOORN ; betekent r. een graan van
gerst (granum hordei) ; 2. een gewigt, dat de zwaarte van een gersten-koorn heeft, en gewoonlijk grein (gra- num) genoemt word; zie GEWIGT. GERSTEN-KOORN; in'tlatijn Hordeolum; Gran-
do ; word ook genoemt een hard en witagtig gezwelle- tje van buiten op het oog-lid, dat zijn oorfprong heeft van een grof taai bloed, dat in de poriën des oog-lids is koomen te flikken , waar van de oorzaak is een kwaa- de leevens-wijze, of ook dat men de oogen wrijft, met fmcerige en'onzuiverc handen. Om het zelve te gcneez'en of te verdn'iven , is het
dienstig, dat men het alle morgens met nüchteren fpeek- zel beftrijkt; of men legt er een pleister op van gom- galbaan of ammoniak, met een weinig falpeter gern engt; of maakt een zalfje van een weinig gepoeijerde leeven- dige kalk, en gebrande vitriool met honing gemengt, en beftrijkt't daar mede; maar men moet zorg draagen, dat er niets van in het oog koomt. Of neemt kalk-wa'- ter met wat brandewijn gemengt, en beftrijkt het zom- tijds daar mede. GERSTEN-WALCH; in 't latijn Festuca altera, ca-
pitulis duris; Aegilopsvel Fefiuca Dodokjji ; (Aegilops fpica ovata arifiis breviore, Likn. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit is een zoort van graan-gewas, dat
uit de wortel één , twee of meer dunne korte halmen opfehiet, van één voet hoogte, die met bladen bezet zijn, naar die van de weit of gerst gelijkende, en op welkers top een kleine lang-ronde air voortkomt, die twee of drie en zelden meer graanen bevat, welke kleiner als de gerste-korrels, en in geftreepte velletjes beflotci) zijn; hebbende op haar uiterfle einde dunne, lange en fcherpe uitfteekende baarden. Plaats. Het groeit in Zuid-Frankrijk en Italien veel
op de akkers tusfehen de graan-gewasfen, inzonderheid tusfehen de gerst, als een onkruid, zo dat het de- zelve dikwils nadeelig is; in de Duitfche landen is het weinig bekent, oin dat het de warme landen bemint. Daar is ook nog een andere zoort van Aegilops, die
ook Avena flerilis of Tdel-haver word genoemt ; zie aldaar. GERST (KLEINE-) ; dus word ook de Cevadilia ge-
noemt; zie aldaar. GERST (NAAKTE-), zie KERN-ZAAD.
GERST-VOGEL, of Witte Geel-gors; in het latijn
Emberiza Calandra ; (Emberiza grifea nigro maculata , Linn. Faun. Suec); ditgeel-gorsje, dat men zegt, van grootte met de fneeuw-vogel over een te koomen, is van koleur grijs met zwarte vlakken ; dog het wijfje verfchilt hier in grootelijks van het mannetje ; men vind hem in Europa, onthoudende zig in het geboomte; zijn zang is aangenaam. GERST (WILDE); Gerst-graf; in'tlatijn Horieum
fpontaneum ; Hordeum murinum ; Gramen Jwrdeaceum ; (Hordeum flosculis lateralibus masculis artiflatis, Linn. Spec. Plant.) / Befchrijving. Dit is een zoort van graan-gewas, of
gras, dat in de gedaante der bladen en airen zeer wel
naar de gerst gelijkt, zo dat men het daar voor aanzien
zoude, maar 't groeit laag, en zelden veel hooger dan
O o 2 eei,
|
|||||||||
GER. GES. GEI*.
|
CET-
|
||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||
een voet; heeft ook geen zulke graanen in de airen , als
de gerst. - Plaats. Dit gewas groeit in Hoog- en Neder-Duitsch-
land, enz., hier en daar naast de wegen, dijken, en op andere dorre, vervallene plaatzen, en dikwils in me- nigte- bij zaamen. ' GERWE, oïGeruwe, zie DUIZEND-BLAD. GESLACHT, zie GENUS.
GESLACHTS-BEPAALING, zie DEFINITIO
GENliRiS. GESLACHTS-KUNDE, zie GENEALOGIE.
G EST, zie GIST.
GESTAAKT, zie CAUDATUS.
GESTAAKTE AAP, zie AAP.
GESTATIO; de Dracht; het zwanger zijn, is de
tijd, in welke devrugt van haar eerfte vorming, tot de tijd der baaring in's moeders lighaam is. GESTEENTE, zie EDEL-GESTEENTE en STEE-
KEN. GESTEL, zie TEMPERAMENT.
GESTENGT, zie CAULATUS.
GESTERNTE; Geflemtens ; Stern-heelden, in het
latijn Conßeltatio; worden in de astronomie genoemt een min of meer groot getal van fterren, die men aan de {fterre ) hemel in een zekere omtrek bij of niet verre van malkanderen ziet ftaan ,• hebbende deeze conflellatien of fierre-beelden haaren naams oorfprong van -de oude fterrekundigen ; want dewijl de fterren aan den hemel een groot getal uitmaaken, en men dezelve niet wel onderfcheiden en tellen kan, zo hebben reeds in aloude tijden de fterrekundigen dezelve alle in zekere (geima- gineerde) beelden verdeelt, die ze bijzondere naamen, en wel meest van bekende dieren, hebben gegeeven ; welke beelden ieder een zeker getal fterren in zijn ge- daante beiluit, om door dit middel de fterren zo veel te beter te kunnen kennen, onderfcheiden, en haar ge- tal opmaaken , die aldus conflellatien of fierre-beelden genocmt worden, en waar door bevonden is, dat het getal der fterren niet veel over de twee duizend bedraagt, te weeten van die, welke door het bloote oog zigtbaar zijn ; want anders kan men door groote verrekijkers nog een zeer groot getal fterren zien , die men zonder gewa- pende oogen niet kan ontdekken. Onder deeze conflel- latien zijn de XII bemelstekens, door welken de zon jaarlhks pasfeert, de vooniaamft'é. Zie DIER-RIEM, ECLIPTICA, en verder STERREN. GESTOLT, zie CONGRUMATüS.
GESTREEPTE EZEL, zie ZEBRA. GESTREEPTE MUIS, zie MUIS, n, XIII.
GETAKT ; dat takken heeft, gelijk de boomen, enz ; in het latijn ramofus , brachiaius. GETAND; dat tanden heeft, of daar na gelijkende,
gelijk de bladen van veele planten,- in het latijn den- tätus ; zie FOLIUM. GETEMPERTHEID,' zie TEMPERAMENT.
• GETEIJ, zie EBBE en VLOED. GETRALIET; dat als kruiswïjze traliën voor de
vensters uitziet; in het latijn Cancellatus. ■■ GETRON1ET,- dat de gedaante van een tronie of uangezigt- heefti in het latijn perfonatus; word inzon- derheid in de botanie gebruikt, om daar door een onge- regelde bloem (flos p(rfonatus) aan te tooncn, die het aanzien van een tronie heeft; gelijk onder anderen de leeuwen-hek, vlas-kruid, veele zoorten van orchis, enz. ■ GETROUWHEID; in het latijn Fidelitas; is een |
|||||||||||||||
zeer voortreffelijke deugd, en de band van de menfdie;
lijke maatfehappije ; dezelve heeft in verfcheidene op. zigten plaats ; bij voorbeeld, omtrent geheimen, die men weet van zijn vriend, en verzwijgt; omtrent een verdrag met een ander aangegaan, het welk men niet verbreekt; omtrent een verlegen vriend, om. dezelve met raad en daad bij te ftaan; omtrent het vaderland om deszelfs belangens va-.t aan te kleeven , al moet zulks met opoffering van zijn eigene gepaart gaan; on- trent de Overigheid, om zijn fchuldigen plicht omtrent dezelve niet te vergeeten, maar aan dezelve gehoorzaam te blijven, in tijden, inzonderheid van openbaare on- roer tegens dezelve, al zal men er ook bij moeten lij- den; omtrent eeden, beloften, enz. De getrouwheid is't recht karaeter van een eerlijk man; daarheen trouw- looze een pest is van elite maatfehappij. GETUIGE; Getuigenis; in het latijn Testis; Testi-
monium. Getuige word een zulke genoemt, die tegenwoor- dig was, wanneer men iets gezegt, of gedaan heeft, en die bet heeft gehoon, of gezien. De verklaaring van getuigen is de oudfte manier van
bewijs, dewijl er volftrektelijk geen andere voor de uitvinding der fchrijf konst was ; men is wel genood- zaakt geworden, tot ontdekking van oneindig veele zaaken, waar van men geen ander bewijs koste bekoo- men, zig aan de verklaaring van getuigen te houden. Een enkelde getuige levert geen bewijs uit, testis u-
nus, testis nullus. In het algemeen kunnen alle zoort van menfehenge-
tuigen, zo wel in civile als crimineele zaaken, tenzij de wet hun zulks verbied. Niemand kan getuige zijn in zijn eigen zaak.
Vrouwen kunnen in alle civile en crimineele zaaken
getuigenis geeven; maar zij worden niet als getuigen in publicque aften aangenoomen. De bediende kan tot geen getuige voor zijn meestet
verftrekken, ten zij in zommigc noodzaakelijke geval- len. . De geene aan wien de beftiering zijner goederen tilt
oorzaake van verkwisting is benoomen, kan echter tot getuige verftrekken. Vrienden en naastbeftaanden tot aan de kindskinde-
ren van volle neeven ingeflooten, kunnen niet voor hunne naastbeftaanden getuigen, ten zij ingevallen, daar zulks volftrekt noodzaakdijk is. De zulken die weigeragtig zijn, om in rechten ge-
tuigenis te geeven, kunnen er door geldboete als an< derzins toe gedrongen worden. De man kan tegens zijn vrouw, en de vrouw tegen3
haar man getuigen; dog zij kunnen er niet toe genood- zaakt worden, ten zij in de misdaad van gequetfte uw jefieit. Vader en moeder, en de verder opgaande ftaak,Ju"1'
nen insgelijks niet gedrongen worden , tegens hunne kinderen, kinds-kinderen, fchoon-zoons en-fch°on' dochters; nog deezen tegens hunne vaders enmoedefs> voor-ouders, fchoon-ouders ; nog de broeders en z"' ters de eene tegens de andere te getuigen; en zelfs '.vor dit om de nauwe verwandfehap, meestentijds tot aa de fchoon-broeders en zusters uitgeftrekt.- Raazenden en zinneloozen worden.in geen getul°
nis , hoe ook genocmt, aangenoomen. . .. Geen jood word tegens een Christen in £etl"^rj;
aangenoomen, ten zij in ecnige weinige uitgezonde gevallen.. ' ' paJit |
|||||||||||||||
GEU. GEV.
Daar zijn ook zekere bepaaüngen , dog in veele lan-
den zeer verfchillende, wat jaaren iemand moet bereikt Viehh'mi om als getuige te kunnen verlüekken. * GÈUM, zie SAXIFRAGE, ' GEUM LINNiEJ, zie NA GEL-WORTEL. GEVAAR I"E ; door dit woord verilaat men een zwaar
pefiel, en ftuk wer'{ van een yeesfelijke uitgeftrekt- hëid 'en grootte; als bij voorbeeld groote gebouwen, zeedijken, enz. GEVEDERT ; dat vederen heeft, of als vederen
uitziet," in het latijn Pennatus; dus betekent inde bo- tanie, folium pennätum of geveerd blad, een zodanig blad, dat aan een hooftlleel of ribbe verfcheidene klei- de bladjes tegen malkander over ftaande heeft; gelijk bij voorbeeld de ookemoote-boom, esch-boom, enz. Zie FOLIUM. GEVEINSTHEID, of Huichelarij; in het latijn
Hijpocrijfis; is de allerverfoeilijkfteondeugd, welkeer kan gedagt worden ; zijnde bijzonder tweederlei, voor eerst ten-opzigte van God, wanneer men voor het ui- terlijke een zeer vroome en heilige gedaante van Gods- dienstigheid aanneemt, met oogmerk , om agter dat fchoon momaangez'igt zijn fnoode ilreeken en ondeug- den te bedekken,- gelijk de ondervinding? leert, dat 'er veel fchurken loopen onder die menfehen , welke een gemaakte Godsvrucht en heiligheid in hunne woorden, omgang, gewaad, gebaarden, enz. vertoonen ; ten twee- den heeft deeze ondeugd ook plaats met opzigt op zijn evenmensen, wanneer men hem namelijk door een uiterlij- ken fchijn van groote vriendfehap, zoekt te bedriegen , I ofte misleiden , in wat ding zulks dan ook weezen mag. Deeze eerde zoort gaat altoos gepaart met de tweede, | fchoon de tweede niet altoos met de cerfte. Zie de leevendige afbeelding van een Huichelaar, die
zig zelvcn willende rechtveerdigen , een ander veroor- deelt in dg Verzameling van Leerredenen door den Abt ]■ V. W. Jerusalem, ide deel, pag. 49, enz. te Amfl. Wj!/S?RiET '1767 gedrukt; een werk, dat om zijne uit- muntende en bekoorlijke tafereelen van Christelijke piig- Kn en deugden, als mede opleidingen tot waare Gods- vrucht-, door een ieder verdient geleezen te worden. GEVINGERT,- dat vingeren beeft, of naar vingeren
gelijkt; in het latijn Digitatus; in de botanie betekent ingevingen blad (folium digitatwn) een zodanig blad, 'lat aan het niterfle van de. fteel verfcheidene bladjes als •Vingers uitg'efpreid heeft; of dat tot aan de fteel in ver- fcheidene deeien gedeelt is. Zie FOLIUM. GEVLEUGELTj dat vleugelen heeft, of naar vleu-
gelen gelijkt; in het latijn alatus; folium alatum, be- tekent in de botanie, als een bind 'bij de (leng of fteel 'floopt, en dus als vleugelen vertoont; volgens de nieuwe «tazVvan Linnmvs word het decurrejis genoeint ; zie FOLIUM. GEVOEL; in't latijn Ta&us; is eigentlijk het zin-
™g, v/aar door wij de gedaante, hardheid, weekheid, cnerpheid, koude en hitte der lighaamen gewaar wor- e", en hetwelk bijzonder in de toppen onzer vinge-
cn,aan den binnenkant voornaameiijk, geplaatst is. a Schepper heeft evenwel, teneinde onheilen tekon-
"en arkeeren, ofte oordeelen, of wij te kond, dan te aim "p-aren in zeker deel, het gevoel verfpreid over
«geheele lighaam in het vel; zo dat geen ftipje op
hehh VS 'ian bedacht worden, daar wij geen gevoel 1)11 gevoeï. maakt ook het fondament uit der andere
|
||||||||||
GEV.-
|
||||||||||
W*
|
||||||||||
zintuigen, want zien is op het netvlies in ons-oog ge-
voelen de licbttlraalen, hooren van gelijken het voelen des geluids, gelijk het' Lucretius uitdrukt,.fentirefo- norem ; de tong en neus gevoelen de fmaak en reuk der. reukgeevende dingen. -, Onze ziel nu, of fchoon in ons hoofd, eigentlijk met:
hét fintbrium commune, dat is, met de zaamenkomst van alle de zenuwen ver.eenigt, word niet alleen de on» derfcheidene aandoeningen door gevoel gewaar ; maar beoordeelt zelfs de juiste plaats daar het vel geraakt word; om welke rede het waarfchijnelijk is, dat zom- in ige wijsgeeren, de ziel uitgebreid fielden door het gantfche lighaam ; want de ziel, bijvoorbeeld, fcbijnt pijn te gevoelen in het deel , het welke aangedaan word. Onderwijl fcbijnt de ziel deeze hebbelijkheid door ondervinding te verkrijgen, of zij heeft ze door ingefchapenheid, te weeten de juiste plaats te onder- fcheiden, die geprikkelt of aangedaan word. De aan- doeningen loopen zo fchielijk van hetuiterfte deel on- zes lighaams naar het hoofd en zitplaats der ziel, dat zij in hetzelfde oogenblik fchijnen te gefchieden. Onder het vel hebben wij geen gevoel, dat is, niet
in de fpieren-trekkers en het vet, maar de zenuwen geprikt, of gekneepen zijnde, worden zeer hevig en pijne;ijk aangedaan; men moet hier niet verwarren de inwendige deeien der ingewanden, nieren en blaas, mel- de inwendige deeien die onder het vel leggen, want de binnenfte rok der darmen, nier en blaas is zeer ge- voelig, en moest zo zijn, om dat dezelve als uitweid dig moet aangemerkt worden, dat is ontvangende din- gen die van buiten koomen. Behalven dit gevoel is er een zonderling, innerlijk,,
van de ziel en zenuwen onafhangelijk gevoel, het welk in de vezelen der fpieren en vliezen van ons lighaam gevonden word; bij voorbeeld, een koe geilagt zijnde , en de ingewanden er uit genoomen zijnde, en met een mes of fcherpe fpelde geprikkelt wordende, trekken die- zig in, min of meer, evenredig aan deeze prikkeling ; het beest dood zijnde, het hart weggenoomen, en da kop afgefneeden zijnde, kan men de fpieren vanden bals en elders prikkelen met de zelfde uitwerking, te weeten dat zij zig intrekken; in de kikvorfchen en aaien duurt dit gevoel langer; dit géfchied zonder bewustheid van de ziel in het leeven, en word thans de irritabüUeitder- vezelen genoemt. Zie 1RRITABJLITEI-T. Het gevoel word in ons, door hebbelijkheid, zo ver-
wonderlijk fubtiel, dat menfehen die blind zijn,,dik- wils met hunne vingeren dekoleurenzelfs van zijde ftofi- fen onderfcheiden können, dat is, hét verfchil in der- zelver oppervlaktens; wij weeten immers-, dat het ver- fchil der koleuren afhangt van de verfcbillende brceking en afkaatzing der lichtftraalen van de uitfleekende deel- tjes der oppervlaktens. Op dezelfde wijzen verkrijgen dooven de hebbelijkheid, om met de voeten her aller- ligtst gedreun der ftraateu te gevoelen, en leeren-dus- de aankoomst van rijdtuigen te onderfcheiden ; het ge- brek van een zintuig, doet het ander-feberper zijn; wij hebben allen de zelfde bekwaamheid, maarverwaar*- loozen dezelve als minder noodzaakelijk. GEVOELIGE PLANTEN,. zieiESCHlNOMEN^ft:
PLANT7E. GEVOEL (VERMINDERT); Gevoelloosheid; On-
gevoeligheid; in bet-latijn Stupor; TaBus imminiitus y Zelden word dit in alle de werktuigen des gevoeh, maar jneest doorgaans inliet cene ofandere.deeldes ljghaams: O o 3 wsaiï- |
||||||||||
L
|
||||||||||
\
|
||||||||||||||||||||||||
GEV. GEW.
|
||||||||||||||||||||||||
GEW.
|
||||||||||||||||||||||||
865
|
||||||||||||||||||||||||
waargenomen. De oorzaak van deeze ongevoeligheid
j6 voor een gedeelte aan het gebrek der geesten, en ten deele ook aan de werktuigen zelfs toe te fchrijven; uit een gebrek vangeesten koomt het voort, wanneer dee- ze niet behoorlijk vloeije'n , het welke veroorzaakt kan worden, door beroerte of verlamming, of door koude; alsook door't misbruik van verdoovende midde- len {narcotica) : Uit een gebrek der werktuigen, kan het gefchieden, als dezelve of uitgedroogd, of door fter- ke veelvuldige arbeid verhard zijn, gelijk men befpeurt jan de handen en voeten der boeren en handwerks-lie- den. Dewijl het vermindert gevoel uit verfchillige oorzaaken
kan ontdaan, zo moet ook de geneezing veifcheiden zijn, gelijk men op de besondere ziektens of gebrekens ■daar het bij voorkoomt, zal vinden. GEVOGELTE; Vogel-geflagt ; Veder-vee; Aves;
Genus avium; onder deeze benaaming verdaat men alle zoorten van gedierten, die vederen en vleugelen heb- ben , en in het algemeen in tamme en wilde onderfchet- den worden. Onder de tamme vogelen worden getelt al- le die men in, en omtrent de woonhuizen onderhoud .en opvoed, als hoenderen, ganzen, eenden, duiven, ex\z. Het wild gevogelte word onderfcheiden ; i. in het Woud- of Bos- h gevogelte, ais woud-j'nippen, verfebeider- hande wilde duiven, lijsters, krammets-vogels, en veele andere, waar toe ook de hafelhoenders, korhaanen en faifanten behooren ; 2. Veld-gevogelte, alspatrijfen, kwar- teis, leuwerikken, kiewitten, nagtegaalen, enz. ^.Wa- tergevogelte , als zwaanen, gonzen, eenden, duikers, water-hoenderen, water-Jnippen, reigers, roerdompen, zee- sswaluwen, ijs-vogelen, enz. 4. Roof-vogelen , als arenden, haviken, gieren,J~perwers, uilen, ravens, kraaien, exters, enz. De firuis-vogel en cafuarius zijn de twee grootfte, en de Americaanfche bloein-zuigert-jcs de kleinfte onder de vogelen : De arend die mede na de flruis een der groot- fte vogelen is, word voor de koning of edelfte onderde vogelen gerekent. De befchrijving der voornaamfte vo- gelen vind men ieder onder zün bezonder artijkel. Zie ook VOGELEN-GESLACHT. GEVOORT; Gegroeft; in het latijn Striatus ; Cana-
iiculatus. GEWAS, is het zelfde als Plant ; zie aldaar.
GEWAS-PLANTEN, of Zuig-planten; in het latijn
Plantte parafiticce ; zijn zodanige die op andere planten groeijen, en daar uit haar voedzel trekken; maar in de aarde niet groeijen willen, gelijk bij voorbeeld de ma- ren -takken, enz. GEWENKBRAUWT, zie C1L1ATUS.
GEWIGT; in het latijn Pondus; is in den koophan-
del een ligbaam van een bekende zwaarte , en welk dient , om door middel van een evenaar en fchaalen, gewaar te worden, hoe zwaar andere lighaamen wee- gen. De gewigten zijn gemeenlijk van lood, ijzer of ko-
per, fchoonmen zigop verfcheideneplaatzen in Oost In-, dien van fteentjes , en op zommige van kleine boon- tjes tot dien einde bedient. De zekerheid van den koophandel grootcndecls van
de nauwkeurigheid der gewigten afhangende , zijn er geen volkeren, of zij hebben voorzorgen gebruikt, om er de vervaifchins van voor te koomen ; het zekerde middel is, beëedigde bedienden te hebben, om de ge- wigten te ijtigen, en hunne zwaarte na vastgeftelde mo- dellen te regelen. |
||||||||||||||||||||||||
De meeste volkeren, bij wien de koophandel in blóe*
is, hebben hunne bijzondere gewigten , die dikwils zelfs na de verfchillende Provintien verfcheiden zijn, en ook volgens de verfcheidene zoorten der waaren verfchil, len. Het onderfcheid van gewigten verdrekt tot een groot
ongemak in den koophandel, en maakt er zelf groota verwarring in , gelijk ook in de maaten ; nogthans is het iets, dat niet is te verhelpen. De reductie der «, wigten van alle volkeren op een en dezelfde voet, is niet moogelijk. De gewigten kunnen onderfcheiden worden, inon-
de, hedendaagfche, vreemde en huishoudelijke. Wat de oude gewigten betreft, hier van zijnde oude
Romeinfche en Griekfche, de aanmerkeiijkfte. Dever- deeling en naamen van het Romeinfche gemecne, en Griekfche medicinaale gewigt, was aldus : greinen. Libra of pond, was 12 oneen, of - 6912 Semis, 6 oneen, of - - - ^56
Triens, 4 oneen, of 2304
Ouadrans, 3 oneen, of - - 1728
Sextans, 2 oneen , of - - 1152,
Uncia, once, 8 drachmen, of - - 575
Stater, een half once, of - 288
Asfarius, Dupondium, een-derde van een once, of 191
Siciliens, Didrachma, twee drachmen, of - 144 Aureus of goudgulden , Sextuia, Sextarium, 4 fcrupels, of - - - ç6
Denarius, het 7de deel van een once, of - 82"
Drachma, 3 fcrupels, of 72 Semisjis, Fabafiria, een halve goudgulden , of 48
Ouinarius, Victoriatus, Seini-denarius, of - 41' Semidrachma, Triobolon, anderhalf fcrupel, of 36 Trenuisfis, een-derde goudgulden, of - 32 Scrupulus, Chramma, Scriptulum, - - 24
|
||||||||||||||||||||||||
Sestertius, een-vierde denarius, of •
|
2C>
12 |
|||||||||||||||||||||||
Obolus, halve fcrupel, of
Lupinus, Bisfiliqua, een-derde fcrupel, of - 8 Semiubulus , een-vierde fcrupel, of - 6 Sil'qua, B ich al cum , Ceration, Kirot, - 4
Chaiciis, JEreolum, - - - 2
Granum, grein , is het 24de deel van een fcru-
pel I Een Romeinfche Mina bedraagt 20oneen, of Ha20 Een Griekfche Mina media, 16 oneen, of - 92l(> Een grein word doorgaans op de zwaarte van een gersten-koorn gerekent. Van deeze verdeeling der gewigten bedienden l%
zo wel de oude Griekfche als Romeinfche Gence?«>ecs' ters in de Geneeskonst; welke verdeeling der ponden in 12 oneen, de once in 8 drachmen, de drachma' 3 fcrupels, de fcrupel in 24 greinen; ook nog hetlc daagsch in Frankrijk, en in zommige Provint'.en e Steeden der Nederlanden in gebruik is. De Apotheekers hebben de kennisfc van deezei v ' |
||||||||||||||||||||||||
decling en proportie des ouden gewigts ooi. I10d!^e.
de bereiding van verfcheidene tompofita der oude |
||||||||||||||||||||||||
neesmecsters, die nog in gebruik zijn ; als de f«f"
|
iif
|
|||||||||||||||||||||||
andromachi, diaplwnicon mejua, hiera picra rlwfi1
codion atluarii, mithridatium andromachi, enz- Naderhand heeftNicoi.aus Alexandrtnus M'T":
sus, een Grieksch Geneesmeester, de gemeldeS'.L ten, behalven de chalcus, ßliqua , femiobulus , ™KS, en obulus, die zo veel greinen, als de Romeinftn hielden., verandert op de volgende wijze •* £$ |
||||||||||||||||||||||||
CËW.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEWv t$$
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
einen.
6480
3240
2160
1620
1080
540
270
180
135
90
60
45
30
20 10 i
|
Tafel wegens het Engtlfche Troijs-gewigt, voor
de Goud- en Zilverfmeeden, enz. greinen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
g'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen pond, was 12 oneen, of £
Semis, 6 oneen, of
ffiens, 4 oneen, of
Quadrans , 3 oncen , of
&#«w, 2 oneen, of
Uncia, once, 9 drachmen, of * *
Sinter, half once, of
Duella, Asfatius, een-derde once, of .
Siciliens, een-vierde once, of
Aureus of goudgulden, een-zesde once, of
anderhalf drachma, of
Drachma, een-negende once, of 3 fcrupels, of - . -
Semisfis, een halve goudgulden, of
Smidrachma, tremisfts , anderhalf fcrupel , of - - ' -
Scrupulus , een-derde drachma, of
Simifcrupulus, een-zesde drachma, of Gramm, grein |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24 I penningen gewigt5.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4S0
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oneen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ponden,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5760
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
240
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deeze proportie der gewigten van Nicolaus heeft
men nodig te weeten in de volgende oude compofitien ; als in het philonium romtmum Nicolai, requies Nicolai, mitliridatium Nicolai, diaprumum compofitum , benediBa- hxativa, ehcïuarium e fucco rofarum, hier a logadii, iianthos, diapœnidion, diatri s Jalomon. pill. ex aloë & mfiiche. Nog hebben de oiidfte Griekfche Geneesmeesters zich
van andere verdeelingen des gewigis bedient, als van ttttifche en hippojatrifche, enz. ; dog wij zullen dit hier niet verder nagaan ;■ dewijl het van weinig nut in onze tijden is. Hedendaagfche gewigten, gebruikt wordende in de
VEifcheidene gedeeltens van Europa en de Levant; zijn de Volgende : - Englisch gewigt. Doorliet XXVIIfte hoofdftuk van
de groote Charter, zijn de gewigten door gantsch En- geland het zelfde; maar volgens de verfcheidenheid der toopmanfehappen, gebruikt men twee zoorten van ge- tilgten; het esne troijs-gewigt van 12 oneen in het pond; het ander gemeen gewigt van 16 oneen in het pond; de óorfprong van de een en ander deezer gewigten, word overeengebragt met de graan-korlen die de halm bevat; <n het troijs-gewigt maaken 24 van die korlen, greinen Benoemt, een penning flerlings gewigt, 20 penningen eén once, en 12 oneen één pond. Het is met deeze gewigten, dat men goud, zilver,
pfteentens', graanen en vogten weegt. De Apothee- kers gebruiken ook het troijs-gewigt, oneen en greinen, Waar zij hebben iets bijzonders ten aanzien van de' on- öerdeelingen; zij verdeelen de oneen in agt drachmen, "e «nchma in drie fcrupels, en de fcrupel in twintig greinen. . «et gemeen gewigt bevat 16 oneen, maar de once
een twaalfde gedeelte ligter, als de once-troijs; dee- laatfte 480, en' de eerite maar 448 greinen behel- iw'«e 0"Ce theïst a drachmen ; 80 oneen gemeen ge-
^8 ' Z1'jn 73 oneen troijs, en 17 pond troijs, koomen 14 ponden gemeen gewigt overeen.
ver etfls me,t 'iet g-meen gewigt, dat men het kwikzil- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ponden.-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tafel voor het gemeene Engelfche gewigt.
fcrupeh. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drachmen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oneen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ponden*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
128
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
384
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geldmunters, goudfmeeden en jufreliers hebbe»
bijzondere gewigten ; -om 'het goud en de juweelen te-~ weegen en te esfaijeeren., bedienen ze zig van mar- ken,-caraaten engreinen, en:tot het zilver van pennin- gen en greinen : Een mark goud heeft 24 caraaten, eru de caraat 12 greinen 1 -»aar-een mark zilver is 12 pen- ningen, ende penning 24 greinen; en twee mark maakt één pond uit:' Ook hébben dé kooplieden in wolle,' hunne zoorten van bijzondere gewigten. - Franfci&
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
he
|
umP. brood, enz. weegt.
|
eiten, wolle, ongel
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEW.» GEW.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Franfcîié gewigten;, lîet gemme, fond doet te Parijs
16 oneen, en men onderdeelt het zelve op twee ver- fchillende wijzen : In het eerfte maakt men van het pond 2 mark, van het mark 8 oneen, van het once 8 grosfen (of drachma'sj, van het gros 3 penningen (fcru- pels of deniers) , en van de penning 24 greinen ; de grein equivalent zijnde/met e&iitqnve-koom : In het tweede verdeelt zig hét pond in"2 Half-ponden, het half-pond in twee vierendeeis, het .vierendeel in 2 ag- ten-deelen, het agten-deel in 2 oneen, en het once in 2 lood. Men gebruikt de eerfte verdeeling voor koopmanfehap-
pen van prijs; en de tweede voor die. van minder waarde. |
den te Parijs mâaken; behalven het ftads-gewigt, gç«
bruikt men er te Lijons nog een ander voor de zijde dat 15 oneen bedraagt; men noemt dat gewigt, zijdi gewigt. Te Thouloufe, en in het Boven Languedoc, is het
pond, het welk men taf-el-pond noemt, maar 13 en eeij half oneen ' Parij se h gèwigtr. Te Marfeille cu in ge- heel Provence, doet het pond 13 oneen Pdrijsch ge, wigt. • Het apotheekers gewigt word in Frankrijk verdeelt,
gelijk in Engeland, behalven dat de fcrupel of denkt ook 24 greinen bevat, en gevolgelijk ieder der groo- ter deelen ook naar proportie meer greinen ; even zo als het oude romeinfehe. ' Dus gelijk de ponden in Frankrijk niet overal ge-
lijk zijn., zo zijn ze het ook niet op de.meeste andere ■ plaateen van Europa, 'maar op de eene ligter of zwaap der, dan op de andere, anderzins koomt de onderdee- ling van het gemeene gewigt meest daar mede over een. In- Duitschland en in de Nederlanden word 't gemcene pond gewoonlijk verdeelt in 16"oneen,of 32 lood, 't lood in 4 drachmen, quentjes of vierde lood, en het drachma in drie fcrupels ; kleiner word 'net ge' inéene gewigt zelden verdeelt. De verdeeling van het Apotheekers gewigt gefchied meest overal gelijk in En- geland; echter word op zommige plaatzen de Franfche ofoude Romeinfehe verdeeling, ten opzigte van de fcrupels, gebruikt. Plet troijs- of goud-gewigt heeft op de meeste plaat-
zen de volgende verdeeling: aazen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zi :
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rreinen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een pond is twee mark, of
Het mark 8 oneen, of
. De once 8 drachmen , 20 engels, of Het drachma 3 fcrupels , of
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10240
5120 - 640 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ponden.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het engels 4 vierlingjes, of
Het fcrupel of penning
■ Het vierlingfe , 2 troisjes of caraat, of
■ Het troisje of caraat |
r-
t
4
1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
looden
|
p
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een aas is zo veei als een grein
Eiker natie heeft echter eenige zoorten van bijzon»
dere:'gewigten ; bij voorbeeld in Engeland, Frankrijk» Duitschland , de Nederlanden, en elders heeft men centenaars of quintaalen, die op zommige plaatzen net hondert ponden bedraagen, daar ze ook de naam van«»' tenaar van voeren; dog op de meeste andere plaatzen, bedraagen ze minder of meer ponden. In Spanjen zijji er aroben, welke 25 Spaanfcbe ponden behçlzen, «. vierde gedeelte van een quintaal ; machos-quintaalen d' 150 ponden zijn, anders 6 aroben of anderhalf 5"m' taal ; ada het zestiende gedeelte van een°,n' ce behelzen. En ten aanzien van'tgoud, hebben z'J .
caflitian of honderile gedeelte van een pond; de ton» die 12 greinen, of een-agtfte cajlillan behelst. , In Portugal zijn er ook arroben, maakende 32 Ltsjv
bonfche araten, dat is te zeggen 32 ponden; SavaR J fpieckt ook van defaratelle, die tweeLisfabonfcheP° ^ den bedraagt: en van de rottoli, die 12 pondenis; aanzien van het goud bedient men zig van de c»!ë ' zijnde 4 caraatcn. , ß In Italien, en wel inzonderheid te Venetien, n
ïûWdë'migliaro;, die. 4 mirren, en ieddr mirre 3° |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 oneen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
agtendeelen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 vierendeelen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
halfponden.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ió
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ponden.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tieetfche ponden.bedraagt; als mede de faggir- w:
|
zoor-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 in één once gaan. Te Genua gebruikt men twee
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten van gewigten, de groote gewigten voor de Doua>^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
T5ËWV
an het cas-gewigt voor de piasters en andere fpeden;
M ccintaß of quintacd voor de grove koopmanfchappen ; de groote balans voor de ruwe zijden, en de kleine voor koopmanfchappen van meerder waarde. In Sicilien heeft men de rottelo, weegende 32 en een
half mesflnafche ponden. jn Duitschland, de Vereenigde Nederlanden, Flaan-
deren, de Hanfee-fteeden, Zweeden, Deenemarken , Poolen, enz., heeft men ook Schipponden, die te Ant- werpen en Hamburg 300 ponden zijn, te Lubek 320, en te Koningsberg 400 ponden. In Zweeden is het fchippond koper 320, en het gewoone fchippond 400 ponden. Te Riga en Revel is het fchippond 400 pon- den, te Dantzig 340, in Noorweegen 300 ponden. Te Ainlterdam en elders bedraagt het fchippond mede 300 ponden, en verdeelt zig in 20 lijs-ponden, zijnde elke lijspond 15 ponden. In Muscovien rekent men de koopmanfchappen in 't
gros bij lercherotten of berkeirtz, welke 400 van hunne gewoone ponden bedraagen. Zij hebben ook nog de pet of poede, zijnde 40 ponden, of een tiende gedeel- te van de berekent. In T ark ij en , te Sinirna, enz., rekent men bij batt-
tmsofbattemans, welke 6 occos bedraagen, zijnde ie- der Kco 3 en vier-vijfde Engeljche ponden ; zij hebben ook nog een ander battman, welke minder weegt, en mede zo als de eerfte in 6 occos verdeelt word, dog deeze occos weegen maar 16 Engeljche oneen ; 44 occos van de eerfte zoort, maaken een Turkfche quintaal. Te Groot Cairo , Alexandrette, Aieppo en Alexan-
drien, bedient men zig van de rotte of rottoli. Te Cai- ro en op eenige andere plaatzen van Egijpten, behelst èe rottoli 144 drachmen, en weegt iets meer als het Engelfche pond: Te Aieppo zijn er drie zoorten van rottoli', de eerfte van 720 drachmen, behelst circa 7 En- gelfche ponden, en men bedient er zig van om katoen, galnooten en andere koopmanfchappen in het gros te Reegen; het tweede van 620 drachmen , word tot de zijde gebruikt ; behalven tot de witte, die men ge- woon is met de derde rottoli, zijnde iets meer als 600 wachmen, te weegen. Te Seijde is de rotto 600 drachmen.
hi de overige Levantfche plaatzen, die wij hier niet
noemen, bedient men zig van dezelfde gewigten, in- zonderheid van de occo en rottoli. Om te beter de overeenkomst der verfchillende ge-
figtente doen zien, zullen wij hier eene reductie der verfchillende ponden, die men in Europa gebruikt, me- oedcelen; verftrekkende tot een vaste regel, om er «Ile anderen na te berekenen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEW:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ui
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
114 te Madrid.
I23itc Marfeille. 105* te Mechelen. ï 154 te Mesfina, ligt ge*
"toigt.- - •■ ■• ;. .i.' 168 te Milaanen.
120 te Montpelier. 125 Muscevijcheponden. 100 te Nantes. 106 te Nancij.
169 te Napels.
98. te Nuremberg.
100 te Parijs. 1121 te Revel. ioo3 te Riga. 100 'te Rochelle, 146 te Romen. 100 te Rotterdam. 96 te Rouaan.
114 te Rijsfel. 100 te St. Malo. roer te St. Sebastiaan. 1561 te Sarragosfe, 1061 te Seville. 114 te Smirna. 110 te Stettin. 81 te Stokholm.
118 te Thouloufe. 151 te Turin. 158^ te Valencien. 182 te Venetien , ' klein gewigt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IS5
87 II-3Î
95 100
91
97
143
98
89
105 |
te Cadix.
te Conftantinopol'en.
te Dantzig.
te üokkum.
te" Dort;
te Dublin.
te Edinburg.
te Florence.
te Frankfort aan den
Main.
te Genève.
te Gent.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i<$3 te Genua, cas-gewigt.
102 te Hamburg. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
95
105 105 125 107 106 105 105 95
106. 143
109 |
te Harlingen.
te Hertogenbosch.
te Keulen.
te Koningsbergen.
te Koppenhagen.
te Leiden.
te Leipzig.
te Leuven.
te Leuwaarden,
te Lisfabon.
te Livorno.
te Londen , gemeen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
. gewigt.
105 te Lubek. 1053 te Luik. I4i£ te LuqueSj ligt ge- wigt. 116 te Lijons , Stads ge- wigt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier door kan men niet bezwaarlijk calculeeren , hoe
veel een zeker getal ponden van de eene plaats, pon- den op een andere voorgeftelde plaats, die in de bo- vengemelde lijst ftaan, bedraagt. Bij voorbeeld , men begeert te weeten , hoe veel 36
ponden Amlterdamsch, ponden bedraagen te Antwer- pen? |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l'r
|
'"portie der Gewigten van de voomdamfle Eun-
pifche Steeden met die van Amflerdam. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.Honderd ponden
lD8 te Alicantcn. *°S te Antwerpen. 20 te Archangel.
°5 te Archot.
ll° 'e Avignon. ,98 te Bafel. 2 te Baijonne. ll1 te Bergame. £te Bergen op Zoom. CS * Bergen in Noor- reegen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Amfterdam, doen
151 te Bologne.
• 100 te Bourdeaux. 104 te Bourg en Bresle.
105 te Bourges.
' 103 te Breemen.
125 te Breslau. 105 te Brusfel. in te Bern. iop te Befançon. , 1.00 te Bilbao. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
divid. 5) 128 (255 lood.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■1
■ i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28
25 rest 3
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pp '- b Item.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ïl Deel.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEW. GEZ.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Item. Vraage, hoe veel 24 ponden Antwerpsch,
ponden bèdraagen te Danfeig t ,ft A. ffi D. m A. IC5 ------ 1131 ---.-- 24
—(2 (2--------
227 12
12
454
227 émd. 105) 2724 (25T||fô of 3oTi|lood.
210 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het door do overdenking altoos vermeerdert en aangroeit'
en dit beftaat in wel te doen, en volgens de voor! fchriften van het Euangeliiun te leeven. De gewoontens verkrijgen na den aart der daaden, en
handelingen, de naam van deugden of ondeugden. Bui« van de tederfte jeugd ai', uwe kinderen tot de »L woonte om wel te doen; gewent die kleine wigten 'om de waarheid te fpreeken, en hunne tedere haudjei Uit te ftrekken, tot verligting en onderfleuning van on> gelukkigen, env^cl haast zullen zij door finaak, geneigt- heid en met vermaak doen, het geen zij te vooreu werk tuiglijk verrigteden ; hunne onnozele harten kunnen zig voor de aanlokzelen van lof niet te vroeg bewce- gen. De kragt der gewoontens is zofterk, en hun invloed
ftrekt zig zo verre uit, dat indien wij een getrouw ge. fchiedkundig verhaal, van onze leevensloop kosten heb- ben, en eene nauwkeurige kennis van de vorming onzer werk- of zin tuigen, wij 'er de oorfpong, eener menig- te van goede en valfche fmäaken, redelijke geneigthe- den en gekheden in zouden ontdekken, die dikwilszo lang als ons leeven duuren ,' wie kent wel alle de kragt van een denkbeeld, van een felis ik, een angst, waai mede vroegtijdig een geheel nieuwe ziel word aangedaan, Men word gewoon een zekere lucht in te ademen,en van zeker zöort van voedzels te leeven , men gewent zig aan zommige dranken , hebbelijkheden, beweegingen, geneesmiddelen, vergiften, enz. En (helle verandering van het geen ons gemeenzaaral
is geworden tot nieuwe dingen, valt altijd bezwaarlijk; en is zomtijds gevaarlijk, dikwils zelfs in het overgaanI van 't geen dat als tegenitrijdig voor de gezontheid aan-] gemerkt word, tot iets 't geen de ervarentheiJ als heil- zaam heeft doen aanmerken. Zoude het dus ook met de zedelijke gewoontens gtâûl
zijn? En zoude een mensch zodanig aan de gswwW van ondeugd kunnen verflaaft worden , dat hij door ds oeffening der deugd, ten eenemaalen ongelukkig wier- . de? Indien onze werktuigen gewoon zijn geworden door
de tegenwoordigheid van zekere voorwerpen aangedaan en ontroert te worden, zo zullen zij zig ontroeren met tegenftaande alle de pogingen, die de reden daartegen? in het werk fielt. Waarom koste Hodbes niet op een duistere plaats zijn, zonder te beeven en fpooken te zien? Om dat zijn werktuigen als dan onwillige ds flingeringen der vreeze aannamen, waar toe de vertel' zelen zijner Minne hem gewend hebben. GEWRIGT; Lid; in 't latijn ArthulamentW, At'
ticulus. Zie LID. . GEZAAGT, of dat als een Zaag getant is, '^
tijn Serratus; bij voorbeeld een Gezaagt blad, (FäM'" /erratum). , , GEZEGELDE AARDE; in 't latijn Terra fiëf/^
is een zoort van bolus of een taaije vette aarde, ofdro ge kleij, die vast aan de tong kleeft, die gemeenlijk' ' ronde koekjes gevormt en met zekere zegelen et m ken getekent is; ze heeft een zaamentrekkende ft» » en aardagtige reuk, en is'van verfcheiderhande z0°'j,, en koleuren ; die ten de'ele in Duitschland en ook andere landen uit de grond gegraaven word; als 1. De Arabifche gezegelde aarde, {Terrafigi}}^^
lica vel turcica) ; deeze is met Arabifche or fur , letteren getekent, en heeft een bleekroode, SrlJ witte koleut. ■ „ ps |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rest 18
Want. bedrängen 100 pond te Amfterdam, 105 pond
te Antwerpen, en 113 en een half pond te Dantzig, zo volgt, dat deeze drie zwaartens gelijk zijn , en dus 105 pond te Antwerpen bèdraagen 113 en een half pond te Dantzig, waar door men dan de evenredige zwaarte van 24 pond Antwerpsch in Dantziger gewigt ligtelijk vind, door de regel van proportie, gelijk aangeweezen is: Dus met alle andere. r GEWOONTE; Hebbelijkheid; in't latljn Habitude;
is een neiging door de oeffenirig van dezelfde gevoelens verkreegen, of door de menigvuldige herhaaling van die zelfde daaden. De gewoonte onderligt de natuur, zij veïandert baar; ?ij jverktjnet nadruk op de zinnen, zij .verfchaft gemak en kragt aan de beweegingen van het lighaam, en hoedanigheden der ziel; zijverftom.pt het hevige der fmerte; door haar word de bitterde alsfem ten lesten fmaakeloos; zij beneemt een gedeelte der bekoorlijkheden, aan de voorwerpen die door de verbeel- ding opgefmukt waaren ; zij geeft haare regte waarde aan de goederen, owaar vari onze begeertens de verdienften te hoog hadden gefchat ; zij verwekt geen afkeer als om dat zij het momaangezigt des bedrogs wegrukt : De gewoonte maakt het genot fmaakeloos, en de beroo- ving van een voorwerp waar aan men gehegt was aller- ak eligst. ." '.' Wanneer onze harten aan wezens zijn gehegt die on-
ze agting weerdig.zijn; wanneer wij'ons^aan bezighe- den nebben overgegeeven, die ons voor verveeling be- vrijden, en tefFens tot eer vertrekken, zo bevestigt en verfterkt de gewoonte in ons de noodzaakelijkheid van die zelfde voorwerpen, en bezigheden; zij worden een wezentlijke hebbelijkheid onzer ziel, een gedeelte van ons beftaan; als dan merken wij ze met regt aan, als dat geene het welk ons tijdelijk geluk uitmaakt. In- zonderheid is er een vermaak, dat nog door de tijd,nog .dooi de gewoonte word gefl'eeten of uitgeroeit, dewijl |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEZ.'
|
|||||||||||||||
GEZ.
|
|||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||
en zaamentrekkende middelen de kinderen nadeelig zijn,
om dat ze niet alleen de ongevoelige doorwaasfeming' maar ook de andere uitwerpingen ftremmen. Men zegt, dat de Laubachfegezegelde aarde,met de
Lemnifche in kragt over een koomt, en in haar plaats kan gebiuikt worden; hoewel de overige gezegelde aar- dens ook alle na genoeg dezelfde eigenfchappcn, als de Lemnifche hebben ; dog men fchnjft aan dezelve nog bezondere krachten toe : De Lignitzer gezegelde ~ aarde word dus inzonderheid zeer gepreezen tegen de zwakheden des hoofds en der leden ; de Strigaufche word zeer goed gcagt tegen de ziektens die het hart en bloed aantasten; en de Malthafche prijst men in het be- zondere tegen 't vergift. Deeze aardens hebben geen bereiding noodig , maar
worden gebruikt zo als ze zijn, het zijgepoedert of in drankjes, fiik-brokken, opiaaten, enz. Dezelve worden ook nagebootst, door middel van goede roode of witte bo- lus fijn te poederen , en het poeder met weegbree- wat er tot een deeg te maaken, die ze droogen, en een zegel erop drukken, na believen. GEZEGENDE DISTEL, zie CARDEBENE-
DICTE. GEZEGEND KRUID, zie NAGEL-WORTEL.
GEZEGEND LAXEER-MIDDEL; in 't latijn ' Be-
nediiïum laxativum, zie ELECTUARIE. pag. 616. GEZEGEND WATER; in het latijn Aqua benediUa ;
Dus word genoemt een zeker braak-middcl van Rulan- dus, het welke beftaatuit, bij voorbeeld, 8 à 10 grein faffraan der metalen, en een paar oneen fpaanjche of beste franfche wijn, dat men 24 uuren Iaat trekken, en dan door een vloei-papicr gelekt zijnde, voor een dofis 's morgen« ingenoomen word, om te braaken. GEZICHT; in het latijn Vijus; is eigentlijk dat zin-
tuig, door welk onze ziel het denkbeeld van de kolcu- ren, en van de gedaantens der voorwerpen verkrijgt ; de oogen zijn er de werktuigen van, en deeze zijn konsti- ge telescoopen, welker zaamenftel wij in het vervolg op het artijkel OOG befchrijven zullen. De oogen doen de Schilderijen der voorwerpen ver-
keert op ons netvlies, dat is, uitgebreidde zenuw, van ons oog vallen , en evenwel oordeelen wij dat ze over- einde ftaan; de oogen doen ons de voorwerpen zeer verkleind zien , en wel zo, dat wij de wijduitgeftrekte velden, bosfehen, beeken, ftroomen, huizen, vee en wolken in een oog als een fchilderij ontfangen; zofub- tiel, zo verwonderlijk konstig is ons gefiel, zo onbe- grijpelijk het Hoffelijke met onze ziel verknogt, dat wij alle de voorwerpen duidelijk zien, en ijder zijne plaats toekennen ; alleen ontbreekt ons het beoordeelen der juiste grootte; wij kennen niet dan grootheid bij verge- lijking; wij beoordeelen de grootheid uit den hoek, welke de uiterftens der voorwerpen door de lucbtftraa- lén in ons oog maaken; is die hoek eens zo groot, of half zo groot, dan den hoek van een ander nevensgaan- de, zo oordeelen wij het eens zo groot, of de helft kleiner; en op doezen grond fteunen de vergrootglazen, deeze immers vergrooten de voorwerpen niet, maar doen de uiterfte linien flegts onder een grooter hoek in ons oog vallen. Door het gezicht alleen können wij den afftand der
dingen niet beoordeelen ; de jongeling die Cheselden de. vliezen agter het oog wegnam, en.dus het gezicht herftelde, onkundig hoe te moeten oordeelen uit het zien, meende dat alle voorwerpen digt pp hem waaren; îp î zo |
|||||||||||||||
kruzai- ...
ing deeze beide zooiten zijn bij ons niet of weinig be-
kent. „ De Laubachfi.be gezegelde aarde, (Terra figillata Uuhucenfii) ; deeze is van koleur zotntijds donker-geel
»livoiT een gedeelte wit, daar bi] vet, en koomtinko- j[ur en hoedanigheden met de turkfche of gezegelde aar- ds in aÜedeelen over een; wordende omtrent Laubach in Duitschland gegraaven. *.0e Lemnifche gezegelde aarde, (Terrafigillata Lern-
diu), is een fraaije vette, zwaare, roode of witte aarde, dieeertijdsmeteen geit getekent wierd , maar cbans ge- (chied 't met het fignet of wapen des turkfchen Keizers, te peeten met een halve maan en drie fterren., of ook met andere turkfche carafters. Ze word van de Turken 'm ïict eijland Lemnos (nuStalinienc genoemt) met veele ceremoniën gegraaven.en zulks maar eens in het jaar, op den 6icn Augustus, 's morgens vroeg, 2es uuren na malkander, en voor 't overige hetgehcele jaar niet meer; en om dat ze van de Turken in zo groote waarde gehou- den word, zo is ze zelden opregt te verkrijgen. 5. De Lignitzer of Goldbergfchs gezegelde aarde, (Ter-
rs figillata 'Lignicenfis vel Goldbergenfis), is rood of v.it, ook geel van koleur, en met een arend getekent : Zij word anders ook Axungia lunce genoemt, om dat 2ï zilveragtige deelen bij zig heeft. 6. De Malthafche of witte gezegelde aarde (terra figil-
hta Mditenfis vel alba) word uit het eijland Maltha in gtoote en kleine ronde koekjes, als mede in andere jjedaantens gebragt, zijnde alle wit als krijt , eh met het beeltenis vanden H. Paulus xiet een Hang, gete- kent. 7. De Strigaufche gezegelde aarde, (Terrafigillata Stri-
çmknfis), ook Axungia fiolis genoemt, omdat ze goud- sgtige deeltjes bevat; deeze is rood en met drie toorens getekent. ßigenfehappen. Onder alle deeze aardens word de Lem-
nifche het hoogst gcagt, men fchrijft aan dezelve eene z^eetdrijvende, afveegende, gift-weerflaande cnwond- neelende kragt toe, dog boven al tegen het vergift, zo ttel uitwendig, door doodelijk geweer, of beet van venij- nige dieren veroorzaakt, als ook tegen inwendig ver- ',;|eegi;n vergift: Hoewel andere deeze kragten zo groot n!« dellen, en aan dezelve alleen maar eene abforbee- rcnde, of de zuuren opflorpende en floppende kragt, ge- j|K aan meer andere aardagtige ftoffeu, toefchrijven : "'~ ondervinding heeft egt er geleert, dat ze in der daad ferais een abforbeerende kragt bezit, en in verfchei- oerhande ziektens van een goede uitwerking is, welke 'ra§t zeer waarschijnlijk van het vitriolifche zuur affpruit, 3t in deeze geverfde leemagtige aarde bevat is ; en 'et is aanmerkelijk, dat deeze zoort van aarde reeds in [onde tijden in groote agting geweest is ; want men »1 aangetekent, dat dezelve reede in de tijden van Uit°nM E R.u s en H o R a T1 u s, met groote plegtighedcn tu-» Mr^e Sanaven wierd. Ze word inzonderheid ge- f, cejen 'n_de roode-loop, verzweerïngen der ingewanden |
|||||||||||||||
aiaf! -linS er> wonden, als mede kinder-pokjes en
leeen "' en kwaa^aardige koortzen; ook prijst men ze dofv eSt' 'loofcl-koorts, vallende ziekte, kolijk,enz.; T]oy.?ornaamelijk is ze in de buik- en roode loop en bloed- Ügna'n^en van. een goed gebruik; maar men agt ze niet 'g voor kinder-remedien, dewijl alle opftoppende |
|||||||||||||||
GE2,
|
|||||||||||
GEZ.
|
|||||||||||
ws
|
|||||||||||
fchrikken, met het gezicht van zo veele gedrochten •
als door de lucht, en in het water zweeven, die flu on' zichtbaar zijn, en den Wijsgeer niet vervaaren of fchoon hij door zijn glas, hunne angels, klaauwen haaken en andere werktuigen ziet. Indien een viool zo gedrochtelijk zig aan ons oog vertoonde, als in de plaat.en van R. Rooxe; wie zoude niet bezwijken? Verheug 11 dan, dat de Schepper de oppervlakte 'der
geheele aarde , van de zeen zelven , ' groen gemaakt heeft, om dat die koleur de middelkoleur is, tot welke ons oog gefchikt is ,• zo goed is het Opperweezen voor ons, en zo gunstig is ous maakzel, dat ons oog naar de voorwerpen der geheele aarde, en deeze naar ons oog geregelt zijn ! Lees dan den grooten R. Smith over het gezicht, en de wijze van zien; lees Musschen- broek, en geen zintuig zal u heerlijker, geen nuttiger en volkoomer voorkoomen , dan ons gezicht. GEZICHT-EINDER, zie HORIZONT. GEZICHTKUNDE; in het latijn Optica; is eigent- lijk die konst, die ons de voorwerpen wiskoiisti? leert op .het paneel brengen, op dezelfde wijze als men ze in de natuur ziet; zij fteimt op deeze waarneemifjgen, dat de lichtdraalen van alle lighaamen tot ons oog loo- pen, in rechte linien, en dus dat de voorde kant van een vierhoek onder zekeren hoek in ons oog valt, de agterfte als verder afïlaande, onder kleiner, enzovoorts tot dat de voorwerpen wijder heen loopende, geheel on- zichtbaar worden; dat noemen wij den horizont, ofgi- zicht-einder. Wanneer wij derhalven digter naderen, worden alle
voorwerpen in onze verbeelding grooter, om dat wijze onder grooter hoek zien; maar daar en boven zien wij meerder van dien gezicht-einder, naar maaten wij hoo- ger daan : Drie dingen zijn derhalven in acht te nee- men , de hoogte van den ziender, zijne afdand van het voorwerp , en het vlak waar op hij zig verbeeld de " gen te zien; want of fchoon wij ze waarlijk niet opeen vlak zien, gelijk in eene fchilderije, zo verbeelden wij ons evenwel een zoort van vlak , daar wij alle de zicht- baare voorwerpen op fchikken : Het zoude zeer veel tijds vereifchen , indien wij deeze konst hier geheel verhandelen wilden; beter zal het zijn, den leezer liet beste boek aan de hand te geeven, daar alle dis ovK dezelve fchreeven, het voornaamde uit overgenooincn hebben, te weeten La perfpeäivepratique necesfeirti tous-Peintres, Graveuts, &c.par un Religieux dehCt'"- pagnie de Jefiis, à Paris 1640. in 4to. 3 Parties: on*" ver de tweede uitgaaf 1663; daarenboven La Psrfp(8>' ve curieufe du R. P. Niccron, Minime , in fol. Par-i^V in- welker beiden niet alleen de afbeelding der voor- werpen op den glasgrond op allerlei wijzen opgeSee' ven word, maar allen getrokken uit den waaren ge^ metrifchen grond, waar van verfcheidene hedendaag* fche zeer afdwaalen, zig overgeevende tot. fchaaleii, ladders, enz., gelijk bij Bosboom te zien is ; daareiib°ve vind men er de manier, om tekeningen voor aller fpiegels te maaken, en voor glazen met yerfcbewe facetten, die de voorwerpen verwonderlijk ffl£tam phofeeren. ef De Bpuwkonstenaars en de Ingenieurs_ zU"e ,,
vinden, hoe hunne gebouwen en fortificatien te beelden , als of men ze hoog uit de lucht zag , "j konst, die de onderffelijke Coeiioorn zo uitmu nagevolgt heeft. Het uitmuntend werk van cc roemden Vignola Le due regale dslla perfpetW ¥ |
|||||||||||
zo onvolkoomen is de mensch die ter waereld koomt,
dat hij niet alleen alles leeren moet, maar zelfs het ge- bruik zijner zintuigen niet kent, dan door lange onder vinding. De vogelen fchijnen ons hier in te overtreffen, het
eend is nauwlijks uit den dop, of het'zwemt, en vliegt heen en wederom de mugjes te vangen, waar in het zo goed flaagt, als zijne moeder. Wij moeten eerst lee- ren, dat een oliphant grooter is, dan een mug; dat de horizont verder van ons af is, dan de borst van onze moeders, die ons zoogt; zo veel meerder moeite heeft de mensch om redelijk te zijn. IJder oog ontfangt het fcbilderij van het zelfde voor-
werp, en deeze twee aandoeningen leert onze ziel tot een brengen, en ziet er een enkel beeld van wanneer de fchilderijen in onze oogen op de gewoone plaatzen val- len; drukt men een oog uit zijne plaats, terftond ver- andert de ftand dier gewoone plaatzen, en wij zien dubbeld; een mensch die fcheel ziet, oordeelt derhal- ven met er tijd even zo goed over de voorwerpen als een ander wier oogen recht (laan. Een ander voordeel hebben wij van met twee oogen
te zien, te weeten wij zien de voorwerpen grooter , helderer en duidelijker ; het zelfde gefchied in onze oogen het geen e men door de verrekijkers ontdekt heeft, dat naamelijk de voorwerpen door twee, hinoculi ge- noemt, zig veel heerlijker, veel lichter, en duidelij- ker , zelfs grooter vertoonen. Ons oog, het tederftë van ons zienelijk lighaam,
wederftaat de feberpheid der lucht, de kragt van koort- zen, en honden ziektens, zelfs van den ouderdom , daar het gebeente allereerst door aangedaan fchijnt te worden. O Goddelijke maaker ! hoe groot is uwc goedheid , van óns die deelen het langst te onderhou- den, zonder welke wij ophouden menfehen te zijn! Ohgerijmt oordeelt het gemeen uit depaarden-oogen,
als of die ons grooter dan zig zelven befchouwende , voor ons bang wierden, en zig daarom onderwierpen ; zien zij de voorwerpen onder grooter ooghoek, dan wij, zo moeten zij ook zig zelven en hunne pooten evenredig grooter zien; en dus vervalt die deliing. ' De eenvoudige Natuurbefchouwer ontdekt dat een blauwe vlieg meer dan 14000 oogen heeft; dat een gar- naal, een kreeft, eenkrekel van eenige honderden voor- zien is : Leeuwenhoek, Swammerdam, R. HooKEen LijoNET bevestigen deeze waarheid; maar zijn zij daar- om beter? voor zeker niet; de onbeweeglijkheid hun- ner oogen vereischt 'dit groot getal, anders konden zij niet anders zien, dan de voorwerpen die loodlijnig in hun oog vielen; de Schepper koomt het gebrekkige van de beweeging hunner oogen, hoofd, en lighaam te ge- moet, en maakt met dezelfde gemakkelijkheid eenige duizende oogen, als of hij er flégts twee ineenbewee- gelijk hoofd, en in dat hoofd nog bewcegelijk te plaat- zen hadde. De fcorpioen heeft er zes, agt, of tien vooruit, aan den kop, en twee midden op den rug, even als defpïn met lange pooten; en des niet tegen- gaande zien wij met twee, ja met één oog niet alleen even veel, maar nog meerder, dan alle de veeloogige fchepzelen. Maar waarom, vraagt gij, zien wij de kleine voorwer-
pen niet netter? dat is, de kleine vliegjes, de water- diertjes, enz.: beklaag u daarom niet, goedgunstige le,e- zer; de Schepper heeft u de bekwaamheid gegeeven , om vergroot-glazen te maaken, en heeft u niet willen ver- |
|||||||||||
GEZ.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
GEZ.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
ßea,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
• ai M T Barozzi dt Vignolacon r. commentaris op het gezigt aankoomt, bijtijds, fchoon het gezigt nog
i? Ä P M i'GNATio Danti , inRoma 1644. behoort goed is, zig bedient van confervatie-brillen, zijnde zodani-
hiieebragt 'te worden. Wilt gij allerlei platfonds ge die niet vergrooten en maar alleen het gezigt te hulp
f1 ,en tekenen in perfpeftief, zo voeg er Des ar- koomen en bewaaren, dat het niet te ras verzwaktwor-
1 es'bij, en vergeet vooral de doorzie htkunde .van de : Zie BRIL., en verder wegens de oog-gebreken op
Vin Durer niet, die inzonderheid dedièptra, of het OOG. ■
fhilderraam om landfehappen, of beelden af te teke- GEZONDHEID; in het latijn Santtas; is die ftaat
allereerst en allernetst reeds over twee honderd van den mensch, welke hem bekwaam maakt tot het
"ea'vèn befchreeven en afgebeeld heeft. Die behalven venïgten van alle zijne werkingen, zonder ergens van
C flansch het latijn verdaan, können zig met vrugt het geringde ongemak te gevoelen; zij is natuurlijk aair
|
|||||||||||||||||||||||||||||
bedienen van Zahn Ocuius artificialis, die uitneemen
de dingen heeft, welke voornaamelljk het werktuige jijke van deeze konst betreffen |
|||||||||||||||||||||||||||||
den mensch, en word niet weggenoomen dan door uiter-
lijke oorzaaken, dat is de zulke,.welke van buiten aan* koomen, en niet uit het gedel des lighaams volgen. De' |
|||||||||||||||||||||||||||||
Let alleen hier op, dat men het punt van afftand Ian- ouden hebben zig weinig bemoeit met te bepaaTen, wat
|
|||||||||||||||||||||||||||||
dat is wijder af moet ncemen, dan de hoogte zij was, om dat" een ieder van dezelve een denkbeeld
den horizont ; anders worden de figuuren wandal- heeft, of fchoon wij haare waarde niet recht begrijpen . |
|||||||||||||||||||||||||||||
ger,
van |
|||||||||||||||||||||||||||||
i;7 fchoon geometrisch in perfpectief gebragt; gelijk dan na haar verlooren te hebben. Celsus voegt erech-
men zien kan in de anders heerlijke figuuren van het werk ter eene voorwaarde bij, dat een gezond mensch zieh
van 's Gravesande , daar al wat volmaakt vierkant of nergens aan verbinden, en geen dokter of apotheker no<-
rond is langwerpig fchijnt : Deeze waarneeming is, zo dig hebben moet, Hb. I. cap. I.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Of fchoon de natuur ons leert, hoe onze gezondheid!
te bewaarenj en de mensch altoos behoorde gezond ter zijn, om dat hij tot draf zijner ongerechtigheid, diege- lukftaat, welke hem brood zonder arbeid zoude verfchaftr hebben, verlooren heeft, en dus niet zoude können voldoen aan zijne opgelegde noodwet, indien God hem niet altoos gezond liet zijn, zo word hij nogthans ziek f maar evenwel de,zulke meerder, die zich aan overdaad en wellust overgeeyen, dan die in den daat der eenvou- |
|||||||||||||||||||||||||||||
veel ons bekent is, nog van niemand gemaakt, of me-
degedeelt. Zie ook PERSPECTIEF. GEZICHT (VERZWAKT) ; Amblijopia ; Mijopia ; O- tulorum hebetudo velinbeciilitas; bij oude lieden caligoge- noemt; is eene verzwakking desgezigts, zo dat men de kleine dingen, als klein fetirift, enz. niet onderfchei- demlijk zien kan, zelfs digte bij niet; dezelve ontftaat uit een belemmerde invloed der leevensgeestenin de oo- gen, of door een verzwakking der oog-zenuwen, en |
|||||||||||||||||||||||||||||
heeft meest plaats bij oude lieden, en wel inzonderheid dige natuur leeven; hoe weinig zieken zijn er niet op 't
bij die, welke hunne pogen veel té laste gelegt hebben land, in vergelijk der fteeden? In Drenthe, Twente, met het icherp en langduurig bezien van kleine fijne en op de Veluvve, daar nogthans een grooü aantal men |
|||||||||||||||||||||||||||||
fchen gevonden worden , zijn zo veele medicijnen dokters-
niet, als te Leeuwarden, daar men nog al gefchikter leeft, dan in Amfterdam of den Haag ; hier huurt mefi' konstige koks tot groot loon, om op eene kostbaare wij- ze ziek te worden, en men beloont de dokteren nog- ruimer, om wedergezond te worden ; bet derven zelve- is er kostbaar ! in deeden daar men eenigzins fchraaler leeft, en bezaadigder, daar de overvloed nog zo uitge- ftrekt niet is, en op het land , hoe afgelegener, hoe be- ter ; daar leert de wijze natuur ons, met weinig te vree- de zijn, en. weinig veranderinge van fpijze te genieten ; daar kent men geene ziektens, en zo er uit de kwaads geftèltheid der lucht al eens eene enkele nntdaat, helpt zig de natuur zelve ; ons lighaam immers heeft in zig do bekwaamheid om de ziektens te overwinnen, en,eeni- ge weinige uitgezondert, zo herdellen ze allen vanzel- ven. De rijkdom is demoeder van overdaad, en deeze van duizenderjeije ziektens, zo wel als van de Genees- konst, die, gelijk alle wectenfehappen, evenzoveel, indien niet meer kwaad, dan goed verfchraft heeft aan het menschdom! Zedert dat de keuken tot regels, ende tijdkortingen tot weetenfehappen verheven wierden , is |
|||||||||||||||||||||||||||||
dingen , gelijk bij zommige hanteeringen , bij teke-
naars, plaatfnijders, oriogiemaakers, enz. overroijdclijk is ; of die van natuur een zwakke geftèltheid der oogen hebben. Om het gezigt te verfterken, zijn de volgende mid-
delen veeltijds dienftig. Neemt venkel-water, een once; gepoeierde aloë, een
half fcrupel ; mengt het tot een-oogwater., en doet er dagelijks eenige druppels van in de oogen. Of neemt het zap van.venkel, of venkel-water, mengt
het met vrouwen-melk, en-gebruikt't als het voorige. Of neemt het zap van een ajuin, mengt het met Ito-
•>''«£'en fineert er de oogleden 's avonds na bed gaande, mede. Of neemt wortel van valériane, bes.te tabaks-Maden,
)'an elks twee drachmen; maakt er een poeder van, en ("engt erbij gedistüleert lavendel-en marjotein-olie, vàn •eder drie druppels, bewaart het in een. doosje, wel 6efloor.cn, en gebruikt het als fnuif tabak. Pe oogen 's morgens gewasfehen met dauw-water , is
°ok heel goed; of wascht ze altemets-met brandewijn,
°f beste jenever i
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Inwendig kan men, benevens de gemelde middelen, gezond te zijn, eene konst geworden, die, gelooft men
et volgende gebruiken: Neemt oogen-troost, een half den Chijmisten met weinige druppelen toebereidde voge
0n,te! venkel-zxad, twee drachmen; foelie, een fcrupel; altoos onderhouden kan worden; of, volgens deCieleer-
'"Me zuiker, een half once; maakt ieder tot een fijn poe- den, met het eeten van melk, gort, of iets diergelijks j;
cr>j en mengt het onder malkander , hier van neemt daar de dagelijkfche pndervindinge leert, dat een Olderi-
en 's avonds na bed gaande, metwat wijn of iets anders burger met rauw fpek, en goed zwart brood, gezonder
> en waar medo»men eenigen tijd moet aanhouden. is, dan Cornaro met al zijne maatigheid. De boeren
k .|>0g het beste middel is, dat men zig van een'goede kinderen eeten oude, wel gekookte gecle wortelen uit
»of vergfoot-glas bedient; en om het gezigt te con- het water, paardeboonen op zommige plaatzen, fpek
zetVe^lcn > dat het niet ras verzwakt worde, zo is het ook en diergelijken, zij zijn gezond, groeijen op, en wor-
er dienftig, dat men bij fijne werken, daar het zeer denfterk; de moeder en vader, fchoon onkundig van
Pp 3 alles,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
GEZ.'
|
GEZ.'i
wisfel deeze lighaams-oeftening met rust; Iuijheid inj;
mers geeft vadsigheid, en arbeid fterkte; gebruik dan eens warme, dan koude baden ; zijt dan eens m gezel- fchap, dan alleen; eet dan eens maatig, dan eens wat meerder, het best is ten miniten twee maal daags te fpijzen ; alleen wagt u van te veel wijn. De bijflaaping , wanneer die niet te dikwils gefebiej
vervrolijkt het lighaam , en wekt de krachten op; zij ia altoos goed, wanneer er geene vermoeitheid nog zwak- heid opvolgt-, zij is veiiigst des avonds, wanneereene genoegeiijke flaap haar verwisfelt; bij dagen des mor- gens ongezond, omdat de dagelijkfchebezigheden baar. vervangen ; op deeze wijze febreeven de ouden, en in«; zonderheid Celsus, wetten voor van gezondheid; de befchouwing van derzelvér echtheid, en deels de on- dervinding, geeven ons recht, den leezer te moogen verzekeren, dat men op geene andere wijzen, dan dee- zen, zich van langduurige gezondheid vleijen kan. Men vraagt onderwijlen , of men zich niet eens in
het jaar moetadtrlaaten, geene maagdranken moet drin- ken in het voorjaar, eens den buik zuiveren, of de maag door een braakmiddel ontdoen moet van vcrflijm- de itoffen? Ik antwoorde, dat dit alles onnut is; be- vind zig uw bloed te veel aangegroeit , zo zal eene neusbloeding door de poogingen der natuur u verlig- tcn; zijn de maag, of ingewanden bezet, die zelfde natuur, dat is, diegezegende ingefehapene kracht, wel- ke uw lighaam bezit, zal u behouden ; fmijt derhalven, uwe Hamburger pillen, Zwiïzerfche kruid er-thee, en alle die grollen , welke flegts om de beurs te fnijden, uitgevonden en opgevijzelt zijn, wecb, en volg uwe eigene ondervinding; eet het geene u wel bekoomt, en laat al het overige. Van den flaap alleen diende nog iets gezegt te wor-
den, deeze moet lang genoeg zijn, om u te verkwik- ken, en als de zonne onder is, beginnen; de geheele natuur flaapt dan, het vee des velds, de vogelen des hemels, zelfs de planten, begeeven zig tot rust, zodra de duisternis de aarde bedekt ; de morgenftond vroeg ten nutte gemaakt, verleevendigt meerder dan alle ove- rige verkwikking. Ik oordeele echter, dat inenfehen, die hun lighaam of ziel te veel afilooven, des daag» na den middag een half uur flaapen moogen, of lan- ger; de flaap is even verwonderlijk, als ons leeven, en verre van eene fchaduwe des doods te zijn ; hij ve.r' frischt ons bij uitneemenheid, en doet ons meerder uit- waasfemen, bereid ons voedzel, en is niet minder dan eeten of drinken noodzaakelijk tot ons bcltaan. , Wijn is onnut voor ons ; alle lieden die op het W
en afgelegene plaatzen woonen , overtuigen ons, dat de gezondheid van dien betoverendeti drank niet ai* hangt. Behalven den wijn heeft men ook het rooken van ta-
bak , als een middel uitgevonden, om.onze zinnen t° verdoovën, en in flaap te wiegen ; de tabak is zeer fcnaa' delijk aan onze gezondheid, om dat zij de kwijl, hetnu ' tigfletot de kooking van onze maag , uit doet werpen» behalven dat zij den adem» bederft. Is het moogeWK» dat de menfehen, daar de Schepper zo veelc Seu.r!=e bloemen en kruiden gefchapen heeft tot verkvvikkin^ van onze zintuigen , en den adem zelf van een gez mensch iets Jieffelijks heeft, dien adem verS'ftigen0'011. bezwalken können met zulk eenen flank? De gÇw_ te evenwel oefFent deeze tijrannie, en terwijl vrouwen, door zich met geurige wateren te befl?*°e J^ |
|||||||
87»
|
||||||||
alles, voeden hen op, zonder ccnige geleertheid, de na-
tuur, en het'eenvoudig voorbeeld hunner ouderen, lee- i-en hun de kinderen fterkeren gezonder opvoeden, dan immer eene fteedeling doen kan, of fchoon nog zo ver- licht met de geleerde verhandelingen van eenen Bala- xerd, en Camper om de phijfique opvoeding te rege- len. De goede uitflag van hunne kinderen ilcrk te zien worden, en den landbouw te können beoeffenen, {trek- ken den ouderen tot goudeenzilvere prijzen. DeHoI- landfehe maatfchappije der Geleerden zoude veelligtbe- tcr gedaan hebben, eene prijs te Hellen op de bekwaam- de middelen om onze rijke fteedelingen maatig te doen worden, en den kinderen door hun eigen voorbeeld te doen gewennen tot den arbeid, dan eene door konst be- dorvene opvoeding, door nog geflepener konst te willen te redite brengen'? Het lang leeven word meest al tot een bewijs van be-
ilendige gezondheid gehouden ; welk eene dwaaling ! om eenen Pair of IJexykins, met het drinken van melk, te willen evenaaren ; aten die menfehen niet zo wei wree- de en harde fpijzen, als anderen? zij arbeidden, ploeg- den het land, bevoeren de zee, ten minden de laatlle, en hunne ouderdom was meer een bewijs van de wonde- ren der natuur, dan eene regel, om van anderen met goeden uitflag gevolgt te worden. Het is de fpijs al- leen niet, die den rijken zulk een heijerleger vanziek- tens veroorzaakt, het zijn de gemakkelijke huizen, de vloertapijten, de digte vertrekken, de koetzen, enz., die de zicktens, zo wel als de dokteren vermenigvuldi- gen. Leer uwe kinderen, en ü-zelven met open deu- ren tezitten, blootbeens tegaan, rauwe fpijzen , zwart brood en fpek te eeten; leer u-zelven hutten tebewoo- nen met leem en aarde bewerkt; in één woord, leer te leeven naar de eenvoudigheid der natuur, dat is, naai- de wetten, die de Goddelijke Schepper gewilt heeft, dat gij volgen zoud, en gij zult gezond zijn, en uwe kinds-kinderen groot zien. Uw wezenlijk geluk daar en boven zal vermeerderen ; pracht immers baart duizen- derlei ongemakken, en geeft geftadige onrust ; het is waar, gij zult geene konsten kennen, nog in weeten- fchappen uitmunten, maar tefFcns zullen uwe zeden on- bevlekt, uwe begeerlijkheden bepaalt, en uw huisgezin vrolijk zijn; de gezondheid op deeze wijze verkreegen, yal in allerlei ftaaten en jaaren altoosduurende zijn ; de zwangere vrouwen zullen geene geneesmiddelen, de haa- rende geene hulpe, de zuigende geene dranken noodig hebben,- gij zult leeren, dat zwanger te zijn, een te- ken is van volmaakte gezondheid, dat kraamvrouw en zuigende te zijn, even natuurlijk is , als oud of jong te .zijn, enderhalven dat de gezondheid haare betrekkinge heeft, en dat ook in deezen de natuur geene hulpe ver- -eischt, nog van konst afhangt. Roonhuizeiï is niet te Asfen tot een Vroedmeester geworden, maar te Amfter- •dam ; ô gezegende natuur, wat is uw vermoogén groot, «n wat zijn uwe gaven veelvuldig? Bcfchuld;g derhal- ven van wrevel niet het Opperweezen, dwaaze bc- -vvooncr van eene volkrijke (lad, als of het u met kwaa- ien drukte? befchuldig u zelven, verfoei uwe dwaas- tieid, en verlaat de ftad, en haare betoverende vermaa- ken, om op het land eenvoudig en gezond te leeven. Wilt gij evenwel voortgaan, en gezond blijven 'in
eene woelige ftad, onder het genot van rijkdommen, zo vermijd den lnister van weetenfehappen en geleertheid ; wees dan eens in de (lad, dan op het land, ocfi'en uw üghazm met de jacht* met vaaren, en met rijden ; ver- |
||||||||
GEZ.
|
||||||||||||||
GEZ.
|
||||||||||||||
871
|
||||||||||||||
fat) lavendel- en andere bloemen, haar bijzijn bevalli-
|
||||||||||||||
genoemtj onder welke de Pijrmonter-, Span-, Seltzer-,
en Dinjteinfche-wateren de beroemde en 't meest gebruike- lijk zijn, voor zoverre'Duitschland en de Nederlanden betreft ; hoewel de overige ook haare nuttigheid hebben. De KleefJche gezond-bron, diezedert niet lange jaaren ont- dekt is, fchijnt ook veel goede kragten te bezitten, en in opnaara te koomen. Plet Seltzer-water heeft onder alle zuure wateren, die in Duitschland gevonden worden» 't/meeste alkaliicbe zout, het welke buitengemeen fchoon en zonder kalk en ijzeragtige deelen bevonden word, en derhalven niet zo zeer de buik opent, ais wel door do piswegen zijne werking verrigt; dit water is aangenaa- mer van fmaak als de beroemde Pijrmonter- en Spaa-wate- teren, maar de aangenaamfte fmaak van allen, heeft het Dinfteiner-water, niet verre van Keulen, dit water opent nog den buik, nog drijft de pis af, maar verdunt hooft« zaakelijk het bloed. In Frankrijk zijn de bron-wateren van Orleans en Bour-
bon, en in Engeland die van Bath, Tunbidge, Ebfon, enz. beroemt. Deeze bronwateren worden best gebruikt op de plaats
zelfs, daar ze uit de grond ontlpringen, om dat ze niet alleen vervoert wordende, veel van haar kragt verliezen „ fchoon de vlesfen digt genoeg geflooten worden; maar ook om dat de verandering van lucht, en wel inzonder- heid de ontdoen ing van de dagelijkfche bezigheden, era vermoe ij ingen, alsmede het vermaak met wandelen, rij- den, vaaren, enz., dat men bij het gebruik der wateren neemt, of in behoorlijke mate dient te neemen , veel medewerkt tot de geneezing des lijders ; daar in tegen deeze wateren gebruikt wordende, in zijne dagelijkfche befluimering, zonder de zorg en bezigheden , van wat zoort het zijn inag, aan kant te zetten en een uitfpanning te neemen , zal zulks meesttijds weinig helpen, of ten minden niet van die gewenschtc uitwerking zijn, welke men kan verwagten, als men zig op haar plaats zelfs daar van bedient. Dog dewijl de zuure en andere gezondhetds- bronnen van verfchillige hoedanigheid en kragt zijn , zo moeten ze ook niet onverfchiilig , in verfchillige gebre- ken gebruikt, maar hier ever het advijs van een kundig- Geneesheer ingenoomen worden ; hoewel ze meestalie dit gemeen hebben , dat ze openende zijn: Alen prijst die welke ijzeragtig en alkalisch of vitrioolsch zijn, en een zuuragtige fmaak hebben, voornaamelijk in fleeperi- de of langduurige krankheden, welke openende middelen vereisfehen; in hijpocondrie of miltzucht, bleekzucht, jicht,heupe jicht,geraaktheid, lammigheid, flaap zucht, enz.; als mede in deonvrngtbaarheid der vrouwen ,■ die uit een. gebrek der ovaria of tube fallopianee ontftaat : Maar die wateren welke falpeteragtig zijn, agt men dien- füg in de nierpijnen, graveel en fèeen; en zulke welker zwavelagtige deelen bezitten, worden nuttig indeborst- zfektens geagt. Geduurende het gebruik deezer wateren,'t welke besï'
inde zomermaandengefchied, is hetnoodigeen naukeu- . rige leevenswijze in agt te neemen, en een goede lig- haamsbeweeging daar bij te oefFenen , en wie deeze niet oeffenen kan of verzuimt, zal er weinig nut en dikwils eerder nadeel van trekken; om dat bet water door de be- weeging beter werkt, en met de kwaade doffe afgezet word; en wat aanbetreft de leevenswijze, is het zeer noodig in alles de maatigheid te betragten ; een goed glas wijn met maate gedronken, is niet fchaadelijk, integen- deel overdaad ineeten en drinken, kan veele ongemakv . ken en nadeelen veroorzaaken ; en dewijl deeze wateren meest:
|
||||||||||||||
bedei
flinken. Ons befluit eindigt hier mede, dat naar de wijze 111-
.{lellingen van het Opperweezen te leeven, de eenigfte we" is, lot het verkrijgen en behouden van gezondheid. 6EZONDHEIDS-BRONNEN ; Gezondheids-Wate-
fin ; Mtneraale Wateren ; Fontes foterii ; Aquœ J'oterix ; Muce minérales; zijn zodanige bronnen of wateren, die van natuure rnet heilzaame minerale zoute, zuure, ij- Zer- of ftaalagtige, zalpeter-, zwavel-, aluin- en vette hars- agtige deelen vermengt en voorzien zijn, en uit dien hoof- de de kragt bezitten, om de veritoptc ingewanden te ope- nen, de kwaade vogten uit bet lighaam te drijven, de zwakke vezelen te verlterken f en aldus veelerlei ziek- ten te geneezen : Dog daarin tegen zijn er ook fchaadelij- isiron-wateren, diémetvitrioolagtige, metalige, arfeni- 'caale enandere deelen bezetzijn , en uit dien hoofde niet gezond voor het lighaam, maar min of meer nadeclig zijn, en braakingen, enz. yeroorzaaken. In een ruimen zin karimen alle bron-wateren, die klaar,
zuiver, orjvermengt en zonder grond:>etzel zijn, en niet ligt rotten, geen reuk nog finaak hebben, die ras heet en fcbielijk weder koud worden, als mede op deweegfcbaal niet zwaar weegende zijn, voorgezondl/eids-wateren hou- den, dewijl ze de natuurlijke wegen tot de ontlastinge openen; hoewel eigentlijk die naam aan de gemelde met 'mtneraale deden voorziene watereu gegeeven word, en ook aan dezelve meer eigen is. De gezondlieids'-bronnen worden in veele landfehappen
gevonden die bérgagtig zijn , en welke min of meer warm of koud zijn; dog die alle min of meer, in hoeda- nigheid en kragt van elkander verfchillen : Onder de war- ms behooren de wateren van't Carels-bad, TSplitz, Slan- gmbadJFisbadeu, Lmichßad bij Merfeburg, en Aaken enz. welke haare warmte fchijnen te verkrijgen , om dat ze metverfcheiderftande ongelijkfJagtige deelen, als alkali- fche zout-, ijzer-en zwaveldeclen en inisfehien meer an- dere voorzien zijn ; welke deelen onderling eene effer- vescentie veroorzaakende , het water doen warm, ja zelfs kookend heet worden, zodanig dat men er eijeren in bard kan kooken ; gelijk onder anderen de wateren van het Ca- itlsiad z\\n; hoewel andere deeze warmte meenen te ontdaan door een onderaardschvuur, dat deeze wateren zouden pasfeeren : Deeze warme wateren dienen zo wel tot het inwendige als uitwendige gebruik; dog meest uit- wendig tot baden en wasfehen. Onder de koude bron-wateren, zijn zommige vaneen
mtteragtige fmaak, om dat ze vol van een bitter aardag- j>g zout zijn, waar door ze eene purgeerende kragt heb- "M, gelijk die van Seidfchutzen Seïdlitzxn Boheemcn, :enz-_: Andere zijn vet-of hars-, olie- en zeepagtig, gelijk die van Radeberg, Marienbergen JVolkenßein, enz., v>'aai' toe ook de walglijke en (linkende wateren behooren, |elijk dekrätz-bron (krauwagie-brenj te Frankfort aan de ■rj?™' dienende deeze wateren enkel tot baden en was- . en> en zijn nuttig in de fchurft en andere onzuiverhe- .en ":} huid : Wederom andere zijn ijzeragtjg en alkalisch Se'ijk, en hebben een zuuragtige of trekkende fmaak, en
œn purgeerende kragt, gelijk de Pijrmonter-, Seltzer-, J^lrffî-^<>chfche-v enEgerfche-wateren; a's mede die ,j """düngen, Ems, Dinfteinenmefêrandere ; worden- zouanige wateren gewoonlijk zuur-bronnen (acidulce)
|
||||||||||||||
-
|
||||||||||||||
GEZ.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
' «7*
|
GEZ.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
GEZWEER, zie ZWEER.
GEZWEER in de BLAAS, zie BLAAS, * jg«
GEZWEL; in het latijn Tumor ; hier door' vëuton.'
den de ouden alles wat uitftak, en verheven was- jl
vetkwabben in een gezond mensch behoorden zo 'wel
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
meest van een koude aart zijn, mag men onder 't gebruik
van dezelve den maag wel me% eenige verwarmende en windbreekende zaaden, basten, fpecerijen of confijtuuren ■verfterken. Eer men tot het gebruik der suur-brennen overgaat,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
is het dienftig dat het lighaam door openende middelen tot de gezwellen, alz de opgezette klieren, of-wennen'
tot de doorwaasfeming bereid en bekwaamer gemaakt, en die het aangezigt mismaaken ; deeze wierden gezwellen de ingewanden gezuivert worden ; ook is een aderlaating tegens de natuur door Galenus genoemt, gecne gezwel- -van veel nut ; maarfterke purgeermiddelen zi.n ten hoog- len volgens de natuur; van die tegens de natuur waa- •Hen fchaadelijk; daar in tegen zijn de zagte laxeerende ren, heeft hij opzettelijk een geheel boek gefchreeven middelen geduurende de cuure zeer dienftig, voornaame- Hippocrates en Celsus hebben de gezwellen ijder lijk als men dezelve eenige reizen herhaalt. Men moet "op hunneplaatze befchrecven, zonder dezelven alle te ook met het gebruik deezer wateren een behoorlijke tijd gelijk te verhandelen ; de Arabieren hebben hier in Ga- |
||||||||||||||||||||||||||||||||
aanhouden, en dezelve in bekwaame maate neemen,
•want te weinig gedronken, werken ze niet, blijven zit- ten , en doen dan eer fchaade als voordeel; Ook willen ze bij zommige menfchen nog door de zweet , nog 1 door de afgang fcheiden; in zodanig geval moet men ee- nige glafen meer neemen ais anders gebruikelijk is, zo zal de ontlasting op de eene of andere wijze volgen'; of men gebruikt eenig afzettend of uitdrijvend middeJ ; waar toe de Hf. D. Stahl defalpeter en het Egerjche bron-zout aanprijst, en de Heer D. Hoffman het zout van het Ca- re ls-bad. Dog wie deeze zuurbrons-wateren drinken wil, die moet
gezonde ingewanden hebben; want bij wien de long, le- ver, nieren, en de overige ingewanden niet wel gefteit zijn, is 't geraaden, degemelde wateren niet te gebruiken. Behalven dat, zo dienen ze ook meer voor diklijvige, vlcefchige, dan voor magere tedere lieden ; ook is derzel- ver menigvuldig gebruik aan de mahnen minder fchaade- lijk dan aan vrouwen. Het beste is, dat die welke eenig on- gemak, ziekte of gebrek hebben, en de gezondheids-wa- teren willen gebruiken, hier over met een ervaaren Ge- neesheer te raade gaan, en zig in de cuure na deszelfs Taad en yoorfebrift gedraagen. Dewijl het een ieder niet gebeuren kan, om de natuur-
\\\\ü. gezondheids bronnen te gaan bezoeken, zo heeft men ook door konst gemaakte gezondheids-wateren uitge- vonden ; waar van het ijzer altoos het voornaamfte in- |
enus gevolgt, en onze voornaamfte Heel-en Gences-
eesters der voorleedene eeuw hebben allen op dat oetfpoor opzettelijk gehandelt over de tegens-natuur- ijke gezwellen ; tot dat-BoERHAVE eene geregelde orde nvoerende , dezelven befchreef onder verfcheidene oofddeelen, waar door nogthans de jonge Geneeshee- en minder geleid worden tot de kennis eener^lgemee- e ziekte, welke het grootite gedeelte der practijk uit- aakt; alle können niet uit ohfiru£tie of verftopping fgeleid worden, allen zijn geen gevolg van ontfteeking, nz. ; zo dat het nog niet kwaad zijn zoude, indienmen n de Geneeskundige fchoolen agter een afhandelde i egns-natuurlijke gezwellen.. Tot gezwellen wierd door Galenus gebragt, de
hlegmone , de abfcesj'en of etter-gezwellen, de fistelen, theromata , melicerides afwennen, fleatomata of vet-ge- wellen, de gangraena of koud-vuur, carbonkels, kan- er of kreeft-gezwel, ook de Jcirrhus of knoest-gezwel, e trijfipelas öf root, herpes, jpring-vuur, daauwworm, nz.; kneuzingen, aneurismata ofßag-ader en ader-bnu- n, de waare en onechte; allerlei zwelling of adem, e verfierring, dat is, jphacelus en fijderatio ; allerlei ortloopende zweeren, defchurft, de la.za.ri) , de ele- mntiafis , de fatijriaßs of opgejpannenfeid en hardheid n het mannelijk lid ; allerlei uitzettingen van het vel, s mijrmecite, acrochordones , pjliijdraces en epinijäides, furunculus of negenoog, debubo, en phijgethkn,àe |
|||||||||||||||||||||||||||||||
grediënt is; bij voorbeeld, neemt criflallen van ijzer-vi- flruma,-. allerlei breuken, allerlei waterzucht, uitzetting
triool, fol veert ze in de ruimte water, dathet wat zuur- gen van het tandvleesch,, de keel en tong waarbij Wi] trgtig word : Of neemt flaal - vijlzel, doet het met wat die van het oog, die zeer menigvuldig zijn, moogen |
||||||||||||||||||||||||||||||||
voegen; wij vinden alle deezen genoegzaam bij alle de
fchrijvers over de Hee'konst zeer fraai befchreeven, voornaanielijk bij Heister, en in de verzameling van Heelkundige verhandelingen van Haller; inzonderheid verdient Barbette hier over geleezen te worden, en Fernelius. De ouden hebben niet gekent de thans zeer gemeene ziektens der beenderen in den kinderen, |
||||||||||||||||||||||||||||||||
groene ijzer-vitriool in wijn-azijn, en laat het trekken ,
daar na doet er de ruimte water bij als vooren : Of neemt geflaalde wijn-fleen, anderhalf once; maakt ze tot een poeder, en werpt het allengskens in 20 pinten goed wa- ter,,dat in een ketel kookt, en laat 't eert uur lang koo- ken, daar nakoud geworden zijnde, giet het af en be- waart't in vlcsfenfOf neemt twee oneen w'jn-fleenüjn |
||||||||||||||||||||||||||||||||
"geftooten, en een drachma zuiver ijzer- of flaal vijlzel, fpina ventofa bij den Arabieren, bij Severinus ptedtt
en kookt 't in water, als het voorige. Van deeze kon- throcace genoemt, en alleruitmuntcndst befchrecven |
||||||||||||||||||||||||||||||||
de tophi venerei of uitzettingen van het been.in de ve-
nus-ziektens; alle welke bij Astruc vrij wel afgehan- delt zijn, en bij Du Verneij over de been-ziektens; |
||||||||||||||||||||||||||||||||
ftige minerale wateren, neemt men drie of vier glafen vol,
's morgens nugteren, drie à vier uuren voor de maaltijd, |
||||||||||||||||||||||||||||||||
dog niet te gelijk, maar wat na malkandercn, en men.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
maakt zig een beweeging er op, met wandelen, enz., hier
mede moet men drie â vier weeken of langer aanhouden, en een goedeleevenswijzc daar bij in agtneemen; ook is het dienftig in't begin en tusfeben beiden een zagt laxeer- middel te gebruiken. Ze zijn alle goed in langduurige ziekten, die uit verftop-
ping der ingewanden voortkoomen, als in milt zugt, geel- en water-ziigt,'blèèk-zügt, kwaade kooking der maag, enz., fin'doen bijna dezelfde dienst als de natuurlijke mineraale wateren. Zie nok MINERAALE WATEREN en
|
.onlangs heeft Joseph Jacob Plenck uitgegeeven, A«'
vttm ßj'ftema tumorum, Vienne 1767. ivo. waar in nu al- le de gezwellen deelt in.XVI geflachten ; hij beeft ech- ter niet gekent de nieuwe zoort van aneurisma door Hun- terbefchreeven Med.obf. and Enquiries, torn. 2-P-3W g 36. wanneer de arterie door de ader gefneeden wora, .waar van echter de gevallen zeldzaam zijn. Het is î moogelijk in dit Woordenboek opzettelijk van r'!lt'nor. handelen, wij moeten alleenlijk Kier en daar de V . ieder op. zij
ne |
|||||||||||||||||||||||||||||||
ZUUÎI-BRONNEN.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
.GEZ.
is letter, en de overige moeten volgen. Het zal den
Icezer genoeg zijn, dat hij weete voor eerst te moe- ten nafpooren Galenus en Actuarius, die zeer be- knopte bepaalingen geeft ; zie de Art. Med. Principes Gr ce- ci- vervolgens Heister, en de aangehaalde nieuwere fchrijversj waar bij gevoegt moet worden Platners Heelkonst, in onze taal zeer fraai overgezet door den beroemden Dr. D. Houttuin , in 8vo. 1764 te Amflerdam. Door gezwel verflaan wij meestal etter-gezwel, wel-
ke befebreeven is op zijne plaats. Dewijl tic uitwendige etter-gezwellen of abcesfen dik-
wils voorvallen, zo moeten wij tot hulp van de lijders, die dezelve mogten noodig hebben, hier nog iets in het bijzonder zeggen, van derzelver hoedanigheden en ge- neczing. Oorzaaken en kentekens der Gezwellen.
De oorzaaken van pen gezwel, dat doorgaans met een
min of meer groote ontfleeking gepaart gaat, is of in- wendig of uitwendig: De inwendige oorzaak kan zijn of eene volbloedigheid, of kwaade gefteltheid der vogten (cMohijmia), welke verfloppingen veroorzaaken, en waar uit wederom na den aart der kwaade vogten verfchillen- de gezwellen ontdaan, die men onderfcheid in heete en huie. De heete,gelijkontfleeking, roos, enz. koomen voort uit
een heet en galagtig bloed, en vogten,- maar de koude, gelijk deflijm-gezwellen, enz., hebben haarenoorfprong uit koude llijmige en weijagtige vogten, en onderfchei- den zig van de heete daar in, dat er geen ontfleeking nog merkelijke pijn bij is. Uitwendig ontftaan de gezwellen meest toevallig, door
eenige harde aandoening; als door ftooten, vallen, (laan, doorns, fplinters, flerke beweeging, enz.; v/aar door eene verbreeking der kleine vaten, en een uitftorting van het bloed in de naastleggende deelen gefchied,dat aldaarftil taande bederft, en eene ontfleeking en heetgezwelvei- oorzaakt. Deeze heete gezwellen, het zij dat ze uit, in- of uitwen-
dige oorzaaken voortkoomen, worden gekent aan haare toe, bardigheid, gefpannenheid, hitte, roodheid, ninofmeer pijn en klopping; daar in tegendeel de kou- h'gezwellen wel dik, maar niet zo gefpannen, en meest- tijds zonder of met weinig pijn zijn. De heete gezwellen eindigen doorgaans dooreen van de
vpigende vier wegen ; als r. doorontbinding of verdwij- jjiig; 2. door rijpwording en ettermaaking; 3. doorver- «ardi.ng, en 4. door het koud vuur. De tekenen van een aanfïaande verdwijning des ge-
totls, zijn, de vermindering der dikte, pijn en klopping, •'s mede van de koorts, en andere toevallen die er dik- "«s bijkoomen; gelijk ook dat de gebruikte pleisters of PaPpc;i, na 't afneemen er nat uitzien, even als of ze met raw bevogtigt waaren, op die kant daar ze op 't zeer §el=gen hebben. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEZ,'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
irïj
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiggebruik van al te Merk ontbindende, en te rüg-drijven-
de middelen; hoewel dit egter weinig gebeurt. Eindelijk kent men de verandering in koud vuur, uit
de blauwagtigheid of zwartheid , en weinig gevoel des lijdenden deels, waarbij ook dikwils een kwaade reuk koomt ; dog eer deeze tekenen zig openbaarcn , zijn- er doorgaans hevige koortzen , pijnen , onrustighc- den, gebrek van ilaap, en andere kwaade tocvalieu, voor- afgegaan. Geneezing der-heete Gezwellen.
Om nu een heet gezwel te geneezen, moet men in 't.
begin maatig verdrijvende middelen, met eenige oplos-- fende middelen gemengt, gebruiken ,• om de invloei- jende vogten af te weeren , en die reeds ingevloeit zijn, te verdeelen en te doen verdwijnen; hier toe zijn dienftig, weegbree, huislook, vlier bloemen, roode- roofen, kikvorfchen-zaad, of de gedistilleerde wateren daar van: Item, roofen azijn, vlier-azijn, roofen-olie, roode wrange wijn, lood-zuiker, camfer, enz. De flerk zaa- mentrekkende middelen, als aluin , galnooten, armenu- f che bolus, draaken-bloed, enz. moet men als zeer fchaa- delijk niet gebruiken, dewijl ze de doorwaazeming be- letten, endeopfpanning, pijn en hitte vermeerderen. Bij de vermeerdering des gezwels en pijnen, moet
men bij de gemelde verdrijvende middelen voegen ver- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zagtende en pijnflillendc
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dingen,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als daar zijn de bladen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van maluwe, heemst, alsfem, glas kruid, fcordium, wijn-
ruit, bloemen van Camille, meliloote, jeneveibefiën, enz.: De pijnftillende kunnen zijn meel van gerst of tarwe,van fenugreek, olie van dille, faffraan; van alle welke din- gen men iloovingen of pappen maakt. Of gebruikt in het begin de volgende middelen, die,
heel dienftig zijn. Neemt ■vlier-blosmen alleen, of met, roode roofen, kookt ze in water of wijn, en doet'bij het doorgezijgde afkookzel wat wijn-azij'n ; hier in maakt een vierdubbeld doekje nat, en legt het lauwwarm op'tge- zwcl, en als het droog word, bevogtigt het weder. Of neemt groot kuis-doek oïnagtjehaije, of van beiden,
ftampt ze in een mortier, en perst er het zap uit,' hier bij doet evenzo veel goede brandewijn of jenever, en ge- bruikt het als 't voorige. Of neemt water van weegbree en vlier bloemen, van elks
drie oneen; lood-zuiker, twee drachmen; mengt het en gebruikt't als't voorige. Of neemt roofen- of vlier-azijn, mengt dezelve met de
helft roofen-olie, bevogtigt hier mede het gezwel, en'legt er een zalf over van vlierbloemen op, of van wasch en boom- olie onder malkander gefmolten. Door deeze middelen zal het gezwel zeer dikwils ver-
dwijnen , als deszelfs toeftand zodanig is, dat het kan Ver-, droeven worden; maar indien het egter daar voor nog niet wijken wilde, en de pijn grooter word, kan men van de volgende middelen gebruiken* • Neemt heemst bladen, maluwe-bladen, en vlierbloemen,
van elks een hand vol; alsfem, camille-bloemen, roode roo-' fen, van elks een halve hand vol, kookt het, klein gcfnee- den, in anderhalf mingelen dun bier tot op een minge- len ; en doet dan bij het doorzijgzel wat franfche wijn, of brandewijn, hier mede ilooft 't gezwel, gelijk boven. Of neemt de gemelde kruiden, kookt ze in wijn of dim-
lier week, floot ze daar na in een mortier tot pap, en mengt eronder wat gersten-oïweiten-meel, en een half draebma gepoederde faffraan met een flukje verfebe bo- ter; deeze pap legt men dagelijks versch op, en als ze Q q droog |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bind
|
e tekenen van ettermaaking, als't ^m«/zig niet ont-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ofniet ontbonden kan worden, zijn, grootepijn,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
llli'"I' 1 * T --------* —*~ ' °—
ïeir ' *Pann'nSi> hitte, gepaart met griliing en
,,s mct koorts : Maar als er etter gemaakt is, word men
Ks gewaar aan de vermindering van de gemelde din-
£ • '. Cl1 dat het gezwel op een zeker plaats week, wit
1 uitpuilende, en in het drukken met de vinger de etter
'jijende gevoelt word.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tekc
|
nen van de verharding des gezwels, zijn, als 't
evens de pijn vermindert, ener teffens een bar- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^'ve hem
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d'gheid
|
nablijft; het welke kan ontflaan door een onmaa-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 Deel,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GE2.
te rug blijft, fchoon de tekens te kennen geeven, dat't frj.
zwel rijp is, waar van dikwils de dik- of eeitheid des vels, op de plaats daar het gezwel zit, de oorzaak is; want als de etter lang bcilooten blijft, word hij daar door fcherper en kan 't gezwel erger, grooter, en holder of fistelagtig doen worden: Dog men moet het gezwel niet openen eer het volkomen i ijp is, fchoon zommige zuiks aanraaden ; want behalven dat 'er als dan nog weinig en onvolkoomcn etter gemaakt is, zo kan het gezwel door het te vroeg openen tot een vuile zweer worden, dat niet gemakkelijk geheclt word ; moetende de opening gemaakt worden op de witfte en weekfte, en zo veel mogelijk op de laagfte plaats, op dat de etter zig te beter kan ontlasten. Het openen gefchicd doormiddel van een klein fcherp
mesje, of door een lancet, waar mede men een infnijding doet op de witfte plaats na de lengte, min of meer groot na de grootte des gezwels; en als't zelve vrij groot, en een groot gedeelte der huid wit is, kan men er een rond of langwerpig ftuk uitfnijden , want de opening moet niet te klein zijn, op dat niet alleen de etter beter kan uitvloeijen, maar "ook de geneesmiddelen , die er vervol- gens gebruikt worden, beter kunnen in koomen; derhal- ven fchoon het gezwel van zelfs open gebrooken is, is het |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GËZ.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
droog word, moet men ze met het vogt, daar de kruiden
in gekookt zijn, of met wat warme wijn bevogtigen. Maar als deeze middelen vrugteloos zijn enhetgezwel
niet vermindert en verdwijnt, maar zig tot ettermaaking zet, dat men aan de bovengemelde teekens ontdekt; of ook dat het gezwel niet kan verdwijnen, maar noodzaa- kelijk door ettermaaking moet geneezen worden , gelijk bij voorbeeld, bij eenzwaare kneuzing, of als het ge- zwel van een doorn of fplinterontttaan is, welke dingen door de verettering er moeten uitgaan,- dan moet men de ettermaaking te hulp kotimen, en verhaasten door week- en rijp - maakende middelen; waar toe dienen de wortelen en bladen van heemst, witte lelien-wortel, ma- luwe bladen, zuuring, duitsch beeren-klauw, camilie-bloe- men,melilote-bloemen, meel van lijn-zaad, van f enugreek, vmbooncn, ajuin onder de asch gebraden, vette vijgen, lafüicums-zaïf, heemst-zalf, diachijlms pleister met gom- me. Bij voorbeeld Neemt een paar'grooteaf/s», brand ze onderde asch,
itavnpt ze daar na in een vijzel met een paar handen vol verfche zuuringsbladen, laat het vervolgens braaden in wat verfche boter of verkens-reufil, zo veel genoeg is om een pap te worden, waar van men op een linnen doek fineert en op het gezwel legt, zulks tweemaal 's daags ververfchende. Of neemt kruim van witte-brood, drie oneen; kookt
ze in verfche koemelk tot een pap , mengt er een half drachma gepoederde/ajfrsM, endedooijervaneenefj on- der, en legt 't er op. Dit is een zeer goedemap, die men ook in 't begin kan gebruiken, tot het verdrijven der gezwel- len, als derzel ver-aart zulks toelaat, want ze ontbind dezelve, of als zulks niet kan gefchieden, zo maakt ze dezelve rijp. Of neemt veifche verker.s reuzel, (best van een beer),
goede boom-olie en honing, van elks twee oneen; twee eijerdooijers en weiten meel, zoveel genoeg is; het reu- fel van de vellen gezuivert zijnde , floot het in een vijzel onder malkander, zo veel meel er bij doende, dat het een |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de opening
|
door fnijding met eea
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cgter no^ noodig,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mes of fcheertje te verwijden , inzonderheid als hetgê-
zwel groot en hol is, dat men met een tent-ijzer kan onderzoeken. Het gezwel open zijnde, gaat aile pijne met de toeval-
len van koorts, onrust, flaapeloosheid, enz. weg, en het is ruim half geneezen: Men drukt als dan de et-1 ter zagtjes uit; dog als 't gezwel groot is e.n veel etter be-1 vat, moet men dezelve niet alle te gelijk, maar bij ge-1 deelten uitdrukken, om dat het anders den lijder zeer kan I verzwakken. De wonde word vervolgens niet bezwaar-f lijk geneezen door eenige zuiver- en heel-middelen,! waar toe veelerlei dingen dienftig zijn, als inzonderheid I olie van witte leliën, van zeven-getij, van St. Jans-kridl, I van balfem-appels, terpentijn, peruviaanfche balfem, M-\ fan van arcaeus, de Leeuwarder en andere wond-baHèms, I (r.ic op 't artijkel BALSEM) ;. bafilicums-zaif, enz. Van j het eene of andere dezer dingen, dat men het gcrceJlte verkrijgen kan, fineert men een weinig op plukzelofeen wiek, en legt het los op de wonde; dog als de verzu- ring diep en de opening wijd is , vult men de wonde redelijk (lijf met het befmeerdè plukzcl op; vervol- gens legt men er eenig pleister over, tot dekking, °' anders als het gezwel groot is, een compres van werk tnU bafilicums-zaif befmeert, of maar een compres van eea vier-dubbeld linnen doekje, en daar over-een bek«'ïljira veiband, om bet vastte houden, en voorde aandoening van de lucht en koude te bewaaren» Of gebruikt deeze zalf; neemt terpentijn en honii'gi
van-elks een once; de dooijer van een eij, mengt ik'1 IC' een zaifje, en gebruikt het op 't plukzel, gelijk ds voor- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H1, ~
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bek'waame pap wor
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-.ruikt het als de voonge
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of neemt verfche witte lelien-wortel, anderhalf oneen ;
uijen onder de asch gebraden, een once ; maluwe- en heemst- Bladen en-meiilcte-bloevien, van elks een halve hand vol; vijf vette vijgen, klein gefnee.lcn; kookt het zaamen in zuiver water week, dan ineen vijzel klein geftarnpt zijn- de, mengt 'er onder meel van lijnzaad en melilote-zaad, van elks zes drachmen; baßlicum-zalf, een once; van deeze pap legt men op het gezwel, en vernieuwt het da- gelijks. /7efte vijgen alleen , met een weinig verfche boter tot
een pap getempt en opgeiegt, doet ook de gezwellen flcrk rijpen; gelijk ook een roods kools- of bocnkools-blad ge- kneust en opgeiegt. Als de lijder liever een pleister begeert, zo beflrijkt
liet gezwel met bqfiUcums- ofheemst-zalf', of met witte•le- liën- of zeven getij olie , en legt'er een diac hij lons-plei ster met gommen , of een pleister van deßijmen over, dat men om de tweede of derde dag vernieuwt; of een pleister van pik; dog de pappen zijn in de meeste gevallen 't gemak- Je»! bkst en best. Wanneer dan het gezwel tot rijphei.1 gekoomen is, 't"
welke men befpeurt aan de witheid en dunte des vel-', endes'zelfs uïtpuUing öp-eeri zekere plaats , alsmede aan de fchomrneling des etters en dé verminderde pijn, dan moet men hét, indien 't niet van zelfs doorbreekt, zonder liititel openen, inzonderheid als»iîet dooibreeken lang |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
irnde.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
,'IOS,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geterpentijnde Balfemfiilphér word van Stjt.V
in Prax. Me:!. I. ï. cap< 4.0. §61. 61. zeer nangenreezC"' als een treffelijk heelmiddel 'in de gezwellen, v/elke me' alleen, of met een der bovengemelde dingen vennsifê -■ |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op de
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•voorige wijze gebruiken kan.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
,.. miren g*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pel
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verbinding der wondemoet eens In 24
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
; als
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fchieden, do,
|
de ontlasting des etters groot
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of driemaal.
Indien er wild vleesch in de wonde groeit, w
|
ni zu*
ip ii |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weg genoomen door middel
|
van er ge
|
brande aluj'1 °?.M
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ftrooijs"
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEZ. GHT. CIA. GIB.
ftföoi/eOi of wat vitriool in ruim water te ontbinden,
daar men plukzel in doopt en zulks oplegt, waar door het wilde vieesch weg gebeeten word. Wanneer dan op 't laatst de wonde met vieesch bijna
»olgroeit is, legt men er alleen eenig opdroogend heel- pleister op, om de wonde te fluiten en vel te maaken; l)ij voorbeeld, een diapalm- of diachijlons-pleister, of een pyijeunu-pleistcr; dog dit oogmerk kan men ook verkrij- gen, door middel van er alleen droog plukzel op te leg- gen. Opdeeze gemelde wijze kan men dus allerlei heete ge-
ztttllèn, hetzij die van zelf, of door uitwendige oorzaa- vooitkoomen, niet bezwaarlijk geneezen : Maar het aient nog aangemerkt, dat voorts in't begin , benevens de verdrijvende middelen, eene ruime aderlaating, en daar op eene zagte purgatie zeer nuttig en noodig zijn; inzonderheid als de ontfteeking en pijn groot zijn , 't wel- ke veel toebrengt tot verdeeling en verdwijning der Hof- fe, die het gezwel veroorzaakt. Maar indien het gezwel van dien aart is, dat het niet kan verdreeven worden, maar eindelijk tot ettermaaking moet overgaan, dan wor- den de aderlaating en buikzuivering niet dienilig , maar eerder zeer nadeelig geoordeelt, dewijl zede lijder verzwakken, de ettermaaking en rijpwording verhinde- ren; ten waarc dat de lijder zeer verftopt was, in welke geval een zagt purgecr-middel, om 'tlighaam te openen, geenzins fchaadelijk is ; of men.moet fpijzen gebruiken, die den buik zagtjes ontfluiten, gelijk gehoofde pruimer., fHnagie, beete , enz. Voor het overige moet de lijder, geduurende de gence-
zing een goede leevens-manier onderhouden ; de fpijs en drank moet uiaatig, fchraal, en verkoelende, en de lucht zuiver en getempert zijn, en hij nloet zig wagten voor al- le heete, fcherpe,zoute en vette dingen ;ook voor al de ge- moedsdriften beteugelen, -die zeer groot hinderen verag- tering aan allerlei geneezing toebrengen : De rust en een maatige flaap doen veel voordeel, en inzonderheid moet ha lijdende deel de rust genieten, en niet veel bewoogen worden. Indien het gezwel tot de kwaade kant mogte overhel-
hellen, en tot eene verharding of beginnende verfterving kwam over te gaan, dat egter niet ligtelijk gebeurt, als de behandeling en middelen goed zijn,- en de lijder zig niet zelfs verwaarloost, dan moeten er goede middelen tegenin't werk gefielt worden, gelijk men aangeweezen vind op de artijkels KNOEST-GEZWEL , BRAND (KOUDE) en KOUD-VUUR. Daar zijn menfehen die meer als andere en dikwils aan
wete gezwellen onderhevig zijn, 't welke meesttijds voort- komt , uit een kwaad gefrel, of onzuiverheid des bloeds, °; uit een ongeregelde leevenswijze; en voornamentlijk uit't gebruik van heete en fcherpe dranken : In deeze ge- vallen zijn de bloedzuiverende en affpoelende middelen,' dienftig, en voor al de nalaating van het gebruik van alle heete en fcherpe fpijzen en dranken, en van al dat de in-wellen kan veroorzaaken. GEZWEL der BALLEN, zie ZAAD-BALLEN.
GEZWOLLENS' AMANDELEN, zie AMAN-
DEL-GEZWEL. jy^VOLLENE BORSTEN, zie BORSTEN
(ONTSTEEKING der). GHITTA TEMOU, zie GUTTE GOM.
GIALAPPA, zicJALAPPE.
W.ß. zie DUIVEN, pag. <;<;r. ». i.
WBBA SQUILLA, zie GARNAAT.
|
||||||
GIB. GIE, *7j
GIBBOSUS; Geboghalt; ; dat een bogfiel heeft, of al-
dus uiziende. Zie ook DOOS-VISCH. GIEPE, zie GEEP.
GIER, Gieren; is een vogelen-geflagt, dat in 'ttatij'st
de naam van'Vultur draagt en in het fransch Vautour. Dit geflagt waar van de Heer Liknjeus 6 zoorten op-
telt ; zijn alle Roofvogelen. Agt kenmerken fielt de Heer Raijus , waar door de Gie-
ren van de andere Roofvogelen onderfcheidenzijn ; als 1. dat hun bek niet van den wortel af haaks wijze is gekromt; 2. dat zij traager in het vliegen zijn dan de Arenden, en behalven levendig vee en gevogelte ook op krengen aa- zen, hetgeen de Arenden niet doen; 3. dat hunne hals bijna kaal en zonder veeren is ; 4. dat zij met troepen vlie- gen , hetwelk door geen andere roofvogelen gefchied; 5. dat zij een wijde groote krop hebben, als eenzakneder- hangende; 6. dat tegens de gewoonte van andere roof- vogelen het wijfje bij hun niet groote* is dan 't mannetje; 7. dat hunne wieken aandsbinnenzijde, geheel met een
zagte huid overtogen is , zijnde hun dit bijzonder eigen; 8. dat zij onder de keel een plek hebben, die in plaats
van vederen of dons, met een zoort van haair is bedekt, na koehaair gelijkende. De Heer Linnsus fielt tot kenmerken een regte bek
aan de punt omgekromt; de kop ongeplüimd, van voo- ren met een kaale huid, en de tong in tweëngefpleeten. Zie hier de optelling der zoorten in rang, zodanig de-
zelve door de Heer Linnjeus zijn gefcliikt. I. Grijpvogel; in 't latijn Grijphus; (Vultur maximus
carimcula venkali longitudinc capitis, Lihn. S'jfi. Nat.") Zie GRIJP-VOGEL. II. Harpij; in't latijn Harpija., (Vultur occipite fub-
cristato, Linn. Sijfl. Nat.) Zie HARPIJ. III. Koning der IFouwomven ; in 't latijn Vultur ele-
gans; (Vultur naribus carunculatis, vertice , colloque de- nudatis, LtNN. Sijfl. Nat.) Zie KONING der WOU- WOUWEN. IV. Menfchen-ceter; in 't latijn 'Vultur aura ; (Vultur
fusco-grifeus, remigibus nigris, Linn. Sijfi. Nat.) Zie MENSCHEN-EETER. V. Baard-gier; in't latijn Vultur Barbatus; (Vultur
albidus, dorfifusco, jugulobarbato, rofiroincarnato, ca- pifelinea nigra cinUo, Linn. Sijfl. Nat.) Zie BAARD- GIER. VI. Arend-gier: in't latijn Vultur perenopterus ; (Vul-
tur remigibus nigris, margine exteriore prœter extimas cavis,-Lijnn; Sijfl. Nat.) Zie AREND-GIER. GIERIGHEID ; in 't latijn Avaritia ; is een groote on-
deugd: In het gerneene gebruik betekent dezelve alleen een al te groote zugt, om zijn geld of verdere bezittin- gen in zijn handen te houden en te bewaaren ; welke zig daarin openbaart, dat men zig zelfs bijna niet durft ver- zorgen van het gcene men of volftrekt tot zijn leeven, of ten minften ter ophouding van ziln flaat en carafler, van nooden heeft, uit vrceze, dit het geld zal minde- ren,' en dat men er verder nauwelijks toe verdaan kan, om zijn evenmensen, eerlijk te behandelen ,. en hem te geeven, dat hem toekomt. Maar tot de gierig hjid behoort ook nog de al te groote hebzugt, of een overmatige begeer- te, om zijn bezittingen te vermeerderen, om welke te voldoen , menigmaal min eerlijke, of ten minden zeer laa- ge en onaanzienlijke middelen in het werk gefielt wor- den. Een gierig mensch zal dan veel dingen doen , die laag, beneden zijne weerdigheid, onbctaamelijk, en te- gens de edelmoedigheid ftrijdig zijn. Qqi GIEiiST,
|
||||||
T.?-r**—p7^----------— —
|
||||||||||||||||||||||||
GIE. GIF. GIG. GIL. GIN.
te, met een lange fteel daar aan , zaamen uit een Hult
hout gemaakt en uitgeholt; dog deeze goot is niet rest maar een weinig krom geboogen , en zulks inzonderheid tegen 't uiteinde; met dit werktuig word het water uit de vijver of floot gefchept en teffens weg gelungert, te- gen de plaats daar men begeert ; kunnende hier door wél 50 en meer voeten ver geworpen worden ; het welk door de kromme gedaante der goot voortkomt; verfpreidende zig het water in druppels, zo dat men in een korte tijd een groot veld overfproeijen kan : De bleekers bedie- nen er zig in deeze Nederlanden gewoonlijk van, dm hes linnen mede te oozen.en noemen 't een Oos-vat of Oos-Poot GIET-KROES ; Giet-naalde ; zie CONUS FU*
SOR1US. GIFT, zie VERGIFT en VENIJN.
GIFT-DRUPPELS ;_is een zoort van esfents, die op
de volgende wijze bereid word; neemt tormentil-wortel, drie drachmen ; angelike-wortel, twee drachmen ; cal' mus-;vortel, zedoar-wortel en rhabarber, van elks een drach- ma; witte diptam-wortel, een halve drachma ; droogt me- lis/e , falie , kruifemunt en wijnruit, van elks ee.i halve handvol; aloë, zes drachmen; mijrrhé, anderhalf drach- ma; cardemome, twee drachmen; lorken-zwam, fijfman en camel, van elks een half drachma ; beste therhak en mithridaat, van elks twee drachmen; bevergeil en eau:- fer, van elks een fcrupel, en gezegelde aank , twee drachmen; deezofpecics klein gemaakt zijnde , doet ze in een vies, giet er zo veel flerke brandewijn op, dat die er 3 à a vingers hoog boven ftaat, en laat het op | eénwarme plaatseen paar weekentrekken, het alteraets 1 |
||||||||||||||||||||||||
öffi.
|
||||||||||||||||||||||||
*7<?
|
||||||||||||||||||||||||
GIERST, zieGEERS.
GIER-VALK; in't latijn Gijrfalco; (Falco cerd cce-
ruled, pedibus luteis, corpore fusco, fubtus fascis cinere- is, caudce latefibus albis, Li n n. Faun. Suec.) Dee- ze Roof-vogel onder het geflagt der Valken behooren- de, is volgens de HeerBmssoN , omtrent twee voeten lang, en een voeten agt duimen hoog; zijn koleuris van bovenen wit, gefprenkeld met bruine vlakken; de flag- pennen zijn wit, dog de zijdelingze met bruine vlakken getckent; bek en pooten zijn blauwagtigaschgrauw-ver- wig. Daar worden cgter verfcheidentheden omtrent de koleuren van deeze vogel gevonden, dewijl men er ont- moet die geel, rood, en geheel aschgraauw zijn ; hij aast op Duiven, Kraanvogels en Reigers; volgens Brisson is zijn woonplaats IJsland en meer andere noordfehe gewes- ten. Aan de Duiker-gans word door zommige Schrijvers mede denaam van Gier-valk gegeevcn. G1ER-ZWALU W ; in't latijn Hirunda apus; (Hirun-
do nigricans, gula alba, digitis omnibus quatuor anticis, Linn. Sijfl. Nat.); deeze Zwdlw, die iets grooter is dan de Huis-zwaiuw, gaat nimmer op den grond zitten, en wanneer bij daar op geraakt, is hij niet in (laat,om we- der opte koomen; hij nestelt aan oude gebouwen. GIETEN, zie BESPROEIJEN.
GIETEN, Gieting, Smelten; in 't latijn Fundere, Fu-
fio; hier door word in de Metallurgie of Bergwerkerij verftaan, om de ertz van min of meer gehalte, dat is rijk- dom van metaal, of na dat ze min of meer ft een , kies, quartz, fpath, roofzugtigezwavel, of arfenicum inzig hebben, volgens de konsten grond-regels der metallurgie, met 'teen of andere bijvoegzel te roosten en te fmelten, om er het zuiver metaal uit te verkrijgen;gelijk men bij voorbeeld uit het koper-ertz door't ziften en vermeerdert vuur, dàt is door branden en roosten , eindelijk zuiver koper verkrijgt. Of het betekent het fmelten en gieten van zuivere me-
taaien , tot forming en vervaardiging van allerlei dingen ; waartoe degrootfte trap van vuur noodig is, hoewel eg- ter bet eene metaal een grooter hitte tot 't fmelten ver- eischtdan het andere; zo wel tot de cene als andere zoort van fmeltrng en gieting, zijn verder noodig verfebeider- -hande fmelt-ovcns, kooien, goede fmelt-kroezen, giet- -n aalden , poester, vormen, vorm-aarden s, enz. Men zal onder de artijkels der besondere metaalen goed bei igt vinden , hoe men dezelve fmelt, giet, formt en allerlei dingen uit bereid; zie ook op de artijkels MEDAILLE , SMELTEN en VORM. GIETER, is een werktuig van vertint ijzer, of
koper, daar men de planten en anderedingen, als lin- nen dat te blecken legt, enz. mede befproeit en vogtig jnaakt. De gieters moeren niet te klein nog te groot zijn, op
. dat men ze met het water, bekwaamelijk zou kunnen . drangen en hantceren, moetende ten dien einde ook bo- ven en ter zijden een hand-vatzel hebben. In de trek- en ftook-k as fen cgter, daar de potten digtbij malkander ge- plaatst ftaan, gebruikt men gewoonlijk een kleine gieter,om er gemakkelijk mede bij degewasfen te koomen. Zie ook BESPROEIJEN. Men bedient zig ook nog van een ander gieter of werk-
tuig, om planten en te bleeken leggend linnen enz. ge- makkelijk te bevogtigen, als er niet te ver van daan wa- ter in een rivier, vijver, gragtofiloot is; beftaande dit werktuig in een zooit van fmaile, lange en ligte goot, van ongeveer vijf of zes voeten lengte, en 2I3: duimen bree- |
||||||||||||||||||||||||
daar na giet het af,
|
||||||||||||||||||||||||
omfchuddendi
|
en filtreert het; ts I
|
|||||||||||||||||||||||
een heerlijk huismiddel , dat in veclerki toevallen
van de maag en gedarmte, als mede in hoofd- en moe- der-gebreken, zeer dienstig is; het herfielt en verfterkt den bedorven maag en de ingewanden , verdrijft de win- den , buik-en moeder pijnen, colijk, enz.; dient ook in koortzen en befmcttelijke ziektens , en doet wel zweeten. Men neemt er tot een halve lepel vel van, met wijn
of eenig ander vogt. GIFT-WORTEL; dus word de contraij'erf- of dran-
ken-wortel ook genoemt, als mede de J'corzencer-woMh om dat ze dienstig tegen het vergift zijn. GIGAS , zie REUS-TOR.
GILLA; word van Thi:ophrastus genoemt ócwtti
vitriool, of de doode-kop , die na de distilleering van de vitriool-geest uit kopcrae.tige vitriool overgebleeven,_en door opgieting en kooking van water geëdulcoreeit is; dog het is niet zeer wit, maar wat groen- of blaauw- agtig, fchoon het wit zout (fal album) in de npothee- ken genoemt word: Met zelve is een braakmiddel, su kan tot een half drachma gegeeven worden. GINGIBER, zie GENGBER.
GINGIBllACHIUM; dus word de fcheurbiut g*'
noemt, die zig aan de armen zet. GINGIDIUM; van deeze plant worden eenigez^'
ten gevonden, dos die Li nnie us onder verfchil'1» |
||||||||||||||||||||||||
geflachten plaatst; als
|
(«91
|
|||||||||||||||||||||||
1. De Gingidium met pastinake-bladen; Ging'"""11
|
||||||||||||||||||||||||
foliis paßinacce; Gingidium I. Dodonäi ; (Tardw
'involurris umbella longioribus, Linn. Spec. Thnt.)
2. De Gingidium met wilde peen-bladen en las._
kroonties; Gingidium umbella longa; Vißwgayel "'6 dium II. Dodokeij (Daucus femimbiis nudis, ^ Spec. Plant.) p{ |
||||||||||||||||||||||||
'GIN.
|
||||||||||||||||||
GIN. GIR-. GIS.
|
||||||||||||||||||
8-7.7-
|
||||||||||||||||||
3. De Gingidïum met kervel-bladen; Gingidium folio
(harophijlli ; (Daucus radiis involucri flanis; laciniis recurvis , Linn. Spec. Plant.) 4. De Sijrlßhe G'ingidium met venkel-bladen, en fraai
fcbubag'tig zaad; Gingidium ftghieuli folio; (Artedia fe- ninilius jquamatis, Linn. Spec. Plant.) 5. D- Tiiigitaanjchs Gingidium met fteckelig zaad ;
Caiicalis major daucoides Tingitana; (Artedia Jeminibus tctileatis, Limn. Spec. Plant.) Befchfijving. De eerfte zoort heeft bladen die naar
de wilde pastinake gelijken, en fchiet uit de wortel een ronde geftreepte en geknoopte, wat takkige ileng op, van ongeveer anderhalf voeten hoogte, die zomtijds bruin- of zwartagtig en doorgaans met iijne hairtjcs bezet, en ruigagu'g is; op welkers toppen kleine kroontjes voort- koomen, die kleine witte bloemtjes draagen, enronds- om metcenige lange fmalle bladjes bezet zijn ; na de bloe- men volgt het zaad, en als dit begint rijp te worden, zo worden de dunne fteeltjes der kroontjes wat zamengc- trokken, zo dat zig de kroontjes fluiten, gelijk die van de wilde peen of vogel-nesc, en ze zijn wat lijmagtig kleevende in het apntasten. De tweede zoort heeft fijn gefnippelde bladen , naar
die van de wilde peen gelijkende, dog zijn gladder, en niet zo rouw of hauig, febietende knqopagtige getakte en met bladen bezette Hengen op, op welke ook kleine kroontjes met witte bloemtjes, aan iange fteclenvoort- toornen, die ten laatften heel ftijf en hard worden, en zig insgelijks te zaamen trekken, als de voorige. De overige zooi ten koomen met cie voorige in de ken-
tekens, inzonderheid- dat de kroontjes zig zaamentrek- ken, over een, en worden verder door haare benaainin- gengekent en onderfcheiden. Plaats. De eerfte en vierde zoorten grocijen natuur-
lijk in Sijrien, de vierde inzonderheid op den berg Li- hnon; de tweedeen derde zoorten worden gevonden in luid-Frankrijk, Italien en Spanjen, en de vijfde in Mau- ritanien. Bijons worden dezelve zomtijds in de tuinen der plantbemiijnaars gekweekt» dog voornaamelijk de beide eerde zoorten. Kweekir.g. Dezelve gefchied door het zaad, 't welke
Vroeg in het voorjaar moet gezaait worden,ter plaatze daarliet zaad zal blijven voortgroeijen, dewijl ze't ver- Planten niet kunnen veelen; wanneer ze tedik opgekoo- pien zijn', moet men ze verdunnen, en van het onkruid m het vervolg fchoon-houden ; ze beminnen een goede Warme plaats, en losfe drooge grond ; kunnende onze Winterkoude tarne! ijk verdrängen, maar geen fferke vorst ; Waar tegen ze moeten gedekt en bewaart worden. üigenfehappen. Bij ons hebben deeze gewasfen geen
Swüik, maar men zegt, dat ze in de warme lauden, zo Wel in de Geneeskunde, alsook bij de fpijzen gebezigt worden. Van de harde fteelen der zaad-kroontjes van e tweede zoort, maakt men in Italien , Spanjen en
|
ger ;■ zijnde een weinig rouw en glanzende doorfchijuend,
en zomtijds in twee of meer takken gedeelt;, haar koj leur is uitwendig rosagtig, en van binnen gee!agtig;'ze- heeft een feberpe, dog zoete, met een aangenaaine bit- terheid vermengde finaak, en een aangehaanic fpecerij- agtige reuk. De Chineezen noemen deeze wortel Pet-_ fi, ook Gin/eng, en de Japanners Nifi of Ninfi; men weet echter niet zeker, of deeze wortel en de ninfi een en de zelfde zijn, en van wat gewasfen dezelve koo- rnen; dog de-Heer Linn^us heeft ze in zijne Materia Medica en Species Plantarum van malkanderen gefchei- den , en decze Ginjhig, S'umf.oliis Jerratis pimiatis ,ra- meis ternatis genoemt; maar Kaemvtzk noemt zé in zij- ne Amtenitates, Sijarum montanum corœenfe, radice non tuberoja, alwaar men ze ook befchreeven en op tab. 118. afgebeeld vind. Dezelve groeit veel in hetnÖord- Jijke gedeelte van. China, inzonderheid, zo men zegt, in overvloed in asVrovinüQ Leaotung, en op het eij- land Corea, als mede op Japan, dog die zo goed niet geacht word. De Afinnen houden decze wortel voor een kragtig
âlgemeengeueesmiddcl; de Chineezen maaken erin bij- na alle hunne ziektens gebruik van , en prijzen dezelve grootelijks in de buik- en andere loopen, zwakke maag en- ingewanden, beroertheid en zenuwtrekking ; als me- de om de op allerlei wijze'vervallene kragten op eenè verbaazende wijze te herdeden: De Chineezenbetaalen decze wortel zelfs zeer duur,-want men zegt, dat ze voor één pond daâr vân tot drie pond zilver geeven. - In Europa is ze zeldzaam-en mede zeer duur, weshaï- ven ze weinig m gebruik is, te meer, om dat de kracht van een vreemd en nieuw geneesmiddel, dikwils meer in bet geroep, dan in de daad gelegen is; echter word deeze wortel bij ons mede voor zeer hoofd- en hartver- fterkend gehouden, en zeer gepreezen tegen de con- vulfien of zenuwtrekkingen, convulfijffe kol ij k, duizelin- gen, verzwakt geheugen, flauwtens, en om de verval- lene'krachten te herltellen , inzonderheid bij oude lie- den; want voor jonge liedenis dezelve, veelgebruikt wordende, zo dienstig niet, voornaamelijk die van een heetc geftelthcid zijn , dewijl ze het bloed verhit err driftig maakt; men gebruikt ze, klein gefneeden en ia water fterk getrokken, alstkee, 's morgens_ nüchteren, en ook gepo-'dertj ook word er üniïuw, of esjhits van gemaakt. GINSTER, zie BREM.
GIROFFEL BLOEMEN; dus worden de anjelieren
ook genoemt; zie aldaar. GIST,, óf Gert; zie FERMENTUM. Voornaamelijk
word gïst genoemt, de dikke onzuivere floir'e of droe- zem (faces), welke bij de gisting van bier uitgeworpen word, of naar de grond zinkt, (wordende decze laatfte gewoonlijk moer genoemt,) en die een gistende hoeda- nigheid in zig behoud, en' daar door andere gistbaare ftóffen ras aan het gisten brengt; zijnde dezelve ten dieu,- einde van veel gebruik in de keuken-, en bij de bakkers, om allerlei, gebak, fijn brood, en andere dingen te doe» rijzen, en luchtig te maaken. De gist, zo wel van bier, als wijn, en van anders
gistende vogtcn, heeft, behalven veele aardagtige en. andere deelen, ook veele geestige deelen in zig, inzon- derheid de moej, en kan derhalven ook dienen om er een brandewijn van te distiileeren, op de gewoone wijr ze, door middel van een blaas of kolf; maar waar bij men zeer voorzigtig zijn moet, om 1. niet te veel in Q q 3 de |
|||||||||||||||||
dewj
|
s tand-flookßrs ,om erde tanden mede te zuiveren ,
|
|||||||||||||||||
ze daar toe niet alleen zeer bekwaam zijn, maar
|
||||||||||||||||||
* een goede peur in de mond agterlaaten.
WNGIPEDIÙM; betekent de fcheurbuit aan de GINGIVA, zie TÄNDVLEESCH,
J^UJMÜS; is zo veel als 'jrthxop..
'NSENG.j G infing; is een vreemde wortel, die C/i?,-niCt Z<£er 'anSe j?nten in Europa bekent is, en uit lani>"aen Ja',f!n gebragt word; ze is eeen paar duimen o» en heeft ongeveer de dikte ' van 'een kleine via-
|
||||||||||||||||||
GLA.
|
||||||||||||||||||||
GIS. GIT. GLA.
|
||||||||||||||||||||
878
|
||||||||||||||||||||
"Nccmtvijlzel van koper, geelkoper,ijzeroïflaal, eiTz.(
doet ieder van deeze vijlzels bezonder door een fijns teems, en wascht ze daar na met een fcherpe klaare loog; giet de loog dan af en heet water er op, herhaalt dit tot dat er geen fmeerigheid meer aan is ; vervolgens het vijl» zei wel gedroogt zijnde, neemt een ijzer of koper plaat legt ze op gloeijcnde koelen, werpt er het vijlzel op, en roert het zonder ophouden om; zo dra het vijlzel da warmte gevoelt , zal het veelerlei verfchillige ko» leuren aanneemen , en de deeltjes die de meeste hitte ont- fangen, zullen de donkerde koleuren verkrijgen. Als men allerlei koleuren verkreegen heeft, moet men
een hand-moolen hebben, toegeftelt op die wijze als da goud-draad-trekkers hebben, en zodanig dat het geverfde vijlzel door een zoort van trechter, allengskens er in loopt, om hetzelve klein te maaien , moetende het maal- wer'; van binnen van het hardfte en gepolijste ftaal ge- maakt zijn : Als dan het vijlzel hier door gemaalen is, zal men een zeer glanzend poeder van verfchillende ko- f leuren hebben ; het vijlzel van gcel-koper zal een goud- koleur hebben, dat van hetkoper een blinkend roode, van het ftaal en ijzer een donkcr-blauwe, en dat van het tin een witte koleur, enz. Daar is ook nog een. ander zoort van blauwe, roode,
geele glans, enz. die van geverft glas gemaakt word. GLANS; Balanus; dit latijnfchG woord heeft ver-
fcheiderhande betekenisfen; ais 1. betekent het devrugt van een eicken-boom ; 2. een kropzwecr; 3. een zet-of ftetk-pil, en 4. het voorde deel van het mannelijke lid. - GLANS MIJREPSICA, zie BENBOOM. GLANS TERRiE, vel Terrestris; dus wordende
aardakkers genoemr. GLANS UNGUENTARIA, zie BENBOOM.
GLAS; in het latijn Fitrum; is een lighaam, het
welke hard, bros en doorfchijnend, en zijne geboorte al- leenlijk vevfchuldigt is aan het vuur ; het beltaat uit zand, fteen welke in glas verandert, vuurfteen en loog- zout. Het kan niet anders zijn, of de vinding van glas moet
zeer oudziin, ten minften even oud als de fcheikonst der metaalen, inzonderheid van ijzer; want de oir°'| mijnfleen, daar het ijzer veeltijds mede vermengt is > moest oudtijds zo wel als nu glas geeven ; het w-elke groen van koleur, niet zeer doorfchijnende was, en volblanzen, gelijk het glas van ijzer, het welk in WA- lis tot het biaazen van wijriflesfen afgezondert , naar Bristol gezonden word, en flesfen geeft vol langer- pige blaasjes, welke, hoe het meer gefmoltcn en niet zout gernengt word, meer en meer in cenegcliik^or™' ge zelfftandigheid verandert, en fraaijer glas geeft. R'- bakken van fteen uit kleij gemaakt,'den Egijptenaareü zo eigen, moest noodzaakelijk gelijk nu glas K^voen' en klompen aan een fmelten, te meer, dewijl zij gee' ne overdekte ovens gebruikten, gelijk in Friesland,« langs den Rhijn; tusfehen Gouda en Rotterdam brandy bakt men de tichelftcen in opene ovens, welke do de koude der lucht, of de regens dikwils boven z°.<»,J gcdooft worden., dat de gloed hier door in het ""_,,, |
||||||||||||||||||||
de blaas of kolf te doen, en 2. geen fterk vuur te ftoo-
k'en, maar zeer zagtjes te beginnen, en voort te dis- tüleeren, zo lang er geest overkoomt; want anders klimt de gist fchielijk op, loopt uit de blaas in de ontvanger, en bederft aldus de distillatie; de overgehaalde geest word daar na wederom gedistilleert en gerectiiiceert, en als het geest van bier-gist is, kan men er , om dezelve een aangenaamcr fmaak te doen hebben, wat caimus en gengber, als mede jenever-befiê'n, caneel, en andere fpe- cerijen, als men wil, bijdoen, en hem daarover af- trekken ; dog bij de geest uit wijnmoer word zulks niet gedaan, ten zij men hem een bijzondere fmaak en kragt wilde geeven. Zie verder op het artjkel WIJN. GISTING, zie FERMENTATIE.
' GISTING des BLOEDS,zie BLOED (GISTEND ©f VERHIT.) GIT; dus word de Gagates of het Berg-wasch ook
genoemt ; ■ zijnde eenzoort van zwarte bnrnjieenoïfleen- koolm ; zie op die artijkels. Men vind het veel in Duitsch- land, en te Wirtcmb.ergWord het meeste verarbeid, en er allerlei cicraaden, ais arm-gespen, oor-vercierzels, fnuifdoozen, en meer andere dingen van gemaakt. GITI-I, zie NIGELLE.
GLACEE, zie GEBAK, pag. 79c. ..
GLACIALES HUMOR , zie CRIJSTALLIJNE
VOGT en OOG. GLAC1ES, zie IJS.
GLAC1ES MARIJS , zie MARIEN-GLAS en
TALK. GLADDE HAAIJ; in het latijn Mustelus lavis;
Squalus dentibus obtufis Art. Gen.'66. Sijn. 93.), dee- ze roofvisch koomt volgens de Heer Grovonius van geftalte en koleur volkoomen met den Doornhaaij over- een: Volgens Raijus, heeft deezevisch geen eigentllj- ke tanden, maar de kaakebeenen zijn wederzijds ruw als een vijl. De Engelfchen noemen hem, om de cffcn- heid van zijn lijf, gladde ongedoornde Hond ; zelden word bij zwaarder als 20 ponden gevonden. GLADDE ROCH, zie ROCHEN, n.II.
GLADIOLUS, 'zie ZWAARD-KRUID.
GLADIOLUS AQUATICUS vel LUTEUS, zie
LISCH (WATER-) GLAMA, ziePERUVIAANSCHE KEMEL.
GLANDARIUS, zie VLAAMSCHE GAAIJ.
GLANDIFER, 'Eickel-draagend. Glandifera planta,
eickcl-draagcnde planten of boomen; gelijk de eick, en meer andere boomen. GLANDULA; Klier; deeze zijn van veelerleij zoor-
ten; zie op KLIER. In de botanie betekent het de klieragtige knoopen aan de fleelen ofbladen van zommt- ge planten ; gelijk bij voorbeeld aan de amandel-booms- bladen; dienende zeer waarfchünelijk tot zuivering en afvoetihe: van het onnut zap. Zie ook KLIEREN. GLANDULA SUPRA VENALIS, zie CAPSULA
ATRABILARIA. GLANDUL/E FOLLICULOSiE, zie FOLLICU-
LOSiE GLANDUL/E. GLANDULOSUM CORPUS, zie VOORSTAN-
DERS. GLANDULOSUS; Kliervormig; Klieragtig.
1 GLANS; Glans-poeder, of Glanfend posder van Me- taaien; dit is een'poeder dat van allerlei metaalen en veel te Ncnrenburg bereid, en over al verzonden word, om het rot allerlei dingen te gebruiken : De bereiding daar Yan is aldus. |
||||||||||||||||||||
als vermeerdert,veelefteenenin een doet fm
|
vecle ver-
t geval van |
|||||||||||||||||||
is waar, Esrptcn is niet blootgcftelt aan zo
|
||||||||||||||||||||
aridei.ingen van weder, evenwel moest h
ongeluk ftooken zulks dikwerf veroorzaaken. Ik zwiige van het lood en tin, welke beide met
len, inzonderheid het écrite, zeer fpoedig in glas |
||||||||||||||||||||
gaan.
|
||||||||||||||||||||
Hei
|
||||||||||||||||||||
■ teLÄ.
ïtfen meent onderwijlen, dar in het Boek Job.« , het
28fte hoofJftuk 17de vers reeds van glas gewag gemaakt word, fchôon veelen dit anders overzetten; in't Nieu- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GLA.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cm gemeen Glaste manken, hst welke zeer
doorfchijnende is. Trekt eerst bet zout uit allerlei zoutagtige planten,' |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pê Testament vind men zeer dikwils gewag gemaakt in het best van de groei,' zonder dat zij lang aan de
van glas. Lucretius heeft het zeer wel gekent, en regen of lucht blootgeftelt geweest zijn.- De beroem- Pliniüs is van gedagten, dat Sidon de eerfte ftad ge- de Kunkf.l heeft met overtuigende proeven beweezen, vreest is, welke zig door het maaken van glas beroemt dat het volftrekt bet zelfde is, welke planten men gemaakt heeft. Onder de regeering van Tiberius maak- daar toe gebruikt, om dat bet alcalifche zout het zelf- te men glas te Romen, en men bragt een koristenaar de is ; het is om die rede onnut, zo veele kosten om hals, om dat hij hst glas malleabei, dat is fmccdbaar aan te wenden, om de allerfijnlte zouten te verkrijgen; tonde maaken. Veelen echter twijffelen met recht aan men behoort alleen te letten op het wel zuiveren van deezekonst, en meenen dat het eene andere Hoffe ge- dezelvenj dit gefchiedop deeze wijze; ten 1 (ten, moet |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ireest is.
Het is onderwijlen zeker, dat er geene zelfftandig |
men de as in omtrent driemaal de veelheid van water
kooken , en wel omroeren met eenen houten ftok; teti |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
beid tot nog toe door konst gevonden is, die zo veeïe sden door een linnen doek zijgen, en zo dikwils over-
voordeelen geeft aan den menfeben; zij wederftaat al- gieten, tot dat de loog zeer helder is,1 ten' 3den in een le zuure geesten , alle fcherpe en bijtende vogten , kan ijzeren pot, die zonder roest is, af kook en "en uitdam- een zeer groot vuur verdraagen, als het langzaamaan- pen, zorg draagende, dat er geen as of vuilnis in- gezet word, en gefmölten zijnde, neemt bet allerlei valt, en dat het zagtjes aan de kook blijft; onderwij- gedaantens aan ; aan (lukken gebrooken zijnde zelfs, laat len moet men zo veel loog teffens zig verfchaffen , dat hetzig weder fmelten en behandelen, als vooren. Wij de pot ten minden agt of tienmaal kan opgevult wor- eaan kortheidshalven voorbij, de groote (lukken glas, den, en niet meer teffens ingieten, dan zoveel als de die de ouden gemaakt hebben, en willen alleen den pot ter helfte kan vullen, op dat er geene korst aan leezer doen opmerken, het oneindige nut, het welke den rand zig zette, die er moeijclijk af te haaien is; de Wijsgeeren er uit trekken, en de flikkerende ver- zo veel water als er uitwaasfemt, zo veel loog moet tierzelen onzer tafelen en vertrekken; gefleepen zijn- er bijgegooten worden; zo dra het laatfte vogt be- de immers en met licht voorzien, geeft het een beto- gint dik te worden, en te ftollen tot zout, moet het I Terend gezicht; dan weder van agteren met kwikzii- vuur vermindert, en het vogt geroert worden met een ter en tin gedekt, verfchaft het fpiegels, die door het houten of ijzere fpatel, tot dat het zout droog is; als' volmaakt wederomkantzen van de lichtftraalen, ik weet dan moet het vuur vermeerdert werden , tot dat al het niet wat bekoorlijks uitleveren; eindelijk geeft het email zout gtdroogt zij; indien men op de vermindering van ofg/«, met duizenderlei koleuren bezwangert, fchil- vuur, en het roerçn niet, let,. zet zig eene korst op derijen die eeuwen verduuren können, en alles over- den bodem , die er niet dan met hamer en bjjtel kan treilen, het welk ooit de penceel voortbragt. De door- afgcflagcn worden , -waar door de-pot dikwils barst,., febijnend gefihilderde glnzm behooren hier toe, en en bet zout geel, of met ijzer befmet word. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geeven een'uitmuntende proef van het menfcbclijk ver-
nuft. Het aloude Mofaicq zijn fchilderijen, die uit klei- ne (tukjes gefchildert of liever gekoleurt glas beftaan , en om de 'duurzaamheid alle andere fchilderijen over- treffen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neemt nu van dit zout , tweededen; van vuur-flee-
nsn, die wel fijn gemaakt zijn, of van zand, drie dee-
len ; mengt die onder een, fmelt ze vervolgens in een groot vuur, en laat ze er eenige uuren in ftaan, zo zal men een glas .verkrijgen, fchooner dan het voori- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gïas-llaazenen-Glasïhazerijenbehdzem.de.komióïn ge, dog minder duurzaam, om dat er meer zout in is,
rJcsfep en liegt glas te blaazen ; ten 2den om platte of en de deelen zo wel niet onder een gefmölten en ver- ^ngder-glazcn °te maaken ; ten 3den om allerhande eenigt zijn. Men moet echter opletten, dat niet altoos juist de
zelfde proportie van vuurfteen, zout en zand kan -bij; een gevoegt worden, de eene vuurfteen vloeit ligter dan de andere, en even eens is bet met het zand ge- legen , hier in moet men de ondervinding raadplce- gen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wWfeff
d
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer men het zout eerst cakineert boven in den
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neen glas.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Loog-zout met fijne'aarde te zaamen in een groot oven in een aarden pot, zo lang tot dat-al het olie-
Juur gefmölten, geeft glas, waar mede zo veelmeer- agtige en andere deelen er van afgezondert zijn, zal ™ zand, of gcframpte vuurfteenen können vermengt het glas hier mede. gemaakt, veel heldercr en witter zijn.' De duurzaamheid en fchoonheid van het glas,
kan men ook vermeerderen met een (Icrk en lang aan- houdend vuur , waardoor de menging beter, en de zou- ten zuiverer worden. Dit is de rede, waarom dezelf- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vte"
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eer,, zómtijds donker, zelfs zwart. 'De rede van zij- de mengzcls yerfebjliend glas in fchoonheid en duur-
n? groote vastheid en onvcrgàngeliikhoid vloeit voort zaamheid géevcn.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liit'de volmaakte vereenising van het zout met de aard
Jgtigeftbffe-, diemttuirlijk in de as is. Wanneermen
U'e' ' te
t de duurzaam-
|
Glas. immers reiiicjrik -van-'t- yiitir genoomen, word
uit zig zelven Jin de lucht duister,, en valt tot ftof; dit is gebeurt aan de: meeste fraai gefnecdene glazen van den Burgemeester HbemskSrtc- te Leiden, naame- lijk aan de Italïaanfehe, de groene'Duitfche hebben tot heden toe ftand gehoudei:. Hoe
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
he'd verandert:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GLÀÀ
|
|||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||
GLA.
en'neemt de groene'en blauwe koleur van het Mgi
wech; ook-word dit door.de magnefia weçhgenoomen. Wanneer men deeze mengzels ter deegen wil zui'
veren , moet men ze in een fchoone pot doen, en die wel fluiten meteen dekzel, welke met lijthargijrium toegemaakt is, anders loopt men gevaar, dat hetlutum of fmeerzel eenige koleur geeft aan het glas ; want de uitwaasfemingen alleen zijn genoeg, om den luister te vernietigen ; dog vooral moet men zorg dnagen dat het glas niet te fchielijk koud word. De Franfchen en Jtaliaanen, zo wel als de Engel-'
fchen, gebruiken ook foda , of fel de fonde, en ook potasch, weedasch, enz. Wij hebben reeds gezegt, dat alle deeze zouten van den zelfden aart zijn ; de on- dervinding evenwel leert, dat de zouten, die uit de halt getrokken zijn, veel beter glas geeven ; dog wan-, neer het glas te zagt is, moet er meer zand, of vuur- fteén bij; wanneer te hard, meerder zout. Zie daar nog eenige mengzden, daar men, volgens de fchrijvers van de DiQion. Encijcloped., op vertrouwen mag. 4. Neemt 100 pond fatpeter , 150 pond zand wel ge-
zuivert', en 2 pond wit arfenkum ; finclt dit we! onder een, neemt er de proef van met een ftuk ter dikte van een gulden, wanneer er het papier helder door- fchijnt, is het goed; zo het nog niet wit genoeg is, moet er meer arfenkum bijgedaan, en egaal in omgeroert worden. 5. Op eene andere wijze met menie van lood; neemt
250 pond lood-menie , én zand 100 pond; voegt dit bij de voorige compofitie, met nog 3 pond witte arfe- nicum, en fmelt het wel onder een. 6. Andere compofitie met foda ; neemt hier van wel
gezuivert 150 pond, en zand, vuurfleen of quartz, 227 pond ; doet er bij wel gezuiverde en fijn gepülverifeer- de magnefia,. 5 pond; flaat alles door een fijne zeef, en maakt er frit van. De magnefia van Piémont word voor de beste ge-
houden, last die eerst wel gloeijen, dooft ze dan uit in koud water , droogt en ftampt ze wel fijn, en zift ze. zeer zorgvuldig; hier van zult gij meer of mindet bij het glas doen, naar maate het meer of min groen lS- ■• !
7. Compofitie om fraai wit glas , dog geen erijstif
te maaken; neemt foda van Alkanten, die wel gezi"' vert en gezift is door een zijden zeef, 200 pond; ƒ"'" peter, 50 pond; zand, 275 pond, en magnefia, 10 on- cen ; maakt er een f rit van; zo deeze wat blauw, ol groen is, zo voegt er nog wat meer magnefia bij;_p°8 zo het roodagtig is, doet er een weinig crijstal bij. Opmerking. Als dit glas in fmelting is, zal men °P
de oppervlakte zeker zout vinden, het welk.mcn noemt zant van glas, dog dit moet men niet te fchielijk weg- neemen, en vooral niet met een ijzer, het welke vog' tig is, dan immers fpringt alles, en men loopt gevaar, het gezicht te verliezen. 8.. Om fraai, dog gemeen glas te maaken ;_ neel^
gemeene foda in poeder, roo p"ond; asch van wtldt 10* ren, 150 pond; zand, 190 pond, en magnejh, 6° een; mengt, .calcinée!t en fmelt alles wel ondereen. Dog om genieene wijn- en'bierglazen te maaken.
neemt men ajleen ócfoda> en zand; dog deeze ffl° wel gewasfehen worden, -i n 1 9. Om crijstal met potasch te maaken; neemt.s,aV
160 pond; wel gezuiverde potasch, 104pond; ^ Vyal' 10pond, sn magnefia, 5 oneen; mengt en fmelt « ^ |
|||||||||||||||
Hoe men de zouten Vereiden zal- om crijstal-
glas te maaken. • Indien men helder crijstal-gla's wil maaken , moet
men de zouten eenige maaien op nieuws fmelten, en döór crijstallifeeren, helder en zuiver maaken ; men dampt de loog uit, tot er een vlies op koomt; dan neemt men met een fpatel alte de crijstallen weg', en bewaart die, het overige dampt en droogt men 'uit, ongebruikt bet tot grover glazen. ; Wil men die groote zuiverheid in een's verkrijgen ,
zo'moet men het zout calcineèren, vervolgens in eene Yogdge plaats zetten , en van zelve gefmolten laaten crijstallifeeren; '" Het is ook niet noodig, zo veel moeite aan-te wen-
den, om zout te verkrijgen, de gemeene potasch is er goed toe, als dieflegts wel gezuivert, en gelijk gezegt is, behandelt word. Men voegt ook falpëtèr of nitrum bij het glas,.àog
dit moet zeer zuiver zijn, én eerst wel gecrijstailiieert worden; men gebruikt ook borax, dog deeze moet eerst door een zagt vuur gebrand worden, zo dat zij niet ïmelt, anders loopt alles de pot uit, om de uitzetting welke ;de borax ondergaat in het vuur. - Hoe men de Vuur-fteeti en het Zand zal
beraden. - T)e vuur-fleen en het zancf: worden geftampt in eenen ijzeren vijzel, die niet verroest is; indien er eenige roest in was, ftampt en wrijft men er eerst wat droog zand in , en maakt den vijzel dus fchoon. Tot hard glas moet harde vuur-fleen gekoozen wor-
den, gelijk die welke men op de fnaphaanen gebruikt, óf quartzen,-die de vijl tegenftaan ; evenwel moeten allen-deezen door'het vuur wit worden, anders deu- gen ze niet; het krijt moet er rondom wel afgedaan Worden; als ze wel gecalcmeert en gloeijende zijn, ftoit men zs in koud water, dus worden ze zagt en wit;-daar na worden ze weder geftampt, tot dat ze door de fijnfte zeef können gaan; voegt hier bij zwak ßerkwater, of zijn phlegina, roert het te zaamen om, en laat het één nagt geftaan hebbende, afgegooten worden; wascht alles af tot verfcheidene reizen met warmwater, zo zult gij zand en vuurfleen hebben,, even goed om crij'stal-glas te maaken , als of gij het berg- crijstal gebruikt had. Hoc men Crijstal-glas zal manken.
Vermits wij te vooren gezegt hebben , dat het niet bepaalt kan worden, welk een glas uit-eene compofitie, koorhen zal, zal men eerst één Weihigje beproeven , rjn op deeze wijze té werk gaan: ' 'i. Neémtvan wel bereide vuurfleen, agt deelen, en zeer wél gezuiverde loog-zout, vijf deelen. • 2. Of van vuurfleen, drie deelen; loogzout engebran-
'de borax, van ieder één deel. 3. Ofwel bereide vuurfleen, drie deelen; zeer wel
'gezuiverde falpeter , twee deelen ; loogznut en borax , Van ieder een en een-twéede deel, en witte arfenkum, |
|||||||||||||||
deel.
|
|||||||||||||||
een-zestiende
|
|||||||||||||||
Wanneer mëh avfeniaim bezigt, moet het eerst wel
gemengt'worden met de zouten, vooral met het'f a lp & ter, daarna moet dit met de vuurfleen gemengt wor- den. De arfenkum of het rottenkruid maakt, dat de •zouten de vuurfteén beter doen fmelten; ook vliegt het al te maal niet wech, want een gedeelte word gefixeert, |
|||||||||||||||
gla;
|
|||||||||||||||||||
18*
|
|||||||||||||||||||
les wel onder een; zo het donker is, Iaat het door het
water loopen, en herfmelt het ; dit crijstal zal voor het góheemfche niet behoeven te wijken. Glas ilaazen.
Wij hebben reeds gezegt, wat glas is, alleen heb- ben wij gefpaart te fpreeken van zijne eigenfchappen ; welke deeze zijn, dat het niet alleen gefmolten word door hevig vuur, maar teffens zulk eene taaiheid be- houd; en wel zo, dac er de lucht ingeblaazen worden- de, een bol van groeit, die, hoe dun ook uitgeblaa- zen, niet breekt ; en hier op fteunt het voornaamlle van dit verwonderlijk lighaam. 2. Deeze bol nog warm en beweeglijk zijnde, kan
platgedrukt, of ingedeukt, of weder vernaauwt wor- den, even als pottebakkers kleij of wasch. 3. Het glas kan uitgerekt worden, en wel zo, dat
het de holletjes behoud , welke het heeft voor de rek- king. 4. Het kan weder gefmolten en gefoldeert worden,
tls of het nimmer gebrooken geweest was. Men gebruikt tot het glas-biaazen, of fteen-koolen,
of hout, het welk geen verfchil maakt in de behande- ling; de fteen-koolen zijn minder kostbaar op zommige plaatzénj op anderen is het hout weder goedkooper, of met minder moeite te verkrijgen; in Holland, bij voor- beeld, en Friesland, is het hout zeer duur, de-turf te kostbaar, daarom moet-men ftccn-kool gebruiken; in Engeland, vöoinaamelijk in Wallis, daar veele berg- ftoffen zijn, en fmelterijcn, zijn de rotzen zodanig met I boomen en llruellen bewasfeben, dat de natuur als uit haar zelve al het noodige verfchaft. Om een fles te blaazen.
Neemt de ijzere blaaspijp, en fteekt die in de kroes of pot gefmolten glas, en draait die erin om, neemen- ile zo veel als men dunkt nodig te hebben ; daar (laat «n jongen bij met eene ijzere roede van twee voeten min of meer lang; de glas-blaazer blaast eerst een bol, vornit op zijn aambeeld den hals naar genoegen , laat "e buik rond, of rolt die platagtig op het aambeeld; de l°nge duwt met zijne ijzere roede, daar een weinig jj'asaanis, onderin de fles, en dus verkrijgt dezelve « holte; dan kleeft die roede er aan, en de Blaazer, 'lijd de hals af; hier op word de fles gehouden met de toede alleen, en de hals is fcherp , onderwijl neemt de J°ngen een weinig gla's aan een dun ijzer, en trekt het [°t een draad, welke als dan gedingen word om den rais. peltaliaanen'hiaten de fles aan den hals, zo als ze
Waazcn is; de fles," welker hals verdikt is, verkrijgt "w door een weinig meer Hevigheid. ■Aanmerking. Wanneer de afgefneeden hals een flroo
™eed uiefteekt buiten het gelungert bandje, dan kan
ei' fchenken zonder Horten, of zonder dat de wijn bij
.TOppels iar)gs je bottel druipt ; hoe het bandje ronder
1 hoe dit meerder gebeurt ; dit is wel geen groot on-
5 n'ak, maar echter zeernadeelig voor het tafel-linnen, Ij. onz'enelijk ; het hangt hier van af, dat de aantrek- |
|||||||||||||||||||
afval, enz.; indien men dit niet hadde, moest men
glas maaken, gelijk te vooren gezegt is; of het glas van de ijzer-fmelterijen bezigen, en er loog-zout bij 'dóen, wanneer het te hard is. Wanneer het glas tot een fles.na genoegen geblaazen;
is, zetnien het te bakken in de twéede.oven of kamer, boven de glas-oven, anders is het zeer bros, en breekt oogenblikkeüjk, voornaamelijk als er vuur-fteen in valt, • Over weinige jaaren deed men veele proeven met Philofophifche eijeren, Ovaphilofophica genoemt, deeze waaren holle eijeren boven open van glas, het welke flegts geblaazen, en niet gebakken was; wanneer men. daar in laat vallen een (tukje vuurfteen,, agaat, crijs- tal, of al wat van dien aart is, of fchoon çog zo ligt, breekt het eij van een; daar het een fuik ijzer van eert half pond konde ontfangen , zonder te breeken ; dit is de rede, dat men alle giazen nog eens moet bakken , dat is, zeer langzaam iaaten koud worden, want de oven, die daar toe gefchikt ïs, heeft zulk eene hitte niet, dat er het glas van kan fmelten. Om bier-glazen te biaazen , neemt men wit of ander
glas, men blaast een bol; dit gedaan zijnde, maakt men Oen bodem plat, en men plakt eene roede er tegens aan; vervolgens fnijd men het gids van de blaaspijp, men fteekt het in den mond van de onderfte oven, tot dat het omtrent fmelt, daar na heeft men een (lift, en men buigt den mond zo wijd open als men wil ; het aambeeld, en de fp'e'erhaak dienen, om het zulk eene gedaante te geeven, ais men wil, plat, kantig, geribt; ais dit niet genoeg is, of te veel, maakt men het om- trent fmeltcnde, dat is week, en verbetert het zo lang, men goedvind. De leezer begrijpt nu ligt, waarom allcflesfen, bier-
en wijn-glazen, en bijna alle glas dat geblaazen is , on- der iets ruws heeft, daar men zig ligteliik aan kwetst; bet is dat gedeelte, het welk door tusfehenkomst van •een weinig glas gekleeft geweest is aan de roede, zo even befebreevtn. Om wijn-glazen met voeten te. maaken.
Men blaast eerst een bol, en men maakt den bodem
dik genoeg, om er de fteel van den voet van te maaken, wil men deeze fteel effen hebben , is het goed; anders maakt men een klein holletje, twee, vier, zes, tot twintig, of meer, door inknijpingen met gefchikte tan- getjes , dan rekt men deezen fteel nit naar believen , zo worden alle de inknijpingen rcchtftreekfche holtens evenwijdig aan elkander; men draait vervolgens deezen deel in het rond, dan?worden het fpiraalen, op de zelf- de wijze als de fmeeden het"ijzer gloeijende ombuigen; men fteekt het geduurjgwederinden mond vandenoven, om dat het week blijven moet; vervolgens ontfangtmen deezen fteel op de ijzere roede, men fnijd het mond- ftuk af van den blaas-pijp, men brengt het in het vuur, en fmelt het half, dan buigt men het open, en maakt het naar believen. Dit gedaan zijnde, maakt men er den voet aan,* men
neemt een punt-ijzer, draait die om in de gl.as-kroes, vat zo veel men nodig heeft, en" wind het om het ui- terfte deel van den fteel, zo groot men het noodig heeft. Op deeze wijze dan begrijpt een ieder ligt, dat men
allerlei andere gedaantens kan maaken; een enkel kntip- tangetje verftrekt daar toe aan de tbermomeeter maakers, om mannetjes, vogeltjes, enz. te maaken, enkel met een lamp ; men kan het glas fpinnen , enz. ; het is R r een |
|||||||||||||||||||
LPpervlakte van raaking grooter word door de rond
|
|||||||||||||||||||
beid.
Men
|
|||||||||||||||||||
gebruikt thans zeldzaam nieuw gemaakt glas tot
|
|||||||||||||||||||
Mfen,
|
|||||||||||||||||||
V0or v;.' meestal gebrokene, die daarom vergadert, en
H deingeld verkogt worden, allerlei glazemaake'rs |
|||||||||||||||||||
fVä
|
<5lä;
|
||||||||||||||||
GLA.
polijst worden, en duuren. Maar wil men de moeft«
doen , om een bezonder crijstal-fritte te bereiden, zo ge- fchied zulks best als volgt. Neemt van de zwarte vuur-fleenen, maakt dezelve es.
nige reizen gloeijend» en lesen t ze in koud water af zo zullen ze bros en breekbaar worden , en een witte koleur verkrijgen ; maar hebt de voorzigtigheid om zg langzaamerhand heet temaaken, dewiji ze anders om m fpatten ; dus gebrand zijnde, ftoot ze in een fteenen mor- tier tot een poeder ; maar om dat er door het ftooten door. gaans eenige deeltjes van het ijzer mede los gaan, die't witte glas zouden verwen , zo moet men wat fterkwater op het poeder, in een glas of verglaast vat gedaan zijn- de, gieten, het welke het ijzer oplost en tot zig neemt; vervolgens giet men het fterkwater af, wascht het poe- der met warm water wel uit ; en als er veel fterkwater ge- bruiktwas.zoumen'tvan 't poeder kunnen afdistilleeren en dus behouden, tot andere gebruiken. Indien het poe- der zal dienen tot defaphijr, emevaiid, topaas, chrijfi- lith, fpinel, amethist, en andere zoortgelijke fteenen, heeft men het fterkwater niet noodig, het is dan genoeg dat de mortier zuiver en van de roest wel gereinigt zij: Een mortier van porphier- of agaat-jleen zoude hier toe 't beft dienen. Als men geen zwarte vuur-fteenen konde verkrijgen,
kan men witte keij-fieenen neemen, en op. de voorige wij- ze tot een poeder maaken; dog de zwarte -vuur-fteenen zijn altijd de beste, dewijl ze doorgaans een hardergks geeven,. dat beter kan gepolijst worden. Om nu hiervan een goede fritte te bereiden ; zo neemt
van het fteen-poeder,, drie deelen; wel gezuiverde ƒ»!- peter, tweededen; borax, een vierde deel : Of neemt van het gemelde poeder , twee deelen; wel gezuiverde potasch of'ivijnfleen-zout, een deel; borax, een hal f deel; en mengt het onderinalkander; deeze twee zoorten van ge- mengde poeders of fritte geeven beide een zeer goeden hard crijstal-glas. Nu zullen wij gaan aanwijzen , hoe men de koleuren
aan het glas geeft, om de waare edel-gefteentens daar in te evenaaren. |
|||||||||||||||||
een taai ligliaam, als het vloeibaar is, even als fij-
xoup- •
Om ruit-, of plat Glas te maaken.
Men blaast even eens een ronde bol, welke, men ,
als die groot genoeg is, geduurig heen en weder draait; vervolgens zet men die op de roede, daar eigentlijk de knoest van daabkoornt; men neemt den pijp weg, opent den bol, en maakt d;e zo wijd open, dat het 'glas er plat van word , men neemt tot bèhalp een marinere ileen, dikwils moet het wede? in den oven, om dat zo groot een ftuk ligt koud word; op deeze wijze dan maakt men plat glas, liet welk eene ronde gedaante heeft, endraat- jen behoud f die onmoogelijk zijn voor te koomen, als men let op de manier van deeze fchijven te maaken. Plat glas word ook gegooten, dog als dit zeer net
zal gedaan worden, en tot fpiegels gebruikt, moet men niet alleen zeer naauwkeur.ig zijn ,. maar naderhand het glas fliipen , zonder welk middel het niet moogelijk is, er de draaden af te neemen, of de draaijen, welke in alle glas evenwijdig, aan het blaas-tuig, of gieten ge- vonden worden. Dit aües vèreischt eenen al te grooten omfiag , clan
dat het in dit Woordenboek zoude können geplaatst worden; men moet over het glashezen niet alleen Ns- xï, met de nooten van Merret, maar ook van Kun- kel, daar bij voegen Crameri Ars docimaflica part. 2. proces/. 89. p. 359., en de fraaije ftukken welke daar over in de Diction. Encijcloped. gevonden worden. , ïloe men 't Glas allerlei fchoone koleuren kan geeven,
en de edele gefleentms van Crijflal-glas kan nabootzen, in diervoegen dat ze de natuur-^ lijken volkoomen gelijken. Het is een fchoone konst , oin de Edele gefteentens
zodanig' te kunnen contrefeiteri, dat ze de echte fteenen in glans en fchooriheid van koleuren niet alleen evenaa- ren, maar ze'fs veeltijds overtreffen; zo dat 'er anders niet aan ontbreekt als de natuurlijke hardigheid : Het zal derbalven de liefhebbers der wetenfebappen niet on- aangenaam zijn, om hier bij de gelegentheid van het glas maaken , aan te wijzen, hoedanig de edel géfteen- tens door 't glas nagemaakt kunnen v/orden. Orn dit dan te doen , moet men weeten een goede
fritte tot fchoon wit crijstal-glas te bereiden, en dan dit glas âe vermischte koleuren te geven , van den fteen die men nabootzen wil; 't welke gefchied door middel' van de gezuiverde fritte of glas-ßoffe met deeze of gee- n.e mineraaleof metàal-ffoffé te vermengen, dog zonder veel omroeren, dewijl zulks blaafen veroorzaakt; maar de eigentiijke proportie, hoe veel verf-ftoffen men heb- ben moet, kan zo nauwkeurig niet bepaalt worden , als hooftzaakelijk af hangende van de ondervinding , waar door zulks best geleert word. De fritte hier toe dienende, word op de kortfte en
beste wijze.aldus bereid : Neemt best Veneetsch glas, fïoot het heel fijn, in een'zuivere mortier; mengt daar bij vier doelen van 't poeder, zamerigeftelt uit een deel bo- rax , en een half dzèlfalpeter'; dit mengzel geeft een fchoon gtsftot allerlei koleuren van edel-gefteentens; het frrielt ■iigter, word „eerder zuiver, en verkrijgt niet zoveel blaafen, als de gewoonlijke■compofitie tot crijfial, behoeft dits niet.zo lang' in de oven'te blijven; bet glas is wel zâgter, of minder hard als de gewoonlijke compofitie tot trijs'tal-glas, 'eg'ter fraai en hard genoeg om te kunnen |
|||||||||||||||||
Om een Robijn te contrefeiten.
De Robijn is een der kostelijkfte en fraaifte edel-ge-
fteentens , na de diamant ; en het is over lang een groo- te konst geweest, om dezelve na te bootzen. Zie hier hoe 't zelve gefchied. Neemt gecalcincerde vuur-fieen, (als boven gemeld)
een deel ; f alpeter, wijnßeen-zout, en borax, van tap* een vierde deel; mengt en'wrijft dit fijn en wel ont>er malkander, dit doet men in een röode tinctuur van eene met tin geprecipitcerde goud-foluiie ; dampt liet daar na tot de droogte af, en ais het v/el gedroogt is, word gewreeven , en daar van bij bovengemelde eerfte p". van crijstnl-glas gemengt, en zaamcngefmolten : neemt van de door tin gsprcäinteetde goud-crocus, ee. deel, doetdicbij zes deelen Venec-tfche glas-talk , mW én wrijft 't wel onder malkander: van dit mengzel I» men zo veel met fritte van glas fmelten, tot dat zee fchoone robijn vertoont ,• het welke men door Vx0°si\i} moet onderzoeken, doormiddel van iets van het g uit het vuur te neemen, als wanneer het geheel wit ^ zuiver zijn zal, maar als men het, na iets verkoe • zijn, in de uit de oven koomende vlam houd, verK . |
|||||||||||||||||
her eerst een fchoone roode koleur;
|
|||||||||||||||||
id,
|
|||||||||||||||||
berd
|
|||||||||||||||||
De goud-tinünrar, word op veelerlei manieren o&
|
|||||||||||||||||
GL/:
|
||||||||||||||
MS
|
||||||||||||||
'mar best gefchled zulks hier toe op de volgende wijze:
Neemt een gouden ducaüt, flaat dezelve tot een dun plaatje en knipt het vervolgens in fijne draatjes ; doet
2e'in een matras, met drie drachmen konings-water, en een drachma geest van zout, om te folveeren: Neemt vervolgens fijn Engelsch tin, vijlt het klein enfolveert een half drachma daar van , in een drachma fierkwater , en een half drachma geert van zout; maar men moet voor eerst maar zeer wéinig tin in 't fchei-vogt doen, en het eeni^e tijd laaten ftaan, om zig geheel te ontbinden, voor dat men er op het nieuw weder iets in doet; want zo men al het tin er te gelijk in deed, zoude de folutie zigte veel verhitten en te fterk op bruifchen, waardoor het geestigfte deel zou vervliegen ,• weshalven men 't gtoook moet fluiten , en niet eer openen, tot dat de op- biiiifching en dampen ophouden, als wanneer men weder wat tin inwerpt ; vervolgens verlengt men de goudfo- lutie met ongeveer zes oneen warm water, en men doet er druppels-wijze van de tin-Jolutie in; dan zal men ter- ftond zien dat de folutie zwart, maar daar na allengskens fchoon robijn-rood word: Men laat de folutie vijf of zes dagen (til ftaan , 20 zal men als dan een rood poeder op de grond van de matras vinden ; als men dan ziet dat 't water geheel klaar geworden is, giet men het af, en ander water, warm zijnde, op het goud-poeder, dat men Vervolgens ook af en weder ander opgiet, zulks eenige I reizen herhaalende, tot dat alle de zout-deelen van het poeder afgewasfehen zijn, dat men vervolgens droogt en bewaart. Men heeft bevonden, dat men het glas ook zonder
goud een feboonê robijn-koleur geeven kan , op verfchei- derhande manieren ; als r. ontbind lood in geest van fal- per, en precipiteert de folutie met een genoegzaame menigte geest van ammoniak-zout ; met dit water daar't lood uit nedergeftort is, en hetwelk klaar zijn zal, be- vogtigt fijn geftooten wit glas, vermengt met een vierde deel gecalculeerde borax , en laat het zaamen fmelten , zo zal het glas een roode robijn-koleur verkrijgen ; of 2. ontbind lood in gemeen fterk-wnter, dat met een goed deel water vermengt is, om dat hst lood zig hier door beter ontbint; precipiteert de folutie dan met geert van Zte-zout, en laat ze een kwartiers-uur lang in het zand- pad kooken, zo zal al het lood terftond in de gedaante van cen zeer wit poeder als fneeuw, naar de grond vallen, Çn het febei-vogt daar boven zal klaar worden; dit vogt gebruikt men om daar mede fijn geftooten wit glas, en giïahïnecrde borax te bevogtigen als vooren, zo verkrijgt nen een robijn-rood glas, hoewel deeze manier niet al- tyd gelukt ; of 3. neemt een ftuk Veneetsch of gemeen ** glas, maakt het tot een fijn poeder, én mengt er een vierde of agtfte deel, of nog minder gezuiverde falpeter onder, met een weinig borax, fmelt dit mengzel behoor- 'Uk onder malkander, zo komt er een robijn-glas van. ^5aar men dient te weeten, dat wanneer men glas ge-
'uikt, waarbij geen magnefie of bruiufieen gebruikt is ,
?e''jk anders gewoonlijk gefchied. om het glas te zuive-
^n» er door deeze gemelde drie middelen geen purperrood
«""zal koomen ; zo dat deeze roode koleur hooftzaa-
ellik van de magnefie fchijnt te ontdaan.
|
'fritte; maar'tmoet van de beste Piemonreïfche magnefie'
weezen, of andere die even zogoed is. Ziet hier hoe de calcinatie tnJ'uUimatie best gefchied:
Maakt de magnefie tot een ontastbaar poeder, mengt-çr dan even veel gezuiverde falpeter bij , en zet dit meng- zel in een reverbereer-vuur 24 uuren lang ; daar na er uitgenomen zijnde, verzoet het wel met warm wateren droogt hét, zo zal het een roode koleur hebben: Doet dan bij deeze ftoffe even zo veel ammoniak-zout, maakt, dit mengzel met een weinig gedistilleerde azijn vogtig, wrijft het dan op een porpbijr-fteen, en droogt't vervol- gens ; daar na doet dit mengzel in een kromhais met een dikke buik en langen hals, legt ze in 't zand-bad en geeft geduurende 12 uuren een fublimeer-vuur; daar na breekt •de retort in ftukken, mengt het geene dat er gefublimeert en dat op de bodem van de retort gebleeven is , onder malkander, en weegt deeze ftoffe; doet er zo veel am- moniak-zout bij, als door fublimatie verloorén gegaan is; wrijft het dan, na dat het,met gedistilleerde azijn bevog- tigt is, en fublimeert hét weder in een diergelijke re- tort, gelijk voorheen: Herhaalt het .zelve daar na, totdat de magnefie geünoltenop de bodem van de retort blijft. " Een Ilijacinth na te bootzen.
Men neemt ijzer-roest, ofijzerjaffraan, die door mid- del van een reverbereer-vuur gemaakt is; hier van doet men vier of vijf grein onder een lood crijstal fritte ; fmelt en zuivert het in 't vuur behoorlijk, Een Spinel na te maaken.
Neemt tot een een pond gecalculeerde beste magnefie, een once gecalcineerde zafifcra, en vereenigt het wel met elkander ; vervolgens doet hier van maar een klein wei- nig, naamelijk ongeveer het twee honderdite gedeelte, bij de glas-fritte; mengt alles nauwkeurig onder malkan- der , en laat het zaamen fmelten ; maar men moet het bij beetjes na malkander in de fmeltkroes doen, om dat de ?nagnsfiehet glas derk doet uitzetten, en het moet een dag drie à vier in de oven blijven. Een Amethist na te maaken.
Neemt een pond beste magnefie , en anderhalf once zaffera; maakt ieder bezonder tot een lijn poeder, en mengt ze wel onder malkander: Van .dit mengzel doet men een once onder ieder pond fritte , mengt het zaamen, en doet het bij beetjes in de kroes , dewijl de ftoffe zig fterk uitzet, gelijk de voorige tot de fpinel. Men moet zig met de menging inzonderheid reguleeren na de zaf- fera, want als die donker van koleur is, zal de compo- fitie ook daar heen overhellen ; maar als men de nette proportie- treft, zal men een fchoone onegte amethist verkrijgen. Een Saphier na te maaken.
Neemt tot een pond geprepareerde zaffera , een on- ce beste gecalcineerdePiemonteefchertag/iey?e, en mengt het wel onder malkander; hier van doet ongeveer een deel onder hondert deelen beste crijstalfritte, en zet het in de oven om te fmelten en zig wel te zuiveren-; vervolgens roert men het wat om, dog niet te veel, om dat het anders blaafeu verkrijgt, en men ziet of de ko- leur naar begeeren is ; want hoe langer, het in het viiur blijft, hoe de koleur fchoonder word. |
|||||||||||||
p.. Om een Granaat va te manken.
iu\ rtoe Sebruikt-mcn magnefie,die met even veelge-
il\VV.^efaipeter lang gecalcineert, en met ammoniak-zout Ce Wl.s Refublimeert is ; van dit poeder mengt men een on- 1 "a'f once, onder 20 pond van bovengem. eerftegto-
|
||||||||||||||
HL* 2
|
||||||||||||||
Ten
|
||||||||||||||
GLA.
faffraan, die met azijn gemaakt is, mengt de ftoffe wel
om en laat het dan een uur rusten , op dat het de koleut van de faffraan vatte , als dan neemt driemaal gecalci« neerde koper-ilag (zié pag. 804.), twee derde pond, na- meiijk tot 30 pond glas, doet het bij 't glas en meii't'c wel ; laat het dan een paar uuren itililaan, als dan roert het weder om, en ziet of de koleur goed is; trekt ze na het blauw of zeegroen, zo kan men het verhelpen door middel van nog wat ijzer-faffraan et onder te roeren, zo zal men een zeer fchoone fmaragd-koleur verkrijgen; en na 24 uuren kan het glas bewerkt worden ; mits het zel- ve voor de bewerking altijd om te roeren : Maar merkt dat het glas 't geen men tot de fritte gebruikt, niet vee|' zout in zig dient te hebben ; want anders word de ko- leur niet fraai,. maar onzuiver. Men kan ook het glas gemakkelijk een fmaragd hokur
geeven, na dat men het eerst Op de bovengemelde wij- ze zee-groen ge verft heeft, door middel van er ijzer-juf. fraan bij te voegen , naamentlijk ongeveer half zo veel, als men koper gebruikt heeft; daar na laat men het zes uuren zaamen kooken, op dat de ftoffe,. welke, door de bijvoeging der koleuren, nevelig geworden is, tijd heb- ben om helder te worden; daar na vermindert men al- lengskens het vuur, tot dat de oven koud is , zo zal men, de kroes gebrooken hebbende, de gemaakte Heen vinden. Dog de fraaifte fmaragd-koleur word te wege gebragt,
door middel van Boheemfche granaten , die men calci- neert en daar na tot een heel fijn poeder maakt, waarvan men iets in behoorlijke proportie onder de ghs-ßojft mengt. Een Turquois te contrefeiten*
Neemt grof zee-zout, calcineert het in een oven, ont er alle de vogtigheid af te trekken, en het wit te maaken; vervolgens wrijft het klein, zo zal het een wit poeder- worden, dat gij voor eerst bewaart. Maakt en prepareert dan een fritte, en daar uit een in de oven gefmolten gfsf> dat een zee-groene berü-koleur heeft, gelijk boven geleert is; mengt hieronder bij beetjes van het toebereide witte poeder van zee-zout,.. zo veel genoeg is-, zo zult gij zien, dat de zee-groene koleur duister, of óndoor-fchi[nena word, en de koleur van een turquois verkrijgt ; zo dra het dan de begeerde koleur heeft, moet bet.terftond verwerkt worderi, want het zout word anders ras verteert, enhet g-/.« weder, doorfchijnend en onaanzienlijk: Dog het ^ geduurende 't werk veranderende, en de koleur verdwij- nende , kan men zulks herftellen, dor middel van er we- der war/jVan het zee-zout bij te voegen, als vooren. Hier bij ftaat ook nog aan te merken, dat het zout, als nel wel gecalcineert is, altijd met fijne deeltjesom zigiP31' weshalven men in't gebruik zijne oogen wel in agt nee' men-moet; ook moet men in agt neemen , om dit z°u bij beetjes en tusfehenpoozingen bij het glas te doe"> tot- dat de koleur zo goed is.als men begeert. ■dudèrs: ^ ., ig
Men kan de turquois en meer andere ondc-or-fclH!!1" ,
fteeneri ook beter en gemaklijker nabootzen, op de gende wijze. „ fl) Neemt zes deelen wit zuiver zand, of vuurf1 .'
vier deelen wel gezuiverde pat-asbh, een deel g' , neerde beenen of hertshoorn ; mengt deeze dingen , en zet ze te fmelten ; het hier van koomend glas,. z .^ het uithaalen uit de oven, heel JiUar en zuivel. ^ |
|||||||||||
CLA.
|
|||||||||||
tu
|
|||||||||||
Een zee-groene Beril te maaken.
Neemt van bovengemelde crijstal-fritte, zet ze in eeti
finelt-kroes in de oven , en als ze wel gefmolten en ge- zuivert is, zonder egter daar toe de mqgnefie te gebruiken, zo neemt zorgvuldig hetzout, dat er als olie boven op- drijft, met een drooge ijzere lepel af, want dit zou de koleur bederven ; neemt dan tot 20 pond fritte, zes on- een gecakiiieert of gebrand geel- of roodkoper; zie GE- BRAND KOPER, pag. 804. enten vierde lood gecal- culeerde zaffera , of ook meer , na dat de zaffera meer of min goed is of koleur geeft ; mengt ze wel,'en doet het mengzel allengskens in drie reizen in de kroes, de glas- ftoffe geftadig roerende, anders zoude dezelve zig op- blaazen, en uit de kroes loopen ; vervolgens laat men het mengzel drie uuren ftilftaan, op dat 't wel koleur vatte, daar na roert men het op nieuw, en neemt de proef, of de koleur goed en zodanig is, als men begeert; is ze te ligt, kan men er nog wat van het poeder bij doen ; of als het de vereischte zee-groene koleur nog niet heeft , alleen nog wat Zaffera. Na vier-en-twintig uuren kan men het.glas beginnen
•te bearbeiden, maar men moet het mengzel voor af eerft wel omroeren , op dat de koleur over al egaal zij, want de koleur zinkt naar beneden, als het glas ftil ftaat. anders.
Neemt tot 20 pond fritte ; zes oneen koper, dat op zig zelfs in het vuur zonder fmeltinggecalcineert is, en han- delt verder daar mede, gelijk voorheen. Nog anders.
Neemt tot 20 pond crijstal-f ritte, driemaal gebrand ko-
per (ziepag. 804), zes oneen; en geprepareerde zaffe- ra, een vierde once ; mengt alles wel onder malkander, doet 't in een finclt-kroes, en zet het in de oven; ge- fmolten zijnde , roert het om, 'en laat het daar na een paar nuren rusten, als dan roert 't weder om, en ziet of de koleur goed is; anders zoekt men hét te verhel- pen , als vooren gezegt is ; en als het daar na 24. uuren in de oven geftaan heeft, kan men het beginnen te be- arbeiden. Het ftaat bij deeze groene koleuren ook nog aan- te
mCrken; 1. Dat men hier toe geen fmelt-kroes gebrui- ken moet, welke tot een andere koleur gedient heeft; een nieuwe kroes is hier het best, maar dan moet men hem eerstin het vuur uitgloeijen; of men vernist depot met witte glafuur. ■ 2. De poeders of koleuren die men gebruikt, moe-
ten wel gecalcineert zijn, niet te veel nog te weinig, want anders zullen ze in beide gevallen het glas. niet wel verwen. 3. Men moet de poeders zeer fijn maaken_ inzonder-
heid het gebrande koper, anders word het glas grof ; vervolgens moet men op de nette proportie der meng- • zeis wel agt ilaan.,. en de oven moet wel heet gemaakt
worden. 4. Men kan: de doßs of maat der koleuren deelen, en
de eene helft bij de fritte mengen, en de andere helft ' bij 't gefmolten glas, als het wel gezuivert is.
Een Emaraud of Smaragd na te maaken.
Smelt van de crijstal-f ritte of gemeene witte glas-j'rit- te in de oven, en als ze wel in vloeijing gebragt, en gg- *uiveit is, doet tot 30 pond ongeveer een once ijzer- |
|||||||||||
À
|
|||||||||||
■ fclA.
Biaaf als mën het weder in de oven zet en dan bewerkt,
»al het ondoooiTchijnend en zo wit ais melk worden min of meer, na dat men 't korter of langer in de oven laat herbakken , öf ook nadat er min of meer gecalcineert been of nerts-hoorn bij gedaan is. Wil men nu aan deeze compofitie een turquois-koleur gee-
ven, zo heeft men maar wat zafferaer bij te voegen, zo veel de ondervinding leert, genoeg te zijn, zo zal men een fndjc turquois verkrijgen ,■ deeze koleur zal het glas dik wils niet hebben als men het eerst uithaalt ; maar als men er iets van de ftoffe uitneemt, en dezelve, na dat ze een weinig verkoelt is, ïn de vlam houd, zo zal ze haare fchoo- ne turquois-koleur eerst verkrijgen. Als men nu deeze compofitie met andere vcrf-ftoffen
vermengt, die bier vooren aangeweezen zijn, zo kan men daardoor allerlei gekoleurt ondoorfchijnend glas, edele gefteentens en andere dingen bereiden , die zeer fraai zijn ; dienende ook om bet porcelein daar door na te bootzen. De volgende compofitie is nog beter : Neemt fnap-
Imns-vuurfteenen , 13 deelen ; wel gezuiverde en gepoe- -derdefalpeter, zeven deelen; borax en wijn-fleen, van elks een en een vijfde deel; arfenicwn, een half deel; gecalcineert herts-hoorn , of beenen, een en een tweede deel. Als men bij deeze compofitie, in plaats vandegeealci-
neerde beenen of herts-hoom, een-tweeendertigfte deel mgnefie doet, en dezelve fmeltende,, behandelt als bo- ven, zo zal men een zeer fraai crijstal-glas verkrijgen, en dat zo fterk is, dat men er vaten van kan maaken, om alle zoorten van flerk-water en corroficfiche geesten in te distilleeren. Anders ; om de turquois op de kortfte wiize te maa-
ken, kan men maar van de bovengemelde eerlte fritte, vnn Veneetsch crijstal-glas neemen , en daar ongeveer het aatfte deel gecalcineerde beenen of hertshoorn , met wat colalt of zafferti (zo veel de ondervinding van beiden best zaPleeren) onder mengen, en dezelve behandelen, Wals in de voorgaande tweede inaniergemeld is. Een Opaal na te maaken.
Smelt fijn zilver inflerkwaier, en précipitée« het door
middel van zout; dóet dan bij het geprecipitecrde »7- «r een weinig gepoederde zeilfieen,. en mengt het met de fritte, zo zal het glas verfcheidene koleuren verkrij- gen, welke die van 'een natuurlijke opaal zullen eve- naren. Of neemt li:va cornua, met cerr weinig zeilfieen, en-
gebruikt het, gepoedert zijnde, als het voorige. Een Calcedonier te maaken.
Deeze operatie is kostbaar, en ve-reischt veel arbeid ,
jnaar'tg//!.rdat men verkrijgt, is zeer fraai : De bewerking Is als volgt; doet in een matras met een-lange hals, twee P°nd ßerk-vmer, finelt hier in vier oneen zilver, tot dütme blikjes of brokjes gemaakt zijnde, de matras bijeen 2!!gt vuur, of in warm water pkatzende ; doet dan in een ander.' gelijke matras, anderhalf pond flerkwoter, en ont- '«J daar in vijf oneen kwikzüvtr; dan dnetdeeze twee
™lluien zaamen in een grooter vat, en voegt er vijf neen ammoniak-zout bij, en laat het daar in bij een zag-
e warmte fmelten ; als dan doet er bij gewreevene zof-
lg*» een once; magnefie, een halve once, en zo veel
JaanJ<;heferret, dog deeze laatfte ftoffen moet men er bij
etJes in doen, want de wa^nf/ie doet't mengzel zig uit-
|
|||||||||
GLA.
|
|||||||||
«85
|
|||||||||
zetten, waar door het zelve anders zoude uitïoopen, of
zelfs het vat doen fpringen ; doet er dan verder bij, een- vierde once met zieave/gecalcineerde ijzer-faffraan, met een halve once driemaal gecalcineert koper-fiag, en ook zo vee! email-blauw of zaffera en menie ; alle welke din- gen ieder bijzonder wel moeten gepoedert zijn, en bij beetjes allengskens moeten ingeworpen worden, metom- fchudding des vats, op dat ze zig wel ontbinden ; maakt dan het vat digt, en Iaat het tien dagen ftaan, zulks al- temets omfchuddende; als dan zet de matras, geopent zijnde, in het zandbad, om er het fterkwater te doen uitdampen, dat binnen vier-en-twintig uuren zal gefchie- »den; maar het vuur moet vooral zagt zijn, dat van zeer veel belang is ; men kan anders het fterkwater ook vart het mengzel door een kromhals afdistilleeren, om hee te behouden, en men zal op de grond een geelagtig-bruir* poeder vinden, dat men ia glazen vlesfen moet bcwaa- ren- Om nu de chalcedonkr te vervaardigen,, moet merr
een fritte maaken van gebroken crijstal-glas, datmentoc een fijn poeder maakt, dewijleen nieuwe fritte hier toe niet deugt; bij twintig ponden van dit poeder,, mengt twee en een half à drie oneen van het toebereide poe- der, in drie reizen, in acht neemende,. het glas wel ta roeren, als het gefmolten is, en dan zal er een zoorc van blauwe damp van opgaan ; laat het vervolgens een. uur lang ftil ftaan, als dan mengt er voor de tweede reis van het. poeder onder , laat het mengzel zonder roering vier-en-twintig uuren lang ftaan, waa-r nage het zelve moet omroeren, en er de proef van neemende, zult ge bevinden, dat de koleur van het glas tusfeherj: het blauw en geel is; deeze proef Iaat men verfcheide- ne maaien herbakken , en haalt ze eindelijk uit het vuur om te verkoelen, dan zal men dit glas bevinden een feboo- ne groene en meer andere zeer fraaije koleuren te heb- ben. Nu moet men agt oneen gecalcineerde wijnpTeen, en twee
oneen harde glanzende roet uit de fchoorßeen, met een hal- ve once ijzer-faffraan neemen ; deeze ftoffen maakt men- ieder bijzonder tot poeder, en mengt ze zeer voorzïg- tig met het gefmolten glas bij beetjes in vijf of zes rei- zen, want het glas zal zig geweldig uitzetten, en als- men er veel te gelijk in deed, zoude-alles verloorer* gaan ; men moet het telkens welomr.oeren , op dat het poe- der zig wel met het glas vereenige, en als het poeder- er alle in is, laat men het daar na 24 uuren ftil ftaan, waai na men er een of ander klein vat van vormt., dat men eenige reizen in de oven herbakt, om te zien of het glas die koleur verkreegen heeft, welke men be- geert, en als het dan verkoelt zijnde, aan het gezicht alle de koleuren van een jaspis, chalcedonier oï Ori'en- taalfche agaat vertoont, en dat het proef vat-, van de dag-ziidc befehouwt, rood als vuur verfchijnt, dan is het tijd om de ftoffe te bewerken,, en er zujke vaatwer- ken en andere dingen van te vervaardigen , als ment begeert ; maar men moet dezelve effen en glad-, en niet" verheven (en relitf) maaken, want zodanige maaken geen- goede uitwerking; bij't bearbeiden moet inaebtgenoo- men. worden , om het gemaakte werk met de tang te vat- ten, en't genoegzaam te herbakken, op dater zig golven, en verfcheiderhande koleuren moogen vormen. Van deeze ftoffe kan men groote; en- kleine qvaafe,
drie- en vierkante platte fchotels vormen, zo a!s men-
begeert, die ook met het rad, zo als de edele gefteen-
tens.,. kunnen gepolijst worden.. Ook kan men er-allér-
Er 3 lei
|
|||||||||
GLA.
en mengt het wel door.malkander, zo zult ge een (lof
fe verkrijgen, die zeer gelijk aan de Orientaalfche tt', paos is. slnders.
Neemt fijn gewreevene rots-crijstal, twee oneen, en menie, zeven oneen; doet dit mengzel in een ft'erke fmelt-kroes, en zo veel, dat er ten minfteu een goede- vinger-breed ledig blijve, dewijl de ftoffe zig uitzet; zet de kroes toegedekt met een ftecne dekzel in een pot! tebakkers oven , en laat hem zo lang daar in , als de pot- ten nodig hebben om te bakken, zo zult ge een opaal.' gekoleurt glas veikrijgen ; dog deeze glafen zijn. maat lood-glafen, en niet zo hard, als die daar geen lood in koomt. |
||||||||||||||
glä.:
|
||||||||||||||
Ms
|
||||||||||||||
lei câbinet-vercîerfels, tafeltjes, enz. van maaken. In-
dien 't gebeurde, dat het glas., geduurende het bewerken, van donker doorfchijnend wierde, dan 'moet men't werk ftaaken, en op 't nieuw gecakineerde wijnfleen, ijzer- faffraan enfpiegel-roet in de compofitie doen, want bier ' door verkrijgt't op nieuw lighaam, en weder ondoorfchij-
'ïiend wordende, verfchijnen ook de koleuren weder.
Om voor het overige de koluren van verfchillige
zoortenen fraai te doen zijn, is het nodig,dat het glas
eenige uuren lang wel gezuivert zij; waar na men het
-"werk weder kan hervatten , als vooren.
Daar zijn nog andere compofltien, om dit fraai glas te
•"maaken, die kostbaarder zijn; dog wij zullen er echter
'nog de volgende in het kort bijvoegen.
, andere manier om een fraaije Cakedonier te
maaken. Neemt T. drie oneen in dunne blikjes of kleine ftuk- :jes gemaakt ziver, en vijf bncen kwikzilver ; 2. Berg- cinnaber en menie , van elks een once, met fterk-water gemaakte ijzer-fa ff ra an, Spaavfche ferret, gecalcineert ■rood koper, gecilcineert gai koper, rouwe antimanie -, ' email-iihuw en gezuiverde vitriool,, van elks een half on-
' ce-, geprepareerde zaffera, twee oneen; Piemonteefche
magnifie, een-vierde once ; driemaal gecalcineert koper, ■een half once; ceruis, Spaansch groen en koperjlag, van elks een half once. Ontbind eerst het zilver alleen in genoegzaam flerk-
water, daar na ook het kwikzilver alleen; vervolgens mengt de overige dingen, tot poeder gemaakt zijnde, onder malkander, doet ze in een groote matras, en giet er allengskcns bij beetjes, dewijl hetzig geweldig zal 'uitzetten, konings-water op, tot dat de opbruifehing
ten eenemaal over, of de vereeniging geheel gafchied, is; als dan giet er nog een goed gedeelte kohings-.water bij, en laat het vier-en-twintig uuren lang ftii ftaan; ah •dan giet deeze drie folutien in een nog grooter vat te .zaamen, en laat het mengzel drie dagen lang in een zagte warmte ftaan; vervolgens dampt of distilleert het vogt door een zagt vuur er van af, om een droog poe- fder te verkrijgen. Van dit poeder mengt men vervolgens onder gepoe-
dert crijstal-gtas, en behandelt het zelve vervolgens met alle voorzigtigheid op de zelfde wijze, als in de voorige manier; geevende aan het glas het lighaam of de donkerheid door bijvoeging van gecaicineerde wijn- fleen, fpiegel roet en faffraan met azijn bereid, als bo- ven ; welke dingen men vooral langzaam bij beetje; bij de glas-ftoffe moet mengen, dewijl ze dezelve geweldig uitzetten. Op deeze wijze zal men een zeer fraaije àatcedihièr verkrijgen,, als de behandeling behoorlijk wel
gefchied, in welke de blauwe, roode, geele en licht- groene aderen en wolken , zeer fchoon door malkander fpeelen, en eene vermenging van Qiientaalfclie cakedo- nier , jaspis en agaat vertoon en. Een Topaas te maaken.
"'..' Neemt vijftien ponden/rftte tot crijstàï-glaf, en twaalf
-ponden lood-kalk, mengt deeze Hoffen onder malkander, zift ze door een fijne teems, en in, een fmelt kroes ge- daan zijnde, zet ze in de oven; na verloop van agt'uu- ten bluscht de ftoffe in koud water; herbaalt dit nog eens, zorgdragende, dat het.lood, dat zig geduceert «511 5>p de grond gezet heeft, weggedaan worde; doet er 'Vervolgens de helft glas van een goud-geele koleur bij,
>V' il i .,.
|
||||||||||||||
Nog anders.
Neemt tot een pond fritte van crijstal-glas al vooren;
een-vierde once ijzerJoffraaii , en drie oneen menii; fmelt dit in een glas-oven zaamen, en laat het er eeni- gen tijd in blijven; maar de menie moet na de ij%m faffraan er bij gedaan worden ; deeze topaas is harde; en fraaijer als de voorige. Een Chrijfolith na te bootzen.
Neemt twee oneen rots-crijstal ; zes of agt oneen » nie, en twintig greinen ijzer-faffraan , die met (12511 gemaakt is; mengt het onder malkander, en in een fmelt' kroes gedaan zijnde, zet het in de oven te finelten.ea behandelt het behoorlijk, zo zult ge de koleur van fraaije chrijfolith verkrijgen. anders.
Maakt eerst een topaas op de bovengemelde wijze,
en doet er dan in het vuur een weinig gebrand hp bij. om wat groenagtig te worden, want de chrijfilitl verfchilt niet van de topaas, dan dat hij een groenevreffi fchijn heeft. • |
||||||||||||||
Om het Glas een goud-geele koleur te geeven.
Neemt fritte tot crijstal-glas , waar van het zout, in
daar toegebruikt word , zeer wel'gezuivert is; b'ij'to' dert pond , bij voorbeeld van deeze 'fritte, doet 0 pond van de beste roodfte wijnfleen in ftukken , die me» zelfs moet pulverifeeren, en door een fijne teems zif' ten, en tot ieder pond wijnfleen neemt men een. PÇ>» beste geprepareerde Piemonteefche magnefie, en een-vis* de pond gepoederde kooien van boeken- of clzen-h'iï deeze poeders mengt men onder malkander, en ven*' gens met de fritte zaamen, doet ze in fmelt-kroezeOi en laat ze vier dagen lang kooken ; maar dewijl deöj poeders zig zeer uitzetten, zo moet men ze vooral M beetjes in de kroezen doen, anders zoude de ftoffe » uitloopen ; ook moet de glas-ftoffe niet geroert w"1' den, gelijk men wel bij andere zoorten doet, dewtp* zig daar door ook uitzet, en uit de kroes loopt, fch°°' die maar half vol was ; als het glas dan wel gezuiverte geverftis, kan men het beginnen te b.'werken, e11 lerlei vaat- en andere werken van maaken. Merkt, dat als men er dik werk van maaken wil, «e'.'
fis van de verfftoffen wat minder kan ziin, om "at : koleur in dikke wérken zig dan evenwel hooger vertoon 0» zwart Glas te maaken.
Neemt ftukken glas y m verfcheiderhandQikoleu^ |
||||||||||||||
■
|
|||||||||||||||||||||||
GLä.
|
|||||||||||||||||||||||
GLÄ.
|
|||||||||||||||||||||||
jgetefwat zaffeifa en magnifie bij, van deeze half zo veel leur als perfik-bloeizet, maar meir moet het netvan pa*
als zaff'ira ; ais dan het glas wel gezuivert is, kan men bearbeiden, dewijl deeze koleur ligtelijk verdwijnt. |
|||||||||||||||||||||||
ju hét bewerken gaan , zo zal het glas een zwarte glin-
Érertde koleur verkrijgen, en tot allerlei werken dien- öiy zijn,
anders.
Tweernt fritte van crijital en roquette , van elks twin- tig pond; lood- en tin-kalk, vier pond; mengt deeze ftoffen wel onder malkander, doet ze *in een warme boes, en zet'die in de over. ; wanneer dan het glas wel »ezuivert is, neemt '.vel gecalcineert j?aai-vi[//3e( en ijzer- Iwmer-flag, dat bij 't fmeeden daar van affpringt, van elks even veel, mengt het wel onder malkander ; van dit poeder doet allengskens zes oneen bij het gefmolten glas, en roert het wel onder malkander , het zal zig zeer uitzetten; laat het mengzel twaalf uuren in'tvuur, maar niet langer , zulks van tijd tot tijd omroerende; als dan kan men aan het bewerken gaan. |
|||||||||||||||||||||||
Men kan ook de witte glasftoffe gebruiken, die met
gebrande beenêti gemaakt word, waar van bij het maa-
ken van de turquois gefprooken is ; zijnde dezelve nog,: beter. • ;> Wij denken in dit werk , daar we van zeer veele:
dingen moeten fpreeken, die alle, de 'eene minder de andere meer, nuttig of vermaakelijk voor de waare liefhebbers- van weetenfchappen kunnen zijn , genoeg gezegt te hebben, van het maaken van gekoleurt glas', en 'tnabootzen der zo hoog geachte en fchitterende edel- gefteentens, die waarlijk een grooten luister aan den eigenaar, die zig daar van tot cieraad bedient, bijzet- ten: Wij moeten alleen nog zeggen, dat bij het maaken van dezelve, gelijk bij alle andere konstige dingen, ee- nige oeffening en ondervinding moet gepaart gaan; en men kan hier over verder nazien het werk over de Glas- maakerij van Neri , welke Kukxel met nooten heeft |
|||||||||||||||||||||||
verrijkt, die wel dienen opgemerkt te worden ; en Kun-
kel zegt ook, (ziè pag. 284. in de Franfche uitgaaf,)- dat alle edel-gefteentens best worden nagebootst door- een fritte van Veneetsch glas, zo als we in het begin befchreeven hebben, met bijvoeging van bekwaame verf- ftoffen in een behoorige proportie; gelijk bij voorbeeld, tot -een fchoone roode koleur het goud en' ijzer , tot verfcheiderhande groen het koperen zaffera , tot geel ijzer-faffraan, totgoud-koleur 't lood, tot blaauw hetÄo- per en Boheemfche gramaten, enz., gelijk in het voor- gaande aangeweezen is; want zodanige fritte geeft de- zuivei fte en hardftefteenen, die zig fraai laaten polijsten. De glazen en fieenen die met lood , menie of ceruis worden gemaakt, zijn wel ligter te fmelten, maar door- gaans weeker , zwaarder en minder duurzaam , kun- nen ook niet we! gepolijst Avorden , en deugen derhal- ven niet tot fraai;e fteenen. |
|||||||||||||||||||||||
O,;} melkwit Glas te maaken.
Neemt twaalf pond fritte tot crijstal-glas ; twee pond >i- en tin-asch, en een half once magnefie; mengt al- les wel, doet het mengzel'in een warme fmelt kroes , en zet het in de oven ; na verloop van twaalf uuren moet men het wel omroeren, en als de koleur niet flerk genoeg i,s, moet men er nog een weinigrvan de ge- melde asch bijvoegen, en het weder omroeren , dan zal ftoiTe na verloop van agt uuren in (laat'Zijn, bewerkt Ie worden, en een fchoone melk-witte koleur hebben. Als incn er vier onçen gecalculeerde regulus van antimo- iie bij doet, zal de koleur nog fchooner worden. |
|||||||||||||||||||||||
Donker-rood doorfch'ijnend Glas te maaken.
Neemt twintig pond fritte tot crijsbal,; een pond fluk- foivan wit glas, en twee pond gecalcineert tin; mengt. teeze doffen onder malkander, laat ze f/nelten en zui- ver worden ; neemt dan gecalcineert en gepoedert/F.ia/- tijkfl, en wel gewreevene ijzer-hamerflag , van ieder erai veel ; mengt deeze ftofFen onder malkander , en et er omtrent twee oneen van in het glas,. als het wel jWuivert is , waar van het zig zeer uitzetten zal; wes- lalven men niet teveel te gelijk er moet "in doen; laat tat dan vijf of zes uuren (taan , om zig wel te vereeni- §el, en een donker gcolc doorfchijnende koleur te ver- gen; als dan mengt er ongeveer zes drachmen in 't Vlll|r gebrand koper, da't wel gewreeven .is, onder, en Nrt het dlkwils o-n, zo zal de doffe een blocd-roode 'oleiir aarmeemen ; ondértusfcrienmoet men dikwiis de Pr°ef van de koleur neemen, en zo dra men dezelve bevind-, zoals men begeert, moet men het glas begin- De» te bewerken, want anders word het zwait; ook jj>°et om die reden de kroes ópen zijn, en alle de om- pudigheden zeer nauwkeurig in acht genoomen worden ; Inzonderheid moet men er niet te \ce\fiaal-vijlzel en ij- vr-hamerfiàg in doen, welke het glas zwart maaken; fce ftoiTe moet ook niet al te heet in de kroes worden, 11 niet langer dan tien uuren in de oven blijven; en zo .et gebeurde, dat de koleur in deeze tusfebentijd ver- .ee» , kan men ze herftellen door op nieuw ijzer- "»urflag er- bij te doen. ^ , Glas van Perfik-bloeizel-koleur.
■'ils men bij het melk-wiäe glas, hier vooren gemelt, |
|||||||||||||||||||||||
DeEdele gefteentens worden ook konstig nagebootst?-
door middel van Doubhtten ; zie aldaar. Om het glas te vergulden met vuur.
Ontbind borax in warm water, met deeze folutie be- ftrijkt 't glas, ter plaatze daar het verguld zal worden , of fchildert er zodanige figuuren op als gij begeert, en legt er bladgoud op; vult dan het glas met zout, zet 't opeen ijzer-plaat inde oven in eene bekwaame hitte, zo zal de borax fmelten, en het goud zal er daar na nooit afgaan;; zijnde dit de beste manier van glas-vergulding. Andere doordringende vergulding.
Neemt Arabifche gom en een weinig borax, Iaat bet in?
genoegzaam zuiver water bij een vuur fmelten, en ver- volgens een nagt overftaan ; hier mede beftrijkt het glas,. of maakt er met een fchoone penceel of veer zodanige figuuren of letters op,' als gij begeert, legt dan 't bladgoud op en Iaat het droogen ; zet het glas daarna in een oven, en laat het wel heet worden ; zo zal het goud er nooit- afgaan. Andere vergulding, zonder vuur.
Neemt het wit van een eij, klopt, het zo lang met eerr
(lomp roedje in een fchotel, tot dat het geheel fchuim is, en laat het dan wat ftaan , zo zal het een klaar lij— merig vogt worden; doet daar een weinig faffraan bij, en* fchildert of fchrijft met dit mengzel zodanige figuuren op het glas, als gij begeert, en als het; bijna droog-en |
|||||||||||||||||||||||
magnefie voegt, zo verkrijgt het èen fraaijc.ko» nog maar watkleeverig.is, legt erR,\\\]es-bladgoud op,
|
|||||||||||||||||||||||
erj
|
|||||||||||||||||||||||
- ■ t
|
|||||||||||||||||||||||
Gtiï
|
|||||||||||
:UtÄi
|
|||||||||||
«8"
|
|||||||||||
en laat het droogen; als het dan wel droog is, wrijft
het met katoen af, zo zal het overvloedige goud, op de plaats daar. geen eijwit gekoomen is, weg gaan en hut ' overige zeer vastzitten, zelfs zo dat het door geen heet ■water afgaat ; dat men vervolgens ook met een wolfstand kan polijsten en fraai blinkend maaken. Op dezelfde wijze kan men het glas ook verzilveren met blad-zil- ver* eindere manier.
Neemt menie, ceruis en geele ooker, van elks even
veel, wrijft deeze dingen met gemeene goede vernis van lijn-olie wel fijn, en tot eene bekwaame dikte, en ge- bruikt dit mengzel u.p dezelfde wijze ais het eij-withier boven. Tot het verzilveren kan men alleen ceruis noemen, en
die met vernis bereiden. Merkt. Dat nun het glas vooraf eerst met wel ge-
•wreevene krijt ot' rijn gepoederde leevendige kalk af- wrijven moet, anders zou het goud zomtijds ook op an- dere plaatiert vast kleeven, daar het niet,wel fchoon is. ATog andere goede mani-V.
Neemt gom ammoniak, weckt hem een nagt in fterke azijn, zo /.al hij zig tot een heel wit poeder ontbinden; giet.dan den azijn af en wrijft dit gom-poeder Qp een wrijffteen, met een weinig arabifche gom of zuivere gom van kersje-toornen wel zaamen , daar een weinig zuiver - ■water bij doende, tot een bekwaame dikte; met dit jnengzel fchüdeit of fchrijft -op het glas het geene dat ge begeert, en laat het droogen tot zo ver dat het nog maar een weinig kleevend is; als dan legt er blad-goud op, dat men met katoen neerdrukt, gelijk men bij allever- guldingen met blad-goud doen moet, om het overal te doen vatten en wel effen worden ; laat het glas dan een nagt overllaan te droogen en dan het overvloedige goud , door wrijving met katoen, weggenoomen zijnde, laat bet op een zagt vuur of in een maatig warme oven droo- gen, en dan weer kngzaamerhand koud worden; ditver- guldzeizsl heel fchoon zijn, endoor generlei vogt ver- anderen. Op deeze wijze kan men ook gladde fleenen, ijvoor en alle zoorten van metaalen vergulden. Eenfingulier en fraai Drink-glas te vervaardigen.
Neemt twee cffene glafen, die nauwkeurig 't eene in het andere fluiten, zo dat er geen of weinig ruimte, tus- fchen beiden is, en dezelve even hoog zijn; befchildert 't grootfee daarvan, van binnen met eenige olieverf, bij voorbeeld met fchoon blauw, groen, rood, geel, of zo men wil, en laat het droogen ; alsdan maakt op dee- ze verf met een fcherpe naaide aderen of eenige andere figuuren, zo als gij begeert ; laat dan van binnen in 't glas oude lijn-olie rondsom loopen, over de geheele opper- vlakte , en dan het oveivloedige weder uitdruppen; als dan deeze olie zo ver droog is, dat het nog maar een weinig kleeft, zo legt er blaauw of metaal-goud o\i, drukt bet dan met katoen vast, en laat het dan wel droogen, zo zullen de aderen-goud vertooncn; als dan neemt het kleiner glas, overftrijkt het van buiten met heldere lijn-olie of oude vernis, overdekt het geheel jnet blad goud, drukt hetneer, en laat: het droogen, vervolgens fteekt het klei- ne glas in het grooter; ftoot krijt tot een fijn poeder, maakt er met Ink-vernis een deeg van, lijrnt daar mede de opening tusfehen« de kanten der beide glafen dig't, |
|||||||||||
en laat het wel droogen ; als dan ftrijkt met een penceel
nog wat lak-vemis boven op de zaamenvoeging, laat het droogen en polijst het dan effen metpuimlteen; daarna beltrijkt de kant rondom wederom met olie-vernis, en als die bijna droog is, verguld die met goud-bladen, wel droog zijnde, ftrijkt er nog twee maal een lak-vemis o. ver-, zo zal het goud er nooit afgaan ; en men zal een zeer fraai glas hebben; inzonderheid als de tekening op het glas wel gedaan is. Als men in het begin, in plaats van het glas met olie-
verf te befchilderen, er oude lijn-olie ingiet, en daar op, na dat men het heeft laaten uitdruppen ,glans-poeders van allerlei koleuren ftiooit, en dat men het kleiner glas van buiten verguld , zo zal men een zeer fingulier glas heb- ben. Op deeze wijze kan men effene glazen van aller- leije koleuren hebben , waar in men allerlei iigimren of te- keningen brengen kan, die men begeert, en die eene zeer fraaije vertooning maaken. Om gebrookene Glazen weder zaamen te lijmen.
Neemt ongeleschte kalk , maakt die heel fijn, mengt hem dan wel met ter decgen geklopt eijwit, en maakt er een zoort van lijm of dik fmeerzel van ; hier mede beftiïjkt de ftukken glas , daar ze gebrooken zijn, en zet ze we- der zaamen in order, en bind het met een draad wat zaa- men; laat het vervolgens op een warme plaats, ofbij't vuur wel droogen, zo zal het bijna zo vast zitten, als vooihecn, en ook van geen water of andere waterige vogtcn losgaan. Als er iets van deeze lijm buiten de fcheuren aan het glas is zitten gebleeven, en opgedroogt, zo moet men het'affchraapen; en deeze lijm is ook goed om gebrooken porcelein te lijmen; men kan er ook wat aruis mede onder mengen. sfnders.
Neemt visch-lijm, doet hem, klein gebrooken, ineen
lepel of potje met wat brandewijn , en laat het op hee- te kooien onder malkander fmeken, maar niet kooken; gebruikt het vervolgens warm, op de voorige wijze, Of ,,.dat beter is, laat de visch-lijm één nagt in M»'
dewijn weeken, met wat beste gemeene lijm, en dan op een koolen-vuur gefmoken zijnde , mengt er v/at «• de lijn-olie, of olie-vernis en fijn geftooten krijt, of heel fijn gewreeven wit glas onder, en gebruikt het als l voorige. Merkt; dat men het glas ook tegen het vuur Wal
warm moet maaken , eer men deeze lijm er opftrijkt. Hoe men een Glas kanßiijden, zonder diamant.
Neemt een dikke zwavel-draad, (d t is een katoen«
draad, die in gefmolten zwavel gedoopt is,) bind hein om het glas , fteekt hem in de brand, best is het o? verfebeidene plaatzcn te gelijk," zo dra de draad te» einde gebrand is, zo fteekt men het glas in koud «* ter, of legt er een bandje om, dat in koud water W' vogtigt is ; zo zal het glas op de plaats, daar de Zff vel draad gebrand is", glad af breeken. Als men hier mede wel weet om te gaan, zo kanntf
op deeze wijze een romer of bier-glas van boven na bencdenwaarts rondom flaks-wijze fnijden, dat het g' aan malkanderen vast blijft, en het zelfs, een weinig van malkanderen en om hoog kan getrokken worde < en het evenwel als geheel blijft, zeffs dat.men er e mg vogt in kan doen, zonder te lekken, zo nair.v ten de bersten. .5, |
|||||||||||
SLA.
GLASBLAAZEN in 't KLEIN, of bij een Lamp.
Van het Glasblaazenin het groot, is boven gefprooken, maar we moeten hier nog iets zeggen van het glasblaa• -en in 't klein ; en fchoon deeze konst geen der groot- Je uitvindingen der glasblaazerij is, en van geen groot belang fchijnt , is ze evenwel niet alleen nuttig, maar Ook zeer vermaakelijk, en waar mede veele liefhebbers der wetenfchappen, en zelfs zommige Dames zig amu- feeren; kunnende het toeftel ook verder tot verfchei- (jcrhande andere gebruiken dienen; de hier toe noo- »c dingen, en de wijze op welke dezelve gefchied ,
Zijn als volgt : Voor eerst moet men zich verfcheidene kleine pijpjes
of holle buisjes van goed wit glas van een glas-hutte bcfchikken, als mede ook van allerlei gekoleurt gias ; zijnde die welke van ftukken Veneetsch glas geblaazen zijn, de beste. Vervolgens moet men een vierkante bekwaame groo-
tetafel hebben, daar vier perzoonen gemakkelijk aan kunnen zitten te arbeiden, ieder met een groote lang- werpige lamp zonder voet voor zich, welke met raap- olie gevult , en met een dikkepit van gefponnen "katoen- garen voorzien is. Onder de tafel moet een blaasbalg gepractifeert zijn,
die met de voet van één der arbeiders kan bewoogen worden, door middel van een van latten gemaakte voet- treed, en een touw, dat over een katroltje gaat, het welke onder aan de tafel vast is ; in diervoegen , dat de wind van de blaasbalg doormiddel van blikkene buis- jes, welke op de vier zijden iets door de tafel uitftee- to, kan geblaazen worden; op deeze door de tafel gaande buisjes, word een ander kort buisje geftooken, dat na vooren toe krom omgebogen , en kegelswijze puntig is, en maar eene kleine opening heeft, waar door de wind op de vlam der lamp geblaazen, en daar door tewege gebragt word, dat de vlam in een heel puntige gedaante op het daar aan gehoudene glas koomt, waar door een zodanige geconcentreerde of vereenigde hitte ontfiaat, die in ftaat is, om het allerhardfte glas te doen fiiielten. Wanneer men nu op deeze wijze'een der gemelde
glas-buisjes aan het eene eind week gemaakt, of tot foielrjng gebragt heeft, en op het andere einde daar wblaast, zo zal cr.een holle kogel voortkoomen, waar lit men vervolgens allerlei dingen , als barometer- en wrmometer-glazen, vlesjes, vaatjes, beeldjes, enz. vor- jflen kan, zo als men begeert ; ten welken einde men Heine tangjes van ijzer-draad heeft, waar door men het pfmolten glas draait, en keert, naar het nodig is, om 'jet te fatzoeneeren, en daar men ook de ftukjes glas, '"e men aan malkander zetten en foldeeren wil, mede vasteri aan de lamp houd; ook heeft men kleine fcheer- tjes tot het knippen noodig ; dog-daar word eenige oef- ening en ondervinding toe vereischt, om het werk wei 1C te.voeren, dat anderzins niet zwaar te leeren, en fc doen ftaat,- maar het zal nuttig zijn, tot het wel atzoeneeren van allerlei figuuren , vatjes en beeldjes, n£-. als men het tekenen en boetfeeren verftaat. hel i°Ven ^e ta^e' moet lnen een Z001't van fchoorfteen
ben> die van ijzer-blik gemaakt, en de gedaante.van do' tr^ter met een lange omgebogenc pijp heeft, waar in T r roc* en damp van de lampen weggaat, het zij v 'jffchoc-rfteen van het vertrek, of anders door een IItn°eftel kan niet aUeen dienen tc,t het gemelde ge-
|
|||||||||||
gla;
|
|||||||||||
us
|
|||||||||||
bruik, maar ook tot verfcheiderhande andere nuttighe*
den, in de chijmie, metallurgie, enz., als onder an- deren, wanneer men maar een weinig van eenige me- taal-kalk heeft,, die men wil .reduceeren, of dat men eenig mineraal esfaijeeren wil, zo kan zulks zeer ge- voeglijk, door middel van de lamp, op de gemelde wij- ze gefchieden ,• want dan heeft men maar in een hoats- koole een kleine holte te maaken, de metaal-kalk of het gepoederde mineraal daar in te leggen, en dan de vlam der lamp door de buis daar op te blaazen, zo zal hier door de koole in de gemaakte holte gloeijend wor- den , en door deeze hitte, vereenigt met die der lamp,. de ftoffe wel haast beginnen te fmelten: Dus kan men ook door deeze machine het foldeeren van metaalen zeer gemakkelijk doen , het welke anders de goud- en zilver-fineeden verrigten, enkel door een krom omgebo- gene buis, toegeftelt op de wijze als boven en het blaazen met de mond : Meer andere nuttigheden en gebruiken der lamp op deeze wijze, zullen we nu, om de kort- heid, niet melden , die een liefhebber zelf zal kunnen praclifeeren ; wij vergenoegen ons hier, om de machine of het toeflei befchreeven te hebben, volgens welke be- fchrijving men dezelve niet bezwaarlijk, zonder eene afbeelding daar van te geeven, zal kunnen doen ver- vaardigen. GLAS-GAL; Fel Vitri; Aphronitrum, is een fal neu-
trum, dat is een zout, het welke nog zuur, nog pisag-» tig is, even gelijk het zee-zout en falpeter, dog van eene bijzondere oorfprong; zij word aan de umuren en ftecnen gevonden, en is een flux, zo als het de berg- werkers heeten, dat is, doet de metaalen fmelten;. zij is zeer ligt, ligt wrijfbaar, fchuimagtig, bijtende, en. purperagtig van koleur; men moet nogthans de hardde, die tot groote klompen gemaakt, en dikwils gezuivert is, voor de beste houden ; de koleur koomt meest in aan~ merking. GLAS-KRUID; Muur-kruid; Perfik huid; St. Pie-
terskruid ; in het latijn Parietaria ; Herba muralis ; Perdicaria; Vitriaria; Urceolaria; ( Parietaria f'oliit lanceolato-ovatis alternis, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit gewas fchiet uit de wortel ronde
hairige ftengen op , van anderhalf voet hoog , die veel- tijds bruin-rood of maar roodagtig en met veel. bladen be- zet zijn, welke wat langwerpig, van vooren puntig, rouw en hairig zijn; de bloemen, die klein zijn , koo- men tusfehen de takken en bladen bij trosjes voort, en zijn van tweederlei zoort, als mannelijke en vrouwe- lijke, wordende de vrouwelijke, door het ftuifmeel der beUïitjes van de mannelijke bloemen vrugtbaargemaakt, gelijk alle andere bloemen, maar bij deeze is het aan- merkelijk, dat wanneer men die helmtjes meteenfeher- pe els of diergelijk aanraakt, zij zig fchielijk openen, en haar roodagtig mee 1-ftof uitwerpen, op de vrouwe- lijke of vrugtbaarp bloemen , welke vervolgens klein langwerpig en rouw zaad in rouwe zaadhuisjes voort- brengen. Plaats. Het zelve groeit in Hoog- en Neder-Dnitsch-
land, Frankrijk, en elders, naast en op de oude mua- ren, bij de heggen, wegen, en op andere vervallene plaatzen. Kweeking. Wil men het in de hoven kweeken, daar
het niet in het wild groeit, zulks gefchied ligtelijk door fcheuring in het voor- of najaar ; willende in allerlei droo- ge, liefst zandagtige gronden zeer gemakkelijk groeijen, en bemint de fchaduwe. S f Eigen-
|
|||||||||||
l
|
|||||||||||||||||||||||||||
gla;
|
|||||||||||||||||||||||||||
GL A.
|
|||||||||||||||||||||||||||
tça
|
|||||||||||||||||||||||||||
Eigenfchappen. Het glaskruid heeft eene verkoelen-
de, verweekende, verzagtende, openende, iets zaa- mentrekkende en pisdrijvende kragt, en word inwendig zeer gepreezen tegetis de (lijm op de borst, hoest, op- ïlopping der pis, druppel pis, graveel- en fteen-fmer- ten, (het sfkookzcl of zap daar van); uitwendig is het izeer dienstig tegen ontfteekingen, gezwellen, roos, enz., |
Wanneer zii nu een roode, blauwe, of andere roft
of kleed moesten hebben, fneeden zij volgens de te- kening, mouwen, lijf,- rok, enz., en bragten daar al- leen de fchaduwe op met zwart, dus was de koleur altoos zeer fraai, en de fchaduwe er ingebrand zijn, de , was zagt en onvergàng'eiijk. Dog als zij nodig hadden, dat op dit blauwe kleed
waaren goude of ziivere pasfementen, knoopen, paar- len, enz., dan bezigden zij glas dat op de helft,geko- leurt was, ïieepen de gekoleurde zelfs tot op het wit- te glas wech, en daar dan in de pasfementen, knoopen enz. naar believen,. Wanneer zij zulk glas in het geheel niet hadden, bij
voorbeeld , een blafoen van groen , nodig hebbende en daar in eene witte roos; vermits glas niet wel op deszelfs groen kan befchildert worden , fleepen zij er een gat in, zo groot als de roos, of andere bloem of ornament, vatteden een ftilk wit glas, naar vereisen ge- fch.il.dert, in lood, en zetteden het in het groene; al het .welke in de hoogte fraande, niet konde gezien wor- den. Wij zijn verzekert, dat in Gouda vcele glazen dus in
de Kerk geichildert zijn, als mede in de Oude. Kerk te Amfterdam, in de A-Kerk te Groningen, en elders. Tegenswoordig gebruikt, men altoos wit glas, en wel
het geene de helft dunder is , dan oudtijds; en men wil, dat in dat glas alle voorwerpen zullen geichildert wor- den, als te vooren in eens, het welke onmoogelijl; is; wilt gij dat men zo fraai fchilderen zal, als voorheen, zo doe glazen in de hutten tinctureeren , en volg de oude manier. In ons land munt de Heer Goncrijp uit, die te Sneek
'woonachtig is, en waarvan wij, behalve andere Huk- ken, vogels naar het leeven geichildert gezien hebben, die verrukkende waaren. Te Groningen is Van der Veen een zeer goed glasfchilder, die veele konstftuk- ken in verfcheidene kerken gemaakt heeft. In Brabant vind men er enkele,- zelfs heb ik in Oxfort glazen nieu- welijks gefcbildert gezien, die zeer fraai waaren, maar door gebrek van kennis, van de manier der ouden, met helder genoeg, en te zwart. Het is zeker, dat de Goudfche glazen wonderlijk fraai
gekoleurt zijn, maar evenwel zoude dit thans ligt na te doen zijn; te meer, als wij nagaan, hoe men heden- daagsch de edele gefteentens zeer konstig nabootst. Wij hebben reeds over de konst van koleuren te maa-
ken, op en in het glas genoeg gezegt onder EMAIL* LEEREN; zo iemand er meerder over .zien wil» moet hij leezenNiïRi, met de nootcn van Kunkel» en de Ars doemaßica van Cramerus, en vooral W geene de Heer Gongrijp daar omtrent belooft neelc' GLAS-SLIJPEN. Glas, gelijk getoont is, js een
zaamenftel van zand, vuurfleen en zouten; het is e, ' halven minder hard dan crijstal, en nog minder dan at' mant'; derhalven flijpbaar, het kan geffeepen "'°™r met gemeen'zand fijn geftooten, met amaril, met geifeke fieen, gelijk men 'de fpiegels doet , ge'1:, h zien kan worden hij den Abt De la Pluche'^:"U toneel der Natuur, 130e deel p. 103.; zie SPlEPli, • Wil men het polijsten, men moet het flegts wri-' ' over vilt, of over papier, zo verkrijgt men het SP lijst; ■ fpiegels worden met lijn vilt gefléepsn, m : coopen en bril-glazen in de kopere ithotel, dasi • gefleepen zijn, zie MICROSCOOPEN. Men leei\ ■ uit, dat het glas zagt genoeg is, om door wrj ^ |
||||||||||||||||||||||||||
en
|
■word derhalven veel in verweekende, verzagtende
|
||||||||||||||||||||||||||
»ebfuikt ; is ook dienstig in ver-
|
|||||||||||||||||||||||||||
en oplosfende pappen w
|
|||||||||||||||||||||||||||
weekende klijfteeren , tegen koïijk, nier-firierten, enz.
In boter gefruit'en op de buik gelegt, word ook voor nuttig geacht in bovengemelde inwendige gebreken, als opgeftoptc pis, graveel-pijn, enz. Het is één van de vijf verweekende kruiden , (herbicV
emollientes). GLAS (MUSCOVISCH), zie MARIEN-GLAS.
GLAS-SALPETER, zie GLAS-GAL.
GLAS-SCHILDEREN. Het fchilderen van glas is
eene zeer oude korist, wel eer zeer hoog gefchat, en uitgevonden niet alleen tot vcrciering*, maar waarfehij- lijk om de lichte helderheid in de vertrekken te benee- men, welke anderzins het gezicht verzwakt ; men heeft zedert gordijnen uitgevonden : De veranderlijkheid en nieuwsgierigheid heeft de inwooners van Europa, zelfs van haare koudfte gedeeltens, doen haaken, om alles te zien wat op ftraat omging, en daarom de glazen wit "en helder doen maaken, ende vengfters zeer laag, daar die te vooren hoog boven het oog, en zodanig befchil- dert waaren , dat men er even weinig doorzien konde , als doorgezien worden. Wij hebben dus het verval van die konst te danken
aan onze eigene ligtvaardigheid, en hebben tellens ver- looren het beste kweekfchool voor olieverf-ichilders en goede tekenaars ; te vooren immers waaren in alle ftee- den veele glasfchilders, geen gehucht was er, daar men niet ten miniten een weinig kladde; honderde , ja du'i- zende wierden van der jeugd af opgelegt tot tekenen , |
|||||||||||||||||||||||||||
wij zijn aan die algemee'ne fmaak verfchuldigt
|
|||||||||||||||||||||||||||
de eroo-
|
|||||||||||||||||||||||||||
en
|
|||||||||||||||||||||||||||
te meesters die in de zestiende en zeventiende eeuw ge-
leeft hebben; want die geene welke uitmuncederi, be- gaven zich tot fchilderen van tafereelcn , en andere konstftukken. • Men is thans in het algemeen van gevoelen, dat ze-
dert de Crabethen , geene glazen zo goed können ge- fehildert worden, ais die van Gouda; wij moeten ech- ter den leezer hier van doen te rug koomen, met te zeggen, dat men hedendaagsch even konstig, ja kons- tigcr zoude können fchilderen , dan de ouden , en de jrebroeders Crabeth ooit gedaan hebben, indien men hunne manier, en die van alle glasfchilders volgden. Wij zijn aan den beroemden glasfchilder Gokürijp
te Sneek, 4e volgende opmerkingen verfchuldigt, en verwagten eerlang van hem eqne verhandelinge over de hedendaagfche wijze van Glasfchilderen, vergelee- ken met die der Ouden, 'waar van wij met recht de allergunstigfte gedachten hebben: Onderwijlen zullen wij hier medcdeelen , het geene hij de goedheid ge- had heeft, ons daar omtrent te zeggen, en overtuigen- de te doen zien. Zie daar de rede, waarom de Ouden zo uitmuntend fchüderden! i. Zii hadden glas dat zeer dik , en in de- fmelte-
rijen of glashutten met allerlei koleuren door en door geverft was, bjj voorbeeld geel, groen, blauw, bruin, purper, enz. 2. Hadden zij dergelijke glazen , die flegts op de
Kift -doorbrand waaren met allerlei koleuren. |
|||||||||||||||||||||||||||
<¥£ä;
|
||||||||||||||||||
gla/ m
|
||||||||||||||||||
»M
|
||||||||||||||||||
/an de allemgtite dingen aangedaan cngëkratsttëwördaïil köpeïe plaat j én Iaat hèt langzaam koud worden, op. dat
Glazen worden ook binnenwaarts gefleepen, even het glas niet fpringe. |
||||||||||||||||||
Dit glas verwekt het braaken en den ftoel-gang ; dog
men gebruikt het zelden in fubftantic, dewijl het dan te fterkwerkt; maar men laat daar van tot 10 greinen in een paar oneen of roomer vol. witte wijn een nagc ' warm trekken, en daar na door een vloei-papier lekken ,- en neemt het 's morgens nugteren warm in ; op deeze : wijze werkt het nog fterk genoeg inliet braaken, en moet niet dan aan fterke natuuren, in hardnekkige ziektens ge- geeven worden; tedere en zwakke lieden, of die een verouderde kwaal in het lighaam hebben, moeten er zig ten hoogften voor wagten, willen ze haar leevcn wat uitftrekken ■: Het heeft in de rpode - loop , op een zéköre wijze-toebereid, veel nuttigheid; zie op dat, artijkél. ■ " ■ . •. ..■"•,..• •'• ' r GLAS-VERF; of fchoon reeds veel hier van gezegt
is onder Emailleeren, en het maaken van onechteedel- gefteentens, op het artijkél Glas, zullen wij kortelijfc opgeeven, hoe de glazen können gekoleurt worden. i. Het glas word groen geverft met twee oneen crijs-
tal-glas ; voegt daar. bij asch van rood' koppr, of van geelkoper, tien greinen ; indien men er, eenjge greinen fnffraan van ijzer biji doet, -verkrijgt men een aller- feboonst groen, naar het geêle hellende; door het ver- anderen der evenredigheden deczer, kan men Oneindige' verfchiflendhedeh verkrijgen. } 2. Men verft het glas blauw door fmalt, zafferà, of
door de cobalt, eerst wel'gebrand, als men bij twee oneen glas, drie of vier greinen mengt; men kan ook blauw maaken, als men, sieh van' koper met aqua.for- ti's, dat is ,■ met geest van. falpeter gemaakt, er onder mengt; dit blauw verfchilt van het voorgaande, en is' niet zo ftandvastig,' daar het.aan'de lucht blootgeftelt is,- maar word groen met ter. tijd. 3. Men verkrijgt zwart; als men veel cobalt of zaf-
fera, bij voorbeeld zestig greinen bij twee oneen glas mengt ; het zelfde word bereikt met crocus martis of ijzer faffraan, en alle. mijnflof van ijzer; dat van co- balt verfchilt nogthans van het ijzer-zwart. , q... Goudgeel verkrijgt men, door bij even veel gids,
te mengen twaalf greinen gebrande magnefie, negentig greinen wijiifieen en houtskool wel gepulverifeert , of roet zes greinen. 5. Glas word melk-koleurig,,- wit en duister gemaakt
door tin, als men een-vijfde tin-asch bij het glas doet, en even veel lood-asch; om gemakkelijker te fmel- ten, een grein magnefie; men verkrijgt ook eenè hal- ve .duistere mèlk-koleur, door gebrand been, wel ge- calcineert in poeder gemaakt, bij het glas te doen, vooral als er een weinig falpeter bij gedaan word. 6. De roode koleur koomt van asch van goud in aqua,
regia gefmolten, en door tin geprecipiteert ; dog deeze koleur verkrijgt men niet, dan wanneer zij door het vuur wel bewerkt is ; het koper, voornaamelijk het ha- merflag verft mede het glas bloedrood, maar als het te lang in het vuur blijft, word het groen. . 7. Licht-geel kóoint te voorfchijn, uit zilver in een
loog-zout ontdaan, als het door bet vuur-wel behandelt word; men verkrijgt ook geel door gebrande antimonie |
||||||||||||||||||
a]s de edele gefteentens ; men noemt dit graveeren, zie
GRAVEEREN. Als men randen van fpiegels zal afflijpen, is âmaril
best, en loode plaaten of drillen , om dat het er best op houd,' of wel rood koper. Hedendaagsch ilijpt men de glazen van allerlei ge-
daantens, geljk de bier-glazen, bekers , vafen, fcbo- tels, luisterä, kaars-kroonen ; dit gefchied op de zelfde vrijze op de draaibank, of liever met een draaibank daar allerlei drillen op gezet worden , van verfchillende rroötte , even als de graveerders van edele gefteentens gebruiken; 'men gebruikt er amaril toe enpuimfieen, om deeze krasfen er af te flijpen; eindelijk gebrand tin,' oui er de glans aan te gee.ven ; tripelfieen is bijna zo goed als de gebrande tin. Dit word meest, te Amfter- dain gedaan , en Tjf fchoon men er het Engelfche glas- werk toe,gebruikt, zo word het meest in Amfterdam bewerkt, gelijk er de meeste edele gefteentens geflee- pen worden; onze landslieden paaren hun geduld met den ijver om geld te winnen, en zijn er daarom'de (eiiraamfle toe. 'GLAS-SMOUT, zie GLAS-ZOUT. GLAS-TRA A NÉN, worden genoemt van de gedaan-
te, welke het gefmolte glas, met een ijzere purit 'uit- getrokken, verkrijgt, als het bij droppen in het;koud water valt, en blijft tot het koud is; zij hebben een. tolagtige gedaante, die in eene dunne ftaart eindigt ; jicn noemt ze Hollandfche glas-traanen, om dat men ie aldaar eerst uitgevonden heefe; zij zijn ' het'onder- werp geworden der Wijsgeercn, 'om dat, wanneer'de punt der ftaart afgebrooken word, de-rest,'mét ööi llïgsan duizend gruisjes Tpringt. • ■''■ '."-' Robbert Hook heeft er in zijne Micrographie' eene
geleerde verhandèlinge over gefchreeven , zonder dat Mi tot tot nog toe de waare rede van dit wonder- verfchijnzel heeft können navorfchen ; daar blijft |
||||||||||||||||||
Wl eenige lucht in den bol, welke merkelijk dünner
üdan de uitwendige,' maar of'het breeken in zo veele Jniisjes kan afgeleid worden van den invloed' der bui- Wttcht, als het ftaartje afgebrooken is , durf ik niet tapaalen ; men kan daar over Desagülie'rs , Mus- teNBROEK, Nollet en anderen naleezen. GLASTUM, zie WEED.
, GLASUUR; Glette; word genoemt de ftoffe v/aar mede
pfottewerken en het Porcelein verglaast, enbefchildert **d; zijnde een zoort vim" email of fmelt-glas : Hoe- =:nig dit op verfcheiderharide'-wijzé en van aldcrlei kó- PWn gemaakt word, zal men vinden öp het artijkél van r°TTE-BAKKEN en PORCELEIN. "LAS van ANTIMONIE \ ' Fitrum Antimonii ; is<
■•"Soort van donker-bruin glas, dat van de antimonie "■"^■fpiesrglas tethet gebruik in de Geneeskonst bereid .ord: De bereiding gefchied op de volgende wijze. . "^mantimonie, zo veel gij wilt; maakt bet tot een ^cr fijn poeder, en brand 't in een aardene onverglaas- , pan of fchotel, op een langzaam, vuur onder gefta- JP roering met een houten fpatel, tot dat de rookbe- jj ?P te houden, waarvoor men zig wel wagten moet,
|
||||||||||||||||||
e ijl dezelve vergiftig is ; maakt daar nahet vuur groo- of fpies glas.
;..' tQt dat het vat gloeijend word en de ftoffe in een Wanneer men twee of drie deelen lood-asck met vuur-
us poeder verandert; doet dit poeder in een fmelt-kroes fleen finelt, heeft nien zeer fraai licht-geel glas, trek-
llaa 0eit'lc': zojang, tot dat het als wasch fmelt en wel kende uit den groenen.
■ ■ r ls; alsdati giet't uit op een maatigwarm gemaakte. Men kan oók tin-asch bij de. voorige doen, behalven
Sf2 bij
|
||||||||||||||||||
4ga GL&r ÖLE. «HJ.
|
|||||||
bij het rood. Hoe uit lood-asch, met bijvoeging van'
tin, emaus gemaakt word, hebben wij te vooren ge- zegt. Zie EMAILLEEREN. GLAS-ZOUT; Glas-fmout; Glas-fihuim; ook Glas-
gal genoemt;. in't latijn Sal vitri; Jxungia vitri; ot Fel vitri; is een zoort van wit-graüw fcherp zout, dat van fmaak niet ongelijk aan de falpeter. is, en door de vogtigbeid der lucht zig ligt ontbind; voortkoomende uit de glas blaazerijen, daar het op het gefmoltcne glas drijft, gelijk vet, en-daar van afgefchuimt word, om't glas te zuiveren. Het is gemeenlijk in fchijven gegoo- ten, en men heeft er driederlei zoorten van, als 't Ita- liaansch, 't welke fraai wit en 't beste is; 'tNeurenber- ger en Hollandfche zijn flegter. Men fchrijft het een infnijdende, doordringende, verdunnende en afvaagende kragt toe, en prijst het tegen de waterzugt en fteen ; uit- wendig is-het goed om de tanden, te zuiveren, en alder- 1'ei fchurft en zeeren te geneezen : De paarde-attzen ge- bruiken het ook om de vlekken en vellen op de oogen der paarden weg te neemen, blaazende. 't. zelve ten dien einde gepoedert in de oogen. Het kan ook in de keuken tot het zouten der fpijzen.
gebruikt worden. Men moet dit zout niet venverren , met de boven-
. gemelde glas-gal ; dewijl het ook wel aldus genoemt word. GLAUCIUM, zie MAANKOP (GEHOORNDE-).
GLAUCOMA; Glaucofis; Glaucedo; is een zoort
van ftaar aan de oogen, de grauwe flaar genoemt ; zie STAAR. ' GLAUCUS; betekent Zee-groen, Blamvagtig-groen. GLAUX; Glaux palustris, folio portulacce; {Peplis
Linn'. Spec. Plant.): Melk-kruid. Befchrijving. Dit kleine gewas heeft veele ten deele
kruipende, en ten deele regt opftaande dunne ftengen, niet dikagtige bladen bezet, die na die van het duizend- koorn , of pastelein-bladen gelijken ; tusfcben de bladen koomcn kleine geele of purperagtige bloemtjes voort, van gedaante als anjelier-bloemtjes, in kleine purperag- tige kookers, waar na heel klein zaad in kleine topjes volgt : Daar zijn ook nog een paar veranderingen van, weinig van de voorige verfchillende. Plaats. Het zelve groeit in vogtige en zandagtige piaat-
zen, van Hoog-en Neder-Duitschland,enz. ; wordende inzonderheid gevonden in de duinen van Holland, Zee- land en Vlaanderen. Eigenfchapp'en. Men zegt, dat dit gewas dienftig is,
om de melk der zogende vrouwen te vermeerderen, in een àfkookzel ofpotagie gebruikt, waar van het ook de naam Tan melkkruid veÀrecgen heeft. GLECHOMA LÏNN2EI,' zie HONDJES DRAF.
GLENE; door dit woord, verftaat men eigentlijk de
holte des oogs ; mede word er eene vlakke holte aan 't een of ander been door begreepen, waar in een ander b'een ingeleed word ; zo als bij voorbeeld de holte in het lieupebeen, die het hoofd of de pan van het dije- heen infinit. GLENOIDEA ; betekent zo veel als eene zaamen-
voeging of zaamenwiigtii'g der beenderen ; of eigentlijk de vlakke pan van-een zodanig been, het welk de knop vf het hoofd van een ander been omvangt. GLETTE; Glit; in't latijn Lühargijrium; is een tot
fiakken of half glas gecalcineert lood, beftaande uit ftuk- ken en fchüferen als het vederwit, die ligt breekbaar zijn, cn komt voort als het zilver en goud, door het. lood afge- |
dreeven en gezuivert word ; men heeft tweërleigfö,ak
zilverglit en goud-glit, die egter niet anders verlchillerj dan dat de eerfte witagtig, en de tweede geel is; lijnde de kleinfte itukken de beste, dewijl ze het meest "c- calcinée« zijn, en de levendtglte verf hebben. Daar word ook een door de natuur in de aarde gemaakt glit gevoa« den, maar datzeer zeldzaam is. . Inwendig is de glit zeer fchadelijk te gebruiken, inaar uitwendig heeft zeeenveikoelènde, zaamentrëkkende en opdroogende k'ragt , en word derhalven in zodanige zalven en pleisters gebruikt ; de zalf van zilver-glit is in. zonderheid een heel dienftiggeneesmiddelin de fchurft uitllag der huid en jicht. Men bereid er ook azijn, lood-zuiker, en tintïuur tt-
gen de teering (tin&wa antiphtifiaca) van. De bereiding van de azijn is aldus; neemt vier oneen fijn gepoederde goud-glit, en agt oneen heel fcherpe azijn ; laat diteeni- ge dagen heel warm ftaan te trekken, giet het daar na door en bewaart den azijn; men gebruikt hem in de gebreken der huid om op te droogen en de ontfteeking te weder- ftaan, dog is, gelijk alle de lood-middelen," niet al tevei- lig,te gebruiken, inzonderheid in ontftookene klieren," als bette laat gefchicd, dewijl er kankeragtïge klierge- zwellen of verharde knoest-gezwellen door kunnen ont« ftaan. Deezc azijn kan ook uit de menie, en uit hetW zelfs gemaakt worden, en uit dezelve kan men vervolger,» heel fpoedig, mei hom-olie, àsunguentum nutritumk- reiden. Om delood-zuikervzn glit te bereiden, word in plaats
van lood, de glit genomen; zie LÖ.OD-ZUIKER. D e tinüuurtcgen de teering, word aldus gemaakt ; neemt;
lood-zuiker, een once; dóór konst gemaakt ijzer-vitrhl, een half once; ieder bezonder tot een poeder gemaakt, mengt ze, dat ze als een papje of deeg worden, doethet op een verglaasde fchotel, en zet 't eenige dagen in ds lucht, totdat het rood geworden is, dan geftootenfll in een vies gedaan zijnde, giet er vier oneen beste ha- dewijn op, en trekt er koud een tinüuur af: ZommigS prijzen deezc tinäuur zeer tegens de teering,' dog an- dere houden ze eer fchaadelijk, dan voordeelig. Menkandegte« otglit ook weder reduceeren tot lood,,
als men dezelve, gepoeijert,met.koolen-ftof, zo veel als« nahet oog glit is, vermengt, het mengzelin eenfmelt- kroes doet, dezelve wel toedekt of luteeït, en-J" voorts in't begin een fterk maar daarna een maatigvuw geeft, zo zal de glit weer volkoomen in lood verandert worden. GLID-KRULD; Gelid-kruid; Lede-kruid; in't lat««
Sideritis; Femiminatrix; Herha judaica. .. Daar zijn veele zoorten van Üideritis of Glid-kruw >"J
de oude Botanisten gemeld,, dog die zommigebij hetce' ne, en andere wederom bij een ander geflacht ilellen-^ en anders noemen; wij zullen maar van eenig" Sroa£s maaken die 't bekentstzijn, als , ... i. Het gladde breed-bladige Peld-glidkruïd ; Sider«»
arvenfis latifolia glaifra; Alijsfum inajus Taberniev1"'. ni.; (Betonica vetticillata, calijcibus fpinofiï- Linn. •¥• '.' ■ 2. Het gemeene ruige Glid-kmid; Sideritis va,S' hirfüta ereÜa ; Sideritis vel Herba judaica I. VodoW> Tetrahit; (Betonica venicillata., calijcibus fpinoJV' Linn. Spec. Plant.) , (É 3. Het leggende Berg - glidkruid, met Meinet»^
bloemen; Sideritis montana parvo varioquefolio', {*< rf ds herbaca decumbens, calijcibus fpinofis, Ubio JuPl ' trifida, Linn. Spsc. Plant.} jja |
||||||
.«Lt
14. Het kleine leggende GMdfcrutd met fteekeligewer-
fels; (Sideritis herbacea decumbens, calijcibus jpinoßs ,• /«- fio Juperiori indivifo, Linn. Spec. Plant.) ßeßhrijving. Ue eerde zoort heeft een vierkante ge-
knoopte en ge takte (leng van een. voet of wat meer hoog- te, welke met langwerpige, fmalle, weinig gekerteide, rouwe bladen, twee en twee aan de knoopen of leden teeens maL.ander overdaande, bezet zijn, naar die.van de malrouwe gelijkende,, maar zijn fmaider en langer; aan't bovende der fteng en takkenkoomen rondom klei- ne helm-bloemtjes, wervels wijze in iteekelige kelkjes voort, die blauw, roodagtig of wit,, maar zelden geel jijn, maakende zaamen een lange air uir;; het zaad is Kantig en zwart , vier bij zaamen. ia .de tkclkjes zit- tende. - ••■■; \ Dé tweede zoort, fchijnt maar een verandering -van
ie eerde te zijn, beftaande meest daar in , dat de fteng, iakken en bladen hairig en grijs zijn, en de takken een weinig nederwaarts deinzen, en dat de wervel-blaadjes aan de wervels kort, puntig en geheel, maar die zelfde bladjes aan de voorige zoort langer, c.lliptisch-rond en gezaagt zijn ; ze hebben beide een aangenaame reuk, naar die van de melisfe zweemende, inzonderheid, de tweede. De derde zoort verfchiltvan de voorige, dat de tegen
jiilkatider overdaande bladen langwerpig, bleek-groen en met een wit dons aan beide zijden bedekt, en aan haare uiterfte met drie infnijdingen gekerft zijn, te weeten die beneden aan de fteng of zijdtakken (laan, maar die bovenwaarrs groeijen, zijn fpits ongc:;erft en hebben geen fteelen. De bloemen , ook wervels-wijze rondom de (teel in fteekelige kookersvoorkoomende, zijn klein enkijken weinig uit de kelk, van koleur zwaitagcig- purper, met een faffraan-geele navel en witte hals. De vierde zoort, gelijkt genoegzaam na de voorige
zoort, maar groeit kleinder en is daar van ook onder- fcfaeiden, dat de bovende lip der bloem ongedeelt is. Plazts. Us eerde en tweede zooi ten, groeijen in
Hoog-Duitschland omtrent Regensburg, Weenen.enz. in Frankrijk, Zwitferland en elders, aan de kanten van de akkers, weiden en andere plaatzen. De derde en vier- de zoorten worden gevonden in Zuid-Frankrijk en Ita- lien: Zij. zijn alle eenjaarig. Eigenfihappen. Deeze kruiden hebben een afvaagende,
Samentrekkende en wondheelende kragt T inzonderheid de eerfte zoort ; wordende gepreezen, om wonden en wenken te geneezen, als mede de verftuikte leden, Waar van ze de naam. van glidkmid verkreegen heeft. GLIM-WORM ; Glinflcr-worm; in 't latijn Ckindula ;
itott/a; NoBUuca; Aro3iviglia, en Pijrolainpis, endoor "e ïranfehen Vet luifant genoemt ; (Cantharis oblonga ,p8n> Thorace tefiacea margine lateral! nigro, Linn-, tnn.Suec); is eeninfeS: of gekorven diertje, onder het Mlagt der Si. Jans'vliegen behoorènde ; alle de bo- ongenoemde benaamingen, heeft hij verkreegen door c hoedanigheid die hem eigen is, om 'snagts licht van
Zl* te geeven. uc glim -wormen , die zo veelvuldig in de velden ge-.
l*n worden; zijn alle wijfies,, dewijl men de manne^
J«zelden vind; volgens de Heer Lijstwjbus behooren eze laatften tot het geflacht der Spaanfcfii vliegen, en
rzeiver vleugelen zijn met twee fchubagtige fcheeden
slti'O z^cizaam''le^ van dit diertje is,, dat het wijfje
Jd m dezelfde toeftand blijft.,, en.liet mannetje een |
||||||
yolkoomen verandering ondergaat; het is een-gevleu«
gelde Tor, en zijn wijfje een kruipend iiïfeli wet zes pooten, die bijna geen de minde overeenkomst met hetr mannetje heeft. Het lighaam van deeze is langagtig, en een weinig,
plat; van koleur zwart; aan het agterlijf zijn de plooi- jen en tepekjes.ook veel minder kennelijk; dog het voor- naamfte onderfcheid, dat er tusfehen mannetje en wijfje: heerscht, is, dat. het mannetje niet alleen vleugelen heeft, maar ook met dekfchilden bezet is; deeze dek- fchilden zijn bruin, met twee verheven dreepen over- langs, deeze decken uit over fjft agterlijf, en verftreb- keu tot bedekking van de wieken;' op ieder der tweeag- terfte ringen heeft het twee dippen, die zomtijds even' als in het wijfje licht verfpreiden; de vleugels zijn kor- ter dan het lighaam; zijn kop is breed en plat; zijn 00 gen dik en zwart. Het wijfje gaat langzaam, en gelijkt veel op de rups;:.
deszelfs kop is klein , platagtig, nadefnuit puntig, harct en zwart-; haar fprieten zijn klein, en haar pooten mid- delmaatiglang; het lighaam is platen uit tien ringen za- mengeftek, m plaats dat het lighaam van het mannetje'- er maar vijf heeft; de koleur is bruin, met een zwart: vlakje op het benedenfte van den rug. De grootte van; dit diertje is ongelijk, men vind er van cen-vierdeduim,, en ook die de helfte grooter zijn ; in het eerst word mem geen kop gewaar, dewijl dezelve door een bruin-roodu borst-fchild, even als in de fchildpadden is bedekt. De glim-worm word dikwils bij dag gevonden, maar
's nagts onderfcheid men hemligtelijk door het flikkerend', licht, dat hij digt bij zijn ftaart van ziggeeft, en deeze.' flikkering koomt van onderen uit het lighaam voort,, dienende als tot een gids voor het mannetje.,, om hem* ter plaatze te leiden, daar zijn wijfje is ; dit licht.is; zomwijlen zo derk, als dat van een gloeijende koole,.. en de doffe, waar door het word voortgebragt, fchijnt: een waare phosphorus te zijn , welke als zweet uit het lighaam van het diertje word gedreeven; dit licht inhefc. wijfje verflauwt en dooft zomtijds, zo dat ze. in het ge- heel niet glimmen; dog het word op nieuw in bewee-: ging gebragt en verderkt, wanneer men het diertje' tergt. Volgens waarneemingen van den Hèere Templer ,;
zie TranJaEl. Philof. del'ann. 1671. N. 72. art. 5. dringt' het licht, van dit diertje, door papier en zelfs houten- doosjes, en dat het nauwelijks glimt, wanneer niet in» bcweeging. is, en fchoon in beweeging zijnde, zomtijds' geen licht van zig geeft : Volgens Geoffrotj, befpeurC men dit licht zomers veeltijds in de tuinen en veldenr In ons land worden die het gemeende op de heidens en: zandgronden gevonden. Swammerdam in zijne Bijbel derNatuure ,-pag, 283..
had reeds de verandering, die het mannetje gUrn-wörnf' ondergaat, waargenoomen;. dewijl hij zegt, dat dit dier- tje , het welk hij de Blinkende nagtmug, noemt, emvlie-- geivde diamant enflarlinht gelijkt, waarlijk tot de torren* behoort; geevende zo-véél licht, wanneer zij zich nog; onder de gedaante van een zespootig wormpje bevind,, als wanneer zij de gedalte van een'for heeft aangenop», men.. ., ■ ■ Over AMsinßU kan^men verder nazien,, dè waarnee--
mingen van Richard Wài.ler, te vinden in de Tran- faîbions PTnlofopTiiques.; als mede de fraaij'e Verhande- ling van den Zweedfcben Kamerheer De Geer , over' dit'diertje aan de Franfchc Koninglijke Academie der, S f 3 Wee- |
||||||
&t
|
||||||||||||||||
GLI.' ÔLO.
|
||||||||||||||||
■GISP.
|
||||||||||||||||
püntig ; brengende ook dicrgelijke 'blauwe bloëme*
voort, als de voorige zoorten. De vierde zoort is laag, en kruipt met haare takken
over den grond, waar in ze uit de leden wortels fpriü- ten ; de bloemen koomen op korte ftengen voort, e« zijn mede blauw; maar daar zijn twee veranderingen van, welke in de gedaante van haare bladen iets ver- fchillen. Plaats. De eerfte zoort groeit op bergagtige plaatze»
Van Hoog-Duitschland, Frankrijk, Italien, enz. Da tweede zoort word veel gevonden in de Pijreneefche, Oostenrijkfche en andere gebergtens. De derde zoort boomt voort it\-de gebergten* van Granada in Spanjen; én de vierde zoort in Oostenrijk -, Hongarijen, Zmtzer- land, Pijreneen, en elders. .; Ze worden bij ons ook wel in de blöemtuinen ge»
kweekt, inzonderheid de beide eerfte zoorten. Kweeking. De voortkweeking gefchied door fcheu-
ring, in het na- of voorjaar; maar dewijl ze geen fter- ke wintervorst kunnen veelen, zo moeten ze in potten geplant , en 's winters in huis op een luchtige plaats voor de vorst bewaart worden. GLOBULUS; Orbkulus naß; de bal of kogel; dus
word het einde van de neus genoemt. GLOMERATUS, zie CONGLOBATUS.
GLORIOSA LJNNiEI; Mcthonic a malabar orum;U-
Hum Ceijlanicum Juperbum; is een zoort van fraaije le- lie, die op Ceijlon, Malabar en elders in Qost-Inëèn groeit ; men vind ze afgebeeld ùiCommel. Hort. Amfs. I. pag. 69. tab. 31. Herman Hort. Lugd. Bat. Plukiï. Abnagest. GLOSSOCOMIUM; dus word genoemt een Heel-
kundig werktuig, van hout gemaakt, en bijna als een kistje uitziende, het welke dient bij been-breuken, om het been daar in te doen rusten. Ook word daar mede iii de Heelkunde betekent een zodanig houten werk- tuig, daar men de ontleedde beenderen mede in zijn plaats brengt; gelijk het Glosfocomium van Petit, Heister, en andere zijn. GLOSSOPETRJÏÏ, zie SERPENTS-TONGE.
GLOSSOPHARINGJEI MUSCULI ; deeze naam
word'aan die menigte van beweegende fpier-vezelen ge- geeven, welke van de tonge af, tot in den flokdarm loopen. GLOTTIS; is de latijnfche naam , welke aan de/j)/««
'van het ßrottenhoofd word gegeeven ; dceze fpleet, die door het lelietje bedekt word, en waar door de lucht in de lucht-pijp word gevoert, en weder uttgelaaten, is cigentlijk dubbeld; zijnde de bovenfte geplaatst aan de zaamenkomst der twee kraak-bcenderen . die 6i naam van trechterswijze kraak-beenderen (arijtenoidett & tilagines) draagen ; de andere, zijnde de benedenfte, word doof die twee banden of ligamenten gevormt^ di bij de ventriculi galeni leggen ; na den aart van het verrigtene geluid, word de bovenfte door de JcliM- e trechters-wijze .benevens de rings fpleet-fpieren (m'/cl' thijreo en crijco arijtenoidcei) verwijdert, en dooi de mentrekkendc fpieren verfmald of vernauwt; en <W J de fpijs en drank boven of voorbij deeze fpleeten in flok-darm geleid worden , zo word dezelve ten tij van het (lokken door een kraakbeen van de Jtro - <j (epiglottis) bedekt, wordende ter zelver tijd net ""J der'luchtpijp door de keel-beens-fchildwijze^ kmaf^. ^ |
||||||||||||||||
Wéetenfchappen gezonden, zie Memoires de Matlïemat'.
£? de Phijf. torn. II. Paris 1755. pag. 261, GLIS, zie RAT.
. GLIT, zie GLETTE. GLOBE ; in het latijn Globus; betekent een ronde
ltloot of kogel; dog in een bijzondere zin, word daar door een kogel verftaan, daar of onze geheele aarde, met alle de bekende landfchappen en wateren, in haare waare gedaante en legging op afgebeeld is; of op wel- ke alle de bekende vaste fterren vertoont zijn, zo als dezelve zig aan den hemel, 'm haare piaatzen, beelden en afftanden van malkander vertoonen; zijnde op beide glühen ook teffens de kringen getrokken en vertoont , die men zig gewoonlijk aan de hemel, en gelijkvormig op de aarde verbeeld. De eerfte word gewoonlijk aard- globe (globus ierrestris) , en de tweede hemel-globe (glo- bus cœlestis) genoemt; beide ftaan ze in een voet-geftel, ejn zijn in een kopere kring, die over de aspuntengaat, b'cweeglijk. Men bedient zig van de eerfte met veel nut bij het
leéren van de Geographie, niet alleen om een klaarder denkbeeld van onze aardkloot en de legging der land- fchappen en zeen, als mede van de kaarten te verkrij- gen; maar ook om veelc vraagfhikkcn, de géographie betreffende, te verklaaren en op te losfen , enz.; zie ook GEOGRAPHIE. De hemel-globe daar en tegen heeft zijn gebruik in de Astronomie of Sterrekunde, om de fterren én' haare plaatzen aan den hemel te leeren kennen, en insgelijks veele vràagftukken, die de Ster- rekunde betreffen, te verklaaren en op te losfen; zie STERREKUNDE. GLOBOSUS; Bolagtig; dat de gedaante van een
lol of kogel heeft. ' GLOBULARIA: Bellis ccerulea; blauws Maagdelief'- jes. Daar zijn verfcheidene zoorten van, waar van de volgende de bekendftc zijn. 1. Degemsene Globularia met een geblade fteng; Glo-
bularia vulgaris; Bellis ccerulea, caule foliofo; (Globu- ïaYia caule herbaceo , foliis radicalibus tridentatis, cauli- nis lànceèlatis, Linn. Spet. Plant.) •2. De Globularia met een naakte fteng; Globularia
pijrenaica, folio oblonge, caule nudo ; Bellis caerulea , . caule nudo; {Globularia caule nudo, foliis integerrimis iknceolatis, Linn. Spec. Plant.) 3. De doornige Globularia; Globularia fpinofa; Bel-
lis c«rulea fpinofa; (Globularia foliis radicalibus crenato- aculéatis, caulinis integerrimis mucronatis, Linn: Spec. Plant.) 4. De laage Berg-glohularia ; Globulqria alpina mini-
<mafrutefcens ; Bellis t ce fuiea montana frutefcens ; (Globu- laria caule fubr.udo, foliis cuneifonnibus tricuspidatis , intermedia minima, Linn. Spec Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort heeft bladen , dienaar
die van de kleine maagdeliefjes gelijken, maar zijn'dik- ker en gladder, en de wortel-bladen zijn drie-tandig ; de bloemen, die op een fteng van ongeveer zes à agt duimen hoogte yöortkoomcn ; zijn klootagtig-rond en blauw-van koleur; beftaandc uit veele kleine pijpbloem- tjes. De tweede zooit is veel gropter als de voorgaande,
heeft bladen die langer en fmaller zijn, en de ftengen, daar de bloemen op voortkoomen, zijn naakt'of blade- loos ; de bloemen gelijken na de voorige. De derde zoort heeft de wortel-bladen gekertelt en
fteekelig, maar de fteng-bladen zijn geheel en fcherp- |
||||||||||||||||
fpieren (musculi hijothijroidei), het tongeteen ^K»
|
i'.-
|
|||||||||||||||
priemswijze tongebeens-fpieren (musculi flijlo-cer "*"' ^ y
|
||||||||||||||||
GNA*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«ÄS
M), ende tong zei ven door de priemsmjze tong-fpier terminait, IraBeis hirfv.tisßmis radiât o, LlNS. Spec.
(Musculifiïjlo glosfi) opwaarts getrokken, waar door Plant.')
je fpleet naauw met haar dekzel word vereenigt, en dus 4- Óet Americaavfche Gnaphaiium met breede bladen i
seen gevaar loopt, dat er iets inraake: In de huid der Gnaphaiium latifoli\mi Americanum; (Gnaphaiium folïif
\lottis, die klieragtig is, zitten eenige flijm-buisjes, om lineari-lanceolatis acuminatis alternis, caule fupernè rame-j
• - Jo, corijmbis fafiigiatis, Lihn. Spec. Plant.)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heen en weeigaande lucht, aan droogte is blootgeftelt;
ook ontvangt deeze fpleet veel vogt uit het regt tegen overhangend lelietje en do beide amandelen. GLUMA; Locusta; de Duist ol Kaf'; is de kelk der
koorn-airen, waar in het zaad zit. GLUMÜSUS; Duist- of Kafagtig; Glumofus flos ,
Dubt- of' Kif-bloem ; Glumojle plantte, Duist- of Kaf- tianten, die koorn-airen voortbrengen. GLUT ; Meer-Pioen ; in 't lat. Glottis, ook Pluvialis ma-
jnr;(Scolopax rostroreBo, baß inferiorirubra,pedibus vire- Jceiitibus, Li NN. Sijfl. Nat.) Deeze vogel, onder het ge- flagtder Sneppen behoorende, heeft de groote van om- trent agt duimen ; de bek is ruim drie, en de ftaart twee en een derde duim lang; van bovenen is zijn koleurdon- kerbruin met de randen der pennen witagtig; van onde- ren is hij wit; de hals- is mede wit dog met bruine vlak- ken overlangsgetekent; de keel is ros-verwig ; de ltuit bruin met wit gerande vederen ; de ftaart pennen zijn uit, met zwarte dwars-ftreepen; de bek is bruin, en de pooten, die zeer lang zijn, groenagtig-zwart. Het vleesch van deeze vogel, die zig in Europa aan
de kanten der rivieren, flooten en moerasfen onthoud, word gezegt, fmaakelijk te zijn. GLUTiEI MUSCULI ; dus worden drie fterke fpie-
rengenoemt, tegen en onder de beide draaijers of uit- jiitkzils op de zija'e des heupebeens (trochanteres) liggen- de; dezelve ontftaan in de uitwendige vlakte van het huftteen (ileum), en dienen om de dije uit te ftrek- ien. GLUTEN, zie LIJM.
GLUTIA ; deeze naam word aan de twee
|
5. Het Africaanfche Gnaphaiium met langwerpige, bo-
ven groene en onder grijze bladen , en geele bloemen 5 Eiichrijfum Africanum, folio longo fubtus cano ficpra viri- ai, flore lutea; (Gnaphaiium f oliis lanceolatis Jemi-ample- xicaulibus, caule inferne ramofo terminait, Linn. S/j. PI.) 6. Het Africaansch Gnaphaiium met langwerpige finaL
Ie bladen, en roodagtige bloemen, die op'tlaatstgoud- geel worden ; Eiichrijfum Africanum folio oblongo angu- fto, flore rubello poßea aureo; (Gnaphaiium f oliis linearu lanceolatis, caule infernè rainofo, corijmbo decompoßto ter-
minal!, Linn. Spec. Plant.) 7. Het Africaanfche Gnaphaiium met langwerpige ,
wollige, fteng-omvattende bladen, en geele bloemen ; Eiichrijfum Africanum , folio oblongo tomentofo caulem ample & ente, flore lutea ; (Gnaphaiium f oliis amplexicauli- bus fpatulatis, ramis patentibus , a>rijmbis aggregatis , Link. Spec. Plant.) 8- Het Africaanfche Gnaphaiium met langwerpige wol-
lige bladen, en roofen-verwige bloemen; Gnaphaiium latiore folio, Althiopicum, flore rofeo , calijculis Jpinofis ; (Gnaphaiium f oliis oblongis tomèntofis, fesfilibus, capita- lis foliofis villofisfimis, Linn. Spec. Plant.) 9. Het Africaanfche Gnaphaiium met lang-ronde wol-
lige, gezenuwde , fteng-omvattende bladen, en groote witte bloemen ; Eiichrijfum Africanum lanuginofum la- tifolium, calijce floris argentto & amplisflmo; (Gnaphaii- um f oliis amplexicaulibus ovatis nervofis utrinque lanugi- ginofis, Linn. Spec. Plant.) 10. Het Africaanfche flinkende Gnaphaiium met bree-
de bladen, en zilver- of goud-verwige bloemeii;_ Gna- phalium Africanum latifolium f cetidum, capitula argenteo ;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verheffingen of uitpuilingen der hersfenen gegeeven , (Gnaphaiium foliis amplexicaulibus integerrimis acutis ,
& eenij:ls de billen (îzsîm) genoemt wierden. fubtus tomèntofis., caule ramofo, Linn. Spec. Plant.) 11. Het Africaanfche flinkende Gnaphaliummetfchet-
pe gegolfde fteng-afioopende bladen, en zilver- ofgoud- verwige bloemen ; Eiichrijfum graveolens acutifolium , caule alato; (Gnaphaiium f oliis decarrentibus acutis unda |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GLIJZIJRRHIZASIJLVESTRIS ; deeze naam word tis fubtus tomèntofis, caule ramofo , Linn. Spec. Plant.)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Befchrijving. De eerfte gemeenezoort fchiet eenige
Roer-kruid; Loop- takkige grijze ftengen uit de wortel op, van min of meer een voet hoogte, die met langwerpige, fmaüewolagtige bladen bezet zijn, op welkers toppen, als medezomtijds in de oxelsder bladen, kleine geele bloemtjesin ronde ruige hooftjes voortkoomen, die op het laatfte in ftuif- jes verwaaijen. Daar zijn ook nog eenige mede-zoorten van, die'bree«
der of fmaller bladen hebben, eenigzins anders groei- jen, en de bloei-hoofdjes in de oxels of pijramids-wij- ze voortbrengen. ; . De tweede zoort heeft kleine langwerpige haiiïgegrij-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iicdc aan een zoort van Astra galus geg
GNAPHALIUM ; Eiichrijfum
wuiâ; Melizoen kruid. Zeer veele zoit kiiiidgewas, waar van wij maar■tc en voornaamfte zullen verhandelegende zijn. '• Het gemeene Gnaphaiium , of hew Lçop kruid, ook Engel bloem en Snoemt; Filaga; Centuncularis; Centu!"'i vulgare majus; {Gnaphaiium cauletyitulis globofis axillaribus terminaltyw- Plant.)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Hpi
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2- Het gemeene Berg-Gnaphalium ; klein Nagelkruid en ze biaden, tusfehen welke korte enkclde ftengetjes voort-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1_______ - ,i _ 1 1 * _ -. _ 1 . j • _ Li i_ 1____ __
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ootjes genoe;ht., met purpere, witte of bonte bloe
*ctJ. en met korter of langer bladen en bloemen ; Gna- maltuin moutanum; PHofella minor Dodon/ei; (Gnapha- ""» caule ßmpiicisfimo, corijmbo fimplifi terminait, far- m>u[t»-(icumbentibus, Linn. Speç. Plant.) m met heel ruige bloembladen
|
koomen, op welke kleine ronde trösjes, met bloemen
groeijen , die purpciagtig , wit of bont en droog zijn; de plant loopt niet rankjes over de grond, die in de leden wortels fpruiten , waar door ze zig fchielijk ver- meerdert. ■ 1 : De derde zoort heeft lange fmalle hairige grijze- bla-: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gwngt ; Gnaphaiium. alpi.
|
um pulchmm; Leontopodium den, van een paar duimen ,lengte, tusfehen welke korte
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DONjji ; ( Gnaphaiium caule fimplicisfin
|
io, capitula ftengjes uit de wortel opfchieten, mei bladjes bezet,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'"
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t9t GNÄ. GNA. GNL GOB. COD.
|
|||||||||||||||||||
ep welke een rond bloem-trosje voortkoômt, uit kleine daar men ze laat voortgroeijen en verdunt ; of men kan d
donker-purperagdge bloemtjes beltaande, dat rondom jonge planten daar na op een diergelijké plaats, op ee
|
|||||||||||||||||||
met verfcheïde heel ruige bloei-bladen fterswijze be-
zet is. Daar is ook eene verandering van, met korter
bladen. |
kleine voet afliand verplanten ; ze kunnen onze winterkot
de tamelijk tegenllaan, als die niet heel hard is, en dezelv in een-drooge grond ftaan, maar in ftrenge winters \ |
||||||||||||||||||
De vierde zoort fchiet uit de wortel ftengen op van
|
ze-ligtelijk uit, weshalven het goed is, dat men eenig
|
||||||||||||||||||
in potten plant, die men's winters in huis bewaart, e
het volgende voorjaar in de grond zet. Ze bloeije in het tweede jaar na de zaaijing en verfterven als dan na dat ze rijp zaad gegeeven hebben. Eigenfchappen, De eerlle zoort heeft een maatig zas
mentrekkende kragt, en word voor een zeer goed midde geagt in de buik- en roode-loop, bloed-fpuwcn en ove< vloedige maand-ftonden ; als mede voor de verzweering der keel, als men het zap met water en melk mengt; c gensTiaare witheid enliardigheid, niets anders het kruid daar in wat kookt, en er mede gorgelt. De bloemen van alle deeze zoorten kan men opdroc
genen tot drooge winter-bouquets gebruiken; zijndeda; toe mede van de voornaamfte en fraaifte, op wat wijz hetopdroogen best gefchied, zie op 't artijkei BLOEM pas;. 211. ^GNAPHALIUM LUTEUM,-is deStoechas citrini
zieELICHRIJSUM. GNAPHALIUM (ROOS-); in't latijn Gmphaïm
r of cum; (Filago flpribus fesfilibus terminalibus, foliis fi ralibus majorions, Linn. Spec. Plant.') Befchrijving. Dit gewas heeft kleine langwerpige hairij
grijze bladen, tusfehen welke een korte fteng opfehie met eenige bladen bezet, welke boven omtrent de blo men veel groocer als de bcnedenfte zijn; koomended bloemen op de top der fteng in trosjes voort. Plaats. Het zelve word gevonden in de duinen n
Holland, Zeeland, Fiaandcren, in Frankrijk en eldcn en is eenjaarig. GNAPHALIUM (ZEE-); in het latijn Gnaphaïm
marithnum ; Gnaphalium maximum Dodon-SH ; (Bty tomentofa, corijmbo Jub-ramofo, foliisfuperioribus major- bus, Li NN. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit gewas fchiet uit de wortel verfche
dene getakte Hengen op, diemet langwerpige ftompeb!; den bezet, en gelijk ook de ftengen en takken zeer«* lig en daar door wit zijn; op welkers top een ietsve: deelde bloem-tros voortkoômt met kleine gcele bloeu tjes. Plaats. Het zelve groeit niet verre van de zee*
ten, in Engeland, Frankrijk, en aan de Middclandra zee; zijnde eenjaarig. GNIDIUM, zie COCCOGNIDIUM.
GOBIO, zie GOVIE. GODDELIJKE STEEN; in het latijn Lapis Div
nus; is een door konst gemaakte fteen, die in veelert oog-gebreken, zeerdienftig is, en op de volgende wijze''1 reidword: Neemt Cijperfche vitriool, gezuiverde fi f ter en rots aluin , van elks twee oneen, ftampt het all' onder malkander, en zet het in een nieuwe verglaast pot eerst op een zagt vuur te fmelten, daar ntfii n derhand een weinig heet water bij doet, tot dat, alles S fmoltenen heel heet is, alsdan doet 'er een half dra ma geftootene camfer bij, roert het met een heete 1^ tel wel door malkanderen, en als de camfer welgs ' ten, en met de andere ftoffen vermengt is, dekt de pot zijn dekzel toe en maakt hein rondom digt met een |
|||||||||||||||||||
twee tot dinet fmallgers lengtden grijs ztrosfen mverwige bgeel zijn.voort, fpwelke in'men, wedan dons
De volgedaanteten , enbezwaarl
De tiediedefiengen fchiegetakt envvige blinlijk die dheeft een
De elfbladen logewas he
Plaats.Buitschlazen en inzoort grore droogvondenland, Okomt natandere hrige ze vebeide laabehalvenbij ons i
Kweekden dooronze ftrede , 6, 7ze vermde vorstdekt, ofrn het omen moven.omof geheezet menftand-plamet de awarme pnajaar iop welkop een zis, en mDe tw
|
|||||||||||||||||||
van meel ; laat hem vervolgens 24 uuren ;
te verkoelen; als dan breekt hem in ftukken, |
aldus«3
en beffa
|
||||||||||||||||||
rvlieg'
|
|||||||||||||||||||
warme plaats tegen een muur, ftaket, of rabat gezaait, de fteen in een glas, we] geflopt, om niet te vervlieg
|
|||||||||||||||||||
- .rioooDUO'j
Çebrùih ' Men 'Iaat een half drachma van de flem,
•eftooten, in een thee-kopje vol gemeen of roofe-water Leiten en doet er dan een druppel van laauw-warm tl het o'og of de oogen, driemaal 's daags, 's morgens vroeg, 's middaags, en 's avonds als men na bed gaat. Dit water maakt de oogen helder, verfterkt en zuivert die neemt de roodheid en beginnende vlekken en Haar |
||||||||||||||||
'GOH:
|
||||||||||||||||
urn
|
||||||||||||||||
over den Godsdienst ; en in geen zaak diende anders
meer eensgezindheid te weezen. Vier Hoofd- Godsdiens- ten of Religiën zijn er in dewaereld, de Joodfche.de Hei* denfche, de Mahometaanfche, en de Christelijke. De Jooden meenen, dat de Wet van Moses van een eeuwig- duurende inlteilinge is, en houden daar nog aan vast;: zij verwagten daar en boven ook nog den Mesfias, die ia het O. 'i. belooft was, en die ons in de perzoon Van den Heere Jezus Christus is gefchonken. DeHeiden- fche Godsdienst is overliet gemeen genoomen, niet an- ders als een bijgelovige afgodendienst; hunne Goden waa- ren inzonderheid de Hemelfche Lichten, Zon, Maan en Sterren, het welk de oudile afgodendienst is inde waereld ; verder onzigtbaare weezens, voortreffelijker als de menfehen, die wij Engelen noemen; en eindelijk afgeftorvene menfehen , die groote diensten aan het va< derland bewcezen hadden , en na hun dood vergood wier- den : De zedekunde, voor zo ver dezelve de pligtert ontrent zijn evenmensen behelst, is onder vcele Heiden-, fche volkeren , onder welke een ""geregelde burgerlijker maatfehappij ftand greep, zeer voortreffelijk geweest. De Christelijke-Godsdienst is die, welke door Christus en de Apostelen gepredikt is geworden, en moet geleert, worden uit de Schriften des N. T. In de drie eerfte eeu- wen is dezelve genoegzaam in haar oorfpronkelijke zui-. verheid en eenvoudigheid bewaart gebleeven. ; 'maar zedert dien tijd, wanneer een algemeene onweetenheïd, hetgantfche Christendom overflroomdc, is ze langs ver- fchcide trappen door zeer veele wangevoelens en bijge- loovigheden grootelijks bedorven geworden, welke door het gezach van Pauzen en Concilien de Kerk zijn opge-:. drongen , wordende die geene , welke zig daar aan niet wilden onderwerpen , wreedelijk vervolgt,- alwaarom zjg na de elfde eeuwe, veele van de gemeenfehap der publijke Kerk hebben afgezonden : Dog welke affchei- dinge, gelijk men weet, voornaamelijk gefchied is inde zestiende eeuw , ten tijde van de Reformatie, onder aan- voeringevan Zwinglius, LuTHERUs en andere ,• wor- dende zedert dien tijd, die Kerke, in welke de oude dwaalingen en bijgelovigheid nog ftand grijpen, genoemt de Roomfche of Roomsch-Catholijke; gelijk die gene, welke zich daar 'van hebben afgefcheiden, Proteftanten of Hervormde. Maar het is te beklaagen , dat deeze, die uit de Roomfche Kerke uitgegaan zijn, om dat zij zig niet aan eenig menfchelijk gezach, maar alleen aan den regel van Gods Woord, wilden onderwerpen, dat zelve gezach tegens malkanderen hebben in 't werk ge- fielt ; want over verfchillen van minder belang , die weinig of geen invloed hebben op de praftijk en de deugd, hebben ze elkander onderling veroordeelt, ennietinlief- de willen verdraagen ; en zijn dus in verfcheide Seelen of Godsdienstige Gezintheden gefcheurt geworden, als daar zijn de Lutheraanen, Gereformeerden, Mennonij- ten, Remonftranten, enz. GODSGELEERTHE1D; ïnhetlatijn TJieologia, van
het griekfche 6t>t God, en yyyH redenvoering; is in het algemeen genoomen, de kennis van Goden de Goddelij- ke zaaken, zelfs ten aanzien van de kunde, die men er door het licht der natuur van kan verkrijgen. ^ Het is in deezen zin , dat Aristoteles Metaphijfic.lib. VI. dat gedeelte der Wijsgeerte, het welke van God., en eenige zijner eigenfehappen handelt, Godsgeleertlieid, noemt ; mede gaven de Heidenen aan hunne Dichters de naam van Godsgeleerden, om dat zij-in hen een meer- dere trap van kennis, ten aanzien van den aart derGod- T t beid, |
||||||||||||||||
weg'
GODLOOSE ; Godslasteraar ; Impius; word een zulke jjoor verftaan, welke opentlijk van een God kwaad fpreekt,
of er mede fpot, dien hij in de grond van zijn hart aan- bid. Men moet de ongeloovige niet met de Godslaste- raar vewerren ; de ongeloovige is een beklagensweerdig mensch; de Godslasteraar in tegendeel een deugeniet, die de inenfchelijkezamenleevingonweerdig is, en niets dan deuitcrfte verachting verdient. GODSDIENST ; in het latijin Religio. Dit woord,
so als het in net gemeene gebruik voorkomt, betekent twee dingen : Voor eerst, de gevoelens, welke men heeft van God en Goddelijke zaaken ; ten tweeden, de wijze enmanier van den dienst, welke men God toebrengt. Bij oorbeeld, als men fpreekt van de Roomfche Religie of Godsdienst, zo verftaat men daar door en de gevoe- lens, welke de Roomschgezinde hebben over Goddelij- kc dingen, en de wijze die zij hebben, om God te die- nen, Te recht word de Godsdienst onderfcheiden in de Natuurlijke, en de Boven - natuurlijke , of liever Geopenbaarde. De eerde is , welke uit het in-
fchaapen licht der reden en confeientie kan afge-
id worden : De andere, welke wij of geheel niet , of ten minden zo volkomen niet zouden weeten, als ze ons door God niet geopenbaart wierde. Bijvoorbeeld, meeste Wetten, die God wel eer aan Israël gegeeven
heeft, behelsden een geopenbaarden Godsdienst. Dena- tïmiijke Godsdienst moet niet verwart worden met de Hei- 'che, gelijk vcele doen, inzonderheid ten opzigte van de
Zedekunde, welke het weezentlijkfte gedeelte van den Godsdienst uitmaakt; want zelfs de wijste onder de Heidenen waaren van jongs af zodanig met vooroordee- 1*81 ontftaande uit die algemeene onkunde en bijgeloo- tiglieid, welke onder hen heershte, bezet, dat ze het zuivere licht der reden, niet zo als het behoorde, ge- wuikt hebben, en derhalven zo verre niet hebben kön- nen koomen in de natuurlijke Godsdienst, als wij nu kon- ?ei doen, welker veritand door het licht des Euangeliums s °Pgeheldert. En daarom is het meermaalen nodig ge- Jeest, om dat de menfehen het ingefchapen licht der re- jen niet wel gebruikten, dat God hen dingen openbaar- °e, of wetten voorfchreef, welke zij anders doordat licht todden können weeten. De Natuurlijke Godsdienst is de eigentlij e en oorfpronkelijke, waar aan de Geopen- itrde moet getoetst worden; want de laatfte, als ze aar zal weezen, kan met de eerfle niet ftrijden. Het Poot oogmerk van de geopenbaarde Christelijke Gods- Jj-lst, welke wij belijden, is ook, om aan de natuur- de Godsdienst deszelfs regten luister en volmaaktheid j &eeven, cn dezelve onder demenfeben te herftellen,- Bj'b') voorbeeld, behelst de Christelijke Zedekunde ji°f wij kunnen uitdeonfeilbaare waarheden der re- deoilIijkheid enbetaamelijkheiddaarvan aantoonen;
,eI gecne met de gezonde reden niet kan worden
je vreenRebragt ; moet men niet denken in de zedekun- (erv-at te weezen. Hierom noemt Paulus onzen Gods- Daa •" redeliJke Godsdienst, Rom. xii: r. |
||||||||||||||||
DiVs-
derlei zebe- falpf : alles ïaasds m "a
les g& diach'
:e fp* eto"1' ottnet n deeg is flàaB ,effaail •liege»
|
||||||||||||||||
jj ^ls Seen grooter'verftftii onderde
|
menfehen, als
|
|||||||||||||||
ft0 €ÖLV GOD. GOE.
|
|||||||
heid, en de geheimen der Godsdienst veronderftelden,
dan in andere menlchen. De Ouden hadden drie zoorten van Godsdienst; als I. De Mijthologifche óf Fabelagtige, welke onder de
Dichters in bloei was, en inzonderheid zijne betrekking had op de Theogenie of generatie der Goden. II. De Staatkundige, die door de Vorsten, Regen-
ten, Priesters, en het lighaam der volkeren omhelst wierde , als de nuttigfte en noodiglte weetenfehap r voor de gerustheid, zekerheid en voorfpoed van den Staat. III. De Phijficque of Natuurlijke Godsgeleertheid, door
de Wijsgeercn aangekweekt, als eene weetenfehap, het meeste met de natuur en de reden overeenkoomende ;' zij erkenden maar een eenigGod, dien zij Oppenveezen noemden,- benevens Duivelen oïGeniums, dien zij als middelaars tusfehen God en de menfehen aanmerkten. Onder de Christenen word het woord Godsgeleertheid
in verfchillende zinnen genoomén : De Oudvaders, en wel voornaamelijkde Grieken, zo alsBASiLiusen Gre- gorius van Nazianzenen , hebben die naam inzon- derheid aan dat gedeelte der Christen leer gegcevcn , welke over de Godheid handelt. Maar in een uitgeftrekte zin, bepaalt men de Godsge-
leertheid te zijn, eene weetenfehap, welke ons onder- wijst, wat wij van God moeten denken; en de wijs, hoe- danig hij begeert, dat wij hem zullen dienen, men ver- deelt dezelve in twee zoorten; welke zijn de Na- tuurlijke , en B'oven-natuurlijke of Geopenbaarde Godsge- leertheid. De natuurlijke Godsgeleertheid is de kennis , die wij
van God, en zijne eigenfehappen, enkel door het licht der natuur en reden, a's mede door het befchouwen der wonderwerken, die niet als door hem kunnen voortge- bragtzijn, verkreegen hebben. De hoven-natuurlijke of geopenbaarde Godsgeleertheid ,
is eene weetenfehap, die zig op geopenbaarde grondbe- ginzelen vestigende, befluiten maakt, zo wel ten aan- zien van God, zijn aart, eigenfehappen, enz., als over alle andere dingen, dieeenige overeenkomst met God k'unnen hebben; waar uit volgt, dat de Godsgeleertheid in deszelfs handelwijze, het gebruik der reden bij de zekerheid dei openbaaring voegt; of dat zij gedeelte- lijk gegrondvest is op het licht der openbaaringe., en gedeeltelijk op dat der reden. \ Alle de waarheden, waar van zig de Godsgeleertheid
het onderzoek voorftelt, zijn befpiegelende of wel ber oeffenende; en diensvolgens word dezelve onderfebei- den in befpiegelende ,- en bèoeffenende of zedelijke Gods- geleertheid. De befpiegelende Godsgeleertheid is die , wei- ie niet anders tot onderwerp heeft, dan om de Ieer- ftukken der Godsdienst, voor zo verre zij moeten ge- looft worden, te bepaalcn , op te helderen, en te ver- dedigen. De zedelijke of bèoeffenende Godsgeleertheid , bezigt zig om de plichten van den Godsdienst te be-, paaien;- handelt van deugden en ondeugden; fchrijft regelen voor, en bepaalt het. geen recht of onrecht , geoorlooft of niet.geoorlooft is, in de fchikking en be- Aiering van- den Godsdienst. ; GODS-GENADE; .Kleine Vinger-hoed; Digtkniid; Nieskruid ; in 't latijn Gratiola'j Gratia Dei; Centaurium aquaticum; Digitalis minima, Gratiola diüa; {Gratiola floribus pedunculatis, fohis lancealatls ferratis, Likn, Sfec. Plaut.) Mefchrijving. Dit gewas fchiet uit de wortel eenige vier- |
kante (lengen op,, van ongeveer een kleine voet hoogt
die metveele fmallelangwerpige, puntige, gezaagdei gezenuwde bladen bezet zijn, twee en twee tegen e ander over ftaande ; de bloemen koomen uit de oxi der bladen op dunne ileeltjcs voort, welker gedaan na een vingerhoed zweemt, en zijn purperagtig of wi waar na kleine eijrondc zaadhuisjes volgen, welke kle rosagtig zaad in twee celletjes bevatten- De wortel dun, wit, knoop-en vezelagtig , en kruipen onder>. grond voort, gelijk het hondsgras. De geheele plant heeft een zeer bittere, ietszaarjie
tiekkende fmaak, maar geen reuk. Plaats. Dezelve groeit in Hoog-Duitschlr,nd,Fran
rijk, Italien en elders, op vogtigebroekagtige plaatzei in de weiden, bosfehen, enz. Bij ons word ze zomtiji in de hoven gekweekt : In Italien word ook een ven; dering gevonden metgeele bloemen. Kweeking. Dezelve gefchied ligtelijk door fcheutir
der wortelen ; maar men moet haar een vogtigezandagt ge grond geeven, dewij I in ze drooge gronden niet tier maar bederft ; en ze kan onze winterkoude tamelijk w verdraagen. Eigenjchappen. Dit kruid heeft een zeer fterkepu
geerende kragt, en doet ook dikwils teffens braakec drijvende de water-, flijm- en galagtige vogtenuit de a gclegenfte plaatzen des lighaams, en is derhalven he dienstig tegen de bleeke-, geel-enwater-zugt, veroiüe de langduurige ander- en derden-daagfche kooruen, hei pe-jicht, en drijft de wormen uit. Men gebruikt das van het aftrekzel, van een halve handvol versch kruid maar droog zijnde, van een tot twee à drie drachmen in wijn of water getrokken; en dit aftrekzel purgeert fte: ker als het zap : Men kan ook het gepoeijerde kruid gei ven van een tot twee fcrupels, in een oublie, ia men wat gepoeijerde caneel of anijs-zaad kan bij mengen tegens de krimpingen : Men maakt er ook extraiï van waarvan de dofis is tot twee fcrupels ; maar dit purges middel moet voorzigtig, en niet anders dan bij flerk natuuren, ofmet andere zagter en temperende middele vermengt, gebruikt worden,' dog dit kruid is hier te lat de weinig bekent en in' gebruik. GODS-VOGEL, zie PARADIJS-VOGEL.
GOEDE HENDRIK; Lammekens-oor; Jlgoede;ft
de Spinagie ; Honds-melde ; in 't latijn Bonus Benrhui Tot a bona; Lapathum unBuofum, ; (Chenopodium folüstr. angulari-faghtatis , Linn. 'Spec. Plant.) Befchrijving. Dit kruidgewas, zijnde een zoortva
Melde., heeft driekantige , pijlformige, puntige bladen aan lange ileeltjcs zittende, diewitagtig en als metnw befproeit zijn; uit de wortels fpraiten verfcheide dits Hengen, van een voeten rrieer hoogte, welke met blaue en fpruiten, die na bovenwaarts kleinder worden,o& zijn; aan de top der (lengen, en in de oxels der bladen n* bovenwaarts, koomen, länge druif trosies op ù'^f voort, die uitveele kleine groene- knopjes beftaan, ff ' na 't zaad volgt, 't welke na dat van de wieMe gelijkt- wortel is dik en lang, en meest doorgaans invente takken gedeelt, ziinde van binnen geel. Plaats. Dit gewas groeit op ongebouwde P'a?r\
haast de wegëfl, heggen, tuinen en elders, in " ! en Neder-buitschland , enz. Daar is ook een gw zoort van, die in Frankrijk groeit, en Wat korter r agtiger bladen heeft. Men kweekt ze ook in de tui voor het keiiken-gebruik. Kwseking. Dezelve gefchied door't zaad, dat »en |
||||||
GÖfJ, -GOM.
f et voorjaar op een' bed in een goede losfe vette grond
niet al te digt zaait, of de*opgekoomene jonge planten efdunt, tot op een voet afftand; inen kan ze ook ver- planten, dog bèteris het.datmeri ze niet verplant, en men moet ze vervolgens van 't onkruid fchoon houden, zullen ze niet nalaaten weite groeijen, en kunnen |
||||||||||||||||||||||||||||
COM,
|
||||||||||||||||||||||||||||
&?
|
||||||||||||||||||||||||||||
'.Omde Gtm-copal op te los/en.
Smelt de gom-copal in een ijzere lepel over het vuur, en giet hem dan af, op dat alle onzuiverbeden daar van af koomen, welke te rug blijven; fmelt daar na ook co- lophonie op dezelfde wijze, en giet hem af van het on- zuivere ; vervolgens neemt van de gezuiverde copal, en van de gezuiverde colophonie , van elks even veel fmelt het langzaam in de lepel zaam.en: Op deeze wijze lost de colophonie den copal op, en de vermengde masfa laat.zig in elk fterke Jpiritus of geest oplosfen; dewijl de colophonie tot een medium verftrekt, waar door dë deelen van de copal gefcheiden, en oplosbaar worden. Deeze aldus 'm Jpiritus opgeloste copal, is een heerlijk lak-vernis, om allerlei gladde cierlijke houtwerken, al$ . mede ijzerwerken mede; te verlakken. Anàer.e manier. .
Stoot de copal 'm kleine ftukjes, doet ze in een pot-
je, en kookt ze heel fterk in regen-water, tot dat er als een witte melk van koomt; giet dezelve dan af, en er weder ander water op, en kookt het weder als voo- ren , tot dat er een witte melk verfchijnt; herhaalt dit: zo lang, tot dat de copal alle tot melk in het water verkookt is ; giet daar na de afkookzels bij malkander , en druipt allengskens goede wijn-azijn daar in, zo pre-r cipkeert-zig de copal; giet dan de azijn daar van af, en, kookt den geprecipiteerden copal in azijn of water, om hem wel te zuiveren, zo laat hij zig in alle geesten op- losfen. Nog een andere manier.
Neemt zo veel gom-copal, als gij wilt, maakt ze fijnj
en doet dezelve in een nieuw verglaasde kop met wijn- azijn de tijd van een half uur fterk kooken , giet er als dan den azijn af, en doet in deszelfs plaats zo veelfpijk, of bij gebrek van die, terpentijn-olie bij, als na gisfinge genoeg is; laat de copal hier zo lange zagtjes met koo- ken , tot dat die zig beeft opgelost, als wanneer het, gelijk andere vernisfen, door een doek word gewron- gen , en in een zuiver glas tot het gebruik bewaart. Dë olie van roofemarijn word gezegt, deeze gom lig-
telijk en met- weinig moeite op te losfen. ^ Men zal op het artijkel VERNIS meer over deeze
ftoffe vinden. GOM DRAGANTH , zie DRAGANTH-BOOM.
GOM ELEMI, zie ELEMI GUMMI.
GOM EUPHORBIUM, zie EUPHORBIUM.
GOM GALBAN, zie GALBANGOM.
GOM GAMANDER , zie GUTTE-GOM.
GOM GUTTE, zie GUTTE-GOM.
GOM fJENEVER-BOOMS-), of Jenever-gom; zie
JENEVER-BOOM en SANDRAK. GOM (KERSSE-BOOMS-), zie KERSSE-BOOM.
. GOM-LADAAN, zie LADANUM. GOM-LAK, of Schel - Lak ; in het latijn Gummi
Laccœ; Lacca; is geen gom nog hars van een boom, gelijk men voor deezen gemeent heeft, maar eer een zoort van wasch , dat van' gevleugelde roode mieren of een zoort van bijen of wepfen, aan de kleine takjes en bladen der boomen in de. beete landen vast gehegt word; dezelve word uit Oost-Indien gebragt, en is bard, dog murf, roodagtig.van koleiir en een weinig' doorfchijnen- de, geevende op gloeijende kooien geworpen, of bij de keers aangeftooken , een aangename reuk; men vind er welvierderlei zooiten van; i. de lak in greinen (lac. ca in granis), die in kleine geel-roodagtige korrels is;- 2, de 'hout- offlok-lak (lacca in ramulis qf bacillis), die Tt ?. aan |
||||||||||||||||||||||||||||
aaren duuren.
|
||||||||||||||||||||||||||||
'e
|
ifchappen. Het heeft een verwarmende , verwee-
kcn'de, afvaagende, zuiverende, en laieerende kragt;
je wortel zo wel als het kruid worden gepreezen om
pijnen te Milien, de wonden te zuiveren en te heeien,
long te zuiveren, en de verzweringë in dezelve te ge-
|
|||||||||||||||||||||||||||
men gebruikt 't inwendia ook met nut in cl
|
||||||||||||||||||||||||||||
leezen
|
||||||||||||||||||||||||||||
ftc'eren; als mede tegen de vlekken en fchurftheid der
iid.:
De bladen worden in de keuken ook gebruikt tot zop-
jnen moes, gelijk de fpinagife, melde en beete, hetzij
alleen of met deeze kruiden vermengt; zijnde aldus heel dienstig voor menfehen die hardlijvig zijn, om den'buik jagijes los te maaken. Daar is ook nog een ander kruid, dat de naam van Goede
Htnêrik (in 't fransch Teute, bonne') drangt, zijnde defchar- \aj of horminum ; weshalven men dezelve niet met elk- ander verwarren moet: Ook is er een kruid, dat Kwr.a- 'jtHendrik, Q.-.AusH'enricus) genoemt word, zijnde de Dataria : zie TA ND-KRUJD. GOLD-ERTZ, zie IPECA CUANrIA.
GOM; in'tlatijn Gumir.i; is een verdikt hard vogt,
pit uit de planten , en wel voornaamelijk uit de boomen vloeit, en zig aan dé bast, botten of bladen van tijd lot tijd aanzet ; het beltaat uit flijmagtige deelen , en laat Siginhet water oplosfen, en ook weder door evapora- tie verdikken ; maar harsâgtig gom, gummi refinofum of piwni-refina, is een gom, dat ten deele uit flijmagtige -, ra ten deele uit olie- of harsagtige deelen beftaat, ■lis in het water niet wel ontbindbaar zijn, maar wel de flijmagtige, endaar en tegen de harsagtige deelen '»olie; gelijk bij voorbeeld het gom-galban van zoda- % zoort is ; en deeze harsagtige gommen koomen "rcest uit kroontjes-draagende planten of kruiden (urn- l'l'fetce) voort. Daar zijn verfcheiderhande gommen en harsagtige
Enmen, die inkoleur, finaak, dikte, enz., van elkan- fecn verfchillen. GOM AMMONIAK; in -het latijnGummi amtnonia-
""«; zie AMMONIACUM. G0M ANIME, zie ANIME GUMMI.
°0M (ARABISCHE), zie ARABISCHE GOM
Cn EGIJPtlSCHE DOORN. GOM BDELLIUM, zie BDELLIUM GUMMI.
GOM BENZOIN, zie BENZOIN.
GOM (BOOMVEILS), zie KLIMOP.
GOM CANCANUM , zie ANIME en CANCA-
MJM. GOM CARANNA, zie CARANNA.
!nGOM COPAL ; op het artijkel Copal hebben wij :ezc gom befchrcevcn, en gezegt, dat dezelve veel cm. voor de fchilders en verlakkers, om er een heer-
licf .vern*i van te maaken , moetende dezelve tot ... einde opgelost worden; maar dewijl dit bezwaar- 'icbieden kan, of zulks ten minden aan weinige |
||||||||||||||||||||||||||||
zo moeten wij hier, eer wc aan het artijkel
|
||||||||||||||||||||||||||||
au ii ï'
|
||||||||||||||||||||||||||||
■ - "^itiucu van aiieriei vernis/en toekoomen, aan-
' 'w!!> hoe men dezelve oplosfen kan, op de volgen- |
||||||||||||||||||||||||||||
ijze.
|
||||||||||||||||||||||||||||
GOM. GOtf. . ,GON,
|
||||||||||
aan kleine takjes van een vingers lengte hangt ; 3. detafel- GONORRHOEA ; betekent in het grieksch Zt
af/chel-iak Qacca intabulisoüaccatabulata); 4.de oor-lak loop, om dat men van ouds zo wel als nu door zv |
||||||||||
(lacca auriculata) ; deeze gelijkt na ooren, en is die welke
eertijds uit Engeland naar Frankrijk gevoert wierd. Van al- le deeze zoorten word de tweede zoort of JM-/a& voor de beste gehouden, inzonderheid als hij wél zuiver en don- to-roodis, en gekauwt wordende, het fpouwzel pur- per-rood verft, dat een proef daar van is. Plij word meest uitwendig gebruikt tegen de feheurbuit
in de mond, tand-bloedingen en waggelende tanden; men maakt er ten dien einde een nuttige tinüuur van, als Neemt gepoederdegom-lak, een half once; gebrande aluin, een dracbma; doet 't in een phiool of vies, giet er agt oneen geest van lepel-blad op, en laat het zo lang in het zand, of anders warm trekken, tot dat zig de tinüuur rood genoeg vertoont, die als dan zagtjes word afgegooten. Van deeze tinüuur doet men eenige drup- pels in wat wijn ofwater, en wascht er 't tandvleesch mede. Deeze lak is ook een goed middel in de kwaaien der lijfmoeder; waar toe men een goede tinüuur berei- den kan, als men in plaats van aluin en geest van lepel- bladen , v/ijnjl een-zout en beste brandewijn neemt. GOM-LOOK; is een zeker hard harsagtige gom, dat
uit een vreemd boom-gewas vloeit, en zeer naar de barnßeen gelijkt, en derhalven ook valfche of bistert- barnfleen genoemt word,- maar het word gekent en van de waare barnßeen onderfcheiden daar door , dat het gebrand wordende, geen zulken aangenaamen reuk heeft, en ook niet zo ele&risch of aantrekkend is ; daar en boven ook in brandewijn zig ligter oplost, voor zo ver- re het harzig is, en in de distillatie geen zulk vlug zout geeft : Het tvord uit Oost-Indiën gebragt, maar men weet nog niet zeker, van -wat boom of plant het ei- gentliik kootnt. GOM MASTIX, zie MASTIX-BOOM.
GOM OLIBAN, zie WIEROOK. GOM OPOPANAX, zie OPOPANAX. GOM SAGAPEEN, zie SAPENUM. GOM SANDARAK, zie JENEVER-BOOM en SANDARAK. GOM SARCACOLLE, zie SARCACOLLA. GOM SENEGAL; is de Arabij'che gom, of een zoort daar van , die flegter is , zie op het artijkel EGIJPTISCHE DOORN, pag. 602. GOM SERAPINUM, zie SAGAPENTJM. GOM TACAMAHACA , zie TACAMAHACA. GOMPHIASIS,- dit woord vind men bij zommige fchrijvers gebruikt, om daar mede het waggelen der tanden, enwel inzonderheid der maâltanden mede teken- den te geeven. GOMPHOSIS; Conclavatio, zo veel als zamenfpijke-
ring; dus noemt men de zamenvoeging der beenderen, wanneer het eene been even als een nagel in het ander word gehegt, zo als bij voorbeeldde tanden in hetkaake- been zitten. GOMPHRuENA LINNjEI ; is een planten-geflagt,
dat verfcheidene zoorten van buitenlandfche gewasfen bevat, en daar ook de bolagtigs amaraiith toe- behoort; zie tag. 67. GONAGRA," is de latijnfche naam van de jicht aan
de knien. GONGRONA ; dit woord word in het algemeen ge-
bruikt, om« alle zoortvan harde en ronde zwellingen der zeniwagtige deelen mede te betekenen; dog inzonder- heid word er een kropgezwel door verftaan> |
heid dier deelen onderhevig was,aan tegennatuurlijk
loop van het voortteelings-vogt; dog hedendaagsch duid het eene ziekte, welke niet dan door vennem met lieden, die de Spaanfche pokken in minder of m, der graad hebben, verkreegen word, en is daarom ftempelt met de naam van Virulenta, of kwaadaan Zaadloop. Beide vrouwen en mans zijn er onderhe aan, dog de ziekte heeft bijzondere uitwerkingen m deelen der kunne, welke zij aandoet; de ongebond heid is ei oorzaal; van, want nimmer kootnt deeze z\ te uit zig zelve, wat er ook van gezegt word, zij k toos door befmetting verkreegen; het is wel waar, , mans de vrouwen wijs maaken, als of zulk eene zie; in een kuisch huwelijk konde verkreegen worden, w neer de vrouwe bekent word geduureitde haare maai zuiveringen, dog dit is niet waar; of fchoon uit! zondere inzichten door de Geneesheeren zelven dit \ eens toegedaan word. De Jooden fchijnen met r< daarom hunne vrouwen niet te moogen aanraaken die omftandigheid, om dat het zekerlijk niet behc lijk is, te verzaamelen in zulk een tijd, die alle vrugting, het groote oogmerk van het huwelijk, afc en onmoogelijk maakt. Waarfchijnelijk hebben de Ji den en andere natiën in het Oosten hier door onJer viggeweest aan ziektens aan de mannelijke deelen, d die zijn nimmer zo hevig geweest, als -de hedendaagft vuile en befmeuelijke gonorrhoea of druipen ; die in niet gekent heeft, dan na dat de Venus-ziekte uit Aa rica overgebragt is. Zie VENUS-ZIEKTE! T)eGonorrlioea virulenta of vuile zaadloop on drup
is eigentlijk eene afvloeijing van féherpe etteragtigeit fe, uit den waterweg der mannelijke roede, welkeee. zeer dun en helder, daar na licht-groen van kolenr dikker, eindelijk geel agt ig-groen en taai geworden, in 1 water zig als vezelen, als kleine aaltjes opdoet, envo aan den waterweg, als witte etter die taai. is, blijft« ten. Al dit vogt word afgefcheiden van de flijmklii tjes, die overal in dea waterweg zitten ;. het kooait à halven niet uit de zaadhuisjes, en is geen zaad, ^ moet vergeleeken worden, bij de. verkoudheid in °' hoofd of neus; welke afhangt van eene ontfteekinge de fijne vaten van het fnotvlies,- deeze fcheitf eerst dun helder vogt, daar na word die dikker en gf°a eindelijk zeer dik en taai, en de verkoudheid genee; alleen verfchilt de zaak hier in, dat deeze doffen' kwaadaarüig, nog befmettelijk is. De waterweg nu zeer lang zijnde in den mannen, fc
de befmetting, en daarop volgende ontfteeking ofa!lfi vooraan in den piswegzijn, of dieper., hal verweeg, wel tot digt bij het fondament toe, dat is-, tot aan j mond van de blaas toe verfpreid worden. Deeze di graaden moet men wel onderfcheiden , om de voorzj ging; want de-gunstigfte zoort- is die, wc'ke even agter het hoofd des manreüjken lids zigu'^f" de tweede geeft altoos eene kromheid van het-W'. derde zoort belet den gang, en is fmertelijk als 06 der neder gaat zitten, of, bukken, om. dat dé'?*& van het perinaeum er tegeos aan werken, en drum Deeze ontfteeking nu maakt bet-vlies van. binnen z evoelig, en daarom is het watermaaken zo miert oor de lijders, overtreffende verre weg de pijn, ' e de, fteen of ds koude pis geeft, want. zij duurt oplioudelijk eenige wecken.'lang; hierom fcBrooine |
|||||||||
GON.
|
|||||||||||||
■swt
|
|||||||||||||
%rafer te maaken; waar door de pis fcherper geworden
ziiide, te fcherper bijt, en fraert geeft. De kromte van he't lid, inzonderheid Wanneer door de aanprikke- •jjpg eene ftijf heid veroorzaakt word , geeft onlijdelijke pijnen aan die Onbezonrienen , welke dikwerf niet weg- eenoomen kan worden, dan door herhaalde aderlaatin- lei), en geduurige ftoovingen. Zo duur word de dar- tele wulpsheid betaalt , en evenwel fchrikt zo zwaar een toeval den lijders in het vervolg niet aft Wanneer het derde zoort plaats heeft, dat is, wan-
neer dat gedeelte van de waterweg word aangedaan ag- ter àe bulbus of bast van den waterweg, en den krop der blaaze in, verzweert dikwerf die vliezige weg, hij ver- naauwl, of groeit geheel toe; veroorzaakende in het vervolg eene altoosduurende opftopping van water, of wel fistelen in het perinaeum, dat is omtrent den bil- naald; welke twintig of meer wegen en holen maaken- ie, het water als door een gieter met even zo veele draakjes doet zijpelen, tot groote finert van die onge- lukkigen; die even daarom te meerder medelijden ver- dienen, om dat zij nietklaagen moogen, en het geduu- rig opkoomend toeval, hun den misdaad verwijt. Terwijl de lijder dus gepijnigt word, gevoelt hij
veeltijds teffens eene inwendige fmert in de ballen , die als gedraait fehijnen te worden, zo- als de groote Sïjdenham het uitdrukt: Indien hij niet aanftonds de balzak opfebort met een bekwaame band, gaat deeze pijn over in ontfteeking en uitzetting der ballen-, die men alsdan, hetzijgcoorlooftdit woord te gebruiken, zind- ktoengenoemt worden; welke ligt in verzweeringover- gaan, of eene altoosduurende verharding en kankeragtt- ge vleeschbreuk te wege brengen-, als op de herhaalde aderlaatingen, en aangelegde pappen,, de ontfteeking niet bedaart. De klieren in de liezen, gezeeten onder het ligament
van Ponpait, gevoelen ook door medelijdende aandoe- ning de fmert der begänne zonde; zij zwellen, worden hard, en ter dikte van een vuist of meer gekoomen zijnde, dreigen zij den lijder met de pokken, indien zij liet tot rijpheid gebragt, geopent en gezuivert worden; zelfs is iemand, die deeze diktens of klapaoren gehad taft, nimmer zeker van die fchrikkelijke plaag, en be- hoort de kwik-cuur te ondergaan. Behalven deeze toevallen word het hoofd des mari-
•Wjken lids dikwerf om de kroon, even agter den rand , aangedaan- meteen rij kleine puistjes, welke men con- '¥omata noemt; en die niet wegwijken , dan op het «Maaken en ftrijken met lapis infenialis, of lapis eau- 'fiktis ; niet zelden groeijen ze er tegen op-, err dreigen °on lijder met zo veele opene zweertjes , welke dan linkers genoemt , bij een Spaanfche kraag vergelee- kon worden; deeze geneert men met bafilicwn enmerc. ï'Mcipit. ruber tot ecn-agtfte ; of wel'met enkele kwik" Za'fi de bijtende en aefcharotique middelen, worden meor en meer afgïkeurt. ueeze f jankers zetten zig ook op het hoofd, en te-
gens den voorhuid van binnen, maakende diepe zwee- ,'en> met harde calleufe randen, die niet dan door. kwik Vefi'reev-L-n können worden. «lledfcze toevallen verzeilen zomtijds den druipert,
n worden nog Vermeerdert' door Vernis-wratten, die
'«alleen om het lid, maar om den aars z-'g bij menig-
jj. Vert°Oi;eir; altemets groeijen er uitwasien als haa-
nKammen agter bet hoofd der roede weg,, die men
-t moet afknippen, en dan met lapis infern: ftrijken,
|
|||||||||||||
zal men ze in den grond geneezen ,~ en geen gevaar
loopen , dat zij weder opkoomen en grooter uitwas* fen. Deeze dan zijn de toevallen in den mannen; gelukkig
is de lijder, wanneer hij niet daarenboven zeer fchie* lijk in de pokken zelven vervalt, waar van wij op zijn plaats zullen fpreeken, en v/elke iets afzonderlijks zijn van druipert ; want dikwerf geneezen druipers zonder pokken; dog fjankers, wratten, enz. nooit. In- de vrouwen heeft ook de druipert plaats, maar
niet in- de Urethra of waterweg, maar rondsom'dezel* ve , in de klieren , welke tot zeven of agt toe gevonden worden, op het verhevene deel van den pisweg, en zeer fraai afgebeeld zijn door Morgagnus in zijne Adv. anatom. Deeze klieren worden uiterlijk, even als in de mannen de waterweg van binnen, aangedaan, en veroorzaaken even zwaare pijn in het wateren j ook: druipt uit het vrouwelijke deel geduurig dit vogt, eerst dun, dan groen, etteragtig , eindelijk zeer dik, tos dat zij geneezen zijn. Zij krijgen veel eerder Jjank~ers en venus wratten, die
zig uitftrekken over het geheele vrouwelijke deel, de eeifte voomaamelijk op de nijmphen, de anderen van onderen tot aan den aars. De hoeren bedekken veeltijds haare vuile ziekte met
voor te geeven ,. dat zij de wittevloed hebben, waar mede zij zomtijds den Geneeshecrcn trachten te. mis- leiden. Sjankers, bij de vrouwen zo wel als bij den mannen y
geeven de pokken en klapooren; ook is de mond veel- tijds-even eer« met barsten, en callcufiteit aangedaan, als het fondament; zo dat een kundig Heel- of Genees- meester dikwerf uit den mond oordeelen kan,, overliet fondament. ' Geneezing van den Druipert van liet eerfle
zoort in beide fexe. Neemt casfia, twee oneen, en crem, tartari, een
draebma;- neemt daar van alle. twee uuren, de grootte- van een hazelnoot, tot dat er tweemaal daags een wee- ke ftoelgang van veroorzaakt word. Dit is genoeg, want alle hevige purgatien zijn fchaadelijk, en alle kwikmiddelen, want kwikzilver geneest geenen drui- pert, dit heeft de ondervinding zo dikwerf geleert, dat die met de pokken bezet waaren, ven druipert kreegen, welke „of fchoon zij om van de pokken geneezen te wor- den , de kwijl-cuur ondergingen, evenwel bleef loopen en d uuren-. Wanneer de lijder bloedrijk is, zal die gelaaten wor-
den tot agt oneen, zelfs tweemaal, dat is , bij berhaa- ling na verloop van- vier of vijf dagen; man of vrouwe, de lijder zal eene ftooving van melk en water, met een weinig Spaanfche zeep, met een fl ene Hen doek tegens en om het aangedaane deel liaan ; of de man zal het geheele lid daar in baden-, vijf of zes maal daags, en teffens aanftonds een fchonband aandoen, om- de bal- len op te houden , en te fteuncn. Men zal dus voortgaan, tot dat de ziekte van- zelve
geneest; maar onderwijl een zagtedïaet houden, geen gerookt nog gezout eeten,. maar een glas-wijn middags en 's avonds; dit is nodig, en ten uiterrten gezond; al- le veelheid moet vermijd .vorden;. ook moet de lijder of lijderesfe-z:g weinig bewecgen, veel thee of kof- fii, of dun-bier drinken. Zeldzaam geneest zulk een druipert,. zelfs'niet in liet allcrgezondfte mensch, bin- Tt 3 nen |
|||||||||||||
( \
|
|||||||||||||
GONV iGOït:
|
|||||||||||||||
■COft.
|
|||||||||||||||
tien de zes wéèken, h'ij duurt veel :eer twee, tot drie door vernaauwt, ofvleefchige uitwasfen er in gebooreu
maand-en, vooral wanneer de lijder zig- niet wagt van worden, die.niet dan doqrwaschkaarsfen of bougies te |
|||||||||||||||
geneezen zijn. Het is zeker, dat in Holland, en de
aanhoorige Provintien, die vleefchige uitwasfen niet -zo veelvuldig voorkoomen, als in Engeland en in Frank, rijk, waar van men de oorzaak niet ligt bevroeden kan • want zij moet afhangen, of van de meerdere kwaadaar- digheid der ziekte in die landen, of wel van degence^ zings-wijze : Wanneer men nagaat, hoe veelen na eerst hun lighaam aan die fchrikkelijke ziekte onvoorzigtig blootgeftelt te hebben, zig nog dwaazer overgeeven aan Pokdokters, die zig in de Couranten bekent doen worden , is het niet te verwonderen, dat de geneezing zo dik wils hapert ; mij is ondertusfehen van veele waardige mannen onderligt, dat hun nimmer carmfiui- ten zijn voorgekoomen, als zij de ziekte wel behandelt hadden', volgens de hier ter nedergcftelde manier; '± durf er bijvoegen, dat ik dezelve nimmer onder mijne lijders hebbewaargenoomen, en daarom naar mijne ver- beelding gelukkiger gedaagt ben, om dat Ik de ziekte zo begreep , als ik in het begin van dit artijkel gezegt hebbe. Boerhave kende voor zeker deeze ziekte niet genoeg, hij was te ftreng, purgeerde te fterk, waar door voornaamelijk in het derde zoort, de vaten die aan het fondamenten pisweg gemeen zijn, veel te veel lijden. ' Hoe men de bougicn maakt, kan gezien worden on-
der het artijkel WASCIIKAARSJES. Astruc heeft wel best over de Venus-ziekte in het
algemeen gefchreevcn, maar maakte te veele fub-dm- fien; D'Av an fur les maladies de l'urethre, verdient ire! geleezen, maar in alles niet gelooft te worden, om dat hij te veel eigenbelang hadde, in de ziekte zeel zwaar te fiellen. In dit laatfle zoort, oordeele ik allernoodzaakelijkst,
dat men, als de groote hitte in den waterweg over is, het liquor van Van Zwiïteh bij kleine veelheden gebruikt. GONIJz\LGIA; betekent een pijn in de knie, eniS
bijna het zelfde als Ganaçra. GORDEL, zie CINGULUM. GORDEL-KRUID; dus word ook het Aard-msà genoemt; zie aldaar, en op L1JCOPODIUM. GORDEL met KWIK, zie KWIK-GORDEL- GORGEL, zie KEEL. GORGEL-GEZWEL. Of fchoon het woord gotgü
vangurgulio, de huig, of dat nederhangend lelietje ag- ter in den mond afftamt, zo betekent nogthans gixg^' gezwel het zelfde als krop-gezwel; het is eene uitzet- ting voor aan den hals onder het tongebeen, tegen over het fchildwijze kraakbeen, waar agter de cigentlij- kc gorgel of larijnx zit; het word krop-gezwel genoemt, om dat ook dit deel de krop geheeten is. Dit gezwel is tweëiiei ; of het is even onder het vel,
en dubbeld, in een vlies beflooten , inhoudende eene honingagtige of kaasagtige ftoffe , ook wel water, Se' lijk mij eens is voorgekoomen ; dit gezwel word thanS Bronchocele genoemt, of Luchtpijps-breuk, om dat net gezwel weezenlijk tegens de aspera arteria of luchtpijp aanlegt. Het tweede zoort is een gezwel van de twee kus-
ren, v/elke even onder, en zijdelings langs het fcbhd* wijze-kraakbeen fcutiformis of thijroidea aanlegt : ui gezwel is eene uitzetting en verharding van die 1 |
|||||||||||||||
zelfsbevlekking, eene al te gemeene misdaad bij de
jeugd! en die te meerder in zwang blijft, om dat zij bedekt en ftràiMoos fchijnt te gefchiedeu. Zointijds dan gaat deeze druipert over in eene Go-
horrhoea habituai) s, dat is, zuivere zaadloop; zo word het genoemt> of fchoon het alleen is vogt uit de gemel- de klieren; deeze luistert niet gemakkelijk na genees- middelen , het bestens infpuitingen te doen met roofe- *>vüter, tweeonten; water van tveegbrceblad, zes on- een; trochifi. alb.rhai:, vijf-en-twintig greinen, en fa'chari faturnus, tien greinen; mengt het wel door, Hi't verfterkt en geneest de verflapping der monden van fle klieren, die haar flot verlooren hebbende, deeze iiijm affcheiden. De inwendige middelen zijn minder nuttig, gelijk terpentijn-olie, balf. copaivas , enz., want eer die werken op deeze deelen , hebben ze haaren kracht verlooren; de gommen, zelfs -de jarcocoüa , os- teocolla, ter. catechu, enz. zijn onnut; alleenlijk moet men inwendig aanraaden , de balf. refiringens Lobbii, dat is , olei vitrioli, vijf drachmen; fpiritus vini rettif., twee oneen; olei terebint, één once; driemaal daags zestig droppen met Bristols-water ; de liquor anodijn. Hoff- vnannii derhalven, en dergelijken, als tinü. G. laccae ; tiniï. cantlmridum tot twintig droppen können gegec- Ven worden; gelijk als men die in de wittevloed die zuiver is, met vrugt voorfchrijft. Geneezing van de tweede zoort.
■ Het tweede zoort vereischt, dat de lijder terftond adergelaaten word, en inwendig verkoelende dranken gebruikt, en'voorts alles doet, het geene in het eer- fle zoort gezegt is ; maar wanneer de brand van het water te fterk is, zal men hem emulfien gceven, aman- del-olie laaten gebruiken, en al wat verzagten en ge- dwee maaken kan. De Engclfchen hebben eene goede gewoonte, van infpuitingen te doen, bij voorbeeld, neemt van wig. bafilicum, twee drachmen, een dooir van, een eij, en water van oogentroost, vijf oneen ; fpuïthier mede eenigc maaien daags in den waterweg ; de fpuit moet van tin , en zeer klein zijn, met een ftompenkor- ten punt; ik weet wel, dat men tegenwerpen zal, dat men de ftoffe hier mede agterwaarts drijft, dog dit is alleen bij befchouwing: maar de ondervindinge leert , en
|
|||||||||||||||
de ettermaaking verhaast, en doet rijpen.
De pulpa casßae is hier zeer noodig, vooral met ni-
Irutfi, en dergelijken ; inzonderheid moet men zig wagten 'voor hevige purgeermiddclen, om dat zij de ontfteekin- ge vermeerderen, en den lijder uitputien, het welke niet gefchieden moet ; de flof moet rijp worden, het welke niet fchielijk gefchied, en of fchoon deeze drui- ping lang duurt, moet men voor geene pokken bevrcest zijn; men-kan ook onder het purgeer- of laxeermiddel een weitiig merc. dulcis doen. Maar riu behoort de lijder op te pasfen, voornaame-
lijk als hij eenen grooten voorhuid heeft, dat de etter zig niet zet tusfehen denzelven , en het hoofd des lids; want dan word er ligt een phimofis veroorzaakt , of jjankers ; de paraphimoßs gebeurt zeldzaam ; zie hier over de woorden op hunne plaats. Het derde zoort
|
|||||||||||||||
Is zeer gevaarlijk, om dat meest al de waterweg er klieren, of van één alleen. Dit krop-gezwel is ïZC
gemeen-
|
|||||||||||||||
COR.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GOR)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
90S
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genieën, en eigen aan de inwooners van Piémont, en Men zal erin het vervolg voorbeelden van Vinden,
leheel Savoijen, van Genève, en een gedeelte van onder de ziekten en gebreken, daar ze dienstig in Iwitzerland; het ftrekt zig uit over den mannen, zo zijn. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GORGERET, is een werktuig in de Ileelkonst ge-
bruikelijk, beftaande uit een goot van ftaal, voor pun-; tig toeloopende, met een bek, die dun is, hebbend© aan het agtereinde of een ftaalkruis bij wijze van hand- vat , of een enkele fteel die recht of fchuins ftaat; langs deeze goot 'brengt men den tang in de blaas, om er den fteen uit 'te haaien. Dit Gorgeret is door Foubert gemaakt uit tweeftuk-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel als de vrouwen, of fchoon de laatfte er meest aan
onderhevig zijn, De dieren zelven hebben er iets van; ik heb een hondje gezien, het welk van Turin gebragt wierd, het welk zulke klieren fiadde, en de brenger, die haar Genève moest, verhaalde, dat bijna allen daar san onderhevig waaren ,■ men noemt hst aldaar guattre van Guttur, krop, en derhalven krop-gezwel. De vrouwen fchrijven het toe aan het kraamen, even als |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jn ons land de fcorbutike zwceren van het been, en ken, welke met een beweeglijk lid aan een geklonken
den aäflklauw voornaämelijk, kraambeénen genoemtwoï- van een kan verwijdert worden, door het toedrukken den. Dit gezwel fchijnt omtrent den ouderdom van der handvatten; hij heeft de handvatten recht, fchuins^ dertig jaaren meest zigtbaar te worden; mannen en en met een elboog gemaakt; zie het eerße deel der Ver* vrouwen zijn er onderhevig aan, niet alleen in de op-, handelingen van de Acad. de Chir. van Parijs. genoemde gewesten, maar ook hier te lande; in Fries- Le Cat heeft dergelijk gebruikt, maar daar in ver- land heb ik ze meer dan eens gezien aan beide de fexen, borgen een mes om de proflaat door te fnijden ; dit werk- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuig is door hem zelven uitgegeevcn in zijn uitmuntend
werk over het fteen fnijden. De Engelfchen hebben het allereenvoudigst Gorgeret
gebruikt, gelijk blijkt uit Cbeseld; dog de beroem- de Häwkins heeft de buitenzijde fcherp gemaakt, oni_ |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
even v/el maar eens aan een oud Heer.
Men fchrijft deeze gezwellen toe aan het drinken van
het.bergwater; maar thans meer thee, enderhalven ge- kookt en gezuivert water drinkende, zijn de Savoijaards «11 Zwitzers er minder aan onderhevig. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gezwellen die laag zitten, en zagte ftoffe be-
|
wanneer men het met den bek fchuift
|
langs den fleuf
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vatten, moeten als wennen behandelt worden; men kan van den fnijftaf teffens de glandula proßata door te klie-
zewegfnijden, en dus geneezen. Maar de guattres of ven, om gemakkelijker den tang in te brengen. hip gezwel, uit eeene verharding der klieren op de car- De beroemde Heelmeester La Blanc heeft onlangs tilago thijroidea leggende, zijn ongeneesfelijk, en wor- een zoortgelijkGorgeret, maar zonder bek voorgeftelt,. den ook nooit kwaadaardig. om als het gedarinte in de breuk v'erflöpt is, den ring GORGEL-PIJP; Long-pijp; Lucht-ader; in het la- der buikfpieren te verwijderen, en dus zonder merke-r
tïjfl Arteria Aspera feu Trachea; is een lange pijp, uit lijke fnijding de breuk in te brengen. verfcheidene kraak-beenderen en vliezen zaamengeftelt, ' Dit Gorgeret moet even als dat van Foubert van een gedrukt können worden, om te verwijderen, het moet
breeder zijn, en dè holte uit grooter cirkel-ftuk be- ftaan. Of fchoon die manier onderhevig is, gelijk alle an- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begin, tot aan het vierde wervel-been der borst op den deren, aan tegenwerpingen, heeft zij echter zeer aan-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
merkelijke voordeelen, om te beter den rug te doen»
toegroeiien , en dus minder een baud noodig te hebben, ofwel voor te koomen, dater geen buik-breuken op- volgen ; gefielt, dat deeze verwijdering niet konde ger fchieden , zonder fcheuring der trekkeragtige vezelen- van dien ring, zo zal ook deeze fcheuring, even als die van de glandula proßata, blaas en andere deeleu van ons lighaam te vaster in een geneezen. GORGONiCI vel GORGONJEI FONTES %.
Steenmaakende Bronnen ; dus worden de bronnen ge- noemt, welke al het geene, dat er ingeworpen word,, in fteen veranderen ,• gelijk er zodanige hier en daai*; gevonden worden. GORGONICUS SPIRITUS , of Spiritus lapidifi-
cus; Steenmaakende Geest; dus noemen zommigc fchrij-, vers die ftoffe of geest, welke zekere vogten, zo wel inde geheefe natuur, als in de lighaamen der dieren ftremt,. en in fteen verandert. GORT, of'Grut-, word genoemt degraanen, die op*
een pelde-moolen gepelt, en vervolgens klein gebroo- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uok-darm, verdeelt zich voorts in twee takken, gaan-
de ieder dier takken in een groote kwab der longen, alwaar zij zich weder in kleindere takken verdeelen ; gefchicdende deeze verdeeling der takken zo lange , 'Pt dat ze eindelijk in de longe-blaasies ophouden. GORGEL- WATER ;Gorgel-drank ;Gorgelmg ; Mond-
ofKeel-fpoelzel; in het latijn Gargarisma; Collutio oris; is een vloeibaar uitwendig geneesmiddel, om er den mond, de keel, en de naastleggende.deelen mede te ■poelen en te gorgelen, tegen de zinkingen en' oiitltee- Kingen van de mond en keel, enz; men bedient zig hier toe van zuiver water, gedistilleerde wateren, verfchei- uerhande bieren, 'melk , of afkooksels van kruiden , in Wke verfcheidene dingen, naar de omftandigheden , gedaan worden; wordende .er gemeenlijk zuure of fal- frterige dingen.bijgevoegt, als azijn, gezuiverde falpe- !r' gefalpeterde wijnfieen , prmelle-zout, enz. , met Jeezc of, geene zoete dingen of fijroopen, als roofen |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'mng, ruit-honing, ßjroop van moer-bejiën
|
van ooker-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tyoten
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
) van
|
- .-----.... j . „., , „ _,— .. ,--------
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lot afkookzels of aftrekzeis in keel -ohtfteekïng zijn ken zün, om er fpijze van te bereiden ; ze word booft-
^tenstig, de wonden van bistortc, van tormentil, oland, zaakelijk gemaakt van gerst, haver en boekweit, zijnde:-
■JpentijnJche lisch, çarijophijllate; de kruiden van ij'zop , voornaairielijk de- eerfte en laatfte veel in deeze en an-
M'e, hninelle, groote maluwe of flokrooze-Bloemen, vlier- dere noordlijke landen in gebruik, inzonderheid bij heC
'oew«n, maankops-bloemen, roezen, enz.; of ook judas- gemeen ; men kookt en bereid er verfebeiderbandezoor--
*<n in water getrokken; bij welke gorgelingen men ten van fpijzen, met en zonder melk,-van,, die zeer
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
"■ lf van bovengemelde fijroopen voegt, met een voedzaam en gezond zün; dog die van gerst i's voedzaa-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mer, dan de boekweiten-gort; wanneer de gerst alleens
Sepelô,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^nfalp
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eter, aluin- of ammoniak-zout.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
$0* GOR. GOS.' GOU. ..-GOU.
|
|||||||||||
gepelt, en niet gebrooken word, dan word ze gewoonlijk
gepelde gerst, en parel-gerst genoemt.; hoewel zeookdik- wils de naam van gort draagt ,• zie verder GERST. GORT-BUIK; word bij kinderen genoemt, als de-
zelve een dikke opgezwollene buik verkrijgen, zonder dat er vermoeden van wormen is ; dog het welke meest bij de kinderen van gemeene lieden voorvalt, die £en flegt voedzel nuttigen. .. . Hier tegen word gepreezen, dat men het kind 's mor-
gens een lepel vol lijn-olie ingeeft, en daar mede ee- nigen tijd aanhoud; waar bij msn ook wel wat zuiker mengen mag, om het aangenaamer te maaken. Als de dikte des buiks door wormen ontftaat, dat
men uit zekere tekens vermoed > moeten er worm-mid- delen gebruikt worden; zie WORMEN". GOSSIJP1UM , zie KATOEN.
■ GOUD ; in het latijn Aurum; is onder de metaalen het eerfte en voornaamfte , hebbende een gcelekoleur en blinkende glans ; het zuivere goud is het volmaakfte, edelfte, vastfte, rekbaarfte en zwaarfte metaal. > Het volmaakt fie metaal kan het genoemt worden, om dat het wegens zijne fijne en op 't best vereenigde doelen, niet gelijk andere metaalen, kan uit malkander gezet, nog In zijne menging geftoort, vluggemaakt, verbrand, of op andere wijze vernietigt, nog in andere lighaamen , die niet weder tot haare voorige geftalte te reduceerenzijn, Rân verandert worden ; of bet welke ten minften niet |
worden, gelijk andere metaalen; dog door middel va«
een groot '1'shirnhaufiaansch 'brand-glas, word hem door het zonne-vuur een gedeelte van zijn vastheid benomen, en het zelfs ook tot glas gemaakt; gelijk Homberg eu andere hebben ondervonden. Het goud is het deelbaar/te en rekbaarfte metaal van al-
Ie metaalen, want een enkel grein daarvan , laat zig on. der een geheel pond zilver verdeden, zodanig, dat er geen een Hofje van dat zilver is, dat niet met de klein- fte goud-deelen evenredig gemengt zou zijn. Boile heeft ondervonden dat een grein goud kan ükgeflaagen worden tot een blad van 50 vierkante voeten, (bedraagen- de een vierkante vlakte van ten naasten bij zeven dui- men lengte , en even zo veel breedte) ; het is dan geen wonder, dat een ducaai. zodanig met de hamer kan uit- gebreid worden, dat men er een ruiter met zijn paard, zo als men gewoonlijk fpreekt, geheel mede zou kun- nen vergulden. Een once zilver met agt grein en. goud verguld wordende, kan uitgerekt worden tot een draad van 1300 voeten lengte, en zodanig, dat de draad over al met goud bedekt is. In de Memorie van de Koninglj- ke Academie der Wetcnfchappen, van het jaar 1713. vind men, dat een once van dit metaal een milliocn p<ï 95.000 voeten kan uitgerekt worden; bedraagende een lengte van 73 franfche uuren gaans, de uur op 2500 Parijfche roeden (toifes) gerekent; een verbaazende lengte! ■ Eindelijk zo is 't goud ook 't zwaarfte, niet alleen van alle
|
||||||||||
zonder grootc moeite en konst kan gefchieden : Met metaalen, maar ook van alle lighaamelijkeftofFen, die erge-
|
|||||||||||
een woord; het is't onvergankelijkfte, datnogdoor't
Tuur, nog door 't water, nog door de lucht, nog door aardftoffen kan verteert worden, gelijk andere metaalen, es dcrhalven niet roest, nog daar door bedorven word. ■ Het is 't edelfte metaal, niet alleen wegens zijne voor- treffelijke koleur en glans, maar voornaamelijk ten aan- zien van zijne overige drie gemelde eigenfebappen , te weeten, de vastheid , rekbaarheid en zwaarte : Dog het is geenzins het edelfte metaal, ten aanzien van zijn gebruiken nuttigheid in het menfchelijke leeven, ja men kan zeggen , dat het in deezen opzigte op zig zelfs een van de allcrflegtfte is; wanneer men de jngewortel- den voorrang van den waarde des gouds, en de daar van gemunte geld-fpecien, benevens alle de van dit glanzend metaal vervaardigde pronkerijen, aan een kant zetten- de, aanmerkt, wat onvergelijkelijk grooter en voortref- felijker nuttigheden de overige metaalen in de menfche- lijke huishouding verfchaffen , en daarbij overweegt, dat men het goud wel konde misfen, maar de overige metaalen, en wel inzonderheid het ijzer, geheel niet ontbeeren kan, het welke, hoe overvloedig en gering geagt het zelve ook is, wegens zijn menigvuldig huis- houdelijk gebruik, en zijne nuttigheid in de geneeskun- de , in der daad het nuttigfte en treffelijkfte metaal ge- noemt kan worden. Ha. goud is het vastfle of vuurbefiendigfte metaal, dat
het vuur volkoomcn tegenilaat, en niets van zijne ftof- fe en zwaarte verliest, fchoon het ook een zeer lange tijd in het grootfte vuur gehouden word, te weeten als het geheel zuiver , en met geene andere metaalen ver- mengt is. Dus heeft onder anderen Boile door proef- neeming bevonden, dat een once goud na twee maan- den in een glas-oven , waar in het vuur onder alleaan- geftookte vuuren voor het allerhevigfte en fterkfte ge- houden word, onder een geflaadige hitte gedaan heb- bende , geen grein verlooren hadde. Het goud kan door geen konstvuur vlug gemaakt, nog tot glas gebragt |
vonden worden ; het welke eensdeels blijkt door de weeg-
fchaal, in vergelijking van andere metaalen , van dezelfde groote oLuitgebreidbeid, en anderdeels ook daar door, dewijl het in 'tkwikzilver, dat m'tgoud het zwaarfte is, zinkt, daar integendeel alle andere metaalen er opdrij- ven ; met 't water koomt het ten naasten bij in evenredig- heid als 19met 1. Dat het goud zwaarder is, als an- dere metaalen, mineralen, enz., is de oorzaake, om dat het digter is, en meer ftofdeelen in dezelfdeuit- gebreidheidbevat; egter is het niet ten eenemaal geheel digt, of zonder poriën, want dit blijkt uit dierproef, welks deFlotentijnfche W.ijsgeereh daar over genomen hebben. naamelijk dat het water, het welke men in een holle en de opening wel digt gefoldeerde gouden kloot be- flooten hadde, doorbet^oKdheengedrongen is, als mei de kloot onder de pers bragte. Het goud word daar en boven onder alle lighaamen
flerkst door het vuur verhit, waar van zijne digtheidde oorzaake is : Het glanst in het vuur eenige tijd , eerneC fmelt, dog fmelt bijna even zo gemakkelijk als het low» of een weinig eerder als het koper, voorts na dat het gloeijend word; en men neemt waar, dat wanneer ne fmelt, het de koleur van een beril of blauw zee-gr°elT aanneemt. Het vermengt en vereenigt zig onder alle metaalen n
gemakkelijkst met de mercurius of het kwikzilver, word daar mede niet alleen in amalgama verandert, ij> daar door ook in de allerkleinfte dcelen verdeelt. & wederflaat 't lood en word daar door ge zuivert, g het zilver," dog nog meer weerftaat het de antiM waar door het ook 't allerbest geloutert word. ffu^ lletkonings-water (aqua regis) is het menfirwn or
vogt des gouds, waar door't zelve ontbonden word, nende het fterk-water (aquafortis) het goud niet P ,( fen; ten zij het met zout-geest gefterit word: tn ontbonden goud door een vlug alkalisch zout, " ^ ploft word, zo ontftaat 'er het donderend of JlJg'S ^ |
||||||||||
GOU.
|
||||||||||||||||||
CÖÜ.
|
||||||||||||||||||
Cos-
|
||||||||||||||||||
{,e{ welk aangeftooken of maar heet wordende, in de
lucht vliegt, en een geweldige ilag geeft, gelijk het bus- kruid uit een canon, maar dat met over de zestigmaal weer veer-kragt opvliegt als het bus-kruid. Het goud word ook door de mercurius opgelost en in de allerklein- fte deelen gefcheideu, naameutlijk door bet goud met de mercurius te amalgameeren, waar van boven gefproo- ken is. Zommige Chijmisten willen, dat het goud beftaat uit
een rein uitgekookte gefigeerde zwavel, en een volmaak- telijk gecoaguleerde mercurius ; 't welke ze zeggen te blij- ken, uit de hooge koleur des gouds, als een onfeilbaar kenteken des zwavels, welke koleur ook , volgens het gevoelen van veele Chijmisten, daar van kan afgefchei- den worden, waar na het goz«; heel wit zou overblij- ven, en zij willen ook verzekeren, dat men den afge- fcheiden zwavel met even veel zilver wederom in goud veranderen kan. Dat er mercurius onder het goud is, zég- gen ze daar uit te blijken, dewijl anders het goud vloei- baar zou zijn, en op geenerlei wijze kunnen gefmolten worden; maar dat de mercurius op de mogelijkfte wijze gecoaguleert en de daar mede vereenigde goud-zwavel zuiver uitgekookt en wel gelïgeert zij, willenze betoogen uit de digte fubftantie des gouds, die nog door het he- vigfte vuur, nog door eenig menflruum, zo volmaakte- lijk kan opgelost en gefcheiden of verandert worden, dat mende kleine deeltjes niet door de hitte des vuurs weder in hunne voorgaaande ftaat zoude kunnen reduceeren : De zwavel zeggen genoegzaam de meeste Chijmis- ten, dat geene te zijn , waar door niet alleen in het goud, maar ook in alle metaalen , de meramus,min of oeer gebonden word, en dezelve hunne vastigheid (fixi- tas) en fmeedbaarheid (jnalleabiiitas') verkrijgen ; maar zij vcrftaan door de zwavel niet den gemeenen verbrand- toen zwavel, maar een bezondere ftofFe, die van an- dere een vastmaakend zuur (acidum figens) genoemt word. Aanmerkelijk is het, dat 'tgemeene kwikzilver door de uit- waazemingyan hetgefmolten lood terftond vastgemaakt, cn't goud door die uitwaazeming breukig word, zo dat 't puil daarna niet wel te bearbeiden is. En hier uit willen de Chijmisten beweeren, dat het moogelijk zij, om de Kraaien te transmuteeren en zeifs in goud te verände- rn, als maar de zwavel tf't zuur kon gevonden worden, Waar door zulks moet gefchieden. Veel word deeze Ifwvmutatie en voornamelijk het goudmaaken, voor en tegen gefprooken, egter meer het laatfte; dog dat dezel- ve gefchieden kan , hier van heeft men zeer doorflaande Wijken ; onder andere is het, om de oude getuige- ^sfen daar vanniet te opperen, zeer zeker, dat de Koning Augustus van Pooien , Keurvorst van Saxen, een.perzoon gehad heeft, die het zilver in goud getransmutecrt, en °P deeze wijze voor veele duizenden zilver in goud ver- ändert heeft; 't geval is te aanmerkelijk, om hier niet in 'kort verhaalt te worden. Deeze perzoon of goudmaa- ei \?as in zijne eerfte jonge jaaren te Berlijn, bij een iri°,0r.naam Apotheeker in dienst geweest, om de, Apo-, eesers konst te leeren;, dog hij raakte in die tusfchen- ja roet zijn meester in verfchil, en ging van hem af, _ r zijn !eer-jaarcn geëindigt waarene niaar wat gebeurt bo V,Vn?' Deeze jongeling ontmoetede gevallig een La- , |
||||||||||||||||||
was: Bij deeze bleef de jongeling verfcheide jaaren
met genoegen; maar het gebeurde daarna, dat zijn mee- fter, de oude Laborant, kwam ziek te worden; en waarfchijnelijk gevoelende, dat het zijn fterf-ziekte zou- de zijn, gaf hij zulks aan zijn knecht të-kennen, enzeide tot hem, dat dewijl hij hem wel gedient hadde, hij hem iets tot'een aangedenken vereerde, daar hij goed gebruik van moeste maaken, 't welke hij na zijn verfterf in zeker kasje zou vinden, meteen briefje daar bij, hoe tegebruiken. De oude man kwam werkelijk toen te verfterven, waar op de jongeling niet traag was, om het beloofde erfdeel op te zoeken , vindende in de aailgeweezene kas, een vlesj-e met een briefje daar bij, 't welke aantoonde, hoe met de ftoffe in het vlesje goud konde maaken. De jon- geling hier over verheugt, liet niet na, van zulks ter- ftond te onderzoeken, enhetwezentlijk aldus bevinden- de , maakte er in 't vervolg zijn gebruik van, en maakt een goede zwier, zonder dat iemand wiste of konde denken, waar zijn luisterrijk beftaan van daan kwam. Ondertus- fchen hier door gebeurende, dat hij met zijn voorige meester, de Apotheeker, die ook een groote Laborant v/as, en na de berugte Lapis philojophorum zogt, in een nieuwe kennisfe en opmerking kwam, en met dezelve op een zekere tijd over de waarheid, of onwaarheid van de transmutatie der metaalen in een hevig gefprek koomen- de, liet hij zigontvallen, dat hij meende in ftaat te zijn om zulks te kunnen doen; waar op de Apotheeker hem zo fterk aandrong, om zulks te toonen, of dat hij hem voor een groote leugenaar, of een grootfpreeker, en ik weet niet wat meer, houden zoude-; de jongeling ten deele hierdoor, en ten deele misfehien ook door een ijdele glorie aangepote, gaat fluks met den Apotheeker in zijn labo-- ratorium, daar de jongeling zijn gezegde werkftellig maakt en een ftukje gefmolten zilver (zo men zegt) in goud ver- andert, het welke door een goudfmid, daar men het na toezond, gekernt zijnde, van het beste goud bevonden word. Men kan ligt denken , hoedanig hier op de jon- gelingvan de Apotheeker op 't beerlijkfle onthaalt wierd, die hem verzogte 's nagts bij hen te blijven , gelijk gefchie- de; maar de jongeling 's nagts op het bedde zijn misflag in'het al te veel bloot geeven van zijn konst, overpein- zende, en bemerkende wat de gevolgen daarvan zouden zijn; befluit , om heimelijk uit het huis te gaan, en na een ander plaats te vertrekken , gelijk hij ook 's mor- gens heel vroeg werkftellig maakte, vertrekkende meteen extra post, alzo hij ongehuwd en vrij was. Ondertus- fchen de Apotheeker hem de volgende morgen verwag- tende, en hij na een lange tijd niet te voorfchijn koo- mende, ging menftiiletjes na zijn flaap-kamer , of hem ook mogelijk eenige ziekte of ongemak overgekoomen was, maar toen bevond men , dat de kooi ledig en den vogel ontfnapt was ; men ging terftond na zijn ge- woonlijk logijs, om te zien, of hij ook aldaar-mogte zijn ; maar toen verftond men, dat hij des morgens vroeg fchielijk vertrokken was: Den Apotheeker dus ziende, dat hij ontftooken was van't geen hij zogte , naamelijk om gemelde groote konst van den jongeling te leeren, gaf hij ijlings kennisfe van zaaken aan de Regeering; waar- op hem terftond eenige postrijders nagezonden wierden, om hem te rug te haaien; maar het gebeurde dat die rij- ders hem , om dat hij veel tijd vooruit hadde, niet eer konden innaaien, dan in de poort van Dresden, daar hij ook werkelijk gearrefteert wierde; dog toen men op het vraagen van den postillon hoorde, wat zijn fait was, was hij aldaar zeer welkom : Men gaf aan den Koning V v Augustus |
||||||||||||||||||
'en
|
ant> (menfchen zijnde, die allerlei kostelijke pocde-
|
|||||||||||||||||
i wateren, geesten e'n andere dingen tot de medicijnen,
tj. .VOor.^e Apotheeken, als anderzins gereed maaken ,j
' leni in^sijn dienst nam, om hem behulpelijkte zijn,
«eer deBj bij rede hooge jaren haddo en ongehuwd
11 -Ueel,
|
||||||||||||||||||
GOU.
|
|||||||||
goß GOU-
|
|||||||||
Augustus terftond kennis van deeze zaake ; .in welks
prefentie hij vervolgens de proef van zijn konst moeste doen, en de Koning de waarheid daar van ziende (in tegenftelling van veele valfche goudmaakers), raakte hij in een groot aanzien en verkreeg een deftig onderhoud; maar hij was zijne vrijheid kwijt ; egter mogte hij wel gaan wandelen, enz., dog niet anders dan in gezelfchap van eenige Officiers, aan welke de verzekering van zijn perzoon toevertrouwt was; hij maakte vervolgens een aanzienlijke menigte goud, die een confiderabele zomme gelds bedroeg: Maar wat gebeurt er daar na? Hij kon- de op 't laatfte geen goud meer maaken, en geen won- der, dewijl zijn lapis of tiniïuur ten einde was; en als men meende, dat hij zulks niet wilde doen , en hem met geweld daar toe wilde dwingen, ontdekte hij , op wat wijze hij aan deeze konst gekoomen was,naamelijkzoals bovengemeld is; en de Koning Augustus overtuigt ge- worden zijnde van de waarheid deezer zaake, gaf hem zijne vrijheid, en fchonk hem een jaarlijks appoincte- ment, om als een Baron, waar toe hij hem verheven hadde, te kunnen ieevcn. Ondertusfchen was deeze Ba- ron, fchoon hij de gemelde konst niet grondig bezat, naamelijk om den Lapis philofophorum, of 't geene dat hij van zijn ouden meester verkreegen hadde, zelfs te bereiden, niet misdeelt van een fchrandere geest, en goede uitvindingen, want hij is het, die het maaken van het kostelijke Saxifche porcelein eerst heeft uitge- - vonden, en in train gebragt : Dus ver deeze aanmer- kelijke historie. Dat er meer geweest zijn die het goud hebben kunnen maaken , hier van vind men hier en daar in de fchriften gemeld; onder anderen word zulks ook van Theophrastus Paracelsus getuigt; maar dezelve maaken van het begin der wereld af maar een' klein getal uit, en ze hebben hunne konst door de voorzienigheid doorgaans mede in het graf genoomen : Dog ondertusfchen zijn er een groot getal van zoekers, maar geen vinders van deeze geheime konst geweest; en daar onder zelfs zeer veelen , zo niet de meeste, die al hun goed, daar ze buiten het goud maaken zeer wel, ja rijkelijk, van hadden kunnen leeven , daar door, in hoope van gouden bergen te verkrijgen, hebben verfpilt en uit de fmelt- kroes in de lucht laaten vliegen, zo dat ze op 't laatfte na veel arbeid, waakens, angftigheden, geheel verarmt of geheel aan de bedelzak geraakt zijn. Onder anderen kan Penotus tot een voorbeeld verdekken; deeze ftierf 98 jaaren oud zijnde, in het Everduinjche gasl-huis 'm Zwitferland, zeggende op 't einde van zijn leeven, wat al arbeids hij gedaan hadde, en dat, als hij een vijand hadde, dien hij nietkondeoverworftelen , hij hem niet an- ders zoude toewenfehen, dan de Alchijmie te beijve- ren. Dog laat ons het goudmaaken daar laaten, en na dee-
ze uitweiding weder te rug keeren, alleen nog zeggen- de , dat de beste wijze en zekerde konst, om goud te maaken, ofte verkrijgen, is, neerftig en ijverig' in zijn bedrijf, het zij koopmanfehap, handwerk, akker-bouw, of al wat 't zijn mag, te weezen, en het zelve eerlijk en getrouw te verrigten; want hierdoor verkrijgt men den zegen , en de zegen des Heeren maakt rijk. Het goud draagt in 't latijn, behalven de gemeene naam
Aurur.i, bij de Chijmislen ook nog andere verhevene naa- men , als Sol, Leo, Corpus rubeum, Homo fenex, Filius Jolis, Pater ignis, Rubeus filius, Lumen majus, Fermen- tum rubrum, enz. Het is gemeenlijk geel van koieur; dog er word ook een zeker wit goud bij Praag in Eohee- |
men gevonden; en men zegt, dat degeële verf ook doof
de konst der Chijmie kan weggenooinen en wederom gegeeven worden. Het zelve verfchilt in de zuiverheid , en is of geheel
zuiver, of min of meer met andere metaalen, inzonder- heid met zilver en koper, vermengt; gelijk deeze ver. menging ook opzettelijk gefehied bij het munten der gou- de geld-fpecien, als mede van de goud-fmeeden, om dat het goud anders te buigzaam en flap is, en aldus vermengt, ook beter kan verarbeid worden. De esj'aijcurs en goud-fmeeden onderfcheiden de fijn«
heid des guuds door 't woord karaat, zijnde eenfcrupel of derde deel van eendrachma; of ook wel een ander klein gedeelte van het trois-gewigt, dat ze in 24 deelen of aa- zen verdeden : Als nu het goud geheel zuiver en zonder mengzel is , word het goud van 24 karaat genoemt ; maar is erbij voorbeeld een vieren-twintigfte deel wit en rood (dat is zilver en koper), of van eenig ander metaal on- der, dan word het gezegt goud van 23 karaat' te zijn, dus in de karaaten verminderende, na maate dat'er meer deelen bijvoegzel bij zijn ; bij voorbeeld , een vierde wit, een vierde rood, en twee vierde zuiver goud zaamenge- fmolten, zoude goud van twaalf karaaten uitmaaken. Men bepaalt de deugden en karaaten des gouds ook door de tocts-fteen, maar om het zelve naukeurig te proeven en te keuren, gefehied zulks door het Esjaijeeren; zie aldaar. In de metaal-kunde heeft men in 't algemeen tweeërlei
goud; als 1. het geene dat in het goud-ertz fteekt, en daaruit door de konst en veel arbeid gefmolten word; en 2. gedeegen of maagden-goud, dat uit zig zelfs heel zuiver en het beste is, zijnde gemakkelijk te bearbei- den, en heeft zomtijds een geele koieur die op hetroo- zen-rood trekt. Het goud word in alle werelds-deelen in goud-mijnen
gevonden en uit de aarde gehaait; gelijk in Afia voorna- melijk 'm Arabien, China, 'Japan, Siam, Achem, Tri- para, Chambija, Malacca, en opj'avaniet ver van Batavia, als mede op de eijlanden Sumatra en elders ; dog China is het land in gantsch Afia, dat'r. meeste goud heeft; ea dewijl de Chineefen het zilver beminnen, daar ze «'einig van hebben , zo verruilen ze hun goud er graag tegen- In Africa word goud gevonden in Guinea , inzonderheid op de goud-kust, en op het eijland Madagascar. ÂM- rica is rijk van goud, en het meeste word aldaar gevon- den te Maricabo, te Balduina, en Chili, te Potofi en Quito in het landfchap Peru; in' Mexico, en Braß, en ciders,- brengende de Spaanfche gallioenen jaarlijks een menigte goud in ftaaven of haaren uit de Americaanfc»e gewesten naar Spanjen. Eindelijk in Europa heeft niea goud-mijnen in Zweeden , Noorwegen en Hongar:j-n> dog van alle de gemelde zijn de rij'kfte goud-mijne" <JlS van Arabien, China , Peru, en Hongarijen. Het ™' ropifebe goud is van een hooger koieur als het Affl?"j caanfche, dat meest bleek Valt, en men zegt, dat ö geene't welke van Madagascar en Malacca komt, b heel bleek is, en zo gemakkelijk als'lood fmelt. , Het goud fteekt gemeenlijk in zijn bezondere eril
mineraal, dat een zoort van aderen in de fteenen v0,™.-'_ en van een ijzcragtige, quarts ngtige of fchistusa& ge aart en van verfcbillige koieur, dog meest aschg'a| of geelagtig is ; wordende op de bergwerken van ertz gefcheiden, door middel van wasfehing, üfW % uitbranding en het met kwikzilver tot cetuap^ maaken enz. ; maar als het met andere metaaren gea .^ |
||||||||
GOU.
|
|||||||||||||||||||||||
GOU. So7
|
|||||||||||||||||||||||
is, dan moet het door het fcheid-vogt of door het anti-
moine daar van gezuivert worden. Daar word ook in veele rivieren van alle de werelds-
deelen, inzonderheid nabij of niet verre van gebergtens en daar de rivieren bogten inaaken, een goud-zand ge- vonden, dat goud in zig bevat, en door het vuur daar uit kan gefmolten worden ; onder welke rivieren in Eu- ropa de voornaamfte zijn, de Rhijn , Donauw, Elbe, Rhone, Taag, enz.; in Afia de Ganges; in Africa de Volta op de goud-kust; en diergelijke heeft men ook in America; ook worden in veeie van de gemalde en an- dere rivieren gedegen goud-korrels gevonden, die gewoon- lijk klein, dog zomtijds zo groot als een erwete en zelfs nog grooter zijn , en uit het zand kunnen ge'wasfchen worden; maar dewijl de hoeveelheid daarvan doorgaans al te gering, en de moeite en kosten om het goud-zand, 20 wel als de goud-korrels op te zoeken, te wasfchen, enz. de waardije van hetgoï^, dat men verkrijgt, over- treft, zo word deeze verzaameling van het rivier-goud nooitof zelden verrigt; egter heeft men ducaaten gezien, |
|||||||||||||||||||||||
Nuttigheid en gebruik des Gouds.
Het grootfte gebruik des gouds is , gelijk elk weet, dat het in de koophandei en anderzins, dient, om alles daar tegen te kunnen ruilen en verkrijgen, dat men ver- langt; want het is bij meest-alle natiën , benevens de edel-geileentens, in degrootfte agting, en van de hoogfte waarde, zo dat 't van eik gretelijk begeert word. Voorts dient het voor de goud-fmeeden, om er allerlei koste- lijke vaat-werken, dpozen, fraai je ringen, borst-, arm- en oor- vercierfels voorde vrouwen, en duizenderlei an- dere dingen van temaaken. De vergulders gebruiken het menigvuldig om het zilver, koper , en andere metaalen, insgelijks hout, fteen, leer, papier, enz. mede te vergulden, en hier door aan die dingen het aanzien te gecven, als of 't masfiefgoai was. Men flaat er ten dien einde blad-goud van, waar toe het zuiverfte goud vereischt word. Daar word ook draad-goud van gemaakt, zo wel van masfief goud, als van zilvere ftaaven, die ver- guld en daar na door uitrekking , tot een fijne draad gebragt worden ; en als die draad vervolgens tus- |
|||||||||||||||||||||||
die uit het goud gemunt waaren, dat eertijds Landgraaf
|
fchen twee gepolijste ftaalen rollen geplet, of plat ge-
maakt is, word het geplet goud-draad genoemt; dienen- zo wel, als het geplette zilver-draad, tot't maaken van gou- de galonnen of boonzeis, goud-fioffen, burduur-werken , gewerkte goude knoopen , enz. ; het masfief zilver- en goud-draad word gebruikt van goud-draad-wer- kers, om allerlei kleine goudene vercierfeis van te maa- ken. Het goud word verder ook gebezigt, om'er, doormid-
del van goud-bladen op" een wrijffteen, op een zekere wijze te wrijven, Je help-goud van te maaken, dat van de miniatuur-fchilders gebruikt word : Ook word het gebe- zigt, om een heerlijke roode koleur van te maaken, waar mede de valfche of crijstallijne roode edel-gelleen- tens een robijn-koleur gegeeven word. In de Geneeskonst is het goud van geen of weinig nut;
niet tegenftaande al het groote ophef, dat de oude Cbij- misten van hun aurum potabile of drinkbaar goud en goud- tincturen gemaakt hebben, aan welke zij een zulke groo- te kragt toegefchreeven hebben, als ofzebijnaarieziek- tens konden geneezen , dat egter in laater tijden anders bevonden is, naamelijk dat ze weinig of geheel geene wer- king hebben, en derhalven ook meest geheel uit de mo- de geraakt zijn : Hoe zou ook bet goud, dat op gee- nerlei wijze volkoomen opgelost en maar in heel fij- ne -deeltjes gedeelt kan worden , zig met de zappen van ons lighaam kunnen vereenigen, en eenige goede uitwerking in het zelve doen; veel eer zal het nadeel in de maag en darmen aanbrengen en dezelve bezwaaren, als het veel gebruikt word : En of fchoon het eene of andere met goud toebereid geneesmiddel, zomtijds een goedeuitwerking betoont kan hebben, zo kan zulks nog- thans niet toegefchreeven worden aan 't goud, maar aan de bij de bereiding des middels mede ingemengde falinifche en andere dingen; welke geneesmiddelen derhalven ook even zo kragtig zonder, als met het goud kunnen be- reid worden. Dus is het ook met het blad-goud gelegen, dat meer-
maaien onder de hartfterkende poeders, en andere middelen gemengt word, om dat men aan 't goud in het bezonder'een zeer hartfterkende kragt toefchrijft; dog het welke me"er dient tot.verciering, of om het middel een kostelijk aanzien te geeven.'dan tot nuttigheid; en |
||||||||||||||||||||||
Carel VI. van Hesfen, op de gemelde wijze uit de Ed-
ikr, een kleine rivier in NederJrlesfen, hadde doen ver- gaderen : En men zegt, dat er in Africa een groote me- nigte Negers gebruikt .worden, om door duikelen het goud-zand van de grond der rivieren op te zoeken ; ge- lijk er ook veelflof-goud, van de goud-kust gebragt word. Het gedegen goud, word anders ook zomtijds in de quarts en andere fteenen gevonden, en het ontdekt zig aan de kleine geele korrels , die men daar in gewaar word, en dat men, wegens haare zagtheid, met een fcherp werktuig daar in gemakkelijk graveeren of lini- entrekken kan; dog het zekerst word het onderkent, tis men er de damp van zwikzilver op vallen laat, daar taterftond wit van word. In het Carpatifchs gebergte in Hongarijen , en elders, worden ook goud-deeltjes ge- vonden, die de gedaante Van kleine zeer roode grana- ten hebben; beste Orientaalfehe lazuurjhen bevat ook (idtgen goud, dat er aders-wijze door heen loopt. Men vind ook aangetekent, dat men in Hongarijen in
èuive-boomen, die op de bergen groeijen , daar het ?«(/uitgebaalt word, aderen van gedegen goud gevon- den heeft, als mede ook goud-korls in de befiën der druiven, gelijk ook in de koppen der Forellen; 't welke, indien de waarheid is, zeer opmerkelijk is, en aan de fhilofphen (toffe verfchaft tot nafpeuring der oorzaake Va'i dit wonderbaare natuur-verfchijnzel. Onder het gemunte goud in Europa, word het goud der
"ongarifche of Kremnitfche ducaaten, daar een Marien- °eeld op gennint ftaat, en'tHoüandfche ducaaten-goud, j'ooral dit iaatfte, voor 't beste gehouden, verkrijgende de Hollanders met de retourfcheepen der Oostindifche Com- j^gnie, veel gouii uit Oost Indien; hoewel ze door den *°°phandel ook veel part hebben aan het goud, dat uit * West-Indien naar Spanjen gebragt word. Na betge- ^'aegotó volgt in deugd en zwaarte het Spaanfcheg«- «Ktite goud, hier aan dat van de Engelfche guinie's , en a deeze de Franfche gouden louifen, die doorgaans het „. <^je goud bevatten ; hangende de deugd en innerlijke aarde Her goudezo wel als zilvere geld-fpecien af, van I • m,n of meerder zuiverheid des gouds, of zilvers, en ooi- m" is hetSoud min ofmeerwigtig en taai of bros, K bleeker of rooder van koleur, want het bijgevoeg- |
|||||||||||||||||||||||
zilver en koper, veranderen zo wel de eigenaardige dit heeft mede plaats in het vergulden der pillen.
|
|||||||||||||||||||||||
asttQ, als de taaijigheid en koleur des gouds,. Het is zeerwaarfchijnelijk, dat de verbeelding
|
; van de
|
||||||||||||||||||||||
V V 2
|
|||||||||||||||||||||||
groote
|
|||||||||||||||||||||||
90« GOU.
|
GOU.
|
||||||||
regulus zig klaar en fchoon vertoont; giet het dan ovej
in een giet-naalde en klopt er rondom , als boven 3Cic<>c is, en als het koud geworden is, zuivert de regulus- van de fcorien, wascht en droogt hem af, zo zal dsezersgu- lus't gelouterde goud zijn, dat zo zuiver is, ais hoc kan gemaakt worden ; het welke men dan wederom weegt, zo kan men wecten, hoe veel 't aan onzuiverheden ver- looren heeft. De-eze zuivering noemende Esjaijewsen Goudfmeeden het goud door de antimonie gieten. Hoedanig het goud van het zilver en kopev door mid-
del van fterkwater kan afgefcheiden worden, is op Iiec artijkel esfaijeeren duidelijk aangeweezen: Wij moeien egter hier er nog bijvoegen, dat wanneer het inlterk- watcr opgeloste zilver, door middel van een kopere ke- tel, neergeftort word (dat ander, ook door een koperen plaat, die men in het fterkwater legt, gefchieden kau), erzig doorgaans iets koper met de zilverkak vereenigt, dat niet ligt weder daarvan af te brengen is ,• weshalven het zilver best uit het fterkwater vergadert word, op deeze wijze: Naamelijk dat men het fterkwater meteen. zagt vuur tot de droogte afdistilieert, daar na er weder gemeen water bij giet, en het zilver daar irr ontdoet, vervolgens dost meneryser en kwikzilver in, en laat'c eenige dagen (laan , zo begeeven alle de corroficffche deeien zig allengskens aan het ijzer, en laaten het zil- ver vaaren, 't welke in het kwikzilver gaat; maar vin het ijzer neemt het kwikzilver niets aan, en men ver- krijgt aldus het zuiverfte zilver in het kwikzilver; dat men vervolgens door een (tuk leder drukt, en de overige kwik door een rctorte daar van afdrijft ; of anders dezelve daar van afrookt , zo heelt men het fijnfte en zuiverfte zilver. Het goud kan ook door cementeeren gezuivert worden,
op de volgende wijze : Neemt gepoederde tichel flit' n.n en geftooten zout, van elks even veel; mengt't en maakt het nat met azijn, en vult daar mede een finelt- kroes tot omtrent de helft, legt er dan een laag dun ge- flaagen\gpud op, en ftrooit er.een laag van het poeder over, legt dan hier op weder een laag goud, endaar overeen laag van het poeder; zulks zo lang, laag om laag(ßratumfuperfiratum) vervolgende, tot dat de kroes vol is ; als dan luteert dezelve digt toe , op dat er do damp niet uitvliegt, en zet hem in een windoven opeen fteen, en geeft het 24 uuren lang goed vuur, zo zal 't g«l(* gezuivert zijn, dewijl de onzuiverheden en vreemde aic- taalen in het goud verbranden, en 't zelve alleen over- blijft; hoewel het egter hier door van het zilver niet geheel bevrijd word; zijnde de loutering des goudsdoot de antimonie de allerbeste loutering, als meivgeheelzuf. ver goud begeert. Om te hunnen weeten hoe veel Goud tot hst vergul-
den van eenig zilverwerk gebruikt word. Legt 't yergulde zilverwerk in de eene fcbaal van een weeg-fchaal, en in de ander fcbaal zo veel zilver (.«» zo veel moogelijk van dezelfde keur als 't vergulde: zi • ver is), tot dat de weegfchaal net in evenwigt is; da' na laat de beide fchaalen in een vat met water nederzi • ken , zo zal de fchaal daar 't vergulde zilver in is, diep- zinken, legt dan zo veel fijn goud in de andere 'clia? ' onder 't water, tot dat de weegfchaal weder in eve,mvj"j. is, zo heeft men't gewigt van het goud, dat tot t gulden gebruikt is ; bedraagende zo veel als men in eene fchaal gelegt heeft; maar de weegfchaal inoet ' tiel en heel naukeurig toegeftelt zijn. rm^ |
|||||||||
grootekragt, die toen aaxihetgoud tóegefchreeven heeft,
haare oorsprongheeft door deeze val Ich e flötreden, het goud is kostelijk, van een groote waarde, en van een heerlijk aanzien; ergo, daar kan ook hit allerheerlijk/te geneesmiddel uit bereid worden; dog het goud fchijnt niet ten dien einde, maar tot andere oogmerken, van den Schepper gefchaapen. Het donderend otflag-goud is nog 't eenigfte van het goud
toebereid middel, daar nogeenige kragt en goede uitwer- king aantoegefchreevenen befpeuit 'word; inzonderheid om het zweet te verwekken; hoewel veele Geneeshee- ien van dit poeder ook maar weinig werks maaken, en deszelfs kragt mede hooftzaakelijk toefchrij ven aan 't geene daar het mede bereid word; te meer, dewijl men met andere geringer dingen dezelfde uitwerkingen, en zelfs dikwils beter, kan te wege brengen; zie de preparatie, kragt, en gebruik van dit goud-poeder, op het artijkel DONDEREND GOUD. Anderzins is dit goudpoe- der ook heel dienstig, om de al te hevigefalivatit of quijling te fruiten , die door het gebruik van 't kwikzil- ver verwekt is, dewijl zig de in het lighaain zijnde kwik- deeltjes aan het goud vast hegten , en met het zelve uit 't lighaam gevoert worden: Dog hier toe dienen ook de goud-bladen, als men er tot eenige boekjes toe, van in- geeft; enhetis aanmerkelijk, dat wanneeriemandkwik, zilver in het lighaam heeft, en een ducaat ofandergoud- ft.uk in de mond neemt, het zelve wel haast heel wit van het kwik bellaan zal ; zo vlug en doordringbaar is het kwikzilver, en zo graag vereenigt het zig met 't goud. Wij zullen nu nog eenige préparation en andere nutti-
ge dingen, het goud betreffende, voor de liefhebbers en andere, die er-weeten gebruik van te maaken, hier laa- ten volgen. Het Goud door Antimonie te louteren.
Doet in een fmelt-kroes zo vee\goud als gij begeertte
louteren, na dat gij het hebt gewoogen, laat het door een fterk vuur gloeijen, en werpt er dan drie of vier- maal zo veel gepoederde antimonie bij, zo zal het goud wel haast fmelten; houd met dit fterke vuur aan, tot dat gij ziet dat deftoife flikkert en vonken van zig geeft, zet dan den kroes van het vuur en fchud hem wat, op dat de regfilus of goud-kmingje na de grond zinke : Koud geworden zijnde, breekt den kroes in (lukken enflaatde vuiligheden of fcorien van het goud af: Maar zo gij den kroes liefst wilt heel houden, zo giet de ftoffe uit den kroes in een ijzeren vijzel of giet-naalde over, na dat dezelve wat verwarmt en van binnen met vet befmeert is, en klopt er rondom met de tang tegen aan, tot dat de ftoffe koud geworden is; als dan keert de giet-naalde om, en fcheid met een hamer de regulus van de fcorien af en weegt hem, zo is het goud meest gezuivert : Maar dewijl £X doorgaans nog iets van de antimonie of vanee- nig vreemd metaal bïjgebleeven is r zo moet het nog ver- der geloütert worden; het welke op tweeërlei wijze kan gefchieden; als i. Door den regulus \r\ een fmekkroes voor de blaas-
balg te brengen, en een tijd lang gefmolten te houden, waardoor het geene, dat ervan de antimonie en anders nog bij is, verrookt of verbrand, en in glas of fcorien verandert, die men daar na van de regulus, uitgegooten zijnde, weg doet,- of 2. Men frnelc de regulus ineen kroes met vee! vlam,
en gefmolten zijnde, werpt er allengskens bij, driemaal zo veel Salpeter; laat het goud door een" fterk vuur wat lang gefmolten blijven, tot dat de rook ophoud en de |
|||||||||
GOU.
Goud'Crijstàlkti te bereiden, om.daar mede te
■ vergulden. Neemt het beste ducaaten-goud, lost't zelve in kohings- |
|||||||||||||||||||
GOÜ.
|
|||||||||||||||||||
505
|
|||||||||||||||||||
Of neemt wijn-fieen, fpaans-groen , en falmiak ,' ge-
poedert zijnde, giet er azijn op, en laat het goud daar in kooken, tot dat het een fraaije koleur verkreegen heeft, dit is heel goed. Allerlei Goud-werk, Goude-kettingen, Medailles, '
Kleinodien, enz. op het fcheanjie te zuive- ren en weder als nieuw te maaken. Neemt zuiver versch water, een halfmingelen of min- der, na dat gij noodig hebt, doet't in een verglaast pot- je , en giet er een klein weinigfierkwater onder ; dan gloeit het goudwerk in een fmelt-kroes, en werpt het, gloei- jend zijnde, in 't gemelde water, dekt't fchielijk toe en laat het zo lang daar in, totdat 't ophoud te zuisfehen, en het water weder ftil geworden is; neemt het er dan uit ; en als het dan van zijn vuiligheid en vlekken wel gezuivert is, zo kan men het dus behouden en de koleur op de bovengemelde manieren verhoogen ,• maar is het nog niet zuiver genoeg, zo herhaalt men't uitgloeijen en verkoelen nog eens. Ol> een andere manier
Kookt het goud-werk in een fterke loog van asch,
borftelt het daar na met een ftijf hair-borfteltje wel af, fpoelt 't in fchoon water om, en wrijft het vervolgens in pis, met de vinger wel uit: Daar na neemt fpaans- groen en falmiak, van elks een half lood ; falpeter, een half drachma; maakt elk tot een poeder, en onder mal- kander gemengt zijnde , dóet het in een verglaasde pot, giet erpisfe bij en kookt 't weder, werpt er dan 't goud- werk in, of houd het aan een draadje gebonden daar in, als het wel kookt, en laat heter wat in blijven, tot dat de koleur aangenaam is; zulks ten dien einde onder het kooken eens en andermaal er uit neemende, om te be- zien ; als het dan goed is , zo wascht het met zuiver water, en droogt het met een zuiver linnen lapje wel af; zo zal het goud weder zuiver en fchoon van koleur worden. Of neemt maar falmiak en wat falpeter, laat 't in pisfg
fmelten,. en kookt er 't goud in. Hoe men zilver en andere metaalen verguld, en het
verguldzel ook weder gemakkelijk kan van afkrijgen, kan men zien op 't artijkel VERGULDEN. |
|||||||||||||||||||
■"
|
dat met zotó bereid Is, en laat daar na het ko-
|
||||||||||||||||||
■ water op..
|
|||||||||||||||||||
»ings-w'ater over een zagt vuur , tot op de helft uitdam-
pen, zet 't dan in een vogtige kelder in Koel zand , zo fchièt het goud de volgende nagt in fchoone crijstallen aan; neemt dezelve er uit, en laat ze van nieuws in gedi- ftilleerde azijn zig ontbinden, en dampt het door een zagc vuur weder tot op de helft; of, zet het glas wederom in de kelder, als vooren, zo fchieten er weder crijstal- len aan; deeze ontbind men dan in regen-water, dampt het weder tot op de helft af, en laat het als vooren in crijstallen aanfehieten : Om deeze crijstallen nu ver- dertot het vergulden'gereed te maaken, zo drukt men dezelve met een mes klein, doet ze in hard gekookte eiieren,daar de doiren uitgenoomen zijn, zet 't op een koele vogtige plaats, zo fmelt het tot een Uquor of olie : Als men dan eenig wel fchoon gemaakt zilver met dee- ze olie beel dunties befcrijkt, en zagtjes iaat opdroo- gt, zo is het zilver fchoon verguld. Een Goud-poeder te maaken, om het zilver
koud te vergulden. Neemt een of twee ducaaten, fiaagt dezelve heel dun, aioribind '.e in omtrent tweemaal zo veel konings-water; laat dan een half of heel drachma, of zo veel als er goud h, gezuiverde Jalpeter in dit water fmelten,- vervolgens neemt zuivere lapjes van fijn linnen , doopt ze in de fo- lutie, en laat ze bij een zagte warmte droog worden; droog zijnde, brand ze in een fmelt-kroes met een maa- tigvuur uit, zo blijft er een zwart-bruin poeder over, 't welke het goud-poeder is. Als men dan hier mede 't zilver vergulden wil, zo wrijft men het zelve fterk met à poeder, door middel van de duim, na dat 't vooraf wel fchoon gemaakt is ; zo word het zilver fraai verguld , tarnen vervolgens kan ophelderen met het volgende wa- ter. In plaats van ducaaten , kan men ook goud-bladen Deernen, zo veel als de zwaarte van een of twee ducaa- ten bedraagt, of anders zo veel als men wil of noo- k agt. Hoe men het goud en andere metaalen in het vuur verguld, zal men vinden op het artijkel VER- GULDEN. |
|||||||||||||||||||
Een water te maaken om de koleur van het ver-
guldzel op te helderen. Neemt anderhalf once zwavel, een half once aluin, WD half drachma arfenicum, en even zo veel antimonie ; maakt deeze dingen elks bezondervoorzigtig tot een fijn poeder ; daar na kookt pisfe in een pot , en fchuimt ze "el af; werpt dan de gemelde ftoffen, den eene na de andere, daar in, en laat ze kooken. In dit water legt jet vergulde werk, en laat het daar in, tot dat gij ziet °at de goud-koleur genoeg opgeheldert en fraai is. Als iC|nand dit werk wel verfbiat, kan hij met een ducaatzo ee' uitrigten, als anders met twee of drie; dit water lent ook zo wel lot de Ijeete als koude verguldzels;. n wen kan het verguldzel daar na ook met een wolfs- M of bruineer-fteen glad en blinkend maaken. 'tel Goud-wcrkfr.iai en hoog van koleur te maaken.
bj: r-")1>lfpaansch groen, fijn gepoedert, doet er azijn |jrjM.e? roert het wel door malkander; hier mede be- en !. ,et g°ud, óf goud-werk, gloeit't dan-in het vuur h0e't 't in pis af.
|
|||||||||||||||||||
Om het Goudwerk, Juweelen, enz. door wrij-
ving en uitborsteling te zuiveren. Maakt een fcherpe loog van hout-asch of pot-asch, hier
in doopt linnen lapjes of zagt leder, en wrijft 't goudwerk, daar mede ; of-daar men in de dieptens en hoeken met het lapie niet kan bij koomen , borftelt men ze .met een ftijf hair-borftertje uit, zo zal het heel fchoon worden. Anders,
Neemt een lood zwavel, en twee lood tripel-ßeen,
floot't klein en wrijft het op een wrijf-fteen tot een heet fijn poeder : Van dit poeder doet een weinig op een zagt leder, en wrijft het goudwerk, ringen, juweelen of wat 't zij, er mede, en daar men met het leder in de diep- tens niet kan bijkoomen, gebruikt men het ftijve bor- fteitje, dat men in 't poeder ftipt', ener dan de diepten? wel mede ukborfrelt, het ftof vervolgens met een ander- klein boriteltje van zagt haïr er uitveegende. Men kan het goud-werk ook eerst door de loog zuiveren, gelijk boven, en daar na dit poeder tot opgknzing ge- bruiken. .. Vv 3 Of
|
|||||||||||||||||||
GOU.
|
||||||||||||||||||||||||||||
GOU.
|
||||||||||||||||||||||||||||
4)1©
|
||||||||||||||||||||||||||||
Of wrijft marmer- of albaster-fleen, en gebrande kalfs- de metaalen gemakkelijk, en er blijft niet 't minfte han.
|
||||||||||||||||||||||||||||
heenen tot een heel fijn poeder, en gebruikt het als het gen : Zie
voorige : Op deeze manier kan men diamanten, ringen, het goud
|
gieten, van
en andere metaalen op het artijkel SMEL- |
|||||||||||||||||||||||||||
kruisfen, enz. weder fchoon en glanzig maaken. TEN.
|
||||||||||||||||||||||||||||
Om een Ducaat af ander Goud-fltik zwaarder
te maaken. Neemt verfche paarde-mest, drukt er het zap uit, erj legt den ducaat daar in , zo zal hij zwaarder worden. Om Schelp-goud te bereiden.
Neemt goud ■ bladen , zo veel gij wilt, of na dat gij veel fchelp- goud maaken wilt; v/rijft ze met juffer-h- ning (zijnde honing die van zeifs uit de graaten vioeit), wrijft hetzaamen een langen tijd, tot dat 't heel fijn is; doet 't dan in een glas, giet 'er zuiver water op, roert 't wel om, en als zig het goud gezet heeft, zo giet hut water af en weder ander op, dan omgeroert en weder acge. gooten, als vooren; dit afwasfeben herhaalt men, tot dat het water heel klaar blijft; daar na neemt watflerk- water , doet er het goud in en laat 't er een paar dagen in ftaan, dan giet men het fterk-water er af, en bewaart het goud poeder tot 't gebruik; als men dit goud tot het fchilderen of letters, enz. gebruiken wil, word het met een weinig gom-water gemengt; tot verkoop word het gewoonlijk, met gom water toegemaakt zijnde, bij beet- jes in fcheipen gedaan, en aldus verkogt, daar bet zijn naam van draagt. Op dezelve wijze word ook't valjcht fchelp goud van koper bladen, en't fchelp zilver van zil- ver-bladen gemaakt, behaiven dat men er op 't laatfte geenßerk-water bij doet, waar door ze zouden ontbon- den worden. Andere manier om Schelp-goud en Zilver te bereide».
Neemt Arabifche gom, fmelt die in water, tot een dik
gom-water, doet er gepoederde falpeter of falmiak bij, en wrijft 't zaamen op een wrijffteen tot dat het de dik- te van een fijroop heeft; doet er dan goud- of zilver Hil- den bij , en v/rijft het een paar uuren lang, tot dat die bladen zeer fijn zijn; als dan doet het in een vergib zuiver potje, giet er wat heet dog geen kookend «'ater op, en roert't wel door malkander, vervolgeng laat al- les door een zuiver fijn doekje in een ander zuiver pot* je of glas loopen, tot op het onzuivere; geduurig m potje meteen houtje roerende, op dat het goud alle doo het doekje pasfeert; wanneer zig daar na het gouiin water op de bodem gezet heeft, zo giet het water in & j ander glas af, (dewijl zig hier uit nog iets goud ne zet), en wederom heet water op, roert,'t wel door m ' , kander, en als het goud zig gezet heeft, giet 't water ■* der af en ander op, alsvooren, zulks herhaalende, dat 't goud er regt fchoon uitziet, dat men dan bcwa > j als boven. Of« fraaije Gouden Letters en andere Figuure» op
papier en parkement te maaken. e„
Neemt crijstal, wrijft't op een porphijr-fteen to ^
zeer fijn ontastbaar poeder, mengt het dan met go ' ^
|
||||||||||||||||||||||||||||
Qimgoudene Galonnen of Boortzels, Kanten, Borduur-
werk, Knoopenen aiergeiijke fchoon te maaken, dat ze weder als nieuw worden. Wanneer de gemelde dingen zeer geflceten of dusda-
nig afgedraagen zijn, dat het witte zilver er uitkijkt, kan men dezelve op de volgende wijze weder fchoon en aanzienlijk maaken, 't zij dat ze aangenaait of los ge- maakt zijn : Neemt ten dien einde beste gom-lak, draa- ken-bloed, en cnrcuma, van elks een.half drachma; doet deeze ftoffen, klein gemaakt, in beste brandewijn, en iaat't uittrekken, giet vervolgens de tinctuur af, die een robijn-roode koleur zal hebben ; Met deeze tinÜuur overftrijkt de oude galonnen, enz., of die afgedraagen zijn, door middel van een klein hair-penceel , en vaart dan met een heete ijzere plaat of ftrijk-ijzer daar overheen, zonder dezelve er mede te raaken, rraar dat ze alleen de warmte daar van gevoelen, en langzaam droog wor- den , zo zal het gemelde werk weder ongemeen fchoon, en hoog van koleur worden ; als het werk afgefnee- den en klein is, gelijk gouden knoopen, zo hoiul men het door't een of ander middel, bij voorbeeld, de knoo- pen , aan een vork of puntig ijzer te fteeken, na dat ze met de tincluur beftreeken zijn, over een kooien-vuur, dog wat van verre, to: dat ze droog zijn. Als de gouden galonnen enz., weinig gefleeten en al-
leen maar fmcerig zijn , kan men ze ook zuiveren met heel iijn gewreeven zee-fchuim en zwavel, onder mal- kander gemengt, ,en daar mede met een niet al te ftijf borsteltje afgeborstelt; tot.zilvere galonnen neemt men alleen maar het zee-fchuim. Hoe men gouden en ook zilvere Galonnen, Kanten,
en dicrgelijke op de beste wijze , zonder verlies, kaïl uitbranden. Doet de oude goudene of zilvere galonnen, enz., vast te zaamen gebonden, in een fmelt-kroes, of nieuw onver- glaast potje , met een dekzel, zet het in een koolen- vuur , en laat het i of 2 uuren wel doorgloeijen en verbranden; daar na doe alles zaamen in een fchoone kom, fpoelt en wascht de zwartigheid met zuiver water er van af, zo zet zig het goud en zilver op de grond, dat ' men vervolgens moet droogen ; en om het dan in een masfa te brengen, zo doet het in een fmelt-kroes, met een weinig borax, giet't vervolgens uit in een mortier of gietnaald ; als het nu van gouden galonnen, enz. is, zo zal •het zilver, goud in zig bevatten; houdende't mark van het vergulde zilverdraad, in het gemeen een drachma goud; weshalven men het zilver door middel van flerk- f/ater van't goud aflcheiden kan, zo verkrijgt men het goud weder alleen. Goud en Zilver ligt te fmelten , en gemak-
kelijk uit de kroes te gieten. Op dat het goud en zilver ligtelijk fmelte, moet men « een weinig borax bij in de fmeltkroes doen, en om 't gemakkelijk uit de kroes te doen loopen, zo neemt pik , was en ongel, fmelt 't zagtjes onder malkander , trekt er dan papier door, en laat het koud worden, hier van werpt men iets in de kroes bij het gefmolten goud .of zilver, en giet 't uit, terwijl het vlamt,zo vloeijen |
||||||||||||||||||||||||||||
ter, en maakt hier mede letters op het Pa
|
bist go
|
j,
|
||||||||||||||||||||||||||
papier ; neemt vervolgens een ftukje
|
||||||||||||||||||||||||||||
én'wrijft de letters daar mede, na dat ze wel droog \^
eenigc reizen fterk over, zo zal het goud er zig ' *^n ten, en de letters zullen zeer brillant w0™en.' rsof kan het gom-water metfaffraan verwen, om de 'e figuuren beter te kunnen maaken. o» |
||||||||||||||||||||||||||||
GOU.
O)« etil purper- tf bloed-roode Liquor van Goud en
Goud-faffraan te manken. Solveert zuiver goud of goud-bladen in konings-water,
»Is mede folveert best engelsch tin, ook in konings-wa- tet ■ neemt dan een glas vol gedistilleert water, giet er eeni- ee'druppels van de goudfolutie in, en vervolgens ook eenige druppels van de 'tin-folutie ; vervolgt dit in druppen hét een om het andere , zo zal de liquor don- ker rood worden : Als men dezelve vervolgens ftaan laat zo zal zig een poeder nederzetten, dat men na af- meting van het water, met zuiver water kan afwasfehen, en afzonderlijk bewaaren , of men bewaart.het met 't wa- ter; wordende beide gebruikt bij 't maaken van de val- fche edcl-gefteentens, om aan dezelve een fraaije robijn- mie koleur te geeven , gelijk bij het glas maaken is aangeweezen. Deeze liquor en crocus verkrijgt men ook zonder het
tin te folveeren, namelijk als men eenige druppels van hz goud f dutte in een glas vol gemeen water doet, en dan een ftuk engelsch tin , dat wel fchoon is, in het water legt; want dan'zal men zien, dat het water, het welke in 't eerst geheel zwart word, na dat 't tin er ee- nige tijd in gelegen heeft, begint rood te worden; wan- neer 't zelve dan de fchoonlte roode koleur verkreegen keft, neemt men er het tin uit. Men verkrijgt deeze roode liquor ook als men van de
gmd-fvlutie, eenige druppels in een glas vol water doet, en er dan eenige druppels van de rookende geest van Kun- kel, fag. 819 befchreeven . indruipt, wanf. dan zal't water terllond bloed-rood worden. Om Goud in Glas te veranderen. . ■
Neemt goud-bladen, falpeter, aluin, en gemeen zout,
vanelks even veel zwaarte; wrijft't zaamen op eenwrijf- fteen tot een heel fijn poeder, doet bet dan zaamen in Mn matras, gieter water op, en laat het fterk kooken, tot dat het water verkookt , en het zout dat er op de pond te rug blijft, geel is; maar niet geel zijnde , zo KW men er weder water op gieten, en het op de voo- "fic wijze uitdampen, tot dat het zout een geele koleur heeft; giet dan op dit geel zout beste brandewijn, zo ZJ' dezelve daar van terftond geel worden ; en als men eenig gepolijst ijzerwerk daar in legt, verkrijgthet esn fchoone goud-Meur. Stort deeze brandewijn vervolgens neer met gefmolten
tynfleen-olie, zo verkrijgt men op de bodem van 't glas *en fchoone goud-crocus, fmelt dezelve in een fmelt- 'toes Wet een gemeene vloeijing, zo zult gij, m plaats atl het goud weder te verkrijgen, een donker-rood glas |
||||||||||||||||||
GOU.
|
||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||
ï. De Goud-appel met geftreepte geele, goud-geel,
roode, of witte vrugten,- Lijcoperßcon vulgare, fruttu firiato luteo aureo , rubro, vel albo; Aurea mala, Do- donäi; {Solanum caule inermi herbaceo, foliis pinnatis incifis , racemis fimplicibus, Linn. Spec. Plant.) 2. De kleine regt opftaande Goud-appel, metgeftreep«
te geele of roode vrugten; Lijcoperßcon ereclum. 3. De Goud-appel, met ronde gladde, geele, goud-
geele of.roode vrugten als kersfen; Lijcoperßcon f ruQU rotundo glabro, ceraforum forma. 4. Dezelve , kleiner zoort.
5. De kleine Goud-appel met geftreepte harde vrug-
ten; Lijcoperßcon VI.Boerhavii,1 Mala athiopicaBo- don.ei.( 6. De'kleine Goud-appel met kleine geftreepte harde
vrugt; Catalog. Carolsruh. No. 482. Befchrijving. De eerfte zoort, heeft ronde takkige
ftengen, van drie, vier of meer voetea hoogte, die iets hairig en met groote geveerde, en gefnippelde, wit- of geelagtig groene bladen bezet zijn ; uit de oxels der bla- dtn koomen trösjcs met geele gefterde bloemtjes voort; waar na plat-ronde geftreepte of ftreepswijze gegroefde vleefchige vrugten volgen, die rijp zijnde, geel, rood, of wit en blinkende zijn, bevattende veel zap, en daar tusfehen klein p.latagtig zaad in celletjes. De ftengen kunnen niet op zig zelfs ftaan, maar leggen tegen do aarde, en 't geheele gewas heeft een fterke, bezondere [linkende reuk. De tweede verfchilt hoofdzaakelijk van de voorgaan-
de eerfte, dat ze niet zo hoog, maar kleinder en regt op groeit. De derde zoort verfchilt van de eerfte voorhaamelijfc
daar in, dat ze ronde geele of roode gladde vrugten draagt, die naar kersfen gelijken. De vierde zoort gelijkt na de voorige, behalven dat
ze in alle deelen kleinder groeit. De vijfde zoort fchiet een regte fteng op , van twee
tot derdehalf voeten hoogte, die eenige takken heeft en met gehaakte doorntjes hier en daar aan de fteng en tak- ken bezet is, aan welke breede hoekige ingefneedene witagtig-groene bladen groeijen, die op haare middel-ze- nuwen eenige kleine doorntjes hebben; uit de oxels der bladen koomen zésbladige witagtige bloemtjes aan korte fteelen voort, met geelagtige draatjes in 't midden, waar na een ronde geftreepte vrugt volgt, die kleinder en harder als de eerfte zoort en fchoon rood van koleur is, hebbende boven op een klein knopje, als 't begin- zo, van een kleine vrugt.. De zesde zoort gelijkt veel na de voorgande, maar
groeit kleinder. Plaats. De eerfte vier zoorten groeijen in de warme
gewesten van America, en de twee laatfte in Africa en Egijpten. Men kweekt ze bij ons zomtijds in de tui- nen uit liefhebberij, wegens de aardigheid der vrugten. Kweeking. Deeze gefchied door het zaad, dat men
in April in eene niet al te heete broei-bak zaait, en de opgekoomene jonge planten daar na in Maij, als de lucht en 't weer warm geworden is, op een bedde of elders verplant , . in een goede losfe vette'grond,' de planten vervolgens niet verzuimende-, bij droogte dikwils te be- vogtigen , dewijl ze veel vogt begeeren, en dezelve van het onkruid fchoon te houden.; ook ftokken er bij te ftee- ken, om ze daarbij op te binden,zo zullen ze niet nalaa- ten, fchoone en veele vrugten voort te brengen: Dog. de vijfde en zesde zoorten zijn wat tederder, en die- , ' nen
|
||||||||||||||||||
«1 üe
|
«roes vinden.
|
|||||||||||||||||
anders.
|
||||||||||||||||||
^«eemt een dun geflagen goud-blik, wrijft het met
ra'-'u em 'ï0ven een lï0m met water, en verzamelt daar , a"e het afgekrabde heel naukeurig uit het water, en ..,??' het ; doet 't vervolgens in een fmelt-kroes met in h-!^ Van Pot!!S' falpeter , en borax zaamengcftelt, toodTt,net raa,ka"der fmelten , zo zult gij een fchoon • «oorfchijnend glas verkrijgen! Heft 5"APPEL; Gouden-of Gulden-appel; Appel der fini/' ol'al'l'el> in het latijn Poma.amorïs ; Lijcoper- 'cheT Z']n vei'fcheidcne zoorten van dit buitenland-
:?;\-\ueWaS'" dat een zoort van folanurn of nagtfehaaje |
||||||||||||||||||
l
|
||||||||||||||||||
coa-
|
|||||||||||||||||
GOU.
takte Hengen op, van een voet hoogte, die met lang.
werpige, ftompe , bieek-groene en een weinig hairagtf. ge bladen, die geen lleelen hebben, bezet zijn; op't bovenfte van de ftengen en takken koomen fchijf- of ftraal-bloemen voort, die gewoonlijk goud-geel zijn, waar van ze den naam van goud-bloem draagen, en een maatig fterke, niet onaaugenavine reuk hebben , dog zijn zomtijds ook wel bleeker of hooger geel van koleur; na de bloemen groeijen op de bloem-fcbijf, veele krom- me zaaden, die rouw en fteekelagtig zijn. De tweede zoort gelijkt in allen na de eerfte, behal-
ven dat de bloemen fraai dubbeld zijn. De derde zoort heeft dit zonderlings, dat uit de hoofd,
bloem rondom verfcheidene kleine bloemtjes Qp fteel- tjes voortkoomen, van gedaante en koleur als de hoofd- bloem. De vierde , vijfde , zesde en zevende zoorten, groei-
jen ook laag, en hebben alle enkele ftraal bloemen, welkers bloem-bladen van binnen wit, maar van buiten violet, of purperagtig zijn ; waar na p'atagtig zaad volgt; kunnende voorts onderfcheiden worden door haar bovengemelde benaamingen. Plaats. De eerlte drie zoorten koomen in de hoven
voort : Daar is ook een wilde zoort van, die in de vel- den en wijnbergen van Hoog-Duitschland, en Frankrijk groeit, in gedaante niet verfchillende van de eerfte zoort, maar groeit in alie deelen kleinder, en de bloem is en- kel; Zonder twijfFel zijn de gemelde drie zoorten daar uit door ds zaaijing voortgekoomen; en die met kinderkens is een fpeeling der natuur, gelijk men zulks ook aan de kleine madelieven en meer' andere planten ziet, De vier overige zoorten zijn uit Africa in deeze landen gebragt: Zij zijn alle eenjaarig, behalven de laatfte zoort, en worden alle in de bloem-tuinen gekweekt. Kweeking. Dezelve is zeer ligt; men zaait het zaad
vroeg in 't voorjaar, ter plaatze daar ze zullen blijven voortgroeijen , dewijl ze het verplanten niet kunnen veelen; verfcheide zaaden in een rond kuiltje, een wei- nig van malkander ftrooijende, en met een weinig aai™ overdekkende, zo zal't zelve wel voortkoomen : De twee eerfte koomen ook doorgaans in overvloed van het gevallene zaad van zelfs op , en van het' zaad van <w dubbelde koomen ook enkelde. " - De zevende zoort is tederder als de overige, en moet
in potten gehouden worden , die men 's winters mh^ oranje-huis of in een trek-kas zet, daar niet in geftooW word, dan om de vorst, als 't fterk vrieft , buiten keeren, en men moet haar een luchtige plaats geeven, dewijl ze anders ligt fchimmelt en verrot, 00 moet men haar, als 't zagt weer is, 'veel verfche lucht Iaat genieten : Men kweekt ze voort door ftekken , <»eff J ze bij ons geen rijp zaad geeft, die men in Potten,ba|; ftooken zijnde, in een maatig warme broei- 0^Ifunon. zet, en niet buiten, voorts met befchaduwen en oofen derhoud.totdatzeaan 'tgroeijen zijn, waarnamen2 lengskens aan de lucht moet gewennen en harden- bloeit een langen tijd van 't jaar, en dikwils in ^ |
|||||||||||||||||
p**
|
|||||||||||||||||
nen in potten geplant, in de trekkas door vermeerder-
de warmte gekoestert te worden. Eigenfchappe?i. Dit gewas en zijne vrugten zijn ver-
koelende van aart; maar worden bij ons niet in de Ge- neeskunst gebruikt j nog tot fpijze, gelijk men van de Jtaliaanen, Spanjaards, en Portugeefen zegt, dat ze de vrugten nuttigen met boom-olie, azijn en peper, zo als wij de concommers; maar zij geeven een ilegt voed- sel : De Portugeefen noemen deeze vrugten Tomates. GOUD-AREND; Konings-arend ; inliet latijn ^m-
la Chrijfaêtos ; (Falco cera lutea, pedibus lanatis, cor- pore fusco ferrugineo vario, cauda nigra bafi cinerea un- di'lata, Linn. Faun. Suec.) deeze arend, zo wel als al- lé zijne medezoorten, onder het gelingt der Valken behoo- rende, is grooter dan een Gans; zijn lengte is van het end des bckstotaan hetuiterfte vanden ftaart drie voe- ten ; de koleur van zijn vederen zijn bruin en roestko- leurig gemengelt, dog van vooren rosagtiger, dan van Tjgteren, daar ze zwarter zijn; de ftaart, die zwartagtig is, is dunnetjes gegolft met witte vlakken; de beenen zijn wollig met geele vingeren en lange nagels , zijn bek is kort met een kromme ZAvarte punt voorzien; ge- woonlijk legt het wijfje vier eijeren: De woonplaats van deezen arend is in de meeste deelen yan Europa, daar hij in dehooge fteile rotzen huisvest. GOUD-BAARS, zie GOUD-VJSCH.
GOUD (BLAD-); Geflagen goud; in't latijn Aurum
foliatum; dit word uit 't zuiverfle goud geflagen, en in boekjes van zagt rood papier gelegt, gelijk men 't koopt; zje onder GOUD; dog men heeft ook valsch blad-goud, dat van geel koper geflagen word. GOUD-BLOEM; in het latijn Calendula; Caltha;
Chrijfanthemum latifolium ; verfcheidene zoorteu zijn er van dit gewas ; als i. De gemeene enkelde Goud-bloem, metbleek-geele,
citroen-geele, goud-geele, oranje geele, rosfe of geel- bonte bloemen; Calendula vulgaris; (Calendula femini- hus radii cifmbiformibus echinatis , disci bicomibus, Link. Spec. Plant.) 2. De Goud-bloem met dubbelde bloemen van ver-
fchillige koleuren, .als vooren; Calendula vulgaris flore pleno. * 3. De Goud-bloem met kinderkens; Calendula proli-
féra. 4,. De Africaanfche Goud-bloem, met witte van bui
ten violette bloemen , en lancen-formige fijn getande bladen ; Calendula humilis Af ricana, flore intus alba fo- rts violacé o fimptici; (Calendula foliis lanceolatis denticula- tjs, pedunculis fili-formibus, Linn. Spec. Plant.) 5. De Africaanfche Goud-bloem, met kleine witte van
buiten violette bloemen ; Calendula humilis Af icana , flore intus albo forisviolaceo parvo, (Calendula f oliis lan- ceolatis deritatis., pedunculis fupernê incrasfatis, Linn. Spec. Plant.) 6. De Africaanfche Goud-bloem, met witte van bui-
ten violette bloemen en plat hartvormig zaad; Calendula. Africana ,flore intusalbo extusleviterviolaceo ,fcmineplano cordato ;-(Calendula f oliis lanceolatis flnuato-dentatis, eau-
lenudo, Linn. Spec. Plant.) 7. De Africaanfche Goud-bloem , met witte van bui-
ten violette bloemen, en fmalie faffraan- of gras-bla- den ; Calendula Afr icana, f oliis gramincis , flore intus albo extus purpurasceute ; (Calendula foliis linearibus fMntegerrimis, caule fiibnudo, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De ecrfle zoort fchiet uit de wortel ge-
|
|||||||||||||||||
ter, als er weinig andere bloemen zijn.
Eigenfchap. De bloemen van de gemeene go'
|
ulblotf
,'eetdri;'
|
||||||||||||||||
hebben een openende, oplosfende, pis- en z!irel.et
vende, hoofd-, hart-, lever- en moeder-verlteiK^._ kragt, en worden gepreezen in de geele ziekte, .^ jing des hoofds, kwaadaardige koortzen , pest ei1 |
|||||||||||||||||
re befmettelijke ziektens: "Deeze bloemen ü-
|
|||||||||||||||||
rna-
|
|||||||||||||||||
melk gekookt, is zeer goed om de .kinder-pokken e^
|
|||||||||||||||||
cou.
|
||||||||||||
m
|
||||||||||||
Beien uit te drijven. Men maakt er inde Apotheekén
cimferf, "Zijn en olie van ; de conferf is heel dienftig in de geme.Me ziektens, als mede ooit tegen hartkloppin- gen en hartbeevingen : De azijn is nuttig in pesttijden, doet wel zweeten , en dient ook tegensflauwtens, onder de neus gehouden. De bladen in zoppen of groen-moes gekookt, maakt
de buik zagtjes los,en doet gemakkelijk purgeeren. De bloemen alleen, of met de bladen in wijn getrok-
ken of gekookt en gedronken, verwekt de maandfton- den. Men eet de jonge bladen, en afgeplukte bloem- bladjes van dit gewas, ook wel bij krop- en ander za- laaden , als een toekruid, Deeze bloemen worden van de landlieden ook veel
gebruikt, om met haar zap de boter fchoon geel te vér- wen. GOUD-BLOEM (WATER-), zie DOTTER-
BLOEM. G.OUD-BRAASEM; in 't Iatijn Sparus aurata; (Spa-
rus lunulti aurea inter oculos, Linn. Sijfl. Nat.) is een viscli onder het geflagt derZee-ira/i/'ewj.rbeboorenüe; vol- gens Willoughuij vind men er tot de grootte van2fpan, en die tien ponden weegen ; de koleur is op den kop vanbovencn zwartagtig, met een gouden vlak tusfchen de oogen; het lijf is boven de zijditreep met zes zwart- igtigeen gelijke veel witägtige ftreepjes getekent, waar vande zwarten het brcedile zijn, bene Jen de zijdftreep Is de viscli zilverkoleurig; de fchubben zijn breed, o- raalagtlg,, overlangs geftreept, en de ftreepen loopen aan de bovenkant van de fchub in het middelpunt te taamen. Van ouds is deeze visch zeer beroemt geweest,. en
niet minder onder de zee-visfehengeagt, dan deForel- kn onder die der rivieren. Veel worden dezelve op de Italiaanfche kusten gevischt; volgens Rondeletus , zijn die, welke in de middelandfche zee gevangen wor- den, beter dan die uit den oceaan ; en die niet dan in zceleeven , fmaakelijker, dan dezulken die in demeiren toornen, fchoon deeze laatften vetter zijn. GOUD-BRONS, zie AURUM MUSICUM.
GOUD DISTEL, zie SCOLIJMUS.
GOUD (DONDEREND), efSlag-goud; zie DON-
DEREND GOUD. GOUDEN, KNOOPJES, zie RANUNKEL.
GOUDEN-TOR,- Groene Boom-Tor; in 't Iatijn Sca-
wteus aurätus ; (Scarabœus mitticus auratus, fegmento ab- «onthis Jecundo latere unidentato, Linn. SijßlNat.') de faam van dit gekorven diertje wijst.uit, dat het onder |W geflagt der Torren behoort, en het is het zelfde feestje dat zo menigvuldig in ons land word gevonden ; "«zelfs koleur is eigent'ijk niet goudagtig of ver- W, maar zweemt veel meer naar die der fmaragden, Bieteen glans van glimmend geelkoper; Raijus noemt jknzelven graote tor met het lijf korter, de vleugels én ^tbovstftukmet eenkorstig dekzel, de koleur hebben- evM glimmende groene zijde, daar"took wezentlijk het mc«te mede overeenkomt, i ^Heer Geoffroi in zijne Histoire naturelle noemt xi'Emeraude, en zegt, dat de worm, waar uit deeze
.. Vo°rkoomt, de wortelen der boomen en planten aan- nen 6n ^8t ^e tor ge"w°°nljjk op de bloemen in de mi- nie ^evoni^en word , en wel voornaamentlijk op de pep- dej/6? roozen' in °ns land ziet men ze het meest op ,ten u-s-"Mijen., alsmede.op de wat« en Gelderfihe roo- II nmîde wel °P ^e viier'en datnast-bloemtn ; op hun-
|
||||||||||||
ne dek-fchilden, die, gelijk rede is aangemerkt, groen ea
geel koperig glimmende zijn, ziet men veeltijds over« dwars eenige witte vlakken. Wat de voortteelingen gedaante-wisfeling vanoTtinfecT:
betreft, zullen wij de nauwkeurige waarneemingen van denileere Frisch volgen; dit diertje is, volgens dien Heer, een Fitkn-tor, dat is een zulke, wier kwat-wpnk tot degedaante-wisfeling, zig eveneens aie de zwaluwen haare nestjes maaken, een tonnetje van aarde of iets aard- agtigs vormende; deeze worm zoekt haar voedzel in de aarde, en men vind dezelve veelvuldig op de zaamenge- raapte hoopen van.onkruid die te rotten leggen; zo lan- ge het een dikke witte worm is, knaagt hij allerlei wor- telen onder de aarde weg; zijn kop is geel, insgelijks zijn zijne zes pooten j bet overig gedeelte van zijn lig- haam is wit.behalvende zak, waar in de halfen geheeL verteerde fpijze is bevat, blinkende deeze zwartagtig door ; de knijpers aan de bek zijn krom en zwart, met twee tanden en kleine voelertjes ofprosvertjes daar aan, die mede open en toe gaan ; de fnuit, die de worm uit kan fchuiven, heeft wederom twee bijzondere fpiertjes ; de voeten beftaan ieder uit vijf eijronde leden, waar van Jt uiterfte een ftompe fpits is met twee haakige klauwt- jes ; die van het voorfte paar zijn de kortftcn , en de an- deren worden allengskenskleiner ; wederzijds zijn aan het lijf tien uitpuilingen, en daar op tien geele vlakjes, zijn- de de lucbtflipjesj tüsfcheh ieder deezer uitpuilingen is weder een wrong, dienende den worm tot het voortgaan in de aarde ; op zijde heeft hij aan de halskraag een gee- le ruit, waar van de punten naar de rug en borst zijn gekeert,- zijn geheele lijfis dunnetjes met kleine liairt- jes bezet. Deeze hvat-worm, is volgens de afbeelding van den
HeereFiuscii, circa twee duimen lang; dien Heer. vond er een tonnetjevan, onder.ecn boschmierenhoop, dat er niet anders uitzag, dan of het van enkelde muizelceutels was tezamen gekleeft; hier van een weinig openende, om de verandering van den worm te zien, vond hij-hemin een huid , die zodanig over alle de leden was uitgefpan- nen, dat men die daar duidelijk door heen kon zien,- eerst borst deeze huid op bét voorfte van de rug, veroorzaakt door het menigvuldig wrijven, door de beweeging van het onderlijf en de uitzetting van de tor van binnen ; voorts wierd de huid en de deelen van den kopen het bovenlijf te gelijk met de huid (lijf en droog, en de huid fcheide zig van het bovenlijf af; de tor haalde de vleugels uit haare fcheeden, waar in?ij digt te zaamengeplooit had- den gelegen , dog toen fchielijk uit malkanderen gingen; de koleur van de onder-vleugels, die langer dan het ag- terlijf waaren, was fneeuw-wit ; de boven-vleugels kreegeh een groenagtjge koleur en wierden al langs hoe groener, tot dat de ondervleugels, na eenige beweegïng zig zaamenplooiden , en onder de boven-vleugels ver- borgen ; na dat de pooten ftijf genoeg waaren geworden, begaf zig de tor uit de pil en kroop in de aarde, blij- vende hier zo lang in, tot dat het faifoen wanner word, als wanneer zij uit de aarde te voörfchijn koomen, en zig tot vliegen begeeven. Vericheiden is de tijd, wanneer de verandering van
deeze kwat-wormen gebeurt, zomtijdsgefchied het in het voorjaar, enzomtijds indezomer,- deeze for fchi|nteen liefhebber van vogtïgheid té zijn, gaande op de bloemen zitten om'dezelve uit te zuigen ; ook ziet men ze aan de flammen der boomen op zulkeplaatzen vergaderen, daar door kwetzing van de tenors, min of meer vogt uit sijpelt ; |
||||||||||||
Xx
|
||||||||||||
dusdanig
|
||||||||||||
GOU.
|
|||||||||||||||||||
GOÜ.
|
|||||||||||||||||||
w
|
|||||||||||||||||||
dusdanig heeft ze dokter Scopoli op de eichen, en de Heer
Frisch op den ftam van een wilgen-boom waargenoomen,
daar zij in zulk een groote menigte op zaten, dat het fchiinzel van de zon dien boom als van fmaragden deed fchitteren ; dit gaf aanleiding aan zeker vriend van hem , om een menigte van deeze> torren te vangen, en te ver- zaamelen, en met derzelver dèkfchilden de voorkant van een klein kistje tebeleggen, dat zig daar door als keur- lijk verlakt werk vertoonde; hieruit blijkt, dat men van de gouden torren in het mechanifche gebruik kan maa- kenj zo als in veele andere gekorvene diertjes, is het jnannetje kleiner, dan het wijfje. GOUDEN FOREL, zie SALMEN, n. VIL
GOUD-GIER, zie BAARD-GIER. GOUD-GLITTE, zie GLÈTTE. GOUD-GULDENS tot GULDENS te REDU- CEER EN, zie REDUCTIE. GOUD-HAANTJE , zie KONIGJE. |
Roes. Inf. il. Scar. T. 5.) dit diertje dat doorRoEsgg
is afgebeeld en befchreeven, is zwart van koleur niet blauwagtige pooten ; deszelfs grootte koomt overeen met de gewoone Lievenheer-beesjes; zijn lijfis, zo wel ais dat van de 33 volffende zoorten, eijrond; hot vormpje, zo wel als het torretje dat er uit voorkomt, aast in de wei» den op het zogenoemde duizendblad, of de geruwe. II. Goudhaantje van de Reinevaren; in 't iatijn Chrij«
fomela tamceti ; {Chrijfomela ovata atra punctata, anten- nis pedibusque nigris, Linn. Sijß. Nat.") deeze, die zijn
naam heeft gekreegen, om dat hij op 't kruid, dat de naam van reinevaaren draagt, aast; is de grootlte van dit ge- Aagt, en eijrond van lijf, zijnde gemeenlijk eenderde duim lang en een-vierde duim breed; de koleur is zwart geftippelt, met zwarte fprièten en pooten j zeer menig- vuldig word dezelve op GothlanJ gevonden III. Roodgatje, in het iatijn Chrijfomela hectnorhoidi-
lis; (Chrijfomela ovata nigra nitida, ante unis bafi fiuy>. |
||||||||||||||||||
een geflacht van gekotvene
|
fcintibus, ano fupra rubro, Linn. Sijß. Nat.) deeze., dit
raiidelmaatigvan grootte is, is fraai glimmend-zwartvan koleur, eenigzins na den'blaauwen hellende; het agrer- lijf is aan het end van bovenen rood, en zijne fprièten zijn van onderen geeïagtig ; het heeft negen overlangze rijen van uitgeholde Hippen op ieder dekfehild; veel- vuldig word het in Zweedencn elders op de elze-booinm gevonden. IV. Groen-Goudhaantje; in t Iatijn Chrijfomela viré
caerulea; (Chrijfomela ovata viridis nitida', antenuispiü- busqué concoloribus, L.ivjn. Sijß. Nat.) deeze is glinfte- rend-groen van koleur, metroodagtige wieken , endooi dit groene, inzonderheid dat van de wieken, fehijnteei) fraaije goud-glans door; 'tborstituk is geftippelt, insge- lijks de dek-fchilden, dog op deeze laatften zijn de flip- pen grooter, het agterliif is van bovenen zwart; ét fprièten zijn langer dan in anderen, en deezen, zowel als de pooten, zijn even als het lijf glimmend groen-ko- leurig; veel word dit torretje in Denemarken en twee- den gevonden'. V. Koper-glanzig Goudhaantje ; in het latiin Chrijft-
mela cenea; (Chrijfomela-ovata viridis nitida , abdominell' tics ferrugineo , Link. Sijß. Nat.) deeze is dat torret- je, hetwelk zo menigvuldig in ons land word gevonden, en door de kinderen, om deszelfs fraaije koleuren, veel- tijds in doosjes bewaart, zijnde bij hun het best» ten minden in Friesland, onder de naam van Engeltjesbt- kent; het zelve aast op de doove netelen VI. Goud-haantje der Elzen; in het Iatijn Chrijft*
alni; (Chrijfomela ovata violacea , elijtris pwiSis excavt" tis fparfis, Li NN. Faun. Snee.) deeze, die violet blaamV of groenagtig van koleur is, word inzonderheid op w elzen, dog ook wel op de mlge-boom'en gevonden-; ïn n^1 begin van Junij worden deeze torretjes overvloedig °P gemelde boomen gezien , zijnde als dan hunnen pa3r" tijd; veeltijds is het wijfje zo vol eijeren, dat het0"* derlijf verre onder de vleugelen uitfleekt : Deeze eijeft' jes,die langwerpig geel-rood zijn, legt zij op de e-^zen' bladen nevens en tegen malkanderen : met agt dase koomen er wormpjes uit, die na rupsjes gelijken, d* gelijk als de kwat-wormen der torren, maar zes v°/lrP° . ten hebben , en van agteren een fpitsje om het lij' vl te fchuiven ; de kop die klein is, kan zig onder het zw te halsfchild tot aan het voorde toe verbergen; de <• jertjes Haan regt op en neder, van bovenen hebben eènzwarb: punt, en van onderen kruipen er de ",lj'r, :Jf jes uit, zo dat de doppen blijven Haan; het blad |
||||||||||||||||||
GOUDHAANTJES; is
|
|||||||||||||||||||
diertjes, waar aan de Heeren Linnäus en Geoffroi de
naam van Chrijfomela geeven ; decze dierties munten in cierlijkheid vaukolcurcnuit, als met een glans van goud fchitterende. De kenmerken , die de goud-haantjes van 'de andere
fchildvleugelige infeéten onderfcheid, is dat hunne fprie- ten draadagtigzijn , en naar het end allengskens verdik- ken; ook niet knodsagtig', zo als in *t geflagt van de Lievenhee-rs kaantjes; mede verfchillen zij van de Schild- padjes, dewijl hunne dekfchilden niet gezoomt of met randjes zijn ; vier leden hebben zij in alle de voeten ; hun- ne fprièten zijn als uit kraaien aan een draad gereegen izaamengeftelt, zijnde die aan het eind een weinig groo- ter, en 't borstftuk hebben zij gezoomt ; hun lijf is door- gaans veiheven-rond of eij- vormig; dusdanig is ook de gedaante van de wormpjes, daar zij uit voortkoomen. Zij worden van allerlei cierlijke en fchitterende ko-
leurengevonden; voor het meerengedeelte zijn de Euro- pifchenzeer klein, en die Uit de andere waerelds deelen niet veel grooter; de gang van dit diertje is taamelijk traag, en de beweeging der fprièten gefchied beurtwisfe- len.de ; zomin igen van dit geflagt laaten een geel vogt uit de bek loopen, dat geen onaangenaamen reuk heeft: Het wijfje legt de cijerties meest aan de onderkant der Waden, en maakt die vervolgens meteen taaije liimdaar san vast; uit de eijertjes koomen zespootige wormen te voorfchijn, d:'e de bladen ten eenemaalen verfl inden; men vind er ook die enkel het onderde vlies van het blad afknaagen, waar door zij.voor hunne vijanden de vogeltjes en regen eenigzints beveiligt zijn; meesten- deels doen dit de wormpjes dcrfpringen.de goudhaantjes; alle.kriiipenzeeerdatzevoor.de derdemaal van huid verwisfeleh in den grond, en veranderen aldaar in een pop ; v/aar uit ten laatften het volkoomen torretje te voor- fchijn koorat. De Heer Linweus heeft agt en-zeventig zoorten on-
der dit infeclen-geflagt geplaatst, die hij in vier Ie . den'verdeelt, en welke wij hier na zijne rang-fchikking laaten volgen ; behelzende heteerfte lid, wier ligkaam . tij-rond is vier-en dertig zoorten; het tweede, defpringen- de genpemt, met as dijen der ngterponte'n zeer dik, veertierj zoortsn ,- de derde met eewrolrond lijf. dertien zoorten; en eindelijk het vierde en laatste, wier lijf langwerpig en,'hei borstftuk /maller is, zeventien zoorten. . I. Goudhaantje van Gottingen; in het latiin Chrjfome- U Gatiingenßs; (CHrijfoméh ovataatra, pedibus violaeeis t |
|||||||||||||||||||
an, lieen, werd van de wormpjes afgéknaagt ; egter blijven
-ij maar een korten tijd bij malkanderen, zig voorts ver- delende, en zommige bladen veel,anderen weinig af- knabbelende ; de huid van deeze worm, voor zo verre men wegens de zwarte (lippen kan zien, is groenagtig- blaiuv; eindelijk na dat do worm op zijn tijd vani huid heeft verwisfelt, hangt hij zig even als de roode lieven- hiers-haantjes ergens tegen aan, verandcit in een pop, paar uit dan eindelijk dit torretje te voorfchijn koomt. Groen zijnde, hebben deeze torritjes een cieïlijke glin-
fter.nd.groene koleur, eveneens als'de Spaaujche vliegen, doch de blauwen zijn violctagtig, en vertoonen zig als geblaauwt (laai; in geen van beiden veifchiet de koleur, piaar blijft, als zij veele jaaren oud zijn, even zo fraai en helder als toen zij leefden; bij gevolg zoudemen dezel- ve tot verciering van allerlei fnuisterijen kunnen ge- bruiken. VII. Goud-haantje van de Berken; in't latijn Crijfome-
Inhtulce; (Chrijfomela ovata violacca, clijtris punïlis ex- ciivttisflriatis, Linn. Faun. Suec.) deeze is vio!et-ko- leurigmet de putjes der dekfchilden op rijen geplaatst; bij word op de wilge- en*birien-boomen gevonden. VIII. Roodwiekje; in het latijn Chrijfomela hxmoptera;
(Chrijfomela ovata violacea , alis rubris, Linn. Sijfl. lût.) het lijf van dit diertje is violet-koleurig met roo- de wieken. IX. West-Indisch G oud-haantje; in 't latijn Chrijfome-
hoccidentalis; (Chijfomelaovata viridi cenea ,pedibus an- UnmsqueflaviSjLiNK. Sijfl, Nat.) dit beestje is koper- agtiggroen van koleur, met getle pooten en fprieten; hoort in de West-Indien te huis. X. Goudhaantje van de Vogelkerfen; in 't latijn Chrij-
fimtlt padi; (Chrijfomela ovata nigra, elijtris apice li- liiis, Linn. Sijfl. Nat.) deeze overtreft weinig de vlo in grootte; deszelfs. koleur is zwart, en de dekfchilden ean liet end loodverwig; hij aast op de wilde of vogel- hrftn. XI. Goudhaantjes van de Mieredik; in het latijn Chrij-
ftntla armoracia ; (Chrijfomela ovata caerulea viridis, J'ub- hsnigra , Linn. Sijfl, Nat.) deeze is van bovenen blauw- groen, en van onderen zwart; in Zweeden en Denemar- ken ziet men hem veelvuldig, op de mieredik-planten zitten, XII. Goudhaantje van het Haviks kruid ; in het latijn
"htijfomela hijpocharidis ; (Chrijj'omela ovata aurata ancen- |
XV. Goudhaantje van het Varkens-gras', ïn het latijn
Chrijfomelapoligoni; (Chrijfomela aurata caerulea, thora- ce , f mmibus , anoquerufis, LixH.Faun. Suec.) dit beest- je is blauw van koleur, met de fchenkels en het lijf van agteren roodagtig; onthoud zig in dat geknoopte kruid, met kleine blaadjes, het welk zo gemeen is aan de we- gen , en de naam van varkens gras draagt. XVJ. Bleek-Goudhaantje; in het latijn Chrijfomela paU
lida; (Chrijfomela ovata fiavefcens tota, oculis nigris, Linn. Sijft. Nat.) dit goudhaantje, dat geheel geelagtig na den grauwen hellende, gekoleurt is, met zwarte oogen, heeft op ieder dekfehild putjes of ingedrukte (lippen, die op negen rijen zijn gefchikt, het meeste word hij op de wilgen gevonden. XVII. Bruinrood Goudhaantje; in hetlatijn Chrijfome-
la ßaphijlcea ; {Chrijfomela ovata obfciire testacea tota, Link. Fa«»,Suec.) de Heer Linn/eus heeft deeze,om deszelfs overeenkomst van koleur met het zaad van een boomtje, hét welk flaphijlodendron heet,. dien bijnaam ge-. geeven; vroeg in het voorjaar, word dit diertje in vog- tig hout gevonden. XVIII. Gepolijst Goudhaantje; in het.latijn Chrijfome-
la polita; (Chrijfomela, i horace aurato elijtris rufis, Linn. Sijjl.Nat.) deeze heeft de grootte van ruim een vierde duim ; zijn kop en borstfl.uk is koper-köleurig verguld, ins- gelijks is hij van onderen, zijn dekfchilden zijn vuil rood- agtig hier en daar met putjes geflippek , zijn verblijf houd hij gemeenlijk op wilgen- en populier-boomen. XIX. Knodshooruig Goudhaantje; in het latijn Chrij-
fomela clavicornis; (Chrijfomela ovata nigra, clijtris ab- domineque rubris, antennis clavatis, Linn. Sijfl. Nat.) dit goudhaantje, 't welk zwart-koleurig is, met de dek- fchilden en het lijf van onderen rood , heeft aan het end der fprieten een knopje, uit drie zwarte leedjesbe- (laande. XX. Goudhaantje der Populieren; in het latijn Chrij;
fomela populi; (Chrijfomela ovata thorace coerulefcente, el'jtris rubris upice nigris , Linn. Sijfl. Nat.) dit tor-
retje, het welk na alle gedagten het grootfte der Europi- fche Goudhaantjes is, zijnde veeltijds een halve duim lang, koomt uit een wormpje voort, waar uit zeker geelagtfg vogt vloeit, dat onverdraagelijk (linkt; hee zelve onthoud zig op de populier-boomen, die de naam vart ratelaars draagen-, deeze wormpies knaagen de bladen hiervan dusdanig af, dat hetvolkoomen geraamten wor- |
|||||||||||||
yinigris, elijthrisa&breviatis, Linn. lt. Scan.) dit bees- den uit enkele vaatjes of vezelen bedaande; de goud-
ie is geheel en al verguld, met zwarte fprieten, en heeft haantjes hier uit voortkoomende, zijn eijrónd van lijf, ^dekfchilden korter dan 't lijf, hij word op zeker zoort het borstflukblauwagtig, de dekfchilden rood, aandetip- ^Imviks kruid gevonden met langwerpig ronde bladen, pen zwart; de fprieten zijn draadagtig, en beflaan uit «jevlakkjg en op de kanten met tandjes ingcfneedenzijn, ronde leedjes, die naar het end dikker worden. ; zijnde de bloenmfleelen enkeld. XXI. Goudhaantje der Bind-wilgen; in het latijn Chrij- XIII. Aller gemeenst Goudhaantje ; in het latijn Chrijfo- fomela viminali s ; '(Chrijfomela ovata nigra, thorace bini-
Ma vulgatisfima ; (Chrijfomela oblongo-ovata caerulea, culato, elijtris testaceis, Linn. Sijfl. Nat.) deeze, die |
||||||||||||||
f"(nnis h'afi f'errugi'neis,"Linn. Sijfl." Nat.) dit goua-
«""itje, 't welk van gedaante langwerpig eijrond is, heeft een blaauw lijf, en de fprieten zijn aan het ondereind °Est-koleurig, meest word hij op woeste plaatzen en in D°sfchaadjen gevonden. -XIV. Geel Goudhaantje ; in het latiin Chrijfomela vi-
I 'la'> (Chrijfomela ovata anea, Linn. Sijft. Nat.) deeze v?n koleur na geel koper trekkende , met een weinig o« daar onder gemengt, en volgens de Heer Lin- us heeft hij een glans als, van gepolij't koper'; het w ■ e °Mhoud zig op de gladde wilgen en populier-hoo- » en knaagt dereelver 'bladen van onderen af. |
||||||||||||||
zwart-koleurig is, heeft.ophet borstftuk twee vlakken met
roodagtige fchildén, en op ieder dekfehild negen rijen van putjes die nauwlijks zigtbaar zijn. XXII. Goudhaantje met tien flippen; in het latijn Chrij-
fomela decempunttata ; (Chrijfomela ovata, thorace rubropos- tice nigro, elijtris rufis ;:punUis Jubquinis nigris); dit goudhaantje,het welk men op de aspergieplanten vind , is een-vijfde duim lang, deszelfs borstftuk is rood, van agteren zwart, heeft rosfe fchildén, zijnde ieder met vijf (lippen getekent. XXIII. Laplandsch Goudhaantje; in't latijn Chrijfome-
la, LapponiCti ; (Chrijfomela ovata thorace viridi, elijtris |
||||||||||||||
X x 2 " rubris;
|
||||||||||||||
9iS G017.
|
|||||||||||
GOU.
|
|||||||||||
rubris;fascia intêfpunUum macttlamque lunattim coeruhai
Linn. Sijft. Nat.) dit infefl: heeft een groen-koleurig borstftuk, roode dekfchilden, met een blauwen band tusfchen eene ftip en lialfmaan wijze vlak; het word in Lapland gevonden. XXIV. Goudhaantje vande Campernoeilje; inhetlatijn
Chrijfomela bolcti; (Chrijfomela ovata'nigra, elijtris fas- ciis tribusflavis répandis, Linn. Sijft. Nat.) dit torret- je dat ginfterendzwartvankoleur is, heeft dekfchilden die mede zwart zijn., met twee gegolfde ftreepen; het word in Europa gevonden, en onthoud zig op die zoort van eetbaare kqmpernoelien, onder de naam van moriljes be- kent. XXV. Gekraagt Goudhaantje ; in het Iatijn Chrijfo-
mela collaris; (Chrijfomela ovata violacea , thorace margi- ■iiibus luteo, punBo nigro, Ltnn. Faun. Suec.) dit goud- liaantje , het welk violet-koleurigis, heeft het borstftuk met geelagtigroode randen bezet, en op't zelve weder- zijds een zwarte ftip, maakende deeze randen, dat het beestje zig als gekraagt vertoont; het onthoud zig op de wilgen. XXVI. Bhed-Meurig Goudhaantje; in 't i'atijn Citri}-
Joviela fanguinolenta; (Chrijfomela ovata nigia elijtris margine fanguineis, Link. Sijft. Nat.) de lengte van dit goudhaantje is omtrent een halve duim, het is ovaal en vrij breed; de kop en het borstftuk zijn blauwagtig, hebbende dit laatfte een indrukzcl aan de zijden, dat het zelve als gezoomt maakt ; de dekfchilden zijn don- ker-zwart, en vertoonen zig door een microscoop ge- zien zijnde, als fagrijn-leder; op de zijden hebben de- zelve een tamelijke broeden rand, die helder-rood is ; men vind ze door geheel Europa in de bosfchagien, aa- zende op verfcheidene zoorten van boomen. XXVII. Gezoomt Goudhaantje'; in het Iatijn Chrijfo-
mela- marginata ; (Chrijfomela ovata nigro-cenea, elijtris margine luteis,. Linn. Faun. Suec.) dit beestje , 't welk zig "in Zweeden' en de andere Noordfche gewesten ont- houd, is zwartagtig-koper-koleurig, zijnde de dekfchil- den aan de randen bleek geel gezoomt. XXVIII. Gerand Goudhaantje; in het Iatijn Chrijfo-
mela marginella ; (Chrijfomela oblongo ovata nigro cae- rulea, thorace elijttisque margine luteis, Linn. Sijft. Nat.) deeze,. die zwartagtig blauw is , met het borst- ftuk, en de de dekfchilden geel gerand, verfchilt niets dan in koleur met de voorgaande. XXIX. Gegolft Goudhaantje; in 't Iatijn Chrijfomela
teftuans ; (Chrijfomela oMongo-avata ruf o testacea, elij- tris maculis quatuor flavefcenti altemis , Linn. Sijjl. Nat.)- deeze, die in America te' huis hoort, is roodag- tig.ros, niet vier geelagtige vlakken, die op de" dek- fchilden beurtelings zijn geplaatst. XXX. Rood Goudhaantje ; in het Iatijn Chrijfomela
coccinea; (Chrijfomela ovata, thorace emarginato jhngui- neó macula nigra, elijtris fanguineîs, maculis duabus nigris, Linn. Sijft. Nat.) van dit torretje is 't borst- ftuk uitgerand, en bloed-koleurig ; het onthoud zig om- trent Parijs en elders. XXXI. Goudhaantje uit Penfijlvanien; in het Iatijn
Chrijfomela Philadclphica; (Clirijfomela ovata viridis, elijtris flavis, punttis virefcentibus oblongiusculis , anten- nis. p'edibusqtie ferrugineis, Linn. Sjft. Nat.) dh goud- haantje , het welk in Penfijlvanien te huis hoort, is wonderlijk fraai, deszclfs lijfis glimmend-groen ; de dek- fchilden'zijn geel, met groenagtige langwerpige flippen getekent, en de fprieten en pooten roest-koleurig. |
|||||||||||
XXXII. Amerikaanse!} Goudhaantje ; in het Iatijn
Chrijfomela A.nerkana,; (Chrijfomela ovata viridi cteru- lef eens, elijtris lineis tribus rabris, alisfanguineis, Linn Sjift. Nat.) dit beestje heeft het lijf geheel glinfterende groenagtig-blauw; van onderen is het geheel donkerbruin na het zwarte hellende; zijn kop, borstftuk en dekfchil- den, zijn'uit den zwarten blauwagtig-groen, en ieder dekfcbild is met drie overlangfe ftreepen, waar van de middelfteregt naarde tip uitloopt, bezet; men heeft het in de ceuchsnilje gevonden, die uit America was overge- bragt. XXX. Goudhaantje van het Heilig-land; in het Iatijn
Chrijfomela Sacra; (Chrijfomela ovata fupra rufa, thora- cis linea punctis duobus elijtroritmqu' futura nigris, Linn. Sijft. Nat.) deeze, die door de Heer Has-selquist in Pa- lestina is gevonden, is van bovenen ros, met een llrcep op het borstftuk, twee flippen en de naad der fchilden, zwart, en bloedroode wieken. XXX! V. Zeer klein Goudhaantje ; in het Iatijn Chrij-
fomela minuta; (Chrijfomela ovata nigra , elijtris,pedibus, thcracisque lateribusgrifeis, Linn. Sijft. Nat.) dit beest- je, het welk veel overeenkomst met de water-torren heeft, belialven dat derzelver pooten genagelt ziin, is zwart van koleur, dog de dekfchilden, pootenen zijden van het borstftuk graauw; volgens de Heer Linnjeus. ont- houd het zig op waterige plaatzen in Europa. ' XXXV. Goudhaantje -der Moeskruiden; inhetlatijn Clirijfomela oleracca ; (Chrijfomelafaltatoria, corpore vires- ctvM-caerulea, Linn. Sijji'. Nit.) dit en de dertien vol- gende zoorten van goudhaantjes, behelst het tweede lid der verdeeling van dit infecten-gellagt, die menfpmgen- de noemt met de dijen der pooten zeer dik r Dit beestje, dat wij inzonderheid hier bedoelen, is gantschkleindef dan een vlo, van bovenen geheel zwart met een koper- . glans, voort3 groenagtig blauw ; volgens de Heer Lin- n-eus aast het op de meeste kruiden'. XXXVI. Geelkopje; inliet Iatijn Chrijfocephala •^Chrij-
fomela faltatoria, corpore atro caerulea pedibus testaceis, femoribus posticis violaceis, LiNN. Sijft. Nat.) dit lprin- gend goudhaantje, het welke op verfcheideiiei plant-ge- wasfen in Europa word gevonden, is zwartagtig blauw- koleurig, dog de kop en de vier voorfte pooten geel. XXXVII. Goudhaantje van het Bilzemkruid; inhetla-
tijn Chrijfomela hij of eij ami; (Chrijfomela faltatoria corport virefcente-coeruleo, pedibus testaceis, femoribus posticis vu«' ceis, Linn. Sijft. Nat.) deeze, die een weinigsrooter |
|||||||||||
dan een vlo, is op het lijf groenagtig-blauw, de pof-
ten roodagtig, en deagtcr-dijen violet ; het word m Ü«- ropa op de koel-planten gevonden. , XXXVIII. Roodkapje; in het Iatijn EtijtrtcepMlir
(Chrijfomela faltatoria, corpore atro caerulea, capto Be culisquepedumrufis, Linn. Sijft. Nat.) deeze zoort die Zweeden is gevonden, heeft het lijf zwartagtig-blauw' de kop en knietjes der pooten ros. . - . ..•_ XXXIX. Goudhaantje tan de Boekweit; in hetlatU»
Chrijfomela helxines; (Chrijfomelafaltatoria, <;or?''re'* ridianeo, antennis pedibutque omnibus testaceis, 't f Sijft. Nat.) deeze, die veel overeenkomst met het^>» haantje der moeskruiden heeft, is kopergroen ovei geheele lijf, dog de fprieten en alle de pooten r XL. Vaal-geel Goudhaantje; in het Iatijn chv^lpi-v
exoleta: (Chrijfomela faltatoria , corpore fiaveSJj'Lfte bus testaceis, Linn. Sijft. Nat.) deeze, dieop de™ ,te plaatzen van Europa word gevonden, heeft de b vaa |
|||||||||||
GOU.
»ai/eenluis ; en is geel-vaal van koleur, met bleek-roode
pooten.
XLI- Glanzig Goudhaantje; in het Iatijn Chrijfomela
nitidula; {Chrijfomela faltatoria, elijtrk coeruleis, capi- te thoraceque aureo , pedibus ferrugineis, Likn. Sijfi. Nat.) deeze, die op de wilgen word gevonden , heeft een feboone brons-koleuf uit den zwarten, en 't*borstftuk flanzig-rood, de pooten en het onderftuk der fprieten zijn vaal.
.XLII. Goudhaantje der Bosfchen ; in 't Iatijn Chrij-
fomela nemorum; (Chrijfomela faltatoria, corpore atrb,^ elijtris linea 'flava, pedibus pallidis, Linn. Sijfl. Nat.) ; Ut fpringend goudhaantje,dat weinig in grootte meteen ■ik verfchilt, is op het lijf zwart, de dekfchilden zijn geelgeftreept, en de pooten bleek; de lieer Linns- us vond dit infect in Zweeden , vroeg in het voorjaar in de bosfchen, op het longe-kruid , en meer andere planten. XLIII.' Roidpootje ; in het Iatijn Chrijfomela rufipes ;
(Chrifomela faltatoria coeruha obovita , thorace pedibus cspite antennisque rufis, Linn. Sijfi. Nat.) ; van ge- ftalte is dit diertje eij-rondagtig ; zijn lijf is blauw-ge- koleurt, en het borstftuk, de pooten, kop en fprie- en zijn ros. XLIV. [loljlehisch Goudhaantje; in 't Iatijn Chrijfo-
mek holfatka ; (Chrijfomela faltatoria nigra nitida , elij- tris apice punUo rubra) ; dit goudhaantje, 't welk door de Heer Linn^eus in- het Holiteinfche is waargenoomen, heeft de groote van een luis, en iszwart-glimmend van koleur, met een flip aan hei end der dekfchilden. XLV. Rondagtig Goudhaantje; in 't Iatijn Chrijfome-
hhemisphœrica ; (Chrijfomelafaltatoria,corpore nigro he- miiphtericó, Likn. Sijfl. Nat.); dit fpringend goudhaan- tje, 't welk een half kJoots-rond lijf heeft, is zwart-ko- leurig, en de pooten mede pik zwart; volgens de Heer P. Foeskaohl onthoud het zig in Duitschland. XLVi. Surinaams Goudhaantje; in't Iatijn Chrijfome-
hSurinamenßs ; (Chrijfomela faltatoriaflavefcens, elijtris mrgine fasciaque fanguineis, Linn. Sijfl. Nat.); dee- ze, die in Siuinaamen te huis hoort , is geelagtig met Woed-koleurige randen om de dekfchilden , defpieren en pooten zijn bleek. XLVIÎ. Letter S. Goudhaaantje ; in 't Iatijn Chrijfo-
rnila S.litera; (Chrijjomela faltatoria pailida, elijtris ni- pis, linea longitudinali flexuofa alba ; Likn. Sijfl. Nat.); dit goudhaantje, 't welk mede in Surinaarnen te huis hoort, is bleek van koleur met zwarte dekfchïTden, ro een witte kromme ilrcep overlarigs, de gelijkenis van «n S hebbende. XLVIII. Evenaars Goudhaantje; in 't IatijnChryfome-
w KqyinoUiaiis ; (Chrijjomela faltatoria, k torace rubro, t-ijtris violaceis, maculis quatuor albis alternis, Linn. pj./ï. Nat.) ; deeze laatfte zoort van de fpringende goud- mntjeshuisvesten in Amerika, deszelfs borst is rood, dekfchilden violet, en rondagtig van maakzel, met vier Vtitte vlakken beurtelings daar op geplaatst, de fprieten a pooten zijn zwart. XLIX. Drietandig Goudhaantje ; in 't Iatijn Chrijfo-
Mlatndentata'; (Chrijfomela cijlindrica, thorace coeru- l'?v elijtris tcstaceis , Linn. Sijfl. Nat.) ; dit en de waalt volgende zoorten, die de derde verdeeling van .d,t gefragt uitmaaken , hebben alle een rol-rond liif; p,borstftuk van deeze is blauw, en de dekfchilden '',r.mn-rood, het onthoud zig op de plant xijlostea ge- 0eint > afkomlïi'g zijnde van de Pijreneefche gebergtens. |
|||||||||||||||
GOU.
|
|||||||||||||||
91*
|
|||||||||||||||
L. Goudhaantje met vierjlippen ; Chrijfomela qxcadri'
punElata; (Chrijfomela cijlindrica, thorace nigro, elijtris rubris, punUis duobus nigris ; antennis brevibus, Linn. Sijfl. Nat.) ; dit infect, dat omtrent een derde duim breed en een zesde lang is, is ten eenemaalen zwart, be-> halven de dekfchilden die rood zijn , met een weinig geel. gemengt, voorts van bovehen met een zwarte vlak be- zet, die klein en rond is, en onder aan ieder dekfehild een groote langwerpige ; men vind hem het meeste in. de zuidelijke piaatzen van Europa. LI. Goudhaantje met twee flippen ; Chrijfomela bi-
bun&ata; (Chrijfomela cijlindrica, thorace nigro nitida, elijtris rubris , punElis duobus nigris , antennis longis,. Linn. Sijfi. Nat.), het borstftuk van deeze is glimmend zwart, de dekfchilden zijn rood , en ieder met twee zwarte flippen getekent, het heeft lange fprieten, ea word mede in Europa gevonden. LH. Roodvlakkig Goudkaantje ; in 't Iatijn Chrijfo-
mela morcei; (Chrijfomela cijlindrica, thorace nigro, elij- tris nigris maculis duabus marginalibus , Linn. Sijfl. Nat.) ; van d.eeze, die door T. Morbus te Upfal in Zwee- den is gevonden , is het borstftuk en dekfchilden zwart, hebbende aan den rand twee roode vakken. LUL Glirflerend Goudhaantje; in 't Iatijn Chrijfome-
la nitida ; (Chrijfomela cijlindrica, thorace coeruleo nitida, elijtris coeruleis pedibus testaceis, Linn. Sijfl. Nat.); deeze, wiens borstftuk en dekfchilden glinfterend hemelsch- blauw zijn, hebben caneel-koleurige pooten. LIV. Goudhaantje als zijde; in 't Iatijn Chrijfomela ft-
ricea ; (Chrijjomela cijlindrica , thorace coeruleo, elijtris pe- dibusque coirulei, Linn. Sijfl. Nat.) ; dit infect,, dat van koleur is ais groene zijde, word op de wilge-boomen in Zweeden gevonden. ■• ■-.. - LV. Goudhaantje van den Hazelaar ; in 't Iatijn Chrij-
fomela corijli; (Chrijfomela cilindrica thorace elijtrisquete- ftaceis, pedibus nigris,Linn. Sijfi. Nat.); deeze, waar van het borstftuk en de fchilden kaneelkoleurig zijn, en de pooten zwart, onthoud zig op de hazelaaren. LVI. Goudhaantje van den Pijnboom; in 't Iatijn C/wy-
fomela Pini; (Chrijfomela cijlindrica testacea, elijtris pal- lidioribus, pedibus concoloribus, antennis f ufiis, Linn. Sijfl. Nat.); deeze die op de pijnboomen word gevon- den , iskaneel-koleurig, de fchilden iets bleeker, de plo- ten insgelijks gekoleurt, en de fpireten bruin. LVII. Goudhaantje van Bothnien; in 't Iatijn Chrijfo-
mela Bothnea ; (Chrijfomela cijlindrica atra thorace linea longitudinali rubra, Linn. Sijfi. Nat.); dit Goudhaan- tje is zwart , met een roode itreep overlangs op- het borstftuk ; hij is door den Heer Solander in Wes- ter-Bothnien gevonden; LVIII. Hartdraagend Goudhaantje; in 't Iatijn Chrij-
|
|||||||||||||||
'(Chrijfomela cijlindrica atra ; thorace
|
|||||||||||||||
fomela cordig
|
|||||||||||||||
variegato, elijtris rubris punclis duobus nigris , Linn.
Sijfl. Nat.) ; het borstftuk van deeze is bont ; met roode dekfchilden en twee zwarte flippen ; het middel- vak op het borstftuk is van vooren in tweèn gefplee- ten. j LTX. Goudhaantje met zes flippen; in 't Iatijn Chrij.
fomelafexpunBala; (Chrijfomela cijlindrica: thorace j>&§ riegatp, elijtris rubris maculis tribus nigris', Linn. Sijfl. Nat.): deeze, die even gelijk de voorige, het borstftuk bont heeft, zij ir de dekfchilden rood met drie zwarte flippen wederzijds, de knietjes der fchenkelen zijn met ee,n witte (lip getekent; men vind dit zoort, zowel als het voorgaande, overal in Europa. X x 3 LX. Doir
|
|||||||||||||||
GOU.
de lellen af te neemen, leggen de wijfjes eijertjes o»
der aan de bladen , komende hier de befchreevene wormpjes in de tijd van veertien dagen uit, die zig als dan over de geheele plant verfpreiden, en de bladen af- knaagen : Deeze diertjes vangende, hoort men een ze- ker pijpend geluid, dat iets van het knarzen der lieve, ren verfchilt, en denkelijk door de wrijving der zaa- men voegzelen van het borstftuk, met de kop en 't agterlijf word veroorzaakt. |
||||||||||||||
;<30U,
|
||||||||||||||
ft»
|
||||||||||||||
i LX. Donker GöudhaaHtje ; in 't latijn Chrijfomela obftü-
ra; (Chrijfomela cijlindrica, thorace variegato, 'elijtris fla- vis , punttis quinque nigris, Linn. Sijfi. Nat.);
deeze zijn borstftuk is mede bont, en de fchilden geel met vijf.zwarte (tippen; hij onthoud zig mede in Europa. LXI. Denker Goudlmantje; 'm't latijn ChrijJomela eb-
fcura; (Chrijfomela fubcijlindrica, thorace nigra , elijtris 'pedibusque nigris, Linn. Sijfi. Nat.),- dit Goudhaantje mede in Europa te huis hoorende, is ten eenemaalen zwart, en de uitwaartfche hoeken der dekfcbilden aan het borstftuk, zijn een weinig uitpuilender dan van de voor ige. .LX1I. Lelie-torretje; in het latijn Chrijfomela merdi-
gcra ; {Chrijfomela oblonga rubra, thorace utrimque impres- so-, Linn. Faun. Suec.) deeze, die met de zeventien volgenden , de laatfte of vierde afdeeling van dit geflagt uitiriaaken, en die het lijf langwerpig hebben en het borstftuk fnaller, is de latijnfche naam van Merdigera ge- geeven, om dat de worm, waar uit dit torretje te voor- febijnkomt ,de eigenfehappen heeft, zijn eigen vuiligheid op zijn lijf te ftapelen en met zig te draagen ; deeze worm heeft geene pooten, maar enkel aan de ftaart twee vliezige tepels, die hem in het loopen behulpzaam zijn; op de zijden heeft hij een rij zwarte flippen, het welk de luchtgaatjes zijn, twee op ieder ring, behalven de twee- de; zijn huid is zo teder, dat zonder het dekkleed, het welk hij zig van zijn eigen vuiligheid maakt, hij de. aan- doeningen der lucht niet zou kunnen verdraagen ; tot vor- ming van deeze drek-rok , is het aarsgat van het dier ge- heel tcgenfirijdig met dat van andere infecten geplaatst, en zit in plaats van onder, boven op het lijf, tusfehen de twee laatfte ringen,' zijnde derwijze gefchikt, dat de vuiligheden onder het uitwerpen, geen andere weg kun- nen neemen, dan boven het lighaam van het diertje, wor- dende algeduurig door de volgenden voortgefluwt, tot <latzij aan den kop geraaken ; dit voortduwen der vuilighe- den word grootelijks geholpen door de golyingen die de worm met zijn huid maakt; dit infedt dus bekleed zijn- de , gelijkt het niet kwalijk na een hoopje gekneusde bla- den ; de drek hard en .droog geworden zijnde, verkrijgt een bruine ko leur, en het diertje ontlast er zig van door een ligte wrijving aan eenig blad, om weder een frisch bekleedzel aan te neemen. Deeze wormpjes tot volwasfentheid geraakt zijnde,
worden iets roodagtig van koleur, loopen veel melder <!an te vooren, en zijn ook niet meer zodanig met hun drek bedekt als voorheen; de tijd hunner verandering ge- -rtaakende, kruipen ze in den grond, en maaken zig een tonnetje, wiens wanden aan de binnenzijde, met een zilveragtig vernis glinfteren, beftaande dit vernis in zij- den draaden, zo als men in de tonnetjes van meer aiv dere infeften verneemt, deeze zijde word niet door het diertje gefpon'fien , maar beftaat ineen zoortvan kwijl, dat zij uit de bek werpt, en de wanden van het tonne- tje mede beftrijkt, 't welke droog geworden zijnde, die glans van zig geeft; deeze tonnetjes worden niet gemak- lelijk gevonden, dewijl zij van buiten na klompjes aar- Jie gelijken. Het voedzel deezer wormpjes beftaat inde bladen der
•witte lelie planten, die veeltijds door dft infeftgeheel afge- knaagt worden, het torretje dat fraai rood is, paart ras na zijne gedaantewisfeling; deeze paaring duurt zeer lang, wordende dikwils aan eikanderen gekoppelt gezien ; wanneer men geen zorge draagt, om deeze torretjes van |
||||||||||||||
LXIII. Goudhaantje van de Plompen, in't latijn C7
|
vy-
|
|||||||||||||
fomela Nijmpheœ ; {Chrijfomela fusca, elijtris ?nargiht
prominalo flavescentibus, Lïnn. Faun. Suec); dit Goud- haantje heeft een bruine kop, het borstftuk geelagtig en ongelijk, de dekfcbilden platagtig, ondoorfchijnende, aan den zijdelingzen en agter-raad met uitgeholde lijp. pen; de pooten zijn geel, de fprieten beurtelings geel en zwart half zo lang als het lighaam , de wieken zijn bruin met zwarte aderea; op de rugis het agterlijf geel- agtig, met een breede dwarze ftrecp,- dit diertje is°zeer log en traag, en word omtrent St. 'Jan in menigte in du rivieren, beeken en andere wateren van Europa op da bladen der plompen gevonden. LX1V. Bokjes Goudhaantje ; in 't latijn Chrijfomela ca-
prœ; {Chrijfomela oblonga, thorace elijtrisque grifeis. an- tennis nigris longis, Linn. Sijfi. Arat.): deeze, die klein- der is als de mee. te goudhaantjes, heeft het borstftuk en de dekfcbilden grauw, met lange en zwarte fprui. ten ; het word zo wel als de volgende in Europa ge- vonden. LXV. Goudhaantje met vier vlekken; in't latijn Chrij-
fomela quadrimaculata ; {Chrijfomela obknga, thorace fin- vo , elijtris ftavis , macuiis duabus nigris rêmotisfimis; Linn.Sijfi. Nat.); deeze, die mede in oii6 weerelddeel te huis hoort, heeft het borstftuk en de dekfchilden geel, zijnde op ieder derzelver twee. zwarte vlakken verre van malkanderen gelegen. LXVI- Hemelsch-blauw Goudhaantje; in 't latijn Chrij-
fomela cijanella; {Chrijfomela oblonga caerulea, thorace cijlindrico lateribus gibbis; Linn- Sijfi. Nat.); dit force- tje heeft de lengte van een zesde duim, is geheel blauw- agtig-groen van koleur, met ligt zwarte fprieten en poo- ten ; huisvest in Europa. LX VIL Goudhaantje met twaalf flippen; in 't latijn
Chrijfomela duodecimi punctata ; {Chrijfomela oblonga rufa, elijtris pun&is fex , pepere pedumque geniculis nigris, Linn. Sijfi. ÂTat.) ; deeze is ros-koleurig, met zes flippe" op lener, dek fchi ld'; het borstftuk en de knietjes der pooten zijn zwart; de Heer- ScoroLi heeft bet op ds Oostenrijkfche zeekust aan den golf van Venetien g£" vonden. LXVIII. Zwartpootig Goudhaantje ; in 't latijn Chrij"
fomela melanopus ; (Chrijfomela oblonga caerulea thoracepf-
dibusque rtifis, Linn. Sijft. Nat.); deeze die mede in
Europa woont, is blauw van koleur, met het borstllus
en de pooten ros.
LXIX. Goudhaantje van de water-eppe ; Chrijfomela P»y'
landrii; (Chrijfomelaoblonga nigra, thorace elijtrbW neis duabus luteis, Linn. Faun. Suec); deeze, die door de Heer P. Kalm fn Zweeden op de water-eppe 's 8e* vonden, heeft een-zeer langwerpig lijf, is zwart va koleur , dog het borstftuk en de bcid'e ftreepen op dÇ dekfchilden zijn geel, de fprietjes aan het end-knods* LXX. Jsp'rgle-Goudhaantje , door de Heer F»lSf*.
Kruis-kever genqemt; in't latijn Chrijfomela W^J. |
||||||||||||||
GOÜ.
|
||||||||||
eoer.
|
||||||||||
m
|
||||||||||
GOUD (SOPHISTISCH); word genoêmt een--ze*
kere compofitie, die zaamengefmolten word; befïaan- uit Spaanse h groen, een half pond ; tutte, viel' oneen ; ■ borax en falpeter, van elks twee oneen , en fublimaat, twee drachmen ; deeze dingen wor- den -, gepoedert zijnde, met boom-olie tot een deeg ge- maakt, die vervolgens ia een fmelt-kroes door een fterk vuur gefmolten word, . zo verkrijgt men een goud-geel metaal. GOUD-TALK, zie TALK.
GOUD-VINK; Dom-heer; Dom-paap; in het fatijn
Rubicilla en Pijrrhuh; (Loxia artubus nigris, teBrici- bus caudœ remigumque pojiicarum albis, Link. Faun. Suec.) Dit vogeltje, 't welk een weinig grooter dan een puttertje is, is aan het onderfte gedeelte van den hals en rugaschkoleurig en met een weinig-rood als gefchaduwtj het mannetje is op de borst fchoon roodverwig; de bek is kort, fterk en git-zwart; het grondftuk van het bene- denfte gedeelte is gekromt, en word door het bovenftuk, het welk er een weinig over uitfteekt, gedekt. Zeldzaam word deeze vogel bij ons in het wild
gevonden ; met weinig moeite laat hij zig, jong gevangen zijnde, in een kooij opvoeden, en leert gemakkelijk verfcheidene airtjes fluiten ; zijn gezang heeft iets van het treurige, dog is egter aangenaam. De hoogduitfche kooplieden brengen dit lieffelijk fluitende beestje, veel- vuldig in onze Nederlanden, en men kan't met weinig moeite onderhouden, geevende hun tot voedzel. een part wit en drie parten van hetzwartezaad, dat men ge- woonlijk aan de kanarij-vogels geeft. M en vind fchrijvers welke zeggen , dat het wijfje goud-
vink, zo wel als het mannetje zingt, zulks waar zijnde \ zoude een fpeeling der natuur weezen, die men in gee- ne andere vogelen aantreft. Albin heeft ook nog een witte en geelagtige goud-
vink, onder de naam van Hamburgfche boom - kruiper, afgebeeld en befchreeven ; geevende hem deeze naam> om dat hij veelvuldig omftreéks Hamburg word gevon- den, zijnde een weinig grooter dan de gewoonë gelid* vinken. GOUD-VISCH; Goud-baars; Goud-karper; Chineefchè
Goud-viich ; in 't latijn Cijprinus Auratus ; (Cijprinus pinna anigemina, cauda'transverft trifurca, Linn. Faun. Suec.)', dit vischje, in China te huis hoorende, 't welk thans veel- vuldig bij de liefhebbers van natuurkundige, zaakèn in ons land word voortgekweekt, en in vijvers gezet-i hebben wij rede onder het artijkel van Cijprinus aura- tus befchreeven ; die er meerder over begeert'te weete'n, ziene na J.B aster Nat. Uitfpann. 2de deel, 2defiuk,p, 86. en Verhandelingen van de Hollandfche Maatfch'appije te- Haarlem, yde deel, iflefluk, pag. 215 & feq. GOUD-VLERK, zie KOEKOEKEN, n: VUT " ! GOUD-VOGEL, zie SCHARLAAREN, n. V.' GOUD-WORTEL, dus word de wilde lelie'of 'mar- tagon genoemt, om dat ze een goudgeele klijster-worel heeft: zie LELIE (KROL-). GOUD-ZAND, zie AMMOCHRIJSUS en GOUD,
GOUDZOLDEERSEL, zie BORAX. GOUVERNANTE. De groote' overdaad, en ri'0 dom van onsl.and, heeft eindelijk veroorzaakt, dat .wij tot. dé opvoeding vaii onze dnebters, eri jonge 'meis- jes, die in de-waereld,zullen 'lecvcn , noodig hébben' Gouvernantes ; wel eer bekent onder de mam van De- mmfelhs of Juürouwen , die;, als de R^fygits van Vrank- rijk hier kwamen, meest aijonge jurFtrs'^vaaren-.van- wel- |
||||||||||
(Cftfufomelt oblonga , thorace rubra, puniïis duobus ni-
eris elijtris flavis cruce pun&isque quator higris, Linn.yatin. Suec.) i dit beestje is omtrent een vierde duimlang. langwerpig, en van onderen blauwagtig zwart; j,et borsiftuk is rood met twee zwarte flippen, de fprie- ten zijn zwart, de dekfchilden die van deeze tor een on- leen fraai diertje inaaken , zijn aan den buitenrand vaal, egter fchijnt de grond-koleur geel te zijn, waar op zig een zoort van blauwagtig kruis vertoont,- voorts zijn deeze dekfchilden met blauwe vlakjes bezet, volgens de Heer Linnüïus was dit torretje zeer gemeen te Ham- burg, en befcbaaJigde oneindig de aspergies. LXXI. Goudhaantje der Kerfen ; in't latijn Chrijfo-
\tit\a. cerafi ; {Chrijfoniela oblongiuscula grifea, oeulis ni- eris, Linn. Sijft. Nat.) ; deeze wiens kolcur grauwagtig of lood-koleui ig blauw is, met zwarte oogen, onthoud gig op de wilde of vogel-kersfen. LXXII. Zwavel geel Goudhaantje; in't latijn Chrijfo-
mek obiongaflava tota, Link. Sijft. Nat.); deeze, die door den Heer Solander, in Noorweegen is waarge- noonien, is ten eenemaalen geel. LXXIJI. Hertshoornig Goudhaantje; in't latijn Chrij-
[nida cervina; (Chrijfoniela oblonga livida, LirJN. Sijft. Nat-); deexe, die zo wel als de drie volgende in Europa tehuis hoort is blauwagtig, beilaande egter de koleur van de rug , uit nauwlijks zigtbaare hairtjes, die zee- poenagtig bruin zijn. LXXiV. Bokagiig Goudhaantje ; in 't latijn Cïïrijfo-
mk ceramboides ;' (Chrijfomela oblong", nigra, elijtris testa- itis, antennis ferratis, Link. Sijft. Nat.); deeze is zwart pan koleur, de dekfchilden bruinrood, de fpieren ïaagswijze getand , gelijkende veel na die, welke men Jsshii noemt. LXXV. Muisaçtig Goudhaantje; in 't latijn Chrijfo-
mlamurina; (Chrijjomela oblonga nigra, ■elijtris pedibus- fKtestaceis, Linn. SiJ't.Naf.); deeze,die van geftalte eenigzints na een muis geijkt, is zwart koleurig, met bririn-roode dekfchilden en pooten. LXXVI. Ruig Goudhaantje; in 't latijn Chrijfomela,
'»'rta; (Chrijfo'nela oblonga villcfa nigra, elijtris testaceis. Unn. Sijft. Na.); deeze die ruig is, is zwart-koleu- l'g, met bruin-roode dekfchilden. LXXVII. Oost-Indisch Goudhaantje; in't latijn CJirij-
k'icla Inda; (Chrijfomela oblonga cijana, pedibus longi- 'fte corporis, Limn. Sijft, Nat.); dit fraaije Indiaan- se beestje, dat de grootte van een mest-tor heeftf is bemelsch blaauw van koleur, met gladde dekfchilden, e)i de pooten zo lang als het lijf. LXXV1II. Zeer final Goudhaantje; in't latijn Ckrijfo-
«Ju elongata ; (Chijfomela elongata, atra , thorace ntbro mllofo, Linn. Sijft. Nat.) ; deeze, die fmaller als alle, jfe andere zoorten'van zijn geflagt is; heeft een rood torstftuk dat eenigermaaten ruig is, en is voorts zwart *an koleur ; dit beestje is door den Heer Forskaohl, ' Duitschland waargenoomen. GOUD-LAAKEN, zie LÊUCOJE,
GOUD-KARPER,- zie GOUD V1SCH.
GOUD-MEREL, zie WIELEWA AL.
„GOUD-PLEVIER, zie NOORDSCHE ÖÖUD- REVIER. GOUD.pOEDER, zie ELAEOSACBARUM.
GOUD-SAEPRAAN, j;ie DONDEREND GOUD.
JjOüD (SCHELP-) zie GQU.D , pag. pio. GOUD-SCHUIM, is de Goud-ghtte, zie GLETTE. ^D SOLDEERSEL, zie BORAX. |
||||||||||
gotj.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
9f GOU.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
welgeftelde, dog do&r de vervolging arm gewordene rien. Ik houde het kennen van handwerken niet zttt
ouders; zeer wel in ftaat, om niet alleen op de opvoe- noodzaakelijk, om dat men daar toe ligt iemand krij. ding der jonge kinderen te waaken, maar ook om haar gen kan. |
|||||||||||||||||||||||||||||
eenige handwerken, en andere kleine weetenfehappen
te leeren, die vereischt worden, om als fatzoenelijke juffers naderhand in de waereld met eer te ver keeren. Veele van die familien zetteden Franfche fchoolen op , voor jongens eu meisjes., en dus waaren de rijke inwoo- ners van ons land zeker, niet alleen van de goede ze- den, maar ook van de Godsdienst, welke dus zuiver konde bewaart t en ingeboezemt "warden in de jonge kin- deren. Die Réfugies zijn eindelijk in ons land rijk geworden, |
Daar en boven behoort haar gedrag onbevlekt te zijn
en zij zo veel bewind te hebben over haare hartstoch- ten, dat men haar altoos in een humeur, altoos maatte vrolijk, altoos gereed om dienst te doen, altoos gedien. ftig ontmoete. Zij behoort de dienstbooden even vrien- delijk te bejegenen , en vooral haare élèves of jonge juf- fers in te boezemen, dat zij de dienstbooden wel behau- delen. Zulk eene, geachte leezer, is goud waardig, maar
word niet veel gevonden; bezit gij er eene, zo weet |
||||||||||||||||||||||||||||
voor het grootfle gedeelte , en zodanig vereenigt dat gij verfchuldigt zijt, altoos haar cara&er in waarde
met de natie, dat er geen onderfcheid meer onder ge- te houden, haar te befchouwen als de aangenooinene vonden word, en dus hebben wij geene gouvernantes of moeder van uwe dochters, en daarom moet gij zelf haar demoifelles meer te wagten van dien kant. Zedert .is de die eer bewijzen, anders verliezen uwe kinderen het overdaad nog al grooter geworden, de Franfche fchoo- ontzâch, en de eer, die zij aan die gouvernante fchul- len, te vooren door de réfugies gehouden, zijn verval- dig zijn , en moeten hebben, zullen zij met liefde |
|||||||||||||||||||||||||||||
achting gehoorzaamen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
len , en dus word het houden van eene gouvernante da-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
gelijks noodzaakelijker, te meer, dewijl de kosten op
de weinige Franfche fchoolen inden Haag, Delft, Rot- terdam , Haarlem en Zwolle zo hoog loopen, dat men werk ft uaauwlijks, als men veele dochters beefc, daar aan vol- te gaan doen kan, of liever dat men goedkooper eene nante kan houden in huis. |
e gouvernante moet nooit gevergt worden tot hurs-
an .zulk waar aan gij uwe dochters zelve wilt ie len, als het opdoen der'wasch, het linnen na enz., om dat de vrouw van het huis dit zelve te doen, en de dochters daar toe vroeg aange- ten worden. |
||||||||||||||||||||||||||||
De kinderen moeten van gelijken haar dezelfde ach-
en gehoorzaamheid bewijzen, als aan haare ou- |
|||||||||||||||||||||||||||||
Wij zijn dan nu verplicht, de gouvernantes te laaten
koomen uit Zwitzerland, van Genève, le Païs de Vaux tîn |
|||||||||||||||||||||||||||||
en Neufïchatel, om dat men daar fransch fpreekt, en ders, en op die wijze zullen gouvernante, en elévesoi
deeze'taal onaffcheidelijk geworden is van eene goede jonge juffers eikanderen achten, en beminnen, even opvoeding. Die van Genève zijn te rijk geworden en-als zij haare ouders doen. |
|||||||||||||||||||||||||||||
te dartel, zo dat alleenlijk de andere Cantons of 't Prins
dom voor ons overblijven. Die gouvernantes zijn doch- ters van ordentelijke burgers, bij voorbeeld, van win- keliers., enz., in welke wij zekerlijk niet verwagten kön- nen eene opvoeding en feniimenten, overeenkomftigmet die in onze Adelijke dochters , of die van de Hooge Regeering en Patrices vereischt worden ; waar uit volgt, dat haare lesfen, haar gedrag, haare neigingen altoos ■zullen overeenftemmen met haare eigene opvoeding en geboorte,- misfehien overwint er ééne uit honderd het nadeel van haare geringe geboorte, door de ommegang,, in dit land met fatzoenelijke lieden, of lieden van rang, dog dit is zeldzaam, en het is eene oude opmerking , dat het gebrek van opvoeding uit eene laage geboorte, eeuwen werk heeft, eer het verbetert word. Rijkdom al'een kan het niet doen, de opvoeding moet
door het voorbeeld der ouderen gegeeven worden, en hoe zeldzaam deeze beantwoord aan de pracht en rijk- dom, kan men zien in de lieden van fortuin in dekoop- fteeden, welker kindskinderen wel gekleed zijn als prince6fen, maar fpreeken, en denken als kruijers. Om weder te keeren tot de gouvernantes, zo blijkt
genoeg.dat hetmoeijelijk is, hedendaagsch eene enkele te vinden., die waarlijk den naam verdient van gouver- nante. In eene gouvernante word vereischt, dat zij wel opge-
voed zij, wel fpreekt, .en het fransch v/el fchrijft, dat zij de gronden der Gereformeerde religie wel kent, de vooroaamfte boeken die over de lighaamelijke en ze- delijke .opvoeding gefchreeven hebben, geleezen, en -y.ig ten nutte'gemaakt heeft; dat zij zelve we! danzen kan, om het postuur in goede orde te'houden, en de complimenten te doen opletten-; eindelijk dat zij een be- |
De plicht van de gouvernante is, op de zelfde kamer,
en in een bed te flaapen, met ééne van haare elévis, als het getal ongelijk is; vroeg op te zijn, altoos de eerfte, de jonge juffers op te wekken, zig te doen klee- den, en wasfc'hen, vooral op den monden tanden let- ten , en op de nagels; dit verrigt zijnde, moet zij haar overluid voorbidden , met dien eerbied welke God ver- eischt, en wij aan hem verfchuldigt zijn; vervolgens moet ieder der élèves bidden , zulk een gebed, als best geoordeclt zal worden. Het ontbijt zal zii met haare élèves doen , altoos met dezelfde order', of zij in groot gezelfchap waaren ; in, en uit de kamer gaan, den ou- deren op te wachten, aan te fpreeken, dit alles met de zelfde zedigheid, en onderwerping. Aan tafel eetende met haare élèves, zal zij met de-
zelve van tafel opftaan , een weinig na dat het defert op tafel geweest is, en in haare kamer gekoomen zijn- de, God danken met haare élèves, en vervolgens zig wasfehen , en wandelen, of eenige oeffening doen, °in het eeten te verteeren , en teffens eenige tusfehenpoo- zing in de lesfen te manken. De gouvernante kan en mag nooit in het gezelfchap
blijven, als er gasten zijn, zo dra de élèves weggaanî ook kan zij niet aan tafel zijn, dan als er de élèveszi.in> om dat haare perzoon en caractcr vernietigt is, z° "rï zij alleen is. Haar kamer is haar huis, en daar heeft zij alle vrij-
heid, en eene huishouding die als afgezondert is. Zij kan niet kwalijk neemen, dat zij met haare elêvi*
nan eene afzonderlijke tafel gezet word, als er veel« gasten zijn; om dat zij hier door in de zelfde betre - king blijft met haare élèves. Aan tafel, of in gezelfchap zittende, kan zij ge. .
|
||||||||||||||||||||||||||||
grip hebbe .van de géographie/ .en .de .algpmeene histo- zaamenfpraaken maaken met de gasten, om dat dB
|
liaare
|
||||||||||||||||||||||||||||
GOÜV
|
|||||||||||||||||||||
GOU.
|
|||||||||||||||||||||
521
|
|||||||||||||||||||||
i«
|
haare gasten, maar van den Heer en Vrouw van het
huis zijn. Het is haar plicht te waaken op het gedrag van haare élèves, en die moeten met het oog gedwon- gen worden, maar geene berisping ondergaan in gezel- fchap; het is door kleine penitentien daar na, dat de faut moet beftraft en verbetert worden. De gouvernante behoort altoos haare élèves te ver-
zeilen, zelf als zij fpeelen, om ook in dien tijd op te letten, de geneigtheden en fauten van haare élèves, om dus haare kwaade geneigtheden of plooijen te ken- nen, en te verbeteren. Veele Mevrouwen gebruiken de gouvernantes eerder
tot kameniers, als tot gouvernantes ; laaten haar thee fchenken; de tafel fchikken, de deferten, kaarsfen, het zilver, enz.; dogditisniet behoorlijk, om dat zij dus van haare élèves word afgetrokken, en het werk doet, liet welk een bediende toevertrouwt moet^ worden. Onze Helling is geenzins, dat het niet een enkele rei- ze mag gefchieden, alleen fpreeken wij in het algemeen. De gouvernante, van welk een land zij ook zij, moet
'nimmer het land, daar zij in is, laaken, om dat zij hier door haare élèves een afkeer inboezemt tegens een land, hoe ongunstig ook , waar in dezelven nogthans om de betrekking van eigendommen, goederen en familien , moeten blijven leeven. Zij moet zig gewennen, het goede te prijzen, en het overige te zwijgen. Op dee- ze wijze dan zullen beide Ouders en gouvernante met haare élèves zig fchikken. Wat de onderrichting be- treft, die kan op veelerlei wijzen geregelt worden, en na de jaaren, waar omtrent te veel diende gezegt te worden, dan men in dit boek mag vereifchen. De gouvernante behoort ten minften haare élèves drie
uuren agter een voormiddags, met leezen , fchrijven , geopgraphie, historien, en Godsdienst op te houden; h namiddags •mede zo lang; een uur voor het eeten, ten na het eeten moet de jeugd fpeeltijd, of lichaams- oeffening hebben; omtrent de thee-tijd mede een uur, ffi's avonds om zes of zeven uur vrij af hebben; wor- den zij grooter, dan leert de gouvernante de juffers bij ïïijzevan tijdkorting, handwerken, vooral bij liegt weder, sis er niet gewandelt, of iets dergelijks gedaan kan worden. De gouvernante behoort niet langer bij haare élèves
,eM>iven, dan tot die huwbaar zijn geworden, anders Verliest zij haarontzach, of word gehaat bij de juffers; 2ij behooren als dan reeds zo veele gronden van be- |
voornaamfte der opvoeding boven dit alles voornaame-
lijk door de ouders moet bezorgt worden, ten minften thans, nu die eerfte oorfprong van franjeke gouvernan- tes wech is. GOUVERNEUR. Het gecne omtrent de gouver-
nantes aangemerkt is, heeft ook plaats omtrent de Gou- verneurs; zij verfchillen evenwel hier in, dat zij veel- tijds ook de leermeesters zijn moeten ; want of fchoon veelen meenen, dat eigentlijk des gouverneurs post is, alleenlijk het hart te vormen van zijn eléve, zo is het zeker, dat de minften daar op letten, ook niet toe in ftaat zijn ; en de meesten meenen , zig al zeer wel uit- geflooft te hebben, wanneer zij bij een jong Heer van vijftien of meer jaaren gekoomen, flegts beletten, dat hij zig niet fchuldig maake aan grove fauten, dronken- fchap, hoererij'e , het fpel, en wat meer verderffelijk voor de jeugd zijn kan. Wij moeten niet befchouwen, wat een volmaaktgow--
verneur bij eenen jongen Prins behoort te doen, maar wat in Holland, en elders in onze Provintien een rijk man noodig heeft, die, om zijne ampten, veel uithui- zig, en wegens zjn buitengoed, veel op het land zijn moet; te weeten, een man, die niet to jong, 'nog te oud, in ftaat is, om zijn zoon, of zoonen te leeren de beginzelen van weetenfehappen en taaien, en daarbij voegt de zorg. over het zedelijk beftaan der kinderen , en over hunne gemaniertheid. Kinderen van drie jaa- ren , zo dra zij de voedfter niet meer noodig hebben , verdienen wel de zorg van eenen gouverneur ; wan- neer wij Quinctilianus leezen, zullen wij best over- tuigt zijn , dat het geene fchande is , de opvoeding van zulke tedere jeugd af op zig te neemen, en waar- om is het meer ichandelijk voor den gouverneur, dan voor den Vader zelven ? hij treed immers onmiddelijk in 's vaders post en plicht. Het is even moeijelijk , thans een goed gouverneur,
als eene gouvernante te krijgen, om de voorgemelde redenen ; het is zelfs merkelijk zwaarer , om dat de mans minder gewoon zijn, hunne driften te beteuge- len , en meerder kennis van allerlei zaaken moeten hebben, Een gouverneur voor den zoon van een Politicq, voor den zoon van een Militair, en van een Geleerd man, of van een Koopman moet verfchillende zijn; de één moet bejaard en oud , de andere jong, moe- dig, en vol van ambitie zijn ; die voor een geleerd man, behoort veele weetenfehappen te bezitten, en voor den koopman dient hij best, die de waarde van geld, en de moeite om het te verkrijgen, al vroeg kan inboeze- men in zijnen leerling. Befchouw de meesten van dit land, zij zijn of Zwitzers, die alle de frivoliteiten van hun dagelijks meer en meer bedorven land hunnen leer- lingen langs een weinig fransch infeherpen ; of Duit- fchers, die gemeenlijk Theologanten niet dan bekrom- pene denkbeelden hebben, en flaafsch ontzach voor eer- bied, pedanterie voor kennis willen doen doorgaan. Da lieden van ons eigen land deugen er geheel niet toe , om dat zij losbandigheid als vrijheid aanzien , en zig niet willen binden aan de wetten van een geregelt huis. Onze latijnfche fchoolen zijn onnut geworden in de groote Meeden ; de Rectoren heeft men tot Profesforen verheven, en tefFens te grootshartig gemaakt, om kost» kinderen te houden. Men bedelt dan zijne zoonen op het land bij eenen Boeren Dominé, daar ze de jongens alleen houden om vetter te eeten, voor het overige leeren ze niet dan de catechismus, een weinig latijri, Y y en |
|||||||||||||||||||
s-
|
|||||||||||||||||||||
tóiaaflheid en zeden verkreegen te hebben, dat het ove-
"ge door de ouders kan beftiert worden ; ook is het te- Êens de natuur der zaaken, dat zij nog in dien tijd Vee' gezachs behouden kan. Ewe gouvernante moet vertrekken als zij wil , en
!*n moet haar laaten gaan als men wil, want eens kra-
ee'j tusfehen haar en de ouders gekoomen zijnde, is het
"'^achwech van beide kanten, en het best is tefcheiden.
^egenswoordig geeven de gouvernantes zig zeer veel
ltsi en willen juffrouwen zijn, men behoort daarom
°nditien te mnaken , en zulke jaarwedden te geeven ,
.3t zij jaarlijks verhooging te wagten hebben ; maar het
I 20 gelegen met de meesten, die zig in die wijze van
even begeeven, dat zij zelfs nog noodig hebbende ,
Lre^fe" te worden , telkens misfiagen begaan, en ge-
j^nheid geeven tot misnoegen; hier bij koomt, dat
, geheele natie zig thans aftrekt van de opvoeding
arer kinderen, en eene gouvernante neemt, om pracht
(,jjert°önen, en zig in het geheel met haare kinderen
|
|||||||||||||||||||||
bemoeijen
11 Bed, |
|||||||||||||||||||||
daar, gelijk zo even getoout is, het
|
|||||||||||||||||||||
V
|
|||||||||||||||||||||
GOU.
fchen waare, ouders te zien, die zelve de opvoediup
hunner kinderen op zig namen, om dat de huurlingert niets dan om geld doen, en alle betrekking verliezen zo dra een weinig meerder gewin zig van verre "op'. doet; alleen moet ik er dit bij doen , dat nooit een eléve moet flaapen bij den gouverneur, of de ouders moeten zeex wel overtuigt zijn, van zijne zedelijke boe« danighcden. GOUWE ; Groote Gouw; Stinketide Gouwe; Schel
kruid; Groot-oogen-klaar ; Zwakiwen-kruld; in het latijn Chelidonium majus ; (Chelidonium pedunculis umbcllatis Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit gewas fchiet uit de wortel, ronde
wat getakte itengen op , van anderhalf tot twee voeten hoogte, waar aan bladen groeijen, die uit veeic biaJjes aan een hoofddeel zittende, beftaan, welke gekettelten gefnippelt zijn; uit de oxels der bladen en takjes koo- men lange ftecltjes voort, waar aan boven verfcheidene geele vierbladige bloemtjcs, aan bezondere ftecltjes, kroontjes-wijze zitten ; op welke kleine dunne kauw- tjes, van ongeveer een halve duim lengte volgen, dis klein geelagtig zaad bevatten,- de wortel is kort, van binnen en buiten geel, en met vezel-worteis bezet; zij geeft, als ze gewond word, een goud-geel zap van zig, gelijk ook het geheele gewas doet, welk zap feberp en bijtende is, en bittcragtig van finaak. Daar is ook een verandering van, die meer gefnippelds
bladen heeft, en welkers bloem - bladjes ooa. gekettelt zijn. Plaats. Het zelve groeit in Hoog- en Neder-Duitsch-
land, Frankrijk, enz. naast de heggen en ftekkagien dut tuinen , en op andere vervalleue fchaduwagtige plat- zen. Eigenfchap. Dit kruid heeft eene openende, verdün-
nende, afveegende en pisdrijven.le '..rag, , en word zeet |
||||||||||||||||
G OÜ.
|
||||||||||||||||
522
|
||||||||||||||||
en aile de boerfche treeken van het dorp , en de lomp-
heid van hunne fpeel-makkcrs. Dus ftaat het echter met de openbaare fchoolen van bijna ons gehesle land ; zo dat de gouverneurs ook om deeze rede te noodzaakelij- ker zijn geworden. De gouverneurs zijn dan tcgens woordig voor het groot-
fte gedeelte de Prtcccptoren van de jonge Heeren, en draagèn min of meerzorge voor de opvoeding, dat is', voor het beilier des hans. Een gouverneur behoort te zijn een jong man, dat is
evenwel boven de vijf en-twintig jaaren, vrolijk, ge- zond, die geene lighaamelijke, dat is, uitwendige ge- breken heeft; hij moet welleevend, en in weetenfchap- pen, dat is, in defraaijeweetenfchappen, aardrijkskun- de, historien, taaien en poefie wel onderlegt zijn, o:n dat ook deeze gelegenheid geeven , om het hart van mcnfchen te kennen ; hij most 't fransch wel fpreeken, het latijn , zelfs het grieksch verftaan, als de bron van allé befebaafde konsten en weetenfehappen, en van de meeste taaien. De gouverneur moet met zijne élèves flaapen, opftaan ,
eeten,- enz., even als van de gouvernante gezegt is; hij moetin huis het zelfde gezach, eer, en voordeel heb- ben, en van gelijken aan zijnen kant aan de zelfde plich- ten verbonden zijn. Mijns oordeels, moet hij zelfs alle de beginzelen dier
dingen können leeren .en onderwijzen aan zijne élèves, want als men op het land, dat is op de buitenplaatzen is , kan men de vereischte meesters niet verkrijgen. De zoon van den politicq, van de militair, man van ftu- die, en koopman, moeten allen Godsdienst, géographie, historien, die van hun land in het bijzonder, en taa- ien kennen, alleen moet het hart een weinig anders be- ÏKert u-orden. De zoon van een generaal moetal vroeg leeren de dood verachten, om roem in te leggen, en zijnen meester of vaderland wel te dienen. Het punt van eer moet de groote prikkel zijn tot glorie. Maar die van den man van ftudie, moet dat punt van eer lee- ren befchouwen, als eene behgchelijke verbeelding , die alleen in een hersfenfebim beftaat; hij moet zijn lee- ven leeren hoogachten, om door zijne applicatie zijn va- derland te langer, en te beter te dienen; en zo met de overigen ; anders wierd de zoon van den koopman reeds cadet eer hij twaalf jaaren oud was, en 'die van den generaal, een fchoolmeester, wanneer de goede keuze van een gouverneur niet in acht genoomen wierd. Het is nogthans niet volftrekt noodig, dat de gou-
verneur een geleerd man zij, hij moet de beginzelen der weetenfehappen wel kennen, en den invloed weeten, die ze hebben , of hebben können op het ampt, of be- loep, daar zijne eléve de waarfchijnelijkfte kans toe heeft. De ouders moeten derhalven' het ampt van een gou-
verneur wel onderfcheiden van dat van een Pracep'tor, en zelven waaken over het voomaamfte der opvoeding, en eerst met. den gouverneur een beftek maaken , hoe best de jeugd op te voeden ; en dat gedaan zijnde, moet de gouverneur volkoomelijk het beftier hebben. Alleen raaïe ik de ouders, nu en dan hunne zoonen te laaten examineeren in hunne tegenswoordighcid van den gou- verneur., op dat beide weeten, dat men niet onvcrfdül- lig is- Gm tebcpaalen, welke de plichten omtrent de op-
voeding zijn , waar aan een gouverneur zig onderwerpen moet, zulten wij het artijkel OPVOEDING te baat nee- iien, en hier fluiten met te zeggen, dat het te wen- |
||||||||||||||||
gepreezen voor de verftopte lever en
beginnende water-zugt, teenna , en |
ilt , geel-zagt,
\ ricstcr-ziekte; |
|||||||||||||||
men laat van't kruiden wortel in wijn wat trekken, en
drinkt daar van , des morgens en 's avonds een romertje vol: Uitwendig is deeze gouwe zeer dienstig voor ont- fteeking en zweeren der oogen, als men't zap met row- water en vrouwen-zog vermengten tempert, 't welk ook een helder gezigt maakt : Het zap met wat honing en witte suiker gemengt, neemt de vlekken en begin»1™2 vliezen der oogen weg, geneest ook de vuile wonden» zweeren, fistelen en hair-worm. De wratten diku'u» met het zap beftreeken , na dat ze een weinig open ge- krabt zijn, verdrijft dezelve. liet geele zap van deeze plant ingenoomen , P11:'
geert bijna als de gutte-gom ; weshalven het van z0111!1;"' ge ook de duitfche gutte-gom gcnozn\t word ; men kan»" uitgedrukte zap door een zagte warmte verdikken » c opdroogen, en aldus bewaaren. In de Apotheeken inaa> men gedistilleert water en honing van dit kruid; w,iarU0 't eerfte een heerlijk oog-middel is ; de honing is °P ' nend en zeer nuttig in bovengemelde inwendige ge^ ken, inzonderheid in de geele ziekte, vrijster-ziek > en alle die uit de gal ontftaan. Om Honing van groote Gouwe te bereiden. >
Neemt een pond honing, laar die op het vuur ■ ken , en fchuimt hem wel, doet 'er dan twee once" 0y geperst en gezuivert zap van groots gouwe bij, en K.J!9 het langzaam, met roering, tot de dikte van een fijroop, bewaart hem daar na ia een pot wel gc'10 q$ |
||||||||||||||||
GÖÜ. GÖV. GRA.
Om liet zap te zuiveren, laat men het wat Maan, dat
het zinkt, dan giet men het klaare van het dikke gezonke- n£(jOUWE (KLEINE); Speen-kruid; Fijgwratten-wor-
in'tlatijn Chelidonium minus; Ficaria; Ranunculus ver-
flusrontutidifolius minor; (Ranunculusf'ollis cordatis petio- futis, Li NN. Spec. E Uni.) Bejch'rijving. Uit gewas, dat een zoort van ranunkel
is heeft kleine rondagtige, gladde en blinkende bla- den, waar tusfchen korte , dunne fteeltjes opfchieten, 0p welke geele bloemtjes voortkoomen, die na de ranun- Itelsof boter-bloemen gelijken, waar na het zaad volgt, dat op de knopjes groeit, gelijk het ranunkel-zaad. De wortel is vezelagtig , waar aan vcele kleine knobbels voortkoomen, van verfcheiderkande gedaante, dog meest langwerpig zijnde , en van groote als een gersten-graan. Het fpruit vroeg in het voorjaar uit de grond , bloeit nief laag daar na, en vergaat in de Maij, zo dat men daar na niets meer van het kruid '_iet, dan wederom in 't volgende voorjaar. Men vind er ook een verandering van met dubbelde bloemen. Planta Het zelve groeit naast de wegen, heggen en
flooten, op vette, vogtige en fchaduwagtige plaatzen. Eigenfchap, Dit kruid heeft een verkoelende kragt,
en word zeer gepreezen tegen de fcheurbuit, milt- en gecl-zugt, inzonderheid tegen de heete fcheurbuit; uit- wendig is het zeer dienftig , en een der beste middelen tegens de fpeenen of ambeijen en vijg-wratten ; men fineert dezelve ten dien einde met het zap der knobbel- wortelen ; of men fruit dezelve in verfche boter cf in mktns reuzel, en maakt er een zalfje van , daar men de ambeijen mede fineert; 't ftilt derzeiver pijn en bloe- ding, en men zegt, dat ze er geheel van weg gaan, ge- lijk ook de vijg-warten. GOVEKEN, zie GRONDEL, n. I.
GOV1E, zie KARPERS, ». III, en KNORHAA-
NEN , n. VI. GRAAD , in het Iatijn Gradus; dus word in de ma-
tkfis een deel van de 360 gelijke declen genoenn , waar in een cirkel gewoonlijk gedeelt word,- een zoda- nig deel of graad word vervolgens weder verdeelt in dofeconden, één féconde in ôotertien, één tertiein öo f:nen, ciw. In de chijmie word het woord graad of trap gebezigt
om de kragt of fterkte des vuurs te onderfcheiden ; men verdeelt dezelve gewoonlijk in vier graaien; de cerlte en zivakfte graad is de hitte van warm water, die de tederlte vinger nog kan verdraagen ; of die gelijk de Moedwarmte is; of gelijk die waar door eijeren uitge- broed worden; of ook gelijk die van een warm bad , °fvan het marien-bad; men noemt het gemeenlijk het "'gereer-, circuleer- of extraclic-vuur ; dewijl het daar toe Jjet bekwaamde is. De tweede graad is die, welke de fond naauwlijks zonder ongemak veelen kan, en waar "por de distillatie uit de blaas, en die door de helm uit het zand gefchieden kan. De derde graad is veel «erker, zo dat de hand dezelve niet kan verdraagen, ?e'ijk kookend water en verhit zand ; waar bij geftelt word.de distillatie van drooge zaaken uit de retort, als "lede defublimatie. De vierde graad is de fterkfte, die j"es gloeijend maakt, en de mctaalen fmelt; deeze «•ent tot het distilleeren der mir.erwle geesten, inzon- Qerheid de vitriool-olie, als mede tot het reverbereeren, eshalven het ook reverbereer-vuur genoemt word. Dog
*Ruere yerklaaren deeze graaden op eene andere wijze ; |
|||||||||
GRA.
|
|||||||||
923
|
|||||||||
ondertusfehen is het zeker, dat er nog veele graaden
tusfchen beiden kunnen zijn, afhangende niet alleen van de kleiner of grooter fterkte des vuurs, maar ook van de vuurftoffe, lucht en afftand der vaten van het vuur : Ook is er nog een fterker vuur , het welke men de vijfde graad noemen kan, zijnde het geene van de zon door middel van groote brand-glazen en brand- fpiegels ontftaat, waar door de lighaamen fchielijk in brand geftooken en verteert, of gefmolten en in'glas verandert worden, zelfs die, op welke de aangeftookte vuureïi te vergeefsch werken. Dus word dit woord graad of trap ook in meer an- -
dere dingen gebruikt, om het onderfcheid in deeze of geene hoedanigheid aan te toonen. GRAAD-BOOG; is een werktuig der astronomie en
navigatie, om daar mede de hoogte der zon , fterren en pianeetcn te meeten, te wecten hoe veel graaden en minuten, enz. dezelve op een zekeren tijd boven de horifont ftaan; dienende deeze hoogte, om daar dooi- de polus-hoogte of aardrijks-breedte (latitudo) te vinden, die de ftuurlieden op zee zeer noodig hebben, en da- gelijksch bij helder weer moeten neemen, om te wes- ten, op wat breedte zij met het fchip zijn. Zie ook LATIÏUDO en LONÜITUDO. GRAAF-STOFFEN, zie DELF-STOFFEN en FOS-
SILE. GRAANEN; dus worden eigentlijk de veld-vrugteti
genoemt, welke airen draagen; hoewel anderen ook de peul-vrugten daar onder begrijpen. Wat aangaat de oor- zaak van de vermeerdering der graanen, daar omtrent hebben de Natuurkundigen verfchillende gedagten; in't bezonder, hoe het koomt, dat er verfcheide halmen en airen gelijk als in één tros groeijen ; zommige willen , dat, zulks gefchiedende, men onderftellen moet, dater verfcheide graantjes onder het zaaijen digt bij malkander zijn gevallen ; anderen hebben beweert, en onder dee- ze ook de Abt van Vallemont, in zijne Curiofitez ds la Nature £f de l'Art fur la Vegetation, &c. chap. 6. en 7. dat een ieder tros , hij mag uit zo veele halmen ber ftaan als bij-wil,, zelfs die van twee-hondert negen-en- veertig gerste-balmen, die hij aanhaalt, nogtans uit een enkel graan voortfpruit. Dog de vermaarde Wolffi- us houd in tegendeel ftaande, dat de wonderbaare ver- me'nigvuldiging der graanen daar in beftaat, dat 'er wel veele airen uit een enkel graantje können groeijen, maar dat het zelve nogtans maareenen hoofd-halm maakt, en dat de overige neven-halmen daar uit ontftaan , wanneer een of twee bladen, zijnde naast aan de wortel; hunne knoppen, uit welke ze voortkoomen , in of nabij de aarde hebben, welke knoppen wortel febieten, .uit wiens merg een halm voortfpruit; voorts, dat deeze .neven- halm met den hoofd-halm parallel opwasfende, het welk niet anders gefchieden kan, of zij moeten eenigzins van elkander gefcheiden zijn, en in den beginvan denhooft- halm afwijken, en dus wederom een of twee knoppen naast de aarde mede fieepen'; zo dat bij ieder neven- halm wederom een of twee nieuwe voortkoomen, en zo voorts, tot dat de aarde geen genoegzaam zap tot 't groeijen meer kan geeven. De menigerlei zoorten van graanen können afzonderlijk op hunne artijkeleiinagezien worden. Middel , om de Ratten en ander Ongedierte van de
Graanen teilenden.
Het beste middel, om de graanen wel te bewaaren, Y y 2 is , |
|||||||||
GRA,
nigte van grâanm, zijnde aldaar reeds honderd en tien
jaaren lang verborgen geweest; deze hoop graantnwis met een korst bezet van een voet dik, en vol uiubruit- zels der bovenfte graanen, onder deeze korst wast het koorn zeer fraai en goed r zo dat nooit eenig veld be- ter konde draagen; deeze korst was in ftaat., om te be- letten het indringen van eenige vogtigheid , en daar uit- fpruicend bederf; zelfs het doordringen der lucht, die alles bederft. Te Chalons fut Saone zijn koorn-magazijnen, waar
in de graanen dertig tot veertig jaaren bewaart worden. Men verkiest de beste zoort van graanen, en van bet beste gewas, men maakt er koorn-mijcen van, zozwaar als de zoldering het kan verdraagen ;.• vervolgens neemen ze gepulverifeerde ongelesehte kalk, enbeltiooijen-er-de koornhoopen mede, ter dikte van drie vingeren; deeze kalk word dus geftrooit zijnde, met een gieter befprengt, als wanneer ze met de graanen gelijk als vereenigt zijn- de,, een korst maakt, en de opperfte graanen maken halmen van anderhalve voet hoog; deeze raakt men niet aan, want zij vergaan met de winter van zelve; als men in tijd van nood de korfte wegneemt, bevind men, dat de graanen zo goed zijn, als of ze maar twee jaarea oud waaren. Overvloed van Graanen.
Men vermenigvuldigt àe graanen door verfcheide zou- ten, en derzelver preparatie: Ik zal eenige ontdekkin- gen der Natuurkundigen over deeze zo gewigtige zaake aanhaalen; elk een derzelve zijn goed, volgens het ge- voelen van den Abt van Vallemont, in zijn boek ge- noemt des Curiofitez de l'Art, & de la Nature. Daar zijn eronder, die ik boven andere zou ftellen, gelijk ik in het optellen genoeg te kennen geeve, en dere- den van dien aantoone ; een ieder kan ze met elkander vergelijken, en vervolgens na den aart van zijn -'and de beste uitkiezen; en deeze verfcheide zoorten van het vermenigvuldigen der graanen , können nog dagelijks meer en meer tot volmaaktheid gebragt worden. Eerfle vermenigvuldiging.
Neemt een maat graanen van omtrent twintig pond. en werpt ze in een groot koperen vat; giet er vijf e"1* mers water op, en Iaat het kook en, tot dat de graanen bersten , en het water het natuuurlijk zout der grutten in zig getrokken heeft; zijgt vervolgens het water door een linnen doek ; en geeft de graanen aan het gev'ogej- te, om niets te verliezen; doet drie pond falpetsr in een groote ketel, en ftort er het water, om dus te fpreeken,' op, nevens vier emmers vuilnis-water, ej1 laat het met malkander kooken; het falpeter zal &iel" ten. Dit gedaan zijnde, neemt een groote houten kuip, ƒ"
doet er een menigte tarwe, rogge, gerst, enz. in, <" gij zaaijenwilt; giet er hetgemeldenatop, inaarlaauw. en vier duim drijvende boven de graanen, die wel haas zullen opzwellen ; dekt de kuip vast toe, om er ' warmte zo lang als 't moogelijk is, in te houden, e brengt bet zout in beweeging; laat de graanen wier-e • twintig uuren lang dus ftaan, om van dit vrugtbaar zon- bezwangert te worden, of van dit zogenoemde menßrui der fcheikundigen, of chimicaal fcheidmiddel , an, r van hen een balzem des leevens genoemt, waard de ontelbaare koorntjes of zaaden van ieder g geopent ca uitgebreid worden. Met een wo > |
||||||||||
GRA.
|
||||||||||
PH
|
||||||||||
is, dat men een goede koornzolder hebbe , zijnde zui-
ver en helder; de graanen , gelijk men weet, zijn vee- lei bande verderf onderworpen; men moet derbal ven al- tijd zorge draagen , dat het door droog is, als men het op de koornzolder brengt, of anders groeijen er kooin- worm'en en ander ongedierte in, die in ftaatzi n, om de graanen in de grond te vernielen. En in geval zulks kwam te gebeuren, moet men hoen-
deren op de koornzolder zetten , want deeze zullen er het kleine ongedierte zuiver uitkippen, zonder een ee- nig graantje aan te raaken. Of neemt pekel van yerkens-vleesch, en maakt er een
kring van vier vinger breed van rondom den graan- hoop, die van koorn-wormen, kevers, en diergelijk ongedierte befchaadigt word ; en gij zult wel haast zien, dat zulk gefpuis zig derwaarts, als tot een lek- kernij zal haasten; bij welke gelegenheid men dat on- gedierte gemakkelijk verdelgen- kan. Men verdrijft ook bet fchaadelijk ongedierte uit de
graanen, met er een menigte geers onder te mengen, •die er naderhand gemakkelijk weder uitgezift kan wor- den; want de natuurlijke koude vangeers , dus onder de graanen gemengt zijnde , belet dat ze dus digt opge- hoopt , niet warm worden, en eenigerlei ongedierte ■daar in uitgebroeit word. Eindelijk belet men ook, dat de graanen niet ver-
derven, met ze van tijd tot tijd op de koorn-zolders om te flaan, en met fchoppen van de eene op de an- dere plaats te werpen ; dus doende worden de graa- nen ook van het ftof gezuivert, en voor een onaange- naame fmaak bewaart. Dat zig de Graanen wei dertig tot veertig jaaren
goed kunnen kouden. In het jaar ió"io., kort na dcbeleegering van Metz, on-
der Koning Henrik de II., wierd het Kasteel aldaar ge- houwt; onder Koning Henrik de III., wanneer den Hertog van Espernon aldaar een meenigte graanen de- de opzaamelen, die goed bewaart zijn tot het jaar 1707. Daar was een hoop koorn in een pakhuis van tien roe- den, en omtrent twee voeten hoog; men had er zedert niet aangeraakt, en die geenen , welke den hoop bad- den geftaapelt, hadden of bij geval, of opzettelijk, het jaargetal 1578 op den ingang van het pakhuis getekent: Wanneer de Koning, Monfeigneur en de Marfehalken en Gouverneurs der Provintie door Metz trokken, aten ze brood van deeze graanen. Om de graanen wel te bewaaren, moet men dezelve
■wel droogen en zuiver houden ; de koornzolder moet aan de noord- of oost-zijde den wind omfangen, boven inde koornzolder moeten luchtgaten zijn; ten minften in de zes eerfte maanden moeten de graanen, telkens na verloop van veertien dagen omgeflagen worden ; ver- volgens is 't genoeg, dat men ze ieder maand door een 2eve laat loopen ; na verloop van twee jaaren heeft men niet anders te vreezen, als een vogtige lucht van buiten, waar voor zorge moet gedraagen worden. Een der voornaamfte dingen, om de graanen te be-
waaren, is een korfte, die zig boven op den koorn- hoop zet, ter dikte van anderhalve duim ; bij die graa- nt! van Metz te Parijs gebragt heeft, verzekerde, dat hij over de korst van de koornmijt gemakkelijk heeft können gaan, zonder dat dezelve gebrooken wierd. De Abt van Louvois zag te Sedan een magazijn on-
der een rotze, en in het zelve een aanzienlijke me- |
||||||||||
G&A.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gra;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
**s
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is de grootfte tuinwerkkunde der vermenigvuldi-
|
Zie daar het weezentlijke van het geheim cler verme-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit
Haait er de gramen uit, laat ze een weinig in de fcha-
(Juw droogen , en zaait ze fpaarzaamlijk, want daar is ' uier noodig, als gewoonlijk, om
de ts bezaaijen; men moet er gehakt ftroo bijvoe- ten, om ze meteen volle hand te können zaaijen , dog die âandezeewoonen, können er een derdezee-zand bij neeinen: Dus kan de vermenigvuldiging nog verder uit- gebreid worden |
nigvuldiging. Wij zullen geprepareert water noemen
het geen in de tonnen gemaakt is, en het water, waar in de falpeter , en het zout uit de planten getrokken is,
algemeens floffe. Gebruik.
. Maakt dus uwe graanen gereed voor twee morgen lands
teffens, of zo veel gij in een of twee dagen kunt zaai- jen. Neemt voor een morgen twaalf pinten geprepareert
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het overblijvend water is tot het zelve gebruik, en water, en mengt er aanflonds de bovengenoemde alge-
tot den laatften druppel goed; een pint van dit water meene floffe onder, in welke één pond gefmolte falpeter ssn de wortel van een jonge boom in het voorjaar, wan- moet zijn ; het vat, daar gij deeze vogten in doet, moet neer het zap begint op te klimmen, gefproeit, is een groot genoeg zijn, om de graanen, gefchikt voor een uitneemend middel, om de groei en vrugtbaarheid te morgen lands, te bevatten; ftrooit dan de graanen op bevorderen.' De wijnftok in't bijzonder word er zeer het vogt; en om de graanen, die boven drijven, met door geholpen, het vergoedende met een hondertvuldi- een fchuimfpaan daar af te können neemen, moeten zij |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen oogst'; als men dit aanmerkt kan men nog veel ver-
der gaan, en dit middel tot moeskruiden en bloemen overbrengen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er zagtjes ingeworpen worden ; aangezien de bovendrij-
vende graanen niet goed zijn , o:n te zaaijen ; waar van Rai in zijne Hifi. Plant. Lib. I, cap. 18. kan nagezien |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden.
Het water moet twee duimen hoog boven de graanen
drijven ; zo er geen geprepareert water genoeg is, moet |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede vermenigvuldiging
Al het geheim der vermenigvuldiging beftaat in't ge |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bruik van de zouten; en daar is geeil twijffel aan, of men gemeen water daarbij mengen, van het beste, dat
men hebben kan; dog vuilnis-water is het beste hier toe;
men laat de graanen twaalf uuren lang weeken, roeren- de ze telkens na verloop vân twee uuren om,' zo ze ïn dien tijd niet zwellen, moet men ze er inlaaten, totdat ze beginnen dik te worden; als wanneer men ze in een zak fchud, om af te druipen; dus laat men ze eenige uuren lang, om te gisten, en warm te worden; men moet het water, dac er afdruipt, niet laaten verlooren gaan, om dat het tot den laatften druppel goed is, van |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
zvte
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat zoort van graanen het ook zij.
Men zaait deeze graanen nog eenigzins vogtig zijnde,
en heeft een-derde minder voor ieder morgen lands noo- dig ; zelfs kan men er veilig de helfte toe gebruiken, en dezelve met gehakt ftroo mengen, om den BoermeC volle handen te doen zaaLjen. Aanmerkingen.
i. Men moet de beste, zuiverde en zwaarfte graa-
nen tot het zaaijen verkiezen. 2. Vette en zwaare aarde moet in tijds geploegt wor-
den, voor dat de menigvuldige regenvlaagen vallen , die de aarde nog zwaarder maaken ; men bezaait zoda- nig een grond onmiddelijk na dat hij beploegt is, ten einde het graan door de magneüfehe kragt, waar mede het bezwangert is, den zogenaamden algemeenen geest, die door de gantfehc lucht verfpreid is, aan zig trekke. Men moet de zwaare regenvlaagen voorkóomen , zo men kan, ten einde dat gebeurende, het huwelijk tus- feben hemel en aarde, gelijk de Natuurkenners fpree- ken, voltrokken zij. 3. In geval de aarde met onkruid bezet is, moet ze
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaardehoeven, en klauwen van andere beesten ; met een
word, allerlei dingen, die veel zout behelzen ; (laat fcbeenderen aan ftukken, en fnijd het overige klein; verdeelt het dus, dat gij in de eerfte ton werpt die din- gen, die de zagtfte zijn, en eerst doorweeken; in de <f'cede ton die dingen, welke minder zagt zijn ;. en in * derde ton de harde; vervult ze. alle met regen-water, e'in deszelfs plaats met rivier- of vijver-water; hetgee- »ein de eerfte ton is, laat men vier dagen ftaan afwee- 'tp ' dat in de tweede ton is, zes ; dat in de derde is, 5' dagen; daar na giet men er het water af, en bewaart fctzorgvuldig: De afgeweekte ftoffe is van een onaan- . Waame reuk. ,2' Verzamelt allerlei planten metbloesfem en zaaden,
ltj»sfchen, velden, heuvelen, dalen, en hoven, in »elke veel zout gevonden word; brand ze tot ftof, en ; * er door uitwaasfeming al het zout uit : De basten ^J'àen-boonen, welke veel zout hebben , zijn zeer ^e"i als mede de rosmarijn, lavendel, zalie, betonie, flt> duizendblad , zonnebloem, enz.: Inde uitdam- < i vergadert zig het zout bij wijze van cristallifatie, |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^n gemakkelijk verzamelt worden ; men moet het
h" droog worden, om het te bewaaren, Jool.,*_________i _ ' .. i r i. * . _1_ '-•
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laate
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tweeof drie maaien bearbeid worden, om al het onkruid
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3- Neemt zo veel pond falpeter, als gij morgentallen met de wortel daar uit te haaien ; dog in het volgende
tw's . te bezaaijen; laat ieder pond falpeter in twaalf jaar is eens te ploegen genoeg, mits de vooren diep en iJ'u'his-water fmelten; de falpeter gefmoltcn zijnde,, digt bij malkander getrokken worden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
!
S
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
n weinig zout der bovengemelde
v : nneer dat vogt (llquor) genoemt |
4. Het is niet noodig, de aarde te mesten; dog ook
niet ondienstig, aangezien die moeite door den oogst |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijkelijk vergoed word.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wpetet, waarlijk de
|
algemeene geest
wij in het vervolg zien zul- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wereld is, gelijk
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Derde vermenigvuldiging.
Daar zijn landbouwers, die een menigte paardemes Yy 3 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GRA.
|
|||||||||
ffà GRÄ.'
|
|||||||||
ftigheid der landbouwers door de kortst fcafi navolgen
het geene de natuur van zelve doet ; zij zoude on ook wel zodanig een halm met airen, gelijk die van S lefien, können doen hebben; zij hebben maar de n; tuur nauwkeurig gade te Haan, en van nabij te volgen wanneer dezelve het vermaak neemt, met zulke zek zaamheden omtrent halmen en airen voort te brengen de natuur mag zig verbergen, zo ze wil, men kan z nogthaus wel ontdekken , als men geene naarftighei ("paart; en als men eens de wijze, op welke zij werkt ontdekt heeft, valt het niet bezwaarlijk, haar na te vo gen, en dien zelven weg in te liaan, en men zal zijn aangewende moeite rijkelijk betaalt vinden. Zevend? vtmui'Jgvuldiging.
Men moet niet verachten, het geene ons groote ve
Handen, die de weetenfehappen befchaaven , ontdei hebben; en hoewel de Heer Rai maargefchreeven nee van het bezaaijen der hoven, kan nogthans zijn gevoi len omtrent den akkerbouw ook plaats vinden. Daar zijn er, zegt hij, die de graanen, welke zezaa
jen, vooraf in water, met J'alpeter gemengt, afweeken of wel in wijn, om de keenen en uitfpruiting te verhaa ten; dog ik vinde dit niet noodzaakclijk omtrent verlet zaaden of graanen ; omtrent vreemde en reeds vero derde graanen oordeelt het Corvinus niet ondiensii Vader Ferrari zegt, dat Corvinus omtrent'hardei traage zaaden dus te werk gaat, dat hij ze twaalf mik lang in water met een weinig J'alpeter laat afweek« en zomwijlen langer; befproeijende ze naderhand nu het zelve water, ten einde de J'alpeter met de wam uitwaasfeming der aarde vermengt zijnde, de keens dies te vlugger doet vooitkoomen en uitfpruiten. Agtfle vermenigvuldiging.
Neemt koe-mest, paarde mest, nevens mest van fck
pen en duiven, van elks even veel; werpt het zaaini in een koperen of houten vat, giet er kookend»* op, en laat liet dus eenige dagen lang liaan afweeker laat er vervolgens het water zagtjes aflooptn in ü ander vat, en laat daar in 20 veel pond falpeter. finelter als gij morgen lands bezaaijen wilt; de falpetergeüuc ten zijnde, werpt men er de graanen in om af te we ken, den tijd van vier-en-twintig uuren,- daarna"10 ten er de graanen uitgehaalt, en eenigzins vogtig Ê zaait worden; dog zo de grond vogtig is, moeten de£i,(J nen weer door en door gedroogt worden op een koorn-z' der ; 't is genoeg, de aarde eens bewerkt te hebben, z° der ze te mesten, want de grond mag zo mager en ° vrugtbaar zijn, als hij wil, men mag zig veilig een r ken oogst belooven, en zelfs eenige weeken voor & gewoonen oogsttijd. Tegenwerping. . .
Het is bezwaarlijk om tegelooven, dat het.weini
zout, het welk zig met ieder graantje vereenigt. ' zo veele halmen en airen genoegzaam voedzel zou s nen verfchaffen, als men door dat geheim 'verwaê een eenigen halm. Antwoord. ,
De zouten, waar mede ieder graantje bezwangert fl
zijn niet eigentlijk gefchikt, oni zulk een menigte te den; haare cerfte werking is, dat.ze de bastjesde fcheidene keenen, die in de graanen zijn? dooi 1 > |
|||||||||
ïn een kuil vergaderen, en er dikwils water op fproet-
jen ; na dat deeze eenige wecken lang heeft gerot, 1'chep- pen ze het water, met het zout van de mest bezwan- gert, daar af; kooken het op in een groot koperen vat, en mengen er een weinig falpeter onder; en als het wa- ter van het vuur afgenoomen , en nog maar lauw is, v/erpt men er de graanen, die men zaaijen wil, in, en Iaat ze afweeken den tijd van drie dagen, als wanneer ze gezwollen zijnde,, daar uit genoomen en eenigzins ge- droogt worden, om te zaaijen ; om er een derde min- der van op een morgen lands te zaaijen, mengt men er gehakt ftroo onder; en is bij de uitkomfte geblee- ken, dat er een rijke oogst op ge volgt is. Vierde vermenigvuldiging.
Men vind in Engeland landbouwers, wier zorge niet
gaat over de toebereiding der graanen, maar alleen der aarde;, te weeten, zij verzaamelen in het begin vanju- nij allerlei kruiden, zo van het gebergte, endalen, als velden; dceze laaten ze in de zon droogen, en verbran- den ze dus, en mengen zand van den oever der zee ■onder den asch : Dit mengzel itrooijen ze weinig dagen voor den zaaitijd , over het land; men moet bekennen, dat dit van een goede uitvinding is, want het zout van den asch der kruiden en planten, nevens hetzee-zand, veroorzaaken een wonderlijke vrugtbaarheid. Vijfde vermenigvuldiging.
Ca MB ben in zijne Befihrij'ving van Cormval, een
Landfchap in Engeland, verhaalt, dat de landbouwers zig aldaar bedienden van zeewier en modder, om de velden vrugtbaar te maaken, die uit de natuur onvrugt- ■baar zijn ; en dat ze verzekeren, dat het land door dit middel, meer dan door eenig ander, een rijken oogst voortbrengt. Zesde vermenigvuldiging.
De Heer Childreij in zijne Natuurlijke Befchrijving
van Engeland, merkt aan, dat de inwoonders van Corn- wal hebben aangemerkt, dat niets de vrugtbaarheid hunner velden meer bevordert, als 't zee-zand, ja dat, hoe vroeger dit zand uit de zee gehaalt is, hoe overvloe- diger hun oogst befpetut word. De bovenftaande wijzen van vermenigvuldiging der
graanen, zijn gehaalt uit de CXII. Aanmerking van het Collegium Curioforum Natura in Duitschland, 1071. In die zelve aanmerking word gefprooken van een
halm en koorn-air, zijnde van een buitengevvoone grpot- te en dikte; te weeten, daar waaren vijf groote, en ne- gen kleine airen, alle met zeer zwaarc graanen beka- den : Dceze zcldzaame halm groeide in Süeficn, van waar men hem naar Weenen bragt, om hem aan den Keizer te vertoonen ; zommige Natuurkundigen waren van oordeel, dat deeze halm was gefprooten van ver- fcheidene graanen-gerstc, welke bij geval onder 't zaai- jen op een en dezelve plaats waaren gevallen. De Jc- fuït Ferrari zegt, dat in geval men eenige graanen van dezelve zoort maar van een verfchcide koleur zaa- men in de holte van een vlier-tak doet, en dus in de aarde legt, de keenen der zaaden zig onder elkan- der vermengen, ende een plante maaken van fraaije en vee'verwige bloemen , gelijk een regenboog. Die zelve geleerde Duitfchers voegen er nog iets merk-
waardigs bij: Het is zeker, zeggen ze, dat de naar- |
|||||||||
GRA.
fcheuren, om zig verder te openen, en uit te -breiden.
De tweede werking deezer zouten beftaat daar in , dat ze in de graanen de kragt van een zéilftcen hebben , om bet falpeter aan zlS te trekken, dat in de aarde 'verborgen is, zijnde door het onderaardfche vuur en warmte in dampen uitgebreid, dewelke in de beneden- de luchtfti'eek tot voedzel van planc-gewasfeii en die- ren moeten verftrekken. Eerfie ondervinding der mngneetifche kracht van
de falpeter. Als men een zekere fteenagtige ftoffe uit oude loode
pijpen haalt en calculeert, en er het zout uit trekt, zal Wn zien, dat dit zout in de lucht gehangen zijnde, j^duurig water na zig zal trekken, het welk zijnde ge- filtreert en uitgedampt, een fraaiJalpeter uitlevert; dit zout word niet in vogt verandert, maar blijft in't vat, gis men het water, dat het tot zig getrokken heeft, zagt- jesafgiet, Monconijs Voyage torn. i. pag. ip- Ziedaar, wat defalpeter- doet, zijnde met een graan
Vereenigt, hij trekt geduurig de falpeteragtige deelen , die in de lucht drijven , tot zig, en'doet dus de graa- |
|||||||||||||||||||||||||
GRA.
|
|||||||||||||||||||||||||
"'fz'7
|
|||||||||||||||||||||||||
Derde ondervinding.
Als men falpeter in water fmelt, word er het water geheel en al van doorgetrokken; maar het valt gemak- kelijk de falpeter wederom van het water te fcheiden ; men heeft het maar op het vuur een weinig te laaten uitdampen, tot dat er een vliesje op het water gezien word, als wanneer men het laat koud worden, en de falpeter zal zig zaamenvoegen als een helder crijftal ;
zo waaragtig is het, dat defalpeter zig zelve zoekt ent ' zaamenvoegt; dus ook defalpeter, drijvende in de lucht,
vereenigt zig met de falpeter, waar mede de graanen* vooral eer ze gezaait worden, bezwangert zijn. Negende vermenigvuldiging.
Neemt tien maaten goede graanen, caicineert ze, en
maakt ze tot asch; trekt vervolgens het zout daar uic door loog; als men in plaats van water, dauw van Maij of September neemt,' de werking zal onvergelijkelijk be- ter zijn , folve £f coagula ; het zout der asch moet in regenwater worden afgetrokken, als men geen dauw heeft; en zo dra het water van het zout bezwangert is, moet gij het (iltreeren, en laaten zaamenftremmen ; dee- ze coagulatie of ftremming gefchied door uitdamping der vogten; dus vind men het zout, dat zorgvuldig moet bewaart worden. Neemt vervolgens allerlei mest, dog die van paarden,
hoenderen, duiven en fchaapen is de beste ; werpt ze in een groot koperen vat, giet er één of twee pinten brandewijn, en dauw zoveel als moogelijk, meteenige pinten witte wijn in ; alles naar proportie van de ver- menigvuldiging, die men maakenwil; en zo er geen vogt genoeg is, moet gij er regenwater bij doen ; dus laat men het vierentwintig uuren lang opeen maatig vuur (laan, mits het dikwils omroerende; daar na filtreert men heï vogt, en bewaart het voor het navolgend gebruik: Men neemt van dit vogt zo veel als noodig is, tot
dsgraanenom een morgen landste bezaaijen; men werpt er één once zout jvan graanen, en één pond falpeter in; de zouten wel gefmolten zijnde , fpreid men de graanen op een laken, en fproeit ze negen dagen lang met het meer gemelde vogt; op den tienden dag zaait men de graanen,' een-derde minder dik, als naar gewoonte; de rijke oogst betaalt de moeite en onkosten : Men moet zig niet verwonderen, dat men wijn tot deeze prepara- tie gebruikt; da- wijn dog heeft een groote werking omtrent het groeijen, en behelst -veel Zout. Conon- herius getuigt, dat een plaan- of ahorn-boom beginnen- de te kwijnen en te verwelken, na dat men de wor- telen met wijn befproeit heeft, wederom verkwikt word, en fterk groeit. Ditishet, dat Plinius Hifi. Nat. Lib.. XII. cap, 4. getuigt, fchrijvende : Docuimus, etiam ar- bores vina potare ; dat is: Wij hebben beweezen, dat oofe de boomen wijn drinken. Tiende vermenigvuldiging.
ViRGiLius leert ons in zijn ifle boek der Landgedich-
ten, vers 193. wat de ouden gedaan hebben, om een overvloedigen oogst van graanen te erlangen', zeggen- de, gezien te,hebben, dat vee'.e. landbouwers de krqgÉ der graanen te hulp kwamen, met eerst falpeter, daar na dlie-dnesfem daar over te ff orten. Columki.la , die een wetoigvna Virgilius heeft gcleeft, fchrijft fa zijn werk ds Re Rustica lib. IL cap. ro. op dezelve wij- ze; en Plinius I-Iifi. Nat. lib. XVIII. cap. 17. ge- tuigt het Zelfde van de boonen. Daar zijn er, die mee' Ben»
|
|||||||||||||||||||||||||
Bflieri andere gewasfen hiaren wasdom hebb
|
en.
|
||||||||||||||||||||||||
Tweede ondervinding.
De geleerde Duitfchers bewijzen decxe magneetiiche kracht uit nog eene anders ondervin ling of experiment,
waardoor het buiten alle bedenkelijkheid volgt, dat jtipeter de kracht heeft, om falpeter aan zig te trek- ken. Legt gecakiaeerde kejjleen's zomers gejuurende de nagt in de lucht, en gij zult ondervinden, datdee- |
|||||||||||||||||||||||||
ze ftod'e, in welke falpeter i-,
|
|||||||||||||||||||||||||
voeten det lucht
|
|||||||||||||||||||||||||
tot zig zal trekken ; aangezien de at h nofphjra of beila-
dende luchtftreek, die den aardkloot omringt, vol fal- peteragtige deeltjes is, die uit de aarde en zee opkoo- men, zie Ohferv. XVIII. Curioforum Natures, 10-75 en 1675. Deeze falpeter is een vrugtbaar zout, zijnde het dier-
baarfte in de natuur, hoewel aan weinigen bekent, dan alleen aan zommige natuurkenners; het is buiten tegen- fpraak de balzem des leevens, zijnde van zo een groote kracht in het rijk. der mineraalen , plantgewasfenen die- ren, en zonder wellt alle zaamengeftelde dingen weder- om tot haare enkele deelen zouden gebragt worden , en tot haare eeffte beginzelen wederkeeren ; met één woord , dit is het dierbaar zout, dat alle Hoffelijke lighaamcri derwaereld in hun ftaat houd. De Geleerden van Frankrijk zijn het daar in met die
v'an andere gewesten in Europa eens ; Homberg beeft S^oont, hoe grootelijks de falpeter tot den groei der Plantgewasfen helpt; hij zaaide venkel in een bak, en Wproeide die met water, waarin hij falpeter had ge- mengt, In een ander bak zaaide hij water-kers, en be- groeide die met gemeen water; maar de venkel, hoe- pel van het zelve gewicht met de water-kers gezaait, bragt nogthans tien oneen en een half aan planten meer °°ft,'als de waterkers; waarom bij daar van fchrij-
'ende er bijvoegt deeze woorden : ,, Hier uit kan men
» oefluiten, dat, ingeval de zouten niet volftrekt noo- » dig zijn tot het voorttêe'en der plantgewasfen, zij " Jenminften dezelve bevorderen, in het groeijen, en " «erk te worden, om dat men uit een aarde met fal- » peter befproeft, een groote menigte ziet voorkoo- v men. " £jQ Memoires de l''Academie Royale des fcien- *"> 1699. |
|||||||||||||||||||||||||
kon
|
|||||||||||||||||||||||||
o?
|
|||||||||||||||||||||||||
■■'<
|
|||||||||||||||||||||||||
^-^--^_
|
|||||||||||||||||||||||||
GRA.
|
|||||||||||||
GRA.
|
|||||||||||||
SiS
|
|||||||||||||
nen, dat de vermenigvuldiging grooter is, als ze drie gioeijen; is te gelooven, dat een distel eindelijk een
dagen, voor dat ze in de aarde gelegt worden , in wa- ananas vrugt zal geeven , als bij tijdig afgemaait wor(j.
ter en pis worden afgeweekt. Democritus wilde, dat het welke even moogelijk is, als dat een Kanarie-vo.'
men alle gramen in het zap van een zeker plantgewas, gel, door dikwils gefnuikt te worden, in een Struis,
groeijende op de toppen der huizen, en bij de Iatijnen vogel veranderen zoude.
fedum , dat is, huislookgenoemt, moetafweekcn; vol- Men kan de erwetenen boonen, wikken, enz., niet
gens het getuigenis van Plinius, op de voornoemde wel tot graan brengen, of fchoon in koopnianfchap
plaats ; dog daar toe zou veel van diergelijk zap ver- alle deezen misfchien dikwils bij de zelfde lieden moe-
eischt worden. . ten gezogt worden, en men in het algemeen zegt, dt
Dit geheim is uitneemend goed, om te beletten , dat graanen flaan zeer wd, dat is, erweten, boonen , vlas
het ongedierte de graanen, bij gelegenheid van een zag- haver, enz. De erweten,'boonen, en wikken behoo'
te winter, niet befchaadigen, gelijk veeltijds in Italien ren tot de peul-vrugten, de kool tot een gantsch ander
gefchied. De vermaarde Denis, Koninglijke Artz in gedacht, de filiquofce , bij Linnaïus tttradijnamis, de
Frankrijk, getuigt, dat het een zonderling geheim is , boekweit tot de oHcmdrice, trigijnice, dat is, de bloem
ïaakende de menigvuldiging der graanen, dezelve een heeft agt ftijltjes , en drie vrouwelijke uitfteekzels
tijd lang in zekere loog, van falpeter bezwangert, te enz.; zij tnaaken derhalven alleen zeer bijzondere plant!
laaten afweeken, vooral eer men dezelve zaait: Ook gewasfen, en können niet wel onder de zelfde beuaa-
getuigt dezelve Denis, gezien te hebben, dat elk dee- ming koomcn. Zie ook KOORN.
zer graanen, zijnde geprepareert, meer dan twee hon- GRAAUWE EEND , zie EENDEN, pag. ^S6. n,
dert halmen, met even zo veel airen maakte, zijnde al- IV.
Ie vol graanen. GRAAUWE of LEVER-LOOP, zie LEVER-LOOP,
•GRAAUWE TALING, zie EENDEN, pqg. S8S,
Elfde vermenigvuldiging. «. XXVIII.
GRAAUWE SALM, zie S ALM, n. II.
Men moet as graanen vier-en-twintig uuren lang in GRAAUW-SPECHT, zie BLAAUW-SPECHT,
traan of walvisch-olie afweeken; daaruit genoomen zijn- GRAAUW-ZINGERTJE, zie KWIK-STAART.,
de, befprenkelt men ze met ongeleschte kalk, waar on- n. IX.
der een weinig gepulvérifeerde falpeter gemengt is, als G R A CILIS MUSCULUS, zie MAGERE
zijnde de voornaamfte werkende oorzaak ten opzicht SPIER,
der bezaaide aarde, volgens bet getuigenis van ver- GRACULUS , zie KRAAIJ.
fcheide groote natuurkenners, die er alle een proef van GRADATIO, zie GRADEERING.
genoomen, en het dus bevonden hebben. GRADEERING; in 't latijn Gradatio ; betekent in
GRAAN-GEWASSEN. Door deezen moet men de chijmie en bij Goudfmeeden , de verhooging en ver-
verdaan gewasfen, welke uit kleine korlen voortkoo- betering der metaalen in koleur, gewigten duurzaam- men; het latijnfchewoord Gramem, een korl, ofkoorn, beid; gelijk men bij voorbeeld aan het goud een beete- gaf oorfprong aan deeze benaaming, waar doormen oud- re en hooger koleur weet te geeven; zie op het artijkd tijds het zaad van haver, gerst, rogge en weit verftond; GOUD. tegenswoordig verftaat men er in eenen ruimen zin, ai- GRADUS, zie GRAAD. Je veld-vrugten door, zo wel koolzaad, als boekweit , GRAGT, zie EOSSA. en men begrijpt er erweten en boonen onder, of fchoon GRAGT-VAAREN; in't latijn Lonchhis; LoncJAii
die een gantsch ander zaad hebben; evenwel behoud aspera; daar zijn voornaamelijk twee zoorten van,' als men diergelijke betekenis in veelen opzigten, en ver- i. De Kleine Grag't-vaven ; Spicant; Lonchhis aspt- ftaat door graanen, niet anders dan tarwe, rogge, gerst ra minor Camerarii; Lonchhis asperaDcrocmizi; (Of- en haver, die ook de meeste overeenkoomst hebben, munda frondibus lanceolatis pinnatifidis emfluentibus in- gelijk bij den Kruidkundigen, bijzonder bij Scheuch- tegerrimis parallelïs, Linn. Spec. Plant.) zer in zijne Acrastograpliia blijkt, of bij Liinäus, 2. De Groote Gragt vaaren ; Lonchitis aspera mnjot', welken thans allen volgen. (Folijpodium fronde pinnata; piiinulis lunulatis eilief' De graanen zijn even onveranderlijk van aart, als de ferratis declinatis , petiolis flrigofis , Linn. Spui»
dieren, en bet Opperweezen duld niet, dat de wispel- |
|||||||||||||
tuurigheid der menfehen, dezelven doen verbasteren,
of in gedaante verfchillen: Over eenige jaaren had men de dwaasheid, te gelooven, dat haver, eer de air ge- fchootenwas, afgefnecden eens of tweemaal, in garst veranderde,! men was dwaas genoeg, door verfcheidene proeven, die men zo te Haarlem, als elders deed, dee- zen regel in twijffel te trekken ; zommigen zelfs ver- deed'gden deeze ongerijmtheid. Let op de bloemen, leezers, gij zult zien, dat de haver-bloem eenen ge- krulden baard heeft, daar die van de gerst recht en lang is; den baard houd Linn.œus met recht voor het ken- merk in den haver ; daar zijn meer vcrfchillendheden, gelijk de twee neftarien of honing-kliertjes, welke in de gerst nier gevonden worden, enz.; te gelooven derhal- ven, dar door het afmaaij-en van de haver, gerst-kooxns |
Befckrijving. De eerfte zoort heeft bladen , die nun
of meer een fpan lang en geveert zijn , gelijk de boom- vaaren , maar de veer-bladen zijn fmaller en menigvul- diger, aan de boven-zijde groen en glad, maar aan de agterzijdc of op de rugge rouw en oneffen, gelijk d? boom-vaaren; de wortel is bruin of zwartagtig, en been veel vezel wortelen. De tweede zoort gelijkt na de voorige, maar groe'
grooter , en heeft gezaagde en gewinkbrauwde veer-bw - jes, die ook wat krom geboogen zijn. , Plaats. De eerfte zoort groeit in Hoog-en Iseaer-
Duitschlnnd, enz., in de kuilen en drooge gragten, op febaduwagtige en vogtige plaatzen, in donkere bosfeben dorre gronden. De tweede zoort is hier te landvreem > maar word gevonden in de gebergtens van Zwitzer^" '_ |
||||||||||||
GRÄ.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
GRÄ.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
&?4
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Zuid-Frankrijk, Italien en elders: Daar zijn ook nog om dat zij zig niet aanftonds wreeken , veeltijds koomt
vecle andere vreemde zoorten van, die de Heer LiKNÄ- die bedaartheid uit lafhartigheid voort, en altoos wree- |
||||||||||||||||||||||||||||||||
us on
|
der andere geflagten ftelt. ken die zelfde lieden zig bij gelegenheid, en zomwijlen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
rjeéze kruiden hebben geen gebruik , ten mmften zo verraaderlijk ; een fchielijke toorn Is daarom ' beter %
dan zulk een, voornaamelijk bij ouders, bij boezem
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
vee
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
vrienden, hij "verwekt anders 'haaf, ' de verfoeijelijkfte
van alle driften. , ■ Alle menfehen zijn niet even oploopende, het hangt
dikwerf af van onze gefteltheid; de Franfchen noemen óen toorn daarom la colère, als of hij van een galagtig geftel afgeleid moest worden; het fchijnt er zeer veel toe te doen, maar nog meer de opvoeding; kinderen vroeg te gewennen haare oploopenheid te bedwingen , is het beste middel. Ons gemoed kan ook, door andere aandoenigen geflingert, fchielijker als opbruisfen; ziek- te en gemelijkheid, om een of andere oorzaak, maaken den toorn heviger. De uitwerkingen zijn op ons lighaam zeer aanmerke-
lijk,- ons hart klopt, de geheele borst word aangedaan, de fpraak word als belet, het bleeke weezen, de bee- vende onderlip, de ftrakke oogen, dit alles doet zien, dac zijne uitwerking valt op de zenuwen, die de Ont- Ieedkundigen het agtfle paar der hersfen-zenuwen noe- men , of de groote dwaalende zenuwe. De ouden maak- te er eene afzonderlijke ziel van, en p'aatfte haar in het hart; maar met dat alles, valt deeze drift niet on- der het bereik van de Geneeskonst; de opium kan ons doen flaapen, maar moet eerst ingenoomen , en door het bloed gebragt worden , eer het de zenuwen bedaart; dog dit is te laat bij eenen vergramden, zijn hart kookt, en loopt over, hij wreekt zig eerder, eer de middelen bij •de hand zijn, die de woede können füllen. Gelukkig is hij, die buiten de gelegenheid blijft ; alle menfehen zijn er onderhevig aan , en het geene het allermeest te verwonderen is, de gramfçhap vermeerdert met dejaaren. De gramjehap der jeugd is fchielijk bedaart, maar die van een oud man kent geene paaien : Het geene wij knor- righeid noemen, is flechts eène kleine gramfthap, die geduurig wederkoomt: Het lot van menichen is derhal- ven niet zeer gelukkig , want hoe zij ouder worden, hoe zij meer de beminnelijke en redelijke driften verliezen., en tot onvcrfchilligheid, zo Wel als toorn, meerder over- hellen. Of wij in eenen eigentlijken zin aan het Opper-
weezen gramfchap moogen toefchrijven, durven wij niet bepaalen: De Godgeleerden Rellen, fchrijven en fpree- ken van Gods toorn en wraake, dog eigentlijk verftaan zij er door, Gods rechtvaardigheid , om het goede te er- kennen en te beloonen, en het kwaad teftraffen. Geen denkbeeld hebbende van de verhevenheid en volmaakt- heid, welke in het Goddelijk Opperweezen plaats heb- ben, gebruiken wij de taal, die bijons van onze driften en beftaan genoomen is, welke toepasfing, 'fchoon on- is aan den grooten
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
GRAMliN, zie -GRAS.
GRAMEN CAN1NUM, zie HONDS-GRAS.
GRAMEN PARNASSI, zie PARNAS-GRAS. <
' GRAMEN PORC1NUM; Verkeiu-gras; is de Du:- ztnd-knoop ; zie aldaar. GRAMEN TREMULUM, zie AMOURETTE.
GRAMINEUS; Grasagtig; het zij van aanzien of
koleur. GRAMINIFOLIUS; Grasbladig-; Gmninifolice plan-
te, Grasagtige planten; of die bladen als het gras heb- ben. GRAMPHUS, zie KRAMP.
GRAMSCHAP, of Toorn; in het latijn Ira; is die
hevige aandoening van verontwaardiging, welke wij in ons gevoelen, wanneer iemand ons beleedigt; zij ver- wekt terftond in ons eene driftige begeerte om ons te wreeken, zij overweldigt onze zinnen, en gelijk een jonde bal van eene Heilte afloopende, eerst langzaam, daar na harder, en eindelijk zeer fnel voortrolt, tot dat hij getlüit word; even eens vermeerdert onze drift vmgramfchap, tot dat zij in dolheid overgaande, niet bedaart, voor dat eenig groot ongeluk hier door ver- oorzaakt , haar fluit, en ons het gevolg doet zien van onze dwaasheid. Het is de plicht van ieder redelijk fchcpzel, haar in het begin te bedaaren, of zo te be- teugelen, dat zij niet voortrollende, ons vermeestert. De gramjekap is eigen aan alle Dieren, en in allen
verwekt zij de begeerte, om zich te wreeken; wij zien tor in de vogelen, in de viervoetige dieren; de vis- fchei) alleen, als logger vogten hebbende, fchijnen be- vrijd van die driftelijke aandoening, zonder daarom ge- |
||||||||||||||||||||||||||||||||
et
',
e- dt
5.
o-
er
le •m |
||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
kiger te zijn: Het is immers zeker, dat de gram-
\éûp m ons zomtijds edelmoedig is, en uit het beginzel van zelfverdediging voortkoomt; zomwijlen verwekt zij verhevene heldendaaden, en word prijsfelijk, wanneer eenvolk, zijne eer, zijne vrijheid te onrecht, onder- drukt, herftellen wil. Maar gij Ouderen, hoe dikwils misbruikt gij niet die
àift in het beftraffen uwer kinderen? Eerst viert gij ^ongehoorzaamheid, door eeneonbetaamelnke en mal- « liefde, wanneer zij met een lachje van het ppefele Wnd op 's moeders fchoot gepleegt word; daar na ver- eelt zij u, en het is de moetwillge ongehoorzaamheid Va" het bedorven kind alleen niet, die u vertoornt , ■naar de fpijt over uwe voorige lafheid, die uwen toorn ontfteekt, en tot zinnelooze ftraft'en doet overgaan; de 'oede en de flok zijn niet fterk genoeg, om u te wree- ™! gij verfoeit uw kind, u-zelven, en verkrijgt mis- fchien op het laatst flaaffche onderwerping, in plaats |
||||||||||||||||||||||||||||||||
v
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
^"V
k
|
Schepper van hemel en aarde !
. GRANA. ACTES; zijn de.korrels of zaaden' uit de
hefiê van de Hadik. . GRANA AVENIONENSIA; Ftatißhe ließen; in 't
en neem voor, zo dra gij in den eenvaardigen ftaat fransch Grains d'Avignon; zijn de gedroogde vrugten
°°rnt yan ouders te zijn , nimmer uwe kinderen te ofbefiè'n van een zoort van kleine Rhamnus of Rhijn-
aflen in uwen toorn; ftraft ze, als gij zelven bedaart heß'en, zo men meent; groeijende veel omtrent -liyignóh
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
,'*• en uwe kinderen te rug gekoomen van hunne mis
/jad> in zich zelven gevoelen, dat zij u beleedigt heb i
ll Bed
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
'm Frankrijk, van waar ze overal verzonden worden ,
ten gebruike van de fchildcrs en verwers, die er een
gcele en groene verf van maaken ; ook word er hétzo-
, genoemde fchijt-geel, in het fransch flil de grain, van
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Z z bereid :
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
M
|
|||||||||||||||||||||||
CKÄ«
|
|||||||||||||||||||||||
«RA.
|
|||||||||||||||||||||||
bereid : Deeze drooge korrels zijn, 2o aïs ze tot ons
koomen, groenagtig-geel van verf, van grootte als een rogge-koorn, en zointijds drie- en vierhoekig, hebben- de een bittere zaamentrekkende fmaak. GRANA CHERMES; Grana TinÜorum; zie KER-
MES-BOOM. '--V* ' GRANA CUCULI, zie COCCELS-EÓRRELS.
GRANA GN.ID1I, zie COGCO-GNIDIUM.
GRANA PARAD1SI, zie CARDAMOME.
GRANA TIGLIA, of Grana Tilli; Purgeer-nooten;
zijn korlen zo groot als een erwete, maar langwerpig, die in een driehoekig zaadhuis groeijen, en in t rijpen zwartagtig-grauw worden, hebbende een viezen en zeer fcherpc brandige fmaak : Ze zijn het zaad van een zoort van Ricinus of Ricinoides, genoemt Ricinoides indica, folio lucido,/rucluglahro,granatiglia officinis dicta; (Cro- toti foliis ovatis glabris acuminatis ferratis, canle arboreo, Link. Spec plant.), Cadel-avanacu Hort. Malabar. ; anders ook genoemt Helfche Vijgen, (Ficus infermlis). Dit gewas koomt voort in Oost Indien, en groeit boom- agtig, wordende deszelfs hout pavana genoemt. Dee- 2e nooten moeten tot 't gebruik versch , zwaar en zui- ver zijn; men gebruikt ze om te purgceren, datzeheel fterk van beneden, en boven doen, weshalven men ze voorzigtig gebruiken, en er niet meer dan een of ten hoog- ftjn twee van ingeeven moet ; of men mengt ze veiligst onder andere zagter purgatien; men zegt ook dat ze uitneemend goed zijn, om de wormen af te drijven; beide uitwerkingen verrigt ook de olie uit deeze zaaden , oleum ficus infemali's of oleum dekerva genoemt, als men het op de navel ftrijkt. GRANA TINCTORUM, zijn de Kermes beften ;
zie KERMES-BOOM. GRANAAT; Granaat-fieen; is een Edelgefteente ,.dat
een dooiTchijnende fchoone roode naar geel trekkende ko- leur heeft, naar die van granaatappel-zap zweemende, waar van hij den naam draagt; dog hij is donkerder of ligtervah koleur, en nietdoorichijnend dan in het licht, want zonder licht is hij zwart; hij verliest zijne koleur niet in het gewoonlijke vuur; maar zo men hem op glimmende kooien (lelt aan deftraalen der zon, die door een groot brand-g!as vergadert worden, zo fmelt en ver- andert hij in een glas- of metaalagtige masfa , gelijk aan het ifëer, welke de zeilfteen aantrekt. De grootfte , bardfle en fchoonfte deezer fteenen
worden uit de beide Indien, en Sijrien gebragt; maar . ze worden ook in Boheemen, en in meer andere land- febappen van Europa gevonden, als in Saxen, Silefi- en, Hongarijen, Zwitzerland, in't Canton Bern, in't Erisgouwfche , als mede in Spanjen en elders, dog die klei- ner en flegter zijn ; wordende dus in Oricntaalfche en Occidentaalfche onderfebeiden. Ze koomen gemeenlijk voort in de leijen, en an-
dere gebladerde fteenen, zelfs in de kalk-fteenen, en mede in de zand-en rots-fteenen ; ook worden'er goud- deeltjes of maagde-goud gevonden, die de koleur van granaten hebben; zie GOUD. Met haar gebruik in de Geneeskunst is het gelegen,
gelijk met alle de overige edele-gefteentens , naamelijk dat ze daar in geen of weinig nut doen : Ze dienen hoofdzaakelijkom er hals-en arm-vercierzels, enz. voor ds vrouwelijke fexe van temaaken; maar ze verliezen in het gebruik haare koleur en fraaijigheid , en worden don!,er, en als fmeerir. GRANAAT-BOOM, of Granaatippel-boom ; in't la-
|
|||||||||||||||||||||||
ti jn Granatüi; Malus puniea ; (Punît a, Linst. Spet,
Plant.) Daar zijn verfcheidene zoorten van dit kleine boom-gewas ; als i. De tamme Granaat-boom; Maluspunica hortenfis.
2. De wilde Granaat-boom; Malus punica fijhestris.
3. De Granaat-boom met. dubbelde bloemen; Malus
punica flore pleno. 4. De kleine of laage Amencaanfche Granaat boom:
Malus punica Americana nana. Befchrij ving. Deeze kleine boom heeft veele dunne
roodagtige takken, die met doorn bezet zijn , en aan welke veele kleine langwerpige en puntige bladen zon- der order groeijen, zeer gelijkende na die van degroo- te Mijrtus, maar die in de winter afvallen; langs de tak- jes koomen roosformige bloemen, uit dikke langwerpi- ge harde purperagtige kelken voort, die meest door- gaans fraai fcbarlaaken-rood van koleur zijn , dog men vind ze ook , cgter zelden, wit, geel, roofen-rood en bont; na.de bloemen volgen ronde vrugten , die de groote en gedaante van appelen hebben, en boven op met een kroontje van bladjes bezet zijn; haare fchil is dik, hard, en breukig , van buiten roodagtig, en van binnen geel; deeze vrugten bevatten een groote me- nigte kleineroode korrels, en zijn met veel zap vervult; haar fmaak is verfchillende, naar de zoort, want daar. zijn zoete, zuure en wijnagtige vrugten. De tweede of wilde zoort verfchilt niet of weinig van
deeerfte, dan dat ze in't wild groeit, maar geene vrug- ten voortbrengt; wordende de bloemen in de Genees- konst gebruikt. De derde zoort is van de voorige onderfebeiden, al-
leen daar door, dat ze fraaije dubbelde fcharlaaken- roode bloemen draagt; maar geen vrugten geeft: Daar word ook een bonte zoort van gevonden, dog die zeld- zaam is. De vierde zoort groeit laag en heesteragtig.enisinal-
ledeelen kleinder, wordende zelden meer als drie vos- ten hoog ; ze brengt fchoone bloemen voort , en bloeit 't grootfte gedeelte van het jaar; haare vrugten worden in haare natuurlijke groeiplaats, zelden grooter als een ookernoot, maar zijn niet zeer fmaakelijk. Plaats. De drie eerfte zoorten groeijen in de warme
lariden , als in Zuid-Frankrijk, Italien, Sicilien, Portu- gal , Barbarijen , Sijrien en elders, al .vaar de wilde zoort in de heggen en bosfehen van zelfs voortkoomt, maarda tamme , inzonderheid de vrugtdraagende zoorten, woioff) zorgvuldig in de tuinen en op de wijnbergen gecuitiveeit- Men kweekt ze ook bij ons voort , boofdzaakeüjk we" gens de bloemen, dewijl ze in deeze koude gewesten geen vrugten geeven , of ze worden ten minfen ni rijp ; dog voornaamelijk word de dubbe:de zo°rt m veel vlijt voortgezet, die wegens haare fraaije enê'° te dubbelde fcharlaaken roode bloemen een der waardig |
|||||||||||||||||||||||
,n on-
|
|||||||||||||||||||||||
fte boom - gewas fen
|
om in de bloem-tuin
|
||||||||||||||||||||||
derhouden te worden, te meer, om dat deeze000
een langen tijd in de zomer , agter een bloeij£ |
|||||||||||||||||||||||
blijft, als hij wel onderhouden word.
|
al-
|
||||||||||||||||||||||
De vierde zoort is uit de West-Indien gebragt,
waar ze in de war.nfte gewesten groeit, en is bij ons nier zeer gemeen. (&. Kweeking. De drie eerfte zoorten worden v°°*Jn[.
kweekt door inlegging der jonge takken, ofworre P^ ten, die meest doorgaans in menigte bij de worte loopen, welke men in het voorjaar op de gewoon ^ ze infnijd, en in de grond legt, zo zullen ze nj Dj |
|||||||||||||||||||||||
I.....;-■-—■"-- «i
|
|||||||||||||||||
GRÄ.
|
|||||||||||||||||
GRÄ.
.taaien, in efa iaar wortelen te maaken, en kunnen dan
'n het'volgende vooijaar afgefneedun en in potten ver- plant worden : Dezelve beminnen liefst een goede vet- te lijvige grond, en zijn tamelijk hard, maar kunnen peen ftrenge koude verdraagen, weshalven ze bij ons • potten of vaten moeten gehouden, en tegen de win- |
|||||||||||||||||
$1?
|
|||||||||||||||||
van de bloemen een omflag om het hooft gemaakt, Is-
ook zeer dienstig in hooftpijn uit hitte voortkoomen- de. GRANADILLA, zie PASSIEBLOEM.
GRANATUS , zie GRANAAT en GRANAAT-
BOOM. GRANDINOSUS OS, zie WERVEL-BEEN.
GR AND O, zie HAGEL.
GRANDO, betekent ook een klein doorfchijnendge-
zwelletjc aan het bovenfte oog-lid, dat men met de vin- geren heen en weder kan beweegen, veel overeenkomst hebbende met het gersten hom, en word ook op de- zelfde wijze geneezen; zie aldaar. GRANIT-STEEN; in het latijn Granitum; is een
harde fteen, die Uit kleine korlagtige deelen beftaat, welke door een zekere natuurlijke leem min of meer vast aan malkander gehegt zijn; ze verfchillen in har- digheid en koleur, want zommige zijn wit of grijs, an- dere rood, geel of groen, en min of meer hard: Ze fchijnen een zoort van marmer te zijn, en worden ge^ vonden in de fteen-groeven van Egijpten, Afien en el- ders : Men heeft dit zoort van fteenen zedert eenige, tijd ook ontdekt in de fteen-groeven van verfebeidene Franfche Provintien, als in Bourgogne, Normaridien , enz.; als mede in Italien en Spanjen. Het zijn deeze fteenen, van welke de oude Egijptenaaren die groote gevaartens van gedenktekenen opgeregt hebben , en waar van zommige nog hedendaagsch omtrent Cairo en el- ders in weezen zijn ; dog op welke de daar op gebou- wene hieroglijphifche of beeldfpraakige figuuren door de aandoening van de lucht in een reeks van tijd meest verfleeten, en niet meer kenbaar zijn. GRANULEERING,- Korrel-maaking•-; in het latijn
Granulatie ; hier door word die werking verftaan , om de metaalen in kleine deelen of korrels te verdeelen, het welke op verfcheiderhande manieren kan gefchié- den ; bijvoorbeeld, lood en tin, die het ligtst fmelt- baar zijn, laat men fmelten, en doet dan het gefmol- tene in een mulde, die van binnen met wasch , krijt, kalk, fteen-meel of kleij bewreeven is, en gooit het dan daar mede eenige reizen fcbielijk in de hoogte ; of men giet het gefmolte metaal in een houten bus met een dekzel, die Insgelijks van binnen met de bovengemel- de dingen bewreeven is, en fchud het in dezelve braaf om, zo zal het zig in korrels verdeden. Men kan deeze metaalen ook granuleeren doormid-
del van een groote ijzere lepel , die met vcele kleine gatjes doorboort is, waar in men het metaal 'doet, en daar op gloeijende kooien legt, en hetzelve in daar on- der ftaand water iaat loopen. Wil men zilver "granuleeren, zo kan menftiet gefmol-
te zilver in een vat met water gieten, terwijl het wa- ter met een rijzige boom-tak, of met een ftok geftadig geroert word. Het koper kan men granuleeren, door middel van het
zelve over natte rouwe (lakken (Jcoriœ) te gieten, en 't daar van in water te laaten loopen : Of men giet het door nat gemaakte rijzen. Ook kan allerlei metaal gegranuleert worden , als
men het gefmoltene van een taamelijke hoogte, op. een gladde zuivere fteenen vloer'laat vallen. GRANULOSUS; Korrelagtig; of dat er als korrels
uitziet. GRANTJM; een Korrel; Koorn; „Grein; betekent
gewoonlijk een zaad-korrel van graan vrugten, als van'
Zzü tarwe,
|
|||||||||||||||||
in
ter, |
|||||||||||||||||
als het fterk begint te vriezen, in de oranjerij of
|
|||||||||||||||||
opeen andere plaats, daar het niet vriest, moeten ge-
fragt worden ; dezelve in het voorjaar, als de fterk- fte koude over is, weder buiten in de opene lucht opeen warme plaats zettende: Het gebeurt wel, dat ze weinig of geen bioemen geeven, dog waar van meest- tijds de oorzaak is, dat ze al te weclig groeijen, of niet behoorlijk wel gefnocit worden; want dewijl de bloe- men doorgaans voortkoomen aan de jonge takken, die in het zelve jaar gegrocit zijn, zo moet menalle de zwak- ke takken van het voorleede jaar bij tijds in het voor- jaar wegfnoeijen, en de lterke min of meer, naar haar fterkte, inkorten, om dus goede jonge takken te verkrij- gen: Men moet de boomen ook een goede warme ftand- plaats geeyen, dewijl ze de warmte beminnen, en zulks haar ook beter doet bloeijen. De vierde of Americaanfchc zoort word op de zelf-
de wijze voortgezet, als de voorige, maar ze is veel tedcrJer, en moet derhalven 's winters in een ftook- fcas, en 's zomers in een trek- of zonne-kas gekoestert worden; want als men ze 's zomers in de opene lucht zet, zullen de bloem-knoppen tot geen bloem koomen, maar afvallen; dog men moet opletten, dat ze in de hasfen geen al tegroote, maar alleeneen maatige warm- te verkrijgt, dewijl ze anders te geile takken fchiet, die geen bloemen geeven. Eigenfchappen. De verfche vrugten van deezenboom
hebben een aangenaam zap en fmaak , en zijn verkwik- tóijk, te weeten de goede zooiten ,• de zoete verfter- ten inzonderheid het hart en de maag; de zuure zijn verkoelende en zaamentrekkende, ze verfterken mede den maag, verwekken appetijt, en zijn dienstig in gal- koortzen, voor een bedorven fmaak der zwangere vrou- wen, zaadloop en verrotting van het tandvleesch; de frijn-zuuragtige zijn van een middelmaatige aart, en de Sezondfte, ze zijn boven andere dienstig in gal- en hee- Efoortzen tot verkoeling, verfterken het hart, en die- len in flaauwte, duizeling, enz. ; men bereid er in de Warme landen wijn, zap, en Qeiiftjroop van. Bij ons zijn de bloemen (flores balaufiiorùm), de bast
Oer vrugten (cortex granatorum of malacorium). en de ïaaden (femma granatorum) in de Genees- en Heelkun- de in gebruik, die ons uit de warme landen toegezon- den worden; gelijk ook de fijroop , dewijl wij de rijpe jagten, niet wel kunnen hebben: Alle deeze dingen «ebben een verkoelende, zaamentrekkende, verdikken- de, pisdrijvendeen maagverfterkendekragt, enzijnzeer dienstig in de buik- en roode-loop, overvloedige fton- "en en andere vloeijingen ; men maakt ten dien einde een aftrekzel van de bloemen of bast in wijn of water, aar men altemets een theekopje vol warm van drinkt 5 tnee-, of men gebruikt een drachma of meer van de sepoederde bast, of een half once van de fijroop, voor , »e dofis. j5e fïjjfoop is ook zeer dienstig tot een ja- si'of koeldrankje in koortzen, met water gemengt. t ltwÇndig zijn de bloemen en bast, gelijk ook de fij- , °P.i dienstig in gezwollene amandelen, keel-ontftee- g. gezwollene huig, vuil en gezwollen tandvleesch, m°nd, enz,, als men er een gorgel-water van bereid.; |
|||||||||||||||||
I
|
|||||||||||||||||
GRA.
ió". Riet-gras; Gramen arundinaeeum; Calamogroflis
LO'JELII.
17. Rogge-gras; Gramen fecalinum; (Secale 2 , Lisjf,
Spec. Plant.) i3. Smeelen-gras, S waden-gras; Gramen typhoides
molle. 19. Sorg-zaad gras, Gramen forgi facie ; ( Poa 4, Ljsx
Spec. Plant.). 20. Steekelig Gras; Gramen echiiiatum ; (Cenchrus 1,
2, Linn. Spec. Plant.) 21. Veldgras, Akkergras: Gramen fegetum; Spiw
vtnti; (Agroßis 1, AiraS,, Linn. Spec. Plant.) 22. Vlüt-gras; Gramen aquaticum fiuitans; (Fefluct
10, Linn. Spec. Plant.) 23. Vosfeftaarts-gias; Gramen alopecuroides ; (Altyt-
curus I, Linn. Spec. Plant.) . 24. Water gras; Gramen aquaticum; (Alopecurus 2,
Linn. Spec. Plant.) 25. Weij gras met gcelagtige airen ; Gramen praten-
fe ; Anthoxanthon; (Anthoxanthum, Linn. Spec. l'knt.) 20. Zee-gras; Grmnsn marfaum. Befchrijving en Groeiplaats. De eerfte zoort, het Beemd gras ofIFeij-gras, bevat het gemeene gras, dat in de weiden groeit, waar van de vier écrite zoorten van Do- don.ïïus de voornaamile zijn, die in onze Nederlandfche weiden't meest gevonden worden , en waar van de eer- fte zoort 't beste en meeste gras of bladen voortbrengt; enderhalven het beste voeder, zo wel verschals drooj, voor de beesten, en inzonderheid voor de fchaapai uitlevert ; daar aan volgt de tweede zoort : Dog alle deeze en andere zoorten groeijen grooter of kleindet, na dat de grond vetter en vogtiger, of fchraaler en dtoo- ger is. Daar zijn ook nog meer andere zoorten van, die hoofdzaakeüjk verfchillen in de gedaante der airen. De tweede zoort of't Berg-gräs; is een zoort van hr
ver-gras; dat lange fmalle bladen heeft; de halmen zijn van anderhalf tot twee voeten hoog, welke een omgeboo- gene air voortbrengen , die dun , en lang is, en na een haver-air zweemt , het zaad in een wolagtigheid als de naakte haver voortbrengende; de wortel is dun en krui- pende, en met vezelen bezet; ze groeit op bergagtiga plaatzen, en ook in dorre weiden. Daar is ook een zoort van, die dunne hairagtige airen beeft (zijnde ds Agrostis 8. Linn-), en groeit ook in de weiden. 'De derde zoort of het Bonte gras, Geftreept gras, heeft
breede lange rouwe bladen, niet ongelijk aan die val de geeist of riet, welke in de lengte fraaije witte of zilververwige en zomtijdï roodagtige ftreepen heb- ben, en daar door een diergelijk fraai geftreept lint vertoonen, waar aan het ligtelijk kenbaar is; hetzelve groeit van zelf in de berg- en boschagtige plaatzen van Savoijen, Italien en Spanjen ; en word bier te lande zomtijds om de aartigheid voortgekweekt ; gefchiedena- de voortzetting ligtelijk door febeuring in het na- 01 voorjaar, en het wil in allerlei gronden zeer wel tis' rerr. , . ' De vierde zoort of het Bosch-gras, heeft breede ia"
ge bleek-groene hairige bladen, die aaneen hooge knoop- agtige halm voortkoomen, en nederwaarts hangen;^ne bende een getakte air, op de wijze als de bieten; a zelve word gevonden in de bosfehen en wouden. De vijfde zoort of het Geerst-gras, is een zoort \sa
wilde geerst, dat bladen in een air als de geerst voor brengt, en hoog groeit ; wordende op bosch- en IC duwagtige plaatzen gevonden. ^ |
||||||||||
GRA.
|
||||||||||
932
|
||||||||||
tarwe, gerst, enz.; hoewel ook andere zaaden dien
naam draagen. Ook betekent gramim of grein in de Geneeskonst, en
anders, het allerkleinfte gsvvigt, het welke men door- gaans rekent de zwaarte van een gerste- of peper-kor- rel te hebben, en waar van meest twintig, dog op an- dere plaatzen vier-en-twintig, één fctupel, en drie fem- pels één drachma uitmaaken ; zie GEWIGT. GRANÜM BEN, zie BEN-BOOM. GRAPHÜIDES, zie DIGASTRICüS. GRAPP, zie MEEKRAP. GRAS ; in 't latijn Gramen ; is het tweede hoofd-ge-
flagt van de halm-draagende planten (planta euhniferce), of die op een zwakke geknoopte fleng airen draagen , en van zelfs in het wild groeijen : Bevattende het eerfte hoofdgeflagt de tamme halm-draagende planten , of de graan gewasfen, gelijk tarwe, rogge, gent,haver, enz. Daar zijn een overgrootc meenigte zoorten van gras,
welke van de nieuwe Botanisten in verfebeidene clasfen bevat worden : Schluchzer heeft een bezonder werk over meest alle de zoorten van Europisch gras (die hem bekent waaren) Agroflographia genoemt, in 't licht ge- geeven, dat men daar over nazien kan, als men dezelve wil leeren kennen en onderfcheiden, als mede inzon- derheid LiNNffii Genera en Species Plantarum, die, ge- lijk in de geheele Botanie, ook een geheele reformatie in de gras-zoorten gemaakt, dezelve in bezondere getilg- ten gedeelt, en aan dezelve bezondere geflachts-naa- ïnen gegeeven heeft. Het zoude te wijdloopigzijn , alle de zoorten vangrot
hier te willen aannaaien; derhalven zullen we alleen van eenige der voornaamile en bekendfte iets in het kort melden ; welke zijn i. Het Beemd gras ; Gramen pratenfe paniculatiim ;
(Pot, 3, 4, 5, 6., Linn. Spec. Plant.) 2. Berg-gras; Gramen montanum; (Melica x., Linn.
Spec. Plant.) 3. Bont of geftreept Gras; Gramen variegatam. vet
firiatüm; (Phalaris 3, ß, Linn. Spec. Plant.) 4. Bosch-cf Woud-gras; Gramenfijlvaticum; (Jun-
cus 13, Linn. Spec. Plant.) 5. Geerstgras, Hirs-gras; Gramen miliaceum ; (Mili-
um, 1, 2, Linn. Spec. Plant.) 6. Gerit gras ; Gramen hordeaceum ; (Hordeum 5,
Linn. Spec. Plant.) 7. Haanepoots-gras, Wild Hemelsdauw-gras, Bloed-
gras, Wild Manna-gras; Gramen DaüijIon; (Panicum 8, Linn. Spec. Plant.) 8. Haver-sras ; Gramen avenaceum; (Avena 6, Linn.
Spec. Plant?) 9. Kam gras ; Gramm criflatum ; (Cijnofurus 1,2,
Linn. Spec. Plant.) ia. Kattefteerts gras of Liscbdoiden-gras ; Gramen
typhoides; (Phltum 1, 2, 3, Linn. Spec. Plant.) 11. Liefde gras of Lieflijk Gras; Gramen amoris; Grä-
men panïculis elegantisftmis ; (Briza 4, Linn. Spec. Plant.) 12. Lolik-gras of Dolik-gras; Gramen loliaceum vul-
gare; (Lolium 1, Linn. Spec. Plant.). 13 Paddegras; Gramen bufonum; Holofieum Lobe-
lii ; (Juncvs 10, Ltnn. Spec. Plant.) 14. Panik-gras; Gramenpaniceum; Crus galli; (Pani-
cum S , LrNN. Spec. Plant.) 15. Pluim-gras, Veder-gras; Gramenplumofum Lobz-
tii; (Arundo 5, Linn. Spec. Plant.) |
||||||||||
GRA. §33
|
|||||||||
GRA*
|
|||||||||
fcheid hoofdzaakelijk beftaat in de airen, naamelijk dat
de airtjes digter aan, of verder van malkander ftaan. De dertiende zoort of het Padde-gras, is een zoort van
Viefen die'hoekige bladen heeft, en in het geheel maar diie.of vier duimen hoog groeit, brengende op de halm-' tjes of deeltjes bloemtjés zonder fteclcn voort, op de wijze als de biefen : Het word gevonden op laage en vogtige plaatzen die veel onder water ftaan; dog daar zijn eenige veranderingen van , die hooger of laager groeijen. De veertiende zoort of het Panik-gras, gelijkt veeï-
na.hetüanepaotj'es-gras, maar groeit wat kleinder en heeft gebaarde airen , ze word gevonden in Frankrijk en Ita- - lien, in de wijnbergen en elders. De vijftiende zoort of het Pluïm-gras,. dat een zoort
van ritt is_, heeft harde, ftijve, fchraale bladen , Hevi- ge en hooge halmen, en lange dikke purper-roodagt ige airen, als veder-pluimen, die met't rijpen wit worden, en als zijde fraai glinsteren; het word gevonden in vet- te vogtige weiden en op andere natte plaatzen. Dezestiende zoort of het Riet-gras, is ook een zoort
van riet, en gelijkt veel na't voorige, maar groeit wat grooter; heeft hooge, ftijve en rouwe halmen en bla- den, welke met de airen of pluimen na die van het ge- mcene dek-riet gelijken, maar de halmen zijn boven ge- takt en met airen bezet: Dit gras groeit op natte plaat- zen, naast meiren, gragten , flooten, en elders : De- beesten willen het niet eeten, - dewijl het zuur is, en daar. en boven de bladen fcherp zijn, 't welke hun veel- tijds den mond doet bloeden; het hooi daar van deugt derhalven ook niec. De zeventiende zoort is het Rogge-gras , waar van
verfcheide zoorten gevonden worden, draagende deeze naam om dat ze airen voortbrengen, die na de airen van de rogge of andere graanen zweemen , gelijk de wilde gerst, pag. 859. een zoort van rogge-gras (gramen fecali- num) is, en van zommige aldus genoemt word. Maar men noemt tegenwoordig rogge-gras of raij-gras, een zeker zoort van gras, die een mede-zoort van het boven befchreevene lolik-gras, of misfebien 't zelfde is, 't welk van deHeerl.rNWiEus , en in de Nieuwe wijze van Land- bouw'en, door de Heer Profesfor Camper , inliet IV Stuk,- pag. .76. enz. zeer aangepreezen word tot konst-weiden, dewijl het in allerlei gronden, en inzonderheid ook in fchraale gronden, daar wel hoofdzaakeiijk 't gras en hooi de landlieden tot beeste-voer ontbreekt, wel groeijen wil, ook veel en goed gras geeft, en de ongemakken des winters, dewijl het een plant van ons land is, wel' kan tégenftaan : Men zegt. dat er de Engeifche een goed' gebruik ten gemelden einde van maaken : Men kan hier over verder'inzien, de fraaije- verhandeling over de konst-weiden , in de Nieuwe wijze van Land-bouwen; wij zullen moogelïjk daar van nog iets zeggen, als we. tot het artijkel WEIDE gevordert zijn. De agtiende zoort of het Smeelen-gras, is een zoort van
bosch-gras, dat fmalle wol'agtige bladen heeft ; 't fchiet vrij lange, dunne halmen op, welke fmalle of dunne zagte airen voortbrengen , die uit verfcheide airtjes digt zaamenge- ftelt zijn : Het groeit in boschagtige en andere plaatzen, die fchraal zijn, inzonderheid in de zandagtige gronden ; de. beesten, en inzonderheid de fchaapen, willen ditgraj gaarne eeten. De negentiende zoort of bet Zorgzaad-gras, is de vijf«
de zoort van beemd-gras van Dodonteus ; het heeft wei- nig lange, breede en puntige bladen, fchiet halmen óp, ''',' Z z 3 van |
|||||||||
De zesde zoort of het Gerst-gras, is de wilde gerst',
Zie GERST (WILDE-). De zevende zoort of het Haanepimts-gras, is de twee-
Je zoort van 'hïmébdaUw-gras (gramen manna II.) wan Dodomus; dit gras gvocit rietagtig, met veele flen- sen uiteen vezelagtige wortel, waar aan veele ook riet- a-tige lange bladen groeijen, die nederwaarts; hangen ; op de top der halmen koomen airen. voort, die uit veele Kleins dunne, meest tegen malkander overgaande zijd- airen beft :ian, welke geduurig korter worden, en als een platte hand uitgebreid ftaan; zijnde groen van koleur, ofookdikwils uit den rooden zwartagtig, en waar in klein witagtig hard zaad groeit : Het zelve word gevon- den in Hoog- en Ned-T-Duitschland, Frankrijk, enz., nevens de dijken en akkers , in de hoven en elders. Van het opregte Mcmna-gras zal onder die tijtel ge- fprooken worden. De agtile zoort of het Ha ver-gras, is de gebaarde Eve-
ne(Fefluca / Dodonyei),, die op de akkers tusfehen de haver, gerst, en an'dere graanen groeit; zieGEBAAR- DE EVENE : Ook word de Bromus Dodon/e i van zom- mige Haver-gras genoemt ; zie IJOEL-HAVER: Be. halven deeze zijn er nog meer andere zoorten van gras, die den naam van Haver-gras' draagen, om dat haare airen na die van de haver gelijken. De negende zoort of het Ka'>i:g''as, is van andere
onderfebeiden, dat het airen heeft diekamswijze ftaan, of als een kam vertoonen; het groeit in de weiden, en op andere fchraale plaatzen van Hoog- eiiNeder-Duitsch- lanJ, enz.
De tiende zoort of het Kattefieerts-gras, is de zeven-
de zoort van Beemd-gras van Dodonteus ; heeft fijn final pis, en halmen van één voet hoog, maar is het meest kenbaar aan de airen , die min of meer lang en rolfor- mig zijn, en de gedaante van een katte-ftcertje, of als de li.'ch-jiodden hebben; dog daar zijn eenige grooter en kleiner zoorten van, die op vogtige en andere gra- zige plaatzen voortkoomen, wordende bij ons veel ge- vonden aan de zeekant. De elfde zoort of het Liefde-gras; in't fransch Amou-
'■fc,is de zesde zoort van beémd-gras van Dodojsjeus; zijnde een aardige zoort van gras wegens zijn airen; heeft hahntjcs van ongeveer een voet hoogte, op wei- te groote getakte airen voortkoomen , waar van de air- tjes der takken aardig gezaagt, "zijn, dat dezelve heel bevallig maakt, en die met het rijpen wit worden. Dît gras word gevonden in Zuid-Frankrijk, Italien en Spanjeo; als mede ook in het zuiden van IIoog-Duitsch- '""1, aaiï de Rhijn en mede in zommige Nederlandfche Provinciën, als in Artois bij Bethuine en elders; hier tc lande word'i zomtijds van de lief hebbers door 'tzaad Kweekt : Daar .is ook nog een kleine zoort van (Poa. 10 Likn.), en er £Ün ook nog andere zoorten van bee- *»*« Amourettes. Zie op dat artijkel. Pp twaalfde zoort of Lolijk-gr&s, isde Phamix ofroode "M'tÇPhœnix fïve loliuni rubrum) vanDoDON/EUS : Dit gewas heeft veele fmalle bladen,, en brengt .verfcheide- *?'te dunne halmen uit de worte] voort, waar op plat- o^ige airen groeijen, die uit veele kleine min of meer 'otjwn malkander geplaatfte airen beilaan, na die van oe/oJij, gelijkende, en zaaden voortbrengen, welke na die , n ue tarwe zweemen, maar veel kleiniJer zijn';, de aimen en airen zijn zomtijds bruin-roodagtig, en zom- n êr°en, 't welke maar veranderingen febijnen te zijn. V « zijn veele zoorten varj dit gras, welkers onder- |
|||||||||
GRA.
|
||||||||||
ÇQ% «3RÄ.
|
||||||||||
•van anderhalf voeten hoogte, waar op langwerpige ge-
flooten airen groeijen, na die van het zorg-zaad gelijken- de; het word gevonden op drooge grasagtige plaatzen, en ook in de fchraale weiden. De twintigfte zoort oft Steekelige gras, heck halmen
van een voet hoog, met airen die fteekelig zijn; het groeit omtrent de zee-kanten op vogtige plaatzen. De een-en-twintigfte zoort of het Veld-gras, Akker-
gras, is de derde zoort van beemd-gras van DonoNiEUS ; deeze zoort fchiet een hooge (leng op, die een langen pluim- of rietagtige air heeft, welke door de wind door- gaans na eene kant gcdreeven word ; de air is meest doorgaans roodagtig, maar men vind ze ook die groen zijn, (zijnde de Aira 8. Linn. Spec. Plant). Het zelve groeit op de akkers tusfchen de graan-gewasfen, alsme- de ook in de weiden, inzonderheid de groene zoort, daar het niet zo hoog opfchiet. De twee-en-twintigfte zoortof't Vlot-gras, heeft lange
bladen, die op de oppervlakte des waters drijven, waar aan het ligt kenbaar is ; het heeft op zijne halmen lange getakte airen, die uit malkander gebreid zijn. Het groeit bij ons veel in de gragten, flooten en andere wateren ; De Koeijen willen dat gras gaarne eeten, en zijn ergree- stig na. De drie-en-twintigfte zoort of het Vosfefleerts-gras,
fchiet lange airen op, van twee tot drie voeten hoogte, ■waar op lange hairige roodagtige airen groeijen, die de gedaante van een vosfefteert hebben, waar van het zijn naam draagt ; het groeit in de weiden en op andere grazi- ge plaatzen. De vier-en-twintigfte zoort »f het Water-gras, heeft
•wiiagtig-groene bladen , en dunne lidformigc leggende halmen, die in de knoopen heen en weder gebogen zijn; ■op welke een dunne rolformige air groeit, na een mui- ze-ftaart gelijkende : Het groeit naast de gragten en fïoo- ten, en op andere vogtige plaatzen ; zijne halmen vlot- ten ook veeltijds op het water gelijk't vlotgras; de Koei- jen zijn er ook heel greetig na. Daar is ook nog eene andere zoort van water-gras, ook riet-gras ÇPoa. i. Linn.) genoemt, dat aan de oevers der wateren groeit; het heeft lange bladen, die een vinger breed zijn, de halmen zijn wel vier of meer voeten hoog , waar op pluim-airen groeijen, die uit dunne lange airtjes beilaan. Het is goed hoeder voor dû Koeijen, die het gaarne eeten. De vijf-en-twintigfte zoort of het Weij-gras met geel«
tfiren, heeft eene langwerpige dunne air, die geelagtig van koleur is, en haar zaad is met en rood-bruine wol •overdekt ; daar is ook een verandering van met ruige bladen, die een aangenaame reuk als de melilote heeft; ook word er een verandering van gevonden, die grooter en hooger groeit, tot anderhalf à twee voeten hoogte. Dit gras groeit in de vette en vogtige weiden. Veele andere zoorten van gras groeijen in de weiden ,
•welke te vooren ten deele reeds onder andere benaamin- - ige gemeld zijn, inzonderheid verdient de eerde, plaats het gemeene grasof zaad-gras genoemt (Pos. 5. Linn.) waar van m 't begin onder het beemd gras gefprooken is, dewijl zulks het beste en meeste gras geeft , waar van men inzonderheid het zaad behoorde te gebruiken, als men nieuwe weiden in goede gronden denkt aan te leg- gen. De vijf-en-twintigfte zoort of 't Zee-gras, heeft korte,
ïliive bladen, en brengt korte halmen of ftengjes voort, met airen als die van de weegbree , 'of na korte muize- fieertjes gelijkende; het groeit aan dezee-ftranden, daar |
||||||||||
het zee-water op én afloopt ; word ook op dorre zand-
agtige plaatzen gevonden, en is zomtijds wat grooter of kleinder. Veele zooiten of veranderingen van gras worden er
gevonden, gelijk we boven reeds aangeroert hebben die van de oude Kruidbefcbrijvers niet opgemerkt, maar van de hedendaagfche Botanisten naukeurig nagefpeurt en befchreeven zijn, maar de gemelde de voprnaamfte zijnde , zo zal zulks hier genoeg gezegt zijn, van de gras-zoorten, en waar het gras toe dient is ieder bekent naamelijk tot weiden en voeder voor het noodzaakelijke vee ; op 't artijkel WEIDE zullen wij er meerder van zeggen. Van het honds- of kweek-gras, kanarie-gras, manna-
gras, oogentroost-gras, parnas-gras, verkens-gras, wolk- gras, zee-gras, kan men nazien op deszelfs bezondere artijkels. GRAS-ANJELIER, zie ANJELIER.
GRASKUNDE, zie AGRÜSTOGRAPHIA.
GRASMAAND; April; in het Iatijn Aprilis; is de
vierde maand in het jaar, naar de Hedendaagfche reke- ning; deeze maand heeft dertig dagen, en omtrent den 2often, koomt de zon in het teken van de Stier (•»); hij word grasmaand genoemt, om dat het gras en alle de kruiden als dan beginnen te fpruiten, en als weder leevendig te worden. . Werk in de Moes-tuin in deeze maand.
De moes-gardenicr vervolgt in deeze maand zijn werk
met fpitten, zaaijen en planten, om het geene te vol- brengen, dat in de voorige maand Maart, wegeusande- re verhinderingen nog niet gefchied is, of wegens de koude niet heeft kunnen gefchieden ; dus gaat hij voort met het-zaaijen vanfleek- en krop-Jalaad, tuin-kerfe, ra- dijzen, mostert, allerlei wortelen, erwten en grootte boere-boonen, als mede marjoleine, baßiieum, ßlderij, poreij, enz., in een koude broeibak. Men verplant in het laatfte der maand uit de broei-
bak vroeg gezaaide bloem- en andere kool, als mede de oude weeuw-kool-planten en weeuw-kreppen, welke men de winter over bewaart heeft, in de opene lucht, op een warme ftandplaats, om ze vroeg te hebben, indien het in de voorige maand nog niet gefchied,is; dog met de planting der gewasfen uit de broeibak is msn dikwils genoodzaakt te wagten tot in de Maijmaand, om dat die jonge planten doorgaans teder zijn, ende April dikwils in deeze gewesten nog vrij koud en vors- tig is. Men zaait nu ook. porcelein in de opene grond, e»
men legt omtrent het midden van deeze maand turW!tC boontjes op een warme plaats onder een glas-raam, ° in een verkoelde broeibak, om de jonge boone-ptotea_ daar na in Maij, als de nagt-vorsten over zijn, bij ftoK- ken of rijzen te verplanten , op welke wijze men vroeö fnijboontjes zal kunnen hebben. Men verplant en fcheurt nu ook falie, roofemarij^t
lavendel, fpijke, thijm, melisfe, krüifemunt, fneeM* > pimpernel, dragon, zuuring, trip-madam, en meer an, re fijne kruiden ,- of men fteekt er dekken van, die 1 deeze tijd wel willen bewortelen ; inzonderheid als m ze bij zonnig weer wat befchaduwt, en behoorlijk v ë tig houd; dog hoe vroeger dit gefchied, hoe beter'fer Men zuivert nu de artifchokke planten, die de win ^
over in de opene grond geftaan hebben, enroert deg rondom, zonder beleediging der wortelen, en men ne ^ |
||||||||||
^
|
||||||||||
CRÄ-
ge overvloedige jcnge wortel-fpruiten tet zijden meest
'alle weg, waar door de overige grooter vrugten voort- brengen, inzonderheid als men den grond rondsom bij liet ohifpitten teffens met wat oude mest voorziet. De atgenoomene fpi uiten kan men op een nieuw bedde plan- ten: Heeft men de artifchokken den winter over "in de ielder, of in een kuii bewaart, zo moet men die nu ook weder op een bedde, in een vette welgemeste grond, op twee à twee en een half voet afltand, planten : En ais men artifchokken en cardons in de broeibak gezaait heeft, kan men die nu ook tegen het laatst der maand verplanten," of men zaait dezelve nu in de koude grond op een beddein kuiltjes op de gemelde afftand, drie of Tier zaaden in elk kuiltje, waar van men naderhand, maar één of twee planten ftaan iaat, als het zaad alle opkoomt, om ze vervolgens zonder verplanting te laaten opgroei- jen.
De grond der aspergie-bedden moet nu ook geroert
worden, zo het in de voorige maand nog niet gedaan is, en zulks hoe eer hoe beter, voor dat de aspergies fprui- ten; en men plant jonge aspergie-planten, van één à twee jaarenoud, op wel toebereide bedden : Ook kan men m ttspergie-zaad znaijen voor het toekoomende gebruik. Men zaait raapzaad in het begin van deeze maand in
een Iosfe vogtige grond, om de raupen vroeg te hebben, waar toe de vroege witte zoort de beste is ; en als de jonge planten te dik opkoornen, gelijk meest gebeurt, moet men dezelve naderhand verdunnen, opeen bekwaa- me afftand, en van het onkruid zuiver houden, waar door ze vroeger groot worden ; en zo de aard-vlo er intoomt, moet men ze met water overgieten, daar men aschin heeft laaten weeken, of men beftrooit ze met asch. Men zaait ook nog wztfavoij- en boere-kool, voor het
winter-gebruik. Men zuivert de aardbefië-bedden van de overvloedige
jonge fcheuten, als mede van het onkruid , en maakt de giond tusfchen beiden wat los ; indien het droog weer is, "loet men de bedden altemets wel beVogtigen, want a!'jers 7.ullen ze weinig, en maar kleine vrugten voort- brengen: Ook kan men nu bedden met jonge aardbefiën «planten, waar tusfchen men zicpels, kropfalaad, of 'oder klein gewas zaaijen of planten kan, om in dat jaar Tan de grond meer te profitceren , dewijl de aardbefiën m het eerfte jaar geen of weinig vrugten geeven. De tritten en groote bomen , die men in de voorige
panden in potten of bakken gezaait heeft, kan men nu ln het begin der maand op bedden op een warme plaats Jei'p!anten , om deeze vrusten vroeg te verkrijgen; in- dien het in de voorige maand nog niet gefchied is. 'n het begin van deeze maand legt men ook nog me-
'^i-Zaad in een warme broeibak, voor Iaate meloenen, •|le men in het laatst van de maand, of in het begin VïljMaij verplant op niet al. te warme broeibakken, of *e' onder papiere raamen, of onder klokken, op een arme zonnige plaats, in een goede losfe vettegrond ,
daar wat verfche paardemest onderis, gelijk een broei-
_ [?.' dog de mest behoeft nu zo dik niet te leggen , P'Jk in vroeger tijden, en daar moet omtrent ander- Jl!' v°ct aarde op leggen : Deeze meloenen worden dik- Us beter als de vioeg gezaaide, als de zomer goed is,
n zó betemperder groeijen.
,j laaS zorg, dat, de (lakken opgezogt en vernielt wor- bii'n ' >n deeze tijd menigvuldig zijn, inzonderheid ' Weer; want als men dezelve niet, zo veel doen- |
||||||
6KAV. - m
lijk, tekeer gaat,, zullen ze zeer vermeerderen', en ver-
volgens een groote ravage maaken, ja dikwils geheele akkers met jonge groente vernielen ; hoewel ze in het eene jaar menigvuldiger , dan in het andere jaar zijn f als de planten enkel, of wat van malkanderen ftaan, is- het ook dienstig, dat men den grond tusfchen beiden- met fijne kalk duntjes overftrooit, want door deszelfs fcherpte worden ze vernielt. Voorts moet men niet verzuimen , om de bedden of:
akkers met jonge groente, en de paden door wieden en hakken van het onkruid te zuiveren , op dat het zel- ve niet de overhand verkrijge; want anders zal het niet alleen veel nadeel aan de jonge planten doen, dewijl het doorgaans Jcbielijker aangroeit, maar ook daar na veel moeijelijker te verdelgen zijn- Groente van deeze maand. - De groente begint nu fchaars te worden,-dewijl da
oude groentens in de voorraad -kelders ten einde gaan , en-' die er nog zijn, als geele wortelen, pinxter-mken, raap- pen, kool-raapen, aardappelen, roode bete-wortelen, zie.» pels , beginnen geheel onfmaakelijk te worden. Uit de opene lucht heeft- men nog winter-fpina-
gie , kervel, peterfelie, bcete, zuuring, geele worte- len, die in de herfst gezaait, en in de winter gedekt zijn, plnxternaken, die nu fmaakélijkzijn, eer ze be- ginnen te fchietcn; fpruiten van broccoli, favoij- en boe- re-kool, welke nu zeer aangenaam zijn, eer ze in zaad: fchieten : De liop-fpruiten en aspergies beginnen nu ook voor den dag te koomenj voorts heeft men tot falaa- de, vette-kous, winter-keW, water-kers, taraxicum , pim- pernel, en andere falaad-kruiden ; insgelijks fwfe-krui- den,- als falie, thijm, enz. Uit de broeibakken kan men hebben, fteek-falaad ?
tuin-kers, radijzen, krop-falaad, concommers , jonge gee- le wortelen, fnijboontjes, erwtjes, aardbefiën; verders framboozen, kersfen, druiven, pruimen (van de zöge*- noemde quets), en apricoofen uit de ftookkasfen. Werk in de Vrugt-tuin en Enterij.
In deeze maand kan men nog enten en zuigen, dat
in de voorige maand nog niet afgedaan is, mits dat do- ent-rijzen vroeg in de voorige maanden gefneeden zijn,, inzonderheid van de fteen-vrugten; maar om kersfen ta enten is het te laat, dog niet om ze te zuigen. Men fteekt en legt nu ook allerlei boom-en Reester-ge*
veasfen in, indien het in de voorige maand nog niet ge« fchied is. Men plant ook allerlei tamme en wilde boomen, dog:
hoe vroeger zulks gefchied, hoe het beter is, inzonder- heid de altijd groenende, als taxis,, hulst, kers-laurierr alatermis, demie- en pijn boomen, jenever-boom, enz. Als- er groote droogte na het planten volgt, moet men de jonge boomen , inzonderheid de vrugt- en altijd groene boomen, zoratijds bevogtigen; ook is het als dan zeer dienstig, om de aarde rondsom de (tam meteenige korte ruigte, als met run, of beter met eendèn-kroost, daar men dezelve bekoomen kan, te overdekken, dat de grond zeer voor het uitdroogen bewaart, en dus de boo- men beter doet aan het gewas koomen. Men fnoeit en bind de perfik- en andere espalier boo-
men nu aan, indien het voorheen nog niet gefchied is; voor de perfik-boomen is het nu de de beste tijd , om daC dezelve meest doorgaans in deeze maand nog veele doq- de takjes verkrijgen, en derhalven vroeg ge fnoeit en aan-
|
||||||
cito;
|
||||||||||||
'$tf
|
||||||||||||
Ooft-vrugten van deeze maand.
Men heeft nog laate renetten, rabouwen, groene pe-
ping, bruindeling, maij-zuure, maij-zoete, ijzer-appel enz. Van de peeren, bergamot bugij, bergamot d'hijv»
bergamot fouiers, bef ij de chaumontel, bon-chretien d'hii ver, colmar, franc royal, grand monarque, winter-grê tinlfl.. t*ny
|
||||||||||||
'aangebonden wordende, zulks onnut word, en de frioei-
jing nog eens moet gefchieden. ]ndien de jonge vrugt-boömen teveel bloem-knoppen
hebben, moet men niet verzuimen, een gedeelte daar van af te breeken, om dat de overvloed van bloem- knoppen haar verzwakt, ja wel geheel doet verderven, of kleiner onvolmaakte vrugten voortbrengen ; dit weg- neemen der bloem-knoppen aan de jonge boomen, als zij er te veel van hebben, is van geen klein belang, om haar- te verfterken, inzonderheid aan zwakke boomen , en zulke die eerst verplant zijn; dog men behoeft ze van deeze juist niet alle weg te doen, gelijk zommige raaden, men mag er wel eenige of een klein gedeelte aan blijven laaten , dat haargeen hinder zal doen, om dus vrugten daarvan te verkrijgen , waar na den planter doorgaans verlangt. Men moet ook zorg draagen, de bloeijende perfik- en
tbricoofe-boomen 's nagts voor de vorst met matten te dekken , zo veel doenlijk is ; dog als men zulks doet > tiioet het bij continuatie gefchieden, want één nagt verzuim, kan anders bij onvoorziene nagt-vorst, alle voorige moeite en de daar van verwagte nuttigheid te niete maaken. Indien de bladen der perfik- en andere hoornen van be-
, lang, inzonderheid van jonge boomen , bij bet uitfprui- ten beginnen, om te krullen, het welke door de rupzen of zogenoemde wolf ontftaat, moet men die in den avond- ftond, maar niet over dag bij zonnefchijn, met water overal befproeijen, en nat maaken ; ook plukt men de meest gekrulde bladen af:. Maar als dit omkrullen van de groene of zwarte luis vandaan koomt, gelijk dikwils gebeurt, die de mieren aanlokt, welke daar op fchijnen te aazen, dan moet men een goede menigte tabaksbladen in water kooken, en de boomen met dit water wasfchen en begieten, hetwelk de luis en ook ander ongedierte verdrijft. Of men maakt een niet al te fchcrpe loog van asch, en wascht de takjes daar mede, het welke aan de blad- en bloci-knoppen geen hinder doet, zo lang ze nog geflooten zijn; want dit infeÜ koomt meest doorgaans -reeds vroeg aan de knoppen, eer ze fpruiten of open gaan,- en het zelve is inzonderheid zeer fchaadelijk aan de perfik-boomen , die als dan ook .doorgaans teffens van de mieren gckwelt worden, en waar door ze zelfs zomtijds koomen te verderven. De ftammen der vrugtboomen, die in de voorige zo-
mer geoculecrt zijn, en gevat hebben , moet men nu bij tijds tot drie of vier vingerbreed boven de oculatie affnijden, zo het in de voorige maand nog niet gedaan is, hoe vroeger hoe beter ; en men moet de entsrij en loomgaarde tusfehen de jonge boomen en elders van het onkruid zuiveren, dat anders de overhand verkrijgende, veel nadeel aan dezelve toebrengt ; ook zuivert men al- lerlei boomen van de ring- en blad rupfen, en van an- der ongedierte, zo veel het doenlijk is. Omtrent het midden van deeze maand ontdekt men
de vijge-boomen , en men zet de in huis bewaarde nu weder buiten, en men fnoeit en zuivert dezelve. Men zaait ook in het begin der maand het zaad der
âenne- en pijn-boomen, het zij in de enterij, of op akkers in de velden, daar ze tot een bosch zullen blijven voort- groeijen : Ook kan men nog zaad van deeze en geene in- en uitlandfche boom- en heester-gewasfen zaaijen; doe; hoe vroeger, hoe beter. Men ziet in de kelder na de vrugten, om dezelve te
zuiveren, die nu fterk verminderen, en meest fmaake- ïoos worden. |
||||||||||||
IVerk in de Fdoem- en Plaifier-tuin.
Men zaait allerlei bloem-gewasfen, zommige die te der zijn, in een niet al te warme broeibak, of oinfe klokken,, en andere in de opene grond op een waraii plaats, om ze daar na weder te verplanten; welkeinhe laatfte van deeze maand kan gefchieden, als het'wee gunstig is; dog met zulke gewasfen die teder en onde glafen aangekweekt zijn, moet men met het verplantet doorgaans wagten tot in Maij, wanneer de koudevprs tige nagten over zijn, waar door ze anders ras vervrie zen, of ten minden aan het kwijnen raaken, zo dat e: weinig goeds van koomt; waar bij ook nauwkeurig it acht te neemen ftaat, dat men allerlei planten, die met in de. broeibak kweekt, en daar na in de koude gronc verplant, niet alleen niet al te fterk door al te veel waru te moet voortzetten, waar door ze flcnterig en onvol maakt groeijen, en daar na flegter bloemen geeven, maar ook moet men dezelve voor de verplanting, dooi middel van haar over dag bij bekwaam weer veel lucht te geeven, allengskens aan de lucht gewennen, en hor der doen worden ; want als men dit niet in acht neemt; en dezelve uit de warmte der bak fchielijk aan de koud; lucht koomen, zullen ze onveilbaar aan het kwijnen ei; zukkelen raaken, en langzaam aan de groei koomen, oi ook dikwils geheel verderven. Daar zijn ook veele bloem-gewasfen, die hard vat
aart zijnde, het verplanten niet kunnen verdraagen: maar daar door verderven ; of zo goed niet groei;ec en bloeijen , can wanneer ze niet verplant worden; bijvoorbeeld, de ridder-fpoorsn , maankoppen, juftrtp in't groen, lathijrus, prince-bloem, venus-fpiegel, £* difche thlaspi en kondrille, lupijne, malva's, »Ww* ■fche kers, linaria, rogge bloemen, en meer andere;c!eS' ze moeten derhalven gezaait worden op de rabatten et elders, daar ze zullen groeijen; men ftrooit 5, 6 tot ie korrels zaad, na dat het zaad groot is, of de plant vat natuur min of meer druikig groeit, in een gemaaktWl kuiltje, dat men daarna met aarde overdekt, en a's<if planten daar na te dik ftaan, kan men ze verdunnen; zijnde het altijd beter, een weinig te dik als te dunge; zaait, dewijl het gezaaide zaad veeltijds niet alle °P° voortkomt; dog hoe vroeger men deeze harde bloem gewasfen zaait, hoe beter ze zullen bloeijen. In 't begin van deeze maand zaait men ook de harde'*«
leevende en tweejaarige planten, die in 't volgendeja eerst bloeijen, in de opene grond, als de v'°''a^ muur-bloemen, akeiijen, flok-roofen, enz., die men J na op een bedde op een bekwaame afftand verplant, 1 1 -^at ,p3i
|
||||||||||||
de violieren kan men in een maatige warme bros'
zaaijen, om ze wat voort te zetten , en daar na uit te planten, waar door ze doorgaans nog in t z ^ najaar in bloem koomen, en men dus de dubbelde, ^ daar onder voortkoomen , beter in de winter voo vorst bewaaren kan. j{l Men verplant en fcheurt nu ook allerlei harde wi
ven planten, die in de opene lucht ftaan, indien . |
||||||||||||
GRA.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
GRA.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
■93T
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
in de voorige maand tuet heeft kunnen gefchieden, maar
zulks moet nu in 't begin der maand, hoe eer hoe beter, cedaan worden, want als dezelve laat verplant worden, zuilen ze in dat jaar weinig voortgang maaken, en maar flegt bloeijen. teiMen moet in 't laatst der maand een broei- of run-bak
toeftellen, voor de bloem-gewasfen die teder zijnde al- tijd onder glafen moeten gekweekt worden, om ze fraai te hebben, gelijk de dubbelde bonte balfamijne, amaranth, lilagtige amaranth , datura, enz. Men kan nu ook pitten of zaad van oranje, citroenen
of limoenen, en van andere vreemde boom-ge was fen, in een warm broeibakjezaaijen, of in potten, die men daar na in een run-kas zet, en de jonge boomtjes vervolgens weder in andere potjes verplant, in ieder potje één, om ze verder in de run-kas te koesteren en voort te zetten : Ook kan men nu takjes van allerlei bloem-en andere tedere gwasfen, in potten fteeken, en in de run-kas plaatzen. Men plant tuberoofe-bollen in een maatig warme broei-
bak, die men over dag, bij warm weer veel moet luch- ten. De Turkfche ranunkels en anémones, die in de bloem
opfchieten, moet men bij droogte des avonds zorgvuldig begieten, want anders zullen haare bloemen niet zo vol- ffiâakt en fchoon worden. Defïaaije aurikels, die nu beginnen te bloeijen, moe-
ten op het boufet of theater gezet worden, daar de pot- ten, van gelijke groote zijnde, trapswijze een duim of (wee à drie boven elkander Maan; het welke niet alleen dient, om de bloemen beter of gemakkelijker van nabij te kunnen bezien, maar waar door de verfchillige zoor- ten ook een verwonderenswaardige en verrukkende Woouing, door haare differente koleuren en fchakee- róig maaken; dog om dit gezigt wat langer te genieten, zomoeten ze met eenig dekzel van boven en van voo- rgedekt zijn, waar door ze voor de zon, regen, en ttw befchermt worden ; want door de regen word het poeder der bloemen afgefpoelt, waar in een groot ge- feite van haare fraaijigheid beftaat; en de hitte der zon do« derzelver verdorring verhaasten ,• egter moet men Kniet altijd digt geflooten houden , maarzebij alle ge- legenheid, wanneer het droog en donker weer is, over dag veel lucht laaten genieten, dewijl anders haare ko- feurenniet zo volmaakt worden; weshalven het ookzeer 6°ed is, dat het dak of dekzel zodanig toegeftclt zij, dat het door middel van katrollen loodrecht over- oud kan opgetrokken worden; en. waar toe best dient fen vierkante raam, waar over geverft linnen gefpannen 15 : Van vooren kan men het theater bij zonnefchijn ""•triet- of andere matten, of linnen gordijnen fluiten. De aurikels, daar men zaad van winnen wil, moeten
zo dra ze uitgebloeit hebben, in de opene lucht gezet wor- den,op een zodanige plaats, daar zede morgen-zon, en * Vr'ije lucht genieten ; de overige zet men vervolgens 6t*in de opene lucht. Men kan nu ook de afzetzels van de aurikels affcheu-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
niet Merk is, gelijk 's morgens en avonds, moer men ze
ongedekt laaten, om de vrije lucht te gemeten, want an- ders zullen ze niet fleurig ftaan. Men (leekt bloem-ftokken bij de planten , die nu op-
fchieten en in deeze maand bloeijen , om ze daar aan vast te binden, dat ze niet door de wind verflingert en gebrooken worden, en ook zuidelijker ftaan. Men verplantƒ>«/?«, en legt nieuwe bloem-perken aan,
daar het nodig is : Men kan nu ook in't laatst der maand de onverplante palm knippen, of in't begin van de vol- gende maand, dat beter is dan in de zo.mer, om dat de palm als dan dikwils door de zonne-hitte verbrand. Men zuivert ook de rabatten, bloem-perken, paden,
allées, enz. van het onkruid ; brengt er nieuw zand of turfmotin, daar'tnoodigis, en men maakt dus bij droog weer dengeheelen plaifiertuinfchoon en in order, opdat dezelve aldus in de volgende aangenaamile tijd des jaars, 't welk buiten tegenfpraak, de maanden Maij en Junius zijn, aan den eigenaar moogen vertoonen en te wege brengen , het geene daar hij toe gefchikt is, naamelijfc om vermaak daar in te fcheppen, door de zindelijkheid, en goede order, benevens de aangenaambeid der bloem- en allerlei andere gewasfen; een vermaak waarlijk, dat onfchuldigis, en de prijs wint boven veele andere we- reldfche vermaaken. Men klopt en rolt ten dien einde ook de gras-werken,
en befnoeit haare kanten, en bij aldien er wilde ondeu- gende kruiden in voortkoomen, moeten die er wel uitge- wied of uitgeftooken worden, om het gras zuiver en fïjrt te houden, dat anders ras verwildert ; en het welke in' het vervolg altijd voor het maaijen behoort te gefchie- den. Planten die in deeze maand bloeijen.
De voornaamfte bloemen die nu in de bloem-tuin te
voorfchijn koomen , zijn ranunkels, aneviones, prlmula- veris, aurikels, tulpen, narcisjen, tacetten, jonquilles, druif-hijacinthen, perfiaanjehe irias, keijzers-kroon, edel- leverkruid, dubbelde jaxifrage, naakte meisjes, voorjaars- cijclamen of verkens brood, fier hijacinthen , kievits-eije- ren, hondstand, dubbelde maagde-liefjes, pinxter-bloem, violen, enz. Van de boom- en heester-gewasfen, bloeijen de perfik
met de dubbelde bloemen of roosjes-perfik, naantjes-amandei met enkelde en dubbelde bloemen, Perfiaanjehefijringt of jasmijn, met liguster- en met gefneedene bladen, lijs- ter-befieboom, vogel-kers, judas-boom, wittedoorn met dub- belde bloemen, en meer andere : Dog men dient te wee- tcn, dat veele deezer gewasfen bij ons dikwils wat laa- ter, en eerst in Maij bloeijen, als het voorjaar lang koud is. - Werk in het Oranje-huis en Trek-kas.
Het oranje-huis en de (look-kasfen , moeten nu over dag bij zagt weer veel gelucht worden ; en men brengt veelerlei harde gewasfen ■, a's laurier- en launts tinus- boomen, granaat-boomsn, jasmijn, mijrtus, cijtifus, ole- ander, pasfie bloem, leucoje, muur-bloemvi, enz. buiten huis in de opene lucht, maar dezelve moeten op een war- me voor de winden gedekte plaats, en ook voor eerst niet op fterke zon gezet worden, anders zullen ze veel lijden, dewijl ze door lange in huis te ftaan, wat teder geworden zijn. Andere gewasfen, die wat tederder van aart zijn , gelijk de oranje-, citroen-, en limosn-boo- men, enz. moet men in huis laaten tot in Maij, wanneer de A a a nagten |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
die men in kleine potten plant, en dezelve in 'de
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
fchad
|
uwe zet ; anders verplant men de aurikels gewoo-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
nelük
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
•"* m Augustus.
e naaije hijacinthen, tulpen, ranunkels en anémones |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
•Juin bloei koomen.moet men insgelijks voorde zon
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
•elke
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
et)
de
mid
|
,. 'Ke r?gen dekken, om dezelve fraaijer en langer in
Hoi6™ te Dewaaren ; 't welke kan gefchieden door
van matten , tenten of dek-kleeden van linnen ;
en over dag als de zon niet fchijnt, of
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
" Deel,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
■*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
GRA.
|
|||||||||||
GRA.
|
|||||||||||
m
|
|||||||||||
die gezaaitword, hoe ze beterflaagt, en zwaardergra.
geeft; na de haver tegen bet laatst der maand word ( 'zomer-gerst gezaait ; maar wil men zaad van winter-ge, in h.et voorjaar zaaijen, dat in goede gronden zeer w gefchieden kan, zo moet zulks vroeg gefchieden, zod maar de grond na de vorst handelbaar is, omgeploegd bezaait te kunnen worden. Men zaait nu ook vlas en hennip ; ook roert men ds
grond van dehop-gaarden, en zer 'dokken bij dehop-plai ten; ook kan men nu de hop fcheuren, en nieuwe hoi akkers aanleggen, dog hoe vroeger hoe beter, eerrï laag gefchooten is. In de weij-landen moeten de molhoopen, hoe eer hc
beter, eer het gras begint te wasfen, van malkander gegooit, en vervolgens deeze weij-landen met eenzwa; re houten rol gerolr, en daar door effen gemaakt wo, den. Zijn de weij landen door de vogtigheid met veel int
begroeit, moet men ze kammen , dat is, met een fijr egge overeggen, waar door het mos los gemaakt en ve nielt word, en aldus het gras beter groeijen kan; inzoi derheid als men ze in de voorige maanden met aset hoender- of duiven-mest beftrooit heeft. De jonge Lammeren moet men met de moeder overd:
bij goed weer buiten óp de weij-landen brengen, de 's nagts weder binnen huis; ook kan men het jonge run. vee tegen het laatfte deezer maand, indien hetweernk al te koud is, van de ftal in de weijde jaagen, om oo 's nagts buiten te blijven, inzonderheid als het vuedt begint te ontbreken ; de Koe-beesten dienen nu wel er. gepast en gevoedert te worden, dewijl ze in deeze tij verhairen , en daar van eenigzins koomen te lijden; it zonderheid moet men de melk koeijen en jonge kalvere wel koesteren ; is het hooi fchaars, kan men haar das benevens olie-koeken van uitgeperst raap-zaad 'm warum ter week gemaakt, of een bellag van zemels te eetenget ven, inzonderheid aan de melk-koeijen, dat haar zee verfterkt en veel melk doet geeven. De voordeden die een Landman in deeze maand ka;
hebben, zijn in 't begin in 't algemeen juist nog niet zee groot; maar de Bouwboer brengt nu zijne graanen te markt, die hij nog niet verkogtheeft, dathemdenlooi voor zijnen zuuren arbeid in het voorige jaar aanbrengt De Boter-boer verkrijgt nog melk-koeijen, dieomtrec
doezen tijd eerst kalven, en zijn voordeelen van melk boter en kaas vermeerderen nu, na maate men in ^ tijd vordert: Hij verkoopt van zijne vroege kalveren die hij niet aanhouden wil, en gemest heeft, in/once' held osfe-kalveren, aan de flachters; want hij nioet a tijd bedagt zijn, om jonge beesten aan te fokken. e daar en tegen van de oude te verkoopen, dewijl de P ge of nog niet zeer oude koeijen altijd beter zijn» "' de oude: Wij zullen nu niet fpreeken van de drpeVJ. ziekte en fterfte onder het rundvee, die in deeze tip op nieuw zeer omgaat, om daar regen ander jong v fragten aan te fokken, het welke egter even z° ,v kanfterven, als het oude; ondertusfehen moet den fan man zijn best doen, om het te behouden, of de pla van de vcrloorene weder met jonge te vervullen. Men koopt tegens het uitgaan deezer maand, or ^
begin van de volgende, magere koeijen enosfen. ze vet te weiden,"tegen de ilachttiid, indien men <• land genoeg heeft, dat goed is; dewijl ze jn deeze wegens de vermindering en bekrompenheid van hej dei-, dikwils goedkoop zijn, en de vette beesten i |
|||||||||||
nagten warmer worden; dogmet rui me opening der vensters
overdag, en bij goed weer ook 'snagts; en men plaatst ze binnen buis wat wijder van malkander. De tedere buitenlandfche gewasfen, die de zomer in
de run-kas moeten gekoestert worden , gelijk de ana- nas, verfcheide zoorten van ceretts, en andere diergelij- ke, brengt men nu ook uit de ftook-kasfen over in een toebereide run-kas, die aan 't broeijen is, dog de ana- ■nasfen moet men alleen in een bezondere kas , bij mal- kander zetten, maar weinig luchtgeeven ; egter moeten ze bij rterke zonnefchijn, noodzaakelijk iets lucht hebben, fchoon ze veel hitte kunnen verdraagen , want anders zouden ze verbranden of verfchrocijen , dewijl de hit- te in een digt geflootene broei- of run-kas, bij rterke zonne-fchijn , zeer aanmerkelijk vergroot en brandende word. Men moet ze dikwils des avonds of bij donkere lucht met water befproeijen , dat haar zeer ververscht en verkwikt; en 'snagts moet men ze voor de koude van boven met matten dekken. Het is nu de beste tijd, om allerlei niet al te tedere'
buitenlandfche gewasfen, als oranje-, citroen-, limoen-, laurier-, granaat boomen, mijrthus, enz., 't zij binnen huis, of die buiten huis gezet zijn, te verplanten, als ze het verplanten of grooter potten of tobben nodig heb- ben; want hoe vroeger ze geplant worden, hoe beter en overvloediger ze hunne bloemen en vrugten zullen voortbrengen; als dan worden dezelve ook wat gefnoeit, of ingekort en gefatzoeneert, die zulks noodig hebben, en men zuivert ze van alie dorre takken .en andere on- reinigheden. Van boomen die men niet verplant, neemt men de
aarde van boven, en ter zijden uit de tobben of potten diepuit, en vultze weder m et go ede aarde op; waardoor ze verfterkt worden, en beter groeijen. Zommige harde gewasfen, als roofemarijn, jonge lau-
tieren, mijrtus, eranaaten , jasmijnen, cijtifus v-an ma- rantha, cistus, oleander, oleaster, pasfie-bloemen, leuco- jen, goudlakens, enz., kan men ook uit de potten in de opene grond planten , daar men begeert, te weeten in goede losfe vette aarde; daar ze beter groeijen en bloei jen zullen, dan in de potten of vaten; in het najaar zet m.en dezelve weder in potten, om ze 's winters in huis voor de vorst te bewaaren. Men kan nu ook in 't laatfte der maand takjes van al-
lerlei vreemde boom- en beester-gewasfen , in potten fleeken, die men in een warme run-bak plaatst, en de- zelve behoorlijk vogt geeft, dog niet te veel te gelijk, want het is beter dezelve maar weinig en dikwils te be- fproeijen, dan ze al te nat te maaken, en het welk altijd buiten de zon behoort te gefchieden ; men moet ze in het begin ook tegen de zon dekken, en de bak o ver dag bij goed weer behoorlijk luchten , dog als deeze maand koud en guur is, kan men met't gemelde fteeken nog wagten tot in de volgende maand. Men heeft in het oranje-huis en ftook-kasfen , nu ver-
fcheiderhande bloemen, als onder andere, jasmijnen, cijtijus van inarantha, amonospermos, verfcheide zoorten Van ficoides, enaloës, çereusJerpens, teitaiiim, chinée- Jche roos, coronilla, enz. ■ Uuismans-werk, en zijn voordeel in deeze maand.
Men volbrengt het ploegen en zaaijen der veld-vrug-
ten , dat in de voorige maand nog niet gedaan is, of
ïiiet heeft können gefchieden : De haver moet men in de
grond, brengen, zoras het doenlijk is, want hoe vroeger
|
|||||||||||
GRÀV
MtfflT goed voordeel kunnen aanbrengen, voornaamelijk
wanneer ze als dan geldig zijn: Maar om beesten-voor „eld te laaten vet weiden, als men zelf geen weijland Left, is niet zeer profijtelijk, dewijl de winst met het «cide-loon meest weg gaat, ten waare het zelve niet al ,e groot was, en de beesten in de weide wel toeneemen, n dezelve daar en boven in het najaar duur verkogtkun- -en worden, als men ze tot verkoQg doet weiden ; maar wheel anders is het, als men ze voor zijn eigen huis- houding wil gebruiken, want dan zal het zelf-weiden jekeilijk dikwils voordeeliger zijn, als de vette beesten van de boer of vet-weider, of het vleesch van den flach- tet te koopen ; mits dat de beesten een goede weide rerkrijgen , en men van den vet-weider niet misleid wor- de, door haar de flegtfte weiden, maar aan zijne eige- ne de beste tegeeven; hier tegen is het beste middel, 0Iii eerst een goed beding met de vet-weider te maa- ien, en dan het oog er zelf mede op te houden; hoewel liet eene jaar, aangaande de weiden, gunstiger dan het andere is, om vette beesten te verkrijgen, ais waar toe (liet alleen het goede gras, maar ook het weer veel toe- brengen kan. Vette Koeijen en Osfen zijn in deezen tijd fchaars, en
Tan de fiachters welgewilt, weshalven een Huisvader, die veel vee, en geen gebrek van voeder heeft, wel zal doen, altoos één of eenige van die beesten, geduu- tende de winter, boven de andere wel te doen , om ze vleefchig en vet te rnaaken, en daar na te verkoopen ; hij zal zijn moeite en kosten doorgaans met goede winst betaalt krijgen. De hoenders en eenden leggen nu veele eijeren, die men ter markt moet ftuuren, en men zet ook hoende- r«, eenden en kalkoenen te broeden. Heeft men jonge kuikens, die bekwaam groot zijn, de-
ielve kunnen met voordeel verkogt worden; als mede itjonge duiven, dewijl ze beide in de fieeden wel ge- wilt zijn; zijnde ook weezenlijk een aangenaam en ge- 20iid eetcn, inzonderheid voor tedere en zieke menfehen, te zij gebraaden, of op andere wijzen toebereid. Het groot gevogelte, zo wel tam als wild, deugt nu Hiet meer, als deeze maand is gekoomen, dewijl deeze fan nu ritzig worden, en aan het broeden gaan, Waar door ze mager en onfmaakelijk worden. De Landlieden maaken in deeze waterige Provintien,
fcr zig een groote menigtckievitten onthouden , in dee- ze maand ook veel haar werk, om kiewits-eijeren in de Isnden op te zoeken, en ter markt te brengen; dewijl *e van de fleedelingen en anderen gretig worden ge- *°gt, en als een lekkernije op tafel gebragt. - GRAS-MOSCH, zie KWIKSTAART, n. VI. GRAS ROL; is een rol van hard-fteen van ongeveer + a5 voeten lang en 15 à 18 duimen over het kruis dik; inende, om de fijne gras-werken in de tuinen, na dat 2e gemaait zijn, mede te rollen, waardoor de grond jj'tt alleen effen word, maar het gras ook zijne fijnheid "raoiid. De rol word ten dien einde, door middel van een ijzere as j jje me(. een jjzere DeUgei, ;n twee pennen, " "et midden van de beide einden der rol, vast en be-
eeglijk is, door twee mannen getrokken. In Engeland,
aar de fijne gras-werken in de ruime plaifier-tuinen in
S oote achting zijn , en daar men ook de fraaifte gras-
' rwn vind, gebruiktmen hier toe dikwils een ligt paard ,•
ar op dat het zelve het gras niet zoude vertrappen,
j. '' men het een zoort van lederen fchoenen aan,
"aar derzelver voeten of hoeven gefchikt zijn, en
|
|||||||||
GRlL
|
|||||||||
$39
|
|||||||||
men hangt het ook wel een zakje voor het gat »
daar het paard zijn behoef in kan doen, op dat de vuil- nis niet op't gras zoude vallen ; zo zindelijk zijn de En» gelfchen op hunne gras-werken, fchoon ze anders d* naam hebben, dat ze de zindelijkfle niet zijn; dog dit moet men wel hooftzaakelijk verltaan van het gemeen. Ik heb diergelijke rollen ook gezien, welke toegeftelt waaren, dat men er op zitten konde, gelijk als op een chaife. De melk- of weide-boeren in ons; land bedienen zig
ook van houte rollen, die groot zijn, wegens de zwaar- te, om er de weij-landen in het voorjaar mede te rol- len , dienende om de weij-landen effen te maaken, dog inzonderheid als er vecie mol-hoopen in zijn, die in het voorjaar noodzaakelijk van malkander moeten ge- fmeeten worden, om dat ze den grond oneffen maaken. GRAS-WERK, zie GAZON.
GRAS-ZOODAGTIG, zie CESPIDOSUS.
GRÄTECU, zie BOTTELS.
GRATIA DEI; is de de bijnaam van een zeker pleis-
ter , die uit wasch , hars, terpentijn, vet, maflix, wie- rook en Spaansch groen zaamengeflelt word. Ook word een zoort van Geranium of Oij'evaars-bek aldus genoemt, die anders ook de naam van Geranium robertianum draagt. GRATIOLA, zie GODS GENADE.
GRAVATIVUS DOLOR ; dus word eert zoort van
pijn genoemt, waar bij den lijder een drukkende zwaar- te gevoelt, en ondervonden word als er in de lever of milt een knoest-gezwel is. GRAVEDO, zie VERKOUDHEID.
GRAVEEL ; dit woord ftamt af van het fransen woord
la Gravelle; waar door kleine fteentjes verftaan wor- den, om dat in dee.^e ziekte dezelse in het water van verfchiliende grootheid ontdekt, en gevonden worden; het heet Nephritis of Nierkwaal in het grieksch en la- tijn. Onze nieren fcheiden af, het onnut geworden vogt
van het bloed, en daar in zijnde zouten, olieagtige en aardagtige deelen van ons ingenoomen voedzel, welke zig bij wijze van crijstallifatie bijeenvoegen, en fteentjes maaken, voornaamelijk wanneer zij langzaamerhand be- korst worden, eer zij uit de nieren, of liever eer zij uit het bekken der nieren uitgaan tot in de blaas; hoe nu iemands pis meerder zoute deelen, meerder dikke olie, en aardagtige ftoffe bevat, hoe hij meerder aan die fteentjes onderhevig is; dog over den aart van fteen en derzelver wording, zullen wij onder STEEN hande- len. Het gravetl heeft de volgende toevallen; r. prikkelen
de fcherpe deelen van de pis den nier, en veroorzaaken daar door pijn in de lendenen , agter vlak onder de kor- teribben, welke hevig wordende, winden veroorzaakt in het gedarmte, in de maag, zo dat er veelmaalen wal- ging en braaking op.volgt; zomtijds word de dije voor van de aangedaane zijde als doof, de bal in mannen word opgetrokken, en eene pijn word teffens gevoelt in den buik, die men graveel-colijk noemt ; in de vrouwen kan een Geneesheer nogthans misleid worden, om dat dik- wils eene opftijging deeze zelfde toevallen veroorzaakt. De gelijkvormigheid van dezelven hangt hier van af;
de nieren krijgen de zenuwen van die wonderlijke ze- ' nuw, die de Ontlcedkundigen de mtercoflalis noemen , en die zo heerlijk afgebeeld i's bij Eustachiüs XVIII. plaat, en doorP. Camper Demonfl. anatom. pathol. Lib. I. & IL; deeze maaken een netwerk met die vanhetagt- A a a 2 (lé |
|||||||||
gra;
|
|||||||||||||||
94» ÖRA.
|
|||||||||||||||
derfcheidene tekenen. Sijdenham fchrijft nitmuntei.
over alle deeze bijzondere nier-kwaaien. GRAVEEL-HOUT ; Nier-hout; in't latijn Lignm
nephriticum y is een bleek-geel, vast en zwaar hout, welke een fcherpen , iets bitteragtigen fmaak heeft, ( van zijn zwarten bast gezuivert , in ftukken-, die zor tijds zo dik als een arm zijn, uit America gebragt wou De boom daar dit hout van komt, groeit in Nieuw Spanjei hij hesft, zo menzegt, een dikken ftam, en bladen weil naar die van de cicers gelijken. Eigenfchappen. Dit hout heeft een openende en pi;
drijvende kragt, en word zeer gepreezentegens't gravei en fteen, waar deszelfs naam zijn oorfprong ook van heefl men maakt er ten dien einde met een ft uk je hout, een a trekzel van, in versch water, of dat beter is, in berkei zap , dat men den lijder te drinken geeft, en waar m< de hij eenigen tijd moet aanhouden ; hoewel zon mige aan deeze kragt twijffelen. Het aftrekzel van dit hout heeft iets zeer opmerkt
lijks, naameiijk dat bet in een witte, doorzigtige glafei vies, een fraaije geele koleur vertoont, wanneer me; het glas tusfehen zijne oogen en het licht plaatst, tnaa als men de rug naar't licht keert, zo zal het aftrekze zig blauw verwonen ; 't welke zeer waarfchijnlijk vai de verfchillige breeking en te rugkaatzing der lichtte len op de deeltjes ontftaar. Indien men een zuur vogt in het aftrekzel mengt, a
verdwijnt de blauwe koleur, en het aftrekzel heel altijd op wat wijze het befchouwt word, een goud-geel koleur; maar als men er vervolgens een loog-zout onde mengt, dan verkrijgt het zijne blauwe koleur, op di voorige wijze befchouwt, wederom. GRAVEEL-STEEN; in't latijn Lapis?iephriticus;&
iseenzoortvmigroeriagügejaspis-fleen, welke die naaa draagt r om dat men gelooft, dat hij dienftig is om te graveel en den fteen af te drijven ; hoewel deeze krag zeer onzeker, en van veele getwijfelt word , of hij"! zig zelf in die gebreken iets uitregten kan : Men vinddee- ze fteenen in de Oosterfche landen en ook in Saxen, deeei fte zijn half doorzigtig, maar de laatfte die groen zijn, zijn ondoorzigtig. Graveel-fleenen worden anders ook genoemt, welkejï
bezondere deelen des ligbaams voortkoomen, naamclij! in de blaas , nieren en gal-blaas ; ze zijn of zand- ofkalk agtig, en uit laagen zaamengeftelt, glad of ruw, et kleinder of grooter , van koleur graauw of roodagtig maar die uit de galblaas faffraan-verwig ; veroorzaaken de aan de menfehen, die daar aan onderhevig zijn, ee' vreeslijken pijn en fmert. GRAVEER-KONST; Graveeren; koomt van G««:
in het flansch, en ypdituv, fchrijven, het welk oudtij* gefchiedde door holtens te drukken in wasch, bladen of andere lighaamen, daar toe gefcbikt. Het is onr.u te onderzoeken, hoe oud deeze konst zij, om datffle; zeker weet, dat al vroeg door den menfehen fraaijcve' cierzelen gemaakt zijn van goud, zilver, en vaD ? gefteentens, het welke zonder deeze konst niet we'kor de bereikt worden. Hedendaagschgraveert men in hout, in koper even a
hout, in kopere plaaten, in zilver, in goud; ookJj ' veert men in glas en edele gefteentens: Wij heb. |
|||||||||||||||
fte paar, het welke zig verfpreid over de maag,, en het
geheele gedarrate ; de lenden-zenuwen maaken het on- derfte van die vlegt uit, die Willis in het bijzonder zo keurlijk heeft afgefcbildert; alle delenden-zenuwen zijn er mede vereenigt, en hiervan daan koomt het, dat de dije vooraan doof word , en de bal optrekt, om dat deeze zenuwen eene bijzondere vereeniging hebben niet de nier-zenuwen. Of nu de nier door eene inwendige oorzaak, alsfleen,
graveel, flijm, ontfteeking, of iets diergelijks geprik- kelt word, of wel door eene inwendige aandoening in de opftijgingen, zo zijn de gevolgen dezelfden,-dat is, colijk, walging, enz.; maar de geneezing verfchilt he- ïnelsch breedte. Het graveel word dus onder fcheiden in nephritis in-
flanvuatoria, calculoja, rheumatica en hijfterica, dat is, in nier-ontfteeking, in fteen en flijm graveel, in graveel door koude veroorzaakt, en graveel door opftijging. Graveel afhangende van hevige ontfteeking, veroor-
zaakt groote koorts, zeer weinig maar brandig water, de pijn is hevig, de oogen worden ontftooken; eene groote aderlaating, veel drinken, inzonderheid van wa- teragtig vogt, met verkoelende zouten, met arabifche gom, en olie tot verzagting , doen wonderen in die kwaal ; een warm waterbad is van gelijken uitneemen- de ; maar graveel met flijm, of van een rheumatijke Roïi'e afkomftig, geeft bleeke , ftrakke pis, zo dat op de bo- dem van het glas een chijlagtige ftofFe zig nederzet, die als wit van eeneij aaneenhangt, ofeeneblsekagtigemin of meer dik, als een donkere wolk. In dit geval is verwarming der lendenen zeer goed,
en zagte afdrijvende middelen koomen te ftade, en olie van olijven, of raapzaad, of amandelen, na de rijkdom van den lijder; de verzagting immers kan door allen ge- maakt worden; de arabifche gom doet veeltijds het zelf- de. In het graveel van fteentjes afhangende, koomen olie
te pasfe, maar het groote ftuk is, de fmelting van de fleenagtige ftoffe, of wel de beletting, dat de pis zulke deelen , die fteen maaken, niet krijgt; het eerfte word moeijclijk verkreegen, want het kalk-water, de midde- len van Juffr. Stephens , van Dr. Jurnis, en van Dr. Shittick voeren veeltijds niet veel uit,- de uva urfi faalt van gelijken. Zie STEEN en MIDDELEN te- 6-ENS DEN STEEN.
Wat dan ? zal men het diaet fchikken, dient men
weinig dingen te eeten daar veel zee-zout in is, der- halven weinig op de Hollandfche wijze gekookte visch, geen pekel, geen gerookte visch, nog vieesch ; geen oud bier, om dat die zeer veel olie en zout in zig heeft; de verfche melk is het beste, niet alleen om datzijgee- ne zouten bevat, maar olie, dat is, boter met zig voert, •welke de vaten der nieren zeer verzagt ; men geeft wind- breekende en buikzuiverende middelen , dog die genee- zen de kwaaie niet, fchoon zij nogthans eenige verlig- ting te wege brengen; maar clijfteeren van warme melk, van olie, en dergelijken hebben eene zeer uitmuntende uitwerkinge. Valt eenige ftofFe op de zenuwen der nieren in vrou-
wen die opftijgingen , of mannen die zeerbijpochonder zijn, zo doet een enkel grein opium, of een afkookzel ■«an drie of meer papaver bollen in zoete melk meer nut, dan aile de genoemden. De leezer begrijpt ligt, dat het vinden van het ge-
neesmiddel , geheel en al af hangt van de kennis der on- |
|||||||||||||||
rst zi-
|
|||||||||||||||
reeds van het Et/en gehandelt ; wij
de verfchillende manieren van graveeren; können niet. wel begreepen worden, dan doo |
dog deö
r het drul
plankj'
|
||||||||||||||
ken ; Zie daar het eenvoudige begin ! neemt een
|
|||||||||||||||
~^>
|
|||||||||||||||||||||||||||||
GRÂ.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
GRÂ,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Ht
|
|||||||||||||||||||||||||||||
en befmeert dat met verf, drukt het op een doek, of diaanen hebben baar gekent, de katoen-of chits-drukke
|
|||||||||||||||||||||||||||||
rijen, die van onheuchelijke tijden bij die volkeren ia
gebruik geweest zijn, ftrekken er tot een onwrikbaat bewijs van. De Chinecfen fneeden in hout, ietteren,. en andere afbeeldingen, die zij met inkt befmeert, op fatijn en papier drukten. Laurens Koster vond van gelijken de konst uit, onv
met houte figuuren letters te drukken, in het jaar 1420: Om kort te zijn, de konst, om in hout en koper te gra- veeren, was reeds bekent in het jaar 1460; zommige meenen, dat Andreas Mura-no in het jaar 1412, en- Lubrecht Rust in het jaar 1450, in het koper gra- veerden; maar wij moeten rekenen van Maarten Schöw van Colmar, één der meesters van Alb. Durer, die in het jaar 1450 die konst reeds oeffende. In het begin maakte men flegts omtrekken, en weinig daar na enkele arceeringen ; maar Alb. Durer wist zo wel het hout tot zijnen wil te brengen, dat hij niet alleen kruisfeha-* duwen, of arceeringen, maar zelfs driedubbelde gebruikte,. Het peeren-hout, appel-en cornoelje-hout word ge- bruikt, maar het palm-hout is best; het moet eerst door een fchrijnwerker zeer glad en effen gemaakt worden,, en niet dikker zijn dan tien lijnen, dat is de juiste hoog- te der letter-vormen; men kan deeze plaaten wel dunner maaken, als dan vult de drukker de rest op met kaar- ten; de draad moet opwaarts ftaan, ofom netter te fpree- ken, het, hout moet voor kleine plaatjes dwarsdraadig gefneeden, en dus bewerkt worden; anders zoude men door den draad verbijstert, en misleid worden,- de groo- te langs den draad. Men gebruikt allerlei zoort vanbij- teltjes en inltrumenten , om wel uit te werken. Als er een faut gemaakt is-, fnijd men een gat, dog,
niet geheel door, drie of vierkant, men fteekt er een. ftukje in, en drukt het er wel vast in, daar na maakt men het vlak, en bewerkt het als vooren. Eene houte "plaat die afgefleeten genoemt word, ver-
fchilt hier in van eene kopere, dat in deeze de fneeden- afflijten ,en als verdwijnen, daar die van het hout, door- de olie ruw, hairig en breeder worden. Mr. Papillon, thans zeer beroemd in Frankrijk ,-
heeft deeze konst tot zeer groote volmaaktheid gebragt j |
|||||||||||||||||||||||||||||
papier.
|
zo gaat er de verf van af, en kleeft op het
|
||||||||||||||||||||||||||||
doek; dog de vlek verf is juist als het vlak is van het
plankje i wanneer men hier en daar eene holte maakt in dat plankje, en weder met verf befmeert, en drukt, dan blijft de doek, en het papier wit, daar de holte is, en wel juist oveicenkomftig met de holte! riaatfnijden of graveeren in houc, is gebruik maaken van een houten plaat, en daar de figiiuren op tekenen, en alles weg graveeren, of uitfnijden , daar men het wit verkiest te hebben; het drukken met letters koomt hier mede over een; als men dan deeze plaat van hout, of de form van letters gezet, (die even als eene plaat is, uit duizende ftukjes te zaamengeftelt,) -metverf befmeert, en drukt, io is alles zwart, rood, geel of bruin, na de verf ge- feest is, dat verheven was, en wit datuitgeholt is. Deeze houte plaaten können geplaatst worden tusfehen
de letteren in, en daarom zijn de houteplaatenzo voor- deeiïg voor den drukkers, om dat alles in eens gefchied ; maar om dat men in hout zo fijn niet kan fnijden, als wel inkoper, of fchoon Alb. Durer, en anderen van dien tijd, uitmuntende proeven hebben nagelaaten van hunne konstige hand, zo mislukt dikwils deeze graveering, doorliet afbreeken, of wel de tusfehenfneedjes wor- den breeder door de olie van de drukverf, en drukken fauten , die bijna niet können voorgekoomen worden ; men heeft daarom koper gebruikt, het welk even als het tont uitgefneeden wordt. De boekbinders hebben hun- ne formen , om fraaije banden te maaken, even eens ge- feit: Het trijpt word op gelijke wijze met kopere rol- | feu geperst, in welken de figuuren uitgegraveert zijn.
De katoendrukkers bezigen de houten plaaten op gelijke rijzen gegraveert, die nu van koper vervaardigt wor- |tei, om netter te können gefneeden worden, gelijk wij
moeten toeileinmen, dat de katoen-drukkerijen thans uitmuntende konstftukken opteveren. Maar de ondervinding leert, dat hoe konstig deeze plaaten ook uitgevoert worden, echter bij het drukken tee fneedjes vol raaken, en vlekken geeven ; men feft daarom bedagt geweest, om op kopere plaaten de Naantens inwendig te graveeren, dus kondc men deeze |
|||||||||||||||||||||||||||||
es vol fmeeren met verf, en het overige glad zijn- zijne konstgreepen worden alleenlijk in deDilt. EncijcL
|
|||||||||||||||||||||||||||||
k> zeer net afvaagen, zo dat het gladde, en verheve-
ne der plaat nu wit blijft, daar het andere zwart, of ge- Meurt is. Hier toe word eene groote oeffening vereischt, de
fthjlders hebben daarom uitgevonden, om eerst de plaat j^tpoolen ruw te maaken, en dan weg te fchrappen , "et geene de dag, of het licht moet verbeelden, het men zwarte konst noemt: Dog hier op valt dit jan te merken , dat nu de febaduwe verheven, en het |
gevonden ; inzonderheid munt hij uit in het verbeelden
van verfchieten, van lucht, hemel, verre afgelegene bosfehen, enz. ; eerst tekent men de voornaame figuu- ren, daar na fteekt men met eene holle bijtel het ver- fehlet uit, dog fchuins zeer dosfeerende; daarna maakt men deeze oppervlakte glad en effen , en men tekent er de voorwerpen op, die men verder behandelt, als op> de algemeene wijze; vooral dient men te letten, dat men de omtrekken vlak op en neder houd , anders zou- |
||||||||||||||||||||||||||||
licht of wit hol is, en derhalven eene goede hand ver- de de verf zig niet laatenlosfen; wanneer-zulk een plaat
e'scht in het drukken; het geene ook de rede is, dat gedrukt word, vat de pop, daar men de verf mede op |
|||||||||||||||||||||||||||||
ee<i en de zelfde zwarte konst-plaat verfchillende druk-
ien geeft, na maaten de drukker meer-of minder oplet- teade geweest is, in het afvaagen. Uit alle deeze waarneemingen volgt, dat de plaaten,
jjStst of gegraveert met holle fneeden, de zekerfte af- drukken geeven. , H« graveeren op glas of edele gefteentens, is meer-
.dereene konst om te fliipen, evenwel zullen wij tege- "J« er over handelen ; maar allereerst beginnen met De Graveer konst in Hout,
. Als de oudfte en allerligtfte. De Chineefen en In- |
|||||||||||||||||||||||||||||
de plaat brengt, door de fchuinte van het verfchiet,
in evenredigheid minder, waar door alles zig duidelijk laat onderkennen. Papillon heeft nog deeze manier voorgeftelt r
om de arceeringen te verzwaaren, en breeder te maa^ ken; hij fchraapt ze zagtjes af, en borstelt al het fchrap* zei af; men drukt dan een tweede proef-, die men op ge- lijke wijze corrigeert, tot dat de plaat volmaakt is : Dee- ze manier moet met veel omzigrigbeid gebruikt worden ;t men kan volgens hem zo wel het cornoeljeboomen-hout, als peeren-hout gebruiken, maar als men polijst, den draad van. het hojt volgen. . , . |
|||||||||||||||||||||||||||||
A a a 3 De
|
|||||||||||||||||||||||||||||
GRA*
|
|||||||||
PI». GRA,
|
|||||||||
'trek óp een of andere wijze overgedrukt is; vervolgeiic
heeft men vierkante graveer-ijzers, welke Abr. Bosse zeer wel befchrijft, en afbeeld, fchuins afgefleepen waar door men eene punt verkrijgt, die zeer gefchikt is, en min of meer fcherpheid heeft, na dat het ijzer een paraUllogram maakt, en afgefleepen word ; men moed zig verwonderen, als men de fraaije gravures ziet van Saenredam,- van Goltzius, maar inzonderheid van Edelink, die alle anderen overtroffen heeft, en al- toos de verwondering zalblijven van allekonst-kenners; Men kan niet tegenfpreeken, dat Houbraken de ko* leuren verwonderlijk te kennen geeft, màar hij tekent liegt, en is ftijfin zijne beelden; de beste pourtrait- graveerder echter, die thans in Europa bekent is. Het drukken van deeze plaaten gefchied ats van die geëtst worden. De zwarte konst, of gravieren in mezo-tinto , 20
als het de Engelfche noemen, of naar de
Franjehen, gravure en maniere noire.
Is in Engeland eerst gedaan, en in Holland fthielijlS
nagevolgt; de plaaten worden eerst gepolijst, alsof men etfen zoude; men deelt vervolgens de plaat in rui- ten van één duim vierkant, rechthoekig, welke men door diagonaalen weder deelt, en in kleinere ruitjes, om te beter te können bewerkt worden, met een bij- tel, van omtrent drie of vier duim lang, twee breed, en op het dikfte een-tweede duim, fchuins afloopende, engegraveert met langweipigekerven, even alsmends boter-fpaanen doet, dog fubtijler, en zeer net ; men flijpt altoos op de platte zijde het infiniment af, zo behoud men deeze kerfjes ïcherp; de oppervlakte of fcherpe linie onder, moet hebben de fneede van een cir- kel van vier duimen. Deeze bijtel moet in een dik handvat ftaan, om met kracht gebruikt te können wor- den ; men heeft nog zulk eene bijtel , die kleiner is, een halve duim breed, om te retoucheeren, en te cor- rigecren; vervolgens een fchraapijzer, waartoedepunt van eene degen , allerbest is; enten laattten heeftmm noodigeen bruineer-ftaal; in de nieuwe uitgaaf vanM. Bosse te Parijs 1745, is deeze manier zeer fraai, en de werktuigen zeer duidelijk befchrecven-, en afgebeeld. Men maakt volgens de geflagene ruiten, de plaat met
greinen , dat is, eerst evenwijdig aan den boven-, dffl aan den zijdelingfchen rand, daar door de diagonaalen, waar door de plaat kleine poolen krijgt, als fluweel» dit gedaan zijnde, is de plaat gereed. Men kalkt de tekening, en drukt ze over, ofwel men
trekt ze om met roode aarde, of op vernist papier, et> brengt ze over; vervolgens fchraapt men de poot er af. op de helft, op een-derde, op een-vierde, of drie-vief' de, meer ofmin na dat men de fchaduwen donker wil hebben ; om het wit te verkrijgen, fchrapt men de ge- heele pool weg, en bruineert het over. De omtrekken zijn derhalven zagt , maar zommige graveeren de om- trekken met een ordinair graveer-ijzer, dog dit is zeer hard,.en verwerpelijk; anderen maaken de,.oogapPe' ten hiermede zwart, dog dit (leekt altoos af, en moe vermijd worden. De Engelfchcn muntten nog uit ' die manier, evenwel hebben wij (lukken door J- ^l KOLjE, en- Karel de Mocr gedaan, welke voor a\ van R. Smith niet behoeven te wijken: Voor p° traiten is zij minder gefchikt, bij voorbeeld, laatst het pourtrait van den grooten Tib. Hemsterhuis , Engeland dus gegraveert, maar veel te zwart uitgevati - |
|||||||||
De hoirte plaaten "können geretoucheert worden , do'g
dit vereischt veel naauwkeurigheid, en eene vaste hand, men heeft de plaatdruk voor zig, en men fchrapt de ftreeken, die te dik zijn, af, recht op en neder,- die te dun zijn, fch'raapt men vlak boven over : De ouden, gelijk Holbein, B. Salomon en C. S. Sichem heb- ben niet dan enkele reizen dit gedaan. Wanneer men met kopere plaaten drukt , gelijk men
thans de chitfen doet, graveert men even eens, men kan ze beter retoucheeren , en met het ctfelet of bijtel- tje opmaaken; de druk blijft beter, en zuiverer, om dat de olie niet kan indringen in het koper. Craveeren in hout met koleuren, of gravure de ca-
•mayeri, of in het graauw, of in basreiief ',
met verfcheidene plaaten, enz.
Dit gefchied met meer dan eene plaat, die op elkan-
der pasfen, het drukken met roode en zwarte letters, het welke door Guttenberg, Schoeffer en anderen in het jaar 147.0 en 1472 gedaan is, gaf waarfchijnlijk hier gelegenheid toe, dog niet dan na 1500, de eerfte immers vind men 1504 op blaauw papier, met zwart gedrukt, en met een tweede plaat met wit gehoogt. Dit bootfte zeer wel na de tekeningen met zwart en
wit krijt op blaauw papier; Lucas van Leiden en an- deren hebben daar Veel gebruik van gemaakt. Hugo Carpi in Italie, gebruikte drie plaaten, die op elkan- der pasten , zo dat de eerfte wit overliet tot de hoog- zels, en de eerfte tint maakte; de tweede voor de twee- de tint of fchaduw; de derde was met zwart; men ver- kreeg dus vier koleuren; men liet na de gekoleurde pa- pieren met witte verf te drukken, om dat die van lood gemaakt wordende, eindelijk blaauw en zwart worden. Hubertus Goltzius heeft in -zijne penningen
der Roomfche Keizers , te Antwerpen in den jaare 1645 gedrukt , van deeze manier gebruik gemaakt ; naderhand Abraham Bloemaart, die ook met drie plaaten heeft gedrukt, als of het met roet gefchildert was. De lieer Pi.oos van Amstel heeft ons die ma- nier weder hcrleevendiggemaakt; ook hebben deFran- fchen, zommige van hunne nieuwe gravurer en crayon dus gedrukt; evenwel verfchillen de nieuwe manieren hier in, dat men eerst met houte plaaten de koleuren drukt, en naderhand met de kopere gefheedene plaat het" zwart; of wet eerst het zwart, endaar overheen de andere koleuren, die meest van water-verwe zijn, dog die veeltijds doorfiaan ; maar Carpi drukte met Vier koleuren of plaaten , en daar en boven op zagt ge- koleurt papier ; Raphaël vond zulk een be'haagcn in deeze manier, dat hij zelf eenige zijner tekeningen op die wijze vereeuwigen wilde. Parmestan heeft veel in die manier gedaan, zedert een groot aantal andere konst-graveerders ; men moet hier over nazien Abr. Bosse, die zeer wijdloopig is in de verhandeling van deeze manier, en hoe dezelve te drukken. Men begrijpt ligtelijk, dat het drukken van papiere
behangzels met lijm, en andere verf, op de zelfde wij- ze gefchied; zelfs met olieverf met twee of drie ko- leuren: Het drukken van katoenen, enz., dit alles fteunt op dezelfde gronden. Craveeren in koper, of Plaatfnijden,
Gefchied op roode kopere plaaten, gelijk wij bij et- Jen gezegt hebben, dog men gebruikt daar toe eene fij- "ne naaide, om de omtrek te maaken, na dat de om- |
|||||||||
"1
|
||||||||||||||||||
GRA.
pe rede is, dat men ziggeen tij'ds genoeg gunt, om de
partijen ligt en breed te maaken; ook hangt het veel af van den drukker , die zelf een graveerder behoorde te zijt), om wel te flaagen; wan: na dat de verf dik of dun er op gebragt word, wel of kwalijk afgeveegt, is de plaat wel of Kwaad gedrukt. peeze manier heeft gelegenheid gegeeven, tot het
drukken met verfcheidene koleuren, op eene vrij fcbil- (Jeragtiger wijze ; waarvan M. le Blon , een Engelsch- mn, de uitvinder is, hij heeft de pourtraiten van Lo- pewijk de XIV., van den Kardinaal de Fleurit, en \tan Dijk, op die wijze gedrukt. Jacques Christo- phe le Blon heeft in tyo. deeze manier uitgegeeven, onderden tijtel van II coloritto, ou l'harmonie du coloris hns h peinture; hij fielt, dat alle voorwerpen können verbeeld worden, duor blaauw, geel en rood, en dat daar door zelfs het zwart kan gemaakt worden; hij ge- bruikte dan drie planten, en graveerde in zwarte konst' op ieder ïlcgts dat gedeelte, het welke met eene ver- fchillende koleur moest gedrukt worden. L'Amiral is bij hem geweest in Engeland, en heeft van hem die manier vrij wel gelernt; hij heeft voor Roijsch, voor Albinus en Cockburn eenige anaLomifehe plaaten met koleuren gemaakt ; die van het vel der Negers van Al- iinus is de fraaifte, maar het rood, voornaamelijk der bloedvaten in het gedarmte, en op de hersfenpan, word zwart, of blaauw; ook zijn.er die ingegraveert, daar kt overige zwarte konst is, het geene zeer kwalijk (iaat. Deeze manierai te kostbaar, en niet net van om- trek zijnde, heeft men fchielijk nagelaaten; ook is ze te kostbaar : Evenwel is Mr. Gautier,te Parijs weder bc- gonncn, en heeft anatomifche beelden levensgrootte gemaakt, die zeer flegt zijn, en alleen gefchikt, om in een barbiers-winkel te hangen , om de kalanten te trek- ken. Men heeft ook fteeden, landfchapp'en, en andere din-
Pgeëtst, en op verfcheidene plaaten gefneeden, ie- der met eene verfchillende koleur gedrukt ; dit is wel genoeg voor eenen onkundigen, maar zeer hard, en daarom niet te verdraagen voor een waar liefhebber. De Fiànfchen hebben laatftelijk, gelijk uit zommige fraaije plaaten van DuMarteau, na Boucher gemaakt, M twee koleuren en maniere de crayon gewerkt, dog k voldoet niet best, om dat rood en zwart eene tuile koleur geeft, gelijk men zien kan in alle die druk- feil, voornaamelijk in het Zingend Mdsje van G. Dauw, ?°or Ploos van Amstel in die manier gedrukt, waar lade wang eene vlek heeft, die zeer wanftallig is. Men kan niet ontkennen, dat Ploos van Amstel 2eer uitmunt in die manier, de tekening van Ostade i's ''een bewijs van, waar in veele koleuren zijn, die "'0r zo veele plaaten ieder afzonderlijk gedrukt zijn ?sworden; de diepzels doet men allerlaatst, dat is, het Zirart, of bruine; gelijk ook door De Marteau ge- wied is. Om dit te verbergen , fnijd Ploos van Am- *Et- de randen netjes af, zo kan een onkundige min- «är ontdekken, hoede plaaten op elkander gevolgt heb- "?• De nieuwe manier , om en maniere de crayon te len. heeft hier m veel voordeel, boven de plaaten ,aD Le Blon of Gautier, want het wit blijft glad , ?ar inde zwarte konst zo veelekuilen en dieptens zijn , s er lichten gevonden worden. Wij moeten den lee- . r Vei'ders wijzen naar de nieuwe uitgave van A. Bos- |
||||||||||||||||||
GRA.
|
||||||||||||||||||
W3
|
||||||||||||||||||
Gravieren in Edele geßeent'ens.. -■-, -,
Deeze konst is zeer oud, en van den Egij'ptenaaren herkomftig, die dezelve den Grieken hebben medege- deelt, gelijk niet alleen bij Pliniüs gezegt word, maar van den Baron Stosch word verzekert, en door den grooten Natter op het klaarfte beweezen; men be- hoeft alleenlijk zijn uitmuntend werk te leezen, om een volkoomen denkbeeld te hebben, van die heerlij- ke konst; zie zijn Traite de la methode antique de gra- ver en pieres fines, comparée avec la methode moderne, par Laurent Natter in folio, Londres 1754. die van Bi- ber ach in Swaben geboortig was, en vervolgens veele vreemde gewesten bezag, en overal van zijne konst- ftukken overliet; hij werkte zo wel in opwerk , het welk men cameo noemt, als in gefneeden, of intaglio. Men behoort het graveeren niet te vermengen met het flijpen, want dit gefchied op eene rol, daar het gra- veeren met zeer kleine ronde kopere drületjes gefchied, welke rond, fcherp of plat op den rand zijn; alle wel- ken gezet konnen worden in een fpilletj'e , het welk op eene tafel vast gefchroeft zijnde, door een rad on- der met den voet gedraait word; men gebruikt er toe afflijpzel van diamant, en een weinig olie. De wapen- fnijders, die in crijstal, of andere fteenen graveeren , gebruiken de zelfde verktuigen; zelfs de graveerders in glas , zo dat dit alles op de zelfds wijze uitgevoert word. Natter toont zeer klaar, dat de Ouden juist even-
eens hebben gegraveert, als hij, en bewijst dit met zeer veele exempelen, waar van hij de affchetzen met fraai- je plaaten te berde brengt, dat is, zij hebben zig bedient van de boute! olie, van de halfronde rolletjes, en van de /charnière; ook gebruikten zij een fcherp kantig rolle- tje, welke de konstenaars une feie noemen; maar zommige der Ouden hebben voornaamelijk met de dia- mant alleen gewerkt: De hardheid der fteenen maakt dit werk zeer moeijelijk, bij voorbeeld, de diamant, de fa- fphir, de robijn, onijx en berijilus, ook de granaat-fleert zijn harder, dan de hijacinth, de chrijfolit, de topaas, amethist en cornalinen, voornaamelijk als men wel po- lijsten wil. De inftrumenten flijten .fchielijk, al-gebruikt men veel diamant-ftof. De fteenen die het fraaifteliaan, zijn de doorfchijnende, om dat men de figuur tegens den- dag, au'pur, zeer duidelijk zien kan. Natter heeft ook op diamant gefleepen ; hij nam zelfs aan, een pour - trait in diamant te graveeren. Eer men graveert, het zij hol, of bol, zo ismen ver-
plicht, om eerst het voorwerp niet alleen wel te teke- nen, maar in wasch of kleij zeer net teboetzeeren; men' moet eerst de groote partijen wel afdoen, eer men de kleinere uitwerkt, om geen vergeefsch werk te doen. Graveeren op Glas met de Diamant.
Dit gefchied of met itreeken, oflinien, of met flip-
pen ; de beroemde Burgemeester Heemskerk te LeidenT heeft een geheel Cabinet nagelaaten van allerlei geCnee- dene glazen met konstige letters, waarvan men evenwel meerder het geduld, dan het vernuft van dien man be- wonderen kan. Wanneer men met de diamant Hippelt of poinçonneert-
op glas, gelijk er een pocaal in het kostbaar Cabines van den Heer Bisschop te Rotterdam bewaart word'i' ver- toont zig de figuur als of die met Oost-Indifcheïnkt ge- wasfehen was ; alleenlijk is het jammer, dat zulk een bros lighaam gebezigt word, tot zulk een fchoon konstfluk. GRAVER,
|
||||||||||||||||||
r-
it
n
1.1
.■il
i
et
ia j
11» !
*il
CÜ
en
af, )W
eer
pe-
oeE ti» ER'
i\t
our-
t i» , i"
len.
|
||||||||||||||||||
'Port
|
L|r al wat tot hét, plaat-drukken eu graveeren be-
|
|||||||||||||||||
> zeer net word befebroeven..
|
||||||||||||||||||
GRO.
|
|||||||||
$44 GRA. GRE. GRI. GRO.
|
|||||||||
GROENE SPECHT, zie SPECHTEN, n. VII
GROEN -KEELIG BLOEM -ZUIüERTJE, àio
BLOEM-ZUIGERTJE, n. III. pag. 222. GROEN LANDSGHE BURGEMEESTER , z[0
MEEUWEN, ».IV. GROENLANDSCHE DUIF, zie PAPPEGAAIT
DUIKEREN , n. V. J GROENLANDSCHE WALVISCH , zie WAL-
VIS CH, ». I. GROENLING, zie KERNBIJTER, n. XX.
GROENTE; hier door word in het algemeen ver-
ftaan, de bladen, loof en groene takken van allerlei kruiden, heester- en boom-gewasfen, enz.; dog in een bijzonderer zin, verftaat men gewoonlijk daardoor de ge- was fen van allerlei zoort, welke in de keuken tot fpijs- bereiding gebruikt, en ten dien einde in de moestuinen gebouwt worden. GROENVLERKTE DUIF, zie DUIVEN, n.
XVIII. p. S53. GROEIJEN. Al wat Ieeven heeft, groeit, planten
en dieren, en allen op dezelfde wijze; dat is, hetvoed- zel word van elders aangebragt, opgeflorpt, en binnen in het lighaam van ieder plant of dier toebereid, enge- bragt ter plaatze daar afllijting, of vermindering gemaakt was., of wel daar uitzetting vereischt wierd. Groeijm is derhalven gevoed, en onderhouden worden, in den zelfden'ftaat, of ook grooter worden. Alle deeze om- Handigheden hebben geen plaats in fteenen , nog metaa- len , nog al wat tot het regnum fosfile behoort; wantde 'keijiteenen, en dergelijken, die men wel eer meende dat in ons land, en inzonderheid op de heiden groeiden, zijn ftukken die verlleend zijn, daar allerlei fchelpvis- fchen, koraalen, en verlteende dingen in zitten,ender- halven zijn ze eens uit de zee opgekoomen, en droog geworden zijnde, met elkander verfteent; hoe dit ge- fchied zij, is niet uit te vinden ; de zondvloed heeft dit niet te wege gebragt, maar ligtelijk kan men dit aflei- den, van hevige aardbecvingen, die de ondergrond op- geworpen en verbrijzelt hebben, laatende alle dcezclig- haamen dus verhard aan onze verwondering over! Da metaalen groeijen ook niet, zij zijn ge vormt mede in groo« te verwisselingen van de aarde , zij fchijnen gefmolten geweest te zijn in'water, want veelen vertoonen çrijs- tallen, anderen zijn zo vermengt geweest met vogten, dat zij in fijne fteenen ingedrongen , die fraaije koleuren gegeeven hebben, die wij dagelijks zo hoog fchatten; niets groeit van dit alles, maar word dus gevonden,al- leenlijk groeijen planten en dieren, gelijk wij reeds ge- zegt hebben. Maar hoe zeer de groeijing kan afgeleid worden uit
mechanifche gronden, zo is het verwonderlijke hierin gelegen , waarom houd een lighaam op van groeijen? D* Oliphant groeit grooter dan de Muis, en ieder blijft bij zijne algemeene grootheid ? Waarom groeit de ééne hand, deéénepoot, betoog, devinger, denagels, Jiethair. juist net even groot, als dat van de andere zijde? Is d1^ af te leggen uit het werktuigelijk gefiel alleen? De j!e' hoor-beenderen groeijen in ons, als wij gebooren Zi)»> niet meer; de teeldeelen , de baard groeijen op de zes- tien jaaren , vroeger of laater, na zo lang als ftü S?"ra* te hebben, en als dan groeit de kaak niet meer. Pve wonderlijke eigenfehap! Laat de Godverzaaker hier e^ oogenblik op ftil ftaan, om overtuigt te zijn, "at,e£ groeijing alleen een bewijs ïs, dat dit geheel-al niet van blooc geval afhaiigt, nog van zig zelven beftaat. |
|||||||||
GRAVER, zie TOR, «. XXI.
GRAVIDA (feil. FÓEMINA); betekent eene
Zwangere Vrouw. GRAVINNE-KRUID , zie HERTSHOORN.
-GRAVIS AUDITUS, zie HARDHOORIGHEID.
•GRAVITAS, zie ZWAARTE.
GREINEN-HOUT , zie PIJN-BOOM.
GRIEKSCHHOOIJ, zie FENUGREEK.
GRIEKSCH PIK, zie COLOPHONIE.
GRIEL, zie PLEVIEREN, n. IX.
GRIET, ziePLAT-VISSCflEN, n. XIII."
GRIFFELEN; betekent zo veel als Enten ; zie al-
daar. GRIFFIOEN, zie GRIJP-VOGEL.
GRIMMEL-DIER; in het latijn Grimmia; doorRA-
. ijus Capra fijlvestris Africana Grimmi genoeint; (Capra capite fafciculo t op hof o, cavitate infra octilos , Li NN. Sijft. Nat.) ', dit dier", onder het geflacht der Geiten be- hoorende, is donker -aschgraauvv van koleur, heelt op het midden van den kop, een bosje of kuif van op- ftaande hairtjes; ter zijden van de neus, onder de oo- gen, zijn twee holligheden, bevattende een vet olie- agtigvogt, dat naar den geelen trekt, en het welk drein- mende , zwartagtig word ; deeze ftoiFc heeft een fterke reuk even omtrent als bevergeil; wanneer deeze ftofTe weggenoomen word, vergadert er zig in deeze holligheden weder op nieuw een vogt, dat insgelijks aan de lucht blootgeftelt zijnde, dikte en hardheid bekoomt: Geen de minfte gemeenfehap hebben deeze holligheden met de oogen ; zo dat men ze niet met de traangeu- ten der Herten kan vergelijken. Dit dier wordin Afri- ca gevonden. GROEN; in het latijn Viridis; is eene der hoofd-
koleuren van de licht-ftraalen. Indien er pis, citroen-zap of geest van vitriool op eën
groen lint valt, word het blaauw, om dat die vogten dusdanig het geele opeeten; het welke onder die ko-, leur vermengt is, dat er niets dan het blaauwe over- blijft. ■ Verfeheidene beroemde Schrijvers, hebben als een
uitwerkzel der goeddoende Voorzienigheid aangemerkt, de zorge die ze heeft genoomen , om de aarde, in plaats van meteenige andere koleur, niet groen te overdekken, dewijl het groen zulk een eyenredige vermenging van •licht en donker is-, dat die het gezigt verheugt en ver- Ilerkt, in plaats van het te verzwakken of te belemme- jen. Het is om die rede, dat veele Schilders eengroen "kleed digt bij de plaats hebben hangen, daar zij wer- ken , om er van tijd tot tijd de oogen op te vestigen, en zig van de vermoeitheid uit te rusten, die hun de leevendigheid van de koleuren veroorzaakt. Alle de koleuren, zegt Newton, die fchitterender zijn, ver- dooven, en doen de dierlijke geesten, tot het gezigt dienende, verdwijnen; daar en tegen dezulken, die don- kerder zijn, verfchafFen hun geen genoegzaame oefFe- ning4 in plaats dat de ftraalen, welke in ons het denk- beeld van het groen voortbrengt, in zulk eene recht- Biaatige evenredigheid op het oog vallen , dat zij aan •de dierlijke geesten alle de noodige fpeeling verfchafFen, en door dat midddel in ons een aangenaame zinraaking te wege brengt. GROENE HAAGDIS, zie HAAGDIS, n. XV.
GROENE KOEKJES, zie GEBAK, pag. 795. GROENE SCHELVIS, zie KABELJAUWEN, a. VIL |
|||||||||
GRO.1
|
|||||||||||||||||||||||||
GRO.
|
|||||||||||||||||||||||||
S4î
|
|||||||||||||||||||||||||
weinig grond, ook wel groeijen, zo is haare groeijing egter
daar in van de voorige onderfcheiden , dat dezelve niet inwendig , door middel van aderen en buizen, enz., bij wijze van uitzetting gefchied , maar door aanzetting en'vermeerdering der Hoffen van buiten , waar door die lighaamen allengskens toeneemenen grooter worden? Dog het woord Groeijing, in't latijn Vegetatio; heeft hoofdzaakelijk zijne betrekking op de planten, die der- halven giosijende lighaamen (yegetabüla) genoemt wor- den. Het is niet te verwonderen dat de Wijsgeeren aan
de planten een leeven toefchrijven, want dit leeven blijkt zeer klaar uit de aart en hoedanigheden, die ze be- zitten, te weetcn, i. uit haare geboorte of oorfprong uit 't zaad; 2. haare voeding; 3. beweeging dr zappen; 4. tweerlei kunne; 5. ziekte; 6. toe-en afneeming; en ein- delijk 7. baaie verflerving o? dood; welke dingen duide- lijk in de planten befpeurt worden , en die niet anders dan eigenfehappen van een leeven zijn; waar bij men nog voegen kan haar ontleeding, en t'zamenflel, 't welke uit een menigte van huisjes , aderen, zenuwen, klieren, huid, enz. beflaat, die niet anders dan aan de febcp- zelen, welke een leeven hebben, eigen zijn: Dog dit leeven is van dat der dieren onderfcheiden daar in, dat dee- ze leeven, groeijen, gevoelen, en het vermoogen heb- ben , van zig zelfs te kunnen beweegen en verplaatzen, dat daar in tegendeel de planten alleenlijk leeven en groeijen, zonder een gevoel te hebben, en zig zelfs te kunnen verplaatzen. Het fchijnt wel, als of zommige planten wcczentlijk
niet zonder gevoel zijn, gelijk bij voorbeeld 't kruidje roer mij niet (lierba viva vel fentiva), welkers bladen zagtjes aangeroert wordende, zaamenkrimpen, en zig na bcneeden trekken; of als men de njpe zaad-huizen van het fpriiig-kruid Çnoli me tangere ) aanraakt , fpringen dezelve op, en het zaad vliegt er als met geweiduit; gelijk ook het rijpe zaad doet uit de wilde comcommers; dog dij koomt.niet voort dooreen w.ezentlijke gevoelig- heid , maar in het eerfte geval, bij het kruidje roer mij niet, buiten twijffel door de aandoening van een kouder lucht, bij de aanraaking , waar door de fijne vezeltjes en zappen zeer waarfcbijnelijk gealtereert worden, en te rug wijken: gelijk't bekent is, dat.de zappen in koe- le tijden eenigzins te rugwaarts gaan , waar door dan de pijpjes en vezeltjes , die voorheen door de rijzing der zappen, veroorzaakt door de warmte, ujtgefpannen waaien, moeien inkrimpen, en dus de bladen een an- dere gedaante aanneemen ; gelijk men.dit ook. ziet ge- beuren aan veele andere planten tegen den avond, als de zon weg gaat, of ook overdag bij koele lucht of regen, als bij voorbeeld aan deklavjr, hedijfarum, en aan meest alle driebladigeen zommige geveerde planten; maar dat dit inkrimpen bij het kruitje roer mij niet fchielijker ge- fchied , als aan de gemelde klaver-planten, enz., en op de minfte aandoening van koelte , daarvan zal buiten twijf- fel de reden zijn, om dat deszelfs zappen fijnder zijn, en door de warmte meer'verdunt worden, als in ande- re planten j gelijk het ook bekent is, dat dit gewas een hooge graad van warmte tot de groeijing noodig heeft: Dat het alleen de aandoening van koelte, en geen weezentlük gevoel is, dat de bladen deezer plant doet inkrimpen, blijkt ook klaar daar uit, dat de bladen in-; krimpen zonder aanraakiiig, zo dra men het glas van de broei-bak, daar de plant in gekoeftert word, wijd opent, of afneemt; maar de. bak word ao,ras niet,weder gefloo- B b b ' ten, |
|||||||||||||||||||||||||
De Wij'sgeeren toonen klaar genoeg, dat de fijne wor-
tel-vezelen der planten holle buizen zijn, die door aan- trekking het vogt'der aarde, met voedende deelen be- zwangert, opflorpen, en dat de klapvliesjes beletten, dat het niet nederwaarts loopt, terwijl verwisfeling van Koude en hitte, alles in'beweeging brengt, en opwaarts veert; maar waarom blijft dat drie maanden duuren in ééne plant, in de andere een half jaar, of net één jaar, ineene andere twee jaar, en niet langer ? Welk een Mechanismus doet dit ophouden? en welk een doet dit 20geregelt zijn, als de loop derfterren? indien het God uietii, die alles beftiert, en door de grootheid van zijn verftand, en macht bewerkt ! Be dieren hebben met ons gemeen nog deeze zonder-
linge eigenfehap, van ongelooffelijk vee! noodig te heb- ben, om tot zekere grootte te geraaken, bijvoorbeeld, een mensch heeft om hondert pond zwaar te zijn, als hij twintig jaaren oud is, aan fpijs en drank veertigdui- zend pond gebruikt, indien niet meerder. Hoe veele duizenden haaringen verflind een walvisch dan niet om tot zulk een gedrocht te worden , als wij dezelven vin- den? Het gaat met de planten even eens, ja nog meer- der voedzel hebben zij noodig, gelijk verfcheidene Na- tuurkundigen beweezen. hebben; maar de planten krij- gen dit voedzel van zelven ; de dieren moeten ze zoe- ken; de mensch gemaakt, zo het fchijnt, om redelijk te zijn, en boven anderen uit te munten, heeft bijna een gebeelen dag noodig, om zig genoegzaam voedzel te verfchaffen ; men zoude haast zeggen , indien wij de ver- mogens van de ziel, en het verftand niet van nabij ken- fa, dat de mensch , gelijk de meeste dieren, alleen'ge- naakt was, om teeeten, en zig te vermenigvuldigen! De hoop, en verzekering van een eeuwig leeven, en tenen gelukkigen toeftand, zijn alleen in ftaat, om ons fceze lastige noodzaakelijkheden draagelijk te maaken. GROEIJENDE DINGEN; Vegetabiliën; Vegetabi-
liä; hier door worden verdaan alle de planten, in't al- leen, en ieder geflagt of zoort in't bezonder; welke »zeer verfchi'1 lende gedaante en hoedanigheid zijn, mdiegezaament'lijk op de geheele aardkloor, een zeer poot getal uitmaaken : Dog in de Geneeskunde word foor't woord vegetabiliën niet alleen verdaan de planten in kt geheel, maar ook derzelver deelen, of alles wat iar van af koomt, en onder dezelve kan getelt worden , ''svertelen, houten, basten, binden, bloemen, vrugten, uiden, zappen, gommen, haffen, balfems, enz. Zie KIJK der PLANTEN. GïlOEIJING ; in het algemeen word hier door ver-
™3n, het vermoogen of de werking, waar door een lig- «m, in alle zijne deelen evenreedig toeneemt, en al- [Sngskens grooter word , tot zekere grootte toe, die aan ^gioeiiend iighaam van natuur eigen is, en welke wer |
|||||||||||||||||||||||||
fe
|
|||||||||||||||||||||||||
te wege gebragt word , door middel van voedzel
|
|||||||||||||||||||||||||
»I voedende(lofFe, die degroeijende lighaamen van bui-
'sn ontfangen , en zig door de buizen en aderen des lig- ™ms overal verfpreiden, na dat ze in verfchillige vaten ."ebereid zijn , haare deelen van 't eerft&begin der groei- •""S uit het.zaad of €ij af allengskens ontrollen, en uit- oreiden, tot dat ieder deel eindelijk zijne behoorlijke ge- ënte en fchikking verkreegen heeft , en het Iighaam |
|||||||||||||||||||||||||
:°'fnaakt gewordenes. Deeze groeijing is derhalven al-
|
|||||||||||||||||||||||||
'een
|
|||||||||||||||||||||||||
Jobben
e lighac Meldde |
asfelijk aan die lighaamen, welke een leeven
gelijk de dieren en planten ; want fchoon vee- !ien in het mineralien-rijk , gelijk bij voor» |
||||||||||||||||||||||||
ucr'ddefteenen, volgens zommiger gedagten, dog met
** Deel. |
|||||||||||||||||||||||||
94-6 GR'O.
|
||||||||
GR O.
|
||||||||
ten, of de bladen ontfluiten en .verheffen zig weder,
door de meerdere warmte, die ze als dan op het nieuw verkrijgen. Betreffende het opfpringen der vrugten of zaad-hui-
zen bij het aânraàken van de twee overige gemelde planten, daarvan is buiten twijiFel de oorzaak een eia- ftijke of veerkragtige uiifpanning, van zommige vezelen of deelen der vrugt, die ze met de rijpwording verkrij- gen, waar door ze bij het aanraak.cn, even als een over- gehaalde fnaphaan, wegens de gefpannen veer, los fprin- gende , die kragt en fnelle beweeging vertoonen, die men daar aan , gelijk gezegt is , gewaar word. Een ander gevoel- dan op de gemelde wijze, of zo als de die- ren hebben , kan men aan de planten bezwaarlijk toe- ftaan, fchoon zommige oude philofophen haar zulks heb- ben willen toeëigenen, hoewel te onregce. - Dewijl nu de "planten ook geen vermoogen hebben,
om zig te verplaatzen , en dus haar voedzel niet kun- nen gaan zoeken, gelijk de dieren, zo word dit gebrek . vergoed doormiddel van haare wortelen, die zig geduurig verder uitfpreidenJe,' door haare poriën, als met zo veele monden , 't voedzel of voedend zap inzuigen , dat de aarde haar verfchaft.en ze moeten zig derhalven ook vergenoegen met dat voedzel, dat haar de aarde, na maa- ts dat^ze min of meer vrugtbaar en voedzaam is, kan verlchaxFen, waar van het ook is, dat de planten in de eene zoort van de aarde beter, en voorfpoediger groei- jen, dan in een ander. Wanneer men nu degroeijing der planten , zo veel het
doenlijk is, nagaat, zo bevind men, dat dezelve ge- fcbied, te rekenen van 't begin af uit het zaad, dat men als het eii bij de dieren (zie E1J,) aanmerken kan , op de volgende wijze : Het zaad in de aarde gelegt zijnde , dat men gewoonlijk zaaijen noemt , drinkt het vogt der aarde door de poriën van deszelfs bast, waar door de fijne geestige beginzelen, waar mede de zaad lobben min of meer , volgens de zoort van de plant of't zaad, voor- zien zijn, en die tot hier toe als onwerkzaam gelegen hadden , in een beweeging of gisting gebragt worden , welke de lobben doet opzwellen, en waar door.'t voe- dende vogt de eerlte bereiding verkrijgt: Dit toeberei- de vogt, word vervolgens door de navel ftreng voortge- ftuift tot het wortel-knopje, dat zig daar op allengskens verlengt na beneeden in de aarde, en eenige lengte ver- kreegen hébbende, van daar voedzel indrinkt, en na dat deeze tedere wortel een genoegzaamc fterkte verkreegen heeft,, en zig uitzet, moet ze de lobben noodzaaltelijk. opwaarts voeren, en ze voorziet nu het pluimtje of de kleine plant, die tusfehen de lobben opgeflooten legt, van voedzel, datdoorhaare buisjes opwaarts klimt, welk pluimtje daar door zwellende en zig uitzettende, de lob- ben opent, welke met de pluim boven de aarde opge- fceeven worden,, alwaar deeze lobben door het vogt dat nu in de zaad-wortel opklimt, zig uitbreiden,breeder, dunder,en tot groene bladen worden (uitgenomen in de zaaden van het geflacht der erwten en boonen), v/elke eerfte bladen', die gewoonlijk zaad bladen genoemt wor- den en meesttijds van een andere gedaante zijn^ als de volgerde,' van zulke aangelegenheid zijn, voor de nog tederepluim ofionge plant, dat ze bederft of niet groei jen wil, als ze afgeplukt worden, en welke waarfchijne- lijk den zelfden dienst doen aan de pluim, als de bladen aan de plant, teweeten,dat ze het. vogi binnenliet be- ieik van haare aantrekking brengen, en de pluim daar door verder doen groeijen ; want inen ziet, dat wanneer |
||||||||
de pluim zo verre in haaren groei gevordert is, dat 2e
takken en uitgebreide bladen verkreegen heeft, om voed. zei op te trelus.en, deeze /.aad-bladeir dan van geen >e- bruik meerzijü, en vergaan. Op deeze wijze word dus het pluimtje of jonge plantje
met deszelfs deelen , dat reeds voorheen door de voorttee- ling, in een zeer kleine gedaante gevormt en in het zaad opgeflooten , en als in een gerolt, of liever digt in en op malkander gepakt was, nu door degrotijiug onczwagtelten allengskens uit elkander geftrekt, dewijl zijne deelen van een rekbaar zaamenftel zijn; ondertusfehen word het op- klimmende zap, na alle waarfchijnlijkheidinde verfchillige buizen, vaten, klieren, enz.., waar mede de planen in meenigte voorzien zijn, op verfchillige wijze toebereid en gefcheiden , tot dienst van ieder deel der plant in het bezonder; waasfemendeinmiddels de.afgefcheideneonnut- te deelen des voedzels door de poriën der plant, inzon- derheid door die der bladen, uit: Alle het welke ge- fchied op diergelijke. wiize , ais het voedzel der dieren in verfchillige deelen of vaten van hun lighaam verfebei- dentlijk toebereid, gefcheiden, en het onnutte door de zweetgaten , enz. afgevoert word ; en hier doorgefchied't dan, dat de jonge plant langzaarnerhand in hoogteen dikte, in alle haar deelen uitgeftrekt word, tot zodanige grootte, gedaante, weezen en ouderdom, als door de natuur in ieder zoort bepaalt is, en dit word aldus het groeijend leeven of giosijing der planten genoemt : De jonge plant ondertusfehen zekere ouderdom verkreegen- hebbende, en, omzotefpeeeken, huwbaar geworden zijn- de, begint ze zig tot vrugt voortbrenging te fchikken, 0111 haars gelijken voort te teelen, de eene zoort wat vroe- ger, de ander wat laater , en ook de eene in meerder hoeveelheid als de andere; vervolgens dit verrigt en haa- re voornaamfte groeij tijd volbiagt hebbende, begint ze allengskens in kragten af te neemen en in groeij te ver- minderen , tot dat ze eindelijk koomt te verderven, en daar door plaatste maaken voor haare geflachts nakome- lingen. Het zoude te wijdloopig in dit werk zijn,. om.tewiH
len aanhaalen , op wat wijze de voornaamfte deelen der j planten; als wortel, fleng, knoppen, takken, bkdin, bloemen, vrugten, en het zaad, enz. te zaanienge'^'1 zijn, en wat dienst ieder deel in't bezonder in het werk der groeijing verrigt, gelijk het door geleerde natuur-on- derzoekers onderzogt en nagefpeurt is : wij zullen.ons ] vergenoegen, om ten opzigte van de groeij ing , hier nog j de volgende zaaken aan te merken ; als Voor eerst, dat 't niet alleen genoeg is, dat de p'an'
ten het noodige voedzel uit de aarde ontfangen , dezeU'S hebben daar en boven, ook eene bekwaame evenredizs warmte noodig ,• want zonder die kan geengroeijii'gl fchieden , gelijk zulks klaarlijk blijkt door de ondervind1"? in de broeikonst : Het is de warmte, waar door de voeden- de deelen, of groei beginzelen worden geroert, bereu » verdunt en in beweeging gehragt, om door de porie» de wortelen ingegaan zijnde, vervolgens door de P'JP-lei«e buisjes der plant, te kunnen opklimmen tot de l'00" deelen der plant: Het is de warmte, door welke de a • de even ais bezielt en verleevendigt word , é\' z0?''0j welke dezelve niets voortbrengen kan, maar als een 00 lighaam aan te merken is. Het is de warmte, «'aar > zowel de planten als dieren, niet alleengekoestert. kwikt en in leeven onderhouden worden-, maar waa ze ook't werk hunner-voortteelinp, en vermenigvuldig grotelijks, verfchuldigt zijn ; zo dat de warmte van eerj|[iU!g |
||||||||
GRO.
belang bij de groeijing is ,'en onvermijdelijk daar toe ver-
event word : Dog noe noodig ook de warmte bij de croeijing is, zo is het egter geenzins een onverfchillige faillite die de planten dient, maar dezelve vereischt ze- kere trappen der warmte , de eene minder de andere „eer, niet alleen volgens de natuur en eigenfehap van ieder'geflacht of zoort, maar ook volgens de jaars-fai- zoenen, en't cümaat, waar in ze natuurlijk te huishoo- |
|||||||||||||||
GRO.
|
|||||||||||||||
'54?
|
|||||||||||||||
en trgen elkander te vergelijken ; hoewel eeri goede ftand-
plaatsen expuf.cie der gewasfen, waardoor de w arm te vermeerdert en bij elkander bewaart word, in dekouder lucht-llrceken zeer veel toebrengen.kan, tot volmaaking of verbetering van de groeij,en goede vrugt-voortbren- ging der gewasfen'; dit leert ons mede de ondervinding, want hier door is bet, dat veelerlei vrugten die anders bij ons, nooit volmaakt rijp en fmaakelijk zouden wor- den, evenwel tot die volmaaktheid koomen.dat ze zeer aangenaam en geurig zijn, en om deeze reden is hst dat menzig van muuren en ftekkagien ten dien einde bedient, als waarop de ftraalen der zon refle&eerende, de warm- te in haar omtrek verdubbeld word. Ook leert de on- dervinding, dat de gewasfen, inzonderheid de tedere en die veel warmte begecren, veel beter groeijen inde tui- nen en velden, die rondsom omheint of met hooge boom- gewasfen omplant zijn; en dit om geen andere rede, dan om dat dieplaatzen door de omheining warmer zijn, vermits de warmte, veroorzaakt door de zon, tusfehen de hei- ningen bewaart blijft, en niet door de lucht en winden verftroóit word; om niet te fpreeken van een 'droogeen warme grond, die mede veel toebrengt tot bevordering van groeij, en volmaaktheid der gewasfen. Dog fchoon de gewasfen in het algemeen, de warmte -
tot haar voofpoedige groeijing noodig hebben, zo moet men evenwel aanmerken, dat dezelve dit niet tegen- gaande , ook een zekere trap van koude of koelte, op ze- kere tijden even zo noodig hebben als de warmte, zonder welke zeeven onvolmaakt zouden groeijen : Een beur- telingfche ver.visfeling van dag-warmte en nagtkoelte, doet haar die fchoone gedaante en vrugtbaarheit verkrij- gen en onderhouden , die wij aan welgroeijende planten gewaar worden ; was 't altoos even heet of koud, daar zou- de geene plant, even zo weinig als eenig dier, kunnen wel tieren, nog "t leeven behouden, en haar geflacht kun- nen vereeuwigen'. Het geen de koe!te in 't ftuk van de groeijing verrigt,
beftaat zeer waarfchijnelijk hier in ; i. dat daar door de voedende zappen, die door de dag-warmte in deplanten gebragt zijn , in de koele nagtftonden verder geprepa- reert engelijk ais gefiremt worden, tot een zodanige ftof- fe die gelijkmaatig is aan die der planten , en waar door de- zelve in alle haare deelen aangroeijen en grootei\of in hun- ne ftaat onderhouden worden; 2. fchijnt de beurteling- ze verandering van warmte in koelte, en omgekeert, ook te dienen tot een zekere in- en uitademing der planten , waar door dezelve over dag uitwaasfemen , en zulks wel hooftzaaklijk door de bladen , maar daarin tegen in de koe- le nagt-ftonden, veele fijne geestige deelen der lucht in- drinken, tot haar noodzaakelijk beftaan en groeijend lee- ven ,• en 3. mag men ook zeggen , dat de koele nagt- ftonden aan de planten eenigermaaten dezelfde dienst doen als aan de dieren, naamelijk, dat ze dienen tot haare ruste of verkwikking en herfteliing van de door de dag- verrigtingen, om zo te fpreeken, vermoeide leden of deelen der planten, waar door ze, even ais menfehen en dieren , een nieuwe kragt verkrijgen, om den volgen- den dag haare leeden wederom op't nieuw vaardiglijk te kunnen gebruiken, of haare werkingen verrigten--. hoe het zijn mag, de ondervinding leert, dat de planten bij koer Ie zomer-nagten meer gevoed worden en beter tieren , dan wanneer dezelve ged uurig heet en broeijende zijn : Was het ook niet, dat de gewasfen in de heete landftree- ken, van Italien, Spanjen, Barbarijen enz., ja zelfs in Gost-Indien, door de koele nagten verkwikt wierden, B b b 2 zîj |
|||||||||||||||
ren
|
Een al te ftsrke warmte , inzonderheid in de ge-
|
||||||||||||||
Ij.'npcrdeluchtflre.ken, doetde planten te Herken onvol-
maakt groeijen , of verflenzen, of ook geheel verfterven, nul dat'de voedende zappen in de buisjes der planten, jaar door te fterk verdunt, en in te veel beweeging ge- (jra"tworden, waardoor ze te fchielijk uitwaaslsmen, 2onder tot aangroei der plant genoegzaam te kunnen toe- bereid, en geftremt ofgevormt worden; of de jonge te- dere vezeltjes en buisjes der planten, worden door de overmaatige warmte, dat is hitte, te fchielijk verhard, waar door de planten verwelken , en , zo de hit- te lang aanhoud, .-verdorren; gelijk men dit in heete en dorre zomers veeltijds ziet gebeuren. Maar zo nadcelig als een al te groote trap van warmte
voor de planten is, even hinderlijk is voor haar een al te flappe witniite ; want hier door groeijen de gewasfen doorgaans onvolmaakt, vermits dezelve niet kragtig ge- DO.'gis, om de voedende zappen genoegzaam te roeren, tebcweegeri, en in de planten om hoog te doen klimmen ; dog wel hoofdzakelijk, om dezelve op een natuurlijke fcheijkundige wijze te bereiden, te fcheiden, en vol- makt te doen worden : Wij hebben hier van ondervin- ding in koude zomers; want dan ziet men, dat de vrug- ten van allerlei zoort doorgaans flegter zijn, dan in war- me zomers; de veld-vrugten zijn kleinder, ligterenon- kragtiger , de ooft-vrugten van allerlei zoort, zijn on- fiaakelijker, en doorgaans niet groot; en let men op de ooft-vrugten, zo zal men bevinden, dat die op laa- je boomen, als naantjes en halfltamde groeijen, alsdan pooter, fchoonder en fmaakelijker zijn, dan van hooge boomen ; zeer denkelijk, omd.it de warmte niet kragtig genoeg is « om de voedende zappen tot in de toppen der Üooge boomen te helpen opvoeren , gelijk het zeer waarfchijnelijk is, dat de warmte zeer veel medewerkt tot opvoering der zappen in de planten, dog niet als werktuiglijk., maar als toebereidende. Men heeft ook waargenomen, dat de warmte, bene-
vens bekwaam vogt,'van het eene jaar, inzonderheid die van de nazomer en herfst, veel invloed heeft op de groïii en vrugtbaarhéid der gewasfen van het volgende jaar ; invoegen , dat wanneer men een fchoon zon-rijk najaar heeft, men wel ftaat mag maaken, op een vrugt- baare oogst van allerlei boom- en andere vrugten in het v°lgende jaar. Dat de warmte veelc verandering voortbrengt , zo
"el tot verbetering als vermindering, tooncn ons ook de Verfchillige clhnaaten of lucht - ftreeken genoegzaam ?an; want de ondervinding leert immers, dat de gewas- 'cn. die de verfchilligeclimaaten gemeenhebben, beter ^'tkoomen en volmaakter worden , zo in kragt, als jjnaak en geurigheid, in de zuidelijker, dan in de noor- "er lucht-ftreeken ; dit is zo overtuigelijk waar, datais men daar aan twijffelde, men maar de Franfche vrug- ,e". als peeren, appels, druiven, pruhnen, enz., die bij pis nok wel groeijen, tegen de Franfche, teweetendie 51 Frankrijk of ook in andere zoortgelijke warme , of warmer land-ftreeken gegroeit zijn , heeft te proeven |
|||||||||||||||
GRO.
jing toebrengt, fchijnt te beftaan in de verdunning
toeaereiding der zappen , en om het aantrekkend vi moogen op te wakkeren, en aan de gang te helpen. Daar en boven brengen de bladen zeer veel toe t
de groe ij'ing, inzonderheid tot de optrekking der z;, pen ; want men moet niet denken, dat de bladen d planten alleen tot cieraad veritrekken; ze zijn haar; noodzaakelijk, dat men ze daar niet van beroovenkanzo der eene kwijning,zo niet gcheele verllervingder pla ten te veroorzaaken: Het zijn deelen , die door fu inaakzel en dienst, veel overeenkomst hebben met ik huid dei dieren; want gelijk deeze eeiiweefzel isvaru uiterfte einden der zenuwen, flag-aderen, aderen en pe zen, bezaait met klieren en met een oneindig getal va uitwerpende vaatjes tot bereiding der zappen, en uii waasfeming der onnutte ftoffen ; zo zijn de bladen ds planten insgelijks eenweefzel van vezels, lucht-pijpen (diertjes, blaasjes en ander vaten, die er in zaamer koomen; waar door de zappen verder bereid en vervo! gens na de hooger en edeler deelen, als bloem, e; zaad gevoert worden , alwaar ze nog verder fijne toebe reiding ondergaan , het onnutfte ondertusfehen door Ji poriën der bladen uitwaasfemende ; daar enipven ver ilrekken de bladen als tot zo veele werktuigeh^àvaar doo de zappen tot in elkanders bereik van aantrekking; kragt, aan-en opgetrokken worden, welke optrekkirç geholpen word door de uitwaasfeming der bladen ; want terwijl daar door de zappen verminderen, word aan de zap-vaatjes, die van binnen met veele klap-vliezen voor zien zijn, gelegentheid gegeeven om hun vermoogenls oefFenen, van geduurig nieuwe zappen aan te trekken en op te voeren, om de plaats van de uitwaasfemende te vervullen. De bladen doen , volgens den. Heer Hales, aan ds
planten door haare uit- en inademing ,. eenigzins den dienst tot onderhoud van hetgroeijend leeven; gelijk de long der dieren-tot 't onderhoud van het dierlijk leeven. Zie hier over verder op 't artijkel FOLIUM. Het fchijnt ook dat de fijnheid der zap aanvoerende
hair-pijpjes, mede veel tot de aantrekking en opvoert"!! des zaps in de planten toebrengt ; dewijl men onder- vind, dat fijne gl a fen haair-pijpjes, in water, of eenig ander dun vogt geftooken wordende , dat vogt er ter' ftond tot eenige hoogte in opklimt, en zulks zo veelte hooger, hoe het hair pijpje fijnder is; waar over m_en kan nazien Desaguuers Natuurkunde uit ondervind' gen opgemaakt, ned. druk van 1746. in ä.to. II. Deel />• 18?' Of de zappen in de planten omloopen , gelijk 't blos-'111 de lighaamen der dieren, dauof ze alleen maar op:.'aa!ts klimmen, in alle de deelen der plant, zijn het de Nat'«1" kundigen ook niet eens : De Ouden waaren van't laat" fte gevoelen; maar naderhand hebben. Mulpig'J1' Grew en andere het eerfte gevoelen, naamelijk de omloop des zaps , op de baan gebragt, 't welke ze"e van de meeste Natuurkenners aangenoomen ^exveest u> en men heeft zulks door veele proeven zoeken te ven, die wij hier om de kortheid-niet kunnen aanhaaie Maar naderband heeft de Heer Hales her oude gev ,J lenin zjjne Groeijende IVeegkunde weder ten deele op nieuw voorgéflelt, 't welk hij door veele proeven, niet minder fchrander en betoogend zijn, als die w men voor de omloop des zaps te berde gebragt hei tragt te betoc#gen , namelijk dat de zappen ?"e^hbeI1 opwaarts rijzen, en na hunne dienst gedaan te ne 't overvloedige en onnutte uitwaasfemi; dog in die eIJ |
|||||||||
GRO,
|
|||||||||
948
|
|||||||||
zij zouden de hitte niet kunnen tegenftaan , fchoon de
planten der beete gewesten , van natuur meer warmte begeeren en gewend zij n, dan die inde getemperde lucht ftreeken grosijen. Op bijna dezelfde of diergelijke wijze, kan men oor-
deelen, van-de beurtelingfche verwisfeling van de zomer in de winter j waar door de grond zo wel als de langlee- vende planten, volgens baare bezon Jere natuur en hoe- danigheid , zeer waarfchijrielijk een nieuwen voorraad uit de lucht ontvangen , van veelerlei geestige en vrugt- baare deelen, totberehdingen toeltel van nieuwe voort- brengingenln de volgende groeijtijd, als maar de lucht in de koude lucht-ftrèeken niet al te koud of vorftig is, waar door de buizen en vaten der planten, beleedigt en gebrooken worden. • Het is een veiTchil onder de Natuurkundigen, op wat
wijze het voedend zap in de plant komt ; of ze zulks in- zuigen, dan oft zelve'door eenigander vermoogeh daar ingebragt word. Zominigë, Inzonderheid die het oude fpoor volgen, willen , dat de zappen door de zwaarte van de dampkring in de wortelen gelijk als geperst, 'en ver- der om hoog in de overige deelen der plant gedreeveu wor- den , op diergelijke wijze als de zwaarte der lucht de kwik in de Barometer om hoog doet rijzen : Andere fchrijven zulks toe aan de evenwigtigheid der vogten : W ederom an- dere aan de centraa'le beweegiiigder aarde om haare asfe ; en nog andere aan een onderaar dsch vuur, ende warmte der zon met eikanderen te gelijk werkende. Dog'dc meeste hcdendaagze Natuurkenners zijn van een
geheel ander gevoelen, naamelijk dat de fijne huisjes en vaatjes der wortelen, en van de overige deelen der plant van een zodanig werktuiglijk zamenftel zijn , dat ze 't vennoogen van inzuiging, aan- en optrekking der zappen hebben , op dezelfde wijze als het water intrekt in een fponfie , ftrook laaken , of kleij-aarde , enz. ; en dat die buisjes en vaatjes bijna diergeüjk ampt waarneemen als de bezondere aderen en buizen, in het lighaam der dieren. De Heer Hales heeft hier over nauwkeurige proeven in 't werk géftelt, waar door de aantrekking der zappen in de planten ten eenemaalen fchiint bevestigt, en die men in zijn fraai werk, de Groeijende Weegkunde ge- noemt , kan nazien : Wilzullen hier maar een eenvoudige proef bijbrengen, welk ons van de gemelde aantrekking kan overtuigen : Men neeme maar een takje van- een ige plant, bij voorbeeld van kruifemunt, dat iets verwelkt is, zet het met het afgefneeden einde iirversch wa- ter, zo zal men zien, dat het takje weder fleurig word, ja zelfs zal 't in het water wortels fpruiten en groeijen , als men het eenige tijd daar in laat blijven: Dus is 't zeker, dat het takje door het water dat in deszelfsbuis- jes koomt, weder fleurig word en groeit; maar kan dit wel anders gefchieden, dan door aantrekking en inzui- ging? Een andere eenvoudige proef is deeze; vult een ijzerepot volmetdrooge erwten , en giet er water over, legt er dan een dekzel op; als gij vervolgens dit dekzel bezwaart met eenige- ioo ponden, zo zal dezelve even- wel door de uitdijing der erwten , min of meer om hoog rijzen ; en zulks gefchied zo wel bij koude als warmte ; kan zulks wederom wel anders gefchieden dan door in- zuigmg en aantrekking? En uit deeze proef blijkt, dat de •aantreklungs-kragt zeer groot is. ■ Het fchijnt evenwel, dat de warmte veel medewerkt
bik de groeijirig tot de aan- en optrekking der zappen; gelijk"zulks de verfchillende jaars-faizoenen genoegzaam aantoonen ; dog 't voornaamfte, dat de warmte tot groei• |
|||||||||
GRO.
|
|||||||||
GR.O.- i 949
|
|||||||||
geI)j dat de zappen in de verfchillige vaten teffens een
zijdélingze beweeging en gemeen fchap met elkander heb- ben ook' op koeie tijden , inzonderheid in de koele nagt'-ftonden,. éenigzins te rug kteren , door dien de zap.vaatjes het vermoogen hebben, zo wel op- ais ne- derwaarts te trekken. Deeze (telling van de opklimming der zappen, is van
nieer andere fchrandere Natuur-befchouwers, na Hales, onJerzogt, en word van de meeste hedendaagfche als de waarfchijnelijkfte wijze, waar van zig de natuur, tot opvoering der zappen in de planten bedient, aangenomen ; men kan ook niet wel nagaan , hoedanig de zappen an- ders in'de planten,'tzij alleen door de zonnewarmte of dooreenig ander vermoogen, zouden kunnen worden op- gevoert, en zulks dikwils tot een zeer grdote hoogte, ge- lijk men in de hooge boomen kan aanmerken : Het is geheel wat anders, om de vogten in een distilleerketel door de warmte of hitte te doen oprijzen; hier gefchied het alleen door verdunning en vlugwording der vogten, en wel inzonderheid der geesten of vlugfte deelen , wel- ke in een verdunde damp om hoog klimmen ; maar in de. planten zo wel als in de dieren, word er meer toe vereisen t; de zappen kunnen daar in niet enkel door een verdunning, gelijk in een opene ruimte of een distil- leerketel, om hoog rijzen, maar zij hebben zeer fijne buisjes, vaatjes en hondert andere werktuigen door te duiven, eer ze op de beftemde plaats gebragt zijn. Het kan derhalven niet anders zijn , of de planten moeten een inzuigend en optrekkend vermoogen hebben ; op gelijke wijze als het water door menfchelijke konst , in nabootzing der natuur, naamelijk door pompen, in de hoogte gebragt word, dog welke hoogte ook maar tot een zekere maat , of het bereik van het op- trekkend vermoogen der pomp, door de natuur be- paalt is, gelijk zulks aan de Wiskonftenaas is bekent. Hoe het" zijn mag, met de opvoering en beweeging
der zappen in de planten, men kan alle de werkingen der natuur niet voikoomen nagaan en ontdekken, de- sijl dezelve in veele deelen, boven 't bereik van de menfehejijke bevatting en zeer verwonderenswaardig ziifi. Men kan hier over verder inzien de zeer fchran- dere opmerkingen en proef-neemingen .over deeze Hoffe, van de meergemelde Heer IIa les, en van veele andere, die zig moeite in deezen gegeeven heb- tai; en de Heer Hai.es zegt tot befluit pag. 123. »De klaarde wijze, om de zwaangheid., of het zap » omloopt of niet, in der daad overtuigend te be- » lisfen ,' zou door het gezicht zijn, indien men er toe » konde geraaken; en ik kan niet zien, dat wij reden » hebben om er aan te wanhoopen, nademaal wij door « degroote hoeveelheid, die de planten indrinken en » uitwaasfernen, reden hebben te denken, dat de voor- » gaande beweeging van het zap aanmerkelijk is, in de » wijdde zap-vaten in de doorfchijnende fteejender bla- » den: En indien on/.e oogen, geholpen door de ver- » groot-glafen, tot dit wenfchelijk gezigt kosten koo- » men, twijffele ik niet, of wij zouden het zap, het » gellte voortgaande was geduurende de warmte van den " "ag, in dezelfde vaten te rug zien koeren , als de « Koelte van den avond aankwam, en de d.iuw begost " l- vallen. " Veele febiijvers hebben waarneemingen Waan en verhandelingen gegeeven over de omloop der ^aPpenin de planten , onder anderen Mklch. Verdries , ^ArA3at, D. Dodart, DelaHire, enz., die men erover nazien'kan. |
|||||||||
Nu is er nog een gefchil van belang onder de Na-
tuur-onderzoekers, te weeten., wat eigentlijk het voe- dende zap der planten,is, of waar uit 't zelve beftaat? Zommige, zo wel onder de ouden als hedendaagfche, (onder de eerlte in/.onderbeid Thales, een vermaard ■ Philufooph) hebben gedagt, dat het alleen 't water was, waar door de planten gevoed worden en aangroeijen, om dat men ziet , dat dezelve in een vogtige grond beter groeijen, dan in eene die droog is; ja dat zelfs planten of takken daarvan, in enkel water gezet wordende, fleurig voortgroeijen ; gelijk veele hedendaagfche Na- tuur-onderzoekers , als onder anderen Van Hel- mont, Hales, Halle ij, Bacon, Boile, Wood word , en meer andere, hier over proe- ven genoomen hebben; dog uit welke proeven en onder- vindingen ander niets blijkt, als dat het water zeer veel toebrengt injiet werk der groeijing; maar niet dat het alleen het groei-verwefckende beginzel zoude zijn. Andere hebben gemeent, dat het alleen de aarde of
aardllofFe is, waar door de planten haaren groeij ontfan- gen,- om dat ze meest alle uit de aarde voortkoomen. Wederom andere hebben den groeij der planten,, alleen toegeëigent aan een zeker voedend, of zalpeteragtig zout, dat met de aarde vermengt is , met de eene zooi*; meer, met de ander minder, en waar aan ze de meer of minder vrugtbaarheid des gronds, toegefchreeven heb- ben. Maar als men deeze zaake wel inziet, zo gelooven
wij, dat tot de voedingen aangroeij der planten, allede vier elementen of hooftbeginzelen , naamelijk de aarde, het water, de lucht, en het vuur, volftrekt noodigzijn, en dat men dezelve ten dien einde als zaamenwerkende moet aanmerken;- dog dat het. vooruaamelijk de aarde is, waar door de planten gevoed worden ; maar niet.de gro- ve aarditoffe, zo als wij dezelve op het oog en gevoel waarneemen , maar een fijne elementaire aarde , bellaan- de in de allerfijnlle llijmige aard-deelen, gelijk de zulke is, welke uit verrotte dieren en planten voortkoomt, endiergelijke.dieookmcthetallerzuiverfte water, hoe- wel onzienbaar, vermengt is; het is ook deeze aarde, waar door de dieren ten deeie gevoed worden, niet di- rectelijk, gelijk de plairen, maar om dat alle derzelver voedzels daar uit zamengeftelt zijn, en ook- na de ont- binding of verrotting weder daar in te rug keeren. Dat de aarde zeer veele, en waarfchijnelijk het mees-
te toebrengt tot groei der planten , voor zo verre de lighaamelijkheid of (toffe betreft, blijkt onder anderen daar uit, dat men dezelve het voorfpoedigst ziet groei- jen , groot en fleurig worden, in zodanige gronden , die lijvig zijn, en veele fijne flijmagtige deelen bevatten ; daar in tegendeel dezelfde planten in zulke gronden, die weinig lighaam hebben, gelijk bij voorbeeld in dor- re zand- en veenagtige gronden, die meest uit zand af een dorre ftoffe beftaan, mager en flegt gewas maaken , klein blijven, en dikwils na een weinig groeijeris geheel vergaan. Öndertusfchen kan men niet twijffelen, d-atdevrugt-
baare aarde met een zeker falpeteragtig zout voorzien is, 't welk mede tot de groeijing toebrengt, dog niet als een enkel voedzel, maar hooftzaakeli jlt als een middel ,.om de a;rde los en luchtig te maaken, defijnlle deelen daarvan af te. feheiden, en dezelve dus, met bijkooming» van meer andere groeiibeginzelen, als fwavel- enolie-deelen, enz. . tot een bekwaam voedzel re bereiden : .Want al was de aarde nog zo goed en bekwaam tot voortbrenging der B b b 3 gewasfen |
|||||||||
GRO.
|
||||||||||||||
GRO.
|
||||||||||||||
§5°
|
||||||||||||||
gewasfen, daar zal niets in voortkoomen, indien der-
zelver deelen niet gefeheiden en los gemaakt zijn; en op deeze wijze kunnen ook andere zouten, of Hotten die zout bevatten ; bij vooibeeld asch, kalk, allerlei mest, enz., de aarde vrugtbaar maaken, wanneer ze daar me- de op een bekwaame wijze vermengt en toebereid wor- den; gelijk zulks de ondervinding leert; dog alle vaste zouten, die fcherp en onvlug zijn, als zee- enfiesn-zout en diergelijke, zelfs ook de falpeter, zijn nadeeiig voor •de planten, endoen dezeive verderven, wanneer ze derzelver wortelen koomen te raaken,- of in te groote hoeveelheid met de grond vermengt zijn; gelijk dit klaar- lijk blijkt, wanneer de landen door het zec-waterover- fpoelt worden , waar door ze eenige jaaren lang onvrugtbaar wo-rden ; echter men bevind teffens, dat ze allengskens haare vrugtbaarheid weder verkrijgen , en in het vervolg zelfs vrugtbaardet zijn, dan ze voorheen waaren; zeerwaarfchijnelijk daar door, om dat het vas- te zout, dat de aarde verkreegen heeft, allengskens door de geestige deelen der lucht doordrongen, en tot een voe- dend zout, dat de aarde vrugtbaar maaken kan , toe- bereid word; hoe het zijn mag, de meeste heden Jaag- .Jehe natuurkundigen zijn van geaagten , dat het wel * üooftzaakelijk deallerfijnlte deeltjes der aarde zijn, waar dooride planten gevoed worden, en aangroeijen; men vind dit zeer fraai betoogt in eene P,rijs-Disfertatie van den Heer J. A. Kulbf.l Disfertation fur la question phy- ßque, propofé l'an 1739.par VAcademie desfeiences a Bour- deaux. Ojielle eß la caufi de la fertilité des Terres, a Dresde 1740. in q.to. Het geene het water bij de groeijing verligt, beftaat
hooftzaaklijk daar in, dat de voedende aard-, zout-, olie- en andere deelen daar door ontbonden , opgenoomen , en door medewerking van de warmte en het inzuigend ver- moogen der plant-buisjes in de planten geleid, en daar- in opgevoert worden in alle derzeh'er deelen, welke dienst het -water gedaan hebbende, hetzelve weder uit de planten door derzelver poriën uitwaasfemt; zo dat het watet kan aangemerkt worden als het vehiculwn of voertuig, waar door de voedende deelen aan de plant toegevoert worden , die anders als onwerkzaam zouden blijven leggen, zonder ooit in de planten te koomen. Dat het water hooftzaakeliik deeze dienst aan de plan- ten doet j blijkt klaarlijk daaruit, dat allerlei gewas- fen, fchoon in een goede vrugtbaare grond gezaait, of geplant, bij gebrek van vogt maar weinig groeijen, en liegt gewas maaken, ja veeltijds geheel verfterven; daar ondertusfehen andere in dezelfde grond, en van dezelf- de zoort gezaaide planten , genoegzaam vogt ontvangen- de, zeer voorfpoedig groeijen: Maar dat de groeij der gewasfen niet van het water alleen afhangt, geliikzom- mige voor deezen gewilt hebben, kan men klaarlijk op- maaken uit die ondervinding, dat dezelfde zoort van planten, in verfchillige gronden, de eene vrugtbaar , ende ändere onvrugtbaar, gezaait wordende, en even. veel vogt ontfangende , die welke in een vrugtbaare grond gezaait zijn, voorfpoedig zullen groeijen, ter- wijl de in de fchraale grond gezaaide, fchraal en mager gewas, en weinig voortgang zullen maaken; het welke niet zijn konde, indien de planten alleen door het wa- ter gevoed wierden, en aangroeiden; we hebben hier van voorbeelden genoeg aan veel fchraale landen, in te- genftelling van andere, die vrugtbaar zijn; maar zo ras worden de magere landen niet door vermenging met be- kwaame mesting, inzonderheid die veele flijmagtige |
||||||||||||||
aard-deelen bevat, verbetert, of men ziet dat ze vru.it.
baar worden, of ten minften veel vrugtbaarder, als tê voorheen waaren. Dat de planten, of takken daar van, in enkel wa-
ter gezet, groeijen kunnen, gelijk men mede ziet aan de hedendaagfche niet onvermaakelijke manier van hijacinie-, tacette- en andere bloern-bolicfn op flesfenmet water gevult, te doen bloeijen ; moet men toefclirij. ven aan de fi|neaardagtige deelen, die met het zuiverde water gemengt zijn , fchoon men dezelve op het gezigt niet kan ontdekken; maar hoe lange duurt deeze groei? ze is maar voor een korten lijd', en daar bij onvolmaakt want de plant of tak eenigen tijd, langer of korter, naar dat de zoort der plant is, in het water geilaan hebben- de, vermindert de groei, de plant verflenst en bederft ten Iaatften ; om dat haar, bebalven het water, nog an- dere groei-deelen ontbreeken, die ze tot haar beihan noodig hebben; bijna even eens gelijk een dier niet van enkel water alleen, zonder ander voedzel, zoude kun- nen beftaan, fchoon het zulks benevens het voedzel even nodig heeft. Was het alleen het water dat de planten voedde, dan zouden de gronden alle jaaren even vraat- baar zijn ; de regen valt in het eene jaar zo v/el als in het andere, fchoon in het eene v/el wat meer als in het i andere, en de regenagtige jaaren zouden dan de vrugt- j baarfte weezen ; ook zou men als dan geen mesting van j nooden hebben. Het is niet wel te begrijpen, hoe het water alleen, I
de Hoffe zou kunnen zijn, tot voortkooming nietalleen van planten, maar ook van alle andere natuurlijke wee- zens , fleenen , metxalen, miner ah en, enz., waar in het zelve door de natuur zou verandert worden; gelijk Pa- racelsus, Helmont, Bacon, Boile , en andere root dat gevoelen geweest zijn. Behalven het water en de aarde, hebben de planten
ook de lucht tot haar groei noodig, en zulks een vrije I of ruime lucht; gelijk men dit klaar]ijk ziet aan de ge- . wa'sfen, welke de vrije lucht, door opfluiting in digts j kamers, oranje-huizen, trek-kasfen, benoomen word, dat dezelve niet wel, maar teder, flenterig en onvol- maakt groeijen, of ziek woidcn , en eindelijk, als ze lang zonder genoegzaame verfche lucht blijven, %&• heel verfterven; zelfs ziet men , dat de planten, welke j onder andere groote planten, of hooge boomen bedrukt j ftaan, zo dat ze geen genoegzaame vrije lucht van bo- venen genieten, onvolmaakt groeijen. Daar en boven j leert de ondervinding, dat de planten niet alleen de ver- fche lucht rondsom haar noodig hebben, maardat ze oos f weezentlijke lucht indrinken, en zulks niet alle611 eoor , de wortel, maar ook door haare deelen, die boven de aarde zijn, als botten, knoppen, basten bladen, e" wel inzonderheid door deeze laatfte; en het is buifêj twijffel, dat ze met deeze lucht teffens de fijne geea' tige aard-, water-, zout-, fwavel- en andere deelen. waar mede de lucht overvloedig vervult is, indriniïe , die van zommige de floffe des leevens, of de keven tf maakende geest genoemt word ; waar door de P<al1 ^ niet alleen grootelijks gevoed of verflcrkt worden, m die ze ook tot haar leeven en aangroei, zo we' SlS dieren, volftrekt noodig hebben. ... ^e- De ingedronkene lucht fchijnt ook de groeijing t
vorderen door haare veerkragu'gheid; dewijl,ze,' is-cs de warmte verdunt en uitgezet wordende, "e '^n enkliertjes allengskens koomt uit te rekken, en oej. te breiden, terwijl de ingedronkene toebereij ^^ |
||||||||||||||
-^nnffff \\
|
||||||||||||||
irrrriFfiiniTT-iiirTr
|
||||||||||||||
GRO.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GKO-, <jy*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zel-deelen zig ondertusfchen met het lîghaamelijke der
plant vereenigen, en tot aangroei dienen. De HeerHALES wil ook, dat de lucht zelfs tot het
liehaam, of de ftofFe der planten gebezigt word; want hij heeft door proeiheemingen bevonden, dat de plan- ten niet alleen veerkragtige , maar ook vaste lucht be- vatten , welke uit de écrite in vaste lucht verandert is, welkers deelen'door een zulke fterke aantrekkingskragt aan malkander gehegt zijn, dat de luchtpomp nog eenf- ce andere behandeling van die kragt, in ftaatzijn, die vaste, luchtdoelen uit de planten te haaien; maar dat zulks door kragt van het vuur, o; door fermentatie moet gefchieden; op welke wijze hij niet alleen uit groeijen- de, maar ook uit andere vasre lighaamen, weezentlijke blijvende lucht voortgebragt heeft. Hij heeft ook be- vonden, dat zommige door ßistillatie of fermentatie, |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet alleen lucht voortbrengen, maar andere ook.lucht-
indrinken; nog andere dan eens lucht indrinkèn, dan wederom voortbrengen , en dat de vaste deelen van die- ren en planten de meeste lucht gaven, maar onder aller- lei lighaamen de fteen uit eens menfchen blaas gehaalt,. de meeste: Daar en boven ontdekte hij ,. dat de voort- gebragte lucht uit allerlei lighaamen meest alle eerie ver- giftige hoedanigheid hadde; gelijk Boile mede bevon- den heeft-, dat lucht, alleen door de luchtpomp uit ver« fcheidene zelfftandigheden gehaalt, zelfs uit brood, vergiftig was. Zie hier een tafel, uit Hales Groeijende Weegkunde
ontleent, waar uit men met de voortbrenging of indrin- king van lucht van verfcheidene zelfftandigheden, met een opllag van het oog zien kan, zo als ze van de Heer Hales door proefneemmgen bevonden zijn. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f-207.' \ '•;..
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1ï .-.■!!
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■■ ,. : ....
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
952 GRO.
|
GRO.
|
||||||||||||||||||||||||||
Die begeerig is, nader berigt te hebben van de hoe- „
|
|||||||||||||||||||||||||||
biagt, doormidJel van-de fterke trekkin
|
|||||||||||||||||||||||||||
veelheid der voortgebragte of verzwolge lucht deezer
zelfftandigheden , als mede hoedanig de proeven werk- fteliig gemaakt zijn , die moet het meergemelde boek |
ge-
|
||||||||||||||||||||||||||
, S van zuure
zwavelagtige deelen, welke or door het vuur, of door
gisting voortkoomen : En derhalven is de veera^ti?. |
|||||||||||||||||||||||||||
van de Heer Hal e s, dat uit het engelsch in het neder-
duitsch vertaalt, Xs.Amßerdam an. 1734. in Svo. onder |
heid gvan lu
|
jeene weezentlijke onveranderlijke eigenfchap
cht deelen: Wij zien in tegendeel, dat ze lig. |
|||||||||||||||||||||||||
de tijtel van Groeijende IFeegkimde gedrukt is, zelfs in-
zien; waar in men vee Ie aanmerkelijke dingen overdee- ze iloffe vind. De Heer Hales befluit dan uit zijne gemelde onder-
;enigings band is,die de
|
tel ijk van een veeragtigen tot een vasten ftaat
bragt worden , door de fterke trekking der zuure zwavelagtige en zoute deelen, van. welke de lucht vol is; waar uit men met rede belluiten kan, dat on. ze dampkring een baaijert is, beftaande niet. alleen uit yeeragtige, maar ook uit onveeragtige lucht dee- len, die er in een groote overvloed in drijven, z0 wel als zwavelige, zoute, wateragtige en aardagtige deelen, welke in geenérhande manieren bekwaam zijn , om afgedreeven te kunnen worden in een be> ftendiglijk veeragtigen ftaat, gelijk de deeltjes wel- ke regte beftendige lucht uitmaaken. ,, Dewijl men dan zo klaarblijkelijk bevonden heeft, ,, dat er veel lucht is in bijna alle natuurlijke lighaa- ,, men, nademaal wij zien, dat ze een zo werkend en „ zo arbeidzaam beginzel is in alle ftookkundige (chij- „ mifche) werkingen ; nademaal haare zaamenftellende ,, deelen vaneen zo duürzaamen aart zijn, dat de al- ,, lerfelfte werking van vuur of gisting, zulk eenever- ,, andering niet kan brengen in haar weefzel, dat zij ,, daar door onbekwaam kan gemaakt worden, om, ,, het zij door middel van vuur of gisting , haaren v'oo- ,, rigen veeragtigen ftaat weder aan te neemen, tenzij ,, in het geval van glasmaaking,, wanneer een gedeelte ,, luchts met het zout van gewasfen en fajpeter, in wel- ,, ke zij ingeiijft is, moogelijk met.andere ftookkundi- „ ge (chijmifcjie) beginzels , onder andere vast is. De- „ wijl het dan zo met de lucht gelegen is, moogen ,, we dan piet met reden deezen nu vasten, nu vlugge ,, proteus onder de ftookkundige (chijmifche) beginzels ,, aanneemen, en dat als een zeer werkzaam, zowel ,, als zuure zwavel; nLt tegen ftaande hij tot nu tos ,, door de ftookers (chijnisten) over het hoofd gezien, ,. verworpen, en volgens hen, niet tot deeze tijtel ge- „ regtigt geweest is. „-Indien de mènfchen, die ongelukkig hunnen tijd
„ en middelen verfpillen, met het zoeken naar een ,, ingebeeld vcojtbrengzel , dat alle dingen tot goud „ zou maaken, in plaats van dat vrugteloos poogen, ,, hunnen arbeid Ibefteededen in het onderzoek van „ deeze verwaarloosde vlugge Hermes, die zo dik wils „ in hunne geborstene ontfangers ontfnapt is, onder „ de vermomming van eenen fijnen Geest, eene bloo- „ te winderige, ontploffende ftoffe, dan zouden ze, „ in plaats van ijdelheid tebejaagen, hun onderzoek „ beloont gevonden hebben, met zeer aanmerkelijke ,, en nutte ontdekkingen. Dat het vierde element of hooftbeginzel, het vuuh
of liever de daar van voortkoomende warmte, tot o groei der planten medezeer noodig is, hebben we bove rede aangemerkt, benevens de uitwerking die dezen in het ft uk van de groeijing verrigt, naamelijk ".at,e, groei-beginzelen daar door geroert, toebereid, m ' weeging gebragt, of't inzuigend vermoogen der plan daar door opgewakkert en aan de gang geholpen wor, om de zappen aan en op te trekken, tot voedze 1 aangroei der. planten : Dog behajven deeze uitwerp der warmte, zo willen zommige, die het vut |
||||||||||||||||||||||||||
zelfftandigheden"aaneenhegt en bijeenhoud; veronder-
ftellende, dat de natuur hier in werkt door twee ver- moogens, naamelijk door het vermoogen van aantrek- king, en door dat van wegdrijving of wegflooting. Dit zijn de eige vertaalde woorden van den fchrijver : ,, Dus alles wel ingezien, (doelende op de genoomene ,, proeven,) bevinden wij, dat er veel lucht is in. dier- „ tij-k e , groeijende , en mineraale zelfftandigheden , van ,, welke alle zij een merkelijk deel maakt. Indien alle „ de deelen der (toffe alleenlijk begaaft waarenmet een ,, fterk trekkende kragt, zou degantfehë natuur terftond „ tot eene onwerkzaam« aan elkander hangende klomp ,, worden ; weshalven het voiflrekt noodig was , 0111 ,, <leeze groote masfa van trekkende ftoffe werkzaam en „ leevcndig té maaken, dat overal onder dezelve eene ,, behoorlijke proportie van fterk wegftootende deel- ,, .tjes gemengt waare, die de geheele masfa leeven bij- ,, zettede , door de onophoudelijke werking tusfeben ,, lien en de trekkende deeltjes. En vermits deezë veer- „ agtige deeltjes door de kragt van dë fterk trekkende, ,, geduurig in grooten overvloed van een veeragtige, „ tot een vasten ftaat gebragt worden, was het der- „ halven noodzaakelijk, dat deeze deeltjes begaaft waa- „ ren, met eene eigenfchap van hunnen veeragtigen ,, ftaat weder aan te neémen, als ze los gemaakt waa- ,, ren van die masfa, waar in zij vast gemaakt waaren ; ,, op dat dit fchoone maakzel der dingen daar door ge ,, houden wierde in een geftaadigen kring van voort- ,, brenging en ontbinding vun dierlijke en groeijende „ lighaamen. „ De lucht is zeer werktuiglijk ïn de voortbrenging
„ en de groei van dieren en gewasfen , beide door ,, kragt te geeven aan hunne verfcheide zappen, terwijl „ ze in een veeragtigen werkzaamen ftaat is, en desge- ,, lijks door een vaste zeer veel toe te brengen tot de „ vereèniging en fterken.zaamenhang van de verfcheide „ zaamenftellende deelen deezer lighaamen, te weeten „ het wateY, zout, de zwavel en aarde. Deeze band „ vaneenigheid, gezaamentlijk met de uitwendige lucht, . „ is desgelijks een zeer kragtige werker in de óntbin- ,, ding en het bederf derzelver lighaamen ; want ze „ zijn dezelfde in alle gistende mengzels : De werking „ en weder werking van de lucht en zwavelagtige deel- ,, tjes , zijn in veele gistende mengzels zo groot, dat „ ze eene brandende hitte veroorzaaken : En wij zien, „ dat diergelijke werking en weder-werking van dezelf- „ de beginzels, in brandftoffen en de lucht rondom, ge- „ ïtteene keuken-vuuren ontftooken , en in brand ge- „ houden worden. Schoon de kragt van de veeragtig- „ heid der lucht zo groot is, dat ze een vervaarlijke „ persfing kan uitflaan, zonder de vecragtigheid te ver- „ liezen, echter hebben wij uit de voorgaande .ander* vindingen, klaarblijkelijke bewijzen, dat haare veer- |
|||||||||||||||||||||||||||
agîigheid ligtelijk in groote overvloed vernielt word, een hooftftoffe ftellen, dat er ook weezentlijke ,gIJ
|
|||||||||||||||||||||||||||
GR O.
|
|||||||||||
cm »ja
|
|||||||||||
J'eelen tot't zaamenftel der planten gebezigt worden, en
j^ in dezelve bevat zijn, even zo wel als in alle an- dere ligbaamelijke itoffen; dog gelijk dit hooftitoffelij- ke vuur nog met heel zeker beweezen, en van alle na- tuurkundigen toegeftemt is; zommigen, inzonderheid de Engelfchen, des vuurs weezentheid ftellende in een xeer driftige beweeging der inwendige deelen, van een Hghaam ; zo is er ooi; nog een ander verfchil onder hen over de warmte in het ft uk van groeijing, naamelijk, of het alleen de warmte is , welke door de zon ont- ßjj!, daar de planten door gekoestert worden en groei- jen, dan of er ook een ondeiaardsch vuur is, het wel- ke in de voortbrenging zo wel van planten, als van mi- neralien werkzaam zoude zijn ; hebbende zommige , gelijk onder anderen Kirch er , een centraal-vuur geltelt, het welke iu het centrum of'midden des aardkloots op- geflooten zijnde , zijne uitwerking door de warmte naar buitenwaarts tegen de oppervlakte der aarde zou- de volbrengen : De voorltanders van dit vuur willen hun gevoelen onder anderen flaaven door de volgende ondervindingen ; naamelijk i. om dat men veeltijds in die- pe kelders en onderaardfche holen, min of meerder nannte gevoelt; 2. om dat de berg-lieden zeg- gen, dat hoe dieper zij naar beneden in de aarde wroe- ten, ofgraaven, hoe ze grooter warmte ontmoeten, in diervoegen , dat ze beneden de vijf hondert voeten bijna onverdraaglijk valt ; 3. voegen zij er bij, dat zon- der dit centraal e vuur of onderaardfche warmte, nog ïnetaalen, nog mineralien, inde aarde zouden kunnen vóortgebragt, nog dampen en uitwaasfemingen van de aarde in de lucht kunnen opgeheven worden; en ein- delijUen 4. willen ze hun gevoelen bevestigen door de brandende bergen, die in veele gewesten der waereld bun vuur en vlam uit de boezem der aarde braaken. Dog deeze bewijzen worden van andere niet zonder
poote redenen tegengefprooken, en verworpen; het zou in dit werk te wijdloopig zijn, om daar breedvoe- rig over te willen redeneeren; wij zullen alleen maar z^en, 1. dat de warmte die in diepe kelders-en on- deraardfche holen ontftaat, kan voortkoomen (dog niet E'djd) door een zekere broeijing of zagte fermentatie *an allerlei ongeüjkflachtige b:j malkander gehoudene Wen, gelijk het aan de Natuurkundigen bekent is, flat ongeïijkflachtige deelen bij inalkanderen koomende, Warmte of hitte, in een min of meerdere graad, kuil- en veroorzaaken : Dus is het 2. ook gelegen met de Warmte in de diepe mijnen ; want wien is het onbe- i;erit, dat er inde mijn-groeven veelerlei onderaardfche °në-liikflacbtige deelen gevonden worden , die een •arrnte, ja hitte en vuur kunnen veroorzaaken? en wat ™3-de voortkooming dermetaalen en mineralien betreft, f_ei toe fchijnt een geheel ander natuurlijk vermoogen, "evens de warmte, die door fermentatie of gisting
werkzaam te zijn , en het is nog niet be-
dat een centraal vuur, zo er al een zodanig
|
|||||||||||
verfchillig is, volgens de climaaten, maar waar in ook
de planten, en zelfs veele dieren, door de aandoening van de verfchiUige warmte , verfchiliige trappen van groeijing ondergaan ; en wat 4. de brandende bergen betreft, niemand is't bijna onbekent, wat groote ver- woestingen dezelve in haar omltreek, en zelfs op een groote afftand, veroorzaaken ; maar hoe kan daar uit af- geleid worden, dat er een centraal vuur inde buik der aarde zoude zijn, want deeze bergen fpuwen haar vuur en vlam, zeer waarfchijnlijk ook niet anders uit, als door middel van zwavel-, ijzer-, en hondert andere met ei- kanderen fermentcerende ongeïijkflachtige deelen, die in dezelve opgeflooten zijn. Het blijft dan zeker, dat het alleen de warmte der
zon is, waar door de planten leeven en groeijen, voor zo verre de warmte daar toe medewerkt. Nog is er een verfchil tusfehen de Natuur-onderzoe-
kers , aangaande het voedzel der planten , te weeten, of alle de verfchillende zoorten van planten door een zelfde voedzel gevoed worden -, dan of ieder zoort zijne bijzondere voedzel-deelen uit de aarde naar zig neemt , en daar en tegen andere deelen te rug laat ^ die bekwaam zijn, een ander zoort van gewas te voe- den ; zommigen zijn voor het eerfte, en andere voor het tweede gevoelen: Indien het water , of de fijne aarde alleen het, voedzel was, waar door de planten gevoed wierden, dan zoude dit verfchil ras beflischt zijn ; maar dewijl de aarde, om vrugtbaar te weezen, nog met zout-, zwavel- en veelerlei andere deelen vermengt is, die in het water kunnen ontbonden , of daar mede vereen igt worden; ook het zaamenftel ofmaakzel van de ééne zoort van planten, anders als het andere is ; zo is het waarfchijnetijk, dat alle planten ook niet door eenerlei voedzel-deelen gevoed worden, maar dat ie- der zoort ook zijn bijzonder zoort van voedzel-deelen uit de aarde naar zig neemt ; dog dat het echter wel weezen kan, dat veelerlei verfchiliige zoorten , even als in het rijk der dieren, door eenerlei voedzel deelen kunnen gevoed worden, en groeijen; maar dat wanneer ze het voedzel ontfangen , het welke zij, volgens haa- re natuur, het liefst begeeren, zij zo veel te beter en fleuriger zullen groeijen : Verfcheiderhande ondervin- dingen fchijnen deeze meening te bevestigen; als on- der anderen de verfchiliige gronden en ftand plaatzen , die aan deeze en geene zoorten als eigen zijn; en voorts de uitputting der gronden, door een zelfde gewas, zo dat het niet langer daar in wel groeijen wil ; daar ech- ter na dezelve andere zoorten van gewasfen zeer wel daar in voortkoomen. Ondertusfchen is het zeer aanmerkelijk, en groote-
Iijks te verwonderen , dat de planten , het zij dat ze door eenerlei of door verfchillend voedzel gevoed worden, en dikwils digt bij malkander in de zelfde grond groei- jende , zo onbegrijpelijk veel van elkander , zo in fmaak, reuk, kragt, enz. verfchillen; de eene zoort, bijvoorbeeld, is van fmaak bitter, de andere aange- naam; de eene zuur, of wrang , de andere zoet en lieflijk; de eène ftinkend, de andere welriekend ; de eene heeft een heilzaame en geneezende kragt, de an- dere is een doodelijk venijn, enz. Dog dit kan nergens anders aan toegefchreeven wor-
den , dan aan 't verfchiliige zamenftel der inwendige werk- tuiglijke deelen der planten , volgens de ingeboorene aart of natuur Van'ieder zoort, waar door de ingedron- kene voedende zappen of voedzel-deelen op zeer ver- Ccc " fchillige |
|||||||||||
,as> datzeer onwaarfchijnelijkis, indeezen zoude me-
fferken. De naauwkeurige waarneemingen en onder- .'ni™gen leeren ons ook overtuigende, dat de warm -
' «e door de zon veroorzaakt word, alleen genoeg- j*ni in ftaat is , om de vogtigheden der aarde in Huri? .en uitwaat-fcmingen te verheffen, zo wel tot
fnr ! 'ln ^e groe' ^er P'al1ten ' daar ^e nu van
lilern ' ais tot oneindig andere diensten; kan wel
aj'Vn.c'eczen tot een kragtiger bewijs verftrekken ,
«e jaar-fai2oenen , in w,elke niet alleen de warmte
|
|||||||||||
CRO,
|
|||||||||
$5* 'GR0.
|
|||||||||
het voornaamfte over de groeijing bijgebragt; meer daa<
over begeerendeie leezen, kan men inzien, de werker vanGREv, Malpighi, Hales , Du Hamel, de Meu, we wijze van Land-bouwen , en meer andere. Z;e on' op de artijkels SAP, VOORTTEELING der PLAN. TEN, enz. GROND; betekent in de tuin- en veld-bouwerij zo
veel als de aarde, waar in allerlei gewasfen.gebouw worden; maar die van zeer verfchillige aart en hoeda- nigheid, en min of meer goed of vrugtbaar zijn kan- zie AARDE. GROND, Grondfieun, zie FUNDAMENTUiYl. GRONDELS,- is de geflacht-naam door de Heer Li». Nasus aan een zoort van Visfchen gegeeven, die min of meer naai- onze vischjes van dien naam onder het ge- flacht der Cobites of Meir-flangen behoorende, gelijken. Het getal der zooiten van dit geflacht is zeven; tn derzelver kenmerken beftaan, in den kop twee gaten tusfchen de oogen te hebben, die digt aan elkander, en het eene voorlijkerftaan; in dezelve heeft het kieuwen- vlies vier ftraalen; de buikvinnen zijn tot een ovaalevin te zaamengegroeit, en heeft twaalf ftraalen of been- tjes. I. Goveken; in 't latijn Gobius niger marinus; (Gu-
us pinna dorfi fecunda radiis quatuordecim, Likn. Sijfi, Nat.) Dit is eigentlijk het vischje , 't welk door Aki- stoteles ciiAelianus KaCis't word geiioemt, en bij de latijnfche Schrijvers met de naam vmGobius of Gatósis te boek gcitelt. Zie hier de befchrijving die Raij van een zwarteZ«-
grondel geeft, dat ongetwijfelt het vischje is dat hier bedoelt word, en 't welk hij aan de kust van Corirrf had gekreegen : Het is zegt hij glad en week, egtet met kleine ruwe fchubbetjes gedekt; derzelver geftaite is lang en fpilrondagtig; de lengte een half voet; deko- leur is bont, of bruin met geelagtig wit gemengelt; de rug-, ftaart-en aars-vinnen zijn hemelsch-blaauw, inet zwart geftippelt; de kop is vrij groot; zijn kaakenzin gezwollen, en aan de binnenzijde, door een dubbelde rij tandjes oneffen: Volgens 't opgegeeven kenmerk van dit gelingt, zijnde buikvinnen te zaamengegroeit; zo dat het vischje in plaats van twee, een enkelde vin in het midden van de borst heelt, door welke het vol- gens getuigenis van de vischers aan de klippen of rotfea kleeft. Volgens waarneemingen van Rondeletius zijn ei
verfcheiderlei vischjes, die de naam vangevekens en ook klipvisch drangen ; waarvan zommigen den oever der zee nooit vcrlaaten, anderen bij de klippen gevonden ffw- den, eenige in de monden der rivieren of in z°at^ meiren, en eindelijk nog anderen in zoet water leeven, volgens zijn zeggen verfchillen zij mede in andere op- zichten ; zijnde er witte en zwarte , groote, kleine t.^ middelmaatige ; de witten worden voor de besten ge"01 den. Volgens de Heer Linnjeus word het goveken ro- de in Afie gevonden: De Heer Osbeck heeft het ze in China ontmoet, ende naam van Apocrijptesvanw ton gegeeven. ,.tf II. Meune, door Hasselqtjist hin. p. 32°- ,&.
Paganellus genoemt ; (Gobius pinna cauda doija.tq'i'-r. cunda bafi purpurafcente , priori linea lutea term • Linn. Sijfi. Nat.) Dit is die visch, welk te Ven" de naam van Paganello draagt; komende volgens j.__ Novius menigvuldig aan de ftrande'n, en bij on fchers onder de naam van Meune bekent. rj( |
|||||||||
fchillige wijzen worden toebereid, en de planten daar
door verfcheiderhande fmaakeir, reuken en kragten ver- krijgen ; even zo als men in de huishoud ng der dieren dit groote onderfcheid gewaar word : De natuur is zeer wonderbaarlijk en onnafpeurlijk in haare werkingen , en het gebruik van konst-werktuigen. „ Indien onze ;, oogen, (zegt de Heer H al e s in zijne Groeijende „ Weegkunde, pag- 302.) kosten geraaken , tot het ge- „ zigt van het wonderbaare weefzel der deelen, waar „ van de bijzondere verfcheidentheden der planten af- „ hangen, wat een verbaazende en fchoone vertoo- „ ning van onnavolglijk borduurzel zouden we befchou- ,, wen! welk eene verfcheidentheid van meesterltuk- ,, ken der tuigwerkkunde ! welke klaarblijkelijke bewij- „ zen van volmaaktheid zouden we niet ontdekken ! Even zo verwonderbaar als de verfchillende groeijwij-
ze en aart der planten is, niet minder is ook dufijmpa- thie en antipathie der planten, die inzonderheid de Ouden aan dezelve toegefehreeven hebben ; naamelijk dat er planten zijn, die elkander beminnen en digt bij of niet ver van malkander ftaande, zo veelte vrolijker of voor- fpoediger groeijen en bloeijen, maar dat er daar in te- gen andere zijn, welkers nabuurfchap elkander nadee- lig is, en zelfs doet vernielen : Zij, de Ouden, fiel- den dus de fijmpathie of vriendfehap tusfchen de rofema- rijn en falie ; tusfchen de druive- en kersje-boom ; tus- fchen de vijge-boom en ruit; tusfchen de lelie en roofe- boom, enz., daar in tegen geloofden zij, dat er antipa- thie of vijandfchap was, tusfchen de druive-boom, kool, en fchecrling; tusfchen de eicke-boom en noote-boom ; tus- fchen de napellus en anthora, enz. Dog de hedendaagfche Natuurkundigen, de dingen be-
ter inziende en naukeuriger onderzoekende als de Ouden gedaan hebben, of ook bij gebrek of verzuim van ge- noegzaame waarneemingen konden inzien ; bevatten dee- ze gewaande fijmpathie en antipathie, of vriendfehap en haat tusfchen de planten, geheel anders, naamelijk in dier voegen, dat wanneer van twee verfchillige zoorten van planten, die naast malkander ftaan , de eene niet wel, maar de ander fterk groeijt, zulks uit verfchillige oorzaaken ontftaan kan , als uit zwakheid of onvermoo- gen van eene der planten, waar door de llerkfte weelig groeijen zal, terwijl de andere zober gewas maakt ; of ook dat de fterk groeijende zoort meest al 't voedzel na zig trekt, waar door de andere zekerlijk minder groei- jen, en als kwijnen moet; en als het doorgaat, dat de verfchillige zoorten vanplanten verfchillige voedzcldee- len vereifchen, zo is het zeker, dat als tweërlei zoor- ten van planten, die ieder een bezonder voedzel noodig hebben, nabuuren zijn, en het vereischte voedzel in de grond ontmoeten, zij beide wel groeijen zullen, indien geen andere toevallige oorzaaken zulks verhindert ,- maar de eene of andere zulks niet vindende, zal ze on- feilbaar minder groeijen , of geheel bederven, zonder dat haar nabuur de oorzaak daar van is. Dat de ejjfiwia of fijne uitwaasfemingen der planten ,
die van haare nabuuren weder iugeademt worden, oor" zaak van een fijmpathie of antipathie tusfchen dezelve zoude zijn , gelijk zommige gelooft hebben , is ge- heel niet waarschijnlijk, fchoon er onder de menfehen, en zelfs onder de dieren iets diergelijks plaats fchijnt te hebben. Daar zou nog zeer veel over de groeijwijze der plan-
ten kunnen gezegt worden ; maar wij moeten hier, vol- gens het beftek van dit werk, kort zijn,hebbende egter |
|||||||||
CRtX
[je Heer Klein befchrijft deeze visch als volgt; riet
ieheele vischje is 3 duim en twee lijnen lang; deszelfs fijt'is fpilrond, langwerpig, hooger dan breed , klein en gefchubd; den kop die zo breed als 't lijf in het mid- den is, is niet gewapent, en van den rug fteil na den bek afloopende, die aan 't eind van den kop zit, en van een rniddelmaatige groote is ; in beide de kaaken zijn de rawlen tamelijk groot en fcherp; de bek geflooten heb- bende, zijn de kaaken egaal , dog die openhoudende, js de onderfte langer ; de oogen zijn overlangs ovaal ; de rug die twee vinnen heeft final en fcherp ; de zijden tonderzigtbaarezijdftreep, zijn uitpuilende; de fchub- bcn die overlangze ftreepen maaken , zijn klein; het kieuwen-vlies heeft vijf beentjes onder de dekzels ver- fchoolen; de koleuris witagtig, met zilveragtige dwars- (Ireepen, die ijzergrauw gerand zijn. Deeze visch, fchoon weinig in achting, word nogthans door de gemeene qiaii gegeeten. III. Chineejche Grondel ; in 't latijn Gobius cleotris;
{Jmdiinus capite inermi nudo , pinnis peEloralibus coadu- aés, Linn. Amoen. Acad. Lp, 311.) Dit vischje, het welk in China t'huis hoort, lieeft een efFene kop; den bek met kleine tanden voorzien ; het kieuwen-vlies heeft drie ftraalen ; het lijfis met breede, ftompe, effe- nefchubben bezet; dog tusfehen de rugvin en den kop zijn èr geene ; boven de kieuwen-dekzels heeft het op de rug een violet-koleurige vlak; de navel beftaat uit een zagt fpits knobbeltje, waar in twee gatjes, 't een voor, 't ander agter, onderfcheidelijk zijn; de oogen zitten zeer nabij eikanderen. IV. Nijl-Grondeltje, 't welk Artedius Gobius apkija
£? marfio diÜus en Willugiibeij Aphua cobitcs neemt ; (Géius fascius etiam pinnarum fuscis, Linn. Sijfl.Nat.) Delengte van dit grondeltje is gemeenlijk twee duim; fchoon de Heer Hasselquist zegt, er van drie fpan ge- ïien te hebben; het lijf is langwerpig, en hooger dan breed van kop en lijf, de oog-appels zijn blauw, ronds- Oiiimet geele kringen, en een dwarzen groef agter de oogen; in het kieuwen-vlies, zijn vijf beentjes ; dezijd- Urecp is nauwelijks zigtbaar ; de navel in 't midden van den buik geplaatst, tamelijk wijd ; de buik vinnen die zaa- œengegroeijt zijn, vertoonen zig als een geutje; de feart is wigseformig, met een fpitze punt ; de koleur van liet vischje is olijf en witagtig bont over het geheelelijf, cde vinnen zijn hier en daar inet zwart gevlekt; bo- ven de navel is de buik wit ; de keel geelagtig, en het hKft een hoogroode vlak op de ftaartvin. V- Jozo, door Willugiibeij Gobiustertitis, JozoRomce
»olviani, forte gobius albus Rondeletiigenoemt; {Gobius "Mits dorjalibus eminentibus, fetaceis, Linn, Sijfl.Nat.") utile komt in veele ppzigten met de Meune overeen, Wulven dat hij kleiuder is, ook is de koleur bleeker en na't zeegroen trekkende, en de fchubbenzijn groo- to en ruwer yI. Karnbek ; in het latijn Gobius PeBiniroflris; (Go~
">* dentibus maxillœ inferioris horifontalibus, Linn. w-Nat.) Deeze,die de naam van Karnbek draagt,om atde tanden aan de onderkaak zig kams-wijze vertoo-
e"; heeft een week lighaam , met nauwlijks zigtbaare
Cuiibben, en biina naakt; het kieuwen-vlies heeft drie ta^l- ' ^e b0venkaak , is door zeer kleine kafagtige fdjes oneffen , en de onderkaak aan den buitenrand
jN borstelige tandjes gehaird; de ftaartvin loopt fpits
aai 00gen ftaan boven op den kop, digt aan elk- 00 ; zijn woonplaats is China.
|
|||||||||
GRÖ;
|
|||||||||
»5*
|
|||||||||
VII. Aal-Grondel; in't latijn Gobius auguillaris; (Go'
Mus pinna dorfali una , Linn. Sijft. Nat.) Dit vischje , . 't welk mede in China te huis hoort; heeft de gedaante van een aal, is glad en glibberig, en zodanigdoorfchij- nende van huid, dat er de aders door heen blinken ; de rug en aars-vin loopen tot in de ftaart uit, en zijn zo wel als alle de andere vinnen rood van koleur. GROND-ROERING; hier door word die behande-
ling verftaan, waardoor de gronden, welke men met dee- ze of geenegewtsfen bebouwen, dat is, bezaaijen of be- planten wil, losfer, roerbaarder en opener gemaakt wor- den ; 't welke in de tuinen gewoonlijk door middelvan een fchop of Iep , maar in de velden meest door behulp van een ploeg, die door paarden , en in zommige land- fchappen door osfen getrokken word; moetende men zig in de velden van dit werktuig en middel bedienen, om dat het bezwaarlijk, ja ondoenlijk zoude zijn , dat alle de bouwlanden zouden kunnen gefpit worden; daar anders de fpitting zekerlijk beter is als de ploeging, om dat de gronden daar door beter kunnen geroert en gebrooken worden. De grond-roering is zo wel in de tuin- als veld-bouW
eene der voornaamfte of noodzaaklijkftebehandelingen, waar van de voorlpoedige groeij der planten grootclijks afhangt: Want geen gewas, 't zij kruid, heester, ofte boom gewas kan in een grond , hoe vet en vrugtbaar die ook zijn mag, wel of voorfpoedig groeijen, als die niet voor de zaaijing of.planting behoorlijk bearbeid, geroert e.n los gemaakt is; gelijk de ondervinding zulks genoegzaam aantoont. De reden waarom de bearbeide gronden vruglbaar-
der zijn, of beter gewas geeyen , zijn voomaamelijkde volgende. 1. Om dat de jonge en tedere wortelen der planten ,
in losfe gronden beter kunnen doordringen , en dus in de groeij vorderen, dan in vaste ongcroerde gronden. 2. Ook kan 't vogt van regen, fnecuw, en inzonder-
heid de zo vrugtbaare dauw, die 's nagts valt, in een losfe grond beter, tot aan de wortelen toe, en zelfs in de diepte indringen, en den grond bevogtigen , waar door de planten zeer gevoed en verkwikt worden, in- zonderheid in drooge tijden en gronden. 3. Daar in tegen, als de grond op zekere tijden, na-
melijk voor de zaaijing of planting, al te vogtig ware; het welke hinderlijk in de zaaijing en nadeelig voor het zaad of jonge gewas is, zo kan de grond-roering ook dienen tot deszelfs opdrooging, vermits 't overtollige vogt, als dan beter door de zon, lucht en wind , kan uitgedroogt worden, of het zakt daar door weg in de beneden- grond. 4. Zo kunnen ook de al verkwikkende zonne-ftraalen
beter en dieper in een losfe geroerde grond indringen, en dezelve doorwarmen , waar door de wortelen der planten meer gekoestert en verkwikt worden ; het wel- ke den groeij der planten merkelijk bevordert, inzon- derheid terwijl ze nog jong en teder zijn: En ein- delijk 5. Word door de grond-roering 't onkruid verdelgt, hee
welke niet alleen veel kragt uit de grond haait, maar ook indien het niet bij tijds vernielt wierde, den grond door het gevallen zaad met nog meer onkruid zoude ver- vullen. Daar zijn liefhebbers van de landbouw, als onder ande-
ren de Hr. Tuxl , een engelsch Edelman, welke willen be- weeren, dat een dik wils herhaalde grond-roering voor C c c 2 de |
|||||||||
GRÖ.
Twee voorbeelden, eéne van debet, en de andere va«
credit, zullen voldoende zijn, om de form en het "e. bruik van dit hoek te doen kennen. Voorbeeld van een post in debet.
Leeuwarden Anno 1 769. |
||||||||||||||||||||||||
GRO.
|
||||||||||||||||||||||||
05*
|
||||||||||||||||||||||||
dezaaijing, behalven dat ze tot beter doordringing der
jonge wortelen , en vernieling van het onkruid, enz. dient een grond, 't zij zwaare of ligte vrugtbaar inaa- ken kan, even zo wel als de mest, om dat ze meeneii, dat ue vrugtbaarheid der gronden, hooftzaakelijk zoude beltaan in de fijnheid der aarde; welke fijnheid derhal- ven evenzo wel door genoegzaame breeking der aarde, met bekwaame weiktuigen, als door middel van mest onder de aarde te mengen , te verkrijgen was ; veronder- fteilende dat door 't dikwiis roeren des gronds de aard- kluitjes geduung meer verdeelt, en hoe langer-hoe fij- ner gemaakt worden; en dat door de mest, bij wijze van gisting, ook niets anders te wege gebragt wierde; 2e .villen zelfs, dat het vuordeeliger is , de vrugtbaar- heid der landen door grond-roering, dan door mesting uit te werken, en zevleijen zig, dat het moogelijk zij, door middel van vermeerderde grond-roeringe, jaarlijks een goeden oogst van dezelfde grond te kunnen heb- ben; wij zullen ons niet ophouden, om hierover uit te weiden ; die begeerig is daar van meerder te weeten, kan inzien het eerfte ftuk van de Nieuwe wijze van Land- iouwen; wij zullen alleen nog maar zeggen , dat deeze fleiling meer befpiegelende, als praóticaal is, en tegens alle ondervindingen ftrijd; want laat een onvrugtbaare grond ploegen zo dikwiis en zo diep als gij wilt, hij zal daar door niet vrugtbaar worden, of zo hij al iets ver- betert, wanneer hij tusfehen de ploegingen eenige tijd onbebouwt of braak leggen blijft, zo zal zulks egter zeer weinig zijn; maar laat hem daar in tegen met bekwaame mesting wel vermengen , zo zult gij een groot onder- fcheid gewaar worden, want hij zal nu goed gewas gee- ven, fchoon de grond minder geroert was, in plaats dat hij door een dikwiis herhaalde roering egter maar weinig en flegt gewas geeft; maar is een grond uit de natuur vrugtbaar en goed, en dat 't hem maar alleen aan de losheid ontbreekt, dan is zekerlijk de grond-roering van de.uit- terfte nuttigheid, om dikwiis gemelde redenen. GRONDSTELLING, zie AXIOMA.
GROOT-BEK, zie TOUKANS, n. II.
GROOT BOEK ; is dat Boek van een Koopman,
het welke alle zijne zaaken behelst, en zijn naams-oor- fprong is verfchuldigt, om dat het grooter is als alle de andere boeken, waar van zich de Kooplieden be- dienen ; het word ook wel Extras-boek genoemt , dewijl er alle de artiikels uit het Journaal getrokken, op overgebragt worden. Het is zaamengeftelt uit verfcheidene boeken papier,
minder of meer na maate der handel die iemand drijft; dit papier moet fterk zijn , groot van formaat, en zeer hreed ; ieder bladzijde word met zes ftreeken gelinieert, twee om de datum, enz. te plaatzen, en vier tot de zommen. Het is op dit boek, dat alle de rekeningen in de-
het en credit geftelt worden. Om ieder rekening te flellen , moet men zig van twee fol. of bladzijden be- dienen, die tegens malkanderen over (laan , de linker bladzijde dient voor het debet, en de rechter voor'bet credit. Ieder artijkel moet zaamengeftelt zijn uit vijf gedeel-
tens of leden , welke zijn i. de datum ; 2. de geene aan wien men de rekening debiteert, of door wien men hem crediteert; 3. de oorzaak, of reden, waarommen bem debiteert, of crediteert ; 4.. de folio van de de- biteur, of crediteur ; en eindelijk ten 5. de zom, of't feeloop van de post, of het" artijkel. |
||||||||||||||||||||||||
fol. 16
|
||||||||||||||||||||||||
Jan Daniels
alhier debet aan Casja be taalt , door zijn order aan F. Thomas. |
||||||||||||||||||||||||
Maart \ 18
|
||||||||||||||||||||||||
1500
|
||||||||||||||||||||||||
Voorbeeld van een post in credit.
Leeuwarden Anno 1769. |
||||||||||||||||||||||||
Maart
|
||||||||||||||||||||||||
16
|
||||||||||||||||||||||||
1500
|
||||||||||||||||||||||||
GROOTE-BOON, zie BOON (GROOTE-).
GROOTE ESCH, zie ESSCHEN-BOOM, ». I.
GROOTE GEKUIFDE DUIKER, zie AARS-
VOET. GROOTE MEDELIJDENDE ZENUW,zie TUS-
SCHËNR1BB1GE ZENUW. GROOTE NAGTSCHAJE, zie BELLADONA.
GROOTE NAGT-UIL, zie UIL, n. VI.
GROOTE RONDE ARM-SPIER; in bet latijn Mus-
culus rotundus major; is die fpier, welke zijn begin neemt van den onderften hoek van het fchouder-blad, en in 't bovenfte gedeelte van het opp;.T-arms been eindigt. GROOTE ROODE KOLOßRIET, zie BLOEM-
ZUIGERTJE, n. III. pog. 111. GROOTE TOON-SPIER ; deeze die zo wel als de
Duims palm-fpier, in het latijn de naam van Musculus Thenar draagt; neemt zijn begin van de inwendige zij- de van de hiel, en word in het voorfte gedeeite vanden grooten toon ingeplant. GROOTE UITSTREKKENDE VINGER-SPIER,
zie VINGER SPIER. GROOTE WATER-SCHEERLING, zie DULLE
KERVEL. GROOT GEZWEL, zieAPOSTEEM.
GROOT-HOOFT; in 't latijn Macrocephalus, of O
f ito; dus word iemand genoemt, die een bovennatuur- lijk groot hooft heeft : Dit ziet men veeltijds aan ae Dwergen, en men zegt, dat er een zekere natie in A'is gevonden word, die meest alle zulke groote hoofde0 hebben. . GROOT-OOG, zieSLANGE-VISSCHKN, ". w'
GROS; dus word een getal van twaalf Dozim ,01
144. genoemt, dat ander ook den naam vangroot DoZ'j draagt. . GROS, in het Gros, betekent in den koophandel ook,
als de waaren niet bij 't pond of bij de elle , m3ar ' groot, bij de 1 op ponden of hij ftukken , enz. yekogt wq den : Dus zegt men dat een koopman in 't gros ? ,( delt, of een koopman in 't gros, als hij de waaren u groot verkoopt. " gr05. |
||||||||||||||||||||||||
~^
|
|||||||||||||||||||
GRO.
GROSSULARIA; zie AALBESIENen KRUISBE-
SIKiN.
GROSSUS ; Grof; dit woord word in de Genees-
l;on.-.t enApotheeken gebruikt, ten opzigte van de p;e- ders, als dezelve grof gedampt zullen worden; als aan word in de ordonnantie gemeenlijk aldus gei'chreeven, incij- 6? contuf. grosjo modo, dat is, foijd en floot bet grofagtig, of tot een grol poeder. GROTTE; Spelonk; in 't latijn Spelunca; dus wor-
den de holligbeden genoemt, wi_li;e onder de aarde en wel voornaamentlijk die van binnen in de beigen gevon- den worden , zijnde van min of meerder grootte en diepte , welkers ingang ook of nauw of ruim is. Deeze grotten hebben doorgaans van binnen veelerlei bezonderheden en fpeelingen der natuur, die zeer aanmerkelijk en ver- won Iereuswaardig zijn; in zommige vind men zaainen- ilremmingen vanfalpeter ,crijflal, marmer of andere ttee- neri, van veelerlei zeldzaame gedaante en koleuren; in andere ontmoet men teffens ook waterkommen , en druppend of loopend water, of ook wel ijs; en meer andere zeklzaamheden der natuur. Inveele lanJfchappen worden diergelijke grotten ge-
vonden, inzonderheid in die welke bergagtig zijn : De voornaamfte en bekendfte in Europa zijn het zogenoem- de Bauwmanshol, in het Hertogdom Bronswijk , niet verre van Blankenberg; de grot van Are ij, in Bourgog- ne; de grotte van Befançon; de grotte van Bohne; het Honden-hol, in 't Koningrijk Napels, die een venijnige tap uitwaasfemt; en de grot van Antiparos in een der eijlanden van de Archipel, welke laatfte in 't bezonde- ie, wegens haare zeklzaamheden , zeer vermaard is ; zijnde fraai befchreeven door den Heer Tournefort, in zijne reize naar de Levant ; ook word er de befchrij- ving van gevonden in de Nieuws Reiziger , I Deel ïllie brief. Innabootzing van de natuurlijke grotten, worden in
voornaaine plaifier tuinen en elders ook konstige grot- totoegeftelt; inzonderheid in de tuinen die tegens ber- iet) aanleggen, alwaar ze op een gevoeglijke plaats, on- ' r de terrasfen, of op het einde van een allée, of |
|||||||||||||||||||
GRO. GRÜ\
|
|||||||||||||||||||
957
|
|||||||||||||||||||
wendeltrap kan opklimmen tot naar boven , en veivol-
gens in een groote holle van koper geilagene en over- gulde Hercules, die op de top der pijramide geplaatst is , en van waar men in ver afgelegene landichappèn rondsom zich zien kan; beneden het gebouw, langs de berg, ziet men een lange reeks van zeer fraaije casca- den, welke haare uitwerking volbrengen van de water- werken , die teffens in de grot op veele plaatzen (pee- leri ; men ziet onder veele andere een water-fprong, uit de mond van een reus vooitkoomende, die als onder de rotzen begraaven legt , welke wel tagtig voeten hoogte heeft, en dik is naar evenredigheid: Deeze konstige g rot is een der vermaardite in Europa, en ge- Jjouwt van de Landgraaf Carel de VI., welke een uitneemende lief hebber en voorftander der konsten en weetcnfchappen, en gevolgelijk ook van de konstenaars en lieden van genie was, welke derhalven beide on- der zijne regeering grootelijks floreerden, tot merke- lijke luister van zijne landen onder zijne regeering; maar het is jammer, dat ditgedepk-ftuk , t welk de Egijp- tifche pijramiden evenaart, zo niet overtreft, niet vol- bouwt is, ze als men het model daar van in het klein, van hout gemaakt, ziet in het model-huis te Casfel, dat wegens de fraaiheid van konst modellen , alleen waar- dig is , om van reizende liefhebbers bezigtigt te wor- den. Men vind in onze Nederlanden , inzonderheid in
Holland en Gelderland , ook hier en daar bij vermoo- gende liefhebbers fraaije grotwerken in het klein, die zeer wel uitgevoert zijn; maar deeze grotwerken zijn in het algemeen kostbaar , en het is jammer, dat ze zo ligt aan het bederf onderhevig zijn , inzonderheid die voor de opene lucht bloot ftaan; dog het welke hooftzaakelijk van de fteen-lijm koomt, welke de maa- kers deezer konst-werken, of niet wel weeren te be- reiden , of wegens de kosten verwaarloozen , zig dikwils vergenoegende, als het voltooide werk zig in den be- ginne maar fraai vertoont; hoe het zij, deeze grotwer- ken lijden het grootfte gevaar in harde winters van de vorst; weshalven men dezelve als dan ook gewoonlijk met ftroo dik overdekt , te weeten die in de opene lucht zijn, om de vorst daar van af te weeren, dat haar zeer conferveert ; want de onderaardfche hebben zo veel zwaarigheid niet in deezen. Hoe men goede fleen lijmen bereiden kan, kan men
vinden op het artijkel MASTIK. GROUNDEL, zie BERMTJE.
GRUENDLING, zie BERMTJE.
GRUMESCENS; Stollend; Dik- of Brokkig-wor-
dend; gelijk de gedolde melk, of geronnen bloed. GRUMESCF.NTIA SANGUINIS ; het Stollen des
bloeds, of Geronnen bloed; dit valt uitwendig voor in kneuzingen en ontfteekingen ,• en inwendig in pleuris en long-ontfteekingen , enz., welke laatfte zeer gevaarlijk zijn , en best geneezen worden door fchielijke ader- laatingen, waar door het geftolt bloed verdeelt word; vervolgens door zweetdrijvende' en affpoelende midde- len (diaphoretica en diluentia). GRUMOSUS: Korrel- of Brokagtig. Grumo/a ra-
dix; Ranunkel-wortel; is een zodanige wortel, die m't veele langwerpige vleefchige knobbels of korrels be- ftaat, welke van boven, daar de bladen btoem-fteelen uitfpruiten, in een middelpunt vercenigt zijn; en die anders gewoonlijk dé naam van k'aauwen draagen, de- wijl ze diergelijke gedaante vertoonen. C c c 3 GRUS,
|
|||||||||||||||||||
t gemaakt worden : Ze worden van bin-
|
|||||||||||||||||||
ïndare
|
|||||||||||||||||||
uitzig
|
|||||||||||||||||||
nen gewoonlijk met allerlei verfchillig gekoleurde ftee-
Mn, fchelpen, coraalen, mos, en andere dingen te za- «ïengeftelt, welke met een harde (teen lijm in allerlei grottefche gedaantens tegens de wanden en elders aan «nop malkanderen bevestigt worden, zodanig, dat ze Ktsruws, dat, echter niet onaangenaam op het gezigt is> en de natuur evenaart, veitoonen; maar de aan- genaamheid der grotten zal nog veel grooter zijn, als ct Heine fonteinen of watervallen > in geprafticeert "orden, daar zulks gefchieden kan; het welke dezelve ''s verleevendigt : ook word de omtrek van de ingang •fer grot tegen de berg of terras aan, dikwils met na- §*ont(te fteenrotzen, enz. voorzien : Het is eene bij zondere weetenfehap, om deeze grotten wel te ordi teren, en toe te (tellen. Men vind er hier en daar i™ de Konjnglijke en Vorstelijke tuinen van Duitsch- la"d, Frankrijk, Italien, enz., die zeer fraai zijn : on- ™r anderen is de groote grot van de Landgraaf van feiki, welke een uur van Casfel, bij het (lot Wets- j'nfiiin, tegen en op een hooge berg van grauwt tuffleen ge- "0lwt is, zeer verinaard: Het is een zeer groot ge- Vaarte, dattendeelc, benedenwaarts, uit rots werk be- jjaat-, en boven op 't gebouw een hooge vierkante pijramide hceft, in welke men door middel van een konstige |
|||||||||||||||||||
-
■
|
|||||||||||||||||||
tiRU.' GRIJ;
|
||||||||||||||||||||||
GRIJ.
ken warmen luchtftreek onbegrijpelijk voorkomt, ten ee-.
nemaalenmet fneeuw bedekt zijn, doende de üoude hun dan van daar verhuizen; dog aan den oever der zee wei- nig voedzel vindende, ten zij wanneer er dcordeftornv winden ecnige groote visfehen opgefmeeten worden; ig zulks de oorzaak dat zij. er niet lang toeven; gemeenlijk koomen zij er tegens den avond, en keeren 's morgens terug. . Volgens bericht van geloofwaardige Schrijvers, wor-
den er in Europa mede Gieren van dusdanige grootte gevonden. In de Zwitzerfche Alpen ontmoet men zom- tijds roofvogelen, die dikwils geiten , lammeren , ja zelfs kinderen in hunne roofzieke klaauwen opneemen, en tot prooij wegvoeren. Het is maar korte jaaren gelee- den, dat er in het Canton van Bern bij het Thuner- meir , een gier wierd gedood, die een kind van drie jaaren wilde opneemen; de nitgeflrektheid van deeze zijne vleugels befloeg veertien voeten. In de 'Ewopi- fche Mercurius van 1749. //. deel, pag. 310. vinden wij aangetekent, dat er in het laatfte van dat jaar, door de Boeren in Dauphiné, een zeldzaame groote vogel (on- getwijffelt een gier) wierde gefchooten , in wiens in- gewanden men vijf-en-dertigponden visch vond; delerg- te der uitgeftrekte vlerken was zestien voeten en vier duimen ; over het geheele lijf waaren zijne vederen wit; enkelijk was hij om den bek met roode en ver- fcheidene bïaauwe en geel gemengde pluimen verdort. GR1JSECOM, zie DUIVEKERVEL. GR1JSE GEZUIKERDE AMANDELEN, zie A- MANUELEN, pag. 65. GRIJSERT , zie KARPERS, n. XIV.
GRIJSHEID ; in 't latijn Canities. Het eerwaardige van hooge ouderdom, de zuivere haairen, die als een kroon van deugd, en' de maat van verftand en ondervinding gehouden worden, verlangt de leerer uitgelegt te zieii. Wij moeten eerst befchouwen , wat de koleur van het haair maakt. Ons haairis, al wij gebooren worden, bruiner, dan wan- neer wij een jaar oud zijn ; vervolgens word het «der bruiner en donkerer, tot dat zommige op de veertig jaaren geheel wit worden, en zig tusfehen den bruinen in vertoonen , met eene cierlijkheid, die ons allen be- valt. Naauwlijks word de rnensch zeventig jaaren oud, veeltijds al eerder, of het haair glinstert als zilver, en geeft met zijne witheid een verrukkend optooizel van eerbied; is de kruin teffens kaai, en het hoofd duften- de, zijn de weezenstrekken door duizend kreukjes _ai9 doorploegt, zo vermeerdert het gezach, en ds gri.'S- aart baart even veel achting door zijn itilzwijgeii, i9 hij bevalligheid inboezemde, ais zijne jeugd, en fpraali" zaamheid ten toppunt van volkoomenheid waaren. Het veranderen der voedende deelen zijn er oorzaaK
van; de zwartfte Negers, of fchoon hun vel even een» geverft blijft, pronken zo wel met de witte haairen, als onze blankfte Europeaanen ; maar hoe het k°°'"' is niet alleen moeijelijk, maar onmoogeliik uit te eg- gen : Alle koleur is af hangelijk van de rchi^!-'nS fei_ deelen, die de oppervlakte te zaamenfteilen, eene. '-,. ne verandering maakt derhalven zwart wit, ° . zwart. Wij zien in paarden , dat het haair étns ul » vallen, ééns gebrand, of gedrukt, wit in P,aats ^ zwart uitgroeit; alle beesten bijna zijn onder"'01',el'rcjQin grijs worden, wanneer zij naar hunnen aart oue |
||||||||||||||||||||||
PS?
|
||||||||||||||||||||||
GRUS , zie KRAAN-VOGEL.
GRUS; betekent ook een Heelkundig werktuig of tang, kraane-bek genoemt, dienende, om er tanden me- de uit te trekken. GRIJLLE, zie PAPPEGAAIJ-DUIKERS, %. V,
. GRIJNZERT, zie HOORN-VISSCHEN, n. VIL GRIJP; is een drietandige vork, met platte breede tanden, in een houten fteel ; dienende in de tuinen en velden-, tot het roeren en losmaaken der gronden, en tot hanteering van de mest der dieren, enz. GRIJPHUS; een Grijps-bek ; Gems-voet; is een Heel-
kundig werktuig, tot het uittrekken der tanden die- nende. GRIJP-VOGEL; Griffioen, door de Spanjaarden Con-
dor, en de Peruviaanen Cuntu genoemt; in het latijn Grijphus; (Vultur Maximus, caruncula verticali longi- tudine capitis, Linn. Sijfi. Nat.) deeze vogel onder het geflagt der Gieren behoorende, is de grootlie van zijn zoort. Zie hier de befchrijving zodanig Pater La Feuillee
dezelve opgeeft, te vinden in de jfoumal des Obferv. phijfiq. pag. 640. ed. de 1714. In den jaare 1710. wan- neer hij zig in de vaieije van Tlo in het rijk van Peru be- vond, den 27 Junij nademiddags, ten platten landen ee- aiig tijdverdrijf zoekende, wierd hij een roof-vogel ge- waar, van een verbaazende grootte ; denzelven zat op een lotsfteen, hij naderde hem, en trof hem, dog zo flauwelijk, dat de vogel nog in ftaat was om naar een an- dere rots aan den zee oever te vliegen, dog aldaar werd hij zodanig door een kogel getroffen, dat hij nederbui- telde ; het was met veel moeite en niet zonder gevaar dat La Feuillee het dier met behuip van een matroos, naar omlaag en tot in zijne tentfleepte, alwaar hij er de vol- gende waarneemingen van te boekftelde. De wieken nauwkeurig gemoeten, hadden van het eene
end tot het andere, elf voeten vier duimen uitgeftrekt- heid ; en de groote frag pennen, die glimmend zwart waa- ren , waaren twee voeten en twee duimen lang ; de dik te van de bek was met de groote van het lighaam even- redig , en had de lengte van drie duimen en zeven lini- en ; het bovenfte deel wasfcbe-rp, haakig, aan het eind krom, en van koleur wit, zijnde voor het overige zwart; de geheele kop was met een korte donker-graauwe wol- ligheid bedekt ; de oogen waaren zwart, en rondom de appel een bruinroode kring,- voorts was zijn geheele pluimagie, helder-bruin, zelfs onder aan den buik, als mede de vederen die de dijen tot aan de kniën bedek- ten ; de lengte der dijen was ruim tien, die van de fcben- kelen iets meer dan vijf duimen; de voet was zaroenge- ftelt uit drie klauwen van vooren, en ééne van agteren , zünde de agterfte anderhalf duim lang, en uit een enkel gewrigt, in een zwarte nagel uitloopende,beftaande; de tniddelfte der voor-vingeren of klauwen had de lengte van vijf en twee-derde duims, beftaande uit drie gewrigten , en met een nagel van ruim anderhajf duimgewapent, die insgelijk zwart was ; de andere twee voor-vingeren had- den de lengte van drie duimen ; de binnenfte was uit twee, en de buitenfte uit vier gewrigten of geledingen zamengeftelt : beide fchenkels en vingeren , waaren met zwarte fcbubben bedekt. Volgens den zelfden Pater La Fuillee, houden deeze
dieren doorgaans op de beigen huis, alwaar zij ge- noegzaam voedzel vinden , koomende niet aan den oe- ver dan in het regen-faifoen , zijnde zulks de winter in 'v die gewesten, als wanneer deeze bergen het g-een in zul- |
||||||||||||||||||||||
bereiken.
|
gewor-
|
|||||||||||||||||||||
ris
|
||||||||||||||||||||||
Men zegt, dat menfehen in eenen nacht gn
|
||||||||||||||||||||||
den zijn, doorfchiïi., door aandoening, door
|
droefheid,
|
|||||||||||||||||||||
eaz-'r
|
||||||||||||||||||||||
GVA.
|
|||||||||||||||||||||||||
GÜÄ.
|
|||||||||||||||||||||||||
Sï9
|
|||||||||||||||||||||||||
2. De roode zware Guajava, met ronder vrugten ;Gu-
ajava rubra acida , fruQu rotundiore. Bejchrijving. Deeze boom groeijt omtrent twintig, en
zomtijds meer voeten hopgj zijn ftam is regt, getakt en bard, en met een groene of roodagtige fchow bedekt; en die wij alleenlijk uit het werktuigelijke ge- zijne bladen, die twee en twee aan vierkante takken te- |
|||||||||||||||||||||||||
tnt-', dealtoos t
De bbet hoofhalvenword.
|
|||||||||||||||||||||||||
ftel niet können afleiden.
GükJACANA; Lotus Jfricana; Lotus Theopkrasti;
j)iojpijros : Daar zijn drie zoorten van dit boom-gewas bekent, als i. De br'eedbladige Guajacana; Pokhout van Padua;
Quajacana l'atifolia ; Guajacwn patavinum ; (Dioj'pijros foliorumpaginis discoloribus, LiNN.Spec. Plant.) 2. De fmalbladige Guajacana; Guajacana angustifo-
liti. Dit is maar een verandering vaiï de voorige. , 3. De Vïrginifche Guajacana of PisJiamin; Guajaca-
na Firginiana , Pishamin dicta; (Dioj'pijros foliorumpar- Finis concolorihus, Linn. Spec. Plant.) Bejchrijving. De eerfte zoort, word een grooteboom ,
die fchoone bladen beeft, naar die van de peere-boom, of laurier-boom gelijkende, en rondagtige zagte vrug- ten voortbrengende, waar in veele kleine harde zaad-kor- rels opgeflooten zijn. De tweede zoort verfchilt riiet of weinig van de écr-
ite, dm dat ze fmaller bladen heeft. De derde zoort, heeft ook veele overeenkomst in
de gedaante en vrugten met de twee voorige. Plaats. De beide eerfte zoorten groeijen natuurlijk
in Zuid-Frankrijk, italien en Africa; maar de derde in Virginien en andere landfehappen van Noord-America. Hier te lande worden ze zomtijds van de liefhebbers der zeldzaame planten voortgekweekt. Kweeking. Dezelve gefchied door de wortelfprui-
ten, die men in het voorjaar inlegt, en bij droogte vogtig houd, zo zullen ze tegen het volgende jaar wor- telen gemaakt hebben , om ze als dan te planten daar men begeert. Men kan ze ook van het zaad aankwee- kt], als men er ve'rsch zaad van, uit haar natuurlijke groeiplaatze verkreegen heeft, dat men in't voorjaar in een maatig warme broeibak moet zaaijen, en de jong op- gekomene boontjes, daarna ieder in een kleine pot plan- ten, dezelve vervolgens in een maatig warme run-bak zettende, om ze beter te doen be wortelen ; maar men poet de bak dikwils bij goed weer veel luchten, om de' jonge boomen aan de open lucht te gewennen en te har- den, en in de maand Junius, zet men ze in de opene wht op een warme plaats, daar men ze fiaan laat 'tot in Oâober, wanneer de koude nagten aankoomen, als Wanneer men ze in het oranjehuis brengt, om ze daar in te.overwinteren ; daarna kan men ze in het volgen- de voorjaar in de opene lucht planten ; kunnende deeze boomen onze winterkoude tamelijk wel verdraagen , in? 2°ndeiheid als ze wat ouderdom verkreegen hebben, £ti op een warme voor de fcherpe winden gedekte Plaats, en ineen drooge grond ftaan; dog de derde zoort lsnog wel de hardfte. 'GUAJACÜM, zie POKHOUT.
, GUAJACUM GERMANORUM , is de Esfehen-
|
|||||||||||||||||||||||||
gen malkander overftaan, zijn lang, final, puntig, vlee-
fchig-en grijsagtig; de bloemen koomen tusfehen de oxels der bladen voort, die vijf bladig, loosformig en wit zijn , gelijkende na die van onze kwee-boom, en hebben een aangenaame reuk; waar na ronde vleefchige vrugten volgen, als kleine appelen , welke boven op een kroontje, gelijk de mispelen hebben , en eerst groen zijn, maar met 't rijpen geel worden ; haar vleesch van binnen is wit of roodagtig , en van een aangenaame fmaak, bevattende veele kleine hardagtige zaaden, in vier afgefebeidene deelen. Plaats. Deeze boom groeit in de warme gewesten van
America, en word ook veel in de Antillifche eijlanden gevonden; wordende de vrugt aldaar voor eene der bes- te geagt. Deeze boom word ook in Europa zomtijds van de liefhebbers gekweekt, s , Kweeking. Deszelfs voortkweekinggefchied door het
zaad, dat men uit America verkreegen beeft, 't welke in het voorjaar in een warme broeibak moet gezaait wor- den , en na dat de jonge boomtjes vervolgens ieder in een potje geplant zijn, moeten ze in de run-bak gekoe- ftert en met befchaduwen, oozen en lucht geeven wel be- handelt worden ; dog men moet ze niet al te fterk aan- zetten, maar door veel luchtgeeving in de warme tij- den , wat hard doen worden,. anders groeijen ze al te teer, en zijn dan bezwaarlijk in de winter te bewaarenr Vervolgens moet men ze tegen het najaar in een ftook- kas overbrengen, en daar in op een maatig warme en .luchtige plaats wel onderhouden, gelijk andere tedere ge- wasfen ; 't volgende voorjaar verplant men ze in andere potten die wat grooter zijn , en naar tnaate ze aangroeijen, geeft men haar in 't vervolg weder grooter potten , dewijl ze, gelijk de meeste vreemde tedere gewasfen, in kleine potten beter groeijen dan in heel groote; en men moetze 's zomers in de flook-kas houden, want anders zullen ze weinig groeijen , en nog bloemen nog vrugten geeven ; dog; men moet haar bij goed weer over dag altijd dopr openzet- ting der glazen, veel lucht laaten genieten , en het noo- dige vogt bezorgen, zo zullen ze in het derde of vier- de jaar, bloemen en vrugten geeven, die bij ons haare rijpheid kunnen verkrijgen, als de boomen wel behan- delt worden; fchoon deeze boomen bij ons.zelden meer als de. hoogte van 6 d 7 voeten verkrijgen. GUANABANUS ; dit is de boom die anders Anona
of A:mm\a genoemt word, (zie ANONA ,) waar van men veele zoorten bij Linnœus, en andere opgetekent vind ; die in de heetfte gewesten van America groei- jen, en ook zomtijds van de liefhebbers in Europa, dog zelden gekweekt worden, 't welk gefcheid door het zaad, op diergelijke wijze als boven van de■ guajava gezegt is; maar ze ziin veel tederder, en vereifchen een groo- ter warmte en zorg, zo wel in de winter als zomer, en bederven ligtelijk. - De vrugt van de gemeene zoort deezer boomen , die
de grootte van een mtddelrnaatige meloen heeft, en mét een rouwe als febubagtige groene fchil gedekt is,, word gezegt een zeer wit vleesch te hebben , dat een heel aangenaame fmaak heeft, naar die van de, room zwee- mende; men.eet deeze vrugt, die van zommige os/en- hart
|
|||||||||||||||||||||||||
der I
'ei-
wit) -e-: Ittl |
|||||||||||||||||||||||||
Haiti :
|
|||||||||||||||||||||||||
r,:o „l'J___
|
|||||||||||||||||||||||||
z;e aldaar.
|
|||||||||||||||||||||||||
^GUAJACÜM PATAVINUM, zie GUAJACA-
"U A JAVA ; Indiaanfclie Peerehoom; van dit Ameri-
a,]sch boom-gewas zijn twee zoorten bekent, als ïii' ~5 witte Guajava; Guajava alba dulçis;(Pßdium, UXK-Spec. Plant.). , |
|||||||||||||||||||||||||
GUL.
|
||||||||||||||
f€o
|
||||||||||||||
GUA. GUI. GUL.
|
||||||||||||||
zien van het beleedigde deel in uit- en inwendige ven
deelt; de zwellende worden ook nogblinde fpeenenof an> beijen, (cœcœ of furentes) genoemt, zijnde zwellingen der fpeen ader met hevige pijn verzelt ,• de opene gul- de ader (fluentes of apertai) is niet alleen wanneer ds afgang teffens met bloed gelost word, maar dat ook; daar en boven de bloedvioeijing nog langer duurt: Da oorzaak van deeze toevallen is dikwils blocdrijkheid, die bij de zwelling verftikkinge en ontfteekingen te wege brengt; dog de vloeijende hebben eene bederf der vog. ten of fcherpte in het bloed tot oorzaak. Veelerlei zijn de uitwendige oorzaaken, als hevige gemoeds-be« weegingen, gramfchap , flerke beweegingen des lig, haams, fcherpe en dikwils herhaalde purgatien, het overmaatige gebruik van fpecerijen , zuure en bitters dingen, enz. Zie ook AMBEIJEN. GULDE ADER-VLOED der BAAR-MOEDER;
in het latijn Hämorrhoides uteri ; is de vloeijing van roodachtige, en zomtijds bloedige en pijnlijke klietties der aderen, die met traagheid des lighaams, en pijn der lendenen gepaart gaan ; deeze kliertjes zetten zich in den hals der lijfmoeder, inde fchamelhcid, alsme- de aan den aars; zomtijds is er een vertraagde bewe- ging des bloeds oorzaak van , dikwils ook ontfteeking en moeijelijke baaring; tot de geneezing acht men ee- ne aderlaating zeer noodzaakelijk; als mede itoovingca van camille , malva, papaver-bloemen , enz. GULDEN-APPEL, zie GOUD-APPEL. GULDEN-BLOEM, zie CEIRIJSANTHEMUM. GULDEN-DISTEL, zie SCOLIJMUS. GULDEN-GETAL, of Maane cirkel ; in het latijn Numerus aureus, of Cijclus lunaris ; is een tijdperk van 19 Juliaanfch.e jaaren, na verloop van welke tijd, da maane weder het zelfde (tippunt des hemels bereikt, en dus dj nieuwe en volle maanen wederom op de- zelfde da; des inars , maar niet weder op het zelfde uur d-js daa^s gebeuren, gelijk voor 19 jaaren ; wantij Juliaanfche jaaren maaken 6930 dagen en 18 uuren uit; en dewijl een maane jaar 354 dagen, 8 uuren, 58 mi- nuten en 3-5 feconden groot is. y.o maaken 19 maane- jaaren, 228 maanefchijuen, ol 6732 dagen, 23 uure«» 32 minuten en 24 feconden ; verfchillende dus van i9 juliaanfche iaaren, 206 dagen, 18 uuren, 36 minuten en 36 feconden: Dewijl nu 7 maane-maanden , 20fSda- gen, 17 uuren, 8 minuten en 21 feconden bedraage"! derhalven ontbreeken er in 19 Juliaanfche jaar;1' "°S 1 uur, 28 minuten en 15 feconden, voor dat er 235 maanefchijnen volkoomen uitkoomen; en daarom *'a"en in het eerfte jaar na den maane-cirkel of na 19 iàarejj» de nieuwe en volle maanen wel weder op dezeltJe jaars-dag, maar 1 uur, 28 minuten en 15 feconden, °^ bijna r en een halfuur vroeger, dan voor 19 Jaaren, diis gaat ze'in 310 jaaren een geheele dag te rug, 0_ wijst de nieuwe en volle maanen eén dag vroeger aan. na welke tijd derhalven de maan-cirkel niet meer go zijn kan • Deeze periode of tijdkring word ook wel de M(*''
fche Periode (Periodus methmicus) genoemt, van na'1 vinder Methon, een treffelijk grieksch Astronom^- Dog gewoonüjkst draagt hij de naam van gulde'i-g- ^ |
||||||||||||||
hart genoemt wort, in de gemelde heete lucht-ftreeken
tot verkoeling en ververfching : De overige zoorten heb- ben diergelijk gebruik. GUAZA, zie LIP-VISCH, ». XVIII.
GUAZUMA, is een planten-gellacht, datindewar-
me gewesten van America, en op de Americaanfchc Ei- landen groeit, waar van twee zoorten zijn, die Lin- NiEüs tot bijzondere gedachten brengt; als 1. De boomagtige Guazuma , met olmbooms-bladen ;
Guazuma arbor, Ulmi folio, fruüu ex purpura nigra j (Thcobroma foliis Jerratis, Linn. Spec. Plant.) 2. De heeiteragtige Guazuma , met chamsedrijs-bla-
den-, Guazuma f'rutex chamadrijfolia, fruSu lanuginoja major (£? minor); (Cor chorus capfuHs fubrotundis laiiatis, foliis ovatis obtufis tomentofis, Link. Spec. Plant.) Volgens de Heer Linn.eus, is de eerfte een mede-
zoort van de cacao boom , die veel op Jamaica en elders groeit, veertig tot vijftig voeten hoog word, en een grooten (lam heeft ; wordende het hout van deezen boomgezaagt en gebruikt tot duigen van allerlei vaat- werk; dienende verders tot veele andere dingen. De afgevallene vrugten, die rondagtig en wrattig ziin, wor- den van het vee gegeeten, waar van ze zeer vet wor- den. De tweede zoort, zijnde een groote heester, heeft weinig gebruik. GUERNZEIJ-LELIE, zie LELIE-NARCISSE.
GUICHEL-PÎEIL, zie ANAGALL1S.
GUICHELHEIL van MONELLUS , zie ANA-
GAL-L1S MONELLI. GUINEESCH BIGGETJE, zie MUISEN, ». I.
GUINEESCHECALBAS, zieCALBASSE-BOOM.
GUINEESCHE DUIF, zie DUIVEN, pag. 552. ».
GUINEESCHE RAM, zie SCHAAP, ». XI.
GUINEESCH GEITJE; door Brisson Chevrotain
genoemt • in het latijn Capra Pijgnuea ; (Cnpra corni- lus teretibus conicis, obtufis, curvis; latere incurvito ru- gofo, Linn. Sijft. Nat.) dit diert;e, orider het geflacht der Gêz'terebeboorende, heeft van het bovenfte der rug, tot aan den grond toe, maar zeven duimen hoogte, en Is van de top van het hoofd, tot aan den (taart, onge- veer één voet lang'; de kop heeft de lengte van drie dui- men, en de ooren één duim; de (taart, die kort is, is met lang, dun gezaaid haair, uit ros en wit gemcngelt, bekleed ; op de dunde plaats hebben de fchenkels niet meer dan een zesde duims dikte; devagt, die kort en kaal is, is op het bovenfte van den kop, op de rug, en aan den hals met een weinig bruin gemengelt; keel , buik, en de binnenkant van de billen zijn wit; in het geheel heeft het diertje zes-en twintig tanden, naame- lijk in de onderkaak agt fnii tanden, waar van de twee middelde fpatclswijze zijn gewrogt, de overige ze'sziin final in de geheele lengte ; in ieder der kaaken heeft hij wederzijds vier kiezen, maakende dus zestien in het ge- Jicel; voorts beeft het in de bovenkaak nog twee hoek- tanden : De woonplaats van dit diertje is Guinea, en de Indien. GUINEESCH RHEETJE, zie HERTEN, ». VIII.
GUINEESCH VERKEN, zie VERKEN, ». II.
GULDE ADER; Speen-ader ; in het latijn Hcemor-
rlwis; Hämorrhoides ; is de binnenfte kromme ader in den endeldarm, welkers takken door de konst, zo wel als door de natuur dikwils geopent worden ; 't gebrek hier van is tweederlei, als zwellende of opgezwollene fpeen-ade- tsn (hämorrhoides tunmtes), en deeze worden ten aan- |
||||||||||||||
eiKreegen neen, om V ,/viX)
deeze vinding zo hoog achteden , dat ze dit getal (^ ^
te Athenen op een openbaarc plaats in groote g letteren deeden ftellen, en het zelve ook aan °e <en meinen in goude letteren toezonden: Zij fc" deeZe |
||||||||||||||
■ ■ ■
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
->l fr?-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Gilt:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
GUL.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
feeze vinding daarom zo hoog, om dat men door dit
Eetal de epaüen , en vervolgens hier door altijd de dag 5an je'nieuwe en volle maane in ieder maand vinden kan, of fchoon niet zeer volkoomen. Om het Gulden-getal van ieder voorgeftelt jimr
te vinden'? Addeert i bij het gegeevene jaar Christi, dewijl de ßians-cirkel, volgens Dionijstus, een jaar voor Chris- ti geboorce begintj divideert dan de zom door 19, zo is de rest van de divifie het gulden-getal ; maar als er piets overblijft, zo is 19 net gulden-getal. Bij voorbeeld, men vraagt naar het gulden-getal in
het jaar 1768? 1768
r -(add. |
GULDEN LONGE-KRUID, zie MUISENOOR.
GULDEN ROEDE; Gouden Roede; Gulden Wond-
kruid ; Heidensch Wondkruid ; in het latijn Virga aurea ; Solidago. Veele zoorten zijn er van dit kruid-gewas, die van LiNNffius onder verfçbillige geflachten geftelt worden; als 1. Degemeene breedbladige Gulden-roede; Virga au-
rea vulgaris latifolia; Virga aurea Dodokjïi ; (Soli- dago caule fubflexuofo angulato, racemis paniculatis ere- üis confertis, Linn. Spec. Plant,) 2. De gemeene fmalbladige Gulden-roede, gewoonlijk
Heidensch of Saracemsch Wondkruid genoemt; Virgar aurea angufiifolia ferrata ; Confolida Saracenica; Solida- go Saracenica DoDONffii ; (Senecio corollis radiaittibus, floribus corijmbofis, foliis lanceolatis ferratis glabriuscu- _
lis, Linn. Spec. Plant.) Daar is ook eenverandering van, die geen ,-of minder gezaagde bladen heeft. |
||||||||||||||||||||||||||||||
Divid, 19) 1769 (93 revolutiiui
171 |
|||||||||||||||||||||||||||||||
3. De Americaanfche Gulden-roede, met fmalle, iets
gezaagde bladen, en groote wat omgeboogene bloem- -trosfen ; Virga aurea angufiifolia, panicula fpectofa ,ca- nadenfis; (Solidago paniculato-corijmbofa, racemis recur- vatis, fioribus adjeendentibus , foliis trinerviis fubferratis fcabris, Linn. Spec. Plant.) 4. De Americaanfche hoogfte laat-bloeijende Gulden-
roede , met iets omgeboogene bloem-trosfen ; Virga au- rea altisfima ferotina, panicula Jpeciofapatuia; (Solida- go paniculato-corijmbofa, racemis recurvis, fioribus ad- jeendentibus, foliis enerviisJubiniegerrimis, Linn. Spec. Plant.) \ 5. De Americaanfche Gulden-roede-, met lange fmalle
.puntige gladde bladen, en groote naar bovenwaarts dig- tere bloem-trosfen; Virga aurea marilandica ccefia gla- ■bra ; (Solidago panicula corijmbofa, racemis fupra denfio- ■ribus , caule glabro la:vi, Linn. Spec. Plant.) 6. De Americaanfche Gulden-roede , met limommns-
bladen, en d-e bloemen naar eene zijde ftaande; Virga aurea limonii folio, panicula unoverfu dispofita ; (Soli- dago caule oblique , pedunculis ereüis fohatis ramofis , foliis lanceolatis integerrimis, Linn. Spec. Plant.) 7. De Ämericaanfche Gulden-roede , met groote eij-
ronde, puntige gladde gezaagde bladen ; Virga aurea c'anadenfis, afterif ei folio; (Solidago caule flexuofo , fo- liis evatis acuminatis ferratis, racemis lateralibus ßinpli- cibus, Linn. Spec. Plant.) 8. De Americaanfche hooge laat-bloeijende Gulden-
roede, met roodagtige ftengen, en gladde,iets vléesch- agtige ongezaagde bladen ; Virga aurea novcboracenfis glabra, caulibus rubentibus, foliis anguftis glabris; (So- lidago foliis lanceolatis fubcarnoßs glaberrimis margine fcabriusculis, panicula corijmbofa, Linn. Spec. Plant.) 9. De Americaanfche Gulden-roede, met donker-pur-
pere ftengen, en fmalle ruige w-ilge-bladen ; Virga au- rea 8. BOERHAVII. 10. De Americaanfche lüeinue Gulden-roede, met de
grootfte bloemen ; Virga aurea -12. Boerjjavii. 11. De Americaanfche breed- en ruw-bladige Gulden-
roede; Virgaaurea\novœ angliœ latioririgidoquefolio; {So- lidago foliis caulinis ovatis fcabris, ramis altérais f afti- giatis , corijmbis terminalibus, Linn. Spec. Plant.) 12. De Americaanfche Gulden-roede, met fmalle vlas-
kruid-bladen; Virga aurea corolinienßs, Linaria monfpes- fulana foliis; (Erigeron caule paniculata, fioribus lineari- 'bus integerrimis, Linn. Spec. Plant.) 13. De Spaanfcbe Gulden-roede, met fmalle vlas- ot
lijnkruid-bladen ; Linaria aurea affinis; Jacobaa linifo- '. Ddd Ho,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
59
57
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Rest 2, voor het gulden-getal.
Itm. Men begeert het gulden-getal te weeten in het
aar 1775? 1775
1 ----------(add.
Divid. 19) 1776 (93 maane-cirkels-,
171 |
|||||||||||||||||||||||||||||||
66
57
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Rest 9, voor het gulden-getal
anders.
Trekt 1500 van het voorgeftelde jaar, (indien het
te is,) de rest divideert door 1-9, zo is het over- Wijvende -van de divifie het begeerde als vooren, en 10 er niets overblijft, is 19 het gulden-getal; bij voor- bid, 1775
1500 ----------(Jubfi.
Divid. 19) 275 (14 revolutien.
19 |
|||||||||||||||||||||||||||||||
85
76
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Rest 9, het gulden-getal, als boven.
lDS Wet andere. Hoe men verder daar door de tpa- :"> en vervolgens den dag van de nieuwe en volle ^ van ieder maand des jaars vinden kan ; ie op
'«artijkel EPACTEN.
«ÜLDËN-KLAVER ; is het Edel lever-kruid. p-Y^LDEN-KRUID , is de Dorw ; zie aldaar, en op
WLDEN-ROEDE.
Eï^LDEN-LEVER-KRUID , zie EDEL-LEVER-
JJJLDEN LINARIA., zie CHRIJSOCOME,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
■§:$k . • Sût;
|
|||||||||
Gül;
|
|||||||||
lia, Hispanha £f Italic a, Bocconi ; (Solidago folüs Titte*
äribus integerrimls , corijmbo fimplici, Linn. Spec. Fiant.') 14. De Virginifche jaarlijkfche Gulden-roede , met
ylaskruid-bladeu; Virga aurea 3. Bokrhavii; Conijza mnua acris alba elatior, Linarice foliis, Bocconi; (Erigeron caule floribusque panicidatis , Linn. Spec. PI.) Befchrijviug. De eerfte zo.ort, of de gemeene gul-
den-roede, heeft breede langwerpige donker-groene ge- zaagde bladen; uit de wortel fchieten roodagtige of groe- ne (lengen op, van anderhalf tot 2 voet hoogte, die in zij d- fteelen gedeeltzijn, langs welke uit de oxels der bladen, die na bovenwaarts geduurig kleinder worden , kleine goud-geele. getierde bloemen, op fteeltjes voortkoo- men, met geele pluisjes in 't midden, waar na het zaad voortkoomt, dat wat wollig is. Daar zijn veranderingen van met kleiner of grooter,
gezaagde of ongezaagde bladen. De tweede zoort gelijkt veel na de voorige, en word
dikwils met dezelve verwart , ze heeft fmaller en lan- ger, ligt groene en glanzige bladen, na die van de wil- lige boom gelijkende; de fteelén fchietefi tot drie voe- ten hoogte op, en zijn veeltijds donker-brtiin-roodagtig van. verf, en niet of weinig getakt; op welkers toppen veel geele gefterde bloemen, op fteeltjes in een tros (co- rijmbus) voortkoomen, verfcheidene geele pluisjes in't midden hebben Je, waar na het zaad volgt Daar is ook nog een medezoort van, zünde 't Hir-
i/aDoriaDoDoxmi, of Gulden-kruid ; zie DÜRIA. De overige zoorten zweernen alle in haare gedaan-
te en aanzien veel na de voorige, inzonderheid naar de eerfte zoort; zijbloeijen meest alle in lange air-trosfen,. hebbende breede offmalle en grooter of kleinder bladen en fcloemen, volgens dezoort, en worden uit haare gemelde feenaamingen niet bezwaarlijk gekent en onderfcheiden : Daar zijn nog eenige andere Americaanfche zoorten, die men bij zommige Botanisten aangetekent vind, dog wel ~ke meest alle uit't zaad voortgekoomene veranderingen fchijnén te zijn, en de gemelde zijn de voornaamfte en bekentfte. Plaats. De eerfte zoort word gevonden in de weiden
en bosebagtige plaatzen , van Hoog- en Neder-Duitsch- Tand, Frankrijk, enz. De tweede zoort groei jt inHoog- IMtschland, Zwitzerland en Italien op bergagtige plaat- zen.. De overige zoorten, behalvende i3de,groeijen in "Noord-America, als in Virginien, Carolina, Marijlan- dia, Penfijlvanienen Canada, enz. De 13de zoort word gevonden in Italien en Spanjen; zij zijn alle langlee- vend, behalven de 14de zoort, verdervende in de win- tertot aan de wortel, welke in het voorjaar weder nieu- we fpruiten uitfehiet. De 14de zoort word nu ook in Hoog- en Neder-Dui.tschland, hier en daar in 't wild, van zelf groeijende gevonden , zeer waarfchijnlijk van 't verfhooijde zaad. De beide eerfte zoorten , worden bij ons veeltijds in
de tuinen gekweekt, tot 't gebruik in de Geneeskunde; dé overige cultiveert men in de bloem tuinen, wegens haare fraaije geele bloemen; bloeijendemeest alle laat, tegen het najaar : Dezelve worden alle ligtolijk ver- meerdert door fcheuring der wortel fpruiten, in het na- of voorjaar ; zij groeijen in allerlei goede gronden en plaatzen, en kunnen onze winterkoude vrij wel door- ftaan , als die niet al te ftreng is. De 14de zoort kan door het zaad ib het voorjaar voortgekweekt worden, gelijk andere hatde zaaij-gewasfen ; dog heeft niet veel ixaais.» |
|||||||||
Eigenfchappen. De bladen van de eerfte zoon ^
verwarmend, openend, iets zâamentrekkend, pis-üriu vend en zeer wondheelend ; wordende derhalven iui! veel baat gebruikt voor allerlei in- en uitwendige ffol den enzweeren, bederving van het tandvleesch, enan', dere gebreken des monds en keel : Dezelve »orden ook gepreezen tegens de verllopte lever en milt, blued- fpuwing, bloedwateringen roode loop,' als medcteg»n het graveel en fteen en opgeitopte pis: Men gebruik» deeze bladen in decoctie of infufie, of 't poeder van ds gedroogde bladen. De Heelmeesters bedienen zig van dezelve veel in
de wond dranken, en ze koomen veel onder de Zwin®. I fche wondheelende kruiden, welke ze Faltraiik , (fa js Val-drank) noemen, om dat die kruiden 'diehftij z,jQ voor menfehen die een zwaarert val gedaan hebben, Aan de tweede zoort word de zelfde kragten toege-
fchreeven , en de eene zoort word voor de audsw, of beide zaamen gebruikt. GULBEN VLAS KRUID,, zie CHRIJSOCOMt
GULDEN WEDER DOOD ; Hairagtig mos; is'j
latijn Adianthum aureum ; Polijtrichum medium vel ai Ie; Trichomanes ; Miijcus capikàris.Dodowäi; (Érijm LlNRffil.) • '. "
Befchrijving. Dit is een zoort van heel klein mos,
waar van zeer veele zoorten zijn, die van de Huer ht NiEus onder de naam van Brij urn bcgreepen, en iinirii hooftzoorten onderfcheiden worden ; als in zulkcn dit helmtjes of hooftjes hebben zonder tteelen, die regt opftaandehooftjes met ileelen hebben, en dieomgeboo. gen of hangende hooft;es hebben. Wij zullen 'maareen! zoort befchrijven, die 't meest gevonden word; ctas heeftkorte takjes, die met kleine dunne puntige, geelag- tig-gioene bladjes digt bezet zijn ; uit de takjes fchieten veele heel dunne gladde fteeltjes op, als haairen, via ongeveer een vingers lengte hoog, welke benedenwaar!! tot de helft rood en bovenwaarts groenagtig-geelzia. hebbende ieder op zijn top een klein omgeboogen, 01 hangend langwerpig hoofdje, dat van binnen een fijn ftof bevat; zomtijds zijnde fteelen ook groen ofp»:' peragtig-zwart. Plaats. Dit mos groeijt opvogtige ofveel beregs»
oude vervallene muuren, fleenen, dakken en op II* agtige plaatzen , zo wel in Neder- als Hoog-DuitscI*>> Frankrijk en elders. Eigenfchappen. Men zegt, dat'dit kruid zeer»?6'
nend en inwendig dienftig is tegen pleuris , als i*e,!e' gens de podagreufe en jigtige pijnen, als men MP1'1!' lijk deel daar mede berookt; het word vanzoniinig310 I gepreezen om 't hair te doen groeijen. GULDEN WORTEL, zie RHABARBER. ,1
GULDEN-ZWAVEL van ANTIMONlE. %s\ ANTIMON1E , p. 88. ,1 GULIKSCHE PANNEKOEKJES, zie GEBAK,H?i
GULO, zie WEZELEN , ». IIF. .1 GULZIGHEID; in't latijn Mdephagia: is*'S
mand overmaatig veel eet, zonder bijna verzadig' ; worden ; 't welk bij zommige menfehen voortkoonï01^ door een gewoonte ; dog ook wel door eene ziekte', : de maag met veel fcherp zuur bezet is ; waar V$r, \ dit geval de zuur- en temperende middelen dierÄ. Bij kinderen ontilaat dit gebrek veeltijds door "'°% gelijk ook wel bij bejaarde menfehen, w-aar inej.fi * ,-t. zet zijn; hier tegen móet men, wormdoodende, \^. drijvende middelen gebruiken, want de woraien V f£a |
|||||||||
GÜM. GUN. GUR. GUS, GUT.
•en zijnde , zal ook dit gebrek van gulzigheid vermin-
deren en ophouden. G LIMA, of Gumma; Gwnmofitas; is een hard en
meesttijds pijnloos kersje of gezwel, dat zigdikwils aan He beenen openbaart, als een toeval der vuiie ziekte, gordende als dan Tohphes venerus genoemt ; hier tegen gorden de kwik-pleisters gepreezen, en inzonderheid de volgende. . , jveemt kwik-zilver, twee oneen; ontbind 't in fterk-
jpjKC en kookt de ontbondene kwik in vier oneen ver- Itns-reuzel, onder geftadig Toeren met eenfpatel, en doet er bij geel wasch, een once; gepoederde mafiix en wieroofc, van elks een half once ; maakt er voorts een pleister van. ; GUMMI, zie GOM.
GUMMI BABIJLONICUM vel THEBAICUM ,
lie ARABISCHE GOM. GUMMI LACCLE, zie GOM-LAK.
GUMMI-RESINvE , worden genoemt de Gommen,
die ten deele uit flijmagtige en een deele uit liarsagtige deelen beftaan, en zig best in olie, maar bezwaarlijk in water laatsn oplosfen. GUNDELIA; in't latijn EHjngium fijriacum, foliis
llmtekontis longis & fpinoßs; Silijbum Dioscoridis, feu Hacub alcardeg ferapio}iis;-R.Auwoi.~F Itin.; is een plan- (en-ge(lacht, waar van men twee zoorten heeft ; als 1. De Gundelia met gladde hoofden.
2. De Gundeliamet donker-purpere bloemen, en hoof-
den die ais met fpinnewebbe bezet zijn. Bifcltrijving. Deeze plant heeft bladen welke na die van
fteekelige beerenklaauw gelijken, en blauwe of wit- te bloemen, in hoofdjes: De tweede zoorjt fchijnt maar cene verandering van de eerfte te zijn : Men vind de eerfte zoolt fraai afgebeeld in Tourneforts Reizen naar itLevant, tweede deel; als mede in Rauwolfs Reizen Té. 74.. Plaats. Dezelve groeijen in de Oosterfche landen, als
taSijrien, Armenien en elders, op fteenagtige plaat- tol; worden ook wel van de liefhebbers van vreem- ds planten in de tuinen gecukiveert. Kweeking. Dezelve gefchied door 't zaad, dat men
in het voorjaar op een warme plaats zaait, en de jonge planten daar na verplant daar men begeert, maar dit &oet in een drooge magere onbemeste grond gefchie- fci, want in een natte en vette bemeste grond, raaken te aan 't kwijnen en gaan verderven : Ze kunnen onze Winterkoude in een drooge grond taamelijk verdraa- £en, en bloeijen in het tweede jaar, maar het zaad word °;j ons bezwaarlijk en zelden rijp, weshalven men het "'t warme lucht-ftreeken moet hebben. GUNNELLUS, zie BOTER-VISCH.
GUIIGULIO; betekent zo veel als Uvula, de Huig
ofl;et Lelietje. GURNARDUS, zie ZEE-HAANEN, n. III.
GUSTUS, zie SMAAK.
GUSTUS DEPRAVATUS ; Bedorve fmaak , het
*cfce 't meest bij de verkoudheid voorvalt; zie aldaar. GUTTA, zie BEROERTE.
,GUTTA CAMBOIDIA, of GUTTA'JEMOU,
"? GUTTE GOM. GUTTA ROSACEA, zie ROOSE-DRUP.
GUTTA SERENA, zie AMAUROSIS.
GUTTE-GOM ; in 't laijn Gummi gutta ; Gummi
j^iwndr« ;Gutta Jemou; Gutta camboidia; Gutta gamba. 11 is een harde, gladde, goud-geele harsagtige gom,
|
|||||||||||||||
>n:>GUT.0GIJM..,
|
|||||||||||||||
$63
|
|||||||||||||||
die uit Oost-Indien in groote Hukken gebragt word,
welke uit een groote boom door.infnijding vloeit,' die de naam van Carcapulli draagt, zie aldaar : De befchrij- ving en afbeelding van deeze boom en zijne vrugt vind men in -'t eerfte deel van de Hortus Malabaricus. Deeze gom is nog niet langer als ruim anderhalf eeuwe bekent, en men heeft een langen tijd gelooft, dat het een geel ge- verft zap van de wofsmelk of eenige ander fcherp-purgee- rende plant was, maar men weet nu zeker, dat het 'tge- droogde zap uit de gemelde bo.om is, dat eerst melkag- tig is, en in het opdroogen hard en geel word. De beste zoort moet zijn fraai .geel, helder, zuiver
en glad, en niet fpikkelig; want de röode , klaare, en doorfchijnende of brokkelige is niet goed. ' Eigenschappen. Deeze gom heeft een fterke purgee-
rende kragt, met walging, als men ze van twee tot tien grein ingeeft, naar den ouderdom en kragten; maar in- dien men met de dofis hooger gaat , zo werkt ze zeer hevig, zo wel van bovenen ais beneden; enmethetgeel van een tij of honing ontbonden , verkrijgt ze een dub- belde kragt ; ze word gevoegiijkst met andere zagte purgeermiddelen, tot 3 A S grein , vermengt, voor bejaarde menfehen ingegcèven ; ze drijft inzonderheid de water- en flijmagtige vogten uit het lighaam, en is derhalven dien- ftig in waterzucht, geele ziekte, derdendaagfche koorts , jigt, ingewortelde krauwagie , en andere hardnekkige ziektens ; Men maakt er in de Apotheeken ook een ma- gißerium van , door middel van dezelve in brande- wijn te ontbinden, en er dan koud water bij te gie- ten , waar door de harfige deelen zaamenftremmeir, die men vervolgens droogt : De doßshier van is óok tot 10 i 12 grein, en ze dient in dezelfde gemelde gebreken. ' Deze gom is ook van veel gebruik in de Schilderkunst, inzonderheid tot water-verwen, geevende een fraaijegee- le koleur. GUTTULjE ; Druppels, noemt men in dé Genees-
kunst een geestig vogt of uittrekzel, dat druppelswijze gebruikt word, als bijvoorbeeld, de Elixirs en Tinctuur ren, enz. GUTTUR, zie KEEL., GUTTüHIS OS, zie TONGEBEEN. GUTTÜRNI FORMIS CARTILAGO, komt over een met Arijtenoideœ Cartilagines; zie aldaar. - GÜTTURNIUM; is zo veel als Glottis, of de nau- we reet tusfehen de twee Cartilaginesarijtenoideœ; zijn- de de weg voor de lugt naar de long. GUTTUROSA COLUMBA, zie DUIVEN, n. II.
pag. 551. GIJMNASTICA MEDICINA ; das wierd bij ouds
de wijze genoemt, om de eene of andere .ziekte door lighaams-oeffeningen te geneezen, welke gefchikt en be- paalt wierden, na de hoedanigheid en kragten des lij- ders; Zodanige waaren bij voorbeeld het danzen, bal- flaan, fchermen en vegten, wed-loopen, fpies-werpen, het zingen of met de handen tegen elkander (laan , het rijden, jaagen en visfehen , met alle de daar aan ver- knogten arbeid: Hier benevens wierden nog andere din- gen geordineert, als het zitten in de zon (helioßs of iiifolaiioj; het wrijven of fchaaven der huid; zalven en wrijven des lighaams bf van zommige van deszelfs dee- len , waar toe zekere besondere Geneesmeesters, die den naam van Jatroaliptœ droegen, gebruikt wierden ; hoe- wel nu dit alles niet in 'alle ziektens te pasfe komt fatzo is egter de oeffening des lighaams in zeer veele ziek- ten en gebreken, van eene groote nuttigheid. Dddï ■ vGIJM-
|
|||||||||||||||
m
rij.
net pu, an.
Jeu •ed- gea
iikl
ids lia
zer. uis zijn lege-
, of IE.
iti'l i.oiii- ijiut nos,
i.ix- dtiî
i die
regt
:boO. eens iceza «lag- ieten , van 'aartJ zijn, , °f
nfijn .finit'
|
|||||||||||||||
gend» 1
fteen-j |
|||||||||||||||
ope-
îdete-j tpijn-j m ooH |
|||||||||||||||
sis i*
lipt « en kan ae,*
■sen i"
•igzijn- ji-inen. ;zel' en uit' erdreel VCT
|
|||||||||||||||
^
|
|||||||||||||||
GIJP.
loopen, als mede bloedfpuwen zoude dienftig 2ijn, maaf-
het is niet raadzaam, om het te gebruiken. " ""'"'' Het meeste gebruik van het gijps .of pleister'is in d»
Bouwkunde, tot verciering der wanden-, en inzonder heidplatfonds van zaaien, zalons, vertrekken, cabinet* ..ten, voorhuizen, enzi>, met fraaije loof- en beeld-wer- ken, in basrelief, welke met behulp van de pleister ge. boetzeert worden, en die de fraaije gebouwen van aan! zienlijke lieden boven maaten vercieren ; voornaams- lijk als ze met fraaije fchilderijen doormengt zijn. Da Italiaanen munten voornaamentlijk in de konst van het boetzeeren met gijps uit : Het pleister dient ook om er fraaije beeldwerken van te gieten en te vormen. Men plagt erH'oor deezen ook goede vloeren van. vertrekken van te maaken, dewijl het opdroogende heel hard word, maar dit is niet of weinig meer in gebruik, na dat ds fraaije vloeren nu meest van marmer- en andere fteenen of van kostelijke houten zeer konstig gemaakt worden. Manier om met Pleister te vormen.
Neemt gijps-fleen, maakt dezelve tot een fijn poedet en calcineert 't zelve geduurende een dag en nagt lang; daar na wrijft dit poeder op een wrijffteen, wascht het vervolgens wel af, droogt bet, en wrijft het nog eens ; neemt dan fnippels van. parkement, kookt de- zelve 10 of 12 uuren lang in fchoon water, geduurig water er bij gietende , na maate dat het vermindert, en wanneer de fnippels wel uitgekookt zijn, giet het water door een linnen doek ; met dit water mengt da pleister, zo zäl hij zo klaar als hoorn worden, (terkzaa- menhouden, en ligt te vormen zijn. Anders.-
Neemt gekalkbrande gijps of pleister, mzakt ze toteea heel fijn poeder, en wanneer gij 11 daar van wilt be- dienen om figuuren in formen te gieten, zo mengt de- zelve met heet lijm-water, en gebruikt het om te vor- men als boven-. Nog anders.
In plaats van pleister kan men ook wit krijt neetrA
die men moet calcineeren gelijk de gijps en dan in azijn uitblusfchen; vervolgens wrijft men dezelve heel fij11» en handelt daar mede even als met de pleister. Met diergelijk wel geprepareerdepZwfer kan men aller-
lei beelden., medailles en andere basrelief s, in forden fraai afgieten ; \vant de aldus bereide gijps of deple^tef heeft die eigenfehap* dat zede gedaante dar form v0' maakt aanneemt, en in het droogen niet inkrimpt. De holligheden der vorm moet men met olie ov«
wat beftrijken. Manier om de Pleister op verfcheiderhande w'Jze
te koleuren,. ■ .
Om de pleister goud-geel te verwen : Neemt wor .
vzndeberberisfe, kookt dezelve in water, met wi1 ƒ^
fraan; en giet het daar na door een doek , 'Ver e„en.
maakt de pleister toe, daar wat lijm-water bij vo ó
Om dezelve groen te verwen: Neemt 't kruid nagj.■
je , kookt het in half water en half azijn, en geJlu doorgezijgde afkookzei als boven. jm. , Om dezelve blauw te venven : Neemt wy«e» v ge.
dik of van vlier, kookt ze in water met een Je""|e£# poederde aluin, en gebruikt het doorzijgzei au u Qn |
|||||||
G1JM.-GIJN. GIJP.
|
|||||||
, GIJMNOCEPHÄLUS, zie BLÓOTKOP.
.'. Gl-JMNOSPERM^E, PLANTJE , worden in de Krudkunde de planten genoemt, welke naakt zaad, dat niet overdekt is, voortbrengen; men onderfcheid ze-we- der in gijmno-monosfpermœ, die een naakt zaad na de bloemgeeven ; gijmno-dispermce , welketwee naakte zaa- den voortbrengen ; gijmno-tetrafpermce, die vier naakte zaaden draagen, en gijmno polijj'permw, die meer als vier naakte zaaden voortbrengen. GIJMNOTI, zie BLOOT-RUGGEN. GIJMNOTUS ASIATICUS, zie BLOOT-RUG- GEN., B..II. pag, 224. G1JNANDRIA, bevat volgens de Heer Linnœu§,
de planten, welkers bloemen de belmfbijltjes op 't ftamper- tje , en niet uit de bewaarplaats (receptaculum) voort- koomende, hebben, gelijk de pasfie-bloem; orchis; fa- tij rion , enz. GIjNiECEI A ; dit woord word bij zommigen gebruikt,
om alle vrouwelijke ziektens mede te betekenen; dog in een nauwer bepaaling verftaat men er de maandelijkfcbe. ontlasting en kraamzuivering door. G1JN/ECOMASTOS ; word een al te groote en te-
gennatuurlijke zwelling der vrouwen borsten door begreepïïn: Dit woord word mede gebezigt, om er ee- ne zwelling der mannelijke borsten mede te betekenen, waar door die naar de borsten der vrouwen gelijken. GIJPS,' Gijps-fleen; in't latijn Gijpfum; iseenzoort van Albastsr, oïvalsch Albaster; zijnde een witte, zag- te , brosfe en glinfterende fteen, welke ligtkan bearbeid, maar niet wel gepolijst worden; hij bruischtmetdezuu- ren niet op, en kan daar door niet ontbonden worden; hij geeft geen vonken, als men hem met een ftaal (laat ; yerhard ook in het vuur niet, maar kraakt en word tot, een meelagtig poeder, dat eigentlijk de pleister is, wel- ken de Metzelaars-, en inzonderheid de Stukadoorders tot fraaije pleister-werken gebruiken, en die met water bevogtigt wordende,.niet of weinig heet word, maar een reuk als Hinkende eijeren van zig geeft, en fchie- lijk verhard : Het pleister aldus.met water gemengt, kan in vormen gegooten worden, neemende. de gedaante der vorm volkoomen aan. Dog behalven deeze gemelde gijps-fleen, die de ge-
meenfteis, wordener bij de mineraalkundigenogeenige andere zoorten befchreeven ,. als de gijps- crijflallen of gécrijftallifeerde gijps (crijflallus gijpfed) ; de gijps- maanfteen (gijpfeo-feknites) , deeze beftaat ook uit bei- telsformige doorfcbijnende crijftallen; de gebladerde gijps (gijpfum lamellofum), welke uit bladen of fchilfers be- ftaat; en de flreeps-wijze gijps (gijpfum flriatutn) , die ititdraadswijze, lange, heldere, wrijfbaare evenwijdige deelen zaaniengeftelt is. De gijps word in verfcheide bergagtige Landfchappen,
als in Dr.itschland, Zwitzerland, Frankrijk, Italien en elders uit de bergen gegraaven , daar hij in laagen, en veeltijds onder de kalk-fteen word gevonden. Eigenfchappen. De gekalk-brande gijps of 't pleister,
i's zanmentrekkend en opdroogend; flurpende de over- tollige vogtigheden op; weshalven zij dienftig is om het bloeden te ftillen , en 't zweeten te (tuiten ; als mede tegen fcheurzels of breuken , en andere uitwendige ge- breken , daar zaamentrekkende en opdroogende middelen noodig zijn , men maakt er ten dien einde zalven en pleisters van ; inwendig ingenoomen is het een vergift, of kan ten minften zeer veel kwaad doen, fchoon zom- mige zeggen, dat het tegen de roode en andere buik.- |
|||||||
GIJR. HAA.
|
|||||||||||
HAA. çej
|
|||||||||||
Om dezelve rcod te verwen: Neemt befte ferhßtnbuk-
fpaanders, kookt dezelve infchoon water, en doet er wat aluin bij, dan doorgezijgt en gebruikt als vooren. Om dezelve bruin te verwen : . Neemt brafilie-fpaan-
ders; kookt die in een fterke loog , en gebruikt het afkoókzel als vooren. Qmze zwart te verwen: Neemt verfche bast van de el-
fen-hoorn, kookt ze in fchoon water met wat aluin, tot op de helft, en gebruikt 't afkoókzel als vooren. Merkt. Dat er alijd wat lijm-water met onder de verf
moet gemengt worden , of men moet de verflloiFen in lijm-water kooken, want anders zoude de pleister niet samenhouden. GIJRATIO; bij zommige fchrijvers vind men dit
woord gebezigt, om. eene draaijing of duizeling des ioofds mede te betekenen. |
|||||||||||
worden , zo wel door haar zaad als door inlegging der
takken. Het zaad moet in het najaar op een akker of bedde gezaait worden ; of men laat het zaad de winter over in vogtig zand meuken , en zaait het vroeg in het voorjaar; dog de jonge boomen, die dikwils eerst een jaar daar na opkoomen, verplant men vervolgens als ze een of twee jaar oud geworden zijn, in de enterij op bed- den , in rijen, die twee voeten van malkander zijn, en de boomtjesop een à een en een halve voet afftand in de rij ; alwaar men ze laat voortgroeijen, tot dat ze bekwaam groot geworden zijn , om elders tot heggen geplant te worden; maar men moet ze van haar ondeifté takken niet ontblooten , als ze tot febeerheggen zullen dienen, en dezelve alleen tot de platte gedaante vormen. De inlegging der takken gefchied in de herfst of vroeg
in het voorjaar, en wanneer ze bewortelt zijn, dat meest doorgaans binnen het jaar gefchied, verplant men ze op bedden en behandelt ze als boven ; en deeze manier van voortzetting door inlegging is faij. ons de gereedfte- wijze. Ëigenfchappen en gebruik.
De eerfte en tweede zoorten zijn zeer bekwaam, om ef- cierlijke laage en hooge fcheerheggen in plaifiertuinen, rondsom parken,bosfehenen elders van te planten, die zeerdigt bewasfen , tot 20 en meer voeten hoog kunnen. opgroeijen , en zindelijk geknipt worden; weshalven ze hier toe fchier onder alle boorngewasfen het bekwaamst zijn, temeer, dewijl ze in allerlei gronden , dog liefst in zandagtige wel willen groeijen, en de ftrengfte winter- koude verdraagen. Het hout deezer boomen is wit, 'zeer hard, glad,
taai en buigzaam, en derhalven heel dienftig tot wa- genmaakers-, moolen- en allerlei ander werk, datfterk- te vereischt ; als mede tot allerlei handwerks - gereed- fchappen, hegten, enz. Het is ook goed brand-hout, en geeft de beste kooien : Van de jeugdige takken wor- den fterke duurzaame horden gevlogten. HAAGDISSEN; in bet latijn Lacertce ; is een dieren-
geflacht dat zeer uitgebreid is, en waar onder de Kro- kodillen , Salamanders, de Kamelteon , Bafiliscus, en alle andere zogenoemde kruipende dieren behooren, dievier- voetig en geftaart zijnde, geen fchild nog, vleugelen heb- ben. Derzelver algemeene kenmerken zijn vier voeten te hebben, een geltaart lighaam, zonder rugge-fchild of borstftuk, zo als de fchilpadden, maar geheel bloot en kaal, voorts ongevleugelt. De Heer Linnäus geeft, hier drie-en-veertig zoorten van'op ; die in vier verdee- lingen zijn onderfcheideri ; hebbende de agt eerften een zaamengedrukt op zijde platagtige (compresfa) ftaart; in de tien volgenden is de ftaart als uit rondzels of wer- velen (verticillata) zaamengeftelt ; alle de overigen heb- ben een fpilronde ftaart, die met fchubben is gedekt , "welke fchubben eyen als een leijen dak zijn gefchalied (teres imbricata); inzommigen is echter deeze ftaart' kor- ter, of nauwiijks zo lang, en in anderen, en wel de zeventien laatften, langer dan het lijf. Zie hier de; zoorf'chikking, volgens den Heer LiNNiÉus. I. Krokodil, of'Haagdis,. met de ftaart op zijde plat, .
de voorpooten met vijf, en deagterpootenmet vier vin- geren, gepalmt, en aan de voeten drie nagelen; in 't latijn Crocodilus; Lacerta cauda compressa, pedibus tri- uvguktis, piantistetradattijlispalmatis, Linn. Sijfi. Nat.) Zie KROKODIL. IL Siiiigerßaart, of Haagdis, die de ftaart horizon-; D d d 3 taal |
|||||||||||
H.
HAAG, zie HEGGE.
HAAG-AAL, zie RING-SLANG.
HAAG-APPEL-BOOM; is de Arbutus of Jardbefie-
hm ; zie aldaar. HAAG-BOEKE,• Haag-beuk , Haane-boeke , Steen-boe-
h, Wielblom, Jok-boom; in 't latijn Cdrpinus, Oflrija, Bttulus; daar zijn verfcheide zoorten van deeze boom; ?ls 1. De gemeene Haag-boeke; Carpinus "Dodotumi ; 0-
frija ulmo fimilis , fruEta in umbilicis foliaceis ; (Carpi- ftus Jquamis.ßrobUorum planis, Linn. Spec. Plant.) 2. De Hop - Haag-boeke ; Oflrija ulmo-fimilis , frubïu
ticemofo lupulo fimili ; (Carpinus fquâmis flrobüorum infla- '«, Linn. Spec. Plant.) 3. De Virginifche bloeijende Haag-boeke; Carpinus
Pirginiana florefcens. Befckrij.ving. De eerfte zoort word een maatig groo-
teboom, met veele takken bezet, welke met langwerpi- ge gezaagde-bladen bekleed zijn , veel na die van de 'jpen-boom gelijkende ; tusfehen deeze bladen koomen hier M daar, driekantige, fchubs-wijze, gebladerde trosfen voort, waar tusfehen het zaad in knopjes voortkoomt. Daar is ook een verandering van met bonte bladen. De tweede zoort verfchilt niet of weinig van de eer-
"e. dan dat haare fchubben als opgeblaazen zijn, zo *t de trosfen na de hop-trosfen zweemen. De derde zoort brengt bloemen voort, maar is ons on-
tekent. Plaats. De eerfte zoort groeijt in de bosfeben van
Hoog-Duitschland -, Frankrijk en Italien, inzonderheid °Pberg- en fteenagtige plaatzen. De tweede zoort, w°fd in dezelfde landfehappen en plaatzen gevonden, dog ?eld?.aamer, en meer in Italien. De derde zoort hoort In Virginien te huis , en is hier te lande zeldzaam. De eerfte en tweede zoort, word ook in de tuinen
Yo°ftgekweekt. Xweeking. Deeze boomen kunnen vermenigvuldigt |
|||||||||||
HAA.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
$68 HAÂ.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
taal plat beeft, in vinnen verdeelt met ge\vebde voe- moet, die zomtijds tot de lengte van twintig en meer
ten; door Seba Water Jalamander genoemt ; in het la- voeten aangröeijt; dezelve doet nimmer menCchenaan |
|||||||||||||||||||||||||||||
tijn Lacerta caudi-verbera; (Lacerta cauda depresfo-plana,
pinnatifida, pedibus palmatis, Linn. Sijfl. Nat.); dit dier, het welk in Ethiopien te huis hoort, heeft om- trent de lengte van vijftien duimen; zijn hoofd is lang- werpig, en gelijkt niet kwalijk na die van een kroko- dil; de bek is met kleine tandjes bezet; de hals kort en dik; zijn huid is ongefchubt en fltiweelagtig, van ko- leur donker-gecl, hier en daar met witte bloempjes ge- plekt, die zig even als fterretjes vertoonen; wederzijds heeft de ftaart een zoort van vinnen die koraal rood zijn, en naar het end allengskens breeder uitloopen , alwaar de ftaart een pluim, vertoont; de pooten zijn geel, dog ruitswijze met rood gevlekt; de vingers of klau- wen der voorvoeten loopen aan het end breed uit, en zijn met groote kromme nagelen gewapent ; de vinge- ren der agtervoeten , die insgelijks nagelen hebben, zijn even eens als die der ganzen-vingeren met een vlies te zaamengehegt. III. Scherprug, of Haagdis met een gekielde ftaart,
de rug en wenkbrauwen fcherp getand; in het latijn La- certa/«/^rci/iq/a; (Lacerta cauda carinata, dorfo fuperci- liisque ciliatis, Linn. Sijfl. Nat.) deeze, die te Arn- boina te huls hoort, is rosagtig van koleur, en gelijkt vrij wel naar de Haagdisfen. IV. Schilddraager, of Haagdis met een middelmaa-
tige op zijde eenigermaate platte ftaart, de rugnaad ge- tand , en het agterhoofd met twee punten gewapent ; in het latijn Lacerta fcutata ; (Lacerta cauda fubcompresfa mediocri, futura doi'fali dentata, occipite bimucronata, Linn. Sijfl. Nat.) dit dier, dat de ftaart er bij gere- kent, circa de lengte van een voet heeft, is over zijn gantfche lijf licht-geel , blaauwagtig gefchaduwd , met witte verhevene bultjes, als paaiden van verfcheidene grootte, bezaait; aan de kop zitten mede diergelijke chubt
|
maar voed zich met vogel-eijeren, en krengen van gs'
ftorvëne dieren.-
VI. Vorstelijke Haagdis; in het latijn Lacerta PrincU
■palis; {Lacerta cauda Jubcarinata, crifla gulce inte<ren: ma , dorfo lœvi, Linn. ^mœ«. Acad.) deeze, die in hot kabinet door de Koning van Zweeden aan de Academie van Upfal gefchonken, is gevonden^ word de volgenda befchrijving van gegeeven ; de kop is' een weinig fcherp breedagtig aan de zijden, eenigermaaten plat, en met verfcheidene naaden zeer fijn verdeelt; neus en oorga- ten zijn klein; aan de keel heeft hij een rondagtige kam die "in het geheel niet getand is ; het lijf is met zeer' kleine fchubbetjes; bedekt. VII. Dubbelde gekielde Haagdis; in het latjn Lacer-
ta bicarinatai (Lacerta cauda compresfa, fupra bicanna. ta, mediocri; dorfo quadrifariam carinato-Jtriato, Lins. Sijfl. IVat.) deeze is klein, van koleur grijs, heeft twee verheven ftreepen op den rug, door kielswijze geplaatfte fchubben gevormt; een gelijke ttreep is er aan iede;zij- de der rug, zijnde de fchubben van de zijden verheien en knobbelagtig; de buik is met vier-en-twintig dwar- ze rijen van fchubben bekleed, zijnde er in elke rije zes; de ftaart, die fchraag anderhalf maal zo laiig afs het lighaam is , is op de zijde platagtig en glad, van onderen geftreept, en van boven met een dubbelde fckr- pe rug; deszelfs woonplaats is de Indien. VIII. Waterfalamander; Wasfermolck; Wat er-est ; in
het latijn Lacerta palustris ; (Lacerta cauda ancipitl me- diocri, pedibusmuticisfuscis, palmistetradaiïijlis,Lot. I Faun. Snee.) dit diertje, het welk in de meeste zoete i Slaande wateren van Europa word gevonden, eninzom- mige-meiren van Holland, Vriesland, enz. zeer menig- vuldig is, overtreft zelden de lengte van z?:-s of zeven duimen; het lijfis bruinagtig, aan alle zijden met uit- fteekende tcpeltjes bezet', die aan de zijden witagtigzra;- |
||||||||||||||||||||||||||||
de kop , die even breed als de hals is, is rond, dog
van boVenen plat ; de kaaken zijn gelijk , breed, en met kleine tandjes bezet; de gaaping van den bek, die aan het end ftomp en rond is, is middelmaatig; & rug, die van den kop af, tot aan het begin van Jen ftaart, een groef heeft, is breed; de buik fafFraan-ko- leurig met bruine vlakken; de ftaart, die omtreM da -Ifengtc van het geheele lijf heeft, is op de zijde p'at-
agtig, en van bovenen fcherp ; de voorpooten hebben vier, en de agterpooten vijf ongenagelde vingeren, °e vingers zijn ongelijk, de middelftende langften; het aatS* gat is een dwarfe ipleet, geplaatst agter deagterpo°tcn' en hier onder heeft het dier een overlangfe fpleet, Q'e volgens gedagten van den Heere Grono vius tot de voortteeling dient. Derham heeft opgemerkt, dat is Waterfalatnander, nog jong zijnde, vier zwem-vinnM heeft, zijnde er wederzijds twee, een weinig boven *. voorpooten aan het lijf gehecht; dog welke dit dier' het vervolg kwijt raakt. De Heer Linnsus twij»<• ' of dit diertje wel van de Land-Haagdis onderfcltf' zij ; zeker is het ten minften , dat het op het droog? • leeven, doch houd zig meest in het water op, p.et';" |
|||||||||||||||||||||||||||||
zijn; hij voert den naam van Schilddraager, om dat hij
een zoort van fchild op zijn kop heeft ; zijn rug is zaagswijze getand, en de pooten zijn los gevingert , zonder eenig vlies. V. Sauvegarde, Waarfcliouwer of Haagdis met een
gekielde ftaart , en bet lijf ongewapent; in het latijn Monitor; (Lacerta cauda carinata, corpore mutico , Linn. Sijfl. Nat.) dit diertje , wiens lengte met de ftaait on- geveer anderhalf voet bedraagt, is onvergelijkelijk fchoon gemarmert, en over het geheele lijf met fijne fchubbe- tjes van wit, zwart en rosagtige koleur getekent ; de pooten zijn vijfvingerig, en alle met nagelen bezet. In- dien deeze haagdis geen pooten had, zoude hij volmaakt naar een flang gelijken; dewijl het lijf niet zeer dik, de kop langwevpig-rohd, en de tong dubbeld fpits is. Dit. diertje is de naam van fauvegarde gegeeven , om
dat het als tot bewaaring en befeberming van den mensch verftrekt; want het dier zig zomtijds te water begee- vende, en aldaar een krokodil ziende of hoorende aan- koorhen, maakt het denkelijk uit angst voor dit gedrocht, een fterk gegil, waar door .die geene, welke zig baden of zwemmen, of aan den oever zijn, 'gewaarichouwt ■worden, om zich door de vlucht te redden, zo als me- de de haagdis doet, men kan hem dus ook met recht |
|||||||||||||||||||||||||||||
zende inzonderheid die wateren , welker flijk w'lt
|
maat
|
||||||||||||||||||||||||||||
is; zelden ziet men dit diertje aan de oppervlakt
|
in trie-
bet |
||||||||||||||||||||||||||||
het verbergt, zich gemeenlijk onder een fteen;
|
|||||||||||||||||||||||||||||
de naam van monitor of waarfekouwer geeven ; hij ont
|
|||||||||||||||||||||||||||||
houd zich in Egiipten.
|
ren of loopende-wateren' zal men het zelden zUinoK
|
||||||||||||||||||||||||||||
Volgens de Heer GronoviüS, word er een dierge- verkiest, liever graften vanfteeden, vijvers en^: • ar9
lijke Sauvegarde ia de bosfchen. van Surinaameu ont- 's winters houd het zich verborgen, en koomt vo ^'^
|
|||||||||||||||||||||||||||||
HAA.
|
|||||||||
HA A; fgy
|
|||||||||
•preàet té VoOrichijn ,• even gelijk als dejchitpad, -gaathet
dier langzaam voort. ■ Volgens waarneemingen van den Heere Du FAij,zie
Hiß. & Mem. de l'Acad. Royale dus Sciences, de l'année 1729, hebben de Water-Salamanders iets bijzonders, het geen men in geene andere viervoetige dieren ontmoet ; naainelijk dat zij geduurende het voorjaar en de zomer, alle vier of vijf dagen op zijn langfte, even eens als de ■{langen', bu-nne huid afleggen; dog's winters verwisfe- ]ei) zij met dan om ^e vijftien dagen ; deeze vellen , die zeer dun zijn, vind men zomtijds geheel in het wa- ter drijven ; ook gebeurt het wel, dat zij zig niet dan bij (lukken en brokken daar van kunnen ontdaan, en dan blijft zomtijds een gedeelte van het vel aan een poot hangen» het welk aldaar bedervende, die poot in zijn geheel, of eenige vingeren derzelve , doet afrotten , zonder dat echter het diertje flerft. Wat de voortteeling betreft, volgens waarneemingen
van verfcheidene Natuur-onderzoekers , zijn het eijer- leggende dieren; ' welke eijeren door middel van een flijrh- of lijmagtige ftofFe, als twee fnoeren van een ket- ting koiaalen aan malkanJeren hangen: Inde Obferva- titms fur la fécondation de la Salamandre par Demours Median a Paris, vind men volleedigé waameeiningen over'dé voortteeling van deeze dieren, dog al te uit- gebreid voor ons bellek zijnde , wilzen wij den lee- zer na dat (luk zelve, gedrukt agter de franfcbe ver- taalinp van het 1. deel der Proeven van het Edinburgfcke Ceneodfchap. Volgens waarneemingen van den bovengenoemden
Heere Du Fait, zijn er weinige dieren zo zober als deezen Salamander ; zijn Ed. betuigt, dezelve meer dan zes maanden zonder eeten in het leeven bewaart te lebben. ' IX. Stekel-ftaart, door Gronovius , Seba en ande-
ren Cordijlus genoemt; (Lacerta cauda verticillata brevi, fquaniis denticulatis, pedibus pentadaüijlis , Linn. Aman. ylcad.) deeze zoort van haagdis, die zich in Afie en Africa onthoud, is waarfchijneliik dezelfde die den Hee- re HASSKLQursT zo menigvuldig in de heete dorre hoo- ge zandgronden van Egijpten , inzonderheid bij de pij- ramiden van Oud Kairo heeft gevonden , en dien hij Egijptifclie Haagdis met een geronselde ftaart, welkers fchubben getand zijn, de pooien vijfvingerig noemt ; deszelfs koleur was bruin, aan den buik wit, insgelijks aan de klaauwen en ftaart , het geheele lijf was met gladde fchubben gedekt; hij vond van deeze dieren die drie en een-vierde fpan lang wakren, met voorpooten Tan één, en agterpooten van twee handpalmen, het lijf anderhalve handpalm breed, en de Maart bij het lighaam Vijf duimérï, in het midden vier, en aan het end één fluitp dik : de ftaart was even lang als het lijf, zijnde het lijf aan de zijden een weinig uitgezet, en van bo- denen plat'agtigj de kop van een driekantig maakzel, Was twee duimen, en den hals op zigzelven drie duimen lang. X. Gedoornde Haagdis, door Tournefort Koslordi-
'M, en 'oorHASsr.LQUiST Lacertafleïliogenoemt; (La- certa cauda v?rticillnta mediocri; fauamis denticulatis, ca- Piie corporeque mvricato, Linn. S;jß. Nat.) deeze, die door Hasselqui'st, zie deszelfs Reize nach Palefthia,. h 352. irlzonderheïd in klein Afie, en in het beloofde !apti, onder de puïnhoopen is gevonden , is het liif iets Winder dan een fpan lang, de ftaart ongeveer één fpan; dc huid is graauwagtig én vol kleine knobbeltjes, die |
|||||||||
taarnelijk fpits zijn, en op zommige plaatzen is dezel-
ve fchubagtig; deeze haagdisfen doen niemand eenig leed ; de kinderen van Mijkone bragten er aan den Hee- re Tournefort meer dan hij begeerde, die door hun uit de reeten der muuren gehaalt wierden. Zommigen zijn van gedagten, dat het dezelfde zoort is, waar van Pltnius in zijne Hiflor. Natural, van fpreekt, en dien hij zegt, dat aan de deuren en venlleren, als ook in de huizen en graften huisvesten, en welker huid een voortreffelijk middel »tegens de vallende ziekte zoude zijn; in het voorjaar leiden zij deezen huid af, doch vraten die dan terllond op, even als of zij den menscht het gebruik daar van benijdeden , en hierom zoude het woord Steßionatus op bedriegers toegepast zijn; men wist echter, volgens zijne aanmerking, die dieren niet minder listig te misleiden , met voor de reeten of gaten, waar in zij zich onthielden , hordjes of hokjes van ge- fpleeten ried te plaatzen , waar tusfehen zij konden door- kruipen , dog door de knelling hun huid moesten laa- ten zitten. Volgens getuigenis van den, bovenaangebaal- den Heere Hasselquist, word dit dier, om eene be- lagchelijke reden , door de Turken gedood ; zij zeggen naamelijk , dat't zelve , door het nederburgen van den kop, hunne wijze van bidden nabootst. XI. Barbarifche Haagdis; in het latijn Lacerta Mail*
ritanica; {Lacerta cauda fubverticiliata brevi muHcata, apice icevï-, corpore fupra muricato, pedibus fubtus J'qua- matis, Linn. Sijfl, Nat.) deeze, die de naam van Bar- barifche is gegeeven, om_ dat hij door E. Brander,. een Zweed, in Barbarijen is gevonden ; heeft omtrent de gedaante van de gekko; van koleur is hij vuil bruin- agtig, na den geelen. hellende; aan de zijden van den kop, boven den hals op de rug , en aan de dijen met wratagtige fcherpe punten bezet ; de (laait, die korter is dan het lijf, is tot aan het midden met zes riien He- kels gewapent, het welk hem geronzelt doet fchijnen j voorts is hij tot aan de punt glad en effen ; even als in de gekko, zijn de vingeren der pooten van onderen platagtig gefchubd, en met zeer kleine nageltjes voor- zien ; aan de onderkant is-het geheele lijf glad, en meï ongemeene fijne fchubbetjes overwogen. ^ XII. Hemelsch-blamve Haagdis", in het latijn ''Lacer-
ta azurea; (Lacerta cauda verticillata brevi, fauamis mu- cronatis, Mus. Ad. Frid.) ; deeze, waar van Seba Muf. I. tab. LXII. fig. 6. een fraaije afbeelding geeft, • heeft rondsoin het bovenlijf een bekleedze! van licht-
blaauw met zwarte banden , die zeer fijn zijngefchubd, waarop verhevene witte (lippen, hetwelk zig eveneens vertoont als of het dier met paarlen wasgeborduurt; kop en pooten zijn insgelijks met zwarte kringen getekent. XIIL Turkfche Haagdis; in het latijn Lacerta Tur- cica; (Lacerta cauda fubverticiliata mediocri, corpore grf- feo fubverrucoj'o, Linn. Sijfl. Nat.) van dit hnagdisje , het welk net deflaart, die een weinig langer is dan het lijf, ruim vier duimen lengte heeft.'aeeft de Heer Ed- wards Hiß. Nat. Tom. IV. tab. CCIV. een nauwkeu- rige afbeelding; deszelfs lijf is roodagtir-grauw van ko- leur, met bruine onefFene flippen bezaait, die op dé buik grooter zijn; eenige ringen der fiaart zijn van een donkerder koleur ; aan ieder voet heeft hii vijf vinge- ren , die alle evengcHike groot ziin, het geen men in geen an 1ère haagdisfen befpeurt: Hij is uit Turkijen san de Heer Jran Fothergill gebragt, vo'gens Edwards op de boven aangehaalde plaats. XIV. Ameira, door Gronovius Lacerta cauda teretï corpor*
|
|||||||||
HAA.
|
||||||||||||||||||||||||||
HAÂ,
|
||||||||||||||||||||||||||
95»
|
||||||||||||||||||||||||||
corpore tripla .longiore fquamis lavis/unis , abdominnlibtis Om de ruidigheid der huid, vlakken en puisten In het
oMongo quadratis genoemt; (Lacerta cauda verticillata aangczigt te verdrijven; daar zijn er die het bloed van |
||||||||||||||||||||||||||
longa Jcutis abdominibus triginta, collari Jubtus ruga du-
|
.g u« wratten aanprijzen
wanneer het er op word geitrooken ; en de drek a "ten zij dienstig voor de oogen. in roofe-water ontbonden liet volgende eleSuarie oïconferf van haagdisfen, word door Hercules Saxonia tegens defcrofek aangepree. zen. , Neemt groene bagsdisfsn, dcst er het ingewand uit
fnijd er de kop en i'taart af, en laat ze dus veertien da- gen in fcherpe mjn-azijn weeken, droogt ze in de zon en laat ze op plezelfde -wijze weder in azijn weeken, eiï droogcn ; herhaalt dit zo lange tot dat ze eindelijk bij het droogen tot poaijer v/orden ; doet bij ieder once van dit poeijer vier oneen honing, en mengt het tot een cm- fetf; hier van geeft men een volwasfenperfoon, gcdim- rende veertig dagen, ieder dag één lood. XVL Algierfche Haagdis ; in 't latijn Lacerta Al-
gira; (Lacert* cauda verticillata longiuscula , corpore li- mis utrimque duabus flavis , Linn. Sijfl. Nat.) deeze, wiens lijf nauwlijks langer dan een vinger is, is vanbo'. venen bruin, en van onderen geelagtig, de rug.-fchub. ben zijn gekield en fcherper dan de anderen ; een geele ftreep • bepaalt wederzijds de rug , en door een andere op 'ieder zijde word de buik van de zijden afgezondert; voorts heeft hij een geronzelde ftaart, die taamelijk lang is. XVII. Seps, door Raij Seps five Lacerta chalddici
genoenu; (Lacertacauda verticillata longa, futurahts- rali rejiexa, fquamis quadratis , Linn. Sijft. Nat.) is een haagdis, in de Zuidelijke landen te huis hooren. de; deszelfs koleur is blauwagtig grijs, op de rug bruin, met een geronzelde ftaait zo lang a!s het lijf; de kop is klein; de buik vlak en door een fcherpe naad, die een omgeboogen rand maakt van de zijden afgezondert; ds pooten zijn kort, bij uitftek ver van malkander af, dat het lijf zeer lang maakt, alle de vingeren zijn gena- gelt ; men zegt, dat hem de bijnaam van Seps is ge* geeven, dewijl zijn beet,zo wel als de flang diedeezen naam voert, aanftonds verrotting in het vleesch veroor- zaakt, dat door hem gewond word. . XVIII. Hoekige Haagdis; in 't latijn Lacerta anguh- ta ; (Lacerta caudahexagona longa, fquamis carinatisffl"" |
|||||||||||||||||||||||||
plici, Linn. Sijft. Nat.) Edwardï (zie zijne Hifioire
Naturelle, Tom. IV. Tab. CIL ) geeft hier van eene fraaije afbeelding leevens-grootte , en noemt hem de ■ groote groene en gevlakte Haagdis, deszelfs rug is bruin- geel, met een menigte van oogen geplekt, beftaande tot aan de ftaart toe uit kleine fchubben als fpijker-koppen; boven op het hoofd is hij groenf zijn bek is met een zwarte gefurkte tong voorzien; aan de zijden der buik is hij met cierlijk blauwe lang-ronde vlakken getekent, en ieder vlak is met een donker-zwarte kring omringt : hij word alomme in de Indien gevonden, en men zegt, dat zijn vleesch eetbaar, en niet ongezond is. XV. Groene of fcherp genagelde Haagdis ; in het la-
(ijn Lacerta agilis ; (Lacerta cauda verticillata longius- cula, fquamis acutis, cullari fubtus fquamis conflrutto , Linn. Sijfl. Nat.) deeze, die onder de gewoone Eu- ropifche haagdisfen behoort, is grooter dan de overige zoorten van dat waerelddeel, en onthoud zich ook het •menigvuldigst in deszelfs zuidelijke deelen, fchoon men ze echter ook in Vrankrijk, Duitscbland, de Nederlan- den, ja zelfs in Zweeden en Noorweegen ontmoet ; de koleur is groenagtig-aschgrauw, met witte en zwar-' te flippen gevlakt; zij hebben een geringde ftaart, eu zeer fcherp genagelde klaauwtjes. In vlug en ftoutheid overtreffen zij verre alle de an-
dere Europifche haagdisfen; .haar woonplaats is geineen- lijk in weiden, kreupelbosch, haagen en heesters, ver- febrikkende door't geraas, dat zij in de drooge bladen jnaaken, niet zelden den voorbijganger; als dan houden zij zig weder eensklaps (lil, en fchijncn den mensch met ee- - -nige verwondering aan te zien, en wanneer men haar met het een of ander zoekt te fiaan, weeten zij mees- tentijds behendelijk door een tamelijk hoogen fprong den (lag te ontwijken. Ook zegt men, dat zij zig geen- zins ontzien, om metflzngen of adders te vegten, dog dat zij er meest het hagje bij infchieten, en door dezel- ve verflonden worden. Onder alle de andere Europifche haagdisfen, fchijnen
de groenen het meeste geacht; in het bijzonder blijkt dit uit de proeven die men zo veelvuldig op deeze zoort heeft genoomen, ten aanzien van de weder-aangroeijing ■der ftaart. Bij Seba vind men een dusdanige haagdis, -wiens ftaart eerst afgefneeden zijnde, door zaamen voeging weder was vastgegroeijt • andere zeggen, dat een haagdis in plaats van de afgefneedene, een nieuwe ftaart zoude krijgen, egter heeft de Hr. Du Verneij (Oeuv. anatom. ed. de Paris 1761. Tom. 2.) door ontleediging bevonden, dat er in plaats van het afgefneeden deel, een hol kraak- been gcgroeit was met huid overtrokken, en de Heer Perrault merkt aan , dat die aangroeijing volkoomen overeenkomftig is, met de hervoortbrengingvan vleesch in wonden. NogheeftdeHr. du Verneijz'6.^>. 551. waar- genoomen, dat de huid die hetbinnenfte der dije van de groene haagdis bekleed, met tien of twaalf gaten, die élk opeenekh'er uitkoomen, doorboort is. Het zijn insgelijks de groene haagdisfen, die het ge-
agtfte tot gebruik in de medecijnen zijn. L'EMERijen verfcheidene anderen prijzen de oiie der Icevende haag- âisfen, door infufie of kooking verkreegen, als een heil- zaam middel tot het doen flenken van koude gezwellen; |
||||||||||||||||||||||||||
met
|
||||||||||||||||||||||||||
cronata, Linn. Sijft. Nat.) deeze is zeer klein,
|
||||||||||||||||||||||||||
eenbruin-koicurige rug, heeft alle de fchubben, bebalven
die van den buik, fcherp gedoomd en zeer gekield; de kop, die kaal is, heeft verfcheiderlei verhevene rimpels, zijn' de van agteren daar de fchubben van den hals begin- nen als geknot en aangegroeit ; onder de keel zitten twee groote geronde fchubben; de ftaart is zeskantij" en zeer hoekig, en anderhalf maal zo lang als het lij'- XIX. Kameleon; in 't latijn Chamäleon ; (Lacerta cau-
da tereti brevi incurva, digitis duobus tribusque coadunti- tis, Linn. Sijft. Nat.) Zie KAMELEON. XX. Salamander, door Aldrovandus en anderenM*
lamandra terreflris genoemt ; (Lacerta cauda tereti brevi, digitis muticis, corpore porofo nudo, Linn. Sijft- "a ' Zie SALAMANDER. , XXI. Gekko, Bontiüs noemt deeze Salamav.ara in-
dica ; (Lacerte cauda tereti mediocri, digitis fubtus JJ™^ catis, corpore verrucofo; Linn. Sijft. Nat.) Zie Gt KO. ' , ,, XXII. Schink; in't latijn Scincus; (Lacerta caudate-
reti mediocri apice'compresfa , diçitis muticis margina 1 , |
||||||||||||||||||||||||||
insgelijks tot verfterking der zenuwagtige deelen en ver-
lamde kdemaaten; mede word deeze olie dienstig,geagt |
||||||||||||||||||||||||||
Urn. Sijft. Nat.) .Zie SCHINK.
|
Stil'
|
|||||||||||||||||||||||||
HÄÄ";
XXHI- Steekelige Haagdis ; in 't Iatijn Lacerta kifpi-
j„ ■ f Lacerta cauda tereti mediocri , vertue trimuricato.
Mus Ad. Fr id. I. pag. 44.) Deeze, die zig in Zuid- Aiucrika onthouden, heeft een fpilronde Itaart van eenmiddelbaare lengte, en heeft op den kop drie ftee- kels-
XXIV. Rondbuikige Haagdis ; Padagtige Salaman-
j»r, door Hernand Cortez, in de Conquête de la mexi-
iut Lézard Orbiculaireen Tapaijaxin genoemt; (La- arm caudatereti brevi, trunco J'ub globofo fupramuricato, Linw. Sijft. Nat.) Dit dier heeft een zeldzaame geftal- te, zijnde het lijf bijna klootrond ; de kop is kort en hard, driekantig en van vooren ftomp ; voorts is 't zeer fraai gefchubd en met veelerlei koleuren getekent; heeft een menigte van witte puntige ftekels als naalden over het geheele lijf, zelfs over den kop en ftaart, en ook aan depooten, aan wiens einden zwarte , zeer fcherpe en kromme nagelen zitten ; de woonplaats is Nieuw-Spau- jen en andere oorden van Amerika. XXV. Gemeene Europifche Haagdis; door Raijus
lacerta vulgaris genoemt, en door de OudenMenfchen- friend en Slangen-Vijand geheeten, doch 't geen vol- gens zommigen meerder op de groote groene toe tepas- fen is; (Lacerta cauda tereti mediocri, palmis tetradaUij- lismutkis, Link. Sijß. Nat.) Is een haagdis, wiens lijf donker-blaauw is, met een dubbelde bruine ftreep op de rug; heeft een fpilronde ftaart van een middelmaatige lengte; vier vingeren aan de voorpooten met ongenagel- dc klauwen. Dit haagdisje, bet welk ook wel klein of tuin-haagdisj'e
genoemt word , en haar in kelders in het onderfte der Euuren, en onder de fieenen onthoud, heeft, wat de ei- genfchappen betreft, veel overeenkomst met de groene of nld-haagdisfen ; 's winters verbergen zii zig zo wel ils deezen in haare gaten, en blijven aldaar zeer waar- fchijnelijk-, gelijk veele.andere diergelijke dieren ,in een zoort van onwerkzaamheid of flaap zonder eenig voed- ftl. Volgens waarneeniingvan de HivRedi, kunnende Imgiisfen agt maanden vasten ; het voorjaar gekoomen 2Pde, fchijnt haarde zónnefchijn een nieuwleevenbij le zetten , en zij koome'n als dan weder te voorfcbijn. Het is tegens het einde van Maart of in lt begin van A- P'jldat zij paaren, en tot dien einde ftrengelen zij zig zodanig onder een, dat het, gelijkerwijs de (langen in »iaitoeftand, maar een 'lighaam met twee koppen ver- toont; de wijfjes leggen vervolgens haare eijeren aan de I"0« van een muur, of elders anders daar de zon in ftaat ls bij te koomen, en door wiens warmte zij worden uit'- Proeit; zomtijds vind men gantfche hoopjes van dee- ze eijeren voor haar woonplaats of hol leggen : Hun v°°maamfle voedzel : beftaat in aardwormen, fchoon zij Ne op vliegen 5 mieren, torren en fprinkbaanen aa- *en: Schoon zij zeer vlug zijn, zijn zij echter niet «luw, doen niemand kwaad, en kunnen zonder eenig |evaar in de handen genoomen en behandelt worden ; ?m zegt,dat een weinigfnuiftabak in de keel gedaan , "* e-ogenblikkelijk doet fierven. üe Hr. Needham heeft in zijn Microscopkal discove-
Mi edit. Lond. 1749. een bijzonder hoofdftuk geplaatst
e 'e.r de tong van dit dier ; hij zegt dat die gevorkt is, door het microscoop gezien , op de randen als een
3setand, en langs dergeheeie verheven randen op- »e'I .te met 8roeveo bezet zijnde, zegt dien Heer dit Om h ^ ^aai' buitengemeen bekwaam gemaakt zii, .jaar prooij te kunnen vatten, en vast houden/ die
11 Deel.
|
|||||||||
HAA.
|
|||||||||
G&9
|
|||||||||
haar zonder deeze hulpmiddelen ligtelijk zoude kunnen
ontfnappen.
In de Memoires de VAcademie des fciencet de Paris de
l'année 1718. vind men eene aanmerking van den Heer Marchand , dat de dubbelheid der ftaart in zommige van deeze dieren door kwetzing of iets diergelijks ontftaan moest: Needham voed dezelfde gedagten , .insgelijks Edwards , die in zijn Histoire Naturelle Tom. CCIII. een West-Indisch haagdis meteen gevorkte ftaart heeft afge- beeld, die door Sloane met een enkele ftaart afgemaaltis; Edwards zegt,dat hij niet gelooft, dat deeze tweede ftaart in het dier natuurlijk, nog wanfehaapen zij, maar helt liever tot degedagten, dat wanne'er de eerfte ftaart is geworden, of dat zij koomt te verrotten of op te droo- gen, er een nieuwe in haar plaats groeit, maakende als dan de nieuwe en regte lijn met het lighaam. Deeze,zo wel als de groene haagdis, word indemede-
cijnen gebruikt; men geeft voor, dat een opengefneede- ne haagdis uitwendig opgelegt, dienstig is om de vreem- de lighaamen uit de wonden te drijven, en het vergift der beeten of fteeken van venijnige dieren na zig te trek- ken : L'Emerij zegt, dat uitwendig gebruikt, dezelve goed zijn om te doen etteren, te ontbinden, de zweet- gaten te openen, de deelen te verfterken, en het haair te doen groeijen: Egter zijn defchrijvers van de DiStionai- reEncyclopédique van gedagten, dat alledeezegewaande deugden niet meerder te agten zijn dan de meesten dia door zommige fchrijvers, wegens het uiedecinaale ge- bruik van de dieren, geroemt worden.- XXVI. Water-Haagdis; in het latijn Lacerta aquati-
ca,' (Lacerta cauda teretiuscula mediocri, pedibus muticis fisfis; palmis tetrada&ijlis , Linn. Faun. Suec.) Deeze,' die zig door geheel Europa in moerasfige plaatzen, mei- ren en flooten of ftaande wateren onthoud, koomt van grootte zeer wel met de voorige over een , dezelve is blauwagtigvankoleurmet twee bruine ftreepen op de rug oVerlangs, en verders het lijf hier en daar met zeer klei- ne zwarte vlakjes gefprengt; de ftaart is niet volkoo- men rond, maar bijna vierkant, dikagtig en na 't eind toe allengskens verdunnende ; egter vind men ook nog een glad water-haagdùje, het welk PETiVER'befchrijft, en waar van het mannetje met zwarte vlekken, en het wijfje geelagtig zoude zijn. L'Emerij zegt, dat de water-haagdis voor vergiftig
word gehouden, en geenzins in demedecijnen gebruikt. In de AÜa Helvetica Vol. I. pag. 22. vind men aangete- kent, dat in 1739. in Zwitferland een meisje van twaalf jaaren , na eenigen tijd met zwaare ftuiptrekkingen ge- worftelt te hebben, een leevende water-haagdis door den ftoelgang loste. , XXVII. Bafiliscus, door Seba Tab. 100. Fig. 1. af-
gebeeld, en Tom. 1. pag. 156. onder de naam van Dra- co arboreus, Volans, Amerkamis amphibius five Bafilis- cus befchreeven ; (Lacerta cauda tereti longa, pinna dor- Jali radiata occipite criflato , LiNN. Sijfl.Nat.) Zie BA- SILIDES.
XXVIII. Krop-Hdagdis; Iguana; Tvana; Senembi ;
door BoNTius Lœguam genoemt; (Lacerta cauda tere- ti longa, futura dorjali dentata, crifla gulœ dentkulata , Linn. Sijfi. Nat.) van deeze haagdis zijn veele ver- fcheidentheden, zo wel ten aanzien van grootte, als onderfcheid van koleuren-; zij worden zo wel in Oost- als in West-Indien en Zuid-America gevonden, echter zijn de Oost-Indifchen door de bank het fraaist getekent en 't grootfle," men zegt, dater wel gevonden woiden, E e e die.
|
|||||||||
HAÄ.'
|
|||||||||
970 HAA.
|
|||||||||
geftooken zijnde, of een fpijker in de kop geflagen, doet
hun aanftonds fneeven. Dewijl deeze dieren buitene gemeen fnel in het loopen zijn, en het behalven dat Ook gevaarlijk is, om haar met geweld aan te doen dewijl zij verwoedelijk bijten , en met haaren ftaart flaan ; is er een bijzondere list noodig om ze te van. gen , en die list weeten de Indiaanen en Negers o0" de onderftaande wijze fchoon in het werk te Helfen; zii bekruipen deeze dieren wanneer ze in de boomen zitten al fluitende, en werpen hun een ftrik om de nek ; ech- ter is er dân 'nog veel gauwigheid , moed en kragt noo- dig, om ze te binden, dewijl zij dan ijsfelijk cle bek en zak, die zij onder aan den keel hebben, oplpalken en hunne woede door het branden der oogen, die als vuur fchitteren, zeer duidelijk te kennen geeven. De fmaakelijkheid van het vleesch der leguaanen, en
het nut dat het zelve in de keuken verfchaft, vergoed de moeijelij heid van haar vangst ; door geheel Indien word het tot fpijze gebruikt, en volgens de inftellingen der Roomfche Kerke, is het eeten van dit dier, zo wel als van alle andere tweeflagtigen, aan deeze Gezinibcid in de vasten geoorlooft. Vader Labat zegt ir. deszelfs Reizen, dat het vleesch van de leguaan geftooft ofge- fmoort zijnde, in blankheid enlekkerbeid, dat der/»«. deren evenaart De wijfjes, zegt men, veel vetteren fmaakelijker te zijn, dan de mannetjes, inzonderheid ml de paartijd, dewijl deeze laatften dan mager over't lijf] zijn, en zeer gevaarlijk om aan te doen; wanneer men I hunne wijfjes wil bcleedigen, fchroomen zij zelfs niet, I om op den mensch aan te vallen, flaan of-bijten hun I allerverwoedst, en fchoon hun beet niet vergiftig is, is] die echter zeer gevaarlijk ; dewijl zij hun prooij niet loslaaten, of men moet ze op de een of de andere wijze van kant helpen. Volgens Labat , heeft dit voedzel dezelfde eigenfchap, die aan het adderen vleesch toe- gefchreeven word, van fcerk opdroogende en bloe'zui- Verende te zijn, indien het veelvuldig word genuttigt; het word mede nadeelig voor de zulken gerekent, dis met venus-ziekte zijn gekwelt. T.vee bek leedzeis nu vet, die de ingewanden deezer dieren omringen, enz» geel als goud zijn, roemt men als een kostelijke zalf tot verfterking der zenuwen ; en defteentjes, die zomwij- len in de kop en maag gevonden worden, zoude een uit- neemend middel tegens den fteen en het graveel zijn* XXIX. Kemp haantje; Water Leguaan, (Lacerta cmt
da tereti longa, dorfo antice capiteque poßice denM> Lïnn. Sijfl. Nat.) is een haagdisje, in Oost-Indien te huis hoorende* deszelfs koleur is licht-blaauw, aaneen buik witagtig, en zomtijds op de rug cierüjk gebandeert. De naam van Water-leguaan, zegt men, haar gegee" ven te zijn, om dat zij zig veel bij den waterkant ont- houden , en even gelijk de kikvorjehen in het water fpringen, om te ontvluchten, wanneer zij vervolgtw0' den. Kempkaantjes worden zij geheeten, om dat z) even als deeze vogelen, agter den kop met fteekelsg kamt zijn, die, zij getergt wordende, overend zette ■ XXX. Salamander Haagdis, door Soa Muf■££
168. Salamandra Americana, Lacertœ amula, Bnp" genoemt ; (Lacerta cauda tereti longa , collo JuPra~« \ piteque poßice aculeato , Linn. Aman. Acad. !■ P- -°,'J deezen, die graauwagtig van koleur zijn, hebben kop, het geheele lijf, tot aan het einde van den toe, met fijne ftekeltjes gewapent, dog omtrent de P zing deezer fteekeligé fchubben, 'is een aanmerken) der'fcheid tusfehen het mannetje en wijfje,; de kop . |
|||||||||
die vijf voeten lang, en vijf duimen dik zijn ; hun ftaart
is fpilrond, en de rugnaad, als mede de kam aan de keel zijn getand. De HeerLiNWffius Amoenit. I. pag. 124. geeft de vol-
gende nauwkeurige befchrijving van een krop-haagdis of Leguaan , die zig in bet kabinet van den Zweedfchen Heere Gijllenborg bevond; deszelfs kop, zegt hij, is van bovenen met ronde fchubben en knobbeltjes be- dekt ; de neusgaten, die langwerpig rond zijn, puilen uit; aan de zijden zijn de kaaken met gladde wratten bezet ; de oorgaten vrij groot uitgehold en rondagtig ; op het lijf zijn een ontelbaare menigte rijen fchubben geplaatst, zijnde die van den buik verre weg het duide- lijkfte ; het aarsgat is een langwerpige dwarfe fpleet ; de ftaart, die tweemaal zo lang als het lijfis, heeft meer als twintig verheven ftreepen; van de pooten zijn de voorden vijfvingerig, met den eerften vinger het langst, de tweede en vijfde egaal, insgelijks de derde en vier- de bijna even lang, dog langer als de anderen ; de ag- terfte pooten zijn mede vijfvingerig, met den eerden vinger het kortst, de tweede en vijfde even lang, dog de vijfde is verder van de overigen afgefcheiden, de derde is nog langer, en de vierde het alierlangst ; alle vingeren of klauwen zijn met fcherpe zaamengedrukte nagelen gewapent; van den kop af, langs het lijf, tot aan het end der ftaart toe, is een uitpuilende kam, uit meer dan drie hondert en twintig tandjes beftaande, die op de zijde platagtig zijn, tweefnijdig, en naar agteren haakswijze een weinig omgekromt, aan de keel hangt een gelijksoortige vliezige kam, die van vooren met twaalf tandjes zaagswijze is voorzien; van bovenen is het dier zwartagtig-blauw van koleur; op de zijden, aan de voor- en agterbeenen en den buik wit geftreept, van onderen zijn zestien graauwagtige wratten, over- langs op een rij geplaatst ; diergelijke eeltagcige knob- beltjes vertoonen zich mede aan den hals op zijde.. Men getuigt van deeze dieren, dat het amphijbiazijn ,
en dat zij dus zo wel in het water , als op het land kun- nen leeven; echter onthouden zij zich meest in de boo- men , die aan de zoomen der rivieren ftaan, en waar van zij de bladen en bloemen tot voedzel gebruiken. Op het eiland Rodriguez vond Leguat in de palmlet- of wilde kokos- en kool-boomen, veele haagdisfen die een voet lang waaren, met cierliike koleuren gefchakeert , eetende de vrugt van deeze hoornen ; zij zelven ver- ftrekten ten prooij voor de vogelen ; op die zelfde boo- men zag hij nagt-haagdisjen, ter grootte en dikte van een arm, van een affchuwelijke gedaante, dog die eet- baar waaren; dit zijn zekerlijk na alle gedagten leguaa- nen geweest, waar van de wijfjes, in het voorjaar aan den oever van de zee of van rivieren koomen, om hun- ne eijeren, even eens als de fchildpadden, in eene in het zand gemaakte kuil te leggen , om voorts door de zonne- warmte uitgebroed te worden; zij leggen gemeenlijk één of twee dozijn eijeren in ééne nest ; hebbende deeze eijeren de grootte van duiven-eijeren, dog zijn langwer- piger,* de fchaal, die men gevoeglijker een dik vlies kan noemen, is tvit, en niet ftijver dan vogtig parke- ment; het binnenfte beftaat ook niet uit dooijer en wit, en men kan ze door kooken niet hard krijgen; dog met boter gemengt zijnde, leveren zij een lekkere fans uit. Deeze dieren kunnen verfcheidene weeken agter een
zonder eenig voedzel in het leeven gehouden worden ; buitengemeen taaij van huid zijnde, heeft men veel moeite om ze te dooden, dog iets icherps in de neus |
|||||||||
BAA.
|
||||||||||
HAA. 971
|
||||||||||
veel gelijkenis met die van den kameleon; voorts is de
ftaart langen fpilrond; deszelfs woonplaats is de West- Indien- XXXI. Gefchaduwde Haagdis, door Hasselquist
onderden naam van Nijl-Haagdis befchreeven, itin. tae- 361- Lacerta Nilotica, cauda tereti longa, corpore litt) glabro, fquamis angulo obtufo notatis; (Lacerta eau- fa tereti longa, nitcha fubcriflata, occipite callofo, dor- hfiriato, Linm. Sijfl. Nat.) deeze, wiens fchubben jan den buik driekantig verheven zijn, heeft op den top van de kop iets ruitagtigs, met twee driehoekige ondiepe groefjes, aan deszelfs hoeken van agteren, en twee zeer wijde diepe groeven aan de zijden van den jop; over het geheele lijf is deeze haagdis helder-bruin vankoleur, met glimmende witagtige knobbeltjes; aan den buik wit ; de ftaart, die fpilrond is , is eens zo lang als't lijf; haare woonplaats is indemoerasflge dee- len van Egijpten bij den Nijl. Volgens Hasselquist verbeelden zig de inwoonders , dat deeze haagdisfen uit de eijeren der krokodillen voortkoomen , wanneer die op het land gelegt worden. XXXII. Geplooide Haagdis; (Lacerta plicata ; (Lacer-
Ij cauda tereti longa , occipite callofo , palpebris Jupra ßcoriatis, collo lateribus verrucofu, fubtus plicata , Linn. ïïjfi. Nat.) deeze«, wiens lijf, behalven de ftaart, nau- welijks grooter dan een vinger is, is overal met kegel- igtige fchubben als fegrijn bedekt ; het agterhoofd is eeltig, de oogleden eenigermaategetand, van bovenen velleloos met een vliezig lidteken, overdwars in drie ieelen door een groef gelcheiden ; agter de ooren, aan de zijden vanden hals en kop zijn twee gedoomde wrat- ten; van onderen is de hals dubbeld geplooit; de rug- naad met grooter fchubben, van vooren als gekästelt ; van den hals af tot over de voorpooten heen, loopt wederzijds een verheven rimpel, die zig in het midden van het lijf buigt; de ftaart is fpilrond, eens zo lang ils het lijf, nauwelijks kenbaar, geronzelt, en met tter kleine fchubbetjes gedekt ; de vingers of klauwen ïijn lang, van onderen ruw door fcherpe fchubben ; alle zijn zij met nagelen bezet, die op zijde plat zijn; de woonplaats is Indien. XXXIII. Gemarmerde Haagdis; Lacerta marmorea ;
[Luctrta cauda tereti • longa , gula fubcriflata antice den- lata, dorfo leevi, Linn. Sijfl. Nat.) dit dier word door de Heer Grono/ius, die het uit Surinaamen had ont- jagen, aldus befchreeven; -het heeft een kleine platte ■topi een breede bek met fcherpe tandjes, ronde neus- gaten, groote oogen.een konen hals, die een weinig ™nder is dan de kop, en. bij het lijf min of meer plat ; J? pooten zijn met kleine vierkante fchubbetjes bedekt, ™le aan den buik breeder, en aan de (laait puntig zijn, fakende dezelve, door dien zij op rijen zijn gefchikt, p» kantig ; aan den kop, rug, ftaart en pooten is de TJleur ros, hier en daar met zwarte, witte en groene vlakken gefprenkelt; aan den buik witagtig. > aXXIV. Robijn-keel; Lacerta bullaris, door Cates- ,'1 Lacerta viridis Jamaicenfis genoemt: (Lacerta eau- ü\treti longa, veßca gulari, Linn. Sijfl. Nat.) is een , ein beestje , wiens koleur op 't lijf groen is ; aan de keel , ee't het een rood blaasagtig knobbeltje, dat ingetrok- n en uitgezet kan worden , zijnde ongemeene fraai,
f..,21? als een robijn vertoonende; de ftaart is langen 1 Xyy' men vinc* ze op het eilani1 Jamaica-
ten n'' B°rst'krop; Mcxicaansch Salamandertje ; La- "Jirumofa; (Lacerta cauda tereti hnga, peiïoregib- |
||||||||||
hoprotenfl, Linn. Sijfl. Nat.) deeze, wiens lijf asch-
grauw-koleurig is, met zwarte vlakken getekent, heeft een lange fpilronde ftaart, die tot op de helft met groe- ne ringen getekent, en voor het overige wit is ; onder aan de keel of borst heeft 'het dier een krop, zijnde geen ledige zak, maar is met korreltjes, even als visch- kuit er uitziende, opgevult; de woonplaats is Mexico. XXXVI. Tequixin, of'Tejuguacu ; (Lacerta cauda te-
reti longa, futura laterali plicata , Linn. Sijfl. Nat.) Deeze fraaije haagdis, die in Nieuw-Spanjen word ge- vonden , is çierlijk donker-blauw en witagtig gemarmerd, en de ftaart, die lang en fpilrond is, met dezelfde ko- leuren gebandeerd; de zijden des buiks zijn met een mee- nigte ftompe gerande plooijen bezet. XXXVII. Vergulde Haagdis ; Land-fcMnc ; in't latijn
Lacerta aurata; (Lacerta cauda tereti longiuscula, fqua- mis rotundatis glabris, lateribus fubfufcis , Linn. 'Sijfl. Nat.) Deeze, die op het Eiland Jerfeij word gevonden, glimt, leevendig zijnde, met een cierlijke goud-koleur; het lijfis rond en dik, met roode gladde fchubben ge- dekt, die op de zijden bruinagtig zijn; de ftaart is lang en fpilrond. XXXVIII. Geflippelde Haagdis ; Lacerta pun&ata;
(Lacerta cauda tereti longa, dorfo lineis duabus flavis, punBis nigris interfperfis, Linn. Sijfl. Nat.) Deeze zoort, die door SibA Ceijlonfche Land - Haagdis ge- noemt worden, hebben witte itreepen of bandeerzeis over den rug, waar tusfehen kleine bruine fchubbetjes geplaatst zijn, die zig door een zekere weerfchijn als ge- ftippelt vertoonen; de ftaart is fpilrond. XXXIX. Gefnoerde Haagdis; Lacerta Lenmifcala;
(Lacerta cauda rereti longa, dorfo lineis oïïo flriato Mus. Ad. Frid.) Door S eb a Muf I. Tab. XXII. fig. 4. fraai afgebeeld en Lacerta Africana Guineënfis genoemt; dit haagdisje draagt de naam van gefnoerde , om dat zij langs den rug af met agt lintjes is getekent, die zig ftreepswijze vertoonen; de ftaart is fpilrond en langer dan het lijf. XL. Gebandeerde Haagdis ; Lacerta fafciata; (Lacer-
ta cauda tereti longiuscula, dorfo brunneo, lineis quinque flavefcentibus, Linn. Sijfl. Nat.) Deeze haagdis, in Ka- rolina te huis hoorende, heeft een langagtige fpilronde blauw gekoleurde ftaart; een. bruine rug, met vijf geel- agtige ftreepen gebandeert. XL1. Geflreepte Haagdis; Lacerta lineata ; (Lacerta
cauda tereti longa, palmis tetradaBijlis, corpore lineis qua- tuor flavis, Linn. Sijfl. Nat.) Dit diertje, dat de naam van geftreepte voert, om dejgeele ftreepjes die zij op de rug heeft en zeer final zijn, heeft een lange fpilronde ftaart; viervingerige voorpooten met kleine gefpleeten nageltjes. LXII. Slang-Haagdis , door Aldrovandus Lacerta
chalcidica genoemt ; (Lacerca cauda tereti longa, pedibus tridaUijlis, Linn. Sijfl. Nat.) Deeze, die men zegt, lee- vendige jongen te baaren; igkoperagtig vankoleur, met ftreepen die langs den rug loopen, hij heeft een lange fpilronde ftaart, en drie vingerige pooten ; zij ont- houden haar in de Zuidelijke deelen van Europa en Afrika. XLIII. Worm-Haagdis; Lacerta Auguna, doorSEBA
Vermis ferpentiformis ex Africa , genoemt ; deeze, die men zegt, dat in menigte aan de Kaap de Goede Hoop gevonden worden, zijn een middelzoortvan Slangen, Aa- ien of Haagdisfen, en de vier vinnetjes die zij hebben, brengen te wege, dat zij van zoirimigen voor Hangen met E e e 2 poote« |
||||||||||
_._^
|
||||||||||
HAA.
|
||||||||||
HAA;
nigvuldigt door het zaad; men verzamelt ten dieneinds
de wel rijpe befiën in het najaar, die men vervoloens wat laat rotten; daar na vermengt men ze met zand wrijft het eene met het andere door malkander, zaait het dan op een bedde bekwaamelijk dik, en overdekt het zaad een vinger dik met losfe aarde. Of men kan het zaad de winter over in vogtig zand laaten meuken en het zelve daar na vroeg in het voorjaar zaaijen ; do? het zaad koomt veeltijds niet voor het volgen Je jaar op- derhalven moet men het bedde in de tusfehentijd varl het onkruid wel fchoon houden-, en het opkoomen der jonge boomen verwagten. Als dezelve vervolgens een jaar of twee oud geworden zijn, verplant men die in het voorjaar op bedden in rijen, die anderhalf of twee voeten dwars over het bed van malkanderen zijn, en de boomtjes op één voet afftand in de rij, en men Iaat ze aldaar voortgroeijen, tot dat zeeën bekwaamegroot- te verkreegen hebben, om elders tot't planten van heg. gen gebruikt te worden; moetende men niet verzuimen, om bij het verplanten de pen-wortel in te korten, en het bedde vervolgens van het onkruid fchoon te hou- den. De vierde of Virginifche zoort kan op dezelfde wijze
door het zaad voortgeteelt worden ; of anders ook door middel van ze op jonge (lammetjes vandegemeenezoort teenten, of te oculeeren; hoewel deeze geënte of geo- culeerde boomen zo groot niet worden, als die uit't zaad voortkoomen, welke in een goede grond tot boomen van twintig en meer voeten hoogte kunnen opgroeijen. De vermeerdering van de overige gemelde varanderin-
gen, kan niet anders dan door enting, zuiging of ocu- leering op de gemeene zoort gefchieden , waar door ze niet bezwaarlijk voortkoomen; hoewel dezelve allsen maar uit liefhebberij, wegens haare verandering, voort- gezet worden; Eigenfchappen en gebruik. De eerfte of gemeene zoort
van haag-doom, word in de tuinen gebezijit tot fcheer- beggen, hoewel meest tot heiningen of affcbutzelsrond- om tuinen, boomgaarden, enterijen, moestuinen, enz., tot beveiliging, dewii! ze zeer digt begroeijende, en met fcherpe doorns bezet zijnde, niet ligtelijk diereno£ menfehen er zullen doorbreeken ,- men plant ze tendien einde, ook wel kruisling over malkander heen, waar door ze nog digter en ondoordringbaar worden. Men kan er ook wel fcheerheggen in de plaifier-tuinen van planten, die zeer wel ftaan, als ze met knippen wel on- derhouden worden, gelijk ik er zeer fraaije gecultivW' nebbe j maar ze zijn weinig daar toe in gebruik, m zulks wel hooftzaakelijk , om dac het een gering g8" acht gewas is; daarenboven'zijn ze zeer onderhevig» ten minften in ons land, aan een zoort van zogenoem- de raagtups, welke aan dit gewas eigen fchijnt, waa door de bladen dikwils in de zomer geheel afgegeete worden, zo dat de heggen daar door zeer onaanzie11"!' en walglijk worden ; dog men kan dit verhelpen, als me de heggen, zo dra men deeze infeüen verneemt,^13 knippen , en daar na met een rijzen bezem afvaagc > waar door de rupzen vernielt worden. . De jonge ftammetjes van de gemeene zo°rt w
den ook gebruikt, om er peeren op teenten, °He°n. leeren, die er wel opvatten en groeijen willen, m".' derheid tot naantjes-boomen ; echter groejjen 7-°m L zoorten daar op watkreupel en onyplmaakt, 01 de v ten verkrijgen een fteenagtig vleesch tegen de bin kant ; ook kan men er andere zoorten van vrugtei^» |
||||||||||
.91*
|
||||||||||
pooten gehouden worden ; de koleur op het lijf is don-
ker asch-geel, en langs den buik blauwagtig ; dog aan den buik leggen die over malkanderen , als de fchaliën vaneen leijen-dak, voorts is de (taart aan het eind fpits en ftijf. HAAGDIS-VISCH, zie SALMEN, n. XIII. HAAG-DOORN,- Hage-doorn; Witte doorn ; in het latijn Spina acuta ; Oxijacanthß. Van dit heesteragtig boomgewas heeft men de volgende zoorten. i. De gemsene Haag-doom; Mespilus Apii folio fijl-
vestris fpinofa, feu Oxijacantha; (Cratcegus foliis. oUufis bitrifidis ferratis, Lxnn. Spec. Plant.) - 2. De Haag-doom met dubbelde bloemen; Oxijacan-
tha flore pleno. 3 De tweemaal bloeijende Engelfche Haag-doom ;
Oxijcantha biflora Britannica. . 4. De Virginifche groote Haag-doorn , met groote
doorns, en groote fcharlaken-roode vrugten, doorgaans Haanefpoor genoemt; Mespilus fpinofa five Oxijacantha virginiana maxima ; (Cratcegus foliis ovatis repando-an- gulatis ferratis glabris, Liwn. Spec. Plant.) Befchrijving. De gemeene Haagdoorn wast zomtijds
op tot een kleine boom, met een korte kromme gedraai- de ftam, dog groeit meest heester- en ftruikagtig; zij- ne takken zijn met doorns bezet, en zijne bladen zijn klein en ftomp, rondsomingefneedenengezaagt, voorts effen, glad, groen en blinkend. De bloemen koomen introsfen voort, zijn klein, vijf bladig, wit, en aange- naam van reuk ; waar na kleine rondagtige roodegenavelde vrugten of befiën volgen-, die een zoetagtig merg, en daar tusfchen eenige harde witte zaadkorrels hebben. Daar zijn nog eenige veranderingen van, als 1. de
Haag-doom met bonte bladen; 2. met kleiner en meer gefnippelde bladen ; 3. met witte vrugten, en ten 4. een kleiner zoort die langwerpiger gefnippelde bladen, en goud-geele vrugten heeft; dog die buiten twijffel alle uit 't zaad dus verandert vourtgekoomen zijn, en dier- gelijke nog voortkoomen kunnen. De tweede zoort verfchiit niet van de eerfte, dan
dat ze zeer fraaije dubbelde bloemen heeft; deeze is, volgens Mu'nting, in Groningerland uit het zaad voortgekoomen. De derde zoort is van de eerfte ook niet of weinig
onderfcheiden, dan dat ze doorgaans midden in de win- ter eenige bloemtrosfen voortbrengt, als de winter zagt is, en vervolgens weder met de gemeene zoort bloeit. Deeze heeft haaren oorfprong uit het zaad verkreegen te Glastenburi in Engeland, weshalven hij ook de naam van Giastenburifche doom draagt; De vierde of Virginifche zoort, groeit grooter en
boomagtiger, als onze gemeene zoort, heeft grooter doorns en grooter bloemen in groote trosfen, die zig fraai vertoonen ; de vrugten zijn ook veel grooter, en fraai rood. Plaats. De eerfte of gemeene zoort,. groeit in Hoog-
en Neder-Duitschland, enz., naast de wegen, akkers, bosfchen, in de heggen en elders ; de tweede en derde zoorten worden in de tuinen gekweekt, en zijn niet anders dan uit het zaad van de eerfte zoort gevallig voortgekoomene veranderingen. De vierde zoort groeit natuurlijk in Virginien , Canada, en daar omftreeks ; •van waar ze in Europa gebragt is , en bij zommige plantbeminnaars onderhouden en voortgezet word; be- nevens nog eenige andere Americaanfche zoorten. Kwesking. De eerfte gemeene zoort word verme- |
||||||||||
HAA.
|
|||||||||||
HAA.
|
|||||||||||
973
|
|||||||||||
ïteenagtige zandkorrels voortbrengen, op enten of ocu-
leeren, als mispels, azorole, enz., die er beter op flaa- Het hout deezer boomen is zeer hard, taai en vast,
en benevens bet mispel hout, een der hardfte hou- den' 'welke in Europa groeijen ; weshalven het zelve zeer dienstig is, en veel gezogt word, tot moolenmaa- ters-werk, om er rad-tanden, drillen, enz. van te maa- ken; als mede veelerlei ander werk, dat een hard hout vereischt. rje overige zoorten worden alleen uit liefhebberij
van de beminnaars der zeldzaame planten hier of daar ju de tuinen, in de bosquets en plantagien, onder an- dere plantagie-gewasfen , of elders geplant, daar men begeert; maakcnde inzonderheid de vierde of Virgini- fchezoort, een goede vertooning in de bloeitijd, we- gens haare groote bloem-trosfen en bloemen, en daar na weder in het najaar, wanneer de vrugten haare fchoo- ne röode koleur verkrijgen. HAAG-EICKE, zie EICKE, pag. 603. n. IV.
HAAG-MOSCH, zie KWIKSTAARTEN, n. III.
HAAG-SCHEER, is een groote fcheer met twee hou-
ten hegten, dienende tot knipping van de fcheerheggen in de tuinen, taxis- en palm-pijramiden , als mede de lange palm der parterres en bloem perken, enz., in de plai- fierminen : Dog de fcheerheggen van weekhoutig gewas, jls van ijpen, els, wilgen, enz., worden meest doorgaans net de croisfant of met een zwaard opgeflagen, dewiji 't werk daar mede veel fchieliiker voortgaat ,• kunnende ten man daar mede wel zesmaal zo veel in dezelfde tijd doen, als een ander met de fcheer; dog tot hardhoutig gewas en zindelijk werk moet altoos de fcheer gebruikt worden. Men bedient zig in de tuinen ook vaneen kleine haag-
lam, die men gewoonlijk vliegende haag-fcheer noemt, welke door middel van een veer zig zelfs opent ; en op «nminofmeer lange (lok vastgemaakt word, om daar me- fedeeze engeene takken der boomen in de hoogte, door behulp van een koorde , daar men ze mede toetrekt, •f te knippen. HAAG-TOR, zie TORREN, n. XL.
HAAIR; in't lat. Capillus; in 't algemeen genoomen,
is'tgeenehethoofd, en baard, enz. van alle menfchen be- sonder de gedaante van lange draaden, die of recht ne- derwaarts loopen, of gekrult, en gekroest zijn; haair Ht van gelijken alle viervoetige dieren , ook zommi- ge vogelen , onder de gedaante van dons, gelijk de firiiis- Wandere vogels ; de kalkoen/e haan heeft mede een pluim "0 de borst, welke zonderling, en eigen is aan dat fet: De bloedelooze dieren, gelijk rupfen, pronken Jjpt haairen, die zornwijlen lang , en veelverwig zijn. ^planten zelve zijn niet uitgezonden ; veelen heb- feeene wolligheid, anderen haair, (lekels, enz. Het haair is bij den menfchen door de Ouden gehou-
fe voor zekere uitwerpzelen der natuur ; dus kan men Weggen, waarom zomtnige, door dikwils het hoofd te *ceien, bevrijd raaken van hoofdpijn: zekere Mon- J^wierd blind, als hij volgens zijne Orde, de baard llet Wasfen , dog gefchooren zijnde, verkreeg hij zijn tocht weder. ■ Het haait heeft zekere bijzondere nuttigheden, op het
«oofd verfehaft het warmte, om dat de fijnfte zenuwen »ndei het vel loopen, voprnaamelijk langs de flaapen fl5s hoofds : zeer ongelukkig maakt men de paruiken te- «enswoordig, zo, dat zij de flaapen niet dekken, waar |
door. menig een geduurige zinkingen heeft; de paruik
dient het haair na te bootzen, en de gedaante te hou- den van vooren, welke het haair bij een ieder heeft. Het haair fchijnt den mannen om achtbaarheid gegee- ven ; de baard groeit niet voor de rijpheid, en 'wanneer iemand ontmand word, nog een kind zijnde, of voor zijne rijpheid, als dan groeit de baard nimmer uit, ge- lijk de castrait dagelijks toonen; die zaamenhang heeft nog nimmer eenig Geneesheer aangetoont, niet meer dan in de herten, welker hoorns, als zij gefneeden wor- den, niet weder volkoomen uitwasfen, nog vernieu- wen. De baard is derhalven een zeker teken van man- nelijke (lerkte ; de vrouwen worden er niet mede ge- eiert, wanneer bij geval de baard wast, is het eerder eene fchande; het is evenwel aan de oude vrouwen meerder eigen. Het haair onder de oxel, bij den aars, en misfehien
der fchaamdeelen, is alleen gefchikt , om de wrijving van het vel te gemoet te koömen ; voornaamelijk vind men dit bij vette menfchen , welker vel terftond af- fchaaft, als zij niet ruig zijn ; misfehien bedekt het de fchaamdeelen, welke de natuur bij de meesten dieren als opzettelijk bedekt heeft met den (laan. Het haair geeft ook warmte ; hoe armer menfchen hoe
ruiger; hoe de menfchen meerder zuidelijk woonen , gelijk in Africa, en in het land der Mogols,' hoe het haair ijlder groeit, en minder. Het haair aan de oogen, keert zweet en flof af, ee«
ne nnttigheid, welke Cicero reeds zeer fraai befchree- ven heeft; wij m oogen er wel bijvoegen, dat dit haair ook het licht tempert; men ziet dat in de blonden, die , om dat zij ijlder van haair zijn, nimmer fterk licht , zelfs geen vlam van het vuur verdraagen können. Veelen zijn van gedachten, dat in den verflorvenen
het haair uitgroeit; dog de geduurige oplettenheid der Ontleedkundigen, heeft geleert, dat zulks niet bewaar- heid word door de ondervinding. Haair in menfchen is tweërlei, daar is er, welke
uit bijzondere holtens groeit, gelijk dat van het hoofd, den baard, enz. ; en daar is haair, het welke op de armen en beenen, voornaamelijk in den kinderen , wol- lig groeit, en een zoort van koker krijgt van de opper- huid; hetgeene voornaamelijk blijkt, als men de opper- huid van de armen der kinderen, die geftorven zijn , door verrotting, of gekookt water afzondert ; zulk een koker word aan het lange haair niet gevonden , maar dat fchijnt te beftaan uit langwerpige vezelen , welke puntig toeloopen, en fplijten, als men het te lang laat groeijen; dog dit heeft alleen plaats aan het hoofd, en den baard; of nu deezevezeldraaden hol zijn, dan niet, • kan men niet bepaalen, want of feboon Malpighi en Leeuwenhoek vcele proeven hier omtrent gedaan heb- ben, en ook R. Hook, blijft het nog eenraadzel : Als het haair afgefchooren word , groeit het flerker uit, dan wanneer het aan zich zelve overgelaaten is: Maar men kan alle borstels, knevels, en oog-haairen, geen "haair noemen, want die hebben een bijzonder nut, en daarom een bijzonder zaamenflelzel ; bij voorbeeld, de knevels van een kat, van een hond, en dergelijken^ decze (trekken tot een fijn gevoel aan die dieren, en hebben eene oneindige menigte zenuwen in het papag- tige verfpreid , daar de knevels uitgroeijen , even als in het papagtige van onze vingeren. De tweede tak van het vijfde paar zenuwen (trekt daar tóe, en waarom zo wel niet als de derde tak van die zelfde zenuw tot de E e e 3 fmaak ? |
||||||||||
HAA.
mannen in Europa hoeden te verfchaffen: Het haait
van konijnen dient tot het zelfde oogmerk. Haair heeft nog eene eigenfchap, welke veelen die.
ren in grooter graad bezitten, dan de menfchen, varj tegen de vleug opgcflre'eken wordende, in het donker licht van zich te geeven; wij wceten thans, dat het van de électrique kracht koomt, welke ook aan menfchen eigen is. Zie ELECÏRICITEIT. HAAIRAGTIG, zie CAPILLARIS.
HAAIRAGTIG MOS , zie GULDEN-WEDER-
DOOD. HAAIR-BALLEN, zie GEMS.
HAAIR-KRUJDEN, zie CAPILLARES PLAN-
TM. HAAIR-MIDDELEN, Zijn zodanige, om het
haair te doen te groeijen, of te verbeteren, enz. Om het Haair te doen groeijen.
Neemt groote klisjen-wortels, ftoot ze in een mortier klein, na dat ze gewasfehen zijn, en kookt ze in een loog; hier mede wascht vervolgens de haairen altemets, en laat het van zelf dioogen. anders.
Neemt bijen, droogt ze in een pot, maakt ze dan tot een poeder, en ftrooit het op de kaale of haairlooze plaatzen. Of mengt het poeder met olie of pomadc, en beftrijkt er de haairlooze plaatzen en haairen mede. Nog anders.
Neemt brandewijn, laat er ziepels otuijen in trekken, en wascht er de haairen mede, zo zullen ze wel groei- jen; dit is een goed middel, en inzondeiheidook diens- tig voor de kinderen, en het haair wil veeltijds daar van krul worden. Nog anders, dat uitneemend is.
Neemt de wortelen van groote klis/en, ftoot die klein in een mortier, een weintg lijn-zaad daar onder men- gende, laat het eenen nagt in gemeen bier weeken, en vervolgens daar inne zo lange kooken , tot dat men oordeelt, de kragt daarvan genoeg uit te zijn; nat met deeze loog dikwils het haair, en laat het van zelfdroo- gen ; dit doet het verwonderlijk wel wasfen, en men zegt, dat dit middel teffens dienstig is, om het ge- heugen te verfterken. Witte , geele of roode Haairen zwart
te verwen. Neemt goud-glette. twee oneen ,• roode wijnftun '
half once, enkalk, één drachma; allesgrofjes geftoote zijnde, kookt het met een fcherpe loog, tot dat een'^eï-kt deel ingekookt is ; neemt dan een zuivere fpons, be"rl' hier mede de haairen dagelijks, zo worden ze eerstK ftanje-bruin, en daar na zwart. Ditkan ook dienen om P de paarden of honden zwarte vlekken te maaken. haairen worden ook zwart, als men ze dagelijks en wils kernt en ftrijkt met een looden kam. , .t. Of neemt zilver-gleite, drie lood, en leevendige W>
zes lood ; mengt het, klein geftooten , onder malkan ^ en kookt het in een pot met fcherpe loog, zo zal er vette huidopkoomen,'mét deeze huid, afgenoomen i de , beftrijkt de plaatzen der paarden , enz., <" zwart wilt hebben, zo word het terftond zwart. |
|||||||||||
HAA.
|
|||||||||||
97*
|
|||||||||||
fmaak ? De haairen van onzen neus fchijnen mede zeer
gevoelig te zijn; maar de winkbraauwen in alle die- ren, gelijk in de menfchen, keeren alleen zweet, ftof, en licht af ; geen dier toont dit duidelijker, dan de kameel, 'die om die rede, de grootfte haairen aan de oo- gen, zo wel onder als boven heeft, om het ftof, aan Arabie eigen, en de natuurlijke plaats van dat dier, af te keeren; dit haair fplijt niet, ook valt het niet zo ligt uit. Het hoofd-haair valt door ziektens ligtelijk uit, dog
groeit fchielijk wedeï aan ; het klier-geftel, het welke het haair doet groeijen, legt tusfchen de zweetgaten in; ieder ruitje-vel heeft zulk een lighaamtje ; het is derhalven belagchelijk te willen, dat het haair dikker zal worden, door het wasfchen met rhabarber op bran- dewijn getrokken, en dergelijke fratzen; even zo wei- nig, als wij met ons te wasfchen,- meerder oogen kön- nen krijgen, even zo weinig können,wij die haair-gee- vende deelen vermenigvuldigen ; men kan ze verminde- ren, door het dikwils uitplukken van het haair, want eindelijk verdelgt men dit zaamenftel. De Oosterlingen gebruiken zekere remedie, om het
haâir te doen uitvallen; de Grieken noemden het psi- lothron, dat is, kaalmaakend middel; men neemt daar toe leevendige kalk met opriment of orpiment, dat is, geel rottekruid. De Turkfche vrouwen gebruiken dit nog zeer veel om de zinnelijkheid. Het haair van onderfcheidene beesten is mede zeer
verfchillend, want dat van muizen door het vergroot- glas gezien, fchijnt uit fpiraalen te beftaan, daar dat van zommige herten geheel hol is ; dat van paarden beftaat uit langwerpige naasteengelegene vezelen; hier over moet men den Natuurkundigen naflaan , bijzon- der Baker, en de opgenoemden, a!s Malpighi, R. Hook , een Leeuwenhoek; van meerder nut zal het zijn den leezer voor te houden, dat hef haair van koei- jen thans weinig gebezigt word voor zittingen van ftoe- len, zedert men gevonden heeft, dat paarde-haair, ge- brand .zijnde, zulk eene groote veerkracht bekoomt ; maar in tegendeel heeft men gevonden, dat het koeije- haair gelegt tusfchen de huid der fcheepen, en de bui- tenhuid , die kostbaare zee-paleizen befchermt tegens het gewormte, het welk anders het dikfte hout door- knaagt, even als zij onze zee-paalen doen; om die re- de verkoopt men thans duizende ponden, de lijmmaa- kers vinden hun voordeel hier bij, wasfchen, en droo- gen het zeer zorgvuldig, en zenden het naar Holland. Ik durf haast niet opnoemen, de uitgeftrekte invloed welke paarde-haair heeft, in paruiken, onzekleederen, bedden, matrasfen, om zittingen te maaken, en voor- naamelijk tot allerlei flag van zeeven, touwen, koor- den, knoopen, enz. Wie weet niet, hoe gezegend het fchaap is om de
wolle? geiten, en dat zoort, het welk men chamori noemt, in Afie zo gemeen, geeven langhaairige wolle, het welk glanzig als zijde, voor kemels-haair verkogt word; de greinen en diergelijke ftofFen worden er van gemaakt, tapijten, enz. Het haair van den kameel is te grof, en word door
den Turken tot tapijten, en grove kleederen gebruikt ; wij maaken er flegte hoeden van. Het haair van baazen heeft hetzelfde gebruik, want
of fchoon men dp hoeden van bever-haair verkiest te 'hebben, waarom de zulke eigentlijk castooren genoemt ■worden, zo valt dit dier niet ruim genoeg, om allen |
|||||||||||
Een
|
|||||||||||
HAA.
'Een Paard geappelt te doen worden.
Neemt in het voorjaar degroote knoppen van jonge eic~ jsjj of van elfen , geeft ze aan her. paard een reis" drie 0f vier onder het voeder, zo worden ze geappelt, dat cen jaar duurt. Om een haairige plaats kaal te maaken.
Neemt gedroogde katte-drek, ftoot en mengt hem met
fisrke azijn, tot een papje, heitrijkt hier mede de haairige plaats dikwils 's daags, ilerk wrijvende, en bij zal kaal worden. Of neemt geftooten ƒ«/ ammoniak en bokke-bloed, van
elks even veel, mengt het onder malkander, enbeftrijkt hier mede de haairige plaatzen, daar gij het haair wilt ffeg hebben. Of brand bloed-egels tot poeder, en beftrijkt de haairi-
ge plaats daar mede. HA AIR-POEDER; hier door word doorgaans verdaan
het witte poeder , het welk van witte flijfzel gemaakt word, en dient tot het poederen van het haair en parui- ken. Om aangenaam ruikend Haair-poeder te maaken.
Neemt witte flijfzel, maakt ze pp een wanne plaat
tamelijk warm, als dan ftoot ze klein, 'en zift ze door een klein haair- of zijden-teems , met een dekzel , dat tier toe opzettelijk gemaakt is ,■ doet er dan bij heel fijn gemaalen en doorgezifte florentijnfche lisch-wortel, zo veel het u belieft , zo zal de poeder een aangenaamen reuk verkrijgen.: Maar wil men de reuk nog geuriger hebben, zo wrijft een grein muscus met wat roofe-water, zo lang tot dat het water wel ruikt, en befproeit daar mede het haair-poeder. Dog zommige menfchen kunnen niet over de muscus geur. 'tStaat ook aan te merken , dat men in plaats vanhaair-
iKisrvanfiijfzelbereld, ook zeer wel bestweiten bloem- |
|||||||||||||||
HAA.
|
|||||||||||||||
s>?5
|
|||||||||||||||
' ter, laat het weder kooken en koud worden ; daar na
neemt men het vet van het water af, en wascht het zo lang met oranje-water , tot dat de kwaade reuk vergaat'; doet het dan weder ineen aarden pot, en laat het heet worden, tot dat 't nog daar aan hangende water er van af is ; dan doet men daar vier lood wit wasch in, en laat het fmelten, roert het zo lang in een diepe aarden pot, tot dat't koud word-, als dan doet men het bevon- gemelde zap daar bij, nevens vier kleine vlesjes olie dece- dro (of wat minder), en roert het zo lang, töt dat het een regte glans krijgt; zie ook POMADE. HAAIII-SNEPJE, zieSTRANDLOOPERS, n. IX. HAAIR-STAART , zie SCHERPSTAARTEN. HA AIR-TREKKEN ; Snoer-trekken ; in het latijn Se- taceum ; is een Heelkundige of Chirugicaale opera- tie; wordende met een naald een gat in de nek geitoo- ken, en door middel van een fnoer, de wonde openge- houden , op dat de kwaade zappen daar door kunnen af- en uitgeleid worden: Vierzaaken zijn bij deeze opera- tie en ten aanzien van deszelfs nut in agt te neemen ; als I. de benoodigde middelen; men heeft hier toe noodig drie inftrumenten of werktuigen , namentlijk een tang, naaide en fnoer, waar door de wonde, met de naaide ge- maakt, opengehouden word; dit.fnoer beftaat uit een witte zijden of hennipen-draad, die de dikte van een pen- nefchacht heeft; in plaats van deeze ^noer, word door zommige Heelmeesters de gentiaan- en ook de nieswortel (helleborus) genoomen; oudtijds wierd hier toe een ftrik van paarde-haair gebezigt, waar door men z»gt , dat de toevloed der zappen zo veel te beter bevordert word ; ook namen zij wel- tot doorbooring der huid een puntig gloeijend ijzer: II. De verkiezing der plaats; de ou- den , zetteden zonder onderfcheid de fetacea op de vliesag- tige plaatzen, zo als bij voorbeeld in de nek, op de oorlapjes: Riverius heeft dezelve tegens hoofdpijn, in de kuiten geplaatst; Gabëlhouer in het mannelijk zakje en op de zijde der fchamelheid, inzonderheid in pesttijden; P.Zacchias oordeelde ze dienstig tegens de venusziekte, en gebruikte ze ten dien einde; en Lud. Mercatus tegens de miltziekte; dog hedendaags wor- den die geheel niet meer op bovengenoemde plaatzen ge- appliceert, maar enkel omtrent den nek , wanneer ie- mand met langduurige hoofdpijn of met een gebrek in de ge- zicht-zenuw (gutta ferena) gekwelt is. III. De aart en manier hoedanig de haairtrekken of fetacea gefleld worden ; de plaats hier toe, gelijk reeds is aangemerkt, verkiestmen in de nek; hier worden de haairen eerst afgefchooren, dan moet de lijder het hoofd agterwaarts buigen, op dat de huidafwijke, die de Heelmeester dus met de tang vat, en dezelve met groote omzigtigheid opwaarts ligt, zor- ge draagende/geene onder de huid leggende peezen (ten- dines) mede te vatten ; ten laatften fteekt hij den naald door den huid, om er de fnoer, die te vooren met onge- zouten boter, bafilicum-zalf of witte lelien-olie beftreeken is, mede door te trekken ; en op dat er bij de wonde geen ontfteeking koome, gebruikt men het volgend© zamentrekkend middel ; e ij wit, raofe-witer, gezegelde aar- de en armenifche bolus, tot een papje gemaakt, op eer» doekje geftreeken en er over heen gelegt; nog moét men, op dat de wonde geen roof nog korst be- koome, het fnoer of draad alle vier uuren heen en we- , der trekken, wordende op ieder der einden een knoop ge. legt, op dat hij door deeze beweeging niet uit de wonden) glippe; vreest men eene rotting, dan moet het fnoer met het unguentum Fuscum Jtfurtm, of 'wel Egijptifihé »/ƒ,
|
|||||||||||||||
wil
|
gebruiken, en het zelve op de voorige wijze wel-
|
||||||||||||||
riekend maaken kan.
HAAIR-POMADE, is een zoort van zalf, welke ge-
bruikt word om het haair mede te zalven of te bedrij- nen, inzonderheid als men ze met haair-poeder poede- Kn wil; men bereid ze dikwils in diervoegen , dat ze KU aangenaamen reuk van zig geeven , en teffens ook dienstig tegen onzuiverheden der huid, puisten en vlek- fcn, enz. zün; dezelve worden op veelerlei wijze ge- maakt; zie hier een voorbeeld van. Een goede Haair-pomade.
Neemt okemoote-bladen, wijngaards-bladen en weegbree- wden, van ieder een hand vol, wascht ze fchoon, fnijd ze klein, en doet ze zaamen in een pot, met zo veel wa- ter dat het er over ftaat ; laat het dan zo lang kooken tot °at't water bijnageheel ingekookt is ; als dan perst het wor' een doek; giet het uitgeperste zap ineen aarden f01) met twee lood klein geftooten muscaate-noot, ha.t 't z°langkooken, tot dat het een weinig dik word, als dan ?erst het weder door een doek, laat 't koud worden en °ewaart het. . , «Is men dan pomade wil maaken , legt men een pond
e"i gefneeden verkens-reuzel een nagt lang in versch ater • daar na wascht men dezelve uit dit water, . zct ze met versch water op het vuur, en laat ze wel 'kooken, dezelve in het kooken ter deege roerende; , ar na drukt men ze door een doek, laat het koud wor- n> en doet dit vet weder in een pot met versch wa- |
|||||||||||||||
ÖAA.
|
|||||||||||||||||||
«AA.
|
|||||||||||||||||||
»76
|
|||||||||||||||||||
gemeene volk, zelfs'onder ons getroetelt word, was de
algemeene oorzaal; : Men denkt redelijker, wanneer men de vlegt toefchrijft aan eene bijzondere lucht-geftelte-. nis, aan hut voeuzel, en den drank ; of dat men zegge* het niet te weeten. Gelukkig zijn wij in ons veree- nigd Gemeenebest, van geen voorbeeld immer vandee- ze ziekte gezien te hebben! HAAIR-WORM, zie DAUW-WORM.
HAAK; in't latijn Hamus; Hamiüus; wat een haak
is weet ieder een , maar dit woord heeft nog zijne be- zondere betekenisfen; als 1. betekent het de haakjes of haaks-wijze omgeboogene ltijve draatjes , van zominne plaaten, waar door ze zig aan andere dingen, die ze raa- • ken,vastbegten ; gelijk bij voorbeeld de klisfen, enz,; 1. betekent het in de Vroedkunde een werktuig, ome'r de doode vrugt of een zuiger ( mola }, mede uit de lijf- moeder te haaien; 3. in de Ontleedkunde een kaakot werksuig, om er de fubtiele deeltjes mede vast te hou- den ; en 4. betekent het ook de kromme fpitfen, vang- er fpkenoides en deszelfs.vleugels , aan de beide zijden in den mond, om welke de trekfpier van het voorhang- zel des gehemelte gebooren is. HAAN; in 't latijn Gallus; is het mannetje van het
hoender-geflacht, niet alleen van onze gemeene hoenders, maar men noemt ook haatten de mannetjes van kalkoenen, enz. HAANE-BOEKE, zie HAAG-BOEKE.
'HAANE-RAM, zie AMARANTH en RATELEN,
HAANE-KAMMETJES, zie HEDIJSARUM.
HAANE-POOT, zie ANGELIJKE (WILDE).
HAANE-SPOOR, zie HAAG-DOORN.
HAANE-STEEN; in het latijn AleUorius lapis; dus
word een kleine keiftéen genoemt, die zomtijds in de maag van de gemeene en kalkoenfche haanen, en ander veder-vee gevonden word, welke deeze dieren doorflik- ken, om dat ze die , zo het fchijnt, tot beter verduu- ring van hunne fpijzen noodig hebben; dezelve zijn zom- tijds in de maag zeer glad en gltnftrig geworden, 't wéhe door't fchuuren ontftaat ; maar het is een dwaaling, dat deeze fteenen in de maag van die dieren zouden groei- jen, gelijk veele waanen; even zo weinig als het zaad, dat dikwils in derzelver maag gevonden word, en tot dezelfde dienst verftrekt. HAAN-VISCH, zie ZEE-DRANKEN, n. II-
HAARD, zie FOCUS.
HAARINGEN; in't latijn .Haf«; is eenvisfchen ge-
flacht, waar onderde Heer Liuiïaus tien zoorten brengt, naamentiijk vier Europifche, zijnde de gewoo- ns Haaringen, de Sardijnen, Sprottenen Elften, efl zeï uitheemfche visfchen. , De kenmerken van dit geflacht zijn, de knevels der
|
|||||||||||||||||||
zalf beftreeken worden ; tegens de pijn, is zeer dienstig
de pleister van lilzen-kruid, (emplaflrum de hijojciamo). Het is op deeze wijze dat de wonde niet alleen word o- pen gehouden, maar hier door bekoomt men ook zijn oogmerk, namentlijk de uitvloeijing van de overtollige weij: Nu moeten wij nog ten IV. iets aantekenen, ten opzigte van de nuttigheid deezer operatie, i. wanneer het hoofd met water opgevult is, zo kunnen door dit middel dö kwaaddoende vogten zeergevoeglijker uitge- leid worden ; i. wanneer de weij eenige fcberpigheid bezit, of ten 3. indien de kwalijk geftelde weij al te fterk tot de deelen vloeit, zo als bij voorbeeld in zwaa- re hoofdpijn, gebreken der oogen, enz. kan door dit middel zeer gevoeglijk dezelve na buiten geleid wor- HAAIRVÖRMIG; Haairig; zie CAPILLAÖEUS.
HAAIRVLEGT; word in het latijn PlicaPolpnicage-
noemt, om dat men in Poolen deeze ziekte allereerst ontdekt heeft; gemeenlijk word het hoofd-haair ineen- gekwetst, en groeit uit te gelijk met het vel, zo dat er teffens veele verzweeringen in gevonden worden, en luizen, die men er niet kan uithouden. Deeze zonder- linge ziekte is het gevolg van eene zwakheid, en pijn door het geheele Iighaam, inzonderheid in de geledin- gen, het aangezicht word bleek en flets, de lijders hoo- ren een groot gezuis in de ooren, zomwijlèn koomen er ftuiptrekken bij, die het geheele Iighaam krom trek- ken; zo dra het haair tot een vlegt groeit, houden dee- ze toevallen op, de vlegt zweet, ftinkt; enz.: Het haair van de fchaamdeelen groeit bij wijlen even eens. uit;' Jean Peterson Hain heeft in de Aü. Nat. Curiof. arm, 3, obf. 111. eene xvaarneeming gegeeven omtrent eene vrouwe, welker haair der fchaamdeelen tot een vlegt van een en een half el lang gegroeit, om haar dije moest geflingert worden, \vilde zij dezelve niet nafiee- pen. Men meent, dat die ziekte eerst in het midden der zestiende eeuwe zich geopenbaart heeft,- anderen ftellen haaren oorfprong in de dertiende eeuw. Bonnet zegt, op het gezach van anderen, en inzon-
derheid van Sennertus, dat deeze ziekte niet alleen in Poolen, maar in Prüisfen, Duitschland, Hongarijen, de Elzas, Zwitzerland, en de Nederlanden langs den Rhijn gevonden wierd; zelfs in Italie, te Padua, vol- gens Fonseca. In de Nederlanden weet ik niet, dat immer dergelijk eene ziekte befpeurt is; men moet voor- al het kwaad-zeer daar niet mede vermengen. De ziekte zelve fchijnt geene geneezing toe te laa-
ten, want afgefneeden zijnde, is het doodelijk; zij word van den meesten voor ongeueesfelijk gehouden ; zij fchijnt mij toe in zekere opzigtmet de ekphantiafisover- een te koomen, welke nog in America heerscht, met dit verfchil, dat die de winkbraauwen, en baard, maar niet het hoofd-haair aandoet ; de plica poionica werkt ook op de nagels, even als deeze; ineen woord, de kwaal is affchuwelijk op zig zelve: Men heeft aan ver- fcheidene planten de kracht toegefchreeven, van haar' tegeneezen, inzonderheid aan de kwikzilver; misfchien geneest die de vlegt in het begin ; ook is het te vree- zen , dat men het gevolg deezer vuile ziekte aangezien hebbe voor een trifis ; kwikmiddelen derhalven in den beginne gegeeven, können met goede hoope gebruikt k worden, en wel op verfchillende wijzen. Zie KWIK-' MIDDELEN en KWIKZILVER. De oorzaak is veelerlei gehouden ; betooverïng, de
ff>eelpop van-die onkundige eeuwen, welke nog bij het |
|||||||||||||||||||
bovenkaaken zaagswijze getand, de kieuwen
|
den buik
|
||||||||||||||||||
borstelagtig, hetkiewenvli.es met agt draaien,
|
|||||||||||||||||||
zaagswijze gekield, de buikvinnen veeltijds met 'l 6,
flraalen; het lijf is langwerpig, hooger dan breed, kop zonder fchubben, het gehemelte , de tong en ^ kaaken met zeer kleine tanden voorzien ; meerende het kieuwenvlies door de dekzelen bedekt; bree fe fchubben, die over malkanderen leggen, je* het lijf; de rugvin legt tegens de buikvinnen over, i de deeze laatfte midden tusfchen de borstvinnen en o«, aars-vin geplaatst. .. , am -Nu zullen wij eerst de visch onder ons bij ae"n.
van haaring bekent, benevens derzelver vangst > , ting, koophandel, enz. gaan befchrij ven, envei 6^ |
|||||||||||||||||||
ha a;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
haa;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
97?
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
3e overige zöorten na de rangfchifcking van den Heer
LiNKiEUS doen volgen. I, Haaring; Haring of Heering; in 't latijn Holet of
|
ningen, op alle hooge bergen na visfchen uit te zien,
die de komst der haaringen aankondigen :. Eerst ver- fchijnt 4t fpringer , ' die agt of veertien dagen , ja |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Halex; {Clupea inmaculata , maxilla inferiore hngiore , „ zomtijds maar drie of vier dagen te vooren" in' 'é
Linn- Sijfi. Nat.) Deeze zo wel bekende visch, heeft „ grootfte menigte koomt, en de voorloopers van de |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
groote walvisjchen is: Defpringers plaatzen zig op
een linie , en doorzoeken alle de gronden der zee, om alle andere kleine visfchen te verjaagen ,• zo dat de grond, daar de haaring kuit zal fchieten, ten ee- nemaalen gezuivert is , wanneer dezelve onder aan- voeringvan de groote wa/vï-r/cAenderwaardsgedreeven word. -De haaring kiest de gewoone grond, onder het land der Hier genoemt,. tot zijne jaarlijkfche voort - teeling ; door ontftuimig weder veroorzaakt wordende, dat de haaring uit oorzaake van de holle zee , op dien grond geen zaad kan fchieten, maar genoodzaakt is zulks buiten in de diepte te doen , zo fpruit daar uit een dubbelde fchaade ; dewijl men, behalven de haa- ringen die verlooren gaan; teffens een groote menig- te kabeljauwen, leng en meer gelijkzoortige visfchen verliest, die anders gewoonlijk kort daar na aankoo- men, om op de haaring-kuit te aazen , dog agter we- ge blijven, indien zij daar niets van vinden. De zomer-haaring aast op kleine roode wormpjes, dfe |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
ie lengte van circa een voet, zijn breedte behelst drie
0fvier duimen, en de dikte is veeltijds zeer onderfchei- den; het lijf is breeder als dik, aan den buik is hij veel dunner dan aan den rug, voorts over-het geheel met groote fchubben bedekt ; op de rug is de koleifr donker- blaauw, aan den buik wit, en wanneer erde fchubben zijn afgenoomen, zilververwig, de bovenkaak is korter dan de onderfte, en zo wel als de tong en het gehemel- tedoor kleine tandjes ruw; de lieer Linkäus fielt in de rug- en borst-vinnen 18, in de buikvinnen 9, in de sarsvin 17, en in de Haart vin i8 ftraalen. De Heer G ro- Hovius zegt er 10 in derugvin, 15 in de borstvinnen, gin de buik vinnen, en 10" inde aarsvin getelt te hebben. Volgens Gislers Bsfchreibung des Fifches Strömling, Stokhoimf: Verh. vol. X. p. 109. begrijpt men in Noord- Bothnie onder den algemeenen naam van ftreuningen of firoomlingen, zeven verfcheidene zoorten van vis- fchen ; waar van de vier eerlten de verfcheidenthedon vande haaring uitmaaken ; maar de vijfde een middelzoort |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
tusiclien de haaring enjprot, en de twee laatften eigent- niet dikker dan een draad zijn, en welke aan de kust vaa
lijk fprotten zijn. No. i. die de naam Si// draagen, zijn Noorwegen bij zommige tijden zo veelvuldig gevonden cigcntlijk de zee-haariiigen. No. 2. dieVoorjaars-jhoom- worden, dat men er in een emmer dikwils verfcheidene hg genoemt word, is aan deeze de naaste in groote, millioenen ;kan fcheppen: dog deeze wormen zijn zeer buiten gemeen vet, met een febeipe rug e-n groote hom; fchaadelijk, dewijl de. haaringen zig hier mede voeden- aan deeze word ook wel de naam van Gelde-haaringge- de, ligt aan't rotten raaken. Rondei.etius befchrijft geeven, dewijl er bijna of geene wijfies onder gevon- onder de naam van Chenilles de mer of Zee-rupfen, een fcn worden. No. 3. de Herfst-firoofnling is mede zeer zooit van wonnen, die in Vrankrijk aan de kusten van vet; heeft een breede rug, met een dikke blaauwagti- Normandien in Junij, Julij en Augustus zeer menigvul- je huid, even eens als alle andere[haaringen, en hier digzijn, en, zo men voorgeeft, de haaringen derwaarts van worden alleen de hommers gevangen. No. 4. de lokken , om er op te aazen. Buiten het water kan dee- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
hhkel-flroomUng;
op de rug knobbelig en graauw van koleur, zijnde vol gepropt met kuit.en hom; het is deeze die toebereid zijnde goed blijft, en bij houd zig aan de banken en on- Cieptens van 't ftrand op , niet in de monden der rivic- 161 of inhammen zwemmende ; deeze word met een Mort van tuig gevangen dat den naam van fkeut draagt. |
ze visch niet lang leeven, maar fterft in weinige oogen-
blikken.
De afgronden nabij de Noord-pool, worden door de
Heer Anderson (zie deszelfs Natuurlijke Befclirijving van Tsland en de Straat Davids, tfo.) aangemerkt als de regte woonplaats deezer en verfcheidene andere vis- fchen , die benevens hun gewoon zijn den jaarlijkfchen |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
No. 5, de Nii-fiioomiing, zijnde kleiner, weeker, zag- togt door het kanaal te doen: Hij is van gedagten , dat-
ter en vetter dan de fchakel-flroomlmg, heeft een groo- de wijd uitgeftrekte ijs-fchorzen, die men aldaar ontmoet ta'kop, is fcherper en dunner van buik, weinig hom of en nooit fmelten, tot een veilige wijkplaats aan de jon- kuitvind men er in, en meerendeels koomt hij zeer klein ge haarmgen geduurende hunnen groei verflrekken. De M ongelijk voor; in de toebereiding is hij ook veel fleg- ondervinding heeft genoegzaam geleert, dat het onder't ter; deeze zwemmen de rivieren en inhammen op , en ijs niet koud is, maar veel eerder broeijende warm, zo frordenmet geene fchakels, maar met andere netten ge- dat het niet ongegrond is, dat de plaatzen om Spitsber- fangen. No. 6. dat een zoort van fprot is, drangt de gen , ben>orden IJsland, en beoosten de Noord-kaap , tem van Scherp-buik of Mes-firoomling ; en No. 7. die die ongemeene menigte van haaringen uitleeveren , die "Kgelijks onder de fprottenbehoort, noemt men Rood- door de bcwoonders van Noorwegen, Visch-bergenge- 'toog-flroomljng. ' ' noemt worden. G. G. Zorgdrager in zijne Bksijcnde Door zommige Schriivers word aan de haaringen de Opkomst der aloude en hedendaagfche Groenlandfche Vis- .
Caam van Koning der Visfchen gegeeven ; denkei ijk is de fcherij, gedrukt te Amft. 1728. tfo. pag. 134 en 135. Çoriprong hier van zijne nuttigheid voor 't niensendom ; verhaalt: „ Dat bij en omtrent de Noord-kaap zich iclioon eenigen het willen afleiden, om dat hij de kabel- „ een zoort van visch onthoud, Kool genoemt, een wei- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
ÏUw«n, baaijen, robben, bruin-visfehen, noord kaa-
Pefsi kazillotten, en zelfs de walvisfehen vooruitgaat, Stom zo te fpreeken, door zijne bijeenzaameling als tot mzon ftrekt. „ Het is om deeze reden, (zegt de Hr. » PoNTOpPIDANS ) zje zjjne Natwl. Hifi. van Nonveg.- '■' **■ Th. p. 277.) dat de groote zoort \an haaringen 'Noorwegen Walvisch-haaring genoemt word, be- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
nig bruiner en kleiner als dekabbsljauw, doch anders
dezelve zeer gelijk ; en dat deeze nevens den haa- ring, fchelvisth, en kabbeljauw zeer overvloedig is; alle deeze en meer diergelijke zoorten van visch , fchiinen in den voorzomer uit zee onder het land, en in de baaijen te koomen, om haar kuit op de droog- tens en gronden te fchieten, die als danwaarfcbijnlijk |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
> [tonende aldaar de gemeene man 's daags na Drie'Ko- „ door de warmte der zomer zon word uitgebroed,- dec-
il £«/. ' Fff " ze |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
—1—______... _____
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
____________1_______I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
pAÄ.
|
|||||||||||
57» HAA.
|
|||||||||||
„ fchieten, houd men op met visfehen ; men vcrvoW
„ hun niet meer, en men verliest ze zelfs uit het gg, ,, zicht, dewijl zij zig in de afgronden der zee do.npc. „ len, zonder dat men heeft kunnen ontdekken waarzij ,, blijven. " Zie Atlas van Zee- en Koophandel', in i72a te Londen in liet Engelsch gedrukt. Het fchijnt mij toe, dat dn haaringen het Noorden ver-
laaten, om in eene gemaatigde luchtilreek hunne eijeren te doen uitbroeden; dewijl zij hunnen weg in een groot aantal verzaamelt, afleggen, beflaah zijeene groote op. pervlakte der zee, en zo dra zij het land ontmoeten fcheiden zij zig de eene regts en de andere links ; dusda- nig vormen zij verfcheidene colommen ; deeze verdee- len zig nog na maate zij nieuwe hinderpaalen ominös- ten, die hun belet om alle te zaamen te gaan ; wanneer eindelijk de jongen zijn uitgekoomen, en in ftaat oin de ouden te volgen, keeren zij alle na de zeen wed«, daar zij van daan gekoomen zijn. . Haaring-vangst, Bereiding, Inzouting, enz.
De Haaring-vangst, en de konst om die te zouten,
fchijnen , zegt de Heer Voltaire, geen voorwerp van zeer veel belang, tot de gefchiedenis der waereld, en nogthans is het deeze, voegt hij er bij, welke de voor- naamlle opkomst en grootheid van Amfterdum in het bij- zonder heeft aitgewrogt, en om iets meerder te zeggen, het geen een veragt en onvrugtbaar land, in een rijkea eerbiedenswaardig gewest heeft herfebaapen. Het zijn ongetwijffelt de Hollanders, Schotten, Dee-
nen en Nooren , welke het eerst de konst, om haaring te visfehen, hebben geoeffent, dewijl men deeze visfehen voornainentlijk in de Noord-zeè'n vind, omdat zijn togt regulier is, en die bij talrijke meenigtenge- fehied. Men denkt, dat deeze visfeherij omtrent het middel*
van de twaalfde eeuw in 1163. het eerfte is begonnen, in het nauiv van de Sond, tusfchen het eijland Zeeland, en Schoonen. Dat de Haaring-vangst van oude tijden in het noor-
den is bekent, en door de Nederlanders geoeffent, blijk' uit de voorrechts brief, door Waldemar Koningva Denemarken, aan de Burgers van Stavoren , een Sud in Friesland, gegeeven den 21 September 1363., in welke men, onder anderen, uitdrukkelijk leest : Si tin cmt'".' gerit, quod ab fit, quoi Alleca non capiantur , nic,"' Schavot- jilfentiir, quilibet dato Juo thorgortkh , auümtn- tem bonafua, qute adduxit, absque thsolonio habetit UotTt deducendi. ,, Indien het zo gebeurde, het welk verhoed ,, worde , dat er geen haaring gevangen , nog M**yM' „ gezouten wierde, heeft een ieder de macht, z'i,n. *]' „ gortich betaalt hebbende, de goederen die h'ipngt- „ voert heeft, zonder tol vrijelijk af te voeren. " ^' Jr. G. Fr. Baron thoe Schwartzenberg en ^°i.IEf lansberg Vriesch Charter- en Placaat-boek, Ifif Vtl > pag. 22S. Leeuw. 1760. in Folio. _ ^ •■ Philippe de Mazieres in zijn verhandeling, 5e '^
telt Songe du vieux Divin, te vinden in de Me»10' , des Inscriptions£f belles lettres, Tom. XVl-pag.?-1^, de Paris in uto. een werk, dat hij in 13899?^^n£f geering van Karel de VI, Koning van Vrankrijk, fcn' ' • •■ verhaalt. dstW) |
|||||||||||
„ ze uitbroeding gefehied zijnde, -beginnen omtrent A-
„ pril de baaijen van jonge visch zodanig te krielen,
dat het water op zommige plaatzen bijna als levendig
'„ befchouwt word; van deeze jonge visch getuigt hij
veele troepen bij malkander boven water te hebben
zien fchoolen, en met een floep daar door geroeit,
ook met lensfen daar in gefchooten, en dus eenige
'' gevangen, zulks er zomtijds twee tegelijk aan de lens
", hangen bleeven. ij
Tusfchen Schotland en de Noordelijke eijlanden, de
Straat van Pentland genoemt, krielt het in het faifoen zodanig van haaringen die er door pasfeeren , dat het gantsch niet ongerijmd is te'zeggen , dat er meer visch als water is. Volgens den Schrijver van den Tour thro Great Bri-
tain. Vol. IV. p. 241 &fvqqi vertrekken de haaringen in het begin des jaars in een dikke kolom uit het Noorden, fcheidende zich hiervan eene vleugel westwaards af, en deeze vervallen in Maart met onbedenkelijke talrijke fchoolen op de kusten van IJsland; alwaar zij door on- telbaare groote visfchenen zee-vogelen zodanig vervolgt worden, dat zij even'als een klomp digt in malkanderen krengen, zo dat men ze reeds van verren aan de bruin- heid van de oppervlakte der zee gewaar word : Denke- lijk zwemmen ze IJsland voorbij, naar de banken van Terra-nova, dewijl alle kreeken , baaijen en inhammen van dit Eijland als dan van groote en kleine visch krie- len: De flinker vleugel gaat noordwaarts, en volgt de Noordfche kust naar het Zuiden, alwaar zij zig op nieuw in twee deelen verdeelt. gaande de eene doorde Sond, en de andere westwaards na de Orkadifche eijlanden en Hitland; hier is het dat zij de netten der Haaring-vis- fchers ontmoeten; de fchoolen die deeze ontfnappen, doen Schotland aan, en gaan ten deele door de Noord- zee in het Kanaal ; het ander gedeelte ftreeft de Wester- eijlanden om, door de Ierfche zee, en doet een togt rpnd- omme Groot-Brittannien ; het is van deezen dat er vee- le op onze ftrandcn vervallen , zo wel als op de kusten van de Oostenrijkfche Nederlanden en van Frankrijk, en een gedeelte loopt in de zuider-zee; degeene die niet gevangen worden en overblijven , verliezen zig, of oin beter te zeggen, vertoonen zig niet meer op de kusten, ontvlugtende na alle gedagten de warme luebtftreeken, en fnellen fchielijk na het Noorden te rug, dat hun ge- liefde woonplaats is. ,, Wanneer de haaringen in alle de opgemelde zeen
„ aankoomen , zijn zij dusdanig met kuit of eijeren
„ vervult, dat men kan zeggen, dat ieder visch er tien
„ duizend met zich brengt; zij ichieten hun kuit op de
„ kusten; want lang voor dat zij deeze verlaaten ,
„ hebben zij geen kuit meer. De haaring-bank die in
„ het begin van Junij op de kusten van Engeland koomt,
„ bevat er zulk eene oneindige menigte, dat zulks alle
„ de bekende getallen overtreft ; deeze bank beflaat ten
minden zo veel fpatie in breedte, als de kust van
Groot-Brittannien en Ierland. Schoon de visfehers
een groote menigte haaringen vangen, heeft men uit-
'■ gerekent, dat de proportie van het getal der haarin-
'-, gen in hunne tocht door alle de visfehers te zaamen
'? gevangen, van de troep wanneer zij uit het Noorden
" koomt, als van één tot een millioen is; en daar is
grond om te denken, dat de groote visfehen, zo als
de verfchillende zoorten van brtiih-visjchm , robben,
„ enz. er meerder verflinden, dan alle de visfehers zaa-
', men. Wanneer de haaringen hun kuit beginnen te
|
|||||||||||
van wien hij Gouverneur geweest was, ver-
over zee na Pruisfen reijzende, tusfchen Noorwcgc Denemarken getuige was geweest van de haaf »'S .q fcherije, die door vier duizend fcheepies gefchieab jven ieder fcheepje ten minften zes menfehen, en ue ^ |
|||||||||||
) '
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HAA.
jeeze nog 500 grootere fcheepjes', die niet anders dee-
zen; dan de gevangene haaring overneemen en inzou- ten , en is de gewoonte, vervolgt hij, dat alle de menfchen van deeze fcheepen geduurende twee maanden op de oe- vers der zee zig neerflaan, en in hutten woonen, die van hout en boom-takken zijn zaamengevlogten en opge- fiaagen. Zie hier dan zekere tijditippen van groote gereguleer-
de haarihg-visfcherije, die men voor de jaaren 1363 en 5389. in de Noord-zee deed; maar wel haast veritonden ie Hollanders vrij beter de konst om dezelve te berei- den, van zijn ingewanden te ontdoen , te fchiften, in tonnen te pakken , te zouten en te droogen, niet alleen als het ten tijde van Philippe deMazieees op zijn reis gefchiede, maar zelfs als alle de andere volckeren het zedert gedaan hebben; en deeze visfehcrij is tof aan het begin der zeventiende eeuw toe de voornaamfte koop- Jiandel der Nederlandfche Provintien geweest. Inden jaare 1386" nam de bloei der Haaring-vangst on-
gemeen toe, na dat Willem Beukelszoon van Bier- vliet, zijne landgenooten de rechte konst, om den haaring tekaaken, te zouten, en in tonnen te pakken haddc ge- leert. Zijn aandenken is door deeze roemwaardige nut- tige uitvinding altijd in agting en waarde gehouden, en M fprak er nog zo veelvuldig van ten tijde van Keizer Kwel de V., dat deeze in de Nederlanden reizende, opzettelijk met de Koninginne Maria van Hongarijen, zij- ie zuster, na Biervliet ging, ommet hunne tegenwoordig- heid, het graf van deezen beroemden haaring-kaaker te verluisteren,- diemen voorgaf,'s Keizers Nederlandfche onderdaanen niet minder te hebben verrijkt, als de A- merikaanfche goud- en zilver-mijnen die van Spanjen. Wanneer naderhand de Zeeuwen , in de Spaanfche
cnFranfche oorlogen van de voorige eeuw, meer voor- deel in de kaap-vaart en in die op de West-Indien za- gen, wierd de Haaring vangst genoegzaam ten eenemaa- b door hun verwaarloost, en dus geheel en al aan de Hollanders overgelan.ten, hebbende eenige fteeden daar Wi, zig in 't bijzondere er op toegelegt; meer als drie hondert jaaren agter een heeft Enkhuizen reeds daar in fc vlag gevoert, en in de voorgaande eeuw, wel op ten tijd tusfehen de vier en vijf hondert Buizen teffens "''gerust; thans is het die ff ad en de Rijp alleen, welke ïan de zuider-zee haaring-fcheepen uitzenden. In den beginne was de voornaamfte plaats dèr haaring-
*isfcherij aan deNoordfche kusten, daar men jaarlijks tot deezen vangst een groot aantal vaartuigen van aller- 'eÜ volkeren zag aankoomen ; grootelijks was hier 'door "Kkantoor der Maatfchappije van de Hanze-fteeden , dat ie Bergen wierd gehouden, in bloei geraakt," dog nu "Boent twee hondert jaaren geleeden, verviel het ge- ?oegzâarri geheel ; denkelijk om dat de haaring bij Hit- ,and doortrekkende, duurzaamer en van beter deugd *'erd bevonden : Het was om deeze rede, dat de Hoo- |eOverigheid der Vcreenigde Nederlanden, in den jaare 62C bij openbaare placaat verboden , geen haaring bin-
'{K di klippen vân Hitland , Ierland of Noorweegen te . i*"' dewijl die onbekwaam bevonden werd; ook wierd ''men , er geene van de ingezetenen dier landen te koo-
J'< £fi zulks alles op een boete van drie hondert guldens, n^n1iaaling van den visch.
eef(,eHollandfche haaring-visfeherijgefchied thans in de
eiil P'aats > en wel bezonderlijk beoosten de Orkadifche
Unir ir"- en ^et n001'den van Schotland, omtrent Hit-
a>Fahhüen Bockenefs; hier begint men op Sc. Jan,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HAA.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•J>73
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijnde den 24 Junij (moogende voor dien dag geen net-
ten in zee geworpen worden) te visfchen, en dit duurt tot den 25 Juiij ; van St. Jacob tot Kruisverheffing , zijnde den 14 September, word omtrent den uithoek, die den naam vanBoekenefs of Bucbaines draagt, gevischt; vol- gende den haaring tot in het diep water , beoosten IJarmouth, tegenover en omtrent twintigmijlen bewes- ten Texel ; hier kan de visfeherij tot aan het end van het jaar duuren. De fcheepen, die tot de haaring-vangst gebruikt wor-
den , worden buizen of haaring-buizen genoemt, en zijn doorgaans van 25 tot 30 lasten groot. Met de :Hollandfche haaring-vloot, vertrekken altijd
eenige vaartuigen, die de naam van ventjaagers of en- kel jauger* draagen; dit zijn fnel zeilende fcheepen, dis den eerst gevangen haaring terftond laaden, en zo ras doen- lijk na Holland overbrengen; wordende doorgaans een hooge prijs hier voor betaalt. Daar zijn ook wetten ten aanzien van deeze ventjaagers ingeitelt, onder anderen dat zij geen haaring moogen inneemen, dan die van de ingezetenen onzes lands, en dezelve ook nergens ver- koopen dan hier te lande; dog ten aanzien van dit laats- te , word zomtijds het verbod wel voor een jaar opge- heven ; waar door dan den nieuwen haaring zo wel in Breemen als Hamburg gebragt word, wordende aldaar de ton van de haaring, die de eerfte jager in heeft, zo wel als bij ons met eenige honderden guldens betaalt. I-n het jaar 1758- wierd er vastgeftelt , dat de ventjaa- gerij, welke tot die tijd voor bijzondere rekening was ge- fchied, voortaan voor gemeene rekening van alle de be- langhebbende in de haaring-vangst , zowel van het Noorder-kwartier als de Maasfteeden , zoude gefchieden. Dat jaar was noodlottig voor deeze visfeherij, en wierd veel gelds mede verlooren , hetwelk van dien uitflag was, dat er in het volgende jaar 1759. wel dertig fchee- pen minder uitgezonden wierden, liet Genoodfchapvan Vlisfingen, het welk op zig zelven gewoon was ter haa- ring-vangst uit te rusten, fcheide door de groote verlie- zen, die zij jaar op. jaar leed, in het jaar 1757. van mal- kanderen, en wierd dus vernietigt; daar in. tegen wierd de nieuw opgeregte viafcherije van de heerlijkheid Burcht, door de Heeren Staaten van Zeeland, met aanzienlijke voorrechten beguaftigt ; zo dat die alleen in 1758. vijf Buizen tot de haaring- en kabbeljauw-vangst in zee gebragt hebben. Van ouds heeft rede deeze uitrusting ter haaring-
vangst, de naam van Groote Visfeherij gedraagen , in on- derfcheiding van de kleine , die op de zandbanken van het ftrand of de kust, om de eijlanden van de zuider- zee gefchied, die ook de naam van dogge-vaart draagt, uit oorzaake dat de kabbeljauw, tot wiens vangst deeze visfeherij is ingerigt, eertijds hier te lande dogge wierd genoemt : Toen de walvis-vangst in haar fleurigfte bloei was, fchijnt haar egter ook de naam van groote visfehe- rij aan gegeeven te zijn, blijkbaar uit een plakaat van den jaare 1691. , te vinden in het Groot Placaatboek, IV. Deel, pag. 237. alwaar van de groote en kleine visfehe- rij en bet uidoopen van haai ing fcheepen word gewaagt. Een meenigte wetten zijn 'er door de Hooge Magten van ons land, tot verbetering, behoud en bevoordeeling van deeze visfeherij gemaakt; als onder anderen , dat geen ijle, kuitzieke, melkzieke, nagtfchamele, flank- en wantr haaringbi] den vollen en zoeten zullen moogen worden gepakt', maar daar van zuiver afgefcheiden worden. Keur- meesters zijn er gefielt, om de leedige haaring-tonn en, F f f 2 voor |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HAA.
|
||||||||||||||||||||||
HAÀ.
|
||||||||||||||||||||||
»s*
|
||||||||||||||||||||||
voor dat die te fcheep gaan, tebezigtigen, en goedvihden-
de, te brandmerken ; deeze moeten van zuiver en goed eic- ken-hout gemaakt zijn en behoorlijk met hoepels voor- zien. Ten aanzien van dit ijtigcn der tonnen, draagt de haaring, die men na St. Jacob vangt, de.naam van Jacobi-, Bartholoniei-en Kmis-brand-haaring ; deeze word met fijn gezooden, de andere met grof gekeurt zout gezouten, en word om die reden grof zouten haaring genoemt; de zulke die na St. Ja?w-dag word gevangen, moet op zijn minst tien dagen op zijn eerftén pekel gelegen hebben, voor- dat men vrijheid bekoomt, dezelve hier te lande te veilen. . In aanmerking van het groote nut, het welk deeze tak
der koophandel aan de vereenigde Gewesten heeft toe- gebragt, hebben de Staaten Generaal van tijd tot tijd, alle moogelijke zorgvuldigheid gebruikt, om de Groote Visfcherij en Haaring vaart te begunstigen ; merkende die aan, volgens Hunne Hoog Mog, plakaaten, als de hoofd- neering en een der principaalfie mijnen van onze Repu- tlijk geweest zijnde, naar door nu nog veele duizenden van huisgezinnen zich geneeren, en een menigte hand- werks-lieden hun beftaan hebben; dit in het oog houden- de, hebben zij, behalven den vrijdom van alle belastin- gen op de proviand der fcheepen van de groote visfche- |
||||||||||||||||||||||
'atl de hand
te wijzen. Het gaat met deeze Visfcherij, zo wel als met di» in
diep water, zeer ongelijk, de eene tijd is de vangst me. nigvuldig, en de andere tijd fchaars, en de voorfpoed* van 'de eene, is geenzins een kenmerk van die der ande. re. Tot diep in het voorjaar heeft deeze Visfcherij plaats in de Zuider-zee,, alwaar in het jaar 1758 zo veel haaring wierd gevangen, dat niemand dusdanigen over- vloed heugde,- te Hoorn wierd op den 1 April het tal dat is twee hondert fluks haaringen, voor vier duiten verkogt; en te Monnikendam wierd voor honden til niet meer dan dertiendehalve ftuiver gemaakt ,• kunnen- de vervolgens dien visch in het geheel niet meer wor- den gefleeten. Geene haaringen, die in de Zuider-zce word gevangen , moogen de visfehers op zee verkoo- pen, vereeren, nog verruilen, of in andere fcheepen of fchuiten overdoen, maar moeten in eene der befioo- ten fteeden van Holland of West-Friesland tot den af- flag gebragt worden, bij verbeurte van hunne fdmiteu de netten, benevens eene boete van hondert guldens; zijnde echter van dit verbod uitgezondert, de Visfehers |
||||||||||||||||||||||
yan.de Helder en Texel, als mede die van de,(tanden
aan de Noordzee. Ongemeen veel word van -deezen/ra« %ing, om, versch gebraaden zijnde, teeeten, in de Idee. den en ten platten lande van onze Provintien geflee- ten.. Engelfche Haaring-vangst.
De Engelfchen hebben zig zedert lang mede op ie Haaring-vangst toegelegt; en het is waarlijk te verwon- deren, wat dog de reden mag zijn, dat den Holland-, fchen Pekel-haaring zodanig boven den Engelfchen en Schotfchen uitmunt; dewijl deeze Natiën de Visfcherij niet alleen veel digter bij huis hebben , maar ook in de zelfde wateren visfehen; denkelijk heeft dit verfchilbij- te draagen, dat' de Nederland- zonderlijk zijn oorfprong door de wijze van beieidenof |
||||||||||||||||||||||
rij , van de inkoomendeden haaring, dezelve inadvijs van zijn Hoog Vohouder, voor drie jaarenvervoeren buitenlands,ontheeven; deeze onthefverlengt.
Het traclaat van koophrijkgeflooten , waar bij dhier te lande gerafineerdmögt ingevoert worden,een merkelijken inbreukten eenemaalen wederomtoog van den Franfchen
|
||||||||||||||||||||||
het nodig waarc,
|
||||||||||||||||||||||
kaaken, daar de andere natiën zo-zorgvuldig niet i»
fchijnén te zijn ; bij Leverpool, aan de westzijde van Engeland, heeft men zelfs den haaring op de wijze der Hollanders beginnen in te leggen, naamelijk met ver- dubbeld of in zee-water gekookt zout; ook kunnen de. Engelfchen, zo wel als de Nederlanders , het Portu- geefche of St. Ubes zout bekoomen. Te Ijarrnouth en Dumbar, fchijnt men e- echter nog zo veel werk niet van te maaken, als aan de westzijde, alwaar de G/as- gowfche haaring, zo- als bij voorbeeld die van Lever- pool , bijkans met die van den Hollandfchen in deugd word gelijk gefielt; zijnde in eene zomer wel zes-en- dertig duizend tonnen Pekel-haaring van Glasgow naar Vrankrijk gevoert. Zo wel aan de Oost- als West-kust van Schotland,
is geduurende het faizoen menigvuldig haaring, w0f" dendc zelfs die omtrent de Wester-eijlanden voor is beste en vetfte gehouden, fchoon zij door de bank 7-° groot niet zijn als de hiaringen in de Noord-zee. K-?' ning Ka rel de I. dit met reden als een zeer gunstig middel aanmerkende,, om de Haaring,visfcherij als op de bodem van zijn eigen Rijk te kunnen doen, tratir maatfehappij met eenige Kooplieden, en deedop eenil!' dier Eijlanden magazijnen opflaan, dbg dit bad ge |
||||||||||||||||||||||
fche haaring niet met dien van de Engelfche visfcherij
vermengt wierde, door Hunne Hoog Mogenden in het volgende jaar en plakaat geëmaneert, welk alle verval- fching van den Hollandfchen met Engelfchen, Schot- fchen, Noordfchen. of anderen vreemden haaring, om den zelven dus vervalscht, voor haaring van de Groo- te Visfcherij deezer landen te verkoopen of buitenlands te verzenden, op de verbeurte van dien zelfden haaring, en daar en boven eene boete van drie duizend guldens voor ieder ton, verbooden. Behalven de bovengemelde groote Haaring-visfcherije,
word er mede aan onze ftrariden en in de Zuider-zee, een menigte haaring gevangen, die men dus versch, of een weinig gezouten, en met fmeulende eickenfpaan- ders gedroogt, onder den naam van X-, Eij- of Staaten- Bokkingen vertiert ,• zijnde daar veel aftrek van door alle onze Nederlandfche Provintien, als medeBreemen, Hamburg , enz. De Belanghebbenden van de Visfche- rij der zee dorpen Katwijk, Noordwijk, Scheveningen, en Zandvoort, maakten in de jaaren 1751 en 1752 mer- kelijke beweeging, door 'hunne verzoek-fchriften aan de Hooge Overigheid, om vrijdom te moogen hebben, tot het kaaken en in tonnen leggen of inzouten van den door hun gevangen haaring; wordende door hen tot dien |
||||||||||||||||||||||
einde een request daar omtrent, aan den Heere Prince voordeeligen uitflag.. Zijn zoon Kak£ï. de II- n5. -be.
Erffiadhouder ingelevert; doch de Heeren Gcdeputeer- naderhand deeze onderneeming,..tiog Haagde weinig o " |
||||||||||||||||||||||
...... " ' ■■ ■ :
|
|||||||||||||||
HA A.
v
|
|||||||||||||||
HAA.
|
|||||||||||||||
.Ï>8ï
|
|||||||||||||||
'ter, het wierd eenigen tijd flaaperig aan de gang gebou-
den', dog verviel in het vervolg allengskens: Echter zijn'de Ingezetenen der Wester-Kijlanden hier door be- dreevener geworden-in het behandelen der haaring, die zointijds in de baaijen en kreeken, aan de Oost- en West- zijde van Schotland, menigvuldig gevangen word. Het ontwerp van Koning Willem de III, om eene
Groot-Brittannifche Haaring-visfcherije op te richten, dog dat toen ter tijd bleef iteeken , wierd, na het flui- ten der Akenfche Vreede weder op het tapijt gebragt, en vond zo veel ingang, dat het Parlement in het jaar 1750 een befltiit nam , tot het oprichten van een zoge- noemde Brit/die Visfcherij, om te (trekken ter bevorde- linge van den Haaring- en Kabeljaauw-vangst ; niets wierd er verzuimt, wat maar eenigzins koste dienen om dezel- ve aan te moedigen, en dus onze Natie daar omtrent den loef af te fleeken, dog waar in zij tot nu toe niet hebben tonnen gelukken ; hun moed wierd ook ten eenemaalen verflaauwt, doer een kleine tegenfpoed, die zij in den jaare 1754 ondergingen, en zedert gaf den-oorlog gele- genheid, om de fcheepen tot andere oogmerken, die voordeeligcr waaren , te gebruiken. Jaarlijks word evenwel, zo wel van de Engelfchenals
Schotten, nu nader en dan verder van hunne kusten ge- tischt, en zulks inzonderheid omtrent IJarmouth. Zie hier-de wijze hoedanig deeze Visfcherij door hun ge- fchied, volgens verhaal van Willough3EIj Hifi. Pifc. f. 230. De beste tijd daar toe aan de kusten van Suf- folk en Norfolk, leggende vlak tegens het Hollandfche (Irand over, rekent men te zijn, van het midden van September, tot dat van October : De netten, die door hun gebruikt worden, zijn ongeveer derdehalf vadem breed of hoog, en twintig ellen lang, zonder zak; men voegt daar van zo veel als noodig is, aan malkander, om de breedte van een geheele Engelfche mijl of daar om- trent te beflaan ; aan de touwen, welke boven aan de netten zijn, en door de kurken heen loopen, worden in het midden, en aan ieder end, een dikker en fterker touw vast gemaakt, dat zig over alle de netten uitftrekt, en bij hun de naam van wallop draagt; verftrekkende dit om de netten in ftormagtig weer te bewaaren, en bij het ophaalen van een groote menigte visch te fteevigen : Aan het overvliegen der meeuwen en andere zee-vogelen word ontdekt, waar de meeste haaringen zijn; die nu eens voor, en dan eens dwars tegens den ftroom aan- swemmen : Het uitzetten der netten gefchied gemeen- 'ijk dwarsftrooms, en zij worden voor de ftroom opge- valt: Wanneer een vaartuig gelaaden is, zeilt het naar de wal om zig te ontlasten , en koomt dan weder op de leering, even gelijk de Hollandfche buizen doen. Grootendeels gefchied dceze Visfcherij tot vervaardi-
|
een half last haàringen in kan , na er een genoegzaame
hoeveelheid zouts in gedaan te hebben, vijf hondert haaringen teffens, die zij een en andermaal met een fchop omkeeren, er algeduurig nieuw zout bijdoende, en tel- kens een gelijk getal haàringen, hier mede voortvaa • rende, tot dat het vat gevult is: De onderfte haàrin- gen door het zout reeds flijf geworden , vermengen zig onder het roeren niet met de bovenften, die men in- zout. De haaringen dus zestien , of op zijn hoogst vier- en-twintig uuren in het zout gelegen hebbende , wor- den uit het vat genoomen, en in korven gelegt, die met zodanige openingen zijn gevlogten, dat de vuiligheid, en zelfs de fchubben, wanneer men de visch met water be- giet enaffpoelt, er gemakkelijk doorgaan; als dan wor- den de haaringen aan fpeetjes geftooken, die op raa- men, en deeze aan latten in zekere daar toe gefchikte huizen opgehangen worden, en voorts gerookt, even als men in onze Bqkking-rookerijen gewoon is te doen. Die, welke in Engeland, Frankrijk en Holland vertiert worden, zijn in een maand gereed, dog de zulken , welke door de Straat zullen verzonden worden, moe- ten zes weeken gerookt worden. Haaring-visfcherij op de Kust van Noorweegen.
Huiden ten dage is er nog een aanmerkelijke Haaringr visfcherij op de Noorfche Kust, zo dat zich veele dui- zenden van het landvolk in het Stift van Bergen en het Noordland met deeze en den Kabbeljaauw-vangst genee- ren ; brengende de haaringen alleen , jaarlijks eenige tonnen gouds, te Bergen, Dronthem, Stavanger en Christiaan-zand in het land; en uit Bergen alleen wor- den eenige honderden van fcbipslaadingen daar van ver- tiert. Veel word er ook van deezen haaring binnen lands, gebruikt, alwaar de boeren naar den half gezouten haa* ring, dien zij zuuren-haaring noemen, ongemeen gre- tig zijn. Haaring-vangst in de Bothnifche Golf van
Zweeden. Aanmerkelijk is de Visfcherij van haàringen, die plaats vind aan dien inham van de Oost-zee, welke de naam, draagt van Bothnifche Golf of Bodden-zee; dog de haa- ringen onthouden zig hier in diep water , zo dat de Vis- fchers van de Oost-Bothnifche zijde, daar veel ondiep- ten zijn , een groot end weg van land moeten vaaren, om op de plaats te koomen, alwaar de haaring uit de diepte, naar het droogere opftijgt; in tegendeel loopt de diepte aan de West-zijde tot aan den oever, en het is deeze reden, die de visfcherij aldaar gemakkelijker maakt. Bij Hernfand, zijnde omtrent het midden,, is ook beter vangst als Zuidelijker of Noordelijker aan de West-kust, daar het ftrand drooger loopt. Echter onthoud zich de haaring niet eigentlijk in de diepte y nog ondiepte, maar aan de kant der zand-banken , of op zulke plaatzen aan den oever, daar een egaale diep- te befpeurt word, als mede ook aan uitfteëkende hoe- ken lands; zijnde alle die plaatzen van vier tot twintig, vademen en zelden dieper. De haaringen verzaamelën zig made in zee-engten en bochten, inzonderheid aan de mond van rivieren en beeken , daar de Visfehers mede hunne netten wel uitwerpen. Gehruik- en nut van den Haaring.',
De versch gevange haanng, word op de rooster ge>' braaden, met een mosten saus, ofwel in de 'pan in ba- F ff 3 kt |
||||||||||||||
van den Engelfchen Bokking, die men weet, dat
°ni zijn fmaakelijkheid en duurzaamheid, door geheel Europa gezogt en vertiert word : Ten dien einde verzä- hlen de vaartuigen tegens den tijd der Visfcherij van 'w Zuiden en Noorden te IJarmouth ; wordende deeze Jijeenkoomst Haaring-kermis genoemt ,• van het Noor- "kn Soomen open booten, die drie lasten, ieder last van 'ien tonnen, en ieder ton van duizend haàringen , aan °e Wal brengen, zig aan de zee-zijde van het vlek ont- kende; terwijl de barken, die van het Zuiden koo- 7len7 wel tien lasten kunnen laaden, zeilende daar me- ae de rivier op. De manier van bereiding der Engelfche Bokking ge- cïl'ed aldus: Zij werpen in een ton, daar ten minften |
|||||||||||||||
a
|
|||||||||||||||
HAA.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
HAA.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
pSî
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
ter of olie gebakken, gegeeten. Ook, gelijk wij'rede Tweemaalen 's jaars gefchied de.groote .Visfcherij hfe
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
gezegt hebben, word er de Bokking van gerookt, dieeen weinig geroost , of in de pan gebakken zijnde,
gantsch niet onfmaakelijk is, bij een boterham, of winter- falade genuttigt. Zie BOKKING. Het is echter de gezouten of zogenoemde Pekel-haa-ring, die het meest geacht, en inzonderheid door ge-
|
-------j —- "vi4 m
nigvuldige vangst uitlevert. Aan de kust van Noorwee
gen word mede een zoort van fprot gevischt, die aldaa> Breitling genoemt word; deeze vangst kan aldaar ze |
||||||||||||||||||||||||||||||
menigvuldig zijn, dat er zomtijds in ééne trek, een
gelooflijk getal word opgehaait, die in kleine vatjes |
on.
pies |
||||||||||||||||||||||||||||||
heel Europa vertiert word, zijnde ook, niet te lang in zouten fpecerijen worden ingelegt, en als dan in vreerä'
het zout geftaan hebbende, buitengemeen fmaakelijk ; de landen, onder den naam van ansjovis vertiert, |
|||||||||||||||||||||||||||||||
De Visfcherij der Sardijnen gefchied van de zanden
van Olonne in Neder-Poitou, of van digt bij Rochelle af; van de maand Julij, tot zomtijds in October toe zwemt de visch van daar geduurig op tot aan Brest in' Bretagne , en koomt veeltijds ook met de vloed in da rivieren; op het Eijland Belle-Isle bellaan de imvoon- ders van deeze Visfcherij, wanneer erop het land niets valt te verdienen: Hier worden hondert en vijftig ïloe- pen , ieder van twee of drie tonnen toe gebruikt; zijn. de eiker floep met tien of twaalf netten voorzien, inde vorm van fchakels, lang twee-en-twintig, en derdehalf ellen breed; deeze netten zijn zeer fijn gebreid, echter met maazen van verfchillende wijdte, dewijl au fanlij- nen niet altoos even groot gevonden worden, Tot dee- ze Visfcherij gebruikt men nog een zeker zoort van sas, het welk in Noorweegen word bereid, en uit de kuit of ingewanden van allerlei groote visfehen , die in ds Noord-oceaan gevangen worden, bellaat; het zelve is het onderwerp van een koophandel van taamelijk belang geworden, en die aan de inwoonders van Neder Brittan- ni'en tot de Sardijnc-vangst niet te ohtbeeren is. De floepen gaan 's morgens vroeg af, en op een of tweemij- len afiland van de wal gekoomen zijnde, daar tien of twaalf vadem water is, zetten zij de netten uit, enfinij- ten er het aas tusfehen; dit helpt defardijnen in bewee- ging , zij koomtn ais dan in zulk een menigte naarboven zetten, dat er op eenen dag in ieder floep zomtijds van twintig tot dertig duizend fluks gevangen worden. Dee- ze floepen behooren de Visfchers zelve niet, maarwx- den door de kooplieden van Belle-Isle aangemeenemen- fchen verhuurt,- deezen verhandelen de fardijnenvicà: aan die kooplieden, welke ze als dan inzouten; voor dat ze ingepakt worden, moeten ze agt of tien dagen in het zout leggen, en dan word er met de pekel, alle olie |
|||||||||||||||||||||||||||||||
dezelve is zeer gezond , bevordert de verteering , ver-
vrischt de maag, verwekt de eetlust, en, niet tegeri- ftaande het geen de Heeren Nobleville en Salerne er in de Suite de la Matière médicale de Mon.fr. üeof- froij Tom. II. Part. i. p. 210. er van zeggen, is hij ligt te verteeren; bij veelenword het voor zeker gehou- den , dat bij de aankomst van den nieuwen pekel-haaring, genoegzaam alle de koortzen en andere heerfchende ziektens in de fteeden van ons land verdwijnen. De pekel-haaring word aan fchuinfe mooten gefnee-
den, na dat dezelve eerst, na maate van deszelfs zou- tigheid, eenige uuren in zoete melk of dun-bier heeft te verfchen gelegt, raauw gegeeten; zommigen nuttigen dezelve, met azijn, boom-olie, gehakte peterfelie, en fijn gefneedene ziepels of uijen ; zeer fmaakelijk zijn dezel- ve bij geftoofde groote of boereboonen, dop-erwten, enz.; men kan ze ook, in bier of melk geverscht zijnde, op de wijze als ansjovis bereiden, en met orego, gehakte peterfelie, boom-olie en azijn eeten. Nu dienden wij nog iets van derzelvermedicinaalege-
bruik aan te tekenen ; door zommigen word gepreezen, om iemand die de koorts heeft, pekel haaringen aan de voetzooien te leggen, als mede een gedampte haaring op de verftuikingen of gekneusde peezen : Om de pij- nen der jicht te doen bedaaren, raad de Heer Andrtj, dat men een open gefneeden pekel-haaring op de zieke plaats zal leggen , betuigende, dit middel verfcheide- ne maaien te hebben zien gelukken : Tegens de freup- jicbt en waterzucht word deszelfs pekel, in lavementen gedaan, voor heilzaam gehouden; uitwendig zuivert hij de vuile zweeren, verdrijft de klier- of króp-ge- •ewellen, en (luit de voortgangen van de verflerving; met honing gemengt, en tot een zalfje gemaakt, zoude zulks dienstig zijn tegens een zeere keel. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
tot t
ais |
|||||||||||||||||||||||||||||||
II. Sprot; Pelj'ers; door de Engelfchen Sprat, endoor of vettighid uit geperst, die even eens als thraan,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
de'Franfchèn Sardine genoemt,* in het Iatijn Sprattus ; harpuizen van de vaartuigen, branden in lampen
{Clupeapinna dorfali radiisxiu. Linn. Sijfl. Nat.) Is een mede tot leerbereiding word gebruikt, en ten dien ein-
vischje, 't welk omtrent een derde deel kleiner is dan een de te Bourdeaux en Nantes verkogt. Een menigte van
haaring; na evenredigheid van deszelfs grootte, heeft hij 't deeze visebjes word er, even als bij ons de haaring tot
lijf een weinig dikker, en de buik minder fcherp; aan bokking gefchied, gedroogt; anderen worden gebraaden,
den bovenkaak der kieuwen zijn zij met een zwarten en met fpecerijen in doozen gepakt ; op alle deeze wi)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
zen voor bederf bewaart, is er een groot vertier van
langs de geheele zeekust van Frankrijk, en zelfs tot m Spanje: Het voornaamlle beflaan van Port Louis is den Sardijnen-.handel. UI. Elft; in het Iatijn Alofa; (Clupea lateribus MP»
maculatis, roftro bifida, Linn. Sijfl. Nat.) zie E LH. IV. Ansjovis; in het grieksch en Iatijn Emréchmiu
{Clupea maxilla fuperiore longiore, Linn. Sijfl- ■"••'' Zie ANSJOVIS. " ... ... V. Borstelvin; in het Iatijn Clupea Thrisja; (<""£"
pinna ani radiis 28., dorfalis radio poßremo feticeo^ long f Linn. Sijfl. Nat.) Dit vischje, in China te huis nou- rende , is eijrond vanlighaam, min of meer naa Braasfem gelijkende ; de buik is van de keel af, ' de navel toe gekield, en zaagswijze getand; oe o
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
vlak getekent, en in zommigen vind
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
vijf diergelijke vlakken op een regte rij naar de ilaart
toe gefchikt; aan den buik hebben zij een zaagswijs getande flreep, en de fchubben zijn fchildformig; geen tanden, nog aan het gehemelte, nog op de tong, nog in de kaaken zijn er te befpeuren ; hun vleesch is vas- ter:, en word fmaakelijker geacht, dan dat der haarin- gen: Men zegt, dat defpretten drieërlei zijn, naamelijk
jonge haaringen , jonge elften, en de eigentlijk genoem- de fardijnen. De jonge haaringen en elften, zijn de beide zoorten,
veike jaarlijks zo menigvuldig aan de ku?t van Gorn- •wiH, bij Penfance, en St. IJves, als mede hooger op gevangen, ingezouten, en over zee vervoert worden: |
|||||||||||||||||||||||||||||||
—-,
|
|||||||||||||||
HAA.
waic, aie korter is dan de onderde, is ftomp, en het
JJgeft kleine buik-vinnen. VI. Kromhek; in het latijn Clupea fima; (Clupea pin-
as flavis■, veatralibus minutisfimis, Linn. Sijß. Nat.) pseze heeft een opgewipte bek ; een zeer korte boven- kaak aan de tip geKnot; de koleur van het lijfis zil- veivcrwig; de buik is gekielt, en zaags wijze getand; de woonplaats is Afien. VJ1. Bijlbuik; in het latijn Clupea flernicla; (Clupea
tinnis vev.tralibus nullis, Linn. Sijß. Nat.) Dit visch- je, tot Surinaamen te huis hoorende, is rijkelijk twee duimen lang, en over het gcheele lijf blaauwagtig-zil- verkoleur'ig; het lijfis zeer breed, en den buik is bul- tig gekielt. VIII. Gebaarde Haaring; in het latijn Clupea mij flus;
IClupeacorporeenfiformi, pimiaani cauda coadunata, Linn. Sijft. Nat.) Deeze visch, die ruim zo veel na de meir- itiilen, dan naar de haaringen fweemt, is degenformig, ofeigentlijk mesformïg van geitaite; van koleur wie, over het geheele lighaam glad, dog aan den buik, tot de navel toe, met zeer kleine doorntjes getand; hij word in de Indifche zee gevangen. IX. Keerkring-risch ; in het latijn Clupea Tropica,
door Os Beck itin. 300. Clupea cauda cuneiformi ge- noemt; dit vischje heeft het lijf wit, zaamengedrukt , breed, en zaagswijze getand, de zijditreep recht, naast aan de rug; de oogen bij den bek; de kieuwen-dek zelf gefchubd ; den kop (teil afloopende ; de onderkaak lan- ger dan de bovenfle; de gaaping wijd; de tanden op een enkele rij geplaatst ; de ftaart als een beitel gefat- zoeneert; de rugvin loopt van het midden van de rug tot aan de ftaart uit ; de aarsvin heeft de lengte van de nijvin, en ook even veel beentjes; de bovengenoem- de Heer Osbeck vond deezen aan het eijland l'Ascen- jan, in de doorvaart tusfehen Africa en America, ont- houdende zig derhalven tusfehen de keerkringen, waar van het ook zijnen naam heeft gekreegen. X. Chineefche Haaring: in het laiiin Clupea Sinenfis;
[Clupea radio sxtim» membrance branchioflègce poflice trim- uk, Linn. Sijß. Nat.) Deeze, die zeer veel op on- wn haar ing gelijkt, heeft een tandeloozen bek, en de tagfte dekzels, die het kieuwen vlies dekken, of lie- ver die de buitenfte ftraal van hot zelve uitmaaken, zijn Ker geknot; de woonplaats is China. HAARING-DOODER, zie KROP-GANZEN , n.
lil. HAARING-KONING ; dus word door de Hr. Klein
Wn vischje genoemt, dat bij de ingezetenen van Heel, c^n fteedje aan de Oost-zee in Poolen , Haaring-koning *rt den vuur-rooden kop gctijtelt word ; derzelver groot- Je is zelden langer dan zeven duimen ; aan de voegen en kaaken is hij roodgiimmende van koleur; de geheelerug 'spoog hemélsch-blauw ; de buik verzilvert; en de na- ye' altoos bloedig en een weinig uitpuilende; het wijf- ie heeft bleeker vinnen, en een asch-graauwe ftaart, ™g net mannetje de vinnen en de ftaart goud-koleurig: 'ovengenoemde Klein merkt aan, dat deeze zoort te V(»reti nog niet is befchreeven. HAARING MEEUW, zie MEEUWEN, n. IV.
HAARING-STEUR, zie STEUREN, ».I.
HAARING - WALYISSCHEN , zie WAL - VIS-
uC'^N, „. iv. HAARLEMMER HALLETJES, zie GEBAK 4 P-
|
|||||||||||||||
HAA.
|
|||||||||||||||
&\
|
|||||||||||||||
dieren-geflacht, waaronder de Heeren Linneus vier
zoorten plaatst; naamelijk 1. de eigengenoemde Haas; 2. het Konijn; 3. een Kaapjche Konijn, en eindelijk ten 4. een Brafililiaanfche Konijn. I. Haas; in het latijn Lepus, ook Lepustimidus ge-
noemt; (Lepus cauda abbreviata, auribus apice nigris, Linn. Sijß. Nat.) Dit dier verfchilt in lighaams-geftal- te, van alle andere dieren, zelfs van honden, katten, wolven envosfen, waarmede hij nog iets min of meer overeenkomst heeft; zijn kop is langwerpig-fmal, en van het end van den (boet af, tot aan de ooren toe, boogswijze rond; de fnoetisdik, en de neusgaten ge- lijken niet kwalijk na een tweede bek, zittende omtrent een-derde duims boven de gaaping der lippen ; in 't mid- den is de boven-lip uitgerand, en door een taamelijk breede fleuve bijna geheel verdeelt, {trekkende deeze fleuve zig tot aan de indrukking van het middelfchot der neusgaten uit; de oogen zijn groot, eijrond en uit- puilende, zijnde omtrent in het midden van het boven- fte deel der zijden van den kop geplaatst ; ter wederzij- den van den bek heeft hij knevels, beftaande uit bors- tel-haairen , waar van de grootfte vier duimen, of wac meerder lang zijn, aan den wortel zijn deeze borstels zwart, het overige wit, dog de kleinften geheel zwart; mede zijn er voor bij de openingen der neusgaten, bo- ven en onder de oogen dusdanige borstelige haairen; de ooren, die zig agterwaarts uitftrekken, fchijnen malkan- deren aan den wortel teraaken, dog hunne punten ftaan wat verder van een, inzonderheid in de wijfjes, diedaar door van de jaagers gekent worden ; het lighaam is lang, en bijna overal even dik; de ftaart is zeer kort, nog- thans kromt hij zig opwaarts; de voorpooten zijn kort en dun, en dat gedeelte van de agterpooten, hetwelk met den fchenkel in de mensch overeenkomt, is naar evenredigheid niet dikker, dog de eigentlijke voet, of het onderde der agterpooten, daar dit dier op rust, toont duidelijk door zijne dikte, zo wel als de lenden, de kragt die hij in het loopen oeffent, en de lengte der agter- pooten ftrekt tot een bewijs , hoe gemakkelijk hij zijne fprongen vooruit kan beftieren ; alle de vier pooten zijn ten eenemaalen met haair bekleed , en op het ag- terfte der voetzooien, zo wel voor als agter, vind men bosjes haair, op de wijze van penceelen, die zig tot aan den hiel uitftrekken ; aan de voorpooten zijn vijf, aan de agterpooten vier vingeren, en ieder vinger loopt in een nagel uit van middelbaare grootte , onder het haair verborgen. Zie de drukking prent van een haaze-voor- poot op plaat XIII. De haajen hebben een digte vagt, het haair daar van
is op de rug, lendenen, billen, zijden , enz. roodagtig of roskoleurig, met wit-en zwartagtige vlekken ; de kruin van het hoofd is bruin-roodagtig-ros met zwart gemen- geld; de tippen der ooren zijn zwart, de oogen zijn met een witagtige band omringt, welke zig tot aan de kne- vels en van agteren tot aan de ooren uitftrekken, on- der aan het lijf is het dier witagtig ; de ftaart is wit, veeltijds met zwarte vlekken ; men vind egter ook haa- jen die geheel wit van vagt zijn, gelijk wij zo ftraks na- der zullen aantekenen. De haajen, die men op de gebergtens ontmoet, zijn
door de bank grooter en zwaarlijviger, als die in de vlakke landen gevondçn worden , zij zijn _op het lijf ooi den |
|||||||||||||||
'> I
î.)
|
|||||||||||||||
HAAS ; is een zeer bekent vier-voetig herkaamvend na kaal zijn. In de noordelijkfte deeien van Europa,
zo
|
|||||||||||||||
ÖAA.
|
|||||||||
9U ' HAA.
|
|||||||||
zo als inMuscovien .Sibérien, Lapland, -enz., zijn zij „
den grootiten tijd van 't jaar wit, en neemen alleen inde „ zomer-maanden hunne rosfe koleur aan, niet tegen- „ ftaande zommigen altijd wit blijven , en de ouderdom „ van allen min of meer deeze koleur doet aanneemen. „ Weinige of geene haafen worden er in Zuid-America ,, gevonden, fchoon er egter in Virginie en Kanada, zelfs ,, in de landen aan de Hudfons-baij gezien worden; de „ haafen van Noord-America zijn, volgens't berigt van de „ reizigers, niet alleen veel grooter, maar hebben ook „ blank vleesch, dat een ander fmaak heeft als het vleesch „ van onze haafen ; hun vagt levert een zeer fraaij bont uit, waarvan het haair ook niet uitvalt. De meeste jonge haafen hebben op de top van het
hoofd eenige wit gekoleurde haairen, hst welk de ge- daante van een fter vormt ; doorgaans verdwijnt deeze bij de eerfte ruijing of verhaairing; men vind er egter die deeze witte vlak of fter tot in deri hoogden ou- derdom bijblijft, volgens verzekering van den Heere Daubenton Defcription du Lièvre, pag. 31. Wat deHr. Buffon ook mag bijbrengen ,om tebetoo-
gen,dat de haafenmcx. herkauwen, grondende inzonderheid dat het dier maar eene maag heeft, zo is egter het te gendeelzo klaarblijkelijk door den Heere Prof. P. Camper (zie deszelfs vier Lesfen over de Veepest, te Leeuw, bij H.A. de Chalmot gedrukt 1769. pag. 33) getoont, dat niemand met eenige grond meer zal kunnen twijrTclen of het dier. herkauwt. Ongemeen flerk vermeenigvuldigen de haafen, van
het eerfte jaar hunner leeftijd af aan, en zulks ter aller tijden zijn zij ter voortteelinge geneigt, en bekwaam ; het wijfje draagt niet langer dan dertig of een-en-dertig dagen, en werpt gemeenlijk twee , drie of vier jongen teffens; nauwlijks heeft het wijfje gejongd, of het laat zig weder dekken; tegens den aart van de meeste die- ren laat zij dit zelfs toe wanneer ze bevrugt is; en vol- gens den grooten natuuronderzoeker Buffon , (zie des- zelfs Histoire naturelle du Lièvre, Paris 1758.) is het door de bijzondere gefteltheid der teeldeelen, dat er een overbevrugtiging kan plaats hebben. „ Want de „ fdieede (zegt dien Heer) en het lighaam der lijfmoe- „ der zijn aan een , zonder dat de lijfmoeder, gelijk in „ de andere dieren, een mond of hals heeft, maar de „ hoornen van de lijfmoeder hebben elk eene opening, ,, die met een rand in de fcheede uitfteekt, en zig in 't „ werpen der jongen uitzet,- zo dat deeze twee hoor- „ nen twee bijzondere lijfmoeders zijn, van elkander „ gefcheiden, die de eene" onafhankelijk van de andere kunnen werken ; invoegen dat de wijfjes in deeze zoort van dieren, kunnen ontfangen, en door mid- del van deeze twee bijzondere lijfmoeders jongen werpen, en bij gevolg moeten de overbevrugtingen zo gemeen zijn in deeze, als zij zeldzaam zijn in de dieren , wien zulk een tweevoudig werktuig ont- breekt. „ Deeze wijfjes kunnen dan op alle tijden ritzig zijn,
en bevrugt te gelijk, en het geen genoegzaam be- wijst, dat zij niet minder geil dan vrugtbaar zijn, is eene andere büzonderheid in haar lighaams-ge- itel ; te weeten, zij hebben het hoofdje van de kitte- laar uitfteekende en bijna zo groot als dat van de roede is in het mannetje, ea dewijl de fpleet zig nauwlijks vertoont ; gelijk ook de mannetjes, uitwen- dig geen zakje nog balletjes hebben, zo is het dik- wils zeer moeijelijk de kunne te oaderfcheiden.- Om |
die rede heeft men gezegt, dat er onder de haafei,
veel tweeflachtige (hermaplioditen) waaren, dat de mannetjes zo wel jongen voortbragten als de wijfjes; darzommige beurt om beurt mannetjes waaren en wijfjes, en dat zij er beurtelings het werk van ver- rigteden : In der daad deeze wijfjes, dikwils ritzi"er dan het mannetje, dekken dezelve eer zij daar van gedekt worden, en zij gelijken buiten dien, zo zeer in die üghaams-deelen naar elkander, dat men zonder naukeurige befchouwing ligtelijk het mannetje voor het wijfje, en 't wijfje voor het mannetje neemen kan. Behalven deeze aanmerkelijke bijzonderheid inde dea- n der voortteeling van deeze dieren, is het pisvlies n den kaas ook, zo wel door zijne gedaante als phat- ng, zeer verfcheiden met het pisvlies in anderedieren de moerKoek heeft meede een geheel andere Hguur. e Heer Dauiïenton opende een bevrugt wijfje, om bekleedzelen van de vrugt m dit dier te befchrijven; t zelve had in de flinker hoorn van de lijfmoeder drie ugten , die hij er uithaalde, zonder dat hunne vlie- n aan de wanden van het hoorn kleefden; ieder vrugt as geheel met het vatvlies Oinwonden, en had nabij n buik een inoerjtoek , omtrent van tiguur ais in den ensch; aan de wand van den hoorn vond men eenige lfftandigheid, welke fcheen aan te duiden, dat ds oerkoek aldaar was aangehegt geweest; de vrugt ver- lgens uit het lamvlies gehaalt zijnde, pntdekte zig dui- lijk, dat het pisvlies , door middel van de navel- eng, met de vrugt gemeenfehap had. Het ontbreekt aan geene voorbeelden, dat de Imftn
nfchepzels hebben vomtge'iragt; onder anderen vind n aangeteekent , dat er in den iaare 1583. op een t bij Turkenheim, een monftreufe haas wierd gevan- n, hebbende agt pooien met een dubbeld lighaam, g een enkelde kop met drie ooren : Volgens verze- ring van Reiselius, wierd omtrent eendiergeliikein n jaare 1621. bij Ulm gevonden. In de Hhtoirià cademie desfeiences, de l'année 1700. vind men,dat Emer ij in die vergadering een dusdanig wanfehep- l vertoonde, het welk geleeft en geloopen had, en or een Jager was gevangen ; hier te lande is hec lfs ook niet vreemd, om haafen met twee koppen te n. Volgens opmerking der liefhebbers van de jagt,"r°r"
n. van de hondert wijfies haafen, die men vangt, wel gen-en negentig bevrugten gevonden ; de ondervin- g fchijnt ook geleert te hebben, dat het getal der jfjes haafen veel grooter is dan dat der mannetjes» nneer deeze hunne jongen geworpen hebbsn, voe" n zij ze gemeenlijk twintig dagen lang met de prain ■ etende na dien tijd de jongen zelven da kost zoeken, deezen maaken als dan zestig of tachtig fchreeden n de moer af hun leger; zo dat men bijna verzekert zijn, een jong hier of d.iar aantreffende, niet verf daar een of twee ouden te zullen vinden. en fchrijft aan de haafen een leeftijd van zeven»
en op zijn hoogst tien iaaren toe. Uit den aart een zeer vreesagtig en fchuw dier ; de dag bren? meerendeels in haar leger door met flaapen, dog flaâp toont zelfs, hoe veel de vreeze ophaarverm S» ijl zij haare oogen in die rustende toeftandinaar gelooken , en dikwils geheel open hebben ; fte gerügt maakt haar wakker. Het is in het van de avond, en 's nagts dat zij gaan weide• ne kost zoeken; veeleriei kruiden, enwelmzo ^ |
||||||||
HÀA.'
&M melkzappige planten zijn hun geliefifte voedzel,
ilde cichoreij, zalade, paardebloemen, kool en vee- jlleiander kruid, gras, klaver, en wel voornaamentlijk iet graan van allerlei opfchietend koorn is hun gading Lfpijze; 's winters, wanneer de aarde langen tijd met tóuw is bedekt geweest, en zij dus gebrek aan krui- den hébben, geneeren zij zig met de fchors van vee- lerlei boomen en heesters, en verkiezen boven al de tedere bast van het jonge houtgewas, waar door zij niet ijlden in de boom-kweekerijen groote fchaadc veroor- zaken. In tuinen geraakende, daar zij anjelier-planten finden, worden dezelve door hun als een lekkernije let eerite aangetast en vernielt : Ook zegt men, dat zij onder de fneeuw op muizen aazen : Het is mede 's nagts at men ze ziet loopen en met eikanderen fpeelen, dog het minfte gerügt doet hun in allerijl de viugt nee- jien. In fnelheid van loopen munten zij boven de an- dere meeste dieren uit; zijnde hun loopen een zoortvan galop, die uit zeer fchielijke fprongen beftast ; een zon- dsrlinge manier hebben zij om kromme paden te maa- ien, wijkende zelfs agterwaart.s; in het loopen maaken jij geen het minfte geraas, dewijl hunne pooten, zelfs van enderen met haair zijn overtoogen ; wonderlijk fcherp fchun gehoor, en de ooren , die na maate van het lijf zeer lang zijn, verftrekken als tot eene beftuuring in hunnen loop ; de kortheid hunner voorpooten is oorzaak Jat zij gemakkelijker bij een berg kunnen opfnellen, dan daar af klimmen. Zelden hoort men de haas eenig ge- luid geeven, dan wanneer men hem met geweld aan- grijpt, pijnigt of kwetst, als dan uit hij geen fijn gepijp, Mareen taamelijkfterke klank, min of meer na de ftem yin een mensch zweem ende. Gelijk rede gezegt is, verlaaten de haafen zelden over óag hunne legers, ten zij men ze er uitjaage ; 's avonds Kraamelen zij baar op de weiden, koornlanden , of Klop zulke andere plaatzen, daar zij gemakkelijk hun- ne kost weeten te vinden ; geduurende de nagt eeten, fpeelen en koppelen zij. De herhaaling van deeze zo SMvoudige handelingen, maakt bijna de geheele natuur- de historie van het leeven eener haas uit, zeggen de Schrijvers van de DiUionaire Encyclopédique. Echter JKtmen deeze dieren, wanneer gejaagtworden, listen «een vernuft in het werk ftellen, om hunne vervol- Sfóte misleiden en te ontfnappen , waar van de een- jNigheid hunner levenswijze geen merktekenen aan- wen, om ze erbekwaam toe te rekenen. De beroem- * Jaager Jaques du Fouilloux , in zijn Traité de la hnerie, ed. de 1751. in 8vo. zegt, een haas gezien te t!™en, die zo dra het geluid van den hoorn niet ge- waar wierd, of hij had de loosheid van in een meir te W zwemmen , al was het er zelfs een kwartier uur |a'is van daan , in het midden hier van verborg zij zig ^chen 't riet : Een ander die vervolgt wordende, twee '«ie wijde meiren overzwom; nog verhaalt Fouil- iJj>x, dat hij een haas wel twee uuren voor een hond |
|||||||||||||||||||
KÄÄ,
|
|||||||||||||||||||
98 S
|
|||||||||||||||||||
vindende, ontfnappen zij altoos enzoeken haare vrijheid.
Hier zoude het de plaats zijn, orri van het vermaak,
dat de vangst der haafen verfchaft, te gewaagen, en des- zelfs jagt te befchrijven; dog dewijl wij gefchikter oor- deelen, om zulks onder JAGT te doen , wijzen wij den leezer na dat artijkel. Enkel zullen wij hier aan- tekenen , dat dezelve reeds van ouds voor een der ver- maakelijkfte uitfpanningen is aangemerkt, die men op het land geniet, en dat deeze Jagt, zonder veel te ver- moeijen kan gefchieden , en geenzins met die gevaa- ren gepaart gaat, die de vangst van wolven, beeren, herten en wilde zwijnen verzelt : Om die reden is het ook als een zoort van vrijdom, die enkel uit kragt van hooge geboorte of goederen vergunt word. In Duitsch- land , rtaat deeze Jagt aan niemand dan aan den Adel vrij, terwijl het gemeene volk flegts op roofdieren mag jaagen; zijnde op zommige plaatzen de doodftraf, en op anderen die van het uitfteeken der oogen, daar voor geftelt. Volgens eenen Koninglijke Ordonnantie van 1720. zie Supplem. au Diclionaire Militaire à Paris 1746, pag. 159. word in Frankrijk aan alle militaire, geene uitgezondert, het jaagen en visfehen verboden, en zulks aan de Officieren bij verbeurte van hunne bediening, en aan de Soldaten op ftrafFe van de galeijen. In de Vereenigde Nederlanden, hebben de particuliere Pro- vintien elk hunne bijzondere Jagt-reglementen, waarbij bepaalt word, wie dat tot de Jagt is geregtigt, en wat een ieder daar omtrent heeft in agt te neemen; den inhoud daar van kan men vinden op 't artijkel JAGT. Daar is geen dier, aan wiens bijzondere lighaams de**
len, oudstijds meer geneeskundige kragten zijn toege» fchreeven, dan aan die van den haas, Schröder telt veer- tienderlei zoorten van middelen op, die uit het èene of ander gedeelte van dit dier bereid wierden; dog zij zijn alle volftrektelijk in onbruik geraakt; hedendaagsch be- zigt men er niets van dan het haair en de kooten , vol- gens H of f M an, de Medicam. officinal, p. 20.; deeze laatste tegens den fteen en eene moeijelijke kraam; heß haair in een zoort van zalf of fineering, door Gale- nus aangepreezen, om het bloed in de opening van een (lag-ader te ftempen, wordende deeze pleister zaa- mengefteltuit gelijke deelen, aloë, wierook, mijrrhe en gebrandhaafen-haair; dog men kan verzekeren, dat dit haair het min nuttigfte ingrediënt van het mengzel is, ook word het thans bijna geheel niet meer gebruikt. De haas .verfchaft een lekker en aangenaam voedzel,
en word bij de Grooten zeer geagt, wordende dik- wils op de pragtigfte maaltijden, we! toebereid zijnde, als een fchotel van aanzien voorgedischt ; men verkiest zodanige haafen die jong en wel gevoed zijn; die meer- der als een jaar oud zijn, beginnen reeds taai-te wor- den, en de al te oude haafen zijn droog en zwaar te verteeren ; wij zullen de verfcheidene manieren gaan aan- toonen, om dezelve fmaakelijk te bereiden; na nog iets ten aanzien der nuttigheid van derzelver vagt en haair te hebben aangetekent. De huid of het vel van den haas, benevens zijn haair,
vei'fchafFen twee zoorten van koopmanfchappen. De bontwerkers bereiden de haafe-vellen met het
haair, en maaken er verfcheidene zoorten van voerin- gen van, die zeer warm zijn, en welke men zegt, dienstig te weezen tot geneezing van de jicht, enz. Het haafen-haair is roodagtig ros-koleurig : dog uit
Moscovien brengt men geheel witte haafe-vellen , die veel meerder geacht zijn, dan die bij ons vallen. G g g Het
|
|||||||||||||||||||
'pen loopen, die eindelijk een anderen haas opjoeg,
2"&m deszelfs Jeger te rusten leide: Het mangelt me- ain geen voorbeelden, dat zij, vervolgt wordende, in
r e" kruipen, door de geut daar zig de drek door ont- [j ?n°pdekoeftallen vlugten, om dus de woede van de i»„ te ontkoomen. Schoon den haas van natuu-
KJi een
ls»inren
|
|||||||||||||||||||
l]ennei}> e^a<in een huisfelijke opvoeding gewen
|
|||||||||||||||||||
Ja zelfs even eens als de honden opzitten en
fnaakerijea leere«; doch, de geleegcntheid |
|||||||||||||||||||
«ndere
|
|||||||||||||||||||
« Den,
|
|||||||||||||||||||
HAÄ.
|
||||||||||||||||||||||||||||
HAA.
en fijn gewreeven lever, waar in een citroen uitgedruk-
is, roert dit in de faus, waar door die bind, en d'-k word. Men moet vooral hier toe een haas 'necmen daar geen kwaade reuk of zogenoemde jonkeragtièheid aan. is; dewijl het bloed bedorven zijnde, een kwaads fmaak aan de faus geeft. Haas met Mostert-zaus.
De haas eenige dagen in half wijn-azijn en half waf« gelegen hebbende, fnijd men die aan ftukken, ftoofc hem met water, \oter, zout, peper un geftooten kruid- nagels gaar ; een weinig voor dat men aandischt, neemt vier lepels vol inostert, ontbind die in citroen- of li- moen-zap, doet het bij de haas, al geftadig omroerende tot dat dik word, en behoorlijk gebonden is. Fricasfée van Haas.
Hier toe dient men een jong haasje te hebben, fnijd die in ftukken, doet er behoorlijk water, boter, zout, fijn gereeven nootemuscaat, en wat gehakte pet erf elk en chalatten bij, laat het dus gaar ftooven ; op zullende disfehen, neemt drie à vier dooijers van eijers, klopt die ter deegen met een lepel vol twee à drie limoen- \ zap, roert die in de fricasfée, tot zo lange de zaus iet deegen gebonden is, zorg draagende, dat het niet fchif- \ te, en zet het warm. voor. Haasje op de Rooster gebraaden , of à la Crapanion.
Neemt hier toe een jong en klein haasje, zet hem ia
postuur, als of men hem aan het fpit wilde braaden, kneust hem met een hakmes; begiet hem dan van onde- ren tot boven met gefmolten boter, voorts met geltoo- | ten biscuit , waar in gehakte peterfelie , peper, en wat I zout is geroert, beftrooit zünde, laat hem op de roos- ter gaar braaden, van tijd tot tijd moet men hem om- -V keeren, en met een weinig boter bedruipen : aannek* ■. tende, doet men er een chalotte-faus over. Gevulde of gefarceerde Haas.
Na dat de haas twee à drie dagen , in half wijn-azijk en water gelegen heeft, zo doet het vleesch zo net- jes van de beenen af als doenlijk is; hakt het dan met | een-vierde quantiteit zo veelgcdroogt fpek, fijn; neemt I voorts vier of vijf eijeren, fijn gehakte peterf elie, chu- latten, citroen-fchil en marjoleine, twee â drie geftooten |
||||||||||||||||||||||||||||
'985
|
||||||||||||||||||||||||||||
Het kaak van Jiaafen word gebruikt, om er hoe-
den van te maaken ; in Vrankrijk wierd het voor dee- zen wel tot dat einde gebezigt, dog door eene Ordon- nantie van den jaare 1700, word volftrektelijk aan de Hoedemaakers verbooden , om er zich van te bedie- nen. Voor dat men het haair van het vel knipt, om er
hoeden van te maaken, worden de dikilen, die't bovenst zitten, uitgetrokken , om dat men van geen anderen gebruik kan maaken, dan die digt op het vel zitten, en die men als een zoort van dons kan aanmerken. Zie hier veelerlei onderfcheidene manieren, om de
haafen fmaakelijk tot fpijze te bereiden. Om een Haafe-peper te bereiden.
De haas geftroopt en gewasfchen zijnde, fnijd men dezelve in ftukken , legt die een dag à twee in azijn; laat het daar na een weinig in kookend water opwellen; neemt voorts wat weiten oftarwen meel, laat dat in de koeke- pan in boter bruin braaden, bruin zijnde, zo fnijd er eenige chalatten fijn in, een glas roode wijn, en een di- to goede wijn-azijn en water, voorts peper, zout na de fmaak; neemt dan de opgekookte ftukken haas, en laat die in deeze zaus verder gaar ftooven, zorg draagende, dat er'de ruimte vogt op blijft; bij het aandisfen , kan men er wat citroen-zap in doen, en er eenige citroen- fchijven boven op leggen. Haafe-peper op eene andere ivijze.
De haas zuiver afgewasfchen zijnde, fnijd hem aan ftukken, laat hem een half kwartier in ruim waf«r opkoo- ken, giet er dan het nat ten deele af, doet er de ruim- te boter bij, een glas roode wijn , geftooten biscuit, een bord vol fijn gefneeden ajuin of ziepels, eenige laurier- Maden, peper, zout, en geftooten kru idnagels naar goed- vinden , laat het dan zagtjes gaar ftooven ; aanrigten- de, drukt er het zap van een citroen over. Op eene andere wijze, zeer fmaakelijk.
De haas geftroopt zijnde, zo laat het bloed eruit in een potje loopen, doet hier de lever , na dat ze eerst ter deegen fijn gewreeven is, bij; fnijd voorts de haas aan ftukken, en hebt een groote koeke- of platte braadpan op het vuur, waar in dobbelfteenen gerooktfpek, die men ordentelijk laat uitbraaden, dog niet te hard, doet dan deeze uitgebraadene dobbelfteenen in de pan, daar gij uw haas in denkt te ftooven; voegt bij dit fpek-vet een gelijke hoeveelheid boter; dit te zaamen zo lange op het vuur geftaanhebbende, dat het niet meer fnirkt, zo neemt van de ftukken haas , wentelt die ter deegen in weiten meel, en Iaat die aan alle kanten in bovengemel- de pan bruin braaden , waar na men die in de ftoofpan doet; vervolgt, met het braaden zo lange tot dat allede ftukken haas gebraaden zijn, erzomwijlen, indien het noodigis, op nieuw boter bijvoegende ; neemt voorts een goed bord vol gefneeden ajuin, laat die mede zo lange in de boter bakken, dezelve geftadig omroeren- dc, tot dat een hoog goud geele koleur heeft verkree- gen, doet dit dan mede in de ftoofpan; voegt er voorts behoorlijk water, een lepel of twee wijn-azijn of ver- jus, geftooten kruidnagelen, peper, zont, eenige lau- rier-bladen, en een bosje marjoleine of thijmiaan, die men er bij het opdisfehen uitneemt, bij, laat het dus zagtjes ftooven,- bijna gaar zijnde, of een half kwar- tier voor dat men aan wil richten, neemt men het bloed |
||||||||||||||||||||||||||||
biscuiten, en één à twee lepels room van melk;
|
||||||||||||||||||||||||||||
t dit.
|
||||||||||||||||||||||||||||
ter ter deegen onder het gehakte vleesch, legt voorts
uw baafe-geraatnte in zijn geheel, in een, langwerpige pan , voegt dan het hakzel om de beenen, dat het we- der de gedaante van een haas bekoomt, doet er bcnooi- lijk water en boter bij, laat het met vuur onder en bo- ven zasties gaar bakken , of zet het tot'dien einde 1 een bak-oven; gereed zijnde, zo mengt de laus mei. <*<■■ weinig bruin gebraaden weiten meel, en legt er cnr^ fchijven over. , , Ook kan men van de dus gehakte en toebereide »a»
|
||||||||||||||||||||||||||||
fricadellen maaken ;, als mede groote of kleine pastei
|
||||||||||||||||||||||||||||
het ar
|
||||||||||||||||||||||||||||
tijkel
|
||||||||||||||||||||||||||||
doende er als dan een korst om, zo als op
DEEG, pag. 466. ». 2. geleert word. |
||||||||||||||||||||||||||||
Gebraaden Haas.
Men kan de haas eenige dagen in azijn en |
||||||||||||||||||||||||||||
water Ie?'
|
||||||||||||||||||||||||||||
volgens een ieder zijn vef^z^s^ea-; 1
|
||||||||||||||||||||||||||||
'en, of ook
|
||||||||||||||||||||||||||||
deert of fpekt hen/dan op de lendenen , hals en bi •
behoorlijk gefatzoeneert en aan het* fpit geltoaan ^ |
||||||||||||||||||||||||||||
haä;
ge bedruipt hem geduurende een kwartiers mir, geffia-
jig draaijende, met zoete melk; waarna men de ruim- tebeter in de braadpan doet, en hem hier geduurig me- de bedruipt, tot dat gaar is; om de faus gebonden te hebben , ontbind men een weinig weiten meel in citroen- zipt en mengt dit al roerende in de faus. Ook kan men Je 'haajen zonder fpekken braaden, wanneer zij ech- ter ook zeer fmaakelijk zijn ; het voornaamfte is , dat pen geftadig bedruipe. Thans heeft men expres daar toegemaakte koperen en ook fteenen pannen, om er haa- fiii in te braaden ; men kan ze daar mede gefpekt in toe- bereiden, of ook ongefpekt ; zommigen binden er dun- ne plakken fpek over, hetgeen mede zeer goed is, ech- ter zo oogzieniijk niet, als of het met de naaide is ver- ligt. Wanneer men een oude haas heeft, moet men £r, voor dat hij gebraaden word, de binnen-vellen, in- zonderheid van de lendenen en billen , met een pun- tig mesje afvillen , wordende het vleesch van de taaij- beid deezer vellen ontbloot, mals en teder. Ragout of Salmi van Haas.
Wanneer er van een- gebraaden 'haas iets overblijft, kan men er op deeze wijze een lekkere ragout van rriaa- ken; fnijd het overgebleevene aan ftukken, doet het ineen pan of tinnen fchotel ; voegt er bij boter , zout, gehakte chalotten, wat roods wijn, citroen-zap en ge- flooten biscuit, dekt het met een andere fchotel toe , laat het dus een kwartiers üur- ftooven , en eet het warm. Hoedanig een Haâfe-pàsteij te hereiden.
De haas afgetrokken, uitgebaalt en gewastenen zijn- de, zo neemt er de beenen uit, echter zodanig, dat de haas in fatzoen blijft, fpekt hem voorts van onde- ren tot boven, en legt hem dus zes of agt uuren lang in izijn; maakt vervolgens de korst van het deeg, zie n. 2. {«£. 466.; vormt van dit deeg een zodanige gedaante als gij begeert, en legt er de haas op, voorts de ruimte tefr, jeu of bouillon van kalf- of rund-vleesch, peper, kruidnagelen, gebakte chalotten, marjoleine, bafilicum enfchijven citroen, doet er de bovenkorst'over, daar tien eene opening op de wijze van een fchoorfteentje in vormt, en laat het dus in de oven gaar worden. Haaje-pasteij op eene andere wijze.
De haas eenigen tijd in half azijn en water gelegen hebbende, neemt men al het vleesch van de beenen, v°egt hier even zo veel gewigt verkens-vleesch bij, daar' teerder vet dan mager aan is, hakt het ter deegen fijn °nder malkanderen, en doet er peper, zout, kruidna- gelen en marjoleine bij naar goedvinden , dog moet ffe' gekruid zijn; doet het voorts in een korst als bo- fen) en voor dat de bovenkorst er overgedaan word-, 2° giet er wat bouillon bij, en laat het dus in den oven, ™ in een taartepan langzaam, onder en boven vuur, Saar bakken. Nog anders, die verfiheidene wecken kàn
. goed blijven.
Neemt zoveel haajen als gij wilt, doet er, na dat
welve ontweid zijn, de bonken of beenen uit, zorg
raagende, de haajen zo veel in haar geheel te ïaaten ,
Van J'k is' hebt dan tonto of ftukken gerookt Jpek
feriM11 vinSer 'engte, en ruim een halve vinger dik,
«telt die ter deegen in onder een gemengde peper ,
|
||||||
HAAi * pg7
kruidnagels, zout, marjoleine en baßlicum, alles fija
geftooten of gewreeven, befteekt hier overal uw haa- jen rijkelijk mede, insgelijks hier en daar met chalot^ ten, en legt ze dus vier-en-twintig uuren in wijn-azijn; waar na men een korst van ioggen-meel vervaardigt, zo als op het artijkel DEEG pag. 4.66.11. 1. word geleert; doet hier uw haajen op de gevoegeüjkfte wijze in, bebe gij erverfcheidene, dan twee op malkanderen, dog legt onder , boven en tusfeben beiden citroen-Jchijven, lau- rier-bladen, bafilicum, peper, zout en kruidnagelen, op dat het een verheven fmaak krijge; neemt dan tót ieder haâs twee wijn-roomers roode wijn, en vier lepels vol fterke bouillon van rundvleesch ; doet er de bovenkorst over, en laat het dus in een bakkers oven gaar wor- den, de korst moet ten minften een-vierde duim dik zijn; deeze pasteijen eet men koud, en kunnen meer als drie maanden goed blijven., zijnde zeer dienstig,. wanneer men lange reizen heeft te doen. HAAS ; Haasje ; word in de keuken of kookerij ook
genoemt, 't vleefchige uit de lendenen van eenig tam of wild dier, rund, kalj,jchaap, lam, hert, enz., het welke meest, gelardeert zijnde, gebraaden, of met een faus toegemaakt word. HAASEN-AREND, ook Haajen-gier; in het latijn
Aquila Valeria genoemt; is een groote zwarte Arend, die deeze naam is gegeeven , om dat hij veel haajen en konijnen vangt. HAASEN-KLAVER, zie HAASE-POOT.
HAASEN-KOOL, zie PIAASEN-LATUWE,
HAASEN-KOOTEN, zie ENKLAUVV.
HAASEN-LATUWE; Haafen-zalaade ; Haajen-
kool ; Ganje-distel ; Dauw-distel ; Verkens- of Zwijne- distel; Melk-weij ; Konijne-kruid ; in 't latijn Sonchusi Lacluca leporina. Daar zijn verfcheide zoorten van dit kruid-gewas, maar we zullen hier allleen van eenige der bekentfte zoorten melding doen ; als 1. De gemeene gladde Haajen-latuwe ; Sonchus lavis
laciniatus latijolius ; (Sonchits pedunculis tomentofis, ca- lijcihus glabris, Linn. Spec. Plant.) 2. De gemeene rouwe Haajen-latuwe ; Sonchus ajpir
laciniatus latifolius. 3. De Veld-Haafen latuwe ; Sonchus arvenfis ; (Son-
chus pedunculis calijcibusque hijpidis Jubumlellatis, foliis haft cordatis, Linn. Spec. Plant.) 4. De groote boomagtige IVater-HaaJenlatuwe; Son-
chus ajper arborescens ; (Sonchus peduncuius calijcibusque hijpidis Jub umbellatis, foliis bafi fagittatis, Linn. Spec. Plant.) 5. De Muur-Haajen-latuwe met kleine bloemen;
Sonchus lavis laciniatus muralis, parvis floribus ; ( Pre- nanthes fiojculisquinis, foliis lijrato-haflatis, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort, fchiet uit de wortel
een kantige holle en naar bovenwaarts takkige fteng op, van ongeveer anderhalf voeten hoogte , die zomtijds wat roodagtig is ; waar aan bladen groeijen , die lang, glad, zagt, effen, en aan de beide zijden veerswijze diep ingefneeden en gekertelt, en aan het eind ftomp- puntig zijn; .op de toppen der fteng en takken koomen' geele platte bloemtjes voort, uit veele bladjes beftaan- de, en na die van de latuwe gelijkende, welke daar nà in ftuif-wolle veranderen , en daar onder in de hoeftjes fchuüt klein, plat, langwerpig zaad. De fteelen en bla- den geeven een melkagtig zap van zig, wanneer ze ge- kwetst worden. G g g a De
|
||||||
93» haa; haa.
|
|||||||
den, en belet de zuiging niet, om dat het kind de te
pel niet vat met de lip, maar met het verhemelte; hei is daarom best te wagten tot dat zij drie, vier of vijf maanden oud zijn. De dubbelde is moeijelijker, voornaamelijk om de lei
tusfehen beiden, die veeltijds niet gemakkelijk kan be^ vat worden met de naalden ; zij geneest nimmer fraai wanneer de lellen des neus ingevallen zijn. De haajen lip met een gefpl'eeten zagt verhemelte, ei
gorgel, of huig, is wel te geneezen van buiten, rnaai niet het verhemelte; zij drinken mocijeüjk, en können geene foepen eeten, als zij groot zijn, of het loopt in den neus; zij können de letter K en O niet uitfpree- ken ; een fpons kan men niet in de fpleet houden, om dat de fpleet geweldig gaapt, als de lijders lagchen; men zoude misfehien flaagen, als men het plaatje met twei goudene kettingjes door den neus vasthegt onder, en, een gaatje boort even onder het kraakbeen; men zal hier zwaarigheid in maaken, maar booren wij geene ga. ten in de ooren enkel uit dartelheid, om er verfierzels in te hangen ? Doen er de Americaanen geene ringen in? Waarom dan om zulk eene nuttige rede geen gaat- je in den neus gemaakt, te meer, daar het onzigtbaai is, als het wel gedaan word? Dog wanneer het beenige verhemelte gefpleeten is,
kan niets helpen, want de kinderen können niet zuigen, om dat zij de geheele tepel niet können omvatten, zij fterven derhalven, of fchielijk of langzaam , wanneer de moeders geduld genoeg hebben, om een weinig voed- zel in de keel te gieten : Men heeft er een te Franeket gezien, welke genoegzaam zonder verhemelte negen maanden leefde. In de verzaameling van Profesfor Camper word een kinderhoofd bewaart , waar in een dubbelde haafen-lip is, en in het geheel geen palatin® of gehemelte hoe genoemt; zulk een wanfchepzel-ftetft derhalven binnen weinige dagen na de geboorte! Gij vraagt nu, welke de oorzaaken zijn ? De Oden
beweerden, dat de toorn der Goden zich dus liet zien gewrooken over den kinderen van ouders, die zeerftó gezondigt hadden. Dog dit gevoelen verwierpen de ou- ders , die zulke blijken van bedreevene misdaaden niet gedoogen wilden; men helde daarom fchielijk over om te Hellen, dat de inbeelding van de beide ouders, e* voornaamelijk van de moeder, dit wangeftel veroorzaak- te; men houd dit nog ftaande in de kraamkamers, eil het ftaat te vreezen, dat alle de Wijsgeeren met kun- ne diepe redeneerinpen, die dwaaling uit de Bakers en Minnes niet zullen können verdelgen, zo lang zijniet te wege können brengen, dat zij van dat flag van gs ■ ringe menfehen geleezen worden. Ook heeft die fte'* ling te veel invloed op de rust der huishoudingen; m8" nig vader ftreelt zijn kind, fchoon fterk op zijn gebaat gelijkende, enkel omdat hij de inbeeldingskrachten ge- looft; zoude hij gelukkiger zijn, wanneer hij geloof™ even als Blondel, De Buffon en Camper, dat zul» eene gelijkenis niet konde koomen, dan door vermen* ging; maar wij keeren te rug tot de haafen-mond, e° dellen, dat die niet afhangt van verbeelding, offc'1"*" zij is een der allergemeenfte wanfehapenheden, w£lhe de groote Harveij op deeze wijze uitlëgt.- Het vrugtje nog zeer klein zijnde, heeft nog Se^e
neus, nog boven- nog onderkaak, nog lippen, a"e,. ziet men de tong in het midden van deeze hoite, als driehoekig zig vertoont; largzaamerhand g*oel-, de. kaaken naar elkander, en het verbemeUe üwar' ' |
|||||||
• De tweede zoort gelijkt genoegzaam na de voorige,
behalven dat de' bladen rondom aan de kant met veele kleine fcherpe doorntjes bezet zijn, en dat ze wat klein- der bloemen heeft: Maar men moet aanmerken, dat zo wel deeze als de andere zoorten zomtijds bladen hebben , die minder of geheel niet gefnippelt zijn, inzonderheid ■de tweede zoort; ook is deeze zomtijds met fcherper doorns bezet, endaar doorveel rouwer; hebbende dik- wils ook doorntjes aan de fteng en takken, welke de derde zoort van Sonchus van Dodokäüs fchijnt te zijn. De derde zoort gelijkt genoegzaam in de gedaante dei-
bladen en bloemen na de eerfte zoort, maargioeit veel iïooger en als boomagtig op, zomtijds tot een mans leng- te hoog, maar de geele bloemen zijn na proportie niet heel groot. De vierde zoort verfchilt niet van de voorgaande,
dan dat haare bladen minder diep ingefneeden, of grof getand en aan haar oorfprong hartformig zijn ; groeijen- ■ de ook zo hoog niet op. De vijfde zoort koomt genoegzaam in gedaante met de
eerfte zoort over een, maar groeit meesttijds kleiner, heeft kleiner en weiniger bloemen. Plaats. Deeze planten worden zo wel in Neder- als
Hoog-Duitschland en in andere landen gevonden; de eerfte en tweede zoorten koomen veel voort in gebouwde gronden, in de moestuinen, op de vette akkers en el- ders. De derde zoort groeit in de vogtigè weiden en andere waterige plaatzen. De vierde zoort vind men meest in de velden, en de vijfde zoort op fteenagtige vervallene plaatzen , oude muuren en elders, inzon- derheid daar het fchaduwagtig is. Eigenschappen. Deeze kruiden hebben weinig gebruik
In de Geneeskunde, maar men houd ze voor verkoelen- de, verzagtende, bloedzuiverende en melkmaakende, inzonderheid de beide eerfte zoorten; het uitgeperste zap daar van word dienftig geagt tegen de engborstig- heid, moeijelijke baaring en om de melk te vermeer- deren. Deeze kruiden tot asch gebrand en daar van • dagelijks eenige lepels vol in bier gedaan, en die wel- ke de waterzugt hebben, er eenige weeken lang van iaa- tende drinken, word gepreezen om dezelve te verdrij- ven; welke uitwerking ook de jeneverbooms-asch doet; maar men moet de lijders daar in tusfehen een of twee- maal purgeeren met de polijchrest-pillen , gefcherpt met eenige greinen van het hars van jalappe. Uitwendig zijn deeze planten zeer dienftig tegen de ftee-
kingen der zijde, uitwendige ontfteekingen en zwellin- gen, in pappen gebruikt; als mede tegen de oorpijn. H A AS EN-LIP; noemt men, wanneer de bo-
venlip in den kinderen, die ter waereld koomen , gefpleeten is; men noemt het ook Haajhi-mond: Dees is enkel, of dubbel ; enkel of in het midden, of in den hoek van de lel der neus ; welke laatfte de ergfte is van deeze twee; de dubbelde is meest al in-de beide hoe- ken der neus-lellen; en veeltijds is de lel onder den neus heel, en hangt los tusfehen beiden. Het derde zoort is gepaart met een gefpleeten verhemelte, of wel liet geheel verhemelte ontbreekt, zo wel het been ige , als het zagte; zo verfchillende is dit gebrek! Behalven een groot aantal fchni'vers, verdient inzonderheid ge- leezen te worden de Verhandelinge van de Hr. P. Cam- per over het beflier van kinderen, Haari.Verhand. jde ieel, p. 367- Een enkele haafmlit is ligt te $eneeaen dooi fnij- |
|||||||
HAA. »8f'
|
|||||||||
haa;
|
|||||||||
en het middenfchot der neus nederwaarts; wanneer nu
eenig gebrek in de groeijing plaats heeft in eene dier deelen, zo blijft er of eene enkele haafen-lip, of eene dubbelde met of zonder gehemelte. Zie daar, de na- tuurlijke, dewaare, de eenige uitlegging ! Dit gevoe- len word door den Heere Camper aangenoomen, maar van veelen ontkent, om dat zij ftellen, dat er dan eene tpigenefis zoude plaats hebben, dat is eene aangroeijing yan deelen; daar de meesten ftellen, dat het kind ge- vormt in het wurmpje van het voortteelings-vogt van den vader, in de moeder flegts zoude uitgezet worden; maar Haller fielt, het kind word alleen gevormt van de moeder, en ontfangt alleen het leeven van dèn va- der; om kort te zijn, daar zijn zo veele ongerijmde (tellingen op het Huk van den oorfprong van monsters, dat men dit geheel Woordenboek er mede vullen zou- de; ze INBEELDINGS-KRACHT en MONSTERS. ■ Van meer gewigt is het degeneezing te befchouwen. Geneezing van eene enkele Haafen-lip.
Men fnijd met een fcherpen fchaar, de randen v/ech Van de fpleet, (leekt twee naalden , de eerfte onder, de tweede boven, of liever een weinig hooger dan het midden der lip, men woelt er een draad om, en men houd de wangen met een bekwaam kleef-pleister bijeen ; den vierde, vijfde of zesde dag is dit geneezen; even- wel moet men de becht-pleister nog aan laaten 'leggen , of door fchreijen, of lagchen de wond los fcheurdc. Geneezing van eene dubbele Haafen-lip.
Deeze moet in ééne reize of in twee gefneeden wor-
den; men bevat dus de lel in het midden , of wel men fnijd die weg, als zij te dun is. Een enkele reize ge- beurt het, dat het onderde gedeelte van het kraakbee- Dig middenfchot met tanden lelijk uitfteekt, in dat ge- val, kan men die of uittrekken, ook het kraakbeen ver- minderen, gelijk gezien kan worden inde Memoires de i'Acad. de Chir. Tom. I. daar eene uitmuntende Ver- handclinge over dit (luk gevonden word ; vervolgens kan en moet men er over naleezeri, de fchoone Verhan- delinge van den Heer Louis, in het IV. deel dier Ver- handelingen, welke bewijst, en met proeven bevestigt, dat men best doen zal, zonder naalden de hechting te doenK het welke veel waarfchijnelijkheid heeft, even- wel is het zeker, dat dagelijks met de naalden die hech- ting met eenen allervolmaakflen uitflag gedaan word. De Lesfen van Dionis , met de aanmerkingen van La I'aije , de Heelkonst van L. Heister , en van Plat- Neu, können den leezer volkoomen onderrigt geeven, gelijk ook die van Le Dr an, en inzonderheid van Che« selden, en Sharp. De kanker in de onderlip, of bovenlip, word mede
geneezen door fhijding, en hechting, gelijk de haafen- ';ï>, en meest daarom onder het zelfde hoofddeel in de Heelkonst begreepen. Zie KREEFT-GEZWEL. . HA.ASEN OOG. De Grieken hebben altoos verge- lijkenisfen gehouden in de benaamingen ; een haafen-oog noemden zij, wanneer het oog wel gezond, en wel ge- fielt was, maarhet ooglid zo laag nederwaarts hong, dat ^e lijder het niet op Ronde ligten , dan voor een klein gedeelte, even als de baafen, die op deeze wijze zien, J'ai >.aycc\, eenhaafi, en o<f&a^« het oog, maakten zij oerhalven lagoplithalmia. „Deeze ziekte, overvalt jongen, en ouden menfehen,
Z|j is afzieneïijk en lastig, heeft aan één oog-, of aan |
beiden plaats;" haare oorzaak echter is zeer verfcbillen-
de. Het gebeurt immers, dat bij zommigen, dooree- ne zugtigheid van het aangezicht, de oogleden zodanig opzwellen, dat zij dezelven niet können opiigten ,• dee- ze zoort is geneesfelijk: In die vreezelijke ziekte, wel- ke men Elephantafis noemt, die nog in America plaats heeft, en in Afie, zwellen de oogleden, en bedekken het oog, maar voor zo verre ik weet, is dit, gelijk de ziekte zelve, volflrektongeneesfelijk. Zomwijlen groeit het vetvlies alleenlijk uit, of verdikt, het vel word roo- zig, en als met een zoort van fchurft bezet, waar door het oog min of meer bedekt word ; deeze geneest wan- neer bekwaame middelen bij wijze van zalven er op ge- fmeert worden; meestentijds evenwel, wederftaat zij al- len , om dat die zoort van ongefleltheden van het vel, vooral in het aangezicht, bijna nimmer geneezen; zij vallen meest in vrouwen, maaken roode vlekken, die zomwijlen den neus, en koonen teffens affchuwelijk maaken. Maar de rechte, en waare haafen-oog is, wanneer
het ooglid verlamt nederhangt, en het oog bedekt, het welke op zig zelve volmaakt is ; de lijders ligten het op met den vinger, en zien dan volkoomen wel; dog dit kan niet altoos gefchieden, en om deeze rede vraagt men de Heelkonst om hulp. Wanneer de lamheid toevallig is, kan men de flaap
van het hoofd, en het voorhoofd fmeeren, met geest van welriekende kruiden, men kan er Oost-Indifche oliën tot verwarming bij doen, de oleum cajaput, de oleum macri, en dergelijken ; maar zeldzaam , indien ooit , flaagen deeze middelen. De Grieken hebben zo wel als wij gezien, dat de ge-
neesmiddelen uitwendig aangebragt, niet hielpen , en hebben hunne toevlucht genoomen tot de Heelkonst,. fnijdende een flukje vel, met twee halve maanwijzo fneeden, tot elkander loopende , de gedaante hebbend» van een mijrten-blad, tusfehen de winkbraauw , en het ooglid weg; de twee lippen van deeze wonde bragten zij tot een, en genazen die, zo was het ooglid kor- ter ,. en het oog bloot ; maar hier door wierd de lam- heid niet geneezen!' De (pier,, die.men de opligter var* het ooglid noemt, het ooglid niet konnende optrekken, word het nedergehouden door de ronde oogfpier; he» vel rekt van vooren af aan, en de zelfde ziekte heefs op nieuws plaats. Ook is het maaken van die fneeden zeer moeijelijk,
en het naaijen of hechten der wonden pijnelijk en las- tig- Bartisgh in zijne Oogendienst, een boek welk een
ieders aandagt waardig is, om de fraaije leerftukken die het bevat, of fchoon er ook belagchelijke vooroordee- len in gevonden worden, naa den tijd, daar het in ge- fchreeven is, gefchoeit, heeft al over omtrent twee eeu- wen getoont, hoe men met een halfmaanwijs knijptan- gerjc het vel met zekerheid konde bevatten, daar Iang3 affnijden, en teffens door gaatjes, in dat werktuig ge- maakt, de draaden (leeken, en dus zeer evenredig fchito- ken. - • De Profesfor Rait en Ruisch hebben een eeuw daar
na met elkander getwist, over die uitvinding, die, hoe fraai ook op zig zelve, nogthans daarom verwerpelijk " is, om dat zij minder goed is, dan de fhijding door Paulus Aegineta, en Aetius voorgeftelt, en evea zo min als deeze geneest. Derhalven können wij met zekerheid ftellen, dat'dee- G g g 3 zr |
||||||||
HAA.
Hoog-Duitschland en elders op de koornvelden, op en
naast de bedden en akkers in de tuinen, dog inzonder- heid in zandagtige gronden. De tweede zoort word ge- vonden in Hoog-Duitschland, Frankrijk, Italien, enz. en ook in zommige Nederlandfche Provintien. De derde zoort koomt voort in Zwitferland, Zuid-Frankrijk, Italien enz. De vierde zoort is natuurlijk eigen aan Spanjen! Het zijn alle eenjaarigeplanten;, de 2, 3 en 4de zoor- ten wotden bij ons ook wel, wegens haare bloemen in de bloemtuinen gecultiveert, inzonderheid de vierde of Spaanfche roode zoort, die zig in haar bloeitijd heel fraai onder anderebloem-gewasfen vertoont. Kweeking. Deeze gewasfen worden ligtelijk voorü-
gekweeki, gelijk andere eenjaarige zaai-gewasfen ; te weeten, men zaait dezelve in het voorjaar ter plaatze daar men begeert, het zij op een akker of bedde, of op de rabatten enkeld, tusfchen andere bloemgewasfen, verfcheiden zaaden in een kuiltje ftrooijende, en de- zelve met een kleine vinger dik aarde bedekkende; dog de eerfte zoort word niet gekweekt. De planten kunnen ook dienen tot voeder voor de
beesten, koeijen, osfen, fchaapen en geiten, welke de- zelve gaarne eeten, maar dewijl de gemeene roode en witte, lang- of meer als een jaar duurende klaver beter is, gemakkelijker gecultiveert word, en langer duurt, zo worden dezelve boven andere gecultiveert. Zie op het artijkel WEIDE. HAASE-VOET, zie HAASE-POOT.
HAASE-WIND , dus word een Wind-hond genoemt,
welke tot het jaagen van haafen dient. Zie HOND. HAAT; in het latijn Odium. Van alle driften,
indien men haat eene drift mag noemen, is er geene, welke ons zo nadeelig is, geene verfoeijelijker ; hij is het gevolg dikwils van gramfchap, maar kwaadaardiger, om dat-de haat eeuwig duurt, en vermeerdert; daar de gramfchap even als een ziedende pot opbruist, en fchie- Jijk bedaart. Haat kan men zeggen, is eene heimelij- ke gramfchap, welke het hart van binnen uitknaagt, en verteert, of fchoon die geene die haat uiterlijk vrolijk fchijnt, en wel gemoed. Haat is eene geduurigc poo- ging, om onzen vijand kwaad toe te brengen, ente verdelgen; en indien dit niet gefchieden kan, verruß* dert zij ; ongelukkige hartstocht ! en wel voornaamlijk voor haare meester! terwijl uwe vijand uwe listen ont- duikt, of zich boven u verheft, barst gij van fpijt, e^ gevoelt de fmertvan in uwe wraake te mislukken! Voor- fpoed immers baart in ons verachting voor die ons taj- ten. Daar is dan geen grooter kwaal voor het gcinow> dan haat te draagen ; daar is er geene die ongencesje- lijker is, om dat hij meest gebooren word uit onnia1-™ van zich te wreeken ; wat dan, leezer ! om uwen "M' te overwinnen? Niets is er voor u over, dan het leea te verzetten, te vergeeten, indien het moogelijk is, en u te gewennen, om uwen vijand met bedaardheid te aan- fchouwen; vlied derhalven zijne tegenwoordigheid nie , maar zie hem zo ras.moogelijk , want hoe lange1 afzondering duurt, hoc fterker uwe drift zal w0C'e. :': en uwe haat zal u eindelijk zo overmeesteren, dat |
||||||||||||||||
HAA.
|
||||||||||||||||
29S
|
||||||||||||||||
ze ziekte Volftrekt ongeneesfelijk is. Ik bekenne, men
fnijd zulk een ftuk vel tusfchen de ooren der paarden weg, om de ooren, zo als men het noemt, op te zet- ten, maar men fnijd als dan mede de fpieren weg, en daarom geneest men deezen misftand. < Indien men met het vel van het ooglid teffens de ronde fpier van het oog, of den opligter wegnam, zoude het oog altoos Open ftaan, het welke niet alleen een groot afzienzou- de geeven, maar teffens zeer lastig zijn aan den lijder, om dat hij niet konnende wenken, ontfteeking, en ge- duurende oogtraaning zoude hebben. Zomtijds is het nedervallen van het ooglid een voor-
teken van beroeite, en moet gelijk die ziekte geneezen worden. HAASEN-OOR , zie BUPLEURUM en PILO-
SELLE. HAASE-POOT; Haafe-voet; Haafen-klaver ; in het
latijn Lagopus ; Lagopodium; Fes leporinus ; Trifolium leporinum. Daar zijn verfcheiden zoorten van dit kruid- gewas, het welke tot het geflacht der klaveren behoort; waar van de volgende de voornaamfte zijn. r. De gemeene Haaf e-poot, Trifolium arvenfe humik
Jpicatumf. Lagopus; Lagopus Dodoniei ; (Trifolium jpicis villofis ovalibus , dentibus calijcinis fetaceis aqualibus, Linn. Spec. Plant.) i. De Haafe-poot met langrondehaairigeroode airen;
Trifoliumfpicafubratundarubra ; Lagopus majori. Dodo- Nffii, (Trifolium fpicis villofis oblongis obtiïfis äphijllis, foliolis fubrotundis, Linn. Spec. Plant.) 3. De Berg-Haafe-poot met lange haairige roodagtige
airen ; Trifolium montanum , fpica longisfima rubente; Lagopus major II. DodonjEi ; (Trifolium fpicis villofis Ion- gis, corollis monopetalis, caule eretto, foliis ferrulatis, Linn. Spec. Plant.) 4. De Spaanfche haairige Haafe-poot, met fmalle bla-
den en heel roode airen; Trifolium lagopoides hirfutum anguflifolium Hispanicum , flore ruberrimo ; (Trifolium fpicis fubpilofis, calijcum infimo dente longisfimo reflexo, taule herbacso, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfte gemeende zoort, fchiet uit
een tedere wortel een regt opftaande fteng, met veele verdeelde takken, waar aan bladen bij de oorfprong der takken groeijen, die uit drie langwerpige bladjes be- ftaan, op de wijze als de gemeene klaveren ; op de top- pen der takken, koomen zagte haairagtige langwerpige bloei-airtjes voort, die naar kleine pootjes van haafen zweemen, waarvan dit zoort van kruid zijnen naamver- kreegen heeft, dat anders een mede-zoort van de kla- ver en daar van niet onderfcheiden is, dan dat debloei- airen haairig of wollig zijn. De tweede zoort heeft rondagtige bladjes, de gehee-
le bladen zeer wel na die van de gemeene roode weij- klaver gelijkende. De bloei-airen zijn haairig, maar grooter en ruiger dan die van de voorige , en zomtijds wel twee duimen lang, en roodagtig van koleur. De derde zoort heeft lange elliptifche of lang-ronde
bladjes ; de bloei - airen zijirgroot en vrij lang, en van boven ftomp, gelijk de airen van alle deeze zoorten, boven ftomp zijn, maar ze zijn zo haairig niet dan de voorige, en haare koleur is purper roodagtig. De vierde zoort heeft diergelijke fmalle en lange ellip-
tifche bladjes, gelijk de voorige, en die fijn gezaagt zijn; de airen zijn ook lang, maar fraai hoog-purperrood van fcoleur; hoewel ze zomtijds ook bleeker-rood zijn. Plaats. De eerfte zoort groeit zo wel in Neder- als
|
||||||||||||||||
alle hulpe affnijd.
|
i in een
niet |
|||||||||||||||
De haat die uit toorn koomt, als men, het zij
|
||||||||||||||||
gevecht, hetzij in eeneerenftrijd, zijnen tegenpartij
overwinnen kan, verzet zig niet ligt, want het '? |.-n ne beleediging die wij ontfangen hebben, maar wu ^ inwendig gebelgt over ons zei ven , dat wij hg£, fg_ vonden zijn, dat wij nog in kracht, nog veritana, |
||||||||||||||||
HAA.
|
|||||||||
HAA. 59t
|
|||||||||
jegens onzen tegenftreever op können weegen; die aan-
doening, die fpijt, wekt geduurig in ons den haat, daar wij hem mede vervolgen. Hebt gij iemand liefgehad, en bemint, uwen va-
der, uwen broeder, uwe vrouwe, of uwen zoon; is er twist ontftaan, fchoon door u zelven allereerst ge- maakt; heeft men zich niet geboogen, maar zich ver- zet tegens uwe driften, uwe haat zal zo veel te grooter zijn, als uwe liefde fterker geweest is ; meenende, dat men alles aan uwe liefde, aan uwen min verfchuldigt was, en die oneindig hoogfchattende, verfoeit gij dien, die dezelve verfmaad! gij meent dat alle tegenftribbe- lihgen zo veele tekenen van ondankbaarheid zijn ,• en niets fchijnt meer ons te vertoornen, dan ondankbaar- heid , of fchoon zij geenen grond heeft. Uwe haat zoude niet gevoed worden, indien onmiddelijk verzoe- ning volgde, maar-wij fchuwen onze tegenftreevers ; ja zo ongelukkig is de zaamenloop derwaereldfchezaaken, dat eens opgevatte haat geene tegenswoordigheid duld van die wij haaten; gij gebied derhalven de afzonde- ring, en die zelfde afzondering onderwijlen, doet den haat oneindig grooter worden. Gelukkig is het voor betmenfchelijk geflacht, dat on-
ze Groote Maaker, onze harten geneigt heeft tot ver- zoening; wat ouders zouden hunnen kinderen groot maa- ken, zonder ze te haaten om de geduurige overtrecdin - gen, indien hun hart niet het zwak hadde, van alles te vergeeten, zo dra het wederfpannig kind zich omkeert, en den vertoornden vader vergeeving vraagt, en met beloften ftreeit? ééne kus, ééne drukking met de hand, ééne traan, ééne omhelzing vermurwt, bedaart, en verzoent meerder het gebelgde hart van twee die elkan- der beminnen, dan alle de vertoogen, fchoon door De- mosthenes opgeftelt, en door Cicero uitgefprooken ; maar helpen deeze niet, zo is uwe eendracht voor al- toos gebrooken, de haat ééns gezet, Iaat' zich niet be- dwingen , hij loopt voort even als de kanker, en be- daart niet voor het laatfte oogenblik als men van de wae- reld fchcid, wanneer men vreest, dat God rekenfehap zal eifchen over het geweld, het welke wij de natuur aangedaan hebben ! Daar heeft eene groote kwaal plaats in de opvoeding;
veele ouders boezemen van de tedere kindsheid af den kinderen haat in tegens bijzondere perzoonen, tegens 'ieden van verfchillende Godsdienst, van andere ge- sagten in het politijka, of tegens lieden van andere lan- den, fteeden , enz.; deeze haat is te verfoeijelijkgr , oni dat hij voorbedagtclijk ingeblaazen word in het te- dere hart der kinderen; zij is ftrafbaar aan den oude- ren, om dat zij den kinderen eenen leugen voor waar- heid opdringen, en misbruiken het gezacb, het welk zij natuurlijk over hunnen kinderen hebben moeten ; onge- lukkige kinderen ! wiens trouwe zult gij niet verdacht houden, daar gij op die van uwe ouders geenen Haat *unt maaken ! Waarom is een man van de Roomfche Godsdienst
Winder eerlijk, dan een Gereformeerden? Waar in is deeze verwerpelijker dan een ander? Waarom verdient een Jood , of een Heiden minder uwe achting dan een Christen? Leeren allen niet God te eeren , en zijnen laasten wel te doen? Zijt gij overtuigt, gelijk gij moet ^iji, dat uwe Godsdienst de beste is, beklaagvee"l eer- •jer die zulk een licht niet hebben,'dan dat gij ze ver- doemt of haat; laat God over ons allen oordeelen, en eer uit zijne goedheid over fcbepzeJen die van hem af- |
|||||||||
hangen, mede goedheid hebben voor de zulken, die
met u gelijk liaan. Gij ouders, boezem uwen kinderen dan liefde in voor
uwen evenmensen, gebruik.nooit fpreekwijzen aan uwe tafel, of in tegenwoordigheid van uwe kinderen, die ee- nen anderen beleedigen können; het zij over Religie, Natiën, Partijen, in Regeering, of anders. Laat ten minden uwen kinderen het recht, als zij tot rijpe jaa- ren gekoomen zijn, om zelven te kiezen, en te oor- deelen ; wilt gij het om deeze redenen niet laatên, zo Iaat het uit welftaanshalven; het is immers tegens de welleevenheid iirijdende, Religiën, Natiën, Vorsten, Landen, enz. te veroordeelen. Redeneer dan beter; een Engelsman haat eenen Hol-
lander, en fpreekt er van met kleinachting, niet alleen om dat hij vermeent boven hem te zijn, maar om dat hij nijdig is van zijne rijkdommen, en handel; hij ver- acht, noch haat geenen Zwitzer, om dat die natie, hoe veel verdienste zij ook hebbe, zijne naijver mee- trekt. Een Amfterdammer haat eenen Haarlemiet, ee- nen Delfenaar, enz., hij meent dat niemand wijs, rijk, nog welleevend, ja niemand gelukkig is, dan hij; het is verwaandheid, onkunde, en öpgeblaazenhefd, die oorzaak zijn van dien kwalijk geplaatften Asor. Hij heeft Amfterdam niet gemaakt, noch de handel gevesdgt, zo- weinig als eén burger van Haarlem zijne ftad, en haare fabrijken heeft aängelegt. Gebooren te zijn hier of elders, is eene toevalligheid, en de haat hier uit ge- booren, is niet alleen zeer belagchelijk, maar in den grond verfoeijelijk. Des niet te min is het noodzaakelijk, zijnen kinde-
ren liefde in te boezemen voor hun vaderland, voor hunne ftad, religie, enz.; dog dit moet gefchieden met hun aan te toonen de groote- voordeelen, en niet door tegenftelling van anderen, om dat dit noodwendig haatr naar zich lleept. Haat verfchilt zeer veel van verachting; die den voor-
rang heeft boven eenen anderen , veracht hem, en dees Aast zijnen meester; zie daar het verfchil, en misfehien is deeze haat enkele nijd; want het oude fpreekwoord, Figulus, figulum odit, is te zeggen,1 De eene pottebakker haat den ander, of liever benijd hem, gelijk wij ge- fchikter uitdrukken op deeze wijze : Het is den eenen bedelaar leed, dat de ander een fluk broods krijgt. Dee- ze faut is in ons hart, en men ziet ze in den kleinen kinderen; vergelijk deeze drift met haat, door ons be- fchreeven, en" gij zult het verfchil klaar bemerken. Haat valt alleenijk in menfehen, en kan nooit plaats
hebben in God. De ijver van God, -om het goede te beloonen , en het kwaade te ftraffen , is rechtvaardig- heid , en een voordeel voor ons die het goede zoeken. Indien God gezegt word zich te wreeken , is niet om dat hij in toorn ontfteekt, en de beleediging, hem aan- gedaan, wil wreeken; maar dat hij door het kwaad te ftraffen, de voordeden van wel te doen , te fterker wil doen affteeken, om ons te krachtiger tot deugd te noopen. Haat is derhalven eene drift die niet dan in menfehen kan plaats hebben, om dat zij alleenlijè uit onze onmacht voortkeomt; onmacht is eene ongerijmt- heid in het oneindig Opperweezen; het is derhalven eene onbezonneae befchuldiging, iets zo laag, en ver- foei ielijk, als haat is, in zo groot een Weezen te ftejlen. HAAIJEN, is een Roof-visfchen-geflagt, dat bui-
tengemeen verflindend is; bij Plinius onder den naam van Squali befchreeven, De Heer L i n- |
|||||||||
haä;
|
||||||||||||||||||||||||||||||
HAA.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
$9*
|
||||||||||||||||||||||||||||||
«sus brengt veertien zoorten tot dit geflagt, waar on-
der de Zeehonden en Zaag-visch. De kenmerkender haai jen zijn, dat zij aan de zijden
van den hals vijf luchtgaten hebben, het lijf langwerpig en fpürondagtig, en de bek in het voorfte van den kop. De Heer Linnsds maakt drie afdeelingen in dit ge- flagt, bevattende de eerile zodanige, aie den rug fleekelig en geene aarm'ra hebben, deeze, dat verfcheiderlei haai- l'en zijn, inaakenvier in getal uit; de tweede die fcherps tanden en een aarsvin hebben, zijn agt in getal, waar on- der de kruis-haaij en de zee-honden getelt worden; de derde eindelijk, die twee in getal zijn, hebben knobbel- agtige tanden, en bevat den zaag-visch , enz. I. Doom-haaij ; in 't latijn Galeus Acanthias ; (Squalus
jfinna ani null a, dorfo fpinofo, corpore teretiusculo, Arte». Gen. 66. Sijn. 94. Spec. 102.) Zie DOORN-HAAIJ. II. Zee-Varken; Stsm-Haaij; cIooi-Rondeletius Cen-
trina genoemt ; (Squaluspinna ani nulla, dorfi fpinofo, cor- pore Jubtrianguïari, Arted. Gen. 67.n. 5. Sijn. 95); dee- ze, die door de dikte van zijn lijf, in de gedaante veel van de andere haaijen verfebilt, onthoud zig in demid- deland/che Zee , en word te Romen Pefce Porco ge- noemt, denkelijk uit oorzaak dat hij zig even eens als een zwijn in de flijk en modder wentelt : In de boven- kaak heeft hij drie rijen tanden , dog in de onderkaak maar eene ; de voorfte rugvin heeft een doorn of He- kel, die voorwaarts de draaien van de vin kruist, de agterfte rugvin agterwaards, en dit heeft hem door zom- Uiigen fiem-haaij doen noemen. Deeze visch, wiens vleesch buitengemeen taai is, word
echter zomtijds op de visch-markt te Romen ge veilt, daar het gemeene volk die in tijden van gebrek en hon- gersnood koopt en tot fpijze bereid ; de olie of thraan uit de lever geperst en met eenige fpecerijen vermengt, fchrijven zommige uitmuntende kragten toe, tot ver- fterking der zenuwen , en verzagting van inwendige knoest-gezwellen. III. Speer-'haaij, doorWiLLUGBEij Galeus acanthias,
ßve Spinax fuscus genoemt ; (Squalus pinna ani nulla, dor/o fpinofo, naribus terminalibus, Abted. Gen. 67.) deeze, wiens huid van onderen bruiner en ruwer is dan op den rug, heeft een ftompe bek, en wijde neusgaten , aie bijna aan het end van den fnoet geplaatst zijn ; ook is de rug niet min of meer gekielt, zo als in de an- dere haaijen ; dog zo als in de zeehonden breeder ; zijn fteekels, ftaart en vinnen, zijn ook even eens als deeze. IV. Schoer-hadij; Pak-haaij; Vijl-visch; Zee-engel;
Soor Bellonius Squatinà genoemt; (Sqiialus pinna ani nulla , ore terminali, Arted. Gen. 67. n. 6. Sijn. 95.) ; de geftalte van deezen roof-visch is zeer plat en breed, en als een middelflag tusfehen de rochen en haaijen; in den bek heeft hij onder en boven drie rijen tanden, die volgens A R t e p 1, met malkanderen bijna het getal |
Dit fchepzel brengt dertien en meer leevendige jongen
ter wereld, die, volgens getuigenis van Gronovius , als dan rede zestien duimen lang zijn ; gelijk de rocken kruipt hij in zand en flijk; en leeft gelijk als de andere haaijen van. visfehen. Men vind deeze haaijen niet al- leen in de middelandfche Zee, maar ook aan de kusten van Engeland, Noonveegen, Frankrijk, en zomtijds zelfs aan die van ons land : Rokdeletius getuigt, er ge- zien te hebben die hondert zestig ponden woegen, en de groote van een mensch hadden : Willugbij gewaagt van eene, die ruim zestig ponden zwaar was. Schoon het vleesclvvan dit dier taai is, en een kwaade reuk heeft, zegt men egter, dat het door het gemeene volk te Parijs en op andere plaatzen van Frankrijk word ge- geeten. De huid van dit dier word veel gebruikt, en dient inzonderheid om fchecden van mesfen en degens te overtrekken, als mede om er hout, enz. mede te gladden. V. Kruis-haaij; Jood-visch; Balans-visch ; door Wil-
LUGJsijenandereZf/ganagenoemt ; (Squalus capitehtisfi- mo transverfo, malleiformi, Art. Gen. Ö7. Sijn- 69.) deeze visch beeft het lijf lang en rond, rnet fterke groote vin- nen bezet; de huid, die aschgrauwagtig van koleuris, is even ruw als die der gewoone haaijen;zijn bek, met buitengemeens fcherpe tanden vervult, zit onder aan den kop, die van vooren een weinig krom loopt; aan ieder end zit een oog, het welk zijdelings uitziet. Dit dier is een zeer verflindende visch, en zo fterk,
dat Oppianus zijne kragten bij die van den Leeuw ver- gelijkt; onze visfehers zijn er zeer bevreest voor; door een 'enkelde ftoot weeten zij andere groote visfehen, en zwemmende menfehenom ver te werpen en vcrilinden die, zijnde ongemeen happig na menfchen-vleesch; hij word in de middelandfche en meer andere zeen gevonden. VI. Schop-Haaij; in't latijn Tiburo; {Squalus cafie
latisfimo cordato, L1 nn. Sijfi. Nat.) ; deeze, die in Ame- rika te huis hoort, heeft omtrent de lengte van negen Rhijnlandfcbe duimen, des,zelfs kop is zeer plat en dun, heeft wederzijds een oog, dat maar anderhalf liniebreed is, en een vierde duim meerder voorwaarts zijn de neus- gaten geplaatst; in de bek, die een half duim breed is, en met tanden gewapent, heeft hij een dikke tong; 'ie' lijf is ongeveer een duim dik, fmaller dan hoog; op de rug heeft hij twee, en aan den buik vijf vinnen; de ftaart is gevint, ter lengte van drie duimen, met een vin, die op zijde van de "ftaart ftaat, en in het midden ter lengw van anderhalf duim, even breed blijft, zijnde daar drie linien breed, dog aan het begin een kwab heeft van een half duim lang, gelijk ook na genoeg aan het end, al- waar de ftaart door het uitterfte van die vin omringd word; het vleesch van deezen visch is eetbaar, en mel1 zegt, dat het een tamelijk goeden fmaak heeft. . VIL Zeehond of Ruige Haaij ; in het latijn Canis
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Galeus; (Squalus paleus, naribus ori vicinis, foram
|
Zie
|
|||||||||||||||||||||||||||||
bus ad (iculos , Arted. Gen. 68. n. 9. Sijn. 91-)
|
||||||||||||||||||||||||||||||
van hondert agtentwintig uitmaaken ; op derand der ZE
|
VIII. Bonte Haaij ; in 't latijn Canicula ; (Squalus ru-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
fnoet, die breed en ftomp is , zijn de neusgaten ge-
|
||||||||||||||||||||||||||||||
çlaatst; zijn vinnen of vlerken hebben veel gelijkenis f o varias, pinna ani medio anum cj? caudam pt>'-n"'
roet die der rochen , behalven dat ze niet met den kop Arted. Gen. 68. Sijn. 97.) Zie BONTE HAAIJ |
||||||||||||||||||||||||||||||
zijn vereenigt; de rugvinnen zijn klein; de ftaflrt is een
weinig korter van onderen dan van bovenen , en heeft een halfmaanfche figuur; aan de oogen en neusgaten,
|
IX. Gefpïlikelde Haaij, doorR/uj Catulus minor ■
garis genoemt ; (Squalus dorfo variegato mutico, y nis ventralibus concretis , dorfalibus caudte aPP!'.oX,'v' *;, A^^-nn n„„ r,n «;« n-, > • Afp.7p. visch , die 1«'» |
|||||||||||||||||||||||||||||
zijn zekere ftekelige knobbeltjes, als mede korte hekels tis, Arted. Gen. 69. Sijn. 97.) ; deeze visch ,1 ;
*an den rand der borst en buikvinnen en midden op den mer de zwaarte van anderhalf pond te boven ^gaa ■
*ug; op den rug is de huid ruw en wit met aschgraauw ruw van huid, dog de buik glad; de koleur is ge^ gemengelt; aan den buik witagtig; van koleur, en tef- telijk met bruias viakjes gefpikkelt, dog onder aan lens zeer effen en glad. ; |
||||||||||||||||||||||||||||||
■
|
||||||||||||||||||||||||||
HAÂ. HAB.
|
||||||||||||||||||||||||||
HAB. HAC,
|
||||||||||||||||||||||||||
9S>3
|
||||||||||||||||||||||||||
liif wit; het vleesch zegt men eetbaar te zijn , en een om er de lippen der wonden mede zaamen te trekken;
|
||||||||||||||||||||||||||
iióskelj'aat geur te hebben. Het is voornaamentlijk in
5g middelandfche Zee dat zig deeze haaijen onthouden,
egter worden zij ook aan de kusten van Groot-Brittan- |
als mede ook zo veel als Bracherium of Breukband.
HABT1UDO , zie GEWOONTE.
HABIKS-KRUID, zie HAVIKS-KRUID.
HABITUS; Hebbelijkheid ; zie GEWOONTE.
HABITUS ATHLETICUS ; word genoemt een
groote nette geftalte des lighaams, met een buitenge- woone llerkte gepaart, gelijk de Worstelaarcn en Kamp- vegters onder de oude Grieken en Romeinen waaren ; dog welke juist niet altijd voor de gezondfte en volmaakt- He word gehouden. HABITUS PLANTARUM ; betekent in de Kruid-
kunde het uitterlijke weezen of'aanzien der planten; of de uiterlijke gelijkenisfe en groote overeenkomst, die do zoorten der planten met elkander hebben. HACHEE; betekent in de kookerij een zoort van
fpijze, die meest van koud gebraad, dog ook wel van versch vleesch, en van visch toebereid word,- zie hier eenige voorbeelden. Hachée van een koud Lams-gebraad te bereiden.
Snijd het koud gebraad in kleine ftukjes of dobbcl- fteentjes, of hakt ze fijn, doet het in een'casferol met wat boter in meel gewentelt, wat citroen-zap, fijn gehak- te uijen of chalotten, eenboschje tiiin-kruid , goede kap- pers, wat bouillon, noote-muscaat en zcut, en laat het fchielijk een kwartiers-uur kooken, dan opgedischt.
, r . . 1 ft
Hachée van Verkens-vleesch.
Neemt een koud verkens-gebraad, of een ftuk verkens-
vleesch, fnijd het in ftukjes zh dobbelfteenen, doet het in een casferol met w'at champignons, rokenbol of chalotten , boter in meel omgewentelt, een lepel vol wijn-azijn, watnoote-muscaat, peper en zout, een weinig bouillon, laat het helder doorftooven,,dan is 't goed; maar als het vleesch rauw is, moet het veel langer ftooven. Op dezelfde of dietgelijke wijze kan men ook ha-
chée van lam-,fchaape- .en ander gebraad of versch vleesch maaken, Hachée vàn gebraaden Patrijfen.
Neemt het vleesch van de borsten , hakt het klein, doet er dan bij een ansjovis, wat goede kappers, een halve of heele citroen , na dat er veel is , eenige cha- lotten , in elk een kruid-nagel geftooken, die men er we- der uitneemt, als men aanrigc, een ftukje verfche boter in meel gewentelt, wat goede jeu of bouillon , en wat, zout, laat het dan zaamen ftooven; wentelt de boutjes der patrijfen in boter, beftrooit ze met biscuit, peper en zout, braad ze op de rooster, en als gij aanrigt, zo legt ze op de rand van de asfiet. Hachée van Snoek.
Neemt het vel van de fnoek, fcheid ze van de graat en fnijd ze in kleine dobbelfteenen ; .legt ze dan in een casferol met boter, en fruit ze op een fterk vuur; doet |
|||||||||||||||||||||||||
vernoomen.
|
||||||||||||||||||||||||||
jen
|
||||||||||||||||||||||||||
X. Stem-haaij; Squalus flellaris, doorWiLLUGBEij Catu-
■]us maximus genoemt ; (Squalus varius inermis ; pinnis wntralibus diferetis, dorj'alibus caudiz approximatif, Art ed. Gen.'69. Sijn. 97.); deeze word door ver- fchïidene Schrijvers de allergrootflc Zee-hond getijtelt, fchoon zijne lengte zelden die van 2. ellen overtreft ; des- selfs koleur is bont, de buikvinnen heeft hij van elkan- deren afgezondert, en de rugvinnen zitten digt aan den (taart: fchoon deeze zig mede inzonderheid in de mid- delandfche Zee onthoud, word hij egter wel aan onze toten gezien. XI. Blauw - Haai] ; door Rondeletus Galeus glau-
tus genoemt;' (Squalus fosfula triangulari in extreme dor- (ti, joraminibus nullis ad oculos, Art. Gen. 69. n. 13.) Zie BLAUW-HAAIJ. XII. Jonas-Haaij of Haaij-wijf; door Rondeletus
hamia, en door Gesnerus , Willugbeij en Raij unis carcharias feu Lamia genoemd; (Squalus dorfo pla- na, dentibusferratis, Art. Gen. 70. Sijn. 68.); deeze, aanwien de naam van Jonas haaij is gegeeven, om dat men oudtijds geloofde , dat den Profeet Jonas door zulk ten gedrocht ingeflokt waare, is de grootfte van alle de haaijen ; volgens getuigenis , heeft men van deeze monsters gezien, die op eenige duizenden ponden zwaar- ie gefchat wierden; Rondeletus zegt, er een op den oever van Xaintonge gezien te hebben , die zulk een wijden bek had, dat er gemakkelijk een zwaarlijvig mensch ia konde. De geftalte van dit dier is zo vervaarlijk niet als den
lek, die door de tanden daar die mede gezoomt is, èszelfs gaaping affchuwelijk maakt ; deeze tanden munten in grootte uit, en zijn aan de Jsanten zaags- wijze gekorven of ingefneeden , aan zommige heeft tien wel tot hondert vijftig .tanden toe in den bek ge- telt. De lever alleen van deezen visch , koomt al te mets
fel twee of derdehalf tonnen thraan van ,• uit den vet- te) buik worden op de Noorweegfche kusten, ook wel eenige ftrooken gefneeden, die ze in de wind droogen £n aan de bovenlanders verkoopen ; van de huid worden Kelen tot paardetuigen gemaakt. De Heer Pontoppidans in zijne Natuurl. Hifi. 'von
Nww. II. Theil, pag. 219. fpreekt nog van een haaij ■lie in de Noordfche zee word gevonden, en grooter is tan deeze; deInwoonders noemen hemIJaue-maren, of Paard-haaij, deszelfs koleur is blaauw en groen, als die van een makreel; de (taart van dit dier is meer dan twee ademen breed, kunnende men hier.door een begrip der Çrocte van het lijf vormen , dien hij zegt volgens het berigt van ooggetuigen , wel van agt tot tien vademen ?r°ot kan zijn.- |
||||||||||||||||||||||||||
^^ Gladde Haaij ; door Willughbeij , en anderen ér wat kappers bij, een ansjovis, wat kruiderijen,
|
||||||||||||||||||||||||||
Mußelus Ixvis primus genoemt ;(Squalus dentibus obtufis,
ft»TED. Gen. 66. Sijn. 03.)' Zie GLADDE HAAIJ. XIV. Zaâg-visch; in 't latijn Priflis ; (Squalus ro'flro
Wormi osfeo plano, utrimque dentato, Linn. Sijft, **0 Zie ZAAGVISCH. «AAIJ^ROCH, zie ROCHEN, », X.
HAAIJ-WIJF, zie HAAIJEN, n. XII.
«ABENA, betekent in de Heelkonst een werktuig
II D;el. |
zout, een boschje tüinkruid , citroen met het zap, een
geftooten biscuit en wat water, laat het helder doorftoo- ven, maar het moet niet te lang ftaan , anders word de visch fiedderig ; als men aanrigt, hard men wat witte- brood , en legt het op de asfiet. Anders.
Snijd do fnoek in mooten, gelijk men fenfalm doet;' |
|||||||||||||||||||||||||
Hih
|
||||||||||||||||||||||||||
zout
|
||||||||||||||||||||||||||
REM.
|
|||||||||||||||||||||||
HAC. HAD. MM.
|
|||||||||||||||||||||||
pp/f.
|
|||||||||||||||||||||||
ogt ze weder met een Hœmanthus colchki foliis, perienthio herbaceo ; Orchis f
|
|||||||||||||||||||||||
zout dezelve een weinig, en dro
fchoone doek af; doet boter in een
|
|||||||||||||||||||||||
n pan, laat ze bruin fatijrion è guinea, Swertii Floril. ; (Hœman
|
|||||||||||||||||||||||
lanceolatis undulatis, Link. Spec. Plant.)
|
|||||||||||||||||||||||
worden en fruit er de mooten in meel omgewentelt
zijnde, in, tot dat ze koleur krijgen ; giet dan de mee-
fte boter daar van af, doet er wat kappers bij met citroen,
kruiderijen, een glas wijn, fijn gefneeden chalotten, en
laat het zaamen Itooven.
HACUB, zie WILDE VLIER.
HADICK ; Laage of Kruidagtige Vlier ; Wilde Vlier; in hét iatijh Ebulus ; Sambiicus hümilis ; ChammaUe; (Sambucus cijmis tripartitis , flipulis foliaceis , Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit gewas , dat tot het geflacht van
de vlïer-boom behoort, en ook in alles, behalven in de groote, zeer wel daar na gelijkt, fchiet uit de wortel ftengen eenige takken op , van drie voeten hoog- te, die leden of knoopen hebben, aan welke laage ge- veerde bladen voortkoomen, die uit zeven of meer langwerpige puntige gezaagde groene bladjes beftaan; op het opperfte der ftengen koomen breede ronde trosfen met veele witte bloemtjes voort, waar na kleine ronde vrugten of befiën volgen, die rosagtig-zwart zijn, wan- neer ze rijp zijn, en kleine langwerpige zaad-korrels in zig bevatten : De wortel is lang en ongeveer van een vinger dikte ; de ftengen vergaan jaarlijks tegen de winter tot aan de wortel, die in het voorjaar weder nieuwe ftengen uitfchiet. Daar is ook eene verandering van, die gefnippelde
bladen heeft. Plaats. De hadick groeit in Hoog- en Neder-Duitschland,
Frankrijk, enz., aan de kanten van de akkers, naast de wegen, en elders, in vette envogtige gronden. Eigenfchappen. Dezelve koomen meest overeen met
die van de vlier-boom , dog purgeert fterker ; hoewel er in de deelen eenig onderfcheid is : De infufie of het trekzel van de fchors der wortel purgeert, heel fterk, maar het afkookzel minder; de jonge uitfpruitzels of bladen werken het zagtfte, als ze in wijn afgetrokken wor- de: Deeze aftrekzeis of afkookzels worden gepreezen tegen de waterzugt, jigt, podagra ,waterige gezwellen, en witte vloed; want ze drijven de wei-en flijmagtige vogten kragtig uit; het zaad. heeft de zelfde werking, van een tot twee drachmen gebruikt. Uitwendig zijn de bladen en bloemen dienftig tegen waterige gezwellen, milt- en jigt-pijnen ,• men kookt er ten dien einde met melk een pap van. Deeze befiën, hetzij versch of droog, worden ook
gebruikt om er deeze en geene dingen purper-rood mede te verwen; en kunnen ook dienen om den wijn en an- dere vogten enz., een roode koleur te geeven. HiEMA; betekent het zelfde als Sânguis of Bloed. HiEM ACHATES ,• is het zelfde als Achates. Zie AGAAT. HïEMATEROS , of Hmnaticus, Hcematinus, Ha-
matodes-, alle deeze woorden koomen overeen met San- gineus of Blcrdrijkheid. H2EMALOPIA ; is eene uitftorting van bloed in de
bol van het oog, het zij zulks door een flag, ftoot of wonde zij veroorzaakt. I-ITEM ANTHUS ; Bloed-bloem ; van dit vreemde zoort
van bol-gewas zijn er twee zoorten. I. De Afrikaanfche Hœmanthus; Hœmanthus Africa-
ine ; (Hœmanthus foliis linguiformibus planis, Link, Spec. Plant.) |
|||||||||||||||||||||||
Befchrijving. Deeze gewasfen brengen twee bladen
en een gevlekte fteng uit de bol, die fchubagtig is, voort op welke een roode bloem voortkoomt van zes' of ze' ven bladen, die een tulp vertoont; maar die eigentlijk de kelk der bloem is, welke van binnen zesbladig fcf,;;. nende bloemen bevat, maar die beneden pijpagtip- zijnJ en op een driekantig zaadhuis voortkoomen ; op de wij- ze als de meeste bol-gewasfen hebben. Plaats. De eerfte zoort groeit omtrent de Kaap de
Goede Hoop, en de tweede ook elders in Afrika. Ze worden ook wel van de liefhebbers der vreemde planten in Europa gekweekt; moetende 's winters in een maa- tig warme ftook-kas onderhouden worden. HEMATITES, zie BLOEDSTEEN. HjEMATITINOS ; deeze naam word aan een oogwa« ter gegeeven, dat men uit bloedjleen bereid. HiEMATOCELE ; is eene tegensnatuurlijke dikte !
aan de bal-zak, veroorzaakt docr uitgeftort bloed, in de vetagtige celletjes van dit deel. Dit ongemak word te I wege gebragt door vallen, of een geweldige flag, die I het deel kneuzende, een opening der bloedvaten ver- oorzaakt , welke het gekwetfte deel befproeijen ; de dikte ' is roodagtig bruin; en de behandeling, als die men ten aanzien van andere contufien in het werk fielt : De zieke moet na zijne jaaren, geftel, en na maate van de I zwaarheid des ongemaks, min of meerder door ader- laating bloed afgetrokken worden; gees tige ftoovingen met 1 campher-brandewijn of eau d'arquebufade , waar in com- presfen zijn doorgetrokken, op de beleedigde plaats I gelegt, en door bekwaame windzels onderfteunt, zullen meest al dit ongemak geneezen. HiEMATOMPHALOS, zie BLOEDENDE NA- |
VEL. HiEMERALOPIA, is eene ziekte der oogen, ver- I
oorzaakt door een al te fterke drukking van de licht- 1 ftraalen op het netvlies van het oog , waar door het zelve er bij dag door gekwetst word, en iemand niet dan bij nagt kan zien : Deeze toeftand is aan eenige vogelen eigen ; zo als bij voorbeeld den Nacht -A In de menfehen is zij tegensnatuurlijk. " Hippocrates heeft er van gefprooken, en noemt deeze ziekte NijSahpio- HjEMOPTERA (CHRIJSOMELA), zie GOUD- HAANTJE , n. VIII. pag. 915. HiEMORHOIDALIS (CHRIJSOMELA), *
GOUDHAANTJE , n. III. pag. 914. HjEMORRHAGIA, zie BLOEDVLOEIJIN0. LLEMORRHOIS, Hämorrhoides ; zie AMBEIJEN en GULDENADER. H^EMORRHOSCOPIA; van het griekfche«/>?'?""
cria , betekenende Sanguinis effufi infpeüio , °' °c' fchouwing van het bloed uit deszelfs vaten geweien, om er den aart en hoedanigheid van gewaar te worde11» betrekkelijk op die toeftand , waar in een gezon-le itaa£ moet zijn. FLEMOSTASÏA; van het griekfche «i>s«<n*, i?ee?
woord het welkTHKOPH. Bierling, in zijn werk, geW telt Thefaurus Medico-pratticus gebruikt, om er de ver- traaging van de loop des bloeds mede uit te drukke'1' ofwel de toeftand van dat vloeijend lighaatn , wannee de circulatie of omloop er van vertraagt is, en geneig fchijnt, om in het een of ander gedeelte geheel op te |
|||||||||||||||||||||||
2, De Rmwnthus met gegolfde cokhiçums-bhà^u ; houden.
|
|||||||||||||||||||||||
m-
|
|||||||||||||||||||||||
■ . ' ' ' ■
|
|||||||||||
HJËM. H2ES. HAF.
flÜMOTOSlS : betekent de natuurlijke Werking,
»aar door de chijl in het bloed verandert, HüïSITANTIA ,• betekent het Stßmekn, wanneer
iemant eenfijllaab meteen moeijelijke uitfpraak weder- om herhaalt, en ftootender wijze uitbrengt; zie ook STAMELEN. HAFT; Meij-muggen; Oever-aas; in hetIatijn EpTie-
fnerM, ook wel Diaria, of Dag-beestje genoemt, de- wijl het maar ééne dag leeft,- is een infect, wiens kor- te leevensduur, rede in de oude tijden tot befpiegeling van de Wijsgeeren heeft veiftrekt. Deeze kortheid des leevens, bepaalt zich enkel tot
de vliegende ftaat van dit infect; dewijlhet masker of fformpje in tegenftelling zeer langzaam groeit, en drie jaaren onder deeze gedaante blijft ; dien geheelen tijd houden.deeze maskers hun verblijf in gaten in het wa- ter die door hun in de aarde of kleij aan de kant van flooten en rivieren gemaakt worden ; het is in deeze gaten die rondagtig, diep uitgeholt zijn, en met de op- pervlakte van het water vanbovenengelijk ftaan.dat zij kruipen om zich voor de verflinding van de visfchen en water-infecten te beveiligen; de naam van Oe- nrus is hun gegeeven, om dat zij van de liefhebbers dikwils tot hengel-visfchen gebruikt worden ; aan den hoek kunnen zij lang leeven , en verftrekken om die re- den tot een zeer bekwaam aas on visch te lokken. g Het masker van de haft is langwerpig van geftalte, re-
delijk groot van kop , en het heeft zeer weinig onder- fcheid, wat de gedaante betreft, met het volmaakte in- fect , behalven dat het de puntjes aan de ftaart pluimag- tig gebaard, zeer breed, en altoos drie in getal heeft ; behalven dat is ieder zijde van het lijf met zes zwem- vinnen gewapent, die het diertje in het water zijnde, met veel fnelheid beweegt ; deeze zwemvinnen zijn aan den tweeden, derden, vierden, vijfden, zesden en ze- venden ring van het agterlijf geplaatst ; in de wijfjes zijn de drie gebaarde puntjes aan de ftaart met twee kortere bijhangzels gepaart, dan in de mannetjes, waar ten er nog twee andere kleindere vind. Het is door middel van deeze bijhangzels, dat men kan onderfchei- den, van wat fexe de haften zullen zijn , die uit de mas- kers voortkoomen; de mannetjes hebben ook veel groo- ter oogen, dan de wijfjes. Zeer verfcheiden is de ko- leur tusfchen deeze maskers; veeltijds zijn zij geel, ook enkel blaauw naar het groen hellende : Hun in het wa- ter befchouwende, geeven zij zo wel door het fpeelen d« pluimpjes van de ftaart, als door die van de zwem- vinnetjes of kieuwen aan de zijden van het lijf een aan- ■ genaame vertooning : Degrootften met hunnen ftaart er Wj gerekent, zijn langer dan een kleine vinger. De verandering deezer maskers in het vliegend dier-
'ie gefchied op een zeer fnelle wijze ; het begeeft zich "aar de oppervlakte van het water, en als dan kruipt £r het gevleugelde infect in een oogenblik uit," het^ver- Wtzich in de lucht, en hegt zich'al dwarrelende aan °e eerfte plaats, die het ontmoet, alwaar het zijn twee- de huid aflegt: deeze huidjes zijn dun, wit en door- Wjnericte, en men vind ze zomers dikwerf aan muu- Jen, fchuttingen, paaien of aan het geboomte hangen. f11 deeze gedaante-verwisfeling of tweede ftaat, is het jnfeft een vliegende pop of nijmphje, zijnde denkelijk "' het eenigfte voorbeeld van zulk eene verandering. Uit het water koomende , had het haft reeds veel
^er lengte en grootte, dan zijn masker; bij de afleg- *lng van zijn tweede huid, verkrijgt het nog meerder |
|||||||||||
HAF.
|
|||||||||||
WS
|
|||||||||||
grootte ; inzonderheid fchijnen de pootjes en puntjes
van de ftaart, zeer in lengte toegenoomen te zijn; bij deeze tweede verwisfeling ondergaat het infect geen de minfte verandering, dan in grootte; dewijl de nijmph en eigentlijke haft zo volmaakt gelijk zijn, dat men ze niet kan onderfcheiden. Het haft heeft een langwerpig lighaam, en gelijkt in
geftalte niet kwalijk na een mug; aan den kop heeft het dunne fpieren , en den bek is zonder baardjes of nijpers; de gladde oogen zijn in zommige zoorten van dit infekt buitengemeen groot, en dewijl die zig voor de netswijze oogen geplaatst vinden, en dikwils gro'o- ter dan deeze zijn, den geheele kop bedekkende, fchijnt het al» of deeze diertjes vier of vijf oogen hadden; na maate van het dier zjjn de boventte wieken groot; dog de onderften zodanig klein en kort, dat men die als het in het leeven is, nauwelijks kan zien ; de ftaart loopt, in twee of drie lange borstels uit, in vorm van draa- den ; behalven dat hebben de mannetjes nog vier kleine bijhangzeltjes. Men zegt, dat er in de haften geen eigentlijke paaring,
zo als in de overige infekten, en meest alle andere dierea plaats heeft ; de voortteeling gefchied op de volgende wij- ze; nadelaatfte huid-verwisfelingbegeeft zich het wijf- je na het water, waar uit zij gekoomcn is te rug, en onderfteunt zich op deszelfs oppervlakte, met de draa- den van haar ftaart, teffens met de wieken flodderende ; het is in deeze bijna loodregte ftand, dat zij haar eijtjes op het water uitwerpt; terftond na dat zij dit verrigt heeft, gaat het mannetje dezelve bevrugten, denkelijk zijn zaad-vocht daar op uitfchietende, omtrent op de- zelfde wijze, als de kuit der visfchen door hom word vrugtbaar gemaakt: De eijeren van het haft zijn bijna rond, en zakken bij bultjes na de grond, alwaar zij zich over de modder of kleij uitfpreiden; hoe lang zij aldaar leggen blijven zonder uit te koomen , is iets waar van men met geen de minfte zekerheid bericht kan geeven. De tijd is verfcheiden dat de haften in vliegende in-
fekten veranderen,- dog bij ons valt dit het meeste in de maanden van Junij en Julij voort, in warmer land- •ftreeken gebeurt het in Maij; niet zelden koomen er teffens zulk een groot aantal van te voorfchijn, dat om- ftreeks de rivieren, de lucht als het waare door hunne vlugt verdikt word; egter is dit van korten duur, de- wijl deeze diertjes maar eenige weinige uuren lee- ven, en men ze dus eensklaps ziet verdwijnen ; veelen daar van vallen in het water, die aan de visfchen tot een geliefd aas verftrekken. Men heeft niet kunnen nafpeuren , dat de haften in
hunne vliegende ftaat, eenig voedzel nuttigen ; den kor- ten duur van hun leeven fchijnt dit ook noodeloos te maaken, zo dat het blijkt dat zij enkeld tot die ftaat van volmaaktheid gebràgt worden, om hun's gelijken voort te planten. Het getal der zoorten van de ■haften telt men thans-
op negen; de Heer Linnäus, heeft er bijzondere af- deelingen van gemaakt; waar van de iften , de ftaart met drit borflels; de 2de de flaart met twee borflels; en de 3de de flaart zonder berflel; zie hier een koïte befchrij- ving van elke verfçheidentheid. I. Gemeene Haft; in 't Iatijn Ephemera vulgata; (E-
phemera cauda trifeta, alis nebulofo-maculatis, Liku.
Sijft.Nat.);. deeze, wiens ftaart drie borftelig is, heeft
de wieken wolkig gevlakt ,• het 'is dit zoort, 't welk
Hhh 2 het
|
|||||||||||
HAG. HAJ,
|
||||||||||||||||||||
$ç>6 HAF.
|
||||||||||||||||||||
het menigvuldigfle is. Dr. Scopol i Entomel. Camiolverhaalt, dat zij in de maand Junij bij Lazzo zo overvloe-
dig zijn, dat de nabuurige boeren een kleine oogst denken ingezaamelt te hebben, wanneer ieder van hun twintig karren, met deeze Infekten wel belaaden, op zijn land heeft gelost, daar zij tot een heerlijke mest verftrek- ken ; 's middags maaken zij zwermen als van zingende muggen in de lucht gaande in de lucht regt'opwaarts en bijna loodregt weder nedervallende. II. Twee-oogig Haft; in't latijn Ephemera bioailata;
(Ephemera cauda bifeta, alis albis reticularis, abdomine diaphano, Linn. Faun. Suec.) ; deeze is het die zo uit- voerig door Swammerdam word befchreeven, en aan de grond van ons waterig gewest fchijnt eigen te zijn; de koleur van deeze is wit; den kop zeer klein , met twee linsvormige verhevene geele knobbeltjes, door- fchijnende , veel grooter dan de oogen en op dezelve leg- gende; het borstftuk is zaamengedrukt, van boven wol- kig; het agterlijf cijlindiisch, wit doorfchijnende, met de twee agterftc leedjes bruinagtig; de ftaart heeft twee borftels, tweemaal zo lang als het lijf, die wit zijn; de pooten zijn fneeuw-wit, en daar van de voorften 't langst ; de wieken over eind ftaande wit, opaal incarnaat, een wei- nig glimmende, ennetswijze gefchakelt. III. Bruin Haft ; in 't lat. Ephemera fubnigra ; (Ephemera
diptera, cauda bifeta, corpore fit fco , alis fegmentisque ab- dominis oifeü.LiMN. Faun. Suec.):, deeze, die voor korte tijd inUpland is waargenoomen, heeft den kop, 't borstftuk, het eerfte,. en de vier laatfte leden des agterlijfs bruin; de wieken zijn wit, en de agterften zeer klein ; de lucht- gaatjes aan het agterlijf bruin; de pooten zijn wit, en daar van de twee voorften zeer lang; de klauwtjes zijn bruin; zij hebben groote geele oogbulten, korte witte fpieren, en aan de ftaart twee borftels, die korter dan het agterlijf zijn. IV. JVitpoot ; in 't lat, Ephemera albipes ; dus door de H-r.
Scopoli Entom. Camiol. 264. genoemt 5 is maar mini «■.en-, vierde duim lang ; de koleur is bruin met rosagtigè oogen, dog van omtrek bleek; de wieken zijn eenigzints ruit?; de ftaart-borftels, die eens zo lang als het lighaam zijn, zo wel als de pooten , witagtig. V. Mugagtige Haft; in't latijn Ephemera culicifor-
mis; (.Ephemera cauda bifeta, alis albis , corpere fufco , Linn. Faun. Suec.) ; deeze, die volgensLinnjeus, een ■weinig givooter dan een mug is, is over het lijf bruin |
als zes oogen heeft; naamentlijk twee groote knobbel,
tjes , die de waare oogen bedekken , en in groote overtreffen; en behalven dat nog twee zeer kleine glad- de oogjes, aan de zijden van die knobbeltjes ; het a?. terlijf van 't diertje is aschgrauw, met witte randen der ringen; wieken en pooten zijn mede wit. IX. Stompflaartige Haft ; in 't latijn Ephemera muti.
ca; (Ephemera cauda mutica, alis albis flriatis, Liijw Faun. Suec.) ; deeze, wiens ftaart zonder borftels is ' heeft wit geftreepte wieken. X. Avond-Haft; in't latijn Ephemera Vespertina'
(Ephemera nigra alis inferioribus albis , Linn. Faun. Suec); deeze, die maar het twaalfde gedeelte vaneen' duim lang is, is in het geheel zwart, behalven de wie- ken, wiens koleur helder doorfchijnende is, met. de bui- tenfte randen zwart. HAGEDIS, zie HAAGDIS.
HAGEDOORN, zie HAAG-DOORN. . HAGEL; Hagcl-fleenen; in 't latijn Grando; is niet anders als regen-druppels,- die in 't nedervallen tot ijs be- vrooren zijn; want als de nedervallende regen-druppels in de boven-of middel-lucht van een fterke koude aange- daan worden , dan bevriezen ze en veranderen in eene ijsagtigezelfftandigheid, die witagtig en van verfchillen- de gedaante en groote is , na dat de waterdeeltjes zelve, de gedaante van hitte en koude, de winden en andere omftandigbeden verfchillen : Men heeft hagel -f mm gezien die ais (tukken .ijs , en grooter als een vuist waaren, weegende meer als een pond; dit lchijntteont- daan, wanneer.veele regen-druppelen in 't nedervallen, en misfehien half bevroozen , zig vereenigen , zaamen- vriezen en dus één ftuk worden. De hagel gaat dikwils met de donder-buijen gepaart;
als dus de onweers-wolken bij zwaare donder witagtig verfchijnen, zulks voorfpelt doorgaans hagel; maar als de wolken donker of zwart zijn, dan volgt er doorgaans ftort-regen , en zelden veel hagel'. Dat de hagel nadeelig is, zulks leert de ondervin-
ding, inzonderheid als hij groot en zwaar is, en in ds zomer-tijd valt, gelijk het meest gebeurt ; want dan ver- nietigt hij dikwils in een oogenblik, alle de hoope en verwagting van den land-bouwer, door het breekenen vernielen van de veld- en. tuin-vrugten : Hij verbrijzelt de glafen der wooningen , dood vogelen, menfehen en dieren, die zig op het veld bevinden ; en dit ongeluk |
|||||||||||||||||||
een twee - borftelige
|
||||||||||||||||||||
koleurig, nvet. witte wieken, en
|
is ten opzigte van de- veld- en tuin-vrugten niet voor te
koomen, maar aangaande de vrugten en glafen der broei- en andere bakken in de tuinen, kan men eènige voor- zorg gebruiken , door middel van dezelve te dekken, al men het onweder ziet aankoomen. HAGEL, word ook genoemthet lood, dat tot kleine
ronde korrels gebragt is , om het in de vuur-roers 01 fnap-haanen , op de jagt en anders te gebruiken, tot het féhieten en dooden van allerlei vogelen, haafen |
|||||||||||||||||||
ftaart.
VI. TweevleHgelige Haft ; (Ephemera diptera, cauda,
tifeta, alis duabüJ',-cofla niarginali fufca cinereo-macula- ta, Linn. Faun. Suec-) ; deeze , die de naam van twee- vlèugelige draagt, om dat de agterfte wieken nauwe- lijks zigtbaar zijn ; is midcïèlmaatig van groote, en heeft de rib der wieken zwartagti'gv en als met witte carac- ters befchreeven. VII. Zwart Haft; in't latijn Ephemera nigra; (Ephe-
meranigra, caudabifeta nigra,alis mgjicantibus inferiori- lus minimis, Linn. Faun. Suec); deeze, die door de Hr. SoLANriER is waargenoomen, heeft de grootte van een mug, is over het gebeele lijf zwart, en deszelfs agter- fte wieken zijn ook nauwlijks zigtbaar. • VIIT. Mut, door Swammerdam Ephemera minima
genoemt ; (Ephemera cauda bifeta, alisalbis margine cras- fwe nigricantibus; Linn. Faun. Suec) 1 deeze, die het allerkleinfte der haften is, heeft de.grootte van een klein jnuggctjej de Heer Linn^us merkt aan-, dat dit kaftje |
||||||||||||||||||||
en ander klein gedierte. Men maakt het van yerfepe
|
de
|
|||||||||||||||||||
derhande groote, en men vind het gewoonlijk bi
ijzer-kraamers, benevens het bus-kruid te koop: M.e° kan het ook zelfs bereiden, als men wil, op die wqz als op 't artijkel van Granuleering geleert is; naameli) door middel van een lepel,. die met min of meer gro ' te gaatjes doorboort is; maar dewijl de korrels of de ««.ç- in het gieten evenwel van verfchillige 'grootte, o! o ten deele lang-ftaartig word', zo ,moet het daar na g zift worden: . . . h 'HAJE.; ia 't. latijn Coluier Haje; (Coluber fiuMg
|
||||||||||||||||||||
HAI/. 597
|
|||||||||||||||||||||||||||
HAI. HAK. HAL.
|
|||||||||||||||||||||||||||
im. 206. Schut. caud,6o. Hasselq. Itimp. 31'/-)! is HALO} Planeet-kring, is een lücht-verkhijnzcl, dat
de naam van een adder of zoort vanflang, diein Neder- zich in de gedaante van een ring of lichtende kring van
Kgiipten word gevonden; deszelfs lengte is zes voeten, verlcheidene koleuren, rondsomme de zon , maan en
de dikte van het lijf drie duim; dog vergrämt of ge- Herren vertoont.
|
|||||||||||||||||||||||||||
en --
tergt zijnde, weet hij de keel, en hals zodanig op te
blaazen, dat die viermaal zo dik word als het lijf is; de koleuris zwart, met de fchuinfche banden ende helft der fchubben wit. HA1R, zie HAAIR.
HAK ; Hiel ; in 't latijn Calx ; betekent het agterfte
eedelte van den voet. Het beender hak word calcaneus of os calcis genoemt-. HAK; dus noemt men mede een werktuig tot de tui-
nerij behoorende, zijnde van ijzer gemaakt , even ge- lijk als de kromme fchop die de metzelaars gebruiken, om de kalk te roeren ; dezelve dient om het onkruid tusfchen de groentens weg te hakken. HALACTLTES, zie DRUPSTEEN.
HALDER-BOOM; dus word de Eschdoorn ook ge-
noemt , zie aldaar. HALEC, zie HAARING.
HALF-BAD ; in 't latijn Semicupium ; Infesfus ; be-
tekent een bad, waar in de lijder tot aan de navel toe baad. Ook word er door verftaan een kamerfloel ; waar |
Het woord halo is gevormt van het griekfche «'*<»r, of
«xbv, area, vlakte , oppervlakte. De zon, maan , planeeten, of groote vaste Herren,
Haan als in het middelpunt van deeze kringen, en heb- ben eerst rondsomme zich een groot duister vlak, wiens buitenfie rand verlicht is ; en deezcn rand is eigentlijk den kring, die als een zoort van verlichte ring, van bin- nen hol is ; zijnde zomtijds wit, op andere tijden met dezelfde koleuren verciert als die van den regenboog; veeltijds is er maar een, dog zomtijds wel verfcheidene de eene om de andere ; Snellius getuigt, dat hij er zes tefFens om de zon gezien heeft. Het zij deeze kringen gekoleurt zijn, of wit, zo is al-
tijd de plaats tusfchen het lichtend lighaam, en hun in, minder helder, dan de kringen zelfs, ja zelfs is dit mid- delde veeltijds donkerder, dan het overige van de lucht, inzonderheid indien de kringen zeer helder lichten, en de lucht met witte wolkjes is bezet; dog bijna of geene wolken in de lucht zijnde, is dit middelfle gedeelte ook zo donker niet, en als dan zijn de kringen ook minder helder. De koleuren deezer kringen zijn flaauwer dan |
||||||||||||||||||||||||||
cerijen, enz. gebruikt, naar de omflandigbeid of ziek- van den regenboog , en naar dat de wijdte verfcheelt,
te, welke dingen zaamen fpecies pro ïnfesju genoemt volgen zij ook in verfcheide ordre op malkanderen.
worden. "' De oorzaak deezer kringen is in ons dampgewest; zij
HALFGRAATIGE SPIER} in't latijn Musculus worden ook niet altijd, maar zomtijds gezien, en zulks
Jemifpinatus ; is eene fpier der lendenen en van den rug ; van weinig menfchen tefFens} nimmer word men ze ont-
|
|||||||||||||||||||||||||||
waar, dan wanneer de lucht vrij ftil is; en nooit vertoo-
nen ze zich bij zeer fchoon en helder weer } maar wel wanneer de lucht met dunne wolkjes of een ijlen nevel is. bezet. ' Door konst kan men zodanige kringen namaaken;
wanneer men bij koud weer, een open pot met warm water, wiens damp na boven'vliegt, tusfchen ons oog en een brandende kaars fielt. Mede wanneer men uit een glafen klok de lucht pompt, het oog ziende door de klok heen op de vlam van een kaars agter de klok ge- fielt, dan zal men, zodra de lucht tot een zekere ijlheid gekoomen is, om de vlam een kring gewaar worden : Hetzelfde zal kunnen- waargenoomen worden, wanneer men in een uitgêpompte klok , de lucht weder inlaat, welke op dezelfde dikte gebragt, den gemelden kring doet zien, met verfcheidene koleuren. Het is zonder grond, dat zommigen vangedagten zijrr,.
dat deeze halos of planeet-kringen, bootfchappers van |
|||||||||||||||||||||||||||
Mj neemt zijn begin van 't heilig-been , en de wervel-
beenderen der lendenen, en eindigt in de opperfte wer-
vel-beendercn der borst. |
|||||||||||||||||||||||||||
HALFMEETER, zie DIAMETER.
HALFVLIEZIGE SPIER van de SCHEEN , in
het latijn Musculus femimembranofus ; is een fpier die zijn begin neemt van den knobbel van het heupe-been, en eindigt in de binnenfte zijden van het fcheen-been. HALFZENU WAGT1GE SPIER van de SCHEEN ;
in 't latijn Musculus feminervofus, is die fpier, welke zijn begin neemt van den knobbel van het heupebeen , ra in het binnenfte en opperfte deel van het fchaambeen word ingeplant. HALUETUS, zie VALKEN, n. XXL
HALICACABÜM, zie JOODEN-KERSEN.
HALICACABUS PEREGRINUS , zie COR IN-
DUM. HALINATRUM; Halinitrum; dus word door zom
|
|||||||||||||||||||||||||||
mige Natuurkundigen een vast alkalisch- of loog-zout onweer of regen zijn ; zomtijds is het 's anderendaags
genoemt, het welk men aan de oppervlakte van oude en èeriige volgenden, aangenaam en bedaart weer. Die ■»uuren en wulften , onderde gedaante van een poeijer welke over dit lucht-verfchijnzel meerder begeeren te ziet, zonder eenige reguliere gecristallifeerde gedaan- weèten, moeten raadpleegen, de Verhandeling van Hcjij- te aan te neemen ; zie Wallerius Mineralogia, torn. gens , de Coronis; de Optica van NewtonJä II. cap. 4. ; ï. p.'32c.' als mede het geen de groote Natuurkenner P. v. Mus- Men moet dit loog-zout niet verwerren met het geen schenbroek, in zijne Beginzels der Natuurkunde, Leid.
Agricola , en eenige andere Natuurkenners Halini- 1739. pag- 814, 815 en 816. daar. van zegt; die wij '''<* noemen, dewijl dit laatfte niets anders dan de ni- tot het Hellen van dit artijkel mede te baat hebben ge- l""n offalpeter is. noomen. HALIMüS, zie MELDE. *n de Geneeskunde verftaat,men door halo, de roode
HALM , zie CALMUS. kring, die om de tepels der borsten zitten.
. ÜALMIRAX, is vanzommige genoemt een zoort van HALO-ACHNE, dus noemt Dioscorides een zoort
|
|||||||||||||||||||||||||||
meter, die van zelven uit de aarde wast, en buiten
öeRrondinvalleijen, velden,, en in zee gevonden word. T«ALM-PLANTEN, zie CULMIFERiE PLAN- |
van zee-zout, dat ten zijnen tijde in zuivere Hukken
van de klippen gebrooken wierde.
. HALO ANTHOS; door Dioscorides word
|
||||||||||||||||||||||||||
dusdanig eene, zoort van vettigheid genoemt, die- bo-
* H h h 3 vea
|
|||||||||||||||||||||||||||
998 " HAL. HAM, HAM.
|
|||||||
ven op het water drijft, en waar voor men heden-
daagscti het walfchot of de fperma ceti bezigt. HALOÏECHNIA; Halurgia ; deeze naam word aan dat
gedeelte der Chijmie of Scheijkunde gegeeven, welke zich met den aart, de bereiding, of de zaamenftelling der verfcheidene zouten bemoeit ; dit woord is afkom- ftig van «*s, zout. HALS; in 't latijn Collum. De hals is die plaats van
'smenfchen en dieren lighaam, waar door de lucht, met behulp der lucht-pijp, en het voedzel door middel van de llokdarm, in de lighaamen geraaken ; ook dient de- zelve tot een ftomp, waar op bet hoofd zich omdraait. 's Menfchen hals word in harde en weeke deelen on-
derfcheiden; de harde of vaste beftaan uit zeven wer- velbeenderen ; de weeke deelen zijn fpieren , waar van eenigen denhals, zommigende fchouder, en anderen de voorgeleegene deelen, als het tongbeen, de lucht-pijp, en eenigen den huid zelven beweegen ; voorts bevat de halsde flok-darm, de lucht-pijp, de flag-aders die nahet hoofd loopen, en de aders die uit het hoofd nederdaa- len , benevens de zenuwen , die uit de hersfenen en het lendemerg ontdaan, met verfcheidene klieren en water- vaten j de hals eindigt bij het eerfte wervelbeen van de borst, boven het borst-been en de fteutel-beenderen. HALS-ADEREN ; in 't latijn Iugulares Vena ; zijn
die vaten welke het bloed, van de inwendige en uiter- lijke deelendes hoofds te rug vloeijende, geleiden;het bloed dat uit de hcrsfenen en derzelver vliezen te rug keert, verzaamelt zich in een zoort van holligheid (finus), waar af de innerlijke hals - ader aan de beide zijden ont- ftaat; klimmende die naar de lengte van den hals op; de aderen van alle uiterlijke deelen , behalven het hersfen- pan, maaken de uitwendige hals-aderen , tusfchen wel- ken en de inwendigen, zeer nauwe verbintenisfenplaats .hebben : De uitwendige hals-aderen zijn of diep en tus- fchen de fpieren in gelegen , of hoog en onmiddelijk onder de huid geplaatst. HALS-DRAGT, zie AMULET.
HALS-KRUID, zie KLOKJES-BLOEM.
HALS-SLAG-ADEREN; in't latijn Arteria Caroti-
des; deeze zijn vier in getal; naairjentlijk twee inwen- dige en twee uitwendige. HALVE MAAN, zie CROISSANT.
HALVE METAALEN, zie DELFSTOFFEN.
HAM; Schink; dus worden genoemt de agterfte ge-
korte bouten of billen van een Verken , inzonderheid als die gerookt zijn, welke voor het fmaakelijkfte deel van dit dier gehouden worden ; hoewel de voorbouten en de kaaken, ook wel den naam van ham draagen, dog wat oneigentlijk. De Westphaalfche gerookte hammen worden, fchoon
ze niet groot zijn , voor de geurigfte gehouden; welke uit dat land overal verzonden worden: Men zegt, dat die hammen haare aangenaame fmaak boven andere ver- krijgen, ten eerden, om dat de verkens aldaar meest met eickels vet gemaakt worden, en ten anderen, om dat de hammen bij de rook van eicken-houtof jeneverbe- fiën-hout gerookt worden ; hoewel onze Nederlandfche hammen, die doorgaans veel grooter zijn, niet of wei- nig in de fmaak daar voor wijken, en zig ook wel laa- ten eet en, als ze maar goed gerookt zijn : Wij zullen ee- nige voorbeelden geeven , hoe men de hammen best rookt en toebereid. Hoe men de Hammen zout en rookt.
Men moet de verfche hammen, die men rooken wil,
|
|||||||
eerst inzouten , met zout, daar een gedeelte geftooten
f alpeter onder gemengt is , waar door het vleesch der hammen zig veel rooder en fchooner vertoont, wanneer ze gerookt zijn: Men wrijft er het zout overal wel ia het vleefchige, en voornaamclijk bij de beenderen, be- ftrooit ze dan met zout, en laat ze een dag of agt daar in leggen; daar na neemt men ze er uit, en laat ze af- druipen en droogen ; vervolgens naait men ze in rook- zakken van hol linnen , en hangt ze in de fchoorfteen om te rooken ; het welke best gefchied met eicken fpaan- deren, waar van men van tijd tot tijd een hoop op de haard legt, en dezelve in brand geftooken hebbende, de vlam met wat water uitbluscht, om té fmeulen en lan- ger te rooken. Een digte rook-kamer, daar de rook uit de fchoorfteen inkoomt, is het best, zo wel voor de hammen als fpek, en ander rook-vleesch, om dat er de rook lange in blijft , die uit een opene fchoorfteen te ras vervliegt; weshalven de hammen in een fchoor- fteen ook langer moeten hangen dan in een rookkamer. Als dezelve dan ongeveer drie maanden in de fchoor-
fteen geweest zijn, neemt men ze er uit; maar worden ze in een rook-kamer gerookt, moet zulks eer gefchie- den ; want als de hammen te lang of te fterk gerookt wor- den , zijn ze zo goed niet. De hammen uit de rook genoomen zijnde, doet men
ze in grauwe papieren, en hangt ze op een drooge koe- le plaats weg; maar zijn de hammen niet in rook-zakken gerookt, dan moet men dezelve in heet water fchoon af boenen, en in de zon laaten droogen, anders zijn zeniet alleen onaanzienlijk , en fmaaken gekookt wordende rookerig, maar druipen ook naderhand in de zomer. Welgerookte hammen, kan men twee tot drie jaaren bewaaren, als ze op een drooge niet al te warme plaats hangen. Hoe men een verfche Ham toerigt met een blanke fans.
Snijd het vet van de ham af, lardeert ze met chalottm
en ansjovis , legt ze in een aarden pan met een dek- zei, doet er een goed deel van zijn eigen vee bij, inet wat laurier-Maden, heele peper, zout, en een half glas wijn-azijn; maakt dan depot digt toe, en laat het zo gaarfmooren; gaar zijnde, doet ze op een fchotel, en maakt een fans van de jeu, daar de ham in gefmoort is, met wat rhijnjche wijn (of anders een weinig yr:>Pl' azijn), boter en kruiderijen, met een geftooten biscuit, en doet de faus onder de ham. Men kan 'er ook een faus van peper-wortel bij maaken.
Op dezelfde wijze kan men ook de fchouder-hammen toebereiden. Gefruite Ham,
Neemt ham, fnijd die in dunne fneedjes, en fruit»
met Franfihe wijn, doet het daar na zaamen op een fcho- tel , raspt er witte brood in, doet er wat limoen-Jap over, dekt vervolgens de fchotel met een dekzel toe , en zet het wat op een weinig vuur te meuken ,■ foiaakc hes goed. Hoe men een verfche Ham braad.
Wrijft de ham met wat zout ,en laat ze 24 uuren itaan,
fteekt ze dan aan het fpit en Iaat ze braaden ; als ze I na gaar is, lost er de huit of zwaartaf, en beftrooit ze m wat geftooten biscuit, dat er een korst op koomt. Anders. w , 1 ^
Legt de verfche ham eenige dagen in azijn, «aa ^
|
|||||||
HAM.
|
|||||||||
HAM. . g9$
|
|||||||||
dan aan het fpit en bedruipt ze met wat azijn en vleesch-
nat; ftrooit er op het laatst wat geftooten biscuit over, na dat het vel afgeligt is, als vooren. Gebraaden Ham met een Saus-robert.
Laat de verfche ham op de voorige wijze aan het fpit cMr braaden; maakt dan de faus aldus: Neemt boter, fruit'er een in dobbelfteentjes gefneeden ziepel, oïcha- lotten in, dat ze maar geel worden, en niet verbranden, doet er dan een glas wijn of wat wijn-azijn en water bij, met wat 20«*, peper, muscaate-noot, en een v/éinig bouillon; en laat het een weinig zaamen kooken; daar na als gij de Wopdischt, roert er wat mustert bij ; is heel fnaakelijk» Nog anders, op de wijze als Wild-b*aad.
Snijd het fpek van de ham zo ver weg dat er maar een halve vinger dikte fpek op blijft, legt ze eenige dagen in azijn met een hand vol jenever-lefiën' ; lardeert ze met hlfs-tet, dat 'm zont inpeper omgewentelt is, en braad ze aan het fpit, dezelve met het uitbraadende vet be- druipende, maar op het laatfte met de azijn en jenever- befiën, daar ze in gelegen heeft, dog de jeueverbefiën moeten in het opdoen weggedaan worden. Pafieijen van een verfche Ham.
Ligt het been uit de ham, kookt ze da,n halfgaar met een hand vol zont, maakt dan een gebrande korst van tar- mn-meel, formt er een huis van voor de pafteij; legt er de Asm in, nadat de zwaait afgeligt is, doet er wat kap- few en ansjovis bij met citroen, kruiderijen, gehakte jeterfelie, bouillion of jeu, wat biscuit en zout, maakt ze j dan toe, en zet ze in de oven om gaar te bakken. Op een andere manier.
| De verfche ham gaar gekookt en wel gefchuimt zijn- de, doet er de zwaart af, en befteekt ze met kruid-na- fflj, en ftrooit er wat peper en gehakte peterfelie overheen ; legt ze dan in een korst van fijn deeg, met boter beftree- ken, dekt ze met het zelfde deeg toe en bakt ze gaar. Anders, Wildbraads-wijze, of Ham-vênefoen.
Neemt een ham die niet te fterk gerookt is, zet ze te feeken, en kookt ze dan eens op ; doet er dan de zwaart terdeegenaf.en legt ze in een bekwaame grootekorst, ftrooit ze met geftooten kruid-nagels, peper en gehakte W-rfelie, dekt het dan met de deeg toe, en laat ze in de °ven gaar bakken; is-zeer goed om koud te eeten. Als <fc /»maageris, zo lardeert men ze ook wel met fpek. Hoe men een gerookte Ham kookt.
Laat de ham eerst wat weeken, dat de zoutigheid er
Strekt, dan afgewasfehen zijnde, kookt ze in een ke- te'- gaar; neemt er dan de ham uit, doet er het zwaart 'f tot aan het agtcrend, befteekt het vleesch met kruid- n'gels, en ftrooit er een weinig geftooten peter over- een; dekt ze dan wederom toe met de zwaart, en laat ze aldus wat ftaan te meuken ; bij het opdisfehen rolt "Kn het zwaart zaamen en fteekt ze met een prikje vast. . Zommige koks doen een hand drie of vier vol hooi, 'n de ketel ,.en zeggen dat zulks een fchoonerkoleur aan «e ham geeft ; maar als men dit gebruikt, moet het zelve Jersch en zuiver zijn, en voor al geen muffe of ftinken- 0c «uk hebben. Ham van visch na te bootzen, of Fisch-ham.
»eemt 4 of 5 mooten we! gekoleurde/a/mf «, zuivert ze
|
|||||||||
van de graat, hakt ze klein en doet er bij het wit van
eijeren, wat zout, peper en kruid-nagels ; neemt dan een groote graat uiteen fnoek, of uit een falm, legt er de gehakte en toebereide falm rondsom, en vormt er de ge- daante van een ham van ; neemt dan aal, berm, of an- dere visch, die blank is en weinig graat heeft, dog zijn- de aal het beste, wegens zijne vettigheid; doet de visch van de graat, ftampt ze in een vijzel heel klein , mee het wtuit een fnoek, maar als men dit niet heeft, neemt gefmolten boter in de plaats ; doet dan bij de gedampte visch wat zout, noute-muscaat en zo veel eijwit als er in de falm gedaan is; legt dit mengzel vervolgens over de gevormde ham, ter dikte van een duim, het welke het vet of fpek van de ham verbeeld ; legt dezelve dan in een platte pan, met het witte boven, doet er wat veel boter in, dekt ze digt toe , en laat ze zagtjes kooken ; gaar zijnde, neemt het vel van een fnoek of falm, legt er dat ordentelijk over en fatzoeneert het, dat het de gedaan- te van een ham behoud; neemt dan een gloeijend ge- maakte fchup , houd ze daar boven, op dat het vel bruin word. Men eet ze met een mostert-faus of met een faus-robert,
gelijk andere ham, en als men aanrigt, doet men er het vel een ftuk weegs af. HAMBURGER KARPER, zie KARPER, ». V.
HAMECH; dus word een zeker zoort van ConfeUie
genoemt, die van Mesue gecomponeert, en een zeer goed purgeermiddel is, om allerlei- flijmen en onzuiver- beden, en inzonderheid ook de zwartgallige en zoge- noemde melancholijke vogten, uit het lighaam te voe- ren ; dog word hier te lande zelden in de apotbeeken bereid; wij zullen echter de bereiding, om dat het een nuttig middel is, hier bijvoegen. Neemt pruimen van damas, dertig ftuks; gezuiverde
rozijnen , drie oneen ,• kookt ze in een pond melk-weij, tot dat ze week zijn j zijgt ze dan losjes door, en drukt haar vleesch met een houten lepel door een haair-zeef, en bewaart het; doet dan bij het overgebleevene af- kookzel tamarinde, een en een half once, laathetopeen warme plaats drie uuren lang weeken, trekt er dan het vleesch door een haair-zeef op de voorige wijze uit, en doet zulks bii het voorige vleesch van de pruimen en rozijnen, met twee oneen verfche merg van casfia, en een half once beste manna; mengt alles wel onder mal- kander, en bewaart het in een aarde pot, wel geftoo- ten. Neemt nu eicken-vaaren en kleinefchorfte (epithijmum),
van elks één once ; alfem en thijm, van elks een half once,- roode roof en, drie drachmen ; doet deeze dingen, klein gefneeden, in zes oneen zap van duive-kervel, met zo veel melk-wcij als genoeg is, dewijl het zap te wei- nig zou zijn ; kookt het dan langzaam, tot dat bijna al het vogt verkookt is;.zijgt het dan door, en perst het met de handen fterk uit. Doet dan bij dit doorzijgzel de volgende dingen, heel
fijn gepoedert; als witte mijrabolanen, vijftien oneen; geele mijrabolanen , twee oneen ; groote mijrabolanen (chebulor), Indiaanfche mijrabolanen, rhabarber en co- loquint, van elks een once; kookt het zaamen een en andermaal op, en laat het dan in een verglaasde pot, wel geflooten, twaalf uuren lang ftaan te weeken ; daar na doet er het bovengemelde en bewaarde gemengde vJeescb bij, en kookt bet zaamen wederom, tot dat het bijna de dikte van een opiaat verkrijgt, het onder 't koo- ken geduurig roerende en omkeerende, op dat het niet ïtanbrande.
|
|||||||||
ïooo HAM. HAN. HAN.
|
||||||||||||||||
De handen zijn zo gemakkelijk, en de uitvoerders van
zo veele verfchillende konsten, zegt Cicero , dat meu van verwondering moet opgewogen worden, derzelver zaamenftel befchouwende. Bij de Egijptenaaren, was de hand het zinnebeeld dec
kracht, en bij de Romeinen die der trouw ; zij wierd haar door Nüma met veel plechtigheid toegewijd. Middel om het vel der Handen blank en zagt
te maaken. Hiertoe is zeer dienstig fijn geftooten amandelen; hier mede de handen in fchoon water gewasfehen, maakt de- zelve zuiver, blank, en het vel in het aanmaken zagt: Insgelijks is zeer goed boonen-meel ; als ook dik gewordene melk. Men zegt, dat lijnkoeken in regenwater ontbon- den, niet alleen dezelfde uitwerking hebben, maar ook de puisten en het fchurft doet verdwijnen. HANDEKENS-KRUID, zie STENDEL-WOR-
TEL. HANDEL, zie KOOPHANDEL.
. HANDELAAR, zie KOOPMAN. HAND-EUVEL, zie CH1RAGRA. HANDKIJKKUNDE. Deeze konst word Ha het grieksch , Chijromantia in het latijn genoemt, het wel- ke beduid uit de hand voorzeggingen te doen. Of fchoon deeze konst zeer oud fchijnt te zijn, zo is zij nogthans in de zestiende eeuwe allerfterkst voortgezet, zelfs van verftandige lieden, gelijk inzonderheid blijkt uit Tais- nerus, die eengeheel foliant gefchreeven heeft over de voorzeggingen uit de bijzondere liniaménten van de hand. Joannes ab Indagine heeft een kort begrip gegeeven van deeze konst. Men moet zig verwonderen, hoe het moogelijk geweest is , dat lieden van kennis en oordeel, gelijk uit hunne fchrijftrant blijkt, zo veel tijds hebben können verkwisten , in het ontvouwen van alle deeze ongerijmdheden. Men vraagt, hoe koomt het evenwel, dat eene konst voortgezet is geduurende zo veele eeuwen, indien er niets weezenlijks in is ? Mij dunkt, dit kan zeer wel uitgelegt worden, als men oplet op het lot, het welk den menfehen overkoomt, en hunne complexien; menfehen over het geheel ver- fchillen niet veel van elkander, nog in neigingen, nog in deugden, nog in ondeugden, nog in goed of kwaad fortuin. Laat ons eens Hellen , dat de deugden, on- |
||||||||||||||||
aanbrande: Ten laatften roert er nog de volgende zeer
fijn gewreeve en gezifte poeders onder, naamelijkanijs- zaad, een half once; venkel-zaad en fenés-bladen, van eiks drie drachmen ; geele en indiaanfche mijrabolanen, van elks twee drachmen; bellirifche en emblifche mijra- bolanen , rhabarber, zaad van duive-kervel, van elks an- d'rhalf drachma , en fpijkenarde, een drachma ; einde- lijk als het bijna koud is, doet er nog zes drachmen bes- te fcammonie bij, en roert het met een fpatel wel door malkander, op dat de fcammonie overal wel doorgemengt en verdeelt zij. Dit is de beste manier van bereiding van deeze con-
fe&ie, want de befchrijving van Valerius Cordus en 'anderen deugen niet: De fchrijvers van de voorige tij- den hebben dikwils gefeilt in de befchrijving van de ma- nier om deeze compofitiezaamen te ftellen,of wel te be- reiden. HAMEL , of Weer ; in het latijn Fervex ; dus
worden de Rammen of mannetjes der fchaapengenoemt, nadat dezelve gefneeden, of van hunne zaad-ballen ontbloot zijn. Zie ook SCHAAPEN. HAMMONITRUM, of Ammonitrum; is de naam
die de Ouden gaven, aan het geen men hedendaagsch Fritte, en ook Amaits noemt, waar van men de verfchillen- de toebereidzelen onder de artijkels EMAILLEEREN en GLAS kan nazien. Her woord Hammonitrum is zaamengeftelt uit «V-i"0*'
en t'iTpov glas; het is in die zin, dat Pltnius het be- zigt Hiß. Nat. lib. XXXVI. cap. 26. „ Het wittezand „ (zegt hij),dat in zee, in de mond van de Vulturnus ,, word gevonden, vermengt zig met drie deelen fal- „ peter; dit mengzel gefmolten zijnde , doet men het „ in ovens, alwaar het zig tot een klomp of masfa vormt, „ dat men Ammonitmm noemt ; men bakt het voor de „ tweede maal, en als dan verandert het in een klomp „ zuiver en wit glas. CssALPiNus fpreekteropgeen onduidelijker wijze van,
zeggende: Dat zand en falpeter onder een gemengt, en „ gefmolten ,een klomp voortbrengt, diePLiNius Ham- „ monitrum noemt, en hedendaagsch de naam van Frit. tB dï*332tt
" HAMSTER, zie MUISEN, n. VI.
HAND; in het latijn Manus; is het gedeelte van
's menfehen lighaam, dat aan het uiterfte der arm zit, |
||||||||||||||||
deugden , de verfchillenheden in goed en kwaad fortuia
beliepen op een getal van 500, en het getal van men- fehen , het welke in eene groote ftad, of in een land woont, en begeerig is om voorzeggingen te weeten, op 500.000, zo is de kans, van bij geluk te raalcen, als die zom tot het getal moogelijkheden, dat is als 5000 tot 1 ; voeg hier bij, dat wanneer iemand die voorzeg- gingen doet, altoos het geluk heeft, dat de voorzegging verfpreid word, als zij wel uitvalt, en verzweegen, als zij niet raakt; zo is het zeker, dat iemand in eene groote ftad naam kan maaken met deeze beuzelagtige weetenfehap ; maar de kans word nog grooter, wanneer de voorzegger let op de kans die er is, dat die geen, cue wil weeten of hij bij voorbeeld rijk zal worden, en een goed huwelijk doen, waarlijk daar na verlangt, en in de moogelijkheid is, zo zal hij, behalven de eerfte kans van treffen, er nog bij doen, de kans van gelukken, uit het gene hij weet, en derhalven te eerder raaken, en flaagen in de voorzegging. Maar zo redeneeren de Handkiikers en Horoskoop-
|
||||||||||||||||
en wiens verwonderlijk zaamenftel hun tot het ver-
vaardigen van allerlei konst- en werktuigen bekwaam maakt. De hand is een iveefzel van zenuwen en beentjes,
die zo verwonder! ijk de eene in de andere gelijfd zijn, dat zij daar door alle de noodige kragt, vaardigheid en buigzaamheid bezit, om de nabuurige lighaamen te be- tasten , te vatten, te trekken, te rug te ftooten, enz. Anaxagoras beweerde, dat de mensch aan het ge-
bruik zijner handen, de wijsheid, hetverftand, en de verhevenheid van kennisfen, dien hij boven de dieren heeft, verfchuldigt was. Galenus de ufu part. Lib. I. tap. 3. drukt de zelfde gedagten, dog op een verfchil- lende wijze uit; de mensch is volgens hem niet het re- delijkfte fchepzel, om dat hij handen heeft ; maar dee- |
||||||||||||||||
ze zijn hem gegeeven, om dat hij de redelijkfte aller
dieren is ; want wij zijn aan de handen de konsten niet verfchuldigt, maar aan de reden, waar van de handen de werktuigen en uitvoerders zijn. De hand verdeelt zich in driën; als r. de vuist (pug-
tms); 2. de palm of hol van de hand (cavus manum) ; en 3. in de vijf vingeren (digitus.) |
||||||||||||||||
trekkers niet; gelijk blijkt uit Taisnerus,
|
die het n'f
|
|||||||||||||||
als
|
||||||||||||||||
HAN.
|
|||||||||||
HAN. HAH.'
|
|||||||||||
ioöi
|
|||||||||||
sis een kans, maar eene volftrekte zekerhe/d fielt, en
dit' alles ,ttcunt op deeze ftclling: Dat er in de waereld eene overeenfteinming is tusfchen de plooijen van de hand, en allegebeurtenisfen die van eeuwigheid bepaalt zijD te moeten volgen; als dft waar is, dan is de hand- lijkkunde even zeker als de tegenswoordige uitrekenin- gen van den loop der dwaalfterren ; dog hier aan twijf- felen niet alleen ik, maar alle gezonde en verllandige menfchen. Wat zaamenhang is er, bid ik, tusfchen het kleine
dwavfcbe plooitje onder de pink, en een goed huwe- lijk, met eene vrouw die rijk is ? en zo met het ove- rige. De banden van menfchen verfchillen in zekere kleinigheden , en hier door verfchillen de plooitjes en rimpeltjes, die doo'r de beweeging veroorzaakt wor- den; is het dan niet ongerijmt, te (lellen, dat God, om de aanftaande gebeuitenisfen, die plooitjes en rim- peltjes alzo bepaalt, of om de plooitjes en rimpeltjes de gebeurtenisfen! En onderwijlen zoude dit evenwel zomoeten zijn, indien hunne ftel 1 ing waar was ; ook rooet men zig verwonderen, hoe zij zich alle die din- gen zo hebben können verbeelden. Evenwel zijn er zekere zaakcn die waar zijn , en vrij
wel ukkoomen, dat is , dat de neigingen van het gemoed dikwerf afhangen van de gedeeltens van bet lighaam ; niemand word er gevonden, die niet meer of minder eeu Phijfiognomist is ; tegenswoordig hebben wij er niet 20 veel mede te doen, dan de ouden ; in het kiezen van vrienden, können wij er gebruik van trekken ; maar de ouden, die flaaven mo,:stenkcopen, hadden er een wee- zenlijk belang in, en ik houde mij verzekert, dat de handkijkkunde , en phijßognomie befchouwing daar van zijnen oorfprong genoomen heeft; maar de wiggelarije, en dergelijke' konsten, fteunen op de belagchelijke nieuwsgierigheid van het zwakke mensebdom ; wij ver- geeten hetvoorleedene, ftooren ons niet aan het tegen- woordige, dat is, wij verwaarloozen de gelukkige oo- genblikken, die de Schepper ons verleent, en willen Weten, wat na verloop van tijd gebeuren zal ; ô dwaas- leid! en daar van maaken (liminemenfchen gebruik, zij voorzeggen iets goeds, of kwaads wel eenigzins bij ge- luk, maar evenwel na zekere regelen; het gelukkige vleit ons, en het ongelukkige behaagt ons ; veelen im- kers meenen dat zij daar door meer het mededoogen v'n anderen verdienen, en fchrijven aan hun befchoo- Ien lot hunne ongevallen toe, of fchoon dezelve uit esn kwaad gedrag gebooren worden. Dit fchijnt waar te zijn, dat onze neigingen waarlijk
Minenhang hebben met ons lighaamelijk gefiel; maar dat ons lot afhangen zoude van eenen dikken, of dun- "sn neus, van zeker zoort van tanden, van plooijen in ^ handen, enz., is voidrekt ongerijmt, en valsch. Het is God alleen, die ons het goede befchikt, of
"r?ft met onheilen dikwils tot^onze verbetering; het is een voiftrekt noodlot invoeren, indien iemand de dwee- Perijen der Handkijkers, Aftrologisten, enz. wil bewee- Ien> gegrond te zijn. Om er evenwel iets van te zeggen, zo dient, dat men
°e plooijen der hand, of palm van de hand, gcdeelt "Kh in de lijn van fortuin, in de lijn van den lever, ^ maag, van het hart, enhetleeven; en wanneer die 'Wen dubbeld zijn, noemt men die de zusterlijkeiïj- "e,1;;ook heeft men de planeeten verdeelt in de hand, *ntvingcrs, de.duim is Venus, de voorde vinger Jupi- Etr de middelde Saturnus, de ringvinger de Zon, de *I Deel.
|
|||||||||||
pink Mercurius, tusfchen de muis van den duim en pink
is de Maan of Luna; Mars is hetmiddenftevandepalm, enz., na maate nu deeze elkander raaken, of kruisfen, of anders vertoonen, zal men lang leeven, gelukkig, goedaardig, of kwaadaardig zijn, en wat dergelijke on- gerijmtheid meerder is. Taisnerus gaat zo verre, dat hij uit het gedel der
planeeten, zo wel als uit de plooijen der hand, zegt, juist en zeer net berekent te hebben, de lotgevallen van het zelfde mensch, en dat het alzo uitgekoomen is. Eer wij hier van affcheiden, moeten wij aantekenen,
dat Hifpocrates en Aristoteles wel op de Phijfio- norde acht gegeeven hebben, maar niet op de handen in het bijzonder; gelijk blijkt uit de aanmerkingen van Galekus , ed. Brasjavoli, Tom. Lp. 257. en het boek van Aristoteles over de Phijfiognomie, welker kracht alleenlijk legt in de vergelijking van de gedaante der menfchen, met die van onderfcheidene dieren. HANG-NEST, zieSCHARLAAREN, n. III. en VI..
HANG-NESTJE , zie KWIK-STAARTEN , n.
XXXIII - * HARDE BORSTEN, zie BORSTEN (HARDIG-
HEID der). HARDER; bij de Grieken bekent geweest onder den
naam van KK>axoc, de Latijnen noemen hem Mugil, en de Franfchcn Mulet. De ouden hebben verfcheidene zoorten van deeze«
visch getelt; thans vinden wij er maar eene van bij de bedendaagfche fchrijvers gemeld; wordende bij John- ston, LiNNjEus, Raij en Hasselquist, Mugil Ce- phalus genoemt ; Klein geeft er de naam van Ceslreus aan , .' 'met een breede rug, en de kop breeder dan men ge- \ meenlijk in de visfehen ziet ; de oogen zijn dusdanig > met fnotterigheid bezet, dat het zig even als een oog- lid vertoont; de koleur is op den rug vuil-groen, den buik wit, en de zijdftreepen zwart. De Harder onthoud zig zo wel in den Oceaan, als.
Noord-, Oost- én middeiandfche zeen; echter worden de besten in de Middeiandfche zee omftreeks Kaap Cette gevangen ; volgens Rondeletius zijn die te Marfeille, aan de Kust van Genua of Napels, en in de mond van den Tijber gevangen worden, zo goed niet, en die van Venetien zijn bijzonder liegt : Menigvul- dig worden zij ook aan de Kust van Afriça, bij Sene- gal, de Kust van Guinée, als mede aan het Eiland van Tabago gevischt , die men zegt, zeer lekker te zijn. Het vleesch deezcr visch, hoe fmaakiijk ook, word
door de Geneeskundigen voor ongezond, en zwaar te veiteeren gehouden: Van het kuit word een zoort van kaviaar bereid, die de Itaüaanen botarge noemen ; het zelve is zeer fmaakelijk, wekt de vervallen eetlustop, en doet een glas wijn met plaifier drinken. Zie BO- TARGE. Het tuig, dat men tot de vangst van deezen visch ge-
bruikt , zijn hengels, en een zoort van fuiken, uit teenen çevlogten HARDHEID; in het latijn Duritas; betekent eene
hoedanigheid, die in zekere lighaamen plaats heeft,- doende derzelver deelen zaamenhouden, zo dat die niet als met geweid kunnen gefcheiden xvorden. In deeze zin, koomt het woord hardheid overeen
met het geene wij vastheid noemen , in tcgendeiling van vloeibaarheid; zie VASTHEID en VLOEIBAAR HEID. Om eigentlijkte fpreeken, is een lighaam hard, wan-
I i i aecr |
|||||||||||
HAR,
|
||||||||||||
leoî HAR.
|
||||||||||||
iets hooren: Van beiden is'op het artijkel Doof heiduit*
voerig gehandelt; maar dewijl de hardhoorigheid veel- tijds ontilaat door zinkingen, die op het binnen-geltej der ooren vallen, waar door eerst een zuifing der 00. ren, en vervolgens hardhoorigheid ontilaat; gelijk de« zelve ook uit winden in de ooren, en uit meer andera toevallen voortkoomen kan; zo zijn de volgende mid- delen dikwils van een zeer goede uitwerking bevonden inzonderheid als ze in het begin werkftellig gemaakt worden, eer de hardhoorigheid toeneemt, of veroii. dert. Neemt carweij-zaad, twee lood , en jenever-befiè'n
een lood ; kneust deeze zaaden , en kookt ze in wijn' of maar in water, en laat de damp daar van door een tregter in het oor of de ooren gaan, zulks altemets her- haaiende, en ten dien einde het afkookzel weder hees maakende , of van nieuws kookende. . Of neemt roofemarijn, lavendel, thifm en marjoleine,
van elks een halve hand vol; kookt het in wijn of wa- ter, en gebruikt de damp daar van, op de voorigç wijze. Of neemt een klein heet brood, zo als het uit de oven
koomt, fnijd er de korst boven af, (leekt het brood in brandewijn, of bevogtigt het daar mede, en legt het warm tegen het oor. Of neemt een groote uij'e, fnijd ze boven dwars af,
en holt ze uit, doet ze dan vol met gekricust comijn- zaad, en maakt ze weder digt met het afgefneedene ftiik, het zelve met een touwtje vast bindende; braad ze vervolgens zagtjes onder de asch , en als ze gaar is, perst er het zap uit, en doet bier van een paar drup* pels in de ooren. Of druipt eenige druppels gedistilleerde olie van ar-
tvsij-saad , of van bittere amandelen, of het zap van uijen , op wat katoen , en fteekt ze in het oor of in ds ooren: De olie van wijnruit, of vanbevergeil, ofhe6 vet van aal, worden ook gepreezen. Of neemt een once zwavel-bloem , en een half onco
zout van wijnßeen, mengt het en fmelt het zaamen,toï dat het een donker-purpere koleur heeft verkreegen, dis naar het zwarte trekt ; als het dan wat koud geworden is, Itoot de Itoffe klein, en doet ze in een phiool of I fles, met twee oneen terpentijn-olie, en laat het drie uu- ren op warm zand trekken ; wanneer het dan koud ge- worden is, fcheid het klaare er van af, en bewaart net; hier van moet men drie of vier druppels 's morgens en 's avonds met katoen in het oor fteeken, als boven, en daar mede eenigen tijd aanhouden. Of neemt kool-tap, mengt bet met even veel w-?ft*
wijn, maakt het warm, en fteekt hier in vogtig ge- maakte katoen in het oor. ^ . Of neemt wilde munt, wrijft daar yan eenige blaad- jes in de hand, fteekt ze daar na in de ooren, en1'* ändert dit om de twee of drie uuren. Deeze middelen dienen zo wel tot zuifing of gedruis der ooren, a's t(£ ; hardhoorigheid, welke veeltijds beide met elkander g paart, gaan. , Infpuitingen in het oor of ooren zijn niet goed keuren, maar veeltijds fchaadclijk , want men neen " it haràhooH |
||||||||||||
neer deszelfs deelen zodanig aan malkandcren zijn ver-
bonden, dat die door geen uiterlijke voortftooting (im- puljus) ingeboogen of ontbonden kunnen worden; zo dat derzelver deelen.' zich niet ten aanzien van de ee- ne tot de andere kunnen beweegen, ten zij het lighaam gebrooken worde, dat hun zaainenftelt. In deeze zin is hardheid tegens weekheid overgeftelt ;
zijnde een hoedanigheid van lighaamen, wiens deelen zich ligt beweegen of ontfchikken. In de gehecle waereld kennen wij geen lighaam,
dat volmaakt hard is; want alle die lighaameu, waar van wij kennis draagen, kunnen verbrijzelt worden, of in Hukken gebrooken,■ en.met geweld gedrukt, veran- deren zij van gedaante ; niets moet men hier van uit- fluiten, zelfs niet de allerhardfte diamanten, keijen, edele en andere geileentens : Zommige fchrijvers heb- ben zelfs getragt tebetoogen, dat er geen volftrektelijk harde lighaamen in de natuur kosten zijn ; zie hier over les Memoires de V Ac aderde de Berlin, pour l'année 1761. pag. 331- & ß'iv. In de Geneeskunde betekent hardheid, r. een zoort
van verftopping, wanneer men geene afgang beeft, en dit word hardlijvigheid genoemt. 2. Een aanmerkelij- ke vermindering der oeffening van het gehoor, die bij- na doof maakt; men noemt-dit hardhoorigheid. 3. Noemt men ook hardigheâen, zekere diktens of vereeltingen, die zomtijds aanverfcbeidenegcdeeltens van het lighaam op het vel plaats hebben, dog wel inzonderheid aan de handen en'voeten, alwaar de gedrukte en verkneusde opperhuid zich gedeeltelijk van het vel affcheid, zo dat er zich weder een nieuw over vormt, zonder dat het oude ten eenemaalen afgefcheiden is ; de drukking of kneuzing aanhoudende, doet deeze nieuwe laag van de opperhuid weder los gaan, en daar word een derde ge- booren, en zo vervolgens, bet welk eene verzaamellng of opftaapeling van verfcheidene deelen der opperhuid te wege brengt, waar uit eene verheffing uit de opper- vlakte van het vel fpruit, die veeltijds eene dikke en diepe zwelling veroorzaakt, zo hard als hoorn. Deeze eeltagtige diktens in.de handen, zijn inzonder-
heid de zulke aan onderhevig, die zwaar werk moeten doen. Die, welke dikwils en lang, voornaamelijkmet bloote voeten gaan, bekoomen eeltagtige bardigheden aan bet vel der hielen, en zulks het dikile op de bui- tenfte zoom of rand. De drukking van bet vel tegens de beenderen op de
teenen der voeten, door enge fchocnen veroorzaakt, het welk eene eeltagtigheid te wege brengt, die dooi- de bank exteroogen genoemt worden , zijn hardheden van deeze zoort.- Zie LID-DOORN. Ook word het woord hardigheid of hard wel in een
leenfpreukige zin gebruikt; bij voorbeeld, wanneer ie- mand eenige beleediging of onrecht word aangedaan , dat hij niet kan wreeken, of herftellcn, zegt men wel, Dat is hard te verdraagen ; Die pit valt zwaar of hard te verdouwen, enz. HARDHOORIGHEID; inhetlatiin Dijfecoia; hier
door word verilaan een zoort van doofheid , daar den lijder niet volkoomen berooft is van het gehoor, maar nog iets hooren kan , echter zeer bezwaarlijk en niet anders dan wanneer het geluid of de Item min of meer hard en digt bij het oor is; zo dat er onderfebeid tus- fchen doofheid en hardhoorigheid is, fchoon een hard- hoorige doorgaans door de wandeling doofwoïd genoemt," .want 'een doove kan in het geheel op geenerlei wijze |
||||||||||||
voorbeelden,, dat menfehen , die maar wa. ._ , ,
waaren , daar door ten eencmaal geheel doof zMnJ;fi, | worden. Het volgende middel word ook gezegt, le-geholpcn te hebben. ' -nl} I Neemt een korte tabaks-pijp , fteekt het dunne 1
daar Yan in het oor, en zuigt door de ketel de ^ |
|
||||||||||||
HAR,
|
|||||||||
HAR. Hoog
|
|||||||||
fterk uit he(: oor• 5c tabaks-rook door een pijp in het
00F geblaàzen, is ook dikwils van een goede uitwer- ken aderlaating of buikzuivering is ook dienstig in het begin van dit gebrek. De oude lieden zijn er dikwils jan onderhevig, maar bij deezen koomt het uit zwak- heid, en is ongeneesfelijk. HARDLIJViGHEID ; Ferßopping des Buiks; Alvi
gijlridio; is een ongemak daar de buik verftopt is , zo dat men zomtijd.s in drie, vier of meer dagen geen of rei:? g afgang heeft, en het geene dat er afgaat is hard en de losiing gefchièd met moeite. Dit ongemak komt inzonderheid die menfehen over, welke veel zitten en peinig beweeging hebben , of die Teel rouwe , harde engezoutene fpijzen eeten, als mede die aan de hijpo- condrie of miltziekte onderhevig zijn; dog de heete en drooge natuuren zijn daar aan meer onderworpen , dan de loud-vogtige. Dienstige middelen tegen dit ongemak zijn de volgende.
Neemt 's morgens en 's avonds telkens een drachma of
vierde lood , gepoederde wijnjhen-crijstallen in, met vkeschnat, gsrfienwater, of thee, eenige dagen lang; als de verftopping groot is kan men ook wel wat meer, tot twee drachmen elke reis neemen ; dit is een zeer goed middel. Of neemt gepoederde cicken-vaaren-wortel alleen, of
met wat cremor tartari gemengt, als vooren. Of neemt een fneedje wittebrood, roost het op koo-
ien, doopt het dan bij ftukjes in goede wipte oiie van »lijven, en eet het op ; en vervolgt hier mede eenige dagen. Voorts moet men zig wagten voor harde en gezouten
fpijzen, en heete dranken ; maar foppen van lans-,fchaape- olkalfs-vleesck zijn heel dienflig , inzonderheid als er knel, beete, of witte kool mede gekookt is ; of men ge- bruikt tot dagelijkze fpijze, gedoofde fpinagie, beete, nelde, porcelein, krop-j'alade , zoete dreoge pruimen , appe- to, enz. welke alle den buik zagtjes los maaken. Menfehen die veel zitten, moeten zomnjds een uit-
banning neemen , en zig een beweeging maaken door wandelen, rijden, vaaren, jaagen, enz., maarals alle deeze middelen niet helpen, dan moet er een purgatie gebruikt worden, of een. clijsteer. HARK; Klauw, Rijf, is een werktuig dat in de tui-
ten gebruikt word, beftaande uit een dunne balk van Ongeveer anderhalf of twee voeten lengte, waar door heen ijzere pennen geflagen zijn , welke due 4 vier duimen er uit Hecken, en een paar vingerbreed l'an malkander Haan; midden in de balk is een ronde fteel vast, van zes voeten of meer lengte; dienende dit Werktuig, om er de paden en bedden der tuinen mede te harken en effen te maaken, en he't los gemaakte on- huid weg te klauwen, enz. Deeze harken worden ook wel geheel van ijzer ge-
Oiaakt, te weeten zonder de fteel, omdeilerkte, alsze in ftvaare gronden moeten gebruikt worden; en de landlie- den gebruiken tot het hooijen, harken met houten tan- den, om de ligtheid. In de tuinen word ook wel een zoort van hark of klauw
Sebruikt, die de gedaante van een kleine egge heeft, en 'tooi' een of twee mannen getrokken word, om er de groote Wen en laanen mede te klauwen en te zuiveren , de- ■'jl het werk daarmede meer vordert; zie de afbeelding flaarvan op de 4711e Plaat. HARMALA, zie HERMEL-KRUID.
HARMONIE ; in 't Iatijn Harmonia ; betekent e.ea
|
|||||||||
ovsreen-fiemming, van twee of meer dingen, en is toe
pasfelijk op veelerlei zaaken, bij voorbeeld in de Mu- zijk, als de verfchillige Hemmen of toonen accoordzijn: Dus ook als twee of meer menfehen overeen-ftemmig met malkander in haare fentimenten en doeningen lee- ven of omgaan, zo zegt men dat ze in een goede har- monie zaamen leeven. Ook word daar door verftaan het verband en de overeen-ftemming van iighaam en ziele, volgens welke het eene den indruk en de driften vare het andere gewaar word. In de Ontleedkunde betekent het ook in de leer der beenderen , derzelver verband door eene regte linie, tot ondefcheiding van zulke naa- den, die door een flangwijze linie gemaakt worden. HARNAS-M ANNEN; in het Iatijn Loricaria ; is een
visfehen-geflagt, die deezen naam voeren, uit oorzaa- ke van de fchilden, waar mede hun lijf is bekleed. De kenmerken zijn, een effene or gladde en platte
kop ; de bek tandeloos, en die zich te rug kan trekken ;, zes beentjes in het kieawen-vlies , en het lijf als met een harnas bekleed. Zie KNORHAANEN, ». I. en MEIRVALLEN. n. XIV. HARNASSEN, betekent in de CMjmie, als de gla-
fen distilleer - vaten met een luteerzel of leem bekleed- worden, om de kragt van het vuur beter te kunnen te- genftaan , en dus niet te bersten ; zie LUTEERZEL. HARPOEN; is een zoort van zwaare ijzeren werp-
pijl, twee à drie voeten lang, met twee weer-haaken voorzien, die tot de walvisch-vangst word gebruikt. HARPOENIER, zie SPECHT, n. XII.
HARPUIS. Dit woord is buiten tegenfpraak vreemd,
of zeer oud-, het beduid bij de Scheeps-tirnmerlieden een mengzel, ,van hars, olie en kaars/meer, waa'rinzom- mige een weinig zwavel doen, om er de fcheepen mede te befmeeren. Onze fchippers gebruiken meest lijn-olie en hars, om het doorfchijnend te hebben, en dus de katrollen, blokken, en opftaande boorden boven wa- ter cierlijk te doen blinken; maar het wederftaat het zee- water niet, maar wel het zoete water, mits er veel ge* kookte lijn-olie onder gemengt worde. De Franfchen mengen er veel geflainpt glas onder,
en befmeeren er de groote fcheepen van onderen mede, op dat er de worm niet zoude inkoomen ; de ondervin- ding evenwel heeft ons geleert, dat dit niet helpt, daar- om leggen wij, gelijk onder Haair gezegt is, er eene dubbele huid om, en tusfehen in koe-haair. Harpuis noemt men in hetfransch Couré;, Couroi, .en
Courret. HARPIJ; in het Iatijn Harpija; (Vultur occipitefub-
criflato, Linn. Sijfi. Nat.) is een Roof-vogel, onder het geflacht der Gieren behoorende ; deszelfs grootte koomt over een met die van een Ram ; de koleur van den bek is aan den wortel geel, en verders zwart ; de buik is wit en zwart gemengelt ; de hals, rug en ftaart zijn zwartagtig-bruin, en de pooten bleek; het is een ftoute vogel, die getemt zijnde, om een geringe oor- zaak zodanig verbittert en woedende word , dat hij de menfehen aanvliegt; men zegt echter, dat hij zeer ge- febikt is, om even eens als de Falken, tot de jagt op- gebragt , en geoeffent te worden ; de woonplaats is Mexico. HARS, of Harst; in het Iatijn Refina; is een vette
olieagtige harde of ook vloeibaare ftoffe , welke uit harsagtige boomen, als uit denne- en pijn boomen, lor- ken-boom, terpentijn-boom, enz. vloeit, en zig min of meer verdikt. De har/en verfcbillen van de gommen I i i a daar |
|||||||||
HAR.
|
|||||||||||||||||||||||||||
HAR.
|
|||||||||||||||||||||||||||
soa*
|
|||||||||||||||||||||||||||
daarin, dat ze brosfer, en in de koude of droogte breek- daar het ontwerp van klapvliezen, van persfing
|
van
|
||||||||||||||||||||||||||
werking, die ons verbaazen moet!
De drie klapvliezen beletten derhalven dat het bloed
niet te rug loopt, het moet dus voortloopen, door ails de flagaders, tot dat het langs de aders, die met vier groote takken, of meerder zich ontlasten, in den boe- zem van 't flinker hart koomt ; hier bij Haat weder een oor of klein hart, welke zich toetrekt, als het vol is, en bet bloed perst in de flinker holte; aan welkers mond twee klapvliezen zijn, die men de mijters noemt, en die hes Behalvende/wr/ï», die natuurlijk uit de boomen-vloei- te rug loopen van het bloed beletten, als dit hart zich jen, worden er ook harfin in de apotheeken door de toetrekt. Dit zelfde hart heeft dikker fpieren, om dat konst uit harstagtige planten getrokken, en bereid; alsde het verder werken, en flerker persfcn moet; opgevalt |
|||||||||||||||||||||||||||
'
|
|||||||||||||||||||||||||||
zijnde met bioed, trekt het zich met geweld toe, en
drijft het bloed door den grooten flagader, naar alle de deelen onzes lighaams, naar het hoofd, handen, huik, beenen, in een woord, overal heen in het zelfde tijd- ftip ! Hoe groot moet nu de tegcnfland niet zijn V Ikc Opperweezen weet er raad voor , en plaatst drie zwaa- re halfmaanfche klapvliezen in het begin der flagader, die hoi liaan, en het bioed keeren; Valsalva heeft die uitmuntend afgebeeld. Het bloed loopt dan op deeze wijze door ons lighaam ; niaar het hart zelf, vraagt gij, höe word dat van bloed en voeding voorzien? Die ma- nier is even zonderling: Even boven de klapvliezen van de groote flagader, beginnen twee flagaders, die men de coronariae of kroonflagaders noemt, deeze worden met bloed gevult door de toetrekking van de flagader, die het bloed weder naar het hart perst, zo wel als naar de opgenoemde deelen. Het geene als onnut geworden terugkeert, loopt in de venae coronariae ofkroonaders, welke zich ontlasten in den rechter boezem van heihart, en in de holte van het rechter hart. De toetrekkingen gefehieden dus : Als het hart, dat is |
|||||||||||||||||||||||||||
harfen van jalappe, fcammonié, turbiih , lorken-Jwam ,
pokhout, enz., welke haar gebruik alleen in de medicij- nen hebben ; daar en tegen de natuurlijks harfen ook tot veelerlei andere gebruiken dienen. Van de gemeene zoorten van hars uit de demie- en pijn-loomen , kan men verders op deeze boomen nazien, en van de overige op ieders artijkel. HARS (AARD-), zie BITUMEN.
HARSEN; Brein; zie HERSSENEN- HART; in het latijn Cor; is eèn der fraaifte konsC- ftukken, die de Schepper in de wijduitgeilrcktë natuur opgeeft; het is een vleeschklomp, welke uit twee hol- tens beftaat, waar van de eene al het wsderkeerige bloed ontfangt, om het te fpuiten door de longen, en de an- dere het wederkeerige bloed uit de longen door het ge- heel-e lighaam heen perst; en wel met zo veel kracht, dat het door de aders wederom kan koomen tot in de eerstgenoemde holligheid. Maar dit konde zo eenvou- dig niet gefehieden, of was onderhevig aan veele toe- vallen ; het bloed konde te rug keeren , of verkeerd loo- pen , of wel onder een gemengt worden , tot nadeel van |
|||||||||||||||||||||||||||
het groote oogmerk, het welke hier in beftaat, om het beide de holtens, worden toegetrokken, ftaan de boe-
wederkeerig adcrlijk bloed, het welk zijne voornaamfle zems en ooren open, en zijn zonder beweeging; zo dra
leevendigheid verlooren heeft, in den longen op nieuws het hart ophoud van toetrekking, als het al het bloed
te voorzien van die deelen, zonder welken wij niet lee- uitgefpooten heeft, dan trekken zich de ooren toe, en
|
|||||||||||||||||||||||||||
ven können, enteffens het nieuwe bloed vaster teknee-
den. Hier toe nu is het hart voorzien niet alleen van holtens,, maar van eenen boezem, in welken de hol- ader, vanboven en van onder koomende, zich ontlast; en van daar loopt het bloed in het rechter oor van het hart, welke als een kleiner hart moet begreepen wor- den, beflaande uitvleesch, of fpiervezelen, ,v/elke zich toetrekken, en dus perst dit oor het ontfangene bloed met meer geweld in de rechter holte van het hart. Deeze holte heeft drie klapvliezen , die men driekantig noemt, deeze beletten, dat het bloed, als het rechter hart z\ch |
vullen het hart op nieuw ; dus is er eene geduunge
verwisfeling; de flagaders trekken zich toe, na dat bet hart zich ontlast heeft; derhalven zijn de ooren en flag- aders te gelijk in toetrekking, en dan is het hart fl-'P '< en bij verwisfeling, als het hart zicht toetrekt, zijnde ooren en flagaders flap; dit konstftuk is door Har«1-'5 ontdekt, en is thans eenvoudig, klaar, en eenieder be- kend. Het hart ontfangt daarenboven zenuwen van het agt-
ile paar, en van de vlcgt, welke het agtfte paar maait, met de wcderkeerende zenuw, die naar het fpraaktuig gaat, en vereenigt is met de groote tusferienribbige ze |
||||||||||||||||||||||||||
toetrekt, niet terug loopen kan in de holaders, of boe-
|
|||||||||||||||||||||||||||
zem , zo even befchreeven. Daar is een weg onder nuw ; dat is, het: hart ontfangt de aandoeningen der ze
één dier klapvliezen, naar de groote longenflagader; het nuwen van het geheclo lighaam, en werkt voornaame- rechter hart derhalven zich toetrekkende, word het bloed lijk op de Hem, en de borst. rgedreeven in die flagader, en zo voorts in de beide Ion- Het is om dierede, dat men de aandoeningen tfïinon'
gen; want die longenflagader deelt zich eerst in twee gemoed, hartstochten noemt; ons hart klopt, de ftem
groote takken rechts en flinks, naar'ieder long loopen- ^begeeft ons, om fchriks wille; de leezer begrijp1:"
de, en deeze in milliocnen'kleinere, welke door de klaar, dat het zenuwgeftel de oorzaak is van alle de -
aelfflandigheid der longen zich heen verfpreiden. Maar ze toevallen.
dit !<an niet gefehieden, of daar word een grootetegen- Het hart in kinderen voor de geboorte , werkt ge-
ftand gemaakt, door het krom omloopen van alle deeze Heel anders, de longen leggen plat neder, en kofn%
flagaders; het bloed tracht derhalven weder te rug te derhalven het bloed niet"verzwelgen ; daarom nee
keeren, naar het rechter hart, en zou waarlijk te rug de wijze natuur gemaakt eene grooteopening tusicne
loopen, indien er geene'drie halfmaanfche klapvliezen de beide boezems van bolhart, en eene buis van v -
waaren, die dit beletteden. eenigjns tusfehen de longflagader ,. en de groote 116
Z'is daar eene werktuigktinde die Goddelijk is! Zie ader; zo dat het bloed van den cén ia den ander k^
|
|||||||||||||||||||||||||||
HAR. 1005'
|
|||||||||
HAR-
|
|||||||||
mende, vermengt, en vereenigt word; dat is, daar is
in der daad maar één hart; het bloed kan doordeadem- haaling niet verkwikt worden, het is de moeder die er het Iceven aan geeft ; maar zo dra is het kind niet ge- booren, of de.adetnhaaling begint, en de opening tus- fehen de boezems houd op, om dat deeze vliezen op een plakken, en de buis van vereeniging tusfehen de groote flagaders trekt zich toe, en word als een liga- ment of band, even als de navelvaten zich toetrekken. In zommige menfehen blijft dit gat van vereeniging
of forainen ovale open; verfcheidene voorbeelden zijn ervan voor handen , zelfs in menfehen die zich zelven verhangen hadden , ten bewijze dat er dit niet toe doet; ooi; fterven gehangenen hier niet door, maar door ge- brek aan lucht.: De Ontleedkimdigen hebben die ope- ning een g-atgènoemt, het welke niet duidelijk gefproo- ken is, want het is eerie opening tusfehen twee plat op een drukkende vliezen, en derhalven fluiten die zich, zo dra de beide boezems van het hart te gelijk gevult worden. Menfehen, viervoetige Dieren die lucht ademen , Vo-
gelen, zelfs de ademende Visfchen, gelijk als deWal- visch, de Cachalot, de Bruinvisch, en anderen, hebben mede twee harten ; maar alle de vischen die kieuwen lebben, zijn flegts van één hart-voorzien, ook de Haai- jen, Rochen , Steur, enz., of fchoon verkeerdelijk van LiNNiEUS voor ademenden gehouden. Maar in de Schild- padden is eene wonderlijke hartgefteltenis, eigentlijk zijn er drie harten, die alle met elkander gemeenfehap hebben; hier over moet Perrault nagezien worden. Het hart dan zo noodzaakeliik zijnde tot het ontfan-
gen, en uitfpuiten van het bloed, kan-niet gekwetst «orden, of de mensch, of beest, wichet zij, fterft; evenwel können de wonden alleen in het vleefchigedeel zeer ondiep doorgaande , zonder zulk een gevolg zijn , fflgeneezen; maar gaat de wond door tot in.eene der lulligheden, zo fterft de mensch fchielijk ; daar zijn ge- vallen, dat een klont bloed nog eenigen tijd den dood vertraagt heeft, dog des niet tegenftaande moeten de doorgaande wonden van het hart, volftrekt doodelijk ge- houden worden. IIART-ADER, zie SLAG-ADER.
HART-ERTE, zie COR INDUM.
t HARTEZAKJE. Het hart legt eigentlijk los, maar fews in onze borst, dat is, met den punt gekeert naar de flinker zijde, en fteunt met het platte op het mid- denrif. Deeze losfe legging vereischte dat het niet vast groeide aan de naast gelegene dcelen, en teffens door 'enekleine befproeijing ligt konde bewoogen worden; °m die rede legt het beflooten in een vlies, het welke w als een zak om heen legt,. en opklimt tot boven den Bi|gang der groote hartvaten; dit vlies ontfangt duizen- de kleine nitwaasfemende bloedvaten, en bezit teffens fven zo veelen die opflorpen können ; op deeze wijze dan word er vogt in afgefchciden, de uitwaasfemende ïaten laaten een weinig vogt door, het welke na ver- loop van eenige uuren weder opgeflorpt", en met het Woed rond gevoert, en bij verwisfeling vernieuwt word. wanneer dit vogc te veel word afgefcheiden, of'liever niet word opgenoomen , dan verzaamelt er zig eene groote veelheid van , en het hart zwemt in' water, even a,s de longen in water drijven, wanneer wij het water 1,1 de borst hebben,- dikwils gaat het te zaamen. In menfehen die langzaam fterven , vind men na den
°°d, veel water in de holte van het hartezaljr, gelijk |
|||||||||
als in het borstvlies: Men moet voorzigtig zijn, van
daar niet uit te belluitcn, als of in het leevcn zo veel water in die holte geweest was. Het harttnzakje word zijdelings verdubbeld door de
pleura of borstvliezen, waar in de longen hangen ; on- der, gelijk wij gezegt hebben, legt het tegens het trek- keragtige van het«rmddenrif. Dikwils ontfteekt het hart, en het hartezakje inwen-
dig, voornaamelijk in de pleuris, zo dat men zeer dik- werf etter uitgeftort vind in deeze holte ; of wel, de et- teragtige ftoffe van eene inwendige ziekte word uitge- ftort in het zelve, gelijk in de holte van den buik, waar door toevallen gebooren worden, die niet alleen buiten het bereik van het gezicht, maar vaü de konst zijn, zo dat veeltijds menfehen fterven met hartsbenaauwtheden, die onbekend blijven. In wonden van het hart ontlast zich het bloed in dee-
ze holte, welke dan opzwelt, en zich fterklaat uitzetten. HART-GESPAN; Wild Moeder kruid; in het latija Cardiaca; Melisfa fijlvestris ; Herba petloralis; Mama S. Maria; Pes Lupi ; Marrubium cardiaca, dictumi {Leonunis folüs cauiinis lanceolatis trilobis , Lihk. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit kruid fchiet uit zijne wortel vier-
kante ftengen op , die meest doorgaans donker-bruin of roodagtig-zwart zijn, van twee tot drie voeten hoogte; aan de leden deezer ftengen koomen groote diep inge- fneedene en getande donker-groene bladen voort, tel- kens twee tegen malkander ftaande, naar die van de malrouy/e gelijkende , maar die na boven toe 'kleiner worden en minder ingefneeden of tandig zijn ; rondsom de ftengen en bovenfte takken koomen uit de oxels der bladen, lip-b!oemen uit harde fcherpefteekendekelken voort, die purperagtig van koleurzijn, naar die van de- doove netelen gelijkende, maar zrjn kleiner; waar na kleine hoekige en zwartagtige zaaden volgen. Daar zijn ook nog twee veranderingen van, als eene
met witte bloemen , die meest groene ftengen heeft, en een andere met fraai gekrulde bladen. ' Plaats. De gemeenè zoort groeit in Hoog- en Nedcr-
Duifschland , Frankrijk , enz. op puin- en fteenagtige plaatzen, omtrent oude muuren, huizen, wegen en el- ders. Zij word ook wel in de hoven gekweekt, tot ge- bruik in de Geneeskunde, en- de gekrulde om de bijzon- derheid van haare bladen. Kweeking. Deeze planten worden ligtelijk vermeer-
dert door (cheuring in het na- of voorjaar; of door hee zaad, dat men in het voorjaar ergens op een bedje zaait, ende jonge planten daar na verpiant, daar men begeert; de gemcene zoort zaait zig.ook doorgaans overvloedig" van zelfs. Eigenschappen. Dit kruid heeft'een verdunnende, in-
fuijdende en verfterkende kragt, en word gepreezen iiï- de gebreken van het hart, inzonderheid tegen de fpan- ning en pijn om het hart , waar van het zijn naam' - febijnt verkreegen te hebben ; men houd het ook zeer dienftig tegens de kramp,.en de ingekrompene of zaamen- getrokkere leden; dog word bij ons zelden gebruikt. H ART [ES-WORTEL, zie HERM0DACT1JLE. * HARTKLOPPING. Of'fehoon een ieder weet wat. hartklopping is,vereischt zij eene uitlegging, om dat zij' van zeer verfchillende oorzaaken kan afhangen. Het hart heeft drieërlei betrekking; ten i. tot alle de
bloedvaten van ons lighaam; ten 2. tot de longen, en
ten 3. tot het geheels lighaam, en inzonderheid tot de
I i i 3 zintuigen,
|
|||||||||
iSofi HAR. HAR.
|
||||||||||||||||||||
HART-ÖPSPANNING ; Hart-gefpan ; Harte-pijn •
Maag-pijn; in 't latijn Cardialgia; is een pijn die men omtrent de maag of het harte-putje gevoelt ; waar van de oorzaak is een fcherpe gal, of een fcherp ZUur vogt in de maag , welke deszelfs mond prikkelen en knaa- gen; dog kan ook ontdaan van wormen, winden, koorts enz. Tegen de fcherpe ga! is dienftig een purgatie, van;'s-
lappe , diagrijdium , en inzonderheid de cremor of crlj. flallenvmwijn-fleen en de zuuren, als citroen-zap, zuu- ring, fijroop van citroenen, van granaat-appelen, enz. Tegen de zuure vogten moeten opflorpende middelen
gebruikt worden, als kretps-oogen, paarle-moer, zonder vuur toebereid herts-hoorn, zout van aljem , en de ijzer- middelen , als geprepareen ftaal, gcfiaalde wijnjleen, enz. Ontftaatde pijn uit wormen, dan moet men wont-mid-
delen gebruiken, zie op WORMEN. Ma'arkoomtzcuit opblaazing en winden voort, dan zijn de wind-drijvende en fpecerijagtige dingen diendig, als zedoar-wortel; ga- lange, meester-wortel, aljem, kruife-munt, caniüie, roze- marijn, orego, anijs-zaad, venkel-zaad, laurier-befiën, oranje- en citroen-fchil, of de preparaaten van die dingen; zie op 't artijkel WINDEN, Uitwendig zijn de fmeeringen ook veeltijds van vee!
nut, als met olie van aljem, van camille, van jenever- beften, van maflix, kruid-nagels, nootemuscaat, mag- olie, enz. Men prijst ook de volgende pap : Neemt verfche falie-
bladen, fruit dezelve in verfche boter , en legt het a's een pap warm op'de maag en harte-putje. Koomt de pijn voort van koortzen of eenigc andere
ziekte, zo zal dezelve ophouden, als de ziekte genee- zen is. Daar is ook nog een andere zoort van van harte fijn
(cardiaca pas fit ; cardiogmus) , welke meest bij de jon- ge kinderen voorvalt, zijnde eene opblaazing des lig- haams onder de korte ribben, welke pijn en eene moei- jelijke ademhaaling veroorzaakt, waar bij ook veeltijds het borst-been heel hoog word, en het de kinderen zeer doet, als men er met de vinger op komt; ontdaande uit eene beleedigde beweeging van het middelrift, het wel- ke voortkoomt uit eene kramptrekking der fpicren van liet middelrift, en waar van de oorzaak is, een koude lucht, winden en opblaazing in de maag en darmen. De kin- deren daar mede beliebt , kunnen de fpijzen en drank niet doorkrijgen , of braaken dezelve weer uit, fcl)rcl" jenderk en trekken geduurig met de armen. Tot de geneezing dienen de windbreekende, opflur-
pende en tegenkrampige middelen ; als de geprepareerde kreefts-oosen of cor aaien, zonder vuur geprepareert K"s' Ja ' 1 I zift-«
hoorn, geprepareert barnfleen, geprepareerde paarten, »F
regt eenhoorn; de bovengemelde windbreekende vront' ten, kruiden, vrugten, zaaien, of de preparaaten.daar van: Voorts tegens de kramptrekking, gebamßeewi liqtior van herts-hoorn ; cinnaber van antimonie, geest v ammoniak - zout , fpecificum cephalicum, water van am leliën , van lavendel-bloemen, water tegens de geraa held, enz. __. vQ, |
||||||||||||||||||||
zintuigen, voor zo verre het zenuwen ontfangt, die
met alle deeien verknogt zijn ; ten 4. tot zich zelven , voor zoverre het hart uit holtens beftaat, welke on- belemmert zijn moeten. Hartklopping derhalven, is eene bovennatuurlijke be-
weeging, en flag van het hart, welke men niet alleen gevoelt, maar dikwils hoort; del nu, dat iemand derk werkt, zo fluit hij door de geduurige toctrekking der fpicren, de flagaders toe, en drukt ze zo, dat het hart het bloed er niet kan inpersfen, zonder eenen geweldi- gen tegendand; dit is dan hartklopping, die men na ge- weldige lighaams-oefFcning gewaar word ; eene rust ge- neest deeze: Maar hetzelfde gebeurt, als de vaten met te veel bloed opgevult zijn ,• eene aderlaating is het ge- paste middel in dit geval. Dog wanneer ten tweeden, iemand de adem te lang
inhoud, of door arbeid, of dooreene benaauwde borst, of om andere rede, dan kan het hart het bloed niet door de longen persfen, en het klopt; deeze kloppirgword ligt overwonnen, als zij enkel van de ophouding der adem afhangt, maar anders zeermoeijclijk, indien ooit. Wij zullen nu de vierde betrekking eerst uitleggen ;
wanneer in het hart bij geval een bloedklontergevormt word, dan kan bet hart het bloed niet ontfangen, en evenwel word het er uitgeperst, dus klopt het, en men kan die klopping niet wegneemeri, zo lang men die klon- ter niet kan doen verdwijnen, het welke onmoogelijk is. liet tegendeel is waar, want de klont word dage- lijks grooter, word vaster, en zeer hard, krijgt veele takken,- om dat de klont zich door de groote vaten ver- fpreid; en zie daar, wat een polijpus cordis, of veel- voet van het hart is ! Deeze ziekte is evenwel niet zeer gemeen, want men
moet die klont, die in alle gedoivenen gevonden word, er niet voor houden, om dat die in^het derven zelfge- maakt word , en altoos grooter is, "naar maate de dood langzaam of fchielijk is toegegaan. Eindelijk volgt de hartklopping, die uit aandoening
gebooren word: Hoe dikwils hebt gij die niet gevoelt, leezer! wanneer eene fchrik u bevong, of wanneer gij in uwen boezem iets kwaads bedreef? Zo dikwils gij jemand ontmoet hebt, dien gij haatte, is uw hart ont- dek geweest, en heeft geklopt! De liefde veroorzaakt eene hartontfteltenis, en hartklopping, maar deezs is zagter, om dat de hartstocht zelf aangenaam , en be- minnelijk is. Ik zwijge van vrees, van zwaare fchrik, van toorn, en dergelijken, alle deczen verwekken hart- kloppingen , die bijna niet te geneezen zijn. Alleen u beklage ik, die door hijpochondrie aange-
daan, ligter ontftelt word; men noemt deeze hartklop- ping afhangelijk van het zenuwgeftel, dat verzwakt is, ook is het zoo ,• maar niet minder is dit ongemak moei- jelijk om te geneezen. Eene maatige veelheid opium, is het eenigfte middel,
alle de overige doen zeer weinig, of geene werking. HART-KOORÏS, zie FEBRIS CARDIA CA.
HARTOGEN-POEDER; is een maag-poeder, dat
in Frankrijk bekender is dan bij ons, en aldaar de naam van Poudre du Duc draagt; het word bereiduit een half pond zuiker en een once gepoeijerde nootemuscaat; waar bij zommige een weinig caneel doen : Men gebruikt het met warme wijn tegen de fchorheit en zinkingen, die uit verkoudheid ontdaan, en is dienstig in de maae-gebreken. IIART-ONSTEEKING, zie CORDIS INFLAM-
MATIO. |
||||||||||||||||||||
Is het een kind, zo geeft het een kleine rnespnw
|
||||||||||||||||||||
dit is
|
||||||||||||||||||||
markgraven-poeder, met de moeder-melk of pap inj
|
||||||||||||||||||||
en gepoedert herts ■ hoorn, of geprepareert hens h<>m
■As wat groot is, geel
het wat meer daar van in , met gedistilleertwçttjr |
||||||||||||||||||||
daal-lelien of kruijemunt.; deeze wateren :
|
iet hebbende-
|
|||||||||||||||||||
IlïCt
|
||||||||||||||||||||
HAR. HAS. HAU. HAV.
|
|||||||||
HÀV. 1007
|
|||||||||
met wijn. Het is ook goed dat men de borst met camille-
of dil-olie fineert Zommige vrouwen fineeren de borst en zijde, onder
de korte ribben met't dikke vet, dat in de braadpan van ecu gebraad te rug blijft, als 't vet cruitgegooten is. An- deren gebruiken hier toe de geels bloemen van het wol- liriiid, die ze in verfchs boter of in verkens-reuzel fruiten en daar mede fmeeren. HART-POLEIJ, zie FRAXINELLE.
IIARTSTERKENDEMIDDELEN,z.CORDIALIA.
HARTSTOCHTEN, zie HERTSTOCHTEN.
HART-VLAM, zie ELAMMULA CORDIS.
HASELAAR, zie HAZELAAR.
HASTATUS; Speer- of Spiesformig.
HASTULA REGIA; dus word de witte Affodille ook
«noemt; zie AFFODILLE (WITTE-). HAUSE, zie FfJSO.
HAUSTUS; betekent inde Geneeskunde een drank-
je, dat in eens ingenoomen word. Zie DRANKJE, HAUW; in het latijn Siliqua; is een zaadhuis (peri-
carpium), gemaakt van twee fchillen, die zig openen , van boven naar beneden , en door een vliezig middel- rift naar de lengte gefchciden zijn, aan het welke de zaaden aan weerzijden door een navelftrengje vast zijn , gelijk bij voorbeeld de violieren voortbrengen. Een Jwnvis derhalven onderfcheiden van een peul (legumeri), HAÜW-PLANTEN; Plantes Sihquofce ; zijn zoda-
nige, die 2tilke gemelde bauwen drangen. HAVER; in het latijn Avena. Men heeft drie zoor-
ten van haver, als 3. De gemeene witte of blanke Haver,
2, De zwarte Haver.
3. De naakte Haver.
Befchrijving. Dit graan-gewas is zo bekent, dat'tgecn
talchrijvihg noodig heeft; wij zullen alleen maar zeggen, dat het grasagtige bladen heeft, gelijk andere graanen ; opliet opperfte der geknoopte halmen, die niet zeer hooggroeijen , koomen losfe uitgefpreide airen voort, met kafagtige kelken of duisten aan fteeltjes, welke het zaad bevatten, dat langwerpig, en aan het boveneind fcherp is. Het onderfcheid van-de tweede zoort be- ftaat alleen daar in , dat het zaad of graan zwartagtig is. De derde zoort gelijkt in alle deelen genoegzaam naar fe voorige zoorten, uitgenoomen dat. het graan bloot M naakt, en in geen duisten opgeflooten is; maar het is wat kleiner als de gemeene haver. Plaats. De haver word overal in Europa in de vel-
den gezaait, tot het huislijk gebruik,- dog de derde zoort, of de naakte haver is hier te lande onbekent, maar word gevonden in Brabant, Engeland en elders. , Kweeking. De haver wil in allerlei zand- en kleijag-
''gc gronden zeer wel groeijen; indien die maar niet ten gemaal dor en onvrugtbaar zijn, want ze vergenoegt 2lg 'net een gemeene grond, die maar eenigzins gehol- Psn en verbetert-fs,- hoewel ze in goede vrugtbaare ponden zo veelte beter groeijt, ook meerder en beter vnigt of graan geeft. Men zaait de haver gewoonlijk in de lente, zo dra
j grond na de winter bekwaam is, om geploegt te Ivor- ei^> na dat de akkers reeds in de voorige herfst ge-
jagt gewec-t zijn. In vcele Iandfchappen, daar men c akkers in liet vierde jaar braak laat leggen , bezaait
^en dezelve in het derde jaar, 11a dat ze in de twee oorige jaaren weit, rogge, gerst, enz. gedragen heb-
^n' en daar door bijna uitgeput zijn, met havsr, die als 1,1 «aar in nog wel ilaagt.
|
|||||||||
De fchraale zandgronden in de Provintie van Fries-
land en andere Provintien, daar geen andere graanen in groeijen'willen, brengen echter goede haver voort, als de grond een weinig geholpen word met de eene of andere mesting. Ook word er haver gebouwt in de zand- en veenagtige heidelanden, na dat de heide er afgebrand, en de grond vervolgens geploegt is ; want de asch maakt de grond vrugtbaar, ten miniten voor één of twee jaa- ren ; dog beter wil de boekweit in zulke afgebrande hei- degronden tieren. Men moet de haver niet te digt zaaijen, inzonder-
heid in fchraale gronden, .vant anders verdrukt het ee- ne het andere, en er koomt niets of weinig van, maar als de grond goed en deugdzaam is, mag men ze wel wat dikker, meteen volle hand zaaijen. Men zaait ook wel haver en veld-boonen of wikken on-
der malkander, om het ftroo met de vrugten in de winter tot voeder voor de paarden, koeijen en fchaapen te ge- bruiken. Dewijl de haver niet uit de airen valt, gelijk andere
graanen, zo moet men ze ter deege rijp laaten worden, eer men ze inoogst, waar door dezelve volmaakter en voedzaamer word; en dit ftroo met zijn vrugtheeft die bijzondere eigenfehap, dat wanneer het in een natte oogse vogtig in de fchiiur gebragt word, het niet heet of l'chim- mcligword, gelijk andere graanen doen; echter is het be- ter, als men het droog binnen huis brengen kan. Eigenschappen en gebruik. Elk weet, waar toe de/«i-
ver dient, te wceten hooftzaakelijk tot voeder voor ds paarden, die men zonder dezelve niet wel in een goedert ilaat onderhouden'kan,- want ze beminnen dit voeder, benevens het hooi, het liefst, wotden daardoor fleurig en vlug, en verkrijgen veele kragten , gelijk dit de ondervinding overvloedig bevestigt. Voorts dient de> haver ook tot het gewoonlijk voeder voor hoenders, kapoe- nen, kalkoenen, ganfen, eenden, duiven, enz., doch waar toe men gemeenlijk van de flegtfte, of van de zwarte- haver, die van minder deugd is als de blanke , gebruikt, ten zij men die dieren vet roaakeiï wil. Als men de lammeren, en fchaapen, die men vet maaken wil, dagelijks twee- maal, 's morgens'en 's avonds, telkens een hand vol Äa- ver te eeten geeft, benevens hun ander voedzel, zo wor- den ze in korten tijd zeer vet. In de huishouding is de haver anders van weinig ge-
bruik,- want het brood, dat daar van gebakken word, is dor en onaangenaam van fmaak, wordende derhalven niee anders gebruikt dan in die landfchappen, daar de grond fchraal en bergagtig is, zo dat er geen of weinig andere; graanen kunnen groeijen, ofinduure tijden,- hoewel hec anderzins niet ongezond Is, dog geeft weinig voedzel : Maar men maakt op .zommige plaatzen fijne gorten meeï van de haver, om er gezonde zoppen en pappen van te bereiden. De haver is ook dienstig, en in gebruik tot het bier-
brouwen , waar toe de beste moet genoomen worden ; z'er geeft wel geen vet en fterkkoleurigbier, maar dat luch- tig, gezonden verkoelend is, indezomer-tijd; wordende bij ons daar van het zogenoemde wit-lier bereid; hoeweî daar toe ook de boekweit gebruikt word. Daar kan ook koorn-brandewijn van geJistilleert worden. In de-Geneeskunde word de hawr een verkoelende,
oplossende, verdunnende, verwcekende en maatig voe- dende kragt toegefchreeven, ende van hayer-gort toebe- reide zopjes, of het flijm daar van,, met verfehe boter, worden zeer dienstig geacht voor tedere, magere , te- lingzuStige,
|
|||||||||
H AV.
|
|||||||||||
HAV.
|
|||||||||||
looi
|
|||||||||||
1. Het vreemde breedbladige Haviks-kruid, met "too-
te donker - oranje - geele kroontj es bloemen ; Hieracium hortetife floribus atro-purpurascentibus ; gcmeenelijk Pi- lof ella Indica genoemt; (Hiracium foliis integris, eau- Ie Jubnudo fimplicisfimo pilofo corijmbifero , Likn. Spec Fiant.) 2. Het Portugalfcbc wollige grijze getakte Haviks-
kruid; Hieracium pukhrum ramojum fprengericmum- (Hieracium caule rarnofi foliofo, foliis femiamplexicauli- bus oblongis répandis hijpidis, Lijmn. Spec. Fiant.) 3. Het Berg-Haviks-kridd met cerinthe-bladen; Hie-
racium pijrenaicum foliis cerinthes, latifolium , (Hieracium foliis radicalibus obovads denticulatis, caulinis oblongis femi-amplexicaulibus; Likn. Spec. Plant.) 4. Het Berg Haviks-kruid met mottei.ruids-bladen ; Hie,
racium pijrenaicum, blattariafolio, minus hirfutum ; (Hie- racium foliis lanceolatis amplexicaulibus dentatts, flori- bus folitariis, calljcibus laxis, Linn. Spec. Plant.) 5. Het Berg ■ Haviks-kruid met zeer getakte ciï
fmalle puntige alFodil-bladen; Hieracium morttanum, as- phodcli foliis acuminatis ; (Hieracium caule compoßto rn- mojisfimo, foliis lanceolato-linearibus integerrimis, Linn. Spec. Plant.) 6. Het fmal-bladigc heesteragtige Haviks-kruid ; Hie-
racium f ruticofum angufiifolium majus; Hieracium I. Do- DON/ijr; (Hieracium foliis linearibus Jubdematisfparfis, floribus fubumbellatis , Linn. Spec. Plant.) Daar zi;n ook nog veranderingen van deeze zoon, met brecder of fmaller en grijze bladen, 7. Het gebaarde Haviks-kruid met geele of witte, in
het midden zwartagtige bloemen , doorgaans Christus- oog genoemt; Hieracium barbatwn medio nigrum; Oculus Christi; (Crépis involucris calijce longioribus; fquamisJe- taceis fparfis, Linn. Spec. Plant.) ; van deeze is een groote en kleine zoort. 8. Haviks-kruid met ruige cichoreij bladen, en een
zwaare reuk als bevergeil ; Hieracium caflorei oiore, monfpelienfiwn ; Erigeron III. DoDONffil ; (Cups foliis pinnatis angularis, petiolis dentatis , Linn. Spie. Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort heeft veele breede lang-
werpige ongefneedene bladen, die met een zagte grijze wolagtigheid of haairigheid bedekt zijn; uit de wortel fchieten ftengenqp van anderhalf voeten hoogte, op wel- kers top bloemen in een tros, of kroontjes-wijze voort- koomen, welke uit veele bladjcs beftaan , donker oran- je-geel van koleur zijn , en daar na in witte wo'agtigo hooftjes veranderen ; het zaad is klein en donker-bruin of zwartagtig. , De overige zoorten alle te befchrijven zoude te wijd-
loopig zijn , men kan ze uit de benaamingen niet be- zwaarlijk onderfcheiden : Onder alle zijn de eerde en zevende zoort de waardigfte zoorten , om in de bloem- tuin geplant te worden; brengendede zevende zoort vee- le fraaije geele of witagtige bloemen voort, die van bin- nen donker-ros of zwartagtig zijn. Plaats. Deeerfie zoort groeit in Hongarijen, Zwitzei-
land, Sijrien, op bergagtigeplaatzen ; de tweede zoortjyor in Portugal gevonden; de derde en vierde zoqrten gro - jen in de Pij.reneefche gebergtens; de vijfde zoor.u°.0lje voort in de gebergtens van Oostenrijk en Itajen , zesde zoort wqrd gevonden in de drooge weiden Hoog-Duitschland , Savoijen , Zwitzerland en e'aer*, de zevende zoort groeit natuurlijk in Zuid-F ranlmjk. * lien, Sicilien, enz., op zaïidagtige plaatzen; einuulJd; |
|||||||||||
ringzugtige, en door ziekte verzwakte men fchen, in pleu-
ris, verkoudheid, heeschheid, hoest, ontfteeking van de keel, en voor de koortzige menfehen : Een drank be- reid van rouwe haver met cichoreij, Jalpeter , enz., en hier van dagelijks een bekwaam deel gedronken, word van Heister en anderen, zeer gepreezen in de iluip- koortzen, en om het fcherpe bloed te verdunnen en te temperen. Uitwendig is de haver met wat zout in een pan geroost
en in een zakje warm op het lighaam gelegt, heel dien- ftig tegens de krimpingen der buik, kolijk, moeder- en andere pijnen: Het meel of de fijne gort in een zakje oftusfehen een dubbelde doek, op de gezwellen geleid, verdrijft dezelve. Een goede Haver-drank te bereiden.
Neemt een paar goede handen vol beste zuivere witte haver, die niet muf ruikt, en een halve hand vol cicha- reij-wortel ; kookt dit zaamen, na dat de haver eerst wel afgewasfehen is, in 10 mingelen zuiver water, tot dat het de helft verkookt is ; zijgt het dan door een fijne doek; doet dan bij het doorgezijgde af kookzel een lood gezuiverde Jalpeter, (afin deszelfs plaats nitrum antimo- niatum), en agt lood witte zuiker of meer, met een lood rood fandel-hout, en laat het nog eens opwallen. Daar na laat "het 24 uuren lang ftil ilaan om zig te zetten, ■als dan giet het klaare afin vlesfen, en bewaart die op een koele plaats wel geflooten. Dit is een treffelijke gezonde drank , en in veelerlei
gebreken dienitig; hij zuivert het bloed van alle zoute en galagtige fcherpigheden, en is derhalven dienitig in de fchuïft en andere onzuiverbeden der huid , in de fcheurbuitige jigt, hooft-en rug-pijn , nier- en blaas- gebreken, graveel, heete en koude koortzen , gisting en drift des bloeds , bloed-vloeijingen, enz. Men kan bij dorst zo veel daar van drinken als men wil , andcr- zints drinkt men er eenige uuren voor en na de maal- tijdvan ; insgelijks voor de aanval der koortzen : Men kan hem verzoeten met zo veel zuiker als men begeert,' ook kan men er een hand vol wortelen van hondsgras me- de kooken. HAVER-BESIEN, zie KRAAKE BESIEN.
HAVER-DISTEL , zie CEANOTHUS THEO-
PlIRASTI. HAVER ELS, zie SORBENBOOM.
H AVERES CH, zie SORBENBOOM.
HAVER-GRAS, zie GRAS, n. IV. pag. 932.
HAVER KNEU,.zie GEEL GORSEN, n. IV. pag.
So^. HA VER-SLEE, zie SLEE-DOORN.
HAVER (WILDE), dus word de gebaarde Evene en
QTdtl-havergenoemt, ziealdaar: Daar zijn ook nog zoor- ten van gras vvelke airen voortbrengen, die naar de ai- ien van haver zweemen , en ook wilde haver of haver- gras genoemt worden , zie GRAS. HAVER WORTEL, zie SALSEFIE.
HAVERIJ; Avarij; dus noemt men, wanneer een
fchip geduurende de tocht, fchaade aan de Iaading heeft geleeden," het zij dat zulks veroorzaakt zij, door on- weer, kapers, als anderzins, en het geen moet vergoed v/orden, door de geene die het heeft geasfureert. HAVIK, zie VALKEN.
HAVIKS-KRUID; in 't latijn Hieracium. Daar zijn
vsele zoorten van dit kruiden-gedacht ; waar van wij maarzommige hier zullen vermelden, welke men in de bloem-tuinen onderhoud; als |
|||||||||||
'""■"""...........
|
|||||||||||||
HAV. HAZ.
ieagtße z00rt koomt voort in Zuid-Frankrijk. De zes
elfte zoorten zijn langieeverfde planten, maar ds beide
laatste eeiiiaarig. fyeeking. De zes eerde langleevende zoorten, wor-
den ligtelijk voortgezet door fcheuring der wortelfprui- , in het na- of voorjaar; ze kunnen ook vermeer-
dert' worden door haar zaad, dat men in ' t voorjaar op een t,».k!e zaait, en de jonge planten daar na verplant, daar men begeert; welke meesttijds eerst in het tweede parbloeijen. Do beide eenjaarige zoorten worden alleen door het
jaad gekweekt, het welke men in het voorjaar op een bedje zaait, en de jonge planten daar na op de rabatten en elders verplant, daar men begeert; maar men moet teifcheide planten bij malkander planten ,. inzonderheid nu de -jde zoort, om dus ftruikiger te groei jen en meer iloemen te geeven. Men kan het zaad ook zaaijen ter plaatze daar de planten zullen blij ven ftaan, waar door ze beier groeijen ; men zaait ten dien einde verfcheidene konels in een kuiltje, en bedekt het met wat aarde; marais de jonge planten daar na te dik of digt ftaan, kan men ze door uittrekking verdunnen : En dewijl de agtfte zoort onze winterkoude kan doorftaan , als die tiet al te ftreng en de grond droog is , zo kan men de- jelre ook zaaijen zo dra 't zaad rijp is, in de maand Au- gustus, het zij op een bedje om ze weder te verplanten, öfter plaatze daar ze zullen blijven voortgtoeijen , ge- lijk boven gezegt is ; deeze planten zullen in het volgen- de jaar veel vroeger bloeijen , dan die in het voorjaar jezaaitworden ; men zaait ze anders beide ook wel, om ze wat te vervroegen, in de Maart of het begin van April, ia een maatig warme broei-bak : Ze willen alle in allerlei goede losfe gronden heel wel.groeijen; dog beminnen liefst de zandagtige. HAV1KS-KRUID, en andere mede-zoorten; zie
HEDIJPNOIS , MUISE-OÜR, en RHAGADIO- LUS. HAV1KS-KRUID van DALECHAMP , zie CHON-
DRILLE. HAZELAAR; Hazelnoote-boom; in het latijn Corij-
te Men heeft verfcheidene zoorten of liever verände- ren , van dit kleine boom-gewas, welke de volgende - lijn, als I. De wilde Hazelnoot.
". De gemeene tamme Hazelnoot.
%■ De lange Hazelnoot met roode pitten. Lange roo-
fePit-Hazelnoot. Roode Lampertfche noot. Roode Baard-
r«;,
4- De lange Hazelnoot met witte pitten. Lange witte
'u-Hazelnoot. Witte Lampertfche noot. Witte Baard- os. Celler-noot. 5' De groote Zeeuwfche Hazelnoot. Dubbelde Ha-
Wnoof. 6- De. Spaanfche of Franfche Hazelnoot. Lijonfche
"«zelnoot. V. De Turhfcha Hazelnoot. Conflantinopelfche Ha-
Wnoot. Btfchrijving. De Hazelaar word geen groote boom,
®aar blijft klein en groeit heesteragtig, met veelegroo- ,e en kleine takken uit de wortel, zijnde de groote tak- . I* Wet een rouwe biuine of witagtige fchors bc- 'leed; de bladen zijn groot, breed, rondagtig, aan J- kanten ongelijk gezaagd , of gekeift ;. iets ruw, helJer - groen van koleur, maar aan de onder- 1 fj1^ bleeker of witagtig - groen : Deeze boom
" vec\. |
|||||||||||||
PAZ."
|
|||||||||||||
löOS
|
|||||||||||||
draagt bloemen van. tweederlei zoort op de zelfde
ftruik, gelijk de ekk, -els en^ meer andere; als manne* lijke, die in lange afhangende gefchubde trosjes of kat-. jes beftaan, en rede in de winter uit de takken beginnen voort te fpruiten ; en in vrouwelijke bloemen, die op de vrugtbaare knoppen als kleine roode draatjes of vezeltjes, voorts na de winterm de Maart of April, voortkoomen, en welke door het ftuif-meel van de katjes- of mannelijke bloemen bevrugt worden. De vrugten of nooten koo- men alle in groenagtige bolfters voort, die van vooren openen min of meer gefnippelt zijn, en verfcheidene noo- ten ineen tros bij malkander op een fteel: De noot zelf heeft een harde beenagtige bruine fchil , waar in een pit opgefloten is, die een zoete aangenaame finaals heeft. Deeze nooten zijn van! verfchillige grootte en gedaan-
te ; de wilde zoort is klein en rondagtig, en er koomerj meest doorgaans 4, 5, 6 en zomtijds meer nooten in de tros voort; hebbende korte bolfters, welke de noot nauwe- lijks bedekken. De tweede of tamme zoort, vcrfchiltnietvande wilde,
dan dat de nooten wat grooter zijn; het welke alleen door de cultuur voortkoomt, als de wilde zoort in de tui- nen geplant word. Daar is ook een verandering van, die anders niet van deeze zoort verfchilt, dan dat ze vee* ]enootenin een tros voortbrengt, en derhal ven Tros-nooS genoemt word. De derde zoort of roode lampertfche noot, is langwer«
pig van gedaante; de fchil is roodagtig bruin van koleur en zagt te kraaken, bevattende een pit die met een bloed-rood huidje gedekt is, en een aangenaame finaals heeft; de bolfters zijn ook veel langer als die van ande- re nooten , en bedekken de nooten geheel ; maar deeze zoort brengt maar twee of drie , zelden vier nooten ta zaamen voort. De vierde zoort of witte lampertfche noot, komt in alle
deelen met de voorige over een, behalven dat de pit der noot niet met een rood, maar met een wit huidje over- dekt is.. De bladen van deeze twee zoorten zijn ools wat ruwer, als die van de voorige. De vijfde zoort of groote zeeuwfche hazelnoot,'- ver«
fchilt nergens in van de gemeene tamme hazelnoot, dan dat ze veel grooter en veeltijds wel nog eens zo groot is, liet welke dezelve geagt doet zijn, te meer dewijl ze vol van pit en aangenaam van fmaak is; doch ze heeft een dikke harle fchïl, die bezwaarlijk is te kraaken ; dee- ze zoort draagt ook zeer wel. De zesde zoort offpaanfche hazelnoot, is ook groot
en rondagtig, gelijk de voorige , maar doorgaans wat hoekig of kantig, en niet zo val van pit, ook ondraag- baarder; waar door ze van de voorige onderfcheiden word. De zevende zoort ofturkfche hazelnoot, groeit in Tur-'
kijen, en zo men zegt, maar drie tot vier voeten hoog; maar in deeze en andere gewesten gebragt zijnde, wast ze hooger op, bijna gelijk de overige zoorten; ze heefc een. rqiiwer en witagtiger bast ; de bolders zijn dik en hard', van buiten knobbelagtig en met een ruige wollig- beid bedekt : De vrugt of noot en pit, gelijken naar de wilde hazelnoot. Plaats. De wilde hazelnooten groeijen in de heggen
en laage bosfehen van Hoog- en Neder-Duitschland, Frankrijk, enz-, inzonderheid in zandagtige envogtige gronden, en in zommige plaatzen van die gemelde land- schappen, in heel groote menigte , die ook zeer goed Kkk zijn. |
|||||||||||||
v
|
|||||||||||||
V,
|
|||||||||||||
ïü_3JU«~i-------------_____
|
|||||||||||||
ÖAZi
|
||||||||||||||||
toiê
|
||||||||||||||||
HAZ.
|
||||||||||||||||
Eigehfchdppen en gebruik.
De hazelnooien dienen, even gelijk de ookemooten•
amandelen, enz., tot defert of nadisch en opfchikkine' der tafels van aanzienlijke lieden ,• zij zijn versch het fmaakelijkst en gezondst, en zij worden in de tijd van haare rijpwording gewoonlijk in haare bolfters o')?e. discht : Men boud de lampertjche nooten voor de finaa" kelijkftc, die ook het gemakkelijkst te kraaken zijn. De verfche hazelnooten zijn voedzaam, en dienftig voor
de borst en graveelige menfchen, maar wat bard te ver« teeren, en floppen den buik ; dog de oude nooten floppen nog meer en veroorzaaken een rauwe keel, hoest, en. hooftpijn, als ze te veel gegeeten worden. Men kan uit de verfche of niet al te oude nootc-pittcit
een melk bereiden, op die wijze als van de amandelen, dia voedzaam en gezond, dog niet zo fmaaklijkals de aman- del-melk is ; maar ze word gepreezen voor menfchen die met het graveel gekwelt zijn, als mede die den buik- loop hebben. Men kan uit de hazelnoote-pittcn ook , na dat ze klein
geftampt zijn, eene olie persfen, die heel zoet is,gelijk |
||||||||||||||||
zijn, wordende dezelve aldaar van de gemeene menfchen
in de tijd van haare rijpheid, dat in de maand Augustus is, ingezaamelt, en vervolgens na andere plaatzen gezon- den en verkogt ; zijnde het van deeze nooten, -•welke men hier te lande en elders in de vrugtwinkels verkoopt. De overige gemelde zoorten worden in de hoven ge-
plant en onderhouden. Kweeking. De vermenigvuldiging van de verfchilli-
ge zoonen der hazelnooten; kan opverfcheiderhande ma- nieren gefchieden; als i. door fcheuringderwortel-fprui- ten, welke ze doorgaans overvloedig voortbrengen; 2.door inlegging der jeugdige takken, in het voorjaar; 3. door het zaad, naamelijk de nooten, waar toe men de beste zoorten verkiest, die men vroeg in het voorjaar, nadat ze de winter over in vogtig zand te meuken geftaan heb- ben, op een bed in greppeltjes zaait, die dwars over het bed een voet van malkander gemaakt zijn ; daar na verplant men de jonge opgekoomene boomtjes, in het eerfte of tweede volgende jaar op akkers of elders in de tuin , op. drie of vier voeten aflland , om. de vrugten te verwagten ; maar het is hier mede gelegen gelijk met |
||||||||||||||||
meer andere ooft-vrugten, te weeten~_dat er üit de noo- amandêl-olie, en tot fpijsbereiding en andere dingen die-
|
||||||||||||||||
ten niet altijd weder even gelijke goede zoorten, maar
meest (legte of kleiner zoorten, gelijk de wilde is, voort- ■ koomen; daar en boven moet men lang wagten, eer ze vrugten draagen ; 4.kunnenalledegoedezoorten van;io»- ten ook voortgezet worden door middel van zuiging, op jonge uitloopers, of op uit de nooten aangekweekte jon- ge boomtjes, welke men ten dien einde beide tot ftam- metjes opkweekt, en dezelve vervolgens rondsom de boom of ftruik plant, daar men van zuigen wil; dit is, benevens de inlegging, de zekerfte manier, om goede moten te verkrijgen ; maar men begrijpt we4, dat wanneer men deeze boomen door inlegging wil voortteelen, van boomen die op wilde iïammetjes gezoogen zijn , zulks niet door de wortel-fpruiten, maar door de takken van het ingeente moet gefchieden; 't welke ook plaats heeft bij de fcheuring. De hazelnooten willen in allerlei goede, zo wel zand-
als losfe kleij'agtige gronden heel wel groeijen , dog ze beminnen liefst de zandagtige; ook tieren ze zo wel in fchaduwagtige plaatzen, tusfehen andere bosch-gewas- fen, als in opene plaatzen , maar zij moeten niet onder groote uitkroonende boomen bedrukt ftaan, alwaar ze niet wel groeijen , of weinig en onvolmaakte vrugten draagen. Men plant de hazelnooten hier of daar in de tuinen,
het zijenkeld, in de perken en elders, ofhegs-wijze op floots-kanten en andere plaatzen ; ook zet men ze veel in de bosquets en groote bosfehen van tuinen , on- der andere plantagie-gewasfen'; en het is niet onver- maakelijk voor de eigenaars, of zijne gasten, als ze in de tijd van de rijpheid der nooten, bij het wandelen iets vinden, daar ze zig mede kunnen amufeeren, inzonder- heid de vrouwtjes en juffers. Deeze boomen eens verplant zijnde , daar zij zullen
blijven voortgroeijen , hebben voorts weinig zorg van nooden ; men heeft er niets aan te fnoeijen , ten waarc hier of daar zommige takken weg te neemen, als ze te wild of ongeregclt mogten groeijen , als mede de zui- gers en overvloedige wortel-fpruiten ; want het is aan de nooten, gelijk aan meer andere gewasfen eigen , dat ze liever ltruiks-wijze, en zonder er veel aan te fnoei- jen nog de takken te korten , willen oogroeijen , waar door ze ook vrugtbaaxder zijn, |
nen kan.
Ook kan er eene olie uit het hout van de hazehw ver-
kreegen worden , door middel van het zelve te distillée- ren, en de geest 'er uit over te haaien, waar mede eene olie overkomt, die afgefebeiden en vervolgens met ge- brand herts-hoorn gcrectficeeit wordende, een goud- geele koleur heeft , en het opregtc Oleum Henclinum Rulandi is; aan welke drie uitmuntende kragten toegefchreeven worden; als 1. is ze dienftig in de val- lende ziekte ; 2. ftilt ze bij uitneemendbeid de pijoen, en 3, dood ze de wormen: De dofis of gifte is vau zes tot tien druppels. Daar groeijen ook zomtijds naaren-takken op deeze
boomen, welke zeer gepreezen worden tegen de val- lende ziekte; gepoeijert, van een fcvupel tot een halfof heel drachma toe, ingegeeven: Ook word het meel dsr katjes (fulphur corijli), op dezelfde wijze gebruikt, in die zwaare ziekte dienftig geagt. Voorts heeft de hazelaar nog veelerlei gebruik in het
huishoudelijke; uit zijn hout worden kooien gebrand, die zeer dienftig tot het maaken van buskruid zijn ; ook brand men uit de jonge dunne takken goede tenen-koo- ien. De jonge regtfeheutige takken kunnen dienen tot het maaken van visch • gaarden en wandel - (tokken. De wortel van de oude hazdaar-jiruiken is fraai geädert en gevlamt, als ze in dunne plaatjes gezaagt is, en ,ror_ derhalven veel geagt en gezogt van de febrijmverkers of kabinet-maakers, om er fraaije ingelegde werken van te maaken. De takken zijn ook dienftig tot hoepen om klein vaat-werk, als mede tot korven en horden. Men zegt ook, dat het dunne affcbaafzel van dit hout
in troeble wijn of most gedaan, dezelve in korten tijd helder en klaar maakt. De Bergliedcn maaken ook meest van dit hput, hun-
ne wighel-roeden. ., HAZEL-HOEN, zie VELDHOENDERS, »■*";,
HAZEL-MUIS; in't latijn Mus jvellanarum; (Jww
cauda longa piloja , corpore rufo, gida albicante , L>* Sijfl.'Nat.) " " .. Dit viervoetig gedierte, onder het geflacht der m»
zen behoorende, ziin drie zoorten van. . . . I. Begroete Hazel-muis, in het flansch Ljrot, innc
fpaansch Raton Pequeimo, is vijf en een half duim ian^ |
|||||||||||||||
J
|
||||||||||||||||
. '"""■'
|
|||||||||||||
HAZ.
de koleur van het haair op den rug, is donker-asch-
graati'.v, onder aan den buik is het witagtig; rondom de oogen heeft hij een zwarte vlak, als mede een diergelijke onder de o oren ; de ftaart, die vier duimen lengte heeft, is ten deele zwart en ten deele ros. II. De kleine Hazel-muis, in het italiaansch Moscardi-
0 , en in het fransch Croquenoix of Nootenkraaker ge- noemt, koomt volkoomen in groote meteen muis over oen; de ftaart is iets korter dan het lijf; van bovenen op het lijfis de koleur ros, en van onderen wit met een weinig geel gemengeld. III. De Relmuis, in het italiaansch Galero ook Glei-
n, in het fransch Léir, is vier en een half duim lang, en de ftaart drie en een half ; op de rug is zijn haair donker asch-graauw , en onder aan den buik witagtig; zijne pooten zijn even eens als die van de rotten. Brisson zegt, dat alle deeze zoorten in de bosfchèn van
Europa woonen ; de twee eersten worden ook we\flaap- inttis en flaap-rot genoemt , dewijl zij even als de mar- motten ot murmel-dieren bet grootfte deel van de wintermet flaapen doorbrengen ; veeltijds vind men ze 's winters in die toeftand in de holle boomen liggen. Het is inzonderheid de kleine hazel-muis , welke noo-
ten en eickels in de bosfchèn of boomgaarden verzaa- jnelt, en het geen hij te veel heeft, in de grond be- graaft. Nimmer ziet men ze bij dag; het is 's avonds laat dat
zij te voorfchijn koomen, en de boomen en muuren op- klouteren, om op de vrugten te aazen; zijnde inzonder- heid groote liefhebbers van abrikoozen en muscadel-drui- ven. Middelen, om de Hazelmuizen te vangen.
Men vangt de hazelmuizen op veelerlei wijze ; maar
daar is geen bekwaamer werktuig toe, als een voetboog, mar van de gedaante op plaat j 7, in de daar geplaatste drie Figuuren afgebeek is. De eerfte vertoont dit konst- werktuig zo als het gefpannen is, om het fchaadelijk dier (e vangen ; de tweede figuur vertoont het zelve konst- werktuig anders omgekeert, en van de andere zijde daar ile boog ontfpannen is ; het een en ander is zo nauwkeu- iig voor oogen geftelt , dat men in het maaken van zodanig een voetboog niet kan misfen , als men de voorgefchreeve maat van elk afzonderlijk deel wel in !gt neemt. Middel, om een Voetboog te maaken, en de Hazel-
muizen met dezelve te vangen. Om zodanig een voetboog te maaken , let maar op de
tede figuur, zijnde gemaakt van een ftuk bouts, A.B. C D., twee voet ende een half lang, en zes duimbreed, (n zo dik, als de duige van een vat ; hier in trekt men Knftreep, getekentmet de linie g. h. evenwijdig met C. "; tien duim van het einde. Men opent een pas fer ter Wijdte van een duim ende een half, men ftelt hem een v°et van't einde der plank C. en teikent daar e ; daar na ftelt !"en den pasfer op g. en teikent q. op den ftreep g. h. ; ^t zelve doetmen aan 't ander einde van de plank in D. cr|h. en men vind de twee ftippunten a. i. ; daar na trekt ■ben twee ftreepen, de eene van het ftippunt a. tot het "'Ppunt q. ; de tweede van het ftippunt d. tot het ftip- j^nt i., daar na moet men met een zaagde duige in de leng- 'e van e. en a. i. doorfnijden, en als dan het geheel 'tuk O. B. daar afneemen ; vervolgens maakt men met '?ntoes of ander gereedfehap, een zoortvan een fchuif V1 uolligheid in het hout, daar bet ftuk is mtgenoo- |
|||||||||||||
HAZ.
|
|||||||||||||
ïexx
|
|||||||||||||
men, en men fpijkert een ftukje hout, E.F., een halve duim
dik, op de twee takken C. D. om die vast te houden, en het bindgaarn van den ftok vast te maaken, waar door de gefpanne voetboog moet gehouden worden, gelijk wij beneden zeggen zullen. Men fnijd een ander ftuk van de duige H. G. I. een
weinig breeder, als de keep of kerf, die aan de zijden moet effen gemaakt en gepast worden, invoegen het ge- makkelijk door de fchuif kan gaan, dewelke in de dikte der groote plank is ,• dit ftuk van de duig moet drie of vier duim langer zijn als de keep , en een weinig fchuins aan 't einde van I. omdat einde nauw genoeg te maaken tot een klein gat, waar door het bindgaarn moet getrok- ken worden ; zet dat ftuk bouts in de keep, zo dat het er digt influit, maar zig nogtans in de fchuif van de plank gemakkelijk kan beweegen. Neemt voorts een roede van hulzenhout, M. K. N. Fig.
1. en 2. vierdehalf voet lang, ofwel vier voet, een duim dik, en buigt die boogs-wijze ; maakt aan het einde M. een fterk bindgaarn, gaande door het gat, gemaakt bij I. van het beweeglijk ftuk H. G. I. en bind het van daar aan het einde der roede N. Dit gedaan zijnde neemt drie haakjes van hout, K. f.
b. omtrent een pink dik , en fteekt die door de gaten, die gij voorheenen hebt gemaakt zes duim verre van ds keep; zet vervolgens het middelfte van den boog op do groote plank gemaakt op K., zo dat een der drie haaken aan de zijde van K. en de twee andere aan de zijde van f. b. komt te ftaan , en zij alle drie -de roede vast hou- den ; vervolgens knoopt een fterk bindgaarn aan den ftok E.F. in het midden door de letter G.gemerkt; moeten- de ook vast gemaakt worden aan een ftokjec. o. een pink dik, en twee duim lang, zonder dat dit bindgaarn van G. tot den ftok langer is, als zes duim. Neemt nog een ftpkjef. g. een halve pink dik, agt duirrt
lang, en maakt die aan het eene einde vast met een bind- gaarn, op het midden van de boog K., zo dat dezelve - draait, gelijk men wil, en naar welke zijde men wil, en aan het ander eind moet een keep zijn , waar aan het aas voor de hazelmuis moet vast gemaakt worden ; de ftok f. g. en het bindgaarn G. o. c. moeten een bekwaa- me lengte hebben, ten einde het ftuk hout H. G. I. vast gehouden door het ftokje o. c., wordende het einde c. geftelt tegen 'teinde H. en 't ander o. in de keep a. van de ftok f. g., om een opening gelijk een venstertje te maa- ken van derdehalf duim ; zo als vertoont word door de letteren A. o. c. in de eerfte figuur. De boog M. K. N. moet dusdanig geboogen zijn, dat
de voetboog, zijnde ontfpannen, zo als men in de 2de figuur ziet, de eindens M. N. gelijk als tegen overliet kleine hout E. F. te ftaan komt. Wij vertoonen hier een figuur, om dies te beter te
begrijpen de gedaante van de groote plank, en van het venster, op het beweegbaar ftuk H. G. I., zijnde twee twaalfde deel van een duim breedte wifder als de kerf, aangezien ze aan beide zijden in de fchuif moet gaan. Het bindgaarn van de boog gaat door het gat I. zo wel als wegens de fterkte van den boog, het beweegbaar ftuk in de opening gaat, en maakt, dat het einde H. de rand 3. van de kerf zaamenvoegt ; daar is ook een kerf in de groote plank van een halve voet, nabij het einde A. ter geteikende plaats L. om er den voet in te fteeken ; als men den boog wil.fpannen, moet het einde A. af- gefneeden worden, om hem aan de muur vast te maa- ken, als meß het net fpannen wil. Kkk2 Mmitt
|
|||||||||||||
\ -;
|
|||||||||||||
HE«. JIEC ÎIED.
|
|||||||||||
HAZ.
|
|||||||||||
tori
|
|||||||||||
toonen. Men kweekt ze bij uns ook inde tuinen tot het
medidnaale gebruik : Daar zijn ook nog twee mede- zoorten van, die in Vifginien , Canada, en elders' groeijen. Kweeking. Dezelve gefchied ligtelijk door fcheurin?
der wortelfpruiten in't na-of voorjaar; en zij groeit in allerlei goede gronden heel wel, maar bemint een fcha-. duwagtige plaats. Eigenjchappen, Dit gewas word een openende ver-
dunnende en verwarmende kragt tosgefchreeven; én het doet fterk braaken, en dikwils ook tefFens purgeeren • zuiverende bet lighaam van alle waterige, ilijinige en galagtige vogten, en is derhalven dienftig in 'hiipbocar;. drie, mélancolie, geelzugt, waterzugt, ander- en der- dendaagfche koortzen, jigt, en andere hardnekkige ziek- tens, die uit flijmen en verftopte ingewanden ontdaan- men laat drie tot vijf bladen, of twee tot drie drach- men van de wortel, wat gekneust, een nagt in wijimeb, ken, en dezelve vervolgens drinken ; dog zu dient bs- ter voor fterke grove natuuren, dan voor teders men- fehen : Door opmerking heeft men bevonden , dat wanneer men de wortel in water of wijn, een halfuur lang fterk laatkooken, dezelve haare braak- en purgeer- verwekkende kragt aflegt, en daar in tegen eenc ftarke omiloppende en pisdrijveade kragt verkrijgt, en aldus een der beste middelen is tegen allerlei inwendige ver- floppirig , en dus zeer dienftig in bovengemelde en meer andere gebreken: Dit afkookzel met honing ver- zoet, is ook heel nuttig in eng-borstigheid. Een afkookzel van deeze wortel met ijzer haw.rjlig
op de gemelde wijze gekookt, is een deftig middel in da verftopte ftonden en verftopt darmfcheil. Uitwendig worden de gedroogde en gepoederde bla<
den, als fnuif-tabak gebruikt, engepreezen als eenuib fteekend middel tegen hooft-, ooren en tand-pijnen, en zinkingen, die uit verdikte en taaije flijmen ontdaan, welke ze uit het hoofd trekken : Dit middel is ïneda ook zeer goed bevonden tegen de beroerte en verlamming van te tongen mond. De HoefTmids gebruiken deeze wortel ook met een goe-
de uitwerking, van een tot twee oneen ; om de vaarnen der paarden te geneezen. , Men zegt, dat als men deeze wortel in de drank dei
varkens laat weeken, dezelve daar door heel vet worden. Het water daar deeze wortel ingeweekt is, word ookgs- preezen om den pip der hoenderen te geneezen, alsinea het haar te drinken geeft. HEBBELIJKHEID, zie GEWOONTE.
HEBETUOO, betekent eene zwakheid ; dus is H*- betudo vifus een zwak gezigt, gelijk bij de oude liedea meest voorvalt. HECTICA, zie UITTEERENDE ZIEKTE. ■HEDERA ARBOREA, zie KLIMOP. HEDERA TERRESTRIS, zie HONDJES-DRAF. HEDERACEA VASÀ; wordende ook Plexus O preolares en P ampiniformes, als mede Vafa praparjiif tia genoemt; zijn die op eens verwonderlijke wijze in een gevlogtene bloed en flag aderen, dienaar de ballen loopen , en aldaar het zaad bereiden. HEDERIK, zie RAPISTRUM.
.. .HEDIJCHROON; dus noemt Andeomachus zeke- re koekjes, door hem uitgevonden en befchreeven, wor- dende uit■ aller!ei zoorten van fpecerijen bereid. HEDIQTJJS LIJNNjEI, is een vreemd planten-ge-
flacht, dat;pp Ceijloa groeit, en waar van twee zooi- |
|||||||||||
Manier, om een Voetboog te fpannen "voor Ha-
' i ■ zehriuizen en Rotten, die detuiii-vfugtén vernielen. ■
Als gij een voetboog hebt gemaakt, zo als vrij dien bo- ven hebben befchreeven, neemt een drooge'en half gekraakte noot, of een ftuk fpek , of endje kaars, een gebraaden peer, of kastanje, of eindelijk eenig ander aas ; maakt het vast aan den ftok f.g. een duim van de keepa. en laat liet in de A. Fig: i. naar beneden zakken, en zet het uiterfte van uw voet in de keep L. en vat meteene hand het einde I. van het venster of beweegbaar ftuk, trekkende tot dat het eindeH. drie duim van B. af is; grijpt dan met de andere hand het ftokje o. c. en zet deszelfs einde c. tegen het einde H. van het venster, en houdende het ander einde o., laat het einde I. los; maar houd met die zelfde hand den ftok f. g. daar het aas aan vast is, brengt zijn einde bij het einde H. van het beweegbaar ftuk , om naderhand het einde c. van het ftokje o. c. op a. te zetten ; dus zal de voetboog ge- ftelt zijn, gelijk in de eerfte figuur vertoont word. Wijze om de Voetboog te fiellen.
Daar is nu nog maar overig, dat wij aanmerken, hoe de voetboog moet geftelt zijn : Als gij de plaats vande muur hebt uitgezien, alwaar de meeste vrugten van de hazelmuis en rotten vernielt zijn, grijpt de voetboog aan het -einde E. F. en brengt hem op die plaats; zoekt een gat in-de muur, alwaar gij A. kunt vast maaken ; daar is weinig aan gelegen, of er de voetboog diep, of niet diep in gaat , om dat hij zig ligtelijk vast houd: Hij moet dus geftelt zijn, dat het dier langs A. K. B. kan loopen, om het aas A. door de opening A. o. c. te be- koomen, gelijk in de eerfte figuur vertoont word ; want 20 dra het dier het aas zal ruiken, zal het er zeker- lijk na toeloopen , en zijnde gekoomen aan B. zal-het zijn hoofd en vooifte pooten uitfteeken, om het aas te grijpen , en het willende wechneemen , zal het den kleinen ftok o. c. van de keep c. doen gaan, waar door het fchuif-venster H. G. I. on'tfpant zal worden, en de voet- boog dus aangezet, dat de hazelmuis gegreepen en ge- dood word. HAZELNOOT, zie HAZELAAR.
HAZEL-WANTS, zie WANTSEN, n. LXXXV.
HAZEL-WORTEL; Mans-ooren; in 't latijn Afat-
rum; Nardusr-ufiica ; (Afarum foliis reniformibus obtùfis tiniSi Linn. Spec. Plant.) Dit laagc kruid-gewas heeft rondagtige nierformige,
gladde, blinkende , groene bladen , altijd twee te zaa- men op lange fteelen ftaande, tusfchen welke een bloem' op een kort fteeltje voortkomt, die geen bloem-bladen heeft, en maar alleen uit twaalf purperagtige helmftijl- tjes beftar.t , waar na een vrugt of zaadhuis volgt, dat langwerpig, bruin-purperagtigvankoleur, en in zesdee- van binnen afgefcheiden is, waar in kleine kantige , en wat rouwe zaad-korrels bevat zijn. De wortel is dun , lang, knoopagtig, en groeit verward door malkander, zijnde met kleine vezel-wortelen bezet; zij heeft een fcherpen viefen fmaak , dog een aangenaamen reuk. Plaats. Ze groeit in Hoog-Duitscbland, Frankrijken
elders op donkere boschagtige plaatzen, en word dik- wils gevonden daar bazelnooten groeijen , waar van ,ze waarfcbijnefijk de naam van haztlwortel verkieegen heeft ; matt de naam van mans-ooren fchijnt daar van af te fprui- $en, om dat de bladen eenigïius die gedaante ver- |
|||||||||||
HED.
■ten" zijn, die van andere tot de Valerianeüi's gerekent
zijn.
'HEDIJPNOIS; Hieracium falcamtn; Haviks-kruid
niet hooftjes : Hier van worden verfcheide zooiten ge- ■ vonden , als
'I. De gemeene jaarlijkze Hedijpnois; Hedijpnois an-
nun; (Hijojeris fructibus Jubglobofis glabris, caule ramo- fo, Linn. Sper. Plant.) 2. De Hedijpnois met groote hooftjes; Hedijpnois an-
tiua j capite max'nno. •' • 3. De Hedijpnois met bol-ronde haairige hooftjes,-
Hedijpnois capite globofo piloj'o; (Hijoferis fruQibus glo- lofis pilofis, caule ramoj'o, Linn. Spec. Plant.') 4. De kleine Candijche Hedijpnois; Hedijpnois minor
tretica annua; ('HijoferiS fruElibus ovatis, fcabris , caule ramoj'o, Linn. Spec. Plant.) Befdirijving. Dit gewas heeft langwerpige bladen ,
jiaar die van het gemeene haviks ■■ bruid gelijkende; uit deszclfs wortel fchieten dunne ftengen, met veel takjes op, die met bladjes bezet zijn; op welkers toppen geele bloemtjes voortkoomen, gelijk die van: de lampfona of 't haviks kruid, waar na naakte-kromme zaaden volgen, die te zaauien een rondagtig hooftje uitmaaken. De tweede zoort verfchiit van de eerfte, dat z-e veel,
grooter zaadhooftjes beeft. ■ De derde zoort beeft ronde haairige hooftjes. ; .
- De vierde zoort verfchiit van de overige hoofdzaake- Jijk, dat ze kleiner groeit.
Plaats. De drie eerde zoorten worden gevonden
in Zuid-Frankrijk, Italien, Spanjen en elders, m'aàr de vierde zoort in Candien ; zijnde alle eenjaarig. Hier te lande worden ze zomtijds van de plant-beminnaars,' al- leen uit liefhebberij gekweekt , want daar is weinig fraais aan. Kweeking. Dezelve gefchied door het zaad in 't voor-
jaar ergens hier of daar te zaaijen , in kuiltjes , verfcbei- de korrels bij malkander, gelijk men andere jaarlijkfche bloem-gewasfen zaait, want deeze gewasfen willen niet verplant weezen, maar men moet ze op de gezaaide plaats laaten voortgroeijen. HEDIJSARUM; Onobrijchis; Heiena's tranen; veele
zoorten zijn er van dit gewas ; wij zullen alleen maar eenige der voornaamfte en bekendfte hier vermelden; welke zijn 1. De Iledijfamm met fraaije roode of witte bloemen;
Hedijfarum clijpeatumflore fuaviterrubente , velalbo ; Ono- hijchisfemineclijpeato afpero, major; Onobrijchis II. Do- Don/ei ; (Hedijfarum foliis pinnatis , leguminibus arti- culatis aculeatis nudis nüis, caule diffufo, Link.Spec. PI.) 2. De jaarlijkfche Hedijfarum- met purper-roode of
"Wittebloemen; Hedijfarum clijpeatüm annuum, filiqua as- $era undulata intorta; (Hedijjarum foliis pinnatis-. legu- minibus articulatis aculeatis flexuofis , caule diffufo , liNN. Spec. Plant.) ■ . 3. De Hedijfarum met purpere bloemen en heel door-
lige peulen ; Hedijfarum clijpeatmn asperum , filiqua fpi- "ofisfima, flore putp.ireo ; (Hedijfarum folüs pinnatis, le- guminibus articulatis aculeatis tomentofis , çaule diffufo, Linn. Spec Plant.) ,Ü 4- De. Berg Hedijfarum met gladde peulen en blamv-
aRtig purpere of witte bloemen ; Hedijfarum alpinum, ßHqiia lievi, flore purputo-cwruko ; (Hedijfarum foliispin- «»f«, leguminibus articulatis glabrispendulis, caule ïrt- *•') Linn. Spec. Plant.) -- - uy' ' 5- De Americaanfche drie-bladige lledijfirum, ruct
|
•ftÉÖ. - 5013
'drie hoekige' rouwe peulen ; Hedijfarum triphijllwn ca-
nadenfe, Cornuti ; (Hedijfarum foliisfimplicibus terna- 'tisque, floribiis racemofis, Linn. Sj>ec Pkiht.) ".-. - - ." 6. De Hedijfarum , gewoonlijk Hane-kammetjes ge-
•noemt, met fteekeligepeulen; Onobrijchis folio vicice:, fruUu echinato , major ; Onobrijchis Dodon/ei ; Caput cal- linaceum; • (Hedijfarum foliis pinnatis, leguminibus"mo~ nofpermis aculeatis, corollarum 'alis calijce brevioribus, Linn. Spec'Plant.) Daar -is eene verandering van mei -langer en grijsagtige bladen.'-.. ' , ...: ^: ,. ■. .■ . !• 7. De kleine Hedijfarum of IIaane-kämmetjev , mefc
fteekelige peulen ; Onobrijchis, 'fruelu echinato, minor; (Hedijfarum foliis pinnatis, leguminibus monospermis acu- leatis, petalis œqualibus, Einn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort heeft geveerde bladen,
uitlang-ronde bladjeszaamengeftelt ; uit de wortel, wel- ke diep in de aarde dringt, fchieten verfcheide ftengen, met eenige takjes op'; van anderhalf tot twee voeten lengte, die van'zelf niet regt op kunnen ftaan , maar krom tegen de aarde leggen ,• op het opperfte der ftengen en takjes - koómen vlinter-bloemen , airs-wijze voort, die-fraai- rood van koleur zijn ; dog men vind ze ook met witte bloemen ; na de bloemen volgen platte rouwe peu- len , die uitronde deelen lids.-wijze beftaan, en't zaad bevatten, dat wat kleiner als brem-zaad is. Daar is ook een kleiner mede zoort van , met purpere bloemen, 'maar die is zo fraai niet van bloemen als de voorige. Do tweede zoort gelijkt na de. voorige in gedaan-
te.-en weezen , maar de bloemen, zijn purper-rood, of Wit, en de deelen of leden der peulen zitten niet in een regte linie, maar golfs-wijze, heen en weder, aan malkander; zijn ook rouwer en fteekeliger. De derde zoort gelijkt ook na de eerfte zoort, maar
heeft purpere bloemen, en de peulen zijn heel fteekelig en wollig. De vierde zoort koomt in de gedaante en aanzien me-
de genoegzaam over een met de de eerfte zoort, maar beeft regt opftaande ftengen -, en gladde hangende peu- len ; de bloemen zijn blauwagtig purper-koleurig. De vijfde zoort heeft de eeiha wortel-bladen éénbla«
dig, maar de frengbladen zijn driebladig; de bloemen koomen in een lange tros voort, waar na rouwe peulen volgen, die uit driehoekige peukjes lidswijze zaamenge- ftelt zijn, op de wijze als de eerfte zoort. De zesde zoort of haanekammetjs, in 't fransch Sainfoin,
fchieten uit een kleine wortel met vezels, dunne ften- getjes op, van ongeveer anderhalf voeten lengte, die wat omgekromt tegen de aarde buigen, aan welke in de leden lange geveerde bladen groe.ijcn ,. die uit veele fmalle lange fpitze van onderen witagtige bladjes zaa- mengeftelt zijn, gelijk de wike-bladen, maar grooter ; uit de oxels der bladen aan het bovenfte der ftengen en takjes fchieten lange ftcelen uit, aan welkersbovenfte bleek-roo- de vlinter-bloemen airs-wijze aan fteeltjes voortkoomen;. waar na lang-ronde rouwe fteekelige peultjes volgen, elke de gedaante van'haanekammeueenigzins vertoonen; lke peul bevat een klein nierformig zaad; daar is ook ene verandering van met fchoone roode bloemen; zij ord ook gevonden met witte, bloemen* De zevende zoort gelijkt aan de. voorige ; maar groejt
leiner; Van deeze is ook eene verandering:,- welke eel grooter en doorniger peulen heeft. •.; .... Plaats. De eerfte zoort word gevonden, in de weicten
an Zuid-Frankrijk en Italien ; de tweede zoort groeît
atuurlijk in Af«; de derde zoort koomt van zelfs voort
|
|||||||
£kk 3 «
|
||||||||
lïEE.
weiden moet zaaijen en behandelen , zal men op't artij-
kel WEIDE,vinden ; ondenusfchen kan men over de liane-kämmet] e s inzien de Nieuwe wijze van Land-bou- wen, IJle St. pag. 255. en het IV. St. pag. 63. en ver- volg. , daar men een fraaije verhandeling over de konst. .weiden vind. HEEL-AL; betekent de gsheele wasreld, of wel de
verzaameling van Hemel en Aarde, met al het geen er in beflooten is. De Grieken hebben het t» •»•«, het Al- les, en de Latijnen Mundusgenoemt. HEELKUNST, is die, welke in eenen eigentlijken
zin wonden heelt, en Heelkunde de weetenfchap in het afgetrokkene ; de Grieken noemden haar dat gedeelte der algemeene Geneeskonst, welke door de handwerk- te , Ckeirurgia ; van waar Chirurgie, en Chirurgien af- komftig is; het andere gedeelte werkte door geneesmid- delen ; dog alle Medicijnmeesters oudtijds oeffenden beide deeze deelcn, gelijk blijkt uuHippocrates, Cel- sus, en Galenus; de Arabieren van gelijken, zodat in die tijden de Geneeskonst zeer uitgebreid was; aan- merkelijk is het ook, dat allen best, en voornaainelijk over de Heelkunst gefchreeven hebben. Tegenswoordig verftaat men er alleenlijk door den
Geneeskonst, die door uitwendige geneesmiddelen, vuur en ftaal werkt : Ook heeft zij van haaren ouden luister verlooren , en een Heelmeester van het Eiland Schier- monnikoog zoude thans moeite hebben, om zijn afkomst van de Goden af te leiden, gelijk wel eer Hippocra« tes van het Eiland Chiö met een goeden uitflag deed. Onderwijlen is het zeker, dat de Heelkunst uver het geheel genoomen, meerder zigtbaar nut doet, dan de Geneeskonst; of fchoon zij minder verheven is, want zij is méér werktuigelijk, daar de Geneeskonst diepzin- niger , meer fchranderheid, doorzicht, en kracht van denken vereischt; wij können de eigentlijke Genees- konst , als het metaphijfique houden van de geheele me- dicijnfche wetenfehap, de Heelkonst als het phijfique. Door dien de Heelkonst in ons land niet alleen, maar
ingantsch Europa is in verval geraakt, dat is , door ge- meene liedenis geocffent, is zij weinig gevordert, zelfs agter uit gegaan; men zoude können aantoonen, dat HiFPOCRATEs en de Arabieren meer geweeten hebben van dezelve, dan alle de hedendaagfche met erkanderen. Boerhave heeft haar weder gepaart met de inwendige Geneeskonst, en hier door oneindige dienst gedaan aan het menschdom; hij was grooter Mechanicus, dan Me- taphijficus, en om die rede klaarer in zijne uitleggin- gen , en gelukkiger in zijnegeneezingen. Hedendaagsch zal de Geneeskonst weder langzaamerhand vervallen, om dat men de mechanifche grondbeginzelen veracht, en hijpotheefen aanneemt, die geen itand können hou- den, of fchoon zij voor de jeugd ligter vallen. De Heelkonst heeft nog een nadeel, het beroep is zeer
burgerlijk, en daarom leggen er zich alleen zulke lieden op toe, die geene taaien, nog manieren kennende, er een ambagt van maaken ; het welke niet voor te koomen -is, zo lang men er in de burgerlijke zaamenleeving geen meerder eer aandoet, nog grooter belooningen geeft ; daar koomt bij, dat wij op allerlei feheepen Heelmees- ters noodig hebben, die geringe belooning genieten. De zeevaarts winsten zijn van gelijken zo bepaalt, dat het niet moogelijk is, grooter belooning te geeven; z° dat uit een noodzaakelijk gevolg van allen deezen, _«• Heelkonst altoos gebrekkig blijven zal, en dat men nier en daar flegts ouder de Geleerden iemand zal vlllde!j' |
||||||
soi* HED.
in Span jen ; de vierde zoort word gevonden in de Zwitzer-
fche en Italiaanfche gebergtens en elders ; de vijfde zoort groeit in Virginien en Canada; de zesde wórd ge- vonden in Hoog-Duitschland , Frankrijk en elders in fchraale gronden; men zegt, dat ze ook aan de zee-dij- lten en in de duinen van Holland en Zeeland groeit; en eindelijk, de zevende zoort komt voort in Zuid-Frank- rijk, aan de zeekanten: Zij zijn alle langleevend, be- halven de zevende zoort, die eenjaarig is,- hoewel de drie eerfte zoorten veeltijds bij ons niet langer als twee jaaren duuren. .. - > De vijf eerfte zoorten worden ook wegens haare bloe-
men in de tuinen onderhouden , voornaainelijk de eerfte en tweede, die fraaije bloemen geeven. Kweeking. Zij worden alle vermenigvuldigt door het
zaad, dat men in het voorjaar op een warm rabat, of in een maatig warme broeibak zaait, en de jonge plan- ten daar na verplant, op de rabatten of elders, daar ze zullen blijven voortgroeijen ; maar men moet de jonge planten niet heel groot laaten worden , eer men ze ver- plant; want dewijl ze meest alle met lange wortelen groeijen , welke diep in de aarde fchieten, zo willen ze, wanneer ze groot verplant worden, niet wel aan de gang, of groeijenkwijnagtig, dog inzonderheid de twee- de en vierde zoort: Men kan ze derhalven ook zaai- jen terplaatze daar ze zullen blijven voortgroeijen; ee- nige korrels zaad in een kuiltje ftrooijende, en wanneer ze alle opkoomen , laat men maar een of twee van de jonge planten rtaan ; ze bloeijen meesttijds eerst in hec tweede jaar na de zaaijing, behalven de tweede zoort, die haare bloemen in het eerfte jaar voortbrengt, en haar zaad word bij ons met goede zomers rijp, dog an- ders bezwaarlijk. Deeze zoorten beminnen een warme ftandplaats, en
een goede losfe, liefst zandagtigeenboogedroogegrond, die in de winter niet te nat is , want daar in gaan de wortelen als dan aan het rotten, en de planten verder- ven; zij kunnen onze winter-koude, in een zodanigen gemelde grond en plaats ook vrij wel verdraagen, maar geen ftrenge vorst, inzonderheid de drie eerfte zoorten ; het is derhalven dienftig, dat men tómre wortelen in de winter, bij aankoomende fterke vorst met eenige ruigte, daar de vorst niet zo fterk doordringen kan, overdekt, als bij voorbeeld met los ftroo of ftrooagtige mest, run , enz.dat haar zeer bewaart : Dewijl egter de 3 eerfte zoorten evenwel na't eerfte bloeijen bij ons ligtelijk in de winter verderven, fchoon het langleevende planten zijn ; zo is het raadzaam, dat men dezelve jaarlijks zaait, om er al- dus in te blijven, te meer dewijl de eerfte bloemen van jonge planten altijd het grootst en fraaist zijn. Wat de zesde en zevende zoorten betreffen, of de
hane-kammen, deeze worden zelden in de bloem-tuinen gekweekt; hoewel de verandering van de zesde zoort, met fraaije roode bloemen, een goede vertooninge in de bloem-tuinen maakt, en derbalven wel v/aardig is, daar in geplant te worden, wordende op de zelfde wijze als de voorige uit het zaad voortgekweekt. Deeze zesde zoort word gehouden voor eene dei-
beste planten tot voeder van het vee, zo wel versch als gedroogt of het hooi daar van; en om er ten dien einde konstweiden van temaaken, te meer dewijl ze in allerlei gronden, en zelfs ook in de fchraale dorre zand- en an- dere gronden, daar meest doorgaans het beeste-voeder ontbreekt, wel groeijen wil, ook hard van aart is, en lange jaaien in leeven blijft. Hoe men dezelve tot konst- |
||||||
f^
|
||||||||||
HEE.
die in aie konst uitmunt, en haare regels in ftand
houd. Ons land heeft weinige voortgebragt, meest allen die
jjog naam gemaakt hebben, zijn Copiisten geweest, of vreemdelingen; indien wij Roonhuizen, Verduin,' Barbette , en Muis uitzonderen, hebben wij er geen één, die waarlijk oorfprongelijk of origineel kan gehou- den worden. Indien wij zo veele loffelijke Handen en bedieningen
hadden, als in Frankrijk, konden wij evenveelen, in- dien niet meerder groote mannen hebben; maar wij dan- ken alle onze Heelmeesters, die ten Oorlog, of naar de Oost en West vaaren, terftond af, zo dra zij tehuis koomen. Indien men alle die lieden, die wel gedient hadden, in de fleeden amptcn gaf, van Stads Chirur- gijn, of van Gasthuizen, enz., zo verkreeg men zeer veele bekwaame lieden; maar alle deeze Collégien zijn afgézondert van het huishoudelijke der Meeden, dus is dit onmoogelijk, en derhalven zal men in ons Geinee- nebest altoos zukkelen met de Heelmeesters. De voornaamfte Boeken over de Heelkonst in onze
taal zijn tegenswoordig Barbette, Muis, J03 van Meekeken, en in zekeren opzicht Stalpert van der Wiel en Tulpius; Roonhuizen verdient ook lof. In de Vroedkunde hebben wij alleenlijk Van Deven-' ter en Denijs; ook het Geheim van Roonhuizen , door De Visscher en Van de Poll uitgegeeven, de Werken van Paulus de Wind; de Verhandelingen van Profesfor Camper, die bij de tweede druk van Meau- juceau gevoegt zijn; over het Steenfnijden Lermes. Maar Overzettingen hebben wij bij menigte; het werk van Heister , door Ulhoorn ,* de Heelkonst van Flatner; die vanDioNis; van Le Dran; van Sharp, en dagelijks koomen er overzettingen uit, als zo veele bewijzen dat de Heelkonst niet zeer geoeffent word bij. onze Landgenooten; zondert de Heeren Grashuis , P. »f. Wind, Van der Haar, en Camper uit, zo heb- ben wij geen één, die den naam verdient van Heel- meester; veelcn echter gseven hoope, dar ons Land binnen kort grooter naam in dezelve maaken zal. HEELMEESTER, m'tlat.Chirurgus; is zulk een die alle de bewerkingen, die met de hand in de Geneeskunde moeten gedaan worden, kan uitvoeren; men noemt hen Chirurgijns, om reden bovengemeld. Hedendaagsch vind -men, dat een Chirurgijn zich, behalven dit, noemt Breuk-, Vroed- en Öogmeester, of Steenfnijder; dat toomt hier van daan , oudtijds waaren er bijzondere lie- den , die het land rond reisden, en zich ophielden met Breuken , en den Steen te fnijden, Oogen te ligten, er>z., en hier door veel geld wegfleepten. De Heel- meesters 'm de fleeden waaren meerder eenvoudige ge- nezers van ligte wonden , en zwecren , aderlaa'ten, Nppers van den baard , en het baair, dan kundige lie- jkn in de wijd uitgeftrekte Heelkonst; het Gilde, be- Wven dat, bepaalde het beroep, zij moesten een proef «oen, die nog hedendaagsch zeer eenvoudig is, zelfs 1D lie voornaamite fleeden. De Barbiers begonden ook Paruiken re manken, en hier door zi;n zelfs de eerde. Hiehn-siters te Amfterdam en elders in het zelfde Gilde 'Set de Barbieis, en Paruikemaakers, of fchoon zij zich *eer fchaamen zouden, en werkelijk fchaamen over dié' ereenjging; maar die lieden moeten jaarlijks zeker geld Wengen aan het Chirurgijns Güde; in een .woord,' ,e Heelmeesters arm geworden zijnde, of hunne We- twen willen vvel jaarlijks aalmoezen genieten van de |
hee;
|
|||||||||
T1015
|
||||||||||
SaïS?a^S^' maar niet met bun ge.
JijKltaan;; dit geeft alle dagen aan de Reeeeriik W rivSeiJk;ei'dR: *e Heelmeesters bé«Çe„"ll f
privilegiën, de Barbiers op de billijkheid " Een Breukmeester op het uithangbord, beduid niet dat
che Heelmeester zonderling is geëxamineert in die kon t moeit J ■CMrUrgiJn Zkh ook me£ Ä« *}
Steenfnijders hebben een bijzonder privilegie maar
worden .met afzonderlijk geëxamineert ; zij motten eerst
eene geezing doen , daar Da verkrijgen zij bßgSj
De Vroedmeesters worden in Amfterdam geëxamineert'
door een bijzonder Collegie, beftaande uit den Prof Unrurgiae 2 InjpeBores Coli. Med., en de Chirurgijns Gilde; zij können met worden geadmitteert, dan door Burgemeesteren; het welke bij request gefchied, met bijvoeging van de goedkeuringvan dat Collegie De Med. Dolores zijn daar niet van uitgezonderf eeri
monopolie van het Roonhuisiaansch geheim, gepaart met de aliergroffte onkunde, heeft hier toe gelegenheid gegeeven. In Friesland heeft men zulke examina ook mgevoert, fchoon te onrecht,- ieder Heelmeester be- hoorde hier toe recht te hebben, gelijk ook alle D080- res Medicmae. Ledezetters zijn 20 oud als de waereld, gelijk blijkt
uit Hippocrates, die, hoe Goddelijk ook zijne voor- ouders waaren, zich evenwel even zo min als een Land- barbier ontziet, om hevig uit te vaaren tegens de I e- dezetters, en dezelven als opfnorkers uit te fchildéreV Deezen flammen meest al af van het Beuls ampt • eeri Beuls knecht, die geen Scherprecbter kan worden' zet op voor Ledezetter; die lieden krijgen door de onder- vinding zomtijds eene goede behandeling, of fchoon zij ook dikwerf zeer mistasten. Tandentrekkers of Tandenmeesters , is mede een bij-
zonder beroep, het welke meest door de allergeringfte Kwakzalvers geoeffent word ; veelen hebben eene goe- de en behendige wijze van trekken, maar in Frank- rijk vind men dikwüs geleerde Tandmeesters, gelijk Fauchard , en dergelijke.n. Die konst heeft veele nut- tigheden, voornaatnelijk in een land, daar doordefcor- but, die nuttige en fraaije deelen zeer fchielijk beder- ven , en onlijdelijke pijn veroorzaaken. » . Heelmeesters voor fcheepen, zijn te Amfterdam twee- ërlei; die voor het klein Reglement vaaren, en voor het groot Reglement; dat is, naar de Oostzee, op de Groenla'nds en Straat Davids vaarders, .of wel naar de West-Indiën; de eerde worden flegts een weinig over de Heelkonst, en Scorbut ondervraagt, deanderen een weinig diepzinniger, maar evenwel van de Overlieden die dikwilsdoor gunst op de Gildekamer geplaatst, zel- ven niet veel weeten; het aanmerkehïkfle is, dat de Profesfor in de Amt. &> Chir. daar niet bij iC De Overheden viilteeren ook de medicijn-kisten ; om kort • te zijn, daar is weinig nuttigheid in die examens; want ik vraage, is een Walvisch-vanger of Robbe-fiager niet zo wel onderhevig aan een hoofdwond , beenbreuk , of ander ongemak ,■ als een die naar Guiné of Surinaa- men vaart?. Het antwoord is, een die goud haalt, kan beter bctaalen, dan een die fpek vischt, dat is waar* maar Iaat "dan ieder vrij kiezen, zonder aan zulk een examen onderhevig te zijn, gelijk elders gebeurt; want de afkeuring van het Gilde, kan niet altoos voor het be- wijs gehouden worden van de onbekwaamheid van den Jongeling.
|
||||||||||
H
|
||||||||||||||||||||||||||||||
HEE.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
HEE.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
roi ff
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Jongeling. De Oost-en Westindifche Compagnie -, en in de gedaante «aar die van de gemeene maluwe ge-
de Admiraliteiten examinecren door hunne daar tóe ge- lijken, maarzij zijn wit of heel bleek paars, na welke ftelde perzoonen hunne Chirurgijns; gelijk "de.Raad van ook diergelijke platagtige zaad-huizen en platte zaadta |
||||||||||||||||||||||||||||||
volgen als in de maluwe; de wortel is dik, taai, van
binnen wit en met een lijmagtig zap vervult. . Daar is ook een verandering van , met ronde minder
puntige bladen» De tweede zoort gelijkt in de gedaante veel naar da
eeiite , maar haare bladen zijn eenigzins '.drielobbig, en van boven groen, 'maar van onderen wölagtïg-grijs- de bloemen zijn ook wat grooter , en bleek roodagtig- paars van koleur, en de zaad-huizën ronder. De derde zoort zweemt ook genoegzaam na de eerfta
zoort, haare benedenfte bladen zijn hartformig-lang. rond, maar de bovenfte gelobd en gekertek , voorts grijs.en zagt; de bloemen zijn heel gföoten wit vankq-- leur of ook wel iets paarsagtig. Deêze drie zoorten verft erven in de winter tot aan
de wortel, welke in het voorjaar weder nieuwe fprui- terï'uitfchiètën. . : De vierde zoort fehiet uit de wortel een harde hout-
agtige hooge icerig met veel takken op , die met lang- werpige vijf hoekige, puntige, gekertelde, groene bla- den bezet zijn; de bloemen en het zaad gelijken na dia van de gemeene heemst. De vijfde zoort fehiet een takkige deng uit de wortel
op, gelijk de voorige , maar heeft rondagtige bladen, de bloemen gelijken na die van de gemeene maluwe en zijn bleek paars. De zesde zoort groeit ook heesteragtig op, gelijk de
voorige, maar heeft grooter en zevenhoekige bladen, |
||||||||||||||||||||||||||||||
Staaten de Regiments Chirurgijns laat examinecren,
door een daar toe geftelt geleerd man in den Haag. De Zeevaarende, en Regiments Heelmeesters moes-
ten dg inwendige ziektens zo wel verdaan, als^de uit- wendige ; dog dat is bijna onmoogelijk, om dat zeer wei- nige geftudeert hebben, en de bezoiding zeer gering is. Een Heelmeester is onderwijlen verplicht van confc.ien-
tie wegen, te hebben eene grondige kennis van,ons lïg- haam, van de geneesmiddelen, eii moest ten'weinigiten boeken hebben, die over de Heelkonst in het algemeen handelden; ook die werktuigen, die noodzakelijk zijn, en dagelijks te pasfe koomen; hier pp behoorde de Colleg. Medici, en Chirwgica in ieder ilad, en di- ftrict te waaken. Thans pronken zij', met een ledige pot, die fraai gefchildert is, en met een trepaan, een zaag, groot mes, en vork, meer om iemand te yër- fchrikken, dan nut te doen ; in plaats dat zij altoos klaar zouden hebben, een paar eenvoudige tourniquets, in- ftrumenten tot breuken, en fistels; alle welke weinig geld kosten , en dagelijks nut doen moeten. HEELMIDDELEN, zie CONSOLIDANTE en;
WOND-M1DDELEN. HEEL-WORTEL ; dus word de. Wal-wortel ge-
noemt; om dat ze een groote heel'ende kragt heeft. HEEMST; Witte Maluwe.; in'tlatiju Aktien ; Ibi-
fcus; Bismalva. Van dit gewas zijn verfcheiden zoor- ten , maar die Li nnaus tot verfchillige gedachten brengt ; Wij zullen de voornaamfte hier bijbrengen |
||||||||||||||||||||||||||||||
i. De gemeene Heemst; Althxa vulgaris; (Althxa fo- die minder grijs zijn dan die van de laatst voorgaande;
|
||||||||||||||||||||||||||||||
de bloemen zijn ook diergelijk, maar koomen aan het
uitterfte der einden in lange trosfen voort. De zevende zoort ook heesteragtig groeiiende, heeft
een wolagtige deng; haare bladen zijn bandswijzc inge- fneeden(palmata), gelijkende na de brijonie bladen, en zijn op haar oppervlakte fteekelig ruw; de bloemen ge- lijken na die van de maluwe, veele aan een hooft-fteel voortkoomende. ' Plaats. De eerde zoort groeit in Hoog- en Neder-
Duitschland , Frankrijk, enz., in de vdgtige weiden en. andere plaatzen ; de tweede zoort is uit Canada afkoms- tig; de derde zoort word in Thüringen , Oostenrijk en Hongarijen gevonden ; de vierde zoort groeit in Zuid" |
||||||||||||||||||||||||||||||
lïis fimplicibus tomentoßs, Linn. Spec. Plant.)
2. De vreemde Americaanfche Heemst; Althœahorten-
ßs f. peregrina, Dodonjei; (Hibifius caule herbaceo fim- plicisfimo , foliis ovatis fubtrilobis fübtjts tomentoßs, flofi- bus axilldribus, Linn. Spec. Plant.) 3. De Thuringfche Heemst , of Heemst met groote
bloemen; Althxa Thuringiaca grandiflora ; (Lavatera catde herbaceo, fructibus denudatis , calijcibus incifis, Linn. Spec. Plant.) 4. De heesteragtige Heemst, met vijf hoekige punti-
ge bladen; Althxa frutefcens , folio acuto, paryo flore; (Lavatera caule frvticofo , foliis quinqiielobo-haßatis , Linn. Spec. Plant.) |
||||||||||||||||||||||||||||||
5. De heesteragtige Heemst; met ronde grijze bladen Frankrijk, en inzonderheid veel op deHijerifché Eijlan-
en bleek-paarfche bloemen ; Althxa frutefcens, folio ro- den; de overige drie zoorten groeijen natuurlijk in Span-
tundiore incano ; Ahliœa frutex I. Clusii; ( Lavatera jen en Portugal : De eerde zoort word ook in de tuinen
caule frvticofo, foliis fubcoidatis fubtritobis rotundatis gekweekt, tot het gebruik in de Geneeskonst; maar de
|
||||||||||||||||||||||||||||||
overige worden alleen van zommige liefhebbers van^
vreemde planten voortgezet. ' Kweeking. De drie eerde zoorten worden ligtelijb
voortgekweekt door fcheuring dei" wortel-fprüiten in^ het na- of voorjaar, die men hier of daar in de moes-' of kruid-tuvnen op een bedde op twee à twee en een twee- de voeten afdand plant. De vier overige zoorten kunnen voortgezet worden |
||||||||||||||||||||||||||||||
crenatis, fiipulis 'cordatis, pedunculis unifloris , Linn
Spec. Plant.) 6. De Portugalfche heesteragtige Heemst, met groo-
ter en minder grijze bladen; Althceafrutefcens lußtanica, folio'ampiiore minus incano ; (Lavatera caule fruticofo, foliis feptem angularibus tomentoßs plicatis, racemistermi- mlibus, Linn. Spec. Plant.) 7. De heesteragtige Heemst, met brijonie-bladen;
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Althxa frutefcens. Brijonie, folio ; (Malva foliis pahnatis door haar zaad, hef welk men vroeg in het voorjaar op
|
||||||||||||||||||||||||||||||
een warm rabat of in een matig warme broeibak zaait, en au
jonge planten daar na in de Maijmaand in de tuin verplant» daar men begeert, mits dat hét op een warme en voor de winden gedekte plaats, en in een goede zand- °fPu!"' agtige drooge grond zij, want anders gaan ze in de win |
||||||||||||||||||||||||||||||
fcabris, caule tomer.tojo fruticofo, pedunculis multifloris ,
Linn. Spec. Plant.) Befclirijving. De eerfte zoort heeft breede, rond-
agtige, wat puntige, grijze, zagte bladen; ,uit de wqr. |
||||||||||||||||||||||||||||||
die, met bladen bezet zijn, op welkers toppen en uit de ter verderven ; kunnende dezelve aldus geplant, onze win-
ws,els der bovenfte bladen bloemen voortisoomen, rjie te.rkoudetaauielijkdoorftaan, maar geen ftl'en§e, ^"^da |
||||||||||||||||||||||||||||||
:
■ .. |
||||||||||||||||||||
I------
|
||||||||||||||||||||
.fcEÄ.
|
||||||||||||||||||||
hee;
|
||||||||||||||||||||
ÏOI?
|
||||||||||||||||||||
jjoudende vorst; weshalven hetbij ons 't best is, dat men
je in potten plant, om 's winters in het oranje-huis te over- winteren; daar ze eens geplant zijn, moet men ze laaten {taan, want om dat ze weinig haair-wortelen maaken,eii dus bij het uit de grond neemen, weinig aarde houden,. willen ze niet liefst oud verplaatst weezen, waar dooi- de meesttijds verderven : Egter duuren ze bij ons zel- den langer als vijf of zes jaaren. Zij beginnen in het volgende jaarna de zaaijing te bloeijen, en dit duurt van Jiet laatfte van Maij af, den geheelen zomer door, tot jn üftober, dat deeze heesters te vaardiger maakt, om in de tuinen onderhouden te worden, en zij geeven bij ons ook rijp zaad. Men kan ze ook door fteekingvan jonge takken voort-
kweeken, die men in Maij op een fchaduwagtige plaats moet fteeken, of anders moet befchaduwen, enmetvogt onderhouden, tot dat ze wortelen gemaakt hebben. Van de kragt en het gebruik van de gemeene heemst,
fan men op het artijkel ALTHÉA nazien. HEEMST (BOOM AGT1GE-), zie ALTHÉA FRU-
TEX en KETMIA. HEEMST (GEELE-) ; is de Jbutilon ; zie aldaar.
HEERE-KOEKJES, zie GEBAK, ,pag. 795.
HEESCHHEID, of Schorheid; in het latijn Rauce-
è; is zomwijlen een ongemak van zo veel gewigt, dat zij den mensch geheel onbekwaam maakt toe den omme- gang; gelijk er verfcheidene voorbeelden zijn, dat Pre- dikanten hier door al hun item verlooren hebbende, voor altoos onnut geweest zijn voor hunne Gemeente; ten waare zij, gelijk de Eerw. Heer Pfeiffers teAm- fierdam, die in dit ongelukkig geval is, hunne Ge- meente met hunne geleerde en Godvrugtige fchriften Richteden. Het is thans bekent, dat'onze ftem gemaakt word
door den fpleet vairhetftrottenhoofd, welke vooreerst befaat uit twee dikke banden of ligamenten , die door tot elkander te naderen, of van een te gaan, den ftem booger óf laager doen zijn ; en ten anderen uit zeer veer- tragtige vliezen, die ais fnaaren drillen; zo dat ons ge- takt gedeeltelijk als een orgelpijp, gedeeltelijk als een fnaartuig werkt; maar alle deeze deelen zijn overtoogen meteen dun vlies, rondsom bezet met küenjes, wel- ke die deelen bevogtigen, en fmeerig., dat is zeer lee- tig houden. Wanneer nu deeze klieren te kort fchieten, gelijk bij
k teeringagtige menfehen, of eene ontlleeking in het inwendige vlies plaats heeft, gelijk bij verkouwtheid , 20 is aanftonds onze ftem heesch, of fchor; of fchoon (chor eigentlijk iets anders betekent; maar wanneer nu tene verlamming plaats heeft in die werktuigen, dat is m de fpicren, die den befchreeven fpl'eet verwijderen, En vernaauwen, of die de fnaaren (pannen, en loslaa- !eni zo houd alle ftem op, en wij zijn heesch: Deeze Ver!ammii)g fchijnt nergens na te luisteren, en moet ^rgclceken worden bij de verlammingen van onze~oog- 'pieren, en oogleden, welke niet zo zeldzaam zijn, als ûen wel denken zoude. Heeschheid dcrhalven , dat is fchorheid uit verkoud-
"""t gebooren, of door gebrek van genoegzaame fmee- I'Soeid, kan met flikking van drap, van gom, van fij- M van althéa, van roof en, en al wat llijmerig is, ge- spen worden. Maar heeschheid van lamheid afhangelijk, is volftrekt
"geneesfelijk , ten waare men zijdelings langs het ftrot- ei»ioofd fpaanfche vliegen lag, die inzonderheid op.den *I Deel,
|
||||||||||||||||||||
tak van het agtfte paar zenuwen, die tusfchen.het ton-
genbeen, en fchildwijs kraakbeen van den ftrot binnen door het fpraaktuig zich verfpreid, of op de weder- keerige zenuw, van welker goede gefteltenis Galenus reeds beweezen heeft, dat de fpraak afhangt. Eindelijk geeven opftijgingen der vrouwen heeschheid,
en ook den mannen die zeer hijpochonder zijn; deeze word veeltijds geneezen door rust, en kalmte te bezor- gen in het zenuwgeftel, door opium, gelijk zij door fchrik, of dergelijke ontrustingen veroorzaakt is. Dee- ze heeschheid gaat dikwils in ftomheid over, welke, ver- dwijnt, zodra de even genoemde zenuwen ontdaan wor- den van de belemmeringen , die haar drukken. Heeschheid hangt zomwijlen af van wormen, zo daC
die voor de even genoemde middelen niet wijken zal, indien men de oorzaak, dat is, de wormen der inge- wanden niet verdelge. Heeschheid eindelijk word waargenoomen bij die aan
de venusziekte geweldig onderhevig zijn , zij fpreeken niet alleen heesch , maar met een zonderling geluid, za dikwerf zij ademen; deeze is onherftelbaar, wanneer- de keel-verzwecring het vliezige van den fpleet , zo even befchreeven, verdelgt heeft; maar in den begin- nen geneest zij op het gebruik van kwikmiddelen. Zie ook SCHORHEID. HEESCH-KRUID; Edele Rakette; in-t latijn Erijfu
mum. Daar zijn eenigezoortcn van dit kruid, waarvan de volgende de bekendftczijn. 1. Het gemeene Heesch-kruid; Erijfimum vulgare, Î-
riof. Erijfimum Dodon^si ; (Erijfimum filiquis jpicat ad' presfis, Linn. Spec. Plant.) 2. Het groote breed-bladige gladde Ileesch-lruid; E+
rijßmnm latifolium majus glabrum ; (Sifijmbrium foliii pinnato-haftatis dentatis, filiquiseretlis , Linn. Spec. P/.) 3. Het gehoornde Heesch kruid; Erijfimum polijcera*
tiumf. comiculatum ; (Sifijmbrium filiquis axillaribus fes- filibus fubaiatis aggregatis , foliis repando - dentatis , Linn. Spec. Plant.) Befchrijying. De eerfte zoort fchiet uit de wortel eea
dunne taaije getakte fteng op, van anderhalf tot twee voeten hoog, welke met diep ingefneedene en gekerfde zagte bladen, aan de oorfprong der takken bezet zijn; langs het bovenfte der fteng en takken , koomen veele kleine vierbladige bloemtjes digt bij een , airs-wijze voort, waar na kleine dunne langwerpigehauwtjes vol- gen, welke digt tegen de takken als aangedrukt zijn, waar aan dit kruid ligt kenbaar is ; de hauwtjes bevat- ten ieder twee kleine zaad-korreltjes, die fcherp van fmaak zijn. ; De tweede zoort heeft breede fpiesTormige geveerde
getande gladde bladen; de geele bloemen koomen ook airs-wijze aan het bovenfte der takken voort, waar na kleine bauwen volgen, die regt op ftaan. De derde zoort gelijkt ook veel na de voorige zoorten ;
maar beeft verfcheidene fteellooze geele bloemtjes in de oxels te zaamen, waar na langwerpige puntige opwaarts ftaan de hauwtjes, als hoorntjes, volgen. Plaats. De eerfte zoort groeit in Hoog- en Ncder-
Duitschland, enz. overvloedig naast de wegen, dijken, muuren, en op andere dorre vervallene plaatzen: De tweede zoort word gevonden op bebouwde landen en elders : De derde zoort koomt voort in Zwitzerland en Italien , op vervallene plaatzen. Zij zijn alle een- jaarig. * v - - - Eigenfchappen. De eerfte zoort is van veel gebruik
Lil in |
||||||||||||||||||||
• !
|
||||||||||||||||||||
HEE.
|
|||||||||
'ïôi8 Ifflft
|
|||||||||
GEZWEL: Veeltijds laat de verzweering Cstelen na"1
'daar reeds breedvoerig over gehandelt L, ouder Fis' TELS. AUergevaarlijkst is deeze heete brand, wanneer zij
valt op de ballen, of op het mannelijke teeldeel ; in de vrouwelijke deelen, ^oornaamelijk op de lippen, is z;ï dikwerf waargenoomen, en gaat gemeenlijk over in koud vuur; het teeldeel der manuenis er dikwerf geheel, door verlooren, en de ballen hier door hard geworden, zijn overgegaan in vleeschbreuk, welke niet minder gevaar- lijk is: Met verfcheidene voorbeelden echter kan men bewijzen, dat een Phlegmone vallende op de balzak in mannen, dat deel.geheel verdelgt heeft, zo dat de bal- len bloot lagen, die naderhand weder door het uitgroei- jen van een zoort van vel bedekt zijn geworden. Zia ook BRAND (HEETE). HEETE KOORTS; word genoemt de zulke, waar
in eene zeer groote hitte niet alleen, maar eene droog- heid over het geheele vel, in den neus, mond en tong gevoelt word ; de Grieken hebben haar Caufus van KmïVü) t ont fie eken zijn, en branden genoemt. Behalven deeze hitte, is de ademhaaling bezwaart,
fchielijk, moeijelijk; de tong is droog, geel, zwart, bellagen, ais verbrand, en als een rasp; de dorst iï ondraagelijk; walgingen braaking verfliinmer: meestal deeze moeijeiijkheden, die niet dan met ongeduurzaaiii- heid, en alleriterkite vermoeidheid eindigen; de iiein word fchel, en een Kleine hoest word het gevolg der. moeijelijke ademhaaling; ijlhoofdigheid, en dolheid ver- wisfelen de ilaapeloosheid, of wel de hers[enen door bloed opgevult, geeven eeneflaap, die niet te overwin- nen is, of door ituiptrekkingen verzelt word; meest worden de toevallen op de ongelijke dagen flimmer, daarom is de ziekte op de derde, of welden vierden dag doodelijk, en zeldzaam duurt zij langer dan zeven da- gen. De ziekte fcheid dikwils door eene groote bloeding
uit den neus , of ander deel van het lighaam, dog meest uit den neus, en word vooruit gekent uit eene pijn in den nek, zwaarte in de zijden onder de korte ribben, traanen die tegens wil en dank zich ontlasten, roodheid van het weezen, krieweling in den neus, enz.; dart eens fcheid zij door den afgang, door zweeting, dikka pis, of groote kwijling; maar zwarte pis, en weinig, die teffens dun is, geeft groot gevaar te kennen; ook is bloederig fpog, en pis doodelijk ; moeijelijkheid 'v'i het flikken , koudheid van handen en voeten, een rood weezen het welk flerk zweet, zijn alle gevaarlijke voor- tekens ; zwelt de oorklier op, zonder dat zij aan het zwceren geraakt, of loopt de afgang dun af, zo vi- vait de lijder fchielijk in ijlhoofdigheid, met bes«!1S» welke wel haast met den dood eindigt. Eens enkele reize verandert de ziekte, en valt alleenlijk op de lon- gen met ijlhoofdigheid. Dit zijn dan de toevallen, en teffens de voordeenge
en nadeelige tekenen deezer hevige ziekte; ligtzje£in^n uit dezelven, dat er fchielijk eenegoede aderianting^er* eischt word; dat men het lighaam met het hoofd hoog in het bed moet plaatzen, op dat de hersfenen niet bo- ven maaten gedrukt worden; dat men zo vee' 7-aSt ' wateragtige en verkoelende dranken moet ingceVen> a moogelijkis, dat is afkookzels van gerst, van gort, ' haver, van rijs, brood, met zouten die verkoelen, ■_ den dorst tegengaan, met zuur van citroen, van a"e vrugtm, van azijn zelve, ßjroopen, geleijm, enz. |
|||||||||
in de Geneeskunde, hebbende een verwarmende, openen-
de, verdunnende, losmaakende , en afvagende kragt, en word inzonderheid zeer gepreezen tegen een rouwe 'fchorre keel, fcherpe en taaije ilijmen op de borst, hoest, en engborstigeid, enz. Men maakt ten dien einde in de Apotheekenfijroop van dit geheele kruid, en het word ook in de zaainengeftelde borst-fijroopen gebezigt; men kantegen de gemelde gebreken ook een afkookzel van het verfche of drooge kruid maaken, dat men met zui- jker verzoet, en er al te mets warm van drinkt. HEESTER; Heester-gewas; in'tlatijti Frutex; bete-
kent een Plant, die met verfcheidene houtige , getakte ftengen uit de wortel groeijt, en doorgaans veel laager blijft als een kleine boom. Heesteragtige kruid-gewas- Jen, Herbce fruticofce, zijn zulke kruiden die mee harde houtagtige fteelen groeijen, gelijk de falie, enz. HEESTERAGTIGE WOLFSMELK, zie CHARA-
CIAS. HEETE BRAND. Dit ongemak is van den Ouden
Phlegmone genoemt, en gehouden voor een gezwel met hevige ontfteeking, welke rood wierd, klopte, pij- nelijk was, en gloeide ; vermits dit gezwel dikwerf over- ging tot verfterving', even als gezwellen die koud waa- ien, is de eene tot heete, de andere tot koude brand ge- tagt. Onderwijlen vallen diergelijke gezwellen menigmaa-
len voor, en op alle deelen van ons lighaam , dan eens diep onder het vel doordringende, eigentüjk heete brand maakende, dan eens zich op de oppervlakte houdende, onder de benaaming van Roos, of Erijfipelas. De kwaal is minder of meerder gevaarlijk, nadeplaat-
ze, en derzelver deelen, daar zij op valt; in de enke- le vetrok is zij minder gevaarlijk, dan .wanneer zij bij trekkeragtigcdeelen, en onder dezelven doordringt ; hst gebeurt immers dikwerf,, dat zulk een Phlegmone het ge- volg is van zenuwfteeken, die altoos gevaarlijk zijn , om dat de Phlegmone, die er op volgt, diep tusfehen de vliezen en trekkers doordringt, en alles door ettermaa- Jiing verdelgt-, met dat alles, gaat eene oppervlakkige heete brand eerder tot koud over, dan die na eenen ze- ïmwfleek gebooren word. Wanneer iemand bloedrijk, of het gezwel zelf uit ee-
ïie koortze, of anders veroorzaakt word, is eene ader- laating noodzaakelijk; maar nog veel meer, dat men terftond met vermurwende pappen het vel tracht te rek- ken, en zodanig te verzachten, dat het mcdegeeven kan. De oude Geneesheeren preezen hosdrek, paardemest,
en dergelijken aan ; heden wijzer, en zinnelijker ge- Worden zijnde , gebruiken wij met even veel vrugt, ha- ver-gort, meelpap , witte of ander brood, lijnzaad, meel, allerlei zagte kruiden, gelijk maluwe, verbascum, enz., leliebollen, uijen, appelen, en al wat tot moes gekookt, een pap maaken kan ; men voegt er bij ammonia k-zout, Jalpeter , om meerder te verkoelen; om te verzagten, olie van olijven, van raapzaad, van lijnzaad, boter, reu- zel, hoe-vet, enz.; dog wanneer men vreest voor koud vuur, doet men er wijn onder, of brandewijn, fpitïtus theriacalis, en kruiden die het koude vuur of de gan- graena können tegengaan , gelijk fcordium, ciciita, enz. Indien het na alle deeze middelen niet luistert, gaat
het over tot verzweering, of koud vuur; zie deeze ar- tijksls: Wanneer de Phlegmone valt digt bij een klier, word dikwils die klier aangedaan, en verhard", zo dat « een Imoestgczwel uit gebooren. word ; zie KNOEST- |
|||||||||
ir
|
|||||||||||||
HEE.
|
|||||||||||||
HEE. HEF.
|
|||||||||||||
tori
|
|||||||||||||
tftrctn, van herberis, van aalbefien, moerbeßcn, en al
wac irfgelegt word, zo van aangenaatnheid van fmaak,. ajs tot vertrisfching ; appelen inzonderheid geeven een uitmuntend, zuur, en goede verkoeling; ook moet men inwendig clijsteeren infpuiten van dergelijken , maar eerst de vuiligheid uitwasfchen, daar na dunne melk, of afkookzsls van brood met de opgenoemde geleijen, en «KW»* gemengt, op dat die als inwendige ftoovingen het verhitte gedarmte bedaaren, en opgeilorpt in het bloed geraaken, en verkoelen können. Daar is eene heete koorts, die den Zeelieden , voornaa-
mlijk op de Middeiandfche zee vaarende, overvalt, welke men Cakntura noemt; deeze word op de zelfde wijze geneezen, en vereischt zwaare aderlaatingen van den beginnen af aan; vooral moet men die lieden wel cppasfen, want zij verbeelden zich gemeenlijk in hef Veld te zijn, en eene aangenaame landsdouwe te zien, vaar in zij wandelen willen; zo dat indien dit niet be- let word , zij fpoedig in zee fpringen , en verdrinken ; èezo droom, of ijlhoofdige verbeelding is het waare ienmerk der ziekte. HEETE NETEL, zie NETEL. HEETE PIS. Wanneer mende pis ontlast met moei- te, en hevige pijn, als of er iets heets door den water- weg ging, zo dat men op het laatst tegens zijnen wil bij droppels Watert, en de allergroot/Ie brand gevoelt, word die ziekte Heite pis genoemt ; bij den Franfchen Chaude pis/e , waar van daan zij aan de Gonorrhoen, rirulenta , den naam geeven van la Chaude pis/e ; maar in het duitsch zegt men Koude pis, welke de Griekfche Geneesbecren Slrahgwie genoemt hebben , dat is Droppel-pis. Dit ongemak komt jong en oud, en beide'de kunnen
over, en hangt af van te groote fcherpheid in het wa- ter, of eene ligte onttleeking van het inwendig vlies van den waterweg, in welke de teeldeelszermwen zich Verfpreiden, om welke redenen de pijn zo hevig is, en van zo vecle oorzaaken afhangt; want het,zij de pis door zijne fcherpte die zenuwen aandoet, het zij het in- wendig vlies ontitooken, of ontbloot is van de natuur- lijke fmeerigbeid, het zij eene zenuwaandoening, ge- lijk in de vrouwen , die aan opftijgingen onderhevig lijn, er op werkt, zo zal men altoos in het laatst van bet wateren, en wel in het einde des waterwegs; ds (bert gevoelen r Echter moeten wij dit toeval niet ver- mengen met de droppel-pis, die lieden onderhevig zijn, ttelke met den fteen bezogt zijn, of met verzweeringen h den blaas; deeze immers geneest nimmer, ten zij de Oorzaak onmiddelijk weggenoomen word, daar de alge- mene heete pis fpoedig verdwijnt; ook moet men de Pijn in het wateren, bij die aan eenen druipen zukke- 'Çn., met deeze niet vermengen.- - . ■,. Geftelt, iemand heeft door te fcherpen bloed in den
tornar, of door gevatte koude, deeze pijnelijke aan- wening; zo is niets beters dan veel vogt, en wel lij- tierig vogt dat olieagtig is, tegebruiken; bij voorbeeld pookte gerst, gort van haver, met bijvoeging van ara- "Jche gom; ofwel veel amandel-melk, met de olie van gondelen, door middel vanßjroopen van althéa, enz., | een eij er onder gemengt ; teffens moet men het deel 'winhouden, en als de pijn al te hevig is, met warme e n..°f °''e ftooven; maar hangt het toeval af van eene "poging, gelijk Sijdenham opgemerkt heeft, dat de {p«Uwen v?e' overkoomt, zo doet een grein opium ,. of oaceßjroop diaçodii, of wel een paar papaver-boHen |
|||||||||||||
opmelfc gekookt,Smeerder nut, dan alle andere midde-
len; De aandoening kan bij de vrouwen zo fterk zijn» dat een onkundig Geneesheer dezelve voor waare teke-. nerf van den fteen in de blaas houden kan. Vecle vrouwen zijn er allerfmertelijkst mede bezet,
zo dat zij altoos eene dunne fcherpe pis ontlasten meC de allerhevigfte pijn, voornaamelijk bij de laatüe drop- pelen; gefondeert wordende, geeven zij geene tekenen van fteen, en de ziekte luistert na geene geneesmidde- len, hoe genoemt. HEET VUUR, zie BRAND (HEETE).
HEF; betekent zo veel als Gist; zie aldaar.
HEF-BQOM ; Hevel; in 't latijn Veüis; word in de
Mechanica, of Werktuig-kunde genoemt, een regtlijnige ftevige, fterke, min of meer lange ftok, fiang , of ijzer, om er een gewigt of last mede op te ligten, leggende dezelve ten dien einde nier ver van het eind,, daar de last aan vast is, op een fchraag of rustpunt, en aan het andere einde word de kragt, of het vermoo- gen geappliceert : Dog dezelve is van tweederlei zoort,. als I, EenDriik-hevel (VeEis heterodomus), is zodanige,
als de fchraag C tusfehen de Lact in A en de kragt in B is, en dus den hevel moet nedergedrukt worden , om de last op te ligten, of in beweeging te brengen; Zie Fig. i. Tab. B. %. Draag-hevel (VeBis homodromus), is zodanige, als
as last in A tusfehen de fchraagC, en de kragt in B is, en dus de hevel moet opgeligt worden , om de last in beweeging te brengen. Zie Fig. 2. Deeze eenvoudige werktuigen hebben een groote
kragt, om er een last mede op te ligten, hoewel maar op kleine hoogte : Men noemt gewoonlijk het korts einde van de hevel, naamelijk van de last in A tot aan de fchraag of hetrust-puiit C, de korte arm, en het ove» rige B C de lange arm. Deeze werktuigen hebben de volgende eigenfehappen. Grondflelling.
De kragt in E (Fig. 1.), om de last D op of in evers» •vigt te houden, flaat in reden tot de last D , gelijk weet* keerig de korte arm A C, tot de lange arm B C. •>'.,' Bewijs.
Want volgens de wetten der Mechanica , is de kragD
in B, in reden tot de last in A, gelijk omgekeert do fnelheidof weg der last Aa, tot de fnelheid der kragt B b, (zie Fig. 3. Tab.B.): Dewijl nudefnelheden derbewoo- genelast en kragt Aa en B b cirkel-boogenzijn, welkers • ftraalen de korte en lange arm A Ç en B C zijn, en vol- gens de Geometrie , de grootheden der cirkel-boogerï in rede zijn als haare ftraalen ; derhalven flaat de korte arm A C tot de lange arm B C, gelijk de kragt in B ge-. appliceert, of E, tot de last in A , of D. Als men nu de korte arm AC met de last E multipliceert, zal "tpro- duct gelijk zijn aan bet product, van de lange arm AC; gemultipliceert met de kragt D , die de last ophoud; welk een bewijs is van de Grondflelling. Bij voorbeeld , laat de korte arm A C zijn twee dee-
len, de lange arm B C tien deelen; de aan de korte arm . geappliceerde last D 500 pond, ende kragt aan de lange arm E, die de last ophouden, kan 100 pond , zo ftaat' 10 tot 2in reden, gelijk sootot 100; Derhalven 2dee- len gemultipliceert met 500 pond, komt 1000 ; en 10 deelen.met 100 pond, komt .insgelijks 1000, , Lila jr. Cfr
|
|||||||||||||
:......
|
|||||||||||||
HEF,
beeld als de hevel aan het eind des langea arms, doof
middel van een touw fchuins getrokken word) dat da« de kragt hierdoor vermindert word, en dezelve als dan. niet tot de last in reden is, gelijk de korte arm tot de lange , maar gelijk de korte arm A C, tot de recta linie C G, welke van het rust-punt C regthoekig op da fchuinze na binnenwaarts gaande ftreek-linie B F getrok- ken word, die altijd korter is als de iange arm des hevelt zie Fig. 1. 1. Gevolg. De in E fchuins geappliceerde kragt F is
derhalven niet grooter, dan wanneer ze in II na da ftreeklinie Hl regthoekig op de hevel geappliceert was ; want Cl is gelijk CG. 2. Gevolg. De kragt is derhalven't fterkst, als haar»
ftr'eek-linie een regten hoek met de hevel of deszelfs lau- ge arm maakt. 3. Gevolg. Men kan derhalven de kragt vinden, die noo-
dig is, o:n een last in evenwigt te houden , als ds krag! na een fchuinze ftreeklinie geappliceert is : Bij voor- beeld , fteüende de last en lengte der beide armen des hevels gelijk in liet eerfte voorbeeld, maar dat de kragt fchuins geappliceert is, zo dat de regte linie CG, wel- ke regthoekig op de fchuinze ftreeklinie B G valt, maar 8 deelen bedraagt, dan liaan de 8 deelen tot 2 deelen, gelijk 500 pond tot de gezogte doode kragt ; derhalven 500 pond gemultipliceert met 2, komt 1000, dit ge- divideert door 8, kernt 325 pond, de kragt in G die er noodig zoude zijn, om de last D in evenwigt te hou- den. 4. .Gevolg. Hier uit volgt wijders, dat men in plaat*
van dei\arm B C van 10 deelen lengte , maar één arm IC van o deeien lang behoeft te maaken, om de kragt regthoekig daar aan te appliceeren; dat ook in depraftijk der ïuigwerk- kunde meest doorgaans het gemakke* lijkst is. .5. Gevolg. Hier uit volgt ook dat de kragt die aan der»
krommen op- of neder-waarts geboogene lange arm van een druk- of"draag-hevel in X geappliceert word, fchooii die door de kromte langer is, niet grooter is, dan wan- neer zeaan een regtlinige/zevei in E, na een regthoekig« ftreeklinie BE gevoegt is, welke (of haar verlengde) het einde E van de gebogene hevel raakt ; zie Fig. 5,6", 7.8- 6. Gevolg. Op dezelfde wijze is ook de last, die aan
een op- of neder-waarts geboogen korte arm, in Z ge- voegt word, niet zwaarder, dan wanneer ze aan een regt« linige arm regthoekig in A gevoegt was. Voorts heeft men aan te merken, dat de hevels 01
hef boomen in deeze befchouwing aangemerkt zijn, al* een enkele ftevige linie zonder zwaarte, gelijk de wis- kunstenaars gewoon zijn te doen, om de eigen febappsn des hevels te vinden,- maar dewijl de hevels in de practig altijd zwaarte hebben, 't welke eenige verandering geeft inde proportie van de kragt tot de last, zo kan zulks o°s wel wiskonstig door calculatie gevonden worden, ®s3t het beftek van dit werk laat niet toe, om hier verder.ta gaan ; die begeerig i3 meer daar van te weeten, San in". zien de Mechanica in Wolpfii Elementa MatIirfeoS ' zijne duitfche werken; Musschenisroek Natuurkun- de; Desaguliers Natuurkunde wit ondervindingen > cfl meer andere ; wij moeten alleen nog zeggen , àat c® meeste werktuigen en andere dingen , in de natuur e« konst, haare kragt oeffenen, of een last beweegen, bij wijze van een hevel of hef-Doom , fchoon in veels ïnge- wikkelt en niet terftond kenbaar, p^ |
||||||
ÏQ2W " . ïîEfi'
i. Gevolg. Als men derhalven volgens de Geometri-
fche proportie, de last met de deelen van de korte arm multipliceert, en het product-door de deelen van de lan- ge arm divideert, zo verkrijgt men ioo pond, voor de kiagt E, die de last D ophouden kan ; zijnde omtrent ge- lijk die van een man van eenegemeenefterkte. Deeze kragt, welke de last alleen maar in evenwigt houd, word van zommige de doode kragt genoemt. 2. Govolg. Hier uit volgt , dat de doode kragt maar
een weinig grooter behoeft te zijn, om de last in bevvee- ging te brengen. 3. Gevolg. Dat hoe de lange arm B C langer is , na
proportie van de korte arm AC, hoe de kragt E be- hoeft kleinder te zijn, om een last D te beweegen. 4. Gevolg. Als men het produót uit de kragt in de lan-
ge arm, divideert door de korte arm , zo verkrijgt men den last, welke een gegeevene kragt in evenwigt houden kanj bij voorbeeld de voorgevondene kragt 100 gemul- tipliceertmet 10 deelen, komt het product. 1000, ditge- divideert door 2 deelen, komt 500, de ge^ogte last. 5. Gevolg. Als men het product uit de lange arm in de
kragt, deelt door de last, zo vind men hoe lang de korte arm zijn moet, 0111 de kragt en last in evenwigt te doen zijn. 6. Gevolg. En als men het product uit de korte arm
in de last, divideert door de doode kragt, zo vind men hoe lang de lange arm zijn moet, om de kragt en last te doen even weegen. 1. Gevolg. Daar word even zo veel kragt vereischt, om
bij voorbeeld, 500 pond door drie voeten hoogte te beweegen, als 300 pond door vijf voeten, in gelijken tijd. 8. Gevolg. De fnelheid of weg der kragt B b, (laat in
reden tot de fnelheid of weg der last Aa, gelijk de last D tot de de kragt E, of gelijk de lange arm AC torde korte arm B C ; waar uit blijkt, dat als de lange arm B C langer gemaakt, en dus de kragt vermindert word , dat dan de fnelheid der last Aa, en dus ook de tijd der be- weging, na proportie vermindert,' want dan word de boogB b, die de beweeging en fnelheid vertoont, groo- ter. 9. Gevolg. Als men derhalven een beweeging vertei-
len wil, zo moet de kragt aan de korte arm in A, en de last aan de lange arm in B geappliceert worden; maar dan moet de kragt veel grooter zijn als den last : Edog dat hier in de kragt verlooren gaat, word in de fneller tijd weder gewonnen. 2. Grondflell. De voorige Grondfielling heeft ook plaats
inde draag-hevel; namelijk dat als dezelve ergens in zijn lengte , als in A. (Fig. 2.) met een last D bezwaart word, dat dan de kragt E aan het langfte deel des hevels ftaat in reden tot de last D, gelijk het kortfte deel des draag-hevels AC. tot het langfte BC. Het is derhalven geen wonder, dat twee menfehenvan
zeer ongelijke kragten, een zwaare last met een draag-- "hevel kunnen draagen , zonder dat de zwakke meer be- zwaart word als de fterke. Dus kan een kind een zwaa- ie last draagen met een fterk man, naamelijk als de last Ba proportie van ieders fterkte buiten het midden van de draag-hevel geappliceert word ; en de man aan het ein- de van de kortfte arm draagt. Maar men moet aanmerken, dat als de kragt in een
fchuinze ftreeklinie B F, welke een fcherpen hoek met de hevel A B maakt, het zij na binnenwaarts, of met zijn terlengde naaibuitenwaaits,.. geappücecri is, (bijvooi- |
||||||
. . . ...
|
||||||||||||
■
|
||||||||||||
HE&
|
||||||||||||
HEF. HES.
De meeste zogenoemde enkele werktuigen 'm de Me-
clwnica, kunnen daar door verklaart worden, en een groot getal werktuigen en andere dingen in het menfchelijke gebruik, waar bij min of meer kragt of zwaarte geappli- ceert moet worden, berusten op de hevel; gelijk bij voorbeeld de balans of de wesg-jchàal en unster, allerlei tangen, fcheeren, bvoren, fnijmesjen der Drogisten en Xabakskervers, enz., die met haar einden op een plank beweeglijk vast zijn, do Vlasbreekers, 'en hondert andere gemeene werktuigen meer. Tot de ingewikkelde voorbeelden behboren onder an-
dere , de mast en het fluur-roer der fcheepen ; want de ir.ast heeeft zijn rust-punt op de bodem des fchips, daar hij vast is; wanneer nu de wind den mast, door mid- del van de uitgefpanncn zeilen, vooruit drijft, zo drijft hij ook het fchip aan het boven-verdek (alwaar men zig verbeelden kan, de geheele zwaarte des fchips als in een aivaartc punt vergadert te zijn) voor uit, en zulks na maa- te van de kragt des winds, en lengte des rriast of hoog- te der zeilen, die als den langen arm van een draag-he- vtl uitmaaken : Aan 't ftunr-roer is deeze kragt wat duis- lerer, egter is het zeker, dat deszelfs rust-punt het van. tuiten tegenilaanJ.e water is ; weshalven het fchip zich altijd na die kant draait, waar heen zig het roer h het water draait : Maar om het roer' te dfaaijen is deszelfs rust-punt, in de plaats der draaijing, daar. liet aan het fchip vast is; hoe langer derhalven de arm des roers binnen het fchip is, hoe gemakkelijker het zet- te verdraait word. Zie verder MECHANICA.- Dewijl nu eene last door de druk-hevel niet hoog kan
,)geligt worden , zo kan zulks egter daar door hoogcr jefchieden , wanneer men, na dat de last zo hoog op- gelegt is als het gefchieden kan, een ander hooger rust- plaats of fchraag gebruikt, en dan de opgehevene last door een tweede hef-boom verder opheft: Tot dien ein- de heeft men een werktuig uitgevonden , dat uit twee platte houten llijlen beflaat, welke niet ver van malkan- der looJregt opftaan , en waar door men gaten op ee- inige afitand boven malkandergeboortheeft, doorwelke tçnfterke ijzere'bout geitooken word, om er den hef- iioiD op te leggen ; wanneer dan de last met de hef-boom opgeïigt is, zo ver het kan; dan ileekt men een ander lont een gat hooger, en ligt de last met een. ander hef- hni verder op, en zo' vervolgens ; zie Fig. 9. Daar is ook nog een ander zoort van hevel, hevel van
k derde zoort, of draag -hevel van de tweede zoon. ge- kernt; zijnde zodanige daar de kragt D tusfehen het rust- punt C en de last D^gevoegt is, (zie Fig. 10 ) • In deeze hevel fiaat de dooie kragt E tot de last D in Bi«, gelijk de geheele hevel AC, tot het korte deelB, en i&gekeert ; want hieris.de fnelheid van de kragt Bb minder als de fnelheid der last A a. Als men derhalven, bij voorbeeld, de geheele hevel Helt
Sdeclcn, het korte deel AB 3 deelen , en de last 6o' pond, zo ftaat 3 tot 8 gelijk 60 tot de doode kragt^ komt «ra pond de doode kragt. Gevolg. Hier uit blijkt, dat de kragt altijd veel groo-
tst inoet zijn als de last, om dezelve op te houden of [ebeweegen; weshalven deeze hevel van weinig gebruik ls; maar hij dient in dé Anatomie tot verklaaring der be- weging van zommigé beenderen in menfehen en dieren, Wlke op die wijze door behulp der fpieren bewoogen- borden. HEFTUNG, zie ELEVATORIUM.
«EGGEN; noemt men in de tuinen, wanneer boorn-
|
||||||||||||
*€>*»
|
||||||||||||
ofbeester gewasfen naast malkander geplant 'wórden, zó
dàt ze met de tijd heel digt van onderen op; begroeijen, eii. als een groene muur vertoonen. Men.heeft tweederlei. zoorten van heggen ; als 1.
fiheerheggen inplaifier-tuiuen, welke zowel tot cieraad ' als tot affcheiding van ooft-en andere parken, bosquets, moestuinen, enz. dienen ; welke weder onderfcheiden worden in laage, middelzoort, en hooge heggen ; maa- kende deeze heggen, wanneer ze van onderen tot boven' ' Wel digt begroeijt zijn, en behoorlijk met knippen, enz. onderhouden worden, geen van de minfte cieraaden-van een plaifier-tuin uit. 2. Gemeene heggen , welke ook heiningen genoem.6
worden ; dienen alleen tot affchutting en beveili- ging van-tuinen, appel-hoven, moes-tuinen, hiemen, enz. ; bij deeze word zo zeer niet op de cierlijkheid als, wel op de digtbeid gezien, op dat de menfehen of bee- ilen er niet ligtelijk zouden kunnen doorkoomen , weshal- ven ook daar toe zulke gewasfen moeten gekoozen wor- den, die digt begroeijen en lang duüren. De laage heggen in plaifier-tuinen geeft men de hoog-
te van drie tot vier voeten, op het hoogst, óm hec uitzigt. niet te floppen; dienende meest', oin ze rondom kommen, boulingrins en andere graswerken en plaifier- bösquets te planten,- als mede in deuitterfte twee rijen van een dubbelde allée, en elders daar ze tot verciering kunnen verftrekken : Ze worden ook veeltijds, tot meer- der cieraad, van bovenen met figuuren uitgefneeden,of men laat er kleine pijramijden , of kogels op gepropor- tioneerde afllanden boven uit groeijen. Defcheerkeggen van een middelmaatige hoogte worden'
doorgaans de hoogte van zeven, tot tien voeten gegee- ven , en deeze hoogte is de gewoonlijkile in allerlei tui- nen; zomtijds vercierd men dezelve van bovenen ook met infnijdingen, of met pijramiden en kogels op korte ilamtjes , gelijk van de laage heggen gezegt is , inzon- derheid als ze tegen een uitzigt flaan ; ook kan men in deeze heggen hier of daar op bekwaame plaatzen infnij- dingen of niches pracliceeren, om er zit-banken, flatu- ëh, beelden, of fonteinen te plaatzen; het welke van een zeer goede uitwerking tusfehen het groen is ; Men maakt ook veeltijds fpiegels, dat is vensters-wijze door- zigten, die van boven rond of ovaal-rond zijn in de heggen die enkeld en op een- uitzigt ilaan, of men formt ze als arcaden, op verfcheiderhande manieren , zo dak ze geheel doorzigtig zijn, en men verciert ze van boven nog tusfehen de fpiegels of arcaden, met kleine pijrami- den of ronde kogels op ilammetjes, die men boven de heggen laat uitgroeijen en door knipping fatzoeneert; welke heggen, als ze wel uitgevoert en digt begroeig zijn, een fraaije vertooning op een uitzigt maaken. Heel hooge heggen , van 15, 20 en meer voeten hoogte,
worden voornamelijk geplant op weerzijden van heel bree- de en lange paden, of allées en andere-ruime uitzigten, of om een onaangenaame plaats of uitzigt te bedekken; als mede ook rondom de tuinen, vrugthoven, enz., tot - een manteling en windbreeking. Op weerzijden van pa- den, en andere allées, of uitzigten die kon en niet heel breed zijn, moet men geen al te hooge heggen planten, want dit vertoont de uitzigt korter en nauwer, fchoon ze anders op ruime uitzigten een goede vertooning maa- ken. ' Mep gebruikt verfcheiderhande wilde boom- of hees- .
tergewasfen tot planting van heggen, gelijk wij hier ag- ter in een lijst zullen opgeeven; het komt er dus hoofd- c h 11 3 zaakeli/fc |
||||||||||||
!
|
||||||||||||
- s-
|
|||||||||
.,..., , ., .■:--71r,-iS
|
|||||||||
dit is te verftaan, .van die, welke hunne bladen laaten
vallen, - ais ijpen, hakg-boïkeh, enz., want aan dê altijd groene moet zulks niet gefchicden : Daar en boven moet men zorg draagen , dat men gezonde en Heurige plant- zoenen verkiest, die regt en glad, en met genoegzaams goede wortelen voorzien zijn. Om de heggen te planten , word er een greppel ge-
maakt na de tuinlijn, van een voet of meer diepte en breed- te, na dat de plantzoenen en haare wortels groot zijn, en zulks volgens het desfein, dat voorheen, ógdegrond gefchetstis; hier in plant men vervolgens de plahube« n'tfn de eene na den ander, op haaren behoorigen afftand, en zodanig, dat de wortel maar een duim diep onder da bovengrondte ftaankomt; vullende de greppel ten laats- ten geheel op ; zo dat er weinig onderscheid tusfehen deeze en andere plantingen van boom-gewasfen is, dan alleen dat men de fchetzirig van het desfein op de ^rond volgen, en de tusfclienwijdte in agt neemen moet; en men onderlleit, dat de grond goed en los of voorheen reeds behoorlijk geroert en bekwaam gemaakt is , waar tfver men het artijkel DELVEN kan nazien. Maar dewijl de eerft geplante fcheerheggen, zo lange
ze niet vast bewortèlt zijn , niet op zig zelfs kunnen ftaan, maar door de v/inden uit île rij en order verdin- gen worden , zo is het volftrekt noodig, dat er lat- werken bij gemaakt worden; daar men dezelve aan vast bind, en waar aan ook de uity/asfende jonge takken uit- gebreid en vast gehegt worden , waar door de htggeh in veel korter tijd digt en ook cierlijker worden: Deeze latwerken worden doorgaans , cm de minfte kosten te doen, gemaakt van het minst kostbaare hout, bijvoor- beeldvan zogenoemdejw$Vr.r, daar paaien van gemaakt worden , welke op de afftand van 8 tot io voeten lood- regt in de grond, en op egaale waterpasfe hoogte (als 't op een waterpasfe grond is) Vast gezet, en daar tegen ruigeongefchaafde latten, op de afftand van één en een tweede'à twee voeten boven malkander, en even wijd met de grond, vast gefpijkert worden ; en deeze latwer- ken worden meest, doorgaans voor de planting der hl- gen , volgend h,et op de.grond gefchetste desfein ge- maakt; waar door ook de heggen daar na veel gemakke- lijker en netter kunnen geplant worden: Deeze latwerken worden meesttijds van die hoogte gemaakt, welke de hegge in het .toekoomende hebben zal, dog voornaa- meiijk tot ordinaire middelmaatig hooge heggen , en dezelve geeven in aanzienlijke tuinen nog het vermaak aan den eigenaar, dat zig het nieuw geplante werk veel' beter vertoont. Dog als men die kosten ontziet. zo moeten de geplante plantzoenen ten minften aan één oftwee regels dunnclatten oflange regte dunne ftokken, van lange boom-takken, die met de grond even wijd 1°°" pen, vastgebonden worden, voornaamelijk als u'e plant" zoenen groot en hoog zijn ; want anders is het ondoen- lijk , om de nieuwe hegge in een goede order te bren- gen ; maar als de heggen wat bejaart en Hevig gewor- den zijn), dan hebben ze deeze voorzorg ,niet meer noodig. ■:,..: De heggen worden 's jaars één, twee of ook wel drie'
maal gefchooreir, naar dat ze in' haar zoort min of mee fterk groeiien, of dat men het fcheeren vroeg begönne- heeft ,• geschiedende het fcheeren of knippen , op ve ; fcheiderhande wijze; als i. met de/iaagfeheer: 2. in« de croisfant of halve maan ; 3. met een zwaard, l) baagfeheer kan tot allerlei heggen gebruikt worden^ dog dient Iwoftzaakelijk tot hard-houtige gewosien ^ |
|||||||||
zaakelijk op aan, welke' zoort den eigenaar of planter
wil verkiezen ; hoewel'het zek er is, dat, wat de cierlijke' ' fcheerheggen in plaifier-tuinen betreft, de'eené zoort daar toe bekwaamer is als de andere; daar en boven moet men zig dikwils fchikken na den aart des gronds en climaats; want fchoon de meeste wilde gewasfen in al- lerlei bekwaame gronden wel willen grocijen,zozijn er egter zommige zoorten, die niet over al zonder onder- fcheid en in alle landftreeken even goed groeijen, nog onze winterkoude, als die ftreng is, kunnen doorilaan: De ijpen, haag-boeken, boekeu, haag-ekke, taxi? en groots palm zijn anders de voóinaamftè, die bij ons het mees- te tot cierlijke heggen-geplant worden. Tot heggen of heiningen die rondom tuinen, enz. tot be-
veiliging zullen dienen , zijnde haag -doom , ßeekende brem en berberis/en, wegens haare doorns, 't bekwaamfte, inzonderheid de haag-doom; de kuist zou bier toe ook heel dienftig zijn, maar die is bij ons zeer onderhevig om in harde winters dood te vriezen. Tot mantelmg rondom de tuinen, enkele vrugt-hoven, enz., zijn boven ander de wilge, els, en ijpen de" best? , dewijl die'fchie- lijkenhetbest tegen de wind willen opgroeijen, ook niet ligt daar door gebrooken worden. Men plant de heg-gewasfen ouder of jonger, dat is dik-
ker en hooger, of dunner en laager, volgens- het oog- merk, waar toe ze zullen dienen; het zij tot hooge en middelmaatige of tot laage Jcheerheggen; tot de beide eerfte verkiest men meest doorgaans plantzoenen dierede eenige hoogte hebben, om dus zo veel te eer de begeer- de hoogteen volmaaktheid der heggen te verkrijgen, en deeze worden doorgaans op twee tot drie voeten tusfchen- wijdte geplant: Maar tot laage heggen neemt men jon- ge plantzoenen , welke opeen tot twee voeten tiisfchen- wijdte geplant worden ; dog daar is egter nog eenig on- derfcheid aangaande de grootheid en tusfchenwijdte in't planten, volgens de zoorten, want daar zijn er die liefst jong en klein willen geplant zijn om wel te groeijen, ook zijn er zoorten, hoe wel weinige, die niet gaarne willen verplant zijn, en derhalven op de plaats daar ze tot heggen zullen dienen, moeten gezaait worden; hier over en over meer andere dingen, zal men best onder- ligt worden op het artijkel van ieder zoort van heg- gewas. Men heeft.ook nog aan te merken, dat'wanneer een
hegge heel hoog zal opgroeijen, het zij tot manteling of anderzins, dat het dan dienftig is, dat men te gelijk hoo. ge flam-boomen in de rij der hegge zet, welke van de- zelfde zoort van gewas zijn als de hegge is, en die men op 8 tot io voeten afftand van malkander plant; om op deeze wijze vroeger de hoogte der hegge te verkrijgen. Alle fcheerheggen moeten, om zig fraai te verwonen ,
Van beneden tot boven met takken wel geflooten en in de zomertijd met groente bekleed zijn ; weshalven men geen andere plantzoenen tot het planten van heggen ver- kiezen moet ; dan die van de wortel af naar boven toe mét jonge takken, of fpruiten voorzien zijn ; want anders zullen de heggen beneden niet digt worden; dog zo er al eenige in deezen gebrekkige plantzoenen mede onder loopen, zo moet men die bij het planten zodanig fchik- ken en planten, dat er twee aan weerzijden koomen, die van onderen wel met takken voorzien zijn, om met de tijd het gebrekkige van de middelde te vervullen : Dog allede takken moeten voor het planten, tot opeen v'.ngerbreeds lengte bij de (lam afgefnoeit worden, waar door ze zo veel te beter andere takken fpruiten ; dog |
|||||||||
0PV
|
||||||||||||||||||||||||
■um.
rfjne werken,'gelijk boek , taxis, palm, dennen, enz.
pe ^eek-houtige, als ijpen, eifchen, linden, enz." wor- den meest met de halve maan of met .'het' zwaard öpge- gêflagenj dewijl het werk .daar mede veel rasfer voort- gaat. J3ij het fcheereh, moet de Hovenier acht geeven -,
dat de heggen in een rechte linie:, en loodrecht op- waarts gefchooren worden , dewijl niets misfeiijker voor een nauwkeurig oog ftaat, dan wanneer de heg- gen in plaifier-tuineh , die in eeri rechte linie ftaan, krom of met bochten loopen , of dat ze niet lood- regt gefchooren zijn ; en boven voorwaarts overhan- gen , zo dat ze boven breeder of dikker zijn als bene- den. Zommige fcheeren de lange lieggen am weerskan- ten fchuins op, invoegen 'dat ze boven fmaller als be- neden zijn; dog onzes bedunkens ftaan zo wel de laa- ge als hooge heggen het- cierlijkst, als ze loodregt ge- fchooren zijn. Voorts moeten de heggen telkens bij het fcheeren kort
gefchooren worden, want anders worden ze in korte jaa- ren al te breed of dik, het welke insgelijks de heggen niet alleen zeer wanfchikkig en onaanzienlijk, maar ook los en flentérig maakt : Dog dewijl de takken nooit zo digt bij de voorige fneede kunnen weg gefchooren wor- den, of zij verkrijgen met de tijd meer breedte, zo kan men zulks verhelpen, en de heggen die te breed en on- aanzienlijk geworden zijn, weder ais verjeugdigen of ver- nieuwen, doormiddel van alle de takken , tot omtrent aan de ftam , met een fchuinze fneede weg te kappen, want dan zullen de iiainmen weder veele nieuwe looten uitfpiuiten, waar uit binnen twee à drie jaaren weder een fchoone digte kegge geformt kan worden , die zig als nieuw geplant zal vertoonen : Het is wel waar, dat deezé gekorte keggen in de eerfte zomer zig bladeloos, of met weinig groente gedekt, en dus niet heel aangenaam zullen Vertoonen, maar in de volgende jaaren zuilen ze zo veel te meer genoegen aan den eigenaar geeven. Deeze ma- nier van korting der heggen is niet alleen goed, als de Jcker-heg-gen te breed geworden zijn, maar ze is ook dienllig voor oude heggen, om dezelve een nieuwe kragt bij te zetten en ze te verjeugdigen : Dezelve is aan al- lerlei zoortén van-boom- of heester-gewasfen-practica- bel-, uitgenoomen die hars geeven, gelijk dehne-, most- npijn-boomen ; dewijl deeze uit de gekorte takken niet Weder fpruiten. Zie hier een Lijst van de Boom- en Heester-gewasfen, wel-
ke tot hooge en middelmaatige Heggen kunnen dienen.
|
||||||||||||||||||||||||
Ksr.
|
||||||||||||||||||||||||
ÎO23
|
||||||||||||||||||||||||
Lijst van de Heeiter-gewasfen tot laagt Heggen,
|
||||||||||||||||||||||||
Paapen-muts, '
Peer-doom.
Phijllirea.
Pijl-hout.
Rhijn-befie.
Roof e-boom.
Seven-boom.
Spircea.
Taxis.
Vijf'vinger kruid (Heek
teragtig).
Wilge' (Water-) Wilge (Bonte). en wat de heggen betreft,' |
||||||||||||||||||||||||
Aal-bejiün.
f Brem. Brem (Steekende). -.-. I,
Cornüelje.
'Esch-doom (Kleine). Hondskers.
- Honing-bloem. Hulst. jenever-boom.
Kers-laurier. Kruis-befiè'n. Liguster, t i■"•: »■ - Palmboom. : -, Over deeze gewasfen, |
||||||||||||||||||||||||
kan men verder' nazien op ieder artijkel.
.HEIDE; Hei; in het latijn Erica; daar zijn veels
in- en uitlandfche zoorten van dit heesteragtige kruid- gewas, welke natuurlijk opfchraale dorre plaatzen groei- jen, die ook gewoonlijk na dit gewas heiden genoemC worden ; de bij ons meest bekende zoorten zijn 1. De gemeens Heide; Erica vulgaris; (Erica anthe-
ris bicornibus inclufis , coroliis inaqualibus campanulatis mediocribus , foliis.oppofitis fagittatis , Linn. Spec. Pt) 2. De kruidagtige Heide; Erica procumbenslierbacea;
(Erica antheris bicornibus inclufis, corollis campanulatis mediocribus fecundis,foliis ternis triquetrispatulis-, LiNjsr. Spec. Plant.) ... nt-iM ; • m>n 3. De Bezem heide; Erica fcoparia; Erica II. Dodo«
JSmi; Tetralix; (Erica antheris bicornibus inclufis, co- rollis fubglobofis aggregatis calijce longioribus, foliis quaternis ciliatis patentions , Liun'. Spec. Plant.) Befchrijving.. De eerfte of gemeene Heide, groeijt me£
verfcheidene houtagtige takkige ftengjes of rijsjès uit do wortel, -die zelden hooger als een fpan worden, en met veele kleine langwerpige harde bladjes, telkens tweo tegen malkander overftaande, bezet zijn ; van het mid- delde der rijsjes naar boven toe , koomen veele kleine klokvormige bloemtjes voort, die bleek-rood of lijf-ko- leurig zijn; ze word ook met witte bloemen-gevonden. Daar is ook een zoort of verandering van, die ruig of ■haairagtig is. N . De tweede zoort groeijt ook niet hoog, maarkruid-
agtiger, en beeft drie en vier driekantige bladjes bij zaamen aan de rijsjes ; de bloemen zijn klein en klok- formig, en na een zijde gekeert, hebbende een groen»- agtige. of bleek roodagtige koleur. De derde zoort groeijt ook met veele houtagtige rijs-
jes uit de wortel, maar hooger dan de voorige, tot an- derhalf voeten hoogte opfehietende, en de rijsjes zijn met een roodagtig-zwartebast bedekt; de bloemen groei» jen aan het opperfte der rijsjes, vijf, zes of meer airs- wijze bij een, en nederwaarts hangende, zijnde lang. -werpig-rond van gedaante, maar boven open, enbleek- paars of incarnaat van koleur. Plaats. Deeze zoorten groeijen, gelijk gezegt is,
in dorre, fchraale onvrugtbaare gronden , enzebeflaaa dikwils een geheel groot veld, daar anders bijna geen loof neg gras groeijt; dog worden ook in de bosfehen gevonden. Eigen/c happen. ' Deeze gewasfen hebben in de Ge-
neeskunde geen gebruik; maar dezelve worden, inzon- derheid de derde zoort, in deeze en andere Landfchap- pen veel gebezigt, om ér bezems, als mede kleer-bors- tels en febrobbers, enz. van te maaken, om erdeklee- derejj
|
||||||||||||||||||||||||
ïïerberisfe.
oerken-boom.
Boeken boom.
Boo'B des Leevens.
kornoelje boom.
kornoelje-boom (Wilde-).
Llenne-boom.
Gieken-boom.
Eicke (Haag-).
Elfen bomn.
|
||||||||||||||||||||||||
Haag-boeke.
|
||||||||||||||||||||||||
Haag-doorn.
Hulst, Tpen boom. Kaflanje boom. Linde-boom. Mast-boom. Taxus. Wil ge boom. |
||||||||||||||||||||||||
Dnar een * voor ftaat, zulke dienen tot middelmaatig
"ïpogé heggen', van zeven tot tien voeten, en de ove- f'getot diergelijke heggen, en ook die veel hooger zul- Jen zijn. |
||||||||||||||||||||||||
-______________■':... ■-'.:'■-,:. • --.■ :
|
||||||||||||||||||||||||
/HEI:
of men bezaait dezelve in het volgende voorjaar, n4
weder, omgeploegt te,zijn, met zomer-gerst of haver en als deeze vrugten ingeoogst zijn, word het land terftond omgeploegt , en er geele raapen in gczaait welke tegens de herfst nog zeer goed worden, en waar van het kruid en de kleine raapen dienen, tot voeder voor het vee, in het najaar en den winter, en de groo- te raapen, om ze te verkoopen, tot het gebruik voor dg menfchen, welke gewoonlijk Zand-raapen genoemt, en voor de fmaakelijkfte geacht worden ; vervolgens word de grond voor de winter weder omgeploegt, en in de volgende Maijtijd, na dat hij als dan weder op 't nieuw omgeploegt is, met boekweit bezaait, en deeze ingeoogst zijnde, word de grond weder bemest, en in het volgen- de voorjaar met rogge, haver of zomer-gerst bezaait: Op deeze wijze worden de akkers in een goeden ftaat on- • derhouden, en jaarlijks zonder braaking, met de gemel- de verwisfeling van graanen bezaait. In.plaats van mest, is àeflijk, bagger of flat-aardi,
uit gragten en andere wateren, daar veel vuilnis in ver- gadert word, gelijk in de Steeden, als mede de asch en allerlei verrotte bladen, ßruiken, en andere vuilnis, van zeer veel dienst, om de fchraale en dorre landen te ver- beteren; De landlieden zeggen, dat inzonderheid de asch die landen zeer viugtbaar maakt, of kragtig verbetert, tot het voortbrengen van de bovengemelde vrugten; maar het flimfte is, dat op veele dorre heidagtige plaat- zen de mest ontbreekt, om dat men er weinig vee, wa- gens het gebrek van weide, kan houden ; daarenboven is de toevoer van de mest of andere verbeterings-ftoffen van afgelegene* pkatzen dikwils kostbaar , dewijl er meesttijds geen of weinig vaarten in die landftreeken zijn; behalven nog dat de inkoop van de mest, de voordee- len van de bouwerij veel vermindert. In andere zand-en heidagtige landftreeken, bedient
men zich nog van een andere manier, om de fchraale gronden te verbeteren; men houd er een partij gemeens Drentfcbe fchaapen, welke van een geheel dorp, of van verfcheidene buuren in communie, des zomers overdag door een herder in de heide of bosfehen geweid wor- den, maar'snagts doet ieder eigenaar de zijne op zijne braak- of ftoppel-akkers overnagten , in een'vierkant perk, dat met van rijzen gevlogtene horden omheint is ; deeze horden worden om de derde of vierde nagt verplaatst, zo dat ze een ander vierkant naast het voo- rige befluitcn , en aldus gaat men met het verplaatzen der horden van tijd tot tijd voort, tot over den gehee- len akker: Dewijl nu de fchaapen 'snagts haaren drek op het land laaten vallen , zo word de grond daar <loOT merkelijk verbetert, die vervolgens voor de winter om- geploegt , en met rogge of andere ligte graanen bezaait word, welke zeer wel daar in groeijen. In de winter- tijd de fchaapen op een hok gedaan zijnde, word het zelve 's nachts met afgefneedene heide, of met ftroo van boekweit, rogge, enz. tot bedding beftrooit, het wel- ke leggen blijvende, en met de drek enpisfe der fchaa- pen verrottende, een zeer goede mest geeft, A'ia J.^ na op zijn tijd over het land gebragt word. De prentlcne fchaapen zijn hier toe de beste, dewijl die nie' alleen harder van aart zijn, dan andere fchaapen, maai' zig oor> |
||||||||||||||
HEI.
|
||||||||||||||
-*02*
|
||||||||||||||
deren en allerlei anderedingen mede af te vaagen, te
fehrobben, en te fchuuren. De B ijkers in deeze en andere Provintie, brengen
hunne bijekorven in het laatst van Maij, als de heide begint te bloeijen, gewoonlijk op de heidens,, dewijl de Bijen veel honing uit de bloemen der heide haaien ; maar men zegt, dat deeze honing geel en fijroopagtig, en niet zo veel geacht is als andere, welke de Bijen uit de bloemen van de klaver, boekweit, en van andere plan- ten verzaamelen. . De landlieden maaken in de fchraale landen ,. daar
veele heide groeijt, ook gebruik van de heide, tôt bran- ding op de haard; wordende dezelve tot dien einde met de bovenfte aarde, die veeltijds turfagtig is, bij bos- fchen afgeflooken, en wat gedroogt. : . . HEIDE-BLOEMEN , zie HEIDEN-IJSOP. HEIDE-KOORN, zie BOEKWEIT. HEIDEL-BESIEN, zie KRAAKE-BESIEN. HEIDE met BES1EN, zie EMPETRUM. HEIDEN ; Heid-veld ; in 't lat. Erketa ; noemt men die groote Velden, of Hukken Lands, daar niets als heide, en daar tusfchen hier of daar wat gemeen gras, en deeze en geene andere gemeene kruiden of ftruiken , als vaa- ren, ruisfchen, b rommel beft e n , enz. op groeijen, we- gens de fchraalheid en onvrugtbaarheid des gronds, wel- ke meest doorgaans uit dorre zand- of veenagtige aarde beftaat, en die derhalven doorgaans onbewoont zijn, en onbebouwt leggen blijven,- men vind diergelijke in veele der Nederlandfche Provintien en elders; die zomtijds eenige uuren groot zijn , gelijk bij voorbeeldde Steenwijker Heide , Mooker Heide, Bredafche Heide, enz. Schoon nu de heiden van natuuren zeer onvrugtbaar zijn , zo kunnen ■ze evenwel met eenige moeite en kos- tten, zonder mest te gebruiken , welke in zodanige dor- re landftreeken doorgaans fchaars en kostbaar te verkrij- gen is, tot bouw-of grasland toebereid worden , om er ten minften eenig voordeel van te trekken; hoewel het waar is, dat er nooit geen zwaare graanen, als weit-QÎ gent, en niet anders dan boekweit, haver, m rogge of zotner-gerst in de best bereide , kunnen gebouwc wordenDog kan men dit van de heidelanden verkrijgen, zo zamen zijne moeite en kosten niet te vergeefsch aanwen- den, wanneer men geen beter landen heeft; want dee- ze graanen zijn die geene , welke het meest gebruikt worden.
Deeze toebereiding en verbetering der heidelandenkan
op veelerbande wijzen gefchieden: In het Quartier van Zevenwouden inde Provintie van Friesland, en eldersgaat men op de volgende wijze te werk : In het voorjaar , in het laatst van Apri!, fteeken de landlieden dbrand in de heide, en andere planten die er op (taanen verbranden dezelve, zo ver als zij den grond willen bebouwen , en zo er ftruiken op zijn, roeijen zderzelver wortelen na het branden uit ; vervolgens ploegen ze het land om, en zaaijen er gewoonlijk in de maanMaij boekweit in, die doorgaans zeer wel daar inüaagtdoor dien de grond door de asch der planten, en haar zouverbetert word; zo dat hij twee tot drie jaaren tot digebruik kan dienen, waar na de landlieden deezen gronleggen laaten, en een ander fhik heide op de zelfde wi |
||||||||||||||
et een gering voedzet vergeuuegcu.
In Engeland heeft men nog eene andere wijze uitge-
vonden , om den grond zonder mesting te verbeteren, naamelijk men ploegt de heidelanden om, maakt « to' akkers, en beplant ze twee jaaren na elkander met aan - appelen t
|
||||||||||||||
m
|
||||||||||||||
ze gereed maaken. Dog op andere piaatzen, daar mest
of andere verbeterings-ftoffe te verkrijgen is , worden deeze gronden, nadat ze op de voorige wijze toebereid en er voor de eerfte maal boekweit in gebouwt is, in 't najaar bemest en omgeploegt, en met rogge bezaait; |
||||||||||||||
, HEI.
appelen, niet al te wijd, nog ook te digt, en men wil
verzekeren, dat de verrotte bladen, fteelen en wortel- ftheuteti den grond zo veel verbeteren, dat er daar na goede graanen in groeijen ; of dit ook, en in hoe verre, in deeze Nederlandfche Provintien in de fchraale heidagti- ee gronden practicabel zoude zijn , koste men door de procfneeming met een klein ituk land ligtelijk ont- dekken, dewijl ik niet weet., dat het tot.hier toe bij cns onderzogt is : De aardappelen fchijnen hier toe zeer bekwaam te zijn, dog de ondervinding zoude leeren, of ze in die fchraale gronden ook veel gewas willen maa- ken, want hier van hangt haare vrugtbaarmaaking ge- heel, af. In die landftreeken daar de mergel, (in het frans'ch
marne) gevonden word, kan dezelve ook tot verbete- ring der fchraale heide- en andere gronden dienen, ge- lijk in Frankrijk en elders veel gepraótifeert word. Wij hebben tot hier toe gefprooken van het bereiden
der fchraale heide- en andere gronden tot bouwland ; maar wil men er gras- of weij-landen van maaken, dan is liet best, dat men die landen, na de heide er afge- brand is, het eerde jaar, of ook het tweede, met boek- fidt bebouwt, dezelve daar na bemest, en vervolgens met rog-gras of haanekammetjes bezaait, welke beide j in diergelijke gronden zeer wel groeijen willen; kun- nende deeze weiden vervolgens door middel van de- zelve in het najaar met asch , oude mest , of andere mrotte vuilnis te beftrooijen , lange in een goeden Haat onderhouden worden,* zijnde hier toe ook weinig asch of mest noodig, dewijl die maar duntjes behoeft geftrooit te worden, inzonderheid de asch: Zonderee- nige mest of andere verbeterings-ftoffe , is het ondoen- lijk, om weiden van die fchraale landen te verkrijgen; en het rog-gras 'zou naar onze gedagten, het best daar toe dienen, dewijl zulks hard van aart is, en met een geringe grond zich vergenoegt ; Men kan hier over ver- der nazien op het artijkel WEIDE. Dit moeten wehier nog zeggen, dat het voordeeligis, als men deeze nieu- we, zo wel bouw- als weij-!anden, in zulke fchraale gronden, in vierkante of langwerpig-vierkante kampen verdeelt zijnde, rondsom methout?ewas hegswijze be- plant; want hier door worden niet alleen defcherpe win- den, die voor het gewas nadeelig zijn, afgekeert of ge- broken , maar daarenboven verfchaffen de boomen of hoo- ge heggen hout tot brand- en ander hout, behalven dat de afgevallene bladen, verrot zijnde, tot een zeer goe- de mesting dienen ; maar men moet hier toe houtgewas Verkiezen, dat in ligte gronden groeijen wil, gelijk de 'lf, eicke, boeke , berk en tvilge; zo als men in de Ze- Venwouden gewoon is te doen ; het onderzoek zal best leeren, welk zoort van hout in de eene of andere grond het best tieren wil. Men moet de kampen ook niet al 'e klein, nog ook te groot maaken ; en bij aldien de Çfond laag legt, kan men er diepe flooten of greppels ïondsom maaken, en met de uitgegraavene aarde het land ophoogen ; vervolgens de kanten met hout beplan- ten. ' . De Engelfchen hebben, om de woeste heiden en an-
dere zandgronden niet onnut te laaten leggen, als de mest . °fandere ftoffen ontbreken, om dezelve te verbeteren . Cn tot bouwlanden te maaken, onderzogt, of men de- ; zelve niet met eenig boom-gewas zoude kunnen bezaai- )e'i of beplanten, en ze hebbén bevonden, dat de den- . «e_- en pijn-boomen zeer wel daar in willen tieren : Zom- . °»ge Heeren in Friesland hebben zulks ook zedert ee- , U Deel. |
|||||||||
HEL
|
|||||||||
Ï02J
|
|||||||||
nige jaaren op hunne Landgoederen in 't Quartier van de
Zevenwouden nagevolgt, het welke van een goede uit- flag fchijnt te zijn; en indien deeze onderneeming van meer andere bewoonders of eigenaars van die dorre land- ftreeken nagevolgt wierde, zoude men in het vervolg, van tijd voordeel van landen kunnen trekken, die nu woest en als onnut leggen. Zie ook op het artijkel DEN- NE-BOOM, pag, 473. HEIDENSCH WOND-KRUID, zie GULDEN-
ROEDE. HEIDE-IJSOP, zie CISTUS (LAAGE-).
HEILBOTH ; in 'c Iatijn Hippoglosjus; (Fleuroneiïes
eculis dextris, corporo toto glabro, Linnjei Faun. Suec) en door Arted. Gen. 17. Sijn. 31. Pkuroneftes oculis a dextra , totus glaber genoemt; is de grootfte visch onder het geflacht der plat-visfchen behoorende. De geftalte van dezelve zweemt veel na die van de Schol of Both, en het is zekerlijk om deeze rede, datCHAKLE- TON hem Brittannifche Schol noemt. De koleur van deezen visch is van bovenen donker,
en van onderen witagtig ; zijn vel is met kleine fchub- betjes bedekt; dog nergens heeft hij aan het lijf, nog • vinnen,eenige ruwheid offtcekeltjes; in tegendeel heeft hij aan het gehemelte , twee ruwe getande knobbels ; de kieuwen zijn zeer fteekelig, en de bek met een dub- belde rij tanden gewapent, die een weinig inwaards ge- kromt en fcherp zijn ; in de rugvin , die zijn aanvang bo- ven de oogen neemt, en digt bij de ftaart eindigt, heeft Willougbij 105,in de borstvinnen 16,in de buikvin- nen 6, in de-aarsvinnen 71 en in de ftaart 19 beentjes gevonden. De lengte van deeze visch word door de Heer Klei»
op vier ellen bepaalt : In de Noordzee worden er van honderd tot honderd vijftig ponden zwaarte gevangen,' en aan IJsland wel van vier honderd ponden. PoNTorpiDANS in zijne Natiirl. Eist, van Norweg.
II, Theil pag. 220. geeft ons de volgende befchrijving van de Heilboth en derzelver vangst. ,, De Hippoglosjus van Rondeletius en Ges-
„ ne ru s (zegt dien Heer), die anders ook in „ Noorweegen Quite , en zomtijds Stijving. genoemt „ word, zweemt naar een Both, zijnde aan de eene zij- „ de wit, aan de andere donker, en de oogen aan de ee- „ ne zijde hebbende; niet wederzijds, gelijk andere vis- „ fchen. Hoe aanzienlijk groot hij zij , is daar uit te „ befluiten, dat hij een groote boot geheel bedekken kan, ,, en dat er een geheele, ja wel anderhalf ton vol gemaakt „ kan worden met zijn vette vleesch, wanneer men het „ zelve aan (tukken fnijd en in het zout legt. Hij leeft „ van andere visch, inzonderheid van Krabben en Snot- „ tolfen. Bii gebrek van voedzel eet de een den ande- „ ren de ftaart van het lijf, gelijk men dikwils gezien „ heeft. „ De Heilboth heeft in zijne ftaart zo veel kragt,
,, dat de visfehers zorg moeten draagen , dat de visch „ daar mede niet aan de bovenkant van de fchuit komt, „ anders zou hij er de boeiplank ligt afflaan , of zelfs ,, het vaartuig om ver kunnen fmijten. Zij koomen wel ,, op zekere tijden, nevens anderen visch onder't land, ,, inzonderheid in het voorjaar; dog worden, met en be- ,, nevens de Leng, voornaamelijk gevangen op Stor Eg- „ gen. het welk een zandbank is, die, voor de fchee- ,, ren heen, langs het Noordfcheftrand loopt. Menvangt , ze aldaar door middel van het Gangvaa'd, dat is een , menigte van lange touwen, die ieder in het bijzonder M mm - „met |
|||||||||
Ï025 HEÏ. HEI. HEL.
|
|||||||
ßekkagie of inuuren ; om de g-meene hoven, bojaar
den, boere-hiemen, enz. worden Je affchutdngen ïiLe 't genaakt door midJel van er heggen rondom tï planten en wel voornaamelijK van de witte doorn; ziet hierover op het artijkel HEGGE. Borger- en andere tuinen van aanzien, worden meesttijds omheint met fte Magien van hout, of met m uuren ; niet alleen om dat men de tui- nen daar door fpoedig digt en beflooren verkrijgt, maar ook dewijl die ltekkagien en muuren voordeelig zijn om er verfcheiderhande fijne vrugten, die veel warmte vereifchen, om haare volkoomene rijpheid te verkrijg gen , tegen aan kan planten; als perfiken, abrkoofen, drui- ven , fijne peeren, enz., want die vrugten kunnen anders in onze en diergeiijk, luchtftreeken niet wel rijp worden. Zie verder op de artijkels MUUREN en STEKKA- GIEN. HEINING-BOOMEN, zie BOOMEN, pag. 248. HELCOMA; Heicos; Helcofis; betekent het zelfds als Ulcus, Exulceratio, een Zw.eer. HELCTICA, zie EPISPASTICA. HELENA'S TRAANEN , zie HEDIJSARUM. HELENDE MIDDELEN , zie CONSOLIDAN- TE. HELENIUM , zie ALANDS-WORTEL. HELENIUM INDICUM TUBEROSUM , zie AARD-ARTISCHOKKEN. HELlANTHElVlUM, zie CIJSTUS (LAAGE). HELIANTHUS LINNZEI, zie ZONNE-BLOEM. HELICHRIJSUM, zie ELICHRIJSUM. HELIGSTËR; is de duitfche naam van het Vroed- kundig werktuig; in bet latijn Hamus of Hamulus, ook Helix en Uacus genoemt; zie aldaar.. HEUOTROPIUM , zie KREEFT-KRUID. HELIOTROPIUM TR1COCCON, zie TORNE- SOL. HELIOTROPIUS; deeze naam word aan een zoort
van zeer fraaije Orientaalfcne Jaspis gegeeven, dieem blaauwagtig-groene koleur heeft, met roode aderen en vlakken doorloopen; hij word gevonden in Indien en Africa, als mede in Duitschland, maar die zogoed niet is; en men zegt, dat hij onder de flegte jaspisfen groei/'t, en dikwils de matrix of baarmoeder is, waar uit andere groene Edele gefteentens voortkoomen. De krairr die men hem toeeigent, om den fteen der nieren te bree- ken, en voor de vallende ziekte tebewaaren, enz., zijn maar beuzelingen ; maar hij word meest gebezigt, om er kleine cierlijke vaatwerken, beelden, enz van te maaken, gelijk van andere jaspis. HELIX; word in de Ontleedkunde genoemt, de bm-
tenfte kring aan het uitwendige oor , tegen off' (iet welke de binnenfte cirkel is, die den naam van Jnthe- lix draagt. Helix betekent ook een Vroedkundig i'1' ftrument; zie HAMUS.' HELLEBORINE; Epipâttis; Damafoniüm RiviiHr
Wilde witte Nies-wortel ; Basten wit Nies-kruid. Daa* zijn twee hooftzoorten van dit kruid-gewas, als 1. Degemeene breedbladige oïBirg-Helleborine; Hei'
leborine latifolia montana; Helleborine DodoN^1 î v*f" rapias bulbis fibrofis, neUarii labio obtufo crenato petall breviora, Linn. Spec. Plant.) 2. De ïtzliamkhe Berg-Helleborine, met 'l\zerx0%^
koleurige bloemen ; (Serapias bulbis fubrotundis , «« " ril labio trifido asuminato petalis longiore, LinN.jV Plant.) " ,-tpnis Befchrijving. 'De eerfte zoort heeft veele geWKen:B
|
|||||||
„ met een groote hoek voorzien zijn , en op de grond
„ zig|uitbreiden , dog naar boven toe allen in een hoofd- „ touw zaamen loopen, welks eind door een drijvende „ plank of bo.'i word aangewe.ezui. Wanneer dit Gang- „ vaad een na^t in het water is uitgezet geweest, heeft ,, men hope, om's morgens drie , vier of vijf, van dee- ,, zegroou- visfchen daar mede op haaien. De ftukken „ van een Snottolf, indien men die heeft, worden ge- j, meenlijk,., voor aas, aan den hoek geflaagen. „ Behal ven het geene dat van de Heilbothen 'm 't zout ge-
,, legt word, f nijd men van de vette vinnen de bekendeÄs/ ,, en van het vleesch de Rekel, die inzonderheid van An- ,, denaes en Tromefen in Noordland herwaarts naar Ber- „ gen gebragt , en dan van hier verder vervoert word. „ De Franfcben, die onder Terreneuf begonnen hebben „ Heilbothen, te vangen, welken zij Flaitans noemen, „ verftaan de konst ook, om Raf en Rekel te maakèn. ,, Men is met deeze vangst niet langer gewoon aan te „ houden, dan tot St. Jan , dewijl de groote vettig- „ heid van deezen visch geen warme lucht verdraagen „ kan. Het vleesch van de Heüboth is fin aakelijk, zij word ter
deegen fchoon gemaakt en gewasfchen zijnde, in moo- ten gefneeden, voorts met boter, nootemuscaat en zont geftooft, bij het aanrichten drukt men er de zap van een citroen over. Ook kookt men ze in water gaar, en eet ze met een
zuurt cijer- ofmostert-zaus; koudis hij mede fmaakelijk, met boom-olie, azijn, peper en gehakte peterzelie genut- tigt. L'Emerij zegt, dat het kuit van de Heüboth niet deugt
om te eeten, dewijl het den buik van onderen en bove- aen ontlaste HEILIG BEEN, zie OS SACRUM.
HEILIG BITTER, zie HIERA PICRA.
HEILIGE BLOEDADER; in het latijn Vena fa-
cta , koomt voort van het beginzel der takken van den kronkel-darm. HEILIGE DISTEL, zie DISTEL.
HEILIGE GEEST WORTEL; is de Angelike; zie
aldaar. HEILIGE LENDEN-SPIER; in het latijn Muscu-
lus facer, ook Sacro-lumbus ; is die fpier , welke zijn begin van het agterfte gedeelte van het heilig-been neemt, en in de wervel-beenderen van den rug en de lendenen eindigt. HEILIGE SLAG-ADER; in het latijn Jrteria fa-
era; is die ader, welke door het midden van het hei- ligbeen tot in het bekken nederloopt. HEILIGE TOR, zie TORREN, n. XIV.
HEILIG HOUT, zie POKHOUT.
HEILIG KERST-KRUID, zie NIES-WORTEL
(ZWARTE-). HEILIG VUUR, zie ROOS en WATER PUIS-
TEN. HEILZAAM; in het latijn Sälutaris; verftaat men
al dat geene door, het welke nuttig is, en dienstig tot voorkooming van eenig ongeval of fchaade. Het ge- bruik der reden, en de kennisfe der deugd, is altoos heilzaam. Een heilzaame raad, overdenking, enz. HEILZAAM ELIXIR, zie ELIXIR, pag. 623.
HEINING; hier door verftaat men dat geene, waar
■&i?de de tuinen, bogaarden,moes-tuinen, hiemen, enz. afgefchut en beveiligt worden ; deeze nu kunnen uit ver- fx.heiderh.ande dingen.beftaan, als uit heggen, latwerk,. |
|||||||
hel;
in de gecfaante met de witte nies-wortel, dog groeijt laa-
ger, en is in aile deelenveel kleiner; dezelve fchiet uit ecti'vezuiagtige wortel een regte fteng op, van onge- veer een voet of anderhalf hoogte, waar aan breede lang- werpige geribde en gevoorde bladen groeijen ; aan het bovenlte der fteng koomen kleine bioemen airswijze aan fteeltjes voort, beftaande elk uit zes ongelijke bladjes, van een witte of incarnaate koleur ; waar na langwerpi- ge geftreepte zaadhuisjes volgen, die zeer klein zaad in zig bevatten. Daar zijn ook nog eenige veranderingen van, met
(maller of langer bladen, en met purperagtige of zwart- fûoJe bloemen. Ook zijn er nog vreemde Americaan- fche zooi ten van, die Llnn/eus onder andere gefügten, als onder de ArethuJ'a en Cijprijpedium brengt. De tweede gemelde zoort, gelijkt genoegzaam naar
devoorige, maar heeft rondagtige wortelen, gelijk de Mjrium, en verfchilt iets in de gedaante der bloemen. Plaats. De eerlte zoort groeijt in Hoog- en Neder-
Duitschland, Frankrijk, Brabant, en elders, hier of daar in de weiden, beemden, en elders op fchaduwag- tige plaatzen. Daar is ook nog eene verandering van met fmalle bladen, die in de vogtige weiden en andere natte plaatzen groeijt. De tweede zoort word gevonden in Italien en Spanjen. Kweeking. Wil men de eerfte zoort of haare veran-
deringen in de tuin of bosquets voortzetten, zogefchied ïulks best door fcheuring der wortel, na dat het bloei- jen gedaan is , en de (teng begint te vergaan. HELLEBOROIDES HIJEMALIS , zie WOLFS-
WOR.TEL (WINTER-). HELLEBORO-RANUNCULUS , zie RANUN-
KEL (BOL-). HELLEBORUS, zie NIES-WORTEL.
HELLEBORUS NIGER FOETIDUS, zie ALF-
RANKE. HELLENDE VLAKTE; in't latijn Planum incli-
noium, is een zodanige vlakte, die met de horizontaale vlakte een fcherpe hoek maakt,- zijnde een van de en- kele werktuigen der Mechanica of Tuigwerk-kunde ; men bedient er zig van , als men eenig heel zwaar lighaam om hoog brengen wil, bij voorbeeld om een maatig groot fchip uit het water op het drooge te haaien^ (Zie Fig. Ii. Tab. B. De eigenfchappen deezerv/afoe blijken uit de volgende Grondflellïng.
Wanneer ecné kragt E eene last D, op een hellende vlakte A B tegenhoud, zodanig, dat de ftreeklinie der kragt GE evenwijdig met de hellende vlakte AB is, dan is de- Zelve in reede tot de last , gelijk de loodregte hoogte der hellende vlakte BC, tot de lengte der helling A B ; (zie % il. Tab. B;) Bewijs-,
Trekt G F loodregt op A C, zo is dit de ftreeklinie
der last ; (zie Fig. 11.) trekt verder G H loodregt op A B, en Hl loodregt op GF: Nu kan men GHI aanmer- ken als een geduurige geboogen druk-hevel, (zie HEF- BOOM) , wiens rustpunt in H is; de korte arm is HI en de langeHG: Dus ftaat de kragt inGinreedetot de lastl, lelijk H I tot H G , volgens de eigenfchappen van de nevel: Dewijl nu de driehoek GHI gelijkformig is aan de driehoek ABC, volgens de Geometrie, en dus G H tot «lin reden ftaat, gelijk A B tot BC» derhalven ftaat ook |
HEL: -loa?
de doode kragt E in reede tôt de last D, gelijk de hoog-
te der helling B C tot haare lengte AB. Bij voorbeeld , laat de hoogte der helling B C zijn 8
voeten , haare lengte AB 56 voeten, zo ftaat de kragt, die de last tegenhouden.kan, in reeden tot de last, ge- lijk 8 tot 56, of gelijk 1 tot 7. Indien dus de last bij voorbeeld 700 pond was , dan
zoude dezelve door eene kragt van 100 ponden kunnen tegengehouden worden, dat ze niet afrolt. ■£ 1. Gevolg. Wanneer dus de kragt maar iets vermeer-
dert word, zo kan ze de last opwaarts in beweeging brengen. 2. Gevolg. Hoe minder hoog de hellende vlakte is, naar
proportie van haare lengte, hoe de kragt een zwaar- der last kan tegenhouden. 3. Gevolg. De ruimte of weg der kragt of last A.F, ftaat
tot de hoogte der last K F, gelijk de grondlinie der hel- lende vlakte A C, tot haare hoogte B C. 4. Gevolg. Wanneer twee lasten of zwaartens (zie
Fig. 12), D en F malkander op twee verkhillighellende, boven tegen malkander rustende vlaktens Aü en CB, of Ab en Cd, tegen of in evenwigt houden, zodanig, dat de ftreeklinie of touwen daar delasten aan vast zijn, en over een katrol gaande, evenwijdig met de hellingen zijn, dan zijn de lasten tot malkander in reden als de - lengte der beide hellingen AB en C B, of Ab en Cb. 1. Aanmerking. Maar hier word veronderftelt, dat de
last geen wrijving op de vlakte heeft," gelijk, bij voor- beeld, een kogel : Derhalven , wanneer men zwaare lasten tegen een hellende vlakte opwaarts wil beweegen, zo is hetnoodig, dat dezelve op rollen gelegt worde, om dus de wrijving tegen de grond weg te neemen of te verminderen; welke anders de beweeging grootelijks verhindert, en dus de voorige proportie der kragt zeer veel verzwakt. 2. Aanmerking. Wanneer men dus bij ondervinding
weet, hoe zwaaren last een of meer paarden op eenwa- terpasfe vlakte gemakkelijk kunnen trekken, of tegenhou- den , zo kan men vinden , hoe veel dezelve zwaarder trekken moeten, om een zelfde Jast bij een helling of berg op te trekken : Stelt derhalven , dat de helling 4. maal zo lang als hoog was, en dat vier paarden 2000 pond op een wagen of karre gemakkelijk op een water- pasfe grond kunnen trekken ,• zo ftaat, volgens de voo- rige grondflelling , 4 tot 1 gelijk 2000 tot 500; ergo moeten de vier paarden 500 pond op de helling meer trekken, als op de vlakke grond, en dus elk 125 pond kragten meer infpanneh, om de last op te trekken j of daar moet een paard meer voorgefpannen worden, de- wijl men rekent, dat één paard 500 pond heel gemak- kelijk trekken kan op een effene grond. Wanneer een last op een hellende vlakte door mid-
del van een wind - as of rad opgetrokken word, gelijk doorgaans in depraétijkgefebied, zodanig, dat de ftreek- linie of het touw der kragt, evenwijdig met de helling is, zo ftaat de doode kragt, dat is de kragt welke de last ophoud, tot de last, gelijk het product uit de radius of halve diameter van de fpïl der ivind-as of des rads, ïn de hoogte der hellende vlakte, tot het product uit de leng- te der draai-fpaaken (uit het midden der fpil gerekent), of de radïui des rads, iri de lengte der -hellende vhktèi Laat ons bijvoorbeeld eens ftellen, dat de hoogte der hellen- de vlakte was 6 voeten, haare lengte 60 voeten; de ràdu us van de fpil der windas 1 voet, de lengte der draai- fpaak 8 voeten ; zo ftaat de doode kragt tot de last in M mai- 2 ïedeo, |
|||||
HEL. HEM.'
HELODES, zie ZWEET-KOORTS.
HELOS; betekent een Exter-oog of Lid-doorn; ziä
LID DOORN. HELOSIS; de omkeering der oog-leden.
HELSCHE STEEN; in het latijn Lapis infemails.
Dus word het zout genoemt, dat gevormt word door da vereen iging van falpeteragtig zuur on ontbonden zilver. Zie hier de wijze hoe men het zelve bereid. Laat zo veel fijn gefneeden zilver-plaatjes, als u be-
lieft, met drie maal zo veel geest vmifaipeter in eengla- fen phiool ontbinden; zet het glas in zand, het vuur al- lengskens vermeerderende, op dat de phiool niet bers- te, laat ditvogt tot op twee-derde uitdampen, waarna het geheel warm in een fmeltkroes moet gegooten wor- den, dietaamelijk groot moet zijn, om de opbruisfehin- gen die het vogt maakt ; zet dan de kroes in een zagt vuur, en laat het er zo lange in flaan, tot dat de ftof- fe, die zich flerk zal uitgezet hebben, na de bodem van de kroes is gezakt ; vermeerdert het vuur een weinig, en dan zal de ftoffe ais olie worden, giet die in een giet- vorm , die eenigzins warm- gemaakt en befmeert is, zo zal het ftremmen ; waar na men het in een glafen vies, dia ter deegen geflopt is, kan bewaaren. Dit is een weg- bijtend middel (caufiicwn), dat nimmer zijn kragt ver- liest , als men maar zorgt, om het niet aan de lucht bloot te Hellen : Indien men tot deeze bereiding een once ziU ver gebruikt heeft, zal men één once en vijf drachmen helfche fleen bekoomen. Deeze ileenen kunnen ook uit een mengzel van ko-
per en zilver bereid worden ; echter kan deeze zo lang; niet bewaart worden,- om dat het koper al te poreus zijn- de , de lucht er te gemakkelijk indringt, en dezelve) doet fmelten. Dit caufiicum tast de huid of het vel niet aan, maar
het knaagt zeer fchielijk en heilzaam het opene vleescn weg, door een enkele en min of meer ligte aanraaking. De Heelmeesters gebruiken hedendaagsch bijna geen an- der middel, om de vereelte randen of zoomen der ge- zweeren of wild vleesch , dat zich in de wonden heeft gezet, wech te neemen; het is mede dienstig, om te /jankers en andere venerifche uitwasfen te verteeren. De Heelmeesters bewaaren dit cauflïcum even als een
potlood in zilver gevat, waar op-een dopje ter deegen gefchroeft word, om het voordevogtigheid van de lucht te bewaaren. De proef van de beste helfche fleen is, dat bij een
bruine of zwartagtige koleur hebbe; hij moet niet bran- den, ten zij hij nat gemaakt is; mede niet ligt inde lacht fmelten, en nat gemaakt zijnde, aanftonds branden. Met de helfche fleen kan men allerlei figuuren op mar-
mer fchilderen , die even eens na. binnen dringen, a-$ ze zich van buiten vertoonen. HELSCHE VIJG , zie WONDER-BOOM.
HELX1NE CISSAMPELOS, zie BOEKWEIT.
HEMATITES, zie BLOED STEEN.
HEMEL; in het latijn Cœlum ; aldus word gewoonlijK
genoemt, dat fraaije azuur-biaauwe gewelf, het welke bij cene klaare lucht boven en rondsomme ons gezien word, dat den geheelen aardkloot omringt, en waar-a3 |
|||||||||||||||||
HEL.
|
|||||||||||||||||
102$
|
|||||||||||||||||
reden, als r. 6 tot 8. 6o, dat is, als 6 tot 480, of als
1 tot 80(dewrijving niet aangemerkt); waar uit blijkt, dat door deeze compofitie de kragt grootelijks vermeer- dert word', invoegen dat één man in ftaat is , als men zijne kragt op iets meer dan 100 ponden ftelt , 8000 pond op een hellende vlakte om hoog te winden. Indien men nu in plaats van een enkel touw, een ta-
kel benevens den wind-as gebruikt ; dan word de kragt nog aanmerkelijk vermeerdert ; bij voorbeeld, als men een takel gebruikte die 6 fchij ven heeft, (zie KATROL), dan zoude de kragt tot de last in reeden zijn, gelijk 1. r. 6 tot 8. 6. 60, dat is, gelijk 6 tot 2880 of gelijk 1 tot 480, en dus zoude een man , in plaats van 8000, 48000 ponden, op een hellende vlakte kunnen om hoog winden, ergo twee mannen, nog eens zoveel, enz. Maar als men nog een takel van 6 fchijven gebruikte, zou een man 6 maal zo veel , naamelijk 288000 kun- nen opwinden. Hier uit ziet men, dat de kragt door de compofitie der
werktuigen grootelijks vermeerdert word : Maar men moet hier bij ook ïndagtig weezen, dat hoe zwaarder de last is, hoe llerker en fuffifanter ook de werktui- gen, touwen, enz. moeten gefielt zijn. HELLER; dus word de allergeringfte munt genoemt,
zijnde op zommige plaatzenvan Duitschland heden nog gangbaar; alwaar twee bellers één penning uitmaaken, bedraagende dus 32 Bellers eenen Hollandfcben flui- ver. De geringe waarde van deeze geldfpecie heeft aan- leiding gegeeven , dat men van iemand fpreekende , die geen duit in de waereld heeft, gewoon is te zeggen, Mij is heller, nog penning rijk. HELLESPONTIA; door Andromachus word dee-
ze naam aan een zekere pleister gegeeven, HELM, zie ALEMBIC en GALEA.
HELM-BLOEM; Lip-bloem; in het latijn Flos ga-
leatus vel labiatus; Ringens flos; is een irreguliere één- bladige bloem, welke gemeenlijk van vooren in twee lippen verdeelt is, waar van de bovenfte de helm of kam, (galea), ende onderde de baard Çbarba) genoemt word, gelijk de chamadris, veld-cijpres, enz., en dee- ze zijn eigentlijk lip- of gelipte bloemen; maar als de bovenfte lip hol-rond is, gelijk aan de falie, fcharleij, enz., dan worden ze Helm- of Kap-bloemen genoemt. HELMER ofHARNAS-DUIF, zie DUIVEN , n.
IV. pag. 553, HELM1NTHAG0GUM; betekent een wormdoo-
dend en afdrijvend geneesmiddel. HELM1NTHIASIS, zie WORM-ZIEKTE.
HELMINTHICA; betekent zo veel als Anthehnïn-
ika; zie WORM-MIDDELEN. HELM-KRUID, zie SPEEN-KRUID.
HELM-STIJLTJE; in het latijn Stamen; worden in
de Kruidkunde genoemt, de flijltjes of draadjes in de bloemen, met de daar op zittende knopjes of helmtjes; dog welke in de verfcbillige zoorten van bloemen van verfchillende gedaante en verfcheidentlljk geplaatst zijn. Het helmfiijltje beftaat uit drie deelen , als ten 1. het draadje (filamentura); 2. het helmtje (anthera) ; en 3. het fluifmeel {polka). Zie op ieders artijkel. HELMTJE ,~ in het latijn Anthera ; deey.e zijn de
weezentlijke deelen der beknftijltjes en als de ballen, beflaande uit een klein zakje, dat. één of meer hollighe- den heeft, en het mannelijke zaad of fluifmeel bevat, toe vrugtbaarmaaking der bloemen. Zis ook ANTHE- RA en HELM-STIJLTJE. |
|||||||||||||||||
men de lierren 's nagts ziet blinken ; dog fcho
|
is het ech-
|
||||||||||||||||
het oog een vast verwulft fchijnt te zijn, zo
|
|||||||||||||||||
ter zulks niet-, maar het is eene overgroote onmee^^^
re uitgeftrekte ruimte, welke met eene ^eif[]"nr'tiier) ne, en.zeer heldere lucht offloffe, hemelflofe (^/ genoemt, vervult is ; in welke de hemelfcne a!s |
|||||||||||||||||
HEM. HEN.
|
|||||||||||||||||
HEM.
als de zon, planeeten, comeeten en fterren , zich met
een verwonderehswaardige ordre beweegen, zo als die door de almachtige hand des Scheppers in hen vastge- ftelc is; en het fchijnt, dat de fraaije blaauwe koleur, die wij gewoon.Zijn hemel te noemen, öntftaat uit de afgelegenheid of ver uitgcftrektheid der hemelftofFe ; maar ,wat dit eigentlijk voor eene ftofFe is,.of het vuur- of licht-deelen, of andere zijn, dit is geheel onbekent, (zie ooküLTHER); hoewel zommigeNatuurkundigen, met Newton Hellen, dat die uitgeftrekte hemelfche ruimte volftrekt ledig, en van alle ftofFe ontbloot zij, om dat in alle ligbaamen, die zich door eenige ftofFe beweegen, allengskens eene vertraagtng gefchied, maar diergelijk in de beweeging' der hemelfche lighaamen ze- dert haar begin in het minfte niet befpeurt woid, gelijk |
|||||||||||||||||
102&
|
|||||||||||||||||
HEMERALOPIA; Kattfn-oogen; is een gebrek aan
de oogen van zommige menfehen,. waardoor dezelve beter bij nagt, dan bij dag kunnen zien. HEMEROCALLIS, zie AFFODlL-LELIE en LE-
LIE (KROL-). HEMICRANIA; Scheele Hooftpijn; is een pijn des
hoofts, die maar aan de ééne zijde, of aan het halve hoofd gevoelt word, het zij agter, voor, of op de zij- den ; zie HOOFDPIJN. HEMIONITIS,- Asplenium frondibus ßmpliciblis cor-
dato-haflatis quinque lobisintegerrimis , flipibus lœvi- bus, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving, Dit kruid gelijkt zeer veel naar de
herts-tong, want de bladen zijn ook langwerpig, maar beneden veel breeder en hartformig, met uitfteekende ooren of kanten, maar na boven toe worden ze fmallers van bovenen zijn ze glad, en van onderen of op de rug- gen met wormswijze puistjes, gelijk de herts-tong, be- zet ; de wortel beftaat uit een menigte dunne vezel- wortelen. Plaats. Dit kruid groeit in Engeland, Frankrijk, Ita-
lien en Spanjen, op donkere fchaduwagtige en vogtige plaatzen. Kweeking. Wil men het zelve in de tuinen kweeken,
zo gefchied zulks op de zelfde wijze als met de herts-, tong. Eigenfchappen. Hetzelve word bij ons niet gebruikt,
maar men fchrijft het dezelfde kragten toe, als aan de herts-tong; inzonderheid om het bloed te zuiveren, en men prijst het ook zeer tegens de borstkwaaien, als me- de om de wonden te gencezen. HEM1PLEXIA; Hemiplegia; Semiplexia; Halve Be-
roerte ; Halve Geraaktheid; is, als maar ééne zijde des lighaams door de beroerte alleen aangetast word ,■ zie GERAAKTHEID. HEMP , zie HENNIP.
HEN ; deeze naam word aan de wijfjes der Hoende-
ren, Faifanten, Patrijzen, enz.gegeeven; zie HOEN- DEREN. HENDRIK (GOEDE-), zie GOEDE HENDRIK.
HENDRIK (KWAADE-), zie TAND-KRUID.
HENDRIK (LUIJE-); in het latijn Henricus piger;
Furnus incurice ; is een zoort van chijmifche oven , die- zonder dikwils na het vuur te zien, en het zelve aan te ftooken, zijne hitte of warmte behoud; dog geen zeer fterke hitte geeft, en hooftzaakelijk dient tot het dige- reeren, en distilleeren met een maatige warmte; zie DISTILLEERING, p. 502. en op Plaat 10. beneden. HENDRIK (ROODE-); in het latijn Henricus ru-
beus; aldus word bij de Chijmisten de vitriool genoemt, die zo lange gecalcineert of gebrand is, tot dat hij zeer rood geworden is. HENGEL ; Hengel-roe ; is een vischtuig', za«menge-
ftelt uit een fterke ftok, die aan het beneden-eind het dikfte is, en na boven toe allengskens dunner .vordge- fchaafc; aan deszelfs boven-eind , word een hafelaaren rijsje, of, het welk nog beter is, een rond ftuk balein van anderhalf of twee voeten lengte, ter deegen met fterk bindgaarn vast gebonden ; voorts behoort hier toe een fnoer, een dobber, en aan bet einde van het fnoer een hoek, waar aan het aas gehegt word: Met dit tuig word allerlei zoort van kleine en middehnaatrg groote visch gevangen, als Paaling, Voorns, Baars, Posch, enz. Het Is gantsch niet onverfchillig, van wat ftofFe de-
M m m 3 • fnoer |
|||||||||||||||||
;heid van tijd zoude moeten gefchie-
|
|||||||||||||||||
anders door
|
|||||||||||||||||
lan
|
|||||||||||||||||
den.
De Sterrekundigen onderfcheiden de uitgeftrektbeid
des hemels in drieërlei, als in lucht-hejnel, planeeten-he- mtl en flerren-hemel ; door de eerfte word de dampkring verftaan, die onze aarde omringt , en zich tot een ze- kere hoogte (50 Duitfche mijlen) boven dezelve uic- ftrekt, waar in de dampen, uitwaasfemingen, wolken en andere verhevelingen hangen. Door de tweede ver- ftaat men de uitgeftrekte ruimte boven de dampkring, waar in zich de planeeten of dwaalfterren beweegen ; en door de derde, die, waar in de fterren geplaatst zijn, die hoven de planeeten zijn. De Ouden waaren van gedagten, en zelfs geleerde
mannen onder dezelve, dat de hemel uit een vaste hel- dere ftofFe beftond , gelijk crijstal, waar aan de fterren, even als goudene blinkende flippen, vastgehegt waaren, weshalven aan de fterren-hemel ook de naam van Firma- ment gegeeven is; welk gevoelen veele eeuwen lang, en, dat te verwonderen is, zelfs onder de Christenen, gehecrscht heeft : Het is ook nog bedendaagsch het ge- voelen van het gemeen, dewijl het zich op het oog al- dus vertoont ; maar dat zulks zo niet is, leert de Ster- rekunde zeer klaar, dewijl door fterrekundige waarnee- mingen bevonden word, dat alle hemelfche lichten een beweeging hebben. Hoe verre zich nu de ruimte der hemelen uitftrekt,
wat mensch zal dit kunnen bepaalen? zegt iemand, dat -z volgens de oneindigheid en almacht des grooten Scheppers geene paaien heeft, maar zich in het on- eindige uitftrekt, en met eene ontelbaare menigte van ligbaamen, gelijk de zonen onze aarde zijn, vervult is, hij zal het moogelijk niet mis hebben, en de almacht van het Opperweezen daar door niet verkleinen ! en khopn die oneindige uitgebreidheid bezwaarlijk door 's menfehen veiftand te bevatten is, zo is het echter 1°g bezwaarlijker, om grenspaalen van het Geheel-Al te begrijpen! HEMELLOOPKUNDE, zie STERREKUNDE.
HEMELSCH-BLAÄUWE HAAGDIS, zieHAAG-
ÛISSEN , n. XII. pag. 967. HEMELSCH-I5LAAUW GOUDHAANTJE , zie
GOUDHAANTJES, n. LXVI. pag. 918. HEMELS DAUW-GRAS, zie GRAS en MAN-
AGUAS. „HEMELS SLEUTEL, zie SLEUTEL-BLOEM en
SMEER-WORTEL. HEMELS-TEKENS; in het htijn Signa Cteli; wor-
°en de XII Confiellatien of Geftenitens desDieren-riems benoemt, door welke de zon (of aarde) zich jaarlijks c«ns beweegt; zie DIEREN-RIEM. |
|||||||||||||||||
ro30 HEN.
|
|||||||||
HEN.
|
|||||||||
fnoer gemaakt zij, nog welke koleur men aan dezelve
geeft. De (hoeren die van linnen gaarn gemaakt worden,
zijn beter als die van zijde, en de van paarde-haairen bereidde, overtreffen de-ze beiden; de eene en ande- re moeten maar van een enkelde ftoffe zaamengeftelt zijn; hier mede wil Ik zeggen," dat men geen gaarn en zijde, nog zijde en paarde haair onder malkander moet vermengen. De paarde-haairen moeten rond zijn, en gekrult van
een zelfde dikte en lengte, zo veel het doenlijk is; na die geknoopt te hebben, iaat men ze een uur in water weeken, dit belet, dat ze niet in malkanderen kronke- len ; vervolgens tweernt men ze, dog vooral niet te fterk ; zommige verkiezen om ze in malkanderen te vlechten. De beste koleuren, die men aan de fnoeren van een
hengel kan geeven, is wit of grijs, om in helder water te visfchen, en licht-zeegroen in troebel water. Om deeze laatfte koleur te bekoomen,zal men in een
mingelen water, waar in een-vierde pond aluin is ge- fmolten, een hand vol goud-bloemen doen kookcn, onder het kooken moet het ter deegen gefchuimt worden ; ver- volgens voegt men er een half pond fijn gewreeven fpaansch-groen bij, en laat het te zaamen nog eenigen tijd kooken ; in dit nat moet men de fnoeren tien of twaalf uuren laaten weeken, en zij zullen een blaauwagtige water-koleur aanneemen, die er nimmer afgaat. Het beste dat men tot dobbers kan gebruiken , is kurk,
dat even eens als het fnoer moet geverft worden; hier in fteekt men een pijlk, of, het geen nog beter is, de pen van een ftekel-verken ; onder den dobber, word aan het fnoer, dunne ftukjes lood vast gemaakt, ge- fchiedende dit om den dobber op het water te doen ftaan. De hoeken moeten van goed ftaal zijn, niet te groot. Welk aas men gebruikt, om met den hengel te visfchen, en wat erverders bij in acht is teneemen, zie op AAS en VISSCHEN. HENGST; is het mannetje der paarden; zie PAARD.
HENGSTE-BLOEMEN, zie TARAXICUM.
HENNIP; Hemp; Keimip; Kemp; in't teüjn Canna-
bis; is een eenjaarige plant, die een enkelde ronde, wolagtig-rouwe holle fteng, en zomtijds met eenige weinige takken opfchiet, van vijf tot zes voeten hoog- te, en met een harde bast is omkleed ; waaraan bladen aan lange fteelen , boven malkander groeijen, die ge vingert, en uit vier, vijf of meer lange fmal Ie gezaagde . donker-groene bladjes te zaamengeftelt zijn. Ze is van tweederlei kunne in verfcbillige planten, a's mannelijke en vrouwelijke, koomende beide uit het gezaaide zaad voort: De mannelijke zoort brengt bloemen uit de oxels der bladen in trosjes op een hoofddeel, die alleen uit faelrntjes zonder bloem-bladen beftaan, terwijl op de an- dere vrouwelijke zoort, de vrugten langs de fteelen in menigte voortkoomen , welke uit ftampertjes be- ftaan, die met een vliesagtig bekleedzel omwonden zijn , volgende op het ftampertje een rondagtig glad zaad, dat met een witte, zoete olieagtige pit opge- vult is: Verkeerdelijk noemen de Landlieden opzommi- ge plaatzen deeze wijfjes-zoort het mannetje, ende eer- fte gemelde mannetjes-zoort het wijfje: In de Neder- landen word het mannetje gewoonlijk Gelde - hennip of Gelling, en het wijfje Zaailing genoenit; welke door het ftuifmcel van de mannetjes-bloemen bevrugt word, zon- der welke bevrugting het zaad niet volkoomen word; gelijk in de meeste andere planten. |
|||||||||
Plaats. De hennip groeit natuurlijk in Indien; maar hii
word ook in veel landfchappen van Europa en Afia, we- gens zijne groote nuttigheid en veelvuldig gebruik, inde velden gcbouwt; inzonderheid in de Noord (che landen, als in Muscovien, Lijlland, Coerland , Pruisfen en'ef ders. Eigenfchappen en gebruik des Hennips.
Dë hennip word veelvuldig gebruikt , naamelijk als
hij toebereid is, om er allerlei kleine en groote , of dun- ne en dikke touwen van te maaken, tot fcheeps- en vee- lerlei ander werk in de huishoudingen ; als mede grof zeildoek voor fcheeps-zeiiagie : Van de welbereide tijn- fte zoort word in zommige plaatzen ook taamelijk fijn gaarn gefponnen en er lijnwaad vangeweeven, dat heel bekwaam tot hembden is, en de Iijnwaat van vlas ge- maakt, in fterkte en langduurentheid verre overtreft. Defchoenmaakers, zadelmaakers, zeilmaakers, en meer andere handwerks-lieden, maaken van de fijnst-bereide hennip ook hunne pik- en andere draaden, om dat ze veel fterker zijn, als die welke van vlas gemaakt worden. Het geene van de hennip overblijft, na dat hij ge-
heekeltis, word heede of noppen genoemt, en gebruikt om er grof linnen van te maaken, tot zeilen en vloer- dweilen,enz.; als mede tot het maaken van lont,of tot lemmeten van flambouwen. En om niets van deeze nut- tige plant te laaten verlooren gaan, zo word de houtige bast of dunne (teugen, gebezigt, om er zwavelftokken van te maaken ; ten welken einde dezelve in (lukken van ruim een vingers lengte gefneeden , en vervolgens in boschjes gebonden zijnde, met de einden in gefmoken zwavel gedoopt worden. Het hennip-zaad word ook gebruikt om er olie uit te
(laan, daar het vol van is, welke, behalven tot bran- ding in lampen, inzonderheid dient tot het kooken van groene zeep , en de koeken die na het (laan van de olie overblijven, worden, gelijk andere olie-koeken, 's winters aan het rundvee op de Italien tot voeder ge- geeven, waar van de koeijen goede melk geeven. Het zaad zelve, word in de Geneeskunde dienftigge-
agt en gebruikt, tegens de zaad-vloed, piinen en ftee- kingen der zijde, wormen , hoest, en inzonderheid tegen de geelzugt ; men maakt er tot dien einde een emulfie van, of kookt het in melk. Hennip-zaad in de winter aan de'Hoenderen gegeeven,
doet hen als dan, als ze daar benevens een warm hok hebben, eijeren leggen; dog men moet haar niet teveel geeven, en alleen iets onder ander voeder gemengt, an- ders'worden ze er te vet van , en daar door onvrugtbaar. Men geeft van dit zaad ook wel iets aan de Leeuweriken en.andere kleine vogelen, die men in de kooijen houd, onder haar gewoonlijk voeder gemengt ; waar van ze fleurig worden en veel zingen ; dog men moet haar ook niet te veel geeven, want ze daar door insgelijks te vet wordende, zingen ze minder; en het is fingulier, dat de vederen der Leeuweriken, door het veel eeten van oii zaad een zwartagtige koleur verkrijgen. Kweeking van de Hennip.
Om de hennip te bouwen, gefchied zulks in deezeeri andere landen op de volgende wijze : Men zaait het zaad, na dat de akker of akkers wel omgeploegt en ge* brooken zijn, in het laatst van April of begin van Man^ (wat vroeger of laater, na de gelegentheid van het wee en volgens het climaatj , uit de volle hand, het weiK |
|||||||||
■"•*•, I
|
|||||||||||||
HEN.
vervolgens met de egge , wel ondergeêgt en met aarde
overdekt moet worden; maar men moet het niet te digt nog te dun zaaijen , invoegen dat de opkoomende plan- ten ongeveer een voet vanelKander liaan, ofalszetedik opkoómen, moet men ze door uittrekking verdunnen ; tot het zaaijen moet men zaad verkiezen, dat in het voorige jaar gewonnen is, en een donkere of zwartagti- ge koleur heeft , zijnde dit een teken dat het rijp, versch en goed is, want het ouder zaai deugt niet tot de zaaijing; men kan ten dien einde ook eenige korrels Jjraaken , om te zien of dezelve vol van pit en olie zijn. Indien er na het opkoómen der planten veel onkruid in de akkers voortkoomt, moeten dezelve noodzaakelijk gewied worden, om dat de jonge planten anders gevaar zouden ioopen van door 't onkruid verdikt te worden. Dög welke zorg daar na, als de planten grooter worden , niet meer noodig is, dewijl ze als dan, op haar beurt, het onkruid onderdrukken en doen vergaan. Maar deeze gezaaide hennip zal ongelijk aangroeijen,
volgens de hoedanigheid des gronds; want om wel te groeijen en groot te worden , bemint zij van natuur een bekwaame vette en vogtige grond,- daar in tegen groeijt hij in fchraale en drooge gronden maager en kleiner, wes- halven deeze ook met mest bekwaamelijk moeten voor- zien worden , zal er voordeel van de hennip koomen ; en wenfchelijk is het, dat er kort na het zaaijen regen valt, want daar door zal zij zo veel te beter opkoómen, en aan de groei raaken. Wanneer dan de hennip vervolgens zijne rijpheid bijna
verkreegen heeft, dan word zij geplukt, dat is uitgetrokken ; dog waar toe twee tijden na elkander waargenoomen wor- den, de eerde is voorde gelde hennip of gelling, en de tweede voor de zaailing, die wat langer daan moet, op dat het zaad rijp worde, als men zulks inzaamelen wil. De tijd van de gelling te plukken, is, zo dra dezelve aan het bovengedeelte geel , en omtrent de wortel wit begint te worden, en deszelfs bloemen met de helmtjes beginnen af te vallen ; als dan heeft dezelve zijnen dienst, naameliJK om de zaailing-planten te bevrugten, volbragt ; langer moet men hem niet laaten daan, dewijl hij hier door harder en wreeder zoude worden ; en zo men hem vroe- ger plukte , zou hij de zaailing-planten niet kunnen vrugt- baar maaken, welke daar door onvolmaakt en leedig zaad zouden voortbrengen : Deeze tijdvan het plukken nu, kan iets vroeger of laater zijn, als afhangende van den tijd der zaaijing , gelijk mede van de voorfpoed des weers ; dog gemeenlijk gefchied het in Augustus : Men plukt als dan de dammetjes der gelling , best een voor een uit, en bind ze vervolgens met twee bandjes van ftilge teenen offtroo in kleine boschjes, en men hakt de wortelen met een bijl op een blok er van af: Ook fcijd men met een mes het loof van bovenen ter lengte van een halve voet weg; vervolgens word omtrent een maand daar na , de zaailing op dezelfde wijze geplukt en in boschjes gebonden ; die riien dan overeind ergens 'egen aanzet, om ze in de lucht en wind te laaten droe- gen, en er vervolgens het zaad uit te dorfchen ; waar v<}n het beste om te zaaijen is, het geene dat gemakke- lijk los gaat. Bereiding van den Hennip.
De hennip geplukt zijnde, moet hij in het water ge-
'egt worden , om te rotten of te broeijen , op diergelijke
*i!ze als men het vlas gewoon is te dóen; het welke
went, om de vezelen, welke door een zoort van gom
|
|||||||||||||
HEtt.
|
|||||||||||||
"I031
|
|||||||||||||
of lijmagtige ïrofTe zeer vast aan de ftam gehegt zijn,
los te weeken , en dus de draaden van malkander te fcheiden : Men legt derhalven de bosfehjes hennip in een floot of ander water, dat-voor de zonne is blootge- ftelt, op malkander in een hoop, duwt ze na de grond toe, en bezwaart ze op het laat/te met iteenen of iets anders, om ze onder het water te houden : Hier laat men de hennip eenige dagen leggen, dog hoe veel dagen, heeft geen vaste bepaaling , want zulks hangt van verfcheide omdandigheden af, als ; 1. van de min of meerder warmte des weers ,• 2. van de hoedanigheid des waters,- hebbende de ondervinding geleert, dat de- zelve rasfer broeit in troebel en ftilftaand water, dan in helder vlietend; en dan 3. ook van de min'of meerder hardigheid des hennips ; en van dit laatfte is het, dat de hennip, welke na het plukken in de zon lange te droo- gen gelegen heeft, gelijk zommige landlieden gewoon zijn te doen, en daar door harder geworden is, langer in het water moet leggen , dan die welke terftond na 't plukken , daar in komt: Dus moet ook de zaailing-hen* nip langer in het water blijven dan de gelling, om dat die door het langer groeijen harder geworden is; het is derhalven alleen de ondervinding, die de regte tijd hier van aan zekere tekens leert kennen ; en hier omtrent be- hoort men oplettend te zijn,* want word de hennip te fchielijk uit het water gehaalt, zo zijn de vezelen nog- niet genoegzaam los geweekt, en het geeft maar grove draaden, inzonderheid als die zal gefponnen worden en tot lijnwaad dienen; Iaat men hem daarentegen te lange in het water, zo verkrijgt hij een beginvan rotting, en de draaden zijn onfterker. Wanneer dan de-hennip genoeg gebroeit heeft, word
hij uit het water gehaalt en afgewasfehen, daar na laat men hem een dag overeind daan en uitloopen ; vervol- gens fpreid men hem over het veld en laat hem leggen tot dat hij wet droog is, dezelve altemets omkeerende, als wanneer men hem bij droog weer naar huis brengt î en als dan is het aan het Jchellen toe, naamelijk om den bast er van af te fcheiden, het welke op deze wijze ge- fchied : Men breekt de /leng aan het beneden-eind af, deekt de vinger tusfchen de dengen de draaden, en men haalt er aldus den bast van het eene tot het ander eind af: Maar dewijl deeze behandeling zeer langwijlig is, zo bedient men zig doorgaans van een zeker houten werk- tuig, braak- of braak-bank genoemt, waar tusfchen de bast des hennips in ftukkjes gebrooken word, die zig al- dus van de diaaden, welke heel blijven, affcheid, en daar van afvalt; maar hier bij daat aan te merken , dat de hennip ten dien einde heel droog moet zijn, anders breekt de bast minder en febeid zig niet wel af; weshal- ven de hennip vooraf eerst in een oven heel droog ge- maakt moet worden ; of men bedient zig in die landfchap- pen daar veel hennip gebouwt word , van een zeker ten dien einde opzettelijk gemaakte droog-plaats , gewoon- lijk Braak-hutgenoemt, die, om ongemak van brand te ontwijken, wat van het woonhuis afgemaakt, en rond- om tegen de wind met rietmatten, horden of zeilen, of' wel met een muurtje gedekt word, maar boven open is: In deeze droog-plaats flaat een oven, waar in een klein vuur, gemeenlijk van de afvallen des hennips,geüookt word, en de hennip-bosjes worden boven , en rond- om de oven op latten of dokken gelegt, en aldus been- droog gemaakt, tot dat de dengen in het breeken knap- |
|||||||||||||
pen
|
|||||||||||||
Door het gemelde braaken woxd het Jchellen niet
alleeij:
|
|||||||||||||
HEN.
|
||||||||||||||||
io32 HEN.
|
||||||||||||||||
alleen veel fchielijker verrigt, maar de hennip word ook Op deeze gemelde wijze word de hennip in onze Ne-
veel beter van de bast en alle onzuiverbeden, die erin derlanden en meer andere landfchappen, gewoonlijk ge. |
||||||||||||||||
het water in gekoomen zijn gereinigt, en daar en boven
ook beter gebrooken, de draaden van elkander gefchei- den, en tot het heekelen bekwaamer gemaakt- De hennip dan gebraakt zijnde, is dezelve tot 't hee- kelen gereed, als hij alleen tot touw- en ander werk zal dienen; wordende door twee heekels gehaalt, v/aar van de eerfte grof en de volgende fijner is., en waar door de hennip zijne zagtheid en fijnheid verkrijgt; Maar zal de hennip dienen om er fijn linnen van te maaken, zo moet dezelve voor het heekelen eerst nog een andere bewer- king ondergaan, die den naam van kuifchen draagt, be- ftaande daar in, dat de hennip na vervolg bij zekerege- deeltens op een groot houten blok, dat van boven iets uitgeholt is, met houten hamers door twee, drie of meer 'menfchen een tijd lang gebeukt of geklopt word ; waar door de draaden des hennips meer gefcheiden en dezel- ve veel fijner en zagter word. Dit werk is niet alleen vrij zwaar, maar het ftof dat van de hennip afvliegt, is ook zeer ongezond voor de kloppers, die zulks niet wel langer als een dag kunnen uithouden , ja zommige ge- heel niet kunnen verdraagen: Om dit werk derhalven gemakkelijker te maaken en te bekorten, zo bedient men zig in zommige landen, van een zoort van water-moo- len, waar door een grootezwaare fteenen rol, overeen tafel in het rond, in beweeging gebragt, en zeer fnelom- gedraait word : Hier onder worden de rijflen gelegt, en geduurig gekeert en verplaatst, tot dat ze zagt genoeg zijn; en het welk meest het werk van vrouwlieden is; maar die hier bij zeer voorzigtig en handig moeten zijn, op dat hunne vingers of handen niet onder de rol geraa- ken en gekneust worden. Dit werk gedaan zijnde, word de hennip vervolgens geheekelt en verder gezviivert en fijn gemaakt; het welke doorgaans ook het werk van vrouwliedenis, en die hier in kundig moeten zijn: Maar men moetaanmerken, dat er onderfcheid in het heeke- len na vereisen van zaaken is; want als de hennip alleen aal dienen tot touw werk en grof linnen, dan behoeft hij zo fterk niet uitgeheekelt te worden ; maar wil men er fiin koord-werk en linnen van maaken, zo moet hij ïioodzaakeüjk ook fijner geheekelt worden ,• en fchoon men hier door in de hoeveelheid verliest, zo word zulks door de fijnheid en deugd rijkelijk wederom vergoed; want de ondervinding leert, dat hoe fijner de hennip ge- heekelt is, hoe de draaden en het linnen fterker zijn : ' Men heeft op zommige plaatzen ook het gebruik, om den hennip, voor dat hij tot fijn linnen gefponnen word, nog eerst door een kleine fijne heekel, klap - heekel ge- noemt, te haaien , dog het welke juist niet noodig is, als de hennip door verfcheiden heekels van verfchillige fijnheid gehaalt en fijn genoeg gemaakt is. W ijders heeft men aan te merken , dat de heede oïnop-
pen, die door het heekelen afgefcheiden word, ook van zeer verfchillige deugt en waarde is; want die wel- ke door de grove heekcis van de hennip afkoomt, is, geliik men ook ligtelijk oordeelen kan, de groffte en flegtfte, welke hoofdzaakelijk gebruikt word, om er gro- |
heekelt en toebereid. Maar dewijl het gebruik van de
hennip een zaak van veel aanbelang en uitgebreidheid is zo hebben verfcheide fchrandere mannen, het wel haa- re aandagt waardig gcagt, om niet alleen de beste wijze van bouwen en bereiden van de hennip te befchrijven maar teffens ook haare gedagten hier over verder té laaten gaan-, en te onderzoeken , of er in dit gewig. tig ftuk niet eenige verbeetcringen, ten nutte van het menschdom, zoude kunnen gemaakt worden ; onder an- deren hebbende Heeren Dooart , Du Hamel, Mar- candier en de Sociëteit van Landbouw, te Bern, enz, verhandelingen daarover in het licht gegeeven , die met proefneemingen en ondervindingen geltaaft zijn : Ook vind men een fraaije verhandeling over deeze ftoffe, in de Nieuwe wijze van Landbouwen , Ill.fiuk, pag, i65, en vervolg, die men daar overnaleezen kan. De verbeetering door gemelde Heeren voorgeftelt, ziet
hoofdzaakelijk daar op, om de hennip fijner-en zagter te verkrijgen , en er dus beter en fijner lijnwaad van te kunnen maaken , dan gewoonlijk gefchied : De Heer Marcandier raad ten dien einde aan, om den hennip, nadat hij gebraakt is, in kleine boschjes gebonden zijn- de , van nieuws in een vat of tobbe met water te leg- gen, en hem daar in eenige dagen te laaten weeken, mits dezelve in het-begin wel te roeren en te wrijven, egter zonder de boschjes te verwarren ; welke weeking hij als een tweede broeijing aanmerkt , waar door allede gomagtige ftoffe , die er nog aan is en de draaden zaainen- hegt, ten eenemaalen los weekt: Daar na haalt men hem uit het water, wringt hem uit en fpoelt hem in loopend of ander fchoon water terdeegen af, om er alledeklee- vende ftofFe af te fcheiden : Vervolgens klopt men hem uitgewrongen zijnde, over zijn geheele lengte op een fteevige gladde plank, met een zoort van platte klopper; dog men moet hem niet alte hard nog te lang kloppen , om dat anders de draaden geen fteevigheid genoeg zouden behouden, om den heekel zonder te breeken door te flaan; geklopt zijnde, wascht en fpoelt men hem nog eens, in'zuiver water, wringt hem uit, enhangtde boschjesop Hokken in de zon te droogen : De hennip op dee- ze wijze behandelt, verzekert de Heer MarcandieBi dat witter en fijner is, en de draaden zo zagt als zijde zijn, of even als of hij rede eens door de heekel gegaan was; en hij word vervolgens door het kuifchen of kloppen, hetwelk na de voorige bewerkinge, nog eens herhaalt word, nog zagter en fijnder, hoewel het kloppen als dan ook zo lang niet behoeft te gefchieden; daar en boven hebben de werklieden nu dat nadeelige ftof niet zoveel te vreezen, waar van boven gefprooken is ; en de hen- ip dus bereid, en vervolgens behoorlijk geheekelt zijn/ de , zal het fchoonfte vlas evenaaren : Hij geeft ook inder heede of noppen, en die veel beter is, leever^1' e eene fijne witte en zagte ftoffe uit, welke, geji'iart ijnde, tot het maaken van een zoort van watten d.'ent, ie b.;ter als de gewoone watten geagt worden, ook kan e tot gaaren gefponnen, en op zig zelfs, of met een wo. en ketting geweeven, en er dus nuttige ftoffen |
|||||||||||||||
ve draaden van
|
te fpinnen, tot het weeven van een l
|
|||||||||||||||
ftoffe, die tot dweilen en andere grove dingen dient, gemaakt worden. Men ziet dus dat de voordeden yan
Maar de heede die door de fijne heekel van de hennip af- de gemelde nieuwe manier van bereiding des hennip >
gehaalt word, is veel fijner en beter , en word gefpon- van geen klein belang zijn, en derhalven overal dren-
nen tot linnen , het welke voor overkleeden, fchorte- de opgevolgt, als de hennip tot het maaken van fijn 'jn-
doeken, vat-doeken, enz. gebezigt word. waat zal dienen. Men kan hier nog bijvoegen '. l11^
Het fijne linnen geweeven zijnde, word vervolgens in de hennip, gelijk boven rede gemeld is, ten °ien ein .
een loog van v/eed-asch gekookt en gebleekt. |
||||||||||||||||
^
|
||||||||||||||||
HEN. HEP.
|
||||||||||
H-EP. HER. X033
|
||||||||||
'ook niette lang in de grond moet laaten," eer bij geplukt
word, vermits daar door de draaden harder en wreeder gorden; dewijl, egter de zaailing wegens het zaad lan- ger moet ftaan als de gelling , zo is dezelve ook zo bê- liwaam niet, om er fijne hennip tot fijn garen en lijnwaat van te bereiden, ten zij men het zaad niet begeert te winnen, in wei!: geval men beide zoorten, zo wel de relling a's zaailing, tegelijk plukken kan, zo dra den gelde-hcnnip begint te bloeijen. Daarenboven leert de ondervinding , dat de hennip, die in zandagtige fchraa- le gronden teder en klein voortkoomt, fijner draaden reeft, dan die in vette gronden weeidrig en groot groeit; welke eigenfehap ook die hennip bijna evenaart, welke ji; deeze laatste gronden digt (laat, en daar door jnet dunner rtengen en tederder groeit; waar op derhal- ven teffens wel dient agt geflagen , al's men fijn linnen van die hennip begeert. Daar gaat veel koophandel in de hennip om; die men
in buiten- én inlandfch'e hennip onderfcheid : Schoon nu de inlandjchc hennip voor de beste word gehouden, zo levert echter Holland zo veel niet uit, om aan de lijn- draaijerijenen weeverijen van zeijien, enz. te voldoen; weshalveh dezelve uit de Noordfche landen in groote menigte word ingevoert, als van Riga, Koningsber- gen , Courland en Muscovien. De voornaamfte plantzen daar in Holland de hennip
geteelt word , zijn deDortfche en Krirnpener-Waarden; fchoon hij ook op andere piaatzen gebouwt word, maar in minder overvloed : Hier van dan koomt hij incest te Gouda en Schoonhoven op de marktdagen ter markt, of word op die piaatzen gel evert, na dat hij van de koop- lieden bij de boer is opgekogt. Daar word ook veel hennip in Frankrijk, Engeland,
en Italien geteelt, hoewel ook niet genoeg voor hun- ne nooddruft; en daar mag geene uit de beide eerfte Rij- ken bij zwaare boeten uitgevoeit worden ; maar uit Italien ftaat de uitvoer vrij. Men noemt gewoonlijk rouwe hennip, die, welke nog
geene bereiding heeft gekreegen, maar Jchoone hennip, welke geheekelt en bekwaam om te fpinnen is. Dewijl de deugd van de hennip van een groot belang
is, zo wel in het maaken van allerlei touwerk, tot de fcheep-vaart, als anderzins; zo is erin zodanige piaatzen daar groote handel in hennip en allerlei gaaren gedree- venword, keur op de hennip, volgenswelke alle ondeu- gende en wrakke hennip, waar van maar (legte onfterke touwen zouden gemaakt worden, afgekeurtword; gelijk dit menigmaal te Gouda gefchied is. HENNIP-VINK, zie VINKEN, ».XXII. HENNIP (WILDE- of BASTERT-) ; is het Boelkens- huid. HENRICUS BONUS, MALUS, NIGER et RU-
EEUS, zie HENDRIK. HEPAR, zie LEVER. HEPAR ANTIMONII; Lever van Jntimonie of
Spies-glas ; hoe deeze bereid word, zie op het artijkel ANTIMONIE. HEPAR LAPIDIS, ALBUM et RUBRUM; Witte
en Roode Steen-lever; zijn vette aardens, waar van de eerfte graauwagtig-wit, en de tweede donker-rood is ; Schijnende beide niet anders te zijn dan een zoort van "Krgel of Stecn-merg ; zie STEEN-MERG. ; HEPAR SULPHURIS; Lever van Zwavel; is eene preparatie van de zwavel, die aldus gefchied; neemt zwavel-hloemen, vier oneen, en wijnfieen-zout, ander- H Deel. |
half once; mengt het op een zagt vuur, en roert-het
geftadig om, tot "dat het een leverkoleur heeft, laat het dan koud worden, en ftoot het tot een poeder. HEPATICA ALBA , zie PARNAS-GRAS. HEPAT1CA ARTERIA, et VENA; is de Slagi en Bloed ader der Lever. HEPATICA FONTANA five VULGARIS , zie
LEVER-ERUID (STEEN-). HEPATICA MEDICAMENTA, zie LEVER-
MIDDELEN. HEPATICA NOBILIS vel TRIFOLIA , zie
EDEL-LEVER-KKUID. HEPATICA STELLATA, zie WALD-MEESTER. HEPATICI; Leverzugtige ; worden die menfehen genoemt , welke aan een leverziekte kwijnen, welke verfcheiderhande kunnen zijn, en waar van de voor- naamfte of liever kwaadfte zijn, de ontfleeking (ivflam- matk), verflopping (obflruElio), en verharding der lever {induratio hepatis). Zie op LEVER. HEPATICI DUCTUS; deLeverbuizen of Uitleidingen. HEPATICUS FLUXUS, zie LEVER-LOOP. HEPATITIS ; betekent een Ontfieeking der Lever; zie LEVER-ONTSTEEKING. HEPATORIUM AQUATILE, zié BIDENS.
HEPATORIUM VULGARE vel ADULTERI- NUM, zie BOELKENS-KRUID. HEPATOSCOPIA ; betekende eenzoort van voor-
zegging bij de oude Heidenen, door de befchouwing van de levers der Offerbetsten; dit woord is zaamen- geftelt uit :d'n*'n>c, het genitivus van a'wap, lever, en am-Ttiu ik bejehomve. ■■ - HEPATUS, zie LEVER-VISCH.
HEPHISTRITES , zie EP1STRITES. HEPHOESTITES ; deeze naam wierd door de Ou- den aan een roodagtige fteen gegeeven, waar van zij holle fpiegels bereiden , door welke men brandbaa« re en drooge doffen koste doen ontvlammen, even ge- lijk men hedendaagsch met de brandfyiegels doet; het is om die eigenfehap, dat haar de naam van Hephoeflu tes is gegeeven, hetwelk Vulcanus of Vuwfteen bete- kent. Men zegt, dat er bij Hildesheim in Westphalen, een zoort van bruinagtig roode Jaspis word gevonden, waar van men het zelfde gebruik maakt en tot Brand- fpiegels dienen; zie Boet. de Boot de Gemmis. Henc- kel verhaalt, dat men insgelijks de naam van Lapis he- phoestius aan die vuurfteen heeft, gegeeven, daar de von- ken uiuiiegen , wanneer men er met ftaal of ijzer te- gens aan flaat. Wat de Hephoeflites betreft, die wij hier bedoelen, zo zegt de zelfde fchrijver, dat.er geen fteen bekent is, welke met de befchrijving overeen- koomt, die erGESNER én Agricola van gegeeven heb,- ben ; zie Henckelii Pijrithologia. HEPTAFOLIUS; Zeven-bladig. HEPTAGONUM; betekent een Zevenhoek. HEPTAGONUS; Zevenhoekig. HEPTANDRIA ; bevat, volgens het fijftema varï inmus , de clasfe der planten, welkers bloemen ze- en helmftiikjes hebben. HEPTAPHIJLLON; dus word de Tormentille ook
enoeiTit. HEPTAPHIJLLOS; deeze naam draagt een zoort van
oraal violier ; zie aldaar. HERBA, zie KRUID. HERB A APOPLECTICA, dus word de Veld-cij-
res genoemt, |
|||||||||
Nnn - ' HERBA,
|
||||||||||
lo3<f HER.
|
|||||||||
HER,
|
|||||||||
HERBA'APOS.TEMICA, zie SCABIOSA.
HERBA BENEDICTA, zic NAGEL-KRHTD.
HERB A BRITANNICA, zie BRITANNICA; hier
over heeft de Heer Herm. Cannegieter , Re&or en Profesfor te Arnhem, eene fraaije latijnfche Verhande- linge gefchreeven , tot tijtel voerende , Ds Herba Bri- tannica in Procopio memorato £fc. Hag. Comit, 1734. 4to. HERBA CANCRI, zie HERDERS-TASCH.
HERBA COSTA, zie PEONIE.
HERBA CORALL'I, is ds Aspergie ; zie aldaar.
HERBA GERARDI, zie ANGELIKE (WILDE-).
HERBA S. JACOBI, zie JACOBS-KRUID.
HERBA JUDAICA , zie CASSIDA en GLID-
KRUID. HERBA MAXIMA ,• is de Groote Sonne-Uoem ; zie
aldaar. HERBA MEDICEA, zie TABAK.
HERBA MIMOSA, zie KRUIDJE ROER MIJ
NIET. HERBA MURALIS , zie GLAS-KRUID.
HERBA PAPPA, zie KRUISKRUID (KLEIN-).
HERBA PARIS, zie WOLFS-BESIE.
HERBA PECTORALIS, zie HART-GESPAN.
HERBA PEDICULARIS , zie LUIS-KRUID.
HERBA RUPERTI; is het Roberts-kruid; zie OIJE-
VAARS-BEK. HERBA STELLE; is de Hertshoorn; zie aldaar.
HERBA TRINITATIS, zie EDEL-LEVER-
KRUID. HERBA VENTI; is de Anemone en Keukenfchel.
HERBA VIPERINA; is de Echium, of Slangen-
'kruid. HERBA VIVA vel'SENSITIVA, zie KRUIDJE
ROER MIJ NIET. HERBA VULNERARIA, zie IJZER-KRUID.'
HERBACEUS ; betekent Kruidagtig , ook Gras-
groen. HERBARIUM, zie KRUID-BOEK.
HERBARIUM VIVUM , zie KRUID-BOEK.
HERBARIUS," betekent een Kruidkenner; ook een
Kruidzoeker, die de kruiden in het wild voor de Apo- theekers zoekt. HERBATIO, of Herborifatio ; Krnidzoeking ; als
men allerlei kruiden in het wild gaat zoeken. HERBERGZAAMHEID; in het latijn Hospitalitas;
is de deugd van een groote ziel, die zich tot een ieder uitftrekt door de banden der menscblieventheid. De leerlingen van Zeno of de Stoïci befcbouwden de her- iergzaamheid als eene deugd, door God zelven inge- boezemd. Men moet, zeiden zij, goed doen aan de menfchen die in onze landen koomen, minder ten aan- zien van hun, als tot ons eigenbelang, om die der deugd wille, en om in onze ziele de gevoelens van menscb- Jieventheid te volmaaken, die zich geenzins aan de ban- den van bloed nog vriendfchap moeten bepaalen, maar zich ten aanzien van alle derédelijkeftcrvelingeh uitftrekken. De deugd van herbergzaamheid is eigentlijk eene mil-
daadigheid ten aanzien van vreemdelingen, inzonder- heid indien men hun in zijn huis ontfangt : Do rechte maat van die -weldaad hangt af, van het geen het mees- te toebrengt tot het grootfte einde of oogmerk, die de menfchen tot doelwit moeten hebben ; te weeten in dé wederzijdfche te hulpkoorningen , in de getrouwheid, in den handel van de vcrfchilleude ftaaten, ia de een- |
|||||||||
dragt, en eindelijk ten aanzien van de plichten der Ia,
den van een en het zelve burgerlijke genoodfehap. Van de oudfte tijden af, zijn de menfchen tot reizen
geneigt geweest, het zij om zich een betfaan te ver- ichatF.m, of om ds landen en zeden van andere volke« ren te leeren kennen; maar dewijl deeze eerile reizi- gers op de plaats daar zij aankwamen , niet altoos huis. vesting vonden, waaren zij verplicht de inwoonders te verzoeken, um hun decken dienst te bewijzen ; en daar wierden er altoos gevonden, die liefdaadig genoeg waa- ren, om hun niet alleen een verblijf te gunnen, maar zelfs alles te verfchafFen, wat zij mogten benoodigc zijn, zo wel tot hun gemak, als leevens onderhoud. Ontelbaare voorbeelden vind men hier van, zo wel
in de Heilige bladeren, als in de Gefchicht-boeken van genoegzaam alle oude volkeren: Inzonderheid munte- den de Oostcrfchen hier in uit. Hedendaagsch vind men nog in Turkijen en andere AfLitifcbe landftreeken, zo- genoemde Caravanferails of groote gebouwen , door de liöfdaadigheid of pragt van zommige rijke inwoonders geflieht, en dienende om den vermoeiden reiziger te huisvesten , en het benoodigde te verfchafFen. Om aan de nakomelingfchap een teken van herberg-
zaamheid te laaten, waar mede men met iemand was overeengekoomen; hadden de Romeinen het gebruik, om het zij met iemand alleen , als ook met geheele huis- houdingen , en zelfs fteeden onder clkanderen een con- trat vtn herbergzaamheid te fluiten,- tot dien einde wierdeen luik geld in tweën gebrooken, of gemeenlij- ker, zaagde men een Huk hout of ij voor in twee fliik-i ken, op welke te vooren cenige caracters of letters waa- ren gefneeden ;-hier van bewaarde een ieder der con- tractanten de helft; zij dienden niet alleen aan die gce- ne, welke het recht hier door hadden verkreegen, maar zelfs aan de zulken, dien zij Het wilden leenen; zo dat de houder van die zoort van vrijgelei-brief, al zo wel ontfangen, gehuisvest en het noodige bezorgt wierd, als die geene zoude gedaan zijn geweest, aan wien het weezentlijk behoorde ; deeze Hukken hout of ijvoor wierden door de Ouden tesfera hospitalitatis, of tekenen van gastvrijheid genoemt. De rechten van herbergzaamheid waaren zo geheiligt,
dat men het om :t leey.en brengen van een gast, door de geene die hem geherbergt had, of deeze door den gast, als de allerfchuwelijkfte en onvergeeflijk'lc der misdaaden aanmerkte. De rechten der oorlog zelven verbraken die der herbergzaamheid niet, om dat deezen voor altoosduurend wierden gehouden , ten zij men er. op eene opentlijke wijze van afzag : Eene der plechtig- heden die in dit geval plaats vond, was de tesfen ol het teken van gastvrijheid te verbrijzelen, en aan een ontrouwen vriend te doen boodfehappen, dat'men voor altoos van hem afzag, en de vriendfchap vernietigde. __ Die liefFelijke banden van herbergzaamheid, zijn bij
ons niet meer bekent ,■ ook moet men toeftemmen, dat door de omwenteling van tijden, zulke verbaazende ver- anderingen onder de volkeren , en wel inzonderheid onder ons zijn te wege gebragt, dar wij veel minder aan de heilige en eerbiedenswaardige wetten van d's plicht zijn verbonden, als het de Ouden waaien. Het fchijnt zelfs dat de wet der natuur toelaat, dat,
om aan de diensten der herbergzaamheid in all" naars uitgeftrektheid te voldoen, 1. de geene die ze vraagt 1 om eenige vokloenende of ten minften onfehuldige re- den buiten zijn vaderland moet zijn,- 2. dat men rede |
|||||||||
ßER.
beeft te vermoeden ,' dat het een eerlijk man is, of
ten minden dat hij geen voorneemen heeft, ons eenig nadee! toe te brengen ; 3- eindelijk , dat hij nergens weet onder te koomen, of dat wij van ons kant geen middel vinden om hem voor geld bij een ander te doen huisvesten, en het noodigeverfchaffen. . Bij gevolg was die daad van menschlievenheid onbetwistbaar noodzaa- kelijker, doener geen openbaare gebouwen, na een ie- ders ftaat gefchikt, en daar alles voor geld is te bekoo- men, onder ons gevonden wierden. De herbergzaamheid is dan natuurlijk in geheel Eu-
ropa verdweenen, om dat gantsch Europa reizende en handeldrijvende is geworden. Het middel der wisfel- brieven, om. koophandel te doen ; de zekerheid der wegen j het gemak der fcheepen, posten en rijtuigen, om zich zonder gevaar overal na toe te kunnen begee- ven; de Herbergen die in alle fteeden, dorpen en we- gen gevonden worden, om de reizigers te huisvesten ; verftrekken thans tot vergoeding, van de edelmoedige herbergzaamheid der Ouden. HERBORiSTA; een Kruidkcnner ; Kruidzoeker.
HERCITLEUS MORBUS; dus word de Fallende
7Jekte ook genoemt. HERDERS-ROEDE; is de wilde Dipfacus.
HERDERS-TASCH; Herders - beurs ; Beur-
fekens - kruid ; Tc skens-kruid; in hetlatijn Burfa pastens; twee zoorten worden er van dit gemeene kruid-gewas gevonden; ais i. De gemeene Herders-tasch; Burfa pafloris major;
(Thlafpifiliculis obcordatis, foliis radicalibuspinnatdfidis, JLiNN. Spec. Plant.) 2. Dé kleine Herders-tasch; Burfa pafloris minor Do-
BONffii ; Nafturtium petrœum Tabernjem. ( Iberis fóliisßnuatis, caule nudofimplici, Link. Spec. Plant.) Befchrijring. Dit gewas heeft lange bladen die veers-
wijze diep gefnippelt zijn, en over de aarde verfpreid leggen, tusfehen welke uit de wortel dunne en veeltijds getakte ftengen opfehieten, met kleine en minder ge- fneedene bladen bezet, op welkers toppen kleine witte Vierbladige bloemtjes, airs-wijze, aan dunne fteeltjes voortkoomen ; na welke kleine platte hartformige houwt- jes volgen , die de gedaante van kleine taschjes of beursies hebben, en klein-rond zaad in twee celletjes bevatten. Daar worden ook veranderingen van gevonden , wel-
kers bladen geen of minder infnijdingen hebben; ook is er een kleiner of middelzoort van. De tweede of kleine zoort, is een heel kleine plant,
die veel kleine geveerde bladjes, in een rond hoofdje bij malkander gevoegt, uit de wortel voortbrengt, waar tusfehen dunne ftengjes van twee tot drie duimen hoog- te opfchieten, zonder bladenen takken , die boven klei- ne vierbladige bloemen airs-wijze draagen, waarna klei- ne platte hartformige houwtjes volgen. ■ Plaats. De eerfte zoort wast bijna over al naast de 'wegen, ftraaten, muuren, op ongebouwde plaatzenen elders. De tweede zoort word gevonden in fchraale zand- en
ficenagtige gronden, naast de akkers, op de heuvels, oude muuren, en op andere ónvrugtbaare plaatzen. Eigerfchappen. Dit kruid, te weeten de eerfte zoort,
heelt eene verkoelende, opdroogende en zaamentrek- kende kragt, en word zeer gepreezen tegens allerlei bloed- en andere loopen, als, buik- en roode-loop, over- moedige Honden, bloed-fpuwing, bloed.-pisfing, enz. . |
||||||||||
HER.
|
||||||||||
~*03?
|
||||||||||
men gebruikt het zap of af kookzel daar van. Daar zijn
er ook die dit kruid zeer aanprijzen tegen de koorts, als men het zelve ftampt, er een lepel vol azijn bijvoe- gende , en de pap vervolgens tegen het aankoomen der koorts, op de pols der handen bind ; maar als men er camfer bijvoegt, zal het nog zekerder werken, en men moet het een en andermaal Vierhaalen : Uitwendig ftilt het ook het bloeden der neus en wonden. HEREDITAR1I MORBI; Erf-ziektens; zijn zodani-
ge , die van de ouderen op de kinderen met de geboorte; worden overgezet ; gelijk jigt, podagra, fieen, teering , enz.; en zodanige erf-ziektens worden bezwaarlijk, in« dien ooit, uit de grond geneezen. HERFST; in het latijn Autumnus; word dat jaar-
getijde genoemt, het welke begint den 21 of zi Septem- ber, met het eindigen van de zomer, wanneer de zon in het teken van de Waag (=£b) treed,, en nagt en dag even gelijk maakt; duurende, gelijk de overige jaarge- tijden, drie maanden, en eindigt dus met den 22 Decem- ber, wanneer het winter-jaargetijde zijn aanvang neemr. De warmte neemt met het begin van de herfst al ge-
duurig meer af, en dezelve is veeltijds windig en 011- ftuimig; maar is hij (lil, droog en warm , zo verlengt hij den zomer, tot verkwikking van menfehen en die- ren zeer aanmerkelijk, en verkort daar en tegen den volgenden winter. Men heeft ook opgemerkt; dat een warme en drooge herfst, niet alleen een goede wijn , en ander herfst- en winter-vrugten geeft, maar ook veel invloed heeft tot een volgend vrugtbaar jaar. In deeze jaarstijd ontftaan veeltijds verfcheiderhanda
ziektens, inzonderheid als het weer ongeftadig, en nu warm en dan fchielijk wederom koud of mistig en nat is; het welke verkoudheid, koude en andere koortzen, zinkingen,mikzugt, loopen, enz. veroorzaakt; temeer, als er te veel rauwe ooft-vrugten genuttigt worden ; men moet derhalven in deezen tijd een goede dieet in acht neemen, en maatig in eetenen drinken zijn; een goed glas wijn is niet fchaadelijk. Oude lieden moeten zich daar benevens warm kleeden, en voor veel koude lucht wagten. Het lighaam nu eens door een zagte purgatie te zuiveren , of (e openen , als het verftopt is, is niet kwaad; en geeft inzonderheid dehijpocondriakeofmilt- zugtigen en engborstigen veel verligting. Deeze jaarstijd voorziet de huishoudinge met allerlei
ooft- en andere vrugten, die nu van tijd tot tijd ingeza- melt worden, als appelen, peeren, pruimen,nooten, enz,, en in de warme landfehappen heeft men in de. maand Oäober de vrolijke tijd van de,wijn-oogst, weshalven deeze maand ook de wijnmaand genoemt word. HERFST-MAAND ; September; in het latijn Septem-
bres; is de negende maand van het jaar, dat met Janua- rius begint: Deeze maand heeft dertig dagen, en om- trent den 22ften, treed de zon in het teken van de W'tg (-"-) 1 als wanneer de herfst een aanvang neemt, waar van deeze maand zijn naam draagt. Wat weik in deeze maand in de Moestuin
te doen valt. In bet begin van deeze maand zaait men nog in een kragtige grond , fpinagie, kervel, vette kous , franfche zuuring en radijs , voor het herfst- en winter=gebruik -, insgelijks kropfalaad, die men daar na op een koude broeibak onder glafen plant, alwaar het nog goede laate kroppen voor de winter kunnen worden, die men zom- tijds door. dekking bij vorst| tot het nieuwe jaar kan N n ri 2 bewaaren, |
||||||||||
.
|
||||||||||
HER.
|
||||||||||||||||||||||||||||
io35 HER.
|
||||||||||||||||||||||||||||
bewaaren, en voor jonge kroppen debiteeren; dog hier geweldig aan, en is daar na bezwaarlijk uit te roeijen -
toe dient inzonderheid de geele prince-krop , en kleine en de keuken-tuin word een wildernis van onkruid, ' |
||||||||||||||||||||||||||||
groene krop.
|
||||||||||||||||||||||||||||
Keuken-gewnsfen van deeze Maand.
De zelfde keuken-groentens van allerlei zoort heeft |
||||||||||||||||||||||||||||
Tegen dea io of 15 deezer maand, zaait men ook
krop-J'alaad voor weuwe-kroppen, van zommige ook ou- |
||||||||||||||||||||||||||||
winden gedekt
|
||||||||||||||||||||||||||||
men nog gelijk in de voorige maand ; maar de erwten
en roomjche boonen worden fchaars, en de jhij-boonen neemen af, inzonderheid bij regenagtig of windig weer maar bloem- en andere kool is er nu in menigte, als me! de wortelen, raapen, endivie, felderij, enz. Bezigheden in de Vrugt-tuin en Enterij.
Men plukt van tijd tot tijd allerlei zoorten van appelen en peeren af, die nu rijp worden, zowelherfst- als winter-vrugten; waarvan deeerfte niet kunnen dan- ren , maar van de boom, of na dat ze wat gelegen hebben. moeten gegeeten worden : Dog de winter-vrugten wor- den meest eerst in het laatst van deeze , of in het bei. gin van de volgende maand geplukt, na dat het faifoen voordeelig is.; en men moet ze altijd wel aan de boom rijp laaten worden, want anders kunnen ze niet dim- ren , maar worden wijlig en rimpelig, en rotten haastig. Men kent de rijpheid van appelen en peeren best aan haa- re pitten, naameiijk als die ten grootften deel e bruin- of zwarcagtig geworden zijn; want zo lang de pitten nog wit, of maar weinig aan het.puntige einde bruin zii-n, hebben ze haare volkoomene rijpheid nog niet, en kunnen, aldus geplukt wordende, nietduuren: Men kan de laate winter-vrugten wel aan de boomen laaten, tot dat de nagten beginnen vorstig te worden, dog ah dan moet men ze fcbielijk afneemen, dewijl de vorst haar nadeelig is. De vrugten afgenoomen zijnde, legt men dezelve in een koele kamer of op een zouder, op versch droog ftroo (dat vooral niet muf moet ruiken), of op een houten vloer, tot de tijd toe, dat het fterfc begint te vriezen, en de vorst binnen de huizen te drin- gen, als wanneer men ze in een goede kelder moet brengen, om ze voor de vorst te bewaaren. Ren zaa- ke van belang heeft men ook bij het afneemen deezer vrugten vooral in acht te neemen, als men dezelve lan» ge goed bewaaren wil, naameiijk, dat men ze niet moet affchudden, maar altijd afplukken , dewijlzedoor het affchudden min of meer gekneust, en daar door. niet alleen vlekkig worden , maar ook met er haast aan het rotten gaan, en dus niet lang kunnen duuren; ook moet het plukken bij droog weer gefchieden, want anders zullen ze mede niet lange goed blijven. Men kan in het laatst van deeze maand ook beginnen
allerlei ooft- en wilde plantagie-boomen en heesters te plan-' ten, inzonderheid in drooge gronden; want fchoon z* haare bladen nog niet alle verlooren hebben, zo is ech» ter haar groei naar boven in deezen tijd gedaan ; en al» |
||||||||||||||||||||||||||||
de wijvemgenoemt, op een warm
|
||||||||||||||||||||||||||||
rabat of bedje, of in een oude kleine broei-bak, daar
men een glas over legt, en over dag, zo lang het niet zeer koud is, veel lucht geeft; om deeze planten aldus te overwinteren, en dezelve in het voorjaar zo wel in de broei-bakken, als in de koude grond te verplanten, tot vroege kroppen ; waar toe best dienen de kleine en groote groene zoàrt, als mede kleine en groots groene krul-krop, dewijl die hard van aart zijn ; de kleine groene zoon is de beste in de warme broeibakken, vroeg in het voorjaar : Men moet deeze jonge planten ten dien einde in de koude bak zorgvuldig tegen de vorst, inzonderheid 'snagts, dekken met rietmatten, en daar over heen nog bij ftrenge vorst met ftroo; dog over dag wederom bij helder weer ontdekken, op dat ze niet verdikken. Me.n zaait dan ook, of wat vroeger, winter-bloem-,
•witte-,. ronde- en favoij-kool, op een goede warme plaats, om dezelve in het volgende voorjaar tot vroege kool te verplanten : De jonge bloemkool planten moet men ver- volgens in een koude broeibak planten, om ze daar in te overwinteren , op de zelfde wijze als boven van de weeuw kroppen gezegt is. In het begin der maand kan men ook nog wat geele
f een op een warm. rabat zaaijen, om dezelve in de vol- gende lente jong te eeten. Men bind van tijd tot tijd bij droog weer endivie op,
en aard felderij en poreij aan ; ook bebind men cardons met ftroo, om wit te worden. Men kan ook nog en- divie verplanten , tot het midden van deeze maand ; maar hèt land moet vet en de plaats warm zijn, anders koomt er weinig van. Men verzaamelt de moes-zaaien, die in deeze maand
rijp worden, en verfpreid die op matten of kleeden, om droog te worden, en het zaad er dan uit te klop- pen en fchoon te maaken. Men fnijd de aspergies af, daar men geen zaad van
wil winnen, en maakt de bedden fchoon van onkruid : Ook kan men nu de paden tusfehen die bedden uitgra- ven, en met het uitgegravene de bedden watophoogen, vullende de uitgegravene paden weder op met oude mest uit de broeibakken, of met andere oude vergaane mest. Men kan nu ook bedden aanleggen tot champignons, waar toe de mest niet al te heet of broeijend moet zijn; hoe deeze bedden gemaakt moeten worden, kan men nazien op het artijkel CHAMPIGNONS. Omtrent het midden van .deeze maand kan men ook
allerlei fijne kruiden verplanten, als falie, thijm, la- vendel, melisfe; als mede de toekruiden tot falade, pim- pernel , dragon, tripmadam, enz., zullende dezelve als |
||||||||||||||||||||||||||||
ze vroe
|
-5
zo |
geplant worden, vatten de wortelen voor de
|
||||||||||||||||||||||||||
veel te beter, en ze groeijen in het vol'
|
||||||||||||||||||||||||||||
winter
|
||||||||||||||||||||||||||||
dan voor de winter nog wel bewortelen, en vervolgens de
vorst beter kunnen tegenftaan , dan wanneer men ze ka- ter verplant. Men maakt nu ook de winter-moestuin in de kelder
gereed, en voorziet dezelve met verfche zandige- aar- de, om, zo dra het begint te vriezen , de keuken-ge- wassen daar in te brengen. Voorts behoort men den keuken tuin bij droog weer
wel te zuiveren van het onkruid, dat in deeze maand menigvuldig opkoomt,- want indien dit niet gefchied , voor dat.de heifst-regens vallen, groeijt het onkruid. |
gende jaar voorfpoediger. Dog ais er na de planting
veel droog weer volgde, is het dienstig, omdegrona boven de wortelen wat met eenige ruigte, tegen nse uitdroegen van de grond, te overdekken ; en men dient de boomen, inzonderheid de hooge, ook roet ftaakeu tegen de winden te onderfteunen ; maar in zeer natte gronden is het beter , dat men de boomen in hei voor- jaar plant, dewijl de jonge wortelen in zulke natta gronden zouden verkouden en rotten, dat de volgecus groeij zeer benadeelt. . Men kan nu. ook ftekken van aalbeßgn en kruisbefie®
|
|||||||||||||||||||||||||||
HER.
|
|||||||||||||||||||||||||
fïER.
|
|||||||||||||||||||||||||
1037
|
|||||||||||||||||||||||||
zullen ze voor de winter nog genoeg bewortelen, om
de vorst te kunnen tegenftaan, en ze zullen daar na in het volgende jaar beter bloeijen, dan die welke in het voorjaar verplant worden. De jonge Ieucojen, die-nu beginnen te teikenen, en dubbeld zijn, plant men ook van tijd tot tijd in potten. Ook kan kan men nu de laage palm der parterres, en
bloem-paden verplanten, daar hij te dik ftaat, als me- de nieuwe bloem perken, enz aanleggen ; hoewel heC beter agte, dat dit vroeg in ha voorjaar gedaan worde, dewijl de in de herfst geplante palm, dikwils niet ge- noegzaam voor de winter kunnende bewortelen, daar na door de vorst veel koomt te lijden , zo hij niet geheel weggaat, inzonderheid als hij laat geplant, en de win- ter ftreng is. Men verzaamelt de bloem-zaaden der zaai- en andere
gewasfen, die in deeze maand rijp worden,- en men fnijd de verdorde flengen van de harde planten af, of trekt die van de zaai-planten uit, welk het bloeijen ge- daan en het zaad gegeeven hebben ,~ en als men de har- de planten op de rabatten niet verplant, is het dienftig', dat men den grond rondom omfpit, en er wat nieuwe- aarde, of oude vergaane mest onder mengt, dat de wor- telen veel verfterkt, en dezelve in het volgende jaar be- ter doet bloeijen. Indien het weer zeer regenagtig is, moet men de pot-
ten met de fijne anjelieren en met de aurikels, als mede andere fijne tedere gewasfen, voor de regen dekken, de- zelve onder eén afdak of elders zettende; of anders moet men de potten op de zijde nederleggen , op Jat het water er van kan afloopen, want de overvloedige nat- tigheid der aarde, die in dat faizoen niet ligt weder kan uitdroogen, doet de planten geel en ziek worden, of rotten en verderven. Men moet den bloem-tuin wel fchoon houden, zo wel
de paden als de rabatten , enz., niet alleen om de zinde- lijkheid, maar ook om die reden boven in de. moes-tuin vermeit. Planten die nu in de Bloem-tuin groeijen.
Devoornaamfte bloemen van'deeze maand zijn, afrU caa-nen, tunetanen, chrijfanlhemums , jalappe, wijfjes- bal f aminen, f cabiofen, fiok-roofen, chineefche anjelieren, lathijrusfen, gemeene en turkfche rogge-bloemen , ptarmi- ca, dubbeid moeder-kruid, goudsbloemen, herfst gentia- ne lie, roodbloeijende turkfeke boonen, dubbeld zeep-kruid, xeranthemum, herfstfaffraan , bastert Jaffraan, varkens- brooi, Colchicum, tuberoofen, laate ridderfpoor, chineefche en andere zoorten van asters en guldenroede, zonne-bloe- nien , enkelde en dubbelde indiaanfehe kersje, elichrij- fums, klokjes-winde, enz. V,an de heesters , jasmijnen ,. pasfie-bloem, fpaan-
fchebrem, laate caperfoelie , heefleragtig vijfvinger-kruid', heefleragtige althéa, fijrifche ketmia, boom-maluwe, hee- fteragtig St. Jans-kruid , emérus , cijtifus van maran- tha, dubbelde grnnaat-boom: Werk in liet Oranje-huis en Trek-ktrs.
Tégen het laatst van September, of zo dra de nagten, begiunenkoud te worden,, of ook, als het nat weer is; |
|||||||||||||||||||||||||
(teeken , die den winter wel over kunnen duuren, en
daar na in het voorjaar beter aan de gang raaken, dan die men in dat faifoen fteekt. Men moet nu van tijd tot tijd pitten of zanden van
rijpe appelen, peeren, queè'n, en andereboom-vrugtenver- gaderen, en zulks van de beste zoorten, om dezelve op zijn tijd te zaaijen tot jonge ftammetjes, om erop te enten ofte oculeeren, of anders tot jonge boomen. Hoe men de zaaden zaait, en verders kweekt,, kan men op ieder artijkel nazien. Men ziet verder na de jonge geënte en geoculeerde
loomtjes, om dezelve te zuiveren, en daar aan te doen, dat er aan gedaan moet worden , om haar voorfpoed van groei te bevorderen, gelijk in alle andere tijden. Men fnoeit nu de vrugtboomen, welke tegen of in een
trekkas geplant Haan , en breid dezelve ordentelijk te- gen de muur of flaket uit, op dat de knoppen zich be- ter tot vrugt-voorbrenging moogeu fchikken, eer ze ge- broeit woiden. Ooft vrugten van deeze maand.
Men heeft nu, behalven rijpe peeren en appelen, ook verfcheidene zoorren van rijpe perfiken, vroege drui- len, pruimen, hazel- en ooker ■ nooten , kafianjen , vijgen, queè'n en mispels'; ook nog aalbefiën, en morelle lef'en tegen noordlijke muuren, enz. De zoorten van appelen, peeren, perfiken, enz., die nu rijp en eetbaar zijn, kan men vinden op de artijkelen deezer vrugten. Werk in de Bloem- en Blaifier-tuinen.
Men neemt de afleggers van de angelieren, gras-anje-
lieren en duij'entfchoonen af, zo dra ze bewortelt zijn, en plant ze op zig zelfs, het zij op een bedde of in pot- ten. Omtrent het midden van deeze maand zet men de ro-
zemarijn en andere buitenlandfche gewasfen van die na- tuur, alsmijrtus, laurier, granaatboom, oleander, pasfie- bloemen, vijgen, ieucojen, gottdtaaken, enz., die men in de voorige Lente in de opene grond geplant hadde, we- derom in potten of bakken, om dezelve in de oranjerij te doen overwinteren. Ook plant men nu , of wat laacer , de bol-of klijfter-
gewasfen wederom in de grond op bedden of rabatten, als fulpen, kijacinthen, narcisfen, facetten, jonquilles, tmeus, gladiolus, bol-ireasfen, enz. ; en men kan nu ook het zaad van deeze bol-gewasfen , als mede van de turk- Me ranunkels, anémones en aurikelszaaijen, indien men daar uit nieuwe zoorten begeert te winnen; het welke Koet gefchicden in poiten of houten bakjes, met goede 'gte aarde gevult, die men vervolgens op de morgen- |
|||||||||||||||||||||||||
zon plaatst, en bij droog weer wat moet bevogtigen.
De tuberoofen die op de mest zijn gebrneit, neemt men
in het iaarste van deeze maand uit de grond, (nijd er den fteng af, en na wel afgewasfehen te zijn, legt men Mop een maatig warme plaats te droogen. Tegen het laatst van deeze maand'is het de beste tiid
0|n allerlei harde kruid en heefleragtigt bloem-gewasfen 'c fchëuren en te verplanten, die geheel of bijna uitge- "l°eit hebben ,. als akeleijen, confiantinopels , lichnisfen, 6:ife:;,tfrhoonen, fleuttl-bhmneil, faxifraga's, gentinnel- 8 s•■iriasfen, peonie-, aconitmus, fraxinella'-S; oijeviars- |
|||||||||||||||||||||||||
men de tedere bui.enlandfche gewasfen , die geen
|
|||||||||||||||||||||||||
moe!
|
|||||||||||||||||||||||||
*fe»,. dubbelde reinette, leliën van
lSels. klokjes-bloemen, apocijnwns . |
koude kunnen verJraagen, weder in het oranje-huis af
ftook-kas brengen.,- men maakt altijd het begin met dé |
||||||||||||||||||||||||
daalen , falcnons-
ajle'-s en gulden- |
|||||||||||||||||||||||||
, . en veelerlei andore,- wart als men deeze en 'dier- ,,,....
*eliJke harde gewasfen bij tijds in het najaar fcheurt, beeld , de.oranje-, citroen-, en laurier-boom,
Nnn 3
|
bijvoor-
laürièf
mijrtus,. |
||||||||||||||||||||||||
«038 HER;
|
|||||||||
HER.
|
|||||||||
mjrtus, roofemarijn , leucojen, goud-laakens, enz., die
men buiten laat tot in't begin van October, of tot dat het begint te -vriezen,- en men zet de gewasfen nier eer in een nette order, dan wanneer ze alle binnen huis zijn; maar alvoorens men ze inzet, moet men niet verzuimen, om ze voor af wel te zuiveren van alle dorre en rottige bladen en takken, als mede van allé vuiligheid en onge- dierte,' ook moet men in agt neemen, om ze bij helder en droog weer binnen te zetten, en men moet de oran- jerij of kas over dag bij goed weer, in het begin altijd .veel luchten, dog na proportie van de tederheid der planten. In het laatst van deeze of het begin van de volgende
maand, maakt men ook de run-bakken in de (look-kas voor de tederfte gewasfen gereed; maar men moet zorg draagen, dat men de potten er niet inzet, terwijl den run nog te heet broeit, want dit zoude de planten groote- lijks kunnen bénadeelen of geheel doen verbranden. Indien de hitte der run in de runbak, daar ds ananas-
Jen in ftaan, verflauwt, moet dezelve öpgewakkert wor- den , door middel van de run te roeren, en er verfebe onder te mengen, om de planten in deeze bak in de groei te onderhouden, tot half Üctober; het welk beter is dan dezelve vroeger in de ftook-kas te brengen, mits dezel- ve 'snagts wel voor de koude te dekken , inzonderheid als die vogtigzijn. Dog die jonge planten welke de win- ter over in warme run zullen ftaan, moeten in het laat- fte van deeze, of in het begin van de volgende maand in de ftook-kas in de run-bak gezet worden, die ten dien einde voorheen daar toe bereid is; en die planten, wel- ke bekwaam zijn om het volgende jaar vrugten te dra- gen, moeten nu, eer ze in de run gezet worden, in be- kwaam grootc, dog niet al te groote potten , daar men ze vervolgens in denkt te laaten blijven, met de aarde om haare wortelen worden verplant, om goede worte- len voor de winter te maaken, waar van de voortbren- ging van groote vrugten veel afhangt. De planten die nu in de oranjerij of ftook-kas , in
bloei zijn, zijn veelerlei , als onder anderen , oleander met dubbelde en enkelde bloemen, mijrtheboom, boom- agtige thlaspi van kandien, amomum van plinius, datura, vetfcheide zoorten van ficoides , cotijlcdons en aloè's, fpaanfche-,geele-, indiaanfche-, arabifche- en azorifche-j'as- mijn, leönurüs, pasße-hloemen, kruidje roer mij niet, apocij- KUm, viburnums, anemonofpermos, indiaansch riet, de japanfche lelie-narcisfen, en veel meer anderen. Huismans werk , en zijn voordeel in deeze maand.
De veldbouwer vaart voort met de overige veldvrug-
ten In te oogden, die nog buiten op de akkers zijn; en het begint ook tijd te worden om de landen te ploegen, en tot het zaaijen van winter-vrugten , als weit, rogge, gerst, en fpelte te bereiden, zijnde het omtrent St. Mi- chiels dag de beste tijd tot de zaaijing; dog men kan de juiste zaai-tijd zo niet bepaalen , als veel afhangende vanden aart des gronds en't weer : Maar het is altijd be- ter, dat men de hooge, drooge zandige gronden wat vroeg, en daar in tegen laage vogtige akkers laater be- zaait. De Huisman dorscht van de ingeoogde vrugten uit,
en brengt ze ter markt, inzonderheid als hij geld be- noodigt is ,• want de voornaamfte dorsch-tijd der graan- vrugten is. in de wintertijd , dewijl ei nu nog veele an- dere bezigheden in het veld te doen zijn. Men kan nu ook in 't begin van deeze maand defchraale
|
dorre weij-landen, na dat er oude mest over gedrooi;
is, omploegen, en met hooi- of klaver-zaad bezaaijen om aldus nieuwe en beter weide te bekoomen; zijnde't rog-gras hier toe het best : Of men bezaait ze het vol- gende eerde jaar met haver of met zomer-gent, en daar na in' het najaar met hooi- of klaver-zaad. Het gras voor de beesten is nu nog goed, en de huis-
man maakt nog goede boter en kaas, die hij te markt Huurt. De boter van deeze maand is van de beste voor winter-boter, dewijl ze wel duuren kan; weshalven da huis-vaders of huis-moeders niet verzuimen, om nu haa- re boter voor de winter-provifie op te flaan; die wel be- hoort gewasfehen en bekwaamelijk gezouten te zijn; daar en boven moet dezelve, om goed van fmaak te blij- ven , in wel zuivere vaatjes van eicken hout , of beter in groote keulfche potten , bewaart worden. Dog de boter van de volgende maand is hier toe ook nog zeer dienstig. Ueeijeren van deeze maand zijn mede goed, om voor
de winter te bcwaaren. Men heeft nu ook vet geweide lammeren en fchaapen,
die men van tijd tot tijd ter markt zend, of aan de flag- ters verkoopt, benevens ander vet vee, dat men heeft; en de vleeschmarkt begint nu rijkelijk voorzien te wor- denvan allerlei vieesch. Ook heeft men nog jonge dui- ven, hoenderen, kapoenen, enz. te verkoopen : De wil- de en tamme eenden en ganfen, beginnen nu ook vet en fmaakelijk te worden; hoewel ze zo goed van fma^k nog niet zijn, als in de volgende kouder maanden ,• daar en boven zijn de vederen van deeze jonge vogelen nog niet volwasfen , en ze hebben veele ftoppel-vederen, het welke veroorzaakt dat men ze niet wel fchoon kan maaken; beb'alven nog, dat men zig door het vroege ge- bruik febaade aan de vederen doet, inzonderheid ten op- zigte van de ganfen. In die landfehappen daar eicke- of boeken-bosfchei
zijn, jaagt men de maagere varkens omtrent het laatste van deeze maand in de bosfehen, daar ze door een Hei' der gehoed, en binnen 6 à 8 weeken heel vet worden, als er veele eickels of boeken gegroeit zijn ; of men mest dezelve op het hok met deeze vrugten, die in de bos- fehen in deeze tijd van de boomen afvallen en verzaa- melt worden : Dog de eickels geeven veel beter (pek als de boeken. Tegen het laatste van deeze maand laat men de m>
bij de fchaapen, zo verkrijgt men omtrent het beginvan Maart jonge lammeren, want het fchaap draagt 21 wec- ken. In het laatste van deeze maand kan men ook de bijw
de overvloedige honing en wasch ontneemen ; welke men vervolgens, gezuivert zijnde, verkoopt ; maar mennioet de btjen niet te veel honing ontneemen, op dat ze in de winter geen gebrek van voedzel hebben. Men duurt de ooftvrugten van appelen, peeren, enZ'
die in deeze maand rijp en eetbaar worden, ter marM» eer ze aan het rotten gaan; dog de beste winter-vrugKO kan men nog wat bewaaren, dewijl ze daar na veeltijds duurder worden: Een goede huisvader of huismoeder ver- zuimt nu ook niet, om van tijd tot tijd appelen, f«r«»i en pruimen in de oven te droogen, inzonderheid als de- zelve overvloedig zijn ; het zij tot zijn eigen proviiic- of ook tot verkoop; want deeze gedroogde vrugten zij" een goede bij-fpijze , inzonderheid in de volgende «ƒ' winter en het voorjaar, als de groente begint ten eind te gaan en fchaars te worden; fmaakende zeer goed ntf |
||||||||
HER.
een ftuk maager fpek of bij gebraaden vieesch, enz.
Men fnïj'd de apptlen en peeren ten dien einde , na dat zegefchilt zijn, of oôk ongefchilt, in vier, zes of meer (lukken, naar dat ze groot zijn, doet er de klok-huizen uit, ' én droogt ze vervolgens op horden, of met gaten doorboorde planken in de oven , langzaamerhand, tot dat ze droog genoeg zijn, en betvaart ze daar na in een Zak of vat op een drooge plaats, anders worden ze fchim- nielig en bederven. De gefchilde zijn de fmaakelijkfte, In zommige landfehappen maakt men uit de appelenen
peeren ook rijder en azijn, hetwelk voordeelig zijn kan, als men overvloed van deeze vrugten heeft : Zie over jjt eene en andere op het artijkel APPEL-BOOM. In dcwijnlanden maakt men tegen het laatste van dee-
ze maand toeliet tot de wijn-oogst, met het toebereiden van de pers, vatten, kelder enz., en als deeze maand droog en wam is, heeft men hoop van een goede oogst, en geurige wijn te verkrijgen. Met het begin van dee- ze maand word de hoppe ook bij droog weer afgeplukt en ingezaamelt. Men braakt en klopt ook het vlas en den htnnip, om
ze tot het heekelen en fpinnen gereed te maaken. In deeze maand , wanneer de graanen van het veld zijn,
heeft men ook het vermaak om leuwerikken op de ftop- pel-akkers, met verfcheiderhande zoorten van netter! te vangen,- zijnde dezelve in deeze tijd een zeer fmaake- lijk en aangenaam èeten ; (zie Leeuwerik). Ook vangt men nu vinken öh andere kleine vogels met het flagnet; als mede patrijzen met het foek-net en anders, om de- zelve in huis op een zolder voor het winter - gebruik te bewaaren, daar men ze met weit voed en vet maakt. In zommige landfehappen begint nu ook de lange jagt op/wa- zen; en het is omtrent het begin van deeze maand, dat de herte-bronst begint,' in die landfehappen daar ze gevon- den worden. >• De visfeherij is deeze maand ook nog goed en menig-
vuldig, zo wel met hengels als netten,maar de visch be- geeft zig nu meer na de diepte. HERFST-NARCISSE, zie LELIE-NARCISSE.
HERFSTROOS, is de Stok-roos, zie MALUWE.
HERKAAUWEN; in bet latijn Ruminare; is eene
zo zonderlinge, en verwonderlijke werking, dat zij ver- dient van een ieder gekent te worden : Over dezelve hebben zeer veele gefchreeven, maar de voortreffelijk- fte over dit ftuk zijn Peijerus in zijne Mericohgia , Perrault in zijne Mechanhue des animaux , De Buf- ïON'enü'AuBENTON, en onlangs heeft in onze taal, de Profesfor Camper in zijne Lesfen over de Veepest, III. Les, Leeuw. 1769. over dezelve zo voldoende gefchree- ven, dat wij den leezer daar van een uittrekzel zullen fflededeelen. Herkaamven is eigentlijk de fpijze, die eerst afge-
plukt, en in het ruwe tusfehen de kiezen verbrijzelt, en doorgeflokt geweest is tot in den pens, na dat de- - zelve opgekcomen is bij kleine decben, in den mond, nog eens en wel zeer lang en fijn tekaauwen tusfehen de kiezen, tot dat zij genoeg fijn gemaalen, ten tweede- 'naalen kan nedergefiokt worden. Dit herkaauwen doen de dierei, op hun gemak, als zij rusten, gelijk wij de- zelve gewaar worden uit de geduurige zijdelingfche be- Weeging der onderkaak, in Kocijen, Schaapen, Gei- ten en Herten. Het is zeer merkwaardig te zien, hoe, zo als het her-
kauwde doorgeflokt is, een nieuwe brok langs denflok- ar3i opklimt naar den mond in de Koeijen. |
||||||||||
HER.
|
||||||||||
,«03*
|
||||||||||
Deeze herUaumng doen verfcheidene beesten, alle
Osfen, Bifons, Buffels, Herten, Rendieren, Elan-
den, Gazellen, Antilopen, Geiten, Chamori, Guinee- fche Reetjes, Karaeelen, Tweebtiiüge ofßactreaanfche bij ons Dromedaris genoemt, enz.,- dog deezen hebben allen vier maagen , de Kameel misfehien vijf, dog dat khijnt ons duister; zeker is het, dat zij vier hebben. Deeze vier maagen zijn zeer klaar befchreeven, eu
afgebeeld door den Heere P. Camper, in de IL Lesfe- zij worden gedeelt in den pens , hoeve, het menisvold en de lebbe. Zie ook MAAG. De herkamwing gedaan zijnde, gefchied de neder-
flokking op deeze wijze. Eerst eet het dier zijne eerfte maag of pens vol, waar
door ook tegelijk de hoeve opgevult word; vervolgens als het eeten daar een weinig geweekt is, word het bij brokken, of klompen opgegeeven, en wedergebragt naar den bek, en herkaauwd zijnde, flokt het beest dit her- kaauwde neder, en brengt het door een zonderlinge buis, welke doorP. Camper zeer klaar afgebeeld word fig. VI., onmiddelijk in de derde ma.ag; waarvandaan het in de vierde loopt, en zo vervolgens. Hier uit blijkt, dat eigentlijk geene vier maagen, ge-
lijk Arsstoteles meende, en Galenits , tot deeze herkaauwingenoodig zijn; want als men dépens en hoe- ve voor ééne maag neemt, en het menigvold voor de tjveede, waar na de leb volgt, dieer niets medetedoen heeft, zo kan men begrijpen, als óf er flegts twee maa- gen waaren, die van elkander kondengeflooten worden, door de lippen, welke van de flokdarm tot aan den mond- der 'derde maag loopen; het getal der maagen bepaalc derhalven de herkaauwing niet. Ook ziet men, dat Haazen, Konijnen, Mormeldie-
ren, en anderen herkaauwen , offchoonzij ééne maag hebben, maar die als in tweën verdeelt.zijnde , even eens fchijnt te werken, als wij gezegt hebben van de Koeijen; dog daar word zulk een konstige fchikkinge niet gevonden, dat is zulke lippen niet die den flok- darm affluiten können. De Profesfor Camper tqont klaar aan., dat alle her-
kaauwende dieren, de onderkaak zeer final, en de kie- zen zeer uitgefleeten hebben met dwarfe fleuven, dooi- de geduurige zijdelingfche beweeging van de onderkaak. Deeze uitflijting word gevonden in de Haazen en Ko- nijnen , en om die rede blijkt, dat zij können herkaau- wen; gelijk Moses zeer net opgelet beeft. Maar alla dieren die verfcheurende zijn, gelijk Leeuwen, Hon- den , Katten, enz,, hebben de kiezen over elkander heen fchietende, en de geledingen van de.kaak zo, dat zij niet dwars kaauwen können; derhalven herkaauwc een Hond niet, om dat hij maar ééne maag heeft, want al hadde hij zes, konde hij het niet doen,. om het ge- fiel zijner kaaken. De pooten geeven ook geen kenmerk, want Kamee-
len, en Bracteaanfche of Dromadarisfen , hebben eene zool onder de pooten, zijn niet gefpleeten, en herkaau- wen. Konijnen hebben pooten als Katten en Voslen, en herkaauwen; daar de Varkeus, welker pooten ge- fpleeten zijn als die van de Koeijen , vol/trekt niet her- kaauwen. '. De Profesfor Camper verdedigt Mosss hier omtrent
tegens De Buffon , welker voornaam doelwit fchijnt te zijn, het gezach van Moses te ondermijnen; dog wij beveelcn den leezer, de Lesfen over de Veepest, door den Profesfor Caüf-eh onlangs uitgegeeven,. hier over |
||||||||||
na
|
||||||||||
HEU.
|
|||||||||||
HER.
|
|||||||||||
*»4*
|
|||||||||||
eenigt te 2ïjn ; Salmacis verkreeg dia bede, maar de
Goden lieten het zigtbaare teken van de beide fexen aan haar over ! Zie hier eene fabel, die hier in nog gelooft word, als of er waarlijk menfehen gebooren wierden met de beide deelen, de fexe afzonderlijk eigen, en wel zo, dat zulk een hermaphrodiete zoude können bezwan- geren, en bezwangert worden ; het welke nogthans vol- ftrekt valscb is : Daar is flegts één geflacht van dieren bekent, welke dat zogenoemd voordeel'bezit, deßak- ken naamelijk, dceze bezwangeren, terwijl zij van die geene, welke zij bezwangeren, bezwangert worden, gelijk de oiifterffelijke Swammerdam heeft ontdekt, ca allernaukeurigst befchreeven. Maar in menfehen , en alle andere dieren, welke na-
tuurlijk een afzonderlijk geflacht hebben, is dit onwaar; en wanneer er iets diergehjks fchijnt plaats te hebben, is het eene wangeftalte, die monsteragtig is, welke de Athenienfen en Romeinen als zodanige in de zee, of den Tijber wierpen. Men kan evenwel niet ontkennen , dat bij zommige
mannen, deteeldeelen mismaakt zijn, en wel zodanig, als of er waarlijk een vrouwelijk deel was, en een man- nelijk. In lang is er geen voorbeeld geweest zo twijf- felagtig, als dat van Michel Anne-Drouart , welker befchrijving deHeer Morand gegeeven heeft inde Mem. de l'Acai. des Sciences 1750. In deeze is het mannelijk teeldeel zonder waterweg, en dus gelijkt het naar de kittelaar der vrouwen ; de balzak is gefplecten , zon- der ballen, en tusfehen die fpleet, en het lid, is een gaatje, door welke de pis zich ontlast. Deeze Mi- chel Anne was te Amfterdam inden jaare 1754 in vrou- we kleederen, en gaf voor eene vrouwe te zijn , en be- geerte tot mans te hebben. Zij heeft zich in het jaar 1764 vertoont in JeProvintie van Friesland als een man, had eene baard, en thans bleek het klaar, dat het al- leenlijk een monster was. En op deeze wijze is het meer gebeurt, dat een meis-
je in een jongen veranderde; gelijk ten tijde van Cos- STANTijN de Groot. Pare'verhaalt van eene Marie Germain, welker mannelijk deel verborgen geblee- ven was, tot dat zij over een floot fprong, wanneer het eensklaps voor den dag kwam, en zij van fexe ver- anderde. Veeltijds gebeurt het dus, dat in de jonge dochters de
kittelaar zeer groot uitwast, en als een mannelijk teel- lid, behalven de opening vertoont; terwijl zij anders, even als vrouwen, op haaren tijd geregelt ziin; zulke, meent men, dat met vrouwen wel verbondene kisten zouden gekoelt hebben. In Aïie is dit een zoort van gebrek, het welk in de kindsheid word weggenoomen door befnijdenis, zo als het genoemt word, fchoon wer- kelijk verfchillende van die der mannen, in welken al- leen de voorhuid word ingekort. Wanneer nu een man, de balzak diep verdeelt, en
geen waterwegheeft aan het mannelijk lid, 'naar een gaatje in de fpleet, gelijk bij Michel-Anne-Drouard» en verfcheidene anderen, zo dat de baard wast, geene maandzuiveringen voor den dag koomen, maar alles, fchoon miswasfen, mannelijk is, dan is het een man- nelijke hermaphrodiete ; vooral houd men zulk eene voor een hermaphrodiete, als er geene ballen te voorfchijri koomen, gelijk zeer dikmaal in welgemaakten gebeult. Daar is een monsteragtige gefteltenis, die zeer vee voorkoomt, dat is, wanneer de blaas ontbreekt: Inuen jongens, is-als dan liet teeldeel zeer mismaakt; bpve |
|||||||||||
na te leezcn; alleen zullen wij çr dit nog bijvoegen,
dat zijn Ed.zeer klaar aantoont, dat de Israëliten dooi- de bepaaling van niet dan reine herhaauwende dieren te moogen flachten, en eeten, zekerlijk zeer weinig be- paalt wierden ; want dat van alle dieren der waereld , geene zo overvloedig over den aardbodem gevonden wor- den , als de reine herkaauwende dieren, van het zuide- lijkfte deel van Alle, tot den Noordpool toe ; en der- halven dat zij om die rede , geen gebrek behoefden te hebben; ook vind men in America eene genoegzaa- me veelheid, ten bewijze, dat, waar ook de kinderen Israels mogten huisvesten, zij altoos overvloed hebben konden. HERLEEVENDIGMAAKING; in't latijn Revivifiai-
tio; Refufcitatio , ook Regeneratio ; word bij de Chijmis- ten genoemt die operatie, waar door de mercurius oft kwikzilver, dat in een andere gedaante , bij voorbeeld in cinnaber verandert is, in zijne voorige eerfte gedaante herfielt, en weder leevendig gemaakt word. Maar als deze operatie met andere veranderde lighaamen gefchied, word ze herflelling (reduüio) genoemt. De herleevendigmaaking van de mercurius uit den cin-
naber en andere prtparaaten van de mercurius, als fiwli- maat en precipitaten, gefchied door middel van er iets bij te voegen, dat den zwavel of zouten, waar uit de- zelve zaamengeftelt zijn, tot zig neemt, of daar mede vereenigt, en den mercurius losen alleen laat; hier toe nu dient de leevendige kalk, oïhtt ijzer-vijliel : Bij voor- beeld men mengt bij een gedeelte gefiooten cinnaber even veel leevendige kalk, of ijzer-vijlzel, maakt het zaamen vogtig met een weinig azijn, en distilleert het uit een glafen geharnaste of fteenen retort, met een bij trappen vermeerdert fterk reverbereer-vuur , zo klimt de mercu- rius met druppels over in den ontvanger, waar in men eenig water moet gedaan hebben. Deezen arbeid word verrigt, om de mercurius te reini-
gen, die daar door zeer zuiver word , en aldus den naam draagt van mercurius regeneratus , of mercurius refufcita- tus, vel revivificatus, dat is leevendig gemaakte kwik ; wor- dende anders ook genoemt primum ens mercurii, eerfle weezen des kwiks. HERMANNIA, is een plantengeflacht, waarvan 7 zoor-
ten bekent zijn ; zijnde van andere Kruid-kenners onder- de ketmia, oîalîhœa, geplaatst, maar daar ze in de bloem van verfchillen , dewijl ze min of meer gedraaide bloem- bladen hebben : Dezelve groeijen natuurlijk omtrent de Kaap de Goede Hoop en elders in Africa; en worden ook in Europa van de liefhebbers van vreemde planten gekweekt, het welke gefchied door middel van (lekken in de zomer te fleeken in goede aarde , en dezelve daar na als ze bewortelt zijn in potten te planten , om ze in de winter in het oranje-huis voor de vorst te bewaaren, op een luchtige plaats, zo zullen ze in April of Maij veele bloemen geeven. HERMAPHRODIET. Natuurlijke verfchijnzelen
hebben dikwerf gelegenheid* gegeeven tot fabelen, en dceze zijn onder andere gedaantens weder overgenoo- nien, zo dat de nakoorhelingfchap door ze kwalijk te verftaan, erdikwils iets verkeerds in gezogt heeft; van dien aart zijn de hermaphrodieten. Dit is cenegriekfche bijeenvoeging van de naamen van Hermes Mercuri- us en Aphrodite Venus, welke gegeeven is aan den Zoon van beide die Heidenfche Godheden; op deezen de Nijmph Salmacis zeer verlieft, zo dat zii den Go- den fmeekte, om geheel met hem in één lighaam ver |
|||||||||||
Ï04* BEIL
|
.HER.
|
||||||||||||||
andere Iisch-bloernen gelijkt, maar is kleiner, geelagtig-
groen-bruin van verf, en heeft geen baarden of franjes, maar is op die plaats een weinig zwartagtig van koleur; Ba de bloem voigt een taamelijk groot nederwaarts han- gend zaadhuis, het welke met het rijp worden zig in drie fpleeten opent, bevattende rond zaad als kleine erwtjes; de wortel beflaat uit twee, drie of meer lang- werpige knobbels, met vezel-wortelen. Plaats. Dit gewas groeit omtrent Konftantinopel, in Sij-
lien, Arabien, en elders in Alien : Word ook wel bij ons uit liefhebberij gekweekt. Kweeking. Om het zelve voort te kweeken, gefchied
zulks door de knobbel-wortel, die men fcheurt of ver- deelt en op zig zelfs plant, waar toe de bekwaamde tijd is, zo dra de bladen verdorren ; maar men moet de wor- telen niet lange buiten de grond laaten, want als ze wilk en rimpelig worden , gaan ze daar na aan het rotten ; en men moet ze niet jaarlijks verplanten, maar één jaar, twee of drie flaan laaten: Zij beminnen liefst een kleiagtige grond, en een warme ftandplaats op het oosten, kun- nende onze winterkoude vrij wel verdraagen , en bren- gen aldus behandelt, in de Maij bloemen voort. Eigenfchappen. De wortelen van deeze plant worden
hedendaags gehouden voor de opregte hermodaStijlen dei .Apotheeken, in piaats dat men voor deezen geloofde, dat het de wortelen van de gemeene Colchicum waaren , gelijk zommige nog in die waan zijn. Deeze hermodaäij- len worden tot het medicinaale gebruik uitSijrien, over Smirna en Aleppo gebragt; hebbende een langagtig ron- de, platte gedaante, op de wijze van een hart, en een zoeten en fcherpen reuk; de beste moeten groot, vast en zwaar zijn , van buiten roodagtig en van binnen wit ,• zij zijn gomagtig van fubftantie, maaken het fpeekzel onder het kauwen lijmagtig, en haar fmaak is bitteren walgelijk. Dezelve hebben een verkoelende en taamelijk zagt
purgeerende kragt, en voeren de weij- en flijmagtige taaije vogten uit het Hghaam, inzonderheid die in de geledingen vast zitten; weshalven zij de ziel der gele- dingen (anima articuiorwni) genoemt, en uit dien hoof- de heel dienftig geagt worden tegensjtgt, podagra, chi- ragra, zinkingen, enz. De dofis is in fubftantie van één, tot twee drachmen, en in infinie een half once. In de Apotheeken heeft men daar van de pillulœ de hermodaBij- lis, anders arthriticœ genoemt, als mede bet extraB. Uitwendig worden ze gebruikt tot fontenel-kogeltjes.
HERMIJN-WEZEL , zie WEZELEN , n. IX.
HERNIA, zie BREUK.
HERNIA GUTTURALIS , zie GORGEL-GE-
ZWEL. HERNIA 1NCARCERATA ; een Beflooten Breuk;
is, wanneer het uitgevallen ingewand zo vast door de ling van het onderlijf beflooten is, dat het in de breuk- zak beflootene deel of fierven of verdikken moet. Dit is een zeer pijnlijk en gevaarlijk ongemak, dat veel al doodelijk is ; gaande verzelt of wordende gevolgt door cene ontfteekings - ziekte of koorts, onmagt, kwalijk- heid, beflooten lighaam en drek-braaken. Men tragt de uitgevallene ingewanden dikwils wel wederom binnen te brengen, en het ongemak te geneezen , door clijsteer- middclen, maar deeze zijn veel al vrugteloos; de beste middelen, indien iets helpen kan, zijn verzagtende en weekmaakende pappen en omflagen op het beleedigde deel te leggen, om de opening te verwijderen, en de /entfteeking weg te neemen , ten einde de Ireuk weder |
zagtelijk ingebragt zouw kunnen worden ; maar als dif
niet gefçhieden kan, dan is er niets overig, als de breuk-fnijding; want den breuk met gewelt te willen in. brengen , is ten uitteriten nadeelig. Zie ook BREUK HERNIA IN G U IN A LIS; Lies breuk; ü%
BREUK. HERNIARIA, zie BREUK-KRUID.
HERNIA SCROTALIS; Zak breuk; zie BREUK
HERNIA SUPPURAÏA ; Ferzworene Breuk ; *is
zodanig, als een ftuk van het uitgevalle beflootene, en ontftookene ingewand tot een verettering overgaat, en een abfees of verzweering maakt , ter plaatze van da breuk, invoegen dat er de drek en fpijze te gelijk uis loopen : Hoe gevaarlijk nu dit ongemak is, zo is hes egter aanmerkelijk en verwonderlijk, dat zulk een ver- zweering dikwils kan geneezen worden door ftil te leg. gen en een goede leevenswijze, op gelijke wijze als an- dere verzwecringen; daar anders de openingen of door- booringen der ingewanden of darmen, veroorzaakt dooi wonden, zo dat er de drek uit loopt, doorgaans dooie- lijk zijp. HERNIA UMBILICALIS; Navelbreuk ; zie BREUK.
HERNIA UTERI, zie MOEDER-BREUK.
HERNIA VESIC^i; Blaas-Breuk; dit is eigentlijls
geen breuk, maar eene losfeheuring en uitvalling der blaas, het welk zo wel bij de mannen als vrouwen plaats kan hebben ; bij de vrouwen kan het gebeuren in een zwaa- re baaring, daar de blaas mede na beneden in derzelvef fchoot gefcheurt word, of ook door andere oorzaaken. Bij de mannen kan de blaas, gefcheurt worden ter plaat- ze daar de hernia crurales voorkoomen, onder het liga,' mentum poupartii, en dit 'kan uit verfchillige oorzaaken ontdaan, als door een val, mistreed, ophouding van't water, enz., gelijk Boerhave een geval van een Jood verhaalt, die door eene ontijdige fchaamte zijn water lang ophoudende, een diergeüjkc breuk kreeg. Middelen tegen dit ongemak, zijn floóvingen van inelk,
verzagtende pappen ; benevens een dille rust van lij- haam en gemoed, welke veel in dit toeval kan toe- brengen. HERPES, zie DAUW-WORM.
HERSSENEN ; in het latijn Cerebrum. Van alle
de deelen onzes lighaams zijnergeene, welker zaainen* fiel duisterer, en welker invloed op ónze bekwaamhe- den grooter is, dan de Hersfenen ; zij fchijnen alleen het verhevene van onze weezens uit te maaken, voor zo verre wij de gewaarwordingen door dezelven aan ie ziel brengen. Befchouvv ons lighaam eens met opletten* heid, leezer! onzeoogen, neus, en ooren, dienen3'* leenlijk om ons het licht, de riekende deelen, ende golving der lucht te doen gewaar worden ; de kaafeen om ons voedzel te neemen, en te brijzelen, en ds fmaak alleen om ons het goede van het kwaade voedzel te doen onderfcheiden • borst en buik zijn flegts gefch'M om de zo even genoemde zintuigen te onderhouden; de beenen om buik, borst, en hoofd te draagen van de eene plaats naar de andere; de handen zijn werktuig™ om alles naar onzen mond te brengen , en naar onze zintuigen,- wat blijft er dan over? niets anders cia" ",, hoofd met de zintuigen , en dat is eigentlijkhetmensc'"' |
||||||||||||||
ezicht ,
|
|||||||||||||||
Die zintuigen, dat is de verhevene, als het
|
|||||||||||||||
de reuk, en het gehoor, fchijnen de hersfenen voor ne
grootst gedeelte te vereifchen : De fmaak immcrs > ?n het gevoel zoover het lighaam als in de toppen davM' geren, hangt af van die zelfde zenuwen, welke ooä |
|||||||||||||||
ïo4* SER;
|
|||||||||
.HER.
|
|||||||||
zagtelijk ingebragt zouw kunnen worden ; maar als di
niet gefcjiieden kan, dan is er niets overig, als d( breuk-fnijding; want den breuk met gewelt te willen ia brengen, is ten uitterften nadeelig. Zie ook BREUK HERNIA 1NGUINAL1S; Liesbreuk; ü(
BREUK. HERNIARIA, zie BREUK-KRUID.
HERNIA SCROTALIS; Zak breuk; zie BREUK
HERNIA SUPPURATA ; Ferzworene Breuk ; is
zodanig, als een ftuk van het uitgevalle beflootcne, er ontftookene ingewand tot een verettering overgaat, ei; een abfees of verzweering maakt , ter plaatze van de breuk, invoegen dat er de drek en fpijze te gelijk uil loopen : Hoe gevaarlijk nu dit ongemak is, zo is hel egter aanmerkelijk en verwonderlijk, dat zulk een ver zweering dikwils kan geneezen worden door ftil te leg gen en een goede leevenswijze, op gelijke wijze als an- dere verzweeringen; daar anders de openingen of door booringen der ingewanden of darmen, veroorzaakt doo: wonden, zo dat er de drek uit loopt, doorgaans dooie lijk zijp. HERNIA UMBILICALIS; Navel-breuk ; zie BREUK
HERNIA UTERI, zie MOEDER-BREUK.
HERNIA VESICiE,- Blaas-Breuk; dit is eigentlijl
geen breuk, maar eene losfeheuring en uitvalling der blaas het w-elk zo wel bij de mannen als vrouwen plaats kaï hebben ; bij de vrouwen kan het gebeuren in een zwaa re baaring, daar de blaas mede na beneden in derzelve: fchoot gefcheurt word, of ook door andere oorzaaken Bij de mannen kan de blaas gefcheurt worden ter plaat ze daar de hernia crurales voorkoomen, onder het liga mentum poupartii, en dit 'kan uit verfchillige oorzaaker ontftaan, als door een val, mistreed, ophouding van' water, enz., gelijk Boerhave een geval van een Jocx verhaalt, die door eene ontijdige fchaamte zijn wate: lang ophoudende, een diergclijke breuk kreeg. Middelen tegen ditongemak, zijn floóvingen van melk
verzagtende pappen ; benevens een ftille rust van lig haam en gemoed , welke veel in dit toeval kan toe brengen. HERPES, zie DAUW-WORM.
HERSSENEN ; in het latijn Cerebrum. Van alk
de deelen onzes lighaams zijnergeene, welker zaamen- fiel duisterer, en welker invloed op onze bekwaamhe- den grooter is, dan de Hersjenen ; zij fchijnen alleen het verhevene van onze weezens uit te maaken, vooi' zo verre wij de gewaarwordingen door dezelven aan ds ziel brengen. Befchouw ons lighaam eens met opletten' heid, leezer! onzeoogen, neus, en ooren, dienen al- leenlijk om ons het licht, de riekende deelen, en de golving der lucht te doen gewaar worden ,■ de kaaken om ons voedzel te neemen, en te brijzelen, en de fmaak alleen om ons het goede van het kwaade voedzel te doen onderfcheiden ; borst en buik zijn flegts gefchi'kt om de zo even genoemde zintuigen te onderhouden ; de beenen om buik, borst, en hoofd 'te draagen van de eene plaats naar de andere; de banden zijn werktuigen om alles naar onzen mond te brengen , en naar onze zintuigen; wat blijft er dan over? niets anders dan het hoofd met de zintuigen , en dat is eigentlijl: het mensch- Die zintuigen, dat is de verhevene, als het gezicht) de reuk, en het gehoor, fchijnen de kers/enen voor het grootst gedeelte te vereifchen : De fmaak immers, eD het gevoel zoover het lighaam als in de toppen der vin- geren j hangt af van die zelfde zenuwen, welke ook ça beweeg"''
|
|||||||||
andere lisch-bloemen gelijkt, maar is kleiner, geelagtig-
groen-bruin van verf, en heeft geen baarden of franjes, maar is op die plaats een weinig zwartagtig van koleür; na de bloem volgt een taamelijk groot nederwaarts han- gend zaadhuis, het welke met het rijp worden zig in drie fpleeten opent, bevattende rond zaad als kleine erwtjes; de wortel beftaat uit twee, drie of'meer lang- werpige knobbels, met vezel-wortelen. Plaats. Dit gewas groeit omtrent Konftantinopel, in Sij-
lien, Arabien, en elders in Afien: Word ook wel bij ons uit liefhebberij gekweekt. Kweeking. Om het zelve voort te kweeken, gefchied
zulks door de knobbel-wortel, die men fcheurt of ver- deelt en op zig zelfs plant, waar toe de bckwaamfte tijd is, zo dra de bladen verdorren; maar men moet de wor- telen niet lange buiten de grond Iaaten, want als ze wilk en rimpelig worden,gaan ze daar na aan het rotten; en men moet ze niet jaarlijks verplanten, maar één jaar, twee of drie ftaan Iaaten: Zij beminnen liefst een kleiagtige grond, en een warme ftandplaats op het oosten, kun- nende onze winterkoude vrij wel verdraagen , en bren- gen aldus behandelt, in de Maij bloemen voort. Eigenffhappen. De wortelen van deeze plant worden
hedendaags gehouden voor de opregte hermodaäijlen der Apotheeken, in plaats dat men voor deezen geloofde, dat het de wortelen van de gemeene Colchicum waaren , gelijk zommige nog in die waan zijn. Deeze hermodadij- len worden tot het medicinaalegebruik uitSijrien, over Smirna en Aleppo gebragt; hebbende een langagtig ron- de, platte gedaante, op de wijze van een hart, en een zoeten en fcherpen reuk ; de beste moeten groot, vast en zwaai- zijn , van buiten roodagtig en van binnen wit ,• zij zijn gomagtig van fubftantie, maaken het fpeekzel onder het kauwen lijmagtig, en haar fmaak is bitteren walgelijk. Dezelve hebben een verkoelende en taamelijk' zagt
purgeerende kragt, en voeren de weij- en flijmagtige taaije vogtcn uit het lighaam, inzonderheid die in de geledingen vast zitten; weshalven zij de ziel der gele- dingen (anima articulorum) genoemt, en uit dien hoof- de heel dienftiggeagt worden tegensjigt, podagra, chi- ragra, zinkingen, enz. De dofts is in fubftantie van één, tot twee drachmen, en in infufie een half once. In de Apotheeken heeft men daar van de pillulce de hermodaïïij- lis, anders arthriticœ genoemt, als mede het extratt. Uitwendig worden ze gebruikt tot fontënel-kogeltjes.
HERMIJN-WEZEL , zie WEZELÉN , ». IX.
HERNIA, zie BREUK.
HERNIA GUTTURALIS , zie GORGEL-GE-
ZWEL. HERNIA 1NCARCERATA ; een Beflooten Breuk;
is, wanneer het uitgevallen ingewand zo vast door de jing van het onderlijf beflooten is, dat het in de breuk- zak beflootcne deel of derven of verftikken moet. Dit js een zeer pijnlijk en gevaarlijk ongemak, dat veel al doodelijk is ; gaande vcrzelt of wordende gevolgt door eene ontfteckings - ziekte of koorts, onmagt, kwalijk- heid, beflooten lighaam en drek-braaken. Men tragt de uitgevallene ingewanden dikwils wel wederom binnen ie brengen, en het ongemak te geneezen, door clijsteer- mïddclen, maar deeze zijn veel al vrugtefoos ; de beste middelen, indien iets helpen kan, zijn verzsgtende en weekmaakende pappen en omflagen op het beleedigde deel te leggen, om de opening te verwijderen, en de #ntfteekins weg te neemen, ten einde de Imik weder |
|||||||||
HEI.- . HER. ' töft
|
|||||||
fceweeging fchijnen te'maaken, fchoon in verfchlllende
vezelen. De hersfenen hebben al van ouden tijden af de oplct-
tenheid der Natuuronderzoekers na zich getrokken, een Herofhilus , een Erasistratus , en een Galenus hebben reets zo net hetzaamenftel befchreeven, dat wij er zeer weinig'meerder van weetenj eenige geleerde gisfingen, op onderftellingen, die weinig grond heb- ben gebouwt, maaken het grootfte deel uit der boe- Ken, die over dezelven door eenRiDLEij, een Vieus- SENs, en een Willis gefchreeven zijn. • Wij weeten dat de hersfenen tot onze zintuigen die- nen ,*zo wel om onze ziel de gewaarwordingen der lig- haamelijke dingen mede te deelen, als om van de ziel indrukkingen te krijgen, die ons verftand te boven gaan, om dat wij niet te zaamen brengen können, hoe onze lighaamelijke zintuigen, fchoon nog zo fubtiel, werken können op onze ziel, aan welker onftoffelijkheid wij niet können nog moogen twijffelen; aan de anderen kant evenwel ondervinden wij, dat onze ziel willekeu- rig werkt op ons lighaam ; ik wil mijn arm uitllrekken , en ik doe het; ook geeft de ziel door droomen, de zelf- de werkingen op onze zintuigen, als de zintuigen op de ziel doen ; men meent de voorwerpen zelven te zien, den dag, het licht! men hoort het geluid! Wanneer ons hoofd uitwendig getroffen wórd, verliezen wij het be- grip, en het geheugen, evenals of hetgeeneeigenfchap der ziele was : De wijn, eene koorts, en zeker grof eeten, hoe wonderlijk verandert dit alles met de wer- kingen der ziel? in een woord, de hersfenen, als de middel-werktuigen tusfehen het grove lighaam, en de verhevene ziel, verdienen onzer aller opmerkinge. Wij zullen er niet zeer ontleedkundig over hande-
len, maar alleen een denkbeeld in hst algemeen af- fchetzen van dit zonderlinge lighaam. Ons hoofd, dat is ons bekkeneel, bij allen genoeg-
zaam bekent, is van binnen geheel gevult met een zagt lighaam, wit van zelfftandigheid, vettig en taai, dog van binnen op zommige plaatzen met licht-bruine ffreepjes onderfcheiden , welkerkoleur niet afhangt van het bloed, of vaatgeftel, maar van het verfchil in de zelfftandigheid zelve: De oppervlakte is als gedeelt in plooijen en krunkels, of het darmen waaren, welke met een vlies overtoogen zijn ; deeze plooijen hebben mede eene licht-bruine koleur, en men noemt dat ge- deelte de fchors der hersfenen. De dikte van deezen fchors, de koleur en vastheid der hersfenen in het alge- meen, word grooter, en meerder in bejaarden menfehen: In kinderen zijn de hersfenen zeer rnurf, en egaal van koleur. Deeze zelfftandigheid word in tweën gedeelt; in de
gnote hersfenen (cerebruin), en kleinen (cerebellum), door middel van eendwars vlies, het welke gemaakt word van bet inwendige beenvlies verdubbeld, hetwelk het har- de hersfenvlics, of dura mater genoemt word. De groote hersfenen worden nog eens gedeelt loodlij-
fiig in de midelen, van vooren naar agteren, doormid- del'van dat zelfde vlies, het welk de gedaante van een Zeisfenheeft, en met zijne bafis vast is aan het dwarfe Vu'es, en met de kromme zijde onder, langs het'midden Pan het bekkeneel. Deeze vliezen fchijnen in ons te beletten, dat de
groote hersfenen, de kleine niet drukken, als wij over- oude ftaan , hoewel in den viervoetige dieren niet ■Cegts een vlies, maar een geheel beenagtig gewelf is, |
|||||||
gelijk fnde Leeuwen, Tijgers, Katten, Honden, enz.,
welke boven de kleine hersfenen uitgeftrekt ftaat, niec tegenftaande de gr.oote hersfenen nimmer zo verre ag-
terwaarts ichieten , dat zij de kleinen drukken kon«
nen. ,
Het zelfde moogen wij zeggen van het zeisfenagtig
vlies, want het is niet breed genoeg, oin de hersfenen
geheel te Meunen, als wij op de zijde leggen; ook vind
men het final in den honden, koeijen, en fchaapen ,
zelfs zeer fmal in de laatften, voornaamelijk tusfçhen de reukzenuwen,
Deeze vliezen behooren eigentlijk niet tot de hersfe~ nen, maar zijn het binnenfte beenvlies van het hoofd,
het welke bloedvaten, en buizen maakt, om het wë-
derkeerig bloed te ontfangen, en naar het hart te bren- '
gen.'
De hersfenen hebben een dubbeld vlies, welker bui*
tfenfte boven op zeer vastgehegt is aan het tweede ; maat
een geheel en al afgezondert, en een taai doorfchijnencl
vlies uitmaakt van onder, dat is aan de bafis der hersfs-
nen , zo groote als kleine ; loopende afzonderlijk met
het hersfenmerg tot aan het einde van het ftaartbeen ;
dit vlies heet men fpinrags-vlies, om dat fret hier en
daar doorgaat zijnde, een fpinnewebbe vertoont. Het
tweede is de pi a mater, of dunne hersfenvlies, dit is
eigentlijk het vlies der hersfenen, bet welke met duizen-
de bloedvaten dooriveeven, diep tusfehen de darmwij-
ze verdeelingen der hersfenen indringt, en aldaar de
bloedvaten uit geeft en ontfangt van het merg.
De kleine zo wel als de groote hersfenen hebben dee» ze beide vliezen, welke nimmer vastgehegt zijn aan hej
dikke hersfenvlies, dan door groote bloedvaten, dievarx
de eene in de andere dringen,
Waarom, vraagt gij! noemt men dan het dikke vlies, hersfenvlies, als het alleen tot het been behoort, en
niet tot de hersfenen? De rede is eenvoudig; als de Ontleedkundige het hoofd met een zaag dwars doorfnij- den, om deeze ingewanden te toonen , dan zaagen zij , rondom het bekkeneel af, tot op dit vlies, enligtenhet op, dat is, fcheuren het af met geweld , dan blijft die vlies zitten over de hersfenen , als zijnde onder ver- knogt met het dwarze, en van vooren, aan den haa- nenkam, of beenig uitfteekzel van dien naam ; maar als men dit vlies mede doorfnijd, ziet men duidelijk, dat het niet tot de hersfenen behoort. De kennis van deeze deelen is nogthans zeer nood- zaakeüjk, want in wonden, en kneuzingen van de hers- f enen, ftort zich het bloed uit meest al tusfehen deeze. vliezen in, dat is tusfehen het dikke hersfenvlies, en't dunne; ook wel tusfehen het been en het dikke vlies,
dog zeldzaamer; wanneer het hoofd, in dat geval door-
geboort word, moet men vooral dit vlies openen; want
het uitgeftorte en geronnen bloed , gelijk men inTchaa-
pen zien kan, die door den hamer gedood zijn , ftrekt
zich uit tot diep onder de kleine, zo wel als groote
hersfenen , waar uit blijkt, dat men in zwaare kneuzin- .
gen der hersfenen , niet altoos veel nuts-hebben kan van
de doorbooring , of trepanatie.
, Dog wij keeren te rug; de hersfenen hebben twee'
groote holtens, die van voorhoven, agterwaarts , *eri
wederom aldaar nederwaarts tot naar vooren geboogen
zijn; deeze noemt men de groote holtens der hersfenen:
Daar is er eene die recht op en neder de hersfenen als
in tweën deelt, dat is de derde holte, deeze loopt door ■
tot aan den trechter, en agterwaarts heeft zij gemeen-
|
|||||||
0 o o 2 fchap
|
|||||||
HETE-
Begrijp dat van ieder helft der groote en kleine herji
fenen, een ftam koomt, welke zich vereenigen, en dat daar de hersfenen eene dikte maaken, die men de brug van Varolius heet, of het verheven uitfteekzel, uit wel- ke veele zenuwen koomen, gelijk als het vijfde deel, en het zesde; en daar van daan loopen de hersfenen uij in een dikken ftaart, het welke het verlengde merg ge, noemt word, tot dat hij het groote gat des hoofds uit. loopt, en dan heet hij ruggemerg, uic welken de ove- rige zenuwen gebooren worden ; uitgenoomen het vier- de paar, het welke agter, en onder de balletjes van daan koomt, en tusfehen de beide Itersfe.nen doorloopj tot aan de fchuinfe oogfpieren. Het agtfte en negende paar, en alle de hals- erfrug>
gä-zenuWen, koomen van het eigentlijke verlengde, en ruggemerg. Wij moeten nog iets zeggen van het center van ge-
waarwording, offenforium commune, daar dan eigentlijk de ziel de denkbeelden van alle kanten des lighaams zoude ontfangen, en haare beveelen uitdeelen; wellj deel dan de zitplaats, of throon der ziele zijn zoude; of, gelijk zommige het gewilt hebben, daar de ziel, even als een fpin, in het midden van zijne webbe ge- zeten, alle beweegingen gewaar word, en door de uit' fpreiding van zijne pooten, ieder draad roert naar zij- nen wil. Zo even zagen wij, dat de Ouden de ziel fielden in
de holtens der hersfenen, Cartesius in Aepijnappel^ klier, maar Willis had er andere gedagten van ; op den bodem der voorfte holtens, is een lighaam, het welke doorgefneeden zijnde, witte ftreepjes van merg heeft; hij meende dat deeze corpora flriata of geftreepte lighaa- men best tot de ziels huisvesting gefchikt waaren. La Peijronie gaf het dwarfe deel van vereeniging der bei- de hersfens van boven, het welke om zijne witheid en vastheid callofum genoemt is, aan de ziel, om dat de wonden zo diep doordringende, altoos iemand hetlee- ven benamen. Dit is Zeker, dat de wonden der groote hersfenen, of
fchoon zij al diep doordringen, het leeven niet bene? men, daar die van de kleine hersfenen haast niets ui!' ftaan konnen, of een mensch, en dier fterft. Het is zonderling , dat de drukking van de hersfenen van bo- ven , iemand gek'maaken, of het geheugen doen verlie- zen; men heeft daarom het geheugen /de ziel, en het leeven aan bijzondere deelen toegewijd, of fchoon al- len van de zelfde vereeniging af hangen,- Wat zullen wij dan zeggen, goedgunstige leezer; ze-
kerlijk niets anders , dan dat wij het nietweeten, dal de werken van den Almachtigen God, de kleinheid e» bepaaltheid van ons gering begrip, in het oneindig overtreffen ! Dit is zeker, dat alle dieren de hersfenen bijna eve»
als wij gemaakt hebben; men kan hier omtrent raadpl** gen de werken van Collins, Haller ei) Camp* die meerder in dat ftuk gewerkt hebben, dan alie anJfi" ren te zaamen. De dieren hebben, zowel als de menfehen, gei«at'
wordingen, geheugen, en een zeker oordeel, zodat men haast zoude moeten zeggen, zij hadden eene ziel, en weieene onftoöelijke, indien dit in de Huishouding der Geleerden en Godgeleerden konde geduld worden. Dit is zeker, dat zij allede deelen der hersfenen ge- fchikt hebben na de bijzondere zintuigen; bij voorbeeld, voor de oogen, en reuk; gelijk blijkt bij de viervoetige . - dieren, |
||||||
(3.04A- ■ HER,'
fchap met de vierde holte, welke eigentlijk in de klei-
ne hersßnen , en ruggemerg is ; alle deezen zijn met el- kander vereenigt, dog haar ntit is ons onbekent. De XDuden geloofden, dat de ziel daar in huisvestede, en de hersfens doorliep ! maar niemand heeft thans zulk een Hoffelijk denkbeeld van dit weezen. Daar de groote hersfenen zich vereenigen met de kleine hersfenen, door middel van vier deelen merg, zijn vijf verhevenheden , waar van de bovenfle de pijnappel-klier genoemt word ; 7.0 is zij genoemt van de Grieken; dit is zo groot als een geele envet, dan eens rond, dan eens langwer- pig, dan eens zeer klein, en verflenst, zomwijlen als fteen verhard ; dit deel legt omtrent midden in ons hoofd ; Cartes ius merkende, dat deeze plaats genoegzaam het center was der beide hersfenen, en dat niet onwaarfchij- nelijk hier de verzaameling was van de uiteindens al- ler zenuwen, noemde dit de zitplaats der ziele ; waar over zedert lang zeer getwist is; het is zeker, dat bij zommigen , welker veiTtand beroert was, of geheel weg, deeze klier niet gevonden is, of geheel ontaart was. Misfchien zoude men können toonen uit de vergelij-
king met dieren, dat dit niet altoos plaats hadde, waat de Snoek heeft zulk eene klier niet, of fchooa die an- ders bij de meeste dieren gevonden word. Onder deeze klier zijn vier bultige uitfteekzels, de
lillen en balletjes der hersfenen genoemt, v/aar van de eerfte zeer groot zijn in den dieren, en de laatfte klein , Inj ons zijn ze bijna even groot. Verheijen heeft door eene weelderige inbeelding zich wijs gemaakt, dat de begeerte tot eeten in de eerften, en van drinken in de laatften was gezeten ,• en dat daarom de dieren groo- ter eeters, en wij groorer drinkers waaren. Hier onder toont zich de groote valvula cerebri, of
liersfen-klapvlies, en deeze dekt de vierde holligheid. Maar die holtens zijn geene eenvoudige holtens, het fchijnt dat de zenuwen van het gezicht door het groot- fle deel der hoven-bersfeiaen gemaakt worden, en door omkrulling , om zich niet met de onderde te vermengen, eene holte vertoonen ; want deezen hebben eenen zon- derlingen loop, en eindigen in twee dikke zenuwen, onder aan de bafis der hersfenen. De reukzenuwen worden van het voorfte deel der
hersfenen gemaakt, gelijk inzonderheid blijkt uit de vis- fchen, welker reukzenuwen uit afzonderlijke hersfen- bollen beftaan- Dus dient genoegzaam het allergrootfle deel der hers-
fenen tot deeze twee zintuigen, want zelfs koomen de zenuwen, die tot de beweeging der oogen gefchikt zijn, uit de merg der groote hersfenen van onderen, dat is van ieder (lam, of crus medullae cerebri een. De gehoorzenuwen fchijnen meest uit de vereeniging
der kleine met de groote hersfenen haaren oorfprong te neemen, en tot haare vorming word een groot gedeelte der beide hersjenen hefteed. Dus hebben wij getoobt, hoe de hersfenen, voornaamelijk aan de drie keurigfte zintuigen, zenuwen verfchaffen. De kleine hersfenen, of cereb e Hum nu, zijn omtrent
een-derde-van de groote, platagtig-rond, medeintweën gedeelt, ten minften voor het meerer gedeelte ,■ zij heb- ben fchors , en merg,, dog zo gemaakt, dat'het merg als een melkwitte boom vertoont, wanneer men deeze hersfenen doorfnijd, die, om dat dekwetzingder kleine hersfenen altoos den dood veroorzaakt x de iaom des U&- -yms genoemt is. |
||||||
HER.
|
|||||||||
HER.' J043
|
|||||||||
dieren, welker reukzenuwen alleen zo dik zijn, als alle
anderen te zaamen, en onder den visfchen in den Roch; in den mcnfchen is datdeel, daar dan eigefttlijk het denken gefchied, en het geheugen plaats heeft, het aller- grootfte. Ook is het vleijende voor ons, dat de kerstenen, die, hoe het ook mag begreepen worden, meest tot de redelijkheid fchijnen toe te brengen, in ons de allergrootfte zijn. Een Oliphant, zelfs een Walvischheeft zo veellurs-
Jenen niet„ als een Mensch! ik fpreek niet bij propor- tie, maar in der daad; want of fchoon men uit den kop van den Cachelot, eenige vaten fperma cevi haalt; dat 'zijn geene hersjenen, dat is vet of iets diergelijks, het welke tusfchen 4e hersfetien, en den hersfenpan inlegt, om het ledig ruim te vullen; even als in alle visfchen, dog voornaamelijk de Karper. Indien ik evenredig fpreeken wilde , dan zijn onze
fors/enen, twintig maal grooter, dan die van een Paard! en honderd maal grooter, dan van éen Kabeljauw : Of mi de dieren minder verftand hebben , naar maate der hersfenen, durf "ik niet bcpaalen ; visfchen hebben oog- fchijnelijk minder dan Vogelen en Honden; maar wij kennen de flimmigheid der visfchen zo wel niet. Honden evenwel, Roofvogels, en dergelijken, heb-
ben fchranderer verftand, dan Paarden of Schaapen. Wij hebben door den tijd zulk een gunstig denkbeeld van de veelheid der hersjenen gekreegen, dat wij er het ver- tod bij afmeetcn, en brein of hersfenen voor verftand Kernen ; ook hebben wij een gunstig denkbeeld van ie- mand, die een groot hoofd heeft, gelijk van Socra- tes , van Boeriiave , die hier over altoos gevleid wierd, als zeer naar dien ouden Wijsgeer gelijkende. :: Evenwel moet men zich niet bedriegen in de viervoe- tige dieren, bij voorbeeld in de Schaapen, Osfen, en Paarden, in welke de neushokens tot onder de beorens of tot aan de ooren toeloopen , en meenen, als wij die openmaaken, gelijk eenen Med. Dr. Sagar gebeurt is, dat die dieren zonder hersfenen geleeft hebben! Inden menfehen is de kaak onder het kleinfte, ook
set een mensch minst van alle dieren, maar de hers- jinenzijn grootst, daarom is zijn hoofd boven groot, en het aangezicbf fraai, en klein; het been dekt, en fluit onmiddelijk op de hersfenen ; maar in Koeijen, Paarden, Herten, enz., zijn de kaaken om het eetenswille groot, de hersfens klein ; de breedte van de kop moest even- wel evenredig verminderen naar boven, daarom heeft Ie Schepper de neushokens te baat genoomen, en die vergroot; dus-vullen die de tusfehenruimte. In de visfchen is de bek nog grooter, om dat die dik-
tfils de helft van het geheele lijf uitmaakt, gelijk in den Hoosmond, de hersfens in tegendeel zijn klein; zie fear, waarom hun bekkeneel uitwendig wel groot, maar ^vendig hol is ; en deeze holte word- opgevult met lil- agtige (toffe, vet, of iets diergelijks. Wij flaan over de zogenoemde vlegten, of plexus
Airoid'ei, die in de groote holtens der hersfenen leggen , °ok hunnen loop hebben tot langs de pedes hippocampi; Van gejijken de plexus cerebri inferiores, om dat hetoog- "tërk niet is, gelijk wij reeds gezegt hebben, om heel- kundig te handden, maar flegts een algemeen denkbeeld te geeven van de hersfenen , daar wij meenen aan vol- man te hebben ; die meerder begeert, moet- behalven a|e de bekende Ontleeders, Winslow nazien, en De Kennis van ons Lichaam, in onze taal, bij Houttuin gedrukt. |
De hersfenen in de Zwarten of Negers zijn even wit
als bij de Blanken, gelijk de Profesfor Camper dezel- ve in vier, die hij te Amfterdam, en te Groningen ont- leedde, getoont heeft ; zo dat zommige zich zeer ver-, gisfen, die uitdien hoofde devermoogens der Negeren, ten opzichte der onzen verminderen willen; ook is hun bloed niet zwarter, alleen fchijnt het iets purperagtigs te hebben, het geene bij ons niet altoos gevonden word. De hersfenen wierden oudtijds begreepen als binnen in haare holtens zekere leevensgeesten hebbende, zonder dat men juist bepaalde, hoe dezelve aldaar wierdenaf- gefcheiden; maar zedert dat men door de verwonder- lijke konst, om de vaten op te fpuiten met wasch, waar in Ruijsch uitgemunt heeft, zonder als nog een navol- ger te hebben gehad; zedert heeft men gevonden, dat de hersjenen vol bloedvaten zijnde, waarfchijnelijk de klieren niet ongelijk waaren,en even al&die,eenig vogt affcheidden , welke de eigentlijke zenuwzappen zijn zou- den. BoERHAvi» heeft deeze onderftelling zeer beguns- tigt, en thans gelooft men vrij algemeen, dat de zenu- wen holle buizen zijn, langs welke deeze afgefcheidde. zenuwzappen loopen van de hersfenen tot de uiteindens der zenuwen toe, en wederom van de uiteindens tot de hersfenen, dat is tot het fenforium commune of gemeen, gevoelpunt, daar de ziel eigentlijk zoude werken. Of er nu zodanige dierlijke geesten, of zenuwzappen
zijn, dan niet, is moeijelijk te bcpaalen; daar zijn er die het tegenfpreeken, ten minften wil men, dat tot de beweeging der fpieren, dezelve niet noodig zijn zou- den , en men neemt dit bewijs in zijn voordeel : Indien, de beweeging der fpieren moest bevordert worden door den invloed van zenuwzappen , die allen gefebeiden worden door de hersfenen, zo moesten de Walvisfchen,. de Oliphanten, en groote dieren veel grooter hersfenen hebben dan de Menfehen; het geene nogthans niec waar is. Zommige meenen, dat de beweegingen, en het ge-
voel afhangen zouden van prikkelingen op de hersfenen, door de zenuwen, dog hier tegens fchijnt te flrijden de , zagt- en dofheid der zenuwen, bij voorbeeld die van den neus zijn papagtig, en zo ook die van het oor, enz. Men flaat dan een middel weg in; men fielt, de hers- fenen fcheiden af zeker allerfubtielst vogt, het welke zeer elastijk zijnde, de holte der hersfenen vult, en dat- dit niet dan zeer langzaam vermindert. Het gevoel zou- de dan bij wijze van botzing gaan, het welke waarfchij- nelijkheid heeft, ten minften geene onmoogelijkheid in zig bevat : Profesfor Camper heeft dit gevoelen vrij waar- fchijnelijk gemaakt, of feboon het al mede veele zwaa- righeden beeft. De Groote Leibnits fchijnt hier en daar in zijne werken iets diergelijks geftelt te hebben. Alle hersfenen van dieren zijn ongezond, om dat ze:
meest uit vet beftaan, het welk zich niet Iaat mengen met onze vogten; men moet er derhalven weinig van, eeten; 't bekoomt met zuure zaufen het best, om dat. door middel van het eij de hersfenen beter mengen met. onzen fpog,. en vogten; en om dat de azijn de ontbin- ding bevordert. HERSSENEN (KLEINE-); in hetlatijn Ccrebellum?.
da Franfchen noemen groote en kleine hersjenen met een woord la Cervelle r het geene waarfchijnelijk van Cere- belhm afftamt; de kleine hersfenen noemen zij nu tot onderfcheiding Ceivelet. Zie óp HERSSENEN.. HERSSEN-KAMEREN; in 't latijn Ventricidi, Che.-
bdi .koomen voort van de holte, die in het mergagtige-
O o-o 3, - weeze.n
|
||||||||
her;
|
|||||||||||
«EK.
|
|||||||||||
<C4«
|
|||||||||||
cirnibus fimpllcisfimis, pedibus anticis longisfimis, Linbt,
Sijfi. Nat.) De Heer Brisson befchrijft dit dier aldus; de lengte des lighaams is van den top des hoofds tot aan de flaart, agden voeten ; die van den hals zeven voe- ten; de dijen dog niet de fchenkels der voorpooten zijn veel langer dan die der agterpooten ; het dier heeft twee hoornen, die omtrent zes vingeren uit het hoofd flee- ken; de ooren zijn vrij groot, het heeft maanen als een Paard ,• ftrekkende deezen zich uit, van den top des hoofds, langs den hals tot aan den rug; daar zijn er echter ook die geen maanen hebben ; de ftaart*is kort en dun, en eindigt in een kwast,- het gcheele lijf is met vlakken getekent, zijnde hiervan eenigen rond of vier. kant ,• en anderen langwerpig. . Daar zijn Schrijvers, welke aangetekent hebben , dat
dit dier een tong heeft van twee voeten lengte, rolrond- agtig gelijk een aal, en van koleur blauwagtig-paars, hier zoude het de bladen en kruiden me,Je wetten af te plukken, en zo gezwind in den bek haaien , dat met het ter nauwer nood gewaar word. Ook zegt men , dat hei 't gras, met de voorpooten wijd van een ftaânde, cet, dewij het anders den grond niet zoude kunnen raaken j echte: fchijnt zijn voornaamlle poedzel bladen, tedere takkei en Ipruiten van boomen te zijn ; die hij wegens de hoog te van zijn ftatuur ver kan bereiken : Even eens als di koebeesten herkaauwt dit dier, en is zodanig.tam, da het zich door een kind laat geleiden ; de woonplaats i Afrika, en inzonderheid Ethiopien. L'Emerij zegt, dat de hoorns en klauwen goed zijn
voor de vallende ziekte en om den buikloop te fluiten als mede het vergift tegens te ftaan; het zelve word ge raspt en gepocdert zijnde, ingegeeven. II. Eland; in't latijn Alces; (Cervus cornibus acau
libus palmatis, caruncula gutluraii, Link. Sijfi. Nat, Zie de befchrijving hier van onder ELAND. III. Hert; in 't latijn Cervus ook Elaphus ; (Cervh
cornibus ramofis teretibus, incurvis, Linn. Sijfi. Nat. De gewoone hoogte van dit dier is vier voeten, van d rug tot »an den grond gemeeten, zo dat hij in hoog te bijna 'mer 'e koebeesten overeenkoomt, egter is hi vee! dunner vht> ? en langer van pooten; zelden Vim men hem bovvn de .wee â drie honderd ponden zwaar nögthans is er oude/ .ie dertig herten, welke de Keur vorst van Keulen, op den 28 Augustus 1754 D'J Ui dingenvelde, een geweest van 656, en een van 622 pon den. Van den moet af tot aan de wortel van den ftaari toe, is de lengte ongeveer zes voeten. Schoon Am STOTELES en PL r n 1 us zeggen, dat het hert nim- mer meer dan zes takken aan ieder hoorn heeft, zo leer: de ondervinding echter, dat zij er zomtijds wel tien heb ben; deeze hoornen zijn doorgaans van twee tot drie voe- ten lang. In het postuur heeft het hert iets, het welk eene bij
zondere fcherpheid van gezigt, gehoor en reuk aankon digt; de oogen liaan ver van eikanderen, en op zijds' van1 het voorhoofd; naar evenredigheid van den kop zijn de ooren zeer groot; de neusgaten mede groot ei wijd; dit alles zet het dier een fchrarider gelaat bij> >ie welk vermeerdert door de hooge opheffing van zijn k°P het welk in het paard een fout zijnde, in tegendeel aai hem fraai ftaat. Het hert loopende, ligt hij zijn fnoetop en daar door leggen de hoornen dan bijna waterpas, °. hangen na de rug toe over; dit was zeernoodig, de«'1) het dier met opftaandehoornen loopende, alle ogenblik ken in zijnen ren zoude belemmert worden ; ook is de ft'J; |
|||||||||||
weezen fs, welke Van bovenen breed zijnde, zig in een
eauwen grond eindigt, over welke het bovenfte deel der her/enen, van de voor- tot de agter-herfeneu gelijk als een rag geboogen, geplaatst is. HERSSEN-MERG, zie HERSSENEN.
HERSSEN-PAN, zie BEKKENEEL.
HERSSEN-PAN-VISCH, zie STEKELBUIKEN,
t». V. HERSSEN-PERS-B AK ; Pers van Herophilus; in 't la-
tij n Torcular Herophili; is de plaats in de her/enen, al- waar de boezem-holtens zaamenloopen. HERSSEN-VLIES (DUNNE-) ; in 't latijn Materpia;
Meninx tennis ; is vee! tederder als het dikke herjen- vlies, en beftaat uit zeer fijne verzeltjes, dientet alleen de her/enen omvatten, maar ook de flag- of bloed-ade- ren zeer veilig na de inwendige deelen voeren : Het is zeer nauw met de fubftantic der her/enen vereenigt, zo dat het bezwaarlijk daar van kan afgetrokken, of met een mes daar van afgefcheiden worden; zieHERSSENEN. HERSSEN-VLIES (HARDE of DIKKE-), zie
DURA MATER en HERSSENEN. HERSTELLING; in 't latijn Recreatio; Reßitutio;
vrord in de Geneeskunde door verdaan, wanneer iemand ziek geweest zijnde, wederom'volkoomenen ten eenen- inaale is gezond geworden. Men moet deeze toeiland niet verwenen , met het
geen de latijnen convalescentia noemen, dewijl dat woord enkelijk die ftaat betekent, wanneer de ziekte wel over js, dog den lijder nog niet tot zijne volkoomene krach- ten is herfielt. HERTEN; is een viervoetig herkaauwend dieren-ge-
flagt. Derzelver bijzondere kenmerken, behalven degee- ne, die een volkoomen overeenkomft met die der Bok- ken en Geiten hebben, is dat de hoornen van binnen niet hol zijn, en jaarlijks vernieuwt worden. In de bo- venkaak hebben deeze dieren geene voortanden, dog in de onderkaak agt ; geene hondstanden, dan zomtijds en- kel boven in den bek flaande ; de wijfjes in alle de zoor- ten van dit geflagt zijn ongehoornt, behalven het Groen- landfche Hert, de Kernel-pardel en het Rendier. Door de Grieket» word het Hert 'E^tfor genoemt,
en is door de Latijnen" Cervus geheeten ; bet bevat niet veele zoorten : I. Het Hert of'Cervus nobilis met getakte, ronde, en gekroonde hoornen van Linn/eüs. II. Het Rendier of Cervus rangifer, tot welke ook het Grocn- landsch Hert behoort. III. Het kleine Hert of Rhé, welke LlWNJEUS noemt Cervus cornibus ereüis teretibus ramofis; tot welke ook fihijnt te behooren het Hert van Brafilie. IV. De Eland of Cervus palmatus, Mees.' Deeze word ook in de Indien gevonden, fchoon aller- meest in het Noorden van America. V. Het Dam-hert, Dam of Hirch, de Cervus palmatus-, Dama, welke de ldeinfte is van allen, fchoon grooter dan het kleine Hert, zo even n. 3. opgetelt ; Linmteus noemt deezen Cer- vus comihus ramofis, compresfis, fummitatibus palmatis. Voorts de Kemel-Pardel, en het Bezoar-Hert. De Herten hebben , even als de Osfen en Schaapen,
enz. boven geene fnijtanden, maar onder zes, die zeer klein zijn ; kiezen even als alle de overige reine her- kaauwende dieren ; maar zommige hebben haaktanden, dat is, de groote Herten, de Dam-herten, en het kleiner zoort hebben geene. Zie hier de Befcbrijving der zoorten volgens de rang.
fchlkking van de Heer Linnjeus. 4 Kemel-Pardel; irf'tlatijn Cameh Pardalis; (Cervus
|
|||||||||||
HER.
|
HER. toi?
|
||||||||
Jieid van nek aan dit beest een groot behulp , om zich
met de hoornen te kunnen verdedigen. De Hinde is veel kleiner dan het hert, en tammer van aanzien, dog loopt niet minder fnel. De herten zijn gemeenlijk rosagtig, of kastanje-bruin
van koleur; men vind er echter ooit roodagtige en zeer zeldzaam die wit zijn ; onder aan den buik zijn zij ge- meenlijk alle vrij wit en bleek; ook vind men herten en hinden die op het voorhoofd en aan den fnoet wit zijn : Hoe ouder de hert en worden, hoe meerder ook doorgaans hun vagt in donkerheid toeneemt. De ervaarene en door ons reeds meennaalen aangehaalde Jager Jacques du Foui li. o ux zegt, in de her ten drieërlei zoort vanko- leuren önderfcheiden te hebben, naamelijk bruin, vaal en rood ; de bruinen, zegt hij, zijn er kleine en groote on- 'der, endekleine, fchoon even oud als de groote zijnde, 'joopen veel logger; de bleekvaalen, die dunne en witte hoornen hebben, ontbreekt het aan kragt en moed; in tegendeel munten de hoogvaale uit in moedigheid ; dec- i ze hebben een bruine ftreep langs de rug, en zwaare hoornen die digt geparelt zijn; de roodkoleurige zijn doorgaans jong en zeer vlug. Het is in het voorjaar de tijd wanneer de herten hun-
ne hoornen verliezen; zij vallen als dan van zelven af, ofwel door eene kleine wrijving, die zij tegens de tak van een boom doen; zeer zeldzaam gebeurt het, dat de beide hoornen te gelijk afvallen, ja zomtijds blijft den eenen wel twee à drie dagen na de andere'fiaan : De oude herten werpen hunne hoornen het vroegst af, naa- mentlijk in het laatst van Februarij of begin van Maart; de zevenjaarige in het einde van die maand, de zesjaa i'ige in April, en de jonge of Spiesfers in het midden of laatst van Maij ; een zagte winter kan hier egter veel verandering in te wege brengen, dewijl die het afwer- pen der hoornen dikwils ve'rfcheideneweeken vervroegt : Tegens den tijd dat deeze dieren hunne hoornen zullen afwerpen, fcheiden zij zich van eikanderen , behalven den jongften, die zich zaamenkoppelen en bij een blij- ven; zij gaan dan inde velden en kreupelbosch weiden, en houden zich daar geduurende den zomer op, totdat hunne hoornen op nieuw gefeiiooten zijn ; als dan is hun- ne kruin zeer gevoelig, en zij loopen met de kop om laag, uit vreeze van hunne hoornen tegens de takken te ftooten, het welk hun groote pijn veroorzaakt: Wan- neer de nieuwe hoornen tot haare volmaaktheid zijn uit- gegroeit; wrijven zij die zo ftèrk doenlijk tegens de boo- men, merinzigtom de huid, die deeze hoornen bekleed, er af te krijgen. T)eh'rten >>;aten dus de hoornen alle jaaren vallen, maar wanneer zij gelubt worden, houd deeze eigemfchap ge- heel op ; naamelijk zij verliezen na die handeling op hunnen tijd de hoornen, maar in plaats van fraaije ge- takte en dierlijke hoornen, koomen er twee die zeer lomp, en klein zijn, en deeze vallen nimmer af ; zo groot is de invloed der bevrugtende teeldeelcn op dit 'lier! Onderwijlen zal nimmer eenig Natuurkundige in ftaat zijn, dit uit te leggen, even.zo weinig als dat de. haard in mannen niet groeit, als zij gefneeden zijn voor dien tijd. Het hert ontmand, om zo te fpreeken, ver- ' liest teffens al zijn moed, en verwaarloost zich zelven, v''ord zeer morzig, en onaangenaam, daar het anders c2n der zinnelijkfte, leevendigfte, en moedigde dieren is. '■>-.. Jacques nu Fouilt-oux zegt, dat zommige herten
^iUe, andere roode, en. eenige zwarte hoornen heb- |
|||||||||
ben , en hij merkt dit aan als eene fpeeling der 'natuur*
De roode hoornen,dewijl die meestentijds voller van merg en ligter zijn, fchieten fraaijer op en wasfen grooter; de zwarten zijn het zwaarfte en bevatten zo veel merg' niet; de witten worden voor] de flegtften gehouden. De brons- of fpringtijd van'de herten is van het laats« - o
van Augustus, of het begin van September, tot in het laatst van October. Deeze tijd naderende, koomen zij uit 't kreupel-bosch, keeren in de groote bosfchèn terug en beginnen de hinden op te zoeken. Het zijn de oude her- ten welk het vroegfie gereed zijn ; deeze brullen als dan dat er de bosfchèn van weergalmen ; zij fnellen bij klaa- ren dag over de velden en akkers, ftooten met de kop tegens boomen enftruiken, en geeven alle tekenen van verwoedbeid , tot er tijd toe dat zij hinden vindei:, die meestentijds voor hun vlugten en allerlei listen in bet werk Hellen"óm hun te ontkoomen: Wanneer zij er ein- delijk eene agterhaalt hebben, word er hun het genot nog dikwils door en ander hert-van betwist, en beide van eenen ouderdom en fterkte zijn'de, loopt het veeltijds op een vinnig gevegt uit, dat zelden anders dan inet de dood van een van beiden eindigt. Schoon de oude herten, als de fterkften, altoos meester zijn, gebeurt het egter wel, dat een jong hert, terwijl de ouden aan het vegten zijn, de hinde, daar het om te doen is ,befpringt; vlugtende zo dra hij gedaan heeft met aller ijl heen. De oude herten beginnen in het laatst van Augustus of beginvan Septem' ber te bronfen, en deeze verliefde, dolheid duurt drie wecken; de zes en zevenjaarige koomt dit laatér over, naameijk in het midden van September, de Spiesfers op het einde, en de allerjongften omtrent het midden van Oftober, zo dat de bronstijd in het laatste van die maand genoegzaam geheel over is; als dan kan men ze, uit oor- zaake van hunne zwakheid, gemakkelijk vermeesteren; dogeen vrugtbaar eickel-jaar zijnde, berftellen zij fpoe- dig, en worden dikwils in het laatste vân Oftober wede? op nieuw ritzig, echter duurt deeze bronstijd op verre na zo lang niet als de eerfte. Een hert houd zich niet bij eene hinde; hét befpringt erverfcheidene agter een, tot dat het zijne kragten ten eenemaaie verfpilt heeft. De tijd der dragt van de kinden is agt maanden en ee-
nige dagen ; in Maij of Junij werpen zij het kalf, dat zijmetde uiterfte zorgvuldigheid voor de honden fragten te verbergen. Alle hinden zijn niet vrugtbaar; men vind er , aan wien de naam van fmal-dieren is gegceven, wel- ke nimmer kalven, fchoon zij alzo ritzig ais de anderen zijn. In de eerfte drie maanden verlaat het jong de moer niet; en de wintergenaakende, verzaamelen-zich de her- ten en hinden, jong en oud, bij een ; zij beminnen de ge- zelligheid, en gaan gaarne in gezelfchap weiden, niet van eikanderen fcheidende, dan uit vreeze of nood- zaak. Het ItertiS een bij uitftek vreesagtigdier, 't minfte ge-
rügt maakt hem vervaart, en, om zo te fpreeken, febrikt bij voor zijn eigen febaduw; wanneer hij wil booren? van wat kant het geraas koomt, ligt hij den kop om hoog, en heft zijne groote oorlappen op; zomwijlen houd hij7 plotzeling in zijne loop ftil, om het gqblaf der bonden te hooren, die hem agtervolgen : Veel houd hij van het ge- luid der herders-fluitjes, en van het fluiten met derï mond , doende dit de jagers veeltijds om de herten ge- rust te fteilen. Wanneer zij moed zijn', laaten zij den kop zakken, te.Teps fterk fnuivende en fnorkende; ten uitterften vermoeid en fterk gejaagt wordende , begee- ven zij zich te water, en zwemmen daar dus-danig iar dar
|
|||||||||
HER.
|
||||||||
ï04$ HER.'
|
||||||||
een eeuw na de dood van Alexander de Groote , een
hert ving, die een halsband droeg, wiens opfehrifc tot een merkteken verfirekte, dat dezelve hem, door dien Koning was aangedaan. Aristoteles heeft rede in zijnen tijd dit gevoelen te keer gegaan; en onze meeste hedendaagfche Natuurkenners zijn vangedagten, dat da leeftijd van dit dier, binnen den omtrek van veertig jaa- ren is beperkt. Vijf of zes jaaren is het noodig tot vol- tooijing zijner grpeijing, en dus zoude dit omtrent het zevende gedeelte van zijnen leeftijd uitmaaken : Van het tweede tot het agtftejaar, neemende hoornen fteeds in groote toe ; dog het gevoelen van zommige, dat men uit het getal der takken, met zekerheid den onderdom van het hert zou kunnen afleiden, is ten eenemaalen verdigt. Het hert is mede aan verfcheidene ziektens en onge-
makken onderworpen. Gelijkzoortige haairballen als er in de maag der koeijen groeijen, vind men mede dik- wils in die der herten en hinden. In het voorjaar ver- merkt men dikwerf bij de keel van het hert, twee vlee- zige beurzen, bijna gelijk geplaatst als de amandelen m de mensch, wiens holligheid met wormen is vervult, die daar in als opgehoopt leggen, veel glijkenis hebben- de naar de wormen van het wol-vee; dog oneindig ver- fchillende van die wormen , welke op het lighaam der hoornbeesten, en van het hert zelf in vleezige builen groeijen : Hoedanig die wormen aan de wortel van de tong in de herten koomen, kan men met geen zekerheid berigten ; mij grondende op de waarneemingen van den Heere Reaumur , dat deeze wonnen in vliegen verande- ren ; is de waarfchijnelijkfte gedagten, dat de eijtjes, waar uit deeze wormen voortkoomen, door vliegen in den bek van het hert worden gelegt; men ziet immers wel, dat zommige vliegen haare eijeren binnen den endeldarm van het Paard gaan leggen, of teft zelven einde in de neus der Schaapen kruipen, Door gantsch Europa, ten minften in derzelver gemaa-
tigde luebtftreeken , zijn de herten gemeen, zij worden zelfs in Noorweegen gevonden ; mede zijn zij in Ame- rika; want het Kanadaafche Hert verfchilt niet van het Europeefche, dan door de groote van zijn hoornen, en het getal en ftrekking derzelver takken, die zomtijds haakswijze na agteren zijn omgeboogen; dit levert eg- ter geen beftendig onderfcheiduit, dewijl men er onder de Europifche vind, die ook kromme takken aan de hoor- nen hebben, en de Kanadaafche zijn zemtijds met reg- te takken. Zo wel in Amerika als in Europa vind men kleine en groote herten, egter fchijnen zij aan de koude en gemaatigde luchtftreek bepaalt te zijn. Thevet verhaalt, dat, om deeze herten te vangen,ds
wilden van Kanada, wanneer de fneeuw hoog op het aardrijk legt, tot tien of twaalf bij een, gewapent met lange pieken of lanfen van vijftien of zestien voeten, aan het eind met een been van een hert of ander beest, van een voet en daar over, lang, in plaats van een ijze' ren punt of weerhaak, de herten op het fpoor volgen; en dat zij derzelver leger ontdekt hebbende, ceders11 takken planten, die 's winters groen blijven; onder dee- ze takken is het dat de jaagers zich verbergen; zo dra nu het hert door de groente aangelokt, er op aanrent, en onder hun bereik koomt, vallen zij er met hunne fpie- fen en pijlen op aan; en wanneer het zijne vlugt inde fneeuw neemt, daar het gemeenlijk tot in den buik toe inzakt, word het dier door hun met bijlen afgemaakt, en gevilt zijnde, na hunne wooningen gefieept. |
||||||||
dat de kop van den een op het lijf van den anderen rust,
en op deeze wijze kunnen zij groote plasfen en rivieren overraaken, zonder dat Paarden of Honden in ftaatzijn hun te genaaken. Hoe ouder esnhertis, hoe zwaarder gegil zijn brullen veroorzaakt; detów'raloeijennietdan uit vrees en benauwtheid. De herten herkaauwen, gelijk de Runderen , en heb-.
ben vier maagen, op de zelfde wijze bijna gefielt, het menigvold is kleiner, heeft minder vliezen, maar de leb- Ie heeft er meer, en zij zijn veel bveeder, hangende derhalven verder naar binnen. Dog de herten hebben geen galblaas, maar zijn, ge-
lijk de Karneolen, zonder dezelve ; zij verfchillen der- halven merkelijk van de Schaapen, Bokken, en Gazel- len, ook van het Guineesch Reetje, want deeze heb- ben allen een galblaas. Zij zijn, even als de Koeijen, Schaapen, Hanzen,
Varkens, en Paarden, onderhevig aan leverwormen of bot. Vermits het ftrottenhdofd in dit dier natuurlijk zeer
laag onder het tongbeen zit, zelfs zo , dat wanneer ie- mand het niet v/eet, het voor een gezwel zoude aan- zien , zo fchijnt het dier flikkende, zeker ongemak te hebben, het welke het in der daad niet heeft, het ge- weldig oprijzen van dit deel, is derhalven geen tegen- fiand van hik, maar iets zonderlings en eigen aan dit dier. Weinig drinkt dit dier in de winter, en in't voorjaar;
dog in het heetfte van de zomer en inzonderheid in de bronstijd, is het zeer dorstig; dikwils begeeft het zich als dan ook te water, om zich te vervrisfen en te ver- koelen ; niet minnder vlug is het in het zwemmen als in zijnen loop. Wanneer het vervolgt word , fpringt het zonder de minfte moeite over een muur of heining van een mans hoogte. Het voedzel dat de herten gebruiken, verfchilt na de
jaartstijden : Na den bronstijd in de Herfst, aaien zij greetelijk op de groene fcheuten der boomen, de bloe- men van de heide, de bladeren der braamen , en meer ge- lijkzoortige kruiden ; 's winters, wanneer den aardbodem rnet fneeuw bedekt is, fchillen zij de boomen en eeten derzelver bast, het mos en meer andere dingen van dien aart; de winter plaats voor de lieflijke lente maakende, en het aardrijk zich ontlaatende, gaan zij op het graan- gewas weiden , en knabbelen de knoppen van het ge- boomte af, inzonderheid zijn zij op die der wilgen, ha- zelnooten en popelier-boomen zeer verlekkert; zomers hebben zij van veelerlei groente de keuze, dog verkie- zen de rogge boven alle andere graanen. De drek van het hert is in de zomer vlak en- plat, als
flijm aan elkander kleevende, en als olie aan de zon glin- llerende ; hoe'thert vetter is, hoe flijmiger ook de drek is, dog in de winter is hij digter, zwarter en rooder; in te- gendeel is de drek van de hinde kleiner, fpits toeloopen- de, en valt in het afgaan als een gebrooke fnoer paarlen op de aarde , of gelijk de ronde keuteltjes van een geit verftrooit worden: Ook kan'men aan deezen drek be- merken, of het voedzel gezond, dan ongezond, verdu- welijk, dan onverduwelijk geweest is ; hoewel de af- gang, die bij dag geloost word, meer verduwt en ver- teert is, wegens de nagtrust. Het is reeds van zeer vroege tijden, dat de verbeel-
ding heeft geheerscht, dat de leeftijd van het hert tot verfcheidene honderden van jaaren wierde uitgerekt; PiiKius. in zijne Hifior. Natural, verzekert, dat men |
||||||||
HER.'
|
||||||||||
'her;
|
||||||||||
*<H9
|
||||||||||
Volgens de Heer Brisson beftaatbetvoomEamirever-
fcbii, tusfchen de Kanadeefche en Europifche herten, dat de hoornen van de eerften, van onderen tot bovenen citt een harde ruige huid bekleed zijn, van dezelfde ko- leur als het lighaam, dat donker vaal is ; zijne hoogte is vier voeten, ende hoornen zijn drie voeren lang. Nog gewaagt de Heer Brisson van een Duitsch hen, dat do Schrijvers Tragelapkus of Buk-hert noemen, en onder de naam van Paard-hert of Hippolaphus door Johnston is af- gebeeld; in Duitschland word het Brand-hirschoïBrand- den gebeeten, om reden dat het bruinder van koleur is als iie anuercn, hebbende aan den hals lang haair als de maanen van .een paard : dit onthoudzig aan de grenzen van Boheemcn. Dien zelfden Heer fpreekt nog van een eoortgelijkdier, hetwelk hij Bourgondisch Hert noemt, en volgens zijn zeggen redelijk wel door Johnston is ifgebeeld; dee/e heeft aan het onderfte der hoornen maar eene tak , die voorwaarts uiuteeiit. In Groenland vind men eenzoort van herten, dieRAij
CtoeidandJ'che Rhéc noemt, en die van zommigen onder de {tendieren, en van anderen onder de Damherten gere- kent worden ; hoewel hunne lighaams-geftalte meer ca de laatste zweemt, en hunne leevemwijs meerder met de eerfte overeenkomt, zo blijkt het egter uit de rolronde boomen, die niet plat uitloopen, dat dit dier tot de eigentlijke herten behoort: Veel koomen zij in Spitsbergen op eene vlakte voor, om die reden Rheè'n- vsld geheeten , ook ziet men ze wel aan de mosfel-baaij, in de Straat Davids; inzonderheid (chijnen de lepel-bla- den hun voornaamflc voedzel tezijn. Anderson in zij- ne Bejchrijv. van TsUmd, Groenland, enz., merkt aan , dat ' zij op 't eind van de zomer zeer vet zijn, maar in de win- ter weder buitengemeen mager worden; in Augustus had men er een gefchooten, die zestig pond vet tusfchen het vleesch en de huid droeg: Hij zegt verder, dat allerlei zoort van dieren, in Groenland op die plaats hun voor- naamfte vet hebben, en zulks waarfchijnelijk tot befchut- zel voor de koude van dat gewest; Hun vleesch, word gezegt, fmaakelijk te zijn, en door de inwoonders als een lekkernij gegeeten. De Heer Brisson geeft ons de vol- gende Befchrijving van dit dier : Zijn lijf, zegt hij, is dik , meer na een kalf dan hert gelijkende, de hals is ook veel korter, en dé pooten zijn dikker; hij heefteen korte (hart, taamelijkgroote oogen; de neus van vooren met haairen begroeit, insgelijks de-(buit; daar dezelve in de hetten geheel kaal is, en met een vogtige huid be- kleed; de hoornen zijn anderhalf voet lang, rond, ge- takt en even eens als die van het KanadaaJ'che hert, met een roodagtige ruwe huid overtoogen ; zomers beftaat Zijn vagt uit kort digt haair, dat helder asch-graauw is, dog tegens den winter (chieten tusfchen die korte haairen anderen op, die (lijf en lang zijn, en van koleur ros, bruin en wit gemengelt ; even gelijk de Rendieren draagt het wijfje zo wel hoornen als het mannetje; de hoogte van dit dier is van het opperftc van de rug, tot aan den §rond toe na bij de drie voeten. In het huishoudelijke kan het hert tot een nuttig gebruik
ïerftrekken. Zijn vleesch is niet alleen eetbaar, maar zelfs fmaakeliik en gezond; dog het moet van jonge en ft'el gevoede herten zijn, dewijl van dat der ouden niets eetbaar is dan de tong, fnoet, ooren en krippen , zijnde het hovende van de rug na de billen toe : Zo dra een fc»t den ouderdom van driejaaren heeft bereikt, is zijn vleesch taai en moeijelijk om te verteeren; de geilheid, inzonderheid in de bronstijd, maakt het ook even eens-als II Deel, |
't bokken-vleesch, oneetbaar : Wanneer een hert: jong zijn-
de gefneeden word, en als dan vet geweid, is deszelfs vleesch lekker en fmaakelijk; dit heeft ook plaats ten aanzien van de hinden, die als gelde-koeijen onderden naam van Jmal-dieren vet gemaakt worden : Zuigende hert-kalveren, worden als eene lekkernije voor de tafelen der Vorften en Grooten bewaart. Men zegt, dat de eerst uitgefchooten hoornen gekookt ofgebraaden ,nietonfmaa- kelijk zijn, en eenigzins na champignons of kampernoel- ies fmaaken, echter is zulks een zeer lijmig voedzel, en dat ten uitterften zwaar valt te verteeren. Het herte-vleesch word op verfcheiderhande wijzen be-
reid ; de bouten, wel gelardeert zijnde, braad men ge- meenlijk aan het fpit ; ook worden er veel venezoen pas« teijen van vervaardigt. Inde Geneeskunde word menigvuldig gebruik van ver-
fcheidene deelen van het hert gemaakt, en wel't voor- naamftevan de hoornen. Wil men deezen goed hebben, moeten ze rijp zijn , het geen wil zeggen van het hert) zelfs afgeworpen ; deezen zijn altoos zwaarder, ook har- der en vaster van zelfftandigheid, dan die welke van her- ten afgehouwen worden, die gevangen of gedood zijn, welke laatste doorgaans ook met bloedige vlekken of ftree- ken zijn bezoeteld : De fijn gefchaafde herts hoorn word in dranken gekookt, en ook geleij van bereid , welke on- gemeen dienftig is, om menfehen, die door zwaare ziektens verzwakt zijn, te verfterken ; drie verfcheidene bereidin- gen hier van kan men nazien , onder het artijkel GE- LEIJ, pag. 834. De herts-hoorn word ook veelvuldig onder poeijers gemengt; dog dewijidie zeer taai is, moec die op de volgende manier worden toebereid , die men de Philofophifche berejding noemt : Men hangt (tukken hertshoorn in de helm van een kolf of distilleer-ketel, en als dan ftookt men er water van welriekende kruiden in, die teffens bartfterkende zijn, om wsare het moge- lijk , behalven de broosheid, nog meer kragt aan de hoornen bij te zetten; dog dewijl door de damp van 't kookend water, al het tijmige uit de herts-hoorn word getrokken, bezit het weinig meerder kragt in't verzagten der fcherpheden, dan de kreefts-oogen en meer dusda- nige zuurbreekende middelen. Wanneer de herts-hoorn tot een witte kalk gebrand word, verkrijgt hij een zaa- mentrekkende kragt, en is dienftig, om onder genees- middelen gemengt te worden, die tot ftilling van bloed- ftortingen en andere ontlastingen ftrekken, uit eene flap- heid der vaten ontftaande, of wel uit eene fcherpheid of dunte der vogten : De geest van hertshoorn door de retorte overgehaalt, zo wel als het vlugge zout van het zelve bereid, is ongemeen-dienftig in alle zulke kwaa- ien, die door een ongeregelde beweeging van't zenuwge« fte!, of door eene kramptrekking van de ingewanden ver- oorzaakt , beftaan ; en dus zijn zij heilzaam in de opftijging, vallende ziekte en ftuipen der kinderen ; zij herftellen mede zomtijds den loop der dierlijke geesten, wanneer die in beroerte of lammigheden geftremt zijn. Ook is deeze geest en vlug-zout fterk zweetdrijvende , en diene dus zomtijds in kwaadaardige koortzen , of om het gift door de huid uit te drijven, en te doen uitwaasfe- men : De dofis van het zout is van zes tot zestien grei- nen, en de geest van tien tot dertig droppelen, na de jaaren en kragten der lijders ; men mengt het in eenig be- kwaam vogt. De ftinkendeolie , die na de distillatïe overblijft, word uitwendig, als een fmeering of zalfje tegens verlammingen en gelijkzoortige ongemakken ge- bruikt, P p P Hefe.
|
|||||||||
loss SER/
Het been, het welke in het hart der herten gevonden
word, noemen de Franfchen la croix du cerf; men geeft dit tot gefchenk aan de Koningin, of aan den Opper- Jagermeester; men fchrijft er eene wonderlijke kracht aan toe, om de rrioeijelijke verlosfingen te verhaasten, en gemakkelijk" te ma'aken; men geeft" het geraspt of lijn geftooten met witte wijn. Dit been is in de groote herten waarfchijnelijk zeer
groot, omtrent een pink, of een halve pink lang, van verfchillende gedaante, ten minftcn in de Apotheek vind men die beentjes zo verfchillende, dat zij waarfchijne- lijk niet van herten genoomen worden, maar gelijk Ges- Nerus Rist. quadrup. Fol. I. pag. 354. wil, het tonge- becn zijn van Geiten of Schaapen. Daar is echter gee- ne rede, waarom de groote herten niet groote beende- ten in hun hart können hebben, offchoondie zeer klein zijn in het dam-hert , naamelijk nauwelijks zo groot als het lidvan den pink, en in 'tgeheel nauwelijks een vierde van het geene er in de winkels voor verkogt word. Dat de grootte van het beest er niet toe doet, blijkt
hier uit; om dat in een Paard flegts een kraakbeen is, en dit is veel kleiner, dan het groote been uit het hart van eene Koe ; ook zijn er twee in 't hart der koeijen, daar er flegts één is in de herten; en het allergrooifte uit ee- ne Koe, is pas de helft van het geene voor osficula e cor- de cervi, of been uitliet hart der herten verkogt word. In de Koeijen, Herten, en Paarden, leggen deeze beentjes aan de bafis der klapvliezen van de groote flag- ader; het groote tusfehen dit klapvlies, en de rechter holte en oor van het hart,- het kleine, tusfehen het flin- ker oor, en het klapvlies; zij fchijnen die fpieren vas- tigheid te geeven, en teffens te beletten, dat die flag- ader niet plat gedrukt word. In de Koeijen zijn er twee, dog in de Herten en Paar-
den flegts één. Aristoteles en Plinius hebben die der Koeijen
befchreeven. Galenus wil, dat zij in de meeste die- ren kraakbeenig zijn, maar in den Oliphant een groot been uitmaaken. Haller befchrijft deeze beenderen Phijfiol. Tom. I. pag. 348.; befchuldigt D'Aubenton van ze niet naauwkeurig te hebben nagevorscht, het welke waar is, maar onderwijlen is hij er zelf niet op- lettend op geweest. Valverda heeft die beenderen in den Hameien gevonden. Bourgelat Hippiatrique Tom. 11. pag. 433. merkt op, dat dit been in jonge Paar- den kraakbeenig is, en niet dan door den tijd in hard been verandert. Die beenderen worden tot poeder gemaakt, en me-
de aangepreezen tegens de hartkloppingen , een oud vooroordeel ; gelijk ook dat van de verlosfingen te kön- nen gemakkelijk maaken. De Ouden hebben aan het teellid van het -hert, gedroogt
en tot poeijer gebragt zijnde, de kragt toegeëigent, om tiet zaad te verwekken; de gift is van een haive fcru- pel tot één drachma. Het gedroogde bloed, word gezegt, zweetdrijvende
te zijn, als mede dienftig tegens de pleuris en het po- dagra. Het merg van het hert dat geelagtig , nnat het wit
trekkende van koleuris, is.versch zijnde ongemeen ver- sagtende, en word metvrugt. in de klijfiesren, tegens de daraipijnen gebezigt : Of ook uitwendig als een fmee- ling, tegens de zenuw-kwaaien, die der peezen en ge- unigts-vwfdjvingen. Insgelijks Is het vet of frneer, uit of inwendig gebruikt, in alle gevallen, daar verzagting |
HER;
Het is den herten allen eigen, gelijk ook den Gazel
len, Guineefche Reetjes, en Juffers-reetje, door dei Wel Ed. Heere Vosmaar befchreeven, onder de groQ te ooghoeken, holteus te hebben, in welke zekere hars agtige, of vette gomagtige itof gevonden word, die » zommige welriekende is, en welke zij zelven afwrü ven, als de ftoffe te veel aanwint; dog in de herten fe die opening zeer groot, zodat zij niet ligt v'erftopt; jt de Gazellen, enz. zeer klein, in welk geval die bezui eerder gevonden word ; oudtijds fchrcef men altoos bij'. zondere krachten toe aan al wat zeldzaam was, gee[3 wonder dat ook dit uitneemende krachten moest het ben. De waare bezoar-fieen kan onderwijlen niet in de /«it
ten gevonden worden, om dat zij geen galblaas heb- ben , maar in den pens of groote maag vind men haafc ballen, aegagrophilae, gelijk als in de Kalveren, Koei- jen, Buffels, enz., welke, of fchoon niet volmaaktbe- zoardisch, nogthans eene zeepagtige kracht hebben, eti in zo verre dienstig zijn können. Het vel van het hert ter deegen bereid zijnde, geef«
een zagt en duurzaam leder , zeer bekwaam om broe- ken, handfehoenen, enz., van te vervaardigen. Hei haair word gebruikt om er zadels mede op te vullen; en van de hoornen worden door de zwaardveegers en mes- femaakers hegten gemaakt. Wat de Herte-Jagt betreft,zie op het artijkelJAGT. IV. Rendier; in 't latijn.Tarhndus; (Cervus cornibut
ramofis teretibus , fummitatibus palmatis , LiHN. Faun Snee.) Zie RENDIER. V. Damhert, of Dein; in 't latijn Dama; (Cervus cot'
nibus ramofis compresfis, fummitatibus palmatis, LiKN< Sijfi. Nat.) Zie DAMHERT. VI. Bezoar-Hert, ook Macama oïMaccama genoemt,- in
't latijn Cervus Bezoarticus ; (Cervus comibus ramofis te- retibus ere Et is ; ramis tribus , L-ikn. Sijfi. Nat.) li( BEZOAR-HERT. VII. Rhée; in 't latijn Capreolus; (Cervus comibus n<
mofis teretibus ereHis Jummitate bifida, Linn. Sijfi.Nat.) ZieRHEE. VIII. Guineesch Kheetje ; in 't latijn Cervus Guineenfisi
(Cervus grifeus, fuhtus nigricans. Muf. Acad. Frid. I. pag. 12.) Dit Rheetje, het welk door de Heer See Ai« afgebeeld, heeft de grootte van een Kater; hij is van ko- leur grijs, meteen zwarte ftreep tusfehen de ooren, en een groote zwarte vlak boven de oogen; de hals is aan beide zijden in de lengte zwart ,• het borstbeen in lie* midden zwart, insgelijks de zijden van de buik tot aan de kniefchijven toe ; van den aars tot aan het buigende' beenen, loopt van agteren een zwartagtige ftreep; do voorfte knljen zijn mede van vooren zwart; én een zwar* te ftreep loopt langs de pooten heen tot onderen toe; do ooren zijn taamelijk lang; zijn ftaart is van onderen zwart; de fchenkels zijn omtrent van dikte als een mea- fchen vinger. De Heer P. Camper , zie deszelfs Lesfen over de Ve»'
flerfte, pag. 35en 36. Leeuw. 1769. zegt, dat het Mn" Guineesch Rheetje, het welk eene verfcheidentheid van het boven befchreevene is, 't kleinfte is van alle dieren, welke gefp'eetene pootjes heeft ; het zelve heeft, volgens nauwkeurige ontlediging van dien Heer, even als is gazellen, agt fnijtanden in de onderkaak , twee hasktnn- den aan de bovenkaak als de herten, en vier kiezen on- der en boven, evenals alle herkauwende dieren.DeHee Camfeb, beklaagt zig zeey, dat Buffon, die dit diertje therm'
|
||||||
of wee&niaakin&.nQoJig is., van veel dienst.
|
|||||||
HÉÏL
|
||||||||
her; *ç>s*
|
||||||||
tfavrotiri noemt , zo min nauwkeurig is geweest in deszelfs
ontleeding. hij moet de kiezen van dit diertje nimmer met oplettenUeid gezien hebben, dewijl hij in zijne Hifi. tfat. Torn. XII. pàg. 346. tegens alle waarheid aan zegt, dat dit diertje kiezen heeft als de verflindende beesten; en p- 341- dat dit rheetje geene bijzondere traanklieren onder het oog heeft, gelijk de kenen, gazellen, enz. ; daar onze groote Nederlandfche Ontleedkundige, bevonden heeft, dat het een klier hadde met een groote ronde ope- ning onder ieder oog, dat is op die plaats daar het on- ge herten en andere rHein hebben. HERTE-KOGELS ; Bezoar cervinum ; is een zoort
■ymbezoar, die in de maag of pens van de herten groeit, beftaande, gelijk de Indiaanfche bezoar, uit veele over malkander gegroeide bladen of fchiifers, en heeft van buiten een witagrige geele koleur. Men agt deeze ko- gels dienftig in befmettelijke ziektens, en tegen het ver- gift; zommige houden ze zelfs even zo kragtig, als de Indiaanfche bezoar-fieenen; hoewel dit onzeker en niet zeer waarfchijnelijk is. HELITE-KRUISJES ; in 't latijn Osfa de corde cervi;
eij worden in het hart van oude herten gevonden;" be- ftaande uit de verharde vezel-draadjes, die boven om de groote flag-ader gezet zijn, en als deeze kraakbeenig of geheel brosagtig worden, zovertoonen zij een kruis- je: Men brengt ze meest uit Italien; zij moeten fchoon wit van koleur en niet al te groot zijn ; anders geeven ze vermoeden, dat het bastert herte-kruisjes, osfa de ctrde nervi fpuria, zijn; die van de oude osfen koomen, en waar mede de opregte wel vervalscbt worden. Men houd de opregte herte -kruisjes voor zeer hart-
verfterkende en bezoardisch gift weerftaande; worden- de derhalven gepreezen in flauwte, onmagt, hart-klop- ping, hart-opfpanning, ambeijen, enz. HERTE-TRAAN; in 't latijn Lachrijmc cervi ; dus
worden de harde lighaamen genoemt, die in de ooghoe- ken der herten groeijen, in de gedaante van kleine be- zoar-fteenen; en aan welke zommige fchrijvers, de zelfde kragten als aan de opregte bezoar-fteen, of aan de her-. te-kogels toefchrijven, dog andere houden die maar voor een excrement, dat geen of weinig krachten heeft. Zie over deeze artijkels ook op HERT. HERTS-HOOIJ , zie ST. JANS-KRUID.
HERTSHOORN; in 't latijn Cornu Cervi ; zijn de
hoornen van het hert, zie hier van onder het artijkel HERT : Het hertshoorn is van veel gebruik in de Ge- neeskunde, en word zo wel rauw , als op verfcheider- fcande wijze geprepareert, gebruikt. Het rauwe herts-hoorn heeft eene Woed-zuiverende,
oitwazeming- en zweet-bevorderende kragt, wederftaat allerlei vergift en verrotting , en verfterkt de leevens- balfem; is derhalven een goed middel in de kinder pok- ken, mafelen, koortfen, en andere kwaadaardige ziek- ten. Men gebruikt het gepoedert, tot een drachma ; of men maakt een afkookzel van het geraspte herts- hoorn. De preparaten die in de Apotheeken daar van gemaakt
worden, zijn hoofdzaakelijk ; gebrand en geprepareert
herts-hoorn, {cornu cervi ustum ef praparatum) ; philo-
foophsch of zonder vuur bereid herts-hoorn, (cornu cervi
hilofophicè vel fine igne praparatum) ; gulden kerts-
oom , (cornu cervi auratum vel folificatuni) ; geest,
vlug zout, en olie van herts-hoorn, (fpiritus, fal volatile, & oleum cornu cervi) ; geleij van herts-hoorn, (gelati- «a cornu cervi); esjents uit de geleij van. hçrts-hoorn, tysfintia galatince cerna çervi). |
||||||||
Hol men het Herts-hoorn brand m bereid.
Neemt zo veel van de doode kop , die na de distilla«
tie van de geest van herts-hoorn is overgebleeven 4' als gij wilt, brand hem in een fmelt-kroes, tot dat hij geheel wit is, dan heeft men gebrand herts-hoorn ; en wrijft men dit daar na zeer fijn, als dan word di» poeder geprepareert herts-hoorn genoemt. Als men geen doode kop heeft, kan de branding oofc
gefchieden met rauw hertshoorn, dat in kleine ftukjes gebrooken is, met een fterk vuur, of in een pottebak* kers oven. Het gebrande of geprepareerd herts-hoorn, tempert het
zuur , verbetert de fcherpte of zoode in de maag en het bloed, ftilt de hitzige oplooping en gisting des bloede in de koortfen, en verdrijft de wormen. Men gebruik» het tot een drachma. Philofophisch of zonder vuur bereid Herts-hoorn.
Neemt ftukken van herts-hoorn, bind ze aan eea
draad en hangt ze in de hals van de kolf of blaas , als men brandewijn wil distilleeren, dat ze de wijn of bran- dewijn niet raaken ; dan zal het herts-hoorn door de op- klimmende dampen, na herhaalde distiüatien , tot een breekbaare ftoft'c worden, die men vervolgens tot een fijn poeder wrijft, zo heeft men het begeerde. Maar wat beeft deeze preparatie den naam van philofophisch doen verkrijgen, zouw men kunnen vraagen ? want haar eenvoudigheid zweemt nergens minder na, dan na philofophisch : De naam van zonder vuur, is aan dee-. ze bereiding ook niet wel toepasfelijk , dewijl ze zon-, der vuur niet gefchieden. kan; dog is beter als de voori- ge, om dat geen open vuur daar bij gebruikt word: Maar dewijl de uitwerking van deeze operatie daar in be-. ftaat, dat het hoorn niet alleen bros gemaakt, maar oofc van zijn geleijagtige deelen berooft worde, zo kan men de preparatie veel fchielijker volbrengen, door middel, van de ftukken hoorn in een pot of vertinde ketel uit ta kooken, en het zelve daar na te droogen en tot een zeer fijn poeder te maaken ; het welk even zo goed zijn zal, als het op de voorige wijze met meer tijd bereid* herts-hoorn. Het sielve verbetert het zuur, doet wel zweeten, eg
is dier.ftig in kwaadaardige koortfen en andere ziekten, enz. Men gebruikt het tot een hajf drachma, onder iets »nders vermengt. Gulden Herts-hoorn te bereiden.
Neemt philofophisch bereid herts-hoorn, een half oncef
goud-faffraan, offijngewreevene goud-bladen, twee fera- pels'; mengt het wel onder malkander tot een poeder. Dit poeder, fchoon het van veete zeer geroemt word,
heeft geen meerder kragt dan 't voorige ; aangezien 't goud geene uitwerking in 'smenfehen lighaam doet ; weshal« ven het ook hedendaags nooit of zelden bereid word. Hoe de geest, het vlugge zout en fiinkende olie van
fcertt-Aoorn gedistilleert worden, en haar gebruik, kan men zien op 't artijkel GEEST, pag. 817., en de bereiding van de 'geleij van herts-hoorn, vind men op het artijkel GELEIJ, pag. S34- ; Esfents van Geleij van Herts-hoorn.
Neemt geleij van herts-hoorn, zo veel gij wilt, gieter
zo veel geest van vlier op, als er tot eene esfents noodig
is, en laat het warm trekken, doet er dan bij vlug zout
van herts-hoorn, zo veel u belieft. Deeze esfents is een
Ppp a * ttitmun*
|
||||||||
EER.
Eigehjchappen. Men gebruikt de bladen Van dit kruitj
als een toe-kruid bij falaade, gelijk de tuin-keisfe, heb' bende bijna de zelfde fmaak en kragten. HERTSHOORNIG GOUDHAANTJE, zie GOÜQ.
HAANTJE, pag. 910. ». LXXX1II. HERTS-LEER, zie IJPEN-BOOM.
HERTS-MUNTÏÏ; Mentha cardiaca ; is een zoor«
van wilde Munt e, met lange fmalle bladen,- zie MUJX? TE. HERTS-POLEIJ, zie POLEIJ.
HERTSTOCHTEN , of beter Hartstochten , Gt*
moedsbeweegingen; dus noemt men alle beweeging der wille, welke door de aanzoeking van eenig goed, of de bekommering van eenig kwaad, een dusdanige veran- dering in de geest te wege, brengt, dat er een tastbaar onderfcheid uit voortvloeit, ten aanzien van de oor- deelen, dien hij in die toeftand draagt, en welke be- weegingen, zelfs invloed op het lighaam hebben; dus- danig zijn het mededoogen, de vrees, de toorn, enz. De oeffening der wil is om te naaten ofte beminnen,
toe te fteinmen of af te keuren. Door de naauwe ver- bintenis die er tusfchen de wil, en de bevatting of het, begrip (intelleUio) plaats vind, zo maakt al het geen zich aan de oogen van dcezen vertoont, indruk op de andere: De indruk aangenaam zijnde, keurt de wil het voorwerp goed, dat er de oorzaak van is; in tegendeel verwerpt zij ze, wanneer liet indrukzel onaangenaam^ heid bevat. Die wil heeft verfcheidene naamen, ge- fchikt na de beweegingen dien zij ondervind, en waar aan zij zich overgeeft. Men noemt haar gramfchap of toom, wanneer zij zich wilwreeken; mededoogen, wan- neer zij een -ongelukkige wil te hulp koomen; liefde » wanneer zij zich met een voorwerp wil vereenigen, dat haar behaagt,- haat, wanneer zij zich wil fcheiden, of vervreemt zijn, van het geen haar mishaagt; en zo ins- gelijks met de andere gevoelens. Wanneer die zoort van willen hevig en geweldig zijn, noemt men ze ge- meenlijker Hartstochten. Wanneer zij vreedzaam en gerust zijn, geeft men haar de naam van gevoelens, aan- doeningen, zagte hartstochten; zo a!s bij voorbeeld, de hoop, de vriendfehap, de vrolijkheid, enz. De zagt» hartstochten worden dus genoemt, om dat zij de ziel met geen ontroering vervullen, en zich vergenoegen met haar zagtelijk te beweegen ; daar heerscht in die hartstochten zo veel licht als vierigheid, kennisfe al$ gevoelens. Men kan alle hartstochten van de fnurte en het ver-
maak , als derzelver twee waare bronnen afleiden ; daj is te zeggen, aan al wat een aangenaam of onaangenaanj indrukzel voortbrengt. Anderen bepaalen haar tot dee- ze verdeeling van Boetius Lib. X. deConfol, Philofoph Gaudia pelle ,.
Pelle timorem, Spemaue fugate, Nee dolor adfit. De Wijsgeeren en Redenaars (Rhetorici) zljnzeëS
verdeelt over het getal der hartstochten. Aristoteles Rhetor. Lib. II. telt er dertien; naamelijk de gramfchap of'toom en de zagtheidvan geest, de liefde en de haat, de vreeze en de floutmoedigheid, de fchaamte en de on- befchaamtheid, de weldaad, het mededoogen, de veront- weerdiging, de nijd, en de naijver; bij welken eenige JjGt verlangen, de hoop, en de wanhoop voegen. 0 - Zommige»
|
||||||
ïe>$a HER.'
uitmuntend zweet- en gift - drijvend middel, en zeer
dienftig in kwaadaardige en andere ziektens, daar het zwceten van nut fs. HERTS-HOORN,- Gravinne-kruid; Kraajen-voet; in
'tlatijn Coronopus; Herba fiella f. Cornu cervinum Do- boNJEi; (Plantago foliis linearibus dentatis, J'capo tere- ti, Linn. Spsc. Plant.) Befchrijving. Dit kruid-gewas, dat een zoort van
weegbree is, heeft veele lange finalle bladen , welke aan beide zijden uitfteekende, tegens malkander over- ilaande takken of tanden hebben , en daar door aan de bladen de gedaante van herts-hoorn doen hebben; zijnde voorts hairig en rouwagtig, en leggen over de grond in het ronde uitgefpreid : Tusfchen de bladen fchieten naakte hairige ftengjes op , van ongeveer een halve voet hoogte, waar op fmalle lange airs-wijze trosfen groeijen, gelijk meer andere zoorten van weeg- i>ree voortbrengen , die eerst veele kleine bloemtjcs met uitfteekende helmftijitjes hebben, waar na het zaad* volgt. Plaats. Deeze plant groeit natuurlijk in Hoog-Duitsch-
land, Engeland, Frankrijk en Italien, enz. op ongebouw- de dorre plaatzen , naast de wegen en elders. Men , kweekt ze ook in de hoven tot het keuken-gebruik; en dan is ze zo ruig niet als die in het wild groeit ; daar worden ook veranderingen van gevonden, met breeder of fmaller en grijzer bladen j die egter van de gemeenc zoort anders niet verfchillen. Kweeking. Deeze plant word ligtelijk vermenigvul-
digt door het zaad , dat men in het voorjaar op een bedde niet al te digt zaait, of de overvloedige jonge planten daar na, tot op drie of vier duimen afftand, uit- trekt , en het bedde door wieding fchoon houd, zo zul- len de overige heel wel groeijen : Het is een tweejaa- rig gewas, maar als men de bladen geduurig affnijd, en de planten niet in het zaad laat fchieten, zo blijven ze drie of vier jaar over, anders duuren ze na de zaad-gée- ving niet lange. Etgenfchappen. De bladen van dit kruid worden in
de keuken gebruikt, als een toekruid bij falaade; heb- bende een aangenaame, iets zaamentrekkende fmaak. In de medicijnen heeft het geen gebruik, maar men zegt, dat het de nieren verfterkt, en dienftig is tegen het gra- veel en het bloed-wateren, uit beleediging der nieren 'voortkoomende. HERTS-HQORN (KRUIPEND) ; Kruipende Kraai-
jen-voet; Ambr'ofitkruid ; in 't latijn Caronopus Ruellii;
Ambrofa campeflris repens; Nafturtium fijIveflre, capfu-
"lis.crijtatis; (Cochkaria foliis pinnatifidis, Linn. Spec.
f?W,j '
Befchrijving. Dit gewas fchiet uit de wortel veel lan-
ge dunne getakte ftengen of rijzen, die langs de aarde kruipen en met lange veers-wijze fijn gefnippeide bla- den bezet zijn ; uit de oxels der bladen koomen kleine ■wittebloemtjcs aan een fteel voort, waar na kleine rou- ' we fteekelige zaad-huisjes volgen, die de gedaante van haane-kamtjes hebben, en klein glad zaad in twee cel- letjes bevatten. Plaats. Het zelve groeit in Holland, Brabant,
Duitschland, Frankrijk, enz., op dorre zandige onge- bouwde plaatzen, naast de wegen, dijken, en elders : Men kweekt het ook wel in de moes-tuinen, zijnde eenjaarig. Kweeking, Het word vermenigvuldigt door het zaad
op die wijze als het voorige ; of als de tuin-lsersfe, om de bladen jong te gebruiken. |
||||||
hè& .nvà
|
||||||||||||||||||||||||
HER. HES. HET. HEIT.
|
||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||
[Il
|
||||||||||||||||||||||||
:.C'
|
||||||||||||||||||||||||
: Zoriimigcn flellen er maar eene, : mamelijk deJiefde »
Xraar van zij alle de anderen doen afdaalen; zij ze^en, dat de eerzucht niets anders is dan eene liefde tot eer, en de wulpsheid eene liefde tot vermaak," dog het |
||||||||||||||||||||||||
te zoon met gegolfde en, geoorde bladen; 5. met bla-
den die op.het eind een doorn' hebben. Ook worden er zeer veele medezoortëh van in de beide Indien ge- vonden. , ' .--........'.• ..' .. |
||||||||||||||||||||||||
fchijnt bezwaarlijk, om de Liefde met zulke hartstoch-
fm'over een te brengen, die haar rechtitreeks, tegenge- fteltzïjn, zo als de haat, gramfchap, enz. Daar zijn er anderen, welke beweeren, dat er elf
zijn; te weeten de liefde en de haat, het verlangen en da afkeer-, de hoop en de wanhoop,, het vermaak en de droefheid oïfmerte, de angst, defloutmoedigheid, en de toom: En zie hier, hoedanig zij dit getal vinden; van is hartstochten, zeggen zij, bevatten de eene.het goe- de, en de anderen bet kwaadè ; die , welke het goede bevatten, zijnde liefde, het vermaak, de hoop, de wan- loop , en het verlangen ; want zo" dra zich een voorwerp onder het afbeeldzel van goed voor ons aanbied, be- minnen wij het,- indien dat goede tegenswoordig is, verkrijgen'wij er vermaak door; is het"afweezig, zo zijn wij door de begeerte aangedaan, om het te bezit- ten; indien liet goede, het welk zich aanbied, metzwaa- righeden verzelt is, en dat wij ons verbeelden, dat wij let, niet tegenftaande die zwaarigheden, kunnen be- toomen, als dan hebben wij hoop; maar indien de hin- derpaalen onverwinnelijk zijn, of ten minden ons zo- danig fchijnen, en de verkrijging van dat. goed onmoo- gelij'k is, als dan vervallen wij tot wanhoop. De an'-; faxe hartstochten, welke het kwaad betreffen, zijn de hat, de afkeer, defmert, de vrees, defloutmoedigheid, en de toom ; want indien een voorwerp zich aan ons on- der de gedaante van het kwaade aanbied , zo haaten wij |
Plaats. De gemeene zoort groeit in Hoog-Duitsch-
land, Frankrijk, Italien en elders, óp donkere berg- , ^and-of fïeenagtige plaatzen, in de bron-putten, enz. In de maand April fpmiten nieuwe bladen uit de wor- tel. ■ Men kweekt ze ook in de hoven., tot het gebruik in de Geneeskunde, en de veranderingen cm de lief- hebberij, .'! Kweeking. Dezelve gefchied ligt door fcheuring der
wortel in het voorjaar; men plant ze ergens op een bedde, op één of anderhalf voeten affland, maar ze be- geeren, om wel te groeijen , een losfö zandagtige en wa£ vogtige grond,, en een fehaduwagtige donkere plaats. Eigenjchappen. De kerts-tong heeft een verkoelen-
de, zaamentrekkende , verdunnende, bloedzuiverende en pijnftillende kragt, en word zeer gepreezen tegens veifiopte lever en milt , hijpocondrie y mélancolie, hartklopping, moeders-opftijging, bloedfpuwing, en an- dere bloedvloeiingen. Men gebruikt ' het gepoederde Kruid tot een drachma , of het verfche kruid in wijn ge- trokken; maar men moet er eenigen tijd mede aanhou- den : Als men dit kruid in de Maijtijd met pimpinel, 'aardbefie-bladen, àlands-wortel en nagel-wortel, op wijn laat trekken, zo 'heeft men een zeer goede kruid-wijn, die het bloed wel zuivert, den maag verfterkt, en aan- 'gen aam van (maak is. HERTS-TONG, zie SLANGEN-KRUID.
HERTS-WORTEL (WITTE-), zie GENTIANE (WITTE-). HERTS-ZWÂM; Herte-fpons; zie BOLETUS.
HERT (VLIEGEND-), zie TORREN,ra. LVIIL. HERT-ZWIJN, zie VARKENS, n. IV. ' HESPERIS, zie LEUCOIJE (ZEE-). HESPER1SCHE PLANTEN; dus worden in het bij-
zonder de oranje-, citroen-, limoen- en laurier-boomen gettoemt ; benevens andere diergelijke, die bij ons in het oranjehuis moeten overwinteren; HESSELING, zie KARPERS, ». XIII. HETEROCRANIA; Halve Hoofdpijn, die maar aatt eene zijde des hoofds gevoelt word; haare oorzaak en geneezing koomt over een met andere hoofdpijnen ; zie 'aldaar. HETERODOX; dus word genoemt al wat tegen-
flrijdig is, met de vastgeftelde gronden en gevoelens van de waare Geloofsleer. Dit woord is afkomflrg van het griekfche ircpiJi&s, zaamengeftelt van in(cç} ander, en A'f , geloof, gevoelen. Men" zegt, een heterodox gevoelen, een heterodox
leerftiik, "enz.. Dit woord is het tegengeftelde, van- Orthodox, lie ORTHODOX. HETEROGENEUS; Ongelijksoortig; Ongelijkßag.
tig; dat van een andere zoort of aart is. Enkel wori' dit woord in de Geneeskunde gebruikt, om er mede uit te drukken, wanneer zich iets oneigentlijks bij 't bloed en leevensgeesten, in duizelingen, koortzen en beroe?- tens voegt. |
|||||||||||||||||||||||
Jietvan dat oogenblik af aan,- is het afweezend, ont-
vluchten wij het; is het tegenswoordig, zo veroorzaakt liet ons fmerte; is het afweezend, en dat wij het wil- len te boven koomen, zet het tot ftoutmoëdigheid aan," indien wij er angstig voor zijn,' als al te ontzachelijk voor ons zijnde , vreezen wij.het; maar is het tegens- woordig, en dat wij het willen wederftreeven , ont- vonkt het onzen toorn. Het is op deeze wijze,, dat men elf hartstochten vind, waar van vijf het goede betreffen, en zes het kwaade. Men moet nogthans veronderftel- len, dat, niet tegenftaande dit getal, er nog veele ge- vonden worden, die hun oorfprong van deezen nee- men, zo als bij voorbeeld de nijd, de naijver, defchaam- tf, enz. . HERTS-TONG; in het ratijn Lingua'cervina; Sco-
tyendrium ; (Asplenium frondibus fimplicïbüs cordato-ßn- gulatis integsrrimis , fiipitihus hiifutis. Befchrijving. Dit kruidgewas fchiet uit de wortel
agt, tien, of'meer lange, gladde, aangenaam groene, hinkende puntige bladen, 'van een halve voet df meer 'e|igte, en een paar vingers breedte, de gedaante van een tong vertoonende, daar deeze plant de naam yan fraagt; dçzeive fchiet geen bloëifterigèn op, maar "op ^e rug der bladen vind men aan de beide zijden vant de ribben, veele rosagtige langwerpige ruige hoogtens, riaar '■"wmtjes gelijkende , weike overdwars niet ver van el- ender geplaatst zijn, en zeer kleine zaadhuisjes bevat- ,eiL die niet anders dan door betvergroot-glas kunnen feien worden ; waar in ëen zeer fijn zaad opgeflooten dat er op het laatfte, als de zaadhiiisjes met een e'astijke kragt opbersten , als ftof uitvliegt. Daar zijn verscheidene veranderingen van'; als 1. met
^krulde bladen; 2. met gefnippelde bladen; 3. met brulde, gefnippelde en geta&tè bladen;. 4. een grpo- |
||||||||||||||||||||||||
HETZEN; dus noemen de
|
jagers, wanneer ze de»
|
|||||||||||||||||||||||
honden op het wild loslaaten.
HEUL, zie MAANKOP. HEUL (GEHOORNDE-), zie MAANKOP' (GE-
HOORNDE-). HEULZAP, zie OPIUM. Pppa KEU-
|
||||||||||||||||||||||||
SEX. HE1J. HÏÂ. HIB. HÜ);
agtig vogt, dat zig daar ter plaatze vast gezet heeft«
Het is een der pijnlijkfte en ergfte zoorten van jigt; vermits ze niet alleen de heupen, maar ook de 'biiien^ dijen en beenen aantast, waar langs" de zenuwen der len. denen, en het heilig-been gaan ; zo dat een mensch met deeze jigt fterk behebt, dikwils niet ftaan nog ga^ kan. De volgende middelen worden hier tegen gepreezen r
Neemt "walwortel, fnijd ze klein en kookt ze in de pis des lijders , tot een' pap; legt dezelve dan täamelijij heet op het bovenfte van de dije; overdekt ze met een vierdubbelde doek , en bind het met een windzel vast; hier roede moet de lijder 24 uuren op de pijnelijke dije te bedde blijven leggen, waar na mende pap weg- neemt en onder de aarde begraaft. Of neemt het vet van een kaas of gans, en fineert de
heupe daar mede bij een vuur. Zie verder op het artijkel JIGT, dewijl de hulpmiddelen der jigt gelijk zijn. HEXAEDRUM, is een der vijf reguliere geometri-
fche lighaamen, die men ook Cubus noemt ; dit woord is grieksch,en gevormt door «f, zes, cnï^?A, zitting, bafis ; kunnende ieder derzelver vlaktens voor de bafis van een regulier Ifghaarn genoomen worden. Het vierkant dcrzljdevs-neenhexaêdrum, is een-derde
van het vierkant der diameter van de cirkel, die om de- zelve befebreeven is. Waar uit volgt , dat de zijde van een hexaëdtum, met die der cirkel, in dewelke hij befchreèvenHaat, is als 1 tot ^3, en bij gevolg ontriem telijk. HEXAGONUM; Zeshoek; is een geometrifebe fi-
guur,' uit zes hoeken , en zes' zijden zadmengeilëlt, Het woord hexagonum is grieksch, en gevormt vanifli ses, en jW«, hoek. Een reguliere hexagonum is, wiens hoeken en zij
den gelijk zijn. Het is beweezfcn , dat de zijde van een hexagonm
gelijk is aan de itraalen van de cirkel, waar in hij i befchreèven. HEXAGIJNIA; bevat in de Linncsaanfche Botanie.
de planten, welkers bloemen zes ftampertjes hebben. HEXAPETALUS ; Zes-bloembladig. Dus is Een
petalus flos, een bloem, die zes bloem-bladen heeft. HEXAPHIJLLUS ; Zes-bladig ; een bloem die ze
bladen heeft. HEXASTIJLUS (FLOS); Bloem die zes ftijltjes o!
ftampertjes heeft. HEXIS; dus word bij zommige oude fchrijvers, œ
goede gefteltheid des lighaams genoemt. HE1JAAL, zie RING-SLANG.
HEIJDE, zie HEIDE.
HEIJLIG-BITTER, zie HIERA PICRA.
HIACINTH, zie HIJACINTH.
HIATiCÜLA, zie PLEVIEREN, n. II.
HIBISCUS . zie HEEMST. . ,
HIDROCRITICA; Oordeel uit het zweeten; of W
veel als eene ziekte, ofde crifisderzelve, uithetzw<* ten van den lijder beoordeelt. HIDROLAPATHUM, zie BRITANNICA.
HIDRONOSIS ; word bij zommige fchrijvers ge
bruikt, om een zoort van zonderlinge' koorts mede ui te drukken, die altoos met buitengemeene zweetinge' verzelt gaat; zie de befchrijving van deeze ziekte o der het artijkel ENGELSCHE ZWEET. , HIDROTICA, gftomilig va.u 'tçriekfche woord »g|
|
||||||
tor* REtf.
HEUPÈ; in het laüjn Coxa ; Coccendte ; J/cfcibn ; is
dat gedeelte des lighaams, het welk tusfchen de bene- denfte ribben en de billen geplaatst is. De heupen beflaan uit drie zaamengevoegde beende-
ren , welke zaamenvoeginge, na maate de mensch in jaaren toeneemt, hard en beenig worden; zodat in voi- wasfene die drie bijzondere beenderen, maar eene fchij» tien uit te maaken. HEUPE-ADEREN, zijn twee in het getal, als de
grootere heup-ader,' vena ifchks major, welke tot aan het buitenfte van den voet loopt ; en de bovenfle en kleinde- re heup-ader, vena ifchias minor, verfpreidende deeze zich door de deelen, die digt aan de heup leggen. HEUPE-BEEN. De heupen worden genoemt, die
uitfteekende beenderen onder de korte ribben, welke met den ftuit of het heilige been agter onbeweegelijk vcreenigt, en gehegt aan de onderfte lendenwervel, dr.aaijen op de hoofden der dijebeenderen ; om welke redenen de heup.bi] verwisfeling daalt en rijst, na maa- ten men op het eene-, of andere been ftetmtin het gaan. De fchilders letten hier op, en doen altoos de heup daa- lcn aan die kant, daar het been geboogen is, of voor- uit gezet word. De heup-beenderen maaken met het fluit en flaartbem
'eene holte uit, door welke de kinderen in de vrouwen, cd alle dieren, de mol uitgezondert, moeten heen gaan; OW welke redenen, de heup-beenderen breeder zijn in onze-vrouwen, en in al het vrouwelijk viervoetig ge- dierte, zo even opgenoemt. In de mannen zijn der- halven de heupen final, allerfmalst in de Zwarten ,voor- caamelijk den Negers. Hoe de heupen fmaller zijn, hoe een mensch fchielijker en vaardiger voortloopt, in te- gendeel waggelen onze vrouwen, en alle dieren, wel- ker dijebeenderen wijd van een geplaatst zijn ; de gans munt hier in uit, en dat geheele geflacht van voge- len. . . • •"'•'-. i De heup-hemderen worden Coxae genoemt bij de La-
tijnen, en zij worden onderdeelt in het darmbeen,, of het ongenoemde been, in het fchaambeen, en het zitbien ; in het nederduitseb ijsbeen ; bij de Boeren in de koeijen het hijsbeen, van het grickscb ivoord ißhion genoemt. Deeze beenderen zijn in de panne, daar het hoofd des dijebeens in draait, door een kraakbeen vereenigt; en daar van daan koomen deeze drie benaamingen : Maar in bejaarden maaken zij een enkel been uit, het os coxae, bij ons heupe-been, in de koeijen de knorre ge- noemt. Dit heupe-been heeft eenen pan , in welken het hoofd
van het dijebeen draait, en deeze kraakbeenig zijnde in de tedere jeugd, geeft gelegenheid tot gedaante veran- dering» kneuzing, zwelling, enz., waar door het mank gaan veroorzaakt word ; waar van naderhand gemeld zal worden. , . Het heupe-besn een onbeweegelijk ftuk met dat van
de overzijde, en het heilige been uitmaakende, geeft gelegenheid , dat men zeer gemakkelijk breuk-banden kan aanleggen. Maar in de veriosfingen geeven zij oorzaak tot groot»
moeijelijkheid ; zo groot is evenwel" de goedheid van den Schepper, dat hij dezelve beweegelijk maakt tegens dien tijd, om te gemakkelijker doortocht aan het kinds hoofd te bezorgen. HEUPE-JIGT; Ifchias; Malum Ifchiaticum; is een
zoort van jigt en pijn in de heupen, die, gelijk andere seorteavanjrgt, outrât liii een (cherp, weij- of flijo> |
||||||
•HIE. -HIG. .HIK. .
sviÈt; worden in het algemeen allerlei, zweetmiddelen
door verdaan. HIEL, zie HAK.. ..
HIELS-PUNT, zie ELLEBOOGS-PUNT.
HIEM ; Heim ; Heem ; betekende oudtijds een huis,
verblijf, een wooning; zie Ten Kate Verheven deel der Taalt I Deel, $de Redenv. p. 27. alwaar hij van àeBoijen, Bbijsnheim, thans Boheemen 'melding maakt. Pit Mem ofheimis thans genoegzaam verfleeten, alleen jennen de Groningers het nog iri hun hiem, hijm, het ■ welk bij hen beduid de plaats rondom eene wooning. Van hier de fpreekwijs, bij hiem zijn, en hij is op hel heem of heim; dus fpreeken de Ommelanders, maar de Oldambfters hiem, of hijm. De Friezen zeggen heem, of hem, als blijkt uit de naamen der dorpen Oosthein , Westhem, enz. Hemdijk, enz. Deezefr hebben mis- fchien het v/oord in zijne fpellinge het zuiverfte behou- den. Wat hem betekent, dat leert Ten Kate II D. il. 643. Nieuwe Bijdraagen, %âe fluk-, I D. bl. 327. Heim voor huis is zeer bekent, en daar van-heim lijk,
in het geheim, enz. HIERACIUM, zie HAVIKS-KRUID, MUISOOR-
TJE en RHAGADIOLUS. HIERACIUM BARBATUM, zie HAVIKS-KRUID,
n. 7. p. 1008. HIERACIUM FALCATUM, zie HEDIJPNOIS.
HIER A PICRA; Bitter-heilig, of Heiligbitter; is
een zeer goed zagt purgeerend en maagverfterkend Ele- (luarie; het welke op de volgende wijze bereid word. Neemt beste caneel, beste fiaffraan, calmus- en galan-
ge-wortel, maftix en zedoar-zaad, van eiks twee drach- men; aloè's-hout, één drachma, en beste aloë, zes on- een; alles tot een zeer fijn poeder gebragt zijnde,, ftrooit het in twee pond witte gefichuimde honing, als dezelve bijna koud geworden is, en mengt het wel door mal- kander, tot een ele&uarie. - • Men gebruikt het in bardlijyigheid, maag-gebreken,
en om de zuure en koude ilijmen, als mede de wormen 'uit'te drijven; de dofis is van één tot anderhalf lood. HIRROBOTANE, zie IJZER-KRUID.
HIEROGLIJPHISCHE FIGUURENof KENMER-
KEN; dus worden de liniamenten of itreepen in de handen genoemt; waar uit de'leugenagtige Handkijkers (Cliiromantici) der menfehen geluk of ongeluk willen voorzeggen. Zie HANDKIJKING. De oude Egijptifche Heidenfcfaè Priesters, bij wel-
ke de geleertheid en weetenfehappen, in die tijden huis- vestede, bedienden zich ook van vielerlei caraäers, om 'hunne konsten en geheimen daar in voor te ftellen , en dezelve ajdus voor de gemeene man te verbergen ; wel- ke carafiers ook de naam van hieroglijphijche, of an- ders beetdfpraakige figuuren draagen. HIGHMORI'anTRUM, is de latijnfche naam van
de holte in het bovenlte kaakebeen, ntsfehen de beide l'amiiia der kaaken, die met den neus een verband heeft, en voor de reuk, tot een werktuig verftrekt. HIGHMORI CORPUS; dus word de kam, of het
harde deel in de zaadballen genoemt, waar aan dezaad- Vafen vast zijn. HIK ; in 't latijn Smgultus; is een ftootende beweeging
des mïddelirlfts; welke ontflaat door een zagte convuL fieffe trekking der maag-fpieren ; waar van de oorzaake veeierlei zijn kan, als opblaazing der maag, door al te 'veel of gulzig eeten, of.van winden; verkonding der ^aag door koude dranken, vanwormeji, enz.: Ook kan |
|||||
'dezelve .ontßaan door medelijding wegens andere pijn-
lijke deelen, bij voorbeeld van colijk, graveel, moe- der-ziekte , ontileeking van het ribbe-vlies, der leA'er milt, en-anderp deelen j wonden, enz. , Men moet derhalven in de geneezing agt flaan, op ds dingen die er oorzaak toe geeven ; 'dus kan in overlaa- ding van de maag in het begin ee;n braak-middel nuttig zijn, of anders een purgatie : Zijn èr winden de oor- zaak van , zo moet men windbreekende middelen gebrui- ken, s.\s calmus,, zedoar- engalange-wortel, oranje-jchih len, dil- en carweij-zaad, windbreekende 'geest en tinßuur., citroen-elixir, zoete geest van falpeler , theriaak ende geest daarvan; olievan dille, carweij, camille, enz. Da Volgende middelen zijn dikwils van een goede uitwerking. . Neemt dille-kruid of deszelfs zaad, kookt het in wijn of water, en drinkt er altemets van ; of kauwt het ia - de mond, en flikt het vogt daar van neder. • . Of neemt calmus- of galange-wortel, of van beide, maakt er een fijn poeijer van, en neemt daar van een .paar mespunten vol in, 's morgens en 's avonds. Of eet,altemets wat geconfijte calmus of gengber , of
geconfijte oranjeit of citroen j of quee-peeren. : Of neemt een drachma goede theriaak met wijn , of iets anders in. : Of neemt fijroop of confier/ van munte en alfem, var*
elks een once; mengt het, en flikt er altemets iets van. Of neemt geprepareert herts-hoom, een half drachma,'
met wijn in. Of neemt camille-water, zedoar-water, van elks twee
oneen; windbreekende geest, een half once; zoete geest
.vmfalpeter,, beste theriaak , van elks een half drachma.;
.fijroop van kruife-munte ,, een once; mengt het tot,eert,
drankje, waar van men om de twee uuren een lepel vol
neemt.
:Eenwarm broodje, - zo als het uit de oven komt, door-
gefneeden, en in een linnen doek gewonden zijnde, op- de maag gelegt, is ook dienftig ; dog beter, als men het met geftooten dille- of carweij-zaad , en noote-muscaaH' beftrooit.- . De ondervinding heeft ook geleert, dat als men ie-
mand, die den hik heeft, op de eene of andere zagtes wijze een fchrik kan aanjaagen, dat de hik terftond overgaat. Zijn het kinderen, die dikwils aan de hik, door gul-
zig of te veel eeten, onderhevig zijn, zo kan men hen een weinig theriaak, op een linnen doek geftreeken, op het hart-putje leggen, en men geeft hen wat geconfijte oranje-Jchillen, gezuikerde anijs, coriander, of venkel te kauwen. Men kan hen ook wat gepoeijerde rhabarber,. om te purgeeren geeven, . of als ze klein zijn, wat fij- roop van cichoreij met rhabarber. Voorts moeten , zo wel jonge als oude, maatigheicï
in het eetën in agt neemen. Koomt de hik uit een andere.ziekte voort, zomoe-
ten er middelen tegen die ziekte gebruikt worden. Maar men heeft opgemerkt, dat wanneer de hik bij eene zwaare- ziekte of flaauwte, of na eenzwaare- of mis-kraam zicb> opdoet; zulks een kwaad en meest doorgaans doodelijfe.- voorteeken is.. , HILUS; Zaad-merk; is in de Botanie, het uitwendi-
ge lidteken aan zommïge zaaden, het welke door d&- vasthegting in het zaadhuis ontftaan is, gelijk bij voor- beeld aan de erwten, boonen, enz. HIMANTOPUS; is het Mat-hom;. zie PLEVIE-
REN,«. X. |
|||||
. HIP. HIR. HIS,
|
||||||||||
'HIN. HI*.
|
||||||||||
ma
|
||||||||||
lezoar-fieenen, die in de maag, darmen en andere inge
wanden der paarden groeijen; ze zijn fchilferagug, gd. lijk andere diergelijke fteenen; van koJeur grauwagtig, en hebben dikwils de grootte van een vuist; men wils dat ze zweetdrijvend en gift-weerllaande zijn; dog dit is onzeker , en veelen houden ze maar voor excrementen van weinig nut. Zommige gelooven ook, dat zede oor- • zaak van veele ziektens der paarden kunnen zijn, waar van de Paarde-dokter., geen begrip hebben, om dat ze veriloppingen in de ingewanden kunnen veroorzaaken. HIPPÜMANES , is de naam van zekere zwartevlie- ■ zen of Üoffe, die aan hec hoofd der veulen hangt, waa< neer ze gebooren worden. De Ouden geloofden, dat , dit een der kragtijifte middelen was, om de liefde te ver- wekken , en ten dien einde daar van een philtrum ternaa- ken; gelijk er nog veele hedendaagsch in die waan zijn; dog anderen verzekeren, dat de ondervinding geleert heeft, zulks yalsch te zijn; zie VHiftoïre detVAcadcrdt Royale des fciences, de l'année 1751. Zie ook MINNE- DRANK. HIPPOMARATHRUM R1VINI, zie PAARDE,
VENKEL HIPPOPHAES, zie DUIN-BESIEN. HIPPOPOTAMUS, zie RIViERPAARD. HIPPOSELüHJM, zie SMIJRNIUM. HIPPURIS, zie DORADO en PAARDE STAART. HIPPUJUT ES , is Je naam die de Natuurkundigen aan een zoort van coraal geeven, dat op deszelfs op- pervlakte als met groeven uitgehoit is, en nadat kruid- gewas gelijkt, het welk paardefiaart genoemt word, in het latijn hippuris. Dit coraal is uit veifcheidene dj- lipdrifche« figuufen zaamer.gdlejt, die de een in de an- dere gelijft zijn, het geen een zoort van geledingen maakt. ,Zeer zeldzaam vind men de hippurites in zijnge- heel;.het zijn meest maar ilukken of.gefcheiden.e ge- ledingen , die men uit de ingewanden der aarde graaft. Wallirius. telt er negen verfcheidene zoorten op, die in gedaante verfchtiien ; hij noemt dezelve Hip- puriti Corallini; zie Wallerius Mineralogia ,Tom. IL pag. 38. é? fiqq. HIRCISMUS,-, betekent het (linkend zweeten, als
het zweet bokagtig ruikt, gelijk aan zommige menfehea eigen is, of uit een gebreK in het zweet ontftaat; zis ZW EET (STIN KEN DE). HIRCUS, zie BOK en GEIT. HIRS, zie GEÈRS. HIRS-GRAS, zie GRAS, pag. 932. n. 5. .
IIIRUDO, zie BI.OED-ZUIGER. HIRUNDINARIA, zie ZWALUWE-WORTEL HIRUNDO, zie ZWALUW. HIRUNDO APUS, zie GIER-ZWALUW. II1STORIA ; Gefchiedenis; Gefchiedkunde ; is die we- tenfehap, welke het merkwaardige , dat in de waereld is gebeurt en voorgevallen, verhaak. Dog dewijl ds onderwerpen van deeze merkwaardigheden, zo veel van eikanderen verfchillen ; zo is derzelver gefchiedenis of historie ook zeer verfcheiden ; behoorlijk kan men de- zelve in deeze viif hoofdtakken onderfcheiden, die nog in een aantal anderen kunnen onderdeelt worden. I. Historia slrtificialis, of Gefchiedenis der Konst-uiï'
vindingen ; deeze handelt van den oorfprong der Kons- ten, derzelver voortgang, verbetering en vermindering, en voorts al wat eenige betrekking tot dezelve heeft. II. Historia Ecclefiastica , Kerkelijke Gefchiedenis ;
deeze befchrijft den toeftand der Kerke, de verfcheide- |
||||||||||
HINDE ; is het wijfje van het Herten-gedacht; zie
HERT. H1NNEBESIEN, zie FRAMBOOSEN.
HiNiMlKEN; in het fransch Hennir; is het geluid
dat het paard maakt. Daar zijn weinig dieren, wien» dem bepaalder is,- dus is het niet dan door eenen lang- duurigen omgang en gewoonte, dat men zo verre kan 'geraaken, om de ftemvallen te onderfcheiden, welke de vreugde, droefheid, toorn, en in het algemeen alle de hartstochten van het Paard aanduiden. Indien men zich toeleide , om de dierlijke fpraak te beftudee- cen, zoude men misfchien bevinden , dat de uiterlijke en ftomme beweegingen , zo veel te meerder kracht en nadruk hebben, na maate het geluid minder verfchei- denheid heeft ; want het is waarfchijnelijk, dat het dier, ihet welk zich wil doen verftaan, aan de eene kant tragt te vergoeden, het geen hem aan de andere kant ont- breekt. De bekwaame Stalmeester, en wel onderrigte Hoef-fmid, voegen bij het geroep of geluid der paar- den ,. de beftudeering van alle zijne beweegingen, zo wel ziek zijnde, als in een gezonde toeftand. Zij heb- ben middelen om hem te ondervraagen , het zij met aan- -ïaaking der hand op verfcheiderhande deelen van hetlig- haam , het zij met hem te doen beweegen; maar het ant- woord van het dier- is altoos zo duister, dat men moet toeftemmen, dat dekonst, om hem te dresfeeren en 60 geneezen, er zeer bezwaarlijk door word. HIPNALE, zie SERPENTEN, n. III. ■ HIPPEN, zie GEBAK, pag. 795..1 ■ HIPP1ATRICA; is de Geneeskunde der Paarden; dit
Woord is zaamCngeftelt van' »Va*, Paard, en '"«rpor, Geneesmeester. Deeze konst is.zeer uitgellrekt, en vait zo' veel te bezwaarlijker, dewijl het dier niec in Raat is, eenige kennis van zijn gevoelwordingen mede te deelen, en dat, wanneer de ziekte zich niet door klaar- blijkelijke tekenen aanduid, als dan de Paarde-dokter. aan zijn eigen bekwaamheid overgegeeven is. De Genees- kunde van het paard, en in het algemeen die van alle andere dieren, veronderfteltin de geene die zó oeffent, de zelfde hoedanigheden, en de zelfde ftudien, als in die van den mensch. Een goede verhandeling over de ziektens en geneeswijs der paarden, is dan geen arbeid van een gemeen verfland; om hier van overtuigt te wor- den , heeft men maar in te zien het uitmuntende werk van den Heere Bou 11 gelat Hippiatrique, ou nouveaux principes fur la connoisfance & fur la médecine des Che- vaux, 3 Vol. Lyon 1753. avec fig. in 8vo. HIPPOCAMPUS, zie 2EË PAARDJE. Denaam
van Hippocampus word ook gegeeven aan de twee uit- wasfen der bersfeivkamer in het bekkeneel. HIPPOCASTANUM, zie KASTANJE EQUINE. HJPPOCRAS, zie HIJPOCRAS. HIPPOCRATISCH; deeze uitdrukking bezigt men om de Geneesleer mede uit te drukken, die in de ver- wonderenswaardige werken van Hippocrates gevon- den worden. Dus noemt men Hippocratifche Geneeskun- de, de weetenfehap en kon?t, om volgens de grondbe- ginzelen en vastgeftelde regelen van dien grooten man, de gezondheid te bewaaren. en te herftellen. HIP'POCREPIS LINNJEI, zie PAARDS-IJZER. HIPPOGLOSSUM, zie MUISEDOORN. HIPPOGLOSSUS, zie HKILBOTH. HIPPOLAPATHUM; is de Water-patich; zie PA- £ICH. 'ÏJIPPQLITHUS ; Paarde-fieen; is een zoort vaa |
||||||||||
ÖIS. HIT, HOE.
ne lotgevallen, dien zij heeft ondergaan , en verders al
Wattot dezelve eenige betrekking heeft; zij word nog in themeene en bijzondere onderfcheiden ; bevattende de ni'emeene een verhaal der lotgevallen van alle de Ker- ken van den beginne af; en de bijzondere bepaalt zich tot eeue Kerk , of wel tot een zeker tijdperk. III. Hiitoria Literaria, Letterkundige Gefchiedenis;
deeze, die een verhaal bevat van al wat geleertheid be- treft, word verdeelt in jfuridica, Medica, Philofo- thica, Theologica, enz.- IV. Historia Mifcellanea, of Gemengde Gefchiedenis',
•is ee:i verhaal van allerlei zoort van merkwaardigheden, <iie er dagelijks in de waereld voorvallen; zijnde hier iiiede onder begreepen, de Historia Profana, of Wae- leld-gefchiedenisfen, bevattende de lotgevallen van de yerfcheidene Koningrijken en Staaten, enz. • V. Historia Naturalis of Historia Phijfica, Natuur-
lijks Gefchiedenis; handelt over al dat geene, het welk de Natuur, en derzelver wonderen betreft; deeze is zeer uitgeftrekt, en eene van de aangenaamfte letter- oefeningen. Zie NATUURLIJKE HISTORIE. HISTRIO, zie ZEE-DUIVELEN, », III.
IIISTRIONICA, zie EENDEN, p. 5S7. ». XVII.
HITJE , word genoemt de allerkleinfte zoort van
Paarden, welke dikwils niet grooter dan een Bok zijn; men vind die meest in de Hitlandfche Eilanden , van waar ze tot ons gebragt worden, tot het gebruik van jonge Heeren; dezelve zijn zeer fijn , en gauw van lijf en leden , maar kunnen, wegens haare kleinheid , tot geen zwaar werk dienen. Men heeft ook nog een andere zoort van kleine Paarden, die bij ons ge- woonlijk Kedden genoemt, en uit Poolen en Lithau- wen gebragt worden; maar deeze zijn grooter, als de gemelde hitjes. HITJES , zie KEDDEN.
HITTE-BLAAREN; in'tlatijn Papula; zijn Naaren
die in de zomer door hitte op de ontbloote huid ont- daan , inzonderheid bij menfehen, welkers vel teder is,en weinig in de zon koomen;dog deeze blaaren ver- gaan wederom heel fchielijk, zo dra men de heete der zon ontwijkt. HOED, is een zekere Maat, waar van men zig in
Veele plaatzen bedient, om kalk, kooien, enz. te rnee- tenj zie MAAT. In de Krnidkunde word ook hoed , pileus , genoemt
het plat-ronde of andersdaantige dekzel van de fwigi of kampernoeljes. HOEDJE; in 't latijn Pileolus ; is een Chirurgieaal
Infiniment, gemaakt uit zilver of eenig ander metaal, op de wijze als een vinger hoedje en met gaten doorboort, om op zwcerende tepels der vrouwen borsten te ge- bruiken , inzonderheid bij zuigende vrouwen. Ook betekent het zo veel als cucupha of kruidmuts,
die op het hoofd geplaatst word. HOEF-BLAD ; Hoef-latuwe ; Brànd-latuwe ; Paards-
Haiw; in 't latijn Tusfilago; Farfara; Bechium; Filius We patrem : Van dit kruid-gewas zijn verfeheide zoor- len; wij zullen alleen twee zoorten melden, die de voornaamfle en bekeiitfte zijn ; als 1. De gemeene Hoef-hlad; Tusfilago vulgaris; (Tus-
l'kgo fcapo imbricato unifioro ,foliis fuheordatis angulatis hnticulatis, Linn. Spec. Plant.) 2. De Berg-Hoef-blad ; Tusfilago alpina rotundifo-
•Wj (Tusfilago fcapo fubmtdo unifioro, foliis cordato-or- wulatis crenatis, LiKN. Spec. Plant.) H Deel.
|
|||||||||
HOE.
|
|||||||||
*e<9
|
|||||||||
Befchrijving. De eerfte zoort fchiet in het laatsto
van de Maart of in April verfeheide korte holle ftengen uit de wortel op, van omtrent een voet hoogte, die rood-en wolagtig, en met kleine, fpitze bladjes bezet zijn; van welke ieder een fchoone geele bloem op zijn top draagt, na die van de taraxicum of paarde-bloerrt gelijkende; waar na langwerpige platte zaaden volgen , welke ieder met een piuimtje bezet zijn , die zaamen een wolagtig hoofdje na de bloem uitmaakèn, dat door de wind verwaait : Na het bloeijen koomen de bladen uit de wortel jaarlijks te voorfchijn , die groot, rondag- tig, eenigzins hoekig en fijn gezaagt, aan de bovenzijde groen en aan de onderzijde wolagtig-wit zijn ; hebbende een bitteren lijmagtigen fmaak ,• de wortelen zijn dun, lang en in den grond heen en weer kruipende. Deeze tweede zoort fchiet ook diergelijke flengem
en bloemen in het voorjaar uit, maar ds bloemen zijn 'paars van koleur ; en haare bladen zijn bijna rond , en rondom gekertelt, vanboven donker - groen , glad ea glanzig, en van onderen wolagtig-wit. Daar is ook een verandering van, welker bladen niet
zo glanzig, maar grijsagtig zijn. Plaats. De eerfte zoort groeit in Hoog- en Neder-
Duitschland, enz. op vogtige plaatzen , naast de rivie- ren, en andere loopende wateren en elders. De tweede zoort en haare verandering, worden in de ge«
bergtens vahBoheemen, Oostenrijk, Zwitzerland, enz. gevonden. Men kweekt de eerfte zoort bij ons ook wel in de tuinen, tot het medicinaale gebruik. Kweeking. Dezelve gefchied door fcheuring der wor-
tel , in het na- of voorjaar ; moetende in een vogtige grond geplant worden. Eigenfchappen. Dit kruid, te weeten de eerfte zoort',
is een zeer goed borst- en long-middel, en heel dienftig tegens de catharren en vloeijngen die op de borst val- len, in hoest, engborftigheid, en longzugt Men ge- bruikt de bladen als thee getrokken , of men 'maakt er met meer andere diergelijke kruiden een afkookzel van. De drooge bladen als tabak gerookt, word ook gepree- zen in de hoest of engborstigheid : In de Apotheeken. maakt men er een fijroop en conferf van. HOEF-BLAD (GROOT-), zie PEST - WOR-
TEL. HOEF-IJZERKRUID, zie PAARDS-IJZER.
HOEK, word in de Mathefis genoemt, de hoek die twee niet evenwijdige loopende linien door haar zaamen- komst maaken. Dezelve zijn tweederlei, als regtlijnige en kromlijnige hoeken ; de eerfte koomen voort uit twee regte; de tweede uit twee cirkel-linien, en deeze heb- ben alleen plaats op een kloot (globus). HOEK-MEETER; Overdrager; Transporteur; is een
Mathematisch Infiniment, daar men degroote der platte regtlijnige hoeken op het papier mede in graaden af- meet; ofde grootte van een hoek, diemenmetheta/ïro/a- bium op land gemeeten heeft, daar mede op het papier brengt: Zie de afbeelding van deeze beide Inftrumenten op de vierde Plaat, boven. HOEKIGE HAAGDIS, zie HAAGDISSEN, pag,
968. n. XVIII. HOE LANGER HOE LIEVER, zieALFS-RAN-
KE. F OENDERS, begrijpt men dat huishoudelijk gevo-
gelte door, waar van het mannetje Haan, het wijfje Hen, en het jong Kuiken of Pul genoemt word. De Heer LiNNfflus heeft dezelve onder het geflagt det Faifanten Qqq geplaatst, |
|||||||||
- HOE.
vind men eene verhandeling van de HeerDtr Hamel
over de enting der Boomen , getijtelt Recherches Jur k réunion des platjes des arbres, Jur la façon dont la greffi f' unit au ju jet fur lequel oh l'applique £ƒ<:. Hier inne ba fchrijftdien Heer het middel, om ook dieren te kunnen enten, en hij zegt, dat het inde haanen-kanmen zeei wel gelukt'; zie hier wat hij dien aangaande mededeelt, ,, Als men de kam een vingerbreed boven het bekke.
,, neel afthijd , zo wijken de randen in het midden van ,, een , en in die opening word een klein fpoortjege, „ fiooken , niet grooter dan een bennipzaadje , het ,, welk men van een leevendig kuikens poot heeft afge. „ fneeden. Ik deed zulks, zegt deeze Natuurkundige, ,, met verfcheide jonge haanen, Wien ik een ft uk je van „ hun eigen fpooren op den kop ftak : Van veelen vie. ,, len zij af, door de beweeging, welke zij met hunno ,, koppen maakten; maar , ten einde van veertien dagen ,, of drie weeken hadden de fpooren , dieniet afgevallen ,, waaren , zig zo vast vereenigt met de kammen, dat ,, zij, in de maand Juni inge-ent zijnde , op het cindö ,, van het jaar reeds bijna een half duim lengte gekree- ,, gen hadden. Ik heb er gehad die ten einde van drie „ of vier jaaren, onderftellende dat zij waaren opge- ,, regt , meer langte hadden dan vier duimen. Zeker „ Autheur zegt , dat hij diergelijk een hoorn gezien ,, heeft op den kop van een kapoen, die negen dtii- ,, men lang was. ,, De ontleeding van deeze groote hoorn en, heeft mij
,, verfcheide waarneemingen aan dehandgegeeven, die „ meldenswaardig zijn. „ 1. Men befpeurt uitwendig een eeltagtigen zoom,
„ die den grondfteun van den hoorn omvangt, en, de ,, huid doorfnijdende, ziet men dat dezelve eindigt aan ,, deezen zoom. 2. Als de huid opgeligt en een gedeel- „ te van deeze zoom weggenoomen word, openbaart „ zig een zoort van kasagtigen band, die de inplan- „ ting, of liever de gewrichting, van den hoorn met „ het bekkeneel, belet te zien. 3. Als men, voorzigte- ,, lijk dit zoort van band wegneemt, ontdekt men ver- „ fcheide peesagtige banden, die, van den hoorn af- „ koomende, zommigen uitloopen in de geuts wijze hol- ,, te der neusgaten, anderen in het bovenfte der oog- „ holten, of op verfchillende plaatzen van 't agterhoofds- ,, been. Deeze banden eindigen niet altoos'op alle dis ,, plaatzen,en zijn niet in even groot getal in alle hau-' „ nen; maar ik heb geduurig, in de geenen die groote: „ hoornen hadden, een fterken band gevonden, wiens; „ eene eind in het hoornagtigé van den bek, hetande-j ,, re in het midden van den grondfteun was ingeplant. | „ 4. Als men alle de banden wegneemt en vernielt,] „ behalven die naar den bek gaat, zo fcheid de hoorn. ,, gemakkelijk van het bekkeneel, en hem omkeerende „ naar den bek, word men onder aan den grondde«11 „ holligheden gewaar, die tot gewrichting dienen, enj „ op het bekkeneel uitpuilingen, daar in fluitende; „ als dan fcheid zich de geheele hoornige zelfftandig- „ heid van een pieramidaalen beenigen kern , zonvwij-l „ len met verfcheide punten, die zitten blijft aan den „ peezigen band, welken ik gezegt heb in den hek t«: ,, eindigen. 5. Deeze kern, niet zeer vast van zelfftan* „ digheid, is bedekt met een vlies ; dat taamelijk naat „ het beenvltes zweemt, dog op veele plaatzen bloedig „ is. 6. Het hoornig gedeelte , van de kern afge* „ fcheiden zijnde, heeft de figuur van een OIijpbants" „ tand f zijnde hol aan het onder en digt aan r>e' |
||||||
J1358 'HOE.
geplaatst,als devoornaamfte kenmerken met deezenge-
ineen hebbende. . De nuttigheid van dit gevogelte, ten aanzien van des-
zelfs huishoudelijk gebruik in agt neemende, zullen wij ook nauwkeurig en eenigzints omftândig in derzelver be- fchrijving zijn; en een aanvang maaken met de haanen, Voorts de hennen en derzelver verfcheidentheden na- gaan, waar na wij van de kuikens, hun uitbroeding .op- voeding, enz. zullen handelen, en eindelijk derzelvernut £n verfchillende keuken-bereidingen befcbiïjven. " Haan j in 't latijn Gallus; in't fransch Coq genoemt; (Phafianus caude compresfa adfcendente , Lihk, Sijfl. Nat.), is van geftalte al te \vei bekent, om er hier eene omfchrijving van te doen , ook heerscht er zulk een 011- gemeene verfcheidentheid in de koleuren, dat die be- fcbrijving zeer wijdloopigzoude worden; wij zullen en- kel aanmerken, dat de ftaart alleen voldoende zou zijn, om dezelve'van alle andere vogelen te onderfcheiden, waare het niet dat er zonder ftaart gevonden wierden : De ftaart, die in het meeste ander gevogelte bijna al- toos overdwars legt, naar het lijf te rekenen, ftaat in de hoenderen oveiend, en maakt e'en waaijer, waar van de vlakte overlangs is geplaatst ; de beltuur-pennen die veertien in getal zijn, en waar van zeven aan de eene, en zeven aan de andere zijde zijn gefchikt, vormen te zaa- men een fcherpen hoek , en dit geeft .aan de ftaart der hoenderen die zonderlijke gcftalte. De haan verfebilt van de hen, niet alleen door de kam, maar ook door de fpoo- xen, de fmalheid der vederen van den ftuit en hals, en voornaamentlijk door dien de twee middelfte ftaartpen- Tien, zeer lang zijn en boogswijze omgekromt, hetgeen nimmer in de hennen befpeurt word. De vereischte hoedanigheden in een goede haan, zijn,
dat hij groot van Matuur zij, zijnde voorzien van een hoo- ge, regte, roodekam, zwarte oogen, een korte bek, die zwaar is en krom ftaat ; de lellen, als mede de plaats deroorenbleek-rood; de hals-vederen , die men ook lok- ken noemt , moeten van verfcheidene en hooge koleu- ren zijn, en over de fchouders zweeven ; de borst breed, wel gevoedde leden, de wieken digt gevedert; de ftaart Terheven,en met een dubbelde rij van omgebogen pen- nen bezet; voorts moet hij vlug en waakzaam zijn, dikwils kraaijen, altoos gereed om zijne hennen \vel te "befchermen , en die tegens de zulken, die haar mogten rerongelijken, te verdedigen. De meeste hàar.en hebben, behalvenhunnen moedig-
heid en fierheid, eene fchoonhcid van koleuren, die hun geftalte veel fraaijigheid bijzet; daar worden er gevonden , die jaarlijks van koleur veranderen. Ook ontbreekt het dit vogelen-geflagt aan geene wanfchepzels ; -Aldrovandus in zijne Omithologia, geeft ons de af- beelding van verfcheidene dier monfters ; onder ande- ren van een haan met twee koppen op een lijf; een an- deren met een kop op twee lighaamen, als mede van ee- nen met drie, en een anderen met vier pooten : De Heer Reaumur zegt, dusdanigen haan met vier pooten in eigendom gehad te hebben,- het dier was leevendig, Vlug en vrolijk , dog de twee overtollige pooten hin- derden hem zeer in het gaan, en verftrektcn hem tot 'een beletzel om de hennen te treeden ; deeze pooten waaren ook bleeker, korter en dunner dan de anderen, en hongen van agteren bij den aars. Men vind zommige haanen, die van natuuren gehoo-
rendzijn; ook gefebied zulks wel door konst. In de Mnnoires^ de Ï4cad. Royale desfcisnççs de l'année 1746, |
||||||
. flOE.
- boven-eind, tot meer dan de helft der lengte.
* De Heer Du Hamel betoogt hier uit , dat dit uitwas çen waare hoorn is, die door den toevloed van zappen uit het lighaam van den haan is voortgegroeit, even op dezelfde manier als de enten op de boomen ; dit befluit hij zo veel te eerder, om dat de natuur in dit geval, werktuigen op de kop van den Aaa» formeert, die er te vooren niet waaren, en een veel Sonstiger ge- jel voortbrengt, dan in de hoornen der viervoetige die- j-eu plaats heeft, die onbeweeglijk zijn : Een dusdani- Eeti hsanen hoorn, zegt dien Heer, heeft hij in brande- wijn geweekt zijnde, in verfcheidene blaadjes kunnen fplijten. De waakzaamheid is inde haanen eene hoedanigheid,
die bijzonder in aanmerking koomt. Van ouds is reeds het haanen -gekraai als eene voorbode van den dage- raad gehouden ; dog zij kraaijen egter bij nagt ook. Belon zegt, dat den haan niets ukmuntender inzijnaart heelt, dan tot een uurwerk voor de landlieden te ver- firekken, die na genoeg op zijn geluid lettende, bij nagt daar door kunnen weeten, hoe laat het is,- het is om die reden , dat zij dikwils in den krijg pleegen medege- voert te worden , en men zegt, dat de verdeeling der nagtwaake , daar aan zijnen oorfprong verfchuldigt is ; bekend is het dat zij na rniddernagt, twee of driemaalen met zekere tusfehenpoozingen kraaijen, tot dat den dag aart breekt. Bij zommige oude Schrijvers vind men aangetekent,
dat Leeuwen niet alleen, voor het gekraaij van haanen , maar zelfs voor het gezicht van dat dier bevreest zijn, en fchrikken ; dog het tegendeel heeft men in St. James Park te Londen gezien, al waar een haan door een Leeuw wierd verfcheurt en verQonden. Hunnen moed en trots- heid heeft echter rede van oude tijden herwaarts aanlei- ding gegeeven, om deeze dieren tegens malkanderen te doen vegten, bijzonder vind deeze liefhebberij in En- geland plaats, daar ze in de fteeden en vlekken dikwils als ridderlijke renfpeelen pleeg te gefchieden, het ge- meen worden aangekondigt; daar zijn zelfs op zom- mige plaatzen zoorten van Schouwburgen opgerigt, om de toekijkers teplaatzen, en niet zelden worden ergroo- te zommen gewed, wiens haan het gevegt zal winnen; deeze dieren, als of hunne natuurlijke wapenen niet vol- deeden, om zig onderling te beleedigen, worden meest al met (laaien fpooren gewapent ; en wanneer er eene dood blijft, word er op nieuw een ander in het ftrijd- perk gebragt ; zo dat er gemeenlijk een aantal fneuve- len, voor dat de oogen der aanfehouwers vanditwree- de tijdverdrijf verzadigt zijn, en fcheiden. In onze Ne- derlandfcheProvintien,daar deeze liefhebberij, fchoon niet in dien top , veel pleeg in zwängte zijn, ziet men het thans zelden meer; hetgeen ten grooten deele aan de Zagte en mededoogenden aart, van derzelver Inwoon- ders moet toegefchreeven worden. Bijna algemeen fchijnt het vooroordeel te heerfchen ;
als of er zomtijds door de haanen eijeren gelegt wier- den, en zulken in de nesten der hennen gevonden zijn, hordende zorgvuldig door de boeren aan (tukken getree- den, uit vreeze, dat indien zij bewaart wierden, er na verloop van tijd een Slang, of Bafiliscus uit te voor- fchijn zoude koomen. In de Miscell. curiofafive Ephem. Germanorum Med. Phijf. &c. vind men drie of vier ^aarneemingen, omtrent eijerleggende haanen, zijnde hier een onder, van een haan dieagt jaarenoud was; en die in dertien dagen, tien eijeren zoude gelegt hebben» |
|||||||||
1TOF/
|
|||||||||
^J».
|
|||||||||
die geen dooijer hadden, en eenigzints gröoter waaren
dan duijven-eijeren ; egter wierd bij de ontleeding geen' eijerftok, of iets dat er na zweemde, in het dier gevon-. ' den, en hier uit blijkt genoegzaam, dat men zich be-: droogen heeft: Daar zijn er, die deeze zogenoemd© haane-eijertjes een reeks van Jaaren bewaart hebben,, zonder dat er iets is uit voortgekoomen. In de Memoi- res de VAcad. Royale des Sciences de l'année 1710. vind men eene Verhandeling van de Heer DexaPeijronie , getijtelt Obfervations fur les petits oeufs de Poule, fans-' jaune, que l'on appelle vulgairement oeuf s de Cocq; waar in dien Heer, door het bedrog aan den dag te leggen,- de vooroordeelen dien aangaande, zo algemeen heer-, fchende, zoekt weg te neemen. Zie hier wat hem daar omtrent wedervoer. „ Na dat hij verfcheide zulke, eijertjes gekreegen
„ had, van een boer, die hem verzekerde, dat dezel- „ ve van een haan gelegt waaren, en, indien zij uit- ,, gebroed werden, ontwijffelbaarSlangen voortbrengen ,, zouden; zo opende hij eenigen derzelven, en vond, ,, wel is waar, in plaats van doijer, daar in een ge- „ krinkeld lighaamtje, het welk eenigennaate naar een ,, flangetje geleek ; maar de anderen, een maand ge- „ broed zijnde, bragten niets voort, en, dezelven ope- ,, nendc, bevond men alleenlijk, dat het wit wat dun- ,, ner was geworden. Voorts opende hij den haan, die ,, ook geen eijerftok had, of in eenig opzigt verfchil- ,, de van de gewoone haanen ; daar na berigte hem den ,, boer, thans geen haan meer hebbende, dat hij niet ,, te min, diergelijke eijertjes in het nest vond, enont- ,, dekt had, hoe dezelve gelegt waaren van een hen, „ welke hij aan den Heer De la Peijronie bragt : ,, Zie hier welke bijzonderheden in dit beest werden ,, waargenoomen. ,, De hen kraaide bijna als een fnotterige haan, met
,, veel geweld; haar afgang was dun en geel, als eijer- ,, doijer in water gemengt, en zij leide diergelijke kleine „ eijertjes, ontbloot van doijer ; aangaande dit (tuk „ was men dan verzekert. Bij het openen vond men ,, aan den eijerftok een blaas, vangrooteals een vuist, „ vol helder water, waar door de twee deelen der eij- ,, buis zodanig vernaauwd en zaamengedrukt werden. „ dat een ei) van gewoone grootte er niet ;door zou „ hebben kunnen gaan ; boven dien was de buik gevuld ,, met een geel vogt, waar in keine brokjes dreeven „als hard gekookte doijer, het welk een tweede zoort ., van waterzugt maakte, die zeer zonderling was. Nu „ verbeeld hij zig, niet zonder grond, dat wanneer het „ eij , van den eijerftok afgefcheiden, in den uitgang ,, gekoomen waare, het zelve door deszelfs verftoppin- ,, gen werd opgehouden, en nog week van dop zijnde „ door de geweldige persfmgen, waar van de hen door ,, haar kraaijen de blijken gaf, borst, en het doijer liet „ ontfnappen, waar van men de overblijfzelen in de hol- ,, ligheid des buiks vond; het eij dus lediger gewor- ,, den, moest ook inkrimpen, en niet te min rond blij- „ ven, door de persfing, welke het in de vernaauwde „ eijerbuis onderging : Middelerwijl fchikten de vlie- „ zen zig op verfcbillende wijze, nu in het midden, „ dan aan het eind, of waaren mede uitgeloopen ; zo ■ „ dat men ze opgerold in de gedaante van een flange- „ tje, of in het geheel niet vond ; dit kon te gemakke- „ üjker plaats hebben, aangezien een groot deel van „ het wit mede was ontlast geworden : Ook vond hij „ zomtijds het lidteken der barsting van het vlies, het Qqq 2 „ weite |
|||||||||
HOE.
|
|||||||||
iÜ6C HOE.
|
|||||||||
De Hoenderen overtreffen het meeste ander geVogt
te in vrugtbaarheid,. en het aantal van eijeren dien z leggen, is zeer groot; gemeenlijk beginnen ze in ht vioege voorjaar te leggen, en fcheiden in den herfs uit; de zulken die in den legtijd dagelijks een eij aai hunnen meester bezorgen, worden voor de beste leg hennen gehouden. De befchrijving der eijernesten van de hoenderen, al
mede de ontleediging van het eij zelve, is ten uiterftei nauwkeurig befchreeven in de Natuurl. Hiflorie, yçl gens het zamenßel van den Heere LiNNJEüS , i\.de fiuk pag. 49 enz. een werk, dat wij aan den vlijtigen enoor deelkundigen arbeid van den Heere Houttuin Mei DoS. te Amft. vcrfchuldigt zijn, die er een menigtf aanmerkingen en waarneemingen heeft ingelascht, wel ke tot een fpreckend bewijs verftrekken, van zijne ver. hevene kundigheden in de natuurlijke Hfftorie: Het flu]; is te fraai, om het onzen leezer niet in zijngeheel medç te deelen. ,, De vogelen hebben, boven aan de nieren, een
,, eijerftok, welke als een zoort van druiftros zamenge- „ fteldis,uit kleine ronde ligbaampjes van verfchillende ,, grootte en koleur, waar van de grootften doorgaans ,, naar den omtrek geplaatst zijn , bevattende het gene ,, men het doijer noemt. Behalven hun eigen bekleed- ,, zei, hebben deeze eijeren een omwindzel dat hun „ gemeen is met den eijerftok, en waar door zij omtrent ,, gelijk de eickels aan haaren kelk gehegt zijn ; ik wil ,, zeggen , dat het vlies van het ovarium zo veele ,, fteeltjes of voetjes uitlevert, als er eijeren zijn; „ deeze fteeltjes nu ontwinden zig en omvatten het ,, eij, uitgezonderd een zeer kleine plaats, welke regt ,, tegen over het fteeltje is en door een witagtig ilreep- „ je aangeweezen wordt. Men noemt dit vlies de kelk ,, der eijeren, die dezelven ten nauwfte omvat ; maar, „ naarmaate zij grooter worden en den laatften trap van ,, hunne rijpheid krijgen , verdroogen de vaten, die den. „ kelk en het eij te zamen hegten, en de kelk begint „ zig af te fcheiden, in zulker voegen, dat het eij in ,, ftaat is om uit den eijerftok te gaan , zo door de za- ,, inentrekking der vezelen van den kelk, als door zijn ,, eigen zwaarte. Wanneer nu het eij er uitgegaan is, ,, zo verflenst de kelk, doch niet te min zodanig, dat ,, men er het lidteken nog lang na het uitkoomen van ,, het eij van ziet. Verder gaat het zelve over in een „ kanaal, het welk ik nu zal befchrijven. ,, Het aarsgat uitfpannende van een hen, wordt men
,, twee voornaame openingen gewaar, welker grootfte „ die is van den endeldarm; de andere, ter (linkerhand, ,, de uitwendige opening van de febeede, zijnde deeze ,, laatfte zeer gerimpeld, en ver binnen het aarsgat. De „ fcheede is ongeveer een duim lang en maakt eenige ,, draaijen in het opklimmen naar de lijfmoeder, die „ eene holligheid is, welke de zelfde wijdte en figuur „ heeft als het eij, zijnde de waare vorm , daar het in „ geformeerd wordt. De lijfmoeder, nu, zig een wei- „ nig zaamentrekkende, loopt uit in een buis, die in de „ hoenderen bijna de wijdte van een duim heeft, en de ,, lengte van omtrent acht duimen ; aangezien zij drie „ bogten maakt, eindigende met een opening als een „ paviljoen, genaamd de tregter. Een klein gedeelte „ van dit paviljoen hegt zig aan den eijerftok. Defchee- „ de,, lijfmoeder en cijerbuis, maaken een enkel kanaal „ met elkander uit. De eijerftok is van binnen voor- ;, zisa met verfcheids blaadjes, die aig. fchuins uitftrek- „ ken,
|
|||||||||
{ welk het eij omkleed, zijnde 'zo vast gehegt aan het
',' binnenfte van den dop, dat men het zelve, zonder „ te fcheuren, daar van niet affcheiden kon. In geilheid munt den haan, boven genoegzaam alle
de andere dieren uit, zomtijds treed hij zijne hennen wel vijftig maaien op eenen dag, en bevrugt een groo- te menigte van eijeren ; egter word hij in korte jaaren tot de bevrugting onbekwaam, fchoon hij dan nog aan- houd om de hennen te liefkoozen. ' Hen ; in het lat. Gallina ; in het flansch Poule ; het
wijfje onder de hoenderen, is zo wel als van de haanen, een groote meenigte verfcheidentheden, tellende Bris- son hier eenige van op; als bij voorbeeld de Gekuifde hoenderen, dus gcnoemt,om dat zij een kuif van vederen op den kop hebben ; Vijfvingerige hoenderen, waar van de Heer Frisch eene afbeelding geeft ; deezen hebben twee agterklaauwen, en zijn in der daad wanfehapen; Turkfche hoenderen, die door de fchoonheid en menge- ling van febitterende koleuren, boven de anderen uitmun- ten; de Engelfchi hoenderen die grooter en hooger op de pooten zijn, dan de andere, en de Paduafche door Aldrovakdus befchreeven, in het fransen Poule de- Caux genoemt; zijnde eens zo groot als onze gewoone hoenders. 7Ac hier nog vijf verfchillende zoorten, wiens onderfcheidenekenmerken, volgens de Heer Brisson, mede in de kuikens of pullen gevonden worden, indien de hennen niet door paaring met ander zoort van haanen verbastert zijn. I. Krieltjes, of Kruipers, door de Duitfchers Krup-
huhn genoemt; zijn veel kleinder dan degemeene hoen- ders ; zommigen hebben de pooten tot aan de vingers toe "■evedert,en worden om die reden Ruig-pootengenoemt; men vind er anderen , wiens vederen der pooten zo lang zijn, dat zij op den grond fleepen; deezen zijn uit Oost- Indien afkomilig, en de haantjes daar van zodanig moe- dig, dat zij tegens de grootile haanen in het ftrijdperk durven treeden. II. Gekrulde o? wollige Hoenderen , in het latijn Gal-
lina Frieslandica £ƒ Crispa, en in het Hoogduitsch &raz;- bige hennen genoemt; koomen volkoomen, zo wel van geftalte als grootte, met de gewoone hoenderen overeen, en de verfcheidentheid word enkel te wege gebragt, door dat ze de vederen over het geheele lijf opwaards omgeboogen, en als gekrult hebben. III. Moriaan-Hoenderen; Neger-Hoenderen; Mozam-
liekze hoenderen; dus word een zoort van hoenderen ge- noemt, die niet alleen van degewoonen verfchillen, de- wijl de vederen bijna altoos zwart zijn, maar ook om dat hunne kammen en' lellen altoos die koleur hebben, ge- lijk ook hun opperhuid en het beenvlies; zo dat zij, wan- neer gekookt zijnde, opgefneeden worden, even als van inkt doordrongen fchijnen. IV. Staartelooze of Perfiaanfche Hoenderen , door de
Engelfc'nen Rumkins genoemt; verfchiilen in geenerlei opzichten van de gewoone hoenderen, dan dat hun de ftaart en ftuit ten eenemaalen ontbreekt. V. Japanfche Hoenderen, verfchillen weinig met de
onzcn'in grootte, dbg hebben witte vederen van een zon- derling maakzel, die zeer veel overeenkomst met die van den Kafuaris hebben;- de baardjes der vederen zijn niet tezaamengevoegt,zo als gewoonlijk, maar zijn Van eikanderen afgefcheiden, en zwoemen tamelijk wel'na haair ; aan de buitenkant zijn de pooten tot aan de vin- geren toe gevedert, en de uitwaardfche vinger der voor- fteji asifs tc-t den nagel. |
|||||||||
hoé;
- ken, eil deszelfs wanden zijn befmeerd met een wit,
" flijmagtig zap, volkooinen gelijkende naar wit van een Voor eerst nu, moet men in acht neemen , dat, o,i
het oogenblik, wanneer het eij, gereed is om te val-
" len, het paviljoen , het welk natuurlijk'neergedrukt
" was aan de flinker zijde van den eijerflök, zig op-
regt en voegt aan het gedeelte, daar het eij zig af-
'" fcheidt, om het zelve te ontvangen. Ten anderen,
het eij door het paviljoen in de eijerbuis zijnde gekoo-
" men, daalt er langzaam in neder, wordende door de
" wormswijze beweeging van dit kanaal yoortgedree-
' ven, en, naar maate het nederdaalt, verzamelt zig
' het witte en flijmagtige vogt, waarmede de binnen.
, wanden van dit kanaal befmeerd zijn, zig allengs om
het doijer, maakende dus het wit van het eij. Ein-
" delijk gekoomen zijnde in de lijfmoeder, blijft het
„ er eenigen tijd en wordt roet zijne fchaal omkleed.
„ Bij de opening van een eij, wordt inde eerfte plaats
, waargenoomen, dat deszelfs dop, en de holligheidin „ het ftompe gedeelte, vol zijn van lugt; ten anderen „ vindt men er twee algemeene bekleedzels ; ten derden „ het wit dubbeld, het buitenfte en het dunde; ten ,, vierden het doijer in hef midden van het eij ; ten vijf- „ den, dat het wit en doiier zaïncngefteld zijn uit klei- ,, ne celletjes of zakjes, die deeze vogten beva ten, er» „ ieder met eengemeenenrok omkleed; ten zesden koo- „ men de banden van het eij in aanmerking. Aan het „ end des doijers is een fnoertje, beftaande uit drie „ kleine knoopen, gedraaid even ais de draaden, waar „ uit een touw gemaakt worde; zijnde wit en doorfchij- „ nende; ieder fnoertje houdt met een zijner enden aan - „ het vlies van het wit; ten zevenden is er, in het „ midden van het doijer, een wit vlakje, van grootte „ als een linze, de haanetiee genoemd, om dat het af- „ hangt van de bevrugting der eijeren door het treeden „ van den haan; gelijk men ook in deszelfs midden het- „ eerfte beginzel van het kuikentje gewaar wordt, zwem- „ mende in'een zeer zuiver en doorfchijnsnd vogt. ,, Deeze dingen, die in de hoendcr-cijeren.zeer klaar
„ en gemakkelijk te befchouwen zijn, hebben ook plaats „ in de eijeren van het andere pluirugedierte, groot en „ klein. De haanetree is het voornaamfte deel van het „ eij. Het wit en doijer zijn eeniglijk gefchikt om de „ hoodige ftof te verfchafFen tot aangroeijing van het „ kuiken, waar toe het wit eerst en vervolgens ook het ,, doijer gebezigd wordt : Tot aangroeijing zeg ik, en „ niet.tot formeering, dewijl het kuiken geheel isge- j, formeerd in de haanetree of vrugt van het eij. De ont winding van dit vrugtje voldoet om een kuiken
voort te brengen ; zulks gefchied in het algemeen, en is ook de gewoone weg die de natuur gebruikt, door de kodierende warmte van cene broed-hen, die tot twintig eijeren toe kan bezitten, na dat dezelve groot of klein zijn; houdende die geduurende den tijd van drie wecken in eene eenpaarige warmte; wanneer de pul door de broeding tot volkoomenheid is gebragt, weet zij uit de eijerfchaal, die als het waare eene muur of gevangenis Om haar hcenc maakt, en waar in ze op het laatfte van de broeding, van alle kanten geprangd zit, uit te bree- ken: De pul is als dan zo teder en zwa'c, dat het den kop niet op kan houden, wegens de flapheid zijner hals; deeze zoort van muur, moet het egter doorbreeken , en 'Ie beklemming, waar in het dier zig bevind, is hier ten fcoogflcn toe behulpzaam;, de hen doet hier niets ter |
||||||
[HOB; ïe&'r
waereld toe; en zulks is blijkbaar, met zodanige kuikens-
die Joor konst van ovens, enz. worden uitgebroed,- de pul legt in het eij als een kluwen te zaamengerolt, ver- zollende zig gelijk een vogel die flaapt, zittende den beiv onder den regter wiek ingeftooken; wanneer de tijd. haarer uitkoomst nadert, ftooten zij met den bek zo fterk tegens de fchaal, dat men het veeltijds kan hooren, en zij herhaalen dit zo lange , tot dat er een fcheuitje in koomt; de nauwe ruimte, waar in zij beklemt zijn, doee hun altijd met de punt des beks tegens het zelfde gedeel- te des fchaals aankloppen; hier bij de zwaarte van den kop in aanmerking genoomen, die naar het lijf te reke- nen, zeer groot is; vermeerdert zulks ongemeen de uit- werking van het kloppen, die zig bijna aitoos nabij het> dikke eind van het eij openbaart. Wanneer men de fpleet door het ftooten der bek, van
het jonge kieken veroorzaakt, gewaar word, is men ge- woon te zeggen , dat het eij is gepikt ; zomwijlen (brin- gen er als kleine ftukjes van de fchaal, die een gedeel- te van het vlies, die de eijeren inwendig bekleeden, bloot Jaaten,zonder dat er zich egter het minfte feheur- tie vertoont; wanneer nu het beflooten dier haare klop- pingen vervolgt, doet zulks het vlies febeuren, en geeft lucht aan het kuikentje, dat zomtijds heel kort, en zom- wijlen wel een etmaal na dat het eerfte pikken is be- fpeurt, te voorfchijn koomt, en ten eenemaalen zijne gevangenis verlaat. De tijd , welke de pul in het uithoornen doorbrengt,'
gaat niet verlooren; intusfehen flurpt het zelve door den navel het overfchot van het dooijer in, moetende haar dit eenen geruimen tijd tot voedzel verftrekken ; zulks blijkt, dewijl men bevind, dat de zulken die uit den dop koomen , wanneer er nog een gedeelte van de dooijer buiten het b'gbaam is, aan het kwijnen geraa- ken, en weinige dagen daar na fterven. Bij het uitkoo- men is de pul zeer zwak, en geheel nat; dog weinige uu- ren na de geboorte raakt ze op de been ; de eerfte veer- tjes die haar bekleeden, beftaan uit een fijn dons, dat binnen kort plaats maakt voor wezendlijke pluimen, die het kuikentje in weinige dagen een fraaije vertoo- ning geeven. Nu dienden wij nog iets te zeggen wegens het uit-
broeden der kuikens, door middel van ovens, mest,, enz. Konst die zcdert aloude tijden bij de Egijptenaaren is geoeffent en in het werk geftelt, en door den Heere Reaumur in Frankrijk mét een gewenschten uitflag na- gevolgt. Zie hier het geen erin de Natuurlijke Hiflo- rie, $defiuk, pag. 364. enz.; ten deele uit Reaum-ur,. Konst om tamme vogelen in allerlei J-aar jaijoenen uit te Iroeden, en op te brengen, en gedeeltelijk uit de Verhan- deling der Kon. Stokh. Acad. is te boek geftelt. ,, De gefteltheid der ovens , (word er in ger.egt)
„ waar in dit te Kairo gefchied, word door zommigen-- ,, op verfchillende wijze verhaald. Ik zal hier gebruik. ,, maaken van het berigt, dat daar vandoor Joh. Gra- ,, VE in de Stokholmfe Verhandelingen is gegeeven: De „huizen daar toe gebouwd', hebben een langen gang, ,, die wederzijds met veertien ovens , hoewel zomtiids- ,, minder, zomtijds meerder, is bezet. De onderfte „ bodem en zijdmuuren deezer ovens ftaan op het vrije „ veld, en zijn van tegelen, die men flegts in de zon „ gedroogd heeft, gemetzeld, op welke men matten,. ,, en daarop de eijeren legt. De ovens zijn dubbeld, „ twee boven elkander, en de bovenflen, die doormid- „ del van gaten gemeenfehap met elkander hebben-, die- Q 9 1 3 » n«o • |
||||||
HOE.
|
|||||||||||
HOE.
|
|||||||||||
tp&b-
|
|||||||||||
„ fchen, een weinig meer oplettende.in hun handwerk
,, en kostwinnig, dan het geme;n, die, doormiddel „ van zodanig eene warmte, eende-en benne-eijerenheb-
„ ben uitgebroed gekreegen, zonder egter deeze zaak „ die van een algemeene nuttigheid zou kunnen zijn, in het ,, groot te vervolgen. Om niet te fpreeken vandeBak- „ kers, die hunne ovens maar nu en dan heet maaken: „ Men zou daar toe in die der Glasblaazerijën en au- „ dere manufaktuuren, in die der werkhuizen daar de „ erts gefmoltcn wordt, en wat dies meer is, een zeer ,, goede gelegenheid hebben. In zodaanige dorpen en ,, plaatzen, daar gemeene ovens zijn, kon van dezel- „ ven ook tot dit einde gebruik worden gemaakt. De „ vrouwen der werklieden, die in de gemelde of andere ,, fabrieken, daar men gcduurig vuur ftookt, arbeiden, „ zouden met voordeel haar bezigheid vinden aan de ,, bezorging der eijeren, het oppasfen en keeren der- ,, zelven, en de opvoeding der uitkoomende pullen. ' ,, Alle Autheuren, die van het huishoudelijk land- „ leven handelen , deVogelbefchrijvers, en inzonderheid ; ,, de zodaanigen, die ons geheimen willen mededee- „ len,welke tot liefhebberij verftrekken; fpreeken, wel 1 ,, is waar, van de uitbroeding te doen door debroeijing I ,, van Mest. De ouden hebben reeds daar van gewag I ,, gemaakt, doch op zulk een wijze, dat het blijkbaar j „ is, dat nimmer door hun daar van de proef genoomen I ,, zij. Het fchijnt dat zij willen, dat men de eijeren I „ flcgts in een mesthoop fteekenzal, en laaten die er : „ drie weeken in, zonder er eens naar om te zien; doch I ,, op deeze wijze, ben ik verzekerd, dat nimmer één „ eij is uitgekoomen. Daar toe wordt, gelijk wij ge- I ,, zien hebben, veel oplettendheid vereischt, en dan, ,, egter , twijfel ik niet, of de warmte der mest zou het I ,, zelfde doen als die van vuur. Dus zou men dit-ge- \ „ vogelte, ten algemeenen nutte, zeer wel zodaanig „ vermenigvuldigen kunnen, dat ieder landman , hoe ge- • „ ring ook, naar den wensen van den grooten Monarch, „ Henrik den IV., het vermoogen had, omallezonda- ,, gen een hoen in de pot te fieeken. Iraniër, om de Hoenderen te voeden, en op
te kweeken.
Om in de opvoeding en aanfokking van dit zeer voor« f,
deelig en nuttig huislijk veder-vee wel te flaagen, heeft
men op verfcheiderhande dingen ta letten, en eerftelijlt,
op de
Verkiezing der Hoederen of Hennen.
In deezen is het best gedaan , dat men groote hoe» | deren van de gemeene zoort verkiest, enzulks van een zwar- ' te of zwart-bonte koleur, om dat deeze meest doorgaans goede leggers zijn, en een overvloed van eijeren uitle- veren: De witte hennen »zijn wel dikwils niet minder vrugtbaar, maar ze loopen meer gevaar , om door de | roofvogelen weggehaalt te worden, van welke de zwar- I te, of donker gekolcurde zo wel niet kunnen ontdekt worden. Dog behalven deeze kenmerken, zijn er nog andere, welke de deugd en vrugtbaarheid der hoenderen te kennen gceven: Dus heeft de ondervinding geleert, dat zulke hennen, welkers kam naar de eene kant nederhangt, of die gcele pooten hebben, en helder van gezigtzijn, de beste leg-en broed-hennen zijn, dewijl I ze veel eijeren leggen , en in het broeden geduldig zijn; dat is, dat ze haar nest, geduurende het broeden, wiet verlauten, en vervolgens haare jongen wel leiders . |
|||||||||||
„ nen tot haardfteeden, om het vuur te ftooken, en
,, dus de onderflen te verwarmen. In het midden van „ Januarij begint men ze heet te maaken, gebruikende „ daar toe, alle dagen, honderd ponden kemelen-mcst, „ die gedroogd is, en even zo veel wordt er des nagts ,, ingebrand; waar door de oven zo heet wordt, dat „ men aan den muur de hand niet houden kan. Als dan „ begint men de eijeren in den oven te leggen, en gaat „ daar mede voort tot aan het end van Maij. De Ei- „ jerenworden eerst, in de onderfte ovens, tot zeven „ of agt duizend ftuks, twee hoog gelegd, doch , die- „ regt onder den haard koomen, legt men drie hoog. „ Tegen de nagt, als men den oven op nieuws gaat ,% ftooken, worden de eerden in plaats van de laatften „ gelegd, en, na dat men veertien dagen op zulk een „ wijze is voortgegaan, worden de bovenfte ovens niet „ meer geftookt; men brengt er de eijeren uit de on- „ derfte in over , en kcertze alle etmaalen eens om. ,, Dus koomen zij in een- of twee-en twintig dagen uit. „ De eigenaar des ovens krijgt voor zijn oppasfen en „ onkosten het derde deel der pullen. Het ftooken ge- „ fchiedt trapswijze, en om te weeten of de oven ook „ te heet zij, houdt men een eij aan het oogenlid, daar „ men de warmte moet kunnen verdraagen, en nietmin- „ der moet ook de hitte zijn. De eerst uitgekoomen „ pullen worden in de onderfte ovens op matten en een t, weinig ftroo gedroogd, waar na zij van vrouwluiweg- ., gehaald, en met zemelen-beflag gevoed worden. ,, Het is ligt te begrijpen, dat dceze manier van uit-
„ broeding der hoender-eijeren best gefchieden kan in „ die heete landftreek. De Heer Cederhielm heeft .„ zulks in Zweeden, in 't jaar 1746 getragt na te vol- „ gen, en ook eenige pullen uitgebroed gekreegen , ge- „, lijk hij er den 8 Augustus des volgenden jaars agt „ aan de Koninglijke Academie vertoonde; doch de e, naauwkeurigheid, die in de trap van hitte vereischt „ werd, fcheen hem een groote verhindering om die ,, manier in gebruik te brengen. De Heer Reaumur „ heeft aangetoond, dat die trap behoort te zijn van „ ongeveer 32 graaden op zijn Thermometer , dat is „ na genoeg 104 graaden op de fchaal van Fahrenheit'; „ zijnde maar weinig meer dan de bloedwarmte van „ den mensch, en die van de huid der vogelen. In „ zodanig eene warmte, zegt hij, zouden, buiten twij- „ fel, de kuikens, zo wel als in Egijpte, uitgebroed ,, worden; doch verheelt zich, dat men in Frankrijk niet „ ligt daar toe ovens zou opregten ; eensdeels wegens „ de onkosten, ten anderen , om dat het niet gemakke- „ lijk is, eene genoegzaame meeriigte van eijeren, die „ versch genoeg en wel bevrugt waaren, bij één te krij- „ gen. Maar hij heeft zig toegelegd, om, op het voor- „ beeld der Egijptenaaren , eene manier uit te vinden, „ die gemakkelijker, minder kostbaar, vermaakelijk, „ en tevens voordeelig was, zijnde niet alleen op de „ hoenderen, maar op allerlei tam pluimgedierte toepas- „ lelijk. „ Ik wilde (zegt hij) dat men, zonder iets te ver-
,, minderen van de werkzaamheid van het vuur, het „ gene tot verfcheiderlei gebruiken word gebezigd, zijn „ voordeel deed met eene warmte, die anders verlooren „ gaat. Hoe veele ovens zijn er, die dagelijks geftookt „ worden, aan welke men gemakkelijk ftooven zou kun- „ nen maaken, waar in de vereischte trap van warmte s, kon onderhouden worden, om de eijeren uit te broe- ^ den. Mea heeft mjj voorbeelden, verhaald van inen- |
|||||||||||
en koesteren ,• hoewel dit echter geen vaste regel is j
dewijl er onder andere hennen ook volkoomen goede leg- en broed-hennen gevonden worden, gelijk de on- dervinding genoegzaam leert, en ikgeloove, dat het hier in hooftzaakelijk op de goede aart aankoomt, ge- lijk in meer andere gediertens. De zeer groote vreemde hoenderen, gelijk bij voor-
beeld de Engeljche, leggen wel, het is waar, veelgroo- ter eijeren, als de gemsene hoenderen, waar door men 7.011 kunnen befluiten, dat die het voordeeligst in de huishoudingen waaren, nogthans is het tegendeel ze- ker ; want fchoon die hennen grooter eijeren leggen, zo leggen ze echter veel langzaamer en minder, dan an- dere gemeene hennen; derhalven het getal en grootteder eijeren, die van beide in een zomer gelegt worden, on- derzoekende, en tegen elkander vergelijkende, zo zal jnen bevinden, dat de menigte der eijeren van gemee- ne hennen, het.voordeel van de eerfte verre te boven gaat; want een gemeene goede hen legt bijna alle da-, gen, of ze rust van het leggen den derden dag, leggen- de dus .in de week circa vijf eijeren; daarentegen een hen van de gemelde groote zoort, doorgaans maar om den derden of vierden dag legt: Hier nevens moet men ook aanmerken, dat de groote hennen veel meer eeten , en dus meer voedzel en onderhoud noodig hebben, be- halven meer andere hindcrpaalen in haare opvoeding en aanfokking: Wijfpreeken hier van de bij ons zogenoem- de Engeljche en andere vreemde groote hennen, want van de gemeene hennen zijn de grootfle zekerlijk al- tijd de verkieslijkfte, dewijl ze grooter eijeren als de kleine leggen, en vervolgens geflagt wordende, den pot het meeste vullen; ziet men alleen op dit laatfle, dan zijn de Engeljche hoenderen van meer waarde , dan de gemeene, want men kan er fchoone groote kapoenen van verkrijgen. Uit het gemelde volgt dan ook van zelf, dat de kleine
zogenoemde kruip-hennen, zo wel wegens haare klein- heid, als kleine eijeren, van geen voordeel in de huis- houdingen zijn.; maar men houd ze meest uit liefhebbe- rij , om dat ze zeer kregel en vcrmaakelijk zijn ; dog daar is nog onderfcheid in haaregrootte; men acht hooft- zaakelijk de kleinfte, welkers lighaam met de vederen dikwils niet grooter als een vuist is, voor de vermaa- kelijkfte; maar deeze verbasteren ligtelijk tot grooter, door het bijkoomen van een groote haan; weshalven men dezelve, als men die in haar klein geflacht onderhouden wil, afzonderlijk behoort te houden. Hoe de Hoenderen te houden., en te on-
derhouden. Om hoenderen te houden , moet men voor eerst zorg draagen, dat ze een goed hok hebben, daar ze in over- nagten, het kan niet fcbeelen, op wat plaats van het huis of boerderij het zij ; het voornaamfte daar het op aanko'omt, is i. dat het hok in de winter warm zij, Waar door de hennen veel vroeger aan het leggen koo- men, of zommige zelfs de gehcele winter door leggen, het welke niet anders dan voordeelig voor de landman zijn kan , vermits de verfche eijeren altijd gezogt wor- den , en in die tijd geldig zijn ; 2. dat het hok rondsom Wel digt zij, niet alleen om de warmte in de winter, niaav ook op dat er geen wilde roovende dieren, als lunfingen, v/ezelen, enz. 's nagts kunnen inkoomen, als de ingang gefiooten is; dewijl deeze dieren degroot- fle vijanden of vervolgers der hotndsren, en allerlei an- |
||||||
der veder-vee zijn, en dikwils in eene nagt een-groote
flagting daar onder kunnen aanregten. Men maakt dit hok derhalven op plaatzen, daar koe-
of paardeftallen zijn , dikwils in dezelve, of daar naast, om dat die Hallen doorgaans in de winter warm zijn:; maar het moet, gelijk gezegt is, rondsom digt zijn, zo wel wegens het ongedierte, als ook op dat er geene ve- deren door kunnen vliegen, en in bet voeder der bees- ten koomen, welke hun zeer fchaadelijk zijn, en hua doen ziek worden, of kwijnen, indien ze van dezelve met het voeder doorgeflokt worden. Het hok moet na buitenwaarts een kleine vierkante opening, tot in- en uitgang der hoenderen hebben, die men 's nagts met een» fchuif of deurtje digt fluiten kan ; en als het hok verhe- ven boven de buitengrond is, gelijk het veeltijds ge- praétifeert moet worden, om geen ruimte te verliezen, of om andere redenen, dan moet er van de deur of opening des hoksaf, tot op den grondeen plank fchuins gelegt worden, op welke overdwars latjes trapswijze iets van elkander gefpijkert zijn, daar de hoenderen naat het hok bij op en af kunnen gaan; behaiven deeze ope- ning des hoks voor de hoenders , moet er van binnen ook een deur aan zijn, daar men door in het hok op zijn tijd gaan kan, en welke met een flot moet voorzien wee- zen , op dat er geen vreemde in koomen kan, om er de eijeren uit te fleelen. Binnen in het hok moeten ver- fcheidene ronde flokken, of van boven rond gefchaaf- de latten, dwars over het hök, vijf of zes voeten bo- ven den grond, vastgelegt worden, daar de hoenderen 's nagts op gaan zitten; rondsom aan de wanden maakt men de nesten op de zelfde hoogte vast, die van flroo of wilge-tienen gevlogten zijn, daar men vervolgens los flroo in legt; en op dat de hennen er gemakkelijker zou- de kunnen bijkoomen , legt men er een flok voor langs , niet zeer verre van de nesten af. Gemeene menfehen, boeren en anderen, gewennen dikwils eenige hennen, dat ze des nagts, inzonderheid in de winter-tijd, in hun- ne kamer onder een bank of elders overnagten; en de- wijl het aldaar meest doorgaans warm is, zo leggen zul- ke hepnen veeltijds degeheele winter door, of beginnen ten minflen zeer vroeg in de winter te leggen. Betreffende de kosten van het onderhoud der hoende-
ren , die zijn op het land of op boere-plaatzen niet zeeï groot, want in de zomer loopen ze in het land, en ge- neeren zich van gras, wormen, zaaden en andere din- gen , die ze vinden; en in de winter zoeken ze haare kost op de mesthoopen, in de fchuuren en Hallen , uit het flroo, en andere afvallen van de graan-vrugten na het dorfchen; echter behoort men haar evenwel altijd 's morgens, en in de winter ook's namiddags, eenig voe- der voor te werpen , niet alleen om dat ze dikwils , voornaamelijk in de laatstgemelde tijd , geen eeten ge- noeg kunnen vinden;, maar ook om ze beter bij huis te gewennen ; dewijl ze zich anders te ver van huis ver- wijderen , en door het roofgedierte of anders wegma- ken , of ze leggen de eijeren op andere plaatzen buiten het hok, welke dan dikwils op de eene of andere wijze vcrlooren gaan. Maar als de hoenderen niet of weinig kunnen uitloo-
pen, dan is men genoodzaakt, om dezelve altijd dage- lijks te voederen, om dat men anders weinig voordeel van dezelve door het leggen van eijeren zal genieten ;. 't welke echter, wegens de kosten van 't voeder, weinig, en veel minder is, dan wanneer de hoenderen een ruime uitloop hebben; dog het kostbaarfle zijn ze in den win- ter. |
||||||
xoöt flOK -HOE;
|
|||||||
ve zijn onvfugfbaar, en er koomen geen kuikemnk, én
hebben meer ah> agt à tien hennen één haan, zo gee«
ven veeie eijeren ook geene kuikens; maar ais men meer als één haan moet of wil houden , moeten die: n.et elkander van jongs af opgebragt zijn; want danleeven ze met elkander in vreede ,• maar koomt er een vreemde haan bij, zo is er een geduurig gevegt tusfehen; ten zii de eene overwonnen zijnde, voor de andere vreest en wijkt ; voorts moet men altijd van de beste , groente en moe- digde haanen houden, die haare wijven wel ftreeien en befchermen. Tijd van het Eijer-leggen, en o:n de Hennen,
in de winter te doen leggen, enz. De hennen beginnen te leggen in Februarij of Maart, dog zommige rede vroeger, met het begin van het jaar, en ze leggen gewoonlijk den geheelen zomer door, tot in het najaar, te weeten, als men ze niet laat broeden; want fchoon ze tusfehen beide, of terwijl za broeds zijn, wel eenigen tijd ophouden te legten, zo begin- nen ze nogthans niet lang daar na wederom te leggen, inzonderheid als ze kunnen uitloopen ; ook leggen de hennen, die gebroed hebben, daar na weder, na dat ze de jongen groot gemaakt hebben. Maar dewijl het voordeelig in-de huishouding is, als
men in Je winter eijeren van de henner, bobben kan; ver- mits niet alleen de verfche eijeren als dan aangenaam, maar oook de jonge kuikens in de winter of in het vroe- ge voorjaar uitgebroed, wel gewilt zijn , en zeer duur kunnen verkogt worden ; zo moet men middelen in het werk ftellen, om de hennen vroeger als gewoonlijk te doen leggen, waar toe de volgende dienen. Voor eerst en vooral is het noodig, dat de hennen,
die vroeg zullen leggen , een warme plaatze hebben, daar ze van de koude niet worden aangedaan; want het is hooftzaakelijk de koude, die den eijer-ftok fluit, en haar in de winter van het eijer-leggen afhoud: Hiervan daan is het, dat de Boeren, die de hennen 's winters in de italien hebben , daar het doorgaans warm is, meest altoos vroeg eijeren van hunne hennen verkrijgen. 'l'en anderen, moet men de hennen 's winters wel
voederen , dog ook niet al te veel, nog met al te voed- zaam voeder, waar van ze te vet worden, en daar door geen of minder eijeren leggen : Men prijst zeer, om haar wat hennip-zaad te geeven, of wat gedroogde ge- poei'ierde brandnetelen, benevens het zaad, met zemels beflagen; of men geeft haar wat gerst of weit; dog dit moet, om gemelde reden, niet dagelijks gefchieden, maar nu en dan, en alleen om ze te verbitten; andere geeven haar gerooste haver warm te eeten , of mout ; ook is het goed, dat men haar altemets wat in dobbel- ftcentjes gefneeden brood geeft: Dog dewijl het te kostbaar zoude vallen, als men alle zijne hennen op de gemelde wijze wilde onderhouden, zo kan men een zeker klei» getal onder de anderen uitkippen, die men voor de b^' te houd, om die een warme plaats te geeven , ca op de gezegde wijze te koesteren. Ten derden, moet men ook letten op den oi)derc'om
der hoenderen, want jonge hoenderen van één oftwee jaaren oud, willen meest doorgaans meer en vroeger leggen, dan die ouder zijn,- behalvendat, koomt het veel op de aart der hoenderen aan, om vroeg te leggen- want daar ziin er, die in weerwil van alle deeze mi- delen en voorzorg, evenwel niet vroeg in de win er met het leggen beginnen ; het beste middel in deezen |
|||||||
ter, om dat ze als dan 11 iet of weinig leggen ; Weshatven ook
veele, die in de fteeden of andere plaatzen, het zij ten deele om vermaak, en anderdeels ook om de verfche eijeren, hoenderen houden, daar dezelve niet ver kun- nen uitloopen, en zelfs voedzel zoeken, hunne hoen- deren tegens de winter verkoopen , of die zelf Aag- ten , en er goede foupen van kooken ; koopende in het volgende voorjaar wederom andere; waar door ze het voeder, en veele vergeeffche moeite befpaaren. Het voeder, dat men deeze dieren tot onderhoud
geeft, is gewoonlijk haver, hoewel ze ook anderegraa- nen, als gerst, rogge, weit, boekweit, erwten, wikken, enz. niet minder gaarne eeten; maar dat men haar dee- ze niet geeft, is niet alleen om dat die duurder zijn, maar ook dewijl ze daar van te vet Worden, en daar door minder leggen; dog op plaatzen daar veld- bouwerij is, kan men haar ook van het uitziftzel van graanen geeven. Men moet haar altijd het voeder des morgens vroeg, zo dra ze uit het hok gelaaten zijn, voorwerpen, op dat ze bij huis blijven, en zich we- gens het voedzel niet te verre verloopen; en 's avonds moet zulks bij tijds gefchieden, want daar door koo- men ze vroeger te huis, en begeeven zich vroegtijdig te ruste, zonder moeite te hebben, van ze op te zoe- ken, of te vreezen , dat ze verlooren gaan. Als men veele hoenderen heeft, kan men ze ook's middags met een weinig voeder te zaamen lokken , om ze te tellen, terwijl ze eeten, en dus teweeten, of iiet getal nog vol is; hoewel men het verlies van één of twee h nnen miader rekent, als er veelezijn, dan wanneer menmaar weinige heeft. Voorts moet men de hennen altijd helder en versch
water bezorgen , dewijl ze van onzuiver water lig- telijk de pip krijgen , of anders ziek worden ,- ook moet haar hok, om de zelfde reden, dikwils gezuivert, en de nesten met versch ftroo voorzien Vrorden; daar- enboven moet men een hoop los zmd, met asch ge- mengt, ergens bii het huis nederleggen, daar ze zich gaarne in omwentelen en baden, en waar door ze van het ongedierte gezuivert worden. Het getal der Hennen en Hainen,
Het getal der hennen heeft geheel geene bepaaling, maar hangt af van de gelegenheid der plaatze, daar men ze houden wil; want is het een groote plaats op het land daar veldbouwerij is, of daar men veele koeijen, osfen en paarden heeft, kan men ook veele hoenderen houden; vermits ze aldaar altijd voedzel vinden uit het ftroo, de mest, en andere ruigte ; zoekende alles op , dat hun tot voedzel verftrekt, zo dat er niet een korrel verlooren gaat; daarenboven is er op zulke plaatzen altijd veel gras rondsom, daar de hoenders ingaan wei- den; of ze gaan in de oogsttijd op de nabij zijnde ft op- pel-akkers, daar ze altijd veel uitgevallen graanen of afgebrookene "airen, enz., tot haar onderhoud vinden. Dog in het algemeen, moet niemand meer hoenderen houden, dan hij bekwaamelijk kan voeden, want een klein getal hoenderen, die genoegzaam voedzel ontvan- gen , brengen aan den eigenaar meer voordeel aan, dan een menigte, die het aan behoorlijk voedzel ontbreekt, en niets meer hebben, dan het geene zij bij den grond vinden. Tot agt à tien gemeene hennen, is één haan genoeg,
en deeze moet er altijd bij zijn, want als de hennen geen haan hebben, leggen ze wel eijeren, maar dezel- |
|||||||
âtofï VLÖtit,
Houtboorder genoemt word; deszelfs koleur is zwart met
blaauwagtige wieken : Zij onthouden zig in de zuidelijk ie deelen van Europa, in uitgedroogde, boomftammen, dien zij doorbooren, en in de lengte uithollende, daar verfcheidene nesten in maaken ; die zij van den bodem àf beginnende, met ftuifmeel der kruiden, met honing gemengt, vullen, en in ieder een eijtje leggen; de nes- ten worden door vier of vijf houtige ringen van eikan- deren afgefcheiden. Volgens berigt van den HeerLm- rnsvs, ziet de kop van het popje nederwaarts, op dat de volmaakte hommel, zich aan den bodem een uitgang zoude baanen. • ■■ -.....
De Heer Reaumur heeft een geheel vertoog van dee-
ze hommels of bijen gefchreeven; hij telt dezelve onder de eenzaame, en zegt, dat zij niet zeer gemeen zijn; ïioewel men er echter in de tuinen, op verfcheide tij- den van het jaar, weieenigen ontmoet. „ Zijverfchij- „ nen in het vroege voorjaar, en vliegen gaarn aan de „ mtfuren, die voor de zon bloot ftaan, inzonderheid „ als die er op fchijnt, en vooral wanneerdezelve met „ geboomte of latwerk zijn bekleed. Als men er eene „ in een tuin befpeiirt heeft, kan men bijna verzekert „ zijn, die er op den zelven dag, verfcheide maaien, „ weder te zien verfchijnen, als ook op, de volgende da- „ gen : Van tijd tot tijd gaat die hommel eenige toeren „ doen in de lucht,en vliegt zomwijlen uit het gezigt, „ maar komt wel haast weder te rug, om zig een woon- „ plaats te bereiden in eenige paal of plank, van hout, „ dat ten deele vermolmd is of door defterke zonnefchijn „ gefcheurt. Tot deeze zoort van hommel, word mede betrokken,
die, welke Petiver de Portugeefche uit den zwarten, tlaauwagtig noemt; als mede de Surinaamfche, wiens Wieken volkoomen violet, het agterlijf zwart, en het borstftuk, met een hemelsch-blaauwe wolligheid bezet heeft. II. Aard-Hommel; in het Latijn Bombijlius terreflris;
(Apis hirfuta, thoracis cinguloflava, ano albo , Linn. Faun. Suec.) Deeze, die zwart is, met het borstftuk geel geringd, en den aars wit, is zeer gemeen en heeft de ei- genfchappen, die in de algemeene befchrijving der hom- mels zijn aangeweezen. III. Steen-Hommel; in het latijn Bombijlius lapidaria;
(^Apishirfuta atra, anofulvo, Linn. Faun. Suec.) Dee- ze hommel,die zwart is, meteen oranje-koleurige aars, -is mede in Europa zeer gemeen; zij heeft haaren woon-
plaats, in de fteenhoopen; vergadert veel honing, die zij of uit de bloemen zaamelt, of wel, die van de honing- bijën fteelt; het geen haar veeltijds na het zeggen van cie Heer Scopoli duur betaald word. IV. Mos-Hommel ; in het latijn Bombijlius muscorwn ;
(Apis hirfuta fui va, abdomine fiavo, Linn.. Faun. Suec.) Deeze, die oranje-koleurigis, met het agterlijf geel, ver- kiest zijn woonplaats onder de mos of gras-zooden, en word menigvuldig in Zweeden gevonden. V. Gras-Hommel; in het latijn Bombijlius Hijpno-
vum; (Apis hirfuta fulva, abdominis fafcia nigra, ano albo, Linn. Faun. Suec.)' Deeze hommel, die oranje- koleurigis, met het agterlijf zwart gebandeerd, en de aars wit, verkiest haare woonplaats mede onder de gras- zooden , en word op de meeste plaatzen van Europa ge- vonden. . - ' VI. Hommel der hoopen ; in het latijn Bombijlius acer-
vorum; Apis hirfuta, atra, Linn. Faun. Suec.) Deeze> die geheel zwart is,, woont in de grond. |
||||||
■, .VII. Onderaardfche Hommel ; in het latijn BomlijUm
fubterranea; (Apis hirfuta 'atra, anófufcc, Linn. Faun J>uec.) Deeze,, dis uitgenoomen de...koleur van het ag' terlijf, dat bruin is, volkoomen met de voorgaande ovej een komt; huisvest mede in den grond. VUL SurinaawiJche Hommel; in het latijn Bombijlius
Surinamenfls; (Apis hirfuta nigra, abdomine, cxepto primo fegmento, flava, Linn. Sijfi. Na.t.) Deeze, <Jiö de Heer Rolander in Surinaamen heeft waargenoomen. is, zwart, met het agterlijf, den eerften ring yitgezort- dert, geel. IX. Hommel der warme Landen; in het latijn Bombij*
lius cefluans; (Apis hirfuta nigra, tkorace flavo, Linn. Sijfi. Nat.) Deeze, wiens koleur zwart is, met een geel borstftuk wort in Oost-en West-Indien gevonden. X. Kaapfche Hommel ; in het latijn Bombijlius tropi-
ca; (Apis hirfuta nigra, abdomine poflice.flava, Linn» Sijfi. Nat.) Deeze, die veelvuldig op de Kaap de Goe- de Hoop word gezien, is zwart met het agterlijf, vat» agteren geel, op de wieken heeft dezelve een violet-koy leurige weerfchijn. •-• XI. Berg - Hommel ; in het latijn Bombijlius alpina;
(Apis hirfuta, thorace nigra, abdomine lutea, Linn. Faun. Suec.) Deeze hommel, wiens borstftuk zwart is, en het agterlijf geel, getuigt de Heer Llhkjeus van, dat hij een dusdanige op de Laplandfche Bergen heeft gevonden, die alle de anderen in grootte overtrof; hij was weinig kleinder dan die Torren, welke men vliegende her* ten noemt, en over het lijf geheel ruig. XII. Metzelaar-Bijé'n ; in het fransen Abeilles maçmi-
nes; deeze Hommels heeft de Heer Reaumur , eenge- heel vertoog over gefchreeven ; even gelijk de Hout- . boorders, beminnen zij de muuren die tegens het zuiden ftaan, aan welken men, op de buitenplaatzen in Frank« rijk, dikwils kleij vind, die er als tegens aangefmeeten en geplakt fchijnt te zijn., waar onder zij haare nesten verbergen, die uiteen klein getal van holletjes beftaan, ieder een eijtje of wormptje bevattende , dat van den honing leeft, die daar in is opgezaamelt : Wanneer de pop in een hommel verandert, en dezelve er uitgevloo« gen is, vind men uitwendig deeze nestjes met verfchei- dene gaten doorboort. HOMO, zie MENSCH.
HOMODROMUS VECTIS ; is de latijnfche naat«
van een zoort van Hefboom, in welke het gewigt in het midden is, tusfchen de kragt en het fletmpunt ; ofwel daar de kragt in het midden is, tusfchen het gewigt en hef JleUnpunt. HOMOGENEUS, wordgezegt, wanneer men ve£
fchillende lighaamen vergelijkt , om te toonen dat zij uit gelijkflagtige deelen , of van een en dezelfden aar6 zijn zaamengeftek. Het is het tegengefteide van hete' rogeneus, welke deelen van een vefchillenden aart aas- duid. Dit woord is zaamengeftelt van het griekfche »ft» il'
lijk, en van yti®1 zoort. -• ;; Men noemt zodanig vogt of vloeijende ftoffe hontogf'
nisch, het welk van deelen is zaamengeftelt, die alle gevoeliglijk van dezelfde gedrongentbeid (denfitas) zip, zo als het water, quikzilver, enz. Delucht is geen ha- mogenifche vloeij-fiojfe, om dat derzelver deelen of ver- fcheidene beduidingen, niet van een en dezelfde ge- drongentheid of aart zijn. Homogenisch Licht, 'noemt men een zulk licht, wiens
ßraalen alle een en dezelfde koleur hebben * en bij ge-
volg |
||||||
Ï666 HÖfc;
fterke ham zijn, die over de vijf jaaren oud zijnde, nog
goed is ;, behalven nog, dat zo wel oude hennen als haa- tien, te hard en taai worden, om tot fpijze te dienen; derhalven moet eèn huisvader zorg draagen, om jaar- lijks een goed getal jonge hoenderen aan te fokken, om Zijn voordeel tè betragten. Het gewoone getai van eijeren, die een hen na mal-
kander, zonder tus fchenpoozing, legt, isagtientot twin- tig; waar na ze begint té klokken, en veeltijds op haar Eest blijft zitten , het welke een zeker kenteken is , dat ze broeden wil; als dan moet men, indien men ze willaaten broeden, haar nest met versch ftroo, en met de eijeren, tot het broeden, voorzien. Dog eer men dit in het werk fielt,, moet men door ondervinding, of anders door onderzoek, weeten, of het een goede broed- hen is ; door ondervinding kan men zulks, weeten, als ze te vooren rede wel gebroed heeft ; hoewel dit zom- tijds misfen kan; maar door onderzoek word men zulks gewaar, als dezelve een paar dagen geduurig vast op het nest blijft zitten, fchoon ze geene of weinig eije- ren onder heeft; dog wel voornaamelijk, als ze zich laat aantasten, en met afkeer van het nest laat afnee- men, ook van het nest weggenoomen zijnde , voorts weder van zelf op het nest gaat : Deezc kentekens gee- ven meest doorgaans een goede broed-hen te kennen ; hoewel dezelve ook kunnen misfen, dog hooftzaake- lijk aan de jonge hennen, die nog geen twee jaaren oud zijn; want deeze zijn veeltijds te fchuw en wispeltuurig, zittende in het eerst wel, maar verlaaten het nest naee- nigen tijd, het zij van zelf, of op het minde gedruis ; of, zo ze de kuikens al uitbroeden, verlaaten ze dezel- ve al vroeg, of koesteren ze niet wel, maakende dat er weinig van voortkoomen. De beste broed-hennen zijn derhalven de makde, die het nest niet ligt verlaaten, nog fchrikken ; voorts die fterk en gezond zijn ; zodanige makke hennen kan men ook buiten het gewoone hok plaatzen, om te broeden, daar men wil , het welke men veeltijds met voordeel doet, om ze van de ove- rige hennen af te fcheiden, en haar meer rust in het broeden te doen hebben , dat met wilde hennen niet Jean gefchieden ; maar best gefchiedde verplaatzing bij de nagt. Het getal der eijeren , die men de broed-hen onder-
legt , moet niet meer. dan omtrent vijftien zijn; want als men er veel meer onderlegt, kunnen ze die niet wel overdekken , waar door uit veele eijeren geene jongen koomen, maar dezelve vuil gebroed weiden. Dog eer men de' eijeren onderlegt', moet men ook
Tan derzelver deugd en vrugtbaarheid verzekert zijn ; ten dien einde moeten de eijeren voor eerst niet te versch, nog te oud zijn, zijnde dit laatfte echter na- deeliger als het eerde; ten anderen moeten.dié vrugtbaar zijn, dog het welke zelden mist, als de' hen- nen één of meer goede haanen bij zich hebben : Men kan echter de vrugtbaarheid der eijeren ook ontdekken door middel van dezelve onder de hand tegen de zon te bekijken, want als men dan van binnen aan het bo- veneind een klein wolkje of vlekje gewaar word, ('twel- ke het treedzel van de haan is,) en de eijeren niet ge- heel vol zijn, dan zijn ze goed tot het broeden ; maar zijn ze.geheel helder,- zonder vlek,,dan zijn ze'nieü bevrugt, en deugen ibij gevolg niet tot het broeden, gelijk ook die welke: geheel vol zijn , niet veel 'deu- gen , dewijl ze te vet zijn, en daar door veeltijds vuil fcroedea. Voorts inoet Bien tot het broeden., eijeren ver- |
.;BQS
kiezen die van oude, maar niet van jonge hemen gek
zijn, dewijl dezelve meest doorgaans becèr Uitüboiiiei en de jongen lterker worden; en de eijeren, die t broeden zullen dienen, moeten vooral niet te veel b» 'woogen of gefchud, ook in eene niet als te wanne nog koude plaats bewaart wordin, inzonderheid in de winte of vroege voorjaaistijd, dewijl ze anders ligteiijk bederve Men wil verzekeren, dat uit de langwerpiglte eijert haantjes, maar uit dei onde henneijes voortkoomen; we halven iemand, die een hsn te broeden zet , maar ; verkiezen heeft, of hij meer haantjes, dan hennetjes ve. langt; hoewel mij dit niet al te zeker toefchijnt. Het gebeurt zomtijds , dat twee hennen in een ne.
leggen, en zig daar na ook wel in het zelfde nest b malkander te broeden zetten; maar dit maakt eene ve warring in het broeden; want als er geduurig meer eiji ren bij de broedende hen koomen, zo verkrijgt ze t veel eijeren, die ze niet alle kan verwarmen, en h< eene moet met het andere bederven : Om dit voor i koomen, is het altijd beter, dat men de broedfehe h op een plaats buiten hut hok alleen zet; maar 'als d niet kan gefchieden, zo moet men met inkt een teke op alle de eijeren maaken, die men onderlegt, en da dagelijks, of ten minden om den anderen dag, het nei vifiteeren, of er ook nieuwe eijeren bijgekoomen zijn die men dan wegneemt ; dog dit verontrust de hot dende hen zeer , en veroorzaakt zomtijds dat ze d eijeren verlaat, als het geen goede makke broed-h is. Gebeurt het, dat zig bij de broedende hen een andei
mede te broeden zet, neemt men deeze van het nei af, trekt haar een veder door den neus, en baad z met het gat in koud water; of men zet ze een dag ( twee onder een,zeef of korf, en geeft haar geen eeien daar na doet men ze op den derden dag 's avonds.wede in het hoender-hok , zo zal ze den volgenden morgen uit het hok koomende, omloopen om eeten te zoeker, en aldus het broeden vergeeten. Op deeze wijze ha delt men ook met alle andere Hennen, die men niet w Jaaten broeden,als ze broeds worden; dan zullen de/.e ve niet lang daar na weder beginnen te leggen : En c deeZe wijze verkrijgt men de'meeste eijeren van de hou deren in de zomer. ' . . Betreffende de tijd , wanneer men de hennen mot
laaten broeden, dit heeft geen vaste bepaaling ,- dog i het algemeen kan men zeggen, dat de beste tijd daa toe in het laatste van April of in Maij is, wânr da: verkrijgt men in dat zelfde jaar, niet alleen fchoon; jonge leg-hennen voor het toekoomende jaar, maar 00! goede jonge haanen , om ze op een bekwaame jaaK tijd te kapoenen : Maar laat men ze vroeger broeden dan is het bij ons nog te koud, als de jongen uitkoomen en men heeft er veele moeite mede om ze tè behou den ; dog als men het om 't voordeel doet, dan wort de moeite meest ai vrij wel beloont, dewijl de vroeg! jonge hoenderen in de fteeden doorgaans we! gëwiltzijn; laat men daar in tegen de hennen te laat in het jaa: broeden , dan hebben de kuikens geen tijd genoeg, od voor de winter groot en fterk t-e worden, en zij koo men Iaat en met de koude aan het ruijen, waar doo Zé ziek worden, en er dikwils veele koomen te derven of ze raaken aan het kwijnen , en daar komt zelden iet goeds van, ten zij men ze in een warm vertrek wild onderhouden en koesteren , dat al te veel moeite en koi 'teu zoude veroorzaaken. Wij zullen hier niets melde |
|||||
'■
|
|||||||
tan de maan, -teweè'ten, of men ze in'de af- of toenee-
nreude maan moet te broeden zetien ; want. dit fchijnt mij toe geheel ónvëfTchillig te zijn,- ook moet men zig in deezen fchikken, naar de tijd, wanneer den ben ge- reed is om te broeden. .n Geduarende de tijd, dat een hen zit te broeden, eet ze
weinig, maar als ze van het nest afgaat, om te eeten, moet men niet verzuimen, o*m haar terftond goed eeten en drinken te geeven , want anders blijft ze te lang tan het nest, waar door de eijeren koud worden, en kunnen bederven, inzonderheid in koude tijden, fchoon de hen zelfs, dat aanmerkelijk is, de voorzigtigheid ge- bruikt , haare eijeren, als ze van het nest gaat, niet te roeren, en metftroo of vederen te bedekken. Indien de hen alleen zit, dan is het best, dat men het
eeten en drinken naast haar plaatst, want dan kan ze zulks neemen wanneer ze wil; of men geeft haar zulks «Is de andere hoenderen uit het hok zijn, dat men inid* delerwijl fluit; hoewel men hier bij aanmerken moet, dat de broedende hennen niet alleen nu en dan van het nest gaan, om te eeten, maar ook om zig te verver- fchen, en dikwils ook om't ongedierte, dat haar in die tijd zeer lastig valt ; want men ziet als dan , dat wan- neer ze buiten koomen, zij zig terftond in het ftóf om- wentelen , dat haar fchijnt te verkwikken ; weshalven men ook een broedende hen, niet altijd behoort digt op te flui- ten, en de plaats daar ze broed móet wel zuiver gehou- den worden. Gebeurt het, dat een hen een eij of meer met de voeten bij ongeluk gebrooken heeft, dat egter bij de gemeene hennen zeldzaam voorvalt, maar meer bij de groote en zwaare Engelfche hennen, zo moet men het gebrookene uit het nest neemen, óp dat het geen flank in het nest veroorzaake ; en of fchoon de hennen haare eijeren met de voeten of bek zelfs omkeeren, zó kan men haar egter daar in te hulp koomen, door dezel- ve altemets met de hand te verleggen, op dat ze voor tl gelijke warmte verkrijgen. Het is aanmerkelijk, dat wanneer het in de zomer
Bwaar dondert, de nog in de eijeren zijnde kuikens, zom- tijds door de dreun des donders verdooft worden^ en Vervolgens niet uitkoomen: Om dit te verhoeden, zeg- gen zommige , dat men lauriers bladen onder het ftroo in het nest moet leggen ; andere prijzen een Jpijker of ander klein ftuk ijzer of fiaal ten dien einde aan, en nog andere, dat men een vatje met water bij het nest moet Îilaatzen; dog ik durf niet verzekeren , of deeze midde-
en toereikende in dit geval zijn, maar misfehien is het ijzer of ftaal, uit natuurlijke oorzaaken, nog wel het beste. Hoe men ds jonge Kuikens mist behandelen en
opvoeden.
De gewoonlijke tijd die een hen broed, is net si da-
jen of drie weeken; weshalven men omtrent den 19de
of üofte dag de eijeren moet bezien, en aan het oor
houden, om te verneemen of ze ook bepikt zijn , dan
of men eenïg gepiep daar in hoort, gelijk men zekerlijk
zal bevinden, als 'er leeven in de eijeren is, want het
fcan zomtijds gebeuren , als de fchil der eijeren te
hard is, dat het een of ander kuiken deeze muur niet
kan doorbreeken en uit zijn gevangenis raaken ; het
welke men als dan moet te hulpe koomen , met het eij
Zagtjes te breeken of de opening wat grooter te maaken ;
tnaar men moet zig wel wagten, om het kuiken geheel
■Van de fchil te ontblooten^ want hiei door zoude het
|
verlooren gaan, ten waare dat men zag, dat het na da
verloopene broed-tijd geheel niet uit de dop kondekoo- men. Maar gebeurt het, dat men na den 2ofte dag,: geheel geen teken van leeven in zommige, of in alle de eijeren befpeurt, dan mag men de zulke veilig weg doen, om de hsn niet langer vergeefs daar op te laaten zitten. Wanneer dan eenige kuikens uit de dop zijn, moeß
men dezelve niet teritond onder de moeder wegneemen,; maar een dag of twee onder haar laaten, zonder haar iets voedzel te geeven, tot dat ze alle uit de dop e» droog zijn; dog ondertusfehen moet men , terwijl z* na vervolg uitkoomen, de ledige doppen en vuile eije- ren uit het nest neemen, op dat ze ruimte hebben en niet verdrukt worden; en het is zeer aanmerkelijk, dac wanneer een jong kuiken, uit een hoog verheeven nest valt, voor dat het voedzel heeft genooten, geen letzel van de val zal verkrijgen. De kuikens alle buiten den dop zijnde, worden ze uit het nest genomen, en met de hen in een warme beflooténe plaats gebragt, daar ze> verdertvan de hen gekoestert worden; maar men moet zo wel de oude, als kuikens, van tijd tot tijd hetnoo- dige voedzel en drinken geeven : In het allereerst ftrooit men de kuikens hardgekookte, en fijn gehakte eijeren op de grond of op een tafel voor, daar men ze- opgezet heeft, en geeft haar wat water in een klein vlak bakje daarbij, zo zullen ze welhaast leeren eeten; maar willen ze zulks niet ras doen, zo krapt of klopt men wat hard met de vingeren haast baar op de vloer, zo zullen ze dit hooiende, en meenende dat het van haar moeder gefchied, naar de grond zien, en begin- nen te pikken, en als maar een zulks doet, volgen da andere haast na: In plaats van eijeren , kan men haar ook wel terftond fijne gort van boek-weit, gerst, haver of geers geeven, of ook kruim van wtte-brood, het zij droog of beter in water of melk geweekt, waar meedo men in het vervolg aanhouden moet, tot dat ze groo- ter enfterker geworden zijn, als wanneer men haargro- .ver voeder, bij voorbeeld grof gebrookene gerst, mout of haver, enz., en ten laatsten keek haver of ander graan geeft. Maar men moet voor al zorg draagen, dat men haar geen geweekt eeten geeft, dat zuur geworde« is, gelijk in de zomer ras gebeuren kan, want hier vaa koomen ze ziek te worden en te verfterven. Het is ook zeer dienftig, dat men de jonge kuikens in de eerfte da- gen wat fijn gehakte heete netelen, onder het eeten ge- mengt, geeft, waar van ze fleurig worden en wel dijen; als mede van mieren-eijereit, indien men die bekoomen kan. De kuikens eenige dagen oud geworden zijnde, moet
men die over dag bij droog weer, en inzonderheid bij zonnefchijn, eenige uuren met de moeder buiten het huis, in het hof laaten loopen ; dit verkwikt haar zeer,' want dan zoeken ze allerlei zaaden, gras, wormtjes, enz., waar door ze meer en beter gevoed worden, en aangroeijen, dan door het beste voodzel dat men haar binnen huis geeft ; en het is een vermaak om te zien, hoe de kuikens met malkander twisten, als eene eea wormtje, of iets anders gevonden heeft, dat haar aan- genaam is, en zulks niet aanftonds kan doorflokken.' Maar men moet hier bij agt geeven op de jaars - tijd, wanneer de kuikens uitkoomen, als mede op het weer; naamelijk dat men die, welke vroeg in de maand Maart of April uitgebroed zijn , in een warme kamer moet houden, en niet laaten uitgaan, ten zij het heel zagt, droog, en zonnig weer is, en zulks maar vooreen kor- $Ur a *ea |
||||||
' Hofe.'
|
|||||||||
Sorf8
|
|||||||||
fmaakelijkeï en' lekkerder geagt, als dat van jonge hat
«en óf hoenderen, en daar en boven ook voedzamer en gezonder': Weshalven het kapoene maaken een de nultigile dingen van de hoender fokkerij is, en dat goe- voordeel aanbrengen kan. Het kapoenen is juist geen groote konst, 'maar vet
cischt eenige klpinekennisfe, en wat omzigtigheid inde verrigting, om dat anders dckapoenen ligtelijk verfterven zie hier hoe zulks gefchied. Men neemt jonge half-vvasfen haanen , of die onge
veer drie maanden oud zijn, en beginnen te kraaijen men fluit ze 24 uuren in een kamer of elders op, zon der hun eeten nog drinkentegeeven ; den volgenden da; neemt men een voor een , en doet voorzigtig , de haai van een ander vast gehouden wordende, een fnee.de h de linker zijde van den buik, da;tr de ballen leggen, (m dat de vederen aldaar weg geplukt zijn,) van die groot te , dat men er met een of twee vingeren door kan, dat fteekt men de vingeren-door 'dègemaakte opening, et haalt er de bakjes voorzigtig uit;' vervolgens naait met de opening toe, en fineert dè wonde met verfche bo. ter , daar men een weinig asch op rtrooit, zo is't wert verrigt • maar de dunfte vingeren dienen tot "dit wèrl het best, en men moet zorg draagen, dat men niet a te veel in het "iighaamomroert , om de ballen te zoe- ken;, weshalven men de plaats wel moet wee'ten, daai men de opening maaken moet ; ook moet men bij hel toenaaijen acht geeven, dat men de darmen niet mede vat, want anders zouw in beide gevallen de kapoen fter- ven; gewoonlijk fnijd men hem ook den kam en lellen af, daar men dan wat boter en asch op doét, a's voo ren. Zommige fnijden hem ook de fpooren af, en druk- ken dezelve beide, of maar een , midden in de plaats van de afgefneedene kam, zo zullen dezelve daar in vast, en vervolgens in lengte aangroeijen, . invoegen dat men kapoenen gezien heeft met hoornen , die wel een vingers lengte badden; hoewel de fpooren niet altijd vast begroeijen; entais men de haanen den kaïii wil'af- fnijden , moeten ze een enkelde- kam hebben, want de dikke of dubbelde kammen zijn daar toe niet zeer be- kwaam, dewijl ze te fterk bloeden, ea daar door de ka- poenen veeltijds fterven. Het gebeurt zomtijds, dat men maar één bal vinden,
of uitkrijgen kan; als dan blijft de haan half en half, en kan nog voortteelcn en bevrugten,- kraait mede ook .nog, maar met een fchraale flem. De beste jaars-tijd tot dit werk, is voor of na de honds-
dagen, want als de lucht te heet is, flaat er het koud vuur wel eens toe, en de kapoen fterft ; een heldereen ftille dag, dient hier toe het best.. Na gedaan werk moet men de kapoenen eenige dagen
in een plaats afzonderlijk opflüiten, en dezelve wel voe- deren,tot dat de wonde geneezen is; daar na kan men.ze uit laaten loopen, bij de andere hoenderen; ze zijn in het eerst wel treurig, maar dit gaat haast over. Men kan ook haanen. van twee of drie jaaren Oud, ka-
poenen , dog deeze. hebben meer gevaar van te fterven. Hoe men een Kapoen kan leeren, dat hij de jonge
■ Kuikens leid en koestert, gelijk een Klok-hen, . Het is ten deele vermaakelijk te zien, en anderendeels ook nuttig,, als een- kapoen jonge kuikens leid en op- voed ; want hier door kan men "de broed-hen weder vroe- ger, aan, het leggen doen koomen, en düs meer eije- ren verkrijgen. Om dit uit te werken, zo neemt men een
|
|||||||||
ten tijd, op den middag, tot dat zegrooter en harder.
geworden zijn. . Voorts moet men ook zorg draagen, dat de moeder
met haare jongen zig niet te verre vaii het' huis ver- wijderen, en de jongen niet door deExters, Kraaijen, of ander Roof-gedierte weggehaalt ofvernielt v/orden , iet welk ze zeer -onderheevig.zijn; fchoon de moeder haar daar voor zoekt te bewaaren, door middel van ze ■op :het zien van een roofvogel onder haar, en haare , vleugelen te verbergen'; dog de- moeder raakt veeltijds te gelijk met haar jongen , door een groot roofgediertè .om hals, als men er niet op past: Vermaakelijk is het te zien, hoé de jonge kuikens, ai'zijn Jze maar een dag of twee oud, op een zeker geluid van de moeder, alä ze een roofvogel in de lucht, of iets anders ver- neemt, na dezelve, toe vlugten en zig onder haar ver- bergen,* wie heeft haar deeze (lern oftaal, in dien on- .nozelenftand leeren verftaan,en van andere onderfchei- den? Want op een ander tijd zullen ze op een zeker ander geluid der hen, als ze iets gevonden heeft, dat ze voor lraare kinderen nuttig agt ; flegts bij haar koomen loopen, om zulks te ontfangen: Dus een groote voorzorg heeft de wijze natuur gedragen, om een onderlinge liefde tusfchen ouderen en kinderen van allerlei fcbtpzelen, in de opvoeding te bepaalèn; die veeltijds van de rede- lijke fchepzelen verwaarloost word. Om de klok-hen te beletten, dat ze met haare kui-
kens niet verre kan uitloopen , is het ook dienftig, dat men ze in een bezondere hoender-korf, of klein draagbaar hokje opfluit, dat zodanig toegeftelt is, dat het van vooren met lat- of draad-werk beflooten is , en ee- ne kleine opening heeft, waar door.alleen de kuikens kunnen uitgaan, die zig aldus niet verre van de moeder zullen verwijderen, en op haar item weder bij haar voe- gen ; welk hok men vervolgens plaatzen kan, daar het nuttigst is, enz. Wanneer dan de jonge kuikens wat grooter geworden,
cn,zo verre gekoomen zijn,dat ze het gewoonlijke gro- ve voedzel kunnen eeten, en zig verder zelfs geneeren; het welke is, als ze omtrent 5 of o" wecken oud zijn, en vederen verkreegen hebben, dan is het best, dat men ze van de moeder, of deeze van de jongen wegdoet, en op een afzonderlijke plaats laat loopen, (indienmen ze niet verkoopen wil) ; want dan zal de moeder zo 'yeel te eer weder beginnen eijeren te leggen ; zo dat .men op deeze wijze meer eijeren als anders van de hen- nen-,, die men heeft laaten broeden , kan verkrijgen ; de- wijl, ze zig anders te lang met liaare jongen ophouden, en veel laater leggen : Om dezelfde redenen kan men ook de kuikens van twee hennen, die omtrent tegelijk witkoomen, bij eene hen doen, als dezelve niet al te' ■"veele kuikens heeft, want een groote hen kan-al veele 'Jtuikens. bedekken en koesteren; maar men moet de vreem- 'dè kuikens 's ivonds bij de hen doen, anders zullende de- zelve njet zo ligtelijk aanneemen ,• de hen, die men de 'Jiuikens ontnoomen heeft, moet men eenige dagen op- "fluitèn, om haar kuikens te v-ergeeten.. Vàn de Kapoenen.
Het is bekent genoeg wat een kapoen is, naamelijk .een haan, die men van zijne zaad-ballen berooft heeft; gefchiedende zulks, om de haanen daar door hunne na- tuurlijke drift tot voortteeling, te beneemen, en de- zelve bezaadigder té'maaken, waar door ze daar na veel vetter worden j ook word het vleesch van kapoenen nog |
|||||||||
.HOE. '
c'en ' Heutige-Kapoen ,' tnen plukt hem den buik kaal,
én gijsfelt of wrijft daar na de naakte buik met brand- netelen ; dit herhaalt men twee of drie dagen agter een ; daar na geeft men hem wat brood in wijn geweekt , of in water met wat brandewijn gemengt, dat hij dronken worde; als dan zet men hem met de jonge kuikens onder een zeef.of hoender-korf, zo zullen de kuiken?-,onder hem kruipen, het welk hem aan de buik fchijnt wel te doen, en zijne pijn, door de brand-netelen veroorzaakt, te verzagten, waar door hij tot de kuikens gewent, en de- zelve vervolgens zodanig bemint, dat hij die leid, voed, befchermt, en met zijne vleugelen bedekt, even zó als de klok-hen zouw-gedaan hebben. .......:.r
Geskeeus fchrijft, dat ais men een kapoen op de bo-
vengemelde wijze dronken maakt, en dezelve dan in een nest onder een zeef of korf op eijer'ên zet, dat hij dan -de cijercn uitbroeden zal, gelijk een kiok-hen, dog de waarheid hier van durf ik niet verzekeren ; maar het zoude ras te onderzoeken flaan. Hoe men de Kapoenen, als mede de jonge Haanen
en Hennen niest. Dit gefchied op verfcheiderhunde wijze; zommige flui-
ten ze in een vertrek op , en geeven hen overvloed van gerst, weit, of andere graanen; dog oprdeelen de weit o? gent hier.toe de beste: Andere geeven hen een beflag of pap van zemelen o? grof meel, waar bij zommige wat lijn- of hennip-zaad voegen : Het is zeker, dat deeze die- ren doordeeze of diergelijke voedzeis allengskens zullen vet worden, als men ze opgeüooten houd, dat ze niet ver- re kunnen omloopen; maar zie hier een beproeft mid- del , om de kapoenen, enz., met weinig moeite en kosten in een zeer korte tijd heel vet te maaken- Voor eerst moet men de kapoenen in een tot dit ge-
bruik opzettelijk, van dunne planken of van latten .ge- maakt hok plaatzen, het welke zodanig toegeftelt en in kleine hokjes verdeelt is, dat de kapoenen naast mal- kander zitten, ruaar elk afgezonden en. zeer.naauw, zo dat hij zich naauwelijks roeren, en maar den kop en fleert voor en agter uit het. hok fleeken kan,- voor dit hok maakt.men een klein trogje vast, waar in,men ver- volgens het eeten doet: Dit eeten nu moet beftaan uit hoekweil , die in verfche melk (waar van men eerst de. room afneemen kan) gekookt is ; hier van geeft men hen dagelijks zo veel als zij maar lusten: Of men maakt een niet ai te dikke pap van boekweiten-meel met verfchs melk, of met karnemelk, en geeft hen hier van als vqo.- ?en ; .maar dewijl het wel gebeurt, dat zommigen van dee- ze pap niet willen eeten, dan moet men pillen van het boekweiten meel, met melk of karnemelk ,- maaken, van een vingers dikte , waar mede. men ze 's morgens en avonds moet.floppen, en hen zo veel daar van geeven. ais genoeg is, te weeten 5, 6 of ook wel 8 pillen; dog eer men hen de pijlen geeft, moet men'ze 5 of 6 Iepels yol melk infpuiten; ook moet men t'elkens., als men ze we- der flopt, eerst aan de krop. voelen, of.hetvoorige ee- ten verdouwt is, want zulks niet zijnde,'geeft men Hen alleen ecnige lepelen vol melk, tot dat de krop ledig is. Als de kapoenen den pap willen eeten, !s het .'t gemak- kelijkst, maar als ze op het laatfte-geen pap-meer lusten en men ze nog vetter begeert, dan moet men ze flop- pen. Dog de beste en gemakkelijkfle wijze is,," dat toen haar, .in milk gekooke' -boekweit geeft , wantdee- 2e willen ze doorgaans alle wel eétcn. Maar men moet wel in; acht ncemen, dat men 'haar |
HOE. ioÇij
-alle morgen verfche toebereide fpijze geeft, want als de-
zelve zuur geworden is, voedzehiet allennietwel, maar de kapojjien^kunnpn er ook ziek van worden en ver- ftefven; ooii móer/meri het'h'ok op een donkere plaats zetten, want anders neemen ze zo wel niet toe, en het hok moet .altijd, wel fchoon gehouden worden. - Men. kan verzekert zijn, dat dit de beste manier is,' oin kapoenen, enz. in een zeer korte tijd (in 10 of ia dagen) heel vet te. doen worden. Fände Ziehens der Hoenderen^ !"\
De' hoenderen zijn zo wel als andere dieren, ook aan ziektens-.en gebreken or-'derheevig ; dog welke hel meeste die geene .overkoomèn , die geen vrijheid .hébben om uit teloopen, want kunnen ze uitgaan en dus allerlei groente, zaaden , wormen, enz. verkrijgen, zal men ze zelden ziek, maar meest altijd frisch en fleurig zien,.om dat ze dan in haare natuurlijke leevens- .wijze.zijn ; hoewel, ze egter ook zomtijds door al te lan- .ge broeden, of. te veel eijeren. leggen, aan het kwijnen kunnen geraaken' ', of geheel mager worden , dewijl haare kragten daar door worden uitgeput: In deeze ge- vallen moet men ze met goede haver of boekweit wel voederen, om haare kragten te herftellen. De ove- rige gebrekens zijn voornaamelijk de volgende. ' ,',., ' Van de Pip der Hoenderen.
De'pip is eene ziekte, die het hoender-vee doorgaans
meer dan eenige andere ziekte aantast en doet kWijnen.- Men kent dit ongemak aan een hoen < als bet niet eeten of drinken wil, treurig en ongedaan is,en dikwils de vleu- gelen laat hangen : maar dewijl andere zieke hoenderen veeltijds, even. geftelt zijn ,. zo is het zekerfte kente- ken , als men het hoen grijpt en den bek open gedaan hebbende, op het einde van de tong een wit kraakbee- nig vliesje ontdekt,* en als.de ziekte de overhand ge- noomeh heeft, is de neus zeer verflopt, het hoen kan geen adem haaien dan mét de bek open, ende fnotloopt dikwils. de neusgaten uit. De oorzaak van deeze ziekte, is dikwils, als ze op-
geflopten zijnde, geen .ververfching van gras en'andere groente, - enz. können verkrijgen; of dat ze onzuiver water drinken, of gebrek van water hebben, als mede van een onzuiver hoenderhok , enz. Om de hoenderen van deeze ziekte te gencezen, moet
men, haar het gemelde kraakbeenig vliesje meteen pun- tig mesje van dé'tong afl igten, en haar dan een ftukjé verfche boter in de keel fleeken, om het door te (lokken. Andere geeven hen een fttikje knoflook met boter ge- mengt, dat heel goed is; vervolgens lïeekt.men haat een vedertje dooi- de neusgaten, trekt het êenig'e reizen heen en weder, en laat het er ten laatften infteeken. dac 'men daar na alle dagen wederom heen en weder be- weegt, waar ' door de neusgaten gëopent worden, en de hoenderen meerder lucht verkrijgen : Maar men, moet dezelve eenige dagen alleen zetten, riiet alleen ^ 'om ze te koesteren en hén goed v'oedzel te geeven, 'maar ook , dewijl deeze ziekte aanfteekt : Semels ofge- brookene gerst, of haver met zoete melk, of karnemelk tot een pap'gemaakt, is een -goed' vocdzel" voor haar in dee- 7c (laat, inzonderheid als ni en "er wat gehakte groene ne- telen[meàe onder mengt : Tot drinken moet men haar zuiver water geévén, vwaatMn-f/ïz/m, kwendel :of knoflook gewee.kt is; 'het. welke ook dienstig is tot. een pre fer va- t'ief voor de nog. gezonde hoenderen. Door deeze be- -r\Jm ^R^rr^' "•'•••' ■- • --handeling |
|||||
■ - ■ ■ .- ■ ■-.__- • ■--<:-lr ,„ - -=,-.,..,.
|
|||||||
ie?« tïOE.
handeling zullen dezickshoenderen weder volkoomen ge-
neczen worden', indien de ziekte niet ai te zeer de over- hand genoomen heeft,- waar na men ze weder bij de overige voegt. ' . :.V . . Van de y igt der Hoenderen.
Dit ongemak ontdekt men aan de dikke bouten en ftijve poolen, zo dat ze naauwelijks daar op kunnen ftaan nog gaan, wegens de pijn, die ze daar in gevoe- len, en waar van veeltijds de koude de oorzaak is, die ze in de winter gevat hebben : Men moet derhalven hier in voorzien, met haar in de winter een warm hok te bezorgen : Dog zo hen, des niet tegenilaande, dee- ze kwaal overkooint, moet men de pooten en bouten 'alteinets heilrijken met verfche boter, of beter met hoen* 'dtrvet; dit helpt, dikwils. Van de Buikloop der Hoenderen.
Deeze koomt de hoenderen veel al over, wanneer ze niet dan gras en kruiden , zonder graan eeten : In zul- ken geval neemt men een handvol gersten-meel met om- trent zo veel wasch, hier van maakt men met wijn (of maar water) bij het vuur een deeg, waar van men hen voorwerpt, voor al eer ze iets anders nuttigen. 'Of men kookt kwee-peeren in water en geeft het hen te drin- gen ; of men braad kwee-peeren onder de asch en geeft hen die te eeten. Gekookte gerst is ook goed, waar van men haar te eeten geeft, tot dat de buikloop op- houd: Maar men moet de zieke hoenderen opiluiten, op dat de andere de gemelde voedzels niet wegroo- ven. ., :■■....-.■'. ..T .„....; Van de Hardlijvigheid der Hoenderen.
Dit tegengeflelde kwaad, koomt de hoen deren over, coornaamelijk de jonge, wanneer ze niet dan droog voedzel en geen gras of andere groente verkrijgen : Het eelve word ligtelijk geneezen, zo dra ze maar op het gras kunnen gaan weiden ; maar als dit niet gefchie- den kan, moet men latuw , kool bladen of beete klein hakken en het met femels en water mengen, tot een pap, die men hen te eeten geeft: Dit voedzel geeft hen een groote ververfching, verweekt de kwaade en harde ilof- fen in de maag en darmen, en maakt dat ze weder een catuurlijke afgang verkrijgen. Het is dikwils alleen ge- noeg, dat men haar de gemelde kruiden maar voorwerpt, want dan zullen ze daar van eeten en op de voorige wij- ze geneezen worden ; en als men dit dikwils doet, zul- len ze dit ongemak nimmer verkrijgen. Middelen om de Hoenderen van de Luizen
en Vlooijen te bevrijden. De luizen kwellen de hoenderen dikwils zeer, inzon-
derheid wanneer ze broeden, en minder gelegenheid of tijd hebben om zig te zuiveren, als anderzins; ze worden ook daar door zeer mager en ongedaan. Om de hoenderen daar van te bevrijden, word gepree-
zen , om ze met boter of olie te heilrijken: Of men be- fproeit en wascht ze met water daar comijn in gekookt is ; dit dood het ongedierte. Men moet ook in het hof een hoop zand neder leggen daar veel asch onder gemengt is ; want hier in zullen de hoenderen bij helder weder zig omwentelen, en de asch verdrijft door haare fcherpte de luizen. Maar boven al moet het hoenderhok dikwils gezuivert,
en. de ùesten met vemh firoo, of hwj voorzien worden i |
|||||||
,HOE. £
want het is voornaamelijk van den drek en andere on»
zuiverheden, dat üe luizen en vlooijen voortkooinen ett flerk vermeerderen. Van de Etter-gezwellen der Hoenderen.
Dit ongemak is bezwaarlijk en niet anders te ontdek-
ken , dan alleen aan het treuren der hoenderen. In zulk geval moet men de ituit bezien, alwaar zig het zwel gemeeneüjk zet en pijn aan het dier veroorzaakt; ont- ilaande het zelve door een heet of kwaad voedzel, waar door het bloed bedorven word, en het welke de natuur aldaar tragt te ontlasten. Het eenige middel tegen dit ongemak, is, dat mes
het gezwel met een fcheer opent, den etter er met de duim uitdrukt, en wat verfche boter opilrijkt; vervol* gens geeft men het" dier wat gehakte latuwe, kool of bee- te met zemelen in een beilag, zo zal het wel haast we-» der geneezen. Van het Treuren der Hoenderen.
Het treuren der hoenderen is hen gemeen in alle hun-
ne ziektens, maar in het bijzondere noemt men het treu, ren, als ze de vederen om hoog ileeken, en de krop buiten gemeen gezwollen is, en men er roode aderen op befpeurt; welk gebrek voortkoomt van verhittend voedzel, waar door de maag bedorven word. Het bes- te middel hier tegen, is, om haar om den anderen dag een beflag van zemels met gehakte heete nestelen, of ia- tuwe, en in plaats van haver, gerst of boekweit, te ge- ven. Of.als het in de tijd is, dat de pompoenen, calbasfen
of concommers rijp zijn, zo geeft hen zulke, midden doorgefneeden zijnde, zo zullen ze daar van eeten, dat haar in deeze en meer andere ziektens, die uit verhiï» ting voortkooinen, zeer dienstig is. Van de Teering der Hoenderen.
Het gebeurt wel, dat de hoenderen beginnen te treil*
ren en te kwijnen, te vermageren, en geheel uit t8 teeren, zo dat ze eindelijk vertierven; voortkoomenda door eene kwaade voeding, en uitputting der leevens* geesten. Als deeze ziekte zig vast gezet heeft en veroudert
is, is er geen middel tegen, maar is't in het begin,zo moet men van voeder veranderen en haar een goed voed- zel geeven, en dezelve vooral laaten uitioopen in het gras te weiden : Een beflag van zemels met fijn gehakte lieete neetels, is de hoenderen in deeze ziekte ook zeat dienstig. Van het Ruijen der Hoenderen.
Het ruijen, das is het verkrijgen van nieuwe vederen» is een zoort van ziekte, die genoegzaam alle vogelenii»- tuur] ijk gemeen is, en waar door ze in die tijd kragte- loos, treurig, en geheel ziek worden, en zelfs wel koo- men te flerven; dog inzonderheid zijn onder de hoen- deren, de jongen er het meest aan onderhevig, en wel voornaamelijk, die laat uitgebroed zijn, vermits deeze eerst laat, in de maanden September of October, all het begint koud te worden ', ruijen, daarentegen _die welke vroeg uitgekoomen zijn, in de maanden Julij of Augustij, en dus in het warme faifoen, andere vede- ren verkrijgen; want het is de warmte, die het uitval- len en weder aangroeijen der vederen bevordert, en hen voor zwaare ziekte en. verfterving bewaart : Hoe- |
|||||||
-—■■ ■■■■■■
|
||||||||||
. HOÉ.
wel ze alle vederen niet te gelijk in het zelfde jaar,
jnaar alleen een gedeelte verliezen, de overige vallen in het volgtnde jaar uit. r Hier uit kan men niet bezwaarlijk opmaaken, wat er
t« doen ftaat, om de jonge hoenderen, als ze in deeze omftandigheid van het-ruijen zijn, te bewaaren ; naa- jnclijk.men moet die geene welke laat ruijen, een warm hok geeven, en dezelve 's morgens, wanneer het. door- gaans 't koudst is, niet vroeg laaten uilgaan, nog ook tij vogtig of guur weer, en 's avonds moet men, om de zelfde reden, zorg draagen, dat ze weder vroeg in het hok zijn; vervolgens moet men deeze met goede fpijze voederen; een beilag van gersten-meel, of grof gebrookene gerst is haar dan zeer dienstig, waar onder men wat geers of hennip-zaad mengen kan. Het drin- ken moet zuiver water zijn, waar in men wat hvcndel of knoflook kan laaten trekken : Men zegt ook, dat het zeer dienstig is, als men haar hok 's avonds raet zeven- loom berookt. Als men deze voorzorg met de hoen- deren gebruikt, zal hen het ruijen of vervederen ge- makkelijker vallen, en ze zullen niet ligtelijk koomen te verlterven. Dit moeten we ten laatflen , tot befluit, nog erinne-
ren, dat als men hoender-vee houden wil, men daartoe goede geiegentheid moet hebben, inaam'elijk, dat ze in het land uitloopen kunnen, om gras en andere verver- fchinge te kunnen verkrijgen, want anders zullen ze niet wel tieren, en veeltijds ziek of gebrekkig worden, daarenboven ook minder eijeren leggen, en dus weinig voordeel, in vergelijking van het voeder dat men haar geeven moet, aanbrengen : Maar hebben de hoenderen vrijheid en ruimte, om rondom het huis te gaan wei- den , dan zullen ze niet alleen fleurig zijn , en wei- nig ziek worden, maar ook veele eijeren en j onge kuikens, met veel minder kosten en voeder, uitleveren, zo dat ze als dan veel nut en voordeel in de huishou- ding kunnen aanbrengen, ' • Middelen om te maaken dat de Haanen in het
kamp-vegten , tvel flrijden , en de over- hand verkrijgen. Voor eerst moet men de haanen vooraf wel voederen met goede haver, op dat ze moedig worden en goede kragten Verkrijgen : Daar na geeft men hen, voor dat zè in het ftriidperk zullen gaan, wat knoflook teeeten, dat men hen in de keel moet ftêeken, om door te flikken; of men geeft het hen fijngehakt, onder een beflag van zemels te eeten : Hier van krijgen ze niet alleen moed en fterk- te, maar de reuk van de knoflook verzwakt daar-en te- gen zijne tegenpartij, zo wel in moed als krachten, 20 dat hij het verliezen moet. Middelen, als de Hennen Wind-eijeren leggen.
. Het gebeurt zomtijds, dat de hennen wind-eijeren leg- gen, dat is, die geene harde fchil, en alleen een dun vlies om zig hebben ; dit ontftaat veel al, als ze te vet zijn; of, dat ze opgeflooten zijnde, geen zand nog kalk kunnen verkrijgen, het welke ze fchijnennoodig te heb- ben, zo wel tot verteering der fpiizen, als waarfchij- Kelijk ook tot hardwording der eijer-fcbillen ; want als men de maag van een geflachte hen opent, zal men er meest altijd wat zandkorrels, en zelfs, zomwijlen kleine fieentjes in vinden : Ook ziet men dikwils de hennen de kalk van de muuren afpikken. Men moet de hennen der- Jialven ia het eerfte geval geer: al te fterk voedend voedzel |
||||||||||
HOE.
|
||||||||||
fe>t*
|
||||||||||
geeven, en vervolgens zorg draagen, dat ze altijd waj
zand of oude puin runnen verkrijgen, zo zullen ze we», deroin volmaakte eijeren leggen^' Welke Dieren de Hoenderen Jchaadelljk zijn.
Onder de viervoetige dieren zijn het de marters, vos- fen, buntzingen en vezeltjes, die de henderen geweldig agtervolgen ; dog onder dezelve zijn de marter en bunt- zingen de ergfte; want een vos vergenoegt zig, als hij maar een hoen over dag in het land loop'ende, met lisl betrappen kan, daar hij mede naar zijn hol vlugt ; maat de buntzingen zoeken de hoenderen bij nagt op, en als zij in haar hok kunnen koomen, maaken zij er een ge- weldige flagting onder, want zij vergenoegen zig niet, om alleen een hoen de keel of kop af te bijten, maar alle, die zij magtig kunnen worden, moeten kapot, eer zij de gedoodde vervolgens een voor een wegfleepen na hun fchuilplaats, als de opening daar ze ingekoomen, zijn, groot genoeg is; en dus handelen zij ook, als zij in de eende-, ganze- en duive-hokken kunnen koomen; Het wezel is insgelijks zeer fchaadelijk voor de hoende- ren en haare eijeren , want het zuipt de eijeren der vo- gelen uit, en dood ook de jonge kuikens en zelfs de ou- de hoenderen, als het bij nagt in haar hok koomen kan. Dit leert ons, dat men oplettend moet zijn, in het da- gelijks fluiten deezer hokken, tegen de nagt, als disr dieren binnen zijn, en dat die ook verder overal wel digi bchooren te weezen, op dat deeze roof-dieren er niet kunnen doorbreeken. Hoe men dezelve moet te keet gaan en zoeken te vangen en uit te roeijen, kan me» zien op ieder zijn bijzonder artijkel. Onder de vogels zijn de voornaamfte vijanden der hoen-
deren, havikken, ivijkels en exters, die inzonderheid de kuikens aandoen en vernielen. Zommige ftellen ook een zoort van val toe,om bunt-
zingen-en wezeltjes te vangen, op de volgende wijze; zij maaken naàmelijk een zoort van vierkante kas, ge- lijk op plaat 16, beneden, vertoont word, en waat uit de toeftel der val niet bezwaarlijk te bevatten is : Deeze kas is van vijf dunne planken zaamen gefpijkert, waar van de bodem-plank, en twee zijd-planken B B even lang zijn, ongeveer de lengte van drie voeten heb- bende, en ruim een voet breedte; de dek-plankDmoel' maar een derde of wat meer, van de voorige lang zijn, en agter word de kas met een plank C geflooten. Voorts moet het overige der opening met een klap
M F,, van de zelf ie zoort van planken, wel te pas ge- maakt, kunnen geflooten worden, dög zodanig, dat de- zelve bij E met twee garniers van ijzer, of maar van dik leder, beweeglijk is, en op en neder kan gaan. Vervolgens fp'jkert men twee latten G G in het mid-
den der zijd-planken B B regt tegen malkander over vast, en zodanig, dat ze loodregt opflaan; in welke latten bovenwaarts een ronde houte fpil moet gemaakt worden,, die aan beide kanten in de latten in ronde ga- ten beweeglijk is. In het midden I van deeze fpil, moet een langwerpig gat zijn, waar in een flok vast gemaakt word, van die lengte, dat als de klap der val M F geheel neergelaaten en de val toe is, het eind van de flok op dê bov.enfr.e-plank M der klap ftaat, dienende- om de klap toe te houden, als er een dier in gevangea is. '■'■'.■' Maar eer de planken aan malkander gefpijkert wor-
den, moet er een langwerpig gat in de ziid plank bij L gemaakt worden, ter hoogte van twee.duimen en een duii^k
|
||||||||||
tf&f% --hôe. „■
duim breed ; en regt daar tegen over aan d'e andere zijd-
"plank1, moet er eeri of twee ronde gaatjes geboor't wor- den, om er een koorde door te haaien, en er een knip- houd K beweeglijk aan vastte binden," welk kuiphout vierkant en van een vingers dikte zijn moet, en zolang dat het uit het gat bij L een paar duimen uitfteekt, moe- tende verder bij het einde een keep of infneede zijn. Aan dit kuiphout woid bij het gebruik der val, een lok-
aas vast gemaakt, het welke naarden finaak van het dier, dat men vangen wil, moet gefcbikt zijn, bij voorbeeld een ftuk vleesch, dood kuiten, duif, eij, enz. Ten laatiten neemt men een fterk bindgaarenen maakt
het aan de klap in het midden van zijne breedte in M vast, en bind aan het andere einde een plat ftokje, van anderhalf duim lengte, dat aan beide zijden gelijk een wigge gefneeden is; als men dan de val opftelt, zo legt men het bindgaaren over de fpil H, en zet het ftokje met het eene eind in de keep van het kniphout K, en het andere einde boven op de kant van het gat indezijd- plank, daar bet kniphout door gaat, en in diervoegen dat het kuiphout wat van de grond opgeligt is, waarna derhalven de lengte van het kleine ftel-houtje moet ge- fchikt zijn; én men begrijpt ook wel, dat het bindgaa- ren juist zo lang moet zijn, dat de klap F M, als de val opgellelt is, ruim een halve voet van de grond af zij. Dus is dan de val opgellelt; als het dier dan in de val koomende, het aas maar het minfte aanraakt, zal het ftelhoutje los fpringen, de klap neer vallen, en het dier dus gevangen zijn ; maar men moet het ftelhoutje zo los ftellen ais.'t doen Kjkïs: Dee2e val moet men plaatzen, daar de gemelde roof-dieren hunnen loop hebben; tegen eeii muur, ftaket, of voor een gat van een hok, enz. Deeze zoort van een val is zeer gefcbikt, om .de ge-
melde dieren te vangen,- maar ik moet nog aanmerken, dat heü kleine' gat bij L, daar het kniphout doorgaat, van binnen met ijzer-blik dient heilagen ; want als er een van die dieren gevangen is, en het zelve tijd heeft , zo gebeurt het niet zelden , dat het.dit gat met zijne tan- den doorbijt en grooter maakt, en het dus ontkoomt. Nu gaan wij tot het keuken-gebruik van de hoenderen
over, en zullen de voornaamfte en fulaakelijkfte toebe- reidzelen daar van aan de leézers mededeelen. Een haan, hoe ouder hoe beter, geeft ongemeen veel
kragi aari bouillon oïfoup; en dient mede als een ingre- diënt, tot de bekende foup tabletten, welke wij op zij- ne plaats zullen befchrijven. Potagie of Soup van een Hoen.
Neemt eeivhoeh, dat nog geen jaar oud, en ter dee- gen gemest; is, ledigt het, maakt het zindelijk op, en na dat het is'gczcngt, zo laat het in kookend water wit worden; uithet:water genoomen zijnde, zo fteekt of bind op de borst, twee breede ftrooken fpek, en laat het dus in kragtig kalf- of fchaape-vleescknat, daar het vet wel is afgenoomen , gaar kooken , na dat er bijge- daan is, zout, een weinig thijmiaan in een boschje ge- bonden , als-mede een ziepel of uije die met kruidnagels is beflecken; hebt voorts een potagie-kom in gereed- heid, en oudbakken dun geffteeden wittebrood ; giet daar van het nat op, waar in het hoen word gekookt, en laat het dus op zagt vuur, meteen dekzel gedekt, prottelen, of zagtjes kooken ; wanneer men gereed is op te dis- fchen, neemt twee of drie dooiren van eifers, klopt die met wat gereeven nootemuscaat en vleeschnat, en giet zul&s wer de potagie, legt hier dan liet liQsn op, en |
• 'HOE.
disent' het voor. Ook kan men allerhande zoort vau
groente, als bij voorbeeld kervel, porceLin , zuur- ling, bete, enz. bij het hoen kooken, en doen het met het vleeschnat op het brood in de potagie fchotel • insgelijks gebrookene asperges, enz. Potagie of Hoender foup op een andere wijze.
Neemt een hm, het kan niet fcheelen al is ze •#$ oud, na dat die gereinigt en zuiver gewasfchèn is, zo kapt die tot hutspot, laat het in de ruimte water koo- ken, doet er bij een vierendeels-pond rijst, wat zout een weinig foelie aan Hukken gebrooken ; voorts een pond fricadillen van kalfs-vleesch aan kleine ronde ko- geltjes gemaakt; wanneer dit zaamen gaar is, en men zal opdisfehen, zo neemt vier dooiren van eijiren, klopt die ter deegen , en roert die allengskens in de foup zorg'drängende, dat dezelve niet fchift. Ook kan men allerlei groentens in deeze potagie doen; of lloem-kod, favoijfche-kool, enz. Om Hoenders à la Daube te bereiden.
Neemt hier toe jonge hoenders of kapoenen; n 1 dat de- zelve wel gezuivert en opgemaakt zijn, zo lardeert ze met grof fpek, legt ze in een casferol offtecnen pan, doet er bij zout', geftoote kruidnagels, gedroogde ;ijn gewreeven falie, eenige laurier-bladen, een bierglas vol rhijnfche wijn, en een weinig water, laat ze dus zagt- jes gaar kooken, en discht het warm voor. Jonge Hoenderen geheel toe te richten.
De hoenderen wel gezuivert zijnde , pent ze op, en als ze mager zijn , breekt men het beentje uit de borst, om ze wel te fatzoeneeren ; daar na kookt ze in wa:er en zout met een liukje-Aaw*. gaar; maakt dan een fans van boter en fijn gehakte peterfelie , gelijk men bij visch gebruikt; richt dan de hoenderen aan, en giet er defaus over heen. Op eene andere manier. ,
Neemt de hoenderen,' breekt het beentje uit de borst, en maakt ze op, blancheert ze vervolgens in kookend water, dat ze wit blijven; legt ze dan in een casferol met wat verfche champignons, een ftukje boter in meel orngewentelt, wat thijm, citroen, tw.ce ansjovisfsn, een glasje rhijnfche wijn, watiuitgedopte kaflanjes; als bet in de tijd is, en wat bouillon; laat het te zaamen gaar ftooven. Potagie van Dop-erwten met jonge Hoenderen.
Neemt jonge dop-erwten met een hand vol porcelet» aan kleine ftukjes gebrooken, wat tijmiaan, twee lad' rier-bladen , en een weinig peterfelie te zaamen in een boschje gebonden, doet dit, alles wel gewasfeben zijn- de, in een casferol of aarden pot met wat boter en zout, laat het dus een korten wijl zagtjes in de boter fmoo- ïen; neemt dan twee Iepels vol tarwen-meel, en roert er die ter deegen door, giet dan bouillon of vleeschnat, daar het vet ter deegen afgenoomen is, op de erwten , en laat die kooken ; voorts heeft men drie, vier , of meerder jonge kuikens, die opgemaakt en gereinigt zijn, in gereedheid, deeze doet men bij de erwten, en laat het dus te zaamen gaar kooken ; de potagie niet genoeg gebonden zijnde, fruit men eenige ftukjes wittebrood met boter in de pan, en doet die er bij; opdisfchende, moet liet boschje peterfelie} enz, er uitgenoomen worden. |
|||||
HOE5 .
Öp eine andere tyijzel
fie hoenderen gezuivert en toegemaakt zijnde, legt Xe
Ui een casferol of pan, met verfche buter in meel omge- *rentelt, en doet er jonge uitgedopte groene erwtjes bij, zo veel genoeg is, met wat water of magere bouillon, gehakte peterf e lie, een bladje foelie of wat nootemuscaat, en laat het zaamen gaar ftooven. Op deeze wijze kan men ze ook toerichten met klein
gefneedene aspergies en jonge kruis-befien ; maar de as- pergies dienen eerst afgekookt te worden, om dat ze an- ders bitter "zijn, en bij de kruis-befiën moet zuiker ge- daan worden, na iedere fmaak. Jonge Hoenderen bruin toe te richten.
Als ze wel gezuivert zijn, fnijd ze in vier ftukken, wascht ze, en droogt ze met een fcboone doek af, en wentelt ze vervolgens in meel om; laat dan wat boter in een pan bruin braaden, legt de hoenderen daar in,.en fruit ze ook bruin ; vervolgens doet erbij, eenfge kleine ftukjes ham en wat msriljes, met de levers en gezuiverde maagen van de hoenderen, eenige fijn gehakte chalotten, wat foelie, citroen, geftooten biscuit, zout, en watbouil- lon of jeu, en laat het zaamen gaar ftooven. Op eene andere manier.
Laat de hcenderen geheel, maar breekt het beentje uit de borst, en maakt ze op; legt ze dan in een pan met lotet , en fruit ze bruin; doet er dan bij, wat moriljes, een glas wijn, citroen-fchijven, laurier-bladen, eenige ge- hakte chalotten, wat foelie, zout, geftooten biscuit, wat bouillon, en laat het zaamen gaar ftooven. Men kan er ook wat kleine fricadillen bijvoegen, als mede kaflan- jes, als het in de tijd is. Jonge Hoenderen met Concommers.
Braad de hoenderen aan het fpit bijna gaar; neemt dan een goed deel jonge verfche concommers,gekhiltzijnde, fnijd ze in het lang door, doet er de korrels uit, fnijdze daarna in dobbelfteenen, en fruit ze vervolgens in een casferol of pan in boter bruin, met wat chzlotten of kleine ajuin, doet er dan bij wat geftooten biscuit of een wei- itigjncel, wat bouillon of jeu, citroen, kruid en zout, en Iaat het zaamen gaar ftooven; eer gij. dan aanricht, neemt de gebraaden hoenderen met haarj'ew, legt ze daar in, Çn laat het zaamen nog eens doorftooven. • Jonge Hoenderen met Kreeften of
Gamaaten. Kookt of braad de toegemaakte hoenderen, ha dat men
fce blank of bruin wil hebben, halfgaar; neemt dan kreef- ten, en kookt ze in water even af, dat ze uitgebrookcn kunnen worden, en dit gedaan zijnde, neemt de fchel- len, zuivert ze van binnen, enftamptze in een mortier klein, klein zijnde, ftampt er wat boter onder, doet dan de boter met de fchel in een casferol, en laat ze even braaden ; doet er dan bij een korst wittebrood, 'wat pi- terfelie wortel ,felderij,foelie en zout, met wat bouillon, en laat het kooken tot dat de peterfel ic-wortel en felderij week is, wrijft het dan zaamen klein, en laat het door een teems Joopen ; neemt dan de hoenderen, en legt ze in dit nat, met de uitgedaane fleertjes van de kreeften, en v/atfehijvsn Van citroen; laat het dan zaamen gaar ftooven, enalsde faus te dun is, doet er wat fijn geftooten biscuit bij. Op de zelfde wijze doet men ook met de gamaaten ;
fiiaar dezelve moeten wat groot zijn ; Dit is een gezond // Deel
|
||||||
HOB t(9^ij
enaeer ve-rfterkend eeten voor zwakke menfehen, of die
ziek geweest zijn. Hoenderen met een Peterfelie-faus, op zijnEngelsch.
Neemt een paar hoenderen, wel gezuivert en toegei
maakt zijnde, kookt ze in zoetemelk met aoMgaar, doa niet al te week; maakt dan een faus van zeer fijn gehak- te peterfehe en wztbouillon, daar men op het laatfteee» klomp boter, m meel oingewentelt, in roert, om ze te binden, en als men opdischt, doet men er ook wel ia kleine dobbelfteentjes gefneedene citroen bij. __ Fricasfie van jonge Kuikens of Hoenderen.
Snijd de kuikens, gezuivert zijnde, in vier of agtftuk-' ken na believen, doet er bij kookend water, boter, zout, gebrooken foelie en gehakte peterfelie, Iaat het dus gaar ftooven, zorge draagende , dat er nat genoeg op blijve„ om de ruimte faus te hebben ; wanneer men wil aanrich- ten, zo neemt, na maate gij hoenderen hebt, vier, zes of meer dooijeren van eijers, klopt die ter deegen fijn met limoen-zap, en bind hier de faus mede. Zie ook op hei', artijkel FRICASSEE, pag, 786. Om Kuikens, gemeste Hoenderen of Kapoenen
te, braaden. De hoenderen wel gezuivert zijnde, maakt dezelve be-
hoorlijk op, lardeert ze met fijne reepjes/pefcopdeborst en bouten, doet ze aan het fpit, en past op het be- druipen. 'Hoenders in de pot gefmoort of gebraaden.
De hoenders of kuikens ter deegen gezuivert en opge-
maakt zijnde, 20 doet in ieder een boschje marjoleine , een klompje boter, wat zout, en gebrooken foelie, naait dan de ftuit toe, en doet ze in een casferol, waar op een dekzcl pot-digt fluit, doet veel vuur boven en wei- nig onder, laat ze dus een half kwartiers uur op de be- nedenkant braaden , keert ze dan om, en laat ze insge- lijks met de borst boven een half kwartiers-uur in de pan , met een gloed van vuur op het dekzel; maakt on- derwijlen een faus van de rauwe levers, die men er uit- gehouden en ier decgen fijn gewreeven heeft; roert hier in op ieder kuiken een dooijer van een tij , en wat la- moen-zap , maakt er eengebondene zaus van, en de hoen- ders opgedischt zijnde, zo giet die er over, na dat men de draaden uit de Huit heeft getrokken, en er het bosch- je marjoleine uitgenoomen.' In de faus kan men op ie- der 'kuiken ook zes of meerder oesters doen , het geen er zeer fmaakelijk bij is. Men kan de hoenders ook fpek- ken, even eens als ze aan Ißt fpit worden gebraaden; zommige ncemen dun gefneedene ftrooken f pek, binden die over de hoenders, en daar over wijndruive-bladeni het een en ander neemt men er af, als de hoenderen op- gedischt worden ; en dit doet hun niet alleen blank blij- ven, maar geeft er zelfs een aangenaame fmaak aan. Hachée van Hoenderen.
Hier toe neemt men koude hoenderen, die aan het fpit zijn gebraaden ; daar van fnijd men de bouten in hun geheel af; voorts al het vleesch van de borst, enz., het welke men vervolgens fijn bakt, met pef.rfelie en chalotten, dit in een casferol of pan gedaan, voegt men er zout, boter, en het zap uit een citroen bij, een wei- nig 'opgeftooft zijnde, discht men het aan, en legt de bouten , na dat die op de rooster met biscuit, peper en zout zijn gebraaden , op de rand van de fchotel. S f f , Kapoen
|
||||||
wH H0Ê
Kapoen of gemeste Hen met Kool geflooft op
zijn Engclsch. Neemt een goed gemest hoen of kapoen, en na dat het tvel gereinigt en opgemaakt is, zo Iaat het in een pot of ketel met water, zout, een goed ftuk boter, en een ftukje gezulten of pekel-fpek kooken; neemt vervolgens een of twee wel geflootene favoij-kooien, fnijd die mid- den door of in vieren, na dat ze groot zijn, en laat dit tij het hoen of kapoen gaar ftooven ,• op zullende dis- fchen,laat.mende kool op een deur/lag uitloopen, fchikt die op de fchotel rondom het hoen, en giet er een dik- ke boter-faus over; het ftuk fpek fnijd men in tweën, en legt aan ieder zijde van het hten een ftuk. • Een Kapoen of gemest Hoen met Oesters.
Laat het hoen of de kapoen aan het fpit gaarbraaden; reemt dan oesters naar believen , doet die in een tinnen fchotel, die eenigzins hol is, met wat mager vleeschnat of anders water, zout, peper, de ruimte boter, en ci- troen-zap, eenigen tijd geftooft hebbende, zo neemt dooijeren van eijeren, meer of min na maate gij oesters hebt, klopt die wel, en bind de oesters hier mede ; neemt dan de kapoen of hoen van het fpit, doet die in de fcho- tel op de oesters, en legt er eenige citroen-fchijven op ; zommige doen ook wei kappers in defaus, dat mede niet onfmaakelijk is. Bij deeze bereiding koomt voornaame- lijk in aanmerking, dat er de ruimte van faus zij, en het warm gegèeten worde. Andere manier.
Neemt een kapoen of jonge hoenderen, maakt ze op,
doet er van binnen wat citroen-fchil, lauriers-Uaden en peterfelie in; neemt dan een zuiver kalfs-net, rolt erde hoenderen ieder bijzonder in , bind het vast met een bind- garen, en kookt ze in bouillon gaar; neemt dan de oes- ters met het n'at, wat fijn gehakte citroen-J'chilien, foelie, een ftukje boter in meel omgewentelt, en laat het z'aa- men fchielijk doorkooken; als dan neemt de hoenderen wit de bouillon, doet er het net af, neemt er de kruiden iiit, en riebt ze aan, met de geftoofde oesters er over heen. Op de zelfde wijze kan men de hoenderen ook metmo;-
felen toerichten; en zo men wil, kan men de hoenderen "hier toe ook aan het fpit braaden. Gefarceerde of Gevulde Hoenders of Kapoenen.
Neemt wel gemeste hoenders of kapoenen, plukt en rei- nigt die ter deegen, en vult dezelve met het volgende mengzel ; neemt het vleesch der borst van een gaar hoen, doet hier bij eenige zwezertjes oïfebieten, en een weinig fpek; voorts moucherons, peterfelie, wat thijmiaan, bafi- Jicum, chalotten, peper, zouten kruidnagelen; hakt dit te zaarnen ter deegen fijn, en voegt er dan nog bij twee of meer rauwe eijer-dooijers, en een ftuk witte-brood dat in melk is geweekt; roert dit alles wel door malkande- ïen, nog beter is het, dat 't in een fteenen mortier word geftampt; het binnenfte der hoenderen of kapoenen hier jnede gevult zijnde, zo moet de hals en ftuit toegenaait worden, op dat het vulzel er niet uitkruipe; bebind voorts de hoenders met plakken fpek, en daar over wijn- druive-bladen, fteektze aanhet fpit, en laat ze langzaam voor een gemaatigt vuur gaar braaden ; dezelve opdis- fchende, neemt men er het fpek af, en trekt de draaden uit de ftuit en hals ; maakt voorts een gebondene faus fan eijer-dooijers, limoen-zap, en het geen onder bet |
|||||
tiaaden van de hoenders is gedropen, en disduhet warte
voor. Op eene andere wijze.
Neemt gezuiverde kapoenen of jonge hoenderen, breekï hen het beentje uit de borst, maakt het vel opdeborsj los, fnijd het vleesch van de borst af, maar het vel moet geheel blijven, hakt het vleesch klein met wat vet en vleesch ,van een kalf, doet er drie of vier eijeren bij, mej een witte-brood in melk geweekt, wat fijn gehakte peter- felie , tliijm, foelie en zout, ftampt het in een mortier wej door malkander, vult hiermede de borst onder het vel pent ze toe, en kookt ze gaar; neemt dan het overige van het vulzel, maakt er kleine fricadillen van, hier bij doet champignons of moriljes, geltooten biscuit, citroen- fchijven, kruiderij, boter, zout, een weinig bouillon o! jeu, en laat hetzaamen ftooven tot een ragout; neemt dan' de hoenderen uit de bouillon, richt ze aan, en doeterhej ragout over i is zeer fmaakelijk. Gerooste Hoenders of Kapoenen.
Het hoen ofkapoen wel gezuivert zijnde, fnijd men hes midden door, en klopt het met het plat van het hakme«; vervolgens doet men het in een casferolmetftrooken/j)^ .of boter, zout, peper, kruidnagels, fijn gehakte peterfelis en chalotten, benevens wat vleeschnat ofwater, en laat het dus zagtjes kooken, tot dat het omtrent gaar is; als dan neemt men het uit de casferol, laat het ter deegen uitlekken, en legt het op den rooster te braaden, totdat 't een mooije bruine koleur heeft bekoomen ; discht het dan warm voor met een chalotte- oizuure eijerfaus er over. Andere manier, om jonge Hoenderen op de rooster
te braaden. Snijd de hoenderen, wel gezuivert zijnde, midden door,
en klopt ze plat met het mes, daar na beftrooit ze met zout , peper en nootemuscaat, legt ze op een asfiet, en laat ze dus een uur lang doortrekken; daar na wentell ze in gefmolten boter om, beftrooit ze met biscuit, en fijn gehakte peterfelie, en braad ze op de rooster gaar, gaar zijnde, maakt er een chalotte-faus over; is zeer goed. •
Kleine Kuikentjes in papier. Gezuivert zijnde, fnijd ze op de rug door, klopt z0
met een mes plat, en beftrooit ze met kruiderij, zo als in het voorgaande, en laat ze er één uur in leggenj maakl dan een net huisje van papier, beftrijkt het met boter, en legt er de kuikens in; gieter dan wat gefmolte boter over i en beftrooit ze metbiscuit, en fijngehakte citroen-J'chili zet ze dan in een taarte-pan , met weinig vuur onder, maar boven veel, en braad ze gaar; gaar zijnde, richl ze met het papier op een asfiet aan met de boter, ea ftrooit er wat Spaanfche kappers over. Op de zelfde wijze kan men ook jonge duiven toe-
richten. Ragout van Hoenderen of Kapoenen , als mede een
Schotel -pasïeij van dezelve. Kapt de hoenders aan ftukken na believen, voegt er bij zwezerikken die opgewelt zijn, dat is te zeggen even in water opgekookt, aan kleine ftukken gefneeden, alsme- de kleine fricadilletjes van kalfsvleesch , voorts vleesch- nat, of indien men zulks niet heeft, water,boter, moril- jes bodems van artifchokken en trujfels, een weinig pe- f«r,. zout, foelie en wat baßlicuiu öf marjoleine, laat her |
|||||
.HÖH.
giis te zaamen zagtjes gaar ftooven, gereed zijnde om op
tedisfchen, neemt men eenige eijer-dooijers, klopt die fijn met citroen-zap, en bind hiermede de ƒ«;.!•; in deeze ragout kanenen ook oesters doen, als mede gaar gemaak- te kastanjen. Wil men hier een fikotel-pasteij van maa- Icen,., doet men de ragout, m dat dezelve gaargeftooft is, met een gering gedeelte van haar nat, in een holle tin- nen fchotel, legt er citroen fchijven op, en maakt er een blad korst over, zodanig als op het artijkel DEEG, pag. 4.67. ».3. is geleert, doet hier een taarte-dekzel met vuur op, en laat het gaar bakken ; w;tar na men in het mid- den een ftuk uit de korst fnijd, het overgebleevene nat met dooijers van eijers bind, zo als boven geleert is., en het zelve als dan in de pasteij giet, waar na het ftuk korst er weder op gelegt word, die men gemeenlijk met wit- te poeijer-zuiker beftrooit, en word ab dan warm voor- gedischt. Ragout van Hoenderen net ten Amandel-fout.
Maakt de ragout even eens als boven geleert is ; dog in plaats van de f aus met eijer-dooijers te binden , zo neemt fijn geftooten amandelen, wrijft die met kookende bouillon, en citroen-zap tot een pap, en laat liet door een teems in de pan bij de ragout loopen, en dus eenigen tijd te zaamen doorftooven. Hoender-Paste '[.
Neemt wel gemeste jonge hoenderen oî kaptene;;, na dat dezelve ter deegen gezuivert zijn , zo fnijd ze in vie- ren, laat ze een oogenblik in water koeken; waarnamen een korst neemt, zo als op het artijkcl DEEG, pag. 1,66. n. 2. is geleert, legt die in de taarte- of pasteij-pan, hier op de koud geworden zijnde hoenderen , voorts de ruimte boter, wat zout, geftooten kruidnagelen, mo- riljes, mouferons, bafilicum, kleine dunne verkens-worst- jes, en een zwezerik aan flukken gefneeden; neemt dan vier hard gekookte eijer-doijren, wrijft die in vleesciinat fijn, en giet zulks er over, legt er dan de boven-korst op, kniipt die aan de onderfte vast ; op de bovenfte moet in het midden eene opening gemaakt worden, waar op men een zoort van fchoorfteentje van deeg ftelt ; dit be- let het bersten ; zet hem dan met de pan zonder dekzel, in een niet al te warme oven ; in twee uuren is hetgemeen- lijk gaar; men kan het ook met vuur onder en boven, lp een taartepan gaar bakken. Pasteij van jonge Kuiken!
Neemt 4, 5 of 6 kuikens, dezelve gezuivert 'zijnde, breekt men hun voorzigtig het borst-been, om ze beter fatzoen te doen hebben, neemt dan de leevers, laat die bijna in water gaar kooken, voorts het magere van koud gebraaden ktlfs-vleesch, gekookt fpek, chalotten, pieter- celie, bafilicum, een weinig geftootene kruidnagels, pe- per en zout, hakt dit ter deegen fijn, en roert er dan nog onder een ftukje witte-brood in melk gekookt, beneevens voor ieder twee kuikens een eijer-dooijer, en eenklontie boter, vult hier mede het binnenfte der hoenderen, en maakt een korst zo als boven ,• tot vulling legt men tus- fchen de kuikens, aanftukkengefneedezH>e2m'£te, klei- ne kalverfricadillen , dunne verkens-worsjes, moriljes, mouferons, bodems van artifchokken, en maakt het voorts fmaakelijk met zout en kruiderijen, zo als boven is geleert, hier en daar word een klompje boter tusfehen gelegt, en men maakt er een diergelijke faus, van vletsch-nat en harde (ijer-deoijers over, als bij de voor- |
||||||
80Ê} *07§
gaande pasteij is aangeweezen; de bóvenkörst er op ge-
daan zijnde, bakt men het in^den oven, of wel met vijuç onder en boven niet te fchielijk gaar. Bouillon van Hoenders voor zieke inenfchff,
Vult een hoen dat wel gezuivert is, met drie lood va& de viergroote verkoelende zaaden, (welke die zijn, ziet op pag. 843- >) na dat dezelve een weinig gekneusd zijn, doet het hoen in een verglaasde pan, en giet er drie» mingelen regen-water op ; laat het dus met zagt vuur tot op twee mingelen verkooken, waar na men het met een. ligte drukking door een fchoone haairen teems laat loo- pen; ter deegen gezakt zijnde, laat men het andermaal door de teems loopen, en bewaart het in een fteenerj pot, om bij gelegentheid te gebruiken. Dit haendernat is bijuitftekverfrisfend, en tempert de
brand der koorts ; inzonderheid is het dienftig in heete en aanhoudende koortzen, long-ontfteeking, en brand in het wateren ; voor zieken, van een zwak geftel, e$ aan de zulken, wiens tong en mond zeer droog is. Op een andere manier.
Laat twee of drie hoenders in een pot met water, ge-
duurende twee uuren zagtjes kooken , doet er bij de volgende groentens, als osfetong, bernagie, endivie, -en meer gelijkzoortige en verfrissende kruiden; de hoenders gaar zijnde, laat men het nat door een fchoone doek loopen ; het is zeer verfrisfendc, en verwekt een zagte ftoelgang. Hoendernat zeer dienfiig voor de borst.
Neemt een hoen , doet in het zelve een once van da
viergroote verkoelende zaaden, dieeen weinig gckneust moeten worden, een lood gepeerlde gerst en even zo veel rijst, benevens twee lood Boerhavenfe zuiker, laat die op een zagt vuur in drie mingelen water tot op de helft verkooken, laat het dan door een teems loopen, en be- waart het tot 't gebruik in een fteenen pot. HOENEß. - BEET ; Hoener - darm ; Vogel ■ kruid ;
Muur; inhet latijn Alfine; Morfus Gallince. Daar zijn veele planten die door verfchilligeKruidbefchrijvers met de naam van a//wjebeftempeltzijn, maar die tot verfcbil- lige geflachten behooren, gelijk ze van Linnjeus ook ie- der tot zijn geflacht gebragt zijn : Wij zullen hier maar eenige der bekcndfte melden, die gewoonlijk de naam vaa Hoenerbeet (Alfine) draagen, als 1. De groote Hoener-beet ; in het latijn Alfine altisfim/t
repens; Alfine major D od o nm i ; (Stèllaria foliis cor- datis petiolatis, pedunculis ramoßs, Linn. Spec. Plant.J 2. De groote Hoener-beet, met weegbree-bladen; Al-
fine plantagini's folio ; (Arenaria foliisfubovatis acutis fes- filibus, corollis calijce brevioribus). 3. De kleine Hoener-beet ; Alfine vulgaris, five Mor-
fus Gallince ; Alfine minor Dov om mi; (Alfine petalis bi- partitis, foliis ovato-cordatis, Link. Spec. Plant.) 4. De kleinfie Hoener-darm ; Alfineminor multicaulis;
Alfine minima Dodonjei; (Arenaria foliis fubovatis acu- tis fesfilibus, corollis calijce brevioribus, Linn. Spec. Plant.) 5. De Zce-Hoener-beet; Alfine marina vel littoralis, fo-
liis portulaca; ( Arenaria foliis ovatis acutis camofis , Linn. Sptç. Plant.) Befchrijving. Deze planten zijn zo bekent en gemeen,
dat ze bijna geen befchrijving noodig hebben ; wij zul- len egter kortelijk het onderfcheid deezer zooiten aan- |
||||||
,07* H0E>
De eerde 2001t groeit met veele dunne, ronde, ge-
Knoopte (lengen uit de wortel op, van twee tot drie voe- ten hoogte; aan ieder knoopje, die zomtijds wat rood- agtig zijn, koomen twee bladen tegen malkander over aan korte deeltjes voort, die langwerpig, hartformig, en ongeveer een vinger breed zijn ; aan het hovende der ftengen groeijen getakte bloem-fteelen, met kleine witte bloemen, als iïerretjes uit een in vijven gedeelde kelk, welke deelen langer als de bloem-bladjes zijn. Na de bloemen volgen langronde zaadhuisjes, die heel klein zaad bevatten. De tweede zoon heeft groote bladen die genbt en pun-
tig zijn, op de wijze als de weeg-bree ; anders veel na de voorgaande gelijkende. De derde zoort groeit met veele dunne, tedere, ge-
takte en geknoopte ftengen uit de wortel, die tegen de aarde leggen; de bladen die aan de knoopen of leeden, ook bij tweën tegen malkander overgroeijen, zijn klein , en van gedaante langwerpig hartformig,- de bloemtjes zijn wit, vijf bladig, ende bladjes bijna tot beneden in tweën p-efpleeten, koomende uit de oxels der bladen op lange deeltjes voort, waar na rondagtige zaadhuisjes volgeu, die veeie kleine bruine zaaden bevatten. De vierde zoort gelijkt aan de voorige, maar is in alle
deelen veel kleiner ; dog groeit met meer dunne getakte ftengen, en de bloem-bladen zijn niet in tweën gefplee- ten. De vijfde zoort gelijkt ook veel aan de derde, maar
heeft vette of dikke bladjes, op de wijze als porcelein ; de bloemen zijn witagtig , en de zaadhuisjes plat-rond, waar in drie of vier groote zaaden beflooten zijn. Plaats. De eerde zoort groeit in en naast de heggen,
bosfchen, rivierenen elders, op fchaduwagtige en vog- tige plaatzen ,■ de tweede zoort word gevonden in de groo- te bosfchen, omtrent de boomen , en elders ; de derde en vierde zoort koomen overvloedig voort op de akkers, en bedden der moes-en andere tuinen, zodatzedikwils voor een lastig onkruid verftrekken, als ze niet bijtijds eer het zaad uit valt, uitgewied of anders vernielt wor- den ,• de vijfde zoort word gevonden aan de zee-kanten, in de duinen van Holland, Zeeland en elders. De eer- de zoort is langleevend, maar de overige zoorten zijn eeniaarig. ,.,',,, , ,
Eiirenfchappen. Deeze kruiden hebben een verkoelen-
de kragt, maar zijn in de Geneeskunde van geen ge- bruik. ,, • 11- -, De canarie- en andere kleine vogels, die men in de kouwen houd, willen de bladen en het verfche zaad van deeze kruiden gaarneeeten, dewijl ze haar ververfeben; weshalven t goed.is, dat mener hen in de zomer nu en dan eenige takjes van geeft, daar rijp zaad aan is; en waar toe inzonderheid de derde zoort de beste is ; dog men moet haar niet te veel geeven , dewijl het haar anders te veel verkoud, en kan doen ziek worden. HOENER-BEET (BASTERT-), zie MUISOOR-
TTE.
"HOENER-BEET (BESIE-DRAAGENDE ); in't
lat'ijn Jlfine Jcandensbaccifera ; Alfine repens Donasmi ; Cucubalus Plinii; (Cucubalus calijcibus campanulatis , ïetaHs dißantihus , fruSu colorato , ramis divaricatïs , Li NN. Stee. Plant.) Bejchriiving. Dit kruid-gewas fchiet uit de wortel
dunne, lange°, ronde geknoopte en getakte dengen, van vijf tot zes vo'eten lengte, dog die niet op zich zelfs kunnen daan, maar een dçunzel moeten hebben, om |
||||||
nor..
zich op te rechten, anders leggen ze tegens den grond«
aan de knoopen of leden der dengen en takken, groei' jen twee bladen tegen malkander over, die langwerpig, puntig en glad zijn , gelijk die van de gemeene hamer- beet, maar zijngrooter, bijna als die van hst glas-kruid • aan het bovenfte der dengen en toppen, ko'omen witte zesbladige anjelierformige bloemen uit klok-gedaantige • kelken voort, waar na een lang ronde wecke befiëvoigt, die met het rijpen zwart word, en'een peper-koom of befië van de nagtfehaje gelijkt, bevattende nierfoniiige zaaden ; de wortel is dun , en kruipt ver onder de grond voort. Plaats. Dit gewas word gevonden in Hoog-Duitsch-
land, Frankrijk, Italien, enz. in bosch- en fchaduwag- tige plaatzen , en elders naast de heggen en boómen ; het word ook wel door de liefhebbers van vreemde planten bij ons in de hoven gekweekt. Kweeking. Men kan dit gewas zeer ligt vermenigvul-
digen, door middel van fcheuring der wortel-fpruiten in het voorjaar : Het verliest tegen de winter zijne ften- gen, en fpruit in het voorjaar weder van nieuws uit de wortel; kan onze winterkoude taamelijkwel verdraagen, maar geen ftrenge vorst,• weshalven het dienftig is, dat men de wortelen in de winter met eenige ruigte over- dekt. HOERE-DREKJES , zie GEBAK, pag. 795. HOERE-KOEKJES, zie GEBAK, pag. 795- HOEREN - WORTEL , zie VAAREN- KRUID. HOEST; in het latijn Tusfis; is eene hevige bewee-
ging van de buikfpieren, om door het opwaarts persfen der ingewanden, en het indrukken van het middenrif, terwijl teffens door die zelfde fpieren, de ribben neder- waards getrokken worden, de holte der borst te vernau- wen, en de lucht met geweld uit de luchtpijp te drij- ven. Deeze beweeging gefchied bij verwisfeling, om dat de longen niet lang zonder nieuwe lucht zijn können;' en op deeze wijze hoest iemand. De oorzaaken zijn echter zeer verfcbillende, want als
iets in onze keel zit, of in de luchtpijp, doet de prik- keling daar van ons hoesten, tot zo lang het on last en uitgedreevên is; om die redenen hoest men in pleuris, inontfteeking van de keel, inteering, in eene benauwde borst; dat is, de natuur tracht zich te ontdoen van het geene de longe-pijpen, zelfs tot inde fijnfteuiteindens, verftopt en belemmert. Of nu de zenuwen hier door inwendig geprikkelt wor-
den, dan of de zenuwen van het middenrif en buikfpie- ren door de prikkeling van fcherpe deelen, ook van wor- men in de maag, en derzelver werking op het agtdepaar zenuwen, en de tusfcheniïbbige zenuw, gelijk in de kinkhoest, en in lieden welker maagen met flijmenziuit bezet zijn, koomt overeen uit. De hoest werkt tot dat het geene de prikkeling veroorzaakt, door braaking ont- last is; het is om die rede, dat deGeneeshecrendoezen hoest noemen een kramp- of fluiptrekkende hoest. Zon- derling is het, dat eene "enkele prikkeling van het ze- nuW-gedel deeze toevallen veroorzaakt, gelijk men da- gelijks ziet in depasjh hijflerica, of opftijgingen, en der- gelijke zenuw-ziektens. Daar is een geweldige hoest welke volgt op het blij-
ven zitten van eenig doorgefJokt ftuk in den flokdarmj dit benaauwt van agteren de luchtpijp , en verwekt hoest, even als of het van binnen gezeten hadde; tot dit zoort behoort dch'oest welke eigen is aan menfehen, welke door eene
|
||||||
HOE. HOE. ïö7Ï
|
|||||
eene verlamming van den flokdarm, of vernauwing van He, roofemartjn, loom-roöfen, heemst-wortel, ângelike,
de krop van de maag gek welt worden; heteeten en drin- lavas, meesterrwortel, pokhout, geest van ammoniak-zout, ken in dit "geval blijvende zitten , .werwekt een hoest, gebamfleende'liquor van hertshoorn, borst-elixirs, oximel die niet ophoud voor dat alles weder overgegeeven is. met zee-ajuin, fijroop van heeschkruid, van hoef blad, In lieden die een opgefpannen buik hebben door wa- van ij/op , van tabak , enz.
terzucht, of in hoog zwangere vrouwen , is de hoest ei- Of men gebruikt van de volgende middelen, die dik- gen, om dat de borst uitgezet, en de longen benauwd wils zeer dienstig bevonden zijn: Neemt ijzop-water , en gevoelig geworden, op de minfte aandoening aange- drie oneen; venkel-water, twee oneen; borst-elixir ë\\ daan worden. geest van ammoniak-zout ,van elks drie drachmen; extratï In het borstwater word de long geprangt, en dikwerf van aland-wortel, eendraebma, en fijroop van maankop-
geheel tot niet gedrukt, het middenrif nederwaarts ge- pen., één once; mengt het tot een drankje, waar van ftooten, een hoest verzelt dit ongemak , om de ademing men alle uuren een lepel vol neemt, vrij te maaken; het zelfde gebeurt in de etterborst of Of neemt heemst-wortel, een half once; lijnzaad (ge- empijema. kneust en in een doekje gebonden) , één vinger-greep; Eindelijk is er een hoest, die eerst droog is, nader- hoef Maden en koom roofen, van elks een halve handvol,
hand eenige fchuim verwekt, ten laatften etter, deeze en zoethout, twee drachmen; klein gefneeden, giet er ■ is bijzonder eigen aan menfchen die een langen hals, het een mingelen kookend water op, en laat het een half uur wit der oogen helder en'Maauw hebben, die van witte lang trekken, dan doorgezijgt zijnde, drinkt den lijder tanden voorzien zijn ; de hoest is flimst als zij op eene daar van dikwils een theekopje vol van, lauwwarm; men der zijden leggen; eindelijk zij hoesten fluimen op, zo kan er ook bij het drinken een weinig brandewijnbljvoS' lang tot dat zij volkoomen uitgeteert, den geest gee- gen, om meer los te maaken. ven. Of neemt twee à drie groote maankoppen, kookt ze,
De hoest die op waterzucht -en borstwater volgt, is gekneust zijnde, in een mingelen water of melk, wel uit,
ongcneesfelijk; die van eene vernaauwing of verlam- dan doorgezijgt zijnde, doet er witte zuiker bij naar ber- iningafhangt, van gelijken; die de zwangernis verzelt, lieven, en gebruikt het als't voorgaande, gaat over 20 dra het kind gebooren is,- zit er iets in Of neemt fijroop van witte maankoppen, en flikt er bil- den flokdarm , het moet doorgeftooten, of op eene an- temets iets van; deeze twee middelen dienen inzonder- dere wijze uitgebragt worden, zal men den hoest doen heid tegens de hoest, die in de natte verkoudheid uis bedaaren. • fcherpe vogten ontftaat. In de kinkhoest, moet men de maag zuiveren, één ' De pillen van fiijrax, zijn in ditgeval ook uitneemend,
grein ipecacuanha, daags tweemaal, doet meer goeds, tot anderhalf fcrupel 's avonds ingenoomen ; of anders dan alle de borstkoekjes van Europa. een dofis theriaak. In eene benaauwde borst, dat is, in een asthma pitui- De fijroop capillaire enborst-fijroop zijn ook zeer diens-
tofum, moet men op de maag letten, en tefFensgenees- tig in de hoest. middelen geeven , die doordringende, en losmaakende Of neemt ijfop en falie, van elks een halve hand vol,'
zijn. en bertram-wortel, zoet-hout en anijs-zaad, van elks één Maar in keel-ontftecking, in pleuris, in peripneumo- lood; klein gefneeden zijnde, kookt het in een minge-
nie, mazelen, enz. koomen te paste, fijroopen die ver- len water een half uur lang, dan doorgezijgt, en met zagtende zijn, gommen die kleeverig.en fmeeragtig zijn; zuiker verzoet naar believen, en daar van altemetseen het zelfde doet goed in teering,- dingen immers van dien thee-kopje vol warm gedronken. aart brengen de fluimen te eerder op. Of neemt gemeene zuiker-fijroop, doet hem in een
In veele gevallen helpt eene tijdige adcrlaating, voor potje, dekt liet toe, en zet het in een bakkers oven,
zo verre de vermindering van het bloed eenige meerder met het brood; daar na als het brood gaar is, weder uit- ruimte geeft aan de longen ; op deeze wijze kan men lie- genoomen zijnde, zal het dik geworden zijn ; hier van den, dicgefchiktheid tot borstteering hebben, zeer lang flikt de lijder altemets iets. van dringend gevaar bevrijden. . Of neemt rainelatfen, ('nijd ze in dunne fchijfjes, legt
De hoest word dikwerf flimmer door het gebruik van ze op een fchotel, en ftrooit er witte zuiker tusfehen e'q
gomagtige dingen, en honing, om dat het flijm indemaag over heen, laat het dan een nagt over ffaan, zo zal er hier door vermeerdert; in welk geval brandewijn met een vogt van koomen, waarvan de lijder des morgens, maate bijgévoegt , en dergelijke, den hoest merkelijk en 's avonds naar bed gaande, een lepel vol moet nee- doen bedaaren. men ; is een beproeft middel. Daar zijn fcherpe dampen van zwavel, turf, inzon- Of neemt twee mingelen goed zoet bier, doet er een-
derheid van de preparaaten van antimonie, enz., welke vierde pond of meer witte zuiker, en twee of drie ge- niet alleen hoest, maar teering, en eindelijk den dood fchraapte geele peenen, nadat ze groot zijn, bij, kookt veroorzaaken; welke cigentlijk niet bèhooren tot dit het vervolgens zaamen, tot dat er ongeveer een-derde artijkcl, maar verhandelt zouden moeten worden on- verkooktis; dan doorgezijgt zijnde, drinkt de lijder daal- der de vergiften in het algemeen. van altemets een glaasje vol lauw-warm : Dit middel Door de befchrijving, die hier van de hoest is gedaan, heeft veele geholpen , die veele andere middelen vrug- ziet men ligtelijk, dat de middelen moeten gefchiktwor- teloos gebruikt hadden. Men verachte de gemeene een* den naar de aart en oorzaaken derzelvsn. voudige middelen niet ! Indien de flijmige ftoffe al te overvloedig is, invoe-
Tegens een natte Hoest. gen dat het met de uitwerp-middelen (expeaoïantia) ai
' Hier tegen zijnde infnijdende', losmaakende en uit- te langzaam gaat, dan zijn de purgantia ook zeer mit-
werp-middelen dienstig; als daar zijn de eerenprijs ', ij- tig; bij voorbeeld de rhabarber, vervolgens dejalappe,
fop, hoefükd, nnus-haü, wittt tVidwrn, roode kool, fa- fenés-bhden, eickenvaaren-wortel, enz.
S ff 3- _ Of
|
|||||
HOB. HOF.
ker-fijrobp gemengt ; daar benevens is een warm voet-;
bad 's avonds zeer dienftig, en men moet zich voort» warm houden. En is de hoest veroorzaakt door een minerale damp '
zo is een wond-drank uit wond-kruiden dienstig, en on- gezouten boter met brood. Zie ook KINK-HOEST en KUCH; en aangaande de hoest bij long-zucht, long-ont- fteeking, pleuris, enz., op haare artijkels. HOET; is een zoort van maat, waar van men zig
ten aanzien van graanen in zommige Nederlandfche Pro- vintien bedient, koomende in veelën overeen met een fchepel. Zie SCHEPEL. HOF ; Tuin; hier door verfiaat men eenftuk lands,"
of agter een huis, of buiten de ftad gelegen, en met een jnuur,ftaketof groene heining omringt; en of totbooni- vrugten , peul-vrugten, of bloemen gefchikt; waarvan daan men een drieërlei hof heeft, te weten, een boom^ gaard, moestuin en bloemhof. Bij deeze driezoorten voegt men nog een vierde, na-
jneotlijk, een luf van vermaak en zindelijkheid, anders lust-hof genoemt, en behelzende niet alleen de drie an- dere zoorten, maar daar en boven nog andere konst- ftukken, als grotten, fonteinen, watervallen, beelden, pijramiden, enz. Hoedanige hoven doorgaans bij dc lusthuizen gevoegt worden. Lust-hof.
Men kan eenige algemeene regelen ftellen, welke mea in het aanleggen en onderhouden van een behoorlijken lust-hof heeft in acht te neemen ; zijnde doorgaans bij een lusthuis of buitenplaats, alwaar men zig een zeke- ren tijd van het jaar te onthouden pleegt, gevoegt. Tot een goede gelegenheid of fituatie behooren vijfzaaken. 1. een gezonde lucht; 2. een goede grond; 3. een be- hoorlijke overvloed van water; 4- een fraaigezigt ; 5. een gelegen plaats. I. Toppen der heuvelen, en al te laage dalen moe-
ten voor eerst als twee uitterftens in het aanleggen van een lust-hof gemijd worden; ook moet dezelve op do zuiderzon, of ten minften tegen het oosten leggen. II. De grond moet nog te fteenagtig , nog te droog,
of te vogtig, zandig, rul of kleiagtig weezen, maar in het omfpitten ten minften twee voet diep in de aarde goed zijn, zonder de minfte der gemelde gebreken. III. Zo nuttig als het water is voor boomen en plan-
ten , zo aangenaam zijn de fonteinen en watervallen der lusthoven voor het gezigt. Alleenlijk moet men voor twee dingen zorg draagen,- voor eerst, dat den over- vloed van water in de hoven vermijd word,- ten ande- ren, dat men ze nergens laat ftil ftaan, maar bekwaame- lijk afleid, en daar toe bekwaame greppen hebbe. IV. Het gezigt is buiten tegenfpraak een der grootfts
cieraadefl van een htf; waarom men het vooral daarop heeft toe te leggen, dat een verre en aangenaame uitzigt nergens door belet word. V. Eenlust-hof, voornaamentlijk een buitenplaats zijn-
de , moet niet verre van een rivier of ander water af- gelegen zijn : Ook brengt èen nabuurig bösch geen ge- ring voordeel aan; welke beide voordeelen gevoegt bij een bekwaame weg, maakt, dat men er winter en zo- mer zijn verblijf kan houden: Eindelijk word ook ver- eischt, dat de lust-hof niet ver van een dorp, en dus van andere menfehen, zij afgelegen, om in tijd van nood bijftand te können genieten. Dog bij dit alles moet nog boomen de naauwkeu-
|
||||||
WT hoe;
Of neemt purgeer-tiniïuur , entin&utirvan duizend-gul*
den-kruid, van elks één drachma; geest van ammoniak' zout met gom-ammoniak bereid, twee drachmen ; mengt het tot laxeer-druppels, om daar van 's morgens en 's avonds 30 à 40 druppels in te neemen. Indien de kleine kinderen de hoest verkrijgen, gelijk
dikwüs gebeurt, geeft men hen altemets een weinigyy- roop van koorn-roofen (papav. errat.) te flikken ,• of men geeft haar wat mannavaetpenidie-zuikcr, of'vioolen-ßjroop, om te purgeeren. Of laat watgeflootengengber in wijn trekken, en geeft
hen daar vàn, met zuiker verzoet, 's avonds in; dit is zeer goed: Nevens deeze middelen, moet men hen de voeten 's avonds met warm water wasfchen, of dezel- ve daar in baden, dat van veele nuttigheid is, bene- vens de voeten warm te houden ; het welke dikwils al- leen genoeg is om de hoest weg te neemen, dewijl die bij hen veeltijds hooftzaakehjk door verkonding ont- ftaat. Tegen de drooge Hoest.
Tegen de drooge en uit fcherpe zoutagtige (toffe voort-
koomende hoest, zijn dienstig deafkookzels van vijgen, rofijnen, korenten, raapen, zoethout , anijs- en venkel- zaad , enz., met zwier; boom-olie met brandewijn, zoe- te amandel-olie met walfchot, als mede arabifche gom, gom âraganth, wierook, mafliz, flijrax, benzoin, bamfleen, iloemen en melk van zwavel, xvtavel-balfem, theriaak, enz. Neemt raapen, kookt ze in ruim water, maakt danhet
doorgezijgde zap met witte zuiker zoet, en laat den lijder altemets daar van warm drinken. Of neemt ijfop , een hand vol ; zes vette vijgen , co-
renten, een halve hand vol; anijs- en venkel-zaad, van elks één drachma, en zoet-hout een half once,* klein ge- fneeden zijnde, kookt het in een fchoone pot in twee mingelen water, tot op twee-derde, dan doorgezijgt ; dit gebruikt de lijder als het voorige. Of neemt zes of meer vijgen, fnijd ze klein, doet ze
Op een bord, en giet er brandewijn op; fteekt die dan in de brand, en eet de vijgen daar na op. Of neemt koude fpecies van traganth, en enkelde fpe-
cies van lisch-wortel, van elks anderhalf drachma; anijs- elie, drie grein ; beste witte zuiker in wat venkel-water gefmolten, drie oneen; maakt er kleine ronde koekjes van, en droogt ze,f van deeze koekjes moet den lijder, het zij kind of bejaard mensch, altemets een in de mond neemen,en daarin laaten fmeltenen doorflikken,- word zeer gepreezen, inzonderheid voor zeer fterke verou- derde hoest; waar tegen ook het volgende dienstig is: Neemt kreefts oogen, één drachma; bloemen van ben-
zoin, een half drachma,- mijrrhe, en vlug-zout van barn- fteen, van elk een half fcrupel; laudatium opiatum, drie grein ; maakt er een fijn poeder van, waar van de lij- der 's morgens en 's avonds een mespunt vol neemt ; aan een kind geeft men half zo veel. Voorts kunnen ook de middelen , die op^HEESCH-
HEID gemeld zijn, zo wel in de natte als 'drooge hoest van dienst zijn. Indien de hoest ontftaan is door koude lucht, verkou-
ding of koude voeten, dan moet men verwarmende mid- delen gebruiken; bij voorbeeld, een wann bier met wat brandewijn gemengt, of heete wijn met kruiderijen ; of men neemt des avonds , na bed gaande, een glasje bran- Àew'jn met fijroop capillaire, of maar met gemeene zuû |
||||||
HOF.
|
|||||||||
HOF. HOI. HOL; J67Ö
|
|||||||||
tïge zorg van den hovenier ,• maar voor al het oog van
den meester. Grond - regelen , om een Hof wel aan
te leggen. I. De kunst moet voor de natuur wijken.
Alles moet natuurlijk fchijnen te zijn in een hof ; men
plant een bosch, om de hoogtens te dekken, of den grond omtrent de vleugelen van het lusthuis te vervul- len ; door een laagte moet er een canaal gegraaven wor- den, om te fchijnen, als of dat water ergens van een hoogte afftroomde. II. Een hof moet een heldere lucht hebben.
Hoven, die alte donker, of belommert zijn, zijn niet bekwaam, om den geest te vervrolijken ; Rondom het
huis moet alles geflegt worden/ om een ruim gezigt op de bloembedden (parterres) te hebben; zonder iets an- ders, als taxis op het terras, en elders, daar men het noodig oordeelt, te plantqn. III. Men moet een hof niet al te zeer ontblooten.
Dit tegengefte!d ongemak moet evenzeer gemijd wor-
den; immers h^f ïtaat niet wel, dat men met een op- flag van een oog de ganfche ruimte van den hof ziet. IV. Een /jo/moetgrooter fchijnen, als hij in der daad
is ; om hier toe te koomen, moet het gezigt fluiten op groene kamers en priëelen, verciert met fonteinea en allerlei figuuren ; voorts moeten de wandeldreven dus gefchikt zijn, dat men zig als vermoeit, gaande uit de eene in de andere. Algemeene fchikking, die men tmtrent een
Lust-hof moet maaken. I. De lengte van een lust-hof moet eenderde, of de
fielft grooter zijn, als deszelfs breedte. II. De bloemperken moeten nabij de wooning zijn ;
die zelfs hooger moet gebouwt zijn, als de bloemperken , om beter van het aangenaam gezigt te können oordeelen, als men uit de venfteren ziet. III. Het hoofd van een bloemperk moet met kommen
of andere waterwerken verciert zijn ; hooger, op plant men een laan boomen, het zij hooge, het zij laage; en nog verder een rond bosch, dus doorfneeden, dat men uit het zelve in de wandeldreven koomt : De ruimte die er tusfchen de kom en de laanboomen is, moet met bloem- potten vervult worden. Wij zullen ons hier niet breeder over uitlaaten ; want
het al te wijdloopig vallen zoude, in geval wij hier fpree- ken wilden, hoedanig de tuin-aarde behoorde te zijn; waar aan men weeten kan, of de aarde goed is ; welke mest in een lust-hof moet gebragt worden; wat erbij het bearbeiden moet worden in acht genoomen ; wanner men eigentlijk de grond moet befproeijen; hoe men de plan- ten der vrugtboomen alvoorens moet behandelen; wan- neer men dezelve moet planten; welke lucht de vrugt- boomen moeten hebben; hoe hoog en dik dezelve zijn moeten ; welke zoorten van boomen men verkiezen moet ; voorts welke zoorten van bloemen men moet aankwee- ken; hoe men broeibakken moet maaken; en wat dies meer is. Hier van kan men berigt vinden op ieder bij- zonder artijkel ; zie ook LANDHUIZEN, LUSTHOF, MOESTUIN, enz. HOF-APPELEN; dus noemt men zulke appelen, die
geënt zijn, en in een Bogaard of Hof groeijen, in te- genftelling van de wilde appelen, die op de bergen en in de bosfchen gevonden worden; zie derzelver verfchei- |
|||||||||
dene zoorten op het artijkel APPEL-BOOM, pag. 96.
enz. ' HOF-BLOEMEN; dus worden de dubbelde Magdot
liefjes ook wel genoemt. HOF-CUMIJN, zie CARWEIT.
HOF-EPPE, zie PETERSELIE.
HOF-KRUID; Hofkum; zie SATUREIJ.
HOITZITZILTOTOTL , zie BLOEMZUIGER-
TJE, n. X. pag 223. HOL, zie CONCAVUS en GROTTE.
HOLCUS , zie ZORGZAAD.
HOLDER-BOOM, zie VLIER-BOOM.
HOLLE-ADER ; in het Jatijn' Vena Cava; is die
ader, welke in de rechter kamer van het hart is inge- plant, draagende, om derzelver ruimhuid, de naam va» ' Holle-ader ; nauwelijks twee vingers breed van de plaats haarerinplanting, word zij intweën verdeelt, alsinon- derfte en bovenfte holle-ader, leidende de eerfte he8 bloed uit de benedenfte deelen, en de andere na de bo- venfte deelen tot deeze harte-kameren. HOLLIGHEID ; in het latijn Sinus; Colpts; beteken«
in de Geneeskunde, wanneer er zich in de vleescbagti- ge deelen, eenige plaatzen met bloed volzetten, en daß als dan de ftilftaande vogtigheden beginnen te ftollen f te bederven, en dezelve zoeken door te breeken. Zia ook SINUS. HOLOGRAPHUM; dus word een Ade, Contract,'
Uiterfte Wil, enz. genoemt, dat door de geene, dien het betreft, eigenhandig is gefchreeven engetekent; in- zonderheid heeft dit zijne betrekking op Testamenten» Zie TESTAMENT. HOLOMETRUM ; is een mathematisch werktuig £
waar van men zig bedient, om allerlei zoort van hoogtens, zo wel op de aarde, als in het lucbtgeftel te neemen ; heft zelve is uit drie beweegbaare liniaalen zaamengeftelt. HOLORACE.K PLANTA; betekent Moes-ofKeu-i,
ken huiden. HOLOSERJCUS ; Zijßagtig; dat als rouwe zijd«
uitziet, of dusdanig zagt is. HOLOSTEUM; is een zoort van witte Weegbreei
zie aldaar. De Holofleum van Lobel is-het Padde-gras^ zie GRAS, n. i?,.pag. 932. HOLOTHURIA; is een zee-diertje, het welk da
Heer Linn^eus onder het geflacht der Zoophijt en plaatst, welke naakt zijn en geledingen hebben. Rondeletius in 2ijne Hifioire desInfecïes&Zoophites,beCchrijfttwee- zoorten van Holothuries, waarvan hij ook de af beeld- zeis geeft. De eerfte zoort is met. een karde fchors be- zet; de gedaante is langwerpig; eene der uiterflen is ftomp, en word door een fchors bepaalt, die met ver- fcheidene gaten is doorboort; de tweede zoort heefthe8 lighaam met ftekels bezet, het word aan eene der ein- den door een zoort van ronde kop bepaalt, met een rond en rimpelig gat doorboord, het welk zich openten fluit, en tot een mond aan het dier verftrekt ; de tegens overgeftelde zijde van het lighaam is dun, en eindigt in de gedaante van een flaart; aan ieder kant is eene ver- lenging, zijnde een poot of veel eer een zwem-vin , waar van zich het dier bedient om zich te beweegen 5 eene der verlengingen is naauwer, alshetandere, ronds? oinme befneeden, en in een punt eindigende. HOL-SPIEGEL, zie SPIEGEL.
HOLSTEINSCH GOUDHAANTJE, zie GOUD-
HAANTJES, ». XLIV. pag. 917- HOLTE der BEENDEREN ; in 't lat. Sinus Osfmm ;
word
|
|||||||||
BOL.
overeind op zig zelfs; de bloemen zijn géelagtigvankoS.
leur, en komen vejel bij een in de oxels der bladen voort, daar die van de overige zoorten enkeld ftaan ; de wortel is lang, en kruipt onder de grond ver voort, met veele vezel-wortelen bezet zijnde. De vijfde zoort gelijkt, om kort te gaan,- ook genoeg-
zaam naar de voorige zoorten, maar de bladen zijn ge- kettelt, en de bloemen groenagtig geel ; ze heeft heet veel lange vezel-wortelen.- De zesde zoort , verfchilt van de voorige, dat de
bladen langer, puntiger en gegolfd zijn, en dat ze air tijd groen zijn of altijd duuren. Plaats. De eerfte en tweede zoorten groeijen natuur-
lijk in Zuid-Frankrijk, Italien, en Spanjen. De derde zoort groeit in Spanjen en Candien. De vierde zoort word gevonden in Hoog- en Neder-Duitschland, Frankrijk, enz. aan de kanten van de akkers, en elders in vette gron- den, -De vijfde zoort koomt voort in Spanjen en Can- dien; en de zesde zoort is aan Candien eigen. Deeze gewasfen worden van de liefhebbers van vreemde plan- ten, ook wel bij ons in de hoven onderhouden. Kweeking. Ze worden alle door fcheuring of deeling
der wortelen vermenigvuldigt; maar dewijl ze alle, be- halven de vierde zoort, onze %vinter-koude, als die ltreng is, niet kunnen doorftaan , zo moeten haare wortelen 's winters met eenige ruigte overdekt, of dezelve, dat beter is, in potten geplant, en 's winters in het oranje- huis voorde vorst bewaart worden; dog de vierde zoort is hard genoeg om onze winter-vorst te können verdraa- gen. Eigenfchappen. Van de beide eerfte zoorten zijn de
wortelen in de Geneeskunde veel in gebruik; die uit Ita- lien gebragt worden, zijn de beste, en moeten zwaar, hard, vast, knoestig; van binnen geel en regt bitter van fmaab zijn: Dezeive hebben een verwarmende, opdroogen- de, openende, verdunnende, oplosfende, pis- en fton- den-drijvende, en wondheelende kragt, en worden zeer gepreezen in de flijmzugt (cachexia) , vrijster-ziekte, verftopteftonden, enmoeijelijke baaring, (waarvan ze den naam van haarwortel draagen) ze drijven ook de doo- de vrugt, nageboorte en zuigers {mal«) af; en zijn nut- tig in de engborstigheid, inwendige wonden en gezwee- ren en long-zugt, alsmede in jigt, podagra en fchurft; de dofis is gepoedert van één tot twee drachmen ; of men laat ze trekken tot een infufie. Uitwendig zijnzedien- ftig om de wonden en gezweeren te zuiveren en te ge- neezen , gepoedert daar in geftrooit wordende Men gebruikt deeze beide zoorten zonder onderfebeid,
dog zommige houden de ronde, maar andere de lange voor de beste: Ze worden ook gebruikt in fcherpe klijstee- ren, tegen de beroerte en vallende ziekte ; als mede tot moeder-pillen. HOL-WORTEL (BASTERT-) ; Bûstert- of groote
Duive-kervel; Duive kervel met knobbelige holle wonels] in het latijn Fumaria bulbofa, radice cava; Radix cava, DoDONœi: Daar zijn twee zoorten van dit gewas, als, 1. De groote Bastert-Hohvortel, met roode, incarnaate,
witte of geelagtige bloemen; Fumaria bulbofa, radice ca- va major ; {Fumaria caule fimplici, braÜeis longitudine flo' rum, Linn. Spec. Plant.) 1. De kleine Bastert-Holwortel, doorgaans Boontjes-
hohvortel genoemt, met roode of witte bloemen; Fuma- ria bulbofa, radice cava, minor. Befchrijving. 'Dit' kruid-gewas fchiet uit de wortel,
die dik 3 knobbelagtig, plat-rojid, graauwagtig van bin- nen |
||||||
itbU hol;
word die holügheid door begreepen, welke het hoofd
van een ander been in zich bevat, zo als bij voorbeeld de heupe-beenderen, enz, HOL-WORTEL; Baar-wortel; Oofterlucelj ; in het
latijn Ariftolochia : Verfcheide zoorten zijn er van dit gewas, als ■ i. Derende Hohvortel ; Ariflolochia rotunda Dodo-
JKffii; (Ariflolochia foliis cordatis fubfesßlibus obtufis, caule infirma, floribus folitariis, Linn Spec. Plant.") 2. De lange Hohvortel; Ariflolochia longa Dodonzei ;
(Ariftolochia foliis cordatis pctiolatis integerrimis obtufi- usculis , caule infirmo, floribus Jolit'arhs, L i N N. Spec. fiant.)' ■ 3. De kruipende Holwortel ; Ariflolochia clematitis Do-
Î50N/EI ; (Ariftolochia foliis cordatis acutiufculis , caule 9elubiii, pedunculis folitariis petiololongioribus, Linn. Spec. Plant.) 4. De regt op groeijende Hohvortel; Ariflolochia cle-
matitis recla; Ariflolochia faracenica , vel fijlveftris Do- ciONffii; {Ariflolochia foliis cordatis, caule ereho, flori- bus confettis, Linn. Spec. Plant.) 5. De Hohvortel, Piflolochia genoemt ; Ariflolochia.
Fiflolochia diila; Ariftolochia polijrchizon ; Piftolnchia, DoDONiEi; {Ariftolochia foliis cordatis crenulatis petio- htis, floribus folitariis , Linn. Spec. Plant.) 6. De Candifche altijd groens Piflolochia ; Piflolochia,
tretica; (Ariflolochiafoliis cordato-oblongis indatis, caule infirmo,floribus folitariis, Linn. Spec. Plant) ■ Befchrijving. De eerfte zoort, fchiet uit haar wortel
veele dunne vierkantige, rankagtige, getakte ftengen op, van anderhalf tot twee voeten lengte; waar aan bladen zonder fteelen groeijen , die een hartformige ge- daante hebben, donker- of zwart-groen van koleur en nderagtig zijn ; uit de oxels der bladen komen ongeregel- de bloemen voort, die langwerpig en hol zijn, meteen bladagtig uiteinde, naar een tongetje zweemende; van ltoleur uit den paarfen zwartagtig; waar na eijrondege- ftreepte vrugten volgen , na een kleine meloen gelijken- de welke het zaad, dat platagtig is, in vijf celletjes be- vatten: De wortel is rond en knobbelig, en de ften- gen kunnen op zig zelfs niet overeind (laan. Daar is eenverandering van, die paarsagtig-witte bloe-
men heeft, de bladen ftaan op lange fteeltjes, en de vrug- ten zijn wat langer en peer-formig van gedaante. De tweede zoort gelijkt genoegzaam naar de voorige,
maar dé bladen zijn eenigzins langer en aan korte fteel- tjes vast; de bloemen zijn uit den groenen witagtig, en de vrugten peer-formig , de wortel is een vinger dik, en min of meer een fpan lang, hebbende een geele ko- ïeur. Hier van is ook een verandering met paarsagtige bloe-
men , en een korter wortel. De derde zoort heeft lange, dunne, getakte ftengen of
fanken , waar mede ze zig aan de heggenen ftruikenvast hegt, gelijk de gemeene kaperfoelie;"de bladen gelijken ■naar die der voorgaande zoorten, maar zijn puntiger en zitten aan langagtige fteeltjes ; de bloemen zijn ook hol als een hoorntje en van voorenfpits, geelofdonker-purper- agtig; de vrugten zijn- gelijk die der eerfte zoort; de wortelen zijn dun, heel lang en geel van koleur, zeer fterk en ver onder de grond voortkruipende : Het heele gewas heeft een aangenaamen reuk, en blijft altijd groen. De vierde zoort gelijkt ook in haare gedaante, bladen
en vrugten, genoegzaam naar de voorige zoorten, maar f e ftej^en, die auderhalf voet hoog worden, ftaan regt |
||||||
ften hol, enmetveele vezel - worteltjes Jöndöm bezet
is, verfcheide lange bladen ,- die uit eenige kleine ge- ihïppelde bladjes, aan de hoofd-ftsel tegen malkander o- ver ftaande, beftaan, naar de akkelei-bladen gelijkende; tusfchen de bladen koomen lange dunne fteelen voort, aan welkers boveneinde de bloemen airs-wijze groeijen, die ongeregeld zijn, gelijk vlinter-bloemen, en van agteren een fpßor hebben , tusfchen welke in de air kleine groene bladjes ftaan ; na de bloemen volgen Kleine peulen, welke klein rondagtig blinkend zaad be- vatten. ' De tweede zoort gelijkt genoegzaam na de voorig-e,
maar groeit in alle deelen kleinder ; dog de bloemen groeijen digt bij een, en deknobbelwortel vertoonteen klein plat-rond raapje, daar onder aan veel lange vezel- wortelen uit voortkoomén : Daar is zo wel van de groote als kleine zoort een verandering, die geen hol- le wortel hebben, maar vast of digt zijn. Plaats. Deeze planten koomen in Hoog- en Neder-
Duitschland, enz. voort, omtrent de heggen, tuinen en andere fchaduwagtige .plaatzen in vette gronden. Men plant ze wegens haare bloemen, ook in in de bloem-tui- nen, bloeijendein April, waar na de bladen vergaan , en eerst in 't volgende voorjaar weder nieuw uit de wortel îiitfpruiten. Kweeking. Dezelve gefchied door fcheurïng of dee-
ling der jonge wortelen, het welke best gefchied als de bladen beginnen te verdorren; want als het vroeger ge- fchied, terwijl de bladen nog groen zijn, verzwakken de wortelen zeer. Eigenfchappen. Men heeft de wortelen van de eerfte
• of groote zoort, eertijds voor de opregte hol-wortel der winkels gehouden, dog teonregte, egter fchrijftmenaan dezelve bijna dezelfde kragten1 toe. t r.ns . HOM; fe dat gedeelte der mannelijke visfchen, het
welk 't zaad of zaadvogt, behelst. .HOMMELS j Hommel-bijen; in het Iatijn Bombijlius-,
in het fransch Bourdon, en in het engelsen Humble-bee géhöern't'; alle naamen afkomftig van het gonzend geluid, dat.zij maaken; behooren onder de wilde bijen. De haairigheid,zo wel als de grootte en dikte, onder-
fcheid dit gekorvene diertje van alle de andere zoorten ,. en wel voornameptlijk van de honing-bijün. Zo wei als deezen, vergaderen zij echter ook honing ûit de bloe- men , en maaken -onder de grond eeivzoort van nesten, die in zommige opzigten naarhoning-raaten gelijken, en in andere meer overeenkomst met de wespen-nesten hebben; Even gelijk de tamme bijen, leeven zij in gezel- Tchap, en maaken eene zaamenwooning uit,- dog op ver- re na zo talrijk niet ; dewijl men er zelden tot hondért toe in een nest vind. Het valt zeer gemakkelijk, om de nesten der hommels
op te fpooren : Indien men er eene volgt die opdebioe- men geaast,heeft, zal men die veeltijds onder het gras Zien wegkruipen, en dus den ingang van haare wooning ontdekken ; aldaar hebben zij eene holte of gewelf, waar in-men koeken van celletjes of hokjes, even-eens van maakzel als die der homng-bijè'n:vind; echter niet uit wasch beftaande, maar uit eene zelfftandigheid die na graauw papier of parkement gelijkt, uit vezeltjes van hout of planten beftaan de , en met een gomagtig vogt door dee- te diertjes zeer konftelijk te zaamen gewrogt en gelijmt,, Buiten om deeze celletjes, zit een bekleedzel als van bladen, het welk hunne wooning tegens de nattigheid beveiligt; men vind ze ook wel met ftroo, haair of mos> 'II Deel
|
||||||
op de wijze als" een vogelnest omkleed. Daar zijn er
ook die haare nesten in flammen van uitgeholde boomen maaken; zommigen ook in fteenhoopen. Even als onder de tamme bijen, beftaan de hommels g
uit wijfjes, mannetjes en muilezels, of hommels zondes kunne; alle worden zij door de wijfjes voortgebragt: Dog in tegenftelling van de honing-Ujên, daar maar eert wijfje in ieder nest is, zijn er hier verfcheidene ; en do mannetjes hebben onder hun het voorregt niet om de tijd ledig te ilijten, hoewel zij ook met geen angel voorzien, zijn : Het geheele huisgezin werkt met ijver om de fchaa« de te herftellen die men aan haar nest heeft toegebragt. Het bijzijn van een Natuur-onderzoeker, die haare woo- ning heeft vernield, ontzet haar geenzints nog ftaakt haa- ren arbeid; allé zijn zij bezig om de mos of ruigte op nieuw bij een te brengen, en in order té fchikken, ja al was die zelfs een à twee voeten verre van het nestge- worpen; zij draagen die niet, maar (luwen ze voort; het verftrekt tot een zonderling genoegen, den ijver varr deeze kleine beestjes te zien,, om haaren wooning te-' maaken, of die te herftellen ; en men kan zulks zeer vei- lig doen, zonder haare angels te vreezen, indien men haar maar niet en ftoort. * Zie hier het geen wij verder daar omtrent bij een kun«
dig Natuurbefchrijver vinden aangetckent. " Een hommel zet zig neder op een klein hoopje mos,'
" met zijn agterfte naar het nest gekeerd ; dan plukt hij' " met zijne tanden en de twee voorpootèn dit mos van ' " elkander , even als de werkluij , met haare vinge- " ren , wol of katoen pluizen , en de losfe vezeltjes wor- " den allengs, onder ,het lijf, voortgeftuuwd, tot dat " die , agter den hommel, een hoopje maaken van mos, " hetwelk door dien hommel zelf,, of door een anderen, "op dergelijke manier, naar het nest geduwd. Wordt: " Vier of vijf hommels, de een'agter den ander, zijn z.om- - " wijlen aan deezen arbeid bezig: Wanneer een nieuw1 '{-nest gemaakt of een oud nest vergroot moet worden i " is haar manier van werken even eens, behalve dat zi| " meer moeite hebben, om het mos of andere ruigte te " vergaderen. " De koeken, die deeze bijen maaken, fchijnen niet
" tot diergelijk een oogmerk gefchikt te zijn, als deho- '•' nigraaten. Het is blijkbaar, dat de hommels geen voor-- ". raad tegen den winter opdoen, hoewel er in haar nest " een bruin deeg gevonden wordt, dat uit honingen wasch' " is zamengefteld en tot voedzel dient van de jongen, " wormen,of maskers, waar uit zij voortkoomén: Ook " kan men klaar zien, dat de celletjes der nesten, in " de meefte zoorten, niet door de bijen gefabriceerd, " maar door de wormpjes -zelf gefponnen zijn: In hetge- " melde deeg leggen de wijfjes der hommeien haare éiji- " jes, uit welke gedagte wormpjes voortkomen, die da« " aanilonds haar voedzelvinden : Hét is, waarfchijnlijk, ■ " om het gezegde deeg week te houden, dat de hommels " altoos een kleinen voorraad hebben van honing: Aan "ieder koek, en vooral aan de bovenfte, hechten zij " drie of vier kleine potjes, als bekertjes gemaakt, van " grof wasch, zijnde van boven open, die zij altoos ge- " vuld houden met eën dunnen zeer zoeten honing. De gedaant'ewisfeling der hommels koomt volkoomen
met die der andere bij Sri overeen. Wij treeden dus tot de befchrijving der verfcheidene zöorten van dit infefj:. ; - I. Blaauwagtige Hommel ; in het Iatijn Bombijlius viè- lacea; {Apis 'hirfuta atra; alis aerulefcentibus, Linn; SiW. Nat.); deeze i?' het die' in 't fransch Perce-bois of 35 • Ttt - Hoé. |
||||||
«, vVII.■Qnó'eraardfche.Hommel; in het Iatijn Bomlijlfo
fubterranea; (Apis hirfuta [atra, ano fufco, Linn. Faun .Suec.) Deeze, dis uitgepöornen, de.koleur van het agi terlijf, dat bruin is, volkoomen met de voorgaande ovej een komt ,• huisvest mede in den grond. ' VIII. Surinaamfche Hommel^ in het, Iatijn 'Bombijliui
Surinamenfis-; (Apis hirfuta nigra., abdomine, exepte primo fegmento, flavo, Linn. Sijfl. Nat.) Deeze, die de Heer Rolander in Surihaamen heeft waargenoomen, is,zwart, met het agterlijf, den eerften ring liitgezótl dert, geel. IX. Hommel der. warme Landen; in het Iatijn .So)«^,
litis ceßuans; (Apis hirfuta nigra, thorace fiavo, Lin», Sijfl. Nat.~) Deeze, wiens koleur zwart is, met eengec' borstftuk wort in Oost-en West-Indien gevonden. X. Kaapfche Hommel ; in het Iatijn Bombijlius iropi<
ca; (Apis hirfuta nigra, ab domine poflice. flava, Linns Sijfl. Nat.) Deeze, die veelvuldig op de Kaap de Goe-- de Hoop word gezien, is zwart met het agterlijf, var agteren geel, pp de wieken heeft dezelve een violet-ko. leurige weerfchijn. XI. Berg - Hommel ; in het Iatijn Bombijlius alpinai
(Apis hirfuta, thorace nigra-, ab domine lutea, Li NN* Faun. Suec,) Deeze hommel, wiens borstftuk zwart is% en het agterlijf geel, getuigt de Heer L l n n & u s van £ dat hij een dusdanige op de Laplandfche Bergen heeft; gevonden, die alle de anderen in grootte overtrof; hij was weinig kleinder dan die Torren, welke men vliegende hert ten noemt, en over het lijf geheel ruig. XII. Metzelaar-Bijé'n ; in het fransen Abeilles maçon-
nes; deeze Hommels heeft de Heer Reaumur, een ge heel vertoog over gefchreeven ; even gelijk de Hout hoorders, beminnen zij de muuren die tegens het zuiden ftaan, aan welken men, op de buitenplaatzen in Frank: rijk, dikwils kleij vind, die er als tegens aangefmeeten en geplakt fchijnt te zijn, waar onder zij haare nesten verbergen, die uit een klein getal van holletjes beftaan;. ieder een eijtje of wormptje bevattende , dat van dei: honing leeft, die daar in is opgezaamelt : Wanneer de pop in een hommel verandert, en dezelve er uitgevloo gen is, vind men uitwendig deeze nestjes met verfchei- dene gaten doorboort. HOMO, zie MENSCH.
HOMODROMUS VECTIS.; is de latijnfche naaffi
van een zoort van Hefboom, in welke het gewigt in hei midden is, tusfchen de kragt en hetfleunpunt ; ofwel daa? de kragt in het midden is, tusfchen het gewigt en het fieiinpunt. HOMOGENEUS, word gezegt, wanneer men ver<
fchillende ligbaamen vergelijkt , om te toonen dat zß uit gelijkflagtige deelen , of van een en dezelfden aart zijn zaamengeftelt. Het is het tegengeftelde van hete- rogeneus, welke deelen van een vefchillenden aart aan* duid. Dit woord is zaamengeftelt van het griekfebe 'n't gk
lijk, en van yh®4 zoort. Men noemt zodanig vogt of vloeijende itoffe homogt-
nisch, het welk van deelen is zaamengeftelt, die alle gevoeliglijk van dezelfde gedrongentheid (denfitas) zijn; zo als het water, quikzilver, enz. De lucht is geen ho mogenifche vloeij-floffe, om dat derzelver deelen of ver- fcheidene beduidingen, niet van een en dezelfde gs< drongentheid of aart zijn. Homogenisch Licht, noemt men een zulk licht, wiem
ftraaleo alle een en dezelfde koleux hebben, en bij ge . vol;
|
||||||
JJoutboorder genoemt word ; deszelfs koleur is zwart met
blaauwagtige wieken : Zij onthouden zig in de zuidelijk- te deelen van Europa, in uitgedroogde, boomftammenj dien zij doorbooren, en in de lengte uithollende, daar verfcheidene nesten in maaken; die zij van den bodem àf beginnende, mètftuifmêel der kruiden, met honing gemengt, vullen, en in ieder een eijtje leggen; de nes- ten worden door vier of vijf houtige ringen van eikan- deren afgefcheiden. Volgens berigt van den HeerLiN- jrffius, ziet de kop vän het popje nederwaarts, opdat de volmaakte hommel, zich aan den bodem een uitgang zoude baanen. u-' •- -;- ---'• ' De Heer Reaumur heeft een geheel vertoog van dee-
ze hommels of bijen gefchreeven; hij telt dezelve onder de eenzaame, en zégt, dat zij niet zeer gemeen zijn; hoewel men er echter in de tuinen, op verfcheide tij- den van het jaar, wel eenigen ontmoet. „ Zijverfcbij- „ nen in het vroege voorjaar, en vliegen gaarn aan de „ mvruren, die voor de zon bloot ftaan, inzonderheid „ als die er op fchijnt, en vooral wanneerdezelve met s. geboomte of latwerk zijn bekleed. Als men er eene ,, in een tuin befpeurt heeft, kan men bijna verzekert „ zijn, die er op den zelven dag, verfcheide maaien, „ weder te zien verfchijnen, als ook orj de volgende da- „ gen : Van tijd tot tijd gaat die hommel eenige toeren „ doen in de lucht,en vliegt zomwijlen uit het gezigt, „ maar komt wel haast weder te mg, om zig een woon- „ plaats te bereiden in eenige paal of plank, van hout, „ dat ten deele vermolmd is of door de fterke zonnefchijn „ gefcheurt. Tot deeze zoort van hommel, word mede betrokken,
die, welke Pet i ver de Portugeefche uit den zwarten ilaauwagtig noemt ; als mede de Surinaamfche, wiens wieken volkoomen violet, het ■agterlijf zwart, en het borstftuk, met een hemelsch-blaauwe wolligheid bezet heeft. ■ ■.. ; • 'II. Aard-Hommel', in het Iatijn Bombijlius terreflris ;
[Apis hirfuta, thoracis cingulo flava, ano albo , Lihh. Faun. Suec.) Deeze, die zwart is, met het borstftuk geel geringd, en den aars wit, is zeer gemeen en heeft de ei- genfchappen, die in de algemeene befchrijving der hom- mels, zijn aangeweezen. III. Steen-Hommel; in het IatijnBombijlius Idpidaria',
[Apishirfuta atra, anofulvo, Linn. Faun. Sueci) Dee- ze hommel, die zwart is, met een oranje-koleurige aars, ■is mede in Europa zeer gemeen ; zij heeft haaren woon-
plaats in de fteenhoopen ; vergadert veel honing, die zij of uit de bloemen zaamelt, ofwel, die van de honing- bijën fteelt; het geen haar veeltijds na het zeggen van de Heer Scopoli duur betaald word.' IV. Mos-Hommel; in het Iatijn Bombijlius musconm;
(Apis hirfuta f'ui va, abdamineflavo, Linn.. Faun. Suec.) Deeze, die oranje-koleurig is, met het agterlijf geel, ver- hitst zijn woonplaats onder de mos of gras-zooden, en word menigvuldig in Zweeden gevonden. V. Gras-Hommel; inhet Iatijn Bombijlius Hijpno-
vum; (Apis hirfuta fulva, abdominis fafcia nigra, ano albo, Linn. Faun. Suec.) Deeze hommel, die oranje- koleurig Is, met het agterlijf zwart gebandeerd, en de aars wit, verkiest haare woonplaats mede onder de gras- zooden , en word op dp meeste plaatzen van Europa ge- vonden. ' VI. Hommel der hoopen ; in het Iatijn Bombijlius acer-
yorum; Apis hirfuta, atra, Line. Faun. Suec.) Deeze» die geheel zwart is, woont in de grond. |
||||||
fiOft: tôjj
grondfteun te-rug geboogen ; den agtêrrand is dubbeld;
den voorften drielobbig ; op het aangezigt zijn zeven haairige wratten ; in den huid kan men agterlei naaden onderfcheiden, als die van denhals, van het borstbeen » de elleboogze, die van den buik , van de oogen, van de lenden ; van de ooren en den aars ; het dier hééft tien prammen, waar van vier aan de borst; de pooter* zijn half gepalmd. ; Eer wij tot het befchrijven der goede en kwaade hoe*
danigheden van de honden, derzelVer leerzaamheid.' bekwaamheid tot de Jagt, enz. overgaan ; oordeel ik het dienftig, de verfcheidene Rasfen van die Dieren na te gaan, en derzelver verfcbillende zoorten te befchrij-; ven. Wij zullen den leezer hier omtrent mededeelenj) het geen den Heer D'Aubenton in zijne Hifi. NatU' relie Gen. é? Particuliere £f Tom. V. zo nauwkeurig" heeft te boek geftelt. ' De Hond en Paard (zegt dien Heer) zijn mogelijk vari
alle viervoetige dieren die, onder welken de meeste ver* fcheidentheid van Ras befpeurd wordt; onder de Hon- den egter worden veelaanmerkelijker verfcheidenthederi gevonden, dan onder de Paarden, ten aanzien van da grootte en evenredigheden van hunne lighaamen, deleng- te en hoedaanigheid van het hair, enz. Een kleinen Deen niet een Bulhond, een Dasje met fcheeve pooten meteen Haazewindhond, eengrootenKrulhondmet een Turkfchen hond, enz. vergelijkende, zoude men wel haast gelooven, dat dit dieren van verfchillende zoorten waren; vooral wanneer men in aanmerkinge neemt, daC het Paard en de Ezel, welker uiterlijke en inwendige dee- len zo veel overeenkomst hebben, dieren van verfchillend] foortzijn; het welk blijkt, om dat hnn voortbrengzel on- vrugtbaar is. Integendeel:, welke Honden men doe paa- ren, hun voortbrengzel is vrugtbaar in eene geduuriga opvolging van gefiagten ; bij gevolg moeten geene ver- •fcheidentheden, welken men onder de Honden vindt, ons beletten alle deeze dieren tot eene zelfde zoort te brengen. • " ; Daar is dan veelerlei zeer onderfcheiden Ras onder de Honden , en, dat meer is, daar worden er in groo» ten getale.gevonden, in welken de kenmerken van ver- fchillend Ras vereenigd zijn : Men geeft deezen den naam van tweeflagtigen, om dat zij voortgekoomen zijn van eenen Reu en eene Teef, beiden van verfchillend Ras. In deeze tweeflagtige Honden onderfcheidt men gemakkelijk het verfchillend Ras, van het welk zij zijn voortgekoo- men : Indien een Krulhond zig vermengt met eene teef, welke een Deen is, draagt hun voortbrengfel gemeen- lijk kenmerken van het verfchillend Ras zijner ouderen,' welke zeer kenbaar zijn. Zomtijds gelijken deeze twee- flagtige Honden gelijkelijk naar vaar en moer, en fchij- nen van ieder deezer voor de helft afkomftig te wee- zen; maar meest al heeft, of het Ras van den vaar of ■dat van den moer, de overhand, en het voortbrengzel heeft meer overeenkomst met de Krulhonden dan met deDeenen, of integendeel, de kenmerken van de Dee- nen zijn blijkbaarder dan die van de Krulhonden. Da . dubbeld tweeflagtige Hond, dat is te zeggen , die van tweeflagtige Honden afkomftig is, heeft zeer twijfelag- :tige kenmerken ; men onderfcheidt zijn afkomst niet ge-' makkelijk, vooral wanneer de vaar en de moer uit vier- derlei verfchillend Ras hunnen oorfprong hebben, twee- derlei voor den vaar en tweederlei voor de moer. Ifc vooronderftel, om voorbeelden in de uiterften te nee- men , dat de vaar is voortgekomen van een Krulhoncl en een Deenfche teef, de moer van een Dashondje en T 11 a «et |
|||||
fólg vafl een zelfde trap van ftraalbreekingien Wederom*
fcaatzing zijn. , ! 'Dikwils koomt het woord' Iiomogeneus m geneeskun-
dige werken voor, om de zelfftandigheden mede te be- tekenen, waar van de deelen, door hunne innerlijke hoedanigheden of door hunne uitwerkzelen onder elk« anderen gelijk zijn. HOMOMALLUS ; naar eene zijde ziende of flaandei
dus is Homomallus Flos, een bloem die naar eene zijde »iet. HOMONIMIA; Twee- of dubbelzinnige lemaming ;
gelijknaamig. " HOMOPLATA, zie SCHOUDERBLAD. HOMO SENEX; dus word het goud ook van de
<&]chijmisten genoemt. r : HOMOTOMA, betekent een geftadige koortze, die
«Jen mensch altoos op dezelfde wijze aangrijpt. HOND ; deeze naam word aan een zeker zoort van
Jiier gegeeven ; zie BIER. HONDEN, is een viervoetig Dieren-geflacht, waar
Van de Heer Linnjeus zeven zoorten optelt ; naament- ïijk dat dier het welk gemeenlijk Hond genoemt word ; ver- volgens de Wolf, Hijama, VoSi Veli-vos of uilopex, de Lagopus, en den jak-hals. De Heer Klein brengt den hond in zijnen tweeden
rang , onder de dieren, die haairig over het lijf en ge- vingert zijn, maakende met de katten en alle andere die- ren , die vijf klauwen aan de pooten hebben, het vier- de gezin uit. De Heer B r i s s o N maakt in zijnen zestienden rang,
Vit dieren beftaande, die in ieder kaak zes fnijtanden hebben en genagelde vingeren, twee afdeelingen ; be- vattende de eerfte, zodanige dieren, die de vingeren van eikanderen hebben afgefcheiden ; en de tweede de zulken, welker vingeren met een vlies zaamengevoegt zijn. Tot de eerfte afdeeling behoort de hond en veele diergelijke dieren; hier in maakt hij wederom eene on- derfcheiding, volgens het getal dervingeren, brengen- de zulke dieren, welke in dat opzigt over een kódmen tot een geflacht; bij gevolg behporen er, volgens Brisson, ook de vos/en en wolven toe, die vijf genagelde vingers aan de voor- en vier aan de agter-pooten hebben, dog de hijcena is er van uitgeflooten ; dewijl die er vier aan de »oor- en vijf aan de agter-pooten heeft. De Heer Li NN jeu. s fielt tot kenmerken van het ge-
flacht der honden, dat zij in de bovenkaak zes fnijtan- den hebben, waar van de zijdelingzen langer zijn, en van de andere afftaande ; de middelften hebben puntjes aan de kanten ; in de onderkaak mede zes fnijtanden, de 2ijdelingze met puntjes; de hoektanden zijn enkeld en gekromd; de kiezen zes of zeven in getal, of meer dan in de anderen. Voorts zijn de dieren van dit geflacht gulzig, verfcheurende al bijtende, klimmen niet op de boomen en hebben een knobbelige fchaft. I. De eerfte die ons in dit geflacht voorkoomt, îs
dat dier, het welk eigëntlijk hond word genoemt, in 't latijn Canis; de ftaart die hem op de {linkerzijde omge- krult ftaat, onderfcheid hem van alle andere viervoeti- ge dieren. Degewoone lighaams-geftalte van den hond is als volgt :
Het hoofd is aan den top gekield ; de onderlip aan de Haakte zijdelingze randen, die getand zijn, bedekt; de knevels zijn in vijf of zes rijen gefchikt,- de neusgaten ftaan halfmaanswijze, met eene buitenwaarts omgekrom- 4e holte j de ooren hebben deft bovcnrand van hunnen |
|||||
een Krulhond efivan een Deenfche teef, de andere vati
een Dasje en een Haazewind-teef, de mengeling der kenmerken niet gefchieden kan in eene gelijke evenre- digheid ten opzigt van ieder Ras. Want fchoon dit niet geheel onmogelijk zij, daar zoude een zeer buiten ge- woon geval noodig -weezen, om, op den zelfden tijd,, en in de zelfde plaats, twee tweeflagtige Honden van die natuur te vinden, de een, een Reu en de andere een' Teef, en beiden genegen om te fpeelen. Wanneer mea zelfs onderftelde, dat alle deeze omftandigheden'veree- nigd waren, zoude zulks misl'chien nog niet genoeg zijn om te beletten, dat een van de vier oirfpfongelijke Ras. fen niet weder te voorfchijn kwam in het voortbreng- fel; dewijl het, gelijk wij gezegd hebben, niet wel mo- gelijk is, dat'de Honden, die van deèze twee tweeling, tigen komen:zouden, juist evenveel kcnmqrkeu zouden ontvangen van het eene.als van het andere der vier Ras- fen, die de twee eerfte tweeflagtigen zouden voovtge- bragt hebben. Het gebeurt bjjnaar' altoos, dat, bij de eerfte voortteeling, de tweeflagtige Hond meer kernnet ken heeft van het eene dan van het andere Hoofdras, van het welk hij afkomftig is; in dit geval gaan de heer- fchende kenmerken over tot den tweeden tweeflagtigen Hond, " en kunnen, van dit tweede geflagt af aan, eett van de oirfpronglijke-Rasfen berftellen. Deeze herftel- ling moetgemakkcliikst en vroegst gefchieden, bij aldien jeder der tweetwceflagtige Honden een Hond vanhes zelfde Ras tot vaar of moer gehad heeft ;I5ij voorbeeld, in- dien een der tweeflagtigen gekomen is van een'Krul- hond en een Deenfche teef, de andere van een Krul- hond en een Haazewind-teef, dan moeten in het twee- de geflagt de kenmerken van den. Krulhond de overhand hebben op die van den Deen en den Haazewindhond; bijgevolg kunnen zulke twee tweeflagtige Honden, waa* re Krulhonden voortbrengen. Dus is het, dat het vefchillend Ras der Honden
voortgeplant en herbooren wordt, om zo te fpreeken, uit de tweeflagtige Honden. Zonder deeze neiging, welke de natuur heeft, om de kenmerken der Hoofd- rasfen te bewaaren en te herftellen , zouden zij, door de menigvuldige vermenging der verfchillende Rasfen, in korten tijd verbasteren en verdwijnen ; want het is zeker, dat de Honden zig zonder onderfcheid vermen- gen. De Haazewindteef, loops, zijnde, onvangt zon- der onderfcheid den Krulhond, het Dasje, enz. even zo wel als den Haazewindhond ; ook dekken de Krul- honden en Dashondjes zo dikwils Haazewind-teeven als teeven van hun- eigen Ras. Om deeze reden is het dat een Ras, tot het welk minder. Honden beboofen dan tot andere Rasfen in het zelfde, gewest, dra verbastert en geheel verdwijnt. In Bourgogne zijn de Wagthon- den veel meer in getal, dan de Haazewindhonden ; oojï zijn daar bijnaar geene Haazewindhonden meer, die niet van den aart en de gedaante van den Wagthond hebhen.. Indien men het Ras kruiste, gelijk men ten aanzien van de Paarden doet, zoude men het kunnen herftellen. önderftel eens, dat men van elders Reuen en Teven van het- Ras der Haazewindhonden deed ko- men in grooter getale dan de Wagthonden , zo zoud« men. het Ras der eerstgenoemden in de opvolging der geflagten weder zien te voorfchijn komen, zig volirraa- ,ken en voortplanten : Maar de Honden van verfchillend Ras ,van. eikanderen afgezonderd, houdende, voorkomt men hunne vermenging,'en bij gevolg alle verbaste- ring, uitgeßoajeadiejwelkeh.etKUwaatk,aavoortbrengen. -, |
||||||
<een teef van het Ras der Haazewindhonden; de kentileïf-
îken van dit vielerlei zo verfchillend Ras, die reeds on- dereen gemengd zijn geworden en verbastering onder- gaan hebben in het eerfte voortbrengzel, worden op nieuws in een gefmolten, en verdwijnen bijnaar geheel en al in het tweede , zo dat de dubbeld tweeflagtige Hond ttiin of meer deel heeft aan de kenmerken van het vier, derlei - Ras der Krulhonden, Deenen, Dashondjes en Haazewindhonden, en nogtans van dceze allen genoeg Vcrfchilt om een nieuw Ras te doen voortkomen, bij iüdien hij zijne weerga vond om dat Ras zonder veran- dering voort te planten,' •" ';—• -< • ■ . n De tweeflagtige Honden van het tweede geflagt af zo
verfchillend zijmie van de bekende Rasfen, zouden zij door nieuwe vermengingen hoe langs hoe meer daarvan afwijken, bij aldien er in de natuur der zoortzelve mee eene neiging was, om de kenmerken, welke aan de Hoofdrasfen eigen'zijn', te herftellen; want bij aldien een tweeflagtige Hond fpèelt met een Hond van bepaald lias moeten hunne voortbrengfels meer kenmeken van dat Ras ontvangen dan van dat van den tweeflagtigen Hond. Men zoude het bewijs deezer Helling kunnen verkrij- gen door een vervolg van ondervindingen in de voort- brengfels van Honden van bepaald, met Honden van twee- flagtig Ras; maar bij gebrek van tijd engelegentheden, welke tot zodaanig onderzoek noodig zijn zouden , Un men dit onderwerp klaarheid bijzetten , wanneer xnen volgens bekende Hukken redenkavelt. Bij aldien er wilde Honden waren, die nimmer verbaste-
ring ondergaan hadden door de huisfelijke opvoeding, men zoude alle de kenmerken van de zoort der Honden in eenen Hond vereenigd zien, en onder deeze wilde Hon- den zouden niet dan geringe verfcheidentheden gevon- den worden , hoedanigen men vindt onder de Vosfen, de Wolven, enz. ; maar de Honden huisdieren gewor- den zijnde, heeft men alle hoedanigheden doen te voor- fchijn komen, voor welke hunne aart vatbaar was. De verfchillende klimaaten, in welken zij zijn overgebragt, de verfchillende voedzels, welke men hun gegeeven "heeft , de verfchillende oefFeningen welke men hun heeft 'doen verrigten , hebben verfcheidentheden in de seftalte van hun lighaam en in hunne geaartheid te weeg cebrast. Wanneer deeze verfcheidentheden kennelijk ge- noeg geworden waren om opgemerkt te worden , heeft men zorg gedraagen van die te doen voortplanten; men fitfeft ze zelfs vermeerderd door Honden , die de zeil- de hoedanigheden hadden, en doen paaren. Daardoor rzijn nieuwe en onderfcheidene Rasfen voortgekomen, en deeze Rasfen zijn, om zo te fpreeken , aaangeno- men door de natuur, dewijl zij in de opvolging der ge- sagten blijven duuren ; en de kenmerken die hun eigen zijn, ziin de natuurlijkften aan de zoort der Honden in deze ftaat van huisfelijkheid , dewijl zij eer in weezen zijn geweest dan die der tweeflagtige Honden. De krulhonden, de Deenen, de Haazewindhonden enz. planten ook, een ieder zijn bijzonder Ras, zonder ken- nelijke verbastering voort; ja wanneer een Krulhond en een Deenfche teef een tweeflagtigenHond voortge- ■brast hebben, die de kenmerken der beide Rasien draagt; indien deeze tweeflagtige Hond met een Krulhond of Deen fpeelt, zo verdwijnen de kenmerken van den twee- fhnigen in deeze voortbrenging, en de natuur Herflelt d'io van den Krulhond of van den Deen in het geheel. • Men begrijpt ook, dat in de vermengingen van twee- flagtige Honden -, die voortgekomen zijn, de. eenyan K'<? - -' ■" '•■•
|
||||||
HÖN.
|
||||||||||||||||||||||||||||
HON,
|
||||||||||||||||||||||||||||
ïo8s
|
||||||||||||||||||||||||||||
Läaten wij hu'onderzoeken, welk Ras van Honden
het zij, dat meest gelijken zoude naar de wilde Hon- den ,'bij aldien er zodanigen waren: als,mede welk Rgs liet zij, dat minst verbasterd is door de opvoeding en de oirfprongelijke kenmerken der zoort best vertoont. .Uit de befchouwing der inwendige deelen van een groot getal van Honden van verfchillend Ras, heb ik opgemerkt y dat deeze dieren_, uitgezonderd het ver- fchil van grootte, ten.aanzien,van de inwendige zagte deelen eikanderen gelijk zijn, en dat de onderfcheid- inaakende kenmerken van ieder Ras beftaan in de been- deren en de uitwendige geftalte van het lighaam. De- wijl ergroote verfchillen en aanmerkelijke verfcbeident- Jieden ten aanzien der geftalte in de bijzondere Rasfen plaats hebben, kan men in deeze vcrfchillendheid van gedaante niet onderfcheiden, welke naast komt aan de oirfpongelijke geftalte der wilde Honden. Maar zou men, de gedaante der zagte deelen in een ieder Ras de zelfde zijnde, dit gemeene kenmerk niet kunnen gebruiken als een middel of teeken, om de oirfpron: gelijke gedaante der zoort. te leeren kennen ? Dit be- doelende, zo heb ik nagefpoord-welke onder de wil- de dieren, ten aanzien der inwendige deelen, meest naar 4cn Hond gelijken., en bevonden dat deeze de Wolf en de Vos zijn. De overeenkomst tusfehen die drie dieren, in dit opzigt,. is zo kennelijk en hangt af van zo bijzon- dere kenmerken, dat men er mogelijk eenig gevolg uit zou kunnen afleiden ten aanzien van de uitwendige gelijkenis, en er uit beiluiten, dat de gedaante van den wiiden Hond nader zou komen aan 'die van den Wolf of,van den Vos, dan aan die van eenig ander dier. Ook |
Om deeze reden is het dikwijls moeilijk, HoofJras van,
gemengd Ras te onderfcheiden. Indien men Honden en Wolven, of ook Honden en
Vosfen , eikanderen had zien dekken, en te zamen voortteelen, gelijk de oude Naturalisten verhaald heb- ben, zo zou het geloofiijk voorkomen, dat de fchraale én fpitfe fnoet der Vosfen invloed gehad hebben op die der Haazewindhonden , en de fnoet der Wolven op dié der Wagthonden. Maar de proeven , welke de Heer de Buffon wegens dit onderwerp genomen heeft, maaken zeer twijfelagtig, het geen de ouden daar van gezegd hebben. Wij kunnen derhalven niet verzekeren, dat de foort der Haazewindhonden van den Vos kome, en die der Wagthonden van den Wolf; even min kun- nen wij weeten of het Ras der Haazewindhonden.en der Deenen in den zelfden tijd is te voorfchijn gekomen, als dat der Wagthonden, dan, of de Haazewindhonden voortgekomen zijn van zekere Wagthonden, die de fnoet min dik, het lijf ranker, en de pooien langer hadden, dan anderen; en of in tegendeel de Deenen van Wagthonden komen, welker fnoet dikker en welker lijf grover was, en of deeze hoedanigheden fland gehou- den hebben en volmaakt geworden zijn in de opvolging der geflagten, door den invloed van het klimaat, van het voedfel, de oeffening, enz. Men kan dan de Wagt- honden , de Haazewindhonden, en de Deenen , in driederleij Ras niet onderfcheiden, dan volgens een willekeuriger overeenffemming; ook wil ik de gedaante van de fnoet niet opgeeven als eeir onderfcheidend merk van hét verfchillend Ras der Honden, anders dan als een willekeurig aangenomen kenmerk , even als alle de kenmerken der leerwijzen, welke men in de Natuurljke Historie heeft ingevoerd. Wanneer het zelfs zeker wa- re, dat alle wilde Honden de fnoet gelijk gehad hadden aan die der Wagthonden, en de Honden, die korter fnoel hebben,' ontaard waaren van het Ras der Wagtbondeni zo zoude egter het verfchil der lengte en dikte van ds fnoet niet genoeg zijn, om de onderfcheiden e en ge* mengde Rasfen te bepaalen. Men heeft aanleiding'om te gelooven, dat zij allen zijn voortgekomen door on- gelijke vermengingen en door, den invloed van het kli- maat; dat die, welke wij als Hoofdrasfen aanzien, al- leenlijk de oudst bekenden zijn , en welken men heeft doen ftand houden, ofopverfchillende tijden vernieuwd ee'ft;,door het doen paaren van üitgekoozene Reuen ;éo Teeveri. Wat er van zij, de kenmerken, afgeleid van de gedaante der fnoet, geeven ten minften do opvolging der veranderingen te kennen, die in de zoort der Hon- den zijn voorgevallen, en zullen gemakkelijker dan ee- |
|||||||||||||||||||||||||||
.ziet
de langfte
|
et den eerften opflag, dat de Honden , die
fnoet hebben, die zijn, welke meest naai- |
|||||||||||||||||||||||||||
den Wolf of den Vos gelijken.
De Honden derhalven die de langfte fnoet hebben,
fchijncn het te weezen, die meest naar de wilde Hon- den gelijken zouden, indien deezen er waren, zij fchij- nen het minst verbasterd te zijn door de opvoeding, en de oirfprongelijke kenmerken der zoort best te ver- toonen.
De gedaante- van de fnoet is het kennelijkfte onder-
fcheid in de geftalte der Honden van ieder Ras, en het meest beflisfende kenmerk om hun te onderfcheiden. Want.de grootte van het lijf, dat het meest in het oog loopende kenmerk is, gaat tevens minst vast, dewijl men zeer groote en zeer,kleine Honden in het zelfde Ras vindf, in plaats dat degedaante van de fiioet bijna nooit op een kennelijke Wijze verfchilt, dan in verfchil- lend Ras. Om dee,2e rede zal ik in de optelling derver- fchillende Rasfen van Honden, welke ons bekend zijn., beginnen met die,."welke de langfte fnoet hebben; ver- ,volgens zal ik plaatfen die de fnoet minder lang hebben; <en ik zal eindigen met die, welkers fnoet kortst van al- Jen is.. De Wagthonden, de Dëenen en Haazewind- |
||||||||||||||||||||||||||||
Big ander kenmerk het verfchillend Ras van deeze zoorï
doen onderfcheiden. ' ' In de optelling van de verfchiliende Rasfen van Hon-
den, welken in Frankrijk bekend zijn, zal het Ras der Wagthonden, dat der Deenen en-Haazewindhonden voorgaan; om dat de Wagthonden daar in grooter ge- tale zijn ; .daarenboven fchijnen zij de woestften te wee- zen, zij" brengen hun leeven door op het land, en krij- gen niet dan een boerfche opvoeding, welke minder be- kwaam .is om de natuur te doen verbasteren, en dé keni merken der wilde Honden te veranderen. De Herders- hond is niet minder woest dan de Wagthond, en zelfs gelijkt hij meer-naarden Wolf en den Vos dan de Wagt? hond, ten aanzien van de lengte van het hair, en de rigting der ooren, die geheel ftcil zijn, terwijl die van |
||||||||||||||||||||||||||||
honden, zijn buiten tegenfpraak die Honden, welke de
'langfte; de Doggen,'die, welke de kortfte fnoet heb- ben. De Wagthonden en de Doggen, zijn dan de twee uiteriten in de foort der Honden, befchouwd zijnde met betrekking tot de gedaante van de fnoet. Maar dit deel verfchilt gemeenlijk niet in de Rasfen, welke tusfehen deeze twee uitterften in zijn , dan door kleine verminderingen. De zaak betreft hier ook niet dan-ver- fchillerid Ras, 't geen tot een zelfde zoort behoort, waar van het ondeifcheid zo duidelijk niet bepaald is ,' als |
||||||||||||||||||||||||||||
aan hunne uitterften
■ Ttt 3 |
||||||||||||||||||||||||||||
nederhangen.
Be |
||||||||||||||||||||||||||||
bet geen tusfehen de weezcijtHjke zoorten plaatsheeft, den Wagthond
|
||||||||||||||||||||||||||||
tôts fîotf;
De Hr. be Bufpon is, na verfcheïdene historifchè flut-'
ken wegens de Honden, die in verfchillende gedeelten der Wereld gevonden worden, verzameld te hebben, van gedagten, dat de Herdershond naast komt aan het oirfprongelijke Ras der Honden. Die Heer heeft in de Historie der Honden verflag gedaan van de kenmerken, welken ieder klimaat in de dieren van deeze zoort heeft voortgebragt, en de verfchillende Rasfen, welke in ie- der Land daar van gekomen zijn ; maar dewijl ik, in de befchrijving deezer dieren, mij bepaal tot die Rasfen, welke in Vrankrijk bekend zijn, befchouw ik ze als al- len in het zelfde klimaat vereenigd, en aan-geduurige mengeling onderworpen. In dit oogpunt de zaak be- fchouwende, maak ik onderfcheid tusfehen Hoofdras, tweeflagtig Ras, en Ras dat van tweeflagtige Rasfen af- komftig is. In de volgende optelling van de verfchillende Rasfen
der Honden in Vrankrijk, in order gefchikt volgens de verfchillende lengte der fnoet, zal men zien, dat dee- ze optelling overeenkomt met die, welke de Hr. de Buf- £0N heeft voorgefteld met betrekking tot den invloed der klimaaten , dewijl de Rasfen der Honden van ieder Land, in ieder van deeze optellingen, zig in vervolg geplaatst vinden ; het geen bewijst dat zij in het zelfde klimaat niet ontaarden, dan tot zeker punt, en dat de kenmerken , afgenomen van de gedaante der fnoet, de zekerfte zijn om de verfchillende Rasfen van deeze die- ten te onderfcheiden, H o o r o R a J s i ».
Wagthonden.
Deeze Honden hebben Je fnoet wel zo lang, maar minder dik dan de groote Deenen., De kop is fchootig, en het voorhooft plat ; de ooren zijn klein , fteil van hun begin, tot omtrent het midden van hunne lengte, voor het overige hangende. De pooten zijn lang, zenuwagtig en vrij dik. Het lijfis fchootig en van dikte evenredig aan de grootte, zonder dat de Hond zwaarlijvig is ; want aan het weeke van den buik heeft hij eenigzins het be- loop van een Haazewindhond. De ilaartïs naar boven omgekruld, en maakt een boog, wiens uitterfte zig voorwaards ftrekt. De Wagthonden hebben gemeenlijk aan de keel, voor aan den hals, onder aan den buik en agter aan de dijen, het hair langer, dan aan het overi- ge gedeelte van het lighaam , waar het hair vrij kort is. Deeze Honden zijn verfchillend van koleur, als wit, graauw, geelagtig, bruin, zwart, enz. In eommige provintien van Vrankrijk egter en bovenal in Bourgogne, zijn de meesten zwart met witte vlekken: maar dit komt misfehien bij, omdat men gelooft, dat de zwarte Wagthonden beter zijn dan anderen, en hun verkiest om op te voeden. Groote Deenen.
De Honden van dit Ras hebben alle de deelen van liet lijf zwaarer dan de Wagthonden, en fchijnen niet dan door dit kenmerk daar van te verfchillen : Hun hair is kort, de koleur verfchilt in verfchillende Honden; de meesten zijn van een geelagtige koleur; men heeft graauwen, zwarten, en anderen die met wit, graauw, zwart, geelagtig enz. getekend zijn. Men geeft deeze Honden den naam van Koetshonden, om dat zij gewoon zijn de Rijtuigen te volgen; men noemt ze ook groote Çeenen; om ds Honden van dit Ras te onderfcheiden. van |
||||||
•fiOïf; ?
die Van eëh arider Ras; welke veel kleinder;, en beten}
zijn onder den naam van kleine Deenen, of Deentjes. Men denkt gemeenlijk dat de groote en kleine Deenea van het zelfde Ras zijn, om dat men vooronderstelt» dat er tusfehen deeze Honden geen ander onderfcheid zij, dan dat der grootte; maar in de befchrijving de? Deentjes zal men zien, dat zij in meer kenmerken ver« {chilien. Haazewindhonden.
Deeze Pionden fchijnen niet te verfchillen van de Wagt« honden;, dan alleen daar in , dat alle de deelen van hun lighaam veel ranker en fchraaler zijn; de beenderen zijn dun, en de fpieren zo mager, dat deeze dieren, wanneer men hunne lengte of het geitel der Wagthon« den in aanmerking neemt, ingekrompen fchijnen. Ook is de fnoet veel fpitfer, de lippen zijn korter, het voor- hoofd is duidelijker gebuid , en de kop kleiner en lan- ger ; de ooren zijn minder breed en minder dik ; de hals is fchootiger en het lijf ranker, vooral aan heE weeke van den buik; depootenzijn magerder, en da ftaart is minder vleefig'; de rug deezer Honden is zeer gebogen. Doen de groote Deenen alle de fterkte en kragt zien, welke door de dikte der fpieren veroor- zaakt worden ; de Haazewindhonden hebben alle buig« zaamheid en radheid, welke de fijnheid van het geftel geeft ; hun hair is zeer kort ; de meeste zijn van een heldere geelagtige koleur ; die andere koleuren hebben gelijk wit, zwart, graauw enz., hebben die misfehien Dit de vermenging met Wagthonden of Deenen ; gelijk het lange hair van zommige Haazewindhonden komt door devermenging met Fatrijshonden. Men onderfcheid Haa- zewindhonden van driederlei grootte; grooten, middel- zoortigen, en kleinen, welke men Haashonden (Levrons) noemt. Zij verfchillen niet dan in de grootte. Herdershonden.
Deeze Honden zijn kleiner dan de Wagthonden , da groote Haazewindhonden en groote Deenen. Zij ge- lijken veel na de Wagthonden ten aanzien der gedaante van den kop en de fnoet, welke bij hun dikker zijn dan in de Haazewindhonden, en ranker dan in de Dee- nen. De Herdershonden hebben korte en fteile ooren, de ftaart is regtuit agterwaards geftrekt, of bovenwaart» omgeboogen, en zomtijds hangende. Zij zijn over hut» geheele lighaam ruighairig, uitgezonderd op de fnoet, en het voorwaarts gekeerde der pooten, en zelfs het agter- waarts gekeerde der agterfte pooten boven de hakken. Het zwart is dé heerfchende koleur deezer Honden; is graauw aan de keel, aan de borst en aan den buik; de pooten en de ftaart zijn meer uit den geele, dan zwart; hij heeft ook twee geelagtige vlekken boven de oogen, en eenigen fchijn van diergelijke koleur op de fnoet Men noemt de Honden van dit Ras Herders- honden , om dat zij gebruikt worden tot het bewaarett der kudden. Wolfshonden.
Het Ras deezer Honden heeft meer overeenk'..nst meB dat der Herdershonden, dan met eenig ander Ras. Men noemt ze Wolfshonden, omdat zij naar den Wolf gelij- ken ten aanzien van de ooren,en de lengte van het hair; zij hebben eene lange en fchraale fnoet, lange en fpitzö ooren, eenen langen kop; het lijf en de pooten zijn wel geproportioneerd; den ftaart draagen zij hoog en voor?
|
||||||
ßöNl
^fôorwaards omgekruld. Op den kop,' onder aan de
pooten en op de ooren zijn zij gladhairig ; op de overige tleeleh, vooral aan den ftaàrt, is'het hair lang en zagt als zijde. Daar zijn witte, graauwe, zwarte, en geei- agtige Wolfshonden. !;-:: Sijberifche Honden.
Men heeft den naam van Siberifcbe Honden gegeeven
aan de Wolfshonden, van welken in het voorgaande artikel gefproken is ; maar wij maaken onderfcheid tus- fchen de Siberifcbe Honden en de Wolfshonden, daar in, dat de èerfte geheel ruighairig zijn, terwijl de an- deren glad zijn op den kop. Voor het overige fchijnen deeze Honden niet van eikanderen te verfchillen, dan ten aanzien van bethaair. De Heer deMaupertuis, Voorzitter van deKoninglijke Academie der Wetenfchap- pen en Letterkunde te Berlijn, bragt, indenjaare 1753, van Berlijn te Parijs eenen Siberifchen Hond van bijzon- dere ko leur, hebbende een flaauwen fchijn van leij-ko- letir op eenen aschgraauwen grond. ïslandfike Honden.
De Heer de Maupertuis, die, behalve zijn kennis in de verhevene Wetenfchappen, ook veel liefhebberij in de Natuurlijke Historie heeft, bragt te gelijk met den SiberifchbnHond, van welken in het voorgaande arti- kel gefprooken is, eene aftekening met zig van eenen IJslandfchen Hond , die zijne Ed. was toegezonden door den Heer Graaf van Rantzau , Onderkoning van IJs- land. Die Hond was één voet en zeven duimen lang, één voet en twee duimen hoog. Volgens de tekening had hij eenige gelijkenis naar den kleinen Deen, ten aanzien van de rankheid van de fnoet, de grootheid der oogen , den ronden kop, en de ten deeie fteile, ten dee- Je hangende ooren. Het hair was glad en lang, vooral agteraan de voorile pooten, en op den ftaart. Het is ge- looflijk, dat deeze Hond de waare gedaante der IJsland- fche Honden heeft, om dat hij"uit IJsland zelf gebragt is. Drijfbrakken.
Deeze hebben een zo lange en dikker fnoet dan de
Wagthonden; de kop is dik en rond; de oorenzijn breed en hangende ; de pooten lang en vleefchig; het lijf is dik en fchootig; den ftaart draagen zij om hoog en naar vooren geboogen; het hair is kort, en over het gebee- le lighaam bijna van de zelfde lengte. De Drijfbrakken zijn wit, of hebben zwarte en geeiagtige vlekken .op een witten grond. ■ De gegevene befchrijving der Drijfbrakken , behelst
eeniglijk de kenmerken van het Ras deezer Honden , vergeleken met andere Rasfen*, zonder dat in die befchrij- ving melding gemaakt zij van eenige kenmerken , die in eenen goeden Jagthond van dit Ras vereischt worden , vergeleeken zijnde met andere Honden van dat zelfde Ras. De Drijfbrakken, als Jagthonden aangemerkt, kunnen bijna zo veele volmaaktheden en fouten in den vorm van hun lighaam hebben, als de Paarden van de Manége; want de kunst der Jagt is van geene mindere uitgeftrektheid, dan die van de Manége. Men heeft zo veel waarneemingen ten aanzien der Jagthonden gedaan, dat men gekomen is tot de kennis van de evenredigheden, welke in alle de uiterlijke deelen van hun lighaam de voordeeligften zijn, zo met opzigt op de fraaiheid hun- Ier gedaante, als tso aanaien van de oeffening der Jagt. |
|||||||||||
.•HÖHT.
|
|||||||||||
■toîj
|
|||||||||||
Dewijl de ontvouwing deezer bijzonderheden, het ei-
genthjke onderwerp van de Natuurlijke Historie niet is zal bet genoeg, zijn hier ten voorbeel'de bij te 'brengen de kenmerken, aan welken de Franfche Jaagers einen fraayen en goeden Drijfbrak, ten aanzien der gedaan? te, kennen Zij onderfcheiden ze in drie zoorten! ?e weeten, m Franfche, Normandijfche en Engelfche Hon- hpfif 4Äjprijfbrakken moeten de neusgaten wijd
hebben; he lijf met zeer lang van den kop tot aan den ftaart; den kop fnugger en zenuwagtig; de fnoet fpits; de oogen groot, verheven, zuiver, blinkend envoi yuurs; de ooren groot buigzaam en hangende; de hals lang, rond en buigzaam; de borst niet breed, zonder eng te zijn; de fchouders niet zwaar; de pooten rond regt en welgemaakt. Deeze Honden moeten fterk ziin in de zijden, zij moeten hebben korte, hooge bree- de zenuwagtige en niet zeer gevleesde lendenen, een platten buik, ronde en van het lijf wel afgefcheidene dij- en ; aan het weeke van den buik moeten zij noch vet noch vleefig weezen; de kniefchijf behoort kort en breed de ftaart ftijf aan het begin, hairig, lang, dun, be- weeglijk, aan het eind kaal, het hair aan den buik grof te weezen ; de klaauwen moeten mager en kort de nagels dik zijn, enz., De Normandifche Honden 'heb- ben het lijf dikker, den kop korter, en de ooren min lang. De Engelfche Hond heeft den kop dunner da fnoet langer en fcbraaler, het lijf, de ooren en de knie- fchijf korter,- een ranker geftel, en fraaijer pooten. Die van zuiver Ras zijn, hebben gemeenlijk graauw gefpik- keld hair. q r ' Brakken.
■ Deeze Honden verfchillen niet van de Drijfbrakken " ten aanzien der gedaante, dan daarin, dat zij de fnoel wat korter en aan het eind minder dik; den kop dik- ker; de ooren korter, fmaller, gedeeltelijk fteil, ge- deeltelijk hangende; de pooten langer; het. lijf dikker den ftaart vleefiger en korter hebben. De Brakken zijn ten grootften deele \vit; daar zijn er, die met zwartes en geeiagtige vlekken getekend ziin. De Bengdalfche Brak gelijkt naar de andere 3rakker»
in gedaante, maar zijne koleuren zijn fraaijer, hij is ge- tijgerd, dat is te zeggen, met kleine geeiagtige en zwar- te vlekken op een witten grond. '" " Dashondjes, Dasjes.
Men onderfcheid twederlei Ras onder de Dasjes: De eenen hebben regte en welgemaakte pooten ; de voorfte pooten der anderen zijn buitenwaarts uitgeboogen ; dit is derede, waarom men de eerfte Dasjes met regte'poo- ten , en de andere Dasjes met fcheeve pooten noemt. Al- Ie deeze Honden hebben de pooten zeer kort, en dit kenmerk maakt het voornaamfte onderfcheid, waar door zij van de Drijfbrakken en de Brakken onderfcheiden zijn. Want de Dasjes hebben de fnoet lang ; den kop dik, de ooren hangende, en het lijf zeer lang: maar het zoude niet langer fchijnen dan (dat »van den Drijf- brak en den Brak, bij aldien het gedraagen werd op- pooten, zo hoog als die der gemelde Honden. De Das- jes hebben korter en fmaller ooren dan de Drijfbrak- ken,^ en men vind er wier fnoet fchraaler is. Deeze Honden zijn zwart, met vlekken van geeiagtige koleur op de oogen, op de borst en aan het onderfte der poo- ten, of wit, of van gemengelde koleur, wit, zwart en
|
|||||||||||
^V
|
|||||||||||
.■*»
|
|||||||||||
HOtf.
|
|||||||||||
HOK.
|
|||||||||||
iol8
|
|||||||||||
heelen Hond, minder dik en fpitfer; de| oogen zijn,
grooter; de pooten magerer en de ftaart hooger. In leng- te van haair komen zij'met de groote Deenen overeen, maar gemeenlijk verfchillen zij van koleur. Gewoon., lijkst hebbei. zij zwarte en witte vlekken, en, wan«, neer zij op een witte grond zwart gefpikkeld zijn , geefV .men hun, om deeze mengeling van koleuren te kennen tegeeven, den naam van Arlequins. Turkfshe Henden.
_ De Honden ,:bij deeze naam bekend, worden ookBarba» tifebe Honden geheeten ; zij hebben geen haair; hunne huid is van vleeschkoleur., meer of min met bruin gemengd. Het zijn kleine Deenen, wier huid verbasterd is, en wier hairwortelen vernield zijn door de groote hitte der landftreek, alwaar de kleine Deenen in eene opvol- ging van gefragte, Turkfche Honden geworden zijn. Dee- ze Honden lijden ook veel van de koude der gemaatig- de lugtftreeken. In Vrankrijk is de zomerhitte naauwe- lijks genoegzaam, om de beeving te doen ophouden, aan welke zij geduurende het grootfte gedeelte des jaars onderworpen zijn, en om de koleur der vlekken te her- ftellen, die op hunne huid gevonden worden. Dit zijn geelbruine vlekken, die zeer duidelijk zijn in den Zo- mer , en des Winters bijnaar geheel en al verdwijnen. Men vindt in Vrankrijk tweeflagtige Turkfche Honden, die hair op eenige deelen van het lijf hebben ,. en het voortbrengfel zijn van Turkfche Honden en kleine Dee» nen. Deeze hebben een foort van wit halshaair, dat een duim lengte heeft; op den kop en voor aan de borst is ook haair van dezelfde koleur , maar veel korter ; e- venkort, dochgraauwagtig haair, is er op de zijden van den hals, beneden de borst, agter aan de dijen, enz.; al het overige van het lighaam is ontbloot van haair, en van dezelfde koleur als de Turkfche Honden. Wanneer deeze Honden fpeelen met Honden van ander Ras, zijn er onder de jongen, die er van voortkomen , geheel haairlooze; anderen, over het geheele lighaam haairig, en anderen, die-gedeeltelijk haair hebben en gedeeltelijk naakt zijn. , Doggen.
Deeze Honden hebben een dikke, korte en platte fnoet, een opgefchorte neus, en dikke hangende lippen. Die kenmerken vertoonen zig zo duidelijk, dat zij ge- noegzaam zijn, om de Doggen te onderfcheiden van de overige Honden, van welke wij gewag gemaakt hebben. De kop is dik en breed, en het voorhoofd plat ; de oo- ren zijn klein en aan het einde hangende ; de hals is dik en kort; de pooten zijnkort en dik; het lijf dik en lang; de ftaart om hoog geheeven, en aan het eind naar vooren geboogen. Deeze Hond« is gladhairig over het geheele lighaam, uitgenomen agter aan de dijen, en aan den ftaart, daar hij wat ruiger is ; de lippen, het eind van de fnoet, en het buitenfte der ooren, zijn zwart,- al het overige is bleek-geelagtig. TWEESLAGTIGE R A S S E N.
Deeze Rasfen houden geen ftand, dan voor zo ver
men zorg draagt,om tot derzelver voortplanting de twee Hoofdrasfen, van welken ieder der tweeilagtige Ras- fen afkomftig is, of tweeilagtige Honden van het zelf- de Ras, te doen paaren; alle andere vermenging zou- de nieuwe kejQjmerJreü vormen., en andere Rasfeh doen . yoort.
|
|||||||||||
en geelagtig. Daar zijn Honden , als de Krulhönden,
de Patrijshonden, de Steendoggen enz., die natuurlijk korte pooten hebben, doch het fchijnt dat dit in de Dasjes een foort van gebrek is ; om dat men er onder vindt, wier pooten niet alleen kort zijn, maar tevens mismaakt, en die het duidelijkfte kenteken vertoonen •der engelfche ziekte ; want de beenderen der Dasjes met fcheeve pooten, 2ijn gezwollen en geboogen, ten naasten bij als de beenderen van kinderen die de en- gelfche ziekte hebben. Groots Krulhönden.
Deeze Honden hebben den kop dik en rond, de oo- ren breed en hangende, de pooten kort,.en het lijf dik en kort; de (taart hangt bijnaar regt neer; hethaair is over het geheele lighaam lang en gekruld, zo dat men werk heeft om zig de waai e gedaante van deezen Hond te verbeelden, dewijl alle deszelfs deelen onder «en digthair verborgen zijn. De gemeende koleur dee- zer Honden is wit, of een geelagtig wit: men heeft eg- ter ook rosfen, zwarten, enz. Men onderfcheidt ge- meenlijk twee foorten van Krulhönden met betrekking tot de grootte; maar die, welken men kleine Krulhön- den noemt, verfchillen van de grooten door andere ken- merken, waar van in een bijzonder artikel zal gefpro- ken worden. Patrijshonden, Spions.
De kop der Honden van dit Ras is klein en rond; de -eorenzijn breed en hangende, de pooten mager en kort ; het lijf is dun, en ds ftaart om hoog geheveu ; zij hebben zagt hair, en dat van onderfcheidene lengte op de ver- fchillende deelen van hun lighaam; want het is zeer lang aan de ooren, onder den hals, agter aan de dijen, aan het agtergedeeite der vier pooten, aan den ftaart, en korter op de overige deelen. De meeste Patrijshon- den zijn wit; defraaiftenhebben den kop van eenean- dere koleur, gelijk bruin of zwart, en zijn op de fnoet en het midden van het voorhoofd met wit getekent. De 2warte en witte Patrijshonden hebben gemeenlijk vlek- ken van geélagtige koleur boven de oogen. Men heeft groote en kleine Patrijshonden5 deeze laatfte zijn bekend onder den naam van Spaanfche hondjes, en zijn de ge- meenden. Engelfche Patrijshonden.
Daar zijn zwarte Patrijshonden, welke men den naam van Engelfche Patrijshonden geeft, om dat zij uitdat Land ■oïrfprongelijk zijn. Het voornaamfte onderfcheid tus- ichen deeze en de Franfche Patrijshonden beftaat daar in, dat zij het haair korter hebben, vooral aan de oo- ien , aan de pooten en aan den ftaart. Men ziet veel kleine Engelfche Patrijshonden en andere van mtddel- inaatige grootte, in vergelijking van groote Franfche Patrijshonden. Men geeft de Engelfche Patrijshonden in Vrankrijk den naam van Gredins, en onderfcheidt nog onder dezelve, met den naam van Pijrame, de zulken, die met een geélagtige koleur boven de oogen , op de fnoet, aan de keel en pooten getekend zijn. 1 Beentjes.
Uit den naam déezer Honden zoude men opmaaken, ■dat zij van de groote Deenen niet verfchilden dan in grootte; doch zij hebben andere zeer verfchillencle ken- merken. De fnoet is, naar evenredigheid ran den ge- |
|||||||||||
HON.
|
|||||||||
HON. ïoSfl
|
|||||||||
voortkomen. Dit is de reden, waarom de meeste nvee-
flagtige honden verdwijnen, zonder hun Ras te doen ftand .houden: Wanneer een Hond iets heeft van hetDashond- je, ten aanzien van de kortheid der pooten en de leng- te van het lijf à en den kop, de ooren, en den ftaart van den Drijf brak heeft, en zijn lang haair van den Spion fchijnt te koomen, is zodanige Hond de eerfte van een tweeflagtig Ras, dat geenen naam heeft, om dat het gemeenlijk , door eene nieuwe vermenging, met het eerile geflagt ophoud : Een zulke Hond dient voor Spoorhond te Verfailles. Kleine Krulhonden.
De Honden van dit Ras komen uit de vermenging van groote Krulhonden met Spaanfche Hondjes; maar de- wijl zij het meest van de Krulhonden hebben, draagen 1 zij er den naam van. In der daad zij gelijken dezelven ook in geftalte, gedaante, en ten aanzien van het haair van het lijf, het welk lang en gekruld is; maar zij heb- hen de fno&t naar evenredigheid minder dik , en het haair boven op den kop, aan de ooren , en aan het ui- terfte van den ftaart, zweemt naar zijde, ten naasten bij als dat der Spaanfche Hondjes. Kleine Spaanfche Schoothondjes.
Deeze Hondjes waren, eenige jaaren geleden, zeer in de mode, maar tegenwoordig ziet men ze naauwlijks meer : Zij waren zo klein, dat de Vrouwen ze in hun- ne moffen droegen. Men heeft ze eindelijk laaten vaa- ren , ongetwijfeld om de morfigheid, welke aan de Ruig- haairtjes eigen is; want men kon deeze Hondjes niet fcheeren, zonder hun het voornaamfte cieraad te benee- men. Daar zijn er zo weinig overgebleeven, dat men er geen heeft kunnen vinden, om eene tekening naar te maaken. Onder de groote en fraaije verzameling van miniatuuren van Natuurlijke Historie, in het Print- kabinct van de Bibliotheek des Konings van Vrankrijk, is een tekening van een klein Spaansch Schoothondje, volgens welke dit Hondje de fnoet heeft van den klei- nen Krulhond, en het lange en gladde haair van den Patrijshond over het geheele lighaam. Deeze Hondjes worden ook Maltheefche Hondjes geheeten , om dat de cerften van dit Ras van Maltha zijn overgebragt. Het is gelooflijk, dat zij van het Ras der Krulhonden en dat der Patrijshonden hebben, zo ten aanzien van de gedaante van het lighaam, als ten aanzien van het haair, en van de koleur. Leeuwtjes:
Het Leeuwtje is tegenwoordig misfehien nog raarer
dan het kleine Spaanfche Schoothondje. Volgens eene aftekening, ook uit het Printkabinet des Konings van Vrankrijk, vcrfchillen deeze Hondjes niet dan daar in, dat liet hair van het Leeuwje kort is op het lijf en de helft van den ftaart; terwijl het op den kop, aan den hals, de fchouders, de vier pooten en het eind van den ftaart, zo lang is als dat van hetkleineSpaanfche Schoothondje. Men heeft liet Leeuwtje dien naam gegeeven, om dat zijn lang haair eeniger wijze gelijkt naar de maanen van den Leeuw, en dat de ftaart aan zijn uiterfte een bos haair heeft, ten naasten bij als die van het gemelde dier. De oiiTprong van het Leeuwtje fchijnt dezelfde te wee- zen als die van het kleine Spaanfche Schoothondje, daar bij nog onderftellendejde vermenging met eengladhaai- ligen. II Deel.
|
|||||||||
Steendoggen.
De Honden van dit Ras worden ook Bologneefche Doggen, Hoogduitfche Doggen en Mopfen geheeten. Zij verfchillen niet van den eigentlijken Dog, dan daar in, dat zij keiner zijn, dat zij kleiner kop, dunner en korter lippen, ende fnoet min breed en min opgefchort hebben. Voor het overige gelijken zij veel naar den Dog, zo ten aanzien van de gedaante als van de lengte en ko- leur van haair; ook komen deeze Honden van de Dog- gen ; van welken zij door vermengingen met Hou- den van verfchillend Ras verbasterd zijn. Bulhonden.
Deeze Honden hebben veel gelijkenis naar de Dog- gen, maar zij zijn veel grooter. Dit onderfcheid van grootte komt van de vermenging van den Dog met Wagt- honden of groote Deenen. De E ui hond heeft ook in het groot de evenredigheden van den Dog, de fnoet uitgezonderd, die langer maar even dik is, gelijk ook de lippen even dik en even lang zijn. De koleuren zijn dezelfden als die der Wagthonden. Rassen die van Tweeslag, tigs
Jl a s s e TJ zijn voortgekomen. Bastert-Deentjes.
De Bastert-Deentjes gelijken naar de kleine Deenen in de gedaante van het lijf; zij hebben, gelijk deeze Honden, een ronden kop, groote oogen, kleine, ge- deeltelijk fteile, gedeeltelijk hangende ooren, dunne pooten , en een omgekrulde , voorwaards geboogene ftaart ,• maar de fnoet is dik, kort en wat opgefchort ge- lijk die der Steendoggen. De Bastert-Deentjes komen ook van de vermenging van kleine Deenen met S teendog- gen. Zij hebben het zelfde haair en dezelfde koleuren als de kleine Deenen. Men vind er ook Arlequins onder. Artoifche Honden.
Deeze Honden komen voort, door vermenging van Steendoggen met Basterd-Deentjes. Dit is de reden, dat zij de fnoet zeer kort en zo plat hebben, en-dat zij on- derhevig zijn,(linkende neuzen te krijgen. Deeze Hon- den zijn tegenwoordig raar'; maar voor deezen waren zij zo gemeen te Rijsfel, dat men hun den naam van Rijsfelfche Honden gegeven heeft, zo wel als dien van Artoifche, om dat zij uit de Provintie Artois gekomen zijn; maar bij aldien het Ras verlooren waar, zal men het altoos weder kunnen doen te voorfchijn komen, zo lang als men Steendoggen en Bastert-Deentjes hebben zal. Honden van Alicante.
Men heeft deeze Honden ook den naam van Honden van Caijenne gegeven, het welk bewijst, dat zij uit ver- fchillende landen gekomen zijn. Zij hebben de korte fnoet van den Steendog en het lange haair van den Pa- trijshond, om dat zij van deeze beide Kasfen afkomftig zijn. Burgos.
De vermenging van Patrijshonden met Dasjes heeft
deeze Honden in Spanjen voortgebragt. Zij hebben
de poten kort en het lijf fchootig, gelijk het Dasje,
het haair lang, gelijk de Patrijshond. Men heeftklei-
|
|||||||||
'-1090 • HON".
.ne Hondjes van dit Ras , die een geluid maaken als
Vosfen. Calabrifche Honden.
Deeze Honden zijn zeer groot, om datzij van groote
Deenen en groote Patrijshonden komen. Eenige jaaren ge- leden , werden er twee zeerfraaije , van grootte als groo- te Deenen, zeer moedig en zeer vuurig op de Wol- venjagt , te Verfailles gefchilderd. Zij hadden van de kenmerken der Deenen en der Patrijshonden, ten aanzien van de gedaante van het Iighaam, en ten aanzien van het haair. Zie daar de Rasfen der Honden, welke tot mijne ken-
nis gekomen zijn, maar ik twijfel niet, of er zijn ver- fcheidene anderen, die geenenftand tot deezen tijd toe gehouden hebben , en waar van men het geheugen niet bewaart heeft; gelijk van de kleine Spaanfche Schoot- hondjes, van de Leeuwtjes,, enz. De Schrijvers heb- ben gewag gemaakt van eenige Rasfen , welke tegen- woordig niet meer gevonden worden, of welken ,oien niet meer kent; en misfehien zijn er, die.zedert langen tijd voortgeplant worden, en van welke niemant gewag maakt, om dat zij geen kenmerk hebben,bet welk hen doet in het oog loopen. Eene breeder Verhandeling over dit onderwerp zoude onnut weezen, want men be- vat ligtelijk, dat men zo vecle nieuwe Rasfen zoude kunnen doen te voorfchijn komen , als men verfchillen- de Honden van bepaalde Rasfen kan doen paaren. De Natuur brengt bijnaar oneindige verfcheidentheden in de zoort deezer dieren voort: Men kan niet alleen de ge- ftalte en de hoedaanigheid, en de koleur van hethaair doen veranderen, maar ook de grootte der Honden. Een Reu van de grootfte zoort met diergelijke Teef paa- rende, zoude men meestal jongen verkrijgen, die nog grooter worden zouden ; integendeel Hondjes van de kleir.fte zoort zouden nog kleinder voortbrengen. Men is eindelijk zo ver gekomen, dat men zo groote en zo kleine Honden heeft , dat zij de natuurlijke bepaalin- gen van de grootte der dieren deezer zoort, fchijnen te buiten te gaan. Zo groote en zo fchielijke veranderingen bewijzen genoegzaam, dat het niet mogelijk is, juiste en nette befchrijvingen van de verfchillende Rasfen der Honden te maaken,. en dammen altoos eenige uitzonde- ringen zal kunnen vinden, zo. meenigmaalen men de befchrijving, met eenignieuw voorwerp zal willen ver- gelijken. Men vind ook nog zo wel in Afia als America ver-
fcheiderlei zoort van Monden; zijn de het echter zeertwijf- felagtig, of de wilde honden, die daar zijn, hunne af- komst van wilde, dan van tamme honden hebben, die men in het wild heeft laaten loopen. Op het eiland Juan Fernandez vonden de Engelfchen geheele troepen van wilde honden , die men zegt, dat aldaar door de Spaan- fchen zijn geplant, en daar zedert hebben voortgeteelt ; deeze honden vielen op hun aan, waar uit blijkt, dat het niet algemeen dooorgaat, dat de wilde honden geen men- fchen zouden aanranden. In de Noordelijke deelen aan den oostkant van Zuid-America vonden eenige van het fcheeps-volk van het verongelukte Engelfche fchip de Wä- ger , verre van de Volkplantingen der Europeaanen, ge- heele troepen van wilde honden; zij namen er eenige jon- gen van uit de nesten, voededen die op, en wierden en zo goed als door de getrouwfte tamme honden van ge- 'diert. In Groenland heeft men geen ander huisfelijk Dier,
|
||||||
HON1.
dan alleen honden, die, zo dra ze maar in het wild loo-
pen , zeer woest en wreed worden. De zogenoemde Honden-eilanden, waarvan ieder naauwelijks een mijl in zijn omtrek heeft, voeren die naam, om de groote menigte honden, zijnde zomtijds wel een getal van vier duizend, welke er door de Groenlanders in den winter onderhouden worden : Deeze honden worden door hun meteen zoort van zee-mos,met mosfelen, en ook veel- tijds met een weinig robbe-fpek gevoed; vervolgens gaan zij er op ter jagt, vangen en doodden die ; en na ze ge- vilt te hebben , laaten zij ze in den wind droogen, of zijfteeken het onder 't ijs of fneeuw, en gebruiken het vervolgens als een aangenaamefpijs. Deeze honden, die geduurig knorren en huilen, en niet kunnen blaffen, hebben een zeer langwerpigen kop en fnoet, en hoog- opftaaude puntige ooren ; van aart zijn zij zeer lui, en tot de jagt ten eenemaalen onbekwaam. Voor dat wij van de hoedanigheden der honden gewaa-
gen, zullen wij nog iets ten aanzien van hunne uit- en inwendige lighaams-deelen, den leezer mededeelen. Volgens waarneeming van den Heere D'Aubenton,
heeft het geraamte van de hond, ten aanzien vanhem- menitel van het bekkeneel, meerder overeenkomst met dat van het Paard, den Ezel, en het Varken, als me; dat van den Os, den Ram, en Bok; waar in het agter- fte hoofdsbeen, van de voorfte vlakte des hoofds is af- gefcheiden, wordende door de hoornen en het voorhoofds- been bepaalt, zo dat het bekkeneel, wanneer van ter zijden gezien word, een driehoekige gedaante heeft. -Dat van den hond is langwerpig, en heeft een uitfteek van agteren, het welk drie dikke kammen maakt, die met hun agterfte eind aan malkanderen zijn gevoegt; eene dier kammen loopt voorwaarts, over den top van het hoofd, en de twee anderen zijdelings tot aan de beenige oor- gaten j de oogholtens, die van agtercn met geen beeni- gen wand geflooten zijn, en waar aan ook een gedeel- te van den omtrek ontbreekt, gelijken in dat opzigt na die van een Varken; alle de fnijtanden van de boven- kaak hebben twee kleine groefjes onder aan den voor- kant, die den tand in drie ongelijke deelen fchijnen te verdeden, en er wederzijds als een klein tandje of punt- je aan maaken, daar den naam van lobe aan gegeeven is, en het is om die reden, dat men in bet latijn zögt, da': de fnijtanden van den hond (lobati) gelobd of mét lobben zijn, ten minften de vier middelden van de bovenkaak, en de zijlingze voortanden van de onderkaak; veeltijds zijn in de anderen deeze groefjes en puntjes niet te vin- den ; het tongbeen beftaat uit negen ftukken, even als dat van de Stieren, Rammen en Bokken; ook koomen de bals-wervelen meer met die derherkaauwende cneen- hoevige dieren overeen, dan met die der varkens, en wel inzonderheid door het doornagtig uitftek van het tweede wervelbeen, dat niet op- en agterwaarts, maar voor- waarts ftrekt; dit wervelbeen is langer dan de vijf vol- gende van den hals ; het getal der lenden-wervelen is zeven , en de rugge-wervelen dertien ; in zommige hon- den heeft de fcaart onder het heilig-been nog wel twin- tig wervelen : het borstbeen is zeer lang , en de fchou- der-bladen zijn merkelijk in gedaante verfchillende met die der andere viervoetige dieren; de palmen der voor- pooten beftaan uit vier vingers en een zoort van duim> en in de zooien der agterpooten is gemeenlijk ook iets dat voor een vijfde vinger of zoort van duim verflrekt, echter veeltijds zeer klein, en onvolmaakt of wanfeha- per>; in beiden vind men de gewoone rijen van been- |
||||||
HON.
|
|||||||||
. HON, legt
|
|||||||||
dertjes der agterhand èn agtervoet, en die der vingeren,
zp dat die der voetzooien in het geraamte, veel gelij- kenis met die van een mënfeben hand hebben. Gemelde Heer heeft het volgende ten aanzien van de
inwendige lighaams-deelen van de hond waargenoomen, en te boek gefielt : In gedaante verfchilt de blinde darm veel, van die der herkaauwende en eenhoevige dieren ; in plaats van gelijk in het Paard en den Ezel, regt uit- geftrekt, of zo als in den Stier, Ram en Bok, maar een weinig geboogen te zijn, is hij op twee plaatzen onge- kromt, en word door een celluleus weefzel, het welk hem zo aan den krinkeldarm , als aan de bochten zelf verbind en vast maakt, in die plaatzing gehouden. Het dier, dat de Heer D'Aubenton tot de ontleeding ge- bruikte, was een wagt hand, ran drie of vier jaarenoud, over de twee voeten hoog, en drie en een-vierde voe- ten lang; in deeze bevond hij alle de darmen met mal- kandcren, behalven den blinden darm, zeventien voe- ten lang te zijn ,• de maag, die in haar groote omtrek twee voeten en vier duimen hield, en de kleine over- dwars of regt voor- en agterwaarts elf duimen, was met haare bultigheid naar onderen gekeertals in den mensch; de lever had een zeer onregelmaatigegedaante, uitwen- dig van koleur blaauwagtig, en inwendig bruin-rood , dezelve woog ruim vijf-en-twintig en een half once ; de milt, die langwerpig was, boven breeder dan onder, en ruim veertien drachmen woog, was geheel rood van koleur,- het alvleesch was in twee takken verdeelt, waar van de kortfte zich agter de maag, en de andere langs den twaalf-vingeren-darm zich uitftrekte, vormende te zaamen bij het portier van den maag eenen hoek ; de gedaante der nieren was regelmaatig , dog de rechter ïagin haare geheele lengte hooger dan de flinker; inde- zelve worden zomtijds dikke wormen gevonden, van koleur bloed-rood, die al het vleefchige van de nieren ïiiteeten, zo dat er niets dan de buitenfte rok overblijft; de long was in vier lobben verdeelt; het hart, dat in 't midden van de borst was geplaatst, helde met de punt agterwaarts; de groote hersfenen woogen drie oneen, min een drachma, en de kleine of het cerebellum drie drachmen. Betreffende de voortteelings-deelen der Honden, heeft
Dokter Tijson aangemerkt, dat de mannetjes dieren , die zaadblaasjes hebben, de paaring fchielijk volbren- gen, dog den hond niet met zaadblaasjes voorzien zijn- de, zegt hij, dat de natuur, die het wederzijds ver- maak in de paaring fchijnt te begunstigen, tot dien ein- de in den hond bij den wortel van het teeilid een ta- melijk groot lighaam geplaatst heeft, uit verfcheidene celletjes ,en een menigte van kleine vaten beftaande, het welk zich ten tijde der paaring uitzet, en wel zo- danig, dat het teel-lid daar door belet word uit te glip- pen, tot zo lange, dat dit lighaam na de uitvloeiiing van het zaad, verflapt ; zekerlijk bedoelt dien Heer hier me- de de voorftaandeklier, welke in den kond, veel groo- ter is dan in eenig ander dier ; het teel-lid of de fchaft is even gelijk als dat van de Wolf, Vos en zommige an- dere viervoetige dieren, met een been voorzien, leg- gende dit been van agtcren tusfehen de twee fpongieufe iighaamen, en voorwaards ftrekt het zich tot aan 't hoofd- je van de fchaft uit, maakende aldaar twee knobbels, die dezelve als met knoopen doen vertoonen ; de zwel- ling van den agterften deezer knobbels, daar den voor- huid is aangehegt, houd men thans met veel waarfchij- Kelijkheid voorde oorzaak dier vastkleeying; uitwendig |
is de hond met twee ballen voorzien, die in een zakje
beflooten zijn; dog in de jonge honden zijn dezelve niet zigtbaar. Eertijds wierd er getwijffelt, of de teef wel een kit-
telaar had; dog thans is men van gedagcen, dat zeker deel, 't welke in het voorfte van den hals des lijfmoe- ders, gelijk een flakkeuhoofd met twee hoornen uitpuilt, daar voor moet gehouden worden; de lijfmoeder is even als die van de Koeijen, Schaapen, Geiten en Merrien, in twee armen verdeelt, die tot aan de nieren reiken, dog de vliezen, welke de vrugt omkleedcn, verfchillen zeer veel ; het vat- en lam-vlies hebben geene verlen- ging in de gedaante van hoornen, dog het pis-vlies ge- lijkt zeer veel na dat der herkaauwende dieren en van de Zeug; ieder vrugt heeft haare drie vliezen, waar in zij is beflooten, en ieder een eigen moerkoek, die het vat-vlies, zijnde het buitenfte derzelven, in hetmidden als een breede gordel omvangt: Toen de Heer D'Au- BENTONde hoornen van de lijfmoeder opende, vond hij ook op derzelver binnenfte oppervlakte banden , waar van ieder met de moerkoek van elke vrugt m breedte, koleur en zelfstandigheid overeenkwam. Veel nut heeft men uit de ontleediging van de hond
getrokken ; zij diende aan Asellius tot ontdekking van de chijlvoerende vaten ; Pecquet in het vinden van ds chijl-buis, die door de borst loopt; Harvjeus toonde er den omloop van het bloed uit ; aan Lover en ande- ren diende zij tot de in- en aftapping, als mede tot die proeve, wanneer men ziet, dat hij, .de te rug loopen- de zenuw gebonden zijnde, in het geheeLniet kan blaf- fen. Ja dit dier (zegt zeker, febrijver), maakt het voor- naamfte onderwerp uit van de vergelijkende Onleedkun- de, en om die reden heeft de hond al lang den naam ge- draagen van Martelaar der Geneeskundigen. Wanneer een teef ritzig is, loopen de honden haar
na, en verzaamelen zich voor het huis, waar in zij is beflooten; niet zelden geeft dit oorzaak tot vegten on- der deeze dieren, wordende die geene, welke het'zwak- fte zijn , deerlijk door de anderen gebeeten ; detee/bijt in haare ritzigheid , die doorgaans van agt tot twaalf . dagen duurt, alle de honden, dien zij ontmoet, zonder- dat die haar weder bijten, ten waare zijgefneeden zijn; geduurende dien tijd, laat zij zich van verfcheiderlei honden dekken, die er eenigen tijd aan vast blijven, kunnende niet dan met groote moeite van een gefchei- den worden ; zijnde het beste hier toe hun een emmer met koud water over het.lijf te werpen; alle andere mid- delen kwetzen ééne van beiden, inzonderheid de tetf. De tijd der dragt van dit dier is gemeenlijk negen,
weeken, weinige dagen meer of minder; veeltijds wer-' pen zij zes, zeven, 'ook wel agt of tien jongen teffens ; men ziet eregter ook , die zeiden meer als drie, of ook minder ter waereld brengen ; de moer bijt met haare tanden de navelftreng af, zonder dat er eenige bloed- ftorting volgt, en vreet de nageboorte op ; de jongen worden blind gebooren, en beginnen eerst met den tien- den dag te zien ; zo lang als de moer ze zoogt, floktzij derzelver vuiligheid en pis op, belettende hier door, dat het nest niet bezoedelt worde; zeer zorgvuldig en waakzaam is zij in het oppasfen van haare jongen, en zij likt dezelve geduurig. Onder de jongen vind men zomtijds verfcheidentheden, die een klaarblijkelijk ge- volg zijn van vermenging der moer met meer dan ee- nen hond. Een kleine teef door een grooten hond gedekt, brengt doorgaans jongen voort van grooter ras; kosten- V v v a de |
||||||||
HON.
|
|||||||||||
HON.
|
|||||||||||
•1092
|
|||||||||||
de haar dit zomtijds bij de baaring wel het leeven, wan-
neer haar deelen, door de grootheid der jongen, al te zeer uitgezet worden. Wanneer een ruighaairige teef door een hond met kort glad haair gedekt is, zegt men, dat onder haare jongen Aa teefjes alleen ruighaairig zijn, en dat het tegendeel gebeurt, wanneer een gladhaairi- ge teef door een krul-hond gedekt is; na verloop van een jaar hebben de jongen hunne volkoomene groot- te, en dikwils Iaaten de teefjes zich binnen dien tijd dekken, dog zijn daar toe het bekwaamde, wanneer den ouderdom van drie of vier jaaren bereikt hebben. Zom- in ige meenen, dat het de beste jonge hand is, die de moer het eerst opvat, om hem weder in het nest te brengen, als men ze alle daar uit genoomen heeft. Men rekent de leeftijd van een hond op twaalf of vijf-
tien jaaren ; echter worden er voorbeelden gevonden , dat zij den ouderdom van twintig en meer jaaren bereikt hebben, dog als dan worden zij doorgaans blind, krij- gen veele ongemakken, en zijn morsfigj zo dat eene eroQte liefde en genegentheid van den meester alleen in daat is, om hem te koesteren, en zijn natuurlijke dood af te wagten. Den ouderdom van de honden, word aan de geelheid
hunner tanden, en de fchorheid van hun geluid, dat an- ders het fchelfte van alle de dieren is, gekent. Hun geblaf en gehuil word zeer verre gchoort; bij nagt word hun gehuil, even als bet lollen der katten, door min- nedrift veroorzaakt; dog hun geblaf fchijnt eene naboot- zing te zijn van de menfchelijke dem, ofwel een ge- luid, dat zij tot affchrikking van de menfehen maaken, dewijl men niet alleen aangemerkt vind, dat de wilde honden niet blaffen, maar zelfs dat tamme honden op een eiland gebragt zijnde, alle bekwaamheid verliezen, om dat geluid te maaken; daar zijn er, die zulks aan de hit- te van het climaat hebben toegefebreeven, dog waar- fchijnelijk is dit de oorzaak niet. In Lapland bezitten de inwoonders een geheim, om de verwoedde honden te doen zwijgen, en met de daart tusfehen de beenen befebaamt te doen weggaan ; bedaande dit geheim den- kelijk in niets anders, dan in hen onbefchroomt djjf aan te kijken: Men zegt, dat er ook in andere landen, en zelfs bij ons, menfehen gevonden worden, die midde- len weeten, om een booze hond te doen zwijgen. Een getrouwe hond huilt vreesfelijk en is verwoed, wanneer hij zijnen meester in benaauwtbeid ziet, om hulpe hoort fchreeuwen, of traanen ftorten; veeltijds huilt hij ook onder het luiden der klokken , of op het gehoor van fpeel-indrumenten; dit heeft echtereenige uitzondering, dewijl ik een hond gezien hebbe , die op het geluid van een flageolet, waar mede zijn meester een kanarij-vo- ■rel leerde fluiten, als zeer aandagtig fcheen toe te luis- teren ,• daar hij in tegendeel, wanneer er maar een ftreek op de viool gefchiedde, onophoudelijk huilde, en in het vertrek heen en weder liep : In het alge- meen , zegt men, dat de honden geen lief.hebbers van muzijk zijn. Uit de tanden van de hond is ligtelijk te befpeuren,
dat het een vleesch-vreetend of verfcheurend Dier is; echter eet hij niet zonder onderfcheid alle vleescb; de water-hond zal, bij voorbeeld, zommige vogelen , die een kwaade reuk hebben, niet opbrengen. Maillet en andere Reis-befchrijvers berichten ons, dat er te CTi'oot Cairo een jaarlijks inkoomen is gefcMkt, om vleesch voorde honden te koopen, dat menbuiten de dadfmijt, en waar op zij met de Arend-gieren" en Valken in ge< |
|||||||||||
meenfehap aazen ; door de bank zijn de honden op
vleesch, hoe dinkend het ook mag zijn, zeer belust ; ja zelfs de zulken, die met'gekookte fpijzen huisfelijk opgevoed worden en alles in overvloed hebben, kunnen dikwils, als de gelegentheid erzieh toe aanbied, hun- nen ingefchapen aart hier omtrent nauwelijks bedwin- gen. Bij gebrek van vleesch kauwen zij zelfs dikke been. deren, zijnde de tedere dunne beendertjes en 't kraak- been, hun grootde lekkernij ; geen vleesch bekoomen- de, eeten zij met fmaak brood, allerlei gebak en ande- re gekookte fpijzen ; dog kruiden of rauwe wortelen ee- ten zij nimmer; ziek zijnde echter, kauwen zij zeker gras, dat de naam van honds-gras (gramen caninum) draagt, veidrekkende hun dit tot een braakmiddel, en dikwils tot geneezing ; de gewoone drank van den hond is wa- ter, en dit in een kleine hoeveelheid, zij lekken zulks met de tong, dewijl anders hunne neusgaten in hetwa-' ter zouden dompelen. De honden zijn misfehien onder alle de dieren , die
geene, welke het meeste vernuft (infiinlt) hebben ; zich het nauwde aan de mensch verbinden, en met veel leer- zaamheid fchikken, na het geen men van hun begeert; de fraaiheid van zijn gedalte, zo wel als zijne hoeda- nigheden, zijn ook de oorzaak, dat hij boven alle an- dere dieren geliefkoost word ; ook heeft hij weezent- lijk verfcheidene eigenfehappen, die hem niet alleen tot verwondering, maar teffens ook tot nuttigheid en ver- maak kunnen doen drekken : Befchouw zijne leerzaam- heid, leezer! die is zo groot, dat zij die van veele men- fehen overtreft; dagelijks ziet men honden afgerigt op veelerlei konsten en fnaakerijen, die men bijna onmoo- gelijk zoude achten in een Dier, 't welk op vier voe- ten gaat. De Groote Leibnitz verzekert, een hond gezien te hebben , die verfcheidene woorden fprak, het welk hem door een jongen was geleert. Let met aan- dagt op zijne onderdaanigheid, en die is voorbeeldig; hij fchikt zich volkoomen na den daat, waar in hij zich bevind, en naar de leevenswijze en aart van zijnen mees. ter: Hoe zonderling is zijne beichaämtheid, wanneer hij iets kwaads heeft beureeven, ofgedoolen; als dan ie- mand ontwaar wordende, fluipt hij fpoedig heen met de daart tusfehen de beenen getrokken; nauwkeurig weet hij ook op het gezicht van zijnen meester teleezen, of die op hem vertoornt is, en hij gehoorzaamt hem ophec minde teken. Als wij verder zijne getrouwheid gade flaan , moet die niet een aantal van de geeae die onder het redelijk gedeelte van het gefchaapene behooren , doen bloozen ? Hoe ijverig kleeft hij zijnen meester aan ; hij volgt hem overal,- befchennt hem met alle macht, en wanneer die word overvallen of aangerand, ontziet hij vuur nog daal, om hem te verdedigen; men ziet er zomtijds, die op het graf van hunnen meester blij- ven, en niet zonder hem kunnen leeven: Geen won- , der dan ook, dat den hond bij zommige volkeren tot een zinnebeeld van de getrouwheid is genoomen. De Mahömetaanen, de getrouwheid van deeze dieren wil- lende beloonen, hebben, volgens Tournefort Reize naar de Levant, in hunne voornaatnfte deeden Hospi- taalen tot hun onderhoud opgericht. Het.zintuig der reuk, dat de hond fijner en volmaak-
ter , dan eenig ander dier fchijnt te hebben , fielt hem in .daat, om zijn meester altoos weder te kunnen opzoeken , si is hij zelfs eenige dag reizens van hem af; hij kan aan de weg'ruiken, of zijn meester die be- treeden heeft , en .deeze is Biet in daat, om hem van het
|
|||||||||||
HON.
|
||||||||||||||||||||||||
HON.
|
||||||||||||||||||||||||
1093
|
||||||||||||||||||||||||
het gezelfchap zijner hond te ontdoen, als met hem te de-winden befchermt, en het wild ongefchonden be-
'■'■■■ ■ waart, tot dat zijnen meester het koomt opraapen, of veeltijds zelfs hem het brengt; aan deezen afgericbten
hond heeft men den naam van beschulter gegeeven. In de Noordfche landen , daar een andere manier van jaa- gen dan bij ons plaats vind, word den hond aan 's ja- gers gordel vast gemaakt, en men doet hem een muil- band aan, op dat hij niet blaffe, maar met een opge- heven neus, het wild oplugte, naar het welk hij den jager heen leid. De Engelfchen hebben een bijzondere kunst omtrent
het afrigten van een huishoud, waar in ze buiten tegen- fpraak alle andere Natiën overtreffen, leerende hunne Doggen de dieven na te zetten en te agterhaalen, of fchoon ze reets verre gevlugt zijn ; hier over heeft de Baron |
||||||||||||||||||||||||
ddHhgwd
hvmvbm
|
||||||||||||||||||||||||
ne voornaamfte beftaan van, en ieder Boer houd daar
' toe, veeltijds twaalf, veertien of zestien honden , die daar toe afgericht zijn; deezen haaien de vogelen uit holen en gaten in rotzen en klippen , die voor de men- fchen ontoegankelijk zijn, en brengen ze hunne mees- ters. In i'oolen, Lithauwen, enz., worden ook hon- den tot de Beeren-vangst gebruikt, na dat die tot dee- zen jagt zijn afgericht ; dog Leeuwen durven zij nim- mer aanranden. Hoedanig de Herders-honden de kud- den vee bij elkandcren weeten te houden, die te bewaa- ien, en opnaaien, en meteenen onverfchrokten moed tegens de reifte Wolven verdedigen, is iets dat in geheel Europa gemeen is, en dit zelfde vind in Lapland me- de plaats, ten aanzien van de Rendieren. Moet men het vernuft van een klein Herders hondje niet met ver- wondering befchouwen, wanneer men ziet, dat hij door zijn geblaf, en het loopen en fpringen voor de osfen en koeijen, deezen belet, om inde moeslanden en bouw- akkers te koomen, die daar door zouden vernielt wor- den. Welk een dienst heeft men niet van de doggen, wagt- en bul-hondend behalven dat zij voor waakers op de linnen-bleeken veiftrekken ;bewaaren zij bij nagt huis en hof, daar den vermoeiden Landman van deszelfs trou- |
Roozenrood wijdloopig gefchreeven , waar van de
korte inhoud deeze is ; men verkiest jonge honden van dien aait, die fterk en groot zijn; als deeze dien ouder- dom bereikt hebben, waar in ze gemeenlijk tot de jagt worden afgericht, leid men ze tot plaatzenen vertrek- ken, alwaar men zakken met geld, zilver, huisraad, en andere dierbaare zaaken opgeflooten heeft, waar na de dieven meest verlangen ; deeze dingen nu beftrijkt men met iets, dat fterk riekt, als vleesch , fpek , oude kaas, enz., met het zelve beftrijkt ook iemand de zooien zijner fchoenen, en gaat met zo een geldzak of (luk huisraad niet verre van daar; de hond derhalven deezen reukin de neus hebbende, en hem ook aan de voetftappen be- merkende , word vervolgens derwaarts gebragt, alwaar hij is, die tot het afrigten gebruikt word; daar na word de hond v/ederom te rug geleid, men ilreelt hem, en geeft hem eenig voedzel; het zelve doet men meteen andere reuk, die telkens minder fterk is, eens en an- dermaal , tot dat men eindelijk geen reuk meer gebruikt, maar alleen een mensch, die warm en bezweet is, en wiens reuk de hond wel haast ontdekken kan; men laat hem van tijd' tot tijd verder gaan, tot dat hij eindelijk aan alle, ook de geringde voetftappen gewend is : Hoe- |
|||||||||||||||||||||||
we en waakzaamheid overtuigt, zonder de minde be-
kommering voor onraad , zijne afgematte leden door den flaap gaat verkwikken, om 's anderen daags deezen trou- wen dienaar nog tot het karnen van zijne boter te ge- bruiken : Ook laat den hond zich zeer gemakkelijk africh- ten, om. even gelijk als bij het karnen in een rad loo pende, het fpit tedraaijen: Verfielt moet men ftaan, hoe dat zommige deezer dieren de bekwaamheid hebben, Oin verlooren dingen weder op te zoeken, veelerhande boodfehappen te doen, en voor kleine rijtuigen gefpan- nen zijnde , die voorttrekken , enz. Wilde men hier alles bijbrengen, wat er van de leerzaamheid der hon- den gezegt word , en waar van veel door de dagelijkfe ondervinding word bevestigt, zoude men een geheel boek-deel kunnen zaamenftellen. Wij zullen nog enkel opmerken, dat de manier zeer zonderling is, op'welke de Endvogels in de kooijen door een hondje worden voortgelokt ; als mede dat de Spions of Patrijs-honden , op de reuk of het gezicht, den boom weeten aan te wijzen, waar in een vogel zit, en op het land blijven ftaan, wanneer zij een Patrijs ontdekt hebben, die zij |
||||||||||||||||||||||||
wel daar bij ook valt aan te merken, dat een dief, die
bezig is met (teelen, uit bekommernis en vrees eengroo- te beweeging van bloed hij zig bevind, waarom zijne uitdampingen grooter zijn, en geheel anders gefielt, ais bij andere en geruste menfehen; zodat een hond deeze uitwaasfemende deeltjes, die voornamentlijk na het fnel loopen van een dief, in een grooter menigte in de aar- de blijven, gemakkelijk ontdekken kan : Als er nu een diefftal is begaan, brengt den kund ter piaafö, alwaar dezelve gefchied, en de dief zijne voetftappen.gelaten heeft; de hond derbalven behoorlijk afgericht, zal het fpoor van den vlugtenden dief wel vervolgen, en hem ontdekken', ten ware het middelerwijl had geregent ; men pleegt hen eenerlei en flegt voedzel tegeeven, ook ze op een en dezelve plaats te houden, om van reuk niet te- veranderen. In die eeuwen doen de bijgeloovigheid het fterkfte
onder ons heerschte, ja nog ten huidigen dage, dog in een minder trap, word het gejank of gehuil der honden als het voorteeken van eenig akelig toeval, ja zomtijds- zelfs van iemands dood gehouden; beklaaglijk vooroor- deel , dat dikwils.doorde minnen en opvoedilers met de- pap ingegeeven, zulke diepe wortelen febiet, dat ze zelfs menfehen van verftand op een geluid doof minne- drift van die dier veroorzaakt, doet öpfpfingen en met angst vervult. De Tartaa-en voorfpellen uit dit gehuil de aankooirist van reizigers of vrienden ; en de Indiaa-, V vv 3 ' neu |
||||||||||||||||||||||||
dan, volgens het gegeeven bevel van den jager,
|
Janf
|
|||||||||||||||||||||||
zaam voortdrijven, en ten laatteen verfchrikkends doen
opvliegen. Baart het ookgeene verwondering, dat men het zo verre met een hmfe-wind kan brengen, dat hij, o.n .zo te fpreeken, zijne natuur geweld aandoende, de gevangene Haas tegens de fcheurzieke tanden van zijn m- |
||||||||||||||||||||||||
k__
|
||||||||||||||||||||||||
IP94 ' HON.
|
||||||||
HON.
|
||||||||
«en van Peru agtcn zulks een voorbode van aardbeevin-
gen. Ook hebben veele honden kwaade- eigen fchappen ,
die hun voor de menfcheüjke zaamen-lceving ge- Taarlijk maaken ; ik bedoele hier hunne gramftoorigheid, gulzigheid en wispelturigheid ; de leerzaamheid dien bij betoond om den mensen te dienen en dezelve-met zijne sfnaakerijen enbehendigheden te vermaaken, koomen er oiet in dan door dwang en geweld van (lagen, en dik- wils neemt hij, in vrijheid gelaaten zijnde, zijne wil- den, wreeden aart weder aan; voorts is het een dier dat in zijne grimmigheid niemand ontziet, maarniet een hevige woede op eenieder aanvalt. Daar bij, wanneer rnenin aanmerking neemt, hoe zeer hij onderworpen is, om in dolheid te vervallen, en als dan den mensch door eene befmettende beet, of door zijn fpeekzei, ja,zozom- rnigen willen, door zijn adem alleen in een allerfchrik- kelijkst gevaar brengt, en er een groot aantal in defleur van hun leeven op een jammerlijke wijze heeft in het grafgeftort;moet dit veelen van dit anderzints zo gezel- lige dier affchrikken. Degeilheid die hem altoos eigen is, en dien hij op alle tijden en plaatzen, zonder eeni- ge fchaamte pleegt, de manier boe zulks gefchied, en racer andere omftandigheden dien aangaande, zijn zeer aanftootelijk. De natuur, die op al les zo nauwkeurig gade flaat, heeft
ook aan de honden, in het doen van zijn gevoeg, dejvoor- zigtigheid geleert, om zulks op fteenen en andere dor- re plaatzen te laaten vallen, dewijl er bijna alle planten van uitgaan ; zeer blijkbaar te zien omtrent de hokken van honden die vast leggen ; alwaar, behalven het varkens- gras, bijna niets groeit; de infeften en wonnen zelfs, raaken deeze vuiligheid niet aan ; wiens bedervende kragt, volgens waarneeming van Dr. Lister , zo buitengemee- ne ITerk is, dat fchoenen, waar mede men er in getree- den heeft, indien die niet fpoedig gezuivert worden, al waaren zij zelfs nieuw geweest, binnen'agt dagen op die plaats verrotten. Het is insgelijks aanmerkelijk, dat zij zijdelings aan den wand, fchutüngen, boomen, of paaien pisfen, en zulks op plaatzen daar andere 'honden pepist. hebben; nauwlijks kan men begrijpen, waar van zij zo veel water kunnen losten, dewijl men hun in een troep vergadert, elkander menigvuldig ziet bepisfen. Dog jonge honden ligten geen der agter-beenen bij het pisfen op, voor dat ze een half jaar oud geworden zijn; gelijk ook de teeven niet voor die tijd met de beide agterbee- nen om te pisfen nederhuiken, zoals die doen welke ouder zijn. De honden zijn aan meer lighaams-kwaalen onderwor-
pen, als andere dieren; dit is waarfchijnelijk ten dee- le aan hunne verkeering onder de menfehen toète fchrij- ven, en ten deele uit de groote verfcheidentheid van voedzel, die zij veeltijds niet bekooraen,danna dat de- zelve bedorven is, ooi; bejegenen hun veele ongemakken door gebrek van zuivere drank. In de heete landen zijn zij veelvuldig onderhevig aan het uitvallen van 't haair, en fehurftigheid of krauwagie, en dit is niet voor te koo- men, dan door ze dikwils te wasfehen en te reinigen; ook word de oorzaak hier van wel toegefclireeven, aan
het te veel eeten van vleesch of (lobberen van bloed. Oude honden, inzonderheid reuen, zijn ook veelvuldig aan doof- of blindheid onderworpen; ook zijn zij zom- ■ tljds wel met de (Teen in den blaas gekwelt. De lint-en andere wormen groeijen zo wel in hun gedarmte,als in .dat van dçn menscb, wordende dit niet ongegrond aan |
||||||||
het drinken van troeoel water toegefclireeven. Zomers
worden zij ook veelvuldig met viooijen gekwelt, die hun veeltijds de rug doet zweeren, indien zij niet tijdelijk gezuivert worden. Het is een bekende zaak, dat zij me- de aan de kinder-pokjes onderhevig zijn; en in de zui- delijke deelen van America met zekere venerifche ziek- te gekwelt worden. Dog geen gevaarlijker ziekte treft den kond, zo wel voor hem zelven,als ten aanzien van den mensch, dan die, welke de-naam van hondsdolheid (rabies canina) draagt ; dit dier is onder de tamme en huisfelijke wel de voornaamfte dien deeze kwaal over- koomt, fchoon de Katten er ook enkeid aan onderhevig zijn: Ónder de wilde dieren fchijntzij ook in den Wolf uit een inwendige oorzaak te ontdaan ; dog aan den mensch word zij nimmer dan doorbijten, of fpeekzei van het befmette dier medegedeek. De oorzaak deezer ziekte in den hond, is zeer be-
zwaarlijk na te gaan. Plinius en Columella béng- ten, dat men de haart derjonge/zosie«, op het eind van veertig dagen moet affnijden, om hun voor de dolheid te bewaaren; en hedendaags houden veelen ten dien ein- de dienftig, om dezelve, terwijl ze jong zijn, van de worm onder de tong te fnijden. Doorgaans word de oorzaak van deeze akelige kwna', aan gebrek van goede fpijze en zuivere drank, in een heet of vinnig koudfai- foen, met veel reden toegefclireeven ; en het is ook uit dien gevolge, dat men het zeer onvooreigtig rekent, in de Hondsdagen deez.e dieren langs de (haat te laaten loo- pen. De kenmerken van deeze ziekte, de droevige ge- volgen die ze tewege brengt, en dienftige middelen ora dezelve te geneezen, hebben wij omftandig onder het artijkel van DULLE HONDS-ZIEKTE befchreeven, daar wij den Ieezer na toe wijzen. Enkel moeten wij hier nog bijvoegen, dat men in de Hifloire de VAcad. Royale des Jcienc.es de l'année 1723 , een middel heeft ge- plaatst, door den Heere Petit uitgevonden, waar door men kan gewaar worden , of de hond daar men van ge- beeten is, indien dezelve bij toeval of met voordagt is aan kant geraakt, wezenthjk is dol geweest of niet; het zelve beftaat hier in : Men wrijft de keel, tanden en het tandvleesch, van den dooden hond, met een (luk. gekookt vleesch , dat men vervolgens eenen leevendigen hond aanbied; indien hij zulks al fchreeuwende en hui- lende weigert, zo wil men, is de doode dol geweest, jnaar indien de brok van^hem aangenoomen en opge- geeten word, behoeft men niets te vreezen. In het algemeen word het vleesch der honden in Eu-
ropa niet tot fpijze gebruikt ; fchoon zulks wel in de an- dere waerelds-deelen gefchied. De Chineefen mesten de honden vet, en..flagten ze gelijk men onder ons ge- woon is de Schaapen te doen. In Groenland, bij de inge-etenen van Senegal en Guinée, als ook bij eenige- natien van Amerika, word het honden-vleesch als eene lekkernije gehouden. Hippocrates fpreekt er op ver- fcheidene plaatzen in zijne werken van, als van eenge- woone fpijze, die egter zwaar valt te verteeren; dog het vleesch der jonge honden, (Telt hij met de haazen en vogelen onder de ligt verteerbaarlTe voedzelen. In de Geneeskunde heeft de hond mede zijn gebruik;
een kleine hond leevendig opgefneeden, en geheel warm op het hoofd gelegt, word door zeer kundige PraBici, als een heilzaam middel in zwaare en geweldige pijnen van dat deelaangepreezen, ja zelfs in zulke pijnen, die gehouden worden van de aandoening der inwendige dee- len , zo als van de hersfenen en derzelver vliezen af te
|
||||||||
HON,
|
|||||||||
HON. JC9S
|
|||||||||
'té hangen. Op de zelfde manier word het in de zijde
gelegt, die door de pleuris is aangedaan. Dit genieene middel, het welk misfchien hedendaags al te veel ver- waarloost word, zo wel als de meeste uitwendige ap- plicaties en ftoovingen , heeft veelmaalen goede uitwerk - zelen in de eene en de andere van deeze twee gevallen te wege gebragt. Leevendige jonge honden worden zomtijds op den on-
derbuik gelegt, om de kolijkpijn door een zagte ftoo- vende warmte te doen bedaaren,en zulks gefchied veel tijds met een gevraisebten uitflag. Bij Bartholikus vind men aangetekent, dat een hond in dit geval, zo dra de hitte niet van 's lijders lighaam gevoelt had, of hij riek fterk aan het braaken, en toen was aanftonds het kol ijk over. Om de pijnen van het podagra te ftiiien, is er volgens Borellus Hißor. &p Obfirv. Med. Phijfic. centur. 3 Obfervat. 28 , niets bekwaamer, dan jonge hon- den bij zulk een lijder te doen flaapen, en dat die kwaal tot zulk een hevigen trap in hun overgaat, dat zij niet meer kunnen loopen: Ranouw in zijn Kabinet der Na- tuurt. Ilifiorien, enz. Vide Deel, pag. 5, bevestigt dit mede door eenige voorbeelden; en het geval, dat wij door LiNN/Eüs in de Amœnitat. Acad. Vol. IV.pag. 61, aangetekent vinden, bekragtigt zulks nog meerder; de Heer Aschelin, een man die buitengemeen met poda- gra gekwelc was, liet geftadig zijne voeten door een fchoothondje likken, hier door genas hij, en het hondje kreeg zwaar de podagra en ilierf er aan; twee jaaren bleef deezen Heer vrij, dog toen taste hem deeze kwaal op nieuw aan; hij narn een andere kond, endoor die zijn likken is hij volkoomen herfteld geworden. Ook leert de dagelijkfche ondervinding, dat het likken der honden zeer dienflig is, om de wonden, zo wel van hun zelf, als die van menfehen, te zuiveren en fpoediger te doen geneezen, en wanneer deeze wonden vuil zijn, of met eenig vergif befmet, krijgen deeze dieren daar dikwils ongemak van. Dat de opium en andere flaapmid- delen weinig uitwerkingen op de honden doen, is door proefneeiningen geftaaft, te vinden in eene Verhandeling van den Heere Lorrt j over de uitwerkzelen van de Opium, geplaatst in de Recueil de Médecine, Chirurgie, Phar- macie, &c. Jan. 1756. pag. 68 &c.fuh>. Het vet van den hond word voor doordringender,
meer zuiverend, en wondheelender gehouden, als eenig ander vet; uitwendig word het gepreezen tegens jicht- pijnen, oorpijnen, drooge krawagie en het fchurft; ook word het zomtijds inwendig gegeeven tegens Jongzwee- ren en borstkwaaien, dienende als dan tot rijprnaaking en uitlöozing der fluimen,- doch het moet versch bereid zijn, dewijl het fpoedig rans word, en we! voornarnent- lijk, wanneer het uit een hond gehaalt word, door mid- del van hem te braaden. De drek of keutels der honden, gemeenlijker bij de
Apotheekers bekent onder den naam van album grœ- cum, album canis ; word op de volgende wijze be- reid: Neemt keutels van een hond, die niet dan been- deren heeft gegeeten, wordende door de wandeling wit- te klameij genoemt,' laat die droogen, en wrijft ze in een fteenen mortier fijn, maakt er voorts met gediste- leert water van herders-tasch (burfa pafloris) koekjes of broodjes van , die vervolgens gedtoogt worden. Verfcheidene Schrijvers, en onder anderen Ettmul-
ler, hebben veele eigenfehappen aan het album gracum toegefchreeven; zij hebben het aangepreezen, alszweet- verwekkende, zuiverende, koorts verdrijvende , wond- |
|||||||||
heelende, verweekende, ongemeen dienflig in dekrop-
?weeren. benauwtheid- en alle andere keelziektens, zo wel in-als uitwendig gebruikt; dog thans word het zel- den meer, ten minften in ons land, yoorgefchreeven. Het album grœcum'is eigentlijk maar een dierlijke aar-
de, en bijgevolg opflorpende, overeenkomliig met.het Philofophisch bereide hertshoorn en het ijvoor, enz. De verteerende vogten der hond, en het gebruikte wa- ter tot de'wasfchingen van deezen drek bij deszelfs be- reiding, hebben de lijmagtige zelfftandigheid, uit de door de hond gekauwde en cpgeflokte beenderen getrok- ken, bijna op de zelfde wijs als de waasfem van het koekende water of geest zulks ten aanzien van de herts- hoorn in de Phiiofophifche bereiding verrigt. Men ziet dus niet, welk voordeeliger kragten het zoude kunnen bezitten, boven andere opflorpende zelfftandigheden van den zelfden aart. Van de kleine hondjes word med:: eene olie of balfem
bereid, bekent onderden naam van jonge, honden balfem, de bereiding, volgens het voorfchrift der Parijfebe apo- theek , gefchied aldus : Neemt drie eerstgeboorene hond* jes, werpt ze Ieevendig in drie pond koekende boom-olie, en laat het zo lange kooken, tot dat de beenderen bij- na alle uit malkanderen zijn ; laat dan deeze olie, enz. door een doek loopen en drukt het fterk, op dat alles er ter deegen uitgeraake; voegt er dan nog, geheel warm zijnde, bij, toppen van marjolein, wilde thijm, poleij, orego en St. fans-kruid, van ieder twee oneen; doet dit alles in een welgeflooten kruik, en laat het dus veertien dagen lang in de zonnefchijn ftaan te trekken, waar na het op nieuw doorgezeegen en geclarificeerï jfvord, en tot het gebruik bewaart: Deeze balfem word zeer gerocmt tegens de kneuzingen, zwakheid der ze- nuwen, lammigbeid, lendenvang en jicht. Men moet ook tot de geneeskundige eigenfehappen
der jonge honden brengen, het gebruik dat er van ge- maakt word in de ziektens der zuigende vrouwen en minnen, die men in deeze gevallen door jonge honden laat zuigen, en inzonderheid in de kwaadaardige koort- zen , die zomtijds bet gevolg van een zwaare kraam zijn, en welke beletten, dat men niet aan de natuur de zorge kan vertrouwen, om de melk door de vloeij-buizen der baarmoeder te doen uitloopen. De honden worden ook met of zonder het haair, tot
bontwerk en leder bereid. De handfehoenen uit dit le- der vervaardigt, verzekert men, dat zeer dienflig zijn tot verzagting van het vel, en om de jeukingen te doen be~ daaren ; van de bereide vacht der Krulhonden, worden kouzen gemaakt, die men zegt, veel vcrligting aan de podagreufen te geeven; men maakt er ook handfehoe- nen en moffen van. Laarsjes van honds-Ieder bereid, en op het bloote vel gedraagen, roemt men buitenge- meen, om zeere beenen en aderfpatten te geneezen. Staart, ooren en ander afval, gebruiken de üjrnzieders, II. Wolf; in het Iatijn Lupus; zie WOLF.
III. Hijana; door Bellonius Lupus marinus ge-
noemt; {Taxus Porcinus,five Hijœna veterum. Kaemtii, Amoenit. 411. Tab. 407. Fig. 4.); zie HIJ/ENA. IV. Vos; in het Iatijn Vulpes; zie VOS-
V. Veld-Vos, of Alopex; zie VELD-VOS.
VL Lagopus; wordende in Zweeden Fiall Racka ge-
noemt ; zie LAG OPUS. VII. Jakhals, of Gulden-TVolf; in het latiin Lupus
aureus; (Vulpes'India Orientalis. Valent. Muf.); zie JAKHALS. IION-
|
|||||||||
JCOff HON.
|
|||||||||
HON.
|
|||||||||
ÎIONDEN-DOOD, zie APOCIJNUM.
HONDJES-DRAF; Hondedraf ; .Aard-veil; Onder-
have; in het latijn Hedera terreflris ; Chameclema; Coro- na terra;. Men vind hooftzaakelijk twee zoorten van dit kruid-gewas. i. De gemeene Hondjes-draf; Hedera terreflris vulga-
ris; {Glechoma foliis rer.ifcnnibus crenatis, Linn. Spec- Plant.) 2. De Nederlandfche Hondjesdraf; Lamium paludo-
fum belgicum Hermanni; (Glechoma foliis cordato-oblon- gis crenatis, Linn. Spec. Plant.) Befchrijying. ■ De eerde zoort is een laag kruid, dat
fnet veele dunne lange geknoopte rankjes langs de aar- de kruipt, die hier of daar in de aarde wortelen fprui- ten ; aan de knoopjes of leden der rankjes koomen rond- agtige, nierformige, gerimpelde en gekertelde ruigag- tige kleine bladen voort, telkens twee tegen elkander overftaande; de bloemen, uit de oxels der bladen groei- jende, zijn lip-of helm-bloemen, enblauwagtig-purper van koleur. Het geheele kruid heeft een fterke zwaa- ie reuk, en een bitteren fmaak. Daar is ook eene verandering van , die in alle deelen
kleiner en fraaijer groeit, en met regter opftaande rank- jes. De tweede zoort, gelijkt vee! naar de voorige, maar
groeit regt opwaarts, en heeft wat langer hartformige gekertelde bladen , en purperagtige bloemen. Plaats. De eerfte zoort, groeit in Hoog- en Neder-
Duitschland, enz. naast de heggen, wegen, in de ho- ven , en op meer andere gras- en ichaduwagtige plaat- zen. De tweede zoort word op diergelijke plaatzen gevoiv
den, dog inzonderheid daar het watvogtig is, en fchijnt hooftzaakelijk aan deeze Nederlanden eigen; deezezoort is éénjaarig. Eigenfchappen. Dit kruid heeft eene verwarmende,
openende, afvaagende, iets zaamentrekkende, verfter- kende en wondheelende kragt, en is zeer dienstig tegen de vogtige engborstigheid en hoest , inwendige zwoe- ren , longzucht en teering ; men prijst het ook zeer in buik- en roode loop, als mede in ploedpisfen, graveel en nieren-pijn : Men gebruikt in de gemelde gebreken het aftrekzel van het drooge kruid, dat men met zuiker of honing kan verzoeten, of het zelve gepoedert; in de loop kookt men met het aftrekzel van dit kruid een pap met rijst, waar bij men op het laatfte dooijers van eijeren mengt, waar van de lijder nuttigt; andere gee- ven het groene kruid fijn gehakt en in eijers gebakken, te eeten. In de longzugt of teering kan men het ook in wijn laaten trekken ; en men heeft bevonden, dat het in deeze ziekte van groote kragten en een uitneemend middel is, als dezelve niet te lang geduurt heeft; zijn- de veele daar door, het zij alleen gebruikt , of met bijvoeging van eenige andere kruiden, van diergelijke kracht, als eeren-prijs, hoef bladen, enz., volkoomen hcr- it-elt en geneezen ; Men prijs het poeder daar van, een half drachma, tot twee fcrupels dagelijks, negen dagen lang, 's morgens nugteren met de afneemendc maan in- gegeeven , ook zeer tegen de Engelfche ziekte der kin- deren , als men daar benevens een fmeering van osfe- merg gebruikt , en voor de inneeming het kind doet purgeeren; en zo de ziekte als dan nog niet geneezen ■Is, moet men dit middel met de volgende afneemende jmaan wederom op de zelfde wijze beginnen ; en dit fUiddel is niet minder dienstig voor de teering of verma- |
gering der kinderen. In zommige Apotheeken maakt
men gedistilleert water, conferf en fijroop van dit kruid, die ook in de gemelde gebleken van nut zijn. Uitwendig een pap van dit kruid op de buik gelegt,
of in een klijsteer gebruikt, word gepreezen tegen het kolijkj het zap van 't verfche kruid in de neus opge- trokken, neemt de hoofdpijn weg. HONDS-BEEï (DOLLE-), zieDULLE HONDS-
ZIEKTE. HONDS-BOOM, is de Bastert-Comoelje; zie COR.
NOEIJE-BOOM. HONDS-DAGEN , in het latijn Dies caniculares; dus.
worden de dagen of die tijd genoemt, welke omtrent tusfehen den 20 Julij en den 20 Augustij begreepen zijn , en in welke tijd men gemeenlijk de grootfte warm- te van de zomer befpeurt. Ze hebben den naam van Hondsdagen verkreegen van de eerfte oude Egijptifche en Chaldeeuwfche Sterrekündigen , naar de fter Sirius of Honds-fkr, die een der grootfte en glansrijkfte aan den hemel is, in hetGefternte de groote Hond genoemt; want dewijl dezelve waarnamen, dat deezefter omtrent de gemelde tijd bij de zon of met dezelve in conjunctie kwam, en daar door omtrent een maand lang in het zonne-licht verdween en onzigtbaar wierd, (gelijk me- de met meer andere Herren gefebied, wanneer de zon door haaren jaarlijkfen loop dezelve nadert,) zogeloofden zij, dat deeze iler de oorzaake was van de groote hit- te, in de gemelde tijd,- of dat zulks ten minften door deszelfs influentie of medewerking gefchiedde; weik ge- voelen tot heden toe bij de meefte menfehen ftand ge- houden heeft; of fchoon het zelve ten cenemaal onge- grond is, en de hondsfter geen het minfte deel aan de oorzaake van de hitte in de hondsdagen heeft: Het wel- ke klaarlijk daaruit blijkt, dewijl de hondsfter, zedertde tijd der oude fterrekijkeis, welke de gefterntens, of fterrebeelden het eerst ingeftelt en aan ieder zijn bijzon- dere naam gegeeven hebben, door zijn eigen loop, wel- ke (gelijk die van alle andere vaste fterren) jaariijks on- geveer 50 feconden, en dus in 72 jaaren omtrent een graad, van het westen tegen het oosten bedraagt, van zijn plaats verandert en bijna 30 graaden verder tegen het oosten geweeken is; zo dat thans de zon omtrent een maand laater bij deeze (1er of met dezelve in con- junüie kootnt ; en het na verloop van tijd gebeuren kan , dat de zaamenkomst van deeze twee hemel.lichten mid- den in de winter koomt te gefchicden, en dus de honds- dagen in de koudfte jaars-tijd zouden vallen : Waar uit men duidelijk kan afleiden, dat het niet van de hondsfter of zijnen invloed afhankelijk is, dat de hitte omtrent die tijd, die men gewoonlijk honds-dagen noemt, op het grootst van het geheele jaar gevoelt word. Hoe- wel het ook zomtijds door andere natuurlijke toevalli- ge oorzaaken gebeurt,dat de honds-dagen geenzinsheet, ja zomtijds minder warm, dan de voorige dagen van de zomer zijn ; gelijk men dit inzonderheid in verfcheide- ne zomers van deeze onze eeuw heeft ondervonden. Hoe kan men ook begrijpen, dat de honds-fler eenige invloed op onze aardkloot zou kunnen hebben, daar dezelve, volgens onze hcdendaagze vermaardfte fter- rekundigen , een zo verbaazende en onafmeetelijke af- fland, ja eenige millioenen aardkloots-dikten grooteraf- ftand van onze aardkloot heeft, dan de zon: De oor- zaake van de groofte warmte in de honds-dagen, moet derhalven in iets anders gelegen zijn en gezogt wor- |
||||||||
HON,
|
|||||||||||
HON.
|
|||||||||||
1P91
|
|||||||||||
Wij weeten door de ondervinding, dat de warmte des
.zomers toeneemt, naar maate dat de zon ons (fchijn- 'baar) nadert, en hooger klimt; om dat de oppervlakte van onze aardkloot in deeze jaarstijd niet alleen met ge- duurig regtftandiger wordende, of minder fcbuinze zon- neftraalen aangedaan word, maar ook dewijl de lucht en aarde, wegens de toeneemende verlenging der da- gen, geduurig meer verwarmende zonneftraalen ontfangt. Dog fchoon inen nu hier uit zou kunnen denken, dat de warmte op het grootst moest zijn, wanneer de zon in het zomer-folftitium of teken van de kreeft treed, in .welke tijd dezelve op het hoogst ftaat, op den mid- dag, en de dagen op het langst zijn, zijnde omtrent den 2i Junij; zo bevinden wij egter, dat de zomer-hit- te aanwast, als de zon wederom van het folflitium is afgeweekcn en de dagen afneemen, en dat het in de honds-dugen op het warmst word, wanneer de zon re- de een teken van het folflitium af is, of-omtrent vier vveeken van de langde dag. Om hier van reden te geeven, zo moet men aanmer-
ken, dat de werking der zon, of de daar door voort- koomende warmte, niet, gelijk derzelver verlichting, voorbijgaande, maar ten deele bijblijvende is, zodat een lighaam , dat eens door de zon verwarmt is, na der- zelver vertrek nog eenige tijd warm blijft, of de ver- warmende deeltjes niet fchieiijk alle daar uit vervlie- gen, waar door het gefchied, dat de deelen, die de lucht en aarde verwarmen, voor en na de tijd van het zomer- folflitium geduurig aanwasfen , dewijl-er wegens de lange dagen en veel korter nagten geduurig meer warme deelen bijeenkoomen en behouden blijven, dan er in de koele nagten vervliegen; en dus de warmte eerst na heifolflitium toeneemt, en omtrent de tijd'van de honds- dagen op het grootst word, en aldus eenige tijd blijft, tot dat de dagen wederom merkelijk korter -en de nag- ten langer worden. waar door de warmte, wegens de geduurig minder bijkoomende verwarmende deelen , al- lengskens weder afneemt en vermindert. Ziedaar, de waarc oorzaake van de grootfte zomer-warmte, in de zo- genoemde honds-dagen, verklaart, zonder zijne toevlugt tot de honds f 1er te neemen. De Astrologisten en Almanak-maakers hebben derhalven
geenc reden, om den honds-fler hier mede in het fpel te brengen, en ze zouden beter doen, om in plaats van in de almanak te fchrijven , beginvan de honds-dagen; einde va:i de honds-dagen, te ftellen begin, en einde van ds grootfte zomer-warmte ; of fchoon deeze tijdsftippen ook niet we! te bepaalen zijn ; weshalven ook de Astro- lugisten in de tijd van het begin en einde der honds-da- gen verfchillen , zommige dezelve vier, andere zes wed- ken lang Hellende. Dewijl nu in de tijd der honds-dagen, dikwils zwaare
ziektens voorvallen, a.\s pleuris, long-ontßeeking, gal-, rot- en heete koortzen, rafernij , buik- en roode kopen, enz., en op zijn best, fterke verkoudingen, zo moeste bij de Ouden de honds-fler ook de oorzaake daar van wee- zen , gelijk hem zulks nog hedendaags van veele onkun- dige te laste gelegt word, daar hij nogthans geen tiet minfte deel aan die ziektens heeft; want dezelve ook buiten de honds-dagen 'm andere jaars-tijden al te dik- wils voorvallen ; maar dat zulks egter meer in de honds- dagen gebeurt, is, om dat de hitte als dan gemeenlijk op het grootst en minder geproportioneert met de na- tuurlijke warmte van ons lighaam is .waardoor het bloed en de zappen dikwils al te fterk werden -bewoogen, >of Il Deel. |
a"an het gisten raaken, en ligtelijk tot bedeffen rotting
overgaan; of daar koomt eene ontfteeking in het eene of andere deel des lighaams, enz., 't welke dan deezeof geene ziekte veroorzaakt: Hoewel deeze ziektens veel- tijds, zo niet meest, door onvoorzigtig gedrag of eigen ver- waarloozing ontftaan-, als men zich, bij voorbeeld, door het eene of het andere overmaatig verhit; of verhit zijn- de, dat wel het ergfte is, fchieiijk ontbloot, of al te koude drank neemt, door die verkeerde verbeelding, om zich te ververfchen en te verkwikken, enz. Dog dewijl het de menfehen in het algemeen eigen is, dat ze zig niet gaarne iets zelfs willen verwijten, maar de fchuld gereedelijk op iets anders te werpen, zo moe- ten hier de honds-dagen, of de honds-fler de fchuld der ziektens, in die tijd voorvallende, op zig neemen, fchoon hij er part nog deel aan heeft. Of fchoon nu de zorg voor zijn lighaam in alle jaars-
tijden, nuttig en noodig is, om gezond te leeven, -en niet door zijne eigen ■ toedoening zig eenige ziekte op de hals te haaien, zo is dezelve egter vooral rioodzaa- kelijk in de zogenoemde honds-dagen, en niet te ver- waarloozen, dewijl het lighaam als dan, wegens de grooter hitte en droogte, meer aan fchielijke ziektens blootgeftelt is : Inzonderheid moet men zig in acht nee- men voor overmatige verhitting, uit eigen gedrag voort- koomende,- en fchoon het warm is, moet men egter zich niet al te dun kleeden, en zig wagten voor fchielijke ontblootingen en verkoelingen, maar vooral, om niet te fchieiijk nog te koud te drinken, als men verhit is ; veele menfehen hebben daar door hunnen dood fchieiijk verhaast, of zig et'ne ongeneeslijke of langdiiurige ziek- te op de hals gehaalt: De fpijs en drank moet maatig en niet heet, maar verkoelend en ligt te verteeren zijn-: Allerlei goede moes kruiden, jonge hoenderen, duiven, eijeren, dun lugtig bier, dat niet te versch- is , of wijn met veel water gemengt, zijn de beste fpijzen en dranken in deeze en andere heete tijden; ook zijn , volgens den Artz en andere Geneesheeren , inzonderheid de zuure fpijzen en zuuragtige vj-ugten en dranken zeer nuttig, dewijl ze de hitte des b'loeds maatigen, en de verrot- ting of het bederf tegenftaan : Waar toe ook behooren allerlei falaaden, in het bijzondere die met citroen-zuur worden toegemaakt, citroenen zelve , en 'China's appelen; oratije-appelen met zuiker op de tong genoomen, want het zuur van oranje-appelen bederft den maag zo ligt niet als 't citroen-zuur : Verders kerfén, beften, aalbeftën, en an- dere vroege aangenaame vr.ugten; melkoïweij met ci- troen-zuur, of cretnor tartari gefchift; cremor tartari of falpeter in water ontbonden; limonade en rïjnfche- of moe-v fel-wijn met water gemengt : Een limonade uit twee bou- teljes moezel-wijn, met een kan feltzer-water, drie oranje-appelen, drie citroenen en zuiker naar behooren, is een vorstelijke drank in heete ooste winden. Een eijer-dooijer met zwifcer wel geklopt, vervolgens met een mengelen water, een half glas 'rïjnfche wijn, en wat ci- troen-zap gemengt, is ook een zeer gezonde en voed- zaame drank in heete drooge tijden; ook zonder de wijn, als men die niet heeft. De lighaams beweeging moet maatig zijn, inzonder-
heid in de hitte van den dag, maar een wandeling In fchoone avond-uuren,. is zeer gezond ; want men moet altijd, zo veel mogelijk, de vrije verfche lucht tragten te genieten, weshalven ook de vertrekken over dag dik*' wils behooren gelucht te worden, en zelfs 's nagts, bij fchoon weer. Xxx ÏHet
|
||||||||||
iog8 HON".
|
|||||||||
HON.
|
|||||||||
de wortel kruipt met lange, witte geknoopte ranken -,
daar vezel-wortelen aan grocijen, en als onder elkander- verwart, onder de grond voort, en maakt hier en daar veele nieuwe fpruiten uit de 'wortel. Daar.is ook een inedezooxfr.van, die gebaarde airen.
heeft, zijnde de Triticum 7. LinnjEI. De tweede zoort, gelijkt in alle deelen veel na de
eerde» maar heeft riet- of pluim airen, en groeit wat kleiner: Daar is ook een vcran lering van, die losfer ai- ren heeft; de kleine gedeclteliJKC airtjes verder van el- kander alrtaande. De derde zoort, heeft kleine fmalle gras-bladen, en
dunne geknoopte halmen , van een voet of anderhalf hoogte, met lange fmalle airen, die uit kleine fchubag- tige platte airtjes beflaan, welke een om de andere en wat van elkander afftaan ; de wortelen loopen ook fterk met dunne ranken onder de grond voort, gelijk de voo- rige zoonen : De wortelen van alle , hebben een zoet- agtigen niet onaangenaainen fmaak. Plaats. De eerde zoort gloeit veel naast de wegen
en in de akkers en bedden der velden en tuinen die gebouwt worden ,, en dikwils in zeer groote menigte, zo dat ze toe een lastig onkruid verdreht,, dat niet ligt kan.uitgeroeit worden: De gemelde verandering daar van, word meer naast de akkers en heggen en onbe- bouwde plaatzen, dog in vette gronden gevonden. De tweede zoort koomt op diergelijke plaatzen voort, als de eerde ; en de derde zoort naast de heggen, ak- kers , weiden , wegen en elders. Eigenj'chappcn. Van dit gras zijn de kruipende wor-
telen , onder de naam van gras-wortelen 'm de Genees- kunde in gebruik, inzonderheid van de eerde zoort; hoewel ze van alle drie zoorten even kragtiggeacht wor- den: Dezelve zijn openend, verkoelend, pisdrijvend, zuiverend en verfterkend, en worden zeer gepreezen in de verftoptheid der lever, milt, nieren en' blaas, en mits dien zeer dienstig in het graveel,, pleuris, koorts, bloedfpuwing, enz. Men gebruikt ze meest in afkook- zels,- daar word ook een. water uit gsdistilleert. De- zelve zijn één der V kleine openende wortelen. Het gras zelve word mede gezogt door de zieke Honden, die het kauwen,, daar door aan het braaken raaken, en dikwils dQor dat middel geneezen ; het is ook hiervan, dat dit gras zijnen naams-oorfprong is verfchuldigt, Hoe men het Honds-gras uitroeit.
Dit onkruid i's zeer bezwaarlijk uit te roeijen, want als er maar het minde dukje van de wortel in de grond blijft, fpruit het zelve weder uit, en maakt binnen kor- ten tijd wederom een grooten plant, die zig verre ver» fpreid ; echter is er niet wel ander middel, dan het zel- ve door het uitzoeken der wortelen te vernielen : MenV moet derhalven den grond der akkers dikwils bij droog weer roeren , en die dan met een egge diep ovcr- eggen , om de wortelen er uit te haaien ; vervolgens de- zelve t'elkens wel opzoeken, en van het land bren- gen. In de tuinen kan men dit onkruid eindelijk vernielen,
door middel van de grond met een fc'hop of grijp om te roeren, en de wortelen, die niet diep onder de grond loopen, zorgvuld'g uit te zoeken, het welke men dik- wils moet herhaalen, zo dra men een in de grond g> bleevene wortel weder ziet fpruiten ; waar door men dit onkruid eindelijk kwijt zal raaken. Het is ook dienstig, dat men zo.lcn;g land, dat mei
hveeck
|
|||||||||
Het medicfneëren, aderlaaten, purgeeren, enz. word
in ds honds-dagen zeer fchaadelijk gehouden ; dewijl men veronderftek, dat de medicijnen dikwils nog meer ver- hitten of de vogten in eene te groote beweeging bren- gen," dog dit moet verftaan worden,, als de geneesmid- delen niet zeer noodzaakelijk zijn, of haar gebruik wat .uitgellelt kan worden, want in gevalle van noodzaake- lijkheid bij de eene of andere ziekte, die veeltijds een fpoedige hulpe vercischt, lijd deeze regel uitzondering, dewijl het onnatuurlijk zou zijn, de lijders de nodige en gepaste hulpmiddelen te onthouden; ook zijn alle geneesmiddelen niet even verhittend of nadeclig inhec- te tijden j. en de. honds-dagen zijn insgelijks alle jaaren niet even heet. Het is ook nog aan te merken,dat de wijnen,bieren,
mede, en andere gistbaare vogten, omtrent de tijd van de honds dagen veeltijds, inzonderheid als dezelve zeer heet zijn ,. aan het werken komen en daar door kunnen be- derven;, het welke ook nergens anders door ontdaat, dan door de overmaatige warmte der lucht in die tijd , waar door do in rust. zijnde gistendj deeltjes dier vogten opgewekt, en in nieuwe beweeging of gisting gebragt worden, dat men gewoonlijk onifi'aan noemt; en dewijl dit voornaamelijk gebeurt aan zulke vogten, die in geen koe- le plaatzen bewaart worden ,zo kunnen wij hier uit lee- ren , dat, om dezelve goed te houden, men ze in dehee- te dagen in koele kelders moet oplluiten, en ook de va- ten wel digt mnaken. Dat de honden om deeze tijd dol worden, fchiint
mede hooftzaakelijk door de groote hitte te ontdaan, waar over men op de arttjkels HOND enDULLE-HONDS- 21IEKTË nazien kan r En die meer begeert te leezen wegens de honds dagsn, en de ziektens die daar in voor- vallen ; als mede hoe men de leevenswijze in deeze en andere heete tijden regelen moet, kan nazien het nut- tige en in een vrolijke trant gefchreevene werk, ge- noemt de Artz of Geneesheer, IßeDeel, het VIL en HIV Vertoog, enz. HONDS-DILLE, zie CAMILLE (WILDE-)- HONDS-DOLHEID, zie DULLE-HONDS-ZIEK- TE. HONDS DREK , zie ALBUM GRiECUM. HONDS-GRAS; Kweek-gras; Lid-gras; Lolijk-gras; xn het latijn Gramen caninum ; Cijnagroßis. Daar zijn- drie zoorten, die in bet bijzonder deezen naam draa- gerr, ais i. Het Hnds-gras met een weiten-air; Gramen cani-
■itum arvenje ßve Gramen Dioscoridis; Gramen loliaceum,. mdice repente ßve Gramen Dioscoridis; (Triticwn calij- ■sibus fululatis trißnris acuminatis, Linn. Spee, Plant.) 2. Het Honds gras met een pluim-air; Gramen pani-
tulatuni latifolium, radice repente , crasßori; Gramen ■camrium, longius rodicatum, latiore panicula Lohelii; Gramen Dodojj/et. 3. Met kleine Honds-- of'Lolijk-gras; Gramen loliace-
wt Jpica longiore £? angußiore , fpiculis remotis. üefchrijving. De eerde zoort heeft lange, breede,
puntige bladen, die grooteren breeder als die van het- gemecne weij-gras, en aan de benedenfte kant nrigagtig zijn; de halmen fchictcn tweev dru;, tot vier voeten' hoog» en zomtijds nog hoogerop, hebben verfcheidene krioopen, elk met een blad voorzien., en op de top een »hr, die naar die van de weit fweemt, dog die zeld- zaam gevonden word, om dat-men dit- gras als een on- imtid veel al uitroeit, of het zelve- afgemaait word; i' t! |
|||||||||
HON.
Jw«^ vervult is, met kool wat digt beplant, waardoor
liet zelve kragtig word vernielt, om dat het door de kool onderdrukt, en als in de groeij gefmoort word; en misfchien heerscht er ook een zoort van antipathie of tegenstrijdigheid tusfchen het honds-gras en de kool, die het eerfle doet vergaan. In het aanleggen van nieuwe tuinen, appel-hoven,
moes-tuinen, enz., kan dit onkruid, als de grond daar mede vervult is, ook weg gemaakt worden, door mid- del van den grond een paar goede fleeken of voeten diep om te fpitten , en de bovenfle aarde , daar de kweeck in huisvest , naar beneden te brengen; want dezelve aldus diep genoeg in de grondkoomer.de, kan dezelve niet weder fpruiten , en de wortelen verrotten. Zie verder DELVEN. HONDS-HONGER; deeze overgroote honger word
in het grieksch :ß*--t*i* genoemt, en moet niet afgeleid worden van ßZt een Os, en U/atf honger, maar van ßl eene vergrootings-bijvoegzel, en honger ; dus is het eene overgroote honger , welke men ook honds-honger of fa- mes canina en cijnorexia in het latijn heet. Deeze hon- ger is tegennatuurlijk , en overtreft verre weg de lust jom te eeten totverzadigens toe. De lijders Hokken maar in, het gene hun voorkoomt, zonder zich tijd te geeven van het te kaauwen , even als de Honden. De oorzaak daar van is eene groote fcherpheid in de
vogten van de maag, en van de gal, ofwel wormen; de eetlust gaat derhalven niet over, voor dat deeze oor- zaaken weggenoomen zijn, het welke dikwils niet zeer gemakkelijk gefchied; meest al is deeze ziekte ver- zeld van eenen dunnen loop, en braaking. Maag verfterkende, en tefFens afgang verwekkende
middelen, met een goed dieet, zijn de eenige die te pasfe koomen ; doch als wormen oorzaak zijn van deeze moeijelijke kwaaie, is dikwils alles vrugteloos, om dat wij geene zekere wormdrijvende artzenijen heb- ben. Daar word een geval gevonden in de Phil. TransaB.
ïi. 476'. van een jongman, die een volkoomen denkbeeld zal geeven van deezen honger : Hij verviel, na eene koorts, in deeze ziekte, zo dat hij binnen zes dagen 2oo pond voedzel gebruikte, zonder er van -gevoed te worden; hij wierd lam, en ftierf weinige maandendaar na, geheel en al uitgeteert. HONDS-HOUT , zie PIJL HOUT.
HON DS-KERSEN,- Regt op groeijend Caperfoelie;
in het latijn Chamcecerajus; Perijelijmenum retlum; Xij- lofleum; hier van zijn verfcheide zoorten, als onder an- deren 1. De groote gemeene Honds-kers, met dubbelde
ïoode befiën ; Chamcecerajus dumetorum , fruBu gemino rubra; Xijloßeum rnajus Dodcinjei ; (Lonicera pedun- culis bißoris , baccis dißinBis, foliis integerrimis pu- iejceniibus, Linn. Spsc. Plant.) 2. De Honds-kers van de Pijreneën, met dubbelde roo-
de befiën; 'Chamcecerajus pijrenaica: (Lonicera peduncu- lis bißoris, baccisdißinBis, foliisoblongisglabris, Linn. Spec. Plant.) 3. De kleine Honds-kers met dubbelde roode befiën
die twee flippen hebben ; Chamcecerajus alpina, fruBu ■ ritbro gemino, duobus punBis notato ; Xijloßeum minus
Dodon-Ei; (Lonicera ■pedunculis bißoris, baccis coadu-. natis didijmis, Linn. Spec. Plant.) 4. De Honds-kers met blauwe befiën ; Chamcecerafus
inontana, fruäu ßngulari coeruko ; (Lonicera pedunculis |
|||||||
HON. ro$»
hifloris, baccîscoadtmato-ghboßs,ßipuh'sindivißs,Liss.
Spec. Plant.) 5. De Honds-kers met zwarte befiën ; Chamcecerajus
alpina , folio ferrato, fruBu gemino nigro ; (Lonicera pe- dunculis bifloris, baccis diflïnföis, foliis ferrcttis, Linn.- Spec. Plant.) Bejchrijving. De eerfle zoort groeit heesteragtig,van
8 tot 10 roeten hoogte ; heeft langwerpige zagte iets haai' rige bladen, die aan de onderfte zijde grijsagtig zijn, en bij tweën tegen elkander overftaan ; uit de oxels va* elk blad naar bovenwaarts, koomt een lang dun fteeltje voort, met twee eenbladige witte bloemen bij zaamen, die beneden pijpagtig zijn , maar zig boven met twee lippen openen, en vijf helm-ftijitjes verwonen, naar die van de Caperfoelie gelijkende, maar kleiner zijnde : Na de bloemen volgen twee roode week e befiën , digt bij eenftaande, die naar kleine kersfen gelijken, ea platagtig zaad bevatten. De tweede zoon gelijkt genoegzaam naar de voori-
ge, maar de bladen zijn glad, en de bloemen tregter-j formig, en witagtig. De derde zoort komt in de gedaante ook over ee*
met de eerfle zoort, maar groeit niet zo hoog, en debla- den zijn grooter , breeder, harder en glad; de bloe- menzijn paarsagtig-wit, ofwel paars ; detwee vrugtenzijn -ook grooter en aan malkander gegroeit, en hebben bo- ven twee flippen, zijnde de lidtekens Van de bloc« men. De vierde zoort, gelijkt mede genoegzaam naar de
voorige zoort ; de bloemen zijn piipagtig hol en in vijf fnippels gedeelt, en hebben vijf ftijltjes in het midden ; de twee befiën zijn digt zaamen gegroeit, en maaken als eene klootronde befië uit, die blauw van kaleur is. De vijfde zoort, heeft langwerpige getande bladen^
de bloemen zijn purperagtig, de befiën zwart van ka- leur en niet zaamengegioeit. Plaats. De eerfle zoort groeit in Hoog-Duitscbland,
Zwitzerland, Frankrijk, Oostenrijk en elders in de heggen en bos'fcben ; de tweede zoort word voornaa- melijk gevonden in dePijreneefchegebergtens,- de derde zoort koomt voort in de gebergtens van Zwitzerland, Savoijen, Italien, Oostenrijk, enz.; de vierde zoort word in Zwitzerland, Oostenrijk, en elders gevon- den; en de vijfde in Zwitzerland, Frankrijk , Daüphi- në, enz. Men kweekt deese zoorten, inzonderheid de eerfle en derde, die het bekentst zijn, ook wel m de tuinen, om dezelve in de bosquets en elders te planten, om de verandering van gewasfen , daar ze ook een goe- de vertooning maaken, en, zomen wil, kan men er « kleine boomen met flammetjes van vormen.. Kweeking. Dezelve gefchied door middel van ïnleg-
ging der jonge tedere takken , in het voorjaar, die meestal binnen een jaar wortelen maaken, en dan in het volgende voorjaar kunnen verplant worden, daar men begeert. Men kan ze ook door flekken voortzetten, maar deeze fpruiten bezwaarlijk en langzaamer worte- len, en vereifchen meer moeite, dewijl men ze ia de zomer bij droogte geduurig vogtig moet houden, zullen ze niet bederven en wortelen fpruiten. HONDS-KOOL; in het latijn Cijnocrambe Diojcorï-
dis; (Theligonum, Linn. Spec. Plant.); is een plant die in Zuid - Frandrijk en Italien groeit, bladen heb- bende als het glas-kruid of groote hoenerbeet, en mos- agtige bloemen; HONDS-KRAB, Sie KRABBEN, ra. XXIIL . . X x x 2, HONDS- - .* - ' r~
"■'.. - (" ■ ■'"-.'■
|
|||||||
- -- ■■■ ■..-. ■,.-.. ' .... ' . . . , . ■ . .'-■'■
|
|||||||
HON.
|
|||||||||||
HON.
|
|||||||||||
ïtoo
|
|||||||||||
grond laaten, waar door ze inkrimpen, ukdroogen en
bederven., Meukan.ze ook door het zaad voortteelen, op de
zelfde wijze, als da narcisfen, waar door "men zomiijds nieuwe veranderingen verkrijgt. HONDS-TONG; in het latijn Cijnoglosfum; Lingua
canbia; devoigende zuorten zijn hief van de bekendile. 1. De gemeene groote Honds-tong ; Cijnoglosfurn.
majas vulgare ; Cijnuglosfum DooosiEi ; (Cijnoglosjunt Jlamimbus corolla brevioribus ,föliis lato-ianceolatis tomento- fisßsßlibus,.Lii\N. Spec. Plant.) 2. De Candifche Hoadi-toiig ; Cijnogfosfum creticum;
(Cijnoglosfum corollis cuijce duplo loagiotibus, foliis lan* ceolatis, Linn. Spec. Plant.) 3. De kleine Honds tong met fteekelig zaad; Cijno-
glosfum minus; Lappula vulgo; (MijojotisJeminibus gle~ chidibus, foliis latueolatispilofis, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving.. De eerile zoort groeit met veele bree-
de, lange, puntige bladen uit de wortel, die wolagtig- grijs en zagt in het aauraaken zijn ; tusfchen de bladen fchiet een ronde, getale fteng op , van anderhalf tot twee voeten hoogce , die met bloemen en kleine biad- jes daar tusfchen bezet is ; de bloemen zijn ecnbladig maar in vijf biadjes geJeelt, en purperagtig blauw; dog worden ook wit gevonden, maar zeldzaamer; na elke bloem volgen vier aan elkander zittende zaad-huizen ; die rouw en fteekelig zijn , en aan de klederen blijven hangen, gelijk de klisfen , bevattende glad en platagtig zaad; de wortel is zwart, dik en lang, na de wal-wor- tel gelijkende. Dit gewas groeit zomtijds grooter ea kleiner, naar den aart des gronds en climaats. De tweede zoort verfchilt van de eerfte hoofdzaa-
kelijk daar in, dat ze fmaller en langer bladenen bloe- men heeft. De derde zoort heeft fmalle haairige bladen, en groeit
in alle deelen kleiner. Plaats. De eerfte zoort word gevonden in Hoog-
Duitschland, Frankrijk, Engeland, enz. in zandagtige, ongebouwde en vervallene plaatzen ; de tweede zoort groeit in Candien, en de derde zoort koomt voort irr Hoog-Duitschland, Frankrijk en elders, in ongebouw- de plaatzen , in lijmige gronden ;, dezelve zijn twee- jaarig. Kweeking. Wil men deeze gewasfen in de höveö
kweeken, inzonderheid de eerfte zoort, tot het medi- cinaale gebruik, zo moet men het zaad vroeg in het voorjaar op een bedje niet te digt zaaijen , of de jonge . planten op een tot twee voeten afitand verdunnen , zo zullenzein 't volgende Jaar bloeijen, waar na ze vergaan; maar ze beminnen, om wel te groeijen , liefst een zandagtige grond, inzonderheid de beide eerfte zoorten, en de tweede zoort moet een warme ftandplaats heb- ben. Kigenfchappen. Dit geheele kruid, te weten de eer-
fte zoort, die hoofdzaakclijk gebruikt word , heeft een verkoelende, zaamentrekkende, verdikkende, iets ver doovende'en pijnftillende kragt,-.en word inzonderheid gepreezen tegen catharren en fcherpe vogten op de bosst vallende , vogtlge verkoudheid , fterke hoest , buikloop, en allerlei pijn , enz.. Men gebruikt het in afkookzels, of aftrekzeis, en men maakt er zaamenge- ftelde pillen van, die een groote naam in de gemelde gebreken, hebben ; zie hier hoe die bereid worden. Neemt honds tongwortel , opium, zaad van kilfen-
kruid, van elks een half once; wierook, vijf drachmen; mij'r-
|
|||||||||||
: HONDS-KRAMP; in het latijn Spasmus Cinicus, is
de zulke die bet aangezigt aantast, en den mond naar beide zijden draait, dog ze is meest maar voor een korten lijd. HONDS-KRUID of Hondjes-kruid „ is de Orchis
of 't Stendél kruid. HONDS LUIS, zie MIJTEN, ». VII.
"HONDS-MELDE, zie GOEDE HENDRIK.
HONDS MOS, zie MOS.
HONDS-RASEIlNIJi Honds- dolheid ; in het latijn
Rièies canina ; is die rajernij, welke voortkoomt, als iemand van een dolle hond gebeeten is; dit droevig toe- val word, als het kwaad dus ver gekoomen is,. voor ongeneeslijk gehouden : Zie hier over verder op het artijkej DULLE HONDS-ZIEKTE , en HIJDRO- pho'bia.
HONDS RIBBE, dus'word een zoort van Weeg-bree
met fmalle bladen genoemt; zie WEEG-BREE. HONDSROOS; in het latijn Rofa canina; Cinosba-
tos; Cijnorrhodon;. is.een zoort van wilde Roos,.die in de heggen, en elders gevonden word, inzonderheid in zandagtige gronden; het merg der vrugten met de Itee- nen, als. mede de fwam van deeze roos, worden ge- preezen tegen 'tgraveel enden fteen : De vrouwen geloo- ven , dat als deeze fwam onder het hoofd - kusfen in.het bed gelegt word, hij flaap verwekt, en gebrui- ken hem demalven voor de kinderen; zie ook RÜO- SEBOOM. "HONDS STER; in het latijn Sirius; is de groot-
fte van de 17 fterren, welke het gefternte de groote hond genoemt, uitmaaken , en aan welke men te onregte de zomer-hitte in de honds-dagen toefchrijft ; zie hier over het artijkel HONDS-DAGEN. HONDS-TAND ; in het latijn Dens canis; Dens ca-
nimis. DoDONiEi; {Erijtlironium, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit gewas brengt twee , ' en zom-
tijds, dog zelden, drie bladen uit de wortel voort, die langwerpig , puntig, dikagtig en glad zijn , en malkander beneden omvatten , naar de bladen van daal-lelien fweemende, maar zijn met donker-groene of zwart-purpere vlekken gevlekt; tusfchen deeze bladen toomt een dunne fteel voort, van omtrent een fpan hoog, v/elke in de top een nederwaarts omgebogene bloem draagt , uit zes langwerpige puntige bladen gemaakt, Aie na bovenwaaits omgekrult zijn, op de wijze als de krul leliën, en een purper-roodagtige of witte koleur Hebben; waar na een rondagtige vrugt volgt, die.vee- Ie langwerpige zaaden bevat ; de wortel is langwerpig en vleefchigj als een kleine bol of klijster, en van ge- daante als een tand van een hond, waar van dit gewas zijnen naam draagt, fpruitende beneden veele vezelen uit. Daar is ook eene verandering van met fma'ler bla-
den, en een Virginifche zoort, met zwartgevlektebla- den. Plaats. Dit-gewas word gevonden in de gebergtens
vanSavoijen, Italien, Stirien en elders; De Virgini- fche zoewt koomt in Virginien en daar omftreeks voort: Men kweekt ze wegens haare fchoone bloemen ook in de bloem-tuinen, bloeijende vroeg, in de maand April. Kweeking. Dezelve gefchied door de afzetzels der wortel, die men van de- oude afneemt, en op zich zelf plant; waartoe de beste tijd is, wanneer de. groene bla- den verdorren, het welk doorgaans in het Laatst. van Maij is; maar men moet de woitelen niet lang uit de |
|||||||||||
HON. iior
|
||||||||||||
HON.
|
||||||||||||
inijrrhe, zes drachmen:*camel, kruitbnagtb, beste ftij-
rax, van elks twee drachmen ,• beste jaffraan , een en een half d'achuia ; maakt er met het zap van honds- tmg of met vioolen-fijroop, een piilen-masia van ; deeze pillen worden zeer gepreezen tegen fterkc catharreu en hoest, en alle zinkingen, men gebruikt ze van een half tot een heel fcrupel, 's avonds na bedde gaande. Inde plaats van de honds-tong kan men ook osfe tong gebrui- ken, als de eerstgemelde ontbreekt : Maar als men deeze compofitie wel inziet, zo ontdekt men , dat haar kragt hoofdzaakel ijk, buiten de honds-tong, voortkomt van het opium en de overige ingrediënten. HONDS-TONG, met Jmalle zee-groene bladen ; zie
OMPHALOIDES. HONDS-VL1EGEN, zie VLIEGENDE LUIZEN,
». I. HONGARISCH WATER, zie EAU de la REI-
NE. HONGER ; in het latijn 'Famés ; is een onaange-
naam gevoel in onze maag, of in haaren krop, welke in ons lust tot eeten verwekt. De Schepper heeft door deeze aandoening ons geduurig te binnen willen bren- gen,, dat wij eeten moesten, veel ligt immers zouden anders de menfehen zich zelven vergeeten, en flerven, enkel uit luiheid, of wel afgetrokken door andere bezig- heden. De honger is teffens evenredig aan bet geene wij noo-
dig hebben ; zo groot is de Wijsheid van onzen Maa- ker-, dat de eetlust ophoud, als wij genoeg hebben; wij noemen dat gevoel verzadiging, en zatheid; en deeze zatheid heeft juist dan plaats, als wij zo veel hebben gegeetea als nodig is, om ons geheel lighaam te voor- zien van nieuw voedzel, tot hcrftelling van het geene. afgefleeten is, en aanbrenging van het geene nog groei- jen moet. De honger dwingt ons tot eeten, het zijn alleenlijk
eenigeftijf koppige Wijsgeeren onder deOuden geweest, die zich afzonderden van hunne huishouding, opiioo- ten en uithongerden. Indien de honger in ons zulk een onaangenaam gevoel niet verwekten, hemel! hoe vee- Ie zouden zich niet laaten dood hongeren, eene geme- lijkheid, kwaade hartstocht, of een ledige beurs door flegt gedrag veroorzaakt, zou de menfehen van (legte beginzels van kant maaken, die nu traager tot het wa- ter, den ftrop, of een p.istool-fchoot hunne toevlucht neemen; zo groot is onderwijl de fmert van -honger, dat zij deezè geweldige en fchandelijke middelen boven uit- hongering verkiezen.' De honger doet de menfehen . zomwijlen de grootfte
wreedheden bedrijven; in belegerde fteeden, en fchee- pen zonder voorraad van eeten voorzien , heeft men dikwils menfehen geflagt enopgegeetenj.de ouders zelfs hebben hunne kinderen niet gefpaart : Aan de andere kant zijn er voorbeelden, dat menfehen vijf,,zes, en meer dagen zonder eeten hfibben geleeft; de Groote Karel de XII. is in dit geval geweest. Door aardbeeving en groote fneeuw heeft men voorbeelden van 15 tot 20 da- gen. De honger doet de.menfehen werken, en misfehien
is niets zo vernederend voor ons buftaan, dan onze ver- plichting, om geduurig door voedzel, en wel in groote veelheid daags ons leeven te moeten onderhouden. Vraagt men, wat is de oorzaak van honger ? Men
moet antwoorden, het gebrek aan voedzel ; het is waar- fchijnelijk afhangend van eenig vogt dei maag,,welke |
prikkelt, om dat wij ondervinden, daf men de eetlust
Kan aanzetten uoor fpecerijen, en andere prikkelende dingen, waar van de tafels der Grooten overvloeijen ; en welke in zich zelven befehouwt, zo veele vergiften zijn, welke met gretigheid en lust ingenoomen, het lee- ven fchielijk doen verliezen; wat anders zoude de rede zijn, dat Koningen en Groote Heeren kort, en de ar-- me Lieden en Boeren lang leeven ? Deeze eeten om te leeven, en hun gebrek aan geld is oorzaak van hunne- maatigheid ; geene. leeven om te eeten , en betaalen ee- nen kok, die op eene konstige wijze deeze tafel-vergif- ten toebereid, en een Doétor, om hun leeven, in weer- wil van dezelven uit te rekken ! Deeze verfoeijelijke- dwaasheid houd nogthans bij aanhoudendheid Hand, in weerwil van alle zedeles'fen der Wijsgeeren. Maar wij verlaaten deeze uitweiding, en merken aan,
dat de maag verflijmd, of verkoud, dat gevoel verliest, en als dan zijn wij in het begin van ziek worden : DaE verminderen van eetlust is mede eene voorzigtigheid van den Schepper., om niet aan ons over te laaten teeeten, wanneer de ingewanden het voedzel niet verteeren kön- nen ; men noemt dit walging, welke, wanneer wij ifj weerwil van de waarfebouwing die de natuur ons geeft, voortgaan, in braaking verandert, en ons doet uitwer- pen , het geene onvoorzigcig genoomen is. Het is onbegrijpelijk, dat alle menfehen bijna zich
hebben toegelegt, om middelen te vinden, tot ver- meerdering van deezeneetlust, en niemand gedagt heeft om hem te bedwingen. Allerlei lekkernijen en tin&uu- ren, wijnen op allem, op alandwortel, enz. geeft men zijne gasten; het is eene beleeftheid geworden, zijne, vrienden een langzaam vergift in te geeven, en hem te noodigen om het te -neemen, terwijl de Rechter ie- mand ter dood zoude ftraffen, wanneer hij een wei- nig cicuta , belladona, of ander vergift iemand aanbood! De natuur geeft ons van zelve den eetlust wederom, zo dra de ingewanden herfielt zijn, wij hebben niets* noodig dan abflineiiiie en maatigheid , om volmaakt ge- zond te worden in de meeste ziektens, ten waare de- lucht bedorven, ons koortzen deed hebben. Het gebeurt dikwerf, dat fcherpe vogten in de maag,
het zuur, bijvoorbeeld, of wormen, die zenuwen prik- kelen , die anders natuurlijk het gevoel van honger ver- oorzaaken; wij weeten thans uit de waarneemingen der, Ontleedkundigen, dat het agtfte paar zenuwen van bei- de de zijden langs de ilokdarm nederdaalende, met de- takken der tusfehenribbige zenuwen groote zenuwvleg- ten om den krop der maage maakt, die aangedaan wor- den door al watfeherp is, tnhonger, of valfchen hon- ger te wege brengen. Opflorpende middelen , hreeftsoogen, krijt, koraal,
peerlen, enz. geftampt, verbeteren deeze fcberphekl, en geneezen den honger, die boven maaten is : Dit is in kinderen dikwils nood ig , en meestal de-oorzaak van de.meesten hunner ziektens,- de wormen immers, of fchoön dikwerf oorzaak-van dezelven, fchijnen min- der uitwendig te werken dan fcherp zuur in de maag., Ligte braakmiddelen ingegeeven , bij kleine veelheid , doen wonderen in dit geval; vooral wanneer er teffens. wel op den aart van het eeten gelet word. Eene maatige honger doet oneindig voordeel aan den
fmaak; men behoorde niet te eetén voor dat wij waar- lijk honger hadien ; dog de geregeitheid, die in alle huishoudingen noodzaakelijk vereischt word, doet ons ei of m^eimaalendaaïs eeten. Gelukkig is hij die- |
|||||||||||
Xx"x 3 zich1 i
|
||||||||||||
.BON.
|
|||||||||||
HON.
|
|||||||||||
llë%
|
|||||||||||
zich dan maatigt; niet alleen leeft hij' langer, zo dit
een zegen is, maar hij leeft zonder finert, en is be- kwaam toe alle verrigtingen, daar hij toe geroepen is, en dit is zekerlijk een zeer gezegende ftaat, en waar van wij allen meester zijn. HONING ; Honig ; in het latijn Mei; men heeft
tweederlei honing, als witte en geels ; de eerfle is die welke van zelf uit de höning-raaten loopt, en Juf- fer-honingol' Maagd e-honing genoemt word,- en de twee- de word, warm gemaakt zijnde, door een puntige zak of zeef uitgeperst, en van het wasch afgefçbeiden; van welke beide de witte of maagde-honing voor de beste geacht word. De honing is een zoort van zap , dat uit eene zeer
balfamike, zout-olieagtige doffe beftaat , welke de ho- ning-bijen uit veelerlei bloemen vergaderen , daar het rede door de natuur in fchijnt toebereid te zijn , en in de zogenoemde honing-kasjes (neOaria) der bloemen opgefloten is ,• dog het welke zeer waarfchijnelijk in de maag der Bijen nog verder bereid word, onréijne reg- te hoedanigheid te verkrijgen; het is derhalven-niet van het waterige zap der bloemen, nog van een zeke- re dauw die uit de lucht valt, waar uit de Bijen den honing bereiden, gelijk men voor deezengelooft heeft. Dog de honing is verfchillende van deugd, naar den aart der bloemen, waar uit de Bijen dezelve inzaamelen ; de beste is die, welke uit weiruikende en kiagtige bloe- men voorkoomt, en hierom is de Narbonfche honing in groote achting, vermits die uit de'bloemen van de roofemarijn en andere geurige bloemen, die in Proven- ce en Languedoc oveivloedig groeijen, voortkoomt. Eigenfcliappen. De honing heeft-een verwarmende,
openende, oplosfende, verdunnende, afvagende, zui- verende , balfamike en laxeerende kragt, en is inzon- derheid dienstig voor de borst, en in alle borstziektens, zuiverende de borst van (lijmen , en bevordert de adem- haaling, enz. ; dog het veele gebruik van de honing is niet goed voor drooge en galagtige temperamenten, de- wijl hij opwâllMg veroorzaakt. Uitwendig is de honing , met weiten-meel gemengt ,
een treffelijk verweekend, rijp- en ettermaakend mid- del, en met het geel van een eij gemengt, is hij de beste, digeftief-zalf ; de honing dik gekookt, dient tot de beste zct-pillen. Voorts dient da honing tothetmaaken van meede, con-
fituuren, honing-koeken, en tot veelerlei compoßtien der Apothecken ;' ook maakt men in de Apotheeken verfchei- dene zooiten van medicinaale honing , als honing van foofen , van vlooien, van fcheikruid, van roofemarijn , van hing el-kruid, enz. TAe verder op hetaitijkel 110- •NING-BIJE. H0N1NG-AZIJN , of Azijn-Honing ; zie OXIJ-
MEL.
HONING-BIGNETS, zie BIGNETTEN, p. i8f5.
HONING-BLOEM ; Fiuite-boom ; Pijp-boom; Witte
Sijringe; Wilde Jasmijn; in het latijn Sijringa alba ; {Philadelphia foliisfubdentatis , Linn. Spec. Plant.) Sefchrijving. .Dit heester-gewas , dat vijf tot zes
voeten boog groeit, beeft breede, langwerpige, pun- tige, rouwe, wat gezaagde bladen, die bij tweën aan de leden der takken tegen malkander overflaan; de bloe- men groeijen in een trosje aan de einden der takjes, ver- fcheide bij malkander, zijnde vier- of vijf-bladig, roos- formig en wit, en hebben een fterken zoeten reuk als honing, of veel naar die van de oranje-boomen zwee- |
|||||||||||
mende; waar na rondagtige rouwe vrugtjes volgen, die
veel kleine zaaden in vier celletjes bevatten. Daar zijn twee veranderingen rvan, als eene met dub-
belde bloemen, en de andere met bonte bladen. Plaats. Waar deeze heester van zelf in het wild
groeit, fchijnt bij de Botanisten niet bekent te zijn; maar men plant ze bij ons en elders in de tuinen, we- gens de aangenaame reuk der bloemen; dog veelemen- fchen, inzonderheid de vrouwen, kunnen dezelve niet verdragen , voornaamelijk als ze in een beflooten plaats ftaan, of de bloemen in een kamer beflooten zijn; men plant ze gewoonlijk in de plaifier-bosquets, of elders in de tuin; men kan er ook kleine heggen van tnaa- ken , of een flaket of muur, enz. mede bekleeden ; maar dan gceven ze geen of weinig bloemen. Kweeking. Deeze heesters wordenzeer ligtelijk ver-
menigvuldigt door de tiitloopcrs of wortel-fpruiten, die ze in menigte voortbrengen, welke men in het na- of voorjaar daar van afneemt, en op zich zelf plant; wil- lende dezelve in allerlei goede losfe gronden zeer wel groeijen, en ze kunnen onze winter-koude zonder hin- der doorftaan. Eigenfc happen. Dit gewas heeft geen gebruik in de
Geneeskunde, ten minften zijn deszelfs kragten onbe- kent; maar men kan er een weiruikende olie van maa- ken , op de wijze als van de jasmijn-bloemen. HONING-BLOEM ; is ook de Mèti'sfe ; zie mede ME-
LI AN THÜS. HONING BIJE; Bij e; is een Infeften geiïagt, waar
onder de Heer Linn^eus agt-en-twintig zoorten telt; wij zullen zijnerangfehikking volgen ; behalven dat wij eerst de gewoone honing-bije, dien hij de 17de in rang plaatst zullen befchrijven , en voorts de overige,zo wel tamme als wilde zoorten laaten volgen. I. Honing-bije; in het latijn Apis mellifica; {Apispu*
bejeens, thorace fubgrifeo, abdomine fuscu; pedibus po- fiicis glabris, utrinque margine ciliatis, Linn. Faun, Suec); in het grieksch draagt dezelve de naam van Me- lisjit of Me Uta, en in het fransen Abeille. Het is reeds van de oudfte tijden, dat de Dichters en Wijsgeeren het vernuft van dit werkzaam infeft geroemt, en hun- nen lof gezongen hebben. Horatius prijst haar in bet IVde Boek zijner Ode's; Virgilius in het IVde zijner Landdichten noemt haar de vernuftige; MhiANVS is als opgetoogen over de netheid van haare celletjes, die, zegt hij, zonder maatftok of pasfer zijn getrokken ; Pi,utarchus de bekwaamheid van het Tsvogeltje in het ftellen van zijn nest wil lende roemen, verheft deszelfs ver- nuft enkel boven dien der bijen, zeggende, qua enim (inqiiit) Mufica Lufcimaritm, quœ Hirwidinumindufiria, qrns Columbarwn humanitas, quod Apum artificium, cum, Akijonis virtutibus comparari meretur; en Ausonius zijn voediterling Peissula den fchilder aanbiedende om hem aftemaalen , vermaant hem fiegts om de konst der bijen na te aapen. En moet men, waarlijk, niet als op- getoogen ftaan, wanneer men de huishouding der bijen en de welgercge'de order, die daar bij om gaat, metop- lettenheid gade (laat? ze geeft ons een denkbeeld van de alleryolmaakfte regeerings-vorm , waar in alles wat nuttig is, met de uiterfte naauwkeurigheid, en groot- fte ijver voor het algemeenebest, zonder toevallige verhinderingen en rampen, in acht genoomen word: De Natuurkundigen hebben egter nog niet klaar genoeg bepaalt, tot welke regeerings-form deeze vergadering der bijen eigentlijk bdioort, of tot de opperhoofd ige, dewijl
|
|||||||||||
hon. mm tióï
|
|||||||
dewijl er een koning of konfnginhe ■ in regeert, dan' tot
de jrifiocratifche, om dat men duidelijk befpeuren kan, dat deoverige Pijen,[als1 mede ■•inwoonde« ,taede tot het gemeenebest in het beftier toebrengen. Daar worden drie zoorten van bijen 'm eene korf on-
derfcheiden. I. De Muilezels of Werkbijen; in. het fransch Mulets, maakende deezen verre weg het groot- fte getal uit, en diensvoigens het weezéndlijkft'e gedeel- te van het gemeene best. II. De Brommels, zijnde de Mannetjes Bijen. III. Do-JPijfjss 'of Moerbijm, ge- meenlijk de Koningin- genoiemt ,• van deeze laatfte zijn er op zijn hoogst maar drie in een korf, dog meeren- deels maar een, en een ieder van deeze, maakt op zig zelve het hoofd van een zwerm uit; in groote overtref- fen zij alle de anderen, inzonderheid de werkbijèn , die mede met een angel van agteren gewapent zijn ; het ag- teilte ("leekt in haar veel verder buiten de wieken uit, dan in de mannetjes , en men zoude naauwlijks kun- nen gelooven , dat het zulk een groot getal van eij- tjes bevatten kan, als er door die eenigftë-moeder van een zwerm gelegt worden, waarc het niet dat wij door de nauwkeurige ontleedkunde van Swammerdam ge- waar zijn geworden, dat haar lijf ten eenemaalen met eijerftokken is opgevalt. Het lighnam der bijen is in drie deelen verdeelt, elk
van welken door eene fcheiding van de anderen is af- gezonden. Deeze drie deelen zijn het hoofd, de borst, en de buik. Het hoofd is langwerpig, aan het bovenfte gedeelte
een weinig rond, en om laag {pits-.. De mannetjes, ook dek-bijen genoemt, om dat men
verondei fielt, dat de Koningin door eenige van haar gedekt word, zijn er gemeenelijk hondert of twee hondert bij ieder zwerm in getal, dog altoos veel min- der dan de gewoone bijen; deeze mannetjes door Reau- mur Faux bourdons , dat is Bastert-hommels genoemt , óm reden dat zij breeder en grooter, en dus meerder naar hommels geiijken, dan de gewoone of werk-bijen, hebben de (prie'ten maar van elf leeden, daar die dei- overigen van vijftien leedjes zijn ; hun hoofd is aller- wegen rond, de oogen zijn ook veel grooter, en het bor'stftuk of voorlijf is ruiger,- zij hebben geen angel, maar als men een Weinig op het agterlijf drukt, kpptnt er een zoort van vleefchig lighaam, met twee haakjes vergezelt, uitzetten; dit zijn de eigentüjke teeldeelen, en het vleefchig fighaam in het midden is het waare mannelijke lid, dienende de haakjes,. om het wijfje, geduurende de paaring, vast te houden; hetwelk men in veclerlei andere infeden meer ziet. De werk bijen, die in het fransch de naam van Ma-
hts of Mui!-ezels draagen, om dat zij ter voorttee- finge onbekwaam fchijnen , zijn veel kleinder dan de anderen, en hebben, hehalven dit, nog eenige andere bijzonderheden; hunne oogen zijn eijrond, of hebben de gedaante van eene halve maan , en boven deeze oo- gen, nog drie kleine gladde oogjes, die de mannetjes niet hebben,- aan de binnenkant der dijen van de ag- terpooten , hebben zij een zoort van borsteltjes of fchuijertjes, die hun zeer noodzaakelijk zijn, om het wasch te vergaderen , dat zij in den korf brengen ; hetfnuitje voor aan den kop is in haar veel grooter en langer dan in de mannetjes bijen; zij hebben eenen an- gel, die deeze laatften niet hebben; bij' de ontleeding van deeze bijen heeft men bevonden, dat zij mannelij- ke nog vrouwelijke deelen hebben, en ze dus geheel van kunne ontbloot zijn. |
|||||||
Van alfe de gedeelten, die wij van dit infect opge-
noemt hebben,, is de fnuit, uit hoofde zo wel van zijn maakzd of werktuigkunde, als ten aanzien van liet nut dat er de bije van heeft, het verwonderlijkfte. „ Men boude (zegt de Heer Pluche Speiïacle de la
„ Nature, Te-n. I. pag. 153. cd. de Paris 174.5. 120.) „ wien men wil, de fnuit van een honing-bije voor, „ hij zalzeggen, het is een vliege-poot, en vraageny „ van wat nut het is? Dat werktuig echter, hoe on- ,, aanzienelijk het in gemeene oogen fchijnt, is zokons- ,, tig gewrocht, en van zo groot een gebruik voor ee- ,, ne bije, dat zij er op eenen dag meer honing mede ,, verzamelt, dan honderd Scheikundigen in honderd ,, jaaren niet kunnen maaken. De oneindige Wijsheid „ van den Schepper blinkt niet minder uit 'm dit ge- „ reedfehap, dat hij de bije heeft gefchonken, als in de „ middelen, die hij haar heeft geleert, om een zo waar- „ dig en dierbaar gefchenk te bewaaren : Want die „ fnuit is lang en fpits, buigzaam, en naar alle kanten „ beweeglijk, op dat de bije denzelve kunnen brengen „ tot op denbodem van den kelk der bloemen, in weer- „ wil van de verhindering der bladen, en der vezel- „ tjes, die uit den bodem der bloemen rijzen, daar de" „ verflrooide zappen vergaderen, en haare laading daair ,, van mee neemen; maar die fnuit altoos uitgeftrekt, „ zoude voor het diertje lastig geweest zijn, en door ,, honderd toevallen hebben kunnen breeken ; daarom „ is hij van twee Hukken gemaakt, aan elkander vast „ meteene veer of hengzel, zodanig,, dat bijnaarden ,, noouigen dienst, even gelijk een knip-inesjc, verkort „ of toegevouwen kan worden; boven dat is hij van? „ alle aanftoot bevrijd, door behulp van vier fterke: ,, doppen, twee van welke onmiddelbaar op hem voe- „ gen, en de twee anderen, holler en wijder, beflut-- „ ten vervolgens het geheel. De naamvkeurige ontleeding van deeze zoort van In-
fekten, door den vernuftigen Swammerdam, ftelt ons in ftaat, om de inwendige deelen deezer nuttige dier- tjes', die aan allen gemeen zijn , de befpiegelingen van den leezer voor te draagen. Zigtbaar kan men in den kop de hersfenen en het agterbrein zien, benevens het beginzel van het ruggemerg , dat het gantfche lig- haam in delengte doorloopt, en gelijkerwijs in de men- fchen en viervoetige dieren de zenuwen, door alle dee- len verfpreid: Het oog baftaat uit een druivenvlies, vé~ zeis als omgekeerde pieramijden, netswijze rokken r. dwarze vezelen, en de fchorsagtige zeifftandigheid van ' het brein , die den dienst van gezicht-zenuwen waar- neemt; aan de borst vermerkt men de {pieren, die de' uitwendige ledemaaten beweegen ; hef agterlijf bevat de zwelgpijp , die in de maag uitloopt, en aan welke de ' darmen gehegt zijn, en volgen ; mede vertoonen zich? in het agterlijf inzonderheid de longen, met haare blaas- jes en buisjes,- als mede het hart, dat men echter ook in de borst en hals kan zien ; mede word men er een' groote menigte van vet en fpieragtigë vezelen in gewaar. Wijfjes en werk-bijen beide hebben aan den wortel des angels, een zogenoemd venijn beursje , die met zijne" fcheede , {pieren en kraakbeenen is voorzien. Huishouding der Bijen.
In de huishouding van dit infèdren-geflacht, is de bezigheid der gemeene of werk-bijen het allerblijkbaar- fté. Zó dra een zwerm, die, bebalven de Koningin en zeker getal van mannetjes, uit duizenden van dee- ze |
|||||||
t
«I04 HON.
ze werk-gasten beftaat, in een nieuwe korf gekoomen
is:, vangen zij aanftonds den arbeid aan.: Van binnen word de korf, door baar met een harstagtige, fterk- ruikende en kleeverige flofFe, die harder en vaster dan het wasch is, en bij ouds prapolis of voorwasch genoemt wierde, bekleed; zoin m igen zeggen, dat zij die ftoffen van de knoppen van populieren, wilgen, of zoortge- lijke boomen, die, voor dat zij zich ontfluiten, mee een dusdanige harstagtige ftoffe bekleed zijn, inzaame- len; anderen zijn van gedagten, dat die ftoffe eerst door een langduurïg verblijf in haar lighaani, die hoedanig- heid verkrijgt: Blijkbaar is het doelwit, waartoe zij haar wooning dus beftrijken, naamdlijk om de wanden digt en efFen te inaaken, en teffens mede tot aanhech- ting van de honingraaten. De bijen, zo als. meest alle andere gekorvene dier-
tics, fchijnen in het donker te kunnen zien , ten min- ften werken zij in eene volkoomene duisternis; in ee- ne glazen korf werken zij echter al zo gaarne, als in eene van firoo of iets diergelijks vervaardigt: Zeer aar- .dig en fraai is het,' haaren arbeid in een glafen korf te zien verrichten, men kan als dan alle haare beweegin- gen nagaan. Zie de afbeelding van een dusdanige korf, waar van de nijvere bijen reeds een gedeelte met hun werk vervult hebben op Plaat XVIII. De korf van binnen met het voorwasch beflreeken
zijnde, gaan de werk-bijen met een onvermoeiden ijver aan het werk, om de honingraaten te vormen; ditkonst- ftuk beginnen zij in den top van de korf, alwaar die gevoigelijk vastgemaakt zijn, en zij hegten ze ook nog zomtijds aan de zijden, inzonderheid wanneer men de kor- ven niet met ftokjes, die overdwars geplaatst zijn, op verfchillende hoogtens voorzien heeft, om de honing- raaten daar op te doen rusten ; de dikte van deeze koe- ken is op het meeste circa één duim, zo dat de hokjes of celletjes, die zes wanden hebben, omtrent een half ..duim diep zijn; gelijk rede gezegt is, beginnen zij van .de hoogte af te arbeiden, en dus vervolgen zij naaron- xleren toe ; de eerire flrook vast gemaakt zijnde , wor- den de anderen bier al geduurig nederwaarts mede ver- bonden; tusfehen twee rijen of rangen celletjes, word .telkens een vrij breede tusfcbenruimtegelaaten, omvrij- Jieid van doortocht te Iaaten ; echter ook naauw ge- .noeg, om alomme de noodige warmte tot de voortgang ..der bevolking te bewaaren, dewijl die ten uiterften tot hun leevens-onderhoud noodig is; de zulken die de ge- kegelde figuur dei: hokjes, als eene gevallige aandruk- king afleiden , en niet voortkoomende van het vernuft .der bijen, zo als men te boek gefielt ziet, in de Hifi. abrégée des InfeEles qui fe trouvent aux environs de Pa- ris , Tom. IL pag. 380. fchijnen op derzelver grond- ileun niet gelet te hebben , en hoe verwonderlijk ge- lijk, haare wanden van dikte zijn; mede hebben zij .niet opgemerkt , dat alle de hokjes als dan op een zelfde tijdftip zouden moeten voltooid worden; wor- dende echter het.tegendeel vernoomen, uit den gee- nen , die men aan den dunnen rand der honingraaten ■vind , en wier grondfteun niet minder regelrnaatig is : Nog minder kan aan een gevallige of noodfchikkelijke werking der bijen toegefchreeven worden, dat dezelve de hokjes, die tot opvoeding van.de mannetjes moeten dienen,'' grooter inaaken dan de gemeene, en maar ee- nige wéinigen die nog grooter zijn, rond en van onde- gen open, als tot een kraam-bed voor de Konihginne verilrekkende : Dog wij behoeven hier niet op aan te |
|||||||
,
|
|||||||
HON.
dringen, wij hebben nog oneindig duidelijker blijken
van het vernuft deezer dieren. De ftoffe, die decze beestjes gebruiken tot oprichting
van hunnen wooning, gaan zij uit de bloemen haaien; het ftuifmeel, dat tot debevrugtiging ftrekt derbeginze- len van het zaad, en meestentijds geelagtig van koleur is, word pp eene zonderlinge wijze door de werk-bijen verzaamelt, en in hun wooning gebragt; het blijft aan de haairtjes van haar lighaam hangen , dewijl zij zich des noods in de bloem als omwentelen, en voorts haar lighaam met de agterpooten afftiijkendc, maaken zij daar balletjes van, die zotnwijlen de grootte vaneen peperkoorntje hebben, zittende aan de haairige plakjes van die pooten;. echter is deeze (toffe nog'geen wa^ch; zij moet in het lighaam van de bijen of in derzelver bek, door bijmenging van fpeekzel of vogt, en vervolgens door kneeding, die verandering ondergaan, welke no- dig is, om er behoorlijke taaiheid aan mede te deelen, en er dus dat geene van te bereiden , het welk de naam van wasch draagt ; fchoon hier toe veel arbeid vereischt word, moet men echter verwondert ftaan, met welk eene buitengemeene vaardigheid de honingraaten door de bijen worden zaamengeftelt: De ondervinding heeft geleert, dat zij er op eenen dag een kunnen voltooijen van een voet lang, en een halve voet breed, die dus, volgens de gewoone grootte, wel vier duizend celletjes bevat. Deeze honingraaten, verfïrekken aan de bijen tot twee
verfcheidene oogmerken; als 1. tot opvoeding der jon- gen , en dus tot de voortteeling van haar geflagt ; 2. ora den honing, dien zij vergaderen, te bergen, en er dus als haaren voorraad-fchuur van te maaken. Wij zullen eerst de voortteeling en gedaante-wisfeling van deeze infekten nagaan en befchrijven, en vervolgens het ge- bruik , dat zij van den ingezaamelden honing maaken , aan den leezer mededeelen. Ter zelver tijd, dat de Bijën-arbeidfters haare woo-
ning voltooijen , is de koningin met de zorg van het be- ftier en de bevolking belast; dit laatfte betreft haar al. leen, na dat zij van de mannetjes is gedekt: Zommige celletjes op het oog van de anderen niet verfchillende, dienen tot de voortteeling; de koninginnen of moer-bijm fchijnen zeer vroegte paaren; dewijl zij met de eerfte warmte van het voorjaar rede bevrugt zijn, en eije- ren beginnen te leggen : Ten dien einde gaat zij van celletje tot celletje, en drukt er het end van haar ag- terlijf in; waar na men in ieder een enkeld eitje vind, dat aan de wanden of den bodem is vast gehegt; op ee- ne dag legt zij er dus vcifcheidene honderden ; de ge- daante deczer eijtjes zijn langwerpig, een weinig krom en als helder doorfchijnend ; aan het boveneind zijn zij dikker, dan aan het onderfte, met welk gedeeltezij.vast gehegt worden gevonden : Na verloop van vier of vijf dagen , koomen de wormpjes te voorfchijn, zijnde wit van koleur, en van zelfftandighcid week, dog de kop wat harder en uit den bruinen ; haar .lighaam be- ftaat uit dertien -leden of ringen; zij hebben geene poo- ten , dog zijn aan ieder zijde met tien flippen voorzien, door welke zij adem haaien ; in het algemeen leggen zij op den bodem van het celletje krom als in eikanderen gerolt. Onbegrijpelijk is het, met welke eene vlijtige zorg
deeze wormptjes door de werk-bijen worden opgepast, en van het noodige voedzel voorzien, beftaande zulks in honing , dien zij uit haar fnuitje aan dezelven mede- deelen : |
|||||||
HON.
deelen : Deeze wormpjes groeijen Zeer fpoedig aan, en
rja dat.zij, even gelijk de Rupfen, verfcheidene maaien vervelt zijn, geraaken zij tot de gedaante-wisfeling; als dan begint het worm.pje te fpinnen , en bekleed zijn hokje, met fijne zijden draaden , dat tevens door de ■bijen van bovenen word digt gemaakt ; Dit beflootene wormpje, verandert in een weezentlijke pop ,■ waar in alle de Iighaams-deelen van het volmaakte infekt zigt- baarzijn; na verloop van eenige dagen , koomt er de lije uit te voorfchijn, die met haare nijpers, het dek- aeltje van het hokje doorbreekt; zij heeft maar korten tijd noodig, 'om te kunnen vliegen , en gaat dan aan- stonds in gezelfcfraji van de andere, tot het inzaamelcn van wasch en fiöning uit, en het geen zonderling is , weeten zij altoos, zo wel als die, hua eigen korf we- der te vinden. De jonge bijen zijn zo dra niet uitgekoomen, of de
werk-bijen beijveren zich met vlijt, om de celletjes , waar in zij de verwisfeling van gedaante ondergaan heb- ben , fchoon te maaken ; het bekleedzel van de pop en een gedeelte der zijden draaden neemen zij eruit; doch het gedeelte van dit laatfte, dat er in overblijft, maakt deeze hokjes hoe langer hoe naauwer, indien er ver- fcheidene maaien jongen in voortgeteelt zijn ; al fchoon de hokjes der mannetjes en wijfjes, gelijk wij reeds aange- merkt hebben , verfcheiden zijn , zo gefchied echter de voortteeling op dezelfde wijze. Wij hebben gezegt.dat de honing-raaten mede tot een
berg-plaats verftrekken, voor de honing , die de bijen vergaderen ; zie hierop welke wijze zij die ftoffe bij ei- kanderen brengen. De meeste bloemen hebben op haar bodem zekere
ilieragtige deelen, aan wien door onze hedendaagfche Kruidkundigen de naam van glandulce neüarifcrce zijn ge- geeven, uit oorzaak der dikke, kleevige , zoete vogtig- heid, welke zij uitgeeven ; wanneer een bloempje uit zijn kelk gerukt word, en men aan het zelve zuigt, word men in het algemeen deeze zoetigheid gewaar. De bijen gebruiken haare fnuitjes of tromp, om dezelve intezui- gen, en ontfangen ze in haar maag, alwaar haar een ge- deelte tot voedzel verftrekt, en het overige dat ze te veel hebben, word wederom van haar door den bek uitgeworpen , en maakt het geen wij honing noemen. Wanneer men eene bij e dood die haare inzaameling op |
|||||||||||||
HON.
|
|||||||||||||
no?
|
|||||||||||||
lang het celletje nog niet vol is gemaakt, is dit dek-
zeltje maar ten deele vast, en word door een bijt, dis met honing aankoomt, een weinig opgejigt, om dea zei ven daar intebrengen ,• bier door bewerken zij, dat die vloeibaare ftoffe daar niet uitloope , het welk anderzmts, wegens het op zijde leggen van de celle- tjes , onvermijdelijk zoude zijn. Ten aanzien van de mannetjes of dekbijen, heeft eene
Dijzonderheidplaats,die zeer opmerkelijk is ,in de huis- houding van deeze vernuftige dierties. De werk-bijen draagengecn minder zorg voorde opvoeding der wormp- jes van deezen als de anderen, dog niet langer dan tot in de maand Junij of begin van Julij; want als dan doo- den zij met het fteeken van haaren angel, alle de man- netjes van de korf, die van diergelijk wapentuig on- voorzien, niet in ftaatzijn, zich te verdedigen ,• ja wat meer is, zij haaien uit de celletjes de geene, die nog in de ftaat van wormpjes zijn, en verfcheuren ze met haare nijpers ; de poppen zelfs ontgaan haare woede niet. Het wijfje of de Koningin is genoegzaam bevrugt om aan het winterfaifoen toe eijeren te leggen , en on- der die eijtjes zijn er genoeg van mannetjes of dek-bijen voor het volgende jaar. De reden van dit ombrengen fchijnt te zijn , om dat de overtollige mannetjes, zon- der zelfs uit den korf te gaan, den ingezaamelden ho- ning nutteloos zonden verteeren ,• deeze wreedheid ver- rigt zijnde, gaan zij weder aan haaren arbeid , om ho- ning tegens den winter te vergaderen. De vaste gewoonte der bijen, om op deeze wijze
alle mannetjes, op zekere tijd van het jaar te vernie- len, ftrekt ons tot onderrigt, hoekort't leeven der geene vandiezoort zijn; dog dit verfchaft ons geen ligt ten aan- zien van de duurzaamheid der leeftijd van de honing- bijen in het algemeen, dat lang 'is ten aanzien van an- dere gekorvene dieren. Volgens Virgilius zouden zij een tijdperk van zeven jaaren leeven : P l i n i u s rekt het tot tien jaaren uit, en Cardanus verzekert, dat de fterkftezoort van bijen, zomtijds den ouderdom van twaalf jaaren hebben bereikt; doch hoe kan dit met zekerheid bepaalt worden, dewijl er jaarlijks zulk eene groote verandering onder de bijen voorvalt, dat meii nauwelijks kan onderfcheiden, of ook een nieuwe zwerm de plaats van de oude heeft ingenomen. |
|||||||||||||
liet land heeft gedaan, en men haar het borstftuk van 't
agterlijf rukt, ontdekt men ligtelijk het honing blaasje, het welk niet anders is, dan de met honing gevulde maag. In de hommel-bijen, is zulks zeer gemakkelijk ivaarteneemen. Wanneer de bijen in de korf zijn te rug gekoomen,
ontlasten zij haar van den ingezaamelden honing: Een gedeelte daar van geeven zij over, aan die werk-bijen, welke het gebouw van binnen vervaardigen,- denkelijk om deezen geen tijd te doen verliezen, en haar arbeid aftebreeken : Met een ander gedeelte daar van, wor- den de kleine wormpjes gefpijzigt, die in de hokjes zijn, en bet overige in de bewaarplaatzen of reeds vol- tooide celletjes gelegt. Hier uit kan men met veel re- den befluiten, dat deeze vernuftige diertjes een zweem van vooruitzigt hebben , dat er een tijd zal koomen, wanneer haar de gelegentheid zal ontbreeken, om ho- ning intezamelen ; ten minften is het zeker , dat zij te- gens den winter voorraad opdoen, en een menigte cellet- jes met honing vullen, die zij met dekzeltjes van wasch fluiten, op dat de honing er niet zoude uitloopen ; zo II Deel. |
Van het Zwermen der Bijen.
Door de groote vrugtbaarheid der wijfjes of Koning-
innen , gaan er van tijd tot tijd nieuwe volkplantingen uit de korf, die men Zwermen noemt; de eerilcn die in den voor-zomer uitgaan, zijn doorgaans de fterkften , en geeven zomtijds zelfs nog dien eigenden zomer een zwerm uit. Het uitgaan van een zwerm uit de korf gebeurt bij mooij helder weer, en midden op den dag; de zwerm die uit veele duizenden van bijen beftaat, zweeft heen en weder in de lucht, tot dat zij einde- lijk aan den tak van een boom, een paal, muur, of op eenige andere plaats zich gaan nederzetten. Het zwermen gefchied vroeger of Iaater, na dat de
jaartijd ivarm en gunstig is , dog gemeenlijk in het be- gin van Junius en omtrent St. Jan ; de korven die de grootfte menigte: bijen bevatten , zwermen doorgaans het eerst, en de eerfte zwermen uit dezelfde korf zijn het talrijkfte en beste. De tijd van de uittocht der bijen uit de korf, is zei*
den vroeger dan om tien of elf uuren des morgens, of
Iaater dan 's nademiddaags ten drie of vier uur op het
Y y y hoogst ;
|
||||||||||||
HON.
|
|||||||||
ïioS "HON.
|
|||||||||
lijk zommige doen, in meening om hem te agterhaalen,
ofte zien waar hij zijne wooning neemt; want haare vlugt is al te fnel, om ze te. kunnen volgen. Als de bijen-zwerm zich dan ergens nedergezet., en
in een klomp bij een vergadert heelt, dat meest door- gaans in minder dan een kwartiers.- uur gefchied, blijven ze een langer of korter tijd bij een ; zomtijds nauwelijks een half uur lang, en op andere tijden ver- toeven ze tivee tot drie uuren, of tot tegen den avond; maar dit niet kunnende voorzien , zo moet men ter- ftond zijn werk maaken , om de zwerm in een korf op te vangen; maar ten einde dit ook niet te fchielijk ge- fchiede, zo moet men wagten, tot dafMiien ziet, dat de hoop der bijen grooter word, weinig"bijen meer in de lucht omvliegen, en alles omtrent de zwerm in eene fülle rust is. Men zal ook bevinden, dat wanneer men alsdan dek lomp met een weinig water , als regen-druppels befproeit, de bijen daar door om bovengemelde reden langer zullen blijven zitten, dan ze mogelijk anders zouden doen. Uit het gezegde volgt dan ook ais van zelfs, dat men
in de bovengemelde tijd , als de jonge bijen zwermen, nauwkeurig op dezelve agt moet flaan, en daar bij moet waaken of doen waaken, om ze dus te behouden ; want zij anders zekerlijk na een ander plaats vertrekken, en verlooren gaan. Wanneer dan de bijen zich in een klomp ergens aan-
gezet hebben , moet men een zuivere bijen korf gereed hebben , die men van binnen door de vlam van wat zuiver rtroo moet uitbranden; daar na v/rijft men dezel- ve van binnen met melis/e rondom, welkers reuk de bij- en zeer beminnen : Andere beftrijken hem van binnen aan de bovenkant met wat honing : Vervolgens zich met een bije-kap en handfehoenen gedekt hebbende, houd men den korf onder de linker arm, zo digt onder de bijen-zwerm, als het doenlijk is, en ftrijkt dezelve fchie- lijk met de rechterhand in de korf; of als de zwerm aan een tak hangt, fchud men ze daar van afin de korf; of men doet een flag op de tak, zo zullen de bijen alle plotzeling in de korfballen; of als de tak dun is, fnijd men ze zagtjes af, en legt ze met de bijen in de korf; zo dra dan de bijen in de korf zijn, flaat men er een doek, die men ter zijden met de korf vasthoud, over- heen, en zet vervolgens de korf op een tafel of breede bank regt overeinde, zo zal het niet lang aanhouden, of de overige bijen, die bij het inftrijken niet in de korf geraakt zijn, zullen ook door de gewoonlijke ingang binnen dezelve gaan , indien de koninginne in de korf is, maar zo niet, dan duurt het niet lang of alle de bijen koomen haastelijk weder uit de korf, om haar hoofd op te zoeken, en de zwerm gaat als dan dikwils nog voort; weshalven men bij het inftrijken zorg moet draagen, om de meeste bijen, en wel inzonderheid die boven in de zwerm zijn , daar zig de koninginne gewoonlijk onthoud, in de korf te krijgen, waar door men meer vermoeden heeft, dat er de koninginne mede onder zal zijn , gelijk meesttijds gebeurt ; maar zulks niet zijnde, en de bijen weder uit de korf gaande, moet men de boven gemelde middelen in het werk (lellen, om de zwerm zich weder op het nieuw ergens te doen aanzetten, en dezelve vervolgens de tweede reis in te vangen : Men heeft ook gezien, dat de zwermen op den tweede of derden dag wederom uit haar nieuwe wooning verhuist zijn, na dat ze reeds verfcheidene raaten , in de korf gemaakt hadden, dog dit gebeurt zeldzaam. Het
|
|||||||||
hoogst;- neeiriende de bijen doorgaans tot hunne verhui-
zing, een warme en drooge tijd te wagt, die ze fchijnen vooraf te kunnen weeten , want Daar zijn eenige tekenen, waar aan men dixj aannade-
renden uittocht van een zwerm bijna onveübaar kan wee- ten; als i. wanneer de bijen zich in een groote menig- te , of in klompen buiten de korf omtrent de uit- en in- gang aanleggen, en aldaar ook meest des nagts verblij- ven; 2. als men 's avonds een aanmerkelijk gehommel in de korf gewaar word; en oplettende bijen-houders heb- ben opgemerkt, dat er 's avonds voor haar uittocht een zeker geluid in de korf word gehoord, als uit een klein hoorntje , het welke men meent, dat van de Koninginne zoude gefchieden, de uittocht aankondigen- de; 3. wanneer de werk-bijen in een veel grooter aan- tal uiten om de korf vliegen, als voorheen naar gewoon- te, fchoon het weer daar toe gunstig was; men houd dit teken voor het zekerfte, en dat de zwerm doorgaans nog op die dag uitgaan zal. Als dan de zwerm aan de uittocht raakt, koomen alle
de jonge bijen met een groote fnelheid uit de korf, en verfpreiden zig rondom dezelve in de lucht; dog dewijl ze niet alle te gelijk kunnen uittrekken, zo blijft de ko- ninginne , als hoofd van de zwerm, en welke alie de bijen volgen , zig zo lang voor de bijen-korf onthouden, tot dat de geheele zwerm uit de korf, en bij een is, waar na zij zig alle in de lucht verheffen, en heel fchie- lijk hunnen weg vervolgen, na de nieuwe woonplaats, die het fchijnt dat zij zich voorheen, min of meer veraf- gelegen ,uitgekoozen hebben, endewelke meest door- gaans een holle boom in een grot bosch of elders, of een kloof in een rots , enz. is. Zo dra men derhalven aan het uitkoomen der bijen
uit de korf in een overgroote menigte, gewaar word, dat ze aan't zwermen of verhuizen zijn, dan zijn vee- Ie gewoon, om op een koperen bekken, of ander fterk geluid-geevend werktuig te flaan, door welk geraas de zwerm zig veeeltijds ergens nederzet, dog dit gaat niet altijd zeker; het beste middel is, dat men zand of aar- de neemt, en dezelve met de hand onder de zwerm gooit; maar nog beter is het, dat men water onder de- zelve werpt, of fpuit, want als dan meenende , dat het regent, waar voor ze in haar tocht zeer vreezen, zullen ze niet veel verder vliegen , maar zig aan het eerfte be- kwaame voorwerp,' het zij een tak van een boom ofte fpruit, gelijk meest gefchied, of iets anders, in een klomp vastzetten, om de overgang van de regen tot voort- zetting van haare verdere reize te verwagten : Zommige bijen-houders, die veel bije-korven hebben, houden ten dien einde een water-fpuit, benevens het water gereed , om daar mede hoog in de lucht te kunnen opfpuiten , als de zwerm rede hoog opgeklommen is; hoewel dit mid- del als'dan ook dikwils te vergeefs is; maar in zodani- gen geval heeft men zeer dienstig bevonden , dat men met een fnaphaan , met los kruid gelaaden, midden onder de zwerm .fchiet, want dan zullen ze meest doorgaans nederdaalen , en zich ergens tegen aanzetten , zeer denkelijk, om dat ze als dan niet alleen meenen, dat er een donder-weer ophanden is, nmr ook, omdat de lucht door de dreun van de fchoot bewogen word, dat haat verfchrikt en vervaart,, en halte doet neemen; hoewel het egter enkel wel gebeurt, dat ze onaangezicn alle deeze middelen, hunnen koers vervolgen, inzon- derheid alsze reeds in haar volle marschzijn; en als dan is het ook ondoenlijk, den zwerm te agtervolgen, ge- r ■ vi -
|
|||||||||
HON.
|
|||||||||||
HON.
|
|||||||||||
ÏÎO? .
|
|||||||||||
Het gebeurt ook wel, dat als alle de bijen uit de korf
gijn, om te zwermen en in de lucht omvliegen , dezelve niet lange daar na in de korf te rug kee- jen, daar ze uitgekoomen zijn ; waar van zeer waar- fchijnelijk de oorzaak is, om dat de koninginne, bij de uitgang gereed (taande, om den zwerm te vergezellen en aan te voeren, zich niet kragtig genoeg gevoelt, of moeds genoeg heeft, om zich op haare vleugelen te betrouwen, en derhalven de uittocht tot een andere dag opgefchort word. Ook gebeurt het wel, dat een zwakke koningin bij 't
tiitkoomen, op de grond valt, doginzulken gevalle zul- len de bijen haar niet verlaaten, maar zich alle bij haar op de grond in een klomp voegen]; en om zodanigen zwerm in te vangen, is het beste middel, dat men een bije-kerf er overdelpt, zo zullen ze dezelve doorgaans tot haare wooning betrekken' en er niet weder uitgaan. Men moet derhalven ook om deeze en meer andere re- den, de grond voor de bije-korven een (luk weegs van gras, ruigte en (truiken fchoon houden; dewijl anders de ko- ningin, wanneer ze op de grond valt, ligtelijk om hals Kan raaken , waar door de geheele zwerm verlooren gaat, ten zij men hem bij een anderekoppelsnkonde, ge- lijk wij hier na zullen zeggen. Wanneer dan de bijezwerm ingevangen is, zet men
de korf vervolgens tegens de nagt op een plaats bij de overige korven, daar zij zal blijven (laan, zo zullen de bijen terftond aan het werk gaan, het welke ze zelfs reeds op dezelfde dag beginnen, zo dra ze ingevangen zijn, en in de korf denken te blijven; zijnde baar eerde werk, om den korf rondsom te zuiveren van alle vezel- tjes en ander ontuig, dat hen hinderlijk is. De bijekorf moet na degroote vanden zwerm gefchikt
Kijn, want kleine bije-zwermen worden in groote kor- ven treurig, gelijk groote zwermen in kleine korven benauwd zitten, en weinig voordeel kunnen doen; dog men kan de korven altijd door onderzetzels vergroo- ten. De zwermen zijn niet alle even groot of talrijk, en
dus ook niet even zwaar; de zwermen die het eerst uit de korf koomen, zijn meest doorgaans degrootfle, be- llaande zomtijds uit 40000 en meer bijen, en wegen dan on- geveer agt ponden, dewijl ruim 5000 bijen op één pond gerekent worden ; dog de grootfte en zwaarfte zijn niet altoos de beste, dewijl ze te veel mannetjes-bijen be- vatten, welke de overige bijenmet in (laat zijn, om alle voor de herfst te dooden, en zij dus den voorraad ver- teeren. Een zwerm van zes of vijf ponden zwaar is een zeer goede zwerm, en een van vier pond is middelmaa- tig: En als men twee tot drie zwermen van ieder bije- korf in 't jaar verkrijgt, heeft men geen reden om te klaa- gen. Koppeling of bijeenvoeging der zwermen.
Wanneer men bevind, dat de zwermen te zwak zijn,
gelijk met de na-zwermen veeltijds gebeurt, dan is het nuttig, dat men twee of drie zwermen bijeenvoegt, en zaamen vereenigt, dat men koppelen noemt ; want daar door verkrijgt men niet alleen talrijke zwermen, die meer voordeel bijbrengen dan ligte zwermen, maar ook ïiet oppasfen en bezorgen van meer korven, word daar door verligt : Deeze vcreeniging gefchied best, wanneer men zulks doet op den dag dat ze beide uit de korf zijn uitge- gaan ; om dat ze als dan nog geen honingraaten gemaakt, nog voorraad aangehaalt hebbende , zich gemakkelijker uit deeenekorf in de andere laaten overbrengen j of ten ïnin- |
|||||||||||
ften moet eene der zwermen niet over een of twee da-
gen in de korf.geweest zijn, daar men dan de nu eerst ingevangene mede vereenigt, want anders accordeeren ze niet: Devereeniging gefchied aldus ; men plaatst do korven, daar de bijen in gevangen zijn, met de openin- gen op malkander en (topt de uitgangen, vervolgens be- rookt men de bijen in de benedenfte korf door een rook. van oude lappen , die men door het top-gat, dat ge- woonlijkin hetbovengedeelte van de korfis, laatgaan, zo zullen de bijen allengskens , uit de benedenfte korf overgaan, bij die, welke in de bovenfte zijn; dog dit gefchied best des avonds, om dat ze zich dan gemakke- lijker vereenigen : Anders kan men ook wel de eene- korf, daar men de bijen in vereenigen wil, omkeeren, en zetten de andere korf met de opening er boven op , vervolgens wind men er een doek om, en klopt dan te- gen deeze korf, of fchud dezelve wat, op dat de bijen alle in de benedenfte korf vallen , die men vervolgens, als de bijen daar in zijn , .weder over eind zet, en. de uitgangen voor een dag lang digt (topt , dat ze ernietuit kunnen koomen, zo zullen ze zich vereenigen en zaamen in vreede leeven ; het zij dat ze haare beide koninginnen of moeder-bijen behouden, of dat ze er eens van ombrengen, om maar één hoofd te hebben. Indien het eenige dagen, na dat een zwerm ingevan-
gen is, regenagtig of koud weer is, en de bijen dus niet kunnen uitvliegen, moet men hen wat honing , op een bord beneden in de korf zetten, om dat ze anders van honger zouden derven; hoewel het zelden voorvalt, dat men deeze voorzorg, in die jaarstijd noodig heeft. Zo lange als er één wijfje of koninginne in een zwerm
of korf is, werken de bijen met de grootde ijver envuu- righeid; dog ze dra is het wijfje niet weg, of zij hou- den met den arbeid op, en de zwerm raakt ras te niet; maar bezorgt men hen een ander wijfje, zo hervatten zij terftond met ijver haar werk : Het fchijnt of een ge- brek van opperhoofdigheid , of wel een vooruizigt van de vermenigvuldiging, die haar noodig is, er de oor- zaak van zij; hoe het ook mag zijn, zomwijlen is het hun genoeg , bun een eijtje of wormtje toetevoegen, daar een koningin uit moet voortkoomen ,• wonderlijk vernuft van deeze diertjes, het welk meer kundigheid in haar aankondigt, dan het on vernuftig vee , ja veele menfehen zelfs hebben ! Veeltijds zijn er twee of drie koninginnen in een korf, en wanneer die niet te vol is, leeven zij met dezelve vreedzaam, doch anders, inzon- derheid tegens den winter, als of zij voor gebrok we- gens de menigte van eeters bedugt waaren , dooden zij op één na alle de wijfjes, zo als zij de mannetjes ge- daan hebben, en op deeze berust als dan de zorg voor de vermenigvuldiging, en het beftier der geheele huis- houding in de korf. Van de Bije-korven.
Deeze worden wel van hout gemaakt, maar bij, on s ge-
meenlijk van roggen-ftroo gevlogten , en met géfpleete takken, van wilge of bramen zaamen gebonden. Rog- gen-drop word er toe gçbruikt, om dat.het zelve glad- der en langer is, als gerste- of haver-ftr'00 , ten einde de bijen dies te minder moeite zouden vinden, met haa- re korven inwendig te vereffenen, voor dat zij begin-, nen honing en wasch te maaken. Een bije-korf moet niet hooger als vijf vierendeel Van
een el, en beneeden niet wijder als drie vierendeel zijn;
maar boven eenigzints fpits toeloopen, zo nochtans,
Y y y 2 ° das
|
|||||||||||
1108 HON.
dat de punt een weinig plat zij, om hem beter te 'kon-
nen omkeeren, en met de opening naar boven zetten ; het is beter, dat ze eenigzins kleiner, als dat ze te groot zijn , aangezien de lioning - bijen daar door zouden afgefchrikt worden, wanhoopende, dezelve ooit met wasch en honing te vervullen, en bijgevolg haar noestigen en nijveren arbeid daaken. Daar debije-korf het dikfte is, moeten fpillenvan plat
wilgen of ander hout, over het kruis, doorgedooken worden, daar ze hun werk aan vasthegten. Ook moet men voor haar uitgangen, een plat houtje in de korf fteeken , van ongeveer een paar vinger breed, en drie of vier duimen lang,. op dat de bijen daar op in de zon- nefchijn kunnen wandelen. Maar de inwendige zijde word op de volgende wijze gemaakt,, en van de hier en daar uitdeekende droo-halmen bevrijd : Men maakt de buitenzijde door en door nat, men houd de inwendige eens en andermaal boven een zagte vlam , en fchaaftze daar na met een fcherpe flijpdeen zuiver af; in zulke bije- korven zullen de bijen veel liever haaren honing maa- ken, als in gantsch verfche korven : Edog zij moeten al- voorens cenige dagen lang in de lucht geftelt worden, daar ze geen regen treffen kan ; 'ot de vlam,. met welke men van binnen de doppelen afbrand, können welriekende kruiden, venkel, enz. gebruikt worden,- wan t deeze r.euk is de honing bijen aangenaam. Wil men bijekorven ver verplaatzen, moet men alvoorens
lange en korte fpillen daar doordeeken, ten einde ze aan geene zijde uit kunnen wijken ; dus (lelt men de bije-korven weder op, en laat ze een dag ftil (laan, om den bijen tijd te geeven van uitterusten, en het geene van binnen in wanorder is geraakt, te herdellen; ver- volgens worden de bije-korven rondom bewonden, en de ingangen digt toegemaakt, zo dat geene bijen weg- TÜegen kunnen, en dus draagt of vervoert men ze van de eene tot de andere plaats; men zet ze opeen rije, ca haalt er de fpillen wederom uit. Van het Bijen-hof, en hoe men de Bijen
moet plaatzen. Om bijen te houden, moet men ook een bekwaame
daar toe welgefchikte plaats hebben, dienende daar toe best een hof, dat op een luchtige en aangenaame plaats gelegen, dog voor de (lerkfte winden gedekt is, dewijl de winden de bijen grootelijks in haar vlugt hinderlijk zijn , voornaamelijk als ze met haar ingezaamelde vragt naar huis te rug keeren , die dikwüs zeer zwaar is, gelijk men zien kan, als haare pooten met groote klom- pen wasch bezet zijn. Het hof moet met een niet al te hooge hegge, of itts anders omheint, en voor in- breuk validieren en menfchen beveiligt zijn,- voorts be- plant met eenige der volgende vrugtboomen, als appel- boomen, peer-bomnsn, kersje boomen , pruimboomen , abri- ioos boomen, linde-boomen, enz., wier bloesfem de bijen zeer beminnen, en er veel honing uit vergaderen ; daaren- boven ciienen deeze boomen ook, dat zich de jonge zwermen daar aan kunnen vastzetten , als ze uit de moeder-korven verhuizen ; maar deeze boomen moeten niet te digt bij de korven (laan, nog te hoog zijn, de- wijl ze anders de vrije uitvlucht der bijen grootelijks be- letten. Het bije-hof moet ook met allerlei welruikende krui-
den hier en daar beplant worden ; inzonderheid moet men niet ver van de korven , veel melisfe planten , die de bijen zeer bcminneai de overige aangenaame kmi- |
||||||
HOK.
den mosten voornaamelijk zijn, lellen, roojen, falie,
thijm, kwendel, orego, roofemarijn, lavendel en diergehjke -r voorts moet er onder het gras in het hof veel klaver zijn; of men zaait jaarlijks een akker of bedde met kla- ver, hier of daar in het hof, want alle deeze bloemen zijn de bijen niet alleen aangenaam, maar ze aazen er ook op in haar bloeitijd, en haaien er veele zeer goe- de honing uit; behalven die ze uit het ruime veld, en dikwils wel een paar uur ver gaan haaien ; men gelooft: ook, dat als er veele weiruikende kruiden in het bije- hof zijn, de zwermen dan zo ligt niet wegvliegen; en hoe meer akkers of goede weiden, met klaver en ande- re aangenaame kruiden vervult , als mede bloeijende boomen in de oraftreek zijn, hoe voordeeliger het voor de bijen zelf, en voor hun eigenaar is, om veel honing, te vergaderen; inzonderheid verzaamelen de bijen veel voorraad van de boekweit, koolzaad-bloemen, klaver, linde- en andere boomen, die weiruikende bloesfem heb- ben, als mede van de heide, in fchraale landllreeken.. Het is ook nuttig en noodig, dat er in, of omtrent
het bije hof versch water zij, dewijl de bijen zonder dat niet kunnen leeven , nog haare bezigheden volkoomen goed verrigten, en het haar zeer nadeelig is, als ze het water van verre moeten gaan zoeken. Wat de fiandplaats betreft , die men de bijen in het
hof moet geeven, deeze is geenzins onverfehillig; voor eerst moet men de korven plaatzen op een oord van bet hof, daar het 't ftilst is, afgezondert van wegen en dei-! gen, en daar geen veel rumoer van menfchen of bees- ten omgaat, want de bijen beminnen de ftilte, en wil- len in haare bezigheden gaarne ongeftoort zijn, en hier van daan is het, dat men de bijen in de wouden, woes- tenijen of andere eenzaame plaatzen, dikwils het best ziet aarten, gelijk men onder anderen in Poolen, Li- thauwen, Hoagarijen, en meer andere landfehappen kan zien, daar een zeer groote menigte van bijen in het wild, in de holle boomen en andere plaatzen zich ont- houden , en daar de ingezetenen niet alleen, maar ook wilde dieren, als beeren, enz, er veel voordeel van trek- ken ; hoewel de bijen door de cultuur, of veel omgang met menfchen, zich allengskens meer daar aangewen- nen; dat zelfs zo verre gaat, dat ze de Bije-houJer, of eenander, die daar bij dagelijks verkeert, niet het min- de leed, met hunne angels, zullen doen, en hij dezelve met ontbloote handen en gezigt behandelen, en zelfs' de jonge zwermen, zonder bedekt te zijn, invangen kan; daar ze anders een vreemde terdond aanvallen, enin'c haair zitten, inzonderheid als hij maar een weinig geraas maakt; hoewel men ook bevonden heeft, dat de eene zoort van bijen in deezen boosaartiger dan de andereis; dog hoe goedaartig ook de bijen zijn moogen, zo zullen ze terftond iemand aanvallen, die eenige fterke drank genuttigt heeft, en dien ze dikwils deerlijk havenen; weshalven men zich daar voor heeft te wagten , als men met de bijen omgaat, en dezelve in vreede vwl naderen., en er geen ongemak van verwagten. Ten anderen , moet men de korven op de warmde,
en het meest voor de winden en koude gedekte plaats zetten, en zulks mede zodanig , dat ze den geheelen dag op de zon flaan ; maar zo dit niet gefchieden kan, moeten ze ten minden in diervoegen geplaatst worden, dat ze de zon van haaren opgang, tot 's namiddags-te vier of vijf uur genieten ; want het is de morgen-zon, die zo wel dieren als planten , na een langduuri- ge koude nagt, en wel inzonderheid in de winter en |
||||||
HON. HON. «CS
liet voorjaar, grooteüjks verkwikt, en doet groeijen. Manier, om de Honing-bijen te bezorgen,
Het is wel waar, dat men zoude denken, gelijk zommi- en te onderhouden.
geicbrijvers aanmerken, dat als de bije-korven den ge- Wil iemand de behoorlijke nuttigheid van de bijen
Jreelen dag van de zon aangedaan woiden, het waschen trekken, hij moet ze het gantfche jaar in acht neemen, de honing daar door in de zomer-tijd in de korven zoude en bezorgen ; na het begin der lente, en tegen het ein- week worden, en het geheele gebouw der bijen om ver- de van Maart, in v/elke maand de honing-bijen ge m een- ie raaken, tot groot nadeel en bederf der bijen; maar lijk wederom beginnen uitteviiegen, moet men bij een echter bevind men, dat de zon indeezengeengrootehin- heldere lucht de bije-korven openen, en van alle onzui- der toebrengt ; dog het is niet ondienstig, dat mende verheid en doode bijen zuiveren, om dat er ariderzins korven, in het heetfte van de zomer, wat overdekt en wormen en motten uit groeijen, welke groot geworden ! befchaduwt, inzonderheid aan haare bovenkant ; dewijl zijnde, vleugels'krijgen, gelijk Kapelletjes; als wan- de hitte anderzins de bijen in de korven zeer benauwt, neer de bijen zelfs verminderen. I die buiten dat, wegens de overgroote menigte van oude Maar vooral moet men het jonge broedzel naauwkeu- en jonge bijen, in dien tijd zeer warm en benauwt ge- rig gade flaan in het uithaalen van den bijen-korf; oolc huisvest zijn. De ondervinding leert ook, dat de kor- moet men zorge draagen , dat de bijen door Hommels, ] ven van ftroo toegeftelt, zo fterk niet door de zon ver- Horfels, en diergelijk ongedierte, dat in het begin der ; hit worden, en dus zo veel hitte niet binnen de kor- lente nog geen voedzel in weiden en hoven vindende, ven veroorzaaken, dan die van hout, welke men in de bije-korven pleegt aan te vallen, van haaren honing zommige landfehappen gebruikt, maar dat ze daar en niet berooft worden : Tot -dien einde moet men de bije- tegen veel warmer in de winter, en derhalven de bes- korven wel voorzien en beltrijken, naamelijk half met te in het gebruik zijn. • leem toeftoppen. Voorts moet men de bije-korven digt naast elkander, Men moet zo wel in Maart, als in April, die bijen,
in een opzettelijk toegeftelt bijen-huis of onder een af- welke gebrek lijden aan voedzel, met zuiveren honing dak piaatzen, dat rondsom-, behalven van vooren, met voeren; want ingeval de honing een fberken reuk heeft, planken wel digt gemaakt, en met een dak gedekt is, of anderzins niet versch is, zullen er de bijen wel haasE op dat de korven voor de koude noorde- en ooste-win- van fterven. den in de winter tijd bewaart, en voor regen en fneeuw Bij ruwe Maartfche buijen , of hagelen wind in April
van bovenen overdekt zijn; die hun-anders in dien tijd moet men de bijen zorgvuldig in de korven houden; veel nadeel kunnen toebrengen. want zo ze al met een zonnefchijn uitvliegen, en hen Men zet de korven gewoonlijk in twee, drfe of meer wel haast een regen- of hagel-buij overvalt , worden
rijen boven elkander, op breede planken, als men er ze ter aarde geflagen, en fterven. veele heeft; maar de benedenfte rij moet een paar voe- In de Maijmaand moeten de bije-korven omgekeertr ten van de grond verheven ftaan, wegens de uitwaas- en de oude, en reeds metzuiverehoning gevulde wasch- femende vogtigheden des grond's , inzonderheid in de tafelen daar uit genoomen worden, ten einde de honing' vogtige jaars-tijden ; als mede wegens veelerlei onge- bijen meer ruimte te geeven, om geduurende de zomer,- diertens, die de bijen kunnen befchaadigen, als ze op wederom een nieuw gebouw te können maaken. de grond ftaan; en regt boven deeze, plaatst men ver- In die zelve maand van Maij, moet men ook op de- volgens de overige rijen. bij e zwermen naauwkeurig aeht geeven , (aangezien zom- Maar het bije-huis dient niet al te ver van 's eige- mige bijen zeer vroeg pleegen te zwermen,) en de bije-
naars of bije-houders woonhuis aftezijn, om er ge- korven , alwaar de nieuwe bij e-zwermen in gehuisvest makkelijker te kunnen bijkoomen, dewijl de bijen een moeten worden, in de zon leggen, om ze wel uit telaa- geduurige zorg en oplettentheid vereifchen. ten droogen. Het gras in de bije hoven moet men niet lang laaten De maanden Junij enjulij zijn de regte zwerm-maan-
groeijen, op dat de bijen met honing en wasch zwaar den, als wanneer men niet alleen de gaten, om uit te- zijnde belaaden, en bij opkoomend regenagtig of windig vliegen, grooter moet maaken, om hen ruimte tot het weer, in het gras nedervallende , daar in niet verwar- uitvliegen te geeven; maar men moet ook van.agt uur ren, en van Kikvorfchen, Padden, Hagedisfen, of an- voor de middag, tot vier uur na de middag wel op zijne- der ongedierte opgegeeten worden. hoede zijn. en acht geeven, of niet de eene of de an-. Eindelijk moeten wij, ten opzigt van het bij en-hof, dere den hof verlaat, en wech vliegt,
nog aanmerken, dat als iemand liefhebberij heeft, om Aangezien ook in deeze en de naastvolgende maand bijen, hetzij uit vermaak, of tot voordeel te houden, de-zon op het fterkftefchijnt, zo is hetnoodig, datmen en van een niet al te kleine tuin of buitenplaats voor- door planken, als anderzins', fchaduw voor de bije-kor- zien is; hij dan ligtelijk een plaats in de tuin uitzien ven maakt, ten einde door de al te groote hitte, het en verkiezen kan, die, volgens het bovengezegde, ge- werk in de bije korven niet week worde," en met bijen fchikt is, om er de bije-korven te piaatzen , zonder een met al overhoop valle. bijzonder hof daar toe noodig te hebben; inzonderheid Na de zwerm-tijd, zo dra naamelijk de' voor- en na-
moet men acht geeven, dat die plaats in een afgezon- zwermen zijn uitgevloogen, brengt men de onderflege- derde ftille hoek zij, en niet te digt naast de wandel- bouwen der bije-korven voorden dag, die men onder- wegen, op dat er aan de wandelaars geen ongemak van de korven zet, om ze te verhoogen , ten einde de ou- de bijen overkoomen mag: Men kan de plaats ook met den, na dat de1 jongen zijn uitgevloogen , niet ophou- een heg of ftaket omheinen en afzonderen, zoals men den te arbeiden, maar ruimte engelegenrheid daar toe- wil , en men beplant hem met allerlei welruikende hebben. . iruiden, bloemen en boomen, gelijk boven redegezegt In de Oogstmaand moet men de bijen haare vijanden,
«. dog meest zulke, welke ze vervolgen, helpen uitroeijen. Y y y 3 Jn
|
||||
III« HON.
In September moet men bij helder weer en zonne-
fchijn , als de wind flil is, den bijen haaren honing ontneemen; het welk andermaal in de lente, omtrent de Nagtevening pleeg, te gefchieden, als ze honing overgehouden hebben : Maar in den herfst moec men de bijen zo veel honing laaten , als ze , wegens ée aannaderende winter , tot haar onderhoud noodig hebben : Vervolgens moet men de openingen en uitgan- gen der bije-korven, wegens de aanftaande koude en vorst, digt fineeren, zo nogthans, dat de bijen een behoor- lijke lucht fcheppen, maar geenzins naar buiten vliegen können. In de ^vinter-maanden , November, December en Ja-
Uuarij, moeten ze zeer zorgvuldig voor de koude be- waart worden, zo nogthans, dat ze niet verdikken ; Zo lang als er fneeuw is, al fchijnt de zon nog zo aan- genaam , moeten de bijen niet uitgelaaten worden ; maar zo er geen fneeuw is, mag men ze veilig laaten uitvlie- gen , om zich te ververfenen, en te zuiveren ; want io ze niet gezuivert worden, worden ze ziek, en fler- ven gelijk de Vliegen. Deeze reiniginggefchicd gemeen- lijk in Februarij, aangezien ze anderzins door het lan- ge misfen van verfche lucht, wegens flank vergaan zou- den ; zo dra derhalven de fneeuw in Februarij is gefmol- ten, laat men de bijen in een warme zonnefchijn uit- vliegen. In deçze maand können ook de bije-korven, die men
van de oude tot een nieuwe plaats meent te brengen , allergevoeglijkst verplaatst worden ; aangezien de bijen , hebbende zo lang op Hok gezeten, haar oude vlugt meest rergeeten zijn. Van het Vervoeren der Bijen.
Men heeft in veelelandfchappen het gebruik, de&ye-
korven na een ander plaats te vervoeren, om de bijen het genot van meer bloemen te verfchaffen , en dus meer voordeel van de bijen te verkrijgen, inzonderheid als er in de omftreek, daar men ze houd, geen of geen genoegzaame bloemen gevonden worden , of dezelve uitgebloeit zijn, om een rijken oogst van honing en wasch te vergaderen. Dit gebruik, dat rede bij de oude Egijp- tenaaren en Romeinen in het werk gefielt geweest is, beantwoord ook de moeite en kosten , die ten dien ein- de gedaan worden, meest doorgaans rijkelijk; hoewel in het eene jaar zomtijds rijkelijker dan in het andere ; dewijl een goede honing-oogst niet alleen afhangt van <de menigte der bloemen, maar ook van een gunstig jaar-faizoen ; want gebeurt het, dat de zomer zeer re- genagtig, onfluimig of windig is, dan worden de bijen in haare gewoone neerftigheid zeer verhindert, zo dat ge veel minder als in drooge tijden kunnen inzaamelen; behalven dat de bloemen in natte jaaren ook fchijnen minder vrugtbaar van honing te zijn. Dog fchoon nu de verplaatzing der bijen, niet alle jaa-
ren even voordeel ig is, zo geeft ze echter nog altijd veel grooter voordeel, dan wanneer men dezelve niet verplaatst; welk ook de reden is, dat de Bijkers, of Bije-houders van deeze en andere landfehappen niet verzuimen, om hunne bije korven jaarlijks te vervoeren, het zij naar de heide-velden, of naar plaatzen daar veel boekweit gebouwt word, om dat de bijen uit de bloemen van beide veel honing verzaamelen; of ze brengen ze eerst naar de boekweit-landen, en ten laatflen naar de htiden, dewijl de heide laater bloeit, en de bijen dus |
||||||
HON.
meer honing kunnen inzaamelen : Dog nog beter is het,
als de korven eerst na de koolzaad-akkers, vervolgen« naar de boekweit, en ten laatflen naar de heide gebragc worden, dewijl de bloemen van het koolzaad veel ho- ning uitleveren , en het zelve vroeg bloeit : Maar als de bijen ondertusfehen hunne korven met raaten mogten. bijna gevult hebben, moet haar een goed gedeelte daar van ontnoomen worden, op dat de bijen gelegentheid hebben, om hunnen arbeid te kunnen voortzetten, dia ze anders, wegens gebrek van ruimte in de korf, ge- noodzaakt zijn te flaaken ; dog wil men hen geen raaten in de zomer ontneemen, zo moet men onderzetzels on- der de korven plaatzen, om dezelve te verhoogen, en dus meer ledige ruimte in de korf te bezorgen , welke de bijen niet nalaaten zullen, met honing en wasch te vullen ; want deeze diertjes arbeiden altoos in evenre- digheid met de ledige plaats, mits dezelve hen niet te groot toefchijnt , en het hen niet aan overvloed van homng-geevende bloemen ontbreekt. Dog veele Bije-houders vervoeren alleen de jonge
zwermen, voorts na de zwermtijd, om dus niet genood- zaakt te zijn, op een afgelegene plaats op het zwermen en invangen der Bije-zwermen te pasfen , of te doen pasfen, dat al te veel moeite en kosten zou vereifchen : Of men doet di oude bijen in een andere ledige korf overgaan, om ze vervolgens te vervoeren. Het Haat ook nog aan te merken, dat, om veel voor-
deel van de bijen te genieten , het zij dat men ze bij huis houd , of naar bloemrijke plaatzen vervoert, men altijd zorg moet draagen , om talrijke zwermen in de korven te hebben, het zij door koppeli?ig der bijen, of anderzins, dewijl de bijen als dan niet alleen fchijnen neerfliger te willen arbeiden, maar ook de moeite en kosten, wegens het minder getal van korven , die men heeft te houden, veel minder zijn. Het voordeel, dat men in goede jaaren van de bijen
trekken kan, is niet gering; want het kan gebeuren, dat men als dan van een volkrijke korf, die wel behan- delt is , vijftig tot zestig en meer ponden honing, be- nevens twee tot drie ponden wasch trekken kan ; als men nu het pond honing rekent op 4 Huivers, en het pond wasch op 15 Huivers, het welke de gewoonlijke prijs in deeze tijden is, dan zoude het genot van één Bije korf, in één jaar, ongeveer 15 guldens bedraa- gen, zonder het rabat der onkosten, die op veele kor- ven te zaamen gerekent, maar zeer weinig bedraagen : Dog dewijl de korven alle jaaren niet even veel gecven, en de eene korf ook minder of meer dan de andere, zo Iaat ons Hellen, dat men van veele korven door el- kander, 30 ponden honing, en ruim 2 ponden wasch van ieder korf verkrijgt, dan zoude het jaarlijkze ge- not daar van ongeveer 8 guldens van ieder korf bedraa- gen; hier van afrekenende één gulden voor onkosten, rest 7 guldens vrij genot van een korf; dat een zeer goed jaarlijks voordeel van de bijen is , als men aan- merkt, dat ze het geheele jaar door geen groote moei- te en onkosten veroorzaaken ,• beHaande de meeste on- kosten in de korven voor de nieuwe zwermen, eenigc gereedfehappen, en het vervoeren der bijen : Men be- grijpt ook niet bezwaarlijk, dat als men bijen om het voordeel wil houden, het voordeeliger is, dat men vee- le korven heeft, niet alleen wegens de menigte der bij- en, maar ook dewijl zulks de moeite en onkosten in zomuiige opzigteu over het geheel vermindert. Behalve!)
|
||||||
HON.
|
|||||||||
HON. o il ïî
|
|||||||||
Behalven dit voordeel der bijen voor den eigenaar,
brengt de overvloed van honing en wasch ook-*niet min- der nut en voordeel toe aan een landfchap in het alge- meen, daar veei bijen gehouden en aangefokt worden; en men heeft het rede in aloude tijden voor een vrugt- baar en rijk land gehouden , daar veel honing in voort- koomt; dus wierd van de Jooden.het Beloofde Land, een land genoemt daar melk en honing in overvloeide , om daar uoor te betekenen, dat het een zeer vrugtbaar land was: Poolen, Litbauwen, Hongarijen, een ge- deelte van Moscovitn, enz., verftrekken in onze tij- den ook tot bewijs, dat Dije-rijke landen, doorgaans de vrugtbaarfte landen zijn; om niet te fpreeken,. van Pro- vence en Languedoc in Frankrijk, daar veel en van de beste honing valt, enz. Ten opzigte van het vervoeren der bije-korven naar
een andere plaats, gefchied zulks of te water of te lande, naar de gelegentheid der plaatzen; zijnde de vervoering te water de beste, daar het gefchieden kan; dewijl de korven in een fchip zo veel gevaar niet hebben van breeking en bederving der honingraaten, enz., dan op een wagen of karte. Dog op welke wijze het vervoe- ren ook gefchiede, zo is de behandeling en voorzorg bijna gelijk, en aldus; men bind de benedenfte opening der korven , na dezelve van haar plaats genoomcn heb- bende , met een linnen doek rondom digt toe, en flopt teffens de uitgangen wel digt, het welke, gelijk men ligt denken kan, bij avond moet gefchieden, als de bijen allen van haare dagelijkfe bezigheJen te rug ge- koomen , en te huis zijn, om haare nagtrust te nee- men; dit gedaan zijnde, brengt men de korven naar de fchuit, en legt dezelve alle , zo veel men heeft, naast en op elkander, om ze vervolgens te vervoeren, waar door de korven weinig zullen koomen te lij- den, dewijl een reize te water, zonder tegenfpoed, zeer gemakkelijk gaat; maar is het, dat men ze te lan- de vervoeren moet, dan is er meer omzigtigheid noo. dig, want dan moet men de korven, als men ze op de wagen of karre, op de voorige wijze legt, rondsom met ftroo of andere ruigte wel heftoppen, op datze vast zouden leggen, en niet ligt ongemak van het ftooten kunnen verkrijgen; en men begrijpt ligtelijk, dat dit vervoeren zeer langzaam moet gefchieden; want door veel horten en itooten van de .wagen, zoude zeker- lijk het binnenwerk of gebouw der bijen geheel om ver geworpen, en alles vernielt worden, tot fchaade van den eigenaar : Maar het is aanmerkelijk , dat als het gebeurt, dat er maar iets van geen alteveel belang in de korf ontfchikt of buiten order geraakt is, de bij- en zulks, weder in rust gekoomen zijnde, terftond met alle magt berftellen , eer ze zich aan andere be- zigheden begeeyen , mits dat defcbaade niet al te groot, en de hertelling boven haar vermoogen is, want dan gaan ze verlooren ; ten zij dat men de bijen in een an- dere korf, op de bovengemelde wijze, naamelijk door berooking, doet overgaan , na dat de nieuwe korf voor- af met eenige honingraaten uit de oude voorzien is ,• want dan zullen ze wederom een nieuw gebouw in de korf opregten, en zich aldus herftellen. Wanneer dan de lije-korven op haar betemde plaats
gebragt zijn, moet men ze weder in order naast elkan- der , en wat van de grond verheven, om bovengemel- de reden, plaatzen, en haare uitgangen openen, zogaan ze terftond aan het werk, vliegen uit, om voorraad op te doen, en te vergaderen, en ze weeten haare nieuwe Woonplaats zeer wel weder te vinden. |
|||||||||
Van het Gereedfchap, dat men noodig, is, tot
opvoeding en beflieringe der Bijen. In de eeriteplaats moet een bijenhouder voorzien zijn, vaneen bijen-kap met een vifier van koperdraad, wiens omtrek een dik koper-draad moet zijn, waar over ten minften vier of vijf dunder koper - draaden gefpannen worden , over welk men wederom heel fijn koper-draad een half ftroobreed wijdte van malkanderen, overtrekt, op dat er geen bijen door en kunnen om te fteeken ; dit vifier dus vervaardigt zijnde, naait men er een grof ftuk lijnwaat aan, dat ter deegen om den hals en hoofd past, en waar aan voor en agter ook twee (lukken ge- hegt zijn , op dat de kap met banden onder den arm door, gevoeglijk gebonden worden, en aldus beletten dat de bijen daar niet door kunnen kruipen, om die gee- ne, die ze op heeft, in het aangezigt te fteeken : Deeze kap dient aan den eigenaar als hij gaat om bijen te be- zigtigen, om eenige ftokken en zwermen te koopen,. zwermen te fcheppen, bijen te zuiveren, en om bijen in andere korven over te drijven : Voorts moet den bijenhouder voorzien zijn , van een paar wollen of dik- ke lakenze wanten ofte handfchoenen, dewijl in dezel- ve even als in zeemleder, de angel der bijen niet blijft fteeken ; nog een ganfe-vleugel of een dun vuuren hou- ten plankje , op de wijze als een heel breed mes ge- maakt, waar mede mende bijen, als zij hebben gezwermt, zoetjes van de takken der boomen afftrijkt; behalven de korven, moet hij ook hebben bekwaamt' bije-klteden, die van open kaas- of buil-doek zijn gemaakt, een elle in de vierkant groot, en aan den eenen hoek van een lange (noer of band voorzien, om de korven daar mede toetebinden ; aan het einde van deeze band, moet een houten pen gebonden zijn, die men in de korven fteekt, om te beletten dat het kleed niet van de korven afgaat ; nog moet hij een ijzeren inftrument hebben, om- trent drie vierde van een elle lang, aan het eene eind platbeitelswijze gevormt, van twee vingeren breed, en aan het ander eind als een mesje van omtrent een duim breed, dat aan de beide zijden fnijd, en bijna winkel- haaks-wijze krom geboogen is, dit werktuig dient, om daar mede tusfehen de honing - maten in te kunnen koo- men, die uit de korf te fnijden of die in te korten. Ein- delijk is men nog tot de zuivering en persfing van wasch en honing noodig, een honing-persfe, een zeef, ee- nige fterke ronde en van zeilgaaren bereide zakken,. als mede een ketel en eenige vaten en tobbens. Hoedanig men te werk gaat, om de Bijen hunnen
Honing en Wasch te ber.eemen, of om die te befnoeijen. Wanneer men voorneemens, is om hjmingen wasch van zijne bijen te vergaderen ; moet men de korven weer gen, de gecne die dertig ponden zwaar zijn, moet men f indien men 'ze over wil houden, nietberooven,en zijn- in ftaat, zich gedijurende de winter, van hun eigen voor- raad te kunnen geneeren; dog die geen vierentwintig ponden kunnen naaien, moet men , indien men ze wi?: overhouden, tot voeding met honing voorzien; bevind men de korf zesendertig ponden of daar boven zwaar te weegen, kan men die befnoeijen: tot dien einde maakt men gebruik , van rook of van de damp van branden- de linnen lappen of lompen,' die onder de korven gezet, de bijen er uitjaagen, en na dat men er zo veel honing- raaten heeft uitgenoomen als men goed vind, zet men de korven weder op hun plaats, en de bijen kruipen er we-
|
|||||||||
ïïia t, HON.
|
HON.
|
||||||||
aan den arbeid, enbeflu-iten hem in een graf van wasch,
dat zij om hem heen werken, en daar door het onheil voorkoomen, dat zij anders onvermijdelijk moesten on- dergaan. Men verhaalt, dat op zommige der voor-eilan- den van Amerika geen bijen zijn, dewijl die aldaar door de Wespen vernielt worden. Haagdisfen, Padden, en Kikvorfchen zegt men, vreeten ook dikwils de bijen; dog het nadeel, dat daar door aan de korven toegebragt word,koomt in geene vergelijking, bij dat der zogenoem- de wolf .zijnde een wormpje.dat flegts het masker is van een klein kapelletje, dat de naam van honingraat-mot draagt, deeze neemen haare huisvesting in de honing- raaten der bijen-korven, en maaken er cijlindrifche loop- graaven in; de befchrijving van dit infect, zal men vin- den onder het artijkel HONINGRAAT-MOT. Het wormpje, waar uit zeker torretje te voorfchijnkoomt, onder het geflacht der Bastert-Oliphantjes behoorende, en dat om het nadeel dat het aan de bijen toebrengt, de naam van honingbijtn-vreeter draagt, is wel de fchaade- lijkfte vijand van allen voor deeze diertjes; deeze,het jong der bijen in een celletje opgevreeten hebbende, boort vervolgens met zijn llerke nijpers, den wand van het naaste celletje door, en vreet dus verfcheidene jon- gen op, eer hij tot zijn volkoomen wasdom is geraakt; zie vetders hier over HONINGBIJEN-VREKTER. De bijen vernielen zich dikwils ook onder eikanderen, het zij door onderlinge tweedragt of gevegten; of wel door zich van haaren angel te bedienen , tegens in feiten of dieren, welke haar willen benadeelen of tergen. De angel der bijen, hoe glad en effen ook op het ge-
zigt, is aan de punt met kleine weerhaakjes voorzien; dit is de oorzaak, dat dezelve, wanneer de bije hem er- gens heeft ingeftooken, en te fchielijk wil te rug trek- ken, of door geweld daar toe genoodzaakt word, in de wond blijft fteeken, niet alleen , maar ook zelfs het ve- nijn-blaasje dat aan zijn wortel is met zich rukt, 't geen dë bijen daar van beroofd zijnde, in het kort doet fter- ven. In de menfchelijke huid gaat die fteek met rood- heid, jeukte, omfteeking, pijnen zwelling vergezelt; wordende denkelijk veroorzaakt door het uitgeftort ver- gift in de wonde, en teffens door de verfcheuring der vaste deelen, of ook door het vreemde lighaam, dat er in zitten blijft. Denkelijk gaat het hiermede, als met de br-and-netelen, dat naamelijk iemand, die fchielijk zijne hand te rug trekt, het allermeest daar door gebrand word, terwijl men opeen voorzigtige wijze, de bladen daar van tusfehen duim en vinger aanvattende, niets daar van heeft te lijden; dit is ten minften zeker, dat men menfehen ontmoet, die van het fteeken der bijen geen aandoening hebben, terwijl het aan anderen zwaa- re toevallen of ongemakken veroorzaakt ; treffen zij de oogleden, zo blijven die eenige dagen digt, en zwellen niet minder, dan of men bij geval de oogen met zap van frhelkruid of •wolfs-melk.hzd gewreeven. Veele middelen worden ons bij een menigte Schrij-
vers , tegens het fteeken der bijen en wespen voorge- febreeven; zo als bij voorbeeld, de zappen van ver- fcheidene kruiden, pis, azijn, koeijen-drek, boom-olie, koud-water , het lemmer van een mes of ftuk geld op de fteek gehouden , en meer diergel ijken: Dog de Heer ReAUMURbetuigd, alle dusdanige middelen met wei- nig vrugt gebruikt te hebben, en dat hij geen beter baat heeft gevonden, dan in gehakte of gedampte peter- celie. In de Ephemerid. Natur. Curiof. Dec. III. Ann. 7. £ƒ 8; word een frisch falie-bladje op de wonde ge- |
|||||||||
weder in, 2Îch in weinig dagen herftellende, van het
geen men hun benoomen heeft, en op deeze wijze ver- liest men niets, dan de eijtjes, wormpjes en poppen, die in de afgefneeden koeken zijn. Dog wanneer men de bijen niet over wil houden, en
de korven ten eenemaale ontledigen, gelijk men moet doen, als de korven te ligt of te zwak zijn, ente weinig honing tot winter-provifie hebben, kan men ze op de volgende wijze het beste dooden; men graaft een rond gat of kuil in de grond, en hier in legt men een vuur aan van 4. of 5 turven ,• wanneer nu deeze turven beginnen te rooken, zet men de bije-korf op de kuil, en men ftopt de uitgangen toe, verftikkende als dan de bijen door den rook ; maar het beste en fchielijkfte middel, tot de korven, die men vernielen wil, is die met zwavel te berooken, na dat de uitgangen gedopt zijn,- want hier door zijn-de bijen fchielijk alle capot. Zommige bijen-houders , ftorten, na dat zij de fpillen of prik- ken uit de korven getrokken hebben, den honing en bijen te zoamen in de ton , en ftampen die onder een, dog dit geeft veel onzuiverheid aan de honing; beter is het na de bijen gedood te hebben, de honing- raaten uit de korven te fnijden, en de doode bijen weg te doen. De beste tijd, om de bijen te beróoven en te dooden, is in het begin van September of het laatfte van Augustus, zijnde in dien tijd de korven doorgaans wel gelaaden. Ongemak van de winter, voor de Bijen; derzelver
Vijanden ; gevaarlijkheid van de Bijen-fleeken ;
en meer andere bijzonderheden de Bijen
betreffende.
Wanneer hetkoudword in het aankoomen van de win-
ter, en er geen bloemen meer op't veld zijn, blijven .de bijen in haare korven als verkleumd; als het rnooij weer is , koomen zij er op het best van den dag flegts eenige ogenblikken uit. Door een hevige ftrenge vorst raaken er zeer veeie om hals, hoe nauwkeurig de kor- ven ook bewaard en toegedekt worden ; en een zeer flappe winter doet er ook veele fneuvelen. Door de koude niet verftijft zijnde, hebben zij veel voedzel noo- dig, en haar voorraad is dikwils verteerd , voor dat de winter ten einde is, het geen haar van honger doet fter- ven, indien men niet eenige honing bij de korven zet, om haar tot voedzel ie dienen. Behalvende koude, honger en ziektens, waar aan zij
onderhevig zijn, hebben de bijen nog veele vijanden te beftrijden. Muizen en meer andere viervoetige dieren, zijn zeer gretig na den honing en honingraaten, en laa- ten niet na, wanneer zij er bij kunnen koomen, die in den winter te befchaadigen. De Musfchen en andere vo- geltjes ; degroote Wespen, Hornaars genoemt, ja zelfs de Spinnekoppen ontzien zich niet,om op de bijen jagt te maaken. De bijen blijven niet in gebreke, om haar moedig tegens alle deeze vijanden te verdeedigen ; en bijzonder blinkt -het vernuft in deeze diertjes door; wanneer er een flak door eenige der openingen in de korf is gekroopen, de bijen dooden hem terftond met haaren angel ; dog het lighaam der flak is te zwaar en log, om door deeze kleine diertjes buiten haar wooning gefleept te worden , en zulks is echter noodzaakclijk, want zo het er in blijft, en-aan het rotten gaat, moet het onvermijdelijk ziektens aan de inwoonders van dit Gemeenebest veroorzaaken ; dit fchijnen zij ook volkoo- ïnentlijk te begrijpen, trekken daarom met allen ijver |
|||||||||
-HON.
legt, aïs een onfeilbaar middel aangepreezen : Zeker
is het, dat de hoedanigheid van de fteek een groot ver- , fchil in deezen maakt ; blijft er iets van den angel in de wond, zo zal deontfteeking niet bedaaren, voor dat
heter uitgehaald of op eenige andere manier ontlastzij; anderzints doet een weinig water of azijn , of het zap van eenig wond-kruid, vet of olie, de pijn ras bedaaren : Volgens raad van den Heer Geoffroij Hifi. des InfeB. env. Paris Tom. II. f. 399., moet men de geftooken plaats, met eenig fterk doordringend loogzoutig middel wrijven, als bij voorbeeld groene zeep, enz. Van wat gering belang het fteeken der bijen ook fchijnt
te zijn , zo heeft men er dikwils naare gevolgen van gezien ; het geval, dat wij in de Nederlandfche Jaar- hoeken van 1750. pag. 308. vinden aangetekent, toont , ons , hoe zeer deeze kleine diertjes in haare ver- I bittering te vreezen zijn : Het was den 2 Maij 1750. dat
ttvee Paarden, die te blauwe (luis, anderhalfuur van Zevenbergen gelegen, voor eene fleede gefpannen, uit het land en eenige bije-korven wat te digt aan de gemeene weg geplaatst, te nabijkoomende , door zulk een ontelbaare menigte van deeze gevleugelde infeften, en zo verwoe- delijk wierden aangevallen, datzij in een oogenblik hun bijna een vuist dik op den huid zaten,. in neus en 00- ren kroopen, en wat moeite met water gieten, en wat men meende, tot redding der Paarden, voorts goed te kun- nen doen, ook aangewend wierd, zodanig griefden, dat zij dood ter nedervielen, en dat die geene, welke hun poog- den te redden, zelfs blijde waaren van een goed been- koomen te erlangen. In Engeland wierd nog in 't jaar 1762. een Man en Paard verwoedelijk door hun om het leeven gebràgt. Wanneer de Hjen-houders een nieuwe zwerm in een
korf doen, of de bijen anders behandelen willen; voor- zien zij zich, gelijk wij rede gemeld hebben, vaneenkap die een vizier heeft van gevlogten koper-draad, en die zij om het hoofd doen, als mede dikke wollen of lede- ren'handfchoenen om de handen, om zich tegens het fteeken der bijen te befchermen. Daar zijn er echter, die deeze voorzorg niet noodig hebben , en 't moet zijn, dat er een middel is, om deeze infecten in dit opzigtte kunnen bedwingen ; blijkende zulks duidelijk uit de won- derlijke vertooningen, diejnEngeland'nu zederteen jaar of eenige gemaakt zijn. Deeze perzoon bevond zich, in het begin van 1768. te Canterburij, om zijne konften ; met de bijen te vertoonen; ziehier het geen er van in het maandelijks werkje te Londen uitkoomende, en ge-
tijteld Jnnual register voor de maand Augustus 1766. van ' gezegt word. ,, Monfr. Wildman van Plijmouth, die zich zelf
; „ berugt gemaakt heeft door de Westelijke deelen van
1 „ Engeland, wegens zijn gezagvoering over de Bijen,
1 „ in de Stad gekomen zijnde, gaf kennis aan Dr. Tem-
„ pleman, Sekretaris van de Sociëteit, die er is tot
' „ aanmoediging van Konsten, Weetenfchappen, enz.;
„ dat hij hem deezen namiddag bezoeken zoude in zijn
„ Bijëngewaad. Omtrent te vijf uuren kwam Mr.
> „ WiLRMAN aan, door de Stad gebragt zijnde in een
! „ Draagkoetsje. Hij hadt zijn hoofd en aangezigt bij.
; ,, na geheel bedekt met Bijen, en een zeer deftige
„ baard van Bijen hing aan zijn kin. De Heeren en
f „ Dames waren weldra overtuigd, dat zij niet bevreesd
,, behoefden te zijn voor de Bijen, en derhalve gingen
„ zij onbefchroomd naar Wildman toe, en fpraken
„ met hem zeer gemeenzaam. Na een aanmerkelijken
: II Deel.
|
|||||
HON. H13
,, tijd dus geftaan te hebben, gelaste hij de Bijen zig
„ te begeeven in de Korf, die voor haar gebragt was, ,, aan welke orders zij op (taande voet, en met degroot- ,, fte fchielijkheid, gehoorzaamden. In het ilukje voor de Maand Oktober, van het zelfde
Jaar, vindt men een berigt van nog zeldzaamer veitoo- ningen , door hem gemaakt op de Lustplaats van Lord Spencer , te Wimbledon in'Surrij, alwaar Mr. Wild- man ontbooden was, om zijne konstgreepen zo aan dien Heer en zijne Familie, als aan verfcheide van den Hoogen Adel en Luiden van aanzien, welke aldaar ver- gadert waren, te laaten befchouwen. De Graavin hadt drie Korven met Bijen doen bezorgen. ,, Zijn eerfte verrigting was met ééne Zwerm Bijen,
„ hangende aan zijn hoed, dien hij in de handt hieldt, „ en de korf, waar uit de Bijen kwamen, in zijn an- „ dere hand. Dit was, om den Graaf en de Graavin „ te overtuigen, dat hij Honing en Wasch uit de korf „ konneemen, zonder de Bijen te vernielen. Toen in „ de kamer teruggekeerd zijnde, kwam hij er wederom „ uit, met de Bijen aan zijn kin'hangende, als een ,, zeer deftige baard. -Na dezelven aan het Gezelfchap, „ dus, vertoond te hebben, bragt hijze buiten op de „ graslaan, tegenover't raam van zijne Lordfchap, al waar ,, onmiddelijk een tafel gezet wierd, gedekt met een tafel- ,, laken. HijzettedekorfopdentafelendeedterdeBijën ,, weder inkruipen. Toen deedt hijze er weder uitkomen, ,, en in de lucht zwermen, ftaande de Heeren en Dames in ,, het midden der Bijen, zonder dat iemand er doorgefto- „ ken werd. Hijdeedtze, altemaal, op de tafel komen, en ,, namze op, bij handen vol,daar hij mede op en neder ,, fpéelde, als of het erwten waaren.,- doende haar, op ,, zijn woord van bevel, in de korf kruipen. 'Omtrent ,, te vijf uuren 's namiddags deedt hij nieuwe konsten 1 ,, met de drie Zwermen te gelijk, de eene aan zijn ,, hoofd, de andere aan zijn borst en de derde aanzijn „ arm. Dus ging hij naar binnen bij zijne Lordfchap, ,, die te zwak was om de eerfte proeven te koomen zien, ,, wordende de korven door één van de Knegts .gedra- „ gen. Hij ging weder in de kamer-, en kwam er uit ,, met Bijè'n over zijn hoofd, aangezigt en öogen. ,, Dus werd hij, blind, voor zijne Lordfchaps raam ,, gebragt. Toen verzogt hij om een Paard, het welk „ met een dekkleed gebragt werdt. Hij fteeg er op, ,, met de Bijen over zijn hoofd en aangezigt, béhalveft „ de oogen ; aan zijn borst en arm hangende, met een ,, zweep-in zijn regterhand. Het Paard werdt, door „ denStalknegt, eenig«maaien, voorliet raam van zij- „ ne Lordfchap, heen en weer geleid; vervolgens nam „ hij den toom in zijne hand, en reedt rondom het „ huis ; daarna er afgefteegen, deedt hij de Bijen op „ een tafel kruipen ; en beval haar weder in de korf ,, te gaan ; het welk zij aanftonds deeden. Dit alles gaf .„ groot genoegen aan den Graaf, de Graavin en alle de „ aanweezende Perzoonen. Plondering der Bijen, of van de Roof-bfjen.
Het is aanmerkelijk , dat er onder deeze neerftige en de uiterfte order in acht neemende diertjes, ook nog zoorten gevonden worden, die op het pionderen uit- gaan,-en ten dien einde, gelijk flruikroovers, andere Bije-korven aandoen, en, de overhand verkrijgende^, de honing uit de korven wegrooven : Deeze plonde- ring is veeltijds zo aanmerkelijk, dat eengeheele Bijke- rij daar door kan gevaar loopen, van vernielt, of ten Z z z 'mirtften |
|||||
r*H- HON.
|
|||||||||
HON.
|
|||||||||
minden zeer verzwakt te worden , tot groot nadeel
van den eigenaar. Het zijn veeltijds de laate en zwakke zwermen, van
de maanden Julij en Augustij, die nog weinig voorraad verzaamelt hebbende, zich op het rooven toeleggen ; dog men zegt, dat er Bije-houders zijn , die het kunst- je verdaan, om hunne' bijen tot roof-bijen te kunnen maaken, om aldus hunnen buurman van de honing te berooven, en in hunne korven" te doen overbrengen ; het welke niet beter is, dan of ze den honing zelf hun- hen buurman ontdooien. Men ontdekt en kent de roof-bijen , en dat een korf ge-
plündert word, daar aan, dat er een menigte bijen en meer als naar gewoonte om de ingang van de korf vlie- gen, en echter de meeste niet gaarne in de korf wal- len , zulks niet eer doende, dan wanneer ze zien, dat er geen of weinig bijen omtrent de ingang zijn, als wan- neer ze bij menigten naar binnen in de korf dringen ; daarenboven ziet men dikwils een geweldig gevegt on- der de bijen buiten de korf, dewijl de bezitters van de korf op een kragtige wijze de roovers beftrijden en uit hun korf zoeken te keercn ; zij tasten elkander zo wel omtrent de ingang als in de lucht aan, blijven op el- kander zitten, en vallen dikwils zaamen op de grond te worstelen. Men fielt verfcheiderhande middelen in het werk, om
deroof bijen uit de korven te houden , te verdrijven , of ze te?vernielen: Zommige Bije-houders maaken een tralie- werk van draad voor de uitgangen , door het welke maar ééne tusfehen elke tralie kan uitgaan, en in 't geheel niet meer dan drie of vier nevens malkander te gelijk , waar door de bijen in ftaat worden gedelt, om hunne befpringers beter tegenftand te kunnen bieden, en de- zelve buiten de korf te keeren ; welke manier zeer goed is. Andere ftecken één of meer holle pijpen, dievanbui:
ten wijd, maar van binnen naauw zijn , door de ingang der bijen, en maaken het overige van den ingang digt. Ivlog andere zetten de zwakke korven, die doorgaans het meest van de roof-bijen aangedaan worden, op een an- dere plaats, en Hellen ledige korven inderzelver plaats, die ze met een wreinig honing aan de ingang beftrijken, sn ook wat honing van binnen in zetten , om de roof- iijen aan te lokken ; wanneer zig dan een partij daar in vergadert heeft, verbranden ze haare vleugelen, door middel van de vlam van droo, die zij er van onderen door een kleine opening in laaten gaan; of ze gooijen de bijen in het vuur: Men kan ook wat gepoederde wor- tel van wit nies-kruid onder honing, mengen , en in de ledige korf zetten , waar van de roof-bijen derven ; dog het bovengemelde eerde middel met een traliewerk van draad, is wel het beste. Voorts moet men , om de plondering voortekoo-
jnen, zorg draagen , om altijd fterke en met bijen wel voorziene korven te hebben; Weshalven men de zwak- ke zwermen in zijn tijd moet vereenigen, en die, wel- ke gebrek van voedzel hebben, met het noodige voed- zel voorzien; want door gebrek worden de bijen dik- wils genoodzaakt, om op de roof te gaan, en haare nabuuren aan te doen ; inzonderheid in een tijd of ■plaats, daar ze weinig honing kunnen inzaamelen. Van het beftrijden der Bijen, enz.
Het is gewoonlijk in het najaar , dat men den oogst mU de bijen d;ek, en zijn voordeel daar van trekt, |
|||||||||
door hen een gedeelte van hun.honing en wasch te ont-
neemen; dog dit voordeel verfchilt zeer, volgens de min of meer bloemrijke landfcbappim, en een gunstig of ongunstig jaar-faizoen; ook levert de eene korf on- geiiJK. meer uit dan de andere, naar maate van de tal- rijkheid der bijen in dezelve: De beste rijd, om de Bij e- korven te befnijden, is omtrent St. Michiel, zijn- de in September ; waar toe men een fülle en drooge dag moet te wagr, neemen, die niet al te heet is, dewijl de bijen als dan zo handelbaar niet zijn^ de voormiddags- uuren zijn hier toe ook de beste. Daar zijn ook Bije-houders, die hunne bijen alle den
honing de winter over laaten houden, en dezelve eerst in bet voorjaar, omtrent het laatst van Maart of in April befnijdenr Andere befnijden alleen de oude bijen in de herfst, en de jonge daar na in het voorjaar, om deeze genoegzaam voedzel de winter over te doen hebben , dewijl ze dikwils uit zwakheid weinig honing of niet veel meer vergadert hebben , dan zij tot haare win- ter-provifie noodig hebben ; dog de beste tijd van het befnijden word in het najaar geacht: Het gebeurt ook wel, dat wanneer de bijen overvloed van honing-rijke bloemen in haar omftreek kunnen vinden , dat zommi- ge Iterke zwermen, omtrent St. Jacob hunne korven rede met raaten en honing, tot aan den grond toe, ge- vult hebben , en dus haaren arbeid moeten ftaaken ; in zulken gevalle, kan men hen als dan een gedeelte van hunne raaten ontneemen , om hen meer ruimte te verfchaffen , tot het aanbouwen van nieuwe raaten; dog beter is het, dat men ze als dan niet bcfnoeit, maar onderzetzels onder de korven plaatst, om hen op deeze wijze meer ruimte te geeven , dewijl de bijen door het befnoeijen in de zomer te veel in hunne or- der en arbeid gedoort worden ; daarenboven bevind men dikwils, dat fchoon de bijen hunne korven vroeg- tijdig met raaten volbouwt hebben , dezelve echter nog niet alle met honing voorzien zijn ; maar dat ze dezel- ve, eerst naderhand met honing vervullen , voor zo verre ze daar toe goede gelegentbeid hebben ; invoegen dat men uit de volbonwing der korven met raaten, in de zomer niet altijd van de overvloed van honing oor- deeten kan. Het beste kenteken, om te weeten, of een Bije-korf veel honing heeft, is, als dezelve in her. opligten braaf zwaar is ; dewijl het wasch ligter dan de honing is, en dus de honing de zwaarte aanbrengt. Het befnoeijen der Bije-korven gefchied op veiTchil- lige wijzen; dog wel meest en op de beste wijze, al- dus: Men neemt oude linnen lappen of vodden , of oud verrot hout, of iets anders, dat veel (linkende rook veroorzaakt; dit legt men op een comfoir met gloei- jende kooien, en houd het zelve onder de korf, na dat men die een weinig van zijn plaats van de plank verzet, en daar door een kleine opening in het be- nedende deel van de korf gemaakt heeft, waar door de rook in de korf gaat; hier door zullen de bijen het be- nedenfte van de korf verlaaten, en zich in het boven- fie deel bijeenvoegen ; mits teiFens ook haar gewoon- lijke uitgangen geflopt hebbende: Daar na keert men de korf zagtjes t'onderde boven, en fnijd een gedeelte van de raaten, de eene na de andere , met een fcherp krom bije-mes voorzigtig uit de korf, en legt ze ineen mulde of groote, fchotel ; en als het gebeurt, dat de bijen , geduurende het befnijden, weder naar heneden koomen , moet men dezelve op het nieuw bcrooken, zo zullen ze welhaast weder naar boven wijken. |
|||||||||
HON.
' Bij hetbefnijden nu, moet men acht geeven öp de
zwaarte van de korf, en de menigte van bijen, die erin zijrr, om hen niet meer honing te ontneemen, dan ze gevoegelijk misfen kunnen ; want neemt men haarte veel af, zo lijden ze inkle winter gebrek van voed- zel , en moeten verhongeren ; of men is genoodzaakt, om hen in de na-winter voedzel te geeven ; om deeze re- de , moet mçn ook de zwakke korden , die men be- vind ligt te zijn, en dus weinig voorraad te hebben, geheel niet, of maar zeer weinig befnoeijen; en heeft men andere korven die zwaar zijn, wat te veel honing gelaaten, zo verliest men hier bij niets, want men kan Laar dit overvloedige in het voorjaar beneemen, zodra ze weder voedzel in het veld kunnen vinden,- zo dat het altijd beter is, haar een ruime winter-provifie te laaten houden, naar maate dat de korf talrijk van bijen is ; welke talrijkheid men gewaar worden kan, niet al- leen aan de zwaarte van de korf, maar voornaamelijk ook, als men een groot gebrom boven in de korf ge- waar word, na dat ze door de rook naar boven gedree* ven zijn; of anders ook, wanneer men van buiten te- gen de korf klopt, en er het oor tegen aanhoud, want hoe talrijker de korf van bijen is, hoe flerker ook het geluid zal zijn ; hoewel tot het eene en andere, eenige ondervinding, gelijk bij alle dingen ,■ vereischt word. Heeft men veele Bije-korven, en daar onder min of
meer, die zwak en van weinig honing voorzien zijn , gelijk veeltijds met de laate zwermen gebeurt, en wel voornaamelijk, als het jaar-faizoen ongunstig tot den arbeid der bijen is, dan doet men dikwils best, dat men zulke zwakke korven geheel vernietigt, dewijl men de- zelve anders noodzaakelijk met voedzel in de winter Voorzien moet, om ze te behouden ; of ze verderven ook wel in de winter door de koude , fchoon ze nog voedzel hebben, dewijl de koude een zwakke korf veel meer aandoet, dan een talrijke,- aangezien deeze door de menigte zich meer onder elkander kunnen verwar- men., .en dus van een ftrenge vorst minder lijden. Om een korf bijen uit te roeijen, heeft men anders niet te doen, dan dezelve met zwavel, in plaats van vodden , van onderen, op de voorige wijze, te bcrooken, hier door zullen de bijen eerst naar boven in de korf wijken, maar door de aanhoudende rook welhaast verftikken, •en om het.leeven geraaken; als dan neemt men de raa- ten met de honing, die er in is , uit de korf, die van de zwavel-rook geen gevaar heeft van bedorven te wor- den, en men zuiveit de raaten vervolgens van.de doo- de bijen. Op dezelfde, wijze a'ls men jonge zwakke bijen ver-
nietigt, handelt men ook wel met geheel oude Bije-kor- ven , die door ouderdom, of door fterke zwermen zeer verzwakt zijn , en dus" weinig bijen bevatten ; of die door den ouderdom geheel onzuiver geworden, en met maaden en wormen, enz. opgevult zijn, want dit doet de bijen veeltijds ziek worden , of grootelrjks vermin- deren en verzwakken , zo dat ze op het laatfte van weinig nut meer zijn. Dog men moet niet ligt beflui- ten, om zijne bijen, inzonderheid de jonge, door doo- ding te verminderen, dewijl men zijn voordeel daar door merkelijk verkleint; veel beter "is het, dat mende zwakke zwermen in zijn tijd bij elkander koppelt, ge- lijk boven geleert is, waar door men de bijen behoud, •en talrijker zwermen bekoomt ; en dit koppelen of ver- eenigen der bijen kan zelfs ook in de tijd van hetbe- |
EON. Ïlt$
ïhoeijen gefchieden, als men daar mede wel weet om-
te-gaan ; naamelijk, dat men de jonge bijen uit een korf, die ligt is en weinig honing heeft, bij de bijen in een ander korf, door middel van rook, doet overgaan, die zwaarder en met meer honing voorzien is. Wanneer dan de bijen befnoeit zijn, moeten de kor-
ven alle weder op haar plaats onder het afdak in or- der gezet worden; daar na beftrijkt men ze op de grond rondsom met toegemaakte leem, daar men wat verf che paarde-mest of koe-haair onder gemengt heeft, om beter zaamen te houden , wel digt; zo wel om de koude, als ook dat er geen klein ongedierte in de korven koomen kan; en als het vervolgens tegen-de winter koomt, dat het begint te vriezen, moet men ook hunne uitgangen digtmaaken, dog zo, dat ze eenige lucht van buiten kunnen genieten , want anders zouden ze moeten ver- ftikken ; men fteekt derhalven een pijpje van een veder- pijlk, of diergelijk, door de uitgang, en ftopt of ftrijkt het overige van de opening rondsom digt; ook is het niet ondienstig, dat men de korven in de winter met ftroo van boven bewind of beftopt ; hoewel dit veeltijds de muizen en ander ongedierte, aanlokt ; kunnende de bijen al een vrij ftrenge koude uitftaan, als de kor- ven maar wel gemaakt, de openingen digt beftreeken-, en er niet te weinig bijen in zijn. De honingraaten uit de korven genoomen zijnde, zo
veel men goed gevonden heeft, moet men den honing ten eerfien van het wasch fcheiden, dewijl hij anders, als hij lange bij het wasch blijft, zijne beste geur en fmaak verliest;men verbreekt ten dien einde de raaten, legt ze op een zeef, en plaatst er zuivere vaten onder; zo vloeit er een zuivere witte honing uit; -zijnde die geene, welke den naam van juffer- of maagde- honing draagt, en de beste is; om dit uitvloeijen des honings te bevorderen, kan men de' raaten in de zondof bij eene andere warmte zetten , die echter niet te groot moet zijn, op dat het wasch niet fmelte ; als dan de beste honing uit de raaten gevloeit is, worden de raa- ten in een zakje gedaan , en onder een pers de overige honing er uitgeperst; deeze is zo fchoon niet, dewijl er meest altijd wormen of doode bijen onder de honiug zijn, die bij het persfen verpletten wordende, gedeel- telijk mede onder de honing geraaken: Hoewel veele Bijen houders zo veel werks niet maaken, om den bes- ten honing van zelf te laaten afloopen, maar voorts al- les te zaamen onder de pers brengen , om er den ho- ning uit te persfen. De honing van het wasch afgefcheiden zijnde, be-
waart men dezelve in aarde verglaasde potten of in zui- vere vatjes, waar toe best dienen die van dennen- of greinen-, en niet van eiken-hout gemaakt zijn. De ko- leur van de witte honing verandert doorgaans als hij oud word, en word geelagtig; dog daar is ook veel ho- ning, die van het begin af geel is, en inzonderheidheefe die honing , welke de bijen van de heide-bloemen ver- gaderen, een zeer geele koleur: Men moet zich wag- ten, dat er geen meel of brood onderde honing koomt, dewijl hij daar door bederft ; fchoon zommige de ho- ning met het fijnfte meel vervalfchen, om hem witter- te doen fchijnen. Het na de persilng te rug gebleevene wasch , worà
vervolgens in een ketel op een zagt vuur zaamen ge- fmolten , en van zijne onzuiverheden door fchuiming enz. gezuivert, 'en als men daar wat crijstallen van wijn- fleenbij doet, zal het daar door veel zuiverder enklaar- Z z z a 4oz |
||||
HKS HON.
der worden : Men zijgt het gefmoltene wasch vervol-
gens door een zak, en laat het in een ketel of ander vat loopen, dat boven wijder als beneden is, en daar men wat lauw-warm water in gedaan heeft, zo zal het zich op 't water in een koek vereenigen; die men daar na, koud en hard geworden zijnde , van het water af- neemt en bewaart : Dog om het wasch wel zuiver te maaken, is het noodig,dat men het nog een3 herfmelt, en op de voorige wijze behandelt; hoe nieuwer het wasch is, hoe aangenaamer het ruikt. Meer andere dingen, het wasch betreffende, als, hoe het wit ge- bleekt, en met verfcbeiderhande koleuren geverft kan worden, enz. ; zie op WASCH. Ik moet hier, aangaande de honing, nog aanmerken,
dat als men genoodzaakt is-, de tijen, die in het voor- jaargebrek aanvoedzel hebben, te fpijzigen, men daar toe geen oude, maar verfcheen beste honing moet ge- bruiken , dog men kan er wel een-vierde part water onder roeren. Men doet de honing op een zuivere wat holle plank of op een vlak bord, en zet dezelve op de plank bin- nen de korf, zo zullen de bijen dezelve welhaast ontdek- ken en koomen weghaalen ; maar men dient kleine roed- jes of flokjes op de honing te leggen, dewijl ze anders, wegens hunne zwakheid , in de honing blijven hangen, of niet wel weder uit het gladde bord kunnen koomen.. Als men geen honing heeft, kan men ook een dik af- kookzel makken van-zoet« pruimen, vijgen, rozijnen, enz. irret witte zuiker, dat men vervolgens doorzijgt, en het de bijen voorzet; dog dit is zo goed niet als honing, en men behoud ze daar mede maar voor een korte tijd in het leeven, of zij worden er ziek van. Van het opruimen of zuiveren der Bijen in
het voorjaar. Wanneer dan de winter over is, en tegen het voor- jaar, in Maart of April, de warme dagen aankoomen-, de., de bijen weder uitvliegen* moet men wederom van binnen na de korven zien, om dezelve te reinigen, de- wijl' de bijen de zuiverheid grootelijks beminnen., en anders ziek of on lustig en ledig worden ; of de on- zuiverheid veroorzaakt wormen en ander bederf der raaten: Men berookt derhalven de bijen, en.keert.de korven.daar na om, zo als boven aangeweezen is; ver- volgens veegt men voor eerst al het ftof, doode bijen, fpinrag, en andere onreinigheden, met een vlerk van een vogel, uit het benedenfte des korfs wel af, en van de plank daar de korf op ftaat ; daar na fnijd men ook de benedenfte ledige raaten, daar de bijen de winter over den honing tot hun onderhoud uitgehaalt hebben, ge- heelweg; en hebbén ze honing overgehouden, zo kan men die nu mede wegfnoéijen, invoegen dat men hen maar weinig raaten, te wéeten'ongeveer maar het derde gedeelte van de hoogte des korfs in het bovengedeelte laat behouden, daar ze in huisvesten; want hier door zullen ze veel neerstiger worden, om het geenedat ben ontnoomenis, weder teherftellen; mits dat dit befnoei- jen ook niet al te fterk, en niet te vroeg gefchied&j eer ze in het veld nieuwe wasch en honing kunnen vinden. Inzonderheid moet men bij dit befnoeijen acht flaan, op de gedaante der raaten, of die ook oud, zwartagtig . en geheel onzuiver uitzien ; deeze moet men vooral uit de korf wegneemen, zo veel'menkan^ want zodanige raaten zijn doorgaans met wormen bezet-, die de bijen ziek doen worden, en de geheels korf kunnen bederven : Maar dewijl het jonge broedzel der bijen ook inde raa- |
HON.
ten voortkoomt,. en zich als wormen vertoonen,. zo
moet men voorzigtig weezen , om deeze niet mede uit te. fnoeijen, want hier door zoude de korf verzwakken; dog deeze jonge bijen of wormen koomen eerst Iaat voort, wanneer de warmte toeneemt, en ook meest boven in de korf, weshalven men hier op voornamelijk agt te ge- ven heeft, als men de korven laat in de tijd zuivert. Als men dan de bijen gezuivert beeft, zet men de kor-
ven weder op haar plaats en in order, en men fineert de- zelve op de grond, daar ze op de plank ftaan, weder met leem digt, op dat er geen kleine ongediertens, als mieren, krobben, fpinnen, motten, vlinters, enz. kunnen in- koomen. Het is ook zeer dienstig, dat men de korven, eer
men ze weder op haar plaats zet, maatig berookt met wierook, mastix, bamfleen, of diergelijke weiruikende dingen, dewijl de bijen niet alleen groote beminnaars zijn van alles dat aangenaam ruikt,, maar ze worden daar door ook zeer verfterkt en tot hunne gewoone neer- ftigheid opgewakkert; daarenboven doet de damp en reuk van de gemelde reukwerken, alle onzuiverbeden, verbeteren , verdrijft en vernietigt de vreemde in- feéten, en maakt de wooning.der bijen voor hengezonder. Heeft men de korven in het najaar geheel geen honing ontnomen , gelijk men egter meest gewoon is te doen, zo moet zulks nu gefchieden, op de voorgemelde wijze, en het befnoeijen en zuiveren word dan te gelijk verrigt : Men begrijpt ook ligtelijk, gelijk wij rede ook al ge- zegt hebben, dat men zich bij alle deezen arbeid met de bijen-kap en dikke handfehoenen wapenen moet, om van de bijen, die buiten de korf raaken en vertoornt worden, niet geftooken en mishandelt te worden; dog men vind' bije-houders, die hunne bijen, zondergedekt te zijn, kunnen behandelen , en evenwel niet van dezelve aangedaan worden, gelijk mede reeds aangemerkt is. Ziehens der Bijen.
De bijen zijn ook, gelijk andere dieren, aan ziéktens onderhevig, hoewel maar aan weinige. . Men kent de gezondheid der bijen daaraan, als dezel-
e glad en glanzig zijn, zich vrolijk en ijverig in haar erk vertoonen, veel uit en in de korven vliegen en eel gedruis maaken, inzonderheid bij warm en helder eer; maar zijn ze ruig of ftoffig, zonder glans, en aar bij loom en traag, of dat ze beneden doode bijen it de korf fleepen, die door andere treurig begeleid orden j of dat ze op heldere tijden in de korf ftil en edig zijn, dan zijn ze zekerlijk ziek.. De voornaamfte en gevaarlijkfte ziekten der K/'ro, zijn
e,buikloop.en de pest: De eerfte ziekte,zegt men, in- e lente te ontllaan , wanneer de bijen in het begin van aar uitvliegen uit honger op vroegbloeijendeongezonde loemen, als peper-boom, wolfs-melk en diergelijke aa- en; of wanneer ze, wegens de ftrengheid e/i langduurig- eid van de winter, niet uit de korven kunnen koomen, m zich te verluchtigen, en haare vuiligheid uit zwakheid p de honing laaten vallen, waar van ze zich naderhand oeten geneeren ;. hoewel dit meest bij de jonge en wakke bijen gebeurt; vermits de oude met bijen wel oorziene korven zo ligt van de koude niet aangedaan orden. Zommige meenen ook, dat deeze.ziekte, die ijen het.meest overkomt, welke men in liet voorjaar we- ens gebrek heeft moeten voeden ; dewijl, de honing, ie men hen geeft , hen zo natuurlijk niet is, als die elke ze zelfs in hunne korven gebragt hebben. Dee- |
|||||||
ze
|
||||||||
HON.
|
|||||||||||
HON.
|
|||||||||||
m?
|
|||||||||||
Op dezelfde wijze handelt men ook met de korven,
als men bevind, dat er maaden of wormen van vreem- de infeften , of fpinnen, enz. in zijn , waar door- de raaten ook bederven , de bijen ziek worden, en veele, zo niet alle , verderven : Men word deeze ziekte ras aan de bijen zelf gewaar, want dan vliegen ze maar weinig uit, zijn zwak en onfleurig, en brengen niet veel te huis ; ook ziet men dikwils veele doode bijen voor de korf leggen : Zo dra men dit ontdekt, moet men den korf omkeeren en van binnen bezien, ook eenige raaten er uitfnijden, en dezelve onderzoeken ;, want als er wor- men in zijn, zal men bevinden, dat de raaten hier en daar bruinagtig, en als met fpinrag bezet zijn, welke de plaatzen zijn, daar de wormen zitten : Deeze aaange- ftookene raaten moet men derhalven wegfnijden, zo veele er zijn, gelijk zo even gezegt is; dog men moet zich, wachten, zo veel doenelijkis, om de jonge broed- zeis niet mede uit te fnijden ; dog indien zulks gebeurt, kan men de raaten weder aan de overige, door onderfteu- ning met een ftokje bevestigen, zo zullen het de bijen weder te regte maaken. De bijen worden ook ziek, als ze hun hoofd of de ko-
ningin verliezen, of dat dezelve ziek is; hetwelkemen befpeurt, als de Bijen-treurig en ledig zijn, en weinig uitvliegen , fchoon men door onderzoek bevind, dat haar niets, het zij binnen of buiten de korf, ontbreekt : Want de bijen bezitten onderde redenlooze diertjes, diebezon- dere hoedanigheid, dat ze wegens de ziekte van hun hoofd, en nogmeerover deszelfs dood, zeer aangedaan en droevig worden, dat zelfs zo verre gaat, dat ze de lust tot het eeten en den arbeid verliezen, aan het kwij- nen raaken, en allengskens, de eene lije na de andere verfterven, of ze raaken in het uitvliegen, wegens zwak- beid, om hals, en verdwijnen meest, zonder dat men weet, waar ze blijven: Hier tegen is geen middel, inzon- derheid als de koningin dood is-, want fchoon zommige - fchrijveis raaden, dat men de bijen eene andere koningin zal bezorgen, waar zal mendie weghaalen? dewijl ie- der zwerm maar één hoofd, en het zelve zelfs noodig heeft,- en fchoon zommige hiertoe ook middelen aanwij- zen , zo zijn dezelve echter onvoldoende , of niet wel werkftellig ie maaken; ten waare de bijen aanftonds bij eenandere bijen-korf te voegen, die zwak, maar van een koningin voorzien is, dat egter ook zijne zwaarigheid heeft ; het beste middel is, om een zodanige hoofdelooze korf maar geheel te vernietigen, en zijn voordeel van het nog daar in zijnde wasch en honing te trekken, te meer, dewijl dit zelden voorvalt: Maar is de koningin alleen maar ziek en zwak, gelijk voornamelijk in het voorjaar, door onzuiverheid van de korf, koude, enge- brek van voedzel,. kan gebeuren, dan moet men de korf van binnen nazien , en dezelve behandelen, gelijk te voe- ren aangeweezen is ; inzonderheid is 't zuiveren en be- rooken des korfs", met bovengemelde en diergelijke aan- genaame. reukwerken, zeer nuttig. Middelen tegen de fleek der Bijen.
Daar zijn boven rede eenige middelen tegen dé fteelc der bijen aangeweezen, maar wij zullen er hier nog de volgende aanmerkingen en middelen bijvoegen. Men neemt, zo dra men gedookenis, verfche vogti-
ge aarde, en wrijft den deek daar mede, zo zal de pijn over- gaan ; dit is een gemeen, dog gereed en zeer goed middel .* Of men fineert de deek met honing ; dog nog beter word Z 2 z 3 - geagt, |
|||||||||||
ze ziekte is zo veel te gevaarlijker, dewijl ze befmette-
lijk is, en bijna alle de bijen in een korf doet omkoomen, indien men niet bijtijds middelen daartegen in het werk ftelt. Men prijst hier tegen dit volgende middel; neemt een
halve mnscaate-noot, klein geftooten, en bevergeil, zo veel als de groote van een erwte, benevens twee lepels vol goe- de honing, en half zo veel fontein- of ander zuiver water; dit wel onder elkander gemengt zijnde, geeft men de bijen daar van, om den anderen dag een lepel vol ; maar als er meer als één korf "an deeze ziekte aangetast is, moet men het geneesmiddel na rato vermeerderen. Andere prijzen am, honing metfijn geftooten gal-noo-
ten,endrooge roode roozen vermengt: Of men legt hen een ftuk raate met honing vervult in de korf, die men uit een ander gezonde korfgenoomen heeft : Hier nevens is het ook dienstig, dat men den korf van binnen met wierook wat berookt. De pest kan uit verfcheide oorzaaken ontdaan; i.
als de hije-korven niet naar behooren gezuivert worden ; 2. als de bijen in de herfst nat in de bije-korven worden
gedaan, zo dat beide korf en honing verfchimmelen ; en 3. uit vuil broedzel, welk voortkoomen kan, als men de
lije-korven inde tijd, dat de jonge bijen voor den dag be- ginnen te koomen, al te fterk berookt, waar van het jon- ge broedzel verdikt, en door de oude bijen niet naar buiten kunnende gedragen worden, verrot, en dus door de ftank, de pest onderde bijen ontdaat,- zommige meenen ook, dat dit bederf van het jonge broeJzel voortkoomt, als de bijen op eendoode hondaazen, en daar uit voed- zel voor haare jongen zoeken ; dog' het welke mij niet zeer waarfchijnlijk voorkomt; veel waarfchijnlijker is het, dat het jonge broedzel kan bedorven worden,, en: aan het rotten gaan, door wormen van deeze of geene infeclen, die van buiten in de korf gekoomen zijn, en zich in de raaten vastgenestelt hebben : Dog op wat wijze het broedzel ook bederft, haaren ftank zal welhaast de iije-korf aanfteeken, en alle bijen doen derven, als men er geen middelen tegen gebruikt, dieegter niet gemakke- lijk zijn. Zommige raadenten dien einde aan, dat-men de bijen aanftonds in een verfche bije-korf zal doen over- gaan; na dat men de honing en al, behalven de bijen, uit de oude korf weggenoomen, en de bijen daar in drie dagen opgeflooten heeft, om hongerig te worden, en dezelve vervolgens door middel van rook in de nieuwe korf te drijven, daar men hen dan vooreerst wat honing of gezonde honing-raaten voorzet ; of men bevestigt de honing-raaten vooraf, binnen inde nieuwe korf, zo. zul- len ze daar in gewennen; vervolgens laat men ze uit- vliegen om nieuwe voorraad aan te haaien, tot opbou- wing van een nieuw werk : Geen ander middel is er tegen dit kwaad, tenzij men bevond, dat het broedzel alleen maar benedemvaarts in de korf vuil en ftinkend was; in zulken gevalle kan men alleen de raaten weg- fnoeijen, die bedorven zijn, en laaten de overige, die hooger zitten, met de bijen in de korf blijven, vervol- gens i berookt men ze een weinig, met bovengemelde reuk-werken, zo zullen de bijen niet nalaaten , de korf weder-.met nieuw wasch en honing te vullen , fchoon er ook maar weinig oude raaten in de korf gebleeven waa- ien. Men bedient zich bij alle deeze verrigtingen van de rook, om de bijen daar door in-het bovenfte van de korf te doen wijken, gelijk boven bij het befnoeijen der bijen gezegt is. |
|||||||||||
lirS HON.
geagt, als men den fteek .met verfche pis/e wascht, het
welk de pijn terftond wegneemt, en het-opzwellen ver- hindert; andere wasfchen den fteek met azijn alleen , of met zap van heemst bladen of maluwe gemengt: Het . sap van heemst-bladen alleen, of van kwendel word ook gepreezen. Maar indien de angel der bije in de fteek blijft zitten,
dan moet men die terftond uittrekken of uitkrabben, eer men iets anders gebruikt ; want als die er inblijft, is de pijn veel erger en langduurender, inzonderheid is die zeer ünertelijk , als de fteek in een ader raakt. Om niet van de hijen aangedaan en geftooken te wor-
den , word aangepreezen.da'tmen de handen en'tgezigt met melisje of venkel-kruid mo&t wrijven: Andere zeg- gen , men moet drie of vier bladen van honds-ribbe, of fmalle weegbree in de mond houden., dan zouw men niet geftooken worden : Hetberookenderkleederen met wei- ruikende kruiden, enz., is ook heel goed. Maâr het is aanmerkelijk , dat de bijen den eenen
mensch meer als den anderen aanvallen,- ook is de ee- ne zoort of korf boosaardiger dan de andere; dog in het algemeen, zullen de bijen niemant ligtelijk aandoen en fteeken, als men ftil bij dezelve verkeert, fchoon ze ook in groote menigte rondom het hoofd omzwerven ; maar zo dra men met de handen naar dezelve flaat, of een bije dood , worden ze geftoort en vallen toe; en fchoon men de vlugt neemt, word men op een groote afftand van dezelve vervolgt. Die bij de bijen verkeeren wil, rnoet'zig vooral wagten, om dezelve te naderen, als hij veel wijn of andere fterke drank gedronken, of fterk en ftinkend-ruikende dingen, gelijk knoflook, uijen, enz. genuttigt heeft ; als mede ook, wanneer men bij vrouwen verkeert heeft, want hier van zijn ze groote vijanden en men büjft niet ongefchonden , als men te digt bij hen koomt; hoe goedaardig zij zonder dat, op andere tijden ook mogen zijn. Zij zijn ook vijanden van de zwarte en roode koleur. Anders leert ook de ondervinding, dat als iemand da-
gelijks of dikwils bij de bijen in ftilte verkeert, zij daar door aan dezelve febijnen te gewennen, en hem in het behandelen geen leed aandoen; gelijk men veeltijds van bijen-houders ziet, dat ze hunne bijen met bloote han- den en gezigt invangen, bcfnoeijen, enz. Dog zommi- ge wrijven de handen vooraf alleen maar met melisje., kwendel, of eenig ander welruikeud kruid. Middelen, dat ds Bijen flerk en vroeg Zwermen.
Het beste middel, om fterke en vroege zwermen te verkrijgen, is, dat de bijen talrijk in de korf zijn, en in 't voorjaar geen gebrek aan voedzel hebben, want dan zullen ze niet nalaaten, vroeg en veel te teelen , en goede zwer- men voortbrengen ; als men derhalven bij het opruimen der korven in het voorjaar bevind, dat deeze of geene korf ligt is, en weinig honing heeft, zo moet nen niet ■verzuimen, om haar voedzel voortezetten, dat ze daar van geen gebrek hebben, eerde vrugtboomen en andere planten beginnen te bloeijen-; en hier toe word inzonder- heid het volgende voedzel aangepreezen : Neemt ho- nmg-raaten, die met honing gevult zijn, uit een ande- re korf, drukt en roert het zelve in koud water in ftuk- ken, en geeft daar van aan de bijen in eene vlakke on- diepe fchotel, die men in de korf op de grond zet, en srrijsjes tot beter bijkoomingvoor de bijen inlegt. Dee- ze honing is niet verlooren, want de bijen zaamelen de- zelve wederom in, en doen er liun voordeel mede; maar |
||||||
HON.
zo dra het weder gunftig weer word, en er bloemen irt
het veld voortkoomen, moet men hen niet meer gee- ven, wantanders zoudenze daar door lui tot het uitvlie- gen worden. Op dat de bijen vroeg zouden zwermen , prijzen
zommigen aan, dat men de uitgangen der korven in het begin van Maij eenige reizen met Jehaape-melk moet fmee- reu. Middelen om de Bije-korven zodanig te bereiden,
dat de Bijen er gaarne in woonen, en van zelfs invliegen. Dewijl de bijen een zuivere wooning, en deaangenaa- me verfterkende reuken beminnen, zo moeten de kor- ven voor eerst wel zuiver toegeltelt zijn, zodanig, dat er geen de minfte ftinkendereuk aan zij; weshalven ook't ftroo, daar de korven in deeze Landfchappen gewoonlijk v-xi gemaakt worden, niet muf of kwalijkruikend moet zijn, nog ook de nieuwe korven op een vuilen, maar luchtige en zuivere plaats moeten bewaart worden; ver- volgens moet men dezelve bij het invangen van nieuwe zwermen voor af van binnen met het eene of andere welruikend kruid bewrijven; waar toe inzonderheid zeer dienftig is, de melisje , die de bijen zeer beminnen, en welke om deeze reden, ook bije-kruid genoemt word; maar deeze niet hebbende, zo gebruikt men daar toe kwendel, die veel op de heiden en anders in het veld groeit; of anders bladen van de walnoote-boomen; of venkel, dille, enz. welkers reuk zij ook zeer beminnen. Zommige prijzen hier toe, het volgende fmeerzelzeer aan: Neemt melisje, beer-wortel, bevergeil, en en- gel-zoet, ftoot deeze dingen wel door malkander in een vijzel, en mengt er dan goede honing bij ; beftrijkt er vervolgens de korf van binnen mede aan het boven- gedeelte, als mede de uitgangen, uit- en inwendig, zo willen de bijen zeer gaarne in zulke korven woonen; en men zegt, dat als men verfcheide ledige korven op deeze wijze toebereid, omtrent de oude korven neder- zet, de nieuwe zwermen als dan van zelfs in deeze kor- ven hunne wooning zullen neemen, en dus niet verder verhuizen ; dog de ondervinding heeft mij geleert, dat dit niet altijd zeker gaat, maar dat de jonge bijen dik- wils haare bijzondere verkiezing van woonplaats waar- nee:nen,en na een verre plaats vertrekken, indien men bij bet zwermen niet zorg draagt, om ze als dan op te houden en vervolgens in te vangen, gelijk boven ge- leert is; willende als dan wel in de korf blijven, als de- zelve behoorlijk toegeftelt is,- hoewel ik ook zelfs on- dervonden hebbe, dat zommige ingevangene zwermen na twee of drie dagen verblijf] in de korf, en rede aan het bouwen geweest zijnde, weder daar uit verhuist zijn. Men vind meer andere fmeerzels bij deeze en geens
fchijvers, die van de bijen handelen, gemeld; maar ik houde met veele, zulke fmeeragien van geen of wei- nig nut, dewijl ze weinig voordeel, maar dikwils eer nadeel aanbrengen: De korven zuiver gemaakt, vervol- gens bij hetgebruik wel gezuivert, en alleen met de bo- vengemelde kruiden gewreeven, is het beste dat men doen kan, bij het invangen der bijen. Reukwerk voor de Bijen.
Als de bijen ziek of anders ongedaan zijn, is het dien- ftig, dat menze ,behalven andere aangeweezene midde- len , binnen en buiten de korf berookt ; waar toe inzon- derheid |
||||||
HON. nip
men trerd , en dezelve derbalven in het befnoeijen on-
der malkander raakt. Om de Honing zonder vuur te zuiveren.
Als men de honing op de bovengemelde wijze uit de
korven genoomen, en van de raaten afgefcheiden heeft, bewaart men dezelve gewoonlijk aldus in bekwaamezui, vere vaten, tot het gebruik of verkoop; maar als men dezelve naderhand gebruiken wil tot coniituuren of me- dicinaale dingen, enz., moet dezelve eerst door koor king gezuivert worden,,gelijk op pag. 42t. aangewee- zen is: Dogmen kan deverfche honing ook zonder vuur zuiveren, aldus; doet de honing in een ruim aarden ver- glaast vat, dekt het wel toe, maar maakt het over den derden of vierden dag weder open , en neemt de fchuim boven met een lepel af, herhaalt dit, zo lang er fchuim op koomt, zo zal de nieuwe honing zeer zui- ver worden; maar men moet dezelve op een niet al re koude nog ook te warme plaats zetten. III. Langhoornige Bije ; in het latijn Apis longicornis ;
{Apis antennis filiformibus . longüudine corporis hirjuti fulvique, Linn. Sijfl. Nat.) Deeze bije, die niet on- gemeen is, wijkt in de geflalte der fprieten van het ge- meene kenmerk der bijen en wespen af ; het lijf is ruig en oranje-koleurig. III. Bije der Grafjheden; in het latijn Apis tumulo-
rum; {Apis antennis filiformibus longüudine corporis ni- gii; pedibus maxilHsque flavescentibus , Linn. Sijfi. Nat.) De fprieten van deeze bije zijn draadagtig, en zo lang als het lijf, dat zwart koleurig is; de pooten en kaaken zijn geelagtig; hij is half zo groot als een gemee- ne Huis vlieg: De naamsoorfprong is afkomftig, dewijl hij in de overoude graffteeden op het eijland Wifuigfo, in de Wetter in Gothland nestelt. IV. Geknodste Bij ; in het latijn Apis cla\ieornis; ÇA-
pis antennis clavatis longüudine corporis nigri; abdomi- nis fafciis duabus f lavis interruptis, Linn. Sijfi. Nat.) Deeze, wiens fprieten knodsagtig zijn , en zo lang als het lighaam, is zwart van koleur, met twee afgebrookene banden om het agterlijf; hij is zeldzaam, en door den Heer Kalm te Upfal waargenomen. V. Lapper; in het latijn Apis centuncidaris ; (Apis
nigra , abdomine fuhus lana fulva , Linn. Faun. Suec.) Deeze bije, die zwart is, met een rosgeele wolligheid onder aan het lijf, behoort onder diezoort van bijen, die gelijk de Wespen en Hommels, gaten in de grond maaken- de, hunne nesten van afgeknaagde ftakken van boom- bladen, die aan.eikanderen gelapt zijn-:, zaamenftellen , het is om die reden, dat de Heer Reaumur aan dezel- ven den naam van Coupeufes of Snijderesfen gegceven heeft, en de latijnfebe naam van Centunculus, die een rok of kleed, uit honderden van lappen zaamenge- flelt, betekent, is er door Lin N jeu s, wegens de gedaante der nesten, aan gegeeven. VI. Aschgrauwe Bije; in het latijn Apis cineraria',
(Apis nigra, thorace hirfuto albicante , fafcia nigra; Linn. Sijfi. Nat.) Deeze bije is van een middelmaati- ge grootte, dog kleinder dan een tamme honing-Mje, de ko- leur is zwart, met het borstffük ruigen witagtig , zwart gebandeert, het agterlijf bfeuwagtig. VIL Surinaamfche Bijt jin het latijn ApisSurinamen-
fis; (Apisalra, alis atro-coerulescentihis, abdominis pe- 'tiolo chovato, Linn. Sijfl. Nat.) Deeze bije is groot, heeft de gedaante van een Basterd-wesp, maar is met een zuiger voorzien; de koleur is zwart, met de wie- |
||||||
HON.
derhéid de Weiruikende gommen of harfen zeer dienstig
zijn ,• men prijst ten dien einde htt volgende poeder zeer aan: Neemt wierook, inastix en galbanum, van elks één loodj bamjieen, een half lood; drooge node roofen en drooge melisfe, van elks een-vierde lood; maakt bier vaneen grof poeijer, en berookt de bijen daarme- de, doormiddel van een comfoir met een weinig gloei- jende kooien, wanneer men het noodig vind, inzon- derheid in de winter en het voorjaar, want dit ver- flerkt haar zeer; mits ze niette fterk berookende, maar zulks liever nu en dan met weinig herhaalende; dan zal men er meerder voordeel van trekken. Middelen tegens de Roof-bij en.
Boven is van de roof-bijen gefprooken, en eenige mid- delen daar tegen aangeweezen ; zie hier nog eenige an- dere middelen, om dezelve te keer te gaan ; maakt de uitgangen van de korf, die van roof-bijen aangetast word, 's avonds digt, dan zullen de fpolieerders des anderen morgens vroeg wederkoomende, en de ingangen digt vindende, zich tegens de ingangen aanzetten, en veel- tijds in een groote klomp; als dan kan men ze dood flaan, of met.kookend heet water, of een heete doek, enz. gemakkelijk vernielen : Men zegt ook, datais men de ingangen des korfs met bevergeil befmeert , de roof- bijen er niet zullen ingaan. Maar zijt gij begeerig te wecten, waar deeze roovers van daan koomen, zo be- flrooit ze met fijn meel, en laat ze vliegen ; gaat dan bij uwe of uw buurmans korven , en geeft op de invliegen- de bijen acht, zo zult gij klaar kunnen zien, waar dee- ze roovers huisvesten. Daar zijn natuurlijke middelen, om de beste bijen tot roof-bijen te maaken , die mij ook niet onbekent zijn; maarjbet zou tegen het welzijn van 't algemeene best ftrijden, indien ik zulks hier kwam te melden; wij zullen liever nog eenige andere nuttige dingen omtrent het voortbrengzel der bijen aanmerken. Om de Honing te toetzen, of hij zuiver of
vervalscht zij. Als de honing goed en onvervalscht is, zo is dit ereen proef van , dat dezelve zich , als men hem met het ein- de van de vinger aanraakt, in een lange draad laat op- trekken , en klaar is, zonder te breekën; dit is goede honing. Nog anders, neemt een lepel vol honing, houd hem boven een zagt vuur, als hij dan wel fmelt, en vloeijende word, is het goede honing; maar als hij dik en brokkelig, of als een pap word, is hij vervalscht, het zij met meel, of iets anders. Zij weeten het kunst- je ook in onze tijden, daar rijkelijk zui-ker gemaakt word, om den honing met znikerfijroop , benevens water te vermengen en te vervalfchen; en de honing-koeken, die in voorige dagen zo zeer gezond en verkwikkelijk ge- houden wierden, en een groote naam hadden, beftaan nu meest uit zuiker fijroop, in plaats van honing, om 't voordeel; zo is elk, volgens het fpreekwoord , eenfehalk in zijne neering. De koleur doet weinig aan de oprech- te honing, want die hangt af, naar dat de bijen bloe- men in haare bezigheden ontmoeten, die een witte of min of meer geele koleur en aangenanme geur aan den honing gceven. Men onderfcheid anders de honing ook wel in drie zoorten, als in voorjaars-, zomer- en winter- honing, naar dat hij uit de korven genoomen is , en waar van men de beide eerden voor de beste acht, om dat die in de tijd van de beste bloemen ingezamelt word ; hoewel de meeste honing in het najaar de bijen ontnoo- |
||||||
HON.
|
|||||||||
1120 HON.
|
|||||||||
XVII. Blaitwagtige Bije ; in het latijn Apis cterulefcens;
{Apisfufcafubvillofa, àbdomine cœritlefcente, incifurarum marginibus albi'cantibus, Linn. Sijft. Nat.) Deeze, die zich in Europa onthoud, is meer als de helft kleinder dan de gemeene honing-bije ; de koleur is bruin , het lijf is eenigermaaten haairig; het agterlijf blauwagtig, en da ringen wit gerand. XVIII. Onderaàrdfche Bije; in het latijn Apisfubtef
ranea; {Apis pubefcens, thorace grifeo, àbdomine fufco, pedibus undique villofis, Linn. Sijft. Nat.) Deeze bijen, die zeer na honing-bijen gelijken, zijn ruig; het borst- ftuk graauw, het agterlijf bruin , en de pooten overal haairig ; zij onthouden zich in een drooge zandige grond, waar in zij digt bij elkander, veele gatjes maaken, tot ieder zijn bijzondere wooning ; het is om die reden, dat de Heer LinNjEus in Faun. Suec. ed. II.p. 422. N. 1698, haar Apis cunicularia of Holengraver noemt. XIX. Bonte Bije ; in 't latijn Apis variegata ; {Apis tho-
race abdomineque albo variegato.) Deeze, die het agterlijf en borstftuk wit-bont'heeft, is kleiner dan de voorige, en word menigvuldig in Zweeden gevonden. XX. Bekkige Bije ; in 't lat. Apis roflrata ; {Apis labïofu-
periore conico , inflexo , abdominis fafciis glaucis répandis, Linn. Sijft. Nat.) Deeze bijen vond de Heer Linn.e- us, aan de rijweg in Gothland (wordende door de in- woonders Jord-Bii of Aard-bijen genoemt,) bijgeheela zwermen vliegen. Ieder maaken zij een bijzonder hol- letje of nest in de zandheuvelen, voor een enkel jong of worm, even gelijk al de wesjpen. Deeze worm, nog in zijn dop beflooten, wasmetdenzelven van grootte als een eickel. De bijen zelve waaren zo groot als een gemeene Wesp; zij hadden de bovenlip kegelvormig en omgeboo- gen ; de oogen, bek en pooten geelagtig ; het borstftuk: ' en Iighaam zwart; dog ieder ring des agterlijfs, in het
midden met een geele dwars-ftreep getekent ; voorts zee-groene wieken, die met veele aderen doorweeven waaren. XXI. Gemofde Bije; in het latijn Apis manisata; {A-
pis nigra , pedibus anti cis hirfutisfimis, ano multidentato, àbdomine maculis f lavis, Linn. Sijft. Nat.) Deeze bije is over het lijf zwart, met de voorfte pooten uitermaa- ten ruig; het agterlijf is geel gevlakt, en aan het eind met veele puntjes bezet, die aan den aars haakig omge- boogen zijn. XXII. Viert'andige Bije ; in 't latijn Apis quadridentata;
{Apis fufca, abdominis cingulis quinis albidis ; ano qua- dridentato, irctermediis bijldis, Linn. Sijft. Nat.) Dee- ze gelijkt volkoomen na de werkbijen der tamme zoort, egter veel kleinder, en dewijl zij den aars viertandig heeft, waar van dé middelfte gevorkt is, heeft zij hier door duidelijke kenmerken van onderfcheiding; over het lijf is haar koleur bruin, en het agterlijf met vijf witagtige banden bezet ,• menigvuldig vind men ze in Zweeden. XXIII. Bloemftaaper; in het latijn Florifomnis ; {Apis
nigra, àbdomine fubcijlindrico incurvo , apice bidentato 0 tibiis poftieis apice fpinofis, Linn. Sijft. Nat.) Deeze bije is zwart van koleur, met het agterlijf rolrondagtig, krom aan de tip, en tweetandig ; de agterfte fchenkelen aaa het eind gedoomd ; deeze heeft haaren naam verkree- gen, door dien het fchijnt als of zij in de bloemen flaapf* XXIV. Kegelagtige Bije ; in het latijn Apis conica;
{Apisfufca ; àbdomine conico acutisftmo ,fegmentorum mar- gi?iibus albis, Linn.. Sijft. Nat.) Deeze, die door gantsch Europa' word gevonden, is van koleur bruin, het agter- lijf kegelförmig, zeer fpits, en de ringen wit gerand. XXV. Ge-
|
|||||||||
ken zwartagtig-blaüw, het agterlijf met een eijrondag-
tig fteeltje. VIII. Stompe Bije; in het latijn Apis retufa; {Apis
nigra fubhirta, abdominis bafi retufa; tibiis poftieis extus lanatis, Linn. Si]ft. Nat.) Deeze bije, die de grootte van een honing-bije heeft, en in Europa word gevonden.; is zwarten ruigagtig, met den grond van't agterlijf Homp, de agterfte fchenkelen aan de buitenkant wollig,- voorts is het borstftukgeelagtiggehaairt, en de ruigte van de agterpoo- ten is ros of roest-koleurig. IX. Ros/e Bije; in het latijn Apis ruf a; {Apisfusca,
àbdomine rufescente , fronte alba, Linn. Sijft. Nat.) Deeze bije heeft het agterlijf kort, is van boven met eengeheele rosfe wolligheid bekleed, en heeft het borst- ftuk witagtig-ruig ; zij is overal gemeen, en kenbaar aan een kwastje van lange witagtige haairtjes, welke zij bo- ven den bek heeft. X. Tweehoornige Bije ; in het latijn Apis bicornis;
{Apis fronte bicomi, capite nigro , àbdomine hirfuto , Linn. Fauri. Suec.) Deeze heeft een zwarte kop, van vooren twee hoornen die onbeweeglijk zijn , en heeft het agterlijf ruig. XI. Bije van de Stammen; in 't latijn Apis truncorum;
{Apis nigra glabra , fronte albida pubescente , àbdomine fegm'entismargine albidis, fubtus flavicante, Linn. Sijft. Nat.) Deeze bije is zwart en glad, heeft den kop van vooren witagtig-ruig, ende ringen van het agterlijf, dat van vooren , en van onderen geelagtig is, wit gerand. De worm of het masker van deeze, die wat grooter is dan een mier, onthoud zig in de houten land woon ingen in Zweeden, welke veelal -van boomftammen gemaakt worden ; en dit heeft haar de naam van Bije der Stanmen doen geeven. XII. Getande Bije; in het latijn Apis dentata; {Apis
nitida viridis, alis nigris, femoribus posticis dentatis, Linn. Sijft. Nat.) Deeze, die in de Indien te huis hoort, is groen-glinsterende van koleur met zwarte wieken, en de agterfte dijen getand. XIII. Hartformige Bije-; in het latijn Apis cordata ;
{Apis nitida viridis , alis hijalinis, àbdomine cordato, ti- biis posticis dilatatis, Linn. Sijft. Nat.) Deeze, die zowel als de voorige, in 't Cabinet der Koningin van Zweeden word gevonden, is mede afkomstig uit de Indien ; van koleur is zij fraai glinsterend-groen; de wieken zijn zwart, en de agterfte dijen niet getand, maar zo wel als de fchenkelen breed ; de gedaante van het agterlijf is hart- formig. XIV. Bruin-vaale Bije; in het latijn Apis hslvola ; {A-
pis ruf a villofa, oblonga, fubtus albida, Linn. Sijft. Nat,) •Deeze is van gedaante langwerpig, op het lijf ros-ko- Ieurig en ruig, van onderea wit, en word menigvul- dig in Zweeden gevonden. XV. Omgorde Bije; in het latijn Apisfuccin&a; {A-
pis thorace flavefcente, fubvillofo, àbdomine nigro, cingu- lis quatuor albis, LlNN. Sijft. Nat.) Deeze, die zich in .de Zuidelijke landen onthoud, heeft een elsvormige, •hoornagtige en tweekleppige fnuit ; het borstftuk is uit den geelen eenigermaaten ruig, en het agterlijf zwart, met vier witte gordels. XVI. Geriemde Bije; in het latijn Apis zonata ; {Apis
fubpuhefcens fufca, àbdomine cingulis quatuor cceruleis, •Linn. Sijft. Nat.) Deeze die uit de Indien afkomftig is, en in het Cabinet der Koningin van Zweeden word gevonden, is bruin-koleurig en ruig,en heeft vier blau- we riemen om het agterlijf, |
|||||||||
HON. : .
XXV. Geringde Bije : in het latijn Apis annulata ; (A-
fis 'nigra, fronte annulisque pedum nigris, Likh, Sijfl. Nat.) Deeze, die de grootte van een Mier heeft, is zwart, met het voorhoofd en deringen der pooten wit; dewoon- f laats is Zweeden, en denkelijk meer andere landftree-
en van Europa. XXVI. Roshoornige Bije; in het latijn Apis ruficor-
tiis; {Apis, antennis, pedibus, pun&isque duobus thora- cis, ferrugineis, Likn. Sijfl. Nat.) Deeze, die van een middelmaatige grootte is , en mede in Zweeden word ge- vonden, heeft de fprieten pooten, en twee Hippen op het borstftuk, roestkoleurig. XX Vü. Rüpsdooderachtige-Bije ; in het latijn Apis Ich-
neum'onea ; (Apis roflro corneo reäo , abdomine petiolato, tho- racisfuturisaureo-nitentibus, LINK. Sijfl.Nat.) Deeze bije, die in America te bujs hoort, gelijkt zeer veel naar de Rupsdooders, en heeft hier van haaren naam ontleend; zij is grooter dan de koning-bij e; deszelfs bek is hoorn- agtig en regt, de tong in een regte fcheede die niet om- geboogen is, aan de tip tweepuntig ; de fprieten zijn zwart ; Let borstftuk zwartagtig met goudglanzige naaden ; het agterlijf zwart, met de drie voorfte ringen roest-koleu* «g. XXVIII. Mohnige Bije ; in het latijn Apis cariofa ;
(Apis fusca Jubvilloja, fronte pedibus que f lavis, L i'n,n. Sijfl- Nat.) Deeze, die bruin en eenigermaate ruig is; heeft het voorhoofd en de pooten geel, en is middelmaa- tig van grootte; hij heeft den bijnaam van mohnige ver- kreegen , dewijl het masker of wormpje veeltijds in ver- rot of molmig hout word gevonden. HONING-BIJE-VREETER; in het latijn Apiaris;
(Attelabus coerulefcens, celijtris rubris, fasciis tribus ni- gris. Sw-ammerdam Biblia Nat. Tab. 2.6. V. 3.) Is het masker of de worm van een fraai torretje, onder het ge- flagtder Bastaart-Olijphantjesbchoorende; die in de nes- ten der wilde bijen, welke hunne wooningen aan de muuren vervaardigen,indringen, en de maskers van de bijen verflinden. Het geheele lijf van deeze worm is glad, hebbende al-
leenlijk hier en daar eenige baairtjes op het lijf, de ko- leur is fchoon rood, met een ilerker glans dan van roo- zen-rood; de kop is zwart, fchulpagtig en met fterke nijpers gewapent; zijn lijf is met zes fchulpagtige poo- ten voorzien, en zijn aars kan hem voor een zevende dienen, maar die is vliezig; aan het agterfte draagt hij twee fchulpagtige haakjes, die fcheppende naar elkander 2ijn toegekeert. Deeze worm verandert vervolgens in een zeer fraai
torretje, dat even gelijk de gewoone Spaanfche vliegen, langwerpig is, en ook weinig kleindef dan die; de kop en het borstftuk van dit diertje zijn zeer fchoon blaauw; de grond-koleur der dekfcbilden is rood; echter vertoont 2ich deeze koleur niet dan in detusfehenruimten van drie breede banden, welke donker-violet zijn, en fchuins loopcnde; zo dat die van de eene zijde met die van de andere een hoek maaken, die naar de kop is gekeert; Van onderen'is de kop, het borstftuk en het lijf ten ee- nemaalen ruig, dog door de witagtige baairtjes heen, bë- ipeurt men, dat het agterlijf van onderen hemelsch-blaauw is. HONING-DAUW, zie DAUW (HONING-).
HONING-EETEND VOGELTJE, zie BLOEM-
ZUIGERTJE. HONING-GEZWEL; in het latijn Melkerts; is een
rondachtig, min of meer groot gezwel, zonderpijn, in I Deei.
|
||||||
.HON, .«21
het welke een dun vogt, gelijkende naar. honing, in zijn
eigen vlies of zakje opgeilooten is; 'het zelve wijkt als men er met de vinger tegen aandrukt, maar koomt, den vinger wegneemende, ten eerden in zijn voorigen ftaat; het welke eenzeker kenteken van dit en diergelijke ge- zwellen is; dewijl andere gezwellen, die aan het vleesch vasfkleeven, zulks niet doen : Het zelve kan op allerlei plaatzen des" licbaams te voorfchijn koomen; maar als 'het omtrent de zaamenvoegzelen der leden ontftaat , 'word het een pees-knoop (ganglion) genoemt; en koomt het op't hoofd voort, dan draagt het de naam van fchild- fads- of zwart mol-gezwel (tefludo of talpa nigra). Dit en diergelijke gezwellen, die in haar eigen zakje
beflootenzijn,_ gelijk depap-en Ipek-gezwellen, kunnen bezwaarlijk anders geneezen worden, dan door uitfnij- ding. of .uitbijting, inzonderheid als ze veroudert zijn; dog in den beginne worden dezelve zomtijds geneezen, door middelen welke de ftoffc doen verdwijnen: Bij voorbeeld, men wrijft het gezwel's morgens vroeg braaf fterk, en fineert het daarna met het fpog van een nugte- ren mensch, welk eenvoudig middel dikwils helpt, als het gezwel nog nieuw en zagt is ; of men fmeert het, na dat het lang genoeg gewreeven is, met balzem van Peru. Of men legt er een pleifter op van kikvorfchen met
kwik, of een mercuiiaal-pleifler, of het Goddelijke pleU 'fier. Of'neemtgomfagapeen en ammoniak, van elk een half
once ; gepoederde euphorbium en bertram-wortel , van elks een half drachma; zwavel, drie drachmen, cntighel- fleenolie, een drachma; maakt hier van een pleifter. Of neemt beste rozijnen, een half pond, doet er de
konels uit, en ftampt ze in een mortier, daar bij doen- de gepoedert cumijn-zaad, drie oneen , onvast zalpeter- zout, anderhalf once; hier van legt men op het ge- zwel. Maar indien het gezwel airede de overhand genoomen
heeft, of veroudert is, dan zijn deeze middelen vrugte- loos,-en moeten zelfs niet in het werk gefielt worden; want door de opdroogende middelen, zouw er een knoest- agtige hardheid, en door fcherpe middelen een kanker- agtigekwadaardigheid veroorzaakt worden; derhalven is er als dan geen ander middel over, als hetzelve door utt- fnijding , of door uitbijtende middelen üitteroeijen ; zijnde de uitfnijding de beste wijze, en die altijd veilig gefchieden kan, doch waartoe de gefchikte hand van een kundig Heelmeester vereischt word, en daar bij naukeurig dient acht gegeeven, dat het vlies of zakje, daar de ftoffe in beflooten is, geheel en al weggenomen en uitgeroeit worde, want anders zal het gezwel binnen korten tijd weder aangroeijen, of daar ontftaat een kwaad fistelagtig gezweer ; als derhalven het gemelde zakvües, wegens het eene of andere beletzel, of als het bij on- geluk doorgefneeden is, niet geheel kan weggenoomen worden, moet zulks daarna, met behulp van een haak- je, uitgehaald worden , zo veel immers mogelijk is; het overige word vervolgens met bijtmiddelen, als Jpaansch groen, gebrandeahiin,' geest van vitriool met roofe honing gemengt, egijptifihe zalf, of unguent. fuje. F. JVurtz. enz. geheel weggenoomen; dog'gemeenelijk fcheid het zich zonder bijtmiddelen, door verrotting bij 't draagen der wonde, allengskens.met ftukken en brokken af. Zeldzaam gebeurt het, dat dit gezwel ontftooken
word, en tot veretteringovergaat, maar als ditgefchied, dan moet men zulks te hulp koomen, met fterk'rijpmaa- kende middelen. Aa a a HONING.
|
||||||
HÎ4 "HON-.
HONING-KAS; Êönihg-kêlkje ; in 'liet Tatijn ' Nètta-
rium; is dat gedeelte van 'de bloem of bloem-bladen, dat de honing of het zoete zap der bloemen bevat, en is van verfcheiderhande gedaanteris , en verfchiliig ge- plaatst ; hebbende de gedaante van een pijp, van een ichilfer, een puist, of als een bolletje. Dit deel der bloem is aan de Kruidkundigen van de voorige tijdenon- bekent geweest, maar eerst door den Heer L innjEüs ontdekt, en fchij'nt té dienen tot afvoering vaneen over- vloedig vogtder planten, of dat dit vogt tot voeding van de vrugtdeeltjes vertlrekt ; behalven dat de Bijen daar uit den honing verzaamelen, en meer andere diergelij.ke in- fecten haarvocdzel daaruit weeten te haaien. HONING-KLAVER, 'dus wórd de 'Malilote ook ge-
noemt ,• zie aldaar. HONIN G-KOEK, dus noemt men koeken, dïeuh een
deeg van honing en meel gebakken worden, en waarbij men dikwils deeze en geene coniltuuren of fpeceiïjen mengt, om ze geuriger en gezonder te maaken: Dezelve zijn dus, volgens haare menging en toebereid ing, verfchei- den; gelijk man bij onzekoeke-bakkers veelerlei heel fmaa- kelijkc zoorten bekoomen kan.. Ziehier, hoe men z&angema.mepeper.-oïlio:iing-koeken
op de Neur-enberger wijze kan maaken : Neemt 'éen pond honing en zes loodßjroop, laat dezelve zaamen kook'en , tot dat het bruin word; neemt dan klein gefneedene citroen-fchil, geilooten cardamome en foelie , van elks een vierde lood ; geftooten peper, een half vierde lood, en fijn tanve?i- en roggen-meel, van elks even veel ; mengt dit met de honing, en maakt er een goed deeg van, waar van men . vervolgens koeken vormt, na begeeren, en dezelve zagt- jes in de oven bakt: Dog wil men dezelve van boven glad en glanzend doen zijn, moet men ze vooraf met geklopt "eij-wii heilrijken. HONINGRAAT-MOT ;«in 't lat. Mellonella ; (Phala-
ttatinea, alis canis poflice purpurascentibus, ßriga alba; Jcutello, apice Candida , Linn. Faun. Suec.) Deeze Mot of Mot-rupzen, die naderhand in mot-uiltjes veranderen, on- der het geflagt der Nagt-kapellen behoorende, worden ge- meenlijk door de bijenhouders de IVólf gen.oemt,uic oor- zaake van de verwoesting die zij in de bije-korven maa- ken, wanneer zij er eens ingeraakt zijn. -. De HeerllEAUMUR befchrijfteen grooteren een klei-
ner zoort van deeze motten of mot-nipzen, die haare huisvesting in de honingraat der bije-korven neemen', al- waar zij cijlindrifche loopgraaven maaken , en dus de wasch vernielen. Dien Heer had korven gehad, waar 'van de Bijen 's winters geftorven waaren, in welken hij de meeste honingraaten geheel vergruisd vond door zo- danige infeften, wier manier van werken hij zeer om- ftandig heeft nagefpoort; als mede de paarings-wijze der Mot uiltjes, en al wat verder derzelver voortteeling be- treft. HONING te DISTILLEEREN, zie DISTILLA-
TIE, pag.-SH-
HONING van GROOTE GOUWE te BEREI-
DEN, zie GOUWE, pag. 922. HONING-WATER, zie MEEDE.
HONING-WIJN; in't latijn Oenomel; iseenmeng-
2el van Honine; en Wijn. HONING-ZUIGERTJE; dus word ook een geflacht
van Vogelen genoemt, die men mede Bloem-zuigertjes en Kolohrietjes noemt. Zie derzelver befchrijving onder BLOEM-ZUIGERTJE. HONONIJMIA, zie AEQJJIVOCA.
|
||||||
HON. HO O.
• HONOREEREN; is een fransen woord',betekenen-
de zo veel.als eer .aandoen, en word in Koopmans ilijl gebruist,' óm' daar mede te kennen te gecven, dat de geene, wàar op een wisfelbricf of adfignatie getrokken is, dezelve erkent, en aanneemt, om die op zijn tijd te betaalen. ,,.,.... HOOFD; in het'faïi]Â Caput. Het hoofd is zulk een
bekend deel van ons lighaam, dat hat ongerijmt zijn zou- de, daar veelvan te willen door omfchrijving bepaalen. In de befchrijving der hersfenen hebben v/ij reeds veel gezègt, het welke bier toepasfelijk is; men zal derhal- ven kort zijn , en alleenlijk het voornaamfte aanroeren. Het hoofd, voor zo verre het van been is gemaakt,
geeft ons het allerfchoonst niodel van Bouw- en Werk- tuigkunst; het beenig wuift hovende hersfenen,beftaat uit vier ft ukken, welker naaden zo geplaatst zijn, dat ze vaster fluiten , hoe het hoofd meerder van boven, gedrukt word ; befchouwt men de vereenigingen van, de beenderen in elkander , de naaien, en inzonder- heid het plocgbeen, kan men niets edelers uitdenken; de flaap-beenderen , vormen een jak met de jukbeen- deren, cliè verre uitfteekón, en de allerdikftë zijn oiij alle geweld, te können tegenftaan, zonder dat de hers- fenen of oogen gevaar loopen om bekneepeh te wor- den. . Befchouwt men de beweegelijkheid van het hoofd op den atlas, of eerfte wervel, zij is juist in het mid- denpunt van zwaarte, het welke eene verhevene fchooi.» heid uitmaakt, die wij boven alle dieren, uitgenomen zommige vogelen, hebben. DeAapen, zo geliefd bij zommigeu, als of zij na aan ons vermaagfehapt waa- ren, hebben het agterhoofd zeer kort, en den fnuit lang, zo dat zij natuurlijk met den kop vqoroverbuk- Jcende gaan ; dit is nog meerder zigtbaar in de Honden, nog meer in Paarden: Worden er dieren gevonden, die in weerwil van den langen voorfnuit, het hoofd ophou- den, de natuur geeft hen andere werktuigen, dat is, flerke en vaste uitfteekzels aan de halswervelen , om dit overwigt gemakkelijker te houden. Maar veranderen wij onze gedagten, en vestigen wij
die op de beknoptheid, waar mede alle de zintuigen ge- maakt zjjn, en als verfchoolcn leggen, zonder plaats te beflaan ; wie kan na recht zich genoegzaam verwonderen, over het veriland des maakers ! Voegt men er teffens de fraaiheid bij, waar mede dezelve uiterlijk bekleed zijn, wie verliest zich niet indeallerverrukkcndftegepeinzen? De oogen, hoe liefFelijk, hoe aangenaam zijn die niet in een fpeelendkind ? hoe bevallig in eene fchoone jonge dochter'? hoe vol zorgen en oplettenheid in eene. , braave huismoeder? welk eene grootfche zwier ftraalt er niet in door bij een-achtbaar man? Ik beken, dat de neus wel niets te kennen geeft, evenwel.is er geen dier, het welk dat deel bcvalligei heeft. De mond, die zo konstig de woorden vormt, geeft teffens een voorbeeld van inneemende fchoonheid. Deooren zijn minder fchoonv zij mismaaken ons evenwel niet, hoe- .wel er eigentlijk gefprooken, die inneemende fraaiheid niet in is, als wel bij de andere deelen; ook.bedekt ze ons haair, indien w'ij flechts zo wijs zijn de natuur te volgen. De Iel maakt zekerlijk met den wang iets fraais, het welke de Ouden zeer kondig hebben weeten te volgen in hunne Busten en gefneedene fteenen. Het hoofd bevat ook de kaaken, dat is den mond *
tanden, en kiezen, alle verfchillende werktuigen; de vopifte fnijden als een fihrar, al bet eetcn.de vier hoektanden zijrfgelijk aan die van het fcheurend gedier- te. |
||||||
HOO.
je, dat is, zij zijn fterk, haaksgewijze, en können het
geene taai of fterk is, zeer geweldig klein fcheuren. De kiezen in tegendeel ftaan vijf aan vijf, en zijn plat als rnooleniteenen ; de onderkaak wrijft derhalven de fpijzp klein en zeer fijn, en onderwijlen mengt de groote oor- klier het fpog juist in het midden, dat is op de hoogte der derde kies, in het eeten ; zo groot is het nut van deeze verglaasde lighaamen, die teffens als ijvoor tus- fchen dekoraale lippen heenfehijnen,en een innecmend gezigt veroorzaaken, als men fpreekt: Zo veel nut en bevalligheid wist de Schepper te bezigen , als hij ons vormde! De fpraak zelfs word er aangenaamer door; jammer is het, dat tanden en kiezen uitvallen in onzen ouderdom; men zou zeggen, de Schepper wilde ons die werktuigen wegneemen, als wij ze meest benoodigt waa- ien. Bedenk u, leezer! onze ouderdom vereischt zag- te fpijze , is het wegneemen der tanden in dien tijd niet Gene groote voorzigtigheid in onzen maaker? daar hij ons mede leert , aftezien van hard voedzel, en ons geluk te bevorderen, dat is, de gezondheid, met melk, met foupen, en al wat van dieren genoomen, onderde gedaante van vogt, den fmaak van vleesch behouden kan. Ons eeten, het welke wij fierlijk op tafel zetten, om
ons gezigt te ftreelen, is voorzeker, verbrijzelt zijnde, ontdaan van al zijn fchoonheid, koleur zo wel als ge- daante is vernietigt, dog wat deert ons dat ? het word bedekt doorgeflokt, en rolt agter den tong over het ftrot- tenhoofd in den flokdarm, zonder gemerkt te worden. Terwijl dit gefchied, word er uit de klieren rondom de keel, glibberig vogt geperst, het welke de fpijze gemak- kelijker doet doorglijden. De tong behoort tot het hoofd; is er wel een deel, aan
•ons iigbaam, dat zo beweegelijk, en zo verwonderlijk is? Zij is ftevig genoeg, om zagte fpijzen te verbrijze- len tegens ons verhemeite, fchoon uit flap vieesch be- ftaande, en teffens gedwee genoeg, om door honder- derlei bochten, de lucht tot de alleraangenaamfte klan- ken te vormen. Noem mij een Dier, gij tegenftreevers van waare Wijsbegeerte! hetwelk de klanken zo verruk- kend buigen en vormen kan ? Hoor de zieltreffende ftemmc van eene fchoone dochter, laat die verzeltwor- den door een mannelijke item die zuiver is, en oor- deel, of de Nagtegaalen er bij evenaaren können? Zo veel konst, en zo veel verrukkends bevat het hoofd'. Al de rest fchijnt gemaakt, om dat hoofd alleen te on- derhouden , gelijk te vooren gezegt is. Daar is nog iets anders aanmerkelijk in dit wonder-
ftuk; deoogen, in fchijnde tederfte tuigen van alle de anderen, duuren langer dan allede overige! langer dan de netheid van het gehoor; de reuk, of fchoon de neus inwendig holler word, vermindert; de fmaak vervalt, als hooge ouderdom onze haairen verzilvert. De on- dervinding heeft dan onze ziel bekwaam gemaakt tot in- wendige befpiegelingen , en wij fchijnen minder noodig te hebben, de nieuwe denkbeelden van buiten verkree- gen; alleen fchijnt de Schepper ons vergunt te hebben, de fraaiheid zijner gefchapene waereld te moogen be- febouwen. Dat hoofd, zo edel van maakzel, en zo verheven door
de werkingen der ziel, die in hetzelve fchijnen verrigt te worden, hoe roekeloos word het niet bebandeltdóor zijnen bezitter ? De veelheid van wijn maakt het on- bruikbaar, en doet'al het redelijke eensklaps verdwij- nen," veelheid van eeten doet het lang pijn gevoelen, en de verfoeijelijkfte van alle driften, de dierlijkftc, |
||||||
HOO. «ia$ .
de fchaamachtigfte, toomeloos geviert, doet ons den
neus verliezen, en vernietigt onzen fpraak door vuile zweeren in de keel, terwijl het hoofd zelf van buiten door etterbuilen en beenfchilferingen als verbrijzelt word. Men ziet er, die door ongeoorloofde minnen- handel, deoogen, het gehoor, de fpraak, zelfs de reuk verlooren hebben, terwijl de hersfenen vrij blijven, en de ziel alleen de bekwaamheid behoud , om inwen- dig zich te verfoeijen; het gebrek zelf ontdekt onzen misdaad , of fchoon wij anders huichelaars zijn wil- den. Het hoofd zouden wij ontleedkundig können befchou-
wen, en op de wijze der fchilders, eindelijk er een geheel boek van opftcllen, dog hier over moeten Pal- fijn , Albinus en zoortgelijke nagezien worden ; wil de leezer van de fchoonheid netter oordeelen, hij moet Winckelman leezen, en alle boeken, die over het verhevene der SchiJderkonst gehandelt hebben. HOOFD-ADER; in het latijn Vena Cephalka; dus-
danig word de bovenfte kleine tak der oxel-ader ge- noemt. HOOFD-BEGINZELEN, zie ELEMENTEN.
HOOFD-BESCHERMSTER, of Pink-ader; in het
latijn Vena Salvatella ; deeze koomt te voorfchijn, bij de vereeniging der lever-takken aan de goud- of oor-vin- ger. HOOFDDRAAGENDE PLANTEN, zie CAPITA-
TA PLANTA. HOOFDEN, zie CAPITA.
HOOFDJE, zie CAPITULUM.
HOOFD-PIJN"; in het latijn Cephalalgia; Cephalœ«;
is een pijn, welke men meest voor in het hoofd, of wel boven, agter, of over het geheele hoofd gevoelt; zomwijien oppervlakkig, dat is, tusfehen het been en het vel in; zomwijien zeer diep, veornaamelijk voor, en in de oogbollen. De oorzaaken zijn zo menigvuldig, dat het onmoo-
gelijk is, van den aart, en geneezing te handelen, als men deeze niet zeer naauwkeurig nagaat. Voor eerst, word zij allermeest veroorzaakt door
kwaade verteering van fpijzen, wanneer men vooral 's avonds te veel eet, of te veel vette fpijzen teffens gebruikt, als mede te veel vogt; in dit geval is zij of voor over het geheele hoofd, of alleen aan dehelft, en word als dan fcheele hoofd-pijn bij ons genoemt, hemi- crania, waar van de franfeben migraine afgeleid heb- ben. Wanneer het geheele lighaam hier door aangedaan
word, gelijk inde vrouwen, aan opftijgingen onderhe- vig, of in mannen, welke melancolijk zijn ; in een woord , in allen die aan de zwarte gal ziek zijn, dat is, aan ver- ftoppingen van de lever, waar van alle de gebreken der kooking afhangen, en eindelijk de zenuwen aangedaan worden; in allen deezen, is de hoofdpijn meest agter in het hoofd, en word clavus hijflericus genoemt, en verfpreid zich over het geheele hoofd; eindelijk doet deeze pijn mede het voorhoofd aan, en dringt tot cliep in de pogen, en oogbollen, zo.dat de elendige lijders teffens geen lucht verdraagen können. Deeze toevallen laaten zich ligt ontvouwen ; hét vijf-
de paar zenuwen geeft takken door de ooghollen, wel- ke zich langs den rand van dat hol door een gat verfprei- den over het voorhoofd, tot midden op het hoofd,'ook langs de flaapen, en dus in oneindige kieinere 'takjes verfpreid, vereenigen die zich met de oneindige kleine, - . Aaaa z . & |
||||||
W4 hótó.
of wel met vrij groote takken, die van de agtei fioofds
zenuwen, of het tweede paar halszénuwcn afltathmen , en in den nek zeef aanmerkelijk zijn. Voeg hier bij, dat een tak van dei tweede verdeeling
van het vijfde paar, tusfchen de onderkaak, en het bo- venkaaksbeen, oploopt, en met de twee eerstgenoem- de zenuwen zich -vereenigt; eindelijk vermengen zich met alle deeze zenuwen, de wijduitgefpanne takjes van den handentak van het zevende paar; alle welke zenuwen uitneemend wel bij Eustachius, en door den Hr.MEKEL in de Mem. de_ Kerlinpour i'an. 1753 zeer keur- lijk zijn afgebeeld. Monko geeft er mede eene zeer korte, dog duidelijke befchrijvinge van. De Heeren Halles, Mekel en Camper hebben beweezen , dat de tusfcbenribbige zenuw, die aan alle de ingewanden van den buik takken verfchaft, vereenigt is met de nek- zcnuwen, met den tweeden tak van het vijfde paar ze- nuwen , zelfs met den eerften tak, die de opflhalmicus genoemt word, en welke niet alleen aan de oogfpieren van buiten, maar zelfs in het oog takken geeft ; geen wonder dan , dat als de ingewanden aangedaan zijn ; alle deeze zen uw en, of te gelijk worden' geprikkelt, ofwel voor een gedeelte, en wel aan beide de zijden teffens, of aan eenen kant ,• zuur in de maag, wonnen, enz. moeten derhalven hoofd-pijn geeven , en deeze moet niet ligt geneezen worden, voor dat de ingewanden ge- heel in order gebragt zijn : Indigestie of kwaade koo- king der fpijzen, is niet anders dan een fcherp zuur der fpijzen; verwonder u derhalven niet, dat een gemaatigt leeven, de gelukkigfte menfchen maakt ; evenwel moet men zich niet bedriegen, en meenen , dat melkfpi[zen, om dat ze zagter zijn, beter zullen bekoomen; het te- gendeel is waar, -filaade met maate gegeeten, bekoomt veelal beter, dan gort, of melk in deeze gevallen, om dat zulke groentens ligt verteeren , en daar in door de azijn geholpen worden; daar melk en gort zuur wordy en op nieuws prikkelt. Tentweeden, bevind men ingalagtige menfchen , vrou-
wen inzonderheid, die zwart haair en zwarte oogen heb- ben, dat de hoofdpijnen binnen de ooghollen eindelijk blindheid met zich fleepen , die amaurofis of zwarteflaar genoemt word, en volftrekt ongeneesfelijk is; ook is het bij de Medici onzeker, ofwel ooit zulk een hoofd- lijn geneezen kan worden. Ten derden , word er hoofd-pijn veroorzaakt door zom-
mige dranken, en giften, bij voorbeeld, bet zaad van deflrammonium en mandragora, fchoon thans tegens de vallende ziekte aangepreezen, geeft onlijdelijke hoofd- lijn, al word een zeer klein gedeelte daar van gebruikt; •de pijn gaat over in dolheid, ais de veelheid vermeer- dert word. Het oude bier, en wijn van- aaXbefiën gemaakt, geeft
onlijdelijke hoofd-pijn, en eene dronkenfchap die veel langer duurt, dan die van goeden wijn; alle gegestc \vijndranken evenwel, geeven hoofdpijn, maar die van gedistilleerde wateren gaat febielijk over ; men ziet in groote fteeden, om dierede, de volgende dingen ge- beuren ,• Luiks-bier-drinkers worden langzaamerhand wee- zenloos engel;,- wijndrinkers verliezen eetlust, en wor-. den ongezond van lighaam ; jeneverdrinkers behouden gezondheid, en eetlust, énverfland, maar oud gewor- den zijnde, vervallen zij in waterzucht. Ten vierden, is er een hoofd-pijn, welke van eene
verhaaste bfoedsbeweeging1 afhangt', gelijk als iemand zich overwerkt, of door eene koohze word" aangedaan ; deeze pijn gaat over; zo dra-de oorzaak ophoud. |
||||||
•'Mo-b.
•Ten vijfden, is er eenè- hoof'dpijn, welke inzonde'ri
heid den zulken overvalt-, die Kanker in de tong, en oyrklier hebben; want het zevende paar zenuwen', en de tweede tak van het vijfde paar, zo even befchree- 'ven, word aangedaan, de pijn is ver/.eld van ïtecKing, die door het oor loopt, en op het midden van 't hoofd eindigt; deeze kan met weggenoomen worden zo lang de oorzaak blijft; alleen können opiaaten, voornaame- lijk boven op het hoofd gelegt, deeze pijn verzag- ten, dog niet alcoo3, Ten zesden, is er eene hoofdpijn, die de allerondraa-
gelijkfte is van allen, té weeten die van venusziekte word veroorzaakt ; deeze is- geneesfelijk, zo lang het been niet geweldig is aangedaan, maar als dat gecari- eerd , bedorven, en overal bezet is met ligte verzwee- ringen tusfchen het been en beenvlies van buiten, dan is de kwaaie niet te helpen, dan door kwikmiddelen , die teffens de ligte verzweeringen wegneemen. Eindelijk is er eene hoofdpijn, die de kinderen eigen
is, wanneer het hoofd buiten maaten uitwast, doorwa- terhoofd; zie op het artijkel WATERHOOFD; deeze word nimmer geneezen , en de dood maakt een einde aan de ziekte, pijn en elende van de ongelukkige lij- ders. Daar können hoofdpijnen van inwendige oorzaaken af-
gangen, die wij hier niet verhandelen können, en niet uit te vinden zijn, dan na den dood des lijders,- het is derhalven onnut, hier over langer te zijn. Nu moeten wij handelen over de geneesmiddelen. Het is van zelven klaar, dat het derde zoort niet dan door. maatigheid kan overwonnen worden ,• dat de vijf- de even als de kwaaie ongeneesfelijk is; dat de zesde als een venuskwaaie moet behandelt worden, en dat de laatfle, gelijk de kwaaie zelve, alle geneesmiddelen on- nut maakt. De vierde zoort geneest men door rust, verkoelen-
de, en koorts tegengaande middelen; zie KOORTS, enz-. Maar de eerfle zoort laat op veelerlei wijzen de ge-
neezinge toe; naamelijk maaugheid, vooral geen vet eeten te gebruiken, het ceten wel te kaauwen, niet veel vogt teffens te drinken, vooral geene thee of kof- fij, inzonderheid niet tusfchen tijden: De mans haaien zich door tabaksrooken mede die kwaaie op den hals , vooral lieden van ftudie, en allermeest de Predikanten, die zich verbeelden, zonder de bedwelmende rook van {linkendetabak, geene ftichtelijkc predikatie te können maaken ; onderwijlen fpuwen zij ai het- fpog uit -, en bederven hier door de kooking hunner fpijzen, enz.: Het is de hoofdpijn alleen niet die hun kwelt, draaijin- gen in het hoofd, vertigines, en dergelijken, verzwaa- ren het ongemak; de koffij vermindert en verzagt de kwaaie voor een wijl, en voed teffens heimelijk de oorzaak e. De mineraale wateren, beweeging, het eeten van
groentens en dergelijken, zijn, om dat ze de kooking inzonderheid helpen bevorderen, heerlijke middelen' voor melancholijke geitellen, zo wel mans,, als vrou- wen. De davits hijßericus, dat is, de nekpijn, en agter-
hoofdspijn, is in jonge maagden, en oude vrijirers zeer gemeen, vooralals zij van een zwarfagtig temperament zijn; Hippocrates wil, dat de zulke niet geneezen, dan door bijflaapen, en kinderen krijgen; een genees- middel-, bet-welke de eerbaarheid verbied, om-voor te fchrijven;
|
||||||
Vr*s
|
||||||||||||||
'HO O.
|
||||||||||||||
• Of neemt groot Jnnslook, kneust het èn drinkt er
het zap uit, hier mede fineert het voorhoofd ende ilaa- pen. Of neemt roofen- ofvlier-azijn, of bij deszelfs gebrek,
wijn azjn, maakt hier in een doekje nat, en bindïjet om het voorhoofd; zulks droog geworden zijnde, weder bevogtigendc. Ca;nfer-geest, oïwijn daar zwayel in ge- kookt is , is hier toe oor zeer goed. Als de hoofd-pijn lang aanhoud, is een aderlaating zeer
dientlig en noodzaakelijk , voornamelijk als het lighaam volbloedig is; of men moet zich doen koppen. |
||||||||||||||
fcbrijven; onderwijlen zien wij deeze toevallen dage-
lijks hand over hand coeneemen, ais zij Hip.poc.rjXt.es mid- delen niet volgen; de maag raakt te gelijk over fluur, daar volgen zenuwtrekkingen, die ligt in epilepfie over- gaan. ' . . Dog wanneer de maag van haaf fluk geraakt is, door
onmaatig eeten, drinken, enz., kan helpen poeders tegens het zuur bekent, poeder van de Miladij kent, poeder vanbezoar, lap. diGua, enz., rhabarber, kreefts- oogsn, krijt, en dergelijken. Het tweede soort, het welke zo geweldig op de oogen
werkt, en de aderen daar van doet uitzetten, weet ik |
||||||||||||||
niet, dat immer geneezen is geworden ; de pisfe-beddenfchoon bij duizenden ingenoomen, helpen niets, nog in
de kwaal, nog daar op volgende blindheid ; de kwik- zilver raakt niet aan het ongemak, en geen wonder, want de blindheid hangt niet af van gewaande zenuwver- ftoppinge, maar van aandoeninge, en veranderinge in het geitel der tunica choroidea, of zwart drui venvlies van het oog. |
Tegen Hoofdpijn uit een koude en fiijmagiige
■ gefielt heid. Deeze word gekent aan.de koude des hoofds, en hier tegen zijn de verwarmende, hoofJverfterkende en infnij- dende middelendieniïig, alsroofemarijn, falie, marjolei- ne, kwcndel, melisfe, polei, betonie; hondjes.draf-, ijzef- kruid, fasfafras, farfaporijle, calmus-wortel, nagel wor- tel , muscaate-noot, kruidnagels en andere Jpecerijen , geest van roofemarijn, geest van ammoniak-zoiit, Jpecerij-olieagti- ge geest ffpir. aromatico- oleof.j,' vlug zout van barn- Jteen en vanherts-hoorn, gebarnfteende liquor van herts- hoorn, enz. Deeze dingen kan'men enkeid of zaamen- gefleld gebruiken, of de preparaten daar van : Bij voor- beeld Neemt conferfvan roofemarijn, en van falie , vad efks
een half once; geconfijte calmus-wortel, zes drachmen; fijn gepoederde kruid-nagels en mus'catenoot, van elks een halfdrachma; mengt het tot een conferf; waar Van men 's avonds een brok neemt als een nöotemuscaat groot; of men eet alleen 's morgens nuçteren' en 's'avonds eenftuk- je geconfijte calmus-wortel, of geconfijte muscaate-noot. Of neemt roofemarijn, falie en marjoleine, van elks een
kleine handvol ; betonie en lavendel bloemen, van elks een halve handvol ,• jeneverbefiè'n , een goede vingergreep, en kruid-nagels, een vierde lood; de kruiden klein gefnee- den het overige grofjes geflooten zijnde, laat het in een mingelen goede witte wijn trekken, dan doorgezijgt zijn- de, neemt de lijder daar van's morgens en 's avonds een romertje vol van, en legt de na het doorzijgen overge- hleevenc fpeciss tusfehen een dubbelde doek warm op't hoofd; dezelve nu en dan , als zedroogworden, met dè afgetrokkene wijn wat bevogtigende. Of neemt van de geest van roofemarijn, of het bekende?
eau de la reine, 's morgens en 's avonds een eet- lepel vol r met wijn of ander vogt, en wascht er ook het hoofd dikv wils mede ; dit is zeer goed*. OfneemttinBimr van barnfteen en van bevergeil, yanf
elks twee drachmen ; geest van hertshoorneen drachma, en geest van ammoniak-zolw een halfdrachma ; mengt het tot genees-druppels, waarvan de lijder's morgens dertig, druppels neemt met wijn of een ig ander vogt. ; De volgende uitwendige middelen zijn ook dikwils vans
een.goede uitwerking, om deeze pijn des hoofds wegt'e- neemen : Neemt roofemarijn, kwendel, marjoleine, en'po-' leij, van elks een halve handvol ,• betonie en camille-bloe- men', van elks eèfl vinger-greep ; noote-muscäat en kruid- nagelen, van elks een vierde lood; alles grofjes klein, ge» fneëden en geflooten zijnde,, doet het in een kruid-muts» je of tusfehen een dubbelde linnen doek,, en legt het op't' . hoofd ;• men kan het ook inwijn ot'waterkooken', en dan opleggen ;' vervolgens maakt men de kruiden met het af- kookzcl altemets weder wat vogtig. ' Öf neemt' ëé'ri of twee- noote-muscaaten, floot ze klein, Aaaa 3' maakr |
|||||||||||||
De volgende middelen worden ook dikwils met veel
baat gebruikt. Tegen Hoofd-pijn uit Hitte.
Indien de hoofd-pijn ontftaat uit hitte of verhit en drif- tig bloed, of al te fterke beweeging der geesten , dan zijn de verkoelende dingen boven al dienstig,- zhfalpeter, J'alpeter met antimonie bereid, campher, roede roofen, huis- kok, plompen , Utmve , porcelein, zuuring, klaver-zuu-ring, willige Maden, weegbree, enz. Bij voorbeeld Neemt f alpeter, laat daar van in waf«1 of goed dun-
lier fnielten, en drinkt er altemets van, als gewoone drank. Of neemt een paar öncen rouwe gerst, en twee drach-
men falpeter, laat lut zaamen kooken in drie mingelen water, tot dat de gerst geborsten is, dan door een doek geziigt zijnde, doet er een paar oneen honing of zu ik er metwat azijn bij, en gebruikt het ais't voorgaande; zijnde een aangenaame verkoelende drank. Of maakt een limonade, en gebruikt er altemets maa-
tig van. Of kookt, gemeen» o( klaver-zuuring met water tot een
afkookzcl, en doorgezijgt zijnde , doet er wat Zuiker of honing bij, en gebruikt het als de voorige; dit is ook een heel gezonde, en de hitte temperende drank. Of neemt af kookz.el van gerst, of maar goed dun hier,
doet er eenige druppels geest van vitriool bij, tot dat het een aangenaame zuurigheid verkreegen heeft; waar bij men ook wat witte zuiker mengen kan, en gebruikt het als de voorige. Alle dëezemiddelen zijn in een driftige beweeging des'
blocds en der geesten, die uit verfcheiderhande oorzaa- ken ontdaan en hoofd pijn veroorzaaken kan , van zeer veel baat ; dog benevens, of ook zonder dezelve, zijn de volgende uitwendige middelen dikwils voldoende, als de hoofd-pijn door in- of uitwendige aandoening van hitte of verhittende dingen ontftaan is. ' Neemt veriche roofe-bladen (best van de node raofeii), een
handvol, klein gefneedenengeftampt ;zijnde, doeterbij: wat weiten-meel en wijn-azijn , en maakt er een 'papje van, dat men tusfehen een dubbeld fijn doekje om het voorhoofd bind. A Is 't buiten de tijd is, om verfch'e roofe- ïladen te kunnen hebben, moet men.gedroogde roofe-Uaden neemen, en dezelve in,water Unten weeken of kooken, en gebruiken als vooren. Willige-lladen-op dezelfde wij- ze gebruikt, zijn ook heel goed. |
||||||||||||||
JI2Ö fiOO.
maakt ze in een zuiver pantje heet, en legt ze in een dub-
belde doek op het hoofd, zulks altemets weder warm maa- kende en vernieuwende. 'v De niesmiddelen doen ook dikwils veel dienst, als de
hoofd-pijn uit een koude flijmagtige gefteltheid en verftop- ping des hoofds en der hersfenen voortkoomt, waar bij doorgaaans 't hoofd zwaar en deleden loom en traag zijn: Bij voorbeeld, neemt het uitgeperfte zap van marjokine, ietonie olbeete, en trekt daar van iets in de neus op. Of neemt drooge bladen van hafel-wortel, mdrjoleine,
roofemarijn, poleij, en beste tabaks-bladen, van elks een half once, en lavendel-bloemen, twee drachmen; maakt het tot een poeder, en fnuift er altemets een weinig van in de neus op. Ofneemt gepoederde bladen van hazel-wortel, 'eenhalf
once,- gepoedert ammoniak-zotit, een half drachma; mengt het tot een neus-poeder, waar van de lijder 's avonds na bed gaande, 4 tot 5 grein, als fnuiftabak gebruikt; dit middel word zeer gepreezen voor allerlei hoofd-pijnen, en andere hoofd-kwaaien, die uit een taaije flijmige verftopping der hersfenen ontdaan ; als, zwaarte des 1 hoofds, lammigheid der tong, oogvloeijingen, roodheid zonder pijn, enz. Of neemt witte vitriool, een half drachma; laat die in
een half mingelen zuiver water Cmelten, en-dan door een vloei-papier gelekt zijnde, doet men er eenige druppels van in de vlakke hand en fnuift het in de neus op. Maar men moet aanmerken, dat men zich van alle fnuifmidde- Ien, inzonderheid die fterk of fcherp zijn , onthouden moet, in gevalle van eeuig ongemak der neus, als neus- bloeding , neus-zweer of polijpus, enz.; als mede ook, als de lijder met 'draaijingen des hoofds, zinkingen en ontfteeking der oogen, vloeijingen der hersfenen met toorts behebt is, en in zwangerheid. Het aderlaaten komt bij deeze gefteltheid des lighaams
niet te pas, maar de buikzuiveringen zijn dikwils van veel nut, en noodzaakelijk, inzonderheid als de hoofd-pijn lang aanhoud, en voor de gemelde middelen niet wijkt: Bij voorbeeld Neemt masje van cochie-pillen, een drachma; algemeen
purgeer-extraS, een half drachma; roofemarijn-blie, twee druppels ; maakt hier van pillen, van drie grein zwaar- te 5 hier van neemt men's avonds twee, en den volgen- den morgen nog vijf of zeven, om te purgeeren , en herhaalt het na een week of twee. Of neemt 's morgens nugteren, eleSuarium diacatholi-
cum of bitter-heilig, van een tot anderhalf lood, met eenig vogt gemengt. Maar men zal wel doen, dat men het lighaam een dag voor het neemen der purgatie, inzon- derheid als hetzelve verftopt of verhard is, door het eeten van'zagte weekmaakende fpijzen, als foupen,-geftoofde Jpinagie, beete, kool, pruimen, weeke eijeren, enz. be- reid ; of men neemt des avonds van te vooren , een half onee wijnfleen-crijstallen ; want hier door zal de pur- gatie zo veel te gemakkelijker werken , en de kwaade -Boffen beter afgevoert worden. Middelen tegen de Hoofd-pijn, uit de maag, enz,
ontflaande. Niet zelden gebeurt het ook, dat de hoofd-pijn ont- ■ftaat door, medelijding van andere deelen, en wel voor- «aamelijk uit de maag, als dezelve met een fcherp zuur .of veele (lijmen vervult is, waar door dezelve geknaagt en de pijn door de zenuwen na het hoofd gevoerd word ; deeze oorzaak word gekent, als de lijder teffens ookpijn |
||||||
HOO.
omtrent de navel, maag ofhethart-putje gevoelt, de eet-
lust gaat over, en men befpeurt een zwakheid door het gantfche lighaam, gepaart met onrustigheid. Tegen het zuur, zijn de opflorpende middelen dien-
ftig, als geprepareerde kreefls-oogen, coraalen, gebrand herts-hoom, enz. Zie MAAG. Maar is de maag met flijmen of rouwe onverteerde fpijs overlaaden, dan is er niets beter, als een braak-middel; men neemt ten dien einde vijf tot zes greinen braak-yvjnfleen 's morgens nug- teren in, met eenig vogt; waar na men eenig maag-ver- fterkend middel moet gebruiken; bijvoorbeeld, eli- xir jtomachicum, elixir vitœ, tinSura cinnamomi, enz. 5 of men eet wat geconfijte alands-wortel, calmtis, gengber, oranje-fchil, enz. Gelijk nu de hoof-pijn door fijmpathie of medelijding uit
de maag kan voortkoomen, zo kan dezelve ook ontltaan door medelijding, uit de milt, lever, nieren, lijfmoe- der, darmen , middel-rift, enz., naamelijk, als die dee- len niet wel gefield, verftopt, ofdiergelijk zijn; in zo- danige gevallen zal men ook meestal, dog niet altijd, eenige pijn of ongemak omtrent de plaats van die deelen tot kenteken befpeuren; en men moet vervolgens mid- delen gebruiken, welke aan die deelen voornaamelijk eigen zijn : In het algemeen zijn de openende en tegen- krampige middelen van veel nut ; van de eerfte zoort zijn, deijzer-faffraan, deflaal-tinUuur, ijzer-vijlzel, enz.; bene- vens alie de kruiden, die een openende kragt hebben : En van de tweede, deberg-cinnaber, gemaakte cinnaber, en de cinnaber van antimonie, geprepareerde bamfleen, opregt eenhoorn,elands-klauw, tinctuur van bamfleen, en van bevergeil, gebamfteende Liquor van hertshoorn, roofe- marijn, falie , marjoleine, lavendel, veld-cijpres, wijn- ruit, fleutclblc'emen, laurier befi'èn, jeneverbefiën, bever- geil, gedistilleerde olie van angelike , van bamfleen, van jenever-beflën, opium, enz.,- en in de gebreken der milt oïhoofd pijn uit hypocondrie, agrimonie, eickenvaren-wor- tel, herts-tong, duive-kervel, fcliurfte, fchelkruid, tama- risken-bast , cappers en capper-bast, enz., alle welke dingen met nut, bet zij enkeld of zaamengefteld, kunnen gebruikt worden. Koomt de hoofd-pijn uit andere zicktens voort, gelijk bij voorbeeld uit koortzen, enz., zal dezelve over- gaan , als de ziekte geneezen is. Dikwils word van deeze en gcenemenfchen over hoofd-
p ij n geldaagt, maar als ze de oorzaak daar van wel onder- zotten, zouden ze ondervinden, dat het veel meer al te fterkeftudien, te veel bijflaapen, of eenige andere over- maatige oeffeningen des lighaams en geests zijn, danee- nige ongeftalte des lighaams; in zodanige gevallen is het beste middel, omzich daar in te maatigen, en een uitfpan- ningte neernen; een glas goede wijn, en andere verfter- kende middelen, als amber , of tinÉlura anbrœ, tinQu- ra regia, cinnamomi, enz. maatiggebruikt, koomen hier ook zeer wel te pas. HOOFD-PIJN (HALVE) ,• Scheele Hoofd-pijn, word
maar aan'de ééne zijde des hoofds, of aan het halve hoofd, 'het zij voor, agter of op de zijde, gevoelt, en is zomtijds veel erger dan de heele hoofdpijn. Men 'gebruikt bier tegen diergclijke hoofd-middelen,
als in het voorgaande artijkel tegen hoofd-pijn, uiteen flijmagtige gefteldheid, gemeld zijn; inzonderheid moet men vooraf een purgatie gebruiken, en dezelve na eeni- gen tijd wederom eens herhaalen, om het hoofd te zuive- ren ; en men prijst zeer de bovengemelde nies-poeders, daar de hazchvortel 'm komt,- mits de'daar bij gemelde voorzigtigheid gebruikende. ■ ' ' ;■-.'■ '• \
|
||||||
'Hob.
Ik beb een man gekend,' die zeer van deeze hoofdpijn
geplaagt zijnde, geraaden wierd, tabak teroqken, dien hij voorheen niet gebruikt badde; waarbij hij zeer veel baat bevond, cii ds pijn daar door dikwils voor een lan- gen tijd wegnam. Venkel-zaad als tabak gerookt, het zij alleen of met
wat goede tabak gemengt, word ook zeer gepreezen. Of neemtvenkzl-wdter en mrrjolein-water, van elks drie
oneen; tihäuür van bamfieen en vanbevergeil, van elks twee drachma ; ammoniak-zout en vlug zout van hertshoorn, van elks eenfcrupel; berg cinnaber, tien grein ; extraê van duizend-gulden-kruid, een half drachma; gedistilleer- de roofemarijn-olie , vier druppels, en rob van vlier, een half once; mengt het tot een drankje'; waar van de lijder 's morgens, nademiddags, en 's avonds, telkens een lepel vol neemt, wel omgefchud. Dit middel is ook dienstig in andere Iarigduurende hoofd-pijnen. HOOFD-VERSTERKENDE BALSEM, zie BAL-
SEM, pag. 134. HOOFD-WASSCHING, zie CAPITILUVIÜM.
HOOFD-ZIEKTE , zie UNGARISCHE ZIEK-
TE. HOOFD-ZUIVERENDE MIDDELEN, zie CA-
PUT PURGANTIA. IIOOGBEK-SALM, zie SALMEN, n. XXIV.
HOOGEN; betekentin de Schilderkunst, de aantoo-
ning der meest verlichte plaatzen van een voorwerp, dat men fchildcrt, als waar op de dag of't licht het fterkst valt : De hooging gefchied derhalven op de hoogfte en verhee- venfte plaatzen, bij voorbeeld, aan den mensch op de kin, boven op den neus, op het voorhoofd, op de wangen, fchouder, borst, elleboogen, knien, enz.; als mede aan deklecderen op deplooijen, en op andere verbeventhe- den, enz. Het hoogen nu moet gefchieden met een verf die lich-
ter is, dan die, waar mede de grond gelegt word, dog ech- ter met een min of meer lichte verf, naar maate het deel min of meerverhecvenis, en door den dag verlicht word. Dit hoogen heeft mede plaats, in het craijoneerenmet
zwart, blauw, rood, enz. ; maar in het wasfehen met Oost- inJifche ink't, of andere koleuren op wit papier, moe- ten de hoogzels, cf het volkoomene licht, door het wit des papiers te wege gebragt worden ; gelijk ook bij het tekenen met rood krijt, enz. moet gefchieden. . Tegen "het hoogen ftaat het fchaduwen of verdiepen o- ver, het welke zo wel in het fchilderen en crajonneeren als wasfehen, met een fterker of donkerder verf moet gefchieden, naar maate van dediepzels; maar bij het tekenen, worden de dicpzels met dikker, of meer kruis- fende ftrecken of arceeringen te wege gebragt. De grond of het begrip van deeze hooging en verdie-
ping, word het best geleert, uit de manier van tekenen ca wasfehen op het papier, en wel voornaamelijk, als men beelden, en andere dingen naar het leeven tekent, want dan vertoonen zich de hoogingen en verdiepingen klaar voor oógen ; als men dan in deeze dingen op het papier, wel geoefFent is, zal het daar na niet zwaar val- len te leeren, hoe men in het fchilderen, het zij met water of olie-verwen moet te werk gaan; waar bij nog aan te merken is, dat de koleuren der hoogzels en diep- zels altijd met de grondkoleuren wel moeten acco xd wee- zen; want anders vertoont zich het fchilderfluk plakkig of onaangenaam; -doch de verheevenfte hoogzels worden veeltijds met geheel wit, endediepfte verdiepinge met |
||||||
HÔ3. iiif
een zwarte of heel donkere koleur aangetoorit, en zulks
dikwils maar met een flip, of losfe trek, datmen touches noemt, en het welke de fchilderijen, zo wel als gewasfche- ne en gearceerde tekeningen, grootelijks releveert; zie ook op de artijkelen SCHILDEREN enTVIINIATUUR- ,SCHILDEREN. HOOGE of DOORBOORDE SPIER der VIN-
GEREN; in het latijn Musculus fubiiinis digitorum ma- rtus; deeze fpier neemt zijn beginvan den inwendigen knokkel derarmbeens, en word in vier peezen verdeelt, die in de tweede ilagorder van de vier vingeren inge- plant worden. HOOGESCHOOLEN, óf Univerfiteiten; zijn ei-
gentlijk de zulke, waar in men verfcheidene Profesfo- ren onderhoud op een jaarwedde, om in de onderfchei- dene takken van wetenfchappenlesfen te geeven, en waar in men kan onderzogt worden, ten einde een getuigd fchrift of diploma, brille genoemt, te verkrijgen van zij- ne bekwaamheid, eneenen eertijtel, van Meester, of Docïor, of eenig ander, na de Wetten derUniverfiteiti In de Univerfiteiten.en Hooge Schooien zijn vier fa-
culteiten of onderdeden, die van de Theologie, de Rechten, de Medicijnen, en Befchaafde Weetenfchap- pen, welken men allen onder den naam van Pbilofopbie' begrijpt: Men viiad evenwel in Frankrijk Uriïv'erjttettekS daar men flechts in ééne Faculteit promoveeren kan , gelijk als te Orleans en te Valence in de Rechten, té Montpelier in de Medicijnen, enz. Het woord Univerßteit flamt echter hier van af, dat
de Schooien univerfeel, dat is, over alle weétenfehap- pen gaan ; het onderftelt derhalven vier Faculteiten. De Univerfiteiten zijn eerstin de twaalfde en dertien-
de eeuwe begonnen gevormt te worden ,* die vari Parijs en van Bologne maatigen zich het recht aan, van de oudfte te zijn, of fchoon zij op verre na niet waaren op den tcgenwoordigen voet; men wil, dat die van Parijs door Charlemagne geftigt zoude zijn, en haare oor- fprong nam van vier Engelfchen, leerlingen van den waar- den of venerabelen Beda , die daar openlijk onderwee- zen,' anderen integendeel beWeeren, dat zij door Lours le' Jeune en Philippe Auguste in de twaalfde eeuwe zoude opgerigt zijn; evenwel is zij niet dan bij trappen tot volkoomenheid gebragt. De Univerfiteiten van Oxfort en Cambridge, zijn bui-
ten tegenfpraak de oudite van allen, want het Collegie van Baliol en van Merton te Oxfort, en van St. Pieteir te Cambridge is in de dertiende eeuwe geftigt; men heeft te Cambridge reeds in het jaar 872 openlijk onderwee- zen, maar niet als nu, dat is, de Studenten waaien toen niet door verfchillende kleederen, en volgens hun rang onderfchelden , maar gelijk in onze Republijk.ging ijder naar zijn goeddunken gekleed, en woonden bij de bur- gerije in huis. Daar na woonden zij, gelijk als nog, in de Collégient
dog op eigen kosten, uicgezondert de alumni, gelijk men die in Friesland en Groningeu noemt Burfalen; deeze moeten nog heden de andere Studenten aan tafel die- nen, en eeten het overgefchootene, als de eerfte tafel gedaan is; dog dan worden zij op hun beurt gedient door de knechts van' het huis of collegie. Het Staaten Col^ Iegie te Leiden heeft eenige overeenkoomst met die van ■ Oxfort en Cambridge;, alleen hierin verfchilt her, dat alle Alumni zijn, en alleen de Godgeleerdheid in hetzel- ve mag geleert worden. Om kort te zijn, men geeft er verfcheidene graaden, gelijk als die van £>oflïor,datis-, Meester,
|
||||||
ïiü8 HOO.
|
1700.
|
||||||||
er verfcheidene, zo dat : ie de deelen zeer grondig al-
daar geleert können worden ; twee in de Philofophie; één in de Oosterfche taaien ; één in het Grieksch ; één in het Latijn, en één in de Botanie. Daar is, behal- ven dat, een Lector, die in het Nederduitsch de Wis- konst onderwijst. Men word er of DoSor, of Baccalaurus, of Licen-
tiaat en Magister artium , dog alvoorens moet men Candidaat zijn, dat is, eerst getenteert worden afzon- derlijk van den Decanus der Faculteit, daar na in de Senaatkamer geëxamineert worden door de Faculteit; het examen gedaan zijnde, nog een of ander ttuk 'san- deren daags expliceeren en disputeeren , bijvoorbeeld, twee Aphorimi uit Hippocrates in de Medicijnen, twee Wetten uit het Corpus l'Ms, of uit Aristote- les twee hoofddeelen; dit gedaan zijnde, verkrijgt men de Licentie, om te können DoBor, Baccalaurus , Li- centiaat of Meester worden, mits men eene Verhande- linge fchrijft , en dezelve openlijk of privaat, dat is, in de Senaatkamer defendeert; men kan ook more majo- ruin, dat is, met de kap gepromoveert worden, doch dat gefchied om de kostbaarheid zelden. De Studenten betaalen eens Collegiegeld, volgens
gebruik, en voor een jaars Collegie 30 guldens, voor een half jaars 15 guldens en 15 ftuivers. Het was noodig, hier omtrent wat breedvoeriger te
zijn, om dat de andere Academiën meestal op den voet der Leidfche gefchoeit zijn. De Üniverßteit van Franeker, volgt in rang van jaa-
rëhj die Van Leiden, zij is in den jaare 1585 gefügt; heeft, behalven den Heere Prince van Oranje als Stad- houder, vier Curatoren, uit ieder Quartier één; dee- ze hebben een Secretaris, aan hun Collegie alleen ge- hegt. De Academie beftaat uit verfcheidene Profesforen,
welker getal onbepaalt is; tcgenswoordig is er één Ho- norarius, die de voorrang heeft* boven allen, uitgezon- dert den Rector Magnificus; deeze behoeft geene Col- légien te houden , nog in den Senaat te koomen, geen Rector te zijn, nog eenige last te hebben; ook heeft de tegenswoofdige, Vrijwillige fésfie in den Senatus Judicia- lis, niet tegenltaande hier door de pluraliteit zeer moei- jelijk word; beftaande nu dit Collegie uit zes Heeren, den Rector, den Honorarius, en uit ieder Faculteit één Profesfor, die Item hebben, en den Secretaris, die geen Profesfor is. De Faculteiten zijn eveneens gefchikt als te Leiden ;
in de Theologie zijn vier Profesforen; in de Rechten twee; drie in de Medicijnen; één in de Philofophie; één in de Mathefis, Aftronomie en Architectura Mili- taris; in de Oosterfche, Griekfche en Latijnfche taal; als mede één in dé Franfche taal, die tefFens Predikant is in de Walfche Gemeente. Daar is een Burfa publica, of open Tafel voor de
Studenten, waar op de Alumni op Lands kosten eeten; de anderen können er zeer goedkoop 's weeks de ta- fel middagen avonds hebben. Daar is één InfpeSor Burfae , welke zo wel op de zeden der jongelingen moet letten, als op het eeten. Die ruim leeven, kön- nen eeten in Ordinarisfen. De Academie heeft drie Predikers, twee welke in da
Hollandfche Kerk zondags avonds prediken bij beurten; één die ééns 's maands in het latijn predikt, 't welk inzonderheid tot dienst der Hongaren gefchikt is: Dee- ze können hier zonder bepaaling van getal koomen, |
|||||||||
Meester, van Baccalaurus, van Licentiaat, en Meester
in de vrije Konsten, Magister artium liberalium , het welke veel van Doctor verfchilt : Men word bij voor- beeld Doctor in de vrije Konsten, en Doctor in de Wijs-, begeerte. Wij zullen eerst van onze Univerßteiten fpree- ken. ' De Hooge Schoole te Leiden, wierd door Prins Willem
De Eerste, de Edelen en ^Steeden 1574., in erkente- nis van hunne ftandvastigheid, den Leidenaaren aange- booden, en door de Leidenaars boven de vrijheid van tollen gekoozen; in den jaare 1575 is er octroi aan ge- geeven, op naam desKonings van Spanjen. Hendrik de IV. Koning van Vrarrkrijk, verklaarde 1596, dat de getuigenisfen der Hoogleeraaren, of de Doctorale Bul- len , voortaan ook in Frankrijk zouden in waarde gehou- den worden, en alle overige,tijtels van bevorderinge. Te Leiden wierd in het jaar 1619 groote verandering gemaakt ; al wat de Remonftrantfche leere was. toege- daan, uit de amptcn gezet, en anderen, die der Sijnb- daale leere toegedaan waaren.in plaats geftelt; hierover kan men den beroemden Wagenaar raadpleegèn, in deszelfs uitmuntend welgefchrecvene Vaderlandfche His- torie X Deel, pag. 387. ïegenswoordig is de Acade- mie, Hooge School of Üniverßteit, op de volgende wij- ze gefchikt. Zij heeft vier Curatoren, één uit de Edelen, twee
uit de Staaten van Holland, die gemeenlijk uic Dord- recht , één uit Amfterdam en Haarlem bij verwisfeling gekoozen worden; de Burgemeesteren, in Regeering zijnde, maaken den vierden. De Rector Magnificus word bij de Staaten aangeftelt, en den Secretaris maar door Curatoren gekoozen,- de Rector Magnificus heeft den rang boven de Curatoren, en allede Profesforen boven de Leden derLeidfche Regeering; het welke oor- zaake is, dat de Profesforen aldaar genoegzaam buiten de converfatie der Heeren van Regeeringe zijn. De Curatoren hebben mede een Secretaris en Rentmees- ter. Dog de adminiftratie van de Juftitie is gemengt, beftaande uit den Hoofdfchout derüad, twee uit de Regeering, den Rector, en twee A dies foren, welke hunnen afzonderlijken Secretaris hebben ; ook word deeze Vierfchaar gehouden in eene aparte zaal onder Burgemeesters kamer, hebbendeeene groote deur naast de hoofdwacht; deeze oordeelt over leeven en dood, zonder appèl. De kleine zaaken worden voor den Rector en Adfesforen afgedaan, welke eenen Secretaris uit den Profesforen hebben. Daar zijn twee Pedellen, die door Curatoren aangeftelt worden, en behalvendat, heeft ieder Faculteit zijn eigen Pedel; de Hortulanus is gemeenlijk Pedel van de Medicijnfche Faculteit. De Studenten ftaan onder de Academie, hebben zeer
weinige vrijdommen , uitgezondert die van onder de befcherming der Academie te zijn, die wel de aller- weezenliikfte is. Daar zijn vier Profesforen in de Theologie, gemeen-
lijk van beide dé gevoelens twee, van Coccejus eri Voetius; in de Rechten drie; twee voor het Room- fche en Civile Recht, en één om het Jus Publicum'vari Duitschland te onderwijzen, die om die rede , al meest een Duitfcher zijn moet,- het Jus Canonicum, of fchoon men er in promoveert, word niet gedoceert; in de Me- dicijnen zijn thans vier, één in de Practijk, één in de Theorie en Chemie, twee in de Anatomie en Chirur- gie; de Botanie is thans onder de Philofophie gefchikt; ïn de Philofophie,dat is,Taaien en Wijsbegeerte, zijn |
|||||||||
HOO. ini
het Kwartier der Veluwe geftigt wierd, dog 20 deerlijk
verviel, dat zij eerst jn den jaare 1647 herftelt, e* door de algemeene Staaten van die Provintie tot een» provintiaale Academie verheven wierd. Zijne Doorluchtige Hoogheid de Stadhouder is Reïïof
Magnificentisfimus, wijders is uit ieder Kwartier één Curator uit deRidderfchap, en één uit de Steeden, dus twee uit het Kwartier van Nijmegen, van Zutphen, en' de Veluwe ; derhalven zes, welken toegevoegt is ee» Secretaris. Daar zijn twee Profesforen inde Theologie; twee
in de.Rechten; twee in de Medicijnen, en vier in de ■"' Philofophie en Taaien. Eén der Profesforen in de Theologie is Academieprediker. Daar is eene Burfa, dog vervallen; ook vind mea
er geen Botanifche Tuin die noemenswaardig is ; daar die van Leiden, Franeker, Groningen en Utrecht zeer uitfteekende zijn ; daartegen is er een Chemisch Labo- ratorium , na dat van Leiden, het beste ; dat van Utrecht word zeer aanzienelijk.; te Franeker is over weinige jaa-~ ren een gevoegt bij die Academie, maar tot nog tofe* ontbreekt dat -te Groningen. Men kan in het algemeen van onze Provintiaale Hoo-
ge Schooien zeggen , dat zij pronken met'uitneemende Mannen, en dat de weetenfchappen zeer wel geleert' worden. Buiten deeze Univerfiteïten, worden er geene Schöo*
len, het zij dezelve Gijmnafia, Athenanim , of anders ■ - genoemt worden, in onze vereenigde Gewesten gevon- den , alwaar men zich kan laaten promoveeren , tot Meester, Licentiaat of Baccalaurus, en Dottor, dan hier; ook gelden deeze Getuigenisfen, Diplomata of Bullen, over geheel Europa, bebalven in Brabant en Engeland. De jaloufie onzer Univerfiteïten heeft zom- migen eene Wet doen maaken, dat iemand zich met eede verbinden zal, van zich niet weder op eene an- dere Academie voor de tweede maal te laaten Doctor maaken, het geene ongerijmd is; want in de Oosten- rijkfche Nederlanden kan niemand een politijk ampt heb- ben , of hij moet te Leuven gepromoveert zijn ; ook kan men geen Lid van het Collegium Medïcum in Lon- den zijn, zonder op Oxfort of Cambridge te zijn ge- promoveert: Onze Doctoren können daarom wel practi- feeren in Engeland, ook worden zij als Doctor erkent, maar können geen deel hebben in de voorrechten van het Collegium Medicum ; om die rede, worden zij dik- werf, of fchoon bejaard, en reeds zeer gerenommeert honoris caufa, nog eens gepromoveert. Ook vermin- dert dit het gezach der Univerfiteïten niet, om dat ie- der een meester is, om benefieïen te geeven, op zul- ke voorwaarden, als hij goedvind. FIOOG-KIJKERS , zie MEIR-S LANGEN, n. I. HOOG-LEERAAR, zie PROFESSOR. HOOGMOED; in het latijn Arrognntia, Exelfitas. De Hoogmoed is eigentlijk een verhevene gedachten, die iemand van zijn eigen bekwaamheid en verdiensten vormt; het is een gevoelen, welke beftaat om zich zei ven veel meerder dan een änderte achten, het zij zonder reden, ofwel zonder voldoenende oorzaak; en om in dat voor- oordeel, zijne mede-menfehen ten onrecht te verachten. Ik zegge zonder reden, en als dan is het eene dwaasheid j ik voege er bij en zonder voldoenende oorzaak, om dat wan- neer iemand wettelijk een recht heeft verkreegen, dat hem boven anderen verheft, hij meester is, om dat recht te doen gelden, en bette bewaaren en ftaande te houden.; Bbbb .maar |
||||||||
en hebben altoos de vrije taféVji:en nog eenig reisgeld.
Zij gaan ter Nagtmaal in de Franfche Kerk, welke in het groote Auditorium gehouden word; als de mans gecommuniceert hebben, word het brood en de wijri den Hongaaren toegedient, en de zegen in het latijn gefprooken. De Studenten hebben hier geene privilegiën; buiten
die van de bcfcherming der Senaat, die alle kleine zaa- ken, gelijk alle Nedergerechten in Friesland, afdoet; crimineele en lijfrtraffelijkemisdaaden, worden bij het Hof van Juftitie gevonnist. Vermits hier geene Militie is, word op 's Lands kos-
ten onderhouden, één Majoor, en vier Adfiftenten, die de Studenten moeten opbrengen, en in ordre houden. De Hooge'Schoole van tt*td en Lande, isindenjaa- . xe 1614 geftigt, op het aanraaden van Graaf Willem Lodewijk , en wierd den 23 Augustus plechtig inge- wijd. Dees is mede op de Leidfche voet gefchoeid , en
word beftiert door Zijne Doorluchtige Hoogheid als Curator Primarius, en zes Curatoren, drie uit de Stad Groningen, drie uit de Ommelanden, dat is, uit ieder Quartier één ; de Secretaris der Gedeputeerde Staaten is aan dit Collegie gehegt. De Faculteiten zijn eveneens verdeelt, vier Profes-
foren in de Theologie ; drie in de Rechten ; twee in de Medicijnen ; twee in de Matheus, Philofophie, enz. ; verders in de Oosterfche, Griekfche en Latijnfche taa- ien ééi*, De Studenten hebben hier geene privilegiën die aäii»
merkelijk zijn , dan het Patrocinium van den Senaat. Daar is geen Senatus yudicialis in naam , maar een Se- tiatus Minor, welker Leden als Commisfarisfën moeten befchouwt worden; in zaaken van gewigt is er een Se- natus Amplisfimus, beftaande uit den Rector Magnifi- cus , Curatoren en Profesforea. Daar is geen Secreta- ris afzonderlijk, één der Profesforen moet die post waar? neemen op zijn beurt. In,gevalle van crimineele feiten, heeft de Senaat de
Cogniiio caujae, maar moet de Studenten overgeeven aan de üïagiltraat der Stad; waar van weder appèl is aan de Hooge Juftitie-kamer. De Profesforen hebben hier een zeer groot privilegie,
van, of fchoon geheel vreemd, na twee jaaren inwoo- ning , gerechtigt te zijn tot de Regeering ; daar alle an- dere vreemde inwooners, of twaalf jaaren moeten bur- gers geweest zijn, of zes jaaren, wanneer zij een bur- gers dogter trouwen. Op deeze Univerfiteii is mede eene publijke Burfa of
Tafel, daar de Alumni eeten middags en avonds. De Hooge Schoole te Utrecht, is in den jaare 1635
geftigt, en den isden van Maart ingewijd; zij word beftiert door de Vroedfchap van de Stad Utrecht, of fchoón zij onder de befcherming der Staaten is; de in- koomften der gemeene Vrouwekloosteren , eertijds aan de Stad afgedaan, zijn tot onderhoud derzelvegefchikt. De privilegiën der Studenten, en der Senaat ziin van geene waarde, om dat alle misdaaden door den Hoofd- fchout, en Regeering geftraft worden. De Faculteiten zijn als die der andere Schooien ge-
fchikt; daar zijn vier Profesforen in de Théologie,- vier _ in de Rechten: drie in de Medicijnen,- agt in de Phi-' lofophie, Taaien en Historien. De laatst opgerichte is die van Gelderland, te Harder-
wijk , welke wel in den jaare 1600 door de Staaten van // Deel. |
||||||||
v. =■ -f .*-,■>. ■:,■:- .. .*.-:.:S:::-.- .1 :-. ...'.-.r\. . . ....... ^ :\ * .'■
|
||||||||
.... -
|
||||||||
HO O..
|
|||||||||
îf§S HOO.
|
|||||||||
beker vormen; hoe die piarl in deezen hoorn gekoomen
is, zal men niet ligt dan door gisfirjge konhen bepàa- len. ' Het Hert- en Elands-hoorn word veel inde Apotbee-
ken tot geneesmiddelen gebruikt; ook zijn zij, bene- vens veelerlei andere hoornen, inzonderheid der Decn- fche en Schotlehe Osfen, ons zeer nuttig, om er aller- lei werken van te maaken, als hoorn tot kruidhoorns, tot allerlei inktkookers, doosjes, heften van mesfen , knpopen en kammen ; alle welke zaaken. niet konden verkreegep worden , indien men de hoorns niet konde week maaken, en foldeeren; door middel van formen, weet men er allerlei figuuren in te persfen ; ook word het met veelerlei koleuren fraai geverft, waar in de konst zo ver gaat, dat men het de koleur en het aan- zien , als de beste fchildpadde weet te geeven. Men maakt er ook lantaarn-hoorn van, om zulks in plaats van glas, in de kleine lantaarns te zetten, enz. Om Hoorn of Schild-pad week te maaken.
Eerfle manier.
Doet vijf of zes mingclen water in een ketel, mes een once boom- of andere olie , en laat bet kooken; doet er dan het hoorn in, zo zal het week worden ; als men er figuuren op persfen wil, zomoet men het fchie- lijk uit het water in de form doen en onder de pers zet- ten; aldus kan men er allerlei figuuren in prenten, die men begeert, welke in de form moeten uitgegraveert zijn. Tweede manier.
Maakt een loog van asch met wat kalk, die wel klaar moet zijn, legt hier in uw hoorn, in een linnen doek gedaan zijnde, twaalf uuren lang te weeken ; neemt het er dan uit, en ziet of het genoeg'geweekt heeft, dat men daar aan ontdekt, als het gemakkelijk van het doek los- gaat, als het dit niet doet, moet men het wat langer laaten weeken : Daar na doet het in een puntige zak, en gieter heel heetwater op; legt het vervolgens opeen tafel? dat het een weinig droog word, en keert het al- temets om, tot dat het wat verkoelt en handelbaar ge- worden is; als dan kan men er-allerlei koleur op doen , welke daar in bedroogt en vastblijft , en men kan daar indrukken of persfen, graveeren offnijden, wat men begeert. Op deeze manier kan men ook been week maa- ken. Derde manier.
Neemt menfchen pis die een maand lang bewaart is,
doet er leevendige kalk bij, en weedasch, of wel wijn- moer, dat is, neemt eens zoveel kalk, endthüïftweed- asch; doet bij ieder pond kalk vier oneen wijnfleen, en evenveel gemeen zout; laat dit alles kooken, giet het door , en bewaart het zorgvuldig: Wanneer gij er hoorn in wilt week maaken, zo laat
het er agt dagen in leggen te weeken. Vierde manier.
Neemt de asch van de fleelen en koppen van papaver, maakt er een loog van, en kookt er de hoorns in. Vijfde manier.
Neemt asch van vaareil kruid, en even vee! leevendige kalk, laat het met water kooken, giet het door, en doet er
|
|||||||||
maar hij moet zorge drangen, om zijne minderen geen
hoonende verachting te betoonen ,• dog het gezonde ver- ftand, ds overdenking, de wijsgeerte, de inenfchelijke zwakheid, cte gelijkheid die er van natuuren tusfchen al- le redelijke fchepzelen is, moeten tot behoediniddelen t'egens de hoogmoed 'verltrekken, of ten miniten tot ver- beetering van die neiging: Hierop doelende, zegt de fshrijver van de Maximes niet onaardig, dat de Hoogmoed uit geen andere oorzaak in iemands hart opwelt, dan om hem het verdriet te befpaaren, van zijne eigen onvolmaakt- heden te zien. HOOGRUG-SALM, zie SALMEN-, n. XIX.
HOOG-VERRAAD ; dus worden in Engeland zulke
misdaaden genoemt, de elders den naam van Gequetfle Majefieit draagen ; z'ie GEQUETSTE MAJESTEIT. . HOORN ; jn het latijn Cornu; is in het algemeen,
het gecne op den kop van veele viervoetige dieren hard- agtig uitgroeit, meest boven de oogen, of hersfenvat, zo evenwel, dat het bol des neus er onder loopt; in den Rhinocéros groeit de hoorn uit den neus zelvenTDe hoornen hebben dit zonderling verfchil, dat die van de Osfen, Geiten, Schaapen, Gazellen, en al dat zoort van gedierte, het welk herkaauwd, gehoornd is, en een galblaas heeft, om een ftruik groeit; daar die der Her- tebeesten, Rbeën, Rendieren, Elanden, enz. op een ftoel groeit, en afvalt eens in het jaar, wanneer die dieren niet gefneeden zijn'. De hoorn van den Rhinocé- ros groeit op dezelfde wijze, dat is, heeft geen ftruik. De hoornen, die om een ftruik wasfen, beftaan uit ve- 2eldraaden, die volgens de lengte der hoornen loopen , en uit dwarfche, dog deeze zijn riiet zo vast van aart, en minder in veelheid. Deeze hoornen groeijen uit, even als de nagelen aan onze handen, en hebben ge- lijkvormigheid met de fpooren derHaanen, en zoort- gelijk gedierte. De hoornen der Herten groeijen gantsch anders, en zijn niet hol, maar gelijkvormig van zelf- ftandigheid, die langzaamerband harder uitdroogt, én de gedaante verkrijgt, die bij allen bekent is. Menfchen zijn zomwijlen met hoornen voorzien, en
geen wonder, het epidermis of de opperhuid lang ge- wreeven wordende, verkrijgt eene hardheid, die niet van die der hoornen verfchilt," dog het is eene ziekte; men ziet zomwijlen aan de toonen, nagels van vijf of zes duim lang, niet ongelijk aan Rams-hoornen : In Frankrijk wierd in bet jaar 1599, een man met een hoorn op het voorhoofd gezien, welke krom omgroeide, en in het hoofd wiesch; men liet hem zien aan Hendrik de I.V., en vervolgens aan iedereen te Parus; welke fchande den man zo trof, dat hij van fpiit ftierf. De hoorn van den Rhinocéros is van gelijken vol, en
zeer glad, wanneer wel gedraait word ; men maakt er bekers van, en men meent, dat drank met eenig ver- gilt gemengt, in denzelven gegooten, aanftonds zich ontdekken zoude ; dog dit is eene fabel: Deeze hoorn raar •zijnde weleer , verkreeg bij verhaal deeze kracht; thans is een Rhinoceros-hoorn in het geheel niet vreemd. De Profesfor Roel te Amfterdam, bezit er een, die
wegens raarheid alles overtreft wat men zien kan ; een ieder weet, dat de paarlen koomen uit den Perïifchen golf, en voor de allerfchoonften gehouden worden ; ook weet men, dat het zijn iiitwasfen van binnen in zekere 'oesterfchulp, die er vast omzit, als men ze njet af-' breekt.' De hoorn nu, welken die Heer bezit, heeft in zijne zelfftandigheid eene groote zeer glinsterende paarl, welke de draaijer er in vond, als hij hem wilde tot een |
|||||||||
HOÖ.
érfchrapzel van hoorn in; laat het er vier dagen in wec-
ken ; befmeert vervolgens uwe handen met olie, kneed dit tot deeg, en vormt het naar believen. Zesde manier.
Anderen gebruiken daar toe, het zap van witte mar- rubium, van esfehen-hout, van duizend-blad, van peper- wortel en flinkende gouwe, met azijn gemengt, en leg- gen er de hoorns agt dagen in te weeken. 'Zevende manier.
Nog anderen neemen potasch en leevendige kalk, maa-
Uen er een loog van, doen ex fchrapzd van hoorns in , en laaten alles te zaamen kooken, en kneeden het tot deeg; men kan zelfs met verwen dit deeg zeer aardig koleuren. De Heer Papillon, beroemd Graveerder in hout,
is van oordeel, dat azijn alleen genoeg is, om hoorns week te maaken. Gedistilleerde wijn-azijn heeft nog meerder kracht.
De beroemde R. P. F. Joannes Zahn, in zijn lof-
waardig boek, Oculus artificialis, Teledioptricus , be- fchrijft meerendeels dezelfde manieren, pag. 154. f und. fijntagma 3. cap. ir. * Het fchijnt in het algemeen , dat alle zuure en zoute
lighaamen, het hoorn können week maaken. Om het Hoorn te fmelten en in een form te gieten.
Maakt een loog van drie pond hout-asch , en een pond
leevendige kalk, die door bijgieting van genoegzaam heet water, niet al te fterk is. Neemt dan hoorn, dat fijn geraspt of gevijlt is, doet
het in de loog, en laat het zo lang kooken, tot dat het wel ontbonden, en zo dik ais een dunne pap is ; giet het dan in uwe formen, die vooraf wel met olie moeten be- ftreeken zijn, en laat het werk vervolgens wat ftaan, 20 zal het met het droogen hard worden. Wil men het hoorn een koleur geeven, zo mengt men
bij het gefmoltene hosrn, zodanige koleur die men be- gebt , zeer fijn gepoedert zijnde. Om Hoorn als Schild-padde te koleuren.
Neemt een onceflerkwater, folveertereen halfdrach-
ma. zilver in; neemt dan uw gemaakt hoorn-werk, bedekt het hier endaar metgefmolten wasch, pleks-wijze, met kleine en grooter plekken; vervolgens ftrijkt ervan de folutie dun over , en iaat het van zelfs droog worden, zo zal het hoorn donker-bruin worden , op de plaatzen daar geen wasch is: Of men beftrijkt het hoorn hier èn daar maar dunnetjes met de folutie, zo dat de plekken niet te zaamenvloeijen, en Iaat hetopdroogen; en daar men de vlekken fterkcr of donkerder hebben wil, ftrijkt men 2e nog eens duntjes over. Men kan het hoorn ook overal met wasch dun bedekken,
en er dan met een puntig hard houtje of ijzer, zodanige figtiuren in tekenen, als men begeert, invoegen dat het hoorn op de getekende plaatzen van het wasch ontbloot isj als dan giet men er van de bovengemelde folutie een weinig op, laat het maar een kleine tijd ftaan, en giet ze dan weder zuiver af, of fpoelt het werk in waterom ; vervolgens laat men het wasch wat warm worden', en wrijft het met een. fchoone lap zuiver Van het hoorn af. In plaats van zilver, kan .men ook eene folutie van
lood maaken: Of men kookt zilver-glette in een fterke loog van kalk, zo lang tot dat het zwart verft, en ge- bruikt het als vooren. |
|||||||
Op deeze wijze kan men ook het ijvoor de koleur va*'
fchiù-padde geeven.
Om het Hoorn allerlei koleuren te geeven.
Groene koleur. Neemt twee deelen fpaans-groett, e*
een deel ammoniak-zout, wel fijn gemaakt zijnde, giet er fterke azijn op, legt er het hoorn in, en laat het erin blijven, tot dat het groen genoeg geworden is: Maar merkt, dat het hoorn vooraf een halve dag in aluin-wa- ter moet geweekt hebben; gelijk ook bij allerlei ande- re koleuren moet gefchieden. Of neemt fchillen van groene nooten, kookt'ze in een
fcherpe loog met een weinig vitriool en aluin, een paar Uur lang; doet er dan bij twee drachmen fpaans-groen, dat met azijn wel gewreeven is : Laat vervolgens uw hoorn, dat gij groen wilt hebben, twee dagen in fterke azijn weeken; daar na kookt het zelve in de boven- gemelde toebereide loog, zo zal het fchoon groen wor- den. Roode koleur. Neemt leevendige kalk, giet er wat re-
gen-water op, en laat 't één nagt overftaan, daar na het water door een linnen doek gezijgt zijnde, doet er een pint klaar water, met een half once geraspt brafilie-hout bij, en legt er het hoorn in; kookt het vervolgens zaa- men, zo zal het hoorneen fchoone roode koleur verkrij- gen ; maar het hoorn moet vooraf in aluin-water geweekt hebben. Blauwe koleur. Kookt provintie-hout met azijn en wat
aluin ; en doet er dan het hoorn bij. Violette koleur. Deeze verkrijgt men, als men-bij de
voorige blauwe verf pot-asch doet. Purpere koleur. Hier toe mengt men bij de voorige
blauwe verf, kalk. Gsele koleur. Kookt het hoorn, na dat het gealuint is, in
azijn met curcuma, of met bast van appel-boomen. Zwarte koleur. Kookt het hoorn in azijn met galnoo-
ten en koper-rood. Of in azijn met fchillen van walnoo- ten en ijzer-vijlzel. Op diergelijke wijze, als men bet hoorn verft, kan men
ook been, hout, vederen, enz, koleur geeven. Ziet ook op die artijkels. Om Hoorn of Schild-padde op malkander te foldeeren.
Zuivert het hoorn of de fchild-padde, op de twee zij-
den die aan malkander zullen gevoegt worden, met een vijl of mes; daar na op malkander gelegt zijnde, wind ze in een dubbejd wel nat gemaakt linnen doekje, maakt dan een paar ijzere plaaten heet, die niet al te dun zijn, op dat ze de warmte een tijd lang kunnen houden; legt het in het doek gewondene hoorn tusfehen de plaaten, doet ze onder de pers, en fchroeft ze fterk aan ; het in de pers laatende, tot dat het koud geworden is, zo zit het hoorn aan elkander gefoldeert zijn en vasthouden 5 dog als het de eerfte reis kwam te misfen, moet men het werk herhaalen. Lijm om Hoorn: of Schild'-pai zaamen te lijmen.
Maakt beste Engelfche lijm toe met oude lijn-olie, of beter met gekookte lijn-olie, en gebruikt hem tot het' lij- men; maar men moet het hoorn, enz. wel warm maak,en, ter plaats daar het zaamengevoegt zal worden, en als dan de warme lij m overftrijken ; vervolgens bind met het dïgt aan. elkander , en laat het wel droog worden , zo zal het zeer vasthouden, zelfs in het. Water. Zie ook |
|||||||
* *
|
|||||||
HOO.
De Heer Linnjeus heeft hier agt zoorten van befchree-
ven, tot kenmerken Hellende, een zeer plat lijf, bijna gelijk aan dat der Klip-visfchen , met een lcderagtig vel gedekt, dat defchubben zaamenvoegt; den buik fcherp of gekield; den kap mede zeer plat op zijde, en veel hooger dan breed, meteen opening boven de borst-vin- nen; eu in de bek onder en boven agt evenwijdige fnij- tanden ; gemeenlijk hebben zij twee rugvinnen, waar van de voorfte zichhoornagtig vertoont; doorgaans ont- breken de buikvinnen, en de aarsvin is vrij lang. I. Eenhoornige Hoorn-visch ; in 't lat. Balistes Monooeros ;
(Balistes pinna capitis uniradiata, Linn. Sijfl. Nat.) dee- ze visch is volgens Catesbij, zomtijds.diie voeten lang, en van gedaante niet ongelijk aan een pasteij-bakkers rolftok, dewijl hij genoegzaam fpil-rond is, of "rond en aan de beide einden fpits toeloopende; behalven de kieuw-vinnen, is eragterop de rug een vin vaneen aan- merkelijke lengte, en daartegenover aan den buik een diergelijke; de ftaart-Vin is mede zeer groot, ftijfen bee- il ig , fpreid zich wijd uit, echter niet gevorkt, en aan het end zaags wijze getand, dategaal is afgefneeden; het zeldzaamfte aan deeze visch, is een fpits, fcherp, puntig been, dat boven uit den rug een weinig agter de oogen groeit, en het welk dit dier naar believen kan op- zetten, en voor- en agterwaarts (lecken ; agterover ge- legt zijnde, reikt dit been tot aan de rug- vin toe ; waa- re het niet, dat het zeer bros is, en ligtelijk afbreekt, zoude men het als een wapentuig van dit fchepzel kun- nen aanmerken. De huid van deczen hoorn-visch is bruin olijf-kolcur,
zonder fchubben, met veelerlei blaauwe plekken be- fprenkelt, die niet kwalijk naar Maad'en of Wormen ge- lijken, en tusfehen beiden is die met zwarte ronde flip- pen bezet. Veeltijds, vind men de darmen met porcufeko- raalen en andere fteenagtige zeegewasfen opgevult, die zeer fijn gebrooken zijn,, het welk de visch denkelijk met zijn harde kaaken dus vergruist; meest onthoud hij zich in de.zeen tusfehen de Baliama-Eilanden, daar veel van dat zoort van koraalen word gevonden; men eet hem niet, en zelfs word hij voor vergiftig gehouden. II. Ruige Hoorn-visch; iri het latijn Monocerospiscis,
en ook Piraaeagenoemt; (Balistes pinna capitis biradi- ata, corpore posterius fubvillofo, Linn. Sijfl. Nat.) De Heer Gronovius befchrijft deeze visch op de volgende wijze; zijn lijf, zegt hij, is zeer plat, aan de aarsvin het breedst, en aan den bek, die min of meer fnoetswij- ze uitdenkt, en met drie taamelijke groote tanden bo- ven , en twee van onderen door geen lippen gedekt, voor- zien is-, het fmalst; de oogkringen zijn goud-koleurjg, en de oog-appelen zwart; de rug is fcherp, boven de oogen voorzien met een zeer langen fteckel,'waar agter een groefje ; de huid, die geen fchubben heeft, is met kleine zeer korte fteekeltjes bezet, die men beter op 't gevoel, dan gezigt kan onderfcheidcnj voorts na de daan toegeboogen, bij welke wederzijds haairagtige buigzaame uitfleekzels zijn ; waar door de visch zich als ruig vertoont ; hebbende bovendien aan den buik kor- . te dikke doornen ; wederzijds bedaan de openingen der kieuwen uit een final langwerpig fpleetje, tusfehen de oogen en borst-vinnen; de voorde draal van de eer- de rugvin is, naar de grootte van het vischje, taamelijfi derk en lang, en van agteren met een dubbelde rij van kleine haakjes gewapeht ,• dit fchcpzeltje heeft geen buik- vin , doch is in deszelfs plaats, met twee rijen dekeltjes, naar het lijf toegekeert, gewapent. III. Tt-
|
||||||
U3î HOO.
Om een Snuif- of andere Doos van Hoorn of Schild'
padde, die niet wel fluit, te doen fluiten.
Doet kookend water in een fchootel, en deekt er de opening der doos in, zo zal ze zich terflond uitzetten, zo dat er hetdekzel op zal fluiten: . Maar men moet ze niet lang in het water houden, anders zouw ze zich te ver uitzetten, en dus niet in het dekzel gaan. De hoorns van Koeijen , zegt men, dat telkens, ais
zij een Kalf brengen, eenen- kring krijgen bij de wor- tel, dog dat is niet overeenkomliig met de waarheid; alleen koomen de kringen om de ouderdom des hoorns. De Koekoopers willende eene oude Koe voor eene jon- ge verkoopen, draaijen ze af van den firuik, en dus verkrijgt de Koe twee gladde hoorns met weinig onge- mak; zij wasfên imme?s uit even als onze nagels; maar als de firuik teffens breekt, word de hoorn mismaakt. HOORNACHTIGE ANKERS WIJZE SPIEREN;
in liet latijn Musculi Anchora-Hijoidei, of ook Coraco- Hijoidei genoemt ; deeze maaken het tweede paar fpieren des töngbeens uit, koomende van het uitfteekzel des fchoudeiblads, en in de hoornen van het tongebeen ein- digende. HOORN BAND, dus word door'de Boekbinders een
band genoemt, die uit best pergament van kalfs-vellen bereid, word vervaardigt, dezelve heeft een gladde rug zonder ribben. HOORNBEK-SLANG , zie SERPENTEN > n. III.
HOORN-DIEREN; Hoorn-vee; noemt mendie die- ren, welke hoorns op het hoofd draagen ; dog inzonder- heid verflaat men door Hoornvee , de huislijke hoorndraa- gende Dieren, als osfen, koeijen, fchaapen en geiten, HOORNDRAAGEND, zie CORNIGER. HOOB.NDRAAGER , zie OMBER-VISSCHEN , n. V. HOORN-ERTZ, iseerrzoort van ertz dat zeer rijk
Js , en gelijk de lapis nephriticus, ten eenemaalen door- zichtig, nogthans word er niets kennelijks van eenigmé- taal in befpeurt. HOORN-EORMIG , zie CORNICULATUS. HOORN-KREEFT, zie KREEFTEN, ».LXXIV. HOORN - NEUS - VOGEL, zie RHINOCEROS- VOGELEN. HOORN-SLANG, zie SLANGEN, n. VIL HOORN-STEEN; in het latijn Lapis Corneus; dus noemt Henckel een gebladerde of fchilferagtige (leen, die in Saxen word gevonden, en uit laagjes van fpath, amethist, quarts, jaspis, kristal en calcedonier bedaat, die door eikanderen vermengt leggen. Daar zijn er ook , die de naam van Hoorndeen, aan
die vuurfteenen geeven, welke veeltijds m het krijt ge- vonden worden. HOORN-TONGSPIEREN; in het latijn Musculi
Ceratioglosfl ;' is dat paar fpieren, van het einde der hoor- nen, van het tweehbornige of tongebeen afkoomende, en tot aan het beginzel der tonge loopende ; deeze houden de tonge in een regte beweeging. HOORN-TOR (KROMME), zie TORREN , n.
VIII. HOORN UILEN, zie UILEN. HOORN VARKEN, zie VARKENS, n. IV. HOORN-VISSCHEN, is een visfchen-geflagt, in het Rriéksch bekent onder den naam van Balistes: De Heer Klein heeft hun den geflagt-naam van Capriscus gegce- ven, om reden, van de doornen,die met een vlies zijn te zaamengevoegt, en welke de meeste dcezer visfehen óp den rug hebbeu. |
||||||
HOO. J133
|
|||||||||||
HOO.
|
|||||||||||
III. Tepelige Hoorn-visch; in hetlatiji Batistes papil-
lofus; (Batistes pinna dorfali anteriore biradiata, corpore papiliofo, Muf. Ad. Fr. II.) Dicvischje, wiens woon- plaats onzeker is, word in het kabinet des Konings van Zweeden gevonden, deszelfs voorfte rug-vin is tweeftraa- lig, en het lijf getepelt. . IV. Wrattige Hoorn-visch; in het latijn Batistes ver-
rucofus; (Batistes pinna dorfali anteriore triradiata, cau- da ordine triplici verrucatum, Muf. Ad. Fr. I. p. 57.) Deeze, die in Oost-Indien tehuis hoort, heeft de voor- ite rug-vin drieftraalig , en de ftaart met een driedub- belde rij van wratten bezet; het bevind zich mede on- der de verzameling van de Koning van Zweeden. V. Gedoomde Hoorn visch; in het latijn. Batistes acu-
leatus; (Batistes pinna dorfali anteriore triradiata, cau- da lateribus fpinis recumbentilus, Li NN. Sijfi. Nat.) Deeze, die mede uit Oost-Indien van afkomst is, koomt volkoomen met;de voorig naast befchreevene overeen, behalven dat de koleur verfchik , en de zijden van dee- ^e zijn ftaart, met een vierdubbelde rij van nederl eg- gende doornen zijn getekent, terwijl de andere op die plaats, ronde ruwe wratten heeft. VI. Oud Wijf; in 't latijn Batistes Vetula; (Batistes pinna
dorfali anteriore triradiata , ventrali longitudinali, cauda- li bifida, Linn. Sijfi. Nat.) Deeze Hoorn-visch heeft de voorite rugvin drieltraalig, de buikvin overlangs, en de ftaart gevorkt. Een dusdanige visch van een voet lengte, is te Amfterdam op de Chirurgijns Gildekamer te zien. \ll. Grijnzert ; in het latijn Ballstes ringe?is ; (Batis-
tes pinna dorfali anteriore triradiata, lateribus capitis tri- plicatis, cauda bifida, Linn. Sijfi. Nàt.) De geltake van deezen visch is platagtjg, even als die van eenBoth, en de lengte tot aan het end van de ftaart, iets meer dan zes duimen; de tanden, die zich voor inde bek bloot vertoonen, hebben er denkelijk den naam van Grijnzen aan doen geeven ; aan de zijde van den kop is de huid eenigermaate, dog niet zeer duidelijk geplooid, ende visch is over het geheele lijf bruin-ros of koffij-koleu- VIII. Snep-visch ; in 't latijn Batistes Scolopax ; (Batistes
pinna dorfali anteriore quinqueradiata, rostro longisfimo, inaxilla inferiore opcrculatu, Linn. Sijfi. Nat.) Dit Hoorn vischje is gemeenlijk vier duimen lang, meer als anderhalf duim breed, dun,.met ruwe fcbubben gedekt, en de fnoet zo lang als een derde van het lijf, aan het eind met een kleine opening , daar een dekzeltje onder aan is, het welk dezelve fluit. Zonderling is het, ter oorzaake van een lange getande döoruagtêr op de rug, •die altijd naar de ftaart helt, dog zeer veel opgeligt of nedergedrukt kan worden, maakende dus mot de ftaart, die een weinig gevorkt is, als degreepen of handvatzeis van een blaasbalg uit; voor deeze langen vind men één, en agter denzelven twee korte doorntjes,, die dus de vijf- van de voorfte rugvin uitmaaken. Veel koomt dit vischje te Romen op de markt voot , en
wel onder die kleine vischjes, welke men aldaar friclurce of braadvischjes noemt. HOORN-VLIES ; Tunica cornea ; word genoemt, dat
doorfchijnende gedeelte van onze oogen, 't welke uit een kleiner diameter beftaande dan de oogbol, uitpuilt, en de lichtftraalen doorlaat tot binnen in ons oog ; ook laat het de koleuren door van het druivenvlies, zo dat men de koleuren der oogen zeer duidelijk ziet heenen fchij- jïendoor 't zelve, als of er een glas voor getoogen waare. |
Dit vlies is geheel vereenigt met defclerotica of wit
oogvlies, en word gedekt dooreen gedeelte van de ad- nota, welke hier. ook doorfchijnende is; alleen in de oog-ontfteekingen , ziet men er bloedvaten overheen, loopen. Van binnen zit er de circulus ciliaris aan vast, dog
,zo, dat zommigen meenen, als of er nog een bijzonder vlies binnen in het oog tegens de cornea of lioornvlies aanlag. Dit hoornvlies, fçhoon zeer gevoelig'van buiten, en
teder, heeft eene verwonderlijke kragt, om tegenftand te bieden tegens deallergevaarlijkfte wonden in fchijn; bij voorbeeld, tegenswoordig fnijd men de cornea voor de helft nederwaarts door, om het verdikte crijstalvogt, het. welke de cataraü maakt,, uitteneemen ; en het groeit volmaakt wel te zaamen, zo.dat men bet wond- teken naauwlijks zien kan: Zo gunstig is het Opper- weezen geweest, van aan ons oog deeze verwonderlijk ke eigenfchap te geeven ! Het hoornvlies word dikwils door en na verzweeringen
geheel duister, en verkrijgt allerlei vlekken; ofwel het x groeit tefFens uit, en vertoont eene druif, waarom de \ ziekte fiaphijlorna genoemt word; eene kwaal, die vol- ftrekt ongeneesfelijk moet gehouden worden. Het hoornvlies word zomtijds door eene oppervlakki-
ge verzweeringe duister, dog die dunne duisterheid word f ligt weggenoomen door oogpoeders, die abftergeerende / zijn. Veeltijds kan men op eene voorzigtige wijze met de lapis infemalis zeer gelukkig, vlekken van het zelve afneemen. Het hóornvltes is in zommige menfchen zeer dik en
taai, in anderen zeer'dun, en ligt doortefnijden, van welke gefteltenis veeltijds alleen de goede uitflag der nieuwe operatie, volgens D'A viel , of door uitneeming des crijstalsvogt, afhangt. Het hoornvlies is in zommige Dieren, die bij nagt
zien, zeer bol, gelijk in Ratten, Muizen, enz.; in de Visfchen platagtig, in de Roch ziteigentlijk het oog- lid er binnen in. Het hoornvlies moet in ons altoos door de oogleden
afgevaagt worden,, anders zoude de ftof, die altoos in de lucht zweeft, er veel kwaad aan doen. HOOSEN-BEK, of Hoos-mond; in het latijn Rana
Piscatorius; (Lopliius depresfus, capite rotundato, Linn. ijfi. Nat.) Deeze visch word te recht in onze taal zo enoemt, als zijnde de bek als een hoosvat, dat is, zeer root en wijd, zo dat de kop meisr dan de helft uit- aakt van de geheele lengte : De visch heeft de ge- aante un in of meer van de kleine Kikvorfchen, eer de ooten uitkoo'nen, en bij ons Donderpadden geheeten, aar om de kleine uitwasten in de rondte, de zonder- inge borstvinnen, en dé vinnen op den kop, word hij ij onze visfchers Zee-duivel genoemt. De Heer Gro- ovius fchijnt den naam in het hollandsch.niet gewee-. en, of verzweegen te hebben , zie Zoophijlac. faß. . pag. 58. n. 207. De visch zelf is vrij wel afgebeeld oor Rondeletus pag. 363., Hij noemt hem Baudrier, an tdudroij, een zak of beurs; misfchien is ons oud oord hoosmond, mede iets diergelijks betekenende. Deeze visch heeft dit zonderlinge , van eene vin te
ebben midden op den kop, die zeenlang, en als uit en enkele balein beftaat, welke hij voor- en agterover an brengen, aan het einde daar van , heeft de natuur stgehegt een zport van lapje , van binnen wit, van iten zwart, het welke hij, voor den bek brengende, |
||||||||||
. Bbbb 3 doet
|
|||||||||||
i
dóet fpeelen in het water, lokkende hier mede de klei-
nere vis fchen, welke, op dat aas aanzwemmende, van hem ingeflokt worden; eens zulk een ontleedende, vond ik zes groote Scharren in zijne maag, en eenige half- verteerde Zeekatten; het is om deeze rede, dat de Ou- den hem noemden Rana piscatrix of den Visjchsr. Pli- Mus en Aristoteles hebben deeze bijzondere eigen- schap gekerit. Men vangt er, die drie voeten lang zijn, ook klei-
ner, meest aan de Noordzee, zomwiilen ook in de Zui- derzee ; in twintig jaaren tijds, heb ik er vier gezien in ons land, een bewijs, dat de visch niet raar is; 'hon^ derde immers zullen er gevangen zijn, die tot mij niet gekoomen zijn. De hersfenen zijiï bijzonder klein , de gchoortuigen
bij uitllekgroo'; ook zijnde reukzenuwen zeer aanmer- kelijk , maar het uiteinde möeïjelijk te vinden, offchoon LtNNJEUS, die zegt, niet te können ontdekken. De visch word niet gegeetçn, en is alleen om zijne
gedaante, waardig om bezien, en dërhalven befchree- ven te worden. Een tweede zoort word op de kust van Brafil gevon-
den, en 'door Piso en Marcgraaf befchreeven. HOOIJ; wat Ilooij is, weet genoegzaam elk ; naame-
lijk dat het is afgemaaid gras, met'klaver en andere krui- den vermengt, dat wel gedroogt zijnde, vervolgens on- der dak bewaart word, om te dienen tot voeder voor allerlei vee, als koeijen, os/en, paarden , fchaapen, enz., in de winter: Dog het hooij is verfchilfig van deugd, naar den aart des gronds en zoort van 't gras, of de kruiden die daar in groeijen. De vrugtbaare en maatig drooge weiden brengen doorgaans het beste , voedzaamfle, en ook het meestelicoij voort, maar daarentegen is 't hooij van al te natte weiden, die 's winters lange onder water (laan; of als dan zeer vogtig zijn, minder voedzaam, fchoon ze dikwils veel hooij uitlceveren ; om dat het gras, dat daar in groeit, grover van aart en onkragtiger is ; en jvat het hooij van de drooge en dorre weiden betreft, dit is meest doorgaans ook fchraal en van weinig kragt» fre- halvcn dat zulke weiden zeer weinig gras en hooij gee- ven. Daar is ook nog onderfcheid in de deugd van het hooij,
mar de tijd dat het gemaait is, want als men het gras al te rijp laat worden, verliest het veel kragt, en te vroeg gemaait wordende, heeft het zijn volle kragt nog niet verkreegen ; de beste tijd van het maaijen is der- halven, als het gras begint te bloeijen; inzonderheid is het hooij van gras, dat vroeg gemaait word, het beste voor de melk-beesten, want het voed ze beter, zo dat ze meer melk daar van geeven : Daarentegen is het hooij van ouder gras beter voor de paarden en osfen, die werken moeten, dewijl ze daar van meer kragten ver- krijgen , en fterker tot den arbeid worden. In het algemeen kan men zeggen, dat het beste hooij
dat geene is, dat van goede verfche gronden, en van goed voedzaam gras koomt, daar veel klaver onder is ; dat niet al te grof, te regter tijd gemaait en gedroogt is, en een aangenaame kruidagtige, maar vooral geen rhuf- fe of (linkende reuk heeft ; voegt hier bij, dat het hooij, dat eenige maanden beleegert is, beter is, als het ver- fche hooij, dat eerst in de fchuur koomt,- en goed gewon- nen en bewaard hooij, kan ten minff.cn twee winters tot goed voeder voor allerlei beesten dienen; hoewel het ■allengskens van zijne kragten.verliest. Gelukkig is de landman, niet alleen als hij goed wei-
|
||||||
HOÖ.
land heeft, maar ook, als 't in de hooij-tijd, zijnde voornaa-
mentlijk in Julius of de Hooij-maand, droog weer is; want dat zal hem de kosten en 't werk niet alleen verKg. ten, door zijn hooij fpoedig droog en onder dak te ver« krijgen, maar ook verliest het hooij, dat al te lang op de grond voor veel regen biootgeltelt legt, en veeltijds half verrot, eer 't kan droog worden, veel van zijne kragt, en voed de beesten veel minder, 'dan wel gewonnen hooij. Het is derhalven een zaak van belang voor den huis-
of land-man, om in de hooij-tijd niet te flaapen, maar zonder draalen met al zijn huisgezin aati 't werk te gaan, en zelfs nog vreemde medeheipers een dag-huur te laaten verdienen; want een weinig tijdverzuim indien tijd, is dikwils de oorzaak'van veel fchaade, aangezien men in dat jaar-tijd veeltijds onweer met regen heeft. Na dat het gras gemaait is, laat men het gewoonlijk leggen, tot dat het van boven droog is ; daar na keert men het bij droog weer om, .en fpreid het los van malkander, dat men hier te lande in hst zwaad leggen, of zwelen noemt ; dit gedaan, en het hooij vervolgens droog genoeg gewor- den zijnde,. dat van het weer afhangt, kan het op hoo- pen gebragt worden; maar is bet nog niet droog genoeg, moet het nog eens, en zómtijds bij aanhoudend regen- agtig weer, meermaalén gekeert worden: Als het hooij dan droog genoeg zijnde, op hoopen gebragt is, heeft het zo veel gevaar van de regen niet, als over de grond leggende, dewijl den regen dan niet diep daar indringt, maar meest ter zijden afloopt; weihalven het ook best is, dat men de hoopen naar boven toe wat puntig maakt: Vervolgens word bet met wagens naär de fchuur ofhooij- berg gebragt, om het onder dak te bewaaren. Het verfche hooij op de hooij - berg gebragt zijnde,
raakt meest doorgaans aan het broeijen, waar door hec min of meer warm word, en zómtijds zo heet, dat da hitte in vuur en vlam uitberst, en daardoor niet zelden geheele boerderijen afbranden, als de hooij-berg te digc bij het huis flaat, of'er niet vroegtijdig genoeg midde- len tegens de brand in het werk gefielt zijn. De oor- zaak van dit van zelfs in de brandvliegen van. het hooij', is voörnaamelijk deszelfs nog bij zich hebbende veele vogtigheid, wanneer het nog niet volkoomen droogzijn- de , op de hooij berg gebragt word; waar door de wa- ter-, olie- of zwavel-, lucht- en andere heterogenifche deeltjes, uit welke alle vegetabilifche of groeijende Jighaamen natuurlijk zaamengeftelt zijn, en die in de afgemaaide en gekneusde kruiden, uit hunne natuurlijke order gebragt worden, in een onderlinge giscing en fnel- le beweeging raaken, waar door warmte ontftaat, en de deeltjes poogen wegtevliegen , maar zulks door de digt opeengepaktheid van het hooij, niet of weinig kunnende doen, zo word de warmte daar door groote- lijks vermeerdert, die, na maate van de gisting, zo flerk kan worden, dat er vuur en vlam uit ontftaat; gelijk men dit aan meer andere gistende dingen ziet gebeuren. Datde vogtigheid hoofdzaakelijk de oorzaak daar van is, blijkt klaarliik daar aan , dat het hooij, het welke in het zweqlen volkoomen droog gemaakt is, in de fchuur of hooij-berg gebragt zijnde, niet of weinig broeijen zal: Tot een bewijs hier van kan ook verftrekken, dat er in Duifschland, Frankrijk, en elders, daar men liet hooij gewoonlijk in hooij-fchuuren , en nooit op hooij-bergen bewaart, nooit van eenige fterke broeijing van 't hooij, en nog minder van ontfteeking in brand gehoort word, gelijk in deeze Nederlanden : Men wil dit gewoonlijk toefchrijven
|
||||||
HOO.
toefchrijven aan de minder vettigheid of kragt Van, het
hooij in die landfchappen , maar. dit is het niet; de waars oorzaak is, om dat men aldaar mccr zijn werk maakt, om het hooij, voor dat men het binnen huis brengt, wel droog te maaken; het welk hier te lande dikwils van de landlieden verzuimt word, fehoon het weer gunftig ge- noeg daartoe is, eif zulks veeltijds alleen maar, om het werk en de kosten te fpaaren ,• hoewel het waar is, dat het hooij in de vette plaatzen deezer landen, meer werk vereischt, om't wel droog te màaken , dan inde boven- gemelde en andere landfchappen , daar de weilanden meest doorgaans met kleiner, en weiniger gras bekleed zijn. Veele landlieden zijn met het vooroordeel ingenoo-
men, dat het hooij noodzaakelijk op de hooij-berg broei- jen moet, of dat het anders niet deugt; maar dit is on- waar, en tegen de reden en ondervinding ; want het hooij verliest door het fierk broeijen meer van zijne kragt, t dan wanneer het bij 't zweelen behoorlijk gedroogt word ;
'Dog beter is het, dat het hooij op de berg wat broeit,
dan dat het in plaats van broeijen, muf en fchimmelig word; welk hooij geheel ondeugend, en voor de bees- ten zeer ongezond is ; koomende voort als het hooij al te vogtig op de hooij-berg gebragt word, of wel meest, als het door aanhoudend nat weer al te lang heeft leggen te zweelen , en daar door zijne broeijende deelen en kragt verlooren heeft, zo dat het daar na, als het nog wat vog- tig zijnde, op de hooij-berg" gebragt is, niet kan broeijen, maar aan het fehirnmelen en rotten gaat, of muf en fun- kende word. Dewijl dan het broeijen van bet hooij Heel fchaadelijk
en gevaarlijk is, zo heeft de landman zorg te draagen, om zijn hooij bekwaameliik droog te winnen, en derhal- ven met het zweelen bij gunstig weer wel fp'oedig, maar niet al te haastig, voorttevaaren, of het hooij te fchielijk op groote hoopen te zetten, en naar huis te brengen: Maar als egter het hooij, wegens tegenfpoedig weer , niet droog genoeg kan gewonnen worden, en het zelve op de berg fterk aan het broeijen raakt, zo moeten er middelen in het werk geilelt worden , om zo veel mogelijk te verhinderen , dat er geen brand door ontftaan kan: Om dit werkftellig te maaken, moet men in het hooij, waar van men vermoed , dat het fterk broeijen zal, een lang ijzeren fpitfteeken, tot in het'midden van het hooij, en zulks vervolgens altemets eens uittrekken, om âan'deszelfs hitte de trap van bvoeijing te ont lekken, en of er dus brand uit ontftaan kan; dit vreezende, moet het hooij van boren en ter zijden met een diergelijk dik puntig ijzeren fpit op veele plaatzen doorfteeken, of met een lange fcherpe puntige boor, op diergelijke wijze, als een boter-fteeker tocgeftelt, doorboort worden, om de heetevuurige damp te doen uitwaasfemen ; maar dit moet bijtijds gefchieden, alvoorens de trap der hitte al . te groot geworden is, want danzouw het doorboorente
wege brengen, "dat het hooij, door de bijkoomende lucht, zo veel te eer zouw in brand flaan. In dit geval, als de trap der broeijing en hitte te groot
geworden is, is men genoodzaakt, het hooij te fplisfen, dat is van malkander te arbeiden , dog waar door het hooij meest bedorven word, of ook zomtijds. geduurende het werk, in de brand vliegt, als men te lange gèwagt heeft. Het beste middel, om het klamme hooij voor het broei-
jen en in brand gaaiTte bewaarerr, is, dat men bij het be- gin van het loegen, als het op <le hooij berg gebragt word, |
||||||
/'HQO. .^135
•een groote omgekeerde korf midden in de berg plaatst,
aan welks bodem een lang touw vastgemaakt is, om er den korf mede hooger optetrekken, naar maate het hooij bij i.ü.V leggen rondom de korf hooger word ; zodat ereene opening midden in 't hooij m boven toe blijft; het welke te wege brengt, dat de hpete dampen beter uit het hooij kunnen uitwaasfemen, en. het aldus voor het in de brand ilaap bewaart word. Dog hoe nuttig deeze praftijk en voorzorge is, en ook aan onze Boeren wel be- kent zijnde , zo word ze echter meesttijds van' hen verzuimt, en zulks niet zelden tot hun groot nadeel, ten deele uit oorzaake, dat ze het ongemak niet te gemoet zien, en wel grootendcels ook, om dat het ho,oij daar door meest doorgaans, in de gemelde opening in'bet midden, rondom wat verfchroeit en onbruikbaar word; behalven dat het hen ook wat meer werk in het-loegen veroorzaakt. Inzommige landftreeken is men ook gewoon , hetgras
tweemaal temaaijen, en dus na het eerfte hooij ingeoogst te hebben, nog eens te hooijeii, wanneer het gras weder- om aangegroeit is, en een bekwaame hoogte verkreegen heeft, dat doorgaans in de maand September is, en welk tweede hooij in het algemeen na-hooij, dog volgens de lands-wijze, ook wel anders genoemt word; genoeg fs het, dat men weet wat het is. Dog dit'na-hooij, word zelden om andere redenen gemaakt, dan wanneer men van het eerfte hooij niet genoeg tot winter-voeder voor zijne beesten heeft; of ook, als men overvloedig graslanden bezit, zo dat het zelve niet van zijn vee, alle voor de winter kan geconfumeert worden, en men dus bet laate gras niet onnut wil laaten bederven ; zijnde het ook dien- ftig voor de wei-landen, dat dezelve voor de winter kaal zijn, waar door in het volgende voorjaar, beter nieuw gras groeit: Maar het na-hooij is zo krachtig en voed- zaam wiet , als het eerfte hooij, en dient maar tot vervulling, bij gebrek van beter; men geeft het best aan dé koeijen, of aan het jonge vee, als ze in het na- jaar op de ftallen koomen, om het beste hooij te fpaa- ren tot in de na-winter en.'t voorjaar, wanneer de bees- ten, meest doorgaans vermageren en kragteloos worden. Het.isook een goed winter-voeder voor de fchaapen , die het gaarne willen eeten ; voor de paarden deugt het niet veel, dewijl ze daar van buik-ziek en ongezond wor- den, behalven dat het hen minder kragten geeft, dan goed hooijmet haver, als ze fterk arbeiden moeten. Zie ook op het ärrijkel WEIDE. •■,-.- HOOIJ-BERG, word genoemt een groote hoop hooij,
dat omtent de boerderij opeengeftapelt is, om het tot het winter-gebruik ,. voor het rund- en ander vee te be- waaren : Een breedvoerige befebrijving ervan tegeeven, zal niet noodig.zijn, dewijl deszelfs toeftel aan alle land- lieden in deeze Nederlanden bekent is; wij zullen al- leen maar zeggen, dat deszelfs toeftel zeer fimpel en onkostbaar, en echter bekwaam is, om het hooij de winter over te bewaaren; beftaande het toeftel alleen uit vier lange ftaaken, van 15 à 20 voeten hoog, die in het vierkant in de vier hoeken , op de afftand van 10 à 15 voeten loodregt in de grond vastgezet zijn; waar tusfehen het hooij in'het vierkant op elkander geloegt, en vervolgens met een ligt dak, dat,van houtwerk ge- maakt, en met ftroo of riet gedekt is, en naar maate van de hoogte van het hooij, hooger kan opgeligt en aan de ftaaken vastgemaakt worden, overdekt word. >Dog on- ze boeren weeten het hooij ook zonder dat toeftel, op een ronde hoop opteftapelen , dat het vastftaan kan, en
|
||||||
1136 'HÖO,
en door de regen of fneeuwniet befchaadigt word, leg-
gende den hoop ten dien einde bovenwaarts wat bree- der als onder, en ze maaken hem ook boven puntig of daks- wijze, waar door de regen niet naar binnen kan indrin- gen, maar van boven ter zijden afloopt, en bij het ge- bruik van het hooij, word het zelve van deeze hoopen niet van boven afgenoomen, maar met een fcherp ijze- ren werktuig, als een fpadegefatzoeneert, na vervolg van boven naar benedenwaarts afgeftooken ,,zo veel als ze da- gelijks tot het voederen noodig hebben. Deeze hooij-bergen zijn rede zedert oude tijden af in
deeze Nederlanden bij de landlieden in gebruik, zeer den- kelijk, om de kosten van eene hooij-fchuur te befpaaren, als mede om ongelukken van brand, door ontfteekingvan het hooij, voor te koomen. HOOIJ (BURGUNDISCH-),zieBURGUNDlSCH
HOOIJ. HOOIJ (GRIEKSCH-), zie FENUGREEK.
HOOIJ (KEMELS), zie KEMELS-HOOIJ.
HOOIJ-MAAND, anders Julius, ter eere en ge-
dachtenis van de Keizer Julius Caesar, door de RomeinfcheRaad aldus genoemt; voorheen doorgaans den naam van Qttintilis draagende, om darhij de vijfde na Maart is, daar de Oude Romeinen het jaar mede be- gonnen. Thans is hij bij ons, de zevende maand van het jaar, dat met Januurius zijn begin neemt : Deeze maand heeft 31 dagen; omtrent'den 2 ïften treed de zon in het teken van de Leeuw (SI), als wanneer de honds- dagen gerekent worden te beginnen. Wat er in deeze maand in de Moes-tuinen te
d-oen flaat. In het begin van deeze maand kan men nog roomfche
hoonenen erwten zaaijen, dog bet, is twijffelagtig, of er veel van koomen zal, als afhangende van een goed najaar, en meest doorgaans brengen ze minder vrugten voort, als die, welke vroeg gelegt worden. Ookkan men in dezelfde tijd turk/che boonenop hazard
leggen, voor laate vrugten, tegen een fchutting, of op andere warme zonnige, dog voor de winden gedekte plaats ; maar als het vroeg begint koud te worden, zal er weinig van koomen; gelijk ook niet veel, als het in't najaar fterk waait, want dan worden de vrugten door het aaneenflingeren van de wind, gekwetst, en daar door zwart-vlekkig. Men verplant nu ook-bloem-kool voor de herfst, en
men zaait bloem- en boere-kool, als mede broccoli, voor het winter - gebruik ; ook aard men de vroeger ge- plante bloem- en fluit-kool aan , zo dra ze hier toe groot genoeg zijn, dat haar beter doet groeijen. Men zaait krop-Zalaad en knol-radijfen, als mede rame-
latzenvoor de herfst; de prince krop-zalaad en roodbaard zijn nu de beste tot het zaaijen, dewijl die in deeze tijd het best willen kroppen. Men k-an ook krop-zalaad ver- planten, die in de voorige maand gezaait is. Men verpant endivie en Jelderij in greppels, om ze
daar na aan te aarden ;.dog de knolfelderij moet men in de vlakke grond planten ; ook zaait men endivie voor de winter, en men kan ook nog cichoreij-wortelen zaaijen. Neemt de ziepels of uijen, chalotten, knoflook en ro-
kambol uit de grond, wanneer haare bladen beginnen te verwelken, en fpreid ze op een drooge luchtige plaats uit, om volkoomcn droog te worden, waar namen ze jjuivert, en voor het gebruik in huis bewaart. Men verzaamelt het zaad van allerlei zoorten van plaii-
|
HOO.
ten, dat rijp is, men legt het vervolgens op matten of
kleeden , in een drooge luchtige piaats, en wrijft of klopt het daar na, als het droog genoeg geworden is, uit zijne zaad-huizen, zuivert het door zwenken of wannen van al zijn flof en onreinigheden, en bewaart het vervol- gens in papieren of liunen zakjes , in een plaats daar geen muizen en ander ongedierte kunnen bijkoomen. Waar bij nog aantemerken ftaat, dat men het bijna rijpe zaad van zommige zoorten van gewasfen, bij voorbeeld, van krop-zalaad, endivie, cichoreij, allerlei kool, radij- fen, raapen, enz. met de geheele ftruik affnijd, en in de zon ophangt, of in een drooge plaats op kleeden ne- derlegt, om aldus volkoomenrijp te worden; dewijlhec zaad van zodanige planten niet alle te gelijk rijp xvord, waar door het eerfbe rijpe zaad, dat doorgans het beste is, als men de planten lange (laan laat, uitvalt, of door de vogels opgegeeten word,, of op een andere wijze ver- looren gaat. Men kan nu ook in het laatst der maand, bij vogtig
weer aard-befiën pianten, en de bedden herftellen, die ' in'het voorjaar aangeiegt en eenige pianten mislukt zijn; gelijk men ook met de nieuwe aspergie-beddendoen kan; dog dewijl het in deeze maand dikwils zeer heet en droog is, is het beter, dat men daar mede wagt, tot in- de volgende maand. Men zaait ook witte en geele raapen op akkers voor 't
herfst- en winter gebruik; maar men moet de jonge plan- ten op een bekwaame afiland door wieden verdun- nen, waar door ze vroeger aankoomen en grooter wor- den. Omtrent het laatst van deeze maand zaait men Jpina-
ge en kervel, voor de winter, als mede geele peen, Jpruit- kool, ziepels en porreij, om de winter overteftaan, tot. het voorjaars'-gebruik. Men moet wijders den moestuin neerftig fchoon hou-
.den van het onkruid , door wieden, hakken en fchoffe- len, op dat het zaad niet uitvalle, waar door anders de tuin voor veele jaaren met onkruid vervult word," en om dezelfde reden moet zulks ook waargenoomen worden, op mesthoopen en andere plaatzen, fchoon er niets ge- • zaaid of geplant is; en inzonderheid is deeze voorzorg noodig omtrent het onkruid, dat wollig zaad draagt, of zeer ligt is, want dit word door de wind overal in de tuin verfpreid. Men trekt ook de ftengen en het ftroo van boonen,
erwten, enz. uit de grond, zo wel om de grond fchoon te maaken, als ook, dewijl het ongedierte zich daar in verfchuilt, tot nadeel van de daar naast ftaande plan- ten. Indien het lang heet en droog weer is, moet men ook
niet verzuimen, de verplante en andere jonge planten, in de avond- of vroege morgen-ftonden te begieten, waar door ze voorfpoediger zullen groeijen ; dog de meloen- planten moet men weinig water gceven, dewijl ze door veel ' vogt zo fmaakelijk niet worden. Maar de concommers- willen veel water aan haare wortelen hebben, als het droog weer is. Keuken-vrugten van deeze maand.
De rijkdom van de\euken- tuin begint nu merkelijk te vermeerderen, door het uitleveren van een overvloed van allerlei groente; als daar zijn erwten, roomfche-boo- tien, geele peen , raapen, allerlei krop zalaad , radijfen, bloem-kool, vroegefavooi-kool, artifchokken, concommers, meloenen, vroege endivie en Jelderij, finnochia , uijen^ porreij,
|
|||||
-HO 0.
porreij, vroege aard-appelen, allerlei zalaad en fijne/ewp-
kruiden, enz. Bezigheden in de Vrugt-tuin, en Enterij in
deeze maand. Men ziet na de muur-, flaket- en espalier-boomen, om
de takken der boomen, die te overvloedig,' of niet wel geplaatst zijn, ofte weelderig groeijen, geheel wegte- i'noeijen; en daarentegen andere, die bekwaam, niet al te fterk gewas maaken, zonder fiioeijing te behouden, of dezelve alleen, als ze nog wat te fterk groeijen, aan haar uiteinde een weinig intekorten; want hier door zullen niet alleen de boomen een goed fatzoen bekoo- men, maar ook draagbaarder worden. Maar het is niet ' raadzaam, om alle jonge takken of looten in deeze tijd aantebinden, gelijk veele gewoon zijn te doen, om de espaliers zuidelijker voor het oog te doen vertoo- rien; want hierdoor worden de jonge vrugten teveel aandezonblootgeftelt, waar door haare buitenfchil door de branding hard, de groeijing en rijpwording vertraagt, en haar fmaak .minder word , dan wanneer ze bekwaame- Jijk door de takken befchaduwt worden, en dus niét al te veel, nog ook te weinig zon genieten : Men moet derhalven in deeze tijd geen takken digttegens de muur, enz. vastbinden, dan die te lang en ongeregelt of onge- fchikt gegroeit zijn, om haar in een beter fatzoen en order te leiden; de overige kleiner takken laat men, zon- der aantebinden, groeijen, tot dat men laater in de tijd, in Augustus of September, gekoomen is, als wanneer het nuttig voor de laatrijpende vrugten is, om de'jonge takken of looten aantebinden, om haar meer wamte van de zon, die als dan zo brandig niet meer is, tot haare rijpwording en volmaaking te laaten genieten. Men moet nu ook flesfen met honing-water, bijna vol ge-
vult, aan de muuren en ftekagien hangen, om de wespen en mieren te vangen ; want door de zoetigheid des waters worden die ongediertens naar de flesfen gelokt, daar ze meest in verdrinken, en ze blijven aldus van de vrugten,; maar men moet deeze flesfen bij de boomen hangen, eer de vrugten beginnen te rijpen, want dan zullen ze veeleer na het water toegelokt worden, als wanneer 2e van de rijpe vrugten geproeft hebben. Menbefnoeitnu ook de naantjcs- oïbouifon-boomen ,vm.
de overvloedige, alte weelderige en kwalijk-geplaatste takken, en men kan de overige van boven een weinig inkorten, gelijk boven van de muur-en ftaket-boomen gezegt is, zo wel om ze te fatzoencercn , en zich net- , ter te vertoonen, als om ze vrugtbaarder te doen wor- den. Men vaart voort met het oculeeren van allerlei ooft-
trugten; de beste tijd hier toe is een betrokkene lucht, of de morgen- en avond-uuren; en vooral moet de fchil van de {lammetjes wel losfen , anders zal er niets of weinig van worden. Men ziet ook na de ionge boomen die het voorleeden
jaar geënt, of geoculeert.zijn, om de water-looten van de flammen wegtefnoeijen, die anders het voed- zel van de enten of oculatien wegneemen, waar door dezelve veel minder groeijen en toeneemen. De druive-boomen moet men nu ook zorgvuldig over-
zien , gelijk in de voorige maandden de dieven uit- brecken, vervolgens de alte dunne, lange en wilde ran- ken wegfnoeijen , en de overige goede fterke iets inkor- ten , het welke aan de vnigtd.raagende twee à drie botten boven de bovenfte vruet-tros moet sefchie- 11 Deel.
|
||||||
iïOO.\ rij?
den, als deeze tros goed is, anders fnijd men die medo ',
weg, en behoud alleen de laager geplaatste vrugt-tros« fen, waar door dezelve beter aangroeijen, en grooter worden; vervolgens moet men de ranken in een goede order aanbinden, dog zo-, dat de vrugt niet bloot of van bladen ongedekt zijn; want dit brengt dezelfde na- deden te wege , gelijk boven van de overige muur- en ftaket-vrugten gezegt is. ' ■ Voorts moet men de boom-gaarden en enterijen zorg-
vuldig van het onkruid fchoonhouden, op dat de jonge boomen daar door niet van haar voedzel berooft of on- derdrukt worden, en bederven, Ooft-vmgten van deeze maand.
Men heeft nu veelerlei vrugten, als aalbefien, kruis- befiên, framboojen, aardbefié'n, verfcheiderhande ker- fen, abrikoofen, vroege perfiken, pruimen, zomer-pee- ren, en appelen ; en uit de ftook- en broei:kas, druilen en ananasfen- Bezigheden in de Èloemtuin.
Omtrent het midden van deeze maand neemt men al-
lerlei bloembollen uit de grond, als tulpen, hijacinten, narcisfen, facetten, crocus, gladiolus, enz., en men legt ze in huis op een luchtige plaats te droogen, om ze daar na te zuiveren, en op een drooge plaats te bewaaren, tot de tijd van herplanting. Men verplant nu ook best de bolgewasfen, die niet!
lang uit de grond willen goed blijven, als witte leliën, vuur- leliën, krol-lelien, fritillaria, honds-tand , hijacinth vafi peru, nar-cisfen, naakte meisjes, winter-wolfs-wortel, enz. ,* zijnde dit de bekwaamfte tijd daar toe , om dat die bollen nu werkeloos zijn, maar niet iang daar na weder nieuwe vezelwortelen uitfpruitende, lijden ze veel, wanneer men ze als dan verplant, en geeven in het volgende jaar geen, of maar weinig en' flegte bloemen. Men legt de anjelieren af, zo dra haare looten groot
en*fterk genoeg zijn, want hoe eer zulks gefchied, hoe beter, dewijl ze dan meer wortelen maaken, en fterker, planten worden. Ook ican men nu gras-anjelieren, dut- zend-fchoonen en meer andere gewasfen afleggen, de zich op deeze wijze laaten vermenigvuldigen. Men fteekt nu ook takjes van muur-bloemen-, goud laa-
hens, damasten, conflantinopels en meer andere diergelij- ke gewasfen, die niet te teder zijn, in de openegrond; maar zulks moet in een goede losfe aarde , en op een fchaduwagtigeplaats gefcliieden, en men moet den grond door begieten bij droog weer, bekwaamelijk vogtig hou- den. Gewasfen die tederder zijn, moet men in potten ftee-
ken,'dezelve vervolgens in een bak onder glazen, of in derunbak zetten, en ze voor defterke zon befchaduwen, tot dat ze.gevat hebben, en beginnen te bewortelen.. Men kan riu ook bij donkere lucht, of regenagtig weer,
de laat in 't voorjaar gezaaide tweejaarige en langleeven- de bloem-gewasïen verplanten, indien 't in de voorige maand nog niet gefchied is, als anjelieren, gras-anjelie- ren , duizentfehoon , muur-bloemen, goudlaakens , violie- ren, klokjes-bloem, pyramidalen, vingerhoed, griekjche valériane, akeleijen, ßokroofen, enz. Dewijl de anjelieren nu groote knoppen beginnen te ver-
krijgen , en aanftaande zHn te bloeijen, zo moet rhèn zorgvuldig agt geeven, omdekookers diemen ziet dat aan deeenekantwillenbersten, te helpen, door dezelve bijtijds rondom wat door infeheuringe te openen, en met een C c c c bandje |
||||||
HO O.
|
|||||||||
«38 HOO.
|
|||||||||
palm der rabitten en bïoem-perken ; hoewel dit laatfte
werk beter achtein Mali te gefchieden, dan in deeze hecto tijd. Men maait en rolt ook het graswerk. Bloemen in deeze maand in de blosif.
Men heeft nu veelerlei bloemen in de bloemtuinen,
waarvan de voornaamäte zijn, duizent-Jchoonen, grat* anjelieren, violieren, amaranthen, dubbelde baljeminen* cardinaals-bloem, leeuwe bekken, vlos-kruid, haviks-kruid't verfcheiJerhande zoorten yaa lathijrusjen, malva's, wit- te leliën, vuur-letien, krol-leiien, dag-lelien, vogel-melk^ turkjeheen andere rogge-bloemen , dubbelde groote enklei' ne maankoppen,klokjes,venus-Jpiegel, cluübeid ptarmice en mosder-kruid, dubbelde camiilen, ridderJp oer, juffertjes in het groen, dubbelde bolteemjche nardus of nigelle, afri- caanjche goud-bloemen, geele en blaauwe lupijnen, maag- de-liefjes, roode valériane, griekfche valériane, dubbeld en enkeld zeep-kruid, xeranthemum, merveille van peru, kandisch ïhlaspi, indiaanjche kersje, motten-kruid, ver- fcheide zoorten van eerenprijs, alijsjon, laage cistus en meer andere. Van de heesters, verfcheide zoorten van roojen Jasmij-
nen, Jpaanjche brein, heesteragtig St.Jcms-kruid, hees- teragtig vijfvinger-kruid, granaat-boom, trompet-bloem, phlomis of Jalie-boom, J'pirœa's, kaper-foelis's, pasjie~ bloemen, cijtijusjen, lombardjchs linzen, enz. Werk in de Oranjerij en Trek-kas.
Men verplant de buitenlandïche gewasfen in potten, die in het voorjaar uit,jzaad gekweekt zijn, indien het voorheen nog niet gefchied is ; of men plant ze in groo- te potten, naar haare verfebeidene grootte, en men zet die, welke teder zijn, in een runbak, dezelve bevogti- gende en befchaduwende, tot dat ze wortel gevat heb- ben. Men fteekt ook nog ftekken van vreemde planten ; de
tedere' in potten, om ze in de run-bak te zetten, en die welke harder zijn, in de open lucht, in goede losfe aar- de ; maar men moet niet verzuimen, om ze overdag bij zonnefchijn, tegen de zon te befchaduwen, tot dat ze in het gewas zijn; en in het algemeen moet men in acht nee* men, om aan de vreemde gewasfen, die in bakken en kasfen ftaan, door min of meer openzetting der glazen, bij goed weer veel vrije lucht te geeven, want anders worden de planten dikwils zieklijk, of groeijen te geil en onvolmaakt; inzonderheid moet het luchten niet ver- zuimt worden, bij fterke ".onnefchijn; omdat de plan- ten anders ligtelijk zouden verbranden, aangezien de trap der warmte in geflootene bakken en kasfen bij zon- nefchijn fchielijk zeer groot worden kan, en wel voor- naamelijk in kleine bakken, dewijl in de groote kasfen, meer ruime lucht is. Het befchaduwen der bakken mid- den op den dag, wanneer de zon zeer heet is, is ook heel nuttig. Als de hitte van de run in de run-bakken, daar men
ananasjen, of andere tedere gewasfen in ftaan heeft, begint te verfiaauwen, moet de run geroert en er wat nieuwe bijgedaan worden, waar door de run weder fter- ker aan het broeijen raakt, en meer hitte verkrijgt. Indien zommigevan de tedere kas-gewasfen ,-fterk aan-
getast zijn van ongedierte, of veel vuiligheid aan haare bladen verkreegen hebben, moet men ze met water zagt- jes fchoon afwasfehen , en dezelve aan de opene lucht, dog ineen warme voor winden gedekte plaats zetten , 't welke haar zeer verkwikt. Voorts moet men niet verzuimen-, om
|
|||||||||
bandje van nat gemaakte Moscovifche mat te binden,
dog niet al te vast; of men voor-sietze met kopere ring- jes; want anders zullen al de bloem-bladea aan de zij- de van de berst uithoornen, en de bloemen van dit an- ders zeer fraai bloem-gewas, een (legte gedaante verwo- nen; zijnde veeltijds de grootfte enfraaiftegekoleurde, aan dit ongemak van bersten onderhevig, hoewei zulks ook veel van de jaargang afhangt, als berstende in het eene jaar meer of minder, dan in het andere. Ook moet men de bloemen, zo veel moogelijk, voor het ongedierte befchermen, inzonderheid voor de oorwormen, welke haar anders in korten tijd vernielen ; en om de bloemen fraaijer te hebben, en langer te doen duuren, moet men dezelve , als ze beginnen te bloeijen, onder een luchtig afdakzetten, of de in de opene grond ftaande, met lin- nen of planken overdekken, om ze dus voor de regen en iterke zon tebewaaren, die ze anders fchielijk doet be- derven. Jn deeze maand word veelerlei bloem-zaad rijp,- dat
men derhalven van tijd tot tijd, bij droog weer, moet inzaamelen, en in huis op een luchtige plaats leggen te droo- gen, om het daarna ter gelegener tijd, uit de zaadhuizen te doen, te zuiveren en te bewaaren. Men kan nog oranje-, timoen- en citroen-hoornen oculeeren
met Het flaap ende oog, dat is, dat het oog eerst in het vol- gende jaar uitfehiet; ook oculeert men raofen, jasmijnen, en meer andere fraai-bloeijende heester- en bóom-ge- wasfeti ; waar bij men tot het vatten der oculatien, in acht necmen moet, dat het zap tusfehende bast en't hout wel lijst, en dus de bast zich wel laat losfen. De ümeaurikels moet men wel fchoon houden, van
dcgeelé^en verdorde bladen en 't onkruid, en dezelve, in potten ftaande ,op een fchaduwagtigeplaats, dog bui- ten de drup van boomen bewaaren, ook kan men ze nu in het laatst der maand verplanten, indien het niet reeds in de Maijtijd gefchied is. Men verplant ook de zaai- Ung-aurikels, die in de voorgaande lente opgekoomen zijn, op bedden: Dog het is veeltijds beter, datmenfhet de verplanting van allerlei harde gewas fen wagt, tot in de volgende maand, dewijl het in deeze maand dikwüs nog te heet weer is, waar door men moeite beeft, dezelve in bet gewas te krijgen. In het begin van deeze maand, of ook vroeger , kan
tnen ook veelerlei tedere bloem-gewas fen, die men in ie trekbak of runbak door vermeerderde warmte aange- zet heeft, als amaranth-haanekam, amnranth met bol-blo?- men, datura, dubbelde baljeminen, ficoides, martijnia, enz., uit dezelve neemen, om in de bloem-tuin te plaat- zen, en dezelve daar mede op te fchikken en te verde- len; in deplaats van die bloemen, welke afgegaan zijn} dog daar men zaad van winnen wil, moet men in de bak'hou- den,'en dezelve veel luchten,* hoewel het zaad van dee- ze uitgezette bloemen als dan ook veeltijds in de open lucht rijp word. Men vervolgt, om alle hoogopgroeijende bloem-gewas-
fen van tijd tot tijd op te binden, niet alleen om zich zfndelijker te vertoonen, maar ook door de winden niet verflingert en gebrooken te worden : Maar van de planten, die't bloeijen gedaan hebben, fnijd mendeftengen af, of trektze uit de grond ;behalven daar men zaad van winnen wil. Men vaart voort, den tuinzùivejr en fchoon te houden,
en de gewasfen bij droog weer te oozen, inzonderheid ■«Je pot- en ba-k-gewasfen. Men fnoçit eu fcbeeit de lieggen, als mede de laage |
|||||||||
HOO.
|
|||||||||
HOP. , Ii 39
|
|||||||||
om aan de kas-gewasfen het nodige vogt op zijn tijd te
geeven. Men plukt de overvloedige jonge vrugten van de oran-
je-hoornen af, daar te veel gezet 'zijn ; want indien men er te veel aan de boomen laat, verzwakken ze niet al- leen de boomen, maar de vrugten blijven ook kleiner, of er komt zomtijds geheel niets van, dewijl ze door de overvloed en zwakheid des booms afvallen. Men heeft nu veelerlei planten in de oranjerijen en
trekkasfen, die in bloei zijn, als'onder anderen, nog sranje-, limoen- en citroen-hoornen, mijrtus, jupiters-baard, verfcheide zoorten van geranium, fpaanfche jasmijn, gee- le indiaan]'che jasmijn, arabifche en afiatifche jasmijn, ver- fcheide zoorten vanficoides en pasfie-blosmen, apocijnums, oleander, viburnum, anemonosfpermos, tuberboje, lelie-nar- eisfe, coraal-boom, en meer andere. Huismans werk, en zijn voordeel in deeze Maand.
De Veldbouwer ploegt nu de braaklanden voor de
tweede maal, en maakt toeftel tot de graan-oogst, de- wijl de graanen in het laatfte van deeze maand beginnen rijp te worden ; zijnde het de winter-gerst en rogge, die doorgaans het eerst rijpen, en dus 't eerfte ingeoogst wor- den ; dog de voornaamfte oogst - tijd is in de volgende maand. Maar in'deeze maand heeft het de boter-boer druk met
het hooijen, waar toe hij bij goed droog weer niet de minde tijd verzuimen moet, om zulks wel droog te maaken, en goed hooij onder dak te verkrijgen, (zie HOOI].) De Koeijen geeven nu veel goede melk, waar van men bij
vervolg boter en kaas maakt, die men op zijn tijd ter markt zend; en men moet, gelijk in alle andere maanden, goede acht op zijne kudden Haan, en zorgdraagen, dat ze altijd genoegzaam gras hebben te eeten, want dit vult het kavne-vat zo veel te meerder. Heeft men jonge kalveren en vette beesten, zo moet
men die aan de flagters verkoopen, want de'zelve zijn altijd wel gewilt, en worden doorgaans wel verkogt; maar men moet nu geen Kalveren meer aanhouden, de- wijl het daar toe te laat is. De Koeijen die ritzig zijn, moet men bij de Bul laa-
ten, zo verkrijgt men omtrent April van het volgende jaar, jonge Kalveren. Men ftuurt jonge hoenderen, duiven en eijeren ter markt,
Om er geld van te maaken, die ook altoos wel gewilt 2ijn ; dog de jonge duiven zijn nu fchaars. Dewijl ook in deeze maand verfcheide zoorten van
vroege peeren en appelen rijp worden, zo moet men die terftond naar de markt zenden, als men daar van voor- zien is, vermits ze niet lang kunnenduuren, inzonder- heid de peeren, maar haastig buikziek of beurzig worden : En zo doet men ook met andere vrugten die nu rijp wor- den , als vroege pruimen, abricoofen, vroege perfiken, enz.; als men die heeft ; en deeze vroegrijpe vrugten, kunnen veeltijds duur verkogt worden, dewijl de vrugten als dan voor het gemeen nog niet overvloedig genoeg zijn, en onder de vroege peeren zijn zommige zoorten, als de kleine muscadelpeer, kleine blanket, rousfeletie, enz., die de Confituriers of Zuikerbakkers gaarne willen hebben, om ze te confijten. De Paarden, die tot 't ploegen, hooii- en graan-inoogsten,
enz.gebezigt worden, moet men niet verzuimen, weite voederen, niet alleen metgras, maar ook met goede ha- ver, die haar inzonderheid 's avonds en's morgens vroeg |
|||||||||
moet gegeeven worden ; want het gras geeft h^aar alleen
geen kragt genoeg, om zwaar werk te doen. Voorts zal den Landman zijn nut en Voordeel zelf wel
weeten te betragten, en hoe meer hij met oplettentheid en neerftigheid, zonder verkwisting, op zijn belang ziet, hoe meer zijn goed vermeerderen zal. HOP; Hoppe; in het latijn Lupulus; Lupulus JaliUa-
rius; Vitis feptentrimalium; (Humulus, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. Daar zijn twee geflachten van Hoppe, als
mannelijke en vrouwelijke Hoppe ; beide fchieten ze uit de wortelen-, diedigt, lang en verward door malkander groeijen, zeer lange wollige, ruige, met bladen bezet- te ranken voort, die zich rondom de ftruiken, boomen en alles wat omtrent haar is, fîingeren , en daar bij om hoogklimmen ; de bladen ftaan aan de ranken tegens malkander over, aan tamelijk langefteelen, zijn rouw, en in drie of vijf deelen ingefneeden, en gezaagt: De mannelijke zoott brengt aan het bovenfte der ranken uit de oxels der bladen, bloemen in lange trosjes voort, die geen bloem-bladen, en alleen maar helmftijltjes in een vijfbladige kelk hebben ; zijnde onvrugtbaar, en die- nen alleen om de vrouwelijke bloemen te bevrugten, wel- ke aan de vrouwelijke planten in lange trosfen groeijen, en uit vrugten of hoofdjes beftaan, die uit dunne vlies- agtige fchubben, aan een fpil vastzittende, zaamenge- ftelt zijn ,• tusfehen welke fchubben kleine plat-iondag- tige ros-koleurige zaaden voortkoomen : Dog men vind wederom drie veranderingen van deeze vrouwelijke hop, als , met lange vierkante vrugten ; met lange witte vrug- ten, en de gemeene met eijronde vrugten: De eerfte van deeze drie zoorten is de hardde, draagt overvloe- diger en word laater rijp dan de gemeene zoort,- en de- zelve heeft grijsagtige ranken. Daar is nog een zoort met witte ranken, die vroeg en voor de gemeene rijp word., maar deeze is tederder en draagt minder. Groeiplaats. De mannelijke zoon, die ook de naam
van wilde hop draagt, groeit in Hoog- en Neder-Duitsch- land, Frankrijk, enz., in en naast de heggen, ftruiken en elders, dog inzonderheid op vogtige plaatzen ; maar de vrouwelijke zoort word in Duitschland, de Nederlanden, Engeland, en in meest alle bierlanden met veel zorg- vuldigheid en kosten , in bijzondere Hop-gaarden ge- kweekt, en in degroei-tijd met lange Hokken of ftaaken onderfteunt, om er bij opteklimmen : Dog men vind van dit geflacht ook in het wild, hoewel zeldzaamer. Eigenjchappen en gebruik. De hop heeft een maatig
verwarmende, openende, pisdrijvende, zeer bloedzui- verende en pijnftillendekragt, en is zeer dienftig tegen de verftoppingen der lever, milt en andere ingewanden, en derhalven een der beste middelen tegen de hijpocon- drie, mélancolie, fcorbuit, en geele ziekte, als mede tegen allerlei fchurft: Men laat ten dien einde de hop- Jpruiten, bladen of vrugten alleen, of beter met andere kruiden, van diergelijke kragten, als duivekervel, agri- monie, eerenprijs ,eicken varen-wortel, enz. op goed dun- lier, verfche wei) of wijn, een nagt lang trekken, en drinkt er vervolgens 3 à 4 romers vol 's daags ; men maakt uit het zap of afkookzel der hoppe ook eeafijroop, die in alle de gemelde, en meer andere gebreken, zeer nut- tig is. Uitwendig is het fterke afkookzel, of een pap van de
bladen, of drooge vrugten, warm opgelegt, heel dien»
ftig tegen de ontwrigtingen of verftuikingen der leden,
koude flijmagtige gezwellen, en kneuzingen, alsmede
Ge cc 2 tegen
|
|||||||||
H4ó HOP.'
|
|||||||||
HOP.
|
|||||||||
tegen de jügt-pijnen; het afkookzel is ook heel dienstig
om het haair te doen groeijeri. De jonge fcheuten of eerfte uitfpruitzels van de hoppe
in't voorjaar, welke zeer na de uitfpruitzels van asper- gies gelijken, worden-in de keuken ook gebruikt, ge- lijk de aspergies, in foupen eilanders; men eet ze ook afgekookt zijnde, alszalaade, zijnde een zeer gezonde fpijze, die het bloed ztiivert, de kwaade ftoffen door de piswegen afvoert, en den buik glibberig en los maakt: Deeze jonge fpruiten worden meest in het voorjaar van de wilde hop opgezogt. Dog het meeste gebruik van de hop is, dat deszelfs
vrugten , die men gewoonlijk ook flegts hop of hqp bel- len noemt, veel tot het bier-brouwen gebezigt wor- den, dewijl er geen goed langduurend bier zonder de- zelve kan bereid worden; weshalyen hij ook den naam van de ziel der bieren draagt; want hij belet, dat het zelve niet zuur word en bederft; hij verdunt ook des- zelfs lijmerigheid , en maakt het wijnagtiger , geesti- ger en krachtiger; het bier word er wel bitter van , maar deeze bitterheid verdwijnt allengskens in het leggen: En dewijl de hop zo veel gezonde eigenfehappen bezit, zo is het geen wonder, dat het bitter-bier veel gezonder dratjk is, dan het zoete bier. Men agt het zelfs gezonder als de wijn; het is meer
afzettende en maag-verfterkende , bevordert de ver- teering, en voed het lighaain zeer; gelijk men aan de vette brouwers en andere menfehen, die veel goed zwaar bier drinken, dikwils ziet ; het word ook zeer gepree- zen voormenfehen die met graveel- en fteen-fmerten ge- kwelt zijn; maar bet klimt meer naar het hoofd, maakt eerder dronken, en veroorzaakt daar na zwaare hoofd- pijn ; te weeten als het bief fterk, en er veel hop in ge- brouwen is. Zie verder op BIER. Dog de hop is niet alle van eenerlei aart, maar ver-
fchillig van deugd, naar de zoort, en aart des gronds, en landfchaps, daar hij gegroeit is : De lange vierkante ende lange witte, worden In het algemeen voor de bes- te gehouden. Hoe men Hop kweekt en onderhoud.
Om goede hop te bouwen, word voor eerst een goede
vrugtbaare, wat vogtige grond vereischt ; want in.de droo- ge en magere gronden, groeit de hop niet alleen minder, maar de vrugten blijven ook veel kleinder, geevendebij gevolg weinig voordeel, fehoon de vrugten kragttg ge- noeg tot het gebruik kunnen zijn : De beste grond tot eennieuwe Hop-gaarde, is goed vrugtbaar weijland, dat in veel e jaaren niet is bebouwd of bezaaid geweest ; of een oude boom-gaard of bosch; want zodanig land, kan men aanmerken als een nieuwe grond, die zijn volle kragt heeft, en door bouwing van graanen of an- dere gewasfen niet uitgeput is ; welke gronden met wei- nig mest, en dus met veel minder kosten, in een goede ftaat kunnen gebragt worden, om goede hop voortte- brengen. De ftandplaats van de Hop-grond, moet warm en
open, en niet door groote boomen rondom digt gcfloo- ten en belemmert zijn, op dat de lucht vrijelijk tiis- fchen de hop kan doorgaan, om de vogtigheid opte- droogen, waardoor ze niet zo veel aan de zeevlam zal onderheevig zijn: Dog als de plaats,van verre tegens het zuid- en noord-westen, door hooge boomen, ber- gen of iets anders gedekt is, zal zulks zeef nuttig zijn , om de winden aftekceren of te breeken,. die anders |
zomtijds het bovenfte der hop-ranken breeken, of de
ftaaken omver waaijen, dat veel febaade aan de hop en het daar van vérwagte voordeel toebrengen kan. Om dan een nieuwe Hop-gaarde aanteleggen , zo
moet het daar toe bepaalde weij-of ander laud, in het 'najaar wel diepouigeploegd, of, hetweikbeter is, met de lep omgefpit en gebrooken worden , zo dat het bo- venfte naar beneeden komt; maar is het een oude boom- gaarde , of ander grond daar boomen in ftaan, moeten dezelve met haare wortelen eerst wel uiigeroeit, en de gaten weder digt gemaakt worden : Als dan de grond omgefpit en effen gemaakt is, laat men dezelve de win- ter overleggen, tot dat in het volgende voorjaar, het winter-weer over en de grond handelbaar is, om bear- beid te kunnen-worden : Neemt als dan een lange tuin- lijn, fpant ze over de grond inde lengte, tenige voe- ten van de kant des ianus af, en fteekt langs de lijn pun- tige ftokjes; zo ver van malkander, als de lap -planten moeten,koomen te ftaan , naamolijk 7 of 8 voeten; dit gedaan zijnde, verplaatst de lijn, zodanig, dat ze 6 of 7 voeten evenwijdig van' de voorige koomt, en fteekt we- der ftokjes, op de afftand als in de voorige rij, maar zo, dat de ftokjes met de voorige, net in het verband koomen te ftaan: Met deeze wijze, van de lijn te ver- plaatzen en ftokjes te fteeken , vaart voort, tot over de geheele breedte des lands, zo zullen de plaatzen daar de hop planten zullen koomen te liaan , bepaald zijn. j Graaft dan bij elke ftok- een diep gat, van ongeveer
anderhalf voet wijd, vult die met goede losfe aarde op;, of mengt de uitgegraaven aarde met vette aarde of oude verrotte mest, en vult er de gaten weder mede, zo dat er kleine heuveltjes koomen ; tea welken einde men de aarde of mest gereed moet hebben , om bij de gaten gebragt te worden; maar men moet de aarde bij het aanvulien ivat met de voet trappen , op dat ze daar na niet te veel zinkt .• Dog om dit werk in het vourjaar gemakkelijk te veirigten, zo kan men de plaatzen der hop-planten in de herfst met ftokjes bepaalen , voorts na dat de grond ge- ploegt of gefpit en effen gemaakt is , en als dan ook de aarde of mest bij de plaatzea in gereedheid doen bren- gen. De gaten dus met goede aarde toebereid zijnde, gaat
men aan het planten, en zet op elk heuveltje vijf of zes goede jonge planten , zodanig, dat eene in het midden ftaat, en de overige niet verre daar van af, rondom te ftaan koomen; gefchiedende het planten gewoonlijk met een zet-of plant-hout, daar men gaten mede in de grond fteekt, en in elk gat een plant tot aan- haar kop gelloo- ken hebbende, er de aarde vervolgens met het hout te- gens aandrukt , en de planten met wat fijne aarde over- dekt. De jonge hop-planten neemt men van de oude plan-
ten, ^welker wortelen men ten dien einde ontbloot, en de jonge fpruiten er van affnijd, die niet al te teder en vijf of zes duimen lang moeten zijn , met drie of meer leden of knoppen er aan ; en de oude einden der fpruit-ranken , moeten .er boven van afgefneeden worden. Men kan ook jonge hop-planten aankwecken , door
middel van de overtollige hop-ranken, in de tijd dat men ze de eerftë reis aanbind, intelcggen, nadat men de top- pen er afgefneedeu heeft. Ook kan zulksgefchieden door lleeking, waartoe men de ftekken vergadert , in de tijd dat men de hop havent» die men op een bed met goede
|
||||||||
■ .
|
||||||||||||||||||||||
?
|
||||||||||||||||||||||
HOP.
|
||||||||||||||||||||||
HOP.
|
-114*
|
|||||||||||||||||||||
goede aarde fteekt, en met oofen bij droogte onderhoud , zo zuilen ze meest alle aan het gewas i.oomen.
Men moet wijders tot't planten, niet alleen goede jon-
ge planten gebruiken, maar ook zorg draag.u, dat men den Hop-tuin beplant met zulk zoort van hop, die alle te gelijk rijp word, dewijl het anders niet aiieen zeer ongemakkelijk, maar ookfchaadelijkis , als men dezel- ve niet te gelijk plukken kan: Dog als men zoorten wil planten, die in verfchillige tijden rijp worden, moet men dezelve op verfchillige plaatzen in de Hop-tuin bij malkander zetten, als dan kan men de rijpe hop ge- makkelijker na malkander afneemen. De grond dus beplant zijnde, valt er verder in het eer-
fte jaar niets meer aan te doen, dan dezelve, inzonder- heid omtrent de jonge planten, van't onkruid fchoon te houden , en als ze beginnen optefchieten , er kleine ftokken bij te flceken, om daar bij opteloopen; dog de- wijl ze in het eerfte jaar nietjieel hoog ppgroeijen, en weinig vrugten van belang geeven, zo kan men in de maand Junij de ranken alleen maar wat in een bosje bij maikander draaijeu , zonder er Hokken bij te fteeken. Daarna word er in de herfst of winter wederom vergaa- ne mest in de Hop-gaarden , zo wel bij de oude als jon- ge hop gebragt, en bieren daar tusfchen de Hop-heu- veltjes nedergelegt, óm dezelve in het volgende voor- jaar bij de planten te doen: Want Als het voorjaaraangekoomen is, moet de grond, zo
dra dezelve droog en handelbaar is, rondom de planten en in de padenomgefpit, en de planten daarna gefnoeit en gehavent worden , op de volgende wijze : Men ont- bloot de planten, door middel van de grijp, van de aar- de , om gemakkelijk bij de wortelen te koomen; alsdan fnoeit men met een fcherp mes, de oude fcheuten en ranken van het voorige jaar weg, als mede de over- vloedige jonge en tedere fcheuten , die zig te verre van de hooft-plant verfpreiden, zo dat men geene behoud, als die de fterkfte, en omtent de heuveltjes zijn, en waar van men de fterkfte en vrugtbaarfte ranken ver- wagt. Het is ook dienstig, dat men zommige fpruiten korter fnoeit, dan andere, en de'nu lang gelaatene, in het volgende jaar wederom korter fnoeit, waar door de plant fterker ranken zal voortbrengen, en in een goede order gehouden word. Het befnoeijen gedaan zijnde, |
ftaaken gezet waaren, moet men men bij deeze hooger
ftaaken plaatzen, om de ranken daar aan boven te pnt- fangen : Men maakt deeze ftaaken van lange jeugdige takken, van wilge-, popelier-, esfehen-, boe'ken- of an- der hout, dat men best kan bekooiiieu ; hoewel-het eene langdtiurender als het ander is.' Na dat vervolgens de ranken drie of vier voeten hoog
.opgegroeit zijn , moet men ze met zagte bicfen, of Moscovifche mat losjes aan de ftaaken binden, twee, drie of vier van de fterkfte ranken aan een ftaak, op dat ze niet verward door malkander opgroeijen, het "welke nadeelig is, en de ranken daar na niet zonder verbree- king uit malkander kunnen ontward worden : De ove- rige ranken die te overvloedig zijn, fnijd men weg, welke men tot zalaade of andere fpijze kan gebruiken; maar het ftaat aan te merken, dat het wel gebeurt, dat zommige ranken heel dik, of veel dikker en langer als andere groeijen, waardoor men zoude denken, dat zul- ke de beste waaren, daar dezelve nogthans meest door- gaans onvrugtbaar zijn, of maar weing vrugten geeven, en daarenboven ook de-overige ranken vanhaar voed- zel berooven; weshalven men zodanige dikke ranken, meteen goed oordeel digt aan de wortel moet wegfnoei- jen, om niet vergeefsch daar van de meeste vrugten te verwagten. Dit opbinden der ranken, moet men van tijd tot tijd
vervolgen, zo dra men ziet dat zulks noodig is ,• en als de ranken boven het bereik van de handen gekoomen zijn , bedient men zich daar toe" van een dubbelde ledder, om er bij opteklimmen. Tegen het laatst van Maij of in het begin van Junif,
is het dienstig, dat men de grond rondsom de heuvel-« tjes wederom roert, en wat fijne aarde, op de heu- veltjes gooit, dat de hop beter doet groeijen; en wen- fcheliik is het, als dezelve in de heete en drooge tij- den altemets wat regen ontfangt; want fchoon het zeer nuttig zoude zijn, om de hoppe in drooge tijden te oo- zen, zo is zulks echter, wegens de groote moeite en kosten, niet wet doenlijk. -Het is omtrent het midden van Julij-, dat de hop be-
gint te bloeijen, en niet lang daar na, word men klei- ne knopjes aan bet bovenfteder ranken gewaar, uit wel- ker meer of minder veelheid men een gisflng van eéri rijke of minder rijke hop oogst maaken kan; omtrent St. |
|||||||||||||||||||||
overdekt men vervolgens de planten weder met de daar Bartholomäus word hij vervolgens.rijp, om geplukt te
van afgehaalde aarde, heuvelswijze, nadat dezelve met wor ien : Men kent zijne rijpheid aan zijne fterke reuk, de bijgebragte oude mest vermengt is; en zo men geen hardheid, én de bruinagtige koleur van 't zaad; zo dra gebrek van mest heeft, is het zeer nuttig, dat men men aan deeze tekens ziet, dat de hop rijp is, moetmen- bij het omfpitten van de grond , rondom de planten niet verzuimen, te bezorgen, dat dezelve fpoedig inge-. |
||||||||||||||||||||||
ook oude mest mede onder fpit
Daar na, omtrent het midden of het laatst van April,
wanneer de ranken beginnen te groeijen , moet men er |
||||||||||||||||||||||
oogst worde: want indien er een ftormwind opkwam,
gelijk in deeze jaarstijd zomtijds gebeurt, zoude zulks veel fchaade aanbrengen, door hetbreeken der ranken, |
||||||||||||||||||||||
lange ftaaken bijzetten, drie of vier bij elk heuveltje, en het kneuzen van de hop, die daar door zijn koleur
en zodanig, dat ze boven wat uitwaarts, en dus wijder verliest, en dan veel minderwaardig is dan die, welke van malkander ftaan, om de ranken boven meer lucht zuiver en onvlekkig is, en een goede geelagtige koleur en zon te doen hebben, en voor verwarring te bewaa- heeft. ren; en om de ftaaken tegen de winden vast te doen Om de hop intezaamelen, fnijd men de ranken om.
ftaan, moeten ze diep in de aarde geftooken worden, tfent een voet hoog boven d« grond af, en haalt waar toe men zich derhalven bedient, .van een zwaare dan de ftaak met Je hop uit de grond,- dog dewijl dit. ijzere koevoet, daar men eersteen diep gat mede in de dikwils niet gemakkelijk gefchiedenkan, moetmenzich aarde maakt, om erden ftaak vervolgens inteftooten. vaneen ftuk hout bedienen, op de wijze van een hef- Deezeftaaken moeten 15 tot 20 voeten lang zijn, meer boom, om er de ftaak, die men aan het eene einde daar of minder, na dat de grond kragtig is, en dus de ran- aan vastbind, mede uit te ligten ; als dan word de hop ken hooger opgroeijen of laager blijven: Dog als men van de ranken afgeplukt, en in een groote korfr bak, naderhand mogte bevinden, dat er bij eenige te korte of iets anders gedaan, en naar huis gebragt ; hoewel Ccce 3 andere
|
||||||||||||||||||||||
tU» HO*.
|
|||||||||
HOP.
|
|||||||||
Men bedient zich tot de bemesting van zodanige zoon
vartmest, die men best verkrijgen kan, dog dokoe-mest is de beste, dewijl de hop liefst een toemaaking begeert, die niet te heet, en wat vogtig van aart is, gelijk de koemest is; maar de mest moet, gelijk boven rede aan- gemerkt is, oud en vergaan zijn, want nieuwe mest is zeer fchaadelijk voor de hop-planten: Zommigc prijzen de varkens-mest zeer aan, om dat hij insgelijks koud van aart is; de oude bagger, die uit gragten en andere wa- teren gehaalt is, daar veel van allerlei vuilnis in ge- worpen word, is ook een zeer goede toemaaking voor de hop, na dat hij een winter over in de lucht gelegen heeft; gelijk ook de aarde van allerlei andere verrotte vetagtige doffen: Dog men moet zich met de mesting ook fchikken , zo veel men kan, naar den aart des gronds, naamclijk naar dat dje zaudagtiger en warmer, of kleijagtigcr en kouder is. Of fchoon nu de hop door een goede behandeling wel
groeijen zal, zo is echter dezelve, gelijk andere ge- wasfen, aan ziektens en ongemakken onderhevig, waar door het verwagte voordeel dikwils geheel, oftengroot- ften deeleverloorengaat: Dog het is hooftzaakelijk het zogenoemde zwart, het welke den hop in zommige. jaa- ren aandoet, en bladen en vrugten daar door worden bedorven, zo dat er van de vrugcen niets of weinig word; ontftaande dit ongemak uit tweederlei oorzaaken, als, of door een fcherpe honing- of meel-Jauw , of door de zec-vlan; in beide gevallen worden de bladen en vrugten eerst vlekkig, en vervolgens zwart, en de plan- ten raaken aan het kwijnen en bederven ; de oorzaak daar van kan men nazien op de artijkeis DAUW (HONING-), en ZEE-VLAM. Daar is geen middel tegens deeze ongemakken, dewijl men ze niet voorzien , nog afwee- ren kan; dog dewijl dezelve juist niet alle jaaren voor- vallen , en ook veeltijds maar een gedeelte van de hop- tuin aandoen en bederven, zo moet men zich daar in te vreeden Hellen , en een volgend gunstiger jaar af- wagten , dat veeltijds den voorigen geleeden fchaade merkelijk vergoed: Ondertusfchen raaden zommige aan, dat wanneer de planten maar hier en daar in de hop- gaarde van het zwart aangetast zijn, dat men , de be- fmette ranken en bladen terftond zal afbreeken en ver- branden, niet alleen dewijl men heeft befpeurt, dat dit kwaad ras verder kruipt, en andere gezonde planten befmet, maar ook dat anders de planten daar door het volgende jaar dikwils weder op nieuw, of zo veel te ligter aangetast worden; misfehien door de fmetftoffe, of het zaad van de fchimmel, dat zich in de grond, ftaa- ken, oude ranken, enz. vastgezet heeft, en de winter overgebleeven is : Dog men heeft ook opgemerkt, dat zommige gronden en ftandplaatzen meerder aan 't zwart onderhevig zijn ; en zeer waarfchijnelijk kan ook de zoort van mesting in deezen mede veel toebrengen; al- thans een zeker zoort van mest kan veroorzaaken, dat er kleine zwarte infecten uit voortkoomen, die de ge- heele hop-planten in de zomer in een overgroote menig- te inneemen, en daar door insgelijks veel nadeel aan de groei der hop kunnen veroorzaaken, en de hop-oogst tendeele, zo niet geheel, te leur Hellen; dog het is voornaamelijk deverfche mest, die in deezen hetmees- .te nadeel kan doen. Men ziet uit het in 't beknopt gemelde, dat de hop-
bouwerij aan veel arbeid, kosten en ongemakken onder- hevig is, zijnde echter anders voor de landman een voor- deelige bouwerij, als de hop wel flaagt, en goed inge- oogst |
|||||||||
andere de ranken verder boven doorfnijden, vandeftaak
losmaaken, en dan het eene met het andere met een •wagen naar huis brengen, om de hap aldaar afteplukken ; het welke inzonderheid dienstig zijn kan, als men on- weer en regen te gemoet ziet, om de hop dus fpoedig droog binnens huis te verkrijgen: Dog hoedanig de hop geplukt worde, moet zulks zuiver gefchieden, dac Is, zonder bladen of fteelen; en kjet werk moet .fpoe- dig voortgaan, op dat de hoppe niet aan het broeijen taake, waar door hij vlekkig of miskoleurig word : Ge- plukt'zijnde, word bij op een luchtige zolder gelegt, om te droogen, dog niet al te dik, waar door hij zoude verhitten, of muf en fchimmelig worden; weshalven hij ook dikwils moet gekeert worden , tot dat hij vol- koomen droog is; als wanneer men hem op hoopen iegt, en met kleeden bedekt, om niet te verruiken, of zijne kragt te verliezen, tot dat hij gezakt word. Dog in plaatzen daar veel liop gebouwt word, bedient men zich, om de hop te droogen, van een est of bijzondere oven, op diergelijke wijze als een mout-est' toegeftelt, waar door hij fchielijker en met minder noodige zolder-ruim- te , door een maatige warmte gedroogt word, als men veel heeft; maar aldus gedroogt zijnde, moet hij een week of drie op een zolder op een hoop gelegt en digt met kleeden overdekt worden, om te koelen, uit te Eweeten, en weder flap te worden, want anders zou- de ze bij het inzakken tot ftof worden. Op wat wijze ds hop gedroogt worde, zo moet men zorg draagen, dat de zaadkorrels enhetgeele ftof daar bij blijven, dewijl dit het kragtigfte van de kop is : Om de hop vervolgens te verzenden, of te bewaaren, word hij in groote zak- ken van grof linnen gedaan, met de voeten digt op el- kander getrapt, en de zak gevult zijnde, toegebonden; op welke wijze de hop, indien hij wel droog gepakt is, en op een droóge plaats bewaart word, een'ige jaaren goed kan blijven; maar daar moet zorg gedraagen wor- den voor de Muizen , die er anders haare nesten in- maaken. De hop dan aldus ingeoogst en bezorgt zijnde, moet
men weder naar de hop-gaarde keeren, om aldaar het overige werk te verrigten ; het welke voor eerst is, om de hop-fiaaken tot het volgende gebruik wel te bewaa- ien, het welke best gefchied onder een afdak, of in een loots, na dat men er de ruigte eerst van heeft afgetrok- ken; maar als men die niet heeft, zet men de ftaaken regt overeind bij elkander, 'zodanig, dat ze zaamen een pijramide vertoonen ; ten dien einde zet men eerst vijf, 'zes, of meer ftokken in een ronde wijde kring in de grond vast, en zodanig, dat ze boven bij elkander koomen, en men bind ze boven te zaamen, daar na zet men alle ftokken er rondom; op deeze wijze zullen dezelve wei- nig van de regen of fneeuw koomen te lijden, dewijl alleen de buitenfte daar door aangedaan worden; dog het vogt er weder ras van afloopt. Vervolgens moet men de hop-gaarde tegens of in den
winter, bij bekwaam droog weer, wederom met oude vergaane mest bezorgen, om er in het volgende voor- jaar de hop-planten weder mede te bemesten , op de- zelfde wijze als boven aangeweezen is ; door welke ver- betering, gevoegt hij het befnoeijen der hop-fpniiten , de planten 8, 10 en meer jaaren goede hop zullen geeven , indien de grond van natuur taamelijk goed is ; in welk geval het ook niet noodig is, den grond jaarlijks te be. roesten; zijnde het als dan genoeg, als zulks om het •andere jaar gefchied. ü ■ ■-' - -«* - -
|
|||||||||
HOP.
oogst word , dewijl hem de Brouwers onvermijdelijk
noodig hebben , als ze goed bier, zonder bedrog, wil- len maaken, en hemderhalven dikwils duur moeten be- taalen. Hoewel zommige Brouwers, om de kosten te befpaaren , andere kruiden tot het bitter maaken der bieren weeten te gebruiken; maai die veeltijds niet al- leen tot groot nadeel voor 's menfchen gezondheid zijn, maar ook dikwils door haar fchielijke dronken-, ja on- zinnigmaakende kragt, veel verwarring en kwaad in de gemeene zaamenleeving veroorzaaken. ■ Daar is veel negotie met de hop, zo wel in Duitsch-
land , als in de Nederlanden, en andere gewesten, daar het Bier de meest gewoonlijke drank is, en veele menfchen hebben er hun beilaan van, niet alleen door het cultiveeren, maar ook door den handel. Dog de hop is, gelijk wij boven rede aangeroert hebben, niet alle van eeuerlei deugd of kracht., maar verfchillig, vol- gens de plaats en grond, daar hij in gebouwt word, als mede volgens de goede behandeling in het droogen en bewaaren, enz. De hop, die in onze Nederlanden het best geacht
word, om er Bier mede te brouwen, is de Bredafche, Luikfche, Vlaamfche en Engelfche, dog daar word ook zeer goede hop in Gelderland gebouwt, die veel tot de vermaarde Deventer- en Zwoifche bieren, enz. gebezigt word: De Luikfche hop word boven andere ge- preezen, maar de Bier-brouwers klaagen zeer, dat hij in deeze tijden , met een oneindig getal fteelen en bla- den vermengt is, waar door wel zijn gewigt vermeer- dert, maar zijne deugd grootelijks vermindert word. Om in de koophandel te onderzoeken, of de hop goed
is, zo wrijft hem in de hand in ftukken; wanneer dan de hand daar van braaf vetagtig en als kleeverig word, en fterk ruikt , zo is de hop regt go^d ; voorts moet hij een goede geelagtige koleur hebben, en zuiver zijn. HOPPE; is een vogelen-geflagc, waar van de griek-
fche naam Epops is ; in het latijn Upupa, en de Fran- fchen noemen dezelve Hupe oïPuput, naar het geluid dat zij maaken. De Heer Brisson maakt in zijn dertiende rang, twee
afdeelingep, waar van de eene de zodar;igen bevat, die een kuif van een dubbelde sij pluimen op het hoofd draa. gen, welke de vogel na zijnBelieven kan opregten, en buigen,-de andere, degeenendie den kop eenvoudig heb- ben (ayant la tétefimpk, zegt Brisson). In de eerfte heeft hij den hoppe, inde andere, den paradijs-hoppe geplaatst. In alle de vogelen van deezen rang, zegt hij, is de mid- delde der drie voorvingeren, van zijn wortel af, tot aan het eerfte gewrigt, zeer naauw met den buitenften vinger verknogt. De Heer Linkaïus (lelt tot kenmer- ken , de bek boogswijze krom, van boven verhevenrond, en aan de zijden iets plat; de tong ftomp, driehoekig, zeer kort, en zonder eenige infnijding. Brisson fielt maar ééne zoort in het eigentlijke ge-
flagt der Hoppen ; LiNNiEUS integendeel vier, waar on- der hij ook de Paradijs- Hoppe en de Steenbraaij be- grijpt; wij zullen deeze laatlte volgen, en dus begin- nen met I. De Ceivoone Hoppe, ook Slijk- en Stront-Haan ;
bij de Grieken Epops genoemt; (Upvpa crista variega- td, Li NN. Sijfi. Nat.) De grootte van deeze vogel, word doorzommigen bij die van een Lijster vergeleken , anderen doen zulks bij een Kievit : Brisson zegt, dat hij veel overeenkomst met een Merel heeft, hebbende den bek ruim twee duimen, de Haart omtrent vier duimen, |
|||||||
HOP* ma
en het lijf circa vier duimen lang; zijn kop praalt met
een cierlijke kuif, uiteen dubbelde rij van veertjes za- mengeftelt, zijnde over de twee duimen lang, zich van den wortel des bovenkaaks, tot beneden het agterhoofd u aftrekkend e en dus overlangs ftaande; deeze veertjes zijn ros met zwarte tippen. Aldro vandus begeerte heb- bende , om te weeten, door welk middel deeze vogel zij- ne kuif kost opzetten of laaten vallen, ontdekte een zoort van huidfpier, die naar agteren getrokken zijn- de, het eerfte, en naar vooren het ander verrigte; de kop, keel, hals en borst van deezen vogel zijn wijn- agtig-grijs; het lijf is van bovenen zwartagtig-bruin, met vuil rosagtig - wit gemengeit; het bovenïle van de rug is grijs ; de ftaartpennen, die maar tien in getal zijn, zwartagtig, met een breede witte dwar's-ftreep in het midden gebandeert, welke zich, als de ftaart is uitge- fpreid, boogswijze vertoont; de bek is zwartagtig, dog aan den grondfteun vieesch -koleurig; pooten en nage- len zijn donker-bruin. De Hoppe word door geheel Europa gevonden, zelfs
in Zweeden, alwaar hij in de groote bosfehen huisvest, roepende zijn eigennaam uit, welk geroep de Boeren daar tot een voorteeken van oorlog houden. Dit geluid fweemt eenigermaaten naar hoep-hoep ofput-put ; zommigen vergelijken't bij dat van een Koekkoek, dog daar van ver- fchilt het merkelijk. Men zegt, dat Aristophanes het zelve heeft nagebootst, met epopee, popopo, popoe, io, io, ito, ito, ito, ito. Volgens aeHeer Schwenkfeld, is de hoppe eeninor-
zigen vogel, en zeer droefgeestig van aart ; tot zijne woo- ning verkiest hij de ontoegankelijkfte plaatzen der bos- fehen, en fchijnt iets van den aart der Uilen te hebben, die voor hunne medevogelen fchuw zijn : Zijn nest maakt hij in holle boomen v,an drek en vuiligheid, als of hij door den ltank de menfchen wilde affchrikken, om het niet te naderen. Tot voedzel zoeken deeze vogels de wormen in de mesthoopen,, ook eeten zij torren, rup- zen en ander ongedierte ; 's winters neemen zij tot hun- ne rustplaatze holle boomen, en flaapen, tot dat de len- te weder te voorfchijn is gekoomen. De Heer Frisch verzekert, dat de Hoppe den gehee-
len zomer infeften zoekt, en op menfchen- en allerlei zoort van beesten-drek aast, waar door de Duitfchers hem den naam van Stront- of Stink-kaan hebben gegeeven. Nog voegt hij er bij, dat deeze vogel, even gelijk als de Spechten , zijn nest in holle boomen maakt, hij zich me- de zo als die aan de fchors kan vasthouden, en er rond- om beenloopen ; dat hij de Mieren-nesten opzoekt, en er met zijn langen bek de eijeren weet uittehaaleh ; voorts dat hii de eenzaame plaatzen bemint, zijnde zulks de reden, dat zijn nest zo zeldzaam word gevonden, en dat wanneer men het al vind, men natuurlijk een afkeer moet krijgen om het te naderen, veroorzaakt door de ge- weldige ftank, die de jongen en het nest verzelt. Deeze vogel maakt eigentlijk geen nest, hij legt zijne
eijeren flegts ineen hoop vuiligheid neder, en de ftank is zo wel aan de Ouden als Jongen eigen. De Heer Linnjeus zegt, dat het wijfje in holle boomen twee eije- ren legt, die van koleur aschgrauw zijn ; dog bij andé- ren vind men aangetekent, dat het getal derzelven ten minften vier is, zijfide langwerpig, en in vergelijking van het lighaam der Hoppe, klein. De Hop'pe kan tam gemaakt worden, en als dan is hij
van groot nut in een fchuur of op een koornzolder, al-. waar hij veel ongedierte vernielt ; Ook kan men hem tot
|
|||||||
_v
|
|||||||
il 44
|
|||||||||||
HOR.
|
HOR.
|
||||||||||
der genoemt, om dat ons gezicht over de aardkloot
daar in eindigt : Deeze horizont-cirkel is overal een quadrant of 90 graaden van het zénith of toppunt af j en gelijk het z'enith geduurig verandert, zo dra men. op de aardkloot van plaats verandert, zo is bijgevolg da horizont of gezichteinder ook veranderlijk; zo dat ieder flip of plaats op de aardkloot een bijzonder zénith en, horizont heeft. Om zich de horizont duidelijker te ver- beelden , zo is het die kring, die men rondsom zich ziet, als men op een groot vlak veld, of op de open- baarezee-is, fcheidende, om zo te fpreeken, den he- mel van de aarde ; en in welke de zon , maan en Her- ren op- en ondergaan. HORIZONTAAL, zie WATERPAS. HORLVOET; word gezegt, wanneer één of beide de voeten van de geboorte af aan, in plaats van recht- voorwaarts , of liever, zijdelings buitenwaarts met de toonen te (laan, geheel naar binnen gekeert is, of ge- keert zijn ; en wel met deeze eigenfchap, dat de voet teffens te kort zij, of wel in het geheel kwalijk gevormt ; dikwerf gebeurt het, dat niet alleen de voet dus inwaarts gekeert is, maar teffens eenigzins boven de enklauwen is vermagert, of verlamd. DeFranfcbën noemen dit ongemak pied bot, en de
Engelfcben clubfoot : De Profesfor Camper geeft er eene korte befchrijving van in zijne Verbandelinge over het beftier van Kinderen, Haàrl. Verband. Vil Deel, pag. 371. Uit welke blijkt, dat Cheselben , deezen ftand heeft
gefragt te geneezen met enkele zwagteling, het geene evenwel niet altoos doorgaat ; het is moogelijk deezen misftand te overwinnen, wanneer alleenlijk in de laat- fte maand dragts, de voet in 's moeders lighaam zo be- knelt gezeten heeft, dat hij niet rechtuit konde flaan; maar wanneerde voet mismaakt, ofte kort is, dan zijn laarzen van ijzer gemaakt, volfirekt noodzaakelijk, om de voeten langzaameihand naar buiten te dwingen; ten welken einde de kinderen in de laarsjes moeten flaa- pen. Zo dra zij aan den gang koomen, hebben de laarzen
de beste uitwerking; maar is de voet lam of vermagert, gelijk veeltijds gebeurt, dan is alle geneezing hoopeloos ; ■ofwel de lijder is verplicht, als zijn leeven met een laars te gaan. HORMINUM, zie SCHARLEIJ. HORNAAR, zie WESPEN, n. I. HORNISSEN, zie HORSELEN. HORROR, zie HUIVERING. HORSELEN; Hor/els; is dat infecten-geffagt, waar aan de Grieken de naam van Oestrus hebben gegeeven; de Latijnen noemen het Jfijlus, en het zijn deeze diert- jes, waar van Virgiliüs in zijne Land dichten getuigt, dat zij door hun gekwel, geheele kudden vee uit de bos- fchen jaagden. Veeltijds worden dezelve enkel Vliegen genoemt, en ook wel na de beesten, die er van gcplaagC worden, Paarde-, Koe- of Srhaape-vliegen, en wegens het ongemak dat zij dezelve aandoen, in het algemeens Horfels; in zommige plaatzen van Duitschland , noemc men haar ook wel Brehmen, het geen zo veel betekent als Bremfin of Homisfen ; in Engeland draagen zij de naam- van Whame. De naam van Oestrus, die de Grieken haar gegeeverf
hebben, flamt. af van de uitzinnige woede, hetwelk het fteeken van deeze infeélen onder het vee te wege brengt. Met haar fluit leggen zij. een eijtje, op of in |
|||||||||||
tot vermaak in zijn woonvertrek houden ; hij is zeer
Jdeums van aart, en het vuur gewaar wordende, loopt hij er ijlings na toe, en fpreid er zijne wieken voor uit ; aar- dig weet hij met zijn kam of kuif te fpeelen; men zegt, dat hij niet alleen Vliegen, maar zelfs ook Spinnekop- pen en Muizen vangt ; door zijn fteenen, verzekeren zom- mige fchrijvers, dat hij, even gelijk de Groene Spechten, den regen voorfpelt. In de herfst worden deeze vogelen bij uitftek vet,
en als danbijzommigen beter als K warteten geagt, mits dat er de koppen, terwijl zij nog warm zijn, worden af- gefneeden; dewijl anderzins bet vleesch fterk van reuk word. In Italien worden zij ter markt gebragt, en tot fpijze verkogt. Men zegt, dat de foup van de Hoppen gekookt, of zijn vleesch gegeeten, dienstig is tegen het kolijk. Onder het gevogelte, dat volgens Gods bevel, aan het
volk van Israël verboden was, tot fpijze te gebruiken, word mede de Hoppen getelt, zo als wij in het derde boek van Moses XIHoofdfl. vs. ig. vinden aangetekent. II. Paradijs-Hoppe; in het latijn Upupa Paradifea;
(Upupa, re&ricibus duabus longisjimis, Linn. Sijfi- Nat.) Dit vogeltje, van de Kaap de Goede Hoop afkom- ilig,. overtreft weinig de Leeuwrik in grootte; hij is niet gekuifd; boven op het lijf is de koleur bruin , van on- deren wit-, aan de borst rosagtig; de fluit en bovenfte dek-vederen van den flaart zijn olijfkoleurig-groen; de onderften geel ; de ftaartpennenbruin, en de zes middel- ften bij uitftek lang; de bek, pooten en nagelen zijn zwart. III. Berg-Hoppe; in het latijn Eremita ; (Upupa vi-
ridis capite flavo , cervice jubata, Linn.Sz/7?. Nat.) Zie BERG-HOPPE, pag. 159. . IV. Klip-Hoppe, door Hasselqjjist It. 238. Mone-
dula Pijrrhocorax genoemt; (Upupa atra, rostro pedibus- g«e rubris, Linn. Sijfi. Nat.) Deeze, die bij de Hr. Bris- son de eerfte zoort van Coracias is, voert, volgens ge- tuigenis vanGESNERUs, gemeenlijk den naam Pijrrhoco- rax of Steen-kraaij. ALDRovANDuszeat, dardeItaliaanen hem Spelvier, en de Grauwbunders Zorl noemen: De Engelfcben hebben hem den naam van Cornwalfchc Kaauw gegeeven, dewijl hij op dien uithoek van Engeland zeer •menigvuldig is, daar men hem ook den naam geeft van Killcgrew, volgens verhaal van den Heere Charleton. De Heer Ratj zegt, dat deeze vogel zich mede in het
land van Wales onthoud, inzonderheid op de klippen; insgelijks heeft hemHASSEi.quiSTaan de zeekust vanEgijp- ten ontmoet. De Heer Brisson befchrijft er een, en beeld hem af uit de verzaameling van Reaumur, die van de Alpifcbe Bergen aff.omftig was; deeze was een weinig kleiner als een Kraaij, van koleur zwart na het violet trekkende; de ftaart-pennen van boven groenagtig, en de bek en pooten rood. HORCUS LAPIS , is, volgens eenige fchrijvers, een
zwarte fteen, die zich ligtelijk laat verbrijzelen, en volgens hun, dienstig is, om het zilver en andere me- taalen mede te foldeeren. HORDEATUM; Gersten-water; Gersten-drank; zie
DECOCTUM, GERST en TISAAN. HORDEOLUM, zie GERSTEN-KOORN.
HORDEUM, zie GERST.
HORDEUM GALACTICUM,'zie RIJST.
HORDEUM MURINUM, zie GERST.
HORIZONT; Gezichteinder; is een groote cirkel,
Sieden flerre-hemel in twee gelijke deelen verdeelt, Jn het zienelijke en onzienelijke ; hij word gezichtein- |
|||||||||||
HOR. HOÄ. -ii4S
|
|||||||
getijtelt Natuurlijke Historie, enz. volgens het zamenflel
vanden Heere Linnjevs, alwaarmen ook op plaatXCVIlI nauwkeurige afbeeldingen van deeze infeften vind. Zi'e hier wat daar van gezegt word. De Osfen en Koeijen zijn dikwils onderhevig, bezet
te raaken met bobbels in de huid, die niet alleen door het gezigt, maar ook en wel allermeest door het gevoel,, te ontdekken zijn. Het is de Boerenbekent, dat in dee- ze bobbels Wormen huisvesten, die vanhetfteeken van "Vliegen voortkoomen; dogzij fchrijven zulks gemeenlijk toe aan de Bremfen, die gedagte beesten zeer pla'agen, en. van welken zij vinnig gebeeten worden. De Italiaan- fche Heer Valisnieri is mogelijk de eerfte geweest, die de regte Vlieg gekent heeft, door welke deeze ge- zwellen veroorzaakt worden, en derzelver eigenfchap- pen zijn door hem zeer ïraai en omftandig befcbreeven. „ Iederbobbel heeft van binnen eeneholligheid, wel- ,, ke geproportioneert is naar de grootte van den worm ; „ zo dat dezelve grooter worden, naar maate de worm „ aangroeit. In het midden van Maij, of daar om- „ trent, zijn zij, derhalve, allergrootst en zigcbaarst, „ vertoonende zich naauwlijks in "'het begin, of zelfs ,, in het midden van den winter. Zij zijn echter al- ,, len niet even groot ; de grootften ongeveer een duim ,, hoog, en bijna anderhalf duim breed aan den grond- ,1 fteun. Het is doorgaans op jonge Koeijen, Stieren „ of-Osfen, dat men ze ontmoet; op de geenen, die vijf of zes jaaren oud zijn, zjet men ze zeldzaam. ',', Misfchien weet de Vlieg zodanige huiden uittekiezen, „ die den minften tegenftand bieden aan zijnen angel, „ of ook zodanigen, waar in het meeste voedzel te vin- den is voor haare jongen. Het getal der Bobbelen-, 'f, op een zelfde beest, i's egaal met het getal der eijt- ', jes, die er op gelegt zijn; of, om naauwkeuriger te ', fpreeken, met het getal der geenen, die wel geflaagt '„ zijn. Men vind op eene Koe of Vaars flegts drie of ', vier, terwijl een andere meer dab dertig of veertig '„ Bobbels heeft. Zij zijn ook altoos'niet op dezelfde „ plaatzen, nog op eene zelfde manier gefchikt. Ge- „ meenlijks vind men er nabij de ruggegraat, dogzom- tijds ook aan de fcho'fteh en billen; zommigenenkeld, anderen bij elkander, en men heeft er wel, tot twaalf " toe, zo digtaanéén, als hét moogelijk was, geplaatst ,, gevonden. „ De Hoornbeesten nu, zijn overal niet aan dit on-
„ gemak onderhevig. Men vind zelden zodanige Bob- , bels aan die op vlakke wèidlanden grazen, maar door- gaans aan de .geenen die weiden in boschagtige lands- douwen ", zegt Reaumur, die derhalve dezelven , vrugteloos , verfcheide jaaren agtereen, omtrent Parijs gezogt had; alzo de tijd der vakantie, wanneer hij zich op zijne landgoederen, in Poitou, bevond, niet be- kwaam was, om dezelven waarteneemen. Eindelijk echter, -vond hij ze, in de Maijmaand, op Koeijen , die ongeveer vijf mijlen van Parijs geweid werden, in een boschagtig Iandfchap. De helft derzelven was rij- kelijk met deeze Bobbels voorzien , en op twee Hok- kelingen, van ruim één jaar oud, die hem teCharenton- gezonden werden, deed hij zijne waarneemingen dieft, aangaande. -Hij-merkte op , dat ieder Bobbel een-gaatje heeft,
het welk waarfchijnelijktot ademhaaling dient voorden worm, die zijne grootfte luebtftippen heeft aan het ag- terend , het welke bijna altoos naar de opening is ge- keert, en zich zelfs met den binnenften rand gelijk ver- Dddd toont. |
|||||||
ie huid der Rendieren ofRunderen, het welk aldaaruit-
gebroed word, en het wormpje daar uit voortkoomen- de, overwintert ineen bobbel, daar het zijn voedzel trekt van de vettigheid of vogten, die er in de huid der beesten zijn. Men vind ook zoorten van Horfels, die door de uitwendige openingen der neusgaten uitkruipen,, en hunne eijtjes leggen, alwaar wormen uit voortkoo- raen, die in de holligheden des voorhoofds huisvesten ; veel zijn de Runderen en Schaapen zulks onderhevig : Door gelijkzoortige Hórfelen worden bovendien in het gedarmte der Paarden ook wormen voortgebragt. De maskers of wormen, die men zomtijds in de drek
der Paarden vind, zijn dikke eijronde maaden van een aanmerkelijke grootte, en dit veroorzaakt, dat de huid der beesten grootelijks door de gaten word bedorven , welke een ieder van zulke wormen in het uitkruipen maakt. Derzelverlighaamis uit elf ringen zaamengeftelt, die op de kant met een zoort van puntjes of doorntjes zijn bezet, die denkelijk dit masker, het welk geenepoo- ten heeft, tot zijn voortkruipende beweeging dient ; wan- neer deeze worm jong is, is die groen of geel, dogvol- wasfen zijnde, bruin of zwartagtig, ja men vind ze wel geheel zwart ; zommige hebben de luchtfüppen als in een beursje befloten, belettende zulks, dat zij niet verftopt kunnen worden, door het lijmige vogt dat haar om- ringt. Wanneer deeze wormen haare volkoomen wasdom ver-
kreegen hebben, zoeken zij een plaats, die tot haare gedaante-wisfeling bekwaamer is ,• tot dien einde booren zij door de huid van het dier heen, of die, welke in de holligheden des voorhoofds, en in het gedarmte haar ver- blijf hebben, kruipen daar uit, en vallen op den grond, alwaar zij haar onder een (leen, of iets anders verber- gen , om tot een pop te worden , de huid word als dan hard, en krijgt de gedaante van een tonnetje, waar uit ten laatsten de volmaakte Horfel gebooren word, fprin- gende bij deeze gelegentheid het bovenfte gedeelte van den pop af. De geftalte van dit infeft is kort-en dik, zeer veel
naar een Hommel gelijkende, en even als deeze, min of meer haairig : In de ftand van Vlieg of Horfel leeft bet niet lang, maar paart fchielijk en legt eijeren, tot wiens uit- broeding en opvoeding der jongen , het dier bekwaamer plaatzen zoekt, gelijk wij rede aangemerkt hebben. De kenmerken, die deeze van de andere vliegen en
overige in feften van deezen rang onderfcheid; zijn, dat zij geen zigtbaaren bek-, en de meesten ook geen zuiger nog fnuit hebben; op die plaats, daar de bek behoorde te zijn , ziet men enkeld drie ingedrukte ftipjes; deeze dienen aan den Hor/ei, om tot zijn leevensonderhoud Benig vogt intezuigen; defprieten hebben zij zeer kort, uit dunne vezel-draadjes beftaande-, die hunnen oorfprong van een dikke ronde grondfteun hebben. ' Men telt vijf zoorten van Hórfelen, waar van de eene cle Osfen, Koeijen,enz. ; de andere de Rendieren; de derde en vierde zoort meest de Paarden, en de vijf- de de 'Schaapen kwellen ; zie hier de befchrijving van een ieder zoort in het bijzonder. I. Horfel der Runderen; in het latijn Afüus Bovis;
(Oestrus alis maculatis; tlwrace flavo, fascïa fusca, ab- domineflavo, apice nigra, Linn. Sijfi. Nat.) Wij kunnen onzen Ieezer geen beter befchrijving van
dit infect mededeelen, dan het geen wij geboekt vinden in het fchrandere en voor een liefhebber van Natuur- kunde niet te ontbeerene meermaalen aangehaalde werk, II Deek
|
|||||||
114« H0R-
toont. Hier in zou deeze dan van de wormen, die in
de gallen of gezwellen der boomen en planten huisves- ten, fchijnen te verfchillen ; alzo dezelven, ten minfte voor ons oog, geflooten zijn; dog wie weet, merkt zijn Ed., met zeer veel reden, aan, of de lucht daarom in dczelven niet zo wel toegang heeft, als dezelve door het hout heendringt in de Barometers. Daar in tegen- deel, de lucht niet doordringen kan, door de huid en vliezen van dieren ; gelijk het voorbeeld van 't 'bersten van een blaas, indeproefneemingen met de luchtpomp, aantoont. „ Deeze opening was te meer noodig, om dat de worm
„ leeven moest in een zoortvan fistel of pijpzweer, in ,, een fontanel door het (teeken van de vlieg gemaakt. „ Indien de etter aldaar geen'uitloophad, zou ieder ge- „ zwel een vuile {linkende zweer worden, daar de worm „ in fterven moest; maar het gat, dat ingang aan de „ lucht geeft, maakt, dat de overtollige etter zich kan ,,. ontlasten,, die , opdroogende , aan de opening een „ zoort van rand formeert. Ondertusfchen leeft deeze ,, worm van den etter, die zich verzaamelt op den bo- „ dem van de heiligheid, en voortkoomt uit de celle* „ tjes van den vetrok. Het beest heeft er weinig door „ te lijden, en de Boeren zijn voor het nadeel, dat f, dezelven veroorzaaken, zo weinig bekommert, dat ,, zij de Vaarfen, die er hebben, uitkiezen, boven an- „ deren. Het fchijnt, dat de ondervinding hun geleert ,, heeft, dat de beesten, die deeze Bobbels hebben, 3, beter uitvallen. Misfchicn is zulks toetefchrijven aan ,, de verkiezing van den Horfel, om zijne eijtjes te leg- „ gen in de huid van de zodanigen, die gezondst en tie- j, rigst, of ook vetst en best in het vleesch zijn. " Nog jong zijnde, vind men deeze wormen wit, bijna
als de Vlceschmaaden , die van degewoonegroote Huis- vliegen koomen; maar in de volwasfenheid zijn ze don- ker-bruin. Allen worden zij niet even groot; misfehisn zijn onder haar, gelijk van andere infekten, die de wijf- jes Vliegen uitleveren, degrootften. Deeze hebben on- geveer de lengte van een duim, of iets meer, en de breedte, op baar ditfte, van een half duim. Zij heb- ben geen haakjes aan den bek , gelijk veele anderen, maar in plaats van dien, twechoomagtige bruine knop- jes, en de bek is ten halve, aan de agterzijde, omringd met vier vleefchige tepeltjes, dienende waarfchijnelijk , om haar voedzel intezuigen. Reaumur heeft aan het agterfte van den worm, bo-
ven en behalve de grootte, nog eenige kleine luchlgaat- jes waargenoomen, en hij beweert tegen Valisnieri, dat de worm t'agterfte voor uit de opening kruipt, om eene andere woonplaats in de aarde, tot de verandering op te zoeken. Dan verdwijnt het gezwel, de wond in de huid der Runderen geneest ,• hoewel zommigen nog wel drie dagen etteren. Deeze wormen groeijen niet alleen in de huiden der
Koeijen, Osfen en Bullen; men vind ook zomtijds de Herten niet dergelijke bobbels bezet, gelijk de Jagers weeten, zegt Reaumur, die echter zich verkeerdelijk verbeelden, dat de geenen, welke men in de huid der . Rendieren ontmoet, van dezelfde zoort waaren. Va- jusnieri, zegt hij, gelooft, dat de Damherten en Ke- rneis onderworpen zijn aandergelijkegezwellen; 'alsook zomtijds de Paarden. Ook worden die wormen, welke Erisch in de paarden ftront waarnam, aangemerkt van den zelfden aart te zijn. In Zweeden, alwaar men het infekt Stijng, ende kwaal zelveBrosmskula noemt, ont- |
||||||
rioR.
houden zich dergelijke Wormen in de mnng der Paar-
den, wiendezelven, in het midden van de zomer, dik- wils doodelijk zijn. Even het zelfde heeft men ook irj •Engeland, alwaar die in de bobbels van het Rundvee en bij de Paarden huisvesten , Wormils genoemt wor- den. Zommigen verbeelden zich, dat de Paarden er in het lijf krijgen, door gras te eeten, op het welke de eijtjes zouden gelegt zijn. In Vrankrijk noemt men deeze wormen, in de ingewanden der Paarden voorkoo- mende, Moraines. In Kamiolie heeft Doktor Scopolï deeze Horfels niet gevonden. Men vind elders de afbeelding van deeze infekten ,
van Reaumur ontleend, om het verfchil derzelven met den Horfel der Rendieren aantetoonen. Daar uit blijkt, dat hij naar een Hommel gelijkt, door zijne ruigte en gcfhlte; verfchillende daar van in deeerfte plaats, door dien zij maar twee wieken, en ten anderen, door dien zij geen angel hebben, van dergelijke fijnte; doch in plaats van dien, heeft het infect een ontzachelijk dikke boor, gelijk Reaumur dat deel genoemt heeft, 'c wel- ke haar dient, .om in de huid der beesten te booren , tot de eijerlegging. In het Noorden fchijnen de Paar- den van dergelijke gezwellen bevrijd te zijn, volgens Linn/eus, die op zijne reize door West Gotbland eens dergelijke Vliegen waarnam, door welken de Paarden aan de pooten zeer geplaagt werden, fchijnende aldaar haare eijtjes te willen leggen. Moogelijk, zegt hij, worden de zagte gallen, fpattenof andere ongemakken, wel door derzelver fteek veroorzaakt. II, Horfels der Rendieren; 'm het latijn Afllus Tarait-
ai ; (Oestrus alis innnaculatis, thorace flnvo , f'ascia ni- gra , ab domine fuh o, apice flava , Link. Faun. Suec.) Dee- ze Horfel, welke tweemaal zo groot is als die der Run- deren , heeft het agterlijf ook veel ruiger, en het vel wel zwart, echter daar op eene oranje koleurige, er» aan de tip een geele wolligheid; het borstftuk is geel,, tusfehen de wieken met een zwarte band bezet, dieon- gcvlakt is; de pooten zijn ook zwart. De Rendieren, welke van zo veel nut voor de inwoon-
ders van Lapland zijn, worden niet alleen door deeze infe- ften op een deerlijke wijze gckwelt, maar lijden er ook veel door, tot zo verre, dat veeltijds een-derde deel van een kudde aan de huidkwaal, door deeze dieren veroorzaakt, koomt te fneuvelen ; haar leg of fluit, hoe puntig hij zich ook vertoont, is door deszelfs flapheid onbekwaam, om in de huid te booren; zo dat de eijtjes, door haar enkel in het haair van de vagt gelegt worden; en dus,zegtd® HeerLiNNJEus, is't uitgebroede wormpje genoodzaakt, een woonplaats voor zich in de huid te zoeken, waal het inkruipt, en dan dengehcelen winter daar in gehuis- vest hebbende, aldaar de verandering ondergaat, een pop •word, en even als een Vlieg of Hommel, uit de huid dier beesten te voorfchijn koomt. Die een volkoomen Historie van de'Horfelen der Ren'
dieren begeert te weeten, leeze de Verhandelinge van den Heere C. Linnjeus over dat onderwerp in de AU. Soc. Reg Scient. Upf. 174.1. p. 102. waar van mede eene nederduitfche vertaaling is te vinden in de Uitge- zogte Verhandelingen, gedrukt hij F. Houttuin , ifle deel pag. C41. en verv. III. Neus-Horfel; in het latijn Afilusnafalis; (Oer-
trus alis immaculatis, thorace f'errugineo ,abdominenigro, pilisflavis, Linn. Faun. Suec.) deeze heeft cl2 wieken ongevlakt, het borstftuk roestkoleurig, en het agterlijf zwart met geel haair bezet ; in Lapland, is haardenaam .van
|
||||||
"HOB..
ran Trompe gegeeven ; zij kruipen in de neus der Ren-
dieren , en brengen aldus wormen voort in de voorhoofds- holligheden, die van hun, als zij in het voorjaar op reis zijn, dikwils uitgefpoogen worden. IV. Aars-Horjel ; in het latijn Afilus hämorrhoidalis ;
(Oestrusalis immaculalis, thorace nigro, fcutello pallidO; abdomine nigro, baß, albo apkeque fulvo, Link. Faun, Suec.) Dat er zekere Horfels zijn, die in het fondament der
Paarden kruipen, om aldaar haare eijtjes te leggen, is niet zo gemakkelijk waarteneemen , als dat de wormen derzelven zich in de aarsdarm der Paarden, die in de weide grazen , dikwils bevindan, en van hun, met den afgang, uitgeworpen worden. Zij zijn veel grooter dan <le Maaden der blaauwe Huisvliegen,, en veel kleiner dan die der gezwellen van de Hoornbeesten in de huid. Hun verfchil van koleur, groen, geelagtig of bruin, fchijnt uit den verfchillende trap van volwasfenbeid voort- tekoomen. Met twee haakjes zijn zij aan den kop voor- zien, even als de wormen der Vleeschvliegen. ,, Men zal zonder twijffelvraagen, (zegt Reaumur)
„ of deeze Wormen zeer te vreezen zijn voor dePaar- è, den. De Merries, die mij, verfcheide jaaren, de a, geenen hebben verfchaft, op welken ik mijne waar- ,, neemingen in het werk gefielt heb; fcheenen mij toe, „ niet minder weivaarende te zijn, dan die, welken er 3, geene hadden ; maar het is wel moogelijk, daterom-
,, ftandigheden zouden kunnen voorkoomen, in welken t, er te veel waaren in het lighaam vaneen Paard; waar „ door aan het zelve de dood veroorzaakt werde. Aan „ zodanige Wormen heeft ook Valisnieri de oorzaak „ toegefchreeven van eene heerfchende ziekte, die veel „ Paarden wegfleepte in het Gebied van Verona en Man- ,, tua, inhet jaar 1713. De waarneemingem, hemme- 4, degedeelt door Doktor Gaspari , laaten geen twijf-
„ fel over, of dit was de waare oorzaak. Deeze Dok- ,,, tor, eenige Merries geopent hebbende, die aan dee- a, ze ziekte geftorven waaren, vond in derzelver' maag „ een zo verbaazende menigte van korte Wormen, dat „ hij, om er ons eenig denkbeeld van te geeven, het 4, getal der Wormen, die zich aldaar vertoonden, bij t, dat der pitten, in een doorgefneeden granaat-appel, „ vergelijkt. Ieder Worm had zich, om zo te fpree- „ ken, door hetuitknaagen van het maagvlies, een zoort it van celletje geformeert, waar in men gemakkelijk een ^, graankorrel van Turksch koorn kon bergen. Het is ^, ligt te begrijpen, dat de maag hier door in een jam- ,, merlijken ftaat gebragt moest zijn ; haare buitenfte ,, vliezen waaren geinflammeert , de binnenften met v Hinkende ulceratien bezet. Zeer weinigen van dee- w ze Wormen vond hij in de dunne, en alleen eenige „ enkelden in de dikke darmen, aan welken zij gehaakt j, waaren, dog zonder die geknaagt te hebben. Het is „ misfebien niet, dan wanneer deeze Wormen te me- „ nigvuldig zijn in de darmen der Paarden, en elkander „ aldaar ongemak veroorzaaken, dat zij haaren weg nee- „ men naar de maag. Voorts zouden weinige Vliegen ,, genoeg kunnen zijn, om de Paarden inwendig al te „ veel daar mede te voorzien, indien zij alle haare ei- <,, jeren daar leiden , en dat die altemaal uitkwamen ; „ want Valisnieri heeft er meer dan zeven honderd „ geteld uit het lijf van eene enkele Vlieg. Op GothlandnamLiNNJEUs dergelijke Wormen waar,
die zeer vast in het fondament der Paarden zaten, en saar verholen aambeijen geleeken ,• weshalve hij, aan |
||||||
HOR, «47
deeze zoort den naam van Oeflrus Hämorrhoidalis ge-
geeven heeft. De Boeren op Gothland berichtten zija Ed., dat deeze Wormen zich eerst in de neus vast gin- gen zetten, wanneer dé Paarden in de heete zonnefcbijii ftaan ; waar door zij geweldig fnooven en brieschten » als of haar neus inftukken zou fpringen; dat vervolgens de Wormen alle darmen doorgaan, en na verloop va» een jaar, door den endeldarm., tot in het fondament koomen. Hoe Veel gvonds dit berigt had, erkent hij niet te weeten ; dog hij was verzekert; dat de Maadeiï inde neus der Rendieren, Schaapen, enz,,'van een andere zoort zijn, hoewel beiden tot dit geflacht behoo- rende. De verandering koomt, volgens Reaumur , met die
van den Horfel der Runderen overeen. Op den grond gevallen zijnde, zoekt de Worm eene fchuilplaats, daar hij een tonnetje krijgt van zijne huid, in het welke hij de geftalte aanneemt van een langwerpige pil, behou- dende die nog verfcheide dagen, voordat hij in een pop verandert. Hier uit befluit die Heer, dat deeze, zowel als de Maaden der Vliegen , en alle de Wormen die een tonnetje worden , eene verandering meer dan de Ka- pellen moeten ondergaan. Men zou dezelven dan met recht Vierftaitige Infekten kunnen noemen. In verfchillende jaaren waaren deeze Wormen vroe-
ger of laater, uit de tonnetjes, die zijn Ed. in doozeu of zuikerglazen bewaarde, voortgekoomen, Devoor- lijkften kwamen ruim een maand na de cerfte verande- ring van den Worm te voorfchijn, en de anderen vijf of zes weeken. „ Onder de Vliegen, (zegt hij) die deeze Paarde-
,, wonnen voortbrengen, gelijken de mannetjes meer „ naar Hommels, dan de wijfjes ; ten minfte dan die „ wijfjes, vrelke haar eijerlegging niet gedaan hebben. „ Deeze naamelijk, hebben het lijf langwerpig , en dat „ der mannetjes is kort. Beiden zijn zij zeer ruig, en „ behooren tot het zelfde geflacht, als de Vliegen van ,,' de builen der Runderen. Zij behooren tot de tweede „ klasfe der Vliegen met twee wieken, hebbende geen „ nijpers nog zuiger buiten den bek, -wiens plaats in ,, haar door drie kleine zwarte knobbeltjes aangewee- „ zen word. Haar kop heeft Van vooren de gedaante „ van dien van een Kat-uil. Zelden vind men Vliegen „ van eenerlei zoort, dermaate in koleur verfchillen- „ de. Ik heb er gehad, die ten eenemaal met goud- „ glanzig haair bedekt waaren ; anderen hadden zulk ,, haair alleenlijk voor aan den kop en op het lijf, zijn» „ de dat op het borstftiik bruin ; anderen hadden op 't „ lijf driebanden van verfchil lende koleuren, denvoor- „ ften bleek-geel, den middelden zwart of bruin, den „ agterften goud-glanzig of hoog-geel. De wieken zijn „ zo doorfchijnende niet, als in andere Vliegen, en „ die der wijfjes yoornaamelijk, op zommige plaatzen ,, als berookt. Ondertusfchen is het mannetje aari ,den „ nijptang, dien het van agteren heeft, en welke tot „ de paaring dient, gemakkelijk te onderfebeiden. V. Schaapen-Horfel; in het latijn Afilus Ovis; (Oes-
trtts alis immaculatis, thoarce abdomineque ferrugineis, nigro maculatis, Linn. Faun. Suec.) Wormen, die in de neus der Schaapen, in die der
Geiten, in die der Damherten, en der Herten groei- jen, vorderen billijk, dat men haar agter de voorgaan- denbefchrijve.zegt Pveaumur; hoewel de Vlieg, waar zij uit voortkoomen, niet zo zeer naar een Hommel gelijkt. De voorhoofds-holligheden der herkaauwende Dddd 2 beesten |
||||||
HOR. HOS.
ne doornen bezet is, die zelfs gevoelig zijn, itfannec»
men den worm tusfchen de vingers kruipen laat. Aan de prikkeling van die doornen , wanneer de worm zich fterk beweegt in de voorhoofds-holligheden der beesten, zal men dan buiten twijfel die vlaagen van duizeling of dólheid moeten toefchrijven, in welke dit anderzins zo zagtzinnige vee zomwijlen vervalt, men ziet ze opfprin« gen, en met den kop tegen hekken, paaien, boomen, fteenen., of iets anders dat hard is,, ftooten, en mee» dergelijke beweegingen maaken. Deeze Horfel-vlieg is zeer vadzig, en fchijnt., haat
geheele leeven lang, weinig gebruik te hebben van haa- re wieken of pooten. Haar gi ondkoleur is aschgrauw- agtig, doorzaait met zwarte'vlakjes en, kleine knobbel- tjes van dezelfde koleur, die haar. als fagrijnagtig van huid maaken, want zij heeft op het lijf weinig baairig- heid. Het voorfte van den kop is bleek , en' de pooten zijn eenigermaate bruin; de wieken metzwart geaderd, bedekkende de onrusten of tegenwigtjes ten eenemaaL Zij'heeft voor het overige den kop zeer groot, en mee het borstftuk bijna van lengte als het agterlijf. Een zuiger heeft Reaumur opgemerkt, dat aan dee-
ze Vlieg, zo wel als aan de andere Horfels, ontbreekt. Voorts is door hem veel moeite aangewend, om te ont- dekken,, of tusfchen de drie pukkeltjes, voor aan den kop, ook een opening waare, die men voor den bek zou kunnen houden. „ Om de Vlieg te dwingen, daC ,, zij mij die toonde (zegt hij), heb ik haar te vergeefs ,, zuiker aangebooden, daar zij geen acht op gaf. Da ,, fijroop ook, welke ik tusfchen de drie pukkeltjes „ deed, werd van haar niet weggeftuwd of ingehaald. „ Ondertusfchen is het niet ongeloofbaar, dat dit infect „. zijn. leeven doorbrengt zonder voedzel te gebruiken ; ,, nu men weet, dat verfchside zoorten van Kapellen „ in het zelfde geval zijn. Ook heeft Valisnierï1 „' een dergelijken Horfel twee maanden lang,beflooten, '„ in het leeven gehouden, zonder dat hij er iets aan te '„ eeten of te drinken gaf. " Reaumur meent, met-reden- ts kunnen vastftellen,
dat er , ieder jaar, ten minften twee voortteelingen van deeze Vliegen zijn. Den 7 April, naamelijk, had hij reeds Wormen uit de voorhoofds-holligheden vanr. Lammeren gekreegen, die tot de verandering bekwaam waaren, en hij heeft Wormen van verfcheiderlei groou te gehad , die uit de koppen van verfchillende Lamme- ren gehaalt waaren, in de maanden Maij, April, Ju- nij en Julij. HORSELEN;'dus worden door zommige fchrijvers
ook een zekere zoort van Wespen genoemt ; zie WES- PEN , n. I. HORTULANUS, zie ORTOLAN, HOSPITAAL ; dit woord betekende voordeezen niets anders dan Herberg ; de hospitaalen waaren eertijds opentlijke huizen, waar in de vreemde reizigers ont- fangen wierden, en herbergzaamheid genoten. Docli thans zijn er in ons waereldsdeel niet meer van die hui-- zen; en men verftaat hedendaagsch door Hospitaalen, die piaatzen, alwaar zieke en gekwetste Soldaten wor- den gebragt en verzorgt; als mede die huizen, waar ia allerlei zoort van armen werden ontfangen, gehuisvest, en van de dringende benoodigtheden des leevens voor-. zien. Het woord Hospes, zo veel als Herbergier of Waard betekenende, heeft hier mede. zijnen oorfprong, af. HOSPITALITAS, zie HERBERGZAAMHEID. HOS-
|
||||||
H4*»' HOR.
beesten zijn de plaats, waar deeze Wormen huisvesten
en gevoed worden door het fnbtagtig flijm, het welk zich vergaart in die holligheden. De Wijfjes-vlieg weet gedagtç beesten in de neus te kruipen", om er haare eij- tjes te leggen , en de Wonnen, tot volwasfenheid ge- koomen, vallen er uit, op den grond, om de verande- ling op gelijke manier te ondergaan, als de overige mas- kers der Horfelen. Valisnjeri is de eerfte, die de waare leevensmanier
Tan deeze Wonnen befchreeven heeft, en aangetoont, dat dezelve in Vliegen veranderen. Zij zijn echter van overoude tijden af bekent geweest. Een der vermaard- fte Geneeskundigen van Griekenland, Trallianusge- noemt, die in de zesde eeuw gebloeit heeft, maakt van deeze Wormen gewag, als van een geneesmiddel tegen de vallende ziekte, en wel zodanig een, dat door het *. Orakel van. Delphos aan de hand zou gegeev'en zijn. De Jongeling, die dit te raad kreeg, en het voorfchrift niet verftond, fprak daar over een Grijsaard van bij de hondert. jaaren oud, die hem het zelve uitleide, en zei- de , dat. hij van de Wormen neemen moest, welken da Geiten uitniesden, voor dat dezelven op den grond ge- vallen waaren, en bewinden eenige daar van in een ft uk huid van een zwarten Ram, het welk hij dus om den hals moest doen ; ten einde die Wormen, op gezegde manier, dat is gaaf en zuiver, te bekoomen, kon hij de Geit een zak aan de neus gedaan hebben, zo Valis- Kieri aanmerkt. „ Wat mij aangaat, ik zou dien zak „ liever gebruiken, om gezonde Wormen, en die aan m de verandering toe waaren, té bekoomen, dan om „ dus. een geneesmiddel te krijgen voor iemand, die de « vallende ziekte hadt „ Ik ben inderdaad bekoort geweest , om zulk een
« zak te gebruiken, zegt Reaumur; na dat ik vrugte- „ lo6s de Herders getragt had te bepraaten, om hetoo- ,? genblik waar te neemen, wanneer deeze Wormen „ van de Schaapen uit de neus geloosd worden. De „ Herders, met Wien ik fprak, wisten zelf niet, dat y, hun Wolvee aan dergelijke Wormen onderhevig was; „ en, het zij uit ongeloof, het zij uit vadzigheid; zij „ wilden mij niet van die zaak onderrigten. DeVleesch- „ h.ouwers kennen beter deeze Wormen, en ik heb mij „ 't best bevonden, met toevlugt tot hun te neemen. „ Ieder jaar heb ik er eenigen verplicht, om voor mij „ een groot getal koppen van Schaapen of Lammeren „ te openen. Zeer dikvvils Was er, onder drie of vier „ van deeze'koppen, één, welk Wormen bevatte, dog „ drie op zijn* allermeest, en gewoonlijkst vind men 3, maar één Worm in'een kop. Dit heeft echter zijn „ onvolkoomenbeid; want dikwils worden de Wormen, „ bij het openhakken, gekwetst, en indien zulks niet „ juist op dien tijd gefchied, wanneer de Worm gereed j, is om er uit te koomen, zo heeft men er niets aan. " Deeze worm beftaat uit elf ringen, gelijk dé overi- gen, dog hij verfchilt daar van in geftalte zeer; als van gooren fpits zijnde , en naar agteren breed uitloopende. Hij heeft twee haakjes aan het voorfte end,. en twee vlee- fchige .epeitjes boven den bek. Tot volwasfenheid ge- kooraen,. is hij grooter dan de Wormen van het gedarm- te der Paarden, en kleiner dan die van de huid der Run- deren. Dan verandert zijne witte koleur allengs in bruin, en hij moet al 'taamelijk bruin zijn, eer men hem in een bak met aarde doet, als hij te recht zal koomen. In- dien men hem met een vergrootglas befchouwt, word nieu gewaar, dat zijn buik ? tusfchen. de ringen met fij» |
||||||
HOU. »14$
in'Europa hooftzaakelijk bet f!c£ra-, denne-, vtiuren-zn
greinen-hout ; en tot het timmeren van kleine fcheepen, word veelzogenoemt krom hout gebezigt -, zijnde dekrom- me of hoeks-wijze groeijende takken van dikke boomen; waar mede de fcheeps-timmerlieden de opftaande zijden der kleine of land-fcheepen, jagten, enz. bevestigen : De moolenmaakers hebben, behaiven bet gewoonlijke gro- ve timmer-, ook veel hard hout nodig, tot het maaken van tanden, kammen, drillen, enz., en hier toe dient voor- naamelijk het hout, van de witte-doorn, mespel-hout. en verfcheiderhande vreemde houten. Tot het kistmaakers- offchrijnwerkers -werk, word
veelerlei hout gebezigt, als voornaamelijk noote-boomen- hout, eicken-hout, appel-, peer-, kerfe- en pruim - boo- men-hout, linden-hout, best denne- en greinen-hout, enz. ; voorts ook verfcheiderhande uitlandfcbe houten, als on- der anderen olijven-hout, palm-boomen-hout, zwart-ebben- hout, ceder- en cijpres-hout, citroen-hout, anijs-hout, let- ter-hout,fucadaa?i-hout, en veelerlei andere, om daar van fraaijemeubels, kabinetten, tafel-en andere huis ciera- deh te vervaardigen ; waar in inzonderheid deeze onze Nederlanden boven andere uitmunten, zo wel in de uit- vinding als fraaiheid van maakzel. De fchrijnwerkers bezigen niet alleen de flammen der boomen , maar ook de wortelen van zommige hout-gewasfen, als van okernoote-enhazelnoote-boomen, birken, elfen, ahoom, en meer andere ; ze gebruiken dezelve voornaamelijk tot cier- lijke ingeleide werken, dewijl die een fraaije marmering tusfchen het andere hout vertoonen, als ze wel gedrdi- neert,, en volgens een goede tekening en proportie uitge- voert zijn. Deeze houten en wortelen worden ten deele op de zaagraoolens eerst tot dunne bekwaame plankenge- zaagt, gelijk ander hout, dog meest gefchied dit van de fchrijnwerkers zelf, om dat er op de zaag-moolens te veel door de tanden der grove zaagen verlooren gaat, maar ook de werk-baazen het voordeejiger, en tot het beste gebruik op de winkel kunnen doen zaagen, fchoon het wat langzaamer toegaat; maar ze laaten zich haare moei- te of kosten daarna ook v/ederom aan de gemaakte meu- beien rijkelijk betaalen ; dog men moet ook zeggen, dat als de meubelen cierlijk.en wel gemaakt zijn, zij ook de ruime belooning van des meesters genti, moeite en kos- ten waardig zijn, in tegenftelling van andere, die zeer flegt en dikwils ondeugende gemaakt zijn. Het wagenmaakers-hout, is weder onderfcheiden van
het timmer- en fchrijnwerkers-hout, om reden , dat al het hout daar toe'niet dienstig is; vermits daar toe fterk, taai en langduurend hout vereischt word ; het beste hout dat daar toe dient, en bij ons het meest gebruikt word, is het ijpsn-hout, esfchen-hoiit , boeken-hout, populier- hout en linden-hout, enz. r inzonderheid de beide eerst- gemelde. De draaijers gebruiken veelerlei hout, na- het onder-
werp dat ze er van willen maaken, en het zelve grof of fijn en cierlijk hout vereischt, als eieken-, ijpen-, esfchen-, linden-, appel-, peer-, kerfe- en pruim-boomen-hout, enz., als mede allerlei vreemde houten.. Het vat hout beftaat hoofdzaakelijk uit eieken-, vuih
ren-, dennen, ofgreinen-hout ; het welke tot dit gebruik niet gezaagt, maar in min of meer lange ftukken door- gefneeden zijnde., geklooft word, en vervolgens ver- fcheiderhande benaamingen, naarzijn lengte, dikte, enz. verkrijgt, als pijp-hout, klap-hout, ftav hout, enz.; die- nende om daar van allerlei groote en kleine vat-werken te. maaken,, ■ - Dddd 5 Brand-
|
||||||
HOS. HOT. HOU.
HOSTILITEIT; dit woord is afkomftig van het la-
tijnfche Hostis, Vijand. Een hostiliteit is dus een vij- andelijke daad. Zelden word dit woord anders gebruikt, dan ten aanzien van den oorlog. HOTTENTOTS-VISCH, zie ZEE-BRA ASSEMS,
n. X.
HOUATTE, of Houette; is een zoort van fijne en
iets glanfende boomwol, die een korte draad heeft, zo dat men ze niet kan fpinnen ; zij koomt uit de hauwen vaneen zoort van Apocijnum, die overvloedig omtrent Alexandrien inEgijpten, op vogtigeen moerasfige plaat- zen groeit, van waar deeze houatte overal tot het maa- ken van gedikte dekens en andere dingen verzonden word. Zie ook WATTEN. HOUT; in het latijn Ligmm; is die inwendige har-
de ftofFe der boom- en heester-gewasten ; welke uit zeer digt zaamengepiaatfte lange vezeldraatjes en pijpjes be- ftaat, waar in de zappen ten deele, terwijl het hout groeit, opklimmen. _ Het hout verfchilt zeer in digtheid, zwaarte en hard-
heid, niet alleen in de bijzondere zoorten, maar zelfs ook in die van een zelfde zoort; het welke van verfchei- derhande oorzaaken kan afhangen, als i. vande verfchil- lendheid der gronden; 2.. van het climaat, en 3. vande ftand plaats, daar het tof gegroeit is : Dus bevind men, dat boomen, die in losfe, bolle gronden , endusfchie- lijk aangroeijen, altoos veel losfer en boller, of onvaster hout uitleveren, dan die, welke'in een vaste fubftantieufe grond langzaam gegroeit zijn, want de digt- en vastheid des houts, is altijd geproportioneert met de tijd van des- zelfs aangroei; het is dus ook om deeze redenen, dat het hout, het welke in de opene lucht, aan de zon en rouwe windenblootgeftelt, groeit, vaster enduurzaamer is, als ander hout van dezelfde zoort, dat in lauwe en fchaduwagtige plaatzen en al te digt bij elkander voort- koomt, gelijk men dit klaar befpeurt aan het kout, dat aan de bergen, inzonderheid aan de noord- of oostzij- de, of in koude gewesten groeit; en naar maate dat het hout langzaamer of fchielijker aangroeit, heeft het ook min of meerder fpint, 't welke het buitenfte gedeelte des ontfchilden ftams is, dat hij rondom bevat, en dat wegens zijn voosheid en ligt vergangbaarheid , ten eenemaal onbe- kwaam is tot werk, dat lang duuren zal; zelfs vergaat het zeer haastig, het zij door de wormen, of door in- zuiging der vogtigheid uit de lucht. Eer wij verder gaan, om wijders verfcheide nuttige
dingen van het hout aantemerken, zullen wij hier eerst rog iets zeggen , van de verfchillige zoorten of onderfchei- dingen van het hout, in deszelfs gebruik. In het algemeen word het hout in het gebruik onder-
fcheiden in bouw- of timmer-hout ^ brandhout en verf- hout-
liet timmer hout kan gevoeglijk wederom onderfchei- den worden, in hui s-t immer-h out, fcheeps timmer-hout, kist-maakers- of fchrijn-werkers - hout, wagen-maakers- hout, xlraaijers-liout en vat-hout. Het eerfte beftaat uit veelerlei zwaar hout, dat tot timmeragie van huizen, ker- ken , moolen-werken, fluizen, en andere gebouwen gebe- zigt word, als mede tot 't timmeren en bouwen van veeler- lei grooteen kleine fcheepen ; wordende het hout ten dien e-inde op de hout-zaagmoolens in (allerlei gedaante, tot ge- rijf van het timmeren, als; tot vierkante balken, ribben, deelen, planken, latten, enz. gezaagt en toebereid , om vervolgens van de werklieden gemakkelijker te kun- <nen bearbeid worden. Het hout dat hier toe dient,. is |
||||||
fiSO HOU.
Brand-hout is zodanig hout, dat alleen tot branding
Op de haard, of in de ovens gefchikt is; waartoe aller- lei droog hout gebruikt kan worden; egter is het eene daar toe veel beter als het andere, om reden, dat. het eene niet alleen uit zijne natuurlijke aart beter branden wil, maar ook meer hitte geeft, en Iangduurbnder in het vuur is, dan 't andere: Dog het hout, dat het mee- fte tot brand-hout gebezigt word, is het eicken-, boe' ken-, birken-, en elfen-hout; dewijl zulks in de mees- te overvloed groeit, en dus het meest en goedkoopst te bekoomen is. Hst hout tot branding word weder on- derfcheiden in groot en klein brand-hout; het grootebe- ftaat uit dikke, min of meer lange (lukken, die uit dikke Hammen -en takken geklooft worden ; draagende in THtitschland en elders, daar veel hout in groote uitge- ftrekte basfchen groeit, den naam van klofter-hout, of vadem-hout, dewijl het in hoopen bij de vierkante vadem verkogt word; moetende de vadem zes voeten lang, breed en hoog zijn ; zijnde bijgevolg elk (tuk hout zes voeten lang: Maar in deeze landen, daar het hout fchaarzer is, maakt men het brand-hout korter, vaneen en een tweede, tot twee voeten lengte, en het word gewoonlijk bij het iooof iooo verkogt, naar dat het dik- ker of dunner is , en dus tel-, hondert- of duizent- Jtout genoemt; zijnde het hondert-hout het dikfte,1 en beftaat voornaamelijk uit ekken-hout. Het ekken-hout word voor het beste brand-hout ge-
houden, dewijl het wel brand, als het droog is, veel hitte ■geeft, en lang in het vuur duurt; dog het boeken-hout is een niet minder goede brand, maar is fchaarzer : Hier aan volgt het birken-hout, dat ook een zeer goed hout om te branden is, dewijl het helder en luchtig brand, en derbalven in deeze Nederlanden veel geagt is. Dog het geene bij ons het meeste gebrand word, is 't
elfen-hout, om dat zulks in onze laage en vogtige gronden fchielijk aangroeit, en derhalven veel geplant word, en dus ook't goedkoopst is : Dog men maakt er meest klein tel- of zo genoemt duizent-hout van , dat van de fchui- tevaarders in de boschriike landftreeken opgekogt, en overal in de fleeden weder bij het getal verkogt word ; zijnde ook een goed brandhout , egter niet zo goed , els het berken- en ekken-hout. Voorts behooren tot het brand-hout ook nog de fagot: of takke-bosfehen , die van de dunne takken en rijzen der boomen en hees- ters, in bosfehen zaamengebonden, en gewoonlijk bij het hondert verkogt worden : Maar dit is een geringe brand, die wel veel vlam geeft, maar niet lange duurt; egter is ze in de winter aangenaam, om zich fchielijk te warmen, als mede om bak- en andere ovens ras heet te maaken, daar andere brand ontbreekt, of fchaars is. Verf-houten zijn zodanige houten, die tot allerlei koleu-
ren voor defchilders,en voornaamelijk voor de verwers dienen, als daarzijnbrafilje-hout,fernambuc-hout, blauw hout, geel-hout, enz. Eindelijk zijn er ook nog' houten, die met veel nut in
de Geneeskunde gebruikt worden , en derhalven den naam van medicinaale houten draagen : Deeze zijn, zo wel als de verfhouten, meest uitlandfche houten, die uit Oost- en West-Ifidien gebragt worden, als daar is hetpok-hout, fasfaf ras-hout, fantel-hout, enz. Meer an- dere onderfebeidingen gaan wij hier voorbij, maar die hoofdzaakelijk bij de hout-kooperij voorkoomen. Tijd en wijze van het Hout te hakken.
•|ïet b geenzins evenveel, in wat jaars-tijd het houi |
||||||
HOU.
gehakt word, inzonderheid dat tot allerlei timmeragie
zal dienen; want als zulks gefchied in een tijd, dat da zappen nog in de boomen rijzen, eiydezcl ve dus in 't houi, blijven, word het daar door als verftikt, is minder hard, en van korter duur, dan het geene, dat op de regte tijii gehakt is ; wordende daarenboven ook ligtelijk van de wormen aangetast en vernielt. De bekwaamde tijd dei> halven.om allerlei hout te hakken, is in de wintertijd," naamelijk van de tijd in de herfst af, dat de boomen hunne bladen hebben laaten vallen, tot in het voorjaar, in Februarij of Maart toe, wanneer de zappen we- der in beweeging koomen, dog hoe dieper in de winter zulks gefchied, hoe beter: Maar de hars-geevende boo- men, als demie- en pijn-boomen, enz., houd men beter in het voorjaar gehakt, wanneer de zappen meer begin- nen te rijzen; om dat het hout dan het hardst is, én langer duurt. Men kan egter ook allerlei hout, dat zijne bladen in
de winter verliest, in 't voorjaar of in de zomer hak- ken , en dat het evenwel zijn deugd behoud, mits eeni- ge waarneeminge daar bij in acht necmende, naame- lijk, dat men voorts na de hakking, de bast van den boom moet affchillen, op dat de zappen door de lucht en zon ras kunnen uitgetrokken worden, en het dus daar door niet verdikke en bederve : Hoewei het nog- thans beter is, dat het in de winter gevelt word, dewijl het dan'altijd het hardst en duurzaamst is, en ook het geene, dat in de lente of zomer gehakt en gefchilt word, dikwils door de zon en lucht zeer barst, endaar door toe veelerlei dingen, inzonderheid tot fijn werk, onbekwaam word. Om best hard en vast hout te verkrijgen, hebben zom*
mige aangeraaden, dat men de (lammen der boomen In do lente, wanneer het zap overvloedig rijst, van hunne bast moet ontdoen, die zich als dan gemakkelijk laat af- fchillen , en de boomen dus een geheel jaar moet laaten ■ ftaan.tot in de volgende lente, als wanneer ze zomtijds nog cenige bladen uitfehieten, en als dan omgehakt worden: Men wil, dat het hout op deeze wijze gehakt, niet alleen vaster zoude zijn, maar ook het fpint, het welke anders zeer voos en vergangelijk is, geduurenda de tijd , dat de boomen zonder fchors blijven (laan, zo hard en duurzaam zouw worden, als het overige hout van de (lam ; dog dit zal eenig nader onderzoek en on- dervinding vereifchen. Andere raaden aan, dat men de boomen tot hak- of kap-hout, in het najaar of win- ter, eer men het volkoomen velt, rondsom wat zal in- hakken , en dus eenige tijd laaten (laan j het welke ver- hindert , dat de zappen in de (lam niet langer kunnen op- klimmen ; en het hout daar door bij het geheele afhak- ken , in het voorjaar of zomer zappeloozer is, en dus vaster en duurzaamer word. Of men bij 't hout-kappen, deeze of geene maands-dand
moet waarneemen, of niet, is nog niet zeker beflist; daar zijn er , die daar zeer op (laan, dat men 't hout in heC afgaan van de maan zal hakken, om dat het dan,, zeg- gen zij, digtgeflootener, vaster, en langduurender is, als dat bij de nieuwe maan omgehakt word,- maar waar is het bewijs hiervan, dat de maan die verfchillige in- vloed op verfcheidene tijden, op het hout zou heb- ben? Het fchijntmij toe,alleen maar een fpreukje nog van de oudheid afkoomende te zijn, en ik geloove, dat het hout even goed kan zijn, in wat maandftand het gehakt zij, als zulks maar in de regte jaars-tijd, volgens het bovengezegde gefchied; ook laaten het dikwils de |
||||||
HOU.
omftandigheden niet toe, om't iaat in een zeker maan-
fland te hakken, of te doen hakken, en evenwel bevind •men, dat het hout goed en duurzaam is : Koomende het ten opzigte van de deugd , vastigheid en dÜurzam- heid des houts, dat tot allerlei timmeragie of werk-hout zal dienen, er hoofdzaakelijk op aan, dar het in een zo- danigen grond en.ilandplaats , enz. gegroeit zij, als wij boven in het begin aangemerkt hebben ; mits ook de regte tijd totskapping daar bij in acht neemende. Tot brandhout is 't niet zeerverfchillig, in wat jaars-
tijd bet gekapt word, egter is het zeker, dat het brand- hout , dat in de winter gehakt is , wegens zijne meer- der bardigheid, langduurigcr in het vuur is, meer hitte en beter kooien geeft, en derhalven beter is, dan het geene in de zomer gehakt werd; gelijk men ook meest gewoon is, zo wel het brand- als timmer - hout in 'de winter te hakken; waar toe egter hier te lande en el- ders , nog andere bijzondere reden aanleiding geeven ; naamclijk, dewijl de landman, of zijne knegts, als dan weinig ander werk hebbende, zij dit werk best, zon- der ander verzuim in de lantbouwcrij, kunnen waarnee- men; of men kan de arbeiders, die in deeze tijd veel- tijds zonder werk zijn, gemakkelijker en goedkooper, tot het houthakken en klein maaken verkrijgen, dan in andere jaars-tijdenj en een eigenaar, dieveel. bosch heeft, tot klein brand hout gefchikt, doet best, als hij zulks om te hakken en te klooven, .aan de arbeiders befleed, dewijl hij het dan beterkoop, als bij dag-huur hebben kan, en hij aldus zommige lui je arbeiders niet behoeft aantedrijven, maar zij genoodzaakt zijn, zulks van zich zelf te doen, als zij een dag-huur willen verdie- nen. Men heeft in deeze en andere Nederlandfche Provin-
tien veele kleine bosfchen , of zogenoemt hak-hout, dat op de gemelde wijze in de winter gekapt en geklooftword, en hetvoornaamfte brandhout is, gelijk wij boven re- de aangeroert hebben; waarbij wij nog aanmerken, dat men 't kleine hak-hout, tot tel-hout dienende , als- eick, hirk, en els, vroeger of laater kan doen bakken, naar dat men het hout dikker of zwaarder begeert, of naar dat het fchielijker of lahgzaamer aangroeit, waarineen groot onderfcheid is ; dog dikwils gefchied zulks na zes of agt jaaren groeijens ; om dus eer voordeel van zijn gewas te genieten; maar veele zijn van gedagten, .ge- lijk het ook de ondervinding leert, dat het voordceliger is, dat men het hout niet te jong en dun moet doen hak- ken, maar tien of meer jaaren op de wortel laaten ftaan, tot dat het dikker geworden is,- om reden, dat het hout niet alleen in de laatste jaaren, naar evenredigheid van degeheele groeitijd, merkelijk meer aandikt, en daar na gekapt en geklooft zijnde , een grootcr hoop uitleevert, maar ook fubfiantieufer en harder word,'t welk het zelve van veel meer waarde doet zijn, en het dus naar proportie van het vroeger gekapte hout, veel duurder kan verkogt worden; zo dat men door wat langer te wagten, veel meer zal winnen, dan wanneer men het voordeel te fchiclijk zoekt : Dog inzonderheid vereischt het eichen- flruik- of hak-hout, dat men in onze Provintie veel in de Grietenie van Oplterland, de Stellingwerfen , enz. rondom de akkers, weiden, en elders plant, de langfte tijd, om bekwaam tot brandhout te weezen, maar het is daar na ook zo yeel te waardiger en voordeeliger; als 't eenigzins wel groeit. Wegens het hakken of kappen van het kleine brand-
Of tel-hout, (laat ook nog aan'temerken , dat, fchoon |
||||||
HOU. WsH,
zulks een zaak van genieene arbeiders én van weinig be-.
lang fchijnt te zijn, egter daar bij eenige omftandigbeid dient in acht genooinen, en die het oög en opzigt van den eigenaar wel dubbeld waardigisJ; hierin beftaande, dat de Hammen of ftiuiken niet te digt bij, nog te ver van de wortel moeten afgekapt worden, dewijl anders in beide gevallen., de wortel niet wederom zo wel uit- fpruit, en zo veele (pruiten maakt, dan wanneer de kap- ping behoorlijk wel gedaan is; want gelijk't oogmerk van deeze bosch-planterij doorgaans is, om niet alleen goed, maar ook veel hout te verkrijgen, en het ruime getal der nieuwe wortel-fpruiten , zekerlijk den hoop in het ver- volg na de hakking vergroot, zo kan zulks niet anders dan voordeelig voor de eigenaars zijn; als het hout an- ders wel groeit : Daarenboven moeten de ftruiken wel glad en effen en wat fchuins met de bijl afgekapt wor- den, zonder dat de overblijvende einden op de wortel gefchcurt ofgefpleeten worden, of de bast er afraake , want dit belet de nieuwe fprrnting grootelijks, en kan dikwüks meer nadeel doen, dan wanneer het hout tekort of te lang gekapt word ; ja het kan een geheel bosch ruï • neeren , en van weinig waarde doen worden : Het is derhalven geen geringe zaake, dat een eigenaar van bosfchen , die zijn voordeel beoogt, in deezen kundig zij, en zijn oogen zelf over het werk van de kapping , en wat verder zijne bosfchen betreft, laate gaan; of het zelve niet anders dan aan kundige menfehen in dee- zen te betrouwen. Met het kappen van groote boomen tot groot brand- of timmer-hout, is zo veel omzfgtig- heid niet noodig, dewijl men van derzelver wortel geen. nieuwe uitfpruitzels verwagt, nog verwagten kan; aan- gezien de dikke-gekapte flammen doorgaans, wegens de dikte of ouderdom , niet weder fpruiten,- of zo zulks al gefchied, zullen de fpruiten niet wel of voorfpoedig groeijen, blijvende maar kreupelbosch, datinhetver- volg vanweingnut en voordeel is. Nuttigheid en gebruik van het Hout.
Het hout-gewas, is buiten tegenfpraak een der nuttig- de dingen, in de waereld, en niemand zal bier aan tvvijf- felen, als hij deszelfs menigvuldig gebruik wel gade flaat, fchoon het door de gewoonte veeltijds niet genoeg- zaam ingezien word; alle Natiën zijn hier getuigen van; want hoe zouden wij, bij voorbeeld, eenig huis, tos onze wooning, of tot andere noodige en nuttige gebrui- ken in de zaamenleeving kunnen bouwen, indien wij geen hout hadden ? Hoe zouden wij moolens, fluifen, dij- ken, dammen, zo wel tot ons gerijf als beveiliging, kun- nen vervaardigen, indien het hout ons ontbrak; ja, hoe zoude men zo veele afgelegene landen kunnen genaaken, en voorraad en zelfs overvloed en rijkdommen van daar haaien, zo wij gebrek van hout hadden; het is het' hout, of wel het in een zekere klomp, door het men- fchelijke vernuft, zaamengefpijkerde hout, daar veele duizenden hun leeven in het openbaare groote zop der zee aanvertrouwen, om daar door, jn het vlotten na ver afgeleegene oorden, niet alleen hun eigen onderhoud te zoeken, maar waar door ook het beilaan en groote voor- deden aan millioenen van andere menfehen, die niet eens dit ruime zop kennen , verfchaft word : Betragten wij met oplettentheid onze meeste huisgeraaden en werktui. jg'éri, zo zien wij, dat dezelve uit hout beilaan en toebe- reid zijn ; om niet te fpreeken, dat het hout in veele landfchappen de eenigfte branddofFeis, welke men heeft; endieniet alleen'tot verwarming in de wintertijd, maar ' ook
|
||||||
HOU.
|
|||||||||
US» HOU.
|
|||||||||
tot huis- en fcheeps-timmeragie en andere dingen is, enz. 5
maar dan zouden wij te verre buiten het bellek van dit werk raaken ; die over de fterkte des houts begeert onderregt te weezen, gelieve intezien de werken van de Heeren Musschenbroek enÜESAGULtERs', en voor- al die van de groote Ingenieur, Wis- en Bouwkundi- ge Belidor, daar men wiskonstige berigten over deeze flofFe vinden zal ; als mede in zommige Hoog-Duitfche werken, als van Goldman, Sturm, Leupold, enz. * Voorts vind men de meeste nuttigheden en gebruiken, van allerlei hout-gewasfen, op ieders artijkel in dit werk gemeld; als mede, hoe men allerlei hout-gewasfea tot groote of kleine bosfchen kan aankweekçn. Verfcheidene zeer nuttige Konsten, het
Hout betreffende. Het Hout te bereiden, dat het niet berst of fplijt.
Na dat het hout in Hukken gefnceden en toebereid i's,
volgens het werk , dat gij daar van wilt maaken , zo doet het in een ketel of ander vat, datmet een niet al te fterke loog van hout-asch gevult is, en kookt het daar in, on- geveer een uur lang ; daar na de ketel van het vuur ge- noomen hebbende, laat het eene met het ander koud wor- den, en neemt het hout vervolgens daar uit, en droogt het in de fchaduwe. Om het Hout hard te maaken.
Het hout bewerkt zijnde, kookt het een half kwar- tiers-uur lang in boom-olie, zo zal het zo hard worden; als ijzer. Om het Hout als te verfleenen, of zo hard als fleen
te maaken. Neem fleen-zout, rots-aluin, goede azijn, gebluschts kalk, en gepoederde keijfieenen, van elks even veel ,• mengt: het onder malkander, zo zal er eene opbruifching ont- ftaan; als dezelve dan opgehouden heeft, zo verkrijgt men een vogt, dat alle daar in gelegde dingen, die po- reus zijn, gelijk hout, enz., als verfteent ; wanneer men ze er 4 of s dagen in laat leggen : Maar daar moet meer als eens zo veel vogt zijn, als er hout, enz. is. Om het Hout allerlei koletiren te geeven.
Voor eerst moet men aluin in water doen ünelten, en er dus een aluin-wat er van maaken , waar in men het hout, dat men verwen wil, eerst een halve dag lang moet leg- gen , of als 't groot is, daar eens of meermaalen mede over- ftrijken, dewijl anders het hout de verf niet aanneemt; of dezelve niet lang daar op duurt, nog zo fraai word. Ook moet het hout, dat men koleuren wil', vooraf zij- ne gedaante gegeeven zijn, die het hebben zal, en ook wel glad gemaakt weezen. Om het Hout groen te verwen.
Neemt fpaansch-groen , twee deelen; ammoniak-zouf,
een deel; beide tot een fijn poeder gemaakt zijnde, mengt ze, giet er fterke wijn-azijn op, en laat 't warm trek- ken ; legt dan het gealuinde hout daarin, en laat het eenige tijd daar in blijven, tot dar het groen genoeg ge- worden is; vervolgens moet men het in de zon, of bij een vuur droogen. anders. Neemt /chilien van groene nooten, doet zo
in een ketel met eenfeherpe loog, daarbij voegende een weinig vitrioil en aluin, kookt hetzaamen een paar uur lang ï
|
|||||||||
ook tot zeer veelerlei andere huishoudelijke dingen, als
kooken, bakken, brouwen, ftooken, fihelten, enz. on- vermijdelijk noodig is : Zo dat men met reden zeggen kan, dat het hout, Benevens ijzer en fleen, de drie Hof- fen zijn, daar-het menschdom het meeste nut en gerijf van trekt, en die wij geheel niet kunnen ontbeeren , in tegenftelling van een menigte andere dingen, die zo noodzaakelijk niet zijn, en des nood zijnde, wel zouden kunnen'gemist worden. Het is ook om alle deeze re- denen, dat men in Duitschland, Frankrijk, en elders, de bosjchen , die nog van ds oude tijden af overig gebleeven zijn, zorgvuldig zoekt te bewaarei], of't geen e, dat tot 't noodig gebruik en verkoop jaarlijks afgaat, door nieuwe aanplantingen voor de nakoomelingen wederom te vervullen; ten welken einde, door de Regenten der Landfchappen, overal bijzondere Opper- en Ondervorst- bedienden, benevens Bosch-wagters , enz. aangeftelt zijn, aan welke niet alleen het opzicht van het hout, maar ook van het wild, dat zich gewoonlijk in de bos- fchen onthoud, toevertrouwt is; om te waaken, dater geenerlei fchaade, tot nadeel van de landsheer of eigenaar, aan 't eene en andere gefchiede; en daar zijn in dien op- zigte , ook zekere nuttige wetten ,en ordonnantien gefta- tueert, om alles wat het behoud en voordeel van het hout, tot het algemeene best, betreft, in goede order te houden. Hoe de gezaamentlijkewoud- of bosch voor- deden best te fchikken zijn., kan men vinden in Frit- scHii Corpore juris forestalis ; en wegens de verkoop van hout met voordeel, ziet Seckendortf in zijn Duit- fchen Fur st enfla) at e, en andere. Alle't hout, zo wel brand- als timmerhout, behoort
voor het gebruik wel droog te zijn, en wel inzonder- heid dat tot timmeragie dienen zal, van wat zoort, grof of fijn, het zijn mag ; dewijl anders het daar van gemaakte werk daar na krimpt, indroogt, berst of op andere wijzen on- deugend word ; en is het brandhout niet droog , zo brand het niet wel, en rookt daar na boven maaten fterk, zo dat men er groot ongemak, én nadeel aan de meube- len van heeft, als het tot branding op de vuur-haard der vertrekken zal dienen. Het hout moet derhalven voor 't gebruik een-tijd lang in de opene lucht gelegen hebben, om daar door zijne nog bij zich hebbende vogtigheid al- lengskens te verliezen, dog het welke van het eene zoort van hout vroeger gefchied, dan van het andere ; inzonder- heid houd het groene eicken-hout, zijne zappen lang bij zich; en dewijl dit beat door het water uitgetrokken word, zo zijn onze Houtkoopers gewoon, de zwaare eicken-ftammen twee of meer jaaren in het water te laa- ten leggen, eer ze tot het eene of ander gebruikt wor- den. Allerlei hout, dat tot timmeragïen zal dienen, word
gewoonlijk, na dat het ten grootften deele droog is, op de hout-zaagmoolens, tot veelerlei gebruik in allerlei ge- daante gezaagt, en voor de bewerkers gereed gemaakt, als tot balken, ribben, deelen, planken, latten, vee- ren, enz. ; welke houtwaaren vervolgens van de hout- koopers, in groote hout-fchuuren luchtig van malkander gezet of gelegt worden, om verder volkoomen droog te worden. Wij zouden hier nog veele dingen, over het gebruik
van.het hout, kunnen zeggen, als onder anderen, van deszelfs verfchillige fterkte , in Jt ftuk van huis-bouwe- *agie, te weeten, hoe zwaare last een kamer of zolder, enz., door balken onderfteunt, kan draagen, na de ver- fchillige zoort en dikte deshouts;-welkhout't voordeeligst |
|||||||||
HOÏï.-
làng; neemt dan zodanig hout, als gtj wilt, weekt
bet eerst een paar dagen lang in fcherpe azijn; daar na neemt twee lood fpaans groen, dat met azijn gewree- ven is ; doet het bij de bovengemelde compofitie, en kookt het hout daar in ter dcegen, zo zal het fraai groen worden. Om Hout rood te verwen.
Neemt /paanders van bestfernambuc-hout, kookt dezel-
ve in water met een weinig aluin wel uit, tot een roo- de verf, die men daar na moet doorzijgen, legt ver- volgens uw gealuint kout in deeze verf, en weekt of kookt het daar in, tot dat het fchoon rood geworden is ; of als het houtwerk groot is, ftrijkt het dikwils bij laagenmet de roode koleur, wel warm zijnde, over, na dat elke laag vooraf droog geworden is. Wil men het blijer of oranje-rood hebben, zo ftrijkt het gealuinde hout eerst over met water, daar faffraanoï orleane, met een weinig aluin, in geweekt heeft. Anders. Neemt leevendige, dat is ongebluschte kalk,
giet er genoegzaam water op, en laat het een nagt over: itaan ; giet dan dit water door een doek, en doet er ver- volgens beste fernambucfpaanders bij, zo veel genoeg is, om er een fchoone roode koleur, door kooking, uit te trekken; deeze koleur daar na doorgezijgt zijnde., kookt uw gealuint houtwerk daar in , en het zal een fraaije roode koleur verkrijgen. Nogandeis. Neemt fijne fpaanderen van best fernam-
huc-hout, laat ze in gefmolten olie van wijnfleen weeken, en beflrijkt hier mede uw houtwerk, na dat 't gealuint is, een en andermaal: Maar wilt gij dit goedkoo'per ver- rigten, zo gebruikt hier toe, in plaats van wijnfleen- olie, op dezelfde wijze, gefmolten pot-asch. Of neemt orcanette, maakt ze tot een fijn poeder, en mengt'het met noote- of lijn-olie ; maakt het dan heet, en wrijft uw hout daar mede. Of neemt yermUlïoen, wrijft die wel met kalk-water op
■een vvrijffteen , en beflrijkt het gepolijste hout daar me- de vijf of zesmaalen, zo zal het mooi rood worden ; of kookt vsrmillioen 'm.azijn, en weekt of kookt het ge- aluinde hout daar in. Om Hout blauw te verwen.
Neemt /paanders van provintie-hout, kookt ze in azijn
met war aluin, en de verf dan doorgezijgt zijnde, weekt of kookt uw hout daar in. Anders. Neemt drie oneen tourne/ol, laat het in drie
pinten kalk-water een uur lang kooken; daar na ftrijkt men het hout met deeze verf verfcheide reizen over. Om hst Hout violet te verwen.
Neemt /paanderen van campechie- of provintie-hout, een
half pond ; en vanfernambuc, half zo veel, kookt ze met een once ai;«'« in genoegzaam water, zo lang tot dat het een fchoone violette koleur verkreegen heeft; en be ftrijkt dan daar mede uw gealuint hout verfcheide rei- zen. Anders. Neemt, toumefol, laat het in water fmelten,
en dan door een linnen doekje gegooten zijnde, beftrijkt daar mede uw gealuint hout-werk verfcheide reizen, tot dat de koleur u behaagt. 'Nog andei-s. Doet bij de bovengemelde blauwe ko-
leur van provintie- of blauwkout wat potasck, zo zal ze violet worden; gebruikt ze dan als vooxen. II Deel.
|
|||||||||
HOU.
|
|||||||||
«53
|
|||||||||
Om het Hout een purper-roode koleur te geeven.
Laat toumefol in water fmelten tot een tinüuur, en
doet er dan wat van de op de bovengemelde wijze van fernambuc met kalk-water toebereide verf bij, zo zal het fraai purper-rood worden ; waar mede men het hout ver- fcheide reizen beftrijkt,. als vooren. Anders. Doet bij de van campechie- of blauw-hout toe-
bereide blauwe verf, gelijk boven te maaken geleert is, vrat kalk, zo zal ze violet worden; Gebruikt ze dan als vooren. Om het Hout geel te verven.
Neemt curcumi-wortel, ftoot ze klein en kookt ze ïa
water, en weekt hier in het gealuinde hout, of beftrijkt het daar mede eenige reizen. Anders. Neemt bast van appelboomen-liout, kookt het
met wat aluin 'm water, en gebruikt het als het voo- rige. Anders. Neemt vier oneen korrels van avignon, (zie
GRANA AVENIONENSIA,,A 929.) kookt ze in een pint water, met zo veel aluin als een wal-noot groot, een half uur lang, en gebruikt het als vooren. *Nog anders. Laat toumefol ineen pot met water fmel-
ten; neemt dan fleuree, en wrijft het met dit water van. toumefol op een wrijffteen ; vervolgens doet het in een pot over het vuur, met een weinig goede lijm, en laat het fmelten, en met het water wel gemengt zijnde, be- ftrijkt het hout daar mede met een penceel, en als het wel droog is, polijst het met de tand. Nog anders. Strijkt het hout over met fierk water, ea
houd Jiet dan van verre tegen het vuur, of in da zon, tot dat het niet meer rookt; daar na wrijft het met olie of wasch, en polijst het met een wollen lap, of an- ders. Om "tfraaijer te maaken, kan men wat vijlzel van ijzer, fiaal, koper of metaal, in het fterk-water doen; en hier mede kan men hout verfcheide koleuren geeven, en het als geädert of gemarmert maaken ; maar men moet hier toe hout gebruiken , dat wel hard en glad is , gelijk ij pen-hout, palni'boomen-hout, ahoom, enz. En dit is. een fchoone praâijk, om het hout fraai bruinagtig of ge- adert te maaken ; en op deeze wijze kan men wandelftok- ken van hard hout,, als van doorn-hout, ij pen, eicken, enz. fraai koleuren. Om een fraaije getle koleur dan het Hout der
floelen en andere dingen te geeven. Neemt vier oneen wortel van berberisfen, fnijd ze ia kleine fpaanders, en kookt ze dan in drie pinten water in een nieuwe verglaasde pot, tot dat het ongeveer de helft verkookt is; giet het vervolgens, koud geworden - zijnde, door een zuivere linnen doek, en als het nog niet geel genoeg is, kan men er een half loodgutte- gom in laaten fmelten," beftrijkt dan het gealuinde hout met deeze verf, door middel van een linnnen lapje of zagt kwastje, en laat het droogen; dit daar na eenige reizen hervattende, tot dat het hout een fraaije koleur verkeegen heeft. / Om het Kerfeboomen-hout een fraaijer
luister te geeven.
Neemt een once orcanette, klein gefneeden zijnde,
laat ze in zes lood boom- of andere olie tweemaal 24 uu-
len lang weeken, beftrijkt daar na het bewerkte hout,
hetzij ftoelen of andere meubelen, die van kerfe-boo-
Eeee men
|
|||||||||
HOU.
met het nooteboomen hout natebootzen, en op de aan-
geweezene manier, wortelswijze te fchakeeren; en dan wel droog zijnde, moet men het met een wasch-lap wei wrijven, en glad maaken. Anders. Om het Hout met äderen en vlekken
te J'pikkelen. Neemt het geel van een eij, klopt het met water Zo lang, tot dat men daar mede kan fchrijven of fchilderen ; maakt dan met de pen of penceel aderen of andere trek« ken op uw hout, zo als gij begeert, en laat 't genoegzaam droogen: Lescht vervolgens kalk in wat pisfe, en over- ftrijkt het hout overal met dit kalk-water, en als het droog 'is, wrijft het hout met een ftijve borstel, tot dat het geel van het eij van het hautet is; wrijft het daar na met een wollen lap wel af, en wascht het met wasch, of bruineert het, en legt er een vernis over. Om het Hout met loof-werk of andere figuuren
te verderen. Neemt bladen van de pla?it die gij begeert na te boot- zen; bij voorbeeld, van peterfelie, enz.; lijmt dezelve vlak uitgebreid op het hout, en als het droog is, fmelt zwavel over het vuur, en houd het hout over de zwa- velrook, zo zal het min of meer bruin worden, na maa- te dat gij het langer daar over houd ; weekt daar na de bladen met water weder los, zo zal het hout daar on- der wit zijn, en de gedaante der bladen volkoomen ver- wonen. In plaats van bladen, kan men ook uit papier zodanige
figuuren knippen, als men begeert, het zij loofwerk,. wapens, enz., en op de gemelde wijze mede handelen; zo zullen zich alle deeze cieraaden fraai op 't hut ver- wonen; dat men vervolgens met een wollen lap en olie of wasch moet wrijven en glad maaken; of met een ver- nis overtrekken. Op deeze wijze kan men allerlei hou-> ' ten doozen, tabatières, kookers, enz. fraai vercieren. Om liet Hout een witte gepolijste koleur te geeven.
Neemt best engelsch krijt, wrijft het met wat water op een wrijf-fteen heel fijn, en het dan wat hebbende laaten droogen, mengt daar van met goed wit lijm-wa- ter over het vuur, agt geevende, dat het niet roodagtig word ; als het dan wat warm, maar niet kookend heet ge- worden is, lijmt uw hout daar mede duntjes, en droog geworden zijnde, legt er met een zagt penceel nog een of twee laagen van dit wit, dat wat fterker of meer ge- mengt is, warm over; als het dan wel wit en droog is, wrijft het werk over met fchuur-biefen, en polijst het daar na met de tand,. zo zal het hout fchoon wit en glan-* zend worden ; maar om het duurzaamer en fraaijer te doen zijn, moet men het met een witte lak • vernis overftrij- ken. Om het Hout fraai te marmeren of te jaspisfen.
Strijkt hot hout twee of drie maal warm over met fifft gewreeven wit krijt, met goed lijm-water toegemaakt, dog telkens als het droog is, niet alte dik; als het dan op 't laatst wel droog is, polijst het met paarde -[taart, of fchuur-biefen, en vervolgens met lood ; maakt dan de koleu- ren met lijm-water warm toe, die gij begeert, dat het ge- marmerde hout zal hebben, maar niet al te fterk van lijm', en doet er wat geel van een eij bij, ftrijkt het werk met die koleur twee of driemaal over, die het marmer hebben
|
||||||
i»S4 H0U'
men hout gemaakt zijn, met deeze olie, zo zal het een
fraaije luister verkrijgen. Oiéhet Hout bruin te verwen.
Lescht leevendige kalk in pis/e, en. beftrijkt uw hout met dit mengzel ; wascht het daar na wel met het roo- ds water van de leir-touyrert, zo zal het eerst groen worden; wrijft het daar na weder met de pis engelesch- te kalk, en wascht het nog eens met het gemelde roo- de water, of laat het eenige tijd daar in leggen, zo zal't fraai bruin worden. Door dit middel kan men ook't hout fraai geädert of gemarmert maaken, gelijk boven van het fterk-water gezegt is. Om het Hout de koleur als Nooteboomen-hout
te geeven. Neemt de groene bolfiers van wal nooten, kookt dezelve
in water, tot dat het bruin genoeg is, en beftrijkt dan met dit water het houteen en andermaal. Of kookt de gemelde bolfiers, in de zon gedroogt zijnde, met noote- of lijn-olie, en gebruikt het als vooren : Men kan er Gok gedroogde bast van de walnoote-boom bijdoen. Anders. Neemt glanzende fchoorfieen - roet, groe-
ne bolfiers van wal-nooten, gal-nooten, en wat vitri- tol, kookt het,klein gemaakt zijnde, zaamen in water, tot op de helft, en gebruikt het als het voorige. Aanmerking. Merkt wel aan , dat allerlei hout, dat
door inbijting geverft zal worden, eerst wel glad moet gemaakt zijn, en daar na, geverft zijnde , met olie of wasch moet gepolijst, en met een wollen of lederen lap of met een wasch-làp wel gewreeven worden, waar dooi- de koleur verhevener, en het hout-werk fraai glanzend word; of men legt er een goede glans-vernis, in plaats van wasch op, na dat het hout wel gewreeven is ; waar van onder het artijkel VERNIS ftaat gefprooken te wor- den. Om Noote- of Peer-boomen- en meer ander glad Hout
te golven.
Bluseht leevendige kalk in pis/e, en maakt met dit wa- ter, door middel van een penceel of borstel, golven op h&thout, naar welgevallen, en als het droog is, wrijft het wel met een Jpek-zwaart ; op deeze wijze kan men •ok op allerlei ander hout golven of aderen maaken. Om de Noote-booms-wortel natebootzen.
Beftrijkt het hout vijf of zesmaal met goed fterk lijm-
water, maar duntjesenwel effen over, tot dat het glan- send word; daarna maakt hier en daar met roet, die met water gewreeven is, door middel van een kwast, dat is, met een rouw penceel of borstel van verkens- haairen, die men maar even in de verfftipt, losjes ver- warde kromme trekken en ftreeken op het hout ; in dee- sen de aderen en verwarde kromme ftreepen, van de door- gezaagde bladen van noótebooms-wortelen nabootzende, en laat het droogen. Maar neemt in agt, dat wanneer de lijm al te droog
geworden is, men dezelve met een penceel in water ge- flipt, wat moet bevogtigen, om dat anders de koleur daar niet op zoude vatten, en vastblijven. Als dan al- les wel droog is, moet er een vernis overgelegt wor- den. Men kan dit ook verrigten, zonder het hout te lijmen,
door het' hout met bovengemelde bruine koleureu , |
||||||
HOU. . € HOU- ïï^5
hebben zal; fchildett vervolgens met een goede pen- .mooi violet is; als men er een weinig indigo bij doet,
ceel of kwast, die daar toe bekwaam is, de aderen, trekken zal het zo veel te beter zijn; overftrijkt dan het hout, en vlekken op de voorige grond, volgens de koleur en dat voorheen moet gealuint zijn, met deeze verf warm, natuur van het marmer, enz., dat gij nabootzen wilt; en als het droog is, ftrijkt het nog twee of driemaalen mits de koleur der'ftreeken of aderen en vlekken hier over, het telkens eerst wel droog laatende worden; laat en daar wat fterker en verhevener maakende ,• de natuur daar na fpaansch - groen in flerke azijn trekken, en in deezen nabootzende, zo veel doenlijk is; maar als't ftrijkt het violet-gckoleurde hout daar mede eens en an- de jaspis zal verwonen, moet men er veel geel en groen dermaal over, zo zal het fraai zwart worden, mede laaten onderloopcn, en vooral moeten de koleu- Anders. Verft het hout donker-violet, op de voor- ren niet te fterk opgedroogt worden. gaande wijze; laat vervolgens ijzer-vijlzel in azijn op Men kan ook een fchelp vol verf op een plaats ftor- warme asch trekken, daar een weinig zout bijvoegende ;
ten, en dan het werk op eene kant opligtende, de verf overftrijkt• dan hier mede het violet-geverfde hout, zé
daar over heen en weder laaten loopen , om de aderen te zal het terftond zwart worden; dog om het zwart, vas-
maaken ; en met de eene verf gedaan hebbende, neemt ter en duurzaamer te maaken, moet men het zwart van
men een fchelp vol andere koleur, en doet als vooren, nieuws met de violette koleur, en vervolgens als het
en zo voorts. droog is, met de gemelde azijn warm overftrijken.
Als dan het werk wel droog is, polijst men het met Nog anders. Neemt vier oneen beste galnooten, en
paardeßaart, en om het fraaijer en duurzaamer te heb- één once campechie-hout ; een-vierde once vitriool, en ben, moet men er een heldere vernis op leggen. een half once fpaansch groen; alles klein gemaakt zijn- Op 'deeze wijze kan men houten tafels, cabinetten, de, doet het zaamen in een nieuwe pot, met wat la- borden, en veele andere effene werken zeer fraai met ter- of azijn, en kookt het wel, daar na warm doorge- allerlei koleuren marmeren, als men maar een weinig zijgt zijnde, beftrijkthet hout hier mede warm, drie of het gebruik van de verwen en penceel verftaat, en de meermaalen, na dat het telkens droog geworden is; zo natuur tragt natebootzen. zal het zeer zwart worden. Wil men witte marmer met zwarte aderen vertoo- Men kan het dus geverfde hout dok daar na nog eens
nen, zo legt men eerst een witte grond, van verfchei- of meermaalen overftrijken, met azijn daar ijzer-vijlzel
de laagen op het hout, als boven, daar na gepolijst zijn- in getrokken is, waardoor het nog zwarter word: Hoe
de, brengt men er de aderen en vlekken op, metzwart- harder en gladder het hout, en meer gepolijst is, hoc
zei of lamp-zwart, of van beiden, onder elkander ge- fraaijer het worden zal,
mengt, en met lijm-water toegemaakt ; en zo men zwart Nog anders. Aluint uw hout wel, nadat het bewerkt
marmer met witte aderen hebben wil, moet men eerst is ; kookt het vervolgens in boom- oU-aap-olie, daar men een zwarte grond op het hout leggen, en hier op de wat roomfche vitriool en zwavel in gedaan heeft, zo lan- aderen met wit brengen, pp de voorige wijze. Nota, ge tot dat gij ziet, dat het hout wel zwart is; daar na het zwartzel moet eerst in een nieuwe aarden pot over uit de olie genoomen en afgedroogt zijnde, laat het we- het vuur afgerookt worden, om het zijn overvloedige der wat in aluin-water leggen, of ftrijkt het met aluin- vettigheid te beneemen. water over; vervolgens moet men het hout met een lap Men kan het hout ook marmeren met olie- en vernis- of zagt leder met olie, of met een wasch-lap wel wrij-
verwen, waar van op een ander plaats zal gefprooken ven; gelijk men altijd doen moet, op wat wijze het
worden; hoewel de behandeling meest dezelfde is, als hout zwart geverft zij; want het daar door zeer fraai
met lijm, en er alleen een weinig oeffening en onder- glanzend word.
Vinding toe vereischt word. Nog anders. Neemt een pint fterke azijn ; twee Qu-
een zeer fijn ijzer-vijlzel, en een half pond grof geftoo-
Om het Hout zwart te maaken. tene galnooten; doet het zaamen in een nieuwe verglaas-
Doet bij twee pinten filierpe azijn , een half pond de pot, en laat het drie of vier uuren op een zagt vuur
ijzer-vijlzel, vier oneen koper-rood, en vier oneen gal- trekken; vermeerdert op het Iaatfte het vuur, en doet
nooten, laat het veertien dagen lang zaamen weeken ; er vier oneen koperrood bij, met een halve pint water,
wrijft er dan het gealuinde hout verfcheidemaaien mede daar een half once borax, en even zo veel indigo in ge-
over, tot dat het zeer zwart is, en polijst het daar na fmolten is; laat het zaamen nog wat kooken, en wrijft
inet de tand. vervolgens het hout hier m'ede eenige maaien over,* het
Anders. Neemt maar fterk verroeste fiukken ijzer, zal zeer zwart worden ; polijst het vervolgens, als bo-
fpijkers, enz., legt ze in beste zwart e inkt, en laat het vengezegtis: Men kan ook tot het polijsten wat tripel-
eenige dagen weeken • gebruikt dan deeze verf als de aarde onder de olie mengen, waar van het fraai glad
voorige. word.
|
||||||||
Om het Hout het aanzien te geeven<> ah of het
Steen of Marmer was. Beftrijkt.uw gefatzoerieert houtwerk twee of drie maa- ien over met'olie-vernis, van lijnolie gekookt; over- flrooit het werk dan, na de Iaatfte overftrijking met ^e vernis i met zeer fijn gepoederde en gezifte zand van mar- mer of ander fleen, en laat het droogen, zo zal het houtwerk het aanzien van fteen verkrijgen ; maar men moet het op 't Iaatfte wat polijsten , en effen maaken. Op deeze wijze kan men het houtwerk ook met aller- lei blinkende koleuren glanzen ■ te weeten, men over- Eeee z ftrooit |
||||||||
Om het Ebben-hout natebootzen.
■ Het 7zo« dat men hier toe wil gebruiken, moet vast, glad en zonder aderen zijn; dienende dus hier toe best het hout van appel boomen, peeréoomen, cornoelje , haag-boeke , hulst, enz., en het zelve moet voor het verwen de gedaante gegeeven zijn, die het zal hebben, en met paardeßaart en een lap wel glad gepolijst wor- den. Om het vervolgens zwart te maaken, hier toe kan men gevoegelijk de voorgemelde zwarte verf ge- bruiken: Oïneemt fpaandennvmcampechie-hout, kookt ze in water met vrat aluin-, zo lang tot dat cte koleut |
||||||||
hou:
|
|||||||||||
Hou.
|
|||||||||||
ïi5Ö
|
|||||||||||
ftrooit het met deeze of geenc glàns-floffe, waar van wij
op het artijkel GLANS gefprooken hebben. Om het Hout een Zilver-kokur te geeven.
Neemt glanzend tin (etain de glace), wrijft het in een
mortier tot een poeder, doet er op het laatfbe wat wa- ter bij, en wrijft het verder tot een pap of verf; doet het dan in een pot, en wascht het twee of drie maaien af, tot dat het zuiver is,- vervolgens doet er een wei- nig lijm bij, maakt het warm , en ftrijkt er het hout me- de over; daa droog geworden zijnde, polijst het met de tand. Om het Hout een Goud-, Zilver- of Koper-
koleur te geeven. Neemt rots-crijstal, ftoot het in een mortier klein, en
wrijft het daar na op een harde wrijffteen met wat wa- ter fijn ; vervolgens doet het in een nieuwe pot , met een weinig lijm, en maakt het warm; ftrijkt dan het hout daar mede over, en als het droog is, wrijft het met een Huk goud, zilver, koper, of ander metaal over, 20 zal het zodanige koleur verkrijgen , als het metaal is ;, ten iaatften moet men het polijsten. Houtwerk te vergulden, of te verzilveren.
Neemt goed krijt, twee lood, of zo veel gij wilt of iioodig hebt, en half zo veel armehifche bolus; wrijft het met geklopt eij-wit, totdat het bruin word; doet er dan ongeveer ruim een-derde kandij-zuiker bij, en wrijft het mede fijn; daar ha doet het in een potje, en giet er nog wat eij-wit op, tot dat het dun word ; over- ftrijkt dan het hout werk, dat wel glad moet zijn, hier mede, en laat het droogen; als gij dan vergulden wilt, zo ftrijkt de grond over met gemeen water, op dat hij vog- tig worde, en legt er dan de goud- of zilver-bladen op, en bruineert het met de tand, zo word het zeer fchoon ; vervolgens kan men het met witte parkement-lijm, of met een witte glans-vernis overftrijken, als men wil; zie ook op het auijkel VERGULDEN. Hoe men Hout polijst.
Na dat het hout wel glad gefchaaft of gedraait is , wrijft men het met paarde-flaart of fchuur-biefen overal wel over, het welke alle rouwigheden wegneemt; daar na wrijft men het ter deegen met een wollen of zagte lederen lap, zo zal het zeer glad worden. Het harde hout kan men ook polijsten met een leer en tripel-aards, . gelijk de metaaleo. Hoe men het Hout wascht, of het Wasch er
oplegt. Neemt geel of wit wasch, wrijft hier mede het hout «overal duntjes over; daar na maakt men een dik ijzer- plaatje, tot dit werk gefchikt, gloeijend heet, en'houd net over het gewasebte hout, om het wasch te doen fmelten , en zich over het hout overal duntjes te' ver- fpreiden; dit gedaan zijnde, borstelt men't hout eerst met een ftijve fchuur borstel, van varkens-borstels ge- maakt, ftijfover, en wrijft het daar na ter deegen met een zoort van borstel van matte-biezen; die men in een dik Langwerpig bosch, met bindgaren zaamengebonden en omwonden heeft; ten Iaatften moet men het met een wollen lap. wel afwrijven , zo-zal het houtwerk fraai glad en glanzig zijn, even als of'het met een glans-vernis overfheeken was ,* en deeze glans blijft zeer lang op het hout ; maar het moet mi en dan, met een wollen of le- |
|||||||||||
deren lap , na dat het met een ftijve fchuur-borstel af~
.geborstelt is, om het ftof en andere morzigheid wegte- neemen, weder overgewreeven worden. Op deeze wij- ze moeten allerlei Huismeubelen , als cabineltew, kas- fen, fioelen, enz. gewascht en onderhouden worden;■ dog men kan ze ook met een glans-vernis een fraaije glans geeven ; hoe die gemaakt word, zie op het artijkel VERNIS. HOUT-BOORDER, zie HOMMELS,n. J. p. i08i.
HOUT-CASSIE, zie CASSIE.
HOUT-DUIF; Hoelduif; Ring-duif; in het Iatij.n
Palumbus; in het fransch Bij'et, Coulon, Manfard en Ramier genoemt; is die Duif, welke wij onder het ar- tijkel DUIVEN, n. XI. pag. 552 hebben befchreeven: Wel toebereid zijnde, is deszelfs vleesch een lekker en gezond voedzel. Volgens L'Emerij, is zij openende, goed voor de
mocijeiijkheid in het watermaaken, voor den fteen en het graveel ; haar bloed terftond en nog warm jgenoo- men, is goed voor de wonden der oogen, wanneer daar opgelegt word. HOUT (FUSTET-), zie VERF-LOOF.
HOUT-GEWAS. Hier door verftaat men allerlei
zooiten van Boom- en Heester gewasfen ; dog inzonder- heid die, welke men zaait of plant, om in het vervolg van tijd te dienen tot hak-hout of flam-hout, hetzij voor brand-hout, of voor allerlei timmeragie, en dat van vce- lerlei zoort is , waar over men op de artijkels FIOUT en HOUT-HANDEL verder nazien kan: Maar ziehier eene aanwijzing in het kort, van het meest bekende en gebruikelijke hout ; naamelijk waar toe elke zoort best dient, om zulks met een opüag van het oog te kunnen zien. Brand hout.
Hier van is bij ons het beste en gewoonlijkfte, het eicken-, boeken-, birken-, elfen-, esfehen-, populier- en abeelen-hout ; de deugt of min of meerder waarde in de branding van deeze houten is,zo als ze op elkander volgen; en waar bij aantemerken ftaat, dat als men een fterk en fangdutirend vuur begeert, of noodig heeft, men het dikke gekloofde hout moet verkiezen ; het kleine gekloof- de hout geeft ook wel goede warmte in de winter-tijd,. en om de pot te kookcn, waar toe het hooftzaakelijk dient, maar het brand fchielïj-k weg, en duurt dus niet lang ; echter is het in deezen van veele nuttigheid in het algemeen ; voornaamelijk om dat best koop is. Timmer-hout.
1.. Hout voorBeeldhouwers; deeze hebben hout noo- dig dat taai, duurzaam, niet ligt berstende, en daar benevens bekwaam en ligt met de beitel te bearbeiden isj dus worden voornaamelijk van dezelve gebruikt, het ijpen- en olmen-hout, linden-hout, populier-hout, abeelen- hout , best greinen-hout, ceder-hout, enz. 2. Hout voor Draaijers,* deeze gebruiken zeer vee-
lerlei houten, naar het werk, dat ze daar van willen maaken, dog voornaamelijk de volgende, ijpen-hout, esfclien-hout , boeken- en haagboeken hout, kerfeboomen- hout, nooteboomen-hout; voorts veelerlei vreemde harde houten, als palm-hout, hulst-hout, ebben-hout, letter- hout, enz. 3. Hout tot groote en kleine Vat-hoepels ,■ ruer toe
dienen de jeugdige lange fcheuten en takken van wilge- boomen, eiken , birken,.hazelnoot, en kaflanje (in de war- me landen), enz. 4- Hout
|
|||||||||||
HOU.
4. Hout tot Kammen en Moolen-raden, Stampers,
enz., hier toe gebruikt men, om de duuizaambeid, het hardfte hout, als van haag boeke, witte doom, mespel- loom, cornoelje, enz.; voorts verfcheiderhande vreem- de harde houten, als letter hout, azijn-hout, enz. 5. Tot Kabinetten, Tafels, Stoelen , enz., word
van de Schrijnwerkers veelerlei hout gebruikt, naar maate dat het werk fterk of fraai zijn zal, als voornaa- melijk eicken-Tiout, ij'pen-hout, nooteboomen-hout, kerfe- boomen hout, linden- en populier- hout , olijven-hout ; voorts allerlei vreemd hout, als ebben hout, letter-hout, cederen-liout, cijpresfen-hout, enz., dog deeze voornaa- melijk tot fraaijc lijst-en ingeleide werken ; waar toe ze ook de dunne gezaagde bladen van de wortelen van de noote-boom, olijf-boom, birken-boom, hazelnoote- en van andere boomen gebruiken, en daar van zeer fraaije inge- legde werken maaken ; en hoe kwastiger en verwarder de wortelen gegroeit zijn, hoe fraaijer het ingelegde werk word, als het anderzins wel bewerkt is. Daar worden ook veele kabinet-werken van dennen- of greinen-hout gemaakt; maar deeze worden meest doorgaans overge- fchildert en verlakt : Dog men heeft tcgenswoordig bij ons geen of weinig meesters in dit kistmaakers-werk , die fraaije werken, wat het fatzoen aangaat, weeten te maaken, zijnde dezelve* doorgaans zeer onformlijk en ongefcbikt, inzonderheid van lijstwerk, enz., en die- nen meest voor de boeren; fchoon men andeis van dee- ze gemelde houten ook zeer fraaije kabinet-werken zou- de kunnen maaken, als men ze maar een goed fatzoen gaf, en dezelve daarna wel gevent, befchildert en ge- vernist wierden. 6. Tot Moolen-werk; hier toe dient allerlei fterk
hout, gelijk tot ander grof timmerwerk; maar tot de kammen, drillen en ftampers, enz., moet zeer hard hout gebruikt worden, gelijk boven (No. 4.) gemeld is. 7. Tot Muficaaie Infh'umenten, dient inzonderheid
hout dat hard en taai is, en niet berst; dog wordende verfchillig gebruikt, na de verfcheide zoorten van in- ftrumenten ; inzonderheid word het palm-hoat veel ge- bezigt, tot allerlei fluiten, hautbois en diergelijk ; of in deszelfs plaats, het vlier-hout, dat veel naar het palm- hout fweemt, en dikwils daar voor verkogt word, maar zo hard en zwaar niet is ; ook gebruikt men hier toe ebben- en ander hard uitlandsch hout. Tot Snaar-fpeel- tuigen, als violinen, violoncellen, enz., gebruikende konstige maakers veel het zo genoemde luit-hout , an- ders ahoorn genoemt; als mede ook het linden-', popu- lier- en ander zagt hout : Hoe dunner dit hout tot dee- ze zoort van inftrumenten bearbeid is, hoe heerlijker rejonance dezelve in hetfpeelen zullen geeven; en hier van hangt veel, behalven derzelver zinnelijke bearbei- ding en fraaije verlakking, enz., de waarde van dier- gelijke fnaar-inftrumenten af ,• dog het fchijnt, dat het' lange en dikwijlige gebruik van deeze zoort van inftru- menten, den klank ook merkelijk verbetert; echter be- vinden de liefhebbers en kenners der mufijk ook, dat deeze inftrumenten bij helder weer onvergelijkelijk be- ter geluid geeven, dan bij een duistere melancolijke lucht; eveneens gelijk de ondervinding leert, dat een gezond mensch, bij een heldere lucht, ook veel hel- derder en vrolijker in alle zijne dingen is; aangezien zijne fnaaren en peezen, of liever zijn geheel werktui- gelijk geftel als dan in de beste order is. Daar zijn er, die meenen, dat de zoort van hout ook toebrengen kan, tot een uitmuntende klank van de gemelde inftru- |
HOÜ. 1:157-
menten; maar het fchijnt ons, uit de gronden van de
mufijk toe, dat het alleen de zagtheid en dunheid van het hout is, gevoegt bij eene wel geproportioneerde holligheid en evenredigheid, waar van de verhevene klank deczer inftrumenten hooftzaakelijk afhangt,' dog dit zij hier in het voorbijgaan gezegt. 8. Tot Paaien voor Dijken, Dammen, Sluizen, Huis-
fondamenten, enz., word h'out gebruikt, dat in "de grond en het water niet ligt rot, maar eerder door den tijd harder en bijna onvergangelijk word ; gelijk daar is heteickeu-kout, elfen-hout, denher en greinen-hout. 9. Hout voor Plaatfnijders en Mathematifche Jnftru-
menten; hiertoe dient best palm hout, ebben-hout, ap- pel- en peerboomen-ho'ut, haagboeken-lwiit, en meer an- dere vaste en effene houten. ro. Tot Staaken kunnen dienen, jonge fcheuten en
takken van ei'cken-hout, boeken-hout, papulier-hout, es- fcken-hout, dennen- en vuuwn-hov.t, kajlanje-hout (in de warme landen), enz: 11. Tot Tiniiner-hout, om allerlei huizen, toorens,.
moolens, enz. te bouwen, kan veelerlei hout gebruikt worden ; dog in Europa beftaat het grove timmer-hout meest uit eicken-, vuiiren-, dennen- en greinen-hout, en wel inzonderheid uit het laatfte : Eicken-hout, datdwars- draadig is, is niet dienstig tot fraai timmer- en fchrijn- werkers-werk, dewijl't zeer krimpt, zich draait en berst',, en dus het daar van gemaakte werk ondeugend word : Ook word in zommige gewesten, daar het overvloedfg, groeit, het hout van den kaßanje-boom, lorken-boam , befiëndraagende ceder-boom, cijpresfen-boom, en dierge- lijke gebruikt; dog die zijn bij ons te kostbaar tot het bouwen. Tot de fcheeps'-timmeragie gebruikt men meest eicken- en greinen hout. 12. Tot Vat-werk, word voornaamelijk het eicken-,.
dennen- en greinen hout gebezigt, als mede in Frankrijk, ok het kaftanfe-hout; wordende het dikke hout of de lammen ten dien einde in verfchillige lengte doorge- aagt, en vervolgens geklooft; welke gekloofde ftukken aar na, volgens haare lengte, de naan\van_/?ai> hout', lap-hout, enz. verkrijgen. 13. Tot Verweri/en, worden eenige zoorten van har-
e houten zeer nuttig gebruikt, die meest uitlandscn. ijn, en uit Oost- of West-Indien gebragt worden, als'" raflie-hoitt,femambuc-hout, campechis-hout,fustet-hout, ast van elfen-hout, enz. ; welke houten voor het ger ruik gewoonlijk tot fpaanderen geraspt worden. 14. Tot Wägenmaakers-werk, dient hetijpen-, es-
chen-, boeken-, populier-, abelien- en lihden-hout; dog oornaamelijk word het esfehen-hout veel van de wagen- aakers gebruikt tot disfel-boomen, asfen, enz., dewijl et zeer taai,, en niet ligt breekbaar, nog ras vergangen jk is; .daar aan volgende word het ijpen-h'ouv hier te nde het meest van hun gebezigt, tot veilingen, en llerlei ander werk, van wagens,, koetzen, chaifen ,. nz. Voorts kan men de deugden het gebruik, enz. van-
der zoort van hout op zijn bijzonder artijkel nazien,., n wij achten het overtollig, hier breedvoerig aantewij- en, hoe men allerlei hout-gewas moet kweeken en lanten, dewijl zulks mede op ieders artijkel aangewee- n word; echter zullen wij hier in het.bijzgnder nog enige dingen in het kort aanmerken., Over het planten van wilde Bosfchen.
Dit valt niet zeer bezwaarlijk te doen, als men er |
|||||
Eeee 3' grond
|
||||||
rist HOU.
grond toe heeft, en een weinig de behandeling en or-
der van het zaaijen en planten verftaat, benevens het geene daar bij in acht te neemen is ; koomende hooft- zaakelijk hier op uit, i. Dat de grond, voor de zaaijing of planting dei-
wilde hout-gewasfen, eerst wel, het zij door ploeging, fpitting of delving, min of meer diep behoort geroert en gebrooken te worden , om de jonge gewasfen zo veel te beter aan de gang te doen kooinen. 2. Dat men niet onverfchillig allerlei zoort van ge-
wasfan in verfchjillende gronden moet planten , maar dat men zich hier bij fchikken moet naar den aart des gronds; dewijl de ondervinding leert, dat de eene zoort van hout-gewas liever in deeze, bijvoorbeeld, ineenzand- of fteenagtige, veenagtige, drooge, enz. grond, en een andere beter in een kleijagtige, lijvige, vogtige grond, enz. groeijen wil; want dit niet in acht neemen- de, zal de voorfpoed van den groei der gewasfen door- gaans misfen, of zeer twijffelagtig zijn. Maar men zal misfchien vraagen, hoe kan ik weeten, wat zoort van gewas best in mijn grond zal willen groeijen? Dit is een zaak, die men niet altijd zeker vooraf kan wee- ten, en best geleert word, of, door eerst een proef te neemen, met weinig van verfchillig hout-gewas te plan- ten, en eenige jaaren te laaten groeijen, eer men het geheele bosch plant, ais het hout-gewas in het vervolg tot fiamhout zal dienen ; of door de ondervinding van het wel groeijen van het wilde hout-gewas, dat in de omflreeken van zelf voortkoomt; want hier aankanmen veeltijds zien, wat hout het beste in die grond aarten wil; ten waare men er andere zoortcn in planten wilde, die aldaar niet gemeen zijn. 3. Moet men agt flaan op de distantie of afftand der
jonge boomen, bij netplanten, naamentlijk'dat men ze voordeelshalven, niet te wijd, nog ook te digt, moet planten ; of de zaailingen niet te wijd moet laaten ftaan, als men de bosfchen door zaad aanfokt, gelijk men wel met eicken, boeken, en elfen, enz. doen kan; want het is altijd veel beter wat digt, als te wijd geplant, en zulks om deeze volgende redenen; 1. om dat het voordeeli- ger is, in deezen opzigte,naamelijk dat men dan altijd daar na van het jonge hout-gewas een gedeelte kan doen uitroeijen of afkappen, als lïet wat aangegroeit is, het zij om het tot brand-hout te gebruiken, of tot andere huislijke dingen, na den aart van het hout ; 2. om dat het jonge hout-gewas, als het digt ftaat, elkander beter voor de winden en andere ongemakken der lucht dekt, en het dus beter en fchielijker opgroeit; 3. om dat daar door de jonge boomen, als ze tot ftain-hout zullen op- groeijen, regtftammiger en hooger opwasfen, van wel- ke (lammen daar na, altijd het meeste voordeel te ver- wagten is : De wilde van zelfs groeijende bosfchen of wouden, in zommige houtrijke landfchappen, geeven ■ons voorbeelden, en een overtuigend bewijs aan de op- lettende van het gezegde; want .deeze ziet men meest doorgaans, fchoon ze in het begin digt ftaan, wel groei- jen, en er naderhand de beste groote boomen van voortkoomen ; dog niet van alle jonge boomen, maar van de best of fterkst groeijende; uitoorzaake, om dat deeze in haar jeugd door de overige minder groeijende, voor ■de winden , en andere ongemakken der lucht befchermt wordende, naderhand zo veel te beter in hoogte en dikte aangroeijen: En het iszeerwaarfchijnelijk, dat deover- "blijfzelen van de groote zeer oude bosfchen, die men nog In Duitschland, Italien, en elders vind, gelijk het Thu- |
||||||
HOU.
ringet'woud, Haarts-woud, Zwarte-woud,enz., welkers
begin en oorfprong geen mensch nagaan kan , nog in eenige Historie gevonden word, op de gemelde wijze haar begin genoomen hebben , in die tijden, toen die ge- westen nog nietgecultiveert wierden : Hoe het ook hier. mede gelegen zijn mag, dit is zeker, dat als men bos- fchen tot voordeel planten wil, men best doet, datmen ze, om gemelde reden, digt plant; wil men't hout na- derhand ten deele tot ftammen laaten opgroeijen, kan men het altijd door afkapping van het overvloedige ver- dunnen, om aan die, welke men tot ftamboomen denkt te behouden, meer noodige lucht en ruimte te geeven: Hoewel men in deeze Nederlanden tegenwoordig wei- nig zijn werk maakt, om groote bosfchen, tot ftam-en timmer-hout dienende, aan te kweeken; dog men moet ook zeggen, dat zulks in deeze tijden, daar 't menfchelij- geflacht dagelijks merkelijk aangroeit, niet wel doenlijk, nog raadzaam is, dewijl men de grond wel voornaame- lijk tot wei- en graan-bouw-landen noodigheeft ; te meer, dewijl het door de Voorzienigheid van het Opperweezen is, dat men uit de noordlijke geleegen landen, alwaar het hout op de voorgemelde wijze, in overvloed , ze- dert oude tijden gegroeit is, in meenigte kan voorzien worden van hout, dat tot huis- en fcheeps-timmeragie, en tot andere gerijven dient, en waar van duizenden van menfehen , min of meer rijkelijk leeven, zo wel in de plaatzen daar het hout valt, aJs-door de negotie. Ondertusfchen moet men ook aanmerken, dat 't misfchien goed zoude weezen , dat veele eigenaars, die in deeze en andere Provintien, gelijk bij voorbeeld in Friesland in de Grietenien der beide Stellingwerven , gronden in eigen- dom bezitten, die onvrugtbaar zijn, en niets ofweinigmeer als heide voortbrengen, meer onderzogte, om van de hei- de-en andere fchraale landen, die nu veel onnut leggen, voordeel te trekken: Ik zie't antwoord te gemoet, wel- ke zeer waarfchijnlijk zijn zal; onze landen zijn fchraal, en onze ouders en voorouders,, hebben zulks rede wel ondervonden, en derhalven dezelve laaten leggen; wij kunnen geen fçhraale gronden vet maaken ,-en daar weit of gerst, enz. in bouwen ; dit is volköomen waar; maar de vraag is : Of men niet door goede kennisfe, 'en naarftigheid, deeze of geene zoorten van hout-, als medo zommige andere gewasfen, erin zoude kunnen bouwen, dat zo wel voor de eigenaars als voor het algemeen nut- tig konde zijn, indien het maat beter onderzogt en ge- handhaaft wierde? Men volgt gewoonlijk de oude zo ge- noemde flenter in veele dingen, en hier door is het, dat veele oogmerken en voorftellen van welmeenende man- nen, in allerlei goede dingen, dikwils in duigen moeten raaken. De Engelfchen, een natie, welke zeer oplettend is,'
in 't geene, dat tot voordeel van het algemeen dienen kan -, ■ hebben ook onderzogt, of men niet van de heide- en an- dere fchraale landen, eenig goed voordeel zou kunnen trekken ; en zij hebben door proefneemingen bevonden, dat er de denne-, vuuren-, greinen-en dergelijke boomen zeer wel in willen groeijen, als de behandeling van 'de grond, zaaijing, planting, .enz. maar behoorlijk welge- fchied. De planting van hout-gewas is ook zo veel te raadzaa-
mer, in zodanige gemelde gronden , die niet tot bouw- of weilanden kunnen dienen, om dat de kosten daar toe noodig, niet overgroot zijn, en maar hoofdzaakelijk in het begin bij de zaaijing of planting behoeven aangelegt te worden; want na de planting, valt er niets meer aan te
|
||||||
HOU.
te doen, dan den grond tusfchen de jonge boomgewas-
fen, in het eerfte en tweede jaar van het onkruid wat fchoon te houden, op dat ze daar door niet onderdrukt en verdikt worden; en dat inzonderheid aan't gezaaide of klein geplante gewas dient waargenoomen : Ook moet er zorgvuldig gewaakt worden, dat het zelve niet door tam of wild gedierte afgegeeten, of anderzins befchaadigt of vernielt worde'; en bijaldien er van -de geplante jon- ge boomen, eenige hier of daar niet aan het gewas ge- koomen of verftorven zijn, moet men in de eerfte vol- gende planttijd, het gebrekkige weder herftellen. . Voor het overige, laat men de jonge boomen in alle vrijheid groeijen ; vallende aan dezelve niets te fnoei- jen; en wel inzonderheid moeten er geen takken van de jonge demie-, pijn- en andere harsgeevende boomen af- gefnoeit, en nog minder de takken ingekort worden, de- wijl zulks hun groei en opfchieting, grootelijks verhin- dert, of dezelve dikwils geheel doet verfterven. Wij zou- den bier nog meer nuttige aanmerkingen, over netplan- ten van bosfchen, enz. kunnen zeggen, indien ons den noodigen tijd niet ontbrak ; dog het gezegde is het voor- naamfte; en wat de tijd en manier van het hout-kappen , het zij flruik- oïflam-hout aangaat, kan men zien op het artijkelHOUT. HOUT (HAK-); aldus word bij ons gewoonlijk ge-
noemt, het kleine ofßruik-hout, dat men na verfcheide jaaren groeijcns, afkapt, om er groot of klein zo genoemt tel-hout van te klooven; daarentegen het groote en dik- ke hout, dat tot allerleitimmeragie dient, en30, 50 tot 100 .en meer jaaren moet groeijen, eer het daar toe, elk in zijne zoort, bekwaam is, meest doorgaans den naam van opgaand- oïflam hout draagt. HOUT-HANDEL; Hout-negotie; Hout-koopman-
Jchap; deeze is van tweederlei zoort; want daar zijn houtkoopers, die alleen koopmafchap drijven met aller- lei waaren, die van hout gemaakt zijn, als fchoppen, fchoffels, mulden, zeef ten, doofen, klompen, en veeler- lei gereedfchappen, zo wel voor de tuin- als landbouw, en voor deeze en geene ambagten, enz. De tweede zoort van houtkoopers zijn die, welke allerlei grof- en klein-hout, als balken, masten, fparren, planken, latten, vathout, enz. te koop houden, en dezelve ten dien einde uit vreemde landen, daar veel hout valt, bijgeheele fcheeps- laadingen doen haaien, en vervolgens ook het grove hout op de hout-zaagmoolens, tot balken, ribben, planken, enz. doen zaagen, tot gerijf van de timmerlieden, en andere, die in hout arbeiden. Daar is ook nog een ander zoort van houtkoopers, naa-
melijk die het hout in de landfehappen daar het groeit, zelfs opkoopen, zo als het op de ftam ftaat te groeijen, en 't zelve vervolgens doen kappen, en vervoeren naar de plaats daar ze begeeren, het welke al meest door vlotten op de rivieren gefchied; gelijk er opdeze wijze veel /wtóuitDuitscbland, langs de rivieren de Elve, Moefel, Rhijn, enz., naar Hamburg en Holland afgevlot word ; na. dat het zelve dikwils eerst van de plaats, daar bet groeit, langs de kleiner rivieren naarde groote gevlot is; zijnde het bekent, dat er inzonderheid jaarlijks ontzagche- lijke groote hout-vlotten de Rhijn af naar Holland gaan, hoofdzaakelijk uit eicken-hout beftaande; het weiketen deele in de zeven vereenigde Provintien zelfs gebruikt, maar ook een ander gedeelte wederom verder over zee naar Frankrijk, Engeland, Spanjen en Portugal verzon- den word. Deeze houtkoopers hebben veelekennisfe noo- dig, om in het koopen van de ftaaimen, niet bedrogen |
|||||||||
HOU.
|
|||||||||
rtW
|
|||||||||
te worden, maar goed hout, en zulks goed koop, te ver-
krijgen : Daarenboven , hebben ze op veele andere dingen te letten, indien ze voordeel doen willen, als on- der anderen, of het hout ook gemakkelijk en minst kost- baar, van de groeiplaats kan vervoert worden, na de rivieren, om het van daar verder te doen vlotten , dat altijd minder kostbaar is, als het hout per asfe te ver- voeren; hoe het met de rechten, impofïtien of tollen, op de plaats van inkoop, en vervolgens onderwegs ia het afvoeren op de rivieren, gelegen is; want dee- ze dingen kunnen den hout-inkoop zeer bezwaaren ; en fchoon de wederkooper zulks wederom door duur- der betaaling vergoeden moet, zo veroorzaakt het echter ongemakken en belemmering in dea koophandel; en maakt allerlei timmeragien kostbaarder. De hout-handel maakt een voornaam deel uit van den
koophandel, zo wel in alle de Zee-fteeden, als inzon- derheid in Holland; niet alleen om redenen, dat men hier, wegens gebrek van zwaar, ifa het land zelf groeijend hout heeft, maar dewijl er ook veel hout tot de over-, groote menigte van fcheep-bouwerij, zo wel van klei-* ne als groote fcheepen, noodig i's; aangezien de fleur van de vereenigde Nederlanden , hoofdzaakelijk in de fcheepvaart beftaat; zonder nog eens te rekenen, het hout, dat men tot dijken, dammen, fluifen, verlauten, vesting-bouw, enz. noodig heeft; voegt hier bij, het vat- hout , waar in veel vertier is, zo wel binnenlands, tot boter-, bier- en andere vaten, als dat naar Frankrijk, Span- jen en elders verzonden word, om aldaar wijn- enazijn- vaten, enz. van te maaken, van waar het met deeze noodzaakelijkc vogten , weder tot ons en andere land- fehappen gevoert word. Dat er een overvloed van hout in Holland koomt, en zulks eengoede negotie moet zijn, toonen de veele hout ftekken, en onder andere de over- groote meenigte van hout-zaagmoolens te Saandam, en elders aan: Vreemdelingen uit Duitschland, Musco- vien, enz. van daar koomende , ftaan er verfteld over; en moeten bekennen, dat ze in haar eigen land , daar het hout van daan gebaalt word, diergelijk op verre na nietgezien hebben : Zo veel kan de ijver en neerlligheid vaneen natie uitregten, als ze door de hooge Machten in den koophandel aangemoedigt, en onderfteunt worden. De zoorten van hout, die men tot huis- en fcheeps- bouw, enz. gebruikt, zijn voornaamelijk ekken-> grei? nen-, vuuren- en dennen-hout. Eicken-hout.
Dit is van verfcheiderhande zoorten, als Ham»
burgs, of van de Oost-zee, of Rhijns- of Wefels- hout; waar van 't Rhijnfche veel blanker, regtdraadiV ger en fraaijer op het gezicht is, endus het beste totka- . binet- en andere werken : Het wefels-eicken-hout is z© fraai niet op het gezicht, maar van langer duur. Het komt tot ons aan balken, zomers of asfen , en
klosfen, of aan vat- of pijp-hout en duigen; men heeft er ' ook berkoenen van , van 7 tot 9 voeten; als mede ook kromhout, tot het gebruik van kleine fcheeps-timmeragie. De houtkoopers laaten daar van verfcheiderhande zoor- ten van hout zaagen, als ribben en planken; tvagenfehot 1 duims van 13 voeten lengte, en een half duims, vijf-vierde duims, een duims ; van deeze dikte heeft men ze ook van voir of pijp-hout, maar van 9 voeten lang; gelijk men ze ook van drie-vierde,twee-vierde,en een- vierde duims heeft; welk katstejpra' geheeten, delaat- fte lengte heeft. vm
|
|||||||||
ilBâ HOU.
Van't eicken-hout zaagt men ook drieërhande veeren,
waar van de eene dikker, dan de andere zijn, en de lengte van vijf voeten hebben ; middel- en kelder-vee- ren. Greinen-hout.
Van deeze heeft men Stolpbalken, dat het beste hout
is, Christiaans, Nerva's, Noords, Hamburgs. Het Noords en Nerva's word voor 't beste gehouden. Men heeft er ook deelen van, in Noorweegen gezaagt, en welke, hier doorgezaagt, gemeenelijk de zaag-deelen zijn. Van de balken van greinen hout, hier te lande gezaagt,
heeft men gem'eenlijk bij de Houtkoopers ribben van 6 en 8. van 5 en 7. van 4 en 6. van 4 en 5. van 3 en 4. van 4 en 4. van 3 en 3. van 2 en 3. van 2 en 2. van 1 en een halve en 2 duimen; welke laatfte dubbelde Latten worden geheeten; en vervolgens nog enkelde Latten van 1 en vijf-vierde duim. De lengte, die men doorgaans aan dit hout geeft, zijn 16,18 en 22 voeten; alle andere lengte en dikte moet men met voordagt aan de houtmoolens laaten zaagcn. Men vind van greinen-hout bij de Houtkoopers door-
gaans in voorraad tot ieders gerij f gezaagt, planken van 3 duim, 2 en een half duim , 2 duim, 1 en een half duim, vijf-vierde duim, 1 duim, en drievierde duim dikte; gezaag- de , of fnedeelen van 1 en een half duim, en van vijf- vierde duim. De lengte, waar op de fnedeelen door- gaans zijn gezaagd, zijn 9, 11, 13 voeten, maar de an- dere op 16, 18, 22 voeten, alle Rhijnlandfche maat. 'Men maakt er ook halfduims Latten van, gemeenlijk
Rïnkellatten geheeten, die de lengte van 8, of van 16 voeten hebben. 'Vuuren-hout.
"Nerva en Christiania leveren het beste Vuuren-hout.
Van het Vuuren-hout heeft men , behalven Juffers en Sparren, (.want men heeft het niet aan Ribben,) Dee- len. De Deelen , die men ervan heeft, zijn van 1 en een
half, vijf-vierde, 1 duims, en drie-vierde duims. Ge- zaagde deelen , ter lengte van 16, 18, 22 voeten. Men heeft er Juffers van, van 18, 20, 24 en 30,
ook 36 voeten. Ook Paalbalken van allerlei en gebro- ken lengten; maar deeze Paalbalken zijn gemeenelijk greinen ; alle andere lengte en dikte, moet men met voordagt laaten zaagen. Men heeft ook twaalf ellens, en Kolders, die wat
ligter zijn, en lang 12 voeten; ook heeft men Sten- gen van Vuuren - hout, die van 50, 60 en 70 vos- ten zijn. Dennen-hout.
Men heeft er in de Houtkooperijen Ribbens van 5 en
7. 3 en 3. 2 en 3. ook 2 en 2duimen dik; ook enkelde Latten van 16, 18, 22 voeten lang. De Planken, welke men er gemeenlijk van vind, zijn
dik 2, anderhalf, vijf vierde, 1 duims, en drie-vierde duims, en lang 16, 18 en 22 voeten. Voorts vind men bij de hout-koopers in Holland, ook
■allerlei andere zoorten , van Europifche en vreemde houten, voor de fchiïjnwerkers, draaijers, enz. 'HOUTING. zie SALMEN , n. XVII.
■HOUT-LUISEN; Hont-luisjes- in het latijn Termes;
îs een Infeften-geflacht, dat zeer droog van aart fchijnt te -zijn, dewijl het doorgaans niet als op drooge plaat- |
||||||
HOU.
zen is, dat men ze vind, en zij geen ander dan droog
voedzel gebruiken. Men heeft drie zooiten van deeze hout-luizen waar-
genoomen, naamelijk twee in ons waereldsdeel, en de- derde in Oost- en West-Indien. De Europifche vind men veeltijds in doozen met gedroogde infeften, daar zij fterk voortteelen, indien men ze niet uitroeit. De Oost- en West-Indifche regten oneindig meerder kwaad uit, zo als wij beneden zullen zien. De kenmerken van decze diertjes zijn, even als de
Flant-vlooijen en gewuone Luizen , zes pooten te heb- ben, benevens twee oogen; het bijzonder kenmerk be- ftaat in twee kaaken of nijpers, die in zommigen vrij groot zijn, en zo lang als de fprieten hebben; voorts zijn het zeer kleine diertjes. Zie hier de befchrijving der verfchillende zoorten ,
gevolgt na de fchikking van den Heer Linnhus. I. Indifche Hout-luis ; in het latijn Termes fatale ; (Ter'
mes luteum, alterius maxillis longitudine antennarum , Linn. Sijfl. Nat.) Het zijn deeze infe&en, die in de Indien Hout-luizen of Witte Mieren genoemt worden, en waar van men bij veele Reisbefchrijvers den vernie- lenden aart gemeld vind. In geftalte gelijken zij na de gewoone Mieren, dog
hebben een geelagtige of vuil witte koleur, en een af- fchuwlijken reuk. De Heer L 1 usaus Sijfl. Nat. ed. XII. pag. 1015. befchrijft ze aldus: „ De eene (den- „ keiijk het wijfje) heeft het lijf vangrootte , als onze ,, gewoone Hout-luisjes,' den kop, die hoornagtig, „ glad en geel koleurig is, eenigermaaten langwerpig „ vierkant; de fprieten zijn nauwlij.ks langer dan het ,, borstftuk; de kaaken of nijpers, hoornagtig, glad, „ zwart, elsvormig, een weinig krom«, uitfteekendezo „ lang als de fprieten; hetagterlijf langwerpig ,eeniger- „ maaten cijlindrisch, witagtig, volgens Capitein Eken- „ berg: De andere, volgens Rol ander, in fexever- „ fchillende, is in grootte en geftalte aan deeze gelijk, „ maar heeft die uitfteekende nijpers niet; de kop is me- „ de geel, dog rondagtig, met zeer korte kaaken; de ,, fprieten zijn draadswijs en half zo lang als het lig- „ haam, het agterlijf eijrond en witagtig, volgens den ,, eerstgenoemden. Op het eijland Goeree aan de kust van Senegal, vond
de Heer Adanson een zeker klein ongedierte, dat al- daar Vagvague genoemt wierd, en door- het welke eea nieuwe ftroën 'hut, na 's lands wijze gemaakt, in min- der dan een maand geheel doorlugtend wierd. De wan- den van zijne hut waaren niet alleen, maar al waar dee- ze bedervende diertjes zich op kwamen nederzetten, zo als papier, leder, hout, enz. ten eenemaalen doorknaagt, bedorven en vernielt: Het is niet tegelooven,hoefpoe- dig zij ermede te werk gingen ; en niet tegenftaande hij ■ alle avonden de cijlindrifche gelderijen, met de uiterfte nauwkeurigheid verbrak, die zij al voortgaande maaken, en waar onder zij, even als de mijnwerkers, haaren ar- beid verr igten; waaren zij in het midden van den nagt dikwils weder tot aan zijn hoofd-peluw gevordert, ja kwamen tot in zijn ledikant; alwaar dit ongedierte, na het doorknaagen der laakens en dekens, op zijne huid aanviel, en er op een verwoede wijze in beet, veroorzaa- kende hier door niet alleen een geweldige pijn, maar zelfs groote puisten ; alle de middelen, die deeze Heer in het werk ftelde, om zich van zulke lastige gasten te bevrijden, waaren ten eenemaalen vrugteloos. In Surinaamen verftrekken deeze iufeélen tot geen minder
|
||||||
HUB. HUL
|
|||||||||
HOU. HOV.
minder last; zij voeren aldaar mede den naam van Witte
Mieren, en zijn zeer menigvuldig in de bosfchen, alwaar zij van hout fchijnen té leevcn. Pater Labat verhaalt, op de AVest-Indifche eijlanden
met verwondering gezien te hebben, hoe vlijtig deezp infeóten malkanderen in het.toeftoppen van eene opening hielpen, die hij aan haare zogenoemdegalderijen gemaakt had : Wat aantal men er ook dood, zegt hij, zo zul- len, indien er maar flegts eenige weinige overblijven, deezen in korten tijd, wederom een geheelen troep van dit gebroedzel voortbrengen, waar door het greinen-, vuu- ren- en ander hout, dat men uit Europa overbrengt, en zagter is als het West-Indifche, aangetast word. Indien rnen ze niet ftoort, vergrootcn zij haare nesten tot ge- heele klompen, die men ter nauwernood kan verbree- ken, en zich als harde kluiten van zwarte aarde vertoo- nen; van binnen zijn zij met ontelbaare galderijen, die de dikte van een fchrijfpen hebben, doolbofswijze door- boord. II. Europifche Houtluis ; in het latijn Termes pulfato-
rium genoemt; (Termes abdomine oblongo, ore rubra, ocu- lis hiteis, Linn. Faun.Suec.) Dit infeót, dat in de meeste landfehappen van Europa word gevonden , is zeer klein, heeft het agterlijf langwerpig, den bek rood, en de oogen geel; zij worden altoos op drooge plaatzen gevonden; dog welke ftoffe zij tot voedzel gebruiken, is tot nog toe met geen zekerheid bekend ; denkelijk knaagen zij met haare nijpertjes, de fijne vezeltjes van hout, pa- pier, linnen en (wollen ftoffen ; men word echter geen blijkbaarebcnadeeling van kleederen of gedroogde kruiden van hun gewaar, dog het fchiJDt," als of zij de fchubbe- tjes of puntjes van infeóten, die in doozen bewaart worden, afknaagen. De Heer Geoffb o ij, die dit infect onder zijn ge-
flacht van gewoone Luizen plaatst ; merkt aan, dat men het ook ten platten lande en in de tuinen, op muuren en boomftammen vind; dog als dan is het diertje bruiner van koleur, en een weinig haairig. III. Groote Houtluis; in het latijn Termesj'atidicum;
(Termesabdomine ovato, orepallido, oculisfuscis, Linn. Faun. Suec.) Dceze, wiens agterlijf eijrond is, met een bleeke bek, en bruine oogen, is eens zo lang, als de voorig befchreevene, en word voornaamentlijk inde zuidelijke deelen van Europa gevonden. Dezelve is 't eerst door de Heer Linn/eus in eene verzaameling ven drooge kruiden waargenoomen, die aan zijn Ed. door de Heer Loefung uit Spanjen vvaaren overge- zonden. HOUT (MOLUKKISCH-) , zie MOLUKKISCH
HOUT.
HOUTSNEP, zie SNEPPEN, n. VII.
HOUT-TORRETJE, zie TORRETJES, «.VI.
HOUTVESTER, zie JAGT.
HOUT-WESPEN, zie WESPEN.
HOUT-WORMEN; dus word het masker of de worm
Van het infeóten geflacht genoemt, dat de naam van Bok torren oïTorren met Hoorens draagt; en zulks uitre- den, dat zij zich gemeenlijk in de boomftammen of in het hout onthouden, waarvan zij de zelfftandigheid uit- knaagen of tot poeijer vermaalen, ma'akende daar in een gat van groottealshun lijf. Zie TORREN met HOO- RENS. HOUTZILLIN, zie BOOM-KRUIPERTJE , n.
III. pas;. 251. HOVENIER, zie TUINMAN.
II Deel.
|
•xx6i
|
||||||||
HUBERTS-NOOTEN, zie GEBAK, pag. 795-
HUI, zie MELK en WEIJ.
HUICHELAAR; in bet latijn Jîippocritus, word ie-
mand door verftaan, die zich met een imborst, dat hem vreemd en niet eigen is, vertoont ; de achting van het gemeen en vleijende onderfcheidingen, die door een zoort van verdiensten verkreegen worden, het geweld der ge- neigtheden, en meer andere oorzaaken , draagen de men- fchen om zich verfcheiden te toonen van het geen zij wezentlijk zijn ; alles heeft zijne Huichelaaren, de deugd en ondeugd, het vermaak , de finert, enz. Doch de naam van Huichelaar word in een bijzonder-
der zin gegeeven, aan die bij aanhoudentheid valfche, fcbijnheilige en geveinsde menfehen, die zonder deug- den nog Godsdienst, echter in hun de verhevenfte Deug- den en ijverigfte Godsvrugt wille» doen eerbieden; zij zijn in fchijn ijverig, om de allèrftrengfte deugd te be- trachten , en kleeven in de. grond de verfoeijelijkfte On- deugden aan. Uit de flijk der ondeugden verheffen zij een eerbiedenswaardigeftem, om de verdiensten met mis- daad of godloosheid te befchuldigen. In een woord De Deugd flrnalt uit hun Oog ; de Helbefliert hun Hart. HUID; word in het algemeen bij menfehen en bees-
ten genoemt het vel, zagt of hard, dik of dun , glad of haairig, het welke het geheele lighaam bedekt, en om- kleed. Dit vel, of deeze huid is bij de Europeaancn blank,
en zwart bij de Africaanen, koper-rood bij de Ooster- fche, en in America, bij den een meer, bij den ande- ren minder; in het algemeen is het vel allerwitst en zagtst bij de Noordfche volkeren , die onder de gemaatigde luchtftreeken woonen, bij de Engelfchen , Hollanders en Deenen; dog digter na de Pool, word de huid ge- taand, gelijk in de Straat Davids, en bij de Samojeden blijkt. Dat verfchil van koleur hangt eigentlijk van den huii
niet af, maar van een uitgefpannen vlies, het welke tus- fchen den huid en opperhuid legt. De huid dan beftaat uit den eigentlijken huid, of het
vel, het welke in alle menfehen volkoomen wit is, en uit zwaare vezelen, konstigdooreengeweeven, beftaat, zo dat binnen dezelven als in ruitjes verborgen leggen, de kleine klieren, die de fmeerigheid enzagtheidgeeven aan het vel ; tusfchen dezelve loopen de zweetgaten, en leggen de haairwortels in ; gelijk ook de zenuwen. Dit vel legt over alle de (pieren en vliezen van ons
lighaam, en word er op eene losfewijze aangehegt-djor het vetvlies; het vel is daarom overal beweegelijk, uit- gezonden aan de lellen van den neus, en eenige weini- ge andere deelen, gelijk de palm van da hand, de voet- zool , enz. Over dit vel is uitgefpannen een gekoleurd vlies, wel-
ke men in tweën kan zonderen ', dit word reticulum ge- noemt door Malpighi, en zeer duidelijk befebreeven en met koleuren afgebeeld door den grooten Albinus, in zijne Verhandelinge over het Vel der Zwarten. De blankfte menfehen hebben dit mede gekoleurt, dog min- der dan de zwarten ; inzonderheid zijn de fchaamdeelen zwarter, dan eenig ander deel van ons vel ; in zwange- re vrouwen zelfs, die anders de allerblankfte zijn, word zomtijds het vel van den buik en van de borsten rondom de tepels zo pekzwart, of het Neger-vel was : Al het welke bewijst, dat het verfchil van koleur in dit vlie» niet uitmaaken kan een geflacht-verfchil tusfchen de Moo- ren, en ons. Wij zijn alle zwarten, dftt is, hebbenal- Ffff lo |
|||||||||
i!f> . HUI.
|
|||||||||
HUI,
|
|||||||||
le een gekoleurd tusfchenvlies, alleenlijk is het minder
gekoleurt, dan bij de Mooren. Boven over dit reticulum of tusfchenvlies, legt de op-
perhuid, een doorfchijnend vlies, het welke nogthans eenigzius donker is in de Zwarten. Deeze opperhuid is doorgaat, even als het vel, maakt eene febeede om de haairen, vereenigt zich binnen in den mond met het epithelium of binnenst-vlies, loopt over de oogen, en is versenigt met de nagels. Dit vlies heeft geen gevoel, fchilfert af, en verdikt, als wij veel werken ; ook word het als hoorn, gelijk blijkt in de handen, en aan de voet- zooien. Waarfchijnelijk word bet gemaakt door eenige uitge-
ftorte ltof,die zich door ftremming verdikt, en een dek- zel is voor alle de tedere en gevoelige deelen van het vel; ieder een gevoelt er het nut van, wanneer bijden opperhuid hier of daar heeft afgeftooten, of gebrand, of door blaartrekkende middelen het vel ontbloot heeft. De huid is van haair voorzien, daar de meeste flijting
is, gelijk onderde oxels, aan de fchaamdeelen, entus- fchen de billen, aan het fondament. Wij zien het zelf- de aan de Kreeften, die aan de eindens der fchilden ee- nen baairigen rand hebben. Maar waarom ons vel geen baard voortbrengt, als de
menfehen in de kindsheid gefneeden zijn, is even onuit- legbaar, als dat de Herten in bet zelfde geval gcene hoornen verwisfelen. De huid groeit nooit weder aan, dat is, daar koomt
wel een zoort van vel, maar ongevoelig, en zonder al- le die eigenfehappen van klieren, haair, enz., die wij zo even befchreeven hebben. HUIDEN. De huiden van Dieren, als Koeijen en
Paarden ,* zijn op dezelfde wijze te zaamengeftelt, als de onze, maar worden dikker in de winter, en dun- ner in de zomer,- alle huiden, zo wel van menfchenals beesten , können tot allerlei zoort van leder bereid worden ; gelijk'men zien kan op de Snijkamer te Lei- den, daar eene menigte van allerlei toebereid vel van menfehen bewaart, en getoont word. Zie ook LEDER. HU1D-VEKZWEERING. Onder het artijkel Etter
hebben wij reeds veel gezegt van verzweeringen in het algemeen ; maar de huid is inzonderheid onderhevig aan verfcbillende verzweeringen, gelijk in de pokjes blijkt, in de zweeren van het been, welke men fiorhaige zwe- rm noemt, en zekere voortvreetende verzweering, of itlcus cacoethes en phagedaenum, welke niet veel voor- koomen. De dauwworm willen wij niet melden, om dat. die eerder eene oppervlakkige verzweering even on- der den opperhuid is, dan eene verzweering van den huid. Wij zullen op de artijkelen VERZWEERING en
ZWEEREN, alle deeze verfchillen moeten verhandelen. HUID-VLIES, zie OPPER-HUID en HUID.
HUIG; 't Lelietje; in het htijn Colwnella, Gurgu-
Tfo, Uvula; is een rond, week en fpongieus lighaam , veel gelijkenis hebbende, met het end van een klein kinder vinger; het zelve hangt aan het bovenfte gedeel- te van de boog, die door het vlies van het gehemelte word gevormt, digt bij de binnenfte neusgaten, en vlak boven de opening van het ftrottenhoofd (ghttis). De- zelve is door eene verdubbeling der rok van het gehe- melte gevormt. , Zij word door twee paar fpieren bewoogen, en door
even zoveel banden onderfteunt: De uiterlijke fpie- ïen dienen, oni de huig naar boven en agteren te trek- |
|||||||||
ken, en belet daar door aan de gekaauwde fpijzen, ott
niet bij de doorflikking door de neusgaten te dringen; de twee inwendige dienen, om de huig naar vooren te trekken. Het gebruik van-de huig is, om de kragt der koude
lucht te fluiten, en te beletten, dat die niet met al te groot geweld in de longen dringe. Bartholinus zegt, dat de zulken, die geen huig
of lelietje hebben, aan de teering onderhevig zijn, en er gemeenlijk aan fterven; dewijl de koude lucht al te fchielijk in de longen dringende, dezelve bederft, en aan (leekt. De huig is onderworpen, om door ontfteeking aan-
getast te worden, en door een toevloed van flijmagtige vogten, dik te worden,, en in lengte toetencemen: In het eerfte geval zijn aderlaatingen en verfrisfende gor- gelingen van dienst, om de ontfteeking te doen bedaa- ren: Indien er het koudvuur bij koomt, zoals men het zomtijds in venerifche kwaaien verneemt, als dan moet dit deel door fnijding weggenoomen worden. Wanneer de huig door ilijmige vogten verflapt is ,
moet men verfterkende en zaamentrekkende gorgelin- gen gebruiken; ook is in dat geval veeltijds van dienst, geflooten peper onder aan de huig gehouden , dat dezel- ve doet optrekken, en in haar veerkragt herfielt. HUIS-BEDIENDE; Dienstbooden ; hier door ver-
ftaat men zulke menfehen, die een ander voor geld en kost, het zij bij het jaar, of bij de week bedienen , en hun beftaanof leevens-ondeihoud daar doorzoeken, gelijk lakeijen of knegten , meiden, koetziers, kamerdienaars,. kameniers, enz., en deeze zijn verfchillende van win- kel-knegts of winkel-meiden, en andere, die hun werk in koopmanfehaps-, konst- of ambachts zaaken doen:- Deeze moet men derhalven van de voorigc onderfchei- den, en wat meer vrijheid laaten genieten, als ze hun- ne dingen verftaan, en wel behandelen, dewijl ze an- ders dikwils niet wel willen dienen, of onwillig zijn; als op hunne weetenfehap, dog veeltijds te onrechte of verkeerdelijk, fteunende: Maar alle zijn ze verplicht, om hunne meesters of vrouwen trouw en wel te die- nen, en in alle billijke zaaken hun voordeel te befrag- ten. Ziet hier over verder op het artijkel DIENST- BOODEN. HUISEN-BLAS, zie VISCH-LIJM. HUISENBLAS-VISCH; in her. latijn Hu/o; is éen zeer groote visch, onder het geflacht der Steuren be- hoorende, waarvan de visch-lijm word gemaakt; zie STEUREN, n. III. HUIS-HAAN, zie HA AN en HOENDERS.
HUISHOUDER, zie OECONOMUS. HUISHOUDING, is eene Maatfchappije vanver- fcheidene in één huis, en maakt den eerften ftaat, en den natuurlijkften uit van den mensch; zij is inderdaad eene burgerlijke maatfchappije , welke de natuur zelve gevormt heeft, de oudfte, en natuurlijkfle van allen; zij is het grondbeginzel van een volk ; een volk immers beftaat flegts uit verfcheidene huishoudingen. Alle Huishoudingen beginnen met het huwelijk: Het
Opperweezen heeft de menfehen er toe genoopt, op eene ftilzwijgende, maar zeer fterkc manier: De maat- fchappije kan niet beftaan, zonder dat zij vervolgt word door kinderen, en deeze können niet verwekt worden, dan door een man en vrouw. Zie daar, het begin der Huishouding, en de ftilzwijgende fchikking van God! Indien de man alleen konde voortteelen, of de vrouw, dan
|
|||||||||
HUI. ïîÇj
De man moet de bezorging over alles, eri derhalven
ook bet bewind hebben, te meer, dewijl de vrouwe, om dat zij dikwils moeder word, en om haaren ilaats wille, ook dikwils uitgeflooten is ; ook kan dit gezach maar bij één huisvesten. De vrouwe moet het beftier hebben van de eigentlijke Huishouding , zo men die noemt, dat is van het eeten, de kleederen , voorraad, enz.: Beide, als eigenaars der kinderen, koomt het be- ftier over de kinderen toe; en deeze moeten zonder on- derfcheid behandelt worden, want de een is niet nader dan de andere ; de oudfte alleen heeft meer gezach dait de tweede, en die dan de derde; evenwel zo, dat dit wel geregelt moet worden, door de ouders. In de tweeds klasfe, heeft het zelfde plaats als in de
eerfte, alleen maaken de dienstbooden verfchil ; deeze alleen gefchikt zijnde, om de moeder of vrouwe gemak te geeven, behooren onder de vrouwe te ftaan : Het gezach der kinderen word nu gebrooken; Wegens hunne mindere jaaren, moeten zij gehoorzaamen aan dienst- booden; het welke onvermijdelijk veel moeijelijkheid geeft in eene Huishouding: Zelden zijn de ouders te vreede van het beftier dier huurlingen, nog minder de kinderen. Vader en moeder moeten nu meer konst oef* fenen, en zich meer bezitten dan te vooren ; bebalveä de kinderen, moeten zij de dienstbooden regeeren en beftieren. Deeze, geen deel hebbende aan de zelfftan- digheid van beide, befchouwen hunne bevéelen als gril- ligheden, en maaken een bijzonder lighaam uit in de Huishouding, het welke veeltijds het geluk ftoort van allen. Hoe nu die dienstbooden, meer als de waar© kinderen van het huis, behandelt worden , hoe zij bé- ter dienen, en meer hart hebben. Op deeze wijze leef- den onze voorouders, en nog dé gemeene burgerftand, en de boeren ; het is om die rede, dat hunne Huishou- dingen de gelukkigfte zijn. Zo dra de vader en moeder, de dienstbooden uit huri
vertrek, naar de keuken gezonden hebben, en van hun- ne tegenwoordigheid afgezondert, zo dra is degene- genheid der dienstbooden mede als verwijdert; gewin, is de eenige band, die bun te zaamenhoud, en dat ge- win is te klein, om de driften te beteugelen. Toen eertijds de Huishoudingen op eenen natuurlij-
ken voet waaren, was er geen onderfcheid van rang, men nam de dogter van zijn buurman, niet als flaavin, maar als hulp, zij deelde in alles, at, dronk, aan de- zelfde tafel, van dezelfde gerechten, zij ging flechts van onder het beftier van haar eigen vader, onder dat van een ander vader, en fchikte zich onder zijne re- geeringe, als onder die van den haaren. Vooral behoort nu de man en de vrouwe voorzigtig
in taaismanieren en handel te zijn ; want zo als thans de Huishoudingen zijn, is er geen middel, het ge- zach te houden, dan door gemaniertheid en gefchikt- heid, zo in taal als gebaarden : Spreek uwe dienst- booden toe met beleeftheid, beveel ze niet, maar ver- zoek haar dit of dat te doen; bedank ze, en laat vooral uwe kinderen dit voorbeeld volgen : Zij zullen u vree- zen , en ftilzwijgend uwe verhevenheid boven de haare erkennen. Bekijf ze niet in drift, is er misdaan, voelt gij u beleedigt, wagt tot des anderen daags; beftrafze met deftigheid, en verheven taal; zij zullen zich bur- gen : Op deeze wijze regeert men best zulk eene Huis- houding. Maar gebruik vooral nooit uwe kinders tot verkiiJr-
kers', veele dingen gefchieden , die men moet door d®-
F fft i vingeren
|
|||||
nur.
flan was er geene maatfchappije ; ieder wierd het hoofd
van een nageflacht, Welke te lang werk hebbende, eer het den vader konde behulpzaam zijn, het leeven aan hem zeer lastig zoude maaken. De man de vrouwe, en deeze den man volitrekt noodig hebbende tot voorttee- ling, word er terftond eene maatfchappije gemaakt,- de kinderen worden het voorwerp der liefde van beide ; het geluk van deeze kinderen te bevorderen, is 't groo- te oogmerk van deeze ouders, en dus is deeze Huis- houding de fchets van alle maatfchappijen en regeerin- gen. De Vorsten zijn de ouders van alle hunne On- derdaanen, het bevorderen van hun. geluk, is de bron van het genoegen, den voorfpoed, en rijkdom der Vors- ten. Vermits de vrouw koomt in het huis vanden man,
en in zijne befcherming, zo volgt hieruit natuurlijk de onderfcbikking van de vrouwe aan den man, en de kin- deren van de zelfftandigheid van beiden hunne oorfprong neemende, behooren aan beiden : Deeze kinderen broe- ders en zusters zijnde, helpen de ouders, en derhalven krijgen de eerstgeboorene, als de oudfte, zekeren ftaat boven den jongeren ; al het welke natuurlijk volgt, uit den aart der zaaken. Dat de man en vader het hoofd is der geheele Huishoudinge, blijkt van zelven uit de . eertijtels, welke de vrouw en kinderen als deelen en aanneemen; het is hier uit natuurlijk een gevolg, dat obk de fchande over de vrouwe en kinderen zich uit- fpreid,- waaruit volgt, dat niemand meer behoort te waaken , voor zijne eer, goeden naam, en waardigheid, dan de man of vader, om dat hij door dien te verlie- zen, eene last legt op zijne vrouw, en kinderen, die nog door geld, nog eenig ander middel kan weggenoo- men worden; iemand, die zijne kinderen arm nalaat, doet zo veel kwaad niet, als die zijn eer verwaarloost, om dat geld te verkrijgen is, en eer niet herwonnen kan worden : Ook verliest niemand de fchande zijns vaders, voor dat alle menfehen , die er getuigen van waaren, geftorven zijn ; het welke tot in het vierde geflacht kan dienen; nog langer, wanneer de fchandelijke daaden in gefchiedfehriften vereeuwigt worden. De Huishoudingen können in verfcheldene klasfen
verdeelt worden; waar van wij er flegts drie zulien voorstellen. I. De allereenvoudigfte is die, welke beftaat uit va-
der , moeder en kinderen. II. Uit vader, moeder, kinderen en één of meer
dienstbooden. III. Uit vader, moeder, kinderen, knegts, meiden,
gouverneurs, gouvernantes der kinderen, huishoudfters, eri als er eene buitenplaats gehouden word, tuinman, arbeiders en huisbewaarfters, enz. In de Huishouding van de eerfle klasje, de allerna-
tuurlijkftc, arbeidde man en vrouw beide , tot onder- ling beftaan; en beide voeden de kinderen op, die, zo dra zij gaan können, aanfionds helpen min of meer de opvoeding van hunne broeders of zusters; het is in dee- ze Huishouding, en wel in deeze alleen, daar de kin- deren de zegen zijn vàn de ouders. Zullen de ouders gezach over hunne kinderen heb-
ten , het welk in alle klasfen toepasfelijk is, zo moeten beide, met goede voorbeelden tegeeven, de kinderen <$> deugd en goede manieren inboezemen ; gefchikte taal, zedelijkheid, zuinelijkheid en naarstigheid, zijn nood- zaakelijk, om dat kinderen altoos navolgen, enzeerna- «tuur-lijk dat voor goed moeten houden, wàâr in hun de ouders voorgaan. |
|||||
HUI.
|
HUI.
|
||||||||||
il 64
|
|||||||||||
ftal een koetzier, palfrenier, voorrijders, enz.: In
deeze gevallen, moet de tuinman, als de baas der ar-'> beiders aangemerkt worden : Zal derhalven deeze groo- te Huishoudinge in goede ordre gaan , moet nooit ie- mand de arbeiders uit het werk roepen, zelfde vader des huisgezinsniet, maar eerst den meester tuinman tot zich roepen, en laaten deezen den arbeider gelasten ; anders weet de baas nimmer hoc, of waarom de arbeids- lieden hun werk verlaaten. Dejaager, de faifantier, ieder word bij zijn werk
gelaaten; alleen fchijnen de meeste groote Heeren zieh wel gekweeten te hebben, als zij zelfs's morgens en- overdag in de ftal na de paarden zien: Op andere plaat- zen heeft men, behalven de koetziers, een ftalmees- ter, in welk geval.deezen, al wat de ftal betreft, aan- bevoolen blijft. De Huishouding word nu een gemeenebest, vooral
als men er bijvoegt de meijer van de boerderije, enz. ; alle welke omflandigheden, eenen boekhouder en rent- meester noodzaakelijk, ende inkoomften onzekerermaa- ken: Het is immers niet moogelijk , een ieder bij zij- nen plicht te houden. De Huismoeder heeft de zorge bij aanhoudendheid
over het beflier der zaaken, tot het huis betrekkelijk; zij heeft eene huisbewaaifter noodig in de flad, en bui- ten, gemeenelijk eene oude vrouw, die, om alleen in het afval van oud linnen en kleederen te deelen, de dienstbooden beklapt, en de vertrouweling word van Mevrouw, en eindelijk de befleedfler. Beter was het, indien men dit op eene andere wijze
beflellen konde; dog dit is zo het gebruik hier, dat ar als nog geen kans is , om zich van die last te ontdoen. Alleen bewaarheden alle deeze verdrietelijkheden, dat eene Huishouding, die klein is, niet alleen de aller- naaste aan de natuur, maar ook allernaast aan de vol- maaktheid koomt. Het word tijd, dat wij van het allerweezenlijkfle der
Huishouding, dat is, van de goederen fpreeken, en hoe men die best onder zijne beftciling houd. Ieder Huisvader, die goederen bezit, behoort aante-
leggen, eenftaatboek, een boek tot ontfang zijner reh- then, en een journaal tot de dagelijkfche huishouding; het flaatboek behoort op ieder bladzijde te bevatten, den geheejen korten flaat van ieder vast goed, met aan- tekening van de fom der waarde, het voordeel jaar- lijks , de bezwaaren, fervituten , lasten, enz., op dat men niet alle oogenblik, de koopbrieven, enz. behoeft natezien. Het zelfde moet gefchieden, met obligation , aftien;
in één woord, alle losfe effeclen," met een wit blad aan de overzijde, om er de afbetaalingen, en aflosfingen , enz., op te fchrijven. Agter aan moet een casboek' zijn, op dat jaarlijks de balance zoude gemaakt können worden. Voor of agter een register op het alphabet. Zijner eentge bezittingen, die vooreen ieder niet klaar zijn, zo moet hij op een blad voor de onderrigting er van geeven, op dat men na zijn dood, de weduwe, voogden, of kinderen oogenblikkelijk zouden können weeten , hoe het er mede gelegen was. Het renthen. boek, dient mede op folio's gefchikt, en van een blad- wijzer voorzien te zijn. Alle de aankoopbrieven, blijken, en effeften behoo-
ren in een papier afzonderlijk met een band gebonden, boven op den tijtel van het fluk te houden, als mede genommert te zijn, en daar benefFens het folio van het ftaatboek
|
|||||||||||
vingeren zien, oui dat men ze niet overwinnen kan,
dan door gelijk op met de booden te leeven : Het ver- klikken boezemt laagheid in uwe kinderen, haat in uwe dienstbooden, en het noodzaakelijk gevolg daar van is geduurige twist in uw huis. Bij de derde klasje moet al het reeds gezegde plaats
hebben; maar in groote Huishoudingen, deelt de man en de vrouw het gezach, de man heeft zijne dienstboo- den, de vrouw de haare ; waar door onmiddel ijk dit ge- booren word, dat die van den man zich aan de gehoor- zaamheid van de vrouwe onttrekken ; nooit wil mijn Heers knegt Mevrouws boodfchappen doen, al was er ook niemand anders bij de hand ; daartegen durft de knegt van Mevrouw aan mijn Heer niet ongehoorzaam zijn, om dat de goede order medebrengt, dat Mevrouw aan haaren man onderdaanig blijft, en met haar, haar knegt. Dit geeft oneindige twisten, en onaangenaam- heden in de groote huizen, die men evenwel, om de prachts wille, verdraagt. De vader houd nu zijne kamer , de moeder de haare,
de kinderen worden door een gouverneur, of gouver- nante opgevoed, die als aangenoome vaders en moeders, in de groote Huishouding eene kleinere maaken ; en al- len te zaamen aan den man ondergefchikt zijn. Nu word er nog meer verflands vereischt, om dit alles wel te beheeren: De man moet nu niet alleen zijne kinderen, maar ook den gouverneur of gouvernante regeeren , en de dienstbooden. De dienstbooden moeten meerdere perzoonen geboorzaamen, dat is, de rust in het huis word onmoogelijk, alles gaat, maar de groote fauten worden niet weggenoomen , dan even als de zwaare luchtgefteltenisfen, door onweder: De Huishouding gaat nu niet bij order, maar bij flenter; het geluk daar van hangt niet langer af van den man, of de vrouw, maar van de toevallige geftcltheid der dienstbooden in het algemeen; men vereischt niet, dat zij met genegen- heid en oplcttenheid dienen, maar men vergenoegt zich, en men kan niet anders, wanneer zij flegts niet ftce- len , kasfen openbreeken, floten forceeren , enz. De kinderen Ioopen nu het meest gevaar, de zoons
huwbaar wordende, vinden fpoedig onder de knegts een verleider, en de juffers onder de kamenier eenemaake- laares, tot een of ander huwelijk. Zo dra de vaderen moeder zich onttrekken van de kinderen, trekken zich deeze af van de ouders: Daar is niet langer een alge- meen beftek in de Huishouding, ieder deel is eene klei- ne Huishouding, welke de man als het hoofd, en de vrouw niet overzien können,- gefielt, zij moesten het doen , zo verviel al het geluk van den man , welke ge- meenlijk hier in beflaat, dat hij alle de gebreken niet ziet; ook is hij wel te vreede, als zijn bed wel ge- maakt, zijn haair goed gekapt, én de fpijze wel bereid is ; wanneer hij de koets altoos klaar vind, en zijn knegt, zo is alles wel ; het overige koomt op de vrouwe aan, en alles wel ingezien , zijn nergens de vrouwen van groote huizen grooter flaavinnen, dan hier: In Frank- rijk, leeft de vrouw als de man, gelijk ook in Enge- land; het huis word befliert dooreen Hofmeester, dat is, de man is niet langer hoofd van de huishouding. In onze Provintien is zo veel gelds niet, omdat uittehou- den. Zeer natuurlijk volgt , dat men onder deeze klasfe
vind dezulke, die met eene buitenplaats hunne pracht vermeerderen : Derhalven word er nu een tuinman en arbeiders; in de (lad een huisbewaardfler noodig; inde |
|||||||||||
HUI.
.ûaatboek en renthejournaal buiten op befchreeven te-
hebben; vermits die zelfde nominers en folio's ook in het ftaat- en renthenboek ftaan ; zo is niets gemakke- lijker, dan zulk een boedel in ordre te houden, en te verftaan, na den dood van den man of vrouwe. De journaal van Huishouding, moet op ieder folio,
of meer, een maandsuitgaaf bevatten ; gettelt, deknegt houd het dagboek, en de vrouw van den huize betaalt dagelijks de andere noodwendigheden, en tekent die aan; zo behoeft de man flegts eens 's maands zijn jour- naal optetrekken, en eens 's jaars de balance te maa- ken. Op deeze wijze kan een ieder zijnen boedel regee-
ren, en zorge draagen, dat naden dood, geene ver- warringen van papieren , fchriften, iiiftrurnenten, enz. gevonden worden. Is de boedel, en derbalven de Huishouding kleiner,
zo kan alles in één boek gebragt worden. Eerst en alvoorens behoort men te weeten, en zich
voorteftellen, de geheele fommc van jaarlijks inkoo- men ; en daar van een-tiende aftetrekken, om wegteleg- gen, dat is, om op tel eggen ; en bet overige ter ver- teeringe te deelen ; hier moet op gelet worden, dat de tafel niet meer dan eenagtfte beloopt van de fom , want daar koomen'zo veele toevallige uitgaaven, dat zij bijna niet nategaan zijn. Ook fchijnt het niet kwaad te zijn, zijne kinderen
eene bevatting te geeven, van het beftier dier zaaken , op dat zij vroeg leeren, hoe groot een capitaal er zijn moet, zal men met eenige pracht leeven. In de mindere Huishoudingen, volgt alles van zel-
ven. Zie ook OECONOMIE. HUIS-LOOK; Huis-wortel; Donder-baard; in bet la-
tijn Sedum ; Sempervivum.. Daar zijn veele zoorten van dit altijd groenend gewas, waar van de volgende de voornaamfte zijn. i. Het boomagtige Huis-look; Sedum majus arbores-
cens; (Sempervivum caule arborescente lavi ramofo, Likn. Spec. Plant.) i. Het canarifche grootfte Huis-look ; Sedum canari-
num, foliis omnium maximis ; (Sempervivum caule folio mm ruderibus lacero, foliis retufis, Linn. Spec. Plant.) 3. Het gemeene groote Huis-look; Sedum majus vul-
gare ; Sempervivum majus II. f. Barba Jovis, Dodo- K£i ; (Sempervivumfoliis ciliatis, propaginibus patentibus, Linn. Spec. Plant.) 4. Het gemeene groote Huis look met bol-rondagtige
Toortfpruitzeis; Sedum vulgari magno fi mil e; (Sempervi- vum foliis ciliatis, propaginibus globofis, Linn. Sp. PI.) 5. Het wolagtige 'Berg-Huis-look; Sedum montanuiti
tomentojum ; (Sempervivum foliis puis intertextis, propa- ginibus globofis, Linn. Spec. Plant.) 6. Het kleine Berg-Huis-look, met groote roode bloe-
men; Sedum alpimtin, rubro magno flore ; (Sempervivum foliis integerrimis, propaginibus patulis, Linn. Spec.
Fiant.) 7. Het kleine portlandfche gekrulde of gekamde Huis-
look ; Sedum portlandicum criftatum. 8. Het kleine geeïe Huis-look, met puntige bladen;
Sedum minus luteum , folio acuto ; Sedum vel Sempervivum minus I. Dodonjei; (Sedum foliis confertis , bafi menbranaçea folutis, floribus cijmofis, ß, Linn. Spec. Plant.) 9. Het kleine Huis-look , met rolformige wormsgewij-
ze bladen, anders ook bladekoze of wiifft Tripiemadam |
HUL II0-5
genoemt; Sedum minus teretifolium album; Sedum vel
Sempervivum minus II. D o d o n je i ; (Sedum foliis ob- longis obtufis teretiusculis fesßlibus patentibus , cijma ramofa, Linn. Spec. Plant.) ie. Het kleine fcherpe Huis-look; anders ook Muur-
peper genoemt; Sempervivum minus vermiculatum acre; Illecebra ƒ. Sempervivum III. Dodonjei; (Sedum foliis Jubovatis adnato-J'esfilibusgibbis ereBiusculis alternis , cijma, trifida, Li NN. Spec. Plant.) 11. Het kleine onfeherpe Huis-look; Sempervivwn
minus vermiculatum infipidum ; (Sedum foliis fubovatis, adnato-fesfilibus gibbis ereStiusculis fexfariam imbricatis, Linn. Spec. Plant.) i2.Hetkleine Water-Huislook; Sedumpaluftrefubhirfu-
tum purpureum ; (Sedum caule ereBo , foliis planiusculis,' pedunculisque fubpilojis, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. Beeerftezoort groeit boomagtig, fchie-
tende een Heng op van 5 of 6, en zomtijds meer voeten hoog, die met een grijsagtige fchors bedekt is, in wel- ke doorgaans nog de lidtekens te zien zijn, van de plaatzen daar de bladen voorheen gezeeten hebben : De bladen zijn wat langwerpig, ongeveer een duim breed, en van vooren flomp, eenigzins de gedaante van een tong vertoonende ; voorts dik en zappig, en aan de kanten heel fijn gekerft; groeijende meest aan de einden der takjes in het rond, en formen de gedaante van een opene veelbladige roos. De bloemen koomen aan het bovenfte van de fteng in een uitfebietende groote takkige tros,' aan lange fteeltjes veel in getal voort, zijn klein, veel- bladig en geel van koleur, zich als fterretjes vertoonende, waar na veel klein zaad volgt. Daar zijn twee veranderingen van , de eene met wit-
bonte , en de andere met geel-bonte bladen, welke zich heel fraai vertoonen, en derhalvcn boven de gemeene groene zoort, van de liefhebbers van fraaije planten geagt en gecultiveert worden; de witbonte is veeltijds' in de bladen met roofen-rood geftreept, dat haar te fraaijer en aanzienlijker maakt: Dog deeze gewasfen bloeijen bij ons zelden, en niet anders, dan wanneer ze wat bejaard geworden en we! gecultiveert zijn; zij blij- ven altijd groen , maar ze verliezen van tijd tot tijd de beneedenfte bladen, na maatê» dat de takken langer groeijen. De tweede of''tcanarifche huis-look, gelijkt in de ge-
daante en groeiwijze der bladen, genoegzaam naar de voorige, maar de bladen zijn heel groot, en deeze zoort maakt zelden een fteng, nog takken, maar groeit tot een enkelde groote kroon. De derde zoort, of'tgemeene groote huis-look, brengt
digt bij de wortel, die vezelagtig is, veelekorte, dik- e, vleefchige en puntige bladen voort, die vol van een taai zap zijn, en in het ronde in bosfehjes bijzaa- en groeijen ; kruipende de plant op deeze wijze rond- m met boschjes voort, en word aldus'allengskens rooter: Uit het midden van een of meer der oudfte eblade-boschjes of voortfpruitzels, fehlet een fteng op, an een voet of meer hoogte, en met bladen rondom igt bezet en over malkander leggende, die na boven-. aarts allengskens kleinder worden: Deeze fteng ver- eelt zich boven in eenige zijdtakken , langs welke veele. efterde veelbladige bloemen groeijen, die donker-pur- eragtig van koleur zijn. De vierde zoort verfchilt weinig van de voorgaande,
an hoofdzaakelijk daar in, dat de geblade boschjes of
oortfpruitzels wat kleinder zijn, en zich als bol-rond
|
||||||
F fff 3 vertoonen.'
|
|||||||
TT66 HUI.
verwonen. De bladen zijn ook wat donkerder-groen,
de fteng is korter, en en de bloemen zijn geel. De vijfde zoort, groeit op diergelijke wijze al s de vier-
de, maar in alle deelen veêï kleinder, en ze heeft dit bijzonders, dat de bladen even als met fpinrag overdekt zijn, en daar door grijsagtig fchijnen ; inzonderheid zijn de geblade boschjes , in het voorjaar fterk daar mede overdekt, dat fpeculatief te zien is : De bloemen, welke op de fteng voortkoomen , die een halve voet hoog groeit, zijn van gedaante als de voorige, maar kleiner en bruinroofe-rood van koleur. De zesde, zoort, gelijkt genoegzaam naar de voorige
vijfde zoort, behalve» dat de bladen niet met fpin-rag gedekt, en de voortfpruitzels niet bol-rond zijn. De zevende zoort, is een kleine zoort van huis-look,
die kleine rolronde puntige bladen heeft, maar die dikwils benedenwaarts in een min of meer platte breede gedaante zaamengroeijen, en daar door als eenhaanekam, en veelerlei krullen verioonen, dat niet onaardig te zien is, groeijendede plant maar eenige duimen hoog, en fchijnt maar een fpeeling der natuur van de volgende zoort, of diergelijk te zijn. De agtfte zoort is bij ons en elders bekent, onder de
naam van Triqueniadam of Trip-madam, van het fransch afkoomende; wordende in de moestuinen gekweekt en veel als een toekruid bij falaade gebruikt. Zij heeft veele kleine rol-ronde puntige en zappige bladjes, die digt bijzaamen aan de takjes groeijen, welke langs de grond kruipen, en tusfchen welke dunne ilengjes van een handbreed hoog regt opfchieten , die met bladjes bezet zijn, op welkers top eenbloem-trosje voortkoomt, uit veele geele bloemtjes beftaande. Daar is ook eene verandering van, welke de bloem-
•ftengen boven omgekrult heeft. De negende zoort heeft veel gelijkenis met de voorige,
maar de bladen zijn van vooren (lomp of rond, en niet puntig, zitten ook veel ijler aan de takjes en meer uit- gebreid: De (lengen, welke ook ongeveer maar een hand lang hoog groeijen, zijn boven wat getakt, aan welke takjes kleine witte gederde bloemen voorikoo- men. De (leelen of takjes en bladen van deeze zoort zijn veeltijds min of meer rood van koleur, wordende zelfs zomtijds geheel bloed-rood gevonden ; hoewel dit ook zomtijds aan andere zoorten van huis-look word waar- genoomen, en van den aart des gronds, of van de jaars- tijd fchijnt aftehangen. De tiende zoort groeit heel klein en laag, met veele
dunne korte ftengjes, aan welke heel kleine eij-formige zappige bladjes gehegt zijn, en op welkers top een, twee of drie en zelden meer kleine geele bloemenjvoortkoomen. De elfde zoort gelijkt zeer na de voorige, maar de bladen leggen bij zesfen over malkander, daar die van de voorige zoort een om het ander groeijen ; en ze heeft •rjooit zo veele (leelen , dat ze een groote groene bol (cespis) uitmaaken, gelijk de vooi ige ; daarenboven zijn de bladen niet fcherp, gelijk die van de voorige zoort. De twaalfde zoort, zweemt ook na de beide voorige
soorten, maar de bladjes zijnplatagtig en haairagtig, ge- lijk ook de (leelen of (lengjes, en de bloemen zijn pur- peragtig of incarnaat- Ditzijn, gelijk wij gezegt hebben, de voornaamde,
<en bij ons de meest bekende zoorten. Groeiplaats. De eerde zoort groeit natuurlik van zelfs
in Portugal en op de eijlanden Candie, Corcijra, Zacin- ihSf enz. De witbonte verandering hier van, is, volgens |
||||||
HUL
het zeggen van de Heer Miller in zijn bekend Hovi*
niers- enz. IVoordetiboek, voortgekoomen in Engeland, in de tuinen van de Hertogin van Beaufort, door een takje, dat van de groene zoort afgebroken, en vervolgens gevallig inkalk-puin geplant wordende, fraai bont wierd, en waar van alle de witbonte planten van deeze zoort, die nu hier en daar in Europa, bij de liefhebbers van fraaijeplanten, gekweekt worden, verder voortgekoomen zijn. Zie daar, liefhebbers van Flora, een bewijs, dat de
verfchillige aart en hoedanigheid van de grond, toe- brengen kan, om zo wel planten als bloemen, bont te doen worden, gelijk ik ook zelf ondervonden hebbeï dog zo dit altijd niet gelukt, fcheelt het aan de goe- de behandeling of andere toevalligheden, die men niet alle nagaan kan. De geelbonte zoort zal buiten twijfl'el ook op diergelijke wijze voortgekoomen zijn ; dog dit zij hier maar in 't voorbijgaan gezegt, voor de oplettende liefhebbers van Flora. De tweede zoort koomt natuur- lijk voort in de Canarie-eijlanden. De derde en vierde zoorten groeijen in Hoog en Neder-Duitschland en Frank- rijk, enz. op de daken, oudemuuren, op (leenagtige heuvels en elders ; dog de vierde zoort, word 't meest in Muscovien van zelfs groeijend gevonden. De vijfde en zesde zoorten, worden in de (leenagtige geberg- ten en rotzen van Zwitzerland, Italien, enz, gevon- den. De zevende zoort heeft, als eene gevallige verandering, haaren oorfprong uit Engeland. De agtfte en en negende zoorten worden gevonden in Hoog- Duitschiand, Italien en elders, opberg- en (leenagtige plaatzen. De tiende en elfde zoorten, groeijen zowel in Neder- als Hoog-Duitschland en elders , op dorre en fchraale plaatzen, inzonderheid in zand-en veenagtige gron- den , als mede op oude muuren, daken en (leenhoopen, en zulks dikwils in een overgroote meenigte ; inzonder- heid de tiende zoort, zodat ze heel groote groene plak- ken , als graspollen uitmaakt ; en om dat ze veel op de muuren groeit en fcherp van fmaak is , draagt ze hier van de naam van muur-peper. De twaalfde zoort koomt in I-loog^ en Neder-Duitschland,. Engeland, en el ers voort, inde vogtige weiden , en andere vogtige plaatzen. .Kweeking. In de tuinen worden zommige van deeze
zoorten, uit liefhebberij gekweekt, en andere tot het huishoudelijke of medicinaale gebruik. De eerde zoort of het boomagtige huis-look, gelijk ook
de bonte veranderingen daar van, worden in liet voor- jaar of in de zomer voortgezet door fteeking van takjes in potten, met goedelosfe,watzandagtige aardegevult, die men vervolgens in de broei-of run-bak moet zetten, om de dekken te beter doen wortel fpruiten; maar men moet ze in het begin tegen de fterke zon befchaduwen, totdat ze wortel gevat hebben en aan de groei zijn, ook het bevogtigen niet verzuimen; dog men moet ze niet te nat houden, waar door ze zouden rotten : Als dan de jonge planten in het gewas zijn , zet men dezel- ve weder uit de bak, op een warme zonnige plaats, en men kan ze daarna verplanten, ieder in een bijzon- dere pot, in mulle zandagtige aarde; zijnde het voorde bonte zoorten dienstig, dat men de aarde met wat fijne kalk-puin vermengt, waar door de bonrigheid fraaijer word. In de winter bewaart men dezelve in het oranje- huis of in de getemperde kas, daar niet anders in geftookt word , dan om er de vorst uit te keeren, op een luch- tige plaats; en men moet haar als dan niet te veel water geevçn, dewijl ze anders de bladen Iaaten vallen. De
|
||||||
. HUI. '
De tweede zoort, kan niet 'wel anders dan door het
zaad voortgekweekt worden; want zo dra de plant uit- gebloeit heeft, en het zaad rijp is , verdort dezelve; Men zaait dit zaad, zo dra het rijp geworden is, in potten, in ligte zandagtige aarde, bewaart dezelve den winter over in het oranjehuis voor de vorst, en zet ze in de volgende lente in een broei- of run-bak, zo zullen di jonge planten als dan in menigte opkoomen ; die men vervolgens elk bezonder in een pot plant, en dezelve in de opene lucht , op een warme zonnige plaats, zet. Des winters bewaart men die in het oranje-huis of broeikas, op de wijze als van de voorige zoort gezegt is. Deeze jonge planten bloeijen doorgaans in het vierde of vijfde jaarna de zaaijing, als ze wel behandelt worden, en verderven daar na, gelijk gezegt is. De derde en vierde zoorten worden ligtelijk voortgezet
door wortelfpruiten, die men ergens plant, daar men begeert; maar ze beminnen liefst een dorre of drooge grond, want als men ze in een vogtige of vette aarde plant, verrotten de wortelen, en de plant vergaat. Ze worden veeltijds op de daken of oude muüren geplaatst, daar ze zeer wel tieren en groote planten worden. De vijfde en zesde zoorten, worden op dezelfde wijze
door de wortelfpruiten vermeerdert als de voorige : Men plant ze in een drooge zandagtige grond , en ze kunnen onze winter-vorst vrij wel verdraagen, ten zij de winter zeer ftreng is; weshalven het best is, dat men eenige planten daarvan in potten plant, om dezelve 's winters in het oranje-huis voor de vorst te bewaaren. De zevende zoort word door fcheuring, of ook door
ftek voortgekweekt ; men houd ze bij ons gewoonlijk in potten, om haare aardigheid , en ze kan onze winter- koude vrij wel doordaan, dog men bewaart ze, om de zekerheid, 's winters doorgaans in het oranjehuis. De- zelve wil ligtelijk verloppen , in de natuurlijke zoort, daar ze uit voortgekoomen is, zodanig, dat de platte kammen en krullen weggaan, en zij geheel in fteelen met dunne bladen verandert, om dit voortekoomen, moet men het verloopene geduurig wegfhoeijen, zo dra men het gewaar word, en aileen het gekamde en ge- krulde bewaaren ; en tot de vermeerdering ook hier van neemen. De agtfte en negende zoorten worden ook ligtelijk, zo
wel door fcheuring der wortel-fpuiten, als door (leeking van takjes, vermenigvuldigt, die men ergens op een bed- je van de tuin, op zes of agt duimen afiland, plant of fteekt. De overige zoorten worden in het wild gezögt, als
men ze noodig heeft. Eigenfcltappen. Twee zoorten van huis-look worden
hoofdzakelijk in de Geneeskunde gebruikt, als het ge- meens groote huis-look, en het kleine fcherpe huis-look of de muur-peper : Het gemeene groote huis-look heeft een (lerke verkoelende en eenigzins zaamentrekkende, ver- dikkende en afvaagende kragt : Het zap der bladen met zuiker gemengt, of de fijroop daarvan, worden zeer ge- preezen in heete- en gal koortzen, als mede in tong- en keel-ontftcekingen , füllende de hitte en dorst, en ge- neest teffens de ziekte. Uitwendig zijn de bladen met verfche boter gefruit, tot een zalfje, heel diendig tegen de ontdookene ambejjen, geneest ook den brand heel fchielijk. De bladen geftooten en op het voorhoofd ge- bonden, (lilt de hoofdpijn die uit hitte ontftaat, gelijk ook de ijlhoofdigheid in koortzen. Het zap der bladen, niet wat noote-olie en brandewijn, onder malkander ge- |
||||||||||
fiUI.
|
||||||||||
Iltff
|
||||||||||
klopt, tot een zalfje , is dienstig in allerlei ontfteekin-
gen, roos en verbrandheid. Dit 33p is ook dienftig in heete ooggebreken, en bewaart het gezicht; het maakt ook de lid-doorns week, en geneest de barsten der lip- pen , handen en vrouwen-tepels. Het gedistilleerde water van deeze bladen, met een weinig ammoniak-zout gemengt, word vooreen uitileekende gorgeling in de bruine geagt. De muur-peper, is heet van aart, pis drijvend en braak-
verwekkend; op de huid gelegt, maakt het dien rood, en trekt zelfs blaaren : Men prijst het echter zeer tegens de fcheurbuit, en daar uit voortfpruitende toevallen ; men kookt't ten dien einde in water, waar van men den lijder ee- nige dagen na malkander, dagelijks vijf of zes oneen laat drinken, zo verwekt zulks eene braaking, maar de zie- ke bevind erzieh veel beter op; daar integendeel alle an- dere braakmiddelen , de fcheubuitige lieden nadeelig zijn : Het zap van deeze muur-peper, gemengt met het zap van groot huis look, is ook een dienstig middel voor vuil of verrot fcheurbuitig tand-vleesch. Dit kruid ge- kneust en onder de voetzooien gebonden, doet veel voor- deel in het begin der waterzugt. HUISMAN; Landman; in het Iatijn Agricola; Rus-
ticus; hier door yerflaat men een man, die op het land woont, en zijn werk maakt van het landbouwen, of van de veefokkerij : Men noemt zodanige menfehen ge- woonlijk Boeren ; dog daar is onderfcheid tusfehen een Boer en Huis- of Landman; want iemand kan wel een Landman, of op het land woonende zijn, en zich ook met boere- of landmands-zaaken bemoeijen, zonder dat hij een Boer is ; aangezien de naam van Boer eigentlijk toekoomt aan de zulken, welke het grove boere-werk zelf verrigten, en die wel meest van een grove plom- pen aart zijn , dat men boeragtig noemt; daarentegen een ander Landman, wel boerderijen kan hebben, maar die het werk door boeren, of door zijne dienstbooden laat verrigten , en er alleen maar het oog op houd, om er de inkoomften en voordeelen tot zijn beftaan, elk in zijn carafter, van te, trekken : Op deeze wijze kan een Edelman, op het land woonende, een Landman zijn, en landmans-zaaken onder zijn beftier laaten ver- rigten , fchoon hij daarom geen Boer is ; en deèze oef- fening, naamelijk de Landbouwerij en Veefokkerij, is zedert de oudile tijden af, eene der voornaamfte, nut- tigde en vermaakelijkde bedrijven geweest , gelijk ze het nog hedendaagse!: is ,• en niet te onrechte, heb- ben de oude Poëeten, als onder anderen Virgilius, en in onze tijden den grooten Penfionaris Cats ,'* den lof, en het vermaak daar van, in hunne Poëfij gezongen. HUIS-MIDDEL; word genoemt een zodanig Ge-
neesmiddel, datgemeen, ligt te bekoomen, en zonder veel konst te bereiden is; bedaande veeltijds, ofwel meest uit kruiden of planten, en haare deelen , en zommigen ook uit animalien, of dingen die van de die- ren genoomen zijn. Schoon nu de Doftoren in de Ge- neeskunde, meestal niets of weinig van zulke Huis- middelen houden, zo heeft echter de ondervinding ge- leert, en leert het nog dagelijks, dat zodanige geringe Huis-middelen , als ze wel gekoozen, en gebruikt wor- den, veeltijds in deeze of geene in- of uitwendige ziek- te of gebrek, meerder uitwerken, als alle de door ds Phxrmacie of Chijmie op het konstigde bewerkte pre- paraaten en compofitien: Men heeft dikwils eenè ziekte of gebrek zien geneezen, door een-enkel gering kruid- je |
||||||||||
J
|
||||||||||
HUL.
|
||||||||||
II6J HUI. HUL.
|
||||||||||
je, dat dagelijks met de voeten getrapt word; daar alle
officinale middelen vrugteloos geweest waaren: Dog dit neemt niet weg, dat de middelen der apotheeken zou- den moeten verwaarloost worden ; in tegendeel, deeze zijn in alle voorvallen van ziekte, van een zeer nuttig gebruik, als ze mede wel geordineert zijn. Maar de Huis-middelen kunnen onder anderen ook van groot nut zijn, voor menfchen, die op het land woonen, ver afgelegen van de fteeden , om zich daar van, in geval- len van dringende nood, en geen raad van Doftoren , nog medicamenten uit de apotheek , kunnende verkrij- gen, te bedienen. Het is ook om deeze reden , dat men in dit werk , overal de gemeene Huis-middelen , welke tegen deeze of geene in- of uitwendige ziekte , door ondervindingen het best bevonden zijn , heeft laatcn invloeijen; want dewijl dit werk het huishou- delijke tot onderwerp heeft, waar bij de gezondheid, de grootfte zegen van den Hemel uitmaakt; of fchoon het dikwils in de ftaat van gezondheid niet genoegzaam ingezien word ; zo kan zulks niet anders dan nuttig zijn , wat men ook daartegen zoude willen inbrengen : Men zou hier over breeder kunnen uitweiden, maar het ge- zegde zij hier genoeg. HUIS-MQEDER, zie MOEDER.
- HUIS-VADER, zie VADER. HUIVERING; Grilling; Tfing; in het latijn Hor-
ror; dit is eene aandoening des lighaatns, die iemand doet koud worden, trillen en beeven; gelijk men bij voorbeeld, bij een koude lucht ontwaar word, inzon- derheid als men voorheen bezweet of warm geweest, is, en in meer andere gevallen,- dog inzonderheid vcrftaat men daar door die huivering, welke uit een ongezonde geftalte des lighaams voortfpruit, gelijk men bij de aan- komst van verkoudheid, roos, koortzen, enz.befpeurt, welke gewoonlijk den mensch met huivering overval- len , eer de ziekte verder koomt. Men moet derhalven onderfcheid maaken, tusfchen huivering (horror) , en fchrik (terror), want deeze ontftaat uit vreeze, die ie- mand fchielijk word aangejaagt, doende den mensch niet alleen fchielijk koud worden, en trillen en beeren , maar ook, het aangezigt word bleek, het hart ziddert, de pols word belemmert, enz. ; door dien hetprincipi- um vitale of de leevensgeesten in hunne natuurlijke be- wèeging worden ontrust, en van de buitenfte deelen naar binnen gedreeven; en als de zappen van de gees- ten verlaaten worden, moeten ze noodzaakelijk ftrem- men, waar door de dood ook fchielijk ontftaan kan. Zie ook SCHRIK. HULDE; in het latijn Homagium; Hominium; dus
word di» eed genoemt, waar mede het verdra» tusfchen een Volk en deszelfs nieuwe Overheid , word bekrag- tigt. HULST; Steekende Palm; Woud- of Palm-distel; in
hat latijn Agrifolium; Aquifolium; Ilex aculeata hacci- fera; Bruscus vel Ruscus arboreus; (Ilex foliis ovatis acutis fpinofis , Linn. Spec. Plant.) Van dit beesteragtige boomgewas worden verfcheide
veranderingen gevonden, en in de tuinen gekweekt, sds 1. De gemeene groene Hulst.
2. De vergulde Hulst, of met geel-bonte bladen.
3. De verzilverde Hulst, of met wit-bonte bladen.
4. De Hulst met langwerpige bladen.
5. De Hulst met langwerpige bladen, geele kanten,
en geele doorns. |
6: De Êulst met rondagtige bladen, geele kanten, ea
geele doorns. 7. De Hulst met rondagtige bladen, witte kanten,
en witte doorns. 8. De egelagtige Hulst, dat is, die op de oppervlak-
te der bladen doornig is. 9. De egelagtige vergulde Hulst.
10. De egelagtige verzilverde Hulst.
11. Be egelagtige Hulst, met geele kanten, en geele
doorns. 12. De egelagtige Hulst, met witte kanten, en witte
doorns. 13. De Hulst met bladen zonder doorns.
Behalven deeze, vind men nog meer veranderingen bij de Kruidkenners aangetekent ; welke alle door de»
tijd toevallig uit het zaad van degemeeme zoort voort- gekoomen zijn, dog men ziet ze zeldzaam, en niet an- ders dan bij de liefhebbers van verfchillige planten , uitgezonden de gemeene vergulde en verzilverde Hulst (No. 2. en 3.), die men in de plaifier-tuinen cultw veert. Befchrijving. De gemeene Hulst kan tot een kleine
boom opgroeijen, wanneer hij in een grond en plaats ftaat, dien hij bemint ; maar bij ons groeit hij veel- tijds heesteragtig ; zijne jonge fcheuten en takken zijn met een groene bast bekleed, en zeer taai en buigzaam, maar de (lam en oude takken hebben een grijsagtige bast. De bladen zijn langwerpig en grof getand, of met vee- Ie ho'eken, die gegolft zijn, en aan de uiteinden zeer fcherpe doorns hebben; zijnde voorts donker-groen van koleur, glad en zeer blinkende , op de wijze als de oranje- of lauriers-bladen. De bloemen zijn wit, en welruikcnd , beftaande uit een enkel blad, dat in vier deelen gefneeden is, en vertoonen zich roosformig ; waar na kleine ronde vrugtjes of befiën volgen, die de grootte van een erwte hebben, en meesttijds rood van koleur Zijn, bevattende van binnen vier harde fteenag- tige korrels ; dog men vind ze ook geel of wit, te wee- ten als ze rijp zijn ; het welke maar uit het zaad veran- derde zoorten zijn; gelijk alle de voorige bovengemel- de veranderingen ; en die niet van de gemeene zoort verfchillen, dan in die dingen, gelijk in haare benaa- mingen uitgedrukt is. Plaats. De Hulst groeit in Hoog- en Neder-Duitsch-
land, Frankrijk, Engeland, enz., in rouwe zand- en ftecnagtige gronden en plaatzen, in de heggen, bos- fchenen elders. De bovengemelde 13de zoort, met bla- den zonder doorns, heb ik in de Provintie van Friesland, in de Grietenie Opfterland, hier en daar in de heggen, jeugdig groeijende gevonden , benevens de gemeene doornige zoort, zich met fraaije groene bladen , als lauriers-bladen, vertoonende ; zo dat ik geloof, dat dit een bijzondere uit het zaad voortgekoomene verande- ringeis, en dat de doornloosheid derbladen, niet door den ouderdom voortkoomt, gelijk zommige fchrijvers melden; het welke ik ook in mijne lange tuinoeffe- ningen niet heb bevonden. Kweeking en tuin-gebruik van de Hulst.
De gemeene groene zoort van hulst word vermenig- vuldigt door zijne befiën; die men in het najaar op een bed in de tuin of enterij zaait ; en het bed in 't volgende aar geduurig van het onkruid fchoon houd, dewijl het aad eerst het tweede jaar na de zaaijing fpruit en op- koomt: Om deeze reden, kan men ook de rijpe be- |
|||||||||
' fië'n
|
||||||||||
HUL,
fiSn in een groote pot doen, en dezelve met zand of
zandagtige aarde vermengen , den pot vervolgens op een vogtige en fchaduwagtige plaats, tot aan den rand toe, in de grond graavende, om het zaad aldus te laa- ten meuken, tot in Augustus of September van het volgende jaar, als wanneer men dan het zaad op een bed zaait, en het zelve met een halve vingers-dikte aarde overdekt; of men kan het ook wel in greppeltjes, die men dwars over het bed, één voet van elkander- gemaakt heeft, ftrooijen; zo zullen de jonge planten het volgende voorjaar opkoomen; die men vervolgens twee tot drie jaaren laat groeijen , het bedde zorgvul- dig van het onkruid (choon houdende, waarna men ze op een ander bedde vroeg in het voorjaar verplant, op één tot twee voeten afftand, om ze aldaar verder te laa- ien voortgroeijen, tot het gebruik , daar ze in het ver- volg toe zullen dienen ; of men kan ze planten ter plaat- ze daar ze zullen blijven voortgroeijen,dewijl ze liefst jong willen verplant zijn; weshalven men ook bejaarde boomen, bij het verplanten, met aarde aan de wortelen moet vcrplaatzen, dewijl ze anders ligtelijk na de ver- planting verderven. Men kan de hulst ook door inlegging van jonge tak-
ken voortzetten, maar dewijl dezelve bezwaarlijk en langzaam bewortelen, zo gefchieddit zelden; maaralle de bonte zoorten is men genoodzaakt, op deeze wijze te 'vermeerderen , dewijl uit derzelver zaad doorgaans we- derom de groene zoort voortkoomt; dog men kan de- zelve ook door enting , zuiging, of oculeering op jonge vlammetjes, van de groene zoort, in de gewoone tijd voortzetten, gelijk meest gefchied, inzonderheid het oculeeren, om dat de ingelegde takjes, gelijk gezegt is, bezwaarlijk bewortelen: Door middel van ocideering, kan men ook verfcheiderhande bonte zoorten op één fera doen voortkoomen. De hulst, zo wel de gemeene als bonte zooftcn, be-
minnen van natuur liefst een goede drooge zand- of fteen- agtige grond; in zwaare kleiagtige en vogtige gronden willen ze niet wel aarten ; dog ze groeijen daar in wat beter, als ze in dezelve voorfgeteelt zijn. Hij kan onze winter-vorst vrij wel tegenftaan, maar als de vorst zeer ftreng is, gaat hij dikwils daar door verfterven, inzon- derheid als hij aan de opene lucht en winden blootgc- ftelt is; en wel voornaamelijk lijden de heggen en pij- ramiden, enz., die geknipt worden, het meeste gevaar van de vorst; gelijk ook de bonte zoorten, die wat te- derder zijn. Wat het gebruik van de hulst in de tuinen betreft;
men plant er laage en hooge fcheer-heggen van, die in goede gronden zes tot tien voeten hoog kunnen worden, en wegens haare aangenaameen blinkendealtijdduurende groenigheid,heel fraai ftaan, als zewelgehavent ,en on- derhouden worden ; maar het is jammer, dat ze in ftren- ge winters veeltijds dood vriezen, wanneer ze dikwils op haar best ftaan ; gelijk wij daar van onder anderen een voorbeeld hebbengezieninde itrenge winter van het jaar 1740, daar deeze heggen in de plaifier-tuinen van Hol- landen elders, meestal door de langduurcnde vorst ver- nielt wierden ; en dit is niet wel teverhelpen, ten waa- re men de heggen of pijramiden , met ftroo of riet te- gens de vorst wilde bebinden en bedekken. Men teelt en vormt van de hulst, dog inzonderheid
van de bonte, ook laage ftam-boomtjes, met rond ge- fchoorene kroonen, als mede pijramijden van verfchei- derhande gedaante, welke vijf, zes tot tien voeten hoog II Deel. |
.Tl : - HUM, r- .:;'■[ nög-
kunnen opgroeijen, en die men hier of daar in de plai-
fier-tuinen, als bij voorbeeld op de rabatten der parter- res of bioem-perken en elders, tot cieraad plant, maa- kende een fraaije vertooning, als ze wel gefatzoe- neert zijn , en met knippen behoorlijk onderhouden worden. Ook plant men de gemeene groene hulst wel in bos-
quets of plaifier-bosjchen, om de verandering van gewas- fen, en om zijne altijdduurende groente; en ze kan, we- gens haare zeer doornige bladen, ook dienen voor hei- ningen rondom tuinen, hiemen, enz., tot beveiliging. Eigenfchappen. In de Geneeskunde is deeze boom van geen gebruik, dog de bladen in een afkookzel met melk gebruikt, word zeer gepreezen tegen het colijken zijde- pijn ; en de bast der wortel in water week gekookt, 'en op harde gezwellen gelegt, verdeelt en verdrijft dezelve. Uit de bast word ook een zeer goede vogel-lijm be- reid; de manier hoe, zal men vinden op het artijkel VOGEL-LIJM. HUMANIORA , zie LITERiE HUMANIORES. HUMECTANTIA; Bevogtigende Middelen; zijn de zulke, die een overvloedige wei (Jerunt) maaken, gelijk niet alleen dewateragtige, maar ook flijmagtige dingen doen, om dat deeze de fjeu van de wei eenigzins vermeer- deren; zodanige zijn oeflijmen van kwee korrels en vlooi- kruid-zaad, gelei') van hertshoorn en vanijvoor; wijders he ernst-wort el, maluwe-, melde- en bete-wortel ,glaskruid, bingelkruid, maluwe- en viole-bladen, zouhout, af'kookzel van bernagie, osfetong, maluwe, wol-huid, viole -Ma- den, enz., welke alle voornaamelijk dienen tegen groote dorst, heeschheid, drooge hoest, verkoudheid, en hardlijvigheid. HUMECTATIO ; Bevogtiging; gefchied in de Phar-
macie en Chijmie, om verdikte dingen, door middelvan zezagtjes met eenig vogt te befproeijen, vogtig of week te maaken, of om haar een reuk te geeven, en om an- dere redenen; zijnde de vogten, die men daar toe ge- bruikt , derhalven verfcheiden , naar het oogmerk dat men zoekt te bereiken., als olieagtige, geestrijke, zuu- ■le, watcragtige, éta. HÜMERARIUS, dus noemt men al het geen, dat
tot het fchouder behoort ; waar van Vena en Arteritt humeraria, des fchouders bloed en flag-ader. HUMERUS ; de Schouder ; het Öxel-been; is de
naam van een groot en fterk been, zijnde van bovenen met eengroot, rond, en met een kraakbeen overtrokken hoofd voorzien ; van vooren heeft het eene fpleet, waar in de tweede tweehoofdige hoomagtige fpier neder- daalt. Zie ook SCHOUDER. HUMIDUM PRIMOGENIUM , of Eerfie Vogt;
dus word bij veelen het bloed genoemt, en zulks met veel reden, dewijl het zich het allereerst bij demensch- wording als een vogt openbaart. HUMUFUSUS, eenig vogt, dat op de grond ver-
fpreid is. HUMOR; Humores; Vloeijende Vogtigheden; dus
worden de vloeijende vogten in 's menfehen lighaam genoemt; en dezelve zijn of dienstdoende (laudabiles), gel ijk het bloed, de wei, melk , het zaad, en 't melkzap ; of ondienflige (non laudabiles) , gelijk de pis, 't zweet, enz. De eerfte ontftaan uit de fpijs, die de mensch nuttigt, het zij van planten of dieren toebereid : De tweede zijn onnutte affcheidingen van de eerfte vog- ten, die door'de natuurlijke werkingen in bijzondere vaten daar van afgezondert worden. Gggg HUMORES
|
|||||
117» HUM. HUR. ËUS. HUT.
HUMORES in SANGUINE; Vögten inhet Bloed;
veele wierden er van deeze door de oude Geneesbeeren getelt, zo als het galagtig, melancholisch en bloedrijk vogt, wordende dit naar de vier dementen of boofdftof- fen gerekent. Deeze verdeeling word echter heden- daags zeer luttel geagt, dewijl men door het aderlaaten maar twee voornaame deeleu in het bloed ontdekt, te weeten de uit kleine roode deeltjes zaamengeronnewzar- fa, welke boven op , daar zij van de lucht geraakt word, met een vloeibaar rood is overtrokken, dog onder, daar 'de lucht niet indringt, zwart word,- en het wei of wa- teragtig yogt (ferim'), waar in de roode deeltjes, die zeer klein zijn , en de gedaante van ronde bolletjes heb- ben, even als in een vehiculum zwemmen en drijven. HUMORES OCULORUM; Oogvogten; Vögten
fan het Oog; deeze zijn drie in getal,- als i. Humor Aqueus, of het wateragtig vogt, zittende tusfehen het Hoorn-vlies en het voorfte gedeelte van het zogenoem- de Chrijftallijne Vogt ; het zelve is in geen bijzondere huid ingeflooten, om dus aan de Hoornhuid een regte rondheid te verfchaffen. 2. Humor Chriflallinus of Gla- cialis, het Chrijftallijne Vogt; ditis even gelijk als een verheven of convex gefleepen glas, eenigzins hard, en in het midden van het oog zittende ; van vooren naar de hoorn huid of oog-appel is dit vogt qen weinig minder verheven als he*t agterfte deel, en legt in de holligheid van het glafen vogt. 3. Humor Füraeus of Glafen Vogt, is veel grooter dan de twee andere vogten, en heeft de gedaante van gefmolten glas ; dit vogt vervult de ove- rige ruimte van het oog. Zie OOG. HUMORES SECUNDINA ; dus noemt men het
Water in de Nageboorte. HUMUS, betekent Aarde; dog hier door word in-
zonderheid verdaan die laag aarde, welke boven op geplaatst is, waar in de wortelen der meeste planten groei- jen ; ze bedekt de andere aarde beneden haar, tot op een halve voet of wat meer ofmin diepte, enis een vermengde aarde, beftaande ten grootften deele uit eigentlijk ge- noemde aarde, en voor het overige uit vreemde dee- len, die daar in ontbonden zijn, en voornaamelijk uit vergaane planten, mest, of verrotte dieren beftaan; ze heeft daar door ook doorgaans een andere koleuren hoeda nigheid, dan die daar onder legt, dogrverfchillig, naar den aart des gronds. Deeze aarde word, als ze door teeling van planten uitgeput is, ligtelijk weder vrugt- baar gemaakt, hetzij door bijvoeging van eenige bekwaa- memebt, of zelfs ook alleen door de lucht, als ze eeni- gen tijd onbebouwt leggen blijft, en ondertusfchen nu en dan geroert word, dat men gewoonlijk braaken noemt ; zie op dat artijkel. HÛRA ; Hura americana abutili Indici folio ; is een
zoortvan Westindifcbe nooteboom; welke bloemen voort- brengt , die uit een blad beftaan en een tregter-formige gedaante hebben, en eenigzins in twaalf deelen ingefnee- den zijn ,• waar na vrugten volgen, die platagtig-rond , en 20 groot als een groote oranje-appel zijn, zijnde geribt en in twaalf deelen gefcheiden, waar van elk een zoort van noot bevat; die men zegt, dat van boven en bene- den purgeeren. HURTA, is een visch, die roodagtig vanko'eur is,
en 2ich in de middelandfcbe zee onthoud ; zie ZEE- BRAASEMS, n. IX. HUSO, zie HÜISENBLAS VISCH.
; HUTTEN-ROOK; dus word het Arfinicum of Rot- tilruid ook geuoemt j zieROTTEKRUID. |
||||||
HUW.
HUWBAARHEID; in het latijn Pulertas; is diâ-
ouderdom, waarin de natuur zich vernieuwt, en de bronnen voor het gevoel opent; het is het tijdperk der vermaaken, der bevalligheden, en der liefde. Namaa- te nu dit tijdperk aanvalliger en bekoorlijker is , na maa- te het ook met minder duurzaamheid verzelt gaat; het koomt nooit weder, wanneer eens voorbij is : Dus is het van het uiterfte belang, om de dagen van dit be- koorlijk gedeelte onzer leevensftond uitcerekken, en zo veel doenlijk is, te verlengen, dewijl het een onein- digen invloed heeft, op het geluk of ongeluk van het overig gedeelte onzes leevens ; dog als dan is het juist dien tijd, dat men nog zorge voor het toekoomende, nog ervaarentheid van het voorleedene, nog ingetoo- gentheid om het tegenswoordige te maatigen, heeft. Zie daar, de zedelijke tek'enen, die tot kenmerken van dit gedeelte onzer leeftijd verftrekken ,• laat ons nu die gaan befchouwen, waar door de natuur zich ontwimpelt. Tot aan de jaaren van de Jongelingfchap, die de huw.
baarheid vergezelt , fchijnt de natuur niet anders te hebben gewerkt, dan tot behoud en aangroeijing van. haar voortbrengzel, om het zelve te voeden en te doen wasfen; het leeft, of veel eerder groeit het van een bijzonder leeven, dat altoos zwak is, in zich zelven beflooten, en dat zich niet kan mededeelen : Maar wel haast vermenigvuldigen zich de beginzelen des leevens, hij heeft niet alleen alles, wat hem noodig is om te zijn, maar nog daar te boven de hoedanigheid, om zijn 's gelijken te kunnen voortbrengen. Deeze ©vervloed van leeven, oorfprong der kragt en gezondheid, zich niet langer in zich zelven kunnende belluiten, zoekt om zich na buiten te begeeven ; en zulks kondigt zich door verfcheidene tekenen aan. Het eerfte teken der huwbaarheid, is een zoort van
verftramming of verftijving in de liesfen ; die hetgevoe- ligst is , wanneer men gaat of het lighaam na vooren buigt ; dikwils word deeze verftramming met een hevige pijn in alle de zaamenvoegzclen der ledematen gevoelt; dit gebeurt bijna altoos aan jonge menfeben, die min of meer met Engelfche ziekte behebt zijn; alle hebben te vooren bevonden, of beproeven ter zei ver tijd een tot die tijd toe onbekende gevoeligheid in die deelen, welke het onderfcheid van kunne uitmaaken, daar omtrent groei- jen een menigte puistjes of verbeventbéden, van een witagtige koleur; deeze kleine knoppen zijn de fprui- ten eener nieuwe voortbrenging van die zoort van haairen, welk die deelen zullen bedekken. Het geluid van de ftem verandert, die word fchor, en blijft geduurende een taamelijke lange reeks van tijd onegaal, waarna bij" volder is, vaster, fterker en ftatiger, als voorheen. Deeze verandering is zeer kenbaar in de jongens , dog minder in de meisjes, uit oorzaake, dat het geluid van haar ftem van natuuren veel fcheller is. Deeze tekenen van huwbaarheid , hebben de beide
kunnen in'het gemeen ; dog daar zijn er,die in het bij- zonder aan een ieder van hun behooren; als bij voor- beeld , de maandelijkze zuiveringen, en de opzwelling van de boezem in cle vrouwen; de baard en de uitvioei- jing van het zaad-vogt in de mannen. Het is echter vast, dat deeze tekenen niet alle even zeker doorgaan ; bij voorbeeld, de baard , die koomt niet altoos beftip- telijk met den aanvang der huwbaare jaaren te voor- fchijn; daar zijn zelfs geheele volkeren , daar de man- nen bijna geen baard hebben ; dog integendeel, vind men ■geen land, bij-Wien de huivbaarhiid der meisjes niet door
|
||||||
HUW.
äoor de zwelling en aangroei der borsten word aan-
gekondigt. In het gantfche menfchelijke geflacht, geraaken de
meisjes eerder tot den huwbaaren itaat, dan de jon- gens; maar bij de onderfcheidene volkeren , zijn de jaaren van huwbaarheid verfchiilende , en fchijnen ten deele van het climaat of luchtgeftel, en ten deele van het voedzel aftehangen. In de fteeden, en bij de rij- ke lieden, daar de kinderen in overvloed met voedzaa- me fpijzen verzorgt worden, raaken zij vroeger tot die itaat,- op het land en onder de arme gemeene menfchen, •zijn de kinderen agterlijker, om dat zij gering , en al te weinig voedzel gebruiken; zij zijn ten minften twee of drie jaaren meerder noodig. In alle de zuidelijke dee- len van Europa, zijn de meeste meisjes met 12, en de jongens met 14 jaaren huwbaar; dog in de Noordelijke landen koomen de eerften nauwelijks met 14 , en de laatsten met 16 jaaren, tot dien (laat. • Indien men vraagt, waarom de meisjes eerder huw- baar worden, dan de jongens ,• en waarom de vrouwen in alle, het zij koude of warme luchtftreeken , eer- der vrugtbaar zijn , dan de mannen ? Denken wij, aan deeze vraag te kunnen voldoen, met te antwoor- den, dat dewijl de mannen veel grooteren flerker, dan de vrouwen zijn, het lighaam vaster, de beenderen har- der , de fpieren-fterkor, en het vleesch meer ineenge- drongen hebben, men veronderilellen moet, dat de noodige tijd, tot aangroei van hun lighaam, langermoet zijn, als de tijd, die de vrouwen hier toe noodig hebben ; en dewijl het niet is, als na die volkoomene aangroei, of ten minsten, na dat die voor het grootfte gedeelte gefchied is, dat het overvloed van het voedzel der zin- tuigen begint, om van alle de gedeeltens des Jigbaams, naar de teeldeelen dier beide (exen toetevloeijen; ge- beurt het, dat in de vrouwen die voedende deelen eer- der als in de mannen in beweeging raaken, uit oorzaake, dat hun aangroei in korter tijd gefchied, dewijl die over het algemeen genoomen, minder is, en dat de vrou- wen weezentlijk kleinder zijn, dan de mannen. In de warmde luchtftreeken van Afia, Afrika en Ame-
rika, zijn de meisjes met 10, en zelfs zommige met 9 jaaren huwbaar ; de ftondenvloeijing , fchoon minder overvloedig in warme landen , koomt echter eerder te voorfchijn , dan in de koude gewesten : De tusfchentijd dier uitvloeijing is bijna overal, en in alle landen het zelfde; daar zijn vrouwen, die deeze zuivering alle veer- tien dagen krijgen, anderen integendeel, die er vijf of zes weeken vrij van blijven ,• dog doorgaans is de tus- fchentijd een maand, weinige dagen min of meer, on- begreepen. Gemeenlijk is het met den aanvang der huwbaare
ftaat, Jat het lighaam, ten aanzien van de hoogte, vol- wasfen is; de jonge lieden worden bijna eensklaps ver- fcheidene duimen grooter ; maar van alle de lighaams- deelen, wiens aangroeijing het fchielijkfte en gevoeligfte gefchied, zijn het de teeldeelen van de beide fexen. Het is waar, dat die aangroei in de jongens niet anders is, dan eene ontwimpeling en vermeerdering van omtrek, in plaats dat het in de meisjes dikwils eene vernaauwing te wege brengt, waar aan men verfchiilende naamen heeft gegeeven. Onder de Jooden waaren de jaaren van huwbaarheid,
vooreen jonge op dertien en een half bepaalt; voor die tijd wierden zij als kinderen geacht; maar deeze jaaren bereikt hebbende, waaren zij mannen aan de voor.« |
|||||||||
HUW.- HJJA.
|
|||||||||
«7ï
|
|||||||||
fchriften deï wet onderworpen, en inzonderheid tot de
verpligting om te trouwen. Voor de dogters was die tijd bepaalt op twaalf jaaren en een half, als dan waaren zij mondig, meesteresfen van hun gedrag, en kosten zich, zonder goedkeuringvan haareonders, verbinden» en in den echtenftaat begeeven. Bij de Romeinen was de tijd van huwbaarheid , voor
de jongens 15 of 17, en de meisjes 12 of 14 jaaren. HUWELIJK; word in het latijn door verfcheidene
woorden uitgedrukt, als Matrimonium,Conjugium, Con- nubium, Nuptiœ, Confortium, enz. Het huwelijk, op zich zelven befchouwt, is een burgerlijk en ftaatkundig con- tract; , door welke een man aan een vrouw word ver- bonden , met voorneemen, om altoos vereenigt ta blijven. Het voornaamfte dqelwit van deeze zaamenleeving is,
om kinderen te verwekken. f Volgens de inftelling van het huwelijk, die Goddelijk
is, moet de man maar ééne vrouw, en de vrouwe maar één man hebben. Hoe fterk de verbinding tusfehen ma« en vrouw is, blijkt ons klaar uit de woorden die God de eerfte mensch inboezemde Genefis II. vs. 24. Ende, Adam zeide, de Man zal zijnen Vader ende zijnen Moeder verlaaten, ende zijnen wijve aankleeven, ende zij zullen tot één vleesch zij*. Het is de vrouwen opgelegt, om haaren man on-
derdanig te zijn, in alles wat betaamelijk is, en de man, om zijnen vrouw lief te hebben , Colosf. III. vs. 18, io- De band des huwelijks kan door den waereldlijkea
Rechter niet verbrooken worden, dan om twee oor- zaaken, naamcntlijk Echtbreuk en kwaadaardige Verlaa- ting ; wordende door kwaadaardige verlaating begreepen, wanneer man ofte vrouwe zijn of haar wederhelft ver- laat , met voorneemens , om er nimmer weder bijte- koomen. HUWELIJKS-SCHENDING, zie BIGAMIE.
HUWEL1JKS-GIFT; deeze zegswijze word in ver- fchiilende zinnen gebruikt; men veiftaat er gemeenlijk dat geene door, het welk een vrouw haar man ten hu- welijk brengt' ; zomtijds betekent het in tegendeel dat geene, hetwelk een man, aan zijn vrouw uit hoofde van het huwelijk geeft. Men noemt ook huwelijks-gift* het geen ouders aan hunne kinderen ten huwelijk gee- ven, om de huishouding mede te beginnen, of (taande te houden. HIJACINTH; in het latijn Hijacinthus; is eene
der ailerbemindfte bloemen, welke de liefhebbers der fchoone natuur, met de allergrootfte ijveren moeite aankweeken ; ook verdient zij, zo wegens haare fchoon- heid, verfchillentheid van koleur, als lieffelijkheid van geur, de voorkeur boven alle anderen. Zij maakt een allerfraaifte (leng, rondom verciert met bloemen, weN ke een bouquet of kegelwijze tros uitmaaken, die, alg men ze wel bezorgt, zeer lang duurt. De hijacintk heeft nog deeze aangenaame eigenfehap, van zich dooç jonge bollente vermenigvuldigen, die altoos (landvas- tig dezelfde fchoonheid vertoonen: Zij groeit niet al* leen in de opene lucht, maar binnens huis, in aarde* zelfs in water; en, het geene nog meer onze verwon-; dering verdient, omgekeert met de fteng naar het wa-. ter, Schiet zij haare bloem in dat doorfchijnend vogt, en pronkt met dezelfde fchoonheid. Zij trekt derhalven door haare bevalligheid, degene-
genheid, van eenvoudige liefhebbers, en verfebafe tef- Gggg £ fens |
|||||||||
1172 HIJA.
fens een veld van befchouwinge aan de diepzinnigfte
Wijsgeeren. Gezaait wordende, levert zij duizenderlei veranderingen op, en door konst geholpen, is er gee- ne bloem, welke ons zo verrast met eene onnafpoore- lijke verfcheidenheid. De Schepper fchijnt ons deeze bloem tot een onzondig fpel gefchonken, en opzette- lijk toegelaaten te hebben, dat haare zaaden geduurige veranderingen voortbragten ; daar wij anders in de voort- brengzels van nuttige bloemen en kruiden, altoos eene ftandvastigheid ondervinden, die alles overtreft. Oorfprongelijk is de hijacinth uit het Oosten tot ons
gekoomen, en bloeit allerfchoonst in de Indien. Tegenswoordig word zij met zeer veel zorg gekweekt
in Frankrijk, in Duitschland, Vlaanderen en Engeland, dog allermeest in Holland, voornaamelijk te Haarlem , daar men weleer tot 3000 guldens, en meer voor éé- ne bol betaalde, en zich geheel en al bedorf, door te veel capttaal te zetten op eene bloem, welke bij geval uit een zaad geteelt, dikwerf door een enkele worm bedorven wievd, en den bezitter tot wanhoop bragt. Tegenswoordig is men wijzer geworden, men betaalt zeldzaam meer dan 100guldens voor een enkele bloem- bol, en zeer veele Bloemkweekers vinden er een rijke- lijk beftaan, om de menigvuldige verzendingen , die zij door gantsch Europa hebben. De nijverheid, de op- lettenheid, en het geduld der Hollanders, zijn oorzaak, dat zij beter flaagen, dan de andere Natiën, zo in de cultuure, als in het behoud der bollen : Men zou haast niet gelooven können, dat de ziektens van een enkele bol , de aandagt waard waaren van een groot getal men- fchen, en evenwel is het er zo mede gelegen, dat ei- gen voordeel hun meer doet letten op de gezondheid der bloembollen, dan op hunne eigene ! De kweeking deezer fchoone bloemen, zedelijk be-
fchouwt, heefteene zeer groote nuttigheid: Een bur- ger man in Haarlem, zoekt tot uitfpanning, een klein tuintje, en of fchoon flegts 100 voeten groot, ver- fchaft het hem eene geduuriee bezigheid, dan om de aarde te bereiden , de bollen opteneemen, te zuiveren, optepasfen, te planten, en vervolgens te koesteren , tot dat het anderzins gum e voorjaar hem de vrugten doet plukken van zijne naarftigheid , en hem uuren lang genoegelijk doet ftaroogen op ieder bloem, welker glorie en fchoonheid hij alleen aan zijne zorg toeei- gent. Hij noodigt zijne gebuuren tot die ftille en on- zondige befchouwing. Hij is gelukkiger, dan de Ko- ningen van Indien, met hunne ontelbaare fchatten; en fpat niet uit in geld-verkwistingen, nog dronken-* fchap; zo uitneemend, en zo prijsfelijk is deeze lief- hebberije! Dikwils port het hun aan, om taaien te lee- ren , of de teken- en fchilderkonst te oefFenen. Men moet zich verledigen , om die beroemde ftad in het voorjaar te gaan bezigtigen, zal men een waar denk- beeld hebben van de voordeden, de dille' vermaaken, en het waar genoegen, welke de hyacinthen aan zeer veelen verfchafFën. • Alle de bollen zijn bijna verfchillende van aart, en
vereifchen eene bijzondere cultuur; bijvoorbeeld, de Frar.çois premier vermenigvuldigt zich niet zeer veel , en men moet eene bijzondere zorge draagen voor zijne afzetzels of jonge bolletjes ; daar tegens is die bloem zeer weinig onderhevig aan ziektens, zij leeft lang , en behoud daarom haaren prijs, zo dat men zedert vijf- entwintig jaaren er even als nog honderd guldens voor betaalt. De Rien ne mefurpasfe, eene blaauwe hija. |
HIJA.
cinth doet haaren bol veeltijds gefchrompelde en ver-:
flensde bladen geeven, en geheel ziek fchijnen, en niet. tegenftaande geeft zij eene fchoone bloem, die welge- voed is. De Pasje non plus ultra, laat als her waare,. haare bladen uit zwakheid vallen, en geeft nogthans eene fchoone bloem. Og de Koning vanBazan integen- deel, fchict haare bladen tot eene'vcrwonderlijkehoog- te, men zoude zeggen, het voedzel zal te kort fchie- ten, om de bloem voort te zetten, en evenwel ver- fchijnt zij niet minder luisterrijk, dan de overige. De. Parhelie Jolaire, de Cornette, en de Prins van Des- Jau, koomen zelden tot volkoomene rijpheid, en be- houden iets groens in het hart der bloem. De Théâtre Italien blijft altoos laag bij den grond. De Marquife de Bonac verliest zeer ligt haarfteel, enz. Om kort te- zijn, daar is naauwelijks eene fraaije bloem, die niet eene of andere deugd of ondeugd heeft, die te recht gekent dienen te worden van de liefhebbers. Alle de bollen moeten alle jaaren uit den grond ge-
noomen worden, niet zo zeer om dat dit overeenkom- ltig met de natuur is, maar op dat men de bollen be- waare voor ongedierte, het welke anders in twee of drie jaaren de bollen zodanig overmeestert, dat ze niet behouden können worden, maar Herven : Ook krijgen de jonge bollen hier door gelegenheid, om ligter zich aftezonderen van de moeder; behalven dat, verkrijgt de bloem, die voor het volgende voorjaar, en het jaar daar aan reeds gemaakt is, en verfchoolen legt, meer- der krachts, om dat er minder zappen verlooren gaan : Hoe deeze bloemen gebooren worden, en reeds in de bol können gezien worden, heeft de Marquis de St. Simon in zijn uitmuntend werk des Iacintes, planch. 3. fig- i- &? 3- zeer klaar aangetoont. Eindelijk, heeft het opneemen ook dit gebruik , dat
men de bedden beter in order kan brengen, het zakken der bollen voorkoomen, en dezelve in rijen op eene geregelde wijze fch'ikken. Alle deeze bollen vereifchen eene zeer ligte aarde,
en eenen hoogen grond, want niets is nadceliger, dan vogtigbeid of water; men behoort de aarde, die een jaar gedient heeft, uit de bedden of bakken wegtence- men , en te fchikken tot iulpe-bedden , tot lelie- of kie- vits-eij-bedden ; het jaar daar aan, kan die aarde weder dienen voor de hijacinthen , en zo vervolgens. Te Haarlem bezigt men twee jaaren, om eene goe-
de aarde te verkrijgen; het eerde, vergadert men bla- den, die men buiten de zon op een hoop brengt, op dat de zon de olie- en zoutagtige deelen niet te veel doet vervliegen; dog vooral moet de hoop niet geplaatst zijn op eenen vogtigen grond. Niemand twijffelt, of deeze aarde is daarom beter,
om dat zij reets eens door de wortelen der boomen op- encomen, tot plant geworden is ; even als de melk der dieren nutter is voor de menfehen, dan andere vogten, m dat zij al eens door het lighaam van een dier ge- aan, en dierlijk geworden is. Gelijk als er verfchil is usfeben Koeijen, Paarden, Ezelinnen, Geiten, Schaa- en en Kämeelen-melk is, even zo is het met de bla- en gelegen; de Eicken-, Caftanje-, Hulst- en Plata- en-bladen zijn te wreed, en ontbinden zich niet ge- akkelijk; de Olm, de Linde, de Vlier integendeel, erfchaft de zagtfte, en daarom verkiest men die boven llen. Ook vergadert men een hoop koemest, die men wel
aat verteeren ; het was best, de mest des zomers te |
||||||
verga
|
|||||||
HijA.
vergaderen, dog dat is hier te lande bijna onmooge-
lijk ; de winter-mest koomt van hooij en ftroo; dog in Holland , Vriesland , enz., daar men de Koeijen in flauen op gootenplaatst, is de mest zuiver, en daarom beter, dan elders; ten minïten is het zeker, dat men bij Londen altoos bevonden heeft, dat de koeijenmest nadeelig was voor deeze bloemen : Onderwijlen is de aarde, die van deeze mest koomt, te vet , en moet noodwendig vermagert worden, door het bijdoen van zand. Men vergadert best duinzand, of uit de heide, zui-
ver zand , daar geen mineraal in is, of oer; zo als men het in Gelderland noemt, alwaar de oer eene genoeg- zaame veelheid ijzer levert. De Bloemisten neemen van ieder hoop een, dat is
mest, bladen en zand; deeze leggen zij op volgende wijze: i. Een laag zand; 2. een laag koemest; 3. een laag verrotte bladen, ieder van'agt of tien duimen, en dan weder zand, enz., tot dat zij de hoogte of diepte krijgen van zes of zeven voeten ; de laatfte laag moet mest zijn ; dog om het droogen te beletten, fhooijen zij er eenig zand over: Deezen grond laat men zes maanden leggen, en men. mengt ze onder een, maakt er weder een hoop van, welke men van tijd tot tijd wel döoreenmengt, en dan vijf of zes weeken laat leg- gen , eer men ze ter hoogte van drie voeten over de bedden brengt. George Voorhelm, in zijn fraai werk over de Cul-
tuurc der Hijaciiuhen , verkiest, dat men drie-zesde koemest, twee-zesde zand, en een-derde gerotte bla- den of run , in Friesland en Groningerland kif, die reeds gebroeit heeft , zal bezigen ; ook geeft bij de voorkeur aan de verfche mest, en wil, dat men de mest niet eerst bewaarenzal; vooral waarfchouwt hij de edele Bloenibeminnaars, van zorgvuldig te zijn, om geen mest van Paarden , Muilezels, Ezels, Varkens en Schaapen te mengen onder hunne aarde; ook verwijst hij allerlei aarde, die diep uit den grond gebaggert, of gefpit is , uit vijvers of putten , allerlei asch, ftraat-vuilnis, enz., om dat er te veele grove deelen onderzijn, onbekwaam tot het voedzel van zulk eene tedere bloem, als de hija- cinth is ; men moet ze als jonge juffers, met zagt voed- zel kweeken , zal men het poezele vel, en de door- schijnende koleur behouden ; om die rede , gebruiken zommige met veel voordeel, enkele uitgebroeide run of kif, koemest en verrotte bladen, zonder er eenig zand onder te mengen. Zommige maaken een holte in de bedden, grooter
dan de bol, doen er zuiver zand in, en leggen er de bol op , op dat de bol niet verbroeit worde, door de vetheid der aarde. Wij zullen nu zeggen , hoe men de bollen planten
zal; eerst legt men de aarde in den bak, en men harkt die zeer effen, en vlak; vervolgens verdeelt men zeer net de bak in deelen, op dat de bollen even wijd van een leggen zouden; verders plaatst men er de bollen op, en men ftrooit er weder zelfzoortige, dog .fijngemaakte aarde losjes overheen, op dat men'den ftand der bollen niet verandere, ter dikte van vier of duimen ; wil men de bollen minder of meerder diep hebben , zo legt men eerst wat aarde er onder, en vervolgens ftrooit men, als vooren gezegt is. Dog zorgvuldig moet men vermijden, met een ftok
een holte te maaken, om dat men hier door de aar- de rondom opeenpakt, en dus de fijne wortelen belet |
||||||
HIJ*. >i.753
ligt doortedringen, en ten tweeden, het water als in
een goot naar de bol trekt. Wanneer men bakken gebruikt, moet men die zo
plaatzen, dat ze hooger opgetrokken können worden, als.de bloemen groeijen in het voorjaar, op dat men ze zoude können dekken; of wel, men heeft een raam van planken, welke men op de bak zet, waar op we- der planken pasfen, of blinden, welke lesfenaarsgewijs fchuins leggen, op dat bet water en de fneeuw zoude afioopen: Deeze planken dekt men met mest, als het zeer koud is; evenwel is het noodig, dat men bij mooi weder , de bloemen eenige lucht geeve ; maar hier in moet veel voorzigtigheid gebruikt worden, op dat de punten der bladen niet zengen, of het bovenfte der bloemen. Als de vorst voorbij is, geeft men daags eenige uu-
ren lucht aan de bakken; maar'snagts dekt men ze we- der met de blinden. Behalven regens de koude, moeten de bloemen ook
tegens de kwaade winden en regen befchermt worden ; men moet op het ongedierte, op ratten en muizen ver- dagt zijn; om kort te zijn, deeze fchoone vooitbreng- zels der natuur vereifchen de zorge, van den liefheb- ber àen geheelen dag door ; zij moeten vooral, als de bloem reeds voor den dag is gekoomen, tegens de zon- ne bewaart worden, tegens de togt; men maakt daarom kleine fchermen van drie plankjes, die men over de delicaatfte heen zet, terwijl men de overige met een zeil of tent bedekt, daar men ondergaan, en zitten kan , om zonder gevaar der bloemen , het verrukkend gezicht te hebben, en het vergenoegen te fmaaken van den Bloemist! Dit vermaak, geliefde leezer, is daar- om prijsfelijk, om dat het onzondig is, en of fchoon veelen die liefhebberije met fcherpheid befchimpen , moet men nogthans toeftemmen , dat^of fchoon de tijd van een redelijk mensch wel met hoogdraavender zaa- ken konde doorgebragtworden, er nogthans veelen den tijd verfoeijelijker verkwisten ; alle menfehen zijn gee- ne Sterrekundige, en gelijk nimmer een Astronomist een Bloemist geweest is, zo is nimmer een Bloemist Astronomist geweest, zijn tijd moet echter doorge- bragt worden, en hoe kan hij dit goedkooper, zediger en onzondiger doen, dan met de cultuur van diefchepr zeis, in welker fchoonheid het Opperweezen zelf zich fchijnt te vermaaken. Maar wij keeren te rug; geene hljacinthen können de
lucht, de wind, en de zonne minder verdraagen, dan de roodverwige ; de regen is allen nadeelig, vooral moet men met ftokjes, van ijzer- of koperdraadjes voor- zien, den fteng der bloemen verzekeren , op dat zij door zwakheid, of ongelijke zwaarte der bloemen , niet bui- gen, of nedervallen. Op deeze wijze, kan men een week of drie, Javier
lang, het verrukkend vermaak hebben, om deeze fchoo- ne bloemen te bewaaren, die anders in weinige dagen verflenzen, haar fchoon verliezen, en geheel verwel- ken. Men behoort ook op de fchikking te letten, de Mar-
quis de St. Simon heeft drie uitmuntende voorbeel- den gegeeven, genoomen uit de tuinen van drie voor- naamelief hebbers te Haarlem, Vookhelm, Kreps en Cogk. De eerfte plant in de eerfte rije,eene roode,dan ee-
ne witte, vervolgens eene witte meteen rood hart, dan weder eene roode; in de tweede rije ahemaal blaauwe, Gggg 3 de |
||||||
HIJA.
De gemeene bloemen of jonge bollen, cultiveert me»
bijna op dezelfde wijze, alleen dekt men ze met run of kif, en mest tegens de vorst. Zommige willen, dat de fneeuw voordeelig, ande^
ren, dat zij nadeelig is ; de ondervinding moet hier in, ieders zaak bepleiten. Wanneer de bloem geheel verdort is met de bladen ,
dan graaft men met de hand de bollen uit, enmenfnijd de bladen af; vervolgens legt men de bol op zijde, dekt ze twee of drie vinger dik met aarde; en aldus bewaart men ze een maand lang ; men verkiest een mooijen dag, om ze opteneemen , men (telt ze aan de lucht bloot, dog vooral niet in eene heete zon,- daar na legt men ze op een zeef, en fchud er de sarde voorzigtig af; vervolgens trekt men erde wortelen af, en zuivert ze, en eindelijk legt men ze op de planken der bak- ken. Zommige zijn veel netter in hetopneemen, laaten
de zwakfte wat langer leggen, en fnijdende bladen niet af, van die wat te fterk groeijen, of te fchielijk bloei- jen. Men brengt ze tegens het laatst van Junij in de kas-
fen om te droogen, zo dat er lucht bij kan koomen; deeze moeten aan drie zijden open zijn ; als men veele heeft, gelijk te Haarlem, heeft men zolders daartoe op- zettelijk gemaakt ; vooral houd men er de weste-wind uit. Vervolgens zuivert men ze geheel, en men fnijd met
het mes alles weg wat aangeftooken is ; het groote ge- heim is, voortekoomen, dat men uit de gemaakte wond niet te veel zap verliest; het is daarom best, zulks hoe eerder hoe liever te doen. Men ontdekt ook verfcheidene wormtjes in de bollen,
en duizênd-beenen, welke men door droogen overwint; en door het verplanten der bollen, gelijk te vooren ge- zegt is, belet men , dat het ongedierte geen veld wint in deeze bollen. Als de bollen weder geplant zullen worden in Sep*
tember, dan zuivert men ze wederom , en men trekt alle de roode bladen of fchillen af, tot op de fchil, die tegens de bol legt, en men legt alle de afzetzels of nieuwe bollen, die uitgeloopen zijn, terzijde. Wanneer men de bakken aanlegt, moet men ze voor-
al zo plaatzen , dat ze niet op de wind ftaan , tegens het zuiden , een weinig van huis af, en vooral niet onder de fchaduwe, of drop van boomen. Veelen zijn van gedagten, dat de bollen, welke 's win-
ters in potten, of op glazen gedient hebben, niet meer goed zijn, en weggegooid moeten worden ; dog het te- gendeel is waar, men moet ze, als de bladen verdor- ren , flegts een halven dag in de zonne leggen , om te droogen; vervolgens op zijde in de aarde leggen, en dekken, gelijk wij van de andere bollen gezegt hebben, en met de rest gelijk opneemen, zo krijgen ze weder kracht, en zullen op zijn tijd gezet bloem geeven , zonder eenige vermindering. Men kan de bollen op glazen zetten, om in zijne
kamer, voor de fchoorfteen of elders, de voortgang der groeijing der hijacinthen te zien; men moet ze wel zui- veren, en regenwater gebruiken, te gelijk oppasfen , dat het water, daar men ze mede aanvult, niet koud is; dog als de wortels flijmig worden , heeft merl niet veel te wagten ; het best is, een flesje naast de ca- raffen te zetten, op dat het water dezelfde graad van warmte hebbende, de wortels niet doet inkrimpen. |
||||||
ttjjft. - HIJÄ'.
de derde rije gelijk de eerfte, de vierde als de tweede,
en zo vervolgens, tot dat de Jaatfte rije is gelijk de eer- fte ; men plaatst van 38 tot 41 in ééne rije. Kreps begint de eerfte rije met eene witte, met een
rood hart, laat daar op een blaauwe volgen ; vervol- gens weder een witte met een rood hart, dan eene blaauwe, dan eene geheel witte, vervolgens eene blaau- we, en daarop eene roode, enz.; de tweede rije is als de eerfle, maar begint met eene blaauwe; dus koomen alle de blaauwe in de diagonaalen van de vierkanten, en in de fchuinfe rijen; daar ze bij Voorhelm vier rechte rijen uitmaaken. Cock begint met eene blaauwe, laat daar op eene
roode, dan weder eene blaauwe, dan eene witte met een rood hart, dan eene blaauwe, enz. volgen, dat is, om den anderen eene blaauwe, en tusfchen in tweemaal' dezelfde,- de tweede rije, enz. zijn eveneens, maar begint een weinig inwaarts met eene blaauwe ; dus koomen mede alle de blaauwen in fchuinfe lijnen, en de witten en rooden zijn door veiwisfeling gefchakeert. Het hartzeer van den Bloemist koomt voornaamelijk,
wanneer de bloemen opkoomen; dikwils fterft er een, het welke hij geduldig draagt, zonder er aan te raa- ken; hij heeft altoos eenige bloemen in potten, om zijn verrukkend theater vol te maaken, of in glazen , als een vernietigt word, of afbreekt door een onver- , hoopt geval ; is er eene magere bloem, zo laat hij haar ftaan, en ontciert zijnen bak niet door er eene andere in te zettenj voorziet hij eenig ongeluk, zo plant hij twee bollen naast een. Nu vraagt gij, waar in de fchoonheid eener hijacinth
beftaat? Het is onoplosfelijk, en tot nog toe even wei- nig bepaalt, als die van eene vrouwe: Het is dan eens de grootheid van den fteel, dan eens het getal van bloe- men, dan de koleur, dan eens de fchikking der bloe- men , en bloembladen, dan eens de zeldzaamheid , welke de bijzondere verdiensten maaken; even als ee- ne jonge juffer, dan eens om haare koleur, dan om haare oogen, of bevallige mond, fchoon gehouden word. ' En gelijk men nimmer in eene vrouwe alle de hoofd-
fcboonheden teffens ontmoet, even weinig vind men die in eene hijacinth vereenigt: De Marquis de St. Simon, maakt als een tweede Zeuxis,' eene enkele Venus-blocm, uit de duizenden, welke hij te Haarlem zag. Men moet derhalven de bloembollen zo fchikken ,
dat eene, die te laag van fteng is, niet vlakbij eene hooge ftaat, met moet door het te wege brengei van eene welgeregelde proportie, de gebreken der natuur bedekken ; men moet ze ook zo fchikken, dat alle te gelijk bloeijen , ten minden binnen twee, of ten langften drie dagen ; anders misftaat het, gelijk een kroon kaarzcn, die flegts hier en daar aangefteeken, gaten vertoonen die duister zijn ; misfchien konde men de hijacinthen , even als de aüricula's , helpen met een mesje, en de bloem openen ; dog dit word eene fchan- de gerekent ; ook verdraagt de tederheid van de bloem geen ftaal. Op deeze wijze kan eenzorgvuldig Bloemist van het
einde van Maart af, twintig dagen lang het vermaak -zijner zorgen over de enkele hijacinthen genieten, mits dat het weder gunstig zij : Tegens den 20 April hebben de dubbelde haare grootfte fchoonheid ; den 25 en 16 •zijn ze op haar fchoonst ; den 4 en 5 Maij is het prille *eeds verftreeken. • |
||||||
HIJA.
Het is niet onaardig te zien, hoe men een hijacinth
omgekeert in het water kan doen bloem fchieten , het is een bewijs, dat het vogt genoeg door het onderde van de bol opgetrokken , in dezelve koomt, om de bloem te doen groeijen. In potten behoort men voorzigtig te ziju, best is,
te neem en aarde potten, die niet verglaasd zijn ; por- celein en engelfche aarde belet het intrekken van het water, dan word de aarde te nat, en de bol bederft. De beroemde Bonnet leert, hoe men zaadcn en bloe-
men kan voortteelen in mos, zelfs op fpons, dat is, men kan alles bijna voortteelen, indien men flegts zorgt, dat de wortels können fchieten, en dat het lighaam, waar op de kleine plant groeit, vogtig genoeg is, om zap te verfchafFen; ziet men de garst niet uitfchieten in de gerven, wanneer ze te lang in den regen op het land daan ? Het is derhalven het zelfde, of men in zand, in mos, of iets anders plant en zaait: Evenwel verdienen de twee verhandelingen van den Heere Bon- ket Memoires de Math, de Phijfiq. Tom. I. pag. 420. en pag. 434. fur la végétation des plantes dans différen- tes matières, (ƒ principalement dans la mousfe geleezen te worden. Wij beveelen onzen leezer na te fpooren den beroem-
den Miller, in zijn Diüionarium, en in zijn nuttig werk over de Maandelijkfche Tuin-oeffeningen , door den onvermoeiden J. Bas ter overgezet 1767, waar in zo wel de cultuur, als manier van zaaijing word op- gegeeven, en de tijd bepaalt, die omtrent het planten, opneemen en zaaijen, moet in acht genoomen wor- den. Wanneer de liefhebbers nieuwe bloemen willen ver-
krijgen , moeten zij alle jaaren een bed, of meerder zaai- jen, daar is geen twijffel aan, of men zal door eene bijzondere fpeeling der natuur, welke inzonderheid in dit zoort van bloemen zich vermaakt, in fraaije mons- ters voorttebrengen, uit eenige millioenen nu en dan eene nieuwe bloem zien voortkoomen : Dog tot ver- goeding van zo veel vrugtelooze arbeid, word de lief- hebber hier mede betaalt, dat de bol en zijne afzet- zels altoosduurende dezelfde blijven , en zoortgelijke bloemen voortbrengen. Wij befluiten dit artijkel , en beveelen den leezer
vooral het uitmuntend werk van Ph. Miller, van Voorhelm, van den Marquis de St. Simon, en alle die buiten ons weeten opzettelijk over deeze lief- hebberije gehandelt hebben. De Marquis heeft inzon- derheid op de ontleeding der bollen en bloemen zeer zorgvuldig gelet, en dezelve met de alleruitvoerigde plaaten aangeweezen. HIJACINTH (DRUIFJES-); in het latijn Hijacin-
tlius botryoides; Muscari. B'ehalven de Hyacinthen, waarvan in het voorige
artijkel naauwkeurig gefprooken is, die de naam van Orientaalfche of Oosttrfche Hyacinthen draagen , en de fraaide zijn, zijn er ook nog andere bijzondere zoor- ten , die het de moeite wel waardig is, om te befchrij- ven , en ook, volgens ons bellek, behooren befchree- ven te worden ; fchoon ze die fraaijigheid niet bezit- ten,' gelijk de gemelde Orientaalfche ; te meer, op dat een onkundig liefhebber van bloemen, ook daar van kennisfe mooge hebben, en het ondeifcheid weeten: Wij moeten derhalven hier eerst fpreeken van de Druif- jesh'jocinthcn. Daar zijn verfcheidé zoorten van deeze Hijacinth; als
|
||||||
HIJA. : tris
1. De Druifj es-hijacinth met breede bladen,-en biäu-
we, incarnaate of witte bloemen ; Hijacinthus botryoi- des major; Muscari vulgo; (Hijacinthus corollis ovatis ; fummis jesfilibus, foliis enfifurmibus , Linn. Spec. PI.)
2. De kleine Druif'jes-hijacinth met fmalle zaamenge-
rolde bladen; Hijacinthus botrijroides minor; (Hijacin- thus corollis glob.ofis uniformibus, foliis canaliculato-cij- lindricis, Linn. Spec. Planta) 3. De Druifjes -hijacinth , naar mus eus ruikende ,
Dipcadi genoemt; Hijacinthus mofchatus vulgo ; (Hija- cinthus corollis ovatis, Linn. Spec. Plant.) 4. De vroege Druifjes-hijacinth, naar muscus ruiken-
de, met goud-geele bloemen ,• Hijacinthus mofchatus flore aureo. Befchrijving. De eerde zoort heeft lange breedagti-
ge bladen, tusfehen welke dunne gladde dengen, van een hand lang of meer hoogte, uit de bol voortkoo- men , welke boven meteij-rondagtige gaapende bolletjes of blpemtjes digt bezet zijn, en zaamen als een lang- werpig druive-trosje uitmaaken; haar koleur is gewoon- lijk donker-blauw ; maar men vind ook veranderingen die licht-blauw, purper, incarnaat, wit of wit- en blauw- of purper-bont zijn : Deeze bloemen hebben veeltijds een niet onaangenaame reuk, die naar die der pruimen zweemt : Na de bloemen volgen driekantige zaadhuisjes, welke klein zwart zaad bevatten. De tweede zoort groeit kleiner; heeft fmalle iets
zaamengerolde bladen, en daar door naar de bief en ge- lijkende, die meestendeel ter aarde verfpreid leggen; haare bloemen koomen op een dunne deng in een digc druiftrosje voort, gelijk de voorige, maar zijn kleiner en rondagtiger, en meest donker-blauw of donker pur- per van koleur; hoewel men ze ook van andere koleu- ren vind, gelijk de voorige, dog zeldzaamer. De derde zoort heeft eenige lange breedagtige punti-
ge bladen, naar die der Orientaalfche hyacinthen gelij- kende; tusfehen welke uit de bol één of meer dengen opfehieten , van ongeveer een fpanshoogte, aan wel- kers bovendeel veele eij-ronde bolletjes of bloemen in een lange druiftros voortkoomen, gelijk aan de voori- ge zoorten, maar die grooter, en van koleur uit den groenen wit- of purperagtig, of ook wel geel zijn, en een zoeten aangünaamen reuk hebben, naar die van de muscus zweemende; waar van ze ook den naam van mus- cari draagen; na de bloemen volgen ook driekantige zaadhuisjes, die rond izwartagtig zaad bevatten: De bol van deeze zoort is ook veel grooter, dan die van de voorige zoorten , en maakt veele vezel-wortelen. De vierde zoort verfchilt weinig van de voorige zoort,
dan alleen dat de bloemen fraai goud geel zijn ; maar is zeldzaamer. Plaats. De beide eerde zoorten groeijen natuurlijk
in Zuid Frankrijk, Italien, enz.; maar de derde zoort is omtrent het jaar 1554 uit Afie in Europa gebragt, alwaar ze in de omdreek van de Bosphorus natuurlijk van zelfs groeit; en waar van de vierde zoort maar ee- ne verandering is. ; KweéUng. Deeze gefchied ligfelijk door fcheuring,
of deeling 'der bollen ; waar toe de bekwaamde tijd in het. voorjaar is, voorts na dat ze het bloeijen gedaan hebben, en de bladen beginnen te vergaan; ze willen in allerlei goede losfe gronden zeer wel groeijen, dog beminnen liefst een goede zandagtige; men plant ze bier of daar op de.rabatten in de bloemtuin, of elders, daar men begeert; en men laat ze gewoonlijk een jaar of |
||||||
H76 ■' HIJA.
drie, vier ftaan, eer men ze verplant, waar door de
planten grooter worden, en meer bloemen geeven. HIJACINTH(GEKRANSDE of GEKROONDE);
Tros-hijacinth; Hijacinthus comofus; 'Muscari comofus. Hier van zijn twee hoofdzoorten ; als r. De gemeens gekramde Hij ac int h ; Hiacinthus co-
mofus major; (Hijacinthus coroilis angulato-cijlindricis , Jummis fterilibus , longius pedicelUtis , Linn. Spec. fiant.) 2. De gekramde en getakte Hijacifith, ook Pluim-hija-
cinth genoemt;"Hijacinthus comofus multiramus vel mon- ftrofus ; (Hijacinthus coroilis fubovatis , Linn. Spec. -Fiant.) Befchrijving. De eerfte zoort heeft verfcheidene
lange fmalle dikagtige bladen, gelijk de voorige hija- citithen, tusfchen welke mede uit de bol een lange fleng opfchiet, zomtijds van één voet, min of meer, hoogte, aan welke van zijn midden af, tot boven toe, rondom veele kleine cijlinder-formige hoekige holle bloemen aan korte dunne fieeltjes verward voortkoomen, maai- de bovenfte bloemen, die kleiner zijn, zitten veel en digter tezaamen, ook aan veel langer fteelen, en for- meeren daar door een zoort van krans of kroon, waar van deeze zoort van hijacinth haaren naam draagt, en het is aanmerkelijk in deeze zoort, dat de fteeltjes der bloemen in het bloeijen geduurig aangroeijen, en veel langer worden: De bloemen zijn gewoonlijk purperag- tig van koleur, maar men heeft er ook veranderingen van, die blauw, violet, roodagtig of wit zijn ; waar van ook de eene wat vroeger of laater, dan de andere ■bloeit; en daar is ook een kleiner zoort van, die in alle deelen kleiner groeit. •- De tweede zoort verfchilt van de voorige meest daar
in, dat de fteng veele zijdtakken, in plaats van bloem- fteeltjes uitfchiet, aan welke eene groote menigte van bloemen op bijzondere lange fteeltjes voortkoomen, die rondagtig van gedaante, en purper of paars van koleur zijn , maakende boven ook een bijzondere krans of kroon, gelijk de voorige. Deeze zoort is, wegens haare fraai- •je vertooning, waardig, om van de liefhebbers van Flora gecultiveert te worden , en heeft iels in haare groeiwijze, dat fpeculatief is. Zommige houden ze voor een monßrum of misgewas; maar het is zekerlijk •een bijzondere zoort, dewijl ze in de cultuur ftand houd; men vind ze ook met witte bloemen, en andere koleuren, *teg zeldzaamer. Plaats. De eerfte zoort groeit natuurlijk in de zui-
delijke gewesten vanHoog-Duitschland, in Hongarien, Frankrijk, Italien en elders, in de weiden, omtrent de kanten van akkers, en elders. De tweede zoort is eerst uit Frankrijk in deeze ge-
westen overgebragt, daar ze in het wild groeijende ge- vonden word ; maar koomt ook in de Italiaaniche land- schappen voort. . Kweeking. Dezelve gefcbied, om kort te gaan , op
dezelfde wijze, als van de voorige druif hijacinthen ge- zegt is. - HIJACINTH (LELIE-),- Lelie van Perfien; in het
latijn Hijacinthus fiellaris, folio £? radice lilii; Lilium Perficum vulgo; (Scilla radice J'quamata, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. Deeze zoort word doorgaans bij de
?Hjfl«'nrfiengerekent,fchoonze eigentlijktot het geflacht der Scilla's of Zee-ajuinen behoort : Dezelve heeft fmalle langwerpige bladen , naar die van de bladen |
||||||
.HIJA.
van de witte lelie, of vuur-lelien gelijkende, die rond'
om aan het benedendesl van de opfcbietende fteng digc boven elkander voortkûomen : Deeze fteng fchiet rego op, tot drie, vier, en zomtijds meerder voeten hoog, en is naar bovenwaarts rondom met eene menigte van bloemen digt bezet en verciert, die aan lange regte fteelen voortkoomen, en nederwaarts hangen, zijnde van zes bloembladen kloksgewijze zaamengeftelt, heb- bende een roodagtig-violettc koleur, en van binnen zes helmftijltjes; welke bloemen, de eene na de andere, bloeijen, of opengaan, van onderen beginnende, efi zaamen een pijramidaale fraaije bloemtros uitmaakcn, die zeer aanzienelijk is; ook groeijen de bloemen zom- tijds kroonsgewijze , de eene kroon boven de andere, ge- lijk zommige kroon-imperiaalen; de bol is fchubagtig-, op de wijze gelijk de witte leliën. Plaats. Deeze zoort groeit in Frankrijk, Spanjen,
in'de Pijreneefche gebergtens, en elders. Kweeking. Dezelve koomt met die van de voor-
gaande zoorten overeen, maar ze is wat tederder, en de bollen, die eerst in het voorjaar uitfpruiten, dienen in de winter met wat ruigte tegens de vorst overdekt te worden. HIJACINTH (STER-); Hijacinth metgefierde Moe-
men ; Hijacinthus fiellaris. Deeze worden thans mede onder het geflacht der Zee-ajuinen gerekent, en waar- van de volgende de voornaamfte zijn. 1. De Duitfche vroege twee- cf drie-bladige Ster-hija-
cinth; Hijacinthus fiellaris bifolius germanicus; (Scilla, radice folida, fioribus ereiïiusculis paucioribus, Linn. Spec. Plant.) 2. De Italiaanfche Ster-hijacinthmet aschverwigebloe-
men; Hijacinthus fiellaris Italicus; (Scilla radice folida; corijmbo conferto hcemlfphcerico, Linn. Spec. Plant.) 3. De Ster-hijacinth van Confiantinopel ; Hijacinthus
fiellaris Ëijzantinus; (Scilla radice folida, fioribus latera- libus alternis, fubnutantibus, Linn. Spec. Plant.) 4. De Herfst-Ster-hi]'acinth ; Hijacinthus fiellaris au-
tumnalis Dodonje:; (Scilla radice folida, foliis filiformi- bus linearibus , fioribus corijmbofis, pedunculis nudis ad- fcendentibus, longitudine floris, Linn. Spec. Plant.) 5. De Ster-hijacinth van Peru; Hijacinthus fiellaris
Peruanus; Bulbus Eriophorus Dodohmi; (Scilla radice folida, corijmbo conferto conico, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort, fchiet een fteel of
fteng met twee , en zomtijds drie bladen uit de bol voort, die breedagtig en niet zeer lang zijn; boven aan de fteng groeijen eenige weinige zesbladige bloemen in een trosje op lange fteeltjes, welke een fter vertoo- nen, en meesttijds blauw van koleur zijn; dog men vind ze ook rood of incarnaat en wit van koleur; na de bloemen volgen ronde zaadhuisjes , zo groot als een erwte, welke klein zaad bevatten , dat naar de geers zweemt: De wortel is digt, dat is, niet fchilferagtig, nog gefchubt, gelijk ook de overige van deeze zoort digt zijn. De tweede zoort brengt veele fmalle bladen uit de
bol voort, die ter aarde verfpreid leggen , en tusfchen welke een fteng opfchiet van een fpan of meer hoog, welke aan zijn top veele gefterde bloemen bij zaamen op lange fteeltjes draagt, die een halve bolformige tros veitoonen, en uit den blauwen aschverwig van koleur zijn; na welke driekantige zaadhuisjes volgen, die klein zwartagtig zaad bevatten. De derde zoort heeft drie of vier lange uitgeholde
bleek-
|
||||||
HIJA.
|
|||||||||
r.m
|
|||||||||
HIJA.
bl ek-groene, ter aarde verfpreid leggende bladen, tus-
fchen welke één of meer flengen uit de bol fpruiten, van ongeveer een paar vingers hoogte, aan welke boven- waarts eenige gefterde, eenigzins hangende bloemen bij beurten voortkoomen, die fraai hemelsblauw van ko- leur zijn, en zes witte helmftijltjes met purpere helm- tjes van binnen, en een ftijltje in het midden hebben; il i welke driekantige zaadhuisjes volgen , die klein zwart zaad bevatten. Deeze zoort is, wegens haare fraaije blauwe bloemen, eene der fchoonfte v& deeze zoor- ten ; men vind ze ook met witte bloemc'n , maar zeld- zaa a.
De vierde zoort, heeft veele lange zeer fmalle ter
aa.de verfpreide bladen , tusfchen welke één of meer ftjngen opfchieten , van ongeveer een kleine voet hoog- te, aan welke naar boven waarts veeie gefterde bloemen san korte, iets naar boven omgeboogene fteekjes airs- wijze groeijen , die blauw of purperagtig van koleur zijn, en eenige helmftijltjes met zwarte helmtjes in het midden hebben, waar na driekantige zaadhuisjes volgen, die klein zwart zaad bevatten. Daar is ook eene verandering van, die in alle deelen
kleiner groeit, anders met de voorige genoegzaam over- eenkoomende, en men vind ze beide ook met witte bloe- men. De vijfde zoort fchiet uit een groote dikke bol, vee-
le bladen voort, die langwerpig zijn , en naar die van de gemeens of Oosterfche hijacinth gelijken ; tusfchen welke een dunne ronde fteng voortkoomt, van ander half voet of meer hoogte, op welks top veele gefterde bloemen aan lange fteelen digt bij elkander groeijen, die een korte puntige air of kegelgedaantige tros vertoo- nen, van koleur purperagtig-blauw zijn , en van binnen zes blauwe helmftijltjes met geele helmtjes hebben, na .welke driekantige puntige zaadhuisjes volgen, die veel rond zwart zaad bevatten. Plaats. De eerfte zoort groeit in Hoog-Duitschland,
Frankrijk, enz. De tweede zoort word in Italien en el- ders gevonden. De derde zoort koomt voort omtrent Conftantinopel, alwaar ze den naam van Sufam giule draagt, en van daar omtrent het jaar 1590 verder in Eu- ropa verfpreid is.' De vierde zoort word in Frankrijk, Italien en Spanjen in het veld gevonden; en de vijfde zoort groeit ook natuurlijk in Spanjen , omtrent Gibral- tar en elders ;. als mede in Portugal, enz., fchoon ze den naam van Peru draagt; of ze aldaar ook groeit, is ons onbekent; ze word ook met licht blauwe, rood- agtige en witte bloemen gevonden, en is eigentüjk niet anders dan een vreemde zoort van Ster-hijacinthen, oïZee- ajuin , die grooter of hooger dan de overige groeit. Kweeking. De vier eerfte zoorten worden op dezelf-
de wijze, door verplanting en deeling der bollen na de bloeitijd, als de bladen beginnen te verdenzen, ligte- lijk voortgezet, gelijk alle de voorige zoonen. De vijf- de of zogenoemde Peruaanfche zoort, word op dezelf- de wijze vermenigvuldigt, maar ze is tederder van aart, 'en moet derhalven in groote potten geplant worden, om ze in de winter in het oranjehuis, of op een ande- re plaats, daar ze niet van de vorst aangedaan word , voor de.vorsttebewaarcn;dogmen kan ze ook wel in de opene grond planten, mits dat zulks in een drooge grond zij, en dat men ze tegens de vorst met eenige losfe ruig- te , daar de vorst niet of weinig doordringen kan, dekt, gelijk met los verward ftroo van graanen, of erwten, Jjoohen, enz. " " - - - II Deel.
|
|||||||||
Da« zijn, behalven de in haare bijzondere artijkels
gemelde Orientaalfche en andere hyacinthen, ook nog hijacinthen, die men genieene noemt, als de eerfte, tweede, derde en vierde zoorten van den Heer Lin- NJäus, welke in Zuid-Frankrijk,. Italien, Spanjen en elders van zelfs groeijen, en moogelijk de moeders of oorfprong zijn van de fraaije Orientaalfche hijacinthen, waar van boven in het eerfte artijkel der hijacinthen naar genoegen gefprooken is. Deeze vind men dikwils hier en daar in onze burger-tuinen, zijnde enkeld en lang- werpig van bloem, en blauw, purper, roodagtig of wit van ßoleur, enz., en haar cultuur koomt met de druif- jes-hijacinthen, enz. overeen, kunnende door verplan- ting en deeling der bollen ligt'elijk vermeerdert wor- den. HIJACINTH-STEEN ; Hijacinth ; is een fraai en
kostbaar doorfchijnend Edel-gefteente, van een goud- geele, of roode koleur die op het geele trekt, en die een voortreffelijke glans heeft, dog die, de fteen ge- fleepen zijnde, nog brillanter gemaakt wórd, als er een folie van een goudblad word ondergelegt: Men onder - fcheid ze gewoonlijk in twee zoorten, als in geelagti- ge, die wederom in drie trappen onderfebeiden wor- den, als in geelagtige, in geele naar het rood heilen- de, en in geel-roodagtige, waar in een fraai purper of violet door been fpeelt, die voor de fràaifte gehouden worden, en dan in witte, die. meest doorgaans donker of melkagtig zijn, gelijkende naar de barnfleen,en wei- nig geacht worden. De beste deezerfteenen worden gevonden in Arabien
en in Oost-Indiën, in de Landfchappen Cananor, Ca- licut en Cambaija; maar men vind ze ook in Meisfen, Boheemen, Silefïe en Oostenrijk; ais mede in Frank- rijk, enz.; dog deeze zijn zo hard en fraai niet, als de Oosterfche of Indiaanfche: De Juweliers onderfebeiden ze derhalven ook in Oosterfche en Westerfche Hijacin- then , waar van de eerften zeer hoog in prijs zijn; kun- nende de Juweliers verders best over de deugd en waar- de van deezen fteen oordeelen. De fragmenten van deezen fteen, worden ook in de
Geneeskunde gebruikt, en zeer gepreezen tegens de pest en andere befmettelijke ziektens, koortzen, enz. tot hartverfterking, enz.; hoewel zommige weinig van het gebruik deredel-gefteentens als medicijne houden, die- nende dezelve beter, tot eene fraaije en luisterrijke opfehikking des lighaams van buiten, inzonderheid van de vrouwelijke fexe, dan tot het inwendige gebruik : Men maakt er ondertusfehen een confeftie van, die een groote naam heeft, dog waar bij buiten twijffel de ove- rige ingrediënten de meeste uitwerking doen : Zie hier, hoe die corifefïie bereid word. Neemt geprepareerde hijacinth, geprepareerde cwaaien,
geprepareerde armenifche bolus, gezegelde aarde van Lem- nos, van elks anderhalf once; witte diQam wortel, tor- mentil-wortel, gefchild zaad van citroenen, en van zuu- ring, porcelein-zaad, geprepareot hertshoorn, fchaafzel van ijvoor, kreeft fleenen, faffraan, beste mijrrhe , roo- de rtofen en de drie fontei-houten, van elks vier fem- pels ; geprepareerde kleine paarlen en fmaragd , van elks één drachma; in kleine ftukjes gefneedene goud bladen , twintig ftuks, en zilver-bladen, tienftuks; alles tot een fijn poeder gemaakt zünde, mengt het volgens de konst met één pond fijroop van zuuring of citroenen, tot een confeUie of eleQuarium, en bewaart het tot het ge- bruik. ; -'■■ ! : ... : :".. . Hhhh HIJA-
|
|||||||||
1178 HIJÄ. RIJM.
HIJACINTHUS INDICüS; Indiaanfihe Hijacinth;
zie TUBEROOS. HIJADES; dit zijn zeven beroemde Herren, bij de
Dichters, die volgens de Ouden, altoos den regen me- debragten. Het is om die oorzaak , dat men ze hijades g,noemt
heeft^ van het griekfche woord um, pluere,, regenen. De voornaamfte is het iinker-oog van den Stier, door
de Arabieren Aldebaran genoemt. . De Ouden , gelijk wij't rede gezegt hebben, merkten de conftellatie der hijades aan, als regen medebrengen- de, getuige hier van, dit vers van Virgilius : Ar- cherum, pluviasque hijades geminosque trijones. De he- dendaagfche Wijsgeeren erkennen eenpaarig, dat de Her- ren al te ver van ons af zijn, om eenige verandering in onze dampkring, nog aardkloot te wege te brengen. HIJiENA ; is door Bellonius, Jonston en Ges-
Kerus den naam van Zee-wolf (Lupus marinus) gegee- ven; Kämpher Amanit. 411. Tab. 407../%. 4. geeft er eene afbeelding van, en noemt hem Taxus Porcinus, Jive Hijcena veterwn. Dit dier, door de Heer Links- us, onder het geflacht der Honden geplaatst, is door de Grieken de naam gegeeven van Hijcena, ontleend van *V; dat is zwijn of varken, waar van zij het verklei- nend "'*<»*, dat is varkentje of zwijntje gemaakt hebben; het welke duidelijk fchijnt te kennen te geeven , dat er een groot onderfcheid was, tusfchen de grootheid en kloekte van een zwijn, en van de hijcena ; aan dewelke in laater tijden door Pinicianus, de naam van Graf- dier is gegeeven, uit oorzaake, dat men verzekert, dat't zich veel bij degraffteden laat vinden, en op de lijken aast. Zie hier de befchrijving der geftalte, en hoedanighe-
den van dit dier, zodanig, als het korte jaaren geleeden, in eene is waargenoomen, die te Amfterdam, opentlijk te zien was; wij hebben dit ontleend uit de uitgezogte I'~erhand. &fle D;el, alwaar men mede een nauwkeurige af- beelding van dit wreede dier vind. „ Bij de oude Dierenbefchrijveren worden ons veele
„ grollen verteld van de Oogen der Hijcena, welker „ gloed (veranderende gelijk ik duidelijk gezien heb, ,, naar maate het licht daar invalt) de aanleiding gegee- '„ ven heeft tot de fabel van de Edele Steenen, welken „ in dezelven zouden zitten. Ik heb daar omtrent niets „ anders, waargenoomen, dan dat zij zeer fnel zijn, en „ zich nu en dan, wanneer het kaarslicht regt van ,, vooren , of op zijde kort daar bij gehouden wierd, l, als gloeijende , glinsterend-bruin, of ook blinkend „ rosagtig, doorgaans donker-bruin of zwart, vertoon- „ den. „ Wegens de Stem van het dier ; met welke het ins
j, gelijks, volgens de beuzelagtige overleeveringen der „ Ouden, de meeste'dierlijke geluiden zou können „ nabootzen, welken het van buiten hoort, kan ik me- „, de maar alleen met zekerheid melden, dat het Gelach, „ van het welk men zo breed opgaf, niets anders was, j, dan een grinnekend geluid , met geflooten tanden en ,. een weinig opgetrokkene lippen, als uit de keel van „ het dier hervoortgebragt : Brullende en tjankende :,, onze Hijcena ftandvastig alle avonden en nagten ijsfe- „ lijk, zodra, het gezelfchap van menfchen haar be- „ geeven hebbende, zij eenzaam wierd gelaaten; welk „ geluid deopgeflootenhonden ook,des ongewoon,ge- „ meenlijk maaken, fchoon op verre na zo fterk en door- - dringend niet als deeze Hijcena. Evenwel was door den „ eigenaar, die haar had medegebragt, verhaalt, dat |
||||||
„ hij haar, nog zeer jong, door luidkeels en bij aai>
„ houdendheid te lagchen , had weeten te verlok-
„ ken.
„ Maar wat de Verflindendheid van het dier betreft, „ gemakkelijk was het na te gaan, dat daar omtrent de
„ Ouden niets bezijden de waarheid gefchreeven hebben ; „ naamelijkdatde Avondwolf of Hijcena van't gebeente „ zo weinig als van het vleesch in haare nagtverflindin- „ gen, oveijaat: Want geheel verfchriklijk was haar „ gc&elvaa Tanden, dewelke ij voor- wit, inkloektevoor ,, die van eèft Wolf, in fcherpte voor die van eenen „ Leeuw, geenzins behoefden te wijken. Zij heeft „ zes platte Voortanden, zo in het bovenfte als in het „ onderfte kaakebeen. Van deezen ftaan een weinig af, „ aan elke zijde , zo boven als beneeden, twee zeer „ merkelijk grooteren die zeer fcherp zijn; en daaraan „ volgt, op eenigen afftand, wederom aan elke zijde, ,, zo beneeden als boven, een Slagtand, die een wei- „ nig krom, gelijk de voorgaande en uitermaaten fcherp ,, is: Deeze grootere Zijd- en Slagtanden van het bo- „ venfte en onderfte kaakebeen fluiten na binnen enge- „ deeltelijk tusfchen in en over eikanderen; zo dat het ,, geen de Hijcena met dezelve aanvat, of geheel afge- ,, beeten, of onverwrikbaar vast gehouden word. On- „ mooglijk was het (hoe veele moeite daar toe aange- „ wend wierd) het nette getal der Kiezen op te nee-, „ men; kunnende wij van dezelven maar alleen , uit „ het gezicht daar van nu en dan ter vlugt, met waar- ,, heid berigten, dat zij in grootte aan de Tanden even- ,, redig zijn. Hoe zwaare en met taaije of beenagtige „ deelen bezette brokken vleesch, zomtijds ter dikte „ van eenen arm, aan het dier werden toegeworpen, „ altoos vraatig had het zelve die, in een oogenblik, „ en genoegzaam zonder kaauwen of bijten, ingeflokt, „ tot onze merkelijke verwondering. Eiken dag, en „ zomtijds ook maar om de twee dagen, dronk het ,, omtrent de hoeveelheid van een half pint water. ,, Eenigzins hartvormig (cordiforme') en van de ge-
„ daante, welke na het driehoeldge helt, was de Kop „ deezer Hijcena ; fpitzer aan den neus, zeer fterk be- ,, fpierd er\ breed op de wangen ; zwart en gekneveld „ omtrent den neus en lippen; ftaande de oogen digt „ na den fnuit toe, die niet vooruitftaande, maar plat- „ agtig was. ,, De Neusgaten waaren langbogtig, en van figuur als
„ een omgekeerd komma [']; ftaande de Neus, boven ,, aan zijn begin, een weinig rond verheeven. ,, De Ooren , wel verre van langwerpig en fpits,
„ waaren zeer breed, kort en omtrent rond; niet ge- ,, heel naakt, maar bezet met korte haairen en boven „ in hunnen rand op't midden een weinig ingeboogen; „ de opening derzelven is zeer wijd. ,, De geheele lengte van den Kop, gemeeten voor
„ van de fnuit af, over de bogt van het bekkeneel, tot „ agter bij het begin van den nek, was één voet,twee ,, en een-tweede duimen, Amfterdamfche maat. „ De Romp van het lighaam meer rank dan rond,
„ was door het dagelijks fterk voeren vrij vet; maar. „ in den natuurlijken ftaat van fatzoen, als een Wolf „ of lange Hond,bekleed met eene niet lang, dog ech- „ ter eenigzins ruighaairige huid , vuil-geel in den „ grond, en afgezet of geplekt met onregelmaatig ver- „ deelde en donker-bruine fparten of rondagtige „ vlekken, onder welken eenige weinigen op den liais , „ (de eene nogtarjs fterker affteekende dan de anderen) |
||||||
HIJB. Hip. «79
glansrijk Edelgèfteente gegeeven, dat even doorfchij-
nende is, alscrijstal. De oude Natuurkundigen hebben er in hunne fchriften veel gewag van gemaakt; men ge- bruikte ze tot cachets, na dat er het een of ander inge- fneeden was. Verfcheidene Schrijvers hebben hunne, gisfingen over die Steen medegedelt. De Heer Hill denkt, dat het dezelfde is, dienPlinius..Atri« noemt, die van de aart des crijstals was, en uit de Indien her- komstig; hij voegt er bij, dat er veele van die zoort uit Amerika koornen ; en inzonderheid aan de oevers van de Rivier der Amazoonen gevonden worden. Hij zegt ook, dat men er zulke fraaije vandaan gebragt heeft, dat men ze bijna voor opregte Diamanten zoude genoo- men hebben. HIJBERNACULUM ; betekent in de Botanie, een
bewaarplaats der planten in Je winter ; zie ORANJE-HUIS. De Hr. Linnœus noemt ook Hijbemactilum, of Winter- bewaarplaats , dat deel der plant, waar in de geheele plant, of maar de telgen en bloemen van een plant op- geflooten , en de winter over voor de koude aandoening bewaart leggen, tot de tijd van de uitfpruiting toe ; dee- ze bewaarplaats is dus van twee zoorten, als bol of klij- fier (bulbus), en knop (gemma); gelijk bij voorbeeld de klijflers der hyacinthen, narcisfen, enz., en de knop- pen der boomen. HIJBOCOUHÜ, is'de naam van een Amerikaanfche
en West-Indifche vrugt, van grootte en gedaante als een Dadel, dog niet bekwaam om te kunnen gegeeten wor- den: Daar word eene olie uitgeperst, die de inwoon- ders garameno of carameno noemen , en die zij in de. basten van cocos-nooten bewaaren. Deeze olie word al- daar gebruikt tegens eene ziekte,torn genoemt, die door- kleine wormen, zo fijn als haair, veroorzaakt worden , welke zich tusfchen vel en vleesch zetten, en zeer. fmertelijke builen veroorzaaken, die zo groot als een boon zijn, en veeltijds gevaarlijke gevolgen hebben. Zij ge- bruiken deeze olie ook voor vermoeide ledemaaten , als mede om wondenen zweeren te geneezen. HIJBRID^ vel POLIJGAMLK PLANTJE; Ver-
mengtflagtige Planten, zijn, volgens het Botanifche. fijßema van den Heer Lifhjeus, de zulke, welke tweeflagtige, en te gelijk ook mannelijke en vrouwelij- ke bloemen voortbrengen. HIJDATIDES, van het griekfche </'<?*tic, aquila; is
volgens G A L e N u s , lib. XXIV. Meth. med. een zoort van dikte of gezwel, het welk zich van een waterige en vette ftoffe, onder het vel van de oogleden, en wel. inzonderheid van de bovenfte vestigt, alwaar zij ge- meenlijk door haare wateragtige zwaarte, het geheele ooglid nederdmkt, zonder dat de lijder in ftaat is, het oog te kunnen openen : Wanneer dit ongemak niet veroudert is, verdwijnt het zomtijds door het dikwils beftrijken met fpeekzel, echter moet het meestentijds - door fnijding weggenoomen worden ; en wel inzonder- heid, wanneer het gezwelletje in een eigen vlies is be- flooten ; na de fnijding word het met eijwit in roofe-wa- ter gemengt, beftreeken , en er voorts het emplastrum defehfivum opgelegt. Dog in het algemeen , verdaan de Geneeskundigen
door hijdatides, allerlei zoort van diktens, die in kleine blaasjes opgeflooten zijn, en zich gemeenlijk in een taa- melijk groot aantal teffens, in de tusfchenruimtens der knoopen van de watervaten vormen , die zomtijds dusdanig zwellen, dat zij tot verwonderens toe uitge- zet worden. Hhhh 2 Dus-
|
||||||
HIJA.
„ In de »lengte liepen. De geheele halâ was bezet met
„ borstelagtig haair.
„ Boven op den Nek en langs den ruggegraat ftond
„ insgelijks een ftreekvan Borstelen, de welken de Hij- „ cena overeind fteeken en weder vallen laaten kon, „ «naar maate van haare verbolgendheid of zagtzinnig- „ heid: Deeze Borstels waaren zommigen zwart, en „ de meesten, gelijk het ander haair buiten de plekken, „ vuilgeel, zijnde de grootften weinig meerder dan een „ handbreed lang. Ligter van koleur waaren de be- „ needenborst, het onderlijf, en de buik. „ De lengte van deezen romp, met deszelfs bogten
„ gemeeten, van het begin van den nek af tot aan het „ begin van den ftaart, was vier voeten. „ Deszelfs Dikte, in den omtrek gemeeten, over de
„ ribben , was drie voeten zeven duimen. ,, De Staart, lang één voet vijf duimen, was insge-
„ lijks vuilgeel, behalven na het uiteinde toe, alwaar „ dezelve donker-bruin , geringd met twee banden, en .„ zwart in zijne fpits uitloopende was : Het haair op „ dezelve lag midden boven op als gefçheeld of in tweën 3, gedeelt. In luimen van vriendelijkheid of van verlangen „ na aas, kwispelftaarte de Hijana, even als de Honden. „ Belangende de Pooten ; de voorften waaren langer
„ dan de agterften; hebbende deeze laatften, van den „ hak afgemeeten tot op den grond bij de zool van den „ voet, fwant het dier gedoogde niet, hoe men het ook „ werkftellig wilde maaken , dat wij zulks op een ande- „ re wijze konden meeten,) de hoogte van negen dui- ., men; terwijl de Voorpooten, mede gemeeten vanden „ elboog tot aan de zool, een voet zes duimen lang be- ,, vonden wierde. Beiden, zo de Voor-als Agterpoo- „ ten, waaren niet geringd ; maaralleen, opdefchee- „ nen, even gelijk het lighaam, hier en daar met on- j, regelmaatige plekken getekent ; zijnde de binnenfte „ zijde geheel ongevlekt, en , even als het onderlijf, ,, wat ligtergeelverwig. ,, De Voeten donkerder-bruin dan de Schenkels, en mer-
„ keiijk dunner dan deezen aan haar onderfle gewrigt, „ waaren na evenredigheid grof en fterkvan Vingeren, ,„die breed uitliepen, en vier in getal waaren, zijnde „ de middelften de Jangften; alleen voorzien van mid- ,, delmaatige Nagelen; die fcherp genoeg geweestzijn- „ de, om't hok , waar in't dier beflooten was, te bree- „ ken, tot voorkoominge van ongemak, ter lengte, zo ,, men zeide, van een halven duim ingekort waaren. „ Welgefchikt vertoonde dus dit ondergeftel zich, om „ daar mede in den grond te graaven, en het geroofde ,, vastte houden. „ Het dier, fchoon men de Hijana ook in Sijrie, A-
„ rabie en Perfle vind, wierd ons gezegt, in Afrika „ (waar wist men niet) gevangen te zijn. Het wat een „ Mannetje, nu ruim vertien maanden oud, volgens „ verhaal des Reizigers, die het gevangen had; en niet „ tegenftaande het alle uiterlijke blijken van verflin- „ dendheid en roofzugt toonde, liet het echter zich nu 3, en dan van nabij bezichtigen, en door de lieden, wel- , ken dagelijks met het zelve omgingen, van tijd tot tijd behandelen.
HIJALOIDES , van het griekfche «"Vxoc", glas, en
nft; ,f»rm ; dus word. 't glazen oogvogt (humor vitreus) ge- noemt, zittende tusfchen het netgedaantige vlies van het oog (tunica retina), en het crijstallijne vogt (humor crijsta- linus) beflooten. HIJALOIDES ; deeze naam word ook aan zeker |
||||||
îïtà HÏJD."
' Dusdanige diktens vertoonen zich zeldzaam aan de
oppervlakte van het lighaam; echter maakt Schenkius in zijne waarneeiningen van eenige hijdatides melding, die zich op ds rug ter grootte van hoender-eijeren ge- vormt hadden; men vind ook in de waarneemingen van Deidier , dat hij er op de armen gezien had, die zich even als een [hoer paarlen vertoonden. Het zijn inzonderheid de ingewanden , die de onder-
vinding ons leert, dat het meest aan hijdaüdes onder- hevig zijn : Ruisch , in zijne Obfervationes Anatomhie 17.83. zegt, een geheele klomp lever gezien te hebben, die in een hoop hijdatides verandert was : P 1 s o n zie Traftat. de collect, ferof. heeft dusdanige hijdatides in de longen waargenoomen : Men heeft gevallen, dat,zij in de milt, darinfcheil, enz. zijn gevonden, die de oor - fprong van waterzugt geweest waaren, dewijl zij bree- kende, daar door een uitftorting van wateragtig vogt in den onderbuik gefchiede : De baarmoeder, en de deelen die er van afhangen , en wel inzonderheid de eijernesten, worden ook dikwerf door die zoon van gezwellen of diktens aangedaan. De geneezingswijs van de hijdatides , die haaren ze-
tel in de ingewanden hebben , is niet wel aantevvijzen; daar is geen vast kenmerk, om te kunnen gewaar wor- den, dat zij er zijn; buiten dat, zijn zij veel eer een toeval (fljmptoma) van een ziekte, dan eene ziekte zel- ven. HIJDATOCHOLOS, dus worden de excrementen of
afgang genoemt, wanneer die dun, warerig en galag- tig zijn.
HIJDATOIDES, is de naam die eenige Schrijvers
aan het wateragtig vogt van het oog geeven, dac tus- fchen't hoorn-vlies, en het dunne vliesje u\ea of druive- vlies genoemt, beflooten is. Dit woord is zaamengeftelt van v'ff, u'tmtt, water,
én ùt>i, vorm, gelijkenis. HIJDATOSCOPIA; betekent de konst.om toekoo-
mende dingen, door middel van water, te voorzeggen. Dit woord is zaamengeftelt van "'«Tai-of, de genitivus
Van «tuf , en mwtm», ik onderzoeke , ik befchouwe. Daar is eene natuurlijke en geoorloofde hijdatosco-
fia dezelve beftaat, om onweers buijen en ftorm-win- den, door zekere tekenen te voorzeggen, die men in de zeen, lucht en wolken gewaar word. HIJDRAGOGA , dit woord is zaamengeftelt van
"V«f, water, en van «>«•, uitdrijven, en betekent zodanige purgeer-middelen , die voornaamelijk de wateragtige vogtigheden buiten het lighaam voeren, waar van de voornaamfte de volgende zijn, en waarbij derfo^of gifte gevoegt is ; 't Zap van de gemeens lisck-wortel, van één tot drie oneen ,• merg van tamarinde, één once ; het trekzel van de middelfle groene bast van vlier-takken, één half once ; gepoeijerde jalappe, van één half tot twee fcru- pels; hars van jalappe, tot zestien greinen; gutte-gom, tot één half fcrupel ; donderend goud , zes tot zeven grein : De:ze gifte is voor bejaarde menfehen ; dog men moet bij het gebruik van deeze en andere purgeer-middelen, altijd wel agt flaan op den ouderdom en kragten des lij- ders, en de gifte, volgens die omftandighcid fchikken , en bij zwakke lieden en kinderen merkelijk verminde- ren. , HIJDRARGIJROSIS ; dus word het gebruik van de
ièevendige kwik, in ftrijkingen, enz. van buiten aan het lighaam, genoemt. HIJDRARGIJRUM, zie KWIKZILVER.
|
|||||||
•.HIJD
HIJDRAULICA ; Waterleijkonst; \Water-fpedkunde;
is dat gedeelte der tuigwerkkunde {mechanica), dat da beweegitig der vogteii betreft, de ieiding der wateren onderwijst, en het middel, om die na boven te bren- gen , zo wel om ze te doen fpringen, als wel tot andere" gebruiken. Het woord hijdraulica , ftatnt af van het griekfche
titfttutet,klinkend water, gevormt van uV«p , aqua, -water, en ai/w, tibia, fluit; de reden van deeze etijmohgie of affpronk is, dat het water door pijpen geleid word; of ook dat de hijdraulica bij de Ouden, niet anders behels- de , dan de weetenfehap, om orgelJpeelen te maaken, en dat in de eerfte oorfpronk der orgels, doen men nog niet uitgevonden had , om door blaasbalgen de wind erin te persfen, men zich van een waterwerk bediende, om er de wind intedringen, en 't orgel te doen geluid geeven. De hijdraulica handelt niet alleen van de leiding en
verheffing der wateren, en tot dien einde dienftige werk- tuigen, maar ook van de algemeene wetten der bewee- ging van de vloeijende lighaatnen. Echter hebben de Mathematici, zedert eenige tijden, de naam vanhijdro- dinamia aan de algemeene weetenfehap der beweeging van de vogten, gegeeven, en hebben de naam van hij- draulica , enkeld behouden voor die, welke in het bij- zonder de beweeging der wateren betreffen ; dat is te zeggen, de konst om die te geleiden, te verheffen en ze na de verfcbillende benoodigtheden van het leeven te beftieren. De hijdroflatica behelst, de evenwigt der vogten , wan-
neer die in rust zijn; dit evenwigt vernietigende, fpruit er noodwendig-eene beweeging uit voort,- en het is die beweeging, waar mede de hijdraulica zijn begin neemt. De hijdraulica verondeiftelt dan de kennis der hij-
droflatica, het welk oorzaak is, dat verfcheidene fchrij- vers ze* niet van malkander fcheiden, en onverfchillg aan die twee weetenfehappen, de naam van hijdraulica of hijdroflatica geeven. Het is echter veel beter, die twee weetenfehappen door de verfcbillende benaamin- gen van hijdroflatica en hijdraulica te onderfcheiden. De voornaamfte en beste fchriivers over de hijdrau-
lica zijn, Mariotte Traité du mouvement des eaux, £ƒ au- tres corps fluides; Guilielmini MenJ'ura aquarum flu- entium; J. Newton Phil. Nat. Prin. Matkemat.; Va- rignon Memoires de V Ac adem. de fciences; Dan. Ber- NOULLij Hijdrodijnamica; Joh. Bernoullij Hijdtauli- ca; Beltdor Mechanique Hijdraulique , enz. HIJDREL-fliUM; dus word een mengzel uit water
en olie genoemt. H1JDRENTEROCELE; is een dikte of breuk , wel-
ke veroorzaakt word door de uitzakking der ingewan- den, met wateren in het fcrotum. Dit woord is zaa- mengeftelt van. vf°>?, water; ntifot, ingewand, en «»a», dikte. HIJDRINUS LAPIS ; eenige fchriivers hebben zich
van deeze benaamiug bedient, om de Ophites, of Slan- genfteen mede te betekenen. HIJDORA, zie ZWEET BLAAREN.
HIIDROCELE, zie WATER-BREUK.
HIJDROCEPHALUS, zie WATER-HOOFD.
HITDROCERTOPHIJLLUM;ishet zelfde met Cl-
ratophijlllum Linnäi; zie aldaar. HIJDROCHARIS, zie VORSSCHEN-BEET.
HIJDROCOTILE VULGARIS; Ranunculus, aqua-
ticus Cotijledonis folio ; Cotijledon paluflris Dodo- KiEt; (Hijdmotijle foliis peltatis, Wibellis quinque flo- ris,
|
|||||||
■
|
|||||||
.'-•HIJB.- ~~
|
|||||||||
•Hija im
|
|||||||||
rif, LiNN. Spec. Plant.) ; in het duitsch Water-navel-kruid.
■ .Befchrijving. Het is eeu laage plant, die met verfcheide takkige kruipende ranken groeit, welke hier en
daar uit de leden wortelen fpruiten; en waar .na dunne bladen aan lange dikke ileelen wasfen, die rondagtig, in de omtrek wat ingefneeden ofgekertelr, en genavelt, dat is, in het midden als fchoteJswijze uitgeholt zijn, dogzijnde ook welplatagtig, maar de fteelen zitten be- neden omtrent het midden van de bladen vast: Uit de oxels der bladen koornen deeltjes voort, waar op eeni- ge zeer kleine witagtige bloemtjes in een kroontje groei- jen, waar na heel klein zaad volgt. • Plaats. Dit gewas word in Hoog- en Neder-Duitsch- lahd, enz. gevonden op posl- en moerasagtige plaatzen, en andere natte gronden, of die gemeenlijk in de winter onder water leggen. . Migenjchappen. De bladen zijn wat fcherpagtig van fmaak, en men houd ze voor openend, afvagend en wondheelend van kragten; hoewel ze niet of weinig in de Genees- of Heelkunde gebruikt worden, en haare weezentlijke kragten , nog niet genoeg fchijnen onder- zogt, en bekent te zijn. HIJDRODIJNAMIA;iseigentlijk die weetenfchap,
weke de wetten der beweeging van de vloeiftoffen leeraart. Dus ziet men, dat de hijdrodijnamia, wat het onderwerp becreft, niet van de weetenfchap verfchilt, welke men oudtijds en nog ten huidigen dage zeer dik- wils hijdraulica noemt. Zie HIJDRAUL1CA. Hij OROGRAPHIE; is dat gedeelte der Geographie of
Aardrijksbefchrijving, welke van de zeen, meiren en ri- vieren handelt, die op de aardbodem gevonden worden, be- nevens al het geen tot de Scheepvaart behoort. Dit woord is zaamengeftelt van de griekfche woorden iAfa/>, aqua , water, en y fit«, defcribo, ik befchrijve. . De liijdrographie onderwijst de weetenfchap, om zee- kaarten teinaaken, en de verfcheide gedeeltens der zee te kennen; zij toont er de vloeden, ftroomen , baaijen, golven, enz. van aan , als mede derotzen, zandbanken, klippen, rbeeden , havens; en in hst algemeen, ai wat aanmerkenswaardig op de zee en deszelfs kusten word gevonden. Voorts hoedanig men zich van de zee-kaar- tgn moet bedienen, en verders alle de Mathematifche kundigheden , die men nood ig is , om met de meeste fpoed en zekerheid, op zee te kunnen reizen. Zie ook NAVIGATIE. . HIJDROLÜGIA ; is dat gedeelte der natuurlijke Hi-
ftorie, welke zich bezigt met het onderzoek der wate- ren, in't algemeen, van bun aart, hoedanigheden, enz. ; HIJDROMANTIA; is de konst van voortezeggen, door middel van het water ; dit woord is grieksch, en zaamengeftelt van u"<r»f>, water, en ^a/lei«, voorzegging. HIJDROMEL; betekent en mengzel van honing en water; dog voornaamelijk word daar door de MEEDE verftaan ; zie aldaar. HIJDROMETER; is in't algemeen de naam, diemen
aan de werktuigen geeft, welke dienen om de zwaarte, in- gedrongentheid, fnelheid, kragt, en andere hoedanig- heden van het water, te meeten; dit woord is zaamen- geftelt van het griekfche iW*/, water, en ^"7po», maat. HIJDROMPHALUS; is een dikte die aan de navel
koomt, en door water veroorzaakt word. Dit woord
ftamt af van het griekfche v'faf, water, en »^«xec, navel.
Zie WATER-NAVELBREUK.
HIJDROPHANES ; is een zoort van Steenen , die
-Till *
|
half doorfchijnendezijn; dit woord is gevonnt van uV«f,
water, en «pcvsrx», ik fc hittere; om dat het wàare kenmerk van dit zoort van fteenen is, eenige fcnitterfng van zich tegeeven, wanneer in het water gedompelt zijn. ':, . Het zijn half doorfchijnende fteenen .zaamengeftelt uit crijflal, en veel aarde, die mener onegaal in vermengt vind, even zo als in de chalcedonier. Deeze compofltie geeft aan de geheele masfa een bezwalkt, verdoovend en ondoorfcbijnend uitzicht, zo dat ze niet wel fijn kun- nen gepolijst worden; wanneer men ze echter in het wa- ter legt, flikkeren zij, en worden eenigermaaten door- fcbijnend, dog haar doorfchijnendheid houd op, zo dra zij uit het water genoomen «n afgedroogt zijn. Ons zijn maar twee zoorten van hijdrophanifche flee-
nen bekent, waarvan de eene witagtig-grijs is, zon- der aderen, en die men veranderende fleen , of 'swae- relds oog noemt; de andere is gelijkelijk witagtig-grijs, met geel gemengt, en met een zwajt pit of kern in de mid- den; de Schrijvers noemen deeze "laatfte , het oog van Belus. HlJDROPHOBIA, uV^c, Water-vrees; is eene
ziekte, welke haaren oorfprong daar door heeft, als ie- mand het ongeluk heeft, van een Dulle Horrd, Kat, Wolf, of ander dier gebeeten te worden; 'waar dooi- de lijder, na eenigen tijd, eene vreeze voor het water verkrijgt, die allengskens vermeerdert, en zo verre gaat, dat de lijder vreest , de handen in 't water te wasfchen, of om vogten te drinken , en op het laatfte gaat dezelve tot eene razernije over, die echter eerst bij tusfchenpoozingen is; en het is zeer aanmerkelijk, dat de lijders, als de ziekte ,ver gekoomen is, ook de hoe- danigheid verkrijgen , om andere menfchen, even als de dolle dieren, te willen bijten, dog dat ze in die ftaat, als de ziekte nog niet op het uiterfte gekoomen is, hunne bewaarders zelfs daar voor waarfchouwen , wanneer ze gevoelen, dat hen de drift daar toe over- koomt. "Deeze moeijelijke ziekte, is in den beginne nog wel
door goede middelen te geneezen, maar dezelve in het bloed doorgedrongen zijnde, is er geen of bezwaarlijk middel tegen : Bij de geneezing dient op twee zaaken acht gegeeven; als eerst, om de verdere indrang van het befmettende vergif in den beginne te ituiten , en dan ten tweeden, om het woedende denkbeeld weder, uit de geesten en zin afteleiden : Om 't eerfte oogmerk te bereiken, word àe azijn voor een der beste middelen-, gehouden, naamelijk om de wonde der beet terftond daar mede uittewasfchen , en de lijder de ruimte van goede azijn (zijnde de wijn azijn hier toe de beste,) met een goede dofis beste theriaak te haten drinken,- aan- gezien de azijn een zeer groote kragr. heeft tegen aller- lei vergif, en inzonderheid ook tegens dit woedend ve-. nijn; vervolgens moet men een pap van wijnruit, falie , fcordium en knoflook, in wijn gekookt, op de wonde leg- gen,- of men legt er een pleister op van theriaak, me«; -. fcorpioen olie gemengt, welke dingen het venijn uit de- wonde tot zich trekken : De haairen of huid van de dul- le Hond, worden ten dien einde ook zeer gepreezeD,: als men dezelve verkrijgen kan. Hier nevens kan men- ook, om het doordringen van het venijn in het bloed nog meer te beletten, of om hetzelve uittedrijTen, als men niet terftond de gemelde middelen gebruikt heeft, van de volgende giftdrijvende en bezoardifche zweet- middelen inwendig gebruiken, als wijnruit, falie, St. Jans:kruid, fwüluwe-wortel, gentiaan-wortel, duizend-: H bh h 3 gulden- |
||||||||
sin HijD.
gulden-kruid; verfcheiderhande beste gezegelde aardens,
geest van hertshoorn en van adderen, gebarnßeende liquor van hertshoorn, beste bezoardifche geest en bezoardifche tinSuur; of in plaats van allen, beste therïaak of mithri- daat, bij kleine en herhaalde dofis ingegeeven : Het fchijntook, dat de zagtjés adfiringeerende middelen in deezeziekte,zeer veel dienst doen; inzonderheid onder de kruiden, als weegbree, huislook, enz. Men vind meer andere middelen tegen dit moeijelijk
ongeval, hier en daar bij de fchrijvers gemeld , dog die onzeker zijn, en daar men niet wel ftaat op kan maaken; maar behalven de bovengemelde, is wel een van de bes- te middelen in het begin des ongevals, mede dat mid- del , het welk in Friesland, door een zeker particulier perzoon uitgevonden, en wegens zijne beproefde deugd en nuttigheid in het algemeen , de uitvinder ook met een jaarlijks penfioen van de Heeren Staaten van die' Provintie begunstigt,is,1 Wij hebben dit middel, waar in de azijn en theriaak de voornaamfte ingrediënten zijn, op het artijkel DULLE-HONDS-BEET, niet nage- laaten, ten algemeenen beste aantewijzen, het welke men aldaar gelieve natezien, en daar men ook meer an- dere middelen en aanmerkingen vinden zal. Wij zullen hier alleen nog zeggen, dat alle middelen
best in den beginne, of in de eerfte tien dagen, ge- bruikt worden; eer het venijn zich in het bloed en in de zappen verfpreid heeft, nog zich eenige water-vrees ver- toont ; want als het dus verre gekoomen is, is de ziek- te zeer gevaarlijk, en er bezwaarlijk middel tegen; maar men houd als dan voor bet eenigfte en beste middel, om den lijder onvoorziens en met voorzigtigheid in't wa- ter te werpen, of te ftooten, op dat hij hier door zijn raazend denkbeeld verlieze. Men wil, dat hier toe het zee-water het beste zoude zijn ; dog dit doet daar niet toe, het is alleen de fchrik, die de lijder, uit vrees van verdrinken, ontfangt, het welke eene geheele ver- andering indeszelfs bloed en zappen maakt, enhemkan doen geneezen, als de ziekte niet op hetuiterfte ge- koomen is, gelijk men daar van voorbeelden heeft ; maar de lijder moet niet van het voorneemen kundig zijn, anders zal het geen of weinig uitwerking doen. HIJDROPHIJLLUM ; Dentarice facie planta monope- talos, fruiïu rotundo monopijreno ; in 't duitsch Water- blad. Befekrijving. Deeze plant heeft bandförmige bla-
den , of die in verfcheidene deelen diep ingefnee- den , verders gezaagt, en bij de fteel uitgeholt zijn, op de wijze als de ahoorn-boom ; haare bloemen zijn klok- formig met een ingefneeden rand, waar na ronde vrug- ten met een korrel van binnen volgen. Plaats. Dezelve groeit in Virginie, Canada en el-
ders in West-Indiën, in waterige plaatzen. Kweeking. Ze word zomtijds in Europa gekweekt,
dog niet anders dan van liefhebbers van vreemde plan- ten; het welke door fcheuring in het najaar gefchied; maar men moet haar een zeer waterige grond geeven. HIJDROPHTHALMIA, Water-oog, Water-zugt in
het oog; deeze is tweederlei, naamelijk uiterlijk of in- wendig. De eerfte is, wanneer er tusfchen de tunica conjunüiya en de albuginea eenig water is verzamelt, en daar door de uitwendige huid van het oog zodanig -word opgezet, dat de lijder het oog niet kan fluiten ; dit ongemak plaats vindende, moet het oog gefcarificeert worden. Inwendige waterzugt aan dit deel is, wan- neer bet waterig vogt van het oog, in de voorfte of ag- |
HIJD. HIJE.
terfte kamer vermeerdert en het oog doet uitpuilen,
hier koomt de doorbooring (paracentheßs) te pasfe, die men ter zelver plaats werkftellig maakt, als daar het hij- popium geopereert word. HIJDROPICUS; betekent een Waterzugtige, die
aan de waterzugt ziek is. , HIJDROPIPER; Water-peper; ziePERSiK-KRUID.
HIJDROPNEUMAïOCELE.zie WATER-WIND« BREUK. HIJDROPS, zie WATERZUGT. HIJDROPS PERICARDII; Waterzugt van't Harte- zakje. HIJDROPS SCROTI; Waterzugt in.de Balzak. HIJDROPS UTERI ; Waterzugt in de Baarmoe- der. Zie van deeze alle op het artijkel WATERZUGT. HIJDROPIJRETOS; betekent zo veel als Zweet- kotrts, of Engelsch-zweet. HIJDRORHODINON ; is een mengzel uit Water-
en Roofen-olie. HIJDROSACCHARUM ; is eene toebereiding van
Water m Zuiker, die bijna met de wijn overeenkoomt; zie op WIJN. HIJDROSCOPIUM, is de naam van een werktuig,
dat oudtijds veel in gebruik was, om den tijd te inee- ten: Dit woord is grieksch, zaamengeftelt van <ft*fr water, en tx-oma, ik befchouwe. Het was een zoort van water-uurwerk, uit een cijlin-
derformige buis zaamengeftelt, aan wiens eind een co- nus zat ; de gemaakte tekenen op de buis, dienden om den tijd te meeten. Sijnesius befchrijft in een zijner brieven zeer om«
ftandig het hijdroscopium. Zeker is het, dat het een zoort van zandlooper was. HIJDROSTATICA, dus word een gedeelte der Mecha-
nica of Werktuigkunde genoemt, welke het evenwigt der vloeibaare lighaamen tot onderwerp heeft, als mede die lighaamen, welke er in gedompelt zijn. Het woort hijdrostatica is grieksch. en zaamengeftelt
van Staf , water, en /s-»^/, ik fielle ;het betekent eigent- lijk de werktuigkunde van het water; de weetenfcbap van het evenwigt der wateren ; dog dewijl de wetten van het evenwigt van het water dezelfde zijn, ten aan- zien van de andere vloeibaare lighaamen, heeft men in het algemeen de naam van hijdrostatica, aan de weeten- fchap der evenwigt van de vogten of vloeibaare lighaa- men gegeeven. HITDROTlCA; zijn zulke middelen, welke de over-
vloedige vogtigheid uit het lighaam voeren, en koo- men overeen met de Hijdragoga. HIJDROTITES, is de naam, die eenige fchrijvers
aaneen zoort van otites ofarend-ßeengegee ven hebben, die van binnen water in zich heeft beflooten; het is de- zelfde fteen, die men ook Enkijdrus noemt. Hl JEM ALES M ORB I ; Winterfelle Ziektens ; zijn zoda-
nige , die veel in de winter ontftaan , uit oorzaake van het ongeftadige of veranderlijke weer, en wel hoofd- zaakelijk uit een dampige of vogtigelucht; want bij een drooge lucht zal de mensch als dan veel gezonder zijn, gelijk de ondervinding genoegzaam leert; zodanige win- terfche ziektens, zijn bij voorbeeld, verkoudheid, hoest, roos, ongedaantheid, enz. HIJEMALES FLANTJE ; "Winter-planten; zijn zo-
danige , die meest in de winter groeijen, gelijk de wa- ter-kerfe, enz. HIJENA, zie HIJ^SNA.
HIJ-
|
|||||
' hijg. :
HIJGIEA, Higieja; betekent zo veel als de gezond-
heid of welgedeldheid des lighaams. HIJGIENA ; Onderhouding der Gezondheid ; is een
wooid van hetgriekfche iiyuwe, janus, afkomftig, en dient, om de eerde der twee deelen van de geneeskun- dige leerwijs te betekenen, naamelijk die, welke men moet houden en in agi neemen, tot bewaaring van de daadelijk genietende gezondheid , zo als het tweede ge- deelte van die leerwijze dekonst van geneezen (therapeu- tica) bevat; welke over de manier handelt, om de ge- zondheid te herftellen, wanneer men die verlooren heeft : Bijgevolg, bevatten die twee gedeeltens, 't dubbelde voorwerp, dat men zich tot het welzijn van hetmensch- dom, door de inftelling van de Geneeskunde , heeft kun- nen voorftellen ; haar beoeffenend gedeelte kan niet an- ders tot doelwit hebben. Van deeze twee voorwerpen, is ontwijffelbaar dat
geene het nuttigde , het welke bevat, om de (laat der gezondheid zo duurzaam te maaken, als de menfchelij- ke natuur het eenigzins toelaat, en die ftaat te behoe- den voor al het geen, haar eenige merkelijke ontdel- ling kan veroorzaaken, als mede van al het geen haar tot de droevige noodzaak brengt, om gebruik van de hulpmiddelen der koiist tot herftelling van de gezond- heid te maaken; want zo als Seneca zegt, is het een veel grooter dienst aan iemand te bewijzen van hem te onderfchraagen, wanneer hij in het vallen is, en daar door zijn ongeluk te beletten, dan iemand gevallen zijn- de , optehelpen ;pluris eß labantem fufiinere, quam lapfum engere. Bijgevolg, verdient zulk een Geneesheer, die iemand zijn gezondheid behouden heeft, geen min- der achting, als die, welke iemand van de een of de andere ziekte heeft geneezen. Dewijl 't echter zeer zeldzaam is, dat men gezond zijnde,
of van denkbeeld weezende gezond te zijn, als dan raad- pleegt over het gedrag, dat men moet in acht neemen, om het genot van dit voordeel te bewaaren, dewijl men in het algemeen denkt, of om beter te zeggen, met die dwaaling behebt is, van te gelooven, dat de Genees- kunst, niets anders ten doel heeft, dan om ziektens te ge- neezen ; zo heeft zulks veroorzaakt, dat 't gedeelte van die weetenfchap, welker egels ten aanzien van de bewaaring der gezondheid voorfchrijft, grootendeels fchijnt verwaar- loost te zijn, 't zij door de Meesters, welke de Genees- konst gelecraart hebben , of wel door die geene, wel- ke ze met haare werken hebben verrijkt : Zo dat de 'meeste fcbrijveis der laatfte eeuwen, welke over Ge- neeskundige inftellingen gehandelt hebben, zich bijna hebben bepaalt, om enkel eene definitie van de hijgie- _na te geeven, zonder de heilzaame voorfchriften aan- tewijzen, waar in zij eigentüjk beftaat; voorfchriften die alle de oplettentheid van de oude Medici hadden bepaalt, dewijl het hun genoeg was, het belang er van te gevoelen, om zich tot derzelver oeffening met kragt te bepaalen,1 en dat zij oprechtelijk ter harten namen, om zich aan het menschdom nuttig te maaken; in plaats dat veele Medici van onzen tijd, zich niet aan haaren dienst fchijnen toetewijen, dan om haar eigen nut en voordeel te' betragten ; dewijl zij zich zo weinig toeleg- gen, om de regels te beftudeeren, en voortefcbrijven, die men tot behouding zijner gezondheid moet waarnee- men , en die men intusfchen veel ligter kan onderhou- den , als wanneer die eens verlooren is, herftellen. De konst heeft weezentlijkzo veel deel niet, alsmen
in het algemeen wel denkt, tot de geneezing der ziek- |
||||||
HIJG. m3
terts ï leest de Verhandeling van Staöl de Curatione
cequivoca: In hevige ziektens is zij meestentijds het werk der natuur; en de langduurige ziektens, inzonderheid de zulke die veroudert en ingewortelt zijn, luisteren bijna nimmer na alle de hulpmiddelen, diedekonsthaar kan verfchaffen. Diensvolgens is zonder tegenfpraak, het gedeelte der
Geneeskundige weetenfchappen, het welk de hijgiena bevat, het voordeeligftevoor hetmenfchelijke geflacht, dewijl zij tot onderwerp heeft de duurzaamheid van het gezonde leeven, bet goed deezer waereld dat men het meeste belang heeft te bewaaren, dat het gemakkelijk- fte is te verliezen, en het moeijelijkfte om weder te be- koomen, en zonder het welk, zoals Dr.BuKNETzegt, reliqua plus aloes, quam mellis habent. t Maar om dat zo dierbaare en waardige goed te bewaa-
ren , voor zo veel het moogelijk is, in een welgeftelt onderwerp, en dat daadelijk in hem geen andere oorzaak tot de dood heeft, als het leeven zelven, dat er hem allengskens toe leid ; zo is het vooraf noodig te wee- ten, waar in het leeven en de gezondheid beftaan, even zo als men den aart van eene ziekte moet kennen , voor dat men de middelen gebruikt, die er de oorzaak van kunnen wegneemen of vernielen. Om te voldoen, aan het geen tot de behoudenis van
de gezondheid vereiscbt word, moet men zich voordel- len, drie voornaame onderwerpen te vervullen, als i. het lighaam in die toedand te houden, waar in het daa- delijk de gezondheid geniet, en alle demiddelen te ge- bruiken, welke overeenkoomen met zijn aart en geftel, voorts die hem dienstig zijn, met zijne jaaren en kunne overeenkoomen, niét drijdig met het climaat dat hij be- woont, nog met de daat waar in hij leeft. 2. Alle de oorzaaken van ziektens te vervreemden, de invloed van de zulken, waar voor men zich niet kan wagten, te verbeteren, en de geneigtheid die zij meededeelen , om er van aangedaan worden , te veranderen. 3. Zijn leeven zo duurzaam te maaken, als doenlijk is, met zonder inbreuk aile de noodige voorwaarden in acht te neemen , die tot behoud van zijne gezondheid vere/scht worden. Deeze voorwaarden zijn weezentlijk beilooten in 't
goede gebruik der zes dingen, die men, in navolging' van de Ouden, Niet natuurlijk noemt; en natuurlijk worden, wanneer het gebruik , dat men er van maakt, ten voordeele van de gezondheid is ; en tegensnatuur- lijk, wanneer men er op eene wijze gebruik van maakt', die fchaadelijk is aan de dierlijke huishouding ; hetwelk wil zeggen , dat die zaaken , welke onafhankelijk van de natuur af hangen, als magt hebbende befchouwt, wel- ke de oeffeningen van alle de verrichtingen van 's men- fchen lighaam bediert, echter aangemerkt moeten wor- den, als voor hun voldrekt noodzaakelijk, en als on- derhevig om hem voordeelig of fchaadelijk aantedoen, na dat zij met hem een onderlinge ovèreenkoomst heb- ben, die drijdig of evenredig is met zijne nooddruften, en met de order, die er in moet heerfchen. Deeze zes dingen zijn 1. de lucht, en al hetgeen ia
den dampkring gevonden word, zo als het vuur, de vernevelingen, de uitdampingen der aarde, enz.; 2. de fpijze en drank-doffen ; 3. de beweeging en de rust; 4. de vaak en de flaap ; 5. de doffe der uitwerpzelen, en die der ve'rdoppingen ; 6. eindelijk de gemoeds-aan- doeningen of hartstochten. Die verfchillende dingen zijn dus van een aart, welke onmid.
|
||||||
riiÖ4 HIJG.
|
||||||||||
HIJG.
|
||||||||||
onmiddelijk invloed op het behoud der gezondheid heb-
ben •; bij gevolg verftrekken de regels, die ten aanzien van hunne goede enkwaadeuitwerkingen, moeten voor- gefchreeven worden, tot het vormen van het gedeelte der beoeffenende Geneeskonst, dat de naam van hij- giena draagt ; men zal een hooftzaakelijke verklaaring dier regels, ten aanzien der niet natuurlijke dingen, on- der het artijkel NIET NATUURLIJK befchreeven vinden. Hier zal men zich bepaalen, om de zeven Wetten of
Voorfchriften van den beroemden Hoffman vid. Disf. fept. leg. fanit. exhib. torn. V. opufc. diatetic. bijtebren- gen, om tot beftiering te dienen van al wat eenige over- eenkomst met de behoudenis der gezondheid heeft. I. Moet men alle overdaad mijden, op wat uur het
ook zij, dewijl zulks ten uiterften nadeelig is aan de dierlijke huishouding: De gemaatigtheid en bezaadigt- heid in alles, kan niet te iterk worden aanbevoolen ; het is eene raad van de wijze HirpocRATES, de beste . kenner der waare benoodigtheden van geest en lighaam (aphor. si. feä. 2.); deeze ftelregel is toepasfeiijk op alle de dingen van het leeven , die onderhevig zijn , ee- .nige invloed op de gezondheid te hebben, en eenige ftooring in het evenwigt der vaste deelen en vogten te verwekken; dat is te zeggen uit de juiste evenredigheid der beweeging die onder hun gefchied, waar uit de ge- neigtheid van alle de verlichtingen des menfchelijken lighaams afgeleid worden. II. Moet men zorge draagen, geen fpoedige veran-
deringen te maaken in^zaaken , waar aan men gewend is, dewijl de gewoonte een tweede natuur is : Die regel is van al zo veel belang in het natuurkundige, als in het zedelijke en ftaatkundige; om dat de dingen die men gewoonlijk ondervind, zelfs wanneer die niet in alle opzigten overeenkomftig zijn met de belangen der gezondheid, minder ontfchikking in de dierlijke huis- houding (œconomia animalis) kunnen verwekken, als het geen dat weezentlijk heilzaam 2ijnde , niet gewoon was. Dit word door de dagelijkfche ondervinding bevestigt, zedert Hippocrates, die in navolging van het zeifde getuigenis, zegt (aphor. 49./eS. il.), dat zwakke men- fehen geen ongemak hebben van zekere dingen, waar aan zij gewoon zijn, daar in tegendeel fterke geitellen, zonder zich nadeel te doen, ze niet kunnen" beproeven, fchoon zij weezentlijk nietfchaadelijkzijn, en zulks en- keld, om dat het voor hun buitengewoon is; bij ge- volg is het ten uiterften noodzaakelijk, wanneer men oordeelt, eenige verandering in zijn leevens manier, ge- drag, of in wat opzicht het ook zoude moogen zijn, te moeten maaken,men erzieh dan allengskensentraps- wijze aan moetgewennen, en niets omtrent die vernieu- wing verhaasten. Omnis mutatio fubita mala; quod f aulatim £? fuccesfive fit id tutum efi. III. Moet men de gerustheid van gemoed behouden,
of zich die verfchaffen, en zich zo veel aan de vro- lijkheid overgeeven, als doenlijk is, zijnde zulks een der zekerfte middelen, om de gezondheid te bewaaren, en de duurzaamheid van het leeven te verlengen; want zodanige hartstochten, die ons genoegen'geeven, be- gunstigen de verfpreiding van het zenuw-zap in alle de gedeeltens van het lighaam; diensvolgens gefchied de pefFening van alle de verrichtingen met meerder ge- mak, en op eene onderfteunende wijze; in plaats dat de al te fterke ingefpannenheid, de kwellingen des gees- tes, verdrietelijkheden, eene gewoone droefgeestig- |
heid, dat zelfde vogt in de hersfenen te rug houd, en-
keiijk tot dienst van de denkende hoedanigheid,'en al- le andere werktuigen worden er na evenredigheid van berooft; waar uit een algemeene vertraaging in den om- loop der vogten volgt, en voorts alle de kwaade uit- werkzelen, die zulks noodwendig moet te wege bren- gen: Bij gevolg, verkorten .de meeste menfehen hun leeven meer door de uitwerkzelen van de ziektens der geest, dan door die van het lighaam; en dus kan men met Juvenalis zeggen , dat niets meerder te wenfehea is voor de gezondheid van het lighaam, als de behou- denis van die der geest of ziele. Optandum ut fit mens fana in corpore fano. IV. Moet men zo veel als doenlijk is, in een zuivere
en getemperde lucht leeven, om dat niets meerder toe- brengt tot onderhouding der kragt van lighaam en geest. Niets doet ons lighaam fterker aan, als de lucht, en niets fchaad meerder, als haare onzuiverheden en ande- ra kwaade hoedanigheden, zo als de overmaat en fchie- lijke veranderingen van zwaarte, ligtheid, hitte, kou- de , vogtigheid, enz., welke ten aanzien van onze vas- te deelen, vloeiftofFen, en de algemeene loop van on- ze vogten, veranderingen te wege brengen , die de al- lergevaarlijkfte gevolgen na zich kunnen (leepen. Cent fanitas ad extremam feneButem duraret, zegt Hoffman, fi ceteris paribus, aëre, per quatuor anni tempora, pu- ro, moderato £? temperato femperfrui liceret. V. Ten aanzien van fpijze en drank, moet men al-
toos de voorkeur geeven aan het geen het meeste over- eenkomst met het geitel en gewoone gebruik heeft, en het geen weezentlijk uit deszelfs aart en eigenfehappen niet fcbaadelijk is ; om dat de fpijsverteering en de laat- fte kooking of verandering der vogten in bloed, die er uit voortfpruit , en hunne verfpreiding in alle de dee- len met meerder gemak en evenrediger gefchied. De ftoffe der fpijze en drank dus in de vaten van ons lig- haam moetende dringen, om in ons eigen zelfstandig- heid overtegaan , of om tot de andere verfcheidene voorbefchikkingen te dienen; zo dat het overtollige, of het geen onnut is, of fchaadelijk zoude kunnen wor- den, wederhouden zijnde, buiten het lighaam door da verfcheidene vaten tot dat gebruik geichikt, moeten worden gevoert; zo is het noodzaakelijk, dat die ftof- fe, waar van onze verfchillende vogten moeten gevormt worden, van een aart zijn, om de ontbinding te be- gunstigen, en de fcheiding der voedende deelen enuit- werpzelen behulpzaam te zijn, en zulks op eene over- eenkomftige wijze met de dierlijke huishouding van elk gedeelte,* dat is, het geen men door de ondervinding leert, die geen ander leidsman als het gevoelen en de gewoonte heeft gehad, als mede door de overdenking , die men daar uit op de gevolgen doet Het is deeze beredeneerde ervaarentheid, die de regels moet ver- fchaffen, waar na elk verftandig mensch zijn eigen Ge- neesheer moet zijn, niet om zich in de behandeling der ziektens te beftieren, maar in het gebruik der dingen , die tot behoud van de gezondheid kunnen verftrekken: Al het geen men dien aangaande kan zeggen , legt op- geflooten in de volgende woorden van den Duitfchen Htfpocrates , den grooten Hoffman : Ingefla falu- riora languidis , infirmis, agrotantibus , maxime com- endanda funt ; cum alias non negandum fit robußiora ? exercitata corpora, etiam duriora, infalubritatis titu- o notata, praycipuè u fit at a, fœpe fine lœfione ferre pos- -
|
|||||||||
VI. Niets
|
||||||||||
HIJG. HIJG.
|
|||||||
VI. Niets is van meer belang, tot onderhouding der
•gezondheid, dan een redelijke evenredigheid, tusfchen de hoeveelheid der fpijzen, die men gebruikt, en die der beweeging en oeffening van het ligbaam, die men in ftaat is te doen ; dewijl, om zo te fpreeken , de uitgave gelijk moet zijn, met den ontfangst, om de overtolligheid of het gebrek van vogten voorte- Icoomen. Het zal voldoen, om hier de ltelregel .van de Vader der Geneeskonst, de beroemde Hippocrates, bijtebrengen, dewijl die in weinig woorden bevat, al het geene daar omtrent kan gezegt worden. Non Jatia- ti cibis ê? impigrum esfe labores, fanum ejficit corpus. VII. Eindelijk kan men zich niet al te veel wagten
voor de zulken, die het menigvuldig gebruik van ge- neesmiddelen aanprijzen, dewijl r.iets met de gezond- heid ftrijdiger is, als veranderingen in de dierlijke huis- houding te veroorzaaken, en de werkingen der natuur te ontroeren, wanneer die geen hulpe noodig heeft, of dat zij aan zich zelven kan voldoen: Diensvölgens moet men, in een gezonde ftaat zijnde, en wanneer 't er alleen op aankoomt, om die door gemaatigtheid en een goede leevensregel te behouden, zich wagten, om de hulpe der Medici noodig te hebben, en zich niet bloot- Hellen, om zomtijds de fiagtoffers der onweetentheid te worden: Wanneer de gezondheid zich ontfchikt, en men door ziekte gedreigt word, zijn volgens de Hr. Dumoulin , beroemt Pra&ictis te Parijs, zoberheidin liet eeten, en zuiver water, de beste middelen, om 't gevaar der gevolgen voortekoomen. In het algemeen kan men met de grootfte reden zeggen , dat men zich moet wagten, om medicinaal te leeven, wil men niet ongelukkig leeven; en het is na die ftelregel, dat Cel- sus op deeze wijze zijne Verhandelinge de Re medica, de middelen behelzende om de gezondheid te bewaa- ren, begint: Sanus homo, qui & bene valet & fuce Jpon- tis efl, nullis obligare fe legibus debet, ac neque jatra- lipta egere. En op een andere plaats voegt hij er bij ; ^Optimamedicina efl non vxi medicina. De Salernitaanfche Sc hooi, wiens voorfchriften niet altoos te verachten zijn , ftrekt tot overtuiging, dat men zeer wel de Geneeshee- ren kan ontbeeren, en bevat in een tw-eeregelig vers, de voornaamfte regels van de hijgiena, met welke waar- teneemen , men meerendeels zich zelven tot Geneesheer kan verftrekken ; inzonderheid indien men in een toe- ftand is, om er geen ervaarene te kunnen bekoomen, het geen erger is, als die ten eenemaalen te ontbee- ren. Zij drukt zich dan op deeze wijze uit : Si tibi deficiant Medici, Medici UM fiant
Hec tria , mensMlaris, requies moderato, diceta. Tot aanhangzel van het geen den aart van dit werk
niet tocgelaaten heeft, breedvoeriger te verhandelen , blijft er maar over, de algemeene wet hier bijtevoe- gen, die den grooten Hippocrates dienaangaande voor- schrijft , Epidem. lib. VI. §6. Lahor, dbus, potus, fom- nus, venus, omnia funto mediocria. Op deeze wijze be- paalt hij met de moogelijkfle nauwkeurigheid., zelfs de order die men moet waarneemen , in het gebruik van die dingen., ten aanzien van de tijd, waarin het best is, om elk van hen te bezigen ; bij voorbeeld, dat men moet werken, of het lighaam beweeging verfchafFen , voor zijne maaltijden te doen; dat men zich niet aan de vermaaken der liefde,, dan na de flaap , moet over- geeven, en dat men veel gemaatigtheid moet waarnee- II Deel
|
|||||||
men, in die onderfcheidene verrigtingen van het lee-
ven. Nu blijft er nog over, om de verfchillende Authea-
ren aantetoonen, die over de regels gefchreeven heb- ben, welke men moet in acht neemen, tot behoud zijner gezondheid. Men is in dat opzicht meer aan de Oude als Hedendaagfche verfchuldigt. In der daad, het fçhijnt als of men weinig heeft te
voegen, wat de grond der zaake betreft, bij het geen de Vader der Geneeskonst ons heeft nagelaaten , de .Onderhouding der Gezondheid betreffende , in zijne uitmuntende Verhandelinge de aëre, aquis ö? locis , in zijn boek de alimenta, in zijne verhandelingen de dim- ta falubri, de liquidorum u/u £p pasfim, in bijna alle zijne werken, in het bijzonder in zijn boeken de fla- tibus, de genitura, en in zijn aphorismi. Galenus heeft veelvuldig over de hijgiena gefchree-
ven; behalven de uitbreidingen, die hij ten aanzien van deeze ftoffe, van de werken van Hippocrates heeft gegeeven, en inzonderheid over de ifte, 4de,. 5de en 17de aphorismen of korte Hellingen van het der- de boek, vind men nog onder de werken van die fçhrij- ver, vier boeken de Janitate tuenda , drie boeken de alhnentis, een boek de atténuante vittu, anderen decon- fuetudine, de falubri diœta, eenander de exercitaiione parvœ pila. Over het geene er van dien aart in de werken van Galenus word gevonden, kan men het uittrekzel raadpleegen, dat Fuchsius er van heeft ge- geeven, zo wel als dat van Valleriola in 'locis com- munibus. De Cicero der Geneesheeren , Celsus , bezigt zich
in het eerfte zijner- agt boeken de Re medica, met niets anders, dan het geen het behoud der gezondheid be- treft , men heeft een uitmuntende verklaaring van dat fchoone ftuk der hijgiena, door Lqmmius. Men vind in de werken van Avicenna , e"êne bijzon-
dere Verhandelinge van hijgiena, onder den tijtel van de Correîtione fex rerum non naturalium. Van Julius Alexandrinus heeft men ook een goed werk over de heilzaame dingen, alwaar in het bijzonder zeer wijdloo- pig verhandelt word,- al wat maareenige betrekking met de voedzels heeft: Deeze hijgiena is in drie-en-dertig boeken verdeelt. Mercurialis heeft ook een uitmun- tende Verhandelinge dienaangaande gefchreeven, tot tij- tel voerende, de Arte Gijmnastica. Alle de Schrijvers van Geneeskundige leerwijzen,
hebben van de hijgiena gehandelt, als eene der voor- naamfte gedeeltens van die weetenfehap ; echter zijn er veele onder hun, zo als Ethmuller, die zeer weinig over die ftoffe uitgebreid hebben, om redenen, in het begin van dit artijkel gemeld. Sennertus en Riviè- re hebben er taamelijk wijdloopig over gehandelt ; in- zonderheid ïieeft deeze laatfte zeer fchoone zaaken me- degedeek, ten aanzien van den aart en keuze der fpij- zen. Men heeft eene goede Verhandelinge over de hijgie-
na van de Heer Bon, Hoogleeraar te Valentien; dog een der beste werken van dien aart, is dat van Dr. Cheijne, getijtelt de Infirmorum fanitate tuendâ vita- que producenda, dat niet kan overtroffen worden, dan door de volkoomene verhandeling der hijgiena , te vin- den in de inftellingen van den beroemden Hoffman , torn. I. lib. II. zijnde een der hedendaagfche Genees- kundigen, aan wien de gezonde Theorie der Geneesliun. de, het meeste van haaren voortgang verfchuldigt is t Iiii zq |
|||||||
HIJG.
|
|||||||||||
HIJG.
|
|||||||||||
il 86
|
|||||||||||
zo wel als aan Boerhave , wiens kleine Verhandeling
over de hijgiena, welke men in zijne inftellingen vind, ftorïe zoude kunnen verfchafFen, tot een zeer fraaije en nuttige uitbreiding. Zie ook GEZONDHEID. HIJ GRO CIRCO CELE, is een dikte of gezwel aan
de zaadvaten, die gevolgt word door een uitftorting van water in het fcrotum. Dit woord is zaamengeltelt van het griekfche uyhs, humidus, vogtig, en nupa-tn»^, zwel- lende breuk. HIJGROMETER; Vogtmeeter; is een werktuig,dat
de min of meerder vogtiglieid, of droogte der lucht aan- toont r Het woord hijgrometer heeft zijnen oor- fprong van de griekfche woorden w, vogtig, m pt-rt" ; een maat. Daar zijn verfcheidene zoorten van dit werktuig uit-
gevonden , en al wat de vogtigheid der lucht ligtelijk aantrekt endaar door éene verandering ondergaat, kan daar toe dienen ; wij zullen eenige der voornaamfté daar van aanwijzen. Eerfle Hijgrometer.
De gemeenfte en ligtftemanierom een hijgrometertemia.-
ken, is als volgt : N eemt een gedraaide koorde, van onge- veer een. halve vingers dikte; maakt dezelve met het eene einde tegen een muur vast, legt ze vervolgens over een kleine katrol, die mede tegen de muur op eenige aliïand van het einde vastgemaakt is, zodanig, dat de koorde horizontaal legt, en met het andere einde van het ka- trol, nederwaarts hangt, aan het welke men een klein plat g-e wigtvan lood of metaal, van een paar oneen zwaar, en met een wijzer voorzien, vastmaakt; vervolgens maakt aan dezelfde muur, naast de wijzer, een plaatje van hout, tin, koper of metaal vast, verdeelt in een getal van gelijke deelen.zo is de hijgrometer voltooit; want dewijl de ondervinding leert, dat een touw of koorde door de vogtigheid inkrimpt en korter word, maar door de droogte , wanneer de vogtige deelen uit de koorde waasfemen, langer word, zo zal derhalven het gewigt met de wijzer in het eeïfte geval opklimmen, en in het tweede geval nederdaaleh , en dus aantoonen , of de lucht nu meer of minder vogtjg of droog is, als voorheen. In plaats van een koorde, kan men zich ook bedienen
van een dikke fnaar, welke van zommige nog beter ge- agt word :. En dewijl een lange koorde of fnaar door de vogtigheid zich meer verkort als een korte, zo kan men dezelve aan de muur over verfcheidene katrollen, hori- zontaal heen en weder laaten gaan, eer men het gewigt met.de wijzer naar beneden laat hangen; waar door het enderfcheid zo veel 'duidelijker zichtbaar word. Tweede Hijgrometer.
Maakt een koorde of fnaar aan de zolder vast, en iaatze nederwaarts hangen , tot boven een tafeltje of an- der vlakte; maakt beneden aan de fnaar een cirkelrond even dik plankje, of iets.anders, dat eenige zwaarte en «angeyeer een halve voet in diameter heeft, regt in het midden vast , zo dat het horizontaal, of overal in Két evenwigt hangt, en bevestigt dan ergens op zijn kant een klein wijzertje : Vervolgens befchrijft op de tafel ïegt diametraal onder het ronde plankje , een dubbelde cirkel, en deelt dezelve rondom in een getal gelijke dee- len of graaden, bij voorbeeld, in 60 of meer; zo is de hijgrometer voltooit ; want naar maate dat de lucht vog- tiger of drooger word, zal de fnaar zich draaijen, en dus de. wijzer zich ook naar de eene of andere kant |
|||||||||||
Van de cirkel op de tafel keeren, en aldus het verfchiï
van de luchts-gefteltheid aanwijzen ; En om altijd te kunnen weeten, op wat graad de wijzer de voorige dag of uur gellaan heeft, zo kan men bij de graad , dia de wijzer op een zekere tijd aanwijst, een naald« ileeken ; ten welken einde in de plaatzen der graaden, kleine gatjes kunnen geboort worden. In plaats van het ronde plankje,, kan men ook, om
de cieraad , een vliegende vogel, van lood , koper of metaal gemaakt, en verguld, aan de fnaar vastinaaken., die met zijn bek de graaden aanwijst; of een kleine vliegende engel, welke met een flokje in de hand de aanwijzing doet; en op meer ander manieren. Op deeze zelfde wijze, door middel van een dunne
fnaar, worden ook de huisjes toegeitelt, dia van voo- ren een deur of opening hebben, en waar in een man- netje en wijfje opgeflooten is, waar van het wijfje bij droog en mooi weer voor aan de deur koomt uitkij.- ken, maar bij vogtig en liegt weer het mannetje ; het welk niet ouvermaakelijk is , en bij onkundigen veel verwondering baart; echter niets anders is, dan een hij- grometer van de voorige zoort ; want het mannetje en wijfje ftaan elk op de kant van een dun rond bord, en regt tegen malkander over, welk bord in het midden aaneen fnaar, en deeze boven aan't huisje vastgemaakt is ; wan^- neer nu het wijfje bij goed droog weer voor aan de deur is, en daar op vogtig weer volgt, zal de fnaar zich met het ronde bord omdraaijen, en daar door , als de vogtig- heid der lucht groot is, het mannetje aan de deur koo- men ; en dit is de geheele toverij, waar voor het van zommige gemeene menfehen aangezien word. Deeze huisjes of zoort van hijgrometer worden veel te
Parijs gemaakt, en van buiten fraai befcbüdert en ver- lakt ; men vind ze bij ons zomtijds te koop bij de koop- lieden van franfche galanterie-waaren, en bij die met pren- ten handelen: Een liefhebber kan ze ook zelfs maa- ken'. Op diergelijke wijze heeft men voor deezen, aan het
Hof te Turin, een houten hart in een zaal zien hangen, waar aan men waarnam, of den volgenden dag bekwaam zoude zijn, om op 'jagt te gaan ; naamelijk naar maate dat het hart op zijn plaats ftaan bleef, of door zijne be- weegingen omdraaijing, goed of kwaad weer voorfpelde; waar over de Profesfor in, de Matheus Sturm, niet onaardig fchertste, zeggende, dat men in dat land een diergel ijk orakel om raad vroeg, (brutum hoc oracuiutn conjulebant). Derde Hijgrometer.
Neemt zeezout en ammoniak-zout, ontbind zeinazijn, en maakt er dan een nieuwe fpons in vogtig; legt dan de fpons, na dat ze uitgewrongen is, in de eene fchaal van een kleine balans, en in de andere fchaal zo veel gewigt als genoeg is, om het in evenwigt te doen zijn; zo is deeze hijgrometer gereed. Want dewijl deezezouten "het vogt der lucht zeer ligt en fterk indrinken , zo zal men, zo dra de lucht vogtiger word, zien, dat de fchaal daar de fpons in is, nederdaalt, en zulks zo veel te meer, hoe de lucht vogtiger is, maar zo ras de vogtigheid der lucht weder vermindert, zal de fchaal naar evenredig- heid der vermindering weder opklimmen. Om deeze veranderingen klaarder te kunnen zien, kan men een cirkel-boog boven aan de balans vastinaaken, die in ge- lijke graaden gedeeit is, zo zal de tong der balans het onderfcheid aanwijzen. |
|||||||||||
ÏKJÖr
• Inplaatävan de toebereide fpons, karimenookhetge^
melde zow, klein geftooten, in de fchaal leggen; oFgë- calcineerde falpeter- Men kan ook alleen maar katoen in de fchaal leggen of daar aanhangen, want deeze trekt ook fterk het vogt uit de, lucht na zich; dog de gemelde zouten zijn veel beter-, . •,, , ',' , Pierde. Hijgrometer.
Neemt een fmal ftuk dik grauw vloei-papier, van on- geveer een vingers lengte , en duim breedte; lijmt het aan een ftuk bord-papier of iets anders, dat ftevig is, dienende tot een handvatzel ; maakt dan het papier vog- tig in bovengemelde azijn, met,de zouten toegemaakt, en laat het langzaam bij het' vuur droogen, zo hebt gij een hijgrometer; want .als de lucht vogtig word , dan word dit papier ook vogtig en flap, en hoe vogtiger de lucht is, hoe meer het nederwaarts hangt; maar als de lucht weder droog word,- word het ook weder droog en ftijver. Men bewaart het in een doosje, ter zijden met gaatjes doorboord. Vijfde Hijgrometer.
Men kan ook een hijgrometer maaken van de airen van wilde haver, anders ook gebaarde evene genoemt , (zie aldaar) ; welkers onderde deel beneden de omkrom- ming, als een touw omgedraait is ; gefchiedende op deeze wijze. Men neemt een fteeltje van deeze air, die,wel rijp moet zijn, en zet het zelve midden in een klein rond gedraaid doosje, op die wijze als men een ftijltjc in een compas-doos zet, om er de naaide opte leggen; men verdeelt de bovenfte omtrek der doos in 60 graaden, en men bevestigt vervolgens aan het bovenfte van het air- fteeltje een fijn ligt wijzertje, zo is de hijgrometer veer- dig. Want dit fteeltje is van die natuur, dat het zich bij een vogtige lucht fterk ineendraait, en bij een drooge lucht weder omwind, min of meer, naar maate van de vogtigbeid of droogte ; derhalyen zal 't wijzertje op de kant van de doos aantoonen, boe veel graaden de lucht vogtiger of drooger is, dan voorheen* Zesde Hijgrometer. ,
Zie hier nog een finguliere zoort van hijgrometer,
waar door men bij het gehoor van de trap der vogtigheid of droogte oordeelen kan. Spant de fnaarvan een fpeel- inftrument , net accoord met de toon van een kleine fluit of flageolet ; zo zult gij daar na aan de klank der fnaar kunnen hooren, hoe het met de vogtigheid, of droogte der lucht geftelt is ; want indien de fnaar een laager toon geeft als de fluit , dan is de lucht ^ogtiger geworden, maar indien hooger, is ze drooger gewor- den. Deeze hijgrometers kunnen derhalven) niet alleen die-
nen , om de vogtigheid of droogte der lucht natefpeu- ren, maar om ook eenigzins vooraf te kunnen weeten, wat weer, mooi of flegt, er op handen is, dewijl zulks veel van de vogtigheid of droogte der lucht afhangt; dog men zal nog beter van het aanftaande weer kunnen oordeelen, als men nevens de aanwijzing van de hij- grometer , ook die van een barometer en thermometer waarneemt, en dezelve met elkander vergelijkt. Maar het is jammer, dat alle deeze zoorten van hij-
.grometers niet langduurende zijn, dewijl ze haare kragt van indrinking der vogtige lucht allenskens verliezen, behoudende dezelve, de eene zoort minder de ander meer,niet langer als een, of zommige ten hoogftentwee jaaren; die, welke met fnaaren toegeftelt worden,; zijn |
HIJG. HIJL. HIJM. HIJO. HIJP. ïi87
nog wel de langstduurende en beste ; dog in vergoeding
vân dit gebrek , kan men ze ligtelijk weder door nieu- we koorden of fnaaren, enz. herftellen. Men heeft tot nog toe geen beftendige hijgrometer kunnen uitvinden, en die aan het oogmerk van naukeurige Natuurondër-j zoekers volkoomen voldoen : Men kan hier over ver- der nazien Wolffi i Aërometria. Het dient ook nog aangemerkt, dat men dezelve bin^
nens huis ergens plaatzen moet, daar ze van de vrije lucht, maar niet van de zon, kunnen aangedaan wor- den ; en die, welke los hangen , moeten ook voor den wind befchërmt zijn. Ook voegen ze niet in kamers, daar fterk in geftookt word. Tot befluit moeten wij nog zeggen.* dat men dikwils
hij'grometers in huis heeft, zonder dat men het weet, of daarom denkt; want bevind men niet veeltijds, dat de deuren, vehfters, blinden, enz., inzonderheid als ze nieuw zijn, bij droog weer, ligt en met gemak open en toe- gedaan worden, maar bij vogtig weer niet? Dit zijn we- zentlijke hij grometers, hoewel ze de trap der vogtig- heid of droogte zo klaar niet aantoonen, als de voori- ge, door konst bereide : Ja ons eigen lighaam is een zoort van hijgrometer, want bij helder en droog weer, zal 't zelve veel luchtiger en welgeftelder zijn,dan bij donker en vogtig weer. HIJGROSCOPIUM, is een woord, dat men gemeen-
lijk in dezelfde zin gebruikt als hijgrometrum. Zie HIJ- GROMETER. Dit woord is zaamengeftelt van vyï<>t\ vogtigheid en c*-°ma, video, fpeäo, ik zie, ik befchovt- ive. HIJLIGMAAKER, zie GEBAK , pag. 795,
' HIJMEN; Maagden-vlies. Het is onder deeze naam,, dat de Ouden een vleefchig vlies hebben vergood, aan de mond der fcheedegeplaatst, en waar door de ingang vernauwt word. Het griekfche woord ii/xn, betekent eigentlijkenAm'i-
je oïvliesje, en koomt overeen met de woorden van de- zelfde taal x.'i»v '& iJ.iii%, van welke woorden men ge- bruik maakt, na de lighaams gedeeltens, daar die vliezen geplaatst zijn. MuNDiNUS heeft het eerfte van het Mjmen gefproö-
ken als van een dekzel, dat door de natuur altoos voor ingang van de.fcheede geplaatst is; hij noemt het vela- men fubtile quodinviolatis rumpitur, cum effufione fangui- .nis. PicoLHOMiNi heeft dit vlies insgelijks vrijfler- flot, claiiflrum virginale genoemt. De Italiaanen noemen het in haare taal, la telletta valvola, fede della virgini- ta, en de latijnen flos virginitatis, zona virginea: Men ziet klaar uit alle deeze benaamingen, wat werk men er van gemaakt, en het denkbeeld dat men er van gevorrnc heeft. Dit zo tedere vlies, van een onbepaalde gedaante,
dat zich aan de ingang der fcheede al of niet bevind, zichtbaar of onzichtbaar is , heeft meer kwaad in de waereld veroorzaakt, als de noodlottige appel door de tweedragt op de tafel der Goden geworpen, doen zij de bruiloft van Thetis en Pelea vierden. HIJOGLOSSUS , is de naam der Spieren , welke
zich aan het Tong-been hegten, en in de tong bepaalt worden. HIJOIDES OS, zie TONG-BEEN. HIJOSCIAMUS, zie BILSEN KRUID. HIJOSERIS, zie HEDIJPNOIS. , HIJPECOUM ; Cumijnum ßliauofum ; Sastert-cn- mijn; Cumijn met peulen. lui a Me»
|
||||||||
L
|
|||||||||
«SI HIJP.
|
hijp;
|
||||||||
Men heeft verfcheide zoorten van dit eenjaarig ge-
was; als i. Het breedbladige Hijpecoum ; Hijpecoum vulgare
Dodoü^i ; (Hijpecoum ßliquis arcuatis compresfis articu- lutis, Lxnn, Spec. Plant.) 2. Het finalbladige Hijpecoum ; Hijpecoum ßliquis
pendentibus nonartkulatis; (Hijpecoum ßliquis cernais te- retibus cijlindricis, Linn. Spec. Plant.) 3. Het finalbladige 'Hijpecoum met groote bloemen ;
Hijpecoum tenuifolium, ßliquis crettis teretibus; (Hij- pecoum ßliquis ereSis teretibus torulofis , Linn. Spec. Plant.) Bejchrijving. De eerde zoort heeft lange getakte en
fijn gefnippeide bladen, die eenigzins naar die van de mite gelijken ; uit het midden der bladen fchiet een korte fteng met eenige weinige takjes uit de wortel op, aan welke verfcheidene kleine zesbladige boemen voort- koomen, van welke twee bladen grooter dan de overi- ge zijn , hebbende een geele koleur en aangenaame reuk ; na de bloemen volgen omgeboogene, zaamengedrukte en lidformige hauwen ,. diegeel nïerformig zaad bevat- ten. De tweede zoort verfchilt voomaamelijk van de voo-
rige, dat ze ronde lange hauwen heeft, zonder leden, en de derde zoort is daar van onderfcheiden, dat ze fijner gefnippelde bladen en regtopftaande ronde peu- len heeft. Plaats. Ze groeijen altemaal natuurlijk in Zuid-Frank-
rijk, Italien, Spanjen, en andere warme Oosterfche landen: Maar de derde zoort word hoofdzaakelijk in Moscovisch Daurien gevonden. Daar is ook nog een Oos- terfche zoort, die bladen heeft, naarde Duivekervel gelijkende. Kweeking. Bij ons worden dezelve door het zaad
niet bezwaarlijk voortgekweekt,. dat men in het voor- jaar zaait, verfcheidene zaaden in een kuiltje wat van elkander fhooijende; dewijl dit gewas, niet, gelijk meer andere zaaigewasfen, wil verplant weezen ; en men heeft er verder niets aan te doen, dan dezelve van het on- kruid fchoon te houden,- maar men moet haar een goe- de zandagtige grond en warme ftandplaats geeven. HIJPERBOLA; aldus word een der drie kegel-fnee-
den genoemt, welke zijn de ellipßs, parabola, en dee- ze hijperbola ; want als een conus of kegel evenwijdig met zijne zijden doorgefneeden word, zo maakt de krom- me omtrek der vlakte eeneparabola uit; maar word zij evenwijdig met zijn asfe' doorgefneeden, ontftaat er een kromme linie, die men hijperbola noemt j en zo men hem dwars en fchuins met de asfe doorfnijd, maakt de kromme omtrek des vlaks een min of meer langwerpige ei/jj)j-of lang- r.ond uit ; dog alle deeze kegelfneden zijn verfchillende van aart', naaf dat de conus hooger of laager is of verpnder- ftelt word, en hebben elk zijne bezondere eigen fchap- pen, welkerbefpregelingen zeer fubtielzijn,' en een deel van defubliim of verheevene Wiskonst uitmaaken ; ze hebben ook haare nuttigheden in veele weeten fchap- pen, en ds parabel inzonderheid tot vervaardiging van brand-fpiegels, lantaarns, telescopen , enz. Zie ook PA- RABOLE ; en meer hiervan begeerende te weeten , moet men de boeken der Wiskonstenaaren nazien , als in- zonderheid Wol ff 11 Elemefita Mathefios; Delà Hibe de fcBionibus covicis, en anderen. HYPERCATHARSIS, wrKi$*t<"s, Super purgatio,
Overmatig purgeeren ; deeze uitdrukking word gebruikt, om de altevergaande, boovenmaatige, en bijgevolg al- |
toos fchaadelijke uitwerking, van een al te geweldig
purgeermiddel mede te betekenen. H1JPERCRISIS, itsrifxfiç-n, Super indicatie; deeze uit-
drukking betekent een geweldige overmaatige Crifis, die in eeneziekte gebeurt, wanneer de ftaatderkragten niet be- kwaam is, om de buitengewoone poogingen te draa« gen, welke de natuur in het werk iteit, oui de kooking der ziekteftofFen te bewerken, en er zich gevolgelijk van te ontlasten; zo dat de uitwerkzelen, die er uit voortvioeijen, van zulk een buitengemeene verzwak* king en neerflagentbeid gevolgt worden, dat het lee- ven der zieken daar door in groot gevaar raakt. HIJPERICUM, zie ST. JANSKRUID. HJJPERMESIS; Ovenmatig Braaken ; dit ontftaatuiO bijna-dezelfde oorzaaken als het overtnaadg afgaan, naamelijk door al te fterke braakmiddelen, of door ver- gift , en om beide wegteneemen, moeten eenerlei middelen gebruikt worden, te weeten zodanige, die den maag verfterken en opiloppen , welke zijn 1. wa- terige dingen, als veel thee en coffée ; 2. nederftorten- dedingen, als berg-crijflal, gezegelde aarde, armenijche bolus, albast'er , gebrand herts-hoom, baljamieke aarde van vitriool ; 3. maagverfterkende dingen, tinctuur van caneel, geest van kruifemunte , water van theriaak, van porcelein, zap van kruifemunte, van kwee-peeren,, mas- tix-water, caneel-water, tiniïuur van bloedfleen, gepre' pareerde roode coraalen, catec.hu, rob van kwee-peeren, laudamum opiatum, opium viet kwee-zap bereid, pijnfiil- lende esfents, tintfomr van opium , enz. Indien men weet of vermoed, dat deeze toevallen van eenig vergift ver- oorzaakt zijn, zo worden de melk en melkagtige dingen, zoete amandel-olie , foup van vette hoenderen, en vleesch- oupen, enz. daartegen aangepreezen, ten einde het. ergift daar door of doorgefpoelt, of van zijne kragt be- ooft moge worden; en deeze middelen moeten hoe eer hoe beter gebruikt worden. HIJPEROON, dus worden twee kleine gaatjes ge-
oemt, die in het bovenfte gedeelte van het verhemel- e zitten, waar door de flijinerige vogten van het te- elswijze uitwas (procesfiismammillaris) opgevangen, en oor den mond uitgeworpen worden. HIJPEROSTOSIS , dus word een Beengezwel dat
et gantfche been aantasten bederft, genoemt; zijnde nderfcheiden van een gemeen been-gezwel of been-knob- el (exostofis) dewijl deeze maar alleen een gedeelte van et zelve aanfteekt, HIJPERSARCOS1S , anders ook Fungus genoemt.;
ild of' We e lig Vleesch;J~pongieus Vleesch, is een zoort an zagt fponsagtig vleesch, dat in de wonden al te fchie- ijk en te fterk groeit, en daar door dikwils de wonden efcbieliik aanvult, als men dezelve al te ras door vet- heelmiddelen tragt te heel en, of dat er geen genoeg- aame opdroogende heelmiddelen gebruikt worden ; het elk veroorzaakt', dat de pijpjes, waar door de natuur- jke heelende deelties vloeiien, flap of te zeer uitgerekt orden ; en waar toe nog meer toebrengt, als de won- en te warm gehouden worden ; hoewel het voedzel, at de Lijder nuttigt, naamelijk. ais het zelve al te vet n voedzaam is, hier toe ook veel toebrengen kan, of ok de natuurlijke vette aart des lijders. Het gevolg van lVwilde vleesch is, dat de heeling verhindert word, en de onde bezwaarlijk toegroeijen kan-; of dat er een lelijk dteken na de geneezing te rug blijft; weshalven het zel- e door bekwaame biit-middeien moet weggenoomen wor- en;, waar toe in "teerst dienen witte zuiker, gebrand? |
||||||||
aluin,
|
|||||||||
HIJP. iig»
|
|||||||||
•HIJP.
|
|||||||||
aluin, gepoederdejHorentijnJ'che lisch-wàrtel, ofzeven-boom,
wietoon, aloès, gepoederde galnooten, enz. Maai als het wilde vleesch hier vaa aiet weggaan wil;
gelijk echter meest gefchieJ, zo moet men llerker mid- delen gebruiken , gelijk Egijptifche zalf, doodekop van vitriool, enz.
Of maakt maar een flappe ontbinding van vitriool in
water, doopt hier in plukzel, en legt het op; of gebruikt in deszelfs plaats kalk-water. Of neemt aluinen fpaans-groenv&n elks ééndrachma;
kookt het wat in vier oneen water of wijn, en doet bij het doorzijgzel een half drachma camfer, en gebruikt het als het voorige. Hier nevens moet de lijder een goede dieet houden,,
en zo de voedende deelen in't lighaam te overvloedig zijn, zo kunnen dezelve vermindert worden door pur- geer- en zweet-middelen. Is het wilde vleesch door de warmte voortgekoomen, zo moet men de op de won- de leggende pleisters wegneemen, en er alleen maar plukzel opleggen met een ftijf verband, dat dikwils al- leen genoeg is, om het wilde vleesch te onder te hou- den, en de wonden te heelen,. als-er geen andere toeval, len bij zijn; dewijl tog.de natuur het meeste, zo niet al- les, daar bij doen moet. Zie ook WONDE. HIJPNOLOGICA, ùwnuyuLi!, v. d. Linden geeft
deezen naam aan dat gedeelte der Geneeskonst, het geen van de manier handelt , hoedanig de flaap moet geregelt worden, om met het behoud der gezondheid overeenkomftig. tè zijn. Het werk van dien Schrijver is getijtelt Manuduüio
ad medicinam, in het licht gegeeven door Schelham- me R. Het woord van kijpnologica is afkomfbig van irnntfom-
nus, Castell. Lex ie. Medic. Zie SLAAP. HIJPNOS ; betekent zo veel als Somnus ; 2ie
SLAAP. H1JPN0TICA, dus worden alle de geneesmiddelen
genoemt, welke de kvagt bezitten, om flaap te verwek- ken. HIJPOCACUANHA, zie IPECACUANHA.
. HIJPOCATHARSIS-,. ««««»«g», dit woord betekent een zagie purgatie of purgeermiddel , wiens uitwerking zo fterk niet geweest is, als men er van verwagtede, of dienstig was tegen-s de kwaal, waarvoor was ingenoo- men. HIJPOCAUSTA, zie BAD.
HiJPOCHONDRIE. Deezeziekte is even zo moei-
jeliik om te bepaalen, als om te geneezen; Boerhave heeft haar allerbest befchreeven; zij is weinig verfcbil- lende van de Melancholie, door welke hij verftaat, de uitwerking der verfloppingen der ingewanden van den buik; want deezen zijn gelegen, v'vè -rei's xMpn, gelijk lluFFUs Ephesius óp meer dan eene plaats zegt, dat is, onder de kraakbeendereh der onderde ribben naame- lijk. De Hypochondrie noemt men dat gedeeltevan ons lighaam, waar in in de rechter zijde , en voorhoven tot in de flinker zijde toe de lever, en in de flinker zijde de milt legt: Wij verdaan er derhalven door een ver- ftopte lever, welke belet, dat de lever-gal en galblaas- gal niet na behooren afgefcheiden word, de kooking van het eeten vertraagt, bedorven, en de lijder vadzig', droefgeestig en zomwijlen geheel dol word. De En- gelfchen fchrijven alle die gevolgen aan de bcdorvene werking van de milt, the fpleen, toe; dsarorn beftem- pelen zij de hijpochondrie, met den naam van Spleen, |
|||||||||
dat is, diepe Droefgeestigheid; wij noemen hijpochon-
drie en melancholie dezelfde ziekte, in de vrouwen op- ftijgingen, gelijk Sijdenham zeer wel bepaalt heeft: Om dat de maag geheel bedorven was, en de lijders zwar- te gal dikwerf overgaven, noemden het de Ouden me- lancholu of zwarte gal; om dat de verftopte ingewan- den, onderde kraakbeenderen der ribben gelegen, oor- zaak waaren,. van die zwarte gal, noemt men dezelfde ziekte hijpochondrie ; om dat de milt teffens aangedaan word,, de fpleen en opflijgingen of vapeurs; om dat die algemeene zwakheid de zenuwen aandoet, en als uit den buik opkruipt en opftijgt tot de keel, opflijgingen en vapeurs; en dus neemen wij de laatfte uitwerking der ziekte, om er een naam van te maaken. Alle menfeben, die een veel zittend keven leiden,
gelijk Lieden van Geleertheid, Ministers,groote Koop- lieden, Horologiemaakers, Naaiilers, Schilders, enz., zijn er zeer onderhevig aan; de lever ondergaat eene zonderlingen bloeds-omloop ; al het bloed uit de inge- wanden te rug koomende, ioopt door de poortader in de lever, en zonder nieuwe aandrang van beweeging te verkrijgen, loopt het door dat maffe ingewand heen, tot dat het eindelijk in de aders uitgeftort, naar het har-t gevoert word; begrijp eens, hoe traag die loop zijn moet, wanneer die niet geholpen word door geduurige beweeging van het lighaam : Maar laat de mensch ge- maakt en gefchikt tot beweeging en arbeid, zich oeffe- nen, laat hij fpitten, ploegen , te paard rijden, zaai- jen, hakken, enz., terftond word de lever gedrukt, door de geduurig in beweeging zijnde buikfpieren, bo- ven en agter door het middenrif; de lever derhalven als in eene pers leggende, word van rondsom gedrukt, en het bloed vermeerdert zijne fnelheid, alsdan gefchieden er geene verftoppingen, alles gaat zijnen gang; de gal, de galblaas, bet alvleesch, de klieren van den buik, alles klenst zijne vogten af; de mensch is gezond en vrolijk ; de arbeider zingt, en is wel te vreede in zijne armoede, terwijl de rijkaart door gebrek aan beweeging eerst de kooking verliest van zijn eeten , dan zijne eet- lust: De wellustige keuken, en de Dokter neemen hem nog de kragten weg , die overig waaren ,• zijne zwak- heid geeft hem hoofdpijn , voornaamelijk in den nek ; hij rispt geduurig winden op, of wel ilerft bijna door benauwtheid, als ze beflooten blijven; zijn ftem be- klemt, hij heeft een geduurige knobbel in de keel, dien hij niet kan nederflikken; hij noemt zich ongeluk- kig , hij word droefgeestiger , de traanen rollen hem overdeoogen, even gemakkelijk als de kinderen; hij vlied alle gezehchap , peinst geduurig op zich zelven, op de waereld; en weinig fcheelt het, of een andere verftopping van winden, of benauwde ademhaaling door eene oosten wind, gelijk in Engeland, doet hem het bsfluit neemen, om zich te verhangen, of met het pis- tool het leeven te heneemen !. Een vrolijk gezelfchap, een goed vriend, een Dokter die wel praaten kan, ee- ne klugtige vertelling of grap, doet hem uitzinnig lag- chen , en welhaast verandert zijn befluit; hij is gees: tig, en vrolijk, zo lang zijn vriend bij hem is; alle klagten, alle wee is over: Dog naauwelijks is hij al- leen, of allé. zwaarigheden verdubbelen; hoe hij rijker is, hoe hij meer voor armoede febroomt; eene enkele oorlog tusfehen twee Moogenheden , doet hem een algemeenen oorlog vooruitzien : de geheele waereld ftaat in het harnas, en ieder braakt van alle kanten vuur ; eindelijk vreezende voor alles, word hij uitzinnig en Iiii 3 ut-:. '■■'.-' do\ |
|||||||||
HIJP.
|
|||||||||||
HIJP.
|
|||||||||||
ÏI9»
|
|||||||||||
dol, gelijk veelmaal gebeurt; 'hij word gek en orinoo-
zel, zo bij ongeluk zijne gedagten op religie mijmeren! : In zommigen, zo wel mans als vrouwen, word het 'zenuwgertel zeer verzwakt, zij worden ftom, of wel krijgen eene epilepüe of vallende ziekte, die met er tijd flijt; geduurige hoofdpijn, pijn en benaauwthcid om het hart, en in de maag, zijn de toevallen, die in het begin alle deeze onheilen voorfpellcn. Wij hebben nu de phijfique redenen voorgeftelt; daar
zijn ook andereri ; bij de Vrijfters , die inwendige trek tot bijflaapen, die zij door deugd overwinnen, of lie- ver opkroppen moeten, geeft veeltijds en meestal ge- legenheid tot die oprtijging'en i in de mans ambitie, on- vreed'jnheid, nijd, enz. ' Dog alle deeze oorzaaken worden llerker aangezet door de werktuigelijke, daar wij reeds gewag van gemaakt hebben: Tot de onvre'e- denheid brenge ik het Heim-wee, de Zwitzers zo ei- gen ; zij worden dol en uitzinnig, indien zij tot hun land niet wederkeeren; zo veele uitwerking heeft de ziel op het lighaam ! In kinderen is dikwerf de jaloufie, gekweekt door een
onbetaamelijke voorkeur, die de ouders aan den een boven den anderen geeven, oorzaak geweest van hypo- chondrie, die langzaamerhand in gekheid overging; de afweezenheid van een bemind voorwerp; wederwaar- digheden in de waereld, inzonderheid befchimping en befpotüng, of al wat de verwaandheid van menfehen beteugelt, of hunne hoogmoed vernedert. Zie daar eene ziekte, welker oorzaaken bijna zo vee-
Je zijn , als de moogelijke wederwaardigheden die den mensch verzeilen, vermenigvuldigt met de phijfique ge- volgen van ftil zitten, van te veel en te lekker eeten , enz. Waar zullen wij nu de geneesmiddelen zoeken ? hoe de gezondheid erlangen ? Daar de een hijpochon- deris, om dat hij te veel ftudeert, en zonder ftudee- ren, kan hij de kost niet wannen, enz. ; fterven van honger, is immer zo gevaarlijk, als te fterven van hy- pochondrie ! Dees moet geld hebben, die een ampt, geene loftuitingen ; wat apotheek geeft zulke genees- middelen? Wat zullen wij van de b'leeke Sexe zeggen, 'die heimelijk zucht om een man? waar verkrijgt men die, zo dra er geen geld gevonden word, om den Vrijer te doen blaaken ! Daar is geen elendiger ziekte, en geluk- kig voor het ïnenschdom, zo word zij niet dan bij de Rijken gevonden: Het zijn de Koningen, en de Hove- lingen, het-zijn de rijke Kooplieden, de Lieden van Studie, en die boven hunnen ftaat leeven, die geteis- tert worden door deeze kwaal ; en niet de Werkman, nog de Boer, niet de Zeeman! Eene gefchikte lighaamsbeweeging, weinig denken,
maatig eeten, te vreede te zijn , aanftonds te huwen zo als men rijpe jaaren heeft, zijn de eenige middelen, om die vreesfelijke ziekte voortekoomen. Helaas lee- zer! gij zoekt te vergeefsch uwen troost in deeze bla- deren; indien gij uit weelde, of om de opgetelde re- denen, hijpochonder zijt; voorzeker immers leest de gemeene man dit Woordenboek niet; troosteloos kan men u niet laaten gaan : Zie daar middelen ! Is een zittend leeven oorzaak; wandel, dien u-zel-
Ven, zaag hout, fpeel met den drijftol, rijd te paard; zo het u gebeuren mag rijd naar buiten, of gaat na ■Spa, naar Aken, naar Pijrmont, of daar gij wilt; on- der voorwaarden, dat ilechts een hosfende wagen uwe 'lever fchud, en de geduurige voorwerpen die nieuw zijn, u-doen vergeeten het leed, het welk eene hei- melijke fineit of verlangst in u verwekte. |
Kunt gij niet reizen ; drink alle dagen Pijrmonts-wsi-
ter met wijn, of dat zelfde water zuiver in de zomer; .beweeg onderwijlen uw lighaam ; geloof ons, de Dok- ter kan u weinig nut doen, alle de gom-pillen zijn niet in ftaat, u te helpen, zo lang de oorzaaken niet wegge- noomen zijn ; de hartstochten evenwel können bedaart worden, alle immers fchrikken ligt, of vallen ligtelijk in toorn, in woede, en deeze verwekken opgefpannen- heid, winden, benaauwtheid, flaapeloosheid, wanneer geene ftillende middelen gebruikt worden. Droppen tegens de opftijgingen, in mannen en vrou-
wen: Neemt wind drijvende geest van Sijlvius, één on- ce; gebamfleende geest van hertshoorn, twee drachmen, en vloeijend laudanum van Sijdenham, één drachma ; -mengt het; hier van drie tot vier maaien daags genoo- men , met wat witte wijn of water. Of neemt Veneetfche zeep, één once; extraBvan.rht-
barber, één drachma; verdikte osfen-gal, twee drach- men , en masfa van pillen Ruffi, één drachma ; mengt het, en maakt er pillen van, vandriegreinen zwaarte; neemt vier maal daags hier van drie tot vijf pillen; laat de af- gang maatig zijn, en maatig dezelve door meerder of minder pillen te gebruiken: Gebruik uw eeten lang- zaam , kauw uwe fpijzen ter deeg, rook geen tabak, laat alle vet eeten ftaan, en al wat zuur word in de maag. Lees vervolgens Sijdenham, gij zult bevestigt vin-
den alle de opmerkingen, hier boven gegeeven, en na alles wet overwoogen te hebben, zult gij bevinden, dat men, om gezond en gelukkig te worden, eerder moet beijveren, om een Boer, dan een Geleerd Man of Hoveling te zijn. Dat het Opperweezen het waare geluk der menfehen gehegt heeft aan eenvoudige ze- den , een eenvoudige Ieevenswijze , en dat overdaad do moeder is van alle ongelukken. HIJPOCHIJMA, of'Hijpochijfis; is de naam die aaa
eene oogziekte word gegeeven, welke men gewoonlijker fiaar. of cataraU noemt; zie STAAR. Dit woord is grieksch mmn*. , en betekent eigentlijk uitflorting van eenig vogtx de Ouden geloofden, dat deeze ziekte ver- oorzaakt wierde, door de uitflorting van eenig vogt, op den oogappel. HIJPOCISTIS; Ajarum aphijllumfquamofwn; (Aja-
rum foliis fesfilibus imbricatis, floribus quadr/fidis, Linn. Spec. Plant.) Dit is een vreemd parafkisch gewas, dat uit de wortel van een zoort van Cistus fpruit, en daar aan eigen is; beftaande- uit veele bladjes of vliezen , welke boven en over elkander leggende opgroeijen, en groen-, wit-, geel- of roodagtig van kqleurziin; het zelve groeit in Zuid-Frankrijk, Spanjen en Portugal. Uit dit gewas word een zap geperst, en vervolgens
gezuivert en verdikt, dat een fcherpe, zuuragtige en zaamentrekkende fmaak heeft, en zeer gepreezen word tegens alle buikloopen , vloeijing der baarmoeder, over- maatig braaken , bloedfpuwen, enz. Men brengt het voornaamelijk uit Zuid Frankrijk en Italien , en het bes- te moet versch, dik, hard, zwartglinsterend, zwaar en zuur van fmaak zijn, en niet brandig ruiken. H1JP0CRAS; Hippoçras ; is een door konst, vaa
beste wijn, fpecerijen en zuiker toebereide wijn, die zeer aangenaam van fmaak is: Aan deeze drank word ook wel de naam van Bruids traanen gegeeven, dewijl het bij vermoogende menfehen in gebruilf is, om wan- neer zij zullen trouwen, geduurende den tusfehentijd, dat de Kerkelijke proclamatien gaan, dusdanigen drank |
||||||||||
HIJP.
|
|||||||||
HIJP. nyr
|
|||||||||
te fchenken, en zelfs aan hunne goede vrienden rond
te zenden : Dezelve word op veeier lei wijze bereid, weshaiven wij hier eenige zeer goede manieren laaten volgen. Een goede Hijpocras te maaken.
Neemt rhijnjzhe of andere goede witte wijn, 16 on-
een of een half mingelen; caneel, een half lood; wit- te gengber, een-vierde lood, en witte zuiker, vijf lood; ftoot de caneel en gengber ineen vijzel klein , doet ze in de wijn met de zuiker, en laat het zaamen vier uuren lang ireKken, het zomtijds eens omfchuddende; giet het vervolgens eenige reizen door een wollen puntige zijg- zak, tot dat het wel klaar en doorfchijnend is; zo is de hijpocras gereed. Wi! men dezelve wit hebben, zo giet het trekzel
door de zijgzak, en drukt de ingrediënten met de han- den wel uit; neemt dan het te rugblijvende uit de zak, en doet bij het doorgezijgde een weinig verfche koemelk, ongeveer een theekopje vol, en laat het dan weder eeni- ge maaien door de zak loopen, totdat het klaar genoeg is. Wil men de hijpocras gekoleurt, bij voorbeeld rood
hebben, kan men hein verwen met tournejbl, ofgeel me t faffraan, enz. Andere manier, om witte of roode Hijpocras
te bereiden. Neemt twee pinten, of zo veel u belieft, beste wit- te of roode wijn; doet bij de twee pinten wijn, één pond beste zuiker ; twee in fchijven gefneedene citroenen , vijf of zes oranjefchilien, met het zap van een oranje- appel, een half lood goflooten caneel, vier in tweè'n ge- brookeneneATfjtó/iage/.r, éénoftweebladjes/oeife, vijf of zes gellootene korrels witte peper, en een half lood ge- 'ftootene coriander, een halve of heele gefchilde en in fchijven gefneedene renet appel, een half pint goeie »Hert; fchuld het wel door elkander , en laat het ten minden vier-en-twintig uuren lang (laan; daar na giet het twee of drie reizen door een zijgzak in een pot of kan. Wil men de hijpocras geparfumeeit hebben ; zo dekt de pot of kan met een linnen doek , drukt het in het midden wat hol in, en legt er een zeer klein weinig gepoederde amber en muscus op; laat dan het doorzijgzel de laatfte reis door dit linnen loopen. Deeze hijpocras km lang duuren. Andere manier.
Neemt drie pinten witte wijn, anderhalf pond zuiker, één once geftooten caneel, tien of twaalf gebrookene kruidnagels , en even zo veel gekneusde coriander-kor- rels, eenige blzàen foelie, drie heele peper-korrels, twee in fchijven gefneedene citroenen; laat het zaamen vier- entwintig uur lang trekken , en dan doorgegooten, als vooren ; men moet het altemets eens omfchudden, en als mende hijpocras geparfumeert wil hebben, zo kan men één grein muscus onder aan de punt van de zijgzak binden. Om lïijpocras met Water te msaken.
Neemt een half pint beste.witte wijn, en driemaal zo veeïgoed gekookt .water, doet „da ar bij het zap van een erroen , met vijf of zes citroen /chilien, het zap van een zuure ormije-apptl, een half drachma of een-agtfte lood geflooten caneel, drie .of vier kruidnagels , een blad;'e feelie, een vingeigreep gekaeait coriamler-zaad, drie of |
|||||||||
vier gekneusde peper-korrels, het vïerdedeel van een
gefchilde en in (lukken gefneedene renet appel, de helft van een China's-appel, een half pond zuiker, en een- vierde pint zotte melk ; mengt en roert het alies wel door elkander, laat het eenige uuren lang trekken, en giet bet vervolgens door een zijgzak, als de voorige. Wil men't geparfumeert hebben, zo kan men ereea
klein weinig gepoederde amber en muscus bijvoegen ; dog" veele menfehen , inzonderheid de meeste vrouwen » kunnen niet over de muscus reuk; maar men kan in de- plaats wat meer caneel neemen, dat mede een aange- naame geur geeft, en ook niet fchaadelijk, maar zeer gezond is. Om hijpocras te maaken, mag en moet men allerlei
wijnen gebruiken, die deugdzaam en kragtig, en niet- vervalscht zijn, als rhijn/clie en moe/el-wijn, champa- gne- en bourgogne wijn , frontignac, of andere beste fran/che wijnen, Jpaan/che wijnen, enz.; want de in« zigt, om hijpocras te maaken, ii niet om dezelve da- gelijks te drinken, maar nu en dan tot verfterking er een rornertje vol van te neemen, of om zijne vrienden daar op teonthaalen; weshaiven daar ioe de beste engezond- fte wijn, het zij witte of zoete node, dient gebruikt te worden : Men kan ook de fpecerijen en andere ingredi- ënten, als mede de zuiker, verminderen of vermeerde- ren , na dat men de hijpocras fterker en zoeter begeert; dog als dezelve rnaatig gefpecerijt is, zal hij zo veel te aangenaamer en gezonder zijn. Om een goede Hijpocras-es/ents te maaken.
Neemt twee lood caneel, en één lood kruidnagels,-
doet het, klein geftooten, in een fles, met een halve pint beste brandewijn of'jenever, en laat het op een war- me plaats een week of langer, wel digt geflopt, trek- ken, en dan wel uitgetrokken zijnde, giet het klaareaf, of men kan het door eenvloeipapier laaten lekken, om de es/ents zeer klaar te hebben. Als men dan hijpocras bereiden wil, heeft men maar
een half pond, min of meer, beste zuiker in een pint goede wijn te laaten fmelten, daar na eenige druppels van deeze es/ents daar bij te doen, en het te zaamen door een zijgzakje of ander filtrum te laaten lekken, om het klaar en helder te hebben, zo is uwe hijpocras ger reed, om te gebruiken, en voortedienen. Andere voortreffelijke Hijpocras-esfents.
Neemt een half pint beste wijngeest, vier oneen iis-
te caneel, twee oneen geel/antel-hout, één once galan- ge-wortel, één once kruidnagels, twee drachmen witte peper-korrels, en één drachma paradijs-korrels-; alles grof- jes klein geftooten zijnde, dat geflooten kan worden-, doet het zaamen in een fles, en laat het eenige dagen lang warm trekken, dan doorgezijgt als boven, zo is de esjents veerdig, die men gebruikt, als de voorige. Als men het zo flerk niet begeert, kan men alleen de
caneel en het /antel-hout, met één once witte ditïam eja vier greinen lange peper neemen , en op de brandewijn laaten trekken, als vooren. Wil men het geparfumeert hebben, zo kan men er een
klein weinlg'amber en muscus bij doen. Of men maakt een. bijzondere amber-es/ents, waar van men altijd, naar believen, eenige druppels bij de hijpocras kan doen, als men hem deeze geur wil doen hebben. HIJPOPOCRÀTER; én Kelk, Drink-kelk.
I1JJPOCRATERIFORMIS; Kelkvormig.
HIJ PO
|
|||||||||
/"
|
|||||||||||
HIJP. HIJS.
H1JPOSARCA; is een zoort van wàter-zugt, daar
het water niet flegts onder de fpieren tusfehen 't alge- meene vet-vlies zich bevind, maar ook het vet, zo tus- fehen'als onder de fpieren vervult. HIJPOSPHAGMA ; dus noemt men de uitftorting van
het bloed in de voorfte of agterfte oogkamer, het welk of door eene flag of wonde, ofwel door een ongeluk- kige Itaarligting daarin is geraakt; meestentijds ontftaat hier door een Hijpopijon of Etter-oog. HIJPOSTASIS ; ditgriekfche woord betekent het grof-
fte gedeelte der pis, het welk onder op de grond van het vat gaat zitten, daar het in beflooten is. HIJPOSTROPHIA, of Hijpotropia; dit griekfche
woord heeft twee betekenisfen; of het word gebruikt om de handeling van een zieke mede te betekenen, die zich dan op deeze en dan op geene zijde in zijn bed om- keert, en dit is de zin, waar in Hippocrates het be- zigt, Epid. lib.yil.tkc. ofwel dit woord betekent, vol- gens den zelfden Schrijver, Epid. I- II. wederinflorting ir, eenige ziekte. HIJPOTHENUSA ;fchuinfe Linie ;-word in de Geome-
trie die linie genoemt, welk in een geregelde of ongeregel- de vierhoek overdwars, uit eene der hoeken tot in de te- genoverftaande getrokken word. HIJPOTHEEK; is een bijzondere verbinding der
goederen van den Debiteur, ten voordeel e van zijn Crediteur, tot zo veel te meerder zekerheid zijner fchuld. Dit woord koomt van het griekfche v'mBU», het welk
een zaak betekent, die aan een ander verbonden is, dat is te zeggen, aan eenige verpligting onderhevig. De hijpotheeken zijn of generaal of fpeciaal.
Generaale hijpotheek is, wanneer iemand alle zijne
goederen verbind en ten onderpand (lelt. Speciaal, als het zelve gefchied van zeker goed of goederen. Onder hijpotheek van alle goederen worden danbegree-
pen, hebbende en toekoomende, lighaamelijke en onlighaa- melijke, roeiiijke en onroerlijke goederen ; ook hopmans- en winkel--w aar en , met uitneeminge nogthans van zulke goederen, die de ("chuldenaar waarlchijoüjk in het bijzon- der niet zoude hebben verpand; zo als huisgeraaden, kleederen, boeken, ambachts- en huismanne-gereedfehap, en wat iemand meer tot zijn dagelijks gerijf en onder- houd van nooden heeft; welke dingen ondergeneraale hijpotheek niet verftaan worden, ten zij zulks met uit- drukkelijke woorden in het contrat worde geplaatst. Zie ook VERPANDINGE. HIJPOTHESIS ; is de veronderftelling , die men
van zommige dingen maakt, om reden te geeven, van 't geen men daar over aanmerkt, fchoon men niet in ftaat is , om de waarheid van die veronderftelling te be- wijzen. HIJSOP; Ifop; in het latijn Hijsfopus. Daar zijn ver-
fcheidene zportenvan, waarvan de volgende, de be- kendfte zijn. i. De gemeene Hijfop ; Hijsfopus vulgaris; (Hijsfopus
fpicisfecundis, Linn. Spec. Plant.} 1. De Berg Hijfop ; Hijfopus montana; {Thijmhra flo-
ribus verticilhtis, Linn, Spec. Plant.) 3. De Macedonifche Berg-Hijfop; Hijfopus montana
Macedonica valerandi Dourez; ( Thijmhrajloribus fpicatis, Linn. Spec Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort fchiet verfcheide har-
de houtagtige ftengen uit de worte' op, van één voet of meer hoog, waar aan veele fmalle langwerpige pun- tige donker-groene bladen groeijen, van een aangenaa- me
|
|||||||||||
H1JP.
|
|||||||||||
11ÇZ
|
|||||||||||
HIJPOCRIJT, zie HUICHELAAR.
HIJPODERMIS, is het zelfde als Epidermis of Op-
perhuid; zie EPIDERMIS. HIJPOGASTRICA ARTERIA, of Iliaca interna;
is de binnenfte tak van de arteria iliaca., die zich zo . wel in het bekken, en de daar inleggende deelen ver- toont; a!s het met zijne takken, door de gaten van het lekktn nabuiten loopt. Het is hier van , uat bij de kin- ders de navel ftreng-aders voortkoomen. HIJPOGASTRICA VENA; zijnde aderen, welke
een gelijke benaaming en verdeeling, als de voorbe- tchreevene flag-aderen hebben, zij vloeijen in de onge- deelde iliaca, en maaken nevens de andere, de opklim- mende helle ader (yena cava). HIJPOGASTRIUM; Aaualiculus; betekent bet bene-
tienfte gedeelte van den onderbuik, welke twee of drie viogerbreed onder den navel begint, en tot aan het fchaambeen loopt. .Zie ONDERBUIK. . • HIJPOGLOSSIS, of Hijpoglosfium, dus word het onderlte deel der tong, dat in het kaakebeen hangt, genoemt. HIJPOGLOSSUM ; is een zoort van Ruscus of Mui-
ze-doorn; zie aldaar. HIJPOLEUCOS , zie STRANDLOOPERS ,». IX.
HIJPOPHAS1S , v'mftru, Subapparitio ; van het
werkwoord vmlfxmfuu , Subappareo. Men gebruikt dee- ze uitdrukking, om dat geene te betekenen, aan de zulken , die flaapende de oogleden niet ten vollen ge- llooten hebben , zo dat men een gedeelte van het wit der oogen ziet; het welk een blijk van een groote zwakheid is, en een zeer liegt teken in hevige ziek- ten«. HIJPOPHORiE, «W«w<£; betekent diepe en fistu-
leufe verzweringen. H1JPOPIJON; Pijofis; Lunella; Etteroog. 't Woord hij-
popijon, datgrieksch is, lAarwiw, zaamengeltelt van »Won- der , en nu'vi etter ; is een zweer in 't oog , als er naamelijk een etteragtige ftorTe onder het hoorn-vlies, voor de oog- appel, digtbij het crijftallijne vogt vergadert word; het welke zijnen oorfprong hebben kan van een kwalijk ge- neezen oog-pijn, of van een puistje of gezwel op het hoornvlies of druive vlies; of ook door een van ftooten of flaan enz. verkreegen blauwe vlek in het oog (fugil- latio.) Om dit ongemak te geneezen, 'moet men zagte oog-
pappsn offtoovingen gebruiken ; bij voorbeeld, neemt een paar zoete appelen, gefchild en gezuivert zijnde, kookt ze in roofen- of gemeen water week, doet hier bijßijm van fenugreek- of van lijn-zaad, het wit van een paar eijers, en een weinig verfchekoe-melk, maakter eenpap van, en legt ze warm op het oog. Of neemt kwee-korrels; weekt dezelve gekneust zijn-
de, in roof e-water, zo zal er flijm vankoomen; hieron- der mengt een weinig gepoeijerde witte brood-zuiker en honing, enbeftrijkt daar mede het gezweer 's daags drie- maal. Of neemt het uitgeperste zap van groote gouwe of
fchel-kruid, en van weegbree, mengt het met wat honing of mede, en gebruikt het als het voorgaande. Maar als de etter door deeze of diergelijke middelen
niet kan verdreeven worden, dan moet het gezweer door middel van een naaide geopent, en dan wat eijwit met meede geklopt, opgelegt worden,- dog tot deeze opening word de hand van een kundig Chirurgijn ver- eischt; Zie ook OOG-GESWEER. |
|||||||||||
HIJS.
ffiereukj Tan het midden der Mengen en takken, kod-
ffiPn gebaarde bloemen, in kelkjes tusfchen kleine blad- jes, wervelswijze voort, maar die gemeenlijk naar de ééne zijde geteert ftaan, en fchoon blauw van koleur zijn, 'maar men vind ze ook met roode en witte bloe- men, doch zeldzaam. Daar zijn ook nog verfcheide veranderingen van dee-
ze Ay/öp; als i. met bloemen die rondom de fteng ftaan ; 2. hij/op naar muscus ruikend; 3. klein en laag groeijen- de hij/op; 4. hyfop met een korte ronde air; 5. met gekrulde bladen; 6. met gekurve bladen; 7.met geel- bonte bladen. .2. De tweede zoort.gelijkt genoegzaam naar de vo-
rige , maar heeft rouwe en haairige bladen. 3. De derde zoort zweemt ook naar de eerfte zoort,
maar heeft langer, ftijve en ruige bladen, en de bloe- men koomen niet wervelswijze voort, maar in een korte dikke geblade air. Plaats. Waar de eerfte zoort natuurlijk groeit, is on-
bekent; doch.hetfchijnt geen bijzondere, maareendoor de cultuur in de hoven veranderde en gladder gewordene zoort van de tweede wilde zoort te zijn, welke in Zuid- Frankrijk, Italien en elders op bergagtige plaatzen groeit. De derde zoort word gevonden in Griekenland, Macédonien , en in de verdere Oosterfche Landen. Kweeking. Om dezelve te vermenigvuldigen, zulks
gefchied niet bezwaarlijk door fcbeuring, of door ftee- king van takjes , op de gewoone wijze , in het voorjaar; en dezelve kunnen alle onze winter-kou- de vrij wel tegenftaan; beminnende liefst een drooge zandagtige, dog niet magere grond; echter word de eerfte zoort het meeste bij ons en çlders geplant, tot het gebruik in de Geneeskunde. Eigenjchappen. De hij/op, te weeten de eerfte bij ons
gebruikelijke zoort, heefteen verwarmende, verdunnen- de, openende, oplosfende, pis-en ftondendrijvendekragt ; en is inzonderheid een heerlijk borst-middel, dienstig tegen de engborstigheid, zwaare hoest en kuch ; verfterkt -ook de maag, moeder en het hoofd. Men kan het droog gebruiken, als thee getrokken, of gepoedert: Indeapo- theeken maakt men er gedistilleerd water, conferf enßj- roop van, die in dezelfde gebreken zeer dienstig zijn. Uitwendig verdeelt het 'tgeronnen bloed en de waterige vogten, en is derhalven zeer nuttig in blauwe vlekken , Van ftooten, vallen, flaan , enz. ; men gebruikt hier toe best het zap of het water daar van , met een weinig bran- dewijn of jenever vermengt; dit dient ook voor beleedig- de zeere oogen. Men leest in de Heilige Schrift hier en daar van hij-
fop, en daar onder anderen de Koning Salomon van fpreekt; maar men weet hedendaags niet zeker, wat zoort van kruid dit eigentlijk geweest zij, en er is onder de Geleerden veel verfchil over; zommige houden de winter-keule daar voor, die veel in de Oosterfche Lan- den groeit, en aldaar in groote achting is ; anderen wil- len, dat het een zoort van marjoleine of' origanum zoude zijn, Fabius Columna,een vermaard Italiaans liefheb- ber en kennaar van kruiden, wil, dat het een zoort van Ttijfop zoude zi:n, die veel in Apulien tusfchen de rotzen ten muuren groeit, van hen hijfopus apulus dioscoridis £? Jerapionis genoemt, en die veel naar de marjoleine zweemt, *« winters groen blijft, en een zeer aangenaame reuk heeft; maar ook dit is onzeker; doch om hier over niet uit te weiden, het blijft onzeker, wat kruid Salomon II Deel. |
||||||||||||||||||
bijs;
|
||||||||||||||||||
fï5i
|
||||||||||||||||||
e» andere Oüdöri daar door eigentlijk Verftaan hebben
gelijk zeer veele dingen der oudheid onzeker zijn ; door dien de benaamingen veränderten er meesttijds geen ze- kere kentekens van gegeeven zijn. HIJSOP, zie ook RUIS CHI A NA. • iJjis^s^y^roV00"van ****$»
SK2S«S AGRESTIS, zie SATUREIJ.
....HIJS!ERA, betekent het zelfde als Uterus, naame- lijk de Baarmoeder. HIJSTERALGIA, ditgriekfche woord, zaamengeftelt
van ont* uterus en «»>.*, dolor, betekentfmerte of pijn der Baarmoeder. Zie MOEDER-PITN BIJSTER APETRA, zie HIJSTEROLNT.
HIÏSTERICA PASSIO, zie OPSTIJGING.
HIJS PEROLIJT ; in het latijn Hijfierolithus : Hiis-
teropetra; _ Cwmolithus ; is een fteen, die dus is genoemt. om dat zij zeer duidelijk de uitwendige fchaamdeelen van een vrouw verbeelden. Hij is zeer hard, zwartaa- tig-gnjs of bruin van koleur, bçbbende de grootte van een halve of doorgefpouden noot, waar aan hij ook niet kwalijk gelijkt, dewijl hij aan de ééne kant bolagtig-roni is „ en.aan de andere kant een fpleet heeft, voikoo- mentlijk aan de labia pudenda gelijkende. Langius onderfcheid twee zoorten van hijflerolijten,
de eene heeft bijna de grootte van een noot, zodanig als die, welke wij zo even hebben befchreeven, de ande- re is kleinder, en koomt van grootte met de hazelnoot overeen; deeze laatfte word in Zwitzerland gevonden; zie Langius Historia lapidum figuratorum, p. 48. Waller 1 us onderfcheid mede twee zoorten vanhijs-
terolijten; hij noemt de eerfte eenvoudig, en de andere gevleugelt. WoKMius fpreekt van eenhijsterolijt, dien hij insge-
lijks befchrijft, als wij gedaan hebben , met dit onder- fcheid , dat men aan de andere kant de teeldeelen van de man zesr duidelijk afgebeeld ziet, waaruit hij be- flmt, dat men die fteen met meerder regt Diphijis dan Hijsterolijt- zoude kunnen noemen, dewijl er zich de teeldeelen van beide de fexen in vereenigt vinden ,• zis Museum Wobmïanum, pag. 83 en 84. ' " " Behijsterlolijthen worden nergens in zulk een menigte
gevonden , als bij het Kafteel Braubach aan de Rhiin op de grenzen van het Landgraaffchap Hesfen. Volgens Gesnerus , vind men ze ook in de Berg Ehrenbreitflein. leggende digt bij Coblentz, ter plaatze, daar de Moezel zieh in de Rhijn werpt; zeer enkel ziet men ze ook in het Hertogdom Brunswijck, digt bij de ftad Wolfenbut- tel ; echter zijn deeze laatften niet zeer hard en heb- ben maar de zelfftandigheid van gedroogde'aarde of klei?. HIJSTEROMOTOCIA, of Hijsterotomia ; is eene
Operatie, die men anders en gewoonlfjkef Keijzerlijke Sneede (Operatio-C.efarea) noemt. Zie KEIJZERLIJKE SNEEDE. Het-is een grieksch woord, koomende van fori!*,.uterus, baarmoeder, en van v^t , ?<.#ƒ„ rnij. ding. 'J ' J ■> HIJSTEROTOMIA, zie HIJSTEROMOTOCIA.
HiJSTRICITES; dee/.e naam is dooreenige fchrij vers
aan een zoort van Bezoar-fieen gegeeven , die zomwijlen in de lighaamen der Steekei varkens van Malacca groeiien- |
||||||||||||||||||
het is dezelfde, welke men pedro d'elGoa, Malakkijchefleen,enz.noemt'
|
van
zie PEDRO DEL |
|||||||||||||||||
PORCO.
|
||||||||||||||||||
Kkkk
|
||||||||||||||||||
HIJSTRIX
|
||||||||||||||||||
f
|
||||||||||||||||||
WH HIJfeyflIJV.
HITSTRIX zie EGEL-VISSCHEN »•«. V. p. 6ot. maar om de vijfden jaaren vrugten draagt; die. vtagt ia
én STfEKEL-V ARKEN, fchoongeel, de grootte hebbende van een middelmaa-
ÖITVOURAHE-; deezê naam draagt een groote Bra- tige pruim, van een buitengemeens zoetefraaak, enaan-
filiaunfche Boom, wiens Ichors wit is, en als zilver blin- genaame geur; van binnen beiluit hij een kleine kern of
kende, deszelfs hout is roodverwig; wanner men een pit. De fchors of bast van dee^en boom verwekt door-
fneedeindefcb.orsm.aakt, vliet er een melkagtig zap- waasfeming, en men bedient er zich m Biafilien van, om
uit, van een ziltige finaak: Men zegt, dat deeze boom de venenfche kwaaien te geneezen.
|
|||||||||
Bericht aan ; den Binder, wegens het plaatzen der
Plaaten.
Plaat XIII tegens over Pag. 592
----- XIV '—- -— ------ 592
—----■ A » ■ ■
____ XV ------ — ■----- 718
__ XVI ------ ------ ------ 1071
----- XVII ——. ------ —— ion
-----XVIII ------ —— ------ 1104
Het Wit moet geheel aan de Plaaten geiaaten worden > om
te kunnen uitflaan. |
|||||||||
i&
|
|||||||||
Te LEEUWARDEN,
Ter Drukkerij» van H. A. dJ: CHALMOT. 1769. |
|||||||||