3
|
|||||||
WAPENKREET,
|
|||||||
LIERZANG.
|
|||||||
't Gedrocht. met zoo veel bloed bedropen ,
Bejlookt de mensclihcld weer, zijn' fchuilkoek uitgeflopen; Het overfchrijdt zijn ban in d'overkruisten vloed, ' t zeeftrand toont op nieuw het fchandmerk van zijn voet. |
|||||||
VV elaan! de Krijgsklaroen geftoken,
Europa, 't Vaderland, de Hemel, daagt ons op. De Heidraak, weer op nieuw ten afgrond uitgebroken, Verheft den halfvertrapten kop. 't Gefchubde lichaam flaat zijn wrongen Om Koningszetels, worgt, en fmoort,
En rukt, door geen geweld bedwongen, Een halve wareld met zich voort. Te wapen, Nederland! Germanjers, rukt te velde! Grootmoedig Albion , bruisch met uw golven aan l
En, die uit 's aardrijks nacht tot haar verlosfing fnelde, Keer weder, dappre Roxelaan! |
|||||
Keert
|
|||||
C 4 ;
Keert weer! de Dwingland leeft, herademt, ftrekt de handen
Op nieuw naar 's warelds ftaf, hem door uw' moed ontfcheurd: Het aardrijk davert reeds van 't knettrend knarfetanden, Waarmee 't geblikfemd hoofd zich tot de wolken beurt.
Vergadert u ten moord! Hier valt geen orelogen, Gy, volken; flachting flechts, verdelging is hier plicht.
Spaart tijgerwelpen, fpaart die tijgrenborsten zogen; Met d'afgrond is geen zoen by 't Hemelsch zonnelicht!
Roeit uit, die Satan zwoer de menschheid uit te roeien, Den hemel-zelv' beftormt, en God in 't aanzicht flaat;
By eiken ademtocht rivieren bloeds doet vloeien, Bloedzwelgens overkropt, en niet van bloed verzaad!
Keert weer in 't harnas, gy, ontwapende oorlogsbenden; Rukt uit het blikkrend zwaard, waarvoor de booswicht vlood!
Gaat, gaat uw Heldenwerk volenden, En trappelt den tyran in 't flijk waaruit hy fproot!
Hy braak die duivlenziel, waar Duivlen-zclv' van beven, Met long en ingewand ten gorgel uitgeprest;
En, worde 't gruwzaam rif den gieren prijs gegeven, Wier buik hy, jaren lang, met mcnfchenfpieren mest!
|
|||||
Va-
|
|||||
( 5 )
Vereen, bewoond heelal, by duizend-duizendtallen,
Verpletter 't fchuldig hoofd, van uw verwoesting zwaar! En gy, wien arm en moed ontvallen,
Onweerbren waar de wapens fchallen,
Hoopt vloeken op den kop Van d'Aartsgeweldenaar.' ö Gruwel! de aardboótn heeft zijn voètftap kunnen dragen,
En fpleet niet onder hem , van fchrik om 't hart geflagen!
Zy keerde walgend om , noch fpuwde 't monster uit; Ontzonk hem niet, noch loeide in reutlend doodsgeluid! Wee, wee u, aarde! wee, waar hy den voetzool (telde!
Geen oogst die daar ontlook! geen bronnat dat daar welde,
Geen kruid, geen laafnis voor den dorstende! Enkel bloed Vloeit borr'lende uit den grond, de doren fcheurt den voet, En 't gloeiend zand ftüift dood en wanhoop door de dalen;
De hemel flort er pest en helfche folterkwalen;
En fchrikbre honger, die aan eigen vuisten fpijst, Waart blikfemoogend langs het kerkhof dat daar rijst. En
|
||||
( 6 )
En, hem te dulden! hem (ó gruwel!) in te halen »
Valt nog in 't geen den fcbijn, den naam, van mensch geniet ?
Deins, zonlicht, deins te rug, met afgeworpen ftralen, Eer ge op dat ondiernest een enklen fchemer fchiet! — Ja, tot het juk geboren flaven Verkiezen in 't gareel te draven, En hupplen waar de Dwang gebiedt. -----
Verachtlijk Frankrijk! hoe gezonken!
Waar is dan 't edel Gauler kroost, Dat moedig om zijn Vorst in 't pantfer heeft geblonken Waar 't Noord de nachten tooit met purpren vlam en vonken! Waar 't morgenrood de dagkim bloost! Waar zijt gy, Ridderlijke helden, Wier zuiver bloed langs Mavors velden Voor eer en Koning vloot? Betoont hier trouw en eer! Maar neen, wat boezems ooit van eedlen Krijgsmoed welden! 't Verloren Frankrijk is niet meer.
Een Helpoel nam de plaats waar Karels en Bourbonnen Dén luister van hun ftaf verbreidden over de aard. In Frankrijk moet de hel verwonnen, Vliegt, Volken, grijpt het oorlogszwaard! Te
|
||||
( 7 )
|
||||||
Te wapen, heel Euroop! te wapen!
Den held, na zeegrijk flaan, op lauwren ingeflapen, Verkracht de fluimring niet in 't malfche rozenbed: Zijn moedig hart blijft in hem waken; Zijn ziel naar nieuwe palmen blaken, Op 't briefchen van het krijgsgenet. —
Het briescht, ó Volken, 't roept ten ftrijde ; De weergalm klinkt aan alle zijde D'allarmkreet weer te rug, die Neêrlands grens ontrust, En de oorlogsvlam ftijgt op, nooit fnel genoeg gebluscht', Heur rook bezwalkt den dag: Vliegt, ftrijdbare Adelaren , En keert den valfchen gier met klaauwen en gebit! Streeft, Luipaarts,. ftreeft door 't ruim der baren, Op nieuw naar 't roovrcn bloed verhit! —
Of zal 't gedrochtlijk throongevaarte, Dat de aard deed krimpen van zijn zwaarte Weer fteigren uit het puin waar 't eenmaal in verfloof, En valt 't verrast Heelal den booswicht weer ten roof? |
||||||
Moet
|
||||||
C 8 )
Moet nog een Moskau, nog een derde (licht!) den vlammen
Ten roof geworden; of de Heivloed dijk en dammen Verweldigen, en de aard, van Gades tot den zoom Der Oby, als zijn buit verzwelgen in zijn ftroom? Moet weer een twintigtal, of mooglijk meer miljoenen Van offers, met hun bloed des Molochs grim verzoenen, Die met ons leven fpeelt, en met één duivlenwoord Geheel een wareldteelt, geheel een leeftijd moordt? Germanjers , moet ge Weer uw daken Van 't Franfche plondervuur zien blaken, Uw kinders rukken van uw hart, En, vreugde fchreeuwen by de fmart? De godgeheiligde eeden breken, Uw' Vorften naar de hartadr (teken, Terwijl ge uw hooplooze echtgenoot, En 't kermend wichtjen op haar fchoot, Vérhongren ziet in 't foltrendst lijden ? Ja, huis en vaderland beftrijden, En klinken zelf met eigen hand De nagels van uw flavenband? |
||||
C 9 i
Gerrnanjers, welk een lot! Herdenkt gy 't-.zonder beven? —
Is 't menfchen draaglijk, wacht het af! Zoo niet —, het ilagzwaard opgeheven! Uw recht verdadigd met uw leven! En, bonz' de Dwingland neer in 't naar hem gapend graf! En gy, regtfchapen Nederlanders!
Bataven, Belgisch kroost, door eene drift geroerd! Verheft de Koninklijke ftanders,
By wie ge Oranje en God uw vrije hulde zwoert! 't Is onder willems kr'rjgsbanieren,
Omftraald van 's Hemels blikfemvieren,
Dat Hollands arm 't geweld, den zicldwang , breidlen mocht: Gods Almacht treedt aan 't fpits, waar Recht en Vrijheid ftrijden, Zijn hemelwacht omvlerkt uw zijden,
En 't vlammenfcTiietend fchild der Englen dekt uw tocht. Neen nimmer neemt uw hand de keten,
Zoo groots, zoo moedig afgereteh,
Weer aan, of kust ge een vuist die dompelde in uw bloed. |
|||||
Ver-
|
|||||
C lo )
Vergaan, die plicht, en eer, en eigen deugd vergeten!
Lafhartigheid verzaakt en Godheid en geweten, De rust van 't hart, de deugd, de godvrucht woont by moed. — i» . Kooint, Vaders, ziet uw huwlijksfpruiten Zich fiddrend om uw knien fluiten; Het kindertraantje in 't oog zoekt aan uw boezem heul. Wat doet gy — ? zal uw hand hen leevren aan den beul ? Zal 't gruweldier zijn ijzren tanden Weer zetten in hun ingewanden , Zich purpren met het bloed van 't u ontweldigd wicht, En fpatten 't u in 't aangezicht? >,
Wil 't uwe voor uw huis, uw gade, en telgen, vlieten.;
Of zal een woeste hoop van woedende bandieten Uw erf, uw eigendom, uw zweet, Ja meer, uw kuifche koets genieten, Terwijl het u op 't hart, uw kroost te plettren, treedt? — Neen, vaders ! mannen! Neen, Bataven,
Die tijden keeren niet; het Godlijk oog zag neer: Gods Almacht vormde uw hart, uw afkomst, niet tot flaven, ^ Maar dagvaart u tot moed, tot zelfgevoel en eer. |
||||
Ba-
|
||||
C » )
Bataven, Belgen! wakkre braven,
Triomf, wy zijn ons- zelven weer! En gy, wat draalt gy, frisfche loten,
Wier borst reeds mannenkracht in vaste fpieren drijft! Wat kiest gy? — 't vaderland, of's afgronds vloekgenoten? — Komt! weer uw dierbaar bloed op Moskaus grond vergoten! Verhongerd in den woeste, en in het ijs verfiijfd!
Komt! de Elementen weer voor 's Dwinglands trots beftreden, De dood in 't hart, verminkt van leden, Voor d'ijzren paardenhoef uw lichaam neêrgeftrekt! Dit heeft u 't moederhart by 't wiegjen toegebeden, Voor dit u 't teedre lijf met windelen gedekt!
Komt! met den vloek der aard ten afgrond ingegleden; En, hielp ge meê zijn rijk verbreeden, Uw' naam, by's ondiers naam, voor de eeuwigheid bevlekt! Gy gruwt. — En gy, ontroostbre Moeders,
Gy flaat de ontzette hand, vol wanhoops, op de borst. — Neen,
|
||||
( 12 )
Neen, 't Nederlandfche bloed erkent zijn Wapenbroeders;
Het gloeit voor Vaderland en aangebeden Vorst l Ja, Helden, ja, gy vliegt te wapen, En wacht, als weerelooze fchapen, Het flachtmes dat u dreigt, niet werkloos, in den flrot. Uw borst rijst moedig naar den hoogen , De gramfchap blikkert uit uw oogen, En 't ruimer aftmetid hart vertwijfelt niet aan God. Komt! fcharen we om de Oranjevanen, Befproeid met onze vreugdetranen: 't Is de EERSTE WILLEM weer die voor zijn Neêrlandftrijdt. De blijde zege juicht ons tegen:
Gods Engel boven 't zwerk, ter donderkoets geftegen, Heeft 's aardrijks beul ten dood gewijd. |
|||||
BILDERDIJK.
|
|||||