6"-
|
|||||||
WILLEM FREDERIK,
KONING der NEDERLANDEN.
|
|||||||
w aar heen, o Dichtkunst, naamt ge uw vlucht?
Wat weekt gy in een hooger lucht, Door 't wolkgewemel heen der aardfche neveldampen Van uit het fterflijk oog, als eindlijk moede en warsch
Uw goddelijken toon by 't krijfchen onzer rampen Te menglen aan gehuil en aaklig boeigeknars! Toef, Hemelfchoone, toef, keer weder! Ontwolk uw voorhoofd,"ja, zie neder: Europa werd op nieuw uw gouden hymnen waard: Het heeft zijn ketenen verbroken, Verpletterde onfchuld is gewroken, Herboren is de ontmenschlijkte aard! Neen,
|
||||
C 4 )
Neen, 't is die aard niet meer, door woestaarts ingenomen ,
Waar Helfche Dwinglandy de toornen Verweldigde met ijzren vuist,
In bloed en menfchentranen baadde , En Duivlen 't leen verheergewaadde, Wier ademtocht verdelging bruischt. Gods Englen fcheppen lust, dees goudeeuw aan te (laren ; De Hemel viert zijn zege op de afgeftredcii Hel; Keer, Dichtkunst, en beziel de fnaren,
Zy galmen 't glorielied van 't heuchliik Godsbeftel! Stort, Mort hier de eêlfte hallelnoten
Waarby de Cherub fmelt in wellustvol gevoel: Ja, de Afgrond ligt op nieuw aan ftalen band gefloten; De Godsftem dempt den gruwelpoel,
Een nieuwe wareld fproot den baiert van afgrijzen Op 't Godlijk machtvvoord uit, en lacht den hemel aan! De ftervling voelt een nieuw beftaan;
't Is heil, 't is dankbre drift, waarvan de harten Haan; 'ï Z'y'n lust en jubelklank die tot Gods zetel rijzen! |
|||||
Ja»
|
|||||
C 5 )
Ja, hoor die klanken, Poëzy,
En vorm ze door uw melody Tot zangen, de Almacht waard'.—Europa, vrij van banden, Heft wijd en zijd de ontboeide handen Ten hemel ia 't gejuich: maar Neêrland boven al Weergalmt en davert van het heuchlijkst vreugdgefchaï. 't Herbloeiend Neêrland kent geen wenfehen meer. Daal nedetii Europe won de vree, de rust, de vrijheid weder; Ons Neêrland meerder, en dees blijde morgenglans Zoent eeuwen lijdens uit, en eeuwen misverftands. Zie daar den dag, den roem der dagen,
Aan 't Nakroost toegebeên door.'t ftrijdend voorgeflacht! Den dag van 's Hemels welbehagen ,
Met zoo veel drift gewenscht, met zoo veel angst verwacht! Ja, vader WILLEM, Neêrlands Vader, Die thands op ftarplaveifels treedt!
Die blijde dag trad eindlijk nader, Voor wien uw doorzicht alles leed. |
|||||
Die
|
|||||
C 6 )
Die de uitgebreide zustcrlandeii
Van Nieuwpoorts duin tot Texels zanden, f In fpijt van ouden wrok, door d'afgrond aangehitst, Door vreemd belang gevoed en vijandlijke list,
Met volle tederheid elkaar in d'arm doet zinken, En in d'Oranjebaud met morgenluifter blinken! Ach! hoe veel kroonen, wat geiteenten , rijk van gloed , En parels, ftorten hier uw' Nazaat aan den voet, Die 't Noodlot famenfmelt om 't Vorstlijk hoofd te fleren! Der Belgen kroost vereent aan 't kroost der Batavieren, En heft uw' zoon, uw beeld, ten hoogen Koningsthroon, En heel de zeegnende aard vlecht bloemen om zijn kroon ! Uw vorstlijk Wapenfchild, 't ontzag van zoo veel eeuwen, Verzwelgt in Nasfaus Leeuw een zespaar wapenleeuvven, Al moedig, al, in 't Oost met heldenbloed befpat, Op zegelauwerwinst en oorlogstrosfen prat, Sints VVodans oflcrrook voor 't licht der kruis vaan fmoorde. — Wees welkom , heilrijkst licht dat ooit de dagkim gloorde ! Wees welkom! neem den groet van zoo veel volken aan , Als, juichende in uw glans, den Koningsthroon omflaan, En
|
||||
( 7 )
En Willem fredrik 't hart met kindrenootmoed brengen,
Om , juublende aan zijn voet hun zielen faam te mengen, Leftelpt, bezwijkend in de ontroering die de borst Niet bergen kan, van zucht, van teêrheid, voor hunn' Vorst. t> Schouwfpel, Englen-zelv' en Englen-deelgenooten
In 't altijd vlammend licht, Gods zetel uitgefchoten, Aandoenlijk! Ja! God-zelv'in Zijn volmaaktheid waardj
Ja, dat den Hemel met zijn volheid rukt op de aard!
Miljoenen, die vol vreugd. huns Konings throon omwemelen! Één enkle zegenkreet die opgaat naar de hemelen! Één zuchtjvan: leef, ó vorst!leef,koning,allerlust!
Waar aarde en zee van dreunt, en weerklinkt langs de kust j
Dien duizend Echoos zich in bosfehen en valleien B4jvren na te flaan, en.klaatrend uit te breien! . Één zucht des volks,geen grens,geen bergmuur,ftroom of ftrand Toont Willem-Fredriks Rijk, maakt al dier volken band.
|
|||||
Zwijg,
|
|||||
C s )
Zwijgt, fnaren! en verftomt, gy zangerige halmen!
En gy, 6 Dichttrompet! Wat is uw ftem by 't galmen Van zoo veel boezems, vrij, verfmeltende in geneugt', En hemelzalig in betoovring van hun vreugd? Vangt gy die klanken op, 6 vleklooze Englenreien! Uw' harpen voegen zy, geen piepende fchalmeien Die 's Dichters adem, voor uw' hemelval te zwak, Met tonen zwangert, laag, als 't aardfche nevelvak. Geen' cytherkoorden, dof, en aan de onzeekre nepen Der hand weérfpannig, van ontroernis aangegrepen;! Geen' hollen loftromp die de borst doet hijgen. Neen , Uw' harpen voegen zy, zy Hijgen t'uwaart heen- Stort Gy hier Maatzang, als in de Oppergloiïezalen Gods heerlijkheid verheft by de opperfte Choralen! Of is de Majesteit die koningen omhult Geen weerglans van den God die al wat is, vervult, Die 't lot der volken weegt, Zijn zegen uit doét fchieten , En volken Vorften fchenkt, in wie Zijn deugden vlieten ? ja, fpeelt! — Gy, Heemlen, hoort,en, aardrijk,buig uneêr! Gods Englenzang vangt aan, mijn boezem kan niet meer. Bc-
|
||||
C 9 )
|
|||||
Bedriegt mijn oog zich hier, of wemelt het van fchimmen? —
6 Neen, de hemel fcheurt, ik zie ze nederklimmen. Ja, Nasfaus heldenftam verlaat de onfterflijkheid , Door vader WILLEM zelv' aan 't achtbaar hoofd geleid, 'k Herken u, Neêrlands heil, gy Hollands grondvestltichter! Verheerlijkte, wiens geest, verfchenen aan den Dichter * Hem opbeurde in het leed en 't troosteloos geween, (Toen al uw werk geflecht, en onherftelbaar fcheen,) En in 't nog flaauw verfchiet dees toekomst hebt ontiloten, Vooruitgefneld door 't hart, maar dubbel grootsch ontfproten! Ja, daal, en fmaak het heil, de grootheid van uw bloed J Hier vloeide 't uwe voor, hier acht gy 't u vergoed. Hier loont de Almachte hand de weidaan van de vaderen In'tNakroostjWienhun bloedzoo zuiver ftroomt door de aderen! Hier aamt ge in dees uw telg, uw evenbeeld; en vaart Den Koningsfcepter aan, uw Heldendeugden waard. Hier reikt uw mauiuts, hier uw hendrik, hier zijn telgen, De palmen van omhoog aan Batavier en Belgen. Mis-
|
|||||
Miskende wiLLEM-zelf, na zoo veel tegenheên,
Acht, voor dit oogcnblik, geen ramp te veel geleên. Wat zie ik ? Trotfche flips , en karel , aan uw zijden!
Hoe! zou hun fier gemoed die grootheid niet benijden?
Burgonjes Erfgezag noch Karels Monarchy Was immer dus omftuwd van 't hart der burgery. Uw Huis verdooft hun glans , en kroon, en fionkerfteenen. —
Maar neen, ik zie hen-zelv' in 't feestgejuich vereenen;
Zy mengelen hun ftem aan 't zeegnend Englendom, En ftrengelen hun krans uw fchittrend voorhoofd om '. Gods Almacht fprak, de Nijd enwrevelmoed verdommen!
Men hoort geen ftormwind meer door 't golfgekkitfel grommen,
Geen flang meer fijfflen door de bloemen. Vrede en min Beheerfchen 't aardrijk en den hemel, eens van zin. |
||||||
Breek,
1
|
||||||
Breek, Lente, breek thands uit om 't heerlijk feest te fleren!
Weef lelie, anemoon, en roos, en violieren Den throontenvloertapeet, dien de Almacht hier verwekt, En waar Heur Englenwacht de wieken over (trekt! Strooit, Veldjeugd,ftrooit hier thijm , en myrth, en lauwrentwijgen Het aardrijk ftrekt ze u toe, en biedt ze dartiend aan; De palmen en olijven nijgen
Het hoofd; ftrooit, frisfche Jeugd, ftrooit telgjens laugs de paan 1 En, Gy, wien purpergloed van trotfche praalgewaden, Noch 't vuur dat in de kroon met zoo veel fchittring blaakt, Of wat de in goud en gloed verbtjftrende oogen raakt, Het edel harte kan verzaden, Dat al zijn lust in rt weldoen fmaakt! Doorluchtige Monarch, door band noch praalvertooning Waaraan een knielende aard haar diep ontzag betaalt, Maar door dat hart, gewijd ten Koning,
Van wiens verheven kruin Gods almacht wederftraalt! Is federt 'swarelds vroegfte dagen Nog ooit een diadeem gedragen Die 't hoofd niet prangde, dat ze omwrong; n
|
||||
( 12 )
Is ooit een koningsftoel beliegen,
Om wien, by 's Hemels rijkften zegen,
Geen doren door 't gebloemt' tot 's Vorften voetzool drong; t Zij de uwe —! Heb 't genot volkomen
Der hooge waardigheid die 's Hoogden plaats bekleedt; Doe heil, doe weldadn om u ftroomen!
Knel Welvaart in fluweelen toornen;
En zie uw' naam vergood in 't zalven van ons leed! Ach! reeds vergeten alle harten
De naauwlijks doorgeftane fmarten,
En vloeien u, vol dank, vol weêrmin, in 't gemoet': Het zijn hier geen verflaafde zielen ,
Die voor eens Dwinglands roê laaghartig nedervielen, Het is uw Volk, mijn Vorst, dat u als Koning groet; 't Befproeit uw voet met vreugdetranen;
Geen andre vlieten ooit by WILLEMS onderdawen 1 God-zelf regeert door Nasfaus bloed! |
|||||
6'.
|
|||||
C 13 )
6 ! Heerf'che 't in een reeks van Telgen,
En fmelte 't Koninkrijk der Belgen
Astréaas heerfchappy, ORANJES naam, in een! En, Hemel! doemt uw recht geen wenfchen als vermetel, Zoo fchitter' Neêrlands Koningszetel
Door aller eeuwen loop, door 's aardrijks floping, heen! |
|||||
BILDEB.-DIJK.
|
|||||