i
4 e '
-ocr page 2-'•«ffl- •
• / -Tv Î V ' .
■M-
■c
n i
• ^
^ . i ..
i •
if- u; -
f
.....
^Jât'^t^.-è^:. \ ui.
-ïgi.^t'g* .■ ■ ■ - - --
-1: ■
...
■ - îiH
ft.','.:-' ^
» k
t. -
a _
^ili
/yi
-ocr page 5-■d.equot;
—T- .'KTTi- Ifquot;- .-y' vüfc
î- ? ■
bgt;'
■
t tquot;:
' ';.• 'quot;f
..at.'
^ a.!nbsp;A
•s-
D O OR
O i'H,:BESAGUM ES
-----Vnbsp;BKiaajnbsp;'».Tù .itÀnbsp;ieatritrr^.v
\ .... • -
• • quot; •, ,
■.„ T.w- quot;'u % E i:« '
T B', A M H r ^ k ïgt; A M
. .nbsp;r1 '
• é . . - . . i
• .... .„
, ■ .f ■ -
-ocr page 6--
■quot;-1
f'-'.'
■k r
. »
•ri
UIT
DOOR
Doctor m de beide Regten, Lid van de Koninklijke Societeit van Londen,
Kappellaan van zijne Koninklijke Hoogheid FREDERIK.
PRINS FJN WALLES enz.
Uit het Engels vertaald
DOOR
Een Liefhebber der Natuurkunde.
TWEEDEDEEL.
Met zeer veele Platen opgehelderd.
TE AMSTERDAM
-ocr page 8-3 a
l'
i.
r
I u
/li .
vs
' î
i
1 |
r-^- r — |
lt;k. ^ ^ | |
O |
a |
■i, y f |
;T / ^ tl 1 |
uJ. J | |
- r^ Î | |
:u A |
Ci- s O. - - - A - |
■ ■ gt; .»'
/ t
hi
ix-r tii^aa 33fl :vJ
' ^ V .-1
t.,
t
f-nbsp;- ..V.
Utrechts U-iiversiteiis
\ Museum
Î I
I it tweede Deel heeft om verfclieiden redenen meer een
Verantwoording, dan een Voorreden vannooden, voor^
eerfl omdat het zeer lang agtergebleven is, daar het aan-
ftonds op het eerfte gevolgd moeft wezen. Dit agter-
blijven is veroorzaakt door de beloften, die ik in 't eerfte
- ---^eel gedaan had , om het gefchil te beüilTen over de
J^ragt van bewogen lighamen, die nu ontrent jaren een onderwerp van
redentwiften geweeftis; ftellende de Hoogduitje, Italiaanfe en Hollandfe
^Jioiofen de maat van die Kragt tt zijn de Uitkomfl [ProdudJ van de
Mqffa, vermeenigmldigd door V Fier kant van de Snelheid van het lig.
haam, terwijl de Franje en Engelfe Filofofen die Kragt afmeten door de
Uitkomfl van de Mqjja, vermeenigvuldigd door de enkele Snelheid.
Ik kon mijne overtuiging ten voordeele van het oude gevoelen niet laten
varen, omdat het door Betoging onderfteund was; en evenwel kon ik
geen gebrek van naaukeurigheid ontdekken in v€rfcheiden van de Proeven
öie tot ^beveftiging van het niewe gevoelen genomen waren; ook kon ik
geen bedrog ontdekken in de redenkavelingen, uit dfe Proeven afgeleid,
choon Ik dagt, dat het mij aan doordringendheid van oordeel haperde, dat
iiet met ontdekken kon, omdat ik onderftelde, dat beide de gevoelens
^ et waar konden zijn.. Eindelijk dikwijls berifpt wordende over het niet
^^ geven van mijn tweede Deel, nam iK een beüuit, om mijne Inteekena-
VoorlJ^ , ' ^^ ^^ voornaamfte Bewijzen en Proeven te melden, die
waren ; maar mijn Vriend, de Heer
dat iii
beide de gevoelens bijgebragt
datnbsp;^uffi'-f^enbroek, mij latende weten , dat hij wel wenfte,
Uitgaaf van mijn tweede Deel uitftelde, totdat ik den laatften
de Natuurkunde van den Heer Profeifor 's Gravefande gelezen
2011 iiebben, heb ik mi) daar naar gefchikt, en, alles op nicw onderzoe-
kende, gevonden, dat de Filofofen van weerskanten in 't wezenlijke van
de zaak gelijk hadden, en dat ze voor zoo ver ongelijk hadden, dat ze
elkander gevoelens toefchreven , die ze niet hadden , en dat het gantfe
gefchil maar in een Woordenftrijd beftond, dewijl detwiftende partijen door
het woord Kragt onderfcheiden zaken verftonden. Indien ik in 't befliflen
van dit gefchil wel gellaagd heb, moet 'er de Lof van gegeven worden aan
den Profeflbr mn Muffchenbroek, door wiens Liefde tot Onpartijdigheid ik
overgehaald ben, omquot;alle de Bewijzen op niew te onderzoeken. Ik hoop,
dat dit de ziilken voldoen zal, die mijn uitftel te lang geoordeeld hebben.
Sommigen van mijne Intekenaren zullen miffchien niet wel te Vre-
den zijn , dat ik de Voorwaarden van Inteekening , voor de Uitgaaf
van het I. Deel voorgefleld , niet voldaan heb; maar het is op ver-
zoek van ver het grootfte gedeelte der Inteekenaren , dat ik mijn voor-
nemen veranderd, en mijn II. Deel zoodanig gegeven heb, als het nu is.
Dewijl mijne Vrienden, die Liefhebbers en Kenners zijn, willen, dat de
befchouwing van Water - werktuigen vele jaren mijne Studie geweeft is,
hebben ze mij verzogt dat onderwerp omftandig te verliandelen door het
afleiden van Regelen uit mijne LefTen over de Waterweging en Lugt-
kunde, en 't geven van een befchrijving van een genoegzaam getal van
Werktuigen, om de Praktijk van zoo nutte Kunft gemakkelijk te maken,
omdat, fchoon we wel vele Teekeningen van Werktuigen hebben, de be-
fchrijvingen van dezelven maar oppervlakkig zijn. Daar we eenige Uitre-
keningen bij hebben, zijn ze te afgetrokken, en m'C hebben geene Rege-
len, om 'er ons zoo naar te rigten, dat we onszelven niet bedriegen, of
door ondernemers in 't maken van Werktuigen laten bedriegen. Ik heb
mij naar dat verzoek gefchikt, hetwelk mijn Boek zoo heeft doen uitdijen,
dat 'er geene plaats is overgebleven voor de Ligtkunde, of Optika^ die ik
eerft beloofd had te geven: want nu beflaat het Boek over de loo Blad-
zijden meer, dan het I. Deel, en daar zijn 22 groote koperen Platen meer
in, waar door het zoo groot is geworden, dat het maar even in éénen
Band gebonden kan worden.
Dewijl de Verhandeling over de Optika^ of Ligtkunde, die ik voorhad
uitte geven, gefchikt was, om ligt verftaanbaar en gemeenzaam te zijn,
wijs ik den Lezer, die begerig is, om dat onderwerp op die wijs verhan-
deld te zien, tot het Boek van den eerwaarden en geleerden Dr. Stnith^
Meefter van Trinity College te Kambridge^ waar van dat gedeelte, 'twelk
hij gemeenzmne Optika noemt, hem volkomen vergenoeging geven zal.
[Dewijl dat Boek niet in het Nederduits vertaald is, zullen we dat ge-
deelte onze landgenoten bij het Werk van Dr. Desaguliers ook in het Ne-
der'diiits meededen^ om dus de Natuurkunde van onzen Schrijver te vol-
toojen ].
_ Al wat ik niew lieb in de Ligtkunde, als mede mijne duidelijke befchrij-
ving van 't nemen van velen van den Ridders Newton's Proeven', om ze
wel te doen flagen (omdat ze aan verfcheiden luiden mislukt zijn uit ge-
brek van onderrigting w^egens zekere voorzorg, daar ontrent te gebruiken)
is te vinden in de Philof. Transaä. Nom. 34.8, 360, 361, 374 en 405.
Dit, hoop ik, xal mij genoeg tot verfchooning dienen. [ Hetgeen door
den Schrijver in die Nommers van de Transaél. over de Ligtkunde is uit-
gegeven zullen we ook tot voltoojing van zijn Werk vertalenen hij het
'oolgende Deel voegen. ]
Ik hoop evenwel, dat ik ten minften voor ééne goede zaak wel mag
preken, te weten, dat ik een ijgelijk de gelegenheid, om in het toeko-
lïiende bedrogen te worden door luiden, die groote zaken in opzigt van
Water-werken voorgeven, heb benomen door liet aanwijzen van het uiter-
ste, dat daar ontrent verrigt kan worden, gelijk de Lezer in dat gedeelte
van mijn Boek kan vinden , hetwelk over de Werktuigen handelt. Het
beftaat iiier in, dat niemand moet liopen, dat een mens met eenig Werk-
^^ug op den aardbodem meer, dan één Okshoofd Water tien Voet hoog kan
^^^Sßn in een Minuut met een matigen arbeid, of dien hij een geheelen
^g kan uithouden; of een paard meer, dan één Okshoofd co Foet hoog
^zelfden tijd.
ben ^^nbsp;noodige voorzorg: want daar ^ijn luiden, die geld heb-
' ^^ gereed zijn, om het aan grootlprekende Werktuigmakers te fdiie-
#
ten
ten in hoop van groote vergelding, en vooral indien het ontwerp de be-
veftiging heeft van een Akte van 't Parlement, om het te onderfteunen.
Dan wordt het fpel volmaakt, en 't Hot van rekening is verlies.
Ontrent twee jaren geleden was 'er één, die een ^S^erktuig voorflelde,
om door den arbeid van één mens tien maal meer Water, dan mogelijk
was, tot zekere hoogte in zekeren tijd op te brengen, waar toe hem een
Akte van 't Parlement ontbrak, en hij verkreeg een Verüag van 't Kom-
mitté, aangefteld om de zaak te onderzoeken. Dat bij aan den inhoud
mn zijn Rekejl voldaan had. Indien dit doorgegaan had , was 'er een
groot getal van menfen gereed, om aanmerkelijke fommen ter begunftiging
van het ontwerp in te fchrijven, welk geld noodwendig weg geweeft, en
müTchien de ondergang van eenige huisgezinnen daar ineê gemengd ge.
weeft zou zijn; maar een Edelman, die de natuur van Werktuigen zeer
wel verftaat, en wift, dat de zaak onmogelijk was, bragt te weeg, dat de
Bil niet doorging.
Onze Wetgevers mogen Wetten maken, om ons te regeren, fommigen
affchaffen, en anderen bekragtigen, en wij moeten hen gehoorzamen;
maar ze konnen de Wetten der Natuur niet veranderen, en niet een jota
van de Zwaarte-kragt van lighamen afnemen, of 'er bijvoegen.
t
oen ik ontrent tien jaren geleden het 1. Deel mn de Ma-
tuur kunde van Br^ Desaguliers, in Nederduits ver*
taald, in V ligt gaf, dagt ik weinige dat het vervolg
zoo lang agter zou blijven. Indien ik dat voorzien bad,
zou ik mogelijk van de Vertaling wel weerhouden zijn.
Ik gaf toen al te kennen, dat ik weinig tijd van mijne
^^gen Studie kon mijfen, en zag wel tegemoet, dat dezelve mij in V ver-
volg nog minder tijd zou overlaten; maar geene gedagten hebbende op dat
lang agterblijven van het IL Deel, ondernam ik de Vertaling, Dat Deel
eindelijkin het voorleden jaar in Engeland uitgekomen zijnde maakte mij
'wat verlegen, omdat het met mijne bezigheden was uitgevallen , gelijk ik
te gemoet gezien had; maar wat zou ik doen? Ik dagt, dat ik voorheen
IVat te veel moeite gedaan had, om het werk nu ten halven te latenßeken;
en daarbij in overweging nemende de gunß, waar meê mijne Landgeno^
ten het 1. Deel ontvangen hebben, nam ik het bejluit, om nog eens aan V
li^erk te vallen. De Liefhebberij voor de nutte Wetenfchap van de Na-
tuurkunde, die tegenwoordig in ons land zeer groot is, doet mij met reden
hopen, dat het vervolg van de Natuurkunde van Dr. Desaguliers, die
door zijne zeldzame Vlugheid, door zijne Naaukeurigheid in V nemen van
Proeven, en zijne Klaarheid in'tbefchrijven van dezelven de agting van alle
kenners heeft gewonnen, en, gelijk de Prefident Barbot het uitdrukt, het
Gemeen federt langen tijd gewend heeft, om zijne werken met toejuiching
te ontvangen ook mijne Landgenoten niet onaangenaam zijn zal. Dit
vervolg zal hen een voltooid Samenßel van de Natuurkunde van dien
Schrijver verfchaffen.
♦ Zierf t.nbsp;Het
^ «en bnef van dien Heer aan Dr. Desagulitrs in dit Werk bladz. 441.
-ocr page 14-Het Stuk, dat hen nu wordt aangeboden, heheljl vele zaken, die men
lang gewenjl heeft verklaard te zien. Be Regels mn de Aanhotfmg van
lighamen, die van zooveel belang zijn in het maken, en gebruiken van al-
lerlei foor ten van Werktuigen, worden hier uitvoerig verklaard, en met
Proeven bevefigd. Men vindt 'er een omjlandig berigt van het voornaam-
fte , 'tgeen gefchreven is wegens het berugte gefchil over de maat van
Kragt van bewogen lighamen, en de Proeven en aanmerkingen van den
Schrijver, om dat gefchil te bejlijfen.
In de Lejfen over de Waterweging (waar onder de Lokter ook de Lugt^
kunde begrijpt) vindt men de eigenfchappen van Vloeiftoffen, op wat wijs,
met welke foort van Buizen men Water van verafgelegen plaatfen gevoe-
gelijkfl naar de bedoelde plaats kan leiden, hoe men Fonteinen met het
grootfle voordeel en vermaak kan doen fpelen, hoe men Water aan de in-
woonderen van een Jlad naar hunne bijzondere behoeftigheden behoorlijk om
kan deelen. •
Bij de befchrijving van Hevels en derzelver werking vindt men een zeer
aardige verklaring van de natuur van Beken en Fonteinen, die ebben en
vloejen. In de verhandeling over de Pompen, die nutte en noodige Werk-
tuigen, ziet men, van welke Jloffen dezelven naar hare bijzondere foorten
en werkingen 'heft gemaakt worden, met wat voor Zuigers en Boffen de-
zelven voorzien behoor en te zijn, waar ontrent men hier vele nutte en
mordeelige aanmerkingen vindt, die men elders vergeefs zou zoeken.
In de befchouwing van de foortonderfcheidende Zwaarte van vafle lig-
lamen en Vloeiftoffen ziet men behalve de Waterwegers Balans ook ver-
fcheiden foorten van zeer naaukeurige Waterwegers , om de Dikte, of
Zwaarte, van fijne Wateren op het juiflfle af te meten. Be Duikelaars
Klok, dat nutte Werktuig om goederen, die door fchipbreuk in de zee ge-
zonken zijn, van den grond weer op te viffen, wordt quot;quot;er met vele niewe
mrbeteringen tot een zeer onkoflbaar Werktuig gemaakt.
In de Verhandeling over de eigenfchappen van de Lugt, waar in om-
jlandig van de Barometers, Thermometers en Hugrometers gefproken, en
de bejle manier mor gefield wordt ^ om ze t€ bereiden ^ en tot bet meejle ge-
bruik
B
hruih bekwaam te maken, doet de Schrijver eenigen dezer Injlrumenten
dienen tot oogmerken, daar weinigen om gedagt zouden hebben.
Behalve twee uitvoerige Verhandelingen over de oorzaak van het opklim-
men van Dampen, het maken van Wolken, en V neervallen van Regen,
heeft men ook over de Brandjleenkragt ^ of Elektriciteit , die wijduitge-
Jlrekte eigenfchap van lighamen^ en die tegenwoordig zooveel gerugts maakt^
een naaukeurige Verhandelingdie van de Akademie van Bourdaux zoo .
fraai gekeurd is, dat ze bij dezelve boven de Verhandelingen van een groot
getal van mededingeren den Prijs behaald heeft. Agter dezelve geeft de
Schrijver een berigt van Hgeen over die (lof gefchrevèn is, waar hij ik
in een Aanteekening de Schrijver en gemeld heb, die ''er na de Engelfe Uit-
gaafvan V Werk van Dr. Desaguliers overgefchreven hebben, en een' be-
zigt van hunne ontdekkingen, die waarlijk verbazende zijn.
Tot het nemen der Proeven van de eigenfchappen van de Lugt vindt-
men hier de Lugtpomp met de andere noodige We7~ktuigen befchreven, en
vele nutte en vermakelijke Proeven. Bij het oude Windroer heeft men
hier ook een nette Afbeelding en befchrijving van een niew, dat met ééne
Lading ongemeen vaardig tien Kogelen kan fchieten. Men vindt ''er bij
het nutte ook het vermakelijke, en nu en dan iets tot een aangename uit-
fpanning,nbsp;'
Dat de Schrijver de Optika, of Ligtkunde niet verhandeld heeft, omdat
zijn II. Deel te groot was geworden, zou waarlijk een gebrek zijn, indien
hij zijnen Lezer niet had gewezen tot een Werk, waar in dat gedeelte van
de Natuurkunde op dezelfde gemeenzame wijs was verhandeld, als bij zelf
voornemens geweejl was te doen. Hier door was dat gebrek voor den En-
gelfen Lezer wel vergoed; maar voor den Nederduitfen Lezer was V niet
genoeg, dewijl dat Werk alleen in de Engelfe taal gedrukt is. Om dan
het verlangen van mijne Landgenoten naar een Verhandeling over de Ligt-
kunde volgens den trant van Dr. Desaguliers te voldoen, heb ik voorgeno-
inen bij leven en welzijn hen dat gedeelte van de Ligtkunde van Dr. Smith
^n het Nederduits ook meê te deelen, nvaar op in de Voorreden van den
Schrijver wordt gewezen, en een Vertaling te geven uit de Philof. Transaft.
quot;oan datgene, hetwelk de Dokter zelf zegt , dat hij niew heeft over de
Ligtkunde.
Door deze bijvoeging is het Werk, dat in V Engels reets groot er was
geworden , dan de Schrijver eerfl bedoeld had, nog zooveel vergroot, dat
het niet in één Stuk uitgegeven kon worden; en dewijl het, fchoon 'er de
Schrijver reden van geve, zeer lang onder handen geweejl is, heb ik befl
. geoordeeld met de Uitgaaf van dit Deel niet te wagten, totdat het geheele
Werk gedrukt zou zijn, maar de Liefhebberen gelegenheid te geven, om
dit 11. Deel te lezen, terwijl bet volgende, waar in zeer keur lij ke Werk-
tuigen befchreven worden, ter Drukpers wordt vervaardigd.
In 'opzigt van de Vertaling, fchikking der Aanteekeningen en Flat en
die alle op niew gefneden, en niet weinig verbeterd zijn, heb ik op dezelfde
wijs gehandeld, als in het L Deel, en wanneer ik hier of daar iets tot ver-
klaring enz. van V mijne heb gegeven, is het met een andere Letter en
tuffen twee [ ] gedrukt.
Tot gerijf van den Lezer heb ik den korten Lihoud der LeJJen hier op^
gegeven, hetwelk in V I. Deel niet gedaan was; maar bij de Uitgaaf van
het volgende en laatjle Deel (dewijl de Schrijver kort na V uitgeven van
zijn Werk is overleden) zal ''er ook een korte Inhoud voor het I, Deel ge-
geven worden met eenige Bijvoegfelen van den Schrijver * , als mede een
Bladwijzer der zaken van het geheele Werk, en ten gevalle van jonge
Liefhebberen een Verklaring van de Kunflwoorden.
* lüerora worden de Liefhebbers verzogt het I. Deel, indien 'tnog ongebonden is
Biet te laten binden voor de Uitgaaf van het volgende Deel.
DER
Nquot;. r, 2;. /^^ver de Aanbotsing m
^^ *t Algemeen. Bladz. i
Aanteekenin^ r. Allerlei Werktuigen wor-
^den beßierd door de Regelen van Aanbot-
M-nbsp;I
3» 4- Veerkragt. Bepaling van 't
Woord.nbsp;2
5- De oorzaak van de Feerkragt is onbe-
kend.nbsp;3
Aanteek. 2. GiJJlngen over die oorzaak. 3
6-9. Feerkragt befchoud in een Snaar. 4
10.nbsp;F'.erkragtige lighamen mogen a-ongemerkt
'üiorden, als heflaande uit Snaren ^ of lie-
ver veerkragtige Lagen.nbsp;11
11.nbsp;Harde lighamen zijn ook veerkragtig. 13
12.nbsp;Hoe volmaakter de Feerkragt zij, hoe ze
fcherper geluid voortbrenge.nbsp;14
«anteek. 3. Waarom Glas eer gebroken mor-
de van binnen, dan op de Oppervlakte, en
''daarom dat gedeelte zigthaar en glinfle-
rend worde.nbsp;14
«anteek. 4. Getal van Slingeringen van een
^naar, om de hoogfle en laagfie Noot te
Inbuiging der veerkragtige lighamen
14nbsp;18
'liphnbsp;volmaakt zagte of harde
tefJquot;^quot; , kan men egter met wat toe
15- en V ?nbsp;, als of ze 'er waren. 19
Algemeens Regels van Aanbot-
fing van lighamen.nbsp;Bladz. tl
22. en volg. X)ver de Aanbotfing van ligha-
men, die geene Feerkragt hebben. 2S
31,32. Proeven genomen met Klei-ballen. 37
33. en volg. Over de Aanbotfing van veer-
'kragtige lighamen.nbsp;41
Over de fcheuine Aanbotfing.nbsp;55
Aanteek. 11. Het gefchil over de maat der
Kragt van bewegende lighamen. Het woord
Kragt wordt van allen niet in denzelfden
zin genomen.nbsp;Ca
Hifiories berigt van het gefchil.
Overeenbrenging van het oude met het niewe
gevoelen.nbsp;lt;54
Oplojfing van de tegenwerpingen tegen de
Proef van den platten Slinger voor het oude
gevoelen.nbsp;Cg
Uit trek fel van een Fertoog van den Heer Fr.
V. Stübner voor het niewe gevoelen. 91
Aanmerkingen van Ch. de Labelye op dat
Fertoog.nbsp;99
Over de Aanbotfing van harde tegen zagte
lighamen.nbsp;1 oj
VI. LES.
Oyer de aanbotsing van LICHAMEN.
O
I. Befchnjving van de fVaterweging,
Bladz. 112
Aanteek. i. Water is onfamenpersbaar. 112
N°. 2-6. Jlle deelen van een Floeiflof zijn
zwaar op alle tijden en in allerlei gelegen-
heden.nbsp;. 112
7.nbsp;Alle gedeeltens van een gelijkfoortigeVloei-
'fiof zijn in Ruß.nbsp;ii5
8.nbsp;Jlle Oppervlaktens van Vloeifloffen ixor-
den evengelijkelijk geperfi in alle hare ge-
deeltens.
10.nbsp;Floeifloffen perfen naar alle kanten. 118
11.nbsp;Soortonderfcheidende Zwaarte. ii_8
12.nbsp;Floeifloffen perfen met een Kragt, dte
evenredig is aän hare hoogte.nbsp;120
13.nbsp;en volg. Evenredigheid van foortonder-
fcheidende Zwaarte.nbsp;120
ï 5. en Aanc. 4. Middel om een lighaam, dat
zmarder is, dan een Floeiflof, daar in te
doen drijven, en een lighaam, dat ligt er
is. te doen zinken.nbsp;123
16. Vloeifloffen, die gemeenfihap met elkander
hebben, flaan op hetzelfde Waterpas. 126
17-19. Waterwegers Wonderflelling. 127
20. De Ferfpilling van Water is, gelijk de
vierkante Wortels der hoogtens boven de
Speuitgaten.
Aanteek. 6. Leiding van Water door Pijpen;
Lugtpranging der Pijpen.nbsp;13^
Manier om de Pijpen van Lugt te zuive-
ren.nbsp;^ ^37
Mquot;. 21. Uitrekening hoe ver het Water zal
fpringen op een Oppervlakte beneden het
Spring-gat. 138
Aanc. 6. Toeflei om Liigtkranen zpnder behulp
van menfen open en toe te laten gaan. 138
Groote Pijpen ?noeten niet van Lood zijn. 140
Regels voor Stralen in Fontein-werk, ' 141
Tafel van de Ferfpilling van Water door
een gat van een Duim vierkant. Bladz. 143
Oorzaken, nxiaarom Stralen niet fpringen tot de
volle hoogte van hunne Ferlaat-bakken. 144
Tafel van de hoogtens van Ferlaat-bakken
naar de hoogtens van Stralen.nbsp;145
-----Stralen naar al-
lerlei hoogtens van Ferlaat-bakken tuffen
de 5 en 150 Foet. 146
Ferfpilling van Water in één
Minuut uit Ferlaat-bakken van verfchil-
lende hoogtens door een Sprong van ^ Duim
over 't Kruis.nbsp;148
Middellijnen der Lei-pijpen en
Sprongen volgens de hoogte der Ferlaat-
bakken.nbsp;149 .
Welke foorten van Pijpen hefi zijn ; hare
Zwaarte; middel om de flerkte van Pijpen
te beproeven.nbsp;150
Gedaante der Lei-pijpen aan hare Monden
en Sprongen enz.nbsp;152
Kapjes op de Sprongen.nbsp;153
Onderregtingen wegens de voorgemelde Tafe-
len.nbsp;154
Onderregting wegens de Kommen. 153
Middel om Water voor de immonderm in een
flad behoorlijk te verdeelen. 15Ó
22. Perfing van-Water tegen een Oppe.r-
vlakte onder Water. 156
Fan de Natuur van de Lugt. 159
23 Fan de Feerkragt van de Lugt. 160
N®. 25. De Dikte van de Lugt is net even-
gelijk aan hare Samenperfing. 164
26.nbsp;De Lugt is door hare Feerkragt in flaat,
om het geheele gewigt van den Damp-kring
te dragen.nbsp;igy
27.nbsp;Hette zet de Lugt uit, en koude verdikt
dezelve.nbsp;167
No i en vo]g. Hevsls en hare 'werking.
■ ■nbsp;Bladz. 171
Aant. I. Hevels, ixaar uit de Lugt niet be-
hoeft gezogen te worden.nbsp;171
2, Hevels hopen door Perfing van de Lugt.
173
7. Tantalus-beker.nbsp;178
8. Verklaring van Beken, die ebben en vloe-
183
192
17.nbsp;Ferfcheiden foorten van Emmertjes in
de Zuig-pomp.nbsp;JPÖ
jcn.
11. Over de Pompen.
12-16. De Zuig-pomp
Over
Aant. 4. -Een niewe foort tan Klapjes en
Zuigers door den Heer Belidor uilgevon-
den.nbsp;Bladz. 200
5. Werking van Pompen.nbsp;202
21.nbsp;Pers-pomp.
Aant. 6. Uitrekening tot welke hoogte het
JVater in een Pomp zal rijzen op eiken Slag
van den Zuiger.
N°. 23-29. Modellen van Pompen. 2i4
Over DE
I. Hoeveel een lighaam, fonrtonderfchei-
denüjk zwaarder, dan een Vloeijcof, van
zijn gewigt in die Floeipf verlteze.
Bladz. 220
2-4. De foortonderfcheidende Zwaarte van
verfcheiden Floeijtoffen te vinden door een
vajt lighaam, dat zwaarder is, dan die
Floeijtoffen; en vanvajle lighamen, door
middel van Floeijtoffen.nbsp;223
5. Fan den Waterweger.nbsp;223
Aant. i. Ferfcheiden foorten van Waterwe-
gers , onder anderen een zeer naaukeurige.
224
■ 6 7. Betrekkelijke Zwaarte van lighamen
in Fimftoffeu.nbsp;226
^'^n Fuliimsn van Water zoogroot, als het in-
geznvken gedeelte van een vaartuig, weegt
^quot;^en zwaar, als het geheele Faartuig mst
alles, wat 'er op en in is. Bladz. 228
Een kleine Hoeveelheid van Water kan in ze-
kere omjiandigheid een f chip doen vlotten.
229
8. Foorflel van Archimedes.nbsp;23*
Aant. 2. DatFoorjlel volgens deStelkiinjl op-
gelofi.nbsp;232
N°.9-i2. en Aant. 3. Ware en betrekkelijke
Zwaarte van lighamen.nbsp;234
Aant. 4, Wat zwaarfi zij, een Pond Looi
of een Pond Veren.nbsp;230
N'. 1%. De Waterwegers Balans. 238
Aant. 5. In wat Weer men Goud 'ën Dia-
manten met eenig voordeel moet koopen.
238
14. Soortonderfcheidende Zwaarte van
Vloeiftoffen te vin:len door dezelven op el-
kander te laten perfen,
** 3
Tafêl
Ta f ei, van foortonderfcheidcnde Zwaartetis
•van verfcheiden vajle lighamen en Vloeiflof-
fen.nbsp;Bladz. 244
15-21. Werking van de Lugt ep Water in
Kunji -fonteintjes door Verdikking van de
Lugt.nbsp;246
-- door Fef dunning van de Lugt. 252
23. Een Fonteintje, hetixelk fpringt door de
P^eerkragt van de Lugt, vergroot door.de
Hette van de zon , en te gelijk tot een üur-
txerk dient.nbsp;253
Nquot;. 24-26. Werking van de Lugt op Wa-
ter met Bolletjes.nbsp;x^^
X-j. Werking van Floeijloffen van verfchil-
lende foortonderfcbeidende Zwaarte, op
elkander fiaande. 257
Van 't opgaan van Rook. 158
zp. op wat wijs zes onderfcheiden Vogten
zonder vermenging in een Glas te gieten.
259
Werking van de Lugt op holle Beeldjes in 't
Water.nbsp;Bladz. 260
Aaht. 8. Over de oorzaak van 't opgaan van
een Vuurpijlnbsp;■nbsp;262
Een Kunsje ontrent de Beeldjes in 't Water.
203
N® 3 I. KunJl van duikeleii.nbsp;204
De oude Duikelaars Klok, en derzelver on-
gemakken.nbsp;2(55
Andere Werktuigen om te duikelen, en der-
zelver ongemakken. 2,67
De Duikelaars Klok door Dr. Halley verbe-
terd.
32.nbsp;Die Klok verbeterd door M. Triewald.
274
33.nbsp;Een Werktuig om de diepte van de Zee
te peilen.nbsp;279
Aant. 9. Zee-peiler van Dr. Hales. asz
Weerftand van Vloeijloffen.nbsp;284
Sterke Samenperfing van Lugt.nbsp;289
Vloeijloffen uit vaten kopende.'nbsp;297
LES.
Over de WATERWEGING of vervolg van de LUGTKUNDE.
N. i. Regtjlandige Perjing van de Lugt.
Bladz^ 501
2.nbsp;De Lugt perfl het Watn op in Pompen.
3.nbsp;Pw/MK Torricelli.nbsp;303
4-7. Bewijzen voor de regtjlandige Perjing
8. De Lugt perjl ook opwaarts en zijlings.
308
p. Pe0ng van de Lugt op het menfelijke lig-
hadin.nbsp;309
Aant. i. Hoegroot de Perfing van de Lugt
zij op de geheele aarde.nbsp;31 o
N®. 10-14. Dikte van de Lugt op verfchil-
lende hoogtens.nbsp;310
15. Uit zetting van de Lugt.nbsp;315,
16 Lugt kan in het ééne geval twintig duiquot;
zend maal meer Ruimte bejlaan, dan in
het andere.nbsp;Bladz. 318
w
17.nbsp;Lugtdeeltjes raken elkander niet. 319
18.nbsp;Evenredigheid van de Kragt, waar meê
de Lugtdeeltjes van elkander wijken. 320
Barometers. Defcheuine van Movelmd. zti
19.nbsp;Wiel-barometer van HookQ. 321
20.nbsp;Barometer van Huigens.nbsp;323
Aant. 4. Uitrekening van de werking van
die Barometer.nbsp;^24
N°. 21. Barometer van de la Hire. 328.
22. Hangende Barometer van Amontons.
329
2J. Winkel-haak Barometer van Caffini en
BernouilJi.nbsp;ggi
24.nbsp;en Aanc. 5. Barometer van Caswell. Bladz.
25.nbsp;De gemeene Barometer is de befte. 334
Bereiding en vulling van de Pijp.nbsp;536
z6. Kwik op een groote hoogte in een Pijp
27. Dr. Halley's Verhandeling over het rij-
zen en zakken van de Kwik in de Baronie-
ter.nbsp;341
N°. 29. Mr. Patrick's Regels om van het
Weer te oordeelen uit de Barometer. 348
30. A'fro) Grondbeginfel van den Heer Leib-
nitz over de verandering van de Barome-
ler.nbsp;350
31- Aantnerkingen op dat Grondbeginfel. 353
Aant. 9. Tegenwerpingen vanM. Ge. Henr.
Radius tegen die aanmerkingen weerlegd.
Nquot;. 31. Draagbare Barometer. ' 360
Ihermometers door wie uitgevonden. 367
Lugt - thermometer.nbsp;368
Florentijnfe Geeji - thermometers.nbsp;369
33. Een Rolletje aan eenTbermometer is.bet-
ter, dan een Bolletje.nbsp;Bladz. 373
Aant. ïi.. Water, in open vaten kokende^,
kan niet meer , dan een bepaalde Hette
krijgen, maar veel grooter in gefloten va-
ten.
N°.34. Lijnolij-thermometer ^^n Newton.
35—38. Kwik-thermometers. ' ■ 377
Aant. 12. Of Vuur een zelfflandigheid zij.
N'. 39. Proeven ontrent werkelijke en gewaar-
worden jke Hette.nbsp;s8x
40,41. Hiigrometers. ' 385
42 Barometer uit een Lugt- en Geeß-thernio-
meter famengefleld. 38p
43,44. Zee-barometer van Dr. lïoókQ. 391
45. en Aant. 13. Een Lugt-thermometer ge-
maakt tot een Barometer en Waterpas. 395
Verhandeling over het opkimmen van Dam-
pen, het maken van Wolk'en, en het vallen
van Regen. 400
- over de Brandfleen-kragt.. 413
Schrijvers, die 'er over gefchreven hebben. 435
Niewe Proeven.nbsp;438
II. V'.rbandeUng over het opklimmen van Dam-
pen en Uitwafemingen.nbsp;440
Over de WATERWEGING, of vervolg van de LUGTKUNDE.
Van de Lugtpomp.nbsp;Bladz. 460
Proeven ontrent de Uitzetting van de Lugt
door hare Veerkragt.nbsp;465
- Veerkragt van de Lugt in de
-- Perfing van deLiigt. - 470
van verfcbeiden foorten ontrent de
Lugt.nbsp;Bladz. 475
Verdikking van Lugt door Kunß. 481
Van't Wind - roer.nbsp;491
Een Magazijn-windroer.nbsp;492
Aanhangfel van verfcbeiden aanmerkingen o-
ver de Lugt.nbsp;497
Ver.
-ocr page 22-Verklaring van eenige Karakters ten gevalle van jonge Liefhebberen,
die 'er niet aan gewend mogten zijn.
is een Teeken Vergaring of Additie, bij voorbeeld, a bis aeüb,in gecaleii 10 6 4
......Aftrekking, of Sub-nbsp;is 20.nbsp;■ ,nbsp;lt;
ti-aftie,......a-y-ö isa min i»! in getalen 10—ö
lt;..... Vermeenigvufdigingnbsp;, „nbsp;• u- j
of Muluplikade,.....axè is a6 , of a vermeenigvuldigd
door b,in getalen 10gt;« 10 is 100.
-nbsp;• Evengelijkheid,......a = is ais evengeüjk aan ö, ingeta-
■~ ' ' ' ' 'nbsp;len 5 3=^ 2, is 5 3 of 8 18
evengelijk aan 6 2 of 8.
. .. .nbsp;Evenredigheid, ........ è:: c: ^iis, indien a doet è, moet
..............°nbsp;'nbsp;c doen in getalen 10:6:20:12.
is, indien 10 doet ö, moet 20 doen
12.
.....Vierkanting,.......a ib|^ is het Vierkant van a amp;, of
'nbsp;a-hb door zig zigzelven vermee-
nigvuldigd , in getalen 10 is
10 6 of 16 door zigzelven ver-
ineenigvuldigd, dat is, 256.
liii
. . k . Vaa is de vierkante Wortel van aa,
dat is , a ; in getalen V16 is de
- vierkante Wortel van 16, dat is,
4, wrelk getal gevierkant, of door
zigzelven vermeenigvuldigd zyn-
de, ló geeft.
. , . . vierkante Wortel,
ii
]l
u;
Gebrokens van
Tienen, .
, tuffen CijfFerletterSj
9, 8I27ÊÊ, is 9 Ê8 en t'.Vs's
-ocr page 23-Trr^,
fi-
- sv
H
A
H
I - -
-
* V ' quot;
y
Enbsp;A
•i'
. r
tr, Tquot;. f
~ rnbsp;A
V,
'I l ' , /
I i
. î
- ■ -îl
•
m:
I ;
K-•
Over de AANBOTSING van Lighamen.
e Leer van de Aanbotfing van lighamen (of van ds uit- yi. tes-
werkingen, welke ontftaan uit d[en Slag of Stoot van
lighamen , die tegen elkander aankomen in dezelfde,
in tegenftrijdige of in fcheuine Streken [Diredions^ en
onder verfcheiden omftandigheden) is van zoo groots
uitgeftrektheid (i), dat 'er naaulijks eenig (inzonder-
heid eenig famengefteld) Werktuig is, ten dienft van 't menièlijke le-
ven gemaakt, waarop ze niet toepaffelijk is. Ook worden 'er vele
natuurkundige Waarheden uit afgeleid.
Menfen,
.(i) Allerlei foorten van Weittuigen,
die door Wind of Water bewogen worden,
borden beftierd door Regelen, afgeleid uit
Aanbotfing van lighamen, veerkragtige
l^laßic^j of veerkragtelooze [non-elajtick']
quot;■cgtftreeks of fcheuinop elkander werken-
met famenloopende of tegenftrijdige
quot;e-v^egingen. Die de Grondbeginfclen van
? Beweegkunde en de befchouwende ken-
Werktuigen verftaan zullen ge-
toep ^l'ik ontdekken , hoe die Beginfels
moeten worden op allerlei fche-
3ootinbsp;Oorlogfchip af tot op een
ook r op Windmolens, wat werk ze
IL D quot;nbsp;als mede op Water-
molens, hetzij Stort- of Stroom - molens
[over-fhot or under-fhot'] op allerlei wer-
ken , waarin Aanbotfing \_PercuJJion'] ge-
bruikt wordt, gelijk in het fmeden en beu-
ken met Werktuigen, en op het heien van
palen in de aarde , 'tzij onder of boven
Water, en op vele andere Werktuigen,
die mij tegenwoordig niet te binnen ko-
men. Ja daar können vele niev/e Werk-
tuigen uitgevonden worden , die van de
Wetten van de Aanbotfing van lighamen
afhangen. Dewijl men mogelijk verwagt,
dat ik daar eenige bijzonderheden van
voordel, zal ik hier aar.toonen, hoe het
Water werke op het Stroom-rad [under-
A
-ocr page 26-VI. Les. Menfen, die niet veel gewoon zijn gebruik te maken van wiskun-
dige Befchouwingen in iict opregten van Werktuigen en derzelver wer-
king, maar veel eer Jiunne praktijk bellieren naar 'tgeen ze in fom-
mige Werktuigen goed bevonden hebben, en de misflagen vermijden,
die ze in anderen hebben waargenomen, zullen, wanneer ze eenigen
der Aanteekeningen op deze Les met aandagt lezen, wel begrijpen ,
dat het nemen van Proeven met flingerende Ballen van verlchillende
foorten, tegen elkander llootende, geen enkele niewsgierige Liefhebberij
is; maar dat uit de Uitwerkingen van zulke Aanbotfmgen of Stooten, wel
waargenomen, Regels afgeleid können worden, waarnaar ze Werktui-
gen zoo können uitdenken, en toeftellen, dat ze altijd verzekerd zijn
können, welke Uitwerkingen dezelve zullen hebben; daar Kunftenaars
in Werktuigen zonder deze Regelen alleen bij giiUng te werk gaan.
2.nbsp;Dewijl alle lighamen, in opzigt van hunne Stooting tegen elkan-
der, aangemerkt können worden, als Veerkragt [Elaßidty] hebben-
de, of niet hebbende, of dewijl de Veerkragt, die ze hebben, meer of
min volmaakt is, zal het niet ondienftig zijn, eer we dit onderwerp in
zijne bijzonderheden befchouwen, wegens de Veerkragt iets te melden.
3.nbsp;Die eigenfchap, die fommige lighamen, welker gedaante (of de
fchik-
fhot Wbeell van een Water-molen vol-
gens de Regelen van Aanbotfing van lig-
hamen.
Men onderftelle , dat WA {Plaat I.
Fig. i.) de hoogte is van 't Water agter een
Dam van een Stroom-molen, dat de Schuif
HA geopend wordt in Gmet eene opening
van een voet in't Vierkant, welker Middel-
punt 13 Voet beneden de Oppervlakte is.
De Kragt van 't Water, dat uit de opening
EF (v^elker Middelpunt G is) komt iloo-
ten tegen het Schep-bord B van het
Stroom-rad VDBC, moet men aanmer-
ken, als het gewigt van een Kolom , of
lighaam , van Water, welker Voetfteun
IBaJe] is een vierkante Voet, en de hoog-
te 13 Voet , hetwelk evengelijk is aan
ontrent 806 Pond Averdupoids, ftootende
tegen het Schep-bord B met de Snelheid,
waarmeê het Water by G uitfchiet. On-
derftelnu, dat het werk, hetgeen de Mo-
len doen moet, de Schuring [_FriEtion']
van hec geheele Werktuig en de Weer-
ftand van de Lugt evengelijk is aan het ge-
wigt to, hetwelk evengelijk is aan 806^,
hangende aan den Omtrek van het Rad.
Wat zal nu de werking van 't Water op
het Rad zijn, anders dan de Aanbotfing
van twee lighamen zonder Veerkragt, ge-
lijk in de Aanbotfing van de Ballen A en
B in No. 32. van deze Les Plaat IV. Fig. 4.:
want hier is het Rad, als een lighaam van
806 ffi, hangende in B, en 't Water is als
een lighaam van hetzelfde gewigt, bewe-
gende van G naar B met een zekere Graad
van Snelheid. Na de Aanbotfing zullen ze
beide voortgaan met de helft van de Snel-
heid van den Aanbotfer. Was de Weer-
üand van hetRad uit hoofde van het Tuig
in de Molen, en het werk, dat 'er te doen
Pt. I.
Fis.
i.
is
-ocr page 27-VI. Les.
fchikking van welker deelen) veranderd is, hebben om zig te hertel-
len, wanneer de Kragt, die hunne gedaante veranderd had, is weg-
genomen, wordt hunne Veerkrap genoemd. Dit zal verder opge-
helderd worden door de volgende Proeven.
4. Laat een Koperdraad, of een Snaarnbsp;2.) uitgellrekt p^ j
worden op een tafel (een weinig boven dezelve, dat ze daar niet aan- Fig.
raakt) door het opwinden van ééne der Viool-fleutelen A of B, waaraan
ze vaft is. Vat dan het midden van de Snaar, en breng het tot D, waar-
door de Snaar uitgerekt, en gebragt wordt tot den ftand ADB, waaruit
ze, zoo haafl gij haar los laat, zig zal herflellen tot den ftand AB. De ,
Kragt, waardoor zij dit doet, wordt hare Feer^agt genoemd.
5quot;. De oorzaak van deze eigenlchap in lighamen is alzoo onbekend,
als de oorzaak van Zwaartekragt. Daar zijn wel verfcheiden giflin-
gen over gemaakt; maar dewijl in de Newtoniaanfe Filofofie gillin-
gen nooit voor oplofllngen gegeven worden, zal ik ze niet voorllel-
len. Ik zal ze alleen in de Aanteekening opgeven, niet als ware,
maar als waarfchijnelijke oorzaken (2).
(5. Wan-
5s, grooter geweeft, zoo zou de gemeene
Snelheid van 't Water en 't Rad na de
Aanbotfing minder geweeft zijn. Schoon
'er door den Stoot van 't Water elk oogen-
blik een nieweAanbocfinggefchiede,blijft
de vergelijking evenwel dezelfde, omdat
'er, terwijl het werk van de Molen ver-
^'St wordt, ook elk oogenblik een niewe
Weerftand vooi-komt. Indien het Rad in
.^geheel niet belaft geweeft was, zou het
^ater een weinig tijds noodig gehad heb-
om de deelen van 'tRad in Beweging
g °''sngen; maar wanneer het eens zijne
Ijg^^ging gekregen had, zou het dezelve
nouden hebben, en bijna zoo fnel om-
wiii hnbsp;het Water zelf loopt, de-
vertraagd zou zijn door den
Schiiv- van de Lugt, en een weinig
otnuriDg van Halzen. In dit geval
zou het Verfchijnfel hetzelfde geweeft
zijn, als wanneer een aanbotfend lighaam
tegen een ander lighaam, dat veel kleiner
is, aanftoot, en hetzelve met zig meê-
voert. Ik zal in mijne Waterweging [Hy-
droflaticks'J dit onderwerp omftandig over-
wegen , en aantoonen, waarin de vol-
maaktheid vaneen Stroom-molen befta.
'Tgeen ik hier gezegd heb is genoeg, om
de waarheid te bewijzen van 'tgeen ik
ter neer gefteld heb, inzonderheid wan-
neer men in overweging neemt, dat.de
Wind, of Lugt, een Vloeiftof is, gelijk
Water, door zijne Stof en Snelheid op
deszelfs vafte deelen werkende.
(^2) De onderlinge Aantrekking l^t-
traëtion'] van kleine deeltjes van Stof en
de onderlinge Wegdrijving IRepulfion]
A 2nbsp;^^^
-ocr page 28-van anderen zijn te voren reets bewezen
(I. Les.). Aantrekkings- en Wegdrij-
vings-kragt fchijncn door den grooten
Schepper gefteld te zijn tot eerfte Begin-
felen in de Natuur, dat is, tot de eerfte
der tvireede oorzaken, zoodat we ons niet
bekommeren met hare oorzaken , maar
meenen , dat het genoeg is andere din-
gen daaruit af te leiden. Indien men
Veerkragt aanneemt als een eerfle Oor-
zaak (gelijk fommigen doen) wordt men
geoordeeld te veel Hoofd-oorzaken in de
Natuur aan te nemen, hetwelk met de Re-
gelen van een goede Filofofie ftrijdig is
(I. Les). Hierom hebben de Natuurkun-
digen getragt de Veerkragt af te leiden
uit de Aantrekkings-of Wegdrijvens-kragt,
of uit beide. Men heeft waargenomen,
tjes , die elkander fterk
ere deeltjes zeer fterk
k blijkt uit vele Stof-
fcheiders Ontbindingen [Dijfalutions^ in-
zonderheid uit de beurte ingVe Ontbinding
en Neerftooting [Precipitation] van Me-
talen in zure Scheivogten. De eerwaar-
dige en geleerde Dr. Hales heefc dit op
velerlei wijzen bewezen in zijne Planttve-
ging en Bloedmeging De Veerkragt van
de Lugt fchijnt geheel te beftaan in de
wegdrfjvende Kragt van hare deeltjes,
die elkander niet raken , terwijl de Lugt
in haren veerkragtigen ftaat is; en indien
* [ Vegetable Stattcksf» Ha'maftick?. Het eer
fle dezer Werken is door den Heer P. !e Clercq in
het Nederduits vertaald met den Titel van Groei-
i.-iule Weegkunde, en gedrukt te Amftetdam in
't Jaar 1734. 80. Het mdcre Werk ven Dr.
Hales , dat ten vorvolg is van 'l zoo e^fengemeldt,
fgt; nwii in het Nederduits vertnald, uitgezonderd
[ Phyfico-mcchanical Experiments. Dit Werk
is onder den hovengemelden Titel deor den Heer P.
Ic Ckrc] in het Nederduits vertaald, en in 't Jnar
deze deeltjes nader en nader aan elkander
gebragt worden , zal de uitwerking van
hare wegdrijvende kragt toenemen , de-
wijl de Veerkragt van de Lugt altijd even-
redig IS aan hare Dikte ibenfit'^'] door
Samenperfing, welke eigenfchap zal blij-
ven duren , fclioon famengeperfte Luquot;t
een jaar of twee bewaard Worde nie't-
tegenftaande de Heer Hanksbee in zijne
Natuurkundige en Tufignzerkelljke Onder-
vindingen t zegge, dat Lugt een gedeel-
te van hare Veerkragt verlieft door fter-
ke Samenperfing. De Lugt, waarmeê hi
die Proef genomen heeft, moet vervulc
geweeft zijn met natte dampen, en 't is
wel bekend , dat de ftoom van vogten
zijne Veerkragt verlieft , inzonderheid
wanneer deszelfs hette afneemt. Ik heb
verfcheiden Windroers , fterk geladen,
een half jaar lang gehouden, waarin de
Lugt mets van hare Veerkragt had ver-
loren ; anderen hebben de Lugt even
fterk gevonden na verloop van een jaar,
en een geloofwaardig man heeft mij ver-
haald, dat een Windroer, weggelegd en
zeven jaar vergeten zijnde, toen het weer
gevonden werd, zijne I.ugt zoo meeniee
reizen en met zoo veel Kragt lofte, als
het gewoon was te doen; j? ik heb ge-
lezen , dat een Windroer 16 jaren lans
volkomen geladen gebleven was. Schoon
Lugt, door eenige uiterlijke Kragt famen-
dat dezelfde dee
wegdrijven , anc
aantrekken , geli
tr ,
i f
.1/1 ji/-'quot;
trquot;
VI. Les. 6. Wanneer de Snaar uit den ftand ADB door hare Veerkragt te-
rug gekeerd is tot den ftand AB, zal ze daar niet blijven, maar door
geperft,
eenige Uittrekfels in de Uitgcleeze Natuurkundige
Verhandelingen, begonnen te Amfterdani hij Izjjj
Tirion in 80. gedrukt te viorden in 't Jaar 17. .
Zie I. Deel , II. Stukje , bladz. 119. ^n vols
II. Deel, I. Stukje, bladz. 81. en volg. lli_
I. Stukje, bladz. zj. cn volg.]nbsp;quot; '
173 j. te AmRcidiTti £edrukt in 80. Zie datWerk,
bladz. IJ?.]
de eerfle Wet der Natuur voortgaan, totdat -ze kome tot C, alwaar vi. Les.
ze alle hare Beweging verloren zal hebben. Dan zal ze door de Veer-
m
geperfl:, altijd in Veerkragt toeneme, ge-
lijk ze in Uitgebreidheid [Bulk] vermin-
dert, kan ze evenwel door Gilting zeer
veel in Uitgebreidheid verminderen, zon-
der eenige meerdere Veerkragt te winnen:
■want indien een andere Vloeiftof, welker
dcelen elkander wegdrijven, maar de dee-
len van Lugt aantrekken, gemengd wordt
mee Lugt, zal de Wegdrijving van eeni-
ferlei twee Lugtdeeltjes verminderen naar
Evenredigheid, dat een deeltje van de an-
dere Vloeiltof, zig tullen dezelven in-
wikkelende , haar nknr zigzelve aan weers-
kanten aantrekt. Dit zelfde zal ook ge-
beuren aan de andere Vloeiftof in opzigt
van de Lugtdeeltjes , die , zig met de
deeltjes van de Vloeiftof vermengende,
derzelver Wegdrijving te niet doet. Indien
men een genoegzaam fterke Aantrekking
fielt tuffen de deeltjes van twee veerkrag-
tige Vloeiftoffen , is het ook mogelijk,
dat 'er door Gifting een vaft lighaam ge-
maakt wordt uit twee veerkragtige Vloei-
ftoffen, die zonder zulk een vermenging
vloeibaar gebleven zouden zijn. De Chi-
mie leert ons Vloeiftoffen mengen , die
aanftonds tot een vaft lighaam ftremmen.
Wanneermen zwavelftokken brandt, drij-
ven de uitvloeifels van zwavel elkander
tot groote afftanden weg , gelijk men
door den zwavelagtigen reuk gewaar
wordt. Schoon deze deeltjes elkander
■wegdrijven , trekken ze de Lugt zeer
fterk aan , gelijk uit de volgende Proef
blijkt.
Meem een hoog Ontvang-glas, aan 't bo-
■ven- end met een Kurk gefloten, houden-
de ontrent vier Kwarten IQuarts'] Lugt.
2et het open end over een bosje bran-
zwavelftokken , overend ftaande
l'J 't midden van een groote fchotel met
Water, opdat de Lugt van onderen niet
't Ontvang-glas zou komen. Gij zult
^len, dat niet alleen zoo haaft de zwavel-
«okken uitgebrand zijn, maai-al een wijl
te voren, de Lugt, in plaats van door de
vlam van de zwavel uitgezet te worden,
tot een kleiner omtrek zal inkrimpen , be-
ginnende het Water uit de fchotel in het
Ontvang glas op te klimmen, en blijvende
dit doen, totdat de zwavelftokken eeni-
gen tijd uitgebrand zijn geweeft; zoodat
'er in het Ontvang-glas maar dne Kivarten
wat
Lugt zullen zijn, in plaats van vier^
meer of minder naar de Hoeveelheid van
zwavel , die 'er verbrand is. Het blijkt
duidelijk , dat dit gefchiedt , omdat 'er
eenige uitvloeifels of kleine deeltjes van
de zwavel eenige Lugtdeeltjes zoo aan-
trekken , dat ze een famengefteM lighaam
maken, datgeene Veerkragt heeft, 'twelk
neerzinkt [Precipitate] in het Water.
Indien de Veerkragt van de Lugt geheel
verloren wordt, wanneer de Wegdrijving
van deszelfs deeltjes is weggenomen , of
genoegzaam tegenbewerkt wordt , moet
daaruit volgen , dat hare Veerkragt af-
hangt van 'Wegdrijving, Dat het dus
dikwijls waarlijk met de zaak gelegen is,
blijkt uit een groot getal van de Proeven
van Dr. Hales, waarvan ik 'er maar ee-
nige weinigen zal melden. De Dokter
nam een halven teerlingfen Duim Harts-
hoorn, deed hem in zijnenKrom-hals, ge-
maakt van een Musket-loop , en haalde
door Diftelering daaruit 117 teerlingfe
Duimen Lugt in een groote glazen fles,
het gewigt van welke Lugt te famen met
de affe van den overgebleven Harts-
hoorn zoo zwaar was , als de geheele
Hoeveelheid van den Harts-hoorn in 'c
eerft geweeft was. De Lugt nu was in
dien Harts-hoorn met vele zwavelagtige
deeltjes zoo opgefloten geweeft, dat de
onderlinge Aantrekking van de zwavel en
de Lugt elkanders wegdrijvende Kragt
over en weer te niet gedaan, en dezezelt-
ftandigheden tot kleiner omtrek gebragt
hadden ; maar hec Vuur had dezelven m
het difteleren weer zoo van elkander ge-
-nbsp;fcheidenj
kragt verklaren van een Snaar, die aan het
éene end vaftgemaakt, en aan het andere
end gebogen is, gelijk een mes of degen,
gelijk m hg.j.: want indien zulk een Vee?
gebogen wordt van A tot a, zullen de deel-
pes aan de zijde C, die nu verheven rond
[Convex^ wordt, verder van elkander zijn
m F , terwijl de deeltjes in D , gebragt
naar de hol-ronde iConcave] ziMe E
digter tot elkander zullen komen; zoodat
de Aantrekkings-kragt, in plaats van te
maken, dat de Veer zig herlïelt, haar in
den ftand zal houden, waarin ze is geliik
gefchiedt in lighamen , die geene Veer-
kragt hebben, waarin de Aantrekkings-
kragt mogelijk alleen plaats heeft. Dus
zal een ftrook Lood, rood Koper en zagt
Ijzer gebogen blijven ftaan.nbsp;^
De waarlchijnelijkfte verklaring van de
Veerkragt van Veren is, dat men in de
dee tjes zoo wel esn wegdrijvende,als een
aantrekkende eigenfchap ftelt, gelijk in
het zwarte zand, dat door den Zeilfteen
aangetrokken wordt, en door den geleer-
^^^nbsp;Hoogleeraar Petrus
van MuJJchmbroek bewezen is niets anders
fteS^es quot;
Lapn we eens onderflellen een rij van
deeltjes (matl. Fig. elkander alleen-
rakende in de Punten . in een Lijn van
nnbsp;^^ ons eerfte
Dee (Les I. Aant. ir. Bladz. 24.) ge-
zegd hebben wegens de Aantrekking van
Samenhang, volgt duidelijk, dac op den
minften fchok, of verfchrikking uit den
ftand van een regte Lijn , deze deeltjes
zullen famenloopen, en een ronden Bol
maken, waarin de Bolletjes meer Punten
van Aanraking zullen hebben niaar in-
dien deze deeltjes Polen hebben , gelijk
Zeilfteenen, in de tegen elkander overge-
ftelde plaatren,geteekend « en 2; zoodat
alle de Polen w, w, enz. elkander weg-
drijven , en alle de Polen z, z^ eni.
ellcan-
fcheiden, dat ze voor een groot gedeelte
tot hare gewone Veerkragt herfteld waren.
Dit bleek uit het brengen van een kaars
bij den mond van de fles, waarin die ver-
levendigde Lugt was : want zoo dikwijls
'erde kaars bijgebragt werd, vatte de Lugt
vlam , en fchitterde uit de fles met een
zwavelagtigen reuk. De Lugt kan in vele
hm-de hghamen zoodanig vaftgemaakt
IConJohdated} worden, dat ze daar geheel
van Veerkragt ontbloot is, en daar het
werk doet van een Cement, totdat ze
door de werking van Vuur, of eenige bij-
zondere Giftingen weer herfteld wordt
in haren volmaakt veerkragtigen ftaat. Dit
wil de Dokter te kennen geven, wanneer
hij zegt , dat fommige lighamen Lugt
opjlurpen [flamp;yórö] en andere voortbren-
gen Igenerate']. Dezelfde lighamen flur-
pen ook op den éénen tijd Lugt op, en
brengen ze op een anderen tijd voort. Hij
vond meer of minder Lugt in meeft alle
vafte zelfftandigheden, die hij beproefde •
maar 't geen wel het aanmerkelijkfte was,'
hij vond, dat de Steen uit menfen Blazen
uit ontrent twee derde deelen Luec be-
ftond.
Sommigen hebben getragt de Veerkragt
op te loften door de Aantrekkings-kragt
alleen. Bij voorbeeld, indien de Snaar
KQQPlaat l. Fig. 3.) wordt aangemerkt,
als beftaande uit deeltjes, die zoo op el-
kander leggen, als verbeeld wordt in ADB
blijkt het klaar, indien het punt D met (be-
weid gebragt wordt tot C, dat de deeltjes
van elkander getrokken zullen worden •
en indien de Kragt, die de Snaar uitrekte'
ophoudt van werken, zal de Aantrekking
van Samenhang (die te voren onverhin
derd was) plaats grijpen, en de Snaar na
verfcheiden Slingeringen te rug brengen
tot hare vorige lengte en ftand Schoon
dit nu zeer wel overeen fchijne te komen
met de Verfchijnfelen van een Snnar die
ia Beweging is, kan het geenfins de Veer
Pt. r.
Fig. 4,
Fig. 3.
Yi. Les. kragt en eerfte Wet weer terug keeren naar D, vervolgens weer naar
C, en dus eenigen tijd heen en weer gaan , flingerende gelijk een
Slinger, zoodat ze telkens een weinig van Jmre Beweging verlieft, vi. Les,
totdat ze eindelijk op liare ruft komt, zijnde alle de Slingeringen ge-
elkander ook wegdrijven, zal de Lijn AB
regt blijven : want indien de gemelde Lijn
AB door eenige Kragt tot een anderen
ftand gebragt wordt, bij voorbeeld tot de
kromme Lijn h a, zullen de Polen w, ra,
enz. , nader bij elkander gebragt zijnde
(terwijl de Polen z, z, enz. verder van
elkander afzijn ) elkander fterker wegdrij-
ven , en daardoor de Bolletjes beletten fa-
men te loopen naar de holle zijde; en de
Veer los gelaten wordende (ik onderflel,
dat één end, als B of/, gedurende al
dien tijd vaft ftaat) zal zig herflellen ,
Itootende zijn end a terug naar A, en zoo
verder naar e volgens de eerfte Wet (^Les
V. iVo. 2. bladz. 294.) Dan in den ftand
«zijnde, zijn de Polen z, z, enz. nader
bij elkander gebragt, welker wegdrijvende
kragt het end e terug ftoot naar A, en zoo
verder , volbrengende de Lijn van deel-
tjes verfcheiden Slingeringen rondom B.
Zou een ftalen Veer, of andere Veren,
niet konnen beftaan uit vele reekfen van
zulke deeltjes, welker Poolkragt [Polari-
ïy] en Aantrekking te gelijk werkende zou-
den aantoonen, waarom zulke lighamen,
wanneer ze gebogen zijn geweeft, flinge-
ren, en zig herflellen?
Indien men een ftrook Staal zoo heet
maakt, dat ze witgloejendis, en dan ter-
Itond in koud Water fteekt, brengt men
het Metaal daardoor tot een ftaat, die
zeer na komt aan Vloeibaarheid, zoodat
de deeltjes, die het Vuur bijna tot rond-
heid gebragt heeft , elkander maar zeer
weinig aanraken, gelijk blijkt uit de bros-
heid van Staal, dat dus gehard is, 'twelk
breekt, gelijk glas, en kort van korl is.
• Staal, dus gehard, is zeer veerkragtig :
•want hetgeen de werklui hard noemen
is het veerkragtigfie , gelijk blijkt uit de
Aanbotfing [Congresf} van fterk geharde
quot;alen Ballen, die in hunneTerugfpringing
■^^eeroiTi komen naaft aan de plaats, van
■w^aar men zq liet vallen, en naaft aan Glas
de vinnigfte Veerkragt hebben van alles,
wat 'er bekend is.
Om niet verdagt te zijn van een on-
volkomen berigt gegeven te hebben van
de Veerkragt van een ftalen Veer , omdat
aan zoodanig eene , als we befchreven
hebben taaiheid ontbreekt , en dezelve
aanftonds zal fpringen , wanneer ze maar
een weinig gebogen wordt, moet ik ver-
lof vragen, om de eigenfchappen der ron-
de dee'ltjes, of kleine ftalen Bolletjes,
waarin ik een Poolkragt onderfteld heb,
nog wat nader te befchouwcn.
Onderftel, dat A en B (Plaat l.Fig.6.^ Vt. i.
twee kleine Bolletjes , of famenftellende
deeltjes van Staal zijn , waarin we eerft
geene Poolkragt [Polarity] zullen onder-
ftellen, maar alleen een Aantrekking van
Samenhang. Hetzij nu de Aanraking der
deeltjes zij in c, d, e, n, of in ƒ, g, z,
haar Samenhang zal dezelfde zijn, en de
minfte Kragt, die men zig verbeelden
kan , zal hare Aanraking van één dezer
Punten tot een ander Punt overbrengen;
omdat deze kleine Bolletjes in hare om-
wenteling tot geen meer Aanraking komen
in den éénen, dan in een anderen ftand.
Maar indien men onderftelt , dat het
Punt n in elk Bolletje een Pool is met
een Kragt om alle de Punten n in alle
de andere Bolletjes weg te drijven , en
dat ook z een andere Pool is, de andere
Punten z wegdrijvende , zullen de Bol-
letjes beft famenhangen , en in ruft zijn
in dien ftand, waarin de Punten c, c,
elkander aanraken, en n en z aan weers-
kanten daar even ver van afzijn: want in-
dien de Bolletjes een weinig gedraaid wor-
den, dat de Punten d, d elkander raken,
gelijk in Fig. 7. zullen de Polen n, ra na-
der bij elkander gebragt zijnde, tegen el-
kander met meer Kragt werken , dan de
Polen z, z, die nu verder van eikander
afzijn , en gevolgelijk de Bolletjes weg;
drijven toe de Aanraking c, c , voorbij
liiktijdig [IJochronal] gelijk in een Slinger. NB. Indien 'er geen Weer-
ftand van quot;de Lugt, nog Schuring in'de pennen A en B plaats had,
en de Veerkragt van de Snaar volmaakt was, zou zulk een Snaar al-
tijd blijven llingeren.
welke zij, hare Beweging vervolgende ,
gaan zullen tot ƒ, ƒ QFig. 8.) en zoo ag-
terwaarts en voorwaarts , totdat ze ten
Jafilften ruften in c, c, hetwelk men bet
Punt van Evenwigt tot Ruft in een Veer
noemen kan. Behalve dit zijn 'ernog twee
Punten van Evenwigt, voorbij welke de
Veer zou breken, welke zijn de punten
e, e naar den kant van n, en ƒ, ƒ naar
den kant van 2 [Fig. 9.] dat is, wan-
neer de Polen n, n zeer na aan elkander
gebragt worden , neemt de wederzijdfe
Wegdrijving zoodanig toe , dat de Aan-
trekking in 'tPunt van Aanraking niet in
ftaat is, om ze te houden, en dan moe-
ten ze van elkander fpringen, en de Veer
moet breken. We onderftellen , dat de
Punten e, e de Punten van Aanraking
zijn , vcorb'j welke dit gebeuren moet,
maar dat, indien, de Aanraking nog zoo
weinig binnen dezelven blijft, gelijk tuf-
fen e en d, dü Bolletjes terug zullen kee-
ren tot hare Aanraking in c, nadat ze ee-
nige Slingeringen daar voorbij gedaan heb-
ben , gelijk reets gezegd is. Dit is de
reden, waarom ik het punt e in één der
Bolletjes, en het punt ƒ, dat aan de an-
dere zijde van c daarmeê overeenkomt,
de Punten van Evenwigt noem : want
indien de Veer gebogen wordt naar a
C-%- 5-) zoodat de Bolletjes, gelijk A
VI. Les.
dat een Veer, die tot een zekere Graad
gebogen gelaten was, vanzelf aan ftuk-
ken is gebroken.
Uit dit alles blijkt, dat bolronde deel-
tjes nooit een taje Veer zullen maken.
Derhalve moet de gedaante der deeltjes
veranderd worden , om ze van dienft te
doen zijn ; en dit is 'tgeen gefchiedt in
het verzagten van de Tempering van het
harde Staal, en het temperen van de Feer,
gelijk het genoemd wordt. We zullen
eerft toonen , welke verandering in de
deeltjes gemaakt moet worden, en dan
overwegen , hoe ver dit gedaan worde
van hen, die Veren maken.
Indien de deeltjes, onderfteld zijnde
bolrond te wezen , gelijk in Fig. 6., nu
plat gemaakt worden in c , alwaar de
Aanraking is , zoodat ze de gedaante
n d f z aannemen, gelijk in Fig. 10., zal
de Aanraking veel vergrooten, en van i
tot/ reiken, zoodat 'er in het buigen van
de Veer een grooter Aanraking in de
deeltjes zal overblijven , en de Punten
van Evenwigt om te breken (namelijk e, e
van boven , en g, ^ van onderen) zul-
len nader aan de Polen n of z gebragt
worden, dan wanneer de deeltjes rond
zijn. Het gevolg hiervan zal zijn , dat
de Veer veel verder gebogen moet wor-
den , om gevaar te loopen van breken
dan in de eerfte onderftelling, gelijk men
zien kan in Fig. 11., alwaar twee deeltjes
geopend zijnde om het punt d, als een
Middelpunt, de aantrekkende punten c,c
en /, / nog eenige Kragt hebben, om de
deeltjes tot hare geheele Aanraking terug°
te helpen brengen, omdat de aantrekken-
de deeltjes c, c en ƒ, ƒ in deze gedaan-
te der deeltjes maar verplaatft worden
naar Evenredigheid van haren afftand van
hetHoek-punt ij daar integendeel, indien
de deeltjes bolrond geweeft waren, en de
Lijn
Pl. I.
Fig. S.
Fig. p.
Fig. 6.
Fig. 10.
Fig. y.
rv. II.
(Fig- ........
en B (Fig. 6. ) elkander voorbij e aanra-
ken , zal de Veer breken. Op gelijke
wijs zal de Veer, indien ze naar denman-
deren kant zoo gebogen worde , dat
de Bolletj'es eikander raken voorbij ƒ,
over de andere zijde breken. Wanneer
de Bolletjes dan raken in e, ê, of in/, ƒ,
is de Veer zoo gereed, om tot haren vo-
rigen ftand terug te keeren, als om te bre-
ken, om welke reden ik de Punten e en ƒ
Punten van Evenwigt genoemd heb, als
jDok omdat ik door ondervinding weet,
' k
•i -.1
1
s
J
' ■ i
■ Vi
'Tzij het midden van de Snaar fchiehjk of langzaam gebragt worde vi. Ut
tot het punt D , ze gaat af met de geheele bijeengevoegde Kragt,
waarmeê ze bewogen was, waardoor ze iiare Beweging verübelt, tot-
dat ze komt tot de Lijn AB. Dan gaat ze met een vertraagde Bewe-
Lijn d f een Boog van een Cirkel ge-
weeft was, de aantrekkende deelen c, c
en ƒ, I verder van elkander gebragt zou-
den zijn , dan naar Evenredigheid van
tweemaal t Vierkant van den afftand van d,
gelijk m ^ig. 7. en dus zeer weinig hulp
toegebragt hebben, om de deeltjes tot
hare Aanraking terug te brengen. Een rij
van deeltjes in de Veer, op deze wijs be-
fchoud , wordt (Fig. 12.) vertoond in
haren natuurlijken ftaat in BA, en gebo-
gen in èa in dezelfde Figuur. Hier moet
men in aanmerking nemen, dat men, om
in deze gedaante der deeltjes de Veer zoo
te buigen, dat men de deeltjes doet raken
in haar Punt van Evennioigt, om te breken,
dezelven aan de andere zijde zoo ver
moet openen , dat de Veer gebogen zij
ver buiten eenig gebruik, dat men van
een Vep- beoogt te maken, gelijk te zien
is in Fig. 13., alwaar twee deeltjes ver-
toond worden te raken in het Punt van
Evenw'gt e, en in Fig. 14., alwaar vele
deeltjes in dien ftaat gebragt zijnde , de
Veer geheel rond tot een Cirkel gebo-
gen is.
Het gemeene gebruik in 't maken van
Veren fchijnt ook beft te zijn , om deze
uitwerking voort te brengen , die in de
deeltjes vereift wordt : want de harde
Veer, welker deeltjes rond , of ten naa-
ften bij rond waren , wordt op niew heet
gemaakt, en terwijl ze zagtjes verkoelt,
vergroot de Aanraking door de onderlinge
Aantrekking , zoodat de deeltjes platter
quot;*^orden op die plaatfen, alwaar ze tevo-
maar een k eine Aanraking hadden ;
™ opdat die Aanraking niet te groot zou
Vppt 'nbsp;Ontlating van de
Vet tr door haar in Water, Olij of
Verennbsp;Een andere manier om
fredaanrpnbsp;'S'nbsp;^^ lt;=erft hare
IL DÏel^^^ koud ongehard Staal,
ging
en ze dan maar weinig gegloeid hebben-
de, bij voorbeeld bloedroot heet, aanftonds
tempert in de ééne of de andere bekwame
vogt. Dit veftigt de deeltjes ook in hare
langwerpige gedaante , die ze ondergaan
moeten , eer ze rond, of ten naaftenbij
rond, worden in wit gloejende hette. Dat
de deeltjes van Staal geveftigd worden ia
de gedaantens, die ze hebben op het 00-
genblik van Bluffing , zal niet vreemd
voorkomen , wanneer men overweegt,
dat de Blußing van rood gloejend Staal
in koude vogten in een bijzonderen ftand
hetzelve een Zeilfteen-kragt geeft. Indien
men vraagt, op wat wijs wijquot; reden geven
van het maken van Veren alleen door het
ftaan met den hamer , kan men daar ge-
makkelijk op antwoorden, dat men Ijzer
en Staal een Zeilfteen-kragt kan geven
alleen door het'ftaan met den hamer. In-
dien men dan Polen kan geven, en ver- j,
nietigen in het geheele ftuk , is het niet
onwaarfchijnelijk, dat men Polen kan ge F/V. 14
ven aan kleine deeltjes, of liever de Po-
len , die ze reets hebben, in een bijzon-
dere fchikking brengen : want indien de
Polen , die we in overweging genomen
hebben, gants onregelmatig geplaatft zijn,
zal 'er in 't geheel geene Veerkragt zijn.
Volgens deze ftelling kan men Veren van
andere Metalen, dan van Ijzer of Staal,
maken door het ftaan met den hamer,
fchoon zoo volmaakt niet: want het zal
genoeg zijn, dat de kleine deeltjes Polen
hebben, die elkander aantrekken en weg-
drijven, door het ftaan met den hamer in
een regelmatige order gebragt zijnde.
NB. Dit, toegepafl zijnde op de Slinge-
ring van een Snaar, zal de bijzondere ge-
vallen daarvan beter oplojjen, dan de Aan-
trekking alleen; en de Veerkragt van Glas
lis net dezelfde, als van een zeer brofle o
iftalen Veer.
B
Pl. I.
Fig. II.
VI. Les. ging naar C, gelijk we aangemerkt hebben in het I. Beel (LesV. N',
78. bladz. 4.75quot;. en volg.) lt;iaar we van den Boog en de Veer Ipraken.
II. PROEF.
7.nbsp;Maak de Snaar vaft evenwijdig met de tafel door middel van
Pi II twee ftutjes of bruggetjes A en B iFlaatll. Fig. i.) van dezelfde
ï.' hoogte. Neem dan een Bal M van een harde zelfTtandigheid , Ijvoor,
Koper of eenig ander Metaal, welkes Middellijn gelijk is aan twee-
maal den afftand van de Snaar van de tafel. In plaats van de Snaar
te trekken in c, rol den Bal M wat fterk tegen dezelve in den Streek
Mc, en de Bal zal het Punt c voortdrijven m den Streek c C, totdat
liij, al zijne Kragt op de Snaar geloft hebbende, al zijne Beweging
verloren heeft, wanneer het punt c gekomen is tot C. Hierdoor wordt
de Veerkragt in de Snaar zoo fterk verwekt, dat ze in hare terugkee-
ring aan den Bal M al de Beweging weerom geeft, die liij in 't buigen
van de Snaar verloren had, omdat Werking en Tegenwerking [Adion
and Readion] evengelijk zijn.
8.nbsp;Hetzij de Snaar geflagen of geftooten worde in den Winkelliaak
of fcheuin, net in 't midden of naar één van beide de enden, de Te-
genwerking van de Snaar gefchiedt altijd in Lijnen, die met dezelve
een Winkelhaak maken, gelijk het gaat met de Oppervlakte van veer-
kragtige lighamen, die geftooten of geflagen worden : want indien
men den Bal zoo drukt tegen de Snaar, dat hij ze buigt in de pun-
ten E of F, zal hij (op het wegnemen van de hand) door Terugfprin-
ging van de Snaar agteruit vliegen in de Lijn EG, of FH. Schoon de
Bal, tegen de Snaar gerold wordende in den fcheuinen Streek G c,
ook fcheuin terug keere in den Streek r H, zoodat hij den Steuit-hoek
\Angle of Reiiexion] M H gelijk maakt met den Stoot-h^k [Angle
oïincidence-] GfM, ontftaat egter die uitwerking uit de Tegenwer-
king van de Snaar in een loodregten Streek, gelijk men gemakkelijk
kan begrijpen, wanneer men zig te binnen brengt hetgeen over fcheui-
neStooten en famengeftelde Beweging gezegd is in het I. Deel (III. Les
Aanteek. ^ en 7. bladz. 112, en 132. en volg. N°. 8^ bladz. 184.. en
V. Les N\ 3. en Aanteek. i. bladz. 296.) waarvan we liier een ge-
deelte zullen herhalen.
9.nbsp;Laat de Beweging van den Bal in de Lijn G c verdeeld 'ïrefoU vi. lo».
worden in twee Bewegingen, of de Bewegingen, die voortge-
bragt worden door de Werking van twee Kragten quot;in de Streken GE
en GD, ééne van welke (GE) in den Winkelhaak is, en de andere
(GD) evenwijdig met de Snaar AB. Dewijl dan de Kragt, die in
den Streek GD werkt, den Bal niet tegen de Snaar brengt, wordt
die Kragt niet geheel verboren door den Stoot; en dewijl de Kragt
alleen, die in den Streek GE werkt, den Bal tegen de Snaar ftoot m
c, wordt dezelfde uitwerking voortgebragt, als of de Bal geheel langs
D c bewogen waar in denzelfden tijd, waarin hij bewoo^^ langs G c;
maar deze laatfte Kragt geheel verfpild zijnde in Jiet buigen van de
Snpr in c, en in 't verwekken van hare Veerkragt, werkt de Terug-
fpringing van de Snaar op het lighaam met een gelijke Kragt in den
Streek f D; maar de Kragt GD (die, niet veripild zijnde, nog over-
blijft) nu overgebragt zijnde tot f F, wordt de Bal bewerkt door
twee Kragten, welker Hoeveelheden en Streken verbeeld worden door
c F en lt;; D (de twee rakende [_contiguous] Zijden van den Raam '[Fa-
rallelogram] c DHF) en moet daarom bewegen in de Lijn c H, die
de Hoeklijn Diagonal'] is van den gemelden Raam, en fcheuin met
AB. Het welk te bewijzen ßond.
10.nbsp;Men mag alle veerkragtige lighamen aanmerken, als beilaande
uit Snaren, gelijk AB {Plaat 11. Fig. 2.), of liever uit veerkragtige pi- n.
Lagen [Strata] evenwijdig met elkander, welker uitwerking we be- quot;quot;
fchouwen zullen in 'tgeen aan een veerkragtigen Bal gelchiedt. In-
dien de Bal geflagen wordt in D door een hard of veerkragtig lig-
haam, zullen alle de Lagen binnenwaarts gebogen worden naar C,
gelijk de geftipte Lijnen verbeelden, terwijl de Bal platter gemaakt, of
ingedeukt wordt in D; maar de Lagen zig fchielijk herftellende, neemt
de Oppervlakte van den Bal hare eerile gedaante weer aan,en wel meer
of' min juift naar den trap van volmaaktheid van de Veerkragt van den
Dat de Lagen ingebogen worden, of dat de Kragt van den Slag
'quot;eikt tot aan het Middelpunt, blijkt duidelijk uit de volgende Proef.
III. PROEF.
Ik nam.een ijvorenBal van anderhaiven Duim over 'tKruis, en hem
B 2nbsp;aan
-ocr page 38-VI. Les. aan een draad van ontrent 40 duim opgehangen hebbende aan éénc
van de Pennen van een Inftrument om ilingerende lighamen aan te
hangen {zie I. Deel FFaat XXXVIII. Fig. 2.) waaraan van dezelf-
de hoogte een andere ijvoren Bal hing, die viermaal zoo zwaar woeg,
en den eerflen Bal verfcbeiden malen tot dezelfde hoogte geligt heb-
bende , opdat hij tegen den anderen Bal, die in ruft was, met' dezelf-
de Kragt zou aanbotlèn, lette ik op, tot welke Graad hi] in zijne Te-
rugfteuiting op den in Graden verdeelden Boog, voor welken hij be-
w^oog, wederkeerde, die altijd dezelfde was, indien hij tegen den an-
deren Bal volkomen aanbotfte. Vervolgens een rolrond gat hebben-
de latende drajen in dezen kleinften ijvoren Bal, een weinig dieper,
dan deszelfs Aliddelpunt, ftopte ik het gat met 'er een ander ftuk je
Ijvoor in te fchroeven, aan welkes onderend lood genoeg vaft gemaakt
was, om den Bal net even zwaar te maken, als in 't eerll. Den Bal
toen opgehangen hebbende, gelijk tevoren, en de Proef herhalende,
Iprong hij op ver nog na tot die hoogte niet terug, fchoon hij dezelf-
de Hoeveelheid van Stof had, als te voren, deszelfs aanbotfende Op-
pervlakte dezelfde, en de korlt een halven Duim dik waar. \^erder
gebruikte ik een Bal, tweemaal zoo zwaar, als dezen hollen, welke
malTief was, en opgemerkt hebbende, tot welke Graad hij terug fproiig,
ilopte ik den hollen Bal, met een ander ijvoren flopfel, waaraan
van onderen zoo veel meer lood gehegt was, dat het den Bal twee-
maal zoo zwaar maakte , als te voren ; maar de Proef nemende,
fprong hij zoo ver niet terug, als de maffieve, fchoon hij even zwaar
woeg.
Indien 'er een onbeweegbare, maar veerkragtige Hinderpaal [Ohßa-
cW] is, gelijk 0MB {Ficiat II. Fig. 3.) en een volmaakt harde Bal,
gelijk M (dat is, zulk een, die niet ingedeukt kan worden) tegen
denzelven itoot, moet de Hinderpaal wijken, en deszelfs Oppervlakte
zal van gedaante veranderen, bij voorbeeld van OMB tot O m B;
maar door zig te herftellen zal hij den Bal weer terug drijven. In-
dien de Hinderpaal volmaakt hard is, en de Bal alleen veerkragtig,
TP'ê- 4- gelijk in -Fig. 4., zal de Bal alleen ingedeukt, of platter gemaakt wor-
den, gelijk in n n; maar de Bal moet op dezelfde wijs terug fpringen,
als te voren. Indien beide de lighamen veerkragtig zijn, zal de Te-
rugfpringing van den Bal ook dezelfde zijn, als te voren: want de-
wijl dezeü'de Kragt onderileld wordt de inbuiging van de Oppervlakte
in,
Pl. n.
3-
in één, of in beide de lighamen te veroorzaken, zal 'er volgens de IIP' Yi. Les.
Natuur- wet dezelfde Kragt van Herflelling zijn.
11. Omdat de verandering van gedaante in lighamen, die een vin-
nige Veerkragt hebben, niet zigtbaar is, hebben fommige luiden zig
ingebeeld, dat Ballen van IJvoor, Staal, Glas of Amber, en Dia-
manten en andere koftelijke gefteentens niet veerkragtig zijn, merken-
de dezelven maar aan, als karde lighamen, terwijl ze lange ftrooken
Staal, gelijk de Lemmers van Snij - gereedfchappen , Muliek - fnaren
en lange ftukken Hout of Walvis-been. Wolbalen, Blazen of Voet-
ballen met Lugt gevuld, voor veerkragtig erkend hebben, omdat hare
verandering van gedaante zigtbaar is. Evenwel beftaat de grootfte
trap van Veerkragt niet in de zigtbare Inwijking of Teruglpringing
der deelen, maar in hare volmaakte Herflelling, hoe moejelijk het ook
2ij hare werking te zien. Dat hare gedaante nogtlians veranderd is
geweeft, kan men gemakkelijk belpeuren uit de volgende Proef.
Neem twee ijvoren Ballen van evengroote of ongelijke Middellijnen,
gelijk M, m {Plaat II. Fig. hangende aan draden van eenigerlei n.
lengte, gelijk MS, m s, ééne van welker Oppervlaktens n n geverfd is
met eenige koleur, die 'er vers opgelegd is. Beide die Ballen opgehangen
hebbende, breng den ongeverfden Bal M tegen den ongeverfden m, en
hij zal van den anderen een vlakje verf krijgen op zijne Oppervlakte, dat
onregelmatig zijn zal, omdat de hand den Bal M niet ftil tegen m kan
houden; maar indien men M tegen m laat vallen, moeft de vlak op
M veel klemer zijn, indien deszelfs Oppervlakte hare gedaante niet •
veranderde, omdat de Aanraking dan minder zijn zou. Indien nien
dan de Proef neemt met een Slag, wordt de Oppervlakte van beide
de Ballen platter gemaakt in n n, en op eiken Bal is een rond merkje
in n, gelijk in F'ig. 6., toonende het ééne het afnemen, en het an- Fig. lt;s.
dere het krijgen van de verf Dit zelfde zal gebeuren, indien men
^ïen Bal laat vallen op een blok of klomp IJvoor, Staal, of Glas, ge-
hiii OB (Fig.y.) welkes Oppervlakte waterpas legt, en glad is: 7-
want na de Aanbotfing zal de vlak n n zeer zigtbaar zijn, en des te
grooter, hoe de Aanbotfing grooter geweeft is.
VI. Les.
C3) In N. 10 van deze Les {Plaat II.
Fig. 2.) hebben we de deeltjes van Glas,
leggende in Lagen, die even ver van el-
kander afzi n , befchoud , als zoovele
Snaren, verbeeld door de Lijnen AB, die,
geflagen zijnde in D, ingebogen worden
naar C, gelijk de gedipte Lijnen verbeel-
den. Men moet bedenken, dat, hoe de
Snaren langer zijn, hoe hare Slingeringen
of Drillingen ook langzamer zijn, en ge-
volgelijk zwakker; zoodat, indien 'er ee-
nige Kragt gebruikt wordt, om een gebo-
gen Snaar te beletten tot haren regten
ftand weder te keeren, fchoon ze niet ge-
noegzaam zij,om dat uit te werken in een
kprte Snaar, het egter doen kan in eene,
die langer is. Dezelfde redenkaveling kan
men ook toepaffen, op langer of korter
Lagen in het Glas. Bij voorbeeld indien
in den ABCD door den Slag, gege-
ven in D, welke alle de Lagen AB doet
buigen tot de kromme Lijnen , door de
geftipte Lijnen verbeeld, ééne van de
langfte derzelven , gelijk AB boven C,
gebogen zijnde tot de Lijn ACB, fterker
aangetrokken wordt door de Laag, die
'eronmiddelijk onder legt, namenlijk door
AB beneden C, zal ze op die plaats blij-
ven (namenlijk in ACB) terwijl de ande-
re Lagen terug keeren tot hare vorige
ftandplaatfen AB , AB enz. , zoodat 'er
een holte zal zijn van ACB tot die Laae
AB, welke de tweede is boven C. Dit
een groote opening makende tuften twee
Lagen in het lighaam van 't Glas, is het
gebroken gedeelte, dat men ziet. Hoe
men het zie, of hoe het Glas op die plaats
zijne Doorfchijnendheid verlieze,kan niet
verklaard worden zonder eenige kennis
van de eigenfchappen van Ligt, eerft ont-
dekt door den Ridder Ifak Newton. Men
leeft in zijne Ligtkunde [Opticks, II Boek
III. Deel, XII. Stelling.) dat Ligtftnlen,
in opzigt van doorfchijnende lighamen
Beurten 1 hebben van gemakkelijke Door-
fcbieting [TransmiffionJ en Beurten van
gemak-
...... Indien het blok of de Bal van Glas is (Plaat II. Fig. 8.) kan de
binnenzijde gebroken worden , terwijl de Oppervlakte geheel blijft,
gelijk men zien zal, wanneer 'er geene verf op de ligJiamen is, ver-
toonende de gebroken plaatfen w, zig binnen in de lighamen,
als Halvemaantjes, terwijl men met zijnen nagel over de Oppervlakte
ftrijkende geene berfl of oneffenheid kan voelen. Het Glas wordt zoo-
veel zwakker op zijne Oppervlakte over de berften n enz., dat een
Slag of twee van dezelfde Kragt, als eerft de berften maakte, het Itiik
daar uit zal breken. NB. Glazen lighamen konnen de herji zoo wel
krijgen door een Slag van een hamer of eenig ander hard lighaam, als
van Glas. Waarom het Glas eer van binnen gebroken worde, dan op
de Oppervlakte, en waarom dat gebroken gedeelte zigtbaar en glin-
fterend worde, zullen we in de Aanteekening toonen ( 3 ).
12. De Slingeringen van de Snaar AB {Flaat I. Fig. 2.) deelen
Pt. II.
pi. I.
Fig. l.
Pl. II.
Fig. i.
1nbsp; [ Fits, door Dr. Clarke in zijne Latijnfc Ver- overgezet [AcceiTus] en door Newton zelfwklaard
irtïing van Opticks den Ridder Newton met ds knming van Bzamn.]
een flingerende, of drillende. Beweging meê aan de Lugt, en bren- vi. L«,
gen daardoor een geluid voort. Dit geluid is fcherper, of de Noot
hooger , naardat de Snaar korter is (onderfteld zijnde, dat de trap
vp Spanning evengroot is) omdat de Slingeringen iheller zullen
^ijn, omdat 'er meer in denzelfden tijd voortgebragt worden, gelijk
dekortfte Shngers fnelft bewegen, werkende de Zwaartekragt op de-
zelven, gelijk Veerkragt doet op Snaren. De Oppervlaktens of La-
gen van glazen Ballen en andere diergelijke veerkragtige lighamen ge-
ven ook eei^ geluid door hunne flingerende of drillende Beweging, en
hoe Icherper of klinkender het geluid is, Jioe volmaakter ook de Veer-
kragt IS, als voortkomende van de Slingeringen of Drillingen van kor-
^^ Oppervlakte en korter Lagen. Glas heeft het klin-
kendlte geluid van alle lighamen, die ons bekend zijn , en dus vindt
inen ook door vele Proeven, dat het de grootfte Veerkragt heeft.
JJe Drillingen van Glas kan men nog duidelijker doen begrijpen
aoor de volgende Proef.nbsp;^
gemakkelijke Terugkaatßng [Reflexion].
We zullen hier met de Ligtkunde zoover
niet vooruit gaan, dat we aantoonen, wat
het zij , 'twelk de Ligtftralen tot deze
Beurten brengt, en dat Stralen, die op
een onderfcheiden wijs breekbaar \_reflan-
gible} zijn, een onderfcheiden getal van
deze Beurten hebben in dezelfde lengte.
Het is alleen noodig tot ons oogmerk, dat
we aantoonen, wat 'er met de uitdrukking
gemeend worde, en dat we de zaak op
net tegenwoordige geval toepaffen.
Schoon een Ligtftraal eenige honder-
den van deze Beurten hebbe in het voort-
gaan van de lengte van een Duim (Zie de
femelde Ligtkunde van den Ridder Ifak
Newton) zullen wij 'er nu maar vijf of
«es onderftellen. Laat ABGH (Plaat IL
9.) een lighaam van Glas zijn, waar-
in we onderftellen, dat AB, CD, EF en
^H de Lagen zijn, en datL a, RS, TI
vallende Ligtftralen zijn, in welke de let-
ters t en d afteekenen de Beurten van ge-
nt rl'^*^® Terugkaatfing, en gemakke-
lijke Doorfchieting, wordende de laatften
ooiï onderfcheiden door de Dwersftreep-
jes, terwijl de eerlle aangewezen wordeo
door de grove flippen. De Straal L a
(welker Beurten t, d, t, d we niet in
aanmerking nemen, terwijl hij boven de
Oppervlakte van 't lighaam van Glas is)
is op de Oppervlakte, of de eerfte Laag
van 't Glas in een Beurt van gemakkelijke
Terugkaatfing, en zal daarom terug ge-
kaatft worden door de eerfte Laag AB,
door zijnen teruggekaatften Straal a l, hec
Punt van de Oppervlakte in a, of liever
eenigerlei voorwerpen, die 'er zijn mogen
in de Lijn L a, vertoonende aan een oog
in l. Indien men de Beweging befchoat
van den Straal RS, als in een Beurt van
gemakkelijke Doorlating op de Opper-
vlakte van het Glas , of de eerfte Laag
AB, dan zal hij door die Laag heen fchie-
ten. De volgende Beurt, een Beurt van pi. ir.
gemakkelijke Terugkaatfing zijnde, wo'rdt Fig. 9.
nutteloos, 'nbsp;i--'-
omdat~ ter j^laatfe ,
valt, geene Laag van
rug te kaatfen. De volgende Beurt vak
op de tweede Laag CB, en dewijl ze een
Beurt is van gemakkelijke Doorfchieting,
fchiet de Straal door, en de volgende
Beurt van gemakkelijke Terugkaatfing
wordt nutteloos, omdat ze valt tufles de
tweede
■ plaatle , daar ze
Glas is, om ze te-
VI. PROEF.
Pl. ir. ABECD- {Fïaat II. Figrii.) is een glazen Klok, of Ontvang-
li- ^las van de Lugtpomp, met zijn boven-end of Knop A met Cement
vaftgemaakt aan de waterpas leggende plank p p,ruftende op de ftijlen
V p Vp van het ftel P S /gt; A p P, op zulk een wijs, dat de Klok maar
jnet het boven-end aan 't hout raakt, en dat ze vrijelijk kan fchudden,
wanneer men ze geluid doet geven met tegen den onderften rand,
of mond BC te flaan. S is een koperen Schroef, die door éénen van
de ftijlen gaat, zoodat men deszelfs end zoo digt, als men wil, aan
de Klok kan brengen, eer men ze Haat. De Klok dan ergens meê
flaande op de ééne of de andere plaats tuffen BC, om ze geluid te doen
geven, zal men zoo wel zien, als hooren, dat de rand van de Klok
verfcbeiden malen ftoot tegen B, het end van de Schroei ^ B en de-
ze agtervolging van Stooten (gedurig flawer en tlawerj zal des te
- langer durcS, indien men den rand van de Klok volgt met het end
var? de Schroef B, met dezelve zagtjes voorwaarts te drajen, naar
mate dat de Slingering of Drilling van de Klok vermindert. Deze
Beweging van het onderfte gedeelte van de Klok fchijnt een gedurige
verandering te zijn van den cirkelronden mond tot een langwerpig-
ronden, en weer andersom, terwijl de punten B, C en de punten
D, E bij beurten nader aan elkander komen. Ook heeft een geloof-
waardig man mij verhaald, dat hij dikwijls een ftuk ftijf Tarw-ftroo
ge-
YI. Les.
|i: 1
tweede en de derde Laag. Dus gaat de
Straal voort, en met zijne volgende Beurt
van gemakkelijke Doorfchieting fchiet hij
door EF, de derde Laag. De volgende
Beurt van gemakkelijke Terugkaatfing,
tuffen de Lagen vallende , is nutteloos,
en daarom voert de volgende Beurt van
gemakkelijke Doorfchieting den Straal
door de laatfte Laag GH, en dus uit het
glas. Indien deze laatfte Laag door ee-
nig toeval was verplaatft, en hooger ge-
bragt geweeft,zoodat ze dat gedeelte van
denquot;Straal bereikt had, dat in een Beurt
van gemakkelijke Terugkaatfing was, zou
ze den Straal terug gekaatft hebben, die
in dat geval niet door het Glas gegaan
zou zijn, maar 'er weer uitgekoomen zijn
aan dezelfde zijde , daar hij ingekomen
was. Een andere Straal , die Icheuiner
valt, gelijk TI, kan door het geheele lig-
haam van het Glas gaan op de zooeven
gemelde wijs, en nogthans, in een Beurt
van gemakkelijke Terugkaatfing zijnde op
de onderfte Oppervlakte, weer naar boven
terug gekaatft worden in I c door de eer-
fte Oppervlakte. Dus zullen in een glazen
Prisma PPI {PlaatW.Fig.io.) met ééne
zijner Oppervlaktens PP naar beneden en
waterpas gehouden, fcheuine Ligtftralen,
gelijk RN, in hunne Beurten van gemak-
gelijke
Pt. II.
10.
feftoken heeft dwers in het onderend van een groote Klok waaruit vi Les
e Klepel genomen was, welk ftroo na een Slag op de I^ok daar
uitviel, wanneer de gedaante van de Klok in het geluid geven veran-
derde.nbsp;^
Indien i^n een vinger legt op den buitenkant van de glazen Klok
zullen de Drillingen en het geluid fchielijk, maar trapsgewijs, te niet
gedaan worden, en des te eer, indien men 'er twee of drie vingeren,
m bi|na op Jiet oogenblik, indien men 'er de geheele hand oplegt.
Dit zeime zal ook gefchieden aan een metalen Klok; maar het is in '
TcliDrillingen, waardoor de rand van de
In 3nbsp;Schroef ftoot, zoo fchielijk niet ophouden, als het ge-
re ^Hp^nbsp;men kan den rand van de Klok tegen de Schroef hooren
wSnbsp;quot; eigenlijke geluid van de Klok niet meer gehoord
Indien men den rand van de Klok met de nagels van den vinger en
dmm knijpt, en dezelven• fchielijk weg trekt in den Streek AE, zal
men daardoor hetzelfde geluid in de Klok veroorzaken, als wanneer
ze gellagen wordt m E ; maar daar zal geene zigtbare verandering
van gedaante in de Klok gefchieden, nog een zigtbare nadering naar,
of afwijking van de Schroef SB, dewijl 'er geen Stoot tegen dezelve
gemaakt wordt Hieruit blijkt, dat 'er twee foorten van Slingeringen
zijn
kehjk« Terugkaatfing zijn op de laatfte
Laag, of onderfte Oppervlakte PP in N,
en weer naar boven terug gekaatft worden
naar r; maar indien de Hoek RNI klei-
ner geweeft was, zouden de Ligtftralen
doOT het Glas gefchoten zijn zonder eeni-
ge Terugkaatfing.
Indien nu een glazen Bal AFBED (Fig
II.) die van binnen en van buiten geheel
IS , aan een Ligtftraal bloot gefteld is,
inJ'nbsp;'nbsp;R ^ , zal 'er die
btiaal geheel en al doorfchieten , vallen-
ru^^rquot;^quot;nbsp;gemakkelijke Te-
rugkaatfing overal tuffen de Lagen, al-
waar geen Glas is, om ze te doen werken;
maar indien door een Slag, gegeven op
den Bal in F de Lagen ingebogen zijn ,
zoodat de Laag AB agter gelaten worde
tuffen de volgende Laag DE en de plaats,
daar ze te voren lei, zal die Laag, om-
dat de Ligtftraal net op die Laag in een
Beurt van gemakkelijke Terugkaatfing is, Pt. II.
die Beurt van kragt doen zijn , en den Fig. 11.
Straal terug kaatfen naar G, alwaar een
oog geplaatft zijnde de gebroken plaats
zal zien binnen in het Glas in C, hetixelk
te verklaren ftond.
zijn in veerkragtige lighamen (4) de ééne ten lüterften fchielijk, die
de bekwaamfte is, om geluid voort te brengen, en van fommigen een
Drilling der deeltjes genoemd wordt, en de andere langzamer, waar-
door veerkragtige lighamen zig herftellen in liare gedaante en ftand,
en lighamen, die 'er tegen gedrukt ofgeiboten hebben, terug drij-
ven. Deze twee Slingeringen werken doorgaans te gelijk, maar niet
altijd merkelijk: want een gefpannen Snaar, gelijk AB (flacit I. Fig.
2.) kan zig herftellen, en den Bal, die haar gedreven had tot den
ftand ACB, terug drijven, zonder eenig geluid voort te brengen,
cn dezelfde Snaar kan een geluid voortbrengen, zonder dat zijne Slin-
geringen groot genoeg zijn, om zigtbaar te wezen. Men kan hier
egter van verzekerd zijn, dat men in allerlei lighamen, die men be-
fpeuit een Terugfpringing [Refilition] te liebben, wanneer ze gella-
gen worden, derzelver Veerkragt zoo kan opwekken, dat ze geluid
voortbrengen, en dat allerlei lighamen, die een gelmd geven, in ftaat
zijn, om andere lighamen, die 'er tegen liaan, of ftooten, terug te
drijven, of door dezelven terug gedreven te worden.
13. De inbuiging der Lagen van veerkragtige lighamen ^ou een
genoegzaam bewijs zijn voor een ledige Ijlheid [Vacuum] al had men
reen ander bewijs: want zonder ledige Ruimtens binnen in het lig-
kam voor de deeltjes, door den Slag verplaatft, om 'erde wijk in
te nemen, en 'er weer uit terug te keeren, zou 'er geene Veerkragt
zijn konnen. Dit kan door de volgende Proef opgehelderd worden.
VI. LCJ.
Pl. I.
Hs. z.
Neem twee dunne ftukjes geld, bij voorbeeld twee Engelfe zefthal-
ven, die niet gebogen, maar wat glad geileten zijn, gelijk A, B,
Pt. ïi. (Flaat II. Fig. 13.) zoodanig dat ze op de platte plank ADB val-
lende, een fcherp geluid geven, elk zoo na, als men het krijgen kan,
van dezelfde Noot. Vrijf dan het ééne zoo met Kwikzilver , dat
men
(4) Wanneer een Snaar zeer langzaam
beweegt, is de Drilling van de deelen niet
flerk genoeg , om een geluid voort te
brengen. Men heeft waargenomen, dat
ze geen geluid voortbrengt, tenzy ze 121
maal flingere in een Sekunde; en wanneer
ze 121 maal in een Sekunde flingert,dat ze
dan den gvofften Tóón of de laagfte Noot
geeft.
-ocr page 45-men zien kan, dat het 'er intrekt, en wanneer gij het dan weer op yr. Les.
de plank laat vallen, en met het andere ftukje vergelijkt, zult gij be-
vinden, dat deszelfs geluid dof geworden is, als of het in een liukje
Lood veranderd waar. Dit fchijnt te ontftaan uit het vullen van eeni-
gen der Poriën , waarin de veerkragtige Lagen gewoon waren te
wijken door den Slag, waardoor liare volmaakter Slingeringen belem-
merd worden: want indien men het ftukje geld tuffen een rood-gloe-
jende tang houdt, om de Kwik te doen uitdampen, zal het zijn klin-
kend geluid weerom krijgen, mits dat men wagt, totdat het geheel
en al koud is, omdat liet heet zijnde zoo veel klank niet geeft uit
hoofde van zijne zagtlieid.
Indien quot;quot;er dan lighamen waren, die geene ledige Ruimtens hadden,
om er de deeltjes liunner Lagen in te drijven, en waarin de Samen-
hang hunner deelen zoo fterk was, dat een Slag dezelven niet van el-
kander kon fcheiden, zouden ze mlmaakt harde lighamen zijn. De-
wijl 'er ook in de Aanbotfing van zulke lighamen geene verandering
wordt gemaakt in derzelver Óppervlakte, zou 'er geene oorzaak kön-
nen zijn, waardoor ze na den Slag weer gefcheiden zouden worden;
maar ze zouden of ftil moeten ftaan, of voortgaan naar dien kant,
werwaarts de grootfte HoeveelJieid van Beweging gerigt was.
14. Wederom, indien men nog lighamen zonder ledige Ruimtens
onderftelt, maar welker deelen zoo weinig Samenhang hebben , dat
hij dezelven gemakkelijk van elkander laat fchuiven, en maar op hare
plaatfen doet blijven, wanneer ze over elkander geftooten zijn, zou-
den deze lighamen mlmaakt zagt zijn. Ze zouden ook wel volmaakt
Zagt genoemd mogen worden, fchoon ze vol Poriën waren, indien
Cr in die Poriën maar geene zelfftandigheid was, om de deeltjes weer
terug te drijven, nog Kragt in de deeltjes zelf, om elkander terug te
^^ijven. Deze lighamen zouden ook in hunne Aanbotfing niet weer
l^^cheiden worden na den Slag, omdat ze, fchoon wel plat gemaakt
^ingedeukt wordende, niet weer zouden können afwijken, dewijl
men
of^^ènbsp;fcherpften Tóón voornemens zifn op zijne plaats van het
j[54Q3 poogde Noot geeft, flingert ze geluid omitandiger te fpreken, zullen we
inaal jn een Sekunde. Dewijl we 'er hier niets meer van zeggen.
VI. Les. men onderfleld heeft, dat ze geene Kragt hebben, die in ftaat is, om
ze van elkander terug te ftooten.
Derhalve zouden volmaakt harde en volmaakt zagte lighamen in
liunne Aanbotfing dezelfde Uitwerkingen voortbrengen, inzonderheid
ten aanzien van hun gemeen Zwaarte-punt, hetwelk zoo wel in har-
de, als in zagte lighamen op dezelfde wijs aangedaan zou worden.
Dit zou ook gefchieden, indien harde lighamen tegen zagte aankwa-
■ men, en zagte tegen harde.nbsp;;
Schoon 'er nu geene volmaakt harde lighamen zijn, dewijl Diaman-
ten zelf, welker deelen het fterkft aaneenhangen van alles, wat ons
bekend is, zooveel Snelheids hebben, dat ze ten hoogften veerkragtig
zijn, en fchoon de zagtfte lighamen, die aan elkander konnen hou-
den, gelijk Ballen van zagte klei, Lugts genoeg in zig hebben, om
ze Veerkragt te geven; kan men evenwel, wanneer men door Proe-
ven wil beftigen, wat 'er aan lighamen zonder Veerkragt in hunne
Aanbotfing zou gebeuren (hetzij ze hard oï zagt waren) gebruik
maken van zagte Klei-ballen, inien men wat toegeeft voor de wei-
nige Veerkragt, die ze overgelaten hebben, of'tgeen ze te kort komen
van volmaakte zagtheid.
Dus kan men ook in de Aanbotfing van veerkragtige lighamen,
fchoon men gebruik make van Ballen van Staal, Marmer, Ijvoor,
Glas enz.., die niet volmaakt veerkragtig zijn, gemakkelijk tot ware
Beüuiten [Concluftons'\ komen, wanneerquot;men naar behooren wat toe-
geeft voor 't gebrek van Veerkragt.
Om
(5} Laat het h'ghaam A (Plaat 11. Fig.
14.3 bewegen in den Streek CD van C
naar D, en laat het aanbotfen tegen een
ander lighaam B, hetwelk of in Ruft is, of
langzamer beweegt in denzelfden Streek,
ik zeg , dat de Som der Bewegingen in
beide de lighamen naar denzelfden kant,
namenlijk van C naar D, voor en na den
Stoot dezelfde zal blijven. Laat CD uit-
drukken de Beweging van het lighaam A,
en indien het lighaam B beweegt, laat de
regte Lijn EF verbeelden deszelfs Bewe-
§ing naar denzelfden kant, en daarom kan
e Som der Bewegingen uitgedrukt wor-
den door de Som der regte Lijnen CD,
Pt. II.
Fig. 14'
EF. Dewijl nu Werking en Tegenwer-
king altijd evengelijk en tegenftrijdig zijn,
zullen de evengelijke Kragten, ingedrukt
naar de tegenftrijdige kanten, in beide de
lighamen evengelijke veranderingen van
Beweging naar de tegenftrijdige kanten
voortbrengen. Indien derhalve de Bewe-
ging, ingedrukt aan B door den Stoot van
't lighaam A, verbeeld zal worden door
FG, zal de tegenftrijdige en evengelijke
Kragt, werkende op het lighaam A, even-
veel afnemen van deszelfs Beweging, die
het maakt naar denzelfden kant, zoodat,
indien men DK evengelijk ftelt aan FG,
CK zijn zal gehjk de Beweging van het lig-
haam
i^. Om een klaar en volkomen berigt te geven van alles, wat de Yi. Les.
Aanbotfing van lighamen betreft, zullen we eerft algemeene Regelen
geven, die alle lighamen betreffen, welke elkander op eenigerlei wijs
ontmoeten, overftaak werpen, of liaan, hetzij ze eenige Veerkragt
hebben, of niet; vervolgens zullen we overwegen, wat 'er gefchieden
moet aan lighamen, die^eene Veerkragt hebben, gelijk harde o£zagte
lighamen en eindelijk zullen we de Aanbotfing van veerkragtige lig-
hamen befchouwen.nbsp;0 amp; amp;
Jlle deze Regels zijn Gemlgen [CoYolhm^-] van den Ridder Izak
Newtons deinde fVet van Beweging.
het
en
16. Le Hoeveelheid van Beweging, welke vergaard wordt door
^et nemen van de Som der Bewegingen, gerigt naar denzelfden kant,
n bet Ferjchil der Bewegingen, gerigt naar tegenflrijdige kanten,
lijdt geene verandering door de Werking der lighamen onder elkander.
Hieruit volgt, dat, indien een lighaam floot of Haat tegen een an-
der, hetwelk of in Rufl is, of langzamer beweegt langs denzelfden
Streek, de Som der Bewegingen in de twee lighamen naar denzelfden.
ftant, dezelfde zal zijn na en voor den Slag (5).
haam A, en EG gelijk de Beweging van
quot;et lighaam B, na den Stoot ofquot; Samen-
prop, en derhalve zal de Som der Bewe-
S a EG; maar dewijl FG evengelijk
jg^^n KD, indien men bij beide voegt
aannbsp;E G en CK evengelijk zijn
' waarom de Som denBewe-
gt;!iive denzelfden kant dezelfde zal
(Plaa^nbsp;Indien F G
zal heV^- Fig- 15O evengelijk is aan CD,
evenwel K vallen op C, en CK zal
om ffe^ Tnbsp;aan niet met al, waar-
zal ziin-'^'^^^™ ^nbsp;^''toot in Ruft
J maar indien FG (Fig. 16.) groo-
ter is, dan CD, zal het punt K vallen
voorbij C, en de Beweging van A zal ont-
kennende [negative] worden, of naar den '
tegenftrijdigen kant, namenlijk van C
naar K, en de Som der Bewegingen naar
den kant G, zal zijn gelijk EG min CK:
want de Som der twee Hoeveelheden ,
waarvan de ééne ftellende [pojitive) en
de andere ontkennende [tiegative'] is, is
derzelver Verfchil; maar dewijl F G=KD,
laat EF—CK gevoegd worden bij bei- Pt. ir,
de, en men zal hebben EF-t-FG—CK, F'£- iJ»
dat is, EG—CK = KD4-EF—CK ,
dat is , EF - - CD ; waarom de Som der
Bewegingen naar denzelfden kant, wel- f;^. jlt;f.
Ponbsp;ke
-ocr page 48-Hier uit volst ook, dat, indien twee lighamen, bewegende in te-
ffenftriidiee Streken, elkander ten volle ontmoeten, de Som derBewe-
Imsen naar denzelfden kant (welke liet Verfchil der Bewegingen is
naar tegenilrijdige kanten) dezelfde zal blijven beide voor en na de
ontmoeting dezer lighamen. Zie deze twee Gemlgen verder ver-
klaarden opgehelderd in de onderflaande Aanteekening (6).
Het zemeene Zwaarte-punt van twee of meer lighamen ver-
^nbsp;ändert
VI. Les.
ke hier is het Verfchil der Bewegingen
naar tegenftrijdige kanten, voor en na den
Stoot dezelfde blijft. Hetwelk te betogen
quot;^^^Ge'volg. Op dezelfde wijs zal ook, in-
dien 'er meer lighamen, naar denzelfden
kant bewegende, tegen elkander ftooten,
de Som hunner Bewegingen met veran-
derd worden.
Pl IT. Cö) Laat het lighaam A (Plaat II. Fig.
Fie. 17, 17.) bewegen van C naar D, en laat des-
zelfs Beweging uitgedrukt worden door
C D; maar laat B naar den tegenftrijdigen
kant bewegen, namenlijk van E naar F met
een Beweging, gelijk EF. Laat DH even-
eelijk gefteld worden met EF , dan zal
'C H, welke het Verfchil is der Bewegin-
gen naar verfchillende kanten, zijn gelijk
de Som der Bewegingen naar denzelfden
kant G; ik zeg het Verfchil C H zal zijn,
gelijk de Som der Bewegingen naar den-
zelfden kant G na den Stoot : want laat
de Beweging van het lighaam B na den
Stoot ftrekkcn naar den kant G, en laat
ze verbeeld worden door de regte Lijn
EG, dan zal derhalve de Kragt van Voort-
drijving \_Impulfe'\ ingedrukt aan E naar
F/V 18 den kant G, evenveel doen, als de Som
' der Bewegingen EF, EG, en zal ver-
beeld worden door de regte Lijn FG :
want door die Kragt wordt de Beweging,
gelijk EF , naar den kant F te niet ge-
daan , en daar wordt een niewe, gelijk
EG, ingedrukt naar den tegenftrijdigen
kant G; maar dewijl de Kragt van Voort-
drijving evengelijkelijk werkt op beide
de lighamen naar de tegenftrijdige kanten,
zal DK, evengelijk gemaakt wordende
aan FG, de Kragt verbeelden, die geoe-
fend wordt op het lighaam B naar den
kant, die ftrijdig is met deszelfs Bewe-
ging; zoodat, indiende Beweging, gelijk
DK, afgetrokken wordt van de Bewe-
ging, gelijk CD, zal 'eroverblijven CK,
als de ware Beweging van het lighaam A
naar den kant G. Nu, dewijl DK even-
gelijk is aan F G, en D H evengelijk aan
FE , zal ze zijn DK min DH, dat is,
KH evengelijk aan FG min FE , dat is,
EG; en derhalve, dewijl KH evengelijk
is aan EG, zal KH zijn, gelijk de Bewe-
ging van het lighaam B na den Stoot; maar
CK is, gelijk de Beweging van het lig-
haam A, zoodat CK KH, datis, CH
de Som zal zijn der Bewegingen in beide
de lighamen naar den kant G. Hetwelk
te betogen ftond.
IndienFG(Plaat U.Fig. ig.) evengelijk
is aan CD, zal het puntK vallen op C,
ea
-ocr page 49-.1 '
»
i
; *
I
i !
I ! .
'I ;4
. \
u
n
(f
■ ä-;
.quot;t ,
«»gt;5
•t « quot; -gt;
-ocr page 50-AO
c
-zr-
A
O
a
B
-O
E
ó ■
Cnbsp;G
B
-OO
B
I F K / |
1 lt;7 D | ||
/c |
A EO- |
3
A
O
B
-o
-O—
D
-•E
^itj.j-o.
A
Ggt;
A
O
-O-^
B
-O
A
Ggt;
A
^ ? ^ O
DE
A
O
B
G
—t—
D
B
-O
A
O
.c-
A
O
-Ggt;-
C ^nbsp;D
B
-O
ändert zijnen ßaat mn Beweging of Rufl niet door de Werking der vi. Les.
lighamen onder elkander, en daarom is het gemeene Zwaarte-punt
van alle de lighamen, werkende ap elkander {uitwendige Werkingen
en Beletfelen uitgefloten) of in Rufl, of beweegt eenpariglijk in een
regte Lijn.nbsp;. ^
Tot beter begrip hiervan gelieve de Lezer na te zien , tgeen in
de II. Les en de Aanteekeningen op dezelve gezegd is, alsmede vier
merkwaardige gevallen van deze Waarheid, in de onderftaande Aan-
teekening betoogd (7).
Tie Bewegingen van lighamen, in een gegeven Ruimte befloten,
zijn
cn dan zal de Beweging van A evengelijk
worden aan niet met al, dat is, het lig-
haam A zal na den Stoot in Ruft zijn, en
CH zal evengelijk zijn aan EG; maar in-
dien FG (Plaat II. Fig. 19.) grooter is,
dan CD, zal het punt K vallen voorbij
C naar den anderen kant, en de Bewe-
ging van het lighaam A zal zijn van C
naar K; maar (uit hoofde dat FG even-
gelijk is aan D K, en F E evengelijk aan
DH) zal KH evengelijk zijn aan EG;
en daarom zal, indien C K van beide af-
genomen wordt, CH evengelijk zijn aan
de regte Lijn EG min CK ; maar CH
■was de Som der Bewegingen naar den
kant G voor den Stoot, en EG min CK
is gelijk de Som der Bewegingen naar den-
zelfden kant, namenlijk gelijk het Ver-
fchil der Bewegingen naar de tegen ftrij-
dige kanten na den Stoot. Derhalve zal
de Som der Bewegingen naar denzelfden
kant dezelfde blijven voor en na den Stoot.
Het eerfte geval. Laat de lighamen
A en B (Plaat lll. Fig. i.) bewegen
naar tegenftrijdige kanten, en laat het ge-
meene Zwaarte-punt wezen C. Uit hoof-
de van de evengelijke Hoeveelheid van
Beweging in beide de lighamen , zal de
Snelheid van het lighaam A zijn tot de
Snelheid van het lighaam B, gelijk het
lighaam B is tot het lighaam A , dat is
(uit de natuur van 't Zwaarte-punt) als AC
tot B C. Dewijl derhalve de lengtens der
wegen, in denzelfden tijd doorgeloopen,
evenredig zijn aan de Snelheden, terwijl
het bewegende lighaam A de lengte A C
aflegt , zal de lengte BC doorgeloopen
worden van het lighaam B ; zoodat de
lighamen bij elkander zullen komen in het
punt C, en in dat punt hun Zwaarte-punt
zijn zal op den tijd hunner Samenkomft;
maar het was in hetzelfde punt voor de
Samenkomft, zoodat het op dezelfde plaats
gebleven is.
Op dezelfde wijs kan men ook betogen,
dat, indien de lighamen uit het punt C
met evengelijke Bewegingen afgingen ,
hun Zwaarte-punt in Ruft zou blijven.
Het tweede geval. Indien lighamen in
dezelfde regte Lijn gevoerd worden naar
denzelfden kant, of met ongelijke Bewe
gingen naar tegenftrijdige kanten, zal hun
gemeen Zwaarte-punt altijd gevonden wor-
den in dezelfde regte Lijn: want dewijl Pt. Iquot;.
de lighamen eenparig en regtftreeks van Fig.. i-
elkander afwijken , of naar elkander na-
deren , zal hun afftand van elkander een-
pariglijk vergrooten , of verkleinen ; en
daarom zullen de lighamen eenparighjlf ar-
wyken
-ocr page 52-VI. Les. zijn onder elkander dezelfde, hetzij die Ruimte in Ruß zij, of een-
parigUjk voorwaarts bewege in een regte Lijn, zonder cirkelronde
Beweging.nbsp;•nbsp;_ ■
Want de Verfchillen der Bewegingen, die naar tegenflrijdige kan-
ten ftrekken, en de Som van die, welke naar denzelfden kant ftrek-
ken, zijn eerft (volgens Onderftelling) in beide de gevallen dezelfde,
en het is uit deze Sommen en Verfchillen, waaruit de Samenftootin-
gen \_CoUißons'] en Voortdrijvingen [Impulfes^ ontftaan, waarmeê de
lighamen onderling tegen elkander ftooten. Derhalve zullen (vol-
gens de tweede Wet van Beweging) de Uitwerkingen der Samen-
ftootingen evengelijk zijn in beide de gevallen ; en daarom zullen
de onderlinge Bewegingen der lighamen onder elkander in iiet éé-
ne geval evengelijk blijven aan de onderlinge Bewegingen der lig-
hamen onder elkander in het andere geval. Een duidelijk bewijs
hiervan- hebben we in de Proef van een fcbip, waarin de Bewegin-
gen van alle de lighamen, die het bevat, op dezelfde wijs gefchie-
is CE tot IK gelijk AG totCH, of AC
tot BD, dat is, gelijk CE tot DF, waar-
om IK is=DF, en dus KF = ID = HB.
Laat L het gemeene Zwaarte-punt zijn
der lighamen, wanneer ze zijn in de pun-
ten A en B; trek de Lijn LM evenwij-
wijken van , of naderen tot eenig punt,
dat den gemelden afftand in een gegeven
Reden verdeelt. Derhalve zal de afftand
van de lighamen uit hun gemeen Zwaarte-
punt eenpariglijk Vergrooten of verklei-
nen , hetwelk in de gemelde gevallen niet
zijn kan , tenzij dat Zwaarte-punt of in
Ruil: zij (gelijk in het eerfte geval} of
eenpariglijk bewege, gelijk in het tegen-
woordige geval.
Het derde geval. Laat de lighamen A
Pt. iii. en B (Plaat IIL Fig. 2.) bewegen in de
1. regte Lijnen AC, BD, en laten de long
tens AC, CE, door het lighaam A door-
^eloopen in evengelijke tijden , evenge-
ijk zijn; laten de lengtens BD, DF,
door het lighaam B in evengelijke tijden
doorgeloopen, ook evengelijk zijn. Laten
de regte Lijnen AC , BD elkander ont-
moeten in G ; en laat AC zijn tot BD,
gelijk AG tot GH, en trek een Lijn van
A tot H. Trek door C en E de Lijnen
Cl en EK evenwijdig met AH. Dan zal
A C tot HI zijn, gelijk A G tot G H, dat
is, gelijk A C tot B D; waarom HI is = B D,
en derhalve HB=ID. Op dezelfde wijs
uy^ii »» vAv-i.1.nbsp;i wi-vnbsp;J_/ljll VJ XVl 9nbsp;V v.,1 -
leng dezelve. Deze zal de Lijnen , die
evenwijdig zijn met A H, fnijden in de pun-
ten N en O , namenlijk in dezelfde Re-
den [Ratio'] als AH of AB gefneden
wordt. Trek door N en O evenwijdig
met B D de regte Lijnen NP, O Q. De-
ze zullen CD, EF fnijden in dezelfde
Reden, als Cl, EK gefneden worden ,
dat is , in dezelfde Reden , als AB ge-
fneden wordt in L; maar L is het ge-
meene Zwaarte-punt der lighamen, wan-
neer ze gevonden worden in A en B ;
waarom P haar Zwaarte-punt zal wezen,
wanneer ze in de punten C en D zijn ;
en Q., wanneer ze zijn in E en F. Daar-
enboven is ML tot HB, gelijk AM tot
AH, of gelijk CN tot Cl, ofgelijkNP
tot
-ocr page 53-den, hetzij het /chip in Ruß zij^ of eenparigUjk mort gevoerd wer- vi.
de in een regte Lijn.
Lcï;
19. Een lighaam wordt gezegd te Haan, of te ftooten tegen een
ö^i^r regtftreeks, wanneer de regte Lijn, langs welke het beweegt,
getrokken zijnde door het Zwaarte -punt van het Jlootende lighaam
en het punt van Aanraking, in den Haak is met de Oppervlakte van
het lighaam, tegen welk het aanbotfende of jlootende lighaam Jloot;
of indien ze niet ftooten in een punt, maar in een Lijn of Opper-
vlakte 5 zal de Stoot nog regtftreeks zijn, indien de bovengemelde
Streek-lijn [Line of Direétion-] van Beweging een Winkel-haak
maakt met de laatflgemelde Lijn, of Oppervlakte van Aanraking.
tot ID ; maar HB en ID zijn evenge-
lijk, waarom ML en NP evengelijk zijn
zullen. Op gelijke wijs zal NP en OQ
evengelijk zijn. Dewijl derhalve de regte
Lijnen ML, NP, OQ evengelijk en
evenwijdig zijn , zal de regte Lijn , ge-
trokken door L, en evenwijdig met M O,
gaan door de punten P en Q, en dus
zal het Zwaarte-punt altijd geplaatft zijn
in de regte Lijn L Q. Daarenboven is A C,
(uit hoofde der evenwijdige Lijnen) tot
CE, gelijk MN tot NO, dat is, ge-
lijk LP tot PQ,, waarom (uit hoofde ,
dat AC is = CE) LP zijn zaI=PQ.
Derhalve is het gemeene Zwaarte-punt
van lighamen altijd in dezelfde regte Lijn,
en doorloopt evengelijke lengtens in even-
gelijke tijden. Hetwelk te betogen flond.
Het vierde geval. Indien de lighamen
niet bewegen in ééne en dezelfde, maar
in onderfcheiden Vlaktens {Planes'] moe-
ten hunne wegen , en de weg van hun
gemeen Zwaarte-punt, gebragt worden
tot dezelfde Vlakte met uit elk punt der
wegen Lood-Iijnen IPerpendicularsl te la-
ten vallen op eenigerlei Vlakte; en het
Deel.
zal op dezelfde wijs, als in het voor-
gaande geval, betoogd worden , dat de
weg van 't Zwaarte-punt in een regte Lijn
zal wezen ; en dewijl dit is in eenigerlei
Vlakte, naar welgevallen verkozen, volgt
daar noodzakelijk uit , dat dees weg, of
dit pad, van 'tZwaarte-punt der lighamen
in een regte Lijn is. Hetwelk te betogen
flond.
Op gelijke wijs is het gemeene Zwaarte-
punt van deze twee lighamen en van eeni-
gerlei derde of in Ruil, of beweegt een-
pariglijk in een regte Lijn , uit hoofde dat
de aflland van het gemeene Zwaarte-punt
der twee lighamen en 't Zwaarte-punt van
het derde door hetzelve verdeeld wordt
in een gegeven Reden. Op dezelfde wijs
is het gemeene Zwaarte-punt van deze
drie ligliamen en een vierde of in Ruft,
of beweegt in een regte Lijn, uit hoofde
dat de afftand tuften het gemeene Zwaarte-
punt van de drie en 'tZwaarte-punt van
het vierde lighaam door hetzelve altijd
verdeeld wordt in dezelfde Reden. Dus
is het ook met eenig ander getal van lig-
1 hamen gelegen. Hetwelk te^hetogen fiond.
C8) Laten de twee lighamen zijn A
Pt. III. en B (Plaat IIL Fig. 3.) laat hun Zwaarte-
Fig. punt zijn C en Iaat be de de lighamen
bewegen naar D ; ik zeg , dat de Som
der Bewegingen in beide de lighamen
evengeli}k zal zijn aan de Beweging, die
voortgebragt zou worden , indien beide
de lighamen bewogen werden naar D met
de Snelheid van hun gemeen Zwaarte-
punt C: want laat het lighaam A in een
gegeven tijd voortgaan de lengte A a ,
het lighaam B de lengte Bè, en laat mid-
delerwijl de weg, dien 't Zwaarte-punt
C afgelegd heeft, wezen CG. Volgens
hetgeen we reets gezegd hebben zullen
de lengtens Aa , Èb, CG, in denzelf-
den tijd doorgeloopen, de Snelheden ver-
beelden van 't lighaam A, het lighaam B,
en het gemeene Zwaarte-punt C; maar
dewijl de Hoeveelheid van Beweging in
eenig lighaam is een Regt-hoek [Retlavgle']
beftaande uit de Hoeveelheid van Stof
vermeenigvuldigd door de Snelheid , zal
de Beweging in het lighaam A wezen
gelijk AxAa, en in het'lighaam B gelijk
BxBb, en de Som der Bewegingen zal
zijn gelijk de Som van deze Regt-hoeken ,
Pt. III. namenlijk gelijk Ax Aa-f-BxB; maar
Fi£. 4. (volgens de Bepaling [Definitionl van
het Zwaarte-punt van lighamen)ls BC
tot AC gelijk A tot B ; en gelijk A is
tot B , zoo IS (volgens deze fde Bepa-
ling) hG tot aG; waarom BC zijn zal
tot A C , gelijk è G is tot a G; weshalve
(volgens de 19. Stelling van 'c V. Boek
van Euklides) BC is tot AC, dat is A
totB, gelijk BC—bG tot AC—aG-
dat is, gelijk CG — Bb tot Aa—Cg!
Derhalve zal frvolgens de 16. Stelling van
'tVI. Boek van Euklides) A x Aa—Ax
CG evengelijk zijn aan BxCG—BxBè,
en uit dien hoofde zal AxAa4-B'lt;Bamp;
evengelijk zijn aan AxCG-t-BxCG;
maar de twee Regt - hoeken AxAa en
BxBè zijn (gelijk gezegd is) gelijk de
Sommen der Bewegingen in beide de lig-
hamen ; en de twee Regt-hoeken gemaakt
doorAxCG, en B x CG zullen zijn, ge-
gelijk de Sommen der Bewegingen , die
ontftaan zouden , indien beide de hgha-
men bewogen werden met de Snelheid
CG van 'tZwaarte-punt, waarom de Som
der Bewegingen in beide de lighamen even-
gelijk is aan de Beweging , die voortge-
bragt zou worden , indien beide de lig-
hamen bewogen met de Snelheid van hun
gemeen Zwaarte-punt. Hetucelk te betogen
jhnd.
Indien 'er drie lighamen zijn A, B, D
(Plaat IIL Fig. 4-) bewogen naar den-
zelfden kant, aat L het gemeene Zwaarte-
punt zijn van deze drie lighaamen; de
Som der Bewegmgen in deze drie ligha-
men zal evengelijk zijn aan de Beweging,
ont-
VI. Les.
20. Indien twee lighamen, hetzij evengelijke of ongelijke., naar
denzelfden kant gevoerd worden met Snelheden, die evengelijk of on-
gelijk zijn, is de Som der Bewegingen van de twee lighamen evenge-
lijk aan de Beweging, die ontfiaan zou uit de Som der Bewegingen
van de twee lighamen, indien elk van dezelve bewogen werd met de-
zelfde Snelheid, waarmeê hun gemeen Zwaarte-punt beweegt.
Zie dit bijzonderlijk betoogd in de onderftaande Aanteekening ( 8 ).
luJrr PJiTnbsp;'ooortg-an naar tegenßrijdige kanten
zal hetJerjchl der Bewegingen naar tegenflrijdige kanten, ofTtZn
^iTt'Zl dlnbsp;Bewegingen naar dintlfden kmt^Xl
TZZfnbsp;{dat is, aan de Som der Bewegingen) %
VI. Ltf.
tnbsp;'^^^Vde Snelheid, als het ge-
11.
ontftaande uit dezelfde lighamen , bewo-
gen met de Snelheid van het Zwaarte-
punt Ji: want laat C het gemeene Zwaarte-
punt wezen van twee dezer lighamen A
en ü, de Bewegmg in deze twee ligha-
men zal Cvolgens hetgeen reets betooed
IS; evengelijk zijn aan de Beweging, die
ontdaan zou , indien de lighamen , tot
een gemaakt, bewogen met de Snelheid
van het punt C; maar de Som der Bewe-
gmgen (namenlijk de Beweging der lig-
hamen, dus tot één gemaakt, en de Be-
weging van het derde lighaam D) zal ook
evengelijk zijn aan de Beweging , die ge-
beuren zou , indien het lighaam, uit de
twee tot één gemaakt, bewogen werd te
gelijk met het derde lighaam D met de
^neiheid van 'tpunt E ; waarom de be-
ichouwende Ste ling [Tbeorem-] ook eoed
IS m dit geval.
De Betoging is dezelfde, indiende lig-
namen bewegen , niet in dezelfde regte
J-'jn, maar in evenwijdige Lijnen, of ook
Hpin;!quot;^quot;nbsp;eikander eenigerlei
peiling maken ; maar in dit geval moet
Sennbsp;^^ Snelheid der lig-
bewege'n^mrht'^^'quot;^«Ifden ka^t
rpkend r« ^ Zwaarte-punt, niet se-
wel,
vokens den ,, ^ afleggen , maar alleen
vojgens aen weg, waarin zij bewegen vol- j
gens den Streek van't Zwaarte-punt. Bii
voorbeeld indien twee lighamen gelijk
A en B CP aat III. Fig. j.) bewegen n Vi iii.
de regte Lijnen Aa, Bb,Vn CG de Lijn Fig. !
IS, die gemaakt wordt door het gemeene
Zwaarte-punt, terwijl de lighamin afleg-
gen de lengtens Aa, Bb, trek dan uit de
Lijnen af,
BH, bK loodregt op de regte Lijn CG.
IJe wegen nu, die de lighamen afleggen
volgens den Streek van het punt C, lijn
met Aa, Bb, welke de volflrekte [ab/b-
Me] wegen zijn , die ze afleggen; maar
het is de weg, langs welken het lighaam
A beweegt naar den kant D, en hij'moec
gerekend worden in de regte Lijn FD
naar de lengte Fg; want het beweegt
maar zooveel, en niet meer, volgens den
Streek van het punt C. Op gelijke wijs is
de weg, langs welken het lighaam B naar
den kant D beweegt, HK , en naar die
lengte moet deszelfs voortgang in de regte
Lijn HD gerekend worden ; zoodat de
Snelheid der lighamen , waarmeé ze be»
wogen worden naar denzelfden kant, zijn
gelijk de regte Lijnen F^, HK. Daaren-
boven IS A tot B, gelijk BC tot AC,
unbsp;gelijkhoekige Drie-
hoeken AC F, BCH) gelijkHcLtFC,
waarom de Betoging dezelfde is , als in
net eerfte geval.
YI. Les. Zie dit verder verklaard en betoogd in de Aanteekening (9).
Over de AANBOTSING van Lighamen,
die GEENE VEERKRAGT hebben.
VI. REGEL.
22. hidien een lighaam zonder Veerkragt regtßreeks aankomt te-
sen een ander lighaam, dat ook geene Veerkragt heeft , hetzij dit
laatße lighaam in Ruß zij, hetzij bet langzamer bewege naar den-
zelfden kant, of eindelijk indien het beweegt in een tegenßrijdigen
Streek, en de Bewegingen niet evengelijk zijn , zullen de twee lig-
hamen na den Stoot famen voortgaan met het gemeene Zwaarte-
P. III ^^A en B {Flaatlll. Fig. 7.) ^ijn twee lighamen. Laat A regt-
Fig. 7. ftreeks ftooten tegen B, welk ligliaam B we zullen onderltellen inRiilt
te zijn, of langs denzelfden weg te bewegen, als A, maar trager,
of naar een tegenltrijdigen kant met minder Beweging; ik zeg, dat
beide de lighamen na den Stoot famen met dezelfde Snelheid zullen
voortgaan met het gemeene Zwaarte-punt: want dewijl (volgens de
tweede Wet) het lighaam B niet belemmerd wordt door andere om-
zal hG zijn tot aG; waarom men hebben
zal BC tot AC, gelijk bG tot aG. Dus
zal (volgens de 19. Stelling van 't V. Boek
van Eiiklides) BC zijn tot AC, dat is,
AtotB, gelijkBC—èGtot AC—üG;
dat is, A zal zijn tot B, gelijk Bfe CB
tot Aa — CG; waarom (volgens de lö.
Stelling van 't VI. Boek van Euklides) de
Regthoek, gemaakt van A door Aa — CG
evengelijk zal zijn aan den Regthoek van
B door Bb CG ; dat is, Ax Aa — Ax
CG=BxBamp; B^CG; waarom men heb-
ben zal Ax Aa—Bx Bfc=: Ax CG Bx
CG; maar Ax Aa—BxBè is (gelijk we
zeiden) het Verfchil der Bewegingen naar
cegenftrijdige kanten, of de Som der Be-
wegingen naar denzelfden kant , en A x
CG BxCGisde Beweging,welke ont-
ftaan
(9) Laten de lighamen zijn A en B
Pl. in. (Plaat IIL Fig. 6.) en hun Zwaarte-punt
tf- C, en laat het lighaam A bewegen van
A naar D, en 'tlighaam B naar den te-
genftrijdigen kant E. Laten de lengtens,
doorgeloopen door de lighamen A, B en
't Zwaarte-punt C, wezen Aa, Bè, CG.
Deze zullen (volgens de 6. Befchouwen-
de Stelling [ Tbeorem] de Snelheden ver-
beelden van 't lighaam A , het lighaam
B, en'tZwaarte-punt C, elke van 'tzij-
ne ; waarom de Beweging van het lig-
haam A is gelijk AxAa, en de Beweging
van 't lighaam B gelijk B x B fe zoodat
het Verfchil der Bewegingen zijn zal
AxAa — BxBè. Daarenboven is , uit de
natuur van 't Zwaarte-punt, BC tot CA,
gelijk A tot B; en gelijk A is totB, zoo
ringende lighamen, zal het met de Kragt, welke het lighaam A daar vi. tcs.
indrukt, bewegen naar dien kant, naar welken de Kragten gerigt zijn.
Het zal ook bewegen gezamenlijk met het lighaam A: want vooreerll
het kan niet trager bewegen uit hoofde van het volgende lighaam A
ten anderen kan het niet fchielijker bewegen, omdat 'er (volgens On-
derftelling) geen andere oorzaak van zulk een Beweging is behalve
het voortdrijvende lighaam A, dewijl alle andere dingen, als een Veer-
kragt en omringende Vloeiftof, onderfteld worden niets te doen. Der-,
halve zullen na den Stoot beide de lighamen iamengevoegd worden,
en voortgaan met hun gemeen Zwaarte-punt. Hetwelk te betogen
flond.
23. Indien de lighamen onderfteld worden lamen te komen in D,
dewijl de Snelheden der dingen, welker Bewegingen we befchouwen,
de lengtens zijn, die in denzelfden tijd afgelegd worden, zijn de
Snelheden van 't ligiiaam A, van 't lighaam B en van het Zwaarte-
punt C voor den Stoot, gelijk de regte Lijnen AD, BD, CD, elke
van 't zijne: vi'ant deze zijn de lengtens, die in denzelfden tijd door-
geloopen worden.
L VOOR-
ftaan zou, indien beide de lighamen bewo-
gen werden met de Snelheid van hun ge-
meen Zwaarte-punt. Dus blijkt de Waar-
heid van de Stelling.
Indien 't Verfchil der Bewegingen naar
de tegenftrijdige kanten evengelijk is aan
niet met al, dat is, indien in beide de
lighamen de Hoeveelheden van Beweging
evengelijk is, zal het gemeene Zwaarte-
Piint in dit geval in Ruft zijn.
'erVerfcheiden lighamen zijn, die
Of aue bewogen worden naar denzelf-
den kant, of eenige van dezelven naar
tegenftrijdige kanten, zal de Som der Be-
wegingen van alle naar denzelfden kant
dezelfde zijn, als of ze alle naar den-
zelfden kant bewogen werden met de
Snelheid van 't gemeene Zwaarte-punt
van alle.
in. GEVOLG.
De Beweging van vele lighamen moet
derhalve gerekend worden naar de Be-
weging van 't Zwaarte-punt, en hun Sa-
menftel vooruit, of agteruit, rijzen of
dalen, zooveel als hun gemeen Zwaarte-
punt vooruit, of agteruit gaat, rijft of
daalt.
D3
-ocr page 58-•nbsp;I. VOORSTEL.
Te bepalen , welke de Beweging van ligha'rnm, die geene Feer-
kragt hebben, zijn zal, nadat ze regtjlreeks tegen elkander gejloo-
ten hebben.
24.nbsp;Om alle de gevallen van dit Voorftel op te lolTen, hetwelk we door
vijf Figiiren doen zullen, zullen we dezelfde Toeftelling iConJlruüion}
gebruiken, dat is, we zullen dezelfde letters in elke Figuur dezelfde
zaak laten beteekenen. Laten 'er twee lighamen zijn A en B (Plaat
i't. iii. III. Fig. 8.) welker Zwaarte-punt is in C, en laten we onderllellenj
dat de lighamen famenkomen in D; de Snelheden van 't lighaam A,
van 't lighaam B, en van 't gemeene Zwaarte-punt C zullen (vol-
gens het voorgaande Gevolg) zijn, gehjk de regte Lijnen AD, BD
en CD, elke van 't zijne. Laat nu DE evengelijk zijn aan DC,
en die Lijn zal de Snelheid uitdrukken der lighamen na den Stoot;
dat is, de Snelheid van het lighaam voor den Stoot zal zijn tot des-
zelfs Snelheid na den Stoot, gelijk BD tot DE: want (volgens den
zesden Regel) zullen de lighamen A en B na den Stoot famen voort-
gaan met het gemeene Zwaarte-punt; maar (volgens den tweeden
Regel) zal de Snelheid van het gemeene Zwaarte-punt dezelfde blij-
ven beide voor en na den Stoot, en denzelfden weg gaan. Derhal-
ve, indien CD deszelfs Snelheid verbeeldt voor den Stoot, zal DE,
evengelijk aan C D, deszelfs Snelheid verbeelden na den Stoot; en
derhalve zal D E ook uitdrukken de Snelheid der lighamen A en B,
die voortgaan met het Zwaarte-punt C na den StooL Hetwelk te
betogen Jtond.
25.nbsp;Indien het lighaam B in Ruil is, zal het punt B vallen op [coin-
cide with^ het punt D, gelijk in deze 8quot;® Figuur; en dewijl B is tot
A gelijk AC tot BC of DE (Les II. N\ 39.) zal door Samenftelling
' Compofttion'] A4- B (dat is, de Som der lighamen A en B) zijn tot
het lighaam A, gelijk AB of AD tot DE; dat is, de Snelheid van
het lighaam A voor den Stoot is tot deszelfs Siielbeid na den Stoot,
geliik de Som der lighamen tot het Jlootende lighaam A.
Veerkragtelooze Lighamen,
I. VOORBEELD.
Indien A (zie dezelfde Figuur) evengelijk is aan B, en B in Ruft
IS, zal A B zijn tot A, gelijk 2 tot i. Derhalve zal de Snelheid
van het ftootende lighaam voor den Stoot tweemaal zoo groot zijn,
als na den Stoot.nbsp;^ ^ '
'' ^Of ^eï^iJ^ I tot 9, 2al A B Pt. IIL
zijn tot A, gelijk 10 tot i. Derhalve zal de Snelheid na den Stoot ''
maar Jiet 10«»= gedeelte zijn, van 'tgeen ze voor den Stoot was.
III.nbsp;VOORBEELD.
^ Indien het lighaam B (F/aai UI. Fig. 10.) oneindig maal grooter Fig. 10.
IS, dan A, zal de Snellieid van A na den Stoot oneindig klein zijn,
dat is, zal met met al wezen: want in dat geval verdwijnt A in op-
zigt van A4- B, en daarom zal de Snelheid van het lighaam A na den
Stoot ook verdwijnen; dat is, indien een lighaam Itoot te^en een on-
beweeglijken Hinderpaal, zal het na den Stoot in Ruft zijn.
IV.nbsp;VOORBEELD.
Indien de lighamen A en B (zie dezelfde Figuur) evengelijk iijn,
en B in denzelfden Streek beweegt, maar langzamer, zal DE of CD
evengelijk zjjn aan de helft van AB gevoegd bij BD, of de halve Som
van AB en tweemaal BD, of de halve Som van AD en BD; dat
IS, de Snelheid na den Stoot zal zijn de halve Som der vorige Snel-
ticden. Of om het met een Uitdrukking van de Algebra voor te ftel-
kn,
Indien de lighamen bewegen naar tegenftrijdige kanten met even-
gelijke
VI. Lcï,
VI. Lm. gelijke trappen van Beweging, zal het punt D {Flaat lil. Fig. ii.)
l}- vallen op het punt C (als een gevolg van den tweeden Regel) en (.U
en DE zullen evengelijk zijn aan niet met al; dat is, beide de lig-
hamen zullen in Ruit zijn na den Stoot, gelijk ook hun Zwaarte-punt
is voor den Stoot, terwijl ze naar elkander bewegen. (Les 11. A' .32.;
Dit toont, dat die Wet van Bewegmg van Deskartes vals is, vol-
gens welke hij Itaande houdt, dat dezelfde Hoeveelheid van Beweging
altlid in de weereld onderhouden wordt, omdat men hier vindt, dat
lip-hamen, welke geene Veerkragr hebben, op een tegenftrijdige wijs
bewegende , met evengelijke Hoeveelheden van Beweging tegen el-
kander aanloopende, elkanders Beweging vernietigen.
Indien evengelijke lighamen naar tegenftrijdige kanten bewegen met
onzeliike HoeveelhedeA van Beweging, zal hunne Snelheid na den
Stoot het halve Verfciiil zijn van hunne vorige Snelheden. Dit kan
Fig. IX. men met betrekking op Fig. 12. volgens de Algebra op de^ wijs uit-
drukken, DE of CB zal evengelijk zijn aan CB—BD=——BD
AB —2BD
Dewijl de Snelheid van het lighaam A voor de Voortdrijving was
AD, en na de Voortdrijving was CD, zal de verloren Snelheid zijn
AC, en derhalve zal de Beweging, door denStoot verloren, AxAC
NB. Een algemeene Oploffing van dit Voorftel wordt door Uitre-
kening gegeven in de onderftaande Aanteekenmg (nbsp;r£gEL
(lo) Laat de Snelheid van het lighaam wezen
worden volgens denzelfden Streek,zal de
Som der Bewegbgen in béide naar den-
zelfden
t-iff. II. A (Plaat III. Fig. 12. genoemd worden
C, en dc Snelheid van het lighaam B
veerkragtelooze Lighamen,
VIL REGEL.
26.nbsp;Indien een lighaam, dat in Beweging is, regtßreeks ßoot te
gen een ander, hetzij dat andere in Beweging of in Ruß zij, is de
w quot;quot;nbsp;^^^ ^omnt.kragt, die op den
^ fZnbsp;''' ^'tßerkße lighaam, indien het ééne flerker
quot; r ^nbsp;heeft) dan het andere.
een^sf of éS?nbsp;onderftelt dat het fterkfte lighaam (indien 'er
ten evenälnbsp;^indien hunne Moment-krag-
LTbotÄ^^^'^quot;^nbsp;aanbotfende lighaam is, en 't andere het aal
iie to a.nKnbsp;evengelijk zijn aan de Kragt,
lltzTnbsp;l^g^^aam aan het aangebotfte indrukt; maar 3ie
SV ingedrukt wordt aan dit laatfte door het aanbotfende,
Vnbsp;™ Beweging) verloren. Derhalve
jal de Beweging , die m het aanbotfende ligïiaam verloren wordt,
evenredig njn aan de Kragt, ingedrukt aan het aangebotfte lighaam,
ßonT aan de grootheid van den Slag. Hetlelk te bewijzen
27.nbsp;Daar aanbotfende lighamen evengelijke Moment-kragten verlie-
zen, zullen de grootheden der Slagen evengelijk zijn.
28.nbsp;Indien een gegeven lighaam regtflreeks ßoot tegen een ander
gegeven lighaam, zal de grootheid van den Slag, altijd evenredig zijn
^an de Snelheid van het aanbotfende lighaam.
heiHnbsp;Iighaamlt; A {Plaat III. Fig. 13.) met een Snel- Pt. iir.
welknbsp;door AB, ftooten tegen een ander lighaam B, het-
VI. Les»
ciK in Ruft is. Laat dan hetzelfde lighaam A met een andere Graad
naar denzelfden kant zijn AC — Bc;
maar in alle lighamen is de Som hunner
Bewegingen naar denzelfden kant dezelfde
Enbsp;voor
worden, zaTjquot;nbsp;^^^og^n
il. Deelnbsp;Bewegingen
van
-ocr page 62-VI. Les. van Snelheid, gelijk DE, ftooten tegen het lighaam B nog onder-
fle^d zijnde in Ruft te wezen; dat is, laat AB zip tot DE, geli)k de
eerfte Snelheid tot de laatfte, en laat de afltand der lighamen zi)n,
e-eliik AB, DE (want welke afftand 'er ook tuffen dezelven zijn mag
in het begin van de Beweging, zal hetzelfde wezen in opzigt van de
grootheicf van den Slag) en laat het gemeene Zwaarte - punt zijn in
C in het eerfte geval, en in G in liet tweede. Wanneer het lighaam
A bewogen wordt met de Snelheid AB, zal CB deszelfs Snelheid zijn
na den Stoot; en dewijl voor den Stoot de Beweging was AxAB
rdat is, A vermeenigvuldigd door AB) zal de Beweging na den
Stoot wezen AxCB, en de verloren Beweging zal zijn A xAC.
Indien dit ftootende lighaam bewogen wordt met de Snelheid DE,
zal op dezelfde wijs de verloren Beweging wezen AxDG, en daar-
om zal de grootheid van den Slag met de Snelheid AB zi,n tot de
den Slag met de Snelheid DE gel^k, Ax AC is tot
AxDG, of gelijk AC tot DG.
is B tot A. Derhalve zal AC zijn tot AC BC (dat is AB) ge-
lijk B tot A. Op gelijke wijs zal B zijn tot A B, gelijk DG tot
DE; en dus zal AC zijn tot AB, gelijk DG is tot DE; waarom
(bij Verwiffeling van Evenredigheid) AC zijn zal tot DG , geli]^
AB tot DE; dk is, de grootheid van den Slag met de Snelheid AB
zal ziin tot de grootheid van den Slag met de Snelheid DE, gelijk de
Snelheid AB is tot de Snelheid DE. Hetwelk te bewijzen ßond.
pi.in. Indien het lighaam A (Plaat III. Fig. 14.) loopt tegen het lig-
haam B, is de Beweging, die verloren wordt, AxAC; maar indien
het lighaam B loopt tegen A met dezelfde Snelheid, is de Beweging,
die verloren wordt, B x B C; maar dewijl dan B C zijn moet tot A C,
gelijk A tot B, zal AxAC evengelijk zijn aan BxBC, en gevol-
gelijk
voor en na den Stoot; waarom de Be-
weging der lighamen na den Stoot zijn
gal of AC-i-Bc, of AC—Bc , naardat
de lighamen naar denzelfden kant , of
naar cegenltrijdige kanten bewegen. Daar
is derhalve gegeven de Moment-kragt
[Mmnentum] der lighamen, bewogen met
dezelfde Sne heid, waaruit men ook hunne
Snelheid zal kennen ; namenlijk door de
Moment-kragt te verdeelen door de lig-
hamen
gelijk ial dezelfde Hoeveelheid van Beweging verloren worden door vi Lc?
den Slag, hetzij B floote tegen A met een gegeven Snelheid, hetzij A
ftoote tegen B met dezelfde Snelheid, en derhalve zal de CTootlaeki
van den Slag in beide de gevallen dezelfde zijn.
29.nbsp;Indien een lighaam regtßreeks floot tegen een ander, hetwelk
trager ^eegt in dezelfde regte Lijn, zal de grootheid van den Slag
ilezeljae zijn als of bet vooruitgaande lighaam in Ruft waar, en het
volgende lighaam tegen hetzelve gevoerd werd met het Verfchil hun-
ner Snelheden,nbsp;-
Aet^^^ ^ en B (Plaat lil Fig. i?.) twee lighamen zijn, denzelf- Pt. nr.
aen weg loopende, welker gemeen Zwaarte-punt is C, en laten de
ngnamen onderfteld worden famen te komen in D. Uit hetgeen te- '
voren gezegd is blijkt duidelijk, dat de Snelheden der lighamen voor
Stoot zijn, gelijk de regte Lijnen AD, BD, en derhalve zal het
verlchii dezer Snelheden zijn, gelijk AB; maar dewijl de Snelheden
van beide de lighamen na den Stoot zijn zullen, gelijk CD, zal de
Beweging, die verloren wordt in 't lighaam A, wezen AxAC.
Nu, indien het lighaam A tegen het ligJiaam B, dat in Ruft was, ftoote
met de Snelheid AB, zou deszelfs Snelheid na den Stoot alleenlijk
gelijk wezen aan CB, en de verloren Beweging zou :^ijn AxAB. ,
JJewijl dan het ftootende lighaam in elk geval dezelfde Hoeveelheid
van Beweging verlieft, zal de grootheid van den Slag altijd dezelfde
30.nbsp;Indien twee lighamen elkander ontmoeten met tegenflrijdige Be^
begingen:, zal de grootheid van den Slag dezelfde zijn, als of één
Hceveelfte {tle Quo-
AC Bc quot;quot;quot;^^quot;eJhedengeven, te weten
'ATW of ^^^^ ; en indien B in
Ruft is, indien c gefteld wordt evenge-
lijk aan niet met al, zal de Snelheid der
A C
lighamen zijn j^i^rg,
-ocr page 64-VI. Les. van dezelven in Ruß waar, en het andere daar tegen aanliep met de
Som hunner Snelheden.
pl. iii. Laten de twee lighamen A en B {Plaat III. Fig. i6.) bewogen
worden naar tegenltrijdige kanten, zijnde hun gemeen Zwaarte-punt
in C, en laat D het punt zijn, waarin ze elkander ontmoeten. Het
blijkt klaar, dat de Snelheden der lighamen A en B zijn, gelijk de
regte Lijnen AD, BD. Laat derhalve de Som hunner Snelheden
uitgedrukt worden door AB, dan zal CD uitdrukken hunne Snel-
heden na den Stoot , en derhalve zal de Beweging, die verloren
wordt in 't lighaam A, wezen Ax AC; maar indien A met de Snel-
heid AB ftoote tegen B, in Ruil: zijnde, zou de Snelheid na den
Stoot wezen, gelijk CB, en de verloren Beweging A x a C. Dewijl
dan dezelfde Hoeveelheid van Beweging verloren wordt in beide de
gevallen, zal ook de grootheid van den Slag dezelfde zijn. Hetwelk
te bewijzen ßond.
Indien 'er derhalve dezelfde Som van Snelheden overblijft, dat is,
de Snelheid van de lighamen A en B, elke van 't zijne, waarmeê ze
naar elkander komen, welk ook hun Verfciiil van Snelheid zijn mag, of
hoe die Snelheid ook verdeeld mag zijn tuffen de famenloopende ligha-
---zal de groodieid van den Slag altijd dezelfde zijn.
men
Derhalve is de grootheid van den Slag in gegeven lighamen altijd
evenredig aan hunne Snelheden, elke van 't zijne.
Hieruit kan ook afgeleid worden hetgeen we gezegd hebben in on-
zen derden Regel en deszelfs verklaring, namenlijk dat de Bewegin-
pn van lighamen, in eenige Ruimte befloten, hetzij die Ruimte in
Ruft zij, of eenparig bewogen. worde in een regtftreekfe Lijn , altijd
dezelfde zijn: want de Verfchillen van Snelheden, waarmeê de lig-
hamen naar denzelfden kant bewegen, en de Sommen der Snelhe-
den
den, waarmeê ze naar tegenftrijdige kanten bewegen , Zijn dezelf- vi. Les,
de, hetzij de Ruimte, waarin de hghamen bevat zijn, in Ruft zij,
of eenpariglijk bewogen worde in regte Lijnen. Derhalve moeten
de grootheden der Slagen , altijd evenredig aan dezelven zijnde, in
beide de gevallen dezelfde wezen. Dit lieeft ook plaats ontrent al-
le de Verfchijnfelen van voortgeworpen lighamen-en Aanbotfingen
bij ons op de aarde, hetzij we met de aarde meê gevoerd worden
door de gemeene Beweging , hetzij de aarde ftil fta, gelijk fommi-
gen meenen. Derhalve zijn de tegenwerpingen, tegen de Bewe-
ging van de aarde ingebragt , uit hetgeen de tegenwerpers onder-
ftellen te moeten gefchieden aan voortgeworpen lighamen uit hoofde
van de Beweging van de aarde, om 'tgeen we hier gezegd hebben
van geene kragt, als nog aan de ééne, nog aan de andere zijde
iets bewijzende.
31. Proeven, genomen met zagte Klei-ballen, tot verder ophelde-
ring van ''tgeen gezegd is wegens de Aanbotfing van Ildamen, die
geene Veerkragt hebben.
NB. Het Werktuig, dat men gebruiken moet tot de Aanbotfing
van lighamen {hetzij ze veerkragtig , hetzij veerkragteloos zijn)
is hetzelfde, dat bejchreven is in het LDeel. V. Les. N°. bladz.
4,33. Plaat XXXVIII. Fig. 3. om Proeven te nemen met fingerende
lighamen; alleen met deze verbetering, namenlijk dat de Hoek DEC
gt^oot genoeg moet zijn voor de gelijkvormige Bogen van onderen,
die aan weerskanten in Graden verdeeld zijn, om een genoegzaam
getal Graden te bevatten. Het Werktuig moet ook beßaan uit twee
driehoekige ßukken, die famengevoegd worden in een loodregte Vlak-
te, of Doorfnijding, tuffen de Lijnen a A bB, om ze wat van el-
kander te konnen trekken, wanneer één of beide de Ballen groot zijn,
opdat het Middelpunt van den Bal altijd zijn zou op het begin van
de Verdeeling 01, van waar men rekent. De Pennen ^ en h moeten
ook lang genoeg zijn voor de grootße Ballen, om zoo ver vooruit te
hangen, dat ze het Bord in hunne Beweging niet raken. Men moet ook
^^ Waterpas ßuk hout maken, om te hegten m Eba, om ''er meer
in te ßeken, dan twee, wanneer men ''er een grooter getal van
jsaUen aan moet hangen. -
Neem een paar Rollen [Cjlinders] van lood, elk twee Duim
m
-ocr page 66-VT. Les. over 't Kruis, en ontrent anderlialven Duim hoog , en draai in el!c
quot;een halficlootfe [hemifpherical] holte, zoodat ze, op elkander ge-
zet, een hollen Kloot bevatten van anderhaiven Duim over 't Kruis.
Laat de rand van deze kommetjes op twee plaatfen, elke ontrent
pl. ni. een vierde van een Cirkel, ingekeept worden, gelijk 'ma, b {Plaat
17-nbsp;17.). A verbeeldt de halfklootlè holte, van boven in te
zien, B ééne van de Rollen, overend gezet, en CD de twee Rol-
len,'op elkander gezet. Dit Werktuig dient, om Klei-ballen te ma-
ken , die twee Oneen Averdupoids wegen. De holte moet wel met
olij geltreken worden , om 'er de Ballen gemakkelijk uit te krijgen.
ISlen moet aan een houtje , ontrent een halven Duim lang en een
Kwartier Duim dik, in 't midden vaftmaken een draad van ontrent
zes Duim lang met een luts aan 'tééne end. Dit houtje moet op
zulk een wijs'in den Bal geftoken worden, dat _ het ééne end van
den draad , gelijk ?n, uit de Rol moet komen in de Keep a , en
het andere end met de luts , een Winkelhaak met het eerfte ma-
kende, daar uitkomt in n, terwijl de Rollen fterk tegen elkander ge-
drukt worden , en de Klei-ballen glad maken door middel van de
pennen en gaten lt;7, d, e in de randen, om in elkander te fteken.
Een Klei-bal, op deze wijs gemaakt, kan aan een langen draad
gehangen worden, om 'ereen Slinger van te maken voor de Aan-
botfing, terwijl het draadje m, dat 'er opzij uitüomt , dient om'er
den Bal meê vaft te honden, eer men hem af laat gaan, zonder des-
zelfs gedaante te veranderen: want, indien men de Ballen maakt van
zeer zagte klei, zullen ze zoo weinig Veerkragt hebben, dat men zulks
gemakkelijk toe kan geven. Zie een voltooiden Klei-bal in E. Een
ander paar looden Rollen, welker holte drie Duim over 't Kruis is,
zal dienen, om Ballen te maken , die elk agt Oneen wegen. Een
Bal van agtien Oneen kan tot het gebruik net genoeg met de hand
gemaakt worden, indien men de Klei eerft weegt.
De Figuren, die de Proeven verbeelden, vertoonen door de gefcha-
duwde Ballen den ftaat, waarin ze zijn voor de Aanbotfing, de ge-
ftipte Cirkels wijzen de plaats aan, waar de Stoot gefchiedt, en dc
Cirkels, die getrokken zijn met ftreepjes, een weinig langer, dan
ftip-
(11) [De Aanteekening, die de Schrijver der de Les te voegen, gelijk, ik met de overigs
bier bjdoeit, beb ik heft geoordeeld nint bier on- Aanteekeningen gedaan heb, maar geheel ag-
ter
r ,
I !
Ti
i '
} ■
I
-ocr page 68- -ocr page 69-flippen, vertoonen, waar de lighamen zijn na den Stoot, en de Pijl- yi. Les,
tjes, in de Ballen geteekend, vertoonen, naar welken kant ze bewegen.
Deze manier van bet teekenen der Figuren heb ik ontleend van den
Heer Profefor 's Gravefande, die altijd zeer naaukeurig was in het
teekenen zijner Figuren. Hij heeft ook haar lijk ontrent de Aanbotfing
van lighamen zooveel moeite gedaan, om de Ferfchijnfelen met het nie-
we gevoelen over de Kragt van lighamen overeen te brengen, dat het
jammer is, dat hij niet welgeflaagd heeft: want hoe overeenkomjlig
het zij met de Kragt en, wanneer ''er geen tijd in agt genomen wordt,
zijn egtej^ alle de Slingeringen van jlingerende lighamen (terwijl ze
dezelfde lengte behouden) gelijktijdig, in welk geval hunne Aanbot-
fing bezwaarlijk overeen gebragt zal konnen worden met de Maffa
vcrmeemgvuldigd door het Vierkant van de Snelheid, en de bekende
TVetten van Aanbotfing, door den Ridder Izak Newton verklaard,
gelijn ik in de Aanteekening zal bewijzen (11}.
32. De Klei-bal A (Plaat IV. Fig. i.) wegende twee Oneen, Pt. iv.
komt met de Snelheid 16 tegen B, ook van twee Oneen, welke in
Ruft is, en na de Aanbotfing gaan ze beide voort met de helft van de
Snelheid van A. Zie het 1. Voorbeeld.
Hetzelfde lighaam A (Plaat IV. Fig. 2.) overmeeftert met dezelfde Fig. x.
Snellieid het lighaam B, lietwelk naar denzelfden kant beweegt met maar
8 Graden Snelheid. Ze botfen tegen elkander op de laagfteplaats, en
na de Aanbotfing gaan ze te famen voort met de halve Som der Snelhe-
den, die ze voor de Aanbotfmg hadden. Zie het IV. Voorbeeld.
A en B (Plaat IV. Fig. 3.) nog evengelijk zijnde, ontmoeten el- 3'
kander
iLquot;ziiMe^'nbsp;'nbsp;verftaanworden, indien
■ b j c, ^enjammbang teveel zou afbre- men vooraf de Les zelve overwogen beeft.}
-ocr page 70-VI. Les. kander in tegenftrijdige Streken, elk met de Snelheid van 14, en na
de Aanbotfing doen ze elkanders Bewegingen te niet, en houden te
gelijk ftil.
p^. IV. A en B {Tlaat IV, Fig. 4.) elk nog al van 2 Oneen, komen
f- van tegenftrijdige kanten bij elkander, A met 18 Graden Sneliieid,
en B met 8. Na de Aanbotfing gaan ze beide naar dien kant,
naar welken de grootfte Hoeveelheid van Beweging ftrekt, met de
helft van het Verfchil van de Snelheid, die ze voor de Aanbotfing
hadden.
Fig. j. Laat een Klei-bal B {Plaat IV. Fig. van 3 Duim over 't
Kruis, wegende 8 Oneen met een Snelheid van $ Graden met een
tegenftrijdige Beweging komen tegen een Klei-bal A van 2 Oneen,
die hem ontmoet metquot; 20 Graden Sneliieid, dan zullen de twee lig-
hamen ftil houden na de Aanbotfing. Dit is weer een bewijs mn
VV. Voorbeeld.
Fig. 6. De Bal A van 2 Oneen {Plaat IV. Fig. 6.) komt met 20 Gra-
den Snelheid tekenden Bal B, die in Ruft is, en 18 Oneen weegt.
Na de Aanbotfing zullen ze beide voortgaan met de Snelheid 2,
welke Snelheid in ongelijke lighamen , waarvan het ééne in Ruft
is, altijd gevonden zal worden, wanneer men de Moment-krart
van het aanbotfende lighaam voor de Aanbotfing verdeelt door de
de MaiTa der twee lighamen na de Aanbotfing. Zie het II. Voor-
beeld.
Fig. 7. De Bal A van twee Oneen {Plaat IV. Fig. 7.) komt met de
Snelheid 10 tegen den Bal B van 8 Oneen, welke in Ruft is. Na
de
-ocr page 71-de Aanbotfing gaan ze beide voort met de Snelheid 2, die ^evon-vi r
den wordt wanneer men de Moment-kragt verdeelt door f e
hamen, gelijk te voren, mlgens het gemelde tweedequot;^oo^^mlo
wo?dt^ntlirdnnbsp;Snelheid (Plaat IV. Fig. 8.) ... ly.
Md Cde Ai?^nbsp;quot;^et 8 Graden Snel-
de SneM I r^ï'^iquot;^ Sfnbsp;de lighamen te famen voort met
ae Diiciacia 4. Qm deze Snelheid te vinden in ong-eliike lia-hcm^n
ü^ en hi Beweging aftrekken van de grootfte voor de Aanbot-
S^mennbsp;^^ Som der lighamen; en dan
InS dfnbsp;Aanbotfing zullen hebben
^aien de ligJiamen naar denzelfden kant bewegen mopf mpn ^^
AanbotfinrSnvoeP, Tvet
garen, en die Som verdeelen door de MalTa der ÜPtamen Udat
(volgens den eerften Regel) de Som der Bewegin^e^ welkS^
men hebben naar denzelfden kant, of het Verfchil, dft ze j7e£ f aarquot;
tegenftrijdige kanten, door de Aanbotfing met ver'andeif wolït maar
voor en na de Aanbotfing dezelfde is zfe dp t t ^^^^ / 'nbsp;■
deze Les gevoegd. ^nbsp;' Aanteekening, agter
men quot;akiï etn^btkw.?.!''i^ecrkragtige lighamen, waarvoor
tv,^. 1 ?? bekwame aftrekking kan maken, als of hunne Veer
dSl^iXpe^'nbsp;' - - ™ éW
elèXjr^'lVTnbsp;volmaakt veerkragtig zijn, tegen
ij^ lichamen, die volmaakt
met dezfifi TplLif ^^ t ^^nbotfing van elkander afwijken
famendmkkeninbsp;den agtften Regel) ontflaat de
IL Deel ^ ' ^ ^^ grootheid van den Stoot
in gegeven
Fnbsp;lig-
-ocr page 72-VI L« lidiamen uit de vergelijkende Snelheid, en is evenredig aan dezelve;
quot; ' en volmaakt veerkragtige Ijghamen, gelijk we reets bewezen hebben,
herlteilen zigtotlunne vorige gedaante met dezelfde Kragt, waarmee
ze famengedrukt waren; dat is, de herftellende Kragt is evengelijk aan
de famendrukkende, en werkt daarom net even fterk, als de Kragt,
waarmeê de lighamen voor de Aanbotfing famen kwamen; maar door
■ deze herftellende Kragt fteuiten de lighamen van elkander af, waarom
^ deze Kragt, op dezelfde, lighamen werkende, een vergelijkende Snd-
heid voort zal brengen evengelijk aan die, welke ze te voren hadden;
dat is, ze zal de lighamen van elkander doen wijken met dezelfde Snel-
heid, waarmeê ze te voren bij elkander kwamen, hetwelk te betogen
ßond.
Wanneer men derhalve evengelijke tijden neemt voor en na de
Aanbotfing, zullen de afltanden der ligliamen vm elkander evengelijk
zijn en daarom zullen op dezelfde rijden de afftanden der lighamen
van'het gemeene Zwaarte - punt ook evengehjk zijn.
Hieruit kan men de Regelen mn de Aanbotfing van volmaakt veer-
' kragtige lighamen op de volgende wijs bepalen.
O/) wat wijs te bepalen de Regelen van Aanbotfing in volmaakt
'^eerkravitige lighamen, die regtßreeks tegen elkanderßooten.
Alle de gevallen van ditVoorftel können op dezelfde wijs toegelteld
[conßruäed] worden, gelijk men zien kan in de negende en tien vol-
p, IV gende Fimren van Plaat IV.nbsp;..
'ï. - ^ Laat A en B twee volmaakt veerkragtige lighamen zijn, welker ge-
meen Zwaarte-punt is C, en laten we onderftellen dat de lighamen
• famen komen in C, en laat CE evengelijk zijn aan CD. Ik zeg, dat
na de Aanbotfing de regte Lijn E A de Snelheid ^al mtdrukken van
het lighaam A vin E naar A, en de regte Lijn EB de Snellieid van
het lighaam B van E naar B.
Dewijl (volgen-s den tweeden Regel) het gemeene Zwaarte-punt
van lighamen (beide voor en na de Aanbotfing) altijd eenpariglijk
voortgaat met dezelfde Snelheid , zal in een tijcï, evengelijk aan dien
tijd, waarm het lighaam A de lengte AD doorloopt, ofhet Zwaar-
te-punt C de len^e CD doorloopt, het gemelde Zwaarte-punt C
na de Aanbotfing doorloopen de lengte DK , evengelijk aan CD.
Laat Ka evengelijk gemaakt worden aan CA. Dewijl nu (volgens
het laatlte Gevolg) de Tijden voor en na de Aanbotfing evenge-
lijk genomen wordende, de Afltanden van de ligliamen uit Jiet ge-
meene Zwaarte-punt altijd evengelijk zullen zijn , zal op hetzelfde
lijd-punt, waarin het gemeene Zwaarte-punt is in K, het lighaam
A zijn in a. Derhalve zal na de Aanbotfing. deszelfs Beweging van
D naar a , en deszelfs Snelheid zijn , gelijk de regte Lijn D a ,
welke het in dien tijd doorloopt; maar uit hoofde dat CE even-
gelijk is aan de regte Lijn CD of KD, en CA evengelijk aan Ka,
zal het Verfchil van de regte Lijnen CE, CA, evengelijk zijn aan
het Verfchil van de regte Lijnen KD, K^, dat is, E A zal even-
gelijk zijn aan Ba; maar de regte Lijn Tgt;a verbeeldt de Snelheid
van het lighaam A na de Aanbotfing , waarom deszelfs Snelheid
ook uitgedrukt zal worden door de regte Lijn EA. Daarenboven,
dewijl de vergelijkende Snelheid van lighamen na de Aanbotfing de-
zelfde blijft, als te voren , en de regte Lijn EA de Snelheid uit-
drukt van het lighaam A, moet de Snelheid van het lighaam B na
de Aanbotfing uitgedrukt worden door de regte Lijn EB , dat is,
van E naar B, hetwelk te betogen Jioncl
Indien het lighaam B in Ruft is, zal het Punt D vallen op [ coin-
(jde ixith] het punt B, gelijk in de p^e^ jQde en Figuur ; en
dewijl B : A: : A C : CB, zal derhalve door Samenftelling [compoun-
aing J van Evenredigheid B en A, bij elkander genomen , zijn tot
'a t' f '^^^^^om door Verdubbeling van de Volgers, of vol-
gende Leden [Confequents-^\ B en D, tij elkander genomen, zijn
F 2nbsp;zal
VI. Lm.
VI. Les. zal tot 2 A : : AB : 2CB, of EB, dat is , gelijk de Som der lig-
hamen is tot het dubbele van 't aanbotfende ligimam, zoo is de Snel-
heid van het aanbotfende lighaam tot de Snelheid van het lighaam ,
dat voor de Aanbotfmg in Ruft was,
Indien derhalve A en B evengelijk zijn, zal A en B, bij elkan-
der genomen, evengelijk zijn aan 2 A, waarom EB, de Snelheid
van het lighaam B na de Aanbotfmg , evengelijk zal zijn aan de
Snelheid van A voor de Aanbotfing , en gevolgelijk zal AE, de
Snelheid van A na de Aanbotfing (dewijl net punt E valt op het
punt A) evengelijk zijn aan niet met al, hetwelk ook dus gemakkelijk
bewezen kan worden. — Dewijl de lighamen A en B evengelijk
zijri, zullen deze Hoeveelheden evengelijk zijn AC = CB = CD=s:CE.
Derhalve zal het punt E vallen op het punt A, en gevolgelijk zal het
lighaam A in Ruft zijn na de Aanbotfmg , en het lighaam B zal na
de Aanbotfing bewegen met de Snelheid EB, of AB. Indien der-
halve een veerkragtig lighaam aankomt tegen een ander evengelijk
lighaam, hetwelk in Ruft is, zal het aanbotlènde lighaam na de Aan-
botfing in Ruft zijn, en het lighaam, dat in Ruft was, zal voortgaan
met de Snelheid van het Aanbotfende lighaam.
Pl. IV. Indien de lighamen A en B {Plaat IV. Fig. 12.) nog onderfteld
Fig-^^- zijnde evengelijk te wezen, naar denzelfden kant bewegen, zullen
ze na de Aanbotfing naar denzelfden kant blijven gaan , liunne
Snelheden verwilTelende: want dewijl CE evengelijk is aan CD, en
AC aan CB, zal CE—CA (dat is, EA) evengelijk zijn aan
CD — CBofBD; en derhalve zal de Snellieid van het lighaam
A na de Aanbotfing evengelijk zijn aan de Snelheid van het lig-
haam B voor de Aanbotfing. Daarenboven, dewijl EA evengelijk
(12) [Denwi/Z de voorgaande ir. Aan- tot agter dezelve verfchoven is, %al bet ook
Uekeningniet onder de Les geplaatfi^ maar gevoegelijkjt wezen ^ dat de 12. agter de 11.
oan
-ocr page 75-M i
5
V
t.
-ocr page 77-is aan BD , :zal EB evengelijk zijn aan AD, en derhalve ial de vi. Les.
Snelheid van het lighaam B na de Aanbotfing evengelijk zijn aan
de Snelheid, die het andere lighaam A voor ie Aanbotfing had.
Iridien de lighamen A en B (Flaat IV. Fig. i6.) nog onderfteld ,
:zijnde evengelijk te wezen, naar elkander bewegen in tegenftrijdige ''
Streken, zullen ze na de Aanbotfing naar tegenftrijdige kanten van
elkander afwijken, hu^ne Snelheden verwiffelende: want dewijl AC
evengei)k is aan CB, en CE aan CD, zal AC-CE (dat is, AE)
evengelijk zijn aan CB-CD, of BD. Derhalve zal de Snelheid
van net lichaam A na de Aanbotfing evengelijk zijn aan de Snelheid
\an net lighaam B voor de Aanbotfing. Daarenboven, omdat EA
cvragelijk IS aan BD, zal AD ook evengelijk zijn aan EB; maar
Ay was de Snelheid van het lighaam A voor de Aanbotfing, en EB
IS de Snelheid van het Lighaam B na de Aanbotfing, hetwelk de waar-
heid van't Gevolg bewijft.nbsp;^
36. Uit een befchouwing van de voorgaande Gevolgen kan men het
ituk gemakkelijk tot de Praktijk brengen; en wanneer de manier is
aangewezen om te vinden, welke de Snelheden van veerkragtige lig-
hamen na hunne Aanbotfing zijn zullen, kan men alle de bijzondere
gevallen tot Getalen brengen; maar we zullen de zaak nu met eenige
weinige Proeven bewijzen, en den weetgierigen Lezer een algemeene
Uitrekening volgens de Stelkunft in de Aanteekening meedeelen (12 ).
me?Hnbsp;^ ^^^^^^nbsp;wegende twee Oneen, komt pl. v.
en in t) a^^ den'ijvoren Bal B, die twee Oneen weegt,
lieid I? i ^^ ^^ Aanbotfing gaat B voort naar b met de Snel-
nrgt; Hp ol^ivende den aanbotfenden Bal A na de Aanbotfing in Rufl
op öe plaats van B.nbsp;^ Dit
*an bet end van ^^ t
•weetgierige LeyJnbsp;» waarom de rekening volgens de Stelkunjt aldaar na te
6 J^ner verzegt wrdt de Uit- zien.]
F3
pt. iv.
-ocr page 78-VI. Lei. Dit Verrchijnfel kan gemakkelijk verklaard worden door het befchou-
wen van de eerfte Proef van de Aanbotfmg van zagte Klei - ballen,
vertoond in de Figuur van F laat IV.: want indien de Bal A,
hier gebruikt, geene Veerkragt had, zou hij (door tegen zijneneven-
gelijken Bal B aan te botfen) op de Aanraking de helft van zijne Snel-
jieid verliezen; maar dewijl de grootheid van den Stoot evengelijk is
aan 'tgeen A verlieft, moet B, veerkragtig zijnde, ingebogen worden
met de Kragt, die A verlieft; en dewijl Tegenwerking evengelijk is
aan Werking, zal B zig in zijne gedaante herftellen met al de Kragt
van den Stoot, die hem ingebogen had, en derhalve aan het aanbot-
fende lighaam agt Graden Snelheid geven in den Streek BA, welke
evengelijk aan, en tegenftrijdig met hetgeen A agtergelaten had in
den Streek B^, de Beweging van A te niet doet, en hem tot Ruft
brengt. Dewijl nu A veerkragtig is, wordt hij in de Aanbotfmg even-
gelijkelijk met, en zoo wel, als B, ingebogen, en door zig tot zijne
vorige gedaante te herftellen, geeft hij aan B agt Graden van Snelheid
boven de agt, die hij daar aan gegeven had door den Stoot; zoodat
B op die wijs i6 Graden van Snelheid heeft, dat is, dezelfde Snellieid,
als de aanbotfende Bal A.
57. Hieruit volgt, dat, welke Graad van Snelheid een lighaam Zon-
der Veerkragt mag winnen of verliezen (dat is, mag verkrijgen voor-
waarts of agterwaarts) in zijne Aanbotfing met een ander lighaam
zonder Veerkragt, het lighaam tweemaal zoo veel Snelheid zal ver-
krijgen, indien de lighamen veerkragtig zijn; en derhalve kan men uit
Pl. V.
Fig.
de Aanbotfing van lighamen zonder Veerkragt gemakkelijk te weten
komen, wat Vt gefchieden zal in de Aanbotfing van veerkragtige lig-
iiamen.
Laat dezelfde lighamen A en B {Flaat V. Fig. 2.) naar denzelf-
den kant loopen, A met 16 Graden Snelheid, en B met 8. Na de
Aanbotfing zal A 8, en B 16 Graden Snelheid hebben; dat is, de lig-
liamen zuilen hunne Snellieden verwiffclen.
Was A niet veerkragtig gevt^eeft, het zou na de Aanbotfing voort- vi. Les.
gegaan zijn met B tot 12, verliezende vier Graden van Snelheid ;
maar dewijl het veerkragtig is, moet het 'er agt verliezen , en daarom
loopt het maar tot 8 ip a. Om dezelfde reden moeft B, indien het
niet veerkragtig geweeft was, geloopen zijn tot 12, vier Graden van
Snelheid winnende; maar dewijl het veerkragtig is, moet het 'er nog
vier winnen, en gevolgelijk loopen tot 16 'mb.
Dezelfde lighamen A en B {Flaat V. Fig. 3.) komende van ver- Vt. v.
fchillende kanten, botfen volkomenlijk tegen elkander aan, A met 16,
en B met 8 Graden Snelheid. A keert te rug tot 8 in ä, en B tot 16
in b, hier ook hunne Snelheden verwiflelende.
Waren de lighamen van Veerkragt ontbloot geweefl, ze zouden
beide na de AaiAotfing voortgegaan zijn naar B met de gemeene Snel-
heid 4, dat is, A zou 12 Graden van zijne Snelheid verloren hebben
naar den kant van B; maar dewijl het veerkragtig is, moet het 'er
24 verliezen, of door 'er nog 12 te krijgen in den Streek BA, verlieft
het zijne vier Graden naar den kant van B, en gaat nog agt Graden
terug naar den kant van A. Op gelijke wijs zal B, hetwelk, indien
't niet veerkragtig geweefl was, na de Aanbotfing terug gegaan zijn
^ou in den Streek A b vier Graden naar den kant van b (verliezende
ï2 Graden van, zijne Snelheid) gaan tot b met 16 Graden Snelheid
m den Streek BA, of'tgeen hetzelfde is, nog 12 Graden verkrijgende
^ den Streek Ab.
Eindelijk laat de lighamen A en B {Flaat V. Fig. elkander F/^. 4.
Jgt;ntrnoeten, elk met 16 Graden Snelheid. Dan zullen ze na de Aan-
van elkander terug vliegen met dezelfde Snelheid.
1 hlnbsp;niet veerkragtig geweefl, ze zouden beide flil gehouden
ne ^n inS; maar dewijfelk 16 Graden Snelheid verloren heeft door
vL d-^n^^^^^ in S, moet het 'er nog 16 verliezen door de Herftelling
elk ^nbsp;van het andere lighaam. Deze lighamen nu, die
^ Graden Snelheid hadden, können 'er geen 32 verliezen, dan
door
-ocr page 80-VI. Les, door 16 Graden naar den tegenftrijdigen kant te krijgen, en weer te
rug te gaan.
Sommigen, die het voorgaande met geen oplettendheid genoeg ge-
lezen hebben, zouden zig konnen verbeelden, dat de Regel niet goed
was, namenlijk dat 'er in de regtftreekfe Aanbotfing van alle lighamen
(veerkragtige ofveerkragtelooze) zooveel Beweging is voor, als na
de Aanbotfing; omdat in dit geval de lighamen, indien ze niet veer-
kragtig geweeft waren, na de Aanbotfing in Ruft zouden geweeft
zijn, daar nu, terwijl ze veerkragtig zijn , A 16 Graden Snelheid
heeft, en B ook 16. Maar men moet bedenken, dat we gezegd heb-
ben, dat ''er na de Aanbotfing dezelfde Hoeveelheid van Beweging
zijn zal naar denzelfden kant, ah voor de Aanbotfing; en dit is hier
klaarblijkelijk: want gelijk in veerkragtelooze ligliamen de Aanbotfing
de lighamen tot Ruft brengt, zoo zijn hier in de veerkragtige ligha-
men'de Bewegingen, aan dezelven na de Aanbotfing gegeven, even-
gelijk en tegenftrijdig; dat is, ftellende 'ïpofitive-'] en ontkennende
\_negative] welke, vergaard zijnde, elkander te niet doen: want het-
zij men de Beweging aanmerke, als ftrekkende van A naar b, of van
b naar A, men zal altijd vinden -1-16—16, of — i6-fi6, evenge-
lijk aan niet met al.
38. Indien een klein veerkragtig lighaam aankomt tegen een groo-
ter veerkragtig lighaam, dat in Ruft is, zal het kleine weerom ïteui-
ten. Dit zal ook gefchieden, indien het groote lighaam het kleine
ontmoet; of, denzelfden weg loopende met minder Snelheid, door
hetzelveovermeefterd wordt: omdat (volgens den en 10''quot;' Regel)
. het geval hetzelfde zijn zal, als ofhet groote lighaam in Ruft waar,
en het kleine daar tegen aankwam met de vergelijkende Snelheid der
lighamen.
Pt. v.
Eig. y.
Het veerkragtige lighaam A {Blaat V. Fig. f.) wegende twee On-
een, komt tegen het veerkragtige lighaam B, hetwelk in Ruft is, en
vier Oneen weegt. Dan zal B voortgaan in den Streek van A met
de Snelheid 8, en A te rug komen in een tegenftrijdigen Streek met
de Sneliieid 4,.
Zonder Veerkragt zou B maar vier Graden voortgegaan zijn, als vi. La.
hebbende alleenlijk maar die Snelheid gewonnen; en A zou met het-
zelve voortgegaan zijn, verliezende agt Graden Snelheid; maar uit
hoofde van de Kragt, die uit de Veerkragt ontftaat, wint B nog vier
Graden, om te komen tot terwijl A nog agt Graden SneUieid ver-,
lieft, om het te rug te brengen tot a.
Het veerkragtige lighaam A {Tlaat V. Fig. 6.) wegende twee pt.v.
Oneen, komt met de Snelheid 15: tegen het veerkragtige lighaam C,
dat in Kult is, en welkes gewigt is agt Oneen, hetwelk om dezelfde
reden voort zal gaan tot 6, terwijl A terug keert tot 9.
Het veerkragtige lighaam A (Flaat V. Fig. 7.) wegende tweeOn- 7.
een, komt met de Snelheid i8 te^en Jiet veerkragtige lighaam D, het-
welk m Ruft is, en welkes gewigt is 16 Oneen. Dan zal D voort-
gaan met vier Graden Snelheid, en A terug keeren met 14 Graden.
NB. De Snelheden der lighamen na de Aanbotfing, indien ze niet
'oeerkragtig geweejl waren, zouden altijd gevonden worden door den
Regel, opgegeven in het berigt mn de en 7^« Proef van N\ 32.
hier voor Bladz. 4.0.
39- Hier moet men aanmerken, dat, indien men de Moment-kragt,
ot Hoeveelheid van Beweging van het kleine lighaam A voor de Aan-
Dotimg voegt bij de Moment-kragt, welke het krijgt door terug ge-
dreven te worden door den Stoot (zonder eenig opzigt op, of ver-
gelijking van de Streken dier Bewegingen) de Som amp;zer Moment-
IpTJi^quot; evengelijk zal zijn aan de Moment-kragt, waarmeê het groo-
^^IT^'^Joortg^zt. In de Proef van Figuur ^nbsp;( =
FimL ? ^ ^' evengelijk aan 4 x 8, de Moment - kragt van B. In
krast van p quot;quot; ^ 2 x 9 geeft 48, evengelijk aan 6 x 8, de Moment-
16 X .nbsp;^^ ^^^^^^ 7. 2gt;«i8 2xi4 geeft 64, evengelijk aan
4.0.nbsp;Hieruit kan men in de Aanbotfing van veerkragtige lighamen,
vi'aarvan het gewigt van 't ééne maar bekend is, het gewigt y^an t an-
dere vinden door de Snelheid der lighamen voor en na den Stoot ga-
de te flaan. Bij voorbeeld indien het gewïgt van 't kleine lighaam
onbekend is, verdeel dan de Moment-kragt van het groote lighaam
door de Som der Snelheden van het kleine ligliaam voor en na den
Stoot, gelijk hier in de V^^ Proef Fig. ^nbsp;= het gewigt
van 't lighaam A. In de VI''« Proef, Fig. 6. onderftel, dat het ge-
wigt van 't lighaam C onbekend was. Verdeel de Som der Moment-
kragten van A voor en na den Stoot door de Snelheid van C na den
Stoot; dat is, 15 x 2 9x 2=4.8, verdeeld door 6, de Snelheid van
C, geeft 8 voor deszelfs gewigt, enz.
4.1.nbsp;Dewijl men nu door 24, de Moment-kragt gegeven aan A in
de V'^' Proef (Fig. 5.) een Moment-kragt krijgt van 32, voortge-
bragt in B; en door 30, de Moment-kragt van A in de Proef
(A 6 ) een Moment-kragt van 48, voortgebragt in C; en door
3ó, de Moment-kragt van A in de Vilquot;« Proef (Fig. 7.) een Mo-
ment-kragt krijgt van 64, voortgebragt m D, zou iemand zig kon-
nen verbeelden, dat Beweging door de Aanbotfing van lighamen ver-
groot kan worden van een kleine tot een veel grooter Moment-kragt,
waarvan men zig in Werktuigen zou konnen bedienen. Dit heeft
een zeer geleerden en verllandigen Heer zig doen verbeelden , dat op
dit Grondbeginfel de eewigdureiide Beweging niet onmogelijk was;
inzonderheid wanneer men aanmerkt, dat, indien een Reeks van veer-
kragtige lighamen elk grooter, dan het voorgaande, m een Meetkun-
ftenaais Trein [Geometrical Frogreßon] op dezelfde hoogte zoodanig
worden opgehangen, dat hunne Middel-punten zijn m dezelfde Lijn,
door het kleinfte lighaam te laten ftooten met eenigerlei Moment-kragt
tegen de overigen äe Beweging voortgezet zal worden door de geheele
Reeks van lighamen, zoodat ze het laatfte ( twelk het grootlte is)
voort doet gaan van de overigen af met meer Moment-kragt, dan
het eerfte aanbotfte, in eenigerlei Evenrigheid. Dit zal duidelijker
worden door de drie' volgende Proeven.nbsp;^^^^ proEF
VI. Les.
veerkragtige Lighamen.
VIII. PROEF.
Laat het veerkragtige lighaam A {Flaat V. Fig. 8.) van twee On- pl. v.
cen met negen Graden Snelheid komen tegen het veerkragtige ligliaam
B van vier Oneen, en in Ruft zijnde. Dan zal B gaan tot b met zes
Graden Snelheid; zoodat de Moment-kragt 18 in A voortgebragt
heeft de Moment-kragt 24 in B.
XL PROEF.
Laat het veerkragtige lighaam B {Plaat V. Fig. 9.) van vier On- Fi^. 9.
cen in Ruft zijn, als mede het veerkragtige lighaam C van agt Oneen,
met hunne Middel - punten in dezelfde waterpas Lijn. Laat dan het
veerkragtige lighaam A van twee Oneen volkomen tegen dezelven aan-
komen met de Snelheid 9. Dan zal C voortfchieten tot c met de Snel-
heid 4; zoodat de Moment-kragt 18 in A de Moment-kragt 32 voort-
gebragt heeft in C.
Laat de veerkragtige lighamen B, C en D {Plaat V. Fig. 10.) F\g. 10,
welker gewigten zijn 4, 8 en 16 Óneen (dat is, welker gewigten
tijn in een Meetkunftenaars Trein) opgehangen worden met hunne
Middel-punten in dezelfde waterpas Lijn, en elkander rakende. Laat
dan het veerkragtige lighaam A van twee Oneen met de Snelheid 9
aankomen tegen B. Dan zal D voortfchieten tot d met de Snelheid 2f;
^oodat de Moment-kragt 18 in A de Moment-kragt 42' voortgebragt
heeft in D.
Maar hier fchuilt het Bedrog. Men meent, dat men 2;ooveel Mo-
ment-kragt naar E gewonnen heeft, als de Overmaat van de Moment-
kragt van B, C of D bedraagt boven de Moment-kragt van A; niet
bedenkende, dat de Uitwerking, die men voortgebragt heeft, veroor-
zaakt is door een Vergaring of Samenftel {^Syfleml van lighamen,
namenlijk van twee lighamen in Fig. 8., van drie lighamen in Fig. 9.,
en van vier lighamen in Fig. 10., in welke gevallen men maar moet
YI. Les.
fT'^H Beweging, die naar E voortgebragt is, hetwelk niet kan
geiaiieden, dan met aftrekking van de Beweging naar den tcgenftrij-
G 2
digen
-ocr page 84-vi. Les. digen kant; dat is, met aftrekking van de Beweging in den Streek
EA. In de VI?koef Fig. S. keert A van B terug tot a met de
Snelheid 3, zijnde deszelfs Moment-kragt 6. Dewijl deze nu een
ontkennende Beweging is in opzigt van die van 't lighaam B naar E,
moet ze afgetrokken worden van 24, de Moment-kragt van B. Dan
zal 'er maar 18 overfchieten voor de Moment-kragt van B naar E na
de Aanbotfing, net dezelfde, als de Moment-kragt van A voor de
Aanbotfing. Op gelijke wijs zou men in de Proef Fig. 9y
alwaar een Samenltel van drie lighamen is, indien men maar rekende
de Moment-kragt van C, gaande tot c in den Streek CE met vier
Graden Snelheid, zou men winnen de Moment-kragt 20 boven 8,
die in 't eerft gegeven was door A; maar men moet met alleen 6,
de Moment-kragt van A, terug gaande tot a , maar ook de Mo-
ment-kragt van B, terug gaande tot b in den Streek EA met 2
Graden Snelheid , dat is ^8 , aftrekken van 32 , de Moment-kragt
van C na de Aanbotfing, en dan zal 'er maar 18 Graden van Bewe-
ging overfchieten naar È, dezelfde, die A naar dien kant had voor de
Aanbotfing: want 32 — 6 8 = 18.
In de X''quot; Proef Fig. 10., ak^aar de Beweging van D na de Aan-
botfing is 4,2f, in plaats van te winnen 241, de Overmaat van die
Moment-kragt boven 18, de Moment-kragt van A, wint men net
niet met al: want dewijl de lighamen A, B en C, alle terug fteuiten
naar A, moet men alle derzelver Moment-kragten (die nu ontken-
nende Hoeveelheden zijn, dewijl derzelver Streken zijn in de Lijn
EA) aftrekken van 42}, de Moment-kragt van D, en dan zal 'er
net zooveel Moment-kragt overfchieten inD, als de Moment-kragt
van A was voor de Aanbotfing. De ontkennende Moment-kragt
van A na de Aanbotfing, die het terug brengt van B tot is 6; de
ontkennende Moment-kragt van B, terug gefteuit van C tot is 8;
en de ontkennende Moment-kragt van C , terug gefteuit van D tot
c, is io|. De Som dan van alle deze (6 8 -h io} = 24^ afgetrok-
ken van 42i, de Moment-kragt van D naar E, fchiet 'er net 18 over,
de Moment-kragt van A naar E voor de Aanbotfing.
42. Dewijl we nog geene Proef gemeld hebben van het aanbotfende
lighaam, of den Bal A, grooter zijnde, dan B, zullen we hier ééne Proef
van die föort voorftellen, welke op alle gevallen van die natuur toep-
paft kan worden.nbsp;XI. PROEF.
veerkragtige Lighamen,
IX. PROEF.
Laat nu het veerkragtige lighaam A {Flaat V. Fig. i r.; vier On- Pt. v.
een wegen , en met 12 Graden Snelheid komen tegen een ander veer-
kragtig lighaam B, dat in Ruft is, en maar twee Oneen weegt. Na
den Stoot zal het lighaam A gaan tot 4, en B tot 16, naar E. In-
dien de lighamen zonder Veerkragt geweeft waren, zouden ze te fa-
men gegaan zijn tot 8, verliezende A vier Graden van zijne Snelheid,
en B agt toden winnende ; maar dewijl ze beide veerkragtig zijn,
rnoet A agt Graden verliezen,, en B zeftien Graden winnen om de re-
den, tevoren gegeven, hetwelk met de Proef overeenkomt.
Uaar is een tamenlijk oud Verfchijnfel, dat van de Veerkragt af-
Jwngt, hetwelk ik daarom dienflig geoordeeld heb hier te melden,
leweten, mdien men een rij met Schijven van een Schuif-tafel, dat
is, metalen Rollen [Cylinders] van ontrent een halven Duim hoog
dat IS, Schijven van een halven Duim dik] en twee Duim over 't
Krms) op een gladde tafel zet, en ééne enkele Schijf neemt, en te-
gen de rij rolt, zal, op derzelver Stoot tegen de eerfte Sciiijf, de laat-
Ite Schijf voortfchieten. Bij voorbeeld laat de rij Schijven zijn B, C,
p, E, F, G,H, I, Plaat V. Fig. 12. Indien A, een Schijf van Tig. la.
dezelfde foort, geftooten wordt in den Streek Aö tegen de rij Sdiijven,
zoodat ze tegen de eerile aanbotll, zal de laatfte Schijf I, voortfchie-
ten tot i met dezelfde Snelheid, waarmeê A tegen B aankwam; en
hetzij A aanbotfe met een grooter of kleiner Snelheid, daar zal geen
andere Schijf voortfchieten, dan de laatfte Schijf I, en dat net met de-
zelfde Snelheid, waarmeê A aan het andere end aanbotfte. Indien
men twee Schijven neemt, gelijk A en B {Flaat V. Fig. 13.) en de- Fig
zeiven te gelijk ftoot in ééne Lijn tegen de rij C, D, E, F, G, H, I,
^^^ullen de twee Schijven H, I van het andere end van de rij affchieten
met dezelfde Snelheid, waarmeê A en B iiaren Stoot maakten, hetzij
oe ötoot iterker of zwakker zij, en voortgaan tot h, i. Indien men
drie ot vier Schijven neemt, om den Stoot te maken, zal 'er aan het
andere end hetzelfde getal voortlthieten enz. NB. Hetzelfde zal ge-
^n ^r? S^t evengelijke veerkragtige Ballen, op een rij aan dra^^en
l ^nbsp;opgehangen.
YI. Les.
n-
in en men dit wel overweegt, zal het bliiken, dat het maar een
geval
-ocr page 86-vï. les. geval is van de eerfte Proef Flaat V. Fig. i., befchreven N^ 36.,
gelijk men nog duidelijker zal begrijpen door het befchouwen van de
volgende Proef.
XIL PROEF.
Laat A ( Plaat V. Fig. 14.) één van de gemelde Schijven ïijn op
den afltand van ontrent tien Duim van B, en laat C in dezelfde Lijn
geplaatft wezen ontrent vier Duim van B. Indien A dan geftooten
wordt tegen B met eenigerlei Graad van Snelheid, zal ze na den Stoot
ftil ftaan, en B zal voortgaan met al de Snelheid, die A had; maar
B, dan wel haaft komende tegen C, zal ook na den Stoot ftil ftaan,
terwijl C voortgaat met al de'Snellieid, die ze van B kreeg, dat is,
al de Snelheid, die A in 't begin had. Om dit nu toe te palTen op de
laatfte Proef van Figuur il, het is klaarblijkelijk, dat A het aan-
botfende lighaam geweeft zijnde, B, C, D, E, F, G, H het ééne
na het andere aanbotfende lighamen worden, en dat het ééne na het an-
dere ftil ftaan zal na hunne Aanbotfingen, terwijl I, dat geen lighaam
voor zig heeft, om 'er tegen te ftooten, voortgaat met al de Snelheid
van liet eerfte aanbotfende lighaam A.
Indien de Stoot gefchiedt met twee of meer Schijven (Plaat V. Fig.
13.) zal het geval op dezelfde wijs opgeloft worden; alleenlijk dat
hier het lighaam B dezelfde Uitwerking zal hebben door zijnen Stoot
tegen de rij, die 'er voor ftaat, en het laatfte lighaam I zal afftooten;
maar dewijl het op 't oogenblik van den Stoot ingedeukt, en deszelfs
Oppervlakte naar den kant van C een weinig plat gemaakt wordt,
verlaat hetzelve het lighaam A vooreen oogenblik, en geeft dan on-
middelijk zijnen Stoot, en ftoot het lighaam H af, dat nu het laatfte
is. Op dezelfde wijs zouden 'er , indien 'er drie Scliijven gew^eeft
waren, drie agtervolgende Stooten tegen de rij gefchied zijn enz. Tgt;ït
wordt nog duidelijker gemaakt, indien men de twee of drie Schijven
(waarmeê men den Stoot geeft) hegt met Soldeer, of zelf met Lijm,
zoodat ze in den Stoot niet van elkander konnen wijken: want dan
zal 'er zulk een Uitwerking niet gefchieden, dat hetzelfde getal van
Schijven voort zal fciiieten aan het end van de rij, als aan 't begin van
dezelve den Stoot g^ï:[maar daar zal 'er maar ééne mortfchieten.]
In het nemen van alle de gemelde Proeven met veerkragtige ligha-
men.
v.
14,
Pl.
Fig.
t
f
i,
I . ,
' i i
i- ' ,r
PL. VI.
TL-Heel.
Anbsp;D
H
a b c d e ƒ M ft ///
lt;gt;oolt;xxgt;alt;:xgt;ooolt;gt;o-
X
D
Of | |||
i | |||
K |
a- | ||
\ | |||
K / |
C |
■yirrv^ |
6nbsp;3nbsp;^nbsp;^ ^
7n n o
â.
a. h J^ d e ƒ J i ^ l m n o
c EG
B
^ s ^ 7
V
8 s
o
lt;7 J a 3
men, ital men bevinden, dat 'er na den Stoot iets ontbreken xal aan vi. Les.
de gemelde Snelheden, hetwelk een bewijs is, dat de Veerkragt niet
volmaakt is in de lighamen, die men gebruikt; maar evenwel^zullen
alle de Béüuiten zeker zijn, indien men een aftrek maakt voor de on-
volmaaktheid van de Veerkragt, omdat men wetende, hoeveel de lig-
hamen in volmaakte Veerkragt te kort fchieten, men net kan vinden,
welke de Uitwerking van liunne Aanbotfing zijn zal, gelijk in de i
Aanteekening op deze Les bewezen zal worden.
Om net te weten, hoeveel 'er aan de volmaakte Veerkragt van een
lighaam ontbreke, dat is, hoeveel de herftellende Kragt bij de famen-
drukkende te kort fchiete, moet men de Proef maar herhalen van Flaat
V. Figuur I., en gadellaan, hoeveel minder de Snelheid van het aan-
gebotfte lighaam zij, dan van het aanbotfende; maar dit zal duidelij-
ker blijken in Plaat V. Fig. i^., alwaar A en B twee evengelijke pl. v.
veerkragtige lighamen verbeelden, waarvan A het aanbotfende, en B in
Rnft is, totdat het aangebotft worde. Hier beipeuit men, dat B niet
geheel tot b komt na de Aanbotfing, dat is, niet de volkomen Snel-
heid van A heeft (gelijk we gedurig onderfteld hebben, wanneer we
de lighamen als veerKragtig bamp;iouden) maar alleenlijk tot 15: komt,
indien de lighamen van Glas zijn ; tot 14, indien de lighamen van
Staal zijn; en ontrent tot 14.1, indien ze van Ij voor zijn; zoodat de
Veerkragt van Glas tot volmaakte Veerkragt is, gelijk 15 tot 16, die
van Staal, gelijk 14 tot 16, en die van Ijvoor, gelijk 14^ tot 16. Lus
kan men de Veerkragt van eenigerlei zelfßandigheid vinden, wanneer
men Ballen van dezelve tegen elkander laat aanbotfen.
Om deze Les te befluiten, zullen we met w^einig woorden alles af-
handelen , wat de icheuine Aanbotfing betreft.
Dat de fcheuinheid van een Stoot deszelfs Kragt vermindert, kan
men zelf op het oog gewaar worden, en hoeveel ze dezelve vermin-
dere, is reets bewezen in het I. Deel, III. Les, Aanteekening 7. en
volgende, en in 't begin van deze Les. Daarom zullen we hier maar
melden, wat we vooraf in agt te nemen jiebben wegens fcheuine Stoo-
^A^ ' donder daar een bijzondere Betoging van te geven. Laat
Ap {Plaat \l. Fig. i.) een hinderpaal verbeelden, waai tegen een Pl. ir.
lighaam^cheuin aanloopt in de Lijn Ge. De grootheid van ^en Slag ''
IS zoovijl minder in deze fcheuine Aanbotfing, dan ze geweeft zou
iijn, indien de Lijn Gc, Avaar in het lighaam beweegt, in den Win-
kel-
VI. Les. kelhaak geweeft w^as, als de regte Hoek-maat [ Sine] GE van den
♦ Hoek EcG kleiner is, dan de Straal [Radius] cG', en indien de hin-
derpaal en het aanbotiènde lighaam beide veerkragtig zijn, zal het lig-
haam op zulk een wijs terug fteuiten, dat de Steuit-hoek [Angle of
Refefiion] evengelijk aan den Stoot-hoek [Angk of Incidence] dat
is, Ht'D evengelijk zijn zal aan GfD.
De fcheuine Aanbotfing van lighamen^ die geene Feerkragt hebben^
kan op de volgende wijs gemakkelijk opgeiojl worden.
De lighamen A en B {Plaat VI. Fig. i.) evengelijk onderfteld
zijnde, moeten fcheuin naar elkander bewegen in de'^Streken AC en
BC. Trek de Lijnen AC en BC, en verdeel den Hoek ACB in
twee evengelijke deelen door de Lijn L C, welke verlengd moet wor-
den naar /. Trek in den Winkelhaak met L C in L de Lijn A B; vol-
tooi de Ramen LD en LG met door C te trekken DG evenwijdig
met AB, als ook AD en BG evenwijdig met LC. Verleng AD tot
E en BG tot F, en trek EF door / evenwijdig met DG, hetwelk de
twee andere Ramen D/ en CF zal voltoojen. Laat AC, de Bewe-
ging van het ligliaam A, verdeeld worden in twee Kragten, de ééne
werkende langs AD, en de andere langs AL. Het is klaarblijkelijk,
dat de Kragt AD niets doet tot het drijven van 't lighaam naar B,
of naar de Lijn LI, wordende de Kragt AL alleenlijk befteed, om
het lighaam te brengen tot de Lijn LI. Om dezelfde reden is iiet,
dat van de twee Kragten B L en B G, die op het lighaam B werken,
alleenlijk de Kragt BL het lighaam B naar A brengt; maar dewijl de
Kragten AD en BG de lighamen voeren naar /, of naar de Lijn EF,
zullen ze elkander fcheuin ontmoeten in C, zijnde de grootte van den
Slag evengelijk aan AL of BL, welke deHoek-maat is van den Hoek
van Scheuinheid, in plaats van AC of BC, die Stralen zijn. Dit zal
net hetzelfde zijn, als of de lighamen gekomen waren van D en G,
en elkander ontmoet hadden in C, hetwelk indien zij gedaan hadden
met evengelijke Snelheden, zouden ze ftil geftaan hebben, dewijl die
evengelijke Snelheden elkander te niet gedaan zouden hebben; maar
dewijl nu de Kragten AD en BG niet te niet gedaan zijn, moet men
ze overbrengen tot Cl, evengelijk aan A D en BG. Derhalve wordt
'er Kragt overgelaten, om A naar 1 te voeren met de Snelheid Cl,
en B ook naar / te voeren met de Snelheid Cl; maar evengelijke lig-
hamen , die geene Veerkragt hebben, en denzelfden weg loopen ,
pl. vi.
tig. I.
'zullen na de Aanbotfing voortgaan met de halve Som hunner Snelhe- vi.
den (volgens Regel lt;5. bladz. 28.) en derhalve zullen de twee lig-
hamen lamen loopen tot /, omdat C/ evengelijk is aan de helft van
2 CA
Op dezelfde wijs kan de Beweging van lighamen gevonden wor-
den 5 indien derzelver Snelheden of Kragten ongelijk zijn. Onderftel,
dat A, geplaatft in H, naar C loopt met de Snelheid HC, terwijl B
naar C loopt met de Snelheid BC. De Beweging der ligliamen, ge-
lijk te voren, verdeeld hebbende in twee Kragten, zou A (onderfteld
zijnde af te gaan van H) met de Snelheid HK (of hare evengelijke
IC) B ontmoeten in C, dat 'er tegen aankomt met de Snelheid BL
(of hare evengelijke GC.) Dewijl nu dit hetzelfde is, als of ze te-
gen elkander kwamen van I en G met de Snelheden IC en GC, zul- '
len ze na den Stoot famen voortgaan met de helft van het Verfchil der
Snelheden; zoodat hare gemeene Snellieid zijn zal CN, die evenge-
lijk genomen is aan DO, de helft van Dl, het Verfciiil van CD en
Cl, elk aan de hare gelijk aan BL en HK, hare Snelheden.
Om de regte Beweging te vinden van de lighamen, na den Stoot
famen voortgaande, zullen we overwegen, hoe de Kragten Hl en
BG nu op dezelven werken. Men moet de Kragt Hl, die op A (of
H) werkt, overbrengen tot CM, en de Kragt BG, die op B werkt,
tot C/. Derhalve zal C/ CM de Som wezen van de Sneüreid der
lighamen, en C»^ (nemende lm, mM en NC alle evengelijk) de
helft van die Som zijn der Snelheden, welke de lighamen volgens
Regel 6. bladz. 28. hebben zouden na denStoot; maar dewijl door
de vorige Werking der Kragten HK en BL de Snelheid CN over-
gebleven was voor de lighamen, die famen bewogen, mag men nu
ae yereenigde lighamen aanmerken, als bewerkt door twee Kragten,
gelijk CN en C»?. De Lijnen ma en N^ getrokken hebbende even-
wijdig met CN en zal men C a hebben voor de Hoek-lijn van
den Raam Nw, in welke Hoek-lijn de lighamen famen bewegen
zullen.
^anneer men zig erinnert hetgeen in deze Les gezegd is, zal het
ook gemakkelijk zijn de Uitwerking aan te wijzen van de Aanhotjing
AB^fl {Plaat Yl. Fig. 2.) is een Raam, waarin getrokken zijn Pt. vl
II. Deel.nbsp;^nbsp;hnbsp;^nbsp;de^if-'-
VI. Les. de Hoek-lijnen kh en B^, en de Hoeken, welke de Hoek-lijnen
maken, zijn verdeeld in twee evengelijke deelen door de Lijnen L/ en
DE, zoodat de Lijnen AD, BE en C/ evengelijk zijn, als mede
de Lijnen AL, BL, DC, EC. Laat nu A en B twee evengelijke
veerkragtige lighamen zijn, elkander ontmoetende in C in de Streken
en met de SneSieden AC, BC. Ik zeg, dat ze gaan zullen naar a
en h, elk naar 't zijne [refpetlmly'] zijnde de Stoot-hoeken ACD
enBCE evengelijk aan de Steuit - hoeken DC^z en EC^, elk aan den
zijnen. Dewijl de Kragten A C en B C elk verdeeld moeten worden
in de twee AD, AL en BE, BL, zal vooreerft hetzelfde gebeuren,
als of de lighamen elkander ontmoet hadden in C met de evengelijke
en tegenftrijdige Kragten DC en EC; van waar (volgens de Rege-
len, van Aanbotfing van veerkragtige lighamen) A terug gekeerd moefl:
zijn met zijne eigen Snelheid tot D, en 't lighaam B tot E. Vervol-
gens de lighamen elk op zigzelve nemende, zal men vinden, dat be-
halve de Kragt, welke iet lighaam A heeft, om het terug te brengen
tot D door de Herftelling van B, het ook de geheele Kragt AD heeft,
welke niet te niet gedaan, maar overgebragt wordt tot C/, hare
evengelijke en evenwijdige; waarom het lighaam A, bewerkt door de
twee Kragten CD en C/, bewegen moet in C^, de Hoek-lijn van den
Raam D/. Op dezelfde wijs zal B, omdat deszelfs ongebruikte Kragt
(namenlijk BE) overgebragt wordt tot C/, bewegen 'm Cb , de
Hoek-lijn van den Raam E/, door de Werking der vereenigde Krag-
ten CE en C/.
Maar indien de evengelijke veerkragtige lighamen fcheuin famenko-
vi. vi. men met verfchillende Kragten, bij voorbeeld A {Plaat VI. Fig. 3.)
met de Snelheid AC, en B met de Snelheid BC, zullen de Stoot-
hoek en Steuit-hoek in elk lighaam dezelfde niet zijn voor en na de
Aanbotfing: want het lighaam, dat de meefi;e Bewegmg had voor de
Aanbotfing, zal grooter Steuit-hoek hebben en minder Moment-kragt,
dan voor de Aanbotfing, en dat lighaam, dat de minfte Beweging
had voor de Aanbotfing, zal kleiner Steuit-hoek hebben, dan Stoot-
hoek, maar deszelfs Moment-kragt zal grooter zijn , dan voor de
Aanbotfing. A CD is de Stoot-hoek van A voor de Aanbotfing,
en de grooter Hoek Tgt;Ca is deszelfs Steuit-hoek, en C^ kleiner,
dan A C, deszelfs' Moment - kragt, ter wijl B C E (=A C D ) de Stoot-
hoek is van B voor de Aanbotfing, en de kleiner Hoek EC^ de Steuit- vi. Les.
hoek van B na de Aanbotfing, en C^ grooter, dan BC, deszelfs Mo-
ment-kragt.
Het lighaam A, befchoud als bewerkt door de twee Kragten AD
cn AL, botil tegen B in C alleenlijk met de Kragt AL, evengelijk
aan DC, of het aankwam in den Streek en met de Snelheid DC.
Het lighaam B, befchoud als bewerkt door de twee Kragten B H en
BF, botfi: aan tegen A in C alleenlijk met de Kragt BH, evengelijk
aan FC, als of het aankwam in den Streek en met de Snelheid FC.
Door de Herftelling nu der lighamen (volgens de reets verklaarde
Regelen en Proeven) moeten ze hunne Snelheden verwilTelen in te-
genftrijdige Streken, zoodat A terug zal gaan tot I met de Snelheid
Ci, evengelijk aan CF, en B terug zal gaan tot E met de Snelheid
CE, evengelijk aan CD. Laten we 'er nu eens bijnemen de twee
Kragten,' die voor de Aanbotfing niet gebruikt waren , namenlijk
AD en BF. We zullen ze eQrft belchouwen in het lighaam A,
brengende AD over tot C/. Voltooi den Raam 1/ door het trekken
van de Lijnen I^ en la. Nu wordt A bewerkt door de twee Krag-
ten Cl en C/, waarom het gaan zal in de Hoek-lijn Za van den
Raam 1/, alwaar de Steuit-hoek Ti Ca grooter is, dan de Hoek
DCG, en gevolgelijk grooter, dan zijnen evengelijken ACD den
Stoot-hoek; en de Hoek-lijn Cö, de Moment-kragt van A uitdruk-
kende na de Aanbotfing, is korter, dan CG (omdat Cl kleiner is,
dan CD) evengelijk aan CA, de Moment - kragt uitdrukkende van
A voor de Aanbotfing. Op gelijke wijs kan bewezen worden, dat
B na de Aanbotfing terug zal fteuiten in de Lijn Cb , zoodat de
Steuit-hoek ECè kleiner zal zijn, dan de Stoot-hoek BCF, en
deszelfs Moment-kragt C^ na de Aanbotfing grooter zijn zal, dan
de Moment-kragt B C, die het voor de Aanbotfing had.
H 2
iHier volgt tm de Aanteekening, waarvan hier voor
bladz. 385 3p. gefproken was.]
YI. Les.
C11) Het gefchil, dat hier te befliflen
ftaat, is, of het oude of niewe gevoelen
ontrent de toaat der Kragt van bewegen-
de lishamen meefl overeenkome met de
Verfchijnfelen van de Aanbotfing van
lighamen.nbsp;. . ,
Om den Lezer de moeite met te laten
doen van naar het 1. Deel terug te gaan,
verzoek ik verlof, om hier te herhalen,
dat het oude gevoelen is, dat de Majja,
vermeenigvuldigd door de Snelheid, de maat
is van oe Kragt van een bewegend lig-
haam , en dat hec niewe gevoelen is, dat
de Maffa vermeenigvuldigd moet worden
door bei Vierkant van de Snelheid, om de
maat van die Kragt te geven.
Ik heb dit gefchil al voor eenige jaren
overwogen, en hoe ik de Proeven en
Betogingen van andere luiden zoo wel,
als mijne eigen, voor het oude gevoelen
meer onderzogt, hoe ikmeer in mijn begrip
beveftigd werd; maar dewijl ik altijd on-
partijdig heb willen zijn, heb ik ook de
Proeven en Betogingen voor het niewe
gevoelen onderzogt, en heb de meeften
derzelven waar bevonden , zoo ver als
jk 'ervan kon oordeelen; maar verzekerd
Èijnde van de waarheid van het oude ge-
voelen , heb ik mij verbeeld, dat 'er ee-
nig bedrog of Bedriegreden moeft zijn in
de Proeven , en in 'tgeen door de Te-
genpartijen voor Betoging werd opgege-
ven, 'twelk ik over 'thoofd gezien had,
inzonderheid toen ik waarlijk bevond ,
dat eenige weinigen hunner Proeven niet
belluitende, en eenigen hunner Betogin-
gen niet bondig waren. Aan de andere
zijde onderftel ik, dat eenige zeer onpar-
tijdige Heeren van het andere gevoelen,
ten vollen overtuigd door de Proeven
en wezenlijke Betogingen voor hun ge-
voelen , die niet konden nalaten in onze
meefte Proeven en Betogingen te beruf
ten , hun gevoelen om dezelfde reden
nog bleven behouden , cn dat ze ook
fommigen van onze Proeven niet beflui-
tende gevonden hebben. Evenwel kwani
hec mij zeer vreemd voor, dat 'er wis-
kunftige Betogingen en zeer duidelijke
Proeven voor en tegen dezelfde zaak
zouden zijn , hetwelk mij het verdere
onderzoek van dat onderwerp bijna aan
een zijde deed zetten ; maar vindende ,
dat ik in vele onderzoeken van de Be-
weegkunde redeneren moeft tegen het-
geen ik wift waar te zijn, wanneer ik
het niewe of oude gevoelen aannam, heb
ik eindelijk gevonden , dat beide de ge-
voelens waar zijn, en dat velen van de-
zelfde Verfchijnfelen opgeloft konnen
worden door Uitrekeningen , uit beide
de gevoelens opgemaakt, en dat het ge-
heele gefchil alleen een Woordenftrijd is.
Het woord Kragt namenlijk, welker maat
wij op een verfchillende wijs befchoud heb-
ben , wordt niet in denzelfden zin geno-
men van onze Tegenpartijen en van ons,
en dewijl een ijgelijk de vrijheid heeft ,
om van de zaak, waarover hij handelt,
een Bepaling [Definition'] te geven, mits
hij in alle zijne redenkavelingen bij die
Bepaling blijf^c, zoo kan het wel zijn ,
dat wij, door hetzelfde woord onderfchei-
den zaken verftaande, beide gelijk heb-
ben ; en dewijl elke partij zig verbeeldt,
dat de andere het woord in denzelfden zin
neemt, als zi , kan ze denken , dat de
andere ongelijk heeft. Schoon dit gefchil
vele jaren (ontrent 59) geduurd hebbe,
IS het egter van dienft geweeft in èe Na-
tuurkunde en de kennis van Werktuieen,
dewijl het gelegenheid heeft gegeven tot
vele overwegingen, en 't nemen'van vele
, Proeven, daar men te voren niet om ge-
dagt had. Om dit ftuk dan in zijnen vol-
len dag te ftellen, zal ik toonen, wat wij
door het woord Kragt verftaan, en wat
'er die Heeren, die we onze Tegenpar-
tijen genoemd hebben , door verftaan ,
en dan zal het blijken, dat de meefte
Proeven
-ocr page 95-Proeven en redenkavelingen aan weers-
kanten goed, en belluitende z^n voor de
niaat van Kragt in de onderfcheiden zin-
nen, aan dat woord gepven, en dat we
derhalve geen wezenlijke Tegenpartijen
zijn, fchoon tot nog toe dus genoemd.
Wij rdat is, de Engelfe en Franfe Fi-
lofofen) verftaan door het woord Kragt
hetzelfde ding, als door Momentum, Be-
wesing , of Hoeveelheid van Beweging,
of oogenbMkelijke Drukking, welke we
Cin lighamen, die in Beweging zijn, met
elkander te vergelijken) afmeten door
de Maffa vermeenigvuldigd door de Snel
heid, zoodat ze gekend kan worden door
hare Uitwerking ; dat is , de Uitkomft
[Prod«a] van de Maffa vermeenigvul
digd door de Snelheid drukt dat gene uit,
hetwelk wij Moment-kragt [Momentum_
of Kragt noemen, waarvan het de maat
is. Om nog duidelijker te zijn, wanneer
we lighamen befchouwen , die door een
zekere Ruimte loopen [of zekeren weg af-
leggen} nemen we altoos den tijd in agt,
waarin die Ruimte doorgeloopen wordt,
welken we de Snelheid noemen.
Onze onderftelde Tegenpartijen (dat is,
de Hollandje, Italiaanfe en Hoogduitfe Fi-
lofofen ) verftaan door het woord Kragt,
of inbangende Kragt in een lighaam , dat
in Beweging is , dat gene , 'twelk bet in
flaat is voort te brengen , of met andere
woorden, de Kragt wordt altijd afgeme-
ten door de geheele Uitwerking, voort-
gebragt door het bewegende lighaam,
zonder agt te geven op den tijd, die he-
fteed wordt, om deze geheele Uitwer-
king voort te brengen , omdat ze deze
geheele Uitwerking aanzien, als de vol-
maakte en volkomen ladequate] maat van
'tgeen zij door Kragt verftaan , overeen-
komftig met deze aangenomen algemeene
Kundigheid [ Jxiom j dat Uitwerkingen
altijd evenredig zijn aan hare Oorzaken.
Tot beveftiging van 'tgeen ik gezegd
heb wegens den zin , die aan 't woord
neo wegens den zm , die aan t woora „ geam la i.u.v.^ .........- -
Kragt gegeven wordt door onze Tegen- „ peut admettre une autre Mefure , il
partijen (ik gebruik het woord Tegenpar- „ faut expliquer toutes les Experiences
tij alleen onderfcheids halve) verzoek ik!„ qu'on a faites fur Ia for« amp; lu-^
verlof om eenige van den Heer Profeffor 1 „ Choc ; ce que nous faifons de noc^«;
's Gravefande's uitdrukkingen over dat on- YI. Les.
derwerp aan te halen uit het Journal Hi-
borique de la Republique des Lettres pour
' es Mois de Novembre amp;? Décembre 1733.
onder den Titel van Nouvelles Experien-
ces fur la Force des Corps en mouvement
par G. J. s' Gravefande, pag. 396.
Il me femble que ceci (parlant de quel-
„ ques Experiences) leve la plus grande
„ des Difficultez qu'on ait oppofées jus-
„ ques à préfent aux Expériences allé-
„ guées pour prouver que la Force «t
„ proportionelle au Quarré de la Vitelle
„ multiplié par la Maffe. Je n' ajoute
qu'un Mot, pour éviter toute Difpute
„ inutile. Le Mot de Force eft équivo-
„ que ; mais dans tout ce que j'ai écrit
„ fur la Force des Corps en Mouvement,
„ j'ai entendu, par ce Mot, la Capacité
„ que ce Corps avoit d'agir fur les autres
„ Corps en perdant fon Mouvement. „
Dat is in 't Duits, Mij dunkt, dat dit
(fprekende van eenige Proeven) de groot-
Jte der zwarigheden wegneemt, die tot be-
den toe ingebrcgt zijn tegen de aangehaalde
Proeven om te bewijzen, dat de Kragt even-
redig is aan 't Vierkant van de Snelheid ver-
meenigvuUigd door de Maffa. Ik zal 'er nog
maar een woord bijvoegen , om alle noode-
loos gefchil voor te komen, bet woord Kragt
is dubbelzinnig , maar in alles, wat ik ge-
fcbreven heb over de Kragt van lighamen,
'in beweging zijnde, beb ik door dat woord
verftaan bet vermogen of de bekwaamheid,
die een lighaam heeft, om op andere ligha-
men te werken in 't verliezen van zyne Be-
weging.
Een weinig verder zegt hij, „ qu on
„ donne au Mot de Force un autre Sens ;
„ qu'on dife que cet autre Sens eft plus
naturel ; je ne m'y oppofe pas: tout ce
que j'ai voulu foutenir, c'eft que ce que
„ l'ai nommé Force doit êtreiii^sfuré par le
„ Produit de la Maffe amp; du Quarré de la
Viteffe. Pour foutenir , qu'en envifa-
',', géant la Force fous une autre Face, on
VI. Les. „ côté: amp; j'ôfe aflurer, que cela n'a pas
j, encore été fait par ceux qui ont em-
,, bralTé le Sentiment oppofé. „
Dat is in het Duits, -— Men gene aan
't woord Kragt een anderen zin , men zegge,
dat die zin natuurlijker is, ik /preek dat
niet tegen. Alles, wat ik beb willen jtaan
de houden , is , dat betgeen ik Kragt ge-
noemd heb gemeten moet worden door de
Uitkomjt [Produft] van de Majja vermee-
nigvuldigd door 't Vierkant van de Snel-
heid. Om ftaande te houden, dat men , de
iCragt op een andere wijs befcbouwende,
een andere maat kan toejlaan , moet men
alle de Proeven verklaren , die men geno-
men beeft ontrent de Kragt en de Aanbot-
fing , gelijk wij van onze zijde doen , en
'tgeen ik durf verzekeren nog niet gedaan
te zijn van ben , die bet tegenftrijdige ge-
voelen omhelsd hebben.
Een weinig te voren [pag. 393.] had
hij gezegd , ,, La Difficulté , que nous
„ venous d'indiquer , amp; à laquelle les
Défcnfeurs du Sentiment que la Force
e(l proportionelle au Produit de la
MalTe par la Viteffe font obligez de
recourir fouvent, eft fondée fur ceci;
que, pour avoir l'Effet d'un Effort, il
„ faut retrancher de l'Effet que cet Ef-
„ fort fait d'un côté l'Effet que ce mê-
,, me Effort fait du côté r45pofé : au lieu
„ que nous difons , que l'Effet total ell
,, la Somme de ces deux Effets. ,,
Dat is -De zwarigheid, die we voor-
ftellen , en waartoe de verdedigers van bet
fevoelen, dat de Kragt evenredig is aan de
Titkomft van de Maffa door de Snelheid,
dikwijls hunne toevlugt moeten nemen , is
bier op gegrond, dat men , om de Uitwer-
king te hebben van een Poging (dat is ,
van een Stoot of Voortdrijving , of a
Stroke or Impulfion ) van de Uitwerking,
welke deze Poging aan de ééne zijde te
weeg brengt , met aftrekken de Uitwer-
king, welke die zelfde Poging aan de an-
dere zijde te weeg brengt , daar wij zeg-
gen, dat de geheele Uitvarking de Som tt
van deze twee Uitwerkingen.
Ik heb nu eerft den derden Druk ge-
kregen van den ProfefTor s'Gravefande's
Pïjyfices Elementa Mathematica , dat is ,
fViskundige Grondbegin/elen der Natuur-
kunde , in de Voorreden van welken Druk
hij een hiftories berigt geeft van het ge-
fchil over de Maat van de Kragt van lig-
hamen , in Beweging zijnde, welk berigt
ik tot onderregtmg van den Leezer en
verder bewijs van den verfchillendcn
zin , die aan 't woord Kragt gegeven
is, dienftig geoordeeld heb hier in te
voegen.
Het is te vinden pag. 24. van de Voor-
reden voor den Druk van zijne Phyjices
Elementa Mathematica, gedrukt te Leiden
in 't jaar 1742. [en bladz. 25. van de Ne-
derduitfe Uitgaaf] 1.
„ Het eerfte gefchil over deze maat,
„ ten minfte van ter zijde , is geweeft
„ tuften Huigens en den Abt Catellan,
„ ter gelegenheid van 't bepalen van het
„ Slinger-punt [Center of Ofcillat'on'].
„ Een ijgelijk , die Huigens Betogin-
„ gen in het vierde Deel van zijn Boek
„ de Horologio ofcillatorio wil onderzoe-
„ ken, en dezelven vergelijken met dc
,, tegenwerpingen van Catalan , zal dui-
„ delijk zien, dat 'er in dat gefchil over
„ de maat der Kragten gehandeld wordt.
„ Deze twee beroemde Mannen be-
„ fchouwen het geval , waarin verfchei-
„ den famengevoegde lighamen, neerda-
,, lende door de Zwaarte-kragt alleen, en
„ dan weer , van elkander los gelaten,
„ opgevoerd worden door de Snelheden,
„ die ze verkregen hebben; of lighamen,
,, die van elkander gefcheiden neerdalen,
„ en te famen opklimmen. Huigens, dit
„ geval befchouwende , redenkavelt uit
„ deze algemeene Kundigheid [Axioma]
,, dat lighamen niet konnen opklimmen door
,, de iVerking van Zwaarte-kragt, en be-
„ toogt, dat de Som van de Uitkomften
„ van
venadd door den Heer Jan Engelman Med. D.
uitgegeven te Leiden in 'tjaar 1744.]
5J
1nbsp; [ Het ecrfle Deel van de Naiuurkunrle van den
Hetr Profepr 's Giavefande is, in bet Nederduits
van 'tgewigt van elk lighaam, vermee-
nigvuldigd door de hoogtens, waarvan
ze vallen, of waartoe ze opklimmen,
dezelfde is, voor- en nadat ze van el-
kander los gelaten zijn; dat is, wan-
neer de gewigten gefcheiden zijn, zoekt
hij de Som van de Uitkomll van de
Vierkanten der Snelheden door de
Malfa C^?)- Catalan integendeel re-
denkavelt aldus , Indien men twee ge-
wigten , afzonderlijk opgehangen aan
hetzelfde punt [op ongelijke afjtanden]
en opgehgt tot dezelfde waterpas Vlak-
te , die door het Hang-punt [pundlum
fuipenhomsj gaat, zoo laat vallen, dat
ze pit]kvormige Bogen befchrijven —
zullen ze zulke Snelheden verkrijgen, dat
hunne Vierkanten tot elkander zijn zul-
len, gelijk de hoogtens, wanneer die ge-
•^igten loodregt neervallen.
„ Fquot;.rvolgens , indien deze twee gewig-
ten famengevoegd worden met een IJjn,
of een onbuigbare roede , die we onder-
Jtellen geen gewigt te hebben, en men de-
zelven , aan hetzelfde punt op dezelfde
afjlanden opgehangen zijnde, laat vallen
van dezelfde hoogte, als te voren, zal
een Slinger, uit dezen famengefteld, zoo
veel Snelheid verkrijgen, als de Som van
twee enkele Slingers doen zou. Dan voegt
hij 'er onmiddelijk deze reden bij om-
dat de fcheiding der gewigten de Hoeveel-
heid van Beweging niet verandert (28)-
55 Hm \ens bewees gemakkelijk , dat
deze Beginfels op ongerijmde gevolgen
zouden uitloopen (29). Want dees
ftelde wel met de overigen , dat de
Hoeveelheid van Bewegmg evenredig
was aan de Uitkomft van de Snelheid
«oor de MaQa (welke Evenredigheid
ae Overbrenging volgt} maar Huigens
va^^^® gemakkelijk, dat het gevoelen
^an tatalan , dat deze Hoeveelheid
pera vana pnbsp;•'^^z. ,„ imtio. O-
pera'vanïpaï'.S ^quot;-„s .p. J„i„nbsp;O-
„ met veranderde, ongerijmd was. In op- yj Les
„ zigt van de Hoeveelheid van Beweging
„ had hij te voren al gezegd (30} 'tgeen
„ hij naderhand bewees (31 j dat in de
,, Aanbotfing van volmaakt Veerkragtige
,, hghamen (die hij onder de volmaakt
,, harde hghamen ftelde) dezelfde Hoe-
,, veelheid van Beweging niet behouden
„ wordt; maar dat de Som der Uitkom-
„ ften van de Vierkanten der Snelheden
5, door de Maffiias niet veranderd werd
„ door de Aanbotfing, zijnde die Som de-
„ zelfde voor en na den Stoot. Nader-
5, hand fprak hij algemeener, toen hij in
,, zijn laatfte antwoord aan Catalan zei,
,, dat men geenfins voor een Natuur-wet
„moet nemen, dat dezelfde'Hoeveelheid
„ van Beweging behouden wordt , tenzij
,, ze ergens aan bejieed en te niet gedaaii
,, werd ; maar dat dit een ftandvaftige
,„ Natuur-wet was, dat lighamen hunne
„ Opklimw.ens-kragt (Force afcenfionelle)
„ behielden, en dat daarom de Som van de
„ Vierkanten der Snelheden altijd dezelfde
„ bleef (32}. Men moet bedenken, dat
„ dit verftaan wordt van evengelijke
„ Maffaas: want Catalan had het gefchil
,, tot dit geval gebragt, gelijk we gezien
„ hebben.
n
33
3J
33
JJ
3»
33
33
33
3J
33
33
33
3)
33
33
3gt;
39
3gt;
33
33
33
35
35
35
33
35
35
35
35
35
35
35
35
35
33
55
35
35
35
33
,, Eer dit gefchil geëindigd waar, ont-
„ ftond 'er een ander tuilen Leibnitz en
„ denzelfden Abt Catalan. Huigens laat-
,, (te Gefchrift op één na was uitgegeven
„ in 't jaar 1684. en het laatfte, waaruit
„ onze Aanhaling genomen is, was in 't
„ jaar i6go uitgegeven ; maar in 't jaar
„ 168Ö zette Leibnitz een Gefchrift in
,, de ASta Lipfienfia van Maart, waarin
,, hij deze woorden liet volgen op de
„ Betoging , die hij gegeven had , en
„ waarin van de hoogtens, waar van lig-
„ hamen neerdalen, en waartoe ze op-
j, klimmen , gehandeld wordt. Hieruit
(30) Journal des Scavans 18. Mars 166^y.
amp; 6. regie du mouv.
(ji) Opera pofthuma de Motu. prop.ö.amp;ti.
{31) Hiftoire des Ouvrages des Scavaus, Jquot;'«
16^0, Sc Opera yaria pag. 148.
blijkt, hoe de Kragt gefcbat moet moor-
^^ den uit de Hoeveell.eid van de Uitwer-
king, die ze in ftaat is voort te bren-
„ gen; bij voorbeeld uit de hoogte, 'vaaar-
,, toe ze een zwaar lighaam van gegeven
„ grootte en foort kan opvoeren , en niet
„ uit de Snelheid, die ze aan een lighaam
„ geven kan. . . . Derlmlve moet men zeg-
„ gen, dat de Kragten zijn in een famen-
„ geftelde Reden van de lighamen en de
„ toogtens , waarvan zij vallende zulke
,, Snelheden konden verkrijgen. . . Waar-
„ uit verfcheiden dwalingen ontftaan zijn.
„ . . • Waaruit ik mij ook verbeeld dat
,, het ontftaan is , dat xluigens Regel wc'
„ gens het Slinger-punt van Slingers, die
,, zeer goed is, onlangs van eenige geleerde
„ Mannen in twijfel getrokken is.
„ Dit komt na genoeg overeen met de
„ woorden van Huigens, die we hebben
,, aangehaald , en die , fchoon ze eerfl:
j, uitgegeven zijn na 'tgeen we uit Leib-
,, niiz quot;hebben aangehaald, evenwel de-
zelfde zaken maar verklaren , die reets
met 'er daad begrepen waren in Hui-
„ gens voorgaande Schriften. Het ge-
„ beurt dikwijls, dat iemand, die vooraf
„ gaat, de dingen zoo verklaart, dat een
,, Autheurvan een niewe Uitvinding niets
„ anders te doen heeft, dan wat onder-
,, fcheidener en met duidelijker woorden
,, te verklaren, hetgeen een ander , dog
,, wat duifterder , reets had voorgefteld.
,, Ik wil niet onkennen, dat Leibnitz ge-
,, houden moet worden voor den uitvin-
„ der van deze maat der Kragten, welke
„ hij verklaart in de woorden, die we
„ van hem hebben aangehaald, maar ik
„ durf wel zeggen, dat Huigens hem den
,, weg gewezen heeft.
„ Catalan (33) en naderhand Papin
„ C34) hebben Leibnitz geantwoord ;
,, waartegen Leibnitz weer zijne weder-
3, legging gaf, en daar kwamen verfchei-
,, den fchriften voor en tegen uit over
VI. Les. »
3»
Nouvelles de Ia Republique des lettres,
Sept lö?«?.
(34) Ad:. Lipf. i68p. pag, iSS.
dat onderwerp C35)- Vervolgens heb-
ben vele anderen van hetzelfde gefchil
gehandeld.
,, Dit is hetgeen in het en s^e Hoofd-
„ ftuk van het tweede Boek van dit Werk
,, verhandeld wordt. Ik heb vele niewe
„ Proeven gevoegd bij die, welke,ik in
„ den voorgaanden Druk had opgegeven.
Ik twifl: niet over woorden, maar heb
ondernomen door Proeven , die daar
regtftreeks toe dienen, deze twee za-
„ ken te bewijzen, namenlijk, dat Snel-
heid niet meegedeeld wordt aan een lig-
haam in Ruft, dan door een Werking^
„ welke zijn moet, gelijk de Uitkomft van
de Majfadoor 't Vierkant van de Snelheid.
En dat het bewogen lighaam nooit zij-
ne geheele Snelheid verlieft , tenzij bet
den IVeerftand overwinne ; dat is, tenzij
het een Uitwerking voortbrenge, welke
de gemelde Reden volgt. We hebben
,; hier het oog op de geheele Werking,
„ en die alleen, welke verfpild wordt in
„ een lighaam te bewegen ; en op de
„ geheele Uitwerking , en die alleen ,
„ welke het lighaam voortbrengt, terwijl
„ het zijne Beweging verlieft. Die deze
„ Stellingen ontkent , ontkent hetgeen
„ zig duidelijk aan 'tgezigt vertoont. En
„ indien hij ze toeftemt , en nog bevef-
dgt , dat ze volgen uit de maat van
Kragten , die voorheen was aangeno-
men , wil ik niet met hem in gefchil
„ treden. Ik noem Kragt dat vermogen
„ van werken in een lighaam , hetwelk
„ afgemeten moet worden door zijne ge-
„ heele Uitwerking, enz. „
Om nu te toonen , hoe gemakkelijk
het zij, het oude en niewe gevoelen met
elkander overeen te brengen, zalik niet
agterhouden , 'tgeen ik tot verdediging
van het oude gfevoelen gefchreven heb
eer ik gewaar werd, dat het woord Kragt
dubbelzinnig was , maar heb alleenlijk
het woord Momentum gevoegd bij het
(35) Nouv. de la Rep. Juin amp; Sept. lögy.
Afl. Lipf. löpo- pag. quot;8. 1É91. pag. (j. amp;
pag- 145-
woord Uragt, om te tooncn, dat we ze
voor gelijknamige [ Synonymous ] hiel-
den , en ik twijfel niet, of de begunfti-
gers van het niewe gevoelen zullen be-
ruften in 'tgeen ik bijgebragt heb, vs^an-
neer m.en Kragt aanmerkt , als Momen-
tum of Drukking in den zin, dien zij aan
dit laatfte woord geven, gelijk men zien
kan van Nquot;. 123. tot No. van den
laatften Druk van het gemelde Werk
van den Heer s'Gravefande..
Hier volgt nu mijne Aanteekening, gelijk
ik ze eerjt voorhad op te geven.
De Heer Profeflbr s'Gravefande, die
voorheen van het oude gevoelen geweeft
was, IS federt ontrent 15 jaren tot het
niewe overgegaan, maar niet zonder ve-
le i roeven met groote naaukeurigheid
genomen te hebben. 'Tgeen bij hem van
het meefte gewigt fchijnt te zijn is, dat
Ballen van Koper, of eenige andere har-
de zelfftandigheid , in zagte Klei vallen-
lende , putten in de Klei maken , even-
redig aan 't Vierkant van de Snelheid ,
waarmeê ze de klei ftooten. Dezelfde
r'roeven zijn ook genomen met kegelfe
[coniek] , en rolronde [cylindrick] lig-
lamen , op de Klei aankomende in on-
derfcheiden Streken, in alle welke Proe-
ven de putten, in de Klei gemaakt, even-
redig waren aan de Mafia vermeenigvul-
digd door 't Vierkant van de Snelheid ,
dat is, de Malfa dezelfde blijvende, aan
't Vierkant van de Snelheid. Derhalve
maakte de Profeflbr het tot een Regel,
dat de Kragt van het bewegende lighaam
zijn moeft , gelijk het Vierkant van des-
zelfs Snelheid , omdat de putten in die
^venredigheid waren. Toen hij de Ver-
ifah quot; quot; van de Aanbotfing van zagte
iignamen op niew overwoog, bevond hij,
^^jne manier van meten van
Tenbsp;bewegende lighamen , dat
was vonhnbsp;'t algemeen gehouden
Te doorMT ^'gemeene Kundigheid (en
was? namS-f^^quot;«en betoogd
was ) namenlijk dat 'erin de Aanbotfing
IL DeÏL;quot;'-^'^ TmoS
kragt , is voor en na de Aanbotfing naar VI. Les.
denzelfden kant niet waar kon zijn, maar
dat.'er altijd Beweging verloren moet wor-
den in den Stoot door de Indeuking van
zagte lighamen ; daar men gebruik ma-
kende van het oude gevoelen , hetwelk
dezelfde Hoeveelheid van Beweging ftelt
voor en na den Stoot, een klaarblijkelijk
Verfchijnfel verwaarlooft, en een zigt-
bare Uitwerking toelaat (de Indeuking
van de lighamen) zonder te gelooven,
dat 'er een gedeelte van de oorzaak ver-
loren wordt door het voortbrengen van
die Uitwerking. Deze redenen kwamen
mij in 't begin zoo waarfchijnelijk voor ,
dat ik het oude gevoelen bijna zou heb-
ben laten varen; maar dewijl ik niet ge-
makkelijk op kon geven, hetgeen een al-
gemeene Kundigheid was geworden , of
'tgeen ik vele jaren voor zoodanig ge-
houden , en aangemerkt had , als een
Waarheid, die op Betoging gegrond was,
nam ik een befluit, om mijn oordeel op
te fchorten, totdat ik alles op niew kon
onderzoeken. Nu ik dit gedaan heb, houd
ik mij overtuigd , dat 'er geene Kragt of
Moment-kragt verloren wordt in bet indeu-
ken van zagte lighamen, en derhalve dat
het oude gevoelen proef houdt. Indien
ik dit kan toonen , zal ik de Leer van
de Aanbotfing van lighamen ontheffen
van alle die wonderfpreukige ftellingen
en zwarigheden , waarmeê de verklaring
van dezelve volgens het niewe gevoelen
verward is.
De Filofofen , die over de Aanbotfing
van lighamen gefchreven hebben, hebben
de gewoonte gehad van hunne redenkave-
lingen te gronden op volmaakt harde lig-
hamen (fchoon 'er zulke lighamen niet
zijn) omdat zoodanige lighamen geene
Veerkragt konnen hebben, en dan te on-
derzoeken, hoe veerkragtige lighamen van
dezelven moeten verfchillen; en om de
Wetenfchap tot Proeven te brengen ,
heeft men zeer zagte lighamen tegen el-
kander doen ftooten in verfcheidenheid
van Streken, en met evengelijke en onge-
llijke Hoeveelheden van Stof. Men dagt
inamenlijk, dat volmaakt zagte lighamen
VI. Us. in hunne Aanbotfing dezelfde Verfchijn-
felen moeiten uitleveren in opzigt van Be-
weging en Snelheid, als volmaakt hardej
omdat in 't geheel niet ingedeukt te noorden,
of ingedeukt te noorden, en de gedaante der
lighamen in 't geheel, iiiet te herftellen m.
de Aanbotfing van lighamen , voor één
en hetzelfde werd gehouden in opzigt
van de Beweging der lighamen na den
Stoot, die dan aangemerkt moefl:en wor-
den , als zekere MaflTaas van Stof zonder
eenige Veerkragt, om te toonen, hoe de
Pl. VI. Aanbotfing van zulke lighamen zou ver-
4- fchillen van die van MaflTaas van Stof,
die Veerkragt bezitten. Schoon nu de
zagtfte lighamen, die men bekomen kan,
' als zagte Klei-ballen, niet geheel van
Veerkragt bevrijd konnen zijn, uithoof-
de van eenige Lugt, die 'er altijd in zal
wezen , had men evenwel , dewijl men
voor die kleine Graad van Veerkragt lig-
telijk wat kan toegeven , gedagt, dat
men zig daar genoeg van kon bedienen
alleen in Proeven (gelijk men geene lig-
hamen heeft, die de volmaakfte hardheid
nabij komen) om Regelen te maken voor
de Aanbotfing van lighamen zonder Veer-
kragt. Dus komt men ook alfins overeen,
om zig te bedienen van lighamen, zoo
veerkragtig, als men ze krijgen kan (de-
wijl 'er geene volmaakt veerkragtig zijn}
om Regelen te maken voor de Aanbotfing
van volmaakt veerkragtige lighamen, wat
behoorlijk toegevende voor hetgeen aan
volmaakte Veerkragt te kort fchiet. De
-begunfligers van het niewe gevoelen zeg-
gen, dat men geene redenkavelingen kan
bouwen op volmaakt harde lighamen,
omdat 'er zulke in de weereld niet zijn.
Ik kan hen niet berifpen, dat zij 'er zelf
niet op redenkavelen, omdat gevolgen,
die 'er uit getrokken worden , ftrijdig zijn
met het niewe gevoelen ; maar het zou e-
ven onredelijk zijn ons van dat Voorregt te
berooven, als te zeggen, dat de Wiskunft
niet waar kan zijn, of op de Natuurkunde
niet toegepaft moet worden , omdat Wis-
kunftenaars redenkavelen over Punten, Lij-
nen en Oppervlaktens, en doordringbare
vafte lighamen, die niet in wezen zijn.
Indien men mij dan met vele andere
Filofofen toeftaat te onderftel len, dat 'er
ondeelbare Deeltjes \_Atoms'] of eerfte
Stofdeeltjes zijn , waaruit alle famenge-
ftelde lighamen beftaan, en die volmaakt
hard zijn, verzoek ik niets meer, dan daar-
uit te mogen redenkavelen, en 'er gevol-
gen uit af te leiden.
Laten we eens onderftellen , dat een
ondeelbaar Deeltje, of volmaakt hard lig-
haamtje A {Plaat Vl. Fig. 4.) beweegt
in den Streek AB met de Snelheid 12.
Deszelfs Moment-kragt (of de maat van
deszelfs Kragt volgens het oude gevoe-
len) zal zijn 12, die (door de Inertia,
of Kragt van Werkeloosheid) dezelfde
zal blijven, tenzij een tegenftrijdige Kragt
dezelve te niet deed. Laten we ook on-
derftellen, dat eenig getal van ondeelbare
deeltjes, of harde lighaamtjes, elk dezelf-
de Mafta of gewigt hebbende, als a
(welk gewigt we zullen noemen i.) voor
elkander geplaatft is in de regte Lijn AB.
(Hier moet men wel bedenken , dat men
;eene Veerkragt of Zagtheid in aanmer-
dng heeft te nemen, maar alleen de Hoe-
veelheid van Stof.) A zal in zijne Bewe-
ging met zig meênemen het ondeelbare
Deeltjes; en met hetzelve zijne Snelheid
verdeelende (wordende de Mafta nu ver-
dubbeld) zal het voortgaan naar B met
de Snelheid 6, blijvende dezelfde Kragt
na den Stoot, als voor denzelven, om-
dat 'er geene Indeuking geweeft is van
een zagt of een Veerkragtig lighaam, om
iets van de Kragt te niet te doen (zelf
volgens hetgeen onze Tegenpartijen bij-
brengen) wordende alleenlijk de Snelheid
verminderd. Wanneer deze twee ondeel-
bare Deeltjes het derde ondeelbare Deelt-
je b met zig gevoerd hebben, wordt de
Snelheid 4; wanneer c veroverd en meé-
gevoerd is, zal de Snelheid maar 3 we-
zen, en zoo vervolgens, verminderende
de Snelheid in de Evenredigheid, waarin
de Hoeveelheid van Stof vergroot, ge-
lijk aangewezen wordt door de getalèn,
die onder de lighaamtjes gefchrevèn ftaan.
Dit komt op hetzelfde uit, als of de 14
ondeelbare Deeltjes, tot één lighaam ver-
zameld
zameld zijnde , vooitgevoerd waren door
éénen Stoot van A, na welken men de-
zelfde Moment-kragt of Kragt zou heb-
ben, als voor den Stoot, of de Stooten,
by eiken Stoot uitgedrukt door dezelfde
Uitkomft [ProduStl, fchoon door ver-
fchillende Werkers [Faftorj] want 12 xi
is evengelijk , als 2 x 6 = 3 x 4 enz. tot
12
toe, en zoo vervolgens. Indien
152 .
de lighaamqes a ,
) c , d enz. eenige
Snelheid hadden naar A, zouden zè door
een tegenftrijdige Kragt of Moment-kragt
waarlijk Kragt verminderen in het lig-
haamtje A ; maar dewijl 'er voor den
Stoot geene Kragt of Moment - kragt is
naar A, wordt 'er geene Kragt te niet ge-
daan in het lighaamtje A. De Snelheid
wordt waarlijk gedurig verminderd , ter-
wijl de bewegende Mafia gedurig vergroot
wordt door de bijvoeging van Stof, blij-
vende de eerfte Moment - kragt of Kragt
dezelfde. Hieruit volgt, dat een onein-
dig klein lighaam met een gegeven Snel-
heid een oneindig groot lighaam , waar-
tegen het ftoot , zal bewegen met een
oneindig kleine Snelheid.
Uit het gezegde blijkt, dat het in op-
zigt van de Hoeveelheid van Beweging
naar B hetzelfde zijn zal, of het lighaam-
tje alle de lighaamtjes a , b , c, d enz.
door veertien agtervolgende Stooten mee-
voere, of door éénen enkelen Stoot, in-
dien ze elkander voor den Stoot aanraak-
ten ; omdat dezelfde Hoeveelheid van
Stof voortgevoerd moet worden door A,
welkes Kragt of Moment-kragt onderfteld
was te zijn 12 , hetzij die Stof in eens
genomen worde , of op verfcheiden el-
kander opvolgende tijden. Hetgeen ver-
dienen zou in aanmerking genomen te wor-
den zou dit wezen, dat, indien men één
lighaam (of gen famenftel van lighaamt-
jes; noemde de ondeelbare deeltjes a, b,
c, d enz. en derzelver Poriën of Tuf-
fenwijdtens de Ruimtens ab, bc, cd enz.
de opvolgende Stoot deze Tufienwijdtens
V ^nbsp;famengeftelde lighaam
anbsp;4 brengen tot den
üand van Figmr 5., alwaar de Ruimte tuf-
fen a en 0 korter is, dan ze tevoren was. yr. Lc®,
Indien de lighamen in 't eerft geweeft wa-
ren in den ftand van deze laatfte Figuur ,
dat is , zonder Tufienwijdtens, zou het
ééne met het andere een volmaakt hard
lighaam geweeft zijn, in welk geval één
Stoot van A genoeg geweeft zou zijn ,
omdat al de Stof in eens genomenzou zijn.
15 X
Laten we dan onderftellen, dat de on-
deelbare Deeltjes a, b, c, d, enz. (het
is evenveel, welk getal van Deeltjes men
neme ; maar hier zullen we 'er maar 14
onderftellen, om ons van hetzelfde getal
in onze Verklaring te bedienen) famenge-
fteld zijn tot een Kloot zonder Vafthou-
dendheid, welke , indien het mogelijk
was, dat ze aan elkander konden houden
zonder Vafthoudendheid , een volmaakt
maffiven of vaften [folid] Kloot zouden
maken. Laten we ook onderftellen, dat
A , zonder eenige verandering in zijne
Hoeveelheid van Stof, veranderd wordt
in een rcgtop llaande Vlakte [verticalPla-
ne] AC (zie Fig. 6.) nog bewegende Pl. vi,
met de Snelheid 12 tegen den Kloot S, Fig. s.
beftaande uit de gemelde ondeelbare Deel-
tjes. Zoohaaft A C het meeft vooruit fte-
kende ondeelbare Deeltje a raakt, zal 't
hetzelve meevoeren naar B , en derzelver
gemeene Snelheid zal 6 wezen; vervol-
gens het Deeltje b nemende, zal de ge-
meene Snelheid 4 wezen ; het Deeltje c
nemende, zal de gemeene Snelheid 3 we-
zen ; het Deeltje d nemende, zal de ge-
2
meene Snelheid 2— wezen ; het Deeltje
e nemende, zal de gemeene Snelheid 2
wezen, en zoo verder, totdat AC geko-
men zijnde tot de plaats' D E , alle de
Deeltjes gebragt zijn tot den ftand DE,
I
en de gemeene Snelheidquot; hebben van ~ :
want dewijl we onderfteld hebben , dat
ze geene Vafthoudendheid hebben , zal
'er ook geene Kragt of Moment-kragt
verloren zijn door de Deeltjes in dezen
ftand te brengen, omdat 'er maar zooveel
Stof is voortgevoerd, en de Snelheid ver-
minderd is naar Evenredigheid , dat ze
verdeeld is aan zooveel meer ondeelbare Fig. j.
VI. Les. Deeltjes. Dewijl we onderfteld hebben,
dat 'er geene Vafthoudendheid plaats had,
hebben we ook geene Schuring [Fnftww]
der Deeltjes tegen elkander konnen ftel-
len.
Laten we nu eens onderftellen, dat on-
ze ondeelbare Deeltjes Vafthoudendheid
genoeg hebben, om zooveel aan elkander
te houden, dat ze een zagten Kloot ma-
ken (want wat zijn zagte lighamen an-
ders , dan een verzameling van harde eer-
fte Deeltjes, of ondeelbare Deeltjes, die
even Vafthoudendheid genoeg hebben ,
om ze bij elkander te houden?) en laat
het ondeelbare Deeltje A (nu het lighaam
Vl. VI. AC) m zijne Beweging naar B (Plaat VI.
Fig. 7- Flg. 7.) tegen den Kloot S komen; het
zal het ondeelbare Deeltje a beginnen
met zig te voeren met de Snelheid 6; maar
het za die Snelheid niet blijven behouden,
totdat het b rake, omdat het ondeelbare
Doeltje^ a door zijne Vafthoudendheid b,
c en d zal vatten, zoodat A C op dezel-
ven eer zal werken, dan het anders ge-
daan zou hebben. De ondeelbare Deel-
tjes b, c en d brengen ook door hunne
Vafthoudendheid de Deeltjes, die ze ra-
ken, onder het vermogen van de Wer-
king van het aanbotfende lighaam; zoo-
dat lang, eer alle de ondeelbare Deeltjes
tot dezelfde Vlakte komen, gelijk in DE
van Figuur 6. , al de Stof in Beweging
gebragt is , zijnde den Kloot platter ge-
worden aan den kant tegen over B: want
hec is klaarblijkelijk, dat, indien in 't be-
gin van de Beweging van den Kloot door
de Aanbotfing van AC de Deeltjes a, b,
c, d, enz. meer Snelheid hebben naarB,
dan de Deeltjes in w, 0, de Kloot inge-
drukt, ingedeukt, of platter moet wor-
den in DE, welke Werking van inwij-
l^ing op zal houden , zoohaaft de Kragt
van het bewegende lighaam AC meege-
deeld is aan alle de Deeltjes; zoodat hier
de Vafthoudendheid alleen het middel is,
hetwelk alle de Deeltjes de Kragt of Mo-
ment-kragt van AC eer doet ontvangen,
dan indien 'er in 't geheel geene Vafthou-
dendheid in geweeft was : want zonder
Vafthoudendheid zou 'er aan de Deeltjes
geene Beweging meêgedeeld zijn, voor-
dat AC gekomen waar tot FG. Indien
de Vafthoudendheid grooter is, wordt hec
lighaam , dat in de Aanbotfing geftooten
wordt, minder ingedeukt, omdat al de
Stof eer in Beweging gebragt wordt. In-
dien de Vafthoudendheid oneindig groot
was, en gevolgelijk niet te overwinnen,
zou de Beweging in een oogenblik aan den
geheelen Kloot meêgedeeld worden j dat
is, zoohaaft A C het Deeltje a geraakt
had: want in zulk een geval zou de on-
overwinnelijke Aanraking [CowfaSl van
de Deeltjes, hetzij de Kloot vele of wei-
nige Poriën had, de ondeelbare Deeltjes
in n, 0, enz. even fchielijk bewegen, als
die in a, b, enz. Zulk een lighaam zou
een volmaakt hard lighaam zijn, waar on-
trent, ik hoop, dat mijn Lezer voor het
tegenwoordige voldaan is, dat men zoo
veilig kan redenkavelen, als ontrent vol-
maakt zagte lighamen, die 'er niet meer
in wezen zijn, dan volmaakt harde. Alle
lighamen, die 'er zijn, en waarvan men
zig in het nemen van Proeven bedient,
zijn meer of min zagt naar hunne meerde-
re of mindere Vafthoudendheid.
Dezelfde redenkaveling, die we ge-
bruikt hebben tot verklaring van de In-
deuking van een zagt hghaam, dat aange-
botft wordt door één, 'twelk het over-
wint , zal ook tot verklaring ftrekken van
de oorzaak van de Indeuking van een aan-
botfend zagt lighaam: want dewijl de voor-
fte Deelen van hetzelve het lighaam, daar
ze tegen aankomen, eer ftooten, dan de
volgende (of agterfte) deelen van hec
lighaam doen, vermindert derzelver Snel-
heid ook eer, en blijft verminderen, tot-
dat alle de Deelen van het aanbotfende
lighaam werken op het lighaam, hetwelk
zij aanbotfen. Wat zal nu de fchielijker
vermindering van Snelheid der voorfte
deelen van een bewegend lighaam , dan
deszelfs agterfte deelen, anders doen, dan
een verandering van gedaante voortbren-
gen , welke is de Indeuking van het ftoo-
tende gedeelte van 'c lighaam?
Ik zal hier niets zeggen van de Aanbot-
fing van veerkragtige lighamen, omdat,
indien
-ocr page 103-„ den, die gij bijbragt, waarom deze dub- VI. Les,
„ bele Mafta niet ging tot de Graad 8,
„ 48 H-,gelijk ze doen moeft volgens uw
„ gevoelen, was de Schuring. Uwe woor-
„ den zijn deze. Indien uwe fcbatting van
,, de Kragten goed is, waar komt het dan
,, van daan, dat de Maffa geheel tot de 6de
,, Graad opklimt? Heeft de Schuring hier
„ niets te doen P Hier is een klaarblijke-
„ lijke oorzaak , waar is de uitwerking P
,, hoe klein die oorzaak ook zijn mag, moet
,, ze evenwel iets zigtbaars afnemen van de
„ Snelheid 6. Ik beken, dat deze tegen-
,, werping in 't begin mij wat deed ftaan;
,, maar de zaak wel overwogen hebben-
,, de, antwoord ik, dat 'er in dit geval
,, in 't geheel geene Schuring-is, en dat
„ 'er, de oorzaak weggenomen zijnde ,
„ geene uitwerking voortgebragt kan wor-
„ den. Gij zult u zekerlijk verwonde-
.. ren over hetgeen ik zeg; maar heb een
weinig geduld in 't lezen , terwijl ik
deze Wonderfpreuk met eenige weinige
woorden verk aar. Laat aan de draden
P, P, P-gt; Pgt; (Plaat VI. Fig. 8.) de bo- Pt. VI.
ven befchreven Plaat ABCD, wegen- Fi^. 8.
de tv/ee Pond , opgehangen worden,
waaraan van onderen een Tand of Hal-
ve-rol [Semi-cylinder] eis, welker As
in den Winkel - haak is met de Lijn AB.
.aat 'er ook een evenwijdzijdig Blok
Parallelopiped'] RR zijn van tv^ee
^ond gewigt, hebbende dwers over zijne
Oppervlakte Tanden of half-rolronde
verhevenheden a, b, c, d, en laat dit even-
wijdzijdig Blok op zijne plaats onbewe-
gelijk zijn. Indien men dan de Plaat af
laat gaan van de I2lt;ie Graad op den in I. Deel.
Graden verdeelden Boog , die onder Pl.
hare Slingering geplaatft is, lijdt de XXXI.
Tand e, wanneer zij de Tanden a, b, Fig. i.
c,d ontmoet, een tegenftand, maar o-
verwint denzelven door de Kragt van
de bewegende Plaat, en deze opfprin-
ging of hobbeling van de Plaat, ver-
traagd zijnde door dezen Weerftand,
wordt hare Schuring genoemd. Deze
Schuring nu belet de'Plaat op te gaan
tot 12 aan den anderen kant; maar in-
dien het evenwijdzijdige Blok op een
indien ik genoegzaam heb bewezen, dat de
Verfehijnfels van de Aanbotfing van zagte
lighamen beft verklaard konnen worden
volgens het oude gevoelen, het natuurlijk
volgen zal, dat de Aanbotfing van veer-
kragtige lighamen daardoor verklaard moet
worden.
Dewijl ik nu getreden ben in de over-
weging van het oude en niewe gevoelen
wegens de maat van de Kragt van bewe-
gende lighamen, en in mijn eerfte Deel
jeloofd heb daar omftandig van te zullen
fpreken in mijn tweede Deel, zal ik hier
ter plaatfe voortgaan met het oploflTen van
de kragtigfte tegenwerpingen, die gemaakt
zijn tegen de Proef van den platten Slin-
ger, in mijn eerfte Deel befchreven (zie
Bladz. 359. en P/aiaf XXXI. Fig. i.) om-
dat ik federt nog kragtiger tegenwerpin-
gen gehoord heb. Voorleden jaar eenige
papieren doorzoekende, vond ik een brief
van dien uitmuntenden en naaukeurigen
Filofoof, den Profeflibr Petrus van Muf-
fcbenbroeli, wiens tegenwerpingen ik zoo
kragtig oordeelde , dat ze zeer wel ver-
dienden in aanmerking genomen te worden.
Hierop beantwoorde ik dezelven in een La-
tijrifen brief, dien ik hem toen ter tijd
fchreef, en dewijl het nu hier te pas komt
dezelfde zaken te zeggen, die ik in dien
brief gefchreven heb, zal ik hier een ver-
tahng geven van dat gedeelte van den
brief, ''twelk het gefchil betreft, dat ik
thans verhandel, fchoon ik op fommige
plaatfen alleenlijk de gemelde bewijzen
niet andere woorden herhaal.
,, Om u mijne Proef te binnen te bren-
jj gen, zoo fta in mijn Boek (I. Deel)
„ uw oog op de eerfte Figuur van Plaat
„ XXXI. De platte Slinger ABCD aan
35 vier draden opgehangen , en uit zijne
„ laagfte plaats opgeligt zijnde naar E tot
„ nommer 12 , wordt fchielijk neergela-
5» , om te ftingeren. Middelerwij
„ wordt het gewigt'W neergelaten op de
Plaat, terwijl ze op de laagfte plaats van
hare Beweging is, of in het midden van
f''quot;?ering, en het lighaam, famen-
gefteld uit de Plaat en 't Lood W, gaat
voort tot dc Graad 6 naar F. De re-
35
TI. L«s. ,, andere wijs gemaakt wordt, namenlijk
3, met beweegbare Tanden , en die in
„ holligheden fchieten (gelijk 'er in de
,, Figuur afgetaekend zijn) en maar een
„ weinig boven de Oppervlakte uit-
„ fteken door de kragt van de Veren sS,
„ J-S, xS, jS, zal de Plaat, van de i2lt;-\lt;=
„ Graad neergelaten wordende , terwijl
ze over de Óppervlakte loopt, met
,, haren Tand e de Tanden a, b, c, d,
„ den éénen voor, den anderen na,neer-
„ ftooten , door welken Weerftand zij
,, vertraagd zijnde, zij de 12de Graad van
,, den in Graden verdeelden Boog niet zal
„ bereiken. Dit is een vSchuring van een
„ andere foort, en daar is geene andere
,, Schuring buiten deze twee foorten ,
„ welke beide in ftaat zijn , om kleine
,, deeltjes van de fchurende lighamen af
,, te flijten: want lighamen, welke over
„ de Oppervlakte van andere lighamen
,, loopen , loopen of over ftijve verhe-
„ venhedcn door opfpringen, of drukken
,, veerkragtige verheven leden neer door
Pl. VI. „ de Kragt van hare Beweging, en ver-
Fig. 9. „ liezen van hare eigen Beweging in E-
„ venredigheid met de Uitwerking, die
,, 'er voortgebragt wordt. Gij kunt dui-
„ delijk zien , dat 'er niets dergelijks ge-
,, beurt in mijne Proef, wanneer gij'de
„ volgende Proef onderftelt. Laat het
„ gemelde evenwijdzijdige Blok aan dra-
„ den zoo opgehangen worden, dat het
„ gemakkelijk flingeren kan in een Boog,
„ die evenwijdig is met, en geplaatft is
„ een weinig beneden den Boog, waarin
,, de Plaat flingert. Indien men dm de
„ Plaat neer laat loopen van de i2lt;ie Graad,
„ zal haar Tand ff, vallende tegen den Tand
,, a van het evenwijdzijdige Blok daar niet
j, over hobbelen , nog denzelven neer-
,, drukken, maar het evenwijdzijdige Blok
,, meevoeren; en het lighaam, nu famen-
5, gefteld uit de Plaat en dat Blok, zal
,, maar voortgaan tot de öd= Graad. In
5, dit geval is 'er geene Schuring, miar al-
jj jeen een bijvoeging van Stof bij de eer-
,, fte Mafla. Ik zeg hier niets van den
„ Stoot van 't hghaam W, wanneer het'
„ op de Plaat valt (zie mijn eerfte Deel!
Plaat XXXI. Fig. r.) omdat ik daar
de Uitwerking van zulken Stoot heb
verklaard, en ook befchreven, hoe de
Proef genomèn worde zonder het val-
len van 't lighaam W; maar ik heb daar
niet gemeld, dat ik het gewigt W, het-
welk van de bewegende Plaat aangegre-
pen moet worden, met nat fchapen leer
omwonden heb , opdat de Proef niec
belemmerd zou worden door de Veer-
kragt van de Halve-rol, die op de Plaat
ftaat. Laten we nu deze ingebeelde
Schuring veranderen in een Stoot, ge-
maakt door een zagt lighaam, in welk
hghaam hij zekerlijk gezien zal worden,
indien het uit zijn punt van Ruft geno-
men en meegevoerd wordt door een
ftaande Plaat, in den Winkelhaak vaft
gemaakt aan de gemelde flingerende
Plaat ; gaande de famengeftelde Mafia
van de Plaat en 't zagte lighaam tot de
6d= Graad, wanneer de Plaat voor dien
Stoot neerkwam van 12 aan den ande-
ren kant.
„ Laat PP ( Plaat YL Fig. g.) de Plaat
wezen, wegende 16 Oneen met haar
regtftandig ftuk V,daarop vaftgemaakt,
om te ftooten tegen het lighaam abc,
gemaakt van zagte Klei, hangende aan
den draad 2, welk lighaam ook van 35
Oneen gewigt is. Nu zeg ik, dat de
Plaat, vallende van de 20^= Graad, ge-
nomen voorbij E , in hare Beweging
den Bal abc met zig zal voeren , en
oprijzen tot 10 aan den anderen kant
Dit ftaat gij ook toe, maar gij vraagt'
Of de Plaat de gedaante van het opgehan-
gen lighaam niet zal veranderen, daar
een put in maken, en de deelen van el-
kander doen Jchuiven? Kan dat gefchie-
den zonder een verlies van Kragt èn Be
iveging in de Plaat? Ja dat kan gefchie-
den zonder eenig verlies van Kragt of
Moment - kragt in de geheele Maffa
fchoon 'er een verlies van Kra^t zij in
dc Plaat, alleen genomen; en''dat ge-
fchiedt door een overbrenging van Snel-
heid van de Plaat in den Bal. En in
di Aanbotfing van flingerende lighamen
is 'cr altijd dezelfde Hoeveelheid van
Beweging naar denzelfden kant na den
jj Stoot, als voor denzei ven. Dit, weet
„ ik, gelooft gij niet ; maar ik hoop u
„ deze'Wonderfpreuk te verklaren, in-
3, dien gij maar eens, bewijs halve, wüt
„ onderftellen, dat onze Regel waar is:
„ want deze Verfchijnlcls zullen daaruit
„ afgeleid worden.
„ Laat de Baï abc verdeeld zijn in drie
„ evengelijke Deelen a, b, c, en opge-
„ hangen aan de dne onderfcheiden dra-
„ den I, 2, 3. Laat vooreerft het ge-
„ deelte a van 12 Oneen opgehangen zijn
,„ in Ruft boven O, het laagfte punt van
„ de Slmgenng; laat dan de Plaat vallen
„ van de Graad 20, en ze zal de Klei a
,, met zig opnemen tot de Graad ij :
„ want de Kragt van de vallende Plaat
„ ^20 = 7 20, verdeeld zijnde door
„ de MalTa 36 12 = 48, zal voor het
„ Hoeveelfte [Quotienf] geven 15
„ Indien de Proef genomen wordt met de
„ gedeeltens a en Z;, welker gewigt te fa-
3, men 24Oneen is, op te hangen'aan het
3, punt van Ruft, zal de Plaat, vallende
jj van 20, de geheele MafTa met zig meê-
3, voeren tot 12: want de Moment-kragt
3gt; 720, verdeeld door 36 24 = 60 , zal
jgt; 12 geven voor het lïoeveelfte. Laat
3gt; ftelijk zal de geheele Bal opgehangen,
JJ en aangebotft door de Plaat, vallende
JJ van dezelfde hoogte, gaan tot de Graad
JJ 10, omdat 36 36 = 72, wanneer 'ei
JJ 720 door verdeeld wordt , voor het
JJ Hoeveelfte geven 10. Uit hoofde
JJ nu van de Kragt van Werkeloosheid in
JJ den Bal, of liever in de deelen, die den
JJ Bal uitmaken, kan de Plaat niet in één
quot;nbsp;t'ids Beweging meedeelen aan
j) alle de deelen van den Bal, maar neemt
JJ eerit rneê de deelen van den Bal, die
quot;nbsp;nnbsp;middelfte,
„ en iaatlteiijk de deelen, die 'er verft af-
quot; ..O .^nllnbsp;volgens onzen Re-
quot; fnel eid f-quot; ™lt;^=gedeeld worden) de
quot; oicT.?nbsp;de middelfte deelen,
„ ais nei geueelte è, de Snelheid
12, en
aan de verfte deelen, als het gedeelte VI. Les.
c, de Snelheid lo: want de Snelheid
20 van de Pk at wordt niet geheel ver-
minderd tot de Snelheid 10 , voordat
alle de deelen van den Bal meegevoerd
zijn : want de Beweging moet gelijke-
lijk verdeeld wo. den door de geheele
MafTa, opdat de Snelheid afneme in
een weerkecrige [reciprocal'] Reden van
de vermeerderde Mafia. Incien dan het
gedeelte a komt nrar F met een groo-
ter Snelheid, dan b, en her gedeelte b
met een grooter Snelheid, dan c, ge-
lijk uit hoofde van het gezegde gefchie-
den moet, wat is dat Vcifchijnfel an-
ders, dan een verandering van gedaan-
te , inzonderheid indien men redeneert
over een Kloot, verdeeld in een on-
eindig getal van deelen; en dan zal de
Snelheid verminderen in een Reeks [Se-
ries'] welker grootfte Lid [Term') is 20,
en 't kleinfte 10, en de Verminderin-
gen zullen weeikeerig evenredig zijn
aan de Stof,-die agtervolgens bij de be-
wegende Plaat gevoegd wordt. Dus
zal de Uitdrukking [Exprejioti] van de
Snelheden zijn 20 — i , 20 — 2 ,
20 — 3 enz. tot 20—10=10. Hier
zult gij miflchien tegenwerpen, dat ik
den Samenhang , of Vafthoudendheid
der Deeltjes niet in aanmerking neem ;
maar laten we dat eens doen. Indien
de Vafthoudendheid oneindig was, zou
de Beweging door den Stoot meége-
deeld worden aan de geheele bijgevoeg-
de Maffa zonder eenige verandering van
gedaante : want dan zou het lighaam
een volmaakt hard lighaam zijn, en het
eerfte zou met het quot;laatfte zoo veree-
nigd zijn, dat ze te gelijk zouden be-
wegen , en hare Beweging krijgen in
hetzelfde Moment desquot; tijds. Alles,
wat de Samenhang doet, zoodanig als
zeis, is dit, dat daardoor de Bv^weging
van het eerfte gedeelte eer meegedeeld
wordt aan het tweede, komende'iiet iig-
haam als nader aan hardiieid zonder
Veerkragt. Ik heb de Proef nog eens
genomen met de drie gedeeltens van
den Bal a, e, alle drie op denzelf-
den
-ocr page 106-wegen , dan deszelfs agterfte deelen,
kan niet nalaten van gedaante^te veran-
deren. quot;
Hetgeen in den brief volgt is meeft het-
zelfde, als hetgeen ik in 't begin van deze
Aanteekening gezegd heb; maar eindelijk
floot ik met hec melden van een Proef,
die ik dienftig oordeel hier met dezelfde
woorden te verhalen.
,, Indien gij nog eenige twijfeling hebt
„ ontrent de befluiten, uit m.ijne gemelde
,, Proef opgemaakt, zoo gun mij de vrij-
„ heid, om u zoo lang nog op te houden,
„ totdat ik mijne laatfte PVoef u voorftel.
„ Ik twijfel niet, of we komen daarin
„ overeen , dat de loodregte Stoot van
„ 't lighaam (vallende op de ftingerende
„ Plaat) mets doet tot vertraging van de
,, waterpasloopende Beweging,indien we
„ den Stoot alleen in aanmerking nemen:
,, want uit de Samenftelling van Bewe-
ging, welke een lighaam,dat door twee
,, Kragten bewerkt wordt, doet bewegen
„ in de Hoek-lijn \_Dlagonal'] van een
„ Raam IParallelogram'] is de zaak klaar-
„ blijkelijk , gelijk ik in mijn Boek be-
„ toogd heb. Mijne laatfte Proef, wel-
„ ke ik hoop dat een Bellis-proef [£x-
„ perirnentam Crucis] genoemd mag wor-
„ den, is als volgt. Op de flingerende
,, Plaat, die van de 20«« Graad afging,
,, liet ik een Bal van zagte Klei, van
'tzelfde gewigt, als de Plaat, neerval-
len op het laagfte gedeelte van de Slin-
gering, en de famengeftelde Maffa rees
net tot de Graad aan de andere zij-
de. Hier was de verandering van ge-
daante in den Bal gemaakt door de Plaat
in een Lijn , die in den Winkelhaak
was met den Streek van de Beweging
van de Plaat, hetwelk niets anders quot;dan
de draden kon aandoen , waaraan de
Plaat hing, met dezelven uit te rekken:
want indien volgens uw gevoelen de
verandering van gedaante in den water-
pasloopenden Stoot de waterpasloopen-
de Beweging vertraagde, moeft hier de
Kragt of Moment-kragt, door zulk een
beletfel met verhinderd , de geheele
Maffa voorbij 10 gevoerd hebben (vol-
VI. Les. „ den tijd opgehangen, maar op een klei-
,, nen afftand'quot; van elkander, en de uitflag
,, was dezelfde. Vervolgens nam ik de
„ Proef op een andere vvijs, en in plaats
„ van het ftuk V maakte ik aan de Plaat
„ vaft de holle Halve-rol (in mijn eerfte
„ Deel befchreven, en daar P/aat XXXI.
„ Fis. I. afgebeeld) en in plaats van den
„ Klei-bal gebruikte ik i8 looden Kogels,
j, aan draden opgehangen, welke met el-
„ kander 36 Oneen woegen, en de Proef
„ fiaagde op dezelfde wijs. Ik nam de
„ Proef ook met de Plaat en 't onderfte
„ gedeelte van 't Lood beide gepolijft,
,, in welk geval de Plaat vervolgens aan
,, vallende van de Graden 24, 20, 12,
„ het Lood, op dezelfde neergekomen
„ meevoerde tot de tegenovergejlelde
,, Graden 12, 10, 6. '
In de Proef, op
deze wijs genomen, was alleenlijk deze
verandering , dat, wanneer het Lood
niet neerkwam op het midden van de
Plaat, of,nadat het neergekomen was,
wat verfchoof, het Zwaarte-punt van
de Mafla niet in 't midden was, waar-
door het gebeurde, dat de kant van de
Plaat, die verft van 't Lood was, wat
voorbij de Graad ging, die men ver-
wagte, maar tot vergoeding fchoot de
kant, die digft aan 't Lood was, even-
veel te kort van de tegenovergeftelde
Graad. Laten we nu eens befchouwen
de Aanbotfing van twee Ballen van zag-
te Klei. Ik heb reets verklaard, waar
vandaan de verandering van gedaante
kome in den Bal, die in Ruft was voor
den Stoot. In het aanbotfende zagte
lighaam komt de verandering van ge-
daante , omdat deszelfs voorfte gedeel-
te , hetwelk in de Beweging van den
Bal voor den Stoot dezelfde Snelheid
had, als het agterfte gedeelte, m den
Stoot vertraagd wordt naar Evenredig-
heid van de meegedeelde Snelheid,
terwijl de agterfte deelen uit hoof-
de van de Werkeloosheid van de Stof
(waardoor bewegende Stof in denzelf-
den ftaat tragt te volharden) hare Snel-
heid langzamer verliezen; en een lig-
haam s welkes voorfte deelen trager be
J5
5J
J5
5J
jnbsp;s^
H»»
: t'
, - - « ■
•A '
■ J
î
; t
■ \1
• Vv
is s .
•^Tt 1 ■
• i ■ i
;nbsp;-Vi-^vv.n V.
i .t ■ ■.
-ocr page 108-ÇL.Deel.
-ocr page 109-geene waarfchijnelijke tegenwerping on- yi. Lcsk
derhevig fchijnt.
IL PROEF.
Aan de waterpasleggende plank GG
(Plaat VII. Fig. I.) gefchroefd aan de Pl. VII.
zolder van een kamer, maakte ik vier dun- Fi^. i.
ne draden vaftaCö, eCd, eDf, gTgt;h,
welke draden , gaande door vier Oogen
van de Knopjes C, C, D, D, veertieii
Voet beneden GG in een waterpas ftand
hielden de twee ijzeren Rollen A en B,
één van welke B een Loop van een Snap- Pt. VL
haan is , met een holte in E , met een Fig. p.
Laadgat in H, en een Neus F om in de
andere Rol in te fteken (gelijk afgebeeld
wordt in Fig. 2.) opdat beide de Rollen, Pt. Vir.
wanneer ze ophangen, famen mogen han- Fi^. i.
gen, als of ze een ftuk waren, omdat de
afftand AB grooter zijnde, dan de afftand
ab van de draden boven, de twee gedeel-
tens A en B bij elkander gehouden wor-
den door haar gewigt, fchoon de Neus
van B zoo gemakkelijk fchiete in de holte
van A, dat 'er geene klemaning of Schu-
ring plaats heeft. Het gedeelte A is te
zien in Figuur 3. en 't gedeelte B in Fi-
guur 2. A en B wegen nst even zwaar ;
maar, wanneer het noodig is, kan het ge-
deelte B tweemaal zoo zv,^aar gemaakt
worden, alsA, met daar over te fchuiven
de holle Rol, afgebeeld in Figuur 4. zijn-
de de holte LM wijd genoeg, om over B
te fchieten, terwijl de Knopjes DD in de
fleuf LL konnen fchuiven. NB. De en-
den A en B zijn kegelgewijs gemaakt, oni
in hunne Beweging gemakkelijker door dc
Lugt te vliegen. De Proef, met dit Werk-
tuig te nemen, is als volgt; Vul de holte
E van 't gedeelte B met Kruit, en vul
het Laad-gat in H, zie Figuur 1. Zet
den verdeelden Boog O P onder de famen-
gevoegde Rollen, dato Graden zij onder
de plaats, alwaar de Rollen famengevoegd
zijn. Steek dan het Kruit aan door een
draad, met Salpeter doortrokken, te leg-
gen over H, en de gedeeltens A en B zul-
len van elkander vhegen naar O en F elk
even ver, gelijk men zien kan aan de Gra-
\nbsp;den,
„ gens het niewe gevoelen) hetwelk nooit
„ gefchiede. quot;
Niettegenftaande hetgeen ik gezegd heb
waar zij, is het gemakkelijk dit Veriehijn-
fel. met het niewe gevoelen overeen te
brengen , zoo door een verderé Proef
met dit Werktuig, als door Redenkaveling.
I. PROEF..
Laten we onderftellen, dat 'er aan het
ééne end van den Slinger een koperen Ke-
gel is vaftgemaakt , die met het regtop
ftaande ftuk V {Plaat VI. ¥ig. 9.) het
geheele Werktuig P P V niet zwaarder
maakt, dan 3 K. Laat dan dezen Slin-
ger, hem geligt hebbende tot 20 op den
verdeelden Boog, los fchieten, zoodat,
wanneer het gedeelte V regt boven O is,
de Kegel zal ftooten tegen een lighaam
van Klei, gezet jn de holte van een bakje,
vaftgemaakt aan een regtftandig ftuk, en
meet dan den put, die in de Klei gemaakt
is. Hang den Klei - bal abc op, gelijk te-
voren , zoodat P VP, vallende van N». 20,
den Klei-bal meeneemt, eer de Kegel
ftoot in de Klei (waarvan een ander ge-
deelte voor den Stoot bloot ftaat) en gij
zult vinden , dat de put, gemaakt door
dien tweeden ftoot, maar half zoo groot
is, als de eerfte put was. Hieruit blijkt,
dat dezelfde Moment-kragt verfchillende
putten maakt, maar met verfchillende
Kragt, nemende het woord Kragt in den
zin van 't niewe gevoelen, in v/elken zin
de Plaat de helft van hare Kragt verfpild
had (dog zonder eenig verhes vm,Mo-
ment-kragt, gelijk we in 't breede bewe-
zen hebben)' in 't meenemen van den
Klei - bal, en de andere helft in 't maken
van den put in deze tweede Proef; daar
ze hare geheele Kragt verfpille in 't ma
ken van den put in de eerfte Proef.
NB. Ik beken, dat ik deze twee laatfte
1 roeven zelf niet genomen heb; maar uit
de Heeren 'x Gravefande
en Mujfchenbroek heb ik afgeleid, dat ze
op deze wijs zekerlijk moeten flagen.
Ik zal nog maar ééne Proef melden ten
voordee^ van het oude gevoelen, die
li. Deel.
VI. Les, den, geteekend op den Boog of de Schaal
O P. In het vaft maken van de draden moet
men zorg dragen, dat de boven-enden van
eiken draad, als a en amp;, c en rf em. ten min-
ften negen of tien Duim van elkander zijn,
overdwers van de plank G G te meten; om-
dat A cn B anderfins beide niet zouden be-
wegen in dezelfde Vlakte \_Phne] en over
den verdeelden Boog, die 'er onder ftaat.
Waanneer het gedeelte LLMNoverB ge
fchoven is, en B geladen en afgeftoken
wordt, wijkt het maar half zoo ver naar P,
als A doet naar O, hetwelk toont, dat,
dewijl het Kruit in zijn flaan evengelijk
werkt op de twee gedeeltens, en dezel-
ven evengelijke Kragten of Moment-krag-
Pl. VH. ten geeft, de Kragten of Moment - kragten
^is- 5' gemeten moeten worden door de ligha-
men te vermeenigvuldigen door hunne
Snelheden, die hier weerkeerig zijn, gelijk
de Maffaas. Het is wel moejelijk de holte
E zoo net te laden , dat men de lighamen
in de ééne Proef zoo ver doet afwijken,
als in de andere; maar welke de Kragt van
't flaan van het Kruit ook zijn mag, hetzij
grooter of kleiner, A wordt altijd twee-
maal zoo ver naar O gefchoten , als B
(wanneer 'er LM NL is aangevoegd) ge-
Ichoten wordt naar P.
Men kan niet in gefchil trekken , dat de
drukking, door het Kruit gemaakt, even-
gelijke Moment-kragten geeft aan ongelij-
ke Hoeveelheden van Stof, door dezel-
ven Snelheden te geven-, die weerkeerig
evenredig zijn aan die Hoeveelheden van
Stof. Üok is 'er geene twijfeling (ten
voordeele van het niewe gevoelen) of de
putten, gemaakt in de Klei door de ligha-
men , gedreven door het Kruit (onderftel-
lende, dat de Klei geplaatft is in A en B,
Figuur \.) tot elkander zullen zijn, gelijk i
tot 2, wanneer de lighamen zijn, gelijk 2 tot
I; makende 2 met de helft van de Snelheid
maar een put, gelijk i; terwijl i met de dub-
bele Snelheid een put zal maken, gelijk 2.
Tig. 6, üit toont, dat de Kragt de helft of net dub-
bel kan zijn,wanneer ze voortgebragt wordt
door een lighaam met dezelfde Moment-
kragt , wanneer de Snelheid verfchilt.
Dewijl ik nu overtuigd ben, dat alle de
Verfchijnfels van de Aanbotfing van lig-
hamen zoo wel opgeloft konnen worden
volgens de Stellingen van de verdedigers
van het niewe, als van die van 't oude
gevoelen, zal ik hier een voorbeeld geven
van vier Proeven , waarin alle derzelver
Verfchijnfels op beide wijzen zullen opge-
loft worden.
Hang twee evengelijke Klei-ballen (bij
voorbeeld elk twee Oneen wegende) mee
draden op dezelfde hoogte aan het Werk-
tuig, dat gefchikt is tot beproeving van
de Aanbotfing van hghamen. Laat dan
het lighaam A (Plaat VII. Fig. 5.) van
het laagfte punt zoo hoog geligt worden,
dat het naar C valt met zes Graden Snel-
heid, om het lighaam B te overwinnen,
dat naar denzelfden kant valt met 2 Gra-
den Snelheid. Den Stoot beneden ge-
fchied zijnde, zullen ze beide voortgaan
met 4 Graden Snelheid, gelijk men zien
kan door hun opgaan tot I^ommer 4. De-
wijl nu hier voor den Stoot de Moment-
kragt van A is 12, en de Moment-kragc
van B is 4, zal de Som der Moment-krag-
ten naar C wezen 16, welke na den Stoot
dezelfde is: want de Stoot vermindert de
Momenc-kragc niet, om de redenen, die
ik reets bijgebragt heb.
Maar volgens het niewe gevoelen zou
de Kragt van A wezen 72, v?elke gevoegd
bij 8, de Kragt van B, 80 zou maken voor
de geheele Kragt. Dan moet na den
Stoot, omdat de lighamen voortgaan met
de gemeene Snelheid 4, hunne Kragt we-
zen 64, (4x4x2-1-2=64) welke, af-
genomen van 80, overlaat 16 voor de
Kragt, die door de Indeuking der ligha-
men verloren wordt.
Laat het lighaam A (Plaat VU. Fig. 6.)
met zes Graden Snelheid gaan naar C,
en 't lighaam B in een tegenftrijdigen
Streek naar A met tWee Graden Snelheid;
na den Stoot zullen de lighamen famen
voortgaan naar C met twee Graden Snelheid
De Moment-kragt van A naar C is 12,
waarvan aftrekkende 4, de Moment-kragt
van B naar C zal 'er maar 8 overblijven
voor de Moment-kragt der lighamen naar
denzelfden kant; maar dewijl dc Snelheid
der twee lighamen naar C maar 2 is na den
Stoot — zoo volgt, dat de Moment-
kragt dezelfde is voor en na den Stoot.
Dit komt overeen met het oude gevoelen,
hetwelk ftelt, dat de Kragt voorin na den
Stoot dgzelfde is, wanneer Kragt genomen
wordt voor gelijknamig met Moment-kragt.
Volgens het nieuwe gevoelen moet de
Kragt van A, zijnde 72 , gevoegd wor-
den bij de Kragt van B, welke is 8 Cniet-
tegenftaande B in een tegenftrijdigen
Streek werke) wordende altijd de Som
der Kragten genomen in plaats van het Ver-
fchil, hoedanig de Streek ook zijn mag, en
dan zal de geheele Kragt wezen 80. Naden
Stoot, dewijl de gemeene Snelheid der lig-
hamen maar 2 is, zal de Kragt, in dezelven
overgelaten, maar 16 zijn, welke afgetrok
ken van 80 overlaat 64 voor de Kragt, in
de Indeuking der lighamen verfpild.
NB. Hier blijkt volgens beide de gevoe-
lens, dat in de Aanbotfing van evengelij-
ke veerkragtelooze lighamen de gemeene
Snelheid na den Stoo't evengelijk zal zijn
aan de helft vande Som der Snelheden
van de lighamen voor den Stoot, indien
ze denzelfden weg loopen, en aan de helft
van 't Verfchil der Snelheden, die ze voor
den Stoot hadden, indien ze tegenftrijdi-
ge wegen loopen. Ook zal de Snelheid
na den Stoot evengelijk zijn aan de helft
der Snelheid van het aanbotfende lighaam,
indien één van de lighamen in Ruft was
voor den Stoot.
V. PROEF.
Laat A PlaatYlU. Fig. i.) afgaan met
• R T^id 8, en aanbotfen tegen B, dat
in Kult is, dan zullen beide de lighamen
voOTtgaan met de Snelheid 4.
rtier IS de Moment-kragt voor den Stoot
in t geheel m één lighaam 16, en dezelf-
de na den Stoot, wanneer beide de ligha-
men bewegen, verminderende de Snelheid yi. Lcj,
in Evenredigheid van de bijgevoegde Hoe-
veelheid van Stof, meegenomen door het
bewegendeli ghaam.
Men belchouwe dit eens volgens het
niewe gevoelen. De Kragt van A is voor
den Stoot 128; maar na den Stoot is ze
maar 64, wanneer de twee lighamen fa-
men bewegen , waaruit volgt , dat de
Kragt, verfpild in de Indeuking der lig-
hamen , zijn moet 64. Indien men dit
vergelijkt met de Proef van Plaat VII.
Figuur 6. , zal men een Wonderftelling
hebben ,. of een fchijnbare tegenftrijdig-
heid, omdat in die Proef de geheele Kragt
80 evengroote Aanbotfing voortbrengt,
dat is, dezelfde Indeuking der lighamen,
als de Kragt 128 in deze Proef van Plaat
VIII. Figuur I.; maar dit kan men oplof-
fen, wanneer men overweegt, dat de In-
deuking der lighamen gefchiedt volgens
het Vjerkant van de Snelheid van elk lig-
haam , 'twelk hetzelfde is in de Proeven
van Plaat VII. Figuur en Figuur 6.
Dit wordt beveftigd door de Proef van
Plaat Vm. Fig. 2., waarin dezelfdeKragt Pt. VIII.
verfpild wordt in het indeuken der ligha- F/g. i.
men, als in Plaat Vil. Figuur 5. namen-
lijk 16 Graden Kragts, fchoon voor den
Stoot de geheele Kragt 80 waar in de
Proef van Plaat VIL Figuur 5., en maar
32 in Plaat Vlll. Figuur 2.; maar de Snel-
heid van elk was dezelfde, en gevolgelijk
ook derzelver Vierkant, waaraan de Indeu-
king der lighamen evenredig is.
Hieruit volgt, dat de geheele Uitwer-
king der Kragten in agt genomen wordt in
elk geval, hetzij ze werken in denzelfden
of in tegenftrijdige Streken; daar de Mo-
ment-kragten maar aangemerkt worden,
als de Hoeveelheid van Beweging naar Pl. VIII,
denzelfden kant, haar famenvoegende, Fi£. 1.
wanneer de lighamen in dezelfde Streken
bewegen, en de kleinfte van de grootfte
aftrekkende, wanneer ze bewegen in te-
genftrijdige Streken.
Om dit ftuk nog in een helderder dag
K 2 '
-ocr page 114--VI. les,, te (tellen, zal ik hier tot cen voorbeeld
opgeven, 'tgeen door twee Schrijveren is
voorgedeld, het ééne tot verdediging van
't oude , en het andere tot verdediging
van 't niewe gevoelen , niet mijne eigen
aanmerkingen op beide. Het eerfte is
zooveel van een Handfchrift van den Heer
Colin Mac-Laurin (Hooglceraar in de
Wij-kunft te Eclenhurg) genoemd Verhan-
deling ovir de Beweging uit Voortdrijving
[ImpulfeJ ontjiaande , als betrekkelijk is
tot de maat van Kragt van bewegende
lighamen, welke, wanneer men het woord
Kragt neemt voor een oogenblikkelijke
Drukking, en gelijknamig met Momentum
of Moment-kragt, op een ontegenzegge-
lijke wijs tot verdediging van het oude'ge-
voelen ftrekt; maar ik heb de vrijheid ge-,
nomen, om met korte Aanteekeningen te
toonen, dat alles, wat hij zegt,voor waar
aangenomen kan worden, zonder het niewe
gevoelen over hoop te werpen, of daar iets
in af te keuren; mits men des Heevó/Gra-
vefmde's verklaring van 't woord Kragt (die
dezelfde is , als vele Schrijvers van dien
kant tot een Bepaling van dat woord ge-
geven hebben) altijd in agtneemt.
Dit gefchrift was mij voor eenige jaren
gegeven door wijlen den Heer Charles ,
een Wiskunflenaar te Londen, die o'J^ mijn
verzoek verlof verzogt van den geleerden
en fchranderen Hoogleeraar, om het in 't
ligt te geven, en mij berigte, dat ik het
doen mögt.
VERTOOG van den Hoogleeraar Mac-Laurin; dat is, 1lqo~
veel van 'tzelve , als betrekking heeft op de Maat der
Kragten van bewegende lighamen
62.nbsp;Het was algemeen erkend, dat de Kragten van evengelijke lighamen,
met verfchillende Snelheden bewegende , in dezelfde Evenredigheid waren,
als deze Snelheden , totdat de Heer Leibnitz dit betwifte ontrent het jaar
168Ö, en beweerde, dat de Kragten van evengelijke lighamen in de Even-
redigheid waren van 't Vierkant der Snelheden f. Hij is onlangs gevolgd
van eenige beroemde Filofofen in verfcheiden geweften van Europa, die
voor zijne Stelling eenige Redeneringen en Proeven hebben bijgebragt, die
mogelijk verftandiger zijn, dan die hij zelf voorgefteld had. Dewijl dit het
gefchil is, waarover ontrent dit onderwerp meeft getwift wordt, zullen we
het uicvoerig ^befchouwen ; en eerfi: de bewijzen voorftellen , die het oude
gevoelen fchijnen te betogen , en dan onpartijdig tragtexi te overwegen ,
'tgeen 'er door die Schrijveren tegen ingebragt is^
63.nbsp;Vooreerfl: is het algemeen toegeftaan geweeft, dat in de Aanbotfing
van lighamen Werking en Tegenwerking evengelijk zijn , en de begunfti-
gers van het niewe gevoelen bekennen , dat de Kragt, in een Aanbotfing
gewonnen door het ééne lighaam, verloren wordt door het andere, en an-
dersom dat hetgeen verloren wordt door het ééne gewonnen wordt door het
andere. Laten we dan eens onderzoeken , welke maat beft overeenkome
met dit Grondbeginfel, en dewijl fommigen der Schrijveren, die voor het
* Demjl de Artikels van 't begin tot No. beginnen met No. 62.
6ï. niet tot ons oogmerk dienen, zullen lt;we t Hier begint het misverftand en%.
-ocr page 115-•van heivegcnck Lighafnen volgens lAkc-hh\j\km. 77
niewe gevoelen zijn, weigeren de mogelijkheid te erkennen van het beftaan VI. Les.
van harde lighamen , zullen wt het onderzoeken ontrent die , welke vol-
maakt veerkragtig zijn. Eenige zaken, die we zullen moeten onderftellen,
zullen zoodanige zijn, die van beide zijden toegeftaan worden.
64. Onderftel met hen, dat het lighaam A {Plaat VIII. Fig. 3.) beweegt Pl. vili.
met een Snelheid V , en door de tuflenkomft van Veren begint te werken i-
op het ruQende evengelijke lighaam B. Dewijl dan de Veren bij B de
Kragt voegen, die ze afnemen van A, moet al de Kragc, die van A wordt
afgenomen, vergaard gevonden worden in B; maar het is zeker, dat, wan-
neer de eerfte 'i'ijdkring van de Werking der Veren voorbij is, dat is,
wanneer ze gebragt zijn tot hare grootfte Spanning, de Snelheid van A ge-
bragt is tot de helft van 'tgeen ze in 't eerft was, dat is, tot—V, en de
Snelheid van B, evengelijk zijnde aan die van A , moet op dit tijdftip (de
betrekkelijke Snelheid der lighamen dan te niet gedaan zijnde) daar ook
evengelijk aan wezen. De Kragt van A was volgens het niewe gevoelen,
in 't begin VV, en is nu—Vx—V=™VV, en derhalve moet de Kragt,
welke A verloren heeft, zijn-^VV. Het lighaam B heeft verkregen een
Snelheid—V,
en derhalve volgens hunne maat een Kragt van—VV, wel-
2nbsp;_nbsp;4
ke maar een derde gedeelte is van 'tgeen A verloren heeft , namenlijk
•^VV. Derhalve zijn volgens hunne maat van Kragten Werking en Te-
genwerking niet evengelijk, dewijl het lighaam B maar een derde gedeelte
{^njgt van 'tgeen A verloren heeft; daar volgens hetgeen we uit een ge-
leerden Schrijver, die het niewe gevoelen verdedigt, hebben bijgebragt (in
^^J tikel^y.) de vermindering of vermeerdering van het ééne de onmiddelijke
Uitwerking is van dezelfde van het andere, en de Som der Kragten de min-
fte verandering niet moet ondergaan van de onderlinge Werkingen der lig-
hamen. Qp dezelfde wijs kan men toonen , dat in eenig ander tijdftip,
pdarende de Werkingen der lighamen op elkander, de Kragt, door B ver-
^''sgen , minder is, dan de Kragt, door A verloren, volgens hunne maat
van Kragten, totdat eindelijk de Werking ophoudt , wanneer volgens beide
de inaten de Kragt van B gevonden wordt evengelijk te zijn aan de Krap-t
die A verloren heeftnbsp;0nbsp;jnbsp;ö gt;
befluitende, ken; en dan,zal ze met beide de gevoe-
veren gedaan hebben met wer- lens overeenkomen; zijnde de Snelheid,
ver-
K3
-ocr page 116-Vi. Lc5. 65. Indien de lighamen ongeh'jk zijn , zal men nog al vinden , dat de
Kragt door B gewonnen in eenig tijdltip, eer de Werldng der lighamen op-
houdt , volgens hunne maat van Kragt minder is , dan de Kragt , door A
verloren *. Indien A kleiner is , dan B , zal het teruggedreven worden ;
maar daar is een oogenblik , waarin de Kragt van A te niet gedaan worde
door de Werking der Veren , eer ze daar een Beweging beginnen in te
drukken in een tegenflrijdigen Streek van zijne eerfte Beweging. Op dat
oogenblik moet de geheele eerfte ICragt van A gevonden worden in B f,
en na dat oogenblik moet de ICragt van B door de Werking der Veren nog
blijven vermeerderen, en daarom grooter worden, dan de eerfte Kragt van
A; maar volgens de Maat van Kragten , die deze Scliryvers verdedigen,
is de Beweging van B altyd minder, dan de eerfte Kragt van A, zelf nadat
de Werking over is. Volgens hunne maat moet men by de Kragt van B
die ICragt by voegen, waarmeê A terug gedreven wordt, om de Som even-
gelyk te maken aan de eerfte Kragt van A**
66. I-^unne rekening van Kragten kan derhalve niet overeengebragt wor-
den met de evengelykheid van Werking en Tegenwerking , of met de be-
houding van de Som der Kragten, gemeten in denzelfden Streek, derzelver
duidelyk gevolg f f. Ze verdedigen wel de behouding van dezelfde Hoeveel-
heid van volftrekte ICragt; maar hebben 'er geene reden van gegeven. Ze
moeten Werking en Tegenwerking verftaan op een wijs, die nog niet ver-
klaard is , om ze met hun gevoelen overeen te brengen , en daaruit aflei-
den de behouding van de volftrekte Hoeveelheid van Beweging in de Wer-
king van lighamen Het zal buiten twijfel van fommigen ontkend worden,
dat de Veren bij B alles bijvoegen , wat ze van A afnemen , welke voor-
geven, dat een gedeelte van de Kragt van A befteed wordt in het fpannen
der Veren , welke weerom gegeven wordt , wanneer ze zig ontfpannen.
Men kan niet ontkennen, dat 'er altijd Kragt vereift wordt tot het fpannen
der Veren, en te niet gedaan wordt door dat te doen; maar het blijkt ook
zeer duidelijk, dat Veren, wanneer ze gefpannen zijn, zig moeten tragten
uit te zetten met een Kragt evengelijk aan die, waarmeê ze gefpannen wa-
ren , en derhalve moet al de Kragt , die befteed is in hare fpanning , en
die door den Weerftand der Veren verloren wordt in A, in het voortbren-
gen van die Uitwerking meegedeeld worden aan B, door de evengroote
vermeenigvuldigd door de MaiTa, gelijk
de Moment-kragt, en 't Vierkant van de
Snelheid, vermeenigvuldigd door de Maf-
fa, gelijk de Kragt.
* Een gedeelte van de verloren Kragt
is in de Veren, terwijl ze nog gebogen
zijn.
t Niet in B alleen, maar in de Veren
en in B.
* * Zoo moet men doen, omdat de Som
van alle de Werkingen in eenigen Streek
hare wijs van meten is, de geheele Uit-
werking genoemd , welke het oude ge-
voelen alleenlijk ftelt het Verfchil van
Werking der Veren op BgJ. Daar is niets, dat van A iets afneemt, dan vi u,
de Weerlland der Veren , en de evengroote Werking der Veren in den
tegenftrijdigen Streek, moet evenveel bij ß voegen in elk oogenblik * . Om
dit nog duidelijker te niaken, zoo onderftel , dat de twee evengelijke*ligha-
inen A en B op de Veren werken in tegenftrijdige Streken met evengelijke
Kragten. Dan zullen ze de Veren fpannen, en, dat doende , hunne Krag-
ten verliezen in dezelfde Graden , totdat beide hunne Bewegingen te niet ge-
daan zyn. In dit geval nu fpant de Kragt van A de Veren, en de Veren,
werkende op B, nemen'er zooveel Kragt van af, als A op dezelven oefent. '
De Kragt, door A op eenigen tijd verloren, kan derhalve gemeten worden
door de Kragt, welke van ß is afgenomen , of door de Spanning der Ve-
A^quot;nbsp;klaarblijkelvk verkeerd zijn de Kragt, die
A verlielt, te meten door beide deze Kragten; want dat zou hetzelfde zijn,
K^ïfnbsp;^^ Rekening te brengennbsp;Op dezelfde quot;wijs kan de
^^^^ Artikel) gemeten worden door de Hoe-
veeineid van Kragt, die het geoefend heeft in het fpannen der Veren , of
Imnrnbsp;^ van Kragt, welke de Veren meegedeeld hebben aan B ;
beidenbsp;duidelijk onredelijk te zijn , dat men ze evengelijk fielt aan
lt;57- Ik ken geen duidelijker Grondbeginfel , dat voorgefteld kan worden
wegens _ Beweging , dan dat evengelijke Drukkingen of Voortdrijvingen in
^engelijke tijden evengelijke Kragten moeten voortbrengen of te niet doen.
dit betwift, moet zekerlijk door Kragt iets verftaan, dat nog nooit ver-
^^^ is j en mogelijk niet verklaard kan worden.
^u, ik vindt, dat de tegenwoordige voorftanders van het niewe gevoelen
inSnbsp;lighamen A en B fj., bewegende in tegenftrijdige Streken
et bnelheden, die weerkeerig evenredig zijn aan hunne Hoeveelheden van
'^eri-^quot; het werken op de Veren evengelijke Uitwerkingen oefenen, en even-
veH- Weerlland van deze Veren ontmoeten, en hunne Beweging te gelijk
dezpTquot;' ^^nbsp;'nbsp;duidelijker , dan dit, kan toonen , dat
dat •nbsp;evengelijk moeten zijn. Op dezelfde wijs wordt ook toegeftaan,
dez 1 quot; Veren , nadat de Kragten der lighamen te niet gedaan zijn,
Sn !h T elkander doen wijken , zij in die lighamen in denzelfden tijd
^ heden zullen verwekken, die weerkeerig evenredig zijn aan derzelver Hoe- •
Moment kragten.
VZenbsp;Aanteekening.
de geheelenbsp;oP '^^t end van
van'noodtiYeeft
tal, dat evenS iVfvo ftrekt ge-
rwj. ''•'quot;S^^'Jk IS aan een Reeks
§§ En dit heeft plaats, wanneer ze ge-
daan hebben met werken.
% Niet elk oogenblik, maar eer zege-
daan hebben met werken.
Neen, het is de geheele Rekening
te nemen.
tl Ze ontkennen het. Zie s'Gravefande.
VI. Les. veelheden van Stof. Het wordt ook toegeftaan, dat de Veren evengelijke po-
gingen op dezelven doen zullen *. Hier uit fchijnc duidelijk te volgen, dat de
Kragten evengelijk zija , wanneer de Snelheden weerkeerig zijn, gelijk de
Hoeveelheden van Stof in de lighamen; en derhalve moeten de Kragten van
lighamen gerekend worden door de üimengeftelde Reden der Hoeveelheden
van Stof en der Snelheden f. Ik weet wel, dat deze Schrijvers uit het ont-
moeten der lighamen in C (zoodat A maar befchrijfc de Lijn AC, en de Ve-
ren maar van A tot C drukt, terwijl B de Lijn CB befchrijft, en alle de Ve-
• ren drukt van C tot B) inbrengen, dat derzelver Kragten zijn moeten in de
Evenredigheid CA tot CB; maar ik weet niet, dat 'er ooit reden gegeven is,
waarom de Kragten meer gemeten moeten worden door het getal van Veren,
die op lighamen werken, dan de pogingen, welke toegeftaan wordt dat deze
Veren doen **. Maar hiervan in 't vervolg. Ik zal tegenwoordig alleenlijk
aanmerken, dat men in de Natuurkunde moet toeflaan, dat een Kragt even-
gelijk is aan de Som van alle de Voortdrijvingen \_Impulfes'] of pogingen, die
aangewend worden , om ze te verwekken, gelijk in de Meetkunde, dat het
geheel evengelijk is aan alle de deelen, dewijl het de bijeenvoeging dezer po-
gingen is, welke de Kragt f f van het lighaam uitmaakt.
C8. Ten tweeden , het niewe gevoelen is onbegaanbaar met de vaftgeftel-
de Grondbeginfelen: want indien de maat van Kragten, die deze Schrijvers
willen vaftftellen, de regte is, moeten de Werkingen van lighamen zeer ver-
fchillende zijn ineen Ruimte, die met een eenparige Beweging voortgaat, en
Pl. VIII. in een Ruimte, die in Ruft is. Laat de Ruimte EFGH {Plaat VIII. Fig.
4.) bewegen met een Snelheid, als één, in den Streek EF, en onderfteldat
het lighaam A in die Ruimte bewogen wordt door Veren , of door eenigen
anderen invloed met een Snelheid , als één, in den Streek van de Beweging
van de Ruimte, zoodat deszelfs Snelheid in volftrekte Ruimte zij, als twee.
3)e Werking der Veren verheft (volgens het niewe gevoelen) de maat van
de Kragt van A van i tot 4, zijnde deze de Vierkanten der Snelheden, welke
zijn, gelijk i tot 2. De Veren voegen derhalve bij het lighaam een Kragt,
als 3 ; daar de Veren, indien de Ruim'te in Ruft geweeft was, aan het lighaam
een Snelheid ingedrukt zouden hebben, als i, en ook een Kragt, als i. Het
nende te ontfpannen van weerskanten een
pogijig doet, om de lighamen van elkander
te verwijderen.
t Dit ontkennen ze. Zie s'Gravefan-
de.
** Hunne Bepaling is, dat de Kragt
evengelijk is aan het getal van Veren, die
gebogen konnen worden.
tt Wanneer door Kragt verftaan wordt
Moment-kragt.
* De Schrijver van het Vertoog over de
Beweging, hier voor aangehaald , begmt
den Staat van dit geval aldus : Suppojons
deux Corps en repos A amp; B, entre les queU
eft im Reffort bandé C, qui commençant a
Je debander faffe un Effort depart à? d'au-
tre pour éloigner l'un de l'autre les Corps
A amp; B. Dat is, Laten we twee lighamen
onderftellen in Ruft A en B , tujjm welke
een gefpannen Feer C is, die, z'g begin-
is derhalve klaarblijkelijk , dat dezelfde Veren of Werkers , dezelfde Kragt oe- vr r
fenende , niet op dezelfde wijs werken g op het lighaam A , wanneer de
Ruimte in Ruft is , als waneer ze voortgaat met een eenparige Beweging
indien hun gevoelen waar is; en egter is dit algemeen aangenomen eevfeeft'
en is ééne der Onderftellmgen, ter neer gefteld door den geleerden Schrijver
van het Fermg over Beweging, die over dit onderwerp dus fpreekt: „ De
„ Kragt van de Aanbotfing, of van de Werking van lighamen, de ééne on
„ de andere hangt eeniglijk af van hunne Snelheden over en weer.,, Hier-
uit beweert hij, dat ze dezelfde moet zijii in een Ruimte, die in Ruft is, als
m een Runme die mee een eenparige Beweging bewogen wordt in eenigen
Streek S§. Het is uit dit Grondbeginfel, en niet uit zijne rekening der Krag-
ten van lighamen, dat hij zijne Regelen afleidt om de regtftreekfe Samenbot-
fingen van twee lighamen te bepalen in het volgende Hoofdftuk van zijn Ver-
toog; en net is om dezelfde realen , dat ze overeenkomen met den Regel
dien WIJ uit ons Grondbeginfel afleiden. Hij Ipreekt eerft naderhand van de
maat der Kragten. Indien dan de Kragt van den Stoot en Werking van ligha-
me^n dezelfde is m een Ruimte, die in Ruft is, als in een eenpari|lijk bewo-
gen Ruimte, hoe kan dan dezelfde Werking op hetzelfde lighaam een Kragt
voortbrengen, als 3 in het ééne geval, en als i in het andere geval
g). In 't algemeen , indien hunne rekening der Kragten goed is, zal de-
zelfde Poging of Werking op hetzelfde lighaam een verfchillende Kragt voort-
brengen in een Ruimte, wanneer de Snelheid, waarmeê deze Ruimte be-
weegt, verfchillende is. Indien de Snelheid van de Ruimte is m, en de
Snelheid aan het lighaam ingedrukt in de Ruimte is n, zal de Snelheid van het
lighaam in volftrekteRuimte wezen »1 w, en deszelfs Kragt nim zmn nn
volgens hunne 'maat van Kragt.
_ De Kragt, bij het lighaam gevoegd door de Werking der Veren op hetzelve
IS dc Overmaat [Excesf^ van deze boven mm, de Kragt, waarmeê het lighaam
beweegt, wanneer het inRuft: is in de Ruimte. Deze Overmaat is 2 mn nn
welke Hoeveelheid met alleen afhangt van n, de Snelheid, ingedrukt aan
t lighaam in de Ruimte, maar ook van m, de Snelheid, waarmeê de Ruimte
zelf beweegt, en verandert, terwijl « dezelfde is, indien m verandert
70. Toen
van het Samenftel zelf gevoegd moet
worden bij, nf afgetrokken van de bij-
zondere Snelheid van het werkende lig-
haam en%.
*** Ja, omdat volgens het niewe gevoe-
len de geheele Uitwerking (welke zij de
maat van de Kragt noemen ) niet evenre-
dig is aan de Som der Vierkanten van m
en van n, maar aan 't Vierkant vanffl »-
§ Ze werken op dezelfde wijs, dezelf-
de Snelheid voortbrengende, waaruit een
™(J«-ftelling ontftaat, door Proeven
§ § liet zal hier agter blijken, dat dit niet
algemeen waar is,
Anbsp;Samenftel van lighamen on-
■ l .nbsp;wanneer lighamen
in het Samenftel werken op lighamen bui-
ten het^lve , in welk geval de Snelheid
VI. Les. 70. Toen ik dit bewijs eerft voorftelde * tegen het niewe gevoelen,
onderftelde ik, dat een man aan boord van een fchip en een ander man op
het ftrand evengelijke Pogingen deden , en evengelijke lighamen A en B
wierpen in denzelfden Streek van de Beweging van het fchip. _ Ik onder-
ftelde, dat de man op het ftrand aan het hghaam B een Snelheid indrukte,
als 8, en maakte da^uit op, dat het lighaam in het fchip moeft bewegen
met een evengelijke quot;Snelheid, als 8, en in de Lugt ( onderfteld zijnde, dat
het fchip bewogen werd met een Snelheid , als 2 ) met een Sne heid, als
8 - 2=10. De Kragt van 't lighaam A, eer het deze niewe Voortdrijving
[_IinpulJeJ kreeg, was volgens het niewe gevoelen, als 4 (zijnde deszelfs
Snelheid in het fchip, als 2 ) en dewijl ze dezelfde vermeerdering moet krij-
gen van dezelfde Poging , als B, hetwelk een Kragt krijgt, als 64, moet
het Vierkant van 8 , de geheele Kragt van A in de Lugt, wezen 644-4=68;
maar dewijl deszelfs Snelheid in de Lugt is 10 , m.oet deszelfs Kragt 100
wezen, en niet 64 ; waaruit ik befloot, dat deze maat van Kragt niet goed
kon zijn. Ik onderftelde vervolgens , dat deze lighamen aanbotften tegen
onoverwinbare hinderpalen , den éénen in het fcliip , en den anderen op
het flrand; en dewijl ze door deze Aanbotfingen evengelijke Hoeveelheden
van Kragt moeten verliezen, en het lighaam B, de geheele Snelheid, als 8 ♦
verliezende, een Kragt, als 64, moet verliezen ; moet het lighaam A, de-
zelfde Kragt verliezende, van een Kragt van 100 (zijnde deszelfs Snelheid
in de Lugt 10) gebragt worden tot een Kragt evengelijk aan 100 — 64 = 36;
daar integendeel deszelfs Snelheid gebragt worde tot 2 , en deszelfs Kragt
niet meer zijn kan, dan 4, hetwelk wederom bewijft, dat deze maat van
Kragt niet goed kan zijn f. Dit is hetzelfde bewijs , dat ik hier gegeven
heb. Alleenlijk heb ik voor menfen , die de lighamen werpen , Veren in
de plaats gefteld ; omdat een verftandig Schrijver eenige zwarigheden op-
werpt uit de Tegen - werking van den man in 't fchip , waardoor desze fs
Beweging eeniger mate aangedaan kan worden. Het zou gemakkelijk zijn
te toonen, dat dit geene verandering in het bewijs maakt; maar om noode-
looze twiften over dit onderwerp voor te komen, hebben we de Veren in
de plaats gefteld , die deze tegenwerping niet onderhevig fchijnen te zijn,
inzonderheid wanneer we ze op de volgende wijs befchouwen.
71. Want dit bewijs zal een niewe kragt verkrijgen, wanneer men on-
derftelt, dat de Veren, in die Ruimte geplaatft, werken op de evengelijke
Pl. VIII. lighamen A en B (Plaat VUL Fig. 4O ^n dezelven met evengelijke Krag-
Fig- 4.nbsp;. ten
ook voortgebragt mag zijn. Zie de laatft
voorgaande Aanteekening.
** Neen, dewijl alles, wat de Veren
doen, is de Snelheid [van het ééne'] te
vergrooten van i tot 2, en de Snelheid
* In het Stuk, dat in 't jaar 1724. den
prijs behaalde in de Koninklijke Academie
•van Wetenfchappen.
f De Uitwerking is, als het Vierkant
van de geheele Snelheid^ op wat wijs ze
ten bewegen in tegenflrijdige Streken. Men herhale de onderflellingen van vj t«.
het öS*^« Artikel; de Veren onderfteld zijnde bij A een Snelheid te voegen,
als I, moeten van B een evengelijke Snelheid afnemen; en dewijl de Snel-
heid van de Ruimte en alles, wat 'er in bevat is, l was, zal het lighaam
B volftrektelijk in Ruft zijn , nadat de Veren daarvan afgenomen hebben
deszelfs Snelheid en Kragt, als i. Dezelfde Veren nu voegen door dezelfde
Werking bij het lighaam A een Kragt, als 3, en nemen van B een Kragt
af, die maar als i is. Evenwel is het klaarblijkelijk, dat de Veren evenge-
lijkelijk werken op deze evengelijke lighamen. Hier blijkt het dan duidelijk,
dat dit niewe gevoelen onbeftaanbaar is met de klaarfte en duidelijkfte denk-
beelden, die men maken kan van Kragt, Werking en Tegen - werking. Deze
ƒedenkaveling IS eenvoudig en gemakkelijk, en zeer bekwaam ter onderzoeking
van het Hoofd-gefchil **. ~
72. In 't algemeen, de onderflellingen van het 69«« Artikel hervat zijnde,
rï^^cnbsp;^ Snelheid, als n, en nemen van B een evenge-
lijke Snelheid. Derhalve moet de geheele Snelheid van A wezen m n,
die ze aan B overlaten moet wezen m — n , de Vierkanten van deze zijn
fnm 2 mn nn en mm — 2mn nn. Derhalve is de Kragt, gevoegd bij
A door de Werking der Veren, 2mn nn, en die van B wordt afgeno-
men is zmn — nn , zoodat ze bij A een Hoeveelheid van Kragt voegen ,
Welke de Kragt, die ze van B afnemen, te boven gaat met een Overmaat
van 2HM, indien het nieWe gevoelen waar kon zijn ff; maar dewijl het on-
mogelijk is, dat ze in dit geval anders doen, dan evengelijke Uitwerkingen
aan beide voortbrengen, moet dit gevoelen verworpen worden.
73- Volgens dit niewe gevoelen, (fchoon deze bedenking het bewijs geen
gewigt bijzette, heldert het deszelfs kragt evenwel nog klaarder op) zou 'er
DIJ de 2000 maal meer Kragt gevoegd worden bij de Beweging van een
lighaam , onder de Linie regtftreeks naar het Ooften geworpen met een
i^nelheid, die-het een lEngeJfe'] Mij! in een uur deed afleggen, dan'er bij-
gevoegd zou worden , indien de Aarde in ruft was , omdat alle lighamen
aoor de Beweging van de Aarde daar bij de 2000 Mijlen in een uur afleg-
|;en, en wanneer men onderftelt, dat de Aarde nog fchielijker beweegt, zal
er naar Evenredigheid nog meêr Kragt bijgevoegd worden, indien men dit
gevoelen aanneemt.
van het andere tot niet met al te brengen.
vooSdernbsp;^ ^^
Kntrr m^lnbsp;niewe gevoelen de
togt meten door het Vierlfant van de
74. Eer
Snelheid, hoedanig ook verkregen, en waar-
lijk toeftaan, dat hetgeen het ééne m Snel-
heid wint, het andere hetzelve verlieft,
maar niet voordat ze gedaan hebben met
werken.
L 2
-ocr page 122-VI. Les. JA. Eer we van dit bewijs affcheiden, hebben we 'er nog dit bij te voe-
Pl viii gen, dat, indien een volmaakt veerkragtig lighaam A (p/^'ïf Viil; 5-)
F-s. r beweegt met een Snelheid, als loi , en een ander evengelijk hghaam B
overwint, dat ook volmaakt veerkragtig is, en beweegt met een Snelheid,
als loo deze na de Aanbotfing van Snelheid verwiffelen , en het lighaam
B een vermeerdering van Snelheid krijgt, als i , maar een vermeerdering '
van Kraet volgens het niewe gevoelen evengelijk aan loixioi—ioo_
6. loLi — 10000 = 2ÜI; daar het lighaam A {Flaat VIII. Eg. 6.) bewegende
met een Snelheid, als i, aanbotfende tegen het hghaam B, m Ruit zijn-
de zij van Snelheid zullen verwiffelen, en B maar een vermeerdering van
Kragt zal krijgen, als i. In deze twee gevallen nu is de betrekkelijke Snel-
heid dezelfde, dat is, de Snelheid, waarmeê ze naar elkander naderen, welke
in beide de gevallen is, als i, en volgens de plaats, die we uit het voor-
gemelde F» hebben aangehaald, hangen de Werkingen af vari de betrek-
keliike ïrefpeive] Snelheden en moeten hier dezelfde zijn, daar de eene
een vermeerdering van Kragt voortbrenge , evengelijk aan 201, de andere
maar een Kragt, als i; de ééne van A een Kragt afneme, als 201, en d»
andere een Kragt afneme, als i f.nbsp;.
In 't algemeen moet volgens hun gevoelen dezelfde Werking m dezelfde
liehamen verfchillende Uitwerkingen voortbrengen , wanneer de Snelheid,
welke gemeen is aan beide, verfchillende is, en een Werkmg, die uit een
buitengemeen kleine betrekkelijke Snelheid ontftaatkan een Kragt van aller-
lei Hoegrootheid voortbrengen zonder eenige bepaling.
We gaan nu over tot een niewe bron van bewijzen, gehaald uit de
Samenftelünl ICompofition-] en Verdeeling IRefolution] van Beweging , die
we des te volkomener zullen overwegen , omdat het uit dezelfde bron is,
waar uit een zeer geleerd Wiskunftenaar bewijzen gehaald heelt voor het
niewe gevoelen , die in ftaat zijn, gelijk hij meent, tot overtuigmg van de
hardnekkigfte aanhangeren van het gemeene gevoelen. Laten we de onder-
ftellingen hervatten van dat Artikel, waarin we de Samenftelling van Bewe-
ging betoogden. Cnderilel vooreerft, dat de Hoek BAD {Plaat VIII. Ftg.j^^
** Om den regten ftaat van het geval
voor te ftellen, indien de Profeffor'door
Kragten niets meêr verftaat, dan Moment-
kragten (volgens het oude gevoelen) zul-
len de Moment-kragten, betrekkelijk uit-
gedrukt door A D en A B, en in die Stre-
ken werkende, een Moment ■ kragt famen-
ftellen, welke afgebeeld wordt door de Lijn
AC en in den Streek AC, welke kleiner
is, dan de Som van AD en AB; en even-
wel
Fis- 7.
* Dit is niet waar in alle gevallen,
t De verwiffeling in de lighamen m op-
zigt van Snelheid is dezelfde m beide de
gevallen, en dus ver evenredig aan de be
trekkelijkeSnelheden; maar dewijl de ma-
ten der Kragten volgens hec niewe gevoe
len (gelijk gezegd is) zijn, als het Vier-
kant der volftrekte Snelheden, is het geen
wonder , dat 'er zoogroot een verfchil
fchijnt te zijn.
een fcherpe Hoek is, en de Kragt A C zal famengeflield zijn uit twee Krag- VI. L«?,
ten AB en AD, welker Som volgens hunne maat van Kragten kleiner is,
dan de Kragt AC, welke uit die twee wordt famengefleld: want dewijl de
Snelheden zijn, gelijk de Lijnen AC, AB en AD, en 't Vierkant van AC
dequot; Som der Vierkanten van AD en DC, of van AD en AB (volgens de
IL Stelling van het II. Boek van Euklides) overtreft, moeten de twee Krag-
ten in de Streken AD en AB volgens het niewe gevoelen een Kragt AC
famenftellen, welke grooter is, dan derzelver Som. Dit nu ftrijdt met de
duidelijkfte Klaarblykelijkheid, en is alzoo ongerijmd in de Beweegkunde, als
dat twee Hoegrootheden, bij elkander vergaard, derzelver Som overtreffen
zouden in de Meetkunde **.
76. Het is zoo ver van waar te zijn , dat de Kragten ff AB en AD
een Kragt konnen famenftellen, grooter, dan hare Som, dat ze'integendeel
altijd klemer moet zijn: want de Kragten AB en AD moeten altijd een
kleiner Uitwerking voortbrengen in eenigen anderen Streek, gelijk AC, dan
in hare eigen Streken. Laat DM en BN loodregt vallen op AC, dan wordt
de Kragt AD, gerekend in den Streek AC, bevonden te geven AM voor
hare maat; en van AB, gerekend in den Streek AC, is de maat AN, ge-
lijk we tevoren bewezen, en dat deze Hoegrootheden kleiner zijn, dan AD
en AB, is klaarblijkelijk. Het zal nog duidelijker blijken, dat AB en AD
in den Streek A C een Kragt moeten famenftellen, die kleiner is, dan der-
zelver Som, indien men dc Ramen IParallelegrams'] AMDK en ANBL
voltooit: want de Kragt AD kan aangemerkt worden, als famengefleld uit
de Kragten A M en A K , en de Kragt A B, als famengefleld uit de Krag-
ten AN en AL, waarvan de gedeeltens AK en AL tegenovergefteld en
evengelijk zijn , en elkander te niet doen; zoodat de geheele Kragten AD
en AB niet vergaard worden in den Streek AC, maar alleen derzelver ge-
deeltens AM en AN, welke famen evengelijk zijn aan AC, omdat AM
=:_CN, dewijl de Driehoeken ADM en BCN gelijkvormig en evengelijk
zijn. Dewijl dan de Kragten in de Streken AB en AD een Kragt moe-
ien famenftellen in den Streek AC, kleiner, dan hare Som, en egter de
Vier-
wel volgt 'er geene Ongerijmdheid uit het
niewe gevoelen, hetwelk (door het me-
ten van Kragten, niet door Moment - krag-
ten , maar door het Vierkant der Snelhe-
Wpnbsp;' hoofde dat de Hoek
IJAti Icherp is , het Vierkant van AC
(welke de famengeftelde Kragt is) groo-
ter IS, dan de Vierkanten van AB en'AD,
de öom van 'tgeen we de famengeftelde
Kragten noemen.
f t Hier moet men aanmerken, dat door
het woord Kragten alleenlijk verftaan wor-
den Moment - kragten ; en daarom ftrijdt
hetgeen 'er op volgt niet met het niewe
gevoelen ; en evenwel ftrekt het tot be-
veftiging van 't oude volgens de Bepaling)
door deszelfs verdedigers gegeven.
L3
-ocr page 124-VI Les Vierkanten van AB en AD, bij elkander genomen, grooter zijn, ----------
Vierkant van AC, zoo volgt, dat deze Kragten met gemeten moeten wor-
den door de Vierkanten van deze Lijnen volgens het niewe gevoelen.
77 Dit zal nog duidelijker worden, wanneer men aanmerkt, dat het al-
fins wordt toegeftaan, dat twee Drukkingen of oneindig kleine Kragten
Cseliik 'er ontllaau uit het gewigt van zware lighamen, werkende in de
Pr VITT Streken AB en AD (P/aa^VlIL Fig. 8.) evenredig aan deze Lijnen AB
Fië I en AD) een Drukking famenftellen in den Streek AC, dat is, klemer, dan
hare Som, of in dezelfde Evenredigheid, als AC kleiner is, dan de Som
van AB en AD; zoodat een Drukking in A, evenredig aan AC, en wer-
kende in den Streek AC in ftaat is, om dezelven te onderfteimen , en
al hare Uitwerking weg te nemen. Dit is waar om dezelfde reden, waarom
we bewezen, dat de twee Kragten in deze Streken AB en AD een Kragc
famenftellen in den Streek AC, kleiner, dan hare Som, maar evengelijk
aan de Som van AN en AM, de maten dezer Kragten m den Streek AC.
quot; Dewijl Kragten op dezelfde wijs famengefteld en verdeeld worden, als Druk-
kingen, die maar zeer kleine Kragten zijn, en dewijl Kragten voortgebragt
worden door Drukkingen , opgefomd of bijeen vergaard, zoo is het klaar-
bliikeliik dat de redenkavelingen over dezelven m dit ftuk dezelfde moe-
ten zijn *. Onderftel, dat het veerkragtig lighaam A zijne Kragt ontvangt
in den Streek AB van het evengelijke veerkragtige lighaam H , en zijne
Kragt in den Streek AD van het evengelijke veerkragtige lighaam G op
denzelfden tijd. Volgens de voorftanderen van het niewe gevoelen worden
de Kragten meegedeeld aan A met oneindig kleine Graden, of door een on-
afgebroken opvolging van Drukkingen, en de geheele Kragt f, meegedeeld
aan A is de Som der Uitwerkingen van deze Drukkmgen. Nu , in elk
oogenblik is de Drukking, of oneindig kleine Kragt, ingedrukt aan A, klei-
ner dan de Som der Dnikkingen, geoefend in dat oogenblik door H en G,
in de Evenredigheid, waarin AC kleiner is, dan AB AD, gelijk alfins
toegeftaan wordt. Derhalve moet de Som van alle de Drukkingen, of de
Kragt ingedrukt aan A, kleiner zijn, dan de Som van alle de Drukkingen,
of de Som der Kragten, geoefend door H en G in dezelfde Evenredigheid
van AC tot AB AD; dat is, de Kragten van A, H en G moeten zijn,
gehjk de Lijnen AC, AB en AD en met gehjk derzelver VierWn.
He is niet mogelijk te begrijpen, dat terwijl de Kragt in A ontftaat uit
de vergaring der Drukkingen, of oneindig kleine Kragten, die het elk oogen-
♦ Schoon nxiij door Drukkingen en Krag-
ten hetzelfde verftaan volgens het oude
gevoelen, d'.gt;en z'j het niet — Zie 'sGra-
vejmde op verfcheiden plaatfen.
f Dit moet genoemd worden de ge-
heele Moment-kragt, en het zal toegeftaan
worden door de verdedigers-van het niewe
gevoelen.
blik krijgt van de Werkingen van H en G, en dke dezer Drukkingen, of vi Lcs
oneindig kleine Kragten, kleiner is, dan de Som der Werkingen van H en ' ' '
G, die dezelven voortbrengen , de geheele Kragt van A evenwel groofer
zijn zou, dan de Som_ der geheele Werkingen of Kragten van H en G. quot;ik
fpreekhier van oneindig kleine Kragten, om mij zooveel, als mogelijk is, t«
fchikken naar den Stijl der voorftanderen van het niewe gevoelen.
78. Dewijl twee Drukkingen , Gewigten, of oneindig kleine Kragten in de
Sü-eken AB en A D een Drukking of Poging famenflellen in den Streek AC,
kleiner , dan hare Som (omdat eenige gedeeltens dezer Drukkingen tegenftrij-
dig zijn, en_elkander te niet doen) zoo moet dit ook plaats hebben, terwijl
de veerkragtige lighamen H en G werken op A. In elk oogenblik wordt een
gedeelte van hunne Uitwerking te niet gedaan in deze Tegenkanting [Oppofi-
tionj terwijl de veerkragtige deelen inwijken, en zig weer herftellan van het
begin van de Werking tot derzelver eindiging. De Uitwerking derhalve ,
voortgebragt op A, moet uit dien hoofde kleiner zijn, dan indien 'er zulk een
legenkanting met was, dat is,de geheele ** Kragt, meegedeeld aan A, moet
Kleiner zijn, dan de Som der Kragten H en G. Daar kan v/einig gezegd wor-
den over de Kragten en Drukkingen, hetwelk klaarder en duidelijker zijn kan,
dan dit fchijnt te wezen. Het fchijnt zeer duidelijk te zijn, dat een Kragt
evengelijk is aan de Som der Drukkingen , of oneindig kleine Kragten, die ge-
heel befteed wordt in het voortbrengen van die Kragt, en die geen andere
Uitwerking voortbrengt, dan deze; het zijn alleenlijk de gedeeltens van Druk-
king van H en G, welke zijn, gelijk AN en MN, die geheelijk befteed wor-
den in het voortbrengen van de Kragt van A, en geen andere Uitwerking heb-
ben, dan die Kragt alleen , terwijl de gedeeltens, welke zijn, gelijk BN en
DM, of gelijk AP en AQ, evengelijken tegengefteld, elkanders Uitwerking
te niet doen, en niets toebrengen tot de Kragt van A. De Kragt derhalve,
«gedrukt aan A in den Streek AC, is dezelfde, als of de Drukkingen, even-
waardig lEquivaknQ met de gedeeltens der Drukkingen van H en G, welke
Zijn, gelijk AM en AN, daar alleen op werkten; en deze Kragt moet zijn
tot ^ geheele Kragt van H en G, als AN-l-AM ( = AC) welke de Som
oer Drukkingen verbeelden, is tot AB of AD, en niet gelijk de Vierkanten
dezer Lijnen.
79- De eerfle Werkingen van H en G in de Strecken AB en AD op hec
Jighaam A, wanneer ze deszelfs deelen beginnen te drukken, en voortfluwen
geene Ongerijmdheid brengen op het nie-
we gevoelen, enz.
«rnnrH^ni/®^ go^d zljn , indien het
^L Je 5nbsp;S^fteW wordt in de
plaats van het woord Kragt; maar dit zal
m
-ocr page 126-TI. Les. in de Lijn AC, zijn Drukkingen, evenredig aan AB en AD, en brengen in A
voort een oneindig kleine Eragt, of Drukking , evenredig aan de Hoekiija
AC, gelijk de Schrijvers van het niewe gevoelen zelf moeten toeftaan. De
volgende Werkingen houden dezelfde Evenredigheid, Hoe kan dan de Kragt
van A ooit grooter worden, of zelf evengelijk aan de Som der Kragten, wel-
ke H en G verliezen in het werken op A, dewijl AC altijd kleiner is,
dan de Som van AB en AD We hebben onderfteld, dat de lighamen
veerkragtig zijn, en dat de Werking voortgaat met oneindig kleine Graden
in overeenkomft met hun geliefd Grondbeginfel [Pnwcip/tf] of Wet van on-
afgebroken Aanhouding \_Continmty'] maar indien men onderftelt, dat de lig-
hamen volmaakt hard zijn, en dat de Werking begint, en endigt in een oo-
genblik, zal het duidelijk blijken, dat de Werking in dat geval niet anders
gerekend kan worden, dan als Drukkingen in dezelfde Streken van alle
Schrijveren gerekend worden. De tegengeftelde gedeeltens der Kragten AB
en AD, welke zijn AP, AQ, doen elkander te niet; en de gedeeltens, die
overblijven, AN cn AM, brengen een Kragt voort, evengelijk aan hare
Som AC f.
80. Volgens het niewe gevoelen brengen de Kragten, als AB en AD,
wanneer de Hoek BAD een regte Hoek is , in A in den Streek A C een
Kragt voort , evengelijk aan hare Som. Onderftel, dat die Hoek fcherp
wordt, dan brengen dezelfde Kragten in A een Kragt voort , grooter, dan
hare Som, en wanneer de Hoek BAD oneindig fcherp is, brengen dezelf-
de Kragten in A een Kragt voort, die hare Som zoover te boven gaat, als
het Vierkant van AB AD grooter is, dan ABi-f-ADi; zoodat, indien
zij in dat geval in A een Kragt voortbrengen, die het dubbel
van hare Som is: want dan zal het Vierkant van AB AD evengelijk zijn
aan het Vierkant van 2 A B ; dat is, aan 4 A Bi; fchoon de Kragten , die
deze voortbrengen, famen genomen, maar evengelijk zijn aan 2ABlt;J vol-
gens hunne eigen rekening. Hoe konnen ze dan op dit Grondbeginfel
fprinciple'] bouwen, dat Uitwerkingen evenredig zijn aan hare oorzaken ,
wanneer een oorzaak in dit geval een Uitwerking voortbrengt van dezelfde
foort, die tweemaal zoo groot is, als zij zelf 1.
8r. Het blijkt duidelijk, dat, wanneer twee Kragten, werkende in ver-
fchillende Streken, een derde Kragt famenftellen in een niewen Streek, de-
ze derde Kragt niet evengelijk zijn kan aan de twee eerften bij elkander ge-
nomen, maar alleen aan die'gedeeltens van dezelven, welke hare maat zijn
1nbsp;t Stel hier weer Moment-kragt in de een vierdubbele Uitwerking voort kan bren-
'nbsp;gen
in dien derden Streek, terwijl.de andere, gedeeltens tegengeweld en evenge- vi. L«s.
lijk zijn, en elkander te niet doen. Dit kan men gemakkelijk begrijpen te
volgen uit de Grondbeginfelen van Beweging, welke maar vereifen, dat de-
zelfde Hoeveelheid van Beweging, of Kragt f f, bewaard wordt in denzelf-
den Streek , en hieruit volgt , dat , wanneer een Kragt in twee verdeeld
wordt, die haar famenftellen in hare betrekkelijke Streken , hare Som de'eer-
fte Kragt moet te boven gaan. Dewijl dit tegen het gemeene gevoelen wordt
tegengeworpen, zullen we-tragten te bewijzen , hoe het noodzakelijk vloeje
uit de Grondbeginfelen van Beweging.
82. Onderftel, dat de drie lighamen A, B en C (Plaat Vlll. Fig. 9-) vm.
evengelijk zijn aan elkander en volmaakt veerkragtig. Onderftel, dat A en ^'i- 9'
B in de Streken AC, BC, die met elkander een Winkelhaak maken, be-
wegen met evengelijke Snelheden, die we afbeelden door de evengelijke Lij-
nen AC en BC, en laat A en B op denzelfden tijd regtftreeks aanbotfen
tegen C, dat in Ruft is ; dan zal A en B ftil houden, en C bewegen met
een Beweging, famengefteld uit de twee, die het gekregen heeft van A en
B, in den Streek F CD, die den Hoek ACB in twee gelijke deelen verdeelt.
Neem CK en CL evengelijk aan AC en BC, en voltooi het Vierkant
CKDL, en het lighaam C zal de Hoeklijn CD in denzelfden tijd doorloo-
pen , waarin A en B de Zijden van 't Vierkant doorgeloopen zouden heb-
ben. Vooreerft moet de Kragt, waarmeê het lighaam C beweegt, minder
zijn, dan de Som der Kragten § A en B, omdat deze Kragten, welke zijn
als AC en BC, elk verdeeld konnen worden in twee, namenlijk de eerfte
in de Kragten AF en AM, de tweede in de Kragten B F en BN, waar-
van deze in de Streken AF en BF elkander te niet doen , en geene Uit-
quot;werking hebben op het lighaam C; de andere twee, die elk zijn, als FC,
'«morden bijeen vergaard in C, en ftellen de Beweging famen, als CD =2FC,
^velke minder moet zijn, dan AC en BC.
35 Daar is een andere manier, waarop de begunftigers van het niewe ge-
„ voelen hunne ftelling meenen te bewijzen door den Weerftand van Ve-
35 ren in agt te nemen op de volgende wijs. Om te bewijzen, dat het lig-
35 haam D (Plaat VIII. Fig. lo.) waarop gewerkt wordt door twee Krag- Fig. lo.
55 ten , welker Hoeveelheden en Streken verbeeld worden door de Lijnen
J3 DE en DF, bewegende in de Hoeklijn DC, een Kragt heeft , als het
33 Vierkant van deszelfs Snelheid (DC^) brengen ze bij, dat een Veer, ge-
3gt; hegt in A, door het lighaam C, komende van D, gefpannen zal worden
„ met de Kragt EC, en dat het lighaam, vervolgens gaande tot een even-
„ gelijke '
1nbsp;gelijknamig enz.
§ Mits 'er door Kragt niets meer ver-
ftaan worde, dan Moment ■ kragt enz.
u
-ocr page 128-Yi. Les. ,, gelijke Veer in B, die Veer gebogen zal worden met een Kragt C B=F A;
„ gevolgelijk dat de Weerftand der twee Veren , evengelijk zijnde aan de
Werkingen, waardoor ze gefpannen worden (namenlijk EAxAB —DFx
DE) de maat is van de Kragt van 't lighaam , bewegende in de Hoek-
lijn DC, dat is, als het Vierkant van deszelfs Snelheid.
„ Nu, dat de Som van de Weerftanden der Veren de maat niet is van
de Kragt van 't lighaam, die dezelven fpant, zal blijken, indien we over-
,, wegen, dat derzelver Weerftand grooter kan zijn
5gt;
5?
»J
NB. Dewijl 'er een blaadje van bet ge-
fchreven Vertoog van den Heer Profeffor
Mac-Laurin verloren was, beb ik hier
vervuld hetgeen ik onderftelde te ontbreken.
kan zijn , dan de geheele Kragt van C,
omdat de ééne fcheuin op het lighaam
werkt, en daarenboven, de Kragt van het
lighaam verminderende , deszelfs Streek
verandert. Het is zeker, dat de Veer A
tot nadeel werkt tegen de Beweging van
het lighaam , terwijl de Veer in B regt-
flreeks tegen hetzelve werkt, en haren
geheelen Weerftand befteedt in het te niet
doen van deszelfs Beweging. De Veer
A heeft hare geheele Uitwerking in dien
Streek, waarin ze Weerftand biedt (na-
menlijk in den Streek CE of FD) en
heeft een Uitwerking in dien Streek, even-
gelijk aan de Uitwerking van de Veer B
in den Streek BA, waarin die Veer Weer-
Itand biedt; maar de Veer A heeft zoo-
grooteUitwerking niet in den Streek CD:
want die is de Streek niet, waarin ze
werkt, maar fcheuin op dezelve. Indien
de Veer A met hetzelfde voordeel werk-
te, als B , zouden ze famen een grooter
Uitwerking voortbrengen, dan in den
ftand, dien ze in de Figuur hebben; en
derhalve moeten de grootfte Weerftan-
den , die ze in ftaat zijn te oefenen, fa-
men genomen, grooter zijn , dan de Kragt
van het lighaam C. Dus blijkt het, dat
dit bewijs, in plaats van ons gevoelen om
ver te werpen, hetzelve beveiligt, en dat
zij, die het voorgefteld hebben , onder-
Helden , dat deze Kragten evengelijk wa-
ren , die volgens de bekende quot;Grondbe-
giufelen van de Beweegkunde ongelijk
zijn. Gehjk ze in andere voorbeelden de
aanmerking van tijd niet in agt nemen in
het redenkavelen over de Kragten van
lighamen ; zoo vinden we hier, dat ze
geen agt geven op de Streken van Kragten
in het rekenen van derzelver Uitwerkin-
gen. Indien men vraagt, wat 'er worde
van de Overmaat der Kragt van de Veer
A boven hetgeen afgenomen wordt van
de Kragt van C , kan men antwoorden,
dat ze niet is zonder hare Uitwerking te
hebben : want de Streek van 't lighaam
wordt veranderd uit de Lijn AD in de Lijn
A B, en geen ander Grondbeginfel, hetzij
in de Overnatuurkunde [Metaphyßcks} of
in de Beweegkunde, leert ons, dat deze
Uitwerking verwaarloosd moet worden ,
wanneer men de oorzaak en Uitwerkingen
met elkander over dit onderwerp verge-
lijkt. Integendeel zijn 'er vele voorbeel-
den , waarin een Kragt befteed wordt in
hec voortbrengen van een verandering in
den btreek van Beweging alleen, zonder
dezelve te verfnellen, of te vertragen.
De Kragt, die genoegzaam is, om 'een
hghaam opwaarts te voeren in een Lijn,
die loodregt is met het Waterpas, tot een
dubbelen afftand van het Middelpunt van
de Aarde ; is evengelijk aan een Kragt,
die, in een waterpas Streek ingedrukt zijn-
de, het in een Cirkel voeren zou om de
Aarde voor altoos; en evenwel zou de
eerfte den Weerftand, die uit de Zwaarte
van het lighaam ontftaat, maar voor een
zekeren tijd overwinnen, daar de andere
dien Weerftand voor altoos zou overwin-
nen , zonder eenige vermindering van Be-
weging. In het eerfte geval zou de Zwaar-
te van het hghaam regtftreeks werken te-
gen
-ocr page 129-gen deszelfs Kragt, in het tweede zou ze
werken in een Lijn die met den Streek
van de Beweging van het hghaam een
Winkelhaak maakte. In het eerfte geval
wordt de Werking van Zwaarte - kragt ge-
heel befteed in het (e niet doen van de
Kragt van 't lighaam, in het andere alleen
tot het veranderen van deszelfs Streek.
Dus ver de Heer Mac - Laurin.
Hetgeen gefchreven is tot verdediging
van het niewe gevoelen tegen de Voor-
ftanderen van het oude , waarin de Schrij-
ver de zaak verder ui tgeftrekt heeft, dan
met de natuur van zijn onderwerp over-
eenkomt , is een Vertoog van Friderikus
Wilhelmus Stühner, die van gedagten was,
dat Tijd in aanmerking kon genomen wor-
den in het befchouwen van de maat van YI. Lcs.
Kragt volgens het niewe gevoelen; maar
daar moet de geheele Uitwerking in agt
genomen worden zonder eenig opzigt op
Tijd. De Heer Charles L'Abelye, Inge-
nieur van de Gevolmagtigden tot het bou-
wen van de Weftmunfierje Brug, heeft de
onderfcheidingen ontrent dat onderwerp
zeer wel gadegeflagen, en zeer duidelijk
bewezen, waarin de Heer Frid. Wilh. Stüh-
ver misgetaft heeft, in een brief aan mij
gezonden in 't jaar 1735., welken ik de
vrijheid neem van hier gemeen te maken, ,
omdat ik niets wil agterlaten, dat tot vol-
komen opheldering van dit ftuk kan die-
nen , opdat 'er naderhand geene gefchillen
over zijn mogen.
Aan den eerwaar digen Dr. J. T. Desa guliers, Dokter in de
beide Regten, en Lid van het koninklijke Genoodfchap.
Den 15. April 1735-
Ik heb volgens uw verzoek een berigt opgefteld van den Heer Stiibners
voorgegeven Betoging van het niewe gevoelen wegens de Kragten van be-
wegende lighamen. Ik heb 'er agteraan bijgevoegd eenige aanmerkingen ,
Waarin ik de Bedriegreden \_Paralogism'] ontdekt heb. Ik had wel gewenft,
dat ik het korter had können maken, maar heb dit moejelijk gevonden ,
zonder gevaar te loopen van duifter te zijn, of de Aanhalingen over te üaan,
Waartoe de Lezer gewezen moet worden , niet alleen uit het Vertoog van
onzen Schrijver ze f, maar ook uit de Cmnologia van den Heer ^o/^aj. Ge-
lief het te veranderen, en te verbeteren, daar gij het noodig vind, en han-
del 'er meê , gelijk gij dienflig oordeelt. Gelief te bedenken , dat onze
•Schrijver zig bediend hebbende van de Hoogduitfe Teekenen van de Stel-
kunft, en die Teekenen in Engeland minder bekend zijnde, ik de vrijheid
genomen heb, om ze in de Aanhalingen te veranderen.
Berigt van een Latijns Vertoog, hebbende tot Opfchrifi,
Frider. Vilelmi Stübner. A. M. Ord. Philos. Lips. Adsess. Regi^. Socie-
tati. Scientiarum. Borussic;®. qu^. Beroeini. floret, adscripti. Demon-
stratio. ver/e. meksur/e. virium. motricium. vivarum. e legitimis. prin-
ciPiis. Dynamices. Luculentius. expositis. petita.nbsp;„ .
-ocr page 130-Dat is.
Betoging van de ware maat der Kragten van bewegende lighamen, afgeleid uit de
aangenomen Grondbeginfelen van de Kragtkunde en deze Grondbegmfels duidelij-
ker verklaard door l^nd. Wiliiem Smbner , Meejter in de vrije Kunjten enz.
enz. enz.
Waar agter gevoegd zijn eenige Aanmerkingen , waarin de Bedriegreden
van deze voorgegeven Betoging wordt aangewezen. Dit Vertoog, dat 22.
Bladzijden, kleine letter, in Kwarto beflaat, behalve het Titelblad en een
Voorreden tot den Lezer, twee Bladzijden beflaande, is ontrent het begin
van 't jaar 1734. uitgegeven, zijnde den Datum aan het end van de Voor-
reden Leipfig den 10, Dec. 1733. Ik zal uit den Schrijver niet alleen het
geheele wezenlijke gedeelte vertalen, maar ook alles, wat dienen kan, om
de redenkavelingen van den Schrijver te verklaren, en daar een regt Denk-
beeld van te geven, en opdat men niet zou denken, dat ik aan het Latijn
van den Schrijver hier of daar een verkeerden zin gegeven heb, heb ik de
eigen woorden van den Tekft en de oorfpronkelijke Aanhalingen onder aan
de Bladzijde gefield, opdat de Lezer de Vertaling daarmee zou konnen ver-
gelijken. - Onze Schrijver drukt zig in de Voorreden tot den Lezer
aldus uit:
„ Ik heb, zooveel ik kon , getragt in mijne redenkavelingen de manier
van de Wiskundigen en wel met de uiterfte Strengheid te volgen, dewijl
ik dagt, dat dit mij niet kwalijk genomen zou worden , omdat het ge-
heele gefchil over de Kragten voornamenlijk tot de Wiskunde behoort. quot;
Een weinig verder voegt hij 'er bij, „ Dewijl de redenkaveling, die ik
gebruikt heb , om de ware maat der Kragten te beveiligen , de natuur-
lijkfte fchijnt te zijn , en het geheele eerfte Hoofdftuk van de Verhan-
deling over de wettige Grondbeginfelen van de Kragtkunde beftaat uit
Waarheden , die van een ijgelijk toegeftaan worden , heb ik ze daarom
alleen vooraf laten gaan, ten deele opdat de Lezer dezelven voor de hand
zou hebben, en de hulpmiddelen van overtuiging niet elders zou behoe-
ven te zoeken, ten deele opdat ze, fchoon men ze niet zekerder kan ma-
ken, evenwel door mijne poging wat duidelijker zouden worden, dan ze
VI. Les.
5J
3i
3J
35
m
Quantum valui, Mathematicam Metho-
dum , ejufque fummum Rigorem, adfequi
contendi, ratus, non vitio id mihi verfum
iri, quum prsfertim de propofitione Ma-
thematica omnis controyerfia fit.
Quoniam hsc Argumentatio, qua ufus
fum, pro adftruenda vera menfuraVirium,
omnium maximè naturalis videtur, to-
tumque primum traftationis caput, de'prin-
cipiis Dynamices legitimis, conftat veri-
tatibus , quibus omnes adfenduntur , amp;
quae folum ideo a me repetitü funt, ut
partnn leftonbus prjefto efiljnt, nee aliun-
de petenda forent conviftionis fubfidia ,
partim, quum certiores ills reddi nequeant,
evi-
-ocr page 131-in 't algemeen worden voorgefteld. Hierom vertrou ik, dat door dit ge- VI.
fchrift het gantfe gefchil over de maat van de Beweegkragc geëindigd zal
\\ worden, en dat zij, die van andere gedagÉen zijn, tot ons gevoelen zul-
Het^Vertoog zelf is verdeeld in twee Hoofdrukken. In het eerfte. ftelt
onze Schrijver voor, wat die Heèren, die het gevoelen van den Heer LefÄ-
nhz wegens de maat van Kragten aangenomen hebben, de Grondbeginfelen
noemen van de Kragtkunde [_Dynamycks'] of van Kragten in 't algemeen.
Ik zal hier agter toonen , dat de Kragten van lighamen , die reets in Be-
weging zijn ('twelk het onderwerp van hec gefchil is) niet onderworpen
zijn aan dezelfde Regelen , die hier ter neer gefteld worden voor de maat
van Kragten in 't algemeen, en dat de Befchouwingen, in het eerfte Hoofd-
ftuk van dit Vertoog vervat, waar zijti alleen van de Kragten , die ligha-
men in Beweging brengen , of de Beweging veranderen, die ze reets had-
den , hetzij in opzigt van Sterkte \_Intenfity'\ of van Streek', of van
beide.
Onze Schrijver zegt in het begin van 't eerfte Hoofdftuk, dat hij onder-
ft;elt, dat zulke Lezers een klaar denkbeeld hebben van 'tgeen men Vires
viotrices noemt, of de Kragten van bewegende lighamen , en dat zij , die
van deze denkbeelden nog geen genoegzame kennis hebben , dezelve kon-
nen krijgen uit de Cosmologia van den berugten Chr. fVolfius. Dewijl dit
Boek van Profeftbr JVolfius in Engeland niet zeer gemeen is, heb ik 'er hier
uit vertaald, hetgeen onze Schrijver meldt, en 'tgeen verder dient, om de
regte denkbeelden op te geven van dien geleerden Profeftbr en zijne na-
volgeren.
„ 5. 129. Alle lighamen bieden Weerfiani aan Beweging.
„ 5. 130. Het Grondbeginfel van Weerftand aan Beweging in lighamen
5gt; wordt -genoemd Kragt van Werkeloosheid [Vis inertiae] of lijdende Kragt.
„ 132. Een lighaam biedt Weerßand aan alle verandering door zijne Kragt
5gt; van fVerkeloosheid.
Les.
evidentiores aliquo modo mea qualicunque
opera fierent, quam vulgo proponuntur :
confido fore, ut hac fcriptione omnis con-
troverfia de vi metienda motrici finiatur,
fecufque fentientes ad noftrain pertrahan-
tur fententiam.
129. Omne corpus refiftit motui.
S 1-50 principium Refiftentite moms in
corooribus dicitur Vis Inertia, five Vis
pajjiva.
§. 132. Corpus vi inertia omni mutationi
rejiftit. .
5, §• 135- Dewij! een lighaam, een ander lighaam, hetwelk in Rufl is, tot
Beweging aanzettende, of de Beweging van een bewegend lighaam ver-
anderende, hetzij in opzigt van Streek, of van Snelheid alleen, of van
beide, werkt; zoo is een bewegend lighaam voorzien met een Kragt om te
mrken.
„ 5. 137. Deze Werkzame Kragt van iighamen wordt £eiveegkragt [Vis
„ Motrix^ genoemd, omdat ze onaffcheidbaar is van plaatfelijke Beweging.
„ §• 149- De Bemegkragt hejtaat in een gedurige poging om van plaats te
veranderen.
S3 .
„ 170. Alle Stof is in een gedurige Beweging.
„ 5. 356. Een Kragt wordt dood genoemd, die alleen beftaat in een po-
„ ging tot Beweging. Want ze wordt Hoofdßoffelijk genoemd.
,, Zulk een doode Kragt is Zwaartekragt, zoo lang een zwaar lighaam,
,, aan een draad hangende , wel tragt heer te dalen , maar niet met 'er
„ daad kan neerdalen. Dusdanig is ook de Kragt in een gefpannen Veer,
„ terwijl ze zig tragt te herftellen, maar om een tegenwoordigen hinderpaal
, „ zig niet kan herftellen enz.
„ 5- 357- Een levende Kragt wordt genoemd , die met een plaatfelijke
„ Beweging gepaard is, en ftrekt, om verder een plaatfelijke Beweging
,, voort te brengen.
„ Zulk een levende Kragt heeft plaats in een vallend zwaar lighaam ,
„ wanneer het reets eenige Graad van Snelheid gekregen heeft. Zulk een
„ Kragt wordt ook gevonden in een gefpannen Veer, terwijl ze zig met
'er
Yî. Les.
jî
Si
jj
§. 135. Quoniam corpus , vel quiefcens
ad mouim concitans, vel in motu confti-
tuti motum immutans,five quoad diredb'o-
nem, vel ad celeritatera folam, five quo-
ad utrumque fimul agit ; corpus in motu
conjtitutum vi agendi prceditum ejl. ,
§. 137. Vis illa corporum aftiva dicitur
Vis Matrix, quia nempe motui locali ad-
herer.
§. 149. Vis matrix conjiftit in continuo
conatu mutandi locum.
170. Oimiis materia in continuo motueji.
§• ^is dkkm mortua, quœ in folo
conatu ad motum fubfiftit. Dicitur enim
Elementaris.
Iftiusmodi vis mortua eft gravitas quam-
diu grave ex filo fufpenfum defcendere ni-
titur, tamen aftu defcendere nequit : etiam
talis eft vis in Elaftro tenfo, dum fè refti-
tuere nititur, ob prEefens autein obftacu-
lum reftituere nequit, ^c.
357. Vis v^a dicitur, quœ cum mo-
tu locah conjunâa eft, amp; ad motum lo-
calem porro producendum tendit
Iftiusmodi vis viva eft in gravi cadente
ub) jam ahquem celeritatis gradum acqui-
» 'er daad herfielt, en 't is ook dezelfde Kragt , die plaats heeft in een YI. Les.
j, Kogel , door de Kragt van Kruit uit een Stuk gefchut gefchoten. De
j, Heer Leibnitz is de eerfle geweefl, die het verfchil tuffen levende en
}, doode Kragt, door de Natuurkundigen en Wiskundigen verwaarloosd ,
5, heeft beginnen te onderzoeken in de Ma Eruditorum van 't jaar 1695.
„ pag. 149.
„ 5. 471. Een fchadelijke Uitwerking [Effeäus nociitis^ is die , welke de
Kragt te niet doet, waardoor ze voortgebragt wordt; een fcbadelooze Uit-
werking lEffeSus innocuns~\ is die, welke de Beweegkragt niet vernietigt,
maar in haar geheel laat.
,, Bij voorbeeld in een eenparige Beweging is de Uitwerking van de Be-
weegkragt de vervoering van het bewegende lighaam door een Ruimte.
Indien de Beweging gefchiedt in een Middelflof zonder Weerfland is de
Uitwerking fchadeloos [^innocuus'] indien ze gefchiedt in een Weerfland
biedende IMiddelflof is het zeker, dat de Snelheid, en gevolgelijk ook de
Kragt, gedurig vermindert en daarom is de Uitwerking fchadelijk.
9gt;
99
i9
9J
9J
9J
jj
» 5' 473- De fchadelijke Uitwerkingen zijn, gelijk de Kragten, die zs te niet
doen enz.
5, Hieruit blijkt, dat het berugte befchouwende Voorflel iTheorema^ dat
de Uitwerkingen evenredig moeten zijn aan de Kragten of de Oorzaken ,
die ze voortbrengen, niet anders verftaan moet worden, dan van de fchade-
lijke Uitwerkingen \_Effeäus nocuij want dit kan niet betoogd worden van
alle Uitwerkingen in 't algemeen; maar veel eer kan men het tegendeel
toonen, ja dit blijkt uit de Bepaling [Deßnition] zelf van de fchadelooze
Uitwerking.
99
9J
J9
iJ
99
3gt;
J9
Jgt;
Talis etiam deprehenditur in Ela-
Itro tenfo, dum aQu reftituitur. Nee alia
inelt globo vi pulveris pyrii ex Tormento
^ï^plofo. Dilferentiam Vis vivœ a mortua,
cum a Philofophis, tum a Mathematicis,
fnbsp;primus fcrutari cepit Leibnitius
m Atl. Eruditorum A. 1695. p. 149.
nnn'r^^j ^ffeStus uocuus, cft Qui vim,
Kpf fprinbsp;motricem non abfor-
Fv tn-.H™ ^quot;f^meratam relinquit.
mor^îcis eànbsp;œquabih effeftus vis
Fnim vem rnbsp;™°bilis per fpatiuw.
Enim vero fi motus fit in medio iVon refi-
J, 5- 474-
ftente effeftus innocuus eft ; fi movetur in
medio refiftente confiât - celeritatem
contitinuô decrefcere^ amp; confequenter vim
quoque ; efFeftus ergo nocuus eft.
§• 473- -Ejfe^W'f nocui funt ut vires ,
qiias abj'orhent.
Patet hinc , pervulgatum iltud iheo-
rema de effcdtibus caufœ feu viribus cau-
fœ fuas proportionalibus non intelligendum
nifi de effeftibus notuis. Neque enim in
genere de effeftibus id demonflrari poteft:
quin potius contrarium odendi poteft
ex ipfa definitione effeftus innocui per f®
patet.
§• ■1-74- Dewijl de Hoeveelheid der fchadelijke Uitwerkingen [^EffeStus
„ nocui'] afhangt van de Hoeveelheid der Kragten , die ze te niet doen ,
„ moet men in hel rekenen van die fchadelijke Uilwerkingen geen agt geven op
„ de Tijden. quot;
De Bepalingen van Wolfius, .öïe onze Schrijver onderftelt dat zijne Lezers
aannemen, gelijk hij zelf doet, vooraf hebbende laten gaan, zal ik den kor-
ten inhoud van 't Vertoog van onzen Schrijver laten volgen. -- Hij
gaat vervolgens over tot het opgeven van zijne Merkteekening INotatio'J
of verklaring der Teekenen [Symbols] die hij gebruikt, welke zijn, als
volgt.
Indien twee Kragten hare Uitwerkingen voortbrengen door te werken, of
te blijven werken gedurende zekere tijden, en deze Kragten verbeeld wor-
den door V en D, noemt hij E de Uitwerking van de Kragt V, voortge-
bragt in den tijd T , en de Uitwerking van de Kragt v, voortgebragt in
dezen tijd t, noemt hij e.
Ik zal hier agter toonen, dat, niettegenftaande onze Schrijver deze Merk-
teekening , en 'tgeen hij daaruit afleidt, toepafle op alle Kragten in 't al-
gemeen, het rnaar toegepaft moet worden op de Kragten, waardoor ligha-
men in Beweging gebragt worden, of waardoor hunne Bewegingen veran-
derd worden, en dat het van zulke Kragten alleen is, die grooter of klei-
ner zijn, of liever die een grooter of kleiner Uitwerking voortbrengen naar
de Tijden , gedurende welke zij werken , dat het beveftigd kan worden
hetgeen onze Schrijver opgeeft in de vier volgende Stellingen , waarin de
Leer bijeen getrokken is, die de 15. Bladzijden van zijn eerfte Hoofdftuk
behe'zen.
cequalibus in temporihus produxerint funt
illcB in ratione compofita ex effeStuum dire-
£ta amp;f temporum inverfa rationibus. Bico
5- 34- Derhalve indien V = v, za.\ ook T : t : : E : e-, dat is, de Uit-
„ werkingen, door evengelijke Kragten, of door dezelfde Kragt, voortgebragt vol-
„ gen de Reden [Ratio] der Tijden, waarin ze voortgebragt worden. '
5) 5- 35- Indien twee Kragten ongelijke Uitwerkingen voortbrengen in verfchil-
„ lende
§. 474. Quoniam quantitas effedluum
nocuorum pendet a quantitate virium
quas abforbent, in effeciibus nocuis cefti-
mandis non habenda eft ratio Temporum.
TI. Les,
§• 34. Ergofi V — v, etiam erit T : t
: _E : e ; hoe eft, effeStus ab lequalibus
viribus vel eadem vi prceftiti rationem tem-
porim, in quibus producimtur ipfi, fequun-
tiir.
35. Si vires duce effeStus incequales in-
pe ft vis V producet, in tempore t, effe-
dlum e, produat^vis V, ineodem tempo-
re t, effcftum Si porro vis V in tem-
pore t, producet effedlum vis eadera
V
-ocr page 135-„ hnäe Tijden , zijn die Kragten in een Reden , welke fatnengefleld is uit de yi. Lef.
„ regtftreekfe [direóla] Reden van die Uitwerkingen, en de omgekeerde [Imcxh']
„ Reden der Tijden, quot; dat is, die Kragten zul en zijn, gelijk de Uitwerkin-
gen , die ze voortbrengen , verdeeld door de 1'ijden , gedurende welke zij
Werken, „ zoodat het zijn zal V: v: : Et: eT, of V: v: : :nbsp;Na-
„ tnenUjk indien de Kragt v in den Tijd t de Uitwerking e voortbrengt, zal de
„ Kragt v in denzelfden Tijd t voortbrengen een Uitwerking = —,quot; omdat in
evengelijke Tijden de Uitwerkingen zijn, gelijk de Kragten. „ Ferder, in-
„ dien de Kragt v in den tijd t een Uitwerking voortbrengt = —, zal die zelfde
j, Kragt V in den tijd T een Uitwerking voortbrengen =-- ( vólgens de
tv
laatfte g. 34). Maar de Uitwerking van de Kragt V in den tijd T =
3)
T 6
Derhalve is -~f-__E, gevolgelijk is T eV^tvE'y en daarom ookV:v: :
gt;3
E ^ ^
T • t
jgt;
tv
eT
Er: eT: :
j, 5- 36. Omdat volgens de Betoging in de voorgaande 35. TeV = t
Et;, is ook E: c: : TV: tv. Derhalve zijn de Uitwerkingen van Kragten
3gt; in 't algemeen in een Reden, die famengefteld is uit de regtßreekfe Redenen der
Kragten en der Tijden, quot; dat is, de Uitwerkingen der Kragten zijn , ge-
quot;jl». de Kragten, vermeenigvuldigd door den Tijd van hare Werking.
quot; 5. 37- Verder, dewijl TeY=tEv, zal T: t: : Ev: eY: — :
gt;» J^erhalve zijn de tijden in een famengeflelde Reden uit de regtflreekfe Reden
der
jj
in tempore T produeet eiFeiftum ^ ^
Sed eftaus vis V, in tempore T=E.
amp; TêV=ïï;E, aedeni-
enbsp;ïnbsp;X
cedentem eft TeV=fE'o, erit etiam E t
fi : : TV : ff. Sunt adeo effeStus qua~
rumcutique virium in ratione compofita, e
rationibus direStis virium amp; temporum.
TeV
tv
§. 37. Porro , quia eft TeV = ïE'Z),
erit T : i : : E-ü : cV ::-—nbsp;Sunt
V V
proinde tempora in ratione compofita ex ef-
feäuum direSta, ^ virium inverfa.
VL Les. ,, der Uitwerkingen en de omgekeerde Reden der Kragten; quot; of gelijk de Uit-
werkingen , verdeeld door de Kragten, waardoor ze voortgebragt worden.
Onze Schrijver tragt in zijn tweede Hoofdftuk deze Grondbeginfelen van
de Kragtkunde, in het eerfte Hoofdftuk voorgedragen, toe te paflen op de
Kragten, welke zijn in lighamen, die in Beweging zijn.
55 5- 38- De Aandrang [Impetus] van een lighaam (ym. dt Engel f en genoemd
„ Momentmn, en van den Ridder Ifaac Newton Q_uantitas motus) is de Uit-
,, komfl [ Produélum ] van de MaJJa van het lighaam, vermeenigvuldigd door de
„ Snelheid, waarmeê het beweegt. - Dus is CxM=:CIVl de Aandrang
„ [Impetus2 of Moment - kragt, van het lighaam M, bewogen met de Snel-
„ heid C. - Op dezelfde wijs is cgt;im = cm de Aandrang [Jmpetus'J van
„ een ander lighaam m, bewogen met de Snelheid c.
„ 40. De Uitwerking van de Beweegkragt, of de Kragt van een bewe-
5, gend lighaam, is datgene, hetwelk de Beweegkragt voortbrengt.
,, 5. 41. De Uitwerking van de Beweegkragt is de Aandrang [Impetus] Mo-
„ ment-kragt, welke een bewegend lighaam heeft.
i'quot;
v!
i
„ g. 42. De Uitwerkingen der BeiveegkragUn zijn evenredig aan de Aandran-
„ gen [Impetus] oi MomQnt-kx^gtQn der lighamen, welke bewogen worden door
„ de Werking dier Kragten.
g even-
g. 51. Die kleine Tijdflonden [Tempufcula] gedurende welke de lighamen
„ zig onthouden [haerent] in elk punt hunner StreekUjnen, zijn weerkeeri^
„ redig aan de Snelheden, waarmeê de lighamen bewegen.
„ g. 53. en volgende. De Tijden , die hejleed worden van de Beweegkragten
„ in het voortbrengen van hare Uitwerkingen, zijn weerkeerig evenredig aan de
Snelheden, waarmeê de lighamen gevoerd worden door de Werking dier Kragten.
5. 56.
11,.'
»
38. Impetus eft produSliim Maffce cor-
poris in celeritatem, quamovetur. -— Sic
CxM=rCM eft impetus corporis M mo-
ti celeritate C. --- Sicut cxm=cm eft
impetus alius corporis m moti celeritate c.
§. 40. EffeStus vis motricis eft id, quod
vis matrix producit.
§. 41. Vis motricis effeStus eft impetus,
quera corpus motura habet.
I •
\
§. 42. EffeStus viriim motriciim fiint
impetibus proportionales , quos corpora ab
Ulis mota hahent.
§.51. Tempufcula, per quce corpora hcs-
rent in fingulispunSlis fuarum direStionis li-
n-earu?n, funt celeritatibus, qiiibus corpora
moventur, reciprocè proportionalia.
§• 53- amp; feq. Tempora, qu(B a viribus
motricibus impenduntur prodiicendis effeSti-
bus
-ocr page 137-„ 5. 56. De Beweegkragten , welke een dadelijke Bezveging altijd verzeilen, yj.u^,
„ ^zijn in een famengejlelde Reden uit de regtjtreekfe Redenen van de Vierkanten
der Snelheden, waarmeê de lighamen dm deze Kragten gevoerd worden, en de
„' Majfaas dezer lighamen,quot; of mec andere woorden, de Kragten van be-
wegende lighamen zijn, gelijk de Hoeveelheden van Stof in de bewegende
lighamen, vermeenigvuldigd door de Vierkanten der betrekkelijke Snelheden.
„ Indien de Kragt V het lighaam M beweegt met de Snelheid C, en der-
„ zelver Uitwerking genoemd wordt E, en de Tijd, waarin ze het doet,
T; en indien de Kragt v het lighaam m beweegt met de Snelheid c, en
„' de Uitwerking van deze genoemd wordt e, en de l'ijd , waarin ze het
„ doet, t, zalmen (volgens 35.) hebben V : u : : Ef : eT; maar (vol-
„ gens 5. 42-) is E : e : : C JM : en (volgens 53.) is ï : T : : C
eT : : EC : ec : : C M : c m; dat is,_met woor-
De Reden der Beweegkragten , die de dadelijke
Beweging verzeilen, wordt famengefteld uit de regtftreekfe Redenen van
„ de door zig zelve vermeenigvuldigde \_duplicata'] Reden der Snelheden en
„ de enkele Reden der Maflaas. quot;
Een kort begrip van dit Vertoog gegeven hebbende, zal ik nu tragten te
toonen , waarin de Bedriegreden van deze voorgewende Betoging gelegen
zij. Om dit wel te doen , moet men vooreerft een regt begrip zoeken te
krijgen van de Woorden, in dezelve gebruikt , dewijl de meefte gefchillen
ontftaan uit verfchillende Denkbeelden, gehegt aan dezelfde Uitdrukkingen,
of uit verfchillende uitdrukkingen, gebruikt om dezelfde Denkbeelden te be-
teekenen.
I. Onze Schrijver en de meefte aanhangers van het gevoelen van Leibnitz
(want ze zijn het hier in zelf alle niet eens) houden ftaande, dat, wanneer
lighaam in Beweging is, die Beweging maar aangemerkt moet worden,
als de Uitwerking van een Kragt, die in dat lighaam hangt, terwijl het in
Beweging is (onderfcheiden van de Kragt van Werkeloosheid, die zij toe-
ftaan
gens
_ : c. Derhalve is Er
den uitgedrukt,
—1
c nr.
^M-f fuis, funt reciproce proportionalia cele-
ritatihus, quibus feriintur corpora, illis vi-
1'ibiis mota.
Vires motrices cum motu aStuali
con]unaœ funt in ratione compofita è dire£tis
ratiombus qmdratorum celeritatum, quibus
horum corporum. Si vis V moveat corpus
F Ïmnnfn'nbsp;^ff^dlus dicitur
E, tempufque quo hunc prœftat T; atque
vis v moveat corpus w celeritate c, hu-
jufque effeftus dicatur e, tempufque quo
eum prsftat i: erit (S-.vO V : : : Ef
: eT. SedeftE:e::CM:cm (§.42.)
amp; ctiam eft J : T : : C :_c (§. 53.) Hinc
Ei : eT : : EC : ec : : C'M : c'm. Vel
fi verbis agendum fit - Rado virium.
motricium cum motu adluali conjunftarum
componitur e rationibus direüis celerita-
tum duplicata amp; maftaium fimplici,
N 2
-ocr page 138-TI. Les. ftaan inhangende te zijn in hetzelfde lighaam, terwijl het in Ruft is) welke
het lighaam met 'er daad van plaats tot plaats vervoert door op hetzelve al-
tijd met dezelfde Sterkte l/nten/ity'] te werken in elk Natuurkenners Punt
[_Fbyfical Point^ van de Lijn, welke het lighaam befchrijft [»ƒ doorloopt'].
Dit is duidelijk uit denbsp;van onzen Schrijver en uit de 471'^® van de
Cosmologia van tVolfius, tevoren bijgebragt. Indien'er dan zoodanige Kragt
(van hen Beweeg-kragt [Fis rnotrix] genoemd) hare beftaaniijkheid heefc
in een lighaam, dat in Beweging is, verfchillende van de Kragt van Wer-
keloosheid [Fis Inertie'] moet die Kragt noodzakelijk gefchapen , of voort-
gebragt worden op het oogenblik, waarin het lighaam in Beweging gebragt
wordt, en de Kragt van Werkeloosheid, die het lighaam had, toen het in
Ruft was , moet op hetzelfde oogenblik vernietigd of te niet gedaan wor-
den ; of anders moet 'er in hetzelfde lighaam een tweevoudige Kragt wezen,
namenlijk deze (ware of voorgegeven) Beweeg-kragt, die het door de Ruim-
te voortvoert, en de Kragt van ÏFerkeloosheid, waardoor het den ftaat, waar-
in het is (hetzij van Beweging of Ruft) tragt te behouden. Integendeel,
wanneer men de Bepalingen van de Kragt van Werkeloosheid volgens het ge-
voelen van den Ridder Ifaac Newton, en van Wolfius en anderen , die in 't
begrip van Leibnilz zijn, met aandagt vergelijkt, kan men gemakkelijk zien,
dat deze twee voorgegeven onderfcheiden Kragten in der daad maar ééne
en dezelfde zijn. Zie hier de Bepaling van den Ridder Ifaak Newton, 1. Boek,
3.Bepal. 1 ,, De ingelijfde of ingeboren Kragt [Vis infita] van Stof is een Ver-
mogen om Weerfland te bieden, waardoor elk lighaam, zooveel in hetzelve is,
tragt te volharden in zijnen flaat, hetzij van Rufl, hetzij van eenparige Be-
weging in een regte Lijn. Deze Kragt is altijd evenredig aan dat lighaam,
welkes Kragt ze is , en verfchilt niets van de Werkeloosheid van Stof,
dan alleen in onze manier van bevatting. Door de Werkeloosheid van
Stof gefchiedt het , dat elk lighaam uit zijnen ftaat , hetzij van ruften ,
hetzij van bewegen, met moeite verdreven wordt, waarom de ingelijfde
of ingeboren Kragt [_Vis infita] ook met een zeer kragtigen naam Kragt
van Werkeloosheid [_Vis Inertice'j genoemd kan worden. quot;
Uit de 130^« 5. nu van Wolfius, te voren aangehaald, blijkt, dat zij toe-
ftaan, dat een lighaam door de Kragt van Werkeloosheid in Ruft blijft, en
Weerftand biedt, wanneer het in Beweging gebragt wordt; en uit de 132quot;=
blijkt ook, dat ze toeftaan, dat een lighaam, in Beweging gebragt zijn-
de
3J
jj
JJ
35
gt;gt;
35
Heec femper proportionalis eft fuo cor-
pori, neque differt quicquam ab Inertia
MaftÏE , mfi m modo concipiendi. Per
Inertiam Materia, fit ut corpus omne de
ftatu fuo vel quiefcendi, vel movendi dif-
ficulter deturbetur. Unde etiam Vis infi-
ta.
1nbsp; PhilofophicB Naturalis Principia Ma-
thematica , Lib. I. Def. 3. Materies Vis
infita eft potentia reßftendl, qua corpus u-\
numquodque, quantum in fe eji, perfeverat
in ftatu J'uo vel quiefcendi, vel movendi u-
niformiter in Directum.
de door de Kragt van Werkeloosheid Weerftand biedt tegen de verande- Vi. Les.
ring uit den ftaac , waarin het is, namenlijk van eenpariglijk te bewegen,
welke Kragt van Werkeloosheid derhalve genoegzaam zijn moet, om dat
lighaam in een eenparige Beweging voor akijd te onderhouden , totdat 'er
een niewe oorzaak tuffen beide kome. Dit is het regte Denkbeeld, dat we
moeten maken van de Kragt van een lighaam , dat reets in Beweging is ,
hetzij we dezelve met den Ridder Ifaac Newton noemen, Fis Inertice^ [Kragt
van Werkeloosheid] of met de navolgeren van Leibnitz Vis Motrix [Be-
weegkragt].
2. 'Tgeen onze Schrijver in navolging vmWoifius noemt Fis viva (of le-
vende Kragt, gepaard met dadelijke Beweging) is niets meer, dan de Fis
infita [ingelijfde Kragt] waarvan we zoo even de Bepaling uit den Ridder
Ifaac Newton hebben aangehaald. Om dit te bewijzen, behoeven we maar
bij te brengen de eigen woorden van onzen Schrijver (§. 47.) „ Wanneer
„ ik zal fpreken van de Vis viva, of levende Kragt, die altijd gepaard is
„ met dadelijke Beweging, blijkt (uit derzelver Bepaling) (zie JVolfius) dat
„ ik, zullende handelen van de Vis viva, of levende Kragt, alleen die Kragt
„ moet befchouwen, die in het lighaam is, wanneer het reets in Beweging is.
„ Derhalve de mededeeling van Beweging uitfluitende, geef ik alleenlijk agt
„ op die Kragt, welke in een lighaam is, dat reets beweegt met een een-
„ parige Snelheid. 'T is deze Snelheid , die ik in 't vervolg op 't oog
„ heb. quot;
q Laat nu om niet over woorden te twiften, de Kragt, die in een lig-
haam is dat'in Beweging is, genoemd worden met den naam van Fis Iner-
tice [Kragt van Werkeloosheid] of Fis motrix [Beweegkragt] onze Schrij-
ver maakt een verkeerd gebruik van zijne woorden en 'J'eekenen lSymbola_
wanneer hij zijne Betoging (§. jö-) op deze wijs begint. —— ,, Indien
gt;, de Kragt V het lighaam M beweegt met een Snelheid C , laten we ce
» Uitwerking van die Kragt noemen £, en den Tijd, in het voortbrengen
» van die Uitwerking befteed, T, enz. quot; omdat, tenzij 'er een niewe Kragt
tuffenbeide kome, of een niewe ingedrukte Kragt ^Fis impre£a] tegenwer-
ke, de Kragt van het lighaam, dat in Beweging is , dezelfde is (dat is,
het zou denzelfden hinderpaal uit den weg ruimen, denzelfden Slag maken.
ta, nomine fignificantiffimo, Fis Inertice
dici poffic.
QP^quot;^ vim vivam dicam, qus cum
motu attuali conjunfta eft, (per ejus de-
pnitionevi) patet earn tum mihi inprcefentia-
rum confiderandam ejje de vi viva aöuro, qm
jam corpori moto ineß. Proinde abftraho a
communicatione motus: atque ad vim earn
folum attendo, qu£ corpori jam moto cele-
ritate uniformi, vel squabili, ineft: hanc
,enim celeritatera in fequeatibus inteuigo.
VI. Les. of dezelfde Moment - kragt te niet doen, die in een tegenftrijdigen Streek
werkte, in eenigerlei Punt van de ijjn, of Ruimte, die iiet in zijne Bewe-
ging doorloopt) zoodat de tijden niets te doen konnen hebben in de Op-
rekening der Kragten van lighamen, die reets in Beweging zijn {Vires mo-
trices [Beweegkragten] of ivfitiB [ingelijfde]) en dewijl de indeplaatsftel-
Jing, die de Schrijver invoert uit een aanmerking der Tijden, nooit waar
kan zijn, dan in één bijzonder geval, dat betrekking heeft tot andere foor-
ten van Kragten (namenlijk de Vires impre^lfce, onngedrukte Kragten) moet
zijne geheele Betoging omver vallen.
4. Daarenboven, indien toegeftaan werd , dat de Beweging van het lig-
haam toegefchreven moeft worden aan de gedurige Werking van een Kragt,
inhangende in het lighaam {Bemegkragt genoemd) het is algemeen bekend
(en onze Schrijver laeeft het zeer klaar betoogd in zijn g.) dat de Uit-
werkingen altijd evenredig zijn aan hare oorzaken, wanneer die Uitwerkin-
gen voortgebragt worden in denzelfden tijd, of in evengelijke tijden. De-
wijl dan de Kragten- van lighamen, die in Beweging zijn (Vires motrices ,
pf i}7fitcc, Beweegkragten, of ingelijfde Kragten) niet toenemen of afnemen
in eenige Evenredigheid met de Tijden van hare (ware of voorgegeven)
Werkingen, zoo moeten, indien de tijden van de during der Bewegino-en,
of de Werkingen van die Kragten in de Rekening gebragt moeten worden'
zoo moeten, zeg ik, die Tijden onderfteld worden evengelijk te zijn, de-
wijl het niet alleen ongerijmd , maar ook belaggelijk zijn zou, Kragten te
vergelijken, die gedurende ongelijke Tijden werken, en die ongelijke l^ij-
den in de Rekening te brengen, niettegenftaande die Kragten dezelfde blij-
ven, hetzij ze gedurende een langer, of een korter Tijd werken. Derhal-
ve moeten in de algemeene Uitdrukking [ExpreJJion'] van onzen Schrijver
5. 35. namenlijk Y : v :: Et : eT, indien hij door V en twee verfchil-
lende Kragten van bewegende lighamen {Vires motrices, of infitce, Beweeg-
kragten, of ingelijfde Kragten uitdrukt, de Tijden t en T onderfteld Avor-
den evengelijk te zijn, volgens hetgeen zoo even gezegd is, in welk geval
y : u : : E : e : : CM : c?;?, net hetzelfde, als volgens het oude gevoe-
len , hetwelk hierdoor van ter zijde een bewijs krijgt uit deze Grondbe-
ginfelen van de Kragtkunde [Dynamica Principia] zelf van onzen Schrijver.
5. Hieruit blijkt ook duidelijk , dat alles, wat in het eerfte Hoofdftuk
van onzen Schrijver vervat is (waarvan we de vier voornaamfte befchou-
wende Stellingen te voren hebben bijgebragt) waarin de Tijden Ten t on-
ftatum vel quiefcendi vel movendi unifor-
miter in direStum. - Confidit htec Vis
in actione fola, neque poft aftionem per-
raanet
-ocr page 141-derfteld worden verfchiüende te zijn , nooit beveftigd kan worden van de yi. Les.
Kragten van lighamen, die in Beweging zijn {Vires motrkes, oHnfitce, Be-
weegkragten, of ingelijfde Kragten).
6.nbsp;Maar indien we onderftellen , dat in de 35^= ennbsp;van onzen
Schrijver de Kragten , verftaan en uitgedrukt door V en v, _ zulke Kragten
zijn, die lighamen in Beweging brengen, of de Beweging, die ze reets had-
den, veranderen, waartoe altoos ^yd vereift wordt (dat is, zulke Kragten,
als de Ridder Ifaac Newton noemt Vires impreßk [ingedrukte Kragten] en
die hij in zijn I. Boek, 4. Bepaling, op deze wijs bepaalt „ Een ingedrukte
„ Kragt is een Werking, geoefend op een lighaam, om deszelfs fiaat van Ruft,
„ nf eenparige Beweging in een regie Lijn, te veranderen. - Deze Kragt
„ beftaat in de Werking alleen , en blijft niet langer in het lighaam, dan
„ de Werking duurt: want een lighaam blijft in eiken niewen ftaat volhar-
„ den door de Kragt van Werkeloosheid alleen; de ingedrukte Kragt is van
„ verfchillende oorfprongen, als van Aanbotfing, van Drukking, van mid-
„ delpunttrekkende Kragt. quot;) dan moeten de Tijden T en f , geduurende
welke deze Kragten onderfteld worden te werken, waarlijk in de Rekening
gebragt worden. Dan zal de Uitdrukking [_Expreffion] van die Vires impreße,
of ingedrukte Kragten, zijn, gelijk in de 35^« van onzen Schrijver, na-
menlijk V : t) : : Et : eT : : CMf : cmT : : :
X. y
7.nbsp;De Bedriegreden van de Betoging van onzen Schrijver in zijne
is deze, namenlijk dat hij in zijne Uitdrukking de Snelheden C en c inbrengt
ir1 de plaats van de Tijden t en T. Deze verwilTeling is nooit goed, nog
kan ooit toegeftaan worden, dan in één enkel geval, namenlijk wanneer door
de Letteren V en t; verftaan worden (niet Kragten van lighamen, die reets
in Beweging zijn {Vires motrices vel infitce, Beweegkragten, of ingelijfde Krag-
en ) omdat die , gelijk we in de 4'*= Aanmerking getoond hebben , geene
Reden van de Tijden hunner Werkingen of During volgen, maar) inge-
drukte Kragten {Vires imprejpe) werkende op het lighaam M en m door
evengelijke Ruimtens, en elke van dezelven altijd werkende met evengelijke
Sterkte [_Intenfity']. Dewijl de Snelheden dan, die de lighamen gekregen
hebben op het end van die evengelijke Ruimtens, weerkeerig ^reciprocal']
zijn tot de Tijden van Werking, zullen we hebben t : T : : C•: c; en in
plaats van V : : : CM? : cniT, zullen we hebben V : u : : CxMxC :
c-mxc; dat is, de ingedrukte Kragten {Vires imprejfa) die op de lighamen
Perfeverat enim cor-
inStiï - eftnbsp;per folam Vim
ineitiK, eft autem vis hiprefla diverfa-
werk-
rum originum, ut ex adu, ex preffione,
ex vi centripeta.
VJ. Les. werkten, gedurende de Tijden T en ï, door evengelijke Ruimtens, en elk
van dezelven altijd werkende met dezelfde Sterkte [_IntenJity] zullen zijn,
gelijk de Vierkanten der Snelheden , vermeenigvuldigd door de MafTaas.
Hieruit kan men evenwel niet befluiten (zelf in opzigt van de inge-
drukte Kragten , f^'ires imprejpe) dat het dus algemeen plaats heeft, dewijl
men dan een algemeen befiuit zou trekken uit een en cel bijzonder geval:
want indien de Ruimtens (door welke twee verfchillende ingedrukte Krag-
ten V en V werkende zijn op de lighamen M en m, gedurende de '1'ijden
T en t) verfchillende zijn, zullen de Snelheden, die de lighamen verkregen
zullen hebben op het end van die 'l ijden , niet weerkeerig evenredig zijn
aan die Tijden, in welke gévallen de verwiffeling van C en c voor t en T
niet ingevoerd kan worden, en de Uitdrukking [ExpreJfion~\ van deze inge-
drukte Kragten, zal blijven , gelijk te voren, V : u ; : Ef ; eT, of V :
V : : ^^ : dat is, de ingedrukte Kragten zullen altijd zijn, gelijk de
1 t
Moment-kragten, die ze geven aan de lighamen, verdeeld door de Tijden ,
gedurende welke zij werken, om die te geven. Dees Regel zal altijd goed
zijn in alle gevallen, hoedanig ze ook zijn mogen ; maar men kan, gelijk
we reets gezegd hebben, op geenerlei wijs dezelfde redenkaveling toepaffen
op de Kragten van lighamen, die in Beweging zijn (Fires motrices, of infi-
tce) die nooit toenemen, of afnemen in eenige Evenredigheid van de Tijden
hunner Werkingen of During.
Her fchijnt, dat het gantfe oogmerk van onzen Schrijver in dit tweede
Hoafdftuk geweeft is deze verwiffeling van C en c voor t en T te beves-
tigen , om dezelfde redenkaveUngen toe te paffen op de Kragten van lig-
hamen, die in Beweging zijn {Vires motrices, of infitce) en dezelfde Teeke-
nen \_Sym})ola'} daartoe te gebruiken, waarvan hij zig bediend had in zijn
eerfte Hoofdftuk , waarin hij handelt van de Kragten in 't algemeen. Hij
erkent het eeniger mate in zijne 55««= g. alwaar hij zijne Betoging van een
weerkeerige Reden tuffen de Tijden, die een lighaam zig onthoudt {hisret,
gelijk hij 't noemt) in elk Punt van zijne Streeklijn en deszelfs Snelheid,
tragt op te helderen. Zie hier zijne woorden, „ Dewijl ik voorzie, dat de
,, zoo even betoogde Stelling de voornaamfte en befte grondflag zijn zal van
„ deze Verhandeling, zal ik ze nog op een andere wijs betogen. quot;
9. In zijne 57«' befchuldigt onze Schrijver alle de aanhangeren van het
oude gevoelen ( onder den naam van Kartefianen) van het verwaarloozen van
de Reden [ Ratio ] der Tijden in de optekening van Kragten , tegen zijne
Grondbeginfelen van de Kragtkunde [ Dynamiek Principles ] welke hij zegt
dat we zelf niet afkeuren. Ic heb in de eerfte Aanmerking bewezen, met
welke bepaling zijne Grondbeginfels van de Kragtkunde toegeftaan moeten
worden; maar wat datgene belangt, waarvan hij ons befchuldigt, wij zijn vi. Lcj.
'er zoo ver af, van daar fchuldig aan te wezen , dat het zelf uit hoofde
van de Tijden in de Rekening te brengen gefchiedt, dat we ftaande hou-
den , dat de ingedrukte Kragten {Vires imprejja) zijn, gelijk de Maffaas,
vermeenigvuldigd door de Snelheden der lighamen, die ze in Beweging bren-
gen, indien de Tijden, gedurende welke zij werken, evengelijk zijii; en dat
die Kragten zijn, gelijk de Uitkomften van de Maffaas, vermeenigvuldigd
door de Snelheden, verdeeld door de Tijden, indien de Tijden hunner Wer-
kingen verfchillende zijn.
Het is ook in gevolg van een regte agtgeving op de Tijden, dat we blij-
ven ftaande houden, dat de Kragten van lighamen, die reets in Beweging
zijn {Vires motrices, of infita) altijd evenredig zijn aan de Momentkragten
zelf, of gelijk de Uitkomften van de Maffaas, vermeenigvuldigd door de
Snelheden, omdat, hetzij de Tijden, gedurende welke die Kragten voorge-
geven worden te werken op de lighamen , lang of kort zijn , de lighamen
dezelfde Uitwerking zullen voortbrengen in elk oogenblik van de During der
Beweging; en, dewijl de Kragten, in die lighamen inhangende, nog toe-
gt; nog afnemen in eenige Reden van de Tijden, zoo moeten gevol-
gelijk die Tijden natuurlijk onderfteld worden evengelijk te zijn, of anders
geheel uitgelaten worden uit de Uitdrukking der Kragten, in die bewegende
Hghamen inhangende. Onze Schrijver voegt 'er voor zijn befluit bij , dat
hij zijne Leer zou konnen ophelderen met een groote meenigte van voor-
beelden in veerkragtelooze zoo wel, als veerkragtige lighamen; maar dit be-
waart hij voor een ander Vertoog, hebbende dit alleen gefchikt tot een al-
gemeene Betoging van de maat van Kragten, afgeleid uit de Grondbeginfe-
en van de Kragtkunde, waarin hij volkomen vertrout, dat hij wel geflaagd
heeft: want hij befluit met God te danken (voor zijnen gelukkigen uitflag,
denk ik) met de volgende woorden, „ God, den beften en grootflenj zij Lof 3
» Eer en Heerlijkheid tot in der Eeuiigheid. Amen, quot;
Niettegenftaandè dit groote vertrouwen van onzen Schrijver van wel ge-
llaagd te hebben, was hij evenwel, indien hij zijne Voorreden (volgens de
gewoonte van de meefte Schrijveren) na zijn Vatoog gefchreven heeft,
toen nog twijfelagtig, of zijne Betoging (gelijk hij ze noemt) wel genoeg-
zaam zijn zou, om de aanhangeren van het oude gevoelen tot het niewe
over te halen: want hij zegt in die Voorreden, dat, in geval dit Vertoog
^ gewenfte Uitwerking niet mögt hebben , „ hij nog vier bijzondere Be-
3, togingen heeft van het gevoelen van Leibnitz (of van het niewe gevoe-
quot; Waardoor zijn hart (fchoon hij betuige bereid te zijn, om het Kar-
j^^^^^nse, nf het oude gevoelen, aan te nemen, wanneer het duidelijk
^^^nbsp;kragtig overtuigd is van de waarheid van het niewe
» g voelen, en in dat ftitk zoo wel geveftigd is, dat hij naaulijks kan den-
-ocr page 144-VI. Les. „ ken, dat hij daar ooit van af zal flappen. 1quot; Hy verzekert ons verder,
dat, ,, in geval deze Betoging den gewenften (ja gehoopten) uitflag niet
„ mögt hebben, hij die vier Betogingen uit zal geven. quot; f
Welken uitflag die vier andere zullen hebben , wil ik niets eens giffen ;
maar ik mag wel wagen te zeggen, dat dit Vertoog zoo ver af is van een
Betoging te zijn van het niewe gevoelen , dat integendeel de Grondbegin-
fels, die hij gelegd heeft, om het te bewijzen, meer dan genoegzaam zijn,
om het oude gevoelen te bewijzen, gelijk ik getragt heb te doen blijken in
de weinige Aanmerkingen, die ik gevoegd heb bij het berigt, hetwelk gij
mij verzogt hebt van het Vertoog zelf te geven.
onderdanige dienaar,
CHARLES DE LABELYE,
PS. Onze Schrijver ftelt in zijne Voorreden, dat het Gefchil over de Krag-
ten een Gefchil van de Wiskunde is; maar een ijgelijk, die de moeite wü
nemen, om met aandagt en onpartijdig te overwegen de grondftellige Be-
palingen , door de Schrijveren van weerskanten opgegeven, zal ligtelijk be-
grijpen, dat het Gefchil naaulijks meer is, dan een Woordentwift, of een
Gefchil van de Overnatuurkunde: want alles wel ingezien zijnde, blijkt het
duidelijk, dat hetgeen wij door het woord Kragt verftaan zeer verfchillende
is van 'tgeen 'er die Heeren door verftaan, die het gevoelen van Leihnitz
volgen. Ik verbeeld mij ook, dat het uit hoofde van de verfchillende Denk-
beelden, die gehegt worden aan een woord van zoo onbepaalde (of ruime
en nitgeftrekte) beteekenis, als het woord Kragt is, wel gebeuren kan, dat
'er zeer verfchillende befluiten getrokken worden uit die verfchillende Bepa-
lingen. Het is zekerlijk uit gebrek van behoorlijke oplettendheid op die
verfchillende Bepalingen voortgekomen , dat het Gefchil over de maat van
Krag-
tem unquam me inde dimotum iri.
t Ilias deinceps luci exponam publicje,
fi hxc traélatio optato (imo amp; fperatoj
eventu caruerit.
1nbsp; Prsefto funt quatuor aliœ diverfœ de-
monftrationes, quibus in veritate menfu-
^œ LeibnttianjF. animus, ad Car-
tesian am recipiendam , fi evidenter
demonfl:rata fuerit, seque paratus, adeo
eft obfirmatus, ac ftabilitus, ut vix pu-
Kragten reets over de veertig jaren geduurd heeft; want het Gefchil is ten vi. Lej,
ende, indien men overweegt, dat Kragten in twee foorten onderfcheiden
mogen worden, namenlijk die Kragt, die wij begrijpen elk oogenblik te be-
ftaan in een werkend lighaam (als een Boog, of een lighaam, dat reets in
Beweging is) (welke Kragt naar mijne gedagten den naam behouden mag
van Vis inßa, of inhangende Kragt, en bevonden zal worden evenredig te
zijn aan de Beweegkragt, of Hoeveelheid van Beweging, die ze in den-
zelfden tijd voort kan brengen) en een andere foort van Kragt, namenlijk
die, welke de Heeren, die van het gevoelen van Leibnitz zijn, aanmerken in
een werkend lighaam te zijn (als een Boog, of een lighaam, dat in Bewe-
ging is) en die zij meten door de geheele Uitwerking, welke die Boog, of
dat bewegend lighaam, in flaat is, om voort te brengen, totdat de Kragt,
of de Beweging, welke die Uitwerking voortbrengt, geheel te niet gedaan
zij, zonder agt te geven op den Tijd, die befleed wordt in het-voortbren-
gen van die Uitwerking, of in de geheele vernieling van die Kragt, welke
die Uitwerking voortbragt. Ik meen onderdaniglijk , dat deze Kragt ook
den naam behouden mag van werkzame Kragt {Fis aSïiva) gelijk ze van
de navolgeren van Leibnitz gevoelen genoemd wordt. - Indien men
behoorlijk agt geeft op deze onderfcheiding, zal het gemakkelijk zijn te too-
nen , in welke gevallen Kragten en hare Uitwerkingen befchoud moeten
worden in den eerflen, of in den laatllen zin ; hoe men van alle de Ver-
fchijnfelen reden kan geven volgens ééne van beide de maten van Kragten;
en hoe eenige bijzondere Proeven, die het ééne gevoelen meer, dan het an-
dere, fchijnen te begunfligen, inderdaad met beide overeenftemmen, wan-
neer men de zoo even gemelde onderfcheiding in agt neemt; maar indien
door de flijfzinnigheid van ééne van beide, of van beide de partijen, deze
onderfcheiding niet erkend wordt, en het woord Kragt volftrekcelijk bepaald
moet worden alleen tot ééne beteekenis, zal het Gefchil enkel in woorden
beftaan, en beide de partijen konnen bewijzen bijbrengen, die even beflif-
fende zijn, om te bewijzen, waarom het woord Kragt verftaan moet wor-
den in dien zin, die beft overeenkomt met elks manier van rekenen.
Nu kom ik tot het overwegen van de
befluiten, getrokken uit Putten, in klei,
or andere zagte zelfftandigheden, gemaakt
«por harde lighamen, tegen die zelfftan-
digheden aanbotfende.
zeker, dat wanneer klootfe, rol-
ip of kegelfe harde lighamen (door
eenigerlei Streek te be-
hebbennbsp;of Putten gemaakt
?nbsp;ï^elfftandigheden, tegen
rvenredTl'/quot;^^^^ die^ Putten altijd
evenredig geweeft zijn aan het Vierkant
van de Snelheid van het aanbotfende lig-
haam- De begunftigers van het niewe
gevoelen merken die Putten aan, als de
maat van de Kragt der bewegende ligha-
men , waardoor ze gemaakt worden, re-
kenende den Weerftand van de Klei te
zijn, gelijk de Kragt van het aanbotfende
hghaam ; en dit komt overeen met hunne
Bepaling van 't woord Kragt. De reden,
waarom de verdedigers van het oude ge-
voelen van hen verfchillen is, omdat de
.zagte zelfftandigheden, die de Indrukking
O 2
-ocr page 146-VI. Lej, krijgen, van hen worden aangemerict, als
Vloeifloffen ; en , fchoon ze toeftaan ,
dat de Weerftand, welken Vloeiftoffen
bieden aan lighamen, die 'er in bewegen,
is, gelijk het Vierkant van de Snelheid
van het vafte lighaam, dat in de Vloeiftof
beweegt, befluiten ze evenwel daar niet
uit, dat de Weerftand in andere gevallen
ook zijn moet, gelijk de Kragt van 't vafte
lighaam. Dereden, waarom het hier dus ge
fchiedt (Kragt nog aanmerkende, als een
oogenblikkelijke Drukking) is, omdat het
hghaam, wanneer deszelfs Snelheid op
den éénen tijd bij voorbeeld tweemaal zoo
groot is, als op een anderen tijd , twee-
maal zooveel deeltjes (^dat is, tweemaal
zooveel Hoeveelheid van Stof) zal ver-
plaatfen, en elk deeltje tweemaal zoo ver
drijven, hetwelk derhalve de terugwijking
van de Vloeiftof (of van het zagte lig-
haam ) viermaal zoo groot moet maken,
fchoon de Beweging, aan elk deeltje ge-
geven , maar zij, gelijk de Snelheid van
het aanbotfende lighaam.
Om dit wat duidelijker te maken, zoo
laat ons eens befchouwen , hoe Water
werke op het Schepbord van 't Rad van
een Stroom - molen. Wanneer het Wa-
ter, uit de Slak onderaan de Sluis uitloo-
pende,aanbotft tegen het Blad (ofSchep-
bord) en door de Molen te drajen een
zekere Uitwerking voortbrengt, en men
op die Uitwerking let ; en men vervol-
gens , wanneer de Oppervlakte van het
Water agter den Molendam viermaal
hooger zijnde (zie de VlI^e Les) uit de-
zelfde Slak met tweemaal zooveel Snel-
heid uitloopt , als tevoren , bevindt ,
dat de Uitwerking van het Rad viermaal
grooter is, dan te voren (volgende de E-
venredigheid van 't Vierkant van de Snel-
heid van het uitloopende Water} moet
men niet algemeen zeggen, dat het aan-
botfende Water werkt volgens het Vier-
kant van zijne Snelheid, en daaruit beflui-
ten, dat de Stoot van aanbotfende ligha-
men is, gelijk het Vierkant van hare Snel-
heden : want wanneer men dit geval regt
befchout, bevindt men, wanneer de Snel-
heid van het Water tweemaal zoo groot
li'
is, dat 'er tweemaal zooveel waterdeeltjies
uitloopen, en gevolgelijk wordt het Schep-
bord aangebotft door tweemaal zooveel
Stof, welke Stof tweemaal zooveel Snel-
heid hebbende, als in het eerfte geval»
moet de geheele Uitwerking viermaal zoo-
groot zijn , fchoon de oogenblikkelijke
Drukking van elk deeltje maar vergroot
worde in een enkele Evenredigheid van de
Snelheid. Indien men dan in plaats van
de Aanbotfing van Water tegen het Schep-
bord , onderftelt, dat het Schepbord be-
weegt tegen het Water, zal men bevin-
den, dat de Weerftand van het Water te-
gen het Schepbord alleenlijk is, gelijk het
Vierkant van deszelfs Snelheid, omdat hec
Schepbord met een dubbele Snelheid twee-
maal zooveel Waterdeeltjes uit den weg
zal ruimen, en elk deeltje tweemaal zoo
ver zal fchuiven. Schoon derhalve de
Weerftand vierdubbel zij, gefchiedt het
alleen, omdat 'er tweemaal zooveel V^a-
terdeeltjes in Beweging gebragt worden,
en elk van dezelven bewogen wordt met
tweemaal zooveel Moment-kragt (hier
Kragt genoemd) wanneer de quot;Snelheid
van het aanbotfende lighaam tweemaal
zoo groot is. Indien men de Indrukkin-
gen , door vafte in zagte wijkende zelf-
ftandigheden gemaakt, in dit ligt befchout,
zal al de zwarigheid verdwijnen.
Dus zal men, van welk gevoelen men
ook gebruik mag maken, mits men de ver-
fchil ende Bepaling van 't woord Kragt
in agt neme, bevinden, dat de Uitwerking
van Water, een Stroom-molen doende
bewegen, evenredig zal zijn aan 't Vier-
kant van de Snelheid van het Water, aan-
botfende tegen de Schm^boi-den van het
Rad, omdat, hoevele Gefchillen 'er ook
zijn mogen over woorden , die men aan
weerskanten niet wel verftaat, een Molen
op dezelfde wijs geboud zal worden, en
van hetzelfde voordeel zijn voor 't men-
felijke leven, op wat wijs men het woord
Kragt bepalen mag.
Om mijne bedenkingen over dit onder-
werp te befluiten, zal ik het bedrog aan-
toonen, 'twelk fommigen heeft doen ge-
looven, dat Ughamn die vallen, met meer
moeite
-ocr page 147-fcboud heeft volgens hare Uitwerkingen , yi. Les,
en niet volgens hare oorzaken, en dat ze wel
een Voortdrijving [ Impulfion ] zou kojinen
wezen , voorzooveel hem bekend is; maar
men zal het bedrog wel haaft ontdekken,
indien men de Zwaarte op zigzelve [ab-
ßraStedly2 befchout , gelijk men doen
moet, en hare ware Uitwerkingen in agt
neemt.nbsp;, , „
Laten we eens onderftellen, dat AE Pl. vïir.
(Plaat VlU. Fig. 11.) een Lijn is, lood- Fig. n.
regt op de aarde , dat is, uitgeftrekt in
den Streek, waarin Zwaarte werkt van
A naar E. Indien een lighaam in Ruft
zijnde in A, onderfteld wordt een Aan-
drijving te krijgen van de oorzaak van
Zwaarte, die het in Beweging brengt met
eenigerlei Graad van Snelheid naar E ,
moet die oorzaak van Zwaarte, die den
Stoot gaf in A , voortgevoerd worden
naar B; anders zal ze het niet verfnellen
door 'er eenige meerder Snelheid bij te
voegen enz.
Dit zou het geval zijn, indien de wer-
king van Zwaarte een Stoot was; m^ar de-
wijl Zwaarte ( of derzelver oorzaken , ge-
lijk zij het noemen) zoo wel is in B, of
C,nbsp;of D, als in A, is 'er geene noodza-
kelijkheid , om ze over te brengen tot
B, en dan tot C, en dan tot D enz., om
het lighaam te overwinnen , en tot des-
zelfs Beweging toe te doen : want indien
men het lighaam los laat in B, of C, of
D,nbsp;in plaats van in A, zal het naar bene-
den beginnen te bewegen met dezelfde
Graad van Snelheid, als indien het van A
afging. En indien men de Zwaarte aan-
merkt, als werkende, het zij in A, B, C,
of D, zal ze dezelfde Graad van Snelheid
maar beneden aan het lighaam geven in
eenig van deze Punten, hetzij dat lighaam
een kleine , of een groote. Hoeveelheid
van Stof bevatte, of dat lighaam op dien
tijd reets eenige Snelheid hebbe naar bene-
den , naar boven, in eenigerlei Streek, of
gants geene Snelheid, dat is, hetzij het
in Ruft zij, of in eenige Graad van Bewe-
ging. Hieruit blijkt , dat een lighaam ,
door Zwaarte kragt bewerkt, even gemak-
kelijk verfneM, als vertraagd wordt.
nmte door de Kragt van Zwaarte verfneld
•vaarden, dan lighamen, die naar boven wor-
den geworpen , door Zwaarte-kragt ver-
traagd worden, omdat ik verfcheiden Hee-
ren ken, die zig van deze fteUing bedie-
nen ten voordeele van het niewe gevoe-
len ; maar wanneer het regt verklaard
wordt, heeft het zulken ftut niet noo-
dig.
Dit 's hunne redenkaveling-„ Wan-
„ neer een lighaam begint te vallen ,
„ brengt de oorzaak van Zwaarte, daarop
,, werkende, hetzelve uit Ruft tot Bewe-
« ging, en geeft het (bij voorbeeld) éé-
„ ne Graad van Snelheid. Om dan een
„ tweede Graad van Snelheid te geven
„ aan het lighaam, dat nu in Beweging
„ is, moet de oorzaak van Zwaarte het
„ lighaam nagevoerd worden met dezelf-
„ de Snelheid , waarmeê het lighaam be-
weegt, anderfins zou 'er het lighaam
„ geenen Indruk van krijgen; even gelijk
5, een man , die een Bal voortflaat met
j, zijne hand, en denzelven ééne Graad
ii van Snelheid geeft, den Bal niet weer
ïj in denzelfden Streek flaan kan, tenzij
3 5 eenig vermogen den man zoo fnel
33 voortvoere , als de Bal beweegt , in
33 welk geval den bewegenden Bal in Ruft
3, zijnde in opzigt van den man, hij den-
33 zeiven weer flaan kan, en 'er nog zoo-
33 veel Snelheid bijvoegen, als hij 'er eerft
3, aan gegeven had ; maar wanneer een
33 lighaam naar boven wordt geworpen ,
ontmoet het gedurig de oorzaak van
33 Zwaarte, welke trapsgewijs deszelfs Be-
35 weging te niet doet, en geen ander be-
3, hulp vannooden heeft, om haar in ftaat
33 te ftellen, om op het lighaam te wer-
3, ken , hetwelk haar gedurig ontmoet,
3» totdat al deszelfs Beweging te niet ge-
3, daan zij. quot;
Dit zou waar zijn, indien de oorzaak
van Zwaarte een Voortdrijving Umpulfion]
ZZlF}^^ fommigen onderfteld hebben,
Ridder fe'nbsp;het gevoelen van den
\_De volgende Aanteekening behoort tot Blad.
zaam was tot mijn oogmerk dezelve aan
te merken , als naar beneden werkende
met evengelijke Kragt, gelijk ze doet on-
trent de Oppervlakte van de Aarde.
VI. Les. NB. Ik heb in dit geval de Zwaarte-
kragt niet minder aangemerkt in A, dan
in E, omdat A verder is uit het Middel-
punt van de Aarde , dewiji het genoeg-
Tl. VIII. C12) Allereerfl: zullen we onderftellen,
Fig. 11. dat A en B {Plaat VIII. Fig. 12.) naar
denzelfden kant bewegen, en laat C de
Snelheid uitdrukken van het volgende lig-
haam A , terwijl c de Snelheid uitdrukt
van het vooruitgaande lighaam B, waarom
de vergelijkende Snelheid der lighamen
zijn zal C—c, en de Som der Bewegin-
gen naar denzelfden kant zal zijn A C -h B c.
Laat de Snelheid van het lighaam A na den
Stoot, denzelfden weg loopende, dien het
te voren liep, genoemd worden x. Om-
dat de vergelijkende Snelheid der ligha-
men voor en na den Stoot dezelfde blijft,
zal de Snelheid van het lighaam wezen
Jc C—c: want de vergelijkende Snel-
heid van lighamen is evengelijk aan de O-
vermaat, waar door het fnelfte lighaam
het traagfle overtreft; derhalve moet die
Overmaat zijn C—c. Maar dewijl de Snel-
heid van 't lighaam A nu is x, zal des-
zelfs Beweging naar D zijn Aar; en dewijl
de Snelheid van het lighaam B is a; C
' —c , zal deszelfs Beweging naar den-
zelfden kant wezen Bx - - BC—Bc, en
de Som dezer Bewegingen zal evengelijk
zijn aan de Som der vorige Bewegingen ;
dat is, Ax Ba; -i- BC—Bc zal even-
gelijk zijn aan A C 4- B c ; waarom door
.Verfchikking [reducing] van de Vereffe-
ning [Equation] Ax BxzzAC — BC
AC—BC 2Bc_
aan
A-h B
de Snelheid van het lighaam A. Daarenbo-
ven is de Snelheid van het liahaam B=x
A C —BC-)- oUc
^ — cnbsp;- quot; - C —cri:
AC--BC 2Bc-^ AC-t- BC—Ac —Bc
A-
Bc
B
2AC—Ac-
=-Xï^
Ifi
-I- 2 B C; en X =
Indien BC grooter is, dan AC
zal r AC—BC 2Bc
zaï X, ot -aTb-ontken-
nende InegativeJi Hoeveelheid worden.
Derhalve zal de Snelheid van het lighaam
A geftrekt worden naar een tegenftrijdi-
gen Streek, en deszelfs Beweging naar D
zal ontkennende worden. Indien het Hg-
haam B in Ruft is, dat is, indien c is =
o, zal de Snelheid van het lighaam A na
J^Q_Tip °
den Stoot zijnvooruit, of
agteruit,naardat hetMerkteeken -t- of_
de overhand zal hebben.
Indien de lighamen A en B met de Snel-
heden C en een tegenftrijdige Streken regt-
ftreeks tegen elkander aanbotfen, zal hun-
ne Beweging naar denzelfden kant zijn
AC — Bc; en de vergelijkende Snelheid
der hghamen zal zijn C-i-c. Laat nu x
uitdrukken de Snelheid van het lighaam A
na den Stoot, dan zal deszelfs Beweging
naar denzelfden kant, gelijk te voren,
wezen Ax; de Snelheid van het lighaam
B zal ^^Jn x C-f-c (want de vel-gelij-
kende Snelheid der hghamen wordt door
den Stoot met veranderd) en de Beweging
van het hghaam B naar D zal zijn Bx
Bc — Bc; waarom de Som der Bewegin-
gen naar denzelfden kant zijn zal Ax
Bx-)-Bc — Bc, welke (volgens den eer-
flen Regel) evengelijk zal zijn aan AC
•Bc, en derhalve zal men hebben Ax
Bx = AC — BC — 2Bc enr —
AC—BC —2Bc, 2Bc,ena_
— en de Snelheid van het
AC—BC
A-hB
lighaam B zal zyn
C-t-c
BC-i-Bc
-Bc
A^Tb
A -i-lB
^2AC AC—Bc
A B
Indien B C -t- 2 B c grooter is, dan A C,
zal de Beweging van het lighaam A agter-
uit zijn naar den tegenftri]d^en kant, in
welk geval x of —nbsp;2 B c
A-^ B
een ontkennende Hoeveelheid zijn zal.
Verfcheiden mn deze Toefiellingen [Con- yi. Les.
Itruöions] zijnoorfpronkelijk van den Heer
Chriftopher Wrenn , en Chriftiaan Hui-
gens, en verder opgehelderd door eenige Be-
togingen en Uitrekeningen van Dr. John
Keil, van men ik ook een groot gedeelte
dezer Aanteekeningen, rakende de Aanbot-
fing van lighamen i ontleend beb.
J^e Waterweging IHydroßaticks] befchout de^Uitwerkingen
Igt;*!i'
VII. Lcs. I.
van de Zwaarte, Perfing, Weerlland en Beweging van
Vloeiftoffen [Fluids] hetzij ze onfamenpersbaar zijn, gelijk Water ( i)
of famenpersbaar, gelijk Lugt, als mede de Werkii^ van vafte lig-
hamen [Solids] op Vloei-wffen, en van Vloeiftoffen op vafte lig-
hamen.
Een Vloeiftof is een lighaam, hetwelk wijkt voor eenigerlei inge-
drukte Kragt, en welkes deelen door wijking gemakkelijk van elkan-
der gelcheiden worden.
2. Alle de deelen van een Vloeißof zijn zivaar op alle tijden en in
allerlei plaatsgelegenlieid , hetwelk onnoodig zou zijn te melden ,
omdat alle Stof zwaar is, indien velen niet beveftigd, en als een al-
gemeene Kundigheid [Axiom] opgegeven hadden , Hoofdßoffen
[Elements] niet wegen in hare eigen plaatfen^ bij voorbeeld dat Lugt
niet weegt in Lugt ^ nog Water in Water enz. Dit begrip is ge-
grond op deze befchouwing, namenlijk dat, wanneer men een em-
mer met Water optrekt uit een put, de hand, die het tou vaft houdt,
het gewigt niet voelt, terwijl de emmer in den put onder Water is,
maar het geheele gewigt van denzelven voelt, wanneer hij boven de
Oppervlakte van het Water in den put opgehaald is. Het is op deze
wijs met de zaak gelegen. Wanneer de emmer met Water onder de
Oppervlakte is, tragten de andere gedeeltens van het Water (onderftei
zoovele verbeelde emmers, die even hoog vol zijn, als de ware em-
mer) zoo wel te dalen, als het Water in den emmer, en met dezelf-
de
CI) Daar zijn verfcheiden middelen in
't werk gefteld , om Water te verdikken
[condenje'] maar daar is nog geene Kragt
gevonden , die 'er genoegzaam toe ge-
weeft is. De aanmerkelijkfte Proeven-zijn
genomen met holle metalen ronde Bollen,
die , met Water opgevuld , en het gat
vaft toegefchroefd zijnde, met hamers ge-
flagen, en in fterke Perfen geperft zijn,
om dezelven hunne bolronde gedaante te
doen veranderen , opdat het Water be-
vat wordende in een vat, dat van een
bolronde gedaante veranderd zijnde ,
mmder Water kon houden ^ dan de
Bol
-ocr page 151-I
1
1
M
■ - H-
i ,
A
. -U- Vi-'tS:'. : . - *
-ocr page 152-PI..IX.
Z .Deel.
Tta.Z.
T^.3.
O
Im
B
D
I'
H
B
r
X
A«
C
E
G
H'
r\ |
e | |
! | ||
A' |
B | |
S |
S |
c
E
dc Kragt, als zoovele tegengewigten van den emmer, en laten daar- vn.Les.
om met toe, dat hij daalt, hetwelk de reden is, waarom de hand 00
dien tijd het gewigt met voelt van 't Water, dat in den emmer is
Schoon derhalve de emmer met Water wel -wege in Water, weezf iiii
evenwel met over in Water. Dus kan, wanneer 'er één Portd in de
eene Schaal van een Balans gezet wordt, en een ander Pond in de
andere, memand zeggen, dat het ééne Pond niet weegt, omdat het
met daalt of het andere met overweegt; maar om alle vitterijen af te
flelf wirdLnbsp;quot;quot;quot;
iJ' A h ^nbsp;van éénen Arm van de Ba-
o^t^ent een Ga/Zon,''^-
waarmt de Lugt gepompt is met de Lugt-pomp door deszelfs Kraan
ip'nnbsp;een gedee te van een Once, op
den Bol gelegd hebbende, moet 'er een tegenwigt P in de andere
ocnaai gezet worden, om een Evenwigt te maken. Wanneer men
dan de Kraan van den Bol omdraait, en'er de Lugt inlaat, zal de Bol
:^ooyeel zwaarder worden dat men 'er het gewigtje p moet afhemen,
om het Evenwigt te herllellen. Dit bewijft, dat Lugt ween in Luzt;
wegende een Gallon Lugt ontrent een gedeelte van een Once.
4quot; Dat Water weegt in Water wordt door de volgende Proef be-
quot; vzen.
II.nbsp;PROEF.
C (Plaat IX. Fig. 2.) is een holle glazen Bol, houdende ontrent p^-ix.
PPn
Wate? v^eSikfquot; rfnbsp;'
zoo dikwi Is ï' off^mengeperft was; maar
Poriën van VmeT'rrnbsp;^^
metaal naar mate het minder
11. Deelnbsp;op^ai^kktem
een
plaats had, en dus kon het niet famenge-
perfl worden. Hieruit bleek ook, dat de
Waterdeeltjes kleiner waren, dan de Poriën
van 't metaa , zelf van goud: want het drong
in een foort van dau door een Bol van goud.
hebben, de Bol van den grootjlen inhoud is, of de
de iiieefii Stof bevat.\
VII. Les. een halve Pint, met een koperen Kraan aan denzelven, en zoo Zwaar,
dat hi), ledig zijnde, in 't Water zal zinken. Pomp 'er de Lugt uit,
en hang hem aan het end A tan de Balans AB onder de Oppervlak-
te van liet Water WW in liet Glas WDEW. Zet een tegenwigt
P in de andere Schaal, om een Evenwigt te maken. Wanneer men
de Kraan van den Bol onder Water open draait, zal 'er het Water
inloopen, om de plaats te vullen, die van Lugt geledigd was, en de
Bol zal het tegenwigt P zooveel overwegen, als het gewigt van de
Hoeveelheid van Water in den Bol bedraagt. Dit toont, dat Water
in water weegt.
Om vele Betogingen en Verklaringen van Verfchijnfelen in de
Waterweging gemaldcelijker te maken, moet men onderftellen, dat een
Vloeiftof in een vat doorgefneden is in vele waterpafTe Vlaktens, of
verbeelde [imaginary] Oppervlaktens beneden de ware Oppervlakte
rt. IX. van boven tot beneden. Bij voorbeeld, indien het vat NK {PJaatYK.
3. pig^ met Water gevuld is tot AB, en men zig verbeeldt, dat het
Water uitgegoten wordt tot CD, terwijl men het niet waarlijk uit-
giet, is CD geen ware, maar een verbeelde Oppervlakte. Dusdani-
ge Oppervlaktens kan men zig ook verbeelden in EF, GH en overal
tüfTen AB en IK. Op dezelfde wijs, indien 'er Water bijgegoten
wordt tot LM of NO, wordt AB, die de wezenlijke Oppervlakte
•was, nu een verheelde Oppervlakte.
6. Behalve deze verbeelde waterpafTe verdeeling van een Vloeiftof,
moet men ook onderftellen, dat de geheele Vloeiftof in een vat ver-
deeld is in regtftandige Kolommen van boven tot onder aan de Vloei-
ftof, ronde, of driekante, of van eenige andere gedaante naar de Op-
pervlakte der lighamen , daar onder Water op geperft wordt. Bi^
Tgt;g. 4. voorbeeld in het ronde vat DE {Flaat Fig. 4.) is Aa een ronde
Kolom van Water, perfende op een ronde Oppervlakte, gelijk een ftukje
geld 'ma, Bè een vierkante Kolom, perfende op een vierkante Opper-
vlakte , als è, en C een driehoekige Kolom, perfende op een driehoekige
Oppervlakte, als en in zulke Kolommen mag men onderftellen ^t
de geheele Vloeiftof verdeeld is, naardat men de Perfing van deVloei-
ilof moet befchouwen op verfchillende lighamen, in dezelve gedompeld,
of op verfcliillende gedeeltens van een verbeelde Oppervlakte.
Gelijke Verftng van V/oeiflofeiK
i. stelling.
7.nbsp;Alle de gedeeltens van een gelijkfoortige [ liomogeneous ] Vloei-
Jlof zijn in
Laten we in Plaat IX. Fig. 3. de Vloeiftof AK befchouwen, als pl.ix.
verdeeld in de vier evengelijke deelen AD, CF, EH, GK. Alle J-
deze deelen zijn zwaar (volgens 2.) en GK is op den grond.
EH, evenveel Stof, maar geen meer Snelheid hebbende, dan GK,
heeft geen meêr Neiging [Fendency] om naar beneden te gaan, dan
GK, en kan derhalve GK niet uit zijne plaats ftooten, maar moet
'er op blijven perfen met al zijn gewigt. Dus zal CF op EH perfen,
maar het niet uit zijne plaats ftooten. Hetzelfde kan ïnen zeggen van
AD in opzigt van CF. Schoon dan de bovenfte op de onderfte
deelen perfen, konnen ze egter dezelven niet uit hunne plaatfen ftoo-
ten, of 'er eenige Beweging aan geven , tegenftrijdig met hetgeen
Kart e flus ftaande hield, namenlijk dat Vloeibaarheid bejiaat in een
gepafte Beweging der deelen. Hieruit volgt ook, dat, hoe hooger de
Vloeiftof in een vat zij, hoe de bodem van hetzelve meer geperft zal
worden.
8.nbsp;De IVare Oppervlakte en alle de vei^heelde Oppervlaktens van
em Vloeiftof worden evengelijkelijk geperft in alle hare deelen.
Laat SS (Plaat IX. Fig. de Oppervlakte zijn van een Vloei- i-
ftof, bij voorbeeld Water, in het vat ABC, en lateii we onderftel-
len, dat een Kolom van Lugt, gelijk ^SS^, perft van boven van.den
Dampkring af tot beneden op de Oppervlakte S S. Indien nu deze
Kolom van Lugt verdeeld wordt in twee Halve-rollen door een Vlakte,
pande langs de Lijn rzal, dewijl dieHalve-rol, welke perft op de
heüt S^ van de Oppervlakte SS, evengelijk is aan die, welke perft op
de andere helft lt;78, de geheele Oppervlakte gelijkelijk geperft w-orden
op beide hare helften. Op gelijke wijs indien men onderltelt, dat deKo-
quot;St in eenigerlei getal van evengelijke Kolommen verdeeld
rf nnbsp;gelijkelijk perfen op dien Voetfteun, of dat gedeelte
vii. lcf.
is
van
in ae oppervlakte, waar op ze ftaan. Op dezelfde wijs zeg ik, dat
de
Op
P 2
yih Les, de verbeelde Oppervlakte Ji in alle hare deelen gelijkelijk geperfl wordt.
De halve Kolom asor beftaat uit Lugt en een ftuk Water van onde-
ren, als So, en de andere halve Kolom rs beftaat ook uit een Halve-
rol van Lugt met het quot;Water qs van onderen. Dewijl nu deze half-
ronde Kolommen elk de helft zijn van de gehele famengeftelde Kolom
asse, moeten ze evengehjkelijk perfcn, elk op den Voetfteun, waar-
op ze ftaan. Dit zou ook gefchieden met eenigerlei getal van Kolom-
men op eenigerlei getal van evengelijke Voetfteunen , waarin de ver-
beelde Oppervlakte verdeeld is.
9. Hieruit volgt, dat de Oppervlakte van een Vloeiftof altijd een
waterpas ftand zal hebben (2) wanneer ze aan zigzelve wordt over-
gelaten, en dat, mdien eenig gedeelte uit dien ftand gebragt wordt,
iet tot denzelven zal wederkeeren.
pl. ix. Steek de Pijp i (Flaat IX. Fig, 6.) in het Water van het
vat ABCD tot aan derzelver gedeelte a, houd dan uwen duim op
derzelver gedeelte i , en ligt de Oppervlakte van het Water in de
Pijp a boven i j, de Oppervlakte van het Water in quot;quot;t vat. Zoohaaft
gij uwen duim los laat, zal het Water in de Pijp zakken en na
eenige Slingeringen , of eenige reizen op en neer te fcliietai ftil
ftaan in de Oppervlakte ss: want indien het Water bleef in a^ zou
de Oppervlakte .yj op die plaats meêr geperft worden door een Ko-
lom van Lugt, die van onderen het ftuk Water as had, dan door
de Kolommen van Lugt van dezelfde dikte, die, zonder eenig Wa-
ter aan dezelven gevoegd , elk op hare gedeeltens van de Opper-
vlakte perfen. Demalve zal de Oppervlakte wijken onder a^ totdat
het
(2) Dit is niet naaukeuriglijk waar,| top van een berg, omdat deszelfs vprhp-
mHar flp nnnpvulotl-o „or, V TSAn^o- oor, I „or,nbsp;f n-----------VCHIC
omdat de Oppervlakte van 't \Vater, een| ven Rondheid [Convexityl dan een ge
l'''^quot;'quot;'^'•Kloot, dan wtn-
gedeelte zijnde van den Aard-en water-
kloot, verheven rond [convex'] moet zijn.
Dus zal een vat in een kelder meêr quot;Wa-
ter bevatten, dan hetzelfde vat op den
, 1/.1nbsp;—-iviuuL, umi wau-
neer hetzelfde vat gebragt wordt op den
top van den berg ; maar deze juiftheden
zijn van geen gebruik in de quot;Waterwe-
giog»
-ocr page 157-het Water in de Pijp neerdale tot ss. Om dezelfde reden Zal Jiet vii. He.?.
Water in de Pijp 2, welkes Oppervlakte gehouden kan worden in
terwijl de duim blijft op den mond 2, op die plaats niet blijven,
zoo haaft men 'er den duim afneemt, maar opklimmen tot ss, om-
dat de verbeelde Oppervlakte kl minder geperft zal worden in
dan in eenig ander gedeelte , zoo lang het Water overal beneden
SS blijft. Anderfins wordt de verbeelde Oppervlakte in de Vlakte mn
meêr geperft in m door de Kolom sm, dan in n door de korter
Kolom b n, hebbende ook de andere Kolommen in het geheele vat
boven de gemelde verbeelde Oppervlakte hare lengte en Perlingen,
gelijk s n. Gevolgelijk moeten ze de geheele Vloeiftof opftooten, tot-
dat ze in de Pijp 2 oprijze tot de gemeene Oppervlakte ss , om
de Perfing evengelijk te maken op elk gedeelte van de verbeelde
Oppervlakte fnn. Dit zal verder bewezen worden door de volgen-
de Proef.
Neem een Pijp van ontrent een halven Duim dik, gelijk 7 {Plaat Pf-
IX. Fig. 6.) en bind een buigzaam ftukje van een blaas aan des-
zelfs onder-end. Vul ze dan met Water tot g, en fteek het end in
'tvat beneden de Oppervlakte ss. Het Water zal den blaas onder
aan de Pijp buitenwaarts ftooten tot een verheven Roodheid, het-
welk aantoont, dat de verbeelde Oppervlakte onder het end van de
Pijp neerwaarts geperft wordt; maar indien men de Oppervlakte van
het Water in de Pijp maar zoo laag brengt, dat ze gelijk ftaat met
de Oppervlakte Ji in het vat, zal de blaas onder aan de Pijp vlak
ftaan , gelijk in de Pijp 8 , hetwelk toont , dat de Perling op dat
gedeelte van de verbeelde Oppervlakte nog grooter, nog kleiner is,
dan op eenig ander gedeelte. Indien de Oppervlakte van het Water
in de Pijp 6 gebragt wordt tot/, beneden de Oppervlakte ss, zal
de
met Water vult, het Water boven op het-
zelve opgehoopt, en bijeen gehouden zal
worden door de Aantrekking van Samen-
hang. Hoe het vat kleiner zij, hoe het
Water hooger opgehoopt zal worden.
ging, omd^ onze zinnen het verfchil niet
merKen. Daar is nog een andere zaak,
tne verdient in aanmerking genomen te
worden namenlijk dat , indiln men een
fchoon glazen vat, welkes rand droog is,
VII. Lcs. de blaas onder aan de Pijp hol-rond [concave] oprijzen, hetwelk
toont 5 dat de verbeelde Oppervlakte op die plaats minder geperft
wordt, dan op hare andere gedeeltens, omdat het Water naar bo-
ven rijft. De zijlingfè Perfing werkt op dezelfde wijs, gelijk men
zien kan, wanneer men een olaas bindt aan een Pijp , die fcheuin
afgefneden is. Wanneer het Water van de Pijp 3 in beneden de
Oppervlakte ss is, rijft de blaas hol-rond op , maar wordt verhe-
ven rond, wanneer het Water van de Pijp 4 in boven de Opper-
vlakte .TJ ftaat, en is vlak, wanneer het Water in de Pijp $ 'm e
gelijk ftaat met de Oppervlakte ss.
10.nbsp;Vloeißof en perfen op een andere wijs, dan vaße lighamen :
want daar vafte lighamen alleen nederwaarts perlèn , perfen Vloei-
ftoften naar alle kanten, gelijk blijkt uit da volgende Proef.
Pt. IX. Leg op een Vlakte, verbeeld door de Lijn ?p (Plaat IX. Fig. 7.)
een druppel Water ab. Wanneer gij hem met den vinger drukt,
zal hij niet alleen werken op het gedeelte c, dat 'er onder legt,
maar zig zoo uitzetten , en platter worden , dat hij evengelijkelijk
zal werken aan de kanten a en b', maar indien die druppel Water
bevroren was, of indien 'er in plaats van denzelven een rond lig-
liaam lei , bij voorbeeld een Schiet-hageltje, zou de Perfing alleen
op c gefchieden, en de Tegen - werking opwaarts tegen den vin-
ger.
BEPALING. [Definition.]
11.nbsp;Het naafte, dat nu te befchouwen, en te verklaren ftaat, is
de foort onderfcheidende Zwaarte [Specifiek Gravity]. Een lighaam
wordt gezegd foortonderfcheidenlijk zwaarder te zijn , dan een an-
der , wanneer het meer Stof onder dezelfde Uitgebreidheid [Bulk]
bevat 5 dan een ander. Bij voorbeeld de Teerling van Lood A
^'s- {Flaat IX. Fig. 8.) bevat meêr Stof, dan de Teerling van hout
-ocr page 159-B. Ook wordt een lighaam gezegd foortonderfcheidenlijk Zwaarder VH. L«.
te zijn 5 dan een ander, wanneer het evenveel Stof bevat onder een
kleiner Uitgebreidheid , gelijk wanneer de gemelde looden Teerling
A even zwaar weegt, als de groote houten Teerling C. Dit wordt
ook genoemd de Digtheid [Denfity] van een lighaam.
Vul het Glas ABCD {Flaat IX. Fig. 9.) tot SS met Water, p^- ix.
dat een weinig met een roode koleur geverfd is, zoodat het zijne
Doorfchijnendheid niet verlieze. Neem dan [door middel van een
glazen Pijp'] uit het Glas met Terpentijn-olij van Figuur ' 10. de
Kolom van Olij m n, fleek ze in het Glas van Figuur 9. Wanneer
rij den duim van de Pijp afneemt, zal de Olij Wijven ftaan in m
30ven de Oppervlakte S S een tiende gedeelte van de geheele Ko-quot;
lom m n. De reden is, dat de verbeelde Oppervlakte j s m alle ha-
re gedeeltens evengelijkelijk geperft moet worden; en dewijl de Ko-
lom van Olij mn foortonderfcheidenlijk ligter is, dan Water, moet
ze langer zijn, dan de overeenkomftige icorrefpondent'] Kolommen
van Water, gelijk op , om evenveel te wegen. Door dit verfchil
van hoogte wordt de vergelijkende foortondericheidende Zwaarte ge-
vonden: want gelijk de hoogte van het Water is tot de hoogte van
den Olij, zoo is de foortonderfcheidende Zwaarte van den Olij tot
de foortonderfcheidende Zwaarte van het Water.
Verder indien het Glas ABCD (Plaat IX. Fig. 10.) gevuld is f^s-10.
met Olij van Terpentijn , zal op de Kolom van Olij verbeelden ,
en mn moet Water zijn, dat rood geverfd is, om het duidelijk zigt-
baar te maken, hetwelk in dat geval zig altijd zetten zal een Tiende
van de geheele lengte lager, dan SS, de Oppervlakte van den Olij.
Hier 2.al men dezelfde weerkeerige [reciprocal] Evenredigheid vin-
den tuffen de foortonderfclieidende Zwaartens der twee Vloeiftoffen
en hare hoogtens ; dat ïs ^ mn is tot op, gelijk de foortonderfchei-
dende Zwaarte van den Olij is tot die van het Water. Indien de
Olij m Figuur 9. lager neergedrukt wordt , dan m (bij voorbeeld
zoo laag , als de Oppervlakte SS) zal hij altijd weer oprijzen tot
7n ; en mdien hij hooger geligt wordt, dan tn , zal liij in n onder
aan de Pijp uitfcliieten , fchoon de Olij druppels weêr zullen oprij-
zen
120 Perftng vanVloeiftojfen , evenredig aan hare hoogte,
VII. Les. ^en tot aan de Oppervlakte van het Water (3). Integendeel zal
het roode Water in de Pijp van Figuur 10, fchoon opgeligt van m
tot SS, altijd weêr neerzakken tot m, loopende het overtollige on-
der uit de Pijp in , en door den Olij neerdruipende tot op den
bodem van het Glas.
12. Vloei ft offen perfen in allerlei Streken^ en wel met een Kragt,
die evenredig is aan de hoogte van de Vloeiftof.
pl. ïx. Indien verfcbeiden Pijpen van verfchillende gedaantens, gelijk 1,2,
V'i- ii^q en 4, (Flaat IX. Fig. 11.) met hare onder-enden gelbken wor-
den beneden SS, de Oppervlakte van het Water in 't Glas ABCD,
zal het Water, dat in hare onder-enden in verfchillende Streken in-
komt, oprijzen tot dezelfde hoogte, namenlijk SS in elke van dezel-
ven. Indien men Olij in de Pijpen ophoifdt, eer ze in 't Water ge-
ftoken worden, zal op het wegnemen van den duim van 't boven-end
van de. Pijpen de Olij in elke van de Pijpen tot dezelfde hoogte oprij-
zen boven de Oppervlakte van het Water in een Evenredigheid, waar-
in de Olij, dien men gebruikt, foortonderfcheidenhjk ligter is, dan
Water. Indien het Glas met Olij gevuld is, en men gekoleurd Wa-
ter in quot;de Pijpen gebruikt, zal de Proef duidelijker zijn, rijzende het
Water even hoog in alle de Pijpen, maar zoo hoog niet, als de Op-
pervlakte van den OHj in het Glas, in een Evenredigheid) waarin Wa^
ter foortonderfcheidenlijk zwaarder is, dan Olij.
15. F)e foortonderfcheidende Zwaarte van de verfcbeiden ligha-
men^ die in het Water drijven, is gelijk derzelver gedeeltens^ die in
het Water gedompeld leggen.
(r,-) Een druppel Oli], minder Stof onder een druppel Water, en met dezelfde Snel-
dezelfde Uitgebreidheid bevattende, dan heid tragtende te dalen,heeft minderMo-
ment-
-ocr page 161-VII. Lcj.
Neem twee Rollen, even dik en even lang, bij voorbeeld lo Duim
lang en éénen Duim over 't Kruis, de ééne ff (Plaat IX. Fig. 12.) p^^ ix.
gemaakt van Dennenhout, en de andere Oo van Eikenhout. Der-
zeiver enden llekende in de na we hooge Glazen met Water AB en
C D, zullen ze tot verfchillende dieptens zinken naar hare foortonder-
fcheidende Zwaarte, ff zal maar zinken tot de diepte S/, terwijl
Oo zinkt tot de diepte so; zijnde de foortonderfcheidende Zwaarte
van Dennenhout tot die van Eikenhout, gelijk S/is tot jo. Men
kan op deze wijs de Proef nemen van alle foorten van hout, die foort-
onderfcheidenlijk ligter zijn, dan Water.
Indien een ligter Vloeiftof perft op een zwaarder, en eenig gedeelte
van de Oppervlakte van de zwaarder Vloeiftof bevrijd is van de Per-
fing van de ligter Vloeiftof, zal de zwaarder Vloeiftof op die plaats
opg^eperft worden, en oprijzen naar de Oppervlakte van de ligter Vloei-
ftof, maar zooveel in hoogte bij dezelve te kort fchieten , als hare foort-
onderfcheidende Zwaarte grooter is.
Giet in het Glas AB (Plaat IX. Fig. 13.) gekolcurd Water tot de
lioogte SS, en fteek 'er de open Pijp ef midden in. Giet'er dan
Terpentijn-olij op tot de hoogte iJ. Dan zal deszelfs Perfing het
gekoleurde Water in de Pijp doen opklimmen tot ƒ, alwaar het op de
Oppervlakte SS zooveel zal perfen, als de Olij in de Pijp gedaaa.zou
hebben, indien ze 'er mee gevuld geweeft was tot de hoogte Js: want
indien de Pijp opgeligt wordt, dat 'er het Water uitdruipt, en dan
weêr neergeftokcn wordt, zal 'er de Olij in opklimmen tot de hoogte
maar indien men de ledige Pijp met den duim boven op de ope-
ning door den Olij in het Water fteekt, zal op het wegnemen van den
duim het Water door de Werking van den Olij opgeperlt worden
tot f.
mcnt-kragt neerwaarts. Derhalve moet elke Kragt neerdalende, dan de druppels 01ij,de-
druppel Water, in het Glas bevat, met meêr zeiven doen oprijzen naar de OppervlaKte.
Ml. Les.
Pt. IX. Steek in het Glas CD (Plaat IX. Fig. 14.) waarin Kwikzilver
p'g- H- gegoten is tot de hoogte SS, de open Pijp gh. Wanneer men 'er
dan Water opgiet tot EE ter hoogte van 14. Duim, zal de Kwik door
de Perfing van dat Water een Duim hoog oprijzen in de Pijp tot h,
alwaar ze op de Oppervlakte SS zooveel zal p'erfen, als de geheele
Pijp vol Water doen zou. Laten we nu eens onderftellen, dat CD
een Welput is, waarin het Water ftaat tot SS, en dat CS de Lugt of
den Dampkring verbeeldt, die in den Welput perft, en dat gh de
Pijp van een Pomp is. Indien men de Lugt uit de gemelde Pijp
trekt, en daardoor derzelver Perfing in de Pijp belet, zal het Water
daarin oprijzen tot h, en zooveel perfen, als het Water te voren deed^
zijnde de hoogte van het Water evenredig aan de Perfing van de
Lugt op de overeenkomftige gedeeltens van de Oppervlakte. Dit is
de Grondflag van het opligten van Water door middel van Pompen ,
gelijk in de volgende Les verder getoond zal worden.
14. Een lighaam, dat foort onderfcheidenïijk ligt er is, dan Water,
zal, in het Water gedompeld zijnde, altijd hoven komen, ßekende
eenig gedeelte hoven de Oppervlakte van het Water uit; maar een
lighaam, dat foortonderfcheidenlijk zwaarder is, zal in het Water
zinken, en een lighaam van dezelfde foortonderfcbeidende Zwaarte zal
in allerlei gedeeltens van het Water in Ruß blijven.
Fig-li. Neem een Teerling van Eikenhout {Plaat IX. Fig.i'^.) en fteek
hem zoo ver in't Water, dat deszelfs bovenkant gelijk is met de Op-
pervlakte AB,quot; en de onderkant met de verbeelde Oppervlakte CD.
Zoohaaft hij los gelaten wordt, zal hij oprijzen tot 3, omdat, wan-
neer hij is in I, de verbeelde Oppervlakte C D minder geperft zal wor-
den door den Teerling, die bij voorbeeld een half Once weegt, dan
door het Water, welkes plaats hij beilaat, en dat een Once woeg;
maar wanneer de Teerling is in 3, ftoot hij maar een Uitgebreidheid vii.Leï,
van Water weg van de helft van zijne eigen grootte, en van zooveel
gewizt, als hij zelf weegt. Hij zal op zijne plaats blijven, omdat
alsdan dat gedeelte van de verbeelde Oppervlakte onder den Teerling
evenveel geperfl zal worden, hetzij de Teerling daar zij, ot met. In-
dien de Teerling was m 2, zou de verbeelde Oppervlakte EF minder
e-eperft worden onder den Teerling, dan ergens anders, omdat dc
Kolom I 2 minder zou wegen, dan een Kolom van Water van de-
zelfde Uitgebreidlieid, dewijl de Teerling van een half Once gewigt
een Once Water uit zijne plaats ftoot, zoodat hij op zal rijzen in den
Streek 2 i, totdat hij boven 't Water opfchiete, gelijk hij zig vertoont
in 3. Indien men een Teerling van Lood neemt van dezelfde Uitge-
breidheid , als een Once Water, zal hij ontrent n Oneen wegen.
Indien men zulk een Teerling plaatft in 4. of J, zal de verbeelde Op-
pervlakte CD of E F onder denzelven meer geperft worden in dat ge-
deelte, dan ergens anders, en de Teerling zal neerzinken in den Streek
^ 6: want dewijl hij 11 Oneen weegt, en het verfchoven Water maar
één'Once weegt, moet hij neerdalen met de Kragt van 10 Oneen,
die het Verfchil zijn tuffen deszelfs gewigt en het gewigt van een even-
e;roote Uitgebreidheid van Water. Indien de Teerling van de^ltde
foortonderfcheidende Zwaarte is, als Water (bij voorbeeld een Teer-
ling van groen Palmhout) zal hij blijven in eenigerlei gegeven ftand,
omdat hij, waar men hem ook plaatfen mag, de verbeelde Oppervlak-
te niet meer zal perfen, dan het Water, dat hij uit zijne plaats itoot.
Hieruit kan men een Gevolg trekken, 'twelk daar meê fchijnt
te ftrijden, maar in der daad tot beveftiging ftrekt van hetgeen bewe-
^^enis, namenlijk dat men een lighaam foortonderfcheidenlijk zwaar-
der, dan een Vloeiftof, in die Vloeiftof kan doen drijven, en een lig.
haam, dat foortonderfcheidenlijk ligter is, op den grond doen leggen.
Zie de volgende Proef.
XIL PROEF.
Pt IX
P {Flaat rx. Fig. i5.') is een looden Plaat, wegende il Oneen,
Q 2nbsp;^^
-ocr page 164-vn. Ler. en in Uitgebreidheid evengelijk aan één Once Water. Laat ze door
middel van den draad cd, aan dezelve vaftgemaakt, neerzakken in
het Water van 't Glas S.fw/raj-S twaalfmaal hare eigen dikte beneden
de Oppervlakte SS ('twelk hier zes Duim zal wezen, zijnde de Plaat
een halven Duim dik) om te dragen op de verbeelde Oppervlakte P n.
In dit geval zal de verbeelde Oppervlakte ongelijkelijk geperft worden:
want in d kan de Kolom Q^/r aangemerkt worden, als famengefteld
uit II halfduims Platen Water, wegende elk een Once, en de looden
Plaat van onderen, wegende 11 Oneen, zoodat de geheele famenge-
ftelde Kolom 22 Oneen zal wegen; daar andere Kolommen van even-
groote Voetfteunen [Bafes] bij voorbeeld SwPd, dragende op even-
gelijke gedeeltens van de gemelde verbeelde Oppervlakte , dewijl ze
geheel uit Water beftaan (dat is, 12. Platen van Water van de groot-
te van P) maar 12 Oneen zullen wegen. Gevolgelijk zal de Opper-
vlakte wijken in P, en de Plaat neervallen. Maar indien door eenig
Inftrument (gelijk Kd, gemaakt van een Pijp, gefchroefd aan een
Kop-glas) het Water belet wordt te perlèn toven op de Plaat P,
zal de Kolom Q^Fdr veranderd worden in de korte Kolom Fd,
welke, in plaats van 22, maar 11 Oneen weegt, en zal opgeftoo-
ten worden door dat gedeelte van de verbeelde Oppervlakte onder
dezelve, dewijl alle de overeenkomftige gedeeltens van de gemelde
Oppervlakte meer geperft worden, namenlijk door Kolommen van
Water, die 12 Oneen wegen. Om de Proef wel te nemen, moet
men de Plaat P met nat Leer bedekken, en door middel van den
draad cAd ftijf houden tegen den rand van 't Kop-glas, totdat de
Plaat P twaalf maal hare dikte , of dieper , onder Water geftoken
zij , wanneer de Plaat zal drijven , wordende zonder eenig behulp
van den draad opgeftooten ; maar indien men den draad los laat,
eer de Plaat die diepte bereikt hebbe, zal de Plaat los gaan, en
neervallen , gelijk in p , omdat dan de verbeelde Oppervlakte ss
meêr geperft zou worden door de Plaat alleen , dan door eenige
C4) Dit geeft ons een middel aan de
hand, om eenigerlei Metaal in Water te
doen drijven , of op te houden : want
wanneer men eens de foortonderfcheiden-
de Zwaarte van het Metaal weet, en een
Plaatt van het gemelde Metaal voegt aan
het Inftrument, dat het Water belet op
het Metaal te perfen , en hetzelve met
zijnen boven-kant ftijf tegen het Inftru-
ment houdt, en zoovele malen zijne ei-
gen dikte in het Water fteekt, als het
foortonderfcheidenlijk zwaarder is, dan
Water,
-ocr page 165-; :
y
♦t?
rr
ïC.
- » i-'i
' 'nbsp;gt; V , . 1
r
-ocr page 166- -ocr page 167-andere overeenkomftige Kolom van Water , gelijk rtyz (4). vii.Lc,.
Aan den bodem van het Glas AM gg M {Plaat IX. Fig. 17.)
is met Cement vaftgemaakt een glazen Plaat Op deze Plaat■ '
wori g-elegd een ijvoren Schijf II , die 'er digt op Hiut, en met
een ftuk IJzerdraad, dat aan het midden van de Scliijf vaftgemaakt
is neer gehouden wordt, totdat 'erKwikzilver op gegoten zij ter
hoogte van MM. Wanneer men den vinger van het boven-end
van 't IJzerdraad K wegneemt, zoodat het niet meêr neergeperft
worde, zal het IJvoor, fchoon foortonderfcheidenlijk ligter, dan Kwik,
op den bodem blijven, omdat de digte Aanraking van het IJvoor en
'tGlas de Kwik belet van 'er onder te fchieten, om het IJvoor op
te ftooten : want indien door het bewegen van 't IJzerdraad K de
ééne zijde van het IJvoor maar nog weinig opgeligt wordt, zal 'er
de Kwik aanftonds onder fchieten , en het IJvoor naar boven doen
drijven. Indien dan het IJvoor weêr door de Kwik naar beneden
geftooten wordt, zoodat het zig digt tegen het Glas zette, en de Kwik
buiten fluite, zal het op den bodem blijven. Dus 'kan men Kurk op
den grond van een Glas met Water doen leggen, gelijk uit de vol-
gende Proef blijkt.
Op den bodem van het Glas A {Flaat IX. Fig. 18.) is vaft ge- ng. 18.
maakt een vlakke gladde Plaat van geel Koper h, van boven met
wat Olij gefmeerd. Dan moet men met het Inftrument A i/ van Fi-
guur 16. tot op de gemelde Plaat neerftooten de ronde Kurk C,
aan welker onder-end een glad geelkoperen geolijd Plaatje gehegt is.
Wanneer de twee Plaatjes zoo op elkander fluiten, dat 'er geen
Water tuffen beide kan komen , moet het Glas met Water gevuld
worden tot SS, en de Kurk zal op den grond op haare plaats büj-
ven ; maar indien men de Kurk met een ftokje verfchuift, dat er
Water'
Water, kan men den draad los laten, en
het Metaal zal opgehouden worden. In-
dien men het Metaal dieper fteekt, zal
het opgeftoüten worden. Dus zal een ftuk
Goud dnjven , wanneer deszelfs Opper-
vlakte 191 maal dieper, dan zijne eigen
dikte, onder Water is, wanneer 'er geen
Water boven op ftaat te perfen. Een ftuk
zilver moet lo maal zijne eigen dikte
onder Water zijn , rood Koper 9 maal,
Lood II maal , geel Koper 8 maal,
126 Gemeenfchap hebbende Vloeißof en
VII. Lcs. Water onder kan komen, zal ze aanllonds naar boven rijzen.
VII. STELLING.
16. Floeißoffen zullen in onderßheiden 'verzamel-plaatfen gelijk
Meren.) Fijvers, Welputten., of eenigerlei foort van vaten op het-
zelfde Waterpas ßaan, indien ze gemeenfchap met elkander hebben.
XIV. PROEF.
In het midden van den bodem van de glazen Kelk ASSG (Plaat
X. Fig. I.) door middel van een Zij-pijp, Kraan en Lid gemeen-
fchap hebbende met de regtop ftaande glaien Pijp DE, moet men
fchroeven de glazen Pijp G B, wijder, dan D E. Wanneer men dan
Water giet in G ter hoogte van H, zal het in de Pijp DE oprijzen
tot dezelfde hoogte I. Buig de Pijp D E door middel van haar Lid
naar F, en het Water zal rijzen tot F, alwaar de Hoeveellieid van
Water Fw, fchoon grooter, dan /I, niet meêr zal perfen, dan /I,
omdat de Lijn mY'm deze fcheuinte van de Pijp aangemerkt kan wor-
den, als een hellende Vlakte, die van de volftrekte Zwaarte van een
lighaam afneemt naar Evenredigiieid van hare Helling (5*) gelijk in
het I. Deel III. Les N°. 48. bladz. in- bewezen is. Draai de Kraan
C toe, nadat DE door G gevuld is tot I. Schroef dan de Pijp GB
uit den Kelk, en vul den Kelk tot S S. Zoohaaft men de Kraan open
draait, om een gemeenfchap te maken tuffen de Pijp DE en den Kelk,
zal het Water in de Pijp zakken van I tot i, rijzende het Water in
SS, totdat Jiet beide waterpas fta, fchoon het Water.m den Kelk 3 of
400
Pt. X
Fig. i.
Een verftandig Heer heeft deze
Proet, afgeleid uit de Befchouwing van
een hellende Vlakte , verworpen , zeg-
gende, dat het Water, hetwelk de Pjjp
Fis. t. TCD (Plaat X. Fig. 2.) vult tot AB,
evenveel perft op den Voetftean CD,
als het Water ECDF, hetwelk de Pijp
vult in den fcheuinen ftand , niet omdat
het in de hellende Pijp draagt op het
hellende gedeelte FD, maar'omdat de
Pijp, wanneer ze helt, niet meêr Water
houdt, dan wanneer ze regt op ftaat: want
Czegt hij) dewijl ABCD en EFCD
Rollen ICylinders] zijn op denzelfden
Voetfteun CD, en tuften dezelfde even-
wijdige Lijnen AF en CG, moeten ze
evengelijk zijn , en gevolgelijk evenveel
Water houden. De misflag beftaat hier
m, dat de Rollen geen evengelijke Voet-
fteunen hebben, fchoon ze gemaakt wor-
den van dezelfde Pijp; want wanneer de
Pijp regtop ftaat in den ftand TCD, is
haar
-ocr page 169-400 maal meer in Hoeveelheid zij, dan 'twelk in de Pijp ftaat, het- vu. Les.
welk tot beveftiging ftrekt van 'tgeen we gezegd hebben, namenlijk
dat Vloeiftoften perlèn naar hare hoogte, en niet naar hare Hoeveel-
heid ; zoodat men in den glazen Kelk in het midden maar een Kolom
van Water moet rekenen van dezelfde dikte, als /i, tot derzelver Te-
genwigt , terwijl de andere Kolommen, die het overige van 't Water
in den Kelk uitmaken, onderfteund worden door den bodem van den
Kelk.
17. Dit is de grondflag van de berugte Wonderftelling [Paradox'
van de Waterweging, namenlijk dat, indien verfcheiden vaten, als
ACDB, EcdY en hicdk {Plaat X. Fig. 3.) van denzelfden Voet- Pt- x.
Jleun [Balè] en dezelfde hoogte, maar van zeer verfchillende Inhou-
den , met Water gevuld zijn, alle hunne bodems evengelijk geperfl
zullen worden. Laat ACDB een Pint houdeii, die een Pond weegt,
Ef^F een Kan, die twee Pond weegt, en hicdk een halve Pint,
die een lialf Pond weegt. Ik zeg, dat de Perfmgen op dè Bodemen
CD, cd, cd dezelfde zullen zijn. Dit zullen we eerft bewijzen van
de vaten ACDBenE^-JF. Indien men in 't vat Ei:F de Rol van
Water acdb aanmerkt, als loodregt ftaande over den Voetlteun, is
die Rol evengelijk aan, en even zwaar, als de Rol van Water in
ACDB, en perft gevolgelijk nog meêr, nog minder. Indien men
onderftelt, dat het Water rondom het boven-end van deze Rol in
Ewö en fnb bevroren is, zal het geval niet veranderen: want dan
2.al het ijs een gedeelte van het vat uitmaken. Indien men dan onder-
ftelt, dat het Water weêr ontdooid is, maar niet binnen de Rol acdb
kan komen, zal de Perfing van de Rol niet veranderen, omdat die
Rol
haar Voetfteun, doorsefneden door een
wacerpafTe Vlakte, gelijk C G, cirkel-rond;
maar wanneer de Pijp helt, verandert de
Voetfteun CD in c^i, en wordt langwer-
fo^ ' zoo we^l als de Doorfiiijding
van boven EF en elke water-
palle doorrnijding van de Pijp ; zoodat het
gedeelte van de Pijp, hellende tuften de
evenwijdige Lijnen 7F, CG , zooveel
meer Water bevat, dan het gedeelte van
de Pijp in AB en CD, als de langwerpig
ronde Voetfteun cd een grooter Park
\Area'\ heeft, dan de cirkelronde Voet-
fteun CD; omdat, fchoon de breedte
van de Doorfnijding van de Pijp dezelf-
de blijve, de Lengte van die Doorfnijding
veranderd wordt van CD tot cd; maar
de Overmaat van Water in EF cd wordt
opgehouden uit hoofde van de Helling
van de Pijp, door welker onderfte Hal-
ve - rol hei onderfteund wordt.
VII.Les. Rol nog hooger, nog digter [den/er'] zijn zal door eenige zijlinglèPer-
fing van het Water rondom haar boven - end. Ook zal de Vloeiftof
in 'geenerlei Beweging gebragt worden door die gemeenfchap, gelijk
bewezen is. Indien eenig gedeelte van het Water, dat rondom het
boven-end van de Rol ftaat, door eenig middel in de Rol acdb ge-
ftooten werd, zou zulks, dewijl Water niet famenpersbaar is, niet
konnen gefchieden zonder evenveel Water uit de Rol te ftooten, het-
welk geene verandering toe zou brengen aan haar geheel gewigt, dat
op den Voetfteun werkt. Daarom perft die Rol alleen op den Voet-
fteun , terwijl het overige van 't Water onderfteund wordt door de zij-
den van het vat E/« en F«.
Het is zoo gemakkelijk niet te bewijzen, hoe de iialve Pint Water
in het vat hicdk even fterk perfe,als de Pint Water in het vat ACDB;
maar we zullen het op zoovele wijzen verklaren, dat we verfcbeiden
Lezeren genoegen zullen geven.
Indien de bodem van het vat onderfteld wordt naar boven te bewe-
gen van c d tot ^ƒ, zal het Water, hetwelk dan niet hooger is, dan
g, ter zelfder tijd rijzen van g tot b met een Snelheid, die weerkeerig
evenredig is aan de Hoeveelheden van Water, bevat tuffen cd en ef,
en tuften g mik, welke Hoeveelheden van Water dezelfde Moment-
kragten zullen hebben volgens de Grondregelen van de Beweegkunde,
zie I. Deel II. N'. 3. bladz. 44.. Indien het Water, in plaats
van in g, tot de hoogte van h is, terwijl de bodem onderfteld wordt
te rijzen, zal de Snelheid van het Water, dat in b uitloopt, ook zoo-
veel grooter zijn naar Evenredigheid van zijne Hoeveel leid, dat het
zooveel Weerftand biedt, als de top van 'tWater in het vat ACDB,
welkes Snelheid zooveel minder zou zijn, als zijne Hoeveelheid van
Stof grooter zijn zou. Gevolgelijk moet de bodem cd, dewijl Wer-
king en Tegenwerking evengelijk zijn, evenveel geperft worden door
den Weerftand van het Water in h, hetwelk met een groote Snelheid
tragt uit te loopen in h, als door den Weerftand van het Water, het-
welk tragt uit te loopen uit het vat ACDB in AB met een Snelheid,
die zooveel minder is, als de Doorfiiijding AB van het vat ACDB
grooter is, dan de Doorfnijding h van liet kleine vat hicdk.
WonderfteHing van de Waterweging,
Anders.
VII. L«.
Dit kan men ophelderen door de Kolommen van Water in de twee
vaten te verbeelden door glazen Pijpen. Indien men 12 glazen Pij-
pen van een Voet lang, gelijk G {Plaat X. Fig. 4.) laat verbeelden Pl. x.
het Water in 't vat ACDB van Figuur 3., en 11 Pijpen zes Duim
lang met ééne in haar midden van een Voet lang, gelijk hcdL {Fi-
guur 4.) laat verbeelden het Water in 't vit hicdk van Figuur 3.^
en deze twee partijen Pijpen in de bijzondere Schalen van een Balans
zet, om een Pint Water, in ACDB bevat, te verbeelden, en een
half Pint Water, in hicdk vervat, zal G {Figuur^.} zekerlijk een
half Pond zwaarder wegen, dan de Pijpen in de andere Schaal; maar
indien men platte looden plaatjes met een gat in 't midden, gelijk //,
over de middellle Pijp H fchuift in totdat 'er zoovele aan zijn,
dat ze een half Pond bedragen, zal de famengeftelde Mafla van glazen
Pijpen en looden plaatjes een Evenwigt maken met de Pijpen in de an-
dere Schaa G, Indien men dan alle de looden plaatjes op één na van
L afneemt, en 'er de hand boven op houdt, gelijk verbeeld wordt in
hcdL, fchoon de tegengeftelde Schaal, aan den Arm B hangende,
met de Pijpen G over zal wegen , zal evenwel de Schaal, aan den
Arm A hangende, niet op konnen rijzen, omdat ze door de hand
Wordt neergehouden. Het plaatje nu, dat neergehouden wordt, doet
hetzelfde, als i k het gefoldeerde dekfel van 'tquot;vat hicdk in Figuur
3- Verder, indien men dc Kolommen van Water in het V2.t AdbCc
(Figuur 5'.) befchout, is het klaarblijkelijk, dat het midden B van Fig. $.
den Voetfteun i'C door de Kolom AB evenveel geperft wordt, als of
het geheele vat een Rol waar, gelijk abCT)^ maar het blijkt in den
eerften opllag niet, dat de andere korte Kolommen, gelijk f C, even
fterk perièn, als AB, voordat men het volgende overwege. Onder- - :
ftel, dat 'er een gat is in het dekfel van het rolronde gedeelte van
t vat in het is duidelijk te begrijpen, dat het Water, in A ingego-
ten, op 20U komen totD, indien 'er een Pijp was, om het op te
voeren. Laat nu c gefloten zijn door een dekfel cd^, dan zal het Wa-
ter tegen hetzelve naar boven werken met een Kragt, die evengelijk
IS aan de Kolom van Water fD, en dewijl Tegenwerking evengelijk
is aan Werking, 2:al de Top van de Kolom neer geperft worden
II. Deel.nbsp;^nbsp;Rnbsp;met
VII. Les. met de Kragt van de Kolom Dr, welke Perfing, gevoegd bij de Per-
fing van de Kolom van Water cC, de geheele Perfing evengelijk zal
maken aan de Perfing van de Kolom AS. Hetzelfde kan men zeg-
gen van alle de andere korte Kolommen, welke door de Tegenwerking
van het dekfel dc zullen werken, als of ze reikten tot ^zD, en het ge-
heele vat een Rol waar.
Deze Werking en Tegenwerking van de Oppervlakte van het bo-
venfte gedeelte van de Rol dbO^c van Figuur kan verder opgehel-
derd worden, wanneer men de bolronde gedaante der Waterdeeltjes
Pl. X. in overweging neem.t. Laat TYtux {Flaat X. Fig. 6.) het ge-
melde vat verMden. De loodregte Kolom van deeltjes T^ perft de
water|3as leggende Kolom van deeltjes t u naar «is en V ki Evenredig-
heid van de hoogte van ^T. tu perft de deeltjes ux opwaarts te-
gen X met de Kragt van tT min het gewigt van ux., dat is, met de
Kragt xy, waar meê het Water op zou rijzen, indien 'er een gat
was in .r. Laat nu de bodem van het vat, die in de Lijn BB was,
Yerplaatft worden in Ziy, dan zal tu de deeltjes uiv perfen tegen
met de Kragt van T/, welke, gevoegd bij de Perfing van de korte Ko-
lom wu, een Perfing zal geven op w, gelijk T^-h «w, evengelijk
aan Tt to, de Perfing van de geheele hoogte van de middellte of
hoogfte Kolom van 't vat.
Om een Oploffing volgens de Beweegkunde te hebben, moet men
de volgende Proef nemen.
7. Voeg het gebogen Kop-glas tnn (Flaat X. Fig. 7.) 2:00 aan de
Pijp oe met een koperen Lid I , dat de Pijp en het Kop-glas even-
wijdig konnen zijn, of eenigerlei Hoek met elkander maken, gelijk in
Figuur 8. en 9., alwaar we het Lid niet geteekend, maar alleen on-
derfteld hebben. Een Duim hoogte van Water in co 'm de Pijp zal
een Duim hoogte van Water in het Kop-glas in mn in Evenwigt
houden, fchoon twintig maal meêr in fïoe ;eelheid , omdat , indien
het Water in het Kop-glas daalt van het Waterpas ab tot p^y
-quot;.-r-- y«
«t ».
gt;
I
; •
■ i-'-
f
i
I
i.
r , -nbsp;' -
W^iM -
«
3 »
-ocr page 174-'iä
M
'm
I'M
: 'ii
X.jje^l.
dat is, éénen Duim, het Water ter zeiler tijd m de Pijp zal vii.L«.
rijzen tot ef, dat is, twintig Duim , dewi^ het dezelfde Moment-
kragt heeft, als mn, omdat de Snelheden dezer Hoeveelheden van
Water weerkeerig evenredig zijn aan hare StoE _ Daarom zal het-
Water in Ruil zijn, dewijl evengelijke en tegenftrijdige Kragten el-
kander te niet doen.
Indien het Water in Figuur 8. zijlings beweegt van ab tot cd, vt. x.
zal de Oppervlakte van het Water in de Pijp in gh opfchieten tot
ef met zooveel meêr Snelheid, als het minder Stof heeft, en ge-
volgelijk met evenveel Moment-kragt, of Kragt.
Eindelijk is het in Figuur 9. , alwaar de Pijp en het Kop-glas
gebragt zijn tot de gedaante van het vat hicdk van Fi^ur 3.,
klaarblijkelijk, dat, indien het Water van den bodem ab oprijft tot cd,
het Water in de Pijp daardoor van gh zal rijzen tot ef met zoo
groote Snelheid , dat het een Moment-kragt heeft , evengelijk aan
die van ak Dit 'sde reden , waarom het Water in de dunne Pijp
boven in A ( Figuur 5.) door zijne grooter Snelheid even veel naar
beneden zal perfen naar den bodem , als een Kolom adcD van de
dikte over 'tKruis ^zD, met een Snelheid, die naar Evenredigheid
minder is. Dit zal zeer duidelijk gemaakt worden door de volgende
ProeE
Het Werktuig om de Proef te nemen is dusdanig. A (Flaat X. 1«-
Fig 10 ) is een holle koperen Rol van 2i Dmm over t Kruis, van
binnen glad gemaakt met een platten bodem, waarm maar een klem
gaatje is in i, om te openen, of te ftoppen, wanneer het noodig is.
S is een ijzeren Schroef om in een plank XZ Figuur en 16. te
fciiroeven om den bodem op de plank te doen fluiten. Daar 13
een koperen Zuiger CD Fig. 11. beftaande uit een Pompftok Co,
en een koperen plaat C.^, gefchroefd aan een andere, die wat bree-
der is, gelijk D, met een geolijd ftuk Leer ^^ tuffen beide, hetwelk
opwaarts moet buigen, wanneer de Zuiger m de Rol is, opdat er
geen Water door zou fchieten, of op den bodem van de Rol ko-
men, en wegloopen door het gaatje .J, dat in deze Proef open moet
blijven. BEnbsp;) is een dekfel, dat op de Rolfluit. De ko-
VII. Les. peren Rol aan hare plank gefchroefd zijnde, gelijk in AX (Fia^. i^.)
wordt 'er de .Zuiger CD ingeftoken, en het IJzerdraad GO {Fig. 13.)
wordt gefchroefd boven in deszelfs Top 0. Het dekfel BE over het
J[Jzerdraad gefchoven zijnde , wordt 'er de koperen Pijp Ve (Fig. 14.)
aangefdiroefd in E , en Water boven in de Pijp gegoten. Het end
G van 't IJzerdraad gehaakt iiebbende aan éénen Arm van een Ba~
lans (Fig. i^.) zet men een Tegenwigt in de Schaal aan den an-
deren Arm van de Balans, totdat het Water uit F even begint uit
te loopen, hetwelk aantoont, hoeveel het Water perfe op den quot;Zuiger
in den rolronden bak EA. Neem 'er het dekfel en de Pijp EDF
af, en fchroef in derzelver plaats een Rol van dezelfde hoogte, als
aBAb (Fig. 16.) en haak 'er den Arm van de Balans aan. Schoon
nu de Hoeveelheid van W^ater in de Rol lt;7BA^ tienmaal grooter
zij, dan ze in F^ waar, zal egter hetzelfde Tegenwigt den '^uiger
opligten. Neem 'er dan de Rol af, en fchroef' in derzelver plaats
het wijd opgaande vat, of den geknotten Kegel BDBA, die twin-
tig maal meêr Water houdt, dan FE, en het Water zal even-
wel niet meêr perfen, maar door hetzelfde Tegenwigt opgeligt wor-
den.
NB. Dewijl de Schuring varj den Zuiger (welke de Perfmg van het
Water vermeerdert) in elk geval dezelfde is, maakt ze geene veran-
dering in de Proef, die duilt;^elijk bewijft, dat zeer verfchillende Hoe-
veelheden van Water, op denzelfden Voetlteun ruftende , denzelven
evenveel perlèn, mits derzelver hoogtens evengelijk zijn.
_ 18. Een andere Proef om de Wonderftelling van de Waterwe-
ging te beveftigen, kan men verklaren zonder eenige voorafgaande
kennis van de Grondregelen van de Waterweging, alleenlijk uit de
gemeene waarneming dat in alle vaten, die gemeenfchap met elkan-
der hebben, het Water tot hetzelfde Waterpas zal rijzen. ABID
(Fiaat XI. Fig. i.) is een foort van Blaasbalg, beftaande uit twee
dikke langwerpigronde Borden, ontrent 16 Duim breed en 18 Duim
lang, famengevoegd met Leer, om open en toe te gaan, gelijk een
gewone Blaasbalg, maar zonder Klapjes [Fahes] alleenlijk met een
Ijzeren of koperen Pijp Vpl m het onderfte Bord. Zet op Jiet bo-
Pl. XI.
venlle Bord AD zes Vijftigponden gewigt W , W enz.; giet dan vir. l«.
Water in de Pijp Fp tot de hoogte van 3 Voet, dat is, tot /. Dat
Water zal door iet loopen in den Blaasbalg al het gewigt opligten,
indien 'er maar Water genoeg in den Blaasbalg is, om zijne Borden
van elkander te houden, en de Pijp vol is. In dit geval houdt bet
Water in de Pijp, dat maar een Vierendeel Ponds weegt, 300 Pond
Water op. De reden hier van is deze. Laten we onderftellen, dat
'er een Pijp Ce aangefchroefd wordt in e. Het is klaarblijkelijk, dat
het Water, dat in P wordt ingegoten, zal rijzen tot C tot aan de
Lijn LM/, alwaar het waterpas zal ftaan met het Water in P. In-
dien men Pipen onderftelt in E en F, zal het Water, dat in P wordt
ingegoten, dezelven ook vullen tot eenf; en indien men deze Pij-
pen wepeemt , en iemand de gaten r, E, F met zijne vingeren
itopt, elk gat met éénen vinger, zou elke vinger opgeftooten wor-
den met een Kragt, die in ftaat is, om een Vierencieel Ponds ge-
wigt op te ligten, zijnde dit het gewigt van 't Water, dat de Pijp
yu vullen; en dewijl men zulke Pijpen mag onderftellen in elk ge-
deelte van het Bord AD (die op één zouden uitkomen met éène
groote Pijp LA DM, die ze alle zou bevatten) moet 'er in elk ge-
deelte van dat Bord , de grootte van den Voetfteun van zulk een
Pijp beflaande, een Opperfing wezen, die in ftaat is, om een Vie-
rendeel Ponds op te ligten (om een Pijp te vullen, welke op die plaats
onderfteld wordt) en de Som van alle die Vierendeels is het gewigt
van alle de Pijpen, of van de Rol LA DM, die ze alle bevat; zoo-
dat, hoedanig de grootte van het Bord AD ook zijn mag, het rij-
den zal naar Evenredigheid van de hoogte van 't Water in de Piip
P/». Indien het Water ftaat in Dd, een Voet boven p, zal 'er op
ad honderd Pond gewigt opgeligt worden; indien het ftaat in de
-Lijn WO, twee Voethoog, zal AD tweehonderd Pond ophouden;
en indien het in de Lijn L/ ftaat, zal AD een gewigt van drie
honderd Pond ophouden. Dit wordt nog duidelijker, wanneer de Blaas-
balg een Voet wijd kan open gaan, omdat dan door Water in te
^^ liet Bord AD een Voethoog geligt zal worden boven
het tiord BI, en het Water zal in de Pijp ftkan in d, omdat de
KOI van Water ABID, honderd Pond wegende, evenveel naar be-
Se Borden elnbsp;Vijftigponden gewigt op AD , wanneer
de liorden ekander even raken. Dit bewijft ook, dat de zijüngfe
-ocr page 178-VII. Les. Perfing gefchiedt naar Evenredigheid van de Jioogte, dewijl het Wa-
ter zijlings in den Blaasbalg komt in p 1. DiiJ: het Water in allerlei
Streken perft (gelijk we bewezen hebben) blijkt hier ook duidelijk,
wanneer men de Pijp Cc gebruikt, door welke het Water loopende
het Leer op dezelfde wijs uitzet, en de Borden van elkander doet
wijken, als toen het 'er door P^I inliep.
19, Schoon het zeer ligt te begrijpen zij, dat Water tot zijn eigen
Waterpas opklhnt, hebben de oude Romeinen evenwel niet gewe-
ten,dat Water,van een grooten afltand komende, die eigenfchap had;
anderfins zouden ze die overgroote koften niet gemaakt liebben in het
aanleggen van Waterleidingen [Aquadudus'] dat ze dezelven van
den éénen berg tot den anderen vervolgden over Bogen of Verwulften
op elkander geboud, gelijk op verfcheiden plaatfen nog te zien is; en
fchoon men'eenigen hunner Buizen vindt tot het leiden van Wa-
ter , ziet men 'er egter geenen weêr opgaan, nadat ze eens naar be-
neden geloopen hebt )en. Nu men Waterwerken beter verftaat, worden
verfcheiden fteden van Water zeer wel voorzien uit Verlaat-bakken,
die 'er zeer ver (fomtijds eenige Mijlen) van afzijn, en waaruit het
Water aan vele huizen omgedeeld, cn aardig geleid wordt, om 'er
Wateri|Drongen in de tuinen van aan te leggen. Hoe dit beft gedaan
worde, zal ik in deze LefTen in 't algemeen aantoonen, maar omftan-
digft in de volgende Aanteekening, alwaar ik Regelen zal opgeven,
en ^^erfchijnfelen verklaren, die tot nog toe niet in agt zijn geno-
men.
ACDB F (Flaat IX. Fig, 2.) is een vat van Tin of Koper, twee
Voet hoog, en ontrent zes Duim over 't Kruis, met een rolrond Bak-
je boven 'op hetzelve, van ontrent een Voet over 't Kruis en zes Duim
diep, om een Verlaat-bak {Refervorf] te verbeelden. Uit het onder-end
komt een v/aterpas ftrekkende Lei-pijp KI met Sprongen \^A]utagei'\
K, H, G, die men kan openen, wanneer het te pas komt, en uit f
gaat een regtftandige Pijp IE opwaarts. Dit vat met Water gevuld
zijnde, zal de Pijp IE ook vol wezen, zoodat een Vlakte [^Planum'
loopende langs de Lijn EAF, de Oppervlakte'van het Water in de
Pijp
-ocr page 179-y
f A'f -
J.i; •
m
m
■ 1- t'^
y
'K
•. ■ 4
-
■-U
I
r
(
r
■ î .
: : . • :
■ ê
• f
quot;.O i X-l
r ; „t -î rf
i -
: --s - . .......
■ quot;'idl
V-fv , ...
• ■ -
m^'^rnrnm
,,,,■,,,,.,,....... „
i.i
.
' : h ■ ■
■ .r' ■ ■
, i
= -f.
... .
^ 'ï
1 \
j,
î
Pijp en in den Verlaat-bak zal raken, waardoor de Oppervlakte van vii. l«s.
het Water in de Pijp in E door de bovenltaande Lugt niet meer of
minder geperft zal worden, dan een evengelijk gedeelte van de Op-
pervlakte AF. Indien men eenigen der Sprongen in de Lei-pijp
opent, zal het Water niet opgaan tot de Lijn E F, omdat de Lugt
niet alleen op den kruin van 't Ipringende Water, maar ook aan alle
kanten van hetzelve perft. Indien het gat van den Sprong 200 groot
is, dat de Lei-pijp het Water niet fchielijk genoeg aanvoert, gelijk in
K, zal liet Water zijne volle hoogte niet bereiken (zie de volgende
Aanteekening) en indien het gat te klein is, gelijk in H, zal de Lugt
ook zooveel vermogen op het Water hebben, dat ze het beletten zal
tot zijne volle hoogte te fpringen; maar indien het gat van den Sprong
groot genoeg is, zonder al te groot te zijn, om toevoer uit de Lei-
pijp te krijgen, zal de Straal de grootfte mogelijke hoogte bereiken,
inzonderheid indien hij niet volkomen loodregt opgaat, omdat het
Water, hetwelk een kroontje of kopje maakt, den Straal neerperft,
en de regtftandige hoogte wat verlaagt. Het verlies van hoogte van
Stralen, de_ wijdte van de Lei-pijp en Regels voor derzelver behande-
ling zullen in de volgende Aanteekening opgegeven worden.
Wanneer Water in een ftad uit een Verlaat-bak aan verfcheiden
luiden omgedeeld moet worden, moet men weten, hoe men de Ver-
fpilling van 'tWater kan meten: want die is zeer verfchillende, fchoon
het loope door gaten van dezelfde wijdte, wanneer de hoogte van Wa-
ter boven de gaten verfchillende is: want
20. De Veripilling van Water is, gelijk de vierkante Wortels der
hoogtens boven de Speuit-gaten.
Het Werktuig, in de XVIII. Proef gemeld, moet hier ook gebruikt p^- xl
worden , maar' met een Ontlaft-gat in B [flaat IX. Fig. 3.) om
1 ftnbsp;Verlaat-bak loopt, te ont-
lalten, om den Bak altijd vol te houden. Wanneer 'er dan een Sprong-
piipjeis in C, vier Duim beneden de Oppervlakté van 't Water, en
een ander in D, ilt;5 Duimibeneden die Oppervlakte, en men deze
tweesprong-pijpjes te gelijk laat Ipringen in bijzondere vaten, terwijl
vn. Les. de Bak vol gehouden wordt, en vervolgens beide de Sprong-pijpjes ts
gelijk ftopt, zal men bevinden, dat het vat F tweemaal zooveel Wa-
ter
(6) Het leiden van Water door Pijpen
of Buizen , inzonderheid van afgelegen
plaatfen , is onze overvi^eging wel waar-
dig. We zullen daarom hier fpreken van
de beletfelen, die dikwijls in de Praktijk
voorkomen, en aanwijzen , hoe men die
beletfelen kan wegnemen. De ouden heb-
ben het Water door Pijpen alleenlijk van
de hoogte naar de laagte geleid, gelijk we
zeiden, maar het nooit weêr opwaarts ge-
voerd , omdat ze niet wiften, dat Water
tot zijn eigen Waterpas weêr oprees; maar
wij konnen Water tot zeer groote afftan-
den leiden , en het van den éénen berg
naar den anderen brengen door Pijpen ,
die in de tulTenbeide leggende Valeien naar
beneden loopen en weêr opgaan, mits de
Verlaat-bak, of de plaats, waar in we het
Water brengen , iets lager zij, dan de
Oorfprongj'waar uit het komt, en waar
onze Pijpen beginnen. Het Water, dat
Pl. xn. t'huis gebragt is, zal zig wel op hetzelf
de Waterpas vertoonen, maarniet over-
loopen ; en door dezelfde Pijpen zal de
Hoeveelheid van Water, die ze geven,
' vergrooten in een Evenredigheid, waarin
de Verlaat-bak lager is, dan de Oor-
fprong. Wanneer men derhalve een groo-
te meenigte Water heeft, en het t'huis
v/il brengen in een plaats, die maar een
weinig beneden het Waterpas van den
Oorfprong is, moet men zeer wijde Pij-
pen gebruiken ; maar dezelfde Hoeveel-
heid van Water kan t'huis gebragt wor-
den door nawerPijpen, en gevolgelijk met
minder koften, indien de Verlaat-bak veel
beneden het oorfpronkelijke Waterpas is.
Indien de afftand groot is, zal de lengte
der Pijpen de Ploeveelheid van Water,
dat t'huis gebragt wordt, veel verminde-
ren door hare Schuring, die niet voorge-
komen kan worden, dan door de Pijpen
wijder te nemen, indien het Water zoo
overvloedig is, en men 'er zooveel gebrek
aan heeft, dat het de koften waardig is.
Ik nam in 't jaar 1718. te Cannons (de
Hofhouding van zijne Genade, den Her-
tog van Chandos) een Proef met een loo-
den Pijp, die van binnen Duim over
't Kruis was , en vond , dat ze op 1400
Tards afftand van den Oorfprong geen
tiende gedeelte van het Water gaf, dat
ze gegeven zou hebben op 30 Tards af-
ftand van den Oorfprong op dezelfde laag-
te beneden de Oppervlakte; maar het voor-
naamfte beletfel ontftaat uit de Lugt, die
in de Pijpen is, waardoor het Water ge-
zegd wordt gelugt-prangd [wind-bound^
te zijn, en daar door kan het gebeuren,
dat een Pijp van twee of drie Duim ope-
ning fomtijds niet meêr Water zal geven,
dan of ze maar éénen Duim opening had,
dat is , vier of negen maal nawer was ;
maar deze Lugt kan men ontlaften, en de
Pijpen te hulp komen, gelijk we toonen
zullen.
Laat ABCD (Plaat XII. Fig. i.) de
Bron zijn, of de Vergaring van Bronnen,
van waar een Pijp Water moet brengen
naar de Ontlaft-plaats in E, onderftel een
'Engelfe'] Mijl of een halve Mijl van de
3ron. Men onderftelle, dat E maar wei-
nig lager is, dan D, bij voorbeeld vier of
vijf Voet. Indien de Oppervlakte van het •
Water in de Bron zakt tot den Mond
van de Pijp in D, of fomtijds maar tot
digt aan den Mond , zal 'er een goede
meenigte Lugt met het Water in de Pijp
naar beneden loopen; en overal, waarde
Pijp naar het beloop van den grond rijft,
zal deze Lugt zig huisveften in het bo-
venfte gedeelte van de Pijp , gelijk in
' a 0 m r, cn daar door den Waterloop van
de Pijp vernawen , en het Water dwin-
gen , om door te loopen tuften 0 en «,
een doortogt, vijf of zes (ja fomtijds
tien) maal nawer, dan de Pijp, wanneer
ze onbelemmerd is. Schoon 'er al geene
Lugt kqme in den Mond D, zullen die
huisveftingen van Lugt evenwel fomtijds
veroorzaakt wordeo door het eerfte in-
dopen van 't Water: want wanneer het
Water, van D tot G neergekomen zijnde,
wreer rijft tot w, loopt het over de hoog-
te in ra , zonder de Lugt voor zig heen
te voeren, gelijk het gedaan had tot aan
a; maar dezelve verlatende in de Ruimte
aorm, vult het de Pijp weer in r , en
gaat dus voort tot de naafte hoogte , al-
waar het loopt over het laagfte gedeelte
van de rijzende Pijp , latende boven aan
een Ruimte van Lugt over , die het Wa-
ter prangt, gelijk in a:. Vervolgens vult
het de Pijp weêr tot de naafte hoogte, ai-
r/aar het Water door de Lugt weêr ge-
prangd wordt enz.
Het middel om de Pijp (quot;die we hier on-
derftellen van Lood te zijn} van deze
Lugt te zuiveren is dusdanig. Men pioet
van D af de Pijp langs gaan, en wan-
neer men aan den eerften rijzenden grond
komt, de Pijp ontblooten op de hoogfte
plaats, gelijk in m, en daar in den boven-
Kant een drie-duims Spijker, anders een En-
kek genoemd, in het Lood ftaan, dat hij
'er een gat in make. Terwijl 'er de Spij-
ker nog in fteekt, moet men met den
Staart van den Hamer het Lood rontom
den Spijker wat opklinken , zoodat men
een Randje om make. Wanneer 'er
de Spijker dan uitgetrokken wordt, zal 'er
de Lugt met geweld uitvliegen , totdat
^t Water eindelijk op de Lugt volge.
Dan kan men met een flag of twee met
^n Kop van den Hamer het gat digt flaan.
Wanneer men dit op elke hoogte van de
rjjp doet, zal al de Lugt ontlaft worden,
cn de volle Hoeveelheicl van Water t'huis
Komen m E; en indien de Mond van de
rijp in D geene Lugt inkrijgt door een al
te groote zakking vfn het Water in AB,
lang hare volle Hoe-
ïc i P Om het volle Water
Liirnbsp;quot;len het meten,
wanneeyie Pijp van Lugt ontlaft is, en
wanneer men naderhand door meting vindt,
dat de Hoeveelheid van Water vermin-
dert, moet de Pijp weêr van Lugt gezui-
verd worden.
Indien de Bron ABCD veel hooger is,
dan de Ontlaft-plaats in E, zuilen de
Lugtplaatfen niet net op het hoogfte ge-
deelte van de Pijp wezen, maar een wei-
nig verder, omdat het Water, met méér
Snelheid en Kragt loopende, de gehuis-
vefte Lugt nog meêr voorwaarts drijft,
gelijk in o p q, daar de Lugt anderfins in
s zou geweeft zijn, en daarom moet het
Spijkergat voorbij s gemaakt worden tuf-
fen 0 en q. Indien het end E eenigen tijd
;eftopt wordt, zoodat het Water geene
aeweging hebbe, zal de Lugt van langza-
mer hand terug gaan naar het hoogfte ge-
deelte van de Pijp, gelijk in uylt;wt, al-
waar men ze uit kan aten. Onderftel, dat
het Water, in plaats van uit een Bron te
komen, zijne gantfe lengte wegs uit een
plaats, die veel lager is, opgewerkt wordt
door een Werktuig, gelijk F, en opwaarts
door de Waterleiding FH. Dan zullen
d3 plaatfen, daar de Lugt vergaard wordt,
voorbij den top van de hoogtens der Pij-
jen wezen , gelijk in o p q , en dan zal
iet niet genoeg zijn de Pijp met een Spij-
ker door te flaan, omdat 'er dan gedurig
Lugt met het Water ingeperft zal wor-
den , en op njew de plaatfen in de Pijp
opvullen, die Van Lugt ontledigd waren,
hetwelk de Pijpen dikwils doet berften,
of ten minften te weinig Water geven ,
en het Werktuig befchadlgt. In zulk een
geval moet men den volgenden toeftel ge-
bruiken.
Laat ABD (Plaat XII. Fig. 2.) een p^ xil.
gedeelte zijn van een Lei-pijp (gemee- Fig. i.
nelijk een Hoofd-pijp genoemd) uit een
Werktuig komende, en rijzende over B.
Het Water, langs A D voortgeftuwd ,
vult de Pijp, totdat het kome tot d, en
loopt dan tot/, hebbende zijne Opper-
^ gnbsp;vlakte
ter heeft gekregen, als het vat E, hetwelk de Waarheid van de Stel- vii.Lm
ling bewijft, dewijl 2 en i de vierkante Wortels zijn van 4 en i (6).
vlakte in if, terwijl de Lugt de hollig-
heid def vult, welke holligheid nader-
hand van ^aats zal veranderen, en voort-
faan naar D, gaande het punt d voorbij e.
)it kan men op deze wijs voorkomen.
Onderftel, dat deze Lei-pijp vrij wijd is,
bij voorbeeld van 4 Duim opening, in-
dien ze van Lood is, en 6,7, 8 of negen
Duim opening, indien ze van Hout is.
Men moet een nawe looden Pijp, die men
in dit geval een Ruiter [Rider] noemt,
over het verheven gedeelte van de Lei-
pijp zetten, gelijk d e ƒ, van ontrent 30
Voet lang , gemeenfchap hebbende met
de Lei-pijp in het bovenend van de ver-
hevenheid in e , en 15 Voet digter naar
het Werktuig in d, en 15 Voet voorbij
de hoogte, gelijk in ƒ, met een Sprant
[EHI, voortkomende uit het midden van
den Ruiter, en gemeenfchap hebbende
met de Lei • pijp in e, en voorzien] met
een Kraan in H. Indien men deze Kraan
opent, wanneer het Werktuig aan den
gang is, zal de Lugt, die voorwaarts ge-
Itooten wordt, uitgedreven worden in d,
en door de Kraan ontlaft worden. Indien
ze verder gaat, zal ze door de Pijp van
gemeenfchap uitgejaagd worden in e, en
Gus ook ontlaft worden. Wanneer 'er
Water uit de Kraan komt, moet men ze
fluiten, en 'er uit opmaken, dat de Lei-
pijp vol is. Na verloop van eenigen tijd
zal de Lugt, terwijl de Kraan gefloten
blijft, inde hoogte van de Lei-pijp ver-
ïi. XII. gaderen, en voorbij e huisveften ; maar
Fig. 3. indien men de Kraan weer opent, zal de
Lugt terug fchieten door/, en zig door
de Kraan ontlaften. Wanneer men Wa^
ter door middel van een Werktuig op-
werkt in een Bak, waaruit het weer naar
beneden moet loopen in den Verlaat-bak,
alwaar het ontbreekt (zie Fig. i.) is dees
toeftel ook zeer noodzakelijk, omdat het
Water in den Boven-bak den Mond van
de Lei-pijp (of de Monden van de Lei-
pijpen , indien het Water naar verfchei-
den plaatfen gevoerd wordt) fomtijds
vult, en fomtijds niet, waardoor veel
Lugt met het Water naar beneden moet
loopen. Men moet wei bedenken , dac
in looden of ijzeren Lei-pijpen de ontla-
fting van Lugt volftrekt noodzakelijk is.
In houten Pijpen gaat de Lugt fomtijds
door het hout, en wordt dus ontlaft ,
maar wanneer de Pijpen digt en door-
weekt zijn, zijn de Lugt-kranen en Rui-
ters zeer noodzakelijk ; en wanneer het
Water uit een hoogen Bak een [Engelfe^
Mijl of twee loopt, dient 'er iemand de
Lugt - kranen wel twee of driemaal op een
dag om te drajen. Over eenige jaren heb-
ben twee van mijne Vrienden met mij een
toeftel uitgevonden, die we een Poppetje in
een doosje [Jack in the Box] noemden ^
waardoor Lugt - kranen van zelf open en toe
gaan, alleenlijk door bet loopen van 't Wa-
ter en de beweging^ van de Lugt. Dees
toeftel wordt beichreven in de Pbilof.
TransaSt. N«gt;. 393.
VII. Les.
[Dewijl de toeftel, ivaarvan de Schrij-
ver bier gewaagt, zeer fraai is, en ook in
andere gevallen van gebruik zijn kan, heb ik
gemeend den Lezer geenen ondienft te zullen
düen met de befchrijving van dien toeftel
bier in te voegen, en 'er de Teekening bij te
geven, door eenen mijner Vrienden vrij wat
naaukeuriger gemaakt, dan dezelve in de
Phil. Trans, in Plaat gebragt was.
De Befchrijving is deze
In de 3lt;ie Figuur van Plaat XII. ver-
beeldt G een Doorfnijding van de Lei-pijp
met Water ter hoogte van G, en met
Lugt daar boven, zijnde AB een water-
pas Lijn , rakende den Top van de ge-
melde Lei - pijp. E HI is de looden Pijp,
zoo even beichreven , en met dezelfde
Letteren, als in de voorgaande 2lt;ie Figuur^
geteekend.
- Het Werktuig is in 't Kiftje K,
van gegoten Ijzer, en vaft gemaakt aan de
looden f jjp in I, met ecu dua deurtje van
gefla-
-ocr page 185-a f
■f
! ;
i' ' iî
I - » ' * ' i
«il
quot;Ti-
■ ;. '-v-f.
. r • •
■ -
-ocr page 186-Px.xm .
-ocr page 187-feai op een Vlakte ergens beneden deszelfs Oppervlakte geplaatfl, naar vii.Lcs,
geflagen Ijzer, beweegbaar op Hangc-
tjes, en fluntsade in D. --
De bijzondere gedeeltens van het Werk-
tuig zijn de volgende.
NN (Fig. 40 is een ijzeren Plaat, on-
trent een Duim dik, met vier gaten in i,
2, 3 en 4 van ontrent een Duim over 't
Kruis, door de geheele dikte van de Plaat,
om 'er vier Schroeven door te Iteken, ge-
lijk 'er ééne verbeeld wordt in a. O O is
een Band, of platte Ring, uit één ftuk
gemaakt, en ontrent ^ Duim vooruit fte-
kende, volmaakt platgeflepen of gedraaid.
5 is een gat van ontrent i| Duim over
'c Kruis, om 'er den Neus van een Kraan
door te fteken, fluitende met een Borft
tegen de Plaat, binnen den Ring 00 vaft
gefchroefd met vier andere Schroeven,
gemerkt met grove flippen rondom het
gat j.
N N (Fig, s.) is dezelfde Plaat, op
den kant te zien. M is de Lngt-kraan ,
aan die Plaat gefchroefd door de Borft
van hare Pijp in m en n. Haar Sleutel 6,
lo is vaftgemaakt aan een Roedje van on-
trent I Duim over 't Kruis , van de ge-
daante van 6, 7, 8, lo , hebbende een
Steel van een Voet lang 8, 9, gehegt aan
een Boei, of hollen koperen Bal L, wel-
ke Bal, wanneer de Steel in een waterpas
«and is, de Kraan gefloten houdt; maar
door zijne eigen zwaarte, wanneer hij door
t Water niet onderfteund wordt, neer
vallende, de Kraan opent door middel van
net Roedje met den Steel 8,9, geliik te
zien IS in Fig. 6., alwaar de Plaat N N ge-
is aan het Kiftje, en de geftipte
Oppervlakte aanwijft van 't
Ir dat in het Kif '
e komt door de
Pijp HI, zoodat
M openen , en de Lugt Choedanig hare
Dikte ook zijn raag) uitlaten, totdat ze
geheel ontlaft, en 'tWater weer opge-
komen zij tot ML, en de Boei gelige
hebbe tot L.nbsp;Pt, xii,
NN is het voorfte gedeelte van 't Kiflge Fig. 4. '
met deszelfs gat, waar aan de Plaat van
Fig. 4. gefchroefd is.
Men kan ligtelijk begrijpen, dat de Kraan
H altijd open gelaten moet worden, dat
het end van de Pijp I gefchroefd is aaa
een gat in den bodem van het Kiftje door
middel van Schroeven in rr, dat 'er ge-
olijd Leer ig aan de Koppen van alle de
Schroeven, als mede aan de Plaat NN,
om den Band O O van Fig. 4. vaft te doen
fluiten tegen den voorkant van het Kiftje
K (Fig. 7. _) waarin een gat is in 00, Fig. 7.
om 'er de Boei en de Kraan van Figmr 5.
door te fteken, dat de Schroeven m 1,2,
3,4, welker Koppen binnen in hec Kiftje Fig, j.
zijn, met hare Moeren , gelijk b Fig. 4.,
aangefchroefd worden, wanneer de Plaac
N N aangevoegd wordt, en dat het ge-
heele Kiftje, dus toegefteld , lugt-digt
gemaakt wordt.
D in Fig.en DD Fig. 6. verbeelden
een ijzeren Deurtje, om den Mond van
de Lugt-kraan voor ongemakken van bui-
ten te befchermen. Het is vol gaten, om
'er de Lugt vrijelijk door te laten gaan.
Dit Werktuig, dat wij naar zijn maak-
fel een Poppetje in een doosje [j^ack in a
Box'] noemden, kan overal van gebruik
zijn, daar Water een langen weg door Pij-
pen geleid moet worden; en dewijl ik 'er F/V. i.
de eenige uitvinder niet van geweeft ben,
moet ik hen, die hunne gedagten bij de
mijne gevoegd hebben , de Eer geven ,
die hen toekomt, en het Gemeen berigt
ten, dat het Kiftje de famengevoegde uit-
vinding is van de Heeren Ricbard Jones,
James King , Thomas Newcomen, 'jofepb
Hornbloiaer, van deszelfs Werkman en
van mij.
Deze befchrijving van dit Werktuig, dmr
S 3nbsp;Dr.
vn Les de verfchillende hoogtens van de Spring-gaten, moet men het vol-
gende
Dr. Desaguliers zelf gemaakt, heb ik ver-
taald uit de Piiil. Transaft. No. 393- of Vol.
XXXIV. bladz. 80-82.]
De ftad van Edinburg wordt wel voor-
zien van Water, hetwelk uit een verza-
meling van Bronnen te Comejtoune bij de
drie [Erigel/e] Mijlen ver geleid wordt
door een gegoten looden Pijp van 4 Duim
over't Kruis, en van genoegzame dikte,
namenlijk ontrent een halven Duim in de
laagfte plaatfen, en van langzamer hand
dunner naar de Bronnen en naar de Ont-
laftplaats , maar evenwel dikker bij de
Ontlaftplaats, dan bij de Bronnen, omdat
de Ontlaftplaats op den Kajleel-berg veel
lager is, Comejloune, hetwelk net wa-
terpas legt met hec Kordon van de Hal-
vemaan op 't Kafteel. Ik heb onderreg-
tingen in dit werk gegeven, en het ver-
maak gehad van te zien , dat alles wel
flaagde, hetwelk ik hier gewaag, omdat
de ontlafting van Lugt gemaakt werd op
verfcheiden verhevenheden , en 'er een
toeftel bij is, om de Pijp daar van te ont-
laften aan de Bronnen en aan de Ontlaft-
plaats.
Van de kleine Verzamelplaats, waarm
de Bronnen te Comejtoune vergaard wor-
den , loopt in 't begm een groote fcheuin-
te, en daar is een Ruiter gezet over de
Lei-pijp, om de Lugt te ontlaften in het
eerfte inloopen van 't Water, ABCD
(Plaat Xll. Fig. 8.) is de kleine Verlaat-
bak , en D is de Mond van de Pijp, waar-
in het Water loopt, die niet altijd geheel
bedekt is , zoodat 'er dikwijls Lugt met
het Water infchiete; maar de Ruiter abcd,
met de Lei-pijp gemeenfchap hebbende
in b, c, d, brengt de Lugt terug in den
Streek dcbB, tegenftrijdig met den Streek,
waarin het Wster neerwaarts loopt naar
, gelijk men duidelijk voelen kan,
wanneer de Kraan open ftaat, en men de
hand houdt in a. Ik fpreek hier niet van
de Lugt-kranen tullen Comejiome en E-
denburg , dewijl ik hare gefteltenis reets
befchreven heb. Daar ftaat een lange Rui-
ter van de laagfte plaats der Pijpen op de
Gras-markt tot boven aan de Ontlaftplaats
op denKafteel-berg,vaji ontrent looVoec
hoog en 200 Tards lang, waar van men
het gobruik zag door de volgende Proef,
die we daar van namen.
Onderftel, dat de Gras-markt isin AB
(PlaatXU. Fig. 9.) dat het Water loopt
in den Streek A BD, dat de Ontlaft-plaats
is in D, dat de Ruiter is EC, en dat 'er
een Prop fteekt in B, die men 'er uit kan
halen , om de Pijpen te ontledigen, en
fchoon te maken. De Kraan C gefloten
hebbende, lieten we de Prop B uittrek-
ken , waarop al het Water uit de Pijp B D
van de Grasmarkt tot den Kafteel-berg
naar beneden liep, en zig ontlafie in B.
De Prop weêr in de Pijp geftoken zijnde,
namen we den tijd in agt, waarin het Wa-
ter tot D opkwam, die vijf Kwartier-uurs
was. Het Water weêr uit hebbende laten
loopen in B, werd de Kraan C open ge-
zet, en de Prop B gefloten. Toen was de
tijd , waarin, het Water van B tot C op-
liep, maar 16 Minuten, loopende de Lugt,
die te voren de verftopping gemaakt had,
met geweld uit in C.
N B. 'Tgeen ik hier gezegd , en 't voor'
beeld, dat ik hier gegeven heb , kan iemand
tot onderregting dienen, om Water van de
ééne naar de andere plaats te leiden , betzij
door deszelfs natuurlijken Val, of door bet
een lengte voegs met een Werktuig te perfen.
Daar is evenwel een bijzonder geval, dat
we niet moeten vergeten te melden, na-
menlijk dat de Lei pijp, die Water van
een Werktuig regtftreeks opvoert in een
Verlaat-bak eenige hoo^e boven hetzel-
, om veel volk van Wa^r te voorzien
Vt. XII.
Fig. 9.
Fig. 8.
VCjnbsp;Tnbsp;.w.*»nbsp;T * UUWl VV. » VI
(gelijk de Bak op den Toren aan de
Londenfe Brug) niet van Lood zijn moet,
tenzij ongemeen dik , zoodat ze te koft-
baar worde, gelij!.: we nu zullen aantoonen.
Laat AVÖ {Plaat Xlil. Fig. i.) een
loodcB
Pl. XIII
Fig. I.
gende in 't werk ftellen. Laat de Lijn AB {Flaat XI. Fig. 4.) de vii.
Les.
Vlakte
looden Pijp zijn, komende van een Werk-
tuig beneden A, waann het Water op-
komt in den Streek AVD, om zig te
ontladen in D. Op eiken Slag of Stoo-
ting van het Werktuig , hgt het Water
het Klapje V op, en wanneer het Klapje
weêr toefluit, geeft het Water, dat 'er
meê neervalt, een Slag tegen alle de wan-
den van de Pijp door zijne zijlingfe Per-
fing in een Streek, die loodregt tegen de
wanden aanloopt, met het gewigt van een
Kolom van Water , welker Voetfteun is
de Doorfnijding van de Pijp op de plaats,
daar de Slag gefchiedt, en welker hoogte
is de geheele hoogte van het Water bo-
ven die plaats, aanbotfende met dezelfde
Snelheid lt;, waarmeê het Klapje neervalt.
Indien de eerfte Slag van dit Water het
Lood maar een loofte deel van een Duim
uitzet, zal het Lood, dat geene Veer-
kragt heeft, in dien ftand blijven, en niet
terug fpringen. Onderftel , dat de twee-
de Slag het Lood nog een loofte deel van
een Duim uitzet, dan zal het Lood van
de Pijp weer een weinig wijder worden,
en zoodanig blijven. De volgende Slag
zal het weer wat verwijderen , en zoo
zal het vervolgens gaan, totdat de Pijp
zoo wijd, en 'tLood zoo dun worde, dat
het eindelijk moer breken. Men moet hier
ook nog bij bedenken, dat, dewijl de Pijp
na eiken Slag wijder wordt, gelijk bijvoor-
beeld de Doorfnijding ci grooter is , dan
de Doorfnijding aè,quot;quot;en de Doorfnijding
grooter is, dan de Doorfnijding cd,
de Kragt van het aanbotfende Water (de-
welke, gelijk we zeiden, evengelijk is aan
• ^ ^f^'gt van Water, welkes Voetfteun
IS de doorfnijding van de plaats, daar de
n. Knbsp;daar de Pijp wijkt, en
•weiKss hoogte is de hoogte van het
Water boven de gemelde plaats} telkens
grooter zijn zal, en de Pijp te eer doen
berften. Het is derhalve beft een ijzeren
Pijp te gebruiken, die, fchoon ze in zig-
zelve zoo zwak waar , als de looden,
evenwel niet onderhevig zijn zal, om ver-
wijderd te blijven, (fchoon elke Slag ha£ff
doe wijken) maar na eiken Slag tot hare ei-
gen wijdte terug zal keeren. Öit zelfde zal
ook gefchieden in houten Pijpen omdat
Hout veerkragtig is. Ik heb vele zulke
uitpuilingen gezien in Lei pijpen van Lood,
in welker p aats uit dien hoofde houten
of ijzeren Pijpen gemaakt zijn , of indien
ze van Lood gelaten werden, veel dikker
en koftbaarder gemaakt zijn , dan ander-
fins noodig geweeft zou zijn.
Regels voor Stralen of Waterfprongen
[Jets d'eau] of jpringende Fon-
teinen in Tuinen.
NB. Ik was eerft van gedagten , om
hier de Regels van den Heer Mariotte
voor Stralen, of Waterfprongen op te ge-
ven; maar bedenkende, dat mijne L.ezers
in fommige gevallen , om zijne Tafelen
tot gebruik te maken , wat veel moeite
zouclen hebben , om de Franfe Maten ,
beide van Lengte en Inhoud, tot Engelfe
Maten te brengen, heb ik liever Tafelen
gegeven, die met mijne eigen Proeven en
waarnemingen uitgerekend zijn *: want
fchoon ik op het herhalen zijner Proeven ,
bevonden hebbe, dat de meeften met de
Tafelen overeenkwamen , heb ik even-
wel de Verfpilling van Water , dat uit
eenig vat of Verlaat bak loopt, of in Fon-
teinen fpringt, in 't algemeen minder be-
vonden , dan hij dezelve opgeeft; maar
in opzigt van het te kort fchieten van de
hoogte
'u '^'rtaling van dit Werk de'let Hegßer van Kunflvioorden, heb ik tIeJafde»
iime.: „et, belwur/en, om van e.'ke een Uii- hier ook volgens de Éngelfe Voeten en Duimin ««-
f .nbsp;--------- gt; Vin VUTk tIK
ukm»g w^r lt;mzs Holkndfe Maten u geven inUeranderdiekten.^
Enc;e
yii. Les. Vlakte verbeelden, waarop men het Water wil laten fpringen. Trek
hoogte van den Straal bij de hoogte van
den Verlaat-bak komen we net overeen.
Een teerlingfe Voet Rivier - of Vijver-
water weegt 62, 499Ö Pond Averdupois,
in plaats van welk gewigt we zullen re-
kenen 62| Pond , omdat het Water van
ïbramige Bronnen zwaarder is, dan Re-
genwater j of Rivier - of Vijver - water.
Indien men aan een Bron, aan den kant
vaneen Vijver , die zijn Water uit Bron-
nen krijgt, of aan den oever van een Ri-
vier een plank hegt, die ingekeept is met
een vierkante Sleuf, kan men door het
meten van de breedte en diepte van die
Sleuf op de volgende wijs te weten ko-
men, hoeveel Water eenige dezer plaat-
fen in den tijd van een uur geven zullen.
De Proef genomen Ten dikwijls her-
haald) hebbende met Water, dat door
een gat loopt van een Duim vierkant, ter-
wijl de Oppervlakte van 't Water 25 Duim
boven het Middelpunt van 't gemelde gat
ftaat, en op die hoogte wordt gehouden,
heb ik bevonden, dat het Water, dat in
een Uur door zulk een gat loopt, 5,2 Ton,
of 5 Ton en jc-f's Gallons bedraagt. Deze
Proef (volgens de Stelling van No. 18. van
deze Les, bewezen door de XIX. Proef)
is de grondflag van een Tafel, aantoonen-
de , hoeveel Water gegeven zal worden
door een regtftandig vierkant gat van een
Duim, 25Duim beneden de Oppervlakte;
als mede hoeveel Water gegeven zal wor-
den door een Sleuf van een Duim wijd ,
van I tot 25 Duim diep; en wanneer de
Sleuf wijder is, dan een Duim , moet men
de Hoeveelheid van Water, op de Tafel
voor een Sleuf van zulk een diepte aange-
wezen , vermeenigvuldigen door de wijdte
van de Sleuf, die men in de plank heeft.
NB. Indien de ondiepfte Sleuf \\ Duim
is, noemen we het maar een Duim, om-
dat door zulk een Sleuf (indien de plank
2 Duim dik is , gelijk ze zijn moet) hec
Water zooveel zakt, wanneer het over de
plank komt, dat het op den kant van de
plank maar 1 Duim dik is, fchoon op ee-
nigen afftand de Oppervlakte van het Wa-
ter , aan welkes Perfing de Snelheid vaa
het uitloopende Water toegelchrevea
moet worden, een halven of een heelen
Duim hooger zij, dan het Middelpunt vaa
't Water, dat uit de Sleuf loopt. Een Bron,
Vijver of Rivier moet zooveel Val heb-
ben , dat hec eerft uitloopende Water gee-
ne opftopping geve aan het volgende.
Ldditig van Water door Buizen. 143
in B de regtftandige Lijn B C evengelijk aan de hoogte van de Opper- vn. i«.
TA F E L van de Ferfpilling van Water door een gat van een
Duim vierkant, en door een Sleuf mn een Duim
wijd en van verjchillende diepte.
VerTpilling van Water door
een gat van een Duim vier-
kant op verfchillende diep-
tens, naar het getal van
Duimen in de eerfte Ko-
lom.
Tonnen in een Uur.
' j
-nbsp;Ij
-nbsp;I,
-2,
■ 2,
■2,
■ 2,
• 2,
■3,
•3,
■3gt;
■3,
■3,
'3,
-3,
-4gt;
■4,
■4,
•4,
04--
4Ö---
79--
08--
31--
53--
74--
92--
12--
28--
44--
58-
74--
95--
16--
28--
40--
52--
4, 62--
-4, 76--
-4j 94--
-5520f--
5 Ton en
jo, 4 Gallons.
Duimen
beneden
de Op-
pervlak-
te.
1
2nbsp;•
3
4
5'
6-
8nbsp;■
9-
10
14-
15
ï6
17
18-
Ip-
so ■
21 ■
22.-
23.
-24-
25 •
Verfpilling van Water dool-
een Sleuf van een Duim
wydte, en van verfchillen-
de Dieptens naar het getal
van Duimen in de eerfte Ko-
lom.
Tonnen in een Uur.
--1, 04
--2, 50
--4, 29
--6, 37
--8, 68
-- 11,21
--135 95
--16, 87
19
47
81
39
13
91
86
02
19;
• 22,
-25,
- 29,
-33,
-3Ö,
-40,
-455
-58, 22
■ 62, 84
■67, 60
■72, 47
■77, 41
■82, 47
■87, lt;57
Sden'l^v^^hefTA?^'^''Kas.)82 van een Ton in een Uur zij, wanneer
daarom mag men vn^l^'nbsp;i Oppervlakte van het Water ter plaatfe
Ton in een Uur reKnbsp;^^^ ^' ^^^ Val maar i Duims is beneden de
tal, fchoon de ware Hnnbsp;^e- Oppervlakte van den Verlaat - bak.
i, uuü «e ware Hoeveelheid maar o, Door dit middel zal men weten, hoe-
veel
Yii. Les. vlakte van 't Water boven de gemelde Vlakte. Befchrijf op de Lijn
ij ^
veel Water men hebbe, om zijne Stralen
te voorzien. Nu moet men nog weten ,
welke de Verfpilling zij van het Water,
dat de Stralen uitleveren, om te weten, hoe
lang men ze kan laten fpelen, en hoe groot
men ze moet maken. Men weet door her-
haalde Proeven, dat Water, loodregt neer-
loopende uit een vat, in grooter Hoeveel-
heid daar uitloopt, dan indien het in een
waterpas Streek door hetzelfde gat loopt,
en indien het naar boven gefpeuit wordt,
dat de Verfpilling Van Water nog minder
zijn zal. Daarom zullenwe op zijne plaats
een Tafel geven, die daartoe dienen zal;
maar eerft zullen we de reden aantoo-
nen , waarom regtftandige Stralen zoo
hoog niet reiken, als de Verlaat-bakken,
waar uit ze hunnen oorfprong hebben ,
hetwelk de reden is, dat ze minder Wa-
ter geven, dan indien ze de volle hoogte
bereikten.
Daar zijn vier oorzaken , waarom
Stralen niet fprinten tot de volle hou-
tens van hunne Verlaat-bakken. De
eerfte oorzaak is , dat, dewijl alle de
Waterdeeltjes , die de Kolom van een
Straal uitmaken , met dezelfde Snelheid
beginnen te bewegen , en die Snelheid
gedurig vermindert, het volgende Water
tegen het voorfte ftoot; en dewijl Vloei-
ftoffen naar alle kanten perfen, wordt
de Kolom door die Aanftooting verwij-
derd, en gevolgelijk verkort. Dit zou
een hinderoaal zijn aan de hoogte ^
fchoon de Straal in een lugtledige plaats
fprong. De tweede oorzaak is, dat het
Water boven op den Straal niet aan-
ftonds opzij afloopt , maar een foort
van Bal maakt op den Straal, welkes ge-
wigt, terwijl hij daar vertoeft, belet den
Straal zoo hoog op te gaan, als hij anders
doen zou. Dit kan men verhelpen met
den Straal een weinig te laten hellen:
want dan zal hij hooger gaan , maar zig
zoo fraai niet vertoonen.
De derde oorzaak is de Schuring tegen
de wanden van 't gat van den Sprong (of
Speuit-pijp) die een dunner Straal tot een
lager hoogte zal doen opgaan, dan een
dikker, fchoon ze uit denzelfden Verlaat-
bak komen. Dit kan verholpen worden
door de Sprongen te verwijderen in Even:
redigheid van de hoogte van het fpringen-
de Water; evenwel altijd in agt nemen-
de, dat de gaten niet te wijd gemaakt wor-
den voor de Lei - pijp, maar dat de Regels,
daar ontrent voorgefchreven, in agt geno-
men worden.
De vierde oorzaak, welke is de tegen-
ftand van de Lugt, kan niet weggenomen
worden; maar men weet altijd, hoegroot
dezelve zij. De Lugt namenlijk biedt een
Weerftand in Evenredigheid van 't Vier-
kant van de Snelheid, waar meê het Wa-
ter der Stralen van verfchillende hoogtens
tegen dezelve aanbotfen. Bij voorbeeld
indien een Straal van vijf Voet hoog éénen
•»-.Vnbsp;•nbsp;1nbsp;. _ _____1_____________«-i^WfVTl«!
Duim in hoogte verloren heeft, terwijl
hij kwam uit een Verlaat-bak van vijf
Voet en een Duim hoogte, zal een Straal,
gemaakt door een Verlaat-bak van loVoet
en 4 Duim hoogte, maar tot lo Voet op-
gaan , verliezende 4 Duim in hoogte,
omdat hij, tegen de Lugt aanbotfende met
een dubbele Snelheid , een Weerftand
ontmoet, gelijk het Vierkant van die Snel-
heid , dat is, viermaal grooter.
Hier volgen twee Tafels, de eerfte aan-
toonende, welke de hoogtens van Ver-
laat-bakken zijn moeten, waardoor Stra-
len van een bepaalde hoogte voortgebragt
worden, en de andere toont, hoe hooge
Stralen door Verlaat - bakken van een be-
paalde hoogte voortgebragt worden.
BC denjialven Cirkel BDC, en teeken in I, K, L de plaatfen der viï.l«.
•c?
Ï-quot;
TAFEL mn de verfchillende hoogtens van Verlaatbakken
naar de verjcbillende hoogtens van Stralen,
*)ogte van de Stralen.
Hoogte der Verlaat-bakkea
Voeten.
5 —
10 —
15 —
20 —
25 —
30 —
35 -
40 —
4J -
jo -
-
60 —
65 -
70 —
75 —
80 —
85 -
90 —
95 —
100 —
Voeten.
Duimen.
—nbsp;4
■— 9
De eigende Tafel toont aan in Voe-
ten en Tienden van een Voet, tot welke
hoogtens Stralen zullen opgaan uit Ver-
laat-bakken van 5 tot ijo Voet hoogte.
VII.les. Springgaten beneden de Oppervlakte C. Trek op de Lijn BC uit de
TAFEL lt;van de hoogtens van Stralen gemaakt door Verlaat-hak-
ken van allerlei hoogtens tuffen de ^ en i^o Viet.
Hoogte |
Stralen |
Hoogte |
Stralen |
Hoogte |
5 |
4, 91 |
30 |
27, 48 |
55 |
6 |
5, 48 |
31 |
»8, 32 |
5Ö |
7 |
6, 84 |
32 |
29, 16 |
57 |
8 |
7, 80 |
33 |
58 | |
9 |
8, 74 |
.34 |
30, 83 |
59 |
10 |
10, Ó2 |
35 |
31, 63 |
60 |
II |
II, 55 |
3Ö |
32, 47 |
61 |
12 |
12, 48 |
37 |
33, 29 |
62 |
13 |
13, 40 |
38 |
34, II |
63 |
14 |
14, 3T |
59 |
34, 93 |
64 |
15 |
15, 22 |
40 |
35, 74 |
65 |
1(5 |
16, 13 |
41 |
3Ö, 55 |
66 |
17 |
17, 03 |
42 |
37, 35 |
67 |
18 |
17, 93 |
43 |
38, 14 |
68 |
19 |
18, 8a |
44 |
38, 93 |
69 |
20 |
19, 70 |
45 |
39, 75 |
70 |
21 |
20, 58 |
46 |
40, 53 |
71 |
22 |
21, 46 |
47 |
41, 31 |
72 |
23 |
22, 33 |
48 |
42, 09 |
73 |
24 |
23, 20 |
49 |
42, 87 |
74 |
25 |
24, 06 |
50 |
43, 65 |
75 |
26 |
24, 92 |
51 |
44, 42 |
7Ö |
27 |
25, 78 |
52 |
45, 19 |
77 |
28 |
26, 63 |
53 |
45, 9(5 |
78 |
29 |
J4 |
4Ó, 72 |
19 |
Stralen
in Voe-
ten en
Tienden.
Stralen
in Voe-
ten en
Tienden.
75,nbsp;lö
75, 83
70, 49
77,nbsp;15
77, 81
78,nbsp;47
79,nbsp;12
85, 58
91, 8Ö
97, 99
103, 97
107, 87
Hoogte
van Bak-
ken in
Voeten.
47 gt; 48
485 24
51,nbsp;24
51» 99
60,
62,nbsp;13
62, 84
63» 54
64, 24
64, 94
80
81
82
83
84
85
80
87
83
89
90
91
92
93
94
9T
■9Ö
97
98
99
100
110
120
130
140
150
Dewijl de Verfpilling van Water van
dezelfde hoogte van Verlaat-bak door ga-
ten van verfchillende opening, is, gelijk
het Vierkant harer Middellijnen, is de vol-
gende Tafel uitgerekend uit Proeven en
op dat Grondbeginfel. De Proef werd
genomen met een gat van een vollen Duim
Middellijns, een weinig meer ontlaftende,
dan 80 Kixiaarts in een Minuut onder een
hoogte van 25 Duimen.
Plinten I, K, L regtftandige Lijnen, totdat ze den Omtrek van den vii. Lc;.
Hoogte van den Verlaat-hak 8 Voet en 4. Duim.
Knuaarts in ééa
Minuut ui tge-
loopen.
Middellijnen der Sprongen
in Duimen en gedeeltens
van een Duim.
i
i
ji
2
ï
1
H
2
2, 5
10
40
90
160
360
640
NB. Indien men deVerrpilling van Wa-
ter wil vinden van Stralen van grooter
hoogtens , moet men de Hoeveelheid ,
hier opgegeven , maar vermeerderen in
Evenredigheid der vierkante Wortels van
de hoogtens.
Dewijl de Stralen hier niet waterpas uit-
loopen, is de Hoeveelheid van Water
wat te groot voor regt opgaande Stralen.
Dewijl derhalve de Hoeveelheid vermin-
derd moet worden, kan men de Verfpil-
ling van Water nemen, niet volgens de
vierkante Wortels der hoogtens van dc
Verlaat - bakken , maar volgens de vier-
kante Wortels der hoogtens van de Stra-
len. Daarom hebben we de volgende
Tafel op die wijs uitgerekend, wijzende
de eerfte Kolom de hoogtens der Verlaat-
bakken aan, de tweede Kolom de hoo'g-
tens van de Stralen , door deze Verlaat-
bakken voortgebragt, en de derde Kolom
de Verfpilling van Water in een Minuut
door een Sprong van ^ Duiins in Kwaarts
en Tienden van Kwaarts.
yii. Les. halven Cirkel ontmoeten in E, D, F. Laat van deze Punten regt-
ftandige
TAFEL mn de Verfpilling van Water in één Minuut uit Verlaat-
bakken van verfchillende hoogtens door een Sprong van
een Kwartier Duims over V Kruis.
Hoogtens van de
Stralen in Voe-
ten en Tienden
van een Voet.
Verfpilling van
Water in Awaarïj-
en Tienden van
Kwaarts.
Hoogtens
van de
Bakken in
Voeten.
4,nbsp;91 -
9,nbsp;68 -
IC, 62 —
II» 55 -
12, 48 -
135 40 -
14,nbsp;31 -
15,nbsp;22 -
16,nbsp;13 -
n, 03 -
^7,93 -
iS, 82 -
-7,7
-nbsp;12, 68
-nbsp;13, 54
-nbsp;14, 26
Dewijl een regt opgaande Straal meêr
Water be'^atj dan een regtftandige rol-
ronde Pijp, in Middellijn evengelijk aan
den Sprong [Ajutage] en zoo hoog als
de Straal, is het zeker, dat de Verfpilling
van Water hier wat te weinig is. Derhal-
ve moet iemand, die naaukeurig zijn wil,
een middelrekening nemen tuften de Ver-
fpilling van Water, op deze en de voor-
gaande Tafel opgegeven.
Om het Water zoo tot de Stralen te
brengen, dat ze tot de uiterfte hoogte
fpelen, waar toe ze in ftaat zijn, moet^
men overwegen,, hoeveel Middellijn menl
geven aan de Lei-pijp, naar Even-'
redigheid van den Sprong, waar door de
Straal moet fpelen. Van de befte manier
om Water in 't algemeen te leiden hebben
we reets gefproken.
Indien men bevindt ^gelijk men waar-
lijk doet) dat een Lei-pijp van Duim
Middellijn uit een Verlaat-bak, welkes
hoogte is 5 Voet, een Straal van een
Sprong van ^ Duim zoo van Water voor-
ziet, dat hij tot zijne volle hoogte fpringt,
moet men zig niet verbeelden , dat ze
Water genoeg zal geven, om een Straal
uit een Verlaat-bak van 10 Voet zijne
volle hoogte te doen bereiken door den-
zelfden Sprong; omdat, dewijl het Wa-
ter van den Straal met grooter Snelheid
en grooter Hoeveelheid opgaat, her Wa-
ter van de Lei-pijp plaats moet hebben,
om te volgen, om die Verfpiüing van Wa-
ter volkomen te verfchaften. Anderfins
zal 'er een Schuring in de Pijp wezen, die
Leiding van Water door Buizen,nbsp;149 .
ftandige Lijnen vallen op de vlakte AB , gelijk E^ enDd. Neem vu.Let.
den toevoer van den Straal zal vertragen,
en dit zal nog des te erger zijn, indien de
Sprong van een grooter wijdte is, gelijk
• TAFEL van de Middellijnen der Lei-pijpen en de bij zonde?'c
Sprongen, mlgens de hoogte der Verlaat-bakken.
ze zijn moet voor een hooger Straal.
Hier wordt een uitrekening van gegeveu
in de volgende Tafel.
Hoogte der
Verlaat-bakken.
Voet-
5
10
15
20
25
30
40
50
60
80
100
Middellijnen
der Sprongen.
-nbsp;i of i Duim, of
-nbsp;iquot; of I Duim -
-nbsp;i Duim--
-nbsp;i Duim--
-nbsp;i Duim---
-nbsp;i of I Duim -
-nbsp;i Duim--
-nbsp;I Duim--
-nbsp;I Duim--
-nbsp;li Duim--
-nbsp;14 of i| Duim-
Middellijnen
der Lei-pijpen.
1nbsp;Duim en
2nbsp;Duim.
Duim.
2J Duim.
21 Duim.
3nbsp;Duim of 3|.
44 Duim.
5 Duim.
5i of 6 Duim.
6A of 7 Duim.
7 of 8 Duim.
Hier onderftellen we, dat de Verlaat-
bak redelijk digt bij den Straal is, gelijk
niet boven de loo of 150 Tards ver; maar
■wanneer de Lei-pijp zeer lang is, moet ze
grooter van Middellijn wezen. Ik heb
door de ondervinding geleerd, dat de vol-
i^ende Evenredigheden zeer wel uitko-
pen. Voor Stralen van | Duim Middel-
lijn tot Stralen van Duim, en van een
hoogte van 40 tot 90 Voet, indien de af-
liand is van 150 Tards tot een vierde van
een [Engelfe] Mijl, zal een Lei-pijp be-
Kwaam wezen, indien ze van 6 Duim Mid-
dellijn is. Van i van een Mijl tot 2 Mij-
Jen moet ze van 7 Duim Middellijn we-
'^'an 2 tot 5 Mijlen moet de Pijp
Sfde StrT
ö Stralen van ^ Duim gefta-
iinbsp;houden ; wanneer gij
^Xn wpViquot;quot;quot;nbsp;Middellijn zou
moeten wezen van een Sprong, die zoo-
veel Water gaf, als alle de zes. Vermee-
nigvuldig van een Duim , zijnde de
vierkante Wortel van door [zes, het-
welk zal geven waar van de vierkan-
te Wortel is of bijna 1 Duim en i
voor de Middellijn van een Sprong van
evenveel inhoud, als de 6 Sprongen, elk
van I Duim. Neem dan voor uwe Lei-
pijp een Pijp van 7 maal de Middellijn van
den Sprong , hetwelk 13 Duim zal we-
zen , om het Water uit den Verlaat - bak
naar beneden te brengen. Wanneer gij de-
zelve dan verdeelt in de zes Pijpen, die
naar de bijzondere Stralen loopen, moet
gij die Pijpen elk van 6 Duim Middellijn
nemen, om de Schuring te beter voor te
komen, fchoon 6 Pijpen van Ji Duim al
het Water wel zouden wegvoeren , dat
door een 13 Duims Pijp afgebragt wordt.
Zulk een fijp zou beft gemaakt worden
van gegoten Ijzer, aan lengtens van 12
' of 15 Voet, met Borften om aan elkander
te fchroeven met Lood tuffen beide. De
y 5nbsp;dikte
VIL L« eG evengelijk aan B^, en ^H evengeUjk aan B^. Dan zullen de
dikte dezer Pijpen behoeft niet boven i
Duim op de dunfte plaats, zelf voor 150
Voet diepte ; maar de Gieters zullen ze
bezwaarlijk beneden een Duim dikte ma-
ken. Luiden, die zwaar Olmen-hout op
hunne Landgoederen hebben, konnen dat
gebruiken, nemende twee Lei-pijpen van
9i Duim wijdte in plaats van de 13 Duims
Pijp, dewelke zij zullen evennaren. Lood
zou te koftelijk zijn , dewijl heC om de
voor gemelde redenen te dik zou moeten
wezen.
Wanneer men Olmen-Pijpen gebruikt,
moet men zorg dragen, dat ze wel in 't
Hart van 't hout geboord worden, en dat
het Hart dik genoeg blijft rondom het gat
van de Pijp. Bij voorbeeld in Pijpen, die
van 80 tot 140 Voet loopen beneden de
Oppervlakte van 't Water in den Verlaat-
bak, moet het Hart van den Olm drie
Duim dik blijven, nadat het hout ge-
boord is, voor welke foort van Pijpen
men zig moet bedienen van boomen, die
op hun dunfte 18 Duim dik zijn. Voor een
diepte van 60 tot 80 Voet moet het Hart
21 Duim dik blijven , hetwelk men heb-
ben kan uit een boom van 17 Duim over
't Kruis. Voor een diepte van 30 tot 60
Voet moet het Hart 2 Duim dik blijven,
welke dikte een boom van 16 Duim Mid-
dellijn zal verfehafFen. Voor eenigerlei
diepte onder de 30 Voet, behoeft het Hart
maar li Duim dik te blijven, waartoe een
boom van 14 Duim genoeg zal wezen.
Uit deze Evenredigheden kan men afne-
men , hoe dik het Hart van den Olm moet
zijn voor Pijpen van minder wijdte op de-
zelfde diepte. Men kan het dunner nemen
in Evenredigheid van de Vierkanten der
Middellijnen van de gaten, waar van de
Reden aangewezen zal worden. Dus be-
hoeft in een Pijp van 4I Duim wijdte op
een diepte van 100 Voet, het Hart maar
1 Duim dik te wezen, omdat, gelijk 81
Pl Xlll ( het Vierkant van 9) is tot 2oi ('t Vier-
ni. 1. ' kant van een wijdte van 4i ) zoo is 3 Duim
ze veel erger, dan toege-
ijpen. Ik zou niet raden zwaar-
der gegoten Pijpen te gebruiken , dan van
2i Duim wijdte ; maar men moet in het
maken van toegerolde Pijpen wel zorg dra-
' gen , dat ze zeer rond zijn. De dikte van
ooden Pijpen is, als volgt. Een 7 Duims
Pijp van 140 tot 60 Voet beneden den
Verlaat-bak moet | Duim dik zijn ; van
80 tot 60 Voet I Duim ; van 60 tot 30
Voet i Duim ; en van 30 Voet tot aan
den Verlaat-bak | Duim. Voor Pijpen
van 4 Duim Middellijn kan men het met |
Duim ftellen voor een diepte van 200 tot
100 Voet, met i van een Duim voor een
diepte van 100 tot 40 Voet; en met ^ Duim
dikte van 40 Voet tot den Verlaat-bak.
Alle de diktens, hier Opgegeven, zijn ge-
noegzaam , dewijl 'er de Proef van geno-
men is; maar indien iemand naaukeurig
wil weten, hoe groote hoogte van Wa-
ter een Pijp van eenigerlei wijdte en dikte
Ican verdragen zonder berften, kan hij 'er
op de volgende wijs de Proef van nemen.
Neem een ftuk van drie of vier Voet
lengte van de Pijp, welker fterkte gij wilt
kennen , bij voorbeeld, de Pijp CBA
(Plaat XIlI. Fig. 2.) opgebogen m B
tofi van een Duim. Zulke olmen Pijpen,
als ik daar befchreven heb, zullen 20 of
30 jaren duren. Wanneer het Water tot
aan de Kom gebragt is , daar de Straal
moet fpelen, moeten de Pijpen van Lood
wezen , opdat men door eenig toeval niet
genoodzaakt zij dezelven wéér op te ne-
men. Daar zijn gegoten Pijpen van Lood,
en Pijpen, die van taai [tougb'] Lood toe-
gerold , en in de Naad in de lengte toege-
fmolten, als mede met Lood in de Voe-
gen toegefmolten worden , wanneer men
ze in 't veld legt, in plaats van te folde-
ren , omdat het veel beter koop is. Loo-
den Pijpen kan men toerollen van allerlei
dikte ; maar gegoten Pijpen heb ik niet
zwaarder gezien, dan van 4 Duim wijdte;
maar indien de gegoten Pijpen niet zeer
gaaf zi
rolde
zijn
Punten G en H de plaatfen op de Vlakte zijn, waarop het Water zal vu. ics.
boven het Waterpas van AC, en aan
beide de enden omgebogen,gelijk in C en
A. Aan het end A moet een koperen Schroef
gefoldeerd worden , om 'er de Speuit of
Pers-pomp aan te fchroeven, om Water
te pompen uit het vat V, om het in de
Pijp te perfen. Aan het end C moet met
Cement vaft gemaft worden een kegel-
gewijs Klapje van Koper D, welkes on-
derfte end net een Duim Middellijn moet
hebben, en van welkes boven fte gedeelte
een IJzerdraad, of Steel ED oodregt
moet opgaan , om 'er de gewigten f,g,
h,i, k enz. aan te fchuiven, om op het
Klapje te leggen. Pers dan Water in de
Pijp, en wanneer de gewigten van het
Klapje opgeligt worden, leg 'er dan nog
meêr op , totdat de Pijp berfte, hetwelk
ze doen zal in B, de plaats, daar de Lugt
famengepakt is, indien de Pijp daar niet
dikker is, dan in hare overige gedeeltens.
Om door het gewigt op het Klapje te vin-
den , hoeveel hoogte van Water de Pijp
zal verdragen, moet gij het volgende in
agt nemen.
Zes en dertig rolronde Duimen Water,
of het Water, bevat in een regtop ftaan-
de Pijp van een Duim Middellijn en ééne
Tard hoog, moet gerekend worden op i
gewigt Averdupoids, omdat, niette-
genftaande Regenwater tuffen een 40«« en
5ofte gedeelte ligter zij, men dat verfchil
wel toe mag geven voor de bezetheid van
Water met mineralen en deszelfs onzui-
verheid door verfcheiden oorzaken. In-
dien de Pijp maar éénen Duim Middel-
lijn heefc, moet men één Pond rekenen
voor elke Yard in hoogte ; maar indien
,nbsp;, moet het Vierkant
vermeenig-
ï^ënbsp;^oo^ele Ponden ,
K . H fnï^ h°ogte heeft. Bij voor-
teef^ en on v^W^ ^uim Middelhjn
heeft, en 30 Voet hoop is, moet men
het Vierkant van de Midddl jn, hetweï
30 IS, vermeenigvuidigen dooi 10™
Tards in hoogte, en men zal krijgen 360
Pond voor het gewigt van 't Water in de
Pijp, waarmeê dezelve van onderen tragt
te breken. Indien derhalve in de gemel-
de Proef het Klapje bij voorbeeld maar
9 Êg draagt, eer de Pijp breke, moet men
niet denken, dat een hoogte van Watsr
van 9 Tards dezelve zou breken, tenzij de
Pijp maar van een Duim Middellijn waar;
maar indien ze van grooter wijdte is , bij
voorbeeld 3 Duim , moet men het Vier-
kant van dat getal vermeenigvuldigen door
9, hetwelk zal geven 81, het getal van
Tards in hoogte , die 'er vereift worden
voor 't Water, om zulk een Pijp te bre-
ken. Dan moet men een Vierde van dat
getal aftrekken, om te weten, hoe groo-
te hoogte van Water de Pijp in het gebruik
zonder gevaar van breken zal verdragen,
hetwelk zijn zal 60 Tards.
In het onderfte gedeelte van de Lei-pijp
moet een Prop wezen , die 'er uitgeflagen
kan worden, of een Kraan , welker Wa-
terloop evengelijk moet zijn aan dien van
de Pijp , om het geheele Water , wan-
neer het noodig is , weg te laten loopen,
ora de Pijp fchoon te maken. Alle de
Kranen in de Lei-pijp moeten evengroote
Waterloopen hebben , als de Pijp zelve;
anderfins belemmeren ze de Stralen, en
daarom moet men de Pijpen ter plaatfe ,
daar 'er de Kranen ingeftoken worden,
wijder maken, om de Huisjes van de Kra-
nen zonder vernauwing te konnen bergen.
Indien door het dikwijls fpelen van 't
Fonteinwerk het Water in den Verlaat-
bak zakt tot op een Voet na , of nader
aan den Mond van de naar beneden loo-
pende Pijp, zal het Water een Tregter
maken, welkes binnenfte gedeelte maar
Lugt is, en in geen genoegzame Hoeveel-
heid afloopen. Daarom moet in zulke
gevallen de Pijp als een Tregter gemaakt
worden, die van boven drie of vier maal
wijder is, dan van onderen , en niet toc
zijae regte wijdte toeloopt, dan drie of
vier
vil. Les. fpringen, dat is, alwaar de Stralen onderfchept zullen worden door
vier Voet beneden den Mond. Daar is
zelf een geval, waar in inen een Kraan
kan gebruiken, welker wijdte heel wat
minder is, dan die van de Lei-pijp, zon-
der eenig nadeel aan het toevoeren van
Water mt den Verlaat-bak (dat is, zon-
der eenige vermindering van deszelfs Hoe-
veelheid) namenlijk wanneer de Stralen,
uit den Verlaat-bak aangevoerd, veel be-
neden en zeer ver van den Verlaat-bak af
open gaan, mits deze Kraan maar een wei-
nig beneden den bodem van den Verlaat-
bak gemaakt worde. De reden hier van
zullen we toonen , wanneer we fpreken
van 't uitloopen van Water door den bo-
dem van vaten. Ondertuflen kan deze
aanmerking van zeer veel dienft wezen in
de Praktijk, inzonderheid wanneer de Lei-
pijp of Lei - pijpen zeer zwaar zijn , als
van zeven, agt, of negen Duim Middel-
lijn, waarin een geel - koperen Kraan van
dezelfde Middellijn 50 of 60 Pond ISter-
lings'] mag koften , daar een Kraan van
veel minder Middellijn , niet boven de 10
of 12 Pond koftende , al het Water zal
geven, dat de Stralen noodig hebben, of
dat een lange Lei-pijp aan zal voeren ;
maar zulke Kranen moet men met gebrui-
ken in het benedenfte gedeelte van de
Lei-pijp, of nabij de Stralen , gelijk ik
Pt XIII. reets gezegd heb. Ook moet de Lei-pijp
Fig. geene hoekige Elbogen hebben, en ner-
I''£- 4- gens tot een nawer wijdte ingetrokken
worden.
Schoon het Water vertraagd worde m
het loopen door een nawer wijdte, zou
men zig niet verbeelden , dat het ver-
traagd werd in het loopen door een groo-
ter wijdte, en evenwel is het waar. Het
is zeker, en het kan ook uit hetgeen we
F/V. S- betoogd hebben afgeleid worden, dat elke
Doorfnijding van een Lei-pijp even veel
geperft wordt door de Kolom Water, die
'er boven ftaat, hetzij de Pijp, welke die
Kolom van Water bevat, wijd of naaw
zij en welke hare gedaante ook zijn mag;
maar dit is dan alleen waar, wanneer het
gantfe Water in Ruft is.
In het loopen van 't Water, daar de
Lei-pijp wijder is, dan ergens anders, is
het klaarblijkelijk, dat dat wijder gedeel-
te in zig bevat een Rol of Pijp , die klei-
ner is , dan zij zelf, en van dezelfde
wijdte , als het overige van de Lei-pijp;
en gevolgelijk , dat het Water zoo ge-
makkelijk, indien niet gemakkelijker, zal
loopen, door een Pijp, die uit Water be-
ftaat, als door een Pijp van dezelfde wijd-
te, die gemaakt is van Hout, Ijzer, Ko-
per of Lood enz., en dat 'er geen meêr
Schuring zijn moet , die het loopende
Water verhindert (quot;ja minder) dan in-
dien het bevattende Water [dat is, de
gemelde Pijp , die aangemerkt wordt uit
Water te bejlaan'] bevroren was. Daar zou
ook waarlijk geen meêr Schuring wezen
in een Pijp van Ijs, dan in een Pijp van
Hout, of Ijzer enz. ; maar wanneer het
bevattende Water niet bevroren is, maakt
het een Vertraging in Evenredigheid van
zijne Hoeveelheid , omdat het in Bewe-
ging gebragt moet worden door het Wa-
ter, dat 'er doorloopt, zoolang het vloei-
baar blijft.
Net aan den Sprong, daar de Lei-pij-
pen opwaarts gaan, moeten ze geen reg-
ten Hoek maken, gelijk in bd (PÏaat XllI.
Fig. 3.) maar opgebogen worden in een
kromme Lijn, gelijk in BC (Fig.^.) en
fchoon men de Middellijn van de Lei-pijp
niet moet verkleinen, gelijk fommige on-
kundige Loodgieters doen, maar tot aan
den Sprong laten doorgaan, mag men
ze evenwel in zeer hooge en dikke Stra-
len op eenige weinige Duimen na aan
den Sprong van langzamerhand vernawen,
gelijk in B, F, C, D, E ( Fig. 5.) om
den geweldigen flag van 't Water te bre-
ken in het begin van 't fpelen van den Straal.
Men moet tot de Sprongen geene rol-
ronde of kegelgewijze Pijpen gebruiken ,
gelijk men gewoon is te gebruiken, cn
ook
-ocr page 201-de Vlakte. NB. De Breedtens dezer halve Middel-kegelfneên , of vu. u.!
ook noodzakelijk moet gebruiken mBrand-
fpeuiten; maar het Water moet fpringen
door een glad gat in een plaatje op het
Kapje j hetwelk men zet op het opgaande
end van de Lei^pijp- Dit plaatje behoeft
niet boven aV Duim dik te zijn voor een
Straal, die niet b^en de 20 Voet hoog-
te bereikt; 7V Duim voor een Straal
van 20 tot 35 Voet; van 35 tot 50 Voet
A Duim; van 50 tot 65 Voet Duim;
van 65 tot 80 Voet Duim; en van 80
tot 150 Voet Duim, dat is, een kort
rolrond Pijpje beneden een Duim lengte
zal genoeg zijn. NB. We onderftellen
hier, dat de Lei - pijp niet boven de vijf
Duim Middellijn heeft; maar indien ze
zwaarder is, moet men het plaatje dikker
nemen naar de grootte van de Middellijn
van de Lei - pijp.
Indien men t'eeniger tijd de Stralen moet
verzwaren , uit welken hoofde men ook
de Lei-pijpen moet verwijderen, of in-
dien men de Stralen moet laten fpringen
uit een hooger Verlaat - bak, of dit beide
nioet doen, moet men ook in aanmerking
nemen de dikte der Pijpen, inzonderheid
irdienze van Metaal zijn, bij voorbeeld
van Lood. Indien men de Middellijn van
de Pijp verdubbelt, moet men de dikte
van het Lood verdubbelen, om het in
ftaat te ftellen, om een vierdubbele Per-
fing te verdragen, die het Water dan doen
zal. Men moet ook de dikte verdubbe-
len voor een dubbele hoogte , en voor
een dubbele hoogte en dubbele Middel-
lijn moet men de dikte vier maal zwaarder
nemen.
Behalve dit alles moeten de Pijpen zoo
diep in den grond gelegd worden, dat ze
des wmters buiten het bereik van de Vorft
zijn, of indien dit niet kan gefchieden,
moet men in een fterke Vorft al het Wa-
ter door de laagfte opening uit de Pijpen
weg laten loopen.nbsp;^
Eer men de bijzondere Kapjes make ,
om op het end van de Lei-pijp voor de
Sprongen te fchroeven, mag men de Proef
wel nemen van de fraaiheid der Stralen
uit Sprongen van verfchillende wijdte door
verfchillende diktens van Plaatjes , door
middel van het volgende Werktuig, het-
welk ik daartoe uitgedagt heb.
Het Werktuig ABCD (Flaat XIII. Pt. xill,
Fig. 6.) beftaat uit een geel koperen 0.
Plaat A D , drie Duim in 't Vierkant en
ontrent 4 Duim dik, met een gat van li
Duim in 't midden in E , en met een
Moer-fchroef van onderen, om aan het
end van de Lei-pijp te fchroeven. Aan
twee enden van deze Plaat is een vier-
kant Galgje van geel Koper GB en HC,
door welkes boven-ftuk een Schroef naar
beneden gaat in S, die een fmal koperen
Plaatje P P, gelijk 7. verbeeld wordt, Fig. 7.
opligt of neerdrukt, welk Plaatje aan het
onder-end van de Schroef in P omgeklon-
ken is, om iets, dat men 'eronder legt,
neer te drukken, en vaft te houden. Dan
moet men een ander koperen Plaatje, ge-
lijk RR Fie. 8. zes Duim lang, twee Fig. 8.
Duim breecTen ^V Duim dik, met drie of
vier gladde gaten daarin, één van iDuim,
één van \ Duim, één van { Duim enz.
onder het Plaatje P P fchuiven , zoodat
één van deszelfs gaten leggen kan over
het gat E. Dan kan men het ftijf neer-
perfen door middel van de Schroeven S,
S, en het geheele Werktuig op het end
van de Lei-pijp gefchroefd hebbende,
kan men de Stralen door elk van de ga-
ten laten fpelen, om te zien , welke het
beft vertoonen , en daar hec Kapje naar
maken. NB. Men kan verfcheiden van
deze Plaatjes nemen van verfchillende
dikte en verfchillende wijdte van gaten
met een ftuk Leer onder elk. De g^it Fi- pig. 9.
guur vertoont het Werktuig, op zijn end
te zien.
Indien men de Tafels van Bladz. 145
en 146, aanwijzende, hoeveel de hoog-
tens van Stralen te kort fchieten bij de
hoogtens der Verlaat-bakken, vergelijkt
^ ynbsp;met
VII. Les. halve Parabolaas, zullen evenredig zijn aan de Hoek-maten {^Sines^
lEj
met de Proeven, genomen met het Werk-
tuig van Plaat XI. Fig. 3., welkes hoogte
ontrent twee Voet is, zal men bevinden,
dat de hoogte der Stralen, door dit Werk-
tuig gemaakt, veel te kort fchiete bij de
hoogte op de Tafel; maar de eenige re-
den \an het verfchil is de naaute van den
Sprong: want indien deszelfs Middellijn
kleiner is, dan de Middellijn van een drup-
pel Water, zal de Aantrekking van Sa-
menhang, die in ftaat is, om Water bij
elkander te houden ter grootte van een
druppel, zig zoo dwers voor het gat uit-
ftrekken , dat ze fterk werke tegen de
Kragt, die het Water opwaarts perft, en
daardoor de hoogte van den Straal ver-
minderen. Wanneer de Sprong i Duim
Middellijn heeft (terwijl de Middellijn van
een druppel Water beneden fö van een
Duim is) zal de Straal alleenlijk belem-
merd worden door de Schuring van de wan-
den van het gat, en opgaan tot de hoog-
te , op de Tafel opgegeven. Derhalve
moet men in alle Stra en, welker Middel-
lijn minder is dan Jj Duim, verwagten ,
dat de hoogte uit dien hoofde veel vermin-
derd zal worden.
Men kan zig ontrent de netheid der
Tafelen van de Verfpilling van Water
Bladz. 147 en 149 voldoen met een
kleine Hoeveelheid van Water door de
volgende Proef, die ik bevonden heb
overeen te komen met Proeven , geno-
men ontrent gi-ooter Hoeveelheden in Vij-
vers en Rivieren.
Tl. XIII, ACG (Plaat XIII. Fig. 10.) is een
fii' 10. tinnen Bak , twee Voet lang, 10 Duim
tjreed, en 13 Duim diep, met een lang-
werpig vierkant gat in de ééne zijde m
L, éénen Duim hoog en drie Duim lang,
vrelkes onderkant anderhaiven Duim be
rieden den boven-kant van den Bak is.
Tegen over dit gat is een waterpas Plaat
vaft gemaakt, ontrent drie Duim vierkant
in F. In de voorzijde is een gat twee
Duim in 't Vierkant in H, welkes boven
kant waterpas is met den onderkant van't
gat L. Aan de binnen-zijde van den voor-
kant CH zijn agter H twee Spongen, die
hier niet gezien konnen worden , waarin
men een geel koperen Plaat kan fchuiven
met een gat van eenigerlei grootte,om de
opening in H tot zulk een naaute te bren-
fen, als-men wil. Negen Tienden van een
)uim beneden den bovenkant van het
vierkante gat in H is aan den buiten-kant
getrokken de Lijn FG, om het Middel-
punt van 't gat van de fchuivende Plaat
daar naar te rigten , om het altijd even
hoog te ftellen, en -a van een Duim be-
neden de Plaat in P, op welke hoogte de
Oppervlakte van 't Water in de Proef al-
tijd zijn zal. I is een vierkante Bak, om
het verfpilde Water te vangen, en B is
een ton, of een ander vat, dat groot ge-
noeg is , om het aan te voeren , ten min-
ften voor den tijd van een Minuut. D E
is een regtftandige Plaat, neerfchietende
tot op vier Duim na aan den bodem van
den Bak, om het Water, dat uit B komt,
te beletten, dat het golven maakt naar den
kant van P, maar is met vele gaten door-
boord , om het toefchieten van 't Water
niet te belemmeren. Een Plaat met een
rond gat van een Duim Middellijn agter
H gefchoven, en 'tMiddelpunt van 'tgat
op de Lijn FG gefteld hebbende , ftrijkt
men de kanten van die Plaat digt met een
Cement van Terpentijn-olij en Was, op-
dat het Water nergens anders, dan door
het gat zou loopen. Terwijl men dan de
hand houdt tegen het gat in H, om het te
ftoppen, moet iemand den Bak opvullen
tot den onder-kant van het gat L , wan-
neer het Water den boven-kant van de
Plaat P eventjes zal bevogtigen, hetwelk
de nette hoogte van de Oppervlakte van
't Water zal uitwijzen, omdat het Water
aan de kanten van een vat hooger rijft ,
dan deszelfs ware Oppervlakte. Open dan
het gat H op hetzelfde oogenblik, als een
ander het gat in B opent, terwijl een der-
de
■ : -t^pTlU
5 Cr^
m
riquot;
i
; : ;
1
»
i
.i
j-
î
■i
-i
4
■ -H
5 • .
îlii:
, V- ?
■m
^
-Il
tt
Pl. . XIV .
l |
\ |
K | |
G |
\ | ||
1 |
\ |
A a ^ 3 .
/ialvf -éeer -
imas^ 'Voet-, ^
sïi^
yot^ 93 ^ Vif-
Derhalve -/ivr^^ ■
st
VierJahe -t^erima ^
s^nbsp;W.
/
J
J
x)
jb
Tu7.
O
2.
IE, KD, LF, en gevolgelijk zal die Straal veril reiken, die in 't vn. Les,
155*
de agt geeft op den tijd van 't loepen van
't Water in den Bak I, die fchielijk weg-
genomen moet worden ten ende van één
Minuut, en men zal 'er net 13 Kwaarts in
vinden, die een Duims rond gat, welkes
Middelpunt Duim beneden de Opper-
vlakte van 't Water is, in één Minuut
gegeven heeft, hetwelk tegen ééne Ton
in een uur is. Indien men een Plaat ge-
bruikt met een gat van een halven Duim
Middellijn, zal het uitgeloopen Water 3
Kwaarts en \ Pint in een Minuut wezen
volgens het Vierkant van de Middellijn
van 't gat. indien men een Plaat gebruikt
met een gat van \ Duim , zou de Hoe-
veelheid van het verfpilde Water volgens
de gemelde Evenredigheid i| Pint in een
Minuut wezen ; maar ze zal naaulijks li
Pint zijn , omdat de Schuring evenredig
grooter is in kleine, dan in groote, gaten
in opzigt van de Hoeveelheid van Wa-
ter, zijnde deze laatfte, gelijk de Vier-
kanten der Middellijnen, terwijl de Schu-
ring is, gelijk de Omtrekken, of gelijk de
Middellijnen. Men moet wel zorg dra-
gen , dat het Middelpunt van elk gat in
dezelfde Lijn FG is: want indien men de
kleiner gaten met hunne bovenkanten op
dezelfde hoogte plaatfte, als den boven-
kant van het groote gat, zou men nog
minder Water krijgen door kleine gaten,
niet alleen naar een Evenredigheid, waar
m de Vierkanten der Middellijnen kleiner
zijn , maar ook in een Evenredigheid ,
waarin de vierkante Wortels der hoog-
tens van de Oppervlakte van 't Water bo-
u ^'Middelpunten der gaten kleiner
zijn, behalve de Schuring, die reets ge-
bij voorbeeld in Figuur
II. de boven-kanten van de drie gaten
ï Duim, en^Duim
F van ^h;^ zullen de gaten D en
fj^ne^.vnbsp;Water, die ze
ltsnbsp;hunner Middellijnen
zouden geven, verl ezen naar Evenredig-
heid , waarin de vierkante Wortels der
hoogtens CD en E F kleiner zijn , dan de
vierkante Wortel van de hoogte AB. Indien
AB is =0, gDuim, CD=:o, 650 IDuim,
EF=o, 525 Duim ; zijn hare vierkante
Wortels o, 3; o, 254 en 0, 229. Der-
halve gelijk 0, 3 is rot 0, 254 : : zoo is
6, 5 of 6|. Pinten (het Water, dat D
zou geven , indien deszelfs Middelpunt
zoo aag was, als B) tot de Hoeveelheid,
die hec geven zal, wanneer deszelfs lioog-
te niet meer is, dan CD; dat is, 5,303,
of 5, 3 Pinten (^verminderende nog meer
uit hoofde van een grooter Schuring) 54
Pinten. Dus zal ook het gat F, in plaats
van i{, maar Pint geven {want gelijk
O, 3 is tot O, 229: : I, 625 (of liPint)
tot I, 240, na genoeg 14 Pint.']
Wederom, indien men de Proef neemt
met een groot en een klein gat (bij voor-
beeld een gat van een Duim en een gat
van i Duim) met hun Middelpunt maar
/s van een Duim benedefl de Oppervlakte
van het Water (zie Figuur 12.) zal het Fig, n,
groote gat minder Water geven, dan naar
Evenredigheid van 't Vierkant van zijne
Middellijn, omdat de Oppervlakte van
't Water boven het groote gat bijna van
een Duim zal vallen, uit hoofde van het
groote verlies door zulken gat, terwijl
het Water boven 't kleine gat zijne hoog-
te zal houden, zonder eenige merkelijke
vermindering, en dit komt op één uit,
als of het Middelpunt van 't groote gac
maar Duim beneden de Oppervlakte
waar, terwijl het Middelpunt van 't kleine
gat nog t% Duim beneden de Oppervlakte
bleef.
Ik had bijna vergeten een noodige voor-
zorg voor te ftellen, rakende de Kommen, u
waarin de Sprongen fpelen, namenlijk dat
men altijd in ftaat moet zijn, om het end
van de Lei-pijp van allerlei vuiligheid te
zuiveren, die de Sprongen zou konnen
belemmeren. Indien de Kom , bij voor-
beeld ABCD (Plaat XIV. Fig. i.) ge- Pl. XIV,
vloerd is met gebakken of natuurlijken
V 2nbsp;^ieen,
VII Les midden van de hoogte tuffen de Oppervlakte van 't Water en de Vlak-
te A B uitfpringt, omdat de Hoek-maat, daar een halve MiddeUip
zijnde, de grootfte is, die ze zijn kan. De Hoeveelheid van t Wa-
ter dezer Stralen is evenwel niet, gelijk de Afftand, tot welken ze
fpringen maar gelijk de Snelheid van 't Water, welke is, geli)k de
vierkante'Wortels der hoogtens van 't Water boven het gat, gel jk we
zoo even bewezen hebben. Dit wordt beveftigd door een Proet, ge-
nomen met het Werktuig van Figuur 3. Wanneer het vat vol Water
gehouden wordt, zullen G, H en I, tot Sprongen gemaakt zijnde,
foringen tot K en L.nbsp;t^- , r
Om de Perfing van Water tegen Sluizen, Dammen en Dijken, ot
eenigerlei Oppervlaktens uit te rekenen, moet men de volgende Stel-
ling verftaan.
22. Be Perftng van JFater tegen eenige Oppervlakte onder Water
fteen, en de Lei-pijp EFG geleid wordt
op den Bodem, moet 'er net aan 't laag-
fte gedeelte van de bogt een end Pijps
waterpas loopen, gelijk FH, om het,
wanneer men wil, te openen in H, om
de Pijp FE te zuiveren van alles, wat 'er
bij geval ingekomen mogt wezen ; maar
indien de Kom niet gevloerd is (gelijk
plaats heeft in groote Kommen) en de
Lei-pijp beneden EM, het Waterpas van
den grond, komende, onder den bodem
van (ïe Kom loopt, gelijk in IK, moet de
Lei-pijp niet alleen opgaan in KG, maar
ook waterpas doorloopen tot den buiten-
kant van de Kom in L, alwaar ze moet
endigen in een put LM, daar men ze ,
wanneer het noodig is , kan openen en
fchoon maken.
Wanneer 'er Water gebragt is in een
Verlaat-bak , hetzij door een Werktuig
of uit Bronnen , om de inwoonderen
van een plaats met Water te voorzien,
js het noodig , om eiken huurder
een Hoeveelheid van Water te geven
naar mate hij daar voor betale , dat het
Water zoo juift v/ordt uitgedeeld, dat elk
krijge, hetgeen hem toekomt, of indien
'erheen algemeen gebrek aan Water is,
dat elk wat minder krijge naar mate van
de Hoeveelheid, die hem anders toe zou
komen. Om dit juifl:eli}k te volbrengen ,
moet men een vierkanten Peil-bak heb-
ben, bij voorbeeld vier voet in 't Vier-
kant en ontrent éénen Voet diep, die uit
den Verlaat-bak met Watp voorzien
wordt door middel van een Pijp, met een
Kraan en een drijvenden Bal, vaftgemaakt
aan den Sleutel, die het Huisje van de
Kraan draait, zoodat ze van zelf fluite ,
wanneer de Peil-bak vol is, en weer o-
pen ga, om Water tte geven, wanneer
'er gebrek is, om nooit Water te loor te
laten gaan. In het voor-end van dezen
Peil-bak moet men koperen Platen ma-
ken met vierkante gaten, elk gat éénen
Duim hoog, maar van verfchillende wijd-
tens, naar het Water, dat elk moet ver-
fchafien. Ze moeten niet te digt bij el-
kander zijn (ten minften zes Duim van
elkander) opdat de uitvloejing door de
groote
-ocr page 207-Verjing van Water op een Oppervlakte onder Water. 15-7
in eenigerlei Stand is evengelijk aan het gewigt van een lighaam van vil l«.
Water, hetwelk men vindt door het Park [Area] van die Opper-
vlakte te vermeenigvuldigen door de diepte van haar Zwaarte-punt
beneden de Oppervlakte van V Water.
Laat ABCD {Plaat Fig. een Oppervlakte verbeelden, Pt. xiv.
onderftel een houten Vlakte 4 Voet lang en 4 Voet breed, dat is,
bevattende 16 vierkante Voeten. We zullen eerft onderftellen, dat
'LQ legt in een waterpas Stand 4 Voet onder Water. In dit geval is
het klaarblijkelijk, dat 'er op elke vierkante Voet van de Vlakte een
regtftandige Kolom van Water perft, die vier teerlingfe Voeten bevat,
cn derhalve is de geheele Perfing op deze Vlakte het gewigt van een
lighaam van Water, dat 64 teerlingfe Voeten weegt. In dit geval is
K, het Zwaarte-punt van de Vlakte, 4 Voet onder Water, welke
diepte, vermeenigvuldigd door 16, het Park van de Vlakte in vierkante
Voeten) 64 geeft voor het gemelde lighaam. Indien deze Vlakte
maar 2 Voet onder Water geplaatft is, zal elke Kolom van Water,
regtftandig op een vierkante Voet van de Vlakte dragende, maar 2
Voet
groote gaten de kleine gaten niet zou be-
letten hunne volkomen Hoeveelheid te
geven. De Oppervlakte van 't Water zal,
indien 'er geen gebrek is, altijd op het-
zelfde Waterpas gehouden worden, wel-
ke zijn moet Vs van een Duim boven den
boven-kant van de gaten. Dan zal het
gat, welkes wijdte zoo wel, als hoogte,
een Duim is, ééne Ton in een uur geven;
dat van een halven Duim wijdte (blijven-
de de hoogte altijd dezelfde) een halve
Ton; dat van i Duim wijdte i Ton enz.
Zie Plaat XIV. Figuur 2. Indien nu de
Bronnen of het Werktuig geen Water ge-
noeg in den Verlaat-bak brengen, om het
Water in den Peil-bak op de bepaalde
hoogte boven de gaten te houden , zal elk
gat minder geven naar Evenredigheid van
r f • ^ hoogte, hetwelk niet zou
gelcliieden, indien de gaten rond waren,
waarom vierkante gaten den voorrang
moeten hebben. Indien een huurder, bij
voorbeeld een Brouwer, die veel Water
gebruikt, de geheele Hoeveelheid neemt,
die een Dunns gat uitlevert, dat is, 48
Oxhoofden in 12 uren, meet hij het krij-
gen in een Pijp van ten minften twee
Duim Middellijn, en daar moet aan den
Peil-bak in den Cirkel CD een fpitfe
Pijp c d (Fig. 3.) gehegt worden, om al Pl.xiv.
het Water over te geven, hetwelk door Fig. j.
't vierkante Duims gat komt in de Lei-
pijp, die het weg moet voeren. Hetzelf-
de kan men ook naar Evenredigheid doen
voor de andere vierkante gaten. Indien
het Water, dat uit een Duims gat komt,
te veel is voor éénen perfoonkan men
de Tap d c drie kleine enden geven , Flg.
welke met Kranen gefloten konnen wor-
den , die men kan openen , om in drie
Lei - pijpen te laten loopen, terwijl de éé-
ne na de andere vier uren gebruikt wordt.
Het zou verdrieten, indien ik omftandi-
ger was, of voor wilde ftellen , dat ,
wanneer huurders op hunne Hoeveelheid
van Water zoo naau niet zien, ééne Lei-
pijp , door één vierkant gat Water krij-
gende , met zij - pijpen een geheele ftraat
van Water voorzien kan.
V 3
-ocr page 208-vii.Lcs. Voet lang zijn, Zoodat het geheele lichaam maar 52 teerlingfe Voe-
ten Water zijn zal, 'twelk de Uitkomll is van het Park van de Vlak-
te, vermeenigvuldigd door 2, de diepte van 't Zwaarte-punt beneden
de Oppervlakte in dezen Stand. Op deze wijs kan de Stelling betoogd
worden voor allerlei waterpas Stand van de Vlakte.
Nu zullen we de andere Standen van de Vlakte befchouwen, en
wel vooreerft de regtftandige ; maar om de zaak te gemakkelijker te
maken, zullen we de Vlakte maar ééne Voet breed en vier Voet lang
onderftellen. Laat dan de Vlakte onderfteld worden regt op te ftaan
in de Lijn AB (Plaat XIV. Fig. en ABCD te zijn 16 teer-
lingfe Voeten Water, perfende tegen AB. Laat AhikD een Hoek-
lijn wezen, en ƒ het Zwaarte-punt van de Vlakte AB. Ik zeg, dat,
indien een tweede Vlakte geplaatft wordt in de Lijn A D, de Hoe-
veelheid van Water, die tuffen deze twee Vlaktens bevat wordt, al
het Water zal wezen, dat tegen AB perft, dat is, in dit geval 16
teerlingfe Voeten.
Dewijl de zijlingfè Perfing van Vloeiftoffen evengelijk is aan de
regtftandige, kan de Perfing op alle de Punten van de Vlakte AB,
gelijk op , ƒ, ^, B enz. uitgerekend worden door de lengte der wa-
terpas Lijnen ah, fi, gk, BD, bepaald door de Vlaktens AB en
A D, ^^^elke waterpas Lijnen evengelijk zijn aan de regtftandige Lij-
nen Aa, Af, A^en AB, dewijl ze Zijden zijn van dezelfde Vier-
kanten. Alle de waterpas Lijnen nu tuffen A en ah, of liever de
dunne Platen Water, bevat tuffen A en ah, de bovenfte Voet van
de regtftandige Vlakte tuffen het Punt Aen ah, maken maar een hal-
ve teerlingfe Voet Water, welke uitdrukt het gewigt, dat tegen A a
Derft. Dus zal het Water afih, zijnde anderhalve teerlingfe Voet,
iet Water wezen, hetwelk perft tegen de tweede Voet af van de
Vlakte AVi-, figk, derdalve teerlingfe Voet, het Water zijn, het-
welk perft tegen fg, de derde Voet van de Vlakte AB; en ^^DB,
vierdalve teerlingfe Voet Water, het Water zijn, hetwelk perft tegen
^B, de laagfte Voet van de Vlakte AB. Dus zal de geheele Perfing
tegen de Vlakte AB wezen het Water, dat bevat wordt tuffen AD
Fig. 4. en AB, gelijk duidelijker te zien is in Figuur alwaar A^^E,
l.efk, kfgG en G^s^Z'B in de geftipte Lijnen de vierkante Voeten
van de Vlakte verbeelden, en alwaar te bemerken is, dat het Zwaarte-
punt in k zijnde, twee ^^oet onder de Oppervlakte van 't Water, de
Pt. XIV.
s-
Vlakte AB (nu onderfteld maar twee Voet te zijn) vermeeni^vuldiffd vii l«
door die diepte, een lighaam zal geven, hetwelk hier verbS 3
öoor de Doorfnijding A/éOC, bevattende 8 teerlingfe Voeten Water
Anbsp;lighaam, hetwelk verbeeld wordt'
TJ' ^XTnbsp;gevonden worden in allerlei Stand
van de Oppervlakte AB: want inJien het boven - end A, op zijne
plaats blijvende te onderend B nader aan de Lijn AD kXt of
■nbsp;df ''nbsp;^^^ ^^^ Zwaarte-puS ^ njlen'Tn du
2al desze^s diepte waardoor de Oppervlakte AB vermeeniUuldi^d
moet worden, minder zijn. Indien te onder- end B ^ zquot;^
S^^ikSnbsp;^ ^quot;Ser onder Water zijn en gevol-
ffd^lr^ ^nbsp;Vermeemgvuldiging van de Óppervlakte
r. j quot;nbsp;'^^^Pte van A k grooter wezen.
dat t± A fet^^ (P/^^^ XIV. Fig 60 te Water verbeeldt, r. xiy.
word???nbsp;O onderfteund
wordt tegen de Kragt van 't Water, hetzij dooreen Stut van agte-
J^en, ot door een tou, loopende over een Katrol, waaraan een gewigt
nangt, evengelijk aan 't Water ACB, zal AB de Perfing van het ffe-
neele Water verdragen. Dat Punt wordt het Pers-punt [Center of
^reUure] genoemd, en is altijd twee derde beneden de Oppervlakte
te ciL ' rquot;^^ Vlakte Het is zeer na van dezelfde natuur, als
ftet Slinger-punt [Center oj Ojcillationl in vafte lighamen.
Van de natuur mn denbsp;en eenigen mn hare
algemeene eigenfchappen.
kleeft zooveel invloed op vele VerfcJiijnfeien van 't Water,
SppS P®^®^® ' Pompen, Fonteinen enz., dat ik het dienftig ge-
dingen i !rnbsp;^^^^^ te befchouwen, om verfcheiden
den znnH Waterweging te verklaren, die veel omflag van woor-
meene mh^ ^^^ voorafgaande kennis van de alge-
S zondeTeLSl''''^^^ t ^^gt. Wat eenigen van htre
S if CB ^^^ ^^^ ^^^^^ ontdekking zijn, de-
-^emn zaï ik cp een andere plaats in overweging nemen.
- BEPA-
-ocr page 210-2%. Lugt is een Vloeißof^ die gemakkelijk famengeperß wordt, en
zig weer herßelt, wanneer de Kragt, die ze famengeperß had, is
weggenomen. Dit kan men ophelderen door een Spons, of een Vlies
wolle.
Pt. XIV. S5 (Flaat XIV. Fig. 7.) is een Spons, leggende op de Vlakte
Fig'7'nbsp;Indien men de hand in S boven op de Spons legt, en de-
zelve neerdrukt tot CD, zoodat men ze brengt binnen den omtrek
cmns, zal 2.e zig in hare vorige grootte herftellen , zoohaaft men
de hand wegneemt. Dit zelfde zal ook geichieden aan een wollen
Vlies. Deze eigenfcliap wordt de Veerkragt van de Lugt genoemd.
C7) De Dampkring beftaat uit onein-
dig bijzondere deeltjes , fommigen veer-
kragtig en fommigen veerkragteloos , an-
deren'zwavelagtig, zoufagtig, waterig,
aardagtig, welke alle in deze Vloeiftof in
groote meenigte drijven , en nooit deel-
tjes konnen worden van beftendige veer-
kragtige Lugt. Veerkragtige Lugt beftaat
uit deelen , die een wegdrijvende Kragt
hebben in opzigt van elkander, en elkan-
der niet raken 1 (zoo lang de Lugt in
haren veerkragtigen ftaat blijft) waardoor
ze een Vloeiftof maken van een volmaakte
Veerkragt. Deze Vloeiftof is ook zeer
brandfteenkragtig * * [eleStrical'] en is
het Voertuignbsp;van Geluid, het-
welk des te vrijer in dezelve beweegt,
hoe de Lugt te minder gemengd zij.
t'ig, 8.
(8) In den zomertijd , wanneer de
grond verwarmd is, wordt de Lugt door
die Warmte verdund, zoodat ze de Lugt,
die 'er boven is, opzette door zig uit te
breiden , hetwelk ze doet naar mate de
natuur van den grond bekwaam zij, om
de hette, die hij van de Zonne-ftralen krijgt,
tot een grooter of kleiner hoogte weerom
te kaatfen. Dan zal het koudfte geweft:
van de Lugt niet digtft aan den grond zijn ,
gelijk in den Winter , maar op eenige
loogte boven denzelven , gelijk men ze
vindt op den top van bergen ; en daaron-
trent (of een weinig lager) zal de Lugt
dikft zijn. Indien dan Figuur 8. van Flmt
XIV. de Doorfnijding verbeeldt van een
Kolom van Lugt in den winter, welker
bijzondere gedeeltens ij2,3,4,j, ö
enz. evengelijk zijn van inhoud [_of even-
veel Lugt bevatten^ maar ongelijk in Uit-
gebreidheid en Dikte [Denfity} , zal de
niet raken,
* * Zie de Verhandeling over dc Brandfteeif
kragt agtet de X, L£s.
1nbsp; Wannter ive van den Weerftand van Vloeiftof-
fen fpreken , sullen iw de Proeven melden , waar-
door men bevindt, dat dc Lugt ■ deeltjes elkander
■ ! t ! ' V- ■ : I '^f^lJ'i-SlsßÖ^^fe^'ä^'*'
■ef( | |
/ • ' ' |
.. - .y |
t * - j- |
» • - . ' j
I
- i
'S . -f'r.
il
»
.• gt; lt;. - ;
;
I
' I
J
' »
■K , -
• /
V
-
■ !- ^ , :
'1 V.'
... . : - ^
■ * • '
ft
'i I
i\
«î
Mi.
•r r
■ r i»^-
l'-i' ' r /
■ îi
- .s. J
/
■ .T-. -
. . gt; quot; .
I (
iiä
I t? .nbsp;lt; quot; quot;
■ J-
r
m
► .nbsp;.'J--^ V : . , -
■-.jrm ' - i-
- .-it^tt-Mf •
HIS
•-ùrj.
-ocr page 212-Pi OCV.
Z.J)eel
ÙZ,
K | |
z. | |
S | |
9 | |
H A. | |
4 5 | |
T | |
i | |
nv | |
X |
I |
lO | |
I) | |
O | |
i | |
s |
G |
s | |
B é |
I |
d |
C |
T |
T |
7
s-
G ■
â
3
5 ■
3E-
K
H
iquot;
D
B
T
C -
rv ■
p-
r -
y-
A-
H
d-^-e
■Ty.^z.
54. De Lugt, die den Aard-en Water-bol omringt met alle de vii Lc.
Dampen en Uitwafemingen , die 'er meê vermengd z'ijn , wordt de
Dampkring gQnoQmd (t)- Hij wordt gerekend de hoogte van on-
trent feftig IEngelfe] Mijlen te bereiken; dat is, ontrent die iioogte
nog merkelijk te zijn, omdat men in deze laatfle jaren gezien heeft,
dat fommige Verhevelingen [Meteors'] die in den Damp-kring op-
gehouden worden , tot die hoogte waren opgeklommen. Evenwei
kan hij nog wel hooger zijn, maar dan moet zijne D'iktQÏDenfim
zeer klem, en bijna met merkelijk wezen.
Alwaar de Oppervlakte van de aarde niet merkelijk verhit wordt
(8; IS de Dampkring dikft kort bij de aarde, en wordt trapsgewijs
dunnj en dunner, naardat men hooger en hooger opklimme, totdat ze
vele duizend malen dunner of ijler worde, dan op de Oppervlakte
van de aarde. Dit kan men op de volgende wijs ophelderen door
het voorbeeld van opftapeling van wollen vliezen.
Laat TT {Flaat XV. Fig. i.) een gedeelte zijn van de Op- pi.xv.
per- ^'s-
pde Figuur dezelfde Kolom van Lugt ver-
beelden in den zomer , wanneer het ge-
deelte I , uitgezet door hette, alle de
andere gedeeltens, die 'erboven ftaan, op
zal ligten, en dan zal het dikfte gedeelte
van de Kolom, hetwelk tevoren beneden
onder i was , nu tuften i en 2 wezen.
Hieruit volgt, dat, indien de Barometer
t'eeniger tijd in den zomer op dezelfde
hoogte ftaat, als ze in den winter deed,
de Kolom van Lugt, welke dezelfde Hoe-
veelheid van die Vloeiftof bevat, hooger
moet zijn in den zomer, dan in den win-
ter , hetwelk ook beveftigd wordt door
de volgende Waarneming. Wanneer het
en JtiUj fchoon
valt Weer is, zakt de Kwik altijd een wei-
^^nbsp;in den nagt,
iilnM'^nbsp;3, 4 of 5 uren in
den morgenftond, omdat de bovenfte
door de verhitte be-
Cnnfpn nfr K?'' uitbreidt, en aan alle
kanten affch,et, hetwelk de Hoeveelheid
van LUgt vernnndert in de regtftandige
Kolom, die op de Kwik in de Barometer p^. xiv.
perft; maar wanneer de grond verkoelt, pig. 9.
wordt de Lugt omlaag weer verdikt, en
de bovenfte Lugt zakkende maakt een
foort van put boven op den Dampkring,
welke, door de omleggende Lugt gevuld
wordende, de Kolom vergroot, en de
Kwik weer doet rijzen.
Indien men een kromme Lijn ftelt en
een Mislooper [Afyinptote] cornlo (Plaat
XIV. Fig. 10.) welker geregelde Lijnen Fig. 19,
[Ordinates] 0—m,o—a,o—b,o—c,
0—d enz. de Dikte van de Lugt in den
winter verbeelden, van den grond af op-
waarts te rekenen, moet de kromme Lijn
naar den Mislooper terug keeren tot op de
aarde toe, indien de geregelde Lijnen de
Dikte van de Lugt in den zomer zullen
v'erbeelden;dat is, indien o—m(Fig. II,) pig. n.
de Dikte van de Lugt verbeeldt in het
koudfte geweft (onderftel op den top van
een berg) zal 0 — a de Dikte lager ver-
beelden, 0—b nog lager, en 0 — c aan
den voet van den berg, of in de vallei.
VII.Les. pervlakte van de aarde, waarop we zullen onderftellen een grooten
toren geboud te zijn, die van boven open is, en laat IT, KT de
dijden van dien toren verbeelden. Onderftel, dat een zekere Hoeveel-
heid van Wol, onder op den grond in dien toren gelegd, reikte tot
de Lijn AB. Indien de Wol niet famenpersbaar was, zou een even-
groote Hoeveelheid van Wol reiken tot de Lijn CD; een andere even-
groote Hoeveelheid, daar opgelegd, zou reiken tot de Lijn EF, een
volgende tot de Lijn GH , en een vijfde, evengroot, als ééne der
overigen, zou reiken tot de Lijn IK; maar dewijl de Wol famenpers-
baar is, zal de Hoeveelheid van Wol CABD , op de onderfte
ATTB gelegd, dezelve famenperlèn, en derzelver Oppervlakte doen
dalen van AB tot ab^ terwijl CD zakt tot waartoe het onderfte
gedeelte van de volgende Hoeveelheid E CD K komen moet, terwijl
derzelver Oppervlakte gebragt wordt van E F tot i ^; maar dewijl de
Hoeveelheid van Wol ECDF (nu inok) Zwaarte heeft, zal ze de
Oppervlakte van CABD (imnabo) neer perfen tot pq, zakkende
hare eigen Oppervlakte tot /m; en de Oppervlakte van de onderfte
Hoeveeheid ATTB {mx aTTb) neerperlèn tot cd, zoodat ze die
Hoeveelheid brenge in de Ruimte cTT^dj drie vijfde van de Ruimte,
die ze tevoren beiloeg. Laten we nu de uitwerking befchouwen van
de Wol G E F H. Dewijl E F, de Oppervlakte van de Wol ECDF,
nu in lm is, zal derzelver onderfte gedeelte dragen op de tegen-
woordige Oppervlakte van CABD, welke zij door haar gewigt zal
neerdrukken tot s (terwijl hare eigen Oppervlakte zakt tot .rx) als
mede cd, de Oppervlakte van de onderfte Hoeveelheid doen dalen tot
ef zoodat die Hoeveelheid gebragt worde in de Ruimte eTTf, twee
vijfde van 'tgeen ze in liet eerfte befloeg. Eindelijk is de Hoeveelheid
van Wol IGHK nu zoo laag gezakt, dat ze in de Ruimte 9 6 9 is,
perfende met haar onder-end 5* 6 op de Hoeveelheid GEFH (nu
Sxx6) en dewijl ze Zwaarte heeft, zal ze de Oppervlakte xx doen
dalen
Cö) Ik noem die Lugt zuiver, welke,
nadat ze door Hette verdund of door
Koude verdikt is (verdund door het weg-
faan van de omringende of de bovenfte
lt;ugt, of verdikt door Perfing van de op-
flapeling van de bovenfte Lugt, of op
eenige andere wijs) op het wegnemen van
die toevallige omftandigheden weerkeert
tot hare vorige Spanning [Tenorl of Dik-
te. Dus zal Lugt, die in een Windroer
verdikt is, al hare kragt behouden, fchoon
ze jaren lang opgeflotenblijve. Men heeft
gevonden, dat ze na verloop van zevenj
ja van zeftien jaren al de kragt had, die ze
den
-ocr page 215-dalen tot 10 10, terwijl de Hoeveelheid ECDF (nu loyzio) zal vii.Les,
perfen op de Hoeveeliieid CABD (nu yefz) welke de eerfte Hoe-
veelheid AT TB (nu eTTf) zal brengen tot uTTu, het vijfde
gedeelte van hare eerfte grootte, dewijl 'er vijf maal meêr Wol perft
op het onder-end TT. NB. We hebben hier niet aangemerkt, dat
alle de Hoeveelheden van Wol, uitgezonderd de hoogfte IGHK,
tot kleiner Omtrek famengepakt moeten worden, dan ze in 't begin
hadden , nap- de verfcheiden Hoeveelheden , die 'er opleggen. Om
dan de verdrietige befciiouwing van elke bijzonderheid te ontgaan, kan
men het oog flaan op de Uitwerking van de Perfing van de verfcheiden
Hoeveelheden, op elkander gelegd, gelijk ze zig vertoonen in Plaat Pt- xv.
XV. Fig. 2., alwaar de verfdieiien Hoeveeliieden van Wol ATTB,
CABD, ECDF, GEFH, IGHK door de Perfmg van de boven
opleggende Wol gebragt zijn tot de Ruimtens, die met dezelfde Let-
teren zijn geteekend. Dit toont aan, dat de Dikte of gepaktheid van
de onderfte gedeeltens evenredig is aan de Perfing, veroorzaakt door
de bovenfte gedeeltens, welke hier is, van onderen op naar boven te
rekenen, gelijk i, i,nbsp;Indien IGHK wordt weggenomen.
Zal ATTB zig uitbreiden, en f meer Ruimte beflaan, verijld zijnde .
tot maar indien een andere gelijke Hoeveelheid, boven op IGHK
gelegd wordt, zal de Hoeveelheid ATTB in een f kleiner Ruimte
gebragt worden, dan ze tevoren belloeg.
Dit zou ftiptelijk waar zijn van Wol, indien hare Veerkragt vol-
maakt was; maar het is alleenlijk waar in opzigt van Lugt, welker
Veerkragt volmaakt is, wanneer het zuivere Lugt is (9) welker Ver-
dikking en Verdunning we getragt hebben door Wol en Sponfen te
verbeelden, fchoon we de gedaante der Lugtdeeltjes geenlins willen
verklaren uit die van Wol of Sponfen, welke beftaan uit omgerolde
Veertjes, die maar een kleine Ruimte bellaan, wanneer ze famenge-
perft 2ijn, maar, van die Perfing ontheven, zig ontlpannen, en veel
meer
den eerften dag had, nadat ze verdikt was, dezelve als opflurpen , en van een veer-
en dat zein ftaat was, oin zig tot denzelf- kragtigen in een vaftgelegden ftaat veran-
den omu-ek uit te zetten, dien ze had, eer deren, gelijk we bewijzen zullen, wanneer
ze m t Wind-roer geperft was. Maar we van de natuur van de Lugt in'tbreede
wanneer men de zaak naaukeurig befchout, zullen fpreken. Hetgeen we hier gezegd
]s e] t,eene i^ugt, die geheel onverander- hebben is genoegzaam tot ons tcgenwoor-
lijKis, oroaat zure en zwavelagtige dampen dig oogmerk.
X 2
Mi
i ï
VII. Les. meer plaats beilaan, omdat zulk een gedaante nooit kan halen bij de
verbazeride Verduniiing van Lugt, die onder verfchillende omftandig-
heden zig uit kan zetten van i tot 30000. Zie do. X. Les.
De Dikte [Denfity] van de Lugt is net evengelijk aan hare Sa-
mnperfmg, gelijk blijkt uit de volgende Proef.
V'-. XV.
Vig. 3.
Neem een glazen Buis van i van een Duim wijdte, twee en fellig
Duim lang van A tot B {Flaat XV. Fig. 3.) behalve de bogt BC,
evenwijdig met AB opgebogen in CH, open boven in A, en glas-
digt [hermetically^ gefloten in II. Vul dan het gedeelte BC zagtjes
met Kwikzilver, zoodat 'er een Voet Lugt zij in CH. Wanneer
men dan in A zoo veel Kwik giet, dat ze de hoogte bereike van I,
ontrent 31 Duim, zal de Lugt in de Ruimte CH gebragt worden tot
de Ruimte Ylde — 6 Duim, rijzende de Kwik in dit korte Been op
tot de, waardoor de Lugt gebragt wordt tot de helft van de Ruimte,
die ze tevoren belloeg, omdat 30,8 Duim Kwik in hoogte evenveel
perft, als de geheele Dampkring: want toen de Lugt (welke, geperft
door den Dampkring, de Ruimte beiloeg van CH= éénen Voet) ge-
perft werd, door een bijgevoegd gewigt van Kwik, zoo zwaar, als
de Dampkring, moeft ze famengeperft worden tot 6 Duim, de halve
Ruimte .door een dubbel gewigt. Het welk te bewijzen ftond.
Giet nog meer Kwik in A, totdat ze rijze ter hoogte van ontrent
62 Duim, en dan zal de Lugt gebragt worden in de Ruimte H/^,
een derde van 'tgeen ze te voren befloeg, dewijl ze nu door driemaal
zooveel gewigt geperft wordt; maar indien men'de Pijp, dus gevuld,
zoo veel opzij houdt, dat de oppervlakte van de Kwik maar 31 Duim
loodregt boven B fta, zal de Lugt zig weer uitzetten , en zakken tot
164
(10) De grond op krijtagtige of zandi-
ge ftranden verhit zijnde verdunt de Lugt
door zijne warme Terugkaatfing zoodanig,
dat ze dunner is, dan de naburige Lugt
boven de zee; maar door behulp van hare
hette heeft ze kragt genoeg, om de kou-
der Lugt in Evenwigt te houden, ja (bra-
tijds zelf om ze zoo te verdrijven, dat ze
bij
-ocr page 217-de, dewijl ze nu maar een dubbele Dikte heeft, omdat Vloeiftoffen , vu. Les.
op denzelfden Voetfteun perfende, niet werken volgens hare Hoeveel-
heid , maar volgens hare regtftandige hoogte.
26. De Lugt, die we inademen, is in een famengeperften ftaat, cn
van dezelfde Dikte of Digtheid op hetzelfde Waterpas , tenzij ze bij
toeval verhit, of verkoekl zij (10) ; maar wanneer die hette of koude
weggenomen is, keert de Lugt weder tot hare vorige Spanning
met de omrmgende Lugt. De Lugt kan ook door eenigerlei vermogen
verdikt of verdund worden; maar wanneer dat vermogen ophoudt van
werken, keert ze te rug tot hare vorige Dikte.
X. STELLING.
Be Lugt in een open vat, hetzij groot, hetzij klein , is in Jiaat,
om door hare Veerkragt het geheele gewigt van den Dampkring te
dragen, gelijk bij voorbeeld de Lugt in het vat ABCD {Plaat XV. tl. xv.
Pig. 4.) want indien men onderftelt, dat die Lugt zwakker is, dan de
Dampkring, moet ze wijken voor de Perfing van den Dampkring, en
neer zinken, bij voorbeeld tot e/, wanneer hare Dikte vergroot zijn
2al naar Evenredigheid van hare Samenperfing, en gevolgelijk zal hare
Veerkragt verCTooten , waardoor ze den opftaanden Dampkring zal
dragen. Wederom indien de Lugt in 't vat ABCD fterker was, dan
de Dampkring, zou ze in dien ftaat niet konnen blijven, maar zig uit-
2:etten, bij voorbeeld tot gh, totdat ze door hare Uitzetting zwakker
werde, zoodat ze den Dan^pkring maar even zal dragen, zonder den-
ielven op te ligten.
Neem den hollen glazen Bol B {Plaat XV. Fig. J.) houdende on- Fig, j.
trent een Pint, met een koperen Kapje met een opening C, zuig 'er
eenige
mintln'^Tquot; zeewaarts make, dien ftaat, zig niet meer uitzettende, tot hare
w n ^nbsp;vorige Dikte weder, terwijl de Lugt,
Tnn vPvhiMc 1.» quot;V^^nbsp;^oor ^^ v^n boven de zee toefchietende , ^ea
zon verhit is, keert de Lugt, die 'erboven Zeewind maakt.
X3
-ocr page 218-vu. Les. eenige Lugt uit, en ftop de opening C met den vinger. Breng den
Bol bij de kaars A, en op het wegnemen van den vinger, zal de vlam
naar de opening gedreven worden door middel van de buiten Lugt, die
in den Bol dringt (waarin de Lugt nu verdund is) totdat de Lugt in
den Bol gebragt zij tot dezelfde Spanning met de buiten Lugt; maar
indien de Lugt in den Bol B (Fig. 6.j verdikt wordt door 'er in te
blazen, zal ze, wanneer de Bol bij de kaars gebragt wordt, de vlam
wegdrijven, totdat ze door hare Uitzetting van dezelfde dikte geworden
zij met de gemeene omringende Lugt.
Indien 'er in plaats van de vlam van een kaars een andere Vloeiftof,
bij voorbeeld Water, gefteld wordt tulfen de dikker en dunner Lugt,
zal die Vloeiftof gedreven worden naar de dunner Lugt, zoo lang als
'er eenig verfchil van Dikte overblijft in de twee Hoeveelheden van Lugt.
EenigeXugt gezogen hebbende uit het glazen Fonteintje F (Flaat XV.
Fig. 7.} en het boven-end van deszelfs Speuit-pijpje P/) fchielijk met
den vinger geftopt hebbende, fteek dan het Speuitpijpje onder SS, de
Oppervlakte van 't Water in het Glas AB. Op het wegnemen van
den vinger zal het Water aanftonds opfchieten door P, en uitloopen
door en dus een gedeelte van 'tFonteintje vullen. Integendeel, in-
dien men in het Fonteintje ƒ (Fig. 8.) geblazen, en P geitopt, en het
Pijpje omgekeerd onder het Water ^.f, en dan den vinger weggenomen
had^ zou de verdikte Lugt in 't Fonteintje zig uitzetten, en met blaas-
jes uitfchieten in P onder het Water ki 't Glas ah.
Fig. Het Fonteintje A (Flaat XV. Fig. 9.3 half vol Water over end
gezet hebbende, zuig 'er wat Water uit door het Pijpje S, hetwelk de
Lugt zal verdunnen in A naar Evenredigheid van 't Water, dat 'er
lütgezogen is. Dan zal de buiten Lugt indringen door S, met belle-
tjes door de Pijp naar den grond van 't Water gaan, en weer opko-
komen in de Ruimte A in zoogroote Hoeveelheid, als 'er Water uit-
gezogen was, totdat de Lugt in die Ruimte A 200 dik zij, als de bui-
ten Lugt.
Pt- XY.
lt;5.
7.
Fig. 8.
In plaats van te zuigen aan de Pijp ^ {Plaat XV. Fig. 10.) 200 Pt. xv.
blaas 'er fterk in, dat de Lugt in de Ruimte a verdikt worde. Dan i®-
Zal de Lugt door zig uit te zetten aanftonds perfen op het Water, en
het in ^ doen uitlpeuiten, zoolang als de Lugt in a dikker, en gevol-
gelijk fterker is, dan de buiten Lugt, hetwelk ze niet lang zal blijven
door hare Uitzetting.
27. Hette zet de Lugt uit, en koude verdikt dezelve.
XXVI. PROEF.
VII. Lcj;
Steek in het Glas SA CBS {Plaat XV. Fig. 11.) een brandend F'g. u,
ftukje papier, en de Lugt zal zig zoo uitzetten, dat ze niet in 't Glas
zal blijven. Bij voorbeeld de Lugt, die in de Oppervlakte SS was,
zal rijzen tot terwijl de Lugt in de Ruimte ACB zig zoo uit zal
zetten, dat ze het geheele Glas vuile. Keer iiet Glas, eer de vlam uit
zij, fchielijk om met deszelfs mond in het Water van 't bakje ABCD •
{Fig. 12.) en zoo haaft als de vlam (die het vérmogen was, dat de Fig. m
Lugt uitzette) uitgegaan is, zal de Lugt in het Glas tot hare vorige
uitgebreidheid weder keeren, namenlijk in de Ruimte ACB van Fi-
guur II. De buiten Lugt, die in het Glas zou dringen, nu die Op-
pervlakte van liet Water SS in haren weg ontmoetende, perft het
Water in 't Glas op tot ij, totdat de Lugt, die door het Vuur ver-
dund was, gebragt zij in de Ruimte evengelijk aan de Ruimte
ACB van Figuur 11., dat is, de Ruimte, die ze belloeg, eer ze
verdund waar. Indien een Spons met Water, kouder dan de Lugt,
gelegd wordt op het Glas boven P, nadat het papier uitgedoofd iSj
ƒ ^ ^ater opklimmen tot / / , bellaande de Lugt in de Ruimte quot;ëtt
minder Ruimte, dan zooveel gemeene Lugt.
XIL STELLING.
Dikke Lugt zal een meegevend vajl lighaam drijven in een Ruimte^
die met een dunner Lugt bezet is.
XXVII. PROEF.
Bind aan een glazen Ontvang-glas B (Flaat XV. Fig. 13.) van
ontrent drie of vier Duim Middellijn, en waaraan een Kraan en Ko-
perwerk C gemaakt is, een ftuk van een natten Blaas bb, dat deszelfs
Mond bedekt. Houd dan het Kop-glas G over de kaars A, om de
Lugt, die 'er in is, te verdunnen, zet het fchielijk op den Blaas bb^
die den Mond van het Ontvang-glas B bedekt, en de Blaas zal hol-
rond rijzen in het Kop-glas in g. Dit zal net op dezelfde wijs ge-
fchieden, hetzij de Kraan C open, of toe zij (11). Wanneer ze
open is, drijft de Perfing van den Dampkring, door de Kraan wer-
kende, den Blaas in de Lugt, die in g is, welke dunner zijnde, dan
de gemeene Lugt, niet in ftaat is, om de geheele Perfing van den
Dampkring te dragen. Wanneer de Kraan geiloten is, rijft de Blaas
in g, omdat de Lugt in B, niet verdund zijnde, maar dezelfde Dikte
. hebbende met de gemeene Lugt, den Blaas in dc Ruimte g drijft, die
minder Weerftand biedt, omdat ze dunner is, dan gemeene Lugt.
28. Hieruit volgt, dat Lugt in allerlei Ruimte door hare Veerkragt
zoo fterk werkt, als de Dampkring door zijn gewigt doet, gelijk we
hier agter zullen toonen.
VII Les.
Pl. XV.
Fig. IJ.
Cn) Wanneer de Kraan toe is, drijft
de Lugt, die in het Ontvang-glas befloten
is, omdat ze van dezelfde fterkte is, als
de buiten Lugt, den Blaas zoo fterk in het
Kop - glas, welkes Lugt nu veel dunner is.
als de buiten Lugt, door de Kraan ko-
mende , gedaan zou hebben. Daar heeft
hier maar cen zeer klein verfchil plaats,
namenlijk dat de Lugt in het Ontvang-
glas, wanneer de Kraan toe is, den Blaas
niec
-ocr page 221-i6g
VII. Lcf.
Bind onder aan het Ontvang-glas ABF (Plaat XV. Fig. 14.) Pt. xv.
den Blaas BEF, open in BF, maar digt geüoten aan het Handvat d.
Maak een anderen kleinen Blaas met zijnen Hals vaft aan de Pijp CD,
waaraan een Schroef is in S, en fteek dien Blaas door den Hals
in het Ontvang - glas, en fchroef alles vaft in S. Dit Werktuig ver-
beeldt de werking van de Long in het menfelijk lighaam. De Blaas
D en de Pijp CD zijn gefchikt, om de Long te verbeelden: want
fchoon de Long befta uit vele Lobben en een oneindig getal Blaasjes,
die hier niet afgebeeld zijn, kan egter, dewijl ze alle opzwellen, en
toevallen door de Lugt, die in en uit de Longepijp gaat, derzelver
beweging wel verbeeld worden door het opzwellen en inkrimpen van
den Blaas, en de Longepijp door de glazen Pijp. Het Ontvang-glas
ABF verbeeldt de Holligheid van de Borft of Thorax, en de Blaas
BEF verrigt de Werking van het Diaphragma of Middelrif De
Lugt tuffen de twee Blazen verbeeldt de Lugt, die bevat wordt in de
Holligheid yan de Thorax of Borft van een dier, welke Lugt, wanneer
verdikt is, de Long toe doet vallen, en, wanneer ze Wdund is ,
dezelve weer laat oprijzen door het invloejen van de buiten Lugt door
de Longepijp. De Werking wordt dus verrigt. Stoot door middel
van het Handvat d den Blaas E in het Ontvang-glas op tot e. Dit
2.al de Holligheid ABF, die de Lugt in de Borft zonder de Long be-
vat, verkleinen, en, daar de Lugt verdikkende, dezelve fterker ma-
ken, dan de Lugt in de Long, die van dezelfde Spanning [Tenor}
is, als de buiten Lugt. Dit zal den Blaas ^Z»«; (of de Long) toe
doen vallen, en de Lugt uitlaten in C, 'twelk htt blazen of de (Jit-
ademing verbeeldt. Trek den grooten Blaas BEF, of het Middelrif,
neer van e tot E, dan zal de Holligheid ABF , verbeeldende de
Borft
niet naar het Kop-gias kan ftooten , zonder Ontvang-glas maar zeer klein is in Even-
zetten,waardoor redigheid van den geheelen inhoud, is
hare vermindering van Veerkragt om ze te
verzwakken bijna onmerkbaar.
ze een wemig zwakker wordt, dan indien
de Kraan open was; maar dewijl de ver-
grootingvan Ruimte .van de Lugt van het'
II. Deel.
Yii. Lef. Boril of Thorax, vergroot, en gevolgelijk derzelver Lugt verdund
worden; en, dewijl ze nu zwakker is^ dan de buiten Lugt, zal de
buiten Lugt infchieten in C, en den kleinen Blaas, of de Long abc
uitzetten, en dit zal de werking van zuigen of Inademing verbeel-
den.
VIII. LES
t. - - ^ gt;
• 's-
t i
î
i
lt;
k
[J
I i
V
■'M -
. S;- ,..
n
t .
P^ïi
! ba
i
r.i
'i
'i
{
t.
it. - quot;
-1 •
•■ ?
L.
X.Jyeel.
-ocr page 225-Oyer d e ' W A T E R W E G I N G.
ï. TII en Hevel is een g;ebogen Pijp, welkes één end in een vat met
Jti vogt geftoken zijnde, en het andere buiten dat vat over een
ander vat hangende, de vogt uit het eerfte in het laatfte zal loopen,
nadat de Lugt gezogen is uit het buiftende end, 'twelk het laagfte end
van den Hevel is, en dit zal zoo lang gefchieden, als de vogt in het
bovenfte vat boven den hoogften Mond van den Hevel is.
HDS (Plaat XVI. Ftg. i.) is een Hevel, welkes twee gedeeltens n. xvi.
HD en DS deszelfs Beenen genoemd worden. Door deszelfs werking
wordt het Water getrokken uit het hooger vat ABCD in het lager
vat ab. Wanneer men 'er de Lugt uitgezogen heeft in S, volgt het
Water, dat 'er inkomt in H, gaande in den Streek HGDS, en 'er
uitloopt in S, zoo lang als de Oppervlakte EF boven IH het Water-
pas van den Mond van 't Foerbeen van den Hevel is. NB. We noe-
men het Voerbeen dat Been, waarin het Water opklimt, en het Loop-
heen dat, waarin het Water neerdaalt, en dus uitloopt; maar men
kan eigenlijk het korte Been mn den Hevel alleenlijk dat gedeelte van
het Voer-been noemen, ' twelk boven het Water is in het bovenjle
'^'at, rojaaruit het Water getrokken wordt, gelijk het gedeelte DG;
omdat, Jchoon de Mond van den Hevel zij in H, veel lager, danl^,
evenwel de Kolommen van Water, bevat tuffen de Oppervlakte EF
en de verheelde Oppervlakte IH op het Waterpas van H, de Kolom
van Water GH in het onderfte gedeelte van het Foer-beenDn in
Evenwigt houden , om welke reden het maar werkt, als oj de Mond
G waar f i )•nbsp;^ lt;
^nbsp;2. De
in
die vogt, die overgetapt moet worden ^
eer men hem in het vat fteke, waaruit de
vogt moet loopen.
Y-2nbsp;PROEF
'CO Een Hevel kan zoodanig gemaakt
worden, dat het niet noodig is de Lugt
daar uit tc zuigen , maar dat men hem
maar behoeft te vullen met Water, of met
VIII. Les, 2. De oomak nu van 't loopen van den Hevel is deze. De Lugt,
welke peril: in het vat ABCD, verbeeld door de Kolom KL, houdt
de Kolom van Water LD op in het°korte Been van den Hevel, per-
fende tegen die Lugt met hare regtftandige hoogte D F, terwijl de Ko-
lom van Lugt MS, opwaarts perfende tegen den Mond van 't lange
oï Loop-been DS (hetwelk werkt volgens de hoogte DC) moet wij-
ken, en het Water zoo lang laaten uitloopen, als het Been DS langer
is (of liever loodregt hooger) dan DG: want dewijllC en M onder-
fteld worden aan den Top van den Dampkring te zijn, zijn de Ko-
lommen KL en MS evengelijk in hoogte en Perfing (want de hoogte
van L boven S kan niet in aanmerking komen bij een hoogte van on-
trent 60 Engelfe] Aiijlen) zoo lang, als MS bewerkt wordt door
het neerdalende Water DS, welke hoogte van D tot S (onderftel van
Duimen) een grooter hoogte is, dan van de Kolom DG (onder-
ftel van 7 Duimen j onderfteund door de Kolom van Lugt KL, waar-
om de Kolom van Lugt MS moet wijken voor het Water, uitloopende
iri S. Schoon ook de Oppervlakte van 't Water EF lager worde, zal
egter
Neem een Hevel met even lange Bee-
nen, aan het end van elk Been opgebo-
Pt. XVI. gen , gelijk ERF (Plaat XVI. Fig. 2.)
i, en denzelven met Water gevuld hebben-
de, zullen de Kolommen van Water el-
kander evenaren , zonder dat 'er eenig
Water uitloope. Steek dan de twee en-
den E en F van dezen Hevel quot;in de twee
3. Glazen met Water AB en CD (Fig. 3.)
in het eerfte van welke het Water ftaat
tot SS, en lager in het Glas CD (bij voor-
beeld tot ss^ en het Water zal aanftonds
loopen uit AB in CD , totdat het door
't zakken in AB en 't rijzen in CD ftilfta
in O P , hetzelfde Waterpas in beide de
Glazen. Indien men in 't Glas CD Wa-
ter giet ter hoogte van C, zal het terug
Icopen in 't Glas AB , totdat het in dat
Glas gerezen zij tot SS, terwijl het ge-
zakt is tot T in het Glas CD, of tot de
Lijn SST, aanwijzende, dat beid^ de
Oppervlaktens in hetzelfde Waterpas zijn.
Hetzelfde zal gebeuren, indien men het
Glas AB beneden het Waterpas van CD
houdt, en dus kan het Water bij beurten
uit het ééne in 't andere Glas loopen, wor-
dende beide de Beenen, het ééne na 't an-
dere, het Voer-heen, of het Loop-leen,
dat is hier, het lajige, of het jlone Been ,
hetwelk tot bewijs verftrekt, dat de leng-
te van de Beenen maar gerekend moet
worden boven de vogt. Derhalve, wan-
neer het Water in AB op de hoogte van
SS is, en in CD op de hoogte van ss,
is niet ER , maar MR het korte Been ,
en niet RF , maar RN het lange Been.
Wanneer men dan het Glas AB lager
houdt, dan CD, en de Oppervlakte SS
daar door lager gebragt wordt, dan J x,
zal gevolgelijk NR het Voer-been of korte
Been, en RE het Loop-been of lange
Been wezen.
Om te bewijzen, dat de Lengte van de
Beenen gerekend moet worden naar der-
zelver loodregte hoogte, zoo laat LI een
waterpas ftrekkende Lijn wezen, loopen-
pende door het bovenfte gedeelte van de
bogt
-ocr page 227-egter de Kolom KL door hare Perfing den Weerfland van de Kolom viii. Lcj.
J4S altijd overwinnen, omdat ze een kleiner hoogte van Water te
onderfteunen heeft, dan MS onderfleunen moet. Indien de Mond
van het Loop-been in T was, zou het Water in Evenwigt hangen,
vullende beide de Beenen van den Hevel, wanneer het Water in 't
hoogfte vat gezakt is tot IHT, omdat dan de twee Kolommen van
Lugt KL en MS bewerkt zullen worden door een evengelijke hoog-
te van Water in de Beenen van den Hevel; maar indien men dan het
loopende end van den Hevel (nu onderfteld zijnde in T) opligt tot
het Waterpas « V boven IH, zal het Water terug keeren van V naar
D, en dus in H in het hoogfte vat uitloopen, omdat 'er dan tegen
de Kolom MS, niet meer, dan de hoogte VD hebbende te onder-
fleunen, gewerkt zal worden met minder Kragt, dan tegen de Ko-
lom K L, waar tegen geperft wordt door de geheele hoogte D H, die
grooter is, dan VD.
3. Dewijl de Perfing van de Lugt (2) de oorzaak is van het op-
ftooten
bogt van den Hevel. Dan moeten LM
en IN Loodlijnen, van die Lijn neerval-
lende op de Oppervlaktens van het Wa-
ter SS en SS, genoemd worden de Leng-
tens van de Beenen M R en N R.
I)it zal duidelijker blijken door behulp
v?.n Figuur^ 4, alwaar mien dezen Hevel,
wanneer hij vol Water is , opzij houden-
de , het Water uit zal loopen in E, wan-
neer F opgeligt wordt-f als mede in F,
wanneer E opgeligt wordt) om geene
andere reden , dan omdat de evengelijke
Kolommen van Water in de evengelijke
Beenen EL en FL, of de Beenen zelf
ongelijk gemaakt worden in hunne regt-
ftandige hoogte, terwijl LF wordt /F,
en LE wordt LL
( 2 ) Men zou hier tegen konnen in-
brengen, dat Hevels ook loopen in'tLugt-
ledige,en dat derha-lve de Lugt niets doet
tot de Beweging van Vloeiftoffen door
een Hevel, ik heb 'er de Proef ook van
genomen met Water en Kwik beide: want
een Hevel, gehjk in de Figuur afge-
beeld is, met deze vogten, de ééne na de
andere, gevuld, en aan een Schuifdraad
opgehangen hebbende in het Ontvangglas
van een Lugt-pomp over twee glaasjes
met Kwik, die in het ééne hooger ftond,
dan in het andere (en met Water, wan-
neer ik Water in den Hevel gebruikte) Pl. XVI.
pompte ik de Lugt uit het Ontvang-glas. Fig. 4.
Daarop den Hevel latende zakken , dat
deszelfs twee enden in de vogt in de Glaas-
jes kwamen, liep de vogt uit het hoogfte
in het laagfte.
Ik heb ook een Proef genomen in de
open Lugt, waarin de Kwik liep door een
Hevel , welkes bogt over de 31 Duim
hoog was boven den onderften Mond van
het korte Been van den Hevel.
Ik nam een glazen Pijp AB (PlaatXYl.
Fig- 5-) 33 Duim lang, anderhalvenDuim Fig^ J.
van buiten, en vijf Kwartier Duims van
binnen over 't Kruis. Haar onder - end zet-
te ik met Cement vaft in een houten Voet
Y 7nbsp;BNN,
viii. lts. ftooten van 't Water in den Hevel, en het verfchil van hare Perfing
(dewijl 'er tegen ééne Kolom met minder Kragt gewerkt wordt door
het Water in 't korte Been, dan tegen een andere Kolom van Lugt
door het Water in 't lange Been) de oorzaak is van deszelfs gedurig
loopen uit het ééne vat in het andere, wanneer hij eens aan de gang
gebragt is, zoo volgt hier uit, dat de bogt van het bovenfte gedeelte
van den Hevel niet boven de 3 2 Voet hooger zijn moet, dan het Wa-
ter in 't hoogfte vat, omdat de Lugt geene Kolom van Water kan
ophouden, welke de hoogte van 3 2 Voet te boven gaat. Indien men
pl.xvi. dan een Hevel heeft ACEDB (Plaat XVI. Fig. 8.) van ontrent 4.0
^'•s- 8- Voet hoog, te rekenen van A tot E, met Kranen A en B aan deszelfs
onder-enden, en een gat boven in de bogt E, om met een kurk te
ftoppen, wanneer het noodig is, kan men 'er de volgende Proef meê
nemen,
II. P R O E F.
Giet Water in de vaten A en B, en fluit de Kranen A en B. Giet
dan met een tregter Water in E, totdat beide de Beenen van den He-
vel vol zijn, ftop het gat E, en open de twee Kranen te gelijk. Dan
zal het Water in plaats van uit het vat A in 't vat B te loopen, gelijk
het doen zou , indien de hoogte CA veel beneden de 32 Voet was,
neerzakken in de twee Beenen tot C en D, 32 Voet boven A en B,
alwaar het zal bli ven hangen, omdat de Lugt niet in ftaat is, om
liet Water boven deze hoogtens op te houden, en gevolgelijk om het
op te voeren over de bogt E, Ja, indien het Water niet van Lugt
wordt
BNN, die verzwaard was, om vaft te
konnen ftaan. Het boven-end zette ik met
Cement vaft in een Iiolle houten Rol Fig.
6., waar in een wijde Sleuf gefneden was
in OP, om met het Schuifje L te ftuiten,
nadat in de Sleuf gelegd was de bogt van
een glazen Hevel , welkes ééne Been m
de Pijp ftak, terwijl 'er het andere buiten
hing. De Hevel wordt afgebeeld doorS Lj-
in Fig- 5- en Fig. 7. De hoogte van S tot
L was 32 Duim, en van L tot s 35 Duim.
Het Been S van den Hevel in dè Pijp ge-
ftoken hebbende, en de bogt latende ruf-
ten in L, maakte ik alles vaft en digt met
Cement om de bogt van den Hevel, nadat
het Schuifje L van Fig. 6. in de Sleuf ge-
ftoken was. Het werk dus bereid zijnde,
vulde ik de groote Pijp met Kwik tot MM
(zie Fig. j.) en een Glas onder s gezet
hebbende , om de uitloopende Kwik te
vangen , ftak ik ter zijde van den Hevel
een'ftokje D E in de groote Pijp, om de
Kwik te doen rijzen tot ZL, hetwelk den
Hevel aan 't loopen bragt, en dat loopen
bleef
F'ig. 6.
ng. f.
cn 7.
wordt geztiiverd, eer men de Proef neme, 2.al de top van 't Water vni, Lcs,
in C en D niet volkomen 30 Voet zijn boven het Water in de vaten
A en B, omdat de Lugt zig uit het Water zal uitwikkelen, en, in
de holligheid CED fchietende, wat perfen op den top van 't Water
in C en D, zoodat deszelfs hoogte minder zijn zal, om de Perfing
van den Dampkring te evenaren.
4. Kwik zal in een Hevel op dezelfde wijs loopen, als Water;
maar de bogt van den Hevel moet niet meer, dan 30/^ Duim wezen
boven de ftilftaande Kwik in het hoogfte vat (zie de voorgaande
Aanteek.) omdat ze, ten naaften bij 14 maal meer foortonderfchei-
dende Zwaarte hebbende, dan Water, door de Perfing van de Lugt
maar een veertiende gedeelte van de hoogte opgeligt zal worden, die
Water opgeligt wordt.
5:. Om verder te bewijzen, dat een verfchillende Perfing tegen de
Monden van de ongelijke Beenen van een Hevel de oorzaak is van 't
loopen van een vogt door dat Werktuig uit een hooger in een lager
vat, kan men zig bedienen van eenige andere Vloeiftof (ligter, dan
de Vloeiftof, die overgewerkt moet worden) in plaats van Lugt, en
de bo^ van den Hevel voor de Lugt open laten, gelijk in ^ vol-
gendeProef.
ABCD (Plaat XVI. Fig. p.) is een groot Glas, waarin wat vt. xvi.
Water 9'
Weef aanhouden , totdat de Oppervlakte
■van de Kwik in de groote Pijp gezakt waar
tot 6. Figuur;, verbeeldt de Doorfnijding,
cn figuur 7. het Perfpektief van 't Werk-
tuig.
Niettegenftaande deze Proeven is de
de oorzaak van 't loopen van vogten
m Hevels: want dat de Hevel liep in het
El r?? ^quot;een toe te fchrijven
aan de Aantrekking van Samenhang , die
voor een kleine hoogte werkt, omdat de
Proef niet flaagt in het Lugtledige , in-
dien de bogt van den Hevel, die tot Kwik
gebruikt wordt, zes Duim hooger is, dan
de Mond van 'tkorte Been, en indien de
bogt van den Hevel voor Water twee of
drie Voet hoog is. Ook zal de Proef met
Kwik in de open Lugt niet gelukken, in-
dien de bogt van den Hevel 40- Duim
hoog is; en in alle de Proeven moéten de
wijdtens van de Hevels zeer klein ^ijn.
VIII.Les. Water ftaat, dat rood geverfd is, om de Proef zigtbaar te maken,
ter hoogte van een Duim, gelijk in EF. Op een voetje tuffen F en G
in het groote Glas Haat een klein Glas HG IK, ten naailen bij vol
met het gemelde roode Water. Steek den Hevel SLMG, open in
S, M en G, in het Glas met het end S van het lange Been in 't Wa-
ter onder in het groote Glas, en met het end G van 't korte Been in
't Water onder in het kleine Glas. Giet dan Olij van Terpentijn in
het grooté Glas tot de hoogte van L, zoodat het Water'^in 't kleine
Glas daar ook meê bedekt zij. Dan zal het Water eerll rijzen in bei-
de de beenen van den Hevel, zoodat het bij elkander zal komen in
de bogt van den Hevel in L; en dan zal 't uit het kleine in 't groote
pias loopen door den Hevel in den Streek GH LS, zoo lang 'er eenig
Water in 't kleine Glas is boven G. Hetwelk tot Bewijs verftrekt
van het gezegde.
tl. xvi. 6. Wanneer een Hevel omgekeerd is, gelijk ACDE (Plaat XVI.
10- pjg^ jQ^^ wordt het lange Been AC het Voer-been, en 't korte Been
DE wordt het Loop-been. Indien dan een vat, gelijk VW den He-,
vel met Water voorzien houdt in zijn boven-end A, zal het Water
uitfpeuiten uitliet onder-end in E, en opklimmen tot G (een hoogte
evenredig aan de hoogte van A boven E) mits het gat in E zoo veel
vernaaud worde, dat de Hevel het volkomen voorzien kan, worden-
de een bekwame Sprong-pijp voor de Lei-pijp ACDE, volgens de
Regelen in de voorgaande Les opgegeven in de 6. Aanteekening bladz.
14.^. en 14.6. De Snelheid van het Water, uitfpeuitende inE, zal
evenredig zijn aan den vierkanten Wortel van AB, de hoogte van de
Fig.to, Oppervlakte van 't Water in LL (Fig. 10, 11 en 12.) boven //,
Waterpas van de Sprong-pijp. Schoon dit waar zij, wanneer
het Water eenigen tijd gelprongen heeft, begint egter het Water in
't eerll: te fpringen met een veel kleiner Snelheid, klimmende bij voor-
beeld maar tot F, en zijne Snelheid van langzamer hand vergrooten-
de, totdat het eindelijk kome tot G, tot welke hoogte het blijft op-
gaan, zoo lang de Hevel toevoer krijgt. Dit is toe te fchrijven aan
de diepte van 't lighaam van Water in het Voer-been, en 't Loop-
been beneden de Lijn //, waterpas met E, hetwelk in een eenparige
Beweging gebragt moet worden, eer de Straal zijne volle Snelheid
verkregen Jiebbe, zoodat, indien het gedeelte van den Hevel beneden
II tot
-ocr page 231-' {î
I I ■
I f ■
/ î
I
*
t'
I'
ri
I-'
; SM.
r ■
; i
i
: i
i :
, V
i ,
i
•t
f; !.
i. ■
'.t
■. -i-
•a
! i i
H
s i
-1
H ■
II tot een groote diepte neergaat, de Snelheid van het rijzende Water vm. Les.
in 't eerft des te minder zijn zal, totdat ED zijne juifte Beweging ver-
kregen hebbe. Indien 'er dan verfcheiden zulke Hevels zijn, als we
befchreven hebben met hunne bovenfte Monden in LL, waterpas met
A, en hunne onderfte Monden in //, waterpas met E , maar met
hunne gebogen gedeeltens BCDE op verfchillende dieptens beneden
E, zal het Water m zijn eerfte fpringen hoogft opfchieten uit dien
Hevel, waarvan het end ED het kortfte is, ofhet ondiepfte beneden
11. Dus zal de Straal EF in Figuur 11. hooger fpringen, dan EF
in Figuur 10. De Straal EF zal in Figuur 12., waarin ED geene
hoogte heeft, van 't begin af aan tot de volle hoogte fpringen. Monf'.
Belidor is de eerfte geweeft , die in zijne Architedure Hydraulique
ILivreW. ChapAl. ouTomAl. p. 264. amp;c fuiv.] hier van gefpro-
ken heeft, terwijl andere Schrijvers over de Waterleiding maar in aan-
merküig genomen hebben de uiterfte hoogte van een Straal, welke is
volgens de vierkante Wortels van de hoogte van A boven E (want
dees Hevel en dit vat is hetzelfde, als een Verlaat-bak met deszelfs
Leipijp) zonder te fpreken van de reden, waarom Stralen de uiterfte
hoogte niet bereiken, voordat de Kraan eenigen tijd geopend geweeft
zij, om ze te laten Ipelen.
Monf'. Belidors Regel om de Snelheid te vinden van EF, het eerft
fpringende Water, is dees. EF is gelijk de Wortel van het Voer-been
AC, mm den Wortel van het Loop-been DE, of —VDË;
daar de Snelheid van FG, tevoren alleen in aanmerking genomen,
zij gelijk de Wortel van het Voer-been, min het Loop-been, of
gelijk VAC—DE. Dit kan men niet alleen vinden door Uitreke-
ning, maar ook door een Proef bewijzen.
IV. PROEF.
Laat VW (FlaafXVI. Fig. 10.) een Verlaat-bak zijn, waaruit Pt. xvi.
de Lei-pijp AC neerloopt tot een diepte van 25* Voet, en weer op- ^'E-
gaat in DE tot een hoogte van p Voet. Indien de vinger of eenig
ander ftopfel, nadat de Kraan (hier niet afgebeeld) geopend is,
wordt gdiouden op E, en dan fchielijk weggenomen, zal het Water
quot;^TT^rT springen tot F=75 6 Voet hoog, en trapsgewijs rij-
II. Deel.nbsp;2nbsp;zen.
i
ij
VIII. Les. zen, totdat het ten laatflen kome tot G = 15^,2 Voet. Laat AC in
Pl. XVI. j^j^uur II. zijn 20 Voet hoog, en DE 4 Voet; dan zal het Water
EF eerll fpringen 9,4 Voet, en eindelijk EG 15:, 2 Voet, gelijk
li. tevoren. Laat in Figuur 12. de Lei-pijp maar 16 voet laag loopen,
hebbende BC en DE geene hoogte (wordende de opening E gedurig
onderfteld in 'tzelfde Waterpas te zijn) dan zal het Wat§r EF bij zijn
eerfte Ipringentot de uiterfte hoogte gaan, namenlijk tot 2 Voet.
De Uitrekening voor Fig. 10. is deze_V AC—DÉ : VAC—VDE
: : EG : EF, dat is, V 25-—9 = ^16=4. : Vij —^9 = ^ — 3 = 2
: : 15'} 2 : 7, (5. De Uitrekening voor Fig. 11., waarin B C=D E=4,,
is deze , V ^ — DEj^T^— VDE : : EG : EF , dat is ,
V 20—4=^16=4 : '^20 —^4 (=4,47 —2) :: 1^,2 ; 9,4.
In opzigt van Fig. 12. geven beide de Uitdrukkingen hetzelfde getal
van 15quot;, 2, omdat B C ofD E evengelijk zijn aan niet met al.
NB. Deze Proef kan niet genomen worden met Modellen van een
Voet op een Duim, omdat, tenzij de Sprong ten naaften bij een Kwar-
tier Duim Middellijns hebbe, de Stralen niet naar Evenredigheid zul-
len opgaan uit hoofde van de Aantrekking van Samenhang aan den
Omtrek van het gat, gelijk we in de 6. Aanteekening op de VII. Les,
bladz. I ^4. bewezen hebben.
Deze aanmerking van Monf'. Belidor is van groot gebruik in het
maken van Pompen; maar we zullen niet voorftellen, hoe ze-daar op
toegepaft kan worden, voordat we de natuur van Pompen verklaard
heboen , waarom we den Lezer zullen wijzen tot de Aanteekening
over dat onderwerp, en tot een verder onderzoek van Hevels voort-
gaan.
7. In plaats van een Hevel te laten hangen over den rand van een
vat, kan men hem zoodanig in een Kelk, of Beker, ftellen, dat, het
korte Been binnen den Kelk zijnde, het lange Been neerfchiete door
den bodem van den Kelk, waar meê men de volgende Proef kan
nemen.
V. PROEF.
»l.xvii. Zet den Hevel SDA (Flaat XVII. Fig. i.) vaft in den Beker
-ocr page 235-GEFH, cn giet 'er Water in ter hoogte van EF. Dan zal de Be- vin. Ln.
ker het Water houden^ maar indien men daar Water opgiet tot de
hoogte van GH boven de bogt van den Hevel D, zal het Water be-
f innen uit te loopen door het Loop - been in S, opgaande in het Voer-
een in A , totdat al het Water uit den Beker geloopen zij. Hier
moet men aanmerken, dat, terwijl het Water boven D is, de gebo-
gen Pijp geen Hevel, maar een Loos-pijp is, van hetzelfde gebruik,
als of ze een gat had in D, waardoor het Water afliep, omdat de
Voer-pijp AD, alleenlijk gevuld wordende door de Perfing der Ko-
lommen van Water tuffen GH en 't Waterpas van A, maar genoemd
kan worden het korte Been van den Hevel, wanneer het Water ge-
vallen zijnde beneden D, de Lugt begint te perfen, en 't Water op
te voeren in A D. Indien men een dubbele Pijp, gelijk P, van onde-
ren open en van boven digt, welker binnenlle Pijp aan beide de en-
den open is, vaft zet in een Beker, in plaats van den Hevel ADS,
zal ze dezelfde werking doen, als de Hevel: want, wanneer de Beker
gevuld wordt, zal het Water opgeftooten worden in de groote Pijp
tuffen de twee Pijpen in 00, totdat het, tot boven toe gekomen zijn-
de , neerloope door de kleine, of binnenfte Pijp, eerft als een Loos-
pijp, en vervolgens als een Hevel. Figuur 2. vertoont zulk een Pijp , pl.xvil
vaft gezet in een Beker A B, alwaar de Oppervlakte van het Water in F'g-
Ss zijnde, het Water van onderen oploopt in de dubbele Pijp 00 tot
de hoogte Pp, en dan in Q door de kleine Pijp naar beneden, en
■daar weer uit in R onder den Voet van den Beker, verftrekkende de
tuffenwijdte van de Pijpen voor liet Voer - been van den flevel.
Zulk een Beker wordt gemeenlijk een Tantalus Beker gQnoQmó.,
omdat 'er een beeldje, een Tantalus verbeeldende, waarvan de Fabels
melden, midden in den Beker gezet wordt, om de dubbele Pijp te
verbergen. Wanneer de Beker dan met Water gevuld wordt ter
hoogte van de borft van 't beeldje, zal 'er het Water in blijven zon-
der weg te loopen; maar zoo haaft iiij gevuld worde tot aan de kin
van Tantalus, die boven Pp is {Flaat XVll. Fig. 3.) zal het Wa- Fig. j.
ter beginnen te loopen door den Hevel, die door het beeldje wordt
verborgen, totdat de Beker geheel leeg zij, gelijk in Fig. 2. verklaard
is.
Somtijds wordt de Tantalus Beker gemaakt zonder een beeldje daar-
in, gehjk Flaat XVII. Fig. 4., alwaar het Water op de hoogte van F.g. 4.
Z 2nbsp;Ss zijn-
-ocr page 236-Yiii. Lcs. S J zijnde, dc Beker niet uitloopt; maar zoo haaft, als 'er het beeldje,
een appel, oranje - appel, of iets diergelijks wordt ingeworpen, be-
gint het Water weg te loopen aan den voet van den Beker, en houdt
niet op met loopen, totdat de Beker geheel leeg zij. Dit gefcliiedt,
omdat het Volumen van 't lighaam, dat in den Beker wordt gewor-
pen, de Oppervlakte van 't Water doet rijzen van S j tot BC, alwaar
ze boven het boven-end s zijnde van de Pijp sP, die in het Oor
verborgen is (hetwelk daardoor tot een Hevel gemaakt wordt) het
Water, dat in 't Oor gekomen is in O, in de middelfte Pijp loopt in
5, en daar weer uit in P onder den voet, zoolang 'er eenig Water
ftaat boven O.
Daar zijn Hevels, waar door het Water zal loopen, üonder de
Lugt uit dezelven te zuigen, of ze te maken op de wijs van eenLoos-
pijp, gelijk we zoo even beichreven liebben; maar die moeten ge-
maak worden van Hair-pijpjes, welker wijdte niet grooter zijn moet
pl.xvii. dan Vt van een Duim. Zoo haaft deze Hevels, gelijk TjS (Plaat
Fig- 5- XVIL Fig. S-) geftoken worden in een vat met Water ACBW,
zullen ze beginnen te loopen, en dat blijven doen zoo lang, als 'er
eenig Water ftaat boven den Mond van 't Voer - been. Dit gefchiedt,
omdat de Aantrekking van Samenhang, die Water in kleine Pijpjes
doet opklimmen, het Water van de Oppervlakte V trekt tot W in
den Hevel, alwaar het lager zijnde, dan de Oppervlakte van het Wa-
ter in 't vat, naar beneden moet loopen, omdat de Kolom van Water
WS langer of hooger is, dan de Kolom iV, en de Lugt, neerper-
fende in V, den Weerftand moet overwinnen van de Lugt, die op-
waarts perft in S. Om dezelfde reden zal een ftrookje Zelfkant of
Laken AD 't Water uit het vat doen komen, en met druppelen doen
neervallen in E, dewijl dit ftrookje Zelfkant waarlijk een bundel hair-
pijpige Hevels is, die door de tulTenwijdtens gemaakt worden. In-
dien de Oppervlakte van 't Water in het vat was in bg, zou de He-
vel , daar in geftoken zijnde, niet uitloopen , maar het Water zou
alleenlijk in. den Hevel opklimmen tot ef, de hoogte, waartoe een
Pijp van die wijdte, het Water zou doen rijzen door de Aantrekking
van Samenhang. Wanneer het vat vol is, zal deze Proef gelukken
in het Lugtledige. Zie de voorgaande Aanteekening bladz. 173.
8. In 't jaar 1724.. heb ik getragt reden te geven van het waifen en
vallen
-ocr page 237-vallen van 't Water in fommige Beken ontrent de zee, of ontrent ri- vm Les.
vieren , waarin Ebbe en Vloed gaat, alwaar het Water in de Beek
laagll is, wanneer het hoogll is in zee, of in de rivier, en weer hoogft
m de Beek, by laag Water in zee of in de rivier. Ook heb ik getra%:
reden te geven van iet waffen en vallen van 't Water in Poelen en Be-
ken, waarin het W'ater hoogft is in drooge , en laagft in regenagtige
jaargetijen. Ik onderftelde, dat fommige Beken in den bodem een
uitgang hadden in de aarde, welke, onder den grond weer rijzende
bi]na tot het Waterpas van den top van de Beek, daalde beneden
den bodem van de Beek, omdat zulke holligheden , hoe onregelmatig
ze ook zijn mogten, indien ze digt waren, het werk van een Hevel
zouden verrigten. Om deze reden noemde ik zulk een Beek een Tan-
talm, en een verholen Tantalus een onderaardfe holligheid, die Wa-
ter houdt, en zulken uitgang heeft, welke van denzelfden aart is, als
een waterpas loopende doortogt. Om dit ftuk op te helderen, nam ik
verfcheiden Proeven.
In het vat abcd (Plaat XVII. Fig. 6.) ftaat een open houten bak Pt.xvii.
ABCD, met Water gevuld ter hoogte van de Lijn LM. Een anderen
bak EFGH , digt gemaakt, en gewigt bevattende, om te zinken,
laat men zakken in 'tWater tuften iet Middelfchot IK en het end A B
van den gemelden bak. Wanneer hij neer gelaten wordt, perft hij het
Water op tot lO, en wanneer hij dat niet doen moet, wordt hij uit
? Water getrokken door 't gewigt w, dat hem optrekt met de ftaaf
ik, vaft gemaakt aan een Hefboom, of Ligter, die om het Middel-
punt / draait.
^anneer door middel van den Bak EFGH het Water in de Ruim-
te ABKI opgeftooten wordt tot 10 door onder K door te loopen,
ff^Qi • ^^^ ^^ ^^'P (welker doortogt afgepeild wordt met
ner biuisje of Schuifje /)P) en valt in den bak RS, van een langwer-
pige gedaante, gelijk een Vijver, en een Hevel hebbende in S, wi^r-
de ftrikl^? eennbsp;gemaakt wordt, of van denzelfden aart, als
trekken fanl^^fnbsp;EFGH op-
de ope^P Sm!'nbsp;quot;
De
Z3
-ocr page 238-VUL Les. De Tantalus RS, uit beginnende te loopen, zoo haaft hij vol is,
zal om de gemelde redenen blijven loopen , totdat hij geheel leeg ge-
loopen zij ; en, dewijl hij zig ontlaft in een anderen Tantalus TV
(welkes Hevel is in V) zal dees laatfte Tantalus ook, wanneer hij vol
is, beginnen uit te loopen, en deszelfs Water weg zakken naar XYo.
Indien men den Bak EFGH van langzamer hand neerlaat, zoo
haaft als het Water begint te loopen uit den laatften Tantalus T V
(en de eerfte Tantalus RS zoo bedekt is, dat hij niet gezien kan
worden) ^al het aan de aanfchouweren toefchijnen, dat de holligheid
TV een Beek of Poel verbeeldende ontrent een rivier, waarin Ebbe
en Vloed gaat (gelijk ik op een geloofwaardige wijs onderregt ben,
dat 'er zoodanig een is te Greenhive in Kent tuffen Londen en Grave-
fend) altijd waft, terwijl het Water in lO (of het Tij) valt tot LMi
en altijd valt, terwijl het Water in LM (ot het Tij) waft tot lO.
VIL PROEF.
9. Laat het Water in den bak ABCD niet
vuile maar den bak Z elk half uur. Die zal in
ebruikt worden. Men
len tijd van een Kwar-
tier Uurs leeg loopen, in de gedaante van regen door de gaatjes in
den looden bodem ef druipende in den verholen Tantalus RS, die
niet zal beginnen te loopen, voordat dees door Kunft gemaakte regen
ophoude. In den tijd van nog een Kwartier Uurs, zal de Tantalus
R S zig geloosd hebben in den zigtbaren Tantalus TV, die gedurig
zal waffen, nadat Z ophoudt met loopen (of in het drooge jaargetij)
en zoo haaft de Tantalus TV vol is, zal hij uit beginnen te loopen
door zijnen Hevel V, na verloop van 't half Uur, wanneer de bak Z,
of Zeef, weer loopt, dat is, op het wederkeeren van 't regenagtige
jaargetij.
Deze laatfte Proef kan men gemakkeliik toepaffen op zulke Poelen
of Beken, die hoog zijn in droog Weer, en laag in nat Weer, van
welke foort men mij gezegd heeft', dat 'er een Beek is te Lambourn in
Berkfbire.
(■3) De verftandlgeSchrijver, een ver- 'tgeen hij voorhad Ie zeggen over de na-
fchöoning gemaakt hebbende wegens tuur van verpoozende [intermitting] ^^
bs'urt-
-ocr page 239-10.nbsp;Indien men hier tegen mbrengt, dat zulke Beken of Poelen viii. Us,
eenigen tijd vol blijven, hetwelk een Tantalus niet doen kan, omdat
Jiij begint te loopen, zoo haaft hij vol is, kan men die zwarigheid
ligtelijk oploffen met te_onderftellen, dat de vtrhohnTantalus (of de
holligheid tuffen de Rivier en de Poel) meer Water bevat, dan de zigt-
bare, mits dezelve zoo veel niet bevatte, dat ze niet leeg zou zijn voor
de wederkeering van het Tij.
Dezelfde oplolfmg kan ook dienen voor natte en drooge jaargetijen,
de holligheden alleenlijk grooter onderftellende.
Indien men vraagt, werwaarts het Water van den zigtbaren Tan-
talus ontrent een rivier kan loopen, kan men antwoorden, dat daar
geene zwarigheid in is, indien de bodem van den tweeden, of laag-
iten Tantalus hooger is, dan 't Peil van Laag-water in de rivier.
Wat de Hevels belangt, die van een bijzonder maakfel zijn in den
Beker, fchoon 'er zulke niet onderfteld worden in de aarde, kan een
lange doortogt, in het midden rijzende, hetzelfde werk verrigten.
Dit kan men zien Flaat XVII. Fig. 7. ABCD verbeeldt de Kil van pl.xvii,
een rivier, AD Hoogwater - peil, en GH Laagwater-peil, ZI een
doortogt uit de rivier in de holligheid IKLMN, of eerften, of ver-
holen Tantalus, LMQ. den Hevel van den eerften Tantalus, loo-
pende in den tweeden Tantalus, of zigtbare Beek OQ.RP, die door
Zijnen Hevel R S V uitloopt m lage gronden, die boven het Laagwa-
ter-peil GH zijn konnen, en de bodem KL van den eerften Tanta-
lus kan hooger leggen, dan de top van den laatften, welkes Water-
pas is de Lijn WW.
ABCDYOdRPHVisde Doorfnijding van de Oppervlakte van
de aarde.
D'. Atwell, Rektor van Exeter Collegie te Oxford heeft in de
FbiloJ. Transad. 4.24,. vele Verfchijnfèlen van Bronnen, die ebben
cn vloejen, zeer verftandig verklaard uit de eigenfchappen van Hevels (3).
11.nbsp;De gemeene Pompen beftaan lüt een Pijp aan beide enden open,
waarin
heiirtvernrnpiende [reciprocating] Bron- ftelt veel eer een giffingis, dan een dui-
nen, verKJarende, dat hetgeen hij voor- delijke oploffing van deze Verfchijnfèlen.
geeft
-ocr page 240-viii.l«. waarin cen fchuivende Zuiger fteekt van dezelfde dikte, als de wijdte
van de Pijp, welke Zuiger met de hand, of door middel van een an-
deren
„ molen [Over/bot■ MiU] te doen gaan,
„ en de Stroom, die in de Kom hep, zal
„ de helft van 'tgeheel uitgemaakt heb-
„ ben. Ik maakte ingezelfchap van eenen
„ mijner Vrienden voordagtelijk een reis,
„ om het te zien. Toen we aan de Fon-
„ tein kwamen, zei ons een man, die bij
„ de Kom ftond te werken, dat de Bron
„ dien morgen ontrent twintig maal geëbd
„ en gevloeid had, maar dat ze 'er uitge-
„ Icheiden was ontrent een half Uur, eer
„ we kwamen. Ik befchoude den Stroom,
„ die in de Kom liep , langer, dan een
„ half Uur, op mijn Orlozie, zonder de
„ minfte verandering in deszelfs Loop,
„ of in de hoogte van de Oppervlakte
„ van 't Water van de Kom te befpeu-
„ ren, hetwelk we zeer naaukeurig kon-
„ den waarnemen door middel van een
„ breeden fteen, die fcheuin in 't Water
„ lei. Dus van ons oogmerk verfteken,
„ moeften we heen gaan, om in onze her-
„ berg eenige ververüng te nemen , met
„ oogmerk om daarop weerom te komen,
,, en het overige van onzen tijd bij de
„ Fontein te hefteden, eer we naar huis
„ keerden. Men vertelde ons in de ftad,
„ dat 'er velen dus van hun oogmerk ver-
fteken waren , en het gemeene volk
fchreef dit uit Bijgeloovigheid toe aan
ik weet niet welken invloed , dien de
tegenwoordigheid van fommige menfen
op de Fontein had, waarom ze ons ra-
den, dat, indien ze niet ebde en vloei-
de , wanneer we 'er beide tegenwoor-
dig waren, één van beide weg moeft
gaan, om te beproeven , ofze het doen
zou in tegenwoordigheid van den ande-
ren. Toen we weerkwamen, zei ons
de man , die nog aM 't werk was , dat
ze ontrent een ha'f Uur na ons vertrek
had begonnen te ebben en te vloejen,
en zulks tien of twaalfmaal gedaan had.
In minder, dan een Minuut, zagen we
den Stroom in de Kom komen,'en de
„ ande-
;eefc een berigt van Laywell Bron met
leze woorden.
„ De Bron is gelegen aan het ééae end
, van de ftad van Brixam bij Torbay in
- Devonfbire, en is bekend met den naam
van Laywell. Ze legt een groote [En-
gelfe'] Mijl van de Zee aan de Noordzij-
„ de van een groote rij bergen , die tuf-
j, fen de Bron en de Zee gelegen zijn, en
„ een bogt of hoek maken ontrent deze
„ Bron. Ze is in de zijde van deze ber-
den digt aan de valei , en fchijnt haren
oop te hebben van 'tZuidweften naar
't Noordooften. Daar is een gedurig
loopende Stroom, die zig digt bij éé-
„ nen hoek ontlaft in een ÏCom, ontrent
,, agt Voet lang, en vier en een half breed,
„ die haren Uitloop heeft aan 't verfte end
.. van 't inkomen van den Stroom , ter
wijdte van ontrent drie Voet, en van
een genoegzame hoogte. Ik maak hier
„ gewag van, om te beter te konnen oor-
„ deelen van de regtftandige rijzing van
„ 't Water in de Kom op den tijd van den
„ Vloed of 't waiTen van den Stroom.
,, Aan den buitenkant van de Kom zijn
,, nog drie Bronnen , die altijd loopen ,
,, maar met Stroomen, die dezelfde re-
,, gelmatige waffing en zakking onderhe-
„ vig zijn , als de eerfte. Ze fchijnen
„ maar fpranten te zijn van de eerfte ,
of liever Kanalen, die een gedeelte ont-
laften van het gedurig loopende Wa-
„ ter, dat niet geheel en al in de Kom
,, kan loopen, en daarom zegt men, dat
„ 'er , wanneer de Bronnen breed en
,, hoog zijn uit hoofde van 't jaargetij,
,, of het Weer, verfcheiden andere klei-
„ ne Bronnen uitberften, zoo in den grond
„ van de Kom, als buiten dezelve , die
,, weer verdwijnen op de Ebbe of het af-
,, nemen van dc Fontein. Alle de gedu-
„ rig loopende Stroomen met elkander,
,, toen ik ze zag, geloof ik, dat meer,
„ dan genoegzaam, waren,om een Stort-
»
Ui
gt;5
3»
J5
deren toeftel, op en neêr bewogen kan worden, izonder Lugt in te vm. lc^
laten tuffen den rand van den Zuiger en de Pijp.nbsp;quot;
lis
„ anderen aan den buitenkant begonnen
j, ook te waffen, en met een fterke drift
j, te vloejen, waarop de Oppervlakte van
„ 't Water in de Kom anderhalven Duim
j, regtftandige hoogte rees ten naaften bij
„ in den tijd van een Minuut, waarna de
„ Stroom aanftonds begon te verftappen
,, tot zijnen gewonen Loop, en in ontrent
„ twee Minuten tijds was de Oppervlakte
j, tot hare gewone hoogte gezakt, waarop
j, ze twee Minuten bleef. Toen begon ze
„ weer te vloejen, gelijk te voren, en in den
tijd van zes en twintig Minuten vloeide
en ebde ze vijf maal, zoo dat 'er een
_ Vloejing, Ebbing enStilftand gefchiede
„ in ontrent vijf Minuten of iets meer.
„ Ik kon door het merkteeken aan de
j, fteenen befpeuren , dat de Oppervlak-
j, te van 't Water in de Kom , eer we
,, weerkwamen, ten minften drie Kwar-
s, tier Duims regtftandige hoogte hooger
„ gerezen was, dan toen we 'erde eerfte
,, maal geweeft waren; en verbeelde mij,
„ dat ik elke keer een kleine verminde-
„ ring kon befpeuren zoo in de hoogte ,
„ als in den tijd van 'trijzen van de Op-
,, pervlakte van 'tWater, en gevolgelijk
3, ook in den tijd van 't zakken; maar de
,, tijd van verpoozing , of't ftil ftaan van
,, 't Water op zijne gewone hoogte , of
„ de eenparige looping van den Stroom,
5, werd verlangd, maar evenwel zoo, dat
„ 'er eenige vermindering overbleef in
3, den tijd van de rijzing, zakking en ftil-
„ ftand bij elkander genomen. Dit 's al-
35 ' wat de kortheid des tijds mij toe-
„ het waar te nemen. Daar moeften veel
,, meer andere dingen in agt genomen ge-
quot;nbsp;gelijk blijken zal uit de On-
„ derftelhng die ik opgeef, om deze
„ Verfchijnfelen te verklaren.
verklaring van die
„ Onderftelhng overga, moet ik voorftel-
„ len , wdk verfchil en welke overeen-
„ eenkomft te vinden zij tulfen dit berigt
van de Fontein en een ander, uitgege-
ven in de Philof. TransaSt. No. 204. p.
90Ö. en 910. in twee Brieven van Dr.
Oliver aan den Ridder Walter Msyle.
De Dokter plaatft dezelve anderhalve
[Engelfe'] Mijl van Brixam. Ik denk,
dat hij meent van Brixam - Qua-y , dat
meer, dan een Mijl, van de ftad af is.
Hij ftelt de grootte van de Kom een
weinig verfchillende van de mijne, ma-
kende hare Oppervlakte dertig Voeten
vierkant, daar ik ze zes en dertig Voet
make. Hij zegt, dat ze zeer dikwijls
elk Uur ebt en vloeit, hetwelk zeker-
lijk vals IS, gelijk blijkt zoo uit het ge-
meene verhaal, als uit mijne eigen waar-
neming. Wanneer ze eens begint te
vloejen en te ebben, blijft ze het doen
verfcheiden malen in een Uur; maar
dan volgt 'er een zekere lengte van
tijd , miflchien twee Uren of langer ,
wanneer ze loopt met een gelijkmati-
gen Stroom, zonder eenige de minfte
verandering, en dit is een bijzondere
omftandigheid, in geenerlei Bronnen
waargenomen, voor zooveel mij be-
kend is. Toen de Dokter de Bron voor
de eerfte maal zag, namenlijk in de
maand van Julij 1693, zegt hij , dat
hij oordeelde, dat de Ebbe en Vloed,
gelijk hij ze noemt, volbragt werden in
den tijd van ontrent twee Minuten.
Indien hij meent twee Minuten voor
elk, komt het overeen met mijne waar-
neming ; maar dewijl hij nog Zandloo-
per, nog Orlozie met een I^inuut-wij-
zer bij zig had, kan men op die waar-
neming geenen ftaat maken. Toen hij
'er voor de tweede maal bij was, tewe-
ten in de maand van Augujlus in dat
zelfde jaar, oordeelde hij, dat ze lang-
zamer vloeide , dan de vorige reis ,
waarvan hij reden geeft met te zeggen,
dat, fchoon ze hare Ebbe en haren
Vloed volbragt in iets meer, dan een
Mi-
„ Minuut (hetwelk om dit in 't voorbij-
,, gaan te zeggen , fchielijker is, dan te
voren) het Water op het Laagwater-
peil twee of drie Minuten bleef ftaan,
hetwelk ik denk, dat hij langzamer vloe-
jen noemt, dan te voren , omdat de
langte van tijd tuften het uitfcheiden
van de Ebbe en 't begin van den vol-
VIII. Les.
en
35
fenden Vloed grooter was. Ik had dit
erigt te voren nooit gelezen, maar
heb het eerft onlangs gezien, lang na-
dat ik mijne waarnemingen gedaan had;
maar indien we onderftellen, dat de
Dokter zijne waarnemingen gedaan
heeft wat nader aan den tijd, wanneer
de Fontein ophield met ebben en vloe-
ien , dan ik de mijne gedaan heb, zul-
len onze waarnemingen miffchien net
overeenkomen, zijnde den tijd van 't
ebben en vloejen korter, en den tijd
van den Stilftand langer; maar den ge-
heelen tijd van de Ebbe, en den Vloed
en den Stilftand bij elkander genomen
is volgens zijn berigt korter, dan vol-
gens het mijne. Hij zegt, dat hij zag,
dat de Fontein op zijn Orlozie zeftien
maal in een Uur ebde en vloeide. Ik
denk niet, dat hij zijne waarneming een
geheel Uur gedaan heeft, hetwelk hem
een verfchil getoond zou hebben in de
, tijden van Beurtverwiffelingen [Reci-
procations] hetwelk hij niet gemerkt
heeft; maar waargenomen hebbende,
dat ééne Beurtverwifleling, of een Eb-
be , Vloed en Stilftand, den tijd van
vier Minuten bedroeg, heeft hij, ge-
loof ik, daaruit opgemaakt, dat 'er
3»
33
33
jgt;
»
33
3J
Jgt;
,, zeftien in een Uur waren, onderftel-
„ lende, dat 'er geene verandering in de
j, tijden was. Op deze wijs zou ik hem
j, verftaan, wanneer hij 'er bijvoegt, dat
„ hij onderregt was, dat de Fontein fom-
,, tijds twintig maal in een Uur vloeide:
j, want volgens zijne waarnemingen vloei-
„ de ze op den voet van zeftien maal in
een Uur, volgens mijne waarnemingen
op den Voet van twaalf maal in een
Uur, miflchien voor mijne waarneming
op een korter, en na dezelve op een
langer voet. Dus kan ze in een geheel
Uur naar den verfcheiden voet, of naar
verfcheiden Evenredigheden [üatjx]
bij elkander genomen , negen of tien
maal vloejen en ebben volgens een an-
der berigt, dat ik gekregen heb; maar
hier van kan ik niets zekers bepalen ,
nog ook op mijne eigen waarnemingen.
De Dokter voegt 'er bij, dat, toen het
Water in de Kom begon te waffen, hij
een opborreling zag in den grond van de
Kom, die ophield, wanneer het Water
begon te zakken. Dit heb ik niet gezien,
omdat de Bronnen klein en laag waren
om het drooge jaargetij; maar het werd
mij verzekerd door 't verhaal van oog-
getuigen, gelijk te voren is aangemerkt.
,, De twee berigten wegens deze Fon-
tein dus met elkander vergeleken heb-
bende, kom ik nu tot mijne Onderftel-
, lig ter verklaring der Verfchijnfelen ,
, die ik waargenomen heb. Ik verbeeld
, mij, dat ze veroorzaakt worden door
, twee Stroomen of Bronnen , waarvan
, de één, loopende door twee onderaard-
fe holen, of natuurlijke Verlaat-bakken
„ met Hevels, den anderen Stroom ont-
„ moet in een derden Bak zonder een
„ Hevel, alwaar ze vereenigd zijnde fa-
„ men uit de aarde opkomen. Deze fa-
,, mengeftelde foort van Werktuig zal
„ beft verftaan worden, indien ik beg'n
,, met een verklaring van deszelfs een-
„ voudigfte gedeeltens. Terwijl ik dit
„ doe , zal ik gelegenheid hebben, om
„ eenige andere foorten van Fonteinen in
overweging te nemen, die reets bekend
zijn, of die men in vervolg van tijd zal
ontdekken.
„ De Onderftelling van Verlaat-bakken
met Hevels in de ingewanden van de
„ aarde
Indien het onderfte end van de Pijp in 't Water wordt geftoken,
de Zuiger, nadat liij beneden geweeft is, weer opgehaald wordt.
33
3gt;
■ ■ 7 -
it
1
Ci.
D
Pl,. X^VIII.
187
maakt hij in de Pijp een lugtledige Ruimte, en gevolgelijk tal de Damp- vm. Les.
kring, die op het buiten Water perft, hetzelve in de Pijp doen opkhm-
aarde is reets door anderen gemaakt.
Pere Regnault heeft 'er in zijne Con-
verfations Pbilofoph. Tom. II. Converfat.
6. reets in 't algemeen gewag van ge-
maakt , en Dr. Desaguliers heeft in de
Pbil. Trans. N». 384. getragt dezelve
toe te paffen op twee gevallen in 't bij-
zonder, gelijk Decbales Traêt. XVII.
de Fontihus Naturalibus ^c. Prop. XV.
in twee andere gevallen voor hem ge-
daan had. Die Onderftelling is ook
niet onnatuurlijk, of bezwaarlijk toe te
ftaan. Een ijgelijk, die de Piek van
Derbyfhire, de bergagtige geweften van
Wales, of van andere landen gezien
heeft, moet overtuigd zijn , dat ze
overvloejen van velerlei foorten van
Holen. Sommigen zijn droog, ande-
ren dienen alleen voor doortogten, of
Killen van Stroomen, die 'er doorvlie-
ten , en een derde fbort vergaart, en
houdt Water, totdat ze vol zijn. Zulk
een moet ook gezien hebben, dat 'er
fomtijds nawe doortogten loopen tuften
de rotfen, die de wanden uitmaken, en
.. van liet ééne Hol in 't andere gaan. Zulk
„ een doortogt, van welke gedaante, of
,, grootte hij ook zijn mag, en hoevele
5, bogten en drajen hij in zijnen loop ook
,, mag hebben , indien hij maar digt is,
„ en uit het lage gedeelte van het Hol
j, loopt, eerft opwaarts tot een minder
„ hoogte, dan die van 'tHol, en dan ne-
3, derwaarts beneden den Mond van den
„ gemelden doortogt, zal een natuurlij-
„ ke Hevel zijn.
,, Men mag dan wel een natuurlijken
„ Verlaat-bak ABCD (Plaat XVIll.
quot; -^'f'nlVTi?®' zulken natuurlijken He
O,, vel MNP onderftellen. Laat 'er een
„ Stroom (dien ik den toevoerenden
„ Stroom zal noemen) inkomen aan den
„ bovenkant in O Die Bak, of dat Hol,
„ moet al het Water bevatten, hetwelk
), inkomt in O , totdat het gevuld zij tot
5»
jj
55
den top van den Hevel in N. De He-
vel , dan beginnende te loopen, en on-
derfteld zijnde altijd meer Water te
ontlaften , dan de toevoerende Stroonj,
in O aanbrengt, zal het Hol ontledi-
„ gen, totdat het Water in hetzelve ge-
zakt zij beneden den Mond van den
Hevel in M; wanneer het moet uit-
fcheiden, totdat het Hol vol zij , en
„ de Hevel weer beginne te loopen , ge-
lijk tevoren. Indien het Water, door
. zulken Hevel MNP ontlaft , buiten
„ de aarde gebragt wordt door een Wa-
„ terloop P Q, zal het Water bij beur-
„ ten uit de aarde vloejen, en ophouden,
„ makende een verpoozende Fontein in Q.
,, Door dezen duidelijken en ligten toe-
„ ftel konnen vele vloejende en ebbende
„ Bronnen , van de Natuurkundigen op-
,, gemerkt, waarfchijnelijk verklaardwor-
„ den, en zelf een veel grooter verfchei-
„ denheid derzelven, dan tot nog toe be-
,, kend is : want indien de toevoerende
„ Stroom in O alleenlijk ontftaat uit den re-
„ gen in den winter, of uithet fmeltenvan
„ de fneew in den zomer, zal de verpoo-
„ zendeFontein een Tijd-bron worden, ge-
„ lijk Dr. Plot zulke Bronnen noemt, die
„ aan een jaargetij bepaald zijn. Indien de
„ toevoerende Stroom in Ogeduurzaamis,
,, maar evenwel met andere Bronnen on-
„ derhevig aan toenemen of afnemen, uic
.. de jaargetijen, het Weer of andere oor-
zaken ontftaande, zal de gefteltenis van
de Hevels groote verandering maken:
want indien de Hevel zoo gefteld is, dat
„ zijne ontlafting (die gedurig afneemt,
„ wanneer het Water in 't Hol zakt) t' vl.
„ eeniger tijd evengelijk is aan den toe- xviII,
„ voerenden Stroom, die in O inkomt, Fig.'i.
,, moet in zulk een geval de Hevel ge-
,, durig loopen, en evenwel het Ho! niet
,, leeg' maken , voordat de toevoerende
„ Stroom in O genoegzaam verminderd
zij; maar wanneer de Middellijn van
ÏJ
35
„ den Hevel in N, naar de diepte van het
„ Hol, zoo groot is, en de toevoerende
„ Stroom in O zoo klein, dat de Hevel
„ (op de wijs van een Loos-pijp) al het
„ inkomende Water weg kan voeren,
„ zonder nog met een vollen Stroom te
„ loopen, moet de Hevel dan blijven loo-
j, pen zonder het Hol te ontledigen, tot-
„ dat de toevoerende Stroom in O ge-
„ noegzaam vergroot zij. Dus konnen
„ 'er door deze verfchillende toeftellin-
gen van den Hevel fommige Fontei-
„ nen zijn, die gedurig zullen vloejen m
„ den winter, of in een nat jaargetij, en
„ verpoozen in den zomer, ofin een droog
„ jaargetij , en andere , die gedurig zul-
,, len quot;vloejen in den zomer , of in een
„ droog jaargetij, en verpoozen in den
„ winter, of in een nat jaargetij. Daar is
een derde verfcheidenheid, die uit het
„ maakfel van de Hevels ontftaan kan, en
„ zulke onregelmatigheden veroorzaakt,
„ dat men 'er geene zekere verklaring van
„ kan geven. Dit gefchiedt, wanneer de
„ ontlafting van den Hevel ten minften
,, net evengelijk is aan den toevoer en den
„ Stroom, en de holte van den Hevel in
„ N groot is : want in dat geval zullen
,1 de Lugt-bellen, door den val van den
„ toevoerenden Stroom van O op den
„ grond van't Hol gemaakt, fomtijds bij
,, toeval in den Mond van den Hevel in
„ M fchieten, en huisveftende in N, den
„ Hevel zoo benawen , dat ze deszelfs
j, loopen en ophouden zoowel, als de
„ Hoeveelheid van deszelfs ontlafting ge-
„ heel onzeker zullen maken, zoodat die
j, foort van Fonteinen niet nader ver-
„ klaard kan worden.
„ Eer ik afftappe van de befchouwmg
„ van Fonteinen , die men door middel
,, van éénen Verlaat-bak en éénen He-
vel kan verklaren, zal het niet t'onpas
„ komen hier aan te merken, dat in zul-
„ ken , die regelmatig verpoozen, de
rt.
xvni.
Fig- 1.
Yiii. Les. men ter hoogte van ontrent 32 Voet, en fomtijds wat hooger, omdat
een Kolom van Water van die hoogte, evenveel gewigt bedragende,
Vloed altijd langer, en de Stilftand kor-
terzijn zal in den winter en in nat Weer,
dan in den zomer en in droog Weer,
hetwelk een gevolg is van deze Onder-
ftelling, of dit gevoelen, volgens het-
welke onderzogt kan worden , of het
toepaflelijk zij op eenige bijzondere ver-
ßoozende Fontein, of niet.
„ Indien de enkele Verlaat-bak en He-
vel een anderen Uitloop heeft in R
(Plaat XVIll. Fig. 2.) tuften den bo-
dem van 'tHol CD en den top van den
Hevel N, zullen we een andere foort
van Fonteinen hebben: want indien de
toevoerende Stroom in O ontlaft kan
worden door den Uitloop in R, zal een
Fontein, afgeleid van R , geftadig loo-
pen , terwijl de toevoerende Stroom
door dien weg ontlaft kan worden , en
zal toenemen en afnemen met een klei-
ne verandering, overkomende aan den
toevoerenden Stroom in O , mits die
Stroom niet te groot worde voor den
Uitloop in R ; maar wanneer dat ge-
beurt , moet het Hol vol worden tot
N, en dan kan de Hevel beginnen te
loopen, die famen met den Uitloop in
R zooveel Water kan ontlaften, dat ze
de Oppervlakte van 't Water in 't Hol
doen zakken beneden R, en dan moet
gevolgelijk de Fontein, die uit R voort-
komt , ophouden met loopen. Indien
de ontlafting van den Hevel zoo groot
is, dat ze het Hol ontledigt , zal de
Fontein, uit R voortkomende na ver-
loop van eenigen tijd weêr beginnen te
loopen, en toenemen, totdat het Wa-
ter in 't Hol gerezen zij tot N, na wel-
ken tijd ze weer zal afnemen, en ten
laatften ophouden; maar indien de ont-^
lafting van den Hevel de Oppervlakte
van 't Water maar beneden R houdt,
zonder het Hol leeg te maken, zal de
Fontein , die uit R voortkomt,.
lang droog zijn, als de Stroom ^
als een Kolom van Lugt, die even dik is, maar tot de hoogte reikt van Yiii, La.
dc bovenfte Oppervlakte van den Dampkring, dezelve in Evenwigt zal
houden.nbsp;NB.
„ blijft toenemen, en weer begmnen te
„ loopen, wanneer de toevoerende Stroom
,, vermindert. Dus kan men een Bron heb-
ben 5 die den geheelen zomer zal loo-
„ pen , en den geheelen winter droog
zijn. Zulk een Bron zal toenemen, even
voordat ze beginne uit te fcheiden, dat
is, terwijl het Water in 't Hol rijft tot
N, zal ze eer uitdroogen in een natten
zomer, en later voor den dag komen in
een natten winter, tegenftrijdig met den
aart van andere Bronnen, welke bijzon-
derheden waardig zijn opgemerkt te wor-
den in zulke foort van 'Bronnen (waar
„ van men zegt dat we 'er eenigen in
„ geiawd hebben) en dienen konnen, om te
„ ontdekken , of ze veroorzaakt worden
„ door deze foort vanWerktuigerij, of niet.
,, Indien dc Hevel MNP (Plaat XVIII.
Flg. 3.) van den Bak ABCD, die gee-
nen Uitloop heeft in R , zig ontlafte
in een tweeden Bak EFGH, van klei-
ner inhoud, maar voorzien met een He-
vel S TV, die meer Water kan ontlas
ten, dan 'er in den Bak komt, zou een
Fontein , uit dezen tweeden Hevel
STV ontftaande, vloejen en verpoo-
zen , terwijl de eerfte Hevel MNP
bleef loopen, dat is, totdat de groote
Bak ABCD leeg waar geloopen, waar-
na ze geheel en al zou ophouden, tot-
dat de gemelde Bak ABCD weer ge-
,, vuld waar door den toevoerenden
„ Stroom in O, en dan zou ze weer vloe
„ jen en verpoozen, gelijk te voren.
„ Zulk een famengeftelde Fontein zou
„ alle de veranderingen onderhevig zijn
,, van de Fonteinen , die uit een enke-
„ len Verlaat-bak ontftaan , indien men
,, de Beurtverwiflelingen van vloejen en
„ verpoozen van deze voor den Vloed
3» neemt van de eerfte , en een langen
Stiiftand in deze , terwijl de groote
„ Verlaat-bak gevuld wordt, voor de
„ Verpoozmg van de eerfte. Daarenbo-
, ven moet men aanmerken , dat, ge-
, lijk de Vloed in de eerfte Fonteinen
, veranderen, en langer of korter wor-
, den kan , zoo ook in deze het getal
, van Verpoozingen , gedurende ééne
, beurt van vloejen en verpoozen , niet
, altijd dezelfde zal wezen , uit hoofde
, van den verfchillenden inhoud der twee
,, Verlaat - bakken, cn eenig verfchil of
„ eenige verandering, voorvallende in den
toevoerenden Stroom in O : want in-
dien, terwijl de groote Bak ABCD
leeg loopt, de kleine Bak EFGH ne-
„ gen maa , bij voorbeeld, leegliep, en
„ weer half vol was, zou de Fontein ,
die uit deszelfs Hevel STV haren
oorfprong had, om de andere reis ne-
gen Verpoozingen moeten hebben in
de ééne beurt, en tien in de andere , Vt.
terwijl de toevoerende Stroom in O xvni.
dezelfde bleef; maar wanneer de toe- Fig. j.
voerende Stroom in O verminderd of
,, vergroot werd , zonder den Hevel
, M N P gedurig te doen loopen , zou
, het getal van Verpoozingen in elke
, beurt ook naar Evenredigheid verkleind
„ of vergroot worden. Het is een bij-
,, zondere eigenfchap van deze laatfte
„ foort van Fonteinen, dat in elke beurt
„ van vloejen en verpoozen de eerfte
„ Vloed grooter en langer is , dan de
,, tweede, en de tweede, dan de derde,
„ maar dat de eerfte Verpoozing korter
„ is, dan de tweede, en de tweede, dan
„ de derde, omdat, den Hevel MNP
„ de eerfte reis fchielijker loopende, dan
„ de laatfte reis, de Bak EFGH de eer-
„ fte reis minder tijd noodig heeft, om
„ gevuld te worden , en langer tijd om
leeg te loopen , dan de tweede reis ,
„' en dit verfchil ook plaats heeft tuffen
„ de tweede en derde reis, en zoo voort.
,, Wat den geheelen tijd belangt van het
„ eerfte vloejen en verpoozen in verge-
„ lijking van den geheelen tijd van het
J5
35
JJ
JJ
JJ
JJ
JJ
Jgt;
JJ
JJ
JJ
JJ
JJ
JJ
JJ
JJ
3J
J J
JJ
JJ
JJ
JJ
Aa3
-ocr page 248-tweede vloejen en verpoozen , dit is
een bijzonderheid « waartoe zoo vele
zaken in agt genomen moeten worden,
om dien tijd in elk bijzonder geval te
bepalen, dat ik 'er hier niet van zal
fpreken, maar mij vergenoegen met te
bewijzen, dat die tijd langer zijn kan,
door een Proef, die ik aanftonds voor
zal ftellen. Daar kan een andere ver-
fcheidenheid in deze foort van Fonteinen
voorvallen door een tweeden toevoeren-
den Stroom Z, vallenden in den tweeden
Bak EFGH; maar de bloote.melding
hier van zal tegenwoordig genoeg zijn.
„ Indien in den toeftel van een enkelen
Verlaat-bak en Hevel de Stroom , die
uit den Hevel voortkomt, viel in een
anderen Verlaat-bak IKKL {Plaat
XVIIl. Fig. 4.) welke Bak geenen
Hevel had, maar alleen een Uitloop in
X, en die Stroom in dezen Bak een
anderen Stroom, die gedurig liep, ont-
„ moete , en zig daarmeê vereenigde ,
„ zou een Fontein , ontftaande uit den
„ Uitloop X, een ebbende en vloejende
,, Bron zijn, met welken naam ik die Bron-
„ nennoem, die geftadig vloejen, maar
„ met een Stroom, die onderhevig is te
waffen en af te nemen, om ze te onder-
fcheiden van verpoozende Bronnen ,
die beurtelings vloejen en ophouden.
Indien de Uitloop X te klein is, om
35
5»
al het Water te ontlaftèn, dat in den
Bak IKKL gebragt wordt door den
Hevel boven hetgeen 'er ingebragt
wordt door den geduurig loopenden
Stroom W, moet de Oppervlakte van
'tWater in den gemelden Bak IKKL
gedurig rijzen, totdat de Snelheid van
den Stroom, die door X uitloopt, ge-
noegzaam vergroot zij, om het inko-
mende Water af te leiden , waarop de
ontlafting van den Hevel gedurig ver-
minderende , de gemelde Oppervlakte
weer zal zakken, en de Snelheid van
den Stroom in X verminderen, zoodat
het waffen en zakken in deze ebbende
en vloejende Fontein trapsgewijs zal
gefchieden. Daarenbovenquot;, indien de
Bak IKKL, of de Waterloop, die'er
uit afgeleid wordt , eenige lekken,
fcheuren of andere Uitloopen heeft,
zal het Water daar doorloopen , wan-
neer de Oppervlakte in den Bak hoo-
ger wordt, en Bronnen veroorzaken ,
die weer op zullen houden , wanneer
de Oppervlakte zakt.
,, Laten we nu eens onderftellen, dat
een Verlaat-bak IKKL (Plaat XVIIL
Pig- 5-)nbsp;gedurig loopenden
Stroom W , en een Uitloop X , het
Water vangt van een Hevel STV,
komende door twee Bakken ABCD
en EFGH, gelijk te voren befchreven
Vt.
xvm.
Fig. 4.
Fig. j.
IpO
vm. Les. NB. Deivijl de Lugt op den éénen tijd zwaarder ^ en op den andC'
ren tijd ligter is^ zal het Water tot verfchillende hoogtens klimmen
naar H gewigt , dat de Lugt heeft op dien tijd^ wanneer de Pomp
werkt; en daarom kan het Water wel eens opklimmen tot vijf en der-
tig Voet en een half^ {gelijk het doet, wanneer de Kwik in de Baro-
meter 31 Duim hoog Jiaat) maar dewijl deze juijlheid hier niet noo'
dig is, hebben we Voet genomen voor onze va fte maat van hoogte,
zijnde dit de minjle hoogte, of die, waartoe het Water kan opklim-
men, wanneer de Kwik in de Barometer ftaat op Duim. Men moet
ook bedenken, dat de Lugt in de Pijp onder den Zuiger, terwijl ze
van dezelfde Dikte is, als de buiten Lugt, door hare Veerkragt op
het
i '1
i-
;
-ocr page 250-Pl..XIX.
yy-s-
jS. | |
H | |
Tgt; | |
Ess—^—^ r | |
K | |
het Wat er onder m de Pijp zooveel perjl, ah de Dampkring, of de viii.Les?
buiten Lugt perjl op het Water in den put; maar ze perjl minder en
minder , naar mate dat ze verdund worde door de werking van den
Zuiger. Bij voorbeeld indien ze de helft uitgezet of verdund is, zoo
perfl ze maar met de helft van hare 'Kragt, en dan zal het Water
onder de Perfing van zulk een Lugt 16 Voet lijzen, dewijl 16 Voet
hoogte van Water met de Perfing van die Lugt famen net een Even-
wigt is voor den Dampkring, die het Water dan alleen 32 Voet hoog
opfoot, wanneer de Lugt geheel uit de Pijp is.nbsp;lt;
Daar zijn twee foorten van Zuigers, de ééne met een Klapje, die
een Emmertje genoemd wordt; en de ander zonder Klapje, die een
Pers-
„ zijn. Een Fontein, ontftaande uitX,
„ zou in dit geval een verpoozende eb-
„ bende en vloejende Bron wezen, welker
5, Stroom zou ebben en vloejen , maar
j, welker Ebbe en Vloed fomtijds zou
„ ophouden , en beurten van Verpoo-
„ zing hebben.
„ Dusdanig is naar alle waarfchijnelijk-
j, heid de Fontein, Laywell genoemA, die
„ we te voren befchreven hebben , en
5, welker Verfchijnfels tot deze gedagten
„ gelegenheid hebben gegeven, en waar-
j, van door zulken toeftel reden fchijnt
j, gegeven te konnen worden. Tot nader
„ ontdekking van de natuur van die Fon-
„ tein, of ze toegefchreven kan worden
3, aan zulk een foort van natuurlijke
„ Werktuigerij, of aan iets anders, zou
,, het noodig zijn de langte van tijd in
j, elke toeneming, afnemmg en ftilftand
„ in elke Ebbing en Vloejing waar te ne-
„ men met het getal van Ebbingen en
„ Vloejingen in elke BeurtverwifTeling ,
,, ab mede de langte der Verpoozingen
,, van die Beurtverwiflelingen. Deze
,, waarnemingen moeften eenigen tijd ag-
« tervolgd worden, zoo in beftendig
sgt; W^r, wanneerde toevoerende Stroom
„ in O met kan veranderen, als in veran-
„ dermg van Weer, wanneer die Stroom
veranderen kan.
„ Deze gedagten nu tot het beoogde
einde gebragt hebbende, namenlijk een
verklaring van zulk een Fontein , als
Laywell is, zal ik ze niet verder uit-
ftrekken , maar befluiten met het Ge-
nootfchap een Kunft-fontein van die
foort te vertoonen, die zeer gemakke-
lijk te maken is, en onder in den Voet
of in de fcheuinte van een Terras ver-
borgen kan worden , alwaar men een
gedurigen Stroom van Water kan bren-
gen , waardoor we een niewe foort van
Waterwerken in tuinen konnen krijgen.
De twee Bakken ABCD en EFGH
(Plaat XVIII. Fig. 5.) met derzelver Pt.
Hevels MNP en STV, als mede de Xvm.
derde Bak IKKL met zijnen Uitloop Fig. 5.
X zijn befloten in een kift YYYY.
In deze kift komt in Q een tregter
ijk QO , die
verdeelende
R QR, binnen de kift zi
in twee Pijpen, namen .j.v , —-
tot een toevoerenden Stroom verftrekt
voor den grooten Verlaat-bak , en
QW, die tot een gedurigen Stroom
wrftrekt voor den derden Verlaat-bak.
Een Stroom van Water, ingelaten in
dezen tregter RQR, zal zig, gelijk
zulk een verpoozende Fontein , ont-
laften in X, alwaar een Kom ZZZY
is buiten de kift, om het te vangen ,
met een Uitloop T en een overhoekfe
Peil - maat ZY, om bet waflên en vallen
van 't Water inyde Kom aan te wijzen.
VIII. Les. pers-%uiger genoemd wordt. Derzelver bijzonder maakfel zal ik liief
agter verklaren.
Dat gedeelte van de Pijp, waarin de Zuiger beweegt, wordt het
Staande-Jluk genoemd.
12. Daar zijn drie foorten van Pompen, de Zuig-pomp , de Ligt-
pomp en de Pers-pomp.
Pl. XIX. De Zuig-pomp beftaat uit een Pijp AB (Plaat XIX. Fig. i.) aan
I- beide de enden open, waarin eenfciuivend Emmertje fteekt, zoo ge-
maakt , dat 'er geene Lugt tulfen deszelfs rand en het Staande-ftuk door
kan fchieten, wanneer het op en neer bewogen wordt. Dit Emmertje
heeft een Klapje n, 'twelk open gaat, wanneer het naar boven wordt
gejlooten door het neergaan van H Emmertje, en weer fluit, wanneer
het naar beneden wordt gejlooten door het opgaan van Emmertje.
Daar moet nog een ander Klapje v wezen op de ééne of de andere
plaats in het Staande-ftuk, niet boven 32 Voet uit de Oppervlakte van
't Water, hetwelk open gaat, wanneer het Water opwaarts w^ordt ge-
ftooten , en toefluit, wanneer het naar beneden wordt geftooten.
Indien dan het onderfte end B van de Pijp in 't Water ftaat, en het
Emmertje, dat eerft in m was, opgetrokken wordt tot e, en geen Wa-
ter doorlaat loopen tulfen zijnen rand, nog door het Klapje ('twelk
dan gefloten is door 't gewigt van de buiten Lugt) maakt het een
lugtledige plaats in de 'Pijp , of verdunt ten minften dc Lugt zeer
veel, die 'er in is. Dewijl de Dampkring dan fterker perft buiten
op de Pijp, dan de verdunde Lugt in de Pijp, doet hij het Water in
de Pijp opklimmen, totdat het tot zulk een hoogte geklommen zij, dat
het famen met de Lugt in de Pijp, die nog wat verdund is, een ge-
wigt krijge van dezelfde zwaarte, als de buiten Lugt. Indien dan het
Emmertje weer naar beneden wordt bewogen , gaat deszelfs Klapje
open, en laat de Lugt opkomen, en vrijelijk uitfchieten. Het Klapje i?,
ter zelfder tijd neerwaarts geftooten wordende door het zakken van
'tEmmertje, fluit zig toe, en belet het Water , dat in de Pijp geko-
men was, naar beneden te fchieten. Indien het Emmertje dan weer
naar boven gehaald wordt, zal hetzelfde gebeuren, als te voren, en
het Water zal altijd in de Pijp opklimmen , totdat het aan 't Em-
mertje kome, mits het niet zij boven de 32 Voet boven de Opper-
vlakte van het buiten Water, en dan laat het Emmertje, wanneer het
naar
. \
-ocr page 253-naar beneden gaat, het Water opfchieten door zijn Klapje, hetwelk, vin. La®,
in 'topgaan weer gelloten wordende, het Water nooit naar bene-
den laat fchieten. Dus kan men gevolgelijk Water tot een begeerde
hoogte brengen, mits het Vermogen genoegzaam zij , om deszelfs
gewigt op te li^en, en de Pijpen fterk genoeg zijn, om de zijlingfe
Perfing te dragen : want het gewigt van 't Water is altijd, geUjk
de Doorfiiijding van het Emmertje, vermeenigvuldigd door de hoogte
van 't Water; en de Perfing tegen eenigerlei gedeelte der Pijpen is^
gelijk de hoogte van het Water boven dat gedeelte, vermeenigvul-
digd door de Oppervlakte van dat gedeelte.
15. Hoe het Emmertje lager in de Pijp ga, hoe beter de uitwerking
zijn zal. Om dit te bewijzen, zal ik eenige ongemakken tragten aan
te toonen , die 'er ontftaan , wanneer het Emmertje op een grooten
aflland is van het buiten Water. Laten we eens onderfi:ellen, dat
het Emmertje, wanneer het op zijn laagfie is, 17 Voet van't Wa-
ter af is, en 18 5 wanneer het op zijn hoogfte is. Wanneer het
Emmertje eerft opwaarts beweegt van 17 tot i8, zal de Lugt in dc
Pijp (welke voor het ophalen van het Emmertje bevat was in een
lengte van 17 Voet, en nu 18 Voet beflaat) tV gedeelte verdund
zijnde, op de Oppervlakte van het Water maar met \i gedeeltens van
de Kragt perfen, waarmee ze te voren werkte, en daarom zal de Per-
fing van de buiten Lugt het Water in de Pijp doen opklimmen, totdat
het met de Lugt, in het Staande-ftuk nog wat verdund zijnde, een
Perfing gekregen hebbe, welke evengelijk is aan die van den geheelen
Dampkring. ' Om dezelfde reden zal het Water op den tweeden Slag
opklimmen, en zoo voort. Indien men onderftelt, dat 'er Water in
de Pomp wori gegoten ter hoogte van 16 Voet boven het Water in
den put, is het klaarblijkehjk, dat de Lugt, bevat tuften de en 17^«
Voet, tweemaal ijler, of dunner, wordt gemaakt, wanneer het Em-
mert e opgaat tot 18 Voet, en derhalve dat hare Perfing de helft ver-
minderd wordt, welke helft te famen met de 16 Voet Water (welke
16 Voet Water evengeUjk is aan de halve Kragt van den Dampkring)
evengelijk is aan het geheele gewigt van de buiten Lugt, die daarom
niet in ftaat is, om het Water eenigfins hooger in de Pijp te doen
klimmen; maar indien de Speling, of Slag van 't Emmertje meer,
dan een Voet, was, bij voorbeeld twee (onderfteld zijnde, dat het
IL Deel.nbsp;Bbnbsp;Water'
VIII. Les. Water 16 Voet hoog ftond) 2.011 het Emmertje door 2,ijn rijzen van
17 tot 19 de Perfing van de Lugt in de Pijp y verminderen, zoodat
het Water, om deze | te vervullen, hoog genoeg zou rijzen, om door
het Klapje van 't Emmertje en daar boven te klimmen, wanneer het
Emmertje neergaat tot 17.
14. Hieruit blijkt duidelijk, dat, hoe grooter de afïbnd zij van 't
Emmertje uit de Oppervlakte van het Water in den put, hoe ook
deszelfs Speling, of lengte van Slag, grooter zijn moet; zoodat, in-
dien het Emmertje 30 \oet uit het Water was, de lengte van deszelfs
Slag ten minften 480 Voet zou moeten wezen, om het Water op den
eerften Slag tot de hoogte van deszelfs Klapje te doen klimmen, wel-
ke lengte van Slag men daar zeer bezwaarlijk aan zou konnen geven,
om niet te zeggen, dat het onmogelijk zijn zou.
IJ. Daar kan nog een ander ongemak ligtelijk voorvallen, indien
het Emmertje zeer ver van den put af is, namenlijk dat, indien 'er
maar het kleinfte gaatje komt in de Pijp beneden het Emmertje, de
buiten Lugt, daar door fchietende, de Verdunning van de Lugt in de
Pijp zou veranderen, en gevolgelijk het werken van de Pomp zou be-
letten.
Beide deze ongemakken kan men voorkomen, indien het Klapje van
de Pijp onder in dezelve is in 't Water, en het Emmertje geheel tot
hetzelve neergaat. Hoe kort de Slag dan ook zijn mag, zal hij 't Wa-
ter opbrengen; en indien 'er een gaatje in de Pomp mogt komen, zal
het maar eenig verlies van Water veroorzaken, en de werking van
de Pomp niet beletten. Dewijl de Klapjes dan gedurig onder Water
zijn, zullen hare Leertjes ook nat blijven, en daarom haar werk beter
doen dan indien ze droog waren.
Daarenboven zal 'er geen grooter Vermogen vereift worden, om
Beweging aan het Emmertje te geven, indien het werkt aan het on-
der-end van de Pijp, dan indien het moet werken op 32 Voet bo-
ven de Oppervlakte van het Water : want dewijl 'er in dit laatfte
geval een lugtledige Ruimte gemaakt moet worden onder den Zui-
ger, eer het Water 32 Voet kan klimmen, is het klaarblijkelijk, dat
de Zuiger draagt (of gedrukt wordt door) het geheele gewigt van
den Dampkring, hetwelk evengelijk is aan het gewigt van een Ko-
lom
lom van Water, die 32. Voet hoog, en even dik is, als de Zuiger, viii. Le?.
maar wanneer de Zuiger in het Water werkende , 3 2 Voet Water
ligt, is dat Water alles, wat hij ligt, omdat dan de Lugt, die op
den Zuiger perft, geëvenaard wordt door de Lugt, die op de Op-
pervlakte van het buiten Water perft, net even eens, alsof de Lugt
in de werking niets te doen had.
Indien de Zuiger werkt op eenigen afftand onder de 32 Voet boven
de Oppervlakte van 't Water, dat opgetrokken moet worden , draagt
hij, behalve het Water, dat 'erboven ftaat, een gedeelte van 'tge-
wigt van de Lugt; want wanneer de Dampkring, die op het Water
in den put perft, het Water tot den Zuiger opvoert, wordt 'er wat
van dep,elfs Kragt verlpild, om dat Water op te voeren naar Even-
redigheid van deszelfs hoogte, en kan bij gevolg maar zooveel van
de Lugt, die boven den Zuiger perft , evenaren, als de Kragt die
hij overgehouden heeft, toelaat. Bij voorbeeld indien de Zuiger
werkt op 8 Voet boven de Oppervlakte van 't Water , is de Perfing
van de Lugt op den Zuiger evenplijk aan i van 'tgewigt van den
Dampkring, wordende het overfchot van de Perfing geëvenaard door
de overfdiietende Kragt van de Lugt in den put. Dewijl dan de Lugt,
die in den put op het Water perft, in ftaat is, om 3 2 Voet Water op
te houden, moet gevolgelijk , wanneer ze 'er maar 8 oplioudt, hare
overfchietende Kragt | van de Kragt van de Lugt, die op den Zui-
ger perft, evenaren, of van dezelve aftrekken.
Om deze reden mag het Water onder den Zuiger, namenlijk van
den Zuiger af tot aan de Oppervlakte van het Water in den put,
wel aangemerkt worden, als een gewigt, onder aan den Zuiger lan-
gende, omdat het evengelijk is aan de Perfing van de Lugt boven
den Zuiger ; en zonder de Lugt in agt te nemen, mag men altijd
wel zeggen, dat de Zuiger belaft is met al het Water, dat 'er zoo
wel onder, als boven ftaat. Om den Zuiger met dat Water op te
ligten , moet 'er altijd een Vermogen aangevoegd worden , 'twelk
grooter is, dan het gewigt van een Kolom van Water van de dikte
van den Zuiger en in hoogte evengelijk aan de hoogte, waartoe het
?nbsp;moet worden boven het Water in den put.
10. Daar zijn gevallen, waarin de Pomp niet regt boven den put
ftaat, l)ij voorbeeld indien men Water wil trekken uit een put in A
{Plaat XiX. Fig, 2.) door middel van een Pomp in B. Dan is l]; f Xf
Bb 3nbsp;liet •
-ocr page 256-VIII. Les. het beft het Staande-ftuk 200 laag, of wat lager, te laten fchieten J
dan de put, tot aan C, en het onderend C van 'tStaande-ftuk ge-
meenfchap te doen liebben met den put door middel van een Pijp A C,
waarin ergens een Klapje fteekt. Indien dan het Emmertje fpeelt in
het onderend C van 't Staande-ftuk, zal het dezelfde uitwerking heb-
ben , als of de put regt onder de Pomp gelegen waar, omdat het
quot;Water door zijne eigen zwaarte neerloopt door de Pijp A C.
Het gebeurt fomtijds, dat men het Staande-ftuk zoo laag niet kan
laten fchieten , als de put lert, omdat 'er iets in den weg is, en de-
wijl de Pijp onder het Staande-ftuk dan zeer lang is, zou ze gevol-
gelijk een langen Slag van het Emmertje vereilèn. Dit ongemak kan
men voorkomen met de Pijp nawer te maken, dan het Staande-ftuk:
want dan zal het Emmertje met een korten Slag de Lugt daar genoeg
in verdunnen, om het Water tot het Klapje te doen rijzen. Zie Plaat
?t,xix. XIX. Fig. 3. in Z.
Dit zelfde kan men ook te weeg brengen met Water in de Pijp te
§ieten tot een grooter hoogte, dan daar het Emmertje beweegt: want
ewijl het dan niet meer noodig is de Lugt te verdunnen, zal de Pomp
haar werk doen zoolang, als alles in een goeden ftaat is.
Deze manier heeft dit voordeel boven de eerfte, dat het Water zoo
groote Snelheid niet heeft in de Pijpen,als wanneer ze nawer zijn, dan
iet Staande-ftuk.
17. Daar zijn verfcheiden foorten van Emmertjes. Het eenvoudigfte
van allen, cn dat gewoonlijk gebruikt wordt voor gemeene Pompen,
Fig. 4. beftaat uit een rolrond ftuk houts CC {Plaat XIX. Fig. 4.) waarin in
't midden een gat E is, dat geheel doorgaat. Dit rolrond ftuk houts
moet iets dunner zijn, dan de wijdte van het Staande-ftuk, om 'er
vrijelijk op en neer in te bewegen. Aan deszelfs bovenfte gedeelte is
een ftuk ijzer, of een ijzeren Boogje AA, vaft gemaakt aan een ander
ftuk F, hetwelk een ijzeren of houten roede is, tot boven de Pomp
reikende , en door middel van 'twelke Beweging aan het Emmertje
wordt gegeven.
Kort bij den kruin van het rolronde ftuk houts CC wordt een lere
J. Ring BB {Fig. 5:.) rondom hetzelve vaft gemaakt, welke een weinig
boven den kruin opfcliiet. Het gat E wordt gefloten met een Klapje,
A gemaakt van een rond ftuk Leer ee (Fig, 4.} aan het rolronde fwk
°nbsp;hout
hout in c gehegt met eenige fpijkertjes. Op dit Leer legt een ijlèren vni. Les.
Plaat dd, een weinig grooter, dan het gat E, en van onderen legt te-
gen dat Leer een andere ijzeren Plaat gg, een weinig kleiner, dan de
wijdte van dat zelfde gat E. Deze twee Platen en het Leer worden aan
elkander gehegt met een Klink-boutje, of een Scliroefdie 'er in het
midden doorgaat.
Wanneer het Emmertje dan in het Staande - ftuk wordt geftoken, kan
men ligtelijk begrijpen, dat het Leertje BBB {Plaat XYÏ. Fig. 6.) nat Pt. xix.
; geworden zijnde, zig tegen de wanden van het Staande-fluk, wanneer
iet Emmertje op en neergaat, zoodanig zal fchikken, dat het geene
Lugt zal doorlaten. Daarenboven wanneer het Emmertje neergaat,
zal de Lugt in de Pijp (indien ze van dezelfde Dikte is, als de buiten
Lugt) ofhet Water, indien het zoo hoog is, het Klapje, dat aan het
rolronde ftuk houts maar op de plaats e vaft is, opwaarts ftootende,
hetzelve aan den anderen kant opligten, en dan zal de Lugt, of het
Water, vrijelijk opfchieten door iet gat E; maar wanneer het Emmert-
je naar boven gaat, zal de Lugt (ofhet Water, indien het zoo hoog
is) op het Klapje perfende, het gat E toelluiten, en de Lugt of het
,Water beletten daar door te gaan.
Het gebruik van de twee ijzeren Plaatjes, het ééne boven en het
andere onder het Leertje is de Perfing van het Water tegen te ftaan,
dat het Leertje anderfins door zou buigen. Deze foort van Emmertjes
zijn dienftig genoeg voor kleine of korte Pompen, en zijn daarenbo-
ven van den minften prijs; maar voor een zeer groote Pomp is het beft
het Emmertje op de volgende wijs te maken.
Men neemt een hol ftuk Koper SS CPlaat XIX. Fig. 7.) aan het f;^ 7.
boven-end ten naaften bij zoo dik, als de wijdte van het Staande-ftuk,
maar dunner aan het onder-end, makende derhalve een holle geknotte
Kegel. Aan hetboven-end (ook vertoond in Fig. 12.) is een kope- Fig. n.
ren Staaf OO, en aan het onder-end (Fig. 13.) zijn twee Inkepingen f^^. ,3.
ib voor de twee enden van een andere koperen Staaf RR (Fig. 14..) Fig. 14-
o(hKh (Fig. 9.) van dezelfde gedaante, als de Staaf van 't boven-'quot;''
end.
Daar wordt een lere Ring LL (Fig. 10. en 14.) die geheel rondom Fig. 10.
het koperen ftuk gaat, aan deszelfs onder-end vaft gemaakt door mid-
del van den ijzeren Ring II (Fig. 11.) die, bijna aan het onder-end
van het koperen ftuk zijnde, aan den boven-rand zoo wijd niet is, als
het
VIII. Les. ];iet ftuk Koper, en gevolgelijk de wanden van het Staande-ftuk niet
kan raken. Dees Ring moet een weinig hooger fchieten, dan hetDwers-
ftuk in 't onder-end van 't Koper. Fig. 12. en 13. vertoonen het bo-
ven- en onder-end van de geknotte Iamp;gel SS.
Het Klapje beftaat uit een Leertje V V (Flaat XIX. Fig. i?.) bijna
even^Toot, als de krum van het koperen-ftuk SS, gedekt met twee
[halt cirkelronde] Plaatjes D,D (Fig. 16.) [met haar beide] zoo groot,
als het Leertje zelf [uitgezonderd dat ze in 't midden wat gapen].
Onder tegen het Leertje leggentwee [dergelijke] Plaatjes E, E (Fig.
17.) een weinig kleiner, dan de wijdte van het ftuk Koper aan deV
zelfs boven-end. Deze ijzeren Plaatjes worden aan het Leertje vaft-
gemaakt door middel van Schroefjes, die hier met zwarte ftippen ver-
beeld worden.
Dit Klapje moet op het koperen ftuk of het Bosje op zulk een wijs
gelegd worden, dat de koperen Staaf O O (Fig. 12.) komt tulfen de
twee ijzeren Plaatjes E, E onder het Leertje.
Het geheele werk wordt aan elkander verbonden door middel van
een ijzeren ftuk PPG (Fig. 18.) welkes onderfte gedeelte G door de
gaten in het midden van 't Klapje in de twee koperen Staven O O en
RR zoo geftoken wordt, dat deszelfs bovenfte gedeelte, ofDwers-
ftuk PP, tulfen de twee ijzeren Boven - plaatjes D, D van het Klapje
infchietende, op het Leertje V V drukt, en hetzelve di^t op de koperen
Staaf 00 doet fluiten.
In de ijzeren Roede H G moeten twee gaten wezen, het ééne aan
't onder-end even onder de koperen Staaf RR, om daar tegen te flui-
ten door middel van een Pen of Sleutel T, en het andere aan 't bo-
ven-end , om vaft gemaakt te worden aan een andere Roede NN,
die geheel tot den top van de Pomp opfchiet, om het Emmertje te be-
wegen.
Wanneer het Emmertje op deze wijs gemaakt wordt, kan men ge-
makkelijk begrijpen, dat het Leertje, aan het koperen ftuk maar in
ééne Lijn (namenlijk over de Staaf OO) vaft zijnde, aan weerskan-
ten opgeligt zal worden, wanneer het Emmertje naar beneden gaat,
en dat de lapjes zig digt op den kruin van het koperen Bosje zullen
Fig. 19. Iluiten, wanneer het Emmertje naar boven gaat. Zie Figuur 19
De voornaamfte voordeelen van deze foort van Emmertjes zijn, dat
ze den onbelemmerdllen doortogt aan het Water geven, dat is, de
minfte
Pl.XIX.
Fig. 16.
Fig. 17.
Fig. 18.
. . - '
A
( I
11
Üf'
1
■T -H
» ^
î Ä
? !
■
• -f-; •- -
■ il'v
1 ,
■V
- -
i-f?::.
X.Jieel.
-ocr page 261-minfte Scliuring hebben, die mogelijk is, dewijl ze het Staande-ftuk vm. Les.
maar met het boven-end van Jiet koperen Bosje raken; en dat het
zand , of de Singel, waarmeê het Water gemeenelijk gemengd is,
niet tuften het Emmertje en het Staande-ftuk kan komen, omdat de
lere Ring boven de koperen Buis uitfteekt. Indien 'er zand tuften
beide kwam, zou het veel Schuring veroorzaken, en het Staande-ftuk
bederven; maar op deze wijs moet al het zand op de Klapjes vallen,
waarvan men het gemakkelijk af kan nemen. Daarenboven indien de
beweging van het Klapje aan den éénen kant bij geval belemmerd
wordt, kan het andere nog dienft doen, totdat het eerfte verholpen zij.
i8. De gebruikelijkfte manier om de Klapjes ^ook de Bos of het Slot
genoenidl in de Pijp te maken is, dat men een holle koperen Bos AA
neemt {Plaat XIX. Fig. 20.) welker buiten-kant net paft in de pi. xix.
Pijp, zoodat ze daarin vaft gezet zijnde niets tuften beide doorlate.
Derzelver boven-end CC moet van binnen fcheuin uitgeboord of
uitgedraaid zijn, dat is, kegelgewijs, en aan het onder-end moet een
Staaf FF wezen, in welkes midden een gat lis. Daar wordt een
ander ftuk Koperwerk B B D geftoken door het gat I, en welkes bo-
ven-end BB net paft in het fcheuine boven-end CC van de ko-
peren Bos , zijnde beide kegelgewijs gemaakt , en op elkander ge-
fchuurd. De Steel BBD moet vrijelijk bewegen door het gat I,
maar men moet maken, dat hij niet te hoog opfchiet door middel
van het Moer-fchroefje D, hetwelk aan 't onder-end gefchroefd, en
Van onderen omgeklonken wordt, om niet los te gaan. Somtijds
gebruikt men maar een vaftgeklonken Plaatje.
Wanneer het Water dan opgaat tuften de Pijp EE en de Bos
A A, moet het noodwendig het koperen ftuk B B opftooten , het-
■welk , door 't gewigt van 't Water , dat 'eropftaat, neer geftooten
wordende, het gat van de koperen Bos AA toefluit, en het Water
belet af te loopen.
Daar is een ongemak in deze foort van Klapjes, namenlijk dat dö^
Pijp op de hoogte van derzelver boven-end in GG verwijderd moet
worden. Anderfins zou het Water, dat tuften het Klapje BB en de
wanden van de Pijp moet opfcliieten, geen vrijen doortogt hebben, -
cn gevolgelijk door zijne groote Snelheid de Pijp op die plaats bre-
ken, indien zq niet ongemeen fterk was.
yiir. Les. De befte Klapjes (4) voor de Pijpen zijn Ziilice, als de tweede
foort van Klapjes voor de Emmertjes, die ik te voren verklaard heb,
C4) De Heer Belidor fpreekt in het II.
Deel zijner Arcbiteamp;ure Hydraulique [Li-
vre III. Cbap. V. pag. 220 amp; fuiv. ] van
een niewe foort van Klapjes van zijne
uitvinding, die hij den voorrang geeft bo-
ven alle anderen , die hij ooit gezien
heeft, en in het berigt van de groote ver-
beteringeH , die hij toegebragt heeft aan
het Werktuig van de Samaritaine op de
Pont netif te Parijs meldt hij deze niewe
Klapjes en zijne niewe Zuigers, als de
voornaamfte gedeeltens, die veel verbe-
terd zijn. Ik heb 'er niets anders tegen,
dan dat ik meen, dat het de werkluiden
zeer moejelijk moet wezen, om ze te ma-
ken; anders oordeel ik, dat ze ongemeen
wel uitgedagt zijn ; en dewijl hij werk-
iuiden heeft gevonden, welke die gemaakt
hebben, die hij gebruikt heeft bij de ver-
niewing van 't Werktuig van de Samari-
taine , heb ik gedagt den Lezer geenen
ondienft te zullen doen met de teekenin-
gen cn befchrijvingen van dezelven hier-
op te geven.
De eerfte Figuur van Plaat XX. ver-
beeldt een ronde Plaat van Koper, wel-
ker ééne helft van boven en de andere
van onderen uitgechamferd is. De helft
CAD, die grooter is , dan de andere
helft B, loopt aan den onder-kant fcheuin
toe van L naar A, gelijk men duidelijker
zien kan in Figuur 7. alwaar dezelfde let-
ters gebruikt worden. De andere helft
B loopt fcheuin toe aan den boven-kant,
gelijk men ook Fig. 7. zien kan in BM.
Aan den boven-kant van deze Plaat bui
ten het Middelpunt G naar de zijde van
B wordt met drie Schroeven vaft gemaakt
een As EHF met Halzen of Tappen
E en F, waarop de Plaat draait, wanneer
ze beweegt.
De tweede Figuur verbeeldt, op wat
WIJS dees As aan de Plaat vaft gemaakt
worde.
De derde Figuur verbeeldt de Kas of
Pt.XX
4'
f//. I.
P!£. y-
tig.
Fig.
F'i- 7.
Bedding van het Klapje , naar benedeat
gechamferd de geheele halve-cirkel zijde
L, om in te laten het gedeelte AL van
Fig. i., wanneer het'erop neervalt. Het
andere gedeelte B van deze Kas is geheel
tot A en A, de plaatfen, waarop de Hal-
zen van den As moeten ruften, van bene-
den opwaarts gechamferd, om in te latea
het gedeelte B van 'tKlapje van Fig. i.,
wanneer het 'er tegen opkomt. Van deze
gechamferde kanten van de binnen-zijde
breidt deze Bedding van het Klapje zig
uit tot een platten ring , om geklemd te
worden tuilen de Borften van de Pijpen
(hetzij ze van Ijzer of van Koper zijn)
welke met Leertjes tuften beide aan el-
kander gefchroefd worden, om alles digc
te maken.
De vierde Figuur verbeeldt de Door-
fnijding van deze Bedding , alwaar OP
vertoont derzelver boven-kant, naar be-
neden gechamferd, om in te laten LA,
de grootfte helft van 't Klapje van Fig. i.,
dat daarop neervalt, terwijl QR , c^-
waarts gechamferd, inlaat de kleinfte
helft B van 'tzelfde Klapje , daar tegen
oprijzende, wanneer het toelluit.
Het Klapje, dus fluitende in zijne Bed*
ding,wordt afgebeeld inde vijfde Figuur^
alwaar men zien kan, dat de Halzen, ot
enden, van den As op hare plaatfen ge-
houden worden door half - cirkelronde
Sluitftukken , die 'er overflaan in C en D.
De Doorfnijding van hetzelfde Klapje,
Qjcfloten zijnde, kan men zien in de zesde
Figuur , alwaar MBH vertoont de on-
derfte en kleinfte helft van het gefloten
Klapje , en opwaarts gevoegd tegen het
onderfte gedeelte van de Bedding in QR;
en L A G H vertoont de grootfte helft van
het gefloten Klapje , en neerwaarts ge-
voegd tegen de Bedding in O P. K ver-
toont één van de Sluitftukken vaft gepend,
die de Halzen van den As neerhouden. _
De xtvende Figuur vertoont het Klapje
open.
-ocr page 263-ni
T
Ct i
/
.Î
i.1
1 r.
lt;l
/
-1
-ocr page 264- -ocr page 265-\
•i • .
■ ;
r. '
•nbsp;. 1. . V î • .
t-
alleenlijk met dit verfchil, dat de Bos een volmaakt holle Rol \ Cylm- viii.Les.
der} zijn moet, en de ijzeren Staaf in het boven-end niet noodig heeft
open, en de manier van deszelfs Bewe-
anneer men aanmerkt, dat de gehee-
le doortogt tuffen Q.R en BIL , als me-
de tuffen PO en MHA open is, begrijpt
men duidelijk, dat men den grootften Wa-
ter-weg heeft , die mogelijk is. Wan-
neer nu het Klapje toefluit, beweegt het
end BM in den Streek van de geflipte
kromme Lijn MQ, en het end LA in
den Streek van de geftipte Lijn LO.
Wanneer het Water neerkomt, moet het
fterk ftooten tegen de grootfte helft van
het Klapje, gemerkt GAL in Fig. 1,5,
6 en 7., en daar door het gedeelte BH,
in dezelfde Figuren vertoond, doen op-
rijzen, door welk middel het Klapje digt
zal fluiten. Integendeel wanneer het Wa-
ter opkomt, dewijl het dan met meer kragt
perft tegen de Oppervlakte GA, omdat
ze grootft ]s, zal het gedeelte HB neer-
komen , en het Klapje zal zig aanfl:onds
openen.
Wanneer men het Klapje op zijn end
regt overend ziet ftaan, zou men in den
eerften opflag denken , dat het niet ge-
reedelijk zou fluiten, en dat 'er dus Wa-
ter zou verloren worden, maar de fehran-
dere Uitvinder heeft dat ongemak op de
volgende wijs weten voor te komen. De-
wijl de As (quot;waar van in' Fig. 7. een ge-
deelte afzonderlijk vertoond wordt) hoo-
ger is, dan de Vlakte van het geheele
Klapje HG, hangende deszelfs Middel-
punt in I, zoo zult gij, de Lijnen GH,
Hl en IK getrokken lebbende, krijgen
den gebogen Hefboom GHIK, waar
door het gedeelte AG van 't Klapje
C icnoon het al niet grooter en zwaarder
waar , en geen grooter Perfing uitftond)
werkende met den Arm GH, het ande-
re gedeelte van 't Klapje HBM, het-
welk maar met den Arm KI werkt, zou
overhalen; zoodat de natuurlijke neiging
van het^Klapje ftrekke, om te fluiten.
maar nooit om open te gaan, dan alleen
wanneer het Water opwaarts tegen het
zelve werkt. Dit kan men ook begrijpen
beveftigd te worden, wanneer men aan-
merkt, dat, wanneer 'er een Lijn getrok-
ken vyordt van L tot M, het Zwaarte-
punt in die Lijn zal wezen tuften G en
H ; en het is blijkbaar uit de befchou-
wing van de Figuur dat Zwaarte-punt
altijd mo2t dalen , totdat het op zijne
ruft kome beneden het Beweeg-punt I
Men heeft hier een Voetmaat voor de
Klapjes in Middellijnen van de Staande-
ftukken der Pompen.
NB. Wanneer men niet gemakkelijk
Kunftenaren kan vinden , om dit Klapje
behoorlijk te maken , zou ik den voor-
rang geven aan het Vlinder-wieks Klapje,
hier voor N°. 17. bladz. 198. befchreven,
ea Flaat XIX. Fig. 15. tot 19. afgebeeld.
Hier volgen den Heer Belidors Zuigers,
of Emmertjes, welke zijn ligtende of om-
gekeerde Zuigers, gelijk Plaat XXI. Fig. p^ y^j
I., 2., 3. en 4. en Zuig-pomp Zuigers, p/J , . quot;
gelijk Bg. 5., 6. en 7.
De ligtende Zuiger beftaat uit een korte
holle Rol CD IK, aan welker onderend
twee Ooren, Handvatten, of Zij-ftukken
zijn, van de Rol uitgefneden, gelijk EI
en FK (Zie Fig. i., 2., 3. en 4.) met
een gat door elk, om 'er een fterken Bout
ML (Fig. 2.) door te fteken, om den
Zuiger vaft te maken aan de Ligt-roede
P N O. Aan deze Rol is een breede Borft
EF, uitftekende, om 'er verfcheiden le-
re Ri-ngen op te laten ruften, die over
de Rol gefchoven worden, gelijk men zien
kan in GH Fig. 2., 3. en 4. Aan het bo-
venend is een Vaar-fchroef CD om te
drajen in de Moer-fchroef A B. Op het
plat van deze Schroef wordt met kleine
Schroefjes en een Leertje tuffen beide het
te voren gemelde Klapje vaftgemaakt, het-
welk zig in Fig.i. zijnde de Doorfnijding
van den Zuiger , gefloten vertoont, en
VIII. Les. Op welke wijs de Klapjes ook gemaakt worden, de Bos moet in de
Pijp gefoldeerd worden, indien de Pijp van eenigerlei Metaal is; maar
indien de Pijp van hout is, moet 'er de Bos maar in geklemd worden,
en dan is het dienftig, dat 'er een ijzeren Ring k aan het Klapje valt is,
om 'er de Bos uit te trekken, wanneer het noodig is. Zie dezen Ring
Fk.
20.
in twee andere gezigtftanden in Fig. 2
en 4., en open in Èig. 5.
In de Zuig-pomp Zuigers (zie Fig. 5,
en 6. _) worden de Klapjes niet gefchroefd
aan de ftukken, die de lere Ringen bij
elkander houden, en famenperfen, hier
gemerkt met FG (en mee AB in de eer-
fte Zuigers) maar worden hier vaft ge-
maakt tuften de Ooren C en D, en met
Schroefjes aangezet op een omflaanden
rand van de Rol.
Vl. XXI. Q (Fig. 5.3 vertoont het Klapje over-
I'g- 5- end op zijne Bedding, HL de holte van
deRo , en I,K de Jere Ringen. De Oo-
ren zijn hier boven met hare Roede en
Bout, maar het is alles zeer zigtbaar en
gemakkelijk te verftaan uit hetgeen reets
gezegd is.
^ Figuur 6. vertoont den Zuiger met maar
één van zijne Ooren in C, zijnde het
andere daar afgelaten, om het Klapje o-
verend en van voren in Q te beter te
vertoonen. AB is de omftaande rand van
de Rol, waarop de Bedding vanhet Klap-
je gefchroefd wordt, en H, L de plaats
rt.xxii. voor de lere Ringen.
Fig. 1. Figuur 7. verbeeldt den Zuiger, van
Pl. XXI. boven gezien van den Bout, die door de
Fig. 7- Ooren fteekt. OP, OP zijn de Ooren ,
waardoor de Bout fteekt, maar de Roe-
de is 'er af. MM, NN zijn de plaatfen,
daar de Bedding van het Klapje gefchroefd
wordt, en Q is het Klapje, gefloten ver-
toond. Men heeft hier een Voetmaat
m Middellijnen van de Staande-ftukken
van de Pompen, waarin deze Zuigers ge-
bruikt worden.
NB. Deze Zuigers moeten zeer naau-
keurig wezen, gedraaid op een Draaibank,
Fig. 6,
om wel te paften , en de Staande-ftuk-
ken, waarin ze werken, zeer net geboord
wezen , dewijl ze anders niet digt zullen
zijn; maar indien men 'er een dun Leert-
je_aanvoegt, opwaarts gebogen in AB
i^^S- 50 en een ander neerwaarts ge-
bogen in FG, zullen ze digt genoeg zijn,
Ichoon 'er al eenige onregelmatigheden
m zijn mogten. Zulk een Leertje kan
men zien in onze Pers-pomp. Plaat XXIIL
(5) IDe toepaffing van de aanmerking
van den Heer Belidor, waarvan de Scbrit
ver bier voor op het end van N°. 6. bladz
178. gewag maakt, en die hij uitflelt tot
een Aanteekening, nadat hij de natuur
van Pojnpen befchoud zou hebben, beb ik
geoordeeld hier gevoegelijk plaats te konnen
vinden.]
Wel onderzogt hebbende 'tgeen de
Heer Belidor ze^t met betrekking tot de
II, 12 en 13de Fig. van Plaat XVI., zul-
len we het toepaflen op de Zuig-pomp,
en dan de uitrekening van den 'Heer Be-
lidor opgeven.
Laat ABFG (Plaat XXU. Fig. i.)
een omgekeerde Hevel zijn met evenge-
lijke Beenen. Laat ABDC het Voer-been
wezen, met Water gevuld tot aan SF,
het onder-end van 't Loop-been. In-
dien SF, geftopt zijnde, fchielijk geopend
wordt, zal het Water beginnen te rijzen
naar G met al de Snelheid, eigen aan een
hoogte als AD (^gerekend volgens der-
zelver vierkanten Wortel) maar die Snel-
heid zal verminderen, wanneer het Wa-
ter neerpkt van AC, totdat het water-
pas fta in beide de Beenen. Indien het
Voer-been AD vol gehouden werd, zou
het Water rijzen tot G in het Loop-been
GS, en geftadig uitloopen , indien AC
maar nog zoo weinig hooger was, dan
G. Nog onderftellende, dat het Voer-
been AD vol gehouden, en het ftopfel
van SF verfehoven wordt tot QR, of
dat men een beweegbaren Zuiger houdt
m Q, zal het Water in Q, wanneer dees
Zuiger opwaarts naar bc beweegt, rijzen,
niet met een Snelheid evenredig aan den
Wortel van A O (of van VaD—SQ)
ma^met ^ Snelheid evenredig aan
VaD —VSQ, welke veel minder is ;
zoodat, indien de Zuiger opgetrokken werd
van Q met dezelfde Snelheid, die het
Water had in SF (indien de Zuiger van
die plaats opgetrokken was) het Water
niet fchielijk genoeg zou rijzen, om den
Zuiger te volgen , en gedurig te raken ,
maar een Ruimte tuffen beide laten, tot-
dat de Zuiger neerkomende het Water
wéér ontmoete.
Men onderltelle nu, dat het Loop-
been GF veranderd is in de Pijp van een
Zuigpomp GL, ftaande in 't Water van
een put, vijver of rivier, welker Opper-
vlakte is SM. Dan zal AD niet langer een
Kolom van Water zijn, gelijk het Been van
een Hevel , maar het gewigt van den
Damp-kring , hetwelk we om 't gemak
van 't rekenen nog zullen noemen een
Kolom van Water 33 Voet hoog; QR
het Water of de plaats van den Zuiger,
wanneer hi] op zijn laagfte is, en'O/;
de hoogte van deszelfs Speling of K-
wegmg; Sq=OD, den afftand van den
Zuiger boven de Oppervlakte van 't Water
in den put = 7329 Voet, en AN = 25, 71
Voet. Ik zeg, dat in dit geval de Zuiger,
opgaande van Q R met dezelfde Snelheid ,
ivaar meê hij behoorlijk zou opgaan van
S M, fchoon met dezelfde lengte van Slag,
hetzelfde getal van Slagen in een Minuut,
en belaji met hetzelfde gewigt van Damp-
kring , zooveel Water niet zal opbrengen ,
hetwelk gemakkelijk betoogd zal worden.
Dewijl 5,7 de vierkante Wortel is van
AD (= 33) mag men dat getal aanmer-
ken als evenredig aan de Snelheid van
den Zuiger, werkende in SF, welke de
Snelheid is, waarmeê het Waterkan vol-
gen ; maar dewijl de Snelheid van het
Water in QR niet meer, dan evenredig
is aan het getal 3 ( om dat I/33 — V/, 29
=5,7 — 2,7 = 3) zal het Water den
Zuiger, wanneer hij opgaat van Q, maar
volgen met een Snelheid, welke tot die
van den Zuiger is, gelijk 3 tot 5,7 ; zoo-
dat het hoogfte gedeelte van den Slag
van den Zuiger geene uitwerking doen
zal, omdat 'er een ledige Ruimte is tuf-
fen het Water en den Zuiger, en ook een
gedeelte van den dalenden Slag verloren
zal worden , totdat de Zuiger neerkome
op het Water, om het door zijn Klapje
op te perfen. Dit zal gebeuren zoo dik-
wijls , als de Zuiger, zijnen vollen Slag
neer gezakt zijnde, opgaat van Q^R. Ik
heb vele Pompen op zee gezien, die dit
gebrek hadden, inzonderheid wanneer ze
niew waren. Wanneer het volk den Gek,
of 't Handvat [Handle] waar meê ze pomp-
ten , neerdrukten , zou de Gek, indien
ze hem niet eenigen tijdneerhielden,weer
opgevlogen hebben , en de Zuiger bijna
de helft van zijnen Slag neergekomen
Cc 2nbsp;zijn.
Het Staande-ftuk moet gemaakt worden van geel of rood Koper, yiii l-s
Pot-metaal IPot-mctaJ'] (gemaakt van Lood en Rood Koper) hard
Metaal [hard Met al] (gemaakt van Lood en Tin) of van hard Lood
hard Lead] om glad te zijn, om digt tegen den Zuiger te fluiten.
Hout wordt alleen gebruikt, omdat het goed koop is (j).
zijn. In dit geval rees het Water langza-
mer, dan de Zuiger , niet alleen om de
r-eets gemelde redenen , maar ook omdat
de Zuig-pijp in die Pompen gemeenelijk
veel nawer gemaakt wordt, dan het Staan-
de-ftuk, of dat gedeelte, waar in het Eni-
mertje, of de Zuiger werkt. De Zeelui-
den meenen, dat het een Deugd van hun-
ne Pompen is, en zeggen 'er van, dat de
Pomp /preekt, hetwelk alleen tot een blijk
verftrekt, dat de Pomp digt is, maar niet,
dat ze meer Water geeft, dan indien ze
ligter werkte. Indien 'er verfcheiden Pom-
pen door een beftendig Vermo^n , bij
voorbeeld van Water, Wind,of Paarden,
Irewegen, en door Leiers werken, ontdekt
men het gebrek niet aanftonds, maar men
vindt het door de al te kleine Hoeveelheid
van Water, die ze opgeven. Men kan de
Zuigers ook wel al te kleine Snelheid ge-
ven , zoodat het Water van de Perfing van
den Dampkring een grooter Snelheid krijge
hetwelk ook minder Water zal doen op-
geven.
Ik beb hier uit den Heer Belidor ( Archi-
tefture Hydraulique , Liv. 3. Ch. 3. page
83.} vertaald quot;zijne manier van dit op de
/diig pompen toe te paffen. Ik heb zijneFrm-
fe niet tot Engelfe maten gebragt, om Ge-
brokens te ontgaan , en omdat men, een
l^oorfiel volgens zijne manier oploffende, op
bet laatfte bij bet getal van Voeten en Dui-
men maar -V behoeft hij te voegen, omdat 15
Franfe Voeten of Duimen evengelijk zijn aan
16 Engelfe Voeten of Duimen in ronde ge-
talen
Hij onderftelt, dat de Zuigers zoo aan
een Werktuig gehegt z;jn, dat ze een be-
paalden Slag en een bepaalde Snelheid heb-
ben in hare Werking, en gaat dus voort,
beginnende met de befchouwmg van een
Hevel.
VIII. Les.
.......... ip. Indien 'er vereift wordt, dat men het Water doet opgaandoor
Pi.xxii. de fcheuine Pijp BC {Plaat XXIL Fig. 2.) door middel van de Pomp
f'g. i-nbsp;DA,
„ Wanneer men zig bedient van een
„ Hevel, welkes eerfte Been C of Voer-
„ been) altijd vol Water wordt gehou-
„ den , cn het tweede (of Loop-been)
„ maar ter hoogte van Q,R gevuld is,
,, om.dat het geflopt is met een Zuiger
„ P, opgehouden door het Vermogen T,
„ zeg ik, dat, indien dat Vermogen T
„ dien Zuiger optrekt van R tot c met
„ een Snelheid, die altijd eenparig is, één
„ van de twee volgende gevallen altijd
,, plaats zal hebben.
„ Schoon het Water niet vrij zij, zal
,, het, terwijl 't den Zuiger verzelt van
,, R tot c , altijd tragten te rijzen met
„ alle de verfchillende Snelheden, die hec
„ ondergaan kan; maar indien het in zijn
„ rijzen gebragt wordt tot een Snelheid ,
,, die minderes, dan die van den Zui-
„ ger, zal het ophouden van den Zuiger
,, te volgen,en daar zal een ledigeRuim-
„ te tuffen beide zijn, die meer en meer
,, toc zal nemen, naar mate de Snelheid
,, van het Water minder worde, dan die
„ van den Zuiger. Dit is het eerfte ge-
„ val.
„ In het tweede geval, indien de klein-
„ fte Snelheid van het Water veel groo-
,, ter is, dan die van den Zuiger , zal
„ 'er niet alleen geen ledige Ruimte tuf-
„ fen beide zijn , maar integendeel zou
„ het Water, gedurende den tijd van 't
„ opgaan van den Zuiger, in ftaat zijn ,
,, om een veel grooter Ruimte te vullen,
„ dan RQ. fcc.
„ Wanneermen onderftelt, dat de Bee-
„ nen
* {Om ilezelfde reden beb ik ook in de Neder-1 en Duimen maar J^ beeft te voegen, deixijl
duitfc Vertaling de Tnitie maten behouden, omdatX'Sx^nitVoeten of Duimen evengelijk zijn aan
men volgens de manier van den Heer Belidor ff»!landfe Voeten of Duimen in rtnde getalen. De nette
Voorflel oploffende, op hst laatfie bij'tgetal vmVes-\Evenredigheid zou zijn, gelijk i) tot HïWï'^
jj
nen van den Hevel elk 31 Voet hoog
3, zijn, kan men het gewigt van 't Wa-
j, ter van het eerfte Been AD nemen
,, voor het gewigt van den Damp-kring.
„ Indien men dan ééne Pijp, bij voor-
„ beeld GL, aanmerkt als in Water ge-
„ ftoken tot het Waterpas DM, zal het
„ Water, indien deze Pijp door eeniger-
„ lei oorzaak van Lugt beroofd wordt,
„ natuurlijk in dezelve rijzen van F tot
„ R, totdat het den Zuiger bereike , en
„ werken naar de omftandigheid, die het
5, ééne of het andere der twee voorgaande
5, gevallen verzeilen. Derhalve mag men
„ de Pijp GL aanmerken, als een Zuig-
„ pomp, die eenvormig is, en waarin de
„ Hoogte Rc den Slag van den Zuiger
,, verbeeldt.
,, Uit het eerfte geval, wanneer in een
„ Zuigpomp de Snelheid van het rijzen-
,, de Water minder is, dan die van den
,, Zuiger, volgt, dat 'er een ledige Ruim-
,, te voortgebragt wordt, die de Pomp
„ zoo veel Water niet doet geven, als
„ behoorde, fchoon de Zuiger op een
j, veel kleiner hoogte werke, dan 31
,, Voet , om-dat de Zuiger beginnen-
j, de te zakken , eer het Staande-ftuk
,5 vol zij, op eiken Slag een. Volumen
van Wate- wordt verloren, evengelijk
aan die ledige Ruimte. Indien nu dit
kan gebeuren , zelf wanneer de Zuig-
,, pijo evenwijd is, als het Staande-ftuk,
„ za het nog veel eer gebeuren, indien
,, de Zuig-pijp veel nawer gemaakt wordt,
,, omdat het Water , door een nawer
,, doortogt rijzende, langer werk zal heb-
„ ben, om het Staande-ftuk te vullen, en
„ daarom den Zuiger eer verlaten , en
„ des te grooter ledige Ruimte tuffen bei-
,, de laten.
,, Integendeel volgt uit het tweede ge-
„ val, wanneer de kleinfte Snelheid van
„ het Water, als eenparig aangemerkt ,
,, veel grooter is, dan die van den Zui-
„ ger, dat 'er geen ledige Ruimte zijn
„ zal , omdat het Staande-ftuk wijder
„ gemaakt kan worden, dan de Zuig-pijp,
„ zonder dat men behoeve te vreezen,
„ dat het Water ooit den Zuiger zal ver-
„ laten. Dit zal altijd gebeuren, wan-
„ neer de Vierkanten der Middellij nen van
„ den Zuiger en van de Zuigpijp, en de
„ minfle Snelheid van 't Water en die van
,, de Zuig-pijp weerkeerig evenredig zijn ,
„ omdat dan-het binnenfte Volumen van
„ het Staande ■ ftuk altijd kleiner zal we-
,, zen, dan dat van de Kolom Water,
„ die in ftaat is, om 'er in te komen
„ gedurende het rijzen van den Zuiger.
„ Nu geloof ik , dat men bezwaarlijk
„ aan een Zuiger meer Snelheid zal ge-
,, ven, dan van 4 Voet in een Sekunde
„ zonder de deelen van het Werktuig in
,, gevaar te ftellen van te breken, en ik
,, heb nooit een Pomp gezien, welker
„ Zuiger zoo fnel bewoog.
35
,, Laten we de hoogte van 't Water,
„ evenwaardig met het gewigt van den
„ Dampkring,noemen = a,en dehoogfte
„ Oppervlakte van het Water in den put
,, —b. Dan zal Va—Vb uitdrukken de
„ Snelheid van het Water, hetwelk in
„ 't Staande-ftuk zal oprijzen, en niet
„ Va—b, hetwelk een groot verfchil
maakt: want we hebben a b — ^Vab
voor den Val, die in ftaat is, om die
Snelheid voort te brengen , in plaats
van a—b volgens de gemeene manier
van rekenen. Om derhalve dien Val te
vinden, moet men een middel evenredig
getal zoeken tuffen de hoogte van de Ko-
\\ lom van Water . evenwaardig met het
„ gewigt van den Dampkring, en de hoog-
„ te van de grootfte opligting van den ZmI-
„ ger boven het Water in den put. Dat
„ middel getal moet men verdubbelen , en
„ hetzelve aftrekken van de Som der twee
„ uiterfte getalen [Extremes],
DA, moet het boven-end D van de Pomp gefloten worden, om het vili. Les.
Water te beletten daar uit te loopen, maar met één moet 'er een vrije
•9
VIII. Lej. doortogt blijven voor de ijzeren Roede, die de Beweging aan het Em-
mertje geeft.
Om dit te doen, moet men zig bedienen van een koperen Plaat
Pt.xxii. AA (Flaat XXII. Fig. 3.) die grooter is, dan de Pijp, en'erbo-
ven op gefchroefd wordt. In die koperen Plaat moet een gat B wezen
(Fig. 4.) om een Schroef in te nemen van een koperen Bos DDCC
(Fig. Deze koperen Bos beftaat uit twee ftukken DD en CC
(Fig. 6. en 7.) welke aan elkander gefchroefd konnen worden in ƒ/quot;,
zijnde E de Schroef, die in het gat B moet komen. De Bos is van
binnen hol, en wordt gevuld met eenige geolijde Leertjes, die op el-
kan-
Fig. 4.
Fig. 5.
Fig. 6.
en 7.
„ Bij voorbeeld wanneer men heeft a
„ =31 Voet, en onderftelt amp; = i6 Voet,
„ zal het middel evenredig getal tuften
j, deze twee getalen ontrent 22 Voet en
,, 3 Duim wezen, hetwelk, verdubbeld
,, zijnde , 44 Voet en 6 Duim geeft, het-
„ welk afgetrokken moet worden van 47
j, Voet, de Som van de gemelde geta-
„ len, en het Verfchil zal zijn 2 Voet
„ en 6 Duim voor den Val; daar het vol-
,, gens 't gemeene begrip 15 Voet zou
„ wezen. Ik laat den Lezer oordeelen,
„ van hoeveel gevolg in de Praktijk een
j, Verfchil zijn moet, dat uit zulk een
,, misflag ontftaat.
„ Om een algemeenen Regel te geven,
„ die alles inftuit, wat het tegenwoordige
.. onderwerp betreft, zullen we de klein-
fte Snelheid van het Water, dat in het
Staande-ftuk oprijft, noemen V, de
Snelheid van den Zuiger u, de Middel-
lijn van het Staande-ftuk D, en die van
de Zu'g-pijp d. Dan zal men hebben
Y: u : : DD : dd, waarvan men af-
leidt Vdd=:uDD, welke een Veref-
„ fening is, die maar uit vier verfchil-
V, lende' Hoeveelheden beftaat, waarvan
jj de ééne gemakkelijk te vinden is, wan-
„ neer de andere drie gegeven, of bekend
„ zijn.^
,, Bij voorbeeld , indien men een Zuig-
„ pomp had van zes Duim Middellijn ,
„ welker Zuiger naar de gefteltenis van
't Werktuig en de Snelheid van de eer-
fte bewegende oorzaak 20 Slagen ineen
Minuut gaf, eiken van twee Voet Slags,
beftedende evenveel tijds in zijn rijzen,
als in zijn zakken , zou die Zuiger 80
Voet in een Minuut bewegen, en ge-
volgelijk een Snelheid hebben van lö
Duim in een Sekunde.
„ Ik onderftel ten anderen, dat de
hoogfte opligting van den Zuiger boven
het laagfte Water is 18 Voet, en dat
men moet weten, hoeveel Middellijns
men moet geven aan de Zuig - pijp, om
het Staande-ftuk altijd vol te hebben,
terwijl de Zuiger opgaat. Hiertoe moet
men zoeken, welke eenparige Snelhe-
den in een Sekunde gegeven worden
door Vallen van 31 en i8 Voet, die
men vinden zal te zijn 43 en 32 Voet
en 9 Duim , welker verfchil geeft 10
Voet en 3 Duim voor de kleinfte Snel-
heid van het Water.
„ We hebben dannbsp;Duim , u
3'
33
53
= 1]- Voet, en V= 10 Voet (deBreuk
niet rekenende) hetwelk, in de plaats van
VUDD j n. ij ■• 1
—^—d gefteld zijnde, geven zal
2 Duim en 2| Lijn voor de Middel-
lijn, die men zoekt, maar die men uit
hoofde van de Schuring ten minfte van
2 Duim en 6 Lijnen mo'et maken.
„ Wanneer men kent de Snelheid van
den Zuiger, de Middellijn van het
„ Staande-
-ocr page 273-j, Staande-ftuk en de Middellijn van de
„ Zuigpijp , zal men hebben =V
j, voor de kleinfte Snelheid van het Wa-
„ ter, die men vinden zal , wanneer men
j, het Vierkant van de Middellijn van den
j, Zuiger vermeenigvuldigt door de Snelheid
3, van dien Zuiger , en de Uitkomft [Pro-
„ duft] verdeelt door het Fier kant van de
j. Middellijn van den Zuiger. Dan moet
„ men die Snelheid aftrekken van de
„ Snelheid, welke betrekkelijk is tot de
,, Kolom van Water, evenwaardig met
3, het gewigt van den Damp-kring. Het
3, Verfchil zal de betrekke ijke Snelheid
„ geven: want men behoeft maar alleen-
j, lijk den Val te vinden, die een bepa-
,, ling zal geven voor de hoogfte oplig-
3, ting van den Zuiger boven het laagfte
3, Water van den put, indien deszelfs
„ Waterpas verandering onderhevig is,
3, en gevolgelijk ook de geftalte van de
„ Pomp.
„ Onderftel, dat de kleinfte Snelheid
,3 van 't Water bevonden wordt te zijn
3, 10 Voet en 3 Duim. Deze moet men
3, aftrekken van 43, en het Verfchil zal
3, geven 32 Voet en 9 Duim voor de be-
„ trekkehjke Snelheid. Wanneer men
3, dus zoekt naar een Val, die in ftaat is,
„ om die Snelheid voort te brengen , zal
3, men 18 Voet krijgen voor de hoogfte
,, opligting van den Zuiger.
,, Op gelijke wijs wanneer de Middel-
lijn van het Staande-ftuk, de Middel-
lijn van de Zuig-pijp , en de hoogfte
opligting van den Zuiger, en gevolge-
lijk ook de kleinfte Snelheid van het
Water, bekend is, kan men bepalen,
welke Snelheid de Zuiger moet heb-
ben, om het Staande-ftuk van de Pomp
te vullen : omdat men dan heefc
jjjj—M, hetwelk bewijft, dat men de
kleinjte Snelheid van het Water moet
vermeenigvuldigen door het Vierkant
van de Middellijn van de Zuig-pijp, en
die Uitkomji [Produft] verdeelen door
het Vierkant van de Middellijn van den
Zuiger.
„ Eindelijk wanneer de Snelheid van
den Zuiger, de Middellijn van de Zuig-
pijp en de hoogfte opligting van den
Zuiger, of de kleinfte Snelheid van hec
Water bekend is, kan men ook bepa-
len, welke de Middellijn van het Staan-
de - ftuk zijn moet, omdat men heeft
VVdrf^p^ l^gi^^l]^ iQont, dat men't
u
Vierkant van dc Middellijn van de Zuig-
pijp moet vermeenigvuldigen door de
kleinfte Snelheid van het Water, de Uit-
komft verdeelen door de Snelheid van den
Zuiger, en uit dat Hoeveeljie [QuotientJ
den vierkanten Wortel trekken. quot;
kander leggen, en elk een gat in 't midden hebben zoo groot, dat 'er yni. L«.
de ijzeren Roede in kan bewegen. Onder en boven in de geel - kope-
ren Bos moeten ook evengroote gaten zijn, die met de gaten in de
Leertjes overeenkomen. Wanneer de Bos dan toegefchroefd, en aan
de ijzeren Roede gefchoven, en de Pomp aan 't gaan is, is het klaar-
blijkelijk, dat het Water, door de Leertjes in de Bos belet wordende
boven uit het Staande-ftuk te loopen, op moet fchieten in de fcheuine
Pijp BC (Fig. 2.) alwaar het door een Klapje V gaan kan, om niet i't.xxii.
te rug te konnen keeren.
NB. Somtijds gebruikt men een grooten looden bak LLCC (Fig. Fig. j.
VIII.Les. dien men vol Water giet, om de Leertjes van de Kraag altijd
nat te houden. Zulk een Kraag en Bos noemen de Werkluiden in
't Noorden een Jack-head. \_lVij zullen ze een Kraag noemen.]
Ft.xxii. 20. De Ligt-pomp beftaat uit een Staande-ftuk ABB C Tlaat
i'ig. 8. XXII. Tig. 8. ) welkes onder-end BB open is, en in welkes Wen-
end een Klapje H zit, alwaar het gemeenfchap heeft met de Pijp C.
Daar is een omgekeerd Emmertje G, dat op en neer beweegt in het
Staande-ftuk door middel van een ijzeren Roede DE FE. Aan 't bo-
ven-end van het Emmertje is een Klapje I, en 't gat is opzij van
't Emmertje, en loopt tot digt aan 't boven - end, en geheel door den
binnenkant heen.
Indien dan het Staande-ftuk in 't Water gezet wordt ter diepte van
WW, is het klaarblijkelijk, dat het Water, wanneer het Emmertje
om laag is, tot dat Waterpas in het Staande-ftuk zal rijzen door het
gat van 't Emmertje; maar wanneer het Emmertje opgaat, lluit het
Water in het Staande - ftuk het Klapje I toe, en opent het Klapje H,
en gevolgelijk rijft het in de Pijp C, waaruit het nooit weêr neerwaarts
kan komen uit hoofde van het Klapje H, zoodat het in die Pijp tot
eenigerlei hoogte op kan klimmen.
Daar zijn tweederlei Emmertjes in de Ligt-pomp gebruikelijk. De
toeftel van het eerfte is dusdanig. AA (Tlaat XXII. Fig. 9. en 10.)
is een rolrond ftuk geel Koper, een weinig dunner, dan dc wijdte
van 't Staande-ftuk, en afgerond 'm cc, om 'er een leren Ring om
te leggen, welke, daar rondom vaft gemaakt zijnde, hetzelve net even
dik maakt, als de wijdte van het Staande - fhik, en dus belet eenige
Lugt of Water tuffen beide te fchieten. In het rolronde ftuk Koper
moet een gat B zijn, hetwelk 'er door en door gaat, en het ftuk Ko-
per is hol, gelijk een Buis, van het gat B opwaarts tot boven toe.
Boven in is 'er een Klapje V, op dezelfde wijs gemaakt, als de
Klapjes in de Emmertjes van de Zuig-pomp. Aan het onder-end D
van het Emmertje moet een Schroef zijn , of een andere toeftel, om
het vaft te maken aan de ijzeren Roede, die 'er de Beweging aan moet
geven.
De tweede foort van Emmertjes verfchilt van deze maar in de Leer-
tjes , die in deze op de volgende wijs vaft gemaakt worden,
liet rolronde ftuk Koper beftaat uit \wee ftukken FF en AA
Fig. 9,
cn 10.
(quot;Plaat XXII. Pig.ii.tn, 12.) waarvan het bovenfte FF een weinig vni. l«,
kleiner van Middellijn is, dan het andere. Deze twee ilukken wor- i'^-xxn.'
den famengevoegd door middel van een Schroef Daar wordt een ^fii/quot;
ftukje Leer LL {Fig- 13.) tulfen beide gevoegd, hetwelk wat groo- r,. ,'3.
ter zijnde, dan één van beide, zig tegen het bovenfte FF (om-
dat dat het kleinfte is ) aanvoegt , wanneer ze aan elkander ge-
fchroefd zijn, waardoor het Emmertje evengroot wordt, als de wijdte
van het Staande-ftuk ; en dewijl het onderfte ftuk AA wat dikker ,
is, kan het Leertje zig niet omkeeren, wanneer het in dit Staande-
ftuk is.
Het voordeel van deze foort van Emmertjes boven de eerfte is, dat
men ze met dunne Leertjes kan toeftellen, die veel zagter zijn, dan
dikke. Daarenboven hebben ze in 't geheel geene Schuring, wanneer
het Emmertje naar beneden gaat in 't Staande - ftuk. Het Staande - Ituk
moet aan het onder-end wat wijder uitloopen, om 'er het Emmertje
gemakkelijker in te konnen fteken.
21. De Pers-pomp beftaat uit een Staande-ftuk ABC (Plaat XXII.
Tig. 14.) waarin een Pers-zuiger I fteekt (of een Zuiger zonder
Klapje) die daar in op en neer beweegt. Het Staande-ftuk heeft
gemeenfchap met twee Pijpen. De ééne wordt genoemd een Zuig-
pijp BC, die naar beneden gaat in den put, en de andere heeft den
naam van Pers-pijp FG, die naar boven gaat. Daar zijn twee Klap-
jes in, het ééne D ergens in de Pijp BC, en het andere E in de Piip
FG, die beide het Water laten opgaan, en hetzelve beletten naar be-
neden te loopen. Wanneer de Pers-zuiger dan naar boven wordt
bewogen, en de Lugt in de Pijp BC verdunt (want het Klapje E be-
let de buiten Lugt, die 'er op perft, daar door te gaan) rijil het Wa-
ter in de Pijp B C, totdat het na verfcheiden Slagen aan den Pêrs-
zuiger kome. Zoo dikwijls de Pers-zuiger dan naar beneden gaat,
zal het Water, dat neerwaarts geperft wordt, belet wordende door
het Klapje D te gaan, het Klapje E openen, en opfchieten in de Pijp
^^nneer de Pers-zuiger weer opgaat, lluit het Water in de
Pijp FG door zijne Perling het Klapje E,'en gevolgelijk rijft het Wa-
ter uit den put in de Pijp BC, en dit gebeurt op elke Bewedne; van
den Pers-zuiger.
Men moet m de Pers-pomp in agt nemen, dat, hoe de Pers-zuiger
II. Deel.nbsp;^nbsp;6nbsp;^^ ^nbsp;^^^^^
-ocr page 276-VIII. Les. nader aan het Water in den put neerkorae, hoe het beter zij, ora de-
zelfde reden, als in de Zuig-pomp.
Daar zijn verfcheiden manieren om Pers - zuigers te maken.
De gemeenfle van allen beflaan uit een geel koperen Rol, aan 't bo-
i'L.xxii. ven-end B (Plaat XXIL Fig. i^.) en aan 't onder-end D een wei-
nig dunner, dan de wijdte van 't Staande-ftuk, en nog wat dunner
uitgedraaid in 't midden CC, om 'er in te laten een leren Ring of
Kraag EE (Fig. i6.). Dees Ring wordt gemaakt van dik Leer, en
rondom de Rol gelegd, hetwelk dezelve net evengroot maakt, als de
wijdte van 't Staande - ftuk, zoodat 'er de Rol, ingeftoken zijnde, net
in pafte.
De tweede foort van Pers-zuigers beftaat uit drie geel-koperen
Rollen, of Schijven A, B, C (Plaat XXU. Fig. i7--i9-) die aan
elkander gefchroefd konnen worden. De middelfte B moet ten naa-
ftenbij even dik zijn, als de wijdte van de Pijp, zoodat ze 'er in glijen
kan zonder eenige Schuring. De bovenfte A en de onderfte B moeten
een weinig dunner zijn, maar beide even dik. Daar moeten twee Leert-
jes D en E (Fig. 20. en 21.) tuften de Schijven gelegd worden, eer
men ze opfchroeve. Wanneer de Schijven dan aan elkander gefchroefd
zijn, en de Leertjes, die een weinig grooter zijn moeten, dan de ko-
peren Schijven, zigzelven tegen die Schijven fchikken opwaarts om de
)Ovenfte A, en neerwaarts om de onderfte C, zullen ze net zoo dik
zijn, als de wijdte van het Staande-ftuk. Gevolgelijk zullen ze de
Lugt beletten door te fchieten tuften de randen van den Pers-zuiger,
wanneer hij op en neer gaat in het Staande-ftuk. Het gebruik van
de middelfte koperen Schijf B is de Leertjes het terug drajen in 't be-
wegen te beletten. Deze fbort van Pers-zuigers heeft boven de eerft-
^emelde het voordeel van veel minder Schuring te hebben; en daaren-
)oven zijn de Leertjes, die 'er aangevocgd worden , omdat ze dun
konnen wezen, veel gladder, dan dikke, die aan de andere foort ge-
bruikt worden. De zwarigheid , die men gemeenelijk tegen dunne
Leertjes inbrengt, is de moejelijkheid om ze in het Staande - ftuk te
krijgen uit hoofde van den tegenftand van het onderfte Leertje. Dit
one;emak kan men voorkomen door middel van een hol Rolletje X van
hout, of eenigerlei Metaal (Fig. 22.) van dezelfde wijdte, als het
Staande-ftuk , en 'twelk digt op deszelfs boven-end gevoegd kan
worden. Indien men het onderfte ftuk van den Pers-zuiger affchroeft,
Fig. lö.
Fig. 10.
caquot; ai.
Fig. XI,
kan men het bovenfte en middelfte ftuk Zonder eenige moeielijaheid vm. Lef,
in het gemelde holle Rolletje fteken. Wanneer men 'er dan het on-
derfte Ituk met zijne Leertjes weer aanfchroeft, en het holle Rolletje
boven op het Staande-ftuk zet, die beide even wijd zijn, kan de
Pers-zuiger zonder eenigen tegenftand in het Staande-ftuk geftoKen
worden.
22. De befte wijs om Pers-zuigers te maken is, dat men een Dom-
pelaar neemt, of een maffive geel-koperen Rol A {Plaat XXII. pl.xxii.
Fig. 23.; zoo lang, als het Staande-ftuk , en een weinig dunner, ^h
dan deszelfs wijdte , om 'er vrijelijk m te konnen bewegen , zonder
eenige Schuring. Men moet twee holle korte koperen Rollen heb-
ben, of Rmgen CC en DD {Fig. 24.. en 2^) op het boven-end tü^.
van 't Staande-ftuk F {Fig. 2Ó.) die aan elkander gefchroefd kon-
nen worden. De bovenfte Ring CC moet even wijd zijn, als het
Staande-ftuk, en de onderfte D een weinig na wer. Men gebruikt
twee Leertjes FenG {Plaat XXII. 27. en 28.) die beide een f.^. zv.
gat in 't midden hebben, dat nawer is, dan de wijdte van de Pijp.
Het ééne moet gelegd worden tuffen het Staande-ftuk en den Ring
DD, en het andere tuffen dien Ring en den bo/enften CC, en al-
les moet aan elkander gefchroefd worden. Indien dan de maffive
Rol A in het Staande-ftuk geftoken , en op en neêr bewogen wori,
is het klaarblijkelijk, dat de twee gemelde Leertjes, die het ééne op
het Staande-ftuk, en het andere tegen den binnen-kant van den
Ring CC gelegd zijn, de Lugt zullen beletten tuffen dezelven en
de mailive Rol A te komen. A/B. Indien de wijdte van 't Staande-
ftuk veel grooter is, dan de dikte van de Rol, moet men no^ een'
derden Ring, gelijk CC is, vaft maken onder den Ring D D voor
het onderfte Leertje, om 'er tegen te fluiten,nbsp;^ quot;
Het voordeel van deze foort van Pers-zuigers is, dat ze geen an-
dere Schuring hebben, dan aan het boven end van 'tStaande-ftuk,
en dat de binnen-kant van 't Staande-ftuk niet glad behoeft te zijn,
gelijk in andere foorten van Pompen. Alleenlijk moet de buiten-
kant van den Pers-zuiger A {Fig. 23,) wel rond gedraaid en ge-
po^lt wezen, hetwelk veel gemakkelijker te doen is.
Het onderfte gedeelte van den Pers-zuiger A moet een weinig
ipits gedraaid zijn , om hem in 't Staande-ftuk te brengen zonder
Dd snbsp;eeni-
-ocr page 278-vm. Les. eenigen tegenfland van het bovenfte Leer van den gemelden Kraag.
Indien men wil vi^eten, tot welke hoogte het Water in een Pomp
zal rijzen op eiken Slag van den Zuiger, kan men het door de Stel-
kunft
(6} Laten we eerft de Zuig-pomp ne
men Hier ontrent moet men zig te bin-
nen brengen , hergeen we te voren ge-
zegd hebben , nameniijllt; dat, wanneer
het Rmmertjc opgehaald , en gevolgelijk
het Water tot eenige hoogte in de Pijp
gekomen is , het gewigt van de buiten
Lu'it in Evenwigt wordt gehouden door
een gemengde Kolom in d^e Pijp, welke
beftaat uit Lugt , die nog wat uitgezet
is, en een zeke'-e Hoeveelheid van quot;Wa-
ter. Hieruit volgt, dat de uitgezette Lugt
in de Pijp een gedeelte van het gewigt van
den Damp-kring dr.iagt, en 't Water het
overige gedeelte, en bij gevolg dat deze
twee gewigten, uitgedrukt wordende door
G 'brokens van het gewigt van den Damp
kring, en famengevoegd zijnde, evenge-
lijic zijn aan Eenheid, of het getal van Een.
Laten we nu 12 Voet nemen voor den
afftand van 't Emmertje van de Opper-
vlakte van het buiten Water , wanneer
het op zijn laagtfte is [en dezen afftand
noemen B D] en vier Voet voor de lengte
van den Slag, zoodat het bewege van 12'
tot 16 [en deze geheele hoogte noemen ADj!
en laten we X noemen de hoogte, waar-
toe het Emmertje het Water'in de Pijp i
gei gt heeft door den eerften Slag. Danï,
is het ki.iarbljkeüjk , dat de Lugt, die.
voor het optrekken van den Zuiger be-|
vat was in BD —12, nu bevat wordt in'
AD-=iö—X, en gevol.quot;:elijk dat derzei-j
ve gewigt of Perfing is - x van 'tgeen'
die Perfing te voren was, dat is, vanquot;den'
geheelen Damp-kring. Het gewigt van
'tWater, gekomen zijnde totx, is — van
den Dampkring ; onderftellende een Ko
iom van Water, 32 Voet hoog, even-
gelijk te zijn aan het gewigt van de ge-
heele Lugt: want indien x ééne Voet
was, is het klaarblijkelijk, dat ze zijn zou
fV van zulkeen Kolom (en dit is hetzelfde
met allerlei hoogte) en deze twee Ge-
brokens , teHimen evengelijk zijnde aan
den geheelen Dampkring., geven de vol-
gende Vereffening;
12nbsp;X
—X H—= I, verder
16nbsp;32
384 16 X = —32a:, bevrij-
dende dezelve van het Gebroken — x^-h
48^;=: 128 doorOmzerrmg [Tranlpofitionl.
x^-—48 x= 128 door Verwiiteling der
576 = 448 door Voltoojing
Teekenen.
—48 _
van 'tVierkant: dewijl
576—12S-448.
X—24=j; 21,166 door Wortel trek-
king.
Om de Rijzing van 't Water op den twee-
den Slag uit te rekenen , zoo noem die
Rijzing X , gelijk te voren , dat is , de
hoogte, waartoe het Water rijft op den
tweeden Slag boven de bekende hoogte,
waartoe het op den eerften Slag was gere-
zen. Dan wordt de Vereffening.
12 — 2,834 ~ 9,166
X = 13, 166
Vereffening
16-
fehikt zijnde , geeft x 1=5,098. Indien
men van dat getal aftrekt 2,834, de Rij-
zing
* Op eeiHweede Onderzoek Yan die Vereffening vindt men * =nbsp;cn in dc laatfte*
iö — 2,834
2,834 X
I, hetwelk na een behoor-
lijke Verfchikking maakt x 2, 264 *,
of, wanneer men X maakt — de hoogte,
waartoe het Water rijft op de twee eerfte
Slagen, bij elkander genomen, wordt de
9,166 X
I, welke, ver-
-X 32
-ocr page 279-I
r .i
n: r/
r-'
; !
.quot;it. •
I
1
t-i ■■ .
- 'y '
■ .1 ■
-Ci
V
■J.
■i-- ' ■ - 'f
'fi 'fr;,
f.
î; f
j gt;.
«
.«-••it- ■ -
-jt
f
. S;-'
^ ) .
- .
i .i^l
t-.
-
î^nbsp;I
: : .
{
i,
V
i
'yon
in keamp;^unst--
-----------I,
miJJeL ^ TCtn l^iacr-
op tV li^en ,nbsp;Ij onilt;{^-n-er-iinj
fe iconen, van. Jen J)jmpeIam-
i/our- lie^raa^ ende lewe ■■
JTOT^nbsp;IJnbsp;■
kunft [ Algebra ] vinden, indien de Speling of Slag van den Zui- ym. ie?,
ger en deszelfs afftand van de Oppervlakte van het Water bekend
IS (6).
zing van 'tWater, door den eerften Slag
te weeg gebragt, is het Overfchot 2, 264
voor de Rijzing, die te weeg gebragt wordt
door den tweeden Slag, gelijk te voren.
De laatfte Vereffening heeft dit voordeel
boven de eerfte, dat ze gemakkelijker ver-
fchikt kan worden. Het is klaarblijkelijk ,
dat ze dienen kan, om de Rijzing op eiken
Slag te vinden , alleenlijk door verwifTe-
ling van den Teller INnmerator] van de
eerfte Breuk, die altijd is in mm de hoog-
te , waartoe het Water tevoren was ge-
rezen.
Volgens deze manier heeft men gere-
kend, dac het Water rijft
op den eerften Slag
2den ^---
gdcn,nbsp;-
4den,nbsp;-
jden,nbsp;-
Öden,--
Vergaring.
-nbsp;5,098
-nbsp;7,'23
9,166
■ 11,579
-nbsp;15,199
2,834
2,264
2,025
2,043
2,413
3,620
Bijna op dezelfde wijs kan men rekenen ,
welke de grootfte hoogte zij, waarroe het
Water kan rijzen in een Pomp, die niet
in ftaat is, om het tot aan 'tEmmertje te
brengen. Bij voorbeeld , laten we den
afftand van 't Emmertje van de Oi^per
vlakte van het buiten Water onderftellen
te zijn 25 Voet, en deszelfs Speling of
Sla gt; 3 Voet te zijn, zoodot het bewege
van 2j tot 2«, en laten we x noemen de
Rro!gt;rfte hoogte, waartoe het Emmerrje
■het Water kan opbrengen. Dan is het
klaarblijkelijk, dat de L^ugt, die tevoren
bevat was in 25 — x, toen het Emmer
tje heneden was, bevat wordt in 28 —x,
wanneer hetzelve quot;boven is, en gevolge-
lijk dac derzelver Perfing is
28
tgeen ze te voren was, namenlijk vn den
geheelen Dampki-inü;. Dewijl het gewigt
van t Water, hetwelk opgekomen is tot
jC
denzelfden Damp-kring ,
en deze twee Breuken te famen evenge-
lijk zijn aan een geheel getal of denDamp-
van
X
I, verder
28 —X 32
8QO -— ^'ix 28-T — Xx=89ö
door bevrijding van Breuken
Xl — 28a;= —96 door Omzetting en
Verwilfeling ucr Teekenen.
XI—28- -196=100 door Voltoojing
van 't Vierkant.
X— 14 - 10 door Wortel - trekking.
X — 24 door Vergaring, of 4 door Af-
trekking.
Dit toont, dat 'er twee hoojjtens zijn,
4 en 24 Voet, waartoe het Water in de
Pijp rijzende , deszelfs gewigt te famen
met de Perfing van de uitgezette Lugt in
de Pijp de buiten Lugt in Evenwigt zal
houden.
Indien 'er het Water in gegoten werd
rot eenigerlei hoogte tulfen deze twee,
zou het re zwaar zijn , en op eenigerlei
hoogte boven 24, of beneden 4, zou het
te ligt zijn. 4Voer is derhalvt de hoogte,
waartoe zulk een Pomp het Water op kan
kring , hebben we de volgende Vereffe-
ning,
-32X
VIII. Les. Om dit nog klaarder op te helderen, iieb ik alle deze bijzondere
Pompen met de werKende Staande - ftukken , het eerfte gedeelte van
den Hals, of de Tuit, en de Lugt-pijp geheel van Glas gemaakt,
om de Beweging van de Zuigers (hetzij Emmertjes of Pers-zuigers)
zigtbaar te maken, zoo wel als het opligten en toevallen der Klap-
jes en de werking van de Lugt op het Water , wanneer ze het
voortdrijft door zig uit te zetten, nadat ze famengeperft was; maar
dewijl deze Werktuigen voornamenlijk gefdiikt zijn , om elk ftuk
duidelijk en zigtbaar te maken in mijne Lelfen over de Natuurkun-
de , door Proeven beveftigd, moet men hier geene Teekening volgens
een nette Schaal, of een juifte Evenredigheid verwagten van de Klap-
jes, of van de Zuig-en Pers-pijpen enz. Ook behoef ik geen breede
befchrijving te geven van deze werkende Modellen , dewijl het in-
zien van de Teekeningen en 'tgeen we reets gezegd hebben ge-
noegzaam is.
Pt. 23. De eerfte Figuur van Plaat XXIII. vertoont de Ligt-pomp.
xxin. j^an het blok of den houten Voet G is vaft gemaakt een geel-KO-
peren Geftel, beftaande uit twee Leiers , of lange Strooken, GC
(hier verbeeld als afgebroken, om het agter-werk te konnen zien,
en alleenlijk zigtbaar op drie plaatfen inquot;G, E en C) met twee Rin-
gen , die waterpaife Ooren hebben aan hunne Randen , in A B en
DF. Het glazen Staande-ftuk CO, van onderen openen vanbo-
ven digt , wordt met zijn Koper-werk OE en PC geftoken in de
Ringen van het gemelde Geftel , wanneer het opftaat. De ligtende
Roeden, of die den Zuiger bewegen, worden neergelaten door de
gaten in de Ooren, A, B, D, F, en worden van onderen met
Schroeven K, L vaftgemaakt aan de Dwers - plaat K M L , waarop
in't midden in M een regtftandige Roede MN ftaat, dragende den
omgekeerden Zuiger N met zijn Klapje .n. Uit P het Koperwerk
van 't boven-end van het Staande-ftuk komt een Elboog, beftaande
uit
brengen : want fchoon 24 met het vereifte ( Dezelfde Regel kan dienen voor aller-
gewigt wel overeenkome , kan het Wa- lei andere gcsaPcn.
ter, dewijl het te zwaar zou worden op Dc R j in ' van Water in Pers-pompen
alle hoogtens tuffen 4 en 24, niet rijzen kan op ueze fde w'j- u rgerekend worden,
boven 4.nbsp;| wanneer men de fcheuine Pijpen voor
regt-
-ocr page 283-uit twee ftukkén B en Q, waarvan in het ééne Q aan het bovenfte viii.Lcs.
.gedeelte een Klapje ^ is. De glazen Hals , of Lei-buis TR, met
laar Koperwerk in T en R en haren Sprong, of hare Speuit - pijp,
in Z wordt gefchroefd aan Q. Dan wordt het geiieele Werktuig,
Pomp, Roeden, Geitel en Voet tot bijna ter diepte van C geftoken
in het Water van 'tGhs VXYW, verbeeldende een put of Wa-
ter - bak, waarin een Ligt - pomp werkt, ruftende den Voet G op
den bodem van het Glas.
Om deze Pomp te doen werken, vat men den Ring, die aan de
Plaat HI vaft gemaakt is; en wanneer men denzelven neerdrukt,
totdat M neerfchiete tot bij G, waardoor de Zuiger neerwaarts gaat,
zal het Water door denzelven klimmen, en opfcbieten door het Klapje
in n. Wanneer men dan de Roeden weer optrekt, zal het Klapje
toefluiten, en dus zal de Zuiger het Water voortftooten, hetwelk gaan
'zal langs CPBQ.T, het Klapje opligten, en in de Lei-buis rijzen
ter hoogte van S. Indien men dan de Roeden weer neerftoot, zal
het Klapje q toefluiten, en al liet Water ophouden , dat 'er boven
ftaat, terwijl de Zuiger , of het omgekeerde Emmertje een andere
Hoeveelheid van Water haalt, hetwelk opgebragt zijnde het Klapje
q weer op zal ligten, en op zal fchieten naar R, totdat na eenige
weinige Slagen het Water uit de Pijp zal komen in Z. In dit ge-
val zal het Water, 'tzij het uitlpeuite in Z , 'tzij het door een lan-
fe buis, of Slang gevoerd worde tot een grooten aflland, uitgaan
ij tulfenpoozingen, dewijl het 'er dan maar alleen zal uitkomen ,
wanneer de Zuiger N opkomt; maar men kan een onafgebroken
ftroom maken door het ftuk TR in een Lugt-buis te veranderen,
hetwelk op deze wijs gefchiedt. Het top-ftuk in R afgefchroefd heb-
bende, fchroeft men aan den onder-kant in Z dc glazen Pijp R^,
en dan fchroeft men het top - ftuk weer vaft, eer 'er eenig Water zij
in de Lei-buis TR. Zoohaaft de Zuiger door zijn opgaan Water
ftoot door het Klapje q , terwijl 'er een gedeelte van gaat door de
regtftandige neemt, omdat derzelver Streek
geene verandering maakt in de Uitzetting
van de Lugt.
Het komt in de Ligt-pompen niet te
pas, dewijl dezelven enkel met de Klap-
jes werken zonder eenige Uitzetting van
de Lugt, en de Rijzing van 't Water op
eiken Slag evengelijk is aan den Slag zelf.
yiii. Les. glazen Pijp, en iiitfchiet uit Z, zal 'er een gedeelte van opgaan in
de holte ^ SR rondom de glazen Pijp, en de Lugt, bevat in de
Ruimte lt;/R, famenperfen in de Ruimte SR, en wanneer de Zui-
ger weer neergaat, om meêr Water te iialen, zal de Lugt tuffen
R en S, zig weêr uitzettende , den itroom uit Z doen aanhouden,
die zonder dat opgehouden zou hebben tot de volgende opligting
van den Zuiger.
NB. Daar wordt geen meer Water in denzelfden tijd opgebragt
door het gebruiken van een Lugt-buis^ dan zonder dezelve, hetwelk
fommigen heeft doen gelooven, dat een Lugt-buis geen voordeel geeft
in Werktuigen; maar ze geeft een zeer aanmerkelijk voordeei, in-
zonderheid wanneer de Werktuigen fchielijk werken. Vooreerfl lij-
den de Lei-buizen veel minder indien het Water hoog opfchiet. On-
derftel bij voorbeeld, dat het Werk-tuig een Gallon Water opbrengt
met eiken Slag, en 30 Slagen maakt in een Minuut. Dan ftaat het
geheele PVater om het andere Sekunde ftil, en deszelfs geheele Hoe-
veelheid moet op niew in Beweging gebragt worden , zoo dikwijls
het Klapje q (het Pers -klapje genoemd) zig opent, hetwelk een gr 00-
ten fchok geeft aan de Pijpen ; maar wanneer men een Lugt-buis
gebruikt, blijft het W^ater gedurig hopende, en wel met maar de
helft van de Snelheid, omdat ''er geen grooter Hoeveelheid in den
geheelen tijd doorloopt, wanneer het onafgebroken loopt, dan. in de
helft van den tijd, wanneer het afgebroken , of bij tuffenpoozingen
loopt ; en uit hetgeen we tevoren bewezen hebben blijkt duidelijk ,
dat de Perfing tegen de Pijpen vierdubbeld is, wanneer de Snelheid
dubbeld is.
In het gebruiken van Brandfpeiiiten, die gene ÏAigt-buis hebben,
gelijk de Hollandfe, of oude Parijfe, gaat 'er veel M^ater te loor in H
begin en op het end van den Sprong, oftfpeuiten van ''tWater;
daar men niet éénen druppel verlieze, wanneer''er aan't Werk-tuig
een Lugt-buis is, die groot genoeg is. Daarenboven, wanneer men
op zekere plaats mikt, kan men door de Speuit-pijp naar dezelve te
drajen het Water daar op ver nog na zoo fchielijk niet naar toe
rigten, en dezelve treffen, zonder, als met een Lugt-buis.
n. 24. De tweede Figuur van Plaat XXIII. vertoont een Zuig-pomp,
XXIII. waarin S de Zuig-pijp verbeeldt, en V derzelver Klapje. P O is het
Staande-
-ocr page 285-Staande-ftuk, hier van Glas gemaakt. B is de Zuiger, of het be- viii. ics.
weegbare Emmertje met zijn Klapje W , die op en neer bewogen
wordt door middel van het Handvat A. Wanneer de Zuiger B op-
gaat, neemt hij de Perfing weg van zijn Klapje W , waardoor het
gewigt van den Dampkring op het Water in den put het Water
opftoot door S, vervolgens door het Klapje V naar het Emmertje
B. Wanneer men het Emmertje weer neêr ftoot, komt het Water,
het Klapje V geüoten hebbende, opwaarts door het Emmertje, ope-
nende het Klapje W. Dan wordt liet vervolgens door 't optrekken
van het Emmertje geligt in den Bak CD, waaruit het loopt door
den Hals, of Speuit-pijp P^Q.
De derde foort van Pompen {Flaat XXIII. Fig. 3.) is de Pt.
Zuig - en Ligt - pomp.
De Zuig-pomp wordt gemeenelijk gebruikt op een Plein of Plaats
bij een huis, om Water uit een put te trekken tot gebruik van liet
benedenfte gedeelte van een huis ; maar indien men aan derzelver
Bek [Nofe] een Lei-pijp voegt, en den Bek met een Kraan opfluit,
en een Kraag van Leertjes vall maakt boven op de Pomp, die geen
meer opening heeft, dan dat 'er de Roede van den Zuiger doorge-
ftoken kan worden, en die geen Water doorlaat, kan het Water,
wanneer het noodig is (gelijk in geval van brand) tot den top of
eenig ander gedeelte van het huis geleid worden. Indien de Lei-
buis verlengd wordt in een hoek van een trap, en men op elke Ver-
dieping een lere Buis in den Vloer fchroeft , kan men het Water
in zulk een vertrek brengen, als men wil, om een fchielijken brand
te blulTen. De eenige moejelijkheid in zulk een geval is, dat, de
Pompers zooveel meer arbeid moeten doen, als het Water hooger
boven den Bek opgewerkt moet worden. Op andere tijden kan'de
Kraan, die we onderfteld hebben in Q. te zijn, open gezet worden,
wanneer de Pomp tot haar gewoon gebruik zal dienen en even ge-
makkelijk gaan , als of 'er mets van den gemelden toeftel aan vaft
waar.
Elk gedeelte is in deze Figuur met dezelfde Letteren gemerkt, als
in de laatft voorgaande. Alleenlijk is hier bijgevoegd de Kraag van
Leertjes C, de lere Pijp of Slang L, en de Lei-pijp TR met haar
Pers-klapje F.nbsp;^ '
26.nbsp;De vierde Figuur van Plaat XXlll. vertoont de Pers-pomp,
waarvan de glazen Pijp, het Staande - iluk verbeeldende, nu omge-
keerd is met het Gemeenfchapslluk van onderen. Aan den Zuiger BB
is nu geen Klapje, maar Leertjes, die naar boven en beneden ftaan,
boven en beneden de Lei-plaat BB, gelijk reets befchreven is. Wan-
neer men met het Handvat A den Zuiger BB optrekt, zal het Water
in de Pijp S opkomen, en door het Zuig-klapje P gaan om redenen,
die tevoren gegeven zijn. Indien het dan door middel van den Zui-
fer BB weer neergeperll wordt, zal het gaan door PpQT en door
et Pers-klapje F, ten deele naar boven in de Pijp FR, alwaar het
aanftonds uit zal Ipringen, en ten deele zal het opklimmen rondom de
Pijp tot aa, alwaar het de Lugt zal verdikken, welke, zig weêr uit-
zettende, den Sprong zal doen aanhouden, terv/ijl de Zuiger opgaat,
om Water uit den put te halen. NB. Het bakje CD dient, om 'er
wat Water in te houden, opdat de Leertjes van den Zuiger altijd nat
en digt zouden blijven.
27.nbsp;De vijfde Figuur van Plaat XXIII. vertoont de Pomp met den
Dompelaar, gelijk in Nommer 22. van deze Les reets befchreven is,
zoodat we 'er hier te minder van behoeven te zeggen. BB is een
geel-koperen Dompelaar, of maüieve Rol, met zijne dubbele Roede
A, aan welke gefchoven worden de Kaasjes of platte looden gewig-
ten, EE, FF, om het gewigt van den Dompelaar, wanneer het
noodig is, te verzwaren. CD O is de Kraag en deszelfs bakje, in
het volgende Nommer breeder te befchrijven. Hier heeft de Lei - pijp
FZ, die men van allerlei lengte kan onderftellen, en tot allerlei af-
ftand laten loopen, een Zij-pijp G, waaraan gevoegd is de Lugt-
buis GIK H, die geene befchrijving noodig heeft buiten het zien van
de Figuur, welke genoeg aantoont, hoe Jiet Water , rijzende tot
IH, de Lugt, die 'er boven ftaat, famenperft naar K, welke tegen-
werkt op het Water, om het in de Pijp te drijven, gedurende de tui^
fenpoozingen der Slagen van het Werktuig.
28.nbsp;De zesde Figuur van Plaat XXIII. is een Doorfnijding van den
Kraag, om deszelfs gedeeltens nog duidelijker te vertoonen.
CCC is dat gedeelte van den Dompelaar, hetwelk omringd wordt
door den Kraag.
VIII. Les.
Pl.
XXIII.
s-
Fig. 6.
î-
lt;1
?!
t
i t
i
I ! : r
s
! '
m
y '''
Pl^.XXIV.
-ocr page 289-G^^G is de Lei-plaat, welker gat even groot genoeg ig^ om 'er viill«.
den Dompelaar door te laten fchuiven.
VuuV is de boven-plaat, welker gat wijd genoeg is voor dc
Leertjes dgu, dgu, om op te keeren tuffen de plaat en den Dom-
pelaar.
LA AL is de omflaande Rand van de Pijp, waaraan alle de Platea
van den Kraag gevoegd worden door middel van de Schroeven ss, la-
tende plaats genoeg over voor de Leertjes ^^H, egll^ om neerwaarts
te keeren, en zig tegen den Dompelaar te voegen.
BCH, BCH vertoonen de Riümte tuffen den Dompelaar en het
Staande - ftuk.
29. De zevende Figuur van Flaat XXIII. vertoont de Doorfnij- vt.
ding van een Pomp met den Dompelaar, w^erkende door den Kraag,
waarin de Pijpen, Klapjes, Dompelaar en Roede gemerkt zijn met
dezelfde Letteren, als in de voorgaande Figuren. Alleenlijk ziet men
hier in de Doorfnijding van 't bakje PCD een Pijpje met een Kraant-
je in C en een Klapje in D, om de Lugt tuffen den Dompelaar en
het Staande-ftuk te ontlaften, totdat het Water geheel tot aan den
Kraag opgekomen zij.
NB. In nemen van de Froeven met dê glazen Modellen der Fonu
pen wordt ''er gemeenelijk een Speuit-pijp aangezet, die naar bene-
den gekeerd is, gelijk in Fig. i. om de aanfchouwers niet nat te maken.
Ee
I. Een lighaam, foortonderfcheidenlijk zwaarder , dan een Vloei-
ftof, verlieft zoo veel van zijn gewigt in die Vloeiftof, als een Volu-
men van die Vloeiftof, evengroot als het lighaam weegt; en de Vloei-
ftof wint zoo veel gewigt, als het lighaam, dat 'er hi gewogen wordt,
verlieft.
C (Plaat XXIV. Fig. i.) is een Rol van Lood , wegende vijf
Pond en een half, zoo groot dat ze net vuile het Emmertje, of de
holle koperen Rol A, welke Rol een Tegenwigt is van 't gewigt Pp
in de Schaal B aan het tegenovergeftelde end van de Balans EF, waar-
aan ze hangt. Het Lood C wordt in Evenwigt gehouden door de
gewigten P van ^ Pond, en p van een half Pond, üi de Schaal B.
Laat dan het glas met Water D, gevuld tot SS, in Evenwigt gehou-
den worden aan een andere Balans door het gewigt W in de tegen-
overgeftelde Schaal G. Laat dan C, wanneer het hangt, gebragt
worden over het Glas D, en in hetzelve neer zakken ; dan zal het
Lood, wanneer het onder 't Water zinkt, van zijn gewigt verliezen,
zoodat men het gewigtje p moet wegnemen, om het Lood (nu onder
Water gedompeld) zijn Evenwigt weerom te geven ; maar dewijl
door het inzakken van 't Lood in 't Glas D, gelijk in C, het Glas D
met zijn Water zwaarder wordt, moet men het gewigtje uit de
Schaal B nemen, en leggen in de Schaal G bij het gewigt W, waar-
door men het Glas Dozijn Evenwigt weerom zal geven, dus evena-
rende hetgeen het Water had gewonnen. Dit bewijft, dat hetgeen
't Lood verlieft het Water wint. Om nu te bewijzen, dat het Lx)od
net evenveel verlieft, als een evengroot Volumen van Water weegt,
laat het glas D vaft gezet, en 't gewigtje p gelaten worden in de
Schaal B. Dan zal het Lood C niet geheel in 't Water gedompeld
worden, voordat men de Rol, of 't Emmertje A met Water vuile,
waar-
Pt.
XXIV.
Fgt;i' I.
IX. L«.
waardoor het Lood zal zinken tot C, zoodat het bedekt zal zijn met ix. Les.
Water, 'twelk het Water zal doen rijzen tot ss, en deszelfs Even-
wigt met de Schaal B zal herlleld zijn. Dus blijkt het, dat de Hoe-
veelheid van Water, die het Emmertje A vult, even zwaar is, als
'tgeen het Lood verlieft, omdat die Hoeveelheid daar bijgevoegd zijnde
hetzelve tot zijn Evenwigt herllelt, wanneer het Lood in 't Water ge-
dompeld is. Dat die Hoeveelheid van Water in Volumen evengelijk
is aan 't Lood, blijkt daaruit, dat het Lood de holle Rol A net vult,
wanneer het 'er ingeftoken wordt. Laten we nu het Lood weer eens
nemen uit het Glas D, hetwelk, los gelaten zijnde, aan den Balk V
geëvenaard zal worden door 't gewigt W in de Schaal G. Wanneer
men dan in 't Glas D giet het Emmertje vol Water A, zal de Opper-
vlakte SS rijzen tot jj, en het Glas zwaarder worden, totdat het ge-
ëvenaard worde door liet gewigtje p, weer gezet bij W in de Schaal
G, zijnde het Water door die bijvoeging gerezen tot dezelfde hoogte,
als toen 'er het Lood was ingedompeld, welkes indompeling hetzelfde
deed, als het Volumen van het Water te vergrooten naar Evenredig-
heid van \ Volumen van het Lood.
Hieruit volgt, dat hetgeen 't Water won niet was naar Evenredig-
heid van 't gev;^igt, maar van 't Volumen van het Lood; en dat hèt
Water evenveel gewonnen zou hebben door de indompeling van eenig
ander lighaam van hetzelfde Volumen, als het Lood; en dat eenig
ander lighaam van hetzelfde Volumen, als het Lood, evenveel gewigt
verloren zou hebben, als het Lood verloor, en niet zulk een Evenre-
digheid van zijn eigen gewigt, als het Lood verloor.
Hieruit volgt ook, dat, indien een lighaam, foortonderfcheidenlijk
ligter, dan Water, evengroot, als het Lood, met geweld daar in ge-
houden wordt, het bij 't gewigt van 't Water evenveel zal voegen, als
het Lood deed in de laatfle Proef. Dit kan men bewijzen door de
Yolgende Proef.
Ee 3
Laat een Rol C {flaat XXIV. Fig. 2.) van ligt Hout hangen aan
een vaft leggend lighaam GH. Deze Rol moet evengroot van Mid-
dellijn wezen, als het Lood, maar mag wel veel langer zijn, en moet
een merk hebben van een ronden Krmg in t-, om aan te wijzèn, hoe
^root een gedeelte van dezelve van evengroot Volumen zij, als het
:^ood. Laat dan de Balans, gemerkt V in Figuur i. met het Em-
mertje, hangende aan V, en de Schaal G aan het andere end , waar
in de gewigten W en ftaan, overgebragt worden tot GH. Het
Glas of't Glazen Emmertje D, hetwelk nu overgewogen wordt door
de tegenovergeftelde gewigten, zal het houten Hghaam C in zijn Wa-
ter kmemen tot de hoogte van c, en dan in Evenwigt zijn met de
gewigten üi de tegenovergeftelde Schaal. Dit bewijft, dat het Water
evenveel wint door de indompeling van eenigerlei lighaam, hetwelk
van evengroot Volumen is, als het Lood, hoedanig de foortondeif
Iclieidende Zwaarte van dat lighaam ook zijn mag.
Dewijl het Water, dat het Emmertje A van Figuur i. vulde, in
Volumen evengelijk was aan het Lood, en in gewigt evengelijk aan
'tgeen het Lood verloor, en dewijl het Lood verloor het gewigt van
dat een half Pond was, wegende het geheele Lood 5'i Pond, blijkt
iet duidelijk , dat Lood elf maal foortonderlcheidenlijk zwaarder is,
dan Water. Indien men dan het gewigt van een evengelijk Volu-
men van Water aftrekt van het Lood, of i van 11 (dat is, i half
Pond van 11 halve Ponden) zal 'er 10 overfchieten voor het gewigt,
waarmeê Lood in Water zinkt, en dit wordt genoemd deszelfs be-
trekkelijke [relpeftive] Zwaarte. Dus is de betrekkelijke Zwaarte in
eenig lighaam, dat in Water zinkt, het gewigt, hetwelk een lighaami
in Water bhjft behouden, wanneer men daarvan afgetrokken heeft het
gewigt van een evengroot Volumen van Water, en dat gewigt, waar-
meê
IX. Les.
Pl.
XXIV.
* Zie dat woord in Harris's Lexicon
Tecbnicum.
[Harris leidt dit vioord af van 'Aps,
Lugt, en iitcT?/», meten. This zou het een
Lugt - meter beteekenen. Chambers leidt
dat moord in zijn Lexicon of Encyclo-
pssdisi
-ocr page 293-meê het naar beneden gaat. NB. Hetzelfde mag men zeggen van allerlei ix. Les.
lighaam, hetwelk zinkt in eenige andere Floeiftof, hoedanig ze ook zijn
mag, namenlijk dat het neerdaalt met zijne betrekkelijke Zwaarte.
. Indien een vaft lighaam S (Flaat XKW. Fig. 3.) foortonder- pi.
lt; vJ /-V«-« l 4 JI^ i-» f ▼ rfl rtnbsp;/-»«•nbsp;J_______nbsp;T T1 _ _ *nbsp;rV*
önbsp;„nbsp;vv
fcheidenlijk zwaarder, dan verfcheiden Vloeiftoffen WW, eerft ge-
wogen wordt in Lugt, en dan vervolgens in deze Vloeiftoffen, zal
het derzelver verfchillende foortonderfdieidende Zwaartens aanwijzen,
welke zijn zullen naar Evenredigheid van 'tgeen het van zijn gewigt in
die verfcheiden Vloeiftoffen verheft, zijnde die Vloeiftof de zwaarfte,
waar in het lighaam 't meefte van zijn gewigt verlieft.
3.nbsp;Een Vloeiftof WW kan dienen, om de foortonderfcheidende
Zwaarte van allerlei vafte lighamen te vinden, die foortonderfcheidenlijk
zwaarder zijn, dan die Vloeiftof zelf, hebbende dat vafte lighaam de
grootfte foortonderfcheidende Zwaarte , 'twelk het minft van zijn ge-
wigt verlieft, wanneer het 'er in gewogen wordt.
4.nbsp;Een Vloeiftof, die foortonderfcheidenlijk zwaarder is, dan ver-
fclieiden vafte lighamen, kan dienen , om derzelver foortonderfchei-
dende Zwaartens te vinden, indien men ze üi die Vloeiftof laat drij-
ven: want derzelver foortonderfcheidende Zwaartens met betrekking
tot elkander zullen zijn, gelijk derzelver ingedompelde gedeeltens.
De manier om dit te doen is in de Les N°. 13. bladz. 120. reets
aangewezen.
5quot;. Een vaft lighaam, 'twelk ligter is, dan verfcheiden Vloeiftoffen,
kan dienen,om derzelver verfchillende foortonderfcheidende Zwaartens
te vinden: want het zal diepft zinken in de Vloeiftof, welker foorton-
derfdieidende Zwaarte de minfte is. Een Inftrument, daar toe ge-
maakt, wordt een Waterweger, en van fommigen een Dun-meter
IAreometer^ # genoemd. Het beftaat uit een glazen Pijpje AB
(Flaat
paedia of van a©»,.', jjj ^ ^ ^^nbsp;'TOOorJ en de zaak heide beter overeenkomt,
ten. ms zou bet een IJl-meter, of Dun- \omaat het dient , ou bet verfclnl van äe
meter beteekenen, twelk zekerlijk met bet [Dunheid van Floeijhffen te meten.]
(Plaat XXW. Fig.^.) glasdigt [to^^/Z^-^/Zj] gCMgeld , waarop
een Schaal is met evengroote verdeelingen afgeteekend, met een hol
BoPetie van ontrent een Duim over 't Kruis van onderen, en daar
ond;r nog een kleiner Bolletje C, met het eerfte Bolletje gemeenfchap
hebbende In het kleine Bolletje wordt Kwik, of kleine Hagel, ge-
goten reêr men het Pijpje zegele) om het in Water te doen zinken,
dat het Bolletje onder is, bij voorbeeld totE, en regt op te cloen
ftaan in de vogt, waarin het geftoken wordt, wijzende de verdeeim-
p-en op de Stift aan, hoe ver het zinke. Dit Inftrument, mdien het
Si gemeen Water zinkt tot D, zal in zout Water maar zinken tot J^. ,
in Poort-wijn tot F; en in Brandewijn beneden Proef zal het mü-
fchien zinken tot B. Dit Inftrument van de gemeene foort is van
c-een verder gebruik, dan om aan te wijzen, dat de eene vogt loort-
onderfcheidenlijk zwaarder is, dan de andere j maar het regte foort-
IX. Les.
Pl.
XXIV.
F'g. 4-
( I) Meefter Clarke, Drajer en Inftru-
menmaker, die in York- Buildings Watsr-
ixorks woont, of daar men naar hem kan
vernemen , ondervonden hebbende , dat
de Stift van zeer weinige (zelf de befte}
glazen Waterwegers zoo net rolrond is,
dat men op derzelver verdeelingen ftaat
kan maken, en dat de Waterwegers Ba-
lans (het eenige zekere Inftrmnent om
de verfchillende foortonderfcheidende
Zwaarte van Vogten naaukeurig te vin-
den ) niet wel in den zak gedragen , en
nog veel minder behandeld en verftaan
kan worden van luiden, die niet gewoon
zijn Proeven te nemen, nam een befluit,
om den Waterweger te voltoojen ten
dienft van menfen, die in Brandewijn en
gedifteleerde Wateren handelen, om door
't gebruik van 't Inftrument alleen op het
gezigt zonder moeite te konnen weten of
een geeftige vogt proef houdende, boven, of
heneden Proef zij , en naaukeurig te we-
ten, hoe veel boven, of beneden; en dit
moet van groot gebruik zijn voor de Op-
zieners der Tollen, die in- of uitgevoerde
Dranken moeten onderzoeken.
Nadat hij vele vrugtelooze Proeven had
genomen met IJvoor, omdat het geeftige
vogten indrinkt, en daardoor in zwaarte
verandert , maakte hij eindelijk een rood
koperen Waterweger ABbc (Plaat XXlV.
Fig. j.) beftaande uit een ftuk Koper-
draad , en een koperen Bol B b. Het Ko-
perdraad is ontrent een Kwartier Duim
dik, gaat door den Bol heen, en wordt
'er in vaft gefoldeerd. Het bovenfte vau
dat Koper-draad is aan de ééne zijde plat
gevijld voor de Stift van den Waterwe-
ger met een Merk in m, waartoe het net
zinkt in proefhoudende Geeften. Daar
zijn twee andere Merken in A en B bo-
ven en onder aan de Sdft, om aan te wij-
zen, of een Vogt gedeelte boven Proef
zij ( gelijk wanneer de Waterweger zinkt
tot A) of Y's beneden Proef ( wanneer de
Stift boven de Vogt uitfteekt tot B) na-
dat 'er een koperen gewigtje, gelijk C on-
der aangefchroefd is in c. Daar zijn vele
andere zulke gewigtjes bij, die gemerkt
en van verfchillende grootten» zijn , om
'er in de plaats van C aan te fchroeven,
gelijk K enz. tot onderzoek van vogten,
die meer, dan i's verfchillen van Proef,
zoodat het Inftrument dienen kan, om de
foortonderfcheidende Zwaartens te onder-
zoeken in allerlei Evenredigheden, die te
pas komen in de menging van geeftige
■ ■ quot; verfcheidenheid, wraar-
Fig. J.
van
Vogten in al de
-ocr page 295--
■'Ht
r;
/
- »'quot;.î.
. )
i '
t
• ]
. m'
-ocr page 296- -ocr page 297-onderfcheldende gewigt van ééne eenige vogt wordt 'er niet zonder ix.Les.
moeite meê gevonden door een uitrekening te maken voor dien bij-
zonderen Waterweger, welkes Pijp, of Stift, net rolrond zijn moet,
en niet tapsgewijs, gelijk ze gemeenelijk zijn. Het erglle van deze
Inllrumenten is, dat men ze niet gebruiken kan tot vogten, welker
Diktens zeer verlcliillende zijn: want indien men ze gebruikt tot Wa-
teren en Wijnen, zullen ze in geeftige Vogten op den grond zinken;
en indien men ze tot Geeften gebruikt, zal derzelver geieele Stift tot
beneden A in Wateren en Wijnen boven de Vogt uitfteken; maar
indien men ze alleenlijk gebruikt tot verfchillende Wateren, of Vog-
ten, die zeer weüiig in loortonderfcheidende Zwaarte verfchillen, kan
men ze maken, dat ze van veel dienll zijn. Hier onder m de Aan-
teekening wordt 'er één befckeven met verbeteringen op deze foort
van Inftrumenten (i).
van men in den koophandel gebruik maakt.
NB. Proefhoudende Geeflen, betzij Bran-
dewijn, Rum enz. o/Engelfe Geeflen we-
gen zeven Pond, 12 Oneen het Gallon.
Daar zijn ook andere gewigten, die men
'er aanfehroeft, om de foortonderfcbei-
dende Zwaartens aan te wijzen tot gemeen
Water toe , 'twelk het Inftrument vol-
maakt in zijne foort maakt.
NB. Het ronde gedeelte van t Koperdraad
boven den Bol kan met dwerfe flreepjes ge-
vierkt worden, gelijk Plaat XXIV. Fig. 6.
Wanneer dan bet gewigtje , gelijk C, bet
Inftrument pas maakt, otn Rivier-water
te beproeven, zoodat bet daarin zinke tot
RW, kan het ook dienen tot Wijnen , of
andere Wateren , die zoo weinig verfchil-
len, dat bet derzelver verfcbil kan aanwij-
zen op de Merkjes op de Stift, zonder een
ander gewigtje aan het onder-end te fcbroe-
ven. Het Merkje in F O kan Fontein-water,
in MI Mineraal water, in ZE Zeewater,
en in Z O Water van zoute Bronnen betee-
■ kenen ; terwijl de Merkjes aan 'tl^ovenfie
end, namenlijkhr, re, po enbefcet ééne
na het andere tot de Oppervlakte van de
Vogt neerkomen , waarin de Ti^aterweger
drijft , wanneer hij geflaken wordt eerfl
in Briftols Water, vervolgens in Regen-
water, in Poort-wijn en in Berg-wijn.
Luiden, die gewoon zijn geen anderen
drank te drinken , dan Water , zullen op
hunne proef onderfcheiden, wanneer 'er
maar een zeer klein verfchil is in de foort-
onderfcbeidende Zwaarte, zijnde dat het
zuiverde en gezondfte Water, 'twelk het
ligtfte is. Ik heb eens voor éénen mijner
Vrienden een Waterweger gemaakt, die
het verfchil aanwees, wanneer het ééne
Water maar gf^deelte zwaarder was,
dan het andere. Hij was op de volgende pt.
wijsgemaakt. CBc (Plaat XXIV. Fig. j.) xXIV.
is een holle glazen Bol van ontrent dri^ Fig. 6.
Duim Middellijns met een klein -Bolletje Fig. 7-
daar onder van ontrent een Duim Middel-
lijns. Daar is aan den Bol een kort dun
Halsje in C, waaraan een koperen Kapje
met een fijn Schroefje vaftgemaakt is, .
waarin het ftukje Cc gefchroefd wordt,
hetwelk vaft is aan een ftiA' Koperdraad
C A van ontrent ,'5 Duim Middellijns en
10 Duim lang, en door zigtbare Merkjes
verdeeld in Duimen en Tiendens van een
Duim. Wanneer 'er dan een zekere Hoe-
veelheid van Hagel gegoten is in het Bol-
letje b, zoodat de Waterweger, wanneer
'er het Kapje Cc met zijn Koperdraad CA
aangefchroefd is, zinke ter diepte van U
IX. Lef, (5. We hebben in onze VII''« Les Nquot;. 14. bladz. 122. reets ge-
toond, dat een lighaam, 'twelk foortonderfcieidenlijk ligter is, dan
een Vloeiftof, onder de Oppervlakte van de Vloeiftof geplaatft zijn-
de, zal opfchieten,en bovenkomen; maai-we hebben niet bewezen,
met welke Kragt het zou opkomen. De Kragt, waar meê het hg-
haam opfchiet, is de betrekkelijke Zwaarte van de Vloeiftof, ver-
geleken met het lighaam: want indien Water bij voorbeeld 4 maal
foortonderfcheidenlijk zwaarder is, dan het lighaam , zal deszelfs
betrekkelijke Zwaarte 3 zijn, waardoor het lighaam zal rijzen met
de kragt 3; dat is, dewijl een evengroot Volumen van Water tragt
te dalen in de plaats van het lighaam met de volftrekte Kragt 4,
terwijl het lighaam maar met de Kragt i naar beneden zakt, zal het
Water 't lighaam uit zijne plaats dringen, en het doen rijzen m,et
de Kragt 3.
Pl.xxv. D {Plaat XXV. Fig. i.) is een holle Teerling van Tin (of
Blik) van 2 Duim elke zijde, wegende een Once, en zijnde 4
maal foortonderfcheidenlijk ligter, dan Water, waarvan een Teer-
ling van het zelfde Volumen 4 Oneen weegt. AB is een omge-
keerde Balans, bewegende om het Middelpunt C, gehegt aan een
gewigt, om niet uit zijne plaats te rijzen. EF is een groot Glas,
met Water gevuld ter hoogte van de Lijn SS, op welke Opper-
vlakte de Teerling drijft, zinkende maar één vierde van zijne hoog-
te; maar deszelfs onderkant is met een draad op zulk een w^s
vaft
(bij voorbeeld vijf Duim) in Rivier-wa
ter , of zagt Fontein - water , kan men,
opmerkende, hoeveel dieper die Water-
weger zinke in het ééne, dan in het an-
dere Water, derzelver verfchillende foort-
onderfcheidende Zwaarte ontdekken tot
op een 40000«« gedeelte toe, hetwelk
overeenkomt met een Tiende van een
Duim, op de Stift AC gemerkt. De
waarheid van deze juiftheid wordt op de
Tolgende wijs bewezen. Wanneer de Wa-
ter-weger in 'tWater ftaat in 'tGlas IK L M,
en de Oppervlakte van 't Water de Stift
fnijdt in D, zal hij, wanneer 'er een Grein
gewigts boven op de Stift in A gelegd
wordt, zoo veel zinken, dat het Merkje
D een Duim beneden de Oppervlakte van
't Water kome, hetwelk bewijft, dat een
Grein gewigts hem een Duim doet zak-
ken. De Waterweger, op de Schaal ge-
wogen zijnde , wordt bevonden 4000
Grein te wegen , en dewijl men vooraf
weet, dat elke Duim van de in Graden
verdeelde Stift 10 Grein weegt, moet hec
gedeelte DCBècD van den Waterwe-
ger 39JO Grein wegen. Volgens N- 7-
deze
-ocr page 299-vaU gemaakt aan het end B van de Balans AB, dat indien het rx. Les.
andere end opgetrokken wordt, om de Balans een Waterpaffen
ftand te geven, de Teerling geheel onder Water gebragt zal wor-
den van d tot D. Laat de Plaat H, een Evenwigt makende met
de zwaarte van de Schaal G van de Balans MN, zoo geplaatft
worden , dat een draad, komende van den onder - kant van de
Plaat H, vaft gemaalct worde aan het end A van de Balans in a^
terwijl de Bal^s in den fcheuinen ftand ab is. Indien men dan
3 Oneen zet in de Schaal G, zal de Teerling geheel onder Wa-
ter getrokken zijn, wanneer de Balans gebragt is in den ftand AB,
hetwelk de gemelde Stelling bewijft. NB. Dit kan oneigenlijk ge-
noemd worden het wegen van de Ligtheid, o/'Rijzing [Levitation]
van een lighaam; ik zeg oneigenlijk , omdat bet 'lighaam niet rijjl
uit hoofde dat het ligt is maar uit hoof de dat het minder zwaar is ^
dan bet Water ^^ ''twelk het uit zijne plaats floot.
7. Wanneer het lighaam los gemaakt is van de Balans AB, zal-
het oprijzen tot de Oppervlakte van het Water, één vierde gedeel-
te onder Water blijvende, terwijl de overige drie vierde gedeel-'
tens boven de Oppervlakte uitfteken, in welk geval (gelijk ontrent
alle drijvende lighamen plaats heeft) een Volumen van Water zooquot;
groot, als het ingedompelde gedeelte van 't lighaam, even zwaar
weegt, als het geheele lighaam: want dewijl de verbeelde Opper-
vlakte onder den Teerling evenveel geperft moet worden in alle
hare gedeeltens, komt Jiet op één uit, of ze op de plaats, daar
de Teerling legt, den Teerling drage, of zooveel Water, als in
Volu-
j
! i
i-»-1 ! i
deze Les weegt een Volumen van Water,
zoo groot als het ingedompelde gedeelte
DCBfceD van den Waterweger, net even
zwaar , als de geheele Waterweger , na-
menlijk 4000 Grein, Derhalve vergelijkt
men met dit Inftrument de verfchillende
Volumens van 4000 Grein Water tegen
elkander volgens derzelver verfchillende
foortondei-fcheidende Zwaartens ; en de-
wijl het gehee^ Inftrument door het ge-
wigt van één Grein een Duim zinkt, en
een Tiende van een Duim verfchü kan aan-
wijzen in de Wateren, waarin het ftaat,
is het klaarblijkelijk, dat het een Tiende
van een Grein zal onderfcheiden in 4000,
of het 40000®° gedeelte van het geheele
Volumen van Water. NE. Door het ver-
anderen van de Hoeveelheid van Hagel in
het Bolletje h kan men het Inftrument be-
kwaam maken tot de vergelijking van al-
lerlei andere Vogten, die ten naaftcn bij
van dezelfde foortonderfcheidende Zwaar-
te zijn.
IX. Les. Volumen evengroot is als het ingedompelde gedeelte yan den Teer-
ling 5 welk Water op het verfchuiven van den Teerling in deszelfs
Dlaats zal fchieten. Zie de VII. Les, N». 8, bladz. n^, en Nquot;. 14,
Dladz. 122. Dit kan verder door een Proef opgehelderd worden.
Pt.xxv. Laat AB {Plaat XXV. Fig. 2.) een hoog Glaasje vol Water,
ftaan in een ledig rolrond Bakje C E. Wanneer men dan den
Teerling D op de Oppervlakte van het Water AB legt, zal hij
een vierde gedeelte van zijn Volumen zinken, en over den rand
van het Glaasje eenig Water uitflooten in het Bakje CE. Op het
' wegnemen van den Teerling zal de Oppervlakte van 't Water in het
Glaasje zakken tot ab, en de Ruimte van boven AabÈ ledig laten.
Zet den Teerling in de Schaal F van een Balans in d, en giet
Water in de andere Schaal G, totdat het in Evenwigt zij met den
Teerling. Dat Water, in het Glaasje gegoten zijnde, vult net de
Ruimtenbsp;, hetwelk bewijft, dat liet in Volumen evengroot
is, als het ingedompelde gedeelte van den drijvenden Teerling, de-
wijl het die Ruimte vult , welke dat gedeelte leeg gemaakt had,
NB. Men zou ook vinden, dat het Water, uit geftooten in het Bakje C E,
in gewigt evengelijk is aan den Teerling ; maar het komt in de Proef
zoo net niet uit, omdat men wat af moet rekenen voor het Water,
dat aan den buitenkant van V Glaasje, en aan den binnenkant van
Bakje blijft hangen. Anderfins zou het uitgejlooten, en het inge-
goten Water net even zwaar bevonden worden'•^wegende elk een
Once, gelijk de Teerling in deze Proef.
Hieruit'volgt, dat het Water, 'twelk een Schip, Schuit of Boot
wegfloot, even zwaar weegt, als het Vaartuig met al zijnen lafl en
toetakeling; dat is een Volumen van Water zoogroot, als het inge-
zonken gedeelte van het Vaartuig, weegt evenveel, als het geheele
Vaartuig met alles, wat 'er in is; zoodat het wel kan gebeuren, dat
een Schuit, die zeer diep geladen is, bij voorbeeld een Koornfchuit,
^eer wel drijft in xout Water, en eensklaps neerzinkt, wanneer ze
in vers \T ater komt. Indien de Sdiiiit B {Tlaat XXV. Fig.
in 'tWater gaat tot WW, weegt een Volumen van Water WZW J. ,
zooveel, als de geheele Schuit, en alle de goederen, die ze voert.
Laten we nu eens onderftellen, dat die Schuit te Amjlerdam, om
naar Rotterdam te varen , met zooveel koorn geladen wordt, als
ze voeren kan, of totdat de Water-lijn wordt LL. Ik zeg, dat die
Schuit, zoohaall als ze uit de gragten met zout Water in gragten
met vers Water komt, zal zinken , omdat een Volumen van vers
Water LZL zoo zwaar niet zijnde , als hetzelfde Volumen van
zout Water, de verbeelde Oppervlakte IS ki het verfe Water, die
het onderfteunt, de Schuit niet kan dragen, die zoo zwaar is, als
dergelijk Volumen van zout Water, dat is, tuffen een 30«« en 40«'
gedeelte zwaarder. De Schuit zou derhalve dieper zinken, om een
grooter gedeelte in 'tWater te hebben; maar dewijl ze onderfleld
wordt reets gelijk te zijn met de Oppervlakte van het Water, kan
ze niet dieper zinken , zonder Water in te krijgen , en naar den
grond te gaan. Om dit voor te komen , moet men niet uit het
zoute in het zoete Water komen, of men moet 'eerft het Vaartuig
voor een gedeelte ontladen, totdat het rijze (bij voorbeeld een 30^®
gedeelte) en de Water-lijn mm worde. Wanneer het dan in vers
Water komt, zal het zinken tot LL, en niet dieper gaan, zijnde
het Volumen van Water /Z/ even zwaar, als het Volumen nXn
van zout Water.
Hieruit volgt ook, dat een groot Schip in een Dok zoowel zal
vlotten , als in de volle zee , mdien het Dok van 'tzelfde zoute
Water voorzien is. Ia indien men een Dok van dezelfde gedaante
kon hebben, als het Schip , alleenlijk met een Kwartier Duims
Ruhnte rondom de kanten en den bodem van het Schip, zou de
kleine Hoeveelheid van Water , welke die ruimte vulde, het Scliip
doen vlotten. Dus zou een Ton of twee Waters een Scliip van
1000 Ton dragen. Dit kan door de volgende Proef opgehelderd
worden.
Ff 3
2 3 O Betrekkelijke Zwaarte van Lighmnen in Vloeijïofenl
VL PROEF.
Het hooge Glas AB {Flaat XXV. Fig. 4.) houdt ontrent twee
^FifY' ^quot;^^^^'ters, en weegt ontrent een Pond. Zet in hetzelve het ge-
wigt B van twee Ponden, en zet het te drijven in het groote Glas
IK ontrent half vol Water. Neem dan waar, hoe ver het hoo^e
Glas AB zmke beneden de Oppervlakte van 't Water SS, en geef
er een Merkje aan, gelilk jj. Neem 'er dan het hooge Glas AB
, 5n zet het met het gewigt B in het hooge Glas CDE {Flaat
^V Fig. j.) hetwelk zoo weinig grooter is, dan het hooge
Olas AB, dat het 'er maar even in gekoken kan worden, blijven-
de met meer, dan ontrent een 4,0quot;^ gedeelte van een Duim Ruim-
te even tullen de Glazen, terwijl 'er ontrent twee Oneen Waters
orider mhet buitenlle Glas zijn, waterpas met de Lijn LL. Het
Glas AB zal m het Glas CDE zinken, totdat het Water van den
bodem rijze tot ^ j, het Merk aan 't Glas AB, en daar zal het
Z Zn''nbsp;'^O'^gt® drijven, als in
het groote Glas van F^g. 4.. Dit bewijft, dat het niet de Hoeveel-
heid, maar de hoogte van 't Water is, 'twelk het drijvende Schip
doet vlotten Dit kan men vergelijken met de Water - blaasbalg,
Les VII. N'. 18. bladz. 132. gebruikt tot verklaring der Wonder-
ftelhng van de Waterweging. Zie Flaat XI. Fig^i. alwaar lp,
de hoogte van 't Water m de Pijp lp I, moet vermeenigvuldigd
worden door den Voetfteun van het Water in den Blaasbalg, om
de geheele Kragt van het opftootende Water te vinden Deze
Kragt wordt hier Plaat XXV. Fig. ^ gevonden door SE T de
hoogte van de rolronde korft of fchil f te vermeenigvuldigen
door den Voetfteun van 't Water in E. Deze Uitkomft (Prodh^
IS m Volumen evengelijk aan het ingedompelde gedeelte van
AB, en m gewigt aan dat Glas met het gewigt B, dat 'er in
Itaat.
Hier uit kan men ook een manier vinden om het gewikt het
Volumen en de foortonderfcbeidende Zwaarte te ontfekken v^
eenigerlei lighaam, dat foortonderfcheidenlijk hgter is, dan Water,
laat
-ocr page 303-Iaat het zoo onregelmatig wezen, als het wil, 2;onder het lighaam ix.Lw.
zelf te meten , of te wegen. Het gefcliiedt op deze wijs. Het
ligliaam in een vat vol Water boven op het Water gelegd zijnde,
ftoot 'er zekere Hoeveelheid van Water uit, welke gewogen zijn-
de de Zwaarte van het lighaam geeft. Het lighaam , zoo diep
neer geduwd zijnde, dat het geheel onder Water zij, ftoot zekere
Hoeveelheid van Water uit het vat, welke gemeten zijnde, het
Volumen van het lighaam geeft. Gelijk dan het gewigt van de
laatfte Hoeveelheid van Water is tot het gewigt van de eerfte Hoeveel-
heid van Water, zoo is de foortonderfcheidende Zwaarte van Water
tot de foortonderfcheidende Zwaarte van het lighaam.
Deze bedenkingen leiden ons natuurlijk tot het Voorftel, dat Ar-
chimedes Voorftel genoemd wordt.
8. Men verhaalt, dat Hiè'ro Koning van Sirakufe, aan een Kun-
ftenaar een zekere Hoeveelheid van Goud gegeven hebbende , om
'er hem een Kroon van te maken , de Kunllenaar het Goud met
Zilver lojeerde, gelijk het met Zilver of Koper noodzakelijk gelo^
jeerd moeft worden, maar 'er een CTooter Hoeveelheid van ^Iver
onder mengde, dan noodig was, oen Koning voor zooveel Goud
fiiuitende. Toen de Kroon t'huis gebragt werd, zag de Koning,
dat hij gefnoten was, en niet wift, voor hoeveel; maar, dewijl hij
frooten zin had in de Kunft, die 'er in 'twerk uitftak , wilde hi)
e Kroon niet laten finelten , of op eenigerlei wijs ontfieren. Hij
begeerde dan, dat Ar chimedes uit zou vinden , hoeveel Goud en
hoeveel Zilver 'er in de Kroon waar. Archimedes, langen tijd ver-
geefs overdagt hebbende , hoe hij die zwarigheid op zou loflen,
vond het eindelijk bij geval: want in een Badkuip gaande, die vol
Water was, merkte hij op, dat het Water, 'twelk zijn hghaam uit
de Kuip deed overloopen , in Volumen evengelijk zijn moeft aan
2:ijn lighaam, en dat hij dus ook het Volumen van de Kroon ('twelk
het eerfte was, dat liij weten moeft) kon vinden door dezelve in
een vat vol Water te fteken, en het overgeloopen Water te meten.
Hij was met deze bedenking zoodanig in zijnen fcliik, dat liij, ver-
getende, dat hij naakt was, uit zijne Badkuip fprong, en buiten's
huis liep, uitroepende '^ugjjjc^t , «u§gt;,3tst, ik heb 'tgevonden, ik heb't
gevonden, gelijk fommigen vertellen, die zig verheugen, wanneer ze
eens
-ocr page 304-IX. Les. eens konnen toonen, dat Wiskunftenaars en Filofofen dikwijls van
huis zijn; maar anderen zeggen, dat hij een Hekatombe aan Jupiter
opofferde, of een offerande deed van honderd offen, tot Da^baar-
heid dat hij hem deze bedenking had ingegeven. Wat hier ook
van ziin mag, hij ging dus voort in zijn onderzoek. Hij nam een
Pl.XXV. rolrond vat, gelijk AB {Plaat XXV. Fig. 6.) groot genoeg om
de Kroon K met eenig Water boven dezelve te bevatten, en vul-
de hetzelve met Water tot de hoogte van zeker Merk , bij voor-
beeld WW^ en zette van daar opwaarts andere Merken, om te
weten hoeveel, of hoe groote Hoeveelheid van Water boven WW
zou rijzen door het infteken van lighamen in 't Water , hetwelk
veel beter manier was, dan het Water boven over 't vat te doen
loopen, omdat het, dus voor een gedeelte aan 't vat blijvende han-
gen , zoo naaukeurig niet gemeten kon worden. Hij maakte een
gouden Kloot G, net zoo zwaar, als de Kroon, en een zilveren
Kloot Z , ook net zoo zwaar , als de Kroon, en merkte aan ,
dat, indien de Kroon geheel viin Goud was, de gouden Kloot het-
zelfde Volumen moeft hebben, als de Kroon, en derhalve, in 't
Water gehangen zijnde, het Water net zoo hoog moeft doen rij-
zen, als de ingehangen Kroon; maar indien de Kroon geheel van
Zilver was, de zilveren I^oot, in 't Water gehangen zijnde, het
zelve niet hooger zou doen rijzen , dan de ingehangen Kroon; en
indien
(2) Het Voorftel, dat Archimedes op-
lofte door het vinden van de Hoeveelheid
van Goud in de Kroon,kan dus uitgedrukt
worden.
Een meng/el van twee Métalen gegeven
zijnde, moet 'er gevonden worden, hoeveel
'er van elk Metaal in 't meng/el zij , in-
dien de Digtheid [Denfity] der Metalen,
en de Digtheid van 't mengj'el bekend is.
Laat de Digtheid van Stof van de Me-
talen zijn AB, AD (Plaat XXV. Fig.-j.)
en de Digtheid van Stof van 't mengfel
A C. Laa't ook A L en LI zijn, gelijk het
Volumen van het eerfte en tweede Me-
taal in 't mengfel. Laten we ook ftellen,
dat door het trekken van de noodige Lij-
nen voltooid zijn de regthoekige Ramen
af, LH en AG.
Het gewigt van 't eerfte Metaal in 't
mengfel kan verbeeld worden door den
regthoekigen Raam AF. In dit geval
verbeeldt de regthoekige Raam L H 't ge-
wigt van het tweede Metaal, en de Fi-
guur ABFMHIA verbeeldt het gewigt
van 't geheele mengfel. Dit wordt ook
verbeeld door den regthoekigen Raam
A C GI, die om die reden evengelijk is aan
de gemelde Figuur.
Fig. 7.
Van weerskanten afnemende de Figuur
ACNMHIA, die gemeen is aan beide,
blijven 'er over de evengroote regthoeki-
ge Ramen BN, NH, welker Zijden weer-
keerig evenredig zijn,zijnde FN tot NM,
gelijk NG tot NC, dat is, gelijk LI tot
A L. Derhalve heeft F M tot F N de-
zelfde Evenredigheid, als AI tot LI.
Derhalve is het Volumen van het meng-
fel tot het Volumen van het tweede Me-
taal
233
indien de Kroon van Goud en Zilver was, in zekere Evenredigheid ix. Les.
onder elkander gemengd, die Evenredigheid aangewezen zou wor-
den door de hoogte, waartoe de Kroon het Water zou doen rijzen
hooger, dan het Goud, en lager, dan het Zilver. Den gouden Kloot
dan in het Water , 'twelk in 'tvat Itond op het Merk WW, heb-
bende laten zakken, deed dezelve het Water rijzen tot bevat-
tende de Ruimte WW bij voorbeeld een Pint Water. Het
Goud uit het Water genomen hebbende, liet hij 'er het Zilver in-
zakken , 'twelk het Water deed rijzen tot ss, bevattende de Ruimte
WW twee Pinten Water. Vervolgens de Kroon in 't Water
latende zakken, deed dezelve het rijzen tot cc, bevattende de
Ruimte cc WW anderhalve Pint. Zijne waarnemingen gedaan heb-
bende, redenkavelde hij aldus; indien de gouden Kloot een Pint
Water doet rijzen, en de Zilveren Kloot twee Pinten, zal de helft
van den gouden Kloot een halve Pint, en de helft van den zilve-
ren Kloot een Pint doen rijzen; de helft van den gouden en de helft
van den zilveren Kloot bij elkander voegende, zullen ze te famen
anderhalve Pint doen rijzen, bij gevolg moet de Kroon half Zilver en
half Goud wezen. Op wat wijs men allerlei Evenredigheid van Goud
en Zilver tot elkander kan ontdekken, zal ik onder in de Aanteeke-
ning aanwijzen (2).
taal in 't mengfel, gelijk het Verfchil der
Digtheden van Stof tullen het eerfte en
tweede Metaal tot het Verfchil der Digt-
heden van Stof tuften het eerfte Metaal
cn 't mengfel.
Maar het gewigt van 't geheele mengfel
is tot het gewigt van het tweede Metaal
in het mengfel in een Reden, die famenge-
fleld is uit de Digtheden van Stof van 't
mengfel en het tweede Metaal , en uit
het Volumen van het mengfel en 't Volu-
men van het tweede Metaal in 't mengfel,
dat is, gelijk dc Uitkomft [Prodaa] van
de Digtheid van Stof van 't mengfel, ver-
meenigvuldigd door het Verfchil der Digt-
heden van Stof van de Metalen, is tot de
Digtheid van Stof van het tweede Me-
taal , vermeenigvuldigd door 't Verfchil
der Digtheden van Stof tuffen het eerfte
Metaal en 't mengfel.
Deze Oplofïïng is gegrond op de onder-
ftelling, dat elk der Metalen zijn geheel
Volumen behoudt in 't mengfel: want in-
dien eenige deeltjes van het ééne indrin-
gen in de Poriën van het andere, zal de
Oplofting niet naaukeurig zijn : want nie-
mand kan met zekerheid zeggen, dat 'er
in alle mengfels van Metalen maar een
aanvoeging is van de kleine deeltjes tegen
elkander, omdat de Digtheid van Stof
van rood Koper vergroot kan worden door
'er Tin meê te fmelten: want Klok-fpijs
en Kanon - fpijs, een mengfel dezer twee
Metalen in verfchillende Evenredigheid ,
is foortonderfcheidenlijk zwaarder , dan
rood Koper, en daarom zou ik deze Op-
loffing voornamenlijk aanprijzen ontrent
Goud en Zilver.
2 34nbsp;Ware en hetrehkelljke Gewigten
IX. Lcs. p. Indien twee lighamen, foortonderfcheidenlijk zwaarder, danWa-
ter, maar van verfchillende foortonderfcheidende Zwaartens met be-
trekking tot elkander, in de Lugt in Evenwigt zijn, zullen ze, in
Water neergelaten wordende, hun Evenwigt verliezen, en dat lig-
haam zal zwaaril wegen, 'twelk de grootHe foortonderfcheidende
Zwaarte heeft.
VOORSTEL.
lo. Be foortonderfcheidende Zwaarte van een Vloeißof en van
twee lighamen, het ééne zwaarder, en het andere ligter, dan Wa-
ter, bekend zijnde, te vinden, in welke Evenredigheid van gewigt
dezelve gemengd of famengevoegd moeten worden, om derzelver meng-
fel of famengevoegde Maffa dezelfde foortonderfcheidende Zwaarte
te doen hebben, als de Vloeißof
Laten we onderftellen , dat 'er vereift wordt te vinden, hoeveel
Kurk men moet voegen bij een menfelijk lighaam, dat 15-0 ft weegt
om het dezelfde foortonderfcheidende Zwaarte te doen hebben, als
Water. Laten we eerft door bekwame proeven zoeken de foorton-
derfcJieidende Zwaarte van deze drie zelfïlandigheden, die in verge-
lijking met elkander dus in getalen uitgedrukt kan worden ; liet
menfehjke lighaam 10, Water 9, Kurk 2i. Laten we dan zoeken,
hoe derzelver Volumens van even zware gewigten in vergelijking
tegen elkander uitgedrukt moeten worden; en men zal vinden dat
ze weerkeerig dusdanig zijn, het Volumen van 't menfelijke lichaam
9, het Volumen van 't Water 10, 't Volumen van de Kurk 40.
Dan
C 3 ) Laat de foortonderfcheidende
Zwaartens uitgedrukt worden door deze
Letteren,
De Vloeiftof = u.
Het zware lighaam = to.
Het ligter lighaam = f.
Derzelver betrekkelijke Volumens van het-
zeltde gewigt zullen weerkeerig evenredig
zijn aan die Uitwijzers [Exponents], en
daarom können ze dus uitgedrukt worden,
Vloeiftof =TO,
Zwaar lighaam = m,
Ligter lighaam = waarvoor
we in de plaats zullen ftellen s.
Indien dan het volftrekte gewigt van
één van de hghamen bekend is , gelijk
hier het zwaarfte, zullen we dat noe-
men b, en het onbekende gewigt van 't
ligter hghaam x Derzelver Volumens
zullen uitgedrukt worden door huenxs;
en
-ocr page 307-i'i
»•SÄ*' rnbsp;J .-.m»nbsp;».
'Vi
il
ii
Px.jcxvi.
-ocr page 309-Dan zal het Voorftel, door de volgende Werkingen opgeloft wor-
den. Vermeenigviildig het gewigt van 't zware lighaam (namen-
lijk het menfelijke ligiaam) door het getal, 'twelk deszelfs Volu-
men uitdrukt, en trek die Uitkomft af van 't gewigt van dat lighaam,
vermeenigvuldigd door deszelfs foortonderfcheidende zwaarte, en ver-
deel dat Verfchil door het Verfchil tuften het Volumen van de Kurk
en 't Volumen van het Water, en gij zult het gezogte gewigt van
Kurk krijgen,nbsp;het gewigt van Kurk.
Hieruit volgt, dat, indien 'er een grooter gewigt van Kurk bij een
menfelijk lighaam gevoegd wordt, hetzelve nooit zal zinken.
Indien het menfelijke lighaam niet dieper, dan tot aan den hals in 't
Water gedompeld wordt, wanneer men de Proef neemt, om deszelfs
foortonderfcheidende Zwaarte te onderzoeken , en men een ftuk Kurk
vindt, dat genoegzaam is, om het in dien ftand op te houden, kan
dit Voorftel van gebruik zijn, om het noodige gewigt van Kurk te vin-
den, om een bekwamen toeftel te maken, om de Kunft van zwemmen
te leeren. In de Aanteekening wordt dit Voorftel volgens de Algebra
[o/ Stelkunjl'l op tweederlei wijs opgeloft (3).
IX. Let,
en derzelver geheel Volumen door hu xs
moet evengelijk zijn aan het Volumen van
een even zwaar gewigt van Water b ia
xw, waardoor we deze Vereffening krijgen,
bu-^-xs — hw xw, welke gezuiverd
zijnde de Waarde geeft van x.
bw—bu = xs—xw. Anders,
fcw—hu
hetwelk te vinden ftond.
-w
Anders,
Laat het gewigt van 't zware lighaam
zijn = ft, van de Kurk =x, en de foort-
onderfcheidende Zwaartens van het zware
lighaam b-io, van de Kurk , van
het Water = 9.nbsp;, ^
Dewijl de gewigten zijn, gelijk de foort-
onderfcheidende Zwaartens , vermeenig-
vuldigd door de Volumens, zijn de Vo-
Gg 2
-ocr page 310-Ware en betrekkelijke Gewigten
VIL PROEF.
Aan den draad, vaftgemaakt aan den haak V. (Plaat XXVI Fig.
I.) van de Schaal B van een Balans moet men hangen een rond Plaat-
je van Lood g, en aan den draad van de andere Schaal A. een rond
Plaatje van geel Koper b. Indien het dezelfde Middellijn heeft, als
het Lood, moet het iets dikker zijn, om even zwaarte wegen, als
het Lood. Wanneer men ze laat zakken in de twee hooge Glazen met
quot;Water E en F, zal het Lood g overwegen; maar indien men het E-
venwigt herftelt door gewigt te brengen in de Schaal A, zal het E-
venwigt weêr verloren zijn, zoo haall de lighamen uit het Water in
de lugt gekomen zijn.
II. Dit bewijft, dat lighamen van verfchillende lbortondeffcheidende
Zwaartens, in eenigerlei Vloeiftof even zwaar wegende, hun Even-
wigt verliezen, en dat lighaam, 'twelk foortonderfcheidenlijk ligtft is,
over zal wegen, wanneer ze in een ligter Vloeiftof, of in een lugtle-
dige Ruimte, gebragt worden (4.).
JX. Les.
Pl.
XXVL
Fig. I.
lumens, gelijk de gewigten, verdeeld door
de foortonderfcheidende Zwaartens, dat is,
~ en — zullen verbeelden de Volumens
10 9
van het zware lighaam en van de Kurk;
weshalve derzelver famengevoegd Volu-
het-
men zjin zal — —=-ï—■
10 9 90
welk, vermeenigvuldigd door 9 (de foort
onderfcheidende Zwaarte van 't Wa-
ter) moet maken een gewigt van Water
-==— evengelijk aan het gewigt
10
zoo is
30
Verder, om de Evenredigheid te krijgen
van 't Volumen van Kurk tot het Volumen
van het zware lighaam, dewijl deze Vo-
lumens zijn, gelijk de gewigtèn, verdeeld
door de foortonderfcheidende Zwaartens,
en
j
of 2-,of-,
9' 9'
zullen ze zijn, gelijk ^
2^25
.20
of
gelijk 15 tot 2,22 enz.
gelijk 135 tot 20.
van 'tlighaam en de Kurk = b x.
Weshalve gb-h^ox—iob-t- lox;
Dat is 20x=b
b .
en wanneer b is= i^ofß,
(4) Uit deze befchouwing kan men een
boertige vraag ernftig beantwoorden , na-
menlijk wat zwaarll zij een Pond Veren,
of een Pond Lood? Zet een Pond Lood
in de Schaal van een Balans, en leg zoo-
veel
12. Laat, in plaats van de Plaatjes van Lood en geel Koper, g een ix, ics.
goede en b een valfè Guinie zijn, die even zwaar weegt, als de goe-
de, en daarom iemand bedriegen zou , die ze op de gemeene Goud-
Iciiaal beproefde, gehjk ze zelfs op den Toets-fteen doen zou, indien
ze van gering Metaal was, en met Goud overtrokken. Wanneer men
deze Guinies in 't Water laat zakken, zal de goede Guinie overwegen,
omdat de valfe Guinie van grooter Volumen zijnde, dewijl ze dikker
gemaakt is (omdat ze anders niet zwaar genoeg zijn zou, om op de
Goudfchaal proef te houden) meer van haar gewigt in Water moet
verliezen, dan de goede.
Uit de verfcheiden voorgaande befchouwingen volgt, dat de gewig-
ten, die men gemeenelijk gebruikt, niet waarlijk zijn, 'tgeen ze ge-
noemd worden, omdat, dewijl de Lugt weerftand biedt, dat gene,
dat men een Pond noemt in de Lugt, een Pond is en zoo veel meêr
als een evengroot Volumen van Lugt weegt; dat is, indien een Pond
gewigt van gegoten geel Koper in een lugtledige Ruimte was, zou het
een Pond en één Grein wegen, omdat een Grein Lugts in Volumen
evengelijk is aan 31 Teerhnglè Duimen, welk het Volumen is van een
Pond gewigt van gegoten geel Koper, en dat Grein wordt 'er byge-
voegd, om den Weerftand te overwinnen, dien het Naamgewigt in de
Lugt
veel Veren in de andere Schaal, dat ze
met het Lood een Evenwigt maken. Dan
kan men veihg zeggen , dat die Veren
zwaarder zijn , dan het Lood , omdat,
wanneer 'er zooveel Stoffelijkheid in de
gedaante van Veren, als het Lood bevat,
in de Schaal gelegd is, de Veren dan zoo-
veel van haar gewigt in de Lugt verliezen,
als een evengroot Volumen van Lugt
weegt (bij voorbeeld i van een Once, ter-
1 Lood maar één Grein verlieft) en
derhalve moet 'er nog een hand vol of twee
kÏ^üquot; de Schaal gelegd worden,
om het Evenwigt te herftellen, dat door
het Volumen der Veren verloren wordt.
maaktnbsp;Verfchil
, zou men zien
dat de Veren waren, hetgeen ze waarlijk
z.jn, namemijkzwaarderfdan het Lood.
Dit zal beter opgehelderd worden door
de volgende Proef.
In het glazen Ontvang-glas ELL Pt.
(Plaat XXVI. Fig. 2.) ftaande op de XXVI.
Plaat van de Lugt-pomp LL, hangt aan i.
het Inftrument DE een juift Balansje ab,
in ééne van welker Schalen ftaat een On-
ce van Lood p, en in de andere een
Teerling van Kurk c, die het in Evenwigt
houdt. Op het uitpompen van de Lugt
uit het Glas, zal de Kurk c overwegen,
en wanneer 'er de Lugt weer wordt inge-
laten , zal het Evenwigt herfteld wor-
den, omdat de wederkeerende Lugt weêr
onderfteunt, hetgeen de Kurk meêr aaa
Stof heeft, dan het Lood.
IX. Lcs. Lugt verlieft. Hetzelfde is waar ontrent alle andere gewigten; maar
die juiftheid wordt in het gemeene gebruik over 't hoofd gezien ( j ).
13. De Water-wegers Balans is een Inftrument om in de Praktijk
te brengen 'tgeen in de voorgaande Stelling bewezen en verklaard is,
waarmeê de bekwame Proeven met veel Ipoed en naaukeurigheid ge-
nomen konnen worden, om volgens de Waterweging een vergelijking
te maken van vafte lighamen met elkander, van Vloeiftoften met el-
kander , en van Vloeiftoffen met vafte lighamen. Dit Inftrument be-
ftaat uit de volgende deelen, afgebeeld door de 3''%nbsp;en 6''« Fi-
guren van Flaat XXV^I.
Fig. 3. AB is een juifte Balans, overgaande met een klein ge-
deelte van een Aas. Aan deze Balans is een lange Evenaar D, wap-
door men te ligter zien kan, of de Balans waterpas hange, en de lig-
hamen in Evenwigt zijn.nbsp;Aan
Pl.
XXVI.
Fig. 3,
(5) Dewijl uit het gezegde volgt, dat
hij, die in llordig Weer, wanneer de Lugt
ligt is, gewerkt Goud koopt op het ge-
wigt van Koper, eenig klein voordeel
heeft in verge ijking van hem, die 't koopt,
wanneer de Lugt zwaar is, en integen-
deel die Diamanten koopt voordeel heeft,
wanneer de Lugt zwaar is, zullen we hier
eens aantoonen, waar dat voordeel in be-
lla. We zullen eerft in 't algemeen aan-
merken , dat , hoe een lighaam foorton-
derfcheidenlijk ligter zij, hoe het meer
bijgevoegde Stof moet hebben , om een
Evenwigt te maken met een lighaam, dat
foortonderfcheidenlijk zwaarder is ; en
wanneer de Lugt veel zwaarder is gewor-
den, gelijk men zien kan op de Barome-
ter , onderftel een tiende gedeelte, zal
het nog meer van zijn gewigt verliezen,
dan zijn Tegenwigt, naar Evenredigheid
dat het foortonderfcheidenlijk ligter zij,
'twelk het Evenwigt moet verfchrikken,
dat niet herfteld kan worden zonder Stof-
te voegen bij het foortonderfcheidenhjk
ligter hghaam. Dus zal dan , wanneer
Goud gewogen wordt met Koper in ftor-
dig Weer (bij voorbeeld wanneer de Ba-
rometer ftaat op 28 Duimj het Koper
ligter worden in zeer fchoon Weer (bij
voorbeeld wanneer de Barometer ftaat op
31 Duim , en de foortonderfcheidende
Zwaarte van de Lugt vergroot is) en
daar moet meer gevoegd worden bij het
Koper (dat is, de gewigten moeten meer
in naam worden) om een Evenwigt te
maken tot nadeel van den kooper van
Goud. Integendeel, dewijl Diamanten
foortonderfcheidenlijk ligter zijn, dan het
Koper, waarvan de gewigten gemaakt
worden , moet 'er in zeer fchoon Weêr
Stof bijgevoegd worden aan de zijde der
Diamanten (dat is, daar moeten Diaman-
ten bijgelegd worden) om het Evenwigt
te herftellen zonder meer gewigts te noe-
men, fchoon de Diamanten in Hoeveel-
heid vermeerderd zijn, tot voordeel voor
hem, die ze op zulken tijd koopt; maar
een voorbeeld zal tot bewijs verftrekken,
hoe gering de winft zij in zulke gevallen.
Eerfi ten aanzien van Goud. 'Dewijl de
koperen gewigten , die men gemeenelijk
gebruikt, van Pot-metaal IPot-metal']
gemaakt zijn, waarmeê Lood gemengd is,
zijn ze foortonderfcheidenlijk zwaarder,
dan gemeen geel Koper. Hierom zullen
we om 't gemak in 't rekenen onderftellen,
dat dat Metaal de helft van de foortonder-
fcheidende Zwaarte heeft van Keur-gond.
Een
-ocr page 313-Am het Schaaltje S hangt van onderen aan een Paards-haair Tö^ ix r
de Glas-bobbel G, die foortonderfcheidenlijk zwaarder zS Let
dan eenigerlei Vloeillof, uitgezonderd Kwikzilver. Aan A h?t an'
dere end van den Balk, hangt een koperen Schaaltje E, hetwelk een
Tegenwigt is van den Glas-Bobbel G, wanneer dezelve onder Wa-
ter hangt ; maar wanneer de Glas-bobbel buiten het Water han^t,
S ''nbsp;op E gelegd worden, om hem in Evenwigt^e
houden welk gew^t evengelijk zijn zal aan 'tgeen de Glas-bobbel
m Water verheit, cfat is, aan een Volumen van Water evengroot,
als de Glas-bobbel, welk Water we hier onderftellen zullen Re^en'
^^s-bobbel m Evenwigt hangt, wanneer het met Regen-water
p^ild is, dient, om 'er cfe ééne Vogt na de andere in te gieten
welker foortonderfcheidende Zwaarte men onderzoeken wil Het komt
Em Volumen van Goud zoo groot, als
een Pond geel Koper gewigt, weegt twee
l'onden, en verlieft een Aas van zijn ge-
wigt m de Lugt in flordig Weer, wanneer
de Barometer op 28 Duim ftaat. Een ge-
wigt van geel Koper zoo zwaar, als dit
Goud , is in Volumen zeven teerling!^
Duim, en verlieft daarom twee Azen van
zijn gewigt in de Lugt, wanneer de Ba-
rometer op 28 Duim ftaat.
. Deze twee Metalen zijn in Evenwigt
m flordig Weer; maar het Weer helder
en de Lugt zwaarder wordende, ter-
wijl de Barometer op 31 Duim ftaat, is
pet Evenwigt verloren, de Schaal met het
J:joud doorflaande: want nu verlieft het
youd maar ^^ van een Aas meer, dan het
aeed m t vorige Evenwigt; namenlijk een
terwijl het geel
her cPvAf ^^^nbsp;verlieft, dan
het tevoren deed, namenlijk twee Azen
m?n X Vp ' het Goud verheft, moet
Z om 17Enbsp;bij het geel Ko-
flen'pn ntnbsp;dit geval te her-
I
I het Goud op twee Stuivers het Aas gere-
kend, of een gedeelte van 115200.
Uitrekening ten aanzien van Diamanten.
Indien men tegen twee Pond geel Koper
gewigt in de andere Schaal, in plaats van
Lroud, Diamanten legt, zal derzelver Vo-
lumen ontrent drie maal zoo groot zijn
als dat van 't geel Koper, namenlijk in
een weerkeenge Evenredigheid van der-
zelver foortonderfcheidende Zwaarte.
Het geel Koper dan van zijn gewigt in
flordig Weer twee Azen verliezende,zul-
len de Diamanten van haar gewigt zes A-
zen verhezen.nbsp;o 0 ^
rnbsp;^^^^nbsp;Evenwigt: in
fchoon Weer, wanneer de Barometer op
31 Duim ftaat, verlieft het geel Koper
2/3 Azen van zijn gewigt, en de Dia-
manten verhezen 6/5 Azen , zoodat het
Evenwigt verbroken worde door van
een Aas, hetwelk niet herfteld kan quot;wor-
den, zonder van een Aas bij te doen
aan de zijde van den Kooper, in waardij
evengelijk aan ontrent één gedeelte van
288000.
(6) Men gebruikt Paards-haair, om-
dat het dezelfde foortonderfcheidende
Zwaarte heeft, als Water.
IX. Les. 'er niet op aan, hoe groot, of hoe klein het Glasnbsp;Gla^;
bobbel daar maar vr^elijk in kan zakken zonder ^ ^
raken, omdat men van elke Vogt, die men beproef , ^ een V
lumen van de ééne Vogt, evengroot als de Gla -bobbel, ^^igeli,^^
teP-en een evengroot Volumen van een andere Vogt. ^i) voorbeeld
SSi men het amp;las I vult met rooden Poort-wijn, zal de Glas-bobbel
daar In^ nk^^ totdat men deszelfs Evenwigt herftelle met lo Grem
ll;quot;het Schaaltje E te leggen hetwelk bewijft, f.
is, dan Regen-water lo gedeeltens m looo, of een honderdlte ge
deelte. Iiidien het Glas 1 gevuld geweeft was met proefhoudei^de
Brandewijn, zou'er 77 Grem gelegd hebbennbsp;iin (of
Schaaltje E om het Evenwigt te herftellen, omdat Brandewijn (ot
prÄdendeGeefte^ Jdeeltens in looo, of ^V,
kn Regen-water. Integendeel zou G in een dikker Middelftof ij-
zen Bij voorbeeld indiln het Glas I met Zeewater ge.mld wordt,
wordt de Glas-bobbel te ligt, en daarom moet 'er 26 Grem m liet
Schaaltje S gelegd worden, om het Evenwigt te herftellen, hetwelk
bewijft, dat Zeewater 26 gedeeltens in 1000, of tV, zwaarder is,
dan Regenwater, of dat men 1026 Kwaarts Regenwater moet heb-
ben, om zoo veel te wegen, als 1000 Kwaarts ZQQw^tQr-
dm de foortonderfcheidende Zwaarte te vinden van vafte lighamen,
en dezelven te vergelijken tegen elkander, en tegen Water ot eeni-
ge andere Vloeiftamp;, moet men zig van den volgenden toeltel van de
Water-w^egers Balans bedienen.
K r Plaat XXVI. Fig. 4.) is een glazen Emmery , waarm men
XXVI. de vafte lichamen plaatft, die men wegen wil, welk Emmertje met
zijn hangende ftuk H in Evenwigt is met het tevoren gemelde Schaal-
tie aan het andere end van de Balans.nbsp;1 • 1
^ De Balans ADB is dezelfde, als in Figuur 3o beweegbaar m haar
^SS Hghaam in het Emmertje in de Lugt pwogen hebbende
door deszelfsnbsp;op het Schaaltje E te leggen, zoo fchrijt
deszelfs sewigt op. Weeg het dan in Water, om te vmden, hoe-
quot;tfan lijn^gewigt verloren hebbe; maar dewij met alleen tó
vafte lighaam, dat men onderzoekt, maar ook het glazen E™ertjo
zelf vaS zijn gewigt verlieft, wanneer het in 't Water zinkt moet
gij het Emmertje dat gewigt weerom geven, 'twelk het verlieft door
i''
-
fr ■■■.»ff???
li'm
-ocr page 316-jy.4-
s .
«r-
i i
fr
ri
t,
I
Ki
t
m
X..
Afc : jB
e^f
4
^
j
Aîlijl
J^^. 8 .
'S
A/
iW
^ I
iul
: B
het zinken in 't Water, om het lighaam, dat 'erin legt, alleen te on- tv i
derzoeken. Dit gefdiiedt door behulp ^an het ftuk F,' Kelk ^et
zooveel weegt, ^als een Volumen van Water, evengroot, als het
Emmertp. Dit ftiik F, gefchoven zijnde aan liet hangende ftuk in
H, herftelt met alleen aan het Emmertje , 'tgeen het verloren had
door in 't Water te zmken, maar maakt ook een Schaaltje, om ge-
wigten m te leggen, om het Evenwigt te herftellen aan het vafte hg-
haam, dat m t Emmertje legt, en aan te wijzen, hoeveel het van zijn
gewigt in Water verloren liebbe. Figuur ^ vertoont het Emmertje p,.
m t Water gezonken m het Glas I met het bijgevoegde Schaaltje F,
gefchoven aan het liangftuk H.nbsp;amp; ^ ^ x, ^^^^ ^
Een Guinie, en al het Keur-goud, is ontrent 18 maal zwaarder,
dan Water Om een verdagte Guinie op de Water-wegers Schaal
te onderzoeken, zoo weeg ze eerft in de Lugt in 't Emmertje, en ze
zal wegen 129 Azen, die geplaatft zijn in de Schaal E, Fig!Z Schuif
dan het Ituk F over H, en laat het Emmertje met de Guinie zakken in
liet Glas 1, Fig Dan zal het Emmertje een weinig uit het Water Fig lt;
rijzen uit hoofde van 'tgeen de Guinie verlieft; maar wanneer men
Aas m het Schaaltje F legt, zal liet Evenwigt herfteld zijn. 7 ■ Aas
IS het gewigt van een Volimien van Water, evengroot als de Guinie,
welk gewigt zij m het Water verheft. Wanneer men dan 129 rhet
getal van Azen m een Guinie) verdeelt door 71, zal men ontrent 18
krijgen, het we k zal aantoonen, dat het ftuk van Keur-goud is, om-
dat Keur-goud ontrent 18 maal zwaarder is, dan Water. Waiineer
men Aas aftrekt van 129, krijgt men 121^ Azen, of de Evenre-
digheid van 17 tot I, de betrekkelijke Zwaarte van de Guinie, of
liet gewigt, waarmeê ze m Water zal zinken. Indien de Guinie 8
Azen, of meer, verloren had , zou zulks bewezen hebben, dat de
oumie te veel gelojeerd was, dat is, dat ze van geen Keur-goud
^^nbsp;A^s had verloren, zou zulks getoond
11. Deel.
Hh
IX. Les.
Op dezelfde wijs is het gelegen met Zilver. Wanneer men een
ftuk Zilver weegt in de Lugt, en het bij voorbeeld loo Azen weegt,
en, in Water gewogen zijnde, lo Azen verlieft, zal men bevmden,
dat het lo maal foortonderfcheidenlijk zwaarder is, dan Water, en
dat deszelfs betrekkelijke Zwaarte is, gelijk 9 tot i. Dus kan men
Ertfen tegen elkander vergelijken, zijnde die de rijkfte, die het minfte
van zijn gewigt verlieft in Water.
NB. Wanneer men vele Ildamen op deze wijs te wegen heeft, is
het heft haar alle agter elkander in de Lugt te wegen, en hare ge-
wigten aan te teekenen, eer men haar in Water beginne te wegen,
omdat het laftig zijn zou het Emmertje zoo dikwijls te droogen. Men
moet ook zorgdragen, dat quot;quot;er geene Lugtbelletjes hangen aan de lig-
hamen , die in Water gewogen worden, dewijl dezelve haar ligter
zouden maken.
Ik heb een toeftel bij dit Inftrument gevoegd, om het nog juifter
te maken, sss (Flaat XXVI. Fig. 6.) zijn drie Schroeven, om den
Voet en den Standerd regt te zetten, en OM is een Pas-lood, wel-
kes punt, over het gaatje M hangende, aanwijft , dat de Standerd
P C net regtop ftaat. In het ftuk E O is een fleuf, om 'er door te
kijken tegen den Evenaar D van de Balans, drajende in de Inkepin-
gen C en
14.. Daar is nog een andere manier om de foortonderfcheidende
Zwaarte, of Dikte [Benßty] van Vloeiftoffen te vinden, namenlijk
met dezelven op elkander te doen perlen in een omgebogen Pijp, om-
dat, wanneer hare Perfingen evengelijk zijn, hare Diktens in een om-
gekeerde Reden zijn zullen van hare hoogtens.
Pl: Giet in de omgebogen Pijp A (Flaat XXVII. Fig. i.) zooveel
xxvn. Kwik, dat ze het onderfte gedeelte van dezelve vuile ter hoogte van
h en c. Giet dan Water in het ééne Been yan b tot e, en in het an-
dere Terpendjn-olij, totdat beide de Oppervlaktens van de Kwik b
Pt.
XXVI.
Fig. 6.
en c, even hoog zijn, hetwelk zijn zal, wanneer de Olij Haat op de ix l r
hoogte c d. Deze hoogtens dan be en cd, gevonden wordende te ' ^'
zijn, gelijk 87 tot 100, zullen de omgekeerde -Reden dezer Vloeiftof-
fen uitwijzen, dat is, aantoonen, dat de Dikte van Water is tot de
Dikte van Terpentijn - olij, gelijk 100 (de hoogte van den Terpen-
tijn-olij) is tot 87 (de hoogte van het Water.) NB. Dit kan ook
afgeleid worden uit hetgeen we in de VII. Les N°. 11, 12 en 13,
bladz. 118 tot 121. gezegd hebben.
Hier moet men zorgdragen, dat men geenen mifflag begaat met te
denken, omdat in deze Proefde Volumens der Vloeiftoffen in een
omgekeerde Reden zijn, gelijk derzelver Diktens, en gevolgelijk der-
zelver Hoeveellieden van Stof evengelijk zijn, dat daaruit volgt, dat,
om een evengroote Perfing te hebben op de Oppervlaktens van de
Kwik, de Hoeveelheid van Stof in de verfchillende Vloeiftoffen even-
gelijk zijn moet. Dit gebeurt alleen, wanneer de twee Beenen van
de Pijp dezelfde wijdte hebben. Derhalve moet men geen algemeen
beüuit uit dit bijzondere geval trekken: want de Kwik zal (door het
veranderen van de wijdte van de Pijp) evengelijkelijk geperft worden,
wanneer de Volumens der Vloeiftoffen evengelijk of Dngelijk zijn in
eenigerlei Evenredigheid. Het zijn de hoogtens, die de Dikte der
Vloeiftoffen moeten bepalen, die ze altijd in een omgekeerde Reden
zullen vertoonen, zijnde de Perfing altijd, gelijk deze hoogtens, ge-
lijk reets m de VII. Zes N°. 11, 12 en 13. bladz. 118. tot 121. be-
wezen is. Het Voliunen van 't Water is (Plaat XXVII. Fig. 2.) Pt-
evengelijk aan 't Volumen van den Olij; en in Fig. 3. is het Voliimên
van den Olij 10 maal grooter, dan dat van 't Water.nbsp;]]
243
De volgende Tafel is uitgerekend naai: Proeven, die met de Water-
wegers Balans naaukeurig genomen zijn.
Hh 2
244 Soortonderfcheidende Zwaarte van Vloeiftoffen
Fijn Goud
Keur - goud
Kwikzilver
Lood ——
Kapel - Zilver
Keur-zilver of groo-
te Keur
Gezuiverd rood Ko-
per - -
Gellagen geel Koper
Gegoten geel Koper
Staal --
Gemeen Ijzer —
Blok-tin---
Diamanten -
Fijn Marmer
Gemeen Glas
Albafl -
IX. Les.
Droog IJvoor
Droog Palmhout—
Zee - water
Gemeen helder Wa-
ter — —
Roode Wijn
Lijn - olij
ProefhoudendeGee-
ften of Brandewijn
Gaaf droog Eiken-
hout _ —.
Olij van Olijven —
weegt Oneen
Trooi-gewigt,
lo, 3^9273 =
9, 962625- =
7, 3844-11 =
984010=
U 8^0035; =
U ^^6769=
45 747121 =
4, 404273 =
4, 272409=
4, 142127=
4, 031361 =
3, 86ifip=
I5 7P33^7=
i, 429411 =
I5 360841=
O, 9884^6=
O, 962083 =
O, 5*43282 =
Oj 542742=
O, 5*27458=
O, 5*23766 =
O, 4PI591 =
O, 489268=
O, 489008=
O, 481569=
f van een
Grein,
of, 03000595=
TAFEL der yerfchillende foortonderfcheidende Zwaartens van
verfcheiden vaße lighamen en Floeißoffen.
Een teerlingfe Duim
van
Oneen Aver-
dupoids-gewigt.
11,365602-
10,930422 —
8,101753-
6,553885-
6,418324 —
6,096569-
5,208369-
4,832116 —
4,630300-
4,544505-
4,422979 —
4,236638-
1,834536 —
1,^68859 —
15493037 —
1,084477 —
1,055542 —
0,596057 —
0,594894 —
0,578692 —
0,574646 —
O,539345 —
0,536796 —
0,536569 —
0,528350 —
Het vergelijkende
gewigt der zeÜl
ftandigheden.
19639
18887
13999
11325
10090
10535
9000
8344
8001
7835
7642
7320
3400
2710
2579
• 1873
1823
1021
1017
1000
992
931
926
927
911
hl?
of 0,285 Greinen.
Het
-ocr page 321-Het gebruik van deze Tafel is wel duidelijk te begrijpen uit het- ix Les
geen ik reets gezegd heb; maar dewijl ik in deze Natuurkunde lie-
ver te omftandig zijn wil, dan iets onverklaard laten , zal ik een
voorbeeld of twee van derzelver gebruik geven.
Onderftel, dat het Plat van het dak van een huis gedekt moet
.-worden met Lood ter dikte van het lo-^« gedeelte van een Duim ,
zijnde de lengte van het Plat 40 Voet en de breedte 3J. Men wil
weten, hoeveel het Lood zal wegen, dat men daar toe noodig heeft.
Zoek eerft het Park [Area] van het dak, hetwelk is 1400 vier-
kante Voeten: want 35; x40 = 1400. Dewijl dan ééne Voet, welke
144 vierkante Duimen bevat, maar tV Duim dik is, moet dezelve
verdeeld worden door 10, om den Inhoud in teerlingfe Duimen te
krijgen; dat is 14,4. In de Tafel vindt men ój^^^SSf voor 't
gewigt van een teerlingfen Duim van Lood. Dit vermeenigvuldigd
door 14,4 geeft 945 37^912 voor 't gewigt van ééne vierkante
,Voet van het Lood, dat men noodig heeft. Dit weer vermeenig-
vuldigd door 1400 geeft 132127,6768 Oneen Averdupoids, welke
uitmaken 68 Kwmtalen, drie Vierde Kwintalen en zes Pond voor al
het Lood.
Indien men wil weten, hoeveel gewigt van rood Koper men noo-
dig zou hebben, om 'er dit dak meê te dekken ter dikte van 2V Duim, •
kan men het vinden door twee gemakkelijke Werkingen van den
Regel van Drien.
Gelijk 1132^, de vergehjkende foortonderfcbeidende Zwaarte
van Lood is:
Tot 9000, de foortonderfcbeidende Zwaarte van rood Koper::
Zoo is 68 Kwint, en en 6lfe, of 68,81 :
Tot het gewigt van rood Koper zoo dik, als het Lood, of ^4,
78 Kwint.
Maar dewijl het rood Koper maar -h van een Duim dik is, zeg ik,
Gehjk van een Duim is:
Tot h: :
Zoo is 5-4,78 Kwintaal:
Tot 22i Kwint, en 7 Ife.
Indien men dit dak wil dekken met Eiken-hout, een Duim dik, zeg ik,
Oehjk 9000, de foortonderfdieidende-Zwaarte van rood Ko-
per IS:
Hh 3nbsp;Tot
-ocr page 322-2^6 Soortonderfcheidende Zwaarte vanVloeiflofeny enz.
IX, Les,nbsp;Tot 927, de foortonderfcheidende Zwaarte van droog Eiken-
hout : :
Zoo is 22^ Kwint, en 7 fe:
Tot 2,35; Kwint, of 24 Kwint, en 11 fc.
Maar dewijl het Eiken-hout 24. maal dikker is, dan het Koper, moet
dit getal vermeenigvuldigd worden door 24, om het gewigt van Ei-
ken-hout te vinden, hetwelk zijn zal Kwint, en i(5 tb.
Dewijl ik eenige jaren geleden met Dr. Oliver te Bath eenige
Proeven heb genomen ontrent de foortonderfcheidende Zwaartens van
Wateren, heb ik dezelven op 'tverzoek van eenige goede Vrienden
liier laten volgen.
Het Glas-bobbeltje van mijne Waterwegers Balans woeg in Lugt
In onbezonken Rievier-water — -—— 1260
Een Volumen van Water = de Glas-bobbel 77^
De Glas-bobbel woeg in de volgende Wateren meer of minder, ge-
lijk hier volgt.
In Regen-water 1 Grein—, of minder.
Water van 'theete Bad, ongezegeld, i Grein 4--, of meer.
Water van'tKonings Bad, ongezegeld, li Gr.
Water van 'theete Bad, bij de Pomp gezegeld, 4- i Gr.
Water van 't Konings Bad, bij de Pomp gezegeld,-!- i Gr.
Water van 'theete Bad, heet uit de Pomp, — 3i Gr.
Brijloh Water -i- ^ Gr.
Roade Water 4- i Gr.
Holt Waternbsp;2 Gr.
Broughton Water 3 Gr.
Water van 't Konings Bad , heet uit de Pomp —« 3! Gr.
Water van 't Kruis-bad -i- i Gr.
Fan de werking van Lugt op Water door Verdikking en Ver^
dunning in Kunjl -fonteinen en eenige andere Werktuigen.
p,. ijf. De Fles A (Plaat XXVII. Fig. 4.) vol gaten in den bo-
xxvu. dem, in Water geftoken en halfvol geloopen zijnde, zal 'erhet
f«. 4.nbsp;° ,nbsp;_ O i ; 5 ^^^^
-ocr page 323-Water niet weêr uitloopen, indien men den duim houdt op derzei ix
ver mond B. De reden hiervan is, dat de buiten Lugt ioo fterk quot;
tegen de gaten perfende, als de Lugt in de Fles op het Water perft
het Water met kan vallen , zonder de Lugt in de Fles te verdun-
nen door het vergrooten van derzelver Ruimte ; en dan zou ze te
zwak zijn voor de bmten Lugt, die 'er tegen perft; maar indien het
Water eenige diepte had , bij voorbeeld van een Voet, als van W
tot X, den bodem van de Fles, zou het beginnen te loopen, tot-
dat de Lugt tV gedeelte verdund waar, omdat een hoogte van Wa-
ter van 32 Voet zooveel Kragt van Perfing hebbende, als de Lugt
(hetzij ze door hare Veerkragt, of, door haar gewigt werke) de
hoogte van ééne Voet Waters evengehjk is aan ^v gedeelte van de
lü-agt van de Lugt. Deze gevoegd bij de Kragt van 't Water in
de Fles maakt het y. gedeelte fterker in Kragt, dan de buiten
Lugt, die Weerftand biedt aan het uitloopende Water: maar indien
de Lugt in de Fles m omtrek gedeelte vergroot is door het ver-
lies van zooveel Water, heeft ze h gedeelte van hare Kragt ver-
loren, hetwelk vervuld zijnde door de Perfing van het Water, ge-
voegd zijnde bij derzelver eigen verminderde Perfing, is ze in Even-
.V^igt met den Weerftand van de buiten Lugt, en alles blijft in ruft.
16. Vul het Glas AB (Plaat XXVIL Fig, houdende ontrent p..
een Pmt, ten naaften bij vol met Water, dek deszelfs mond met het
Ituk papier dc, druk de hand ftijf op het papier, terwijl gij het Glas
met de andere hand H omkeert. Dan zal, wanneer het papier dc
in een waterpaften ftand is onder den mond van het omgekeerde
Glas, de opwaardfe Perfing van de Lugt het Water opgehangen iiou-
den, 'twelk het niet doen zou zonder het papier, omdat de geheele
Kolom van Water, één lighaam wordende, eenpariglijk werkt op de
weerltandbiedende Lugt, welker opwaardfe werking net evengelijk is
aan de Veerkragt van de Lugt boven A B te famen met het gewifrt
van de Kolommen van Water tuften AB en dc. Indien het papier
weg^ was, zou het Water niet opgehouden worden, omdat het naaft
aan t onmogelijke zijn zou het Glas zoo vlak te houden, dat alle de
Kolommen van Water dezelfde hoogte hadden, hetwelk eenig Water
neêr
-ocr page 324-ix.Lit. neêr zou doen komen aan ééne zijde, bij voorbeeld Br, terwijl het
overige op zou fchieten aan de andere zijde maar de Fles van
Fig. 6. zou haar Water niet ftorten, indien ze omgekeerd , en de
mond ef waterpas gehouden werd, mits de mond naaw zij: want
onderfteld zijnde, dat 'er een druppel Water is tuffen e en /, zal er,
dewijl de Aantrekking van Samenhang van ^ en ƒ tot dien druppel
reikt, een huid van Water gemaakt worden in plaats van het papier
in de andere Proef.nbsp;. .
NB. Indien de mond van de Fles maar een Kwartier Duims wijd is,
zal 'er het Water niet uitloopen, fchoon de Fles opzij gehouden wor-
de; maar indien de mond van de Fles ten naaflen bij drie Kwarüer
Duims wijd was, zou ze het Water maar houden, wanneer ze regt
overend omgekeerd was, omdat de Oppervlakte van het Water in de
Fles in de Lijn ah zijnde, in plaats van in de Lijn db, Aq Lugt,
opwaarts perfende tegen den mond ef , zoo ongelijk bewerkt zou wor-
den door de Kolommen van Water in ^^ en in cf, dat ze in ƒ zou
wijken voor de Kolommen in cf, maar de korter Kolommen 'm ea
overwinnen, zoodat ze in de Élcs op zou fchieten in a, terwijl 'er
het Water uitliep in e.
17. Hieruit blijkt ook de reden, waarom het Kunft-fonteintje van
Fig. 7. Flaat XXVII. Fig. 7. (hetwelk regt en 't onderfte boven gezet kan
worden) nadat het al zijn Water verfpeeld heeft in een Straal door
den Sprong E, weer op niew fpele door den Sprong 1, wanneer men
het omgekeerd heeft, als een Zandlooper, en dat zoo dikwijls, als
men begeert. Een weinig oplettendheid op de Figuur zal deszelfs
maakfel duidelijk doen begrijpen. Het Water, bevat in de holte
AFH, loopt naar beneden door de kromme Pijp CDE, en fpemt
naar boven door den Sprong E door de Perfing van de Kolom van
Water CD; maar indien de Pijp GF niet open was in G, om de
Lugt door te laten in F, en te perfen op de Oppervlakte van 't Wa-
ter in de holte A, zou het Water niet naar beneden konnen loopen,
en uitfpeuiten in E. Daar is ook zulk een Pijp als GF in K, behoo-
rende tot de holte in B, waardoor het Water van den Sprong, dat m
de Kom gevangen wordt, toevoer geeft aan de holte B, terwijl het
Fonteintje ftaat op zijn end B; maar wanneer het omgekeerd is, voor-
ziet die Pijp de holte B met Lugt, om het Water naar beneden te la-
°nbsp;ten
Vt.
xxvii.
t'ig. 6.
gt;
. ; Î
i.
-, t ■
• : Î
' ' '
. ' ' i •
; ■:
■. i r
^ ■ i- -
II
■ ' ' u
vl
isv
-ocr page 326- -ocr page 327-ten loopen in den Streek LHI, wanneer I de Sprong-pijp wordt. ix. Le«,
18. Van deze Grondbeginfelen hangt 00k af het beurtelingfe loo-
pen en ftil ftaan van het Fonteintje op de Kommando. GAE {flaat Pi-
XXVII. Fig. 8.) is een Bakje, of Water-vaatje, waarin geene Lugt
kan komen, dan door de Pijp GF, wanneer het Kraantje C, (waar-
door het Fonteintje gevuld wordt) gefloten is. Daar is een andere
Pijp EDHB , welke loopt van den bodem van het Water tot den
Sprong B in de Kom DB, maar gefloten wordt door middel van
de Kraan H. In den bodem van de Kom D B is een gaatje in I,
om het Water van de Kom DB te laten loopen in de onderfte Kom
GH. Daar is ook een driehoekig gaatje, of fleuf je, in het onder-
end van de Pijp FG in G. Wanneer men het Kraantje H om- ,
draait, zal het Fonteintje eenigen tijd fpelen , dan weer ftil ftaan ,
en dan weer fpelen verfcheiden malen na elkander. Deze tijden van
^elen en ftil ftaan een weinig vooraf wetende , gebiedt men het te
^elen, of ftil te ftaan , 'twelk het den naam heeft gegeven van 't
Fonteintje op de Kommando. De oorzaak van ^elen en ftil ftaan
is deze. Het Water, dat naar beneden loopt in de Pijp E Egt; H B,
zou om de redenen, tevoren gegeven, niet uitkomen in B, indien de
Lugt S s boven het Water geenen toevoer kreeg, wanneer ze uitge-
zet wordt; dog ze krijgt toevoer door de Pijp GF, die haar inneemt
door het fleufje G, en uitgeeft in F; maar het Water, hetwelk uit-
gefprongen is in B, neervallende in de Kom DB, rijft na verloop
van eenigen tijd hoog genoeg, om te geraken boven het fleuf]e G,
hetwelk den doortogt van de Lugt toefluit, zoodat de Lugt Scho-
ven het Water in 'tBakje CAE niet genoeg geperft kan worden,
door gebrek van toevoer, waarom het Fonteintje uitfcheidt met fpelen.
Dit kan men gemakkelijk zien, wanneer men let op de Oppervlakte
van 'tWater in G. Het Water nu van DB loopt naar beneden in de
onderfte Kom HG door het gaatje I, totdat het gezakt zij beneden
den top van 't fleufje G, en dan fchiet de Lugt weer op in het bo-
venfte Bakje; en de Lugt S 5 op niew toevoer gevende , gaat het
Fonteintje weer aan 't fpelen. Dit ziet men vooraf uit een vliesje van
Water aan het fleufje G, eer de Lugt doortogt vinde, en dan kan
men het Fonteintje gebieden te fpelen. Het gaatje I moet kleiner
zijn, dan het gat van den Sprong, of anders zou al het Water weg
jx. Les. loopen in de onderfle Kom, zonder iioog genoeg te rijzen, om het
lleiifje G te floppen.
Pl. 19. Het volgende Fonteintje AB {Plaat XXVII. Fig. 9.) is niets
XX vn. anders, dan hetzelfde Fonteintje in 't groot, hetwelk in 't klein is
vertoond in de 9''' Figuur van Plaat XV., en verklaard in de VII.
Les N'. 26. Proef XXIV. bladz. 166., alwaar de Lugt boven het
Water verdikt wordt. Het verfcJiil beftaat alleen hier in , dat de
Lugt in het eerfle Fonteintje verdikt wordt met 'er in te blazen,
terwijl ze in dit laatfle famengeperft wordt door middel van een
Speuit (in 't vervolg te befchrijven) en de Lugt en 't Water opge-
houden worden door de Kraan C, zoodat het Fonteintje niet kan
foringen, voordat de Kraan open gedraaid worde. Het Water dan,
fterk geperft wordende door de verdikte Lugt in S S, gaat door de
Pijp O en het Sprong-pijpje b met groote Kragt op in Stralen van
verfcheiden gedaantens, naardat 'er Sprong-pijpjes in b opgezet wor-
den.
xxviii.
Fig. I.
20. Gelijk hier de Lugt famengeperft wordt door middel van een
Speuit, zoo wordt ze in het Fonteintje van Plaat XXVIII. Fig. i.,
door Hero van Alexandrije uitgedagt, alleenlijk famengeperft door
een verborgen Water-val, en maakt een Straal, die een wijl tijds
gezien zijnde, van onkundigen voor een eewigdurende Beweging
wordt gehouden, zig verbeeldende , dat hetzelfde Water , hetwelk
van den Sprong neergevallen is, weer opgaat.
De Bakjes CE en DYX digt zijnde, ziet men alleenlijk de Kom
ABW met een gaatje in W, waarin het Water, dat uit B fpringt,
neervalt; maar dat Water, naar beneden loopende door het gaatje
W, komt niet weer naar boven in W, gelijk het aan onkundigen
fchijnt te doen: want het loopt naar beneden door de Pijp WXin
het Bakje DYX, waaruit het de Lugt drijft door de opgaande Pijp
YZ in de holte van het Bakje CE, alwaar ze perfende op het Wa-
ter, dat 'erin is, hetzelve uitdrijft door de Sprong-pijp OB zoo
lang, als 'er eenig Water is in CE. Dus duurt deze Speling maar zoo
lang, als het Water, bevat in CE, uitgefpeuit zijnde, naar beneden
loopt door de Pijp WX in de holte 'DYX. De Kragt van den
Straal is evenredig aan de hoogte van de Pijp WX, of van de Bak-
jes
jes CE en DYX boven elkander. De hoogte van het quot;Water, ge- ix.Lef,
meten van de Kom ABW tot de Oppervlakte van het Water in
het onderfte Bakje DYX is altijd evengelijk aan de hoogte van den
top van den Straal boven de Oppervlakte van 't Water in de mid-
delfte holte in CE. Dewijl nu de Oppervlakte CE altijd zakkende
is, en het Water in DYX altijd rijzende, moet de Jioogte van den
Straal gedurig afnemen , totdat hij korter worde de lengte van de
diepte der holte CE, die ontledigd wordt, gevoegd bij de diepte
der holte DYX, die gedurig voller wordt; en wanneer de Straal zoo
veel gezakt is, geeft hij het aanftonds op. MB. De Lugt wordt af-
gebeeld door de Jlippen. De manier om dit Fonteintje tot het Ipelen
fereed te maken (hetwelk gemeenelijk in 'tgeheim gefchiedt, eer men
et ten toon ftelle) is deze. Eerft giet men 'er Water in inW, totdat
de holte DYX vol zij. Dan keert men het Fonteintje om, waardoor
het Water uit de holte DYX zal loopen in de holte CE. Deze
holte kan men weten vol te zijn, wanneer 'er het Water begint uit
te loopen in B terwijl het Fonteintje in een omgekeerden ftand wordt
gehouden. Men zet het Fonteintje weer overend, als of 'er niets aan
gedaan waar. Wanneer men het wil doen fpelen, giet men ontrent
een pint Water in de Kom ABW. Zoo haaft dit Water de Pijp WX
gevuld heeft, zal het Fonteintje beginnen te Ipelen, en blijven Ipelen
zoo lang, als 'er eenig Water is in CE. Dan kan men het Water,
dat in d^e Kom ABW overgebleven is, ergens in uitgieten, én het
Fonteintje omkeeren , hetwelk, weer overend gezet zijnde, aan 't
ipringen zal gaan, wanneer het uitgegoten Water weer in de Kom
ABW gegoten wordt, en dit kan men herhalen zoo dikwijls, als
men wil.
21. Het Fonteintje van /'to XXVIII. Fig. 2. is van dezelfde na- Pt.
tuur, cn deszelfs werking ruft op hetzelfde Grondbeginfel; maar de-
wijl het tweemaal zooveel Pijpen en verborgen holtens lieeft, fpringt
het tweemaal zoo hoog. Men moet de Figuur befchouwen, om Fig. j,
deszelfs verborgen holtens en Pijpen te zien. De Kom is A, de vier
holtens zijn B, C, D en E, waaruit het Water door de Pijp/G op-
fprmgt tot de dubbele hoogte van 't Fonteintje, de Lugt in E, die het
Water perft, tweemaal zooveel verdikt zijnde. Het Water, dat naar
beneden loopt door de Pijp i (onderftel, dat ze drie Voet lang is)
IX. Les. verdikt de Lugt, die opgaat in de holte C door de Pijp 2, Zoodanig,
dat het dezelve I0 fterker make, dan de gemeene Lugt. Het Water
dan, 'twelk, in de Piip 3 vallende van C tot D, door zijnen val in
ftaat is, om de Lugt in E zoodanig te verdikken, dat het dezelve
fterker make, in C geperft wordende door Lugt, die reets üi tV klei-
ner Ruimte is, doet de Lugt in E tweemaal zooveel verdikt worden,
dat is, ^ fterker worden, dan gemeene Lugt, zoodat ze het Water
in G met tweemaal zooveel Kragt doe uitfpringen, en tweemaal zoo
hoog gaan, als het doen zou, indien 't Fonteintje van hetzelfde maak-
fel was, als 't voorgaande.
De manier om dit Fonteintje tot fpringen gereed te maken is deze.
Men keert het onderfte boven, en trekt 'er de ftopfels^ en h uit, om
de twee holtens C en E te vullen; en, de gaten weer toegeftopt heb-
bende , zet men het Fonteintje overend, en giet wat Water in de
Kom A, en dan zal de Straal opgaan in G; maar het Fonteintje zal
te fchielijk beginnen te fpelen. Hierom is het beft, dat 'er een Kraantje
is in de Pijp 3, hetwelk open lijnde, wanneer men de holtens C en E
vult, en dan gefloten wordende, eer men het Fonteintje weer over-
end zette, het Water, dat in de Kom wordt gegoten, beletten zal
naar beneden te loopen door de Pijp i, en 't Water van de holte C
beletten zal naar beneden te loopen door de Pijp 3. Dan zal het Fon-
teintje niet beginnen te fpelen, voordat het tijd zij, dat is, zoo haaft
men het Kraantje open draait.
22. Men maakt ook Fonteinen door Verdunning van de Lugt,
pj, hetwelk op de volgende wijs gefchiedt. AB en CD (Flaat XXVllL
xxviiL Fig. 4.} zijn twee Pijpen, vaft gemaakt in een geelkoperen Kapje C,
om te fchroeven hi een Glas E, hetwelk, met wat Water daar in,
omgekeerd wordt, totdat 'er de Pijpen aangefchroefd zijn. Wanneer
men het dan fchielijk omkeert, en het onder-end A van de Sprong-
pijp AB fteekt m een Glas met Water A, en het onder-end van de
neergaande'Pijp CD in een ander Glas D, om het Water te vangen,
2:al het Water uit het Glas A opgaan in het hooge Glas E, waaruit
het aan den mond in C naar beneden zal loopen door de neergaande
Pijp CD in het Glas D, totdat al het Water uit A (een Fonteintje
makende in E) zig ontlaft hebbe in D.
De reden van het fpelen van dit Fonteintje is deze. De Pijp CD5
„ Voet
-ocr page 331-? f
H
tquot;
A,
3
H
'ipy.jix.
Bnbsp;B
c7
H
3E,
1,
i- -
X
o
IX. Les.
'zL Voet en 9 Duim lang zijnde, laat een Waterkolom neervallen ,
welke de Lugt t'? gedeelte verdunt in het Glas E, alwaar ze op het
Water, dat uit B Ipringt? perft met tV gedeelte van de Kragt, waar-
meê het Water door 't gat A opgeftooten wordt door de Perfing
van de gemeene Lugt op het Water in 't Glas A, zoodat het Water
in E (wanneer de Lugt gedeelte verdund is) Ipringe met een
Kragt, die gelijk is aan het Verfchil tulfen de Perfing van den Damp-
kring en de gemelde verdunde Lugt, dat is tulfen 33 en Dit
zou het Water 2 Voet en 9 Duim opheffen; maar de lengte van de
Pijp A, die 9 Duim is, daar afgetrokken zijnde, zal de Straal maar
2 Voet hoog opgaan.
NB. Dit kan een ÜQ^d-ïonténtp genoemd worden, waarin AB
]det Voer-been, CD het Loop-been is.
23, Daar worden vele andere Kunft-fonteinen volgens deze Grond-
beginfelen toegefteld, maar hetgeen we verklaard hebben zal genoeg
volllaan konnen, wanneer we de befchrijving voorgefleld zullen heb-
ben van één, dat ik uitgevonden heb, om te fpelen door de Veer-
kragt van de Lugt, vergroot door de hette van de zon, hetwelk te
gelijk voor een Uurwijzer verflrekt.
GNS (Plaat XXVIII. Fig. ;.) is een holle Globe van dun rood pl.
Koper van 18 Duim over 't Kruis, ruftende op een omgekeerd Kom-
metje, ftaande op een ftelling met vier pooten ABCD, tuffen welke
van onderen een groote Kom ftaat van 2 Voet over 't Kruis. Langs
den poot C loopt een verborgen Pijp uit G, den bodem van de Glo-
be, welke Pijp voortgaat door HV tot een ftaande Pijpje «1, om
een Straal te maken in I. In het Pijpje 1«, hetwelk neergaat tot op
den bodem van de Kom, is een Klapje beneden onder de leggen-
de Pijp Hm, en een ander Klapje in V boven die leggende Pijp onder
de Kraan K. In de Noord-pool N is een Schroefje, om een gaatje
open te maken, om de Globe met Water te vullen. Het werk dus
gereed gemaakt, en de Globe half vol met Water gevuld hebbende,
zet men het Werktuig in een tuin. Dewijl de zon de Lugt verdunt,
omdat ze het Koper heet maakt, zal de Lugt fterk perfen op het Wa-
ter , hetwelk, naar beneden komende door de Pijp GCHVI het
Klapje V zal opligten, en het Klapje beneden u fluiten, en, indien
de Kraan K open flaat, uitlpringen in I, en daar een geruimen tijd
li 3nbsp;in
-ocr page 334-IX. Les. in volharden, indien de zon blijft fchijnen, en het Sprong-pijpje naati
is. Bij nagt, wanneer de Lugt door de koude weer verdikt, zal de
buiten Lugt, in het Sprong-pijpje I perfende, het Klapje V üiiiten;
maar op de Kom EmH perlcnde, zal ze het Water, dat over dag
door 't Ipringen in de Kom was gevallen, opperlèn door het Klapje
cn door de Pijp «HG in de Gl(?je, en dezelve weer opvullen tot de-
zelfde hoogte, waarop het eerft geitaan had; en de eerfte zonnefdiijn
zal het Fonteintje weer doen Ipelen enz. De Kraan dient, om het
Fonteintje gefloten te houden tot dien tijd van den dag, ^en men
daar bekwaam toe oordeelt. Een klehie Straal zal zeven of'agt uren
ipringen. Indien de Globe gefteld wordt op de Breedte van de plaats,
daar men zig bevüidt, en, eer men ze vaft zette, behoorlijk gefchikt
wordt met Uur-lijnen en Middagcirkels, die 'er op getrokken zijn,
zal ze, de Uren daar op gemerkt, en de landen geteekend zijnde, als
op de gewone Globe, een goede Uurwijzer zijn, dewijl de zon op
deze Globe op dezelfde plaatlèn fchijnt, als op de aarde zelf.
24. In het hooge nawe Glas AE {Tlaat XXIX. Fig. i.) drijft het
glazen Bolletje B boven ; maar üidien het met een lang ftuk koper-
draad met een haak neergeftooten wordt beneden de Lijn LL, gaat
het naar den bodem in D, en blijft daar. Indien liet zagtjes neerge-
ftooten wordt tot de Lijn LL, zal het daar blijven, ten minften ee-
nigen tijd. Indien het zoo laag niet neergeftooten wordt, dat het de
Lijn LL bereike, zal het weer opkomen, en boven blijven. Indien
het van den grond opgeligt wordt tot eenigerlei hoogte beneden LL,
zal het weer naar beneden gaan, wordende dus dan foortonderfcheiden-
lijk zwaarder, dan foortonderfcheidenlijk ligter, dan weer van dezelf-
de foortonderfcbeidende Zwaarte, als Water. De reden van die ver-
anderüig is deze. Het Stiftje van het Bolletje is van onderen open,
waarin het Water meêr of minder rijzende , deszelfs foortonderfcheii-
dende Zwaarte verandert. Wanneer het Bolletje hangt in B, ftaat
het Water in het Stiftje maar tot b ontrent een Duim hoog , en
dewijl het Bolletje een weinig ligter is, dan Water, vertoont het
zig met zijnen top maar even boven de OppenMte, alwaar het
plaats blijft houden, omdat de Lugt, die 'er in is, door hare Veer-
kragt
Pl.
XXIX.
Fig. 1.
kragt zooveel poging doet, om het Water te beletten hooger in ix. Les,
het Stiftje op te rijzen , als het gewigt van den Dampkring het
daarin poogt te drijven; en zonder het rijzen of zakken van 't Wa-
ter hl dit Stiftje, kan het Bolletje zijne foortonderfcheidende Zwaar-
te niet veranderen , of zwaarder , of ligter worden. Integendeel
wanneer men het Bolletje neerlloot, wordt de hoogte van het Wa-
ter, van A af te rekenen, gevoegd bij de Perfing van den Damp-
kring, die, dus zwaarder wegende, de Lugt in 'tBolletje famen moet
perfen, en in kleiner plaats doen wijken, hetwelk ze niet doen kan,
zonder meêr Water in te laten , 'twelk het Bolletje naar Evenre-
digheid zwaarder maakt. Wanneer het Bolletje is in LL, wordt'er
door de bijgevoegde Perfing van de hoogte van Water A C in het
Stiftje Water opgeheven tot de hoogte van c, bij voorbeeld 3 Duim,
en dan is het Bolletje van dezelfde foortonderfcheidende Zwaarte,
als Water , en het blijft op die plaats. Wanneer het Bolletje wat
lager wordt geftooten, rijft het Water hooger in 't Stiftje, omdat de
Lugt in 'tBolletje meer inwijkt, naardat ze meer geperft worde. Het
Bolletje, nu zwaarder geworden zijnde, dan Water, zakt naar be-
neden, en het Water rijft hooger in 't Stiftje, en doet het Bolletje
in gewigt toenemen, naar mate de hoogte of diepte van 't Water in
'tÖas grooter worde', totdat het Water in 'tBolletje zelf kome, ge-
lijk te zien is op den bodem in D. Indien men onderftelt, dat het
Glas twee Voet hoog is, is de Lugt in het Bolletje in D tV gedeelte
verdikt; maar ze kan zig niet herftellen tot dezelfde Sparming [ Te-
nor'] als de buiten Lugt, omdat de buiten Lugt tegen dezelve werkt
met een bijgevoegde Perfing van een Water-kolom van twee Voet
hoog, terwijl het Bolletje blijft in D; maar indien men het Bolletje
ligt tot C, zet de Lügt, die 'er in is, zigzelve zoodanig uit, dat
ze maar iV gedeelte dikker zij , dan de buiten Lugt, en maakt dan
een Evenwigt met de buiten Lugt, welker Perfing nu maar geholpen
wordt door ééne Voet Water. In deze Uitzettmg nu van de Lugt
van 'tBolletje wordt het Water, dat 'er in is , uitgedreven , totdat
het in 'tStiftje kome tot in welk geval het Bolletje met zijn Water,
van hetzelfde gewigt zijnde, als een evengroot Volumen van Water,,
op zijne plaats blijft. Indien de Perfmg tegen de Lugt in 't Bol-
letje nog meêr vermindert door vermindering van de hoogte van 't
Water AC, welke hoogte de bijgevoegde Perfmg gaf aan den Damp-
kring,
IX. Les. kring, zal de Lugt in 'tBolletje zig nog meêr uitzetten, en dus nog
meêr Water uit het Stiftje drijven, waardoor het Bolletje, nog lig-
ter wordende, naar boven zal gaan, alwaar het zal blijven. Dewijl
men het Water in 't Stiftje van het Bolletje kan zien rijzen, wanneer
het Bolletje naar beneden gaat, en zien zakken, wanneer het Bolletje
opgaat, heeft dit Verfchijnfel geen verdere verklaring noodig.
251. Indien een Bolletje, een weinigje ligter, dan Water, Glas^
digt gezegeld werd, zoodat het zijne foortonderfcheidende Zwaarte
niet kon veranderen, zou het egter rijzen en dalen in Water, wan-
neer het Water meer of minder dik werd door koude en hette. Neem
Pt. zes kleine glazen Bolletjes i, 2, 3, 4., ^ en 6 {Flaat XXIX. Fig. 2.)
Fi^^ J met kleine Stiftjes. Doe 'er zooveel Water in, dat ze alle ligter zijn,
dan koud Water, en elk van een verichillende Zwaarte, maar zoo-
danig , dat het ligtfte kan zinken in ^(^ater, hetwelk zoo warm oquot;e-
maakt is , als de zon het kan verwarmen. Zegel ze dan glas - digt
toe. Alle deze Bolletjes in een hoog Glas met koud Water'A B leg-
gende, en hetzelve in de zon zettende, zullen ze, het ééne na 't an-
dere, zinken, wanneer het Water warm wordt; omdat, de Middel-
ftof minder en minder dik wordende, het zwaarlle Bolletje eerll moet
zinken enz. Dit kan men een TVaterivegers Thermometer noemen,
en zulk eene is 'er te Florence gemaakt.
26. Ontrent twee en dertig jaren geleden, deed de eerwaarde en
en geleerde Heer John Casmll, toen ter tijd Hoogleeraar in de Ster-
renkunde te Oxford, mij het volgende Voorftel van de WaterM^e-
C7) 'Tgeen hier vereift wordt, is het
i'g- J- Bolletje B P/aafXXIX. Fig.y naar den
grond te doen gaan in b, en het Bolletje
-A op te doen komen tot a, door Wa-
ter mt het Glas I te gieten in het Glas
CD. Hier toe moet men het Water
ED zeer zout maken, en het Bolletje B,
wanneer het zooveel met Water belaft is,
dat het maar even drijve in 't Water ED,
glasdigt zegelen, zoodat het kan zinken,
zoohaaft de Middelftof dunner worde door
het bijgieten van Water. Het Stiftje van
't Bolletje A , dat maar pasjes foorfonder-
feheidenlijk zwaarder gemaakt is, d in het
zoute rrengfel, moet open blijven. De
verwifteling van plaatfen zal gefchieden,
door
-ocr page 337-Wanneer men in een Glas met Water CD (Plaat XXIX. Fig. 3.) ix. lc?.
tnvee Glazen Bolletjes heeft, A en B, het ééne op V Water drijven-
de, en het andere op den bodem leggende, op wat wijs men door het Fig. j.'
hij giet en van méér Water, bij voorbeeld uit het Glas I, te weeg kan
brengen, dat de gemelde Bolletjes van plaats verwijfelen, zoodat het
Bolletje A opkome naar de Oppervlakte in a, en 'B naar den grond
ga in b. Ik lofte liet op , en beveiligde het door een Proef. Zie
de onderilaande Aanteekening (7).
27. Indien A, in plaats van een glazen Bolletje te zijn, een ge-
deelte geweeft was van een Vloeiftof, foortonderfcheidenlijk ligter,
dan de Vloeiftof ED in het Glas CD, en B een gedeelte van een
Vloeiftof, foortonderfcheidenlijk zwaarder, zouden ze op die plaatfen
niet gebleven zijn, maar, aan zipelven overgelaten, van plaats ver-
wilTeld hebben, en de ééne naar boven en de andere naar beneden ge-
gaan zijn, waarvan we reden gegeven hebben in de VII. Les N^ 8,
10 en II. bladz. 115—iipj maar dit zal door een Proef zeer dui-
delijk blijken.
Het Glas A (Plaat XXIX. Fig. 4.) met rooden Wijn gevuld r^. 4.
zijnde ter hoogte van p, moet men de Fles met Water W daar infte-
ken, en derzelver mond even beneden de Oppervlakte p houden. Dan
zal men aanftonds den Wijn, gelijk een rook, door het Water zien
opgaan in den hals van de Fles, en zig zetten boven op het Water in
u. Middelerwijl komt het Water naar beneden door den Wijn, en
gaat naar den bodem van het Glas in P. Men kan het Water wel
niet naar beneden zien gaan door den Wijn; maar dat het dit waarlijk
doet,
^or het ingieten van warm Water uit het
Glas I m 'tGlas CD. De hette, die de
geheele Vloeiftof verwarmt, de Lugt in
'tBolletje A verdunnende, zal ze een ge-
deelte van 't Water , dat 'er in is, uit-
drijven , waardoor het Bolletje, foorton-
derfcheidenlijk ligter wordende, op'zal
rijzen tot a, terwijl B neerzinkt tot fr,
omdat de geheele Middelftof, door dc
vermenging van zoet Water ligter ge-
maakt zijnde, het Bolletje B, dat te vo-
ren maar pasjes driftig was, nu niet lan-
ger gedragen kan worden.
Kk
-ocr page 338-IX. Lei. doet, blijkt wel haaft, omdat de Vogt hare kouleur verheft, begin-
nende op den bodem in P, en v/ordende dus opwaarts van langzamer
hand doorfchijnende.
28. De opkhmmende Vloeiftof zou wel haaft weêr naar beneden ko-
men, indien de Vloeiftof, waar in ze beweegt, van foortonderfcbei-
dende Zwaarte veranderde met ligter te worden. De beweging van
Rook hangt af van dit Grondbeginfel. In mooi Weer, wanneer de
Lugt zwaarft is, gelijk de Barometer aanwijft, gaat de Rook uit onze
Schoorfteenen regtftreeks op tot een groote hoogte, omdat de Lugt,
zwaarder zijnde, dan Rook, door haar dalen den Rook doet opgaan;
maar in ilegt Weer , wanneer de Lugt ligtft is, valt de Rook, op
dien tijd zwaarder zijnde, dan Lugt, weer neêr zoo haaft, als ze bui-
ten den Schoorfteen komt. De reden, waarom de Rook op dien tijd
tot den top van den Schoorfteen opga, is, dat de Rook, terwijl hij
in den Schoorfteen is, verdund of uitgezet wordt door hette, en ge-
durende die Uitzetting is ze foortonderfcheidenlijk ligter, dan de Lugt,
en gevolgelijk moet ze in dezelve opkUmmen; maar zoo haaft, als hij
buiten den Schoorfteen komt, wordt hij door koude zoo verdikt, dat
hij zwaarder worde, dan de omringende Lugt, waarom hij neervalt
door zijne grooter foortonderfcheidendeZwaarte, en niet neergeflagen
wordt door den wind, gelijk men zig gemeenelijk verbeeldt. Ja hij
valt zelf neêr, fchoon het nog zoo ftil zij; en in vriezend Weer, wan-
neer de Lugt zwaar is, fchoon het uit den Noorden of Noord - ooften
waje, is de Rook niet gewoon neer te vallen. Daar zijn weinige
Schoorfteenen, welke op dien tijd rooken. In regenagtig Weer inte-
gendeel , en op alle andere tijden, wanneer de Barometer laag ftaat,
)cvindt men,dat in alle Schoorfteenen, die zoo gemaakt zijn, dat de
Rook zijne hette niet blijft behouden tot boven aan den- top van den
Schoorfteen, de Rook (zwaarder wordende, dan Lugt) weer neer-
yalt, laat de wind uit zulken hoek wajen, als liij wil, en dan wordt
de Schoorfteen gezegd te rooken.
Mogelijk zou men hier tegen inbrengen, dat in allerlei ftaten van
de Lugt (dat is, hetzij dezelve zwaarder, of ligter zij) fommige
Schoorfteenen, die geprezen worden, door aandrijving van den wind
rooken, en verbeterd worden door middel van beweegbare Kappen,
die den Rook uitvoeren naar denzelfden kant, werwaarts de Wind
waait.
-ocr page 339-In de allereerste verhandeling van SCHEELil.vermoedeliak in 1767,over de bereidxng
van quot;Globuli martialesquot;, doet hij de wetenschappelijk zeer belangrijke mededelxng, dat
iizer niet alleen met zur en, maar ook met water waterstof oplevert, of, zoals
quot;gedrongen wordt zijn phlogiston af te staan en zijn brandbare deel in gasvorm
af te scheidenquot;.nbsp;.
A is een fles,van 9 ons inhoud gevuld tot B met limatura ferrx en verder tot
de hals met water. De hals is gesloten met een stop,waardoor een glazen buis,die
boven het ijzervijlsel uitsteekt. De fles wordt opgehangen aan een balk C en daaron-
der een vat D geplaatst,waarin het water uit A kan uitdruppelen.
Na enige dagen staan,verzamelt zich een gas boven in de fles en is er een even groot
volume water uitgelopen in D. Na 2 tot 3 weken is het water tot het boveneinde yan
de buis uitgedruppeld. Dan houdt men de fles A in dezelfde houding ondergedompeld
in een grote bak water, terkt de stop eruit en wanneer al het ijzervijlsel uit de fles
e-evallen is,zet men er een nieuwe stop op.nbsp;, , ^nbsp;.
Nu wordt een vlammetje aangestoken.In de lucht en in dezelfde houding trekt men de
stop nu van de fles.Het water loopt eruit en evenzoveel quot;ordinaire lucht komt naar
binnen. Nu brengt men het vlammetje in de fles en deze zal quot;zich heftig met vuur
vullen,dat uit de hals wordt uitgestotenquot;.nbsp;, nnbsp;1
Bovenstaande afbeelding is een reproductie van een tekening van bcheele»voorko-
mende in een uittreksel van de verhandeling,die ocheele aan zijn vriend Gahn heeft
ter hand gesteld.
waait. Dit is waar, en de reden, waarom een Schoo^fleen in dat ge- ix. lm.
val rooke, is, dat door de beweging van den wind de ongelijkflagtige
Vloeiftof, uit Lugt en Rook beftaande , met meer Kragt naar het
vuur wordt gedreven , dan de benedenfte Lugt, die geen andere
Kragt heeft, om ze naar het vuur te voeren, dan die, welke ontftaat
uit het verfdiil tuffen hare Dikte en de Dikte van de Lugt, door 't vuur
verwarmd.
29. Schoon Wijn zig altijd vermenge met Water in een Glas, wan-
neer 'er de Wijn eerft in gegoten is (uitgezonderd zoete Wijnen, die
dikwijs foortonderfcheidenlijk zwaarder zijn, dan Water) en ook zeer
dikwijls, wanneer 'er het Water eerft ingegoten is, en 'er naderhand
de Wijn bijgegoten wordt, omdat, den Wijn zijne beweging ver-
fiiellende , en in het Water komende, deszelfs deelen aangetrokken
worden door die van 't Water, met welke zij ingewikkeld blijven,
zal egter , indien eenig klein lighaam, bij voorbeeld een dun ftuk
brood, of het ftuk bord-papier O {Plaat XXIX. Fig. gehegt Pt.
xxix.
aan de Stift (XO om het vaft te houden, gelegd, of gehouden, wordt
op de Oppervlakte van 't Water W, om den fchok af te wagten van
den Wijn, die in 't Glas gegoten wordt, bij voorbeeld uit de Fles B,
2,al de Wijn ongemengd boven op het Water blijven in OP. Ja,
wanneer men de hand op den top van 't Glas houdt, en het omkeert,
zal de Wijn en 't Water van plaats verwiffelen, zonder te vermengen.
Wanneer men hetzelfde bord-papier agtervolgens houdt op ver-
fcheiden Oppervlaktens van verfcheiden Vogten , kan men zes ver-
fchillende Vogten agtervolgens in het Glas 'gieten zonder te vermen-
gen , als Water, Poort-wijn, Olij van Olijven, Brandewijn, Ter-
pentijn-olij en Voorloop van Brandewijn. Zie Plaat XXIX. Fig. 6., Fig. s,
alwaar deze Vogten afgebeeld worden met de Letteren W, P, O,
B, T en V, terwijl A de Lugt boven in het Glas verbeeldt. Maar het
lt;wordt tijd , dat we weerkeeren tot het klimmen en dalen der glazen^
Bolletjes (en holle beeldjes, die volgens hetzelfde Grondbeginfel wer-
ken) die we nog niet volkomen befchoud hebben.
Kk 2
IX. Les.
XVII. PROEF.
XXIX. , Schoon het glazen Bolletje in D (Plaat XXIX. Fig. i.) wanneer
Fig. I. het te veel Water mheeft, opgeligt worde tot den top van 't Glas in
A, alwaar de Lugt in 't Bolletje, bevrijd van de bijgevoegde Perfing
van de Water-kolom AD, zig uitzet, en eenig Water uitdrijft, zal
ze egter met genoeg uitdrijven, om het Bolletje ligter te doen worden,
dan Water, waarom het Bolletje weer naar beneden zal gaan, in
welk geval het gezegd wordt te verdrenken; maar, wanneer men de
hand zoo boven op het Glas legt, dat de Muis van den Duim het Wa-
ter rake,^en dan het midden van de Pahn van de hand over het Wa-
ter fchmft, kan men de Perfing van de buiten Lugt wegnemen tot
zulk een trap, als men wil, zoodat men de Lugt in 't Bolletje vrij-
heid geve, om zig zooveel uit te zetten, dat ze Water genoeg uit
het Bolletje drijve, om foortonderfcheidenlijk ligter te worden, daa
Water, en tegen de hand op. te komen.
7. Indien men bij voorbeeld een klein glazen Geraamte {Plaat XXIX;
7-gt; welkes Hoofd hol is, met een gaatje onder in hetzelve Cin
der daad hetzelfde,, als een Bolletje zijnde) zwaar genoeg maakt, om
even te verdrenken, dat is, om op den bodem van het Glas AE te
liaan en men papier , of eenig ander bedekfel om het onder-end
van t Glas windt tot de hoogte van LL, zoodat het beeldje geheel
verborgen zij, en men op den top- van 't Water in het Glas i l ge-
melde wijs drukt, en de Palm van de hand wegneemt, zal het Ge-
raamte fchijnen op te komen uit een Glas, daar niets in was. We-
derom, indien men in 't eerfl zoo weinig Water doet in het Bolletje,
ot het hoofd van 't beeldje, dat het zooveel foortonderfcheidenlijk lig-
ter zij, dan Water, dat het, fchoon naar den grond geftooTen van
2.elt weer opkome, kan de hand , boven op het Glas gelegd het
beTevefnbsp;^f?'nbsp;opkomen, zoodat het'naar
öelieven zal ripen en dalen; maar liier toe moet de Palm van de hand
(het Glas geheel vol Water zijnde) eerll op deszelfs top gelegd,
en de Muis van de hand in de plaats gefdioven worden, om de Per-
fmg
fmg op het geheele Water te vergrooten, en meêr Water in't Bolletje ix. l«,
te drijven enz.
Neem drie of vier glazen holle beeldjes {Plaat XXIX. Fig. 8.)
met gaatjes in de voeten, om 'er Water in te konnen doen, totdat
2e maar een weinig ligter zijn, dan Water, mits dat ze niet zwaar
genoeg zijn, om te verdrenken, wanneer ze op den bodem komen
van 't Glas met Water, waar in ze geplaatft moeten worden. Maak
ze dan van verfchillende Zwaarte in opzigt van elkander met meer
Water in het ééne te doen, dan in het andere. Zet ze, dus gereed
gemaakt zijnde, in een Glas, ten naaften bij of geheel vol Water, en
fpan een natten blaas over den mond van 't Glas. Naardat gij op den
blaas ftijver of flapper met de hand drukt, kunt gij de beeldjes gebie-
den na elkander op en neer te gaan, wetende, welk het zwaarfte zij,
vereifende hetzelve de flapfte drukking, en de ligter naar Evenredigheid
ftijver drukking. Wanneer men de drukking ftaakt, zullen de beeldjes
rijzen. 'Tgeen het wonderbaarlijkfte fchijnt te wezen is, dat gij het
beeldje, hetwelk laatft naar beneden gaat, kunt gebieden het eerfte
te gaan, en dus ook andersom. Dit gefchiedt op de volgende wijs.
Laten we bij voorbeeld nemen de twee beeldjes C en E, welker gaatjes
in de hielen van verfchillende grootte zijn, en laat het beeldje C, dat
de grootfte gaatjes heeft, zoo verzwaard worden, dat het, ligter zijn-
de , dan E, meer Water in hetzelve geperft moet worden, om het naar
beneden te doen gaan, dan 'er noodig is voor E. Uit dezen hoofde zal
het niet naar beneden komen, dan na het beeldje E; maar indien men
ftijf en fcliielijk drukt, zal het beeldje C, dewijl het de grootfte gaat-
jes heeft, Water genoeg innemen, om het te doen zinken, eer het
beeldje E (fchoon dat minder Water nodig hebbe) zijne genoegzame
Hoeveelheid van Water ingenomen hebbe, om het te doen zinken,
omdat, fchoon die Hoeveelheid minder zij, dan die C noodig heeft,
evenwel de kleinheid van deszelfs gaatjes het Water zoo fchielijk niet
in kan laten.
Daar is ook een manier om de beeldjes rond te doen drajen, het-
welk alleenlijk gedaan kan worden met beeldjes, die gaatjes opzij heb-
ben, gelijk het beeldje D, dat een gaatje in den ftaart heeft. Wan-
Kk 3nbsp;neer
-ocr page 344-ÏX. Les. neer het in D is, en men de drukking fchielijk verligt, zal de Lugt
in 't beeldje het Water uitdrijven in den Streek mfiy 'twelk het beeldje
zal doen omdrajen in den Streek nm; omdat de Lugt in 't beeldje,
zig naar alle kanten tragtende uit te zetten, even fterk perft naar o en
m; maar de Perfing naar m verminderd wordende uit hoofde van het
gaatje.
^ „ ^ Dewijl velen een verkeerd begrip
hebben van de oorzaak van 't opgaan van
een Vuur-pijl , onderftellende, dat de
Aandrijving van de Vlam tegen de Lugt
een Tegenwerking veroorzaakt, die den
Vuur-pijl opftoot, zal ik dien mifflag hier
wegnemen, dewijl de Vuur-pijl in een
lugtledige Ruimte zelf beter zou opgaan,
dewijl de Lugt niets doet tot deszelfs op-
faan, maar het veel eer belemmert door
aren Weerftand tegen deszelfs bovenfte
gedeelte. Vooreerft indien men onder-
ftelt , dat de Weerftand van de I^ugt aan
den Mond van den Vuurpijl evengelijk
is aan de Aandrijving van de Vlam, zal 't
hetzelfde wezen, als of de Vuurpijl was
ingefloten, en daarom moet hij in dat ge-
val berften, of onbeweegbaar blijven. In-
dien de Aandrijving grooter is, kan de
Tegenwerking van de Lugt tegen de
Vlam, naar beneden komende, den Vuur-
pijl niet opwaarts drijven, tenzij de Vlam
een mafllef lighaam waar. Eindelijk in-
dien de Aandrijving minder is, dan de
Kragt van de Lugt, zoo kan 'er geene
Vlam uit den Vuurpijl komen. Om de
ware oorzaak te verftaan van't opgaan van
een Vuurpijl, moet men hem eerft be-
fchouwen , als of hij geene Lugt, of
opening had aan den Mond A (Plaat
XXIX. Fig. 9. ) en aangeftoken werd in
de kegelfe Ruimte bed, waarvan het ge-
volg zou wezen, of dat de Vuurpijl zou
berften op de zwakfte plaats, of dat, in-
dien alle de gedeeltens even fterk, en in
ftaat waren , om de Aandrijving van de
Vlam van 't Kruid teweerftaan, de Vuur-
pijl onbeweegbaar zou blijven. Dewijl
dan de Kragt van de Uitberfting of Vlam
naar alle kanten evengroot is, zoo laten
\we eens onderftellen, dat derzelver wer-
king naar A en naar E in ftaat is, om 40
Pond te ligten ; maar dewijl de Streken
dezer Kragten evengelijk en tegenftrijdig
zijn, zullen ze elkanders Werking te niec
doen. Indien men zig vervolgens den
Vuurpijl verbeeldt, als open in A, wordt
de Werking van de Vlam naar beneden
geheel weg genomen , en daar blijft een
Kragt over, die evengelijk is aan 40Pond,
werkende opwaarts in den Streek AcE,
die den Vuurpijl met zijnen ftok FG op-
voert. Dit zal duidelijk blijken, wanneer
men bedenkt, dat wanneer de Specie, of
het Mengfel van den Vuurpijl zeer week
is Czoodat ze geene Aandrijving geve,
die grooter is, dan 't gewigt van den Vuur-
pijl en ftok) hij niet op zal gaan. Indien
de Specie of het Mengfel maar traag is,
zal de Vuurpijl in 't eerft niet opgaan,
terwijl de Werking van de Vlam naar bo-
ven alleenlijk gefchiedt tegen c , den top
van den hollen Kegel; maar wanneer de
Specie verteerd is tot è j, werkt de Vlam
naar boven tegen een grooter Oppervlak-
te, namenlijk tegen bi, waarom de Vuur-
pijl dan op zal gaan. 'Tgebruik van den
ftok is den Vuurpijl regtftandig te houden:
want indien de Vuurpijl begon te tuime-
len om het punt A ('twelk het gemeene
Zwaarte - punt is van den Vuurpijl en den
ftok_) zou het end G van den ftok FG
zooveel Lugt dragen , en met zooveel
Snelheid, uit hool^de van deszelfs afftand
van A, dat de Tegenwerking van de
Lugt door haren Weerftand den ftok, en
gevolgelijk den Vuurpijl , tot een lood-
regten ftand moet herftellen; maar wan-
neer de Specie in den Vuurpijl geheel ver-
teerd is, en de Aandrijving naar boven op-
houdt, zal het gemeene Zwaarte-punt
Pt.
XXIX.
'S- 9'
neerwaarts gebragt worden tot F, de Snel-
heid
-...quot;S
' ^ i- •
: t
'V
.1 .t
-J
•fi
. i-
-ocr page 346- -ocr page 347-gaatje, daar het Water uitlpeuit (dewijl 'er een Oppervlakte ontbreekt, ix. Lcs.
daar het gaatje is, moet de betrekkelijke Perfing grooter zijn naar 0,
en het beeldje naar dien kant drajen, op dezelfde wijs, als een Vuur-
pijl opgaat door de ongelijke Perling van het uitzettende Kruid, wan-
neer hij omlaag geen vaft punt heeft, om tegen te werken (8).
Van
heid van G verminderd, en die van E ver-
groot worden, zoodat de Vuurpijl zal tui-
melen, en vallen met het end E naar be-
neden. Den geheelen tijd, dat de Vuur-
pijl brandt, zakt het gemeene Zwaarte-
punt lager, te fchielijker en te lager, hoe
de ftok ligter zij; zoodat hij fomtijds tui
meie , eer hij uitgebrand zij; maar wan-
neer de ftok zwaarder is, en 't gewigt van
den Vuurpijl een minder Evenredigheid
heeft tot het gewigt van den ftok , zal
het gemeene Zwaarte-punt zoo laag niet
komen, en de Vuurpijl zal regtop gaan,
fchoon zoo fnel niet.
De middel Evenredigheid tuften deze
moet men zoeken met den Vuurpijl en
ftok op den vinger te wegen. Indien
men een ligten ftok wil gebruiken , moet
men hem zoo nemen , dat het gemeene
Zwaarte-punt net in A quot;zij, den Mond
van den Vuurpijl. Voor een zwaren ftok
moet het Zwaarte - punt niet lager zi]n ,
dan 5 of 6 Duim beneden den Mond.
Wanneer ik de Proef van Plaat XXIX.
Fig. 8. genomen en verklaard heb, waar-
in men holle beeldjes doet rijzen en da-
len , drajen en danfen in een Glas met
Water naar de verfchillende drukkingen
met de hand op den blaas, die over het
Glas gefpannen is (zie deze Les No. 30.)
zet ik het gemeenelijk weg tuften twee
pilaartjes in een Huisje, dat kort bij mij
ftaat, en zet het vaft onder een dwers-
balkje door middel van twee Schroefjes,
kwanswijs om het voor breken te bewa-
ren, omdat het hoog en teuitelig is, maar
in der daad met een ander inzigt: want
na verloop van een Kwartier Üurs fta ik
van tafel op, en een goed end van het
Glas afftaande, fpreek ik de beeldjes aan,
die op het woord van kommandc op de-
zelfde wijs klimmen en dalen, als ze te
voren deden , toen ik met de hand op
den blaas drukte. Dit verbaaft gemeene-
lijk grootelijks fommigen, die onder mijn
gehoor zijn, wanneer ze zien, dat ik gee-
ne gemeenfchap heb met de beeldjes.
Dewijl dit laatfte eer een Goochelaars Kuns-
je en enkele tijdkorting is, dan een natuur-
kundige Proef, zou ik de befchrijving daar
van agtergelaten, en 'er in 't geheel niet
van gefproken hebben , hadden verfchei-
den mijner Vrienden mij niet verzogt, om
deze vinding gemeen te maken, om te
doen zien, hoe iemand door een gehei-
men aanftag bedrogen kan worden, en om
hem voor zulke bedriegerijen zig in za-
ken van belang te leeren wagten. Hec
gros van de menfen verwondert zig meeft
over 'tgeen ze minft verftaan. Ik heb
'er des te eer mijne toeftemming toe ge-
geven, omdat mijne bezigheid federt 33
jaren geweeft is Verfchijnfelen op te hel-
deren, en de Werkingen van Natuur en '
Kunft te verklaren.
Het gemelde Huisje waar in ik het Glas
zet, wordt afgebeeld Plaat XXIX. Fig. 10. Pt.
Dit Huisje wordt vooraf op de volgende XXIX.
wijs gereedgemaakt. Op het plankje AB is Fig. lo.
een holletje in 't midden, om 'er het Glas
met den bodem in te zetten, en een gat g
aan den onderkant van 't bovenfte Dwers-
balkje, EF (maar niet zigtbaar) om 'er
den top van het Glas, dat met den blaas
bedekt is, in te laten fchieten. Dit gat
g wordt vertoond in Figuur 11., welke Flg. u.
het onderfte plankje verbeeldt van het
bovenfte Dwers-ftuk, beftaande uit twee
ilankjes BB en fcj (Fig. 12.) waar van Fig, iil
iet bovenfte 't gemelde gat verbergt. Het
overige van den toeftel is dusdanig. EF
(Figuur 10.) is een Hefboom, die zijn
Beweeg-
-ocr page 348-fJC. Les.
to DUIKELEN, O»? goederen of geld op te halen van den
grond van Rivieren, of de Zee, wanneer men eenigen tijd onder
Water moet blijven, van fommigen genoemd De Kunft
om onder Water te leven.
31. De Perfing van Water op lighamen op verfchillende dieptens,
en de Perlmg , Weerftand en Verdikking van de Lugt moeten zoo
noodzakelijk^ in agt genomen worden in de Kunft van duikelen, dat
het berigt, 'twelk ik hier zal geven, van de verfcheiden manieren,
waarop die Werking verrigt wordt, tot opheldering zal ftrekken van
de Regelen, die we in onze Waterweging reets voorgefteld hebben.
XX. PROEF.
PL.xxx. In het groote Glas AL {Plaat XXX. Fig. i.) met Water gevuld
^nbsp;van SS, keert men het onderfte boven een klein ledic:
Glas BC ontrent 10 Duim hoog. De Lugt in de Ruimte BC, van
dezelfde Spanmng zijnde, als de buiten Lugt, zal het Water beletten
m het kleine Glas te komen door hare Veerkragt, werkende tegen de
Perfing van de buiten Lugt, die 'er anders het Water in zou drijven;
maar dewijl 'er van dc Oppervlakte van 't Water in het groote Glas in
SS tot aan den mond van 't kleine Glas in C een hoogte van Water
BC is van 10 Duim (zijnde deze hoo^^te het 38quot;« gedeelte van 32
Voet, de hoogte van Water, welker Perfing evengelijk is aan het ge-
wigt van den Dampkring) wordt de Lugt in het kleine Gla.^ tV meer
geperlt, dan gefdueden zou door den Dampkring, of buiten Lugt al-
leen.
Beweeg, punt heeft in E in het Schroef-
end van 't Pilaartje AC. in de holte
^iTen de twee plankjes van het bovenfte
Dwers-ftuk, a waar men in zien kan
net perfende ftuk ^ onder het midden van
M ^s^^tjoom (met dezelfde letter g in
aüe de Fguren gemerkt) welk perfende
Ituk neer getrokken wordt, om gelijk een
hand te drukken op den blaas van 't Glas
door middel van een d'-aad S , vaft ge-
maakt aan het end F van den Hefboom,
hetwelk verft af is van het Beweeg-punt
E. Wanneer men den draad wat laat fchie-
ten, wordt het end F van den Hefboom
weer opgeligt door middel van een Veer-
tje s , om de drukking van het perfende
ftuk op den blaas van 'c Glas te verlig-
ten , of geheel weg te nemen , hetwellc
zeer wel gaat, omdat dat ftuk een gedeel-
te is van een houten Bol, beft veVtoond
in Fig. 12. Het end F van den Hefboom
beweegt in een Sleuf onder D in het
Schroef-
-ocr page 349-leen, en moet naar Evenredigheid inwijken, en gevolgelijk plaats ma- ix Lcs
ken voor de rijzmg van een kleme hoogte van Water, hetwdk zip; in '
het kleine Glas in deszelfs mond in C eventjes vertoont. Indien het klei
ne Glas BC onder Water werd geftoken, totdat deszelfs mond C 02
Voet beneden de Oppervlakte waar, zou de hoogte van Water BC
Zoogroot worden, dat ze even fterk zou perfen, als de Dampkring,
^ buiten Lugt, en gevoegd moeten worden bij die Perfing van den
Dampkring D^ zou de Veerkragt van de Lugt, ingefloten in BC,
met meer, dan de helft van de Kragt van deze vergrootte Perfmg
hebbende, plaats maken, en inwijken tot D, alwaar ze door hare
verdubbelde Dikte m ftaat zou worden, om deze dubbele Perfing; te
weerfta^. Derhalve zou het Water, dat volgde, in het kleine Glas
(onderftellende, dat het rolrond is) opklimmen tot de helft van de
hoogte van t Glas, of tot CD. Indien het Glas BC geftoken
werd 64 Voet beneden de Oppervlakte van 't Water , zou het
Water daar m opklimmen tot ^ van deszelfs hoogte naar B: en, in-
dien het 96 Voet diep geftoken werd, tot ^ van deszelfs hoogte enz.
Indien men elke diepte van 32 Voet Water éénen Dampkring noemt
(omdat die hoogte even fterk perft, als de Dampkring,of buiten Lugt)
zullen indeze Gebrokens a, ^^ , ^^^^ ^^ Tellers [Numerators']
uitdrukken de bijgevoegde Dampkringen, die het Water op verfchei-
den dieptens opperfen,^en de Noemers
Dikte, waartoe de Lugt famengeperft is,
XXI. PROEF.
De Pijp GT (Flaat XXX. Fig. i.) is 32 Duim lang. Wanneer p^.xxx
der-
Denominators] den trap van
Schroef-end van 't Pilaartje BD, om 'er
in te rijzen en te zakken , maar verbor-
gcn m de holte van het bovenfte Dwers-
runbsp;' dat end van den
Hefboom vaft gemaakt, gaat naar bene-
den door't. Pilaartje DB, hetwelk geheel
Fquot;nbsp;en verder door een gat H
quot; de tafel TT, waarop het Huisje ftaat.
pees draad gaat over het Schijfje P on-
der de tafel m S , van waar hij geleid
wordt oyer een ander Schijfje aan den
II. Deel.
verften kant van de tafel, alwaar hij be-
ftierd wordt door iemand van 't Gehoor
die aan dien kant zit, en zig verftaat met
den perfoon, die de Proef vertoont of
tot de beeldjes fpreekt. NB. Allerlei foor-
ten van drukkingen en ftooten können
door middel van dezen draad en de Te-
genwerking van de Veer j verrigt wor-
den. NB. Figuur 11. vertoont de water-
pafte Doorfnijding van den Hefboom, de
Pilaartjes en het Glas.
L1
-ocr page 350-IX. Les. derzelver open end T (het andere end toe zijnde) even beneden de
Oppervlakte van het Water SS wordt geftoken, ziet men 'er geen Wa-
ter in; maar zoo haaft men dat open end ééne Voet diep beneden de
Oppervlakte van 't Water geftoken heeft, zal het Water in de Pijp op-
klimmen ter hoogte van T^, of éénen Duim, wijkende de Lugt ge-
deelte inwaarts, omdat de Perfing van de hoogte van Water S L ge-
voegd wordt bij de Perfmg van den Dampkring op de Oppervlakte van
het Water SS.
NB. Schoon m 312 Foet hoogte genomen hebben, om de hoogte te
verbeelden van Water, evenJlerk perffende, als de Dampkring, kan
het ook plaats hebben tnet eenig ander getal van Foet en van 32 tot
omdat de Perfing van de Lugt in die Evenredigheid verandert naar
het verfchil van Weer.
pl.xxx. ECD {Plaat XXX. Fig.'2.) is een glazen Klokje, hangende aan
Fig. 1. een draad RE in het Glas met Water AB. Daar wordt een ring
van Lood CD over het Klokje gelchoven, die door middel van vele
looden Kogelen, die 'er onder aanhangen, om het gewigt te verzwaren,
het Klokje onder Water doet zinken, hetwelk zonder dat gewigt zou
drijven uit hoofde van de Lugt, die 'er in is. Het Water komt niet
in 't Klokje, maar vertoont zig alleenlijk in deszelfs mond; want wan-
neer men het Klokje uit het Water optrekt, bevindt men, dat een ftuk
iapier P, hetwelk men daar binnen in aan 't boven - end vaft gemaakt
lad, droog gebleven is. Een Werktuig van deze gedaante, maar groot
genoeg, om één of twee man te bevatten, die op klampen ftaan, wel-
ke aan deszelfs onder - end vaft gehegt zijn, van hout gemaakt, cn
met Lood gedekt, en nog zwaarder gemaakt met Kanon-kogelen, die
'er onder aanhangen, is de gemeene Campana urinatoria, of Duike-
laars Klok, die gebruikt wordt, om naar den grond van rivieren of
van de zee te gaan, daar het niet zeer diep is. Het werktuig wordt
beter van deze gedaante gemaakt, dan van de gedaante van een Rol,
omdat op dezelfde diepte het Water zoo hoog in de Kok niet zal rij-
zen , als het in een Rol doen zou, en omdat een man lager kan zak-
ken, dan in een Rol, eer het Water hem hinderlijk zij door het oprij-
zen tegen zijn aangezigt. Bij voorbeeld, eer het Water op kan komen
tot SS, de halve hoogte van de Klok, moet de Klok neergelaten ix l«
worden tot 96 Voet beneden de Oppervlakte van 't Water, omdat de ' '
Ruimte SSDC in het onderfte gedeelte van de Klok, welke drie
vierde van haren inhoud is , niet gevuld kan worden , voordat de
Klok tot die volkomen diepte gezonken zij ; zoodat een mair zijn
lioofd nog boven Water kan houden, wanneer de Klok al zeer laag
gezonken is.
Deze Klokken waren voorheen in gebruik, maar zijn agtergelaten
om de volgende ongemakken.
1.nbsp;Een man, die tot een groote diepte gezonken is, kan, wanneer
de Klok op den grond ftaat, of'er zeer nabij is, niet wel op den grond
werken zonder zijn hoofd onder Water te fteken, of zeer onliandel-
baar gereedlchap te gebruiken.
2.nbsp;Dewijl men dezelfde Lugt niet lang kan mademen, zonder dat
ze verltikkende worde (een Ga//on Lugt maar één Minuut voor één
man konnende dienen) kan een man niet lang op den grond van 't
Water blijven. Indien 'er in de Klok, wanneer ze op den grond is,
Ruimte was voor een Okshoofd Lugt, zou een man die lugt maar één
Uur konnen inademen; maar indien door het rijzen van 't Water in de
Klok die Ruimte werd ingetrokken tot de helft, of het vierde gedeelte,
van een Okshoofd, zou een man maar een half Uur, of een Kwartier
Uurs veilig adem konnen halen, dewijl de Long op elke Inademing
Zig evenveel uitzet in verdikte, als in gemeene Lugt.
3.nbsp;Wanneer de Klok zeer na tot op den grond is neergelaten, of
de modder geroerd wordt, wanner de Klok nog niet volkomen bene-
den is, is liet zoo donker, dat de menfen niet konnen zien te wer-
ken.
Om deze reden heeft men andere Werktuigen verzonnen, om te
duikelen. Eén van dezelven is een foort van Harnas van rood Ko-
per, afgebeeld Flaat XXX. Fig. 3., om het lighaam van den Duike- Pl xxx.
laar tegen de Perfmg van het Water te befchermen. Dit Harnas be- i-
Itaat uit twee ftukken, die aan 't lighaam aan elkander gevoegd moeten
worden. AGBE is het ftuk voor 't hoofd en 't bovenlijf Aan het
hoold zijn twee geel-koperen Pijpen PP, waaraan verfcheiden leng-
tens van Iedere Pijpen gefchroefd worden, om tot boven het Water te
yiken, en gemeenfchap met de Lugt te hebben. Deze Pijpen wor-
den open gehouden door middel van geel- of rood-koperen ringetjes
LI 2nbsp;binnen
-ocr page 352-IX. L«s. binnen in het Leer. Daar is een verlieven bolrond Glas G voor het
aangezigt, om 'er de voorwerpen onder Water door te zien. Het
ftuk E kan uitfchuiven, en de Duikelaar zijnen linker arm geftoken
hebbende door het gat tegen over B, wringt zijn lighaam in het bo-
venftuk, en ligt zijnen regter arm op van E tot B, en fteekt hem door
liet gat B. ban wordt het ftuk E opgefchoven, en waterdigt ge-
maakt, en in zijne plaats gehouden door een fterken ring in E. De
broek, of het onderftuk, aangetrokken zijnde, wordt, behalve de
ringen in E, aan het bovenftuk vaft gemaakt door middel van twee
ftaven met Schroeven Ccquot; en Tgt;d. De armen en handen zoo wel, als
de dijen, beenen en voeten met lederen laarzen bedekt zijnde, wordt
dit Leer vaft gemaakt aan de ringen in B, en aan den anderen kant
tegen over B, als mede aan den broek in F. De Lugt-pijpen vaft
gemaakt zijnde in PP, wordt de Duikelaar neergelaten in 't Water,
alwaar hij op den grond zijn werk doet. Hij heeft een toutje, orn
aan te trekken, en een lèin te geven, wanneer hij weer opgehaald wil
worden, of wanneer hij het vaartuig boven zig naar zulk of zulk een
kant gewend wil hebben. Zie den Duikelaar met zijn gereedichap
Pi.xxx. Fig. 4. en de opgaande Lugt-pijpen in P, als mede zijn toutje, om
feinen te geven.
Dit Duikelaars Werktuig heeft ook zijne ongemakken.
1.nbsp;Wanneer de Duikelaar maar tot een matige diepte neerzakt ^
prangt de zijlingiè Perling van het Water de Lugt-pijpen zoo fterk,,
dat do. helpers boven genoodzaakt zijn de Lugt met een Blaasbalg naar
beneden te blazen.
2.nbsp;Het grootfte ongemak is, dat op een groote diepte de Duike-
laar , fchoon zijne borft en het overige van zifn lighaam tegen de Per-
fing van het Water beichermd zij, al het bijgevoegde gewigt gevoelt
op zijne armen en dijen, inzonderheid daar zijne lederen laarzen aan
het Harnas vaft gemaakt zijn, tot zoo ver, dat de Omloop van 't bloed
fomtijds gefteuit worde, gelijk fommigen tot hun nadeel ondervonden
hebben: want de buiten Lugt, die van boven naar beneden komt, in
des Duikelaars Long ingeademd zijnde, heeft maar een Veerkragt,
die genoegzaam is,om de Perfing te dragen van den gemeenenDamp-
kring, en ontrent i meer , omdat ze ontrent 4 uitgezet wordt door
de warmte van het menfelijke lighaam; daar de armen en dijen, maar
door geolijd Leer befchermd zijnde, al de Perfing moeten dragen van
het
-ocr page 353-het Water volgens deszelfs diepte boven hetgeen ze op 't land ge- ix. l«.
vt'oon zijn te dragen. Evenwel komt de eenparigheid van de Perfing
wat te hulp, en deze Werktuigen worden veel gebruikt, omdat de
plaatfen, daar de fchepen gemeenelijk aan ftukken geüagen worden,
ondiep zijn. Ontrent 16 jaren geleden hoorde ik, dat 'er ontrent 14.
Oktroojen verleend waren, om deze foort van Duikelaars Werktuigen
te maken, hebbende vele bijzondere perfonen die voorregten verkre-
gen, omdat ze in hunne verbeteringen, die ze niewe uitvindingen
noemden, iets verfchilden van degenen, die hen voorgegaan waren.
Tot groote dieptens, daar fomtijds fchepen gebleven, of werwaarts
ze door lengte van tijd, door de fteilte van het ftrand fomtijds gezakt
zijn, of in het Paarl- of Koraal - viften, zijn deze Harnas-werktuigen
in 't geheel van geen gebruik, hebbende den Duikelaar uit neus, mond
en oogen gebloed, en zijnde gefturven kort, nadat hij 'er de proef
yan genomen had.
Een jaar i of 18 geleden heeft Kaptein Roive, verlof gekregen
hebbende, om op eenige Wrakken op de kuft van Schotland te wer-
ken , een beter manier gevonden, om te duikelen, dan de voorgaan-
de. Zijn Werktuig was, gelijk Fig. 5quot;. afgebeeld wordt. Het is een pl.xxx.
Kuip, of geknotte Kegel, gemaakt op de wijs van een Schotfe Snuif-
molen, waarin de Duikelaar wordt opgefloten met een deklel A A,
verfterkt met hoepcis, gelijk 'er ook leggen om den buik van 't Werk-
tuig in HH, en aan de Kimme in hh. De armen worden geftoken
door de gaten B en B, die digt gemaakt worden met of zonder Iedere
laarzen aan de handen en armen. De beenen zijn binnen in het
Werktuig , agterwaarts gekeerd, gelijk wanneer men knielt. G is
een Glas om cïoor te kijken, waarvan de Duikelaar den waaftem met
zijnen neus kan afvegen, wanneer het noodig is: want de geftalte,
waarin hij neergelaten wordt, is met het aangezigt naar beneden. De
Lugt wordt met hem in zijne Kuip opgefloten, en is ontrent de Hoe-
veelheid van een Okshoofd, omdat, gelijk ik hoor, een man, daar in
opgefloten , ontrent een Uur onder Water kan blijven. Figuur 6. P'i- c-
vertoont dit Werktuig, neergelaten van een fchip met de twee touwen
Ci: en D Men ziet daar de armen van den Duikelaar bezig aan zijn
werk. A, H enverbeelden dc hoepels, en L/het Sein-tou. Schoon
dit Duikelaars Werktuig beter zij, dan vele anderen, heeft het egter
hetzelfde ongemak van niet bekwaam te zijn voor groote dieptens.
LI 3nbsp;Kaptein
-ocr page 354-IX. Lc Kaptein Irmn, die voor Meefter Rowe duikelde, heeft mij verhaald
dat iiij op de diepte van elf Vadem een fterke knelling voelde om ziine
armen door de Perfmg van het Water, en dat hij het wagende nop-
twee Vadem lager te zakken, om een klomp aarde op te nemen met
Stukken van Agten, die aan elkander zaten, de Omloop van ziin
bloed zoo ver gefteuit werd, en hij zooveel leed, dat hij zes weken
het bed moeit houden. Ik heb van een anderen gehoord, die het in
drie dagen beftierf, dat Jiij 't gewaagd had 14. Vadem diep te zak-
Kwll«
Wi^e onze beroemde Hoogleeraar Dr. Edmund Halley heeft de
oude Duikelaars Klok zooveel verbeterd, dat hij de Kunft van onder
Water te leven voltooid hebbe, gelijk hij ons daar zelf een berigt van
heeft gegeven: want die de moeite en koften wil doen, om een Klok
met zijne verbetermgen te laten maken, kan zijne Duikelaren tot al.
lerlei diepte veilig naar beneden zenden. De Dokter is 'er zelf mee
onder Water gegaan.
Hier volgt een korte befchrijving van zijne veranderingen
aan de gemeene Klok.
deekn^quot;'nbsp;^^ ''''^Sende voor-
i. De perfonen in de Klok, op een bank aan het onder-end zit-
tende, konnen altijd droog zitten, omdat, hoe diep de Klok ook
neergelaten zij, daar nooit Water in gerezen is, dan tot een kleln^
hoogte: want een O^ioofd C, waariSt de onderfte B^om genomen
IS, ter zijde van de K ok even beneden haren mond neergeamp;n zTn
t'orvfnTo'ÏTnbsp;bovenin
Boom van t Okshoofd komende, naar omlaag hing tot beneden het
Okshoofd. Deze lederen Pijp boven het Okshoofd geligt zijnde, kwam
de Lugt uit het Okshoofd door dezelve in de Klok, eS dreef heiwZ
ter naar beneden, 'twelk in de Klok tot een kleine hoogte, bij voor-
Hn^ 11nbsp;;nbsp;in de Klok, een bijgevoegde
Hoeveelheid krijgende, kreeg ook een bijgevoegde VeerkraS, waar-
door ze het Water weer mtdreef, dat in de llok opgeSen wi
door de hoogte der Water-kolommen boven haren S GeTiï
dan het Water gedurig in de Kok rees, terwijl ze neergelaten wer^
werd
-ocr page 355-werd jiet 'er ook gedurig weer uitgedreven door de Lugt, die 'er in- ix. Les,
genomen werd zoo dikwijls, als het Okshoofd werd neergelaten, het-
welk zeer fchielijk gefchiede, omdat het, even boven de Oppervlakte
van de zee opgetrokken zijnde, zijn ingekregen Water ontlalb, en
weer met Lugt gevuld werd.
2.nbsp;Daar werd een fterk Meniskus Glas [een Glas, dat aan de ééne
^ï]de bol en aan de andere hol geflepen is] holrond naar beneden, in
den top van de Klok van den Dokter vaft gezet in D, 'twelk het Ligt
zoo fterk doorhet, dat hij üi de I^ok de kleine Letter van de Adver-
tilTementen van een Koerant kon lezen. Evenwel gefchiede dit met
ftil Weer: want wanneer de zee ontroerd was, werden de Ligtftralen
door de ruwe Oppervlakte belet naar beneden te komen, en het was
Zoo donker, dat hij kaarfen moeft gebruiken.
NB. Een kaars van zes in een pond verteerde zooveel Lugt, als een
man, dat is, ontrent een Gallon in een Minuut.
3.nbsp;Die in deze I^lok waren konden een geiieelen dag vrijelijk adem
halen, omdat, wanneer de Lugt kragteloos en onbekwaam werd tot
de Ademjialing, de Dokter door middel van een Kraan binnen in de
Klok de vervuilde Lugt kon uitlaten (want dewijl vervuilde Lugt heet
is, klimt ze altijd boven in den top van de Klok) en uit het opklim-
men van 't Water onder in de Klok zien, hoeveel vervuilde Lugt 'er
uitgelaten waar, om ze weer te vervullen door het neerzakkende Oks-
hoofd C. Door dit middel was de Klok altijd vol Lugt, en dat wel
verfe Lugt.
Indien iemand mogt vragen, waarom het Water niet in de Klok
kwam, wanneer de Kraan open ftond, om de vervuilde Lugt uit te
laten, die heeft te bedenken, dat de Water - kolom , naar beneden
quot;werkende, om in den mond van de Kraan B te komen, maar gemeten
moet worden naar hare hoogte van de Oppervlakte van de zee af tot
aan B, maar dat de Water-kolom, die de Lugt uitdrijft, gemeten
moet worden van de Oppervlakte van de zee tot den mond van de
Klok in R, waardoor ze ontrent agt Voet (of de hoogte van de Klok)
langer is. Dit is de reden, waarom het Glas D hol gemaakt wordt
^st verheven zijde naar beneden, om de Perfing te weerftaan
van de Lugt, opwaarts werkende door de Perfing van de Water-ko-
lom, reikende tot beneden in R, terwijl deszeüs boven-zijde maar
geperft
-ocr page 356-IX. Les. geperft wordt door een Water-kolom, die tot D reikt, ontrent agt
Voet korter.
4. Een andere verbetering van den Dokter was, dat hij rnenièn
buiten de Klok kon zenden, om te werken op den afftand van 5^0 of
100 Yards van de Klok, omdat het zeer laftig geweeft zou zijn de
Klok te verplaatfen over elk gedeelte van een Wrak, of over de goe-
deren , die opgehaald moeten worden, en dikwijls ver van elkander
verfpreid leggen. Om dit ter uitvoering te brengen, maakte Iiij met
veel moeite een lange dunne Pijp ontrent i Duim wijd, die tegen de
Perfmg van de zee open werd gehouden door een dun llangsgewijs
Koperdraad, en van buiten digt gemaakt met geverfd Leer, waar over
fchapen darmen getrokken werden. Het ééne end van deze Pijp,
dat open is, wordt vaft gemaakt, of vaft gehouden in de Klok, om
Lugt in te nemen in P; en de Pijp zelve om den arm van den man
buiten de Klok gewonden zijnde, wordt het andere end vaft gemaakt
aan een Kap (een Kap van bejlaan genoemd) op het hoofd van den
man, welke tot beneden zijne fchouderen reikt. Deze Kap, van on-
deren open zijnde, dient hem voor een Klokje met Lurt, om adem
te halen, terwijl hij aan 't werk is, en het Water van hem afhoudt,
wanneer liet waterpas met de groote Klok is, omdat de Lugt van de-
zelfde Dikte is met de Lugt in de groote Klok; maar wanneer hij
lager bukt, dan het Waterpas van de groote Klok, lluit hij de Kraan
F toe, om de gemeenfchap van de groote met zijne kleine Klok af te
fnijden. Dit Klokje kan hem een Minuut of twee dienen, eer deszelfs
Lugt vervuild worde; maar hij kan ze aanftonds verwiffelen met zig
op te regten boven de groote Klok, en de Kraan F te openen: want
dan komt 'er een geblaas van verfe Lugt uit de groote Klok, die al
zijne Lugt vernieuwt door de vervuilde uit zijn Klokje uit te drijven.
Dan moet hij de Kraan weer toefluiten, om niet te veel Lugt uit de
groote Klok te nemen. Deze wandelende Duikelaar moet ten naaften
bij een half Kwintaal gewigt van Lood aan zijne voeten hebben, om
vaft te ftaan. Dewijl nij de koude niet kon uitftaan, kleede de Dokter
hem met dik flennel digt om alle zijne leden, en liet ze hem nat ma-
ken, en hem in de Klok blijven, totdat hij zeer warm waar. Het
warme Water, in zijne kleederen zittende, weerde dus het koude Wa-
ter een geruimen tijd van iiem af, wanneer hij buiten de Klok was.
Door
-ocr page 357-Door middel van de dus verbeterde Klok kan een Duikelaar tot ix. lcs.
allerlei diepte neergelaten worden zonder het minfte ongemak, mits
de Klok niet te fchielijk neergelaten, of opgehaald worde, om-
dat hoe de Klok lager ga , en dc Lugt rondom de Duikelaren
meer verdikt worde , hoe ze ook meer in ftaat gefteld worden,
om grooter Perfing te verdragen : want dewijl ze dezelfde ver-
dikte Lugt inademen, en de Lugt met het bloed omloopt, worden
alle de gedeeltens van hun lighaam, zelf de toppen hunner vingeren
en teenen tegen die Perfmg gewapend; en hetzij iemand binnen of
buiten de Klok zij, hij ondergaat dezelfde Perfing, hetzij van 't Wa-
ter (wanneer hij buiten de Klok is) hetzij van de Lugt, die door het
Water in de Klok verdikt wordt. Men moet zorg aragen, dat men
de Klok niet te fchielijk ophaalt, omdat de verdikte Lugt in de ligha-
men van de Duikelaren zig van langzamer hand moet uitzetten, en
uitgeademd worden. Anderfins zou de Lugt, die ze inhadden, in-
dien ze te fclüelijk van de uitw^dige bijgevoegde Perfing ontftagen
werden, hen doen berften. Wanneer 'er vervuilde Lugt werd uitge-
laten door de Kraan B, werd de Oppervlakte van de zee ter lengte
van 40 Tards met fchuim bedekt; zoo groot was de uitzettende Kragt
van de Lugt. Lugt-bellen, die niet grooter waren, dan een Graau-
ert, toen ze door de Kraan uitfchoten, waren boven op het Water
zoo groot, als een Oranje-appel. Wanneer de Perfing van de Lugt
minft is, draagt een man van middelmatige grootte het gewigt van
30000 Pond, en elke vijf Vadems zeewater voegen'er nog een ge-
wigt bij van 30000 Pond; maar de Lugt van de Klok, van langza-
mer hand verdikt, en van de Duikelaren higeademd, ftelt Jien altijd
in ftaat, om dat gewigt te dragen. Die met het Harnas duikelen
konnen de Perfing van een hoogte van 60 Voet Water zoo wel niet
dragen, als een Duikelaar in de Klok de hoogte van 300 Voet.
Dokter Halley heeft mij evenwel een klein ongemakje verhaald, dat
ze hl de Klok gehad hadden. In 't begin voelden ze wat pijn in de
ooren, als of 'er het end van een Tabaks - pijp in geftoken werd ;
maar na verloop van een weinig tijds kwam 'er een klein geblaas van
Lugt met eenig geluid, en daarop was de pijn weg. Hij meende,
dat die pijn veroorzaakt was door de verdikte Lugt, die een Klapje
lloot, hetwelk anderfins Lugt gaf uit de ééne of de andere holligheid
van 't oor, met gemeene Lugt vervuld zijnde; maar ckt de verdikte
U. Deel.nbsp;Mmnbsp;Lugt,
-ocr page 358-ix. les. Lugt, toen ze wat fterker begon te perlèn, het Klapje deed inwij-
ken , en alle de holligheden vervulde. Eén van 't Volk had, om
deze Perfing voor te komen, zijn oor geftopt met een propje gekaaud
papier; maar dat propje was 'er zoo ver ingefchoten, dat de Chirur-
gijn veel werk had, om het 'er uit te krijgen. Ik zal dit berigt flui,
ten met aan te merken, dat 'er een zeer gemakkelijke briefwifTeling
was tuffen het volk in de Klok en die boven op het Ichip waren door
middel van fchrijven met een ijzeren pen op een looden plaat, die
gebannen werd over het neerzakkende Okshoofd C. De man in H
nam deze plaat in de Klok, en het antwoord op den brief van boven
werd gefchreven op de andere zijde van de looden plaat, w^aarvan
het gefchrift op een Aambeeld werd uitgeflagen, wanneer het boven
gelezen was. Dan fchreven ze weer op de ééne zijde.
32. In de maand November van 't jaar 1732. heb ik een brief ge-
kregen van een zeer fchranderen Heer, Mr. Martin Triewald, Lid
van het koninklijke Genootfchap te Londen, Kaptein van de Werk-
tuigmakerij en Krijgs-boukunde van zijne Zweedfe Majesteit,
over de verbetering van de Duikelaars Klok van Dr. Halley, die hij
goedkoop gemaakt en geheel voltooid heeft, waarom die brief de op-
merking mijner Lezeren wel waardig is.
33
33
33
33
33
3)
33
33
33
93
Stokbolm den i. Nov. 1732.
Eerwaardige HEER,
„ Dewijl ik alleen Privilezie heb tot duikelen op alle de kuften van
,5 de Baltife Zee, onder het Gebied van zijne Zweedfe Majefteit,
heeft het mij aan geene gelegenheid ontbroken, om genoegzame
Proeven te nemen met de Duikelaars Klok en Lugt-vaten op ver-
fcheiden dieptens volgens de fchrandere verbetering van dien waar-
digen Heer, Dr. Edmund Halley, gemaakt in jaar 1716, maar
met kleine bijvoegingen. - De ondervinding had mij ook
overtuigd, dat geen Werktuig, op eenige andere Grondbeginfelen
ruftende, dan die van de Campana urinatoria, of Duikelaars Klok,
van gebruik zijn kan op eenige groote dieptens, of dat de Duike-
laar met eenig ander Werktuig één oogenblik veilig kan wezen.
Ik zal kortheids halve de veelvuldige ongemakken niet melden, die
,5 andere
-ocr page 359-andere Werktuigen verzeilen, maar alleen gewagen, dat in een ix.Le«.
Harnas een man in een oogenblik verdrenkt, wanneer het maar
een klein lekje krijgt, daar de ondervinding geleerd hebbe, dat
zulk een toeval, aan de Klok overgekomen, van geen kwaad gevolg
geweeft is. Ik weet, dat het eens gefchied is, terwijl de Duik^
laar 12 Vadem onder Water^vas, dat 'er een groot gat in de
Klok werd geftooten door een Bout van 't Wrak, waarop ze neer-
kwam. De Lugt berfte met zulk een,geweld uit het gat, dat de
aanfchouwers verbaasd waren over het fterke koken van de Opper-
vlakte v^ 't Water, en niet zonder reden vreesden, dat de man
in de Klok verdronken was; maar hij floeg zijne hand tegen het
„ gat, of 't lek, en gaf een fein om opgehaald te worden, hetwelk
„ met zooveel gemak en veiligheid gefchiede, als of hem niets over-
gekomen waar, zijnde het Water door dit lek maar ontrent een
ulve Voet gerezen. Dezelfde Duikelaar, die toen ter tijd in dc
Klok was, is 63 jaren oud, en heeft zig van zijn twintigfte jaar
met duikelen bezig gehouden in de gewoone Duikelaars Klok tot
„ maar korten tijd geleden, en is nog een vrij fterk en gezond man.
„ Hij verklaart, dat hem nooit erger ^eval in zijn werk ontmoet is,
„ dan eens, wanneer de Klok, daar hij in was, eensklaps een Vadem,
3, of meer, neerlchoot door de agteloosheid van de arbeiders. Het
5, bloed liep hem neus en ooren uit, en hij voelde een onverdragelijke
„ Periing op zijn gantfe lighaam. Dit bewijft, dat iemand, die in
5, een Duikelaars Klok van langzamer hand wordt neergelaten,
,, de famengeperfte Lugt, die door de Long in 't bloecf geperft
5, wordt, van tijd tot tijd inademende, geene aandoening kan heb-
5, ben van de Perling van buiten, fchoon van grootelijks famenge-
„ perfte Lugt, die hem omringt, nog van de Perfing van 't Water
„ op eenige gedeeltens van zijn lighaam, welk voordeel geen ander
55 Werktuig toe kan brengen, waarm de Duikelaar zijnen adem moet
„ halen uit Lugt in haaren natuurlijken ftaat. - Ik heb dikwijls
„ met vermaak waargenomen, wanneer ik de Klok deed ftil houden,
„ nadat ze vijf Vadem gezakt was, en de Duikelaar de Lugt uit een
„ Lugt-vat 5 ^twelk een Vadem dieper, dan de Klok, gezakt was,
„ m de Klok innam, zonder de Kraan te openen, om de heete Lugt
„ te ontMen, dat het Water door 't bijkomen van de Lugt uit het
„ Vat geheel en al, of op zeer weinig na, uit de Klok gedreven
M m 2nbsp;„ werd.
Vi
55
55
55
55
»5
5gt;
55
55
55
55
gt;5
55
55
55
55
IX.Les. „ werd. Wanneer de Klok nog vijf Vadem lager gebakt was, cn
,, dezelfde werking met een ander Lugt-vat herhaald was, en de
3, Klok dan opgehaald werd, was het geen gering vermaak te zien,
„ dat elke Vadem die de Klok opkwam, dezelve zig ontlalle van de
overtollige en te groote Hoeveelheid van Lugt, die onder uit de
Klok opkwam met blazen zoogroet, als Struisvogels eieren, welke
ontlafting van Lugt en welk Verfchijnfel bleef duren, totdat het
Evenwigt van de Lugt in de Klok met de Perfing van het Water
herfteld waar, en de Klok boven Water kwam. Op andere tijden
„ heb ik waargenomen, wanneer 'er geene Lugt onder weg in de
„ Klok was ingenomen, maar de Klok op de gewone wijs was neer-
„ gelaten, en dezelve na verloop van eenigen tijd weer opgehaald
„ werd, dat 'er op het oogenblik, wanneer de Klok boven Water
„ zou komen, de fterkte van twee man meer noodig was aan de Kaap-
„ ftand, dan even tevoren , en nadat de Klok vrijelijk in de Lugt
„ hing. Hier uit meen ik duidelijk te blijken , dat de Lugt, die
door de Long van een levend Icheplèl gaat, hare Veerkragt ver-
lieft, en dat de Long van een man een foort van lugtledige Ruimte
' Vacmm~\ maakt in de Klok, om welke reden de Duikelaar op het
oogenblik, wanneer de Klok boven Water komt, een hevige pijn
„ voelt in zijne ooren.
„ Schoon de ondervinding mij dus geleerd hebbe, dat 'er geen
„ Werktuig veiliger en dienftiger is, dan de Duikelaars Klok met de
„ fchrandere verbetering van Dr. Halley, heb ik egter ook gevonden,
„ dat men zig van dat Werktuig niet kan bedienen zonder groote
„ koften, dewijl 'er toe vereift wordt een groot fchip en veel volk,
„ om zoogroote Duikelaars Klok te beftieren, met de Lugtvaten en
„ derzelver gewigten om te zinken. 'Tis waar, dat deze koften naar
„ de diepte van Water en de waarde van 'tgeen opgevift moet wor-
den van den grond van de zee wel niet in agt genomen konnen
worden; maar dewijl het in deze geweften meer gebeurt, dat 'er
naar fcheepsladingen van minder waarde, dan de lading van Spann-
er, fe Galjoenen, geduikeld moet worden, heb ik mij genoodzaakt ge-
„ vonden, om bij de deugdelijkheid van 't Werktuig te denken op
„ vermindering van koften, en dat de Klok evenwel alle de oogmer-
ken van die van Dr. Halley kon beantwoorden, welke verbetering
5, ik de vrijheid neem om u mee te deelen. Ze beftaat in het volgende.
De
276
55
J3
3J
33
53
33
33
33
3)
33
3)
33
. f.^.Mmnbsp;•
a.
yrrr
■ • i 1 ,
ri- quot;
*
- / ■ ■ i
.. .s
V-
i]-..
■ ■ i
i
■-1 ■ .
'.-'s--
■ à-'
f
psi
.iiith''
%..J)eeL
-ocr page 363-„ De Duikelaars Klok AB {Plaat XXXL Fig. i.) heb ik van ix. Lc^.
rood Koper laten maken , en tot een zeer kleinen omtrek gebragt
in vergelijking van die van Dr. Halley , gelijk gij zien kunt uit Fig. xl
de Schaal onder de Teekening , waardoor ze gemakkelijk door
twee man beftierd kan woorden. Evenwel meen ik, dat een Dui-
kelaar het in dezelve niet alleen zoo lang kan houden , en met
zooveel gemak en op een zeer groote diepte van Water, als in een
Klok, die tweemaal zooveel ruimte heeft. De reden, die ik daar
voor heb , is deze, dat, fchoon een man in een groote Klok
ong^etwijfeld meer Lugts hebbe, dan in een kleine, en gevolgelijk
in Itaat zijn zou, om met een groote Hoeveelheid van Lugt veel
langer te beftaan , dan met een klein gedeelte, hij evenwel , om-
dat hij zijn hoofd meeft in het bovenfte gedeelte van de Klok
houdt, alwaar de heete Lugt hare plaats neemt, en haar verblijf
houdt, zeer weinig of geenen dienft heeft van de Lugt beneden
zijne kin of borft, fchoon nog zoo bekwaam voor de ademlia-
ling, welke Lugt nogthans in de onderfte gedeeltens van de Klok
„ koel zal blijven een geruimen tijd, nadat liij 'er in geweeft is,
5, en met moeite zijnen adem gehaald heeft. Dit kan niet geloo-
chend worden, en 'tis bekend aan een ijgelijk, die in een Duitje
Badftoof geweeft is , en in zulke , als hier te land in gebruik
zijn, alwaar in één vertrek alle de bijzondere Graden van hette
gevoeld konnen worden dóór middel van een toeftel, gelijk een
trap tot boven aan den zolder. Een perfoon , die zig op den
„ hoogften trap zet, zal zulk een ongemeene hette gevoelen , dat
„ iemand, die 'er niet zeer aan gewend is, dezelve niet verdragen,
„ of zijnen adem halen kan, maar bezwijken moet, terwijl op den
3, eerften, tweeden en derden trap, van de Vloer af te rekenen, de
„ hette zeer gematigd is. Ja fomtijds is de Lugt bij den vloer vrij
,5 koel, terwijl de hette bij den zolder onverdragelijk is. Ik zal
„ hier geen meer blijken van melden , die ik zou konnen bijbren-
33 gen.
33 Om dit ongemak tegen te gaan, heb ik een flangwijze roodko-
33 peren Pijp digt tegen den binnen-kant van de Klok laten
33 plaatfen, op zulk een wijs vaft gemaakt, dat ze 'er gemakkelijk en
33 2.00 dikwijls, als men wil, uitgenomen en fchoon gemaakt kan
„ worden, en den Duikelaar ook niet belemmert, wanneer hi) iu
53
33
3gt;
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
35
IX. Lcs. .. de Klok is. Aan het boven-end van deze Pijp ^ is een buig-
zame lederen Pijp gevoegd, twee Voet lang, aan welker end een
gedraaid ijvoren Mondftuk is, hetwelk de Duikelaar (zoo haaft
^^ hij befpeurt, dat de Lugt in het bovenfte gedeelte van de Klok
,, heet wordt) geftadig in den mond houdt, hetwelk liij door mid-
,, del van de buigzame Pijp doen kan , in welke geftalte hij ook
„ zijn mag, ftaande, zittende, bukkende enz. Terwijl hij door die
Pijp zijnen adem haalt, en Lugt inademt uit C, geniet hij niet
alleen gedurig koele en friflè Lugt zoo lang, als 'er eenige in de
Klok is, maar brengt ook te gelijk een Omloop of Cirkulaatfie te
weeg, die zeer noodzakelijk is tot het wezen van de Lugt (in-
zonderheid wanneer ze in een famengeperften ftaat is) en derzel-
ver goedhouding tot gebruik van dieren , hetwelk ik van groot
belang heb gevonden, en des te noodzakelijker, als een ijgelijk,
die een geruimen tijd in een Duikelaars Klok geweeft is zonder
niewen toevoer van Lugt, en in opzigt van zijne ademhaling in
5, dezelve tot het ukerlte gebragt is, met mij zal toeftaan, dat, op
,, dien tijd de Klok beginnende opgehaald te worden , en de la-
5, mengeperfte Lugt daar door vrijheid krijgende , om zig uit te
5, zetten, en nog zoo weinig in beweging gebragt wordende, de
man als een niew leven krijgt en een ongeloofelij ke verligting.
Wanneer ook in Kool - putten Gangen gemaakt worden door dc
Kool, of door Dijkjes, en de Lugt in de Gangen, of in de
Schagten heet wordt door den adem en 't zweet van de Hou-
_ wers en werkluiden door gebrek van Omloop van de Lugt, heb
,, ik het een uitmuntend hulpmiddel gevonden langs den kant van
„ het Togt-gat, of de Schagt een vierkanten houten Koker te
,, maken, aan beide de enden open, van de plaats af, alwaar de
„ Lugt koel en goed is, door den éénen koker aan den anderen
te voegen tot aan de plaats reikende, daar gewerkt wordt. Door
dezen eenvoudigen toeftel verkrijgt men een Omloop van Lugt,
en fomtijds zoo groot, dat wanneer 'er een kaars wordt gehouden
aan het end van den koker , daar de koele Lugt inkomt , de
„ vlam uitgeblazen wordt door den ftroom van koele Lugt, die
)} in den koker fchiet, en door denzelven omloopt.
5, Uit deze Proef zou ik wel opmaken, dat, fchoon de Duikelaar
„ het end van de beweegbare Pijp niet in zijnen mond hield, 'tgeen
55 hij
5gt;
)5
9J
J3
»}
55
95
55
95
95
95
JJ
55
55
55
95
55
55
95
55
55
Ilij nogthans met al 't gemak van de weereld doen kan, dat de ix. Us,
Lugt evenwel door de koperen Pijp omloopen, en hij 'er geen
genng voordeel van genieten 20U. D, D 2ijn de gewi^en , om
de IClok te laten zinken, zoo gemaakt, dat ze gemakkelijk aan
te haken zijn, wanneer de Klok aan het Takel hangt. De ijze-
ren Plaat E, vaft gemaakt aan de kettingen F, F, F, dient den
Duikelaar, om 'er op te ftaan, wanneer hij aan 't werk is. De Klok
is van bümen geheel en al zeer wel vertind. Dewijl üi alle rivie-
ren en op alle kuften van de Baltife Zee het Water zeer klaar
en helder is, omdat 'er geene Ebbe en Vloed gaat, heb ik drie
bol-gellepen Glazen G, G, G in de Klok geplaatft. Door dit
middel kan de Duikelaar niet alleen zien, wat 'er onder hem zij,
maar ook rondom op een merkelijken afftand.
„ Over deze Glazen komen fterke koperen dekfels, gelijk Snuif-
doozen, H, H, H, welke dekfels toegedaan worden , wanneer
het niet noodig is eenige voorwerpen op den grond van de zee te
ontdekken, en dienen, om de Glazen voor breken te bewaren.
„ Ik hoop, dat gij de vrijheid zult verfchoonen, die ik genomen
„ heb, om u laftig te vallen met een langen brief, dien ik nog groo-
3, ter had konnen maken door een berigt van andere Uitvindingen,
3, die, indien gij deze goedkeurt, in'tkort zullen volgen. Onder-
3, tuffen verzoek ik mij te vergunnen, dat ik met veel Agtmg mag
3, blijven
Uw zeer gehoorzame en
onderdanige Dienaar ^
M. TRIEWALD,
t
Lid van 't Koninklijke Genoodfchap te
Londen, en van de Berlijnfe
en Zweedfe Akademie.
33. De Samenperfing van Lugt door verfchillende dieptens van Wa-
ter, en gevolgelijk allerlei diepte van de zee kan men meten met
een Werktuig, door Dr. Stepben Hales en mij uitgevonden^; het-
welk
5gt;
55
gt;9
3gt;
55
53
55
55
35
5)
55
53
93
ygt;
IX. Les. welk ik aan de koninklijke Maatfclmppij in de maand November van
'tjaar 1728 vertoond heb, en waarvan ik liet volgende berigt toen
ter tijd inleverde. Daar zijn verfcheiden Werktuigen toegefteld ,
om de verfchillende dieptens van de zee te meten, inzonderheid die
door middel van het Dieplood niet bepaald konden worden; maar
dewijl deze Werktuigen beftonden uit twee lighamen (het ééne
foortonderfcheidenlijk ligter en het andere foortonderfcheidenlijk
zwaarder, dan Water) op zulk een wijs famengevoegd , dat, zoo
haaft het zware op den grond kwam, het li^e zig daar van ontüoeg,
en boven kwam, en de diepte gefchat moeft worden naar den tijd van
den val van't famengeftelde hghaam van de Oppervlakte tot op den
grond van 'tWater, te famen met den tijd van het bovenkomen van
'tligte lighaam, gerekend van de verdwijning van 't Werktuig , tot-
dat het opkomende lighaam weer gezien werd, kon 'er geen zeker
gevolg getrokken worden uit een rroef, die zoo onvolmaakt is, en
van zoovele omftandigheden afhangt.nbsp;lt;
Zelf in ftil Water en op dezelfde plaats zal de tijd in twee bijzon-
dere Proeven zelden overeenkomen. Veel minder zal dit Werktuig
dan het oogmerk beantwoorden in de zee uit hoofde van de golven,
ftroomen en vele andere verhinderingen; maar dewijl de Perfing van
Vloeiftoffen in allerlei Streken op dezelfde diepte altijd dezelfde is,
zal een Peil-tuig, 'tgeen ontdekt, hoegroot de Perfing zij op den
grond van de zee, aanwijzen, welke de ware diepte van de zee zij op
die plaats, hetzij de tijd van daling van het Werktuig maar één of twee
Minuten beloope, of twintig maal zooveel.
De eerwaarde Dr. Hales befchrijft in zijne Fegetable Statieks, of
Wepng van gewaden zijn Peil-tuig om de PerfInpn te meten in
ondoorfchijnende vaten, waarin Honig, gegoten zijnde over de Op-
pervlakte van Kwik in een open vat, op de Oppervlakte van de Kwik
rijft, wanneer ze opgeperft wordt in een Pijp, welker onder-end ge-
ftoken is in de Honig en Kwik, en weker boven-end glas-digt ge-
zegeld is. Gelijk dan de Lugt in de Pijp door de Perfing verdikt
wordt, en de Kwik rijft, zoo zakt de Kwik weer neer, wanneer de
Perfing weggenomen is; en ze zou geen merkteeken nalaten van de
hoog-
* [/n'ï Nederduits DerfflaW mier den Titel vm Groejende Weegkunde. zie Oa-
derv. LXXXIX. Uad%. 171.]
hoogte, waartoe ze gerezen was, maar de Honig , die op de Kwik ix. Les.
is (of dunne Stroop, waarmeê het nog beter gaat) aan den binnen-
Itant van de Pijp klevende, laat een merkteeken na , hetwelk de
hoogte aanwijft, waartoe de Kwik gerezen was, en doet gevolge-
lijk blijken, welke de grootfte Perfing geweefi zij.
Mijn toeftel is derhdve een Werktuig, dat het Peil-tuig van Dr.
Hales neerbrengt op den grond van de zee, en aanftonds weêr boven
doet komen. AB {Plaat XXXI. Fig. 2.) is een Peil-fles, F/de Pt^^^
Peil-buis, met Cement vaft gemaakt in het koperen dcklèl van de Fles ^^
in G, met haar open end f geftoken in de Kwik C, die door de Per-
fing van 3 2 Voet Water opgevoerd wordt tot d met een weinig dun-
ne Stroop of Honig d daar boven op, zijnde opgeheven van D, al-
waar een kleine dikte van Stroop op de Kwik gegoten is.
Wanneer de Perfing van Water is van een hoogte van 54. Voet,
rijft de Kwik en Stroop, tot E, f- van de hoogte van de Buis, en
hooger naar Evenredigheid van de diepte.
NB. Men kan op de Buis met een Diamant een Schaal aft eekenen.
K is een gewigt, met zijne Stift L hangende in een Pijp m, vaft-
gemaakt aan den Ring M B, met Cement gehegt aan den bodem van
de Fles, Wanneer het gat L van de Stift opgelchoven is tot m, houdt
de Pal / van de Veer S de Stift vaft, om niet uit de Pijp te fchieten,
terwijl het Werktuig naar beneden zakt; maar zoohaaft K op den
grond van de zee komt, rijft het gat L, en de Pal fpringt terug, en
laat het gewigt los, gelijk in de Figuur te zien is. Dan komt de le-
dige glazen Bol I (die op zee wel een varkens blaas mag wezen) met
het Werktuig weer boven op het Water. Dan ziet men, hoe ver de
Buis van binnen belineerd zij, waaruit men de Perfing en gevolgelijk
dc diepte van de zee weet.
HN is een koperen Pijp, om den top van de Peil-buis te befcher-
men.
Daar zijn gaten in F, N en E, om het Water aan alle kanten
vrijelijk door te laten.
Ter beveftiging van het gebruik van dezen Zee-peiler, aan het
koninklijke Genootfchap vertoond , heb ik een andere Proef genomen
op de volgende wijs. Wat Kwik in de Fles van 't Peil-tuig gegoten
hebbende, goot ik daar dunne Stroop op ter hoogte van een halven
Duim. Toen fchroefde ik het koperen dekfel, waarin de glazen Peil-
281
IX. Le». buis met Cement was vaft gezet, op de Fles, zoodat het open end
van de Buis beneden de Oppervlakte van de Kwik kwam, terwijl het
gefloten end naar boven ftak. Het Werktuig dus gereed gemaakt
zijnde, werd geftoken in een rolrond vat met Water, hetwelk met
de Plaat, die 'er oplei, tulfen twee Pilaren zoo geprangd werd , 'dat
de Lugt boven 't Water famengeperft kon worden, zonder te ont-
fnappen. Toen perfte ik 'er met een Lugt-l|Deuit zooveel Lugt in,
dat ik 'er een Perflng opbragt, zoogroot, als een Perfing zijn zou op
C9) Ik zal dit berigt liier geven met
de eigen woorden van Dr. Hcdes uit zijne
Vegetahle Staticks
Beschrijving van een Zee - Peiler ,
om dieptens van de zee te meten , die
met het Pas-lood niet gepeild konnen
worden.
5, 1. In mijn eerfte Deel heb ikonderde
j, LXXXIXfte Ondervinding bladz. 209.
„ [ in de Nederduitfe Vertaling bladz.
j, 172.] een manier voorgefteld om de
„ dieptens van de zee te vinden, die door
,, het Pas - lood niet gepeild konnen wor-
3, den, welke manier de ft;hrandere Dr.
„ Defaguliers tot de Praktijk gebragt, en
5, 'er de Proef van getoond heefc voor
j, het koninklijke Genootfchap met een
3, Werktuig , dat hij uitgedagt had, waar-
j, van hij de befchrijving heeft gegeven
3, in de Pbilofoph. Tranfatt. Nom. 405. Ik
„ zal hier wat omftandiger befchrijven ,
„ hoe dees Zee-peiler gereed gemaakt,
3, en met Graden verdeeld moet wor-
„ den.
3, 2. Onderftel, dat 'er een ijzeren of
j, geel-koperen Buis is, of een Musket-
3, loop van eenigerlei lengte , bij voor-
3, beeld vijftig Duim, welkes boven-end
3, wel digt gefloten is. Indien deze Buis
3s in dien ftand ontrent drie en dertig Voet
j, in zee wordt neergelaten , zijnde een
S5 Kolom van Zee-water van die hoog-
een
te ontrent evengelijk aan het middel-
gewigt van onzen Dampkring, zal de
Lugt volgens een bekende eigenfchap
van hare Veerkragt famengeperft wor-
den in de helft van de Ruimte, die ze
tevoren befloeg, zoodat het Water in
de Buis tot derzelver halve hoogte zal
opklimmen. Indien de Buis nog drie
en dertig Voet dieper wordt neerge-
laten, zal de Lugt famengeperft wor-
den in één derde van haren omtrek ,
en zoo verder i, f, i, enz. zijnde de
Lugt ftandvaftig famenpersbaar in E-
venredigheid van het opleggende ge-
wigt. Indien men dan weet, tot we'ke
hoogte het Water in de Buis opgeklom-
men geweeft zij, kan men gereedelijk we-
ten , tot hoe groote diepte de Buis in
de zee gedaald geweeft zij.
„ 3. Om nu de diepte van ééne dezer
j, Kolommen van Zee-water te meten,
,, welkes foortonderfcheidende Zwaarte
„ tot Pompwater is, gelijk 41 tot 40, zoo
„ laat eerfl met een tou de ijzeren Buis
„ met een gewigt aan haar onder - end
„ ontrent drie en dertig Voet zinken ,
„ welke diepte in zout Water ten naa-
„ ften bij overeen zal komen met het ge-
„ wigt van de Lugt op een middelbare
„ hoogte van de Barometer. Haal dan
„ de Buis op, en zie, hoe ver hetWa-
„ ter gerezen geweeft zij. Indien drie
„ en dertig Voet Water evengelijk is aan
cén-
}}
-ocr page 369-„ éénen Dampkring, zal het Water zoo
„ hoog rijzen, dat het net de helft van
,, de Buis vuile; maar indien het Water
3, hooger, of lager, rijft , dan half we-
,, ge , zeg dan volgens den Regel van
Drien, gelijk het getal, waar toe het
Water rijft, is tot één, zoo is drie en
„ dertig tot het getal van Voeten, me-
„ tende de diepte van de vereifte Ko-
3, lom. Bij voorbeeld, onderftel, dat het
j. Water (wanneer de Buis drie en der-
!, tig Voet is neergelaten} maar negen
s, Tienden van de helft van de Buis rijft,
„ zeg dan, 9 : 10 : : 33 = 36I Voet,
„ de diepte van elke Kolom, welke eens
j, bekend zijnde, moet het getal vanWa-
-- ter-kolommen vermeenigvuldigd wor-
den door dit getal van Voeten , waar
,, door de diepte van de zee in Voeten
i, bekend zijn zal.
„ 4. Maar dewijl de Lugt, wanneer het
„ Werktuig tot de diepte van negen en
„ negentig Voet neergezakt is, famenge-
„ perft zijn zal in het gedeelte van
„ vijf Duim, dat is, een halven Duim,
,, zullen de verdeelingen eenige hoogte
„ boven en beneden deze zoo klein zijn,
j, dat het verlthil van verfcheiden Ko-
5, lommen diepte van Water niet te mer-
„ ken zal wezen. Dus zou een Werktuig
„ van geen grooter lengte, dan dit, be-
„ zwaarijjk een naaukeurige fchatting ge-
„ ven van een halve [Fn^el/e] Mijls diep-
„ te, dat is, 2Ö40 Voet , 0? tagtig Ko-
vier, vijf, of tienmaal zijne lengte zou
dit te gemoet komen, en het verfchil
van de Graden van daling op dit Werk-
tuig zigtbaarder maken ; maar dewijl
het niet doenlijk is een metalen Buis,
van zoo groote lengte te maken ; of
dezelve, indien ze gemaakt werd, zoo
moejelijk te zwajen zijn zou , dat ze
ligtelijk zou breken, wordt 'er voor-
gefteld deze zwarigheid op de volgen-
de wijs te gemoet komen.
S3
SJ
„ lommen diepte van Water. Het ver
lengen derhalve van dit Inftrument tot
J3
,, 5. Men neme een kloots lighaam van
rood Koper, welkes inhoud evenge-
lijk zij aan negenmaal den inhoud van
de metalen Buis. Laat dit klootfe lig-
haam ftijf vaft gefchroefd voorden aan
de metalen Buis met een lederen Kraag,
wel geweekt in de ééne of de andere
vettige ftof, om die Voeg op de krag-
tigfte wijs te beveiligen.
„ 6. Daar moet een gat wezen in den
bodem van den koperen Bol, komen-
de over een metalen Buis, aan dat gat
gefoldeerd, welke Buis drie of vier
Duim lang moet wezen, om geftoken
te konnen worden in een bekwaam me-
talen bakje , gevuld met eenige ge-
verfde vettige ftof, bij voorbeeld Olij,
of iets dergelijks, welke foortonder-
fcheidenlijk ligter zijnde , dan Zeewa-
ter, daar op drijven, en gevolgelijk den
binnenkant van de ijzeren Buis befme-
ren zal ter hoogte, waar toe het Wa-
ter in dezelve was gerezen. Om die
hoogte te konnen weten, moet 'er een
een diepte van 40 Voet Water. De Kraan van de Boven-plaat ge- ix. u^
opend, en 'er de Lugt uitgelaten zijnde, werd liet Werktuig uit liet
Water genomen, en aan het vettige merkteeken, dat de Stroop bin-
nen in de Buis had nagelaten, zag men, hoe hoog de Kwik in de
Peil-buis gerezen geweell waar.
Dr. Hales heeft federt meer Proeven van die natuur genomen, en
een anderen Zee-peiler voor zeer groote dieptens voorgelleld, waar-
van we hier onder in de Aanteekening een berigt zullen geven (9}.
jj
Weerfland
Van WEERSTAND floeißoffen.
Alle lighamen, die in Vloeiftoffen bewegen, lijden Weerftand, die
IX. Les.
dunne roede van geel Koper, Ijzer of
Hout gezet worden in het midden van
de Buis , van het ééne end tot her an-
dere reikende, met een Knop aan haar
boven-end , zoo om de roede aan dat
end in 't midden van de Buis te hou-
den , als om ze te bevrijden van be-
fmeerd te worden door de wanden van
de Buis, wanneer ze 'er uitgetrokken
wordt, om door het merkteeken van
de vettige ftof aan de roede te zien ,
tot wat hoogte het Water in de Buis
opgeperft geweeft zij.
,, 7. Den Inhoud van de Buis moet
,, men meten met 'er Water in te gieten,
„ wanneer de roede en metalen Middel-
„ lijn op hare plaatfen gezet zijn.
„ 8. Dewijl nu de koperen Bol onder-
„ fteld wordt negen maal zooveel Lugt
3, te bevatten , als de Buis, 'twelk het-
,, zefde is, als of de Buis negenmaal lan-
3, ger waar, zoo zal gevolgelijk de Lugt,
„ in dien Bol befloten, niet in de Ruim-
.. te van de Buis geperft worden, voor-
dat het Werktuig gedaald zij tot de
diepte van negen .Kolommen, of ne-
gen maal drie en dertig Voet: want
dan zal de Lugt famengeperft zijn in
één Tiende van de Ruimte, die ze eerft
,, befloeg.
,, 9- Onderftellende derhalve, dat het
„ Werktuig gedaald is tot de diepte van
„ negen en negentig Kolommen van
,5 Water, of negen en negentig maa!
,5 drie en dertig voet, dat is, 3267 Voet,
„ zoo zal de Lugt famengeperft zijn in
,, -f^jfte gedeelte van vijf honderd Duim
„ (want de Inhoud van het geheele vat
„ was onderfteld evengelijk te zijn aan
„ een Buis van die lengte) dat is, op
„ vijf Duim na aan den top van de Buis ,
,, en gevolgelijk zal de roede bevonden
„ worden met den geverfden Olij be-
,, fmeerd te zijn tot op vijf Duim na aan
,, haren top.
33
33
3J
j3
„ 10. Onderftel weer, dat het Werk-
tuig gezakt is tot de diepte van hon-
derd en negen en negentig Kolommen ,
elk van drie en dertig Voet, dan zal
de Lugt famengeperft zijn in het
gedeelte van 't geheel, dat is, ten naa-
ften bij tot derdalven Duim van den
top van de Buis. In dit geval zal
het Werktuig gedaald zijn 6567 Voet,
dat is een [Èngelfe'] Mijl en een Vierde
en honderd en £v/ee en dertig Voet.
„ ii. Onderftel weer, dat het Werk-
tuig gedaald is tot de diepte van drie
honderd en negen en negentig Kolom-
, men , dan zal de Lugt famengeperft
, zijn in het -^Wfte gedeelte van 't ge-
, heel, dat is , ten naaften bij op vijf
, Kwartier Duims na aan den top van de
, Buis. In dit geval zal het Werktuig
, op drie en vijftig voet derdalve Miji
, gedaald zijn , hetgeen men met waar-
, fchijnelijkheid wel mag ftellen de gfoot-
, fte diepte van de zee te wezen.
,, 12. Indien het egter noodig was groo-
ter dieptens, dan deze, te peilen; kan
men begrijpen, dat het met dragelijke
naaukeurigheid kan géfchieden door ver-
grooting van het klootfe lighaam , heï
welk gedaan kan worden zonder het
van te veel beflommering te maken.
Indien de Middellijn van de Buis on-
trent I Duim was, namenlijk gemeene
Musket-loops wijdte en de Buis vijf.
33 t'g
-ocr page 371-5, tig Duim lang, en het klootfe hghaam
3, negentien maal grooter was, zou het in
5, dat geval niet grooter zijn, dan hetVo-
j, lumen van drie Gallons. Maar hoe groo-
5, ter het klootfe lighaam, of de Bol zij,
5, hoe men meer zorg moet dragen, om
5, de Schroef, waarmeé het aan de Buis
3, gevoegd wordt, wel te bezorgen, op-
3, dat 'er geene Lugt door zou konnen
3, komen.
„ 13. Hoe grooter de Bol zij , hoe
j, zwaarder hij ook moet wezen, om hem
3, te beter in een naar beneden hangen-
„ den ftand te houden. Anderfins zou
3, de Boejing van de ingefloten Lugt hem
3, zoo hoog , of hooger konnen .doen
3, rijzen, dan het boven-end van 't Werk-
„ tuig, waardoor het Water in de Buis
3, zou loopen , en men geene waarne-
,, ming zou konnen doen, dewijl de Roe-
de van het ééne tot het andere end
3, nat gemaakt zou worden. Wanneer
3, men ééne Proef genomen heeft, moet
3, de Roede en de Buis zeer fchoon af-
3, geveegd worden, eer men een tweede
3, neme.
„ 14. Dezen Zee-peiler dus ver gereed
3, gemaakt zijnde, moet 'er een Boei aan
3, gehegt worden, die een groot ftuk maf-
3, fief Dennenhout, of eenig ander ligt
„ mafllef hout moet wezen, wel geteerd,
,, om het Water buiten de Sap-buizen te
3, houden: want ik heb door ondervinding
„ geleerd, dat hout, hetwelk veel ligter
was, dan Water, door grootelijks fa-
mengeperft te worden in Water, aan-
ftonds loortonderfcheidenlijk zwaarder
geworden is, dan Water: want alle fa-
menftellende deelen van Gewaften zijn
foortonderfcheidenlijk zwaarder, dan
5J
33
3)
Water. Indien de Boei gemaakt wordt
van een Blaas, of hollen Kloot met
zijne opening naar beneden , zal de
Lugt, die 'er in is, zoo famengeperft
worden op groote dieptens, dat ze de
Boei daar door foortonderfcheidenlijk
zwaarder zal maken, dan het Zeewa-
ter, hetwelk haar zal beletten weer bo-
ven te komen, waarom de Boei ook in
ftaat zijn moet, om het Werktuig ,
wanneer 't vol Water is, naar boven te
brengen. Daarenboven, indien de Boei,
wanneer ze weer opkomt, niet merke-
lijk hoog boven 't Water uitfteekt, zal
ze niet gemakkelijk te ontdekken zijn :
want uit groote dieptens kan ze, zelf
in ftil Weer, zeer ver van 't fchip op-
komen. Om de Boei dan van verre te
zigtbaarder te maken, is het dienftig
boven op dezelve breede tinne Vleuge-
len te maken , die elkander kruifen ;
zwart of wit geverfd, naardat het beft
te pas kome.
uit twee oorzaken ontftaat. De eerfte is de Samenhang der deelen ix. lm.
van de Vloeiftof. Een lighaam, in zijne Beweging de deelen van een
Vloeiftof van elkander fcheidende, moet de Kragt overwinnen , waar
meê die deelen famenliangen, en daar door wordt deszelfs Beweging
ver-
„ 15. Om te groter naaukeurigheid te
gebmiken, is het noodzakelijk, dat men
dezen Zee-peiler eerft beproeft op ee-
nige verfchillende dieptens tot de groot-
fte diepte, die een Lijn bereiken kan,
om daar door te ontdekken, of en hoe
ver de Veerkragt van de Lugt ontfteld
of verdikt worde, niet alleen door de
groote Perfing van het opftaande Wa-
ter , maar ook door deszelfs Graden
van warmte of koude op groote diep-
tens , en in welke Evenredigheid op
verfchillende bekende dieptens, en in
verfchillende lengtens van tijd, om daar
een aftrek naar te maken op dieptens,
die met het Diep-Iood niet gepeild kon-
nen worden.
16. De-
33
Nn 3
-ocr page 372-„ j6. Dewijl het waarfchijnelijk is, dat
de gematigdheid van de Lugt, wanneer
de Proef wordt genomen , warmer of
kouder zijn zal, dan die van de zee op
een groote diepte , zal het raadzaam
wezen het Werktuig met een Lijn tot
een goede diepte te laten zakken, en
daar eenigen tijd te laten bl.jven, tot-
dat de Lugt, die 'er in is, onderfteld
mag worden tot dezelfde gematigheid
te komen met het Zeewater. Dan moet
het Werktuig zoo ver boven het Wa-
ter opgehaald worden , dat de Lugt
vrijelijk in of uit den Bol en de Buis
gaan kan , naardat de ingefloten Lugt
uitgezet of famengedrongen zal wezen,
Dan moet men het Werktuig aanftonds
los laten , om neer te vallen tot den
grond van de zee, 'twelk het doen zal
door middel van een Zink-gewigt of
Ballaft, hetwelk op de volgende wijs
daar aan vaft gemaakt moet worden.
3i
SJ
}}
JJ
IX. Lcj.-vertraagd. De tweede oorzaak is de Inertia, oi de Werkeloosheid
van Stof, die tot alle lighamen behoort, hetwelk de reden is, dat 'er
j, 17. Het Zink gewigt moet door mid-
del van een Pal-haak op zulk een wijs
aan 'tWerktuig vaft gemaakt worden,
dat, zoohaaft het gewigt op den grond
van de zee kome, de Pal door middel
van een Veer haren haak los late, waar-
door de Boei vrijheid zal hebben, om
het Werktuig naar boven tc voeren.
JJ
3, 18. Het Zink-gewigt moet van zulk
3, een zwaarte wezen, dat het maar even
3, genoegzaam zij, om het Werktuig in
,3 't eerft te doen zinken : want terwijl
„ het Werktuig daalt, wordt het gedurig
„ foortonderfcheidenlijk zwaarder dooV
,, de Verdikking van de Lugt, die 'erin
,, is , waardoor deszelfs Beweging ver-
3j fneld wordt, gelijk ook gefchiedt door
3, de onophoudelijke Werking vanZwaar-
3, te-kragt op 't Werktuig Indien der-
3, halve deze Zwaarte ■ kragt veel grooter
3, was, dan de tegenftrijdige Tegenftand
„ van de Boei, zou het Werktuig met
„ zulk een Kragt op den grond van de
,, zee ftooten, dat het gevaar zou loopen
,, van breken.
,, 19. Het zou derhalve raadzaam zijn
,, eerft de Boei te laten zakken met eenig
,, gewigt, dat van dezelfde zwaarte was,
„ als het Werktuig, met een ijzeren roe-
„ de tuften het Werktuig en de Boei,
„ om uit het buigen, of niet buigen, van
„ de Roede te giften , met welke Graad
„ van Kragt het op den grond van de zee
„ zou ftooten. Indien die Kragt te groot
,, werd bevonden, zou ik gelooven, dat
,, het raadzaam was een ftok vaft te ma-
„ ken tuften het Werktuig en 'tZink-ge-
,, wigt van zulk een Graad van fterkte ,
„ dat hij breken zou, eer hij Weerftand
„ genoeg gaf, om het Werktuig te kwet-
„ fen. Dit zou de Kragt tegen den grond
„ grootelijks breken. Daar zal eenig zand
„ of aarde van den grond van de zee op-
„ gebragt worden , gelijk in de gewone
„ Peiling met vet aan het onder - end vaa
,, 'tDieplood.
„ 20. Plet is ook raadzaam een nette
„ aanteekening te houden van den tijd
„ van het onder Water blijven van 'c
„ Werktuig, hetwelk gedaan kan worden
„ met een Uurwerk, dat Sekunden wijft,
,, of met een Sekunden - flinger , die ne-
„ gen en dertig en een vijfde Duim lang
„ moet zijn van hec midden van 't Ge-
„ wigtje tot het boven-end van denSlin*
jj ger.
„21. Dr. Hook (zie Loivtborp's Abrid-
gement of thePhilofoph. Tranfaft. Vol.
„ II. pag. 258) heefc op de Proef onder-
„ vonden, dat een looden Bal van twee
„ Pond gewigt, vaftgemaakt aan een hou-
„ ten Bal van hetzelfde gewigt, en bei-
j, de neergelaten op 14 Vadem diepte,
» IQ
-ocr page 373-s» in 17 Sekunden op den grond kwamen,
en dat de losgelaten houten Bal in nog
'sj 17 Sekunden weer boven kwam; zoo-
sj dat het gemelde Werktuig, indien het
sgt; tot grooter dieptens daalde, en rees met
j, dezelfde Snelheid , de diepte van een
5, Mijt zou bereiken in 17 Minuten, en
„ in zulk een tijd weer oprijzen ; maar
55 dewijl de Boei fchielijker tot de Opper-
j, vlakte van 't Water kan wederkeeren,
3, dan ze gedaald was, zal de Schatting,
3, die men maakt uit den tijd , dien het
3, lighaam onder Water blijft, zeer on-
3, zeker wezen. Evenwel , indien men
5, ze dikwijls vergelijkt met de Schatting,
a, die men maakt uit de hoogte van'tWa-
0, ter in de Peil - buis, zou men daar mif-
3gt; fchien een Regel uit konnen opmaken,
35 vooral indien het geheele Werktuig al-
35 tijd hetzelfde was, en 't Zink-gewigt
3) van dezelfde zwaarte en grootte. On-
3) derftel bij voorbeeld, dat het Zink-ge-
3, wigt geborgen werd in rolronde aarden
3, vaten, die alle evengroot over 't Kruis
3, waren.
,j 22. Dat de zee niet vele Mijlen diep
3gt; is, is daaruit waarfchijnelijk, dat'er in
35 alle de groote Oceanen hier en daar
33 eilanden verfpreid zijn. Schoon dan
33 zoo ver, als het Diep-lood kan rei-
35 ken , de zee dieper en dieper worde
3, bevonden, hoe men verder van 'tftrand
}) afwijke (fchoon met eenige onefFen-
33 heid) hetwelk waarlijk een groote diep-
53 te zou worden, indien het zoo voort-
33 giquot;g van het ééne ftrand van den groo-
3, ten Uceaan tot den anderen, bewijzen
3, de tulienbeide leggende eilanden, dat
3, het dus met met de zaak gelegen is.
onderftelt , dat de
quot; T7nbsp;in dezelfde
quot; Evenredigheid verdiept, als het land
van 't ftrand af njft, ^oo zal naar de
volgende fchatting de grootfte diepte
van de zee niet boven de vijf of zes
Mijlen zijn: want dewijl flawe rivieren
bevonden worden een Val te hebben
van ontrent een Voet op een Mijl, zoo
zal, indien men onderftelt, dat de Ri-
vier Mger in Afrika (die ééne der lang-
fte rivieren is van de gantfe weereld ,
en ontrent 2400 Mijlen lengte door-
loopt} een Val heeft van ontrent vier
Voet op een Mijl , zoo zal, zeg ik,
derzelver geheele Val van haren oor-
fprong af tot hare ontlafting in de zee
1,81 Mijl wezen. Indien naar Val is
tegen zes Voet op een Mijl, zal haar
geheele Val wezen 2,72 Mijlen ; in-
dien agt Voet op een Mijl, zal haar
geheele Val 3,72 Mijlen zijn. Indien
de Val gefteld wordt tegen tien Voet
op een Mijl, zal de Val van de rivier
wezen 4, ^-4 Mijlen, hetwelk veel toe-
gegeven is, t;n daarom wel in mag flui-
ten de hoogte van de toppen der ber-
gen , aan welker kanten de Bronnen
voortkomen, wordende de hoogfte ber-
gen gefchat naaulijks ^f^fte gedeelte te
zijn van de halve Middellijn van den
Aardkloot. Indien men onderftelt, dat
de geheele Hoeveelheid van aarde, die
boven het Waterpas van de Opper-
vlakte der zeen is , evengelijk is aan
het geheele Volumen der Wateren, die
in de Kom der zeen is, zoo moet, de-
wijl de fom van 't Volumen der zeen veel
grooter is, dan de fom van de Oppervlak-
te van al de aarde op den Aardkloot, de
algemeene diepte van de zee derhalve
veel minder zijn , dan de algemeene
hoogte van de aarde boven de Opper-
vlakte van de zee.
„ 24. Tegen deze manier van de diep-
te van de zee te peilen mag men met
reden inbrengen, dat fchoon het door
„ ondervinding blijke , dat de Lugt in
,, kleiner
een zekere Kragt vereiH wordt, om de deeltjes uit hare plaatfen te ix. Les.
verfchuiven, om het lighaam door te laten. Het lighaam werkt op de
IX. Lcs. deelen , om ze te verplaatfen, en zij verminderen de Beweging van
het lighaam door Tegenwerking.
kleiner trappen famengeperft wordt naar
,, Evenredigheid van de opleggende ge-
wigten, het evenwel te vreezen is, daf
5, in grooter trappen van Samenperfing de-
, ze evenredige Samenpersbaarheid gee-
nen ftand houdt uit hoofde van de veel-
' vuldige waterige en andere vreemdfoor-
„ tige mengfelen in de Lugt, die derzel-
,, ver gelijkmatige Samenpersbaarheid be-
,, lemmeren; inaar dewij hare onregel-
j, matige trappen van Samenpersbaarheid
3, nog niet zeker bekend zijn, zou men
„ weldoen, dat men eerft de Proef nam
,, van 't Werktuig op de grootfte diepte,
„ die een Lijn neergelaten kan worden,
,, die ik bevind geweeft te zijn 400 Va-
,, dem, in welk geval de Lugt famenge-
,, perft zou worden met meer , dan 72
Water-kolommen, elk zoo zwaar, als
het gewigt van den Dampkring , zoo-
dat de Lugt famengeperft zijn zou m
het j\fte gedeelte van haar natuurlijk
„ Volumen , in welk geval de Dikte
„ of Digtheid [Denfity,] van die Lugt
zijn zou tot Water, gelijk i tot 11,
64. Wanneer de Lugt famengeperft
wordt met 99 Waterkolommen op de
diepte van 3267 Voet , of een halve
, Mijl en 627quot;Voet,zal hare Dikte i we-
zen van de Dikte van Water; op 199
,, Kolommen diepte, of een Mijl en een
„ vierde en 132 Voet, zal hare Dikte
„ zijn van die van Water; en op 399
„ Kolommen diepte of op twee en een
„ halve Mijl min 53 Voet zal hare Dik-
„ te wezen { van Water.
„ 25. Ik heb laigt met een gewigt,
„ evengelijk aan 37,41- Dampkringen ,
„ op de volgende wijs famengeperft. Ik
„ nam een glazen Buis, die aan het éé-
ne end digt was, zijnde de lengte van
,, hare holUgheid 4,06 Duim , derzel-
j, ver Middellijn 0,16. Deze eerft af-
,3 gewogen, en toen met Water gevuld
zijnde, was het gewi^ van 't Water
dat ze bevatte, een Dragma en zes
Grein. Het open end van deze Buis •
ftak ik in een Fiool-glaasje, op welkes
bodem wat Kwik was met een weinig
Geeft van Terpentijn, die geverfd was
met Indigo. Het Fioolglaasje en de
Buis liet ik zakken in een groote Bom
vol Water, die gelegd werd onder een
Cider-pers. Toen werd 'er in den mond
van de Bom een wel gedraaide plugge
van Hulft-hout geftoken, die door mid-
del van de Schroef van de Pers zoo ge-
weldig in de Bom ingedreven werd, dat
'er Water door de Poriën van de plug-
ge zweete, niet tegenftaande ze ge-
doopt waar in een gefmolten Cement
van Was en Terpencijn. Toen ik den
Kwikpeiler uit de Bom nam, vond ik,
dat de geverfde Terpentijn zoo hoog
was gerezen, dat ze de ingefloten Lugt
famengeperft had in de Ruimte van o,
12 Duim van den top van de Buis, dat
is , hetnbsp;gedeelte van derzel-
3gt;
s3
Sgt;
53
53
33
33
*
ver Inhoud, zoodat de ingefloten Lugt
famengeperft werd met 37,44 Damp-
kringen , evengelijk aan de Perfing van
1235,5 Voet, of 205,9 Vadem diep-
te in de zee, zoodat de Dikte van de-
ze Lugt tot die van Water was, gelijk
I tot 22,7.
„ 26. Lugt, dus grootelijks famenge-
perft, werd niet bevonden of in de
Kwik in het Peilglas te komen, of door
de Poriën van 't Glas te gaan. Ook
heeft men niet bevonden, dat ze tot
een vaft lighaam gemaakt is door eenige
bekende Graden van Samenperfing, of
koude. Wat uitwerking zulk een uj-
terfte Perfing, als van twee of drie Mij-
ien diepte van Zee - water op de Lugt
zou hebben , kan men alleenlijk door
ondervinding te weten komen. Men
kan het met waarfchijndijkheid op de
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
35
53
55
55
55
55
55
55
53
55
53
33
55
55
55
55
55
55
55
35
33
„ hier voorgemelde wijs zander veel moei-
,5 te beproeven.
3, 27. De grootfte Graad van famen-
j, perfing, die ik aan Lugt heb konnen
5, geven, was op de volgende wijs. De
3, gemelde Bom met den Kwik - peiler
3, daar in op dezelfde wijs , als ik reets
„ befchreven heb, in vriezend Weer on-
3, der de de Cider-pers gelegd hebben-
3, de, bedekte ik de Bom met een groo-
,, te Hoeveelheid van geftampt Ijs, waar
„ in half zoo veel gemeen zout, als Ijs,
„ gemengd was. In weinig tijds deed de
,, ze groote Graad van koude de Bom
„ berften in drie ftukken van boven tot
3, beneden. Deze ftukken gaapten wijd
„ door het van elkander vallen,maar ble-
„ ven elkander met hare onder-enden ra
3, ken 5 een duidelijk bewijs, dat het Wa-
i, ter, fchoon famengeperft tot zulk een
„ Graad, dat het de Bom deed berften,
evenwel zeer weinig Veerkragt had.
,, 28. De Bom was van binnen geheel
„ en al beklad met een korft van Ijs, die
Het 11
was
„ ontrent J Duim dik was.
M vol Lugt-blaasjes.
3, 2p. Het Fiool - glaasje en de Kwik-
» buis waren in vele ftukken gebroken,
SS en alle de ftukken van de Buis waren
»gt; aan den binnenkant befmeerd met Ter-
33 pentijn en Kwikdeeltjes tot aan den top
3, van de Buis , die met beide hare en-
„ den in de Ijs-korft bevroren was. De-
„ wijl het Water in 't midden van de Bom
y, niet bevroren was, kan men deze Proef
jgt; g'^n^kkelijk herhalen zonder gevaar van
,, de Buis of het Fiool-glaasje te breken ,
„ namenlijk met dezen vaft te maken aan
„ een ftokje, dat zoo lang is, als deMid-
„ dellen van de Bom, waar door ze on-
„ deriteund zouden worden binnen depa-
„ len van het onbevroren Water
11, Deel.
„ Uit deze Proef kan men eenige fchat-
ting maken van de Kragt, die vereift
wordt, om een Bom te doen berften,
en gevolgelijk van de Graad van Samen-
perfing , die de Lugt in de Peil-buis
verdraagt. De Middellijn namenlijk
van de Bom van binnen was ] Duim,
de dikte van hare zelfftandigheid aan
den mond i, 2 Duim , hare dikte in
den onderkant 1,9 Duim. Wanneer
men dan onderftelt, dat de zelfftandig-
heid van de Bom overal van dezelfde
dikte is, als haar dunfte gedeelte, na-
menlijk 1,2 Duim, zal het Perk [Areal
van den Ring, welke die zelfftandig-
heid overdwers in haren grootften Cir-
kel fnijdt, evengelijk zijn aan 92, 71
vierkante Duimen. Om derhalve eeni-
;e fchatting te maken van de Graad
of fterkte] van Samenhang van de Bom
in dezen Ring, zal ik mijne Uitrekening
gronden op de 77«^ Proef van den Heer
Mu{fcbenbroek in zijne IntroduStio ad
Cohcerentiam Corporurn, pag. 50J, waar-
in hij bevonden heeft, dat IJzerdraad,
welkes Middellijn van een Ripiland-
fen Duim was, van elkander werd ge-
trokken met vier honderd en vijftig
Pond gewigt. Het IJzerdraad, van ge-
flagen Ijzer gemaakt zijnde, was waar-
fchijnelijk tajer, dan de Bom, die uit
gegoten Ijzer beftaat. Ik heb derhalve
daar een groote Aftrekking voor ge-
maakt met een groot gedeelte van de
dikte van de Bom buiten deze fchatting
te laten.quot;
Monfr. de Bufibn, die de Vegetable Sta-
ticks van Dr. Hales in 't Frans vertaald
beeft, een misftag in de Uitreken'ng gevon-
den Ijebbende, beeft een andere Uitrekening
gegeven , d e ik voor deze plaats vertaald
,jeb; maar in zijne Uitrekening ook een mis-
flag vindende, beb ik ze bier verbeterd. Ik
maak bier gewag van om geen andere re-
Oo
De vertraging door de eerfte oorzaak, dat is, den Samenhang van ix. l»s.
deelen, is altijd dezelfde in dezelfde Ruimte , hetzelfde lighaam blij-
vende ,
IX. Les. vende, hoedanig de Snelheid van het lighaam ook zijn mag. Dezelf-
de Samenhang moet in elk geval overwonnen worden. Derhalve
neemt dees Weerftand toe naar de doorgeloopen Ruimte, in welke
Evenredigheid de Snelheid ook toeneemt. Derhalve is dees Weerftand,,
gelijk de Snelheid zelve,
fnbsp;De Weerftand, welke ontftaat uit de Inert ia, of Werkeloosheid
van Stof, wanneer hetzelfde lighaam beweegt door verfchillende Vloei-
ftoflèn met dezelfde Snelheden, volgt de Evenredigheid van de Stof,,
die in denzelfden tijd verplaatft moet worden , welke is, gelijk de
Digtheid, of Dikte {^Denfity'] van de Vloeiftof
Wanneer hetzelde lighaam beweegt door dezelfde Vloeiftof met
verfchillende Snelheden , vergroot dees Weerftand in Evenredigheid
van 't getal van deeltjes, die in een evengelijken tijd aangeftooten
worden, welk getal is, gelijk de Ruimte, üi dien tijd doorgeloopen,
dat is, gelijk de Snelheid; maar dees Weerftand vergroot verder in
Evenredigheid van de Kragt, waarmeê het lighaam tegen elk deeltje
aanloopt, welke Kragt ook is, gelijk de Snel aeid van het lighaam.
Indien derhalve de Snelheid driediibbel is, is de Weerftand driedubbel
om een driedubbel ^etal van deeltjes, die uit hare plaatfen gefchoven
moeten worden. Hij is ook driedubbel om een driemaal fterker Slag-
tegen elk deeltje. Derhalve is de geheele Weerftand negenvoudig, dat
is, gelijk 't Vierkant van de Snelheid.
Een lighaam derhalve, in een Vloeiftof bewogen, wordt weerftaan
ten
dsn, dan om voor geen ontrouwen Uitfcbrij-
ver of Vertaler door te gaan.
De Middellijn van een Cirkel wordt bier
tot den Omtrek genomen, gelijk 7 tot 22.
De binnen Middellijn van de Bom was
CiDuim, hare dikte 1/0 Duim. Derhalve
zal het Perk, of de platte Inhoud , van
de dwerfe Doorfnijding van die dikte we-
zen » dat is, ten naaftenbij i3f vier-
kante Duimen, hetwelk gevonden wordt
door de Oppervlakte van den binnen
Cirkel, welkes Middellijn 6i Duim is, af
te nemen van de Oppervlakte i^ff^ van
den buiten Cirkelwelkes Middellijn is
7f5. Duim..
De Rijnlandfe Voet is tot de Londenfe
Voet , gelijk 139 tot 135. De Middel-
lijn van 't IJzerdraad was y® Duim Rijn-
lands , dat is , -jV/s Duim Engels. Der-
halve zal het Perix, of de platte Inhoud
van deszelfs dwerfe Doorfnijding wezen
zjiHUö, zeer nabij Duims vierkant.
Ik zeg dan, dewijl 'er 450 Pond Amjief
darns gewigt noodig is, om Ijzer te bre-
ken van een dikte van Duims , hoe-
vele van dezelfde Ponden zullen 'er noo-
dig wezen, om eene dikte te breken van
13! Duim ? Door den Regel van Drien
vindt men, dat 'er 732501 Pond Amfier-
dams gewigt noodig is, om de Bom te
breken, dat is, 681225 -{h Vond Engels
gewigt, zijnde het Amflerdamfe Pond rot
ten deele in een Reden van de Snellieid en ten deele in een Vierkants ix Les
Reden van dezelve. De Weerftand, welke veroorzaakt wori door quot;
den Samenhang van deeltjes in Vloeilloffen, uitgezonderd kleverige
is niet zeer merkelijk in vergehjking van den anderen Weerftand*
welke laatfte vergroot in een Reden van de Vierkanten der Snelheden'
terwijl de eerfte vergroot in een Reden van de Snelheid zelve. Hoe
de Snellieid dan meer vergroote, hoe deze Weerftanden ook meer van
elkander verfchillen, waarom in fneller Bewegingen die Weerftand al-
leen in aanmerking genomen moet worden, welke is, gehjk het Vier-
kant van de Snelheid.
Ik zal hier nu niet handelen van valihoudende, of kleverige, Vloei-
ftolfen, nog van trage Bewegingen, waarin de Weerftand, die door
den Samenhang der deelen wordt veroorzaakt, in agt genomen moet
worden.nbsp;°
Indien een Vloeiftof geüoten is in een Vat van een prismatife ge-
daante, en daarin met een evengelijke Snelheid en in een Streek, e-
venwijdig met de zijden van het Prifma , twee lighamen bewegen,
het ééne bolrond, en het andere rolrond, en de :Middelüjn van den
Voetfteun van de Rol evengelijk is aan de Middellijn van den Bol, en
de Rol in den Streek van haren As beweegt, zullen deze lighamen
denzelfden Weerftand ondergaan. Om dit te betogen, zoo onderftel,
dat de hghamen in Ruft zijn, en dat de Vloeiftof in het vat beweegt
met dezelfde Snelheid, die de ligliamen hadden. Hierdoor wordt de
be-
hßt Londmfe, gelijk 93 tot 100. Het Perk
EU van den binnen Cirkel van de Bom is
3.3 Tï vierkante Duimen, en 'tgewigt van
een Kolom van den Dampkring op een
vierkanten Duim is 15 Ponden 15 Oneen,
of daarontrent. Derhalve is 't gewigt van
den Dampkring op het geheele Perk van
den Qrkel 508 Plt;md en zes Oneen, zeer
nabij. _ Ik verdeel dan 681225 door 508,
en krijg 1340.;., dus ontrent 1340, dat
IS, ae Lugt in de Buis was famengeperft
door een Kragt, evengelijk aan 't gewigt
van 1340 Dampkringen Gevolgeh^k was
ze m een Ruimte gefragt, 1340 maal klei-
ner, dan ze in laren^atuurlijken ftaat
had. — Dic s alleenlijk waar, wanneer
men het Ijzer van de Bom van dezelfde
fterkte onderftelt, als dat van 't IJzerdraad;
maar dewijl geflagen Ijzer, waaruit hec
beltond , fterker is, dan gegoten Ijzer,
waaruit de Bom beftond, moet men het
getal van 1340 naar Evenredigheid ver-
minderen. Deze verminden'Eg is nood-
zakelijk, en kan geenfins vergoed worden
door de grootfte dikte van de Bom: want
indien 'erin een vat ééne plaats dunner is,
dan het overige, is dit genoeg, om ons te
doen onderftellen, dat het overal van die
dikte is, wanneer men agt geeft op den
Weerftand, die geboden wordt aan een
Vloeiftof, die naar alle kanten even fterk
perft.
IX. Les. betrekkelijke Beweging van de ligkamen en de Vloeiftof niet veranderd.
Derhalve worden de werkingen van de lighamen op de Vloeiftof, en
van de Vloeiftof op het lighaam niet veranderd. De _ Vertraging ,
welke de Vloeiftof ondergaat in het loopen langs het lighaam, ont-
ftaat alleenlijk hieruit, dat ze op die plaats tot een nawer Ruimte ge-
bragt wordt; maar de Ruimte [ Capacity ] van het vat wordt evenge-
lijkelijk verminderd door elk lighaam. Derhalve geeft elk lighaam een
evengelijke Vertraging, en dewijl Werking en Tegenwerking evenge-
lijk zijn aan elkander , werkt de Vloeiftof evengelijkelijk op elk lig-
haam, waarom elk lighaam ook evengelijkelijk vertraagd wordt, wan-
neer de lighamen bewegen, en de Vloeiftof in Ruft is.
Deze Betoging zal ook doorgaan, fchoon het vat veel groter zij,
en zelf in een oneindige geprangde [comprespd] Vloeiftof, waarom
ze overgebragt mag worden tot diep ingedompelde lighamen. We
foreken hier van een doorgaande [contimous] Vloeiftof, en welker
deelen door Periing tot geen kleiner Ruimte gebragt konnen worden.
Anderfins zal 'er een Ophooping wezen voor het lighaam, en een Ont-
Ipanning van agteren, en zooveel te meer, hoe het lighaam ftomper
zij, hetwelk ook een grooter Onregelmatigheid veroorzaakt in de Be-
weging van de Vloeiftof, en een grooter Vertraging in de Beweging
van het lighaam.
Wanneer een lighaam in eenige Vloeiftof beweegt langs de Opper-
vlakte, is de Vloeiftof voor het lighaam hooger, en agter hetzelve
lager, en deze hoogtens en laagtens zijn des te grooter, hoe het lig-
haam ftomper zij, en daardoor wordt het meer vertraagd: want daar
is in dit geval ook een grooter Onregelmatigheid in de Beweging van
de Vloeiftof, welke de Vertraging van het lighaam nog meer ver-
groot. Dit is ook waar, indien het lighaam niet diep ingedompeld is.
Evenwel is in dat geval de Onregelmatigheid van de Beweging van
de Vloeiftof, de voornaamfte oorzaak van de Vertraging.
Daarom moeten we, om deze Onregelmatigheden weg te nemen,
lighamen als diep ingedompeld befchouwen, en Regelen voor dezel-
ven geven, waardoor de Vertragingen in verfcheiden gevallen met
elkander vergeleken konnen worden. We onderftellen de lighamen
bolrond, fchoon de Betogingen dienen zullen voor alle gelijkvormige
lighamen, die op dezelfde wijs bewegen.
Ilier moet men in aanmerking nemen , dat de Weerftand onder-
^nbsp;fchei-
-ocr page 379-fcheiden moet worden van de Vertraging. De Weerftand brengt de ix. Les:
Vertraging voort. Wanneer we fpreken van hetzelfde ligJiaam, mag
het ééne voor het andere genomen worden , omdat ze in dezelfde
Evenredigheid zijn; maar onderftellende, dat de lighamen verfchillen,
200 brengt dezelfde Weerftand dikwijls verfchillende Vertragingen
voort. Uit den verfchillenden Weerftand ontftaat een Beweging,' te-
genftrijdig met de Beweging van 't lighaam. De Vertraging is de
Snelheid, en de W^eerftand zelf is dc Hoeveelheid van Bewerinsr.
Indien de lighamen evengroot, maar van verfchillende Digtheden
[Benfities'] zijn, en door dezelfde Vloeiftof met evengroote Snelheid
t3ewegen, werkt de Vloeiftof op dezelfde wijs op beide. Daarom lij-
den ze denzelfden Weerftand, maar verfchillende Vertragingen, en
ze zijn tot elkander, gelijk de Snelheden, die voortgebragt konnen
worden door dezelfde Kragten in de voorgeftelde lighamen, dat is,
ze zijn in een omgekeerde Reden van de Hoeveelheden van Stof in
die lighamen, ofin een omgekeerde Reden van de Digtheden.
Onderftellende, dat de lighamen, van dezelfde Digtheid, maar van
verfchillende grootte zijnde, even fnel bewegen door dezelfde Vloei-
ftof, zoo vergrooten de Weerftanden naar de Oppervlaktens der lig-
hamen, dat is, gelijk de Vierkanten van hare Middellijnen. De Hoe-
veellieden van Stof vergrooten in Evenredigheid van de Teerlingen
de Middellijn, en dewijl de Weerftanden de Hoeveelheden van
van
---------—nbsp;-nbsp;ynbsp;ƒnbsp;Jnbsp;- -nbsp;----—- — — — quot;nbsp;'nbsp;I VVJ. J.
Beweging , en de Vertragingen de Snelheden zijn , die 'er uit ont-
ftaan , zal men, de Hoeveelheden van Beweging door de Hoeveelhe-
den van Stof verdeelende, de Snelheden krijgen. Derhalve zijn de
Vertragingen in een regtftreekfe Reden, gelijk de Vierkanten der Mid-
dellijnen, en in een omgekeerde Reden van de Teerlingen der Mid-
dellijnen , dat is , in een omgekeerde Reden van de Middellijnen
zelve.
Indien de lighamen evengroot zijn, even fnel bewegen, en van de-
zelfde Digtiieid zijn, maar door verfchillende Vloeiftoffen bewegen,
^jn hare Vertragingen, gelijk de Diktens [Denftties^ van die Vloei-
ftoffen.
Wanneer lighamen, die even digt en even groot zijn, gevoerd wor-
den door dezelfde Vloeiftof met verfchillende Snelheden, zijn de Ver-
tragmgen, gelijk de Vierkanten der Snelheden.
Vit hetgeen gezegd is, kan men de Vertragingen van eenigerlei
Oo 3nbsp;Be-
-ocr page 380-IX. Les. Bewegingen met elkander vergelijken: want ze zijn vooreerft gelijk de
Vierkanten der Snelheden, ten anderen gelijk de DiKtens der Vloei-
ftoffen , ten derden in een omgekeerde Reden der Middellijnen van die
lighamen, en laatftelijk in een omgekeerde Reden der Digtheden van
de lighamen zelf
De getalen in de Reden , famengefteld uit deze Redens, drukken
de Evenredigheid der Vertragingen uit, wanneer men het Vierkant
van de Snelheid vermeenigvuldigt door de Dikte van de Vloeiftof, en
de Uitkomfl verdeelt door de 'UitKOmn: van de Middellijn van 't lig-
haam vermeenigvuldigd zijnde door deszelfs Digtheid. Wanneer men
dus werkt voor verfcheiden Bewegingen, zullen de Hoeveelflens der
Verdeelingen altijd dezelfde famengeftelde Reden tot elkander heb-
ben.
Deze Vertragingen konnen ook met elkander vergeleken worden
door vergelijking van den Weerftand met de Zwaarte. Het is be-
toogd, dat de Weerftand van een Rol, die in den Streek van haren
As beweegt (die evengroot is als de Weerftand van een Bol van de-
zelfde Middellijn) evengelijk is aan het gewigt van een Rol, beftaan-
de uit die Vloeiftof, waardoor het lighaam beweegt, en welker Voet-
fteun evengroot is, als de Voetfteun van het lighaam , en welker
hoogte e\engelijkis aan de helft van de hoogte, waarvan een lighaam,
in het Lugtledige vallende, de Snelheid zou verkrijgen, waarmeê de
gemelde Rol in de Vloeiftof wordt bewogen. Uit de gegeven Snel-
heid van het bewogen lighaam wordt de hoogte van de vloeiftofFelijke
Rol gevonden, als mede het gewigt van dezelve uit de bekende foort-
onderfcheidende Zwaarte van de Vloeiftof en Middellijn van 't lig-
haam. Laat bij voorbeeld een Bal van 3 Duim Middellijn in Water
bewegen met die Snelheid, waarmeê hij 16 Voet in een Sekunde zou
doorloopen. Uit het gezegde wegens- vallende lighamen en Slingers
blijkt, gelijk men ook uit Proeven, met Slingers genomen, gevonden
heeft, dat dit de Snelheid is, die een lighaam verivrijgt in het vallen
van een hoogte van vier Voet. Derhalve is het gewigt van een Rol
van Water van drie Duim Middellijn en twee Voet hoog, dat is,
een gewigt van ontrent zes Pond, evengelijk aan den Weerftand van
den gemelden Bal.
Indien de Weerftand , dus ontdekt' zijnde , verdeeld wordt door
t gewigt van 't lighaam, hetwelk deszelfs Hoeveellieid van Stof be-
paalt 5
paalt, zal men de Vertragmg krijgen. Door dezen Regel wordt de ix. Lcs.
Evenredigheid van de verfcheiden Vertragingen ontdekt, en bevonden
dezelfde te zijn, als door den voorgaanden Regel gegeven is.
Een lighaam, vrijelijk zakkende in een Vloeiftof, wordt verfheld
door de betrekkelijke Zwaarte van 't lighaam, die 'er gedurig op werkt,
egter niet evenveel, als in 't Lugtledige. De quot;Weerftand van de
Vloeiftof brengt een Vertraging te weeg, dat is, een vermindering
van Verfnelling, welke vermindering vergroot met de Snelheid van
het lighaam: w^ant daar is een zekere Snelheid, die de grootfte is,
die een lighaam door 't vallen kan verkrijgen: want indien deszelfs
Snelheid zoodanig is, dat de Weerfland, die 'er uit ontftaat, even-
gelijk wordt aan het betrekkelijke gewigt van 't lighaam, kan deszelfs
Beweging niet langer verfneld worden: want de Beweging, die gedu-
rig voortgebragt wordt door de betrekkelijke Zwaarte, zal door den
Weerfland te niet gedaan, en het lighaam genoodzaakt worden gelijk-
matig voort te gaan. Het lighaam komt gedurig nader en nader aan
deze grootfte Snelheid, maar kan ze nooit bereiken.
Wanneer de DiKte van een Vloeiftof en de Digtheid van een lig-
haam bekend zijn, heeft men het betrekkelijke gewigt van 't lighaam;
en, wanneer de Middellijn van 't lighaam bekend is, kan men vin-
den, van wat hoogte een lighaam, in 't Lugtledige vallende, zulk
een Snelheid kan verkrijgen, dat de Weerftand in een Vloeiflof even-
plijk zijn zal aan dat betrekkelijke gewigt, hetwelk de gemelde groot--
fte Snelheid zijn zal.
Indien het lighaam een Bol is, is het bekend, dat een Bol even^
^oot is , als een Rol van dezelfde Middellijn, welker hoogte twee
derde gedeelte is van die Middellijn, welke hoogte vergroot moet wor-
den ih de Reden, waarin het betrekkelijke gewigt van 'tlighaam 'tge-
vt^igt van de Vloeiftof overtreft, om de hoogte te vinden van de vloei-
ftoffelijke Rol, welker gewigt evengelijk is aan het betrekkelijke gewigt
van 't lighaam. Indien men deze hoogte verdubbelt, zal men een
hoogte hebben, waarvan een lighaam, in het Lugtledige vallende,
een Snelheid verkrijgt, die een Weerfland voortbrengt, evengelijk
pn dit betrekkelijke gewigt, en welke derhalve de grootfte Snelheid
is, die een lighaam kan verkrijgen, hetwek in een Vloeiftof valt van-
een oneindige hoogte.
Lood is elfmaal zwaarder, dan Water, waarom deszelfs betrekke--
liilv
-ocr page 382-IX. Les. lijk gewigt tot het gewigt van Water is, gelijk lO tot i. Derhalve
kan een looden Bal, gelijk uit het gezegde blijkt, geen grooter Snel-
heid verkrijgen, wanneer hij in het Water valt, dan hij verkrijgen
zou , wanneer hij in 't Lugtledige viel van een hoogte van iji maal
zijne eigen Middellijn.
Een lighaam , ligter, dan een Vloeiftof, en in dezelve opklim-
mende door de Werking van de Vloeiftof, wordt net naar dezef de
Wetten bewogen, als een zwaarder lighaam, dat in de Vloeiftof valt.
Waar men het lighaam ook plaatlè, het wordt opgehouden door de
Vloeiftof, en opgevoerd met een Kragt evengelijk aan 'tVerlcliil tuf
fen het gewigt van de HoeveelJieid van de Vloeiftof van hetzelfde Vo-
lumen, als het hghaam, en'tgewigt van 'tlighaam. Derhalve heeft
men de Kragt, die gedurig gelijkmatig werkt op het lighaam, waar
door niet alleen de Werking van de Zwaarte - kragt van 't lighaam
te niet gedaan wordt, zoodat ze in dit geval niet in aanmerking ge-
nomen moet worden, maar waar door het lidiaam ook opwaarts ge-
voerd wordt met een eenpariglijk verfhelde Beweging , op dezelide
wijs, als een lighaam , 'twelk zwaarder is, dan een Vloeiftof, daalt
door zijne betrekkelijke Zwaarte; maar de eenparigheid van de Ver-
fiielling wordt op dezelfde wijs te niet gedaan door den Weerftand in
het opklimmen van een lighaam, dat ligter is, dan de Vloeiftof, als
ze te niet gedaan wordt in het dalen van een lighaam, dat zwaarder
is, dan de Vloeiftof
Wanneer een lighaam foortonderlcheidenlijk Zwaarder , dan een
Vloeiftof, in dezelve opgeworpen wordt, wordt het vertraagd door
tweederlei oorzaak, door de Zwaarte - kragt van 't lighaam en door
den Weerftand van de Vloeiftof Derhalve rijft een lighaam tot een
kleiner hoogte, dan het in 't Lugtledige met dezelfde Snelheid doen
zou ; niaar de tekortkomingen van lioogte in een Vloeiftof bij de
hoogtens, waartoe een lighaam in 't Lugtledige zou opgaan met de-
zelfde Snellieden , hebben grooter Evenredigheid tot elkander, dan
de hoogtens zelf; en in kleiner iioogtens zijn de tekortkomingen ten
naaftenbij, gelijk de Vierkanten der hoogtens in 't Lugtledige.
In de Aanteekeningen op onze VIL Les hebben ive de Leiding en
Verfpilling van TVater uit Vijvers en Ferlaatbakken zoo ver ver-
klaard 5 als genoegzaam was tot de Fraktijk. Mu zullen nog wat
naau-
-ocr page 383-maukemiger zijn ontrent dat onderwerp, en de Aanmerkim en Prnp rv r
-^^en voorftellen, waaruit vele van de Regelen van de PrAtiik » %
^eerft afgeleid zijn.nbsp;^nbsp;^^ ^
We zullen hier in 't bijzonder berigt geven van 'tgeen'er gebeurt
aan Vloeiftoft^n, die uit vaten vloejen, en van de onregelmatigheden
Van die Beweging.nbsp;.s-
De Hoeveelheid van een Vloeiftof, die in een gegeven tijd uit een
gegeven gat vloeit, vergroot in Evenredigheid van de Snelheid van
ae uitloopende Vloeiftof Deze hangt af van de hoogte van de Vioei^
ftof boven :het gat en 'tis hetzelfde,, welk heen de Beweging van de
Vloeiftof zig amp;-ekka Derhalve zijn de Vierkanten der mtfloejendc
Hoeveelheden m de Reden der Jioogtens van de Vloeiftof bov?n d?
Vloeiftof'quot;inSnbsp;^^nbsp;dc
Moeiltof , wordt de Snelheid van de uitloopende Vloeiftof gedurig
J^anderd, Jietwelk ma^nbsp;^den, wanneÜtn |
^ Sr In'quot;nbsp;vaten leeg loopen, met dkander vergelijkt!
Hier befchouwen wc rolronde vaten, en 'tgeen hier gezegd wordt
kan men toepaffen op allerlei vaten, die van boven tot beneden even
h ^Inïode^^ onderftellen, lt;lat de Vloeiftof uitloopt door een gat
De tijden, waann rolronde vaten van dezelfde Middellijn en hoogte
leeg loopen , de Vloeiftof uit gaten van verfclullende grootte loopen-
öe, aijn tot elkander m een omgekeerde Reden van dic hten.nbsp;'
zelfflTquot;quot;quot;.nbsp;^quot;ê^elijke Middellijk en van de-
feilde hoogte zijn, loopen ze door evengroote gaten lee^ in tijden
die tot elkander zijn, gelijk de VoetfteuneS van de Rollen. ^ '
Eindelijk laten 'er twee rolronde vaten wezen, welker Voetfteunen
evengroot zijn, maar derzelver hoogtens, bij voorbeeld gelijk i tot 4,
en laten ze leeg loopen door evengroote gaten. De tijden , waarin
overeenkomende gedeeltens leeg loopen , zijn gelijk i tot 2 omd^t
m tweemaal den tijd met een ^dubbele SnelheicTeen vierdubbele Hol
welheid uitloopt; maar dewijl de tijden m dezelfde Reden z jnvoo
.ZT^r:,^^ .ijnditiMen, waarm de gSeKn
P Pnbsp;zul-
-ocr page 384-IX. Les. zullen de tijden zijn, gelijk i tot 3. Gelijk de hoogtens der vaten,
zoo zijn de Vierkanten der tijden.
vi. Laten 'er drie rolronde metalen vaten wezen A, C, B (Tlaat
xxxi. XXXI. Fig. 3O evengroot van Middellijn, en welker hoogtens zijn,
gelijk • i 3 en 4.. Laat elk iii den bovenrand een Lip hebben, om
het Water weg te laten loopen, wanneer het tot een zekere hoogte
komt, welke Lip gerekend moet worden de top van 't vat te zijn.
Laten 'er in de bodems van de vaten A en B, welke tot elkander
zijn, gelijk i tot 4., evengroote gaten wezen, en laten ze met Wa-
ter gevuld worden, en laten de gaten op hetzelfde oogenblik geo-
pend worden. Indien het Water, dat uit het vat B loopt, gevangen
wordt in het vat C, zal het in denzelfden tijd gevuld worden , waar
in A leeg loopt. Het vat C bevat drie Vierden van het vat B. Het
vierde gedeelte, dat overgelaten wordt , zal ook in denzelfden tijd
leeg loopen, als het vat A. Dit is klaarblijkelijk voor de uiterlijke zin-
nen. Derhalve loopt A tweemaal leeg, terv/ijl B eens leeg loopt.
De tijden, waarin rolronde vaten leeg loopen, zijn in een Reden,
die famengefteld wordt uit de Voetfteunen, uit de omgekeerde Re-
den van de gaten, en uit de vierkante Wortels der hoogtens.
Een rolrond vat kan zoo verdeeld worden, dat de gedeeltens tuf-
fen de verdeelingen in evengelijke tijden leeg loopen, hetwelk gefchie-
den zal, indien de afïlanden der verdeelingen, van den Voetfteun af
te rekenen, zijn gelijk de Vierkanten der natuurlijke getalen: want de
tijden der leegloopmgen van de vaten, welker hoogtens in die Even-
redigheid zijn, zijn gelijk de natuurlijke getalen , en de verfcliillen
der tijden zijn evengroot.
De tijd, waarin een rolrond vat leeg loopt, is gelijk de Snelheid,
waar meê de \noeiftof begint uit te loopen. Derhalve wordt de Snel-
heid, terwijl de Vloeiftof in het vat zakt, in dezelfde Reden vermin-
derd , als de tijd van leeglooping van de Vloeiftof, die in het vat over-
blijft , en de Beweging van een Vloeiftof, uit een rolrond vat loo-
pende, wordt evengelijkelijk vertraagd in evengelijke tijden.
Indien een Vloeiftof door evengroote gaten loopt uit een Rol ei^
-ocr page 385-uit cen ander vat van dezelfde hoogte (en waar in de Vloeiftof gedurig ix Les
zoo toegevoerd wordt, dat ze op dezelfde hoogte blijft) loopt 'er quot;
in den tijd, waarin de Rol leeg loopt, tweemaal zooveel Water uit
het andere vat, als uit de Rol.
Behalve de onregelmatigheden , die veroorzaakt worden door dc
Schurmg en door den Weerftand van de Lugt, ontftaan 'er nog ver-
fcheiden anderen uit den Samenhang der deelen, zeifin Vloeiftoffen,
die met kleverig zijn. Jk zal hier alleenlijk van Water fpreken. We
merken daar ontrent aan , dat, fchoon het door dezelfde Kragt in
pnigerlei Streek gedreven worde, de hoogte van het Water boven
't gat dezelfde blijvende, evenwel fnelft zal dalen in een regt neer-
gaanden Streek. Het Water wordt in 't vallen gedurig verlheld in
zijne Beweging, het hangt famen met het volgende Water , en ver-
fneltdat, en vergroot dus de Snelheid van 'tWater, dat uit het vat
loopt.
Om deze reden wordt de Beweging uit een vat, waar aan van on-
deren een Pijp gevoegd is, ook verfneld. Laat E zulk een vat we-
zen, evengelijk en gelijkvormig met het vat A,en 'twelk te famen met
de Pijp de hoogte uitmaakt van het vat B. Laten de gaten van de
Pijp aan beide de enden evengroot zijn, als de gaten in de bodems
yan_ de vaten A en B. Vul de vaten A, E en B met Water. In 't
begin van de Beweging loopt het Water uit het vat E en B met even-
groote Snelheid, omdat de hoogtens van 't Water boven de gaten,
waar uit het loopt, evengroot zijn; maar de Snelheid in het vatE wordt
aanftonds verminderd , omdat 'er geen grooter Hoeveelheid van Wa-
ter uit de Pijp kan loopen, dan 'er in liet bovenfte gat van de Pijp in-
komt, in welk gat weer geen meer Water kan loopen, dan 'tgeen
uit het vat A loopt. Dewijl de deelen van het Water famenhangen
verfhelt het uitloopende Water dat Water, 'twelk in de Pijp loopt,
en dit laatfte vertraagt het uitloopende Water; cn dus is de Hoeveel-
heid van Water, 'twelk in een zekeren tijd loopt uit het vat E, een
? if?'quot;^ Hoeveelheid tuffen de Hoeveellieden van Water, die in
denzelfden tijd uit de vaten A en B konnen loopen.
Pp 2
XXIL
-ocr page 386-Vloeiftojfen uit Vaten lopende.
xxii. proef.
Vul de vaten A en E met Water. De gaten op hetzelfde oogem
blik geopend hebbende, zal de Oppervlakte in E fchielijker zakicen,
dan in A. Integendeel-indien men de vaten E en B gebruikt, zal de
Oppervlakte in het laatfte Idiielijker zakken, dan in het eerfte.
Laat het bovenfte gat van de Pijp. van 'tvat E, waar door ze met
dat vat gemeenfchap-heeft, blijven, gelijk te voren, en het onderfte
gat wijder gemaakt worden. Dan zal, 'er een grooter Hoeveelheid van
Water uitloopen, en het Water, dat in de Pijp gaaf, zal meer ver^
foeld worden. Dit gat kan genoegzaam verwijd worden, zonder de
lengte van de Pijp te veranderen:, zulks dat 'er een grooter Hoeveel-
heid van. Water uit zal loopen, dan uit het vat B. In dat geval loopt
'erdoor het bovenfte gat van de Pijp, op een kleine diepte beneden de
Oppervlakte van 't Water een grooter Hoeveelheid van Water uit,,
dan uit een evengroot gat op viermaal grooter diepte. Hetzelfde kan^
men te weeg brengen met 'er een langer Pijp aan te voegen, zonder.-
deï;.zelyer: onderfte gat. te verwijden.
IX. les.
Neem,het vat F in geenerleLopzigt van het^ vat e verfchillende, darii
dat het onderfte gat van deszelfs Pijp grooter is. Neem ook h.et ge-
melde vat B.. De Middellijnen, van 't gat in den bodem van dit vac
efl van het bovenfte gat van de Pijp , die aan het vat F gevoegd is,
zijn vier Lijnen (f van een Duim) en de Middellijn van'tonderfte
gat van deze Pijp is vijf Lijnen.. Laat de vaten met Water gevuld
worden, ea laat, het Water, uit beide op hetzelfde oogenblik beginnen
te loopen. De Oppervlakte van.'t Water in F zal fchielijker zakken „
dan die van 't Water in B. Het vat B is ontrent 16 Duim hoog.
X LES
-ocr page 387-\ n
Utï-. :
-ocr page 388-Px, . XXXII .
D
/
Hi
ci-l
------7^'
nty
tl. -
rrv ---
E,
Dr
Ik
E
Bf
77X.nbsp;n
J-
X 3 s 7
Een verdere befchouwing van de natuur van de Lugt in opzigt van
verfcheiden van derzelver eigenfchappen, waar van we nog, geen
berigt gegeven hebbeny met Waarnemingen en Proeven, om
deze eigenfchappen te bewijzen, als mede een befchrijving
mn ^ Werktuigen en Gereedfcbappen , die dienftig
zijn, om die eigenfchappen tot gebruik te maken..
NB. Deze befchouwing wordt vanibmmigen de Lugt-kunde genoemd, maar wij
Vervolgen'ze onder de benaming van Wat er w^ijig, omdat Lugt een Vloeiftof is ,
welker Perfing en Weerftand op dezelfde wijs werkt, als Wateren andere Vloei-
ftoffen, fchoon Water niet famenpersbaar zij, gelijk Lugt, nog veerkragtig, tenzij
'er hette bijgebragt worde. Evenwel zullen wij in 't bijzondeV befchouwen alles,
wat tot de Lugt behoort, voor zooveel ze-van andere Vloeiftoffen verfchilt.
I. Het is vreemd, dat de Ouden, die niet onkundig' waren van de x..Les,.
natuur der Winden, en derzelver Kragt voor een goed gedeelte ken-
den , evenwel niets geweten hebben van 't gewigt en dé regtftandige
Perling van de Lugt. Dit blijkt zeer duidelijk, omdat ze de oorzaak
van 't oprijzen van Water in Pompen, of de optrekking van eenige
vogt in Speuiten' (uit dien hoofde gemeenelijk Hevels genoemd, ter-
wijl Pompen Zuig-pompen genoemd: werden) toegefchreven hebben
aan den Afkeer, die de natuur had van Ledige, zeggende, dat ze
de Pijpen van Pompen onder het opgaande Emmertje, of den Zui-
ger, liever met Water vulde, dan dat ze eenige Ruimte ledig zou
laten.
De Speuit was lang in gebruik., en dit begrip wegens derzelver-
Zuiging was lang aangenomen , eer Ktefibius (zoon van een Bar-
bier te Ahxa-ndrije') de Pomp had uitgevonden. Schoon hij de Pers-
pornp, waar in de Lugt het Water zigtbaarlijk voortzet, zoo wel als
de Zuig-ponip maakte, dagü hij alleenlijk, dat de Lugt, in een zigt-
bare Beweging gebragt zijnde, het-Water kon voortzetten, maar iWd!
geen begrip van derzelver Werking, of regtftandige Perfmg, wan-
aeer ze itU ftond, of geheel buiten Beweging fcheen te-zijn. Hij öc-
Pp 3,nbsp;mftGi
-ocr page 390-X. Les. rufte in het algemeene gevoelen van den Afkeer van het Ledige.
Galileüs zelfVdie de eerfte geweeft is, welke uitgevonden heeft, d^it
Water in Pompen niet boven de 33 of 34. Voet hooger oprees, dan
het Water hi den put, waaruit het getrokken werd (fchoon de Pijp
van de Pomp 4.0 Voet lang waar, en het Emmertje of de Zuiger op
die hoogte werkte) beüoot niets anders uit die Waarneming, dan dat
de Natuur van V Ledige maar tot zekeren trap een afkeer had;
maar zijn Leerling Torricclli, die hem als Wiskunllenaar bij den Her-
tog van Toskanen opvolgde, gifte, dat de Lugt perfte, en beveiligde
het met een Proef, die hem berugt maakte , en federt altijd haren
naam naar hem heeft behouden. Hij was 'er toe gebragt door zulke of
dergelijke bedenkingen, als de volgende zijn.
Pl.
XXXII
a
2. Zijne gedagten latende gaan over twee Pompen PP en pp
(Plaat XXXll. Fig. i.) van zeer verfchillende wijdte en verlchillen-
I. ' de hoogte, zijnde de Pomp PP maar éénen Duim wijd over 't Kruis,
en ontrent 40 Voet hoog boven 't Water ter plaatfe MM, alwaar de
Zuiger werkte, en de Pomp pp twintig Voet hoog in alwaar de
Zuiger werkte, bewegende van mm tot nn, redenkavelde liij op de-
ze wijs, Indien de Natuur een afkeer lieeft van 't Ledige, zoo zal ze,
dewijl de Ruimte onder het Emmertje in de Pomp pp 72 maal grooter
is, dan de Ruimte onder het Emmertje in de Pomp PP, veel gemak-
kehjker de kleine Ruimte vullen, en liet W^ater tot het Emmertje in
dc Pomp PP gemakkehjker opftooten, dan tot het Emmertje in de
Pomp pp\ maar toen hij integendeel bevond, dat het Water in de
wijde Pomp rees tot mm, en in de nawe hooge Pomp niet hooger,
dan NN, fchoon 'er nog zoo lang gepompt werd, oordeelde liij, dat
het Water wel opgeftooten kon worden door de Perfmg van de Lugt,
die niet verder werkte, dan tot een bepaalde hoogte, evenredig aan
liaar gewigt, en dat 'er wel een plaats kon wezen, die zonder Lugt
was, gelijk in de Buis PP tuffen MM en NN. Tot beveftiging ftrek-
te, dat, toen 'er Water werd gegoten in de Buis PP tot de hoogte
NN van 34 Voet boven het Water in den put (in welke Buis ïiet
werd opgehouden door het onderfte Klapje) en de Zuiger neergeftoo-
ten werè tot NN, zoodat hij het Water raakte, en weer opgehaald
werd tot MM, 'er geen Water volgde, maar de Ruimte tuffen NN
en MAI ledig bleef beide van Lugt en Water. Verder bedenkende,
dat, dewijl Kwik tulTen de 13 en 14 maal zwaarder weegt, dan Wa- X. Lej,
ter, een Kolom van die Vloeiitof ten naaften bij 14 maal korter dan
een Kolom van Water van dezelfde Middellijn, even zwaar zou we-
gen, en veel handelbaarder zijn (komende een hoogte van 30 Duim
Kwik overeen met 33^ V^oet Water) bezorgde hij een glazen Pijp
ontrent 40 Duim hoog en een Kwartier Duim wijd, aan het ééne end
glas-digt gezegeld, en aan het andere end open. Deze Pijp met
Kwik gevuld hebbende, ftopte liij het open end met zijnen vinger,
totdat hij ze omgekeerd had in een bakje met ftilftaande Kwik. Zij-
nen vinger beneden de Oppervlaitte van de Kwik in 't bakje wegtrek-
kende van het onderend van de Pijp, het hij de Kwik in de Pijp ge-
meenfchap hebben met de ftilftaande Kwik in 't bakje, zonder eenige
Lugt in de Pijp te laten opgaan (hetwelk in dat geval ligtelijk te zien
Zou geweeft zijn) en befpeurde, dat de Kwik den top van de Pijp
verliet, en aanftonds neerzakte, en bleef ftaan op de hoogte van 30
Duim , latende het bovenend van de Pijp geheel ledig van Lugt.
NB. Tot bewijs, dat 'er mljlrekt geene Lugt in die Ruimte was'.
Strekte, dat de Kwik, wanneer de Fijp opzij werd gehouden, op-
klom, en tegen den top mn de Pijp Jloote, en de Ruimte geheel ver-
'oulde, die ze telkens weer ledig liet, ivanneer de Pijp over end ge-
zet werd.
_ 3. TorricelUnmi deze Proefin 'tjaar 164.3, 2;ond 'er een be-
rigt van naar Frankrijk aan Vader Merjennus, die het aan 't ligt
gaf De Heer Pajcal heeft vele fraje Proeven genomen met deze Pijp
van Torricelli op een berg van 4.00 Vadem hoogte te Clermont 'mAa-
'vergne, in 't bijzonder deze drie merkwaardige; de eerfte in een tuin
te Clermont, alwaar de Kwik ftond op 26 Duim en 31 Lijn (Fran-
fe maat) de tweede ontrent op een derde van de hoogte van den
berg, alwaar ze ftond op 25: Duim, zijnde Lijn op die hoogte
gezakt; en de derde op den top van den berg, alwaar de Kwik ftond
op 23 Duim en 2 Lijn, zijnde in 't geheel gezakt 3 Duim en U Lijn.
Het was niet voor het jaar 164^ of 1646, dat de Pijp van Torricelli
een Barometer werd, dat is, voordat Torricelli waarnam, dat de
Kwik,
» Een Lijn is, gelijk we al eens gezegd hebben, het i2lt;Je gedeelte van een Duim.
-ocr page 392-X. Lcs. Kwik, indien men de Pijp in de ftilftaande Kwik in 't bakje liet ftaan,
den éénen tijd hooger en den anderen tijd lager in de Pijp ftond, en
derhalve dat niet alleen de Perfing van de Lugt de Kwik in de Pijp
ophield, maar ook dat de Perfing van de Lugt den éénen tijd groo-
ter was, dan den anderen tijd, en derhalve dat dit Inftrument een
zekere maat was van de verfchillende Perfing van de Lugt, om welke
reden hij het een Barometer of Baroskoop [dat is Zwaarte-meter of
Zwaarte-kijkerY^^^'i''^^^' Hij begon toen ook waar te nemen, dat
de Kwik in fchoon Weer., of een weinig tevoren, in de Pijp rees, en
'm ftormagtig of regenagtig Weer ., of een weinig tevoren zakte.
Hier komt het vandaan, dat .men dit Inftrument een Weerglas noemt.
Daar zijn verfcheiden foorten van Weerglazen ; maar eer ik dezelven
befchrijve, en aanwijze, welke ik de beften oordeele, zal ik liier nog
eens kortelijk van de Lugt handelen, en van eenige harer eigenfchap-
;)en fpreken, die ik overgeflagen had, eenige, die ik maar aangeroerd
lad, nu bewijzen, en andere, die ik niet bewezen heb, door verdere
Proeven ophelderen.
4.. Dat de Lugt, fchoon ze onzigtbaar zij, een lighaam is, blijkt
klaar genoeg uit den Weerftand, dien ze biedt aan lighamen, die 'er
in 'bewegen, en dat ze een vloeiftofïelijk lighaam is, blijkt uit haar
wijken voor eenigerlei Kragt, die 'er ingedrukt wordt.
Uit de Proef, waar in een ,zekere Hoeveelheid van Lugt in een ko-
peren Bal wordt gewogen ( Les VII. N'. 2. en 3. bladz. 112, en 113.)
blijkt dat de Lugt zwaar is; en dewijl alle zware lighamen naar het
Middelpunt van de Aarde neigen, moet de geheele Lugt ook der-
waarts neigen, en perfen op lighamen, die onder haar zijn.
Tl.
xxxn.
i-'g. X.
Verfcheiden manieren, w^aar op de Proef van Torricelli wordt ge-
nomen, bewijzen dit. De drie Pijpen YQ^Qmen an {BlaatXXXll.
Fig. 2.) van onderen open, en van boven glas-digt geiloten, ftaan
in de ftilftaande Kwik in 't bakje HI, terwijl de Kwik in de .gemelde
Pijpen ftaat in A, C en a, op dezelfde hoogte in de waterpas Lijn
Ab. Dewijl dan Vloeiftoffen perfen volgens hare regtftandige hoogte
( Les VII. 12. bladz. 120.} worden de gedeeltens van de Opper-
vlakte
vlakte van de Kwik GE in G, niQnn evenveel geperfl door de Kwik x lw
in de Pijpen. Ik zeg, dat al het overige van de Oppervlakte naar
Evenredigheid geperft moet worden door de Lugt, wordende elk ge-
deelte van die Oppervlakte, hetwelk zoo groot is, als de Doorfiiijding
van ééne der Pijpen, geperft door een Lugt-kolom van evengroote
Middellijn, welke zoo lioog is, als de Damp-kring, en even zwaar
weegt, als ééne der Kolommen van Kwik , die we onderfteld heb-
ben van evengroote Middellijnen te wezen. Dit moet noodzakeüjk
zoo zijn, omdat anderfins de Oppervlakte van Floeijloffen in alle
bare gedeeltens niet evenveel geperjl zm worden , hetwelk nogtans
altijd gefciiiedt, gelijk we bewezen hebben Les VII. 8. bladz.
II^
Tot bewijs, dat, indien de Kolom van Kwik FG niet geperft had
op de Oppervlakte GE in G, de Lugt daar geperft zou hebben, be-
hoeft men het topje van de Pijp maar af te breken in F (alwaar ze
dun uitgetrokken is) en dan zal al de Kwik aanftonds neervallen,
komende de Lugt nu perfen, in plaats van de Kwik, dewijl de Kolom
van Kwik GA niet meer noodig is, om te perfen op G, wanneer
er de Lugt bij kan komen, om 'er zooveel op te perfen, als 'er op de
andere gedeeltens van de Oppervlakte van de ftüftaande Kwik geperft;
wordt.
xxxn.
^ Een Glas, gelijk D (Flaat XXXII. Fig. 5.) hetwelk geheel Pt.
rolrond is, uitgezonderd aan den top, die tot een punt is uitgetrok- ^^
ken, met Water gevuld hebbende door het opzij te leggen in een
groot vat W, houdt men het overend, en ligt het op, totdat deszelfs
mond maar een weinig onder Water zij, en liet zal vol blijven. Dit
bewijft, dat de Perling van de Lugt op het ftilftaande Water W het
Water in 't Glas CD ophoudt. Om dit te beveftigen behoeft men
het puntje in D maar af te breken. Dan zal het gantfe Water, neer-
vallen , zoohaaft de Lugt in deszelfs plaats neerwaarts kan perlèn^, om
de Perfing van de Lugt op de andere gedeeltens van de Oppervlakte
W te evenaren, 'tgeen het Water tevoren deed.
Schoon de Kolom van Kwik, of van Water, welke perft op een
gedeelte van de Oppervlakte van de ftilftaande Vogt in het vat^^ dat
Cl^
'er
-ocr page 394-;s.'Lcs. 'er onder ftaat, niet eVen zwm zij, als'een Kolom van den Damp-
kring van evengrooten Voetfteun , is de Perfmg evenwel dezelfde,
omdat hetgeen te kort komt aan de Perfing van andere Vloeilloften,
p;oed gemaakt wordt door de Perfing van de Lugt op den top der
Pijpen of overend ftaande vaten, die de Vloeiftoffen bevatten. Bij
voorbeeld wanneer het end a van de Torrkelliaanfe Pijp m Figuur 2.
neergebogen wordt tot ƒ beneden het Waterpas A^, is het klaarblij-
kelijk, dat de fcheuine Kolom van Kwik, die 'er in bevat is, van
een korter regtftandige hoogte zijnde, dan AG, zooveel met perlt in
K, als maar dan maakt de Lugt,- die op den top van de Pijp perlt
in/', dat gebrek weer goed. Dus wordt ook door de Perlmg van de
Lugt op den top van 't Glas D C van Figuur 3. goed gemaakt het ge-
brek van een hoogte van 34 Voet Water in W, gelijk blijkt, wanneer
'er, de Lugt infchiet op het afbreken van 't puntje D. Dit wordt nog
beter opgehelderd door de volgende Proef.
Pl. 6. De Pijp DE (Flaat TXUl. Fig. open in E en glasdigt
gezegeld in D, zet men met Cement vaft in het ftukje hout D, om
ze op te hangen aan ééne van de Schalen van de Balans AB. Wan-
neer men dan een gewigt zet in de andere Schaal, om de Balans in
Evenwigt te houden, zal dat gewigt maar. evengelijk zijn aan de Pijp
DE, omdat, zooveel een Kolom van Lugt de Pijp op den top naar
beneden perft, een tegengeftelde Kolom van Lugt de Pijp van binnen
net evenveel naar boven Itoot; maar wanneer men de Pijp met Kwik
vult, en haar open end omkeert in een bakje met Kwik V (gelijk
men de Torricelliaanfe Proef neemt) moet 'er nog zooveel gewigts
in de andere Schaal bijgezet worden, als het gewigt van al de Kwik
in de Pijp bedraagt, eer men een Evenwigt zal hebben. Het is klaar-
blijkelijk, dat men in deze laatfte Proef de Kwik met weegt, omdat
ze daartoe niet genoegzaam aan de wanden van de Pijp hangt; maar
men weegt de Lugt-kolom, welke perft op den top van de Pijp in D,
welke Kolom niet gewogen werd in de eerfte Proef, omdat ze geëve-
naard werd door een andere Lugt-kolom, die in de Pijp opwaarts
perfte, maar die nu befteed wordt tot het ophouden van de Kwik
in de Pijp, of liever, uitgeüoten wordt door de Kwik - kolom i
xxxn.
ïig. 4.
die noodzakelijk perft op het midden van de ftilftaande Kwik in V. x Le#
Dat de Kwik in de Barometer, of Torricelliaanje Pijp niet opge-
houden kan worden zonder de Perfing van de Lugt, en dat ze opge-
houden wordt net naar Evenredigheid van die Pei-fing, is voor eenige
jaren bewezen door een zeer aardige Proef, uitgedagt door den fchran-
deren Heer Auzout, 2e wordt op de volgende wijs genomen.
7. öAB {Plaat XXXII. Fig, 5quot;.) is een foort van Kop-glas met Pt.
een koperen Kapje en Moer-fchroefje aan den hals , om 'er, wan-
neer het te pas komt, aan te fchroeven het Vaar - fchroefje van het ko-
peren knopje, aan de Barometer Pijp cBC gehegt digt aan het open
end. Aan het wijde end of den mond van 't Kop-glas is een kope-
ren dekfel of plaat met Cement vaft gemaakt, waarin ontrent half we-
gen tuffen den rand en 't Middel-punt van de plaat een Moer - fchroefje
js, om 'erin te fcliroeven een koperen Vaarfchroefje, met Cement ge-
hegt aan het end van een andere Pijp Dd, van een enge wijdte en
ontrent 33 Duim lang. Het werk moet zoodanig gemaakt worden,
dat , wanneer de enden dezer twee Pijpen door middel van hare
Schroefjes aan het Kop-glas gehegt worden , die enden, die in het
Kop-glas komen, voorbij ekander fchieten zonder elkander te raken,
ten welken eüide het Kop-glas niet radnder, dan twee Duim, wijdte
en hoogte moet hebben. De Pijp ^BC tot boven toe met Kwik ge-
vuld lïebbende, fchroeft men 'er het Kop-glas aan. Dan vult men
öoor het gat a het Kop-glas ook met Kwik; men fchroeft 'er de Pijp
D rf in, en vult die Pijp ook met Kwik. Dan houdt men den vinger
op D, men keert het geheele Werktuig om, en zet het in 'tbakje met
ftilftaande Kwik D M Figuur 6., Wanneer men dan den vinger weg-
neemt van D, zal al de Kwik zakken uit de Pijp cBC, als mede uit
het Kop-glas ter laagte van den top van de Pijp dD , maar zoo
Ijag niet, als het gat c van de Pijp fBC; ook zal de Kwik in de
Pijp zakken tot de Lijn mtn, welke de barometerfè hoogte aan-
wijft, namenlijk 29 of 30 Duim. Indien men dan met een Sleutel,
gevoegd a^B, de Pijp ^BC zagtjes een weinigje los fchroeft, zal
de Uigt tuften de Draden van de Schroef doorkomen in de lugtledige
Ruimte van het bovenfte gedeelte van 'tKop.- glas, en de Kwik Adc
dq 2nbsp;op-
-ocr page 396-X Les opftooten tot de barometerfe hoogte in de Pijp cBC, terwijl dc
SZ L in de Pijp ^D geheel neervalt b^ de ovenge fuW
de Kwik in 'tbakje DM. Hier werd door de Perfmg van de Lugt
op d^Oppervlakte DM, de Kolom van Kwik Dmm opg^^^
toen 'ervan boven geene Lugt kon inkomen, en 'er een lugleto
Ruimte was in dc; en terwijl die lugtledige Ruimte duurde, bleet er
Se^ Kwik in de Pijp .BC, totdat 'er door het open draden van de
ichroef in B de buiten Lugt inkwam, en de Kwik opperfte tot nn,
opdat de Oppervlakte dc in alle hare gedeeltens evenveel geperll
llu worden, namenlijk door de Kolom van Kwik m . en door ^
Lufft op alle hare overige gedeeltens. Opdat de Oppervlakte DM
in liet bakje van ondereS ook in alle hare gedeeltens evenveel ge-
perft zou worden, week het gedeelte in D (hetwelk nu dubbeld ge-
perft werd, dat is, door de Kolom van Lugt en de Lugt, die Ho-
ven de Kw k was ingekomen) voor de Kolom van Kwik mmD , dia
door dat gedeelte naar beneden zakte, en werd geperft door de
Lugt, die naar beneden kwam in plaats van de Kwik, en evenveel
perkte', als de Kwik gedaan had.
8 Dewijl Lugt een Vloeiftof is, moet ze zoo wel opwaarts, als
Bed;rwaarts, en^ijlings en in allerlei Streken perfen, en wel vol-
gL hare hoogte (Lis VII. N'. lo. en 12 bla^z. 118. en 120.) of
ie Kragt, die laar aanzet; maar dewijl we dit in opzi^ van ^dere
VloeiftSftbn reets overwogen hebben, zul en we her alleenhjk bewi)-
^en, dat de zijlingfe Perfing evengehjk is aan de regtftandige , en
dan zal het overige ligtelijk toegeftaan worden.
P. . Men neemt een hooge glazen Eles PCB (Plaat X^U. Fi^ 7O
xxxn. ontrent 9 of 10 Duim hoog, waar in men een gaatje drilt m B on-
trent ; Duim boven den bodem. Dit gaatje «opt men toe, en vult
de Fles met Water door den hals. De Fles gevuld zijnde, fteekt men
de glazen Pijp EF, een Voet lan^, en aan beide de enden open,
zoo diep in ïezelve , dat het enS F fchete beneden ^t g^tje B.
Men moet den hals in P digt toelluiten met Was of Pik, die men
vooraf rondom de Pijp geftreken heeft, zoodat 'er geene Lugt in de
Fles kan komen tiilTen den hals en de Pijp. Wanneer de Pijp dan x. Lck
ook met Water gevuld is, en het gaatje B geoppd wordt, loopt
het Water ten deele uit de Pijp, maar blijft flaan in A op de hoogte
van 't gaatje B , en de geheele Fles blijft vol. Indien nu de regt-
ftandige Perling van de Lugt grooter was, dan de zijlingfe , zou
al het Water uit de Pijp EF geftooten worden, en zou niet nala-
ten weg te loopen; maar dewijl dit hier niet gefchiedt, is het klaar-
blijkelijk , dat de Lugt zijlings met zooveel Kragt perft tegen het
gaatje B, dat het Water niet uit de Fles kan loopen, loopende niet
meer Water uit de Pijp, dan de Hoeveelheid EA, terwijl het gedeelte
FA geheel vol blijft tot de hoogte van het gaatje B.
9.nbsp;De Perfing van de Lugt wordt ook bewezen, door vele Proe-
ven met de Lugt-pomp; maar ik zal dezelven niet melden, voordat
ik van dat Werk-tuig in 't bijzonder fpreke. Ik zal liier maar over-
wegen , hoegroot de Hoeveelheid van Perfmg zij op een menfelijk
lighaam.
10.nbsp;Dewijl Vloeiftoffen in allerlei Streken perfen, zou de Perfing
van de Lugt op de huid van een mens, afgetrokken en waterpas uit-
gefpreid, net even groot zijn, als op de huid, wanneer ze het lighaam
en de leden influit. Wanneer men derhalve maar weet, hoevele vier-
kante Duimen de huid van een mens bella, kan men, het gewigt van
een vierkante Kolom van Kwik, welker hoogte zoo groot is, als ze
in de Barometer ftaat, voor de Perfing op eiken Duim fchikkende,
het geheele gewigt gemakkehjk opmaken. Bij voorbeeld, indien men
IS vierkante Voeten ftelt voor de huid van een man van middelbare
•Woekte, zal ze bellaan (15; x 144=) 2160 vierkante Duimen. Het
gewigt nu van een teerlingen Duim Kwik is 8,101 amp;c. Oneen Aver-
dupois, en de Barometer ftaat in Engeland op 30 Duim en tt op haar
hoogfte, op 28 Duim op haar laagte, en derhalve op 29,4 Duhn
op een middelbare hoogte. Gevolgelijk zal de Lugt, wanneer ze ligtft
is, op een vierkanten Duim wegen 14 Pond en 2 Oneen Averdupois
amp;c.; in een middelbare zwaarte 14 Pond en 14 Oneen op dezelfde
Oppervlakte, en i j Pond en 9 Oneen, wanneer ze zwaarft is. Hier-
uit volgt, dat in fchoon Weer, wanneer de Lugt zwaarft is, een man
dq 3nbsp;van
-ocr page 398-X. Lc$. van middelbare kloekte een gewigt van Lugt draagt evengelijk aart
33684. Pond en 8 Oneen Averdupois; wanneer het llordig en win-
derig Weer, en de Lugt ligtft is, een gewigt van 30622 Pond en
j Oneen, en 3215'3 Pond en 6 Oneen, wanneer de Lugt van een
middelbare zwaarte is (i). Tgeen een mens in ftaat ftelt, om dit
troote gewigt te dragen, is de Lugt, die in ons vlees en de hollighe-
en onzer lighamen ingefloten is, welke door hare Veerkragt werkt
tegen de Perfmg van de buiten Lugt. Dit leidt mij tot de befchouwing
van de Veerkragt van de Lugt.
10. We hebben in de VII. Les N*. 23. bladz. 160. reets verklaard,
wat de Veerkragt van de Lugt zij, en door de XXP® Proef van die
Les bewezen, dat de Dikte iLenftty'] van de Lugt, wanneer ze fa-
mengeperft is, evenredig is aan 't gewigt, dat Imar famenperft, en
dat ze tot haren natuurlijken ftaat zal weder keeren, wanneer dat ge-
wigt wordt weggenomen. De uitdrukking van natuurlijken ftaat
moet men verftaan van de Dikte, die de Lugt heeft, eer ze famen-
geperft worde door de Proef, die men neemt, of liever eer ze verder
Jamengeperft worde: want de Lugt, die men inademt ontrent dc
aarde, is reets in een famengeperften ftaat, dewijl ze verdikt is door
het gewigt van de bovenfte Lugt, en zal zig daarom uitzetten, wan^
neer een gedeelte van het opleggende gewigt wordt weggenomen,
hetzij door het verwajen van een gedeelte van de bovenfte Lugt, of
door
310
(quot; I) Indien men wil weten i hoegroQt
de Perfing van de Lugt zij op de geheele
Oppervlakte van de aarde, moet men zig
dezelve verbeelden bedekt te zijn met
Water ter hoogte van 33 Voet, hetwelk
een korft of hollen Kloot van Water van
die dikte zal geven, welker Oppervlakte
201 Millioen en 136 duizend vierkante
{Engelfe'] Mijlen bevat: want indien men
de Middellijn van de Aarde in een rond
getal ftelt op 8000 Mijlen, zal de Omtrek
25142 Mijlen wezen, wclkê getalen , door
elkander vermeenigvuldigd, 201 136 000
vierkante Mijlen zullen geven voor de
Oppervlakte van de Aarde, of van den
waterigen korft: want fchoon de buiten-
zijde van den korft wat te groot zij, zal
de binnenfte Oppervlakte dat weer te goed
komen, zijnde de Middellijn van de Aar-
de, waar door we die Oppervlakte vonden,
wat te groot genomen geweeft.
De reden, waarom de menfen denken ,
dat de Lugt in fchoon Weer ligt is, daar
ze waarlijk zwaar zij, is , omdat, wan-
neer de Barometer ten naaften bij op 31
Duim ftaat, een bijgevoegd gewigt van
ontrent 3000 ^ Lugt, als een windfel,
om ons geheel lighaam wordt geflagen ,
hetwelk ons vlees vaft maakt; en dewijl
de Bloedvaten daar door vernaaud worden,
jnoet
-ocr page 399-door de Lugt, die men onderzoekt, verder van de aarde naar boven x Ui.
te brengen. Deze Uitzetting vergroot, naar mate , dat de Perfing
vermindere, gelijk men op kau maken uit de Proeven van den Heer
Vaf cal en van vele anderen, die Barometers op den top van bergen
gebragt, en gevonden hebben, dat de Kwik zakte, naar maté dat ze
hoogeer opklommen, en weer rees, naar mate dat ze lager naar be-
neden kwamen.
II. Indien de Lugt overal van dezelfde Dikte was zou het ge-
makkelijk zijn de hoogte van den Dampkring op deze wijs te vinden.
Men moet de Torricelliaanfe Proef nemen aan den voet van een bergj
en de hoogte waarnemen, waar op de Kwik in de Pijp ftaat, onder-
ftel op 30 Duim. Dan moet men de Proef nemen op den top van
den berg, dien we onderftellen zullen loi^ Voet hoog te zijn, en
waarnemen, welke de hoogte van de Kwik in de Pijp daar* ter plaatlè
zij, onderftel 29 Duim. Dan zou men de hoogte van den Dampkring
door deze Evenredigheids rekening vinden :
Gelijk het Verfchil tuffen de hoogte van de Kwik op den top
en de hoogte aan den voet van den berg (hier één Duim)
is :nbsp;.
Tot de hoogte van de Kwik aan den voet van den berg (wel-
ke hier 30 Duim is) : :
Zoo
iTioet het bloed, dat door elke Toeflui-
ting [Syjiole] van hec hart wordt uitge-
flooten , fneller bewegen , dan wanneer
onze Bloedvaten wijder zijn. Dit maakt
den Omloop van ons bloed vlugger, waar-
door we lugtiger en vaardiger zijn , en
ons verbeelden, dat de Lugt ligter is. In-
tegendeel wordt 'er in flegtWecr, of met
een grawe Lugt, 3000 ffi gewigt van Lugt
weggenomen , die ons te voren geperft
had, waar door ons vlees bol wordt. On-
ze Bloedvaten dan, door hare eigen Veer
kragt uitzettende, verfchaffen een wijder
doortogt aan het bloed, dat uit het hart
gedreven wordt, en de Omloop wordt fla-
wer. Dewijl we dan een dofheid gevoe-
len, denken we, dat de Lugt zwaar, en
met Dampen betaden is, daar de Dampen
ligter zijn, dan een evengroot Volumen
van zuivere Lugt.
* Het is nut voor ons, dat de Lugt in
Dikte verfchilt: want anders zouden we
nooit regen hebben , en zoovele andere
ongemakken, te lang om hier te melden ,
onderhevig zijn, dat 'er weinig dieren in
zouden konnen leven.
X. Ut.nbsp;Zoo is de hoogte van den berg (hier loi^ Voet) :
Tot de hoogte van den Dampkring, namenlijk 3004.j Voet^.
of vijf Hnge/fe Mijlen en i deelen van een Mijl.
Maar de Lugt is niet overal van dezelfde Dikte, gelijk we zeiden,
en een perfoon , die op een hoogen toren of berg klimt met een
draagbare Barometer, kan waarneemen, dat indien de Kwik tö van
een Duim zakt op de eerfte 90 Voet van opklimming, zij het ei-
gende tiende gedeelte van een Duim niet zal zakken, voordat de Ba-
rometer nog 93 Voet hooger gebragt zij; en dus zal de hoogte van
elke Lugt-kolom van 't gewigt van iV Duim Kwik verfchillen naar
de hoogte van hare ftandplaats in den Dampkring, zijnde elke Ko-
lom ontrent drie Voet hooger, dan die 'er naaft onder is, fchoon
geen meer Lugts bevattende. Indien de Kwik op een hoogte van
1015 Voet éénen Duim zakt, zullen de getalen van Voeten, die de
hoogte der Kolommen van den grond af opwaarts uitdrukken, deze
volgende zijn 90,93,96,99,102,105', 108, iii, 114» II7-
Uit zulke waarnemingen hebben Dr. Ha//ey en anderen Tafelen
Opgemaakt, om aan te wijzen, welke de hoogtens van de Kwik in
de Pijp zijn zouden, en welke de Dikte van de Lugt zou wezen op
verfchillende hoogtens boven de aarde. Hier volgen 'er twee van
Pr. JIa//ej.
IL
I.
TAFEL, aanwijzende de hoog-
■ te boven de aarde, op gegeven
hoogtens van de Kwik.
TAFEL, aanwijzende de hoog-
tens van de Kwik op gegeven
hoogtens boven de aarde.
29 of ■
41 of ■
n of
Voeten. |
Voeten. Duimen enTien | ||
- — 0 |
0 |
— 30,00 | |
- 915 |
1000 |
— 28,91 | |
- 1862 |
2000 |
— 27,86 | |
- 2844. |
3000 |
— 26, | |
- 3863 |
4000 |
—. 2^,87 | |
- 4922 |
Jooo |
24,93 | |
. 10947 |
Mijlen i | ||
- 1871? |
2 |
— 20,29 | |
- 29662 |
3 |
— 16,63 | |
- 4-8378' |
4- |
— 13,72 | |
- 91831 |
— 11,28 | ||
IIOJ47 |
10 |
— 4,24 | |
129262 |
I? |
—— 1,60 | |
15'4000 |
20 |
— o,9J | |
216169 |
^— 0,23 | ||
278338 |
30 |
— 0,08 —« 0,0I2 |
Duimen.
30 -
29 -
28 -
27 —
26 -
25 -
20 —
IJ -
10 -
5 -
I -
O,? --
o, -
O, I --
0,01 -
o, ooi
NB. Schoon deze Tafels niet volmaakt overeenkomen met de Vp-
fchijnfelen door gebrek van een genoegzaam getal van Waarnemin-
gen, om 'erop te bouwen, heb ik ze egter hier opgegeven , omdat
ze de befte zijn, die men heeft. Wanneer 'er naaukeuriger Proeven
met een zeer goede draagbare Barometer genomen zijn op de toppen,
aan de voeten en zijden van bergen op dezelfde dagen, zullen ze ftof
tot beter Tafelen verfchalïen.
12. Schoon we in onze zevende Les en de Aanteekenmgen op
dezelve de aliiemende Dikte van de Lugt verklaard hebben , zullen
we, om de zaak in nog helderder dag te ftellen, een Proef befchrij-
ven , die men , fchoon ze niet genomen kan worden, evenwel tot
verdere opheldering mae: onderftellen.
11. Deel.nbsp;^nbsp;Rrnbsp;Men
X. Les. Men onderftelle, dat AB (Flaat XXXIL Fig. 8.) een waterpas
xxxn. leggende Pijp is, 6o Mijlen lang, gelloten aan het ééne end in A,
Fig.%. en dat AC, één tiende gedeelte van de geheele Pijp? vol gemeene
Lugt is, en dat die Lugt daar in gehouden wordt door middel van
een Zuiger in C , en dat de gedeeltens de, ef,fg, gh, hi, ik,
kl, lm, mn geheel zonder Lugt zijn, die belet wordt in de Pijp te
komen door een llopfel in B. Indien men nu onderftelt, dat deze
Fig' p. Pijp overend gezet wordt met haar end A in lt;a! ( Fig. p.) dat het
ftoplèl B in ^ daar uit wordt weggenomen, en dat de Zuiger C vrije-
lijk kan bewegen, dan zal die Zuiger rijzen tot c, en door de Veerkragt
van de Lugt, beteugeld door hare Perling, zullen de evengelijke ge-
deeltens van Lugt i, 2,3,4,5-, 6,7,8,9, i o zig zoo uitzetten, dat
ze de geheele Pijp zullen vullen, maar in ongelijke Ruimtens, naar-
dat ze met meer, of minder, of pene bovenllaande Lugt geperft
worden. Men vergelijke dit met hetgeen in de VII. Z^i 23.
en bladz. 160. in de 9. en 10. Aanteekening op die Les bladz. 162
en 164. gezegd is.
13.nbsp;Men meet in 't algemeen de hoogte van de Kwik in de Baro-
meter uit het Waterpas van de zee, waar toe men alle Waarnemingen
brengt, indien men naaukeurig wil zijn. Anderiins verftaat een an-
der niet, hoe hoog de Kwik waarlijk in onze Barometer fta , in-
dien men maar meldt, op welke Verdeeling hare Oppervlakte fta op
onze Schaal, tenzij men ook zegge, hoe hoog ons Inftrument boven
de zee geplaatft zij.
14.nbsp;Indien men een draagbare Barometer bragt in een Kool-put,
zou de Kwik in de Pijp rijzen naar Evenredigheid van de verlengde
Kobm van Lugt, die op de Kwik in 't bakje perft. Om dit te be-
wijzen, kan men zig van Water, inplaats van Lugt, bedienen , ge-
lijk in de volgende Proef
gants andere wrijs uit. Wanneer de Lugt
niet meer famengeperft wordt, zet ze zig
niet alleen uit, maar beftaat ook grooter
Ruim.
-ocr page 403-Men keert de Torricelliaanfe Pijp {Plaat XXXII. Fig. lo.) vol-Pl.
gens gewoonte om in het bakje M, wanneer de Kwik ftaan zal in
mm. Men maakt drie draden, gelijk HT, vaft aan den rand van 't
bakje M, en door middel van deze draden en den haak H laat men
de Barometer zakken m 'tWater van het Glas ABCD ter diepte van
14. Duim beneden de Oppervlakte Si, en men zal bevinden, dat de
Kwik in de Pijp zal rijzen van wm tot nn, omdat een Kolom van
Water van 14. Duim, dewijl Water 8510 maal zwaarder weegt, dan
Lugt, evenveel weegt, als een Kolom van Lugt van dezelfde Mid-
delhjn en 991 Voet en 8 Duim hoog , die gevoegd moet worden
bij de Kolom, die op de ftilftaande Kwik perft boven het Waterpas
van de zee. Wanneer men de Barometer uit liet Water trekt, zal de
Kwik weer zakken.
15'. We hebben in de VII. Les aangewezen, hoe de Veerkragt *
van de Lugt werke, wanneer ze in een kleiner Ruimte, dan ze ge-
meenelijk ontrent de aarde beflaat, famengeperft wordt door andere
iighamen, hetzij Vloeiftoffen, hetzij vafte lighamen, waar van men
zig bedient, om haar famen te perfen. Nu zullen we aanwijzen, hoe
hare Veerkragt zig uitzette, wanneer ze minder famengeperft is, dan
in haren gewonen ftaat, waar in we haar inademen, door haar te ont-
laften van eenige gewigten, die haar in dien ftaat houden.
De Lugt dan, zoodanig als ze ontrent onzen Aardkloot is, Zet zig
m diervoege uit, dat haar Volumen altijd is in een omgekeerde Reden
'oan de gewigten, die haar famenperfen. De Heeren Boy Ie en Mariotte
hebben dezen Regel vaftgefteld uit de volgende Proef.
x. lej;
Ruimte, en vertoont zie Onder een groo-
ter Volumen, dan tevoren, hetwelk niet
gefchiedt m vafte lighamen, die veer-
kragtig zijn, welke alleenlijk hare gedaan-
te weerom krijgen, die ze hadden, eer ze
famengeperft waren.
De Barometer Pijp AB {Flaat XXXII. Fig. ii.) .wel geviüd zijn-
de, zal de Kwik ophouden ter hoogte van CB. Indien men in deze
Flip zooveel Lugt inlaat, dat ze de Ruimte AD vuile, zal de Kwik
niS blijven ftaan op de hoogte BD, maar zakken, en blijven itaan
OP de hoogte BE, omdat de Lugt in de Ruimte AD zig uitzet, en
de Ruimte AE vult. Door behulp van deze Proef, die de Ruimtens
ad, ED, en de hoogtens BC, BE net afmeet, is de voorgaande
Regel vaftgefteld door de volgende redenkaveling. De Kragt, waar
meê de Lugt hier natuurlijk famengeperft is, is evengelijk aan het ge-
wigt van den Dampkring; de Kwik, die op de hoogte BC Itaat, is
door haar gewigt in Evenwigt met het gewigt van den Dampkring,
en derhalve kan dat gewigt uitgedrukt worden door de Kolom van
^^^e Lugt, die in de Pijp gebragt werd, en het gedeelte van dezelve
AD befloeg, werd door dat gewigt famengeperft; maar na 't nemen
van de Proef wordt derzelver Volumen door Uitzetting grooter, zoo-
dat ze de Ruimte AE befla. Gevolgelijk is de Veerkragt, welke de-
ze verdunde Lugt heeft overgelaten, gevoegd bij het gewigt van de
Kolom van Kwik EB, -in Evenwigt met het gewigt van den Damp-
kring welke perft op de ftilflaande Kwik in B , of met de Kolom
van Kwik BC. Indien men dan van deze Sommen afneemt de Ko-
lom van Kwik EB, die gemeen is aan beide, zal 'er overblijven het
veerkragtige Vermogen van de Lugt in AE, die in Evenwigt is met
het gewigt van de Kolom van Kwik EC. Dus is het gewigt, hetwelk
de verdunde Lugt AE famenperfl, evengelijk aan het gewigt van de
X. Leï.
Pl.
XXXII.
lig. II.
(2) Het Voorftel is hier gereedelijk te
vinden, hoeveel de Lugt verdund zal
worden door het ftaan, of blijven hangen
van eenige Kwik in een Pijp.
Laat de lengte van de Pijp AB genoemd
worden a;
De hoogte van de Kwik in de Barome-
ter BD=:i;.
Gevolgelijk zal men hebben AD=:a—b.
Laat de Hoeveelheid van Lugt van de-
zelfde Spanning, als de Dampkring, we-
zen AC=c.
Laat de Ruimte, die bezet moet wor-
den door dezelfde Lugt, nadat de Kwik
door 't nemen van de Proef gezakt is, we-
zen AE=:d.
Op deze wijs heeft de Kwik m de rijp
de hoogte BE, die evengelijk is aan a—d,
en DÈ is evengelijk aan AE—AD —«
—a-i-b. Het gewigt van die Koloi^'^^^n
j.l
..«w.î
'kS..
i«,
«f
. î
Ti'nbsp;-
■ .
■J
/
Î1
. 4-
4'.
■ -U-nf-i^
flrst
fï.-
t-
■ - j _
-ocr page 406- -ocr page 407-Kwik in CE. Indien men derhalve de» maat neemt van de lengtens X.-Lcs.
AD AE welke de Lugt in beide de gevallen beflaat, zal men be-
vinden da't ze zijn gelijk CD tot CB, en gevolgelijk zijn de Volu-
mens van de Lugt in een omgekeerde Reden van de gewigten die
haar famenperfen.nbsp;. , j-
Wanneer men deze Proef neemt, moet men zig bedienen van een
dikke Pijp, maar van een kleine wijdte, en de geheele lengte net van
dezelfde wijdte, die men eerft beproeven moet met haar te meten
met Kwik. Dan moet men in A (welk end van de Pijp open moet
blijven) een glazen ftopfel fteken, zoo digt fluitende, dat 'er geene
Lugt door kan komen. Door het bewegen van dit ftopfel kan men
netquot; zooveel Lugt inlaten boven de Kwik, als men begeert. Indien
men een Pijp gebruikt, die aan het bovenend glasdigt gezegeld is, om
'er de Lugt van onderen in te laten , nadat 'er d^s Kwik ingegoten
is, en men de Pijp naderhand omkeert, om de Kwik naar beneden
te doen komen, blijft 'er altijd hier en daar tuften de deelen van de
Kwik veel Lugt verfpreid, die niet door de Kwik naar boven gaat,
zoodat men nooit net de plaats kan meten, die de Lugt boven in de
Pijp beflaan moet, en gevolgelijk nooit verzekerd zijn kan van de
waarheid van 'tgeen hier beveftigd is. Dit ongemak wordt voorge-
komen , wanneer men de Lugt boven in de Pijp inlaat, en de ope-
ning dan met het glazen ftopfel gefloten houdt. Zie dit ftuk volgens
de Algebra verhandeld in de onderftaande Aanteekening ( 2 ).
Men moet niet denken, dat men tot deze Proeven genoodzaakt is
een Pijp te gebruiken, welker lengte grooter is, dan de hoogte van
de Kwik in de Barometer : want men kan hetzelfde doen met veel
korter Pijpen, ja met Pijpen van allerlei lengte, mits men op denzelf-
den grondflaff redenkavele. Men onderftelle, dat een Pijp maar 6
^ ^nbsp;Duim
Kwik DE is eigenlijk dezelfde, welke het
Evenwigt maakt met de veerkragtige Kragt
van de Lugt, die in de Pijp overblijft,
wanneer het gebeurt, dat de Lugt door
dat gewigt famengeperft wordt. Gevol
gelijk is het geheele gewigt van de Lugt
i = D E = — fl amp; : : ge-
A 17nbsp;, beftagen door de Lugt
in A L = ö IS : tot de Ruimte , die de
Lugt tevoren befloeg in AC=c. Der-
halve wanneer c onbekend is, vindt men
dd — ad-^hdnbsp;j u i j
c —---; en wanneer d onbekend
is, krijgt men d = Vbc ^aa ibb \a
_ib; en wanneer b onbekend is, krijgt
men —of wanneer a onbekend
is, krijgt men Ê—
Rv -i
X. Les. Duim lang is, die men met Kwik wil vullen, en waar in men zoo-
veel Lugt wil laten, dat 'er maar twee Duim Kwik in over zal blijven,
wanneer de Pijp omgekeerd is. Dit vaft gefteld zijnde, is de vraag,
hoeveel Kwik men dan in de Pijp moet Jaten? Ik onderftel, dat de
Kwik in de gemeene Barometer op dien tijd ftaat op 2p Duim. Dan
zal het Verfchil tulfen die hoogte en de begeerde hoogte wezen 27
Duim; de Ruimte, die de Lugt in de Pijp beftaan moet na 't nemen
van de Proef is 4 Duim. Gevolgelijk zal men deze Evenredigheids
Rekening hebben , 29 : 27 : : 4. : 3H, waarom 'er 31^ Duim na-
tuurlijke Lugt in de Pijp gelaten moeten worden, indien men de Kwik
een hoogte van 2 Duim wil laten behouden.
16. Hoe ver deze Eigenfchap van de Lugt om zig uit te konnen
zetten zig uitftrekke, weet men met geene zekerheid, en het is zeer
waarfchijnelijk , dat ze door geene Proeven bepaald kan worden.
Indien men evenwel de volgende Proeven vergelijkt met de Proeven
van de Lugt, in een Pomp of Speuit famengeperft, zal het blijken,
dat de Lugt m het ééne geval twintig duizend maal meer Ruimte be-
ftaan kan, dan in het andere geval.
Het Glas AB (Flaat TXXm. Fig. i.) ontrent 14. Duim hoog,
XXXIII. niQgj. net vol met Water gevuld worden. Daar is een koperen Kapje
■ gehegt aan 't end B, waarmeê het gefchroefd moet worden aan de ko-
Fig. 1. percn Pomp, of Speuit S, welke hier Fig. 2. afgebeeld wordt. Wan-
neer men den Zuiger van de Pomp uithaalt, zakt het Water daar in
door zijne eige Zwaarte, en de Ruimte in het bovenfte gedeelte van
't Glas wordt ontledigd beide van Lugt en Water. De Lugt-belletjes
in 't Water, die nu famengeperft zijn, zetten zig uit, en rijzen tot
de Oppervlakte van 't Water. In die Beweging worden de Lugt-
belletjes verfneld, zoodat ze niet onderfcheiden gezien worden ontrent
de Oppervlakte uit hoofde van hare zeer fnelle Beweging. Ze wor-
den ook grooter, terwijl ze opklimmen, en indien men de Middellijn
van een Lugt - belletje in B vergelijkt met deszelfs Middellijn, wan-
neer het ten naaften bij tot de Oppervlakte is opgekomen, maar nog
200 ver van dezelve af is, dat het onderlcheidenlijk gezien kan wor-
den.
Pl.
-ocr page 409-den, is deszelfs Middellijn ten minften vier maal grooter, dan te- x. Les.
voren.
Het bovenfte gedeelte van 'tGlas is, gelijk we zeiden, geheel le-
dig van Lugt: want de kleine Hoeveelheid van Lugt, die gedurig
Uit het Water opgaat, moet hier niet in aanmerking komen. Der-
halve worden de Lugt - belletjes in B, hetwelk ontrent een Voet be-
neden de OppervlaKte van 't Water is, alleenlijk famengeperft door
het Water, dat 'er boven ftaat, welke Perfing tot de Perfing van den
Dampkring ten naaften bij is, gelijk i tot 32, in welke Reden ook
de Ruimte, die de Lugt beflaat, wanneer ze door den geheelen Damp-
kring famengeperft wordt, is tot de P.uimte, die de gemelde Lugt-
belletjes beüaan. Derzelver Middellijn wordt, gelijk we zeiden, in
haar opklimmen vier maal grooter, dat is, het Lugt-belletje zelf
wordt 64 maal grooter, dan het tevoren was; en dus is de Ruimte,
die de Lugt in dit laatfte geval bellaat, tot de Ruimte, die de Lugt
bellaat, wanneer ze door den Dampkring famengeperft wordt, gelijk
64. maal 32 (dat is, 204.8) tot i. De Lugt, door den Dampkring
famengeperft, wordt in de Pers-pomp tot een Ruimte gebragt, die 10
maal kleiner is, en dus is de Dikte van de gemelde Lugt tot de Dikte
van deze Lugt, gelijk i tot 204,80. Wanneer men uit deze getalen
de teerlingfe Wortelen trekt, zal men bevinden, dat de Afftanden tuf^
fen de Middelpunten van de deeltjes in deze twee gevallen zijn, gelijk
1 tot 27.
17
tuur
Hieruit befluiten we, dat de Lugtdeeltjes niet van dezelfde na-
tuur zijn, als andere veerkragtige lighamen: want de enkele deeltjes
konnen zig niet naar alle kanten tot 27 maal grooter Ruimte uitzet-
ten, en dus 2000 maal grooter worden, terwijl hare Oppervlakte van
alle oneffenheid of hoeken vrij zou blijven: want in alle Uitzetting of
Samenperfing worden de deelen zeer ligt onder elkander bewogen;
maar dewijl de Lugt nog veel meer uitgezet kan worden, dan in deze
Proef, zoo volgt hier uit, dat de Lugt beftaat uit deeltjes, die elkan-
der niet aanraken, en elkander wegdrijven, gelijk we in het begin
van dit II. j^eel gezegd hebben, en verder bewijzen zullen in onze
tweede Verhandeling over het opklimmen van Dampen. We hebben
[in ons I. Deel in de I. Les] bewezen, dat 'er in verfcheiden gevallen
Deeltjes zijn, die zulle een eigenfchap hebben, en het is klaarblijkelijk
genoeg,
-ocr page 410-X. Les. genoeg, dat het hier plaats heeft; maar we zijn geheel onkundig van
de oorzaak van deze Kragt, en men moet ze als een Wet van de Na-
tuur aanmerken, gelijk uit het gezegde blijkt.
i8. De Kragt , waardoor de Lugtdeeltjes van elkander wijken,
vergroot in dezelfde Reden, als de Afitanden van de Middelpunten
der deeltjes verkleinen. Om dit te bewijzen , moet men twee even-
groote Teerlingen A en B (F/aat XXXIIL Fig. 3.) befchouwen,
die ongelijke Hoeveelheden van Lugt bevatten. Laten de Afltanden
tuffen de Middelpunten der deeltjes zijn , gelijk 2 tot i , dan zul-
len de getalen der deeltjes m dezelfde, maar omgekeerde. Reden zijn
in de Lijnen de m hi. De getalen der deeltjes, werkende op de Op-
pervlaktens defg en hilm zijn, gelijk i tot 4, namenlijk gelijk de
Vierkanten der deeltjes in evengelijke Lijnen, en gelijk de Teerlingen
dezer getalen; dat is, gelijk i is tot 8, zoo zijn de Hoeveelheden van
Lugt in de Teerlingen bevat, in weke Reden ook de Kragten zijn ,
die de Lugt in de Teerlingen famenperfen. De Kragten, die op de
evengroote Oppervlaktens defg en hilm werken , zijn gelijk de
Kragten, waardoor de Lugt famengeperft wordt. Ze zijn ook in een
famengeftelde Reden van de getalen der werkende deeltjes en de wer-
king cler enkele deeltjes. Derhalve is deze famengeftelde Reden de
Reden van i tot 8. De eerfte der famenftellende Redenen is , geüjk
gezegd is, de Reden van i tot 4., waarom noodzakelijk de tweede
zijn moet de Reden van i tot hetwelk de omgekeerde Redeii is
van de Afltanden der deeltjes. Deze Betoging is algemeen : want
door I cn 8 worden de Teerlingen uitgedrukt, en door i en 2 dc
Wortels dezer Teerlingen.
Om nu tot de Barometer weer te keeren; dewijl al de verandering
van hoogte van de Kwik in de Barometer maar van drie Duim is,
regtftandig te rekenen, hebben verfcheiden Filofofen getragt deze ver-
andering merkelijker te maken door verfcheiden toef tellen, waarvan ik
'er hier eenige weinigen zal befchrijven met aanmerkingen op dezelven.
Hiertoe
Pl.
xxxiir.
C3} Zie de befchrijving van zijne Baro-
meter in de Pbilofoph. Transaft. No. 448.
_ \_pe verhetcringm, daar gemeld, hejtaan
hierin, dat de Kwik eer fi van hare vuilig-
beden en aar dagt ige deeltjes gezuiverdivorüt
door difleleren. Dan wordt 'er anderhalft
twee, of drie Pond Kwik in de Rarometer-
pijp gegoten, die van Lugt gezuiverd wordt
op dezelfde wijs, als in 't vullen •van Ba-
rometer-pijpen gemeenelijk gefchiedt. Be
overige
-ocr page 411-Hier toe heeft de Heer Samuel Moreland een fcheuine Pijp ge- x. lcs.
maakt, gelijk EDC (F/aat XXXII. Fig. 2.) want indien in het-
zelfde bakje met ftilftaande Kwik de regtftandige Pijp GBA met r.'
de WO even gemelde Pijp gezet wordt, en de hoogte BG van 28
Duim is, en GA van 31 Duim, en door B en A twee waterpas
loopende Lijnen getrokken worden , zal de Kwik , wanneer ze in
de Pijp GA rijft van B tot A, ook in de gebogen Pijp rijzen van
D tot C. Door middel van deze bogt of fcheuinte van het bovenfte
gedeelte van de Pijp kan men de lengte DC zoodanig nemen, als
men goed vindt, bij voorbeeld twee, drie of vier maal grooter, dan
B A , om het rijzen van de Kwik zooveel merkelijker te maken in
DC, dan in BA. Dit fchijnt een fraje vinding te zijn; maar ze
heeft hare ongemakken : want de Oppervlakte van de Kwik in de
Pijp D C is niet waterpas, gelijk men zien kan in F/aat XXXIII. pt.
Fig. 4quot;, alwaar het end van de fcheuine Pijp DC vertoond wordt, xxxni.
De Oppervlakte is niet waterpas, gelijk/^, maar verheven rond,
gelijk kbg. Hier valt nu de vraag, waar men de ware hoogte van
'de Kv/ik moet rekenen? of men ze moet ftellen in k, in b, ofing?
Daarenboven, dewijl de binnenfte Oppervlakte van de Pijp een wei-
nig ruw is , belet dit de Kwik te zakken aan den onderkant gm,
omdat ze neerwaarts gebragt wordt door zulk een zwak gewigt, dat
het naaulijks in ftaat is, om de Schuring te overwinnen, zoodat men
in 'teerft de regte zakking niet zien kan. Dit is een groot ongemak,
wanneer de Pijp D C een groote fcheuinte heeft; en, indien ze niet
veel fcheuinte heeft, verlielt men het voordeel van groote Verdeelin-
gen. Hier uit blijkt, dat deze vinding aardiger, dan gelukkig, is,
en dat men ontrent even fchielijk op een gemeene Barometer kan aan-
gaan. Schoon ik nooit eenigen dezer Inftrumenten gezien hebbe,
quot;waar in de Kwik niet onderhevig was te ruften voorbij hare regte plaats,
of eer ze zoo ver kwam, heb ik egter gehoord, dat Mr. Orme van
Ashbj de la Zouch in Leicejlerjhire ( 3 ) een bijzondere manier heeft
om zijne Kwik te bereiden, zoodat ze onder weg niet blijve kleven,
of fcheide, wanneer ze zakt.nbsp;19. Dc
overige Lugt txordt 'er uitgehaald vret de.hetwelk niet overeenkomt met de Waarne-
K'wik in de Pijp vier Uren lang te laten ko- mingen van den Heer Profejfor van Muf-
ken. Tot een bewijs van de zuiver bed van fchenbroek , in 't vervolg van deze Les
de Kwik wordt aangevnerkt, dat ze, ineen N«. 25. ter 7ieer gefield.^
donkere plaats gefcbud mrdende, flikkert,
19. De 5quot;quot;= Figuur van Plaat XXXIII. vertoont de Wiel-barome-
ter van Dr. Robert Hookc. ABDRGF is een Pijp, van onderen in
RGF omgebogen. Aan het bovenend is een groote Bol AB. Op
de Oppervlaktequot;^van de Kwik bij G is een ijzeren Klootje, of' Rolletje,
hangende aan een draad FSDH, welke loopt over een Katrolletje
S D, 'twelk door middel van dat Klootje en den draad omdraait. Aan
het andere end van den draad hangt in H een ander Klootje, ligter,
dan het eerfte, 'twelk den draad Itrak houdt. Aan den As van het
Katrolletje is een lange Wijzer LK, die de veranderingen van hoog-
te van de Kwik in de Barometer op een grooten verdeelden Cirkel
MN OP aanwijft. Wanneer de Kwik op de hoogte van 31 Duim
ftaat in de Pijp van de gemeene Barometer, ftaat ze in deze Barome-
ter op de hoogte van AB, en in het onderend in G, zoodat de Ko-
lom, die onderfteld wordt door te gaan van G tot A, 31 Duim lang
zal wezen; maar indien de Kwik in de gemeene Barometer zalct tot
28 Duim, zal ze in deze Barometer zakken van A tot Z, en in het
opgebogen end rijzen van G tot F, totdat de Kolom FZ maar 28
Duim lang zij. Gevolgelijk zou de Kwik, indien de Pijp overal even
wijd was, in het bovend bij AB il Duim zakkende, de Kwik in het
onderend li Duim doen rijzen van G tot F, hetwelk de Kolom FZ
drie Duim korter zou maken, dan de Kolom GA, en gevolgelijk
zou de Beweging van de Kwik in deze Barometer de helft r^der
zijn, dan in de gemeene Barometer; maar dewijl de Pijp hier aan
haar bovenend den Bol A B heeft van een groote Middellijn, zal een
kleine zakking van de Kwik in dezen Bol Kwik genoeg aanvoeren,
om een rijzing van 3 Duim te veroorzaken in het opgebogen end GF,
en hierdoor wordt de geheele verandering van hoogte van de Kwik in
de gemeene Barometer aan deze Barometer vergoed. Indien men dan
onderftelt, dat de geheele Omtrek van het Katrolletje SD drie Duim
is, zal het ééne Omwenteling doen, terwijl de Kwik van de Pijp GF
door hare rijzing het ijzeren Klokje op hare Oppervlakte drie Duim
opligt; en dus zal de Wijzer LK met zijn fpitfe end den geheelen
Cirkel LMPON omloopen. Indien de Middellijn van dezen Cirkel
een Voet lang is, ial de Beweging van de Kwik in deze Barometer
meer, dan drie Voet, fchijnen te wezen. Deze Barometer wijft de
groote veranderingen van hoogte van de Kwik zeer wel aan; maar
wanneer de Kwik eerft begint te rijzen, ofte zakken, in de Pijp GF
X. Les.
Pl.
XXXIII.
met een klein bultje, of een klem putje, heeft het ijzeren Klootje geen x. l«.
Beweging genoeg, om het Katrolletje SD aan 't drajen te brengen,
omdat het niet gemaakt kan worden zonder eenige Schuring op zijn
Asje, hetwelk een beletfel is , om de kleine veranderingen van de
Kwik te zien; maar wanneer het Katrolletje begint te drajen, is des-
Zelf Beweging grooter, dan ze op dien tijd behoort te zijn. Dit is
buiten twijfel een ongemak, dat niet te verhelpen is. Deze Barometer
is nog vele andere ongemakken onderhevig, die in de Philofoph.
TransaB;. N°. 18). voorgefteld zijn, en daarom mag men wel Hellen,
dat ze van geen gebruik is.
20. In 't jaar 1672. heeft de Heer Huigens tweederlei Barometers
uitgevonden, waar van ik hier de belle zal befchrijven. De Pijp O MP
(Plaat XXXIII. Fig. 6.) is 25-? Duim lang, en van onderen opge- Pt. ,
bogen bij MP. Aan elk end van deze Pijp is vaft gemaakt een gla-
zen Rol, of Bakje HO en CP, elk u Duim hoog, en welker MicL
dellijnen 10 maal grooter zijn, dan die van de Pijp. Uit het midden
van de laagfte Rol P C komt een andere Pijp C N. De maaier van
deze Pijp te vullen befchrijft de Heer Huigens in het Journal des Spa-
vans van 't jaar 1672. Men onderftelle, dat de bovenfte Rol met
Kwik gevuld is ter hoogte van KK, en de onderfte ter hoogte van
LL. Dan zal de ware hoogte van de Kwik wezen VK. Indien de
Kwik éénen Duim zakt van K tot R in de bovenfte Rol', moet ze
éénen Duim rijzen in de onderfte Rol van L tot S, en dan zal de
ware hoogte van de Kolom van Kwik wezen IR, dat is, twee Duim
korter, dan KV; zoodat, indien de gemeene Barometer een veran-
dering aanwijft van twee Duim, deze maar half zoogroote verande-
ring zal aanwijzen, namenlijk van éénen Duim; maar de benedenfte
Rol moet met Water gevukl worden van L tot C. Indien de Kwik
dan in de bovenfte Rol zakte van K tot R, en in de benedenfte rees
vp L tot S, zou het Water van de Rol CP opwaarts perfen. In-
dien het Water geen gewigt had, moeft het in de Pijp CN 100 Duim
rijzen, omdat de wijdte van de Rol CP 100 maal grooter is, dan
die van de Pijp, onderftellende dat hare Middellijnen zijn, gelijk i
tot 10; maar Water is zwaar, zijnde deszelfs foortonderfcheidende
Zwaarte tot die van Kwik, gelijk i tot 14., waarom 14. Duim Water
van L tot G op de Kwik LL met evenveel Kragt zal perfen, als één
X. Les. Duim Kwik in SL. Derhalve komt het op één uit, of de Kwik LL
geperft worde door een Duim Kwik LS, of door 14 D^m Water
GL. Hierom moet men de ware hoogte van de Kolom beginnen te
^ meten in de geftipte Lijn IS. Laat het Water ftaan op de hoogte G,
wanneer de ICwik ftaat in K. Indien het Water in de Pijp rees ter
hoogte van N, en de Kwik in de bovenfte Rol zakte tot R, en in
de benedenfte maar rees tot S, zou de waare hoogte van de Kwik we-
zen IR—IM, onderftellende, dat IM de hoogte heeft van tV ge-
deelte van SN, zoodat de ware hoogte zijn zou MR. Nu moet
men de Evenredigheid bepalen, die 'er is, tuffen het verfchil der hoog-
tens van de Kolommen van Kwik IK en MR, die overeenkomen
met de hoogtens van het Water in G en N. Zie de Uitrekening liier-
van in 't kort volgens de Stelkunft in de onderftaande Aanteeke-
ning (4) maar hier wat uitvoeriger ten gevalle van zulken, die de
Stelkunft niet verftaan.
Men onderftelle, dat onze Dampkring zijne minfte Zwaarte heelt,
dat hij bij voorbeeld even zwaar weegt, als 28 Duim Kwik in de
Pijp van de gemeene Barometer. Laat de lengte van de Pijp NC
wezen 28 Duim , en laat ze geheel vol tot N met Water gevuld
zijn. Dan zal het gewigt van deze 28 Duim Water evengelijk zijn
aan 't gewigt van twee Duim Kwik. Derlialve zal het gewigt van
den Dampkring, perfende op N, en evengelijk zijnde aan 28 Duim
Kwik met het gewigt van 't Water N C een Perling maken , even-
ireliik aan -xo Duim Kwik , zoodat de hoogte van de Kwik in de
^ ^nbsp;Rol
(4} Laten we de Middellijnen van de
Rollen HO en CP noemen a, en de Mid-
dellijn van de Pijp CN noemen d. Dan
zal het gewigt van den Dampkring wezen
T C
VK——-. Op gelijke wijs heeft men
14
MR=RI-
Het Water, dat in de
quot; 14'
benedenfte Rol de Ruimte LS vult, rijft
in de Pijp tot de hoogte GN. Gelijk
dan het Vierkant van de Middellijn van
de Rol CP is tot het Vierkant van de
Middellijn van de Pijp CN : : zoo is de
hoogte GN tot-de hoogte LS , dat is,
aa : dd : : GN : LS. Derhalve is
=nbsp;hetwelk ook evengelijk is
aa
zddGN
aa
aan KR. DeKolom RI is =VK—2KR,
en, indien men, in plaats van K R, neemt
derzelver gevonden Hoegrootheid-'
zal men krijgen RI = VK
SN
aa
L G is evengelijk
zijn
De Kolom SN-
14
aan GN — LS, omdat ze beide te
-ocr page 415-Rol HO en in de Pijp OMP zijn moet 30 Duim boven de Op- x. Les.
pervlakte van de Kwik in de Rol CP.nbsp;'
In deze redenkaveling heb ik onderlteld, dat het Water, hetwelk
zakt in de Pijp NC geene plaats in hoogte bellaat m de Rol CP
(hetwelk waar is, wanneer de holligheid van de Rol CP onemdig
grooter is, dan die van de Pijp NC) en dan moet het Water m de
Pijp NC een Beweging hebben van 28 Duim, warneer de Kwik m
de gemeene Barometer twee Duim beweegt. Het Water rijft m de
Pijp NC des te hooger, hoe de Perfing van den Dampimng minder
zij, en de Kwik zakt des te meer in de gemeene Barometer, inte-
gendeel zakt het Water in de Pijp NC, wanneer de Perling van de
Lugt toeneemt, en de Kwik rijft in de Pijp van de gemeene Barome-
ter'; zoodat de Bewegingen van rijzing en zakking van t Water in de
Pijp N C net het omgekeerde zijn van de rijzing en zakking van de
Kwik in de Pijp van de gemeene Barometer.
Om geen meer onderltellingen te maken, laat het Water v/erke-
lijk zakken, cn uit de Pijp NC gaan in de Rol CP. Wanneer de
Dampkring zwaarder wordt, zal het Water eenige plaats beflaan,
en gevolgelijk zal de Kwik opwaarts geperft worden uit de Rol C P
in de Rol HO. Indien het Water van de Pijp.de Kwdk neerperfte
van S tot LL in de benedenfle Rol, zou de Kwik ook loopen in
de bovenfte Rol, en tot een hoogte rijzen, evengelijk aan SL, dat
is, indien de Kwik te voren geftaan had op de hoogte RR, zou ze
dan rijzen tot de hoogte KK, waar door het gebeuren zou, dat de
zijn = 0: want SNis=LG,enGN = L S.
Indien men derhalve, in plaats van LS,
de gevonden Hoegrootheid zal men
krijgen SN—LG=GN--—• De-
a a
ze Hoegrootheden moet men ftellen ra de
plaats van het gevonden Verfchil, en dan za
dit dan bewerkt volgens de gevvone Re-
gelen van de Stelkuiift, zalmen krijgen
-——= aan de hoogte van
14010
de Kwik, welke het Verfchil aanwijft van
't gewigt van den Dampkring, wanneer
het Water ftaat in G en naderhand in N;
maar de Reden van de hoogte van 't Wa-
ter GN is tot de hoogte van de Kwik,
waar aan ze evengelijk is, gelijk GN tot
-------; zoodat men, de ge-
heele Som verdeelende door GN, en ver-
meenigvuldigende door l4aa, krijgen zal
i/^aa tot 2üdd aa.
IX. Les. geheele hoogte van de Kwik-kolom, die tevoren RI was, in dat ge-
val zou worden KV. •'Indien RI dan te voren geweeft was van 30
Duim , zou KV van een grooter getal van Duimen worden , ten
minften van een merkehjk grooter hoogte , en zou gevolgelijk met
meer Kragt naar beneden perfen , en dus zou Jiet Water op niew
opgeftooten worden uit de Rol CP in de Pijp NC, totdat het ge-
wigt van 't Water, gevoegd bij dat van den Dampkring, in Even-
wigt kwam met de Perling van de Kolom K V. ' Hier komt het
vandaan, dat de zakking en rijzing van het Water in de Pijp NC
zooveel te grooter zijn zal, als de Rollen CP en HO van grooter
wijdte zijn in vergelijRing van de Pijp N C. Indien de Rollen hon-
derd maal grooter waren , dan de Pijp NC, en al het Water uit
de Pijp NC in de Rol CP kwam, zou het daar een hoogte maken
van ïVï Duim, of {j. Dus zou de Kwik, zooveel zakkende van S
tot L in de Rol CP, en rijzende van R tot K in de bovenfte Rol
HO, een Kolom KV maken van 29 'A Duim, hetwelk niet kon
gefchieden, indien de verandering in de Beweging van de Kwik maar
twee Duim was, tenzij ze waar van 21? Duim. De ondervinding
heeft geleerd, dat de verandering van de hoogte van de Kwik we-
zenlijk van 2it Duim is, en zelf iets meer. Derhalve zal men be-
vinden , dat de verandering van hoogte van 't Water in de Pijp N C
ten minften van 28 Duim zijn moet.
We hebben hier onderfteld, dat 'er Water wordt gegoten in de
Pijp NC; maar dewijl dat in den winter zou bevriezen, wilde de
Heer Huigens, dat men het zou mengen met Geeft van Salpeter, en
met Koperrood verwen, om te beter te konnen zien, waar het in de
^ Pijp ftond. Dewijl Water onderhevig is uit te wafemen, wilde hij,
dat men er een druppel Amandel-olij op zou gieten. Deze Barome-
ter is een blijk van de groote fcliranderheid en het doordringende ver-
ftand van den Heer Huigens, maar is egter niet in gebrui«. gebragt,
omdat ze zeer moejelijk te maken is. Daarenboven is ze eenige on-
gemakken onderhevig: want de druppel olij, die op het Water moet
gegoten worden, kleeft aan de wanden van de Pijp, en is oorzaak,
dat het Water, nadat het 'er eenige reizen doorgeloopen is, de Pijp
ondoorfchijnende maakt. Het grootfte ongemak is de lette en koude,
welke maken, dat de Vogt in de Rol CP en de Pijp NC aangedaan
wordt, gelijk de Vogt in den Bol en de Pijp van een Thermometer:
want
-ocr page 417-want dewiil deze Vogt door hette uitgezet, ên door koude verdikt x. Les.
Wordt, zal dezelfde Hoeveelheid van Water, tot verfchillende hoog-
tens rijzende, in Evenwigt zijn met verfchillende Hoeveelheden van
Kwik. Indien men dan op deze Barometer de ware hoogte van
de Kwik net wilde aanteekenen , zou men 'er een Thermometer bij
moeten hebben, met dezelfde vogt gevuld, en welker onderfte Rol
van denzclfden inhoud was, als de Rol CP, met een Pijp, welker
Middellijn evengroot was, als die van de Pijp NC. Dan zou men
de rijzing en zakking van de Vogt in deze Thermometer moeten af-
trekken, of bijvoegen bij de rijzing of zakking van de Vogt in de Pijp
NC van de Barometer. Ten minften zou men een zeer naaukeurige
Schaal moeten hebben , verdeeld naar eenige andere Thermometer,
om 'er de vereille toegevingen naar te maken, hetwelk van fommige
Geleerden zeer naaukeurig gedaan is. Daar zijn 'er geweefl, die fe-
dert dien tijd getragt hebtjen deze Barometers eenvoudiger te ma-
ken , vullende dezelven met Kwik en Voorloop. In plaats van de
Rollen C P en H O nemen ze maar Bollen van de gedaante van pe-
ren , waar aan de Glasblazers de Pijpen beter valt konnen maken;
maar door deze gedaante neemt men al de naaukeurigheid weg,
die de Heer Huigens voornamenlijk bedoeld heeft, en men vermeer-
dert deszelfs mifilagen, zoo omdat de Voorloop gedurig uitwalèmt
uit de Pijp N C, die open is, als omdat ze door de hette en koude
groote veranderingen onderhevig is. Eindelijk is het een ander on-
gemak , dat men geen neüte Schaal kan maken voor de Pijp N C om
de gedaante van de lighamen HO en CP, die in dezen laatften toe-
ftel peersgewijs zijn.
Deze Barometer is om de veranderingen van hoogte, die de Vogt
onderhevig is, zekerlijk de moeite niet waardig, die 'eraan vaft is,
om ze tot Waarnemingen bekwaam te maken, en daarom hebben an-
dere .Filofofen getragt dezelve door eenige veranderingen tot gebruik
te doen dienen. Men zegt, dat Dr. R. Hooke de eerfte geweeft is,
die dat begrip al gehad heeti: in 'tjaar 1668, en dat de Heer Hubin'm
Frankrijk het in 'tligt gegeven heeft in 'tjaar 1673 , waarvan de be-
fchrijving eindelijk gegeven is in de Fbilojoph. Transaä. 185. De
Heer de la Hire heeft naderhand hetzelfde begrip gehad, en men heeft
geene reden, om te deniien, dat hij geweten heeft, dat 'eriemand
X. Les. voor liem een befdirijving van dit niewe Inftrument liad gegeven, het-
welk gemakkelijk kan gebeuren: want men zou kwalijk doen , dat
men dien grooten Wiskunftenaar zou verdenken van een anders ont-
dekkingen aan zigzelven toe te fchrijven, en ze voor de zijnen uit te
geven.
21. Deze niewe Barometer, of liever oude verbeterde, werd op dc
volgende wijs gemaakt.
xxxinnbsp;Rolletjes, of bakjes, XO, CZ en Q_D {Tlaat
tig. 7. ' XXXIII. Fig. 7.) van dezelfde Middellijn en hoogte, twee van wel-
ke, X O en CZ, vaft gemaakt werden aan de Pijp OSZ, gelijk hi
de voorgaande Barometer; maar aan de Pijp CD werd een derde
Rolletje Q_D vaft gemaakt. De Pijp D C is van een onbepaalde leng-
te, maar op zulk een wijs gemaakt, dat het Vierkant van de Middel-
hjn van de Pijp D C tot het Vierkant van de Middellijn van de Rol
CZ zijn moet, gelijk de hoogte, waar toe de Kwik kan rijzen in dc
Rol CZ is tot de vereifte hoogte van de Pijp DC. Men onderftelle,
dat deze Barometer wel met Kwik gevuld is, dat in het Bakje X O
de Kwik ftaat in A, en daar uit de gdieele Pijp OSZ vult, en dat ze
gekomen is in de benedenfte Rol CZ tot de hoogte B. Dan moet
men op de Kwik Brandewijn gieten, die met Koncenilje geverfd is,
van B tot het midden van de Pijp in G. Dan moet men Terpentijn-
olij gieten op den Brandewijn van G tot de hoogte K in de Rol QD.
Wanneer de Kwik dan in de Rol XO zakt van A tot L, moet ze in
de benedenfte Rol evenveel rijzen van B tot H, hetwelk den Brande-
wijn met den Terpentijn - olij evenveel doet rijzen, en in de Rol Q_D
opkhmmen van K tot N, zoodat 'er dan dezelfde hoogte en Perfing
zij, als te voren, op de Kwik in de onderfte Rol CZ, omdat
BK=HN. Gevolgelijk verandert de Perfing niet, die op de Kwik
werkt, maar blijft altijd dezelfde; zoodat men hier maar een omgebo-
gen Barometer hebbe, waar in al de verandering van Perfing op de
Kwik alleen afhangt van de Perfing van de Lugt. Dewijl deze ver-
andering in de gemeene Barometer evengelijk is aan 3 Duim, zal ze
in deze Barometer evengelijk zijn aan li Duim; en de Kwik kan in
de Rol XO rijzen van A tot P/), hetwelk de hoogte van ^ Duim is,
en zakken van A tot L, hetwelk ook i is. Hierom zal de Kwik in
de
Pl.
Rol CZ zakken van B tot R, hetwelk h Duims is, en rijzen van x l-^
B tot PI, hetwelk ook i Duims is, en in de bovenfte Rol Q_D zal men
evengroote veranderingen hebben. Men onderftelle nu, dat de Mid-
dellijn van de Pijp D C ééne Lijn lang is, en de Middellijn van de
Rol negen Lijnen. Dan zullen derzelver Inhouden zijn, gelijk i tot
81. Dan moet volgens deze Evenredigheids rekening i : 81 : : ii
: I2ii de Pijp DC een lengte hebben i2ii Lijnen (of 10 Duim en
\ Lijn) zoodat de Vogt, die in G ftond, toen de Kwik bij A was
in de Rol XO, zal zakken van G tot C, wanneer de Kwik rijft van
A tot Pp, en wanneer ze zakt van A tot L, zal de Kwik rijzen van
G tot D. Op deze wijs kan men een Barometer maken, welker
Beweging zoo groot is, als men begeert. Deze vinding is zeer klaar
eh eenvoudig, en veel ligter te begrijpen, dan de voorgaande van den
Heer Huigens, maar heeft ook hare gebreken, die de ondervinding
geleerd heeft, en die we hier zullen voorftellen.
De Terpentijn-olij kleeft aan de Pijp DG, zoodat de Brandewijn,
wanneer ze rijft, den Olij niet fchoon van de Pijp kan afwiffen, waar
door dezelve zoowel, als de Pijp ondoorfchijnende gemaakt wordt.
Om dit ongemak voor te komen, hebben de Filofofen getragt de vog-
ten te verwilfelen , nemende een Loog van Pot-as en i^eter-olij;
maar het ongemak wordt hier door ook niet weggenomen, en ze zijn
tot nogtoe met in ftaat geweeft, omdat gebrek te verbeteren, door
eenigerlei Vloeiftof, die ze 'er toe gebruikt hebben. Mogelijk zal de
Chiemie eenige Vloeiftoffen aan de hand geven, die minder dan Glas
aangetrokken worden, en gevolgelijk minder onderhevig zijn, om aan
t Glas te kleven.
De Vogt van de Pijp D C en van de Rol C Z is gelijk de Vogt van een
1 hermometer. Hierom moet men altijd een Thermometer bij de hand
hebben, welker veranderingen ook groot zijn, om de hoogte G in
de Pijp D C naar dezelve te regt te brengen. Het is derhalve redelijk,
dat men het gebruik van deze Barometer uitftelt, totdat 'er middel ge-
vonden zij, om deze twee ongemakken te verbeteren.
jnbsp;hangende Barometer, die gemaakt en verkogt pleeg te wor-
den bij Mr. Patriik (in zijn leven Barometer-maker in de Old Eailf)
quot;^^evondcn door den Heer Amontons, die 'er een befchriivin^
n. Deel.nbsp;Ttnbsp;van
van uitgegeven Jieeft in 't jaar lóp^ ^^ Hij nam een lange Pijp AB
(F/aat XXXIII. Fig. 8.) welke kegelgewijs van gedaante was,
wijdft van onderen, en daar maar een -i van een Duim wijd. Men
onderftelle, dat deze Pijp, met het gat naar beneden hangende, 31
Duim Kwik houdt van A tot C. Dewijl de geheele verandering van
hoogte van de Kwik in de gemeene Barometer is van 31 tot 28 Duim,
zoo laten we onderftellen, dat de geheele Hoeveelheid van Kwik, die
in AC was, maar 28 Duim lang is, wanneer ze in het onderfte ge-
deelte van de Pijp is in DB. Dan is het zeker, dat de Kwik, wan-
neer ze in de gemeene Barometer op 31 Duim ftaat, in deze moet
rijzen tot AC, alwaar de Kwik-kolom 31 Duim lang zal wezen, uit
hooftle van de naaute van de Pijp. Wanneer de Kwik in de gemeene
Barometer laagft ftaat, moet de Kolom in deze zakken tot DB, al-
waar door de grooter wijdte van de Pijp de Kolom verkort zal wor-
den tot op 28 Duim. Derhalve zal de loop van de Kwik in deze Ba-
rometer zijn van A tot D, terwijl ze maar 3 Duim is in de gemeene
Barometer. Indien de Pijp AB dan de lengte heeft van BD DA
= 28 31 = Jp Duim, zal de geheele Beweging van de Kwik in deze
Barometer zijn 31 Duim, en dus ruim 10 maal grooter, dan in de
gemeene Barometer. De opening van onderen in B moet maar Vi van
een Duim zijn, opdat de Kwik niet uit dit open end zou vallen. De
Lugt, opwaarts perfende, zal als een bodem, ofmaffive Zuiger, de
Kwik dan in de Pijp ophouden. Deze Barometer is van fommigen
een Zee-barometer f genoemd, omdat men ze omgekeerd gemakke-
lijk op zee mee kan voeren, en ze regtop in den ftand A B in de hand
kan houden, wanneer men ze gebruikt. Hierom is ze federt ruim
veertig jaren veel gebruikt, en inzonderheid op zee. Opdat 'er de
Kwik van onderen niet uit zou vallen, gelijk op zee door een fchok
van 't fciiip zou konnen gebeuren, fteekt men een dotje Katoen in de
Pijp in het end B, daar de Lugt onbelemmerd doorgaat. Indien 'er
dan bij geval wat Kwik van de Kolom affcheidt, behoeft men de PijP
maar om te keeren, en 'tgeen 'er van de Kolom was afgevallen zal
'er zig gemakkelijk weer meê vereenigen. Deze uitvinding is zeer een-
voudig;
X. Les.
Pl.
XXXIII.
8.
fur les Barometres, Thermometres, amp;
Higrometres. Par Mr. Amontons. a Paris,
1695. in 120. J
voudig; maar door waarnemingen van vele jaren zijn 'er de volgende x. Les,
gebreken in gevonden
De Schuring van de Kwik - kolom tegen de binnen - zijde van de
Pijp is zeer groot, omdat die Kolom een groote lengte in een korten
tijd moet rijzen. Daar is hier lo maal grooter Beweging, dan in de
gemeene Barometer. Wanneer men ziet, dat de Kwik in de gemee-
ne Barometer een weinig gerezen is, belpeurt men hier nog geene
Beweging altoos; maar wanneer men de Pijp fchudt,zal de Kwik zeer
veel rijzen.
Daar is nog een ander gebrek in , hetwelk grooter is , dan het
voorgaande. Wanneer men de Pijp gelciuid , en opgemerkt heeft,
waar de Kwik fta, zal de Kwik op een tweede fchudding aanftonds
rijzen of zakken, en niet weer op die plaats komen, daar ze eerll ge-
ftaan had. Evenwel moet men bekennen, dat dit gebrek minder is,
wanneer men een Pijp gebruikt, waar in de rijzing en zakking van de
Kwik maar twee, of drie maal grooter is, dan in de gemeene Baro-
meter. Het is ook zeer waarlchijnelijk, dat luiden, die deze Baro-
meter aanprijzen, dezelve niet gezien, of niet naaukeurig tegen an-
dere Barometers vergeleken hebben. Ze kan wel gaan voor zeevolk,
dat niet zeer oplettend is, maar kan de Pro^f van filofofen niet uit-
ftaan.
23. Hier volgt een andere foort van Barometer, uitgevonden door
den Heer Bominko Cajfmi, en verbeterd door den uitmuntenden Wis-
kunftenaar BernouilJi. Aan een groote Barometer Pijp AB {Plaat
XXXIII. Fig. 9.) welker onder - end B H een weinig opgebogen is, ipig. 9.
naoet m den Winkel - haak gevoegd worden een andere Pijp van een
^eer kleine Middellijn (bij voorbeeld van tV van een Duim) waterpas
geplaatft, en open in C, alwaar ze een Duim hoog opgeljogen kan
worden, fchoon dit niet noodzakelijk zij. Ik heb gevonden, dat het
genoeg is, indien de wijde en nawe Pijp een Winkel-haak maken.
Men onderftelle nu, dat de Kwik een Beweging van 3 Duim heeft
van D tot L, gehjk in de gemeene Barometer, en dat de Ruimte DL
zooveel
t De Zee-barometer is een ander In- ven worden; maar deze kan naaulijks van
itrument, naderhand uitgevonden door gebruik wezen , tenzij de Beweging van
Dr. Hooke, en zal op zijne plaats befchre- het fchip ongemeen geftadig zij.
332 Winkelhaak-barometer van CassiNï en Bernouilli.
X. Les. zooveel inhoudt, als IC, de geheele holte van de nawe Pijp. Dan
zal de Kwik in de Barometer Pijp ftaan in D, wanneer ze üi de nawe
Pijp ftaat in I. De Kwik, van D tot G li Duim zakkende, zal de
Ruimte 1E in de nawe Pijp vullen, en ftaan in E; maar indien ze in
de Pijp AB blijft zakken van G tot L, zal ze in de nawe Pijp van E
voortgaan tot C. Dewijl men de Middellijn van de Pijp A B in al-
lerlei Evenredigheid tot die van IC kan nemen, bij voorbeeld van
loo tot I, kan men deze Barometer zoo beweegbaar maken, als men
begeert, zelf loo maal beweegbaarder, dan de gemeene. De toeftel
van deze Barometer is de ligtfte, die bekend is, en verdient veel lof
om hare Uitvinderen en de groote Bewegingen. Evenwel mogen we
'er die gebreken wel van melden, die door de ondervinding en Waar-
nemingen ontdekt zijn. De Lugt wikkelt zig fomtijds in tuffen de
Kwik-deelen in de Pijp IC, en fcheidt haar van malkander, wamieer
die Pijp te wijd is. Om dit ongemak voor te komen, moet die Pijp
niet boven tV van een Duim Middellijn hebben, of zelf nog minder,
en de Kwik, die men gebruikt, moet door het vuur van al hare Lugt
gezuiverd zijn. De Pijp IC moet ook zeer fchoon en niew zijn. Niet
tegenftaande dit alles wordt de Kwik met 'er tijd nog vuil door het
aanraKen van de Lugt, hetwelk de Kwik dikwijs doet fcheiden in hare
Bewegmg van C naar I, ten minften daar eenige Bolletjes van af-
neemt , die hier en daar in het voorfle gedeelte van de Pijp, dat ledig
is, blijven ftaan. Dit gebrek, door een fcheiding in IC veroorzaaKt,
is nog erger, wanneer men Water, of andere Vogten, gebruikt, ge-
lijk in 't eerft gedaan werd. Daar is nog een ander, en veel aanmer-
kelijker gebrek in, namenhjk de groote Schuring van de Kwik tegen
het
(5) Deze befchrijying is te vinden- in
de Pbilof.TransaÜ. [No. 290. p. 1597. en
in Jone's Abridgem. Vol. I. P. II. p. 6.]
Zie hier dezelve met de eigen woorden van
den Profeflbr.
Gedeelte van een hrief pan den Heer Cas-
well , Hoogleeraar in de Sterrenkunde te
Oxford, Lid van 't Kon. Genootfchap aan
den eerwaarden Heer Flamflead, Meefter
in de vrije Kimften , Lid van 't Kon. Ge-
nootjcbap , berigt gtvende van een niew
Saroskopiam , door hem uitgevonden , en
meegedeeld door den Heer Hodgfon , Lid
van 't Kon. Genoodfcbap.
„ Mijn HEER,
„ Ik heb een niewe Baroskoop gemaakt ,
„ ze is goed koop en zeer naaukeurig. Ik
,, zend u hier hare uitrekening, gehjk ze
„ mij in de gedagten gekomen is, eer ik
„ ze !i;aakte.
„ Onderftel , dat ^B^^^^l^jf
het glas, hetwelk deze Barometer zelf minder beweegbaar maakt, dan x. Les.
de gemeene. Ik heb dagelijks waargenomen, dat de Kwik, wanneer
2.e m de gemeene Barometer iV of S van een Duim beweegt, in de-
ze Pijp op hare plaats blijft ftaan; maar wanneer de verandering in de
gemeene Barometer grooter wordt, beweegt de Kwik in de i^ijp ic
zeer fchielijkj en loopt fomtijds te ver. Indien men klopt tegen de
plaats, daar dit Inftrument hangt, om de Kwik op en neer te doen
gaan, zal ze geen twee maal op dezelfde verdeeling komen, ja zelf
wel een geheelen Duim verfchillen, wanneer de Pijp IC drie Voet
lang is. In weerwil van alle deze gebreken verdient deze Barometer,
dat 'er gearbeid wordt, om ze te verbeteren, gelijk we hooren, dat
de Heer Bulfinger daar meê bezig is. Evenwel weet ik niet, hoe de
Scl-iuring in de Pijp te verhelpen zij, of de Pijp IC moeft aan de bin-
nen-zijde gepolijft worden, en dan vrees ik, dat de Aantrekking van
Samenhang nog grooter hinderpaal zijn zou.
24. Het zou verdrietig vallen hier eenige andere toeftellen te mel-
den , die uitgevonden zijn, om de Barometers grooter Bewegingen
te doen hebben, dan de gemeene; maar dewijl ze alle gebrekkelijk,
en de beften van dezelven moejelijk te behandelen zijn, zal ik hier al-
leenlijk nog bijvoegen, dat het befte Inftrument van deze foort uitge-
vonden is door den eerwaarden Heer John Caswell, Hoogleeraar in
de Sterrenkunde te Oxford. Het dient wel maar tot tegenwoordig
gebruik, maar deszelfs Beweging is 1200 maal grooter, dan die van
de gemeene Barometer. Deszelfs befchrijving met een uitrekening van
de groote Beweging zal ik in dè onderftaande Aanteekening geven ( 5 ).
25'. Maar
J5 XXXIII. Fig. To.) een emmer met
3) Water is , cn daar in de Baroskoop
xrez - osm , dewelke beftaat uit een
5, lighaam xrsm en een Buis ezyo; het
„ hghaam en de Buis beide zijn holle
j, Kollen , gemeenfchap met elkander héb-
„ bende, en van Tm gemaakt (bij ge-
„ brek van Glas,). A^n het onder-end
„ van de Bu,s is een gewigt van Lood,
„ om het Inftrument zoo diép te doen zin-
„ Ken, dat de top van 'tlighaam net ge-
„ h]k zi] met de Oppervlakte van 't Wa-
ter door eenige Grein - gewigtjes boven 1'l.
op hetzelve te leggen. Wanneer het XXXIII.
Inftrument met zijnen mond naar bene- Fi^. lo.
den in 't Water wordt geftoken, komt
het Water in de Buis tot de hoogte y u.
Daar is boven aan gevoegd een hol Rol-
letje , 'twelk ik de Pijp noem, om het
te onderfcheiden van het onderfte Rol-
letje, 'twelk ik de Buis noem. Deze
Pijp dient, om het lighaam op te hou-
den , dat het niet naar den grond zin-
ke , md is een IJzerdraad, swS, ^iE
Tt 3nbsp;« zijn
,, zijn twee draden, die fcheuin ftaan in
„ opzigt van 't Water, welke draden het
„ weric doen van Schaal-platen [Dia-
„ gonals']: Hier toe wordt, dewijl het In-
5, ftrument meer of minder zinkt door de
,, verandering van de zwaarte van de
j, Lugt, ter plaatfe, daar de Oppervlak-
,, te van het Water den draad fnijdt, een
„ klein Bolletje gemaakt, hetwelk langs
„ den draad opklimt, terwijl de [Kwik']
„ in de gemeene Barometer rijft.
„ De Omtrek van het lighaam is 21
„ Duim, waarom deszelfs platte Inhoud
„ [Jrea] is = 35 : de hoogte fBX~4,
,, waarom deszelfs lighamen ijke Inhoud
„ [Solidity] is =: 140 , elke Voetfteun
,, xm en rs heeft een verhevenheid,
„ welker hoogte is 0,05, waarom de
„ platte Kegel [ Comid ] op eiken Voet-
„ fteun ten naaften bij is = iH, waarom
„ het geheele lighaam [te noemen] d is=
„ ( 14b ii| iii =) 163 , en de ge-
„ heele hoogte van 't lighaam [te noemen]
„ amp;=:(4 o,65 0,65 = )5,3. DeBin-
„ nen - omtrek van de Buis is 5,014,
„ waarom derzelver platte Inhoud [te
„ noemen]« is = 2. de lengte van de Buis
„ =4,5, waarom de lighamenbjke In-
,, houd is = 9, waarom de Inhoud van 't
„ lichaam en de Buis [te noemen] c is
„ = 163 9 = 172 teerlingfe Duimen,
„ dat is, bijna Kmoaarts.
„ Onderftel de Perfing van de Lugt,
,, wanneer ze grootft is, = 30,5 Duim
„ van ^ = (30,5x14=) 427 vanWa-
,, ter, en [noem deze Perfing van Wa-
„ ter] /=427 , waarom =nbsp;Zet
,, a voor de hoogte ou van de Lugt in de
,, Buis, wanneer het lighaam net geheel
,, in 't Water is; de Lugt in het Inftru
„ ment trekt op de indompeling wat in
„ elkander door de koude van 't Water.
„ De Intrekking vind ik ten naaften bij
„ zoo groot te zijn , als veroorzaakt zou
„ worden door de bijvoeging van i Duim
X. L«. Maar allesquot; wel overwogen zijnde, is de gemeene Barometet
de befte en duurzaamfte , en'daar men voor goede Waarnemingen
bij des Dampkrings hoogte 427; dit is in
koud Weer , maar in warm Weer is ze
waarfchijnelijk tweemaal zoo groot ;
maar we zullen ze nu maar ftellen = i,
waarom de diepte van de Oppervlakte
van 't Water in de Buis beneden de
Oppervlakte van het buiten Water is
— b -a, waarom de Perfing op die bin-
nenfte Oppervlakte is, gelijk de hoogte
van den Dampkring boven dezelve
=/ 6 i4-a = F-i-a (ftellende F=/
„ Dewijl dan de Ruimtens, waar in de
Lugt famen wordt getrokken, weerkee-
rig zijn tot derzelver Perfingen, en de-
wijl , wanneer het Inftrument uit het
Water is , de Perfing ƒ overeenkomt
met de Ruimte c, zoo is F a: ƒ : : c:
aan de Ruimte , die de Lugt
beflaat in het Inftrument onder Water;
derhalve is ï/^--aan dat ge-
F-i-a
deelte van de Buis, hetwelk met Lugt
bezet is, =an (onderftellende den plat-
ten Inhoud van de Buis 2 = «). Derhal-
„ veis/c—fd — ad=Fan^aan. Der-
halve isafl F-f--Stel
nnbsp;n
^ i , .nbsp;/c—Fi
jj
-Fd'
Vfc-
-sg—g-
,, Vervolgens de zwaarte van den Damp-
kring minder onderftellende, zoodat ze
de ^ doe zakken f'. Duim = 1,4 Duim
van Water. Wanneer men dan ftelt
41 = F —1,45 en in de laatfte Vereffe-
ning {Eqnation'] « ftelt in plaats van a,
en V in plaats van g, heeft men« —
yy
Dus vind ik
« lt;1=2,72,
— 2,72,7 gjj derhalve «—0=0,22,
welke o,22x« geven 0,44 teerhngfe
Duimen, en (een teerlingfen Duim on-
derftellende = 253 Greinen ) o, 44 x
253 = 111 Greinen gewigt van Water,
dat: in het ifte geval meer in de Buis
was gekomen , dan in het 2lt;ie; en der-
halve heeft de Baroskoop een bijvoe-
ging van iii Greinen meer op haren
top noodig in het aiic geval, om water-
pas met de Oppervlakte van 't Water
te zinken , dan in het ifte geval, en
_ zulks op het zakken van Duim van
5, de ^ in de gemeene Barometer. Nu i
JJ Grein is in deze niewe Baroskoop on-
jj trent zoo wel te onderfcheiden , als
33 T6 Duim in de gemeene; en derhalve is
J3 deze niewe Baroskoop iii maal naau-
gt;3 keuriger, dan de gemeene.
„ Stel/r:r427. C= 172. 6!= 163. W=r2,
35 gelijk te voren. Verander alleenlijk F,
ftel F 437,3, dat is , onderftel, dat
het lighaam'in 't Water 4 Duim lager
„ gezakt is ; in dit geval is « — 208 ,
5, waarom «—0=0,64, hetwelk ver-
5, meenigvuldigd door $n=i,28 teer-
3' Duimen, welke x 253 geven 324
33 Grein; en den top van 't lighaam xm
3gt; 4 Duim onder Water gezonken zijnde,
33 wordt het lighaam zoo veel zwaarder,
33 dan terwijl xni in de Oppervlakte van
33 't Water was. Deze 1,28 derhalve
33 verdeeld zijnde door de gemelde 4 geeft
33 0,32 de platte Inhoud [yïrea] van de
33 -Top - pijpj zoodanig als ze het lighaam
33 op zou houden, of driftig houden op
5, eenigerlei diepte. Naaukeurig fpreken-
3, de, moeft de Pijp opwaarts'van lang-
quot; ftvn^nbsp;worden, om het In-^
„ Itrument op eenigerlei diepte op te hou-
^ ' nquot;quot;' '' S^z'gt is ze rolrond, en
Maar omdat
3, de minfte verandering van de Lugt den
top xm van 't lighaam in dat geval door
J5
55
33
35
de 4 Duim zou doen gaan (quot;welke 4
Duim ik onderftel al de verandering van
de diepte te zijn , die aan het Inftru-
ment gegeven wordt, om in den em-
mer te rijzen, of te zakken) is de Pijp
iets dikker gemaakt, zijnde namenlijk
haar Omtrek 2,14; waardoor de Pijp,
naar mate dat het lighaam dieper zinke,
meer Weerftand geeft aan het zakken-
de lighaam. De platte Inhoud van de
Pijp is 0,3643 : Derhalve is de ligha-
menlijke Inhoud van de Pijp op 4 Duim
hoogte = 1,457. Maar, gelijk gezegd
IS, om naaukeurig geenen Weerftand
te geven, moeft haar Inhoud zijn i, 28.
Deze 1,28 afgenomen van 1,4^7, laat
over 0,177 den werkelijken Weerftand
op 4 Duim diepte, namenlijk (0,177
253 — 3 44 Grein. Maar dees Weer-
ftand zal dezelfde niet zijn in allerlei
Weer; om dan uit te rekenen, hoe
groot hij zijn zal, wanneer de g van de
gemeene Barometer zeer laag is, bij
voorbeeld maar 28 Duim hoog=392
van Water, moet / onderfteld worden
=392, waarom F=/4-è-t-1=398,3,
en het overige,gelijk te voren, namen-
lijk 163, ƒ c=67224. Frf = 649229.
Vervolgens door de gemelde Vereffening
a = 2,jg? r^ , ,
«^2,84! I^ei'halve quot; —a = o, 2j,
hetwelk xra geeft 0,50 teerlingfe Dui-
men, welke X 253=126 Grein. Zoo-
dat deze Baroskoop, wanneer de Kwik
laagft is, 126 maal naaukeuriger is,
dan de gemeene, onderftellende , dat
het lighaam op niew in 't Water wordt
feftoken, wanneer de g zoo laag ftaat.
)nderftel vervolgens, dat de top van 't
lighaam, terwijl de ^ zoo laag ftaat,
4 Duim onder Water is; waarom =
F-)-4=402,3, het overige, gelijkte
voren, namenlijk ƒ 0=67424. ï)an zal
a zijn 1,9; maar te voren, toen de top
van 't lighaam met de Oppervlakte van
't Wa-
teft op kan vertrouwen; en wanneer men Nonim Verdeelingen \in x. Us.
de Kunft woorden befchreven] op de Schaal-plaat gebruikt, kan men
X. Lcs. de rijzing cn zakking van de Kwik v/eten op het lOO®' of 200«»'= ge-
deelte van een Duim; maar indien ze met wel gemaakt en gevuld is
(hetwelk zeer moejelijk te doen is, en waarop wemige werkluiden zig
verftaan) kan men 'erniet op aangaan. Om dan de Barometer vol-
maakt te hebben, worden 'er de volgende zaken vereift.
Voor eerjl, de Pijp moet niew en van binnen zeer fchoon zijn ,
waar van men verzekerd zijn kan, indien de Pijp in de Glasblazerij
glasdigt gezegeld wordt, om ze voor allerlei ftof te bevrijden, totdat
men ze gebruike, en het ééne end met een Vijl opene.
Ten anderen, de wijdte van de Pijp moet groot zijn, om de Uit-
werkingen van de Aantrekking van Samenhang voor te komen, die
de vrije rijzing en zakking van de Kwik belemmert. Ze moet niet
minder dan i van een Duim zijn; maar ik zou nog hever i verkie-
zen.
Ten der den, dQMiddelUjn van 't bakje, dat de ftilftaande Kwik bevat,
moet zeer groot zijn in vergelijking van de Middellijn van de wijdte
van
't Water gelijk was, was a=2,59. Der-
halve zal het Verfchil 69 x den platten
Inhoud van de Buis 2 geven i, 38 teer-
lingfe Duimen, welke x 253 geven 349
Grein; en zooveel zwaarder is de Ba-
roskoop, wanneer de top xm 4 Duim
onder Water is; of hetgeen op één uit-
komt, onderftellende, dat de 2 op 28
Duim ftaat, en xmmet de Oppervlakte
van 't Water gelijk is, zal deze Baros-
koop, wanneer de ^ van een Duim
rijft, 349 Grein zwaarder worden. De
Inhoud van de Pijp op 4 Duim hoogte
was 1,457 3 waar van de gemelde i, 38
afgetrokken zijnde, is het Oveijchot
=0,077,hetwelk x 253 geeft 19 Grein
in 4 Duim; zoodat de Pijp zal oph9U
den de Baroskoop en nog 44 Grein,
wanneer de g 30J hoog is, en maar 19
Grein , wanneer de ^ 28 hoog is. Hoe
kleiner het Verfchil van Greinen is in
het zinken ter diepte van 4 Duim, hoe
de Baroskoop naaukeuriger zij.
„ Ter plaatfe, daar de draad de Op-
pervlakte van het Water fnijdt, wordt
een Bollelje gemaakt, waarom dit Bol-
letje, terwijl het Inftrument 4 Duim in
't Water zinkt, 'twelk al de Ruimte is,
die ik 'er aan geef, langs de 2 hoeklijn-
fe draden 20 Duim beweegt. Het volgt
derhalve, dat 120 Grein Verfchil het
Bolletje 120 Duim zou doen doorloo-
pen, indien de draden zoo lang waren 5
maar gelijk reets uitgerekend is , daar
wordt een Verfchil van ontrent 120
Greinen gewigt van 't Inftrument voort-
gebragt door zooveel verandering vaö
de Lugt, als in de ^ van de gemeene
Baroskoop een verandering maakt van
Jj Duim; wanneer de Kwik dan tV Duim
rijft, klimt het Bolletje van deze niewS
Baroskoop 120 Duim op. Derhalve is
deze niewe Baroskoop ontrent 120O
maal juifter, dan de gemeene.
»
3'
3gt;
3gt;
33
35
33
3»
3»
33
3J
33
33
35
3gt;
33
33
33
.•«3
33
33
33
33
33
33
3»
Waarnemingen met deze nienioe Baroskoop,
i. Daar de in de gemeene Baros-
„ koop, gelijk bekendis, dikwijls 24uren
33
agter elkander blijve ftaan, wordt het
„ Bolletje van de niewe Baroskoop zel-
den bevonden i Minuut ftil te ftaan.
33
f I
-ocr page 427-van de Pijp, ten minften lo maal grooter. Anderfins kan men de x l«
regte maat niet hebben yan de Kwik-kolom.
Ten vierden, de Kwik moet zeer zuiver zijn, en niet vervalft met
eenigerlei Metaal.
Ten vijfden, het laatfte, dat men in agt moet nemen, is de Kwik
wel te bereiden, en de Pijp wel te vullen, 'twelk ik geleerd heb van
mijnen geleerden en fchranderen Vriend, Profellor P. v. Muphenbroek,
die zoo naaukeurig is in het nemen van Proeven, als hij getrou is in
ze te verhalen. Men moet dan volgens zijn voorfchrift dus te werk
gaan.
Men moet zeer zuivere Kwik nemen, in geenen deele vervalft, en
ze door een zmyer leer geperft hebbende, gieten in een verglaasd aar-
den pannetje, twelk toegedekt moet worden met een dekfel, dat 'er
net op llmt. Dit pannetje moet men op geglomme kolen zetten, tot-
dat het koke De Kwik wordt dan wel vlugtig, maar men behoudt
ze door middel van het dekfel op 't pannetje. De Kwik, dus koken-
de,
j» 2. Onderftel, dat de zwaarte van de
j, Lugt toeneemt, en gevolgelijk dat het
,, Bolletje opklimt; gedurende den tijd ,
„ dat het 20 Duim opklimt, zal het vele
„ korte dalingen hebben van \ Duim, i,
„ 2,3 of meer Duimen, welke, elke op
„ haar zelve, voorbij zijnde, het weer
„ op zal klimmen. De teruggangen zijn
„ meenigvuldig, en van allerlei verander-
j, lijkheden in Hoeveelheid en duurzaam-
3» heid, zoodat men van den algemeenen
35 loop van 't Bolletje niet kan oordeelen
3ï enkel en alleen door 'er op te kijken ,
jj fchoon men het zie bewegenmaar
33 men moet een weinig wagten.
33 3' Een mk-windje zal'het Bolletje
33 doen zakken; een wind , dien men in
35 de ftad binnen 'shuis niet kon hooren,
33 zal het Bollede merkelijk naar beneden
„ doen gaan. De ruk-winden , die men
„ Duiten 's huis kan voelen , veroorzaken
5, velen van de gemelde teruggangen, of
quot; ^VM -1nbsp;den algemeenen loop,
quot;nbsp;wanneer ik mijne Ba-
quot; ^nbsp;plaats bragt, alwaar
„ men den wmd kon voelen.
u. Deel.
„ 4- Wolken doen het Bolletje zakken.
„ Een klein wolkje, naar 'sHemels Top-
„ punt naderende, heefc'ermeer uitwer-
„ king op, dan een groote wolk ontrent
„ de Kimme. Wanneer het Bolletje in
„ wolkig Weer aan 'tzakken was, heeft
„ een Scheuring van de wolken (of hel-
„ dere plaats) het Top-punt naderende,
„ het Bolletje doen rijzen , en wanneer
„ die Scheuring een end weg voorbij het
„ Top - punt was, zakte het Bolletje weer.
3' 5- Alle wolken , die ik tot nog toe
quot; heb waargenomen (uitgezonderd eénej
„ hebben het Bolletje doen zakken; maar
„ daags te voren, terwijl de wind Noor-
,, den, en de loop van 'tBolletje zakken-
,, de was ^ had ik onder den wind een
„ groote dikke wolk aan de Kimme ge-
„ zien, en het Bolletje bleef zakkende;
„ maar toen deze wolk naar het Top-punt
„ trok, deed ze het Bolletje zijnen loop ver-
„ anderen, en rijzen, en 't Bolletje bleef
„ rijzende , totdat de wolk geheel over-
„ gedreven waar, waarna het weer voort-
„ gmg met zakken. Het was een wolk,'
„ die een koude bui kleinen hagel gaf.
Vv
de, wordt gezuiverd van de Lugt en 'tWater, waar meê zepmengd
was. De Pijp aan 't ééne end met een Vijl geopend zijnde, moet
voor een breed vuur heet gemaakt worden, om overal even heet, ja
zelf vrij heet te worden, om al de vogtigheid en Lugt, die er van
binnen aanzit, te laten vervliegen Wanneer men dit niet m agt
neemt, zal de Lugt zig zoo vaft zetten aan de binnenzijde van de
Pijp, dat ze 'er niet afgedreven kan worden door de Kwik, die men
in de Pijp giet, maar hier en daar zal blijven zitten. De Kwik, dus
kokende, kan al de Lugt verdrijven door ze heet uit de Pijp te jagen.
Dan moet men van een ftuk van een wijde Barometer een langen glazen
tregter maken, met het ééne end tot een lange Haair-pijp te trekken,
die wat langer zijn moet, dan de Pijp, die men moet vullen. Men
moet zorg dragen, dat dees tregter van boven zeer fchoon, en wel
gedroogd, en fcgen het Vuur heet gemaakt is. Dan fteekt men hem
in de Barometer - pijp tot onderen toe, en giet de kokende Kwik in
dezen tregter, welke zeer heet zijn moet, omdat de Kwik hem anders
aan ftukken zou doen berften. De Kwik zakt dus aanftonds naar be-
neden, alwaar ze de Pijp begint te vullen, en van langzamer hand
te rijzen. Wanneer men begonnen heeft in den tregter tQ gieten,
moet men zonder ophouden blijven gieten , opdat de Kwik naar
beneden gaan mag , zonder dat de Lugt gelegenheid kan hebben,
om tuffen de Kwikdeelen te komen. Wanneer de Pijp vol is, haalt
men 'er het tregtertje zagtjes uit. Dit 's een manier om de Pijp zeer
net te vullen , die zig dan hare geheele kngte zeer bruin zal ver-
toonen , zonder eenig Lugt - belletje. Indien men geene Pijpen
heeft, die aan beide de enden glasdigt gezegeld zijn, moet men de
Pijp, die men wil vullen, van binnen wel fchoon maken, en met
fijne Alkohol waffen, en met een zeem - leertje, aan een Koperdraad
vaftgemaakt op de wijs van een Pomp-zuiger, de Lugt van de bin-
nenzijde van de Pijp afvrijven met het dikwijls op en neer te ftooten.
Indien men wil weten, of de Pijp wel gevuld zij, moet men haar
in het donker wat fchudden, dat de Kwik op en neer ga. Indien men
dan
X. Les.
* Indien de Pijp van binnen of van bui-
ten vogtig is, is ze voor dien tijd een
trandfteen-kragteloos lighaam, en de Lugt
zal 'er llerk aankleven. Derhalve zal het
niet ondienftig zijn dezelve met een droo-
ge hand (of papier) te vrij ven , totdat
men 'er een Brandfteen - kragt in verwekt
hebbe, hetwelk men befpeurenzal, wan-
neer
dan geen ligt boven op de Kwik ziet, is het een blijk, dat de Baro- x. t«.
nieter volmaakt is; maar indien ze ligt van zig geeft, is ze niet goed:
'vvant dan kan men zig verzekerd houden, dat 'er eenige Lugt boveri
de Kwik is, waar aan dat ligt blijft zitten. Daar zijn weinige Baro-
meters, die geen ligt geven, wanneer ze gcfchud worden, hetwelk
een bewijs van hare onvolmaaktheid is. Indien men een klein Lugt-
belletje in een volmaakte Barometer, die geen ligt geeft, naar boven
laat opgaan, zal men aanftonds bei|gt;euren, dat ze ligt geeft. Men
heeft zig verbeeld, dat de ligtende Barometers de befte waren; maar
dat 's een mifflag: want men heeft het tegendeel waargenomen. Het
ligt, dat de Barometers geven, is een Verfchijnfel, hetwelk de Filo-
fofen al veel moeite verfchaft heeft, en mogelijk zal de oorzaak van
derzelver ondoorfchijnenheid nog al zooveel moeite verfchaffen. De-
wijl h^ gemakkelijk door de Poriën van 't Glas gaat, kan men deze
vraag doen; Waarom geeft Kwik zonder Lugt geen ligt, en waarom
peft ze hgt, wanneer 'er Lugt in is? Daar is eenige waarfchijnelijk-
heid, dat ligt kleeft aan Lugt, en dat het, met dezelve door de Kwik-
deelen in de Pijp komende, zig boven op de Kwik vertoont, rijzende
en zakkende met hare Oppervlakte, fchoon het fomtijds maar gezien
•worde, wanneer de Kwik in de Pijp zakt. Het ligt in de Barometer-
pijp is in Frankrijk ontdekt, cn een befchrijving daar van gegeven
in het Journal des Spavans van 't jaar 1676. De berugte Heer Joan-
nes Bernouilli heeft 'er ook omftandig van gehandeld in een Gefchil
met den Heer Nebel.
Wanneer men een wel geftelde Barometer heeft, zal men bevin-
den , dat de Oppervlakte van de Kwik m de Pijp verheven rond
wordt, zoo haaft ze begint te rijzen, en dat ze plat wordt, wanneer
^e zal gaan zakken. Deze verheven Rondheid, die in 't midden
gemaakt wordt, wordt veroorzaakt door de Aantrekking van de
Kwik aan 't Glas, als ook door de ruwe Oppervlakte van 't Glas,
Welke ruwheid de geheele Kwik - kolom belet te rijzen, gelijk het
middelfte gedeeltje doet, hetwelk aan deze Aantreiddng en Schu-
ring
neer ze kleine lighaampjes aantrekt; en houden. Het vuur zal'er deze Brandfteen-
^rnt^Tnbsp;verzekerd houden, dat kragt wel aan geven, maarzoo fchielijk
tl\ Anbsp;wegdrijft, en dan niet, als de vrijving.
zal de hette van 't vuur haar in dien ftaatnbsp;^
-ocr page 430-X. Les. ring zooveel niet bloot gefield is. Wanneer men derhalve maar let
op'de hoogte van de Kwik in de Pijp, zoo ver ze de wanden van het
Glas raakt, heeft men de volle hoogte niet van de Kwik-kolom, die
met de hoogte van den Dampkring in Evenwigt is, maar een korter
Kolom. Hierom moet men de Pijp zagtjes fchudden, of 'er met den
vinger wat tegen kloppen, hetwelk de Kwik aanftonds in beweging
zal brengen, en tot lare ware hoogte in de Pijp doen rijzen. Op
dezelfde wijs kan men ook begrijpen, waarom de Oppervlakte van de
Kwik plat worde, wanneer ze zal gaan zakken. Het middelfte ge-
deelte van de Kwik-kolom zakt al, terwijl het overige gedeelte van de
Kwik nog kleeft aan de Pijp. Indien men dan een weinig tegen de Pijp
klopt, of dezelve fchudt, verlaat de Kwik het Glas, en zakt tot hare
regte hoogte. Alle deze omftandigheden behoort men in agt te nemen,
wanneer men naaukeurige Waarnemingen met de Barometer doen wil.
26. Daar is een merkwaardige Proef, die betrekking heeft tot de
Barometer of de Torricelliaanfe Proef, die we niet moeten nalaten te
melden. Ze is deze. Indien men een glazen Pijp van een enge wijd-
te, en 70 of 80 Duim lang, met Kwik vult, die op de gemelde wijs
gants en al van Lugt gezuiverd is, of op een andere wijs, mits ze wel^
zuiver en fchoon zij, en deze Pijp voorzigtig omkeert in een bakje
met Kwik , en dezelve niet fchudt, zal de Kwik, in plaats van te
zakken tot 3,0 Duim, de hoogte, waar op de Perfmg van den Damp-
kring dezelve kan ophouden, de Pijp blijven vullen, en in 't geheel
niet zakken, en zal (indien de plaats, daar men de Pijp bew^aart,
nergens door gefchud wordt) eenige dagen lang in dien ftaat blijven
ftaan; maar indien men met den vrnger tegen de Pijp klopt, of'er
wat aan fchudt, zal de Kwik zakken, en blijven flaan op de hoogte
van 30 Duim boven de flilllaande Kwik, of op een andere lioogte
tullen 31 en 28 Duim , naardat de Kwik in de gemeene Barometer
fta. De Heer Boyk heeft ook waargenomen, dat de Kwik tot 60
Duim rees in de Peil-pijp van zijne Lugt-pomp. De Heer Huigem,
als mede Profeffor Muffchenbroek en vele anderen en ik zelf hebben ook
die Proef genomen. Dit Verfchijnfel zou moejelijk op te loffen fchij-
nen , indien men niets wifl van het vermogen van de Aantrekking van
Samenhang, die flerkft werkt in dc Aanraking: want indien de Kwik
wel van Lugt gezuiverd is, worden veele Kwik-deeltjes, die ander-
fins
fins door tuffen beide leggende kleine Lugt - belletjes belet zouden wor- x. l«.
den de Pijp te raken, tot derzelver Aanraking gebragt, en de Kwik-
deeltjes, die in 't midden van de Kolom zijn, raken, enkleven aan
de deeltjes, die digtll aan de wanden van de Pijp komen, en maken
voor dien tijd een foort van malTieve Kolom. Dat het aan de Aan-
trekking van Samenliang toegefchreven moet ^^'orden, is zeer duidelijk,
omdat de Proef niet wel Haagt, indien de Kwik niet wel van Lugt
gezuiverd is, nog ook, üidien de wijdte van de Pijp groot is. Dit 's
de reden, waarom de Barometers, daar langs de ftraat meê wordt ge-
loopen , of die in de winkels beter koop, dan naar gewoonte, ver-
kogt worden , omdat 'er minder Kwik in is, niet deugen, omdat
derzelver Pijpen naau zijn , en de Aantrekking van Samenhang
de Kwik doet kleven aan de wanden van de Pijp, zoodat ze niet
naaukeurig rijze, of zakke naar de Perling van den Dampkring, ge-
lijk men bevinden kan, wanneer men ze vergelijkt met andere Baro-
meters.
Nu ga ik over tot het aanwijzen der oorzaken van 't rijzen en zak-
ken van de Kwik in de Barometer, of de oorzaken van de grooter of
kleiner Perfmg van de Lugt op de ftilftaande Kwik, hetwelk ik niet
beter doen kan, dan met het geven van den korten inhoud van de
voortreffelijke Verhandeling van wijlen onzen Hoogleeraar in de Meet-
kunde, Dr. Halley, over dit onderwerp in de Philofopb. TransaH.
N°. 181., omdat 'ik het volkomen met hem eens ben ontrent de oor-
zaken van de verfchillende Perling van de Lugt en de oorzaak van
regen; fchoon ik geheel van hem verfchille ontrent de oorzaak van 't
opklimmen van dampen en 't maken van wolken, waar ontrent mijne
twee Verhandelingen, in deze Les ingevoegd, mijn gevoelen zullen
aanwijzen.
27. Dr. E. Halley's Verhandeling aver de redenen van quot;quot;t rij-
zen en zakken van de Kir ik in fchoon enflegtWeer, waar van de kor- '
te inhoud is, als volgt.
Hij laat vooraf gW de gemeenelijk waargenomen Verfehijnfelen
van de Kwik - baroskoop, welke deze zijn.
I- Dat in ftil Weer, wanneer de Lugt tot regenen ftaat, de Kwik
gemeenelijk laag is.
Vv Inbsp;Dat
-ocr page 432-x; les. 2. Dat ze gemeenelijk hoog ftaat in goed , helder, vaft, fchoon
Weer.
Dat ze allerlaagft zakt met zeer fterke winden , fchoon ze van
geenen regen verzeld zijn, met betrekking tot den hoek, waar uit de
wind waait.
4. Dat men, al het overige gelijk ftaande, de Kwik op haar hoog-
fte ziet, wanneer de wind uit het Ooften of Noordooften waait.
Dat in ftil vriezend Weer de Kwik gemeenelijk hoog ftaat.
6.nbsp;Dat de Kwik na zeer groote ftormen, wanneer ze laag geftaan
heeft, doorgaans weer fchielijk rijft.
7.nbsp;Dat 'er in noordelijker plaatfen een grooter verandering in het
rijzen en zakken van de Kwik is, dan in zuidelijker plaatfen.
8.nbsp;Dat 'er binnen de Keerkringen en ontrent dezelven weinig of
geene verandering is in de hoogte van de Kwik in allerlei Weer.
28. D^ befchouivende Stelling van Dr. Halley om alle die Ver-
fchijnfelen op te lojfen, is deze ;
1.nbsp;Hij ftelt, dat de hoofd - oorzaak van 't rijzen en zakken van de
Kwik ontftaat uit de veranderlijke winden, die men heefi: in de ge-
matigde Weereld-riemen [Zones^ en w^elker groote ongeftadigheid
hier in Engeland zeer bekend is.
2.nbsp;Een tweede oorzaak is de onvafte uitwafèming en neervalling
van dampen, die in de Lugt huisveften, waar meê ze den éénen tijd
meer, dan den anderen bezet, en gevolgelijk zwaarder is; maar het
laatfte hangt voor een groot gedeelte af van 't eerfte. Uit deze Grond-
beginlèlen verklaart hij de verfcheiden Verfchijnfelen van de Baro-
meter.
I. Waarom in ftil Weer, wanneer de Lugt tot regenen ftaat, de
Kwik gemeenelijk laag fta.^
Dat het laag ftaan van de Kwik een voorteeken is van regen, om-
dat de Lugt ligt zijnde de dampen door dezelve niet langer opgehou-
den , of onderfteund worden, als foortonderfcheidenlijk zwaarder ge-
worden zijnde, dan de Middelftof, waar in ze dreven ; zoodat ze
naar de aarde zakken, en, onder weg andere deeltjes ontmoetende,
zig met dezelven vereenigen, en regen - droppeltjes maken; maar dat
de Kwik den éénen tijd hooger ftaat, dan den anderen, is de uit-
quot;werking van twee tegenftrijdige winden, wajendevan die plaats, al-x. us.
vt^aar de Barometer Jiangt, waar door de Lugt van die plaats naar
twee kanten weggewaaid, en gevolgelijk de Lugt-kolom verkort
Wordt, en daarom zakt de Kwik. Bij voorbeeld, indien 'er op de
Noord-zee een wefte wind waait, en ter zelfder tijd op de lerfe zee
een ooftelijke wind, of in Frankrijk een noordelijke en in Schou
land een zuidelijke , moet men mij toeftaan , dat het gedeelte
van den Dampkring, 'twelk over Engeland hangt, daar door uit-
geput en verzwakt moet worden, en dat de Kwik moet zakken ,
en dat de dampen, die te voren in deze Lugt dreven, omdat ze de-
zelfde foortonderfcheidende Zwaarte hadden ^ nu naar de aarde moe-
ten zakken.
^^ 2. Waarom in helder, goed, vaft Weerde Kwik gemeenelijk hoog
Dat de grooter hoogte van de Barometer wordt veroorzaakt door
twee tegenftrijdige winden , die naar de plaats van Waarneming
wajen, waardoor de Lugt van andere plaatfen derwaarts gevoerd,
en opgehoopt wordt; zoodat de Lugt-kolom, die boven de plaats
Itaat, toeneme in hoogte en gewdgt, waarom de Kwik, door dezel-
ve geperft wordende, noodzakelijk moet rijzen. Dewijl de Lugt dan
ook foortonderfcheidenlijk zwaarder is, worden de dampen te beter
opgehouden , zoodat ze geene neiging hebben , om te zakken, of
m druppelen neer te ftorten , hetwelk de reden is van helder goed
Weer, hetwelk de grooter hoogtens van Kwik verzelt.
3. Waarom de Kwik met fterke winden offtormen, fchoon van gee-
lden regen verzeld , allerlaagft zakke met betrekking tot den hoek,
^aar mt de wind waait?
Dit wordt veroorzaakt door de zeer gezwinde beweging van de
^^igt in deze ftormen: want dewijl het geweft van de Oppervlakte van
de aarde, waar in deze winden woeden, zig niet rondom den Aard-
kloot uitfirekt, kan de ftilftaande Lugt, die agter en opzij blijft, zoo
ichielijk niet toefchieten, dat ze de ontlediging vervulle, die door zoo
inellen ftroom gemaakt wordt, zoodat de Lugt noodzakelijk ver-
Zwakt moet worden, wanneer en waar de gemelde ^vinden blijven wa-
jen, en wel meer of min naar derzelver hevigheid. Voeg hierbij,
aat de waterpafTe beweging van de Lugt zoo fnel zijnde, naar alle
waarlcnijnelijkheid een gedeelte van hare regtftandige Perfmg kan af-
nemen
X. Les. nemen (6). De groote bewegmg van.hare deeltjes is de reden,
waarom de dampen verdreven worden, en niet tot druppelen ver-
dikken 5 dat ze regen maken, die anderlins het natuurlijke gevolg is
van de verdunning van de Lugt.
4. Waarom, al 't overige gehjk ftaande, de Kwik hoogft fla met
een ooilelijken of noordooltelijken wind ?
Dit gefchiedt, omdat op den Atlantifen Oceaan aan deze zijde van
de 35:®® Graad van noorder Breedte 'de weftehjke en zuidvveftelijke
winden bijna altijd ftandvaftig wajen, zoodat, wanneer de wind hier
uit
(6) De -waterpaire Bewegmg van een
Vloeiftof kan nooit iets afnemen van de
regtftandige Perfing, gelijk men wiskunftig
ican betogen: want fchoon de Heer Hauks-
les een Proef genomen hebbe, om te on-
derzoeken , hoe de Kwik in de Barometer
door harde winden aangedaan worde (zie
zijn Boek, genoemd Natuurkundige en
Tuigvuerkelijke Ondervindingen , lïladz.
143 en volg.) en uit het zakken van de
Kwik befloot (mogelijk misleid door de
eiftingvan zoo grooten man, als Dr. Hal-
Tty was) dat de waterpafte Beweging van
de Lugt de regtftandige Perfing vermin-
derde ^ zullen we egter toonen , dat de
Proef, wanneer men ze naaukeurig on-
derzoekt, dit geenfins bewijft, fchoon ze
ons leide tot de oorzaak van hec danfen
van de Kwik in de Barometer pijp in ftorm-
agtig Weer.
A (Flaat XXXIIL Fig. 11.) is een ko-
peren Fontein , houdende ontrent zes
Kwaarts, waar in Lugt famengeperft wordt
met een Speuit, totdat ze zeven of agt
maal zooveel Lugts bevatte, als naar ge-
wo mte. De Lugt wordt 'er in gehouden
do r de Kraan B. Op de plank KH on-
derfteund door de Stijltjes KL en Hl,
zet men twee Barometers, welker bakjes
zijn in de doosjes DE en GF, met elkan-
der gemeenfchap hebbende door de kope
ren Pijp D G. Daar wordt een andere
koperen Pijp CD, komende uit het Fon-
tein , gefchroefd in het doosje DE, en
daar tegen over een wijder Pijp EM. Het
werk dus gereed gemaakt zijnde, draait
men de Kraan B open. Dan fchiet de Lugt
met geweld uit het Fontein , of den ko-
peren Bol, loopende met groot geweld
over de ftilftaande Kwik in 'c bakje in DE,
en dus uit de grooter Pijp EM. Hierop
zakt niet alleen de Kwik in de Pijp, die.
tot DE behoort, van a tot b, maar de
Kwik in de andere Barometer zakt ook
even veel, namenlijk van ƒ tot g. Wan-
neer men nu de zaak naaukeurig befchout,
gefchiedt 'er geen waterpafte Beweging
van de Lugt over de ftilftaande Kwik ,
maar een uitputt'ng van een gedeelte van
dezelve: want wanneer men het oog flaat
op het end van de Pijp C D, hier afzon-
derlijk afgebeeld in en het begin van
de wijde Pijp EM, hier ook afgebeeld in
em, ziet men , dat het end d (verbeel-
dende D) doorgaat over de ftilftaande
Kwik, en met het andere end, tot dat
oogmerk fpits toeloopendegemaakt, voor
een gedee te infchiet in de wijder Pijp em
(dezelfde als EM) zoodat die Pijp niet
wezenlijk blaze over de Kwik in de open
Lugt; maar door het weg blazen van de
Lugt in EM gefchiedt 'er een uitputting
van een gedeel te van de Lugt, die op de
twee bakjes D E en G F perft, waar door
de Kwik in a en ƒ zakt, maar op het flui-
ten van de Kraan rijft ze weer , en dat
doet ze beurtelings op het openen , of
fluiten van de Kraan op dezelfde wijs, als
de Kwik zakt, wanneer 'er een rukwind
komt, en weer rijft, wanneer dc wind
verflapt, danfende met een zeer fchieüjke
rijzing, en zakking , totdat, den ftorm
Pt.
XXXIII.
tig, II.
bedaard
-ocr page 435-: ■■ ■
i
Mi;
■i:
i-r
ÏS-rl,
i'
IP
•'^Ïw.
;; ■ -f
H
I : .
f ■
•y«*-
h
Pi. XXXIV.
X.JieeL
\
\
A
O
H
1
IS
K
uit het Ooften of Noordooften komt, liij zekerlijk tegenftand zal yin- x. Le».
den van een tegenftrijdigen wind, zoo haaft hij den Oceaan bereike,
waarom de Lugt volgens hetgeen in de tweede aanmerking voorge-
fteld is noodzakelijk boven dit eiland [Engeland] opgehoopt moet
worden, en gevolgelijk moet de Kwik hoog ftaan zoo dikwijls, als
deze winden wajen. Dit gaat door in dit land, maar is geen alge-
meene Regel voor andere landen, alwaar de winden in andere om-
ftandigheden zijn, en hij lieeft zelfde Kwik hier in Engeland
op de laagte van 29 Duim zien ftaan met een ooftelijken wind; maar
bedaard zijnde, de Kwik zeer fchielijk ri]-
ze, en met een doorgaande beweging.
Dit zal nader opgehelderd worden door
de befchouwing van cen ftorm-wind,over
de Oppervlakte van de aarde wajende, ge-
lijk in de volgende Plaat afgebeeld wordt.
Laat DLM (Plaat XXXIV. Fig. 1.) ver-
beelden de Oppervlakte van de aarde, en
CNOPDLM den Dampkring, L de
ééne of de andere bijzondere plaats, bij
voorbeeld Londen. Onderftel , dat de
ftroom van Lugt, of de wind W van de
regter hand komt in den Streek WE. Dan
zal dezelve een gedeelte van den top van
den Dampkring wegnemen, onderftel het
gedeelte AGCB, hetzelve opftooten naar
E, en drijven naar F, zoodat 'er een foort
van holte zijn zal in G, en de Lugt-ko-
lom BL, die op Londen perft, verkort
zal worden, en minder Lugt bevattende,
dan te voren , minder zal perfen op de
Kwik in de Barometer, zoodat zc in de
Pijp zal zakken; maar dewijl de wind met
rukken of bui jen waait, zal de Lugt, wan-
neer de bui bedaart, terug komen van i
cn de omleggende plaatfen, alwaar ze op-
gehoopt was, en, de holligheid AG CU
weer gevuld hebbende , zwaarder vfor-
den, en de Kwik in de Barometer opper-
fen. Dewijl dan de wind waait in den
Streek WE, die een Raak-lijn van de
aarde is, voelen de inwoonders den wind
niet, omdat ze 'er beneden zijn , maar
hebben reden, om hem te verwagten uit
de teekenen , die 'er de Barometer van
geeft, en ze worden hem fomtijds gewaar
in de drift van de hoogfte wolken, eer hij
beneden te befpeuren zij. Vervolgens z^l
de Kwik gedurende den geheelen ftorm
danfen, totdat ze miflchien een half Uur
voor het end van den ftorm, niet langer
danfe, maar fchielijk rijze: want-onderftel,
dat de wind dan waait in den Streek we. Pt.
Schoon hij nog gevoeld worde van de in- XXXIV.
woonderen inL, zal evenwel de hoogte F'g- »•
van de Kolom BL dan al een vafte hoog-
te zijn, dewijl 'ergeen opvolgende wind
waait in den Streek WE, die den Damp-
kring in B kan beroeren. Dewijl 'er dannbsp;,
geene beurtelingfe vermeerdering of ver-
mindering van Perfing is, kan 'er ook gee-
ne danfing wez«n van de Kwik in de Ba-
rometer; maar daar za! een eenparige ea
doorgaande rijzing wezen door het infchie-
ten van de Lugt, die weg gewaaid was,
en door elke wederkeering van den ruk-
wind belet werd volkomen toe te fchie-
ten. Terwijl nu al de Kwik te Londen in
ruft is , (dat is, geruftelijk rijft^ zal op
een andere plaats, daar de ftorm naar toe
gaat, bij voorbeeld te Dublin, afgebeeld
door D (indien de ftorm van 't Ooften
naar het Weftcn gaat) dc Lugt-kolom
boven die plaats bij beurten langer en kor-
ter worden; en de Kwik zal danfen, eer
de ftorm gevoeld worde, terwijl het te
Londen nog al fterk blijft wajen. Dewijl
de Dampkring bier met dezelfde letteren ^
{in 't klein genomen) gemerkt is, kan men
de zaak uit de voorgaande verkiaring genoeg
begrijpen.
,Xx
-ocr page 438-X. Us. dan woei het buitengemeen hard, en dan komt de reden te pas, die
in de derde aanmerking gegeven is.
5:. Waarom in ftil vriezend Weer de Kwik gemeenelijk hoog fta?
De reden hier van is, dat het zelden vrieft, dan wanneer de wind
uit een noordelijken of noordooftelijken hoek waait, of ten minften
wanneer die winden op geen grooten afftand wajen: want de noor-
dehje geweften van Duitsland, Denemarken, Noorwegen, Zweden
en die gantfe ftreek, waar uit de noordooftehjke winden komen, zijn
den gantfen winter bijna gedurige vorft onderhevig. Daar door wordt
de benedenfte Lugt zeer veel verdikt, en in dien ftaat herwaarts ge-
voerd door die winden; en dewijl ze opgeiioopt wordt door den te-
genftand van de weftelijke winden, die op den Oceaan wajeii, moet
de Kwilc noodzakelijk tot een meer, dan gewone, hoogte opgeperft
worden. Een famenloopende oorzaak is ook de inkririiping van de
benedenfte gedeeltens van de Lugt, die, door de koude tot een klei-
ner Volumen gebragt zijnde, noodzakehjk een zakking moet veroor-
zaken van de bovenfte gedeeltens van den Dampkring, om de hollig-
heid, door deze inkrimping veroorzaakt, tot een Evenwigt te brengen.
6.nbsp;Waarom de Kwik na zeer groote Itormwinden, wanneer ze zeer
laag geweeft is^ gemeenelijk weer zeer fcliielijk rijze?
Dit zegt hij diicwijls waargenomen, en eens gezien te hebben, dat
ze anderhalven Duimen minder, dan zes Uren tijds gerezen was na
een lang aanhoudenden ftorm uiC het Zuidweften. Dit fdiijnt ver-
oorzaakt te worden door de fchielijke toefchieting van niewe Lugtquot;
om de groote ontlediging te vervullen , die zulke aanhoudende ftor'
men veroorzaken op de plaatfen, daar ze vallen, en door het te rué
Ichjten van de Lugt, nadat de Kragt ophoudt, die haar aangedreven
had; en de reden, waarom de Kwik zoo fchielijk rijze, is omdat de
Lugt zoo veel verdund zijnde buiten Iiare middelbare Dikte, de nabu-
rige Lugt des te fchielijker toefchiet, om ze tot een Evenwigt bren-
gen, gelijk men ziet, dat Water te fneller loopt, wanneer het groo-
te Helhng, of Icheuinte heeft (7}.nbsp;^
7.nbsp;Waarom in noordelijker plaatfen de veranderingen van de Baro-
meter grooter zijn, dan in zuidelijker plaatfen?
XXXIV. c?) Dit is genoegzaam verklaard in de oog maar on Plaat XXXIV Fic t al-
I. voorgaande Aanteekening. Men fla het waar FAGénCGdefcheuintêvmoónen,
die
-ocr page 439-De waarheid van 't geval wordt bewezen door Waarnemingen, ge- x. l«.
daan te Clermont en Parijs, vergeleken met Waarnemingen, te Stok-
holm sredaan gelijk men zien kan in het Aanhangfel van 't Boek van
den Heer Pajcal de rEquilibre des Liqueurs. De reden fchijnt te
zijn dat 'er in de noordelijker landen grooter ftormwmden zijn, dan
in de zuidelijker landen, waar door de Kwik in dat uiterfte lager zakt.
Dan brengen de noordelijke wmden de verdikte en zware Lugt uit
de nabuurfchap van de Pool, en die weer gedwersboomd wordende
door een zuidehjken wind op geen grooten afltand, en dus opgehoopt
wordende, moet noodzakelijk de Kwik in zulk een geval hooger doen
ftaan aan het andere uiterfte.nbsp;_nbsp;, ,
8. Waarom 'er ontrent de Evennagt - Imie, gelijk op Barbados en
St. Heken, zeer klehie, of geene verandering zij in de hoogte van de
Barometer?nbsp;,
Deze aanmerking beveftigt boven al de onderftelling, dat de ver-
anderlijke winden de oorzaak zijn van deze veranderingen van hoog-
te van de Kwik: want op de genoemde plaatfen is 'er altijd een zagt
koeltje , wajende ten naaften bij uit denzelfden hoek , namenhjk
O. N. O. op Barbados, en O. Z. O. op St. Heieen; zoodat daar
tutten, of
ftaat blijft.
peen tegenftrijdigen ftroom van Lugt zijnde, om ze mt te
op te lioopen , de Dampkring veeltijds in denzelfden
Evenwel heeft men in Orkanen, de hevigfte van alle ftormen, dc
JCvvik daar zeer laag gezien; maar dit gefchiedt maar eens om de twee
of drie jaren, en de Kwik krijgt wel haaft haren vaften ftaat weerom
van ontrent 29ï Duim. Buiten twijfel gefchiedt hetzelfde op de oofte-
lijke kuften van Afrika en in Indië, alwaar de Moufons het ééne
half jaar uit den éénen, en het andere half jaar uit den anderen hoek
wajen Alleenlijk is het waarfchijnelijk , dat daar iets aanmerkens
waardig gebeurt ontrent den tijd van de verwifteling der winden , het-
welk men te weten zou konnen komen, mdien iemand de keurigheid
had van aanteekeningen te houden van de Barometer op onze Kanto-
ren in Indié.nbsp;. , ,nbsp;_ ,,
Smwdon-Hiil in Noord Wales is door den Heer Caswell gemeten
met Mr. Adams Inftrumenten, en 124.0 Yards hoog bevonden.
die men onderftelle» moet van alle kanten! geheel bedaard is.
in 't rond te komen , wanneer de ftorm
Xx 2
-ocr page 440-Dr. Halley heeft door drie naaukeurige Proeven gevonden, dat de
Kwik in de Baroskoop op den top van dien berg gezakt was drie
Duim en agt Tienden, en iets meer, en mogelijk zou vier Duim na
fenoeg aan de waarheid komen. Indien dit zoo is, verdeel dan 124.0
oor 4., en het Hoeveelfte is 310 Yards; zoodat een zakking van
de Kwik van éénen Duim een grondrijzing van 310 Yards in hoogte
geve; maar volgens Dr. Hallef s berigt van drie en agt Tienden Duim
doet hij 30 Yards hoogte met één Tiende van een Duim zakking
overeenkomen. Wij ftellen 'er daarom net 30 Yards voor : want
Dr. Halley oordeelde de zakking van de Kwik meer, dan 3tV Duim.
De volgende Regels om van het Weer te oordeelen uit de Barometer
ivas Mr. Patrick, Barometer -maker in Ship-Court in de Old-
Bailey , gewoon te geven. Ze waren het gevolg van
zijne eigen langdurige ondervinding en waarneming.
29. Regels en Waarnemingen ontrent het rijzen en zakken van de
Kwik, om het Weer te voorzien uit de Barometer.
1.nbsp;Men heeft waargenomen, dat de beweging van de Kwik in de
Barometer van de gemeene gedaante in hare rijzing en zakking niet
boven de drie Duim is.
2.nbsp;Dat hare kleinfte veranderingen zelf in agt genomen moeten
worden, om 'er het Weer uit op te maken.
3.nbsp;De rijzing van de Kwik voorlpelt in 't algemeen mooi Weer, en
hare zakking liegt Weer, gelijk regen, fneew, fterke winden en
ftorm.
X. Les.
(quot;8) Wat het %esie Artikel belangt, in^
dien loet regent, kort nadat de Kwik quot;gezakt
is, is het een teeken, dat die wolken al-
leenlijk , die digft aan den grond waren,
in regen neergevallen zijn; en dewijl dit
kan gebeuren door een fchielijken ruk-
wind, of een blikfemftraal (welkes zwa-
velagtige dampen de Lugt opflurpen ) zul-
len de bovenfte wolken, die foortonder-
fcheidenlijk ligter zijn , van langzamer
hand zakken, en maar van een hooger tot
een lager plaats zakken door zulk een
kleine verandering in de Dikte van dc
Lugt: want indien hare beweging naar be-
neden , om een Evenwigt te m.aken in
een Lugt van dezelfde foortonderfchei-
dende Zwaarte , als zij zelf (fchoon faort-
onderfcheidenlijk zwaarder, dan die wol-
ken, die in regen neervielen) maar lang-
zaam is, zullen ze geene ftooting ontmoe-
ten, en gevolgelijk geenen regen voort-
brengen. Voeg hier bij, dat de Lugt, na
een blikfemRraal van alle kanten toefchie-
tende, om de ledige Ruimte van de op-
fe-
-ocr page 441-te voorzeggen tlit de Barometer.
4. In zeer heet Weer voorlpelt het zakken van de Kwik donder. x. l«.
In den winter voorfpelt de rijzing vorft, en wanneer de Kwik
in vriezend Weer drie of vier Verdeelingen zakt, zal 'er zekerlijk dooi
volgen; maar indien de Kwik in aanhoudende vorft rijft, zal het ze-
kerlijk fiieewen.
6.nbsp;Wanneer 'er liegt Weer kort op het zakken van de Kwik volgt,
moet men 'er maar weinig van verwagten , en 't zelfde moet men
doen , wanneer 'er mooi Weer komt, kort nadat de Kwik gere-
zen is.nbsp;.
7.nbsp;Wanneer de Kwik in liegt Weer fchielijk en hoog rijft, en dit
twee of drie dagen blijft doen, eer het llegte Weer over zij, kan men
verwagten, dat 'er aanhoudend mooi Weer op zal volgen.
8.nbsp;Wanneer de Kwik in mooi Weer veel en laag zakt, en dit twee
of drie dagen blijft doen, voordat 'er regen kome, kan men veel nat
verwagten, en waarfchijnelijk fterken wind.
9.nbsp;De ongeftadige beweging van de Kwik beteekent onbeftendig en
veranderlijk Weer.nbsp;,
10.nbsp;Men moet zooveel agt niet geven op de woorden, die op de
Plaat gefneden zijn, fchoon het den meeften tijd wel uitkome, als
wel op de rijzing en zakking van de Kwik: want indien ze op veel
regen ftaat, en dan rijft tot veranderlijk, voorfoelt ze mooi Weer,
fchoon het zoo lang niet zal duren, als het gedaan zou hebben, in-
dien de Kwik hooger waar gerezen, en dus ook andersom.
NB. De oorzaak van het 7''^ en Artikel van Mr. Fatrkk
wordt in de Aanteekening verklaard (8).
349
geflurpte Lugt te vervullen, de Lugt op
die plaats zwaarder zal maken, dan te vo-
ren, en alle die wolken, die met tot re-
gen famengeperft waren door hare ichie-
iijke zakking (die een grooten Weerftand
-veroorzaken van de benedenfte Lugt;
weer doen rijzen, en mooi Weer maken.
Het zevende Artikel zegt, dat, wanneer
de Kmk inßegt Weer fchielijk en boog rijjt,
en dat twee of drie dagen blijft doen, eer
het ßegte Weer over zij , men verwagten
kan, éU 'er aanhoudend mooi Weet zal vol
On-
gen. Hier moet men aanmerken , dat,
wanneer 'er een groote verandering voor-
gevallen is in de Dikte van de Lugt, niet
alleen de benedenfte wolken een grooten
weg hebben moeten vallen, om tot hare
plaats van Evenwigt te komen, maar ook
de bovenfte wolken, en daarom zijn ze
nederwaarts gekomen met een verfoeide
beweging, zoodat ze zulk een fchok ont-
moet hebben van de benedenfte Lugt, dat
hare damp-deeltjes gedreven zijn binnen
I het vermogen van elkanders Aantrekking,
Xx 3nbsp;zoo.
X. Les. Ontrent het jaar 1710. Helde de Heer Leibnitz ter verklaring van
de verandering van de Barometer een niew Grondbeginfel voor in een
brief aan den Abt Bignon, hetwelk de fleer Fonienelle, Sekretaris
van de Koninklijke Akademie mn JVetenfchappen te Parijs opheldert
m de Hiftorie van die Akademie van 'tjaar 1711. Dewijl dat Grond-
beginfel vals IS, maaKte ik m 'tjaar 1719 aanmerkingen op hetzelve,
^ dewijl ze bij het tegenwoordige onderwerp wel te pas komen, zal
ik ze hier mvoegen, nadat ik vooraf het berigt van den Heer Fonte-
nelle, en zijne opheldering van de Grondbeginfelen van den Heer
Leibnitz voorgelleld zal hebben.
Het gefchrift van den Heer Fontenelle is, als volgt.
30. Het blijkt uit de Barometer, dat, wanneer het regent, of een
wemig voor den regen, de Lugt gemeenelijk ligter wordt. Dat het
moet regenen, wanneer de Lugt ligter wordt,'is gemakkehjk te be-
grijpen: want de ongewaarwordelijke Water-deeltjes, die in een zeer
groote meenigte m de Lugt omdrijven, niet genoegzaam onderfteund
wordende, wanneer de Lugt een zekere graad van haar gewigt ver
loren heeft, beginnen te vallen, en velen van dezelven, zig in het
vallen vereemgende, maken regen - druppelen. Dus ziet men ook,
wan-
zoodat ze regen druppelen maakten; en
wanneer een wolk eens in regen is veran
derd, fchoon de druppels nog maar klein
zijn, zal dezelve , al werd de dikte van
de Lugt nog zoo veel vergroot, tot op
den grond komen, omdat geene Lugt een
foortonderfcheidende Zwaarte heeft\ die
in ftaat is, om regen op te houden, fchoon
ze hem vv;el wat kan vertragen. Derhal-
ve, dewijl alle wolken, die regen gewor-
den zijn , moeten vallen , zal 'er, wan-
neer ze alle beneden zijn gekomen, niets
meer overblijven, om regen voort te bren-
gen, totdatde Lugt meteen niewen voor
raad van dampen uit de aarde voorzien zij.
Mr. Patrick zegt in zijn agtfie Artikel,
dat wunneer de Kwik in mooi Weer veel en
laag zakt, en dit twee of drie aagen blijft
doen, voordat'er regen kome, men veel nat'
moet verwagten, en waarfchijnelijk ßerken
wind. Men moet hier aani^ertcen , dat
h!3 met zegt, wanneer de Kwik fcbieliik
en laag zakt, maar veel en laag: want dan
zou dat het geval van 'tzevende Artikel
wezen ; maar men kan aanmerken , dat
wanneer ze m dit geval een geruimen tijd
zakt, ze maar weinig telkens zakt, maar
wanneer ze blijft zakken, kan ze zeer laag
^ijn, eer men eenigen regen hebbe. Wan-
neer dan het geheele gewigt van de Lugt.
en gevolgelijk hare foortonderfcheidende
Zwaarte mek Lugtgeweft van langzamer
hand vermindert, heeft elke wolk , hoe-
veel ze ook m hoogte vaneen andere mag
verfchillen, maar een kleinen weg te val-
len, om tot haar eigen Evenwigt te ko-
men , zoodat ze naar beneden bewege,
gehjk een Veer, al te zagt, om zulk ëen
fchok-
-ocr page 443-wanneer de helft van de Lii^ uit een Ontvang-glas van de Lugt-pomp x. Les.
gehaald is (en gevolgelijk de overblijvende Lugt de helft zwakker is,
dan te voren) dat 'er iets neervalt, dat naar een regentje gelijkt. Maar
waarom wordt de Lugt ligter ? Iemand zou konnen denken, dat ze
ter plaatfe, daar het regent, een gedeelte van haar gewigt en Volu-
men heeft verloren door middel van de winden, die 'er een gedeelte
van weggevoerd hebben; maar de Heer Leibnitz geeft 'erin een brief
aan den Abt Bignon een verftandiger en niewer reden van. Hij ftelt,
dat een lighaam, quot;Hwelk in een Vloeiftof is, weegt met die Vloeiftof,
en een gedeelte uitmaakt van derzelver geheel gewigt zoo lang, als
het van dezelve onderfteund wordt, maar dat, wanneer het ophoudt
van onderfteund te worden, en gevolgelijk valt, deszelfs gewigt niet
langer een gedeelte uitmaakt van ''t gewigt van de Vloeiftof, welke
daar door ligter wordt. Dit kan men natuurlijk toepaffen op de ge-
melde Water-deeltjes. Ze vermeerderen het gewigt van de Lugt,
wanneer ze haar onderfteunt, hetwelk verminderd wordt, wanneer
ze haar laat vallen ; en dewijl het dikwijls kan gebeuren, dat de
Water-deeltjes, die hoogft waren, een merkelijken tijd vallen, eer
ï.e zig met de lageren vereenigen, vermindert de zwaarte van de Lugt,
eer het regene, en de Barometer wijft dit aan. Dit Grondbeginfel
van den Heer Leibnitz komt wonderhjk voor; want moet een vreemd
lig-
fchokkingte ontmoeten van de benedenfte
Lugt, die hare druppelen zoo tot elkan-
der drijft, dat ze regen voortbrenge. Der-
halve is alles, wat 'erzal gebeuren, niets
anders, dan dat de zwaarfte wolken zagt-
jes tot haar Evenwigt zullen komen zeer
digt aan den grond , en dat die , welke
ligter en hooger zijn (quot;want wolken ver-
fchillen in hoogte, naardat ze b'eftaan uit
fijner of grover dampen, eerft uit haren
Samenhang in Water opgeheven dooreen
frooter of kleiner hette) ^^ar niew
Ivenwigt komen een weinig lager , dan
hare eerfte plaats; en op elke kleine zak-
king van de Kwik zakken ze alle een wei-
nig lager zonder eenige fchokking, totdat
de Lugt betrokken zij, wanneer alle de
wolken zeer laag zijn. Op de volgende
zakking dan van de Kwik, indien ze groo-
ter is, gelijk ze zijn zal door een ruhvind,
die niet gefteuit wordt, gelijk een zuide-
lijke of wettelijke wind, zal de Dikte van
de Lugt zoo veranderd worden , dat alle
die wolken fchielijk genoeg zullen zak-
ken , om een fchokking te ontmoeten, die
haar zoo ver tot regen zal verdikken, dat
ze niet weer konnen rijzen , voordat ze
neergevallen zijn, om naderhand in damp
weer opgeheven te worden. Nu, dewijJ
'er vele wolken naar de aarde gebragt wor-
den, en van zulke verfchillende Diktens,
dat ze met verfchillende Snelheden val-
len (fchoon de langzaamfte fchielijk ge^
noeg vallen, om tot regen famengeperft
te worden) verloopt 'er eenige cijd , eer
ze geheel beneden zijn, en dit is het lang
aanhoudeo van flegt Weer.
X. Les. lighaam, hetzij in een Vloeiftof onderfteund, of niet, niet altijd we-
gen ? Kan het wegen op een anderen bodem, dan die de geheele Vloei-
ftof onderfteunt ? Houdt die bodem op van een vreemd lighaam tc
dragen, omdat het valt? en is dat lighaam gedurende al dien tijd,
dat het valt, niet een gedeelte van die Vloeiftof in opzigt van 't ge-
wigt? Op dien voet zou, terwijl 'er een chimife Neerftooting \_Fre-
cipitation'] gefchiedt, de geheele Stof minder wegen, hetwelk nooit
waargenomen is , en naaulijks geloofelijk fchijnt. Niettegenftaande
deze tegenwerpingen houdt het Grondbeginfel proef, wanneer men
het wat nawer befchout. 'Tgeen een zwaar lighaam onderfteunt wordt
door hetzelve geperft. Een tafel bij voorbeeld, die een pond ijzer
onderfteunt, wordt door het ijzer geperft, en dit wel alleenlijk, omdat ze
de geheele Werking en Uitwerking draagt van de oorzaak van Zwaarte
(wat dezelve ook zijn mag) om dien brok ijzer lager te ftooten-
Indien de tafel week voor de werking van die oorzaak van 't gewigt
(of zwaarte) zou ze niet geperft worden, en daarom niets dragen.
Op dezelfde wijs ftelt de bodem van een vat, hetwelk een Vloeütof
in leeft, zig_ tegen al de Werking van de oorzaak van Zwaarte op
die Vloeiftof Indien 'er een vreemd lighaam in drijft, ftelt de bo-
dem zig ook tegen de gemelde Werking op dat lighaam, hetwelk,
met de Vloeiftof in Evenwigt zijnde, in dat opzigt waarlijk een ge-
deelte van dezelve is. Dus wordt de bodem geperft door de Vloei-
ftof en het vreemde lighaam beide , en onderfteunt ze beide; maar
indien het lighaam valt, wikt het voor de Werking van Zwaarte,
cn gevolgelijk onderfteunt de bodem het niet langer, totdat het lig-
haam op den bodem neergekomen zij. Derhalve is de bodem, gedu-
rende den geheelen tijd van den val, verligt of ontflagen van het ge-
wigt van dat lighaam, hetwelk niet langer ergens door onderfteund,
maar neergeftooten wordt door de oorzaak van Zwaarte , waar voor
niets het belet te wijken. De Heer Leibnitz heeft tot beveftiging van
dit begrip een Proef voorgefteld. Hij zegt, dat men twee lighamen
moet binden aan twee enden van een draad , het ééne zwaarder en
het andere ligter, dan Water, maar zoodanig, dat ze beide te gelijk
in Water konnen drijven. Men moet ze in een Buis met Water
hangen , die met het ééne end gebonden is aan den Balk van een
Balans, aan welker ander end een tegenwigt hangt. Wanneer men
dan den draad afknipt, die de twee lighamen (welke van verfchillend
gewigt
-ocr page 445-gewigt zijn) famenhegte, zoodat het zwaarfte aanftonds neerzakke, x. Lcs. ■
zegt hij , dat de Buis niet langer in Evenwigt zijn zal, maar dat
derzelver tegenwigt over zal wegen, omdat de bodem van de Buis
minder geperft wordt. Men kan ligtelijk begrijpen, dat de Buis lang
genoeg zijn moet , opdat het vallende ligliaam niet op den bodem
kome, eer de Buis tijd hebbe, om te rijzen. In chimife Neerftootin-
gen [Precipitations] zijn de vaten of te kort, of'tgeen 'erneerge-
Itooten wordt valt fomtijds te fcliielijk , en fomtijds te langzaam:
want daar zijn de kleine lighaampjes altijd (voor. zooveel men door
de uiterlijke zinnen gewaar kan worden) in Evenwigt met de Vloei-
ftof, die zamp; bevat.
De Heer Ramazztni, de berugte Hoogleeraar te Padua, aan wien
de Heer Leihnitz zijne Proef voorgefteld had, heeft ze met een goe-
den uitllag genomen, nadat hij 't eenige reizen vergeefs bezogt had.
De Heer Reaumur, aan wien de Akademie dezelve had aanbevo-
len , heeft ze ook goed bevonden. Dit is een niewe vertooning in
de Natuurkunde, welke , fchoon ze afhange van een welbekend
Grondbeginfel, zeer fijn en ver gezogt is, en ons regtmatige reden
geeft, om te vreezen, dat in onderwerpen , die uitgeput Ichijnen,
ons nog vele zaken konnen ontlhappen.
Aanmerkingen op het niewe Grondbeginfel van den Heer Leibnitz.
51. Laat AB {Plaat XXXIV. Fig. 2.) de bodem zijn van een Pt.
vat, gevuld met eenige Vloeiftof, welkes bovenend wijder is, daii
de bodem, gelijk GH, of nawer, gelijk EF, of even wijd, gelijk
CD. De Perfing van de Vloeiftof op den Voetfteun AB zal even-
gelijk zijn aan 't gewigt van CB, hetzij van een Rol, of driekante
Balk [Prism] van dezelfde Vloeiftof, opgemaakt uit den platten In-
houd of 't Perk [ Area ] van den Voetfteun, vermeenigvuldigd door
de bijzondere hoogte boven den Voetfteun. Indien de Vloeiftof over-
al even dik is, gelijk Water, of van een Dikte, die opwaarts een- o
pariglijk vermmdert, zal deze Stelhng (van den Heer Boy Ie de IVa-
terwegers Wonderflelling genoemd) ftand grijpen. Dit wordt be-
toogd van alle de Schrijveren over de Waterweging. , Zie Les VIL
N®. 17. bladz. 127. en volg.nbsp;^^
Laat E F (Plaat XXKiV. Fig. 3.) verbeelden een gedeelte van Fi^.j;
II. Deel.nbsp;Yynbsp;°nbsp;de ^
-ocr page 446-X. Lei. de oppervlakte van de aarde, GEFH een Kolom van den Damp-
kring, welker hoogte is GE, de geheele hoogte van de Lugt. Men
verbeelde zig, dat de dampen, die uit de aarde oprijzen, twee wol-
ken maken A en B, en zig zetten ter plaatfe, daar de Lugt van de-
zelfde foortonderfcheidende Zwaarte is, als zij zelf. Het is klaar-
blijkelijk, dat ze de Lugt zoo veel hooger zullen doen rijzen, als
haar Volumen bedraagt, en daarom de Oppervlakte, die in GH was,
zullen doen rijzen tot IK, zoodat de grond E F, die eerll: geperft
werd door een Lugt-kolom GEFH, nu geperft worde door een hoo-
ger Kolom lEFIv. Indien nu de wolken A, B door de ééne of
de andere oorzaak van plaats veranderen, zoodat ze neerwaarts ko-
men (bij voorbeeld tot C, D) zal de hoogte van de Kolom lEFK
dezelfde blijven, als te voren, en derhalve zal de grond EF geperft
worden, gelijk te voren, volgens de voorgaande Stelling.
Indien de wolken A, B dalen, en in hare daling hetzelfde Volu-
men houden, dat ze te voren hadden, zal de Oppervlakte IK de-
zelfde blijven, en derhalve zal EF geperfl worden, gelijk te voren.
Hetzij een lighaam foortonderfcheidenlijk ligter, of foortonderfchei-
denlijk zwaarder zij, dan een ligte Vloeiftof, zal het, zoolang het
in dezelve blijve, bij de Vloeiftof zoo veel gewigt voegen, als het ge-
wigt van een evengroot Volumen van die Vloeiftof. Zie Les IX.
I. bladz. 220. en volg. Hierom verlieft een lighaam al dat ge-
wigt niet, 'twelk het voegde bij 't geheele gewigt van de Vloeiftof,
wanneer het ophoudt van onderfteund te worden in die Vloeiftof,
hetwelk flrijdt met het Grondbeginfel van den Heer Leïbnit%.
Indien een wolk door eenigerlei oorzaak foortonderfcheidenlijk zwaar-
der wordt, dan dat gedeelte van de Lugt, waar in ze drijft, zal de
Overmaat van hare zwaarte boven een evengroot Volumen van Lugt
I' :
haar doen zakken, en hare beweging naar beneden verfnellen, en dan x. Les.
zal ze wel van haar gewigt verhezen door den Weerftand van deMid-
delftof totdat ze kome tot een eenparige (of gewaarwordelijk een-
parige) beweging; maar al 't gewigt, dat ze zal verhezen , zal al-
leenlijk zijn de Overmaat van hare zwaarte boven die van de Lugt:
want met het overige van haar gewigt, zal ze nog fteeds een gedeelte
uitmaken van 't gewigt van de Lugt, Les IX. N'. I. bladz. 220. en
voJg.
In de Schaal C {Plaat XXXIV. Fig. 4.) van de Balans AB
een gewigt gezet hebbende, om het lange glas met Water EDiii
te evenaren, liet ik met een paardshair het gewigt W neerzakken m
't Water, hetwelk van FG rees tot EH, en derhalve werd het Wa-
ter zooveel zwaarder , als het gewigt bedroeg van 't Volumen van
Water, evengroot als 'tlood. {Les IX. i.) Nadat ik met nog
een gewigt in C het tegenwigt van 'tgeheel opgemaakt had, Ineed ik
met een fin fchaartje het paardshair van 'tlood af; en gedurende den
geheelen tijd, dat het lood viel, zakte het Water eer, dan dat het rees,
en toen het lood op den grond was, woeg het Water over , omdat
Vtoen bijgevoegd wercf de geheele Overmaat van t gewigt v^ t
lood boven een evengroot Volumen van Water , hetwelk volgens
Proeven ontrent H van deszelfs gewigt is, Les IX. N°. i. Hadden
de Heeren Reaumur en Ramazzini de Proef dus genomen, de uit-
llag zoudezelfde geweeft zijn; maar de Heer Ramazzini (gehjk ik
geioord heb van een Heer, die 'ertegenwoordig geweeft is) bezogt
het op de volgende wijs, gelijk ik naderhand ook gedaan heb.
Ik gebruikte het zoo even gemelde Werktuig, en nadat ik het Wa-
ter mS: het lood daar in geëvenaard had, maakteik aan tend v^ den
Balk B {Plaat XXXIV. Fig. 5.) het paardshair van tlood vaft.F^. j.
'twelk ik in de vorige Proef in de hand had gehouden. Dit voegde
zwaarte bij 't gewigt, hangende aan B, en noodzaakte mij in de an-
dere Schaal een gewigt te zetten, evengelijk aan ir van het lood, om
^ ^nbsp;Yy 2nbsp;het
X. Les. het Evenwigt te herflellen. Vervolgens fiieed ik het paardshair af,
waar op de Schaal met de gewigten overwoeg, terwijl het lood bezig
was met vallen; maar het Evenwigt werd herfteld, toen het lood op
den grond kwam; zoodat het lood toen zelf maar verloren moet lieb-
ben zijne Overmaat van gewigt boven het gewigt van 't Water.
De manier, door den Heer Leibnitz voorgefteld, heb ik op de vol-
XXXIVnbsp;w^i®nbsp;Jk nam een Kurk C (Flaat XXXIV. Fig. 6.)
Fig. 6. ' wegende één Once, en iets meer dan vier maal ligter , dan een even-
groot Volumen van Water , en een Bal van Antimonie W, ontrent
vier maal foortonderfcheidenlijk zwaarder , dan Water, en van vier
Oneen gewigt. De Kurk, op't Water gelegM in 'tGlas EABD, deed
het Water rijzen van gS tot GG, en voegde een Once gewigt bij
'tgewigt van het geheele Water, Les IX. i. Den Bal van An-
timonie vervolgens aan een draad in 't Water gehangen hebbende
deed hij \ Water
rijzen van G G tot H H, en voegde dus nog een
Once bij het gewigt van 't Water , I,es IX. N°. i. De Antimonie
toen aan de Kurk gebonden hebbende (zie Figuur 7.) werden 'er
bij de Kurk gevoegd drie Vierdens van 't gewigt van die Antimonie,
die te voren door de hand waren opgehouden, en deden de Kurk zoo
diep zinken, dat ze bijna met Water bedekt waar, en deden het Water
rijzen tot ik, voegende drie Oneen bij deszelfs gewigt. Les IX. Nquot;. i.
Dit Glas met Water aan het ééne end van een Balans en aan het andere
een tegenwigt gehangen hebbende, werd het Glas met Water op het
affnijden van den draad naar boven geligt, en het Evenwigt werd
niet herfteld, voordat de Antimonie op den grond gekomen waar.
Uit het waarnemen, dat de Kurk, ontlaft zijnde van 'tgewigt van
de Antimonie, rees, en dat gedurende den val van 't lighaam het Wa-
ter zakte tot hh, blijkt het, dat deze wezenlijk dezelfde Proefis,
als de voorbaande, en niets meer beftuit. Over de ware oorzaak van
de verandering van de Barometer, namenlijk de ophooping van Lugt
door winden over de plaats, daar de Barometer rijft, en de wegwa-
jing van een gedeelte van de Lugt, daar de Kwik in de Barometer
zakt, zie Dr. Hallef s 'berigt in de Fhilojbph. Tranjad;. N°. 181.
en dat berigt hier voor bladz. 341. en volg. ingelaft.
Pt.
'I
I''
Fig. 7
In
ligt;
Toen ik de eerfle Proef nam voor het Koninklijke Genoodfchap met
een ftukje lood, aan een draad opgehangen , geheel met Water be-
dekt zijnde in de lange Buis, waar in het hing (welker lengte was
vier Voet) was het aanmerkelijk, niet alleen dat het end van de Ba-
lans (waar aan de Buis met Water, waar in het lood hing, vafl,ge-
maakt was) niet rees, toen de draad afgefneden was (om het lood
naar beneden te laten vallen) gelijk volgens het Grondbeginfel van
den Heer Leibnitz gefchied moeft zijn, maar dat hetzelfde end van
de Balans begon te zakken van den tijd af, dat het lood begon te val-
len, Om derhalve verzekerd te wezen, dat het niet was de Schuring
van het lood tegen de wana^n van de Buis in zijnen val, die dit Ver-
fchijnfel veroorzaakte, hing ik aan de Balans een lang Glas van drie
Duim Middellijns, in plaats van de Buis, en de Proef nemende, ge-
lijk te voren, flaagde ze op dezelfde wijs. Het end van de Balans,
waaraan het Glas met Water hing, floeg neer, zoohaafl de draad
was afgefneden ^ fchoon dit Glas niet half zoo lang waar, als de Buis.
Wanneer ik den draad met de hand vafl houdende het lood op en
neer trok in het Water, was 'er geen merkelijke verandering van het
Evenwigt. Ook werd het niet veranderd door het aüiiijden van den
draad van een fleenen dieplood om de kortheid van het Glas en de
kleine Overmaat van foortonderfcheidende Zwaarte in 't fteentje: want
hoe grooter het verfchil zij tuffen het lighaam, dat men in deze Proef
februikt, en't Water, en hoe grooter het lighaam zelf zij, hoe de
roef beter zal flagen.
Hier uit blijkt, dat, wanneer een lighaam, foortonderfcheidenlijk
Zwaarder, dan een Vloeiftof, door welke oorzaak het ook zou mo-
gen wezen, op eenige plaats in die Vloeiftof gehouden wordt, het
zoo veel gewigt voegt bij 't gewigt van de geheele Vloeiflof, als een
evengroot Volumen van die Vloeiftof bedraagt. Les IX. i. Wan-
neer dat lighaam door de werking van zijne Overmaat van foorton-
derfcheidende Zwaarte boven de Vloeiftof daalt met een verfnelde
Beweging, neemt ook zoo lang, als die Beweging verfneld wordt,
de Weerftand van de Vloeiftof ( welke is, gelijk het Vierkant van de
Snelheid) iets af van 't gewigt van \ ligliaam; maar zoo veel als het
X. Les. lighaam verlieft, zoo veel wint het Water (Les IX. N'. i.) boven en
behalve 'tgeen 'er aan gegeven is door zijn rijzen uit hoofde van het
ingedompelde lighaam.nbsp;®
Een lighaam derhalve, ''twelk valt in een Vloeißof, is zoo ver af
van de Vloeiftof ligter te maken, dat ze dezelve meer doet perfen op
den bodem, die dezelve onderfteunt, wanneer het bezig is met valleny
dan toen het in Ruft was in de Vloeiftof Indien het vat met Water
lang genoeg is voor het vallende lighaam, om tot een eenparige Be-
weging te komen, eer het den bodem bereike, zal de Kragt, inge-
drukt aan 't Water onder het lighaam, hetzelve den bodem evenveel
doen perfen, als of het lighaam waarlijk op den bodem waar, verlie-
zende het lighaam in dat geval al zijne Overmaat van zwaarte boven
die van 't Water, Z^j IX. i. Hier uit volgt, dat een dalende
wolk, wanneer ze tot een eenparige Beweging komt, niet alleen zoo
veel gewigt zal bijvoegen bij 't gewigt van de Lugt, als het gewigt
bedraagt van een evengroot Volumen van Lugt, maar zelf zoo veequot;!,
als haar geheel gewigt bedraagt, fchoon ze foortonderfcheidenlijk zwaar-
der zij, dan de Lugt, die 'er ontrent is.
Al de vermindering van gewigt, die men in dit geval kan toege-
ven, is deze. Indien men zig verbeeldt, dat de Lugt een gladde re-
gelmatige Oppervlakte heeft, gelijk we in 't eerft onderfteld hebben
(of indien dit niet toegeftaan wordt, kan men zig eenige ingebeelde
Cö) Dit gerdirifr heb ik ontrent het
jaar 1717 in 'digt gegeven tegen liet ge-
voelen van den fleer Leibnitz, waarin
mijn gezegde afgeleid is uit de Wetten
van de Waterweging, en daarom op een
wiskunftigeBetoging uitkomt, zoodat het
onnoodig is iets te zeggen tot antwoord
op hetgeen 'er tegen ingebragt is, of in-
gebragt mogt worden; maar M. Ge. Hen-
ricus Rajlius, in 'tjaar 1719 een antwoord
op mijn gefchrift uitgegeven hebbende,
heeft mij in een brief zoo beleefd gehan-
deld, dat ik, dewijl 'er het onderwerp nu
gelegenheid toe geeft, zijne tegenwerpin-
gen niet kan weigeren te beantwoorden.
Ik zeg dan, dat de Heer Leibnitz en
die zijn gevoelen ontrent dit ftuk aankle
ven de Uitwerking verkeerdelijk voor de
oorzaak genomen hebben; zijnde het val-
len van den regen niet de oorzaak van,
maar veroorzaakt wordende door de ver-
mindering van de zwaarte en Dikte van de
Lugt.
Om M. Raftius ftiptelijk te volgen ,
zullen we die zaken aanhalen, die.niet
regtftreeks beantwoord konnen worden
uit hetgeen ik in mijne Verhandeling ge-
zegd heb.
No. 3. zegt hij, „ Leibnitz heeft vol-
„ gens zijne groote bekwaamheid nog een
,, andere manier bedagt, om de waarheid
„ van zijne Stelling nog duidelijker voor
„ onze zinnen te brengen. Hij wilde ,
„ dat ik een Balans zou'nemen, aan wel-
.. ker éénen Arm een tamelijk lange Buis
moeft hangen, gevuld met een Vloei-
3gt;
-ocr page 451-Oppervlakte van dezelve verbeelden boven de wolken) zal, wanneer x. Lcs.
een dalende wolk in Volumen vermindert (gelijk gefchiedt, wanneer
Ze in regen verandert) de Oppervlakte van de Lugt zakken naar Even-
redigheid van die vermindering, en zal derhalve zoo veel minder we-
gen, als het gewigt bedraagt van een Hoeveelheid van Lugt, even-
groot als het Volumen, 'twelk die wolk verloren had; maar wanneer
de regendruppels na hare Verfnelling (veroorzaakt door hare Over-
maat van Zwaarte boven die van de Lugt) gekomen zijn tot een een-
parige Beweging door den Weerftand van de Lugt, herftellen ze aan
de Lugt het gewigt, dat ze verloren had. Deze eenparige Bewegkig
nu, in ontrent twee Sekunden tijds verkregen wordende, en de ver-
mindering van Zwaarte van de Lugt onmerkbaar zijnde, wanneer
men ze vergelijkt met ontrent drie Duim Kwik (want zoodanig is de
verandering van de Barometer bij ons) kan geenlins de gelegenlieid
zijn van die zoo merkelijke veranderingen in dezelve, die 'er fomtijds
voorvallen voor regen of fchoon Weer.
Voeg hier nog eens bij, dat de geheele Hoeveelheid van regen, die
'er in Engeland en Frankrijk in een jaar tijds valt, naaulijks ooit
twee Duim Kwik evenaart; en in de meefte plaatlèn tuffen de Keer-
kringen valt de regen in fommige jaargetijen in zeer groote Hoeveel-
heden, en evenwel wijft de Barometer daar weinig oi geene verande-
ring aan (9).
,5 ftof, bij voorbeeld Water, waar in een
3, hol lighaam moeft zwemmen, van een
3, zelfftandigheid foortonderfcheidenlijk
33 zwaarder3 dan Water, en wel zooda-
33 nig, dat, wanneer het Water in de
33 holligheid van 't lighaam kwam , het
3, naar den bodem van de Buis moeft zak-
3, ken. In de Schaal, die aan den ande-
3, ren Arm hing, wilde hij een net tegen-
„ wigt geplaatll hebben voor de Buis,
„ het Water en 't lighaam. Dan wilde
„ hij, dat men het Water zou doen gaan
„ in de holligheid van 't lighaam, waar in
3, tot dat oogmerk een gaatje zijn moeft,
„ zoo geftopt in het begin van de Proef,
„ dat het Water met 'er tijd den Weer-
3, ftand van het ftopfel zoa overwinnen,
33 en van langzamer hand in de holligheid
„ van 't lighaam loopen; en dat dan dit
„ zware lighaam , 'twelk te voren door
„ het Water onderfteund was, aan 'tval-
„ len gerakende, het Evenwigt verloren
,, zou worden tuften de Buis, bevattende
,, het Water met het lighaam , 'twelk in
hetzelve valt, en het tegenwigt, 'twelk
zekerlijk over zou wegen, omdat het
Water in de Buis dan iets van zijn ge-
wigt verloren zou hebben; maar die
groote man naderhand overwegende ,
dat zulk een lighaam niet zonder groote
moeite hol gemaakt kon worden , en
dat men gevaar liep van het Evenwigt
te belemmeren, indien men de manier
volgde, aan Ramazzini voorgefteld in
„ zijnen brief aan den beroemden .S^g«quot;«,
„ ftelde hij in de plaats en%.quot;
5gt;
5»
X. Les 32. Op de Proeven, die genomen zijn, om met de Barometer de
hoogte van bergen te meten, kan men veel minder itaat maken, dan
_ De Proef nu, die hij eer/I voorftelde,
Js gants met moejelijk, en kan genomen
worden op de volgende wijs en met den
volgenden uitflag.
XXYTVnbsp;^^^ C^'aaï XXXIV. Fig. 8.)
Axxi V. een glazen Buis wezen, of een lang Glas,
'S- van twee of drie Duim Middellijn, han-
gende in A aan één van de enden van een
Balans , en Iaat het met Water gevuld
worden ter hoogte van SS. Men late dan
een hol lighaam van lood ah, gelijk een
ei, met een open gaatje a in het boven
end, en een gaatje in het onderend in h ■
met fuiker toegeftopt drijven in 't Water j
welkes Oppervlakte het zal doen rijzen
tot SS. Stel dan in een Schaal aan het an-
dere end van de Balans een juift tegenwigt
tegen dit alles. Men zal zien , wanneer
de fuiker in h fmelt, dat het Water van
langzamer hand in de holligheid van dit
looden ei zal loopen, terwijl 'er de Lugt
• uitvliegt in a, totdat het vol zij; en dan
zal het zakken in de Buis , bij voorbeeld
tot cd, de Oppervlakte van 't Water ook
weer zakkende tot SS. Men zal het te
genwigt zien overwegen, en de Buis met
hetgeen 'erin is rijzen , niet omdat de
bodem CD minder geperft wordt, uit
hoofde dat het lighaam valt, eo al zijn
gewjgt verlieft, 'twelk tevoren een ge-
deelte van de geheele Vloeiftof uitmaak-
te, maar omdat het Water, in het ei loo-
pende , zakt van jx tot SS, en de Ko-
lom van Water s CDx van hare hoogte
heeft verloren, naar welke het perfte, en
gezakt zijnde tot SS , alleenlijk weegt,
als de Kolom S C D S, welke minder hoog-
te heeft, Les VII. No. 17 en 18. bladz.
127 en volg. Terwijl het ei in ab is, voegt
het bij 'tgewigr van de geheele Vloeiftof
zooveel, als of 'er een evengroot Volu-
men van Water werd bijgegoten, en dat
wel hetzij het ei foortonderfcheidenlijk
zwaarder, of foortonderfcheidenlijk ligter,
dan Water, of van dezelfde foortonder-
Icheidende zwaarte zij. Wanneer het ei
zakt, perft het op de Kolom van Water
cefd, en werkt derhalve fterker op den
bodem CD naar Evenredigheid , dat het
vertraagd wordt in zijnen val : want in-
dien de Buis lang genoeg was voor het ei,
om vertraagd te worden door den W^eer-
ftand van het Water, totdat het tot een
eenparige Beweging kwam , zou het de
Kolom van Water cefd genoeg perfen,
om 't gebrek van Water in de Ruimte
cSSj te vergoeden , en het Evenwigt
zou herfteld worden.
In No. 4. zegt Raflius „ Laten we nu
,, met weinig woorden onderzoeken
„ waarom Desaguliers en Leibnitz in die
„ ftuk niet overeen konden komen. We
,, onderftellen, dat het geheele werk hier
„ hapert, namenlijk het Grondbeginfel
„ ~en de Proef van Leibnitz zijn het on-
„ derwerp van 't gefchil. Desaguliers
„ taft met zijne tegenwerpingen het
„ Grondbeginfel, of deze Stelling , na-
,, menlijk dat Hgbamen in bare valling
„ niet wegen, niet eens aan, dat is, niet
„ regtftreeks , zoodat hij niets ontkenne
, van 'tgeen in de Betoging onderfteH
, wordt, of een Bedriegreden in dezelve
,, aantoone ; maar alleen met hetgeen
,, hij bijbrengt uit eenige Grond ftellingen
„ van de Waterweging iets tragte op te
„ maken, 'tgeen dat Grondbeginfel over
„ ftaak zou konnen werpen. Hij zegt,
„ laat AB de bodem zijn van een vat
,, enz. quot;
Dit nu zeg ik niet met uitgedrukte woor-
den , maar 'tgeen ik bewijs komt uit op
hetgeen ik nu zeg , namenlijk dat ligha-
men, m Vloeiftoffen vallende, in hunnen
val wegen, en wel met al'tgewigt, waar-
meê hunne foortonderfcheidende zwaarte
die van de Vloeiftof te boven gaat; en
men zig zou verbeelden: want fommige Filofofen waren gewoon de x Lif
Pijp te vullen, en in derzelver bakje om te keeren aan den voet van
dat de Momentkragt, die ze verliezen
door den Weerftand van de Vloeiftof,
waar in ze vallen , meegedeeld worde aan
de Vloeiftof, zoodat ze de Kolom , die
onder hen is, fterker doen wegen op den
bodem , waar op ze ftaat; en dat, wan-
neer het lighaam in zijnen val gekomen is
tot een eenparige Beweging, de bodem
evenveel geperft zal worden, als of het
lighaam, de geheele Vloeiftof doorgeval-
len zijnde, reets op den bodem gekomen,
en daar in Ruft waar.
Verder maakt Rajiiiis in N». 5. een zwa-
righeid ontrent een Kolom van een Vloei-
ftof, die ongelijkfoortig [beterogeneous] is,
als of ik niet in agt had genomen, dat dit
het geval is in den Dampkring; maar de
Betoging van de Waterwegers Wonder-
flelling houdt daar ook Proef, beftaande
den Dampkring als uit bijzondere Lagen
IStrata ] welker foortonderfcheidende
Zwaartens verminderen, naardat ze hoo-
ger leggen, uitgezonderd in fommige bui-
tengewone gelegenheden, gelijk we hierag-
terinonze \\. Verhandeling over het opklim-
men van Dampen enz. N». 7. melden zullen.
Ja , indien de Lagen t'eeniger tijd niet
geplaatft zijn volgens hare foortonderfchei-
dende Zwaarte, zullen ze wel haaft dien
ftand verkrijgen; en men kan wel voorbeel-
den bijbrengen, waarin de Perfing dezelfde
.zal blijven, fchoon de Schaal der Diktens
van den Dampkring, of de Som van alle
de Diktens niet in order zij.
Laten we eens onderftellen , dat een
Kolom van den Dampkring bepaald is ,
dat ze geene zijlingfe gemeentchap kan
hebben met eenige andere Kolommen,
ge^jk gebeuren zou, indien ABCD {Plaat
XXXIV. 9.) een toren was, die de
gemelde Kolom infloot, en tot den top
van den Dampkring reikte, en van boven
open was. Men onderftelle,'dat 'er binnen
die Kolom een andere is, gelijk GEFH,
cn dat de geheele groote Kolom in Dikte
II. Deel.
van Lugt afneemt van B C tot A D. In-
dien men nu onderftelt, dat 'er een groot
lighaam, gelijk K, in 'tmidden van de ge-
melde groote Kolom komt, en dat dat
lighaam foortonderfcheidenlijk ligter is,
dan dat gedeelte van den Dampkring,
welkes plaats het inneemt in de Ruimte
nilomk, gelijk gebeuren kan , wanneer
een ligte wolk in haar rijzen is, eer ze
gekomen zij tot hare plaats van Evenwigt,
zoo zeg ik, dat dan de bodem EF min-
der geperft zal worden , dan te voren
(fchoon de hoogte AB dezelfde blijve)
omdat 'er minder Stof is in de Kolom
GEFH , dan 'er tevoren in was ; maar
dit gefchiedt alleenlijk, indien de wolk de
wijdte van den toren vult, reikende van
.n tot 0; want indien de wolk de zijden van
den toren niet raakt, en een doortogt
overlaat, gelijk ik of lm, fchoon de wolk
breeder zij, dan de Kolom GEFH, wel-
ker bovenfte gedeelte zij van het onderfte
fcheidt, zal de Perfing voortgezet wor-
den van GH tot EF door ik en Im^
fchoon de Schaal van Dikte \^DenJitj'\ in
GEFH veranderd zij, en EF zal even
eens geperft worden, als eer K in 't mid-
den van de Kolom gekomen waar, en wel
zoolang, als het lighaam K blijft op de
plaats, daar het is, hetzij het foortonder-
fcheidenlijk zwaarder, of foortonderfchei-
denlijk hgter zij , dan de Lugt, welker
plaats het beftaat.
Raftius zegt in No. 6., dat ik, fpreken-
de van het zakken van de wolken AenB
(Plaat XXXIV. Fig. 3.) tot C en D, Pt.
onderftellen moet, dat 'er niewe Stof bij xxxiv.
dezelven gevoegd wordt, om hare zak- Fig. j.
king te veroorzaken, en hij trekt,Gevol-
gen tepn mij uit di^e Onderftelling. Toen Fi^. 9.
ik fprak van die wolken , als eerft m A en
B, vervolgensin Cen D, maakte ik maar
een onderftelling , en daarom fprak ik
met van de oorzaken , die haar konden
doen ri^en en zakken , maar befchoude
Z znbsp;haar
haar alleenlijk, als Volumens van zulk een
grootte, die, hetzij ze in het ééne of in
quot;het andere gedeelte van den Dampkring
waren , door hare verplaatfmg de hoogte
van den Dampkring niet veranderden, en
derhalve deszelfs Perfing ook niet veran-
derden. Het is een verkeerd begrip zig
te verbeelden , dat de Dampkring, de-
zelfde hoogte behoudende , in Perfing
moet veranderen, zoo dikwijls zijne Schaal
van Dikte \_Denfity'\ van Lugt verandert.
De misleiding ontftaat uit gebrek van de
Waterwegers Wonderftelling te verftaan,
of regt toe te paften. De Perfing op den
bodem van eenig vat, bij voorbeeld A B
QPlaat XXXIV. Fig. 2.) is altijd de-
zelfde , wanneer de hoogte dezelfde is,
fchoon de Hoeveelheid van Stof nog zoo
verfchillende zij, zoodat de Kolom C A B D
verminderd of vermeerderd kan worden
in eenigerlei gedeelte , uitgezonderd ha-
ren Voetfteun en hoogte, en de Perfing
op den Voetfteun dezelfde blijven. Hare
Hoeveelheid van Stof kan 1000 maal groo-
ter, of 1000 maal kleiner zijn , Les VII.
No. 17 en 18. bladz. 127 en volg. Ik weet
wel, dat men hier op zal antwoorden, dat
dit alleen plaats heeft in gelijkfoortige [bo-
mogeneousj Vloeiftoffen, maar dat het ge-
val hetzelfde niet is in ongelijkfoortige
Ibeterogeneous] Vloeiftoffen , gelijk de
Lugt. Maar vsranneer een Vloeiftof traps-
gewijs vermindert in Dikte [Denfity] ge-
lijk gefchiedt in zuivere beftendigc Lugt,
is het geval hetzelfde: want tenzij de wol-
ken, dampen en uitwafemingen ingelijfd
zijn met den Dampkring, moeten ze niet
op de Schaal van Dikte [Denfity] gefteld
worden. Terwijl de Lugt naar beneden
kan perfen tuften de wolken , kan men al-
lerlei gedeelte van de aarde aanmerken,
als geperft door een Kolom van Lugt , in
Dikte [Denfity] eenpariglijk afnemende
van den grond af tot den top van den
Dampkring, welke (fchoon hi] onbepaald
zij om de ongevoeliglijk afnemende Dik-
te van de Lugt) wel aangemerkt magwor-
den, als 60 [^Engelfe] Mijlen hoog, even-
veel wegende, als een Kolom van Lugt,
van dezelfde Dikte, als die we gemeene-
lijk inademen , en tuften de vijf en zes
Mijlen hoog. Indien 'er een doorgaande
kap van wolken was , die een grooten
ftreek gronds bedekte, gelijk we de wolk
K {Plaat XXXIV. Fig. 9.) onderfteld
hebben, zou 'er eenige kleine verande-
ring in de Schaal van Dikte van de Lugt
zijn konnen. De tegenwoordigheid of
afwezigheid van de wolken maakt geene
verandering in de Waterwegers Wonder-
ftelling met betrekking tot den Damp-
kring, terwijl ze op dezelfde plaats zijn,
en mdien 't haar mogelijk was op hare
plaatfen te blijven, en van verfchillende
foortonderfcheidende Zwaartens te zijn ,
zouden ze alleenlijk zooveel Lugt uitflui-
ten , als evengelijk was aan haar Volumen:
want allerlei Hoeveelheid van Lugt, op
wat wijs ook hellende, indien ze hoog ge-
noeg is, en vrijelijk tot den Voetfteun
komt , welkes Perfing we befchouwen,
zal dezelfde Perfing geven. Dus is het
mis, dat men in wolkig Weer zegt, dat
de Lugt beladen is met dampen: want de
dampen, of wolken, die 'er van gemaakt
worden, ftuiten maar zooveel Lugt uit ,
als de plaats beflaan zou , die zij inheb-
ben: want indien ze met de Lugt inge-
lijfd , en de waterige deeltjes tuften der-
zelver tuften wijd tens ingemengd waren ,
zou de geheele Lugt meer perfen , en de
Kwik zou het door haar rijzen in de Ba-
rometer aantoonen, hetwelk ftrijdig is
met de Waarneming, rijzende de Kwik
allermeeft, wanneer de Lugt helderft is.
Laat CD {Plaat XXXIV. Fig. 10.)
een gedeelte zijn van de Oppervlakte van
de aarde, en ACDB een Kolom van den
Dampkring, zijnde van onderen dikft van
Stof, en trapsgewijs ijler wordende van C D
Pt.
XXXIV.
tig. 1.
Pl.
XXXIV.
ïig. 10.
X. Les. den berg, om te zien, hoe hoog de Kwik daar ftond. Dan gotêii
ze de Pijp leeg, om het Inftrument te dragen tot de hoogte, alwaar
tot AB. Het is niet noodzakelijk, dat
'er een zekere Hoeveelheid perft op CD,
om altijd een zekere graad van Perfing te
geven, indien de hoogte dezelfde tilijft,
efl de Voetfteun vrij is : want de bogtige
Kolom CNMIKLOD, veel minder
Stof bevattende , maar dezelfde hoogte
en dezelfde vermindering van Dikte heb-
bende , als ACDB, zal evenveel per-
fen op CD, fchoon in een fcheuinen
Streek perfende uit hoofde van den tuf-
fenftand van de lighamen N,M, P, L,
Q , O , die we wel mogen aanmerken,
als geen deel in die Perfing hebbende.
Ten gevalle nu van degenen , die zoo
veel ophebben met het in agt nemen van
de Schaal van Dikte \_Denfity~\ of al de
Stof in een Kolom van den Dampkring,
aangemerkt als perfende op eenigen Voet-
fteun , zeg ik, dat, wanneer de wolken
eens in ruft zijn, deze laatfte aanmerking
dezelfde Perfing zal geven, als de Wa-
terwegers Wonderftelling. Laat dan CD
een gedeelte zijn van de Oppervlakte van
de aarde , geperft wordende door den
Dampkring, we merken de Perfing aan,
als evenredig met een Kolom van den
Dampkring, bij voorbeeld ACDB zon-
der wolken. Indien men dan een even-
groot gedeelte neemt van de Oppervlakte
van de aarde, gelijk EF, en het aanmerkt,
als geperft door de Kolom GEFH, be-
ftaande uit Lugt en wolken, zal het blij-
ken, dat die Kolom niet meer, of min-
der, zal wegen , dan ACDB, omdat,
dewijl de wolken niet zullen ruften, maar
rijzen, of zakken, totdat ze tot de plaats
of Laag komen, alwaar de Li^t van de-
zelfde foortonderfcheidende Zwaarte is,
als zij zelf, het ten aanzien van de Perfmg
hetzelfde zijn zal, of de Kolom GEFH
geheel van zuivere Lugt zij, of wolken in
zig bevatte, die evenveel wegen, als die
Lugt, welker plaats zij inhebben, altijd
onderftellende, dat de Kolom van dezelf-
de hoogte is.
Dewijl ik nu getoond heb, dat ik, ge-
wag makende van het zakken van wolken
niet meen, dat ze zwaarder worden door
een bijvoeging van niewe Stof, kan men
verwagten, dat ik de reden gaf van het
zakken van een wolk. Ik meen , dat zc
deze is. Wanneer een gedeelte van de
bovenfte Lugt weggevoerd is door win-
den, die niet gefteuit worden , moet de
Lugt op dezelfde hoogte, als de wolk is,
ontlaft wordende van een gedeelte van 't
gewigt , dat haar perfte , zig uitzetten,
en foortonderfcheidenlijk ligter worden,
dan ze te voren was, waar door de wolk,
die zig niet uitzet, maar hetzelfde Volu-
men en dezelfde foortonderfcheidende
Zwaarte behoudt, niet langer onderfteund
wordt , maar valt met een Kragc , dié
evenredig is aan de Hoeveelheid van Stof,
waar mee ze de omringende uitgezette
Lugt in Dikte overtreft, totdat ze plaats
grijpe in een Lugt van dezelfde foorton-
dericheidende Zwaarte , als zij zelf, al-
waar ze hare plaats van Evenwigt vindt.
Het is derhalve het ligter worden van de
Lugt, dat de wolk doet vallen, en niet het
vallen van de wolk, die deLugt ligter maakt,
gelijk de Heer LeibnHz van gedagten is.
Hier zegt Raflius in No. 7. dat hij al-
les , wat hij tot dus ver van mij aange-
haald had, wel had konnen voorbijgaan,
als niet veel gemeenfchap hebbende met
hetgeen 'er volgt, maar dat hij van deze
tegenwerpingen heeft gefproken , omdat
hij mij ftiptelijk wilde volgen. Ik ben tot
hier toe ook ten zijnen gevalle zoo om-
ftandig geweeft.
Maar in No. 8. befchuldigt Raflius mij,
dat ik aan Leibnitz een gevoelen heb toe-
gefchreven, hetwelk nog hij , nog zijne
aanhangers hebben , namenlijk dat ik
„ zeg, dat hij ftelt , dat een lighaam,
„ hetwelk, in een Vloeiftof bevat zijnde
„ een gedeelte van haar gewigt uitmaakt,
tz de niewe Proef namen. Daar vulden ze de Pijp op niew, en ga- x. Lcs.
ven agt op de hoogte van de Kwik in de Pijp. Maar ze mogen zoo
„ al da tgewigt verlieft, wanneer het valt;
„ maar dat Leihnitz, wanneer hij fpreelct
,, van het niet wegen van 't lighaam, ter-
„ wijl het valt, daar niet door verftaat
,, dat gedeelte van deszelfs Zwaarte,
,., waardoor het in Evenwigt is met de
,, Vloeiftof; dat ik dus aan zoo grooten
,, man een mifllag toefchrijf, die de eer-
„ fte leerlingen in de Waterweging niet
„ begaan konnen enz.,,
Maar indien dit de meening van Leib-
nitz niet was, hoe is zijn gevoelen dan
een niew Grondbeginièl ? Hoe is de Lugt
door het vallen van regen ligter gewor-
den, indien ze het gewigt niet heeft ver-
loren , 'twelk ze had, toen ze den re-
gen, of de wolk, onderfteunde? Tot be-
wijs , dat de Heer Fontenelle, van wien
ik het gevoelen van den Heer Leihnitz
heb overgenomen, de zaak ook zoo be-
grepen heeft, als ik, verzoek ik verlof,
om zijne eigen woorden bij te brengen.
—— Mais M. Leibnitz dans une Lettre
qu'il a écrit a M. l'Abbé Bignon , en donne
une Raifon plus ingenieufe amp; plus neuve.
Il pretend qu'un Corps étranger qui ejt dans
un Liquide, pêfe avec ce Liquide amp; fait
partie de f m Poids^ total, tant qu'il eji fou-
tenu , ?nais que s'il ceffe de l'être, êf to?nhe
par confequent, fon poids ne fait plus par-
tie du Poids du Liquide, qui par la vient a
pefer moins. Dat is - „ Maar de Heer
„ Leibnitz geeft in een brief, aan den
,, Abt Bignon gefchreven, daar een reden
,, van, die verftandiger en niewer is. Hif
,, houdt ftaande, dat een vreemd lighaam ,
„ 'twelk in een Vloeiftof is, met die
,, Vloeiftof weegt, en een gedeelte van
,, derzelver geheel gewigt uitmaalct, zoo-
,, lang het onderfteund wordt, maar dat,
,, wanneer het ophoudt van onderfteund
„ te worden , en gevolgelijk valt, des-
», zelfs gewigt niet langer een gedeelte
„ van'tgewigt van de Vloeiftof uitmaakt,
„ die daai- door minder komt te vytegen. quot;
pi.
XXXIV.
Fig. j.
X. Les. zorgvuldig geweeft zijn, als mogelijk was, ze konden egter de Pijp
en Kwik zoo niet van Lugt zuiveren, als behoorde, hetwelk de Kwik
lager deed ftaan, dan ze doen moet. Derhalve moeten de gevolgen,
uit zulke Proeven getrokken , verkeerd zijn, inzonderheid wanneer
men bedenkt, hoe moejelijk het zij een Barometer wel te vullen, ge-
lijk we getoond hebben. Het is alleenlijk federt het uitvinden van de
draagbare Barometer, dat men op de Proeven om hoogtens te meten
ftaat kan maken. Dewijl die Proeven met zulk een Barometer geno'-
men moeten worden, zal het hier niet kwalijk te pas komen een be-
fchrijving van dezelve te geven, en aan te wijzen, hoe ze gemaakt
moet worden, om in hare fcjort vohnaakt te zijn.
Het is niet genoeg van de Lugt af te ne-
men dat gedeelte van Zwaarte,. waar meê
het lighaam een evengroot Volumen van
Lugt overweegt, indien ze nog dat ge-
deelte behoudt, waarmeê het lighaam met
haar woeg: want dan zou ze niet minder
wegen ,dan eer het lighaam begon te vallen.
Het legt dan voor mijne rekening te
bewijzen , of 'er eenige Bedriegreden zij
in 't Gevolg, 'twelk de Heer Leibnitz
trekt uit de Proef, die de Heer Ramazzini
op zijne onderregting heeft genomen.
Laten we ze nog eens onderzoeken, en
we zullen zien , dat ze niets dergelijks
bewijft, als ze moeft bewijzen.
Men onderftelle , dat het gewigt W
(Plaat XXXIV. Fig. 5.) van lood is,
wegende 11 Oneen en met een draad ge-
bonden aan B, het end van den Arm var»
een Balans, maar onder Water hangen-
de. Wanneer nu de draad wordt afgc-
fne-
-ocr page 457-fneden even onder B, zal hef tegenwigt in
de andere Schaal neerflaan, en'het end 13
met de Buis, het Water en 't vallende ge-
wigt W rijzen zoo lang, als het gewigtW
va t. Hier uit befluit de Heer Lefim'ïz, dat
de Buis met Water minder weegt, terwijl
het lood daar in valt, dan toen het 'er
in ophing. Maar ik zeg , dat zulks niet
gefchiedt , gelijk blijken zal , wanneer
men onderzoekt, wat 'er gefchiede. De-
wijl lood II maal zwaarder is, dan Wa-
ter , brengt men met het in Water te
hangen maar één Once van deszelfs ge-
heel gewigt in 't Water (net even eens,
als of men een Duim Water in de Buis
had gegoten, 'twelk het Water zou heb-
ben doen rijzen van FG tot EH) waar
op men in de andere Schaal één Once
moet bijvoegen bij het tegenwigt van de
Buis en 't Water. Dan trekken de lo
Oneen, die 'er in het ingedompelde lood
overbleven , den draad neer. Wanneer
de draad gebonden wordt aan den Arm
B, krijgt die Arm een gewigt van lo On-
een , hetwelk geëvenaard moet worden
door nog lo Oneen in de andere Schaal.
Wanneer men dan den draad affnijdt,
neemt men lo Oneen af van den Arm
B, die dan oprijft door de Kragt van lo
Oneen in de andere Schaal, zoodat B
ligter gemaakt worde, en met zig opbren-
ge de Buis en 't lood en 't Water , het-
welk waarhjk zwaarder is: want de lo On-
een , afgenomen van B, worden gegeven
aan W, hetwelk daar door valt; maar de-
wijl het Water wijkt voor het vallende
lood , geeft het aan 't Water maar een
gedeelte van dat gewigt voor een tijd ;
maar indien de Buis lang genoeg was, om
tot een eenparige Beweging te komen, zou
de Perfing van het Water op den bodem
ID evengroot zijn, eer het lood op den
bodem kwam , als wanneer het 'er op
neergekomen is. Ja, zoo haaft het lood
begint te vallen, wordt het Water zwaar-
der, mits dat voor het aflhijden van den
draad het lood, dat in het Water hangt,
aan geen gedeelte van den Arm van de
Balans B vaft zij. De Proef moet dan
genomen worden, gelijk in Plaat XXXIV.
Fig, 4. afgebeeld is, welke ik niet behoef
te herhalen, dewij^l ik ze reets befchreven
heb, en dan zal de Buis zakken op het zelfde
oogenblik, dat de draad wordt afgefneden.
Raftius verheugt zig in No. 13. over
deze manier van de Proef te nemen ,, Zon-
„ der twijfel, zegt bij, is Defaguliers ver
„ af van het gevoelen, dat de dampen,
„ die ftof tot regen verfchaffen, aange-
„ voerd worden door zekere Genii of Gee-
„ ften (gelijk het zware lighaam, dat met de
„ hand in 't Water vaft wordt gehouden) en
„ niet om hoog gehouden worden door hec
„ Evenwigt van deomvloeijende Lugt. „
De boerterij is zoo raar, dat ik 'er Raftius
'zigzelven meê Iaat vermaken.
Zz 3
X. Lcs.
Befchriping van een draagbare Barometer.
oLKp {Flaat TXXW. Fig. ii.) is een houten doos, van ondc-Tt.
ren open in op, om, wanneer ze omgekeerd wordt, te konnen fchui-
yen, en vaft gemaakt te worden aan het onderite gedeelte van \ ge-
ftel van 't geheele Werktuig, welkes onderfte gedeelte ö/)H maar af-
gebeeld wordt in deze Figuur, waarin we deletteren, om verwarring
voor te komen, buiten de Teekening gefteld hebben met geftipte Lijn-
tjes van de Letteren af tot die gedeeltens, waar op ze wijzen. A en
B wijzen op de holligheid van de doos, die van boven kegelgewijs is,
maar
maar rolrond in het midden. Beneden de rolronde holligheid is 'er
een andere rolronde holligiieid, zoo veel wijder, dan de eerfte, dat
de ring N (welkes binnenfte holligheid net evengelijk is aan de Rol
■ B) daar zoo net in palfe, dat hij tegen deszelfs wanden perlè een
ftuk zagt fchapen-leer, hetwelk een Middelrif maakt in C, alwaar
het kan rijzen en zakken, verheven - rond, of hol-rond, terwijl des-
Zelfs buitenfte gedeelte aan den rand van den gemelden ring gelijmd ,
en daar door aan de doos vaft gemaakt is. Eer nu dit Middelrif in de
doos vaft gemaakt worde, moet men de doos omkeeren, en de Pijp KI?
glasdigt gezegeld m I, door het gat K fteken, totdat haar open end
ontrent midden in de doos zij, en dan moet men ze digt met Cement
vaft zetten van het kegelfe gedeelte af tot K toe. Wanneer het Ce-
ment droog, en de houten pen L, die van buiten tot binnen in de
doos doorgaat, wel vaft toegedraaid is, moet de Pijp wel fchoon ge-
maakt, en de Kwik daar in gegoten worden volgens de manier van
den Profeffor Mufjchenhroek, totdat ze geheel vol zij. Dan moet de ge-
heele doos en Rol met Kwik gevuld worden tot aan de plaats, daar
de rolronde holte wijder is, maar niet hooger. Dan brengt men 'er
liet leere Middelrif aan, hetwelk ontrent een halven Duim breed rond-
om zijnen rand met ftijflèl, lijm, of gom befmeerd moet worden, om
zoo wel aan de doos, als aan den gemelden ring N te kleven. Steek
Ipt dan in E. Dit gedaan zijnde, moet men het onderend van 't ge-
itel van 't Werktuig aan de doos voegen met het opzij te drajen, en
in den mond van de doos te fchuiven, nadat het op de volgende wijs
vooraf bereid is. Aan een geelkoperen Knop H is vaft gemaakt een
dik ftuk Koperdraad, waar aan naar het end een Vaarfchroef is met
drie Slagen, met een plaatje van ontrent een Duim Middellijns en Vw
van een Duim dik, aan deszelfs end geklonken, om, wanneer het te
pas komt, te perlèn tegen het leren Middelrif, en het van zijne Hol-
rondheid met al de Kwik, die 'er opftaat, op te ligten, om het ver-
heven-rond te maken. In een koperen plaat G, vaft gemaakt aan
't hout, is een Moerfchroef, om het Koperdraad te leiden in zijn rij-
zen , om zijn plaatje op te ftooten, Het geheele Werktuig moet dan
aan elkander, en aan het overige van 't geitel vaft gemaakt, en over-
end gezet worden. Dan zal de Kwik zakken tot M, de ware hoogte
van de Kwik in de Barometer, onderftellende, dat de Plaat M zoo
gehegt is aan het Werktuig, dat derzelver onderend van de Opper-
vlakte
X. Lcs.
. J; if,;
■. - .....
' I
lt;! i
' ■ .1
- ■
»
rr -
a i
'/r n
• -
r-
y
J
, 11
1-,
tquot;
• ■ r-^
; f
• i-
a-
4
■v ' H
•1 .
•
- 'r
lt;y
7
î ■
mMmn^i
^ - -.....
- i r
'3
. • -. . ~ i M
' «
i
ir^M
Px, .XXXV.
-ocr page 461-vlakte van de Kwik in de doos 28 Duim af is, _ en de Middellijn van x. Les.
de doos 2,00 veel grooter is, dan die van de Pijpquot;, dat een zakking van
3 Duim van de Kwik in de Pijp de Kwik in de doos niet merkelijk
doe rijzen. De wijdte van de Pijp moet ook zoo groot zijn, dat de
Aantrekking van Samenhang de vrije Beweging van de Kwik niet kan
belermneren. De Lugt, in dit geval opwaarts perlènde, ftoot tegen
het Leer en de Kwik in de doos, terwijl de korte Lugt-kolommen,
perfende door hare Veerkragt op de Oppervlakte van de ftilftaande
Kwik, en de Kolom van Kwik in de Buis, een Tegenperftng tegen
die Perfmg maken, en met dezelve veranderen. Wanneer men deze
Barometer van de éène plaats naar de andere wil dragen, om Proeven
te nemen op verfchillende hoogtens en afltanden, moet men den Knop
H omdrajen, om 'er de plaat F meê op te fchroeven, die de Kwik
zoo op zal voeren, dat ze niet alleen de Pijp geheel tot boven toe
zal vullen, maar ook de holligheid A en de geheele doos, daar te vo-
ren een leige Ruimte was. Dewijl de Kwik dan als één maffief lig-
haam is, dat niet op kan danfèn tegen den top van de Pijp, kan de
Barometer zeer veilig gedragen worden. Wanneer men de Schroef
dan weêr te rug draait, zakt het lere Middelrif en de Kwik met het-
zelve , zoodat ze zakke tot hare regte hoogte in de Pijp, omdat de
Lugt vrijelijk door het hout van de amp;)0s heen gaat, latende het meefte
hout Lugt door; maar wanneer het hout vermft is, fteiiit het de Lugt
wat in haren doorgang, en ik heb wel gezien, dat de Kwik daar
door tV of Tï van een Duim te laag ftond. Om derhalve zulk een
toeval voor te komen, is het gerijfelijk, dat 'er een houten pen door
de doos fteekt in L, waar meê men een open weg maakt in de doos,
wanneer men de Barometer opzet, om Proeven te nemen, daar men
ze gemakkelijk regtftandig kan zetten , omdat de Kwik dan laagft
zal ftaan. Flaat XXXIV. Fig. 12. vertoont de draagbare Barometer i'i.
met een bijgevoegde Thermometer.
De Thermometer is een Inftrument om de Graden van hette in lig-
hamen te meten, mzonderheid de hette of koude van 't Weer, waar-
om ze het Weerglas genoemd werd, eer de Barometer uitgevonden,
en 't gewigt van de Lugt bekend waar. De uitvinding wordt aan
verfcheiden perfonen door verfcheiden Schrijveren toegefchreven, na-
menlijk Sanüorio, Galileo, Vader Faul qü Drebbel i maar in't eerft
X. Les. was ze S:ecr onvolmaakt, dewijl ze uit Lugt beftond, welker eigen-'
fchap van zig door hette uit te zetten, en door koude te verdikken be-
kend was, fchoon men van derzelver gewigt en Perfing onkundig
waar, hetwelk de Waarnemingen vals maakte.
Fis- »
fiü- I.
Pt.
XXXV TTnbsp;^'^P ^^ XXXV. Fig. I. ontrent twee
Fig. I. ■ voet lang, open aan het ééne end d, en hebbende aan het andere
end een Bol B, en den Bol B wat warmer gemaakt hebbende , dan
de hette, die een zomerfe zonnefchijn geeft, fteekt men het open
end d van de Pijp in een geverfde vogt (Brandewijn, met Konceniel-
je geverfd, is goed , omdat ze niet ligt bevrieft) in een bakje Cc.
Dan zal de vogt in de Pijp oprijzen tot zekere hoogte, by voorbeeld
tot SS. Dit 's het oude Weerglas, of de Lugt-thermometer. De-
wijl de Lugt in den Bol zal verdikken, en minder plaats bellaan, wan-
neer het Weer kouder wordt, zal de vogt in de Pijp hooger rijzen,
bij voorbeeld tot WW, naar Evenredigheid van de verkleinde Rum'
te van Lugt. Indien het Weer heeter wordt, zal de Lugt zig uitzet-
ten, en de vogt neerftooten naar d. Deze rijzing en zakking van
de vogt was het middel, waar door men oordeelde van de veranderingen
van 't Weer, onderftellende, dat het kouder was naar Evenrediglieid
van het rijzen van de vogt m de Pijp, en hecter naar Evenredigheid van
derzelver zakking. Somtijds was de Pijp omgebogen, gelijk ACB Plaat
XXXy. Fig 2. en zonder een bakje met vogt\ die bevat was m het
onderfte gedeelte van den Bol en een gedeelte van de Pijp In dit
pva moet de rijzmg van de vogt heet Weer, en derzdver zak-
kmg koud Weer aanwijzen. Maar toen de Perfing van den Damp-
kring en de verandermg van die Perfing bekend werden, bleek het,
dat deze Thermometer, door deze veranderlijke Perfing aangedaan
wordende , de Graden van hette en koude niet regt kon aanwijzen.
In den winter bij voorbeeld zou de vogt te veel rijzen en zakken eii
m den zomer te weinig, gelijk we hier bewijzen zullen. Onderftel,
dat de vogt ftaat op WW {Plaat XXXV. Fig. i. en dat 'e?
Aw^^quot; ^^^ ^^^ ^^ verdikt worden, zoodat ze zal wijken
van W W tot ww. Dewijl de Lugt zwaarder is in vriezend Weer,
zal hare Perling op de vogt in 't bakje Qc vergroot worden, en dus
de vogt in de Pijp wat hooger doen kUmmen , en daar door de Lugt x. Les.
doen wegkruipen tot A, waar toe de vogt zal rijzen, en dus een groo-
ter Graad van koude aanwijzen , dan 'er waarlijk is. Aan den an-
deren kant, mdien het Weer v/arm wordt, gelijkMiet doet in regen-
agtig Weer in den winter (onderftellende, dat de vogt ftaat 'm.ww)
zal de Lugt van den Bol door hare Uitzetting de vogt neerftooten
tot WW; maar dewyl het gewigt van den Dampkring m liegt Weer
minder is, zal de vogt in het bakje Ct' minder geperft worden , en
de vogt in de Pijp zoo fterk niet opperfen, welke vogt , uit dien
hooftie zakkend^, neer zal komen tot a (toegeftaan zijnde, dat de
Lugt zig zoo ver uitzet) en een grooter Graad van warmte aanwij-
zen , dan die van de omringende Lugt is. Het tegengeftelde hier van
zal gefchieden in den zomer. Onderftel, dat de vogt ftaat op SS.
Wanneer het Weer dan warm wordt, zal de Lugt zig uitzetten, bij
voorbeeld tot ^ j , tot welke plaats zij de vogt in dc Pijp zal neerftoo-
ten ; maar dewijl warm Weer in den zomer mooi Weer is, is dc
Dampkring zwaarder, dan naar gewoonte, en zal door zijne grooter
Perling op de ftilftaande vogt de vogt in de Pijp doen rijzen tot E,
door .deze toevallige Perfing de Uitzetting van de Lugt veranderende,
en de toeneming van hette kleiner vertoonende, dan ze waarlijk is.
Dewijl in den zomer het Weer kouder wordt in regenagtig Weer,
zoo laat ons eens onderftellen, dat op dien tijd de Lugt verdikt wordt
door koude, en terug wijkt, om de vogt te laten rijzen van ^ s tot
SS. Dan zal het gewigt van den Dampkring, nu het regenagtig (of
flegt Weer) is, verminderen, en gevolgelijk de vogt in de P?jp zoo
hoog niet opftooten, als te voren, zoodat ze maar zal rijzen tot D,
tot welke plaats de Lugt, minder famengeperft zijnde, zig uit zal zet-
ten , en de koude minder vertoonen, dan ze waarlijk is. Om deze
reden zijn de Thermometers van Figuur i. en 2, buiten 'gebruik ge-
raakt.
De Filofofen vande Academia del Cimento, zijn op de aanmoedi-
ging en onder de befcherming van Ferdinandus 11. * , Groothertog
van Toskanen de eerften geweeft, die de Thermometer verbeterd heb-
ben. Ze bedienden zig niet langer van Lugt, maar maakten hunne
Ther-
* \Tgt;e%e Akademie is gefligt door den Groothertog Leopoldus, Broeder van Ferdi-
nandus 11. J
X, Les. Thermometers met Brandewijn, in glazen Pijpen ingefloten, en dez©
glasdigt gezegeld; zoodat ze niets konden lijden door de uitwalèming
van de vogt, of de veranderlijke zwaarte van den opftaanden Damp-
kring. De Thermometers, op deze wijs gemaakt, zijn eerft in En-
geland ingevoerd door den Heer Boy Ie, en werden aanftonds van een
algemeen gebruik onder de Liefhebberen in alle landen, alwaar be-
pt. fchaafde Wetenfchap en Natuurkunde geoefend werd, zie Plaat XXXV.
XXXV. pig^ Evenwel werd 'er zoo veel gebruik van deze Inftrumenten
niet gemaakt, als waar toe ze in ftaat waren. We hebben een mee-
nigte van Waarnemingen met bijzondere Thermometers, op verfchei-
den tijden en plaatfen genomen; maar ze waren niet gemaakt naar
een vaftgeftelde ScJiaal. De Florentijnfe Weerglazen zelf, welker
hoogfte Verdeeling gefchikt was naar de grootfte Zonne-hette van
dat land, waren te onzeker en onbepaald. Op andere plaatfen maakte
elke Kimftenaar dezelven naar zijne eigen manier en goedvinding ,
zonder zijne getalen te fchikken naar eenige bekende of bepaalde Gra-
den van hette. Dus konden ze niet tegen elkander vergeleken wor-
den. Ook kan men de Waarnemingen door bijzondere perfonen in
bijzondere geweften van de weereld gedaan, met geene zekerheid of
juiftheid tegen elkander vergelijken, waarom men, niettegenftaande
alle de zeer talrijke Regifters van het Weer, die door verfcheiden
Schrijveren zijn gehouden, en in 't ligt gegeven, nog verlegen is, om
de vergelijkende Verfchillen van hette en koude in verfchillende landen
en Lugtftreken, en 't gevolg van vele andere Waarnemingen te be-
palen.
Indien alle de Weerglazen van de weereld naar ééne bepaalde
Schaal gemaakt waren, zou men deze ongemakken en onzekerheden
voorgekomen hebben, die nu onvermijdelijk zijn, en zoodanig moe-
ten blijven, tenzij alle Liefhebbers overeenkwamen, om hunne Ther-
mometers op dezelfde wijs te verdeelen, of ten minften eenige vafte
en onveranderlijke Punten van hette te bepalen, waar toe alle ver-
fchillende Schalen van deze Inftrumenten gebragt konnen worden.
De manier van de Brandewijn - thermometer te maken is de vol-
rig. j. gende. Men neemt een nawe Pijp AB {Plaat XXXV. Fig. 3.) zoo
net rolrond, als men ze krijgen kan. Dit kan men dus beproe-
ven. In -het ééne end van de Pijp doet men zoo veel Kwik, als net
de lengte van éénen Duim beftaat. Deze HoevëelJieid van Kwik laat
men loopen van het ééne gedeelte van de Pijp tot een ander, totdat x. l«.
Jiet de geheele lengte doorgeloopen zij. Men meet met een PafTer,
of' ze hare lengte van een Duim overal behoude. Daar de Pijp nawer
is, zal ze langer zijn, en daai- de Pijp wijder is, korter zijn, dan een
Duim. Indien de lengte overal dezelfde is, kan men geruft zijn, dat
de Pijp rolrond is, en dan zal 'er een Schaal met evengroote Verdee-
lingen op paffen. Anderfins moeten de Verdeelingen gefchikt zijn
naar de Inhouden van de wijdte. Dan voegt men een glazen Bol aan
de Pijp, en men maakt een kleine holligiieid in A aan het andere end.
Men vult de Thermometer met Brandewijn tot de regte hoogte, het-
welk men doen kan met de Pijp het onderfte boven te zetten in een
glaasje met ftilftaande geverfde Brandewijn onder het Ontvang-glas
van de Lugtpomp. Men kan het ook op vele andere wijzen doen.
Onderftel, dat de Brandewijn ftaat op MM. Maak het kleine Bol-
letje A aan de lamp gloejend, en zegel het glasdigt toe. Dan zal 'er
in de Thermometer maar het derde gedeelte van de Lugt overblijven,
die 'er eerft in was, hetwelk genoegzaam zijn zal, om plaats te ge-
ven aan de Uitzetting van den Brandewijn, en zoo veel Lugt is een
bekwame Hoeveelheid, om 'er in te laten, gelijk ik door de volgende
Proef heb gevonden. Van den top van een Ontvang-glas van de
Lugtpomp bragt ik naar beneden een gebogen koperen Pijp, waar
aan ik met Cement vaft maakte de Pijp van een Thermometer, met
Brandewijn gevuld tot hare regte hoogte, en de Lugt uit de Thermo-
meter en het Ontvang-glas gepompt hebbende , maakte ik aan de
lamp de Pijp van de Thermometer glasdigt toe, ontrent 3 Duim van
de plaats, alwaar ze aan de koperen Pijp gevoegd was. Ik nam ook
^en andere Thermometer, met Brandewijn gevuid tot hare regte hoog-
te,' en trok aan de lamp het end van de Pijp tot een Hair-pijpje on-
trent een Duim lang. Den Bol van de Thermometer in warm Water
ftekende , deed ik den Brandewijn rijzen tot in het Hair - pijpje, op
een haken Duim na tot aan het end, en zegelde het Hair-pijpje glas-
digt toe aan de lamp. De vogt uit het Hair-pijpje tot haren regten
afftand hebbende laten zakken, verbeterde ik de Zegeling van de Pijp
met het Hair-pijpje weg te fmelten. Toen dagt ik, dat ik twee
Thermometers had, die beter waren , dan de gewone , omdat 'er
geene Lugt in was, die tegen den Brandewijn kon werken; maar de
vogt fcheide op twee of drie plaatfen, en was niet bij elkander te
X. los. houden: want de Lugt, die in den Brandewijn was overgebleveri
zelf nadat 'er de Lugtpomp aan gewerkt had, fcheide door hare Uit-
zettmg den Brandewijn. Dus vond ik het noodig te wezen, dat 'er
wat verdunde Lugt in de Thermometer overbleef in het bovenend ;
maar zoo ijl, dat ze zoo dik niet kan worden, als de gemeene Lugt,
wanneer ze door het rijzen van de vogt in het kleine Bolletje A gewe-
ken is.
Indien twee Thermometers gevuld zijn met verfchillende Geellen,
konnen ze niet pas gemaakt worden, om overeen te komen door ver-
gelijking van hare Schalen tegen elkander. Men noeme haar bij voor-
beeld A en B. Indien men vindt, dat A 4. Graden rijft, wanneer
'er B maar 3 rrjft, moet men niet verwagten, dat, wanneer A 8, 12,
of 16 Graden rijft, B net 6, 9, of 12 Graden zal rijzen, omdat de
Geeft in de ééne zig niet in dezelfde Evenredigheid zal uitzetten, als
in de andere; zoodat men haar nooit zal konnen doen overeenkomen,
tenzij men de vogt in beide de geheele Schaal langs laat gaan, en de
ééne op niew op elke Graad afdeele naar de andere. Mijn Heer De
Reauniur, dit gemerkt hebbende, heeft op een zeer aardige wijs ge-
tragt een algemeene toeftelling te maken van Thermometers, die ten
allen tijde en in alle landen nagemaakt konnen worden, om dus een
algemeene verftandhouding op tc regten van Waarnemingen, die met
deze Inftrumenten gedaan zouden worden. Hij nam een grooten Bol
en Pijp, en den inhoud van den Bol en de Pijp in elk gedeelte wel
kennende, verdeelde liij de Pijp zoodanig in Graden, dat de Ruimte
van
(10) Wijle Dr. George Martine heeft
in zijn Boek van Proeven \_EjJays'] in 't
jaar 1740 voor A. Miliar te Londen ge
drukt, vier Proeven over het onderwerp
van Thermometers, waar in hij die ftof
uitnemend wel verhandelt 5 maar dewijl
het geheele ftuk wel waardig is gelezen te
worden, en ik hier geene plaats heb, om
het in te voegen, moet ik den Lezer tot
dat Boek wijzen. Alleenlijk heb ik in ééne
mijner Platen [nar«Ê72i/jA Plaat XXXVl. ]
' overgenomen, de bijzondere Thermome-
ters , die hij tegen elkander vergelijkt, en
ïiier zal ik de Hoofdftukken melden,
waarvan hij handelt in de Proeven, die
ons onderwerp betreffen.
„ PROEF 111. Van 't maken en ver-
,, deelen van Thermometers.
„ PROEF IV. Van de vergelijking van
„ verfchillende Thermometers.
„ PROEF V. Van 'theeten en verkoe-
„ len van lighamen.
„ PROEF VI. Van de verfcheiden
„ Graden van hette in lighamen, bevat-
„ tende agt Artikelen, welke de volgen-
„ de zijn. i. De manier om de verfchil-
„ lende Graden van hette te rekenen. 2.
„ De hette van de Lugt. 3. De vergelij-
„ kende hettens van de zon, aarde,
„ Dwaalfterren en Staartfterren. 4- De
Gra-
»
-ocr page 467-van de ééne Graad tot de andere een diiizendfte gedeelte bevatte van x. Lcs,
de vogt, welke vogt looo gedeeltens 2ou bevatten, wanneer ze ftond
op de' Graad van Vorjl. Den Bol van zijne Thermometer en een ge-
deelte van de Pijp in kokend Water ftekende, lette hij op, of ze 80
Graden rees. Indien ze hooger rees, veranderde hij zijne vogt, en
'er AVater bijdoende, verllapte hij haar zoodanig, dat ze op de vol-
gende beproeving van de Graad van Vorft tot de Graad van kokend
Water maar 80 Graden rees. Indien de vogt te Hap was, '-en geen
80 Graden bereikte, maakte hij haar fterker met 'er Alkohol bij te
doen. Deze vogt, dus bereid zi nde, kwam met zijn oogmerk over-
een, en zou dienen, om een Tiermometer te maken van eenigerlei
grootte, welker Schaal met zijne Ijkmaat overeen zou komen. Zulk
een vogt of Geeft, ontrent zoo fterk zijnde , als Brandewijn , kan
men overal gemakkelijk krijgen, of maken van een bekwame Graad
van Dikte met ze te verfterken , of te verllappen. De fchrandere
jlhhé Nokt, die een zeer net Werkmeefter is, en nu te F ar ijs met
grooten opgang Lelfen geeft over de Natuurkunde, met Proeven be-
veftigd, heeft een groote meenigte Thermometers gemaakt naar het
Grondbeginfel van den Heer De Reaumur, en maakt ze nog tot gerijf
van luiden, die eenparige Waarnemingen doen willen.
33. Wijle Dr. George Martine (10) wien ik nu en dan zal moe-
ten aanhalen , vindt eenige gebreken in deze Thermometer , waar
van 'er één is, dat de Bol van de Thermometer groot zijnde niet
fchie-
j, Graden van herte in dieren. 5. De on-
j, natuurlijke hettens van dieren, ö. De
,, hettens van Wateren , Ohjen en Zou-
5, ten naar hare Vloeibaarheid en Lijvig-
,, heid [ Con/ï/iencj) ] 7. De fmeltende en
5, ligtende hettens van Metalen en Mine-
„ ralen. 8- De kokende hette van vloei-
„ bare en gefmolten lighamen. quot;
In 'n'aar 1741 vperd mij van Parijs door
den Heer Micheli du Creji gezonden een
zeef fraje Geeft-thermometer van zijne
vinding, die ik oordeel ééne van de befte
Geeft thermometers te zijn, die ik ooit ge-
zien heb. Ze is voorzien met vier Scha-
len behalve hare eigen , namenlijk naar
de oude Thermometer van den koninklij-
ken Sterren -toren te Parijs, naar die van
den Heer de Reaumur, naar die van den
Heer de l'IJle, en naar die van Fahrenheit.
Hij fchreef 'er mij ook bijzondere onder-
regtingen bij, om ze te maken, met alle
de noodige voorzorgen , daar ontrent te
gebruiken; maar dewijl ik mij reets ver-
klaard heb, dat ik de Kwik - thermometer
den voorrang geef, en om welke redenen
zal ik het gefchrift van den Heer du Cre[i
hier niet meedeelen.
* [Zit deze Lcs No. jy,]
-ocr page 468-X. Lcs. fchielijk genoeg verwarmd of verkoeld wordt, om de fchielijke veran-
dering van het Weer aan te wijzen. Dit is ook waarlijk een gebrek
in alle Thermometers, die Bollen hebben, om hare Vogt te bergen,
zijnde een Rol veel beter, welke foort van Vogt men ook gebruiken
mag; uitgezonderd wanneer men groote hettens moet meten, gelijk
in de Lijnolij - thermometer : want fchoon op de meefte Geeft-ther-
mometers de hette van kokend Water, en wel als één van hare iiiter-
ftens, getekend fta, is evenwel de hette van kokend Water altijd
grooter, dan van kokende Geeften, en daarom zijn ze onbekwaam,
om die Graad van hette te meten; maar Lijnolij kan veel grooter het-
tens verdragen: want hij zal een grooter hette verdragen, dan die
Lood linelt, zonder in brand te geraken, en zonder dat de Bol van
de Thermometer finelte; daar Water maar een zekere Graad van het-
te , die veel lager is, uit kan ftaan, en waar op het in Damp zal ver-
vliegen ; dog dit heeft alleenlijk plaats, wanneer Water in open vaten
kookt (II).
C11) Schoon kokend Water, als een
vaft Punt, op de Thermometer geteekend
fta, kan het egter iemand misleiden, om-
dat kokend Water heeter is, wanneer de
Lugt zwaar, dan wanneer zc ligt is; zoo-
dat men, om de Graad van hette van ko-
kend Water op de Thermometer vaft te
ftellen, melden moet, hoe hoog de Ba-
rometer op dien tijd fta : want wanneer
de Barometer zeer laag ftaat , bij voor-
beeld op 28 Duim, zal een minder Graad
van hette het doen koken, omdat het door
een minder zwaren Dampkring geperft
wordt, en een hooger Graad zal het in
dampen doen vervliegen. Integendeel,
wanneer het mooi Weer is, en de Baro-
meter ten naaften bij op 31 Duim ftaat,
wordt 'er een veel grooter hette vereift,
om het te doen koken, dewijl het dan ten
naaften -bij met ^V meer gewigt geperft
wordt uit hoofde van het verzwaarde ge-
wigt van de Lugt. Daar zal in 't Water
geen hooger Graad van hette blijven, dan
die het doet koken, omdat ze het zal doen
uitdampen. Indien het Water door nog
zwaarder Dampkring geperft werd, zou
het meer hette noodig hebben , om het
te doen koken, alleenlijk omdat deszelfs
deden fterker bij elkander gehouden zou-
den worden : want het is niet waar, dac
Water, als Water, geen grooter hette
kan hebben , dan die het doet koken;
maar Water, in zeliere omftandigbeden ge-
field zijnde , namenlijk wanneer het ge-
quot;jerft wordt door een Dampkring , niet
loven de 15 Pond en 11 Oneen op een
Duim wegende, is niet in ftaat, om groo-
ter hette te behouden, dan die het doet
koken ; maar indien de Oppervlakte van
't Water een grooter Weerftand ontmoet,
dan die van den Dampkring, door geflo-
ten te zijn in een digt vat, is het vatbaar
voor veel grooter hette. Profeftbr Muf-
fcbenbroek heeft mij verhaald, dat hij in
den Ketel van Papin Water zoo heet ge-
maakt heeft, dat het Lood deed fmelten,
en ik heb dikwijls gezien, dat het Soldeer
(beftaande uit Lood en Tin) van dena-
den ünolt van den koperen ketel, waar in
Water heet gemaakt werd, wanneer het
befloten was. Men is genoodzaakt hard
Soldeer te gebruiken , hetwelk gemaakt
wordt van Zink , olF van Zilver en geel
Koper, om geel - of roodkoperen ketels
34. Dewijl ik gewag maak van de Thermometer van den Ridder x. Les,
Newton 5 meen ik, dat het hier niet t'onpas zal komen een berigt te
geven van de manier om ze te maken, gelijk ik 'er eens drie op de on-.
derregting van Sir Izak gemaakt heb. Ik nam een Pijp van een hal-
ven Duim wijdte en 3 Voet lang met een Bol van twee Duim
Middellijn aan het ééne end, en een ftrookje papier aan de Pijp ge-
plakt, om 'er een Schaal op te maken. Ik vulde met een maatje ,
houdende i van een rolronden Duim, eerll den Bol met Kwik, die
21 van deze rnaatjes bevatte. Toen zette ik op elk maatje van
Kwik, dat ik in de Pijp goot, een merkje op het papier , om de
Schalen te maken. Deze merkjes vond ik gemeenelijk een Duim van
elkander af, maar een weinig verder van elkander , daar de Pijp
naauft was, en een weinig minder van elkander, dan een Duim,
daar de Pijp wijdft was, en tot grooter naaukeurigheid verdeelde ik
alle deze Verdeelingen van de Schaal in Tiendens. De Kwik uit
deze Thermometer fchoon uitgegoten zijnde , werd 'er Lijn-olij in
het Water te doen houden , wanneer het
zeer heet gemaakt wordt, zonder dat het
Soldeer van de naden fmelte.
Olijen hebben veel flerker Samenhang
van dcelen , dan Water , inzonderheid
Lijn-olij, die viermaal zooveel hette noo-
dig heeft , als Water, om hem te doen
koken. Water heeft zoo weinig Vafthou-
dendheid, dat, indien het de Perfing van
den Dampkring niet had, een zeer kleine
Graad van hette deszelfs deelen van el-
kander zou fcheiden , en in damp doen
verkeeren : want indien het maar een wei-
nig heeter is , dan melk , warm van de
koe, doet die kleine Graad van hette het
uitwafemen, wanneer men 'er de Perfing
van den Dampkring afneemt door middel
van de Lugtpomp. Ja de Proeven , die
tot nog toe zijn genomen, vertoonen zoo
weinig Vafth,oudendheid in Water, dat ik
wel vragen mag, of de deelen van Water
elkatider quot;xel meer raken, dan die van Lugt,
fchoon ze gemeenelijk nader aan elkander
zijn, dan die van Lugt; maar ik durf daar-
ontrent niets vaft ftellen uit gebrek van
genoegzame Proeven. De wegdrijvende
Kragt van Water, als Water (want ik
gego-
neem hier niet in aanmerking de Kragt,
die deszelfs deeltjes bewerkt, wanneer
het in ftoom veranderd is) is onmeetbaar
groot , fchoon ze zig maar een kleine
lengte uitftrekke : want de Aantrekking
van Samenhang begint op een zeer kleinen
afftand. Het is de wegdrijvende Kragt,
die Water onfamenpersbaar maakt, en ze
is grooter , dan de wegdrijvende Kragt
van Lugt op denzelfden afftand: want uit
een reets gemelde merkwaardige Proef
van Dr. Hales blijkt het , dat de Lugt-
deeltjes digter bij elkander gebragt konnen
worden, dan die van Water, ik meen de
verdikte Lugt in de Bom , die ze door
vriezen aan ftukken brak, en die ontrent
1600 maal dikker was, dan gemeene Lugt,
en gevolgelijk tweemaal dikker, dan Wa-
ter. Zie hier voor bladz. 288 en volg.
Men bedenke nu eens , dewijl we bewe-
zen hebben, dat de deelen, die de Lugt
uitmaken, grooter zijn, dan die van Wa-!
ter, of het niet mogelijk zij, dat de Wa-
terdeelen elkander niet raken , dewijl ze
nooit gebragt hebben konnen worden tot
een Dikte, meer dan half zoo groot, als
waar toe Lugt gebragt is.
X. Let. gegoten ter hoogte van de lo«»« of Verdeeling op de Schaal van
de Pijp, en op de volgende wijs bereid. Daar werd een Kroes met
zand op 'tvmir gezet, en den Bol van de Thermometer daar zoo diep
ingeftoken zijnde, dat hij geheel met zand bedeKt waar, rees de Uli)
op het toenemen van hette bijna tot den top van de Pijp, en toen
fpatte hij, en gaf witte dampen op, waar op hij zig van langzamer-
hand van zijn Water [Phlegm] fcheide, en den Olij zuiverde ; maar
' wanneer de witte dampen boven den Olij gerezen, en nog niet bui-
ten de Pijp waren, waren ze fomtijds genegen zig aan de wanden van
de Pijp te zetten, en daar tot Water te verdikken, en langs de Pijp
neer te loopen tot in den Bol, en aldaar door de groote hette een uit-
berfting te maken, en op te fchieten naar den top van de Pijp. In
zulk een geval vong ik deze witte dampen met een dotje katoen, vaft
gemaakt aan een dun ftokje, om het neer te fteken tot bijna op den
Olij, die door dit middel ophield vanfpatten, en dampen uit te ge^
ven, hetwelk bewees, dat hij van alle waterigheid gezuiverd was. Dus
was de Thermometer bereid tot het gebruik; maar gedurende dezc
bereiding was het onderfte gedeelte van de papieren Schaal van dei
Pijp afgebrand tot aan de f'' Verdeeling. We namen de Proef van
deze Thermometer op de volgende zelfftandigheden en op de volgende
wijs. Behalve een vat met Water hadden we op 't vuur vier Kroe-
zen. In de eerfte was een mengfel van Lood, Tin en Tin-glas (of
Bismuth) in de tweede een mengfel van Lood en Tin, van elks even-
veel ; in de derde Tin , en in de vierde Lood. Toen we begon-
nen, ftond onze Lij nolij - thermometer op hare 7'»' Verdeeling, terwijl
de Geeft in ééne van Patricks Thermometers op de Verdeeling van
gematigd ftond. Toen ftaken we den Bol van onze Thermometer in
't Water, dat op 't vuur ftond, alwaar ze rees tot boven 9, toen het
Water eerft begon te koken, maar rees tot 11, toen het Water fterk
door kookte, dog niet hooger, fchoon het Water zoo heet gemaakt
werde, dat het zeer fchielijk weg kookte, en uitdampte. Toen werd
de Thermometer verzet in haren Kroes met zand, om heeter te wor-
den; en de Kroes met het mengfel van Lood, Tm en Tin-glas werd
van 't vuur genomen, en op den grond j^ezet. We namen de Ther-
mometer uit haren Kroes met zand, en ftaken haren Bol in 't meng-
fel, en namen 'er hem aanftonds weer uit, en dat wel verfchéiden ma-
len, totdat het mengfel verkoelende een huil; maakte om den Bol van
QS
-ocr page 471-de Thermometer, èn dit noemden we de Graad van hette, die in ftaat x. Lcj.
is, om zulk een mengièl te fmelten. Toen dit gebeurde, was de Olij,
die op 20 ftond, toen we de Thermometer uit den Kroes met zand
namen, en op i , toen ze met het mengfel bedekt was, gezakt tot
12ï. Toen werd de Kroes met het mengfel van Lood en Tin van
't vuur genomen, en de Thermometer (op niew in 't zand geheet
zijnde, om niet te berften) ftond op 24, toen ze in dit mengfel was
geftoken, maar zakte tot i ^, toen Jiet begon te ftollen, gelijk de
huid, dien het om den Bol maakte, uitwees. De Kroes met Tin,
van 't vuur genomen zijnde, deed den Olij in 't eerft tot rijzen,
maar begon niet te ftollen, voordat de Olij gezakt waar tot 2j, de
juifte hette om Tin te finelten. Het gefmolten Lood deed in 't eerft
den Ohj rijzen tot maar begon een huid om den Bol te maken,
toen de Olij gezakt was tot 3^. Men moet zorg dragen, dat de hette
van de Thermometer niet veel grooter is, dan die van de zelfftan-
digheden, waar in men ze fteekt, omdat ze anders zal breken, gelijk
ik ondervonden heb met ééne,van deze Thermometers, die aan ftuk-
kén brak, toen ik ze uit gefmolten Lood nam, en in kokend Water
ftak. Wanneer men deze voorzorg gebruikt, l^ehoeft men den Bol
niet te befchermen met klei, gelijk Sir Izak mij zei, dat hij gedaan
had. Hij zei mij ook, dat zijne algemeenfte Lijnolij - thermometer voor
lager Graden van warmte begon met het Punt van vriezen, en dat de
atïtand van dat Punt tot het Punt van kokend Water 34. van zijne Ver-
deelingen befloeg.
3?. Sedert eenige jaren heeft men Kwik gebruikt voor de Thermo-
meters, en men heeft ze voor het gebruik aller beft gevonden, omdat
ze zulke Graden van hette en koude konnen verdragen, die Geeft-
thermometers zouden doen berften, of de vogt in dezelven doen be~
vriezen. Dit laatfte ongemak kwam de Franje Filofofen over, die
naar den noordelijken Pool - cirkel gegaan zijn, om de gedaante van
den Aardkloot te onderzoeken: want de Geeft in hunne Thermome-
ters bevroor, terwijl hunne Kwik - thermometers van zoo veel gebruik
waren, als ergens anders. Fahrenheit te Amjlerdam mag men wel
houden voor den uitvinder van deze Thermometer, en fchoon Frins
en eenige anderen in Engeland^ Bolland^ Frankrijk en andere lan-
den, dat Inftrument zoo wel, als Fahrenheitgemaakt hebben, mag
II. Deel.nbsp;Bbbnbsp;men
-ocr page 472-X. Les. men egter, dewijl Profeffor Boerhave geen andere, dan die Thermo-
meter gebruikte , en de meefte Kwik-thermometers volgens zijne Schaal
verdeeld zijn , mag men ze wel Fahrenbeits Thermometers blijven
noemen.
5lt;5. Daar zijn drie foorten van Kwik - thermometers. De eerjle ^
rt. oF kleinfte foort {Plaat XXXV. Fig. 4.) heeft een Bolletje in de ge-
XXXV. (^aante van een Olijf met een Schaal om de Pijp, of een reepje papier,
dat aan het Inllrument vall is, en het eene met het andere is opgello-
ten in een glazen Buis met Lugt, die glas-digt gezegeld is. Deze,
zeer draagbaar zijnde, is van veel gebruik, en kan in den mond ge-
ftoken, of tegen eenig gedeelte van 't menfelijke lighaam gehouden
worden, en wijft van het Punt van Vorft af een Graad van hette bo-
ven de warmte van 't bloed der dieren. De tweede foort {Plaat
Tig. y. XXXV. Fig. 5;.) heeft een rolrond Bolletje, en loopt van 0, hetwelk
5 2 Graden is beneden het Punt van Vorft, tot 112 Graden, hetwelk
beneden de hette van kokend Water is. Ik heb Thermometers van
deze foort gezien, die zoo wel gemaakt, en zoo wel van Lugt gezui-
verd waren, dat ze het onderfte boven gehouden wordende, de Kwik
naar beneden liep, en tegen het nawe end van de Pijp ftoote, van
waar ze te rug keerde zonder te Icheiden, wanneer men de Pijp weer
regt over end hield. Deze wordt gehegt aan een metalen Schaal, ge-
lijk ook de derde foort (zie dezelfde Figuur) welke loopt voorbij 212
Graden, het Punt van kokend Water, tot 600 Graden toe.
37. Tot bewijs, hoeveel beter een rolronde Bol aan Thermometers
zij, dan een klootronde, behoeft men maar twee Thermometers té
nemen, met dezelfde vogt gevuld, en op dezelfde Schaal verdeeld,
en ze beide te gelijk in warm Water te fteken. Dan zal men zien,
dat de Thermometer met den klootfcn Bol in 't eerft zal zakken, bij
voor-
C12) In Dr. Hales's Vegetable Staticks
Vol. I. pag. 128 amp; feq. [of deszelfs Groe-
jende VVeegkunde , bladz. 233 en volg. ]
vindt men het gevoelen van den Ridder
Newton en 'tgevoelen van Dr. Hales ze\t,
met de volgende woorden voorgefteld.
- ,, Is Vuur niet een lighaam zoo ver
„ verhit, dat het overvloedig Ligt uit-
„ geeft? want wat is een gloejend Ifzer
„ anders, dan Vuur? en wat is een bran-
„ dende Kool anders, dan gloejend Hout ?
„ Fr. 10. Is Vlam niet een Damp, rook
„ ofuitwafeming, gloejend heet gemaakt,
„ dat is, zoo heet gemaakt, dat ze vlam-
„ men? want lighamen branden niet zon«
„ der veel rook uit te geven , en dees
,} rook
-ocr page 473-■ ïï.
; 1'!
i I-
-'l i' fj -i-
m
■ ■ i ' ■
■
In^
( !
. f '
■ -0 ■ »••
f ^ .
i-
r '
.....'..1
l, . I ■
i t
f ..,
-ocr page 474-1'x . XXXA 1 .
X.JJeeî.
13X
loS
ZXJÛ
ST
JÎP0
60
60
4quot;
53
SI.
SO
1030
7quot;
sS
i)quot;
5«
80
7'-
SS
fo
\8o
u.80
iquot;
tiyo
7quot;
SS
So
5P
60
Sa
49
48
44
4quot;
Ji
XO
ló
jS
60
7«
iJL.
i'
so
80
las.
16
4-S
*8
©
l'lsïe
0
Jv?f7er.
©
©e
©
^ejReatfmur
. tu
èr'oeA,
en
sc^en.
K.-Soctfint
Cr^iyttri:
'^hrfon
IParys^
ifmtmtûTts
'oreTi^ynse
voorbeeld van MM {Flaat XXXV. Fig. 3.) tot H, en dan rijzen x. lm.
tot C, en zoo verder; terwijl de andere {Fig. 5'.) niet merkelijk zal xxxv
^^akken beneden D, voordat liij rijze. De oorzaak is deze. Het war- Fig. 1.'
me Water den Bol B uitzettende , heeft de vogt meer Ruimte, en
moet daarom zakken, totdat ze warm geworden zijnde (hetwelk tijd
genoeg vereift, om gemerkt te worden) rijze ; daar de vogt in de
Rol van de andere Thermometer aanftonds w^arm wordende, ons belet
hare zakking te merken uit hoofde van het zwellen van de Rol C, het-
geen noodzakelijk moet gefchieden.
38. Die meer van dit onderwerp wenfen te weten, moeten nazien
de Geneeskundige en Natuurkundige Froe-ven van wijle Dr. George
Martine., te Londen gedrukt voor A. Miliar in 't jaar 1740., waar
in hij met veel genoegen zal lezen de vier laatfte Proeven, in de voor-
gaande Aanteekening gemeld. Om de verfcheiden Regifters van
't Weer, opgemaakt uit Waarnemingen, die met verfchillende Ther-
mometers gedaan zijn, van gebruik te maken, heb ik uit zijn 4^« Ar-
tikel genomen de Tafel, waar meê hij 15' verfchillende Thermometers
met elkander vergelijkt. Zie Plaat XXXVI. Hier zal men alle de
Graden vinden, die van de hette en koude van 't Weer zijn aangetee-
kend, zoodat de Verdeelingen niet opklimmen tot de hette van ko-
kend Water, hetwelk niet noodig was in het vergelijken van Regifters
van 't Weer, door verfcheiden luiden in verfcheid^sn landen gehouden.
In opzigt van de bijzonderheden, die de verfcheiden Thermometers
betreffen, waar toe mij hier plaats ontbreekt, wijs ik den Lezer tot
de gemelde Proeven, die zeer fraai en geleerd zijn.
De befchouwing van Vuur en Hette is zeer moejelijk. We weten
nog maar zeer weinig van derzelver natuur, en ik meen, dat die
Wljsgeeren, die de beftaaniijkheid van een hoofdftofïelijk Vuur ftellen
(of dat Viuir in alle lighamen lgt;evat is) wat te veel aannemen (12).
Een
379
ilt;i I
'ti
■
quot;ii
,, rook verbrandt in de vlam. - Som-
,, mige lighamen , door Beweging, of
„ Gifting of Broejing heet gemaakt, roo-
„ ken zeer fterk, indien de Hette fterk
,, is, en indien de Hette groot genoeg is,
„ zal de rook ligt geven , en een vlam
„ worden. Metalen vlammen niet door
„ gebrek van een overvloedigen rook.
uitgezonderd Zink, 'twelk fterk rookt,
en'daar door vlamt. Alle vlammende
lighamen, gelijk Olij, Smeer, Was,
Hout, Steen-kolen. Pik, Zwavel,
verminderen door 'tvlammen, en ver-
dwijnen in brandenden rook , welke
rook, indien de vlam uitgebluft wordt,
zeer dik en zigtbaar is, en fomtijds een
3i
zwa-
-ocr page 476-,, zwaren reuk geeft, maar in de vlam
,, zijnen reuk verlieft door branden, en
j, naar den aart van den rook is de vlam
,, van bijzondere koleuren, gelijk die van
j. Zwavel blaaw, die van rood Koper ver-
,, beten met Sublimaat groen , die van
„ Smeer geel, die van Kamfer wit. Rook
„ door een vlam gaande moet noodzake-
„ lijk gloejend worden, en gloejende rook
5, kan geen andere vertooning maken, dan
,, van vlam. quot;
,, Maar de Heer Lemery , de Jonge,
„ zegt, dat de Stof van Ligt Zwavel
,, voorbrengt, gemengd zijnde metmeng-
„ fels van Zout, Aarde en Water , en
„ dat allevlambare Stoffen alleenlijk zoo-
„ danig zijn uit kragt van de Vuurdeelt-
„ jes, die ze inhebben: want in de Ont-
3, binding [Analyfis'] brengen zulke vlam-
„ bare lighamen Zout, Aarde, Water en
,, een zekere fijne Stof voort, die door
„ de digtfte vaten vhegt, zoodat, hoe-
„ veel moeite een Kunftenaar doen mag,
,, om niets te verliezen, hij evenwel al-
3, tijd een merkelijke vermindering van
„ gewigt vinde.
,, Deze Beginfels nu van Zout, Aarde
„ en Water zijn werkelooze lighamen,
3, en van geen gebruik in de famenftelling
„ van vlambare lighamen , dan om de
„ Vuurdeeltjes vaft te houden , die dc
„ wezenlijke en eenige Stof van Vlam
„ zijn.
,, Het blijkt derhalve , dat dat gene de
3, Stof van vlam is, 'twelk de Kunftenaar
,, verheft in het ontbinden van vlambare
„ lighamen. Mm. de l'Acad. Royale.
«Anno 1713. quot;
Maar uit velen van de voorgaande Proe
ven is het klaarblijkelijk, dat de Stof, in
de Ontbinding dezer lighamen verloren ,
veerkragtige Lugt is, een zeer werkzaam
Beginfel in Vuur, maar geen hoofdftoffe
X. L«. Een ijgelijk, die de Vegetahk Staticks van Dr. Ilaks^ [of deszelfs
Groejende Weegkiinde] met aandagt leeft, zal wel haaft van een an-
. der gevoelen zija,
39, Wijle
lijk Vuur, gelijk hij onderftelt.
„ De Heer Geoffroy heeft een Zv\^avel
„ famengefteld van zuur Zout, Bitumen,
„ een weinig Aarde en Olij van Wijn-
„ fteen. quot; Mem. de l'Acad. Roy. An.
1703. In dezen Olij van Wijnfteen is veel
Lugt volgens Proef 74., welke Lugt zon-
der twijfel door hare Veerkragt zeer veel
toebragt tot het vlammen van deze door
Kunft gemaakte Zwavel.
Indien Vuur een bijzonder onderfchei-
den foort van lighaam was, inhangende in
Zwavel, gelijk de Heeren Homberg, Le-
mery, en eenige anderen zig verbeelden,
zouden zulke zwavelagtige lighamen ,
wanneer ze aangeftoken zijn, al de om-
ringende Lugt verdunnen en uitzetten;
daar het integendeel door velen der voor-
gaande Proeven blijke, dat zure zwavel-
agtige brandftof altijd een groot gedeelte
van de omringende Lugt aantrekt , en
verdikt; een bewijs, dat 'er geen Vuur,
met bijzondere hoedanigheden voorzien,
in de Zwavel inhangt, als mede dat de
Hette van Vuur voornamenlijk beftaat in
de fchielijke flingerende of drillende Wer-
king en Tegenwerking tuffen de veerkrag-
tige wegdrijvende Lugt en de fterk aan-
trekkende zure Zwavel, welke Zwavel in
hare Ontbinding bevonden v/ordt een
vlambaren Olij,'zuur Zout, en zeer vafte
Aarde en een weinig Metaal te bevatten.
„ Zwavel nu en Lugt worden onder-
„ fteld bewerkt te worden door die he-
„ melfe [ Etbereal ] Middelftof , door
„ welke ( naar 't gevoelen van den groo-
„ ten Newton) Ligt gebroken en terug-
„ gekaatft wordt, en door welker Slin-
„ gering of Drilling Ligt Hette meedeelt
„ aan lighamen , en gebragt worde tot
„ beurten van gemakkelijke Terugkaat-
„ fing en gemakkelijke Doorfchieting.
Brengen de Drillingen van deze Mid-
„ del.
-ocr page 477-39. Wijle de geleerde en fchrandere Dr. Brook Taylor en ik hebben X. Le$.
eenige Proeven genomen, waar uit ons bleek, dat werkelijke [aäual'
Hette tot gewaarwordelijke [fenfible^ Hette was, gelijk Beweging is
f-nf-
381
delftof in heete hghamen niet veel toe
tot de grootte en duurzaamheid van
hare Hette? en deelen heete lighamen
hare Hette niet meê aan de rakende
koude lighamen door de Drillingen van
deze Middelftof, van de heeten tot de
kouden voortgezet ? en is deze Mid-
delftof niet grootelijks ijler en fijner,
dan de Lugt, en grootelijks veerkragti-
ger en werkzamer ? en gaat ze niet ge-
reedelijk door alle lighamen ? U.gtkun-
de , ^r. 18. De Veerkragt van deze
Middelftof moet naar Evenredigheid
van hare Dikte [ Denfity ] over de
„ 490 000 000 000 maal grooter zijn,
„ dan de Veerkragt van de Lugt is naar
5, Evenredigheid van hare Dikte. Fr. 21.quot;
Zulk een Kragt is genoegzaam , om een
hevige Graad van Hette te geven, inzon-
derheid wanneer hare Veerkragt veel ver-
groot wordt door de fchielijke Werking
en Tegenwerking der deeltjes van de
brandftof en omringende Lugt.
Uit deze klaarblijkelijke Aantrekking,
Werking en Tegenwerking, die 'er is tuilen
de zure , zwav'elagtige , en veerkragtige
Lugtdeeltjes, mag men niet zonder reden
beftuiten, dat hetgeen men Vuurdeeltjes
noemt in Kalk en vele andere lighamen,
die het Vuur ondergaan hebben, de zwa-
velagtige en veerkragtige deeltjes zijn van
Lugt, vaft gelegd in de Kalk, welke deelt-
jes, terwijf de Kalk heet was, in een zeer
werkzamen, aantrekkendea en wegdrij-
venden ftaat waren; en, terwijl de Kalk
koud werd , vaft gehouden wordende in
het vafte lighaam van de Kalk op de ver-
fcheiden aantrekkende en wegdrijvende af-
ftanden , waar in ze zig bevonden, moes-
ten ze noodzakelijk in dien vaftgelegden
ftaat volharden, niet tegenftaande de he-
melfe Middelftof, die onderfteld wordt
alle lighamen vrijelijk door te gaan, de-
zelve gedurig aanzette tot Werking; maar
wanneer de vafte zelfftandigheid van de
Kalk wordt ontbonden door het bijgieten
van eenige Vloeiftof, daar door'uit hare
boejen ontflagen zijnde, zijn ze weer in
vrijheid , om aangedaan en bewerkt te
worden door elkanders Aantrekking en
Wegdrijving, waarop een hevige Opbrui-
fing volgt door de Werking en Tegen-
werking dezer deeltjes, welke Opbruifing
niet ophoudt, voordat een gedeelte van
de veerkragtige deeltjes ondergebragt en
vaftgelegd zij door de fterke Aantrekking
van de Zwavel, en het andere gedeelte
gebragt zij buiten den Kring zijner Aan-
trekking, en daar door afgeftooten worde
tot ware beftendige Lugt. Dat dit een
waarfchijnelijke oplofling van de zaak is,
mag men mee goede reden befluiten uic
de veelvuldige blijken, die we in de voor-
gaande Proeven hebben , dat overvloed
van veerkragtige Lugt op denzelfden tijd
voortgebragt en opgeflurpt wordt door
hetzelfde giftende mengfel. Sommige
mengfels hebben we meer Lugt zien
voortbrengen, dan ze opflurpten, en an-
deren integendeel meer Lugt zien opflur-
pen, dan ze voortbragten, gelijk het m.et
de Kalk was gelegen.
CXIX. PROEF.
Dat de zwavelagtige en lugtige deeltjes
van 'tVuur gehuisveft zijn in velen van
die lighamen, waar op het werkt, en der-
zelver gewigt daar door veel toeneemt,
is zeer blijkbaar in Menie, die men waar-
genomen heeft ontrent gedeelte in ge-
wigt toe te nemen door de Werking van
'tVuur te ondergMo, gevende de rood-
heid van de Menie te kennen de bijvoe-
ging van veel Zwavel in de Bereiding :
want gelijk Zwavel bevonden wordt zeer
Bbb 3nbsp;fterk
'■■ i!l
fterk te werken op Ligt, zoo is ze ook
bekwaam, om de fterkfte , namenlijk de
roode Stralen te rug te kaatfen; en dat
'er een goede voorraad van Lugt bij de
Menie gevoegd is, heb ik gevonden door
eerft 1922 Greinen Lood te difteleren,
waar uit ik maar zeven-teerlingfe Duimen
Lugt kreeg ; maar uit 1922 Greinen Me-
nie , die een teerlingfen Duim uitmaak-
ten , kwamen in denzelfden tijd 34 teer-
lingfe Duimen Lugt, een groot gedeelte
van welke Lugt zonder twijfel opgeflurpt
was door de zwavelagtige deeltjes van de
prandftof in den Reverbereer-oven, waar
m de Menie gemaakt was: want uit de
lo6d= Proef blijkt, dat, hoe de rook van
een Vuur meer bepaald worde , hoe hij
ook meer veerkragtige Lugt opflurpt.
Het was derhalve deze meenigte van
Lugt in de Menie, die de glasdigt geze-
gelde glazen van den voortrefïelijken Heer
Bjyk deed berften, toen hij de Menie,
die er m was , met een Brandglas heet
maakte; maar de godvrugtige en^geleerde
Heer Nieimemijt fchrijft deze uitwerking
geheel en al toe aan dc Uitzetting der
\ uurdeeltjes , die in de Menie huisves-
ten. „ Hij ftelt Vuur te zijn een bijzon-
„ dere vloeibare Stof, die hare eigen be-
„ ftaanlijkheid en gedaante behoudt, al-
„ tijd Vuur bhjvende , fchoon niet altijd
„ brandende. quot; Wereldbsfch. XXIL Be-
,, fchouw. §. 6.
X. Lcs. tot Sne/fjeid, dat is, indien een zekere Hoeveelheid van Hette een
Kwaart Water bij voorbeeld verwarmde, hetwek een zekere Graad
van Hette op de Thermometer aanwees, gebruikt werd, om twee-
maal zoo veel Water, bij voorbeeld twee Kwaarts, te verwarmen,
wees de Thermometer, in deze laatfte Hoeveelheid van Water gefto-
ken zijnde, maar half zoo veel Hette aan. We leiden onze.befchou-
wende Stelling af uit de volgende Proeven.
XII. XIIL XIV. XV. EN XVI. PROEVEN.
We lieten twee rolronde tinnen vaten maken, houdende elk wat
meer, dan 6 Pinten, en ftoegen op twee plaatfen in de tafel drie
Ijzeren pennen, om 'er de vaten op te zetten, opdat 'er geene Hette
of Koude van de Tafel aan de vaten, of van de vaten aan de Tafel
meegedeeld zou worden. We bezorgden nog zes rolronde vaten,
maar met handvatten, om kokend Water fcliielijk uit een grooten ke-
tel.
Aan dezelfde oorzaak met uitfluitin^
van de Lugt fclirijft hij ook toe de over-
groote Uitzetting van een mengfel van
dubbeld Sterkwater en olij van Karwei-
daar het uit Proef 62. blijke, dat 'er een
groote Hoeveelheid van Lugt in alle Olijen
is, en door het gieten van wat dubbeld
Sterkwater op Olij van Nagelen zette hec
mengfel zig uit tot een Ruimte, 700 maal
zoo groot, als het Volumen van den Olij.
Dat gedeelte van de Uitzetting, hetwelk
veroorzaakt werd door het waterige ge-
deelte van den Olij en den Geeft , flonk
wel haaft, daar het andere gedeelte van
de Uitzettmg , 'twelk veroorzaakt werd
door de veerkragtige Lugt van den Olij,
met flonk voor den volgenden dag , in
welken tijd de zwavelagtige rook dezelve
weer opgeflurpt had.
4
383
tel, te fclieppen. Twee dezer vaten hielden elk een Pint, het derde x. Les.
twee Pinten, het vierde drie Pinten, het vijfde vier Pinten, en het
zesde vijf Pinten. We maakten twee kleine Lijnolij - thermometers,
vvelker Schalen net overeenkwamen. Terwijl de vogt in Mr. PatricKs
Thermometer op Gematigd ftond, ftond onze Olij - thermometer op
10 in koud Water. Toen namen we onze Proeven op de volgende
wijs. We fchepten één van de Pints vaten met kokend Water, en
goten het uit in ééne van onze groote vaten, ftaande op de ijzeren
pennen, en in den tijd van vijf Sekunden rezen de Thermometers tot
16 Graden. Vervolgens ftaken Ave te gelijk de twee Pints-vaten in
den ketel, en goten het ééne uit in het groote ledige vat, gelijk te
voren, en het andere in het andere groote vat, waar in een Pint koud
Water was. In elk vat ftond een Thermometer. In 't vat, waar in
niets anders, dan heet Water was, rees de Lijnolij tot 16 Graden ,
gelijk te voren; maar in het andere, waar in een mengfel was van
evenveel warm en koud Water, rees de Olij maiu* tot 13 Graden.
' Toen
De geleerde Boerbave wil, dat Verrot-
ting de uitwerking is van inhangend Vuur.
Hij zegt, „ dat GewalTen alleen het on-
„ derwerp van Gifting zijn , maar Ge-
„ wallen en Dieren beide het onderwerp
„ van Verrotting, welke Werkingen hij
„ toefehrijft aan zeer verfchillende oor-
5, zaken. De onmiddelijke oorzaak van
„ Gifting (zegt hij) is de Beweging van
5, de Lugt, vervat tuften de vloeibare en
3, ftijmige deelen van de giftende vogt;
„ maar de oorzaak van Verrotting is
,3 Vuur zelf, vergaard of ingefloten in
„ het verrottende onderwerp. quot; Maar ik
kan niet zien, waarom ze niet redelijk ge-
noeg aangemerkt konnen worden, als uit-
werkfels van verfchillende Graden van
Gifting, dewijl voeding de regte uitwer-
king is van die Graad van dezelve, waar jn
de Som der aantrekkende Werking van
de deeltjes veel grooter is, dan de Som
van derzelver wegdrijvend Vermogen ;
maar wanneer derzelver wegdrijvende
Kragt derzelver aantrekkende Kragt ver
te boven gaat, worden dc famenftellen-
de deelen van Gewaffen ontbonden, wel-
ke ontbonden wordende zelfftandigheden,
wanneer ze met veel vogt verdund wor-
den , in de Ontbinding geen groote Hette
verkrijgen, wordende de fchielijke inwen-
dige Beweging belemmerd door de vogt;
maar wanneer ze maar vogtig zijn, gelijk
groen nattig hooi, op een grooten hoop
leggende, verkrijgen ze een hevige Het-
te, zoodat ze zengen, branden en vlam-
men , waai- door de vereeniging van ha-
re famenftellende deelen meer door en
door ontbonden ziende, zij nooit een wij-
nigen of zuren Geeft zullen voortbren-
gen. Deze groote Graad van Losmaking
can door dit middel wel te weeg gebragt
worden , zonder de Werking van een
Vuur, dat onderfteld wordt ingefloten te
zijn in het verrottende onderwerp. Waar-
om volgens de oude algemeene Kundig-
heid , Èntia non funt temer e neque ahfque
necejitate multiplicanda, de Wezens niet
hgt en zonder noodzakelijkheid vermeer-
derd moeten worden.
X. Lcs. Toen goten we een Pint heet Water agtervolgens bij 2, 3 , 4 en f
Pinten koud Water (het groote tinnen Vat na elke Proef verkoeld
hebbende) en de Olij van de Thermometer rees in die mengfels tot
12 511 i, 11 f en II Graden. Verder goten we 5- Pinten kokend Wa-
ter bij ééne Pint koud, 4, kokend bij 2 koud, 3 kokend bij 3 koud,
2 kokend bij 4, koud, en i kokend bij y koud, en de Olij in de
Thermometer rees agtervolgens tot 1^,14,13,12 en 11 Graden.
Het papier, waar op de bijzonderheden van deze Proeven waren aan-
geteekend, verlegd hebbende, kan ik de kleine Verdeelingen, of dc
Gebrokens der getalen niet naaukeurig opgeven; maar mij heugt nog
wel, dat ze een wemig mmder waren, dan ik hier gefteld heb, maar
zoo weinig minder, dat we het verfchil van geen belang oordeelden,
en ons verbeelden, dat het wel toegefchreven mogt worden aan het
verlies van Hette in 't warmen van het tinnen vat.
Maar daar ik in deze befchouwende Stelhng meeft op aanga, is de
volgende Proef, genomen voor het koninklijke Genootlchap. In een
ketel met warm Water had ik een halve Pint Water in een open fles
en een halve Pint Kwik in een andere fles, en liet ze een half Uur in
't Water, terwijl liet kookte. Toen goot ik een halve Pint koud Wa-
ter in een bekken, en 13k Pint koud Water in een ander bekken.
Daar op goot ik te gelijk het Water uit de fles in 't bekken, waar in
de halve Pint koud Water was, en de Kwik in het bekken, waar in
de 131 Pint koud Water was, en in den tijd van een half Minuut
werden de ongelijke Hoeveelheden van AVater in de bekkens even-
veel verwarmd, gelijk bleek op twee eveneens verdeelde Thermome-
ters.
_ Daar zijn wel eenige Proeven door Dr. Martine genomen, waar
uit befluiten getrokken zijn, die fchijnen te verfchillen van de beftui-
ten, die Dr. Taylor en ik getrokken hebben; maar de zaak wel over-
wogen zijnde, zal onze Stelling alleen bepalen tot een Vloeiftof van
dezelfde foort; dat is, dezelfde Hoeveelheid van Hette, die een Pint
Water verwarmt, zal tweemaal gewaarwordelijker zijn, dan wanneer
ze gebruikt wordt, om twee Pinten Water te verwarmen; en fchoon
het zekerlijk waar zij, dat Kwik, eens warm zijnde, Hette zal mee-
deden aan 131 maal meer Water, dan hetzelfde Volumen van Wa-
ter, door dergelijke gewaarwordelijke Hette aangedaan, doen kan,
zou mogelijk de Kwik Hette konnen krijgen in minder tijd, dan 131
maal
-ocr page 481-maal grooter Volumen van Water; maar dat is mij onbekend, dewijl x. ta,
ik 'er geene Proef van heb genomen.
4.0. Hugrometers, of Notiometers, zijn Inftrumenten
om den ftaat van de Lugt aan te wijzen in opzigt van vogtigheid of
droogte. Daar zijn zeer vele zelfftandigheden bekwaam, om Hugro-
meters van te maken, maar geenen, die ons bekend zijn, bekwaam
om ze duurzaam te maken, dat is, om dezelfde naaukeurigheid een
merkelijken tijd te behouden , bij voorbeeld een jaar lang. Ik zal
eenige weinige manieren voorftellen, om dat Inftrument te maken.
I,nbsp;Men neemt een fijne Balans AB {Plaat XXXV. Fig. 6.)
aan welker end A een ftuk Sponfte S hangt, in Evenwigt gehouden pig.
wordende door een gewigt P, h,angende aan het andere end van de
Balans B in een zekeren ftaat van de Lugt. Wanneer nu de vogtig-
heid van de Lugt toeneemt, zal de Sponfie, wat van die vogtigieid
indrinkende, zwaarder worden, en neerzakken , terwijl Iiaar tegen-
wigt P rijft; maar indien de Lugt drooger wordt, dan ze was, toen
het Evenwigt eerft gemaakt werd, walèmt 'er wat van de vogtigheid
uit de Sponfte, welke dan rijft, terwijl het Evenwigt zakt, gelijk in
de Figuur vertoond wordt; maar om de Graden van vogtigheid en
droogte te zigtbaarder te maken, moet 'er een Boog van een Cirkel
ED gehegt worden aan F, het Hang-punt van de Balans, welke
Boog zijn Middelpunt moet hebben in het Beweeg - punt van de Ba-
lans. De Balans moet een lange Evenaar C hebben, die voor een
Wijzer verftrekt, om de Graden op den gemelden Boog aan te wij-
zen, om de minfte verandering van 't Evenwigt, of van de verande-
ring van AB uit een waterpas ftand , aan te toonen. Nquot;. 2. Een
tweede foort van Hugrometer kan men gemakkelijk op deze wijs ma-
ken Aan het onderend van een gedraaiden hennepen draad, han-
gende aan den Zolder in H { Plaat XXXV. Fig. 7.) maakt men vaft f's- 7.
een gewigt W met een Wijzer I aan deszelfs onderkant. Dan zal
door het drajen van den draad, hetwek in vogtig Weer gefchiedt, de
Wijzer dc bijzondere Graden aanwijzen op een cirkelrond bord, dat
men 'er onder legt, gelijk AB. Men kan een ftukje IJzerdraad on-
der uit het midden van W laten hangen, en laten fchieten in een
gaatje in 't Middelpunt van 't bord , om den Wijzer in zijne Be-
weging beftendig te houden. NB. Lie kramerijen, die in Hol-
ii.nbsp;Deel.nbsp;cccnbsp;land
-ocr page 482-X. Les. land Weerhuisjes genoemd worden , waar in beeldjes van een manquot;
netje en een vroutje op de enden van den Wijzer Jlaan, worden op
dit Grondbeginfel gemaakt: want de Wijzer, die aan een draad, of
gedraaiden kattendarm hangt, gaat voorwaarts en agterwaarts,
brengende in vogtig Weer het mannetje, en in droog Weer het wijfje
naar buiten. N°. 3. Dewijl een dra^ niet alleen in elkander draait,
maar ook korter wordt in vogtig Weer, zal de Hugrometer zigtbaar-
der werken, wanneer men gebruik maakt van een langen draad, uit
zijn Hang-punt op en neer geleid over vier of vijf Katrolletjes, en
een gewigt, dat van onderen tot een breede plaat uitloopt, en voor
een Wijzer dient, om door zijn rijzen en zakken de Graden op een
Pl. Schaal, die 'er bij hangt aan te wijzen. H {Plaat XXXV. Fig. 8.)
is de haak aan den zolder, P, p, p zijn de Katrolletjes, I is het
gewigt en de Wijzer, S is de Schaal. N'. 4. Een Baard van wilden
Haver, in droog Weer in elkander drajende, en in voróg Weer los
drajende, kan op verfcheiden wijzen een gewaarwordeujke Hugrome-
ter maken. We zullen 'er hier ééne manier van befchrijven. ABCD
P- {Flaat XXXV. Fig. p.) is een vierkante geelkoperen plaat, ontrent
vier Duim in 'tVierkant met een ring, of Cirkel daarop, op het plat
en aan den binnenkant in Graden verdeeld. IC is een zeer ligt
Wijzertje van geel Koper of Staal met een fchijfje van Koper of
Staal in zijn Middelpunt, waar in de top van den Baard van wil-
den Haver met een pennetje vafl gefloken wordt, terwijl het onder-
end fleekt in een ander fchijfje ontrent een Duim onder de plaat ,
waar in onder C een gaatje is, waar door de Baard fleekt om den
Wijzer te drajen, en zelf op zijne plaats te blijven, zonder het in el-
kander drajen en ontdrajen te belemmeren. Daar zijn twee ftukjes
IJzerdraad, die onder het midden van de Plaat naar beneden gaan,
cn waar aan een dwers ftaafje vaftgemaakt is, met elkander een flel-
linkje makende, waar op het fchijfje ruft, om het onderend van den
Baard voor de Lugt blootgefteld te houden. De vier voetjes van
dit Inftrument, waar van 'er twee gezien worden in C en D, moe-'
ten ontrent vijf Kwartier Duim lang wezen, opdat het ftellinkje on-
der de plaat niet zou raken aan datgene, waar op het gezet wordt.
F/. 10. AB {Flaat XXXV. Fig. 10.) verbeeldt de plaat, F en F twee
van hare voetjes, C en D de fchijfjes, waar in de Baard van den wil-
den Haver CD vaftgemaakt is j efm gb óq neerhangende Ijzer-
draadjes, waar aan gehegt is het dwers-ftukje fh, te famen een open x. L«.
ftellinkje uitmakende, om het fchijfje D te dragen, i is het gaatje in
de plaat, waar door de Baard fteekt, om den Wijzer IC te drajen,
die de Graden aanwijft op den verdeelden Cirkel AB. j. De
laatfte Hugrometer, die ik zal befchrijven, heeft Dr. Hales en ik uit-
gedagt. VCpuw {Plaat XXXV. Fig ir.) is een ftuk Pokhout, pl.
rolrond in C-u^P, maar een geknotte Kegel van Cw tot p, en ge-
fchroefd, gelijk de Snik van een Orlozie, maar op ver nog na zoo
taps niet. De lengte van het Inftrument is ontrent een Voet, het
rolronde gedeelte een Duim over 't Kruis en een halven Duim lang.
Het dikke gedeelte van de Schroef is ontrent t Duims en het dunne
.gedeelte een halven Duim over 't Kruis. Daar is aan elk end een fijn
Stalen Tapje, drajende in fijne kegelgewijze gaatjes in de ftijltjes van
de ftelling, die het Inftrument draagt. Daar hangt een Sponfie S aan
een zijden draad, gehegt aan het rolronde gedeelte van 't Inftrument,
welke door haar rijzen en zakken het Inftrument doet drajen. Een ge-
wigt W, hangende aan een anderen zijden draad geilagen om de
Sciroef C/)., houdt de Sponfie hl Evenwigt. Wanneer de Sponfie
dan zwaarder wordt door het indrinken van vogtigheid uit de Lugt,
zakt ze neer, en trekt het gewigt W op; maar wanneer het gewigt
W rijft, moet deszelfs draad vorderen naar Cty. Dewijl het gewigt
daar verder van zijn Middelpunt hangt, wordt zijn Vermogen zoo
vergroot, dat het de Sponfie m Evenwigt houdt, fchoon haar gewigt
vergroot zij. Wanneer het gewigt rijft, wijft het op de Schaal DD,
hoe veel zwaarder de Sponfie, en gevolgelijk hoe veel vogtiger de
Lugt geworden zij.
NB. Dit Inftrument wordt zeer zigtbaar werkende gemaakt, wan-
neer deszelfs Tappen dragen op vier Schuring-fchijfjes, gelijk in het
1. Deel, Plaat XXIV. Fig. 7. in het Schuring-tuig vertoond wor-
den.
41. In plaats van de Sponfiën in deze en de eerftgmelde Hugro-
meters kan men Zout van Wijnfteen, of eenig ander Zout, of Pot-as
leggen in een Schaal van een Balans, hetwelk ook zwaarder zal wor-
den door het aantrekken van de vogtigheid uit de Lugt, en ligter door
uitwafeming. In plaats van den langen draad, die in de Hugrometer
van N'. 3. over Katrolletes loopt, kan men Parkement gebruiken,
aan een lange reep gefneden. Dit zal door vogtiglieid langer, en
door droogte korter worden, daar gedraaide zelfltandigbeden door
vogtigheid krimpen, en door droogte langer worden , terwijl diere-
lijke zelfftandigheden door vogtigheid rekken. Derhalve kan men een
dierehjke zelfltandigheid zoo met een gedraaide famenvoegen, dat is,
men kan zulk een Streng maken van een dierelijke en gedraaide zelf-
ftandigheid , dat 'er vogtigheid of droogte geene uitwerking op zal
hebben, om ze te verlengen, of te verkorten. De Streng om 't Rad
van fommige Draaibanken, die van dierelijke zelfftandigheden zijnde
(bij voorbeeld Katten - darmen) in vogtig Weer zou rekken, zal
krimpen, wanneer ze gedraaid is. Een merkwaardig geval van deze
laatlle uitwerkmg van 't Weer heeft men gezien in den toeftel van
Werktuigen van een Boumeefter, waar van de volgende Hiftorie ver-
teld wordt. Een Boumeefter te Rome, een zeer hoog Pedeftal ge-
maakt hebbende, moeft een Gedenkzuil, die zeer zwaar was, ophii-
fen, om boven op het Pedeftal te regten; maar toen hij zijne Werk-
tmgen gefteld en'er zijn gewigt aangehangen, en de Zuil zoo hoog
opgehaald had, als hi) kon, rekten zijne touwen zoo zeer , dat de
zuil met tot de vereifte hoogte geligt kon worden, hetwelk den Bou-
meefter zeer toornig maakte, totdat 'er iemand, die filofofifer herfenen
had, dan hij, hem zei, dat liij de touwen nat moeft maken. Dit ge-
daan zijnde, krompen de touwen aanftonds; en de Zuil boven de
regte plaats geligt zijnde, werd ze wel haaft neergelaten, en regt ge-
zet. Dewijl'er naaulijks eenig lighaam is, dat niet van maat veran-
dert door vogtigheid of droogte, zou 'er geen end zijn aan het verha-
kn, waar men al Hugrometers van kan maken; maar het kan van
dienft wezen te melden, waar de vogtigheid of droogte geenen in-
vloed kan hebben, en dat is de Draad van hout: want fchoon alle
deuren en venfters m vogtig Weer ons aantoonen, hoe veel het hout
zwelle dwers over den Draad, zal men ze egter nooit zien krimpen
ot zwellen in de lengte door hette of koude, vogtigheid of droogte
Dit IS de reden, waarom die voortreffelijke Werktuigkundige de Graaf
IJay de Roeden der Slingers van zijne Uurwerken van hout maakt-
en Mr. James King, de Timmerman van de Weftmunjlerfe Brug, de
itukken, die de.Centers van de Formelen uitmaken, zoodanig famen-
voegt.
X. Lcs.
voegt, dat het quot;Weer, 'twelk elk ftuk over dwers kan doen zwellen, x. l«.
die Itukken niet zal doen verlangen, waar van de gedaante en het dra-
gen van zijne Bogen afhangt.
Die meer van lt;fc Hugrometers , ook Hugroskopen genoemd , be-
geren te weten , konnen de eerfle Plaat van het II. Deel van
Lowthorfs Ahridgement of the Fhilof. Tranfad. met de bij-
gevoegde befchrijvingen nazien.
De Hugrometers moet men niet gebruiken, als Weerglazen, om
vogtigheid en droogte in de Lugt te voorzeggen, eer ze komen. Ze
wijzen maar den tegenwoordigen ftaat van de Lugt aan. Ook zal de-
zelfde Hugrometer geen jaren agter een goed blijven, gelijk een Ba-
rometer en Thermometer, maar zal zoo veranderen, dat ze bijna van
geen gebruik meer zijn zal, gelijk de Heer Profeflbr Muffchenbroek
aangemerkt heeft in zijne Beginfelen der Natuurkunde §. 805quot;.
Dit niet tegenftaande zijn 'er vele gevallen, waar in de Hugrometers
van groot gebruik zijn. Bij voorbeeld wanneer men zou willen zien,
hoe groote Verdunning de Lugt onderga door groote Hette , zou
men door behulp van cen Hugrometer ontdekken, welke Graad van
vogtigiieid ze bevat. Anderfins zal men aan de Lugt toefchrijven ,
'tgeen waarlijk Verdunning van damp is. Dus hebben fommigen ge-
dagt , dat de Hette van kokend Water de Lugt tien maal dunner
maakte, fommigen agt maal, fommigen drie maal, en anderen twee
maal, daar het dezelve waarlijk maar ^ dunner make; maar de Proef
moet genomen worden in een droogen Zomer, wanneer 'er in 'tge-
heel geene vogtigheid in de Lugt is. Wederom wanneer men be-
vindt, dat de Hette van kokend Water de Lugt maar i verdunt, en
de Hette van een gloejenden KromJials dezelve maar drie maal dunner
maakt, kan men zig verzekerd houden, dat 'er geene vogtigheid in
de Lugt is; en dan kan men zijne Hugrometer teekenen met het punt
van zeer droog.
42. Üaar zijn verfcheiden Inftrumenten, die verworpen zijn om
de gebreken, die men 'erin ontdekt heeft, die naderhand weer in ge-
bruik gebragt zijn, omdat men ze, wanneer die gebreken afhangen
van regelmatige oorzaken, kan doen dienen tot gebruiken, daar men
te voren niet'om gedagt had. We hebben daar een merkwaardig
voorbeeld van in £ Lugt-thermometer, welke, famengevoegd met
X. Les. een Geefl-thermometer, een Inftrument kan maken, dat alle de ei-
genfchappen heeft van een Barometer en waarlijK noodzakelijk wordt,
omdat men het lömtijds kan gebruiken, wanneer men van de Kwik-
barometer geen gebruik kan maken. Toen we ofer de Lugt-ther-
mometer fpraken, hebben we aangemerkt, dat het gewigt van den
Dampkring ('twelk onbekend was aan degenen, die deze Tiiermo-
meter eerft gebruikten) ook zijn deel-had in dit Inftrument, en door
zijne toenemende of aamp;emende Perfing de vogt in dezelve deed rijzen,
of zakken, en dus maakte, dat ze óq Graden van Hette en Koude
niet regt aanwees. Om dan deze belemmerende Werking van den
Dampkring weg te nemen, had men de Geeft - thermometer verzon-
nen, die glasdigt gezegeld werd, om 'er de Perfing van de buiten
Lugt uit te fluiten, terwijl hare uitzettende vogt alleenlijk de Graden
van Hette en Koude aanwees. Indien dan de Perfing van den Damp-
kring door eenig middel belet kon worden te werken op de Lugt-
thermometer, of 'tgeen hetzelfde is, indien men een middel kon vin-
den, om in de Beweging van de vogt in de Lugt - tliermometer te on-
derfcheiden, welk gedeelte aan de Hette en Koude, en welk gedeelte
aan de verfcheiden Perfing van de Lugt toe te fchrijven waar, zou ze
van geen minder gebruik zijn , dan de Geeft - thermometer. Zulk
een middel nu heefi; men gevonden door het famcnvoegen van twee
Thermometers, een Lugt - thermonieter en een Geeft-thermometer,
welker verfchil net aantoont de Perfing van de Lugt, waar door dit
Inftrument een Barometer wordt.
Aan het pknkje EFG (Flaat XXXV. Fig. 12.) zijn twee Ther-
mometers gevoegd, een Lugt-thermometer A'B en een Geeft-thermo-
meter C D. Het Bolletje B en de Pijp van B tot t is met Lugt van
dezelfde Spanning, als de buiten Lugt. Het end van de Pijp fteekt
in een flesje A, bijna vol vogt, welice gemeenfchap heeft met de bui-
ten Lugt_ door het tuitje a, dat, wanneer het noodig is, met een pen-
netje geftopt kan worden. De Geeft - thermometer is glasigt geze-
geld, en met Geeft gevuld van C tot T , alwaar op de Schaal
ftaat op de Geeft-thermometer, welker bovenfte Bolletje gloe-
jendheet gemaakt zijnde, eer het gefloten werd, de Lugt in de'^Pijp
van D tot T d;iar door drie maal dunner wordt, dan gemeene Lugt,
zoodat de vogt gema;'vkelijK tegen dezelve op kan rijzen, hetwelk'ze
doen zal, wanneer het heeter Weer wordt, terwijl op denzelfden tijd
de-
Ti.
XXXV.
Fig. li.
uit een Lugt- en Gee/l-themometer famengefleld, 391
dezelfde Graad van Hette de Lugt in het Bolletje van de Liigt-ther- x. l«.
mometer de vogt daar evenveel Graden in doet zakken. Deze zou
net evenveel rijzen, als de andere zakken , indien 'er geene verande-
ring was in 'tgewigt van de Lugt; dog indien'er geene verandering
was in de Hette van 'tWeer, maar wel m 'tgewigt van den Damp-
krmg, zijnde dezelve zwaarder geworden, zou de vogt in de Geeft-
thermometer büjven in T, terwijl de vogt in de Lugt - thermometer
zou rijzen, bij voorbeeld tot i, zijnde in dat geval alleenlijk een Ba-
rometer, en de lengte wegs van de vogt van i tot 4, dat is, de Gra-
den van de grooter rijzing van de vogt in deze, dan in de andere
Thermometer (fchoon in een tegenftrijdigen rang) zou evenredig
zijn aan het toegenomen gewigt van de Lugt. Hoe deze Graden
gefchikt moeten worden naar de Schaal van. de Kwik - barometer, om
dezelve te verbeelden, zal ik aantoonen met een befchrijving te ge-
ven door Dr. Halley gtm-i-M. van de Zee-baronieter, gelijk Tir. Hooke
voor hem toegefteïd lieeft, en die hij op zijne togt op de Zuid-zee
meegenomen heeft.
43. Berigt mn Dr. Hookeds Zee-barometer door Dr. E. Halley,
f bi lof. TranJ. 269. p. 79i- [Abridg. by H. Jones, Vol. I. P. IL
^ quot;Dr. Hooke, die veel moeite gedaan heeft, om de Barometer te
„ verbeteren , en de klehie Verdeelingen op derzelver Schaal zigt-
5, baarder te maken, oordeelende, dat zulks van veel gebruik zou zijn
„ op zee, heeft verfcheiden manieren uitgedagt, om ze aan fcheeps
„ boord van gebruik te maken, waar van hij'er ééne vertoond heeft
aan het koninklijke Genoodlchap in deszelfs wekelijkfe bijeenkomft
den 2. Jan. i(56t, federt welken tijd liij die uitvinding verder bear-
beid en eenige jaren geleden aan het gemelde Genootfchap het
Inllriment vertoond heeft, 'twelk ik nu zal befchrijven.
5, De Kwik-barometer, een regtftandige geftalte vereifende , en
de Kwik op allerlei beweging daar in geweldig danfende, is uit
dien hoofde buiten ftaat, om. op zee gebruikt te konnen worden,
fchoon 'er over eenigen tijd een middel bedagt zij, om ze draag- •
baar te maken. Dus moeft 'er eenig ander Grondbegmfel beda^
worden, waar in die geftalte van het Inftrument zoo onvermijdelijk
noodzakelijk niet was. Hier voor hebben allen, die ter zee varen,
?)
55
5?
55
3?
veel verpligting aan Dr. Hooke, die altijd groote gereedheid ge-
toond heeft, om natuurkiindige Proeven tot hunnen dienll toe
pafTen.
„ Het is ontrent 40 jaren geleden, dat de Thermometers van Ro-
bert de FhiHibus, afhangende van de Verdunning en Verdikking
„ van de ingefloten Lugt'door Hette en Koude, buiten gebruik ge-
raakt zijn op de ontdekking, dat de Perfmg van de Lugt ongelijk
was, vermengende die ongelijkheid zig met de uitwerkingen van
de warmte van de Lugt m dat Inllrument. In derzelver plaats
werd gebruikt de digt geÜoten Thermometer met Brandewijn (eerll
uit Italië in Engeland mgevoerd door Robert Southwell) als een
bekwame valle maat van de gematigdheid van de Lugt in opzigt
van Hette en Koud^, zijnde die lugtige Geeft onder alle bekende
„ vogten de vatbaarfte voor Uitzetting en Inkrimping , inzonderheid
met een gematigde Graad van Hette of Koude. Deze dan erkend
wordende voor een vafte maat , en de Lugt-thermometer met
^^ dezelfde Graden verdeeld zijnde, zoodat ze op den tijd, wanneer
„ 'er de Lugt werd ingefloten, overeenkwam met de Geeft-thermo-
meter in alle de Graden van Hette en Koude, ter zelfder tijd de
nette hoogte van de Kwik in de gemeene Barometer aanteekende,
kan men ligtelijk begrijpen, dat zoo dikwijs deze twee Thermome-
ters overeenkomen, de Perfing van de Lugt dezelfde is, als toen
'er de Lugt ingefloten, en het Inftrument in Graden verdeeld werd;
^^ als mede , dat, indien de vogt in de Lugt - thermometer hooger
„ ftaat, dan de overeenkomende Verdeeling, met die van de Geeft-
- thermometer, het een bewijs is, dat 'er op dien tijd een grooter
Perfing van dc Lugt plaats heeft, dan toen het Inftrument in Gra-
_ den verdeeld werd. Het tegendeel moet men befluiten, wanneer
5, de Lugt-thermometer lager ftaat, dan de Geeft-thermometer, na-
menlijk dat de Lugt dan zooveel ligter is, en de Kwik in de ge-
meene Barometers lager ftaat, dan op den tijd, toen de Schaal ge-
maakt werd.
5, De Ruimtens of lengtens, overeenkomende met een Duim Kwik
zullen grooter of kleiner zijn naar de Hoeveelheid van ingefloten
Lugt en de naaute van de glazen Pijp, waar in de vogt rijft en
zakt, en konnen bijna in allerlei Evenredigheid vergroot worden
beneden die van de foortonderfcheidende Zwaarte van de vogt van
X. Lcj.
5J
5J
55
J)
))
35
5gt;
55
55
55
55
55
35
55
55
55
35
55
55
55
5)
35
35
35
55
35
35
33
5, de Thermometer tot de Kwik, zoodat ze een Voet lang, of langer x. l«.
zijn konnen tegen een Duim Kwik, hetwelk weer een ander groot
voordeel is.
„ Sommigen hebben aangemerkt, dat, wanneer men ditInflrument
lang houdt, de ingefloten Lugt een middel vindt, om te ontfnap-
pen, of eenige dampen, die 'er meê vermengd waren, laat vallen,
of door eenige andere oorzaak minder veerkragtig wordt, waar door
ze met 'er tijd de hoogte van de Kwilc wat grooter aanwijft, dan
behoorde : maar indien dit in fommigen van dezelven mogt ge-
beuren, brengt het haar gebruik geen hinder toe, omdat men het
t'eeniger tijd met een Proef kan te regt helpen; en het rijzen en zak-
ken IS het voornaamfte werk, terwijl de juifte hoogte een enkele
nettigheid is. In deze geweften van de weereld heeft een langdu-
rige onderymding ons geleerd, dat het rijzen van de Kwik na llor-
dig mooi weer cn een ooftelijken en noordooftelijken wind voor-
IjDelt, terwijl het zakken integendeel zuidelijke of weftelijke winden
„ voorzegt met regen, of ftorm winden, of beide, tegen welk laatfte
het van meer belang is te voorzien op zee, dan op 't land; en wan-
neer de Kwik ineen ftorm begint te rijzen, is het een zeker tee-
ken , dat hij begint te bedaren , gelijk men op hooge Breedtens
„ beide ten Zuiden en Noorden van de Linie ondervonden heeft. quot;
AB {Plaat XXXV. Fig. 13.) vertoont de Geeft - thermometer, p^-
op dezelfde wijs met gelijke Graden verdeeld als de Geeft-thermo-
meter CD van Fig. 12., het Bolletje met vogt C en 't ledige Bolletje
D onderfteld zijnde agter het plankje ABDC van Fig. 13. „ EF is
„ een plaatje , gevoegd ter zijde van de Thermometer CD, quot; heb-
bende ook haar vogt - bolletje A en Lugt-bolletje B buiten 't gezigt,
„ verdeeld in Ruimtens, die overeenkomen met Duimen en gedeel-
„ tens van een Duim Kwik in de gemeene Barometer. G is een Wij-
5, zertje, ftaande op het plaatje op de hoogte van dc Kwik , gelijk
„ ze was, toen het Inftrument in Graden verdeeld werd, onderftel
„ hier op Duim.
„ LM is een ftuk Koperdraad, langs welk het plaatje E F op en
neer fchuift, evenwijdig met de Pijp van de TJiermometer C D.
„ K is eenigerlei punt, waar op de Geeft ftaat op den tijd van
„ waarneming, onderftel op 38 op de Geeft - thermometer. Schuif
„ het plaatje EF, totdat het Wijzertje fta op 38 op de Lujrt-thermo-
II. Deel.nbsp;, Dddnbsp;^ „ meter.
35
53
33
33
33
33
33
33
53
J3
33
33
33
33
33
33
X. Les, „ meter. Indien de vogt daar in ook op 38 ftaat, is de Perfing van
de Lugt dezelfde, als op den tijd van 't maken van de Schaal, na-
menlijk 29,5quot;; maar indien ze hooger flaat, bij voorbeeld op 30 in
I, is de Perfing van de Lugt grooter, en de Verdeeling op het
fchuivende plaatje op de hoogte van de vogt wijft aan, dat de te-
genwoordige hoogte van de Kwik is 29 Duim en 7 Tienden.
„ Ik heb eenigen van deze Barometers bij mij gehad op mijn on-
langs gedaan Zuidzee-togt, en ze heeft nooit gemill al het kwade
Weer, dat we gehad hebben, te voorfpellen, en 'er tijdig kennis
„ van te geven.
44.. Gelijk door de fchielijke veranderingen van de Perfing der Lugt,
wanneer 'er een florm aankomt (of reets tegenwoordig is; de Kwik
in de gemeene Barometer zoo fchielik rijft en zakt, dat ze danfe, zoo
danll ze ook door de fchokkingen van het fchip, fchoon 'er geene ver-
andering in de Perfing van de Lugt, of geen florm op handen zij. Dit
gefchiedt, omdat de Aantrekking van Kwik aan gas zoo klein is,
dat de minfle fchok haar van hare Aanraking los make; maar wanneer
men de Zee - barometer gebruikt, wordt dc vogt in de Lugt - thermo-
meter (welke gemeen blaau geverfd Water is, gemengd met wat
Sterk - water, om het voor vriezen te bewaren ) waar op de Lugt ha-
re bijzondere Perfing oefent (daar door aanwijzende, wat 'er gebeure
aan de Kwik - barometers) zoo fterk aangetrokken van den binnen-
kant van de Pijp, die naau is, dat geene beweging van het fchip, of
van de hand, waar in men het Inftrument draagt, de vogt kan doen
danfen. Derhalve kan hare fchielijke rijzing en zakking nergens an-
ders aan toegefchreven worden, dan aan de verandering van de Perfing
van de Lugt, waar door men zig verzekerd kan houden, dat 'er ftorm
op lianden is, en zig daar tegen bereiden. Dit is het groot gebruik
van de Zee - barometer: want fchoon ze met de Kwik - barometer gee-
ne
3)
5gt;
gt;5
»5
55
C13) In de Philof. TranfaEl. No. 585.
heb ik hec volgende berigt gegeven van
mijn Werktuig, om het Waterpas te ne-
men.
Dat de Lugt-thermometer ook een Ba-
rometer is, is al over lang aangemerkt;
en omdat de vogt in dezelve zoo vrel döof
de verandering van het gewigt van de Lugt,
als door de Uitzetting en Verdikking van de
Lugt door Hette en Koude, rijft en zakt,
heeft men dit Inftrument niet langer voor
een Thermometer gebruikt, en men heeft
in derzelver plaats ingevoerd de Ther-
momc'
-ocr page 491-
.■ , ■ ■ ■ r | |
1 j - • | |
H. | |
, - .A ' . : | |
quot; X . | |
- ^ - ' | |
quot; : , - V | |
Hf ^ |
■ i
- • V J
'.-'is-'?-
■ ■ ■ 1%
■
J^.j.
Aj
%-3-
U
i:
b
—iO
d.
r
A'
M
A©nbsp;^^O
O o
So€€ .nbsp;Sso.
J^^. e.
1—ïî—r
L ugt'thevm. gemaakt tot een Barometer en Waterpas. 395'
ne maanden blijve overeenkomen, is alles, wat we noodig hebben, x. La.
de fchielijke veranderingen van Perfing aan te wijzen. Dus heeft Mr.
Fatrick de Barometer - maker, toen hij dit Werktuig meende te ver-
beteren met niewe Zee- barometer (gelijk hij ze noemde) met
Kwik te vullen, in plaats van met een ligter vogt, dezelve voor de
zee onbruikbaar gemaakt, dewijl ze daar het danlèn onderhevig werd
door de fchokkingen van 't fchip. Evenwel heeft hij 'er een korte en
zeer draagbare Barometer van gemaakt, die bekwaam is, om altijd
gelijk te gaan met de gemeene Barometer, en een niew Inftrument om
te verkoopen.
45;. Indien de Lugt altijd dezelfde Graad van Hette en Koude bleef
houden (of, 'tgeen hetzelfde is, indien Hette en Koude geenen in-
vloed had op de Lugt) zou de Lugt - thermometer veranderd worden
in een Barometer: want dewijl de Perfing van den Dampkring ver-
meerdert of vermindert, zou de Lugt in het Bolletje van 't Inflrument
verdikt worden , of zig uitzetten, en de vogt naar Evenredigheid
doen zakken, of rijzen. Dewijl 'er een middel is, om den Bol, die
de Lugt bevat, altijd op dezelfde Graad van Hette en koude te hou-
den, kan men dit Inftrument tot een zeer gewaarwordelijke Barome-
ter maken. Ik heb ze zoo gewaarwordelijk gemaakt, dat door het
opligten van dezelve van den grond tot op een tafel, die maar drie
Voet hoog was, de vogt A van een Duim bewoog, hetwelk 90 maal
gewaarwordelijker is, dan de Kwik - barometer, die 90 Voet hoog
gebragt moet worden, eer de Kwik 70 Duim zakke. De manier om
dit Inftrument te bereiden tot het nemen van 't Waterpas (gelijk ik
het daar toe gefteld had, toen ik het aan 't koninklijke Genoodfchap
vertoonde in 't jaar 1724) kan men in de onderilaande Aanteekening
vinden (13).
Daar zijn nu nog zoo vele zaken te befchouwen, om een volkomen
berigt
mometers met Voorloop van Brandewijn,
die glasdigt gefloten zijn.
Maar dewijl de gebreken van de Lugt-
thermometer (of derzelver verfchil van
de Geeft-thermometer) alleenlijk af han-
gen van de verandering van het gewigt
van den Dampkring uic den ftaat, waar in
hij was, toen de twee Thermometers o^p
dezelfde Graad elk van hare Schaal gc-
^ fteld werden, heeft wijle Dr. Hooke een
Inftrument uitgedagt, dat hij een Zee-ba-
'■rometer noemde, beftaande uit de twee
' gemelde Thermometers, op zulk een wijs
: famengevoegd, dat door middel van een
Ddd 3nbsp;derde
Let. berigt te geven van alle de eigenfchappen van de Lugt, en de niewe
ontdekkingen, die daar ontrent gedaan zijn, en van verfcheiden Werk-
tuigen
derde Schaal, om het verfchil der tw^ee
Thermometers waar te nemen, de veran-
dering van de Zwaarte van de Lugt, en
gevolgelijk ftorm , regen en mooi Weer
voorzien kon worden op zee, alwaar de
Kwik-barometer onbruikbaar wordt door
de fchokkingen van 't fthip.
Dr. Halley heefc, eenige jaren geleden,
twee Tafelen uitgegeven, om aan te wij-
zen , hoeveel de Kwik in de Barometer
zal zakken, wanneer het Inftrument naar
om hoog gebragt wordt, om de hoogtens
te bepalen boven het Waterpas van de
Tt. plaats , daar de eerfte Waarneming ge-
XXXVn. daan was; maar dewijl hij maar één Tien-
i. de van een Duim zakking van de Kwik
overeen doet komen met een hoogte van
90 Voet C welke hoogte nog van de min-
ften is} is het klaarbhjkelijk, dat men op
deze wijs niet anders, dan de hoogtens
van zeer hooge heuvelen en bergen k:;n
bepalen. Dezelfde geleerdeProfefforheelt
voor eenigen tijd in de Philof. TranJaSt.
Mr. Patrick's hangende Barometer vooi-
gefteld, om het Waterpas te nemen van
ver van elkander afgelegen plaatfen, om-
dat de Kwik in de Pijp van die Barome-
ter fomtijds een Voet of anderhalf rijft,
en zakt. Indien derhalve de beweging van
de Kwik in die Barometer vijf maal zigt-
baarder is, dan in de gemeene , zal een
Tiende Duim zakking van de Kwik over-
eenkomen met een hoogte van ig Voet,
en dus kan zulk een Inftrument van ge-
bruik zijn in het nemen van 't Waterpas
van ver van elkander afgelegen plaatfen ;
maar ik weet door vele Proeven, dat dit
in de Praktijk niet uit zou komen, om,dat,
dewijl de Pijp van zulk een Barometer
van zeer kleine wijdte is, de Aantrekking
van Samenhang, waar door de Kwik ge-
negen is, om aan de Pijp te hangen, de
inbsp;beweging van de Kwik, veroorzaakt door
dc verfchillende Perfing van de Lugt,
zoodanig zal belemmeren, dat , indien
deze Barometer eenige reizen na elkander
op dezelfde plaats gezet wordt, de hoog-
te van de Kwik dikwijls een Tiende Duim
of meer zal verfchillen , en indien ze ge-
fchudwordt,gelijk gemeenelijk gefchiedt,
om haar de regte hoogte te geven, zal de
Kwik fomtijds fcheiden, cn een druppel
laten vallen, zoodat men 'er minder ftaat
op kan maken tot dit gebruik, dan op de
gemeene.
De Heernbsp;heeft dikwijls een
zeer zigtbaar werkende Barometer gemaakt
op de volgende wijs. In een fles CB
(Plaat XXXVII. Fig. i.) zet hij een
Pijp AB van een zeer kleine wijdte, aari
beide de enden open, en met Cement digt
vaft gehegt aan den hals van de fles in C.
De fles met de hand warm gemaakt heb-
bende, om 'er eenige Lugt uit te drijven,
fteekt hij het end A in Water, dat met
Koncenielje geverfd is, zoodat 'er eenig
rood Water in de fles gedreven worde.
Wanneer de fles dan weer overend gezet
wordt, zal de vogt in de fles ftaan in B
boven,het onder-end van de Pijp) en in
de Pijp in D ; maar indien ze hooger of
lager ftaat, dan in D, kan men haar tot
die plaats brengen door te zuigen aan A,
of daar in te blazen. Indien het Inftru-
ment, dus gereed gemaakt, eerft op den
grond gezet wordt, cn een ringetje of
Ijzerdraadje, dat veert, om de Pijp gefcho-
ven wordt tot in D, om voor een Wij-
zertje te dienen, en dan gezet wordt op
een tafel, of ergens anders op, naaulijks
een Tard boven den grond, zal men be-
vinden , dat de vogt zigtbaarlijk gerezen
is. Ik heb ze een Kwartier Duims zien
rijzen, wanneer de fles maar een Tar^i hoo-
ger gezet was, dan ze te voren ftond,
zoodat de Kolom van den Dampkring,
die op de vogt in de Pijp perfte, terwijl
het Inftrument op den grond ftond , al-
leenlijk drie Voet verkort zijnde, zooveel
overgewogen werd door de Uitzetting van
de
-ocr page 495-tuigen en Proeven tot beveftiging van 'tgeen we maar oppervlakkig x. Le^,
verklaard, en aangeroerd hebben, dat deze Les op ver nog na niet
de Lugt in de fles in B, dat de vogt een
Kwartier Duims rees boven D. 'T isVaar,
daar is een groote onzekerheid in dit In-
ftrument : want dewijl het zoo wel een
Thermometer , als een Barometer is, zal
de warmte van de hand, die het aanraakt,
of die 'er nabij komt, de vogt doen rij-
zen, indien de Lugt in de fles te voren
koud was. Hierom heeft de Heer Gray
verzonnen , om de fles CB te zetten in
een vat FE, 'twelk hij met zand vulde,
opdat de Lugt in de fles CB, wanneer hec
Inftrument opgenomen, en hooger en la-
§er gezet wordt, in denzelfden ftaat zou
lijven, en het Inftrument gedurende de
Proef maar een Barometer zou blijven.
Dit fthijnt dan een bekwaam Inftrument
te zijn, om 'er het Waterpas van verfchil-
lende plaatfen meê te nemen; maar op
een naaukeurig onderzoek zal men bevin-
den, dat het miflTen kan : want vooreerft
fchoon het zand in zijne Hette of Koude
wel niet fchielijk verandere , zal het eg-
ter in twee of drie Uren gt; naardat het op
een warmer of kouder plaats gebragt wor-
de, heeter of kouder worden, en de min
fte Graad van Hette of Koude , meege-
deeld aan dc Lugt in CB, zal de hoogte
van de vogt in £) veranderen. Wanneer
het Inftrument zoo ligt werkende gemaakt
wordt, als ik gemeld heb , kan het bij
toeval onder het dragen wel zoo opzij ge-
paken (gelijk in Fig. 2.) dat de vogt in
de fles het onder-end van de Pijp in B
nier bedekke, waar door eenige vogt uit
de Pijp kan loopen in B, of eenige Lugt
ingelaten worden. Elk van deze toeval-
len zou de Proef geheel bederven; maar
indien dit Inftrument zoodanig gemaakt
worde, dat het zonder ongemak gedragen
kan worden , en beveiligd is tegen de
Werking van Hette en Koude (of, 'tgeen
hetzelfde is, indien men juifte aftrekkin-
gen kan maken voor de veranderingen,
door Hette en Koude veroorzaakt) zal
het van zeer groot gebruik en zekej^heid
zijn in het meten van 't Waterpas van ver
van elkander afgelegen plaatfen, mits ze
zoo ver niet van elkander afleggen , dat
men meer, dan zes Uren tijds, noodig
hebbe , om het Inftrument van de ééne
naar de andere plaats te dragen, ja zeer
veel van elkander afgelegen plaatfen, zelf
twee of drie dagen reizens van elkander,
konnen dragelijk wel gewaterpaft worden
met twee Inftrumenten , die naaukeurig
met elkander overeenkomen , indien ze
door twee Waarnemers gade geflagen wor-
den op hetzelfde Uur met mooi en ftil
Weer. Zulk een Inftrument nu, hoop ik,
dat ik gemaakt heb, waar meê het verfchil
van 't Waterpas, daar men met de befte
Verrekijkers Waterpaften vier of vijf da-
gen toe vannooden zou hebben, in eeni-
ge weinige Uren gemeten zal konnen wor-
den. Aan den Bol C QPlaat XXXVlI. Pt.
Fig. 3.) wordt gevoegd een gebogen Pijp XXXVII.
A B van een zeer kleine wijdte met een h
Bolletje aan het bovenend in A, welkes
bovenfte gedeelte open is. Uit het maak-
fel van dit Inftrument is het klaarblijke-
lijk, dat 'er, indien het door 'tdragen op-
zij geraakt, geen nadeel aan de vogt kan
komen, die altijd in den Bol en de Pijp
pas zal wezen, wanneer het Inftrument
overend gezet wordt. Indien de Lugt in
C door Hette zig zoo uitzet , dat ze de
vogt tot boven in de Pijp opjage, zal de i.
holligheid A de vogt innemen , die weer
zal zakken , en zig zetten in D, of daar
ontrent, naar het Waterpas van de plaats,
alwaar het Inftrument is, zoohaaft de Lugt
in C weergekeerd zij tot dezelfde Span-
ning in opzigt van Hette en Koude, om
dezelfde Graad van Hette te behouden,
wanneer de bijzondere Waarnemingen ge-
daan worden. Het Inftrument wordt ge-
zet in een tinnen bak FE, met Water
gevuld tot gb boven den Bol. Daar
wordt ook een zeer ligt werkende Ther-
Ddd 3nbsp;mome-
iTiometer in den bak gezet met zijn Bol-
letje onder Water, om de vogt in D in
elke Proef te konnen waarnemen , wan-
neer de vogt in de Thermometer op de-
zelfde hoogte ftaat , als te voren. Het
Water wordt uitgegoten, wanneer men
het Inftrument moet dragen , hetwelk
men gemakkelijk doen kan door behulp
van het houten geftel öPxMx (Plaat
XXXVIL Fig. 4.3 hetwelk men regt
xxxvu. overend zet door middel van drie Schroe-
i-'g- 4- ven, gelijk en hetPasloodpP. Het
agterfte gedeelte van 't houten geftel wordt
•afgebeeld in Figuur 5., alwaar van een
uitftekje K het Paslood P hangt over het
koperen pennetje in N. M, m zijn Schoort-
je« ^ om het ftaande plankje KN in den
Winkelhaak te houden met hetwaterpafte
Dlankje in N. De 6dc Figuur vertoont
iet houten geftel met de Schroeven, op-
zij te zien. De 7de Figuur vertoont het
Inftrument, van voren te zien, onder-
ftellende , dat het voorfte gedeelte van
den tinnen bak doorfchijnend is. Hier
heeft de koperen Pijp van de gebogen
glazen Pijp , waar in de Bol gefchroefd
wordt, twee Vleugelen in 1, I, aan den
bodem van den bak vaft gemaakt, opdat
de Bol de Pijp niet zou breken door zij-
ne poging om boven te komen, wanneer
'er Wkerin den tinnen bak gegoten wordt
ter hoogte van g/j. Nadat quot;ik het Inftru-
ment op de gemelde wijs toegefteld had,
bedagt ik, dat, dewijl de Pijp van een
zeer kleine wijdte is, indien de vogt rees
tot in het Bolletje A, een gedeelte van
dezelve door het verdragen van 't Inftru-
ment aan de wanden van het Bolletje zou
kleven, en dat 'er, wanneer de vogc weer
neerzakte , in het nemen van de Proef
wel zooveel agter kon blijven, dat de vogt
Pl.
Fig. s-
niet hoog genoeg was in D, om het ver-
fchil van Waterpas aan te wijzen. Om
dit ongemak voor te komen , heb ik een
looze Schroef uitgedagt, om het gaatje
in A (Fig. 3. en 7.3 toe te ftuiten zoo
haaft als 'er ééne Proef genomen is, opdat
onder het dragen van 't Inftrument de Lugt
in 't Bolletje A in Evenwigt zou zijn met
de Lugt ih den Bol C, zoodat de vogt in
de Pijp niet op en neer zal loopen, wat-
voor Hette of Koude op het Inftrument
zou mogen werken , terwijl het van de
ééne naar de andere plaats wordt gedra-
gen. Wanneer de ééne Proef wordt'ge-
nomen in den morgenftond, kan het Wa-
ter fomtijds zoo koud zijn, dat het, wan-
neer men een andere Proef neemt op den
middag, niet tot dezelfde Graad van Kou-
de gebragt kan worden , die het in den
morgenftond had. Hierom moet men in
het nemen van de eerfte Proef wat warm
Water bij het koude gieten. Wanneer
het Water dan eenigen tijd geftaan heeft,
eer het zoo koud worde , als het waar-
fchijnelijk op 't warm fte van den dag zijn
zal, moet men de Graad van de Ther-
mometer, waarop de Geeft ftaat, en de
Graad van 't Water in de Barometer in D
gade flaan , en aanteekenen. Dan moet
men het Kapje in A op het Bolletje fchroe-
ven, het Water uitgieten, en het Inftru-
ment snaar de plaats brengen , waar van
men het Waterpas wil nemen. Dan moet
men weer Water in den bak gieten, en
wanneer de Thermometer tot dezelfde
Graad is gekomen , als te voren , moet
men de Schroef van 't Bolletje A affchroe-
ven , en de vogt in de Barometer waar-
nemen. Mijne Schaal voor de Barometer
is tien Duim lang, en verdeeld in T;en-
dens, zoodat zulk een Inftrument van ge-
bruik
X. Lcs. 2,ou können bevatten, hetgeen we over dat onderwerp te ^zeggen heb-
ben, zonder tot een al te groote lengte uit te dijen, waarom we nog
een andere Les moeten geven, om onze Lugtkunde te eindigen. Al-
les, wat we nu doen konnen, is onze twee Verhandelingen meê te
deelen over het opklimmen van Dampen, het maken van Wolken en
Fig. lt;S.
Fig. 7.
Regen, welke lt;de Wetenfchap van 't Weer zullen voltoojen, en het x. Les.
verder en volkomen gebruik aantoonen van de verfcheiden Werktui-
gen om het waar te nemen, die we reets befchreven hebben. Ik moet
lier ook invoegen mijne Verhandeling over de Brandfteen-kragt,
zijnde die wijd' uitgeftrekte eigenfchap' van lighamen en vermogende
Werk-
bruik zijn zal tot allerlei hoogtens , die
niet boven de tien Voet zijn , komende
elk Tiende van een Duim overeen met
een voet van hoogte. NB. Ik heb geene
aftrekking gemaakt voor de vermindering
van Dikte van de Lugt, omdat ik dit In-
ftrument niet voorftel tot het meten van
bergen (fchoon het met bekwame aftrek-
king voor de verminderende Dikte van de
Lugt daar wel toe gebruikt kan worden )
maar tot het meten van hoogtens in tui-
nen, plantaziën, en 'tleiden van Water,
waar toe dit Inftrument, wanneer ]t verfchil
van hoogte twee of drie Voet is op een
afftand van twintig [Engelfe'] Mijlen van
zeer veel dienft kan wezen.
Het zal niet kwalijk te pas komen hier
een uitvinding van Fahrenheit bij te voe-
gen van een Kwik-thermometer tot een
Barometer gemaakt, door hem meêgedeeld
■ ia de Philof. Transaä. N°. 385. Hier volgt
de vertaling van zijne befchrijving.
„ In het berigt , dat ik gegeven heb
van eenige Proeven ontrent het koken
van fommige vogten, die ik onderzogt
heb, meideik, dat de Graad van ko-
kend Water bepaald was binnen den
paal, dien ik opgaf, namenlijk 212.
Naderhand heb ik door verfcheiden
Waarnemingen en Proeven geleerd,
„ dat die paal, wanneer het gewigt van
„ den Dampkring hetzelfde blijft, vaft
„ genoeg ftaat, maar dat, het gewigt van
den Dampkring veranderende, die paal
ook kan veranderen. Ik zou nu de Proe-
ven voorftellen, die ilc tot dat einde ge-
nomen heb; maar dewijl ik nog zekere
omftandigheden moet onderzoeken, zal
ik het berigt van dezelven tot een an-
deren tijd uitftellen, en ondertuflen maar
ji
3gt;
5gt;
5'
Jgt;
, fpreken van een Thermometer, die mo-
, gelijk zoo bekwaam is, om de Zwaarte
, van den Dampkring te vinden, als de
, Barometer, indien niet bekwamer.
„ Aan het Rolletje AB(Pkaf XXXVIL Pt.
gt; -F'g-8.) is gevoegd een Pijp BC, waar XXXVn.
, aan vaft is een langwerpig Bolletje CD, ^'M-
, en daar weer aan een Pijpje DE met
, een zeer klein gaatje. Laat het Bolle-
, tje gevuld worden met eenigerlei vogt,
, die de Hette van kokend Water kan ver-'
, dragen. In de Pijp B C worden de Gra-
, den van Hette ifi 'de Lugt gemeten met
, de bijgevoegde Schaal bc. Indien die
, Thermometer dan gezet wordt in ko-
,, kend Water, zal de vogt in de Ther-
, mometer niet alleen het Bolletje CD
, vullen, maar ook rijzen tot de verfchil-
, lende palen van hei Pijpje DE naar de
, Graad van Hette, die het Water op den
, tijd van 't nemen van de Proef zal krij-
„ gen van 't gewigt van den Dampkring.
„ Bij voorbeeld, indien op den tijd van
„ 't nemen van de Proef de Kwik in de
„ Barometer ftaat op 28 Duim, Londenfe
„ maat, zal de vogt in die Thermometer
„ komen tot de laagfte plaats van 't Pijpje
„DE; maar indien de Zwaarte van den
„ Dampkring overeenkomt met een hoog-
„ te van Kwik van 31 Duim, zal de vogt,
„ door de Hette van kokend Water op-
,, geheven, rijzen tot den top van 't Pijp-
„ je D E; maar de verfcheiden palen van
„ Hette van kokend Water worden niet
„ gemeten met Graden , maar in plaats
„ van dezelven met het getal van Dui-
„ men, waar meê de hoogte van de Kwik
„ in Barometers gemeenelijk wordt geme-
„ ten, namenlijk door behulp van de bij-
5, gevoegde Schaal de. quot;
X. Les. Werkfter in vele Verfehijnfelen, waar in men gedagt had, dat ze niets
uitvoerde.
Onderneming om het Verfchijnfel op te lojfen mn V opklimmen mn
Dampen, het maken van Wolken, en het vallen van Regen, in een
Brief van Dr. J. T. Desaguliers, Dokter in de beide Regten, Lid
mn V Koninkl. Genootfchap aan Dr. Rutty , Sekretaris
mn V Koninkl. Genoodjchap. Philof Transadl. N'. 4.07.
M IJ N H E E R,
„ De reden van mijn fchrijven over een onderwerp, dat zoo dik-
wijls is verhandeld, is, dat geenen van de berigten, tot hier toe
van dit Verfchijnfel gegeven (ten minlten, die ik gezien heb) mij
genoegzaam voorkomen, om alle de bijzonderheden op te lolfen.
„ Dr. Nieimentyt en eenige anderen zeggen - Dat VuurdeeU
5 afgefcheiden van de Zonne-ßralen, zig aan Waterdeeltjes
vaß zettende, brokjes, of kleine lighaainpjes maken, die foortonder-
fcheidenlijk ligter zijn, dan Lugt, en daarom volgens de Wetten
van de Waterweging moeten opklimmen , en Wolken maken, die
blijven hangen,, wanneer ze tot zulk een hoogte zijn opgeheven, dat
de omringende Lugt ^an dezelfde foortondeijcheidende Zwaarte is ^
als zij zelf zijn.
„ Dat Regen voortgebragt wordt door de affcheiding der Vuur-
deeltjes van de Waterdeeltjes, welke laatße, dan weer tot hare
vorige foortonderfcheidende Zwaarte herßeld zijnde, niet langer in
de Lugt konnen blijven hangen, maar in druppelen moeten neer-
vallen. Zie Nieuwentijts Wereldbefch. de XX. Befchouw. §. 15.
en volg.
„ Dit nu is verfcheiden tegenwerpingen onderhevig. Vooreerfl
ruil het op een onderllelling dat Vuur een bijzondere zelfftandig-
heid , of onderfcheiden Hoofdflof is, hetwelk tot nog toe niet be-
wezen is door overtuigende Proeven en genoegzame Waarnemin-
gen, en 'twelk de eerwaardige Dr. Hales in zijn voortreffelijk Boek
van de Weging van Gewqßen bewezen heefi: een kwalijk gegrond
gevoelen te zijn, toonende zeer duidelijk, dat in Chimife Werkin-
gen die lighamen, die men gedagt had dat zwaarder werden door
55
55
55
55
55
55
55
55
35
5)
35
75
33
35
3?
35
55
35
35
35
53
5, Vuurdeeltjes, die 'er xig aanzetten, die vermeerdering van gewigt x. Lcs.
„ alleen krijgen door de aankleving van deeltjes van Lugt enz., die hij
bewezen heeft dat in groote meenigte door fommige lighamen opge-
ßurpt wordt, terwijl ze door andere lighamen mort gehragt (of
uit een vaflgelegden tot een veerkragtigen ftaat gebragt) wordt;
ja dat ze van hetzelfde lighaam onder verfchillende omftandigheden
opgefturpt en voortgebragt kan worden.
„ Ten anderen. Indien men de gemelde Onderftelling al toeftond,
zou de zwarigheid nog blijven ontrent het voortbrengen van Regen
door het affcheiden der Vuurdeeltjes van 't Water: want Dr. Nieu-
„ iventijt fchrijft deze Uitwerking toe aan twee oorzaken ; vooreerft
„ aan Verdikking, zeggende §. 27. - Dat, wanneer tegenßrij-
„ d ':ge winden tegen dezelfde wolk wajen, en de waterige deeltjes
„ naar elkander drijven, het Vuur, dat zig aan dezelven gezet had,
„ los wordt, en zij {dan foortonderfcheidenlijk zwaarder wordende)
„ naar heneden zakken, en in Regen neervallen. In de volgende
5, 28®quot;= §. fchrijft hij het toe aan Verdunning , wanneer hij zegt,
35 - Dat, wanneer een wind fcheuin naar hoven wajende, een
5, wolk doet rijzen in een dunner Lugt (dat is, foortonderfcheidenlijk
„ ligter, dan zij zeifis) het Vuur, dat, zig aan de Water-deeltjes
„ zettende, dezelven ligter maakte, zig daar van ontßaat, en door
„ zijne ligtheid naar hoven gaat, waar door het Water te zwaar
5, wordt, niet alleen, om in die dunne en ligte Lugt te blijven, maar
5, zelf in een dikker en zwaarder ontrent de aarde, en dus veran-
5, derd wordt in een vallende Dauw, Miß, Regen, of Sneew, of
„ anderftns, naardat de waterige deeltjes verdund, of famengeperß
„ zijn.
„ De eerfte dezer oorzaken van Regen ftrijdt tegen de ondervin-
33 ding : want, wanneer twee tegenftrijdige winden tegen elkander
33 wajen boven de ééne of de andere plaats van de aarde, rijft de Ba-
„ rometer altijd, en men heeft mooi Weer: want de Lugt dan om-
53 Iwog o^ehoopt wordende, gelijk Dr. Halley zegt in de Pbilof
5, Transaä.}^*, 183., wordt foortonderfcheidenlijk zwaarder rondom
5, de Wolken, weke (in plaats van in Regen neer te vallen, gelijk
„ Dr. Nieuwentijt onderftelt) opklimmen tot zuk een gedeelte van
„ den Dampkring, alwaar de Lugt van dezelfde foortonderfcheidende
„ Zwaarte is, als zij zel£
II. Deel.nbsp;Eeenbsp;„ In-
»
35
55
35
33
53
33
33
Indien het vallen van den Regen toegefchreven kon worden aan
de tweede dezer oorzaken, zou 'er zoo dikwijls, als een Wolk om-
5, ringd is met een Lugt, die foortonderfcheidenlijk ligter is, dan zij
„ zelf (hetzij 'door het wegwajen van een gedeelte van de bovenfte
Lugt de Lugt rondom de Wolk ijler worde, omdat ze minder ge-
perft wordt, of door het rijzen van de Wolk) noodzakelijk Regen
moeten volgen; daar men evenwel de Wolken dikwijls zie rijzen
of zakken, zonder dat 'er Regen valle, zelf wanneer de Barometer
5, aanwijft, dat het gewigt van den Dampkring veranderd is: want
5, zulks gefciiiedt alleenlijk, wanneer door de groote vermindering van
„ de foortonderfcheidende Zwaarte van de Lugt ontrent de Wolk,
„ zij een lang end te vallen heeft, in welk geval de Weerftand van
„ de Lugt, welke vergroot, gelijk het Vierkant van de Snelheid van
„ de zakkende Wolk, de drijvende Waterdeeltjes binnen het bereik
„ van elkanders Aantrekking doet komen, en zulke groote druppelen
„ maken , die, foortonderfcheidenlijk zwaarder zijnde, dan eenige
„ Lugt, in Regen moeten neervallen.
,, Geen zagte zakking van een Wolk, maar alleenlijk een fhelle
5, Beweging naar beneden, brengt Regen voort.
,, NB. Ik ml hier niet meê zeggen, dat de fchielijke zakking mn
3, een Wolk de eenige oorzaak is van Regen, omdat de fchokking mn
3, een Blikfemflraal, en de fchielijke wederkeering mn de Lugt na het
maken mn Lugtledige door den Blikfem, den drijvenden Bamp
tot Water zal verdikken. Ook zal dezelfde Wolk, die in de vrije
Lugt waterpas gevoerd kan worden, zonder in Regen te verande-
ren, een hoogen berg in haren weg ontmoetende, verdikt worden,
en in druppelen neervallen; inzonderheid indien ze over dag door
den wind buiten de zon gedreven wordt tegen den befchaduwden
kant van den berg.
5, Behalve dit alles, indien 'er Vuurdeeltjes met Wa.terdeeltjes ver-
eenigd waren, om ze op te voeren, zouden die vurige deeltjes ten
minften lOoo maal grooter moeten zijn in Volumen, dan de wa-
terige deeltjes, zoodat iemand, die op den top van een berg met
zijne handen en zijn aangezigt in een Wolk is, een zeer merkelijke
Warmte zou moeten voelen door het raken van een veel grooter
Oppervlakte van Vuur, dan van Water in de Wolk, en vervol-
gens den Regen, van die Wolk voortgebragt merkelijk kouder
X. Lw.
95
35
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
53
5, moeten vinden, daar nogtans het tegendeel bewezen worde door x. Let.
„ onze zinnen, zijnde dc toppen van de bergen, fchoon in de wol-
ken veel kouder, dan de Regen aan den voet van de bergen.
,, Daar is nog een ander gevoelen over het opklimmen van Dam-
pen , namenlijk, dat Water, fchoon het foortonderfcheidenlijk zwaar--
der zij, dan Lugt, evenwel, indien deszelfs Oppervlakte vergroot
wordt door het zeer veel verkleinen van 't Volumen van deszelfs
deeltjes, eens opgeheven zijnde, niet ligt neer kan vallen , omdat
het gewigt van elk deeltje vermindert, gelijk de teerlingvierkante
Wortel van deszelfs Middellijn; dat men dit ziet in het itof in den
zomer , en in Scheivogten , die ontbonden Metalen ophouden ,
welke foortonderfcheidenlijk zwaarder zijn, dan de Scheivogten.
„ Maar dit kan het Verfcliijnfel niet verklaren , omdat , fdioon
de vergrooting van Oppervlakte ('tgewigt hetzelfde blijvende) het
dalen van kleine lighaampjes, die in de Lugt bewegen uit hoofde
van haren grooten Weerltand tegen zoo breede Oppervlakte voor
een groot gedeelte zal beletten (of liever vertragen) zal ze ook
om dezelfde reden het opklimmen beletten: want het oppan van
ftof moet toegefclireven worden aan de beweging van de voeten
van dieren , of aan den wind , daar Dampen in ftil Weer zoo
wel, als hl windrig Weer opgaan. Ook vallen ze niet altijd op
den grond, gelijk het ftof doet, wanneer de wind ophoudt.
„ Het derde gevoelen , en 'twelk het meeft wordt aangenomen,
is, dat door de werkhig van de zon op 't Water kleine Water-
deeltjes gemaakt worden tot holle Bolletjes, gevuld met een Geeft
'Aura'] of fijner Lugt, die grootelijks verdund is , zoodat ze
foortonderfcheidenlijk ligter worden, dan gemeene Lugt, en ge-
volgelijk dat ze daar in moeten opgaan volgens de Wetten van de
Water weging. Bij voorbeeld, indien een Waterdeeltje, wanneer
het een hol Bolletje wordt, maar tien maal grooter van Middellijn
„ wordt, zal deszelfs Volumen duizend maal grooter worden. Der-
halve zal het dan foortonderfcheidenlijk ligter zijn , dan gemeen
Water, welkes foortonderfcheidenlijke Zwaarte tot die van Lugt is,
gelijk Sjfo tot I. Indien dan de Dikte van de Aura, of den Geeft
binnen in het vliesje onderfteld wordt 9 maal minder te zijn, dan
die van Lugt, of gehjk 111 i tot 1000, zal die foortonderfcheidende
»
9»
5J
»
51
95
55
55
95
55
95
gt;5
55
95
95
95
95
95
99
95
95
55
95
55
95
9)
95
99
99
55
Eee 2nbsp;^-------
93
Zwaarte
-ocr page 502-Zwaarte van 't vliesje met deszelfs inhoud tot die van Lugt zijn,
gelijk p6i tot lOOO. Derhalve moet zulk een waterig belletje
rijzen, totdat het tot een Evenwigt kome in Lugt, welker Dikte is
tot de Dikte van die Lugt, waar in het begon te rijzen, gelijk
8jo tot 81(5,8 ten naallen bij. Maar het blijkt uit Proeven, dat
Lugt, verdund door een Hette, die een Kromhals gloejend maakt,
in Volumen maar 3 maal vergroot, of verdund wordt, door de
Hette van kokend Water maar U malen, of bijna twee derde,
en door de Hette van een menfelijk lighaam (welke overvloedige
Dampen zal doen opgaan) maar U malen, of ontrent i. ik be-
ken , dat mijne tegenwerping beantwoord kan worden met te on-
derftellen , dat het Water - bolletje meer in Middellijn verpoot,
bij voorbeeld 20 maal; omdat het dan , gevuld wordende met
Lugt , die maar i ijler is , dan gemeene Lugt, foortonderfchei-
denlijk ligter, en gevolgelijk in ftaat zijn zal, om tot een groote
hoogte te rijzen.
„ Om deze oploiTmg al hare Kragt te geven, zullen we dezelve in
getalen uitdrukken.
X. Les.
33
3)
33
33
33
33
33
33
3)
33
33
33
3)
3)
33
33
33
„ Laat A (Plaat XXXVU. Fig. 9.) een Lugtdeeltje, en W een
Waterdeeltje verbeelden van evengroot Volumen. Dan zal het ge-
wigt van A tot het gewigt van W zijn, gelijk i tot 85'o. Indien
het Waterdeeltje opgeblazen wordt tot een Blaasje iv , 20 maal
grooter van Middellijn, zal deszelfs Volumen tot deszelfs gewigt
zijn , gelijk 8000 tot 8^0, terwijl een Bol van Lugt a van de-
zelfde grootte in gewigt zoo wel , als in Volumen evengelijk
is aan 8000. Indien 'er dan een Lugt, of Aura, i ijler , dan
gemeene Lugt, onderfteld wordt binnen in het waterige Blaasje te
zijn, om het opgeblazen te houden, zal dit hetzelfde zijn, als of
'er ? van de Lugt van a gebragt waar in w, en dan zou het ge-
wigt van w vergroot worden met het getal van 6000 , zoodat
de korft van Water , in Volumen 8000 zijnde, in gewigt zijn
zou 850 6000=68^0, terwijl een evengröot Volumen van
Lugt woeg 8000, en gevolgelijk zou het waterige Blaasje rijzen,
totdat het tot een Lugt kwam, welker Dikte is tot de Dikte van
de Lugt naaft aan de Oppervlakte van het uitgedampte Water,
gelijk 68jo tot 8000.
Pl.
xxxvu.
FiM- 9- quot;
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
gt;3
»
-ocr page 503-„ Dit 's de kragtigfte wijs ora de Onderftelling te ftaven ; maar x. Les.
om 2,e te onderfteunen, moeten de volgende Vragen beantwoord
worden.
„ Eerjle Vraag. Hoe wordt de Lugt in de Blaasjes foorton-
derfcheidenlijk ligter, dan buiten dezelven, dewijl de Zonneftra-
len, die op het Water werken even digt zijn over deszelfs geheele
Oppervlakte ?
„ Tweede Vraag. Indien het mogelijk zijn kon , dat een dun-
ner Lugt afgefcheiden werd van een dikker omringende Lugt ,
om de Blaasjes op te blazen (gelijk Zeepfop opg^lazen wordt
door warme Lugt uit de Long, terwijl de omringende Lugt kou-
der en dikker is) wat zou dan die koude Lugt beletten door hare
grooter Perling de Blaasjes tot een kleiner Volumen en een groo-
ter foortonderfcheidende Zwaarte te brengen, inzonderheid dewijl
Koude meegedeeld kan worden door zulke dunne korlljes, en de
Vafthoudendheid van gemeen Water zeer klein is, wanneer men
ze vergelijkt bij Zeepfop-water, welkes Blaasjes, niet tegenftaan-
de die Vafthoudendheid, fchielijk te niet gedaan worden door de
Perling van de buiten Lugt, wanneer de Lugt binnen in dezelven
verkoelt ?
„ Berde Vraag. Indien men al het overige van de Onderftelling
toeftaat, zal 'er deze zwarigheid nog overWijven. Indien Wolken
beftaan uit holle korften van Water, met Lugt gevuld, waarom
zetten Wolken zig niet altijd uit, wanneer de omringende Lugt
verdund wordt, en minder perft, dan te voren, en waarom wor-
den ze niet altijd famengeperft, wanneer de omringende Lugt ver-
dikt wordt door ophooping van de Lugt, die 'er boven is
„ Indien deze Samenperfing en Uitzetting aan de Wolken gefclüe-
de, zouden ze altijd op dezelfde hoogte blijven, hetwelk met de
Waarneming ftrijdt, en men zou nooit eenigen Regen hebben.
5, Uit dit alles mlgt, dat de Verdikking en Verdunning van de
Bampen, die Wolken maken, van een ander Grondbeginfel moet af-
hangen , dan van de Verdikking en Verdunning van de Lugt; en
dat 'er zulk een Grondbeginfel is, zal ik tragten te bewijzen.
5)
55
55
55
55
J5
55
55
55
55
53
35
55
55
35
55
33
55
35
55
35
5)
35
53
35
35
33
J3
Eee 3
33
„ De deeltjes van alle Vloeißoffen hebben een wegdrijvende Kragt,
„ VloeiftofFen zijn veerkragtig of veerkragteloos. De dikte van
veerkragtige Vloeiftoffen is evenredig aan hare Samenperfing, en
de Ridder /. Newton heeft in zijne trincip. Philoß Matbem. (Lib.
II. Seól. betoogd, dat ze befi:aan uit deelen, die elkander weg-
drijven van derzelver betrekkelijke Middelpunten. Veerkragteloozc
Vloeiftoffen , gelijk Kwik, Water en andere Vogten, heeft men
door Proeven bevonden onfamenpersbaar te zijn: want Water kon
in de Florentijnfi Proef door geene Kragt in een kleiner Ruimte
femengeperft vvorden, maar zweete, gelijk Dau, door de Poriën
van den hollen zilveren Bol, waar in het opgelloten was, toen 'er
een Kragt gebruikt werd, om den Bol uit zijne bolronde gedaante
tot een gedaante van kleiner inhoud te perlèn. Deze eigenlchap nu
van Water en andere Vogten moet gèheel en al toegefchreven wor-
den aan de middelpuntfchuwende Kragt van derzelver deeltjes, en
niet aan gebrek van Ledigheid, dewijl Zouten van het Water inge-
dronken konnen worden, zonder deszelfs Volumen te vergrooten,
gelijk blijkt uit het toenemen van deszelfs foortonderfcheidende
Zwaarte. Dus konnen Metalen, die (alleen genomen) een zekere
foortonderfcheidende Zwaarte hebben, boven welke ze niet famen-
geperfl konnen worden, evenwel elkander zoo in hunne tuffenwijd-
tens innemen , dat ze een mengfel maken, foortonderfcheidenlijk
zwaarder, dan het zwaarfiie van dezelven, gelijk men ondervonden
heeft in liet mengen van rood Koper en Tin.
»
»
j)
5gt;
Jgt;
J)
»
35
3)
33
35
33
33
33
33
33
73
33
33
33
33
33
13
„ Door het vergrooten van de wegdrijvende Kragt der deeltjes kan
een veerkragtelooze of onfamenpersbare Vloeiftof veerkragtig wor-
den, of een vaft lighaam (ten minften een groot gedeelte van het-
zelve) kan in een veerkragtige Vloeiftof veranderd worden. Ook
kan door het verkleinen van de wegdrijvende Kragt een veerkrag-
tige Vloeiftof gebragt worden tot een veerkragtelooze Vloeiftof, of
tot een vaft lighaam. Dat de deeltjes van Kwik, Water en andere x. Lc«»
Vogten ook een aantrekkende Kragt hebben,, is klaarblijkelijk uit
het famenloopen dezer zelfftandigheden tot druppelen zoo wel in
een uitgepompt Ontvangglas, als in de Lugt, als mede uit derzel-
ver aanhangen aan andere Lighamen. De Aantrekking en Weg-
drijving oefenen hare Kragten op een verfchillende wijs. De Aan-
trekking werkt alleenlijk op de deeltjes, die in Aanraking, of zeer
nabij zijn, in welk geval ze de Wegdrijving zoo ver overwint, dat
ze die Vloeiftof veerkragteloos maakt, die anders veerkragtig zijn
zou; maar ze doet de Wegdrijving van de deelen van de Vloeiftof
niet geheel te niet, omdat het uit hoofde van de Wegdrijving is,
dat de Vloeiftof dan onfamenpersbaar is. Wanneer door Hette, of
Gifting (of eenige andere oorzaak, indien 'er eenige is) de deeltjes
van hare Aanraking gefcheiden worden , wordt de Wegdrijving
fterker, en de deeltjes oefenen die Kragt op groote afftanden, zoo-
dat hetzelfde lighaam uitgebreid zal worden tot een zeer groote
Ruimte door vloeibaar te worden, en fomtijds meer dan een Mil-
lioen maal grooter plaats beflaan, dan het te voren deed in een
vaft lighaam, of onfamenpersbare Vloeiftof. Zie de Vragen op het
end van de Opticks, of Ligtkunde van den Ridder Newton. Dus
wordt Water door koken, of een minder Graad van Hette veran-
derd in een veerkragtigen Damp, ijl genoeg, om in Lugt op te
klimmen. Olijen en Kwikzilver doet men in het difteleren opklim-
men in een zeer ijle Middelftof, die in een gloejenden Kromhals
„ overblijft. Zwavelagtige Stoom zal zelf in een uitgepompt Ont-
„ vangglas opklimmen, gelijk de Stof van 't Noorder-ligt doet in het
dimlle gedeelte van onzen Dampkring. Indien men fterk Water
giet op Kwikzilver, zal 'er een roodagtige Rook opgaan, die veel
ligter is, dan gemeene Lugt. Dus zal 'er ook Rook opgaan van
„ het vijlfel van Metalen, en van GewafTen, die door Verrotting
3, broejen; en, gelijk de eerwaardige Dr. Holes heeft bewezen, vele
3, vafte zelfftandigheden zullen zoo wel door Diftelering, als door
„ Broejing of Gifting beftendige Lugt voortbrengen.
„ Dat Hette Veerkragt voegt bi] Vloeiftoffen, is klaarblijkelijk uit
3, ontelbare Proeven, inzonderheid uit Diftelering en Chimie ; maar
„ 'tgeen hier alleen noodig is in aanmerking te nemen is, dat.ze
„ kragtiger werkt op Water, dan op gemeene Lugt; want dezelfde
j)
»
9)
»
J)
gt;J
))
JJ
JJ
JJ
J)
JJ
JJ
J)
JJ
JJ
JJ
JJ
3J
55
53
55
5J
53
53
Hette, aie Lugt maar f verdunt, zal Water zeer na aan de 14^
maal verdunnen, veranderende het in Stoom, of Damp, terwijl ze
het doet koken. Ja in den winter zal die kleine Graad van nette,
die in opzigt van onze lighamen koud fchijnt, een Stoom ot ^mp
uit het Water doen opgaan ter zelfder tijd, dat ze Lugt verdikt.
„ Uit een groote meenigte Waarnemingen , die de Heer Henry
Beigbton, Lid van 't Koninklijke Genoodichap, en ik, gedaan lieD-
ben ontrent het Werktuig om Water door middel van Vuur op te
heffen, volgens de verbeteringen van dat Werktuig door den Heer
„ Neivcomen, hebben we gevonden, dat het Water in 't koken 14000
„ maal uitgezet wordt, om een Stoom voort te brengen, die zoo
„ fterk (dat is, zoo veerkragtig) is, als gemeene Lugt, die derhalve
„ bij de i6i maal foortonderfcheidenlijk ligter zijn moet. Dat nu diQ
„ Stoom niet gemaakt wordt van de Lugt, die uit het Water wordt
* „ uitgewikkeld, is klaarblijkelijk, omdat ze weer tot Water verdikt
„ wordt, door het infpeuiten van een Straal koud Water. Ook moet
„ de kleine Hoeveelheid van Lugt, die uit het ingefpeuite Water
„ komt, op eiken Slag ontlafl worden; anderfms zou het Werktuig
„ zijn werk niet wel verrigten. Daar is nog een andere Proef, die
,3 dit beveftigd.
X. Les.
35
5gt;
53
33
5)
3)
5)
35
»
Pt.
xxxvn.
Fi£. 10. »
33
33
33
35
33
5»
33
3»
„ABCD (Plaat XXXVII. Fig. 10.) is een redelijk groot vat
met Water, hetwelk op 't Vuur gezet wordt, om te koken. In
dit vat moet gehangen worden de glazen Klok E, zwaar genoeg
gemaakt, om in Water te zinken, maar op zulk een wijs daar m-
gefloken, dat ze vol Water is, wanneer ze overend hangt, zon-
der eenige Lugtbelletjes in deszelfs boven-end, wanneer ze geheel
onder Water is. Wanneer het Water kookt, zal de Klok van
langzamer hand van zijn Water ontledigd worden, wordende het-
zelve neergeperfl door den Stoom , die boven het Water in de
„ Klok opgaat, maar dewijl die Stoom de vertoonmg van Lugt
3, maakt, moet men, om te weten, of het Lugt zij, of met, het
vat van 't Vuur nemen, en de Klok optrekken met een tou, aan
deszelfs Knop vafl gemaakt, totdat de mond maar alleen onder
Water zij. Dewijl de Stoom dan verdikt door de koude Lugt aan
ou^r Opkimmen van Dampen enz. 409
den buitenkant van de Klok, zal liet Water in de Klok oprijzen in x, Lcs.
F geheel tot boven toe , zonder eenig Lugtbelletje daar boven,
hetwelk aantoont, dat de Stoom, die het Water buiten de Klok
hield, geene Lugt was.
„ NB. Deze Proef Jïaagt beß, wanneer het Water eerß door ko^
kenlt;gt; of door de Lugtpmp van Lugt gezuiverd is.
„ Men weet uit verfcheiden Proeven, genomen met het Vuurtuig
(op de wijs van Kaptein Savery, waar m men den Stoom onmicC
delijk op het Water doet perfen) dat Stoom Lugt zal wegdrijven,
en dat wel naar Evenredigheid van zijne Hette, fchoon hij in de
open Lugt drijve, en daar in opga, gelijk rook. Indien dan de
Waterdeeltjes, in Stoom , of Damp , veranderd, elkander fterk
wegdrijven, en Lugt meer wegdrijven, dan ze elkander wegdrij-
ven, konnen verzamelingen van zulke deeltjes, beftaande uit Damp
en Ledigheid, opklimmen in Lugt van verfchillende Diktens naar
mate van hare eigen Dikte, afhangende van hare Graad van Hette,
zonder dat men zijne toevlugt behoeve te nemen tot ingebeelde
Belletjes, gemaakt op een wijs, die maar onderfteld, en niet be-
wezen wordt, gelijk we reets getoond hebben. Ik beken wel, dat
waterige deeltjes, indien ze geene wegdrijvende Kragt hadden,
op dezelfde wijs moeßen neervallen, als ßof doet, nadat het opge-
heven is; maar daar zijn te veelvuldige Waarnemingen en Proe-
ven, om eenige twijfeling over te laten wegens de beßaanlijkheid
van de gemelde wegdrijvende Kragt. Ook kan ik door geene
Proeven aantoonen, hoegroot de klompjes [Molecute] van Damp
moeten wezen, die Lugt uit hare tußenwijdtens uitßuiten , en of
deze klompjes veranderen naar Evenredigheid van een Graad van
Hette door een toeneming van wegdrijvende Kragt in elk waterig
deeltje, of door een verdere Ferdeeling der deeltjes in nog kleiner
deeltjes; maar in V algemeen kan men redelijker wijs beveßigen.^
dat de Jjlbeid van den Damp Evenredig is aan de Graad van des-
zelfs Hette, gelijk gefchiedt in andere Floeijloffen (zie de Philof
Transaä. N». 270.) en dat, fchoon de verfchillende Graden van
de Fer dunning van de Lugt ook evenredig zijn aan de Hette, de-
zelfde Graad van Hette Damp meer verdunt, dan Lugt. '
5, Om nu te toonen, dat het gezegde tot oplolTrng ftrekt van de
oorzaak van 't opklimmen van Dampen en 't maken van Wolken,
II. Deel.nbsp;fffnbsp;,, moe-
»
»
»
ïgt;
IJ
ï)
37
33
3'
33
33
37
33
3»
77
33
37
33
33
33
33
33
33
33
33
33
53
moeten we nu alleenlijk onderzoeken,-Of, indien men die Graad
van Hette, die men weet dat Water 14,000 1 maal verdunt, vergelijkt
met verfcheiden van die Graden van Hette in zomer, herflt en win-
ter , die in ftaat zijn, om Dampen te doen opgaan uit Water of
Ijs, de Ijlheid van de Dampen (gefchat naar de Graden van Hette)
blijken zal zoodanig te zijn, dat de Damp in den winter hoog ge-
noeg zal opgaan, en niet al te hoog in den zomer, om met de be-
kende Verfchijnfelen overeen te komen.
„ Bat de uitwerkingen in dit geval pajjen op de oorzaken, meen ik
op de volgende wijs goed te konnen maken.
„ Volgens de Tafel van den Ridder I. Newton in de Philof. TransaH.
N°. 270. is de Hette van kokend Water 34., de middelbare Hette
in den zomer 5-, de middelbare Hette van de lente of den herfft 3,
en de minfte Graad van Hette, waar op Dampen in den winter op-
gaan (anders de middelbare Hette van den wüiter) is 2. De Ijl-
heid van Damp , evenredig aan deze vier Graden van Hette, is
14000,20^8,1235: en 823. De Ijlheid van Lugt is in den zomer
poo, in de lente of in den herfft Sjo, en in den winter 800, ter-
wijl de Dikte van Lugt, met de gemelde Diktens vergeleken, in
een omgekeerde Reden is, gelijk één tot de gemelde vier getalen.
De hoogtens boven de aarde, waar toe de Dampen zullen opgaan,
en alwaar ze in Evenwigt zijn zullen in een Lugt van dezelfde Dik-
te, als zij zelf zijn, zullen verfchillen naar de Ijlheid van den Damp,
afhangende van de Hette van 't jaargetij: want de Damp, die op-
geiieven wordt door de Hette van den winter, uitgedrukt door het
getal 2, wanneer de Ijlheid van de Lugt is 800, zal opklimmen tot
(en zig zetten op) een hoogte van een [Engelfe~\ Mijl, wanneer
de Barometer boven de 30 Duim ftaat; maar indien de Hette groo-
ter is, zullen de Dampen hooger opklimmen, en vrij veel hooger,
indien de zon fchijnt, fchoon in vriezend Weer, ftaande de Baro^
meter dan zeer hoog. Indien de Barometer zakt, en daar door de
plaats van Evenwigt (voor Dampen, opgeheven door de Hette 2)
X. Les. „
jgt;
3gt;
fi
»
»i
33
33
»
33
33
3i
3)
33
33
33
33
33
33
33
33
3)
33
33
33
3)
33
33
33
digter
33
maal meer uitgezet is, dan koud Water,
wijs ik den Lezer tot de Afdeeling van
de Befchouwing van Nieuwentijts
Weereldbefchouwing, alwaar hij uit e^n
1nbsp; Dewijl de afweiding te lang zijn zou,
om hier de Waarnemingen ontrent het
Vuurtuig te melden , welke aantoonen ,
éat de Damp van kokend Water 14000
digter aan de aarde brengt, zal de Hette ook toenemen, de Damp x. 1«.
ijler gemaakt, en gevolgelijk de niewe plaats van Evenwigt hoog
genoeg zi n. Men moet in aanmerking nemen, dat in den winter,
wanneer de Hette maar evengelijk is aan 2, de Lugt dikft ig digt
aan de aarde, die geene Hette heeft, die genoegzaam is, om ze
digt bij den grond te verdunnen, gelijk in warm Weer gefchiedt..
Derhalve zal de Damp van langzamer hand opgaan in een Lugt,
welker Dikte geftadig afneemt van de aarde af naar boven. Ook
zal de Damp niet belet worden tot zijne volle hoogte op te gaan
door eenige Verdikking van een grooter Koude van de omringende
Lugt, dewijl de Lugt dan dirt aan den grond, alwaar de Damp
begint op te gaan, zoo koud is, als ze ergens op eenige hoogte
boven de aarde is.
„ De Damp, die opgeheven wordt door de Hette van de lente of
den herfft, uitgedrukt door het getal 3, zal opgaan tot de hoogte
van Mijl, wanneer de Barometer op 30 Duim ftaat, en de Ijl-
heid van de Lugt 85'o is; maar dewijl de Lugt dan heeter is digt
aan den grond, dan op de hoogte van een halve of heele Mijl, zal
de Damp verdikken, terwijl hij opklimt; en dewdjl de Lugt, wan-
neer de aarde verhit is, ijler is digt aan den grond, dan op eenige
hoogte boven denzelven, zal de plaats van Evenwigt voor Damp
om deze twee redenen veel lager gebragt worden, dan ze anderfins
zijn zou, bij voorbeeld tot de hoogte van ontrent een Mijl, hetwelk
met de Verfchijnfelen overeenkomt.
„ In den zomer, wanneer de twee gemelde oorzaken vergrooten,
zal de Damp, opgeheven door de Hette 5- (welkes plaats van Even^
wigt 5'i Mijl hoog zou wezen, indien de Damp, nadat hij begon
te rijzen, niet verdikt werd door verkoeling, en de Lugt dikft was
digt aan de aarde) plaats vatten op de hoogte van ontrent ij, of
2 Mijlen, hetwelk ook met de Verfchijnfelen overeenkomt.
„ Eindelijk dewijl de Dikte en Ijlheid van den Damp voornamelijk
toe te fchrijven is aan deszelfs Graad van Hette, en eenigermate
»
Jï
gt;J
3gt;
JJ
tl
)»
JJ
JJ
JJ
JJ
JJ
gt;j
»j
JJ
jj
gt;j
»j
JJ
JJ
JJ
gt;j
JJ
JJ
JJ
n
aan
Proef, met een Wind-bol IMoUpilal ge-
nomen , bewijft , dat één Duim Water
13365 Duimen Damp voortbrengt, die om
JJ
-ocr page 510-aan de vermeerderde of verminderde Perfing van de omringende
Lugt 5 wanneer ze niet bepaald is, en de Dikte en Ijlheid v^ de
Lugt voornamenlijk toe te fchrijven is aan de vermeerderde of ver-
minderde Perfing door de ophooping of ontlediging van de bovenfle
Lugt 5 terwijl Hette en Koude derzelver Dikte in veel kleiner Even-
redigheid verandert5 zullen de Wolken, gemaakt van de gemelde
Dampen , in plaats van zig te fchikken naar de veranderde Dikte
van de omringende Lugt, rijzen, wanneer ze verdikt wordt, en
zakken, wanneer ze ijler wordt, als mede rijzen of zakken (wan-
neer de Perfing van de Lugt niet veranderd, en derzelver Dikte zeer
weinig veranderd wordt) door hare eigen Uitzetting, toe te fchrijven
aan Hette of Koude, gelijk men dikwijls waar kan nemen, met haar
van hoogte merkelijk te zien veranderen, terwijl de Barometer net
op dezelfde Graad blijft flaan, en de vogt in de Thermometer zeer
weinig rijfl, of zakt, en fomtijds niet met al.
,, Wat de manier aangaat, waar op Wolken in Regen veranderen,
ik heb dezelve in 't begin van dit gefchrift aangeroerd ; maar tot
meer voldoening wijs ik den Lezer tot het berigt, dat Dr. Halley
daar van gegeven heeft in de Philof. Transaä. N°. 181., waar in
ik volkomen beruft, hebbende het akijd overeenkomftig gevonden
met de Verfchijnfelen. [_Zie dit berigt hier voor bladz. 341. en volg.]
„ Indien ik met deze gedagten in 't ligt te geven het opklimmen
van Dampen op een voldoenender wijs verklaard heb, dan te voren
gedaan waar, of indien ik maar een nutte aanleiding heb gegeven
aan anderen, die 'er bekwamer toe zijn, heb ik mijn oogmerk be-
reikt.
X. Les. 55
55
5'
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
53
33
35
35
55
95
55
55
35
„ PS. Dewijl ik kortheids halve maar gemeld heb, op welke hoog-
„ tens boven de Oppervlakte van de aarüe Dampen van verfchillende
5, Diktens tot een Evenwigt zullen komen, zonder reden te geven
van de vafjdlelling van de plaats van Evenwigt op die hoogtens,
„ oor-
Akademiften onderzoeken eerfl: alle de
Verhandelingen, zonder te weten , wie
'er de vSchrijvers van zijn, en wanneer ze
den prijs aan ééne der Verhandelingen toe-
gewezen hebben, openen ze de gezegel-
de briefjes, ora den Schrijver te oncdek-
keo;
53
* Elke Schrijver van een Verhandeling
over het voorgeftelde onderwerp fchrijft
de ééne, of de andere Zinfpreuk onder
zijne Verhandeling , en zendt 'er zijnen
naam en zijne Titels bij , met dezelfde
Zinfpreuk in een afzonderlijk brief je. De
oordeel ik het dienftig te zijn hier de manier op te geven, waar op x. Les.
ze gevonden moeten worden. Dewijl de Dampen zullen opklim-
men, en plaats vatten, daar de Lugt van dezelfde Dikte is, als zij
zelf zijn, wordt 'er alleenlijk vereift de Dikte te vinden van de Lugt
op eenigerlei afftand van de aarde op verfchillende hoogtens van de
Barometer, die afgeleid konnen worden uit de twee Tafelen van
Dr. Halley in de Philof. TransaH. N°. 386. hier voor bladz. 313.
(waar van de eerfte de hoogte boven de aarde aanwijft op gegeven
hoogtens van de Kwik, en de tweede de hoogte van de Kwik op
gegeven hoogtens boven de aarde) en uit het kennen van de Gra-
den van Hette door de Thermometer, omdat de Dikte van den
Damp afhangt van de Graad van Hette van 't Weer, mits dat men
bekwame aftrekkingen make voor de groote Verdunning van de
Lugt digt bij de aarde in heet en droog Weer, en de Verdikking
van de Dampen in hunne opklmiming uit hoofde dat de Lugt kouder
is op een kleüie hoogte boven de aarde, dan net op hare Opper-
vlakte.
VERHANDELING over de BRANDSTEEN-KRAGT.
Gefchreven in '/ jaar 174.2., waar agter gevoegd is een Brief van
den Prefident B a r b o aanblijvende Sekretaris van de Akademie
van Bourdeaux, om den Schrijver kennis te geven, dat zijne Ver-
handeling den Prijs had gewonnen, door die Akademie toegezegd
aan dengenen, die over dat onderwerp beß zou fchrijven
Brandfteen-kragt is een eigenfchap van fommige lighamen, waar
door ze kleine li^iaampjes beurtelhigs aantrekken , en wegdrijven,
waanneer ze bij dezelven gebragt worden, en dat wel op merkelijke af-
ftanden, namenlijk van een Kwartier Duims tot twee of drie Voet,
en fomtijds verder.
55
55
55
55
55
55
55
55
55
-55
55
5?
55
35
55
55
55
■■f
■Hi
vil
!
: )
ken, bi] welkes naam dezelfde Zinfpreuk
flaat, als onder het gefchrift, dat den
Prijs gewonnen heeft.
Ten gevalle van zulken , die begerig
zijn te weten, welke Proeven ontrent de
Brandfteen-kragt zijn genomen, heb ik
de plaatfen in de Philof. TransaSt. van Lon-
den en in de Memoires de i'Academ. Royale
des Seiences de Paris en andere Schriften
over dit onderwerp aangev/ezen, alwaar
de Proeven omftandig befchreven wor-
den.
De eerfte foort van lighamen, waar in deze Kragt of eigenfchap
ontdekt is, is hetnbsp;, Brandfteen, of Amber, waarom die Kragt
Eleäriätas [ in het Nederduits Brandfteen - kragt genoemd is * 3 ] wel-
ke benaming behouden is,-fchoon dezelfde Kragt waargenomen zipn
vele andere lighamen, bij voorbeeld in alle foorten van Glas, Knftal-
len en edele gefteentens, Harfen Zwavels en eenige Mineralen ,
drooge dierelijke zelfftandigheden, en Gewalfen (fchoon zeldzaam)
maar nooit Water en waterige Vloeiftoffen, natte lighamen en Me-
talen.
De Brandfteen-kragt, die in verfcheiden lighamen inhangt, is naau-
lijks te merken, tenzij ze door Vrijving of Schuring, ot op eenige
andere wijs een Beweging krijgen, die heen en weer gefchiedt, waar
door men maakt, dat ze Effluvia, of Uitvloeifelen uitgeven.
Ik onderfchei alle lighamen in zulken, die per Je (of uit zigzelven)
Irandfleen-kragtig, en die per Je brandßeen-kragteloos zijn. Een
hghaam, dat uït zigzelve brandßeen-kragtig is, is zulk een, waar
in Brandfteen-kragt opgewekt kan worden door eenige werking op
dat lighaam, gelijk met het te vrijven , te knoffelen, of te warmen,
en fomtijds alleen met het aan een koude en drooge Lugt bloot te
ftellen, nadat het bedekt geweeft is, enz. Een uit zig zelve brand-
ßeen-kragteloos lighaam is zulk een, dat niet tot Brandfteen-kragt
opgewekt kan worden door eenige werking op het lighaam zelf; maar
uit zigzelve brandßeen-kragtelooze lighamen krijgen Brandfteen-kragt,
wanneer men 'er uit zigzelve brandßeen - kragtige bijbrengt, waar in
Brandfteen - kragt opgewekt is. Om te weten, dat uit zigzelve brand-
fteen - kragtelooze lighamen de meegedeelde Brandfteen-kragt gekre-
gen hebben, moeten ze gevrijplaatft [injulated] worden, dat is, ze
moeten niet opgehangen worden aan, of onderfteund worden door
eenige lighamen, dan die uit zigzelve brandfteen - kragtig zijn: want
indien een uit zigzelve brandfteen-kragteloos lighaam aangeraakt wordt
door een ander uit zigzelve brandfteen-kragteloos, hetwelk een derde
aanraakt, en zoo voort, zal al de Brandfteen-kragt, die het eerfte
fekregen had, overgaan tot het tweede, en van het tweede tot het
erde, en zoo voort, totdat ze ten laatften op den grond, of op de
aarde
» [NB. Dit is dmlfde Kragt, die mn förmigen aanlokkende Kïzgt genoemd wordt.]
X/ Lcs.
aarde verloren worde; maar indien verfcheiden uit zigzelve brandfteen- x. Lcs.
kragtelooze lighamen, elkander aanrakende, eindelijk bepaald worden
door brandfteen-kragtige lighamen, maken ze in dat opzigt maar één
lighaam uit, en krijgen Brandfteen - kragt, die ze eenigen tijd be-
houden.
Daar zijn verfcheiden manieren, om te weten, wanneer brandfteen-
kragtelooze lighamen Brandfteen-kragt gekregen hebben, die 'er ge-
meenelijk aan meegedeeld wordt, door een glazen Buis, door vrij-
ving opgewekt, te houden aan één end van die lighamen. Ik zal
hier eenigen van die manieren laten volgen. Indien een ijzeren ftaaf -
waterpas wordt opgehangen aan twee zijden draden , die zeer droog
2,ijn, en de gevreven Buis gehouden wordt tegen één end van de ijze-
ren ftaaf, of daar digt bij gebragt wordt, en dat eenige ftukjes Blad-
goud, of Blad-koper, of eenige andere ligte lighaampjes op een Ger-
ridontje leggende, ontrent het andere end gebragt worden, zullen ze
van de ftaaf beurtelings aangetrokken en weggedreven worden. Wan-
neer ook iemand zijn aangezigt, of zijnen vinger, ontrent het ge-
melde end van de ftaaf brengt, zullen de brandfteen-kragtige Uitvloei-
fels, daar fchielijk uitkomende, een gevoelige ileking maken met een
knappend geluid, en een flikkering van ligt geven, die in het donker
gezien kan worden. Een dunne garen draad, een Voet of twee lang,
aan een ftokje Jiangende, en bij de ftaaf gebragt zijnde, zal van
zelve aangetrokken worden, zonder derzelver Brandfteen-kragt te
niet te doen, dan na verloop van eenigen tijd. Die draad (dien w^e
den Fr oef-draad zullen noemen) dient, om te onderzoeken, of de
ftaaf, of eenig ander brandfteen-kragteloos lighaam de meegedeelde
Brandfteen-kragt gekregen hebbe.
Een lighaam, dat uit zigzelve hrandfleen-kragtig is, krijgt deze
kragt niet van een ander, dat ook uit zigzelve hrandfleen - kragtig is,
voordat het hrandfleen-kragteloos geworden zij, hetwelk gefchiedt,
wanneer het nat gemaakt wordt, en dan zal het brandfteen-kragtig
worden alleen door meedeeling; zoodat cen uit zigzelve hrandfleen-
kragtig lighaam hrandfleen-kragteloos kan worden, en ook een lig-
haam, dat uit zigzelve hrandfleen - kragteloos hrandfleen-kragtig
kan worden door meedeeling.
Ligliamen, waar in het moejelijk is Brandfteen-kragt op te wek-
ken, kan men aanmerken 5 A^ hrandfleen-kragtelooze^ wanneer der-
zelver
X. Los. zelver Brandfteen-kragt niet opgewekt is; en dan zullen ze in den-
zelfden ftaat zijn, als zulken, die uit zigzelve brandjleen-kragtdoos
zijn, en onderhevig om op dezelfde wijs Brandfteen-kragt te krijgen
door meedeeling.nbsp;,
Dewijl 'er een zeer groot getal van brandfteen-kragtige lignamen
is, die op dezelfde wijs werken, wanneer 'er Brandfteen-kragt m op-
gewekt is, zal ik hier maar alleen fpreken van de glazen Buis, die m^
de hand wordt gevreven, wijzende mijnen Lezer ten aanzien van de
optelling van andere brandfteen - kragtige lighamen, en derzelver uit-
werkingen tot de Natuurkundige en Tuigwerkelijke Ondervindingen
van wijlen den Heer Hawksbee, tot de Philof. Transaä. en de Me-
moires de rAcademie Royale des Sfiences, en andere Schrijveren, die
over dat onderwerp gefchreven hebben.
De glazen Buis, in brandfteen - kragtige Proeven gemeenelijk ge-
bruikt, is ontrent vierdalven Voet lang, van anderhaiven Duim Mid-
dellijn, en ontrent van een Duim dik van Glas, open aan beide
de enden, maar fomtijds glas-digt gezegeld aan het ééne end, na-
menlijk hetwelk men niet met de hand vaft houdt. Deze Evenredig-
lieden zijn zoo juift niet noodzakelijk; maar deze grootte is de be-
kwaamfte voor de hand, en wanneer de dikte van Glas minder is,
dan t'ï van een Duim, wordt de Brandfteen - kragt döor vrijven wel
fchielijker opgewekt, maar ze duurt zoo lang niet, als wanneer de
Buis dikker is. Men moet het open end van de Buis (wanneer 'er
één end van gefloten is) in de linker hand houden, en de Buis dik-
wijls op en neer vrijven met de regter hand, houdende een droog ftuk
papier, of een wollen lap, in de hand; dog de hand alleen is veel be-
ter , mits ze zeer droog zij, hetwelk zelden gebeurt. Het is ook zeer
dienftig de Buis wat voor het vuur te droogen, eer men haar beginne
te vrijven, en volftrekt noodig, wanneer de Lugt vogtig is, 'twelk
het' onbekwaamfte Weer is, om deze Proeven te nemen. Drooge en
koude Lugt is de bekwaamfte: want dan is een zeer kleine vrijvmg
genoeg; maar men moet de Buis zeer lang vrijven, wanneer het nat
Weer is, en dc Brandfteen - kragt duurt dan maar een korten tijd.
Om te weten, of de Buis lang genoeg gevreven, en de Brandfteen^
kragt genoeg opgewekt zij, moet men de vingeren dwers voorbij de
Buis liaan, maar zonder haar te raken, op den afftand van ontrent
een halven Duim, en men zal een krakend geluid hooren van de brand-
fteen-
fteen-kragtige Uitvloeifelen, die van de Buis tegen de vingeren ko- x. Let.
men, en tegen de Buis weerom fteuiten. Dan kan men zig Verzekerd
houden, dat de Buis in ftaat is, om hare uitwerking te doen, en volko-
men gereed , om 'er brandfteen-kragtigeProeven meê te nemen; maar
men moet niet vergeten de Buis op niew te vrijven (ten minften eens)
nadat men haar geluid heeft doen geven door het voorbij flaan van
de vingeren, omdat op die plaats, daar de vingers voorbij gingen,
en een geluid maakten, de Brandfleen - kragt van de Buis te niet ge-
daan is. Indien men de vingeren langs de Buis beweegt van het ééne
end tot het andere (maar zonder dezelve ergens te raken) zal men een
gedurig gekraak of geknap hooren, gelijk een geluid, dat men van verre
iioort, wanneer 'er doorns in een vuur branden. Indien de kamer donker
gemaakt is, wanneer men deze Proeven neemt, zal men overal, daar
de Buis kraakt, of knapt, fprankeltjes van ligt zien, alsmede een ligt,
dat de hand volgt, die de Buis vrijft.
Eenige PROEVEN, genomen met de befchreven Buis, genoegzaam
om de manier te toonen, waar op lighamen werken, die
uit zigzelve brandfleen - kragtig zijn.
Dewijl 'er een geheel boek van nooden zijn zou, om alle de brand-
fteen-kragtige Proeven te befchrijven, die 'er genomen zijn, en nog
dagelijks genomen worden, zal ik 'er hier maar eenigen van de aan-
merkelijkften melden, die dienen zullen, om de Grondbeginfelen te
verklaren , die ik hier ter neer ftel, waar door iemand altijd met ze-
kerheid kan voorzeggen, wat 'er gebeuren zal aan eenig lighaam, dat
tot Brandfleen-kragt opgewekt is, of aan eenig ander lighaam, het-
welk door meedeeüng Brandfleen - kragt krijgt van een lighaam, waar
in Brandfteen-kragt opgewekt was.
Stukjes Blad-goud, of Blad - koper , of eenige andere kleine lig-
haampjes gelegd hebbende op een Gerridontje, welkes Oppervlakte
zeven of agt Duim over 't Kruis was, en de gevreven Buis tot op een
Voet of twee na aan het Gerridontje gebragt hebbende, werden de
kleine lighaampjes beurtelings aangetrokken en weggedreven, en fom-
X. Lcs. tijds werden le weggedreven, terwijl ze naar de Buis toeicwamen,
eer ze dezelve nog aangeraakt hadden, en kwamen ook van het Ger-
ridontje te rug naar de Buis, zonder het Gerridontje geraakt te hebben,
zeer fnel -vooruit en agteruit danfende.
Een donsveertje gebonden hebbende boven aan een houten Speetje,
van ontrent zes ol zeven Duim hoog , en op een voetje overend
ftaande, zullen alle de vezels van het veertje, wanneer men 'er de
opgewekte Buis bijbrengt, zig uitftrekken naar de Buis; maar zoo
hadl men de Buis wegneemt, keeren de vezels van liet veertje te rug,
en kleven ftijf tegen het Speetje. Indien men den vinger bij het
veertje brengt, terwijl deszelfs vezels naar de Buis ftrekken, wanneer
ze daar door aangetrokken worden, zal de vinger haar wegdrijven;
maar zoo haaft men de Buis wegneemt, worden ze van den vinger
aangetrokken. Indien men een glazen Klok (gelijk men op de Lugt-
pomp gebruikt) die zeer droog is, over het veertje zet, zal de Buis
iet veertje op dezelfde wijs door het glas aantrekken ; en dit gefchiedt
zelf, wanneer de Lugt uit de Klok gepompt is. Wanneer de Buis
digt bij de Klok wordt gevreven, hetzij ze vol Lugt, of ledig zij,
volgen de vezels van het veertje de beweging van de hand langs de
Buis, rijzende en neervallende op het Speetje.
Indien men zonder de Buis te gebruiken, de glazen Klok, die over
het veertje ftaat, met beide de handen vnjft, zullen de vezels van het
veertje zig naar het Glas uitftrekken, gelijk de Stralen van een Bol,
uit het Middelpunt naar den Omtrek gaande. Indien men maar met
ééne hand vrijft, zullen de vezels zig ftrekken naar dat gedeelte van
het Glas, dat gevreven wordt, en indien men dan tegen het Glas
blaaft, zullen de vezels weer te rug gedreven worden, niet tegen-
ftaande 'er Glas tulfen beide zij, hetwelk ook gebeurt, wanneer men
met de hand de Lugt naar het Glas flaat, zonder het te raken.
X. Les.
Indien iemand van de omftanderen, wanneer de Buis gevreven is,
een donsveertje in de Lugt los laat gaan op den afltand van een Voet
of twee van de Buis, zal het veertje met een fnelle beweging naar de
Buis fpringen, en'er eenigen tijd aan blijven zitten jen dan fchielijk van
de Buis weggedreven worden, en op zulk een wijs in de Lugt om-
vliegen, dat, hoe men de Buis daar nader bijbrenge, hoe het 'er meer
van weggedreven zal worden, totdat het eenig ander lighaam aange-
raakt hebbe. Dan zal het van de Buis weer aangetrokken worden,
die het na eenigen tijd weer weg zal drijven. Wanneer men den vhi-
ger agt of tien Duim van de Buis houdt, zal het veertje fomtijds van
de Buis aan den vinger Ipringen, en van den vinger aan de Buis tot
dertig of veertig malen toe.
Indien men aan een koord van eenigerlei natuur, waterpas uitge-
ftrekt, een zijden draad hangt, die ontrent dne Voet lang en zeer
droog is, en aan het onderend van dien draad een donsveertje vaft
maakt, en op den afftand van twee of drie Voet een ander donsveertje
ophangt, maar aan een garen draad, zal de gevreven Buis, bij het
eerfte veertje gebragt, hetzelve aantrekken, hetwelk, wanneer het een
weinig tijds aan de Buis heeft gezeten , daar af zal vliegen, en dan
weggedreven worden zoo dikwijls, als men 'er de Buis bijbrengt, tot-
dat het een ander lighaam aangeraakt hebbe, gelijk in de vierde Proef;
en dan zal het weer op niew aangetrokken worden; maar het veertje,
dat aan den garen draad hangt, zal op het bijkomen van de Buis al-
tijd aangetrokken, en nooit weggedreven worden. NB. Indien men
den zijden draad nat maakt, zal het veertje, dat 'er aanhangt, niet
meer door de Buis weggedreven, maar altijd aangetrokken worden.
Wanneer de opgewekte Buis bij iemands aangezigt gebragt wordt,
zal hij de brandfteen-kragtige Uitvloeifelen voelen, gelijk haairtjes,
Ggg 2nbsp;die
-ocr page 518-X. Les. die tegen zijne oogen en wangen liaan, de haairtjes van zijne wink-
brawen trekken, en een klein krakend geluid maken.
Indien men een Buis gebruikt, die aan het ééne end glasdigt ge-
zegeld is 5 en aan het andere end een koperen Band met een Schroef
heeft, waar door men 'er de Lugt uit kan pompen, zal de Buis, wan-
neer 'er de Lugt uitgepompt is, niet meer aantrekken, of eenig Ligt
van buiten geven ; maar ze zal veel meer Ligt van binnen geven..
Indien men dan de Kraan, die aan de Buis vaft is, een weinig open
draait, en 'er de Lugt van langzamer hand Iaat inkomen, terwijl
men de Buis vrijft, vermindert net Ligt, en door de Lugt, terwijl
ze 'er inkomt, afgebroken wordende, gelijkt het naar blikfèmftralen
/ van verre, totdat 'er al de Lugt ingekomen zij, en dan is 'er geen
Ligt meer van binnen; maar al het Ligt gaat naar den buitenkant, en
de Aantrekking komt weerom.
Indien men op het Gerridontje, in de eerfte Proef gemeld, twee
plankjes ontrent negen Duim lang, zes breed, en drie Kwartier Duim
dik, op hare kanten zet (twee Oktavo-boekjes zullen het ook doen)
evenwijdig aan elkander, en ontrent tien Duim van elkander af, zul-
len llukjes Blad-goud, of Koper, op het Gerridontje tuffen die plank-
jeigt;' gelegd, niet aangetrokken worden van de gevreven Buis, die 'er
bij gehouden wordt, totdat ze geheel tuffen de plankjes gebragt wor-
de, zoo na aan het Gerridontje, dat ze 'er maar half zoo ver van af
zij, als de plankjes van elkander ftaan, dat is, wanneer de Buis zoo
gehouden wordt, dat een Cirkel, om den As van de Buis befchreven,
welkes Straal zoo lang is, als de afftand, die 'er is tullen dien As en
het Gerridontje, tuften de plankjes, of boekjes gaat, zonder dezelven
te raken. Maar terwijl de gevreven Buis, een Voet boven het Gerri-
dontje waterpas gehouden wordende, geene Kragt fchijnt te hebben,
omdat liet Bladgoud ftil blijft leggen, zullen de ftukjes Goud, wanneer
iemand de plankjes fchielijk wegneemt, verfcheiden malen aangetrokken,
en weggedreven worden, zonder een niewe Vrij ving aan ds Buis te
geven.nbsp;IX. PROEF.
Wanneer de Liigt zeer droog is, en de gevreven Buis het Blad-
goud, op een Gerridontje gelegd, op den afltand van drie Voet, of
verder, kan aantrekken, moet men de opgewekte Buis, indien het-
zelfde Blad-goud op een tafel van een groote Oppervlakte gelegd wordt,
daar zeer digt bijbrengen, eer ze werken kan.
Indien de Lugt vogtig is, f laagt de vierde Proef niet w^el: want na-
dat het veertje eenigen tijd door de Buis in de Lugt omgevoerd is,
komt het van zelf naar de Buis te rug, zonder eenig ander lighaam
geraakt te hebben; en nadat het aan 't midden van de Buis gekleefd
heeft, vliegt het 'er fomtijds af, en komt aanflonds naar de Buis te
rug, zig zettende aan dat end, hetwelk verft van de hand af is. Het
gebeurt ook wel, wanneer het zeer droog Weer is, en de Buis het
veertje (nadat ze het eerft had aangetrokken) tot op twee of drie Voet
wegdrijft, dat het veertje, wanneer men het end van de Buis ter leng-
te van zes of zeven Duim nat gemaakt heeft, zig aan dat end van de
Buis komt zetten, zonder eenig ander lighaam aangeraakt te hebben.
Indien men de gevreven Buis brengt bij een naau drinkglas van on-
trent een Duim Middellijns, met Water gevuld, rijft het Water tot
een heuveltje aan den rand van 't Glas, fomtijds naar de Buis Iprin-
gende met een ftraaltje, zoo klein, dat men het naaulijks zien kan,
fchoon men 'er de geheele Buis meê nat gemaakt kan vinden. Men
kan ook wel eens zien, dat dit opgehoopte Water opgaat m de ge-
daante van een fmalle Kegel, welker As zig fomtijds waterpas uit-
ftrekt naar de Buis, dan kraakt, of knapt, en weer plat op het overi-
ge Water neervalt. Indien deze Proef in het donker wordt genomen,
verzelt een flikkering van Ligt het gekraak.
Ggg 3
Indien men een Kunft-fonteintje (waar in Lugt geperft is, om
het te doen Ipringen) laat fpelen met een dun ftraaltje van ontrent
het ^o''« gedeelte van een Duim Middellijns, opwaarts of neerwaarts,
zal het ftraaltje, wanneer 'er de Buis bijgebragt wori, naar de Buis
buigen op den afftand van een Voet. Indien 'er de Buis igter bijge-
bragt wordt, wordt het ftraaltje , geheel door de Buis weggetrokken
zijnde, veranderd in een dau op de Buis, die met druppeltjes aan de
Buis kleeft, indien men het ftraaltje niet al te fterk laat fpringen.
Eenige aanmerkelijke uitwerkingen van Brandfteen - kragt, meegedeeld
aan lighamen, die uit zigzelve brandfteen - kragteloos zijn,
Een paktou, of hennepen draad ter lengte van ontrent twaalf hon-
derd Voet uitgeftrekt hebbende, aan welkes end een ijvoren Bal van
ontrent anderhalven Duim over 't Kruis gehangen was, heeft die Bal
Blad-goud, of Blad-koper aangetrokken, en weggedreven, wanneer
de gevreven Buis bij het andere end van het tou gehouden werd. De
Proefdraad bij den gemelden Bal gebragt zijnde, werd 'er ook van
aangetrokken.
NB. Alle de Schoren [Supporters] van dezen draad moeten uit
zigzelve brandfteen - kragtig zijn, hetzij ze Haairßrengen zijn. Viool-
fnaren, of Kattendarmen, Linten, zijden draden, glazen Buizen,
lange lighamen van Zwavel, of Hars enz., en alle die lighamen
moeten zeer droog wezen. We zullen nu vervolgens het brandfteen-
kragtelooze lighaam,hetwelk,in de lengte uitgeftrekt zijnde, de mee-
gedeelde Brandfteen-kragt ontvangt, den Leier van Brandßeen-kragt
noemen, en de lighamen, waar op hij ruft, of waar aan hij hangt,
de Schoren van den Leier.
Indien men den Leier van Brandfleen-kragt nat ma^t, zal de
Proef
X. Lei.
Proef des te beter flagen, maar men moet zorg dragen, dat men de x. Les,
Schoren niet nat make: want indien de buitenfte ScJioor, bij voor-
beeld de eerfle, nat is,-wordt ze brandfteen - kragteloos, en leidt daar
door de ISrandfteen - kragt, die 'er aankomt naar het lighaam, 'twelk
ze raakt, en van daar naar den grond, alwaar ze verloren wordt,
niet toelatende, dat ze verder langs den Leier gaat. Indien men de
Schoren onderzoekt met den Proef-draad, zal men ze brandfleen-
kragtig vinden ontrent vijf of zes Duim aan weerskanten van den
Leier, meer ofmin, naardat de Lugt vogtiger of drooger zij, wor-
dende de Schoren met de meegedeelde Brandfleen-kragt als doortrok-
ken ki een kleine lengte digt bij den Leier.
XV. P R O E F.
Indien men den Leier, in plaats van in de lengte uit te ftrekken,
op de Schoren eenige reizen agteruit en weer vooruit brengt in even-
wijdige Lijnen, zal de meegedeelde Brandfteen-kragt, mits die Lij-
nen ver genoeg (bij voorbeeld ontrent drie Voet) van ekander af
zijn, even ver agteruit en weer vooruit loopen, als of de draad regt
doorging, en zal ook evenveel Kragt geven aan den Bal aan 't end
,en Leier.
van
Indien de Leier geftrekt wordt m de gedaante van een Ster, zal
men de Brandfleen - kragt aan alle derzelver punten gewaar worden.
Bij voorbeeld, indien de Leier van de eerfle Schoor veertig Voet ver
uitgeftrekt, en daar verdeeld wordtin vijf takken, elk van twintig Voet,
van elkander gefcheiden op de wijs van een Ster, met een Bal aan het
end van eiken draad of elk punt, zal men, de gevreven Buis bij het
begin van den Leier brengende, door middel van de Proefdraden be-
vinden, dat alle de Ballen de Brandfteen-kragt te gelijk gekregen
hebben.
XVIL PROEF.
Op brandfteen-kragtige lighamen gelegdgt; of aan dezelven opge-
hangen
X. Lcs. hangen hebbende een ijzeren ftaaf, negen Voet lang, waar aan drie
takken waren, die op punten uitliepen op den afftand van twee Voet
van elkander, werd de Brandfteen - kragt, door raiddel van de Buis
aan het andere end meegedeeld zijnde, te gelijk gevoeld op de wan-
gen van drie menfen, die hunne aangezigten bij de drie punten hiel-
den, met een krakend geluid, een ftekiiig en een flikKeririg van Ligt,
in het duifter gezien.
Een mens in een zwemmende geftalte aan twee Haairftrengen ge-
hangen hebbende, wordt dat mens een Leier van Brandfteen-kragt. De
Brandfteen-kragt, die het krijgt door het brengen van de gevreven
Buis bij de hielen van deszelfs voeten, doet het fterk aantrekken den
Proefdraad en Blad - koper met het hóófd en de handen, als mede met
de voeten, dog zeer flaau; maar wanneer de Buis bij het hoofd ge-
bragt wordt, trekken de voeten zeer fterk aan. Indien het mens ver-
volgens (wanneer de Buis wéér bij de voeten te rug gebragt is) den
vinger uitfteeKt digt naar het aangezigt van iemand , die 'er bijftaat,
zal 'er een flikkering van Ligt van den vinger afickieten, een knap-
pend geluid gehoord worden, en het hangende mens zelf zal zoo wel
aan zijnen vinger, als de ander, die 'er bijftaat, aan zijne wangen
ter zelfder tijd een fteking gevoelen. Indien iemand ook de hand
dwers voorbij de armen of beenen van het hangende mens flaat, zul-
len ze beide dezelfde fteking gevoelen: en indien iemand een ijzeren
ftaaf brengt bij het hangende mens, zal hij het geknap hooren, en de
fteking gevoelen. Aanmerkelijk is het, dat, indien het mens, dat
waterpas hangt, een laken rok aanheeft, die zeer droog is, men gee-
ne fteking zal voelen, wanneer men de vingeren voorbij den rok be-
weegt, en dat de Proefdraad van den rok maar zeer flaau aangetrok-
ken zal worden, en fomtijds in 't geheel niet.
NB. Eenig ander dier, dus opgehangen, zal dezelfde uitwerking
morthrengen.
De Brandfteen-kragt, die de Leier krijgt^ gaat van het ééne end
-ocr page 523-Verbande Ti fjg over de Brandfleen-hragt. 425-
van denzelven voort tot het andere end in een lbort van rolronden x. Les.
Draaikolk,.gelijic men uit de volgende Proef zien kan. Steek een
Leier van paktou door het midden van een houten hoepel, die over .
end Haat op een rolrond Glas, en welkes Vlakte in den Winkelhaak
is met het paktou. Wanneer men dan de gevreven Buis bij het ééne
end van 't paktou brengt, wordt niet alleen de Bal aan het andere end
brandfteen - kragtig, maar ook de geheele Cirkel , of hoepel, fchoon
zes voet ver van den Bal: want de gemelde hoepel trekt den Proef-
draad aan alle zijne deelen aan.
Wanneer men het gemelde Kunft - fonteintje aan Vioollharen op-
hangt, en het Kraantje opent, om het Straaltje te doen fpringen wa-
terpas, of fcheuin, naar boven, of beneden, en de gevreven Buis bij
den buik van het Fonteintje brengt, zal de Brandfteen-kragt meege-
deeld worden aan het geheele Straaltje, dat dan overal den Proefdraad
zal aantrekken, wordende het Straaltje dan een Leier van Brand-
fteen - kragt.
Indien men twee of drie ijzeren ftaven ophangt in dezelfde waterpas
Lijn, zes Duim van elkander af, zal de Brandfteen - kragt, door de
gevreven Buis meegedeeld aan het end van ééne der ftaven, van de
ééne overgaan tot de andere, geheel tot aan het end van de laatfte,
alwaar een fteking zal gevoeld, een geluid gehoord, en een flikkering
van Vuur gezien worden. Indien de Lugt droog is, zal de Brand-
fteen- kragt van de ééne ftaaf tot de andere overfprmgen op veel groo-
ter afftand; maar in vogtig Weer moeten de ftaven niet verder, dan
een Duim van elkander hangen.
Een tak van een boom met vier of vijf honderd bladen aan een
Vioolfnaar opgehangen hebbende, zullen alle de bladen op het bij-
brengen van de gevreven Buis den Proefdraad aantrekken. Vervol-
II. Deel.nbsp;Hhhnbsp;gens
X. Lcs. gens een tou uitgeftrekt hebbende van dien tak tot een anderen, op
dezelfde wijs opgehangen, op den afftand van dertig Voet van den
eerften, gaf de Buis, bij den éénen tak gebragt zijnde, Brandfteen-
kragt op gelijke wijs aan beide. In de plaats van liet tou een dun-
nen garen draad van den éénen tot den anderen tak uitgeftrekt heb-
bende, werd de Brandfteen-kragt even gemakkelijk meegedeeld, als
te voren.
Een dunnen draad van witte Zijde ontrent even dik, als de garen
draad, van den éénen tak tot den anderen tak uitgeftrekt hebbende,
ging de Brandfteen - kragt, aan den éénen tak meegedeeld , niet over
tot den anderen ; maar de Zijdè nat gemaakt zijnde , leide ze de
Brandfteen-kragt tot den anderen tak zoo wel, als de garen draad
gedaan had.
XXIV. PROEF.
Eén deel Was met agt deelen Hars gemengd zijnde, om de brok-
keligheid voor te komen, en dit mengfel gelmolten en overgegoten
zijnde in een ronde Vorm van ontrent tien Duim Middellijn en drie
Duim diep , van onderen naar boven verwijderende, werd liet tot
een Koek, die, koud geworden zijnde, bevonden werd uit zigzelve
brandfteen - kragtig te zijn. Deze Koek gewarmd, gevreven 'of ge-
knoft'eld zijnde met de hand, trekt den Proefdraad aan, en fomtijds wel
zonder daar iets anders aan te doen, dan ze aan de Lugt bloot te ftel-
len. Indien men deze Koek op den grond legt, cn 'er een mens op
laat ftaan, dat zijne armen waterpas uitfteekt, en de gevreven Buis
aan ééne zijner handen wordt gehouden, zal het geheele lighaam van het
mens met Brandfteen-kragt bezet worden, maar die Kragt zal meeft be-
fpeurd worden aan dat gedeelte, hetwelk verft van de Buis af is, hetwelk
de andere hand van 't mens is. Indien iemand van de omftanderen zijn
aangezigt daar bijbrengt, zal hij de fteking voelen, de flikkering van Ligt
zien, en het kraken of knappen hooren, terwijl het mens, dat brandf teen-
kragtig gemaakt is, hetzelfde voelt, hoort en ziet. Indien een ander
mens, ftaande op een andereHarskoek (of op een Koek van Zwavel,
of eenige andere zelfftandigheid, die mt zigzelve brandfteen - kragtig x. Lw;
is) op een grooten afltand; bij voorbeeld dertig Voet van het eerfte
mens,, in zijne hand houdt het end van een paktou, of een anderen
brandfteen-kragteloozen draad, vt^aar van het eerfte mens het andere
end in de hand houdt, zal de Brandfteen - kragt, aan het eerfte mens
meegedeeld door het bijbrengen van de gevreven Buis, meegedeeld-
worden aan het tweede, dat ze zal doen voelen aan degenen, die bij
zijne hand komen, die verft van de Buis af is; maar indien 'er een
faren draad, al waar hij nog zoo dun, hangt aan het paktou, of aan
e kleederen van éénen van beide de perfonen, zoodat die draad den
grond rake, zal de Brandfteen - kragt niet voorbij dien draad gaan;
maar, langs den draad neerloopende, wordt ze op den grond, of op
de aarde, verloren. Indien 'er vijftig menfen ftaan op zoo vele branc -
fteen-kragtige Koeken , met elkander gemeenfchap hebbende door
middel van hunne handen , of eenige andere brandfteen - kragtelooze
lighamen, zal de laatfte fterk aangedaan worden met de Brandfteen-
kragt, die de gevreven Buis aan den eerften meedeelt.
NB. Hier heeft men de Proef van genomen met een dozijn menfen,
en 't is nog niet bekend, hoe ver deze meegedeelde Brandfteen - kragt
geleid kan worden.
Lighamen die uit zigzelve brandfteen-kragtig zijn, konnen, terwijl
ze in een ftaat van Brandfteen-kragt zijn, van de Buis, of andere lig-
hamen , die uit zigzelve brandfteen - kragtig zijn, en waar in Brand-
fteen-kragt opgewekt is, geene meegedeelde Brandfteen-kragt aan-
nemen (of nemen daar maar zeer weinig van aan aan hare enden)
en konnen dan geene Leiers van Brandfteen - kragt worden; maar het
is gemakkelijk dezelven in brandfteen - kragtelooze lighamen te veran-
deren, en dan zullen ze Leiers van Brandfteen-kragt worden, gelijk
andere lighamen.
De volgende PROEVEN toonen, hoe lighamen, die uit zigzelve
hrandßeen-kragtig zijn, hrandßeen -kragteloos worden.
Aan drooge zijden draden opgehangen hebbende een glazen Buis zes
of agt Voet'lang, en ook zeer droog, aan welker end een ijvoren
Bal vaft gemaakt is, kan men dien Bal geene Brandfteen-kragt ge-
ven met de gevreven Buis te brengen aan het andere end van äe op-
Hhh 2nbsp;ge-
-ocr page 526-X. Les. gehangen Buis; maar zoo haafi; men de opgehangen Buis van het ééne
end tot het andere met een Iponfie nat maakt, zal die Buis de Brand-
li:een - kragt leiden 5 en de Bal zal Blad-goud enz. aantrekken.
•
Dewijl het bewezen is, dat meegedeelde Brandlleen - kragt, wan-
neer ze geleid wordt, overlpringt van het ééne brandfteen - kragte-
looze lighaam tot het andere, is het niet noodig, dat de nattigheid
van de opgehangen Buis aanhoudende is: want nadat de Buis wel
gedroogd is, en men haar op niew heeft opgehangen, en bevindt ,
dat ze geen meer Brandfteen-kragt kan aannemen, of leiden, behoeft
men 'er maar met den mond door te blazen, en de vogtigheid van
den adem van den mond zal haar brandfteen-kragteloos:maken, waar
door ze weer Brandfteen-kragt zal aannemen, en leiden; en de ijvot-
ren Bal zal op kleine lighaampjes werken , gelijk te voren. De ver-
andering van branditeen - kragtige in brandfteen - kragtelooze lighamen
gefchiedt fomtijds alleen door verandering van den ftaat van de. Lugt,,
wanneer ze van droog nat wordt.
Een Leier van paktou uitgeftrekt hebbende ter lengte van twintig
Voet op drie brandfteen - kragtige Schoren, waar van de middellle een
ftokje Lak was, zag men de Brandfteen-kragt, die aangenomen was
^ door de gevreven Buis aan het ééne end van den Leier te houden,
zig vertoonen aan den Bal , die aan het andere end ophing; maar
wanneer het ftokje Lak, dat voor een Schoor gebruikt was, in plaats
van den Bal aan liet end van den draad werd opgehangen, werd de
Proefdraad door dit opgeliangen Lak niet aangetrokken, uitgezonderd
door deszelfs bovenend, dat aan het paktou raakte ; maar het Lak
nat gemaakt zijnde, trok het over zijne geheele lengte den Proefdraad
fterk aan. Den Bal weer aan het paktou gehangen hebbende, en het
natte Lak op zijne plaats gebragt hebbende, daar het eerll een Schoor
voor den Leier geweefl was, fleuite de meegedeelde Brandfteen-kragt
bij het Lak, en ging niet verder, voordat het Lak gedroogd waar.
Daar zijn lighamen, die men voor zulken zou nemen, die uit zig-
zelve
zelve brandfteen-kragteloos zijn, omdat ze,, zoo dikwijls, als ze aan x. Lm.
brandfteen-kragtige lighamen M'orden opgehangen , de Brandlleen-
kragt, die door de gevreven Buis meegedeeld wordt, aannemen, en
dezelve leiden; maar indien men ze aan 't Vuur wel droogt, en wel
vrijft, konnen ze brandfteen - kragtig gemaakt worden. Deze ligha-
inen , en die , welke van fterk brandfteen - kragtig door nattigheid
brandfteen - kragteloos zijn geworden , zullen wel Brandfteen - kragt
krijgen van de gevreven Buis, en dezelve tot aan hunne enden leiden,
maar in minder Hoeveelheid, en ze vergaren ze zoo fterk niet, als
lighamen, die uit zigzelve brandfteen - kragteloos zijn. Dit 's de re-
den , dat men minder Ligt ziet aan het end van een houten ftok, dan
aan het end van een ijzeren ftaaf, en dat men naaulijks eenige fteking
voelt aan het end van 't hout, fchoon het ééne zoo wel, als het an-
dere, zijne Brandfteen-kragt gekregen hebbe van dezelfde Buis. Men
heeft gemeend, dat dierelijke zelfftandigheden brandfteen - kragtig wa-
ren , en zelfftandigheden van gewaffen niet, omdat zij, die de Proe-
ven hebben genomen, in 't algemeen wel gellaagd liebben, waanneer
ze dierelijke zelfftandigheden gebruikt hebbjn tot Schoren, en zelf-
ftandigheden van gewaffen tot fleiers van Brandfteen - kragt; maar dat
is alleen gefchied , omdat Zijde, Vioolfnaren, wollen draden, of
Haair zeer drooge zelfftandigheden zijn, en die van gewaffen gemee-
nelijk vogtig : want indien men die dierelijke zelfftandigheden nat
maakt, worden ze alle brandfteen-kragteloos, en konnen niet meer
dienen tot Schoren voor de Leiers van Brandfteen-kragt, maar zullen
dezelve, wanneer ze meegedeeld wordt, aannemen en leiden. Dus
zal ook het paktou, hetwelk men gemeenelijk gebruikt , om Brand-
fteen - kragt zeer ver te leiden, wanneer het met Lijm beftreken, en
zeer droog is, geene Brandfteen-kragt meer aannemen, voordat men
het nat make, om het brandfteen-kragteloos te doen worden. Een
mens, of eenig ander dier, op een Harskoek ftaande, of opgehangen
aan fnoeren van Haair of Zijde, is altijd brandfteen-kragteloos; maar
is alleenlijk zoodanig, omdat hij altijd met vogtigheid bezet is: want
wanneer zijne kleeren droog zijn, zijn ze uit zigzelve bran^teen-krag-
tig, en geven daarom geen geluid. Zie de XVIII. Proef.
Wanneer men de bijzondere omftandigheden van verfcheiden Proeven
ontrent de Brandfteen-kragt met zijne gedagten nagaat, fchijnt 'er
a^n foort van grilligheid in die Verfchijnfelen te zijn, of iets, daar men
Hhh 3nbsp;geene:
-ocr page 528-4^0 Verhau deling over de Brandßeen-kragt.
X. Lcs. geene reden van weet te geven, en dat tot geenen zekeren Regel ge-
bragt kan worden: want fomtijds zal een Proef, die men verfc leiden
malen aan elkander heeft genomen, niet Hagen, of een geheel tegen-
ftrijdigen uitllag hebben, fchoon de omlbndigheden dezelfde fchijnen
te wezen; maar ik hoop, dat de Beüuiten, die ik getrokken heb uit
vele voorname Proeven, zoo algemeen zijn, dat ze tot Regelen zullen
dienen, om al de vreemdheid of grilligheid te verklaren, die de Proe-
ven ontrent de Branlleen-kragt'fchijnen te verzeilen, en met zeker-
heid alles te voorzeggen, wat 'er moet gebeuren in de naderingen en
famenvoegingen van lighamen in opzigt van Brandfteen-kragt, die
opgewekt of door meedeeling verkregen wordt. Eer ik vooroeelden
geef van de toepaffmg van cïe aanmerkelijkfle Verfehijnfelen , moet ik
eenige Proeven melden , waar uit onder anderen afgeleid zijn twee
andere algemeene Stellingen, die gevoegd moeten worden bij hetgeen
ik gezegd heb van lighamen , die uit zigzelve brandfteen - kragtig
zijn, en van zulken, die uit zigzelve brandfteen-kragteloos zijn. Ook
moet ik gewag maken van de manier, waar op de ééne en de andere
Brandfteen - kragt verkrijgen, of verliezen.
XXVII. PROEF.
Wanneer men aan twee zijden draden, elk ontrent vier Voet lang,
een dun glazen Buisje,.dat zeer droog en wat gevreven is, w^aterpas
ophangt, en 'er de groote gevreven Buis overdwers bijbrengt, zal ze
het kleine Buisje zoo ver wegdrijven, dat die zijden draden niet meer
loodregt, maar fcheuin hangen. Het kleine Buisje dan nat gemaakt
hebbende, en de groote gevreven Buis bij hetzelve brengende, wordt
het van de groote Buis zoo aangetrokken, dat de draden weer fcheuin
hangen. Uit deze Proef en vele anderen van dezelfde foort mag men
befluiten, dat lighamen, die uit zigzelve brandfteen - kragtig zijn, tot
Brandfteen - kragt opgewekt zijnde, alle andere lighamen, die Brand-
fteen-kragt hebben, w egdrijven, maar dezelven aantrekken, zoo haafb
ze hare Brandfteen-kragt verloren hebben, en andersom.
XXVIIL PROEF.
Een donsveertje aan een zijden draad opgehangen zijnde, gelijk in
-ocr page 529-de V. Proef, brengt Zegel-lak dezelfde uitwerking voort, als de x. lof.
Buis, maar flawer, trekkende het veertje aan; en wanneer het eens
van 't Lak is afgefcheiden, wordt het door 't Lak geftadig weggedre-
ven, totdat het veertje eenig ander lighaam aangeraakt hebbe; maar
met dit verfchil, dat, wanneer het veertje in een ftaat van Wegdrij-
ving is in opzigt van het Lak, de gevreven Buis het aantrekt; en
waanneer de Buis het veertje zijnen wegdrijvenden ftaat heeft gegeven,
trekt het gevreven Lak het aan, hetwelk toont, dat de Brandfteen-
kragt van Glas verfchillende is van de Brandfteen - kragt van Lak.
Wijle de Heer du Faye, Intendant van de koninklijke tuinen te Parijs,
is de eerfte geweeft, die waargenomen heeft, dat 'er twee foorten van
Brandfteen - kragt zijn, en heeft in een Alemorie, waar in hij van dat
onderwerp fpreekt, de manier aangewezen , om te vinden , welke
■ foort van Brandfteen - kragt tot eenigerlei lighaam behoore.
Om de nuttigheid van deze Regelen, Wetten of Grondbeginfelen
van Brandfteen - kragt te toonen, zullen we 'er gebruik van maken,
om de vreemde omftandigheden van eenige Proeven te verklaren, bij
voorbeeld,
1.nbsp;Waarom voelt men geene fteking in de oogen, wanneer de ge-
vreven Buis digt bij het aangezigt gebragt wordt, daar de toppen van
den vinger van een mens, die brandfleen - kragtig gemaakt is, of van -
een ijzeren ftaaf, die brandfteen - kragtig gemaakt is, het aangezigt,
dat men 'er bijbrengt, een merkelijke fteking doe gevoelen ?
Antwoord. Omdat de brandfteen - kragtige Uitvloeifels, die van de
Buis tot het aangezigt komen, alleen die zijn, welke van dat gedeelte
van de Buis komen, 'twelk digt bij 't aangezigt gebragt worat; daar
de ftaaf vergaarde Uitvloeifelen geve van de Brandfteen - kragt, die ze
heeft gekregen van hare geheele lengte en van de Buis in verfcheiden
aanvoegingen, of bijbrengingen.
2.nbsp;Wat is de reden , dat het veertje , hetwelk door de Buis aan-
getrokken geweeft is, daar van worde afgefcheiden , en dan al-
tijd weggedreven worde , totdat het een ander lighaam aangeraakt
hebbe ?
Antwoord. Omdat brandfteen - kragtige lighamen elkander wegdrij-
ven, om welke reden het veertje zoo haaft, als het met de Brandfteen-
kragt van de Buis bezwangerd is, van dezelve weggedreven wordt,
hetwelk duurt zoo lang, als het veertje zijne Brandfteen-kragt behoudt,
welke
-ocr page 530-X. Les. welke het verlieft zoo haaft, als liet een ander lighaam aangeraakt
heeft, wanneer het, weer brandfteen - kragteloos geworden zijnde, op
niew van de Buis wordt aangetrokken. Dus beurtelings Brandfteen-
kragt krijgende en verliezende Ipringt het verfcheiden malen van de
Buis aan den vinger, en weer te rug. Zie de IV. Proef.
3.nbsp;Wat 's de reden, waarom dit niet gefchiede, wanneer deLugt
vogtig is?
Antwoord. Omdat het veertje, brandfteen - kragtig geworden zijn-
de, de natte deeltjes, die in de Lugt drijven, naar zig trekt, en daar
door zijne Brandfteen-kragt verhezende door de Buis weer aange-
trokken wordt. De Buis verlieft ook op die plaats, die 't minft ge-
vreven is, hare Brandfteen-kragt door de natte deeltjes, die ze uit
de Lugt naar zig trekt, en op die plaats brandfteen - kragteloos wor-
dende (gelijk gefciiiedt, wanneer men ze met voordagt natmaakt)
trekt ze het veertje, eer het zijne Brandfteen - kragt verloren hebbe.
4.nbsp;Waar komt het van daan, dat een Leier van Brandfteen - kragt,
zonder dat men iets verandere, zijne Kragt fomtijds verlieze, en op-
houde van de Brandfteen - kragt te leiden, fchoon men de Buis blijve
vrijven aan één van zijne enden ?
Antwoord. Omdat één van de Schoren van den Leier de vogtig-
heid ingedronken heeft, waar door dezelve brandfteen - kragteloos ge-
worden is. Dit 's mij gebeurd in het gebruiken van een lang ftuk hoe-
denkoord bij wijze van een Schoor op een tijd, dat het vogtig Weer
was. Deze ftreng gewarmd zijnde fchoorde den Leier wel en met een
goeden uitllag; maar in den tijd van een half Uur eenige vogtigheid
uit de Lugt ingedronken hebbende, fteuite ze den loop van de Brand-
fteen - kragt. Dit gebeurt ook fomtijds, wanneer men in vogtig Weer
glazen Buizen voor Schoren gebruikt.
5quot;. Wat 's de oorzaak, dat het veertje aan het fpeetje in de II''«
Proef zijne vezels uitftrekke, dezelven van elkander fcheidende door
de Aantrekking van de Buis, en dat de vinger dezelven wegdrijve,
wanneer de Buis bij 't veertje gebragt wordt, maar aantrekke, wan-
neer de Buis wordt weggenomen ?
Antwoord. De vezels van het veertje ftrekken zig uit, gelijk de
Stralen van een Bol, uit het Middelpunt naar den Omtrek gaande ,
omdat ze, brandfteen - kragtig geworden zijnde, elkander wegdrijven.
De vinger drijft ze weg, omdat hij Brandfteen-kragt krijgt van de
Buis; maar wanneer de Buis wordt weggenomen, verlieft de vinder x l«
zijne Brandfteen-kragt, en dan trekt iiij Jiet veertje, Jietwelk nos
brandfteen-kragtig is.nbsp;^
6. Waar komt Jiet van daan, dat in de agtfte en negende Proefde
gevreven Buis de ftukjes Blad-goud of Koper veel verder aantrekt
wanneer ze leggen op een gevrijplaatft [myu/aUd] Gerridontje, dan
wanneer ze op een tafel leggen, of wanneer ze op het Gerridontje
aan weerskanten belloten zijn met boeken, of plankjes, op haar kant
gezet ?
Antwoord. Omdat de brandfteen - kragtige Uitvloeifels, van de Buis
afvliegende, in een Cirkel daar weer naar toe keeren, en met zig voe-
ren alle de brandfteen - kragtelooze lighamen, welke zij in haar te-
rugkeeren ontmoeten; maar indien deze brandfteen - kragtelooze lig-
hamen k zwaar zijn, om naar de Buis gebragt te worden ; maken de
brandfteen-kragtige Uitvloeifels, die 'er aanhangen, en langs die lig-
hamen fchuiven, zig los, wanneer de lighamen niet gevrijplaatft zijn,
of bepaald door brandfteen-kragtige lighamen; maar wanneer ze zulks
zijn, wordt de Brandfteen - kragt, of de brandfteen-kragtige Uitvloei-
fels vergaard, aan de enden van die lighamen, die de verfte van de
Buis af zijn. NB. De Buis trekt het veertje aan, lt;ivanneer ''er een
glazen Klok over flaat, omdat de hrandjleen - kragtige Uitvloeifels
gemakkelijk, gelijk Ligt {waar aan ze deel fchijnen te hebben) door
brandfteen-kragtige lighamen doordringen, die haren Omloop niet be-
letten.
Uit gebrek van Regelen (dat is, Grondbeginfelen, uit Proeven af-
geleid) gemaakt te hebben, waar door men de vreemdfte Verfchijnfe-
len kan verklaren, heeft men zig verbeeld, dat 'er verfcheiden eigen-
fchappen zijn in de Brandfteen - kragt van fommige lighamen, die de
ondervinding eindelijk afgekeurd heeft; bij voorbeeld dat lighamen van
verfchillende koleuren meer of minder Brandfteen-kragt aannamen,
hetwelk alleen gefchiede, omdat fommigen, toen de Proef eerft werd
pnomen, meer of minder vogtig waren , dan anderen. Sommigen
hebben ook gedagt, dat kleine brandfteen-kragtige lighaampjes, aan
een fijnen draad opgehangen, rond liepen om een ijzeren Bal, op een
Harskoek leggende, gelijk deDwaalfterren om de zon, hetwelk alleen
gefchiede, omdat de perlbon , die de Proef nam , groote gedagten
had, dat de zaak zo zijn zou, en die beweging aan het kleine lian-
X. Lcs. gende lighaampje meedeelde, zonder te weten, dat hij het deed: want
dit gebeurde niemand anders, die den draad met liet hangende lig-
haam vaft hield, zonder dezelfde helling of fcheuinheid. Hetzelfde
mag men zeggen van vele andere omftandigheden, die niet waardig
zijn te melden.
Schoon ik geene poging gedaan hebbe, om te gilfen naar de oor-
zaak van de Brandfteen-kragt, of derzelver gebruik in de Natuur-
kunde, als geene Verfchijnfelen hebbende, om ze genoegzaam te be-
veftigen, hoop ik evenwel de Heeren van de Akademie voldaan te
zullen hebben ontrent hetgeen ze over dit onderwerp konnen verwag-
ten , met het geven van Regelen of Grondbeginfelen ter verklaring
of redengeving van de brandfleen - kragtige Proeven, die tot dus ver
zijn genomen, en miifchien van zulken, die naderhand genomen zul-
len worden.
Evenwel, indien'er gilfmgen vereift worden, zoo volgen 'er liier
eenigen.
Ik onderftel, dat deeltjes, van zuivere Lugt brandfteen - kragtige
lighamen zijn, altijd in een ftaat van Brandfteen-kragt, en dat wel
glasagtige Brandfteen-kragt.
Vooreerft om dat Lugtdeeltjes elkander wegdrijven, zonder dat ze
elkander aanraken, gelijk uit Proeven en Waarnemingen afgeleid is.
Ten anderen omdat, wanneer de Lugt droog is, de glazen Buis,
Sevreven (of maar gewarmd) zijnde, hare Uitvloeiielen uitftoot, die
e Lugt weer naar de Buis te rug drijft, van waar ze weer op niew
uitfchieten, en dus agteruit en vooruit bewegen met een flingerende
.beweging, die hare Brandfteen - kragt doet aanhouden.
Ten derden omdat het veertje, door de Buis brandfteen - kragtig ge-
maakt , en van dezelve afgeftooten zijnde , zijne Brandfteen - kragt
langen tijd behoudt in drooge Lugt, daar integendeel, wanneer de
Lugt vogtig is, de vogtige deeltjes, die brandfteen - kragteloos zijn,
in de Lugt drijvende, en aangetrokken wordende door het veertje,
aan hetzelve kleven, en het fchielijk zijne Brandfteen-kragt doen ver-
liezen , hetwelk ook de Buis zelve in korten tijd overkomt.
Uit deze bedenking zal het gemakkelijk vallen reden te geven van
cen berugte Proef van wijlen den Hqqx Uaivksbee, \velke deze is.
Al de Lugt uit een glazen Bol gepompt hebbende, deed hij hem
op zijnen As zeer fiiel omdrajen door middel van een tou met een
Rad en Schijf: Het Glas met de hand vrijvende, terwijl het omdraai- x. L«.
de, vertoonde zig een groot Ligt van een purpere koleur binnen in
den Bol, zonder eenig Ligt of eenige Aantrekking aan de buitenzijde
van den Bol te befpeuren, gehjk men befpeurt, wanneer 'er de Luïrt
met uitgepompt is. Vervolgens de Kraan open gedraaid wordend!
dat 'er van langzamer hand weer Lugt in den Bol kwam, terwijl hil
bleef drajen, werd het Ligt afgebroken, en verminderde van langza-
mer hand, totdat het zig ten laatften alleen aan de buitenzijde van het
Glas vertoonde, alwaar het met Aantrekking verzeld was. Blijkt in
dit geval met, dat de buiten Lugt door hare Brandfleen-kragt de
brandi^leen-kragtige Uitvloeifelen van het Glas te rug drijft, die dan
naar de binnepijde van den Bol gaan, alwaar de minfle Weerfland
IS? want men befpeurt, dat de Lugt, wanneer ze in den Bol komt,
de brandfteen-kragtige Uitvloeifelen wegdrijft, die niet langer naar
binnen fchieten, wanneer al de Lugt weer in den Bol is ingelaten
Indien het dus met de zaak gelegen is, gelijk de Proef uitwijft, is mijl
Tragti-'^hnbsp;bewezen , namenlijk dat de Lugt hrandßeen-
In äe Vegetahle Staticks, of Groejende Weegkimde van Dr. Hales
bewijzen yelen zijner Proeven, dat Lugt opgeflurpt wordt , en hare
Veerkragt verlieft door hare vermengmg met zwavelagtige Dampen,
zoodat vier Kivaarts Lugt in een Glas door de vermenging van die
Uitvloeifelen tot drie Kwaarts pbragt worden. Zal dit Verfchijnfel
met verklaard worden door de verlchillende Brandfteen-kragt van
Zwavel en Lugt? De Uitvloeifels van Zwavel brandfteen-kragtig zijn-
de drijven elkander weg, en de Lugtdeeltjes ook brandfteen-kragtig
pijnde, drijven elkander ook weg; maar de Lugt van een glasartige
Brandfteen-kragt zijnde, en de Zwavel van een harsagtige, trekken
de Lugtdeeltjes de Zwaveldeeltjes aan, en de brokjes, daar uit famen-
gefteld, brandfteen-kragteloos wordende, verliezen hare wesrdrijvende
Kragt.nbsp;'
Men heeft langen tijd gedagt, dat waterige Dampen, die in de
Lugt-opklimmen, om Wolken te maken, gewoon zijn op te klim-
men , omdat Jiet Water, dat van zigzelven foortonderfcheidenlijk
zwaarder is, dan Lugt (tot kleine holle Bolletjes of Belletjes gemaakt
zijnde, genild met een Jura, of dunner Lugt, dan de omrmgende
Lugt; in dezen niewen ftaat een Vloeiftof maakte van dimne vÜesjes,
Iii 2nbsp;foort^
-ocr page 534-Us. foortonderfcheidenlijk ligter, dan de omringende Lugt , waar m te
moet opkhmmen, gelijk rook; maar de Filofofen zijn niet m-eer van
dat gevoelen, en die 'er op een ingewikkelde wijs toe zijn gekomen
konnen het weerlegd vinden in de Fbilof. Transaä. 407/ •
Zou nu dit Verlchijnièl van het opklimmen van Dampen niet op de
volgende wijs van Brandfteen - kragt konnen afliangen ?
De Lugt, die boven op het Water zweeft, is brandfteen-kragtig,
cn zoo veel te meer, hoe het Weer heeter zij. Zouden dan op de-
zelfde wijs nu,'als kleine Waterdeeltjes naar de brandfteen - kragtige
Buis fpringen, deze deeltjes niet konnen fpringen naar de Lugtdeel-
jes, die veel grooter foortonderfcheidende Zwaarte hebben, dan zeer
kleine Waterdeeltjes, en zig aan dezelven vaft zetten? De bewegende
Lugt vervolgens de Waterdeeltjes meegenomen hebbende, en dezel-
ven wegdrijvende, zoo haaft ze dezelven brandfteen - kragtig gemaakt
heeft, drijven ze elkander weg, als mede de Lugtdeeltjes. Dit 's de
reden, dat een teerlingfe Duim Damp ligter is, dan een teerling
Duim Lugt, hetwelk niet zou gefchieden , indien de Dampdeeltjes
maar weggevoerd werden in de tuffenwijdtens van Lugt, omdat dan
een teerlingfe Duim Lugt, met Damp beladen, foortonderfcheidenlijk
zwaarder zou worden, dan een Duim drooge Lugt, hetwelk ftrijdig
is met Proeven, die ons door middel van de Barometer leeren, dat
Lugt, die vogtig , of vol Dampen is, altijd ligter is, dan drooge
Lugt.
Berkt van de Schrijveren, die van de BRANDSTEEN-
KRAGT geloandeld hebben.
De Brandfteen-kragt van Amber, of Brandfteen, koftbare gefteen-
tens en eenige weinige andere lighamen is lang bekend geweeft, en
men vindt 'er gewag van gemaakt bij verfcheiden Schrijveren, Gaf-
JènduSy Gilbert, Digby, den Ridder Thomas Brown en vele ande-
ren; maar dewijl hetgeen van vele Schrijveren, die over langen tijd
gefchreven hebben, door anderen herhaald is, zal ik geen gewag ma-
ken
* [De Schrijver ziet op zijne eigen Ver-
handeling over bet opklimmen van Dumpen
cüas. bkr yoor bladz. 400. beginnende. Hij
beeft bier zijnen naam niet konnen noemen ,
omdat deze Verhandeling over deBrandßeen-
kragt aan de Akademie van Bourdeaux ge-
zonden
fl
-ocr page 535-o:/ - . .rquot; t
-L
n,
r ■ ï -n
Cïï i
■i ;■
4.'
ar, ^ -nbsp;gt;
•• rv-, i
• • JM.
r
-ocr page 536- -ocr page 537-ken van zulken, die oppervlakkig van dat onderwerp gefchreven, of x. tcs.
die 'er van gefchreven hebben, toen 'er weinige brandfteen - kragtige
Verfchijnlcls bekend waren.
De eerli:e, die in 't bijzonder verdiend gemeld te worden , is de
Heer Boyle, in wiens Werken men een berigt vindt van vele Ver-
fchijnfelen van Brandfteen-kragt. Zie Tgt;v''. Shaw's Abridgement
Vol. I. pag. 397—Jio.
De volgende was de Heer Francis Hawksbee, Lid van het Kon.
Genoodfchap, die een groote meenigte niewe Proeven heeft genomen
van de Brandfteen-kragt van Glas, Amber, Zegel-lak en vele andere
zelfftandigheden, en hare voortbrenging van Ligt, wanneer ze in het
donker ^vreven werden, hetzij in 't Lugtledige, hetzij in de open
Lugt. Zie zijne Pbyfico - Mechanical Experiments, gedrukt te Lon-
den in 't jaar 1709, van pag. 17. tot pag. 69. — van pag. 109. tot
127. — en van pag. 131. tot 139. \in Nederduits syw Natuurkun-
dige en tuigwerkelijke Ondervindingen, bladz. 28—10J. 175-—224.
en 340—346.]
Naderhand heeft de Heer Stephen Gray vele niewe en verbazende
brandfteen-kragtige Proeven genomen, en zijne onderzoekingen en
Proeven vele jaren agtervolgd, totdat hij in 't jaar 1736. gefturven zij.
Men kan berigt van dezelven vinden in de Phil. Transaä. Nquot;. 366.
N°. 417. Nquot;. 422. Nquot;. 431. N'. 436. N^ 439. 441. N'. 444.
De Heer Du Faye heeft ontrent dit ftuk ook vele niewe en fraje
Proeven genomen, die te vinden zijn in de Hiß oir e en Memoires de
TAcademie Royale des Sfiences, voor de jaren 1733, 1734 en 1735'.
en in de Phil. Transaä. in een Brief, gefchreven aan zijne Genade,
den Hertog van Richmond, Nquot;. 441.
Vele Schrijvers hebben in hunne natuurkundige Werken eenigen de-
zer Proeven aangehaald, maar geenen zoo volkomen, als die verftan-
dige en naaukeurige Filofoof Petrus van Mujjchenbroek, Hoogleeraar
in de ondervindelijke Natuurkunde en Wiskunde te Leiden, die 'er in
zijne Beginfelen der Natuurkunde een geheel Hoofdftuk over gefchre-
ven heeft. Zie het 17quot;^® Hoofdftuk van zijn Werk, waar 'm. hij een
zeer
zonden is, om naar den Prijs te dingen, moefl mezen, gelijk bier mr hladz. 412.
'Waarom dt naam van den Schrijver onbekend is aangemerla.
Iii 3
-ocr page 538-438 Verhanckling over de Brandfleen-hrctgt.
X. Lcs. ^eer omftandig berigt geeft van de meefte branditeen - kragtige Proe-
ven, die in de laatfte twintig jaren zijn genomen tot den tijd van d^
uitgaaf van zijn Boek.
De overige Proeven ontrent de Brandfteen - kragt na den dood van
den Heer Stephen Gray zijn genomen door Granvil Wbeeler Schild-
knaap, vermeld inde Fhilof. Transaä. Nquot;.^^. cn door mij
berigt verwagten van de niewe ontdekkin-
fen na de Engelfe Uitgaaf van 't Werk van
gt;r. Desaguliers. Hiertoe zou ik niets beter
konnen doen , dan een Vertaling te geven
van bet zoo even gemelde Uittrekfel; maar
om deze Aariteekening niet te lang te maken,
zal ik, de redenkavelingen over de natuur
van de Brandfteen-kragt en de aanmerkin-
gen van den verflandigen Schrijver op de-
zeiven voorbijgaande, alleenlijk de Proeven
melden, en 'er een korte hefchrijving invoe-
gen van de Werktuigen, die tot het nemen
van de Proeven gebruikt worden.
De Heer Christtan. August. Hausen,
Hoogleer aar inde Wiskunde te Leipfig, in
't jaar 1743. overleden, gebruikte tot het
nemen van zijne Proeven een Werktuig, dat
niet veel verfcbilde van 't Werktuig van
den Heer Hawksbee , waar van in bet
I. Deel van Dr. Desaguliers bladz. 40. een
hefchrijving, en Plaat III. Fig. 25. een af-
beelding gegeven is. Het Werktuig van den
Heer Hauien bejlaat uit een Tafel, of Stel.,
ling ABCD Plaat XXXVIIL Fig. i. Het
Rad E, omgedraaid door de loand F, geeft
door middel van een tou, loopende om Ijet
Rad en om een Klosje van de Spil van den
glazen Bol G, beweging aan dien Bol. De
hand H daar op gelegd zijnde, wordt door
loet fcburen van dm Bol tegen de hand de
Brandfleen-kragt in den Bol opgewekt, die
dezelve dan meedeelt aan ligbamen, die 'er
bijgebragt worden, gelijk hier aan een jon-
gen I, hangende aan tWee paardshaaire flren-
gen K en L. Die jongen geeft de hand aan
een anderen jongen M, die op een bakje met
Pik flaat. Onder de hand van dien_ twee-
den ziet men op een Gerridontje N Blad-goud
op en neer danfen. Dit wordt hier rnaar
tot een voorbeeld van de Proeven gefteld, en
^ [In de Philof. Transaft. Nquot;. 4S4. ü'
een Artikel, behelzende deGijJingen van Dr.
Desaguliers over de Brandjteen - kragt, en
bet opklimmen van Dampen, hier voor bladz.
434. voorgejteld ; maar de Schrijver zal
voornamenlijk zien op zijne Proeven ontrent
de Brandfleen-kragt, te vinden in de Phi-
lof. Transaft. No. 459 en 460, voelke twee
Nommers later uitgegeven zijn,danNo.^62.
waar van Inj Iner zelf gewag maakt.
Sedert de Engelfe Uitgaaf van 't Werk
van Dr. Desaguliers zijn 'er door 't nemen
van vele Proeven, onder anderen in Duits-
land, verbazende Verjchijnfelsvan de Brand-
fleen - kragt ontdekt, waar over de volgende
Verhandelingen retts bet Hgt zien.
Christ, äug. Hausen No vi Profeftus
in Hiftoria Eleftricitatis - dat is, Nie-
we Voortgangen in de Hiftorie van de
Brandfteen-kragt -. Te Leipfig, 1743.
40.
Georg.
ßrica-
Math. Bose Tentamina Ele-
vât is, Proeven over de Brand •
fteen-kragt -Te W^ittemberg 1744. 40.
Joh. Henr. Winklers - Gedanken
von der Eleftricitaet. Te Leipfig 1744. 8°.
Deze laatfle Verhandeling is in iet Ne-
derduits vertaald , en uitgegeven met den
Titel van Nieuwe Natuurkundige Ontdek-
kingen aangaande de Eigenfchappen,wer-
kingen, cn oorzaaken dcrEleótriciteit-
door Joh. Henr. Winckler-Te Amft.
1745- 8°.
Vm deze Vezbandelingen is een zeer keur-
lijk Uittrekfel gemaakt in de Bibliothèque
Raifonnée pour les Mois de Tanv, Février
amp; Mars 174^, ou Tom. XXXIV. Part. I.
pag. i. amp; fuiv. Dewiji de Proeven ontrent
de Brandfleen-kragt tegenwoordig veel ge-
rügt maken, zal de Lezer mogelijk bier eenig
Pl.
xxxvni.
Fi£, i.
en N'. 462. behalve eenige anderen, die ik onlangs aan het Koninkl. x Lcj
Genoodfchap vertoond heb, waar van het berigt nog niet iiitgeejeven
is, maar dezen Winter uitgegeven zal worden Ik heb ook eenige
Proeven ontrent de Brandlteen - kragt, door den Heer Gray en mi)
voor eenige jaren genomen, meegedeeld in mijn 1. Deel van deze Na-
tuurkunde , bladz. • 3 6—43.
VER,
om het Werktuig te vertoonen.
Schoon de Heer Haulen Jiiet veel niews
ontdekt hebbe, beeft hij evenwel ondervon-
den, dat een gevreven Buis een glazen en
koperen Stolp van zejlien Duim Middellijn,
die men op de Lugtpomp gebruikt, heeft aan-
getrokken. De (doorloop van Brandewijn ,
bet Water en de Kwik zelf, tot druppelen
gemaakt, hieven zig op, en maakten fpitfe
Kegeltjes op het aannaderen van een brand-
fteen - kragtige ijzeren roede. Hij heeft ook
vonken gezien, die kragtig genoeg waren,
om op de hand van een meisje van agt jaren
dertien blawe vlekken te rmken zoo groot,
als fproeten. Hij verdeelt bet brandjteen-
kragtige Ligt in drie foorten, bejiaa?ide de
eerjte foort uit een Vlam met geluid, en een
ftekende pijn verwekkende ; de tweede uit
een blawe Kegel met een vonkje van een roo-
de koleiir van gemeen Vuur op den top, uit
welk vonkje een Kegel opgaat met een jisfend
geluid, de derde uit een ligtend punt zonder
beweging en geluid, en van een verfchillen-
de koleur naar de verfcheiden lighamen ,
maar altijd jiaaw. Zoo dikwijls de Heer
Haufen een jongen, die lang baair bad ,
brandfteen - kragtig gemaakt heeft, beeft hij
aan 't baair zelf nooit anders , dan een Ligt
van de derde foort gezien, fchoon het Ligt
van de eerfte foort in groote meenigte en met
een Jterk geluid uit alle gedeeltens van het
lighaam, zelf door de kleederen en 't leer van
de fcboentn, uitging.
De Heer quot;Winkier, Hoogleeraar in de
Griekfe en Latijnfe taal te LclpGg, heeft zif
ne Proeven ontrent de Brandfteen-kragt bij-
na op denzelfden tijd begonnen, als de Heer
Haufen , maar dezelven verder uitgeftrekt.
Zijn V/erktuig is een foort van Draaibank,
cp tmederlei wijs toegefteld. op den éénen
bank laat hij een Bierglas rond loopen, ge-
lijk op de gewone Draaibanken. Op den an-
deren laat bij een rolrond Glas , in een
Raampje gevat, op en neer fchuiven in twes
tegen elkander fluitende Boogjtukjee , met;
Lesr en Wolle gevoerd. Hij beeft ''ook Porce-
lein gebruikt in plaats van Glas, hetwelk bij
verzekert nog fterker te werken, dan Glas.
Schoon bij zijn Werktuig grootelijks aan-
prijze om de ee?ivoudigbeid en fnelbeid van
beweging, geeft de Heer Bofe, Hoogleer aar
in de Natuurkimde te Wittenberg , egter
den voorrang aan groote glazen Bollen, 'die
de Brandjïeen-kragt langer behouden. Hij
laat egter in navolging van den Heer Wink-
ler den glazen Bol ookjcbiiren tegen een kus-
Jentje , met krijt bejtreken , waar door de
Bol ^ujuTifi ^ujövdt ^ 67% bswijd blijj't H^dtj,
vogtigheid, die zeer nadeelig is in 't nemen
van de Proeven.
Dewijl de Proeven van den Heer Wink-
ler , die bet Vlam verwekkende vermogen
van de Brandfteen-kragt bewijzen, veel
overeenkomen met die van den Heer Bofe,
maar de laatfte nog verder gegaan is, zal
bet genoeg zijn van de Proeven van den laat-
Jten bier een kort berigt te geven.
Hij heeft zig bediend van 't Werktuig van
den Heer Hawskbee, waar van we in het
begin van deze Aanteekeningfpraken , en
daarom niet noodig oordeelen 'een Teekening
van hetzelve te geven. De berugte Glasba-
zerijen van Meiffen hebben hem van zeer
groote glazen Bollen voorzien.
Om het Vlam verwekkende vermogen van
de Brandfteen-kragt te vertoonen , doet hij
een glazen Bol op zijnen As omdrajen, of
een glazen Buis, of Bierglas. Hij ftelt een
blikken Buis op zulk een wijs, dat ze met
het ééne end digt aan den Bol kome, zonder
VERHANDELING over de oorzaak van het opkimmen mn
Dampen en Uitwafemingen in de Lugt. Door J. T.nbsp;'
in de beide Regten, Lid van het Koninkl Genoodjctap-
De moejelijkheid van 't Voorftel wegens Dampen (of natte Uitwa-
femingen) fchijnt hier in te beftaan, dat Water, daar het een VloeK
X. Les.
denzelven te raken. Deze Buis is zes voet
lang, of zoo veel langer, of korter, als men
legeert. Daar is iemand, die ze in de hand
heeft, en op een bak of tobbetje met PikJiaat,
waar op bij zijne voeten plat neer houdt.
Die perfoon wordt na twee of drie omdra-
jingen van den Bol brandfteen-kragtig ge-
maakt. Hij krijgt een Vlam verwekkende
kragt, die fterk genoeg is, om Voorloop van
Brandewijn, die vooraf wat warm gemaakt
is, aan te fteken met den Vinger, den Rot-
tVng, of den Degen. Daar fpringt een vonk
af, die den Voorloop Vlam doet vatten. In-
dien een ander perfoon, die niet brandfteen-
kragtig gemaakt is, bij den eerften komt,
die op de Pik ftaat, komt 'er Vuur uit de
huid, of kleederen van den eerften , dat in
beide de perfonen pijn verwekt. Het maakt
geene Branding of Kneuzing, maar geeft een
droogen en feberpen fteek tot in 't gebeente.
Die niet brandfteenkragtig gemaakt is ge-
voelt de grootfte pijn. Indien zulk een per-
foon komt digt bij een Sleutel, Degen, ef
iets anders , dat een brandfteenkragtig ge-
maakt perfoon aan 't lijf beeft, zal 'er Vum
uitkomen, zelf uit zijne knoopen, of uit de
Baleinen van een Hoepelrok van een Juffer,
Pl.nbsp;al waar de Hoepelrok nog zoo wijd.
komt, en van andere koleuren naar de ligha-
men, die loaar uitgeven. De kragt van aan
trit^lb, U-tCnbsp;Lvki^^i^ u^if.nbsp;....nbsp;..v-.- ---
brand fteken ftrekt zig uit tot Pik, Was,
Terpentijn, Zwavel en zelf Buskruid. Vifie
Harfen moet men eerft fmelten, en vkeiba'
re zoo beet maken, dat ze koken. De Ter-
pentijn-olij bruift op, wanneer men 'er den
vinger bijbrengt.
De Heer Bofe heeft door middel van zter
groote glazen Bollen, en van bakken met
Pik , die grooter waren, dan naar gewoon-
te, en eenige andere omftandigheden, die inj
alle niet ontdekt heeft, zijne Proeven zoo ver
gebragt, dat hij de rnenjen tot Heiligen kan
maken, gelijk bij 't noemt. Van langzamer
hand gaat 'er een gouden fchijnfel op uit de
Pik , dat als een foort van Galon om de
voeten zwééf t, vervolgens tot de knien rijft,
en eindelijk loet hoofd bereikt, wanneer de
geheele perfoon met een glans omringd is,
waar mee de Schilders gewoon zijn de .
Heiligen af te malen. De brandfteenkrag-
tige Uitvloeifels verwekken een reuk van
Olij van Vitriool, of van Fosferus.
De meeften van deze Proeven zijn hier
te land ook genomen met een goeden uit-
flag, onder anderen te Arafterdam met het
Werktuig , Plaat XXXVIII. Fig. 2. af-
gebeeld. De beweging van den glazen Bol
gefchiedt, fchoon met een ander geftel, op
dezelfde wijs, als in Fig. i. waarom we
dezelve niet op niew zullen hefcbrijven. In
Fig. 2. is AB een blikken Buis, ruftende
op°zijden koorden, gefpannen aan de Stan-
derds of Knapen C en D. De Man E houdt
met de ééne band de blikken Buis vaft, en
beeft\ in de andere band een Degen , uit
welkes punt vonken fpringeu , die een le-
pel met Brandewijn t in brand Ji^^^p^
XXXVIII. Wanneer 'er twintig perfonen op bakken
t'ig. i. met Pik ftaan, die elkander de band geven
en de eerfte brandjieenkragtig gemaakt
wordt, zal de twintigfte Vuur uit de top-
pen van z'jne vingeren geven. Raakt een
brandfteenkragtig gemaakt perfoon een edel
gefteente , eefiig goud of zilverwerk aan,
men ziet 'er van alle kanten Vuur uitkomen.
De Vlam van 't Vuur is uit den blawen ,
wanneer ze uit de huid komt,, en de top is
rood ; ze is witter, wanneer u uit zilver
ftof zij 5 agt of negen honderd maal zwaarder, dan Lugt, en gevol- x. Us.
gelijk plaats neme beneden de Lugt, wanneer deze twee Vloeiftoffen
onbelemmerd zijn, zig zoo kan uitzetten, dat het een andere Vloei-
ftof worde, die ligter is, dan de Lugt, welke digft aan de aarde is,
in welke Lugt deze niewe Vloeiftof opklimt; en dat deze niewe Vloei-
ftof, verfchillende foortonderfcheidende Zwaartens hebbende, blijft han-
gen op verfchillende hoogtens in de Lu^, naar de verfchillende Dik-
tens
reien der gemelde Proeven zijn U Lei-
den genomen alleen niet een glazen Buis,
gevreven met de band, waar aan men een
bandj'cboen bad, die met wat krijt en bars
bejlreken was.
Behalve de drie bier voor gemelde Ver-
handelingen is 'er nop ééne onder den Titel
van Neu ontdekte Phienomena der Elec-
tricitaet amp;c. of Niewe Verfchijnfels van
de Brandfteenkragt door Joan. Gabr.
Doppelmayer. Te Neurenburg 1744.
in 4®. Fan dit Werkje beb ik geen ander
berigt gevonden, dan dat de Schrijver van
de Èibl. Raif. op de reets aangehaalde plaats
zegt, dat de Heer Doppelmayer een ver-
haal doet van de 'Ontdekkingen vau Hawks-
bee, Gray zn du Fay, maar van die van
zijne landgenoten geen gewag maakt, dat
zijne Voorreden ook gedateerd is den 20.
Samp;pt. 1743.
Ten blijke, dat Dr. Desaguliers met zij-
ne Verhandeling over de Brandfteen-kragt
den Prijs bij de Jkademie van Bourdeaux
behaald heeft, zullen we bier den Brief
(^bier voor bladz. 413. gemeld) laten volgen
van den Sekretaris van die Akademie, waar
in de Schrijver met dien Prijs geluk gewenji
wordt.
BRIEF -uan den Prefident Barbot enz.
aan Dr. Desagulieus enz.
Mijn HEER,
Den HEER Dokter Desaguliers, Kap-
pellaan van zijne Koninklijke Hoogheid
den Prins van Walles, Lid van het Ko-
ninklijke Genoodfchap van Londen,
Bourdeaux den 3. Aug. 1742.
Mijn heer,
Met veel vreugde geef ik u kennis, dat
de Akademie van Bourdeaux den Prijs toe-
gewezen heeft aan de Verhandeling, die
gij haar gezonden hebt over de Brand-
fteen-kragt, welke tot Zinfpreuk heeft,
Sero fapiiint P/jryges. Dit voordeel is zoo
veel te ftreelender, als gij 't behaald hebt
boven een zeer groot getal van mededia-
geren.
Dewijl de Prijs beftaat in een gouden
Medailje , verzoek ik, dat gij iemand te
Bourdeaux wilt belaften, om ze in uwen
naam te ontvangen , en een behoorlijke
Kwitanfie te geven. Ik ben zeer verheugd,
dat ik de eerfte ben , om u voor Over-
winnaar uit te roepen, ik zal de Eer heb-
ben van u de Exemplaren van uwe Ver-
handeling te zenden, zoo haaft ze gedrukt
zal zijn. Ik twijfel niet, ofhet Gemeen
zal ze met denzelfden Imaak lezen, waar
mee wij ze gekroond hebben. Gij hebt
het federt langen tijd gewend , om alle
uwe Werken met toejuiching te ontvan-
gen. Ik heb de Eer van met een volmaak-
te Agting en eerbiedige Genegenheid tc
zijn,
Uwe zeer onderdanige en zeir
gehoorzame Dienaar,
BARBOT.]
te Linden.
Kkk
X. LeJ. tens of Digtheden van de Lugt, van plaats veranderende met deLugt,
en van hoogte veranderende, wanneer de Lugt van Dikte verandert;
en dat die Vloeiftof dit niet tegenftaande niet ophoudt Water -te zijn,
gelijk men zien kan uit het maken van Regen, wanneer de deeltjes
van Damp, of van deze niewe Vloeiftof, zig vereenigen, en op de
aarde vallen, of neerloopen langs de kanten van bergen, die ^^^^
hare beweging ontmoeten, en door haar ftooten tegen dezelven nader
tot elkander gebragt worden, zoodat ze vereenigd worden tot Water.
Wat aangaat de Uitwafemingen (die ik verlof vraag om drooge
Dampen, of Uitvloeifelen zonder nattigheid te noemen) daar is min-
der moejelijkheid om derzelver opkhmmen te verklaren, waar van de
oorzaak zeer na, fchoon niet volftrekt, dezelfde is, als van het op-
klimmen van waterige Dampen.
Om de Verfehijnfelen van de natuur te verklaren, moeten we geene
oorzaken aannemen, dan die waarlijk in wezen zijn: want zonder dat
heeft iemand, die een Onderftelling maakt, hoe verftandig ze ook zijn
mag, alleenlijk aangetoond, hoe de natuur had konnen werken, maar
niet, hoe ze waarlijk gewerkt hebbe.
Schoon we onkundig zijn van de oorzaak der oorzaken, welker
uitwerkingen we verklarenredenkavelen we daarom niet te minder
regtmatig, mits deze laatfte oorzaken waarlijk in wezen zijn. Het is
een onredelijke tegenwerping geweeft tegen de Newtoniaanfe Filofo-
fen, dat men gezegd heeft, dat ze de verborgen Hoedanigheden van
de Ouden , die reets lang verworpen waren , weer hebben moeten
aannemen, wanneer ze Ijoreken van Aantrekkingen en Wegdrijvin-
gen, omdat deze geene verborgen Hoedanigheden, maar zigtbare en
klaarblijkehjke Hoedanigheden zijn (fchoon derzelver oorzaken verbor-
gen zijn) welke hare uitwerkingen regelmatig voortbrengen.
Verklaring der Grondbeginfelen, waar van we ons in onze Verhande-
ling zullen bedienen, met het bewijs van derzelver beßaanlijklmd.
I. De Waterdeeltjes hebben een wegdrijvende Eigenfchap van een
ongemeten Kragt.
Dit is bewezen, omdat alle de Proeven, die genomen zijn om Wa-
ter tot een kleiner Volumen famen te perfen, niet in ftaat geweeft zijn,
om het te doen. Onder anderen heeft men een zilveren Bol met Wa-
ter
ter gevuld, en het gat toegefchroefd, en dezen Bol met quot;Werktuigen x. Les,
fterk geperft, om hem zijne bolronde gedaante te doen verliezen, om
daar door zijnen Inhoud te verkleinen, en dus het Water te verdikken,
of famen te perfen; maar het Water, in plaats van voor deze Perfmg te
wijken, zweete door de Poriën van het Zilver, gelijk een dau. Het ge-
fchiedt niet uit gebrek van tulfen wijdtens, of plaats om te wijken, dat Wa-
ter niet famengeperft kan worden, omdat de Smelting van zouten in Wa-
ter het tegendeel bewijll Indien men in Water zoo veel Zee-zout fmelt,
als het gefmolten kan houden, kan men 'er nog Salpeter in linelten; en
wanneer het geen meer Salpeter kan fmelten, kan het weer Zee-zout fmel-
ten tot een zekere Graad, en dan weer Salpeter, vervolgens weer Zee-
zout enz. Ik heb hier de Proef van genomen, totdat de foortonderfchei-
dende Zwaarte van 't Water een Vierde vergroot waar, dat is, totdat
het een Vierde dikker werd , of zwaarder zonder zijn Volumen te
veranderen. Dus zijn de Waters van de Zout-werken, fchoon zeer
helder, zeer dik. Te Li^oitwich in Worchejlerfhire geeft een
Kwaart van 't Water van de Zoutbronnen een half Ib zout, wegende
de pekel derdalf ib, terwijl een Kivaart vers Water maar twee fe M^ege.
Alle vogten, die Water tot haren grondilag hebben, zijn met deze
wegdrijvende eigenfchap voorzien. Kwik heeft ook deze wegdrijven-
de Kragt, indien zekere Proef waar is, die geloofwaardige luiden mij
verhaald hebben (fchoon ik ze zelf niet heb genomen) namenlijk dat
Goud, tot een Amalgania gemaakt, of in Kwik ontbonden, de foort-
onderfcheidende Zwaarte van de Kwik vergroot.
Metalen zelf, terwijl ze gefmolten zijn, zijn door deze eigenfchap
onfamenpcrsbaar. We hebben 'er een merkwaardig voorbeeld van in
rood Koper , hetwelk Tin in zijne Poriën inneemt, zoodat het Me-
taal , uit deze twee famengefteld, foortonderfclieidenlijk zwaarder
worde, dan rood Koper, fchoon fterk met den hamer geflagen, en
fchoon het Tin, dat 'er mee gemengd is, een Vijfde foortonderfchei-
denlijk ligter zij, dan rood Koper.
2. Deze wegdrijvende Kragt, welker Kring van Werkzaamheid
[Sphere of A^ivity'] zig maar weinig uitHrekt (mogelijk niet buiten
• de Oppervlakte van de famenllellcnde Waterdeeltjes) wordt opgevolgd
door een aantrekkende Kragt, die we Jantrekking van Samenhang
zullen noemen, welke begint, daar de andere endigt, en derzelver
Uitgeftrektlieid bepaalt.
444nbsp;• Vcrhanckling
X. Les. Het is door deze Aantrekldng van Samenhang, die in een Kring
' [Sphere] werkt, dat de Waterdeeltjes, famen gevoegd, diaippelen
maken tot een zekere grootte buiten den gemelden amp;ing van Weg-
drij \ing.
Men kan niet zeggen, dat wc kwalijk gedaan hebben met een zaam
te geven aan deze Aimhanging, dewijl men waargenomen heeft, dat
ze waarlijk in wezen is.
Het is aan dezen Samenhang toe te fchrijven, dat Water opklimt
in Haairpijpjes, dat vogten opklimmen tegen den binnenkant van
drinkglazen, die niet vol zijn, en dat in wijnftokken , in kruipende
en klimmende gewalfen het fap opklimt roet genoegzame Kragt, om
de zware Iteenen van een gebou te klieven, waar in ze hare fcheuten
inboren. Deze Kragt is genoegzaam bevonden, om den Loop van
een Snaphaan te doen berften, die met gedroogde erten of boonen
gevuld was, door het indringen van 't Water in de erten of boonen,
dat te gelijk met dezelven in den Loop gegoten was, zijnde den Loop,
dus gevuld, vaft gezet tuffen de twee Poften van een deur, om 'er
de erten in te houden. Zie de Vegetahk Staticks van den eerwaarden
Dr. Hales.
In opzigt van Water ftrekt de Aantrekking van Samenhang zig
niet verder uit, dan ontrent een halven Duim in 't rond, zijnde de
grootfte Waterdruppelen niet boven i Duim in hare Middellijnen ,
Ichoon in opzigt van vafte ligiiamen, waar aan Water blijft hangen,
de Samenhang van Water veel verder ga, dewijl Water meer aange-
trokken worS: van andere lighamen, dan van zigzelven. Kwik is
ook begaafd met de Aantrekking van Samenhang, maar op een andere
wijs, dan Water, omdat Kwik, zigzelve meer aantrekkende, dan
Water zigzelve aantrekt, niet opklimt in Haairpijpjes. Integendeel
wanneer men in een Glas met Kwik een Haairpijpje tV of een i Duim
beneden de Oppervlakte van de Kwik fteekt, zal de Kwik (mits het
Haairpijpje niet boven het 4.0quot;' gedeelte van een Duim wijd zij) lager
in het Pijpje ftaan, dan de Oppervlakte van de Kwik in 't Glas, uit
het
voor cwaz 408. befciorevenin zijne
handeling over het opklimmen van Dam-
pen , enz. Jk denk, dat bij bier zijnen
zijn , om naar den voorgefielden Prijs te
dingen, gelijk zijne Verhandeling over de
Brand-
* [De Schrijver ziet op de Preef, hier naajn niet genoemd beeft, omdat deze II. Yer-
)or Uadz 408. befchreven in zijne I. Ver- handeling aan enige Akademie gezonden zal
het Pijpje aangetrokken wordende door de Kwik , die 'er onder x. l«,
ftaat.nbsp;, • j
Het gefchiedt ook door deze Aantrekking van Samenhang , dat
Kwik blijft hangen aan alle Metalen, uitgezonderd Ijzer.
3.nbsp;Wanneer de Waterdeeltjes door eenige oorzaak, hoedanig de-
zelve ook mag wezen, van elkander gefcheiden zijn, wijkt de Aan-
trekking van Samenhang allengskens, en werkt niet langer op een af-.
ftand, die wat merkelijk is; en dan kan een tweede wegdrijvende
Kragt volgen op de Aantrekking van Samenhang; en de deeltjes krij-
gen een Kragt (die we in dit geval middelpuntfibuwende zullen noe-
men) waar door ze elkander wegdrijven , en wegvliegen tot zeer
groote afftanden, fomtijds 14.CXDO maal meer plaats beflaande, dan
toen ze in Water vereenigd waren. Dit zal gefchieden door de wer-
king van die Graad van hette, die Water doet koken, wordende het
Water dan veranderd in een Damp, welkes Veerkragt zoo groot is,
als die van de Lugt, terwijl deszelfs Dikte 16 maal minder is, dan de
Dikte van dc Lugt. Dit 's bewezen door hen, die de werkingen on-
derzogt hebben van het Werktuig, dat innbsp;gebruikt wordt,
om de Mjjnen droog te maken door het Water op te heffen door de
Kragt van Vuur.nbsp;• t ,
Wanneer Vuur de gemelde uitwerking doet op Water, is de bette
de hette van kokend Water; maar wanneer men het Vuur vergroot,
wordt de middelpuntfchuwende Kragt der deeltjes van den Damp of
Stoom ook vergroot, zoodat men den Stoom een Veerkragt geve, die
zeven of agt maal grooter is, dan die van Lugt, gelijk ik dikwijls de
Proef daar van genomen heb.nbsp;_
4.nbsp;Dees vloeibare Damp (die geene uitgezette Lugt is, afgefchei-
den'van Water, gelijk door een zeer zigtbare Proef bewezen is; zie
de PbiloC Transna. N^ 407. ^ maar geheel en al beftaat uit Water-
deeltjes) zijne middelpuntfchuwende Kragt geheel fchuldig zijnde aan
de hette, verlieft ze van langzamer hand, wanneer de hette afneemt;
cn wanneer de hette van den Damp of Stoom zoo verflaaud is, dat ze
Brandfteen-kragt. Dit 's ■waarfchijnelijk
uit de Zinfpreuk aan het ênd mn deze V?r-
jjandding. Dat in zulke foort van Schrif-
X. Les. de hette van de buiten Lugt niet overtrefle, verheft deze Vloeiftof,.
die door hare hette zoo ftcrs. weri^^te, dezelve geheel en al, haar groot
Volumen vermindert, hare deelen komen weer bij elkander, en ze
wordt Water, gelijk ze te voren was. Dit 's klaarblijkelijü uit het.
Vuurtuig: want wanneer de Stoom van het kokende Water ingelaten
is in de groote Buis, om den Zuiger, die 'er in beweegt, te hgten
■ tegen het geheele gewigt van den Dampkring, en zijne werking ge-
daan heeft, wordt 'er een ftraal koud Water ingelaten, die in den
Stoom fpringt, die deszelfs hette te niet doende, Jiem zijne Veericragt
doet verliezen ; en deszelfs deeltjes, die hare middelpuntichuwende
Kragt verloren hebben, komen aanftonds weer tot elkander; en, door
de Aantrekking van Samenhang aan elkander klevende , vallen ze op
den bodem van de Buis, latende het overige van de Buis ledig van
Lugt en van Stoom of Damp, en deze werking wordt 14 of 15: maal
verrigt in den tijd van een Minuut.
5'. Om nog op een andere wijs te toonen, dat het Volumen van
Dampen verkleint, wanneer de hette afneemt, behoeft men den rook
maar gade te liaan, die boven uit den fchoorfteen komt m flordig
Weer, wanneer de Lugt ligt is, gelijk het zaküen van de Kwik in
de Barometer uitwijfl. Dan ziet men den rook (die maar een natte
Damp is, door het Vuur uit hout of f teenkolen uitgejaagd ) weer zoo
fchielijk neerflaan, als hij uit de pijp van den fchoorfteen komt, in
plaats van op te gaan, gelijk hij doet, wanneer de Lugt helder en
zwaar is. De reden hier van is, dat de Damp, terwijl hij in de pijp
van den fchoorfteen was, zijnen flaat van Verdunning behield door de
hette, die in de pijp bleef, en dus in de Lugt opklom, minder foort-
.onderfcheidende Zwaarte hebbende, dan de Lugt; maar die hette niet
blijvende duren buiten de pijp, verliell de Damp van zijn Volumen,
en foortonderfcheidenlijk zwaarder wordende, dan de Lugt, valt hij
daar in neer, en keert weer naar de aarde.
6. Lugt is een Vloeiftof, welker deelen begaafd _ zijn met een mid-
delpuntfchuwende Kragt, waar door ze elkander wegdrijven zonder
aanraking.
Neem een glazen Pijp van ontrent i Duim wijdte en zes Voet lang,
welke, aan het end omgebogen zijnde, regtftandig opgaat, en ook
evenwijdig met het langrte been ter hoogte van ontrent een Voet en
twee Duim. Het end van dit korte been moet glasdigt,gezegeld, en
'tend
-ocr page 547-'t end van Jange been open zijn. Giet Kwik in deze Pijp, totdat x. Les
ze twee Duim boog in beide de beenen fta, wanneer de Lugt, in het
korte been^ bevat en opgelloten, een Voet hoog zijn zal. Wanneer
gij meer Kwik in het lange been giet, totdat ze 30 Duim hoog fta,
zal de Lugt m het korte been verdikt of famengeperft zijn in een Ruim-
te van 6 Duim, en gevolgd wezen door de Kwik, welke tot die
hoogte zal gerezen zijn. Indien gij nog eens Kwik in de Pijp giet ter
hoogte van nog 30 Duim (te famen 60 Duim) zal de Lugt wijken in
een Ruimte van vier Duim, het derde gedeelte van de Ruimte, die
ze belloeg, eer ze door eenige hoogte van Kwik famengeperft waar.
Indien gij de Pijp zoo veel opzij houdt, dat de top van de Kwik-
kolom van 60 Duim niet boven de 30 Duim regtftandige hoogte zij
boven de Lugt, die in het korte been van de Pijp is opgefloten, zal
de Lugt zig uitzetten tot een Ruimte van 6 Duim, evenredig aan de
werking van de Kwik, die dezelve famenperft, dewijl ze maar werkt
naar hare regtftandige hoogte. Hier uit volgt, dat de Dikte van de
Lugt evenredig is aan de Kragt, die haar famenperft; en de Ridder
Newton heeft betoogd, dat een Vloeiftof, die van zulk een gefteltenis
is, beftaat uit deelen , die een middelpuntfchuwende Kragt hebben,
dat is, die elkander elk van haar Middelpunt wegdrijven. De Ridder
Newton heeft ook Proeven genomen, waar uit volgt, dat de Lugt-
deeltjes elkander niet raken: want bewezen hebbende, dat Vloeiftof-
fen twee foorten van Weerftand hebben, den éénen volgens de Hoe-
veelheid van Stof, welke een vaft lighaam, üi een Vloeiftof bewe-
gende, moet verplaatfen (welke Weerftand évenredig is aan 't Vier-
kant van de Snelheid van het vafte lighaam) en den anderen, welke
voortipruit uit de Vafthoudendheid van de Vloeiftof (dat is, van de
deelen, welke in elkander ingewikkeld zijn, en die ook in het aanra- •
ken elkander aantrekken) welke Weerftand is, gelijk de Snelheid zelf,
heeft hij door vele Proeven van blazen, in de Lugt vallende van een
hoogte van 272 Voet, gevonden, dat Lugt dezen laatften Weerftand
niet heeft, zijnde den Weerftand van de Lugt in elke Proef alleenlijk,
gelijk het Vierkant van de Snelheid. Zie Newtoni Princ. Pliil. Mathem.
. ^ib. II. Sed. 7.
7. De Dampkring, of Lugt, die onze aarde omvangt, is een fa-
menftel Van velerlei foorten van Dampen en Uitwafemingen, die uit
vafte en vloeibare lighamen komen, en die in de Lugt niet langer blij-
ven
X. Les. ven hangen, en omdrijven, dan de middelpuntfchuwende Kragt van
derzelver deelen duurt : want elke famenpersbare Vloeiftof, die de
middelpuntfchuwende Kragt van hare deelen (en gevolgelijk hare
Veerkragt) verliell, houdt op van een Vloeiftof te zijn, en wordt een
vaft lighaam.
Ik noem zuivere of beftendige Lugt dat gedeelte van den Damp-
kring, welkes deeltjes natuurlijk een middelpuntfchuwende Kragt heb-
ben , die onderfteund of onderfchraagd wordt door geen werkend lighaam
\_Agent] waar van hare vermeerdering of Vermindering afhangt. Deze
eigenfchap van de Lugtdeeltjes ftrekt zig eenpariglijk uit van de aarde af
tot de grootfte hoogte, waar op de Lugt te befpeuren is, en geeft de
Lugt hare Veerkragt, die altijd van dezelfde fterkte is, daar de Lugt
van dezelfde Dikte is: want de Veerkragt van de Lugt neemt alleen-
lijk toe met hare Dikte , die afhangt van hare Samenperfing. Hier
komt het van daan, dat de Lugt, die digft aan de aarde is, de dikfte
is, en de grootfte Veerkragt heeft, omdat ze famengeperft wordt door
al de Lugt, die 'er boven ftaat, en dat van dc aarde af opwaarts de
Dikte, of foortonderfcheidende Zwaarte van de Lugt vermindert, naar-
dat 'er minder boven Lugt zij, om ze famen te perfen. _
Evenwel moet men hier in aanmerking nemen, dat in warm Weer
(en inzonderheid in deze landen, alwaar de grond zeer droog is) de
Lugt niet dikft is digt bij den grond, omdat de hette van de zon, te
rug gekaatft van de Oppervlakte van de aarde, op de Lugt werkt tot
een zekere hoogte, hetwelk de Lugt een toeneming van'middelpunt-
fchuwende Kragt doet krijgen, waar door hare deelen, elkander fter-
ker wegdrijvende, hare Verijling of Verdunning zoo veel vergroot,
dat ze de boven Lugt zoo fterk onderfteune, als of ze dikker waar,
gedurende den tijd, dat de hette blijft werken; zoodat het dikfte ge^»
deelte van de Lugt dan zijn zal boven de Oppervlakte van de aarde
in het koude geweft van de Lugt, daar de hette ophoudt van werken.
Indien men eenige Lugt, nadat men hare Veerkragt en foorton-
derfcheidende Zwaarte onderzogt heeft, in een vat oplluit, zal men
na verloop van verfcheiden jaren bevinden, d^ ze deze eigenfchappen
in haar geheel heeft behouden; en zelf indien ze in een Windroer
door Perfing verdikt is, zal men bevinden, dat ze niets van hare Veer-
kragt heeft Verloren na een zeer langen tijd: want ze is in denzelfden
iaat bevonden na verloop van 16 jaren.
De Dampen en Uitwafemingen, die in de Lugt drijven, ftrekken x. LcS;
' zig niet uit naar boven, gelijk zuivere Lugt, maar maken Wolken,
die in de Lugt blijven hangen op verfchillende hoogtens naar hare
verfchillende foortonderfcheidende Zwaartens, welke afhangen van de
verfchillende oorzaken, die aan hare deeltjes de middelpuntfchuwende
Kragt gegeven, of herfteld hebben. Deze Wolken, dezelfde Dikte
nog bclioudende, worden herwaarts en derwaarts gevoerd door de
winden, zonder hare hoogte te veranderen , terwijl de omringende
Lugt, die haar onderfteunt, dezelfde foortonderfcheidende Z\Warta
behoudt; maar wanneer de Lugt dikker wordt door de ophooping van
de boven Lugt, rijzen de Wolken, totdat ze tot de plaats komen,
alwaar de Lugt dezelfde , en geen grootere foortonderfdieidende
Zwaarte heef!:, dan de Wolken. Indien dan, een gedeelte van de
boven Lugt weggevoerd zijnde, de Lugt ontrent èe Wolken ijler
wordt, of zig uitzet, als bevrijd zijnde van een gedeelte van 't gewigt,.
dat ze te voren te dragen had, zakken de Wolken weer tot de plaats
van haar Evenwigt, welke ze vinden, alwaar de Lugt van dezelfde
foortonderfcheidende Zwaarte is, als zij zelf. Dit alles kan gefchie-
den zonder Regen, welkes formering we in 't vervolg befchouwen
zullen.
8.nbsp;Daar is een verbazend fchijnbaar Wonder in de natuur, namen-
lijk dat dezelfde deeltjes, die een middelpuntfchuwende Kragt hebben ,
waar door ze elkander wegdrijven, ter zelfder tijd een groote Kragt
van Aantrekking hebben in opzigt van andere deeltjes, welke andere
deeltjes, elkander wegdrijvende, een Vloeiftof van een andere foort
maken. Deze Aantrekking van Samenhang, hetzij van de ééne Vloei-
ftof aan een andere, of van Vloeiftoffen aan vafte ligliamen, gaat
werktuigelijke Kragten of Perfingen ver te boven. Dit wordt door
vele chimilè Proeven beveftigd. Bij voorbeeld vogten, die door geene
uitwendige Kragt famengeperft konnen worden, worden veranderd in
vafte lighamen door het mengen met andere vogten. Metalen, die
fterken Weerftand bieden aan zware flagen van den hamer, en in
weerwil van dezelven hunne Vafthoudendheid behouden , verliezen
dezelve, en worden ontbonden door de Aantrekking van zure Gee-
ftcn.
9.nbsp;Wanneer Vuur, of een groote hette, kragtig genoeg werkt op
zwavel, om de Aantrekking van Samenhang te overwinnen, die der-
X. Lcs. zelver-fijnfle deelen bij elkander houdt, worden die deelen gefclieiden;
en elkander wegdrijvende, worden ze zwavelagtige- Uitwafemingen, ®
welke (ichoon ze elkander met Kragts genoeg wegdrijven, om een
zeer ligte Vloeiftof te maken, die zeer hoog opklimt, zelf daar de
Lugt ongemeen ijl is) evenwel een aantrekkende Kragt hebben in op-
zigt van de Lugt, waar door ze dikwijls de wegdrijvende Kragt van
de Lugt te niet doen, ter zelfder tijd hare eigen onderlinge w'egdrij-
vende Kragt verliezende. Door dit middel worden kleine brokjes of
klompjes gemaakt, die geene Veerkragt hebben, die op de aarde neer-
vallen, hare wegdrijvende Kragt verloren hebbende, die haar vloei-
baar maakte, hetzij aangemerkt, als Lugt, hetzij als zwavelagtige
Uitwafemingen. De eerwaardige en geleerde Dr. Hales heeft vele
Proeven genomen met brandende zwavelftokken in Ontvang - glazen
die vol Lugt waren, en de zwavelagtige Uitvloeilèls üurpten gemee-
nelijk een Vierde van de Lugt op, die in de Ontvang - glazen bevat
was. 'De Lugtdeeltjes, dus met de zwavelagtige deeltjes vereenigd,
brengen fomtijds brokjes voort, zoo groot, dat ze niet langer in de
kleine blaasjes van de Long konnen ingaan, en daar door onbekwaam
worden tot de Ademhaling. Dit is milfchien de reden, waarom men-
fen door den Blikfem fchielijk gedood zijn, zonder eenige wonde ge-
kregen te hebben, wordende de Lugt fchielijk verderïèlijk voor de
Ademhaling door de vermenging van hjne zwavel.
De zuiverlle en bellendigfte Lugt, die vogtigheid en droogte niet
anders konnen veranderen, dan door hare Dikte te vermeerderen, of
te verminderen , verliell al hare Veerkragt door deze zwavelagtige
Uitwafemingen; en daar zijn ook verfcheiden lighamen, die de Lugt
zoo llerk aantrekken, dat ze hare Veerkragt verlieze, en een foort
van Cement worde, dat de deelen der lighamen, waar aan het kleeft,
bij elkander houdt. Dr. Hales zegt van deze lighamen, dat ze Lugt
opjlurpen. Deze vaftgelegde Lugt, dus met lighamen vereenigd,
fcheidt zig fomtijds van dezelven af door Gilling, en dan zegt liij,
dat ze Lugt voortbrengen. Daar zijn verfcheiden ligliamen, die veel
Lugt bevatten, welker Veerkragt werkeloos is, overwonnen zijnde
door een fterker Aantrekking; maar in het difteleren dezer lighamen,
ontdoet de Lugt zig van dezelven door de Kragt van 't Vuur. Deze
Lugt verfchilt nergens in van gemeene Lugt, maar heeft alle derzelver
eigenfchappen,
10. quot;Wanneer Lugt natte Dampen aantrekt, welker deeltjes zig aan x. Lcj.
de natte Lugtdeeltjes zetten, verlieft ze hare Veerkragt maar ten deele,
en ontdoet zig ten laatften van die waterige deeltjes, die ze wegdrijft,
nadat ze haar eerll had aangetrokken, en dan drijven ze elkander
weg, als hebbende hare wegdrijvende Kragt van de Lugt gekregen.
Deze eigenfchap van de Lugt is, 'tgeen ik hare Brandfteen-kragt
noem.
II. Om te bewijzen, di?i.t\AigtbrandJleen-kragtigis, moet ik hier
e'enige brandileen-kragtige Proeven melden uit een groote meenigte,
die genomen zijn in Frankrijk, Engeland en Holland enz.
Wanneer men in zeer droog Weer, hetzij in den zomer, hetzij in
den winter , een glazen Buis van anderhaiven Duim Middellijn en
twee of drie Voet lang met een drooge hand vrijft, wordt een dons-
veertje , in de Lugt los gelaten zijnde, van de Buis aangetrokken, en
komt 'er met een fnelle beweging tegen aan; en een weinig tijds aan
de Buis gezeten hebbende, wordt het 'er weer met groote kragt van
weggedreven, en zweeft in de Lugt, en wordt door de Buis omge-
voerd, die niet weer aan 't veertje gebragt kan worden, voordat 'er
een ander vafl lighaam (dat niet brandfteen - kragtig is) bij het veertje
gebragt zij, w^aar door het veertje aanflonds wordt aangetrokken; en
dan keert het weer naar de Buis, die het op mew aantrekt, en ter-
ftond weer wegdrijft. Dus fpringt het veertje verfcheiden malen beur-
telings van de Buis aan het andere lighaam, en van dat lighaam aan
de Buis; maar indien men in plaats van het gemelde lighaam bij het
veertje een andere Buis brengt, die gevreven is, gelijk de eerfte, drijft
ze het veertje weg,zonder het aan te raken, en de twee Buizen drijven
het eveneens weg.
Wanneer twee perfonen de Proef nemen met twee veertjes, en elk
veertje door zijne Buis aangetrokken en weggedreven geweeft is, drij-
ven de veertjes elkander weg, hetzij men haar in de Lugt late zwe-
ven, hetzij men haar aan twee zeer drooge zijden draden ophange;
maar indien één van de opgehangen veertjes met door de Buis aange-
raakt is, en het andere wel, zal dit laatfte naar het eerfte gaan, het-
zel\e aantrekkende, en 'er door aangetrokken wordende.
Deze Proeven flagen niet in vogtig Weer : want het veertje dan
door de Buis weggedreven zijnde in de Lugt, wordt 'er na verloop
van een weinig tij^s weer van aangetrokken, en valt fomtijds geheel
m
X. Les. kragteloos op den grond. Wanneer men de Buis weer op niew vrijft,
om hare Brandfteen - kragt, die verzwakt was, weer op te wekken ,
kan het veertje weggedreven worden; maar die Kragt duurt maar een
korte poos.
Uit deze en vele andere Proeven ziet men, dat brandfleen-kragtige
lighamen (hetzij ze natuurlijk zoodanig zijn, hetzij ze brandfteen-
kragtig worden door het krijgen van Brandfleen - kragt van een ander
lighaam) elkander wegdrijven gedurende den tijd, dat ze hare Brand-
fleen - kragt behouden.
Wanneer de Lugt zeer droog is, wekt zeer weinig vrijving eert
glazen Buis op tot Brandfleen-kragt, en de Kragt duurt een gerui-
men tijd, omdat de Brandfleen - kragtige Uitvloeifels, door de Lugt
weggedreven wordende, tot de Buis weerkeeren, en van de Buis in
de Lugt te rug vliegen, dikwijls over en weer gaande. Op dezelfde
wijs wordt het veertje, wanneer de Buis het brandfleen - kragtig ge-
maakt heeft, weggedreven door de Lugt, en behoudt zijne Brand-
fleen-kragt eeri geruimen tijdt. Integendeel, wanneer de Lugt vog-
tig is (want fomtijds is de Lugt beladen met vogtigheid, zelf tot de
helft van haar Volumen, en fomtijds is ze volmaakt droog) trekt het
veertje, door de werking van de Buis brandfleen - kragtig geworden
zijnde, de deeltjes van Damp aan, die in de Lugt zweven, en ver j
liefl in korten tijd zijne Brandfteen-kragt, hetw^elk de reden is, dat
de Buis het op niew aantrekt, als ofhet eenig ander zigtbaar lighaam
aangeraakt had.
De Waterdeeltjes worden aangetrokken door brandfleen - kragtige
lighamen, niet alleen wanneer ze van elkander zijn gefcheiden in de
gedaante van Dampen, maar worden zelf afgetrokken van een Straaltje
op een afftand, die zigtbaar genoeg is. Ja ze worden zelf van het
overige van 't Water in een vol vat ( wanneer men een gevreven Buis
digt bij 't Water brengt) afgefcheiden met een Kragt, die grooter
is, dan de Samenhang der deeltjes, omdat ze dien Samenhang over-
wint zonder eenig behulp van hette, dewijl de Proef zeer wel flaagt,
wanneer het fterk vrieft.
12. We hebben nu een genoegzaam getal van gebeurteniffen en
w^aarnemingen op Proeven, om 'er de verklaring van de voorgeftelde
Verfchijnfelen uit af te leiden, dat is, om aan te toonen, op wat wijs
de Dampen en Uitwafemingen in de Lugt opklimmen; maar eer we
dit
45i
dit beginnen, zal het niet kwalijk te pas komen, dat we een vooroor- x. Lcj.
deel wegnemen voor een oud gevoelen, dat van vele Filofofen, an-
derlins zeer geleerde mannen, is aangenomen.
13. Ze verbeelden zig, dat waterige Dampen beftaan uit een ver-
garing van kleine Waterbelletjes, elk van welke foortonderfcheidenlijk
ligter is, dan Lugt, omdat ze onderftellen, dat fchoon het vliesje,
'twelk elk Belletje uitmaakt, zwaarder zij, dan een evengroot Volu-
men van Lugt, de binnenzijde van het Belletje gevuld is met een
Aura, of Lugt, die veel meer verdund is, dan de buiten Lugt, en
dat dus, de dunheid van 'tgeen in het Belletje is het gewigt van zijn
buitenlte vliesje vergoedende. Bolletjes gemaakt worden, elk ligter,
. dan een evengroot Volumen van Lugt, en dat dus de Dampen op-
' klimmen volgens dc Wetten van de Waterweging, gelijk de Bellen
van zeepfop, door de kinderen opgeblazen, die een aanmerkelijken
tijd in de Lugt zweven. Maar het is niet genoeg zulke Bellen te on
derftellen, die in de Lugt konnen opgaan, indien ze w^aarlijk in we-
zen zijn, men moet ook aantoonen, door welke werking volgens de
Beweegkunde zij voortgebragt konnen worden. Wanneer men zeep-
fopbellen blaaft, is de Lugt van de Long, welke die Bolletjes uitzet,
verwarmd zijnde, altijd ligter, dan de buiten Lugt, zoodat die Bol-
letjes, wanneer ze dun genoeg zijn, zeer wel in de Lugt konnen drij-
ven , en 'er zelf in opklimmen; maar zoo haaft de Lugt van die Bol-
letjes zooveel verkoeld is, als de buiten Lugt, vallen de zeepfopbellen
altijd op den grond. De gelijkvormigheid van zeepfopbellen met de
ingebeelde Dampbellen is de geheele grondüag van deze Onderftel-
ling; maar daar moeft een verklaring van de voortbrenging van de
Dampbellen door een werking volgens de Beweegkunde gegeven
worden. De voorftanders van die Onderftelling moeften ons zeggen,
hoe de Lugt, die op het Water ruft, zig in twee gedeeltens onder-
fcheide , hk ééne zeer warm, en het andere koud, en aantoonen,
hoe de warme Lugt de Waterdeeltjes tot Bellen opblaze, terwijl het
overige van de Lugt, koud zijnde, uitwendig werkt, en met mèer
Kragt neerdalende,quot;dan de Bellen, dezelven doet opgaan. De on-
gerijmdheid van deze Onderftelling is zoo duidelijk, dat het niet noo-
dig zij daar iets meer van te zeggen, om ze te weerleggen.
Hier volgt nu da manier, waar op ik denk dat de Dampen opge-
heven woorden.
Lcs. 14. De quot;Waterdeeltjes als bolrond aanmerkende (gelijk de deeltjes
van alle Vloeiftoffen onderlleld worden te zijn) is het zeker, dat die,
welke de Oppervlakte van de zeen, rivieren en poelen enz. uitmaken,
elkander in minder punten aanraken, dan die, welke beneden de Op-
pervlakte zijn, en gevolgelijk, dat, derzelver onderlinge Samenhang
zwakker zijnde, het gemakkelijker is dezelven van elkander te fchei-
den, dan die, welke beneden de Oppervlakte zijn. Derhalve is de-
zelfde Graad van hette, die binnen in het Water kan werken, zonder
deszelfs deeltjes van elkander te fcheiden, in ftaat, om ze van elkan-
der te fclieiden, wanneer ze op de Oppervlakte werkt; maar tot de
Uitdamping wordt meer vereift, dan een bloote fcheiding. Daar moet
ook een onderhnge wegdrijvende Kragt wezen: want zonder dezelve
zou de Damp, fchoon opgeheven door de Beweging, niet blijven in
zijnen ftaat van een Vloeiftof, foortonderfcheidenlijk ligter, dan Lugt,
om nog hooger te klimmen, en Wolken te maken; maar de deeltjes
zouden zig weer ^vereenigen, en, weer tot Water gebragt zijnde, op
de aarde vallen, clquot; op het Water, waar van ze afgefcheiden waren:
want dit gefchiedt in de Buis van 't Werktuig om Water door Vuur
op te heilèn, wanneer 'er koud Water in den Stoom of Damp ge-
fpeuit wordt, zijnde dat ingefpeuite Water niet kouder, dan de bui-
ten Lugt; en evenwel vermmdert het de hette, die de middelpunt-
fchuwende Kragt van de Waterdeeltjes onderfteunde,zoo veel, dat het
dezelven belet elkander weg te drijven, terwijl ze integendeel elkan-
der weer aantrekken. Dit zou ook gefchieden aan de Waterdeeltjes ,
die in de open Lugt in Damp opgaan, indien hette de eenige werker
was; maar de Lugt, die niet in de Buis van het Vuurtuig kan komen,
werkt hier, trekkende door zijne Brandfteen-kragt naar zig alle de
kleine Waterdeeltjes, die zig vereenigende met de Lugtdeekjes door
de Lugt meegenomen worden. De Lugt deelt trapsgewijs Brandfteen-
kragt meê aan de waterige deeltjes, die ze weer wegdrijft, zoo haaft
ze brandfteen-kragtig zijn geworden; en dan drijven die deeltjes el-
kander weg (gelijk alle brandfteen-kragtige lighamen doen) en ma-
ken een Vloeiftof, die, ligter zijnde, dan Lugt, in de Lugt wordt
opgeheven, alwaar ze zig blijft onthouden op verfchillende hoogtens
naar hare foortonderfcheidende Zwaarte en die van de Lugt, waar van
ze omringd is, welker Dikte evenredig is aan de Hoeveelheid van de
bovenftaande Lugt, waar door ze famengeperft wordt.
r
I
Deze Dampen behouden hunne wegdrijvende Kragt langen tijd, en x. Les,
verhezen ze alleenlijk door groote Ichokkingen, die haar overkomen
door een plotfelijken val, wanneer 'er een groote en fchielijke vermin-
dering komt in de Dikte van de Lugt ter plaatlè, daar ze zig bevin-
den ; en die met een fnelle Beweging vallende, vinden zij een grooten
Weerftand tegen hunne daling naar Evenredigheid van 't Vierkant van
iiunne Snelheid in de Lugt, om dat de benedenfte Lugt in dat geval
de Wolken opwaarts ftootende, derzelver deeltjes digt genoeg bij el-
kander gebragt worden, om de Aantrekking van' Samennang plaats te
doen grijpen, om ze weer tot druppelen Waters te doen vereenigen.
Ik fjoreek vm ttn plotfelijken val, omdat ze, wanneer de Dikte van de
Lugt, waar in de Wolken drijven, maar weinig wordt verminderd,
zoodat ze maar een korten weg te zakken hebben, om tot hun Even-
wigt te komen, neerzakken, zonder Regen voort te brengen, gelijk
men waar kan nemen, wanneer de Kwik in de Barometer maar lang-
zaam zakt.
15'. Wat aangaat Uitwafemingen (of drooge Dampen) het is niet
noodig, dat ze Brandfteen-kragt krijgen, om een wegdrijvende Kragt
te hebben, omdat het gemeenelijk blijkt, dat ze van zigzelven brand-
fteen-kragtig zijn. Wanneer men Zwavel, Brandfteen, Hars, Ze-
gel-was enz. of Glas en edele Gefteentens vrijft, vhegen 'er Brand-
fteen-kragtige Uitvloeifels uit. De deeltjes, die van Gewaften, lig-
hamen der Dieren, Mineralen en zelf Metalen door Diftelering, Ver-
rotting, of de werking van zure Geeften afgefcheiden worden, drijven
ook elkander aanftonds weg, en worden in de Lugt opgeheven, heb-
bende zoo veel te meer wegdrijvende Kragt , als ze aantrekkende
Kragt hadden in de vafte lighamen, waar van ze voor hare affcheiding
kwamen.
1(5. Dit is derhalve onze Stelling wegens het opklimmen van Dam-
pen en Uitwafemingen; maar opdat ze aan geenen van onze Lezeren
voor zou komen, als niet genoeg beveftigd, zullen we twee merk-
waardige Proeven uit den gemelden eerwaardigen Dr. Hales bijbren-
gen, die 'tgeen we wegens de werking van Brandfteen-kragt gezegd
lebben beveftigen. Buskruid wordt gemeenehjk gedroogd door de
hette van een ijzeren plaat, die zeer heet gemaakt is; maar Dr. Hales
heeft een middel uitgevonden, dat minder gevaarlijk is, waar door
het amp;uid even goed gedroogd wordt. Plij heeft gemeene Lugt (zon-
der
X. Les. der dezelve eerft heet te maken) doen gaan door een zekere Hoeveel-
heid van Buskruid, en 't Kruid werd door dat middel zoo fterk ge-
droogd , als ooit met de heete ijzeren plaat gefchiedt. Hij heeft ook
een Proef met Hop genomen, en door ee^ groote meenigte van de-
zelve friffe Lugt doen gaan, waar door ze zoo wel gedroogd werd,
als of ze op een Eeft gedroogd waar, gelijk gemeenelijk gefciiiedt. De-
ze twee Proeven bewijzen, dat Lugt de vogt van lighamen wegneemt,
en met zig meevoert, en dewijl deze Proeven in den zomer genomen
werden, wanneer de Lugt bevonden wordt geene vogtigheid te heb-
ben, volgt daar uit, dat de Lugt, die de waterige Dampen van het
Kruid en de Hop had aangetrokken, dezelven in korten tijd weer af-
ftieten, en die Dampen, een Vloeiftof van hare eigen foort, in Wol-
ken veranderde, die zeer hoog opgaan, wanneer de Lugt droog en
zwaar is.
17. Tot verder beveftiging van ons gevoelen ftrekt, dat nat linnen,
en alle vogtige lighamen fchielijker droogen, en vijvers en vaten met
Water meer uitdampen in windrig, dan in ftil Weer, fchoon het veel
heeter zij, wanneer 'er geen wind is, omdat de Lugt, die digt on-
trent de natte lighamen en de Oppervlakte van de Wateren is, niet
lang op dezelfde plaats blijft, maar waterige deeltjes door hare Brand-
fteen-kragt trekkende, dezelven wegvoert, plaats makende voor an-
dere Lugt, die de vorige fchielijk opvolgt, en hier door is de Uitdam-
ping overvloediger. Ik behoef hier niet bij te voegen 'tgeen aan
een ijgelijk bekend is, namenlijk dat twee Uren winds beflikte ftraten
meer opdroogen, dan twee dagen fchoon Weer zonder wind.
Om deze Verhandeling te endigen, zullen we eenige zwarigheden
en tegenwerpingen beantwoorden, die tegen onze Stelling gemaakt
konden worden.
I. Indien men vraagt, waarom de Damp van kokend Water of
Stoom, die door zijne Veerkragt in de Buis van het ^'quot;uurtuig fterk
gewerkt heeft:, door de infpeuiting van een Straal koud Water weer
verdikt worde, of tot Water wederkeere, en egter de Stoom van ko-
kend Water in een open plaats niet weer neervalle, wanneer ze eeni-
ge Voeten hoog in de open Lugt is opgeheven, alwaar de omringen-
de Lugt ten minften zoo koud is, als de Straal van koud Water, die
den Stoom in het Vuurtuig verdikt had ? antwoorden we, dat de
Stoom t)f Damp van kokend Water in een plaats, die voor de Lugt x. te»,
bloot ftaat, wel een middelpuntfchuwende Kragt in zijne deeltjes
krijgt 5 die hij weer verlieft, wanneer hij door de werking van de
omringende Lugt eenige Voeten hoog is opgeheven , maar dat de
Lugt dan door hare Brandfteen - kragt die waterige deeltjes trekt, die
van elkander gefcheiden zijnde in een betere gefteltenis zijn, om zig
aan de brandfteen-kragtige Aantrekking van de Lugt over te geven,
en een Brandfteen-kragt door Meedeeling te krijgen, hetwelk ze in
een oogenblik doen; en aanftonds afgeftooten wordende van de Lugt-
deeltjes, volgende de wegdrijvende Brandfteen-kragt op de wegdrij-
vende Kragt , die ze te voren van de werking van het Vuur gekregen
hadden, blijven ze langen tijd een ijle en Veerkragtige Vloeiftof,
Wolken makende, en opkümmende, totdat ze tot hare plaats van
Evenwigt in de Lugt komen. In het Vuurtuig integendeel, daar de
Lugt niet inkomt onder den Stoom (ja daar is zelf een toeftel met
een Klapje, om de Lugt te ontlaften, die 'er bij elke infpeuiting met
het Water inkomt, bij de Werkluiden de Smit-klap [the fnifting Clackquot;
genoemd) wordt de Stoom of Damp, wanneer hij zijne hette heeft
verloren, weer verdikt tot Water, hetwelk ook zou gefchieden zonder
een mipeuiting in de Buis te doen, wanneer de Buis en Stoom koud
werden, fchoon langzamer.
2. Waar komt het van daan, dat Lugt, die 800 of 900 maal foort-
onderfcheidenlijk ligter is, dan Water, groote Hoeveelheden van de-
zelve kan opheffen ? Waarom wordt ze niet eer door Water aange-
trokken , opgeflurpt en ingedompeld in de zelfftandigheid van Water}
Hier op antwoorden we, dat de famenftellende deeltjes van Lugt
meer foortonderfcheidende Zwaarte, of Dikte hebben, dan die van
Water. De verfchillende foorten van Lugt, die onzen Dampkring
uitmaken, komen van de verfcliillende Uitwafemingen van vafte ligha-
men, van Metalen, of Mineralen, of Dieren en Gewaffen, en daar
uit komen de verfchillende foorten van Lugt voort. Alle de lighamen
nu, die dezelve voortbrengen, zijn foortonderfcheidenlijk zwaarder,
dan Water, gelijk men aanftonds ziet in opzigt van alle de lighamen,
uitgezonderd de Gewaffen, die iemand zou denken foortonderfchei-
denlijk ligter te zijn, dan Water, omdat Hout op 't Water drijft;
maar indien men de tulTenwijdtens van Hout wel opent, door het te
koken, of lang onder Water te hóuden ( Kurk zelf niet uitgezonderd )
IL Deel.nbsp;Mmmnbsp;wordt
X. Les. wordt het foortonderfcheidenhjk zwaarder, dan Water, zo6dat de
' deeltjes, waar uit de Lugt famengefteld wordt, veel zwaarder zijn,
dan die, waar uit het Water famengefteld wordt, welke van hetzelve
affcheiden, om Damp te worden. Om deze reden konnen de Lugt-
deeltjes de deeltjes van Damp wegnemen, zonder een famenftel te ma-
ken, dat foortonderfcheidenlijk zwaarder is, dan Lugt. Daarenbo-
ven brengt een zeer gematigde Graad van hette de Waterdeeltjes in
een ftaat, om door Lugt aangetrokken te worden, fcheidende dezel-
ven veel meer van elkander , dan ze de Lugtdeeltjes doet. Het is
door Proeven bekend , dat een Graad van hette (bij voorbeeld die
Water doet koken) welke. Water in Damp veranderende, deszelfs
Volumen 14.000 maal vergroot, een Vloeiftof voortbrengende, die
over de 16 maal dunner is, dan Lugt, niet in ftaat is, om het Volu-
men van Lugt boven één derde deel te vergrooten.
3.nbsp;Indien het waar is (volgens N°. 9.) dat de deeltjes van zwavel^
agtige Uitwafèmingen, zig met Lugtdeeltjes vereenigende, kleine wer-
kelooze brokjes maken, die neerzinken, waar komt het dan van daan,
dat waterige deeltjes hetzelfde niet doen ? Antwoord. Gelijk de weg-
drijvende Kragt van Uitwafemingen en Dampen meer of min fterk
werken, naardat derzelver Aantrekking grooter of kleiner waar in de
lighamen, waar van ze afgefciieiden werden, zoo houden ze ook met
meer of minder Kragt aan de deeltjes, die ze ontmoeten, en aantrek-
ken. Dit 's de reden, waarom de waterige deeltjes, wanneer ze aan
de Lugtdeeltjes hegten, geene aantrekkende Kragt genoeg hebben,
om de geheele wegdrijvende Kragt, of Veerkragt van de Lugt te
niet te doen. - Ik had haalt gezegd Brandfteen-kragt : want
ik geloof, dat men eindelijk zal vinden, dat deze woorden in opzigt
van Vloeiftoffen gelijknamig zijn. De waterige deeltjes zijn ook klei-
ner, dan de zwavelige deeltjes: want wanneer ze met de Lugtdeeltjes
vereenigd zijn, konnen ze gemakkelijk in de blaasjes van de Long ko-
men , dewijl men ze zonder veel moeite, fchoon met eenig ongemak
kan inademen.
4.nbsp;Eindelijk, indien men vraagt, waarom we twee oorzaken zoe-
ken van het opklimmen van Dampen enz. ? of 'er niet ééne oorzaak,
te vinden waar, die genoegzaam was ? of de Natuur niet altijd op de
eenvoudigfte wijs werke ? - zoo antwoord ik, dat de zaak zoo
beftaat, en ten anderen, dat emd-oorzaken het fchijnen te vereifen:
-ocr page 559-ïi-
yiyry
%
i
I-,
■-^r; t—■
■i • -.î
il -':
I quot;
■ r
if
V -
«
Çjf-Sî' -
,1
'S..
m
II
» ■
i I
«
r,quot;
m '
V -i
gfl...
■'À
■1
■ f
» r - ■
A
.1
V
i :; ( ^
, V I,. -1 .reiyi\ .-.„ ■ :
' - quot;é
t-r wi^Ai «
___
want zonder hette zou Lugt miflchien de Dampen wel weggevoerd x. Lss,
hebben; maar door hette worden ze bereid, en zouden zonder dezel-
ve niet doorfchijnend ge^veeft zijn, gelijk men zien kan tegen het laat-
fte van den zomer, wanneer de dagen korten, daar integendeel, wan-
neer het zeer warm is, de Hemel zig zeer fchoon blaau vertoone,
fchoon de Dampen in een groote meenigte opgaan: want de kleine
lighaampjes van Water worden zigtbaar, wanneer derzelver Gezigt-
hoek minder, dan een Minuut van een Graad, onderlpanne, waar
van het oog het Middelpunt is.
PS. Ik had vergeten aan te merken, dat het niet buiten ons beftek
is hier in agt te nemen, dat wijle de Heer Du Faye heeft waargeno-
men , dat 'er twee foorten van Brandfteen - kragt zijn, en dat ligha-
men , die met de ééne foort begaafd zijn , zulken aantrekken, die
met de andere fc)ort begaafd zijn, terwijl ze zulken wegdrijven, die
dezelfde foort van Brandfteen - kragt hebben. Hij noemt de ééne de
hai^sagtige, en de andere de glasagtige Brandfteen - kragt; en de on-
dervinding van anderen beveftigt, hetgeen hij daarontrent gezegd
heeft. Daar zijn Verfchijnfels , die de Dampen en Uitwafemingen
betreffen, welke uit deze befchouwingen verklaard konnen worden.
Bij voorbeeld zwavelagtige en roedagtige Uitwafemingen zijn van een
har sagt ige Brandßeen- kragt, en de falpeteragtige en wijnfteenagtige
Uitwafemingen , als mede de Lugtdeeltjes , hebben een glasagtige
Brandfleen-kragt. Hier komt het van daan, dat zwavelagtige Uit-
wafemingen, de falpeteragtige aantrekkende, met groote kragt bij- el-
kander komen, en zoo groote opbruiflng veroorzaken, dat ze vlam
vatten, en Donder en Blikfem maken.
Hier door vallen vele fchadelijke Uitwafemingen naar beneden, of
doen elkander te niet.
Hier komt het ook vandaan, dat de Lugt, die veel van hare Veer-
kragt verlieft, en werkeloos wordt door de Aantrekking van zwavel-
agtige Uitwafemingen, wanneer ze met dezelven opgelloten is, zoo
veel niet verlieft, wanneer ze vrij en beweegbaar is, omdat waterige
Dampen, fchoon weggedreven van de Lugt, aangetrokken worden
door de zwavelige Uitwafemingen, die door dit middel de Vogtigheid
belet de Lugt te bederven enz.
■ .nbsp;depreffa f^efurgogt;
-ocr page 562-Van de Lugt-pomp , Pers tuigen en het Wind-roer.
Van de meefte eigenfchappen van de Lugt gehandeld, en een ver-
klaring gegeven hebbende van de Inftrumenten, tot waarneming
van het Weer dienende, gelijk Barometers, Thermometers, Hugro-
meters, hebben we nu ten aanzien van onze Water weging en Lugt-
kunde niets meer te doen, dan het verklaarde en betoogde verder op
te helderen door het befchrijven van de Lugt-pomp, en j'o van de
vermakelijkfte Proeven voor te ftellen, die met dat Werktuig geno-
men konnen worden, waar door de Lezer in ftaat zijn zal, om 'er
nog een half duizend bij te nemen, indien 't hem behaagt.
We zullen dan de manier aantoonen, om de Lugt lamen te per-
lèn, en dc Werktuigen befchrijven, die daar toe dienen, en beüuiten
met eenige Verfchijnfèlen en Waarnemingen van allerlei foort, dic
betrekking tot de Lugt hebben, en daar inlaffen, 'tgeen we niet wel
op een andere plaats hebben konnen overwegen.
Befchrijving van de lugt-pomp.
De Lugt-pomp (Plaat XXXIX. Fig. i.) afgebeeld, beftaat uit
twee geel-koperen ftaande Pomp - ftukken, of rol-ronde Buizen aa^
aa twaalf Duim hoog, en van twee Duim Middellijn binnens werks.
De Zuigers, oïEmboli, worden opgeligt en neergeftooten door het
voor- en agter-uit drajen van de Kruk bb. De Kruk is vaft aan een
Spil, die door een Rondfel fteekt, welkes Pennen het werk verrigten
van Kammen: want in het drajen van 't Rondfel vatten ze de Tan-
den van de Heugels cc, ec [waar van ''er hier maar één gezien
wordt'] en dus wordt beurtehngs de één neergeftooten , terwijl de
ander opgehgt wordt. Door dit middel verrigten de Klapjes, die van
een lenig fiuk blaas gemaakt, en gehegt zijn zoo wel op het boven-
end van eiken Zuiger, als aan het onder-end van de gemelde rol-
ronde Buizen, over en weer haar werk van de Lugt uit te pompen,
XI. Les.
Pt.
xxxix.
f I.
én te ontlaften uit het Ontvang-glas op de Plaat [oï: BJaker'] van de xr. us,
Pomp. Wanneer de Lugt tamelijk wel uit het Ontvang-glas gepompt
is 5 is de Perfing van de buiten Lugt op den neergaanden Zuiger bijna
2,00 groot, dat het Vermogen, noodig om den anderen te ligten,
weinig grooter is, dan 'er vereift wordt, om de Schuring der tewe-
fende deelen te overwinnen, hetwelk deze Pomp den voorrang geeft:
oven alle anderen: want hoe men in 't bewerken van de anderen
nader aan 't Lugtledige komt, hoe de arbeid zwaarder worde, terwijl
in die, welke ik nu befchrijf, het tegendeel plaats lieeft.
De onder-enden van de rol-ronde Buizen ftaan in een geel-ko-
peren Kom, vertoond door dd, welker randen twee Duim hoog zijn,
om 'er Water in te laten ftaan, om de leren Kraag (waar op de Bui-
zen ftaan ) nat te houden, waar door de Lugt belet wordt van dezen
kant in de Buizen te komen. De Buizen worden in deze Kom neer-
gefchroeftl door de Moertjes ee, welke het Kap-ftuk ff, waar door
de Stijltjes gg, gg fteken, op de Buizen neerperfen. Aan elk van
deze ftijltjes aan derzelver boven-end is gehegt een Ijzer hh, dat de
gedaante van een zwaans-lials heeft, en neerkomt op het agterend
yan 't werk, om de ftijltjes voor fchudden te beveiligen.
Van tufTen de twee koperen Buizen gaat een hol Koperdraad iil
opwaarts, hetwelk met beide de Buizen gemeenfchap heeft door mid-
del van cen doorboord ftuk Koper, hetwelk waterpas leggende van de
ééne tot de andere Buis reikt. Het boven-end van dit holle Koper-
draad is gehegt aan een ander ftuk doorboord Koper k k, hetwelk ge-
fchroefd is onder tegen de Plaat, of Blaker EF, die tien Duim over
't Kruis is, cn waar aan een koperen rand gefoldeerd is, om het ftor-
ten van Water te beletten, 'twelk men in vele Proeven noodig heeft.
Tuffen het midden en den rand van deze Plaat gaat een Pijpje l op,
ontrent anderhalven Duim hoog, waar door al de Lugt gaat in het
gemelde holle Koperdraad, cn daar door in de koperen Buizen, wan-
neer ze uit het Ontvang - glas getrokken wordt. Op de Plaat van de
Pomp wordt altijd een nat ftuk Leer gelegd, M-aar op men de Ont-
vang - glazen zet. Dit natte Leer belet 'de Lugt in de Glazen te ko-
men , w^elker randen altijd vlak geftepen zijn. Dit Leer kan gebruikt
worden zonder eenig Cement, en belet niet alleen het inkomen van
de Lugt; maar men kan door deszelfs gebruik ook veele Proeven zon-
der moeite en fmering nemen in denzelfden tijd , waar in men 'er
XI. Lcs. voorheen maar ééne kon nemen. Een ander voordcel van deze Pom]9
is de uitvinding van de Peil-buis mm mm, die een glazen Pijp is,
ontrent 34 Duim lang, en zoodanig geplaatft, dat ze niet ligt gebro-
ken kan worden, en geheel uit den weg ftaat van alles, waar van
men met de Pomp de Proef wil nemen. Derzelver onderfte opening
fteekt in een glazen Bakje met Kwik n n. Boven op de Kwik legt een
ftukje Kurk met een gat in 't midden, om 'er de glazen Pijp door te
fteken. Op de Kurk Itaat een ftrookje Palm-hout, ontrent een Duim
breed, in 't midden met een Groef voor de Kwik-pijp, die 'er met
twee koperen Oogjes los aan gehegt is, om vrijelijk te konnen rijzen,
en zakken, naardat de Kwik in het glazen Bakje rijze of zakke. Aan
het boven-end van de Kwik-pijp is met Cement vaft gemaakt een ko-
peren Kapje, hetwelk paft in het gemelde doorboorde ftukje Koper,
dat van onderen tegen de Plaat gefchroefd is, en gemeenfchap heeft
zoo wel met het Ontvang-glas, als met het holle Koperdraad iii, dat
tuflèn de twee Buizen doorgaat. Het ftrookje Palm-hout is verdeeld
in Duimen en Kwartier- duimen van de Oppervlakte van de Kwik af
tot de hoogte van 28 Duim. Van daar af is het verdeeld in Tienden
van een Duim. Door middel van deze Peil-buis konnen de Graden
van Verdunning van de Lugt in allerlei Proeven ten allen tijde zeer
juiftelijk waargenomen worden.
- De Lugt-kraan k, die de Lugt inlaat, is ook een Schroef aan het
gemelde doorboorde ftuk Koper, waar in het bovenend van de Kwik-
pijp en 't holle ftuk Koperdraad ingelaten zijn. 0000 verbeeldt een
Ontvang-glas, ftaande op de Plaat van de Pomp. Zie ook zulk een
Ontvang-glas in Figuur 4. Aan het bovenfte gedeelte van dit Ont-
vang-glas is een doosje met een leren Kraag, waar door een koperen
Schuif-draad fteekt, welkes werk is iets in het Ontvang-glas op te
vatten, te laten vallen, of op eenigerlei bepaalde hoogte opgehangen
te houden, zonder dat de Lugt in het Ontvang-glas kome. Wan-
neer 'er beweging aan ligliamen in 't Lugtledige gegeven moet wor-
den zonder Lugt in te laten, moeten de twee Stijltjes A A en B B op
de Pomp gefchroefd worden, om een dwers plankje te dragen, tegen
welkes onderkant gehegt is een ijzeren of koperen Plaat, om 'er in te
laten loopen het bovenend van een ijzeren Spil, waar aan een Ka-
trolletje, of Schijfje p, vaft is, om een tou op te nemen, hetwelk
komt van een Rad F CC.
Dit Rad draait door middel van de Kruh
-ocr page 565-DD tuffen de twee Ellebogen GG, GG van de ijzeren flaaf^ll. xi. Lcj.
Leze flaaf fleekt door het dekfuk van den trap IIII, welke met
Schroeven innbsp;in den vloer drajende, vafigezet wordt. LLLL
is een zware plank, reikende van den grond tot den onderflen Elboog
GG, ofu het geflel flevig te maken.l Van de Stelling van dat Rad
komen Zwiepingen MM en NN tegen de Stijltjes AA en BB, om
de Pomp te ilutten. De Spil qqq fteekt door een koperen doosje rr
op het Ontvang-glas, in welk doosje een Kraag legt van geolijd Leer
met quot;Water daar boven op ftaande, om het indringen van de Lugt in
het uitgepompte Ontvang-glas 0000 te beletten, ij is een Inïlru-
mentje om 'er lighamen aan te hegten, waar aan men beweging moet
geven. Hier toe gebruikt men ook fomtijds de Inftrumentjes, Fig. y.
afgebeeld. Op andere tijden worden Ontvang-glazen gebruikt, gelijk
dat van Figuur 4.
Mr. William Vream, die mijn werkman geweefl is voor natuurkun-
dige Werktuigen, heeft de Pomp van den Heer Hawkshee op zulk een
wijs veranderd, dat het Handvat rond draait naar éénen kant, door
middel van een Kruk, die door twee Lei-Hukken aan het Rad, dat
de Heugels beweegt, een beweging geeft van twee derde deelen van
deszelfs Omtrek elke reis, dat de I^ruk omgaat, waar door de Slagen
liieller, maar korter, zijn, gelijk in Figuur 2. en 3. te zien is.
Welke voordeden hij meende daardoor aan de Pomp w^nHawksbee
gegeven te hebben, zal ik met zijne eigen woorden voorflellen. Na-
dat hij Hawksbee's befchrijving van zijne Pomp gegeven had, (zijnde
dezelfde, die ik Iiier opgegeven heb) gaat hij dus voort.
„ Dus ver heeft Mr. Hawksbee de Pomp befchreven, welke ik hoop,
dat ik federt heb verbeterd door een uitvinding, waar door met het
omdrajen van het Handvat de Zuigers op en neêr gaan, terwijl vol-
gens de manier van Mr. Hawksbee het bewegen van de hand voor-
uit en agteruit niet alleen moejelijker is, maar ook de Pomp doet
fchudden, omdat men de Zuigers flerk moet drukken tegen het on-
dcrftuk onder de koperen Buizen, om het Water van de Klapjes in
eiken Slag te ontlaften. Daarenboven indien 'er eens een lek in de
Pomp komt, wanneer men fchielijk een Proef moet nemen , kan
men op deze wijs de Lugt zoo vaardig uitpompen, dat men de Proef
kan nemen zonder genoodzaakt te zijn de Pomp uit elkander te
?5
35
33
33
35
33
33
53
33
33
„ doen, om ze digt te maken, uitgezonderd in gevallen, waar in meii
„ het Ontvang-glas volmaakt ledig moet pompen. „
De en Figuur van Flaat XXXIX. vertooner? de verbete-
ringen van Mr. Vream. AW vertoont het Rad, welkes Tanden de
Tanden vatten van de Heugels R en R, weke Heugels uitloopen op
Roeden, die de Zuigers tewegen in de Buizen B en B. P is een
Leier, waar door de Kruk Qccc, omgedraaid door het Handvat H (m
Figuur 3. afgebeeld met dezelfde letteren) op eiken Slag het Rad om-
voert van het punt P tot het punt 0, zoodat het een derde gedeelte
zijner Tanden aan eiken kant bellede, om de Heugels op en neer te
doen gaan. Hier zijn de Heugels korter, en het Rad is grooter, dan
in de Pompen van Hawksbee. ccc k de Cirkel, die befchreven wordt
door de bogt van de Kruk, die den Leier voert, welke Cirkel altijd
kleiner zijn moet, dan de geftipte Cirkel qomoi^ hetRad AW, waar
van de pen P aan het end van den Leier een derde gedeelte befchrijft.
Anderfms zou de Kruk in hare beweging horten. Cc, Ci^ en Clt;; zijn
drie ftanden van de Kruk ,Qnco,cm,c^ drie ftanden van den Leier.
De Leier beftaat uit twee evenwijdige en gelijkvormige ftukken, vat-
tende het Rad aan weerskanten, gelijk men zien kan in Figuur 3., al-
waar lt;7P, cP deze ftukken verbeelden, gevoegd aan de Kruk in ccy
en de pen in PP met het Rad Wtulfen beide, welkes As in A is. CC
is de As van de Kruk, en 11 haar Handvat.
Hier moetik aanmerken,dat het Ontvang-glas0000 (PlaatXXXIX.
Fi%. 4..) meeft gebruikt wordt op de Lugtpomp. LH verbeeldt een ftuk
Koperdraad, hetwelk op en neer fcluüft door den Kraag van geolijd
Leer in C met een haak in H, om een lighaam op allerlei hoogte in
't Lugtledige op te houden, en het te ligten, ofte laten zakken, zon-
der inlating van de buiten Lugt. Plaat XL. verbeeldt vele andere Ont-
vang-glazen en de manier om 'er Proeven meê te nemen. 'Tgeen nu
op de'Pomp ftaat in Figuur i. is een Ontvang-glas, 'tw^elk dient,
om aan een lighaam in het Lugtledige een fnelle beweging te geven.
We hebben het hier op de Pomp geteekend, omdat de manier om het
te Hellen een bijzondere befchrijving vereift, welke is, als volgt.
Van het groote Rad, agter de Pomp geplaatft, komt een fnoer of
tou Qp, hetwelk, loopende om het Schijfje p, deszelfs Spil met het-
geen 'er in 't Ontvang-glas aan vafi; gemaakt is, twintigmaal om doet
drajen;
XI. Les.
Pt.
xxxix.
Fig. z.
ri£. 3.
4-
f
-------
'y
~ ' J
...
m i- r. ■ ;
* if ■
quot;..-Ci:: ■
' = ...
quot; ■ .......
■■quot;■ f -
■ ■■ i
- quot; - ■ quot; - i, = -
' ---rr
si
m
/
■k-è
-
i ;
' i-»
î ■
m!
r
J
'1
f
m
r'-
è:
■
I !
; '
f-
V 't
w
M
li
-ocr page 569-drajen, terwijl iiet groote Rad eens omgaat. Opdat nu zoo fnelle be- xi. Uz.
weging de buiten Lugt niet in zou laten, worden 'ertwee Stijltjes AA
en B B op de Pomp gefchroefd aan den buitenkant van het Ontvang-
glas, met een plankje daar boven op, aan welkes onderkant een fterk
ftuk Koper gehegt is, om in te nemen den flalen Spil qq , dragende
het andere end op en in cen ftukje Koper in het Ontvang-glas in /,
hetwelk bij die gelegeniieid op de Plaat van de Pomp gefchroefd wordt!
rr is een bakje om met Water te vullen, om een Kraag van geolijd
Leer, die 'er in legt, en waar door de Spil fteekt, te beter nat te
houden, om 'cr de Lugt uit te fluiten. Van de ftelling van het groote
Rad komen twee Zwiepingen tegen de Stijltjes AA en BB, om alles
. ftijf te houden. NB. Het Schijfje en de Spil van dit Werktuig met
de Veer om Vmrjleenen te houden, om in 't Lugtledige op Staal te
kliffen, worden afgebeeld Plaat XXXVIIL Fig. en op hare plaats
befchreven.
PROEVEN om de Uitzetting van de Lugt door bare
Veerkragt te vertoonen.
1.nbsp;Neem een Blaas (Flaat XL. Fig. i.) en druk 'er de Lugt zoo- pl. xl.
danig uit, dat 'er geen andere in overblijve, dan die zig in de kreu- '
ken van de Blaas onthoudt. Bind ze dan digt toe, en verzegel ze,
dat 'er de Lugt niet uit kan ontfnappen. Leg de Blaas'op de Lugt-
pomp, zet 'er het Ontvang-glas over, en pomp de Lugt uit het Ont-
vang-glas. Dan zal de Lugt in de Blaas zig zoodanig uitzetten, dat
ze de Blaas zal opblazen. Wanneer gij de Lugt weer in het Ont-
vang-glas inlaat, zal de Blaas zijne vorige gedaante weerom krijgen,
lietwelk de Uitzetting van de Lugt door hare Veerkragt aantoont.
2.nbsp;Om te weten, iioeveel de Lugt zig uitzette, neemt men een
^glazen Bolletje (Flaat XL. Fig. 2.) van ontrent een Duim Middel- i.
lijn, met een Pijpje daar aan, zes of agt Duim lang. Men vult het
bijna geheel met Water, zoodat 'er maar een Lugt - belletje in over-
blijve. Dit Bolletje, of Kolfje, fteekt men het onderfte boven in een
hoog glaasje met Water, en zet 'er een Ontvang-glas over, hetwelk
men uitpompt. Dan zal het Lugt - belletje zig uitzetten. Door ver-
gelijking van de grootte, die het Lugt-belletje in 't eerft had, met
II. Deelvnbsp;Nnnnbsp;des-
-ocr page 570-XI. Les. deszelfs grootte, wanneer het uitgezet is, zal men de Evenredigheid
van de uitzetting van de Lugt te weten komen.
5. Neem een Ei, en breek 'er ontrent een derde gedeelte van de
fchaal glad af aan het dunne end, Hort 'er het Door en 't Wit uit,
en op 'den bodem zult gij een Lugt - belletje vmden tuffen het vUes en
de fchaal. Zet het Ei overend op een open Glaasje op de Pomp
Pt. XL. (Plaat XL. Fig. 3.) ^^nbsp;^^^ Klokje over. Wanneer gij de
.-f'i- 3- Lugt uit het Klokje pompt, zal de Lugt in de fchaal zig uitzetten,
en het vhes zoo doen rijzen, dat het de geheele fchaal zal vullen, en
zig als een geheel Ei doen vertoonen. Of neem een Ei, en prik een
gaatje in het dunne end, en zet het onderfle boven in een Glaasje
op de Plaat onder een Klokje. Wanneer gij dan de Lugt uit het
Klokje pompt, zal het Lugt - belletje zig zoo uitzetten, dat het al
't Wit en Door zal doen uitloopen door het gaatje in het end van 'tEi.
Laat de Lugt weer in het Klokje ; en, indien het Ei neergehouden
wordt, zal alles weer in de fchaal te rug keeren, hetwelk ook de Uit-
zetting van de Lugt door hare Veerkragt aantoont.
4. Neem het glazen flesje met het koperen Kapje (PlaatTL. Fig.^.}
giet 'er wat Kwik in, en fchroef het lange dunne Pijpje in het gat
van 't Kapje, zoodat het onderend bijna op den bodem van het flesje
neerkome. Zet dan het Ontvang-glas met de groote Pijp over het
flesje met het kleine Pijpje. Wanneer gij 'er dan de Lugt uitpompt,
zult gij de Kwik in de Pijp zien opklimmen naar mate van de Uitzet-
ting van de Lugt in het flesje, welke (wanneer het Ontvang-glas ge-
heel leeg gepompt is) flaan zal op de hoogte van de Kwik in de
gemeene Barometer. Het dunne Pijpje moet aan beide de enden
open zijn.
NB. Indien gij de hoogte van de Kwik in de Peilbuis, die onder de
Pomp jlaat, vergelijkt met de hoogte van de Kwik in het Pijpje vaw
gemelde flesje, zult gij zien, dat ze even hoog zijn, hetwelk bewijfly
dat de Feerkragt van de Lugt net even groot is, als de Perjing van
den Dampkring.
5. 5;. Neem glazen Bolletjes met halsjes en holle glazen beeldjes (Plaat
XL. Fig. j^.) zoo ver met Water gevuld, dat ze in een hoog Glas
met
Fgt;i. 4.
met Water zinken, en zet het Glas onder een Klok. Op het uit- xi. Lcs.
pompen van de Lugt zullen de Bolletjes en beeldje» boven komen;
maar weer neerzinken, wanneer 'er de Lugt wordt ingelaten.
6.nbsp;Dezelfde Proef kan men ook nemen met een Blaas half vol Lugt,
en zoo veel met gewigt bezwaard, dat hij even kan zinken.
7.nbsp;Neem een Blaas, en druk 'er eenige Lugt uit, dat ze leggen kan
in een rolronde houten doos {Flaat XL. Fig. 6.} leg een koperen pl. xl,
plaat op de Blaas, en fcJiroef een ftuk Koperdraad in het midden van
de Blaas, ontrent 9 Duim lang, leg op de plaat looden gewigten,
van zulk een zwaarte, als 't u behaagt, met gaten in 't midden, om
over het Koperdraad te fchuiven. Zet het alles onder een groote Klok
op de Pomp. Leg dan op den top van de Klok, die open is, een
ftuk nat Leer en een koperen plaatje met een hol ftukje Koperdraad
in 't midden, om het Koperdraad van de andere plaat door te laten,
en ook te konnen fciiieten in de gaten der gewigten. Op het uitpom-
pen van de Klok zal de Lugt in de Blaas zig uitzetten, en de gewig-
ten opligten, fchoon ze over de veertig Pond wegen. Op het inla-
ten van de Lugt zullen de gewigten weer neerkomen, gelijk te voren.
8.nbsp;Neem een dun Pijpje ontrent vijf Duim lang , en zet het met
Cement vaft in een koperen Sciiroef ( Flaat XL. Fig. 7.) met welke Fig. 7.
men het vaft maakt aan de Hes, die men gebruikt, om de Kwik te
doen opklimmen. Bind dan een blaasje aan het end van de Pijp, dat
in de Hes fteekt, en zegel het zoo digt, dat de Lugt nergens uit kan
ontlhappen, dan door de Pijp. Druk de Blaas toe, fteek ze door
het Schroef-gat in de fles, draai de koperen Schroef met een ftukje
Leer aan dezelve in de fles, maar blaas de. Blaas in de fles eerft op,
eer gij de Schroef met een Sleutel aanzet, om ze digt te doen fluiten,
cn zet de fles onder een Klok op de Pomp. Wanneer gij begint te
pompen, zal de Lugt in de fles zig uitzetten, en de Blaas toedruk- *
ken, hetwelk aantoont, hoe de Long van een dier in 't Lugtledige
toegedrukt worde door de Uitzetting van de Lugt in de holligheid van
de Borft, omdat de Long, gemeenfchap hebbende met de Lugt door
de Longepijp, in zulk een geval geene Lugt inheeft, om ze op te
houden tegen de Uitzetting van de Lugt in de holligiieid van de Borft,
XI. Lcs. welke perft tegen den buitenkant van de Long, gelijk de Lugt in de
fles in deze Proef de ingefloten Blaas doet toevallen in het Lugt-
ledige.
O
9.nbsp;Katten en andere dieren fterven in 't Lugtledige, indien 'er niet
fchielijk Lugt wordt bijgelaten.
10.nbsp;Viffen in een Glas met Water, onder een Klok gezet, ^zullen
op het uitpompen van de Lugt, boven komen, zonder in ftaat te
zijn, om weer naar beneden te gaan, omdat de Lugt in derzelver
Lugt-blaasjes, tegen haren wil en dank uitgezet zijnde, haar foort-
onderfcheidenlijk ligter maakt, dan Water. Somtijds breekt haar
Blaasje, en dan zinken ze naar den grond, van waar ze niet weer
konnen opkomen. NB. ViJJen, Kikvorfen en andere dieren, die in
het tFater leven, zullen op het uitpompen van de Lugt uit de Klok
niet Jlerven , of ze moeten eenige dagen in bet Lugtledige gehouden
worden.
11.nbsp;Neem een vierkant flesje, fteek ^er een kurk op, en zet het in
Pt. XL. een kooitje van gebreid Koperdraad (Plaat XL. Fig. 8.) onder een
Klok op de Lugt-pomp. Wanneer gij begint te pompen, zal de
Lugt in het flesje zig zoodanig uitzetten, dat het zal breken. Wanneer
gij deze Proef hebt genomen, moet gij het Leer en de Plaat van de
Pomp fchoon afvegen, dat 'er geen Glas overblijve: want dat zou een
andere Proef konnen benadeelen.
12.nbsp;Wanneer men dezelfde Proef neemt met het flesje en kooitje
tig, 5. onder Water (Plaat XL. Fig. 9.) zal de flag zoo groot zijn, dat de
gantfe Pomp zal fchudden.
NB. Het kooitje dient, om te beletten, dat quot;quot;er eenig groot fluk van
het gebroken Glas tegen de Klok flaat, hetwelk dezelve zou konnen
breken.
PROEVEN om de VEERKRAGT van de Lugt te vertoonen
in de Poriën van lighamen.
13.nbsp;Leg een appel, zoo verfclirompeld, als 'er een te krijgen is,
onder
-ocr page 573-onder een Klok op de Lugt-pomp. Wanneer gij de Lugt uit de Klok xi. Les.
pompt, zal de appel zig zoo glad vertoraen, als of hij vers geplukt
waar. Laat 'er de Lugt weer in, en hij zal zijne vorige gedaante
weer aannemen.
14. Neem een hoog glaasje, of bekertje, en giet het bijna vol bier,
proef het eerll, en zet het dan onder een Klok op de Lugt-pomp.
Wanneer gij de Lugt uit de Klok pompt, zal de Lugt in het bier. zig
2,00 uitzetten, dat het bier in fchuim zal opgaan, en over het glas
loopen. Laat dan weer Lugt in de Klok, en proef het bier, hetwelk
gij geheel verfchaald zult vinden. NB. Indien bet bier , in plaats,
mn in een beker, of gewoon drinkglas, gegoten wordt in een lang
rolrond Glas ontrent 20 Duim boog, kan men een fraje vertooning
zien. Wanneer de meefle Lugt uit het Ontvang-glas gepompt is,
zult gij onder uit het bier Lugtbelletjes zien opgaan, die onder het
rijzen grooter worden, maar zonder zig op weg met andere Lugt-
hellet]es te vereenigen. Gij zult ^er velen zien, die zeer klein van
Middellijn zijn, wanneer ze eerfl te voorfchijn komen, en wanneer
ze bij de Oppervlakte van bier zijn gekomen, alwaar ze ontjlagen
ziin van de Perfmg van een Kolom van vogt, ontrent 20 Duim hoog,
zig ten minjlen 10 maal grooter van Middellijn vertoonen. Dit wijft
.aan, hoeveel de Lugt in dat Ontvang-glas uitgezet zij, namenlijk
ten minjlen 1000 maal; omdat, dewijl ronde Bollen tot elkander zijn,
gelijk de Teerlingen hunner Middellijnen, het klaarblijkelijk is, dat
al die Lugt bellet jes 1000 maal uitgezet, of ijler gemaakt zijn.
ly. Vul een hoog Glas of beker met Water, dat leuk warm is,
§n zet het onder een Klok op de Pomp. Wanneer gij de Klok uit-
pompt, zal de Lugt in het Water zig uitzetten, en groote Lugtbellen
opgeven, zoodat het Water, dat leuk warm is, zal fchijnen te ko-
ken, en zijne warmte zoo verlpreiden, dat de geheele Klok warm zal
worden. Laat 'er de Lugt weer in, en het zal aanftonds ophouden
van Ipartelen.
1(5. Maak aan een ftuk Kurk een ftukje Lood vaft, dat de Kurk
zooveel verzwaart, dat ze in Water maar even zinKe. Steek dan de
Kurk met het Lood in een hoog Glas met Water {Plaat^- Fig-10.) Jj-
XI. Les, en zet het op de Pomp met een Klok daar over. Wanneer gij begint
te pompen, zal de Lugt hi de Poriën van de Kurk zig zoo uitzetten,
dat de Kurk zwelle, die, daar door ligter wordende, dan een even-
groote Volumen van Water, naar boven zal komen. Laat de Lugt
m de Klok, en de Kurk zal weer naar den grond zinken.
17.nbsp;Neem gekookt Water, en haal 'er zoo veel Lugt uit, als met
de Lugt-pomp kan gefchieden. Steek dan een ftuk raaw vlees in 't
Water, en gij zult op het uitpompen van de Lugt bevinden, dat de
Lugt, die in het vlees beüoten was, zig met 'cr tijd los zal maken,
en door het Water opborrelen.
NB. Baar is Lugt in Bloed en alle vogten van Dieren.
PROEVEN, om de PERSING van de Lugt te toonen,
18.nbsp;Neem een Glas, dat aan beide de enden open is, van ontrent
twee Duim Middellijn en van zulk een hoogte, als 't u behaagt. Zet
het op de Pomp, en leg 'er uwe hand op, dat ze het Glas bedekke.
Wanneer gij begint te pompen, zult gij de Perfing van de Lugt voe-
len: want de Lugt onder uwe hand uit het Glas gehaald zijnde, zal
de buiten Lugt uwe hand op het Glas drukken, zoodat gij ze naau-
lijks kunt bewegen. Wanneer 'er weer Lugt inkomt, zal ze verlig-
ting gevoelen.
NB. Be Veerkragt van de Lugt in uw vlees wordt ook door deze
Troef bewezen, zwellende het vlees van den binnenkant van uwe hand
naar beneden in het Glas.
lp. Neem een Glas, dat onder en boven open is, en bind een ftuk
van een Blaas, dat wel nat gemaakt is, ftijf over het wijdfte end van
Tl. XL. 't Glas (Plaat XL. Fig. 11.) dat ten minften vier Duim wijd moet
zijn, en laat het droogen. Zet het, wanneer het droog is, op de
Lugtpomp met de Blaas naar boven. Pomp 'er dan de Lugt uit, en
de buiten Lugt zal de Blaas breken, en een grooten flag maken.
20. Leg een ftuk gemeen Glas op een Ontvang-glas, of op een ko-
peren Ring. Zet het op de Pomp, en wanneer gij het Ontvang-glas,
cf den koperen Ring uitpompt, zal de buiten Lugt het Glas aan fluk- xi. l«,
ken breken, gelijk de Blaas in de voorgaande Proef.
21.nbsp;Neem een vierkant flesje (F/aat XL. Fig. 12.) maak aan het- pi. xl.
zelve vaft een koperen Kapje met een plaats voor een Klapje. Bind
dan een nat ftukje Blaas over het gat, zoodat 'er de Lugt wel uit kan
komen, maar niet te rug keeren. Zet het dan in 't kooitje van Ko-
perdraad onder een Klok op de Pomp. Wanneer gij de Klok uit-
pompt, zal de Lugt, die in 't flesje is, door het Klapje uitgaan. Wan-
neer gij de Klok geheel leeggepompt hebt, laat 'er dan de Lugt weer
fchielijk inkomen, die, om het Klapjes wil niet in het flesje konnende
komen, hetzelve aan fl;ukken zal breken.
22.nbsp;Neem een paar Halve-bollen, en zet ze op elkander met een
ftuk nat Leer (dat in 't midden een gat heeft) tuffen beide, om ze
wel te doen fluiten. Schroef een Kraan aan éénen van beide, en
maak ze aan de Pomp vafl door middel van een dubbele Vaarfchroef,
altijd zorg dragende, dat 'er geolijd Leer tuffen de Schroeven is. Wan-
neer gij de Halve-bollen uitgepompt hebt, zoo draai de Kraan toe,
om hunne gemeenfchap met de Pomp af te fluiten. Neem dan de
Halve-bollen van de Pomp, en ze zullen zoo vafl; aan elkander hou-
den, dat 'er een Kragt van ontrent 140 Pond vereifl worde, ora ze
los te trekken, indien hunne Middellijn 3 k Duim is, en meer of min-
der Kragt naar Evenredigheid hunner Middellijn, zijnde het gewigt,
dat 'er vereifl wordt, om ze van elkander te trekken , net zoo veel
grooter, of kleiner, als het Vierkant hunner Middellijn grooter, of
kleiner is, dan het Vierkant van drie en een halven Duim, in welk ge-
val het gewigt 140 Pond is.
NB. Gij moet twee Ringen fchroeven aan de uitgepompte Halve-
hollen, en dezelve 'üan elkander trekken met een Jlerke Unjier. Zie
Flaat XL. Fig. 13.nbsp;F'g.i}.
De uitgepompte Halve-bollen zullen in 't Lugtledige van zelfvan el-
kander vallen, indien men den bovenften hangt aan den haak van den
Schuifdraad, eer men beginne te pompen. Zie Flaat^h. Fig. 14., al- Fi£. 14,
waar de Halve-bollen uitgepompt vertoond worden in 't Lugtledige,
met het houten doosje (in de Proef yoox de Blaas gebruikt) daar
XI. Les. onder gezet, om den vallenden Ilalven-bol te vangen, om het Glas
niet te kwetlèn.
23. Neem de Plaat van uwen Overbrenger [Transferrer] die een
Plaat van zes Duim is, zet dezelve door middel van hare Kraan aan
Pl. XL. de Pomp {Flaat XL. Fig. I^) en fcliroef aan haren bovenkant een
IJ. Sprong, of Speuitpijp, aan het end van de Schroef van de Kraan, die
door de Plaat komt. Leg een nat Leer op de Plaat, en zet 'er het
hooglle Ontvang-glas over, dat gij hebt. Pomp het leeg, draai de
Kraan toe, en neem het van de Pomp af. Houd dit Inftrument over
een bak met Water, Heek den mond van de Kraan onder Water,
en draai de Kraan open. Dan zal de Dampkring door zijne Per-
iing het Water in het uitgepompte Ontvang-glas opftooten, en een
aardig Fonteintje maken.
24.. Pomp de Lugt uit het gemelde hooge Ontvang-glas, neem het
van de Pomp, en neem een tamelijk groot glazen, of koperen, Fon-
teintje met deszelfs Pers-pijpje, daar in gefchroefd, maar zonder des-
zelfs Sprongetje (of Speuit-pijpje) laat dit Fonteintje half vol Water
zijn (de Lugt boven het Water niet verdikt zijnde) fchroef 'er de
Kraan van de Plaat aan, en draai de Kraan open. Dan zal de Lugt,
die in 't Fonteintje is, door hare Veerkragt zoo flerk perffen op het
Water {Flaat XL. Fig. 16.) dat het in 't Perspijpje zal klimmen tot
in het uitgepompte Ontvang-glas, op een aardige wijs fpringende, ge-
lijk in de voorgaande Proef.
2^. Neem een vrij hoog open Ontvang-glas {Flaat XL. Fig. 17.)
zet een verglaasd aarden potje half vol Kwik op de Plaat yan de Pomp,
neem de vier-duims Plaat, en fchroef ze aan de glazen Pijp, aan wel-
ker end een dubbele Vaarfchroef vafl gemaakt is , zoodat, wanneer
de Plaat met een nat Leertje daar onder op het Ontvang-glas gelegd
wordt,het end van de glazen Pijp en de Kwik in 't potje fleke. Schroef
dan het Speuitje aan de bovenfle Schroef van dc gemelde Pijp boven
de Plaat en het Ontvang-glas. Ligt de Speuit van de Pijp zagtjes op,
en gij zult de Kwik uit het potje in de glazen Pijp zien klimmen.
Pomp dan de Lugt uit het Ontvang-glas zoo na, als doenlijk is, en
wanneer 'er de Lugt uit is, zult gij den Zuiger geheel tot boven
Fig. 16.
Fig. 17.
toe konnen oplialerf, zonder dat 'er eenige Kwik in de Pijp opklimme. xr. lcs
Dit bewijll:, dat alle de Verfchijnfels van Zuiging en Pompen niet toe-
gefchreven moeten worden aan een afkeer van het Ledige in de Na-
tuur, maar aan de Perfing van de Lugt.
26.nbsp;Neem een Kop-glas Plaat XL. Fig. 18., zet het op de Pomp Pt. xl^
met een Ontvang-glas met een gaatje in deszelfs bovenend daar over,
houd den vmger boven op het Ontvang-glas, en pomp 'er de Lugt
uit. Dan zal de Lugt in het Kop-glas zig uitzetten, en 'er uitkomen.
Laat dan de Lugt fchielijk in het Ontvang-glas komen door het weg-
halen van den vinger. Dan zal het Kop-glas vaft ftaan, en het Ont-
vang-glas los worden. Zet 'er het Ontvang-glas over, en Pomp het
weer uit. Dan zal het Kop-glas los worden, en het Ontvang-glas
vaft ftaan , gehjk in 't eerft ; maar gij moet het Kop-glas niet over
het gat van de Plaat zetten, omdat gij dat dan uit zoud pompen, en
niet het Ontvang-glas. Deze Proef toont, dat hetgeen gemeenelijk
Zuiging genoemd wordt niets anders is, dan de Perfmg van de Lugt,
welke het Kop-glas vaft zet door het ftooten tegen deszelfs buitenkant,
eer ze 'er onder kan komen.
27.nbsp;Neem twee Glasbol - fonteintjes (dat is, glazen Bolletjes van
ontrent twee Duim Aliddellijn, met een Pijpje, dat met Cement zoo-
danig in de halsjes vaft gezet is, dat het ééne end bijna tot onder in
het Bolletje neerkome, terwijl het andere maar even buiten het halsje
uitfteekt) zet ze het onderfte boven (Plaat XL. Fig. 19.) het ééne f^. t,.
in een hoog Glaasje met ^tVater, en het andere in een hooz Glaasje
met Kwik. Wanneer ze onder een Klok gezet zijn , en de Klok
uitgepompt wordt, zal de Lugt door hare Uitzetting uit de Fonteintjes
komen door het Water en de Kwik, en wanneer 'er de Lugt weer
gt;vordt ingelaten, zal ze deze Vloeiftoffen in de Fonteintjes, liet Wa-
ter in 't ééne ea de Lugt in het andere doen opklimmen. De Fon-
teintjes vervolgens onder een hooge Klok .gezet (Plaat XL. Fig. 20.) f,v
en de Lugt daar uitgepompt zijnde, zullen ze, het ééne een Straal
van Water, en het andere een Straal van Kwik laten fpringen door
de Veerkragt van de Lugt, die in de Fonteintjes boven iet Water en
de Kwik ftaat. NB. Gij moet de eerfle Klok niet geheel leeg pompen,
opdat 'er niet te veel f Vat er of Kwik in de Fonteintjes opklimme.
IL Deel.nbsp;Ooonbsp;28. Neem '
XI. Lcs.
28.nbsp;Neem een gemeene Barometer-pijp, vul ze met Kwik, en zet
ze het onderfte boven in een hoog Glaasje met wat Kwik. Zet het
famen op de Pomp met een Klok daar over, die van boven open is.
Leg dan een ftuk nat Leer op de Klok, en zet de groote Pijp, üi de
vierde Proef gemeld, aan welker één end een Hoedje met een plaatje
met Cement vaft gemaakt is, terwijl het andere end glasdigt gezegeld
is, over de Pijp met Kwik, dat ze op de Klok fluite, en ga dan aan
't pompen. Dan zal de Kwik in de bmnenfte Pijp zakken in dezelfde
Evenredigheid, als de Kwik m de Peil-buis rijft. Indien de Pomp digt
is, zult gij de Kwik zoo laag konnen doen zakken, dat ze gelijk ftaat
met de Kwik in 't Glaasje. Laat dan de Lugt weer zagtjes in r want
indien gij ze te fchielijk inlaat, loopt gij gevaar van de Pijp te breken gt;
en de Proef te bederven, daar de Kwik anderfins, üidien gij de Lugt
zagtjes inlaat, weer in de Pijp zal opklimmen.
29.nbsp;Neem twee ftukken Marmer, vlak Glas of koperen platen, die
wel gepolijft zijn, llrijk 'er wat Olij tulfen in, om 'er de Lugt uit te
houden, dan zal het onderfte ftuk zoo vaft aan het bovenfte kleven,
dat het een groot gewigt zal opJiouden. Neem dan een Ontvang-glas,
dat van onderen en boven open is, leg 'er een nat ftuk Leer op, neem
ook de koperen Plaat met den leren Kraag en denScliuif-draad,lchroef
'er den haak aan, zet de Plaat op het Ontvang-glas, en hang de ftuk-
ken Marmer, Glas, of Koper, aan den haak in het Ontvang-glas, en
pomp 'er de Lugt uit. Dan zullen de twee ftukken van elkander val-
len. Laat dan het bovenfte ftuk op het onderfte neerzakken, en laat
de Lugt fchielijk m het Glas komen. Dan zullen de twee ftukken,,
uit het Glas genomen zijnde, meer gewigt houden, dan te voren ,
toen gij ze met de handen op elkander gezet had. Men kan'hier toe
hetzelfde Ontvang-glas, dezelfde Plaat, en denzelfden Schuifdraad ge-
bruiken, als in de 22®® Proef, afgebeeld Flaat XL. Fig. 14..
30.nbsp;Neem een Speuitje met een looden gewigtje aan het onderend
tl, xl [Flaat XL. Fig. 2i..j neem ook een hoog Glas, en leg een ftuk nat
t^g. 11, j^ggj. op deszelfi mond. Neem dan de drie-duims. Plaat met den leren
Kraag en den Sciiuif draad, en fchroef den Draad aan den Zuiger van
't Speuitje, en hang liet met zijn gewigtje in het Glas, zet het op de
. Pomp, en trek 'er de Lugt uit. Dan zal het gewigtje met het Speuitje
neerzakken, omdat de Lugt, die op den Zuiger van het Speuitje per- xi £es
fte, uit het Ontvang-glas gepompt zijnde, Jiet gewigt te zwaar wordt
voor de Schuring van 't Leer van den Z-iiger tegen de wanden van
het Speuitje; en dewijl het Speuitje geenen Weerftand ontmoet van de
Lugt, moet het gevolgelijk zakken. Laat de Lugt weer in het Glas
komen, en het gewigtje , weer rijzende, zal tot zijnen vorigen ftand
te rug keeren.
PROEVEN mn verfcheiden foor ten.
31. Neem een glazen Klok van middelmatige grootte, veeg ts, fchoon
af, en zet ze op de Pomp. Begin dan te pompen, en houd een kaars ©
aan de andere zijde van de Klok {Plaat XL. Fig. 22.) en gij zult een p^- xl.
Kring [Halo] om de Kaars zien, of verfcheiden koleuren in het Glas,
die maar alleen te zien zijn, wanneer het Glas eerft begint uitgepompt
te worden: want wanneer het Glas geheel leeg gepompt is, zijn alle
de koleuren verdwenen. Indien gij de Lugt in 't Glas weer inlaat,
en op mew begint te pompen,zult gij de koleuren ook Aveer^zien, het-
welk gij zoo dikwijls kunt herhalen, als 't u belieft.
3 2. Neem een hoog Glas {Plaat XL. Fig. 23.) zet het op de Lugtpomp, f;^. ij ,
en leg een nat ftuk Leer op den mond van 't Glas. Neem dan de drie-
duims Plaat met den leren Kraag en den Schuif-draad, fchroef daar aan de
koperen Veren met het Knipje aan derzelver onderend, en een Schuift
plaatje, om de Veer open te trekken, wanneer de Lugt uit het Glas
gepompt is. Schroef het Schuif-plaatje aan den Schuil-draad, en leg
een ftukje goud, of eenig ander Metaal, dat gij wilt, en een Veertje,
of brokje Papier, op het Knipje van de Veren onder het Schuif-plaat-
je, en pomp het Glas fchoon leeg. Kijk dan in het Glas naar bene-
den , trek den Schuif-draad op, om de Veren te openen, en laat het
Goud en 't Veertje Hippen , welke net op hetzelfde tijdftip op den
grondzuilen komen, omdat de Lugt, die anders Weerftand biedt
aan vallende lighamen, weggenomen zijnde, alle lighamen even fchie-
lijk neervallen.
De Heer Jan van Mujfchenbroek, broeder van den Heer Profelfor
van Muffchenbroek te Leiden, heeft een manier uitgevonden, om vijf
of zes ftukjes Goud en even veel Veertjes, de ééne na de andere te
Oog 2nbsp;laten
-ocr page 580-XL Les. laten vallen, zonder een niewe Pomping te doen , hetwelk ieer ge-
makkelijk is, wanneer men een zeer hoog Ontvang-glas gebruikt, een
enkeld of een famengefteld (dat is, hetwelk beftaat uit verfcheiden Gla-
zen, op elkander gezet) omdat men lang werk heeft, om het uit te
pompen.
33.nbsp;Zet een Schelletje op de Plaat van de Pomp, en zet 'er een mid-
delmatig Ontvang-glas over. Schud dan de Pomp, en gij zult het
Schelletje geluid hooren geven. Pomp 'er de Lugt uit, en gij zult het
j-eluid in 't Lugtledige niet meer hooren, fchoon men de Klepel tegen
iet Schelletje doe flaan. NB. Het Schelletje moet op een kußentje met
® Katoen, of op eenig ander zagt lighaam ßaan, omdat men anders nog
een weinig geluid zal hooren.
34.nbsp;Zet een brandende kaars in uw hoogfte Ontvang-glas, en eeni-
ge weinige Slagen van de Pomp zullen de kaars doen uitgaan. De
rook van de kaars zal dan boven in 't Ontvang-glas hangen, maar,
wanneer gij 'er al de Lugt uitgepompt hebt, neervallen. Dit bewijft,
dat de rook niet opgaat, omdat hij ftellig [pofitively] ligt is, maar
alleen omdat hij foortonderfcheidenlijk ligter (of minder zwaar) is,
dan Lugt.
3^. Een ftuk van een gloejende kool, met een Ijzer- of Koper-
o draad aan den haak van de Plaat met den leren Kraag in een Ontvang-
glas gehangen, zal in 't Lugtledige uitdooven.
36. Wanneer gij Buskruid in 't Lugtledige wilt aanfteken, neem
dan een verglaasd potje, keer het onderfte boven, en leg het Kruid-
rt. XL. ijzer, (dat gij bij de Lugt-pomp hebt) op het potje, {Flaat XL. Fig.
^'i' M- 24.) nadat gy het eerft gloejend gemaakt hebt. Zet 'er uw Kruid-glas
over, hetwelk eerft van langzaamer hand warm gemaakt^moet wor-
den, om door de hette van 't Ijzer niet te berften. Het Glas dan uit-
gepompt hebbende, kunt gij door middel van den Schuif-draad een
weinigje Buskruid bij korreltjes op het gloejende Ijzer laten vallen, al-
waar het aangeftoken zal worden. Wanneer gij weer Lugt inlaat,
moet het van langzamer hand gefchieden , om het Glas niet te doen
berften.nbsp;^^^
NB. Zoo dikwijls, als Vr wat Kruid aangejloken is, moet gij het xi. Lcs.
Ontvang-glas uitpompen, omdat het Kruid Lugt voortbrengt, en dus
het Glas eindelijk wel kan doen berjlen.
37.nbsp;Indien gij Vrugten, Bloemen,quot;of iets anders in 't Lugtledige
wilt bewaren, hegt dan de Plaat van uwen Overbrenger {Flaat XL. pt. xl,
Fig. 2^) met hare Kraan aan de Plaat van de Pomp, waar op gij de
Vrugten in een Glas kunt zetten. Zet 'er een Klok over op den Over-
brenger met een nat Leer daar onder. Neem dan den Overbrenger,
nadat gij de Lugt uit de Klok gepompt hebt, van de Pomp (gelijK in
de 23^^^ Proef) en bewaar de Vrugten zoo lang, als 't u behaagt, na-
dat gij de Kraan aan den houten voet gefchroefd hebt. Indien gij 'er
de mmfte Lugt niet wilt laten inkomen , moet gij het geheele Werk-
tuig onder Water zetten, en dus bewaren.
38.nbsp;Neem een ftalen fchijf a b (Fl. XL. Fig. 26.) die vaft gemaakt wig. ztf.
is aan de Spil cd met de Schroefjes ef, en fchroef de koperen Veren
HH met de Vuurfteenen, aan dezelven gebonden m H, H, op zulk
een wijs vafl, dat de kanten van de Vuuriteenen tegen het Staal druk-
ken. Steek de Spil door den leren Kraag van de Plaat, die het groote
Ontvang-glas dekt, 'twelk over het Staal en de Vuurlleenen gezet
wordt. Schuif het Schijfje, of Katrolletje, g aan de Spil, en fchroef
de dwers-plank met het gat in 't midden op de Stijltjes neer. Leg het
tou om 't Katrolletje, en draai het groote Rad, om de ftalen fchijf te
doen drajen tegen de Vuurfteenen, die vele vonken zullen geven; maar
wanneer gij het Ontvang-glas uitpompt, zullen de vonken verminde-
ren , en geheel verdwijnen, wanneer 'er de Lugt uitgepompt is, fchoon
dezelfde hevige Beweging blijve aanhouden.
NB. Het gat van de koperen Feren fchroeft aan het Jlukje Koper,
waar op het end d mn de Spil draait.
39.nbsp;Zeep-fop zal groote bellen opgeven in 't Lugtledige, waar op
gij verfcheiden koleuren elkander zult zien opvolgen, en het vlies van
Water, wanneer het zeer dun is, zal zwart zijn.
40.nbsp;Schrijf met een ftukje Fosforus op papier, leg het onder een
Klok op de Plaat van de Pomp met een ander ftuk papier daar onder
Ooo 3nbsp;(om
-ocr page 582-xr. Les. (om het eerfte papier niet nat te maken) pomp de Lngt uit de Klok,
en de Fosforus zal bij trappen ligt geven, en ten laatften een ligtende
wolk naar boven doen opgaan. ^NB. De kamer moet mor zulke Proe-
ven donker zijn,
4.1. Indien gij het papier met plekken nat maakt, waar op gij ftrepen
gemaakt hebt met Fosft)rus, zal het, in plaats van een wolk, flikke-
ringen geven in 't Lugtledige.
42.nbsp;Neem het groote Ontvang-glas, dat men gebniikt,om het Goud
en 't Veertje te laten vallen, fchroef aan de koperen Plaat, daar men
Pt. XL. gewoon is hetzelve meê te dekken, een groot Kop-glas (Plaat XL.
V'g- pig^ 27.) met een Pijp aan deszelfs hals met Cement vaft gemaakt met
een fijn gaatje daar in (zoodat het een tregter make) ftop het gaatje
yan den hals van 't Kop-glas met een houten pennetje, en giet Kwik
in 't Kop-glas. Zet onder het Ontvang-glas een hooge Klok zonder
lOiop, pomp de Lugt uitbelde de Glazen, en trek het houten pen-
netje uit het Kop-glas. Dan zal het gewigt van de buiten Lugt de
Kwik op het binnenfte Glas doen neerftorten, als een regenbui, die
een groot ligt geeft in een donkere kamer, indien de Kwik zuiver is,
en de Proef in droog Weer wordt genomen. Anderfins mislukt ze wel
eens.
43.nbsp;Maak een open Pijpje, dat fpits afloopt, met Cement vaft aan
Fi£. iS. een koperen Sluit-kraan {Plaat XL. Fig, 28.) fteek het door de ko-
. peren Plaat, daar men een open Ontvang-glas meê dekt, zoo diep,
dat het end van de Pijp een halven Duim fchiete beneden de Opper-
vlakte van een Poiid of twee Kwik, ftaande in een hoog glaasje onder
het Ontvang-glas, draai de Kraan toe, en Pomp het Ontvang-glas
uit. Wanneer gij de Kraan dan open draait, zal de Lugt zoo vin-
nig door het Pijpje in de Kwik fclieten, dat ze dezelve met kleine
Bolletjes over het geheele Glas zal verbreiden, en een vurigen regen
maken, die in een donker vertrek met droog Weer zeer zigtbaar
zijn zal.
44.nbsp;Pomp de Lugt uit een Ontvang-glas, en Iaat 'ervan boven
weer Lugt inkomen door een ijzeren Pijp (of door een geel-koperen
i'ijP»
-ocr page 583-Pijp, welker agter-end gefchroefd is aan een ijzeren Pijp) zoodat ze xi. Lsf,
door de vlam van brandende kolen gaan kan, eer ze in 't Ontvang-
glas kome. Wanneer het Ontvang - glas met die Lugt gevuld is, ligt
dan het dekfel van 't-Glas op, en laat een diertje in het Glas zakken.
Dan zult gij bevinden, dat deze vergiftigde Lugt het diertje aanftonds
zal doen Iterven. Indien het end van de Pijp fteekt in het gat van een
maffief Huk gloejend geel Koper {Plaat XL. Fig. 29.) waar in het gat Pi- xl.
niet gehpl doorgaat, zal de Lugt, die in de Pijp moet komen, onder
weg meênemen de Uitvloeifelen van 't Geel-koper, die haar vergifti-
gen zullen, maar zooveel niet, als in de evengemèlde Proef, zullende
een diertje het in dezelve langer uithouden, eer het fterve, dan in de
vorige Lugt. Indien men een brandende kaars in het Ontvang-glas
laat zakken, wanneer het met deze Lugt vervuld is, zal -ze uitgaan,
maar de Lugt zuiveren zoo ver, als ze neerzakt: want de tweede
maal kan men ze lager laten zakken, en zoo vervolgens, totdat de
geheele Lugt gezuiverd zij. NB. Lugt, die gebrand wordt door het
gaan door gloejend Ijzer of rood Koper, is niet fchadelijk aan een zeer,
teeder vogeltje, waar meê de Proef genomen is.
45'. Doe in een evengroote (maar kleine) Hoeveelheid van Olij van
Koperrood, Olij van Wijnlleen door Smelting [per Deliquium^ en
Olij van Nagelen twee of drie kleine llukjes Fosforus. Dit menglèl
zal in de ^en Lugt vlam vatten, maar een weinig gemeen Water zal
het uitbluifen. Deze Bereiding zal in het Lugtledige niet alleen ligt
geven, maar ook in vlam opbruilèn.
46. Indien gij eenige Hoeveelheidquot; van Lugt wilt wegen, neem dan
een tamelijk grooten rood- koperen, of glazen Bol, daar men wel
Fonteintjes van maakt, om door Samenperfing van de Lugt te fpeui-
ten, zet hem vafl door middel van een Kraan in de Moer-fchroef
van de Plaat van de Lugt-pomp, en pomp quot;quot;er de Lugt uit. Draai
dan de Kraan toe, neem den leeg gepompten Bol van de Pomp,
hang hem aan het ééne end van een Balans, en hang een Tegenwigt
aan het andere end. Laat dan de Lugt door het open drajen van de
Kraan in den Bol komen, en hij zal overwegen , en daar zal aan
het andere end van de Balans zoo veel gewigt bijgevoegd moeten
worden, om het Evenwigt te herftellen, ais het gewigt van de Lugt
be-
-ocr page 584-XI. Lcs. bedraagt, die in den gemelden Bol bevat wordt. Hier mn hebben
we gejproken in de eerfte Les over de Waterweging. Zie dit Deel,
Vil. Les, 3. bladz. 113. en Flaat IX. Fig. i.
47.nbsp;Hang aan den Schuifdraad van den leren Kraag boven in een
Ontvang-glas een ftuk Kurk, waar door eenige nawe Pijpjes fteken,
zet onder het Ontvang-glas een hoog Glas.met geverfd Water, en
pomp 'er de Lugt uit. Duw dan den Schuifdraad neer, dat de onder-
enden der Pijpjes in het geverfde Water komen, en 't Water zal in
dezelven zoo hoog opklimmen, als het in de open Lugt doet. NB. De-
ze Froef hebben we in H I. Deel, I. Les N°. 21 en 22, bladz. 27 en
28 befchreven.
48.nbsp;Neem een geel-koperen vat, gelijk een tregter, of geknotte
Pl. xl. Kegel {Flaat XL. Fig. 30.) onder en boven open, en welkes één
F'g-iO' enJ niet boven anderhalven Duim, en het andere bij de vier Duim
wijd is. Zet deze geknotte Kegel op de Plaat van de Pomp met het
nawe end naar boven, leg 'er een ftuk van een vlakke glazen Ruit op,
. pomp 'er de Lugt uit, en het Glas zal niet breken. Laat 'er de Lugt
weer inkomen, leg hetzelfde fluk Glas op het wijde end van de ge-
knotte Kegel, en liet zal breken zoo haafl, als 'er de Lugt uitgepompt
is. Dit toont, dat de Perfing van de Lugt evenredig is, aan de Op-
pervlakte, waar op ze perfl.
49.nbsp;Vliegen flerven niet in 'tLugtledige, maar geraken buiten ftaat,
om te vliegen.
5-0. Neem een fluk hout, dat wat uitgehold is op de wijs van een
tafelbord {Flaat XIj. Fig. ^l.) en weeg het. Giet wat Kwik in
de holte, zet 'er een Klok over, pomp 'er de Lugt uit, en laat ze 'er
weer inkomen, en gij zult het hout veel zwaarder vinden, dan te vo-
ren, hebbende de Lugt een groot gedeelte van de Kwik in de Poriën
van het hout ingeperfl.
ay..»! i
airiM-rr-Ti-ii
\ ;
11
1 ■
Ä S
' m.: .
â.
IT ' ■
- 4-
:xx,i
Pl
J.
-ocr page 587-Verdikking van Lügt door Kunß, 481
Van ^^ VERDIKKING van Lugt door KUNST.
We hebben bewezen, dat de Lugt natuurlijk en door Kunft ver-
dund en verdikt kan worden, en voorbeelden gegeven van hare Ver-
dunning door Kunft in 5'o Proeven; nu zullen we eenige Proeven ge-
ven van hare A'^erdikking door Kunlt, en de Verfchynfelen , die daar
uit ontftaan, in overweging nemen.
Een van de voornaamfte Inftrumenten om Lugt te verdikken is een
Speuit S (PImt XLI. Fig. r.) waar van we in'de X. Les gewag ge- pl.xll
maakt hebben ontrent de Verdunning van de Lugt;maar door het om-
keeren van haren Zuiger dient ze ook, om de Lugt te verdikken. We
zullen hier den Zuiger befchrijven, [die op de Plaat ivat grooter ge-
teekend is, dan dat hij in de Speuit van Fig. i. zou konnen fchuiven,
om deszelfs gedeeltens te heter te vertoonen.] AB {Plaat XLl. Fig. p; ^
2.) verbeeldt een platte Rol, of Schijf, ontrent een Kw-artier Duim
dik, en van zulk een Middellijn, dat ze in de Speuit even op en neer
. kan fchuiven zonder ergens te fteuiten, maar zoo digt iluitende, dat
'er geen dun papiertje tuffen beide kan fteken. Daar ïs aan de Schijf
oncier en boven een Schroef D en C van dezelfde dikte en van den-
zelfden Draad, maar met dit verfchil, dat'er. aan het end C een dun
ftukje van een Blaas gebonden is, hetwelk een Klapje maakt, zoo ge-
hegt, dat het al de Lugt, die in den ftreek DC komt, doorlate, maar
de Lugt fteuite, die, van C komende, naar D tragt te gaan. Aan den
Stamper van den Zuiger, welkes end hier verbeeld wordt in E, is
een ftuk, gelijk een Klok FGHI met gaatjes in het bovenfle gedeelte,
en een Moer-fcliroef van onderen, om het end D van de Schroef in
te laten. Dat ftuk daar ingefchroefd zijnde, moet 'er een ander rol-
rond fluk KL, welkes Middellijn x'ö van een Duim kleiner is, dan van
AB , gefchroefd worden aan C. Dit dient tot tweederlei gebruik.
Het ééne is, om het Klapje in C te befchermen, dat Jiet niet' befcha-
digd worde tegen den bodem van de Speuit door zijne dikte. Het
andere gebruik (zijnde het voornaamfte) is een zagt geolijd Leertje
]\1 N te drukken tegen A B. Dit Leertje zal nooit opwaarts omflaan
uit gebrek van plaats tuffen A B, en de wanden van de Speuit, maar
wel uitipreiden tegen die wanden en tegen AB, zoodat het al de Lugt,
die 'cr voor is (welke Lugt ook gefteuit wordt door het Klapje in C)
XI. Les,
*
XI. Lcs. vooruit zal drijven door den Neus van de Speuit in die plaats, waar'in
. ö men ze drijven wil. Integendeel, wanneer de Stamper opgetrokken
wordt, flaat het Leertje M N gemakkelijk om de rolronde Schijf KL,
en dan kan 'er de Lugt gemakkelijk doorfchieten , om de Speuit langs
dien weg te vullen, gelijk ook door het Klapje in den Streek DC.
NB. Wanne^^ men de Speuit gebruikt, om te zuigen, moet men het
Jtuk ABCD ntaar omkeeren, en bet end C met zijn Klapje fchroeven
m de Klok FGHI met een zagt geolijd Leertje tuffm beide, en dan
zal bet tegendeel gebeuren van 'tgeen we zoo even gemeld hebben •
want wanneer men dan den Zuiger neerfloot, zal de Lugt, uit een
vat in de Speuit komende, doorfchieten in den Streek AU, BI tujfen
de Klok en de wanden van de Speuit (terwijl 'er het Leert ie M N nit
niet aan is) en ook door bet Klap-flukje en de gaatjes bij F G • maar
wanneer inen den Zuiger optrekt, zal bet Klapje fluiten, en het Leert-
je zig zoo digt voegen tegen AB, dat 'er geene Lugt te rug kan gaan
ith ds Sp6lllt m
In beide de gevallen, zoo van het infpeuiten, als van het uittrekken
van Lugt, gebruikt men zulk een dubbele Schroef, als ABCD • maar
met het ^Klapje naar den Stamper in 't zuigen, en naar den andercn '
kant in 't perfen, opdat 'er geene Lugt, ergens ingefpeuit, in de Speuit
te rug zou keeren.nbsp;^
PROEVEN van VERDIKKING van Lugt.
Pt.xLi. Aan een pen / (Flaat XLI. Fig. 3.} hangt een ketting van Bla-
3- zen a,b, c, die gemeenfchap met elkander hebben, met een haak aan
den onderften Blaas, die een gewigt P vat, hetwelk op een tafel BB
Itaat. Deze ketting van Blazen heeft door middel van de Pijp DE
gmeenfchap met een andere groote Blaas A , hangende aan een pen
li, en met een haak van onderen een gewigt W vattende,even zwaar
als F, op dezelfde tafel. D en E zijn de enden van een Pijp, om in
den mond te nemen, of'er de Speuit aan te zetten, om de zew'men
W, F op te hgten door het indrijven van Lugt in de Pijp, en C is
een Kraan, om de gemeenfchap tuffen de enkele groote Blaas en de
kettmg van Blazen open te houden, of af te fluiten, naardat het te
quot;)as kome. Wanneer men de Kraan toe houdt , en in het end D xi. Lïï.
)laalt, zal het gewigt W rijzen; maar het zal langzaam gaan, omdat
de Blaas, door welker zwelling het rijH;, lang werk heeft, eer ze vol
2,ij. Wanneer men dan in het end É blaaft, zal het gewigt P rij-
zen , en wel zeer fchielijk , omdat 'er maar weinig blazens vereiH
wordt, om de ketting a, b, c te vullen. Indien men de Kraan
open zet, en één van de enden D of E lluit , en in het andere
end blaaft, zullen de gewigten W en P langzaam rijzen , maar tot
dezelfde hoogte. Van deze Proef bedient men zig, om de beweging
der Spieren te verklaren , of liever op te helderen: want alles wat 'er
over dat onderwerp gezegd is, fchoon 'er velen over gefchreven heb-
ben, komt nog tot geene Betoging. Die de beweging der Spieren
door een ketting van Blazen willen verklaren redenkavelen op deze
wijs. Het is bekend, dat de Spieren, haren Oorfj:)rong hebbende in
één gedeelte, en hare Inplanting in eenig hd, of been, dat lid naar
den oorlprong brengen , wanneer , de Buik van de Spier zwellende ,
de Spier door hare Ineentrekking verkort wordt; en dewijl dit gefchiedt
door het vermogen van den wil ( en als terftond ) moet 'er eenige hj-
ne, maar vermogende, Vloeillof op ons bevel preed zijn, welke zij
dier el ij ke Ge eß en noemen, die ze onderftellen afgefcheiden te zijn van
't bloed. De beftaanlijkheid van deze ^^loeiftof willen ze beveftigen
uit de befchouwing van den Stoom van kokend Water, werkende iri
het Kunft-tuig om Water door Vuur op te brengen, alwaar Water,
een Vloeiftof van bijna dezelfde foortonderfcheid^ende Zwaarte, als
bloed , door een hette, die niet veel grooter is, 14.000 malen ver-
dund wordt, en met een verbazende Kragt werkt, fchoon over de 16
maal ligter, dan Lugt. De gemelde Vloeiftof onderftellen ze door het
vermogen van den wil gedreven te worden in de holligheden der Ve-
zel-draden [ Fibres] van de Spieren , die ze onderftellen te beftaan uit
kettingen van Blaasjes, welke werking eiken Vezel-draad moet ineen- '
trekken, en gevolgelijk de geheele Spier enz. Dat, de kettingen van
Blaasjes onderfteld zijnde, een kleine Hoeveelheid van de Vloeiftof
fchielijk zal werken, en met dezelfde Kragt, als een grooter Hoeveel-
heid, volgens de gemelde Proef, en dat wel zonder de gedaante der
Leden te veel te veranderen enz. -Dat 'er zijlingfe gemeenfchap-
pen zijn van den éénen Vezel - draad tot den anderen, zonder welke
in Wenden al te veel vafte punten verloren zouden woorden enz. j maar
Ppp 2nbsp;de-
-ocr page 590-x^. Les, dewijl de Ontleedkunde tegenwoordig mijn werk niet is, moet ik den
Lezer, die voor de Onderftelling van de ketting van Blazen is, tot
die Schrijveren wijzen, die ze verdedigd hebben, inzonderheid tot
een Verhandeling ^■an wijlen den geleerden Dr. Akxander Stuart,
welke over deze Onderftelling zoo veel, en meer, dan iemand anders,
gezegd heeft, en van wiens Werk de Heeren van de Akademie te
i^oz/z-^c-^z/x zulke goede gedagten gehad hebben, dat ze 'er hem den
prijs voor toegewezen hebben in 't jaar 174.0.
De Dokter heefi: in die VerJiandeling een groote Geleerdheid ge-
toond, en 'er veel arbeid aan befteed; maar ik'meen, dat hij ongelijk
heeft, dat hij ontkent, dat Wegdrijving IRepulfton'] een Grondbe-
ginfel in de Natuur is. Hij merkt ze aan, als een Uitwerking, voort-
komende uit de Aantrekking; maar indien hij de Ligtkunde van den
Ridder ƒ. Newton, en de Weging van Gewaffen van Dr. Hales met
genoegzame oplettendheid had gelezen, of verfclieiden Verfchijnfelen,
die geheel van dat Beginlèl afhangen, overwogen had , zou hij in
dien mifilag met gevallen zijn. Daar is ook een Proef, die met de
ketting van Blazen niet overeen fchijnt te komen. Ze is deze. Men
Jieeft een lang rolrond Glas, groot genoeg, oni 'er een mans arm in
te fteken, van den fchouder tot aan het end van de hand, maar uit-
loopende op een naau Pijpje, digt gevoegd aan den arm van een man,
die fterke Spieren had, latende het nawe Pijpje fchieten voorbij zijne
hand. Dit Glas geheel met Water gevuld zijnde tot in een gedeelte
van het nawe Pijpje, deed de man zijne hand toe, en trok dus zijne
Spieren in 't Water in één, 'tw^elk het Volumen van zijnen Arm groo-
ter gemaakt moefl hebben volgens de Onderftelling van de ketting-
maar in plaats dat het Water zou rijzen, zakte het nog eer; en zon-
der een zigtbare zwelling van den gdieelen arm vrees ik, dat de On-
derftellingvan de ketting van Blazen weinig grond zal winnen. Van
» alle de berigten van de beweging der Spieren, moet ik bekennen, dat
hetgeen Dr. Browne Langrisf over dat onderwerp heefi: gefüireven
mij meeft voldoet.
EGB (P/ö-^-f XLI. Fig.^.) is een fterk Ontvang-glas met cen
koperen Band aan deszelfs onder-end in B, alwaar dc opening ^root
ge-
-ocr page 591-genoeg is, om 'er de koperen Halve - bollen in te fteken, en een an- xi. Les.
deren koperen Band aan het boven - end in G. In een houten geitel
tuffen twee Stijltjes (gelijii vertoond wordt in de 8quot;® Figuur) op den
O-rond-plank een Plaat met een ftuk nat Leer gelegd zijnde , fteekt
men eenig lighaam, waar op men de Lugt wil famenperlen, bij voor-
beeld hier een opgeblazen Blaas F, in het Ontvang-glas , en men
legt^een ftuk nat Leer op het Ontvang-glas. Daar op zet men het
geel-koperen rolronde Bakje van Figuur 6. met den houten Ring Pl. xli.
WR, om over den Kraag H in 't Bakje te leggen, welke Ring dan tf-
boven het Koper uitfteekt; maar het houten dwers-ftuk EF van Fi-
s^iiur 8. neergefchrOefd zijnde door middel van de Moer-fchroeven van
cie Stijltjes kan alles digt in elkander perlèn, zonder het koperen Bakje
te befchadigen, waar in eenig Water ftaat, om de Leertjes, die rond-
om H leggen, nat te houden. Men fchroeft dan een Kraan in H,
en het end van de Speuit in de Kraan, welke toegedraaid zijnde, na-
dat men uitlcheidt met inipeuiten, de verdiKte Lugt op zal houden.
De Blaas F (Plaat XLl. Fig. 4.) in het Glas GB geheel opgebla-
zen zijnde, zal dezelve op elice Inlpeuiting van Lugt uit de Speuit,
zio- ingekrompen vertoonen, en uitwijzen, hoeveel de Lugt verdikt
zif; zoodat, wanneer de Blaas half neergezakt is, de Dikte van de
l.ugt verdubbeld, of één Dampkring ingefpeuit zij, gelijk het in de
Natuurkundige en Tuigwerkelijke Ondervindingen van den Heer
Hawksbee genoemd wordt. Indien men dan de Kraan toedraait, en
de Speuit wegneemt, zal de Blaas Hap blijven, totdat men de Kraan
open draje, om de ingeljDeuite Lugt uit te laten, wanneer de Blaas
weer tot hare vorige grootte zal rijzen._
Dewijl dit geen naaukeurige manier is, om te weten, hoeveel Lugt
in het Glas ingefpeuit zij, heeft men een Kwik - peilbuis OEoCfiD
uitgevonden, om de nette Dikte van de Lugt in 't Glas ten allen tijde
te w eten, en gevolgelijk derzelvef Hoeveelheid, die daar van afhangt.
De Peilbuis wordt vertoond Plaat XLl.nbsp;en beftaat op deze f,;^. j.
wijs. cdefg is een naau glazen Pijpje, open in c, ontrent van een
Tiende van een Duim Middellijns. DE is een wijder Pijp, glasdigt
gezegeld in D, alwaar een zekere Hoeveelheid van Kwik is, ontrent
Ppp 3nbsp;•nbsp;twee
-ocr page 592-XI. Les. twee of drie Duim lengte beilaande, waar in het open end van t klei.
ne Pijpje fteekt tot het oogmerk, dat zoo aanftonds aangewezen zal
worden. Het andere end C van de groote Pijp is met Cement fterk
vaft gezet m het koperen Elboog-ftuk OEöC m C op zulk een wijs,
dat de Pijp pen volkomen regten Hoek make met maar wat naa?
beneden gebogen fta, opdat de Kwik in D met naar C zou loopen!
en in t Pers-glas komen. Deze Peilbuis wordt gefchroefd aan he
ftuk van 't koperen bakje van Fi^guur d., of m o in Figuur 4., en de
Speuit woijlt aangefchroefd m O, en daar wordt een Kraan tuffen bei-
de geplaatft in O ofö, of men gebruikt ze niet, naardat het te pas
kome m de Proef, die men wil nemen.nbsp;^
Dewijl de Lugt, wanneer ze in het Pers-glas gefpeuit wordt, ook
m de groote Pijp van de Peilbms gelpemt wordt, maar niet in de
kleme, moet ze m de kleme ijler en zwakker zijn, waarom die Lugt
V^nbsp;^^nbsp;Evenredigheid
van de Verdikking van de Lugt m het Glas GB. d, e, ƒ, zijn dri^
Rmgetjes, of verende Citerdraadjes, om aan te wijzen, dat di Luet
door het vorderen van de Kwik in 't nawe Pijpje, tvveemaal dl
, maal, of yermaal verdikt is, omdat de Lugt, £e het geheele nawe'
Pijpje vulde nu maar bellaat de Ruimtensnbsp;oFf^: zoodat
'er volps de uitdrukking van den Heer HawAe één, twee of drie
Dampkringen ingeperft zijn.nbsp;'
I't. XL,
f'ig- 8.
IV.nbsp;PROEF.
Neem een vierkant flesje, gelijk 'er een afgebeeld is F/aat XI
Fig. 8. met gemeene Lugt, en toegezegeld. Zet iiet in zijn kodtje
in het Pers - glas, en maak dat Glas digt, Speuit 'er Lugt in, to?S
het vierkante flesje breke Wanneer |ij dan de Kwik m de P^s
gade flaat, zult gij uit de plaats van de Kwik in 't nawe Piipie de
dikte van de Lugt, welker Perfing het flesje gebroken heeft net
weten.nbsp;' ^
Neem een dun rond flesje ontrent van de grootte van de vierkante
flesjes, die op de Lugt-pomp aan ftukken gebroken worden, en on-
trent
trent van dezelfde dikte, en gij zult bevinden, dat deszelfs deelen el- xi. Lcs.
kander zoo onderfteunen, dat de buiten Lugt niet in ftaat zijn zal,
om het te breken, wanneer gij 'er al de binnenfte Lugt met de Pomp
uitgehaald hebt. Indien gij nu zulk een rond flesje in het Pers - glas
2et, zult gij het milTchien breken door 'er de Lugt op te verdikken;
maar indien het niet breekt, wanneer de Kwik in de Peilbuis gekomen
is tot e (dat is, wanneer 'er twee Dampkringen ingelpeuit zijn) moet
fij het niet verder wagen, om het Pers-glas niet te breken. Dan
raagt het flesje 24. Pond op een ronden Duim [of op een plek van
een Duim Middellijn'] daar de buiten Lugt, toen ïiet leeg gepompt
was, het maar famendrukte met de Perfing van 12 Pond op eiken
ronden Duim.
Gemeenelijk kan één van deze Pers-glazen wel een driedubbele
Diiite van Lugt verdragen, of twee ingelpeuite Dampkringen, maar
het is niet veilig het verder te wa^^en, omdat, de Perfing naar buiten
gelchiedende, (ie deelen van het Glas elkander niet onderfteunen, ge-
lijk een Boog, hetwelk ze doen tegen een Perfing van buiten naar
binnen: want hetgeen 10 Dampkringen zou dragen, die van buiten
perften, zou 'er naaulijks 3 of 4. weerftaan, die van binnen naar bui-
ten perlten. Wanneer een Glas zeer fterk is, is 'er een middel om
te beproeven , hoe ver men het kan betrouwen , hier in beftaande.
Neem een eiken plankje, ontrent een Duim dik, en 18 Duim in 't
Vierkant, en maak een gat in 't midden, daar het onderend van het
Peil-ftuk in 0 {Plaat XLl. Fig. 4.) door kan fchieten. Leg dan het Pi.xll
plankje met het Peil-ftuk daar in op het Pers-glas tulfen 0 en C. Dan
kunt) gij 'er Lugt inperfen zonder Ichroom, omdat, indien het Pers-
glas mogt breken, het plankje u zal beveiligen voor de ftukken, die
rondom vliegen, terwijl gij met een de Peilbuis veilig kunt gadeflaan,
om te weten, hoe vele Dampkringen het Glas kan dragen. Indien
het Glas niet breekt, moet gij de Peilbuis merken , om de Kwik in
dezelve niet voorbij dat merkje te laten loopen, of zelf daar niet ge-
heel tegen aan te laten komen in eenige Proef, die gij met veiligheid
wilt nemen.
Men moet fomtijds Proeven nemen, waar in de Peilbuis OECD
in den weg zijn zou. Dan moet men zig bedienen van een andere
Peilbuis, die men onder in het Pers-glas plaatft. Ze wordt afgebeeld
in Plaat XLl Fig. 7. CD is een houten Schijf ontrent een Duim Fig. 7.
dik.
-ocr page 594-dik, met een gat door het midden toflen a en b van ontrent i l- Duim
Middellijn. De buitenlte Middellijn van de Schijf moet ontrent 4 Duim
zijn, of zoo groot, dat de Schijf gemakkelijk leggen kan binnen in
het Pers-glas op de Plaat, waar op Jiet flaat in B. Daar is een g^t
m a van ontrent i Duim Middellijn en | Duim diep, om met Kwik
te vullen. acdbiSQQn dun glazen Pijpje, open in a, maar glasdigt
gezegeld in en met een regten Hoek geiogen ine, het midden
van den afïtand tuffen a en b. Het is klaarblijkelijk, dat, indien het
open end a van de Pijp in de Kwik geftoken wordt, en de Lugt dan
boven de Kwik verdikt wordt, de Lugt in 't Pijpje zal wijken naar
den Elboog c, en de Kwik, die dc Lugt volgt, zal aanwijzen, hoe
ver ze verdikt zij. Wanneer de Kwik loopt tot c, draagt 'er één
bijgevoegde Dampkring op hare Oppervlakte, en twee Dampkringen,
wanneer ze gekomen is tot d, welke plaatfen gemerkt zijn met Rin-
getjes , of verende Citerdraadjes. In a en h ontrent een Duim van
de enden van 't Pijpje zijn bogten, om het end h in 't hout te Heken,
terwijl het end a in de Kwik fteekt, alwaar het vafl gezet wordt met
een Kurk, om dc opening beneden de oppervlakte van de Kwik te
houden, terwijl 'er Lugt in 't Pers-glas gefjoeuit wordt, opdat door ee-
nige fchudding de Peilbuis niet zou vcrichuiven, die binnen in 't Glas
op den bodem zijn moet, om, door het Glas kijkende , te konnen
zien.nbsp;^ ■—1 ■■ ' , 1 ,, „
dien
ze^
op ^de houten Schijf CD, wordt ook ter zijde afzonderlek vertm^^^
in A , en is daar met dezelfde letters gemerkt, als op de houten
VI. PROEF.
Pt.XLI. Leg op de koperen Plaat P (Plaat XLI. Fis^. 8.) van het geftel
8. eFPP, gefehikt, om 'er het Pers-glas in te zetten, eerft een nat
Leer of twee, en daar op de Peil-buis vzn Figuur 7. Schroef dan
in de Plaat door iiet gat in 't midden van de Schijf van de Peilbuis,
ééne der koperen Halve - bollen, gebruikt in de 22quot;= Proef van de
Lugtpomp , door middel van deszelfs draagftuk bc, leg op dien Hal-
ven-bol b een ftuk nat Leer, en zet 'er dan den anderen Halven-bol
' ■ ,nbsp;a op,
-ocr page 595-Ä op , en druk hem fterk neer, dat 'er geene Lugt tuffen de Halve- xr Lcj
bollen kan komen. Zet het Pers-glas PP over alles heen, en fchroef
het dwersfluk EF daar op neer, 'twelk het koperen Bakje met het
Pers-fluk WR van Figuur 6. neerhoudt, «^n alles digt op het Glas
doet fluiten door de tuffenkomfl van natte Leertjes. Schuif door het
gat H van den leren Kraag een dik ftuk Ijzerdraad, of een ijzeren
Roedje, reikende tot op den bovenften Halven-bol a, en in denzel-
ven fchroevende. Schroef dan de Kraan en de Speuit aan het boven-
end van dat Roedje, hetwelk zoo doorboord is, dat de ingefpeuitc
Lugt, door hetzelve naar beneden gaande, in het Pers-glas kome,
zonder door de Halve-bollen te gaan, die op elkander geperfl zijn
met gemeene Lugt tuffen dezelven. Door middel van de Kwik van
de Peilbuis onder m het Pers-glas, waar door gij ze zien kunt, moet
gij gade flaan, wanneer gij de Dikte van de Lugt verdubbeld, of éé-
nen Dampkrmg ingefpeuit hebt. Dan zult gij door middel van den
Unfter, hangende aan eenig vafl punt boven het Pers-gefiel (het-
welk in den vloer vall gefchroefd moet wezen) bevinden, dat 'er on-
trent 140 Pond vannooden is, om de Halve-bollen van elkander te
trekken. Dit, met de 22''= Proef van de Lugtpomp vergeleken (en
afgebeeld in Plaat XL. Figuur 13.) toont, dat Lugt van een dubbele
Dikte net zoo veel flerker is, in hare Perfing, dan gemeene Lugt,
als gemeene Lugt fterker is, dan een Ijdel. Deze Perfing is, wan-
neer de Barometer op 30 Duim flaat, in een rond getal evengelijk aan
12 Pond op een ronden Duim. NB. Dewijl de Lugt in hare Per-
fmg verfchilt, is het gewigt, dat noodig is, om de Halve-bollen in
deze Proef van elkander te trekken, van 140 150 Pond,
Pomp de Halve-bollen uit op de Lugtpomp, eer gij ze in den gla-
zen Lugt-perfer fteekt. Wanneer gij dan éénen Dampkring in
het Glas gefpeuit hebt, zult gij bevmden, dat 'er 280 Pond vereift
wordt, om ze van elkander te trekken.
Dezelfde Halve-bollen leeg gepompt zijnde, eer ze in den glazen
IL Deel.nbsp;Lugt-
XI. Lcs. Liigt-perfer geftoken worden, en dan twee Dampkringen in het Glas
gelpciiit zijnde, zal 'er 4.20 Pond noodig zijn, om ze van elkander
te trekken. NB, De lere Kraag in het koperen Bakje boven op den
glazen Lugt-perfer metlt;liet Water in 't Bakje houdt alles zoo digt,
dat 'er geene buiten Lugt in 't Glas kan komen, terwijl de Halve-
bollen van elkander getrokken worden; en daar zijn twee of drie loo-
den Kraagjes aan den Sciiuif-draad, opdat de rijzende Halve-bol
het Glas niet zou breken door zijne groote hort, wanneer hij los
fchiet.
Fl.XLI.
Fig. 9.
Het Werktuig ABCD (Plaat XLI. Fig. 9.} een koperen Lugt-
perfer genoemd, beftaat uit twee fterke geel-koperen Kelken E en F,
welker randen op elkander geperft worden met een nat Leer tulfen
beide. 2Se worden op elkander gehouden door een ijzeren dwers-ftaaf
A B, op de ijzeren Stijlen A C en B D neergefchroefd, zoodat ze een
zeer groot geweld konnen uitftaan. Hier aan gebruikt men de uit-
wendige Peilbuis van Figuur 4.. en 5:., en men kan 'er zoo wel Wa-
ter, als Lugt infpeuiten. Flellen, dic men op de Lugtpomp niet kon
breken door de Perling van de buiten Lugt, nog ook door 2 of 3
Dampkringen in den glazen Lugt-perfer (zelfniet, wanneer de Lugt
te voren uit de flelfen gepompt was,) uit hoofde van hare rondheid,
zullen in dit Werktiüg fchielijk aan ftukken breken; mits de wijdte
yan de Speuit niet te groot zij: want hoe de Middellijn van den Pers-
zuiger kleiner zij, hoe men 'er grooter Kragt in het famenperlèn meê
doen kan.
De Weerftand, dien de Zuiger van de Speuit ontmoet, kan men
dus uiti'ekenen. Een Kolom van gemeene Lugt, welker Voetfteun is
een ronde Duim \_of een Cirkel van een Duim Middellijns'] weegt
ontrent 12 Pond. Wanneer dc Dikte van de Lugt verdubbeld is,
moet de Weerftand tegen den Zuiger van een Speuit, welker Perk
[Area] een Duim is, evengelijk zijn aan een gewigt van 12 Pond;
zoodat men 12 Pond moet rekenen voor elke Graad van Dikte van
de weerftandbiedende Lugt, en dat gewigt vermeenigvuldigen door
het Perk van den Zuiger. Bij voorbeeld indien de Lugt verïkt wordt
met een Speuit van een Duim Middelhjn, zal de hand, die den Zui-
ger
: '-ïJ
IKquot;
. ' 1
ï ;
■ i
il
s
quot;quot;Ak -
} ;
ger inftoot, wanneer de Lugt 10 maal verdikt is, een gewigt van xi. lcsV
120 Pond gevoelen; daar men, indien de Speuit maar van een hal-
ven Duim Middellijn geweeft was, maar een Weerftand van 30 Pond
gevoeld zou hebben, oF den Weerlland van 120 Pond niet zou ge-
voeld hebben, voordat de Lugt 4.0 maal verdikt geweeft waar. Met
een Speuit van een groote Middellijn zal de Lugt wel fchielijker inge-
fpeuit worden, maar kragtiger met ééne van een kleiner Middelhjn;
zoodat men, veel Lugt moetende infpeuiten, beginnen moet met een
groote Speuit, totdat de Weerftand te groot worde, en dan voort-
gaan met een kleme Speuit.
Neem het Schelletje van de 33^« Froef van de Lugtpomp, en fluit
het op in den koperen Lugt - perièr, en gij zult het maar op een klei-
nen afftand hooren. Speuit 'er éénen Dampkring in , en gij zult het
tweemaal zoo ver hooren. Speuit 'er twee Dampkrmgen in, en gij
zult het op een evenredig grooter afftand hooren, en zoo voort.
Tot Windroers, waar in de Lugt flerk verdikt moet worden, ge-
bruikt men Speuiten van een kleine wijdte, van weinig meer dan een
halven Duim Middellijn, en vaft gemaakt in de Kolf van 't Roer. Ik
heb een Teekening en korte verklaring van één van deze Werktuigen
genomen uit de Beginfelen der Natuurkunde van den Heer Profèlfor
van Mußchenbroek, §. 795.
Dit Roer wordt gemaakt van geel Koper, en heeft twee Loopen,
den binnenften Loop K A (Flaat XLII. Fig. i.) van een kleine wijdte, Pl. xlii,;
waar uit de Kogels gefchoten worden, den anderen ELCDR daar
buiten om. De Speuit S M N P is vaft gemaakt agter de Loopen in de
Kolf van 't Roer. De Stamper M wordt agteruit getrokken, om
Lugt in te laten, en dan ingeflooten in den Streek M N, wanneer de
Zuiger SN de Lugt, die 'er voor ftaat, drijft door het Klapje EP in
de holligheid tuffen de twee Loopen, alwaar ze door het gemelde
Klapje wordt opgehouden. De Kogel K wordt in den nawen Loop
neer geftooten door den Laadliok, gelijk in een ander Roer. Daar
is nog een Klapje in L, hetwelk, geopend zijnde door den Trekker
O, de Lugt toelaat agtei- den Kogel te komen, die hem dan met groo-
XI. Lcs. te Kr.agt uitdrijft. Indien dit Klapje fchielijk geopend en geüoten
wordt, kan ééne Lading van Lugt verfcheiden fchoten maken, omdat
'er telkens maar een gedeelte van de ingefpeuite Lugt uitgaat, en dan
kan 'er weer een niewe Kogel in K getragt» worden. Ook kan de
. geheele Lugt wel in eens geloft worden , hetwelk des te kragtiger
Pl. xlü. Idioot zal maken. Dit gefchiedt door middel van het Slot van Figuur
2., wanneer het aan 't Roer gezet wordt op de gewone plaats, al-
waar het ftaat aan andere Roers: want den Trekker afgetrokken zijn-
de, zal de Haan neerflaan, en een Ligter aandrijven, die het Klapje
opent.
Dit is een belchrijving van het oude A^indroer; maar een Ichrander
Kunllwerker, L. Cölbe genoemd, heeft het zeer veel verbeterd met
Jiet te maken tot een Magazijn-windroer, zoodat 'er lo Kogels gebor-
gen worden in een holligheid by de ontlaftplaats, die getrokken kon-
nen worden in den Schiet-loop, en de één na den anderen zoo fchielijk
geloft worden, dat dit Roer van 'tzelfde gebruik zijn kan, als zoo-
vele Roers. Nadat 'er de Lugt vooraf ingeipeuit is, wordt 'er geen
, andere beweging toe vereift, dan het fluiten en openen van 't Staal
het fpannen van den Haan, en 't aftrekken van den Trekker.nbsp;'
De 3de Figuur verbeeldt de tegenwoordige gedaante van Mr. Cöl-
be's Wind-roer met deszelfs verbeteringen zoo groot, als elk gedeelte
in 't Roer zelf is. Daar is hier zooveel van in Plaat gebragt j als het
voordeel aanwijft van 't Magazijn - roer, gelijk hij 't noemt, zijnde de
overige pdeeltens dezelfde, als in een ander Wind-roer. Men moet
hier onderftellen een regtftandige Doorfnijding langs den As van 't
Roer, waarin de volgende deelen zig vertoonen. EE is een gedeelte
van de Kolf G is het end van de Speuit, die 'er de Lugt inbrengt
door een Klapje, dat open gaat in de holligheid FFF, welke de
Ruimte is om de Lugt te bevatten tuffen de twee Loopen. KKK is
de nawe, of Scliiet-loop, die de Kogels krijgt, éénen te gelijk, uit het
Magazijn, hetwelk een bogtige hohigheid is, waar in negen of tien
Kogels b, b, b, b, enz. geborgen worden, en waar uit ze door ééne
beweging van 't Staal (hetwelk we befchrijven zullen) gebragt worden
in den Loop tot 1, waar uit ze gefchoten worden door het openen van
't Klapje V, hetwelk de Lugt uit de holligheid FFF inlaat in 't kanaal
VKI, en dus langs den binnenften Loop KKK, waar uit de Kogel
gefchoten wordt. siiiUk is het Huisje van een Kraan, waar door
i
een gat loopt, welk gat in den ftand , hier afgebeeld, een gedeelte xi. iw.
maakt van den Loop KK, zijnde net van dezelfde wijdte; zoodat de
Lugt, die bij elke opening van 't Klapje V wordt ingelaten , agter
deze Kraan kome, en 'er den Kogel uitnemende hem voorwaarts voe-
re, en dus uit den Tromp van 't Roer, Om 'er een anderen Kogel in
te brengen, om I op te volgen (hetwelk in een oogenblik gefchiedt)
brengt men de rolronde holligheid van 't Huisje van de Kraan, die te
voren een gedeelte uitmaakte van den Loop KKK in den ftand ik,
zoodat het gedeelte I in zij. Wanneer men dan het Roer op den
fchouder houdt met den Loop naar beneden en 't Magazijn naar bo-
ven, zal 'er één Kogel, die digtft aan de Kraan is, uit het Magaziji^
daar invallen, maar m deze rolronde holligheid niet verder gaan, dan
de twee ftukjes s, s, gelijk toppen van vingers met teere Veertjes daar
agter toelaten. Door mt middel komt 'er maar één Kogel te gelijk inj
en het Huisje van de Kraan met den Kogel, tot zijne vorige plaats
omgedraaid zijnde, zal den Kogel brengen in I, om bij amp; naafte
opening van 't Klapje afgefchoten te worden, latende de overige Ko-
gels in 't ]^lagazijn blijven. De twee Cirkels 2,2,2 verbeelden het
Kraan-gat, waar in het gemelde Huisje draait om een As, hier niet
afgebeeld, maar zigtbaar in Figuur 4. Dees As is een vierkant ftuk Pl.xlii,
Staal, waar aan komt het vierkante gat van 't Staal H, waar door
(wanneer het neer gebragt wordt, om de Pan van 't Roer te fluiten)
de gemelde rolronde holligheid gedraaid wordt, dat ze open fta voor
't Magazijn, waar uit ze een Kogel krijgt in I, wanneer het Maga-
zijn b b enz. naar boven wordt gehouden. Het Staal dan openende,
gelijk in Figuur wordt de Kogel op zijne regte plaats gebragt bij
iet Schiet-klapje, en de rolronde holligheid van 't Huisje van de Kraan
maakt weer een gedeelte uit van den binnenften Loop KKK. NB. Fi-
guur 4, m 5quot;. zijn half zoo groot, als deßukken, die ze verbeelden.
We komen nu tot de befchouwing van 't Klapje en de manier van
het te openen,om 'tRoer af te fchieten. Het Klapje beftaat uit een ftuk
geel Koper, welkes onderend een geknotte Kegel is, fluitende in 't gat
LV (Fig.^.). Opdat het dit te beter doen zou, wordt 'er bereid Leer
om dit Klapje gewonden, aan welkes boven-end een fteel is, welke
gaat door het end N van een zeer lange ftalen Veer van ontrent 18
Duim NN, en aan dat end met een Schroef vafl gemaakt wordt. Het
vafte punt, of Beweegpunt van die ftalen Veer is tuffen de twee Loo-
XI. Les. pen, of liever aan den buitenkant van den binnenften Loop in een
Band, waar onder haar dun end vall gemaakt is, terwijl haar dik
end 5 drukkende in den Streek V P, het Klapje gefloten houdt; en,
wanneer het Klapje geopend is door het opftooten van de pen /gt; P,
brengt de Veer het weer op zijne plaats neer, en houdt alles digt.
Behalve de Kragt van deze Veer, perft ook de ingeijDeuite Lugt, be-
vat in de holligheid FFF tuffen de twee Loopen, op het Klapje, en
houdt het met groote Kragt neer. Om het Klapje te ligten, wanneer
het noodig is (bij voorbeeld wanneer men wil fciiieten) is 'er een geel-
koperen pen p P, ontrent anderhalven Duim lang en van een Tiende
van een Duim Middellijn, welke opgeftooten wordt door het gat O O,
even groot genoeg voor de pen, om op en neer te fchuiven, zonder
eenig merkelijk verlies van de Lugt, die in den kleinen Loop zakt ag-
ter den Kogel, wanneer het Klapje opgeligt wordt door het opftoo-
ten van de pen, hetwelk maar een oogenbhk duurt, uitgezonderd wan-
neer de geheele Lugt ki eens ontlaft wordt, om den Kogel de grootfte
mogelijke Snelheid te geven.
Wanneer de Haan en Plaat van 't Slot van 't Roer afgenomen is ,
ziet men de voornaamfte gedeeltens van 't Slot, om de pen /) P op te
ftooten, om een fchoot te doen, gelijk R, T, W enz., die we
één voor één zullen befchrijven.
Q. is een waterpas leggende Ligter, beweegbaar om een Beweeg-
punt in n. De bovenkant in / is plat, om 'er het onder-end van èe
Los-pen 'Pp op te laten ruften. De onderkant draagt op het end m
van den tuimelenden Ligter R, die hem te gelijk met de Los-pen op-
ftoot op eiken Slag van den Haan.
T is de Tuimelaar, beweegbaar door , en zelf bewegende den
Haan, dien we onderftellen daar aan vaft te zijn in T. Dees Tuime-
laar wordt aangedreven door de groote Slagveer WW, die hem aan
het ééne end W opligt, terwijl zijn ander end u neerftoot het ééne
end V van den tuimelenden Ligter R, terwijl het andere end m rijft,
en in zijn rijzen opligt den eerften waterpasleggenden Ligter met dc
Los - pen, om het Klapje V te openen, en een fchoot te doen.
yx is de Stang, zijnde een Pal van den Trekker, welke Stang be-
weegbaar is om een Middelpunts pen in o, en met zijn punt .r draagt
tegen de Keep voor de Ruft van den Tuimelaar in , en tegen de
Keep voor de Spanning in .v,waar van hij bij gelegenheid afgetrokken
wordt door het end % van den Trekker Za, beweegbaar om zijnMid- xi. Uh
delpunts pen i1.
Op het aftrekken van den Trekker gaat het end van den Stang, af-
getrokken uit zijne Keep, onder x, en geeft de Veer W W volko-
men vrijheid, om opwaarts te werken, en den Tuimelaar tc bewegen
in den Streek WTMl'3 2. De Tuimelaar befchrijft: met zijn end u
den Boog uv^z, met zig voerende het end v van den tuimelenden
Ligter R, welkes ander end m, den Boog mlq befchrijvende, den
platten kant l van den w^aterpas leggenden Ligter (I opligt tot q, al-
waar die Ligter, de pen Yp opligtende, het Klapje V opent, en het
Roer affchiet; maar dees ftand van de pen P/) en van den Ligter Q
duurt maar een oogenblik; omdat het end u van den Tuimelaar zig
ontllaat van het end v van den tuimelenden Ligter in 3 ; en zelf voort-
gaat tot 2, terwijl v voortgaat tot i; en ni neerkomende van / laat
den waterpas leggenden Ligter op zijne oude plaats nm komen ,
^twelk hij doet door de Tegenwerking van de Veer m t en de verdikte
Lugt in de holligheid FFF. Door dit middel wordt 'er maar een ge-
deelte van de Lugt te gelijk uitgelaten; zoodat men tien of elf zeer
kragtige fchoten agter elkander doen kan, zonder een niew^e Infpeui-
ting van Lugt.nbsp;.
Indien het end u van den Tuimelaar niet verder gegaan was, dan 3
(hetwelk fomtijds gefchiedt met een flukje Staal te fchuiven onder de
Keep in 't midden van den Haan) zou hij daar onder neergehouden
hebben het end v van den tuimelenden Ligter, welkes ander end, in
/blijvende, den waterpas leggenden Ligter met de Los-pen zoo op-
gehouden zou hebben, dat het Klapje V open gebleven, en al de in-
gelpcuite Lugt in eens ontlaft zijn zou.
Daar zijn Veren, die tot de bijzondere flukken van het Slot behoo-
ren, en hier niet afgebeeld zijn, welke dienen, om ze in hunne flan-
dcn'te houden, of om ze daar in te herftellen, wanneer ze daar iiit-
geftooten zijn. De eerfte is de Veer van 't Staal, die het Staal geflo-
ten houdt, gelijk in Figuur De tweede is de Veer van den Stangt
om het punt van den Stiuig te ligten tot zijne regte Keep in den Tui-
melaar , gelijk $ of n: Figuur 3. De derde is een Veer, die den wa-
terpas leggenden Ligter naar boven dringt tuflen m en opdat liij
niet uit zijne plaats zou zakken. De vierde is een Veer, die tegen den
tuimelenden Ligter R drukt (tuffen R en m) om hem op zijne plaats
te
-ocr page 604-XI. Lei. te breiigen , wanneer liij neergeflagen geweeft is. De laatfte Veer,
en die hier afgeteekend is, en belchreven moet worden, is een Veertje
tv (Fig. 3.) vaftgemaakt aan den onderkant van den tuimelenden
Ligter R tot het volgende gebruik. R beftaat uit twee ftukken; an-
derftns zou het end u van den Tuimelaar, wanneer het 'er eens bene-
den was, niet weer boven komen; maar het end M,-.een Tong heb-
bende, die in een lleufgaat, beweegt om de pen iv naar boven,zoo-
dat het aan 't end van den Tuimelaar een dodrtogt geve, wanneer
het van onderen oprijft, maar het ontmoet een fteuiting in ivt, wan-
neer V naar beneden gaat. Wanneer v voorbijgegaan is, drukt in 't
opgaan het gemelde Veertje met zijn end t tegen den hiel van 't kleme
ftuk V, om het van iv u neer te brengen in zijnen vorigen ftand wy,
om de drukking van den Tuimelaar te krijgen.
Het Magazijn kbbb enz. krijgt de Kogels in zijne opening D;
waar over een Plaat X komt, om ze op te lluiten, en ze worden daar
in gereed gehouden, om in den Loop gebragt te worden door de be-
weging van 't Staal op die vaardige wijs, die we befchreven hebben.
Dit Roer verdient den voorrang ver boven alle de oude Windroers,
omdat, fchoon fommigen wel Lugt houden voor verfcheiden fclioten,
de Kogel evenwel telkens in den Tromp van den Loop geftoken moet
worden, hetwelk niet fchielijk kan gefchieden , terwijl de Kogel in
het Roer van Cölbe in een oogenblik in den Loop gebragt wordt.
Schoon men de pen Vp met het Klapje en de lange Veer NN in fom-
migen van de oude Roers vinde, gelijk ook den Tuimelaar en eenigen
• van de Ligters in 't Slot, zijn evenwel de Kraan en 't Magazijn ge-
heel en al niew, gehjk ook verfcheiden andere vindingen in het Slot,
en alles is zoo wel uitgevoerd, dat het werk niet ligt ontfteld kan wor-
den. Hierom mag men het wel voor het befte geweer houden ter be-
fcherming tegen ftruikroovers en dieven, die reizigers ontmoeten, om-
dat 'er, wanneer ze reden hebben, om hen verdagt te houden, een
fchoot vijf of zes gedaan kan worden, eer een dief binnen het bereik
van een Piftool-fchoot kan komen.
Eer ik nu de Grondbeginfelen, die ik verklaard heb , ga toepalfen
op Werktuigen, die tot dienft van 't menfèlijke leven ftrekken, en de
befte
taten gemeld hebben konnen we bier nog bij'
voegen,dat het Uittrek/el, waar van Dr. Des-
aguliers
-ocr page 605-befle foorten befchrijf van zulken, die tegenwoordig in gebruik ziin xi r«
en mijne aanmerkm^en op dezelven voorftel, zal ik hier, bij wi ze '
van Aanhangfel op deze Les, eenige Waarnemingen ontrent de Lugt
opgeven , die met gevoegelijk in de Lelfen zelf verhandeld konden
worden, en dat wel zonder eenige order.
Toen de Ridder / Newton in 't jaar inr. den tweeden Druk uit-
TTr S^f^'^^^^ine Ligtkunde [Optkh] voegde hij Vragen agter het
m Boek. Deze Vragen behelzen een voortreffblijk Samenftel van
Natuurkunde, en op het onderzoek blijkt, dat de zaken, die hij vraags-
pwijs voorftelt waar zijn, fchoon de Zedigheid van onzen weerga-
lozen lilolooi hem die zaken maar bij wijze van Vragen deed voor- •
Hellen , waar toe hij Waarnemingen genoeg had, om zig van der-
zelver waarheid verzekerd te houden. Hij wilde niets beweren, 'tgeen
hij met door wiskundige Betogingen, of Proeven kon bewijzen. Dit
heeft velen 'tgeen hij m die Vragen zegt voor bloote giffingen doen
houden, en ik ken 'er zeer weinigen, buiten den eerwaardigen en
geleerden Dr. Stephen Hales en mijzelven, die ze even waardig hou-
den, als we zijne overige werken doen. Sedert dien tijd heb fk vele
Proeven genomen, die mij in zijn gevoelen beveftigd hebben, en Dr
Hales heeFt 'er nog veel meer genomen, die velen van de zaken, die '
de Ridder Newton maar aangeroerd had, opgehelderd, en duidelijk '
getoond hebben, dat hij met ligt iets beweerde. Dewijl het verdrie-
tig zijn zou meer bijzonderheden te melden, nadat ik zoo veel gezegd
heb wegens den mhoud en de werldngen van de bijzondere gedeel-
tens van onzen Dampkring, wijs ik mijnen Lezer tot den Doicters
voortrelfelijk Traktaat van de Vegetable Staticks, waar over ik miin
gevoelen heb gezegd in het Uittrekfel, 'twelk ik in 't jaar 1727 daar
van gemaakt heb, en 'twelk gedrukt is in de Fhilofoph. Transaä Nquot;
398 en 399., en zijn Traktaat van Hamaßicks, naderhand uitgege-
ven. Beide deze Boeken zijn tot één gemaakt door den Heer Du Buf-
Jon, die ze in 't Frans vertaald heeft, en wel zoo, dat zijne Vertaling
de Eer van den Dokter niet benadeeltnbsp;^
gedrukt indeVhil te vinden isin rfe Natuurkundige Verhandle
Imgon^M,Stukje,
ii. j-/££L.nbsp;Rrr
Ik zal hier maar eenige dingen melden, door den Dokter waarge-
nomen 5 en eenige weinige dingen, die ik voor natuurlijke gevolgen
neem van zijne en mijne Proeven ontrent de Lugt.
Dat Lugt fomtijds in een vaftgelegden en fomtijds in een veerkrag-
tigèn llaat is (zijnde den laatften den eenigen ftaat, waar in de Filo-
foren voor den Ridder Newton gedagt hebben, dat lt;de Lugt zig be-
vond) als mede hoe ze uit den éénen van deze ftaten tot den anderen
gebragt kan worden , fomtijds met groot gemak , en fomtijds met
groote moeite, heeft Dr. Hales met een overgroot getal van Proeven
bewezen.
Dieren en Planten worden voornamenhjk onderhouden, en groejen
door Lugt in deze twee flaten, de vafte deelen door vaftgelegde, en
de vloeibare deelen door veerkragtige Lugt: want ze dringt in groote
meenigte door de Poriën van Platen en Dieren, alwaar een gedeelte
van dezelve vallgelegd wordende, als het Cement is, dat de vafte
deelen famenvoegt, terwijl dat gedeelte, 'twelk veerkragtig blijft, de
werkzaamheid van de vogten in llaat houdt.
De veerkragtige Lugt, die in vele lighamen bevat is, wordt in de-
zelven gehouden door het gewigt van den Dampkring, en kan 'er
door gemeene koking en de Lugtpomp uitgehaald worden op zulk een
wijs, als we door vele Proeven getoond hebben; maar de vaftgelegde
Lugt, die de grootfte Hoeveelheid uitmaakt, kan 'er niet uitgeh^d
worden, dan door Diftelering, Gilling of Verrotting.
Indien vaftgelegde Lugt niet met moeite uit de lighamen kwam,
cn eenigen tijd bellede, om zig los te maken van de zelfftandigheden,
waar in ze bevat was', zou ze dezelven in ftukken rijten. Boomen
zouden vanéén fcheuren door de verandering van Lugt uit een vaft-
gelegden tot een veerkragtigen ftaat, en Dieren zouden aan gruizelen
Derften door de uitzetting van de Lugt in hun voedfel. Dr. Hales
heeft 4.8 Dampkringen gevonden in éénen Appel (dat is, de Lugt
48 maal famengeperft) zoodat derzelver Perfing naar buiten evengelijk
was aan 11776 Ib, en in een teerlingfen Duim Eikenhout heeft hij ge-
vonden een Perfing van ip86o fb tegen deszelfs zes wanden; zoodat
de Lugt,indien ze in deze zelfftandigheden eensklaps werd losgelaten,
alles, wat 'er bij en ontrent was, aan ftukken zou flaan met een veel
grooter flag, dan Buskruid.
Evenwel waaneer een Appel, dien men gegeten heeft, in de maag
gifia
XI. Les.
gift, en 2ig vfe al zijne Lugt ontdoet, gefdiièdt dit bij trappen, en xi. l«.
ae Lugt heeft tijd, om 'er uit te gaan, en milfcliien flurpen andere
gedeeltens van het voedfel de Lugt zoo fchielijk op, als de Appel de-
zelve voortbrengt. NB. Dr.^«/^,iaeeft opgemerkt, dat de iLkino-
van de Ipijs beft verrigt wordt, wanneer ons voedfel (gemeenlijk ui^
verlcheiden dingen beftaande) een weinig fchielijker Lugt voortbrengt,
dan ze opgellurpt wordt.nbsp;o ^ onbsp;0 j
In 't j^r 1708. woonde ik in Chrijl - Church te Oxford de Lelfen
bi] van Dr. John Keif die, aan zijn toehoorderen het gebruik van
de Longe verklarende, zei, dat 'er Lugt was in de Thorax, of Hol-
ligheid van de Borfl, aan den buitenkant van de Longe, die op zult
een wijs op de Longe werkte, als we in de 11. Aanteekening op de
Les, bhdz. 168. befchreven hebben, en gaf mij voldoende rede-
nen, om het te gelooven, fchoon fommigen dat gevoelen wederfpra-
ken, en redenen gaven, om te bewijzen, dat de Longe kon bewegen
zonder eemge zoodanige Lugt in de Holligheid van de Borft befloten.
Naderhand ben ik in 't gevoelen van den Dokter verder beveftigd door
het verhaal van omftandigheden van eenie-e Chirurgijns, die wonden
in de holligheid van de Borft en zelf in de Longe genezen hadden
als mede door eenige ontleedkundige werkingen, die ik daar toe in
't werk gefteld had. Toen ik in vervolg van tijd zelf Leflen over de
Natuurkunde gaf, is het gebeurd, dat ik in mijne Leflen te Londen
eenige Doktoren in de Medicijnen iiad, die onder den Profeflbr Bo^r-
bave geftudeerd hadden, die toen ter tijd niet geloofde, dat 'er Lugt
in 't bloed was, fchoon ik meene, dat hij naderhand van gevoelen
veranderd is. Ik beweerde, dat 'er Lugt in de Holligheid van de
Borft en ook m 't bloed was. De Heeren, die uit Hoamp;nd^ekomQn
waren, gaven te kennen, dat ze van een ander gevoelen waren, in
't bijzonder wijle Dr. Alexander Stuart, Lijfmedikus van wijle hare
Majefteit. Hij zei, dat hij verfcheiden malen de Bloedvaten van Die-?
ren geopend, en 'er nooit Lugt in gevonden had. Hier op zei ik • '
hem, dat zijne Lugtpomp dan zekerlijk niet digt geweeft moeft zijn,
cn we kwamen overeen, om de Proef met mijne Pomp te herhalen,
die ik zeer digt zou maken. We bonden dan de Hals-ader van een
levend kalf zeer ftajf met twee banden drie Duim van elkander, en
fneden dat ftuk uit de Ader, een Duim breed buiten eiken band. quot; Dit
ftuk maakten we vaft boven een koflij-kop; en aan het onderend van
XI. Les. den Schuifdraad, die door een Kraag van Leertjes in®de Pomp ftak,
maakten we een Lancet vafl, om het neer te konnen ftooten, om m
de Ader te fleken. Toen het Ontvang-glas wel uitgepompt w^ ,
ftieten we het Lancet door het Bloedvat, en het Bloed liep m deKoflij-
kop vol Lugt en fchuim, hetwelk een ijgelijk overtuigde.
Om een volkomen berigt te geven van 'tgeen de Longe in opzigt
van Lugt betreft, liet is ^s met de zaak gelegen.
Behalve de verkoeling van 't Bloed, die door middel van de Lugt
bij elke Inademing gefchiedt, dringt de Lugt niet alleen van langzamer
hand in een kleine Hoeveelheid uit de Longe in de Holligheid van de
Borfl, maar gaat ook door de blaasjes, en vereenigt zig met het Bloed
zelf, alwaar een gedeelte van dezelve vaflgelegd wordt, en zig met
de Bloedbolletjes vereenigt, terwijl het overige met het Bloed omloopt
tot de uiterfte deelen, waar toe we Verfdiijnfelen hebben, om het te
bewijzen.
Ik nam de Longe van een konijn, en de Longepijp aan een gla-
zen Pijp gebonden hebbende, bond ik ook de andere vaten toe, die
we afgefneden hadden. Ik blaasde ze op met een zeer kleine kra^,
totdat ze vol was; maar nog een weinig meer blazende, vond ik, dat
de Lugt ontfnapte, fchoon de Longe niet gekwetll fcheen. Om de
kragt te vinden, die in Haat was, om deze kleine doortogten te ope-
nen, nam ik een kromme Pijp, of een omgekeerden Hevel , waar
van het ééne Been ontrent 9, en het andere ontrent 12 Duim lang
w^as, welk laatfle ik in mijnen mond hield. Ik had 7 of 8 Duim Kwik
in de bogt van den Hevel gegoten. De Longe van het konijn door
een gewigt onder Water hebbende laten zinken, en het end van de
glazen Pijp, dat aan de Longe-pijp vall gemaakt was, in den mond
'enomen hebbende, en te gelijk iet lange Been van den Hevel, die
ïuiten het Glas was, waar in de Longe van het konijn gezonken
ewas, blies ik, totdat de Kwik mij twee Duim hooger toefcheen in het
. korte, dan in het lange Been van den Hevel; en toen begon de Lugt
met kleine llroomen door het Water op te borrelen. Toen ik flerker
blies, vernam ik geene niewe ftroomen van Lugtbellen; maar de
Lugt kwam alleenlijk fchielijker voort, toen de Kwik ontrent een
Duim hooger rees. Dit bewijft, dat de Longe doordringbaar is, zon-
der gekwetll te worden, maar dat 'er evenwel eenige Kragt toe ver-
eifl wordt, grooter, dan die natuurlijk in de Inademing en Uitade-
ming werkt.
Dr. Uales heeft de Lugt in de Longe ontrent i meer uitgezet ge- xi. l®.
vonden, dan gemeene Lugt, door de iiette van de Longe, en der-
halve moet de Lugt in de Holligheid van de Borll aan den buitenkant
van de Longe hi dien flaat zijn volgens een middelbare rekening;
zoodat de Holligheid van de Borfl nawer wordende door het neer-
zakken van de Ribbens en 't rijzen van 't Middelrif, deze Lugt dik-
ker wordende de Longe moet toedrukken, hetwelk Uitademing ver-
oorzaakt. ° Wanneer de Ribbens rijzen, en het Middelrif neerzakt tot
een holte, en de Holligheid van de Borfl daar door vergroot wori,
wordt de Lugt, die 'er in is, verzwakt, en wijkt voor de buiten
Lugt, die de Longe opblaafl, en een Inademmg maakt. Indien dan
de Uitademing of inademing gefleuit wordt door den neus en mond
toe te houden, terwijl de Spieren van den Onder - buik werken, om
deze werkingen te verrigten, zal'er kragt genoeg zijn, om Lugt uit
de Longe in de Holligheid van de Borft, of uit de Holligheid van de
Borfl in de Longe te doen gaan, om die ingefloten Lugt in Hoeveel-
heid of Hoedanigheid te veranderen, naardat de gezonde ftaat van het
Dier vereifl.
Wat aangaat de vermenging van de Lugt met het Bloed door het
gaan door de Longe, 'twelk Dr. Ha/es gelooft, maar niet vafl durft
verzekeren (fchoon hij vele redenen voor de waarfchijnelijkheid opge-
ve; bij voorbeeld dat van 4.8000 Duhn Lugt, die we in een Uur in-
ademen , een gedeelte of 3692 Duim van zijne Veerkragt ver-
liefl, zijnde veel meer, dan aan de vogtigheid van de Longe toege-
fchreven kan worden, en dat 'er veel vmlgelegde Lugt gehaald wordt
uit het Dikke van 't Bloed) behalve de zwavel, die in het adem halen
uit de Longe komt, en de Lugt kragteloos maakt, wanneer men de-
zelfde Lugt lang inademt, fchoon 'er geen zwavehg lighaam, of des-
zelfs Uitvloeifels ontrent zijn , — zoo meen ik , dat één Ver-
fchijnfel de zaak buiten alle twijfeling fielt, namenlijk dat 'er menfen
in Dr. Hallef s Duikelaars Klok op verbazende dieptens onder Water
konnen leven, zonder ongemak te voelen: want hoe zou een mens,
die maar gewoon was op zijn lighaam een Perfing te dragen van
30000 fb , met hetzelfde gemak een Perfing konnen dragen van
300000 tb, indien hij niet een Lugt inademde van zulk een Dikte,
als in flaat is, om al dat gewigt te dragen? en zulk een Lugt moet
door den Omloop van het Bloed gevoerd worden tot alle de uitenden
XI. Les. van het hghaam; anderfins zon het gewigt merkehjk gevoeld worden.
Tot een verder bewijs hier van kan men ook in aanmerking nemen
'tgeen Mr. Triewald's Duikelaar hem verhaald heeft dat hem was over-
gekomen , toen hij bij zeker toeval in de Klok maar ééne vadem, Ol
iets meer, al te fchielijk was neergelaten, namenlijk dat hij uit neus
en ooren bloede, en een ondragelijke Perfing gevoelde. Waar kon
dit anders vandaan komen, dan dat de verdikte Lugt geenen tijd had,
om met den Omloop naar alle gedeeltens van 't lighaam tequot;gaan, om
deze niewe fchiehjke bijgevoegde Perfing van Lugt te weerftaan.
NB. Dat de Lugt in de Duikelaars Klok tien maal dikker is, kan men
tot geene tegenwerping maken tegen haar inkomen in de Longe, en
haar doorgaan door de kleine doortogten, die haar in het Bloed bren-
gen, omdat de Lugtdeeltjes niet aan.elkander Hangen, en daar door
grooter worden. Ze hebben maar wat meer Snelheids noodig, om
door te dringen. Dus vindt men in de Water weging, dat een rond
gat van een Duim Middellijn maar een Ton Water in een Uur zal
laten doorloopen, wanneer het Water maar een Duim boven het Mid-
delpunt van 't gat ftaat, daar een gat van dezelfde wijdte in een
Sprong, welkes Straal 70 Voet hoog Ipringt, 30 Ton in een Uur zal
geven, fchoon men wete, dat 'er geene Samenperfing zij in Water,
zijnde een grooter Snelheid genoegzaam tot dat Verfchijnfel.
Wanneer 'er drie of vier menfen in een koets zitten, en de Glazen
ophalen , wOrden de Glazen fcliielijk met een wafem heilagen , die
derzelver doorfchijnendlieid veel belemmert; maar wanneer 'er de wa-
fem eens afgeveegd is, wordt 'er het Glas niet meer meê beflagen,
maar blijft helder. De reden van dit Verlchijnièl is, dat het Glas in
vergelijking van de vogtige Dampen, die de menfen in de koets uit-
geven , koud is, en dezelven verdikt , omdat het langer koud blijft,
dan eenig ander gedeelte van de koets, gelijk men ziet, dat Marmer
in dampig Weer nat wordt door het verdikken van de vogtigheid van
de Lugt. Het Glas vervolgens deel krijgende aan de warmte van de
menlèn, die in de koets zitten, is niet langer in ftaat, om de zwe-
vende Dampen tot Water te verdikken. Men kan het bewijs liier van
duidelijk zien, wanneer men het Glas laat vallen, omdat het dan ver-
koelt. Na verloop van eenigen tijd weer opgehaald zijnde, verdikt
het den Damp op niew, en vergaart een walëm. Zonder dat zou het
den Damp niet verdikken, al bleef men eenige Uren rijden.
Schoon weinige Dieren het in een lugtledige plaats konnen houden, xi Lcj
konnen evenwel zeer teederc Dieren een verdikte Lugt verdragen.
Ik heb 'er de Proef van genomen met een Sijsje en verfcheiden andere
vogels, die twee Dampkringen vej-dragen hebben behalve de gemeene
Lugt rdat is, Lugt van een driedubbele Dikte) zonder dat ze 'er
van aangedaan fchenen te wezen. Een rot, waar op ik vier Damp-
kringen gefpeuit had, ftierf in een Jialf Minuut in 't Lugtledige. Dit
meen ik te gefciiieden om dezelfde reden , waarom menfen in Dr.
Hallef s Klok tot zeer groote dieptens naar beneden konnen zakken,
namenlijk dat de dikke Lugt indringt in alle de holligheden van het
Dier, dat 'er meê omringd is, en dat het daarom al de bijgevoegde
Perfmg van bmten kan verdragen, mits dezelve daar van langzamer
hand opgebragt worde.
Dewijl een Speuit niet fchielijker Lugt infloot, dan een Dier dezel- •
vekan inademen, kan men niet zeggen, wat 'er zou gebeuren, in-
dien een Dier de geheele Perfing in eens ontving. Men zou 'er een
Proef van konnen nemen, die ik nog niet heb genomen, maar bij ge-
legenheid wel eens zal nemen. Men zou het op deze wijs moeten
doen. In een groot en zeer fterk Pers-tuig, of een Lugt-perfèr, in
ftaat, om negen of tien Dampkringen te houden (gelijk bij voorbeeld
één van de Ketels van f^/)/«) moell zooveel Lugt gefpeuit worden,
als het verdragen kon. Daar moefl een Pijp aan wezen met een Kraan.
Dan moefl men het ééne of't andere kleine Dier, een rot of muis op-
fluiten in een fterk klein Glas, dat het Dier maar even kon bevatten.
In jiet dekfel van 't Glas moeft een Schroef wezen, om het te voegen
aan het groote Pers-tuig, wanneer het vol famengeperfte Lugt is. In-
dien men dan fchielijk een gemeenfchap maakte tuffen het Pers-tuig en
het Glas, zou men zien, wat uitwerking de Perfing van de dikke Lugt
op het Dier zou hebben ; maar men kan het wel giften uit hetgeen
Mr. Triewali's Duikelaar overkwam, toen hij in zijne Klok te fcliie-
lijk werd neergelaten. Zie hier voor bladz. 275'.
Dieren zullen fterven in ftilftaande Lugt, gelijk we reets gemeld
hebben. Dit gefchiedt, omdat de Longe zoo wijd niet opgeblazen
kan worden, als noodig is, om adem te halen, en dit moet men toe-
fchrijven of aan de vermindering van de Hoeveelheid van Lugt, waar '
aan een Dier bepaald is, wanneer ze te veel opgeflurpt wordt door de
Uitvloeifelen, die 'er meê gemengd worden j die hare Veerkragt t^
XI. Les niet doen, en brokjes maken, die 'er meê neervallen; of anders, dat
ze te groot zijn, om in de Blaasjes van de Longe te drmgen , mzon-
derheid wanneer die Uitvloeifels gemengd zijn met zure Geelten, die
de Longe famentrekken: want fchoon nog de werking van hette ot
koude, nog het gebruik van Speuiten, of Pompen, nog eenige andere
Werktuigen met eenige Kragt, ofin eenigen tijd , de Veerkragt tc
niet konnen doen van 'tgeen we beftendige Lugt genoemd hebben ,
18 Veerkragt evenwel geene onveranderlijke of onaffcheidbare eigen-
fchap van Lugt: want daar is een Vermogen van Aantrekking, veel
grooter, dan de wegdrijvende Kragt van de Lugt, wanneer ze m ha-
ren veerkragtigen ftaat is, gehuisveft in vele foorten van Uitvloeifelen,
dat haar tot een vaftgelegden ftaat kan brengen, en dat Vermogen is
zooveel te grooter, als die Uitvloeifels fijner zijn; Ja hetzelfde lighaam
. zal naardat zijne Uitvloeifels, of kleine .deeltjes, grover, of fijner
zijn, de Lugt niet opflurpen (dat is, hare Veerkragt met overwin-
nen) of langzaam opflurpen, of zeer veel opflurpen. Zie Dr. Hales's
Groeiende Weegkunde.nbsp;.
Daar fchijnen maar twee Vermogens, of algemene Werkers, m dc
Natuur te zijn, die naar verfchillende omftandigheden te pas komen in
alle de Verfchijnfelen en veranderingen in de Natuur, namenlijk Aan-
trekking (hierdoor verftaande de Aantrekking van Zwaarte zoowel,
als die van Samenhang enz.) en Wegdrijving. Het fchijnt niet rede-
lijk Veerkragt voor een Grondbeginfel te erkennen, omdat ze voort-
gebragt , en te niet gedaan kan worden in vafte lighamen ( zie Les
VI. Aant eek. 2. bladz. 3. en volg.) als mede in Vloeiftoffen, gelijk
blijkt uit veele Aanmerkingen en Proeven. Zie Dr. Hales^s Groejen-
de Weegkunde bladz. 130. en volg.
Vraag i. Dat men door geene Proef kan doen blijken, dat Water
veerkragtig is, fchoon men wete, dat het beftaat uit deeltjes, die een
zeer groote Veerkragt konnen krijgen, zou dit niet wel toe te fchrij-
ven U)n aan de werking van de twee gemelde tegenwerkende Vermo-
gens, hare Kragt ter zelfder tijd oefenende?
fraag 2. Zouden 'er geene palen konnen zijn, buiten welke de
Aantrekking van Samenhang de deeltjes van Water niet kan brengen
uit hoofde van die fterke Wegdrijving, die plaats grijpt, en die het
altijd
-ocr page 613-altijd belet heeft famengeperft te worden, fchoon Jiet uit Verfchijnièlen xi. Les.
genoeg bekend zij 5 dat het niet ontbreekt aan tuflenwijdtens voor de
deeltjes van Water, om nader bij elkander te komen, indien het niet
belet werd door dat Vermogen van Wegdrijving ?
Vraag 3. Zou het niet toegefchreven konnen worden aan gebrek
van Aanraking, of aan de kleine Graad van Aanraking-, dat Water
en die Vloeiftoffen, die Water tot haren grondflag hebben, zoo ge-
makkelijk van elkander gefcheiden worden tot veerkragtige Dampen ?
Vraag 4. Zou het aan dezelfde reden niet toegefchreven konnen
worden, dat Brandewijn fchielijker kookt, d^n Water, dewil des-
zelfs opklimmen tot een kleiner hoogte in Haairbuisjes toont, dat hij
minder Aanrakmg heeft, dan Water?
Vraag ^ Kan de Aantrekking van Samenhang niet een grooter
Kragt oefenen op de digtfte kleine deeltjes, zoodat de Uitvloeifels, uit
deelen van de grootfte foortonderfcheidende Zwaarte beftaande (uit-
gezonderd de Aantrekking tulfen zwavelige lighamen en Ligt) in ftaat -
zijn, om een grooter Wegdrijving te overwinnen, dan äe, welke
Water onfamenpersbaar maakt, en het in een vloeibaren ftaat houdt?
Vraag 6. Is niet de Aantrekking van Samenhang in vafte lighamen
ten naaften bij onmerkbaar, totdat de deelen tot Aanraking komen,
of zeer na aan de Aanraking, en dan ten uiterften fterk? omdat men
geene Metalen aan elkander kan doen hangen door dezelven tegen el-
kander te perfen, uitgezonderd Lood, en naaulijks eenige andere lig-
hamen, dan eenige edele gefteentens? en dat nog maar, wanneer ze
zeer glad en wel gepolijft zijn?
Vraag 7. Is het die foort van Aantrekking niet, die hare Kragt
oefent, wanneer Lugt uit een veerkragtigen tot een vaftgelegden ftaat
gebragt wordt?nbsp;^
Vraag 8. Is deze Aantrekking niet veel grooter, dan die op Water
werkte, wanneer ze werkt op Lugt? dewijl Lugt dikker gemaakt is,
dan Water, en evenwel hare Veerkragt en wegdrijvende Kragt lieeft
XI. Lcs. behouden, en'nog veel dikker zijn moet, dan Water, eer ze tot een
vaftgelegden ftaat kome? Zie hier voor bladz. 289.
Vraag 9. Werkt de wegdrijvende eigenfchap van de Lugt niet met
meer Kragt, om de deeltjes van elilt;.ander te drijven, wanneer ze ge-
• icheiden zijn, naar Evenredigheid, waar in ze dezelven bij elkander
houdt, wanneer ze vaftgelegd zijn ?
Vraag 10. Is het niet bewezen, dat Aantrekking en Wegdrijving
beide veel fterker werken, wanneer ze op Lugt werken, dan op Wa-
ter en Damp ?
NB. Schoon dit in 't eerfte fchijne te ftrijden met Verfehijnfelen,
wordt het egter door regt genomen Waarnemingen beveftigd. De-
zelfde hette, die Water doet koken, verdunt het wel tot Stoom, die
14000 maal dunner is, dan toen hij Water was, en maakt het ló
maal ijler, dan Water op de Oppervlakte van de aarde, terwijl de-
zelfde Graad van hette Lugt maar i ijler maakt; maar om een ji^ifte
vergelijking te maken, moet men de uitwerking van hette om Lugt te
verdunnen, wanneer ze reets in een veerkragtigen ftaat is, niet ver-
gelijken tegen de uitwerking van hette, die op Water werkt, om het
in Stoom te veranderen; maar men moet het verfchil tuffen de Dikte
van Water, wanneer het koud is, en de Dikte van den Damp, die
'er uit opkomt, vergelijken tegen het verfchil tulfen de Dikte van de
Lugt, wanneer ze m een vaftgelegden ftaat is, en de Dikte van dé
Lugt, wanneer ze veerkragtig is geworden; en dan zal men een veel
grooter verfchil vinden tullen vaftgelegde en veerkragtige Lugt, dan
tuffen Water en Damp, wanneer dezelve allermeeft uitgezet is. In
Dr. Hales's Diftelering van den Steen uit het menfelijke lighaam, waar
van de helft vaftgelegde Lugt was, was die Lugt 1290 maal uitgezet,
toen ze tot een veerkragtigen ftaat kwam, en van de quot;Dikte was van
dc Lugt, die we gemeenelijk inademen, 'twelk maar het 1000quot;' ge-
deelte Is van de Uitzetting-yan de Lugt in de Lugtpomp, wanneer
de Perfing van den opftaanden Dampkring daar afgenomen is, en op
groote hoogtens gaat de Ijlheid van de Lugt deze nog ver te boven,
en men kent géene palen van hare Uitzetting. Op de hoogte van
10 [Engelfe'] Mijlen boven de Oppervlalite van de aarde is de Lugt
• Yeel ijler, dan eenige Graad van Stoom. Ja de Stoom zelf, wanneer
hij in de Lugt drijft, behoudt de Ijlheid niet, waar'meê hij eerft op- xi. Lcf^
ging uk het kokende Water, maar wordt lo, 12, of 14, maal ver-
dikt, om Wolken te maken, die zig in de Lugt ophouden op een'
hoogte van twee Mijlen, ééne Mijl, of een halve Mijl, zijnde zelden
eenige Wolmi hooger, dan twee Mijlen; maar indien de Stoom Wol-
ken maakte , wanneer hij 16 maal ijler is, dan Lugt, zouden die
Wolken haar Evenwigt hebben op de hoogte van 7ï Mijl, alwaar de
Lugt 16 maal ijler is, dan op de Oi:gt;pervlakte van de aarde. Zie den
Ridder Newtons Opticks.
• Vraag 11. Konnen 'er geene verfcheiden foorten van Lugt voortge-
bragt worden door Diftelering, Gifting en Verrotting, niet alleen uit
verlcheiden lighamen , maar ook uit hetzelfde lidiaam , en kan die
Lugt niet beftendig zijn , die los gemaakt en afgeftooten wordt uit de
vaftfle deelen, terwijl die, welke voortgebragt wordt uit de wateriger
deelen, dikwijls weer opgeflurpt wordt door het vafte lighaam, of
eenigen van deszelfs andere Uitvloeifelen ?
Vraag 12. Blijkt het niet, dat zelfftandigheden van Dieren en
Planten beide verfchillende foorten van Lugt bevatten, dewijl de Steen
uit het menfelijke lighaam en de Wijnfteen van Rijnfen Wijn, die in
de Proeven van Dr. Hales de meefte Lugt voortbragten,. weer een
derde gedeelte van dezelve in den tijd van agt dagen opflurpten, maar
de Lugt, die overbleef, beftendig was, en daarom zeer verfcliillende
van de overige ?
Vraag 13. Brengen minerale lighamen ook geene verfchillende foor-
ten van Lugt voort, waar van, wanneer 'er een gedeelte weer opge-
flurpt is, de overige beftendig blijft?
Vraag 14. Wanneer de Lugt uit een veerkragtigen tot een vaftge-
legden ftaat verandert, wat wordt 'er dan van dat verbazende weg-
drijvende Vermogen in de Lugt, dat geene werktuigelijke Kragt in ftaat
is te overwinnen ? Wordt het niet overwonnen door een fterker Ver-
.mogen van Aantrekking in Aanraking, maar egter zoodanig, dat het
nog in 't lighaam blijft, fchoon werkeloos? en kan het niet genoemd
worden een verholen Vermogen van Wegdrijving ?
XI. Les. Fraag i^. Wanneer zure deeltjes, die ten uiterflen werkzaam ti]n,
ftooten tegen harde -lighamen, om derzelver deelen te fcheiden, en
'dezelven atïtooten tot veerkragtige Lugt, een hette en Gifting veroor-
zakende, helpt dan die verholen wegdrijvende Kragt die pogmg niet,
en krijgt ze niet bij trappen hare Kragt weerom ?
Fraag 16. Blijkt niet uit hetgeen we gezegd hebben in onze Ver-
handeling over de Brandfteenkragt, en in de volgende Verhandeling
over het opgaan van Dampen, dat Lugt brandfteenkragtig is, en dat
Dampen in Water zouden neervallen op het wegnemen van de hette ,
die het Water tot Dampen uitzette (gelijk gefchiedt in het Kunft-tiiig-
om Water door middel van Vuur op te heffen) indien het niet belet
werd door de Brandfteenicragt, die de Lugt aan de Dampen meedeelt,
waar door ze elkander wegdrijven, en zig tot Wolken zetten , door
dat middel een bepaalde wegdrijvende Kragt hebbende, waar door ze
hunne foortonderfcheidende Zwaarte niet veranderen , maar hunne
plaats, wanneer de omringende Lugt van Dikte verandert ? want in-
dien de wegdrijvende Kragt van de Dampen vergroot, of verkleind
kon worden op het wegnemen, of vergrooten van de omringende
Perfing, zouden we nooit Regen hebben.
Fraag 17. Bewijft het niet een groote Wijsheid en Goedheid m
het Opperwezen, dat de Aantrekking van Samenhang op Water en
waterige Vloeiftoffen op een andere wijs werkt, dan op vafte ligha-
men en zuke Vloeiftoffen, welke famengefteld zijn uit Uitwafemin-
gen , of de Uitvloeifelen van vafte lighamen ? om namenlijk de Uit-
damping van vogtigheid uit vogtige lighamen en waterige Vloeiftof-
fen te verligten, en het maken van Regen te bevorderen uit die Dam-
pen en Stoomen, waar uit de Wolken beftaan?
Want wanneer deze Aantrekking waterige deeltjes tot Aanraking,
of liever zeer na aan dezelve gebragt heeft, fcheidt ze dan niet uit
met dezelven iets nader te brengen, hetzij door het verliezen van
hare verdere Werkzaamheid, hetzij door belemmerd te worden door
eenige onoverwinnelijke wegdrijvende Kragt, die de verdere Verdik-
king van de vogt voorkomt? Hier Komt het milfchien vandaan, dat in
opzigt van alle foorten van Lugt en Uitwafemingen, voortgebragt van
vafte lighamen, de Aantrekking van Samenliang maar op een nader
bij-
-ocr page 617-bijkomende Aanraking begintdan waar op zeendigde in opzigt van xi. Les.
Water, om de noodzakelijkheid, die 'er is om Water tot Damp te
maken, en te doen opgaan door een kleine Graa^ van hette, fchei-
dende deszelfs deelen door inwendige beweging, of weggevoerd te
worden door Brandfteenkragt van deeltjes, die het aantrekken, zoo
om Wolken te maken, als natte lighamen te droogen , wanneer het
te pas komt; terwijl het noodig is, dat de deelen van vafte lighamen
zoo gemakkehjk niet van elkand^er gefcheiden worden. Wederom, dat
de Aantrekking van Samenhang in opzigt van Water, of waterige
Dampen, begmt te werken op een merkelijken afftand, fomtijds van
meer, dan een Kwartier Duims, is hier aan toe te fchrijven, dat,
wanneer de deeltjes van die waterige Dampen, die ß.men drijven (el-
kander nog wegdrijvende door een Brandfteenkragt, die ze gekregen
hebben, of door de hitte, die dezelven eerft had doen opgaan) nader
aan elkander gebragt zijn (hetzij door den Weerftand van de Lugt,
wanneer ze in dezelve naar beneden vallen met een fnelle beweging
door een fchok van een Bhklem, of door aan te loopen tegen de zijde
van een berg , of een rij heuvelen) zij nader aan elkander gebragt
konnen worden om Regen-druppelen te maken ; krijgende de Aan-
trekking van Samenhang hier de overhand op een grooten afftand, een
Kwartier of een half Kwartier Duims, een grooten afftand in vergelij-
king van den afftand, waar op de Aantrekking van Samenhang de
overhand krijgt in opzigt van de Lugt, die veel hooger vloeibaar moet
blijven, en in opzigt van de zwavelige Uitvloeifelen en andere Uitwafe-
mingen, die noodzakelijk zijn, om met de Lugt te vermengen, zelf
tot groote hoogtens, om ze te zuiveren van fcliadelijke ftoomen door
Gifting, en dikwijls door Blikfems, en zulke Winden, die voortge-
bragt worden door de fchielijke tegenwoordigheid of afwezigheid van
heete Uitvloeifelen.
Die begerig zijn om wegens den Dau en Verhevelingen onderregt
te worden, zou ik wijzen tot dien naaukeurigen en onvermoeiden Fi-
lofoof Fe/rus 'van Muffchenhroek , Hoogleeraar 'm de Wiskunft en
Natuurkunde te Leiden. Zie zijne Beginfelen der Natuurkunde, meer-
malen aangehaald, in 't bijzonder 'tgeen liij van den Dau zegt, waar
ontrent
* Door de Proef van Dr. EaUs is Lugt dikker gemaakt, dan Water* zoader hare
Veerkragt te verliezen.
XI. Les. ontrent hij vele Proeven heeft genomen. Zie in dat Werk §. 892
en volg.
Daar is een F^'fchijnfel twelk onlangs gebeurd is; maar dewijl
het een geval in de Medicijnen is, dagt ik bet niet te melden. Dewijl
het evenwel betrekking heeft tot de Longe enz. ben ik door eenige Vrien-
den verzogt het hier in te voegen, dewijl het ook een natuurkundige
befchouwing is. Ik zal het dan hier laten volgen. Zoo lang mij heugt,
heeft het branden van een zwavelftok om een kaars te ontfteken mij
altijd een aangename aandoening gegeven, gelijk ook de reuk van aan-
relloken Buskruid mij altijd zeer aangenaam geweeft is, fchoon het
3eide voor vele menfen zeer onaangenaam zij. Ik denk, dat de oor-
zaak daar van is, dat de Blaasjes van mijne Longe of grooter, of dat
de doortogten in dezelven wijder zijn, diin de Blaasjes in de Longe
van menfen, die deze reuken niet verdragen konnen, en dat brokjes
[MolecuW] uit deeltjes van Zwavel en Lugt beftaande, zoo groot niet
zijn, dat ze buiten de Blaasjes van mijne Longe gefloten worden, al-
waar ze blijven, totdat een gedeelte van dezelven zig met het bloed
vereenige, en de overigen weer weggaan in de Uitademing. Niet
lang geleden met een ongemak van Amborftigheid gekweld zijnde na
een zeer ftrenge koude, heb ik het branden van een zwavelftok pijne-
lijk en zeer hinderlijk gevonden, Ichoon op den afftand van vijf of zes
ï'ards aangeftoken. Ik vreesde, dat 'er eenige groote verandering in
mijne Longe was, die dit veroorzaakte; maar Dr. Thomas Thompfon
(Lijf- arts van zijne koninklijke Hoogheid den Prins van Walles Huis-
gezin) zei mij, dat mijne Longe niet veranderd was, maar dat 'er
een ftijve en taje Slijm zat op de Longepijpjes [Bronchia'] die eenige
doortogten in de Blaasjes ftopte, en andere vernaaude (gelijk Slijm
in de Darmen de Monden der Melkvaten fomtijds verltopt) en dat hij
door 't wegnemen van dat Slijm mijne Longe van dat ongemak , zou
genezen. Ook vind ik door 't gebruik van zijne geneesmiddelen mij
van de Amborftigheid geheel herfteld, en (daar ik dit voornamenhjk
om gemeld lieb) de reuk van brandende zwavel(t;okken geeft mij nu
weer dezelfde aangename aandoenmg, die ze mij al mijn leven gege-
ven had.nbsp;• -
VI.nbsp;-
IX-.-
XX ■ —-
--23
--
^^ —. 73
--113
131
13?
139
191
199
201
XXX.nbsp;-
XXXIX.nbsp;-
XL. - -
XLI. - -
XLII. - -
voor bladz.
213
2Ip
225*
23?
241
249
2?3
263
277
301
317
345
367
379
39gt;
437
46?
481
491
Bij den Drukker van dit Werk is insgelijks gedrukt.
De Natuurkunde uit Ondervindingen opgemaakt, door Dr. J. Th. DesAGULTERS, Lid van de
Koninklijke Societeit van Londen enz. uit het Engels vertaald door een Liefhebber van de
Natuurkunde. en met XLIV keurlijke Platen opgehelderd, in gr. 40. leDeel. Ten dienjle
van de Liefhebbers zijn ook eenige Exemplaren, op fchoon Rojaal Schrijfpapier met de eerjte
Plaatdrukken, gedrukt.
Korte Inhoud derPhilofophifcbeLe[fen van Dr. J.Th.Desaguuers,vervattende een kort be-
grip van de Beginfelen en Gronden der Proefondervindelijke Natuurkunde, in gr. 8°. met Rg.
Cods Wijsheid Peopenhaart in de Werken der Scbeppinge, tc weten de Hemelfche Lighai^n,
Hoofdltoffee, Verhevelingen, Mijnftoifen, Gewaflen, Dieren, (viervoetige Beeften,
. Vogelen, Viflen en bloedelooze Dieren) en inzonderheid in t hghaam der Aarde, derzel-
ver gedaante, beweging en beftaaniijkheid, en in het verwonderlijk geftel des Menfchelijllt;en
Lighaams, en dat van andere Dieren; en vervolgens in de voortteeling enz. met Beantwoor-
dingen op fommige Tegenwerpingen; in 'tEngelfch befchreeven door John RAY,inzijn Ie-
ven Lid van dc Koninklijke Societeit te Londen, en nu volgens den IXd«nDruk vertaalt.
-ocr page 620-UitgeUßxe Natuurkundige Psrbandelingen, waar in berigt gegeeven vrord van veele voornaama
deelen der Natuurkunde en Natuurlijke Hiftorie, als mede van mewc Ontdekkingen, Proe-
ven en Waarneemingen, door voorname Natuurkundigen in verfcheide gedeeltens des
Aardrijk« genomen oï befchreven, gr. 8°. 5 ftukken. In dezelve vind men eenige uit-
muntende Verhandelingen over verfcheiden deelen der Natuurkunde van de Heeren ÄeiJu-
mur, Hales , Sloane, Boerbaave , Desaguliers f MiiJJcbenhroek , de Gorter, Lulofs, Cen-
ten, de Wind,Martens, Marcel, Steenwyk,Nettis, 'bioppe, Rega en verfcheiden andere.
Inleiding tot de Algemeene Geographie , benevens eenige Aftronomifche en andere Verhan-
delingen, zoo over de Komeecen , Eclipzen, den'Loop van Jupiter, de Grootte cjer
Aarde, als mede over deLyfreïiten en den Staat des Menfchelijken Geflagcs enz., door
Nicolaas Struyck gr. 4°. met Figuuren.
Een Proeve om gezond en lang te leven'; uit langduurige Ondervinding in 't Engelfch befchre-
ven door G. Cheyne , M. D. en Lid van de Koninklijke Societeit te Londen. 8°.
Nieuwe Oefening der Geneeskunde, behelfende een Befchrijving van de Ziektens, derzelver
Oorzaaken, Kentekenen, Voortekenen en Hulpmiddelen, gefchikt naar de wyze der beften
inzonderheid Nieuwe Schrijvers der Geneeskunde, door P. Shaw. Uit het Engelfch na den
Vijfden Druk vertaalden met eenige Aanmerkingen vermeerderd, in Gr. 8°. 2 Deelen.
Gezuiverde Geneeskonß, of kort onderwys der meefte Inwendige Ziekten, ten nutte van
Chirurgijns, die ter Zee of te Velde dienende, ofin andere Omftandigheden zig genoodzaakt:
vinden Inwendige Ziekten te behandelen, door J. de Gorter. M.Dr. en Pro/e/or. in Gr. 8°.
De Vernieuwde Amfterdamfche Apotheek. 8quot;.
Wysgeerige Verhandeling van de Werken der Natuure. Waar in verfcheide trapswijze Opklim-
mingen, in de bijzondere Dcelen der Scheppinge, als Mijnftoffen, Plantgewaflen en Dieren
aangetoond worden. Hier is bijgevoegd een berigt van den Tcgenwoorciigen Staat der Tui-
nen, zo van Groot Brittannien,alsvanganfchEuropa. Als meede nieuwe Ondervindingen
ter verbetermg van onvrugtbaare Gronden, en aankweeking van Houtgewas, Vrugtboo-
ineti. Wijngaarden, Zalaade, Peulvrua;ten en alle foorten van Graanenquot;: benevens eenige
Aanmerkmgen over den Landbouw der Vlaamin2;en in het Zaaijen van Vlas. Door Richard
Bradley , Lid van 't Koninklijk Genoodfchap en Profeftbr in de Kruidkunde te Cambridge.
Met veele Afbeeldingen opgehelderd. Na den Tweeden Druk uit het Engelfch vertaald.
Het Microscoop gemakkelijk gemaakt: of I. De Aart, het Gebruik en Vergrootend vermogen der
befte foorten van Ivlicroscoopen befchreeven,berekend,en verklaard: ter Onderwijzinge
van zulken in 't bijzonder, die de wonderen der kleine fcheppinge begeeren te onderzoeken,
fchoon zij inde Gezigtkunde onbedreven zijn. Waar bij gevoegd is'een volkomene Onder-
rigtingjhoe men allerleije foorten van Voorwerpen moet bereiden, voor het Microscoop
brengen, onderzoeken en bewaren, en welke omzigtigheden men dirnt te gebruiken in dezel-
ven te befchouwen. II. Een Berigt van de verbaazende Ontdekkingen, die reeds door het
Microscoop gedaan zijn; met nuttelijke Aanmerkingen daar over. Als mede een groote ver-
fcheidenheid van niewe Proeven en Waarnee mingen: den weetgierigen veele ongewoons
Onderwerpen ter onderzoek aanwijzende. Door Hendrik Baker, Lid van hetKoninglijk
Genootfchap en van de Maatfchappije der Oiidheids-Onderzoekers te Londen. Verfierd
met Koperen Plaaten en naar den tweeden Druk uit het Engelfch vertaald.
Verders zijn ingelijks bij den Drukker deezes te bekomen de befte Werken over de Natuur-
kunde , als die van N.ewentijd , Derbam, Swammerdam, MujTchenbreek, Keil enz. als
mede veele anderen in de Latijnfcbe, Franfchs en Engelfche Taaien.
■T 'r
T
i-ï.
gt;.
quot;s'
oT- , V
:
r:;
' 4t.;«
- - ■ ■ ' iquot;
■■■nbsp;'r 'nbsp;- .
i-r.
V
' y'
I
(
m' quot; ^
., ' f : !•gt; • ■
■• Ii. - '
; - .'I
, .' ' s
i .
., ■ Jtrc •' C/TTäfi-iil •gt;■
■ cet»nbsp;. ^
' , - quot; î'.
'nbsp;-nbsp;- M . ' I.,nbsp;; Cf-quot;
•t V».-,
ufe ï»:.'! îà .i.ïi
,
î
W:
, ■•r.^ilii'l;}^' a.:':.-
■ * ' ■
■ .-.-.î'-k-vi.* cnbsp;'1: -
i - V. ' '
, • f.«
. 4'
t.
■i i
V'^jïfioitnë .
• • -nbsp;^nbsp;ok j
t
^ rt, t.
t'
î. •
I,
l
►ni
»►t lt; .
-ocr page 624-ir-f
■
P-'-'.kV-V
■ .. i; -
-ocr page 625-■ i ■
M
■
.ff^ ■
€
-ocr page 626-SB
M
-.i
S
f.
t.
i
W «Vi«..-nbsp;,
■
¥
«
M- ■■ |
- i
J,