-ocr page 1-

N

-ocr page 2-

- CS' 5S3Î

\

-ocr page 3-

^ J?, Sé (p.

Ih
'Jiii

mst.

/

-ocr page 4-

ÉHlli

-ocr page 5-

{(ederiandseJi ZendelinggenooLsehap.

OVER

HET VERTROUWEN OP GOD.

PK^ I 3Jq

TE ROTTBRDAM, BIJ

M. WIJT amp; ZONEN,

f

2

Drakkera van het Nederlandsohe Zendelinggeiiootsdiap.

Nquot;. 83.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

VOORBERIGÏ.

Gecommitteerden van het Nederlandsche
Zendelinggenootschap tot het opstellen, ver-
zamelen en uitgeven van kleine Stukjes ter
bevordering van Evangelische kennis en god-
zaligheid, ook bij ndn geoefenden; —
namelijk:
l. merens, Predikant, h. e. vinke,
Th. Dr. en Hoogleeraar te Utrecht, J. MOix,
Jacobs., Predikant te 's Gravenhage, j. brave,
w. VAN DER LEEUW', Predikanten «eAmsterdam,
K-
a.duiani en j. j. van oosterzee, Th. Dr.

-ocr page 8-

IVnbsp;VOOIÏBElilGT.

Predikanten te Eotterdam, overeenkomstig
hun arnU en hunne bediening, dat oogmerk
gaarne willende bevorderen, en in uitzigt
op des Heeren medewerkenden zegen, bieden
het nevensgaande Stukje hunnen landgenooten
aan; erkennende intussohen geene idtgave
voor echt, dan ivelke door een hunner of
door de drukkers dezes onderteekend is.

-ocr page 9-

OVER

HET VERTROUWEN OP GOD.

Er is voorwaar geene gemoedsstemming,
flie de H. Schrijvers bij de lezers hunner
schriften meermalen trachten op te wekken
en aan te k\Teeken, dan het
vertrouwen op
God.
Daarvan wordt dan ook door gemoe-
delijke en godvruchtige menschen gaarne en
dikwijls ge.sproken, en bij dreigende gevaren
vooral, of het treffen van de slagen des
tegenspoeds, is het als 't ware het wacht-
woord, dat zij elkander toeroepen:
vertrouwt
slechts op den Heer!
Ja, zelfs zij, die
anders gewoon zijn als zonder God in de
wereld te leven, wagen het, bij het drukken
van den nood, hunne hoop op Hem te
vestigen, en als zij nergens eenige uitkomst
zien, die nog van den Alinagtige te ver-

-ocr page 10-

wachten. De steller van dit stukje twijfelt
echter, of er onder hen, die het ter lezing
in handen nemen, wel velen zouden gevonden
worden , die zich van het vertrouwen op God
een helder begrip vormen, en in staat
zouden zijn daarvan eene voldoende beschrij-
ving te geven. Daarom achtte hij het niet
overtollig noch onnuttig hun omtrent dit
gemoedsbestaan voor te lichten. De vrucht
van zijnen arbeid biedt hij thans in dit boekje
zijnen medechristenen aan, niet twijfelende,
of de lezing daarvan zal, met 's Heeren
zegen, voor dezen en genen leerzaam en
troostrijk wezen.

avat het vertrouwen op god
veronderstelt en is.

Een ieder, die verlangt zich eene duidelijke
voorstelling te kunnen maken van het ver-
trouwen op God, dient te weten,
loat het ver-
onderstelt, wat het is
en wat er mede gepaard
gaat?
Ter beantwoording dezer vragen kan
men niet beter doen dan op te merken,
wat er in het hart omgaat, wat ons aan-

-ocr page 11-

spoort en beweegt, om somtijds op een
mensch zich te verlaten.

Wanneer men zich z elven helpen kan en
van al het noodige voorzien , vertrouwt men
alleen op zich zei ven. Het vertrouwen op
een ander ontstaat dus uit het gevoel van
afhankelijkheid , van onvermogen en behoefte.
Het veronderstelt, dat ons iets ontbreekt,
hetwelk wij ons zeiven niet kunnen geven;
dat rampen ons treffen, die wij zeiven niet
kunnen afwenden; dat angst en zorgen den
boezem beklemmen, waarvan wij gaarne
wenschten bevrijd te worden, doch waartoe
wij den raad, den invloed en de hulp van
anderen behoeven. Bovendien veronderstelt
het, dat wij, wat ons ontbreekt en waaraan
wij behoefte hebben, meenen bij een ander
te zullen vinden. En eindelijk, dat deze,
bij het vermogen, dat hij bezit, om ons te
kunnen helpen, ook weldadig is en genegen
zal zijn ons te geven, wat wij noodig hebben.
Indien derhalve een hulpbehoevende, een
rampspoedige of bedroefde zulk een men-
schenvriend kent, dan neemt hij tot hem de

-ocr page 12-

toevlugt; hij legt zijn' toestand voor hem
open; hij wacht van hem bijstand, redding,
opbeuring; hij maakt staat, hij vertrouwt op
hem. Past men nu deze drie bijzonderheden
op het vertrouwen op God toe, dan is men
in staat, om zich daarvan een helder denk-
beeld te vormen. Het is
die gesteldheid der
ziel, tvellce de menigte van hare behoeften en
nooden kennende en gevoelende, de vervidling
daarvan niet slechts hij den Algenoegeame
mogelijk acht, maar ze ook van Zijne liefde
en ontferming met grond durft verwachten.

wat met het vertrouwen op
god gepaard gaat.

In zeker opzigt heeft dit vertrouwen op
God zijne grenzen, buiten welke het niet
treden mag of kan , zonder in dwaasheid of
roekeloosheid te ontaarden. Want als men
op een' mensch zich verlaat, dan laat men
het oordeel over de wezenlijkheid zijner be-
hoeften of de redelijkheid van zijn verlangen
doorgaans niet aan
hem over. M.n moge
hem de redenen ontvouwen, waarom men

-ocr page 13-

hot een of ander van hem begeert, en de
gronden vc^or hem open leggen, waarom
men zijne hoop op hem heeft gevestigd,
doch men verwacht van hem, dat hij daar-
mede zal tevreden zijn, en verlangt slechts,
dat hij schenke, wat men van hem begeert.
Weigert hij echter de hem voorgestelde
wenschen te bevredigen , dan houdt men het
er voor, dat men in zijn vertrouwen op hem
is teleurgesteld. Indien het nu met het
vertrouwen op God even zoo gelegen ware,
dan zou daaruit volgen, dat hij, die het
beoefende, in het bezit moest gesteld worden
van alles, wat hij vuriglijk van God begeerde,
hoe onnuttig of schadelijk zelfs het voor hem
vervolgens wezen zou; want van eene onbe-
grensde magt en eene onbeperkte liefde kan
men immers alles hopen? Zoo tastbaar nu
deze ongerijmdheid is, zoo duidelijk is het
voor een ieder, dat van het vertrouwen op
God
onderwerping van omen ivil aan den Zijnen
onafscheidelijk is. Ach! de menschen zijn
menigvuUig den kinderen gelijk, die opper-
vlakkig oordeelende en alleen met hunne

-ocr page 14-

lusten te rade gaande, van hunne ouders
vragen, wat deze uit teedere bezorgdheid
voor hunne welvaart hun niet geven mogen.
Zoo ook koesteren wij, kortzigtige en zinne-
lijke schepselen vele vvenschen , die de Alwijze
uit belangstelling in ons waaiquot; en duurzaam
geluk niet bevredigen kan; of wij wanen
somtijds iets te behoeven, dat de Algoede
ons onthouden moet, omdat het voor onze
opvoeding en vorming voor onze hoogere
bestemming nadeelig wezen zou. Neen, bij
het vertrouwen op God staat de vervulling
onzer begeerten of de bereiking onzer bedoe-
lingen niet op den voorgrond, maar veeleer
diep in de schaduw. Het behoort ook dan
ons te vervullen, wanneer wij niets verkrijgen
van hetgeen waarnaar wij verlangden , of dat
leij meenden noodig te hebben. Ja, onder
leed en kommer, bij gemis en teleurstelling,
kan het zich vertoonen in een schitterend en
bevallig licht. Zoo ziet de vrome lijder aan
eene kwaal of ziekte, bij het aanwenden van
alle geoorloofde middelen tot zijn behoud en
herstel, zijnen zorgelijken toestand voortduren

-ocr page 15-

en verergeren , doch hij is geduldig en tevre-
den; want hij vertrouwt op zijnen God, bij
wien hij,
als de hutte zijner aardsche woning
gesloopt zal zijn, een gebouw zal hebben, een
huis niet met handen gemaaJct, maar eeuwig in
de hemelen
(1). Zoo blijft de onschuldig ver-
drukte bij voortduring het voorwerp van hoon
en laster, doch hij blijft kalm en gelalen;
want hij vertrouwt op God, wien het nog
niet behaagt zijne vijanden te schande te
maken, maar die te zijner tijd het regt over
het onregt zal doen zegepralen. Zoo gaat
de vriend van God eene donkere en gevaar-
volle toekomst, door geen' enkelen lichtstraal
verhelderd, tegen, doch hij is kloekmoedig
en onbevreesd; want hij vertrouwt op den
Heer, die, wat ook gebeure of hem over-
kome, alle dingen hem ten goede zal doen
medewerken. En zoo bemerkt dan een ieder,
dat het vertrouwen op God eigenlijk niets
anders is dan de rust en kalmte des gemoeds,
ontstaande uit de vaste overtuiging, dat in
de besturing van ons geheele lot en bij alles
(1) 2 Kor. V; 1.

-ocr page 16-

wat ons op rle levensbaan ontmoet, de hoogste
Wijsheid, Magt en Liefde voor ons waar en
duurzaam heil bezorgd blijven.

het geluk dekgenen, die op
god vertrouwen.

Er ligt op den bodem van het menschelijke
hart eene begeerte, die een ieder tracht te
bevredigen. Het is de begeerte, om gelukkig
te zijn, om tevreden en welgemoed zijne
leven.sjaren op aarde te slijten. Dit is het
wit, dat de jongeling beoogt, om hetwelk
te bereiken hij zijne krachten en vermogens
inspant en oefent. Dit is het doel van al -
den arbeid, van al het slaven en zwoesen
van velen, die zich naauwelijks eenige rust
of ontspanning gunnen. Dit de hoop, waar-
mee de rampspoedige zich vleit, dat hij zijn'
tegenwoordigen toestand nog eenmaal met
een' beteren zal verwisselen. Doch de onder-
vinding leert in duizend voorbeelden, dat
hetgeen de meesten
geluk heeten, dien naam
niet verdient, omdat het onbestendig, wissel-
vallig is en kort van duur, omdat velen er

-ocr page 17-

naar grijpen als naar eene schaduw, omdat
zoo veel kwaads, zoo veel leeds ons eiken dag
verrassen kan in ons beroep, in ons huisgezin,
in onze kinderen, waardoor de gelukkigste
mensch somtijds onverwacht in rouw en
droefiieid wordt gedompeld, en eensklaps in
een voorwerp van mededoogen en bejammering
verkeert. Het is waar, wij zijn gewoon voor
de gevaren, die ons allerwegen omringen , de
oogen te sluiten, maar wanneer zij ons som-
tijds opengaan, hoe bang kan liet ons dan
vvorden! Als wij den moed hadden, om het
vreesselijk heirleger van ziekten en kwalen,
van rampen en teleurstellingen te overzien,
dat telkens op ons kan aanvallen, wiens hart
zou niet zamenkrimpen van angst en zorg?
Voor wien zouden de genoegens van het
tegenwoordige wisselvallige leven niet van
hunne zoetheid worden beroofd? En hoe veel
donkerder zou voor een ieder het uitzigt in
de altijd onzekere toekomst worden ? Neen ,
het
ware geluk is niet afhankelijk van de
Uiterlijke omstandigheden, waarin wij ver-
keeren, of van de verwezenlijking eener

-ocr page 18-

blijde verwachting in latere jaren. Het is
eerst en vooral te zoeken in de innerlijke
gesteldheid des gemoeds, in de helderheid
en opgeruimdheid van den geest, ontstaande
uit de vaste overtuiging, dat geen kwaad of
leed ons treffen kan dan naar het bestel en
onder de toelating van een' almagtigen,
wijzen en liefdevollen Vader in de hemelen,
wiens oog ons overal gadeslaat, die ons gaan
en ons liggen kent, en met al onze wegen
gemeennaam is, die ons van achteren en van
voren beveiligt, en van boven met Zijne hand
ons dekt, en zonder wien geene kracht
in de natuurlijke of zedelijke wereld zich
bewegen kan. Waar dit geloof vast in het
harte zetelt, daar verbant het allen angst en
kommer. Daar zorgt men niet, dan waar
de zorg iets baten kan. Daar vreest men
geene gevaren , wier afwending ons vermogen
te boven gaat. Daar drinkt men welgemoed
uit den aangeboden kelk der vreugde, zonder
bang te zijn , dat hij daarna met den lijdens-
beker zal verwisseld worden. Daar wandelt
men voort in de voorgestelde loopbaan, alles

-ocr page 19-

veilig achtende in de hand van den getrou-
wen Leidsman, die haar voor ons heeft
afgebakend. Dit geloof stort moed en kalmte
uit in de ziel, en wat is er, dat tegen deze
gerustheid kan opwegen? Voorwaar, indien
de broze sterveling op deze vergankelijke
en wisselvallige aarde ooit
gelukkig heeten
raag, hij wijze mij dan eene andere, eene
betere, eene rijkere bron zijns geluks dan
het
vertrouwen op God!

Verbeeld u eens, broeder of zuster! die
dit stukje leest, dat gij naar het uitwendige
aan het noodige gebrek leedt, en niet wist,
hoe gij in uwe behoeften zoudt voorzien;
maar dat gij eenen vriend hadt, die aanzienlijk
en rijk en in staat was u te helpen; die
begreep, wat uw tijdelijk welzijn bevorderen
kon, en u hiertoe de middelen wist aan te
wyzen; die u liefhad, en het u bovendien
beloofde, dat hij in den nood voor u zorgen
'ZOU, en aan wiens opregtheid en getrouwheid
gij niet behoefdet te twijfelen, omdat gij reeds
meermalen duidelijke bewijzen zijner toege-
negenheid jegens u ontvangen hadt. Wat

-ocr page 20-

dunkt u, zoudt gij u niet hoogst gelukkig
achten, dat gij zulk eenen vriend bezat?
Zoudt gij uw hart voor hem niet vrijmoedig
ontlasten ? Zoudt gij u niet veilig op hein
durven verlaten, en in zijne tegenwoordigheid
nl het pijnlijke en kommervolle van uwen
toestand vergeten ? .. . Inderdaad , wij bezitten
zulk eenen vriend in God. AVat? Hij kan
met geene aardsche vrienden vergeleken
worden. Hij overtreft de besten in rijkdom
van vermogen, om te kunnen helpen; in
wetenschap van alles, wat voor ons heilzaam
is; in liefde jegens alle zijne opregte vereer-
ders; in getrouwheid in de vervulling van
alle zijne plegtige beloften. Moet het daarom
niet een ieder toestemmen, dat zij te regt
gelukkig verdienen genoemd te worden, die
op God vertrouwen ?

Het is waar, zoo als ik te voren reeds
opmerkte, dat het vertrouwen op God niet
altijd door de vervulling onzer wenschen of
de verwezenlijking onzer verwachting wordt
bekroond. Gebeurt dit denzulken, die alles
van de aarde en niets van den hemel ver-

-ocr page 21-

wachten, die alleen op de zigtbare en zinnelijke
dingen, of op feilbare en sterfelijke menschen
hunne hoop vestigen, en die geen ander geluk
kennen dan de inwilliging hunner begeerten
en de bereiking hunner oogmerken, dan
worden zij gemelijk en verdrietig, dan geraakt
het hart in opstand, dan peinzen en klagen
en twisten en morren zij, en laten moedeloos
liet hoofd hangen, of doen honderd vragen,
die van het oproer hunner ziel getuigen.
Maar hij die op God vertrouwt, heeft altijd
goeden moed, hij blijft kalm en rustig, omdat
liij berust in hooger en wijzer wil dan den
zijnen, en zich overtuigd houdt, dat door
onthouding en teleurstelling zijn waar en
duurzaam heil somtijds veel meer wordt be-
vorderd dan door het wandelen op rozen.
Hij stemt in met de betuiging van den
vromen Dichter (1):
Eer ik verdrukt werd,
dioaalde ik, doch nu onderhoud ik uw woord.
^ ^^ ijoed, dat ik verdrukt ben geweest,
opdat ik in uwe inzettingen mij oefende.
De
profeet jeremia (2) verheft en roemt daarom
(1) Psalm cxix: 67, 71. (2) Jerem. xvit : 7: 8.

2

-ocr page 22-

het geluk van den mensch, die zich op God
verlaat, en zijne toevlugt vindt in den Heer.
Hij stelt hem voor onder een fraai en bevallig
beeld, in het heete Oosten, waar het zelden
regent, zeer juist gekozen. Hij vergelijkt
hem met een' boom in een' droogen zand-
grond geplant bij een' waterstroom, waarin
hij zijne wortels heeft uitgeschoten. De zon
verspreidt dag aan dag hare brandende stralen,
en doet al het geboomte in zijnen omtrek
verwelken 'en verdorren; maar hij steekt
zijne opgaande takken met lagchend groen
omhoog. De aanhoudende droogte berooft
het geboomte nabij hem van zijne sappen en
bladen; maar hij houdt niet op vruchten te
dragen. Het is als of hij de hitte niet gevoelt,
en om de droogte zich niet bekommert;
want hij is zoo tierig en welig, als of er
geene verwelking ergens plaats had. En dat
is zeer natuurlijk Hij staat bij den stroom,
dien de hitte niet doet verdwijnen, die nooit
uitdroogt, en hij ontleent zijn voedsel en zijne
kracht aan de rivier, zonder dat zij wordt
uitgeput. Ziedaar de beeldtenis van hem , die

-ocr page 23-

op God vertrouwt! Op heldere en vrolijke
dagen, als voorspoed en genot zijne treden
vergezellen en hij ruimschoots in al zijne
behoeften voorziet, kan hij daarvan geene
proeven geven. Maar als de last des lijdens
hem op de schouders wordt gelegd en neder-
drukt; als alles rondom hem zich in nevelen
hult; als hij noch van zich zei ven, noch
van anderen hulp of uitkomst durft verwach-
ten, dan vertoont zich de Invloed van zijn
vertrouwen op den Heer in een glansrijk en
liefelijk licht, en prijkt hij, gelijk de groene
en vruchtbare boom, onder de verwelkte en
bladerlooze. Allen , die hem omringen , beven
en sidderen, staan van vrees bedremmeld of
vervallen tot wanhoop. Hij alleen blijft be-
daard en kloekmoedig. Allen hebben de
hoop verloren _ Hij heeft nog hoop over.
Geen wonder! Gelijk de boom aan het water
geplaatst, daaruit zijne voeding en levenskracht
put, zoo houdt hij zich vast aan zijnen God,
^Is hij zag den Onzienlijke, en uit de altijd
vloeijende bron van Diens algenoegzaamheid
ontvangt hij die sterkte en vastheid van geest,

-ocr page 24-

welke somtijds onze bewondering verdient.
Wat dunkt u, lezer, mogt dan de Profeet
niet te regt uitroepen:
Gezegend is de man,
die op den Heer zich verlaat en op Hem alleen
zijn vertrouwen vestigt ?

Doch hoewel het niet ontkend kan worden,
dat de godvruchtige niet altijd de vrucht van
zijn vertrouwen op God plukt, zoo als
hij
die verlangde en waarop hij hoopte, zoo
gebeurt dit toch meermalen, en de voor-
beelden eener zigtbare bewaring en verlossing
van hen, die zich in den nood op God
verlieten, zijn te talrijk en te merkwaardig
dan dat wij dit zouden durven loochenen.
Men denke slechts aan abraham, die het
bevel ontvangen had, om zijn' eenigen ge-
liefden zoon isak op te offeren. Omdat hij
aan de vervulling van Gods beloften,
aangaande zijnen lieveling ontvangen, niet
twijfelde, zou hij met het blinkend staal hem
het hart hebben doorboord, indien de Heer
zelf dit niet verhoed, en zijn vertrouwen op
Hem door de heerlijkste uitkomst bekroond
had (1). — Men verbeelde zich den hagche-

(1) Genes, XXII. Hebr. XI: 17-19.

-ocr page 25-

lijken, ja bijkans hopeloozen toestand, waarin
zich eenmaal david bevond. De vervolging
van saul, het vlugten en zwerven moede,
liad hij met zijne hem getrouwe bende eene
wijk- en schuilplaats gezocht en gevonden
bij ACHis, den Koning van
Gath, één der
Filistijnsche Vorsten. Deze had hem, op zijn
verzoek, de stad
Ziklag tot woonstede aan-
gewezen. Daar was liij veilig en genoot
zestien maanden lang eene verkwikkelijke
rust. Doch toen er, na verloop van dien
tijd, op nieuw een oorlog tusschen de
Fili-
stijnen
en de Israëliten uitbrak, ontbood achis
David en zijne manschap bij zich, en ver-
klaarde hem, dat hij van zijne dienst en
bulp in dezen krijg gebruik wilde maken.
Tot zijn geluk echter weigerden de overige
I'ihstijnsche Vorsten met hem ten strijde uit
te trekken, uit vreeze, dat de Hebreeuwsche
overlooper hen verraden mögt. Zij drongen
op aan, dat david en de zijnen ten
spoedigste zouden worden weggezonden. Dien
aandrang kon achis niet weerstaan, en tegen
zijnen zin verzocht hij, dat david en zijne

-ocr page 26-

bende naar Ziklag zonden weêrkeeren. Ver-
heugd over deze gelukkige wending vangen zij
reeds des anderen daags den terugtogt naar
hunne woonplaats aan. Maar nabij gekomen,
zien zij nog den rook en de vlammen uit de
stad opgaan, en haar binnengetreden, vinden
zij van alles, wat zij hadden achtergelaten,
niets weder. Amalekitische horden waren,
gedurende hun afwezen, daarin gevallen, en
hadden alles, wat daarin gevonden werd, buit
gemaakt, de vrouwen en kinderen in slavernij
weggevoerd, en daarna de stad in brand ge-
stoken. Wie kan zich een denkbeeld maken
van het gejammer en gekerm, dat nu ten he-
mel steeg? ' Ja, de droefheid sloeg bij davids
spitsbroeders tot volslagene vertwijfeling over,
en de vertwijfeling tot muiterij en woede tegen
hunnen bevelhebber, zoodat zij hem dreigden
te steenigen. Doch in dien schijnbaar redde-
loozen toestand, zegt het verhaal,
sterlde zich
D.4VIP in den Heer zijnen God
(1). Hierdoor
behield hij in die vreesselijke ure zijne be-
daardheid en tegenwoordigheid van Geest.

(1) 1 Sam. XXX:

-ocr page 27-

Op den Almagtige steunende, zocht en
ontving hij van Hem raad en hulp. Door
zijn krijgshaftig besluit wist hij terstond zijnen
medgezellen moed en kracht in te storten.
Hij plaatst zich aan het hoofd; hij jaagt de
i-oovers met hen na; hij haalt ze in; hij
verslaat ze; krijgt al het geroofde terug; en
komt bovendien met vrouwen en kinderen
en grooten buit te
Ziklag weder. — Men her-
innere zich den godvruchtigen Koning hiskia!
Niettegenstaande hij gevaarlijk krank, en de
dood hem reeds aangekondigd was, ontzonken
hem echter de moed en de hoop op zijne
herstelling niet. Hij nam de toevlugt tot den
Almagtige. In het ootmoedige gebed stortte
hij het hart vertrouwelijk voor Hem uit. En
niet te vei'geefs riep hij Hem aan, daar hij
boven verwachting spoedig van zijne doode-
lijke ziekte genezen werd, en er nog 15
jaren tot zijn leven werden toegevoegd (1). —
Men stelle zich asa, één der Koningen van
Juda voor, toen hij door een magtig vijandelijk
leger benaauwd werd. Zijn beklemde hart
(1)
2 Kon. XX. Jes. XXXVIIl.

-ocr page 28-

tot den Ahnagtige verheffende, bad hij:
„ Heer! het verschilt bij u niet, te helpen
„ den magtige of den krachtelooze. Help
„ons, Heer onzen God! want op U steunen
„ wij, en in Uwen naam komen wij op tegen
„deze groote menigte! Heer, onze God i.ijt
„ Gij , laat toch geen nietig mensch tegen U
„ iets vermogen!quot; En zijn vertrouwen op
den Allerhoogste was niet vruchteloos; want
„de Heer,quot; meldt de Geschiedschrijver,
„ sloeg de
Mooren voor het aangezigt van
„ asa en voor het aangezigt van
Juda,ew
„ de Mooren vlodenquot; (1). —Men werpe eenen
blik op daniël, nadat darius het bevej
gegeven had, dat niemand in zijn geheele
rijk , gedurende eene maand, noch aan eenigen
God, noch aan eenig schepsel iets zou vragen
dan aan hem alleen. De Profeet bekommerde
zich over dit gebod des Konings niet, maar
ging voort, zoo als hij gewoon was, drie-
malen daags de knieën voor den Heer zijnen
God te buigen, die hem ook beveiligde,
toen hij, tot straf van zijne ongehoorzaamheid
(1) 2 Chron. xiv: 11, 12.

-ocr page 29-

aan 's Konings bovel, in eene grot den
verscheurenden leeuwen ter prooi was voor-
geworpen. De/e roofzuchtige dieren bragten
hem echter geene enkele wonde toe, zoockt,
toen
DARIU8 op den volgenden dag hem uit
den kuil liet optrekken, hij daaruit onbe-
schadigd weer te voorschijn kwam (1). —
Men brenge zich peteüS, den Apostel des
Heeren te binnen , dien de trotsche hekodes
om de gunst des volks te winnen, liet gevan-
gen nemen met het voornemen, om hem,
even als den Apostel jacoet's, van het leven
te berooven. Gedui'ende den tijd, dien hij
in den kerker vertoefde, werd er door de
Gemeente een herhaald gebed voor zijne
bevrijding ten hemel opgezonden. En haar
vertrouwen op God werd niet beschaamd.
Hij zond zijnen Engel, die den ijverigen en
kloekmoedigen Evangeliedienaar uit de gevan-
genis leidde, en uit de magt zijner vijanden
verloste (2). — Men lette op de jammervolle
omstandigheden, waarin paulüS en silas
gewikkeld werden, na dat zij te
Füippi de
(1)
Daniel VI. (2) Hand. XII.

-ocr page 30-

leer der zaligheid verkondigd, en hun gezag
als gezanten van jezus waardiglijk gehand-
haafd hadden Met geweld naar de geregts-
plaats gesleept , werd hun geweten, dat zij
de godsdienst van den staat aanrandden, en
zeden aanprezen, die het den Romeinen niet
geoorloofd was te volgen. Onverhoord en
zonder gevonnisd te zijn, werden zij wreed
gegeeseld, en daarna in een donker hol
geworpen , waar de opziener der gevangenis
hunne voeten in een houten blok vastklemde.
Welk een staat van ellende! Is het wonder,
dat de pijn den slaap van hunne oogen
weerde ? En wat zou men anders van hen
verwachten, dan kermen en klagen, of dat
zij in droefheid verzonken, stilzwijgend hun
leed verduurden? Maar neen! Te midder-
nacht baden zij en zongen Godverheerlijkende
iederen, wier liefelijke toonen den overigen
gevangenen in het oor klonken, zoodat zij
aandachtig naar hen luisterden. En de Heer
antwoordde op hun gebed en hunne lofge-
zangen met een teeken, zijner almagt en
liefde waardig. De boeijen, waarmede zij

-ocr page 31-

gekluisterd waren, ontvielen hun, en do
Hoofdlieden der stad, die hen hadden laten
gevangen zetten, geleidden zeiven hen eervol
en
veilig uit den kerker (1). — Men vergete
eindelijk den Zaligmaker niet! Gereed, om
zijn leven te geven tot een' losprijs voor
velen, sprak Hij tot zijne leerlingen:
Gij
zult mij alleen laten, en
[nogtans] hen ik
niet alleen, want de Vader is met mij
(2)
Met dat geloof vervuld, boog Hij zich_ voor
zijnen Vader neêr, toen een doodelijke ziele-
angst Hem aangreep in den Olijvenhof', waar
de kus des verraads Hem op de lippen
gedrukt, en Hij in de handen zijner vijanden
zou overgeleverd worden (3). Hij oft'erde
gebeden en smeekingen met sterke roeping
(?n tranen tot Dengenen, die Hem uit den
dood verlossen kon. En Hij werd verhoord
Uit de vrees (4); want er kwam tot Hem
een Engel uit den hemel, die Hem ver-
troostte en versterkte, zoodat Hij vol van
lïioed en onverschrokken de gewapende bende

(1) Hand. XVI: 16 en volg. ^2) Joh. XVI: 32b.

(3) Matth. XXVI: 36-46. (4) Hebr. V: 7.

-ocr page 32-

tegeritrad (1). Voorwaar, de voorbeelden
Maarop wij wezen, zijn naar ons oordeel
genoegzaam ter overtuiging van een ieder,
dat de Heer niet beschaamt degenen, die
op Hem hopen; dat de krachten der natuur
Hem ten dienste staan, en Hij zelfs het hart
der menschen kan buigen en leiden, wanneer
het zijne wijsheid behaagt zijne vereerders to
beveiligen, aan het geweld hunner vijanden
te ontvoeren, of uit een' dringenden nood
hen te redden. En zouden dan zij, die
zulke heerlijke vruchten van hun vertrouwen
op God hebben ingeoogst, niet
gelukkig mogen
genoemd worden ?

Hoewel wij er niet aan twijfelen, of al
onze lezers zullen op deze vraag een toe-
stemmend antwoord geven, zoo zal toch deze
cn gene daarbij de bedenking voegen, dat
in den tijd, waarin wij nu leven, zulke
schitterende uitkomsten van het vertrouwen
op God niet meer gezien worden. Het is
waar, er geschieden thans geene wonderen;
maar daarvan bediende zich het Opperwezen
(1) Luk. XXII: 43.

-ocr page 33-

meestal ook niet, om zijne dienaars tegen
dreigende rampen te beveiligen, of ze, bij
liet treffen daarvan, voor hen onschadelijk te
maken en af te wenden. En nog bezit Hij,
wiens hand niet verkort, of wiens magt niet
nieer beperkt is dan in vroegere eeuwen,
het vermogen, om, boven alle menschelijke
berekening, redding te gebieden uit den
grootsten nood, en de middelen daartoe
gebezigd, ongedacht met zijnen zegen te
bekroonen. Daarom vinden wij in de gewijde
schriften de plegtigste en meest algemeene
verzekeringen, die het vertrouwen op den
Almagtige ten allen tijde, en onder al de
zorgen en bezwaren des levens, kunnen
steunen en schragen. Of lezen wij niet in
onzen Bijbel;
God is ons eene toevlugt en
sterkte; Hij is krachtiglijk bevonden eene hulp
«« ienaauwdheden
(1). Allen, die U ver-
wachten, zullen niet beschaamd worden
(2).
^eest in geen ding bezorgd; maar laten uwe
egeerien in alles door bidden en smeeken met
dankzegging bekend loorden bij God
(3)!

(1) Psalm XLVI: 1 (2) Ps.lra XXV.
W Pilipp. IV: 6.

-ocr page 34-

Werpt alle uwe bekommeringen op Hem; want
JJij zorgt voor u
(1). En als een ieder,
zijne eigen ervaring raadplegende, eenen blik
werpt op de tot hiertoe afgelegde levensbaan ,
wie is er dan, die vruchteloos de sporen
van Gods bewaring en bescherming, van zijne
sparende en reddende liefde zoeken zal ?
Hier beveiligde Hij door een' schijnbaar
toevalligen zamenloop van omstandigheden
tegen onheilen, wier afwending onmogelijk
werd geacht. Daar gebood Hij de genezing
van eene ziekte, die doodelijk scheen. En
elders verleende Hij boven verwachting licht
en moed en krachten, om geduldig het leed
en de smart te verduren, die onvermijdelijk
waren. Nu eens werd een lang gekoesterde
wensch ongedacht vevvv.ld. Dan weder eene
hagchelijke onderneming met eene heugelijke
uitkomst bekroond. En op eenen anderen tijd
vernaohtte des avonds het geween en des
morgens loas er gejuich.
(2) Ja, wie is er,
die zich de dagen niet herinnert, waarop het
onweder aan den gezigteinder zamenpakte,
(1) 1 Petr. V: 7. (2) Psalm XXX: Cb.

-ocr page 35-

dat boven zijn hoofd dreigde los te barsten ?
^ij het naderen daarvan namen angst en
kommer den boezem in. De ontstelde ver-
beelding maalde reeds de verwoesting en
schade, die hagel en bliksemvuur veroorzaken
konden. Het hart begon daarbij hevig van
^rees te kloppen. De ademhaling werd be-
nioeijelijkt, tot dat men uitgeput van angstig
overleg eensklaps den wind hoorde opsteken,
die de zwarte donderwolken voortstuwde en
Uit een joeg, welke zich, bij het afdrijven,
alleen in een' malschen regen ontlastten. O,
hoe werd toen de overdreven, oïsheilspellende
en nuttelooze zorg beschaamd en de beken-
tenis afgeperst, dat zij inderdaad welgelukzalig
''ijn, die, bij dreigende gevaren, op God

vertrouwen!

Wat tot het vertrouwen op god

wordt vereisoht.

Als men eenen blik werpt op de christe-
'yke gemeente, dan kan het haren opletten-
den beschouwer niet ontgaan, dat men slechts
Geinige van hare leden vindt, die vol van

-ocr page 36-

geloof en hoop op God niet slechts op hel-
dere, maar ook op sombere dagen, en niet
bezorgd voor de onbekende toekomst, den
levensvpeg bewandelen. Duizende daarentegen
zijn er, die altijd onder een' last van bezwa-
ren gekromd gaan. Het goede, dal hun ten
deel valt, schenkt kun geen genot wegens de
vrees voor het naderende kwaad, die het
zoet hunner genietingen verbittert. De on-
heilen, die hen treffen, verzwaren zij door
hnn morren en klagen, of zij vergrooten ze
door hetgeen zij willekeurig daaraan toevoe-
gen. En het verschiet stellen zij zich ge-
woonlijk alleen van zijne donkere zijde voov.
Vraagt men naar de oorzaak, waarom de
meesten, die Christenen heeten, niet dank-
baar zijn in voorspoed, niet geduldig in
tegenspoed, en voor de toekomst geen goed
toeverzigt hebben op onzen getrouwen God
en Vader? (1) Wij antwoorden, omdat hun
het een of ander ontbreekt, dat men nood-
wendig bezitten en betrachten moet, zal men
onder al de omstandigheden des levens op
(1) Hdilelb. Katech. Zom). X, antw. 28.

-ocr page 37-

^od kunnen of durven vertrouwen. Het on-
derzoek naar hetgeen
hiertoe vereischt wordt,
kan daarom niet overtollig worden geacht.

Eene heldere kennis van God.

2al men op God zijn vertrouwen kunnen
vestigen, dan moet men vooral eene
duide-
^'jke en levendige kennis
hebben van dat aller-
^'olraaakste Wezen. In het natuurlijke zal
quot;^en zich immers nooit op iemand verlaten,
dien men niet kent, van wien men nimmer
i^'ts vernomen heeft, en van wien men niet
overtuigd is, dat men zijne belangen gerust
en veilig aan hem durft aanbevelen? Even
zoo kan noch zal men op den Heer vertrou-
^^'en, wanneer men van zijne hoogheid en
^•olkomenheid volstrekt geen begrip heeft, of
'-'ch daarvan wanstaltige on misvormde denk-
beelden vormt. En wie zal het nu ontken-
quot;^■n , dat men, te midden van het Christen-
dom overal een talrijke menigte vindt, aan
blinde Heidenen gelijk, die eene onver-
s'^boonlijke onkunde aangaande God en zijne
'eerlijke volmaaktheden verraadt, of die, naar
eenig bewijs voor zijn bestaan en bestuur

3

-ocr page 38-

'di

gevraagd, geene rekenschap van haar geloof
daaraan kan geven ? Onmogelijk kunnen de-
zulken bij de aardsche wisselvalligheden tot
God hunne toevlugt nemen, en op de onvei-
lige levensreis zich aan Hem, als hunnen
besten Leidsman toevertrouwen; want ook op
hen is het spreekv^oord toepasselijk:
onbekend
maakt onbemind.
Neen, het lijdt geen twijfel,
of er behoort tot het vertrouwen op God eene
opgeklaarde kennis van Hem, als den Opper-
heer in het geheele rijk der zigtbare en on-
zienlijke schepping, die het menschdom met
bijzondere zorg en liefde gadeslaat, en met
al zijne wegen en handelingen het geluk van
ieder zijner redelijke schepselen bedoelt. Er
behoort tot hetzelve een helder inzien in zijne
raagt, zijne wijsheid en alwetendheid, waar-
door Hij alles doen kan wat Hem behaagt;
bij alles, wat Hij beschikt of toelaat, :/ijne
heilvolle oogmerken altijd weet te bereiken,
en op den weg, dien wij bewandelen, onze
voetstappen overal vergezelt. Er behoort tot
hetzelve eene onwrikbare overtuiging, dat
God onze Vader is, die al onze misdrijven

-ocr page 39-

ons vergeven wil en kan naar den rijkdom
zijner genade, ons betoond in de overgave
^ijns eigen' Zoons, die eene verzoening is
voor onze zonden, en niet alleen voor de
onzen, maar voor die der geheele wereld,
die ons met Hem alle dingen schenken
'^al (1). Inderdaad, waar men door onder-
''•oek en opmerking in deze noodigste aller
wetenschappen zich geoefend heeft, daar zal
haar bezit haren weldadigen invloed openba-
bij een ieder, die bij het dreigen van
de stormen des levens omziet naar een grond,
waarin hij het anker zijner hoop gerust kan
laten neêrzinken.

2. Geloof aan Gods Voorzienigheid.

Tot het vertrouwen op God wordt boven-
dien vereischt een
onbepaald en vast geloof
««« zijne Voorzienigheid.
Wij belijden, dat
God door zijne almagtige en alomtegenwoor-
dige kracht den hemel en de aarde, mitsga-
tlers. alle schepselen, gelijk als met zijne
hand nog onderhoudt en alzoo regeert, dat
•''11e dingen niet bij geval, maar van zijne
0) 1 Joh, II: 2. Rom. VII1:32.

-ocr page 40-

vaderlijke hand ons toekomen (1). Van hoe-
vele onzekere kansen het schijne af te han-
gen, wat de loop der aardsche dingen ons
zal aanbrengen, en van welk eene toekomst
het tegenwoordige zwanger ga, wij weten
het, dat het alles besteld en beschikt wordt
door den Albestuurder, die den schakel van
alle gebeurtenissen dsr wereld in het alge-
meen en van een ieders lotgevallen in het
bijzonder regelt en vasthoudt. Maar is het
wel zoo, dat wij het weten? Helaas! Velen
stemmen het toe, omdat zij de getuigenis
der rede en Openbaring niet durven weer-
spreken; omdat zij anders sprekende, hnn
Christendom zouden moeten verzaken. Maar
gelooven zy het ook? Gelooven zij het te
aller tijd? Ook in den donkeren nacht des
tegenspoeds ? Bij het mislukken hunner plan-
nen ? Bij quot;het verlies van hetgeen hun lief
en dierbaar was hier beneden, en als hunne
schijnbaar betamelijke w^enschcn en begeerten
onvervuld bleven ? Ach, met al hun Chris-
tendom, zijn zij vaak maar al te heidens-

(1) Heidelb. Catech. Zond. X, antw. 27.

-ocr page 41-

gezind. Indien zij nog aan een blind nood-
lot geloofden, menigmaal zonden zij zich niet
liopeloozer aanstellen. En als zij spreken van
fortuin , van kansen, van toevallen, dan ge-
tuigt zelfs de taal, waarvan zij zich bedie-
nen, tegen hen. Wanneer wij het
tcaarlijk
gelooven, met vaste, innerlijke overtuiging,
dat wij altijd en overal in de hand van God,
en in Gods hand alleen zijn; dat geen kwaad
noch leed ons naderen , dat niets of niemand
ons déren kan, dan naar den wil en onder
de toelating van een' almagtigen , alwijzen en
liefderijken Vader in de hemelen, hoe zou
liet dan nog mogelijk wezen, kleinmoedig
of vreesachtig te zijn, of over hetgeen
al gebeuren kan zich te bekommeren? Ja,
■quot;■'ie, dien het niet aan alle vertrouwen op
God ontbreekt, heeft het niet meermalen in
omstandigheden, die wij hagchelijk noemen,
ondervonden, dat hij door vrees en droef-
lieid afgemat, en gedurig angstiger gewor-
den , zich had uitgestrekt en omwentelde op
1'et slapelooze leger, totdat hij eindelijk bij
de gedachte: „ er zal^ toch niets dan hetgene

-ocr page 42-

God wil geschieden!quot; gerust en zacht kon
insluimeran ? Zie dat was de vrucht van het
zich verlaten op den Heer!

5. Hartelijke liefde jegens God.

Er behoort nog tot het vertrouwen op
God, eene
hartelijke liefde jegens Hem, zigt-
haar in de betrachting zijner hevelen.
Men
denke toch nooit, dat een ieder, wie hij zij,
en hoe hij gezind is en handelt, zich op den
Allerhoogste kan of mag verlaten. Neen,
alleen hij , die omtrent zijnen hoogsten Wel-
doener niet koel en onverschillig is, maar in
wiens hart Hij de eerste plaats bekleedt; al-
leen hij, die alles voor God ten beste heeft,
en gedurig bewijst niets beters noch zaligers
te kennen , dan zich aan zijne dienst te wij-
den , en in zijne beschikking geheel te be-
rusten , kan en mag zich aan Hem toever-
trouwen. Hoe zou men in hel natuurlijke
over een kind oordeelen, dat weigerde zich
door zijne ouders te laten leiden, en altijd
meende veel beter te weten, wat zijn geluk
bevorderen kon dan zij, van wege hunnen
leeftijd door ervaring geoefend; dat telkens

-ocr page 43-

tegen hen opstond en voor hen eene steeds
vloeijende bron was van huiselijk leed; maar
dat evenwel zich bestendig op hunne zorg
^'erliet, dagelijks van hen het goede ver-
wachtte, en met weldaden begeerde overla-
den te worden? Zou men zijn gedrag niet
afkeuren , zijne verwachting niet ongegrond,
zijn verlangen niet onredelijk noemen ? Het-
zelfde oordeel geldt omtrent allen, die op
Grods zorg zich verlaten en op zijne gunst
en bijstand rekenen, maar die overigens
Weinig aan Hem denken, niets voor Hem
gevoelen, en zijne bevelen onophoudelijk
overtreden. Voorwaar, het vertrouwen op
God is van de gehoorzaamheid aan Hem
onafscheidelijk. Op de allernaauwste vereeni-
ging van beiden maken ons de H. Schrijvers
bij herhaling opmerkzaam, als zij vermanen
of getuigen:
Vertrouwt op den Heer, en doet
^tet goede (1)! De goddelooze heeft vele smar-
^^n; maar die op den Heer vertrouwt, dien
de goedertierenheid omringen
(2). De oogen
(fes Heeren zijn op den regtvaardige; maar
(1) Psalm XXXVII; 3». (.2) Psalm XXXII; 10.

-ocr page 44-

hel aanyezigi des Heeren is tegen degenen, die
kwaad doen (l). De Heer is ver van den
goddelooze; maar het gebed der regtvaardigen
zal Hij verhoeren
(2). Wij welen, dat, zoo
iemand godvruchtig is en Gods wil doet. Hij
dien hoort
(3). En dat dengenen, die God
liefhebben, alle dingen medewerken ten goede [i).
Geliefden! Indien ons hart ons niet veroor-
deelt , zoo hebben ivij vrijmoedigheid tot God.
En zoo wat wij bidden, ontvangen wij van
Hem, dewijl wij zijne geboden beicaren, en
doen hetgene behagelijk is voor Hem
(5). Uit
deze aangehaalde plaatsen der H. Schrift
blijkt het zonneklaar, dat zij een onlosmake-
lijk verband veronderstelt tusschen het ver-
trouwen op God en een aanhoudend pogen
en streven, om Hem welgevallig te zijn.
Wij zien ze daarom ook bij alle godvruch-
tigen , van welke de Bijbel gewaagt, ten
naauwste vereenigd, en indien de zedelooze
en moedwillige overtreder van Gods geboden

(1) Psalm XXXIV: 16a, 17quot;. (2) Spreuk. XV: 29.

(3) Joh. IX: 31.nbsp;(-1) Rom. VIII: 32.

(5) l Joh. III: 21, 22.

-ocr page 45-

'«ich ooit op zijne gunst en bescherming ver-
liet, het zou een dwaas en roekeloos ver-
trouwen zijn, vk'aarvoor althans in het Woord
Van God geene schaduw van bewijs gevonden
Wordt. Neen , uit onze gezindheden en voor-
iiemens , uit ons gedrag en onze daden moet
1'et zigtbaar worden , wiens wij zijn, wien
wij toebehooren , op wien wij steunen cn
onze hoop vestigen. En wie hij dan zij, die
God nog niet vreest en zijne bevelen ver-
acht; — die onafgebroken aardschen voor-
spoed en de bevrediging van zijne zinnelijke
lusten en begeerten voor het giootste geluk
des tegenwoordigen levens houdt, en daarom
klaagt en moedeloos nederzit en twist met
den Heer, als of hem onregt geschiedde'
wanneer hij eenig verlies moet lijden of tot
1'et betrachten van moeijelijke pligten geroe-
pen wordt, hij kome van het dwaalspoor
terug, waarop hij zich bevindt, en late zich
■liet langer door eene ijdele begoocheling
'Tiisleiden! Als de afgedwaalde zoon in de
gelijkenis van onzen ïleer, keere hij met
berouw en schuldbelijdenis tot den hemelschen

-ocr page 46-

Vador wcèr, ziende en zich verlatende op
het offer tot verzoening aller zonden, door
den Zaligmaker der wereld eenmaal opge-
bragt! Zijne genade zij hem tot alles ge-
noeg! Zijne kracht worde in zijne zwakheid
volbragt! En met zijnen Geest vervuld, ver-
rigte en volbrenge hij volijverig en stand-
vastig al wat hij weet, dat Gode welbeha-
gelijk is! Dan, maar ook dan alleen, zal
gevaar noch onheil hem verschrikken, wan-
neer pligt en roeping hem gebieden ze te
gemoet te gaan, ja, hij zal die ware rust der
ziel genieten, en dien fieren moed in zich
opgewekt gevoelen, om tot verheerlijking van
God alles te ondernemen en te verdragen,
waardoor het vertrouwen op Hem in zijne
meest schitterende gedaante zich ten allen
tijde heeft vertoond.

4. Gebruik der aanwezige middelen.

Eindelijk wordt er tot het vertrouwen op
God vereischt, dat men ter voorziening in
zijne behoeften
vlijtig de aanwezige middelen
gehruike.
Hoewel het niet ontkend mag wor-
den, dat al het goede, hetwelk men bezit

-ocr page 47-

geniet, en waarop men in het vervolg
hoopt, door God geschonken wordt en van
^-•jiie beschikking afhankelijk is, zoo is het
quot;ogtans boven allen twijfel verheven, dat
iets onmiddellijk zal verkregen worden;
Want al wat bestaat, is door den wijzen
Schepper niet slechts met nuttige oogmerken
^'üortgebragt, maar het een heeft ontegen-
^eggelijk invloed op het ander, en oorzaken
en gewrochten zijn ten naauwste met elkander
vereenigd. Wie dus alles lijdelijk en onbe-
zorgd van boven verwacht, handelt tegen de
orde hier beneden vastgesteld; hij schijnt te
•«eenen, dat er ten zijnen behoeve wonderen
zullen gebeuren, die maar zelden en alleen
n^et Godverheerlijkende bedoelingen zijn ge-
i^chied; hij zou zich aan traagheid en opzet-
telijk verzuim schuldig maken, waartegen wij
de H. Schriften niet alleen telkens worden
gewaarschuwd (1), maar die ons bovendien
wijzen op voorbeelden van godvruchtige man-
nen , die zich van gepaste middelen bedienden,

(') Spreuk. VI: 9-11. XXIV: 30-34. Pred. IX: 10.
Joh. VI: 12. 1 Thess. IV: 11. 2 Thess. III: 10.

-ocr page 48-

üiii liun lijden te verzachten , hunnen last to
vcrligten, ja, ora uit hunne verlegenheid zich
geheel te redden. De Aartsvader jakob , op
Gods bevel uit
Mesopolarnie naar Kanaan
terugkeerende, wendde alles aan, wat in zijn
vermogen was, om den toorn van zijn' belee-
digden broeder esau te bedwingen, en zijne
gunst en liefde te herwinnen (1).
eïozEF,
in Egypte onschuldig in den kerker gewor-
pen , trachtte den opperschenker des konings
te bewegen, dat hij zijne voorspraak zoude
wezen, als hij in zijnen post aan het hof van
farao zou hersteld zijn (2).
MozES ver-
ligtte zich den al te zwaren last van zijn
bestuur over
Israël door het benoemen en
aanstellen van mannen, die hem in de hand-
having van het regt zouden behulpzaam we-
zen (3). De Koning hiskia moest, ter
herstelling van zijne doodelijke krankheid, op
Gods bevel vijgen leggen op zijne kwaadaar-
dige zweren (4). Paulus liet zich des nachts
in eene mand langs de stadsmuur afdalen,

(1) Genes. XXXII.nbsp;(2) Genes. XL: 14.

(3) Exod. XVIII: 13 en verv. (4) 2 Kon. XX: 7.

-ocr page 49-

zich tegen de hem vijandige Joden te
beveiligen, die besloten hadden hem van het
leven te berooven (1). En de Zaligmaker
^elf, bemerkende, dat de menigte, die Hij
Wonderdadig gespijzigd had, voornemens was,
Hem met geweld tot Koning te verheffen,
^öval zijnen discipelen terstond hun vaartuig
beklimmen en in zee te steken, waarna
Hij zich aan hare nasporing op een' eenza-
'^en berg onttrok (2). Even zoo is het ieders
dure pligt, om, met inspanning van al zijne
^'ermogens en krachten , in zijne behoeften to
doorzien en bij dreigend of drukkend leed
§een geoorloofd middel onbeproefd te laten,
^fn het af te weren of te verzachten, mits
quot;^en daarbij de bede voege, dat God de aan-
gewende pogingen met
zijnan zegen bekroone.
^aar als het geweten de getuigenis geeft,
^at men aan geene traagheid of opzettelijk
erzuiui schuldig staat; als men gedaan heeft,
Wat mej^ j^qjj gj^ mogt en verpligt was, en
■quot;jn gedrag voor de regtbank van eer cn
Hand. IX: 25.

Matth. XIV; 22, 23. Joh. VI: 14, l,-).

-ocr page 50-

deugd, van billijkheid en regtvanrdigheid kan
verdedigen, dan mag men hoofd en hart
opwaarts heffende, de uitkomst van al zijn
pogen en streven aan den Albestuurder over-
laten, en zijn lot en zijnen weg gerust aan
Hem toevertrouwen.

OPWEKKING EN AANSPORING TOT HET
VERTROUWEN OP GOD.

Op de onbestendige en wisselvallige aarde,
die wij bewonen, zullen er slechts enkelen
gevonden worden, die getuigen kunnen, dat
al hunne levensjaren gerust en stil, als eone
zacht vloeijende beek zijn voorbijgegaan. De
meesten daarentegen zullen zich de dagen
herinneren, waarop de zon van hunnen voor-
spoed achter donkere wolken schuilde; waarop
zij hunne bete met tranen besproeiden, en
hun hart als met een' band werd toegeklemd.
O, hoe opbeurend en troostvol was het toen
voor den opregten dienaar van God, Hem tot
eene toevlugt te hebben, in Hem zijnen steun
te vinden, en op zijne zorg en bescherming
zich vertrouwelijk te verlaten! Of misschien

-ocr page 51-

Werd deze en gene onzer lezers wel eens in
eenen toestand gebragt, of verkeert nog heden
daarin, die zijn' geest met vrees en kommer
^'ervult, doch welke hij zich verpligt acht voor
anderen te ontveinzen of te verbergen, omdat
gewigtige redenen hem gebieden de oorzaak
daarvan zelfs voor zijne naaste betrekkingen
en beste vrienden te verzwijgen. Wat anders
blijft hem dan over, dan den benaauwden
boezem in den schoot des hemelschen Vaders
te storten, die, wanneer alles vlugt, altijd
nabij zijne kinderen blijft; die ziet, wat zij
'n het verborgen lijden, al durven zij het
^an niemand openbaren; en die boven ver-
wachting de droefheid in blijdschap kan
^■eranderen? En als het somtijds gebeurt,
dat de toekomst zich in digte nevels hult,
zoodat het onmogelijk kan berekend worden ,
of hetgeen zij in haren schoot besloten houdt,
bet levensgenot verhoogen of verbitteren zal;
of als het zeker is, dat zij eene zware taak
opleggen, waartoe menschelijke vermogens
en krachten naauwelijks toereikend schijnen:
Wat is dan meer geschikt, om den moed niet

-ocr page 52-

te verlie/en dan het vertrouwen op den
Almagtige, die zoo dikwijls de bergen van
zwarigheden, welke men had opgeworpen,
deed wegzinken vóór men tot hen genaderd
was, die niemand een' last zal opleggen ,
waarvoor zijne schouders niet berekend zijn-
en bij het torschen daarvan den zwakke onder?
steunen zal en den wankelende staande houden ,
Inderdaad, het is een schoon, een ver-
kwikkend , ja verrukkend denkbeeld God
aldus tot zijnen beschermer en vriend te
hebben , onder wiens opzigt en hoede men
zich allerwegen veilig acht, en van wiens
wijsheid en liefde men verwachten mag, dat
Hij den zijnen alleen dat onthouden of ont-
nemen zal, wat hun schadelijk zou wezen,
maar daarentegen met eene milde hand zal
toereiken, al wat tot hunne vorming en opvoe-
ding voor hunne toekomende heerlijke bestem-
ming dienen kan. Daarom is een iedei- diep
te beklagen, wien dat gemoedsbestaan , waar-
over wij hem onderhielden, vreemd blijft
gedurende zijne aardsche omzwerving, en die
bij de zorgen, teleurstellingen en gevaren,

-ocr page 53-

daaraan in minder of ruimer maat verbonden,
anderen grond heeft, vcaarop hij zijne
verwachting bouwt, een' anderen staf, waarop
Mj steunt, een ander rustpunt, waarin zijne
Vfees zich oplost, dan waarop wij hem wezen.
Of zou iemand iets, dat onder de zon bestaat,
Weten te noemen, waarop hij het harte zetten
veilig vertrouwen kan? Zou het zijn op
^ijn rijkdom? Maar de ervaring predikt het
luide, hoe onzeker zijn bezit is; hoe gemak-
kelijk hij zich vleugelen kan maken en
lienenvaren. Op zijne vrienden? Maar hoe
Weinigen worden er gevonden, die dezen,
adelen naam met regt verdienen; hoe velen
^lin ons reeds door den dood ontnomen; hoe
spoedig kunnen de nog overigen ons ontvallen!
Op zijnen welstand en zijne krachten? Maar
val, ééne onvoorziene beleediging, ééne
lievige ziekte kan hem ter neer werpen en
van het leven berooven. Op zijn verstand
eii doorzigt? Maar hoe menigmaal laten zij
hein verlegen; hoe dikwijls feilen zij; hoe
Vaak worden zij door vooroordeelen beneveld!
■i^ch! het zijn allen rietstaven, die de handen

4

-ocr page 54-

doorboren. En al ware het, dat wij daarop
steunen konden, zoo lang wij op de aarde
omdolen, waaraan zullen wij ons dan toch
vasthouden, als wij van hier vertrekken
moeten. en al wat ons lief en dierbaar was
achterlaten? Wat zal ons dan bemoedigen
en geruststellen, als het gordijn, dat de
andere wereld voor ons bedekt, wegvalt, en
wij in het akelige verschiet der eeuwigheid
inzien en aan onze verschijning voor den
regterstoel van Christus denken zullen?
Gelukkig derhalve hij, die nog een ander
cn beter goed kent en bezit dan de gansche
wereld heeft en geven kan, een' schat, dien
de mot en roest niet verteren, of dieven
ontrooven kunnen, meer dan genoegzaam,
om al de behoeften der ziel te vervullen!
Voorwaar, de bezitter van dezen schat durft
zich gerust op Hem verlaten, van wien lüj
dien ontving cn dankbaar aannam. Bij het
genot daarvan zet hij tevreden en blijmoedig
de levensreis voort, en den eindpaal daarvan
bereikt hebbende, openbaart zich vooral do
kracht van zijn vertrouwen op God. Niet

-ocr page 55-

gehecht aan de zinnelijke en vergankelijke
wereld, treedt hij onbevreesd de vallei des
doods in, ten volle overtuigd, dat weldra
een hemel van eindelooze gelukzaligheid voor
hem zal geopend worden!

Men zou verwachten, dat allen, die zich
onder het getal der Godvruchtigen rang-
schikken en voorwenden, dat zij met Gods
H. Geest Vervuld zijn en door Hem zich
laten leiden, door hun vertrouwen op God
bo ven anderen zouden uitmunten, en den
zegenrijken invloed dezer deugd op de stem-
ming huns gemoeds onder al de wisselingen
des levens, in hunne tevredenheid en blij-
moedigheid zouden ten toon spreiden. Doch
wij mogen het niet ontveinzen, dat wij in die
verwachting meermalen werden teleurgesteld,
ï^u en dan ontmoetten wij welmeenende en
gemoedelijke christenen, die telkens vreesden,
dat zij het gebouw hunner hoop op een'
'-andgrond zouden vestigen; die over het
geheel onrustig, neêrslagtig en voor de toe-
komst bezorgd waren, zoodat niet zelden
gelaat en houding van de sombere stemming

-ocr page 56-

hunner ziel getuigden. De oorzaken hiervan
waren onderscheiden. De een stond ten aan-
zien van zijne Evangelische kennis nog op
dezelfde hoogte, die hij misschien reeds in
zijne jeugd bereikte. Hij sprak somtijds met
afkeuring van de ware godsdienstige verlich-
ting. Hij liep doorgaans rond in den zelfden
kring zijner denkbeelden, die alleen op het
gemoedelijke betrekking hadden. Hij verwierp
al wat naar zijn oordeel geene strekking had,
om dien uit te breiden. Alzoo had hij het
aan zich zeiven te wijten, dat hij op den
Onveranderlijke en Getrouwe zich niet onbe-
paald durfde verlaten. Gebrek aan genoegzame
kennis en juiste bevatting van het troostvolle
Evangelie was hiervan alleen de oorzaak. —
Een ander had zich een leerstelsel van de
godsdienst eigen gemaakt, dat voor een groot
gedeelte streed met den inhoud en geest van
het woord van God. Hij liet zich niet over-
tuigen , dat zijne begrippen daarvan verkeerd
on ongegrond waren, ja, de vroomheid van
een ieder, die daarin met hem niet zamen-
stemde, was bij hem verdacht. Hieraan was

-ocr page 57-

het toe te schrijven, dat hij zuchtende en
klagende zijne dagen sleet, en de rust en
kalmte der ziel niet genoot, welke alleen de
vruchten zijn van het vertrouwen op God. —
Een derde was wegens zijne bloedmenging
somber van aard en tot droefgeestigheid
geneigd. Niet gedachtig aan die mengeling
van vochten in ons ligchaams-gestel, en aan
den invloed, dien zij op den geest en zijne
vermogens en denkbeelden uitoefent, scheen
hij van gevoelen te zijn, dat blijmoedigheid
en opgeruimdheid den godvruchtige niet be-
tamen. Het gevolg hiervan was, dat hij aan
twijfelmoedigheid en wantrouwen voedsel gaf,
en onder een drukkenden last van allerlei be-
zwaren, dien hij zelf zich oplegde, voortdu-
rend gebogen ging. — Een vierde werd door
vele en langdurige beproevingen geteisterd. De
eene ramp verving bij hem de andere. Het
eene verlies was naauwelijks geleden, of een
ander bedreigde hem. Het werd hem moeijelijk,
O™ in al de behoeften van zijn huisgezin te
^quot;oorzien. De vrees voor gebrek en armoede
sloop gjjij iiaj-t binnen. Hierdoor begon de

-ocr page 58-

moed hem te ontzinken en zijn vertrouwen op
God te wankelen. Het was hem onverklaar-
baar , dat de hemelsche Vader zijne kinderen
zoo zwaar zou doen lijden en zoo aanhoudend
tuchtigen, terwijl vele goddeloozen zich over
hunne welvaart en hunnen voorspoed verheug-
den. Met
ASAF vroeg hij: Heb ik dan te
vergeefs mijn hart gezuiverd, en in onschuld
mijne handen gewasschen, daar elke dag mij
nieuwe kwelling geeft, en iedere morgen nieuwe
ramp?
(1) Wat wij beproefden, om dezulken
df van hunne verkeerde begrippen en vooroor-
deelen te genezen , óf hunnen zinkenden moed
te schragen. en hun wankelend vertrouwen te
versterken, het was veeltijds vruchteloos. En-
kelen meenden, dat zij alleen den echten toets-
steen der ware wijsheid bezaten. Sommigen
versmaadden zoo wel het verstandig onderwijs
als den welmeenenden raad van hunne leeraars
of meer geoefende vrienden. En anderen wei-
gerden en bleven hardnekkig weigeren te ge-
looven, dat niemand meer reden heeft, om ,
zelfs onder de snerpendste geeselslagen des
(1) Psalm LXXni: 13, 14.

-ocr page 59-

tegenspoeds, zijn lot blijmoedig over te geven
in de lianden van een Wezen, dat aller belan-
gen kent, aller belangen op het harte draagt,
en met wijze liefde in die allen zal voorzien,
dan de regtvaardigen en opregten van harte.

Met dat al stemmen wij het gereedelijk
toe, dat het vertrouwen op God, zelfs bij den
meest kondigen en verst gevorderden chris-
ten , niet ten allen tijde vast en onwankelbaar
is; dat het nu en dan met twijfelmoedigheid
gaat gepaard; dat het wel eens door angst en
vrees wordt afgewisseld. Maar daarom spo-
i'en wij hem aan, dat hij toch alle naarstig-
heid aanwende, om het aan te kweeken en
te versterken; want het is hem bij ervaring
bekend, welk een kostelijken schat het is, en
hoe grooten invloed het op de kalmte en
opgeruimdheid zijns gemoeds uitoefent. Vraagt
misschien iemand, welke de middelen zijn,
die hem daartoe kunnen dienstbaar wezen?
Zij zijn deze: Beschouw met een' opmerk-
zamen blik de natuur en hai'e afwisselende
tooneelen! Dagelijks zult gij daarop de tref-
fendste bewijzen van Gods wijsheid en goedheid

-ocr page 60-

zien. Volg in dit opzigt het voorbeeld dor
godvruchtige dichters en Profeten onder het
Oude Verbond, en bovenal dat van uwen Heer
en Zaligmaker, die zijne leerlingen van eene
angstvallige en nuttelooze bezorgdheid voor
hunne ligchamelijke nooddruft zocht te bevrij-
den , door hen te wijzen op de vogelen des
hemels, die niet zaaijen noch maaijen , die ak-
kers noch schuren bezitten, en nogtans hun
voedsel vinden, en op de bloemen des velds,
die niet arbeiden noch spinnen, en evenwel
prachtiger dan Salomo waren uitgedoscht,
opdat zij het zouden gelooven , dat de hemel-
sche Vader, die de vogels voedt en de bloe-
men tooit, veel meer voor hen zou zorgen,
die in alle opzigten de vogels en bloemen ver
overtroffen. Vermeerder en verhelder uwe
godsdienstige kennis, door het onderzoek des
Bijbels, door het bijwonen der openbare gods-
dienstoefeningen , door het lezen van goed ge-
schreven en nuttige boeken, door den omgang
met weldenkende en geoefende christenen, op-
dat gij een levendig inzien moogt verkrijgen
in Gods magt, en wijsheid en goedheid, eene

-ocr page 61-

onwrikbare overtuiging, dat alles van Hem
afhankelijk en aan Hem onderworpen is,
z66,
dat er zelfs geen muschje op aarde valt zonder
uwen Vader en de haren uws hoofds allen
geteld zijn. Herinner u, vooral op donkere
en rampspoedige dagen, de voorbeelden dier
uitstekende mannen, die in den nood en bij
dreigende onheilen en gevaren door hun ver-
trouwen op God hebben uitgemunt en geze-
gevierd (1), opdat gij moogt aangemoedigd
Worden, om hunne voetstappen, zij het dan
van verre, na te wandelen. Raadpleeg bij
al wat u bekommert of bezwaart, uw eigen
Vroegere ervaring, die het u herinneren zal,
lioo dikwijls de Algoede uwe vooruitloopende
zorgen beschaamd, door heugelijke uitkomsten
u verblijd, gevreesde rampen van u afge-
W'end en uwe droefheid in blijdschap veran-
derd heeft; dat de zegeningen u geschonken ,
de rampspoeden die gij doorworsteldet, ver
overtroffen; dat gij vele voorregten genoot,
die anderen ontbeerden; en dat gij onder al
uw lijden en verdriet tot hiertoe nooit be-
(1) Men zie pag. 20-27 en Hebr. XI.

-ocr page 62-

zweken zijt. De gedachtenis hiervan zal u
krachtig aansporen, om de onzekere of met
oen stuursch gelaat u aangrimmende toekomst,
kloekmoedig in het aangezigt te zien , en de
rust en vreugde van het vertrouwen op God,
door bange voorstellingen onderdrukt, weêr op
te wekken en te herstellen. Oefen u aanhou-
dend in godzaligheid, en tracht een onergerlijk
geweten voor God en menschen te bewaren !
Want zonder dat men zich hierop toelegt,
mist men de gewisse verzekering van Gods
gunst en vriendschap, die door het najagen
der heiligmaking versterkt wordt. Men be-
gint dan voor God te vreezen, omdat men
gevoelt, dat men zijn ongenoegen hoeft
verdiend. En de kleinste nadeelige omstan-
digheid is dan genoegzaam om onzen moed ter
neêr te slaan en ons vertrouwen op de liefde
en zorg van den hemelschen Vader te ver-
zwakken. Volhardt eindelijk in het gebed!
Dat, voorwaar, bezit een veel vermogende
kracht, om den neêrgebogen geest op te hef-
fen en den zinkenden rooed te schragen. Het
voert op zijne vleugelen tot den hoogen en

-ocr page 63-

nooit wankelenden rotssteen van ons vertrou-
wen. liet doet in ruimer lucht ademen,
waar het leed en de kommer dezer aai-do
niet zoo zwaar drukken. Daarom, ranip-
spoedigen en bedroefden! knielt dagelijks in
de eenzaamheid neder, en heft daar het hart
op naar boven tot uwen hemelschen Vader,
die het beste weet wat voor u nuttig is; die
kastijdt degenen, die Hij liefheeft; die u niet
zal laten verzocht worden boven u vermo-
gen, en die eer gij het vermoedt, hulp en
i'edding gebieden kan. Neen, Hij laat zijne
kinderen niet te vergeefs dag en nacht tot
Hem roepen. Hij neigt het oor tot hun aan-
houdend gebed. En de vrucht daarvan gaat
m waarheid nooit verloren. Want al ver-
krijgen zij niet, wat zij vuriglijk wenschten;
al kan de last, die zwaar hen drukt, niet
van hunne schouders worden afgenomen,
zoo ontvangen zij toch op hunne herhaalde
bede kracht van boven, om het kruis te
kunnen dragen, dat hun is opgelegd, en
zich gelaten en geduldig te onderwerpen aan
het bestuur van Hem, die ons nooit dan tot

-ocr page 64-

ons hoil beproeft. Wat zou dan uwe ziel zicli
ncderbuigen, gij kleingeloovigen en twijfel-
moedigen! daar de weg, dien Gods geliefdste
kinderen bewandeld hebben, dikwijls donker
cn oneffen was? Het zij dan zoo, dat ook uw
lijdensbeker tot de boorden toe gevuld is,
hij vermindert toch bij elke teug, en weldra
zal hij ledig wezen. Dan wordt hij van u
weggenomen, en gij in het huis van uwen
hemelschen Vader overgebragt, waar alle tra-
nen van uwe oogen zullen gewischt, en gij
uit de altijd vloeijende beek van Gods wel-
lusten zult gedrenkt worden. Daar zult gij
het met bewondering inzien , dat
al de paden,
langs welke gij in het land uwer vreemdeling-
schap geleid werdt, met de hoogste wijsheid en
teederste liefde voor u waren afgebakend. Daar
het wel duizendmaal herhalen; De Heer heeft,
toen wij in de woningen der vergankelijk-
heid vertoefden, niet verlaten degenen , die
Hem zochten (1)1 Welgelukzalig was toen
reeds de mensch, die op Hem vertrouwde (2)!

(1) Psalm IX: 11.nbsp;(2) Psalm LXXXIV: 13'gt;.