-ocr page 1-

c.

DRIE EISCHEN

DES

CHRISTëLIJKEN levens.

TE nOTTEHDAM, BIJ

M. WIJT amp; ZONEN,

Ilt;er3 van het Nederlandsche Zendelinggenootschap.
N».nbsp;1860.

Drukke;

-ocr page 2- -ocr page 3-

VOOHBERIGT.

Gecommitteerden van het Nederlandsche
^^ndelinggenootschap tot het opstellen, ver-
zamelen en uitgeven van kleine Stukjes ter
^^f'ordering van Evangelische kennis en god-
^quot;■ligheid, ook bij mingeoefenden; namelijk: —
E. VINKE, Th. Dr, en Hoogleeraar,
beets, Th. Dr. en Predikant te Utrecht,
SIOLL, /acoö^:., Predikant «e's Gravenhage,
blaauw, Predikant te Amsterdam,
adsiani en j. j. van oosterzee , Th. Dr.,

-ocr page 4-

voorberigt.

Predikanten te Rotterdam, overeenkomstig hun
ambt en hunne bediening, dat oogmerk gaarne
willende bevorderen, en in uitsigt op des Heeren
medewerkenden zegen, bieden het nevensgaande
Stukje hunnen landgenooten aan-, erkennende
iniussohen geene uitgave voor echt, dan welke
door een hunner of door de drukkers dezes
onderteekend is.

-ocr page 5-

DRIE EISCHEN

CHRISTELIJKEN LEVENS.

Vriendelijk en uitlokkend waren de woor-
den des Heeren, waarmede Hij Zijne tijd-
genooten uitnoodigde tot het deelgenootschap
'^an Zijn koningrijk. Maar tevens waren de
eischen, die Hij aan Zijne uitnoodiging
toe-
^eegde, veelomvattend en krachtig. Wel
«oemde Hij Zijn juk
zac/a, maar Hij ver-
^^eeg toch niet, dat het een Juk was en
^J'ed het gedurig uitkomen, dat, al was Zijn
^^^ op zich zei ven ligt, deze toch zwaar en
ondraagbaar was voor een ieder, die hem
^^et droeg met het hart, dat Hij in de Zijnen
^egeerde. En al waren er dan ook velen,
zich aan de hardheid Zijner woorden

-ocr page 6-

ergerden; al week menigeen, die ter halver
wege tot Hem was genaderd, ontmoedigd
terug; rein van de laakbare zucht om opgang
te maken, Het Hij zich ook door het mede-
lijden met de scharen niet verleiden om aan
den boozen tijdgeest eenige inwilliging te
doen en met de zwakheid en wereldliefde
Zijner volgelingen in verdrag te treden.
Neen, de waarheid en geregtigheid golden
Hem boven al; en liever zou Hij zonder
een éénigen leerling van deze aarde zijn
heengegaan, dan dat Hij er zich duizenden
verworven hebben zou, door ook maar een
enkelen eisch der geregtigheid te doen val-
len. Daarom is het onze pligt elkaar gedu-
rig voor te houden: wat de Heer in ons
verlangt, zal Hij ons voor Zijne ware vol-
gelingen houden, die verwachten mogen, dat
Hij hen eenmaal belijden zal voor den Vader,
die in de hemelen is. Anders worden we
ook ligt de ongelukkige slagtoffers van een
ijdel zelfbedrog, meenende dat wij rijk zijn
en verrijkt geworden, terwijl wij zijn arm,
ellendig en blind en naakt.

-ocr page 7-

Grij volgt mij dan zeker met belangstel-
ling, goedgunstig lezer, als ik u in dit
boekje op drie gewigtige eisclien des chris-
lijken levens opmerkzaam maak. Sla uwen
bijbel open en overweeg met mij wat ge-
schreven staat:

Luc. IX: 57-62.

En het geschiedde op den weg, als zij reis-
dat een tot Hem zeide: Heere! ik zal U
'folgen, waar Gij ook heengaat. En Jezus
zeide tot hem: de vossen hebben holen, en de
'i'ogelen des hemels nesten; maar de Zoon des
menschen heeft niet, waar Hij het hoofd ne-
derlegge. En Hij zeide tot eenen anderen:
'^olg mij. Doch hij zeide: Heere! laat mij
dat ik heenga, en eerst mijnen vader he-
9iquot;ave. Maar Jezus zeide tot hem: laat de
dooden hunne dooden begraven; doeh gij, ga
heen en verkondig het Koningrijk Gods. En
^ok een ander zeide: Beere! ik zal ü volgen;
Maar laat mij eerst toe, dat ik afscheid neme
degenen, die in mijn huis zijn. En Jezus

-ocr page 8-

zeide tot hem: niemand, die zijne hand aan
den ploeg slaat, en ziet naar hetgeen achter is,
is behoaam tot het Koningrijk Gods.

En het geschiedde op den weg, als zij
reisden, dat een tot Uem zeide: Heere! ik zal
U volgen, waar Gij ook heengaat.
Mat-
theus
(Viri: 19) meldt ons, dat deze man
een schriftgeleerde was en dus behoorde tot
degenen, die den Heer meestal vijandig wa-
ren. Maar hij schijnt eene prijzenswaardige
uitzondering gemaakt te hebben. Want daar
is niets in het verhaal, dat ons wettigt hem
van huichelarij te verdenken. Neen, wij
houden het ervoor, dat deze man, hoe ook
bezet met de vooroordeelen van zijnen stand,
den indruk van 's Heeren woorden en da-
den niet heeft kunnen wederstaan, dat hij
van bewondering geheel is doordrongen ge-
worden , en, wel onnadenkend en ligtvaardig,
maar toch in opregtheid heeft gesproken:
Heere! ik zal U volgen, waar Gij ook he-
nen gaat. En wij kunnen immers dit voor-
nemen ook bij den schriftgeleerde gemakkelijk

-ocr page 9-

verklaren. 's ïleeren woorden gaven der
Waarheid getuigenis en Plij sprak als magt-
liebbende, als de zoodanige, die zich bewust
Was dat Hij van den Vader was uitgegaan
en aan de menschen niets verkondigde, dan
hetgeen Hij bij den Vader gezien en ge-
hoord had. Daarbij de werken, die Hij
Cieed, die in aantal de wonderen der profeten
verre overtroffen en door de wijze waarop
H'j ze deed Zijne meerderheid boven alle
vroegere Godsgezanten duidelijk openbaar-
den — deze werken waren de onloochenbare
teekenen, dat de Vader Hem gezonden had.
En dan kon toch wel de heiligheid, de ge-
heel éénige voortreffelijkheid en verhevenlieid
van JEZUS' persoon niet zonder uitwerkin«-
quot;jven op hen, wier geestesoog voor wat
Waarachtig en goddelijk is niet geheel ge-
®loten was. Zoo is het dan geen wonder,
iJat deze schriftgeleerde den Heer hulde
'edt; en het zij tot eere van dezen man
gezegd, dat hij niet, gelijk de meesten, die
ïn Israël den tabbaard droegen, bij de aan-
schouwing van
jezüs' aardsche verschijning

-ocr page 10-

koud en onbewogen gebleven, of in vijand-
schap ontstoken is. — Toch kon de Heer
zijne hulde niet zonder teregtwijzing aanne-
men. Want ja
welgemeend was de keuze,
maar niet
goed doordacht. De man spreekt,
voor dat hij met naauwkeurigheid gewikt
en gewogen heeft. Hij wil den toren bou-
wen, maar'hij heeft zich vooraf niet neer-
gezet, om de onkosten te berekenen. Hij
laat zich door den gunstigen indruk van

Onbsp;O

het oogenblik medeslepen en handelt in over-
ijling. Het is hoogst onwaarschijnlijk, dat
deze gunstige indruk eene blijvende zal we-
zen. Veel waarschijnlijker is 't, dat als hij
bij ervaring zal beginnen te weten, wat er
al aan het volgen van den Heer is verbon-
den, hij berouw krijgen en van den Heer
afkeerig worden zal. Daarom toont de Heer
hom zijn welgevallen niet. Want volgelingen,
die heden Hem aanhangen, maar morgen
afvallig worden, zijn aan Zijne zaak niet be-
vorderlijk. En zij zeiven zullen van zulk
eene overhaaste keuze ook geen voordeel
hebben. Want als zij, na den Heer te heb-

-ocr page 11-

ben gevolgd, Hem weder verlaten, dan moet
hun waarheidszin verzwakt en hun zedelijk ge-
voel verhard geworden zijn. Prijzen we dan
den Heer van wege de waardigheid, die Hij
tegenover dezen schriftgeleerde aanneemt, en
Van wege de rondheid, de wijsheid en de
Ware liefde, waarmede Hij hem toespreekt,
zeggende:
Da vossen hebben holen, en de vo-
gelen des hemels nesten; maar de Zoen des
menschen heeft niet, waar Hij het hoofd ne-
derlegge
(vs. 58). Waarlijk deze aanzienlijke
uit Israël weet niet wat hij doet, door den
Profeet van Nazareth tot zijn Meester te
kiezen. Zal hij nooit weder wankelen, dan
moet hij van al zijne aardschgezinde droo-
men hebben afstand gedaan en in plaats van
een leven van weelde en gemak, een leven
vol ontbeering en onrust zich laten welge-
vallen. Want de Zoon des menschen heeft
'^let, waarop Hij het hoofd nederlegge. Aan-
doenlijke betuiging in den mond van Hem,
die een andermaal sprak: »eer
abraham
was, ben Ik. Vader, al het uwe is het
öiijne.quot; En toch, de Heer overdrijft niet,

-ocr page 12-

als Hij het uitwendig lot van de vogelen des
hemels en de dieren des velds voor het vleesch
begeerlijker acht dan hèt Zijne. Want des
daags trekt Hij van stad tot stad en van vlek
tot vlek, omringd van de scharen, die zich
rendom Hem verdrongen en al Zijn' tijd en
Zijne krachten voor zich begeeren. En wordt
des avonds somtijds eene gastvrije woning voor
Hem ontsloten, waar de liefde het beste Hem
schenkt, wat zij geven kan, meestal vindt Hij
onder de menschen geen rust, maar beklimt
Hij de bergen of begeeft Hij zich in de
woestijn, om ruste te zoeken bij den Vader
in het vertrouwelijk gebed. JJaar wat het
ergste is. De vijandschap loert op Hem op
al zijne paden. Overal spreidt zij hare listen
en lagen voor Hem uit. Gelijk de jager het
hert vervolgt, het opstoot uit zijn leger, het
voortdrijft over de vlakten en door de bos-
schen, het geen oogenblik tijd laat om uit
de frissche bron den brandenden dorst te
lesschen, en niet ophoudt, voordat het af-
gestreden dier, met uitgeputte krachten, dood
aan zijne voeten ligt: zoo aanhoudend, zoo

1

-ocr page 13-

Wreedaardig, met zooveel woede vervolgen de
zondaars den Zoon des menschen, tot dat
zij
Hem, van alle heerlijkheid beroofd, aan het
vloekhout den schandelijksten dood sterven
zien. Neen, voor den Zoon des menschen
op aarde geen rust dan in het graf. — En
die Hem volgden konden van die onrust
niet vrij blijven. Want hoe zou de discipel
meer zijn dan de meester? Die den Zoon
des Menschen wilde nawandelen, die moest
de rust van
zijn leven vaarwel zeggen en aan
allerlei vervolging zich bloot stellen, die
nioest zich zeiven verloochenen, zijn kruis op-
nemen en
zoo den Heer volgen. Daaraan
heeft de schriftgeleerde niet gedacht. In
Zijne opgewondenheid heeft hij alle bezwaren
en moeijelijkheden voorbijgezien. Zoodra als
de Heer er hem opmerkzaam op maakt voelt
hij zich den moed ontzinken en gaat zijnen
weg. Wel had dan die man eene ondoor-
dachte en voorbarige keuze gedaan. De Heer
kon hem niet opnemen onder Zijne leerlingen,
die voor zulk eene kleine beproeving, die
hij de enkele vermelding van de moeijelijk-

-ocr page 14-

heden des Christehjken levens bezweek.
Wijs en liefderijk was 't van den Heer, dat
Hij den man bij tijds waarschuwde en het
bij hem niet verder komen liet. Want die
de Zoon des menschen wilden volgen, die
moesten dat doen met
bedaard overleg, ten
gevolge van
vaste, welgegronde overtuiging.

En dat is dan ook de eisch des Christe-
hjken levens, die de eei-ste ontmoeting in
den tekst ons brengt; wij moeten den Heer
volgen, maar niet zonder dat wij weten, wat
wij doen; onze keuze om den Heer aan te
hangen moet
wel doordacht zijn, moet op
redelijke en stevige gronden rusten.

Wij moeten den Heer volgen. Dat wil
zeggen: wij moeten Zijn woord aannemen en
daarnaar ons gedragen; wij moeten ons toe-
vertrouwen aan Zijn persoon en in Hem onze
zaligheid zoeken. Wij moeten ons laten
leiden door Zijn' Geest en in gelijkvormig-
heid aan Hem wandelen als kinderen Gods.
Wij moeten Hem volgen in Zijn' dood: dat
is: wij moeten in de gemeenschap van Zijnen
dood ons den Vader heihgen (Joh. XVH: 19);

-ocr page 15-

ophouden voor de zonde te leven, en, gelijk
Hij, in liefde en gehoorzaamheid ons over-
geven aan den Vader, die ons in Hem,
dien Hij tot eene verzoening voor onze zon-
den heeft gesteld , zoo uitnemend heeft lief-
gehad. Wij moeten Hem volgen in Zijne
opstanding; dat is, wij moeten den Vader
toebehoorende, nu ook alleen voor den Vader
leven, niet meer naar de zonde en de wereld
omzien, maar ten allen tijde, al onze leden
ten dienste stellen van den Vader, wiens
eigendom wij zijn door het bloed van den
2oon. En dit alles moeten wij doen, niet
buiten Hem om. Dat zou ons ook onmoge-
lijk zijn. Wij moeten
Eem volgen. W^ij
oioeten in Hem zijn ingeplant. Wij moeten
aan Hem zijn vastgesnoerd. Uit Hem moeten
we onze kracht en ons leven putten. Zietdaar
wat de eisch om den Heer te volgen voor ons
in zich sluit. Aan het een en ander gehoorzaam
zijn is waarlijk geen gemakkelijke zaak.
Wij zullen het niet kunnen zoo we ons onrust
besparen willen. Want onrustig is het Chris-
telijk leven voor alle geloovigen gedurende

-ocr page 16-

alle eeuwen. Dit toch is een onvermijdelijk
gevolg van het volgen van den Heer, dat
wij met ons zeiven in strijd geraken. De
mensch buiten
Christus willigt de luimen
en lusten van zijn bedorven hart zonder veel
tegenstand in; zeker legt hij zich geen hooger
verpligtingen op dan die van burgerlijke deugd.
Maar die den Zoon des menschen nawandelt
veroordeelt de gesteldheid van zijn eigen
hart, hij noemt zonde wat de mensch ge-
woonlijk onberispelijk acht, en hij weet dat
zedelijke volmaaktheid het doelwit van zijn
streven moet zijn. Zoo nu geraakt hij in
strijd met zich zeiven; want vleesch en bloed
willen zich niet onderwerpen aan de heer-
schappij van den geest, duizende vijanden
heeft hij in zijn hart te bestrijden, en, al
is zijn uitwendig leven rustig, ja, al wordt
ook zijn vrede bij God, daar hij van Gods
liefde in
Christus onwankelbaar is verzekerd,
zelden gestoord, toch is zijn binnenste vol
onrust van wege den arbeid en de moeite
zijner ziel, die streeft in alles den Heer
welbehagelijk te wezen. Daarbij, die den

-ocr page 17-

Heer volgt, die kan niet voor zich zeiven
even, gelijk de Heer het niet deed. Volge-
hng van den
ciieistus te wezen en dan zich
aan het heil der menschheid en de zaken van
het Godsrijk niet te laten gelegen liggen, dit
zou eene ongerijmdheid wezen. Welke is de
toestand van do gemeente in het vaderland?
Hoe staat het met de verspreiding van het Evan-
gelie onder Joden en Heidenen? Wat is er
te doen ten behoeve van de verstandelijke en
godsdienstige opleiding der jeugd? Wat ten
nutte van armen, gevangenen, verwaarloosden;
^at ter beteugeling der zonde en ter aan-
nioediging van geregtigheid en godzaligheid?
^eze vragen houden den volgeling van den
pon des menschen gedurig be.ig; en daar
»J, ziende op den ijver van den Heer, niet
•^«■g kan blijven nederzitten, werpt hij zich
eene menigte van beslommeringen en be-
^oeyingon, die hem tijd en krachten rooven
zijne onrust vermeerderen. En al is het,
hij, voor den Heer ijverende, niet in gevaar

SMVnbsp;tegenkanting, teleur-

® 'ng, miskenning, bespotting soms en verlies,

2

-ocr page 18-

zal hij niet te vergeefs wachten. Ziet het
woord van den Heer: »de Zoon des menschen
heeft niet waar Hij het hoofd kan neder-
leggen,quot; staat daar ook tot onze waarschuwing
geschreven, dat wij toch niet onbedacht de
groote keuze doen. Want Zijne onrust erft
over op Zijne volgelingen van geslachte tot
geslacht. Het Christelijk leven is een leven
vol strijd, vol moeite, vol verdrukking, en
daarom zijn er zoo vele trage en onverschil-
lige Christenen, omdat zoo velen in eene
oogenblikkelijke opgewondenheid uitroepen:
»wij willen den Heer volgen,quot; die zichzelven
niet afvragen, of zij wel weten, waarop zij
bij het volgen van den Heer zich moeten
voorbereid houden, In de jaren der jeugd,
waarin het gevoel en de verbeelding lig-
telijk ontvlammen, riep u de Heer, om den
weg der waarheid en geregtigheid op te
gaan, en door ouders en leeraars daartoe
gedrongen, beleedt gij met geestdrift: »ik
zal den Heer volgen.quot; Bij eene treffende
schildering van het kruislijden van den Heer,
als een welbespraakte mond u nadrukkelijk

-ocr page 19-

op het harte drukte, wat de Heer al voor
gedaan heeft, waart gij uwe aandoeningen
met langer meester en spraakt in vervoe-
^»ig: »ik zal des Heeren zijn.quot; Op het
Ziekbed, toen de aarde geen vertroosting
bood, de dood dreigde en gij nergens troost
vondt dan in de hope op
Christus , die voor
de zonden is gestorven en leeft om voor ons
te bidden, beloofdet gij met een geroerd
geaioed: »ik leef en sterf den Heer.quot; En zoo
zou ik meerdere omstandigheden kunnen op-
noemen, waarin de mensch, aangedaan en
opgewonden, gewoonlijk met zijne eeden niet
karig is. Maar ach! wat gij in zulke omstan-
digheden spraakt, was waarschijnlijk weinig
doordacht. Gij liet u leiden door eene oogen-
hhkkelijke opwelling, maar gij berekendet
met wat de trouw aan uw woord u zou
moeten kosten. Gij waart niet onopregt,
oiaar handeldet met overijling; in één woord,
gij verkeerdet in de stemming van den schrift-
geleerde. Daarom is uw Christendom zonder
vrucht, blijft gij dezelfde dienstknecht der
^onde, en gelukt het u niet eene enkele zon-

2*

-ocr page 20-

dige neiging meester te worden. Daarom
stelt gij in de zaken van liet Godsrijk weinig
belang, neemt gij ook de moeite niet van
dieper door te dringen in den zin en de
bedoeling der Schriften, en weigert den minsten
last op u te nemen om 's Heeren wil, zoo
het ook niet is, ter wille van uwe beurs,
uwe eer, uw genot. Daarom zijt gij mis-
troostig en onvergenoegd zoodra in de dienst
des Heeren eenige moeijelijkheid, eenige kren-
king u treft, en tracht aan het kruis u te
onttrekken , dat de Heer tot uwe oefening u
op de schouders leggen wil. Misschien zijt
gij u zeiven een raadsel geweest, hoe het toch
mogelijk kon zijn, dat gij, die in opregtheid
den Heer ti'ouwe beloofd hebt, en zoo toe-
gankelijk voor Godsdienstige aandoeningen en
zoo gemoedelijk zijt, daarbij zoo onvruchtbaar
blijft in het goede, en zoo ijverloos en zwak.
Ziet hier de oplossing van het raadsel: gij
hebt gekozen, maar uwe keuze was eene
voorbarige, ondoordachte keuze. Gij hebt
de zaak u anders voorgesteld dan zij werkelijk
is. Gij hebt bij den Heer niet anders ver-

-ocr page 21-

Wacht dan vrede, gemak en zah'gheid, en gij
hebt het oog gesloten gehad voor de onrust,
den strijd, de opofferingen. Daarom overlegt
de bezwaren bij u zei ven, en doet dan
de keuze!

Zoo is het een eerste eisch van het
Christelijk leven, dat wij den Heer volgen,
niet met overijling maar na rijp beraad. Een
tweede eisch nu is, dat wij die keuze toch
niet to lang vertragen, maar eene
moedige
keuze doen. Die eisch wordt ons gebragt
hij de tweede ontmoeting, van welke in den
tekst sprake is.

En Hij zeide tot eenen anderen: volg Mij
(vs. 59aj. Daar is een ander uit den wijde-
•■en kring van
jezus' discipelen, die den
Heer van tijd tot tijd is nagewandeld en al
lang heeft zwanger gegaan van het voorne-
nien, om alle andere betrekkingen af te
hreken, met den Heer in naauwere verbind-
tenis te treden en onder het getal van Zijne
Vaste volgelingen zich te scharen. Maar de
man is zwaarmoedig en zwaartillend. Hij

-ocr page 22-

komt niet gemakkelijk tot een besluit. Als
hij op het punt is, om den welberaden stap
te doen, dan deinst hij terug en zegt zuch-
tend: »neen, nu nog niet.quot; Zal hij echter
komen, om te doen wat zijn hart begeert,
dan moet van buiten af een' stoot hem worden
toegebragt, die tot een moedig besluit hem
dringt. De Heer kent dezen zwaarmoedigen
volgeling, en bij eene gunstige gelegenheid,
als hij weder geheel vervuld is met de
gedachte van alles te verlaten om
jezus'
wil, beproeft de Heer de kracht, die hij
noodig heeft, om alle bezwaren op zijde te
te zetten, bij hem te voorschijn te roepen, door
aanmoedigend hem uit te noodigen: »Volg
mij.quot; Maar naauwelijks heeft hij deze uit-
noodiging gehoord en den lust om er aan te
voldoen bij zich waargenomen, of daar treedt
een bezwaar hem voor den geest, dat onover-
komelijk is. Ach, dat de Heer hem
heden
oproept, waarom morgen niet? Juist is zijn
vader gestorven, en hij zou aan het lijk zoo
gaarne de laatste liefdedienst bewijzen. Op
somberen toon antwoordt, smeekt hij:
tHeer!

-ocr page 23-

Iciat mij toê, dat ik heenga, en eerst mijn
vader begrave.quot;
Maar de Heer duldt nu
geen uitstel meer. De man moet hem aan-
stonds volgen. Nu, of nooit. Met een
krachtig woord slaat de Heer zijn verzoek
af: » laat de dooden hunne dooden begraven;
doch gij, ga heen en verkondig het honing-
njk Gods.quot;
Laat de geestelijk dooden, zij, die
de roeping om mij te volgen nog niet in zich
gevoelen, hunne dooden begraven, maar gij,
volg den aandrang van uw hart, verlaat
mijne zijde niet weer, en breng de levenden
de woorden des levens. Wie bewondert in
dit antwoord niet weder de wijsheid des
Heeren ? Neen, de Heer kan den man zijne
bede niet inwilligen. Want dit is zeker, als
morgen de vader begraven en dit bezwaar
opgeheven is, dan zal hij weder door een ander
bezwaar gedrukt zich gevoelen. De bezwaren
zullen voor hem niet ligtelijk allen zijn weg-
geruimd. Hij zal altoos zeggen: heden niet,
maar morgen. En komt hij er toe, om over
het bezwaar dat thans hem knelt, en dat is
van teederen en gemoedelijken aard, heen te

-ocr page 24-

staj^pen, dan zal hij andere gemakkelijker
op zijde schuiven en aan geestelijke kracht
aanmerkelijk gewonnen hebben. Langere aar-
zeling daarentegen wordt voor hem hoogst
gevaarlijk. Iedere reis, dat hij den Heer ont-
moet en niet nawandelt, wordt de tegenstand
in zijn binnenste al magtiger, en weldra zal
de somberheid overslaan tot moedeloosheid
en alle veerkracht en alle opgewektheid der
zkgt;l, zoo noodig in den dienaar des Heeren,
bij hem verloren gaan. Daarom is het wijs-
heid en liefde in den Heer, dat Hij hem
dringt tot een
moedig besluit.

Zulk een moedig besluit wordt ook van
ons gevorderd. Wij zouden op een jammer-
lijk dwaalspoor geraken, mijn lezer, wanneer
wij meenden, dat de vermaning: gt;laat de doo-
den hunne dooden begraven,quot; naar de letter
en den uitwendigen vorm, op alle tijden en
personen van toepassing was, zoodat wij het
begraven van geliefde dooden als eene bezig-
heid zouden moeten beschouwen, die voor
den waren Christen, zoo al niet ongeoorloofd,
dan ten minste vernederend is, waarom hij

-ocr page 25-

daarvan zooveel mogelijk onthouden moet.
Want gaven wij aan 's Heeren woord deze
algemeene strekking, dan zouden wij niet alleen
in strijd geraken met de inspraak des bloeds,
die ons het stoffelijk overblijfsel onzer dier-
baren doet heilig achten, maar wij zouden
ook verlegen staan, hoe 's Heeren bevel in
overeenstemming te brengen met de aan-
doenelijkheid en teergevoeligheid der liefde,
die wij elders, b. v. bij de lijkbaar van den
jongeling van
Nain en bij het graf van
Lazarus , in Hem opmerken. Maar neen,
naar de letter en den vorm is 's Heeren bevel
alleen gerigt tot den persoon in den tekst,
en wij zagen het, voor dezen was dat bevel,
in dien vorm, nuttig en noodig. Die letter
en die vorm nu hebben voor ons geen kracht.
Maar achter de letter zit de geest verborgen;
de tijdelijke vorm bedekt de eeuwige waar-
heid. En dit is de eeuwige waarheid, die in
het vergankelijk woord: gt; laat du dooden
hunne dooden begraven,quot; tot alle geslachten
en eeuwen gebragt wordt: die den Heer wil
volgen, die moet eene moedige keuze doen

-ocr page 26-

en niet door bedenkingen van allerlei aard,
hoe goed en prijzenswaardig die bedenkingen
op zich zelve ook zijn, zich telkens terug
laten houden.

Gij, jeugdige mensch, zijt door Gods genade
met eene andere gezindheid, dan uwe ouders
bezield en vindt er bezwaar in naar denzelf-
den levensregel te wandelen, als zij. Waar
zij de openbare godsdienstoefeningen verwaar-
loozen, zoudt gij zoo gaarne geregeld ter
kerke gaan. Waar zij aan de belangen van
het Godsrijk hunne opmerkzaamheid volstrekt
niet wijden, zoudt gij zoo gaarne uw hart
daarop zetten. Waar zij al hun genot en
geluk in de vi^ereld zoeken, strekt uw ver-
langen naar verstandelijke en godsdienstige
ontwikkeling zich uit. Maar gij vreest uwe
keuze te openbaren. Want gij zult uwe
ouders bedroeven, daar zij op hun standpunt
het er voor houden moeten, dat gij, op dien
ernstigen v/eg, nooit vreugde smaken, nooit
bevordering vinden zult. Uwe schroomval-
ligheid strekt uv/ kinderhart niet tot oneer,
maar toch, tot u en allen die in gelijke om-

-ocr page 27-

standigheden verkeeren is bet woord gerigt:
»laat de dooden Imnne dooden begraven, en
volg gij den Heer.quot; En met dat woord wil-
len wij u niet verleid hebben, om eene mees-
terachtige, beleedigende, krenkende houding
tegenover uwe ouders en bloedverwanten aan
te nemen. Neen, dat zij verre. Bewaar
uwe onderdanigheid, maar toch ook uwe
zelfstandigheid. Handel met bescheidenheid,
maar toch ook met kracht. Heb den vrede
lief, maar toch ook de waarheid. Zoek bij
God den moed, om te doen, wat het gewe-
ten u gebiedt, en om den Heer te volgen, wiens
roepstem gij in uw binnenste verneemt. —
En, mijne lezers, hoo dikwerf gebeurt het
in bijzondere gevallen en bij de vervulling
van bijzondere pligten, dat alleen een moe-
dig en haastig besluit voor ontrouw ons be-
waren kan! Daar wordt gij geroepen, om
de zorg voor veriatenen en weezen op u te
nemen, en gij wilt dat ook wel doen. Maar
de bezwaren verheffen zich. Zal het
u nooit aan de stoffelijke middelen ontbre-
ken, om aan die kleinen voedsel en deksel

-ocr page 28-

te geven; en is het niet te veel van u ge-
vergd dat gij bij de huiselijke zorgen, die
reeds op u drukken, nog de zorg voor deze
kleinen op u neemt? Wacht nog een weinig,
en het vertrouwen op God, die zich een
Vader der weezen genoemd heeft, is geheel
geweken, en gij onttrekt u aan een' pligt,
waarvan het geweten u zeide, dat hij door
chkistüs zelf u was opgelegd. - Daar wordt
gij geroepen om verzoenlijk te zijn tegenover
den naaste. En gij zijt daartoe ook wel
genegen. Maar gij stuit op bedenkingen.
De menschen zullen zeggen, dat gij dwaas
zijt, daar gij zoo spoedig de beleediging ver-
geeft. Wie weet, of de beleediger u wel
dankbaar wezen zal. Misschien baart de
nieuwe vriendschap u niets dan kwelling en
verdriet Wacht nog een weinig, en de liefde
zal zwijgen en de verwijdering duurt voort -
Ziet, daar zijn menschen van een somberen
geest, die alles bij den zwaarsten kant aan-
vatten en in wier oog een molshoop een
berg lijkt. Zij zullen niets doen van eenig
gewigt, zonder dat zij daartoe worden ge-

-ocr page 29-

prikkeld en opgewekt en als gedrongen.
Maar bij ons allen is dit het geval, dat, als
wij het goede willen, het booze hart dui-
zende bedenkingen aanvoert, en wij alleen
door een moedig besluit kunnen voorkomen,
dat, waar wij het goede wilden, wij het
kwade doen. Ach! hoevele werken van bai-m-
hartigheid, matigheid, regtvaardigheid zijn
ongedaan gebleven, omdat men de geschikte
tijd tot handelen voorbij liet gaan. Heden
dan als gij Gods stemme hoort, verhardt uw
harte niet! Handelt nooit onberaden, maar,
als gij het met uw verstand helder inziet en
het geweten u duidelijk zegt, waarom en
waarin gij den Heer volgen moet, gunt dan
aan ijdele bedenkingen den tijd niet, om uw
hart te verstrikken, laat dan de dooden hunne
dooden begraven, laat dan staan alles, wat u
hinderlijk wezen zou, en gij, dadelijk en onmid-
delijk, volgt den Heer! Eene moedige keuze
is een tweede eisch van 't Christelijk leven.

Daar is eeu derde eisch. Bepalen wij onze
aandacht bij de laatste ontmoeting.

-ocr page 30-

En ook een ander zeide: Heere, ik zal u
volgen.
Of de man van zelf tot deze keuze
is gekomen, of door eene aansporing van
den Heer daartoe werd gebragt, blijkt uit
het verhaal niet. Hoe het zij, hij toonde
zich bereid om standvastig bij den Heer te
blijven; maar hij had eene voorwaarde:
laat
mij eerst toe, dat ik afscheid neme van
degenen, die in mijn huis zijn.
Wij hebben
ons dezen man voor te stellen als iemand
van een zeer bedaard gestel, waarin alle
geestdrift en voortvarendheid worden gemist.
Hij handelt niet onbedacht, integendeel zeer
beredeneerd. Hij kan denkende en overleg-
gende over de bezwaren zich ook wel heen
zetten, maar als het dan tot de uitvoering
komen zal, dan treden hem weêr nieuwe hin-
dernissen in den weg. Nu moet hij eerst
van de zijnen afscheid gaan nemen. En als
hij dat gedaan heeft, dan zal het weder iets
anders zyn: dan zal hij orde moeten stellen
op zijne zaken, en dan zal hij nog dit of
dat verzuim moeten goedmaken. En zoo zal
telkens iets nieuws hem voor de gedachte

-ocr page 31-

schieten, dat moet worden afgedaan, voor
dat hij voor goed aan de zaak des Heeren
zich zal kunnen toewijden. Zijn hart is nog
verdeeld. Hij hinkt nog op twee gedachten,
en volgt hij den Heer, daar bestaat groot
gevaar dat hij spoedig weêr zal worden af-
getrokken. Daarom kan den Heer zijne
vraag, hoe billijk zij klinken moge, hem
niet toestaan. »En
jezus zeide tot hem :
Niemand, die zijne hand aan den ploeg slaat
en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam
tot het koningrijk Gods.quot;
Als de landman,
die den akker bebouwt, de hand aan den
ploeg heeft geslagen, maar de oogen steeds
rugwaarts keert, dan zal hij eene bogtige of
scheeve vore snijden, menige steenachtige of
met onkruid bezette plek zal niet worden
geraakt, en het land, slecht bearbeid, zal
een' schralen oogst opleveren. De landman
moet al zijne gedachten bij zijn werk hebben
en al zijne krachten daaraan toewijden; an-
ders is hij daarvoor onbekwaam. Zoo is 't
met een ieder, die den Heer volgen wil. Hij
moet al zijne zinnen en neigingen aftrekken

-ocr page 32-

van hetgeen hij gewoon was te beminnen,
om ze uitsluitend naar den Heer heen te
rigten, en aan het werk, dat de Heer hem
oplegt, moet hij zich geheel geven. De Heer
verlangt in de zijnen eene hartelijke en on-
verdeelde keuze: dat is de eisch, die tot al-
len gebragt wordt door het woord:
Niemand,
die de hand aan den ploeg slaat, en ziet naar
hetgeen achter is, is bekwaam tot het koning-
rijk Gods.

Maar, zegt gij, moeten wij dan de ban-
den des bloeds geringschatten en de behoefte
aan liefde en vriendschap, zoo diep ons in-
geplant, uitroeijen? Neen, mijn lezer! Maar
de Heer wil dat de hefde voor de menschen
achtersta bij de liefde voor Hem; en dat wij
degenen die wij liefhebben zullen liefliebben
gelijk Hij:
omdat wij in hen degenen eerbie-
digen die met ons kinderen Gods zijn, en
opdat wij hun medearbeiders mogen zijn tot
hunne eeuwige blijdschap. Maar, zegt gij,
moeten wij dan allen arbeid ten behoeve
van ons tijdelijk welzijn staken en alleen met
geestelijken arbeid ons onledig houden? Neen,

-ocr page 33-

'nijn lezer! Maar de Heer wil, dat gij wel
verre van den arbeid om het brood dat ver-
gaat als uw' hoofdarbeid te beschouwen, het
eerst en het meest zult zoeken het koningrijk
Gods en zijne geregtigheid, en dat gij ook
«wen aardschen arbeid op die wijze en met
zoodanige gezindheid verrigten zult, dat uw
Vader, die in de hemelen is, er door worde
verheerlijkt. Maar, zegt gij, moeten wij
aan alle vreugde en ontspanning, die de
aarde ons biedt ontvlugten en als kluizenaars
onze dagen slijten? Neen, mijn lezer! Maar
de Heer wil, dat wij in niets, ook in het
genot des levens niet, ons zullen bezondigen,
en dat wij in alles en altoos zullen verkee-
ren als dezulken, die hun schat niet op de
aarde, maar in den hemel hebben. Hoe
zoudt gij dan des Heeren eisch als onna-
tuurlijk en overdreven verwerpen? Hij is
aan onzen aanleg evenredig; hij strekt
ons tot eer, en bedoelt niets dan ons waar-
achtig geluk. De Heer kan toch ook met
geene andere, dan met eene onverdeelde keuze
te vreden zijn. Is het mogelijk eenig werk ,

3

-ocr page 34-

van welken aard het ook zij goed te verrig-
ten, waar men niet met geheel zijn hoofd en
hart bij is, hoe zou het dan mogelijk zijn
met verdeelde zinnen het werk te volbren-
■ gen, waartoe wij als burgers van het Gods-
rijk geroepen worden ! Het gaat niet, het
hart te zuiveren van alle plant die de he-
melsche Vader niet geplant heeft en het te
versieren met de bloemen des eeuwigen levens,
zoo wij soms de wereld ook nog wel eens
in de gelegenheid stellen, om er haar on-
kruid in uit te strooijen. Het gaat niet, in
ons huisselijk, maatschappelijk, kerkelijk le-
ven de waarheid en geregtigheid voor te
staan en, het ga zoo als het wil, naar niets
te vragen dan naar Gods eer alleen, zoo
de leugen en de zonde nog eenige magt
over ons behouden heeft en wij het eigen
ih nog mede laten stemmen als het de vraag
geldt, wat wij moeten doen. Een aardsche
koning kan geen andere krijgsknechten in
zijne dienst nemen, dan die met warmte en
onverdeeld zijne zaak zijn toegedaan. Niet
anders gaat het den Koning van het koning-

-ocr page 35-

rijk der hemelen. Hij vraagt volgelingen,
die alles voor Hem willen opofferen en alles
voor Hem willen zijn; die hun gansche hart
en al hunne krachten Hem toeheiligen:
nie-
mand, die de hand aan den ploeg slaat en
ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot
het koningrijk Gods.

Zietdaar den drievoudigen eisch van het
christelijk leven: volgt den Heer
na rijp be-
raad, moedig
en onverdeeld, u ontvouwd, en
tevens de wijsheid en liefde en waardigheid
des Heeren tegenover tijdgenoot en nakome-
lingschap naar mijn vermogen u afgeschilderd.
En als gij nu, mijn lezer, eenige oogen-
bhkken nadenkt en de vraag u voorlegt:
» hoe staat het met mijne getrouwheid aan
den eisch van het Evangelie,quot; wordt gij dan
niet tot verootmoediging gedrongen? Ik ver-
wacht in u, die dit boekje met belangstel-
ling gelezen hebt, niet de zoodanigen, die
zich aan het Christendom niet laten gelegen
liggen en jegens den Heer onverschillig zijn.

3*

-ocr page 36-

Veeleer veronderstel ik in u heilbegeerigen,
die het behoud ^uwer ziele zoekt en die
weet en belijdt, dat uwe zaligheid alleen te
vinden is bij den Heer, die ons van God
geworden is tot wijsheid, regtvaardigheid,
heiligmaking en verlossing. Gij zijt dan
aanvankelijk volgelingen van den
christus,
of wenscht dat te zijn, maar toch , als gij
opregt u betoont jegens u zeiven, moet gij
dan niet met schaamte bekennen, dat, al
volgt gij den Heer, gij dit doet onberaden,
aarzelend en wijfelend, traag en met ver-
deelde zinnen ? Ik hoop van ganscher
harte, dat er vele lezers zullen gevonden
worden, die in waarheid en met dankzeg-
ging aan God mogen kunnen verklaren, dat
het met hen beter is gesteld. Daar is ech-
ter wel niemand, die altoos aanstonds bereid
is, om den Heer onvoorwaardelijk te vol-
gen, werwaarts Hij hem ook geleiden wil.
Tegenover den onwankelbaar Getrouwe voelt
ook de meest ontwikkelde en verst gevor-
derde zich ontrouw. Daarom betaamt het
ons voor het aangezigt van den Alwetenden en

-ocr page 37-

Heiligen God, die ons dien Redder sclionk, ons
te verootmoedigen en Hem te bidden, dat Hij
de ki'acht zijns Heiligen , ^tès in ons ver-
menigvuldige. Maar wij moeten toezien,
dat we in die verootmoediging niet berusten.
Neen, het woord van den Heer: volg mij,
khnke ons steeds op nieuw in de ooren, en
beijveren wij ons om Hem te volgen op
steeds waardiger wijze! En opdat gij u
daartoe in staat moogt gevoelen raad ik u
aan dat gij u gedurig herinnert, wat wij
getracht hebben u te doen beseffen , dat de
Heer in zijne eischen regtmatig en billijk is.
Denkt ook veel aan wat Hij tot onze redding
heeft gedaan. Gaat daartoe in den geest op
naar Golgotha; want Golgotha is de plek ,
waar ons op de treffendste wijze wordt voor-
gehouden, wat onze redding aan
jezus ge-
kost heeft, en welk eene heilige verpligting
tot gehoorzaamheid en dankbaarheid er op
ons rust. Zou dan ook niet de ootmoedige
en geloovige viering van het Avondmaal een
uitnemend middel zijn om onzen ijver in de
dienst des Heeren aan te vuren? En, dat

-ocr page 38-

alles, wat ik daar opnoemde, biddende moet
geschieden, dit behoef ik u wel niet voor te
houden, die met mij belijdt, dat wij zonder
God niets vermogen, maar die ook met mij
op grond van het Evangelie verzekerd zijt,
dat God ons zijne geestelijke zegeningen,
als wij die in opregtheid begeeren, volgaarne
wil schenken. Mijne Broeders en Zusters,
die aan mijn eenvoudig woord wel uwe aan-
dacht hebt willen geven, doet toch alles, wat
gij in de mogendheid des Heeren kunt doen,
om bij den Heer te blijven en niet van Hem
af te wijken ter regter of ter linker zijde.
Want — waar anders heen, dan achter den
Pleer? Wandelen we den Heer na, dan
brengt Hij ons tot den Vader, en verzoent
ons met Hem, zoodat wij ons zijne kinderen
voelen en roemen in zijne gunst. Wandelen
we den Heer na, dan wordt zijne kracht in
onze zwakheid volbragt. Ziende op Hem,
den oversten Leidsman des geloofs, leggen
we van lieverlede allen last der zonde af,
en worden Zijnen beeide gelijkvormig. Wan-
delen we den Heer na, dan leidt Hij ons

-ocr page 39-

ja, in valleien der beproeving en aan wateren
der bitterheid, maar het einde van den weg
IS het Vaderhuis met zijne vele woningen;
het Vaderhuis met eeuwige vreugde en eeuwige
heerlijkheid in Zijne gemeenschap, niet allen,
die Zijne verschijning hebben lief gehad.
Broeders, Zusters, waar anders heen dan
achter den Heer? De mannen in den tekst
Weken van Hem terug en de geschiedenis
zegt ons niet, dat zij zijn wedergekeerd.
Maar Hij heeft aan ons zooveel meer krachten
ten koste gelegd dan aan hen. Want wij
kennen Hem niet alleen als den Leeraar van
God gezonden, die het land doorging goed-
doende, maar ook als den Eengeboren Zoon
des Vaders, die voor ons in het vleesch is
Verschenen, en gekruisigd, en opgewekt, en
leeft om voor ons te bidden. Hoe onverstandig,
hoe onverschoonbaar, hoe onverantwoordelijk
zou het van u en mij dan wezen, zoo wij
door moeijelijkheden ons Heten afschrikken!
Komt, volgt dan den Heer, en volgt Hem
het eerst op die paden, waarop uw geweten
^ zegt, dat gij tot hiertoe geweigerd hebt

-ocr page 40-

iPjl^l

40

Hem te volgen. Hij, de goede Herder, zal
ook u Zijn medelijden. Zijne hulp, Zijne
genade. Zijne vertroosting schenken. Volgt
gij Hem, zijt gij een schaap Zijner kudde,
dan geldt ook u Zijne onschatbare belofte:
// mijne schapen hooren mijne stem, en ik ken
hen, en zij volgen mij. En ik geef hun het
eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan
in der eeuwigheid, en niemand zal hen uit mijne
hand rukken. Mijn Vader, die ze mij gegeven
heeft, is meerder dan allen, en rdemand kan
ze rukken uit de hand mijns Vaders. Ik en
de Vader zijn één.quot;
(Joh. X: 27—30.)